LETTEROEFENINGEN, VOOR   ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS, MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konften en Weetenfchappen> betrekkelyk. EERSTE STUK. VOOR I 792. Met Plaaten. Te AMSTERDAM, By A. van der K R O E, en By J. Y N T E M A.   a l g_e m e e n e VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN, VOOR 1792. WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, die dagelyks in ons vaderland EN elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. Bybel der Natuur, ontworpen door den beroemden j. j. scheuchzer: in 't Nederduitsch overgezet en vermeerderd , door l. meijer , S. S. Th. Dr. en Prof. Ord. aan 's Lands Hooge School te Franeker, enz. 'Etfdt Deel. Te Amjterdam by M. de Bruin, 1791. In gr. oclavo, 74.3 bladz. Met dit elfde Deel word een aenvang gemaekt van de, naer het beftek van dit Werk, ophelderende Aeninerkingen der Schriften des Nieuwen Testairlentes; over deze en gene plaetzen, der vier Euangeliën, in welken de daërin voorkomende fpreekwyzen betrekking hebben, tot de werkingen der Natuur. En nadien velen derzelver te gelyk een bericht geven, van des Heillands Wonderwerken , en verlcheiden wonderdadige gevallen, die de^ werkingen der Natuüre overfchreden, zo geeft dit tevens meermaels aenleiding, om het wonderdadige daerin oplettend gade te flaen, en de buitenfpoorigheid van het Ongeloof, dat het wonderdadige niet wil erkennen, en intusfchen de oilnatuurJyfcflie verklaringen van zodanige gebeurtenisfen aen de hand geeft, in het helderfte daglicht te ftellen. -— Uit dien hoofde behoud dit Werk Ibeftendig zyne nuttigheid, en de liefhebbers der Bybeloefeningen zullen 'er fteeds Aenmerkingen in ontmoeten, dia hunne aendacht kunnen vestigen. "-Tot ene proeve lett. 1792. NO. I. A Uit  S J. SCHEUCHZER uit velen fla men het oog op het hier voorgeftelde, w** gens het Jterveiid tn herlevend Tarwegraen , by gelegenheid van 'sfleillands gezegde, aengetèkend Joh. XII: 24. 'Indien het tarwegraen in de aerde niet valt en Jterft, za blyft het alleen; macr indien het Jterft, zo brengt het vele vruchten voort. ,, Dit voordel, zegt de Hoogleeraer Scheachzer, fchijnt in den eerlïen np.Qag zeldzaam; een zaad, plant, wortel , afzetfel, kan met recht gezegd worden te fterven, wanneer het verderft en verrot, sn geen hoop van groei en vrucht overlaat. Integendeel kan men van een tarwegraan , het geèfie niet in de aarde geworpen word, zeggen, dat het leve cn echter dood zij, d. i. onvruchtbaar, onbekwaam om zich te vermeerderen en voort te planten. De vraag is dus, in welken zin de Heilland zegge, dat het Jlerve en echter vrucht brenge. ,, Om dit te begrijpen , moeten wij* de natuur zelve inzien, cn de gefteldheid van het Graan nafpeuren, om te wecten, wat 'er aan het zelve leve of fterve. SterVen zegt hier niet Hechts in de aarde begraven , of met aarde bedekt te worden, gelijk veelen het verklaaren : het zegt iets meer, en behelst zoo iets , dat aan den dood nader evenaart. In elk zaadje is niet alleen de Plant zelve , zeer klein geformeerd, maar ook een buitenfte vlies, huidje, fchil of bolfter , en eene meelachtige ftof, die wel het grootfte gedeelte van het zaadje uitmaakt. Op hoedanige wijze in een Ei niet alleen het Kiekentje naar zijne gedaante in het kleine is, maar ook het wit, en de dooijer van het Ei, benevens de fchil. En gelijkerwijze ter uitbroeijing van een Kieken het wit van een Ei eerst tot voedfel van het kleine levende fchepfeltje dient , maar wanneer dit uit den dop gekroopen is, met het geheele Ei verder niets meer deugt, onnut is en fterft. Zoo is het ook met het tarwegraan, word het in de anrde glvvorpen, dan fterft de buitenfte bast, en vervolgens de inwendige meelachtige ftof, en het is alleen de voorheen onzichtbre fpruit, de plant oi tarwe zelve, die voor den dag komt, en, bij haar verdere opwasfen, voedfel en groei uit de aarde krijgt, en daardoor veelc vruchten brengt." — Hieraen hecht de Hoogleeraer Meijer het volgende: ,, Nieuwentijd, in de XXIVflc zijner Wereldbefchouwingen, § 11. getoond hebbende, dat in bijna alle planten liet zaad in de aarde niet blijft en fterft, maar zijne dee-  BYnEL DER NATUUR, 3 déden iil de gedaante van zaadbladen na boven zendt, en zich uit de aarde verheft, vindt in dit voorltel van den Zaligmaker eene wijze keuze, die het tarwegraan een onderwerp der bedoelde gelijkenis doet zijn, die de zaak zeer levendig kon uitbeelden. Want bij Plantkundige Natuuronderzoekers eenen grew, Anat. Plant, en maumghu'S de Jem. yegetat. p. 9. is het waargenomen , dat onder de zaaden, op welken hun onderzoek bedeed is , alleen de graanen en boonen het zijn, die in de aarde fterven en verrotten, wanneer hunne ipruiten boven den grond wasfen. Hoewel ook die geene , die zaadblaadjes na boven fchieten, of liever deeze blaadjes zeiven * na verloop van eenige dagen, gerimpeld, ledig, , kwijnende bevonden worden, en verteeren: terwijl in zcmmigen een bedorven, vuil en waterachtig vocht ten laatften bevonden word.., .■ ■ „ Misfchien word, echter, dat ouderfcheid al te naauwkeurig gemaakt , en dat ftuk van den fchranderen weuWENTtjr*, buiten noodzaak , al te fijn uitgepluisd» Laatere Kruidkundige Onderzoekers ohderfcheiden , gelijk van gleiciien, bij HouTTUijN, Nat. Hist. llde D. IJte St. bl. 115. de zaaden, ten opzicht van derzelver inwendige ftructuur," in drie Klasfen, welker eerfte het kiempje in zijn» dubbelde zaadblaadjes beüootcn heeft : de tweede behelst zulken, wier fpruitje, of wortel en bladen, met twee gefpletene zaadkwabben voorzien zijn; en de derde bevat de zaaden, in welken het fpruitje met zijne geheele zaadkwab rust op het meel, of gedroogde moederfap , b. v. het Turksch Koorn , de Tarw, Haver, Gersten andere Graanen. Nu kan het ten aanziene van deeze woorden van den Heiland, naar ons inzien, wel om liet even zijn, of een zaad, in de aarde geworpen, door de ontbinding, die het ondergaat, cn bij het opfchieten der fpruit, naar zijn meelachtig gedeelte , iri een melkachtig en ter voeding van de fpruit beftemd en dienftig vocht veranderd werde, en daarna vergaa, zoo dat van het zaad niets zichtbaar dan de fpruit boven den grond te voorfchijn komt, zijnde die enkele zaadkwab, die het fpruitje omkleedt, nooit dan door eene zeer moeijelijke nafpooring te ontdekken : gelijk aldaar van denzelfden Schrijver gezegd word bl. 118., gelijk ook het geval is in het tarwen- graan dan of een gedeelte van het zaad zich met do fpruit in dubbele zaadkwabben, of in dubbele zaadblaadjes, vertoont. In dit laatfte geval heeft , zoo wel als in liet eerfte , die verandering van het graan of zaad in de, A a aar-  *.■ ]• j- SCHEUCHZER aarde plaats, die de ftrucuiur, het weefïel'en zamenfte! mitsgaders de gedaante verltoort, de fchelding en ontbinding van deszelfs deelen veroorzaakt, om den wasdom der verborgene en tedere fpruit te bevorderen feu kan het éénè zoo wel als het andere, niet even gevoeglijk een fterven in de aarde genoemd worden *1hoewel het tarwe- cn ander graan alles in de 'aarde achterblijft, en de fpruit alleen zichtbaar boven komt? '» Pf dl? wijze nu , als schelxhzer ons Natuurverlchijnlel verklaarde, heelt 'er lilientual, met andere ook over •gefchrevén. Deeze heeft, in zijne Bijbelverklaaring V. D. k. 10. § 229, eene bedilzüchtige aanmerking yan m. tinual , in zijn Kristendom zoo"oud als de {feereld, R; 12. p. 536. opgegeven, en uit die Verklaaring wederlegd. Schaamteloos fchreef die vrijgeest „ Niet lichtelijk zal een Landman zoo dom zijn die" „ niet zou weeten , dat, wanneer het zaad, in den „ grond geworpen zijnde , door hitte verdroogt, of door „ andere toevallen Iterft, het zelve dan nimmer opgaan ,, zal." Jesus woorden moeten dus, met het gezegde van paulus, 1 Kor. XV: 3ó, naar het, in de da?d zeer onnatuurkundig, vonnis van deezen rechter, iets behelzen, 't geene tegen de ondervinding aanloopt. Maar men ziet met een half oog wel, dat die Schrijver enkel uit bedilzucht, opzetlijk door dat fterven van het graan iets anders verftaat, dan Jefus gemeend heeft of kon bedoelen. Hoe ontijdig en "vreemd Avord hier een verdroogen van het graan, of deszelft bederf door andere liet opkomen belettende oorzaaken, bijgefleept? „ Niet beter vallen ook de Aanmerkingen van voltaire over deeze woorden, welken hij, om dat Jefus gezegd heeft, dat het graan fterve , wanneer 'er eene nieuwe plant uit omftaan zal, voor eene belachelyke draaiing uitgeeft. En nogthans, zegt ïiallbr , Briefe 1 Th. p. 224, is dit gezegde zo natuurkundig zeker, als deszelfs vergelijking met de opftanding gegrond is. De meeste deelen van het graan worden verlloord, de bolfter verdwijnt, het huidje blijft achter en verdwijnt!, het merg word van de nieuwe plant verteerd , enkel het onzichtbaare, het fpruitje, dat in 't graan verborgen lag, blijft in 't leven, en ontwikkelt zich tot een nieuw ea volmaakt beftaan. „ Jesus geeft dus, gelijk ook paulus. in deeze woorden eene met zeer levendige trekken getekende Schilderij j'  I?Y15EL DER NATUUR, $ tij., hoe het met zijnen aandaandcn en onzen dood ge,ïegen is. De dood is geene vernietiging van ons beftaan en wezen: den bolder, of de uitwendige fehf>r.s leggen, wij daardoor Hechts af; het pit of de korrel, ons beste en ed'êifte deel, de ziel., ondergaat den dood niet, i maar blijft overig, en word door den dood des lighaams, a!s een noodzaaklijk tusfchenkomend middel , tot haare nadere en waare volmaaktheid gebragt. O >k zal uit dit lighaam, wanneer het den dood ondergaan heeft, met veel voordeel voor ons, een nieuw en heerlijk lighaam herleven." De Gefchiedenis van is Heilands Lyden. Foor ongeoeffen* den. Voor j. van nuys klinkenberg. Te Amfterdarti by ]. AHart, 1791. Behalven het FoorbtricJit, 162 bladz. In gr. oStavo. In dit Gefchrift levert de Eerwaerde Klinkenberg een aeneengefchakeld verhael van 's Heillands Lydensgefchiedenis, dat hy, zo als hy in zyne Voorreden meld, ,, alleenlijk ingericht heeft voor ongeoefenden, des He-, „ den van. geleerdheid 'er niets ia zullen vinden, hunne ,, bijzondere opmerking waerdig." Het is hem.naemlyk voorgekomen , dat deze Gefchiedenis van velen in den zamënhang niet recht word. begreepen , en zulks heelt hem genoopt, zodanig een gefchiedverbael op te (lellen, waerdoor men het gaufche beloop van zaken gemaklyk kan overzien, en zich voor den geest vertegenwoordigen,. Ten dien einde, vangt hy , na een algemeen voor Hel' van 's Heiilands prediking, en der Joodcn Wéêrbarftig» beid , de gefchiedenis aen , met 's Heillands komst te Bethanie, ter ontvouwinge van 't geen Euangelist Joannss byzonder , Hoofdd. XI—XVII , zo uitvoerig heeftaen getekend. En verder achtervolgt hy dezelve, naer de inrichting der Lydenstexten, zo ais ze in de Amderdamfche Gemeente gepredikt worden. Zyn Eerwaerde heeft dit, op ene oordeelkundige wyze, met zo veel klaerheid ten leerzaem'te uitgevoerd, dat het allezins aen het opgeroeide oogwit beantwoorde : des de Leden der Kerke, zo buiten, als in den tyd, dat de Lydenstexten, in. de openbare Godsdienstoefeningen, behandeld worden a Vjf een by uitdek nuttig gebruik van kunnen maken. A 3 Leer^.  i j. EDWAU3S LEERREDENEN, Leerredenen over verfcheidene gewigtige Onderwerpen, nagsLauten door den Wel Eerwaarden en zeer Geleerden Heer j. edwards, in deszelfs leeven Prefiient van het Collegie van New-Jerfey. Naar den tweeden Druk uit het Engelsch vertaald. Door e. nooteboom. Te Utrecht by. W. van Yzervvnrst, 1791. Behalven de Voorreden, 174 bladz. In gr. oStavo. TTet Hoofdonderwerp, bier in zes Leerredenen verlianJL JL deld, is, de Wysheid van God in den weg der Zaligheid door jesus Christus ten toon gefpreid, als verre verheven boven de Wisheid der Engelen, volgens Eph. III: 10. De Eerwaerde Edwards omvouwt dit Stuk , naer zyn leer- en denkwyze, op een ftichtelyken trant, die ter ernftiger ^opwekkinge kan dienen. 's Apostels tael in den Text leert ons wel byzonder duidelyk, dat zelfs het verltand der Engelen, in dit Stuk, opheldering verkreeg door de uitkomst der zake. „ Tojii chris- „ tus," (gelijk zijn Eerwaerde deswegens opmerkt,) 3, Toen chkistcs in de Waereld gekomen en geftorven „ was, het werk der verlosfing daadlijk volbragt, en den' „ raad van God aangaande het zelve volkomenlijk dui„ delijk geopenbaard had ; en dienvolgens de Euangeli„ icbe bedeeling ingevoerd, en de Euaiigelie-Kerk opge- richt had; toen verftonden de Enaelen meer van de verborgenheid van 's Menfchen verlosfing, en van de' „ meenigvuldige ontwerpen en raadflagen van de Godlijke Wijsheid, dan zij ooit te vooren daarvan verftaan hadden." Men voege hier nevens bet gezegde van Petrus, 1 Pet. I: 12, dat de Engelen begerig 'zyn\n dez& dingen in te zien; by welks aennaling onze Leeraer zich vervolgens aldus uitlaet. „ 'Kr word niet gezegd, „ dat zij begeerden in dezelven in te zien, eer dat cmus„ tus gekomen was ; maar dat zij lleeds begeeren in te „ zien in dezelven, naa dat zij die hebben gezien daar „ gefield. Nu begrijpen zij niet zoo volkomen al de wijs„ heid, die daarin is te zien, maarzij houden zich beezig „ met het befpiegelen van, en inzien in dezelven op dat „ zij meer en meer daarvan zien mogen: En nimmer tot „ in alle eeuwigheid zullen zij dezelven doorzien hebben 1 Maar 'er zal in dit werk fteeds een overvloed van ftoffe ,s zijn, ora het verftand der Engelen beezig te houden." ■'■ ■■ ' • St S ' Be-  ÏH.'BRONSVELD DE BLAU,BEGEERDE SCHAE-VERCOEDIflC. f Begeerde Schas-Vergoeding, eerfte Deeltjen, behelzende drie Leerredenen. L De Heilland verreezen en aan petrus verfcheenen, ZttfcuXXIV: 34. II. Gods Goedertierenheid en Strengheid eerbiedig te betragten, Rom. XI: aa. IIU Lydias Hart geopend, en zy den Heer getrouw, Handt.. xvj. i«—15. Hoofdzaaklyk uitgedronken voor de Gemeente van Ten Bour, in de Groninger Ommelanden. Door tueodorus brunsveld de blau, rustend Predikant te Groningen. Te Gron. by J. Oomkens en Fredenk \os, 1791. I9'ü bladz. bi gr. 8vo. De zonderlinge omftandigheïd, waarin zich de Eerw. de blau bevindt, heeft aanleiding gegeeven tot deezen zonderlingen Tytel, en wettigt denzclven. ' t IS bekend , hoe hy , Vóór ruim drie Jaaren , m Gromvgens aanzienlyke Gemeente zyn Dienst-werk, door t wislellot der tyden, heeft moeten ftaaken. Schoon hy , oyna dertig Taaren lang , dezelve het Eua'ngelie verkondigd hadt, waren 'er die, van zynen Dienst nog met verzadigd , van hem begeerden, dat hy die jchade, zo ais msn 't geliefde te noemen, door iets ter ftigtinge te icmy/en, zm vergoeden. Van hier de Tytel, Begeerde Schae ■ Vergoeding, onder welken hy een Werk aanvangt; ,, om te beantwoorden aan de Banden van betrekking, die La-ci" aar? en Gemeenten wederzydsch gevoelen, en zich, wanneer gob die gelegd en voor en 11 na bevestigd " heeft in de genegenheden niet laaten verbreeken, en, " om, daar hy lang gediend heeft, en nog gaarne, zou S' nuttig weezen, van 't Papier te. {preeken;, wanneer mei; " van den Predikfioel dit niet kan doen." Beletzeis dceden hem van een eerst gevormd Plan, de ftoffe tot deeze Schae - Vergoeding, afzietl, en, om lpoedifer o-ereed te weezen , befluitèn tot de uitgave van Preeken. zedert zyne Dienst-opzegging in de Stad, opgemaakt, en aan onderfcheidene Plaatzèn m de Onimetanden uitgefprooken. Uit de overige koos hy deeze drie, om dat ze voor de Gemeente van Ten Bour, die hem tot Leeraar begeerde, gepredikt waren, en hy de gedagtenis daarvan bcwaaren wilde. Hierom betuigt hy, in zvne Vooraffpraake van de eerst geplaatfte Leeredem /Gy Gemeente van Ten Bour, en die 'er mede toe be!' 3 , " A 4 » hucrc!  TH. FiRUNSVELD DE BLAD " 0nrt (*>»■ hebt myn Perfoon en Dienst die urtfot bc« „ weezen,< dat gy my tot uwen Leeraar hebt be4erd en van de aanzienlyke Stemgerechtigden vcrzogt.° Ge'» £, d,an ook» ten gevolge daarvan, het Beroep niet' * jan» jöW "a, zo vrjendlyk als edelmoedig my wierd opgedraagen , en gy nu verder niet verzuimt uwe poo" sCni' tCF 0.mb,elz1nge van 't zelve , met hanlyken ernst by my jn 't werk te (tellen. Het is Jer zo " IT'J,' d3t ik, daar onder onverrchillig zou weezen , „ nat net my veeleer tot een wezenlyk genoegen, ia tot eemge vertroosting* verftrekt, ter'wyl eene gantsch onverwagte en niet weinig betreurde Dienst-opzeo-3. gmg, myn aandoenlyk hart, te gevoeliger doet zyn, " pu i «ff ie aangenaame gewaarwording van uwe „ en oer WeJ Ld. Collatoren vereenigde genegenhe3, ffen als voor de fmertlenigende ondervinding van bc„ Itencng aanklevende liefde in onze Gemeente : zynde „ nog kort te vooren, door den Kerkenraad van eene „ nog grootere Gemeente, dan de uwe, ter vervullin^e „ van haare Vacature, mede vriendlyk aangezogt. ■ °„Al gebeurde het dan, myne waarde Ten Bourfiers! „ (.want het toch , vooral wegens myne Jaaren, niet zeer „ waarfchynjyk is, dat ik- uw Leeraar worden zal,) dat „ IK by oe emuelyke bepaaling myner te doene keuze „ niet Icon befluitcn, uwe Roeping op te volgen, moo^t „ gy u echter wel verzekerd houden, dat ik uWer liefde ' „ niet te min dankbaar wenfche te gedenken." De eerfte Preek kan, naar 's Eerwaarden Schryvers eigene opgave , op Paaschtyden , tot ftichtjyke Overdenkingen als een aanleiding dienen. ]n de tweede komt voor, wat men, in deeze dagen der kleinagtinfc vair het Euangelie, wel ernftig mag overwegen. En dc derde levert mede uit, ter leering en vermaaning, wat vvy ons geduurig hebben voor den geest te brengen. Wv twyfelen geen oogenblik óf de Begeerders deezer Schae■ Fergoedinge zullen zich aanvanglyk voldaan vinden , en verlangen na het Tweede Deeltjen waarin zyn Lerw. belooft eene bevalliger beknoptheid te zulen beiragren: het drukken en voor de Pers gereed maaken deezer Leerredenen, gelyktydig voortgaande, zyn ze ,bree-. (*) De Gemeente te St. /Innen met die van Tm Beur, tu*. ichen Groningen en /ippingedam gelegen. ":;y>  LEERREDEN. ïï dam mv in dit Voorjaar het ander gewoon gefchenk hadaén onthouden, en tevens een der Leden van onzen kerkenraad , wiens Kind wy thans door den Doop , naar ons verbeterd Formulier , in het Christendom zullen ïnlyven, ronduit verklaarde, hetzelve niet naar het oude Formulier te willen laaten doopen: waaromtrent ik my zelfs aan ons Wel Eerw. Coniiftorie te Amjkrdam wendde ; doch zonder eenigèn troost of vrugt. , Toen de nood echter op het hoogde was, en wy o-evaar liepen, om, wegens den toelhnd onzer Kerklyke Middelen, onze Christlyke Vryheid geheel en al te moeten opofferen, was de Godlyke Voorzienigheid ten onzen beste werkzaam. ' Vóór weinige dagen vielen 'er zaakeii voor, die van de waare Menfchenliefde en Godsdienst-yver dier «delmoedigen getuigen, die de lnltandhouders of Heritdlrrs van onze Vryheid zyn; zy verfchaften U hulpe en middelen , om in het vervolg uwen Leeraar alleen te kunnen bezolden' te meer daar hun edelmoedig voorbeeld niets minder kan uitwerken , dan ook andere Menfchenvrienden uitlokken, om milddaadig omtrent den verderen opbouw van onze Godsdiendige Vryheid te weezen, en lk insgelyks daar door gedrongen werd , om by de fchikkingen , die daar omtrent met my gemaakt zyn, my plegtig en eigenhandig te verbinden, om my niet alleen te vergenoegen met die Bezolding , welke gy , myne Gemeente! opbrengen kunt; maar ook om u niet te verlaaten, voor en al eer gy weêr geheel in daat zyt, om , op de behoorelyke Jaarwedde , eenen anderen Leeraar vry en onafhangelyk te kunnen'beroepen." Tn deczen toedragt der zaake deedt de Eerw. goede9 de Leerreden over de Christlyke Vryheid , die wel uitgevoerd , en op het geval toepasfelyk gemaakt, is. Van het Nieuwe Doopformulier , waarvan een gebreklyke Afdruk in de waereld gezonden was , vinden wy een egte agter de Leerreden geplaatst ; met de ondertekening des Kerkenraads in Dec. des Jaars 1789. De Eerw. goede bekent hetzelve grootendecls uit zoLlikofer vertaald en overgenomen te hebben : en betuigt ten deezen aanziene, „ Of zollikofer egter Leeraar was in de Gereformeerds „ Kerk, dan in de Lutherfche , kan flechts in bedenking komen by zulke Lieden, die meer op Partyzugt, dan „ op Christendom zien; nooit by redelyk denkende Chris3, tenen : want deeze vraagen niet ,^ vanwaar komt dat ,s gcede? maar is het wezenlyk goed?"  VERHANDELING Verhandeling over het gebrek aan Predikanten. Alom te bekomen, 1791. J„ gr. 0CjaV0} l0? bladZt Het gebrek aen Proponenten in onze Nederlandfche Kerk loopt ieder in 't oog , en liet kleine aental van Jongelingen , die zich op de beoefening der Godgeleerdheid , tot het aenvaerden van den Predikdienst toe', leggen, geeft een ongimftig vooruitzicht. Natuurlyk trekt drt veler aendacht, ter nafpooringe van de oorzaken" waeruit dit omfraet, en der middelen, welken zouden kunnen dienen , om de verdere gevolgen hiervan af te' wenden : en zulks heeft ook den Schryvcr dezer Verbanmaken2 SCn00pt Zyil£ overdei:kingen deswegens gemeen te 13y den aenvang geeft hy een beknopt verflag van 't geen er in een reclitichapen Leeraer vereischt wSrd : en' verder laet hy zich uit over de verbeteringen, die 'er in de IrMsüe Schooien en Academiën gemaekt behoorden te worden , om zodanige Leeraers te vormen ; als mede' over de ycreischte omzichtigheid der Oudereu, om genen hunner Kinderen, dan bekwame voorwerpen, tot den Predikdienst te fchikken. Na dit algemene voorafgaende ,1 verledigt onze Schryver zich byzonderlyk ter overweging! van een Gelcnnft door de Theólogifcbe Faculteit te Mar-' derwyk, aen de Gelderfche Synode overgegeven', en de kelolutie van enige particuliere Synoden , dat de Candidandi moeten tomen twee jaeren geantwoord te hebben in ae Lieohgijche Collegien, op eene Academie, of in een Gym-' najium legen dezen voorllag en die Reiblutie , brengt Jiy verlcheidën aentne'rkingen te berde ; en laet zich , ter dier gelegenheid, byzonderlyk uit, over het private onder- wys van zommige Leeraers. „ 'Er hebben naamlijk, „ zo als hij meld , zedert eenigen tijd hier 'en daar ee„ nige kundige Kerkleeraars ondernomen private ohder„ wijzing te geeven aan Jongelingen tot de Studiën. vooral tot de Godgeleerde Studiën gefchikt, door welke ón„ derwijzingen de Leerlingen , langs eenen korteren weg „ dan in de openbaare Schooien , tot hoogerè lesfen vatbaar gemaakt wierden, de beginzels van de Logica, ïMetaphijhca en de Oostcrfche Taaien leerden , waar„ door zij binnen korten tijd, van de Academie komende, „ de Kerk vaii dienst konden zijn." De Theologi-' fche  OVER HET GEBREK AAN PREDIKANTEN. T$ fche Faculteit valt hier over klagtig; dan hy poogt të doen zien , dat hunne klagten deswegens verre van regtHiatig zyn , 'en hunne redenen tegen zodanig een privaet onderwys, gene genoegzame bondigheid hebben. Hy legt het 'er ernftig op toe, om dit private onderwys de hand, als 't ware , boven het hoofd te houden ; bewerende inzonderheid, dat het genoegzaem blykbaer zy, dat 'er bekwame Leeraers gevonden worden , die naerftige Jongelingen de -vereischte kundigheden inboezemen , om den Predikdienst met roem te aenvaerden , en zich verder te volmaken. Men heeft de voortzetting hier van , zyns oordeels , in te zien , als 't beste middel, dat in de tegenwoordige omftandigheden , ter vervullinge van het beoogde gebrek , aengewend kan worden. Het zelve wint tyd uit"; befpaert groote kosten; houd de Jongelingen onder een beftendig goed opzicht; (dat den Ouderen veel waerd is) en maekt hen bekwaem , om zich by het en§ of andere Clasfe aen te geven ; ten einde , naeuwkeurig onderzocht , beproefd en goedgekeurd zynde , door het zelve Proponent verklaerd, tot den openbaren Predikdienst toegelaten, en vervolgens tot Predikant geordend te worden. En dit is , zo veel hy weet , de zaek niet van de Theologifche Faculteit , maer van 't Clasfe ; 't welk het Examen zo behoort in te richten , dat ze geen half- of ongeleerden , tot oneer van de Kerk , aennemen , maer 'dezelven afvvyzen, en gene toelaten, dan die, als behoorlyk geoefende Jongelingen, in hun Examen voldoende bewyzeu voor hunne gefchiktheid tot den Predikdienst opIe vercn. Zyns oordeels is dit middel ongelyk beter , dan de bovengemelde voorllag; daer de groote vraeg moet zyn, niet waer ter plaetze , en hoe lang, maer hoe wel 'hy geftudeerd hebbe, en of hy al dan niet bekwaem zy. Dan middelerwyl heeft men , zo als hy meld , ,, in „ Zuid- en Noordholland bepaald, dat men niemand tot ,, het Examen , zo préparatoir als peremptoir zal toelaaten, als die blijken gceven kan, dat hij twee jaaren in ,, Collegiis 'f heologicis.gerefpondeerd hebbe, op een Academie of Gymn'aüum , terwijl anderen de Gymnafien „ van het recht , om Jongelingen tot den dienst te be,, kwaamen , ook willen berooven , en het Ociroij tot de Academiën alleen bepaalen." En dit geeft onzen Schryver aenleiding om , als een ftuk van belang voor de Kerk, te onderzoeken, „ of zulk eene bepaaling, vooral in deze dagen van ecu reeds heerfchend, en nog meer » te  1$ VERHANDELIN© „ te vreezen gebrek aan Proponenten en Predikanten, töj „ vervulling van een zoo groot aantal van ledig ftaande „ plaatzen , wel tijdig zij; en of eene Synode wel be„ voegdheid hebbe , om , zonder Approbatie van den „ Souveram , zoo eene bepaaliug in te voeren." Beide deze voorftellen worden door den Autheur ontkennend beantwoord; en hy toont, wel byzonder met opzicht toe het laetfte , dat het tot de Souverainiteit behoort zulk een uitfluitend recht te verlenen ; dat uit zodanig ene bepaling , onder de verfchillende denkbeelden , ligtlyk zon kunnen ontftaen , dat de ene Synode iemand, die by ene andere Synode onberoeplyk is , beroeplyk verklaert; en t is, gelyk hy zegt, bekend, dat geen Particulier Synode veranderingen mag maken , die invloed op alle de Ker. ken in Nederland kunnen hebben; dat dit alleen vry blyft aen een Nationael Synode. Zo laekbaer als hem alle beperkingen van die natuur voorkomen , even zo min kan hy zyne toeftemming geven aen hun , die in deze omftandigheden Catechizeermeesters en Krankenbezoekers zouden willen ordenen i en nog hartlyker laet hy zich uit, tegen de zodanigen , die 'er voor zyn , om maer Combinatiën van naby gelegen plaetzen , fchoon 'er nog een tamelyk aental van Leden gevonden worde , te maken , om dus het getal van be- noodigde Predikanten te verminderen. Des Schryvera bedenkingen over 't een en 't ander zullen ongetwyfeld by velen nog al overweging verdienen ; maer men zou hem ligt kunnen verdenken , dat hy te zeer ingenomen is tegen het onderwys op de Hooge Schooien ; zulks doet hem meermaels die verdenking tegengaen; en onder anderen laet hy zich deswegens aldus uit. ,, Was het in ons Vaderland zoo gefield, dat een Predikant en ordelijke Burgers, welken de tegenwoordig zoo hoogloopende kosten tot de Studiën affchrikken, eene gemakhjke gelegenheid hadden, om hunne zoonen, die eenen heerfchenden lust en gefchiktheid tot den H. dienst hebben , zonder bezwaar, merkelijk bezwaar voor hun beftaan , op eene Academie te laaten onderwijzen, en hun zoo Godsdienstlievend oogmerk daardoor te bereiken : ik houd mij verzekerd zij zouden dien weg, met vermaak en dankzegging aan God , en de Bezorgers van die gelegenheid, inflaan, en hunne kinders dagelijks hunne verphgting tot erkentenis inboezemen. Men zou kunnen denken, het is moedwil, als men zijne kinders, langs an- de-  OVER. HET GEBREK AAN PREDIKANTEN. tfj öerë wegen , tot den Predikftoel wil laaten bereiden, era van dien kant zou zulk eene bepaaling, als boven gemeld is, zekerlijk haare verdediging en aanprijzing hebben. Maar , hoe zeer ik beken , dat 'er eenige gelegenheaera zich daartoe voordoen ; zal niemand ontkennen , dat die te weinig zijn, om zoo veel Studenten te helpen, als men moet hebben , om het gebrek aan Leeraars te vervullen; op dat ik niet fchrijf, hoe veel moeite en foms laage follicitatien, die evenwel mislukken konnen, 'er toe aangewend moeten worden; en dit zo zijnde, dan is het geen wonder, dat iemand, wiens hart recht geplaatst is, dat een Leeraar, die de gelegenheid, om zijnen zoon of anderen tot dat oogmerk te brengen , bij zichzelven vindt, betluiten zal, om dien weg, met ter zijdeftelhng van wisfelvallige vooruitzigten, en affnijding van het gevaar, dat de Jongelingen aan eene Academie loopen om bedorven ert verleid te worden, in te flaan; en, onder biddinge tot den Heer, zijnen jongen of anderen ten onderwijzer en voorganger te dienen : waardoor zoo een vast ontwijkt die minachting, welke dergelijke begunftigde Studenten aan de Academie ondergaan; en de laage verwijtingen van verftandloozc opgeblazen niet behoeven te wreeken door middelen , die de verdorvenheid leert, en dikwils ongelukkige gevolgen na zich lleepen." De Verborgenheid der Natuur, zo in de Voortplanting des Men/chen, als in de Willekeurige Verkiezing van het GeJlagt der Kinderen, onderzogt en ontdekt. Naar het Hoogduitsch van j. c. H. 199 bl. in gr. 8vo. In dit ftukj'e geeft de Auteur, in zyne eerfte Afdeeling, eene korte voorftelling van de verfchillende Stelzels der Voortteeling van de oude en nieuwe Wysgeeren en Geneeskundigen , en tragt door de daar by gevoegde tegenwerpingen , het door hun aangenomen gevoelen , als met de natuur der zaake ftrydig, te doen voorkomen. De tweede dient om eene Anatomisch-Phyfiologifche Befchryving der werktuigen te geeven , door welken het zaad bereid word, en hoedaanig het zelve is. In de derde vind men eene algemeene befchouwing dec Voortteeling van Jongens, Meisjes, Mulatten, enz. De vierde is beibmd om zodaanige middelen aan te wy  'ï6" IÏE VERBORGENHEID DER NATUUT?,»' wyzen , waar door men willekeurig Jongens of Meisjezoude kunnen teelen. De v^/de, om de onvrugtbaarheid in zekere gevallen te kunnen verhelpen, en eindelyk ftrekt de zesde ter verklaaring, vanwaar de wandalten komen, en geeft eeni^e regelen-op, waardoor men zulks zoude kunnen verhoeden De Auteur verklaart zich in de 3jfte § van de tweede Af deeling, in het ftelzel der Voortteeling, dat van Hippo> crates toegedaan te zyn, en tracht de waarheid van dat begrip, beide door waarnemingen van anderen, en door eigene, met verlchillende Dieren aangeftelde, proeven te bevestigen ; welke laatftc van dien aart zyn , dat zo dezelve altyd op dezelfde wyze ilaagen als de Auteur zulks opgeeft, die alsdan zyn voordel ontegenfpreeklyk bevestigen zouden. ° Daar voor het overige dit Stukje met de vereischte tefcheidenheid en voorzigtigheid gelchreeven is, kunnen wy dezulken, welke in deeze Studie belang dellen, het zelve der leezing niet ontraaden. Viderlandsch Woordenboek ; oorfpronklyk verzameld , door j. kok. Vier - en -twintigjte Deel. Met Kaarten, Plaaten en Pourtraiten. Te Amfieldam by J. Allart, 1701. In gr. Octavo. By aanhoudendheid agtervolgt men de uitgave van dit Woordenboek , met eene opmerkzaame navorfching en oordeelkundige mededeeling van de voornaamde byzonderheden, die tot het Gewest- Staat- en Gefchiedkundige van ons Vaderland behooren. Uit kragte hiervan blyft het beftendig een aartig Handboek, bovenal voor de zodanigen, die zig juist op geene gezette oefening deezer onderwerpen toeleggen, maar by eene voorkomende gelegenheid genoopt worden, om 't een" of't ander daar toe betrekkelyk na te gaan; 't welk in deezen gereedlyk kan ge- fchieden. Tot een nieuw voorbeeld der uitvoeringe ftrekke het Artykel, wegens egbert roelofszoon, een Man, in meer dan dén opzigt, by uitttek merkwaardig. als uit de volgende melding blykt. „ Tegen de bemoeijingen en poogingen , tot hcrvorminge en verbeteringe van Godsdienltige begrippen en gebruiklijkheden, heeft men, njeermaalen, ingebragt, dat lié-  J. KOK, VADERLANDÏCH WOORDENBOEK. 17 lieden uit de heffe des Volks daartoe voornaamelijk de hand leenden , en het werk dus meer uit drift , dan uit verftandig overleg, zijnen oorfprong nam. Amjterdam , onder andere , kan, van de valschheid dier aantijginge, menigvuldige voorbeelden uitleveren. Mannen van het hoogfte aanzien in den Burgerftaat , deftige Kooplieden , ftelden zich tot hoofden van den Aanhang, die, een weinig na het midden der zestiende Eeuwe , de Kerkhervorming voorftondt. Egbkrt roelofszoon was een van deezen. Ten tijde als men de openbaare Preek , in of bij gemelde Stad , zogt in te voeren , hieldt hij gemeenfchap met laurens jakobszoon reaal, reinier kant, kornelis Willemszoon hooft en anderen, en hadt heimelijk verftand met eenigen uit de Vroedfchap, uit welke hij vernam , wat, ten hunnen opzigte , ten Stadshuize voorviel. Dat roelofszoon niet kwaalijk gezien was bij de Regeering , bleek ten tijde van het uitbreeken der befaamde Beeldeftorminge. Het volk , met groote troepen, na de Oude en Nieuwe Kerk ftreevende , bragt dit de Burgemeesters in geen kleine verlegenheid. Diensvolgens op het Stadshuis vesgaderd zijnde, ontbooden ze aldaar, nevens adiuaan pauw en arend bouwer , onzen egbert roelofszoon , als de voornaamlten der Gereformeerden, om van deeze eenige middelen en voorflagen te hooren , dienftig om het volk tot bedaaren te brengen. Terwijl men bezig was met raadpleegen , kwam een der Burgemeesteren , die buiten het Vertrek gegaan was , ijlings binnen duiven, met groote verbaasdheid roepende, dat in de Oude Kerk reeds alle Heiligen in ftukken ge/lagen waren. Roelofszoon gaf hierop , met koelzinnige bedaardheid, tot antwoord, dat het Jlegts Beelden, geenzins Heilige)}, waren. Zedert wierdt hij, eens en andermaal voor de Heeren ontbooden , onder anderen ter gelegenheid der plonderinge van het Minderbroeders-Klooster , met verzoek om mede te werken , tot het doen bedaaren van de zamengevloeide menigte. Onder de negen Perfoonen , naderhand , door Burgemeesteren benoemd , om te dienen tot middelaars tusfchen de llegeering en de Gemeente , als mede ter handhaavinge van de openbaare rust, leest men ook den naam van egbert roelofs» zoon. „ In weerwil van alle deeze dienden , ten algemeenen beste, moest hij de Stad en 't Land verlaaten, om tegen de vervolgingen, en tegen de dreigementen der Bloedpla- lett. 1702. no. 1. B ka»i  j. KOK kaaten , in vreemde Landen eene fcbuilplaats te zoekeöi Nevens veele anderen vondt hij dezeïve te Hamburg. Hier vertoefde hij , tot dat de verandering van zaaken, binnen Amjlerdam, in den jaarc 1578, hem na zijne Vaderftad te rug riep. Dij het vcrtren uit de (baks genoemde Stad, ontving roelofszöoi*, onder anderen, van den Hamburgfchen Raadsman joman huigen , den verftandigen raad , van zich , zo hij te 4>njlerdavi op 't kusjen geraakte , met de zijnen -wel te wagten voor den klip, daar zich die van Hamburg en andere Oosterfche Steden aan verzeilden , en niet te gedoo^en , dat zich de Predikanten verder dan met hun predikampt zcuaen bemoeien. Nog in het zcitde jaar wierdt hij tot Raad en tot Kommisiaris van liuwelijkszaaken aangefteld. In de laatstgemelde hoedanigheid gaf hij een bewijs van zijnen ijver, om het gezag der Regecringe te doen gelden , en den Predikanten, daar 't pas gaf, tegeuftand te bieden. Het geval, bij 't welk hij deeze gezindheid betoonde , wordt aldus verhaald. ,, Bij ouds plagt, te Amjlerdam , het trouwen in de Kerk , bij avond , te gcfchieden. Kort naa de verandering der Regeeringe nam de Kerkeraad een beiluit, dat zulks over dag verrigt moest worden. Niet lang daar naa gebeurde het , dat zeker aanzienlijk burger , zich in den egt zullende begeeven, cn gekoomen voor Kommisfarisfen van Huwelijkszaaken , om de huwelijks afkondiging te laaten aantekenen , zijne begeerte te kennen gaf, om op het Stadshuis te trouwen; voor reden geevende, dat zijne Bruid , eene jonge Maagd , 'er tegen op zag , door befchroomdheid , om openlijk bij dag in de Kerk getrouwd te worden, 't Moet niet gefchieden, voegde hem hier op roelofszoon te gemoete : Gij zijt een oud Patriot, die mede langen tijd buiten 's hands hebt gezworven ; 't zou niet wel pas/en, dat gij niet in de Kerk getrouwd wierdt. Wij zullen bezorgen, dat hst trouwen naa het Avondgebed gefchieden zal. Op deeze toezegging zich verlaatende, begaf zich de Bruidegom met zijne Bruid , tegen den vereischten tijd , na de Kerk. Doch men weigerde hem te trouwen. Misnoegd over dusdanig eene onverwagte ontmoeting , vervoegde hij zich , nevens eenigen van de zijnen , in den Kerkeraad ; doch bekwam 'er , naa veel over en weder fpreekens, dit afwijzend antwoord, „ dat „ zij het onlangs genomen befluit, om zijnentwille, niet )% wilden veranderen;" 'er nevens voegende, dat de Hee- ren,  VADERLAftDSCn WOORDENBOEK. i9 Srè%, die hem zulke beloften Hadden gedaan , hun daarin 'niet te gebieden hadden. Met dit betcbeid ging de liuiidegom ÉH 't iiuis van egbert roelofszjon , die Itraics daarop zich na den Kerkeraad fregat , en, hoewel niet zonder groote moeite, bewerkte, dat de belofte der Hoeren wierdt naagekomcn. Zo onverzettelijk , egter, toonden zich de Stads Predikanten, dat niemand van hun beiden de huwelijksinzegening wilde verritten, maar daartoe een Predikant van buiten moest gebruikt worden. Het eerfte jaar, naa de verandering; der Regeeringe te Anfierdam , beklom f.gbf.rt roelofszoon het Burgemeesterhjk gelioelte. , Vijfmaalen bekleedde hij , zedert , die waardigheid , te weet^n , in de jaaren 1580, 1582, 1583 , 1585 en 1,587. VV'aarfchijulijk zal hij kort naa het laatstgenoemde jaar overleeden zijn. Op de lijst der Raaden, van den jaare 1590 ontmoeten wij roelof egüert rouLofszöon ; denkelijk zal deeze zijn Zoon , immers van zijne maagfchap, geweest zijn." Zaaken van Staat en Oorlog, betreffende de Vereenigde Nederlanden, zedert het begin van '1 jaar 1780. XI—XV Deeh Te Amfieldam by J. AUart, 1791. In gr. OStavo By den aanhoudenden voortga van dit Werk , zo nuttig voor 's Lands Gefchïcrhumde , ontvangen derzeiver beoefenaars, in deeze Deelen, weder een ruimen voorraad van belangryke Stukken , betrekkelyk tot het voorgevallene in 't jaar 17S3. Veelligt had men zig voorts aan de tydorde gehouden , maar het gewigt der overweeginge , raakende de Provinciale Qjwter en den Staat der Finantie, enz. dat tegenwoordig'^oy uitftek de aandagt trekt , heeft den Verzamelaar deezer Papieren bewoogen , om de afgifte der Stukken , hier toe behoorende , eenigermaate te vervroegen ; ten einde dezelven den Leezer ter hand te laaten komen , terwyl dit onderwerp nog leevendig is, waardoor de behandelde zaaken gèrcSder nagegaan en overdagt kunnen worden. Uit" dien hoofde is het twaalfle, dertiende en veertiende Deel geichikt, om éene Memorie deswegens met de daarby komende Stukken gemeen te maaken. De Memorie zelve behelst een Generaal Raport van de Perfoneele Comnv.sfie van het Financie-Weezen, in dato 21 ivlay 1790, ten gevolge van haar Hoog Mogende Refolutie van den 4 May B 2 1785i  20 ZAAKEN VAN STAAT EN OORLOG, 37Ö5, hier nevens gevoegd; gelyk ook de Refolutie vara haar Hoog Mogende daarop genomen, den 21 May 1790» wii.' Na eene voorafgaande Inleiding over de merkwaardige onderwerpen den Heeren Gedeputeerden ter nafpooringe aanbevolen , en hunne daar omtrent genomen maatregelen , is dit Rapport vierledig, In de eerfte plaats geeven Heeren Gedeputeerden „ eene voordragt van de middelen , welke zy gemeend hebben by de hand te moeten neemen , om te geraaken tot een gelukkig ein3, de , met betrekking tot het gewigtig Poinct van de „ Quotes." Hierby komt, vervolgens „ een verflag van ,, den actueelen ftaat van de Generaliteits Kas ; met byvoeging van hunne gedachten over het emploi van dien , en van de middelen tot verbetering van des Generaliteits Inkomften en befpaaring in de uitgaven." Voorts, ten derde , ,, eene befchouwing van de gebreken , zoo „ generale als byzondere, van den Staat van Oorlog, met 5, aanwyzing van de middelen tot redres." En eindelyk ,, eene overweeging der Propofitie door de „ Heeren Staaten van Zeeland den 9 December 1784 gedaan, tot het doen van Negotiatien ten Comptoire Ge3, neraal der Unie , voor rekening der Provinciën , by ,, gevreesden Oorlog." Wyders gaat dit Rapport vergezeld van etlyke Bylaagen , mitsgaders van de Confideratie van den Heere Griffier fagel , betreffende het Rapport door de Heeren Gecommitteerden , tot de revijie van de Quotes en het Finantie-weezen , met eenige Bylaagen , door zyn Wel Ed. by haar Hoog Mogende ingeleverd , den 31 Juny 1790. Eindelyk levert ons ook nog het vyftiende Deel, ("na het afgeeven van etlyke Stukken , tot het jaar 1783 behoorende) met betrekking tot de zaak der Quotes enz. eene Misfive van haar Hoog Mogende aan de Staaten der refpeÏÏive Provintiè'n ; met het Rapport cp het Conciliatoir advys van Zyne Hoogheid en den Raad van Staate , over het werk der Quotes ; en het Plan van Zyne Hoogheid, tot het oprichten van een Corps Mariniers, tii ter verbetering der Armee van den Staat. In dato 22 Eebr. 1791. —-— Daar het point der Quotes een ftuk is, waarin ieder denkend Vaderlander belang ftelt, kan eene fpoedige verzameling van Papieren, daartoe betrekkelyk , niet anders dan gevallig zyn, voor hun die 's Lands om- ftandigheden opmerkzaam gadeflaan. Uit dien hoofde is ook de Uitgeever te raade geworden , om deze Papieren j betreffende de Quotes, te gelyk met de voorheen af-  ZAAKEN VAN STAAT EN OORLOG. 21 nfgegeeven Stukken , raakende het Defenfie - Weezen , afzonderlyk gemeen te maaken , onder den tytel van Staat van Defenfie en Finantie van de Republiek der Vereenigde Nederlanden , in 4 Deelen. Hier door kunnen zy, dien 't geheele Werk te omflagtig is, deeze ingeleverde Schriften , die hun bovenal belangryk zyn, nu als een volledig Werk , met opzigt tot deeze gewigtige pointen , op zig zelve bekomen. De Franfche Conftitutie, zo als dezelve door den Ktning, op den 14 September 1791 is aangenoomen, benevens de ver~ dere daar toe betrekkelyke Stukken en gebeurtenisfen. Als: mede de Poolfche Conftitutie, in de Zitting van den 3 Mey 1791 , beflooten, en in de volgende Zitting van den 5 dito eenpaariglyk bekragtigd. In *s Gravenhage by J. Plaat, 1791. Ingr.oSlavo, 112 blaiz, TP\eeze twee Stukken , zo merkwaardig voor elk oplettend befchouwer van de verbaazende gebeurtenisfen onzer Eeuw, door den Uitgeever, te recht, hier by elkander gevoegd zynde , verkenen beiden eene ryke ftof tot meenigvuldige en belangryke aanmerkingen , vooral , wanneer men dezelve onderling vergelykt , met eene geringe kennis van de plaats gehad hebbende omftandigheden, zo in erankryk als in poolen , kan men duidelyk ontdekken den geest, welke de byzondere wetgeevende ligchaamen , by het opftellen deezer twee Conftittitiën , bezielde. De Franfche Natie zedert onheugelyke tyden , onophoudelyk, en op veelerhande wyze, onderdrukt , ontdoet zig ten eenemaale van deeze flaverny, cn eischt de Vryheid. De voorftanders en vertegenwoordigers des Franfchen Volks, de bronnen van de rampen van den Staat hebbende gevonden in het willekeurig en onbeperkt gezag des Konings en zyne Ministers, geholpen door de fpooreloosheid des trotfchen Adels en der hooge Geestelykheid, zyn met alle hunne krachten werkzaam, om allen deezen in hun vermogen te befnoeien of liever te vernietigen, en oai alie de poogingen, welke tot hcrftel van dezelve worden aangewend , te verydelen. Eene yverige beoelfening van de fchoone Werken en Schriften van eenen rousseaü, montesquieu , raynal en mably , doet hen eindelyk onderneemen, om de afgetrokkene ftellingen van. deeze 13 3 Ge-  22 DE rRANSCHE EN POOLSCSE Geleerden, op bet groote Franfche Grondgebied en andè* deszelfs vierentwintig rfiillioenen mesnfcheit, te beproeven. Hier van daan de metapbyliiche Inleiding tot deeze Conftitutie, onder den titel : Vnklaaring der Rechten van den Mensch e>i van den Burger, en welke zeer veele gelykenis heelt met dat gcene, hetwelk plvto, en na hem roosseau , doch beiden in een kleinen Staat of Gemeenebest , ter uitvoering hebben voorgeflaagen. Volgens de grondbeginzeien van het afgetrokken Recht der i\aumr , trachten de Franfche Wergeevers , in eene befchastfde , meer dan ctaizaud jaaren beftaan hebbende, cn meestal willekeurigs Monarchie , eene volkomene cn iiatuurlykc gelykheid onder alle Standen en Burgers , zo m hunne handelingen en Rechten , als in hunne Plichten jegens den Staat, te herdeUen-s hierdoor alle de byzoudere voorrechten der Perfoonen , zo van den Koning en zyne Ministers , als van die des Adels vernietigende , Verdeden zy het Ryk in drie en tachtig Gemeenebesten , door hen Departementen genoemd , welke door eenige Perfoonen , uit deeze Departementen , door het Volk gekooren , als Souverainén, vertegenwoordigd worden ; en welkers Minister Koning heet , en de eerfte Bedienden van den laatlten Ministers heeten. De oude Franfche Monarchie is hier door een zamenvoegzel van drie en tachtig kleine Republieken geworden : want, hoe zeer op bladz. 12. in het vierde Art. van den vylden litel, de Regiering gezegt word Monarchaal te. zyn, zo bepaalen, echter, de daar op volgende Artikelen, zodanig de macht des Kouings , dat de • tegenwoordige zogenoemde Franfche Monarchie zeer weinige overeenkomst heeft , niet de tot hier toe algemeen 'aangenomen begrippen, welke men van eene Monarchie of AUeenheerfchmg beeft: In enOelanu b. v. heeft de Koning het recht , het Parlement te prorogeeren, te adjoumeeren en te disjolveeren , ja heeft zelfs voor een derde gedeelte invloed_ tot het maaken van een Wet; in prankryk nochtans is de Koniag enkel gelast om de Wetten met het Zegel van den Staat te doen zegelen , en dezelve te doen afkondjgm, Zrïfs die brjluiten van het Wetgeevend ligcfiaam, wette zyne bekragtiging niet behoeven (*): de weigering des Konings om de Wetten te bekrachtigen is enkel opchortend : want door drie agtereenvolgende wetgeevingen ,,. hem ( } 4 Tot grootere bevestiging en verzekering, zo van de vry- (*) <\de Kap. lilde Afd. Art. VI. (+) 'ib. t^de Afil. Art. II, III en IF. (|) ode Kap. Ifle Afd. 'Art. VIL (§) Ib. Art. IX. (**) Ib. Art. XI. ^tt) Ade KaP- UIde Jfd- ArU m' B 4  *4 DE FRANSGHE EN P00LSCHE vryheid des Franfchen Volks in het algemeen , als van elk Burger in het byzonder , ftrekken de volgende Wetten, betrekkelyk de vryheid der drukpers: niemand zeggen de Wetgeevers , zal kunnen gezogt , noch vervolgd worden, ter zaake van gejchriften, uie hy zou hebben doen drunken of uitgeeven, over wat onderwerpen zulks ook zoude mogen zyn , mits hy niets met voorhdagten wil de ongehoorzaamheid aan de Wet , de verachting van de Geconjtitueerde magien , het wederjtreeven van derzelver bef uiten of eemge andere daaden, die door de Wet misdaadig verklaard borden , zal aangejlookt hebben, enz. Niemand kan noch m het burgerlyke, noch in het hfjlraffelyke geoordeeld worden, cm misdaadige gefchriften, die geurukt of uitgegeeven zyn, zonder dat dezelven erkend, en door een gezworen verklaard zal weezen, i". of'er in het aangeklaagde gefchnft iets misdaadigs is ; *°. of de vervolgde per/oon daar aan Jchuldig zy (*_). ■ Hoe zeer deeze gantfche wetgeeving , in het afgetrokkene belchouvvd, blyken draagt van de hoogde menfchelyke Wysheid en Deugd, zal echter de Ondervinding de beste Leermeestereslè , den. opmerkzaamen befchouwer deezer groote Omwenteling van Hellingen in Frankryk Jeeren moeten , of, en in hoe verre de Nationale Vergadering , in haare experimenten over de Volksbejtiering , zo als een groot Staatkundige dezelve genoemd heeft, llaagen zal; en of zy in ftaat zal zyn, het gewigtige vrtagftuk op te losfen , of men eene zo talrvke befchaafde en levendige Natie, met vernietiging van allen onderfcheid der btaudcn,en gevolgelyk van allen belangryken nayver, enkel naar ae edele maar afgetrokken begrippen van Recht , 1. licht en Deugd , zal kunnen leiden en gelukkig maaken. De'. Poolfche Natie heeft, op denzelfden tyd als de franfche , goedgevonden , zyne voorige Regeerin^sform met geheel te vernietigen, en, volgens afgetrokken Hellingen , eene nieuwe op te rkhten , maar zodanige veranderingen cn verbeteringen in zyne oude Regeeringsform ts maaken, als de ondervinding, op welke zy zig ook altoos beroept, haar had geleerd noodzaaklyk te zyn. De Republiek Poolen wat, (om de eigen woorden van de Inleiding deezer Wetgeeving te gebruiken,) door eene langduurige en treurige ondervinding overreed van de ingekankerde Kwaaien van zyne Regeering en altoos ,. N on- (*) Sde hap. Art. SJ7I en XHII.  CONSTITUTIEN. 25 mder het vernederende Juk eener vreemde Overheerfchng geweest. Dit Ryk bad door de gebreken zyner oude Conltitutie, in 1620, Lvfland aan zweeden, in 1654, de Ukraine en Smolensk aan rusland , in 1656, het Hertogdom Pruis/en aan brandenburg, in 1772, Gallicien en Ludomirien aan oostenryk, een groot gedeelte van Lithauwen aan rusland, en West Pruis/en aan pruissen, door de Wapenen hier tce gedwongen , moeten overgeeven: De bloei van zynen Koophandel was met de Welvaart van zyne Ingezetenen verdweenen , zedert de Turken en Fredrik de Groote, hem zyne Vaart, op de Zwarte en Oostzee geleegcn , ontnomen hadden : zyne Koningen wierden hem door zyne oppermachtige Nabuuren, nu door de Zweeden, dan weder door de Rusfen, gegeeven; en zyn gezach en verkiezing door vreemde Mogendheden bepaald: dit vernederende Juk willende afwerpen , en zig, boven alle de hinderpaalen , die de driften zouden kunnen verwekken, verheffen, Hellen de koning en de natie gezamentlyk vast: j.) Een Nationalen Godsdienst, de Apostolifche RoomschCatholyke , echter met toelaating van eene volkomens Godsdienjlige Vryheid aan ieder een, welk Geloof hy ook. belyden mag. a.) Onderfcheid van Standen, Voorrechten des Adels, perzoonlyke zekerheid voor elk Burger en deszelfs Eigendom ; en verzachting van de lasten der Grondeigenen, zonder het Grond-Eigendom , zo als in andere Landen meenigmaalen of Enthufiastisch voorgellaagen of gefchied is, eensklaps af te fchaffen. 3. ) Verdeeling van de Machten des Ryks in twee Kamers, namelyk die der Landboden, en die der Raadsheer en, in welke de Koning zal voorzitten. 4. ) De Throon is verkiesbaar, doch alleen by geflachten, en de Koning word in ftaat geiteld, om niets dan goed te kunnen doen: echter worden de Voorrechten van de Uitvoerende Macht zeer vermeerderd: om dat de ondervinding geleerd heeft , dat alleen aan het geringe vermogen, het geen men aan dat gedeelte van het bejtier gegeven heeft, alle de onheilen toe te fchryven zyn, die Poolen ondergaan heeft. Eindelyk , de nooelzakelykheid gevoelende, om aan hunne Regeeringsform, die trap van volmaaktheid te verfchaffen, welke de ondervinding alleen, gegrond op de uitwerkzets die 'er uit zullen voortvloeien, kan bejlisfen; zal de Natie alle b 5  0 DE FR/lNSCüE EN PüOLSCHE CONSTlTimEN. yyf en twintig Jaaren aan het nazien en hervormen deezeT Regeeringsform kunnen arbeiden. Van de vrylieid der Drukpers maaken de Poolfche Wetgeevers geen het minde gewag; wy durven echter niet bepaalen , of ook hierin de ondervinding aan de Poolfche Natie geleerd heeft , hoe gevaarlyk eene onbegrensde vryheid van fchryven en drukken aan den eenen kant, maar hoe moeilyk het ook aan den anderen kant zy , in het beilisfeu van de al of niet geoorloofdheid van een gefchrift, het juiste midden te treffen. Voor het overige doen deeze beide Wetgeevingen, zo die der Franfchen , als die der Poolen , het vernuft en het hart haarer opfre\leren de grootlte eere aan; en de Oplettende béfchouwer van de Staatkundige Gebcurtenisfen deezer Eeuw zal zig , in de befpiegcling van deeze beiden, kunnen 'verlustigen, tcrwyl dc tyd de juiste waarde van deeze meesterltukken bepaalen , en het tegenwoordig, of misleiden eerst het volgend, gellacht leeren. aai, of en in hoe vcne de afgetrokkene beginzels van Techt en plicht, op de tegenwoordige geftcltenisfen der jnenfchelyke Maatfchappyen , toepasfelyk kunnen worden gemaakt. Ifet Leven dir Zeehelden; behelzende dit Deel het Leven van den Maarfchalk. de TpnrVffle' , Lieutenant- Generaal der Franfche Zeefna'gt , onder Lodewyk XIV, en Kornelis Tromp, Lieutenant-Admiraal-Generaal van Holland en Westfriesland , Grave van Syliesburg , Ridder van ds •Orde van den Olyfant. Naar het Fransch. Eerfte Deel. Te Amjterdam en 'sHaage by Allart en van Geef, 1791. In gr. övo, 314 bladz. TTfet voorhanden zyndc Stuk is eene proeve eener NeJLJl dcrlandfche Vertaaling van de Levensbefchryvingen. E EENZAAMHEID zaamheid," fchryft hy, „ betekent by my niet altoos Uttè volkomene afzondering van de Waereld , of het waare leeven van een Kluizenaar. Somtyds verftaa ik ook daardoor liet verblyi in een Klooster; of eene kleine Stad: fomtyds de Studeerkamer van eenen Geleerden ; en eindelyk ook eene onttrekking aan het gewoel der Waereld voor eenige uuren of dagen. Dit alles behoort tot myn Plan. Vooreerst, tragt ik de reden na te saan, dat de" Mensen, zo gaarne na gezcllchap haakt, . vervolgens, waarom hy lomtyds zo hardnekkig zy in het vermyden van alle gezelichap, gelyk mede , hoe hy uit veelerleie beweegredenen, zells onder valfche voorwendzelen, zelfs uit geestdry very cn natuurdrift, de eenzaamheid zoekt — voorts welk het naded zy, dat uit eene afzondering van de Waereld voor de ziel gebooren wordt, uit menigerleie oogpunten befchouwd. Eindelyk, wanmer, en op welk eene wyze het voor onze ziel en ons hart voordeelig zy in eenzaamheid te leevcn. Zie daar den ganfehen inhoud van dit gefchrift. Indien ik voor Eremieten had willen fchryven, dan zou ik my ronduit verklaarcn , dat ik fchreef over't Kluizenaars leeven, maar, daar ik voor Menfchen fchryve, daar ik het nadeel zo wel als het voordeel van een afgezonderd leeven zo Karaktermaatig pooge te berekenen, als my mogelyk zyn zal, mag ik te regt den naam van Eenzaamheid bezigen. „ Zeluen ," betuigt hy „ zyn hoofdoogmerk uit het oog verboren te hebben, fchoon niet ieder, by alle zyne Redenceringen , dit hoofdoogmerk ontdekken zal. Met dat alles zal men uit een niet gering getal van Waarneemingen en daadlyke Gebeurtenisfen ten minften met eene tamelyke zekerheid kunnen afneemeu, en belluiten, wat de Eenzaamheid uitwerkt, waarin zy nadeclig, en waartoe zy nuttig is." In de behandeling deezes Onderwerps, zo verre de twee voorhanden zynde Deelen het brengen, komt, onzes in\ziens, hoe zeer de Schryver zyn hoofdoogmerk betuigt in h oog te houden, veel voor, „ dat ter zaake niet dient," •.«f te breedfpraakig is uitgewerkt; de laatfte Iloofdftukken van beide de Deelen zyn eigenlyke .Verhandelingen over het Kluizenaars, en Monniken , en Nonnen en Kloostérleeven, over Dweepers en Dweeperesfen, die, met hoe veel kunde opgelteld, ons te lang voorkomen , en veel behelzen , 't geert ,tot het eigenlyk doel des Schryvers veel korter zou hebben kunnen behandeld worden; althans voor den Nederlmdfchen Lee-  door. zimmerman. Leezer, die met dit flag van Eenzaamen weinig te fchalfen, heeft. Temidden, egter, deezer breedvoerigheid,wordt de verveelin?, welke dezelve zou kunnen veroorzaaken , eenigermaate^ ja goeddeels, weggenomen door den bevalligen fchryftrant, en het te pasfe brengen van zaaken, die men wel niet verwagt zou hebben, doch by de ontmoeting behaagen. Liet ons beftek ons ruimte genoeg, wy zouden deeze Aanmerkingen ieder met een aantal voorbeelden kunnen ftaaven, en de veelvuldige Leerzaamheid van dit Boek aantoonen, 't welk ook in zyn Geboorteland grooten lof verworven heeft, en als het Meesterftuk van den Heer zimmerman is aangemerkt. Onder de nadeelen der Eenzaamheid komt zeker de Melancholie , als daaraan een overvloedig voedzel verfchaffende, en wordt de Eenzaamheid in Godsdienjiige Melancholie eene waare hel. Laaten wy, ten voorbeelde, hier onzen Schryver doen rpreeken. ,, Men is dart door god en Metlfehen verlaaten: dewyl men als dan alle Menfchen fchuwt, en god zelf in ftilte niet gezogt, maar ontweeken wordt. Deeze betreurenswaardige Gemoedsgefteldheid neemt in de ftilte, en in de afzondering, meer en meer in boosheid toe; maar zy wordt het ergfte van allen gemaakt door Predikers, Biechtvaders, en Ziel bezorgers , die niet tot het hart fpreeken, die niet weeten wat bedorven zenuwen uitwerken, die kramptrekkingen aan den Duivel toefchryven; die Zedeleer en Godsdienst blootlyk als een groijdltelling, als een Syjlematifchen regel of richtfnoer kennen, die voor het overige alles aan de menfchen verkeerd zien, het welk noodzaaklyk eene valfche beoordeeling ten gevolge moet hebben (*). „ Geest- (*) Ik weet niet dat 'er over de Godsdienjiige Melancholie, voldoende genoeg, gefchreeven is. De Arts is altyd te weinig Godgeleerde en Wysgeer; de Godgeleerde weder te weinig bekend met de Geneeskunde, om alles wat tot hulp en troost van zulke Zieken kan dienen, naar vereisch te doorgronden. De noodzaaklykheid van eene recht goede Verhandeling, over dit Onderwerp , is intusfchen groot: want wie verlangt niec naar eene gefchikte aanleiding tot geneezing eener Kwaal, welke algemeeu voorkomt, welke de Geneesmeester des ligchaams grooclyks aan den Geestlyken overlaat, die dezelve zo dikwyïs kwalyk verftaat, en verkeerd behandelt veele Geestlyken weeten in 't geheel niet, wat Geneesmeesters in zodanige gevallen doen kunnen; maar zew veelen va» deezen begrypera ook  DE EENZAAMHEID Geestlyken van den eerften rang luther , tillotson , clarke , hebben zeer klaar gezien, dat Godsdienftige Melancholie in de eenzaamheid erger wordt , uit welken hoofde zy hier tegen ook krachtdaadig geyverd hebben. De Eenzaamheid is grootendeels oorzaak van deeze ongefteldheid ; doch zy ontliaat ook uit andere bronnen, zomtyds zelfs onmiddelyk. Zomwylen heb ik jonge Meisjes , door zieklykheid, tot den grootften afkeer van alle jeugdige vermaaken zien vervallen , tevens tot een ongeveinsd maar droefgeestig onderzoek van alle haare daaden , en tot een uitfpoorig, treurig en angstvallig wroeten, om zonde te ontdekken, daar geen zonde te vinden is. Deeze toeftand was , duidelyk, uit het lichaam oorfpropglyk. Ik heb eene volkomene Godsdienftige, en naar krankzinnigheid gelykende, Melancholie, onmiddelyk en waarfchynlyk uit zamengeftelde oorzaaken , by eene fchoone , leevendige, vlugge, vrolyke en bekoorende Vrouw , in een Kraambed zien ontftaan. Zy hadt, dagelyks , aanvallen van weezenlyke woede, waarin zy fchreeuwde , ,, ik ben verdoemd." Deeze aanvallen verfcheenen, dagelyks, twee maaien tot drie maaien met eene koude Koorts, geduurende een half tot drie vierde van een uur. De Geneesmiddelen namen nogthans deeze zwaarmoedigheid geheel weg (*). 55 Ik ook niet, of willen niet begrypen, dat Godgeleerden zomwylen, door één éénig wel bygebragt woord, daadlyk, in dergelyke gevallen bykans wonderen verrichten. Zo lang wy nog niets beters tot een juist begrip van Godsdienftige Melancholie, tot hulp en troost van zulke elendige Kranken, hebben, zou het my zeer aangenaam zyn , d*t iemand der jonge Geestlyken een zeer klein Engelsck Boekje overzette, hetwelk ten minften, over •Godsdienftige Melancholie, veel meer aan de hand geeft dan meenigen Leeraar bekend is. Het heet: Obfervations on the nature , caufes and cure ef Melancholie , tfpecialy of that which is commonly called Religwus Melanche/y, by benjamin fawcett. Schrembury, 1780. (*) Zeker kundig jong Geneesheer in Pommeren , de Heer tjden, maakt, in zyne fchoone Brieven over Waarneemingen uit de beoefenende Geneeskunde , gewag van de Gefchiedenis eens Huis» gezins, welk desgelyks, op (taande voet. verfcheide dagen na het Pinxterfeest , geestlyk krankzinnig geworden was. Deeze Menfchen hadden op dit Feest te veel geè'eten , en waren tevens door eenen Landlooper bezogc, die hun 'allerhande geestlyke dwee-  DOOR ZIMMERMAN» 3.3. „ Ik heb zomwylen alle de gefchiktheden tot Godsiienjlige Melancholie by eenzaam leevende Vrouwen waargenomen , waaraan niets ontbrak, om dezelven onherftelbaar droefgeestig te maaken. Zekere voortreffelyke, doch aan de Waereld bykans geheel onttrokken, jonge Juffer, verhaalde my eens, dat zy, in Eenzaamheid zyn'de, of by het fluiten haarer oogen , rondom zich, altyd eene groote menigte van Duivelen zag. Zy was, langen tyd, zeer ziek geweest, wanneer ik de gelegenheid gehad had ? om éene vreeslyke opvolging van verfcheide krankheden' by haar te zien werken, waarvan eene zeer neerflagtige Melancholie de laatfte was. Ik vroeg haar, toen zy my van Duivelen fprak, op eene zagte en vriendlyke wyze; of zy geloofde , dat dezelven eenigen kwaaden invloed op haar hart hadden? „ Neen ," antwoordde de Juffer, ,, maar zy verfchrikken my door hunne vreeslyke ,, gezichten." ,, Dan zyn," dus hernam ik weder, dan zyn , myn goede Vriendin, zodanige Duivelge- zichten gewrochten uwer inbceldïnge ; deeze is ont„ field, en zulke booze Weezens kunnen zeer wel door ,, artzenyen verdreeven worden." Indien nu hier een Leeraar, die het onderfcheid tusfchen dergelyke verbeeldingen en geestlyke aanvegtingen niet kende , ten eerden, uit domheid of dweepery, tot den Duivel, als de waare oorzaak deezer onpasfelykheid, was overgegaan, en 9 indien hy dan met deeze goede Juffer, den ganfchen dag, had willen zugten en bidden , dat het gode behaagen mogt, om een einde van deeze aanvegtingen door den baarlyken Satan te maaken, dan zou zy, tot haaren dood toe, zo wel met open, als met gefloten oogen, in alle hoeken Duivels gezien hebben, „ Ik vertegenwoordig my nog het akelig vertrek ,waarira ik eene voornaame, voorheen eenigzins galante, fchoon, anders zeer goede, beminnenswaardige, kundige, fchoone en zeer geestige jonge Dame,in myne jeugd, langen tyd bezogt heb. Het was, den ganfchen dag, in deeze kamer ftikdonker, terwyl voor de Ziel deezer elendige afgronden van eindelooze duisternis zweefden. By elk bezoek , zeide zy my; „ dat zy in de oogen van god eene verworpe- » ling dweeperyen voorgepraat en daardoor hunne verbeeldingskragt verhit hadt. De genezing , welke een Geestlyke op de Ziel hadt aangewend, betrof alleen het lichaam, en was van eenea goeden uitflag. leït. I7y2. no. 1. C  24 DE EENZAAMHEID „ ling wns, een uit de keeten van alle Weezens lofge,, rukte fchakel, tot verdoemenis gebooren, de bewoon„ fter cener ftille helie , zelfs in haare kalmfte uuren; ,, terwyl zy in akelige oogcnblikken, in het middenpunt van derzelver vlammen brandde ; dat deeze toeftand J, haar wezen uitmaakte, en dat alle haare voorgaande krankheden, daaruit waren voortgevloeid." Dus leefde zy over een Jaar in eene Woestyn, onder beftendige gebeden, in eene aanhoudende verkeering met eenen, door liaaren vroomen Man' haar toegevoegden, uittermaate rechtzinnige n , dornmen en onverfhndigen Geestlyken, wien deeze Dame nimmer hadt mogen lyden. Zy werd door de geiprekken van»deezen Dwecper nog erger. Dan, alle deeze Gods dit nj&ge Melancholie verdween , als de blikfem aan den hemel, toen de Dame, op zekeren dag, haareu Man by de Kamenier op het bed vond. Zy verwierf door dit tooncel haar volkomen vcrlland, haar voorig aangenaam wezen, cn alle haare geestigheid wederj, zy lachte flegrs tusfehen beide te veel. Zy lachte over haare voorige droefgeestige denkbeelden, en over haare zelfsgekoozen verfchriklyke eenzaamheid. Zy hield alles, wat zy een geheel Jaar lang gedacht, gezegd en gedaan had, voor bloote uitwerkingen eener onthelde verbeelding. Zy maakte een nieuw zeef verftandig plan van leeven. Deeze gelukkige toeltand duurde drie dagen; wanneer zy, op den vierden dag, tot eene krankzinnigheid verviel, welke onherltelbaar bleef. „ De Godsdienjiige Melancholie heeft niet altyd zulk een rampzalig uiteinde. Zv wordt ester zelden in den grond weggenomen, zo de Leeraar de Ziel niet met ongemeen veel. verltand beftuurt, terwyl de Arts door Geneesmiddelen en, coede leefregelen te hulpe komt; of zo de inbeeldingskragt geenen geweldigen floot verkrygt, die haar geheel uit derzelver afgetrokkenheid wegrukt; dat is, in zommige gevallen, indien het Meisje geen Man krygt. „ Nog een jong Arts zyade, heb ik in Nonnen-kloosters gezien, hoe ligt aldaar de geest tot Godsdienftige zwaarraoed.gheid vervalt. Dit fchynt men, by grooter af-, wisféllng en meer vermenigvuldigde denkbeelden , niet te, moeten vreezen. bitusfchen leert de ondervinding, dat verftandeu ,die waerelden van denkbeelden bevatten, voor eene dergelyke Melancholie even vatbaar zyn , als de ledigfte liersfenen der Nonnen. Aan den eenen kant fchryf ik sulfcs aan den onmaatigen trek tot een befpiegelend lee-' ' • ven,'  DOOR ZIMMERMAN. vei, gevolglyk aan de Eenzaamheid, toe; aan den anderen kant weder aan ongeteld heid , misleiden zonwylen ook^aan Artzenyen, en eindelyk aan de Godgeleerdheid „ Haller vermei, tot Godsdienjiige Melancholie, toen hy zich in de vier laatte Jaaren zyns leevens, aan het Gemeenebest onttrok. Ily leefde nu niet anders ' dan met* een boek, of met de pen, in de hand. Hy zag incni»werf voornaame Heeren , die hem bezogten , niet eens aan.: Hy nam, uit hoofde van ziekte, in deeze vier Jaaren, eene onmaatige hoeveelheid vanOpium., dagelyks tot agt grein ui: dit beurde zyne Ziel, by af wisféllng, op; doch maakte baar ook weder Hap. Ik heb deezen grooten Man, twee Jaaren vóór zyn dood, ia zyne zwaarmoedigheid gezien. fhans ging hem , buiten zyne altyd bran™n» », ?-ltyd woedencie begeerte na roem, welke geen Melanchohe , voor een tien duizendfte gedeelte zelfs in itaat was , m hem te verzwakken , niets ter Waereld' zo zeer ter harte, dan het Gezelfchap van Predikanten. Hy het hen allen , die 'er te krygen waren, by zich kootnen, dan de besten, dan weder elk een, zonder verkiezing ten aanzien van geloof of verftand. Hy begeerde van een ieder hulp, even als een kranke, die, in eene ooherfteh baare ziekte, het onvermogen der kmite hy bekwaame Geneesmeesters ondervindende , den Kwakzalver 'aar' roepen. ' ' Haller was by uitteekenhcid rechtzinnif. Deeze foort van Godgeleerdheid behaagde hem, om dat zvha<-d en onbuigzaam is, gelyk hy was. Ducli zy deugde voor hem in zyne zwaarmoedigheid niet. Indien zulk een ingebeelde zieke voorwendt, dat niemand, in zaaken van Godsdienst, de rechte meeging weet, dan de uitteekend rechtzinnige Leeraar, dan is hy zekerlyk ongelukkig „ Haller lcheef, eenige dagen vóór zyn dood , aan een groot en goed Man, zyn Vriend heïne, te Goettingen; dathy, by zyne aannadering tot de eeuwigheid aan de oneindige liefde des Verlosfers wel geloof fioeg: maar dat hy met wist, of hem wel. iets goeds te wagten ftondt; dat zyne zonden voor hem geopend lagen; dat 'er een onahneetbaar leger, waartoe zeventig Jaaren geworven was tegen hem te veld trok; dat hy nog gaarn van een' voortrerlyken Godgeleerden, naamlyk de Heef less te Goetimgen, wenschte te weeten, welk beknopt Boek hy nog c 2 te-  36 DE EENZAAMHEID, DOOR ZIMMERMAN. te«tn de verfchrikkingen des Doods zou kunnen leezen? , ÖIk fluitfchreef hy, „ myn Brief te vroeg, om dat ik u wenschte te melden, wat 'er gebeuren zal,3' Hv fchreef ook niets meer: want binnen weinige da"cn volgde voor hem het beste, naamlyk zyn dood, en tevens, op één oogenblik, het nadeeligfte voor zyn roem. Onmiddelyk na den dood van haller vertoonde zich een iong Edelman uit Bern , die door een brief naar Goettingen, dien ik geleezen heb, een zo ver Ichriklyk, als ongegrond, bericht van dit voorval gaf, dat het m Duitscïdand de grootfte opfpraak baarde. „ Haller , duS ftaat 'er in deezen Brief, „ heeft in de laatfte da, een zyns leevens door alle Godgeleerden, die by hem waren , niet overtuigd kunnen worden ; hy gelooide V niets: het was hem, volgends zyn zeggen, onmoge„ lyk , iets te gelooven, hoe gaarn hy zulks ook doen, V ^Haller geloofde, juist uit hoofde zyner Godsdienm«e Melancholie niet, en heeft nimmer geloofd , dat hy barmhartigheid van god erlangen zou. Hy vreesde den, dood Hy was ook die vrees nooit te boven gekomen ; doch hy vreesde dien flegts, om den daar op volgenden oordeelsdag, en, gelyk de ongeftelde Man^leeg te zegden om de affchuwelykheid zyner Ziele. Zo verfcnriKlyk wordt in Godsdienftige zwaarmoedigheid zelfs de eeuwige liefde tot god berekend, die beter ziet, dan gy en ik, hoe zeer het in de Waereld geheel anders had kunnen toegaan, dan daadlyk gefchiedt. De Godsdienftige Melancholie heeft by hem, m de we'rklooze Eenzaamheid, van den morgen tot den avond geheerscht. Hy verdreef dezelve door Opium, en arbeid. Maar zy kwam , met het hevigflc geweld, ver., Icheide Jaaren dagelyks weder, zo menigwerf hy, m JU*-" zelfchap van zyne Herders , over zyne Droefgeestigheid fprak, of, zo dikwyls hy zich alleen bevondt, zonder iets uit te voeren." , Wy hoopen, dat het tusfehenyak, tusfehen het Tweede cn Derde Deel zo groot niet moge wee/en, als tuslchen dit Eerfte en Tweede, en verlangen de Eenzaamheid, uit een vrolyker oogpunt, op 't geleide van deezen beroemden Schryver , te befchouweq. Dicht-  MCÏÏTSTUKKEN VA?! fcjjsf IIAAGSCH CENOOTSCHAr* 3? ■Dichtjïukken van het Haagsch Gènontfchap , onder de Spreuk ': Kunstliefde fpaart geen Vlyt; en bekroonde Kturftojfyn. Met Privilegie der Ed. Gr. Moog. Heeren Staaten van Holland en Westfrieslund. /fte Deel, Ifte Stuk. In ]s Hage hy T. Thierry en C. Menfing, 1791. In gr. 8vo, 144 Madz. ' Het Dichtlievend Genbötfchap, zedert den Jaare 1772, onder de Spreuk : Kunstliefde fpaart geen.'Vlyt in 'j Gravenhage gevestigd, gaf zints deszelfs oprichting XII volle Deelen , benevens een eerfte Stukjen van het Xlilde Deel zyner Proeven van Poëtifche Mengelftoffen uit , te Lyden by p. van der eyk en c. vvGii. Thans heeft het, om zeer gewigtige redenen, zich genoodzaakt gevonden , om dat Werk voor voltooid .te houden ; en een nieuw Werk , onder den bovengeplaatften ' tytel, by j. thierry en c. mensing, in 'sllagc, aan te vangen; fchoon niet voor onmogelyk houdende, dat 'er nog eens een XlIIde Deels Ilde Stuk, ten ecnigen tyde in 't licht zou kunnen treden; om het XlIIde Deel evenredig te doen zyn aan dé XII Complcete Deelen ; wanneer men ook een generaal Tytelblad en Register der Stukken, te wachten hebbe. Schoon wy in onze beöordeelingen over de laatfte Deelen j door het Genootfchap uitgegeeveii, genoeg lieten blykeii, dat het ons toefcheen , dat de geplaatfte Stukken des Haagfchen Dichtchoors, over het geheel befchouwd , in waarde begóndeti te verminderen (*); zo voedden wy echter eene ftilfe hoope; zo wel naar aanleiding van des Genootfchaps Spreuke, als ten opzichte van de veeie aanzienelyke Leden, welken het bezit; dat een nieuw Deel eenige verandering ten góede hier'in zoude te weeg brengen: en wy verblydden ons, in dat gunftig vooruitzicht, reeds met deezen nieuwen tytel, van Dicht/tukken en bekroonde Keurftofen. Het volgend verllag van dit eerde Stuk zal doen zien, of wy ons zeiven te weinig, ofte veel, met eena verbetering gevleid hebben. Dit Stuk wordt geopend met een Dichtftuk van D. A. R; (mögelyk den Wel Eerwaarden Heeré reguleth, in 'sllage, betekenende, welken wy,uit de Nieuwspapieren, meenen Beftuurder te Zyn,) getyteld: Gods goedheid yerheerhkt in den weg der verlosfing. Uitgefproken in de XVHIde Algemeene Vergadering des Genootfchaps, den 3clen van Oogstmaand 1790. Dit Dichtftuk is Zyn Eerw. zeer wel waardig; doch van den Voorzang, in welken het plechtige van de Vergadering bezongen wordt, durven wy dit niet zeggen. Dezelve begint: Be~ (*) Zit onze Beöordeelingen in de Üftuvn dlc. Vad. Let.'ihih D. iVi iladz. 300 eik D. V. iladz. 20G.  38 nrcHTsTUKitEsr Befchermcrs van dit hoor1. Kunstrechters! Feestgenooten ! Ontvangt myn wilkoomgroet ! Leent .gunfiige ooren! wilt myn Zang fier niet verftootcn, Zo zwak van kunde en moed. Byua zouden wy de Zangfler van den Dichter (in dit Dichtftuk alleen) voor meer moedig dan kundig te bóèk nellen? indien wy niet geloofden , dat deezen Foorzang, zo als meer gelegenheidsgedichten overkomt, by overhaasting gemaakt ware. De Dichter vervolgt : Kunstliefde', zo ge ü ooit in V feestgewaad wilt tooijen, Ferficr 11 deezen dag ! Deez* dag, die V eer loof u met milde hand ziet ftrooijen ; Dit is geen eerbewys voor de bekroond wordende Dichters. De milde hand geeft meer, dan zy behoeft te gceven: maar in gevalle van bekrooning zouden wy liever een ftreng rechtvaar-dige, dan een milde hand zien. Aan verfchcide bekroonde Dichtihikken blykt al te klaar, dat de Kunstliefde r„eds' al u dikwyls met milde handen daar geftrooid heeft, daar ze dezelve wel digt had mogen houden. Doch dit raakt het Ilaagfche Genoot* fchap niet alleen. Ons koor kan niet flegts één, maar vyf Meceenen noemen, . Fan de edel ft e eerw aar dy. Naast bleiswyk , fagel, grys in kunde, dan van stryen: Dan neen '. 't is misgeteld. In een boertig ftuk zou zulk eene herinnering , wegens het ^emi s vaneen of ander; beuzeling, zeer gepast gehouden worden: maar in eene ernftige en plechtige aanfpraak, in welke de Dichter voorneemens is dc dood van een waardig Kunstmeceen met droefheid en eerbied te melden , is het woord misgeteld zeker hit regtc woord niet. Het contrasteert te veel met het vervolg. Wy hebben zulks nog eens aangetroffen , bladz. 8. reg. if in de woorden: Bloos! /teek uw neus in V ftof: dat daar •ze'ker te gemeen is. Een ligt verwelkbre bloem is al het aardsch vermogenj Zelf wen op V heerlykst praal. Het eerfle Vers is zeer wisfelvallig in Cenfiruéïie, en geeft niet genoeg te kennen, of het aardsch vermaak een bloem, of dat een bloem het aardsch vermaak zal betekenen; wanneer de V in liet volgend Vers het niet voor taalkundigen verklaarde. Zynde dit laatfte Vers, door de veele ts ftootende. t^n stryfn is niet meer ons oog altoos onfweeken; Maar heft in ieders hart.  VAN J1ET IIAACSCH OEKOOTfCHAF. rj, beter ware bier: Hy is ons oog ontwecken. Want dat het woordje 'J-Jy, hier herhaald moet wórden, ziet ieder die den zin wil besrypen. In het 2de Couplet van het reeds genoemde Dichtftuk bladz. 7, leezen wy: Haar danken -de Elohim voor aanzyn , naamen , troonen i Haar dankt elk'ondeel voor zyn form en ordening. Wat betekent hier *ndecl?- Staat het niet gelyk met »»- ding! En hoe. kan elk nietdeel, voor zyn form en ordening danken! Dit begrypen wy niet. De twee volgende Dichtftukkeh zyn van dezelfde hand , by de uitdeeling van twee zilveren Eerpenningen ; namenlyk aan de Heeren j. m. sobels, en j. van haastert. De eerfte, tevens Secretaris des Genootfchaps zynde, zou dit by zommige Dichters bedenking kunnen baaren, of hunne flukken wel naar orde bezorgd, en naar waarde beoordeeld wierden: 't welk men nu fchynt afgefneden te hebben; ten minften de Uitdeeler der Eerpenning zegt tot hem: ren langs de lauwertsaart Vry rustig voort! ligt deelt uw kunst in grtoter zegen, Als ge elders, zo vol moeds, zult wéér ten reïé gaan. De verdere gedichten zyn: Lofzang aan God voor het Ferlbsfn^s- werk, door d. k. h. Zegegezang by Jefus Hemelvaart, door ],v. o. Jefus ten jong (ten dage, door t. v. l. Jehova de beste Bondgenoot, door j. v. e. Het gebed van 'den Profeet Habakuk, door t. v. l. Aanbiddende geloofsverwonde- 'ring, door j. w. De bedriegelyke IFeereld, door j. v. o. Ferganglykheid, door f. a. r. h. De Stormwind, door j. v. e. en Keizer Karei de Vyfde, in het Klooster van St. Justus , door c. v. Waarna de bekroonde Kcurftoffen , behelzende de Nederlaag van Sanherib voor Jerufalem , gevonden worden. Met veel genoegen lazen wy eenigeu deezer Mengclftukken , onder welken die van j. v. 0 t. v. l. en c. v.. ons her meest voldeeden. Doch boven allen voldeed ons het eerst geplaatfte Dichtftuk op de uitgefchrevene Prysftoffe, de Nederlaag van Sanherib voor Jerufalem. De Wel Eerwaarde o. porjeere» rustend Predikant van Alkmaar, heeft als maaker van dit ftuk, met het volkomenst recht, de hem toegewezen gouden Eerpenning verkreegen; hebbende wy nimmer iets zo fchoon van zyn Eerwaarde gelezen : dat tevens zo gefchikt, en overeenkomftig met de ftoffe , is voorgedragen. Men oordeele (lechts uit de vier volgende Coupletten, uit de Nederlaag overgenomen. Neen God, die vreeslyk is, gordt zelf de waapnen asni God zelf? JVat magt kan kier ie/lam?.,... C 4 /*  fa DICHTSTUKKE» Ik zie des Heeren Engel danlenl r... Help Hen/el! .... welk gezicht.'.... Hier fchiet een onverdraaglyk Licht Uit eene zwarte wolk zyn Goddelyke firaale-nl Gods Engel daalt op aard 1 Ik, zidder !.... V aardryk fchudt! — wat gloed! o fchittrend zwaardt ' Gewet in grimmigheden Rechtvaardig —~~ heilig doof voor wanhoop of gebeden ! * * ' fcjiynt té zyn? Wy zouden het by de gouden Eerpenning hebben la&ten ïjerusten. De Geroofde Hairhk, door A. pope. In kef Nederduitse^ gevolgd* door Mi', p. boodaert. te Hacrlcm , by A. Loodjes, Pz. i/pi. in gr. 8vo 40 bladz. De aanleidende oorzaak tot dit Dichtftuk heeft ons wrburton, in eenige zyner Aantekeningen op the Works of, AI.exander pop2, nagelaaten. Onder de regeering van maiLa, Gemalin van den Engelfchcn Koning jjböatis de I'de, leefden twee gedachten in" geduurig verfchil, om dat1 Lord pïter aan' IMisf fermcr een haarer hairlokken had af;efïie<.,en. He lichter caryl, Geheimfchryver van gemelde Koningin, dit venchil gaarne uit de waereld gemaakt ziende, raadde den Dichter pope aan, om dit door'een boertig gedicht te beproeven. Deeze, ging daadelyk aan 't werk," en voltooide, in minder dan 14 da^' gen, the Rape of the Loei, in twee Zangen,- zendende hetzelve san die Dame met dit opfchrift, uit iiartialis , Noveram, Belinda. tuos ■wioi'are capillosï Sed juyat hoe precibus me tribuisfe tuis. \velke het zo wel opnam dat zy 'er affchriften van uitdeelde, Dit gefchiedde in den Jaare 1711. In 't vervolg van tyd is' de Dichter te raade geworden , om hetzelve geheel om te werken ; en daar het bovenna:uurly;;e met het burgerlyke of gewoonc meestal in het Heldendicht vèrëenigd is , heeft hy 'er door het inmengen van Machinen cn Sylphen , een Heldendicht in vyf Zangen vau gemaakt, van het welk dit ftjkje eene? ÏVa irvolging is. Over 't geheel genomen , is de Heer bod;iaert . in de naar. volging van dit boertig Heldendicht redelyk wel geflaagt; echter lieeft het in 't Neerduitsch eene zekere ft.yfheid gekreegen, welke het oorfpronglyk niet bezit. Wy zouden de Itaatige tred , welke de zes voetige Verzen hebben , daar eenigzins de, fchuld van geeveu , maakende die vau vyf voet , in het ooripronglyke, het boertige meer duidelyk. Op bladz, 3 vs. 15, is een woord uitgelaaten , dat misfehien verftand zal moeten \vezen: 'er ftaat Een reeks van waarheen, van V gezond verfcheiden, Zyn flechts geopenbaard aan kindren en aan meiden. Maar  4+ A. POSE, DE GEROOFDE HAIRLOS. Maar pope zegt; Some fecret trutks , from learntd ptïde eonceald, To Maids alone and Children are reveaPd; dat wy zouden venaalen: fommige geheime waarheden ,. verbergen voor geleerde trotschkeid, zyn den Meiden en Kinderen alleen geopenbaard geworden. Men zal hieraan reeds kunnen opmerken , hoe veel Satyrieks 'er in deeze twee Verzen verlooren is gegaan; zelfs wanneer men gezond verftand of gezond vernuft moet leezen. Beter zou zyn: Een reeks van waarheen, van geleerden waan verfcheiden , enz. Dat op bladz. 6 , laatfte vs. Slyphe, voor Sylphe ftaat, is enkel een Drukfeil. Byzonder is het, dat onze Natie , die anders zo volgziek is, tot heden nog geene boertige Heldendichten gemaakt heeft, daar 'er zo veele, en zulke fchoone, by andere VoIkgii gevonden worden. De Grieken hadden een Batrechomyomachie, of firyd tusfehen de Muizen en Kikvorfchen, van homerus; de Italiaanen hebben La Secchia Rapita, of de geroofde Wateremmer van aeessandro tassoni; de Franfchen, Le Lutrin, of de Le~ zenaar van boileau; de Engelfchen de Hudibras van buitler, de Dunciade van pope . enz. De Duitfchers verfcheiden ftukien, in dien fmaak, van saciiaria — en wat hebben wy? — De Enè-as van Virgilius in zyn Zondagspak , door langendyk 3 «n nog eenige Parodiè'n! leerhandeling over kit Onderwys in het fpellen, leezen en fchryven, uiigegeeven door de Maatfchappy , Tot nut van 't Algeineen. Te Leyden by D. du Mortier en Zoon , eh te Deventer cy J. H. de Lange 1791. In oüavo, 48, bladz. By manier van Inleiding gaat men, in dit Stukje, vooraf na, de vu'eischten van een goeden Schoolmeester; die, gelyk men ïévens doet opmerken, wanneer hy bekwaam is voor zynen post, en denzelven met lust vlytig waarneemt, uit hoofde van deszelfs, nuttigen invloed , ongelyk meer agting verdient, dan men gewoonlyk den Schoolmeesteren toedraagt. Hierop ter zaake treedende, komt voorts in opmerking de beste, gemaklykfte en minst ©mflagtige manier van onderwys ?n 't fpellen , leezen en fchryven. Daartoe verleent men eerst den Schoolmatresfen de nuttige ©nderrigtingen, en brengt verder den Schoolmeesteren onder 't oog, op hoedanig eene manier zy die aangevangen opleiding, ©m wel te leeren fpellen en leezen , tot meerdere volmaaktheid hebben te brengen; mitsgaders, wat zy vervolgens by het Schryf©nderwys in agt behooren te neemen: welk laatfte gedeelte overgenomen is uit eene ingeleverde Prysverhandeling van den Heer 1eendert dupper , Schoolhouder te Gorinchem. De Maatfchappy, Tot r,ut van V Algemeen, befchouwt het Schoolwezen, met het hoogfte regt, als een onderwerp van weezenlyk gewigt, en bevlytigt zig uit dien hoofde alleszins, om deszelfs verbetering te bevorderen, waartoe ook dit Stukje dienftig kan zyn.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandeling van het Genootfchap tot verdeediging van den Christlyken Godsdienst , opgericht in 's Hage , voor 't jaar 1790. Te Amjterdam, Haerlem en 's Hage , by j. Allart, C. v. d. Aa, en de Wed. J. du Mee, junior» In gr. Syo. Behalven de Aanfpraak 110 bladz. Onvoorziene verhinderingen van verfcheidenerlei aart brengen te wege, dat het Haegfche Geuootfchap uit den voorraad van de by 't zelve bekroonde Verhandelingen , thans Hechts ééne enkele afgeeft. Voorafgegaan door hec Programma voor 't jaar 1790 enz. de Aanfpraak ter Alge meene Vergadering ten dien jaare gedaan, door den Haegfchen Kerklceraar d. a. reguleth , behelzende een Vertoog over de redenen ter bemoediging , die den Vriend der Waarheid, in deezen tyd van tegenftand en ondermyning, overblyven. Eene Aanfpraak , zo anders de ftyl van zyn Eerw. in zyne Kansfelredenen die van een Prediker van het eenvoudig Euangelie is, ,, welke" gelyk de Redenaar zich uitdrukt, ,, weinig overeenkomst heeft met den ftyl van eenï „ bevattelyke Volksvermaaning." Men oordeele —— Na de gevaaren van den tyd, dien wy beleeven, als een tyd van tegenltand en ondermyninge der ' Waarheid be« fchreeven te hebben, cn tot zyn Onderwerp zullende treden, voert hy dit woord: „ Ik bid u myne Toehoordersi „ zal dan de vrees by een weldenkend hart niet billyk en ,, rechtmaatig zyn? Of zullen wy onbezonnen zeggen: „ 't Is Zion ,* niemand vraagt^ 'er na. Neen , ik zie op elks gelaad een trek van edelen afkeer gloeijen , die zulk een laag beftaan en handel wraakt, of zou ik „ zulks my niet belooven kunnen van zulken , die hun ,, hart, hun geld, hun eer, aan de verdeediging van Jefus ,, goeden Naam verpand hebben ? Ieders boezem fchynt my van een killen fchrik te kloppen , en 't zwoegend „ hart de ftille bet! te ontvluchten , Och, Heere, doe wel ,, by Zion naar uw welbehaagen! bouw de muur en van Je„ rufaiem op. Een beê, die, hoe ook 's Vyands Rot de 14JT, 1792. no. Z. Q „ V»i  4G VERHANDELING ,, val der Godftad fehynt gezwooren te hebben , door *i „ ootmoedig geloof, ■ op wieken van deeze aard ontvloo3, gen hoop , voor 's hemels troon gevoerd , geen ant}, woord cn verhooring derven kan. Of hoe .'"wie zyn j, deeze onbelheedenen, dat zy de llagordens des leeven5, digen Gods hoönen zouden ? Geenen menfche ontvalle het harte om hunnen wille. Is niet de kryg des Hee« ren ? Of zou de Overwinninge Israëls ooit faalen kunSi nenV Men noeme vry de Hoop, met aristoteles, de 5, droom der waakenden; de Hoop, die , in den heetften 3, ftrijd voor 't dierbaar pand de Euangeiielecre , den Godsdienstvriend doet het hoofd manmoedig , zelfs in 3, fpyt van al de list, geweld, fpot en fmaad, om hooge 3, hellen , kan , 't gaa dan hoe het gaa , in eeuwigheid s, hem niet bedriegen. Zelfs daar , daar 't voor een tyd 3, eens fchynen mogt , dat hy verwonnen waar, ontgaan 3, hem tog aan 't eind de zegepalmen niet, ■ en geld de 3, fpreuk: vicla vincit veritas. De waarheid, hoe in fchyn 3, ook overwonnen , zegepraalt. Welaan , het droef gelaad 3, ontfronst ! het rimplig voorhoofd glad geftreeken , en 3, met een gullen lach van edelen moed den Vyand on3, der 't oog gezien , en onze hoop in God geftevigd ! 3, welaan de redenen van hoope opgezomd!" De éémge Verhandeling, thans medegedeeld, is het bekroonde link van den Eerw. jacobus engelsma meauus , Predikant te Ryperkerk en Hardegaryp , over de vraagen. Moet de weg tot waare Gelukzaligheid, in deezen ftaat van algemeen bederf, voor alle menfchen , wat liet weezenlyke betreft, een en dezelfde zyns en door eene Godlyke Openbaaring bekend worden ? Zyn Eerw. fielt het Gefchilltuk , waarover zyn Betoog loopt, in deezer voege voor , dat het gevoelen , 't welk een Heilig antwoord op deeze vraag geeft, meestal by de Proteftanten aangenomen is en beweerd wordt; terwyl de nieuwe beftryders der voornaamfte Leerftukken van den Christlyken Godsdienst beweeren, dat de verfchillende wyzen , waarop de menfchen en volken God zoeken te dienen, genoegzaam moeten gehouden worden tot verkryging der Gelukzaligheid. Of gelyk hy het breedfpraakiger voordraagt. ,, Alle Godsdienftige begrippen , die 9, ooit by de onderfcheidene menfchen en volken plaats s, vonden , het zy dezelve met de gezonde reden en de „ Godlyke Openbaaringen overeenftemmen, het zy ze 5, veele ongerymdhedea, met het gezond verftand ftrydig „ en  van het g0dg. gen. voor 1790. 47 J, en door de Godlyke Openbaaringen ten eenemaal af5, gekeurd, mede aangenomen hebben, zyn, naar hunne „ gedagtën , zoo veele wegen , welke de menfchen uit 3, onderfcheide oorden der wereld tot de waare geluk/.a„ ligheid geleid hebben , terwyl in alle deezen toch alV, toos iets waarachtigs gevonden wierd, dat, van het 011-» „ gerymde afgezonderd1,, de gemoedsruste der ftervelingen ,, bevorderde, en tot volmaaking van hunnen ftaat mede„ werkte; nogthans keuren zy dezelve alle niet even goed, „ maar gelyk de eene weg korter , gemaklyker en te be„ tretedén aangenaamer kan zyn, dan de andere, effcWoa zy ons na diezelfde plaats geleiden , achten zy ook, „ dat die Godsdienftige begrippen , waarin men Leenn„ gen, llrijdig met het gezonde verftand, toegelaaten heeft, ,, minder gefëhifct zyn , om ons even voorfpoedig tot de „ waare gelukzaligheid te leiden , als anderen , waarin „ men deeze ongèrymdheden , als zo veele hmdewrisfen, „ beter vermyd heeft, en welke ons dus meer regelregt,' langs een korter en aangenaamer weg , het gewenschte „ einde doen bereiken. En onder deeze laatiten heeft dan de Christlyke Godsdienst , als hy naar het plan „ van God in de natuur , zo als deeze nieuwe Leeraars „ zich dit voordellen , als een onfeilbaaren toetslieen be„ proefd , en door deezen weg van de valfche nevensbe„ grippen , welke het bygeloof, en de zugt naar verbor„ genheden, en het willekeurige in den Godsdienst, daar „ aan toegevoegd hebben , gezuiverd is , den voorrang „ zelfs boven de Godsdienftige begrippen der verftandig„ fte Naturalisten , die , offchoon zy dezelfde Leeringen „ aanneemen, welke, naar het oordeel van deeze nieuwe „ Hervormers, alleen het weezenlyke der Christlyke Open„ baaringe uitmaaken, nogthans de menfchen, over 't al„ gemeen , zo gemaklyk • niet tot het betreeden van den ,, weg der waare gelukzaligheid konnen leiden , zo lang zy het Godlyk Gezag der Openbaaringe verwerpen, als „ wanneer 't zelve door ons word aangenomen, overmids ,, veele menfchen , die niet in ftaat zyn zelve te denken, ,, zich beter door zulk een gezag laaien leiden, dan wan„ neer de weg tot geluk hun enkel op eene wysgeerige wyze verklaard en betoogd wordt." De Eerw. mebius geeft vervolgens op, de onderfcheide wyzen, die de oude en nieuwe Godgeleerden volgen, öm hun gevoelen te bewogen , 't welk hem den weg afD 2 baa-  VERHANDELING baakent , welken hy oordeelt te moeten inflaan , om dat: der laatstgemelden te bellryden. Steinbarts gedagten we.lerlegd hebbende is zyn belluit , ,, dat het veel veili,, ger is het 1'poor der ouden te betreeden , en de God„ lyke Schriften eerst raad te pleegen , en uit dezelve omtrent duistere en betwiste Hukken te verneemen , wat zy ons omtrent dezelve berichten, en zo dra wy, onder opzien tot God en een n'aaritig gebruik van alle ge„ paste uitlegkundige middelen, vefftaan , dat iets in de,, zelve niet duister en flegts op deeze of geene twyfelag„ tige plaats, waar klaar en duidelyk geleerd is, en haare „ doorgaande Leer uitmaakt , hetzelve als volllfekt zeker aan te neemen: dun eerst by zig zelve door veele fyne „ redeneeringen , voorllellingen en plannen op te maa„ ken , en dezelve haar , ftrydig met haare doorgaande „ Leer, met aile geweld op te dringen." Naa dit alles treedt hy ter groote zaake; en wyst aan, hoe in de Schriften, zo des Ouden als des Nieuwen Verbonds , die onrerfchiUigheid omtrent de wyz» van Godsdienstoefening ten fterklten wederfprooken wordt. Wyders, dat de Leer der Openbaaringe 'er zo verre van af is, om allerleie Godsdienftige begrippen en handelingen als een genoegzaamen weg ter Gelukzaligheid aan te merken, dat zy zelfs de zuiverfte begrippen van den Natuurlyken Godsdienst , in deezen ftaat van algemeen bederf, ongenoegzaam tot dat einde keurt: ten bewyze daarvan aanvoerende de Leer van 's menfchen Verdorvenheid en der Verlosünge door Christus: als mede, dat de Heilige Schriften, om des Schrijvers eigene woorden te bezigen, „ niet duister in ons eifchen, ter bevordering onzer Ge„ lukzaligheid eene geloovige erkentenis van veele leerftel,, lige waarheden en verborgenheden, die zonder eene by» zondere openbaaring' niet kunnen gekend worden , eu ,, zonder welker kennis en erkentenis echter wy nimmer onzen Jefus als de eenige oorzaak der Zaligheid kennen ,, en erkennen kunnen , als van de verborgenheid der ,, Drieëenheid, en het Godlyk Beftaan des Verlosfers, zyn ,, Godlyk Zoonfchap , zyne openbaaring in het vleesch, zyne borgtochtlyke Gehoorzaamheid, ter voldoening aan den Godlyken wil, tot heil der zondaaren , door lyden ,, en doen, zyne daarop volgende verhoging, de Godheid des Heiligen Geests , deszelfs uitgaan en zending van den Vader en den Zoon , zyne genadewerking tot toe- „ pas-  VAN HET GODG. GEN. VOOR I/OO. 49 pnsfing van de ganfche vrugt van Jefus verdienden, aan „ den uitverkóoren Zondaar, en meer diergelyke hier mede verknogt." Hieraan hegt de Eerw. mebius eene wederlegging, van verfcheide Tegenwerpingen , zo van steinbart als vau anderen. Over de Sehryfwyzc, in deeze Verhandeling gehouden , zouden wy foortgelyke aanmerkingen te maaken hebben , als wy voorheen bybragten , in het beóordeelcn der Prysverhandeling , waaróp hem den Zilveren eerprys door het zelfde Genootfchap werd toegeweezen; men kan dezelve te onder aangeweezene plaatze vinden (*)• (*) Nieuwe Algem. Vaderl. Lettero'f. IFD. I Stuk. bl. 357. Het leeven van' den Weleerwaarden en zeer Geleerden Heer jonathan edwards. In deszelfs leeven Prefident van het Collfgie van IMew-Jerfey. Met uittrekzels uit zijne bijzondere Schriften en Dagboek. Na den tweeden druk uit het Engelsch vertaald , door e. nooteboom. Te Utrecht by \V. v. Yzerworst, 1791. Behalven het Foorwerk 22% bladz. in gr. oftavo. "V/Tet de uitgave van dit Stukje heeft men , zo als de IVI Voorrede meld, „ niet eenighjk bedoeld, dit be„ richt gemeen te maaken, om de waereld te zeggen, welk een uitneemend groot , wijs , heilig en nuttig , mensen de Prefident Edwards was; maar wel voornaam- lijk, om haar te onderrichten, op welk eene wijze, en ' door welke middelen hij tot zulk eene ongemeene maate " van kennis en heiligheid gekoomen is, en hoe hij, door het wel aanleggen van dezelven , zoo veel goed deedt " aan het menschdom , op dat ook anderen daardoor moogen geleerd en opgewekt worden, om heen te gaan „ en ook alzoo te doen." Dit op het oog hebbende, geeft men Hechts een beknopt verilag van zyne geboorte, opvoeding, aen vang en voortzetting zyner oefeningen, tot op zyne bevestiging in den heiligen dienst te Northampton in America; en deelt daerop voorts mede enige uittrekzels uit zyne byzondere Schriften ; behelzende zyne vooral Godsdienftige voorneemens , en grootlyks daertoe behoorende bedenkingen uit zyn Dagboek', met nevensgaende aenmerkingen over dezelven; en een bericht van zyne bekeering, bevindingen, en Godsdienstoefeningen, doorhem D S zei-  HET LEEVEN VAN J. EDWARDS. zclven gegeeven. —- Hier aen volgt wydcrs ene ontvouwing van zyne levens- denk- en handelwyze , zo in' zyne Amptsbediening als in burgerlyke en huisboudelyke omftandigbeden; met een verhacl van ontftane onlusten te Ncrthampton , inzonderheid ter zake van zyn gevoelen , nopens het vereischte in den Avondniaelganger ; het welk te_ wege bragt , dat hy aklaer van zynen dienst ontflagen wierd. Op dit ontflag, waervan hy , de voor hem en zyn Huisgezin belemmerende , gevolgen met lydzaemheid droeg , nam hy, gelyk het verhacl verder meld, na verloop van enigen tyd , de hem opgedragen zending na de Indianen te Stocklridge aen ; en etlyke jaren lang liet hy zich overhalen, om het Prelidentfchap van New - Jerfey College, onder zekere bepalingen, op zich te nemen; welken post liy echter nacawlyks een maend bekleedde; overmits ene lichaemlykc ongeflêldheid beft) dra ten grave fleepte. Hy gaf, in ene ftille gelatenheid, den geest, op den ajfften Maert 1758, in het 55'te jaer zyns lavèns. By dit bericht heeft men , eindelyk , ook nog" gevoegd , een verfiag van 's Mans overgebleven Handfchrifren , cn van de Boeken , door hem in 't licht gebrast; mitsgaders van die, welken na zynen dood , met toèftemming zyns Zoons, door openbaren druk gemeen gemaekt zyn. DeEerwaerde Edwards word bier, zo in zyn Levensloop in 't algemeen , als byzonder in 't behartigen zyner Studie, en 't waerncmen van zyn Ampt, met lof'vermeld; welke hem , naer uitwyzeu van alles regtmaüg toekomt; daer hy zich alleszins voordoet, als iemand, die zich bevlytigde, om de waerheid na te fpooiien , dezelve indrukbaer anderen in te boezemen , zyn Godsdicnitig gedrag naer zyne kundigheden te regelen , en aen zyn geweten getrouw te blyven. Zulks heeft hem ene vry algemene hoogachting doen verwerven , zelfs by zodanigen , die zyne grondbeginzels niet kunnen goedkeuren, en zich met zyne denkwyze , zo in 't bespiegelende als betrachtende, in vele opzichten, niet kunnen verenigen; maer bekwaemheid en deugd weten te waerdeereu , ook in die genen, welken ene Godsdienftige leiding, van de hunne zeer verfchiliend, gewoon zyn te volgen. Troost-  ff. T. WETTENGEL , TROOSTCRONDEN. Troostgronden, hy de Graflieden van ome Geliefden , door 4 M? 7. t. wetïengel , Vorstlyken Hofprediker te Gr'eiz, uit het Hoogduitsch vertaald. Te Dordrecit, by F. Wanner, 1791- Jfl £r- 8yü- De Hofprediker wettengel raag , in zyn' Aanfpraak aan Bedroefden , die deeze Troostgronden voorgaat , men vollen regt zeggen: „ Ontvlugt my niet, gy wee- • renden 1 Want ook ik wéehe ik koom van het fterfbed, van het pynlyk'e fterfbed myner , in den bloei van £ leeven vcrOeufte, dierbaare Wederhelft. Ach 1 laat my met u weenen. Verzamelt eenige myner traanen en klagten in uwen medelydenden fchoot. Aan deelneemenden in onze droefheid te mogen klaagèn , is voor ons eene zekere troost." Met zyne, hem door den dood ontrukte, julia, wiet Egtvèrbintenisfe hem eerst gewelddaadig belet, doch aan welke hy na eene tienmaandige vervvydermg verbonden was, hadt hy „ acht en twintig weeken," gelyk hy icnrytt, de vergenoegendfle verbinding gefmaakt,- achtten wecken van deeze haare herftelÜng en volmaakte gezondheid met eenen daadlyken yver te wenfehen, doch oiivcrwagts deezen' wensch verydeld- te zien tien weeken lang haar op het zickbedde , onder het gevoel der heviglte imerten plotslings , in het zestiende jaar van haaren ouderdom , te zien verbleeken hier, aan haar Iterf bedde haare trouwe in traanen zwemmende, cn daar, ïu het verlc.net, mvne eigen bedaagde zieke Moeder , die ook reeds affcheid iu dit leeven van my genomen had, te belchouwen en nog by dit alles het oog te rug te liaan naar den droeven oorïprong van al dit lyden — —- 0, myn Lee-, zer! dat is iinert! ja, meer dan doodlyke imert! —— _ Zodanig , zo drukkend, was de toeftand waarin zich jwn Eerw. bevondt , toen hy voor zichzelveu Troostgronden zogt, en die vindende, ze aan andere Dmkgenooten mededeelde. Naa dit algernecne in de voorbereidende Aanfpraak vermeld te hebben , fluit hy deeze met de betuiging. „ Doch laaten wy nog meer tot de Troostbronnen naderen , die'zich in den Godsdienst van jesus openen- want deeze zyn en blyven altoos voor een bekom-, merd menfehenhart de zoetlte, de zuiverlie, de verkwikkeudfte , de onuitputbaarftc. Laaten wy onze gerustftelD 4 *inS  £2 lr. T. WETTENCÉr. ling en tevredenheid niet bloot op den zwakken en ver> golmden netilaf der zelfgelaatenheid van ons vernuft vestigen , öiaar op de vastere onbeweegbaarlte fteunpylaar, op den hardden rotsfteeh van het Christendom gronden/' u,t "Vgml geeft hy ze °> L G0D> dk ons onze Geliefden gaf, ontnam ons dezelve veder. II. Hun Graf is eeni bron van zegeningen voor ons, «, voor a«rfere». 111. Wi f bbenhen niet verkoren IV. Z3, zyn alle Lyden ontwel wlr ï' y 7™; JL Verre meer dan ^ Üfl?°%lerlu"lyken- VIL Hun Lichaam [fluimen de V£iL°&.ing u gemete- VUL miham ™n * *Z^JXfl> Vanode/. HofPredikers fchryftrant, die ons dooi gaande te wydlufug, en niet zelden te bloemryk, voorkomt, diene het Hot van den vyfden Troostgrond. „ o „ ziet, gy, wcenende Oogen! ziet weg van het fterfbed, 3, den zerk en het graf van onze Beminden , ziet , daar om hoog naar den hemel ! Slechts hun huldzel ligt »* hier. Zy zelve zyn dat niet , wat ons oog hier ziet. », Daar, daar ayn ze by God! Zy leeven, zy denken, 5| zy werken, zy zyn vrolyk en zalig: zoo vrolyk, zoo zalig als zy by ons nimmer waren , en nooit konden „ worden , ó welk een leeven ! ontbonden van de knel„ lende banden , van het traage en fterflyke lichaam , „ doordrongen met de leevendigfte gevoelens van de dank' s, baarlte blydfchap , voor genoote weldaaden der aarde, t, ovenfroomd door het aangenaamfle vermaak van nieuwe j, en grootere gelukzaligheden , bevrvd van krankheid en zonde, vervuld met het naarftigst, onvermoeidst en ss heiligst fykhalzen, vertrouwd roet de inwoondcren des 5, hemels , God van aangezigt tot aangezigt te aanfchou„ wen, van kennisfe tot kehnisfe, van deugd tot deugd s, van kracht tot kracht, van voJmaakiheid tot volmaakt3, heid ongeftoord voort te gaan ; het te gevoelen dat men gelukzalig is, en op den duur gelukzaliger wordt, 3, en nimmer, nimmer, ophouden kan, het te zyn - Voor den Tliroon des Onfterflyhen en Aller zaiigllm te „ leeven, 0 welk een leeven is dat! En dat is het leeven „ der geenen, welker dood wy beweenen. Moe wel is het hun thans! Zoo onüitfpreekelyk wel! Hoe ver- rukt zyn zy , dat zy geen fterflyken , geen zondaaren », meer zyn, dat zy dien aanfehouwpn, aan wien zy ge* opfden , dien zy beminden ! Terwyl wy hunnen dood », bekjaagett, Juichen zy over hun leeven, zy wenfehen, zoo  troöï-tgroNden. 53 , zoo zy anders tot wenlchen niet te volmaakt zyn, dat wy ons daar over mogen verheugen. Daar hun verbleekt lichaam hier verrot, zwaait hun verloste geest voord, " van onlterilykheid tot onlterilykheid, van zegepraal tot ! zegepraal, van zaligheid tot zaligheid, waar voor de ' taal der fterflyken geen naamcn heeft. Hun geluk ' en hun leeven , zyn deeze niet onze wensdi ? Ln is deeze niet op de volmaakffte wyze vervuld i Deeze " gantfche aarde met alle haare vermaaken, en fchatten, " eer en heerlykheid , waar heeft die zulk een leeven , " o-elyk dat geene is waarin zy juichen? Waar heelt ons " te°euwoordig angstvol leeven zulk eene gelukzaligheid?' Ontwerp ter proeve , hoe men op de beste wijze Kinderen van jongs af, lot Godsdienst kan opleiden , door c g'. saltzman. Uit het Hoogdnitsch vertaald. Tweede en laatfte Stukje. Te Haarlem bij F. Bohn, 1790. In oStavo, 136 bladz. Van den aert van dit Ontwerp, dat met nuttigheid werkftellig gemaekt kan worden, hebben wy onlangs verflao- gegeven, met meldinge van des Autheurs eerfte onderwys in den Godsdienst (*): dat nu verder in dit tweede Stukje trapswyze voortgezet word; het welk de Heer Saltzman volvoert, met ene oordeelkundige oplettendheid, die zyne voorgeilagen maetregelen," door deze nadere ontwikkeling , fteeds nog meer aennemelyk maekt. Onze Autheur, die zich alvoorens genoegzaem alleen tot natuur lyke kundigheden bepaeld bad , beklimt hier terftond een hooo-er trap. Het oog vestigende op de Openbaring, toont hy hare uitltekende nuttigheid , en de zalige vruchtgevolgen van derzelver geloovige omhelzing ; waeruit dan natuurlyk voortvloeit de verplichting , om de Kinderen tot het Geloof aen de Openbaring op te leiden ; welk bezef onzen Autheur noopt, ter ontvouwinge van de middelen , waervan men zich , overeenkomftig met de bekwaemheden der Kinderen, omtrent de twaelf a veertien jaren oud, kan bedienen, op ene wyze, die recht gefchikt is, om een geheel onwrikbaer Geloof te bewerken. —— Tot hiertoe gekomen zynde, ftelt hy, als een derden trap van Godsdien. i tig onderwys, voor, de manier, op welke de Kinderen, die (*) Zie boven, bl. iA2. D5  54 C. G. SALTZMAN tot dus ver meer lydende dan zelf werkzaem waren best tot de daedlyke uitoefening van hun oordeelkundig vermogen te brengen zyn. Hiertoe is, zyns oordeels, de zogenoemde Socratifche manier van onderwyzen, door gemeenzame uitlokkende gefprekkcn, ongelyk dienftiger, dan het gcwoone Catechizeren. Om dit te duidelyker te toonen geeft hy een wederzydsch voorbeeld aen de hand; en doet tevens, ook met invlechting*van een voorbeeld, zien, wat men hieromtrent in agt hebbe te neemen, en wat 'er vereischt worde , om daerin enigermate naer wensch te Hage11- Dit afgehandeld hebbende bepaelt hy zich eindelyk , het welk hy als den vierden of laetften trap van zyne bedoelde Godsdienftige onderrichting befchouwt , tot het «agaen der wyze, waerop men Kinderen, tegen dat zy Ledematen der Kerke fiaen te worden , de byzondere denkbeelden van enig Kcrkgenootfchap omtrent de verborgenheden van den Godsdienst zal mededeelen. Zyne hoofdbedenking deswegen is, dat men zich, bv het onderwys der verborgenheden niet larig moet bezig houden, en de Kinderen in geen wydloopig veld van belpiegelingeh brengen; waerdoor men hun de Godgeleerdheid zou leeren, maer geen Godsdienfiig onderwys geven. Mitsgaders.dat men, by de verfchillende denkwyzcn der Christenen, ook deze ot gene manier van befehouwing niet zo gewigtig moet trachten te maken, als of de omhelzing van ene bepaelde denkwyze de hoofdzaek in den Godsdienst ware. Zodanig ene onderrichting ziet hy als zeer gevaeriyk aen ; en 't komt ons niet ondienftig voor, 's Mans byzondere aernnerkingeu daerover , ter proeve zyner denk- en fchryfwyzej in dezen nog te plaetaen. „ Zo ras men," dus luid zyn voorffel, „ zo ras men dat denkbeeld koesterd, als of het omhelzen van eene zekere bepaalde denkwijze de hoovdzaak is in den Godsdienst, zo ras word er heimelijk een wantrouwen jegens god in de ziel gebooren. Het bellisfen van de waarheid of valschbeid van eene bijzondere bepaaling is doorgaans de taak van taal- en oordeelkunde. De redenen, waarom mena.ii de eene , boven de andere , de voorkeur geeft, hebben dikwerv haaren grondliag of in de oudheid van een handfchrift , of in de echtheid van eene verfchillende leezing, of in de betekenis van een grieksch woordje. Dus hangt dan de Zaligheid van den mensch van de fpitsvindigheid van den uitlegger af. Dwaalt de uitlegger van den Bijbel, en wordt zijne dwaaling goedgekeurd en aangenomen, dan gaan  PROEVE VAN CODSDIENSTIG ONDERWYS. S5 gaan millioeflen menfchen verlooren. Kan dit denkbeeld met vertrouwen op god gepaard gaan ? kan ik gelooven dat god duizenden van menfchen alleen daarom verdoemen zou , om dat zij een grieksch woordje niet regt verftonHéii. Die tegenwerping, dat elk mensch de verklaaringen, door zijne onderwijzers gegeven, beproeven kan, betekend niet veel. Wil men het dan van een braav arbeider of handwerker vorderen , dat hij beflisfen zal in dingen, waaromtrend groote geleerden het niet eens kunnen worden ? ,, De Christelijke Godsdienst verliest, veel van haare gclnovwaardigheid , wanneer men dit aanneemt. Wees een lid van welke kerk gij wilt, het getal van hen, die de characterizeerende Leerftellingen van zodanig een kerkgenootschap omhelzen, is veel kleiner, dan dat vau hen, die anders denken. Tegen één van de eerden , kunt ge tien van de laatfte foort tellen. Het grootfte gedeelte der Christenen kan dus geen voordeel trekken van den Christelijkcn Godsdienst. Laaten zij nog zo getrouw zijn aan dat licht, aan die kennis, die zij bezitten, god veroordeelt hen egter , om dat zij iri de hoofdzaak dwaalen. En zo is dan de Christelijke Godsdienst een dwaallicht, 't welk tien in eene moeras brengt, en nauwlijks éénen het regte pad aanwijst. Is zulk een. denkbeeld niet zeer nadelig voor de achtbaarheid van den Godsdienst? , „ De algemeene menfchenlievde , zo fterk door jesus aanbevoolen , word langs dien weg insgelijks ukgedooyt, Is het omhelzen van eene bijzondere bepaalde denkwijze de hoofdzaak in den Godsdienst , dan moet ik alle de geene , welke dit denkbeeld niet omhelzen , als ongelukkige doemelingen befchouwen. Hieruit volgt, wel is waar, niet volftrekt , dat ik hen moet haaten. Maar de begeerte , om hunnen onilervlijken Geest te redden , kan mij zeer ligt verkeerde middelen , die regtftrceks ftrijdig zijn met den geest des Euangeliums , doen bij de hand neemen; en bedriegerijen van gewaande vroómelingen kunnen ki mijne oogen den fclnjn van Deugd cn Braavheid hebben. Wanneer iemand leeringen verfpreid , die regtftrceks aanloopen tegen mijne denkbeelden , dan moet ik hem als een weerfpanneling in coos rijk , a's ten verleider, befchouwen cn behandelen. Dit denkbeeld , dat de omhelzing van vastgeftelde bepaalingen , omtrend Gods-, dienftige waarheden'en verborgen lieden , de hoofdzaak in den Godsdienst is, is, naast de foiiraapzucht der presteren ,  SS C. G. SALTZMAN ren, de voornaamfte oorzaak van die vreezeliïke, en tesus Euangeke verontcerende vervolgingen geweest , welke Christenen tegen Christenen hebben in het werk gefield ,, Eindelijk dit gevoelen kan den eenen zorgeloos , den anderen wanhopend, maaken. „ Zorgeloos. -— Ben ik bij mij zelv overreed , dat ik de leer aer kerk getrouw omhelze , dat ik dus de voornaamlte voorwaarde , waarop de zaligheid mij beloovt word, volbragt heb , wat behoeve ik dan verder te Hreeyen na volmaaktheid ; wat behoeve ik zo veele pogingen in t werk te Hellen, ter volbrenginge van goede werken? indien ik Hechts grove zonden vermijde, dan zal god mij al het ovengen als zwakheden wel vergeeven. Dit vloeit uit dat denkbeeld natuurlijk voort. En eene droeve ondervinding heevt het maar al te dikwerv geleerd dat de Christenen deze gevolgen weeten te vinden. Hoe groot is het getal van hun , die geene gefchiktheid voor" den Hemel kunnen vertoonen , dan de getrouwe omhelzing van de Belijdenis der kerk en die hierop Hout zijn'! En ook wanhoopend. Elk vorfchend en onder- zoekhevend Christen weet, hoe veele bedenkingen men tegen de leer van zijne kerk opperd. Die moet waarlijk ver gevorderd zijn , die alle deze tegenbedenkingen teritond zo beantwoorden kan , dat hij alles met volle overtuiging kan omhelzen. En heeft dit geen plaats , blijvt dat denkbeeld nog geduurig in den geest, 't is mogelijk, dat tk een verkeerd denkbeeld van de verborgenheden vorme; dan is ook terHond dat vreezelijke denkbeeld in de ziel: t is mogelijk, dat ik verdoemd worde. Ik heb, wel is waar, naar mijn beste weeten gehandelt ; ik heb god gebeden om verlichting ; ik heb dien weg trouw bewandeld , die mij aangewezen wierd ; mijne gebreken erken ik ootmoedig , en ik geloove, dat ik, zonder de tusfehenkomst van jezus , geene beloning kan verwagten. — Maar, wanneer het rechte denkbeeld over deze of geene verborgenheden de eenige voorwaarde is , waarop ik de zaligheid kan verkrijgen , en ik dwaal daarin, dan ben ik eeuwig verlooren , en vind eens mijn plaats, waar de gierigaard, de wellustige , de dronkaard den loon van zijne daaden zal ontvangen. „ Wanrjeer dus dat denkbeeld, als of het omhelzen van eenige bepaalde denkwijze en verklaaring omtrend deze of geene leerftelling , door de eene of andere gezinte aangenomen , de hoovdzaak in den Godsdienst zou zijn , wan- trou-  ÏRÖEVE VAN GODSDIENSTIG ONDERWYS. 5? trouwen omtrend god hervoortbrcngt, de Goddelijke achtbaarheid van jesus Euangelie vermindert , de menichenlievde verdaovd , en den mensch of zorgeloos of wanhoopend maakt, dan moet ik dit denkbeeld tegengaan, het zelve ten derkden afraaden , en alle mijne medearbeiders in het Euangeliewerk van harte bidden en fmeeken, dat zij den Kinderen het geloov aan zodanige bepaalingen nooit uit dat oogpunt laaten befchouwen , als óf daarvan hunne zaligheid afhing. „ Veelliever wil ik dien welmeenenden raad nog mededeelen, dat men kinderen die fchrivtuurplaatfen aanwijze, waarop de characlerizeerende leerdellingen gegrond, waaruit zij ontleend zijn, en waarmede zij beweezen worden; cn cleezs hen opheldere. Maar tevens hen altoos inprente , dat al is het , dat zij dit alles gelooven , dit hen echter niets zal baaten , ten zij dan dat zij, naar die verlichting , waarmede god hen begundigd heeft, zig gedraagen." Eenige voornaame Heel- en Vroedkundige gevallen, door g. j. van wv, Lid van Geleerde Genootschappen, Lector in de Ontleed- Heel-en Vroedkunde, Stads Operateur, Heel' , «Ti Vroedmeester , enz. te Arnhem. Te Amjterdam by A. van der Kroe en J. Yntema , 1791. In gr. 8vo. 42 bladz. "PY't Stukje behelst zes byzondere waarn'eemingen of geJL/ vallen, de eerde , de geneezing van eene aderfpattige Jlagaderbreuk , de tweede en derde , een coalitus van het intestinum reètum, de vierde , wegens het nut van den ge'Haauwden hefboom , ter verplaatzit.g van ten zydlings geklemd hoof d eens kinds, in de geboorte: de vyf'e, wegens het nut van den geklaauwden hefboom en de tang van johnson, ter verlosfing van een zydling) geklemd hoofd, met een opgejioten en beknelden arm, in ^eval van moejelyke _ v.ietgeboorte : de zesde , wegens eene voorwaardfche fchuinfche ligging der baarmoeder. Dat de hier medegedeelde dukken niet wel gefchikt zyn om 'er een behoorlyk uittrekzel van te kunnen geeven, zal ieder, der zaake kundig, van zelve bcgrypèn, dat zy echter alle, der leezing en overdenking van hun , die de Heel- of Vroedkunde oeftenen overwaardig zyn , hiervan zal  53 C. J. VAN WY, HEEL- EN VR0EDK. - WAARNEEMlNCEH.' zal bun de ondervinding het allerbeste kunnen overtuk gen; om evenwel onzeLeczers, die, fchoon geene lieden van de Kunst zyude , „oentans begerig zyn mSgten , om Sï ven den Scnryvers behandeling te willen weeten , een ! germaate te voldoen zullen wy hun een korte fchets v u het eerlte geval mededeeien. Na een kort betoog over de kwetzingen der Sla-aderen vooral in het vouwen van den Arm onder of naby de Lè' verader by het doen van aderlaatingen. inzonderheid indien er eenige fpeehng der Natuur in den loop dier va en plaats heelt, gegeven te hebben , geeft de Aucteur een eenvoudig verhaal van het geval zelve. '""-tem een Een jongeling had het ongeluk, van by het verrichten eeiier Aderlaating, de Heek met het lancet dooi dë S mediana heen, in een daar onder toevallig liggende Arterie te doen. Dit wierd teritond , door herftooTs- en boo" ! gewys , hoog helder rood uitvlietend bloed , aldcrduidclykst kenbaar een flagaderkwetzing te zyn. De Aucteur by het voorval tegenswoordig, liet, om bygevoegde redenen flegts 8 a io unzen bloed ontlasten en plaatlle een dik compres , waarin een ftuk geld verborgen was, wel aaiumirend op het wondje, hierover een lanfwerpigeu driutaoek langs de ganfche uitgebreidheid dei- Aderhke Slagader-breuk, en hier over een gewoon windzel by Aderlaatingen gsbrmkelyk ; dit verband wel verzekerd zvnde wierd ecu zestien dik en drie vinger breed compres langs den loop der Arteria Brachialis, van onder den Oxel tot by het vouwen des Arms door middel van een lang windzel, zodanig aangelegt, dat de polsflag, by de hand, niet meer dan llaauwlyk gevoeld konde worden. Vervolgens wierd ook, de onderarm met een ander windfel bewouden, en eindelyk de vingeren en hand, met het verband, onder_ den naam van harnashandfehoen (gantelet) bekend Achttien dagen daarna, het verband voorzigtig losgemaakt zynde, vyas de wond reeds gefloten, en geene uitftortine van bloed nog uitzetting van gekwetfre Ader of Slagader maar wel- de atdwaalende loop der Armflagader duidelvk voor het gezicht kenbaar. Het overige der behandeling dient in het Werkje zelve nageleezen te worden, alzo ons bellek geen uitgebreider verhaal gedoogt.  ft. J. VAN V?ï , INTREE - REDENVOERIKC f$ Intree-Redenvoering, gedaan te Arnhem, den 31 Maart 1788. door Denzelfden. Te Arnhem by W. A. vau Goor. In gr. 8vo. 62 bladz. Deeze, tot hiertoe byna geheel onbekend gebleeve Redenvoering , van den, beide als Heel- en Vroedkundige , zeer beroemden Aucteur, door zyn lid. gehouden by het aanvaarden van den post, als Anatomice, Chirurgice et Artis Obttetricice Ledtor , in zyne Geboorteltad Arnhem , welke ons ook nu eerst in handen gekomen is , bevonden wy by het doorleezen, van. dien aart te zyn, dat dezelve, naar onze gedachten, niet alleen verdiende meer bekend te worden, maar ook billyke aanfpraak maaken kan, om een plaatsje zo niet boven , ten minlten naast veele andere , by plechtige gelegenheden gehoudene, Redenvoeringen te mogen beflaan. ,-''„-; a u j Na dat de Redenaar m een korte fchets aangetoond had, wat eigenüyk verdienjten zyn, waaruit dezelve fpruiten, en wat3 haar doeleinde is; gaat hy tot zyn bepaald onderwerp zelve over , om zyne Toehoorders wegens de verdienden van eenen Genees-en Heelmeester, of in het algemeen, wegens de nuttigheid, noodzaakelykheid , voortreffelykheid en luister der Genees- en Heelkunst bezig te. houden. Alle deeze Hukken worden vervolgens behoorlyk afgehandeld, en de tegenwerpingen door zommigen uit onkunde , door anderen uit dwaasheid, door eenigen uit boert, door anderen in waaren ernst tegen zyne Hellingen aangevoerd , naar verdienden gegispt en wederlegd. Inzonderheid betoogt de Aucteur den grooten invloed,, welke de Geneeskunde heeft, ook zelf op de ziekten der ziele , door op onze' temperamenten , neigingen en hartstogten te kunnen werken , zich daarby met alle recht op de bekende fpreük van den grooten Galenus beroepende: eindelyk vergelykt hy den Genees- en Heelmeester by een kundig en ervaaren Stuurman , welke by het wel beltinnen van zyn Schip , alles wat hem voor- of nadeelig zyn kan, behoorlyk in agt neemt, en daarmede zyn voordeel weet te doen. Dog wy zouden te verre uitweiden, indien wy meer van deeze Redenvoering zeggen wilden.  £° DE OPRICHTING De Oprichting van den Hoogen Raade in Holland, met het geen verder, omtrent dat Collegie by de Heeren Staaten van Holland en Zeeland bejlooten is, tot den Jaarè 1767. Te Utrecht by Wild en Altheer , 1701. Jn gr. Svo. ■ 242 bladz. Geen letter Voorberigts geeft ons het oogmerk te kennen der Verzamelaars deezer Uittrekzelen uit de Rejolutien van Holland , nopens het Collegie van den Hoogen Raad in Holland, zedert deszelfs ereEtie tot den Jaare 1767, want dus betytelt hy zyn arbeid, aan 't Hoofd, 't geen beter dan de Tytel, denzelven uitdrukt. -Deeze Uittrekzels loopen vau Maart 1575 tot Augustus 1767 , en kunnen ten handboek dienen, om na te Haan, wat 'er in eenige dier tusfchenvallende Jaaren ten aanziene van den Hoogen Raad is gebeurd. Om 'er iets uit te ontkenen , neemen wy de volgende opgaven van de Tra£tementen van de Raaden in den Hoogen Raade en der Raaden van 't Hof. „ Het Tractement der eerstgemelden was oorfpronplyk 700 Gis 's jaars , als blykt by de Refolutie van sa April 158a en is naderhand eenige nieuw verkoorene Raaden belooid icoo Gis. „ Den 13 Jan. 1593 die van den Hoogen Raade Augmentatie toegedaan van 200 Gis, voor de Jaaren 1593 en 1594. Tusfchen den 26 Oei. en 1 Nov. 1594 de voorfebreevene verhooging nog voor drie Jaaren gecontinueerd. „ Op den ij Maart 1596 de voo'rz. gagies van 1200 tot 1400 Gis vermeerderd voor de Jaaren 1596 en 1597. „ Den 28 Dec. 1599 gecontinueerd tot nader ord're. „ Tusfchen den 8 en 20 Mey 1C00 dicteert de Refolutie , dat reguard genomen zynde op de proportie van de Gages van die van den Hoogen Raad , jegens die van 't Hof op den voet der origineele Conftitutie derzelver, de Gages van den Hoogen Raad met 100 Gis zyn vermeerderd tot nader order, zulks dat de Gages daardoor gebragt waren op 1500 Gis 's jaars. „ Den 4 Dec. 1611 zyn de Gagies van de Raaden in den Hoogen Raad verhoogd met 100 Gis , en brengt de Refolutie mede, dat zulks gefchied is tot voldoeninge van de gefiistineerde proportie , tusfchen de Gagies van denzelven Raade en die van 't Hof. Den  VAN DEN HQOGEN RAADE. Gl „ Den 18 Maart 1626 zyn dezelve Gagies verhoogd tot 1800 Gis , op 't verzoek van de Hollandfche Raaden in den voorz. Raade , omme volgende de ordre tot dien tyd toe geobferveerd , mede in heure Gagie verhoogd te worden, 'a 1'advenant der Raaden van het Hof Provinciaal waren verhoogd (*_). Traktementen der Raaden van 't Hof. „ Den 18 OcT. 1576, *t Hof verzoekt Augmentatie van Gagies tot 600 Gis 's jaars. De Staaten van Holland en Zeeland voegen ieder Raad by proyifie toe 24 ff. daags, in plaats van haare voorgaande Gagie. „ Den 2 Maart 1579 gerefolveerd , dat ieder Raad zal genieten 30 ft. daags , zo wanneer de nieuwe Inftructie in train zbu zyn geiiragt. „ Den 30 July 1579 't zelve geconfirmeerd en toegeliaan van St. Jan doen voorleden , met last en op vast vertrouwen, dat 't Hof de nieuwe Ordonantien zal obferveeren en doen obferveeren. „ Den 14 Jan. 1587, de Raaden ieder boven de 30 ft, daags nog voor twee Jaaren toegevoegd , een extraordinaris van 150 Gis 's jaars. „ Den 8 Nov. 1590, voor twee Jaaren ieder Raad toegelegd 800 Gis 's jaars. „ Den 2 Nov. 159-, de voorz. 800 Gis nog voor twee Jaaren gecontinueerd. „ Den 13 Jan. 1593, de Gagies voorz. vermeerderd, boven de voorgaande gecontinueerde vermeerdering ter fomnie van 100 Gis 's Jaars, voor de Jaaren 1593 en 1594, zulks dat dezelve Gagies daar door gebragt waren op 900 Gis. „ In de Vergaderinge van den a Sept. tot den 5 Oct, 1596 : om gelyke redenen als aan de Raaden van den Hoogen Raade Augmentatie van 1200 tot 1400 Gis toegedaan was, de Gagies van de Raaden in den Hove vermeerderd elk met 100 Gis voor de Jaaren 1596 en 1597 zulks (*) In den Jaare 166*, wanneer men deeze Retroafra inleverde, was hun Traétement dus 1800 Gis, en werd het met 750 Gis vermeerderd, zo dat zy nog 's Jaatlyks 2550 Gis trekken. Zoo merkt de Verzamelaar in een Aantekening op , dat de Zeeuwfcke Raaden in den Hoogen Raad hunne Trnótementen in Zeeland trekken , en daarom ook de Lasten aldaar betaalen; iriaar dat een Prefident van den Hoogen Raad , fchbon een Zeeuwsch, Onderdaan , door Heiland betaald wordt, LJtïï. 1792. NO. £• £  62 DE OPRICHTING VAN DEN HOOGEN RAADE. zulks dezelve Gagies daar door waren geklommen tot 1000 Gis, en de Prefident met 200 Gis, utf. „ Van den 22 Nov. tot den 18 Dec. 1599 de Augmentatien van de Gagies , die van den Hoogen en Provinciaalen Raade toegevoegd , continueert tot nader order, en geordoneerd de Gagies van de Raaden in 't Hof voortaan te betaalen tot 1200 Gis 's jaars. Den 9 Sept. 1611, de Gagies van de Raaden van den Hovc gebragt op 1300 Gis 's jaars. „ Den 17 Dec. 1625 het Traclement van de Raaden, weezende 1300 Gis , geaugmenteerd met 200 Gis , ingaande met den Jaare 1626. „ In de Mislive van 't Hof van 20 Maart 1741 geinfe» reerd in de Notulen van den 23 dito ; op bl. 256 wordt gezegd , dat Haar Ed. Groot Mog. altoos de goedheid hebben , de Raaden en Ministers van den Hove, of der-* zeiver Familien, te laaten volgen het geheele Jaar Tractement waarin zy komen te overlyden , in plaats van eenen zekeren bepaalden tyd van gratie, zo dat gemand ftervende in het begin van het Jaar, het Traétement van 't geheele Jaar geniet; en komende te overlyden in 't laatjle van 't Jaar, niet meer profiteert als het 'Traclement van die drie laatfte maanden waarin hy getreeden is." Historisch Schouwtooneel van 's Werelds Lotgevallen , of kort aaneengefchakeld Berigt der voornaamfte GebeurtenisJen van deezen Tyd ; verrykt met LeevensfcLetzen van vermaarde Perfoonen , en Befcliryvingen van zodanige Landen , Steden en Plaatzen , als by uitfleeksnheid aanmerking verdienen. Vervolg van het ïfte Stuk, en 2de Stuk. Met Plaaten en Kaarten, 1791. Te Haarlem by A. Loosjes, Vz. In gr. 8va. Van den aanleg en aart deezes Gefchiedkundigen Werks, zo gefchikt, om tot eene Verzamelplaats te dienen van de groote en gevvigtige Gebeurtenisfen, welke het, in 't ryke Tydvak 't geen wy bekeven, oplevert, hebben wy, by de uitgaave des Eerden Stuks (*) 't geen wy hier agtervolgd en voltooid vinden, gefprooken, en 't zelve met eene (*) Zie Algemeene Vctdtrï. Letteroefeningen. Voor 't jaar 3791. I Stujc. bl. 447.  HISTORISCH SCHOUWT. VAN 's WERELDS LOTGEVALLEN. 6$ eene dubbelverdiende goedkeuring den Weetgraagen aangepreezen. Omtrent dit vervolg hebben wy niets te zeggen, dan dat het op den eigenlten voet voortgaat, om de Gebeurtenisfen der drie eerlte Maanden van den Jaare 1791 in Europa: op te leveren. Azia en Africa , m dit Tydsbeftck niets merkwaardigs fchenkende , loopt het Stuk af met Berichten uit het bloeiend Noord-America. —— De eenige By laage, welke wy hier aan treilen, is de Verklanking van den Keizer en Koning, gedagtekend 19 Maart 1791, betrekke-' iyk de overeenkomst van 's Haage 10 Dec. 1790, en de daar óp vilgende bekragtiging van Zyne Müjejteit. bene Lecveiisi'chets vau den grooten Menfchcnvricnd johann howard fluit dit Stuk. Het Tweede geeft de Gefchiedkundige Berigten der volgende drie Maanden, April, Mey en Juny, in derïelver orde cn zamenhang, met de daartoe behoorende Bylaagen: en wordt het geëindigd met twee Leevensfchetzen. De eerde van cagliostro, getrokken uit het tegen hem uitgewezen Pleitgeding te Rome; de tweede van den zeer geleerden johann david michaclis. üe groote Staatsomwenteling in het Poolfche Ryk, in het Historisch Schouwtooneel zeer naauwkeurig befeftreeven , gaat vergezeld van eene Afbeelding des Cedenkpennings , door den Medailleur j. g. hölzhey te Amjlerdam, deswegen vervaardigd, en een keurig Portrait vau cagliostro , wiens Leevensfchets de lotgevallen vermeldt van dien bedriegenden Dweeper, die, naa meest alle Landen van Europa doorgereisd, èn de vrcemdfte zo wel als aanftootlyktte rollen gelpeeld te hebben , thans op het Kasteel St. Angelo gevangen zit. Vvv Tieemen, verkort, daaruit over, 't geen behoort tot zyn Egyptisch 'ftelzel van Vrymetzelaary, naar zyn voorgeeven, van alle godloosheid, tovery en bygeloof, gezuiverd. Eene Vrymetzelaary , door hem in zo veele Landen der Wereld verfpreid , welke zyn Naam op eene zo zeldzaame wyze berugt maakte, dan waarby hy alleen ten oogmerk hadt, om langs dien weg een ryke bron van inkom Ren voor zich zeiven te openen. 1,, Cagliostro beloofde zyne Aanhangers , om hen , door middel eener Natuurkundige en Zedenlyh wedergeboorte, tot volmaaktheid te voeren, hun dr eerlte Slof of den Steen der Wyzen , beneffens, de Accacia te ontdekken , welke in de menfchen de kragten der fterkfle jeugd verzekerde en hen oniterflyk maakte , en eindelyk, om hen E a een  4 HISTORISCH SCHÜUWTOONEEC een vyfhoek te verfchafFen , waar door de Mensen zyn eerfte Onlchuld, welke hy door de Zonde verlooren hadt, weder erlangde. Hy gaf voor, dat de Egyptifche Vrymetzelaary van iienoch en elias afkomftig was, zich federt in verfcheide oorden der Waereld verfpreid , doch door het verloop der tyden, veel van derzei ver zuiverheid, en haaren eerften luister, verlooren hadt, dien echter de groote cofton de voorgewende naam van den HoogePriester in Egypten, Laar eindelyk hadt te rug gegeeven. — Cagliostro maakte geene zwaarigheid , om door dien cofton zichzelven te verfiaan, en hem met den eeuwigen god gelyk te Hellen ; terwyl men hem met een plegtige aanbidding verwaardigde, en hemde magt toefchreef, van Engelen te kunnen gebieden. ,, Van dit Egyptisch Genootfchap werd geenerleie Godsdienftige Gezindheid uitgeflooten , wanneer zy Hechts het beltaan van god en de onHerflykheid der Ziele erkenden, en Leden van de gewooneOrden der Vrymetzelaaren waren; terwyl de Mannen, den trap van Meester bereikt hebbende , den naam van eenen der oude Propheeten, en de Vrouwen dien van eene der Syhülen aannamen, en beiden eenen eed van ftrikte geheimhouding aflegden ; waarby zy zich tevens , onder anderen, tot eene blinde gehoorzaamheid aan hunne Overllen verbonden." De verheffing tot de drie onderfeheiden clasfen deezes Genootichaps gefchiedde op eene zo zonderlinge als fnoode wyze, die hier in 't breede befchreeven wordt, en alleen kan overtroffen worden in vreemd- cn bedrieglykheid, door de bewerking van de Natutirlyke en Zedelyke wedergeboorte , desgelyks in derzei ver kleuren afgemaald. Met dit LeerHelzel, een deerlyk mengzel vau Bygeloof, Dweepery en volflrekt Bedrog., doorreisde hy Europa , cn vondt ingang by de Vrymetzelaaren, Ten aanziene van ons Land vinden wy het volgende vermeld , 't geen wy in 't geheel plaatzen, om dat het onzes inziens een nader onderzoek verdient. ,, Naa dat cagliostro een nieuw Egyptisch flelzel, naar het Handfchrift van george cofton gevormd had, verliet hy London , en reisde na den Haag , waar hem de Vrymetzelaars in hunne Vergaderplaats van de geftrenge Order bragten, en hem onder het zogenoemde Haaien gewelfzei ontvingen; dat is: hy moest door 2 ryen Vrymetzelaars gaan, die hunne degens kruislings boven zyn hoofd hielden. Zy verleenden hem, als Hoogwaardige en Opperhoofd, het Voorzitterfchap, en hy nam  VAN 's WERELDS LOTGEVALLEN. 65 nam hier de verrigtingen waar van eenen Vijïtator , die een onbepaalde magt bezat. Ook hieldt hy bier eene Redenvoering over zyn Egyptisch Stelzel, en maakte daardoor op veelen zulk een diepen indruk, dat zy hem verzogten, om aldaar een Loge voor Vrouwen op te.regten. Dit gefchiedde ook, en veelen lieten zich tot' Leden aanneemen, terwyl zyne Vrouw den post van Grootmeesteres bekleedde, en hy zich, vervolgends, naa dat hy een Hollander voor 4 of 500 Guldens hadt opgcligt, naar Venetien begaf, waar hy met verfcheide Vrymetzelaars bekend werd." Met één woord, men kan niet nalaaten, deeze Leevensbyzonderheden leezende, zich te verwonderen, en tevens te bedroeven, over de veelvuldige en verregaande Onkunde en Ligtgeloovigheid in eene Eeuw , voor verlicht bekend. In alle Landen trof hy greetige omhelzers zyner bedriegeryen aan, die hunne dwaasheid veelal duur betaalden. Hoe zeer ftcekt by deezen, alzins veragtlyken, cagliostro af, de agtenswaardige michaclis ;>wiens uitvoerig Leevensberigt gepaard gaat met een naauwkeurige Lyst zyner Werken. Wy zullen 'er alleen uit affchryVen, 't weinige, 't geen omtrent zyn Gharaclér vermeld wordt. „ Als burger, Echtgenoot, Vader en Vriend, heeft hy, altyd, eene algemeene agting verworven, fchoóri fommigen, in zyn Character , eene overhelling tot gierigheid habben gemeend te vinden ; met welk recht zulks zy , kunnen wy niet beflisfen. In zyne vroege jaaren, leefde hy, bykans alleen op zyne Studeerkamer. In laatcr dagen woonde hy veele Gezelfchappen by. Byzonderlyk was het Paardryden zyne meestgeliefde uitfpanning. In de laatfte jaaren zynes leevens, bevlytigde by zich met het in orde brengen zyner handfchriften, ten einde die naa zyn dood te doen drukken: en, ondanks de dikwerf herhaalde pynlyke aanvallen van Jicht, was hy onvermoeid bezig met zyne Studie in het 74fte jaar van zyn leeven, wanneer hy, na de Univerliteit te Goettingen, geduureude- den tydkring van 46 jaaren, met veel tofs gediend, en haar tot het toppunt van roem, zo binnen ais buiten 's lands , te hebben verheeven, op den tweeëntwintigften van Oogstmaand deezes Jaars (1791) het tydlyke met het eéuwige verwisfelde." Te hoopen en te wenfchen is het, dat de Schryver en Uitgeever deezes HistoriJ'chen Schomvtooneels, in den ruiE 3 men  66 HISTORISCH SCHOUWT. VAN 's WERELDS LOTGEVALLEN. men aftrek van dit keurig uitgevoerd Werk, aanmoedigings genoeg zullen vinden om het voort te zetten. Het fteekt te zeer boven andere van eenigzins gelyken aart uit, om door vergelyking de meerderheid aan te toonen. Befchotiwing der Maatfchappy en Zeden, in Poolen, Rusland, Zweeden, Deenemaraen ,enz. Doorvloeien met Voorvallen, eenige uiijteekende Characïers betreffende. Door wil» liam cnxE, A. JV1. V. R. S. Lid van 's Konings Collegie te Camhridge, Kapellaan dn Hértogs van Martborouch, Medelid van de Koninglyke Oeconomtfcltè Sociëteit te Petersburg , als mede van de Koninglyke Academie te Koppenhagen. VIJIjle Deel. Te Am/ter dam by j. Yntcma, 1791, 165 bl. in gr. Zvo. Bevreemding moet zeker de Bezitters der Zeven Deeltjes van coxrc, Befchouwing der Maatfchappy en Zeden in eenige Noordfche Ryken, bevangen , als zy een Achtfte Deeltje onder de oogen krygen, en de gedagten, van een reeds afgeloopen Werk te hebben , moeien laaten vaaren. De Vertaaler meende ook zyn taak, ten dien aanziene, afgewerkt te hebben, en was die webbe, in de daad, volweeven. De billyke verwondering zyner Leezeren , dat hy, als 't ware, eene nieuwe webbe van dezelfde fcheering en inflag opgezet hebbe , en hun verlangen , om de reden van dit bedryf te verneemen, tragt hy te voldoen, op eene wyze, die hem weinig woorden, en hun weinig tyds, zal kosten. Wy zullen,des voldaan , zyn verllag opgeeven. ,, Men weete dan , fchryft hy , in zyn Voorberigt, dat de Heer coxe, andermaal, diezelfde Noordfche Gewesten bezogt, en met het eigende opmerkend oog van Staatsman, Mensenkenner , en Liefhebber van fraaije Weetenfchappen en Konden, doorreisd heeft; en op die tweede Reis ook Jutland , Noorwegen , Lyfland , Courland en Pruisfen aandeedt. Het kon niet misfen, of, in het tydsverloop tusfchen de Jaaren MDCCLXXVIII en MDCCLXXXIV, was, in de reeds doorgetrokkene Ryken , Vry veel veranderings fvoorgcvallen ; over niet weinige onderwerpen van aangelegenheid hadt hy geene hem geheel voldoende Berigten, ter eerde gelegenheid, kunnen opzamelen, die hem nu in handen kwamen; en vondt hy ook nu cn dan misdellingen te verbeteren. Dit, gevoegd by  W. COXE» BESCHOUWING. 67 by het nieuwe in de Gewesten, nu eerst bezogt, bewoog hem een Derde Deel aan de twee v»orgaande zyner Reiz-e toe te voegen. En dit haalde ons over, om 't zelve onzen Nederlandfchen Leezeren mede te deelen. Onze eenig- zins vreemde handelwyze met de Reize van den Heer coxe, om ze tot een Wedergade te maaken , van de by den Landzaat greetig; ontvangene Befchouwing der Maatfchappy en Zeden, in Frankryk, Zwitzerland, Duitschland cn Italië, door den Heer j. moore, in de Jaaren MDCCLXXX en MDCCLXXXII uitgegeeven, en waarvan een Tweede Druk op de Pers is, hebben wy verdeedigd in ons noodig Voorberigt , voor het Eerfte Deeltje van coxe geplaatst, werwaards wy thans den Leezer kunnen en moeten verwyzen; naardemaal wy, in het zamenftellen deezes Vervolgs, dezelfde vryheid gebruikt , en den eigenften voet gehouden, hebben: alleen met dit verfchil, dat onze uitlaatingen minder zyn, en voornaamiyk breede Lysten betreffen, waarvan wy de Hoofdzaaken hebben opgegeeven; ook vonden wy geene noodzaake , om de Leevensberigten , in coxe's Derde Deel voorkomende, af te zonderen: deeze waren thans veel minder , korter en meest onmiddelyk verbonden met het Reisverhaal des Schryvers." Wy mogen 'er byvoegen, in het doorleezcn, ontdekt te hebben,^ dat de Heer coxe dit Derde Deel, in den Jaare MDCCXC uitgeevende, ook, by gelegenheid, laatere voorvallen in de doorreisde Rykén, welke eene byzondere opmerking verdienden en tot opheldering ftrekten, heeft gebruikt, als, by voorbeeld, in den Tienden Brief, handelende over de uitgeftrektheid der Magt des Rorimgs van Zweeden, waar de Schryver het gebeurde op den Ryksdags in MDCCLXXXVI, ten opzigte van nieuwe Reglementen en de uitbreiding des Koninglyken Gezags, vermeldt. Geen twyfel lydt het, of dit Vervolg zal den'Leezer wel» kom weezen2 dewyl hy daarin, omtrent niet weinige Stukken, een keuriger berigt ontvangt, dan de Heer coxe in zyne eerfte Reize kon opdoen. Ten byzonderen blyke daarvan kan dienen, 't geen hy met zo veel naauwkeumheids opgeeft , wegens de Inkomlten en Uitgavpn des Zweedfchen. Ryks: en de Bank van Stokholm in den XI Brief. Het tegenwoordig Deeltje loopt over Deenemarken en Zweeden,°en behelst een algemeene befchryving van Noorwegen : welk Ryk, in het volgende , byzonderder zal bel'chouwd worden. De Leevensbefchryving , uitvoe¬ rigst in dit Deeltje voorkomende , en dubbel der leezinge E 4 waar-  68 w. coxe waardig, is die van den grooten Starrekundigen tycho BRAHé. Mis zouden wy niet kunnen tasten, waar wy het Werkje open floegen, om 'er eene fmaakelyke Proeve onzen Leezeren uit op te disfchen; dan de een zou gewis fmaaklyker weczen, dan de andere. Om iets te neemen, 't geen wy denken , dat algemeen zal voldoen, bepaalen wy onze keuze tot het verlhg, 't welk coxe geeft van de verandering in het beftuur des Decnfclien llyks te wege gebragt door den Kroonprins , in den vroegen leeftyd van zestien Jaaren; eene onderneeming, waarin deeze eene bewonderenswaardige ftandvastigheid, geheimhouding en gemaatigdheid, betoonde. _ Naa een verflag, hoe, zints de Gevangenneeming en Ballingfchap van Koningin matihloa, de geheele magt des Ryksbelhiurs huisvestte in de Koninginne Moeder, op\veike de ovcrleeden Koning van Pruis/en een bykans onwederRaanlyken invloed hadt, en hoe men allesderwyze befchikte,dat de Koning, ter Regeeringe onbekwaam, en zonder gezag, alles tekende wat men hem voorlag , vervolgt de Heer coxe. Niets kon deezen ftaat vau zaaken verande¬ ren, dan de toelaating van den Prins in den geheimen Raad; en, vermids hy, volgens de Deen/die Wetten, geen gezwooren Lid van dien Raad kon weezen, of hy moest Lid der Kerke zyn cn het Sacrament ontvangen hebben, en dewyl hy, ten deezen einde, een openbaar onderzoek moest ondergaan, wist de regeerende Party het zo te beftecken , dat men die plegtigheid uitftelde , onder voorwenazel, dat de Prins niet genoegzaam onderlegd was in de Gronden van den Godsdienst. Men liet, met voordagt, gerugten loopen, en ze werden greetig gelooft, door afien wier belang het medebragt, daar aan geloof te liaan, dat de Prins Hechts zeer middelmaatige veritandsvermogens bezat. —— Schoon het gebruik medebragt, dat de KroonPrins Van 'Deenemarken, op zyn dertiende "jaar, Lid der Kerke wierd , en Zitting in den Geheiinenraad name , vertraagde men zulks gelladig , lang naa dat de Prins die jaaren bereikt .hadt, in het begrip, dat hy buiten Haat zou weezen om het openbaar Onderzoek door te Haan. „ Doch toen de Prins bykans in zyn zestiende jaar trad , durfden zy het niet waagen , zyn Ledcmaatfchap langer te verwylen. Wanneer dit noodlottig uur naderde , nam men alle voorzorge, die 'voorzigtigheid en list kon inboezemen, om den Prins te winnen, en de Magt  rsESCHOUWINC. 09 Magt in die handen te laaten , waarin dezelve zo langen tyd berust hadt. Ten dien einde werd zyn Gouverneur, de Generaal eiksted, die niet bemind was by zyn Kweekeling , afgezet, en sporen , zyn Leermeester , zyn veronderftelde Gunfteling, tot Secretaris van het Kabinet aangefteld. Men benoemde een nieuwen Geheimen Raad, bykans geheel belïaande uit Lieden, die op den wenk der Koninginne Moeder vloogen , en waarin de Heer guldjberg (*) het meest te zeggen hadt. ., Alles fcheen voor haar te zullen bukken, wanneer de Kropn-Prins eene Omwenteling in het R.yksbeftuur van Denemarken te wege bragt, zo zonderling als onverwagt. — Op den vierden van Grasmaand des Jaars MDCCLXXXIV, werd de Kroon-Prins , in de Koninglyke Kapél te Koppenhagen , in de tegenwoordigheid des Konings en van het Hof, tot Lid der Kerke aangenomen. Volgens het gebruik der Lutherfche Kerke, onderging hy vooraf een Geloofsonderzoek van 's Konings Kapelaan. Dit duurde meer dan een uur, en de Prins, gelyk ik gehoord heb van verfcheide Perfoonen , die 'er zich tegenwoordig bevonden , antwoordde op eene zeer gepaste wyze; door de vaardigheid en duidelykheid zyner antwoorden, genoegzaam toonende, dat de mtgeftrooide gerugten van zyne onbekwaamheid , zo kwaadaartig, als ongegrond, waren. Hy fprak meteen fterke , klaare en manlyke, Hem, met eene deftigheid en voeglykheid , die alle de aanweezenden verbaasde ; en , toen hy den Eed deedt, by welken hy zwoer zich aan de vastgeftelde Kerk te zullen houden , deedt hy zulks op eene zo treffende wyze , dat het de traanen uit de oogen trok, van veelen der Toehoorderen. ., By eene volgende gelegenheid, het Sacrament ontvangen hebbende , werd hy in den Geheimen Raad toegelaaien, en lag den veertienden van Grasmaand , den daar by behoorenden Eed af. Omtrent vyf uuren 's namiddags, vergaderden de Prins en de andere Leden van den nieuwen Geheimen Raad, voor de eerfte keer, in 's Konings tegenwoordigheid. De Heer steman , Opper-Thefaurier, wilde voort- (*) Deeze Heer guldbero was, gelyk coxe voorheen optekent , eertyds Hoogleeraar op de Hooge Schoole van Soroe , en Leermeester van Prins frfderik ; en de Man op wien de Koninginne Moeder rertrouwde; en, als byzondere Secretaris vata den Koning, was hy de heimlyke Staatsdienaar. E 5  7» W. COXE voortgaan met de gewoone zaaken van den dag te verhandelen; dc Kroon - Prins wederhieldt hem, en zich tot den Ko» ning wendende, bedankte hy deezen voor de Opvoeding hem verleend; 'er byvoegende, dat hy, nu geroepen zynde tot een post , waar van hy verantwoording moest doen en zyne Majefteit met zynen besten raad dienen. Hier oo verklaarde hy zich , met veel ernst , tegen veele misbruiken in de laatfte beftuuring der Rykszaaken , byzonder tegen de ongeregelde wyze , waar op men Kabinets - bevelen uitvaardigde, zonder de onderfcheide Kamers des Ryks- befluurs te kennen. Hy voer voort met de betuiging, dat hy , bewust van zyn eigen gebrek aan ervaarenisfe , zyne Majelieit geen raad kon geeven, (trekkende tot roem van de Kroon , en voordeel des Volks , of de Geheime Raad moest beftaan uit Perfoonen, die zyn vertrouwen en het vertrouwen des Volks bezaten; dat, in het tegenwoordige geval, noch hy , noch het Volk, eenig vertrouwen kon Hellen in de thans zittende Leden ; waarom hy den Koning verzocht , den tegenwoordigen Geheimen Raad te bedanken, en in plaats te Hellen den Graaf bernsdorf (*) en zodanige andere Perfonen , als hy de vryheid nam aan te pryzen. Hy hoopte en vertrouwde ook , dat zyne Majefteit een bevel zou geeven, dat geen Befluit van krapt zou weezen, dan 't geen door den Koning getekend, en mede door hem, den Kroon-Prins , onderfchreven was. . Deeze woorden, die hy met grooten ernst en bedaardheid fprak , geuit hebbende , lag hy de Benoeming van eenen nkuwen Geheimen Raad voor zyne Majelteit neder hem verzoekende dezelve te tekenen. Alle de Leden, (uitgenomen de Baron sciiAcn rathlow, die alleen het oogmerk van den Kroon-Prins wist,) Honden dermaate verbaasd , dat zy geene tegenkanting, hoe genaamd , wisten te doen. Doch , toen de Koning bevreesd fcheen, en te aarfelen, rees een der Leden op en zeide , „ Myn Heer! Zyne Majefteit kan zodanige Papie„ ren niet tekenen, zonder zich eerst daar op wel te be- „ raaden," en tragtte tevens het Papier uit 's Prinfen hand te neemen. Deeze antwoordde met eenige drift, doch (*) Deeze Graaf was, door de voorheen regeerende Party, gelyk coxe in't breede berigt, afgezet, en na Duitschland vertrokken; terwyl diens afzetting de banden geheel ruim gaf aan de 1'ruisfifche Party, die de Koninginne Moeder belhiurde.  beschouwinc, ?i doch tenens zyne deftigheid bewaarende; „ Myn Heer» het is uwe zaak niet, zyne Majefteit in die gevallen te „ raaden; maar de myne , die de vermoedlyke Erfgenaam ben , en verantwoordlyk voor myn gedrag aan de Nas' tte"' — Her Papier daarop den Koning weder aanreikende, tekende Zyne Majefteit 't zelve terftond. De Papieren werden door een vertrouwden Boode na de Kanfelary gebrast, en daar aangenomen. , De Geheime Raad in deezer voege ontbonden zynde, toen dezelve voor de eerfte reis in 's Konings tegenwoordigheid vergaderde , ging de Kroon-Prins die verandering zetve der Koninginne Moeder bekend maaken, met alle betuigingen van gepaste hoogagting. In het gedrag van den jongen Prins , geduurende de geheele toedragt deezer zaake , befpeurde men eene bedaardheid en geheimhouding, zeer ongewoon in zo vroege jaaren. Te onvrede zynde op de Koninginne Moeder, tradt hy eerst in eene geheime verftandhouding met den Graaf bernsdorf , toen hy naauwlyks veertien jaaren bereikt hadt; deeze zette hy bykans twee jaaren voort, uu eens door Brieven, dan eens doorBooden, en ontving van hem onderrigtingen hoe te handelen. Middelerwyl tradt hy in eene andere verftandhouding met den Heer sciiach rat hl ow, die het meeste aandeel hadt in de afzetting van den Graaf bernsdorf ; doch nu misnoegd was op de Ryksbeftuurders , en byzondere voorftellen deedt aan den Kroon-Prins , zonder iets te weeten vau diens handelingen met den Graaf bernsdorf. De Kroon-Prins zette deeze dubbele ftaatsftreek voort , onder het beftuur van den gemelden Graave, op wien hy een onbepaald vertrouwen belde , zonder dat hy in eenige verdenking viel by zyn Leermeester sporen, of by zyn Gouverneur den Generaal eirsted, zo afgerigt ©p Hofftreeken : zelfs wist hy de vermoedens van de Koninginne Moeder in flaap te zusfen ; want haare Majefteit onderhieldt hem , omtrent een week vóór die groote gebeurtenis, over het houden van geheime Briefwisfeling buiten haar weeten; waar op hy een ontwykend antwoord gaf, met zulk eene onbedeesdheid en vaardigheid, dat hy haare vermoedens geheel deedt wyken. „ In deezer voege misleidde een Jongeling, van nog geen zestien jaaren, Mannen in Hofftreeken oud geworden, door zich geheel vriendlyk te gedraagen, jegens de Party van de Koninginne Moeder, en te berusten in de benoeming van een  72 W. COXE, BESCHOUWING. een nieuwen Geheimen Raad, op het oogenblik dat hy ten oogmerk hadt, de Leden af te zetten. „ Het dient om onze verwondering over al dit bedrvf te vergrooten, als wy bedenken, dat het Ontwerp vertrouwd was aan meer dan tien Perfoonen, en dat geen één hunner het minst liet blyken, dat vermoeden konlwaten. „ Alle maatregels, die de voorzigtigheid aanraadde, waren , te deezer gewigtige gelegenheid , genomen. De Generaal hut , hadt de Lyfwagt doen byeenkomen , om d*n Geheimen Raad, indien de Leden tegenkanting betoonden te dwingen; en de Gouverneur van de Citadel was gereed' om den Kroon-Prins daar binnen te laaten, indien de zaaken met naar zyn wensch uitvielen. Gelukkig deedt de moed en bekwaamheid van den jongen Prins, en de Volksbélaugneeming in zyne zaak, deeze voorzorgen onnoodig worden „ Met zeer veel zagtheids bejegende de Kroon-Prins alle de Perfoonen , door hem uit het Ryksbeftuur geweerd. Aan den Exmimster culdberg , gaf hy een jaargeld van iooo Ponden Sterhngs , en Helde hem aan tot Gouverneur van Aarhuus, eene foort van eerlyke Ballingfchap. Hy benoemde steman, tot Gouverneur van Hadersleben, hem tevens verzekerende, dat hy overtuigd was van de getrouwheid met welke hy de post van Opper-Thefaurier hadt waargenomen ; 'er byvoegende , dat hy , indien hy hem niet genoegzaam "kon beloonen , ryklyk voor zyne Kinderen zou zorgen. „ De ' voornaamfte Perfoonen , die als Vertrouwelingen van den Kroon-Prins hier eene hoofdrol (peelden, en zints de voornaamfte Hof- en Staats-bedieningen bekleedden, waren de Heer schach rathlow, de Graaf bernsdorf , de Graaf shimmelman , de Generaal hut en de Heer bulow , toen Kamerdienaar , thans Maarfchalk van 's Prin« fen Hof. „ De eenige Vreemdeling , dien men veronderftelt , dat eenige kennis droeg van den toeleg, was de Heer elliot die van Berlyn te Koppenhagen gekomen was, als Afgezant van 't Brirfche Hof. De Koning van Groot-Brittanje was de eerfte Mogendheid, aan wien de Kroon-Prins kennis deedt toekomen van het gelukkig ilaagen zyner onderneeminge." Ten Hot weete de Leezer, dat, volgens het Berigt des Vertaalers, nog één (tukje , van omtrent gelyke grootte als het tegenwoordige , alles zal behelzen , wat de Heer coxe aan zyne voorgaande Reize hadt toe te voegen. Ge-  H. M. g. GRELMAN, OVER DE HEIDENS^ GefchiedkundigeVerhandeling over de Heidens, betreffende hunne herkomst, le evens wyze, gejteldheid, zeden en lotgevallen, federt hunne ver/chyning in Europa, door h. m. g. grelman, Leeraar der Wysbegeerte. Volgens den tweeden vermeerderden Druk overgezet. Te Dordrecht by A. Blusfé en Zoon, 1791. In gr. 8vo. met de Bylaagen , 334 bladz. Het is , voor den liefhebber der Gefchiedenisfen , tot heden, een raadzel geweest, waarom de yverige naarvorlching der Geleerden nimmer iets bepaalds , noch een geheel, heeft kunnen" opmaaken, over de afkomst en den toeftand van een Volk, dat in Europa zo vreemd , en tevens zo algemeen , zo gehaat en tevens zo verfpreid, zo onbefchaafd en tevens zo lang in Europa is, gewoond heeft, als dat volk, het welk men gewoonlyk heidens noemt. In het algemeen , fchynt de onkunde hieromtrent in het cha» rafter deezes Volks zelf gelegen te zyn : de vreemde taal en leevenswyze deezer Natie breiden een duisteren nevel rondom den gewoonen Gefchiedfchryver uit, haare arglistigheid , fchelmeryen en wispeltuurige wyze van denken , benamen den naauwkeurigften en ieverigften Onderzoeker den moed, om door deezen nevel heen te dringen, en haare voortduurende onbefchaafdheid weigerde den onderzoeklievenden Navorfcher , den weg te wyzen tot haaren oirfprong en afkomst. Eene nadere, en tevens zeer gebrekkige, reden, van onze onweetenheid hieromtrent, leeren wy uit dit zo doorwrochte werk van den Heer grelman kennen : namelyk , het verbaazend aantal van Boeken en Gefchriften , waarin de bouwftoffen tot eene beredeneerde Gefchiedenis deezer Natie verfpreid lagen, cn welke te kennen niet alleen, maar ook te kunnen nazien en beoefenen , voor weinige Geleerden , zonder den toegang tot de voortreffelyke Boekery der Hooge Schoole te Göttingen te hebben , mogelyk was. Wy achten het geheel onnodig, dit Werk, den beminnaaren der edelffe Weetenfchap, der Wysgeerige Gefchiedkunde, aan te beveelen, nadien het zo door verfcheide uitgaaven als naauwkeurige vertaalingen in Duitschland, Engeland , Frankryk cn de Nederlanden , zig genoegzaam heeft aangepreezen, en fchoon het noch Roman, noch Toneelftuk, is , den lof van byna ieder een heeft weggedraagen : wy zulle*  74 M' G- GREIM4N len ons , ten bewyze van de voortrelfelykheid deezes Werks,vergenoegen , met eene korte fchets vau deszelfs inhoud den weetgierigeu Leezeren mede te deelen ; waaruit men ligtelyk zal kunnen ópmaaken hoe verbaazend groot de vlyt des Heeren grelmans geweest zy, daar hy al het geen in dit Werk voorkomt, uit meer dan tweehonderd andere en weinig bekende Werken , met eene zeer byzondere naauwkeütigheid, heeft opgezameld. De Heidens wierden, waar zy verfcheenen, naar hun Ierplaats , gedaante, dieveryen of gewaande afkomst en Vaderland, en wel in de Nederlanden Heidens, naar den Heyden, (volgens de aanmerking van den kundigen Vertaaler) in Denemarken, Zweeden en in een gedeelte van DuitschTartaar en ; in Arab'ien, Roovers (cbarami); in Frankryk, Boheemers; in Hohgaryen , Engeland en Spanje, Ph&raonen , Egyptenaars (Gypfies Gitanos) ; in Polen , Duitschland , Italien , Turkyen , Perfien , Zigeuner. (Perf. fia Hindois , zwarte Indiaanen) genoemd. Zy zyn door de geheele oude Waereld verfpreid, maar inzonderheid in Europa , zo als tegenwoordig noch in den Elfas, Engeland, Rusland,'Spanje, Italië, en vooral in Hongaryen, Moldavien en Turkyen. Een taanig Vel, lang zwart Hair, witte Tanden, evenredigheid, rapheiden leenigheid der Leden, en eene bcttendige gezondheid, zyn de hoedanigheden hunnes ligchaams. Dikwerf geneeren zy zig met Water en Brood, maar hunne lekkerny is het aas van geftorven Koeien, Schaapen en Varkens, in de Zon gedroogd of in hunne hutten gerookt : zy eeten zonder mes, vork , bord en tafel: behalven hunnen liefften drank, Brandewyn, beminnen zy de Tabak, zelf zo , dat zy aan hunne houte pypen , wanneer zy van vocht doortrokken zyn, met eene ongeloollyke wellust knabbelen , zo lang 'er een fpaantjè van overig blylt. Zonder Hoed, Kousfen, Schoenen of Hemd loopen ze met hunne Kleederen, tot dat 'dezelve van hun lyfvallen;echter is pronken hunne liefhebberyeen rood hunne geliefdfte kleur; men ziet ze dus dikwyls barrevoets, met een gefcheurde Broek, en in een geborduurde Pels, of met goud belegden Rok. Meest altyd zwervende, woonen zy in Tenten , Spelonken, en onderaardfche Hooien, waar zy rondom het vuur zitten praaten, Spvs kooken, Tabak rooken cn flaapen; want wasfehen, ver ftellen, enz. doen zy nooit. [n Spanje zyn de Heidens veelal Herbergiers, c* d*a* \  ©VER DE HEIDENS. f$ door veel befchaafder, zo als ook in Hongaryeri, waar" zy gemakkelyker Wooningen hebben: zeldzaam werken zy, zo lang hen noch eene oude korst Brood overig blyft: hun voornaamfte Ambacht is imeeden of Slooten maaken , en hunne Neering den Paardenhandel, waarby zy in bedriegeryen uitmunten. Voorts onderhouden de Vrouwen en Dochters, de Mannen en Vaders dikwerf door Waarzeggen, Wonderkuuren, Muziek, Zingen en de onbefchaamdfte Dinsfen ; van alle welke bezigheden zy een goed gebruik, tot hunne lieffte Handwerken, het bedelen en Jteelen, weeten te maaken. Met het 14de Jaar trouwen hunne Jongens en Meisjes onder hen, meestal zonder Priester; want, fchoon zy altyd onder hunne Natie blyven, is de Godsdienst hun onverfchillig. Het kraamen en de Opvoeding der Kinderen laaten zy meestal aan de Natuur over, behalven dat zy hunne Kinderen zeer jong tot zingen en danl'en, mitsgaders bedelen en fteelen, aanzetten. In die Gewesten, waar zy minder of meerder in eene Maatfchappy leeven, hebben zy een Opperhoofd, Woywode by hen genoemd, aan wien zy eene jaarlykfche belasting betaalen, en welke hunne misdryven met Zvveepllagen ftraft. Geen eige Godsdienst uit hun Vaderland mede gebragt hebbende; neemen zy gereedelyk die der Gewesten aan, in welke zy zig bevinden, dezelve weder veranderende, als zy verder trekken. Hunne taal is niet ligt te leeren; de Heiden is agterdochtig, en ontkent dikwerf een eigen taal te hebben, of rabbelt dezelve de» Vraager zo fchielyk voor, dat hy 'er niet wys uit worden kan. Lees- en Schryfkunde is by hem een zeldzaam verfchynzel. De Heidens zyn vlug, praat- en fnapachtig, maar los in alles, wispeltuurig, en trouwloos zelfs omtrent hun's gelyken; daarby ondankbaar, bevreesd, maar tevens, zo als andere bevreesde Menfchen , wreed en wraakgierig, hoogmoedig,losbandig en luy, in den hoogften graad; om deeze hunne ondeugden hebben alle Staaten van Europa (uitgezonderd Turkyen, Hongaryen en Rusland) hen verbannen, maar niet altyd met gewenscht gevolg; om dat zy in Turkyen hunne beftendige Vergaderplaats houden: De Koning van Spanje en Maria Therefia hebben daarom getracht dit Volk voor den Staat en de Deugd te winnen, doch met weinig vrugt. Dit Volk nu is, ia den Jaare 1417, ia Duitschland, en waar- fchyn-  7& H. m. G. GEELMAN, OVER DE HEIDENS. " fchynlyk, om dat het zeer fchielyk rond zwerft, ook omtrent cuen tyd voor het eerst in Europa verfcheenen , zie intgeevende, en ookvry algemeen gehouden wordende, voor Egyptenaar en, Ain, als Pelgrims, Bedevaarten doen moestendit verleende hen den naam van Heiligen, en Vrvbrieveri van zeer veele Vorften, tot dat hunne openbaare Plunderingen hen , gelyk vooraf gezegd is , als fchuim van Volk verbannen deeden. Men heeft verfcheidene gisfingen omtrent hunne waare afkomst gemaakt; eenige b. v. hielden ze voor Duitfche Joodra, andere voor Fakirs, Hunnen, Cainiten, die, wegens den vloek hunnes Stamvaders, dooiende en zwervende'moesten zyn; echter de meesten voor Egyptenaaren. De Heer grolman bevvyst hier volkomen, dat hun Vaderland Hindoltan is, en zy zelt Suders, dat is van de laagfte en meest verachte Klasfe der Indiaanen, die door de veroveringen en verwoestingen van Timur Beg in Hindoltan, in het begin der yyftiende Eeuw, uit hun Vaderland vluchten moesten: dit bewys ifaaft onze Geleerde, door hunne leevenswyze met die der tegenwoordige Suders te vergelyken, en uit de gclykheid hunner taal met de Hindoftannilche , tot welk laatfte ftuk de uitgebreide taalkunde van den beroemden Buttner, te Göttingen, hem de voornaamite hulpmiddelen verleend heeft; als Bylaagen volgen hier agter nog eenige oorfprongelyke Engelfche en Latynfche Stukken, als Vrybrieven, enz. Dit Werk is gelukkig in handen van een zeer kundigen Vertaaler gevallen, welke hetzelve daarenboven met eenige weinige , maar zeer goede, Aantekeningen verrykt heelt, en die tevens de naauwkeurigheid van den fleer G. m zyne nafpooringen der Heidens in de Nederlanden, volgens zyne eigen navorfchingen, volgt: de Vertaaling zelve is zeer vloeiende en naauwkeurig; echter hebbeu wy twee Germanismen gevonden, als op bladz. 80. Paardetuifchery (Koskammery), en op bladz. 113, het zuivere paar, het welk moet zyn het fchoone paar (ironice). Deeze Aanmerkingen dienen echter minder om te berispen, dan wel om aan te toonen, dat deeze Vertaaling weinige gebreken heeft; en niet vergeleken moet worden met het groot aantal van llordige en gebrekkige Vertaalingen, waarmede onze Gewesten daaglyks worden overftroomd, en welke meer het werktuiglyke haarer Overzetters, dan de wezentlyke denkbeelden der oorfprongelyke Schryver'en, aan den dag leggen. 00 Me*  J. VAN DER LINDEN, MEMORIEN. 77 Memorien, raakende twee interes/ante cnmineele Qjiceftien, de eene, over het ftellen van de cautio judicio üsti, & pro expenfis litis, door een Geaccufeerden: en de andere over de\erpligting van Erfgenaamen tot het aanneemen der Ar' rementen van een crimineel Proces, nopens het point_ der Kosten, enz. met de Sententien, daarin geweezen: uitgegeeven door Mr. joannes van der linden, Advocaat voor de refpe£tive Hoven van Justitie in Holland. Te Utrecht by B. Wild en j. Altheer, 1791, gr. Svo., 102 bladz. In het beruchte Proces, door den Procureur-Generaal van Braband, jegens Mr. jan huybert van slype "evoerd, zyn de gefchillen, welke de onderwerpen deezer Memorien uitmaaken, over cn weder gepleit; en de Uitgeever fchynt dezelve in deezen Bundel den ilechtsgeleerden°mede te deelen, zo als zy door hem en den Heer heeneman, mede Advocaat in 'sHage, den Edelen Raade en Leenhove van Braband, mondeling zyn voorgedraagen. , ... De twee eerfte Memorien betreflèn de zo gewichtige vraag: of een publieke Befchuldiger bevoegd zy tot het vraagen, en den Verweerder in cas crimineel verplicht tot het jtellen van cautie , om zig, op de eerfte requifitie van den Befchuldiger, ter Rolle te fijtceren , ten einde defimtive Sententie te hoor en, als mede voor de voldoening van de Kosten , in welke zodanigen Verweerder mocht worden gecondemneerd? Deeze vraag wordt in deeze beide Memorien ontkennenderwyze beantwoord ; en de verdedigers van den Verweerder verdienen den rechtmaatigen lot', dat zy, met alle naauwkeurigheid, en naar den aan der zaake, op vry goede gronden, dit hun gevóelen hebben betoogd — Ichoon de uitflag, blykens de agter deeze Memorien gevoegde Sententie, hier aan niet volkomen hebben moge beantwoorden ; als zynde de Verweerder by dezelve in het ftellen van cautie ter fom van zesduizend Guldens, met compenfatie van Kosten, gecondemneerd. De twee volgende Memorien , welke het overige gedeelte van deezen Bundel uitmaaken, bevatten in zig een Rechtsgeleerd onderzoek: of Erfgenaamen van dat de uitgaave deezer Memorien eene gewichtige bydraage tos de crimineete prattyk is moeten wy echter aanmerken,'dat wy wel gewensdit hadden dat de kundige Uitgeever had kunnen goedvinden, om deeze belangryke onderwerpen, n afzonderlyke Stukken, opzettelyk , te behandelen en uit te geeven: terwyl de aart van sewooue Pleit-Memorien met toelaat zo uitvoerig en duidelyk te zyn, als wel in onderwerpen van deezen aart gevorderd wordt : en het is om deeze reden alleen, dat wy vreezeu , dat deeze Memorien weinige Leezers zullen vinden. Redevoering over de Beoefening der oude Schryrers als een bron van wezenlek genoegen , in 't Latyn uitgefprooken , door den Heer willem kist , by de aanvaarding van het Hoosletraarfe({^he^en Z'Wedeniïfm te Middelburg. Te Mtddelb. by W. A. Keel, en te Dordrecht by I. Krap. 7c bl m gr, 8cö. j TVT ieTc aIlcen 'JCt ««adeïjing Peuoegen , waarmede de Heer J-^i j. h. van der valu opgeroeide Redenvoering hoorde uitfpreeken en de Vriendlchap , welke hem aan den Opfteller lÏÏZk b™°°ëen huCmJ °,n die' v*rduischt, den Nederlander aan te bieden; maar hy dagt ook door die Vertaaling- eenige nuttigheid aan zyne l.andgenooten te kunnen tbebrerifen: waarom hy het ook met by het overzetten, zo gelukkig volbragt gelaa. ten; maar eene Voorreden, niet min leezenswaardig dan deRedenvoering zelve .daarvoor geplaatst heeft, om het gebruik der oude Schryveren en de beoefening derzelven ten fterkffen aan te pryzen Wy herinneren ons, byhet leezen derRedqnvoeringe en der Voorreden die een oogmerk hebben, deeze ftoffe meer beredeneerd gehandeld gevonden te hebben in de Wysgeerige Oordeet en Zedehmdige Verhandelingen, door j. beattie, v.O.or weinigja-treft ui gekomen; welke wy te deezer gelegenheid herhaalen en onzenLeezcren aanpryzen; de Verhandeling is eetyteld: Over de Nuttigheid eener Taalgeleerde Opvoeding ' F " " ' Eer-  EERSTE EN TWEEDE CATEIH UIT MYN ZAKBOEK. Eerfte en tweede Catern uit myn Zakboek , of Aantekeningen van een Burger aan de Grenzen van Holland. Te Rotterdam by N. Corncl. In'gr. %vo. 40 bladz. T Toe nuttig en noodzaaklyk , het maaken en verzamelen van JlJL Aantekeningen, ten byzonderen gebruike, ook z\n moge, gclooven wy echter, dat'zeer zelden • zodanige Aantekeningen die waarde voor het publiek hebben , dat zy den openbaaren druk verdienen : vooral niet, wanneer dezelve zyn getrokken int Schriften, welke of geheel nieuw, of in ieders handen, zyn, veel minder, wanneer zy, zonder eenige ordj en fchikiung, zo maar, naar de grilligheid van den Verzamelaar, zyn ter neder geiteld. Wy meenet) deeze aanmerking, op de voor ons liggende Aantekeningen vryelyk te mogen toepasfeu : althans , wy kunnen niet begrypen , welk een verband de volgende opfchriften, in deeze Cateinen voorkomende , als Franhyk, de Slaavenhandel, Noord-Amerika, de Vereenigde Nederlanden, Engeland, Ierland, Oos/enryi , en de Levensbefchryving van cagliostro , met el ■ Kanderen hebben: veel minder, hoe deeze groote onderwerpen, in een bellek van weinig meer dan honderd bladzyden , kunnen worden omvat. De Leezer, welke eenig denkbeeld van des Verzamelaars orde en fchihking , en van het gewicht zyn r Aantekeningen, tracht te verkrygen , wyzen wy na den eerden Catern; de afdeeling, ten opfchrift hebbende , de Ferecnigde Nederlanden ; na dat de Verzamelaar eenige vluchtige trekken , nopens de oudheid en ligging van' ons Vaderland , uit den kundigen engei.berts opgezameld, heeft ter nedergefteld, cn de Gefchiedenis der Haring, yi'sfchery heeft verhaald, gaat hy, ten befluite deezer Afdeeling, eensklaps over , om de Wedden van de gewoone en buitengewoone Ambasfadeurs van deezen Staat op te geeven: en eindigt .alzo, in een bedek van naauwlyks drie bladzyden, deeze zo fobere aantekeningen, met betrekking tot zyn eigen Vaderland: of de Verzamelaar hier mede aan zyne beloften , in het Voorbericht van den eerden Catern gedaan , dat hy zig in het byzonder zoude toeleggen , op al het geen de welvaart en den bloei van zyn lieve Faderland kon bevorderen , voldaan heeft , laaten wy hem zelve ter bedisfinge over. In he: Voorbericht van den tweeden Catern , zegt de Verzamelaar , dat zyne eer/ie Catern niet gerekend kan worden onder de afgedrukte Schriften , welke op de Zolders der Boekverkoopers bewaard, of tot misdruk geteld worden. Bet  HET HOOGSTE GOEÖ. Het Hocrgjie Goed. Leerdicht in vier Zangen. Te Amflerdam P. J. Uijlenbroek, 1791. In gr. Svo. 74 bl. Eigenlyk beftaat dit Leerdicht (zo als de Dichter, bladz. 56, zelve zegt) in eene trits van gulden Zedctegelen. De kentekenen van het Hoogde Goed , de grond (lag van den eerden Zang, zyn uit j. f. buddeus Dadelyke Wysbegeerte overgenomen; en de derde Zang heeft veele gedachten uit michaelis Leerflelliga Godgeleerdheid; welk een en ander in het Voorbericht gemeld wordt. In welk Voorbericht men tevens eenige gepaste aanmerkingen aantreft, op zeker Stukje: de eer van Fauftina verdee* digd; uit het Hoogduitsch vertaald, en geplaatst in het Algemeen Magazyn van IFeetenfchap, Kunst en Smaak, III Deel, bladz. 495, en volgende. De Dichter verkoos die Keizerin lijver zoo te laaten als kapitolinus haar heeft afgefchilderd, namenlyk als eene Hoere. En als zodanig komt zy dan ook in den Tweeden Zang voor. Over 't geheel toont de Dichter veel beleezenheid en oordeel; doch wat weinig poëtisch vernuft. Wy daan gaerne toe, dat het Leerdicht, van alle Dichtfoorten , het naast by'c profa mag komen, en het vuur van den hoogeren Liertoon niet behoeft te bezitten ; doch wy gelooven tevens, dat men nimmer in een Dichtduk het territoir der Dichtkunde moet verlaaten: zo dat de Poëzy nog minder cieraad dan het proza zoude hebben. Met dat alles zyn in dit Leerdicht eenige zeer derke en doute Verzen te vinden, als by voorb. bladz. 22. ~i Is alles valfche roem, ten zy men roemen kan, Een eerlyk mensch te zyn en edelmoedig man. En bladz. 33. Ik min hem niet, den man, wiens kunde wyder gaat; (Flens goudfchaalalles weegt op de azen naar der leering: Juist zoo veel droefheids is 't gehalte der bekeering. Hy, ftigtelyk verwaand en godgeleerd verfuft, (Een teeken van niets meer dan vragcbockvernuft.~) Ontzegt u ware [mart aan uwe hartewonden, Want uwe" vonnist hy, „ zyn niet als myne gronden.'''' Doch 'er zyn te veel anderen die daar by afdeeken , of 'er her'ómkriöelen , \ zo als de Dichter dit woord bezigt, bladz. 37J om het een fchoon Leerdicht te mogen heeten. Het onderwerp mag ten hoogften goed geheeten worden; de behandeling'er vau is. gebrekkig.  ALGEMEENE VADERLANDS C H E LETTER-OEFENINGEN. Het vierde en vyf de Boek van moses , [gemeenlyk] Numerl en Deuteronoynium. Naar hef Hebreeuwse!}. Door y. van hamels veld. Te Amjterdam by M. de Bruyn, 1791, In gr. o&avo. "jV /Tet de afgifte van dit vierde en vyfde Boek van moJLVJL ses, voltrekt de Heer van Hamslsveld het eerfte Deel van dezen zynen arbeid aen de Schriften van 't Oude Testament, behelzende: de Schriften van Mofes, en geeft in zyn Voorbericht te kennen, dat hy, onder de Godlyke hulp , zynen arbeid verder hoopende voort te zetten, liaet maekt het overige in nog drie Deelen te zullen kunnen leveren : ,, zullende het tweede Deel de j, Historifche, het derde de Pfalmen en overige Zedekun„ dige boeken, en het vierde of laatfte Deel de Propheeten ,, behelzen." Zyn Ed. heeft het raedzaem geoordeeld, dit te melden, ten einde voor te komen, de vrees, dat dit Werk te uitgeftrekt en kostbaer zou worden't welk zommigen zou kunnen wederhouden van het zich eigen te maken. Tot ene nieuwe proeve van deszelfs aen- pryzende uitvoering, zullen wy den Lezer thans mededeelen 's Mans overzetting van Deut. XVII: 14—20, en zyne korte aenmerkingen, over het aldaer gedane voorltel, betreffende de plichten van een Koning, indien men eens een Koning wilde aenjlellen, 14. „ Wanneer gij in het land komt, dat jehova, uw God, u geeft, en het zelve in bezit genomen hebbende, nu gerust bewoont, en dan een voornemen opvat, om eenen Koning u over aan te ftellen, gelyk 15. de Volken, die rondom u zijn, dan zult gij niemand anders tot uwen Koning aanftellen, dan dien jehova, uw God, u verkiezen zal, Iemand uit uwe broederen zult gij, in dat geval, tot Koning aanftellen. Eenen uitlander, die uw broeder niet is, moogt 16. gij nooit over u ftellen. —— Doch, [deze Koning] zal nooit een bovenmatig getal van Paarden houden, noch ook, om veele Paarden te hebben, het Volk lett. 1792. no. 3: G We»  Sa lY. VAN HAMELSVELD weder na Egypte voeren, dewijl jehova ulieden belast heeft, dat gij, langs dien weg , nooit zoudt 17. wederkeeren. IIij zal niet veele Vrouwen hebben, op dat zijn hart niet [van God] afwyke; hy zal ook niet veel zilver en goud verzamelen. - 18. Wanneer hij den Koninglijken troon zal beklommen hebben, zal hij een affchrift van deze VVet voor zich nemen, naar het oorlponglyk, dat bij de Priesteren 19. uit den ftam van Levi is. " Dit zal hij geiladig bij zich hebben, en 'er, zoo lang hy leeft, geuuur'ig in lezen, op dat hy jehova, zijnen God, leere eerbiedigen, en alle de geboden dezer Wet, benevens alle 5.0. deze inzettingen, waarneme en volbrenge; zoo dat hij zich niet, hoogmoedig, boven zijne "broederen verhelfe, noch van de geboden, rechts of links, afwijke, op dat hij zijn rijk voor zich en zijne Nakomelingen, onder Israël, bcllendig maake. „ vs. ijl, 15. Mofes beveelt niet, dat de Israëliten eenen Koning moesten aanftelien. Zyn geheele ontwerp was een vry Gemeenebest , onder het opperbeftuur van God zeiven, te vormen cn te bevestigen. Maar, in gevalle zy daar ooit toe mogten komen, om eenen Koningte verkiezen, wil hy, dat zy dien zullen neemen, dien jehova dan zal aanwyzen, en nooit eenen vreemden, maar éénen uit hun volk. „ vs. 16. In het bergachtig Kanaa'n kan Paardenvolk weinig dienst doen ter verdeediging van het Land, het welk door zyne Bergen genoeg gedekt wordt. Dus kon eene vermenigvuldiging van Paarden voor den Koning alleen dienen; of om zyne Onderdaanen te drukken, of om ontwerpen van verovering te maaken, welk laatfte geheel ftreedt tegen de Grond - inrichting van den Hebreeuwfcben ftaat. „Egypte. Kanaan hadt geen Paarden - teelt; mdtar Egypte leverde veele Paarden uit. Een heerschzugtig Koning zou licht in het hoofd kunnen krygen, om Gofen te veroveren , in welk Landfchap de Israelhen weleer gewoond hadden. „ vs. 17- Geen prachtig Serail of Harem aanleggen, gelyk de Oosterfche Vorften pleegen te doen het welk de Hofhouding kostbaar maakt, den Onderdaan drukt en den Vorst blootfielt aan veele kabaaien en partyfebappen, enz. Byzonder zouden vreemde Vrouwen; want in zoda-.. i;ige Harems worden veele vreemde Vrouwen, Slavinnen, enz.  kumeiu en deuteronomium. enz. aangenomen, den Israëlitifchen Koning ligt tot Afgo* dery verleiden , gelyk salomo ondervonden heeft. Niet veel zilver, enz. Daar mogt wel een fchat opgelegA worden in het Heiligdom , maar des Vorften byzondere Schatkist mogt niet te ryk zyn, alles , om de al te groofê magt der Vorlten te bepaalen. ,, vs. 2,0. Boven zyne Broederen. Hier verdient deeze aan*' merking eene plaats, welke ik in de Neierlandfche Uitgav* van de Vertaaling van michaclis vinde : O, dat de „ Vorllen dit woord recht mogten bevatten , en diep in „ hunne harten prenten ! " Alle uwe Onderdatmen zyn uwe Broeders, verheft u derhalven niet in hoogmoed boven hen! Welk eene gulden zinryke Les! Zy bevat den geheelen kring van 's Vorften verpligting , en bepaalt in ééns de maat van zyn gezag en van zyne verheffing, hoe kan men „ na zulke uitdruklyke verklaaringen, de leere van het onbepaald gezag op den Bybel gronden ? Die zulks doet, moet zekerlyk of den Bybel nooit geleezen hebben of zich vleien, dat zyne Medeburgers dien nooit leezen zul* len. De Koning , zegt de Heer MiCHAëLIs , moest zich niet inbeelden, boven de Wet verheven te zyn: maai* zich herinneren , dat hy van natuur met zyne Onderdaanen gelyk ftaat, en Hechts de eerlte bediende van zyn Volk is." » Gefchiedkundig bewys voor de Waarheid van Jefus Opft&n* dinge , uitgegeeven door carel phjmp sander , thani heeraar der Lutherfche Gemeente , te Groningen , enz* Te Groningen by L. Bolt, 1701. Behalven de Voont* den , 75 bladz. in gr. 8vo. "VTa dat de Schryver van dit Stukje, in eene korte ïnietJ_N ding, het gewigt der Leere van Jefus Opftandinge hadt aangewezen, geeft hy ons het Plan op, dat hy in het betoog van de waarheid derzelve voorgenomen hadt te Volgen. Hetzelve beftaat hier in, dat hy eerst eenige Gebeurtenisfen en Omftandigheden ten grondflage legt, en daar uit vervolgens eenige gevolgtrekkingen opmaakt, die hem dfetï weg baanen, om van de gewisheid van Jefus Opftanding zich zeiven en anderen te overtuigen. De Gebeurtenisje* en Omftandigheden, die hy ten grondflage legt, zyn de volgende vier: G «  54 C. PH. SAN DER Jefus is geftorven; Jefus is begraven; Het lichaam van Jefus wierd, in het graf zynde, bewaakt, Het bewaakt lichaam van Jefus is uit het graf weggeraakt. Na dat hy deze Gebeurtenisfen bewezen heeft, bl. 19 — 44, gaat hy over, om alle mogelyke en bedenkelyke gevallen, waardoor het lichaam van Jefus, in het graf bewaakt, uit hetzelve heeft kunnen weg komen, op te zoeken; en dan vervolgens te toonen, dat dit vol (trekt op geene andere wyze , dan door eene Opftanding heeft kunnen gefchieden. Hy bewyst derhalven hier vooreerst; dat men de reden van het wegraaken van het lichaam geenzins moet toefchryven aan den aart en de gefteldheid van het graf, welke Hetzelve zo fchielyk zou hebben doen verrotten of geheel verteerd worden; bl. 45, 46: ten anderen , dat het lichaam niet door menfchen - handen uit het graf is weggenomen , eu wel noch door de vyanden van Jefus, noch door zyne vrienden; bl. 46—65: ten derden, dat ook de oorzaak, waardoor het lichaam van Jefus uit het graf is weggeraakt, niet by jefus, als Mensch befchouwd, te zoeken is; bl. 65—67: en dat 'er dus ten vierden niets anders overblyve, als 'dit, dat God de oorzaak is, waardoor het lichaam van Jefusmit het graf is weggeraakt; bl. 6S en verv. In de ontwikkeling van dit laatfte Stuk, bewyst hy wederom eerst, dat het lichaam van Jefus door God in het graf niet geheel vernietigd is, maar ten grave uitgeleid ; ten anderen, dat het niet ten grave uitgeleid is, sis een dood lichaam, maar als een levendig gemaakt lichaam. Deze 'korte fenets zal genoegzaam zyn , om onze -Lezers den aart dezer Verhandelisg te doen kennen. Wy kunneti niet zien, dat de Heer saxder iets nieuws in dezelve aan den dag gebragt, of aan de oude bewvzen meerder klaarheid of kracht van overtuiging, bygezet heeft. Wy gelooven in tegendeel , dat , om van vroegere gefchrifteu over dit onderwerp niet te gewagen , de Stukken door juichaülis, en andere beroemde Duitfche Geleerden, tegen den berugten Schryver der Fragmenten uitgegeven, zeer verre boven deze Verhandeling van onzen Schryver te Hellen zyn , en dat een ieder, die dezelven gelezen heeft, niets wyders ter zyner gerustftellinge omtrent ecu zo belangryk onderwerp verlangen zal. De Voorreden voor dit gefchrift behelst, in de eerfte plaats ,  VAN JESUS OPSTANDING.' 85 plaats, klachten over het gretig ontfangen, vertalen, en gebruiken van zulke Duitlche gefchriften , waarin dat geen wordt aangerand, ,, wat den Christen, in cfe hache- lyklie tydftïppen van zyn leeven opbeurd , by- laste,, ring en vervolging vertroost, in dagen van droefenisfe „ onderfchraagd , en in het uur des doods bemoedigd: „ de waare en wezentlyke Godheid van Jefus Christus, „ zyn Dood als een Dood ter Verzoeninge, zyn eeuwig „ geldend verdienst." Voorts betuigt de Heer S. zyne Imarte, dat hy , ter gelegenheid van eene, den i July 1787, te Amfteldam gehoude Leerreden , zo verkeerd wierd befchouwd, als iemand, die zich insgelyks aan het bovenftaande hadt fchuldig gemaakt; terwyl" hy in de fterkfte uitdrukkingen zyne getrouwheid aan de Onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenisfe verklaart, en belooft, zich „ door geen zogenaamd Nieuw Licht (beter Pla„ neeten of Dwaalfierren genoemd^ te zullen laaten ver,, leiden." Hy klaagt, dat „ het tot God in den hemel fchreeuwt, dat men, onder de Leeraaren van die Be,, lydeaisfe, mannen dulden moet, die in hun Amt bly- ven, om het genot der Inkomften, terwyl hen weinig „ aan het wezendlyk belang der Gemeente , by welke „ zy leeraaren, gelegen ligt; of dezulke die anders van j, gevoelen zyn , dan zy opeutlyk leeraaren; of die an„ ders leeraaren, dan waartoe zy zich verplicht hebben." Eindelyk verzet hy zich dapper tegen zekeren Leeraar, die, in eene Leerreden over dit gedeelte der Lydensgefchiedenis, „ zekerlyk niet geroepen, om den Romeinen „ eene Apologie te houden, de Gemeente zogt te over„ reden, dat men den lydenden Jefus (niet een Diorne„ kroon, maar) een krans, van Beerenklaauw gevlochten, „ hadt opgezet." Wy zullen niet onderzoeken, wat tot het fchryven dezer polemifclie Voorreden aanleiding gegeven hebbe, noch ons mengen in de twisten, die in dezelve gevoerd worden; maar dit moeten wy zeggen, dat de hevige toon, die 'er in heerscht, ons mishaagt; en dat wy het vooral ten hoogften afkeuren, dat de Apologie van de Doornekroon met deze woorden befloten wordt: ,, Wy ,,. vergeten niet het geen Paulus Gal. V: vs. 10 zegt: Wie „ u doet dwaalen , of eigenlyker naar de Grondtaal , wie „ u ontrust, bekommerd of verlegen maakt, die zal het oordeel „ dragen, hy zy, wk hy zy." G 3 , Klei-  j. VAN LOO jfcleine Schriften voor Vrienden der Menschheid en des Christendoms. Door j. van loo , Predikant te Ootmarfum. Tweede Stuk. Te Utrecht by de Wed. J. van Terveen en Zoon , en W. van Yzerworst, 1701. In gr. octavo, 309 bladz. In deze Stukjes vestigt de Eerwaerde van Loo zyne opmerking op verfcheiden onderwerpen, die der overdenkinge wel waerdig zyn, en welken hy op ene leerzame gemoed» ]yke wyze behandelt, die den Lezer veelszins ene nuttige itichting kunnen geven. Zo vestigt hy terftond by den aenvang onze aendacht op het groote belang, dat wy hebben, en dus bovenal behoorcn te beöogen, in de goedkeuring van God boven die der menfchen: en brengt ons voorts onder "t oog, hoe dikwerf God den goeden een verborgen lom toepMkt, het welk den Godvruchtigen een lydzaem vertrouwen inboezemt. Zyne affchetzing van menfchen, die een hecrfclwnd gemeen karakter hebben , bied ene reeks van vfaerfehöuvvénde karakters aen. De vooronderlfelling, indien het Christendom eens een verdigtfel was , geeft hem aenleiding, om deszelfs voortreflyk nut te toonen, en te doén zien hoe onbezonnen het Ongeloof het zelve het Menschdom uit de hand paoge te werken. Hieraen volgt niet oneigen ene treffende Voordragt van den onontbeerbaa%m Jefus, en ene ernflïge overweging der hedendaegfche onverfchilligheid omtrent het Christendom, met aenwyzing van derzei ver oorzaken en gevolgen. Weinig moeite zou bet zyn, dus alle de overige Stukjes op te noemen; doch dit zou onzen Lezer eer lastig dan nuttig zyn: wy bevee|én dezelven des liever aen het gemoedlyke onderzoek, en : «dzamer een itael uit het laetstgenoemde Stukje émeh, waerin zyn Eerwaerde ons ene lecrï/uat • iffiBOCting meld, en die met zyne Aenmerkingen yerryUt. „ I!. ontmoetté eens, zegt hy, een cdeldenkend, fynVOClffnd mensch, die veel hoger behoeftigheden had, dan ten, die zig met een fterke fpanning der ziet Ebt , meer kragt, meer vaster gewisheid over <::. toekomende aangelegenheden en verwagtingen van den iWcj|5cb, dan bij in zijn philofophis ltelfcl vond, uitftrekK , >'• !-r levendig en diep de ongenoegzaamheid vau 7\m vernuft gevoelde cn toch door zo veele vooroordeelen tegen Jefns was ingenomen , dat hy onmogelyk be- IU-  KLEINE SCHRIFTEN. finten kon, om bij hem te zoeken, 't geen hij miste. Een verlchijnfel, dat mij in 't eerst geweldig vreemd voorkwam; maar het duurde niet lang, of ik kon het mij zeer gemakkelijk verklaren. Deze edele man had in zijn jeugd eené verltandelooze Godsdienftige opvoeding gehad. Eiken dag had bij eene groote menigte vragen uit een, voor hem geheel onverftaanbaar, zoogenaamd Christelyk leerboek, dat van onzin krielde , moeten van buiten leeren. Miste hy een woord dan kreeg hy flagen; vraagde hij naar uitlegging van 't geen hij niet verllondt, dan belastte men hem het zwijgen ; liet hij eenige twijfelingen omtrent de leerftukken, of omtrent derzelver bewijzen blijken, dan donderde men hem de fmadelijkfte fcheldwoorden, en de verfchriklijkfte bedreigingen tegen. Was dit de weg , om dezen jongen mensch regt verftand van,en regter- fmaak in,het Euangelie bij te brengen? Moest die ongerijmde handelwijze hem geene geheerverkeerde begrippen van dien uitmuntenden Godsdienst inboezemen, en het gczigtspunt, waaruit hij denzelven befchouwde , geheel verdraaijen ? Kon bet wel anders zijn , of hij, die zulk een lijnen ïtrfsak voor het fchoone had, moest eene walging krijgen in zulk een wanltaltig famenftelfel, als men hem voor het Christendom had in de handen geflopt? Moest deze walging, bij het oorfpronglijk bederf, bij het vuur zijner jeugdige driften , bij zijne afleidende leevenswijze,bij honderd andere innerlijke en uiterlijke redenen, niet van tijd tot tijd toeneemen, en zig zoo onuitroeibaar diep in zijne ziele wortelen ? Die arme , die edele jonge mensch! hij had dorst naar kennis, en de bron , waarbij hij ftond , die zulk een helder , zulk een verkoelend, dorstlesfend water opwelde, was voor hem troebel gemaakt. Nu had hij den bron zelfs in verdenking genomen , en wilde niet tot denzelven wcderkeeren. „ Zie daar, de gefchiedenis van honderd menfchen. Zij' worden in hunne eerfte jeugd, door een verkeerd onderwijs in den Godsdienst, voor altoos voor den Godsdienst bedorven. Het Godsdienftig onderwijs , dat zij ontfangen, is niet zoo zeer uit den Bijbel, als wel uit het geliefkoosd leerftelfel van deze of geene heerfchende theologifche partij. Dingen, die verklaard kunnen worden,laat men onverklaard ; dingen , die onverklaarbaar zijn en blijven moeten, worden door onverftaanbaare verklaaringcn in ware ongerijmdheden herfchapen; van honderd bewijzen, dievoor ware,, in den Bijbel gegronde , leeringen bijgebragt G 4 WQ2-  SS J. VAN tOO worden , zyn 'er nauwlyks twintig , die fteek kunnen Houden; en het geheele ftelfel wordt niet in verbintenis gebragt met het gezond menfchenverftand , niet belangryk gemaakt, niet aan onze dringende behoeftigheden aangeknoopt. Dit wonderbaar mengelmoes van waarheid en onwaarheid wordt hun voor egt Christendom verkogt; * zij houden het daarvoor, en hoe kunnen zij anders? „ Maar —r— deeze jonge lieden waslën op , zij komen onder menfchen, zij hooren tegenwerpingen maaken tegen 't geen zij voor Christendom hebben aangenonien, hun valt een boek in de handen, waarin zij die zelfde bedenkingen, en nog andere meer vinden, zij beginnen ook na te denken, ook tegenwerpingen te maaken. - .- En ziet, veele dingen, die zij ter goedertrouwe als wel beweczen onomftootelijke waarheden aangenomen hadden, komen hun nu onbeweezen voor, en zij zijn het ook; in zommigc voorftellingen vinden zij ongerijmdheid, en het is ook zoo; en in het geheel belpeiircn zij dat licht, die verhevenheid, die belangrijkheid, dien famenhang met hunne behoeftigheden niet, welke 'er , naar de infpraak van een donker gevoel huns harten, in een goddelijk onderwijs zijn moet. Wat wónder, dat zij ecu verkeerd logisch belluit maaken , en het ganfche Christendom in verdenking nekken, om dat zij zich met die meuschlijke Voorftellmgen, welke hun van 't zelve zijn opgedrongen, onmogelijk vereenigen kunnen? Wat wonder., dat zij in onverfchiliigheid omtrent eene leer, die zij als onbeweezen, onverftaaubaar en ongerijmd befchouwen, langfamerhand wegzinken ? Wat wonder , dat deze onverfchiliigheid in wanfmaak ontaart, waar uit eindelijk eene hardnekkige, diep ingevreeten afkeerigheid geboren wordt, van welke de hoogfte Erbarmcr hem alleen geneezen kan ? 't Is waar, zij moeten zich voor overijling in hunjie gevolgtrekkingen wagten; —— maar zij liaan niet meer op de regie plaats, waarop men ftaan moet, om de Leer van Jefus wel te beoordeelen. Hun gezigtspunt is verhit. Zij zien de wanftaltige gedaante , waarin hun die fchoone leer is bekend gemaakt , voor de leer zelfs aan, en zij kunnen deze twee , zo zeer onderfchéiden , begrippen niet meer van elkander afzonderen in hunne voorflellingen. Maar waarom zien zij die leervorm niet eens over? Waarom vergelijken zij ze niet met den Bijbel? Ja, dat zouden zij wel doen, indien zij niet gebonden waren aan hunne vooroordeclen en driften. Zij leeven nu in een bc-  KLEINE SCHRIFTEN. «9 beroep, in een ambt, dat bun tot veele andere bezigheden roept. De tijd, die 'er van hun dagelijks werk overtchiet, is weinig: en wie herhaalt zig dan ook met eens gaarn van ziine" vermoeiende en fomtijds onaangenaame bezigheden 5 Wie zal die tusfchenuuren niet liever bededen tot het genot van verftrooiende, geestontipaunende vermaaken , dan tot het emftig nadenken over dingen , die zo geheel op reiniging, en vernieuwing van ons weezen doelen? Wie zal zig dan gaarn ophouden met het lezen en onderzoeken van een oud Boek, 't welk men, (volgens 't gemeen gevoelen) zonder diepe taalkunde, groote geleerdheid en aanhoudende infpanning, niet verftaan kan ? Wie is 'er borg voor, dat zij, al begaven zij zig ook daartoe, gelukkig Hagen, den reoten zin treffen, en tot kennis van het regt bijbelsch ttelfel komen zullen, daar de geleerdfte, de beroemdfte Bijbelverklaarders zelfs zo hemelsch breed van elkander verfchillen ? ó! zij hebben geen tijd tot dit onderzoek, 'er is niets dat hen daartoe kan aanmoedigen. Wat wonder derhalven, dat zij hoe langer hoe verder van hem afgaan? Men kent den Mensch met, indien men dit voor een onontknoopbaar raadzel houdt." Wy voegen hierby een gewigtigen en heilzaamen raad , dien de Eerw. van loo geeft in de Afdeeling, die ten opfchrift voert de onmtbeerbaare. „ Als ik weeten wil, wat if.sus christus is voor ons menfchen, welker natuur hij 'heeft aangenomen, dan behoor ik te letten op 't geen hij van zigzelf heeft gezegd. Ik moet vraagen niet wat zegt lutiier ? wat zegt calvyn ? wat zegt lavater? wat zegt priestleï ? wat zegt bonnet van hem ? wat denken oude of nieuwe, meer of min beroemde, Godgeleerden , Wijsjreeren, van hem , en zijne betrekking op het jnenschdom? maar ik moet vraagen; wat zegt hij zeil daar van? waar heeft hij zich voor uitgegeeven? hoé heeft hij zelf over dit belangvol onderwerp gefprooken? welke verwagtingen heeft hij gaande gemaakt in zijne hoorers en lezers? riet fpreekt immers van zelfs, dat hij zig zelf best kent, dat hij zijne eigen waarde het best betlemmen kan, en dat hij het zekerst bepaalen kan , hoedanig en hoe groot zijn invloed op 't geluk der menfchen is. Of zouden wij zijne verklaaringen , zijne uitfpraken daar omtrent , met «enigen grond in twijfel kunnen trekken? Was hij de man niet , van wien men eerlijke , rondborftige verklaaringen verwagten kan ? Was hij geen onbewimpeld , waarheidlievend waarheidfpreeker? Had hij geen open, geen opregt G 5 ka"  9° J- VAN LOO, KLEINS SCHRIFTEN. karakter? Of hadt hij geheime oogmerken te bereiken, en daarom te bemantelen ? Dat ziet men in het beloop van zyne gefchiedenis zo klaar, als men iets zien kan da hij, wanneer hij fprak, altoos de waarheid fprak; dat hij ze_ onbewinweld , zonder agterhoudenheid fprak! al wist hij vooraf, dat ze deezen of geenen ergeren , dit of dat begrip voor het hoofd floten, en hem dus onaangenaamheden berokkenen zou. Voor de waarheid hadt hij alles over. Aan het fpreeken van de waarheid offerde hij alles op. Toen hij voor zijnen rigter ftond, en naar zijn werk gevraagd wierd, zeide hij, dat dit was, de waarheid te prediken. O! indien jesus minder waarheid hadt gefprooken, indien hij ze op een bedekter toon gezegd hadt, indien hij de heilige Pharifeën en de Geleerde Schriftverklaarders meer hadt ontzien , zij zouden hem zo bitter niet gehaat , zo doldriftig niet vervolgd hebben ; hij was op geen kruis gefforven.'' Uitlegkundig en Godgeleerd Magazyn van d. c van voorst , Predikant te Hien en Dodewaard. Te Leydai by A. en J. Honkoop. In gr. 8vo. "VTaer 't hoofdoogmerk van den Eerwaerdcn van Voorst l_y is dit Magazyn gefchikt tot ene foort van verzamelplaets vau Uitlegkundige en Godgeleerde overwenm-en die m 't algemeen ftrekken ter ophelderinge der Heilige Schriften en Godsdienftige Leerftellingen , wel byzonder opzichtlyk tot zodanige onderwerpen , die cl» Leer van Nederlands Kerk betreffen : waerva'i hy eeiï ernflag Voorftander is, en ter welker verdeediginge hy dit Magazyn openzet, om daerin te verzamelen 't geen dienen kan , ter ovcrweginge van daertegen aengevoerde bedenkingen, of ter nafpooringe der waerheid. De Godsdienftige. Te Leyden byA. en J. Honkoop. Ingr.8vo* Het gemoedlyk , ftichtelyke, dat het voorige Stukje, zo als we gemeld hebben, (*) van nut kon doeiï zyn, itraelt ook in dit vervolg dezer Befpiegelingen door, die CO Zie N. /ƒ, V. Lnteroef. IV D, hl n%.  DE GODSDIENSTIGE. 91 die op denzelfden voet ingericht zyn. —- „ Een Godsdienftige dus luid het Voorbericht , „ een Gods' ' dienftise houdt eene alleenfpraak met zich zeiven , of » met God, en betuigt zijne verwondering over Gods groote daaden, vooral in de genade: hij fch.it de * verlosfing, door Jefus Kristus aangebragt, bovenal wat de Waereld heeft en geeft, en alle die befchouwingen " van Gods goedertierenheden wekken hem op, om zich V 0p God, door Kristus bevreedigd, te verlaaten , en ,\ zich in zijne gemeenfchap en nabijheid te verlustigen." • De Stoffen, in dit tweede Stukje behandeld, zyn: > De Feestdag, f— De verzekerde Toevlugt. OnfaaU baare Troost. — De Beminnelykheid van den Godsdienst. Bly vooruitzigt op een beter Vaderland. Lofreden op Simon Episcopius, uitgefproken door jan konynenburg , in de Remonjlr dntfche Kerk, te Amjteldam, by de aenvatrding van het Hoogleeraerambt in de Godgeleerdheid en Kerklyke Gefchiedenis, aen het Kweekfclwol d-r Remonjlr anten , den XXIII van Slaglmaend MDCCXC. Uit het Latyn vertaeld , en met eenige AcMckemngen vermeerderd. Te Amjteldam by M. Schalekamp , 1791. Behalven het Voorbetigt, 101 bladz., in gr. Svo. WH hebben van de Latynfche Lofreden van den Heer K. W reeds eene aanpryzende beöordeeling gegeven (*); wy moeten derhalvefl thands alleen fpreken van de Nederduitfche Vertaling , en van de Aantekeningen , waarmede dezelve vermeerderd is. En van de Vertaling zullen wy ook niet veel ter aanpryzinge behoeven te zeggen , wanneer wy maar dit alleenlyk melden, dat zy vervaardigd is door den Heere p. weiland, Leeraar der Remonjtranten te Rotterdam, wiens wel - verbieden pen ook de Redevoering van den Heer van hemert in een fierlyk Nederduitsch gewaad gekleed hadt. De Aantekeningen bevatten, voor een gedeelte, verfcheidene merkwaardige byzonderhedën , betreffende het leven van episcopius , en zommige van zyne begunftigers en vyanden, onder welke laatflen sibrAndus lubberti, van wien hier, op bl. 28 en vervolgens, eene zeer fchandelyke Anecdote r me- (*) Algem, Vadert. Lett. voor 1,701, bl, Z?9> \ '  92 J. konvsjenburg n^degedeeld word , vooral verdient genoemd te wordenen voor een gedeelte zyn dezelven ingerigt, om een juist denkbeeld te geven van den waaren aan der Godsd èn- Jend wordt, en die het characteristieke van hunne Broe der chap unmaakt ten einde het vooroordeel weg te Se men, als of de Remonftranten ook, gelyk verfcheidene kenetadden1Ste,yke V Ws&SKï Bo% £n dp 1 n "1S °f hum!e Leerarai gebonden waren aan de Leerftukken, vervat in de Belydenis , of Ver Ha Afpanden Remonftranten worden genaamd, welke in iteld. Het geen de Heer K., ter beftrydinge van dit !êSÏÏÈLJÏÏ.* VeTdf.^ der vryheid ,Bwelkeinöd Godsd.-enit.g Genootfchap genoten wordt, in vcrfche . dene van deze. Aantekeningen aanvoert, is van het a. lergrootile gewigt; en wy zouden het 'gaarne aan onze Lezers mededeelen, maar het is te uitvoerig, en n et wel voor een uittrekzel vatbaar. Liever willen'wv dus £ tot eene proeve mededeelen eene andere, insgelvksi voS veelen zeer merkwaardige, errinnering, die op&bl % Tgeven wordt De Hoogl. hadt aldaar in deS Teks van de zogenaamde Nederlandfche Geloofsbelydenis gefproken onder de benaming van de Geloofsbelydenü, nel in dl vorrge eeuw, door guido de bre% opgefteld; en hy geef op deze woorden de volgende Aantekening ■ Y §\vv „ noemden alhier met name, den eerften opfteller dcc „ bewuste Geloofsbelydenis, om daermede aen te duiden „ noe weinig gezags, met rcgt, immer toegekend heeft 3, Kunnen worden aen een Stuk, welk zynen oorfprone „ aen flechts weinige Mannen, in een ander Gevest ,, verfchuldigd zy, die 'er zeiven zeer verr' af zyn S » wee;?r.' om daermede eenig het minde geweld on de „ conlcientien hunner rnede-christenen te oefenen Men „ Zie deswege den brief vau aorianus saravia', voor„ rnaels Hoogleeraer aen 's Lands Hoogefehool te Lel „ dennaderhand te Cambridge, aen j. utitenbogaerd „ waenn hy, onder anderen, zich dus verklaerf Jk „ „ zie dat men, in de Leidfche gefchillen, deze Geloofs„ „ belydenis en den Katecliismus aenhaelt en aen„ „ dringt, als of het Gods woord zelfware. "f)ie'ou„ „ be chaemden verachten (ïoutlyk de Augsburgrche Be„ „ lydenis, terwyl anderen, die gematigder zyn, be. „ „ wee-  LOFREDEN OP S. EPISCOPIUS. 93 \\ „ weeren , dat in dezelve het een en ander is, (welk zy „ „ gaern wenschten veranderd te zien. In hunne Geloofs- ,, belydenis, echter, als ware die een regel des geloofs, „ ,, gedoogen zy geene de minfte verandering. Ik, voor „ my, bekenne één harer eerlte opftellers te zyn , „ ,, met herman modet (*): of 'er tegenwoordig (in den „ „ Jare 1612) nog meer in leven zyn, weet ik niet. Zy ,, „ werd, allereerst, in het Fransch opgefteld door den „ Dienstknegt van en JVbrrtelaer voor Christus, cmoo ,, ,, de bres," (gereformeerd Predikant te Valencienncs , en aldaer , ter zake zyner aenkleevinge aen dé gere,, formeerde Leer , in den Jare 1567, ter dood gebragt)." „ „ Dan, eer zy in het licht verfcheen, deelde by dezelve ,, 5, mede aen eenige Dienaren des Goddelyken Woords, „ ,, welken hy konde bekomen , met verzoek , om te „ verbeteren, te vermeerderen , en weg te laten, het geen hun mishaegde, zo dat men zulks niet voor ééns „ ,, mans werk houden moest. Niemand, intusfchen, van „ hun, die 'er de hand in gehad hebben, heeft 'er ooit ,, aen gedacht, om dezelve , als eenen regel des ge- „ loofs, uit te geeven; maer alleen, daermede, zyn „ „ eigen geloof, uit de Canonieke Schriften , willen ,, ,, bewyzen." ,, Zie in de meergenoemde Brieven (Pns,, Jtantt.'ty Erudd. Virr. Epp ) Èp. 181, p. 294 en 295, ,, en de regtvaerdiging diens briefs , in de Verhandeling van „ eenige voorname zaken, tot de Kerklyke Gefchiedenis van, „ ons Vaderland behoorende , door orïhodoxus philale„ tiies , Amft. 1768 , bl. 95 en 96. Een uitvoeriger „ bericht wegens deze Geloofsbelydenis geeft o. brandt, „ in zyne Hist. der Reformatie, Ifte Deel, bl. 253 en 254, „ 2de Druk; en regknkoog, Hist. der Rem. D. I, bl. 3—10. Wegens het overzien dier Confesfie en van den a, Catechismus, vóór de Dordrechtfche Synode , zie de „ zo evengenocmde Verhandeling doorgaends." (*) Ook harman stryker genaamd , zie iiooft's Neder/. Hist. bl. 1154, waar men ook verfcheidene byzonderheden van hem aangetekend vindt, bl. 102, 103, 252, 1103, 1120, 1149, 1155; als ook aangaande adriancs saRATia , bl, 885, 1154, 1241 (van den derden druk). Brie-  94 W. X. JANSEN Brieven over Italien', voornaamelyk den tegenwoordigen Jlaat der Geneeskunde, en Natuurkunde betreffende. Aan den Hooggel. Heere e. sandifort , door w. x. jansen, M. D. te Dusfeldorp, enz. enz. Te Leyden by S. en J. Luchtrnans, en A. en J. Honkoop, 1790. In gr. 8vo , 314 bladz. T~\e Leydfche Iloogleeraar sandifort, aan welke deeze XJ Brieven door den Auteur, geduurende zyne reizen, gezonden waren , geeft in het Voorbericht een nader verilag zo wel van den geleerden Schryver , alsmede van zyne vooraf door een gedeelte van Duitschland gedaane reize, en belooft teffens, in een tweede Stuk, de nog overige Brieven de Stad Romen, Tivoli, Frescati, Siena, Florence, Pi/a , Livorno , Genua en Milaan betreffende, te zullen uitgeevcn. Dit Stuk behelst een Bundel van negentien Brieven van deezen inhoud, de ifte dient tot eene Inleiding; de 2de betreft de reize van Weenen tot Trieste, en vandaar naar Venetien; de 3de handelt over Venetien; de 4de, de reize van daar op Padoas en aanmerkingen omtrent die Stad; de 5de, reize van Padoa over Ferrara op Modena; de 6de handelt over die Stad; de 7de over Bologna; de 8fte over het aldaar zynde Inftitut, de Kruidtuinen en Hospitaalen; de 9de, reize vandaar op Loretto; de 10de op Rome; de 11de, de reize vandaar tot Fondi, en kort bericht wegens de Pomptinifche Moeras/en; de 12de vandaar over Capua en Caferta tot Napels; de 13de over de Lugtsgefleldheid en de ligging dier Stad ; de 14de over derzelver Academie en Geleerden; de 15de, de Hospitaalen ■en Ziekten van Napels ; de 16de handelt over het Charatler, de manier van Leeven , Venusziekte , Levensmiddelen, enz. aldaar; de 17de over de merkwaardigheden van Portici, Herculamm, en reize naar Pompeja en den Vefuvius; de iSde over Pofilippo, Lago Agnano, Grotta del " Cane, en de 19de over Solfatara, Pozzuolo, Baja, Cuma, enz. Om onze Leezers een Staaltje der fchryfwyze van onzen Auteur mede te deelen, hebben wy een gedeelte van den 4den Brief daartoe gekoozen, alhoewel de overigen niet minder leezenswaardig zyn. Na eene cierlyke befchryving der fchoone Streeken op de reize van Venetien tot Padoa gegeeven te hebben, gaat  brieven over itauen. 53 gaat de Auteur over tot liet belchryven der Academie aldaar. ,, De Academie van Padoa was wel eer eene der voor„ naamfte in geheel Europa, en in vroegere dagen kon men „ op dezelve achttienduizend Studenten tellen; maar hoe zeer is thans dat getal verminderd, daar men 'er te„ genwoordig niet boven de vyfhonderd vindt. Zy overj, treft in oudheid de meeste Academiën , daar zy reeds „ in den Jaare 122a in ftand was. Zy is niet allee» „ vermaard wegens haare oudheid; maar ook deor be„ roemde geleerden Ifreefde Padoa andere Academiën te boven: ik behoeve u Hechts deeze te herinneren, wels, ke in onze Weetenfchap de Hooge School van Padoa 3, eenen grooten luister hebben bygezet , als: a. vesa- ,, LIUS, fabricius Afl aqua PENDENTE, SANCT. SANCTOrius , joh. VESLINGlUü , HIER. MEKCORIALIS, bern. „ ramazzinj, jul. PONTEDERA , ANTONI VALISNERIÜS, „ en de groote mobgagni, allen Profesforen in Padoa', ., en het ontbreekt daar thans nog aan geen geleerde „ Mannen , die met roem de Geneeskunde oefenen en „ leeren. Zeer gaarne had ik den beroemden cal- „ dani, met wien gy zederd jaaren briefwisfeling houdt, „ en wiens Injütutiones Phyfiohgicce en Pathologie^, door „ u zyn in het licht gegeeven, leeren kennen, doch dee„ ze Hooggeleerde opvolger van den grooten morgagni „ was naar het Landgoed van den Graave coloredo „ vertrokken, zelfs moesten wy ons getroosten, dat wy „ zyne verzameling van Waschprceparaten , welke zeer „ gepreezen worden, niet zien konden. De Graaf mar„ cus carburi is Profesfor der Chemie; hy is een Griek „ van geboorte, en heeft voor rekening van de Repu„ bliecq de Bergwerken in Sachfen, op den Hartz en in ,, Zweeden bezogt: men liet hem ter eere, in 't Jaar 177a, „ een Monument oprichten. Hy toonde ons zelve het „ Theatrum en Laboratorium voor de Scheikunde, welke „ nog maar zedert weinige Jaaren zyn opgericht. Het Laboratorium is zeer goed ingericht, en met alle, tot de „ experimenten nodige , Ovens en Inftrumenten rykelyk „ voorzien. Het Theatrum Chemicum is rondom met „ Kasfen omgeeven , waarin de, tot de Chemie nodige, „ Praeparaten en Naturalien, bewaard worden; deeze maa„ ken wel geen volkomen Naturalien - Kabinet uit, maar „ zyn echter voldoende voor het geene waar toe zy die- „ nen moeten. Zo ik afneemen kon, is de .Liefheb- „ be-  9& W. X. JANSEN 3, bery van den Heer cARruiRr voornaamelyk voor de de» „ mie van het Mineraale Ryk. Het geene my niet be„ haagt, is, dat het Laboratorium en het Auditorium van 3, ejuander gefcheiüen zyn, het welk by het leeren van de •„ Chemie, byzonder voor de Toehoorderen veel zwaaria3, heid moet veroorzaaken, terwyl het ongelyk veel nuttker „ en hgter te begrypen is , als in deeze Weetenfchap 'de 3, iheone met de Handgreepen verbonden wordt, zo als 3, m Leyden, Weenen en elders gefchiedt. De Profesfor der Botanie is joh. marwlt, die dp zyne „ reizen door Frankryk en Engeland , in deeze Weeten3, ichap veele kundigheid verzameld heeft, en door zyne „ Verhandeling, de fungo Carrarien/i , bekend is, deeze » h/eit by den ingang des Tuins zyne Wooning. De Ivruiutuin is rond, en omringd met een' aanzienelyken 9, muur, die door Pylaaren vercierd is, waarop de Borsta, beelden van salomom, dioscorides, fadius coi.umna, „ prosper alpinus en pontedera, zich bevinden: de Ra3, batten zyn zeer fraai verdeeld in allerhande Figuuren; 3, de twee Laanen die den Tuin kruiswyze verdeden , ., eindigen aan de vier deuren. Over het geheel is de Tuin „ waardig bezichtigd te worden. Hy is van Vreemde en „ inlandiche Planten reedlyk wel voorzien, en heeftin het .3, midden een zeer aanzienelykc Fontein, met een Basfin 3, ot kom, dienfhg toMiet onderhoud der Waterplanten. „ Men vindt ook nog op andere plaatzen des Tuins water, „ t welk deels tot onderhond der Planten deels tot cieraad „ dient. Broeibakken en ïDryfhuizen zyn, zo veel als nodigis, hier aan te treffen: daarby heeft men eene zeer 3, goede uitvinding bedacht, om naamelyk de Planten, 3, welke den Winter niet verduuren kunnen, niet te ver3, plaatzen; men maakt over dezeive een foort van Dak uit „ Planken beltaande, met openingen, die men fluiten kan, „ t welk op paaien rust, omtrent zes voeten hoog. Aan „ de eene zydc des Tuins is een kleen Boschje van Boo3, men en Heestergewasfen, dit is voornaamelyk merkwaar* „ dig, om dat men daarin verfcheide Boomen vindt, die „ men zeldzaam tot zodanig een hoogte in de Kruid-tuinen „ zal aantreffen. De Heer marsili volst in zyne voorlee„ zmgen het Syfthema van linneds , naar het welke de 1 uin ook eenigzints gelchikt is. Men heeft ook in Padoa voor weinige Jaaren een Oe„ conomifchen Tuin aangelegd,dienende om' de Oeconomi„ iche 1 lanten en Boomen in menigte aan te kweeken, om ,, met  RRIEVEN OVER ITALIEN. * 97 9, met dezelven proeven, ten nutte van den Akkerbouw, 9, Oeconomie en Verwkonst, in het werk te ftellen. —— De Opzichter van deezen Tuin is Profesfor arduino, die door verfcheidene zyner Werken bekend is. De Agri„ culture en Metallurgie zyn Wectenfchappen, waarop de „ Venetiaanen zich thans met veel yver toeleggen , waarom j, zich ook in Venetien een Magiftrato d''Agricoltura en „ Magijtrato delle Minere bevindt, waarby de broeder van „ den genoemden Profesfor j. arduino , die foprainten„ dente d'Agricoltura is, het meeste verricht. „ De Prorèsfor der Meteorologie en AJironomie toaldo „ heeft een voortreffelyk Werk, onder den Titel, La Me„ teorologia applicata air agricoltura, uitgegeeven. Het „ Obfervatorium , waarop hy zyne Obfervatien doet , is „ geheel van Steen gebouwd , en in de beste omftandig„ heid." Nu gaat de Auteur over tot de befchryving vau het Academie-gebouw , met de daartoe behoorende byzonderheden, doch waarin wy hem niet volgen kunnen: het opgegeevene zal , zo wy vertrouwen, genoegzaam zyn om de leeslust onzer Geneeskundige Broederen op te wekken, en wy durven Liefhebbers der Natuurlyke Historie, der Oudheden , en zelf in het algemeen van juiste Rcisbefchryvingen, gerustelyk verzekeren, dat ook voor hun overvloedige gelegenheid gegeeven wordt, om hunne wèetlust ftof tot een aangenaam onderhoud te verfchaffeu : met verlangen zien wy deswegen het volgende Stuk te gemoet. Wis- Natuur- en Sterrekundige Brief 'wisfeling , over verfcheiden belangryke Onderwerpen , als onder anderen: eenige nieuws Sterrekundige ontdekkingen van den beroemden herschell, zyne Levensbyzonderheden, en zynverwonderlyk Obfervatorium. Als mede eene nieuwe Ontdekking van den Heer lavoisier , aangaande het Water, en meer andere Natuurkundige Merkwaardigheden ; benevens eenige bedenkingen over 'j Menfchen Ziel. Met Plaaten. Te Amjterdam by A. Fokke Simonsz.., 1791. In gr. Svo., =54 bl. Het nut en vermaak dat de Natuurkunde den Weetgierigen verfchaft, en de menigvuldige vorderingen die men dagelyks, door wiskundige* Proefneemingen, daar in doet, hebben den Schryver deezer Brief wisfeling aanlett. 1702. no. 3. H lei-  98 m» NATUlTR- EN STERREKUNDIGE leiding1 gegeeven, om over verfcheidene Onderwerpen, de Wis- Natuur- en Sterrekunde betreffende , veel weetenswaardigs, in een eenvoudigen ftyl, voor te draagen. Men vindt 'er zestien Brieven in, tusfchen een Vader en een Zoon gewisfeld , gaande over de volgende Onderwerpen, i) Over hst nut der Wis- en Natuurkunde, en het vermaak dat in de kennis derzelve te vinden is. De Vader raadt, in deezen Brief, zynen Zoon , die zich reeds een geruimen tyd op de Hoogefchool in de fraaije Letteren en Gefchiedenisfen geoefend heeft, om zich ook op de Wis- en Natuurkunde toe te leggen. By welke gelegenheid het nut der Natuurkunde , op eene bevallige en tevens godvruchtige wyze, wordt voorgedraagen. 2) Over het leeren der Wis- en Natuurkunde. De Zoon meldt in deezen Brief, welke fchikkingen hy reeds gemaakt heeft, om zyns Vaders lesfen te volgen. Deeze Brief zegt weinig, ten opzichte der WisNatuur- en Sterrekunde, doch zy is ook van een Student gefchreven, die 'er nog maar over heeft hooren praaten. 3) Hoedanig met het leeren der Wis- en Natuurkunde best te beginnen en verder voort te gaan. De Vader wil dat zyn Zoon private lesfen zal neemen, en de noodige Boeken zal koopen, om dat goed gereedfchap , volgens het fpreekwoord, het halve 'werk is. Raadende verder het leezen van nuttelooze Boeken af, wordende door het volgend voorbeeld aangedrongen. In myn jonge Jaaren (zegt hy) heb ik op de Hoogefchool van Friesland een Student gekend , dien men den bynaam van den Bood gegeeven hadt, om dat hy lang, mager en bleek 'er uitzag, uit hoofde van zyn ongezond en gedebaucheerd ligchaamsgeftel; doende over dag niets anders dan allerlei zotte Romans leezen, met verwaarloozing van zyne Collegién en noodige ftudicn; en des nagts ging hy lichtmisfen , en kwam des morgens veelal dronken te huis. Deeze zotte levenswyze duurde een Jaar lang, wanneer zyne Ouders of Voogden hem te huis ontbooden, en naar Oost-Indien Huurden. Zulke voorbeelden zou men in menigte kunnen aanvoeren, zonder aan de Natuur- of Sterrekunde eenigen dienst te doen. Doch in een Vaderlyken Brief is een enkel voorbeeld niet nutteloos. 4) Bedenkingen over den Sterrenhemel en onze Aarde , , als een Planeet befchouvd. Meest eene uitweiding van den Student, over huigens Waereldbefchouwer; doch eene uitweiding welke duidelyk toont, dat deeze Leerling niet met de bovenftaande Frielche Dood vergeleken moet worden. Zyne rakeering en onderzoekende leergierigheid heeft, in deezen  BRIEFWISSELING. 9& zen Brief, reeds magtige vorderingen in ons Planeetftelzel gemaakt, j) Verdere redeneering over de Sterrekunde, en de vorderingen, welke nog van tyd tot tyd in dezelve, en in andere Weetenfchappen, gemaakt worden. De Vajer onderricht in deezen zynen Zoon , wegens verlcheidene nieuwe ontdekkingen, zo die van montgolfier, elanchard enz. als voornamenlyk die van herschell, wegens de' nieuw ontdekte Planeet Uranus, en de brandende Bergen in de Maan. Als mede de Werktuigen daartoe uitgevonden.' 6) Eenige bedenkingen over de poreusheid en deelbaarheid der ligchaatnen in 't oneindige. Veel uit musscuenbroek en desaguliers , waar agter een P. S. weo-ens een Maan - Eclips, in Mey 1790, door herschell waargenoomen, en door de la lande bevestigd. 7) Over de byzondere natuurlyke neiging tot het leeren van deeze of geene Weetenfchappen, tn over de deelbaarluid der ligchaamen in 't oneindige , en derzelver poreusheid. Een beknopt zamenvoeeurt.e, verleevendigde die begrippen meer en meer. De Vredehandeling zelve diende om ze te doen aanwakkeren. Dexipenlyke klagten, de bittere verwyten, de verregaande wedSrzydlche befchu-ldigingen der Staats- en mindere Regeeringsleden , moesten elk doen befluiten , dat 'er gebreken fchoolen by de VVctgeevende of Uitvoerende Magt, pt by beiden tellens. Van hier, dat men bedagt was op t geen men eene Grondwettige Herjlelling noemde. », Men oordeelde, dat eene Regeeringsvorm van een Volk, j, t welk in zich zelve Souverain is , die op de Grond3, wetten van den Staat, op de uitdruklyke of ftilzwygen„ de toefiemming van de geheele Maatfchappy, gegrondvest „ is , die plegtig bezwooren wordt, altyd „ wanneer de misbruiken , wanneer de onderdrukkingen , tot zodanig „ eene hoogte geklommen waren , dat men dezelve niet „ langer verdraagen wil, kon verbeterd , en, des noods wanneer de zaaken tot dat uiterfte liepen, dat men, by „ deszells geheele vernietiging, niets verliezen zou, door „ de Natie geheel en al afgefchaft en veranderd worden ; „ om dat zy op een uitgedrukt of ftilzwvgend Contract 3, van de geheele Natie berust (*}/* , De Leer van den Lerw. priestlev vondt, by veelen, gerecden ingang. Indien de misbruiken en gebreken der Regeering , zelf 3, in de uitgeftrektfte Staaten, ten eenigen tyde , groot en tastbaar worden ; indien de Dienaars van het Volk „ hunne Meesters en derzei ver belang vergeetende, ilegts ,, hun eigen voordeel in 't byzonder behartigen , indien j, zy , in plaats van zich zeiven te overreeden, dat zy ge- CO van nootcn Aanm. op montesouieu, Geest der Wetten* 1. D 3de St. bl. 98.  OP DE VADERL. HISTORIE. gemaakt zyn voor het Volk , het Volk aanmerken als ,, voor Hun gemaakt; indien de onderdrukkingen en verkragtingen vau het Regt verregaande en ondraaglyk „ zyn, en algemeen gevoeld wierden ; indien de gewelddryvende Beftuurders geene andere Vrienden hebben , dan een gering getal vleijers, die lang geaasd hebben op „ bet voedzel hunner Medeburgeren», en van welke men ,, verwagten kan, dat zy eene Regeering verlaaten zullen: zo dra hun eigen belang niet aan dezelve verknogt is , indien het, in gevolge van deeze omltandigheden, duidelyk blykt, dat het gevaar, 't welk men by eene Omwen,, teling zou kunnen loopen , en dat de Onheilen , welke uit dezelve zouden mogen gedugt worden, van veel min- , ,, der aanbelangs te fchatten zyn , dan die , welke men ,, aireede ondervindt, en welke nog dagelyks toeneemen; „ dan vraag ik , in den naam van God , welke Grondbe,, ginzels het kunnen zyn, die een gefmaad, mishandeld, ft beledigd en gehoond , Volk behooren te wederhouden „ vau het verdeedigen zyner Natuurlyke Regten, van het ,, veranderen, ja zeil van het ItralFen zyner Beltuurderen, dat is van zyne Dienaaren , die het vertrouwen des „ Volks misbruikt hebben? Of, eindelyk, welke Grondbeginzels het kunnen zyn, die zodanig een Volk beletten zouden, om de ganfche Regeeringsvorm te verande,, ren , indien dezelve bleek van eenen aart en zamenltel „ te weezen, aan zo veele gebreken onderhevig (*)." ,, Hoe zeer ook de Vryheidsmin in een Volk , en in een vrygebooren Nederlander , hoogst te pryzen zy , en dezelve, in deeze dagen , verfchynzels deedt gebooren worden , welke de bewonderende goedkeuring van alle waare Vryheidsvrienden moeten wegdraagen ; deeze vertoonde zich, in'eenige gevallen, op eene wyze, welke veeleer blaam dan lof verdient. Om eene wettige en heilzaame Gemeenebestregeering daar te ftellen, moet niet alleen den dwangftof van het overheerfchend Bespotismus verbrooken, niet alleen het ondraaglyk bewind eener haatlyke Aristokratie geweerd ; maar ook de toomloosheid eener onbepaalde, en niet wel ingerigte, Bemocratie te keer gegaan worden, zal dezelve in geene volflaagene Anarchie veranderen. „ Maar (*) Priestley, Esfay en the fitst Principles of Gouvernement. Loud. 1771. p. 54. 2 374- vermeld.  OP DE VADERL. HISTORIE, . 10? lier waren , zo men wil, voorzien met blyken van goedkeuring, welke genomen Honden te. worden van zommigen, •die, in Zeeland en Stad en Lande, met hun dezelfde .gevoelens over 's Lands belangen aankleefden. ,, Met een zeer verfchillend oog , werd deeze Vergadering, die men verzekerde, dat eerlang van eene andere zou gevolgd worden, befchouwd.' "Veelen verheugden zich, dat 'er, in 's Lands zo neteligen toeftand, nog zulk een aantal van wakkere en braave Regenten gevonden wierd , die moeite noch arbeid ontzagen, oni 't zelve in den hooggaandennood, te hulpe te komen; die, zonder eigenbelang , op eigen kosten, nu en" dan, uit verfcheide Gewesten des Bondgénootfchaps zamen. kwamen,om, door onderlinge mededeeling en onderrigtingen , niet alleen hunne kundigheden te vermeerderen, maar de wezenlyke belangen van het Vaderland, en de gronden waarop dezelve (leunden, meer en meer te leeren kennen; ten einde zich beter in ftaat te ftellen , om ieder , in de post hem toevertrouwd , zyn Gewest of Stad van heilzaamen raad te kunnen dienen , en alle gebreken, des noods, te helpen weeren. Anderen hoorden de maare deezer Byeenkomst niét zonder deswegen eene blykbaare ongerustheid en hooggaand misnoegen te betoonen ; dugtende, dat zodanige herhaalde vergaderingen van Mannen, die niet alleen aanzienlyk waren , maar ook meerendeels voor kundige , Tchrandere en. moedige, Regenten bekend ftonden, veréé.nigd de veel vermogende hand zouden bieden aan de beweegnisfen, huns inziens, ten nadeele van het Stadhouder- lyk Gezag ftrekkende. Wy zullen ons Gefchiedblad zo min vervullen met de hoogklinkende loftuitingen deezen Heeren toegezwaaid, als met de fchamperheden op hun afgegeeven. Die uitboezemingen van heete Partyfchappe doen , in geen der beide gevallen , iets af. De daaden moeten fpreeken, en zullen deezé, in 't vervolg onzer GeXchiedenisfe, van zelve voorkomen." Ce.  loS T. P. VAN PFAU, GESCHIEDENIS Gefchiedenis van den Veldtogt der Pruisfen , in Holland in 1787 ; gevolgd naar het Werk van den Heer t. p. van pfau , Generaal - Majoor in Koninglyk - Pruisjifchen dienst enz. enz. Twee Deelen. Met Plans en Kaarten verrykt. Ie Amfterdamby W. Holtrop, 1792. In 4fo. iüó bladz. De Veldtogt der Pruisfen in Holland, fchoon aan duizenden in ons Vaderland bekend, en nog genoeg in geheugen zynde, is echter zulk eene aanmerkelyke gebeurtenis , zo door zich zeiven , als ten opzichte van de voorgaande en de agtervolgende gebeurtenisfen ; dat men het elke onpartydige pen dank moet weeten , die deeze Gefchiedenis duidelyk en naar waarheid te boek fielt en aan het nageflachte overlevert. De Heer van pfau, die veldtogt geheel bygewoond hebbende, heeft zich daar toe verledigt , en , als in veele opzichten , ooggetuige geweest zynde , alles beknopt in dit gefchrift voorgedragen. Wel is waar , van een Generaal-Majoor in Koninglyk Pruisfifchen dienst, zullen veelen de naauwfte onpartydigheid niet verwagten. Zommige uitdrukkingen , in dit Werk voorkomende , bevestigen dit ongunftig vooroordeel; by voorb. D. II. bladz. 51, alwaar van de te Amjtelveen gevangen gemaakte Patriotten gezegd wordt: dat men hen door hen te eeten te geeven, hunne wonden te verbinden, enz. met alle de menschlykheid behandelde, die zy niet verdiend hadden, enz. Intusfchen fchryft hy anders, over 't geheel genomen , zeer befcheiden en onpartydig : verkleint de magt en tegenweer der Patriotten, op veele plaatzen , niet. Mispryst overal de plunderingen en verwoestingen , die men, onder den fchyn van het huis van Oranje dienst te doen, heeft aangericht: verklaart zelf, D. K. bladz. 4. dat perfoonen , die de plunderingen hadden behooren te beletten, 't gemeen onder de hand tot het plunderen aanmoedigden : terwyl de Prefident van den Raad van Heusden den Pruisfen onbewimpeld toeduwde , toen de laatfte zich tegen het plunderen wilde verzetten: „ Wat „ kan het fcheelen , al worden de Patriotten geruïneerd ? „ 't Is billyk dat men hen Jtraffe voor de onderdrukkinge , „ onder welke zy zo veele onfchuldigen zo lang hebben doen ,, zuchten." De Schryver begint zyne Gefchiedenis, met de voorbereidingen tot het openen van den Veldtogt, zynde alles wat  van den veldtogt der pruissen. ÏOf wat van 6 tot so July 1787, ten deezen opzichte, is voorgevallen , benevens eene opgave der Troepen, die tot deezen Veldtogt beftemd waren." De Hertog van Brunswyk. kwam den 6den Aug. te Wezel, en den 7den op den Verjaardag van H. K. H., Mevrouw de Princesfe van Oranje, te Nymegen. Hier onderzoek doende naar den ftaat der zaaken, verzekerde men hem , dat de Patriotten niets verwaarloosden om tot hun doelwit te komen ; dat zy meester waren van alle de fterke plaatzen van de Provintie van Holland , dat zy Utrecht verfterkt hadden , en dat zy , meesters van de Huizen , den vyand aan drie onderfeheiden overltroomingen konden bloot ftellen. Om niets te verwaarloozen, vervoegde zich de Hertog noch by andere perfoonen van 't Hof, tot den Generaal du moulin , wien eene lange ervaaring eene volkomene kennisfe gegeeven hadt van de Provintiën en haare Fortificatiën , tot verfcheide Officieren , tot edellui, wier goederen grensden aan 't tooneel des opftands, en die de gefteldheid van 't land, de wegen, de Huizen en de fterkten, kenden, enz. Alle verzekerden zy hem , dat de Patriotten alle voorzorgen gebruikten, en dat zy beflooten hadden zich halftarrig te verdedigen. Zy hadden, zeide men , bekwaame hoofden ; de Rhyngraaf van salm hadt hun ganfche vertrouwen , de Commisfie van Woerden hielp hen met al haar vermogen ; men deelde 't geld mildelyk uit, 't getal der gewapende Burgers vermeerderde alle dagen; de Rhyngraaf hadt reguliere Bataillons geheeven , aangevoerd door bekwaame Officieren, en van welke men een' moedigen weder ftand kon verwagten; Frankryk hadt desgelyks goede Ingenieurs, Kanoniers, Artillery-Olficieren, verzorgd, en deed 't noch ; der fterke plaatzen ontbrak het noch aan Gefchut, noch Krygs- noch Mondbehoeften ; eindelyk, men kon die fterkten niet naderen, dan langs enge wegen, bezet met manfchap, op verfcheiden plaatzen doorfnesden , en onbruikbaar gemaakt. „ Toen de FÏcrtog vroeg naar den ftaat van de Stadhouderlyke party , verzekerde men 'hem vau alle kanten , dat het onmogelyk was, in de Provintiën van Holland en Utrecht, 't getal van haare aanhangers te bepaalen, en 'er Haat op te maaken , 't fcheen dat hunne getrouwheid afhing, of van 't voordeel of van 't gevaar, 't geen zy zagen in 't kiezen van een party; gevolglyk was 'er niet veel ftaat op te maaken. Daarenboven was de geheele uitvoerende magt in handen der Patriotten , en de Stadhoudersge-*  HO T. P. VAN PFAU , GESCHIEDENIS gezinden, door hen onderdrukt, durfden niet handelen naar hunne gevoelens, of ze openbaaren. Te vergeefs hadt de Hertog gehoopt, dat de Troupen, te Zeist verzameld, aan de Oranjeparty nieuwen moed zouden geeven. Hy vernam dat die Troupen aan alles gebrek hadden, aan Paarden voor de Stukken , aan Krygsbehoeften , aan Kanonniers , aan een voldoend getal Kardoezen; dat, uit gebrek, aan een Veldbakkery, men in 't Kamp van de hand in den tand leefde;dat de noodzakelykheid,om alle dagenSoldaaten na de nabuurige Dorpen te zenden, om 'er brood te zoeken , deBataillonsenEsquadrons ,behalven dien, reeds incompleet genoeg, noch meer verzwakten, dat het eindelyk te vreezen was, dat dit ganfche Corps geflagen en verftrooid zou worden ; zo dra de Rhyngraaf van salm goed mogt vinden, uit Utrecht te trekken en een aanval te waagen. „ De Hertog den Sften Aug. te Wezel terug gekeerd zynde , zond den oden het volgend Plan , met eene Kaart, waarop ieder marsch, iederCampement, en iedere attaque, aangehaald ftonden, aan zyne Majefteit. Plet wezenlykfte was, (zeide hy in zynen brief) de aandacht des Vyands te verdeeten , en hem van verfcheiden hoeken tevens aan te vallen. Ten deezen einde moest een Corps Cavallery, met eenige Infantery en Kanon, trachten door Hilverjüm in 'r Gooiland te dringen , omtrend 10 of is mylen van Amfterdam afgelegen, der Provincie van Holland toebehoorende; de eenige plaatzen, waar de Cavallery en Artillery, haare beweegingen verftandig overleggende , achter om de inundatiën en de linie van defenfie van den Vyand konde dringen, zo het doenlyk was, door het overlteeken van de Neder-leck , tot in 't hart van de Provintie van Holland , en zich daarin meester maaken vau de Stad Rotterdam , van waar de omftandigheden de marsch na Amjlerdam of den Haag zouden richten." De Schryver geeft verder verflag van alle de inrigtingen, welke , na bekomen goedkeuring van dit Plan , voor de Magazynen ,' de Schipbruggen , de Ligters , het Hospitaal te Wezel, enz. gemaakt werden ; als mede de berichten die men inwon , voor het openen van den Veldtogt. Vier Officieren van den Generaal-ltaf werden gelast, om met een Ingenieur-Majoor zich na Nymegen en na Arnhem te begeeven, en van daar, langs onderfcheiden wegen , den ganfchen ftreek, tot aan de Frontieren van Holland, te recognosceeren. Deeze Officieren hadden een Brief voor de Princes van Oranje. Dezelve ontving hen te Nymegen, en ftd-  VAN DEN VELDTOGT DER PRUISSEN. Iïl- Relde hen een Brief ter hand voor den Hollandfchen ÓverIten bentinck te Arnhem, waarin zy hem beval, uit alle inagt, de oogmerken der Pruisfifche Officieren te begunitigen, en hen te doen vergezellen door Hollandfche Officieren. Dit gefchiedde; al het noodige werdt hen aangeweezen, en dus doende kwamen zy in het Camp te Zeist. De Stadhouder, nadat hy den Pruisfifche Officieren alles aangewezen had, 't geen van belang was op te merken, deedt hen ook den omtrek van Amesfoord , benevens den wee; van Naarden naar Soestdyk, wyzen. In 't Hollands Camp te Zeist, lagen toen tien Bataillons en vyftien Esquadrons. De Pruisfifche Officieren ontveinsden niet, dat deeze Troupen eene niet zo voordeelige pofitie genomen hadden, als het oogmerk van hun campeeren fcheen te vorderen. Dit was evenwel de fchuld niet van den Generaal van monster , die ze commandeerde. De Prinsgezinden, in 't Sticht van Utrecht, hadden aangedrongen op deeze pofitie, die aan de goede zaak nadeelig was; doch, die hunne landwooningen dekte voor de Itrooperyën der Patriotten. „ De Pruisfifche Officieren , om den vrienden des Stadhouders plaifier te doen , droegen overal aan hunne hoeden de Oranje Cocarde. Deeze kleur, het kenteeken hunner gevoelens en hun reizen over 't algemeen, trof een ieder. De vrienden des Stadhouders zegepraalden Pruisfen te zien ; de Patriotten lieten den moed zinken. Men zou moeite hebben te gelooven, tot hoe veele buitenfpoorigheden de kleur van Oranje in Holland toen aanleiding gat. Om veilig te zyn , moest men 'er zyne deuren en venlters meê vercieren. In de huizen der voorltanders van den Prins , droegen de kleinfte meubilen lintjes van die verwc, en de lucht weergalmde beftendig van 't geroep , Vivat de Prins : een geroep , dat maar al te dikwerf het voorteken werd van oproer en bloedvergieten. „ Terwyl de Pruisfifche Officieren Holland doorliepen, had de Hertog nog een mondgefprek met de Princes van Oranje te Kleef. Men hernieuwde de deliberatien, te Nymegen begonnen. Onder anderen kwam men hierin overeen , dat de Troupen voor den Stadhouder de inkomst van Gelderland zouden bezetten, om die aan de Pruisfen vry te laaten. De Pruisfifche Officieren hadden, in hunne reizen , bovenal zich moeite gegeeven om de magt van den Rhyngraaf van salm naauwkeurig te kennen. Men hadt hen verzekerd , dat hy elf duizend man te Utrecht byeen hadt; dat men,  112 T. P. VAN PFAü, GESCHIEDENIS men, in dat getal, eenige Bataillons en Esquadrons telde-,' die op een vry goeden voet waren, dat de Rhyngraaf 't geld met volle handen fpilde, dat, behalven eene tafel in overvloed bediend, een groot aantal Adjudanten, een altoos luisterryk en talryk gevolg, hy met verkwistinge betaalde de perfoonen, verknogt aan den dienst der Patriotten; dat , zonder de honderd duizend guldens 's maands, die hem de Commisfie van Woerden uittelde, hy 'er al het geld, dat hy vroeg, van trok, ter vermeerdering van Troupen, en verbetering der Vestingen ; dat de Artillery van Utrecht uit meer dan 130 Hukken Kanon beftondt, behoorende aan de Provincie, of uit Holland getrokken; eindelyk , dat de Stad zelve, alle wegen op de Vecht tot aan Midden en de Zee, alle tusfchen Utrecht en de Vaart, genoeg verfterkt waren, om de hoop te beneemen van ze te forceeren by Jutphaas of Vreeswyk; dat men daarenboven bezig was met 't verlterken van Vianen, en, in geval van nood , al 't platte Land , tusfchen die Stad en Gorcum te kunnen onder water zetten." Uit deeze berichten , en uit nog anderen door den Schryver medegedeeld, ziet men duidelyk, dat de Pruisfen de magt hunner vyanden wel wisten ; dat zy die niet gering achten; en dat zy alle middelen ter hand moesten neemen , om dezelve te overwinnen. De partyfchappen , in Holland woedende, waren het vooral, die ten voordeele van de Pruisfen , by het verfchynen eener Armée, konden werken: en hiertoe liet men niets onbezogt. „ De Hertog hadt eene zeer uitgeftrekte bekendfchap, en overal vrienden. De naauwkeurigfte narichten ontbraken hem nimmer, en hy nam altoos de gepastfte maatregelen, ter bereiking zyner oogmerken. 'Er waren zelfs eene menigte perfoonen van een zekeren rang, die de altoos vriendelyke behandeling des Hertogs aan hem te Wezel verknogt harlt, en die 'er een vergenoegen in vonden, hem flipt te onderrichten van de ontwerpen des vyands , van hunne hoop en van hunne vreeze. Daar Z. D. H. buiten dien geen geld fpaarde, zo viel 'er niets voor, waarvan dezelve niet verwittigd wierdt door lieden, die hy daartoe byna in alle de Steden had. Ook kende hy zeer wel de gefteldheden der onderfcheiden Kabinetten, de middelen zyner vyanden , als ook de naamen en de bekwaamheid der meesten onder hen. Nimmer overtrof hem hierin eenig Generaal, noch in 't geluk van de keuze en 't getal van Spionnen." Alle deeze kosten en moeite, aan de zyde der Pruisfen aan-  Van den veldtoct deu prhis»*n. iï§ aangewend , bevestigen volkomen bet gevoelen der Patriotten van dien tyd, dat men hen niet dan met zeer veel moeite zoude kunnen overwinnen. De Schryver. zely zegt, na het mededeelen van een Plan door de Holianders (volgens algemeene geruchten, door den Rhyngraaf van salm) .beraamd: ,, Dit Pian van operatien toont dat de Hollanders zeer wel oordeelden van hunne gefteldheid; dat het oneindig moeilyk zoude geweest zyn hunnen tegen/land te overwin* nen, by aldien zy aan hun hoofd hadden gehad een Generaal, die by een onbepaald gezag gevoegd hadt dapperheid en de edelé eerzucht, om door de verdeediging van zyn land zich onfierflyk te maaken. En bladz. 39 , enz. toont hy, duidelyk, iu het beichryven der verlaating van Utrecht, dat de Rhyngraaf van salm dit zonder eenige noodzaakelykheid deedt; dat de Pruisfen, volgens de reeds gegèevcne Verklaaring des Konings, die Stad niet mogten aantasten; dat zy het niet konden doen, om dat de Hertog het noodige tot eene belegering niet by zich hadt; en ook orti dat dit hunne magt tegen Holland verzwakt zoude hebben; In 't kort: dat de Rhyngraaf de waare Generaal voor de Patriotten niet was , dat hy alle zyne plichten vergat; het op hem gevestigd,vertrouwen te leur ftelde; en door het verlaateii van Utrecht eene fout beging, waarvan de gevolgen verlchrikkelyk waren; Na medegedeeld te hebben, welke vergeeffche poogingéri men nog ter bevreediging heeft aangewend; na de eerlte beweegingen en het indringen van het Pruisfisch Leger in Gelderland befchreven te hebbèii , verhaalt. hy allei wat. van 16 Sept. tot 11 Oétober .1787, in Holland, ten opzichte.van den Veldtogt, is voorgevallen. Den i7$eH Sept. , 's morgens om 5 uuren , kwam een Pruisilscll Corps in de grootltë ftilte voor Gorcum. Ten 6 uuren tverdt een Kapitein, met een Trompetter, en een Brief iri de Hollandfche taal, naar' de Stad gezonden, om dezelve óp' té eifchen. Het Guarnifoen geen het minfté. denkbeeld van de gebruiken en rechten des Oarlogs hebbendé^ fchoot op deeze beide : én fchooir de Kapitein met.zyri neusdoek een teken deedt, eh op de trompet, deedt blaazen , vervolgde men toch met fchietén; zo dat deeze' afgezondehen onverrichter zaake te rug moésten këerai,' waarop, orri zeven uuren,• het Pruisfisch. Kanon' begon. Op' het vierde fetiot, ftak een gloeiende Kogel éeni Moeien in brand ; deeze brand verfpreidde zich tot een Olie ' Magazyn, dat 'er niet verre af was , eh de beide gebbü- LB.TT. 1792'. no; 3. ï went  al4 T. P. VAN PFAU, CESCHIEDENIS wen werden in de asfche gelegd. De bombardeering was zeer hevig; weldra Houdt de Stad aan vier hoeken in vlammen Meldt niet op met alarm te liaan; men deedt het gefcliut van de Stad fpeelen, maar de Pruisfen waren door den hoogen weg of dyk 'er voor gedekt. Op het vier-enveertigfre fchot der Pruisfen, zag men een wit Vaandel op den Stads Pooren waaijen; 't vuur van de Wallen hield op; de flaats-Majoor kwam uit de Barrière van den bedekten weg, de Chamade doende flaan. liet vuur der Pruisfen hield op; de Stad gaf zich over, doch het Guarmlocn was naar Dordrecht gevlucht: maakende men alleen agt-en-negentig Krygsgevangen, benevens den Collonelj van den capelle. Van deezen laatlten febynt de .Schryver geene voordeelige getuigenisfen ontvangen te hebnen; zeggende hy, bl. 47, van denzelven: „ Toen hy (capelle) buiten het glacis kwam om te capituleeren , zeide hy tegen den Collonel van rombero , dat hy, by zyn komst te Gorcum, geoordeeld hadt, dat de plaats het niet lang zou kunnen houden; dat hy aldus geene zwaangh'eid maakte om ze over te geeven. De Luitenant-Collonel sternbach , een bekwaam Officier" en yverzuchtig op 't ftuk van zvn goeden naam , hadt' vóór- van den capelle , te Gorcum gecommandeerd, en zo de Patriotten met verblind genoeg geweest waren, om hem te verplaatfen, zo zouden de Pruisfen een zo fraai fpel niet gehad hebben." Op verfcheidene plaatfen , in dit Werk , vindt men blyken van de ftrenge Krygstucht, welke de Hertog onder zyne troupen hield; en van de moeite die men hadt, om de Soldaaten, in zulk een ryk land, dat tevens zo verdeeld was , en daar men zo veele Voorgangers en Voorftanders van h*t plunderen-vondt, in toomde houden. „ Een vierde van een myl van Meerkerk, hoorde Z. H. een verfchrikkelyk gefchree.uw, 't welk uit de huizen langs den weg kwam. Hy detacheerde terftond een Officier om hier na te hooren. 't Waren drie Soldaaten van 't Regiment van marwitz, die, uit het Camp gevlucht, bezig waren met plunderen. Zy werden voor den Hertog gebragt, die zich zeer driftig maakte, en ze allé drie deedt arrefteeren. Zo dra de Ingezetenen deeze daad van geflrengheid gezien hadden , zo verzamelden zv zich in menigte rondom den Prins, en beklaagden zich'bitter over dergelyke buitenfpoorigheden. . Misi'chiert waren die klagten overdreeveu; ondertusfehen maakten zy den Her- tog  VAN DEN VELDTOGT DER PRUISSEN. 115 tog zeer toornig, welke 'er den Generaals verwyten over deedt; betuigende, dat hy niet gedoogeu zoude dat men , zyne orders in den wind lloeg." Schoon de Generaal knobelsdorf zich veifchoonde, en zeide , dat hy, misnoegd over deeze wanorde, de lebuldigften reeds hadt doen ftraffèrl; zo begaf de Hertog zich toch in perfoon by het Regiment van warwitz; deedt de Compagniën op trommelllag by elkander komen, om te zien of 'er iemand aan ontbrak. Vervolgens deedt hy alle de Officieren onder bet Vaandel komen; berispte hen wel fcherp; beval den Commandeur van het Regiment het zelve terftond te verhaten. De Kapitein van de Compagnie , tot welke de Plunderaars behoorden, werdt in arrest gezet, haare Onder- Officieren aan den lyve geflraft, en zy zelve kregen honderd Stokflagen , in tegenwoordigheid van het ganfche Regiment. Met veel moeite werdt vervolgens hun Commandeur hcrfteld. De Hertog ftrafte , zonder oogluiking, de minfte fouten; hy liet menigmaalen in arrest zetten Commandeurs van Bataillons en andere Officieren , ter zaake. dat zy het gedrag hunner Soldaaten niet genoeg bewaakt hadden, of om dat zy zich Levensmiddelen hadden doen geeven , zonder daartoe gewettigd te zyn. Twee Vaandrigs, van eene oude Weduwe 100,000 Guldens (dit is wat veel! mogelyk moet het 10,000 zyn, maar het origineel heeft ook zo veel) hebbende willen leenen, op eene wyze die niet geheel wettig was, deedt de Hertog op 't oogenblik een Krygsraad beleggen, en, volgens zyne uitfpraak, zondt hy ze mar Wezel , om aldaar van Berlyn de confirmatie van hunne casfatie af te wa'gten. Dergjelyké voorbeelden klemden; en zo de Provincie van Holland de onheilen vau den Oorlog fmaaktë, moest zy dit zeldzaam den Pruisfen wyten." De zorg der Pruisfen tegens de toebereidlëlen der Patriotten, op veele plaatfen nutteloos geworden, door het overgaau van Utrecht, door de herltelling van den Stadhouder in ""sHage, cn de daardoor werkende omwending in geheel Holland bleef het laugfte noodig ten opzichte van Amjlerdam, de voornaamfte Stad der Republiek ;en het meest tegen hunne onderneemingen verfterkt. De Schryver is, ten opzichte van deeze Stad , daar zy de Pruisfen het langst heeft opgehouden, dan ook het omftandigfte: befchryvende naauwkeurig haare buitenposten, en met lof melding maakende van derzelver aanleg, hunne bevelhebbers , cri derzei ver verdieniten: van welken hy veelen met naame noemt, I a als  Il6 T. P. VAN r-FATJ, GESCHIEDENIS als DE UNS, STERNBACH, RINGLLR, DURING, ST. CENLE, DE WILDE, DE PORTE , R1CHAUT, DE GEERIKE , Cll de luck; Officieren (zegt hy) vol van verdienftèn, bravoure, yver naar glorie, en die brandden van lust om zich een naam te maaken door een moedigen wederlland. Niets, van 't geen hunnen yver kon onderfteunen , ontbrak hen; zy hadden, ter bedieninge van hun gefchut, goede Franfche Artilleristen , meer Oorlogsbehoeften dan zy konden denken te behoeven ; én, behalven de gewapende Burgers, zes Bataillons reguliere troupen, in particuliere foldy der Patriotten, byna geheel uitgeleezen en welgeoefend Volk. Dit was, met opzicht tot den bodem, meer menfchen dan zy behoefden om de posten te bezetten, en eenige Corpfen in referve te hebben, 't Detenfiewezen betaalde die troupen mildelyk ; Amjterdam voorzag hen in overvloed van vivres; en de vleijendfte beloften werden ter onderfteuning van hunnen moed gebezigd. ,, Behalven dat, hadt men niet veel moeds nodig, om dergelyke posten te verdeedigen. Een opllag van 't oog_ konden Officier en Soldaat overtuigen, dat de Pruisfen geilagen zouden worden, zo zy aanvielen. Zonder genoegzaamen grond om zich te fchaaren en uit te breiden, op de hooge Wegen; blootgelteld voor 't vuur van 't Hollandsch gefchut; beperkt door de gragten en inundatiën, moesten de Pruisfen overal onder leggen. Al waren de Patriotten niet zo talryk geweest, zo konden zy hunne vyanden 't hoofd bieden, indien men handgemeen geworden was, en hun gefchut moest hen altoos verzekeren van de Zegepraal." • Overtuigd van deeze omltandigheden verzuimden de Pruisfen dus ook niets, om alle gevaaren te tarten, ten einde ook Amjterdam tot de geëischte fatisfactie te noodzaak en. Veel (tonden zy daartoe ujt, (kapende meest op 't gras , en op fommige plaatfen , zo als te Alphen en Leymuyden, uit vreeze voor overrompeling, in hunne volle kieeding. Hun (tand, by Amjtelveen, noemt de Schryver, vyf uuren lang, vertchriklyk;-en zo men, aan de zydc. der Patriotten zorg gedraagen hadt , om eenige gewapende Fregatten op het Haarlemmermeer te leggen , ten einde de tusfehenruimte , tusfchen Amjtelveen en Halfweg te dekken, dan zou de Hertog geen inkomst gezien hebben: 't welk de Pruisfen nu, met Schuiten van Aalsmeer naar Shten vaarende , in de rechter zyde der Amfterdamfche lilde, aantroffen, bi Je Gefehiedenisfen zal men weinig belegeringen asn- trei-  VAN DEN VELDTOGT DER FRUISSEN. 117 treffen , in welken de wederzydfche vyanden zo bedekt met hunne Vestingwerken en Schansfen waren, en zo veel van elkanders Werken wisten. Men bragt de Pruisfifche booden geblind naar Amjterdam: den sS Sept. gebeurde dit den Majoor hirschfëld; na verloop van een uur kwam hy te rug; maar zyn begeleider hadt voorzeker hem den weg niet moeijelyk willen maaken, door den doek te fterk aan te haaien: want de Majoor tekende, op 't oogenblik, den Hertog een Plan van alle de Vestingen tusfchen de Hand van Leyden en Amjterdam, als ook de richting van ieder Kanon. Maar aan de zyde der Patriotten wist men niet minder de ligging en fterkte der Pruisfen. Geduurende den ftilftand van Wapenen, wegens de onderhandelingen in 'sHage, vestigde de Generaal kalkrkuth een foort van verftandhouding met de Commandanten zyner vyanden; nadien verfcheide van zyne Manfchappen, gewond op den iften October, in hunne handen gevallen waren. Dit gaf eerst aanleiding tot eene vriendelyke Correspondentie. „ Eindelyk ging hy zo ver, dat hy zich met de voornaamfte van hen onderhield, en ze in zyn Quartier nodigde. De Majoor ringler , Commandant aan de Duivendrechtfche Brug, kwam 'er onder anderen. Deeze Hollandfche Officier verbaasde den Graaf kalkreutii niet weinig, door hem de geheele ligging der Pruisfen te befchryven, en de verdeêling van alle hunne posten, met zo veel naauwkeurigheid als de Generaal dit zelve zou hebben kunnen doen. Een duidelyk bewys, (zegt de Schryver D. II. bil. 64.) dat de Orange-Cocarde gediend hadt ten paspoort aan veele Veraaders en Spionnen." De Pruisfen reeds in 't bezit geraakt zynde van de Posten van Half wegen , Amjtelveen , Kalfjeslaan en Ouderkerk, zagen echter nog weinig kans om de Stad te krygen. ,, De Voorposten waren zo voordeelig geplaatst, dat het nu voortaan onmogelyk fcheen , dat zy verder zouden indringen. De voorige aanvallen op de groote wegen toonden, dat men die van vooren niet konde aangrypen , en de ondervinding hadt meer voorzorg doen neemen om zich van agteren te dekken." — Het vervolg van dit Werk toont ook , dat de Hertog daarom liever zagte middelen, zo wel om de Stad als om de troupen te fpaaren , wilde aanwenden : waarvan het vertrek der geregelde Hollandfche troupen , uit hunne Vcrfchansfingen, in naam der Staaten van Holland geordonneerd, doch wezenlyk door de Pruisfen bewerkt, het gevolg was. I 3 Waar-  11 § t. p. van pfau, geschiedenis Waarop het inruimen der Leydfche Poort, aan de Pruisfen» het goedkeuren der genomeue befiuitcn van Hun Ed. Gr Mog., door de Regeeriug van Amfterdam, cn liet veranderen van de laatfte, gevolgd is. Zaaken ook van elders bekend , doch tevens omttandig in dit Werk gevonden wordende. Het getal der gefneuvelde Pruisfen, in de onderlcheiden gevegten, bepaalt de Schryver op 71 Man. Het belangryke, oveial in dit Boek doorftraalende, zal altoos ruim opweegen, tegen die kleine bedenkingen welke men er op kan maaken. Wy hebben 'er eenige gemaakt, die men een buitenlander ligt kan vergeeven. Dus zegt de Schryver, dat Amjterdam, geduurende de Wapenftilftand eene dryvende Battery op den Amjlel liet leggen. Doch deeze Battery lag reeds, vóór de komst der Pruisfen in gemelde Rivier. Op een andere plaats , D. II. bi /p wordt een Dorp door de Pruisfifche Taagers bezet, datniogelyk niets dan eenige huizen geweest zyn; zvnde tusfchen de Noorddammer Brug en de Band van Ley'den ons geen Dorp bekend. Eindelyk zou, volgens D. Jl. bl. 17, imJterdam meest uit een geest van Koophandel in onderhandeling getrceden zyn, ten einde Rotterdam dcrzelvcr Koophandel met naar zich zoude trekken. De Schryver heeft zeker niet gevoeld, hoe hy de vreeze by de Amfterdammcrs voor de Pruisfen hier door verzwakte: doch , de meeste plaat' fen in dit Werk toonen ook, dat men zich verzekerd hield,, dat Amjterdam het zou kunnen houden, zo als ten tyde van willem II, in 1650. Eindelyk, lpreekt hy van zekeren Pruisfifchen Luitenant-Collonel, die een groote kunde in de Scheepvaart naar de Oost-Indien verworven hadt en daarom, wegens den togt over het Haarlemmermeer' door den Hertog geraadpleegd werdt: by welke gelegenheid, door den Vertaaler, zeer wel wordt aangemerkt: dat tot het bevaaren van 't Haarlemmermeer, een Beurtfchipper gefchikter voorwerp is , dan de eerfte Zeeman van de Waereld. De Kaarten en Plans, ter opheldering van dit Werk, in hetzelve gevoegd , vertoonen. s.) Alle de Marfchen en Campementen der Pruisfèn. 2) Campen te Nymegen en Arnhem 13 Sept. te Bameveld 15, en te Amersfoort 16 Sept. 3) Campen van Doodenwaart, Thuyl en Beusden 14 en 15 Sept. 4) Dito van Ryswyk , Asperen, Meerkerk, en Tienhoven, 16—18 Sept. 5) Dito van Bilverfum en Kuilenburg, 18 en 17 Sept. en de Overtogt van Nieuwpoort naar Schoonhoven, 20 Sept. 6) Plan van Utrecht. 7) Van den aanval op Gorkum. 8) Van Vianen. 9) Van  VAN DEN VELDTGQT DER PRUISJEN. I'S» Vantle Hinderdam/du Schans, Nieuwer/luis, Uitermeerfche Schans, en Go,-ja» Verwellen Sluis. 10) PJ»van Muiüen, Naartlen en JFewp, en den omtre* van iiatrweg Haarlem en Amjterdam. n) Amjterdam met alle haare Voorposten, of Verfchansfingen. 12) Plan van den Uver«oowi tot de Noord-Dammerbrug. 13) Van Amjtelveen en hec lioofdquartier des Hertogs. 14) Van fFeejp tot uuder/ter*, en D*em«-. En 15) Ptanera der Dieimrbrug, Ouderkerk, der Durvendrechtfche Brug, en der Slmsvan Overdiemen. De fly/age der Stukken tot deeze Gelcinedenis van den Veldtogt der Pruisfen in Holland, beftaat in A Eene Declaratie van den Hertog van Brunswyk, aan üe Ingezetenen van Holland. B. Eene Waarfchouwmg tegen de Inundatie. C. Een nader Declaratoir van den 1 rins van Oranje. D. Eene Publicatie der Staaten van[ Hol and en Westvriesland, van 18 Sept. 1787- E. Een Zendbrief van gemelde Heeren Staaten. F. De Conditiën van Capitulatie van de Nieuw erJlui s, om aan den Generaal Majoor, Graaf van kalkreuth, voor te flaan. G. De Artmelen der Capitulatie van Dordrecht, tot inlaating van PruisiischGuarnifoen. H. Een Brief der Regeering van Rotterdam, h Voorwaarden des Guarnifoens van Weesp. K. Van den Baron de matha, wegens Muiden. Wy eindigen ons verllag van dit Boek, met den wensen: dat deeze Gefchiedenis van den Veldtogt der Pruisfen oüs en geheel Europa, voor het vervolg, zal leeren: onze Natie, dat, met de beste middelen van tegenweêr voorzien, doch door tweedragt verdeeld zynde, voor geene Mogenheid beftaan kan: de overige, dat Nederland, deszelfs Ingezetenen eend' agtig werkende, niet zo makkelyk overwonnen kan worden, dan men, buiten het getuigenis der Pruisfen, mogelyk zoude denken. De beste Regeerings-vorm. (Zonder Hoofdtitel, Jaartal, of Drukker; maat , in plaats van dien, eene Afbeelding van de plattegrond van de Maan; met het omfchrift: De beste Regeerings ■ vorm in de Maan; en uitgegeeven op de Planeet de Aarde, met het laatjte Kwartier der Maan, toen de Zon in Virgo ging, twee dagen voor denVHIften Quatertemper.,) De inval, om zig, in zyne verbeelding, Ryken en in dezelve eene Maatfchappy van Menfchen te fchep' I4 Pen'  fcS 0E BESTE REGEERINCS-VORM-. pen, is in liet geheel niet nieuw; swift boertP en wif L«nd meer ernthg, hekelende, hebben hieS^efdS fie voorbeelden gegeeven ; plaatsende hunne 'eesUè v K-a > i* . . groot aantal a,)dere Schryvers hebben Sn 'n .e'Pfbni,k£' °m hmm §edachtt'" overSegeeïngen en Regeefcngs - vormen aan den man te brengen- wil t£ If?""11 ? 2üdani^'e ^"tige behandel ng uitSn'ten JoLraS1\iy'd ^ h6t °»"«werpf "het EiandeF d™ T ï de Wy2£ ' 0p weike by h«zelve Jan Le,ezere;i op te wekken en in te neemen: Slf f vcre.schten, worden echter, 'ia de rampzS Raphfodie, welke voor ons legt, geene gevondeiT- r eds yoorlang en beter, gezegde Hellingen over le mdXn dge Kjygslegers, enz. worden hier, verhaalenderwvze «i verfcheide Gcmeenebesten vau de Maan a D a J ' dezelve, de menfchen, naarst goXïJTvll\m Schryver, ui beweeging gezet; en een groot manieree, B gt alle gebrekkige Regeerings vormen onder éénë fS> Placet) volmaakte; terwyl het geheele werk, otó^enfchvrl Nederlandsen Placaat- en Rechtskundig Woordenboek ; behelzende al het geen , door de Hoog&M0!r. Heeren Stal W/Z v % Hrra\Staat™ van Hüland, Zeeland en\ West-Vriesland, zedert de vroegfte tydm, over allerlei Vgfefa Placaaten Re/olutienen Ordonnantiën 2 ï ltt DetL Te sterdam en Dordrecht by Allart en de Leeuw en Krap, 1701. Jn sr *tü' behalven het Voorbericht, 580 bladz. S 4 ' Ee™*iT 3innJ deelt, in dit Werk, den Nederlanderen mede, den geest van al dat geene ' het we k zo, door de Algemeene Staaten , als door die van Holland, Zeeland en West-Vriesland, van de vroe*tte tyden1 af , by derzelver, byzondere Placaaten , RefohiUe» en Ordonnantiën, is vasigefleld.en gewild; de inderdaad arbeulzaame uitvoering van dit oinflachtig. Werk fchynt  HEDERL. PLAG. EÏJ 'fiZCHTSK. WOORDENBOEK. lai fchynt ons toe, dat aan deszelfs nuttige bedoeling volkomen beantwoordt, en noch verder beantwoorden zal, althans, indien het den Zamenfteller gelukken moge, om deezen arbeid, op gelyke wyze als hy heeft aangevangen, ten einde toe voort te zetten. Het Werk is in eene Alphabetifche Orde ingericht, terwyl onder elk Opfchrift der byzondere letters, in een tydrekenkundige orde, al dat geene gevonden word , het welk, omtrent het een of ander, op verfchillende tyden, is vastgefteld, met doorloopende aanwyzingen van de bronnen, uit welke de Zamenfteller de door hem opgegeeven Placaaten, enz. ontleend heelt, en waar zyne Leezers dezelve in hun geheel kunnen vinden. Ondertusfchen heeft het ons toegefcheenen, dat de Zamenfteller het den geenen, voor welken zyn Werk gefchikt is , gemakkelyker zoude hebben kunnen maaken, wanneer hy, in het verkiezen der byzondere Opfchriften , meerder dan nu, gebruik had gemaakt van Woorden, welke, meer afzonderlyk , de door hem bedoelde hoofdzaaken te kennen gaven'. Zo geeft hy, by voorbeeld, aan het Artikel, betrekkelyk het aanneemen van Soldaaten , het Opfchrift: aanneemen ; en brengt onder het opfchrift: accord , alle zodanige Accoorden en vcrdraagen, als tusfchen zommige Staaten der Provinciën, de Collegien van Juftitie of andere Corpora, op verfchillende tydenr zyn aangegaan. Het eerlte zoude immers elk zoeken, onder het Opfchrift: soldaaten, en het tweede ware gevoeglyker geplaatst, onderde byzondere opfchriften en benaamingen van die Provinciën, Collegien en Corpora, door of met welke zodanige Accoorden en Verdraagen waren aangegaan: wy vleijen ons echter dat zoortgelyke onnaatnvkeurigheden , fchoon. van geen wezentlyk belang, in het vervolg deezes Werks, zullen worden vermyd; men verzekert ons althans in het Voorbericht, dat op geheel de onderneeming thans een geregild plan gemaakt is, waardoor de misilagen door den Zamenfteller in de letterorde , volgens eigen toeltemming begaan , minder te verwagten zyn; fchoon het, naar ons inzien , natuurlyker ware geweest, dat men, vóór het gedeelrelyk vplvoeren der onderneeming en het bearbeiden deezes Werks, een geregeld plan gevormd hadde. Niettegetiftaande dit alles blyft de arbeid des Zamenftellers, Verdienftelyk, en zyne poogingen alle aanmoediging waardig. De Uitgeevers melden aan onze Boekverkoopers, dat set Werk circa 6 Deelen zal uitloopen. j 5 m  «tot kabinet Kabinet van Mode cn Smaak. Met gekleurde Plaaten. Eerde fsfbladl Haarl6m » L0°^ Pz" * *t -W en heeft, met den aanvang van dit Jaar (i79i), een Mandwerk iïKu^T UK tC geeV£D' 0nder de" bove^epiaatuèn Tvtel, elk Stukje groot 4 of 5 bladen. Hetzelve behelst 7 al gave van alle zulke zaaken, welke de l mot%'cw2ï' ^ maaken, enz. van andere Natiën betreffen. 5 eS i dor modes en dragten der vroegere Inwooners ónzes VaderTaödf ISSSÏÏL Sl *?me»\**t"» onzer teSen u oord gé fcheiden .W&^KunstwS en, '"ie^w SSerll^'"' tot kleeding of fieraad, enz. die by onze Kade gevondef woTden., Terwyl ,n deeze byzondere Klasfen, in dit Terfte Deel de volgende Stukken voorkomen I Net rJL r u i' val Over het Bt]' en Kluchtfpet k^SS^SSSTHet gezellig onderhoud der Fenetiaenen. Hurnhks 1nZif' plechtigheid der Boeren in Esthland HrtltL 7 ft* Byzonderhedm ,n Parys , en de St. Annadag in Weeien 11 Befehryvuigen en, bygevoegde afgezette Plaaten, bSende-' Een Zuidbtyelundfche Boerin. Een 'Petlt-Maitre inheïvTotst fr fnide Eeuw Eene Friefin. Eene Dame op ^t laa t t t l Feitje rfél!1 der \Xf7Id* E<™- Eene ZaanLumer TJame Een ge Kapfels van het vroegst der XFlIde Eeuw. Pu eene SS/VV'^ M^S'e». III. Modenieuws van verichillendc plaatfen. JV. Tooneelnieuws. V. Bvzonderheï/« fu Uitzet eener Adelyke Bruid, in het vroegst deVide Eeuw slnecdotcn. De bezoopen Gouvernante, Zangfpeï. Het telkTn Register en verfcheiden anderen, laffe en aanige ondereenTT,' mmgd. En vervolgens Mengelwerk, van verfchillende^ finaa/en waarde waaronder ook verfcheidene Dichtftukken voor omen Het kan met misfen, of onder zulk eene verfcheidenbek? van Onderwerpen, moet ieder Leezer wat naar zynen fmaTvindln Onze Leezer, mogen oordeelen uit de volgende Befchrvvin wegens het vieren van den St. Annadag te IFeeL t^T^ ment uit een Reisjournaal. ' "ag' Een groot gedeelte van ÏVeenens Inwooneresfen draa-r APn éTVJl\ ,W dU? ^ dC da«' aa" d^e heilige gevvvd ee" &%?SkSi "! dk bevyVert 2i,Ch' °m ^elvenyop' 5 ion a vjeien. Vuurwerk en tooneel verheerlvken den dag en geeven den Volke een fchouwfpel, werwaard ion ' eèknfJ?a "fa- Iloew°«d«lyk en brommend diT alIe 'aan? gekondigd wordt, ziet men uit het vólgend uittrekzel van tw£ ümplakbilletten, welke ik bier uitfchryven zal. „ Op  van mode en smaak. i'3 Op het Keizerlyk Koninglyk Amphitheater, zal Zondag den " . onder een tweevoudig afwisfelend Muziek, een groot en Merk Diergevcgt gehouden worden. , Nimmer is een Jaar verftreeken , in welke de Pagters des Keizerl. Koningl. Uier-Amphitheatcrs den dag van st. anna , E welke de meeste Schoonen onzer Stad Wanen, vieren , niet door " een pvagtig uitgeleezen Dierengevegc poogden te vieren ; " immer was het deze dag,op wulken de kostbaarfte Dieren om " ftryd zich beyverden, door aanwending hunner kragten en fterk" te, de fchoone naaravoerfter van dezen dag een gedenkteken „ op te richten. Jl\ NB. NB. NB. Ten tweeden: een woedende Hongaarfche Os verbreekt de Deur, en yvert 'om zyne briefchende woede en " moordzucht aan hec eerfte voorwerp het beste, het welk hem " naderen zal, te koelen; niet lang zal hy in zyne woestheid " eenzaam het ftrydperk doorkruisten , maar de Opzichter des 1 Kamps zal verfchynen, dezen woedenden fpits bieden, „ en, ongeacht zyne raazende uitzinnigheid, met alle voorzich' tigheid en gelchiktheid vangen , en, uit liefde en hoogachting „ voor de hooggeachte Schoonen, met een fteek, dood ter aard© vellen. I 2. Aankondiging van een Vuurwerk, onder den Tytel: An„ hJrs leven ! of das Fest der grazVên im Prater am tage Anncns. Door de begeeite aangemoedigd,om de Schoonen in IFeenen„ voor haare tegenwoordige goedgunftigheid myne innigfte dank„ baarheid aan den dag te leggen, maakte ik het my, tot hiertoe, \, alle Jaaren ten byzonderften pligt, om haar, door een uitneemend prachtig Vuurwerk op St. Annd's dag,een offer dezer gevoelens te brengen, enz. „ Eerfte front. Het gelukwenschings compliment. „ Tweede Het nieuwfle Dameskapfel, a la Berbir. „ Derde Beftendige Verwisfeling. „ Vierde ■ Iets voor de Schoonen, ter byzondere be- fch omving. „ Vyfde De Kunstfpiegel. „ Zesde De Tempel van Apollo." Hoofddecoratie. liet Feest der Gtatiën op St. Annd's dag. De Heer schikaneder . ,in de Voorftad , maakte dezen dag zich ook ten nutte, en gaf een ftuk op zyn tooneel, genaamd Jacob en Nanerl, of de aangenaame droom, eene geheel nieuwe, tot hiertoe nog niet vertoonde kluchtige Opera, in 3 bedryven , door den Heer schikaneder fen Compagnie). Om ook den voorigen dag reeds voor zyne beurs nuttig te maaken, had hy den, aan dezen gewyden, heilig mede te hulp genomen , en zyn kind naar denzelven Jacob genoemd. ' Voor het overige was het een misgeboorte, faamgelapt uit de gefchiedenis van den bezoopen Boer, welken men in flaap vorftelyke klederen aantrok, vorftelyke eer bewees , eindelyk weêr een roes deed drirt-  12* KABINET drinken , en zodanig te rug in het woud droes: met dit til?, 1 XtaSi&ri? algemee" behaasCn' e" hetze1^ werd aigemeea Belangryker en grooter was het fchouwfpel des Vuurwerk aangevuld met meer dan 10,000 Menfchen, Wagens enPaa den' in vierdubbele ryen . de bodem bedekt met Stellagien, Ten! . ten, lafels en Stoelen, vol met fTmuns Inwooners , wel'e hunne maagen duchtig vulden, met een gebraaden Hoen of iets Koaanig, nevens eeu Fles Wyn of Bier. Moeilvk is her voor den laatkomenden een Tafel of Stoel te krycen Om de verveeling van het lange wagten te verminderen, en het algemeen voor het affteeken der Vuurwerken onderhoud te verfchaffen, werden 'er verfcheiden aëroftatifcke Machinen in de hoo tegelaaten van welken eenigen groote gelukwenfchingsbrieven! ter eere der fchoone Annas, door de lucht droegen. Doch de nheri met de vervulling hunner maagen bezige, anders zo nieuwsgie- «n 'wïik W€rS' °P d£Ze fmiheid llechts een vl°S^ Talloos is de menigte der tusfchen de boomen, of in den middenften Cirkel om wande lenden , welke laatfte nog meer 1" d Grooten ïjgg ^ ^ > *™<**« > En nu1 daalt de Zon, de langgewenschte nacht daalt langzaam neder; de feuuctaooc dondert; Pauken en Trompetten S C ™ T flsfe«d/ek'aPPer ftygt de eerfte Oirlndok met K jen om hoog, en de Luchtbollen mengen zich onder de Starre, . Het ganfche Amphttheatcr is verlicht; de groote pragtige verzame ling van Menfchen is zichtbaar, en de\reugde wemelt in elks oog. Welhaast wordt 'er een deel der Decoratie verlicht, en Lloemen, Boomen en bouwkuuftige Sieradiën vlammen me eene fchakeenng van veelvuldige kleuren. Dikwyls worden aldus ganfche Opera, vertoond, en de voorftelling des booms van ZW welke op een anderen dag aangekondigd werd, zag men u.tgefteld door een hevige regenbui , welke de Minnaars der Vuurwerken met een benaauwd hart te gemoet zagen Zeer bedroogen zoude echter die geene 'er afkomen, welke zich »MekMe( dat alles zo zoude vertoond worden, al let Aanplakbiljet belooft; de verbeelding moet niet zelden het meest daartoe bydraagen, om het Vuurwerk den naam te geeven , welken de Kunftenaar hetzelve heeft toegedacht. — De Hemel was op f 4wjf' fond met Starren bezaaid, de Maan blonk meteen halven firkel en echter verdonkerden de Kunstftarren die der Nawar, en de lucht weergalmde van Ba's en O'*, en hand. geklap. Na verloop van een halfuur, zinkt alles in den voorigen nacht te riiS; te voet, te paard, of op wagens ylt men weder ftede. waards, en, om het ganfche fchouwfpel te zien, heeft elk pet foon Hechts gi Kveuzer betaald, behalven zy, weike plaats m de  Van itopE en smaak. le ealiery namen , deeze betaalen i Florin. Wanneer 'er echter KSbni valt kost het meer, vvyl de Bakers dan zeer duur 11 en menig jongen Heer , welke zyne Schoone droog _ te W 'Ju kil' kost dit vragtie zomwylén een Souverem , cïnTiat d weet'zo" wel den tyd en de oWdigheden hec oS tè h den, dan de Fiakers in ****», men voord, eer men in het voertuig plaats neemt , wel ter degen aceordeeWffetX zeer dikwyls vergenoegen zy «en met de helft van het sein zv vraagen , en rydën daar voor zoo fpoed.g , als de Oude* magere, knollen maar loopen Willen. Ten allen dage en u re zullen 'er ten minden 800 van deeze zich op ftraat bevinden , welke zich op marktpleinen , by Theaters , enz. om> houden, ia, den ganfchen nacht door vindt men er. iteTbier-gevegt is, by deeze gelegenheid, mede een geliefd Schouwfpël der menen; ja, fchoon zy dit tooneel alle zond», e n ziin, is echter het theater, in welks midden de kamp gehouden wordt, zoo van menfchen opgepropt, dat men, na 4 u i de beide rondom aangebouwde Loges geene plaats bekoen kan; de aanfchouwers zitten, en ftaan drie , vier dnbbeld boven elkander, en een luid vreugdegefchrei verheft zich wam cc - een Beèr los gelaaten , van de honden eenige inaaleri omgë lfept en eindelyk, met bebloede ooren en Haart, m zyn ho ■ e rug gedreeven wordt, of wanneer de meester des Tlrydperks, een jong welgevormd Man, ter eere der IFeener Schoonen , een Os met élnen fteek dood ter sarde velt, — dm klatert een algemeen jubilé en geklap , van meer dan duizend Handen , door het groot Amplmheater. Nu verfchynt eindelyk de Berg-Os , met langzaam*, zekere, fchreden gaat hy eenige reizen op de plaats heen en weder, verachtelyk neemt hy een der op hem aangehufte honden, op zvne horens, en flingert hem in de hoogte , een anderen trapt hv neder, en de vreesachtige Honden vlieden. Trompetten en Pauken verkondigen zy-nen zegen. Onmiddelyk verfchynt er een wild Zwyn , met een Zadel van Vuurwerk op den rug ; het brand , en knapt , en flaat, en Os, Beer en Honden genaken in wanorde en loopen angftig in den kring om. —; Het beste fchouwfpel is een Beer, welke zich aan een, door middel eener Ivn, nedergelaaten ftuk vleesch hangt, en met het zelve zich hoo- in de lucht trekken laat. Hier zweeft hy dan, boven hem ontvlamt eene Vuurmachine , en alles.wordt om hem vuur en dTlv Wyft echter onbeweegd, en vast, aan het vleesch. hangen tot het vuur ten einde is, en hy weder afgelaaten wordt, waar hy dan een ander ftuk raauw vleesch ter belooning ontvangt, wanneer hy in zyn Hok voortfpoed. Gruwzaam is het, -dat de meeste Beeren de Slagtanden , en de Stieren de Hoornen , geknot zyn ; van de gewigngfte Wa-  125 kabinet van mode en smaak. pens, door de natuur hun verleend, aldus beroofd, worden zv den Honden ten prys ; indien deeze niet door vrees te ruc si houden, ot geleerd worden flechts den grimmn-ui te fpeelèn en zich te vergenoegen met omgejaagd en ligt gekwetst te' worden; ten einde, by eene volgende gelegenheid weder gebruikt te kunnen worden. b Op deezen dag , had zich ook een zo genaamde Engelfche llydcr (Monfieur mahieu) met den opzichter van het ïlrvdoerk: yercemgd Zyn geheele Cwyj beftond, buiten hem, en eenige paradeeretide Muzikanten , alleen uit eenige knaapen , öflder welken twee wyl zy PVeeners waren , veel goedkeuring verwierven; ook deeden zy alles, wat men van Kinderen verwanten konde. Weeklyks liet de Heer, volgens gewoonte zyner Kunstbroederen, zyne afreize aanplakken , fchilderde de finaft, welke het hem veroorzaakte, liet zich echter telkens weder overrec den , te blyven ; en wagtte elke gunftige weêrsgefteldheid af, om de Schoonen van Weenen zyne verplichting te betuigen:' Vaderlyke raad aan myne Dochter, in den fmaak van theophrÓn : aan de Huuwbaare Juferfchap gewyd, door j. h. campe. Uit het Hoogduitsch vertaald. ~Twee Deelen. Te Amjlerdam by de Wed. J. Doll, i79i. Behalven.de Voorreden, 68< bladz. In Met het hoogfte regt mag men dit Gefchrift befchouwen , als een by uitltek nuttig Huis- en Handboek voor de Huwbaare Julferlchap ; als het welk haar, zins den aanvang vanuhen leevenstyd , in de daarop volgende betrekkinnen en omttandigheden, waarin ze zig ftaan te bevinden, ten ve'rftandi- gen cn veihgen Leidsman kan verftrekken. Ten aanvang brengt de Heer Campe hier der Jufferfchap onder het oog eene voordrage van de algemeene en byzondere verordening der Vrouwen ; mitsgaders van de ongimftige betrekkingen , waarin de Vrouw tot de Maatfchappy ftaat; en hieraan heet hy dan voorts eene opgave van middelen, ter verbeteringe van die ongunftige betrekkingen, en ter bereikinge van de vrouwlyke verordening. Op de ontvouwing hiervan in 't eerfte Deel laat hy wyders in 't tweede Deel volgen eene onderrigtende' menfehenkennis; behelzende (i) eene algemeene fchets van den mensch : (2) de fchets eener karakterkunde van fyne en vertroetelde waereldlingcn, en (3) eene beknopte hetchryving van eenige byzondere loorten van menfchen : waar nevens hy dan ten laatfte voegt, eenige voorfchriften ; ter aauwyzinge , hoe men zig 111 de verkeeriug met menfchen moet gedraagen. Naar dit beloop behelst dit Gefchrift eene in zyne (hort zo volledige handleiding ter regelinge van 't gedrag der Jufferfchap , Éi  J. H. CAMr-E VADERLYKE «AM». *27 als des Autheurs voorige Gefchrift, onder den naam van Theophron, ter beftieringe van Jongelingen: des deeze twee Werk.es eigenaartig by elkander voegen , en door de beftierders der Jeugd , aan de eene en andere zyde , met zeer veel vrugts gebruikt kunnen worden. Zedclyke Mengelingen, onder de Spreuk: E pluribus unus. Te ^Rotterdam by J. Burgvliet, 1790. In gr. ivo. Eene byeenzameling van verftrooide Stukjes, die voorheen afzonderlyk uitgegeeven, en nu onder ééaen Tytel gebragt zyn , waardoor ze te beter bewaard kunnen worden ; 't geen Ze meerendeels wel verdienen Men ontmoet hier, buiten eene Dichterlyke uitbreiding van Pfalm 107-en 139, en eenige Mengelzangen van eert Genootfchap van Rotterdamfche Dichtminnaaren , benevens het treffende verhaal der wederkecringe van een Deïst tot den Christelyken Godsdienst, door E. Ilarwood, nog etlyke ftukjes, die verfcheiden zedeleere'nde onderngtingert behelzen. Hier toe behoort de ontvouwing van de nuttige vermaaidykheid eener Wandeling ; het voorftel van een Vader aan zyne Dogter , over de opvoeding haarer Kindereu , en de laatfte vermaaning van een Vader aan zyn Zoon , over de nietigheid der Waereld en haare Verraaaken; mitsgaders eene verzameling van raadgeevingen Van een Vriend aan een Jongeling , die zig in de Waereld ftaat te begeeven. 't Lust ons uit deeze laatften nog ééne les over te neemen , die , hoe gemeen ze ook in veeier oogen kan fchynen, egter van meer belang is, dan dezulken gewoonlyk denken. Zo raakt de Orde en Zindelykheid, waaromtrent de Raadgeever het volgende aanvoert. „ De zindelijkheid is eene voortreffelijke hoedaauigheul. 't Scheelt maar weinig dat zij geen deugd is. Zij is oneindig veel bemiunelijker dan de pragt en-kostelijkheid. Slordig en vuil te zijn is, zeer dikwils, een merkteken van een laagen geest, of een bedorven hart. Deze regel kan zijne uitzonderingeu hebben. Doch ik houde veel van een mensch, die altoos net is in zijne kleeding, in zijn huis en in zijn huisraid. Tragt die man te zijn. Daar is niets dan een altesovertreffende verdienfte, 't geen tegen de flordigheid kan opweegen. „ Voeg bij de zindelijkheid de orde en de regelmaatigheid 111 alle we zaaken, hoe moeilijk en op eeu geftaapeld zij ook zijn mogen. Deze hoedanigheid is niet zonder verdienfte. Neem bovenal de orde in uwe uitgaaven waar. Pleeg altoos raad met uwe inkomllen , eu doe nooit uitgaaven die dezelve te boven gaan. De geest van fpaarzaamheid is geen deugd; maar een zeer goede hoedanigheid , zonder welke men getaar loopt van altijd in be emmermg of elende te zijn, „ Wagt  2EBELÏKI MENGELINGEN, Wagfu voor fchulden te maaken. In fchuldente'fteeken is eert 2oort van ongeluk. Indien gij ooit in de noodzaaklijkheid zijt om pets te leenen, zo draag zorg om't geen gij fchuldigzijt getrouwijk te betaalen. Een eerlijk man moet altoos zorg draügen, dat niemand reden heeft om over hem te klaagen." Voeg hier bij zijne waarfchouwing tegen het fpel in de Dronkenfchap. „ Speel niet; of, zo gij het doen moete zo (pee! weinig , en met lieden, die noch krakeelders noch winstgïerigen zijn. Speel zelf edelmoedig, zonder begeerte om te winnen. Speel bovenal nimmer grof fpel. Dat is de klip voor 't verftand, voor het hart en voor 't geluk. „ Vermijd de verfoeilijke gewoonte van zo veel te drinken, dat gij uwe reden en uwe onfchuld verliest. Een dronken mensch loopt gevaar van zig fchuldig te maaken aan alles 't geen ongetijmd of buitenfpoorig is, zelfs aan de allereerloosfte en gruwelijkfte misdrijven. Het is een allerdroevigst fchouwfpel, en het d.oet den Chriftenen oneer aan, een mensch zig, door de dronkenfchap , te zien verlaagen, tot beneden de beesten. Gij kunt ia gelegenheden komen, waarin men u zal aanzoeken om met het gezelfchap te drinken tot dronkenwordens toe. Herinner u dan i dat een eerlijk man altoos ftandvastigheids en moeds genoeg be-> hoort te bezitten, om geene dwaasheden te bedrijven* Wagt u, bovenal, voor de valfche fchaamte*"  ALGEMEENE VADERLANDSCHE ^ETTER OEFENINGEN. 'itlegkundig Woordenboek, ter Opheldering van de Schriften des Nieuwen Verbonds, door o. hesselink , A. L. M. Phil. DoEt. Hoogleer aar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte, by de Doopsgezinden te Amfterdam. Tweede Smk. Te Amjterdam by j. Yntema en de Erven P. Meyer en G. Warnars, 1792. Behalven een uitvoerige Lyst van Schriftuurplaatzen uit het N. Verbond, welke in dit Woordenboek , of verklaard en uitgebreid, of ter Opheldering van andere plaatzen aangehaald, worden, 346 bl. in gr. 8yo, ^Tiet te aanpryzend is onze gunftige Beöordeeling van \ het Eerfte Stuk deezes Werks geweest (*). Onze [edebeöordeelaars in Engeland , die voor ftreng bekend lan, en geenzins overhellen, om Schriften, in ons Land tgegeeven, te pryzen, fpreeken 'er met nog uitbundiger f van. Zy erkennen: Het oogmerk en de uitvoering van dit Uitlegkundig Woordenboek verdient onze hoogfte goedkeuring. Des Hoogleeraars gevoelens zyn vry en gemaatigd, en zyne wyze van voordraagen openhartig en onzydig. Hy bepaalt zich tot den duidlyken en blykbaaren zin der Schriftuure; de Godgeleerde GeIchilltukken onaangeroerd laatende. Waar zyn begrip vau anderen yerfchilt, draagt hy zyn gevoelen met alle zedigheid voor , en laat aan den Leezer vryheid van keuze. Met één woord, elk Vriend van het redelyk Christendom zal oordeelen , dat de Waereld aan den Eerw. liEssELiNK. verpligt is voor zyne oordeelkundige pooging om de beoefening van het Nieuwe Testament te hulp te komen (f)," Hoe zelden ftrenge Beöordeeng met Üichterlyke Loifpraak zamenftemt, hooren wy ze ter, egter, op éénen toon fpreeken: immers, in het korte , doch (*) Zie Algem. Vaderl. Lctteroef. voor 1791, Ifle Stuk, bl. , enz. (t) Appendix to the IV Vol. of the Month/y Review en,rged. Ï-ETT. 1792. NO. 4. . K  r3e B. HESSELINK f*ÏJ" 8Tyzen.bich]er iiuisinga bakker waardLi SSSS*' y Stuk-SeTOe§d> ^2en wy , on! ** Eenvoudig Christenhart, als 't waerheid poogt te vindei L%^yud^xÊ^ gezag nogbaldverbiru De Jchrandre hesselink fchuift te allen aen een kar, &n volgt de reden en het redelyk verftand; Hy zoekt wat andren ook hier fc'hry ven of gevoelen, 7?ll r,% tmrïlrn • Van ,70°Zer ê"" te doelen. ' fo oiyp Gods Waerheid en haer meening elk gemeen: Men gae dan hier terfchooV, niet te Geneve alleen. In de daad, byna allen, die hunne Bybelkundigbeden , gedaan hebben aldaar menschlyk Gezag n den Godsdie een overheerlchenden invloed heeft, zullen, in dit Wo oenooek , veel ontmoeten , 't'geen hun nieuw voorkom en n lislchien daarom ook verwerplyk. De vrye Denktn loon Sfr3arS-' di£ 6gter niet in wraakbaare uiterf loopt, gelyk Wy in onze Aankondiging van het Eerfte St ge.oond hebben gepaard met een geoefenden Geest , fchrander oordeel , kon niet misfen , menigmaal het ov 'S?ï^4" eenen weg, van dien veel verfehilk • co, op tc Haan. Zo veel onzins, uit verfcheidenerleie hi met noodig te melden oorzaaken herkomflig, den Sch'ryi nZ^^rJ^T-l5 ^tygd , hebben die verftandig ondei de Christenheid bejammerd ; en te meer , om « oit ongelukkig maar al te veel gelegenheids gaf\ om c Schruten,in welken een onwaardeerbaar fchatVanVvr/w en Kenmsfe gevonden wordt, in kleiuagting te bren-er en ten doele te Hellen aan de fpotternye des Ongloófl terwyl Bygeloof en Dweepery voedzel tot veffterfc ^gP^I^B^ÜtoiflgW naar derzelver bedorv Eene verlichte Eeuw vordert andere Schriftuur -Ophe SVl, ?" die-' Wdke Eeuwen va" Onkunde,, llaallche Onderwerping aan Kerklyke uitfpraaken , zu aarvoor in de hand lieten toppen j of draaglyk mogt* TinT'r," by -het ^breeken des da&geraads vl btfffc kundigheden en meer vrybeids. Men laat het 01 [ci'mbanreiew0nttbreekcn' ']°e Vertnnlingen van noo öte n C" m dit Vak< en nok a« uh Vade landfche Pennen gevloeid zyn, (trekken daarvan ten beJ z  uitlegkundig woordenboek. f31 ze. Doch*de nieesten zyn uit derzelver aart, en overeenkom, ftig met het Plan der Schryveren, omflagtig. In een maatig dik Boekdeel de gegrondlte Verklaaringen van het Nieuwe Testament byeen te vinden is, derhalven, een gelchenk van groote waarde; en als zodanig mag men dit Uitlegkundig {Woordenboek aanzien. De Opfleller draagt niet altoos zyn eigen gevoelen , maar , in gcwigtige gevallen, ook dat van anderen voor; en wykt hy, van de doorgaans aangeuoomene Verklaaringen af, gelyk zeer dikwyls, hy doet het met eene heul'che befcheidenbeid , die de van hem verfchillcnden niet kan ergeren. Verre houdt hy zich af van het Meesteragtig beflisfen (*). En fchoon wy op alle Uitleggingen, door hem als de beste omhelsd, geen Amen zeggen , durven wy dit Boek als een Huis- en Handboek voor Christen Gezinnen, by welken het Bybelleezeu niet in een deerlyk onbruik geraakt is, aanpryzen. Ja zullen de Boefenaars der Godgeleerdheid, in dit Boekdeel, wel eens meer aantreffen, dan zy op een geheele Plank van Commentator es kunnen vinden. Daar is het niet zelden parvitm in tmilto, hier multum in parvo. Te meermaalen treft men by een Woord, eene opheldering van eene geheele zaak aan, die, fchoon kort, veel afdoet. Ten voorbedde hiervan ftrekke 't geen de Eerw. hesselink by het woord priester, profeet en koking ,,opmerkt. „ Priester, als ook hoogepriester, 't welk zo veel zegt als Opperfte Priester , Hoofd der Priesteren ("waar over kan nagezien worden, 't geen by het woord Overpriester is aangetekend). Daar deeze bcnaaming alleen, in den Brief aan de Hebreërs, aan den Heer jesus Christus gegeeven wordt , en zulks niet flegts in het voorbygaan , terwyl dit onderwerp aldtar opzettelyk is behandeld , zo is het ook alleen gemelde Brief, waar uit men hebbe op te maaken, in welken zin, en in hoe verre, Christus, in'gelykheid van het Adroniefche of Levitiefche Priesterfchap, een Priester genaamd wordt: welke Priesterlyke Waardigheid een der zogenaamde " (*) Hy is zyner eigene denkbeelden daaromtrent getrouw, en betreedt den veiligen middenweg , tusfchen Twyfelen en Meesteragtig beflisfen, door hem aangeweezen, in de voortrcfFelyke Verhandeling over dit Onderwerp, welke wy te deezer gelegenheid met verdubbeld genoegen herlazen, in de Ver* hafidel. van teyler's Godgeleerd Genootfchaps VII D. bl, J|I. K a  i3ï g. hesselink de drie Atnpten is, welke Christus, volgens de Leer der Schooien, worden toegvkend. Van zyne koninglyke en profeetische Bediening, zie by de woorden Koning en Profeet. Gelyk het byzonder oogmerk des H. Schryvérs is te toonen, dat alles, 't welk op eene zigtbaare wyze plaats hadt onder deJoodfcbe Bedeeling, op eene, fchoon niet in het oog loopende, echter veel voortreffelyker, en geestelyke, wyze gevonden werd in de nieuwe Christelyke Bedeeling, om aldus de Joodschgezinde Christenen te overtuigen, dat al die plegtige omflag van den Joodfchen Tempeldienst voortaan veilig kon nagelaaten worden , of van zelfs vervallen was; zo moet de ganfche voorftcllin°van het Priesterfchap van jusus ook naar deeze regels beoordeeld worden. „ Op deezen voet wordt dan. met den aanvang van het Vde H. getoond, dat jesus, fchoon van alle'de .'uitwendige ftaatfie, welke anderfins aan deeze hooge waardigheid verknogt was, ontbloot, in de daad een veel voortreffelyker Hoogepriester is , dan die van den Joodfchen Burgerftaat. Hier ftondt wel in den weg, dat jesus niet uit de Priesterlyke Familie, uit den Stam van Levi, oorfpronglyk was; doch de Schryver toont, door het voorbeeld van Melchizedek, dat zulks geene weezenlyke zwaarigheid was. Hoofd. VII. waarover kan nagezien worden 't geen in het Artikel melchizedek gezegd is. Na deeze zwaarigheid uit den weg geruimd te hebben, wordt verder getoond, dat al het werk des Hogepriesters, gelyk het doen van Offeranden en Voorbiddingen voor het volk , enz. ook door Christus verrigt is, Hoofdft. V: 1—5 en VIII: 3. en verv., en wel op 'eene voortrelfelyker wyze, 't welk hy bewyst, zo uit de volitrckte Onzondigheid van jesus , Hoofdft. VII: 26 , 27 en 28 , als uit den uitneemender aart van de Offerande , welke Ily geofferd heeft, naamlyk zich zeiven, Hoofdft. IX: 12, 13, 14, uit al het welk dit gevolg getrokken wordt, dat 'er nu voortaan geene Offeranden meer behoeven gedaan te worden, of de Hoogepriester 'sjaarlyks in het allerheiligfte in te gaan , om verzoening te doen voor het ganfche Volk, naardien jesus éénmaal geofferd heeft, en voor ééns in het veel voortreffelyker Heiligdom, den Hemel, is ingegaan, om aldaar beftendig te blyven, en, in de nabyheid van God, voorbiddingen te doen voor het Christenvolk ("zie by bidden ^ Hoofdft. VIII: 1,2. X: 10, ix, 12. • „ Al-  UITLEGKUNDIG WOORDEAmOEK. ÏJ3 „ Aldus" heb ik , door een kort verllag te geeven van des Schryvérs voorftelling , van de Hoogepriesterlyke Bediening van Christus, willen toonen , op welken groudfhg deeze Leer berust , en waar toe dezelve ftrekkende is , wanneer men op dit algemeen verband van zaaken behoor, lyk acht geeft ƒ zal men de meening van verfcheidene byzonderheden, die, in gemelden Brief, betrekkelyk dit onderwerp , voorkomen , gemaklyk ontdekken; weshalven het nu ook overtollig zyn zal , om de byzondere plaatzen , alwaar van jesus , den Hoogepriester , melding gemaakt wordt, te verklaaren. Wanneer men de zaak flegts uit het regte oogpunt befchouwt , laat zich alles vry gemaklyk vinden , en de duisterheid van dit onderwerp is geenzins zo groot, of van dien verheven aart, als men elkanderen veelal in den waan heeft tragten te brengen. Waar mede ik echter niet zeggen wil, dat zulks van elk Leezer gereedlyk zal verftaan worden. Üe bevatting deezer zaaken veronderftelt eene vry gemeenzaame kennis aan de Joodfche Staatsgefteltenisfe , tot de gerjngfte byzonderheden toe , waarvan wy heden ten dage onkundig zyn , indien wy van dusdanig een onderzoek niet byzonder ons werk gesmaakt hebben. Intusfchen is dit geheele onderwerp ook niet van dien aart, dat het op elk Belyder van Christus Godsdienst eene rechtftreekfche betrekking hebbe. Voor leden van den Joodfchen Burgerftaat, die, van kindsbeen af, aan al dien uitweudigen toeftel van Plegtigheden, Offeranden , en Priesterlyke Bedieningen, gewoon waren , en nu Belyders werden van eenen Godsdienst , die hun God alleen in geest en waarheid leerde kennen , en aaw bidden , was deeze voorfielling van veel nut, als zeer gefchikt om hen af te trekken van deezen fchaduwachtigen, en min volmaakten, eerdienst, 't Welk ook de reden is , waarom deeze Brief alleen aan de Hebreeuwfche Christenen is ingerigt; terwyl *er van deeze voorfielling , zo m het onderwys van den Heiland zeiven, als in dat zyner Apostelen , in zo veFre zulks ons uit de overige Schriften des Nieuwen Verbonds bekend is , een diep ftilzwygen plaats heeft." 't Geen hy van profeet, ten aanzien van Christus, zea;t , zal eigenaartig hier by voegen : „ Veelal hegt de onkundige Leezer aan de woorden profeet, Profèteeren. en Profetie, welker gebruik zeer verfcheiden is, verkeerde denkbeelden. In het algemeen fchynt men van meening te zyn , als of het voornaatnc werk eens Profeets- was, toeli 3 ***  134 g. hesselink komende dingen te voor/pellen, daar dit flegts , op zyn hoogst , als eent bykomende zaak kan worden aangemerkt ; en het is geenszins het kenmerk van Profeetifche Schriften , dat daar in toekomende gebeurtenisfen ontvouwd worden. In de Joodfche Gefchiedenis zyn , onder den naam van Profeeten, bekend , die oude en gevvoone Leeraars , die op Godlykcn last verfcheenen , om, of in het algemeen , het Volk te vermaanen tot getrouwheid in den dienst van jeiiovaii , of om deeze of geene byzondere bevelen 't zelve aan te kondigen. Den naam van Profeeten, droegen zy niet zo zeer, om het voorfpellen van toekomende dingen , als wel , om dat zy Tolken , Boodschappers en Uitleggers vau Gods bevelen waren: want, dit is de algemeene en gebruikelykfte betekenis diens woords. Aldus wordt Exod. VII: i. aaron, de Profeet van mozes genoemd, en de zin is: ,, dat, even sëiyk God , door „ middel zyner Tolken , (Interpres) of Profeeten, zo ook mozes door den mond van aaron, zyne bevelen aan ,, het volk zou doen bekend makken." Ook wordt deeze naam aan aiiraiiam gegeeven, Gen. XX: 7, en zegt aldaar zo veel als een Heilig Man , een Godsman. Van hier is het, dat ook de Heidenen hunne Dichters, Profeeten of Vates genoemd hebben ; dewyl dezelve üeloofd werden , door aanblaazing -van de eene of de andere Godheid gedreeven te worden , of ook de bevelen der Goden aan te kondigen. Aldus wordt van paulIjs, lir. ï: 12. een Heidensch Dichter , welken hy aanhaalt, een Profeet genoemd: in welke betekenis dit woord , by de Heïreeüwen, ook veelmaalen voorkomt, 1. Chron. XXV: l, 2, 3, en verv. en elders vinden wy van het Profeteeren, op harpen, luiten* cymbaalen, enz. gewas gemaakt, 't geen aldaar het aanheffen van Liederen, gefterkt door Muzyk-Infirumenten, aanduidt. Ten tyde van samcel, en, onder deszelfs belruur , werden dusdnnnise Sc ooien opgerigt, waarin Jongelingen in deeze Kunlten onderweezen werden, draagende van daar den naam van Profeetifche Schooien. Het moet ons dus niet vreem'J donken , dat wy van o-ehee\e Vergaderingen, (rëiin') van Prefecten melding gemaakt vinden, ï.Sam. X: 5-10. X.'X: 20. cn verv. z. Ken. II en IV. ,, Hier uit bly'kt, in welken zin, en met hoe veel rest, Jezus een Profeet genaamd wordt, welke Naam Hem niet alleen van anderen geseeven werd ; maar ook zelfs wilde Hy als zodanig befchouwd worden, Luk. XIII: 33. Joan. IV: 44 j en zulks was hy in den uitnecmendlten zin van dit  UITLEGKUNDIG WOORDENBOEK. I35 dit woord; niet alleen, gelyk de gewoone Profeeten, mder de oude Bedeeling, gekomen , om het Volk uit God» naam te vermaanen, deszelfs zegen of vloek aan te kondigen ; maar voorzien met volkomen Godlyke Volmagt, om een nieuwen en beteren Godsdienst in te voeren , en aldus een Stigter en Beftuurder van eene nieuwe Huishouding of Bedeeling te zyn , gelyk mozes , fchoon op eene min volmaaktere wyze, weleer voor het Israëlietiefche volk geweest was : waarom petrus , Handel. 111: 22 , volgens Deut. XVIII: 15, ook, met byzonderen nadruk, Hem een Profeet gelyk mozes noemt. Weshalven in deeze Profeetifche Waardigheid of Bediening van christus reeds alles vervat is, 't welk men anderszins tot zyne koninglyke Bediening pleegt te brengen." Dit alles wordt nog duidelyker, als wy het Artikel koning inzien. Waar wy by den Hoog Eerw. Schryver dit aantreffen. „ Daar de Jooden , gelyk bekend is , in den voovfpelden Verlosfer een eigenlyken Koning , (op welken grond ftaat ons hier niet te onderzoeken) , verwagtende waren , kan het ons niet vreemd voorkomen , dat van hen, die in jesus den beloofden Mesfias erkenden, deeze naam aan den Heiland gegeeven werdt ; doch , wanneer wy op alles , 't geen jezus verrigt heeft, naauwkeung agt geeven , zullen wy gereedlyk toeftaan , dat deeze benaaming niet , dan in een oneigenlyken zin , op den Zaligmaaker der wereld kan worden toegepast. Schoon Hy de gevoelens der Jooden , welke zy hieromtrent koesterden , om wyze redenen niet regtftreeks koude te keer te gaan, bemerken wy echter , dat Hy zeer voorzigtiglyk zich van deezen titel onthieldt; en het was niet, dan op de uitdruklyke vraag van pilatus , of hy een Koning was , dat Hy zulks toeftemde ; doch niet, dan met de uitdruklyke byvoeging , dat pilatus zulks niet in eene eigenlyke betekenis moest opvatten : dewyl Hy van het Zedelyk Ryk van Waarheid fprak, Joan. XVIII: 36. 37. — Weshalven het eene vergeefïche moeite der Godgeleerden fchynt te zyn , om alle de deelen van deszelfs Koninglyke Bediening riaauwkeurig te bepaalen , dewyl zy de Heilige Schryvérs hier in geheel tot geene voorgangers hebben , welke de zogenaamde Brie Ampten van christus niet omltandig befchryven; en zich daarenboven , in de befchryving van dit Koninglyk Ampt , van meer of min gezogte toefpeelingen moeten bedienen ; zo dat, wanneer men met weglaatiug deezer allegorifche toefpeelingen , op K 4 de  i3ö* c. hïsSeÏïSk, uitlegkundig woordenboek. de zaak zelve ziet, men bevinden zal, dat alles zeer "evocglyk tot de Waardigheid en Bediening van Profeet /of Godlyk AJgezant, kan gebragt worden. Dit is dan ook de reden , waarom de Godgeleerden zo weinig met eikanderen overeenftemmen , wat tot elk der drie Ampten moet gebragt worden". Aan onzen wensch , dat een Lyst der Schriftuurplaatzen, welke ba dit Woordenboek , of verklaard of uitgebreid of ter opheldering van andere Plaatzen aangehaald worden vinden wy voldaan ; door een tweevoudige Lyst welker eerfrc de Plaatzen uit het Nieuwe Verbond aantekent , en welker tweede de aangehaalde Plaatzen uit het Oude Verbond , en de Apocryphe Boeken bevat : bezwaarlyker zullen wy , zo wy vreezen , een wensch vervuld zien waar mede wy deeze Aankondiging fluiten , dat de Hoog Lerw. hesselink , ons een dergelyk Uitlegkundig Woordenboek des Ouden Verbonds verfchalfe! le-.ekundige Verhandeling over het waare Weezen van het Christendom. Je Amjterdam by de Wed. J. Doll 1791 In gr. 8vo. 104 bladz. TV' Prysvraag door de Maatfchappy Tot Nut van 't AlAJ> gemeen, in den Jaare 1790 opgehangen ; Waarin beJtaat net waare weezen van het Christendom ? met deeze nadere bepaaling vergezeld: Men verwagt dat deeze Stoffe van een Zedekundigen kant zal befchouwd en bepaald ingerigt worden , ten nutte der Christenhei i in 't algemeen , zonder het oog te vesten op die begrippen , welke de verfchillende Christenen van elkander fcheiden , heeft deeze 'Verhandeling doen gebooren worden. De Oplieller gaf dezelve aan drie zyner Vrienden ter leezinge. 't Eenpaarig oordeel was niet bemoedigend: het kwam hier op neder: „ Uwe Verhandeling heeft op zich, zelve befchouwd haare Waarde ; maar zy is ongefchikc voor het eigenlyk en byzonder doel der Maatfchappye, eft voed dus geene hoop op den Eerprys : wy, dnar Beoordeelaars zynde , zouden u dezelve niet toekennen." De Schryver ftemde, by eene nadere herleezing, volkomen met zyne Vrienden in: ondanks deezer Vrienden en zyne eigene afkeuring , leverde hy het vervaardigde ftuk in. '\ Kon hem dus niet uit de gisfing gaan , dat het onvoldoende bevonden en onbekroond gelaaten werd; hy deelde  ZEDEKUNDIGË VERHAND. OVER HET CHRISTENDOM. 137 de hier in 't lot van alle Zenderen op dit Vraagftuk , 't wélk wederom uitgefchreeven is , en waarfchynlylc niet naar 't oogmerk der Vraageren zal beantwoord worden : waarom veelen het herhaald voorftellen , zo wel als de eerlte uitfchryving, wraakten. Nuttig te zyn , was 's Schryvérs eerfte en voornaamfte doel , en, gelyk hy betuigt, de Eerprys een bykomende aanfpooring: dit laatfte hem mislukt zynde, bleef hem het eerlte over , weshalven hy belloot deeze Verhandeling , woordelyk zo als hy dezelve hadt ingeleverd , in 't licht te zenden. Wy erkennen , met 's Opflellers Vrien¬ den , dat deeze Verhandeling, op zich zelve befchouwd, haare waarde hebbe ; en kunnen ook wel berusten in het niet toewyzen van den Eerprys , al -ware het enkel om den ftyl , die zeker niet genoeg op den Volkstoon geftemd is ; hoewel dezelve niet te hoog klimme voor eene Verhandeling over dit Onderwerp-, wanneer ze niet voor den Gemeenen Man alleen , of hoofdzaaklyk, moest dienen. Het bezwaarlyke om gemeenzaam, en niet laag, te fchryven , is weinigen gegeeven. Wat de zaak zelve betreft , heeft de ongenoemde Opfteller zich , onzes inziens, wel gekweeten. ,, Wy moe,, ten," zegthy, in zyn Onderwerp, na eene zeer gepaste inleiding, doch die breedvoerig genoeg is, ,, wy moeten (overeenkomftig met de gemelde nadere aanduiding,) al 'het Dogmatifche van den Godsdienst ter zyde ftellen, en ons enkel by deszelfs oefenend gedeelte bepaalen; dat is, wy moeten den invloed van deszelfs eerfte , algemeen erkende , waarheden en voorfchriften, op ons zedelyk gedrag , naarfpooren , en onderzoeken , welke pligten , in onderfcheiden betrekkingen, het Christendom oplegt of aandringt., —— Derhalven , eer wy voortgaan , is het noodzaaklyk een algemeen denkbeeld van het weezen en liet doel des Christlyken Godsdienst te vormen, hy tog, die naar dezelve handelt, zal in waarheid een Christen zyn. De Christlyke Godsdienst ftrekt, om God , zo als liy waarlyk is , in zyne eigenfchappen en werkingen, te leeren kennen, en op de regte wyze te dienen; tly leert ons, ten anderen, ons zeiven te befchouwen , onze pligten en gebreken te zien ; leidt ons tot zedelyke verbetering; toont ons de middelen die wy tot ons tydelyk en eeuwig wel zyn moeten aanwenden ; Hy doet ons eindelyk onze Medeftervelingen als onze Broederen befchouwen; wyst ons de pligten, die wy hun verfchuldigd zyn , en zegt K j ons  ...13-3 ZEDEKUNDIGË VERHANDELING ons dat wy tot hun geluk, zo veel wy kunnen , moeten bydraagcu. Het doel van den Godsdienst is dus Gods .verheerlyking, orde en geluk, onder de Menfchen. In het aanneemen nu der Waarheden , in het volgen der Voorschriften des Christlyken Godsdiensts, beftaat het weezen .van het Christendom." Dit toont de Schryver, door eene ontvouwing der Pligten omtrent God, omtrent onze Medemenfchen, en omtrent ons zeiven , die op eene geleidlyke wyze en met nadruk voordraagen worden, en overvloeijen van fchoone aanmerkingen , welke het verlicht Verftand en het wel geplaatlte Hart des Schryvérs kenmerken. In 't Slot maakt hy geene ongepaste bedenking , over den weinigen invloed, welke deeze duidelyk voorgefchreevene Pligten op de Rdyders van het Christendom hebben, en fielt hy zich de vraag voor: ,, Welk zou het beste middel kunnen zyn, om die nutte Leden der Maatfchappy , die tot de minderen of geringften burgerftaud behooren, het waare weezen van het Christendom, dat zy belyden , het zy tot welk eene Gezinte behoorende , in de uitoefening daar van te leeren kennen , hun de beminnelykheid en het belang daar van te doen zien , op dat zy zich daar naar in hunne handelingen regelden ? " Twee korte aanmerkingen deelt hy hier over mede: Voor eerst. De Godsdienst wordt door onderwyzers , die daar toe aangelleld zyn , in de Ichoolen , of in 't byzonder , aan minvermogenden geleerd ; maar gefchiedt dit, in welke Gezinte het ook zy, doch in die, welke de Hervormde Leer toegedaan is, op .de beste wyze, om dit doel te bereiken ? Die Leermeesters , dit gelooven wy gaarne, zyn, voor het grootfle gedeelte, zeer crvaaren in het Jtellige der Godgeleerdheid; maar wy moeten tevens , uit ondervinding en voorbeelden, bekennen, dat zy doorgaands eene zeer geringe kennis hebben van het oppervlakkige , zelfs der Wysbegeerte , der Redenkunde , der Zedekuude, en (het welk egter een onmisbaar vereischte is voor hem , die anderen hunne pligten wil leeren ,) nog minder van het menschlyk hart. Zy blyvcn , daar door , jn hunne lesfen, meestal hangen aan het Jlellige , aan het lewyzende, dat zy, daarenboven, dikwerf boven de bevatting hunner meestal jonge Leerlingen voordraagen; zy beflniten, de Godgeleerde Waarheden in een Systema, dat van buiten gekend moet worden; en zy vergeeten meestal, by de uitoefening van den Godsdienst, by deszelfs invloed op ons  OVER HET CHRISTENDOM. I«£ onS gedrag, ftil te ftaan. — Zoude Jiet dus niet noodzaaklyk zyn, die oude leerwyze , in dat opzigt, te hervormen , met omzigtigheid zodanige Onderwyzers te kiezen , die uitgebreider kundigheden bezitten en hun aanpryzen , hunne onderwyzing zodanig in te richten, dat zy, en de Godgeleerdheid, naar de bevatting hunner Leerlingen , voordraagen , en tevens de Christlyke Zedekunde dceden kennen? ,, Ten tweeden: 'Er zyn veelen, die het euvel opneemen , wanneer een Leeraar van den Kanfel te Zedekundig preekt, en dit befchouwen als een inbreuk op de regtzin- rrigbcid. De uitcrften zeker moeten vermyd worden. - Ik ben 'er verre af, van eene wel doorwrogte Godgeleerde Leerreden af te keuren , het voegt „ons kundig te zyn in het Jtellige van onzen Godsdienst , in het uitleggen van duistere plaatzen , in het bewyzen der Waarheden , en in het bejiryden der Tegenwerpingen, welke aan onze leerftel- lingen gemaakt worden; maar voegt het ons minder, kundig te zyn in de voorfchriften , in de uitoefening, der Christlyke Zedekunde ? Ware het dus niet noodig , dat men het oud vooroordeel trachtte te verwinnen , en onze Leeraaren de vryheid liet, van, naar den aart hunner ftoffen, hunne Leerredenen zodanig in te rig'ten, dat derzelver eene gedeelte kort, en duidelyk, het Dogmatifche, enz. Verhandelde; terwyl het ander gedeelte gelchikt wierd, om de Christelyke Zedekunde voor te draagen, en aan te dringen , om ons onze pjjgten in het b'urgerlyk leeven voor te ftellen , en door ïchetzen. en voorbedden te verhelderen , welke , fchoon uit het gemeene leeven genomen , egter altyd voorgedraagen moesten worden, op eene wyze den Kanfel, en de agtbaarheid van den Godsdienst , waardig ?" Stof tot Onderhoudingen by Zieken en Stervenden, door J. c. f. witting. Uit het Hoogduit sch vertaald. Te Coevorden, by J. van der Scheer, en te Amjteldam by A- B. Saakes, 1792. 104 bladz., in gr. 8vo. Dit boekje beftaat uit agttien hoofdftukken, waarvan wy den inhoud korteJyk zullen opgeven. Het eerfte bevat onderrigtingen , hoe men ziekten befchouwen moet , naamelyk voor eerst, als middelen, waardoor God de heilzaamfte gedachten in ons wil verwekken, ons wyzcr maken,  14» J. S. F. WITTIN8 ken, en tot de deugd aanfporen; ten anderen, als middelen, om ons nadruklyk aan ons einde te erinneren, en ons den dood van naby te vertoonen; ten derden, als middelen, om ons vergenoegdheid te leeren ; en eindelyk ten vierden, als bewyzen, dat het in Gods magt ftaat, ons eenig goed te ontnemen, of te geven, en dat alle weldaden, die wy genieten, vrye gefchenken zyner genade zyn. Het tweede behelst Vermaningen tot bekering in Ziekten , aangedrongen door de befchouwing van het oogmerk, dat God met het toezenden van ziekten heeft, en door de erinnering aan het oordeel Gods, dat ons inwagt, aan de vruchten van den Zoendood van Kristus, en aan de plichten, waartoe zyne liefde ons bewegen moet. In het derde worden eenige goede overdenkingen aangeprezen , die men op een Ziekbed met vrucht zich eigen kan maken, en tevens eenige goede voornemens opgegeven , welken een zieke vooral behoort te koesteren. De ziekte wordt hier befchouwd, als den lyder misfchien aan den dood zullende overgeven , en de dood wordt aangemerkt, als de bezolding der zonde, maar tevens ook voor den gelovigen als eene herfchepping, in welke hy weder wordt het Evenbeeld van God. De Kranke wordt dus vermaand , om de oorzaak van den dood, de zonde , te beftryden; om den overigen tyd, dien hy nog te leven heeft, wel te belteden ; om zich, wanneer hy weder herfteld mogt worden , tot eene vuuriger dankbaarheid jegens God , en meer medelyden en geduld met Zieken , te verbinden; en eindelyk om zyne ziekte gelaten te dragen, uit aanmerking van de nuttigheden , welken dezelve voor zyne vrienden hebben kan. In het vierde worden de plichten der Zieken jegens hunne oppasfers en vrienden opgegeven,- gelatenheid; goedwilligheid ; vriendelykheid; zorg voor de gezondheid der oppasfers , vooral wanneer de ziekte van een befmettenden aart is; dankbaarheid voor ontvangene liefdedienften; pogingen om het Ziekbed voor anderen Leerryk te maken; en eindelyk behoorlyke zorg voor hunne wettige erfgenamen, en voor de opvoeding hunner kinderen. Het vyf de geeft de plichten der Zieken op, betrcklyk de herftelling hunner gezondheid, waartoe een behoorlyk gebruik van geneesmiddelen , een gepaste leefregel, en vooral het gebed tot God, aangeprezen worden, en welke plichten de Schryver aandringt , uit de verplichting, die wy hebben, om ons Leven ten diende der Maatfchappye te verlengen.  ONDERHOUDINGEN DY ZIEKEN, ENZ. 141 De plichten tier Zieken,by en na de genezing, maken den inhoud vau het zesde hoofdftuk uit. Hetzelve bevat dus voorichriften van dankbaarheid jegens God voor zyne uitredding , en jegens de vrienden van den Zieken voor hunne oppasling ; en voorts aanmaningen , om het gedrag , dat men in de ziekte gehouden heeft, te overdenken , en de goede voornemens, die men in dezelve heeft opgevat, niet te vergeten. Het zevende wyst de plichten aan, die men by toenemende ziekte te betrachten heeft; en het achtjle die,welken, by lang aanhoudende ziekte, op ons liggen. In het eerfte geval worden vermeerdering van moed en vertrouwen op God , en een levendiger voorttelling van de mogelykheid des doods; in het andere, eene aandachtige bepeinziug van de veelvuldige nuttigheden van een langdurig lyden, aangeprezen. Het negende bevat opwekkingen tot vertrouwen op God , en het tiende opwekkingen tot geduld in ziekten. De eerfte zyn ontleend uit vorige bewyzen van Gods liefde, uit de befchouwing van zyne deugden en volmaaktheden, uit zyne welgemeende beloften , en uit zyne vaderlyke voorzienigheid; de andere uit des menfclren onwaardigheid, uit het onteerende van alle twyfelingen voor iemand, die zyn geloof met eede bekrachtigd heeft, en uit de drangredenen , die het Kristendom oplevert tot eene heldhaftige lydzaamheid. Het elfde behelst opwekkingen en onderrigtingen tot het Gebed in ziekten. Eerst wordt hier van de verligting gefproken, welke een godvruchtig gebed geeft; dan van de opwekkingen , die God zelf aan den lyder gedaan heeft, om 'er zich van te bedienen, en van de beloften, die hy 'er aan heefc gehecht; en eindelyk van de vereischten van hetzelve, een geheiligd hart, aandacht, vuurigheid, vertrouwen , en onderwerping aan Gods wil. Vertroostingen voor Zieken worden in het twaalfde hoofdftuk opgegeven, ontleend deels uit een aantal Bybelplaatzen, die in het midden van het zwaarfte lydeu het hart van den gelovigen met hoop vervullen moeten, wanneer hy aan zyne tedere betrekking op een verzoenden Vader denkt; deels uit het lyden van onze medemenfchen. Het dertiende bevat opwekkingen tot het vrolyk en manmoedig Iterven; vermaningen, om niet uit mismoedigheid , of driftige onverduldigheid,na den dood te verlangen;om ook, uit liefde tot het leven, voor denzelven niet te zeer te vrezen, maar, integendeel, door de verwagting van een beter le-  142 J. C. F. W1TÏWC, ONDERH. BY ZIEKEN. leven gefterkt, denzelven getroost te ondergaan; om het lot der nablyvenden aan God toe te vertrouwen, en zich met de hope des wedendens te troosten; om niet voor den llryd des doods te vrezen, maar zich op de befcherming van Jefus gerust te verlaten; enz. Het veertiende pryst de ftandvastigheid in de laatfte dagen en uuren aan , uit aanmerking van de nabyheid der eeuwige ruste en belooning, het voorbeeld van Jefus, de eer van het Kristendom, de verplichting, om aan anderen een voorbeeld te geven; enz. Het vyftiende bevat een affcheid en zegenwensch eens fter venden aan de Nably venden; het zestiende eenige bybelplaatzen en ftich'telykc bedenkingen, die by de aahnadering eens Itervenden met vrucht gebruikt kunnen worden, en eene Voorbede voor eenen Itervenden; het zeventiende een gebed voor de nably venden na het overlyden hunner vrienden; en het achttiende eindelyk eenige Itichtelyke Overdenkingen voor dezelven , eerst algemeene , en naderhand meer byzondere, voor ouders by den dood van een kind, voor weduwen en vveezen. Alle deze onderwerpen zyn op zulk eene wyze behandeld, dat dit boekje wel voor zeer eeaivouwige menfchen eenige nuttigheid hebben kan; doch denkende Kristenen, die door ziekten bezocht worden, en eenige handleiding tot beltiering hunner overdenkingen behoeven mogten , zouden hetzelve al te oppervlakkig en te flaauw gefchreven vinden, dan dat het in ftaat zou zyn , om hunne denkbeelden te verlevendigen, of hun hart te treffen. Leerredenen over den Heidelbergfchen Catechismus, door petrus curtemus, DüStor en Profesfor der Godgeleerdheid, • en Bedienaar ' van 't Euangelie te Amjteldam; na 'smans dood uitgegeeven door broörius broes , Do£tor en Profesfor ■ der Godgeleerdheid aan 's Lands Hooge School te Leyden. Tweede Deels, tweede Stuk. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1791. 13a bladz. in gr. 8vo. De predikwyze van den Heer C. is uit de, by zyn I-even, uitgegevene Leerredenen , en de aart van dit werk is, uit onze aankondigingen van de voorige Stukken, genoegzaam bekend, zo dat wy thans, by de afgifte van dit Stuk, niet op nieuw ons oordeel over hetzelve behoe-, ven te vellen. Eu voor een uittrekzel is hetzelve niet zeer ge-  p. curtenius over den catechismus. I4J «•efcbikt. Wy zeggen dus thans maar alleenlyk, dat in dit Stuk de achttiende en vier volgende Zondagen verklaard , en volkomen op denzelfden voet behandeld zyn, als dé vorige. Verhandelingen , uitgegeeven door de- Maatfchappy, ter bevordering van den Landbouw te Amjterdam. VlUJie Deel. Te Amjterdam by J. C. Sepp, 1791. Behalven het Voorwerk, 356 bl. in gr. Svo. In dit Deel levert de Maatfchappy een onderwys'voor de Schaapherders, en voor de Eigenaars van Schaapen; het is eigentlyk het Werk van den Heer d'aubenton , door hem, in den Jaare 17^2, zo wel met Koninglyke goedkeuring, als met die van de Academie der Weetenfchappen, en van de Sociëteit der Geneeskunde, te Parys, in 't licht gegeeven , en nu onder opzicht van de Maatfchappy uit het Fransch vertaald , en met eenige aanmerkingen vermeerderd. Het is verdeeld in vyftien onderfcheidene Lesfen, en , tot ophelderinge van zommige onderwerpen , met een even groot aantal Afbeeldingen voorzien. Wy oordeelen het onnoodig een uittrekzel hier van onze geachte Leezers aan te bieden; zeker veronderftelleude, dat allen, die eenig belang in deze allernuttigfte Veefokkery ftellen , het werk zelve reeds in handen zullen hebben; 'er is immers voor onze Manufactuuren geen noodzaaklyker geen nuttiger produel: uit te denken, dan der Schaapen \VTol, en ons Land heeft nog een overvloed van onbebouwde gronden , waar de Schaapenteelt met voordeel en gemakkclyk kan in het werk gefield worden. Indien alle onze LandEdellieden zo veel genoegen vonden ih het aankweeken dezer zo nuttige Dieren, als in het Jaagen of Visfehen, dan zoude het gewis, en voor Hun en voor het Vaderland, hoogst voordeelig zyn. Ea van hoe veel belang de Schaapcnfokkeiy by onze Nabuuren, de Franfchen, Engelfchen en anderen, geacht word, is algemeen genoeg bekend ; in Schotland viert men zelf, ter gelegenheid der fcheering, een opentlyk Feest , onder den naam van het Feest der Wolvliezen bekend. Dit Stuk behelst al het hoofdzaaklyke, wat tot de Schaapenfokkery te weeten nodig is ; de befchryving is duidelyk en klaar, en verkrygt door de daarby gevoegde Plaaten de vereischte opheldering; de Vertaaling, en de hier en  14+ VERH. OVER DEN LANDBOUW. en daar bygcvoegde aanmerkingen dienen tot beter verftand van den oorfprongelyken text, of verbetering van denzelven. Wy betuigen der Maatfchappy dok voor deeze genoome moeite onzen dank , en wenfchen teffens met haar , dat veele onzer Landgenooten daarvan het bedoelde gebruik mogen maaken. Verhandeling overliet Voorgevoel en de Schyngezichten, door J. cn. hiïnnings, Hofraad en Hoogleeraar te Jena. Uit het Hoogduitsch. Tweede Stuk. Te Amjterdam by A. Fokke Simonsz. 1701. In ocJavo, 222 bladz. In gevolge der onderfcheidinge van 't Voorgevoel, 't welk de mensch bekomt in den flaap, wanneer hy droomt, of geduurende den tyd, dat hy waakende is, gaat de Hoogleeraar Hennings, het eerfte in 't voorige Stukje afgehandeld hebbende, (*) in het tegenwoordige ter navorfchinge van 't laatfte over; 't welk hem aanleiding geeft, om, ten befluite , ook de Schyngezichten in opmerking te ncemen. Daar hy zyne fteeds voortgaande ophelderingen op de reeds gelegde gronden vestigt, gaat hy, volgens dezelfde reder.eerwyze, het Bygeloof en de Ligtgeloovigheid kragtlg te keer; en toont ten duidelykfte, dat men , in bykans alle gevallen , waarvan de nevensgaande omftandigheddn behoorlyk te ontdekken zyn, het zonderlinge , dat men voor wonderdaadig houdt, zeer wel natuurlyk kan verklaaren. Ter onderfcheidenlyker ophelderinge hiervan, toont hy eerftelyk aan, hoe de voorgevoelens, geduurende het waaken , door Philofophifche en Phyliologifche grondftellingen, begrypelyk worden; waaraan hy'tevens eenige aanmerkingen hegt over de redenen, waarom zommigen van die voorgevoelens , volgens de wetten der zielenleere , bezwaarlyk of onmogelyk te verklaaren zyn. Wyders komen hier in aanmerking voortekens en uiterlyke voorgevoelens , die natuurlykerwyze verklaarbaar zyn; als mede zodanigen, wclkerwysgeerige begrypelykheid voor zwaar of onmoogelyk gehouden wordt, en als buitengewoon opgegeeven worden.. —— Dan men heeft, volgens den Hoogleeraar Hennings, omtrent dit onverklaarbaare, zo in 't eerfte als in 't (*) Zie N. A. V. Letteroef. V D. bl. 324.  }, ch. hennincs, over hét voorgevoel, enz. -'45 \ laatfte geval, wel op te merken, dat het ons, (de echtheid van 't verhaal over het geheel erkend, althans niét betwist zynde ,) veelligt dikwerf mangelt aan eene voldoende kennis van alle de nevensgaande omltandigheden§ als mede dat een gevolg, op eene zekere gewaarword-;,. wel eens flegts toevallig zyn kan; in hoedanig een zamen» •■loop vau zaaken men ongegrond op eene- aanduiding denkt, vooronderftellende dat iets > het geen op een voorafgegaan verfchynzel volgt, daarvan voorzegd of voorbeduid moet zyn. Zulks heeft te eerder plaats -? daar 't Bygeloof in dit alles zo aanmerkiyk eeü rol fpeelfv 't welk onzen Autheur te byzonderer ftil doet ftaan, op de bvgeloovige voorgevoelens, of gebeurtenisfen; welken de menfchen, zonder grond, als voor betekenisfen Van het toekomende aanneemen. Overmids zodanig iets veelal grootlyks ontftaat uit eene lichaamlyke ongelteldheid tof andere van buiten komende oorzaaken, die op 's Menfchen inbeelding werken , zo tracht hy daartegen tien Leezer te wapenen. Voorts geeft hy een verllag van menigyuldige bygeloovige uiterlyke aanwyzingen of voortekens $ me* welken oudsher, en ook in laatere dagen, zeer hoog get loopen werd; waarvan hy het ongegronde opzetlyk aantoont: meldende tevens nog verfcheiden anderen van een minder flag, weiken , by eene oplettende befchouwhig terftond belachlyk moeten voorkomen. Daar egter ook nog heden veelen dier aanduidingen, zo van de eene als andere zoort, maar al te dikwerf voor min of meer geloofwaardig gehouden worden, zo agt hy het der moeitê" waardig zich te verledigen tot het nafpooreh van de voornaamfte aanleidingen tot zulke bygeloovige aanWyzin^en^ waaruit hy dan meermaals gelegenheid neemt om het"ongegronde daarvan te duidelyker te doen opmerken.. -•— Onder deeze aanleidingen is vooral gëene van de hilnlïe het vooroordeel, ,, wijl dit op dat weleer gevolgd is, zo moet dit een oorzaak, of aanwyzmg, Van het anderê zyn. Post hoe, ergo propter hoe. Daar naa „ daaronii" Ter dier gelegenheid laat de lioogleefaar 'Zich ook uit over het volgende verfchynzel, dat wel -Verdient beoordeeld te worden, om dat het oude bygeloof deswegeus5 fchoon afgenomen, nog niet geheel vernietigd fchynt, „Voormaals" (dus vangt hy aan,) „Voormaals 'geloofd den zelfs zulken die tot den bloem der burgerij behöof= den , -—- Overheids perfoonen —— dat, wanneer ren moordenaar bij het Vermoorde lijk kwam >, bet 'zelve begoïi lett. 1792. No, 4« !<• jjj .  IHi J. CH. HENNINCS OVER HET VOORCEVCEL te bloeden. Dit bloeden werdt voor een aanwijzing van den moorder gehouden. Men geboodt menigmaal, dat de gene, dien men wegens den moord verdacht hieldt, zijn vinger op den mond des l.jks moest leggen ; en wanneer de vtrdagte perfoon , naa het daarop gevolgd bloeden, de daad nog loochende , zocht men wel haast, hem de bekentenis van den moord op de Pijnbank at' te dwingen. Dit werdt bij de oude Duitfchen het Baar-recht geheeten. Zeeker, bij deeze hoogstfchadelijke en bijgeloovige aanwijzingen heeft men verder geenen grond, dan dat, op de aanraaking van den vermoorden , eenig bloed volgde. Hoe kan men dan toch , met eenigen fchijn van reden , hier uit befluiten : dus moet hy , die het lijk aanraakte , ook de moorder zijn ? De aanleidende oorzaak tot dit voor-, oordeel fiel ik my aldus voor. Het kan wcezen dat een moordenaar een of' meermaalen met andere lieden naar het vermoorde iijk toegcloopen is , om den fchijn van onfchuld te doen vermoeden : daar nu de vermoorde , van wegens eenig geronnen bloed, dat zig allengskens, door de natuurlijke zwaarte, uit den neus naar beneden ontlast hadt, begon te bloeden, is dc moordenaar daardoor mooglijk onttteld geworden , dewijl hij geloofde , dat de verflagene wel weder bijkomen konde , en hem vervolgens bekend maaken. Alle tekens van i'chrik verfpreidden zig over zyn gelaat, de aanweezende en rondom ltaande perfoonen zagen dit , en drongen hem te verklaaren wat dc oorzaak van zijn fchrik mogt zijn, terwijl het lijk begon ie bloeden : de verbijstering van den moordenaar werdt grooter hy ltotterde en Itamelde men dringt hem nog meer aan, en befchuldigt hem met den moord ; hy weet zig niet te verdeedigen , en bekent eindelijk de. daad. Dit was genoeg om den algemeenen regel vast te ftellen : het bloeden van den verfiagenen wijst de tegenwoordigheid van den moordenaar aan, alhoewel het bloeden den moordenaar flegts op eene toevallige wijze verriedr. De> Voorzienigheid zij gedankt, dat in onze tijden, noch Overheid , noch andere verftandige mannen , op zulk eenen regel eenigen ftaat maaken ; want hoe ligtelylc konde het anders gebeuren, dat onfchuldirren. in verdenking van een moord kwamen ; intusfehen blijft het gemeen "fterk aan deeze aanwijzing gehecht. (*) Over de belagchelijke ver- (*) „ Zie THEon. KiacBMAYïR , Dhf. P'iyf. de cruentatio«e< Ca.  £17 DE SCHYNCSZICHTËS. 147 verklaarhigen, waardoor men de waarheid vaii eert z8 lang beftreeden aanwijzing poogt te Itaaven , zal ik ruif niet uitbaten , daar zij toch geen onderzoek waardig zijn. C*y . Ten laatfte handelt de Hoogleéraar ook nog OVer dë Scliyngèzichten , of zogenaamde Vifioenm, en wel inzonderheid dezulken , die toekomende gebcurtenisfen zoüderi aaiiduidén. Volgens zyne opmerkingen oefent hier de hlbeeldingskragt een ongemeen vermogen , en eene toevallU ge uitkomst verfterkt dikwils den opgevatten waaii ; 1 welk hy op de voorheen gelegde gronden beweert, cri j door het ophelderend bybrengen van voorbeelden , nog nader bevestigt, Men heeft des de zodahigen, die men Van zulke verfchynzelen, en veele fpookgefchiedenisfen van dié natuur, als door hen gezien, hoort gewaageri, juist daarom niet voor Bedriegers te houden , maar veeleer iffin of meer onder den rang van begoochelde lieden te ftellen s wier aandoeningen gelykaartig zyn, aan die, weiken kunftige Goochelaars , door hunne zo genoemde Magifchê fchouwfpelen , in veele Toezieners weeten te verwekken- * waarvan ons de Hoogleeraar mede eenig verilrig geeft. En die aandoeningen kunnen, gelyk ons hier ten flot nog getoond wordt , zeer wel van die kragt zyn , dat de leevendige gezigten , in den droom ontftaan , gedüurehdé het waken 9 lang blyven Itand houden : het welk zig Op des Hoogleeraars gronden , vooral zo de bykorhende omftandigheden van het voorval bekend genoeg zyn , géreed^ lyk laat ophelderen* Cadaverüm , fallaci Ulo prafentis homicida indicio; waarbij hïe^ voegen kan , gr- iiorstiüs de cruentatione Cadaverüm. Webster , in zijne unterfachung der vermeynten und fogehanntefi Hexergen , K. 16. §. 28. f. verhaalt verfcheidene' voorbeelden ■van het bloeden van ontzielde lïghaamen. Zie mede votgt , in del. Phyf. p. I. feqq. Magms , in Mifcell. L. III, G. 5. T. $ p. 1270." . (*) „ Me'ri kan daaromtrent nazien het Amphitk. nidgisürA mfïerfum. L. 13. p'. 574. en j. chr. iicndeshagejj , Difptit. d% fanguinis (lillicidio ex eadavere hominh oseiji gd prafentiam pieid*. §. 3."  14» O. F. A. WENDEBORN Staat van Regeering , Godsdienst , Geleerdheid en Konften in Groot - Brittanje , omtrent het einde van de agttiende ! eeuw, door Dr. gebu. friedr. aug. wendebürn, Predikant te Londen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Campen, ter Drukkerye van J. A. de Chalmot, 1791. Derde Deel, 41Ö bladz. in gr. Svo. behalven de Voorreden. In de Voorreden , welke kort is , verklaart de Schryver zyn befluit , om, in het opftellen van dit Derde Deel, het geen den ftaat van den Godsdienst in Groot-Brittanje voordraagt, zich „ alleen tot het hedendaagfche te bepa,, len , zonder" zich ,, in de breedvoerige historie van ,, de opkomst en de lotgevallen der fekten in te laten ," en alleenlyk „ nu en dan , zamenhangs en klaarheidshal„ ve , .... eenige omltandighcden , welke eigenlyk niet ,, tot onze later dagen behooren , aan te roeren." Verder doet hy eene betuiging van zyne onpartydigheid iri bet fchryven , en van zyne onbevooroordeelde waarheidsliefde , in bewoordingen , welke den Leezer moeten doen gelöoven aan zyne oprechtheid , en dat geloof zal in het doorleezen van het Werk zelve verfterkt worden , zo by de befchouwinge der zaaken zelve, als door de wyze waarop de Hr. wendeborn ze voordraagt. Alleenlyk zoude men kunnen vraagcn, of hy, misfchien door een verkeerd begrip deezer onpartydigheid zelve , niet op enkele plaatzen zich eenigzints tegenfpreekt, door zich , ten opzichte van het goede en kwaade , het geen hy, zo van de Engelfchen in het algemeen als van byzondere Gezindheden zegt, te bedienen van al te onbepaalde en algemeene uit» drukkingen. Wy zullen hiervan ftraks een ftaaltje ter beoordeelinge voordraagen. Ook fchynt hy, fchoon anders een Voorftander van Godsdienst en Deugd, eenigzins ingenomen met den zogenoemden natuurftaat van rousseau (*). In de twee voorgaande Deelen , had de Vertaler dit reeds opgemerkt; en in dit tegenwoordige vindt men (*) Dit zouden wy niet zo ftellig durven verzekeren , indien siiet de Schryver zelve de woorden van lucretius Lib. V, vs. 5>5f>j 957» 959, bybragt, als behelzende eene befchryving van zy. nen natuurftaat. Wy verdenken hem , evenwel , geenzins, dat hy het geen daar vervolgens gezegd wordt, mede zoude beinhouwen als tot eenen gelukzaligen natuurftaat behoorende,  STAAT VAN CROOT-BRITTANJE. 149 men 'er ook blyken van, b. V. bl. 301 , in de Aant. en bl. 307, in de Aant. , welke door den Vertaaler met zeer gepaste aanmerkingen worden tegengegaan , en de onbegaanbaarheid aangetoond van diergelyke gevoelens, met waarheden, welke de Schryver erkent en aanneemt. Maar wie is zich zelve altoos gelyk ? Men kan deeze weinige mistellingen ligtlyk verfchoonen in een Werk ,- dat voor het overige zo veel fraais bevat. Doch wy gaan over tot den zaaklyken inhoud van dit Derde Deel. Het zelve belïaat uit Negentien Hoofdftukken , onder de volgende Opfchriften. I. Staat des Godsdienst* in het algemeen. II. Van de Bisfchoplyke Kerk. 111. Van de Methodisten. IV. Van de Verdraagzaamheid. V. Van de Disfenters in 't gemeen. VI. Van de Presbyterianen. VII. Van de Schotfche Kerk, van de Seceder s, Nonjurors en Hut chef0nianen. VIII. Van de Independenten. IX. Van de Baptisten of Doopsgezinden , van de Sabbatharianen , en van de Familisten. X. Van de Antinomiar.en. XI. Van de Ünitarisfen , Arianen, Socinianen en Arminianen. XII. Van de Sandemanianen. XIII. Van de Quakers. XIV. Van de Riomsch - Katholyken. XV. Van ae Atheïsten, Scepiiken , Indifferentisten en Deisten. XVI. Dweepery en Bygeloof. XVII. Van de Joden. XVIII. Van de Meravifche Broederen of Hernhutters. XIX. Van den Kerkelyken toeftand der Buitenlanders te Londen. Van dit alles een aaneengefcha- keld verflag te doen, zoude ons te veel tyd en ruimte kosten; fommige berichten, by voorbeeld van de Sabbatharianen, de Familisten en de Antinomianen zyn ook zo kort, dat wy ze wel geheel zouden moeten overneemen , indien wy 'er iets van wilden zeggen ; en daarby zyn onze Leezers, door het bericht het geen wy bun van de eerfte twee Deelen gegeven hebben (*) , indien al niet door het leezen van het Werk zelve , eenigermaate met den Schryver en zyne wyze van voordraagen, bekend geworden. Wy zullen daarom , even gelyk wy te vooren gedaan hebben , Hechts hier en daar iets uitzoeken. In het Eerlte Hoofd ftuk ontmoet ons , op eene der eerfte bladzyden , een gezegde , dat met uitdrukkingen , die op een andere plaats voorkomen , niet recht fchynt te Itrooken. Na gefproken te hebben van de „ eenigheid en bur- >, g«- (*) Zie Algem. Vadert. Lettcroef. voor 1751, No. s. bl. 70» enz. No. 3. bi. 120, enz. L 3  \ f - f!» F. A. WENpERORN ,, gcrlykeü vrede" , waarin de verfchillende Gezindheden 43 Engcktnd leeven, eH van ue „ byna volkomen verag* *> tiflg" , waarmede Godgeleerde twistfehriften behandeld worden, vervolgt dc Schryver: „ Indien men my vragen wilde , of dc oorzaak van het bygebragte daarin , dat, over 't geheel genomen , hier te lande "weinig godsdienst ftigheid te vinden zy, dan wel elders moet gezogt wor3, den , zoude ik eenigzins verlegen zyn wat te antwoors1 den. Ik weet zeer wel , dat den Eiigelfchen wordt aalt gegeven , dat de godsdienst onder hen in geen groote ,, agting ftaat: doch volgens de ondervinding, die ik 3, heb kunnen opdoen, moet ik ronduit zeggen , dat men a, bun daarin te na fpreekt. Wanneer men het wezen der s, godvrugt daarin fielt , dat men God vreeze , de waardy 33 der deugd erkenne en regtfehapen bandek , durf ik ge3, rustclyk ltaande houden , dat onder dit volk waarfchyn33 lyk meer van die hoedanigheid gevonden wordt , dan onder vele andere natiën.... In der daad zoude ik my ,3 niet durven onderwinden , de.Engelfchcn voor den reg- terftoel der regtzinnigheid te verdedigen : doch hét is 3, niet meer dan billyk aan den anderen kant te erkennen, „ dat die gevolgen, welken de Christelyke Godsdienst ten t, aapzien van 's menfchen gedrag belioort voort te breu3, gen j zig , zo niet meer , ten minften even zo fterk en 3, misleiden hartelyker onder hen vertooneu, dan in ande- re landen, enz. (*)" Wy willen hiertegen niet inbrengen , het geen weinige bladzyden kater voorkomt rakende het vieren van den Zondag , welke , gelyk de Schryver zegt. ,, in Engeland zeer geëerbiedigd en uitwendig heili3, ge* gehouden wordt , dan onder vele andere volken". A-laar waarin beftaat deeze eerbiediging ? Indien men de Methodisten uitzondere, in ledig loopen en zyn vermaak te neemen (f\ Doch dit overgcfiagen. „ De uitwendige „ eerbied voor den Zondag laat zig in 't geheel niet knooH pen met de groote ligtvanrdigheid , waar mede cie eedeu s, in zulk een ontelbaare menigte worden afgelegd (j)" , rn waarvan de Schryver fpreekt met betaamelyke veront\yaardjginge, Nog liever zouden wy vraagen, hoe zich dit knoo- f*) W. 3 en 4. H) bl. 12, enz. verg, bh 55, enz. alwaar van de wyze der |$d$rtienstoefcpipm in de Bisfchoplyke Kerke gefbroken wordt, Vf,.bU =q..  STAAT VAN GHCOT- BillTTANJE. I5l Scnoopen laat met het vreezen van God, lier erkennen van de waardy der'deugd, en met regtfchapen handelen? ttW -ftrookt met het weezen der godvrugt, hec geen hy gelegenheid van den ban der Bisfchoppelyke Kerke ons voorkomt i ,, Indien men ieder misdryf, waarop de ban ëigenlyk Ihat, „ met den ban ftralTen wilde , zoude de helft der nivvo„ ners, althans hier te Londen, wel onder het banvonnis „ zugten. Kettery, meineedigheid , egtbreuk , hoerery , „ zyn de zonden, die met den ban gedreigd worden, iedérDislenter is een ketter, in de oogen der bislchoply„ ke kerk, en deze voedt in haren eigen fchoot velen-, en „ wel onder de geestelykheid zeiven, die in't geheel geen „ godsdienst hebben : valfche eeden worden by duizenden „ in het tolhuis en elders , ja dikwerf genoeg door de „ geesteiyken zeiven , iri gevallen van Simonie (*J en aus, deren , gezworen : en indien men egtbreuk en hoerery „ met den ban wilde' ftraffen, zouden de bislchoplyke ker„ ken nog oneindig lediger worden dan zy nu reeds zyn , „ en konden de Bisfchoppen zelvcn wel eens in de nood„ zaaklykheid komen , om de ftralen van dien kcrkelykm „ blixem op hunne eigen vrouwen , zoonen en dogters te „ laten nederfchieten (f)." Nog eene plaats uit verlcheiden andere zullen wy hier bybrengen. „ Van Iiidifter „ rentisten heeft men, volgens de beteekenis van dit woord „ in de ketterlysten, hier te lande een groote menigte, zo „ wel onder de wereldlyken als de geesteiyken , zo wel „ onder de bisfehoplyke kerk als onder de andere gezindheden. De fteeds hooger klimmende weelde, dc meer en 'i meer toenemende losbandigheid in de levenswyze, en de '„ zig van jaar tot jaar opflapeiende belastingen , maken „ (NB.) de meeste Engelfchen, ten opzigte van alles wat godsdienst en deugd heet, maar geenzins omtrent geld en inkomlten , onverfchiliig (|)." Indien alle deeze en " dier- (*) Verg. bl. 130, enz. (t) bl. 125. (|; bl. 355. ■ Ondertusfchen twyfelon wy, 01 deeze we. de gewoone betekenis van het woord huWJerenriit zy in at het terlysten. Daar is hec, naar ons voorftaat, doorgaans niet meer dan een fcheldnaain, welke den geenen , die vrede boven fpicsvinni " redemwiscen, en in hairkloveryen over betvvisce punxeu geert grooc belang ftelc, door heechoofdige Godgeleerden wordt toegedreven. Het in den tekst gemelde Indiferentisnm is vaa angelyk ergeren aart. L 4  •8* g. f. a. wendeborn diergelyke plaatzen by elkander in het Werk Monden, gelyk nier, zoude de ftrydigheid fchielyk in het oog loopen: nu ze verfpreid zyn ontglippen zy den Leezer, en zyn gewisielyk den Schryver zeiven in een onachtzaam oogenblik ontfaapt. Waarlchynelyk moet noch het goede , noch het kwaade, zo algemeen genomen worden , als de uitdrukkingen van Dr. wenöeborn wel fchynen aan te duiden. Deeze is althans de beste wyze , naar ons inzien , om den Schryver met zichzelven overeen te brengen. Onder- tuslchen ontbreekt het in Engeland niet aan poogingen om godsdienftige kundigheden binnen en buiten 's Lands te verfpreiden. Sommige der middelen, daartoe aangewend, verdienen grooten lof, by voorbeeld de zogenoemde charity fchcois , of armen fchoolen , waarvan de'Schryver bl. zi jpreekt; maar andere, hoe goed ook de oogmerken der InStelleren en Beftuurderen mogen weezen, draagen te duiuelyke kenmerken van bekrompen uitzichten , om dat nut te bewerken , het geen men 'er anders van mogt verwachten. Van dien aart zyn de Genootfchappen, waarvan bl. ej, enz, gefproken wordt , welke onder de fchoone naanien van Genootfclrap , tot bevordering van Christelyke kundigheid, —■ tot uitbreiding van het Euangelium in vreemde landen, en diergelyke dienen „ in Engeland om de Bisfehop„ lyke kerk, en in Schotland om de leer vau caevinus, en die der Presbyteriaanen ... voort te planten." Hoe zeer is het te bejammeren , dat de eenvoudige Leer des Euangeliums dus overal verward wordt met de verfchillende begrippen van derzelver belyderen. Dit is, buiten kyf, een der voornaamfte beletfelen, welke de verbreiding van waare zaligmaakende kennisfe het meest verhinderen. En waar is het Volk , waar de Gezindheid , by welke men deeze werking der vooroordeelen niet in meerdere of mindere maate aantreft ? Van de Bisfchoplyke Kerke, en van deKerketyken onder dezelve, kunnen wy niet zetrgen, dat de Heer wendeborn de gunftigfte berichten geeft. Wy willen nu niet fpreeken van dc onoprechtheid van veelen , welken de bekende 39 Artikelen der Eneelfche Kerke ondertekenen, om bet Leeraarsampt in dezelve te kunnen waarneemen , en de vastgeftelde formulieren, gebeden cn belydenisfen, in hunne vergaderingen leezen, terwyl zy in veele {lukken zeiven recht anders gevoelen. Dit zal toch overal plaats hebben , waar en zo lang men zich niet te vredcn houdt met de eenvourjjge Schaftuure s cn de ■aa.nn.c'eming vau ïnenlcheJyke fchrif-  STAAT VAN GRÖOT-BRITTANJE. 153 ten noodig is , om eenige aanzienlyke of voortleelige posten te bekleeden. Maar men leeze fleclits de volgende woorden. ,, Men treft nu en dan onder de bisfchopiyke ,, geestelykheid regtlchapen mannen aan , die een voor* beeldig gedrag hebben ; maar de leevenswyze van den j, grooten hoop brengt niet weinig toe , om de veragting , waarin dezelve Haat, te voeden (*)." Men leeze wat daar verder gezegd wordt, en wat elders voorkomt, van de groote ongelykheid der inkomften (f); van de zogenoemde pluralities , of het begeeven van verfcheiden kerken aan éénen predikant (j); van het ftrenge invorderen der kerkelyke regten (§•); van de geltrengheid en partydigheid der geestelyke regtbanken (**_) ; van de llordige onachtzaamheid in het doen van onderzoek na de bekwaamheid, en in het ordenen der geenen , die tot het Leeraarsampt toegelaaten worden, gelyk ook in het begeeven der beroepen (ft), enz. Een tamelyk uitvoerig bericht geeft ook de Schryver, aangaande de zogenaamde Convocation, Nationale Synode , of geestelyk Parlement, zo als men het verkiest te noemen, welke jaarlyks te gelyk met het Parlement byeen .geroepen, maar terltond na de eerlte byeenkomst weder geichorst wordt. ,, Ongetwyfeld ," zegt de Heer wendekorn , en ieder, die iets weet van de Engelfche Historie, zal het met hem zeggen , „ ongetwyfeld hebben de natie, „ de kerk , de menschlykheid en de verdraagzaamheid 'er ,, by gewonnen , dat deeze Kerkvergadering tot een niets „ beduidend ding gemaakt, en bykans zo goed als afge,, fchaft is : immers heeft de droevige ondervinding genoeg getoond, hoe een hoop vette, ten deele hovaardige, ten „ deele onverltandiglyk yverende, geesteiyken, in zulke by,, eenkomften, dan eens in ernst, dan eens tot tydverdryf, „ doorgaans aan 't kabaleeren raken , welke vervolgingen en andere onheilen daaruit voortfpruiten , en hoe zeer dit alles gefchikt is om den waren geest des godsdiensts, ,, den vrede en de liefde, uit de kerk te verdringen C+M-)." Het Hoofdftuk over de Verdraagzaamheid is 'zeer leezens■ waardig, en bevat aanmerkingen, welke op genoegzaam alle landen toepasfelyk zyn. Langen, tyd heeft iu Engeland de vervolging van ketterye geduurd, de ftraffen van verbranden ("*) bl. 129. (t) bl. 72, 95. (I) b!. 132. (§) bl. 82. (**) aïd. Uf; bl. 10», enz, (Ij) bl. 88. L5  ,154 e' *• A- WENDEBORN den en hangen zyn 'er nog lang geoefend, en na dat meia al had opgehouden de onmenfchelyke Wetten, daaromtrent in vroegere dagen gemaakt, ter uitvoeringe te brengen , bleeven dezelve nog langen tyd onherroepen, en dus altoos als eene opgeheven roede, of liever moordtuig in terrorem, van de Disfenters : allengskens kwam 'er eenige verzachting , maar welke nog verre was van te voldoen aan de Christelyke liefde , of aan de rechten der menfchelykheid. „ In het Jaar 1779 is het eindelyk zo ver gebragt , dat I de geesteiyken onder de Disfenters ... om. net Leeraars- I ambt te mogen aanvaarden : ... alken een verklaaring hebben af te geven van den volgenden inhoud. Ik neem het Oude en het Nieuwe Testament aan , als behelzende 9 „ de openbaaring van de oogmerken en den wil van God; en „ ik neem dezelven aan als den regel van geloof en van wandel (*)." Gndertuslchen voegt de Schryver hierby , ,, zoude men het fpoor byster zyn , indien men waande , ,, dat de hier befchreven verdraagzaamheid der heerfchen,, de kerk uit de regte bronnen haaren oorfproug ontleende , en dat eigenbaat niet nog fteeds hare lage rol ,, bleef fpeelen. Die eerfte en groote wet, al wat gy wilt I dat u de menfchen doen , doet gy hun alzo , fchynt ge- I heel uit het oog te zyn verlooren : en de bisfehoplyken I „ zouden zeer over verdrukking klagen , indien de Pres- I byteriauen , de heerfchende kerk uitmakende , hun met I „ dezelfde maat uitmaatten , met welke denzelven thands , door hun uitgemeten wordt , enz." Over bet ge¬ heel komt het ons voor , dat de Bisfchoplyke Kerk , en , derzelver Kerkelyken, by den Heere wenberorn niet in zeer groote achtinge zyn, en fomtyds hebben wy wel eens ! gedacht, dat zyne berispingen ruim genoeg ltreng en alge- j meen waren , fchoon het tevens niet te verwonderen zy , j dat in eene Kerke, by welke met de aanftellinge der Leerbaren zo ruw wordt omgefprongen , by welke zeer veelen dier Leeraaren een zo ellendig fober inkomen hebben , by i welke tevens eenige vette bedieningen zyn , die door de gunst van bet Hof begeven worden, zeer veelen der Ker- j ke'yken noch door hunne kundigheden uitmunten , noch i door J (*) bl. 576. Op de volgende bladzyde heeft de Vertaaler eene Aantekening, in welke zyn geheugen, of een oogenblik van onoplettendheid, hem eenigzins fchynt misleid te hebben. Doch de misdag is te gering om 'er verder van te gewaagen.  staat van gro©t-brittanje. ï*J5 ;door de andere vereischten, welke Apostel paulus in zynen tyd vorderde. In het korte Hoofdftuk, dat van de Disfenters in het algemeen handelt, is de Sciiryver van oordeel, dat derzelver getal , alle Gezindheden by elkander genomen , tegenwoordig in Engeland niet meer dan honderdduizend huisgezinnen zal bedraagen, en dat de evenredigheid van dezelven , tot de heerfchende Kerke, omtrent zal zyn als een tegen zes (*_). Of deeze beide opgaaven naauwkeurig met elkander ltrooken in een Land , dat edyke millioenen inwoonderen bevat, zullen wy hier niet onderzoeken : ook is het zeker, dat men in dit foort van zaaken zich meestal met een ten naasten by moet vergenoegen. , Van de gevoelens der hedendaagfche Presbyterianen geeft de Schryver een verflag, getrokken uit een gedrukt werk van den bekenden priestley, dat wy gaarne zouden overneemen, indien het voor ons beftek niet te uitvoerig ware. Wy zullen daarom alleen melden het kortere antwoord , het geen de Heer wendeborn ontving van eenen Presbyteriaanfchen Kerkelyken , welken hy vraagde , „ waarin „ het voornaamfte kenmerk der geesteiyken van zyne Ge„ zindheid, met betrekkinge tot liet leerftellige, bcltond." Dit was het antwoord. Onze denk wyze is zeer onder„ fcheiden. De meesten onzer zyn Arminianen , fominigeu ,, Arianen , fommigen Socinianen , en ettelyke weinigen „ yverige voorftanders van calvyn. Ieder belydt in het j, ltuk van den Godsdienst wat hem waarfchynlykst voor- komt , en niemand is in deeze dingen des anders rech„ ter Ct)." In het Hoofdftuk , dat van de Engelfche Baptisten of Doopsgezinden handelt, welken den Doop alleen op de belydenis des geloofs en by onderdompeling bedienen, meldt de Schryver de redenen, welke zeker Leeraar van die Gezindheid hem gaf voor deeze handelwyze. Of die redenen hier wel in haare volle kracht gefield zyn, zal, misfchien, den zodanigen, die weeten, dat de Heer wendkborn een ander gevoelen, is toegedaan , eenigzins twyfelachtig voorkomen. Óndertusfchen verhaalt hy, dat hy eens by bet bedienen van den Doop op deze wyze tegenwoordig was, en verklaart by die geLgenheid rondborftig. ,, Het „ gantfche bedryf liep met veel meer betamelykheid af, „ en (*) bl. 102. (f) bl. 201.  *5Ö G. F. A. WENDEBORN „ ea was veel ftigtelyker dan ik het my had voorgefteld • „ en op zyn minst kan men 'er van zeggen, dat geen Doop „ grooter overeenkomst kon hebben met die in de Jordaan „ zo als dezelve in 't Euangelie wordt befchreeven (*) " Verder wyst hy zynen Leezer tot the History of the English Baptist van crosby (f) , als tot een geloofwaardig werk. Het is ons, toen wy het lazen, ook zo voorgekomen, ichoon het ons tevens toefcheen, dat de Schryver, als zelve dier Gezindheid toegedaan , doorgaans derzelver zaaken in het gunftigfte licht plaatst. Maar dit riioeten wy erkennen, dat wy reeds het grootfte gedeelte van het Werk des Heeren crosby geleezen hadden , eer wy dorften bepaalen , of hy tot de General dan tot de Particular Baptists behoorde. Het onderfcheid tusfchen deezen wordt door onzen Schryver in deeze woorden opgegeven : „ De eer„ ften zyn byna allen Socinianen, en lieden die zeer vry „ denken, het welk de reden was, waarom emlyn, wil„ liam whiston en de bekende Dr. forster zig onder „ dezelven gehouden hebben. De laatften zyn yverige na„ volgers van calvyn, en naauwgezette rechtzinnigen. „ Dieshalven kunnen zy niet opwegen tegen de eerlfen, „ welken hun in geleerde en van vooroordeelen vervreemde „ mannen verre overtreffen; doch zy zyn tevens veel tal„ ryker, enz. (j)" Zoude wel eene van beide partyen met deeze befchryvinge te vrede zyn? Is zy inderdaad wel naauwkeurig ? Welke eigenlyk de gevoelens van foster waren omtrent de Leer der Drievuldigheid, durft de Schryver van dit artikel niet vast bepaalen , maar emlyn en whiston waren zeer zeker geene Socinianen. Zouden de voorftanders der gevoelens van calvinus het ook wel als een vleiend compliment aanmerken, dat juist om deeze reden het getal van geleerde en van vooroordeelen der vreemde mannen by hun kleiner is dan by andere Gezindheden ? Het eigenlyke onderfcheid tusfchen de beide foorten van Baptists is genoegzaam hetzelfde als tusfchen de Remonftranten en Contraremonftranten , terwyl allen door den Doop zig onderfcheiden van de overige Christenen. In het algemeen hebben de Predikanten onder de Disfenters geene „ vastftaande wedde, maar worden uit de vry., willige toelagen hunner Gemeenten onderhouden. Naar mate dezen aanzienlyker zyn , ftaat de Leeraar beter „ met zyne inkomften. Verlaat hem de Gemeente , zo (*j bl. 249. (f) bl. 254. Q) bl. 246.  STAAT VAN GROOT-BRITTANJE. ' 157 hebben zyn ampt en zyn inkotnften tevens een einde.... Met de Schooien en Academiën ltaat het onder de „ Üoopsgeziilden op denzelfden voet als onder de overige „ Disfenters. Een man, die zig daartoe gefchikt denkt, „ neemt een zeker getal kostgangers aan, om dezelven, of „ blootelyk voor 't gemeene leven op te voeden, of tot het „ Leeraarsampt op te leiden. Zo dra hy fterft of de „ School opgeeft, neemt het werk een einde (*)" Men. kan hieruit gemaklyk opmaaken, dat ,• fchoon de Disfenters in het algemeen in tamelyken getale zyn, de toeftand van byzondere Gemeenten, van de Predikanten en van de Schooien, onder hun zeer onzeker en wisfelvallig moet weezen. Met de Quakers is de Schryver zeer ingenomen. Hunne gevoelens is hy niet toegedaan, maar loopt hoog met hunne zeden. Zie hier hoe zyne befchryving van deeze Gezindheid aanvangt: „ Het is eene inderdaad te be„ treuren omftandigheid , dat deze Gezindheid meer af „ dan toeneemt: want in den geheelen omvang der ker- kelyke historie zal men 'er geene aantreffen, by welke de zuiverheid van zeden, en de tot het welzyn der „ Maatfchappy zo noodzaaklyke deugd en opregtheid, zig algemeener, Iterker en fchooner, vertoont dan by ,, deze (f)". Vol van vooroordeelen tegen hen, gegrond op de befchryvingen , welke hem in Duitschland gegeven waren, kwam hy in Engeland. „ Dan," zegt hy openhartig, „ hoe groot was niet myne verwondering toen ik „ hen oneindig beter , oneindig meer naar den waren geest des Christendoms gevormd, bevond, dan die „ genen , welken hen met zulke hatelyke kleuren fchet„ zen (|)." Ons bericht is ongevoelig reeds tot eene aanmerkelyke lengte uitgedyd; anders zouden wy, raakende de evengemelde als andere Gezindheden , met vermaak nog het een en ander opgeeven. In het XVde «Hoofdftnk vindt men eene befchryving van een gezelfchap of zogenoemde Club, onder den naam van Hellfire Club, of het Gezelfchap des jielfchén Vuurs , waarvan Lord sandwich en de bekende john wilkes beide leden waren. In dit gezelfchap vindt men een ftaaltje van de alleronbefchaamdfte fpotterny met alles wat Godsdienst heet, van welke wy ooit gehoord hebben. C*) bl. 253. (t).bl. 9S>S. (O ald.  15S G. F. A. WÊNDEBORN, STAAT VAN GROOT-nRITTAN'JE^ Om dezelfde reden zyn wy het Xlde Hoofdftnk voor* bygegaan, waar uit wy anders gaarne iets zouden bygc-bragt hebben, daar de gevoelens der Unitarisfen in de laatfte jaaren in Engeland zo veel gerucht gemaakt hebben.. Even merkwaardige berichten vindt men makende den ftaat der Roomsch-Katholyken- in het XVde. M.iar wy zullen dit uittrekfel eerder afbreeken dan eindigen met een woord te zeggen van eene aantekening des Vèrtaalers op bladz. 397. Daar wordt de Heer jacq. courtonne , in leeven Predikant der Walfche Gemeente te Leeuwaarden, opgegeven als de waarfchynclyke Schryver der Voor-* reden voor de Franfche vertaalinge des briefs van den Heer joannes stinstra , in leeven Predikant onder de Doopsgezinden te HarlingcH, tegen de Geestdryvery. Toevallig bezit de Schryver van dit uittrekfel een exemplaar van die vertaalinge , waarin de voorige bezitter , die misfchien de Heer courtonne zelve was, op het fchutblad heeft aangetekend, dat de Heer francois de bojssy, Gouverneur van den [toenmaaligen] jongen Graaf van Athlone, de Vertaaler, en dus ook de Schryver der Voorreden voor dien brief, was. Volgens dezelfde aantekening is de Heer de boissy op Kersdag van het Jaar 1755 in den Haag overleden , en wordt van denzelven een uitmuntend character opgegeven door den Heere de premontval , in de opdrukt van zynen Diogene decent, Gedenkfchriften en Reizen des Graaven van benyowsky, door hem zeiven befchreeven, naar de Engelfche Vertaa,ling uit het oorfpronglyk Hamlfchrift overgezet. Hde DesL Te Haarlem by A. Lo.osjes Pz. 214 bl., in gr. Svo. Ongetwyfeld baart het ons genoegen, wanneer wy nut• dekken dat onze Aanpryzingen van des waardige Werken, den dank* onzer Leezeren verdienen, als zy, daardoor opgewekt, zich dezelve eigen maaken, en bekennen moeten op een goed berigt af gegaan te zyn ; dit is ons menigwerf, doch inzonderheid, omtrent deeze Gedenkfchriften en Reizen des Graaven van benyowsky, voorgekomen, welks Eerfte Deel' wy,in den voorleden Jaare, aankondigden (*,). Oo het breed verilag toen, gegeeven , we- (*) Zie Algem. Vadert. Leiieroff. voor I Sc. bl. 4^  l?EH7ülVSKï,ï REIZE». i$9 liqfgejtf üit uitlokkend; Boek, mogen wy ons thaus beroepen, zonder des iets meer te zeggen. " Met het Zestietide Hoefdftuk, het Eerfte in het nu voor ons liggend Deel, hervat de Schryver het Verhaal vau de Bedryven der Ballinge» , aan welker hoofd hy eene zo> vreemde rol fpeelde. Veelvuldig waren de Plans ter outkominge beraamd, terwyl Minnenyd en Nayver van éénen der Tochtgenooten hem fieeds dwarsboomden, in groote ongelegenheid en het uiterlie gevaar bragten, waar uit hy zich met eene mee.sterlyke behendigheid redde, en eindelyk een Plan ter ontkominge' met een Schip voorlrelde,, dat listig bedagt was, en de goedkeuring zyner Medeballingen wegdroeg. Bunyowsky's Ontwerp om eene Volkplanting te Lopatiha aan te leggen, 't welk zo veel goedkeurings by den, Gouverneur te Bolsha vondt, wilde by in tusfchen meer en, meer fterkte geeven, waartoe eene Reis derwaards itrekte, in het Negentiende Hoofdftuk verhaald. Onder de byzonderheden op deeze Landreis ontmoeten wy een verhaal van een Kamfchatkqfchen Waarzegger, zeldzaam genoeg om hier plaats ce krygen. ,, Te Tfekawlia vonden wy een Schaman , die zich voor Waarzegger uitgaf, en, volgens het begrip der Inwoonderen , met den Duivel gemeenfehap had. Ik was nieuwsgierig om' ooggetuigen, re weezen van de bedryven deezer bedriegeren, en hieldt daarom by den Tajon aan,, dat hy den Schaman tot my zou brengen, om my myn lot te fpellen: de Tajon deedt zyn best om hem tot het voldoen aan myne begeerte te beweegen; een gift van zes Roubels haalde hem over. „ Toen de Waarzegger intradt, deedt hy alle Vrouwen uit de Yourtb gaan, waarop hy zich naakt uitkleedde. en zyn geheele lichaam met zyn eigen water beftreek. Toen kleedde hy zich in een lang kleed van getaande Hondevellen, op zyn hoofd zette hy een muts met twee hoornen , en maakte een trommel voor zyn buik vast. Dus toegetakeld , plaatfte hy zich in 't midden van de Yourth ,en draaide zich édns rond, onder het roepen vaniTziSïï, Kutui, Kututfita, en haalde een vies uit zyn zak, die hy gedeeltelyk uitdronk. Naa dit alles wierp hy zich op den grond neder, en bleef vyftien minuuten beweegloos liggen. Die' tyd verftreeken zynde, begon hy een beklaaglyk gefchreeuw te maaken; kort daar naa rees hy op, en floeg uit al zyn magc op de trommel, zonder eenige.tnsfebenptoozing, dan alleen nu en dan om. aan zyn jammerend gefchreeuw meer kragt  IÓÖ ÈENYOWSKY'S te geeVen. De beweegingen, welke hy maakte, waren zrj geweldig, en zyn gefchreeuw zo Iterk, dat, in 't einde, zyn mond, oogen, en alle zyne leden eene lluiptrekkende beweeging kreegen, fchriklyk om aan te zien. Een uur dus doorgebragt zynde in allerlei mogelyk verbecldbaare trekkingen, ging de Schaman op den grond neder zitten, en begon zyne Waarzeggery met een fchorre en flaauwe Item: hy voorfpelde my : „ Gy zyt gekomen om uw lot „ van myn Geest te verftaan, hy zal uwe poogingen on,, derfteunen , om den dood te wreeken van de geesten ,, uwer Voorouderen , door de Rus/en verflaagen. 't Is „ Kutuchta, die met u is. Gy zult het bloed uwer vyan„ den zien; gy zult gelukkig zyn op uwe reis; doch na,, derhand, wanneer gy. bloed zult Horten, zal uw eigen „ vloeijen; doch het zal dierbaar zyn aan de geesten uwer „ Vaderen !" Deeze woorden uitgeboezemd hebbende viel hy in flaap, en de Tajon deedt hem in een afgezonderde Yourt brengen. „ Op myne vraag, welk vogt deeze gewaande Waarzegger gedronken hadt? berigtte my de Tajon, dat het een aftrekzei was van Muchomor, eene foórt van Champignon , die eene dronkenmaakende kragt bezat. Hy verzekerde my dat dezelve fterk genoeg was om den Schaman zomwylen drie of vier dagen, naa dat hy den drank gebruikt hadt, te doen flaapen; waar uit ik beiloot, dat de Muchomor in uitwerking veel gelykheids hadt met Opium." Eene gevaarlyke verdeeldheid onder de Ballingen, met derzelver gevolgen, gelukkig voor benyowsky, door zyn beleid en moed, uitloopende, befchryft ons het Twintigjte Hoofdftuk , terwyl het volgende ons'de doorfleepe onderhandeling des Graaven met den Capitein van het Schip, ter ontkominge, alsmede de voorbereidzels tot de fteeds naderende volvoering des Plans, vermeldt.' Onder het maaken der Toebereidzelen tot het vertrek ontdekt Juffrouw aphanasia het oogmerk der Ballingen , 't welk een zeer aandoenlyk tooneel oplevert tusfchen den Graaf en die met hem Iterk ingenomene Dogter des Gouverneurs , is het Twee-entwintigjte Hoofdjluk opengefchooven. —De gevaaren van ontdekking groeijen aan,en met deeze verdubbelende poogingen des Graaven om de gevolgen daarvan te voorkomen en nadere fchikkingen te maaken, om, by eene opkomende ontdekking, de ontkoming te volvoeren; deeze , met de Ontdekkingen door het Gouvernement gedaan, en de verrigtingen van het Gouvernement, ingevolge der ontdekkiuge van "des Gras-  reizen, Graaven Plan om de Ballingen te verlosten, beflaftn de vier volgende Hoofdrukken. Niet zonder verbaasdheid zal men leezen hoe de Graaf zich verzet tegen zyne Gevangenneeming; hoe hy het Fort in 't bezit krygt, en de Gouver-. neur in liet gevegt fneuvelt; hoe hy de Krygsmagt des Gou» vernements tot overgave en het leveren van Gyzelaars aan den Graaf noodzaakt, en zal deeze aandoening leevendig blyven onder het leezen van het één-en-twintigfts Hoofdjtuk , vol van gevaaren en ontkomingen , in _ de laatfte dagen , die zy vóór het Vertrek, met zo veel moeite, list en geweld, bewerkt hadden. Verwisfeling van 'plaats cn omftandigheden fchenkt, in 't vervolg van dit Deel , eene nieuwe en onderhoudende, leevendigheid aan het Dagverhaal. Bknyowsky is nu aan Boord en gaat onder zeil. Dy bereikt Bcerings Eiland, waar hy kennis maakt met eenen ochotyn, een Gelukzoeker omtrent met hem van gelyken ftempel, wiens zeldzaame leevensloop kortlyk dus befchreeven wordt. „ De Heer ochotyn was een Man van eene Saxifchs Familie, en diende onder Keizerin elisabeth, in het Régiment van smolenskoi, 't welk hy verliet om Adjudant te worden onder den Generaal apraxin. Toen deeze Generaal, op last der Keizerinne, gevangen genomen werd, zondt men hem desgelyks in de gevangenis met den Baron klasewsky , die nog een Balling is te Jakutzk , onder den naam van aikin. De Heer ochotyn werd uit de Gevangenis niet ontflaagen voor dat hy als Balling na Siberië trok. By zyne aankomst te Jakutzk , verwierf hy dc gunst van na Ochoczk gezonden te wordan, waar hy zich verhuurde op een Schip, op de Bevervangst uitgerust. Naa twee tochten daarmede gedaan te hebben, bemagtigde hy, op de derde reize, vyftig Man van het Scheepsvolk in zyne belangen overgehaald hebbende, het Vaartuig op de jleuthes Eilanden , "hy maakte 'er twee andere prys mede, welker Manfchap zich by hem als Lotgenooten vervoegde. Zyne party beftondt,in den beginne,uit honderd-en-vier-en-dertig Man, allen kloekberaaden, en in ftaat om de Zecmagt vart Ochoczk het hoofd te bieden. Achttien maanden daar naa hadt hy het geluk om zich te vestigen op een der grootfte Aleuthes Eilanden, waar hy verbintenisfen aanging'door zyne Medgezellen aan jonge Dogters der Eilanderen te doen trouwen. Het vertrouwen , 't welk hv kon ftellen op de Vriendfchap der Inboorelingen deezer Eilanden , hadt hem doen befluiten om Volkplantingen aan te leggen ; doelt j-ett. 1792. no. 4. M * daar  itia benïowsky's daar het hem aan de noodige wapenen en gereedfchappen ontbrak, was zyn bet] uit Kamtfchatka en Ochoczk te bezoeken , met oogmerk om deeze twee vastigheden geheel te vernielen en weg te neemen, wat hy oordeelde dat hem van dienst kon weezen." De onderfcheide bedoelingen van dit Broederpaar Gelukzoekeren, die elkander zo toevallig aantroffen, maakte eene voorgeflaagen vereeniging hunner poogingen onmogelyk; dan zy zwoeren elkander vriendfchap met wederzydfche beloften van allen mogelyk dienstbetoon , gelyk ook het Gefchiedverhaal uitwyst dat eenyowsky van zyne kennismaaking met ochotyn ondervondt. De Graaf betoont zich een kundig Zeeman, als hy zich door zyne Tochtgenooten genoodzaakt vondt Noordwaards op te zeilen, de Kust van America bereikt, doch wegens het veelvuldig Ys moet te rug keeren. Op welken hertocht hy by eene menigte Eilanden komt, en verfcheide Rus/en vindt, die onder het bevel van ochotyn ftonden , hem hulpe booden, en zyn geheel ontredderd Schip herftelden. Met ochotyn's Vrienden maakt hy de voorheen gelegde banden vaster , en verlaat het Eiland Urimufir , naa veele zonderlinge ontmoetingen op 't zelve gehad te hebben. In zyne omzwervingen op Zee moet de Graaf, met zyne Tochtgenooten , groot gebrek aan voedzel en water uitharden, tot hy een onbewoond vrugtbaar Eiland, het Water-Eiland genaamd, aantrof, naa het doorltaan van de grootfte elenden des gebreks en Zeegevaars, op eene aandoenlyke wyze befchreeven , vermeerderd door morrend misnoegen, opftand, en herhaald ftaan na benyowsky's leeven. Veel moeite hadt bet in, de Tochtgenooten te beweegen dit Eiland te verlaaten, en van de Plans, daar gevormd, af te brengen. Eene fteeds tegen hem woelende Party , onder het aanvoeren van zyn geflaa°-en vyand stephanow , hadt zich meester gemaakt van het Schip. Laaten wy hooren hoe hy uit deezen neteligen toeftand zich redde. —— „ De vermeestering van het Schip ontveinsde ik zo goed ik kon. Myn onheil fcheen onuitkomelyk, wat kon ik op een onbewoond Eiland zonder Schip uitvoeren? Om derhalven eenigen invloed te bekomen over dit balftuurig Volk, noodigde ik hun uit tot eene zamenkomst, op welke ik beloofde myne daadlyke gevoelens aan hun te zullen ontdekken. Dezelve werd ierftond gehouden j alle Medegenooten waren 'er by tegen- wo«r-  woofdig, uitgezonderd stephanow, en de tien mannen by hem aan boord. Ik verklaarde, dar niemand hunner meer dan ik hartiyk kon verlangen, om zyn verblyf, op dit ge* lukkig Eiland, te vestigen; doch dat verfcheide bedenkiu, o-en my wederhielden van dit befluit te omhelzen: om te toonen dat zy welgegrond waren, betuigde ik hun , dat ? ons gezelfchap uit een groot aantal Mannen bcltaande , c\t flechts acht Vrouwen , deeze onevenredigheid onze eensgezindheid zou ftooren, en dat, in de daad, dit gebrcis aan Vrouwen my wederhouden hadt van het voorltel om ons verblyf hier te bepaalen; maar dat ik eindelyk, ziende dat hun belluit genomen was, hierin wilde berusten, op ééne voorwaarde. Toen riepen zy allen Luister! Luister! Ik vervolgde, dat myn oogmerk was na Japan te zeilen, daar eene landing te doen naby eene Stad , waar Wy tel veele Vrouwen, als wy konden magtig worden, alsmede Vee en Graan, zouden medeneemen en wegvoeren. Wilden zy zich verbinden om my in dien toeleg te onderhennen , dan beloofde ik met hun op dit Eiland te verblyven , werwaards het wederkeeren ons gemaklyk zou vallen; éénd maand zou genoeg zyn om dit ontwerp te volvoeréiis JNaauwlyks had ik myn voorltel geëindigd; of zy allen riepen uit: Lang leeve ons Opperhoofd! Lang leeve onze Généraal! en zy kwamen de een naa den ander om myn ham} te kusfen. „ Hun zo verre tot onderwerping gebragt hebbende' j Vorderde ik, dat zy na boord zouden gaan, en stephaNöW aan land brengen? want'ik gaf hun myne vrees te verftaart, dat die dolle Man zyne tegenItreevingen mogt eindigen , met het Schip in brand te lteeken. Deeze Vrees wrogi ylings zo zeer op hunne gemoederen, dat zy in alleryl ni de landingsplaats melden. Stéphanow het Volk van zy* ïie Party ziende loopen (*) , veronderftelde dat zy dooi die van de myne werden nagezet, hy kwam op ftrand om zich by hun te vervoegen; doch ftondt zeer verlteld 9 wanneer hy van zyne eigene party gegreepen werd* Zf bragten hem tot my; ik ftelde hém onder de bewaaring; van den Heer sibaewj (*) Eenige vari zyne Party waren by benyowssv gekomen j tnet ontdekking van stephano.v's toeleg; doch met verzekering; dat zy stepuanow in zyne handen zouden overleveren* /r«di*& fey hun wilde belooven op het Eiland te bh/rou U 3  164 benyowsky's reizen. „ Op dan volgenden dag deed ik het Volk byeenkomen, om den Eed van trouwe en gehoorzaamheid aan my te vernieuwen. Ik zwoer ten dien zelfden tyde , dat ik , na onze onderneeming in Japan uitgevoerd te hebben , na bet Water-Eiland zou wederkeeren , om ons daar te vestigen. Naa deeze plegtigheid gaf ik last, het geftaakte werk weder aan te vangen, te visfehen, te jaagen, en vrug- ten te verzamelen, tot voorraad op onze reis. De Medegenooten , ingenomen, met het denkbeeld van eene nieuwe Volkplanting te vormen, 't welk, naar hunne verhitte verbeelding, eerlang een Ryk kon worden, arbeidde den geheelen nagt, en haakte, gelyk de Heer panow my verzekerde, alle beproeving van de Erts , met het vast befluit om dat gedeelte van hun Plan, by hunne wederkomst , uit te voeren. De nagt was klaar en fris , alle Zieken waren herfteld. De' gevangen Visch was zeer goed, en fchonk ons gezond voedzel; onze maaltyden hadden verfcheidenheid van Wild en Vrugten. De Heer panow, goede Wildfchutters met zich genomen hebbeuce, toog uit om Zwynen te fchieten." Met deezen voorraad van Leeftocht en Water aan boord, verlieten zy het Water-Eiland om na Japan te hevenen. Vrolykheid heerschte onder de Schepelingen. — Hier mede fluit het drie-en-dertigjle Hoofdjluk , en dit Tweede Deel ; laatende de Leezer in eene haakende nieuwsgierigheid na den verderen afloop deezer zamenfchakeling vau wonderbaare Lotgevallen, die wy hoopen dat eerlang verzadiging zal vinden. Voorts pryst dit Werk zich aan, door eene vloeiende Vertaaling en keurigen Druk. Prysverhandeling over de Vereischten in eene Levensbefchryving der Dichter en ; uitgegeeven door het Genootfchap: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Te Leyden voor het Genootfchap. En zyn te bekomen te Amjterdam by H. Keyzer, 1790. In gr. 8vo. 64 bladz. ^edert eenige jaaren had het Leydfche Genootfchap een Zilveren Eerpenning beloofd, aan hem die in eene Verhandeling zoude aantoonen de Vereischten in eene Levensbefchry ving der Dichteren, byzonderlyk voor zoo verre dezelve dienen moet ter kenfehetze van hunne onderfcheidene yerdienfteuy en dus ter bevordering der Gefchiedenisje van on-  frysverhandel1ks. 1»S mze Nederduitfche Poëzy. In de jaarlykfche Vergadering van 1790 had zy het genoegen, uit de ingekumene Verhandelingen over dat Onderwerp, de bovenftaande, door den Heere jan jacob vereul opgefteld, met dien uitgeloofden lierpenning te bekroonen ; en het Genootfchap heeft goedgevonden dezelve afzonderlyk te doen drukken, als eeue inleiding tot het Leven der Nederlandfche Dichteren en Dichteresfen, waarvan het Eerlte Deel, bevattende de Leveusbefchryvingen der Dichteren pihlip van marnix , Heere van St. Aldegonde, sybrand feitama en arnold hoogvliet, met derzelver afbeeldingen vercierd, voor eenigen tyd is in het licht gegeeven; en welk Werk,zo dra mogelyk, vervolgd zal worden; zynde, volgens de Programmas des Genootfchaps, de Levensbefchryvingen van Mejuffrouw elisabeth koolaart gebooren hoopman, door Mr. t. van ljmburg, in V Hage, en die van gerard brand , en den Hoogleeraar aurianus van róyen , beiden door g. brènder a brandis, te Amjterdam , daartoe ingeleverd , en met de uitgeloofde Medailles bekroond geworden. Na eene gepaste Inleiding, befchouwt de Heer vereul, het oogmerk van eens Dichters Levensbefcliryving, als tweeledig: „ Eerltelyk ftrekkende, om ons dien Sterveling, dien wy, als 't ware, een verhevener-loopbaan zien betreeden, dan die op welke het grootfte gedeelte onzer Natuurgenooten wandelt, en dien wy, met het edel vermogen van ons te treffen, te bekooren, begaafd, in die loopbaan bewonderen, nader by ons, in den gewoonen kring der menfchen, geplaatst te doen vinden, om ons daardoor te doen zien, dat hy, dien wy, door zyne ftem verrukt, als grooter, als edeler dan wy zyn, befchouwden, egter, behalven zyn byzonder kunstvermogen, ons in alles gelyk is. Dus toen de Liederen van homerus den laateren Grieken in de ooren klonken , hielden zy dien verrukkenden Zanger voor een hooger Weezen, en bouwden hem Tempelen; dan zyne Gefchiedenis zegt ons, dat hy arm, ongelukkig, en dus niets meer dan een mensch was. Maar het oogmerk van de Levensfchets eenes Dichters is ten tweede, en wel voornamenlyk, om hem, in zyne betrekking als Dichter, te kennen, om hem als zodanig te zien werken. — Want, gelyk de Beminnaar der Natuurkunde , wen hy in het lentegroen den Nachtegaal zyne fchelle toonen hoort liaan , en daardoor verrukt wordt, verlangt dien lieven Zanger van naby te befchouwen, en M 3 de  I6ö ?R7S VERHANDELING. de rerle, waarom die Vogel boven alle andere zulke fchoobe klanken kan voortbrengen, na te fpooren; zo verlangt ook de Beminnaar, de VVysgeerige Beöefenaar der Poëzy, den Dichter nader te kennen, om, ware het mogelyk , het kenfchetzend onderfcheid tusfchen deszelfs Zielsvermogens en die van anderen, te vinden, en daar uit pfychologifche Stellingen, theoretifche Waarneemingen, te ontwikkelen. — Is hy nu niet in het geval van den Dichter zelv' te kunnen zien, dan kan gewis niets aan zyn doelwit beteren dienst doen, dan deszelfs welgefchreven Gefchiedenis, in welke hy, zo a) geen fchildery van den Dichter, dat alle zyne trekken, aelfs de geringde, uitvoerig vertoont, ten minften deszelfs fchaduwbeeld, dat zyne hoofd zyne meest kenfchet- ?ende, trekken tekent, kan vinden." In eene algemeene Aanmerking vooraf gezegd hebbende , dat een Levensbefchryver altyd in het oog moet houden, dat hy eene Levensgeschiedenis van, en geene Lofreden op, zynen Dichter moet vervaardigen; deelt de Schryver vervolgens deeze zes regelen mede, welke alle door leerzaame cn onderhoudende voorbeelden geftaafd en aangedrongen worden, t. Een Levensbefchryver moet aantekenen op weiken lyd van het leven des Dichters, zyn dichterlyke geest zich begon te vertoenen, op welke wyze, en hoedanig dezelve zich toen vertoonde. 2. Welke de hulpmiddelen waren , die de Dichter aanwendde om zyne genie te befchaaven en groot te doen worden, alsmede welke modellen hy ter naarvolging verkoos, g, Hy moet de wyze van werken zynes Dichters doen kennen. 4. Hy moet aantekenen in welke foert van Dicht/tof en en Dlchtjlukken, of Poëzy, zyn Dichter het liefst werkte, en %n welk hy het best flaagde. j. Hy moet de Werken van ■zynen Dichter aanwyzen , dezelve, vooral de Poètifche, stoor deelen; 's Dichters verdienden ter naarvolginge, miar E GENH'S DER GULDEN VRYHEID ZYNE ^ETHERISCHE VLEI GELEN JUICHEND KLAPTE, DAAR DOOR DEZELVE DE SCHOONE MORGEN V>Zi HLUCHLYKEN DAGS CLAKSRYK TER K1MI48 UITREES. Os.  TfiÓNEELEN IN PARYS. IfTg Onder het opfchrift komt nu de naam des afgeftorvenen , de tlng zynes doods, e. d. g. Beeldhouwer, De infcriptie is charmant uitgevoerd. Zo geheel in den toon der oude Steenen opfchriften. Zadelmaker. Ja: geheel in derzelver trant. Slotenmaker. Zy behaagt my zeer. IVagenmaker. IV y ook , dit moet ik openhartig bekennen. Wannéér ik ooit of ooit llerve , zal niemand anders dan gy de infcriptie op myne grafzerk maaken, als gy nog leeft. P'erchot. Niet waar, een Wagenmaaker ....V IVagenmaker. ja, een Wagenmaker. Verchot. Dit kvert veel ftof tot zinfpeeüngen op, als, by voorhield, zo wel het raderwerk in het algemeen, als het fnel rollend rad des voortylenden tyds! reeds by voorraad veiblyde ik my deswegens IVagenmaker. Nu ja , ik wilde juist daar mede niet zeggen Verchot. Dat gy geen lust hebt, om zoo fpoedig te fterven ; de Hemel bewaare my , dat is ook myne meening niet; maar ik meene Hechts, dat ik my over een groote zestig jaaren veiheugen zal , in het maaken uwer infcriptie : iu allen gevalle zoude ik dezelve voor uit kunnen maaken , ten einde gy dezelve zoudt hebben, indien ik vroeger dan gy kwaamt te fterven. Ik beveele my dus in uwe gunst , voor euie Louis d'Or ben ik eiken dag ten uwen dienfte. IVagenmaker. Zeer wel. Verchot. Ik ben zeer redelyk , dit moeten, zelfs myne vyanden , my nageeven. Beeldhouwer. Zie hier myne fchets voor het Monument: —op het Posteme/.t, het welk door de infcriptie vercierd is,'ftaat éene urna, omwonden door eene Slang, welke in heure ftaarc byt. Een hiërogliphisch beeld der eeuwigheid. Verchot. Uitneemend! Beeldhouwer. En nevens de urna omarmen de geniën, Vryheid en Vaderland, elkander. Verchot. Heerlyk gedacht. De uitvinding doet den Kunftenaar eer aan, Zadelmaker. En nu zullen wy alles ter begraving onzes gesneuvelden broeders in orde maken. Slotenmaker. Ja, kom aan. Zadelmaker. Ik heb zoo veel te bedenken, te bezorgen , te beftellen ; dat ik waarlyk niet weet, waar my het hoofd ftaat. Verchot. Dat geloof ik; zoo gaat het allen iudeWae» reld, die zoo veel bezigheden hebben. Zadelmaker. Ja wel. ja wel! Uit het korte Voorbericht voor dit Stukje, zien wy, dat üeezii Tooneeleu uit het Hoogduitsch vertaald zyn. —— By M f' w-  ï?» tooneelen in paryj. (ongeluk was het woord Mayland, in plaatfe van Milaan, in het ccrfie Stukje gebleeven, en als zodanig door de Schryvérs der Vaderlandfche Bibliotheek van IVeetenfchap, Kunst en Smaak, opgemerkt. De Vertaaler erkent, ten deezen opzichte, dat hy s'le de onderfcheiden naamen aller Steden en Plaatfen der sarde niet in zyn hoofd heeft, en (vervolgt hy) wan- neer men het dan in geen Woordenboek vinden kan , fchryft men ligt Leeuwentand voor Paardebloemen, In het- eersr ver- ftonden wy het verband de.ezer redeneering niet, doch het Iets van zimmermann, wegens fhederik den llden, ter herleezing iu handen krygende , vonden wy , dat die Geneesheer den Grooten frederik Lowenzahn voorfchreef, we!k geneesmiddel in de Nederduitfche Vertaaling Leeuwentand geworden is : nu gisten wy het verband , en tevens het befpottelyke dat deeze aanvoering kenmerkt. Intusfchen is het 'er verre af, dat men Mayland en Lowenzahn in geen Woordenboek zou kunnen vin. den. Want, ten opzichte van het eerfte, vindt men in kraiif.ks Worterbuch , de uitgave van Lcipzich 1768: bladz. 452, „ Mayland, Meyland, n. Milaan, Milanen, Hoofdftad van 't Hertogdom en Aartsbisdom van dien naam." En met betrekking tot het tweede, bladz. 209. „ Lowenzahn , ti. paardebloem , hengjlcbloem papekruid, kankerbloem, hondsroos, Jchurftbloem." De Vertaaler had derhalven met meer fchyn van Waarheid kunnen zeggen: wanneer men dan de woorden, die men niet kent, in geen IVoordenboek zoeken wil ^ fchryft men ligt Leeuwentand voor Paardebloemen, en Mayland voor Milanen. De Moderne Helicon. Een Droom. Voorgeleezen in, en opgedraagen aan, de Maatfchappy der Verdienften, onder de Zinfpreuk Feüx Meritis, door arend fokke Simonsz., Medelid derzelver Maatfchappye , en van verfcheide Dicht- en Letteroefenende Cenootfchappen. Te Amfterdam by A. Fokke Simonsz. , 1792. In gr. ivo. 76 bladz. Dit Stukje (volgens liet Voorbericht) enkel ontworpen , om, door een Komisch Contrast van het verhevene met het gemeenza'ame , voor een poos te vermaaken en den lach op te wekken, ftrekt tevens ter Proeve van de opvolging der voorbeelden , welke de Autheur in zyne Verhandeling, over den lagch en het lagchwekkende, aan de hand heeft gegeeven. By het herlcezen der Courant in den llaap geraakt zynde , droomt hy honderdmaal zoo geestig dan gunftig vnn den Modernen Helicon ; welke hy mag befchouwen , na de volgende zonderlinge Advertentie , in zyne verbeelding gezien , en met drie fterretjes aan den kant getekend, gelezen te hebben: %* Phebus apollon de delas , ., Marchand d'injlrumens ,, Potliques au grand Mdgaüin de Poè'fie & de Verfficet ion fut j» rtie-  DE MOBERNE HÈLICON. tlt t, ïHelicon, maakt aan alle Heeren en Dames, begunfh'gers en „ beoefenaars der thans zo zeer in den finaals zynde R\mkunde, „ bekend , dat hy onlangs, zo wel uit Düitschland als Frank- ryk , bekomen heeft, een aanmerkelyk asfortiment der aller,, nieuwfte Injlrumens Poëtiques, Bouts Rimez, DiÜionnaires Poë„ iiques, enz. dienftig voor allerlei foort van Gedichten , welke ,, in deszelfs Magazin Poëtique , daaglyks voor ieder te zien , ,, en tot de naaste pryzen , zo wel te huur als te koop , te bekomen zyn ; de Brieven franco. NU. Den Liefhebberen ,., wordt berichc, dat het Schip der Verbeelding geduurig vice ,, ver/a vaart." Den Parnas gelukkig gevonden , en het Magazyn van Mqnfieur rHEBt's, ook aan de, met gouden letters gefchreven, woorden, Hochteutfche Reimladen, fpoedig herkend hebbende, wordt hem , door eene hedendaagfche Odenzangfler, een oud Man aangeweezen, welke, met de hand onder 't hoofd, in eenige Winkelboeken zit te fchryven. Verftaan hebbende dat dit phebus is, teniet hem ylings de verheven aanfpraak in , waar mede weleer de Priester chryses , by homerus, dezen God bejegend - hadde : en niet zonder eenige gemaakte deftigheid zyn ftem verheffende, (preekt hy die griekfche verzen uit, welke in de Ilias, Lib. I. vs. 24-26, gevonden worden: Gy, zilvren B oogenaar! die C'iryfes ftaêg befchermdet, Gy, die in Tenedos en Cilla kragtig heerscht! 6 Smintheus! „ Wel ja , Man, (zegt phebus , na dat de traanen hem op die aanfpraak in de oogen gefchooten, en hy dezelve met een* onwilligen glimlagch gemengd heeft,) ik zie 'er thans wel kragtig hcerfchende uit." Verder mee de Autheur een pypje gedopt, wat gekeuveld, een dubieufe post, van verhuurde goederen , tot een Iterk politiecq dichtftuk , geboekt hebbende ; waarvan de Dichter gearresteerd, en de geheele boel in bellag genomen is ; doet hy ecu kort verhaal van zyne rampen, en de oorzaak waarom hy dit Magazyn heeft opgericht. Leid zyn nieuwsgierigen gast vervolgens rond, welke van den geheelen Winkel, én zyne ontmoetingen en gefprekken in dezelve, eene naauwkeurige befchryving mededeelt. Dus ontmoet hy, by voorbeeld , (.behalven de reeds gemelde Odenzangjler, die phebus alleen maar verhuurt aan Dichters die Prysverzen, of andere verheven gedichten , maaken,) eene befchroomde Zangnymph, die niet ter feestzaale in durft treeden, benevens de Negen Zanggodinnen , van welke eenige zich bezig houden met Rymwoorden te vetkezen , en dez.dve op kaartjes zo wat by elkander te fchryven, die by elkander pasfen , als Hemel, gewemel; Vader, nader; Moeder, behoeder; Liefde, griefde; enz. om dezelve aan llelletjes af te leveren , wordende 'er dan een .pakje fireepjes en verwonderingstekens by op de koop toegegeeven. Zoo vindt  ïj4 de modehke hel'con. vindt hy in een groote glazen kas, eenige magtig verbeten, gevleugelde beelden ; benevens eene menigte 1'paanen doosjes : van welke de eerfte Seraphs, en de laatfte met Wurmen voorzien, zyn, nadien 'er, volgens onderrichting van zyn geleigeest, dagelyksch vraag en ontbo 1 is van een Seraph met zyn toebe ■ kooren, dat is , met een Wurm. Verder ontmoet hy het Traaven kasje, wier befchryving , vooral die van één traan , en wel van één heeten traan , zo als zommige Dichters die thans gebruiken , zeer geestig is. ,, Gy moest ons laatst, (zegt phejbus) toen wy die groote leverantie hadden, my, en al de Zusters , eens hebben zien wurmen ; elk met een test met vuur voor ons, en elk zoo'n klein kinder glaasjen daar over warmende , en dat nog het lastigst 'er van is , als men denkt dat het effen heet genoeg is, dan fpringen die weergafche vlesjens ftuk, cn al de moeite is verlooren; want fommigen willen maar enkel één warmen traan hebben, en dat gaat nog al gemakkelyk, maar één heeten traan, daar hebben we altyd een faturdags fpel mede ; ik kan u wel verklaare.n , dat de Zusters fomtyds, den gelieelen winter door , niet zulke dikke poffers van winterhanden zitten, van dat broeijen over die vuurtesten als 't wat druk loopt, en dan.verfmeeren zy op hun handen meer aan beeren. vet, als wy fomtyds op de geheele leverantie winnen : en wy moeten 'er allen te gelyk aan , want anders zouden de traaiun al te verflagen zyn, eer de Dichters ze konden gebruiken." Niet minder geestig verklaart phebus , eenige bladzyden verder, eene andere Machine uit zyn Winkel, die thans ook veel gebruikt wordr. ,, Zie (zegt hy tot zyn bezoeker) ' dit fraai preparaatjen eens , dat is nu een vcritahel ang/tig', kloppend en jaa- gend, hart; ziet gy wel hoe 't jaagt? Ja , zeide ik, maar kan dat vlesjen ook breeken ? Neen toch niet , neem 'c gerust aan! Ik moest ook zulke beevende en kloppende harten in menigte hebben, maar gy kunt wel denken dat ik die in geen een catlaver vinden konde, wat deed ik dan, ik ging heen en ik holde fommige harten uit , en belloeg ze van binnen met blik ,• daar hing ik een klein onrustjen , aan een ftaalen veêr, in, even als 'er onder een klok hangen , en hoor 't nu eens tikken en jaagen, is dat niet agrtig ! wel zeker is 't aartig, zeide ik hem , met een glimlagch. Hy vervolgde , ja , maar- weet gy Wat my geweldig Ipyt; wat ik doe of niet doe , ik kan maar nog geen bonzend hart matken , en daar komt toch geen dag aan den Hemel, of 'er wordt hier druk na gevraagd ; ja wat 'er nog 't ergfte van is , de Pi'ériden verkoopen die by douzeinen ; maar, hoe zy die maaken, ja, dat weet ik niet! Ik heb ze zelf, door de tweede en derde hand, by haar moeten laaten haaien; want ik zoude 'er anders een zeer goeden klant, die al vry wat Seraphs en Wurmen in een jaar flyt , om verlooren hebben. —— ik heb ze ook werkelyk gekreegen ; maar  BS MÜDIKNE HfcUCOÜT. 173 maar meent gy dat ik , domkop ! kon Vinden hoe de boel in mekaar zat, ja morgen ! Het bonsde ondercuslehen zo geweldig , dat ik blyd was , dat de dingen weer uit myn huis gingen ; want, ik zou 'er 's nachts niet van hebben kunnen f aa- pen. En tot den hedigen dag toe, moet ik u betuigen , dat ik nog niet weet hoe ze ze in malkander knoeijen." Na dat fhebus nog eene menigte zyner goederen , als MiU tonfcht en Duitfche Satans , lillende ingewanden , azuure gewei, ven , purperroode kimmen , gloeijend puin, verfcheidene foorten van fehraagen , bloedige Moordfchavotten , enz. [alle dingen van welken BOKKALiNi, in zyn open Winkel op Parnas, nimmer droomde, mogelyk om dat ze toen nog zo niet gebruikt, of liever misbruikt, wierden,] aan den Schryver vertoond heeft; wyst hy hem ten laatflen nog een byzonder Inftrument, zynde een Fransen Univers, of Pleeldl, beftaande in een zeer groot nam , inet Zonnen, Maanen, Starren en Aardklooten befchilderd; fchynende 'er allerhande mogelyke figuuren op verbeeld te zyn. „ Dit , (zegt phlbus ,) kan oneindig grooter gemaakt worden, want al die fpullen, die daar liggen, hooren 'er by; maar dan kan het hier niet ftaan. Dan noemen wy het , t groot Heelal; maar zo als 't hier is, kan 't nog kleiner, en als een ordinair Kraamfchut, gemaakt worden, en dan is 't een Heelalletjen , dat men wel in zyn binnenkeuken voor de tocht , of vooreen Schutjen , kan gebruiken :" wyzende verder, hoe men door een pèu 'er uit te haaien , als op het woord van commande, dit vers kan bekragtigen: Daar Jlort het groot Heeliil ter neder! Dit zeggende , rukt hy 'er de pen uit ; het Pleèlal valt, mei een ysfelyken flag naar beneden; en de Droomer wordt door den fchrik wakker, dat geenzins te verwonderen is, als men bedenke dat zyn Droom toch eens een einde moest neemen. In het korte Voorbericht, verklaart de Schryver, dat 'er geene de minfte toefpeeling, op een of ander Dichtwerk, hoe genaamd, in zynen Droom bedoeld zy: dat 'er ook geen bygebragt Vers , by zyn weeten , ergens in eenig Dichtftuk gevonden wordt. Hy ftaat zelv' toe, dat de uitdrukking, van den Seraph tot den Wurm , verheven kan zyn , wanneer zy juist geplaatst en niet ad naufeam tifque , of tot walgens toe , overal als by gefcheurd wierde; in welk geval het fchoone zynen prikkel verliest. De agteraan geplaatfte ophelderingen rechtvaardigen zyne critiques, op verfcheidene voorbeelden. By al het geestige, dat in deezen Droom op de meeste; plaatzen doorblinkt, zal men evenwel kunnen opmerken, dat de Schryver wat ouderwetsch , of liever een weinig partydïg , ten «pzichte van de hedendangfehe Dichters, droomt5 en eene wat ts vet-  J 74. BE MODERNS HELICi?». verregaande zucht voor de ouden laat blyken. Wy denken niet enkel aan zyn griekfche aanlpraak aan phebus , ora dat wy uit -bokkalini (.*) weeten : „ dat het griekfche graan thans, weinig gezaaid wordt , nadien het in dees tyd niet zeer getrokken is, om dat het brood, daar af' gemaakt, weleer dagelykfche fpyze voor een talryk volk , de t.êre maagjens der hedendaagl'che zwakke verflanden, te hard vak re verduwen. Dies alleen fommige lieden , tot hun huisbehoef, wat in den tuin zaaijen , meer om geen Leeken , dan om Geleerden, te fchynen ; flechts om 't zaad te bewaaren , niet om het te verhandelen." ■ Maar wy doelen op verfcheidene plaatzen in deezen Droom voorkomende, onder welken ook de volgende gevonden wordt. ,, Wy traden in een Stal, (die naby de Hengfteèren flondt,) en daar vond ik waarlyk het oude paard {Pegafus> op zyn knieën voor een krib liggen , waarin eenige oude boeken , waarvan' de banden afgefcheurd waren, lagen. Hé, Knol! zeide apollo , tegen hem , hem mee de hand over de maanen ftrykende., waarop hy aanftonds, egter met veel moeite, oprees; 't was een oud mager beest, 't hadt evenwel een paar vleugels, dat al zeer wonderlyk voor een paard ltondt. Wat geeft gy hem daar voor voêr, Myn Heer! vroeg ik aan apollo. Ja, dat zoudt gy niet raaden, ik zal't u zeggen: Hy is ahyd met de werken van de oude Griekfche en Latynfche Dichters in zyn jeugd gevoed geweest, maar federt hunnen tyd , heb ik hem met de Werken, die dagelyks uitkwamen, moeten voeren. Maar Man 1 ■ in 't kort is hy zo magtig afgevallen , om dat ik hem onmogelyk zo veel daags kon geeven als hy 'er wel van op kon ; want de nieuwe Werken zyn zo heestig duur , en 't is of 'er geen kragt of voedfel voor 't Dier in is; 't is ftook op en haal meer ; wat heb ik nu gedaan , ik heb op Iïoekverkor> pingen, die 'er thans al heel veel zyn, afgefneden oude Poëeten laaten opkoopen; want die worden toch half \yeg gegeeven , by voorbeeld , huygeks , westerbaan , eenige nadrukken vart vondel's Treurfpelen , de nadrukken van cats en diergelyke Boeken; de kragt is 'er toch het zelfde in , als in de onafge^ fneden groot papieren ; maar ik trek 'er de banden af, en nu zie ik dat hy van dag tot dag we£r aanneemt, want 'er zit tienmaal meer voedfel in dat oude goed, dan in het nieuwe:'' Dit alles is zeker enkel in den droom gezegt; raaar dikmaals droomt men 's nachts daar men over dag van fpreekt. In plaats van Boeken zouden wy pegasus een geheel ander voêrtje gegeeven hebben , en mogelyk wel met Boonen 'er onder; fchoon wy weeten dat die voorheen op Parnas verboden waren, op dat de Dichters die niet op hunne geweeren laaden , en 'er elkander mede befchieten zouden, Daar de (•) Kutdjchappen van Parnas, D. I. bladz. 441  DE modebse helicon. I75 Pamas zoo zeer veranderd is , zal dit verbod toch nu ook wel ingetrokken, of reeds buiten kragt, zyn: ten minnen, wy hebben reeds verfcheiden blaauwe boonen van Pamas zien vliegen, fchoon zy 'er daarom nog wel contrabande Waar konden zyn. Hoe magtig verfchülen de Dichters, in hun oordeel, met elkander, of, om, eenigzints veranderd, met phebus te fpreeken, hoe veel Water is 'er niet in korten tyd ten dale geloopen: Dat zelfde Paard, die oude, ftramme en geheel vermagerde pegasus, was, in den tyd van p. langendyk nog zo kras, dat Beryder, en Aanfchouwer, telkens voor zyne nukken moest vreezen. Immers, mevius dorst, na dat hy drie Hoop aat uit den Hengjlebron gedronken had, (denk niet dat wy liegen) Op Pegazus ten Hemel vliegen. j Hy fteeg te paard vol moeds, eh vloog Door 't punt van Iris regenboog. Daar kreeg die hengst verbruide nukken , En vloog den Dierenriem aan ftukken. Het Hemelteken van den Ram, En Taurus, floeg hy blind en lam. De Tweeling broeders hoort hy zuchten. De traage Kreeft kon V niet ontvluchten. De Leeuw kreeg zulken zwaaren Jlag Dat hy ter fond in Jaffa lag. De Maagd ontvlucht het by de buuren s En nam de Schaal meê om te fchuuren. De Schutter fprak den Steenbok aan En Scorphen die naast hem ftaan: Die Liclttmis zal de fchaê vergoeden , En ryklyk voor die ftoutheid bloeden. Dat 's zeker fprak de Waterman , Befchouw eens myn gebroken kan, Die k om geen Dukaton wil misfen; Een kan, dien "/ teken van de Visfen Dat in de Zee is weggejaagd My dikmaals heeft te leen gevraagd. Men laat het aanftonds den Planeeteü Saturn, Jupin en Venus weeten, Merkuur, Mars, Luna en Apol, Dat Pegazus is op de hol; Op dat zy hem zyn loop beletten, En aanftonds in het fchuthok zetten (*). f| (?) P. LANSEciuvKS Geiiëittn, D.^IV. bladï. *,t,6, 347»  176 »» moderne belicow. Wy zouden byna gelooven dat hy al dien tyd in dat hok geftaan had, en daar zo llram en mager in was geworden ; indien wy, voor eenige jaaren , 'er niet nog verfcheidene Dichters op gezien hadden, wier harddraavery geene mindere verwoesting dreigde aan te richten. Dan, hoe het zy, al oordeelde men zelfs, dat de phïbus en p.gascs, in deezen droom voorkomende, uaauwkeurige afbeeldzels van don quichot en ronzinant, en de daar in befohreveqe Helicon niets anders dan Copy van een of ander Amjlerdamsch Kerkhof Wate , mogelyk wel van het Karthuizer, door r. behnebo boven anderen verheerlykt; dan zou zulks nog niets ten nadeele van den Schryver bewyzen , nadien hy enkel door het contrasteerende der Beelden , en de daar aan toegekende eigenlchappen en handelingen, den lagch op wilde wekken: en zekerlyk altoos met ieder zal willen inltemmen , dat droomen meestal bedrog is , van welke men dus niet meer bei hoeft te gelooven dan men zelv' wil. Naamlyst van Boeken, die ter Vcrtaaüng zyn aangekondigd, in de Jaaren 1790 en 1791. Twee Stukjes. Te Amjterdam by A. B, Saakes ,1791. In gr. 8vo, 76 bladz. De menigvuldige Advertentiën der Boekhaiidelaaren in de Nieuwspapieren, wegens vreemde Boeken die zy voorneemens zyn te laaten vertaaien; het niet leezen van alle de Nieuwspapieren in welke geadverteerd wordt; te gelyk met het vergeeten van verfcheiden Werken, van welken men, volgens die Advertentiën, vertaalingen moge verwagten; maakt deeze Naamh-t van Boeken, welke maandelyks met 4 bladz. vermeerderd wordt, noodzaakelyk. Het nut, niet alleen voor Boekhandelaars, maar ook voor alle Lieden, welke fomtyds iets begeeren te vertaaien, is daadelyk blykbaar, en wordt, in hec korte Voorbericht, voor het Ëerita Stukje geplaatsc, door het volgend Voorbeeld nog opgehelderd. ,, Hoe dikwerf gebeurt het niet, dat verfcheiden Boekhandelaareu , zonder van elkanders voorheen gedaane aankondigingen te weeten; één en 't zelfde Werk adverteeren te zullen vertaaien. By voorb. lierr Thomas, eine Komifche Gelchichte vnm v erf as f er S. von Lindenberg, 2 Theile , is aangekondigd ter Vertaaling, 19 April i7!.o, door a. mens jz , in de Schoonhovenfch: Courant; den 4 November 1790, door de Wed. j. doll, in de Rotter damfche Courant; en 6 November 1790 . door f. bohn, in de Haarlemfche Courant" Wanneer nu de eerstgemelde niet op 4. November de Rotter■damfche, en den 6 November de Haarlemfche, Courantleest, en hen, die ditWerk na hem adverteeren, zulks meld , gaan beide laarscgemelden zeer waarfchynlyk met drukken en uitgeeven voort, terwyl zy onkundig zyn dat hetzelfde Werk reeds te vooren al aangekondigd is, en — het Werk korat by allen nagenoeg gelyktydig uit, tot hun aller merkelyke fchade; die voütrekt door het inzien van deeze Naamlyst kan voorgekomen worden.  ALGEMEENE VADERLANDS CHE LETTEROEFENINGEN, Nagelaaten Leerredenen over paulus Brief aan de Kalosfenfen, van th. a. clarisse, in leven Predikant te ■ Amjierdam. Naar deszelfs Handfchrift uitgegeven door 1'. abresch , tloogleeraar in de Godgeleerdheid en Academie-Prediker aan de Univerfiteit van Stad en Lande. Vierde Deel. Te Utrecht, Groningen en Amjierdam by H. van Otterloo, A. Groenewolt, en J? vVesling VViilemsz. 1791. In gr. ocltavo, Q22 bladz. Om uit dit vierde Deel, 't welk de Leerredenen van den Eerwaerden Clarisfè, over Col. II: 16, 17 tot Jioofdftuk III: 17 ingellooten, vervat, welken, even ais, de voorigen, oordeelkundig en (Echtend uitgevoerd zyn, een byzonder ftael mede te deden , gelyk wy uit d,e voor rigen gedaen hebben, zullen wy den Leezer onder 't oog brengen, het geen zyn Eerwaerde opmerkt, wegens den dienst der Engelen, waervan de Apostel, Col. II: 18, gewag maekt. . ,, Wat men , (dus vangt hij acn,) door Engelen, inden gewoonen flijl der Apostelen, te veritaan hebbe, i| genoeg bekend; te weeten: men verlhat 'er door die gedienfüge geesten, welke God, tot zijne eer en zijnen lof, en tot dienst der Uitverkooretieii, gefchapen heelij in één woord, geesten , niet verordend tot eene altoosduurende vereeniging met een lighaam. Men weet , dat de engelen in goede en kwaade onderfcheiden worden ; voornaamlijk moet men hier om goede engelen denken, wijl toch van oordeelkundigen te recht is opgemerkt, dat als het woord, zonder eenige bepaaling of nadere om, fchrijving, voorkoomt, het dan doorgaands de goede eiir gelen aanwijze. In hoe verre men ,ook hier aan de kwaatle engelen zou kunnen denken, zal best blijken, 'wannetp wij onderzocht zullen hebben , wat de Apostel door den. dienst der engelen verftaa. —— Het woord, dat wy hier vinden, wordt, niet alleen bij de Oudvaders en bij cn~ gewijde Schrijvers, maar ook in den Bijbei, voor allerlei godsdienftige vereering, het zij dezelve; aan den waareu ' . z-êtt: 1702. no. 5. K Goj  1^8 TH. A. CLARlSSE God gefchiede, het zij men die ten onrechte aan afgoden toebrengt, gebruikt. In den grond der zaake zegt het dat zelfde, dat anders de woorden godsdienst, goddelijke eere9 en dergelijken, aanwijzen. ■„Als by dit woord een ander gevoegd wordt in den tweeden naamval, gelijk hier, ziet het doorgaands op het voorwerp van die godsdienftige eere, gelijk men daarvan bij de kerkvaderen veele voorbeelden aantreft. „ Deze opmerking toont, dat de opvatting van hun, die door den dienst der engelen eenen geheel engelachtigen dienst verftaan , min overeenkomltig zij met het taalgebruik. Daarbij, fchoon het waar zij, dat 'er in de oude Kerk zulke lieden geweest zijn, die zich engelachtigen, angelici, noemden; onder voorwendfel, dat hun godsdienst zoo zuiver en fmetteloos ware, als die der engelen; zoo kunnen dezen hier niet bedoeld zijn, wijl zulk eene leer met het voorgeeven van groote nederigheid, waarvan zoo aanftonds gefprooken was, in het geheel geene gemeenfchap had. Ook zou het vrij hard luiden van eenen dienst der engelen te fpreeken, om 'er de gehoorzaamheid aan de fchaduwwetten, die door de beftelling der engelen gegeeven zijn, mede aan te wijzen, en dit zou hier ook niet wel ftrooken met het volgende , dat Paulus noemt, in te treeden in het geen men niet gezien heeft. — Nader koomt het gevoelen van hun , die aan het gehoorzaamen van inboezemingen en ingeevingen der engelen denken. Dan, indien Paulus dit bedoeld had, zou hij zeker meer het dweeperachtige van die leer hebben aangetoond, behalven dat de zwaarigheid, tegen de eerlte gedachte ingebragt, ook hier gelden zoude. ,, Wat is dan deze dienst der engelen! Eenvoudig denk ik: dat Paulus ziet op zekere godsdienftige verrichtingen, die de menfchen aan de deemones of geesten wilden beweezen hebben; het zij dan om eenig nadeel, van hun te vreezen, af te wenden, het zij om van hun eenig *oed te verkrijgen, of wel om door hun, als door middelaars van tusfehenfpraak, gemeenfehap met God te oefenen. En dit laatfte meenen wij wel allermeest bedoeld te zijn. Want, fchoon uit de grondbeginfelen van de Oosteriche Wysbegeerte ook voortvloeide, dat de meesten van die lieden op toverkunst en bezweeringen der geesten zich toeleiden, fchoon het zeker zij, dat de navolgers van Simon den toveraar, en van Cerinthus mede uit deze Wysbegeerte de engelen, als Scheppers der Waereld , hebben aan-  OVER DEN BRIEF AAN DE KOLOSSENSEN. ty'9 aangemerkt, en aan dezelve, uit dien hoofde, godsdienftige eer wilden bevveezen hebben ; zoo koomt het mij echter niet voor, dat hier ' voornaamlijk of bepaaldelijk van den Apostel op gezien zij , wijl hier inzonderheid gehandeld wordt van zulk eenen dienst der engelen, die met een voorgeeven van eene groote nederigheid gepaard ging, en die tevens lijnrecht overftaat , tegen het volmaakt zijn in Christus , als het hoofd der gemeente* Want, fchoon ook die gevoelens, in alle derzelver gevolgen befchouwd, daartoe leidende waren, zo was dat echter niet, zoo rechtftreeks, als hier fchijnt, bedoeld te zijn , door den Apostel. ,, Hoe het zij, het is volftrekt zeker, dat de Wijsgee* ren, die uit de Üosterfche Wijsbegeerte hunne gedachten afleiden, in het algemeen van gedachten waren, dat de afttand tusfchen ons menfchen , en het allerhoogfte Wezen, zoo groot en oneindig zij, dat wij niet, dan door tusfchenkoomst vau geesten van eenen minderen rang, met de Godheid gemeeufchap zouden kunnen* hebben. Dat zij aan zekere geesten, die in de bovenhemelfche gewesten hun verblijf hadden, het vermogen toefchreeven, om de zielen in het bereiken van de onmiddelijke gemeenfchap met God , of merkelijk bevorderlijk of hinderlijk te kunnen zijn. Uit welke twee ftellingen dan van zelfs de noodzaakelijkheid van zekere godsdienftige vereeringen, aan de geesten toe te brengen, bij wettigen gevolge, moest voortvloeien. Gaan wij ook de denkbeelden na, die by de Es/een , eene fecte der Jooden, die veel van den platonifchen en oosterfchen denktrant omtrent de geesten hadden overgenoomen , en waarvan de fchriften van Phih den Jood ons veele trekken opleeveren; men bemerkt daarin klaar, dat de Joodschgezinde Gnostieken van de engelen middelaars van tusfchenfpraak gemaakt hebben» 'Er is inzonderheid eene plaats bij Philo , meermaal door de uitleggers aangehaald; waarin dit met even zoo veele woorden gezegd wordt. Eu gaan wij vervolgends de kerkelijke gefchiedenis na, men bevind klaar, dat die denkbeelden al vroeg diepe wortelen , ook iu de gemoederen van veele Christenen, moeten gefchooten hebben , gelijk uit de verdeedigfchriften van fommige oude Kerkleeraaren , uit vermaaningen door Cliryfofiomos , Augustijn, en anderen gegeeven, en eindelijk uit dien beruchten XXXV Canon van het Laodiceesch Concilie, tegen dezen afgodifchen engelendienst, uitgebragt, allerduidelijkst blijken kan: voorN a al  iSo TH. A. CLARISSE OVER KOLOSSENSEJ7. al wanneer men daarmede vergelijkt , de verkiaaring , dié Zonar as en Basfamm, fchrijvers van de 3de en 4de eeuw, over dien Canon geeven. Deze zeggen ons duidelijk, dat het eene oude ketterij zij , dat men noch onmiddelijk tot God moet gaan , noch ook onmiddelijk Christus aanroepen , om door hem tot God te gaan; alzoo dit te verheven zij voor ons menfchen; maar dat men door de engelen tot God en Christus moest komen ; en dat daarom deze lieden, ook in hunne gebeden, zich niet tot God, maar tot de engelen gewend hebben. Mij dunkt, is 'er iets, dat eigenaartig , en als met even zoo veel woorden, uitdrukt, het geen Paulus hier verbiedt, het is zeker dit, het geen wij zoo even noemden. Hier toch zien wij de nederigheid en en'gelendienst gepaard. De bronnen waren de Üosterfche Wijsbegeerte. Het voorweudfel was nederigheid, en de oefening, waartoe men verviel, was fnoode afgoderij en fchepfeldienst , leidende tot ontluistering van de eere van Christus , en tot vermindering van de kracht zijner -voorbiddiuge en Middelaarsverrichting. . ,, 'Er outbreeken geene uitleggers, die van gedachten zijn, dat Paulus, niet alleen den voordgang dezer dwaalleer, in de eerfte tijden des Chiïstendoms, zoude voorzien hebben, maar die zelfs denken , dat hij door den Geest zelf geweezen zou zijn op dien fchandelijken dienst der engelen, die daarna in de Rbomfche Kerk zoo zeer is doorgebrooken. Wij voor ons vinden daartoe geenen grond in den text, fchoon wij toeftaan, dat, uit de vermaaning des Apostels, zoo verre die ten nutte van de Kerk, door alle tijden, gegeeven is, tegen deze afgodifche leer van het Pausdom moge geredeneerd worden. Liever denken wij, dat Paulus door Epafras bericht zal zijn geweest, dat de zaaden van dit verdervelijk onkruid onder de Kolosfers ten dezen tijde geltrooid, en onder het masker van nederigheid en ootmoed aan veelen fmaakelijk gemaakt wierd; waarom de Apostel zich ook verpligt rekende, tegen dit bederf, op eene nllcrnadruklyklle wijze, der gemeente eene zeer eraftige waarfchouwinge te doen." Ds  iwald's opvoeding, volgens den bybel. i8i De Opvoeding van het Menschdom, volgens den Bybel. In, ■ eenige Leerredenen, door ewald, Superintendent en Predikant te Delmot. Uit het Hoogduitsch. Eerjte Deel. Te Utrecht by de Wed. S. de Waal eu Zoon, 1792. In gr. 8vo,, 245 bl. Een tiental Leerredenen. —— De twee eerfte over het Evenbeeld Gods; —- de derde van den Val der Menfchen ; *—— de tierde over de Gevolgen der Ongehoorzaam; heid van de eerjte Menfchen; de vyfde , God toonde terjtond, in het begin, dat hy het Menschdom weder helpen vilde; de zesde, de Wet kan en zal de Menfchen niet verbeteren; —— de zevende, de Wet moet toch vol/trekt onderhouden worden; de achtfte, een Verlosfer en Helper is ons noodig, en die is jesus van Nazareth; . de negende, jesus christus ontzondigt de Menfchen voornaam- lyk door zyn dood; de tiende, de ontzondigende met God verzoenende kragt des doods van jesus vertoonde zich in hun die den Heiligen Geest ontvingen: ■ dit Tiental ' ftrekt , om . naar des Schryvérs denkbeeld, de Opvoe"ding van het Menschdom, volgens den Bybel, af te fchetzen. Wy zyn gereed om 't geen deeze Superintendent en Predikant zegt, te onderfebryven, als by, in een kort Voorberigt, verklaart. .,Wy zyn Leeraars van christus, om jesus christus te verkondigen ; aandenken en geloof aan Hem , onzen Heer, te onderhouden en uit te breiden, tot dat Hy zelf komt. Elk doet dit zo goed hy kan, naar de gave, die hy ontvangen heeft. Maar ieder werkt niet op Allen; maar wie Hem met liefde en kragt verkondigt, die heeft of vindt zyn kring van wien hy gehoord of verftaan wordt; beter dan een ander, van hun kan verftaan worden , alfchoon die ook een beter prediker waar." Geen twyfel lydt des Leeraars goed en ftigtlyk oogmerk, en zal hy, onder de Leezers van Leerredenen, gewis zo wel als onder zyne Hoorders, lieden, aantreffen, die op deezen trant gedicht worden. De plaats eener Inleiding bekleeden Uittrekzels uit. eene Intreereden te Detmold, over 1 kor. II: 2. Waarin hy zyn voorneemen aanduidt , „ om naar de oude maar onverbeterlyke uitdrukking —— jesus den gekruisten ge(■juel en alleen te prediken." Waarop hy zyn denkbeeld, over N 3 dit;  182 ewald's opvoeding, dit onderwerp breeder voordragende , zich in deeze bei woordingen Iaat hooren. ,, De gekruiste christus, gelyk de Euangelisten hem aan ons voorftellen en de Apostelen verkondigen, heeft en geeft, en is alles, bet geen de menfchen noodig hebben. Het zy naar ons verftand, of hart, — naar ons lichaam of*ziel, het zy ons zaligheid of brood ontbreekt, — christus heeft en wil het geeven , hem, die het van hem begeert. Het zy verdiende, of onverdiende — kleine of groote — in het oog vallende, of vóór alle menfchen verborgen nood. Hy.kan cn Wil ons daar uit redden , heeft reeds duizendmaal daar uit gered, en zal het nog algemeener doen , dan hy het ooit gedaan heeft. Hy is wysheid hem, die wysheid —- troost hem , die troost —— voorbeeld hem , die een voorbeeld hy is juist voor elk , 't geen by behoeft, en gelooven kan. Wie deel heeft aan christus , die heeft alles , wie Hem niet kent , die heeft niets , . ten minften niets 't geen duuren, in eeuwigheid duuren , kan. Wie^hem alleen als Leeraar, alleen als een Voorbeeld, alleen als een Vergeever der zonden , alleen als een Voorfpraak by den Vader, aanneemt, die heeft christus verdeeld, cn een verdeelde christus is geen: christus , is niet het geen God ons in hem geeven wil. Geenzins zulk eenen, maar eenen geheelen ciiris-tus heeft paulus gepredikt, en dien wil ik prediken onder u , zo lang God my vergund te prediken. —— Ziet | de Zon aan , hoe zy, in de Lente, zappen aan de gewasftn fchenkt, hoe zy het leevenlooze doet herleeven , elknaar zyn zoort! Ziet ook hoe zy fchynt, —— zo dat de landman by zynen landbouw , de arbeidsman by zyn' handwerk , ieder by zyne bezigheid , zo dat de gevoelige1 mensch aan Hemel en Aarde ziet, ,, hoe vriendiyk onze God is !" Befchouwt haar als een voorbeeld van den; vasten en ftillen gang, van eene algemeene weldaadigheid,' van werkzaamheid zonder onrust ! als een voorbeeld hoe, men allen alles wordt , en tevens altyd een blyft! 1 aanfehouw eindelyk de hooge majefteit van haaren op4( gang , de lierlyke zarnheid van haar ondergaan. Dusis christus , Hy is alles in één , en één in allen , „ Wysheid en Rechtvaardigheid , Heiligmaaking en Ver„ losfing." Uit de opgaave der Stoffen , in dit Tiental Leerredenen; verwerkt , om de Opvoeding des Menschdoms volgens deti Bvbel te ontvouwen , kan elk, dit kleine Haaltje van 's " Leer-  VQI.CENS DEN RYBEL. 183 Leeraars predikwyze geleezen hebbende , gereedlyk nagaan , op welk een leest ze gefchoeid zyn. Wy hebben van dit Eerjte Deel niets meer te zeggen. De moed van den wankelenden Christen opgebeurd en verJlerkt tegen de aanvallen van het Ongeloof; of korte Aan* merkingen over de Inwendige Bewyzen van den Christlyken Godsdienst. Door gilbert wakefield. Uit het Engelsch vertaald. Te Dordrecht by H. de Haas, 1791. 108 bl. in gr. 8vo. Wat tot Verdeediging van den besten Godsdienst, den Christlyken, bevorderlyk kan zyn, moet voor een heilzaam gefchenk gehouden, en als zodanig aangepreezen , worden. De Heer wakefielo in Engeland, door verfcheide Geleerde Werken bekend, heeft hier het zyne willen toebrengen , in het boven aangeduid Werkje. Waaromtrent hy , in de Inleiding, verklaart. „ Zo de fmaak en de geleerdheid eener Eeuw, naar het getal der letterkundige voortbrengzelen moet beoordeeld worden , dan zal de Eeuw, in welke wy leeven , voor zeker hooger aan het peil ,der letterkunde klimmen , dan die der beroemdfte Volken der Wereld ;'ja_de geest van Athenen en Rome- zoude voor ons eerbiedig het hoofd moeten buigen ; maar indien inwendige uitmuntenheid en nieuwheid van onderrigt den eisch op verdienften bepaalen moeten, dan ben ik overtuigd, dat wy ons tot laager peil gedaald zouden vinden , dan veelen wel zouden willen gelooven. Wat my aangaat, myn voorneemen is, noch om myn eigen tyd te misbruiken , noch om myne leezers te mishandelen , door hun van nieuws de vrugten van eens anders kunde en arbeid op te disfchen: hierom zullen de naavolsende Aanmerkingen over de Inwendige Bewyzen van het Christendom, voor zo veel ik bewust ben , of geheel nieuw , of daar, waar het onderwerp door anderen reeds behandeld is, zo kort zyn, als mogelyk is." Vyf en dertig is het getal deezer Aanmerkingen , over derzelver langheid zal zich niemand beklaagen, als hy de kleinheid van het Werkje , en het gewigt der ontgonnt Stoffen, in aanmerking neemt. Wy gebruiken het woord ontgonne : naardemaal ettelyke , en die een uitgewerkter behandeh'ng vorderden, flegts twee, drie of vier, bladzyden beflaan. Derzelver geheele nieuwheid zal ten aanzien N 4 van  %H C. WAKEilELD 5 an vo-'e, by elk in de Schriften ter Verdediging v, n hé*. Christendom eenigzins ervaarenen, wat de zaak zelve aanbelangt, veel afilags lyden; wat de uitvoering betreft, dit is iets anders: deeze dén Heere wakefield geheel eigen; doch veelal zodanig , dat hy meer op den beflisfenden toon des gevoels , dan die der ovirtuigmg, fpreekt. Dus éiiidigt de XIII Aanmerking: „ Den oi.redelyke eenzydig* beid voor het Charatler van jesüs , zoude ik zelf niet willen traande houden; maar aan myn eige gevoelens zoude ik geweld moeten aandoen, en de waarheid beledigen , indien ik niet openhartig beleed, dat zyn gedrag, in byna alle gelegenheden, voornaamlyk in moeiten cn gèvaaren, in myne ziel vermengde aandoeningen van verbaasdheid en vreugd verwekr. Myn hart, om de uitdrukkingen der Schrift te gebruiker! , mag waarlyk gezegd worden", in my van vreugde op te fpringen, deszelfs bewecgingen komen overeen met de uitwendige , van dien door vreugde vervoerden kreupelen , toen hy zich door petrus woord geneezen vondt , zo als dit met zulke nandoenlyke en leevendige uitdrukkingen befchreeven werd, als nooit anders dan door ooggetuigen verhaald kon worden. En hy opfprin.gende jïond en wandelde, en ging met haar in den Tempel, wandelende en fpringende, en hovende God. (*)" — Soms heeft hy zich bediend van geleerde Aanhaalingen, op welker voeglykheid niet weinig zou te zeggen vallen. ... l)ok trellim wy, enkele reizen, nieuwe verklaaringen van deeze en geené Schriftuurplaats aan. In 't algemeen zyn de Aanmerkingen los , en zonder verband op zich zeiven ftaande. Is 'er eenige fchikking in, dan bepaalen zich de XX eerfte, volgens den Schryver zeiven , tot zommige zeer treffende omltandigheden in het eharacter van onzen Heiland, die'hem byzouder verwonderenswaardig fcheenen: ,, doch," laat hy 'er op volgen, :t geen onze zo even gemaakte aanmerking verlterkt ; 3; doch zyne korte gefchiedenis zal meer bewyzen van wysheid en deugd opleveren , dan al de Jaarboeken van het menschdom byeen genomen. Ieder individu moet, in dit geval, aan zyne eigene beflisfing worden overgelaaten j b'y zal gewaarwordingen, hem alleen eigen, ondervinden; sr^waarwordingen, en misbaar, geregeld door duizend veri'ehillendê oinftandigheden , ipruitende uit zyn natuurlyk ge* (*) Ilanihl. III: S:  *vAkkELEND2 CHilSTË "ï i8$ „gefiel, opvoeding en leevenswyze ; maar laat hy zorg ^raagan , de echte verklaaring van zyn eigen geweeten te melden. Wat my aangaat, ik beken op de ernftigfte en 'hartlykfte wyze, zonder agterhouding, dat ik in het Euan'geHe meer gewisfe kentekenen van echtheid vinde, dan in ,eenige andere Gefchiedenis van vroeger of laater Eeuwen." De volgende Aanmerkingen zyn meer vermengd , en 'betreffen eenige de Apostelen, andere hun Godlyken Meester, en eenige Gefchiedkundige byzonderheden. Misfchien zullen onze Leezers , met eene geheele Aanmerking gediend zyn : wy fchryven voor hun een der kortfè uit ,, de Christen Godsdienst begon al zeer vroeg van dien klaaren en naauwkeurigen toetsfteen, door jesus en zyne Apostelen gefield, af te wyken, en het wereldlyk gezag zyn verderflykeu Invloed te "oefenen in het beftuut Van een Koningryk , het welk door deszelfs infteller met ronde woorden verklaard was , met van^deeze waereld te zyn (*). Overeenkomftig de gegeven voorzeggingen , overweldigde de Antichrist zeer fchielyk den Troon in den Tempel van God (f) , en gaf zyne wetten met het gezag van eenen Dwingeland. Dit eenvoudig verëischte tot de Euangelifche Gemeenfchap Ik geloof dat jesus de Naxarener de Zoon van God is, kon dien Zoon van God , en de Gezanten , die hy volmagtigde , vergenoegen ; maar wierd onvoldoenende geoordeeld, door de aan hem opvolgende beheerfchers der Kerke. In tegenftelling aan hunnen Meester, waren zy waarlyk van gevoelen, dat een onbegrensde Vryheid van Propheteeren een oneindig bederf in den Godsdienst moest veroorzaaken , en dat de waarheid onbekwaam was om zich zelve Itaande te houden, zonder de heilzaame onderftetining van bepaalingen en ftrafwetten. Hierom dacht men het zeer nodig, hooi, Jtroo en Jtoppelen Q) by te brengen, om fterkte en vastigheid te f;eeven aan het fundament van dat gebouw , het welk op een Rotsjleen ge'grond was. Een handtastelyke onrechtvaardigheid, eene heiligfehendende overweldiging van het Godlyk voorrecht, «vierden geoordeeld hulpmiddelen van gering aanbelang te zyn , wanneer die in de weegfehaaie gelegd wierden met de (f*) i Joann. VIII: 36. (t) 2 Thesf. II: 4. - i>) 1 Corinth. IIIc 12.  lS6 O. WAKEFIELD, WANKELENDE CHRISTEN. de mogelykheid , dat 'er eenig onheil uit eene volmaakte : vryheid vaii denken , by geval, ontftaan mogt. Ja ! het \ geen ten naauwften met dit onderwerp verbonden is ,, milton's Redevoering over de Vryheid der Drukpers t, wordt door eenen Schryver van zulke groote bekwaamhe- ■ den, als ooit onder ons of eenig ander Volk verfcheenen i is, gezegd, eene vraag in de Politie voorgefteld te hebben, , welke het menschlyk verftand nooit oplosten kan (*). ,, Waarheen dan zullen wy ons eigenaartigcr wenden , , om de oplosüng van zo een moeilyk ftuk te vinden , het g»en de bekwaamheid van den wysften mensch te leur' fielt ? waar anders dan by dat godlyk verstand , het: welk zo helder doorftraalt, in de woorden en daaden van : jesus christus? „ Luistert gy ,ó Geweldenaars over het geweeten van eens tenders Dienstknecht, welke zynen eigen Heer ftaan of vallen I moet! (1) Luistert naar de uitfpraak van uwen Heer,, en wederlegt, zo gy kunt, eene beflisflng vol van die wys- ■ heid , die van boven is, die uwe ongerymde middelen vol- • maakt ten toon (telt , en eeuwig verftrekken zal tot be- ■ fchaaming' van Antichristifche politie. ,, Laat ze beide opwas/en tot den oogst, op dat gy,, het Onkruid vergaderende , ook mogelyk met het zelve de • Tarwe niet uit en trekt." (*) Stru&tires on Dr. johnsons Life of milton , door dcai ©pperdiaken blackburne. (f) Rom. XIV: 4. Het vrye en algemeene in de inrichting van recht Christelyke Kerk - Maatfchappyën ; of het onverbindende van alle Kerkelyke geloofsregéls; en het onwettige van alle burgerlyke vervolging, verdrukking, of bevoorrechting, alleen wegens gevoelens van Godsdienst; byzonder op de Nederlanden toege* past; in twee Leerredenen, door c. j. g. eacot. Doctor in de Wysgeerte, Lid van de Haarlemmer Maatfchappy 1 der Weetenfchappen, en Leeraar van het Algemeens Christelyke Proteftmtfche Kerkgenootfchap, in Duinkerken. TM Duinkerken, by van Schelle en Comp. 1791. 160 bladz,'\ lehalven een Inleidend Vertoog van LXII bl. in gr. otïdvo. - Qchoon dit boek , naar luid van den titel , niet in ons; O Vaderland uitgegeven is, meenen wy echter verplicht 1 te  G. J. G. BACOT, LEERREDENEN. 187 te zyn, van het zelve verflag aan onze Lezers te geven, daar niet alleen de Schryvèr onze Landgenoot is ; maar ook de inhoud van het zelve, op ons Gemeenebest, de naauwfte betrekking heeft. Wy zullen eerst van het Inleidend Vertoog, en dan van de Leerredenen zelve, fpreken. Liet vertoog begint met eene algemeene befchouwing, der wel overal in kracht verminderde, „ maar echter," gelyk de Schryver zegt, „ buiten Frankryk, door gansch Eu,, ropa, neg ftaatswyze hcerfchendc onverdraagzaamheid; „ en van het noodwendige eener meer algemeene verlich„ ting , omtrent elks perfoonlyke en nooit wettig fchend„ baare regten, tot een volledige en gantsch onbelemmer„ de vryheid van godsdienst." Vervolgens fpreekt hy van de pogingen, 'die hier toe, ook in de Nederlanden, aangewend zyn ; maar klaagt tevens over het gering gevolg dezer pogingen, en geeft vier redenen op, die, naar zyne gedachten , een' meer gelukkigen uitflag van dezelven verhinderen. Na dat hy voorts melding gemaakt hadt van de aanleiding en beweegredenen , tot het opltellen en uitgeven van de twee volgende Leerredenen ; en van den aart, en de gefteldheid der Algemeene Christelyke Procestantfche Kerk , die zich te Duinkerken gevestigd heeft , eenig berigt hadt medegedeeld ; fluit hy dit Vertoog met eene bepaaling van den onderfcheidenen zin, waarin hy de burgerlyke en kerkelyke verdraagzaamheid neemt, en met de wederlegging eener Helling van rousseau , die, in zynen brief aan den Aartsbisfchop r>e beaumont, wel de godsdienftige verdraagzaamheid verdedigde, dewyl hy meende, dat een deugdzaam man, in welken godsdienst hy ook ter goeder trouwe leefde, behouden kon worden; maar echter de burgerlyke verdraagzaamheid afkeurde , en beweerde, dat het billyk ware , dat de Overheid aan eene vreemde godsdienstoefening den ingang in haar land belettede. Voor beide de Leerredenen, heeft de Redenaar ten tekfte gekozen, Rom. XV: 5,6. „ Doch de God der Lyd,, zaamheid en der Vertroosting geeve u, dat gy eensge„ zind zyt onder malkanderen , naar christus jesus ; ,, op dat gy eendragtiglyk, met éénen monde, modgt ver„ heerlyken den God en Vader onzes Heeren jesus chris„ tus !" — Beiden dienen zy, „ om het alszins betaame„ lyke , en met den eisch des Euangeliums, en de gehei„ ligde Rechten van elks geweeten meest overëenftemmende , eener vrye en algemeene , en op geen verbin„ deno gezag van menfehelyke geloofsleuze; maar voor „ elk  Ï'S8' C. J. G. fiiCOÏ ., elk op 't inzigt zyner Reden, en de erkende Evangelie» „ waarheid gevestigde inrigting , van recht Christelyke Kerk-Maatfchappyen , op het duidelykftc te bewogen." "Ten dien einde wordt, in de eerlte Leerreden, het waare doel of de zin en meening der gemelde tekstwoorden, uit derzelver verband, en de doorgaande denkwyze van pautus , Wat meer ontwikkeld voorgefteld ; waarop dezelve befloten wordt, met een treurig tafereel van de verbazende afvvykende Christenheid van deze leere van den Apostel; en met eene toepasfing, die naar de gelegenheid dezei Gemeente, en naar dc om Handigheid, waarin de Leeraar zich, by de aanvaarding van zyn dienst onder dezelve bevondt , gefchikt is. In de tweede Leerreden , worden de bewysgronden aangevoerd , die de gezond'e Reden , uit de eerfte beginzelen der gemcene rechten en plichten van het menschdom , tegen alle geloofsverbintenisfen opgeeft; vervolgens wordt de toepasfing van dit betoog aangetoond op de kerkelyke en burgerlyke verdraagzaamheid./en eindelyk onderzocht , of het gebrek dier verdraagzaamheid , en het eigenlyk geloofsverbindend gezag , niet mede uitwendig met de afzonderende en uitfluitende geloofsleuzen , van alle hier of daar heerfchende Proteftantfche Gezindheden , en wel bepaaldelyk met die in de Nederlanden verbonden zyn, en of dus ook deze niet, als verwerpelyk, zyn aan te merken. De Inleiding op de eerfte Leerreden bevat eene korte befchouwing der zegenryke en liefdevolle beooging van het ryk en de leer van jesus, naar aanleiding van de woorden des Heilands. „ Zalig zyn de vreed- zaamen, want zy zullen Gods Kinderen genaamd wor,, den:" en in de Inleiding op de tweede, wordt de gelyjkenis van jesus , waarin de voorbaarigheid, ter uitroeijinje van het onkruid uit een akker , afgekeurd wordt, op het onbetaamelyke der geloofs-onverdraagzaamheid toegepast. Op verfcheidene plaatzen van het Inleidend Vertoog zo wel, als van de Leerredenen, vindt men uitvoerige aantekeningen over zeer gewigtige byzonderheden ; en voorts zyn , aan het einde van dit boekje , nog eenige nadere aantekeningen bygevoegd ; onder anderen, over de ondertekening en den eed , door de kerkenorde der Provincie van Groningen en de Ommelanden , (die den 27 Febr. 1595 • gearresteerd en gepubliceerd is , ter ordonnantie van Graaf Lodewyk van Nasfau , en de Gedeputeerde Staaten van dat Gewest) gevorderd, over de befluiten van ver*  LEERREDENEN* ( l8Q' verfchillende Synoden in de Nederlanden, om nimmer met de Remonftranten in eenig vergclyk of fchikking te mogen treden ; over de vervolgingen der Geestelykheid van Groningen en de Ommelanden tegen de Joden, Uko-Wallisten , perfoneu die van tovery befchuldigd waren , enz. enz. Wat de hoofdzaak betreft, zal geen verlicht aanklever van den liefderyken Godsdienst van jesus de grondbeginzelen van den Schryver afkeuren. Omtrent de beöordeeling van byzonderheden kunnen wy ons niet inlaaten. Alleen kunnen wy niet ontveinzen, dat het ons voorgekomen is, dat hem zomtyds al te bittere uitdrukkingen ontvallen zyn , die men ook dan , wanneer men volkomen eenftemmig met hem denkt, niet goedkeuren kan; te min, daar zy , by zyn billyken yver voor verdraagzaamheid en liefde , zo zeer affteken. Zyn ftyl is krachtig en mannelyk ; maar dikwyls maakt hy de zinnen , door het invoegen van verfcheidene leden, te lang, en vermoeit daardoor de aandacht van den Lezer. Heelkunde van hippocrates , door d. van gesscher.. Eer/te Deels, Eerjte Stuk. Te Amjterdam by J. B. tëlwe,. 1790. Behalven het Voorwerk, 148 bladz. in gr. Svo. In dit Stukje vind men, behalven een kort Voorbericht , waarin de geleerde Schryver ten aanzien zyner Vertaalinge , en van de door hem daarby gevoegde Ophelderingen, rekenfchap geeft , en eene korte Levensfchets vau den beroemden, en met allen recht hooggeachten, Vader der Genees- en Heelkunde, hippocrates , eene verzameling van Leerftellingen , tot de Genees- en Heelkunde betrekking hebbende. Het is verdeeld in tien Hoofddeelen , en ieder derzelve weder in eenige affnydingen , waarby eene korte opbeldering of verklaaring van den text gevoegd is. De onderwerpen , in de Hoofddeelen verhandeld , zyn deeze : het eerfte behelst algemeene Leerjtellingen , het tweede , Leerjiellingen, aangaande den Leefregel in haastige (gevaarlyke) ziekten , het derde , Leerjtellingen, opzigtelyk tot de werking der warmte en koude, op het Lighaam, het vierde, Leer* Jiellingen , betrekkelyk tot het bewerken van ontlastingen , bet vyfde, Leerjtellingen, aangaande de Verplaatzingen der. - .. Ziek*  190 HEELKUNDE VAN HIPPOCRATES Ziekten, het zesde, Leerjtellingen, betrekkelyk tot de Ziekten der Jaargetydent het zevende, Leerjtellingen, opzigtelyk tot ue Ziekten der onderfcheiden Leef tyden, het agtlle , Leerjtellingen , betrekkelyk tot den pligt eens Heelmeesters , het negende , Leerjtellingen , aangaande de Verbanden in 't algemeen , en het tiende , Leerjtellingen, betrekkelyk tot de Verbanden der Beenbreuken. Dat de zeven eerfte Hoofddeelen zodanige Leeriteliiugen bevatten, welke den Heelkundigen niet alleen, maar ook wel degelyk den Geneeskundigen , raaken , is uit derzelver opfchriften gemakkelyk te zien; dan, daar onze Autheur eigenlyk bedoelt, met deeze verzameling, voor den beoelfenaar der Heelkunde te arb:i« den , zo heeft hy zig daartoe ook meer byzonder. bepaald; waarom dan ook de drie laatfte Hoofddeelen byua twee derde' gedeelten van dit Stukje uitmaaken; eindigende met het flot van het Boekdeel by hippocrates , ten opfchrift hebbende: de Üfficio Medici. Om onzen Leezer een Haaltje ter proeve te geeven , verkiezen wy de XXXVtte §. van het laatlte Hoofddeel ; dus in de Vertaalinge luidende: ,, De uitjlortingen van Bloed, de Kneuzingen, de beleedi>« fil'wS van Zenuwagtige Deelen , en de koude Gezwellen , door eene Wonde veroorzaakt; moeten vooral opwaards , ,, minder benedenwaards, verbonden worden. De Hand of ,, het Been moet daarby niet naar beneden hellen. Het be,, gin des Winizels legge men ter plaatze van de Wonde , ,, doe het zelve aldaar meest, minst aan de einden, en matig „ in het midden, fluiten , en geleide het einde by het verbin„ den, naar de bovenjle Deelen." Hier op volgt deeze Verklaaringe. „ Zoo zonderling deeze Tekst fchynt, zoo noo„ dig is het, ciat wy ons by elk gedeelte derzeivc een „ weinig bepaalen. De Wonde , waaraan als eene ,, oorzaak de uitjtortingen van Bloed , de Kneuzingen , de „ beleediging van Zenuwagtige Deelen, en de koude Gezwel,, len worden toegeëigend, Helt hier geenzins eene Won* „ de in 't algemeen; maar eene Wonde , welke bepaalde* lyk plaats grypt by eene Beenbreuk. . Voor uitjlor- „ tingen van Bloed , leest men by hippocrates , (Echy„ momata,) voor Kneuzingen CPlasmata) voor belee liging ,, der Zenuwagtige Deelen (Spasmataï en voor koude Gs„ zwellen (Oedema Aphiegmanta.j By eenige andere geie,, genheden zal blyken , wat hy door deeze bewoordingen verltaan heett. —— Het vooral opwaards minder beneden- waards verbinden, in alle deeze gevallen, betekent myns1. be-  door d. van gesscher. tgi , s, bedunkens, dat wel het ganfche Deel in het verband moet „ bevat zyn; maar men minder omgangen met het Windi „ zei doen moet beneden, dan boven, de plaats der Won-» « de. Het leggen van hei begin des Windzels, ter \ „ plaatze van de Wonde, fchynt zoo zeer te ftryden met ] „ het gene daar omtrent , met opzigt tot de Zweeren | „ §. 14, van het voorig Hoofddeel gezegd is, dat ik niet j „ kan nalaaten te gelooven , dat men daardoor hier ter ] plaatze niet anders verftaan moet , dan dat de eerfte I ,, omgang van het zelve, over de Wond moet heen gaan; 1 „ niet , dat het begin moet vallen op de Wonde. ] „ De verfchillende fluiting van het Windzel, hier bepaald , | ftrookt volmaaktelyk met het voorfchrift , §. 5 van dit , Hoofddeel; uit welke men tevens zien kan , dat, 'c 3 „ gene hier het midden genoemd wordt, eeniglyk betekent jj M de overige plaatzen, de plaatzen naamlyk , begreepen i, tusfchen de Wonde en de einden van het Deel, zoo ( „ naar boven als naar onderen." Het opgegeevene zal, zoo wy hoopen, genoegzaam zyn , I om alle Beoeffenaars der Heelkunde, welke niet in itaat zyn om de gulde lesfen van hippocrates , in zyne oorfpronI gelyke taal zelve, te leezen, tot het vlytig beftudeeren van ! dit Stukje aan te moedigen. Dat de Vertaaling van den Tekst, door onzen Autheur, vloeijend en ook teffens vry gefchreeven is , zal ieder, die 5 dezelve met het Origineel vergelykt , terftond in het oog I vallen; wy voor ons gelooven, dat zy zeer gefchikt is orn | aan haar oogmerk te beantwoorden, en de verklaaringen niet | minder dienftig kunnen zyn, om de leerbegeerigen tot ver1 der nadenken aan te fpooren. 5 Schatkamer der Koopmans Rekenkunst. Leerende de voornaamjte gevallen, in den Koophandel voorkomende, kort, grondig en auidelyk berekenen. Saamengejteld door arwoldus ï3 ast ia Am strabbe , Lid van de Sociëteit der Kunslrekenaars ,te Hamburg, enz. en Mathematicus te Amjterdam. Twee Deelen. In tivo. Te Gouda en Bodegraven l by M. van Loopik en Th. Meyer, 1790 en 1791. Te '1 famen 454 bl. , VY/anneer , in den Jaare 1769, de Heer strabbe den * \V post als Boekhouder op een voornaam Comptoir 1 bekleedde, gaf hy, by j. morterre alhier, zeker Rekenboek  IOS A. B. STRABBE boek in 't licht, onder den tytel : Het vernieuwde lifht des Koophandels. De Schryver had toen de Werken van orauwman, van pruissen, ripke , en anderen (voornamenlyk j. e. krusens Algemeiner und befonders Ham* burgifcher Contorist, voor de eerftemaal gedrukt te Hamb. 1766) voor zich ; en Haagde zo wel in zyne pooging, dat gemelde Rekenboek binnen weinige Jaaren geheel was uitverkogt, zonder dat hy tot heden het genoegen konde hebben , om eenen verbeterden en veel vermeerderden herdruk van hetzelve te zien. Deeze omftandigheid gaf aanleiding tot het famenftellen van dit geheel nieuw werk (het zyn de woorden van den Schryver in de Voorrede) over de Koopmans Rekenkunst, onder den opgegeeven tytel, in II Deeleu; het welk met het voorgaande niets gemeen heeft, dan het onderwerp; en zekerlyk iu kortheid, klaarheid, en volkomenheid voor hetzelve niet behoeft te wyken ,• maar tevens, in veele opzichten, zodanige verklaaringen en ophelderende aanmerkingen bevat, welken men in het andere te vergeefs zal zoeken. Volgens het ontwerp des Schryvérs , vindt men , in het Eerjte Deel van deezen Schatkamer, u De Gemeene Rabatrekening. 2. De Agiorekening of Reduclie van Castot Bankgeld-, en omgekeerd. 3. Buitenlandfche W-sfelrekening. 4. WisfelreduStien. 5. Winst en Verlies by de Wisfelnegotie. 6. Arbitrages der Wisfels. 7. Wisfelcommisjien. 8. Van het Pari in de Wis/el, en 9. Beticht der Muntfpecien en haare onderverdeelingeu van de voornaamfte Plaatfen van Europa, en hoe die Plaatfeu met elkander wisfelen. In het Tweede Deel, wordt 1) De Interestrekening, 2) De Provifie- 3) Courtagie- 4) Asjürantie5) Compagnie- en Reedery-rekening. 6) De gemengde Wisfels, en ,7) Vergelyking van Gewigten en Maat en gevonden, benevens 8) nog negen byzondere Tafels, behelzende vergelykingen 1. Van het Goud- Zilver en Muntgewigt veeier Plaatfen en Landen. 2. Van het Koopmansgewigt. 3. Van de Ellen-Maaten 4. Van de Voetmaaten. 5. Van de Koornmaaten. 6. Van de Maaten van natte Waaren. 7. Van fommige vlakke Maaten. 8. Van fommige ligchaamelyke Maaten, en. 9. De zwaarte van een Franfchen Cubixduim, in verfcheiden foorten van Metaalen , Sfeenen, Vloeiftofl en , enz. Deeze laatfle , die 80 bladzyden beflaan , zyn geheel vertaald en overgenomen, uit gemelde Hamburgfchè Contorist; alleen met dit onderfcheid, dat de ifte Tafel van strabbe de vierde van-cRuss is..—.— .Doch hier* yan nader. Dat  schatkamer. *9S - Dat de Heef strabbe , volgens zyn gevoelen, een geheel nieuw Werk geleverd heeft, kan weezen, doch dat de berichten, omtrend de handeldryvende plaatfen, in zyn Werk voorkomende, niet altyd de nieuwjte zyn , zullen de volgende bewyzen. In het Eerjte Deel, bladz. 161, in het bericht wegens Barcelona, is de evenredigheid der Spaanfche Rekenings* munten tegen de Catalonifche Munt geheel overgenomen uit crusr, Th. I. bl. 56. Edit. van 1771. Maar de wezen» lyke Spaanfche Goud- en Zilvermunten hebben , federt July 1779, een geheel anderen Cours in Catalonifche waarde. Want volgens deezen geldt, 1 Doblon van 8 Escudos de Oro, of Quadrupel 29 Libras 15 Sueldos Catalanas. . m ■ 4 ■ 14! Libras Catalanas. 1 \Doblon Senciilo van 2 Escudas de Oro Libras. i E>cudo de Oro, of Medio Doblon, 3$ Libras. 1 Fefo duro geit 1 Libra 17 Sueldos 6 Dineros. 1 Medio Pejb Duro, of Escudo de Vellon, geldt 18 Sueldos 9 Dineros. 1 Pefeta Mexicana, of § Pe/ö dwro, 9 Sueldos 4' Dineros. 1 Pefeta Provincial 7 Sueldos 6 Dineros. 1 #eaZ de Ptoa Mexicano, of | Pe/ö daro, 4 Sueldos 8| Dmeror. 1 PeaZ de PZaJa effeëtivo, of Provincial, 3 Sueldos 9 Dj«eror. I ilfedio KeaZ de P/afa Mexicana, of T§ Pe/o duro, 2 SaeJ- dor 4' Dineros. k Provincial, of 1 Pv D; I. bl. 152—-146 , meest herhaald Wordt, is naar cruse. Zelfs zyn de Regels om .Wisfels re berekenen , zo in gemelde Werk, als in den Koopmans Vaderwyzer, of noodig Vervolg op het vernieuwde licht, Ao. 1771 uitgekomen, niet anders dan eene vrye Vertaaiing Van de Regels door cruse opgegeeven; en zo is het ook met de Arbitrages gefield. Men zie maar, by voorb. cruse's Hde Regel. Ta. IL bladz. 40. Wann die Frag-Zahl einen Bruch bey ficb hat, fo thut man am besten, wenn man diefelbe einrichtet, odef mit dem Nenner des Bruchs vermehret, und den Nenner gerade gegen das Produel; über, oben die linke Colttmne fchreibet , alsdann behült das Product den Namen der Frag-Zahl imverandert: wann die Frag-Zahl aber aus mehrcrley forten beftehet, fo wird fie entweder durch die Multiplicatiön zu der klein ften forte gemacht, und da V011 benennet; oder man verwandelt auch die kleineren forten in einèn Brueh von einem Ganzen der grösreri forte i ünd verfahrt damit ierner wie züttsti O strabbe's Hde Regel, bladz. 22. Als het Vr&agtal een Breuk is toegedaan , kan men gevoegeiyk dezelve inrichten^ of met de Noemer des Breuks vermenigvuldigen, en de Noemer regt tegen over dat ProduB , Iri de linker Colom, fchryven ; dan behoudt het Product onveranderd de nnnni van het Vraagtah Indien het Vraagtal. eeniffé minder» deelen van Speciën by zich heeft, brengt men hetzelve, door Vermenigvuldiging, tot de kleinde Specie ; of meri verandert ook de mïnderdcelen in een Breuk, van eer.* geheel der' grootde Speïie j en handelt daar mede als kpé* ren.-  ïo6 A. e. STRAriBE Ewn zo is het ook gefield met de Leerwyze , om de trimt en het verlies der Wisfels, zo op de gelreele /ötft, als aan de Cours, of percent, te vinden. En de uitdrukking: dat 'er van Archangel zelden op Hamburg direct gewisfeld wordt, (zie 't vernieuwde Licht, bl. 101. De Schatkavier, D. 1. bl. 158, en de Hamburgfche Contorist, Th-.-l. bl. 329.) maar meest over Amjterdam ; was voor cruse's Landgenooteu wel van gewigt, om dat hy in Hamburg fchreef; maar zy had geheel geen belang in Amjterdam; daar elk Koopman genoegzaam weet dat de Rusfifche Wisjélhandel niet enkel zelden op Hamburg , maar zelfs zeer enkel op Londen, direcl gefchied: als wordende alles, dienaangaande, meest over Amjterdam gedreeven. Uit het gezegde blykt dus, dat deeze- Schatkamer der Kcopmans Rekenkunst toch iets gemeen heeft, met het vernieuwde licht des Koophande's: al was het maar het naargevolgde uit een zelfde Hoogduitsch Werk, dat in verfcheiden opzichten , volgens den loop der«,j\Tegotie , thans feilen moet hebben; en in andere gevallen ook enkel uit overneemingen beftaat van s. ricard Traité du Commerce , enz. Dit echter raakt het Reken- of Wiskundig gedeelte van dit Werk niet. De daarin voorkomende Voordellen, die alle door den Autheur driemaal overgewerkt zyn , om geene feilen te begaan, kunnen tot zeer goede voorbeelden ilrckken, en verdienen derhalven zo zeer onze aanpryzing, als de opgegeevene misdagen,in de berichten , onze aanvvyzing verdienden. De Voorrede echter fchynt verfcheidene voordellen te bevatten, welken wy niet gelooven, dat de Autheur driemaal naagerekend heeft; hy zou ons anders voor geene afgunjtige Recenfenten, en wie weet waar niet al voor! (want veel is ons duister voorgekomen,) te boek gedeld hebben. Indien de Schryver immer reden konde hebben, om zich over onze beöordeeling van zyn Purmerends Examen te beklaagen ; dan hebben de Schoolmeesters , wier algemeexen /maak hy, in de Voorrede van deezen Schatkamer, tracht te verdeedigen , zeker dubbele rede om zich over hem te beklaagen , dat hy, om hunnen fmaak te gemoet te komen , zo weinig op hunne bekwaamheid fcheen te vertrouwen, dat hy zeifs de allerligtde Voordellen van dat Examen voor hen heeft uitgewerkt; daar hy, in een Boek voor Comptoirbedienden, de zwaarde Voordellen zelve onopgelost heeft gelaaten. Wy  SCHATKAMER. 107 Wy zyn, met reden, eenigzins uitvoerig geweest, in het beöordeelen van dit Werk , en het aanwyzen van deszelfs bronnen , nadien het ons is voorgekomen , dat het onze Natie weinig eer aandoet, wanneer eenige haarer Schryvérs 20 jaaren naderhand eerst opgeeven , dat zy enkel vertaald, in plaatfe van oorlpronglyk gefchreeven, hebben. Wy willen-dit eigenlyk, niet geheel, op dit Werk van den Heer strabbe toepasten ; 'er zyn zekerlyk oorfprongelyke Hukken in; maar heeft men, zelfs in dit jaar, niet nog een Werk over de Meetkunde, van 1770, met een nieuwen tytel in 't licht zien komen , nu eerst met 'den naam van den waaren Autheur, namelyk simpson , op denzelven ? En zyn 'er niet nog meer Werken, over de Mathematische Wetenfchappen , in onze taal, die , om dezelfde reden , dien zelfden naam , op den tytel behoorden te draagen? — Stukken voor de Vaierlandfche Historie, uit de Verzameling van Mr. g. van hasselt. Eerjte Deel. Te Arnhem en Amjterdam by W. Troost en Zoon, en ]. AUart, 1792. 377 bl. in gr. ttvo. Oorfprongelyke echte Stukken, de Gefchiedenis des Vaderlands betreffende, zyn den rechtfchaapen Minna» ren , die zich op dit vak van kundigheden toeleggen , altoos welkom. Zy ontvangen 'er in dit aanvanglyk Werk 184 , alle zeker niet van gelyk aanbelang ; doch Kleinigheden , gelyk 'er hier gewis ettelyke voorkomen, kunnen zomtyds licht op groote Gebeurteuisfen verfpreideu , en ons brengen tot eene vollediger kennis van Perfoonen en Zaaken, in de Tydperken, tot welke die Stukken behooren ; niet zelden uit Brieven bellaande , gefchreeven op den eigen tyd der Voorvallen. Het eerfte Stuk is , in Slachtmaand des Jaars MDLV, en het laatfte in Wintermaand van MDLXIX, gedagtekend. Zy betreffen dus een Tydvak in den Vaderlande, vol gewoels, en belangryk genoeg om de aandagt der Liefhebberen uit te lokken. In een zeer kort Voorbericht , wordt ons te verfhan gegeeven : „ Het is voor den Leezer noodig , dat hy „ met één woord gewaarfchouvvd werdt , dat voor dit „ Werk een byzouder Deel, Chet laatfte) zal worden aan0 3 »  ïo<" .stukke!» „ gelegd , waarin by , behalven een beknopt Vertoog 9 „ over deszelfs algcmeenen inhoud , en , behalven voidoende Bladwyzers van Naamen en Zaaken , een onder» fcheidentlyk Vcrflag van den Inhoud van ieder Stuk v „ tevens met ftaaving van deszelfs gezag, ontvangen zal." ! Naa het bekomen van 't. zelve , zuilen wy ons be» ter in Haat bevinden , over de waarde , dan nu , te oordeelen. Van de Stukken , deels in 't Nederduitsch, meest flcgt , deeis in 't Fransch, gefchreeven, zullen wy 'er geen opgeeven ; doch , daar wy by een en ander ophelderende Aanmerkingen vinden, zal het onzen Leezeren niet ongevallig, weezen , dat wy één of twee dier meest Oudheidkundige Aantekeningen , althans het hoofdzaaklyke daarvan , opgeeven. In N°. 6. Een Eed bygebragt hebbende , door den Graavc van hoorne , te Nymegen , up die Cruys opentlichen gedain , voegt hy daar onder. „ liet Kruis., waerop te Nymegen dien Eed gedaan wierd , was een Steen vau plegtigheid. Wy zullen by vervolg op den u Juny 1578 , den Stadhouder Graave johan van nas'sauwe ook zien zynen Eed afleggen , eerst voir die Landfchap op 't Hof binnen Nymegen, ende dairnae op ten Cruys voir aie gantfche Gevieynte. Ik heb over diergelyke 'Wy Steenen, oji liet woord Wye by kiman gehandeld. In de Stad van Leyden , [vergeiyk orlkrs bl. 34 enz.] wis een blaauive Steen , waarop Lorgers ontborgerd wierden ; cn te Arnhem in 't Jaar 1461 dit [onuitgegeeven] Statuut beraamd. 1nstitutum l/etare JhtTUS t UnnO LSI. Op den Steen, die in het Raithuis voir der bancken leegt, en faü nyemant Jtaen, dan die ghene, die fynen eedt duet, dis anders dair op jlande , als men richt, verliejl der fiat een pont, ende den Richter fynen banne'\ Voor het Nymeegfche Kruis , brengt hy uit zyne Charrrrverr.ameling , een ftuk by van den tyd van karel van S/jMoSto , te lang om over te neemen ; waarop hy dus voortvaart. „ Waarom deeze Steen de gedaante van een Kruis hadt, zal een ieder uitleggen: Cruk;  VOOR DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 199 Crux pellit omne noxium ' Zong reeds prudentius: Fac cum vocante fomno Cajtum petis cuhile, Frontem, locumque cordis * Crucis figura Jignet. Crux pellit omne noxium. En om die reden, was het zweeren, met de voorfte vin- : geren op een Kruis , ook meest in gebruik. Men deedt I den Eed met opgerechte vingeren , 't geen ik genoemd \ vindt: vytgeftrekkeder armen myt lyffiicken opgerichten vyn- < geren. Jk kan bewyzen , dat alzo Vrouwen ook zwoe- 1 ren, [zie a. van bemmel Befchr. van Amersfoort , D. I, \ bl. 269.] men deedt Eed met ééne hand op 't Euange- ■ hum , gelyk bier boven in 't Formulier ; met édne band 1 op Reliquien , of een Heiligdoms Katfe, [hoedanig Kastje j uit een Stads - rekening in de Kronyk van Arnhem , op 't f Jaar 1537 werd voor den dag gebragt] ; men deedt Eed per pettus, gelyk Priesters en Vrouwen leiden oere handen op oere borften; maar het zweeren op het Kruis was meest gewoon. In alle des Konings Rekenkamers mogt men niet ; anders zweeren, dan leggende fyn twee voorjte vingeren op , te jigure des Heiligen Crucifix; en daar voor lieten die van ' de Rekening in Gelderland in 1562 , een ander Crucifix \ maaken, ende een bertken omme den Crucifix daar inne te \ doen fchilderen, omme den Officieren, in de/e Camere fortce- ■ rende, daar op ten Eede te ontvangen, ende af te neemen". Het bekende Liedje Wilhelmus van Nasfouwe, in N°. 160 l geheel bygebragt hebbende , voegt hy 'er deeze Aantekening onder. „ De Heer s. h. van idsinga heeft het Lied ; van Wilhelmus van nassauwen in zyn Staatsr. I D. I bl. 328 enz. geheel gegeeven. Hy wil dat het in 157a 3 ter wereld kwam, dan zekerlyk , zo wy het wel onder! zoeken , ruim drie Jaaren te laat. Toen Vader willem, ' de tweedemaal wederom in 't Landt kwam, zong men reeds ; een Lied, flem : Wilhelmus van nassauwen , [Geufe \ Liedboek bl. 70. 71. 72.] In 't Jaar 1568 tragtte I de Prins alva, uit zyne verfchansfingen by Maefiricht , te lokken ; doch te vergeéfsch , en hy moest op den ] fevenden van Wynmaand aftrekken , vervolgens zynè ; bendcii by gebrek aan geld bedanken. De Hertog was i zo trots op dit voordeel , dat hy een zegepralende in— O 4 treer  JWO STUKKEN VOOR DE VADEftLANDSCHE HISTORIE. treede deedt in Brusfel, op den twee cn twintigften van Wintermaand, en welke van alle vreugdebedryvpp, zelfs van een ffeekfpel , agtervolgd wierdt. Tegen dit alles , moest iets van 's Prini'eh zyde gedaan worden , om de Geufen niet ten eenemaal neerllagtig , en in hunne moedloosheid, te laaten. En wat was 'en veel voorhanden V Men bragt een eenvoudig Liedeken byeen. D. v. Koornhért was daar van de Dichter. Ïdsinga noemt wArnix van aldegonbe ; maar ik geef meer gezag aan Gi nrandt^ in de Historie van, Enkhuifen, ü. I. bl. 222. Dit Lied. kwam waarfchynlyk eerst in 't licht met het portrait van den Prinfe daar boven. Het raakte alom bekend, het wierdt op een ftaatig juichend muzyk gebracht, en van een iegelyk , die Vader willem was toegedaan , gezongen : men maakte zelfs op die wyze andere ; niet minder dan agt zyn 'er in 't Geufe Liedboek ; men maakte ook Seestelyke Liedekens. In de Gulden Harpe van karel van mander , treft men drie Liedekens aan , welke hy op die wyze zingen laat, een op bl. 22 , een op bl. 47, cu een op bl. 396. Dat van bl. 22 is zelfs eene geestelyke vertroosting voor lieden, welken als willem I, en zyne liet hebbers, voor zich geen uitkomst of raad vinden; en, toen hy zich daar voor nederzette, dagt hy gewisfelyk op niemand anders, en op dat Lied van wiliielmus. Ik herhaal daar van in dit Werk, uit myn oud'.tl. S. den dr\tk ,. om dat men dien , en in 't Geufe Liedboek van i. van poolsum ,^ bl. 44 en 45 , en nog meer in de uitgave , welke in 't Jaar 174S door nic. van daalen ,"in klein 8vo. bezorgt wierdt , en welken de Raadsheer van ïdsinga volgde , gebrekkig vinden zal. In eene op¬ gave van Varianten, begeef ik-my niet. Alleen Blyf ik tot in der doodt hebben alle drie die drukken; men dagt dat doedt een O-oplap was: maar zie by b. huydecoper op m. stoke , de noot van D. III. bl. 63, en de myne ad kilianum, v, D)>d hchaam. Oe en Go vcrwislclden zich meuigvverf, Dc naamen van breederoode en berkenroode , worden vau Breeds en Berken roede afgeleid , gelyk h. kannegieter in de Latynfche Voorreden voor 11. harius heeft daar sedaau , ?;ie p. 111. lin zo is ook Geem , Goom, Cujioi.ii; Goes, G0/2, Anjer; by kiliaan. Troon, Troen, Men kent het Boek des Gulden-troens. ia Holland zegt men nog Koegel, zo wel als Koogel. [Der-  derde catern üit myn zakboek. soi = — — i Derde Catern uit myn Zakboek , of Aantekeningen van een Burger, aan de Grenzen van Holland. Te Rotterdam by N. Cprnel, 1790. In gr. 8ro. 64 bl. By het reeds gezegde over de Twee eerjte Caterns '(*), hebben wy niets te voegen, dan dat deeze Derde Catern , in weinig beduidenheid , de twee' voorgaande overtreii. Indien het iterk vertier Verzamelaar cn Uicgeevcr aanzette, om meer Caterns te geeven , beklaagen wy den lmaak onzer Vaderlanderen. (*) Zie hier boven, bl. 79. Reize in de Binnenlanden van Afrika, langs de Kaap de Goede Hoop , in de Jaaren 1780 tot 1785 gedaan, door den Heer le vaillant: uit het Fransch door j. o. pasteur. Met Plaaten. Tweede Deel. Te Leyden eh Amjterdam by Honkoop en Allart , 1791. In gr. 8vo;, 360 bl. T Tet oogmerk der Reize van den Heere le vaillant X JL reeds opgegeeven , en zyne naauwkeurigheid in het mededeelen zyner berichten en Waarneemingen, naar eisch geroemd hebbende (*), behoeven wy nu alleen te melden, dat hy, in dit Tweede Deel, op. eene even gefchikte. wyze 'zynen weg vervolgt, van Kolshraal, over de ' Sneeuwbergen , door Kamdebo naar de Kaap; op welken wy weder veele byzonderheden ontmoeten, van welke wy eenigen "onzen Leezeren zullen mededeelen. Men heelt veel gefchreeven, en nog meer gefproken en 'geloogen, van de Hottentotfche Vrouwen , van welker wanfehapenheid men, by onzen Schryver, een nieuw ge.voclen , en tevens een naauwkeurig naar 't leven getekende Plaat, aantreft. Hy verklaart die wanfehapenheid 'voor het gevolg eener buitenfpoorige Mode, en geenzins voor een natuurlyk gebrek. Ten opzichte der opvoeding van de jonge Hottentotten, zegt hy: „ Zo dra het kind geboren is, verlaat het den rug zyner Moeder niet; zy bindt dien waarden last daarop met eene fchort, die het (*) In d&Algem.Vaderl.Letteroef. voor'1701,bladz. 618, enz. O 5  LE VAILLANT's het tegens haaren rug drukt ; eene andere fchort, met riemen onder de billen van het kind vastgemaakt, onderfteunt het, en belet het af te glyden ; die tweede fchort, even als de andere, van beestenvellen gemaakt, gelykt vry. wel naar onze Jagt-tasfen; men verciert dezelve gemeenlyk met kraaien , en ziet daar de geheel» Luiermand van het jonggeborene. ,, Gaat de Moeder aan het werk , gaat zy naar het bal , ja al danst zy daar, zy legt haar kind niet af: dat klein aapje, waarvan men niet dan het hoofd ziet , fchreit nooit, fchreeuwt nooit, ten zy wanneer het moet zuigen; dan draait de Moeder het om, en trekt het op zyde, zonder dat zy het behoeft te ontbakeren; maar als zy in eenen gevorderden ouderdom is , of veele kinderen gehad heeft, behoeft zy haaren zuigeling zelfs niet van plaats te doen veranderen; zy reikt hem de borst onder den arm toe, of geeft hem die over de fehouder; het kind dus te vreeden gefield, houdt op met fchreijen, en de Minne gaat weder aan den dans. „ Als men eindelyk begrypt, dat het in ftaat is om zich zelf te helpen en op te fpartelen, dan legt mên het voor de hut op den grond ; met geltadig te kruipen , ontwikkelt het zich , en beproeft van dag tot dag om overeind te ftaan; eene eerlte pooging doet eene tweede onderneemen: het wordt ftouter, is welhaast fterk genoeg om te loopen , en zynen Vader of zyne Moeder te volgen. „ Deeze zoo eenvoudige, zoo natuurlyke, handelwyze is wel zoo goed als onze nadeelige leibanden; zy drukken de borst in, en prangen die ; de onevenredigheid tusfchen de fterkte der beenen en de zwaarte des ligchaams, welke ónze kinderen noodzaakt op die al te gedienftige leibanden te leunen, verminkt hen dikwyls eindelyk, bederft hunne gezondheid, en maakt hen misvormd voor het overige van hun leven." —- Nooit heeft de Schryver in Amerika of Afrika kreupele of gebochelde onder de Wilden ontmoet. Men moet in Europa reizen om die te zien. ,, Zo dra een Hottentot gellorven is, begraaft mén hem in zynen, ilegtften kros, of huidenklced; men plooit zyne ledenmaaten zoo dat het lyk geheel in dezelve gewonden is. Zyne nabeftaanden draagen het tot op eenen zekeren afftand van de horde; en, het in eenen kuil, daartoe gegraaven, en die nooit diep is, nederleggende, bedek-  RELZE. £03 dekken zy liet roet aarde, vervolgens met fteenen, zo zy die in den omtrek vinden; zulk eene graftombe kan niet veilig voor de aanvallen van den'Jakhals en de Hyena zyn; het lyk is weldra opgegraaven en verllonden. -—Is be: een opperhoofd eener horde, dat men verlooren heeft dan gebruikt men meerder plegtigheden, dat is te Zeggen, dat de hoop fteenen en aarde , waar onder men het begraaft, aanmerkelyker is, en meer vertooning maakt» — Is het iemand dien men betreurt, dan is het huisgezin in rouw.,cn neêrflagtigheid gedompeld; de nagt wordt in fchreyen én huilen, met verwenfchingen tegens den dood gemengd, doorgebragt; de bykomende vrienden vermeerderen het gefchrei , dat men van verre eer voor het gerucht eener vrolykheid dan voor jammerklagten zoude "houden; wat daarvan zy, de blyken hunner droefheid zyn niet twyfelaclrtig voor hem, die onder hen verkeert; men heeft 'er gezien die ^overvloedig en zeer ' bittere traaneu Horteden." Ten opzichte, der Gonaquas, verklaart de Schryver, dat deeze, van alle de Natiën die hy gezien heeft, de et:ni- fe is, die men als vry kan befchouwen; „ weldra (zegt y) zullen, misfchien die Volkeren genoodzaakt zyn zich te verwyderen, of .de Wet van de landvoogdy te ontvangen. Naardien alle de landen ten Oosten over 't algemeen goed zyn, zoeken de Volkplantingen zich naar diien kant, zoo veel zy kunnen, uit te breiden; het zal hunne hebzucht ongetwyfeld den eenen of anderen tyd gelukken. Wee! dan die. gelukkige en vreedzaame Volksbenden ! geweld en moord zullen dan, tot de fpooren toe, de vryheid uitroeijen. Dus zyn alle die horden behandeld, van welke de oude Schryvérs fpreeken, en die, vernederd en verzwakt door verdeelingen , tot eene volkomen afhanglykheid van de Hollanders vervallen zyn; dan zullen het "aanwezen der Hottentotten, hun naam en hunne gefchiedenis, voor verdichtfelen gehouden worden, ten zy de een of ander Reiziger , nieuwsgierig om derzelver overfchot te ontdekken , moeds genoeg hebbe om zich in de afgelegen Wildernisfen, welke de groote Namaquas bewoonen , te waagen, daar de rotfen , door den tyd meer en meer verhard , en de oude en dorre bergen, geen het geringst fcheutje van boomen aanbieden, waardig de gretige winzucht der Blanken naar zich te trekken." Eene byzonderheid, Welke men echter by meer onbe- fchaaf«  &94 LE VAILLANT's Tchaafde Natiën heeft aangetroffen, vvardt door den Schryver dus voorgedraagen, ten einde te doen zien, dat de mededeelzaamheid ruim zo fterk by de onbefchaafde, a's by de bei'cbaafde, Volken plaats vindt. Eene vry aan- merkélyke horde van Kaminoequas was zyne legerplaats komen bezoeken, met dat vertrouwen, 't welk eerlyke en braave inzigten altoos inboezemen , en dat menfchen bezitten, die nog niet door hunne gelyken bedrogen zyn. Genoodzaakt zynde zyne mondbehoeften te ontzien, was het hem niet mogelyk al dat Volk met brandewyn te onthaalen; de bende was te groot; hy kon zonder onvoorzigtigheid zich niet edelmoedig betoonen; hy liet een glas vol fchenken aan het Opperhoofd , en aan de geenen die door hun voorkomen , en nog meer door hunnen ouderdom , achtingswaardigst fcheenen. Maar tot welke wegen , tot welke middelen, neemt weldaadigheid haare toevlucht niet, en wat is zy vernuftig, wanneer zy zich wil uitoefenen! Hoe groot was zyne verwondering niet, toen hy, befpeurende dat zy het vogt in den mond hielden, zonder het ih te Hikken, hen alle hunne makkers die niets gekreegen hadden , zag naderen , en hen hetzelve van mond tot mond zag uitdeelen , op dezelfde wyze als de tedere vogelen des hemels 'eikanderen uit hunne bekjes het voedfel, toedienen. Deeze onverwagte daad ontroerde den Schryver ; hy ftond 'er verdomd •over; wierp zich in de armen van hét Opperhoofd, en bedaauwde deszelfs gelaat met zyne traanen. —U Met zoo veel lof en bewondering de Schryver deeze zaak verhaalt, met zo veel verachting en onheuschheid hebben zommige Duitfche Geleerden hem hier over berispt , welke in meiners en spitlers Historisch Magazyn hem als den avontuurlykden Reiziger te boek gedeld hebben. Dat dit geval niet om de zindelykheid, maar alleen om de mededeelzaamheid, der Wilden aan tetoonen, gefchreveu is, ziet men in andere gevallen; wordende het wasfchen der Vaten , zodanig als het door de Kaffers meest met hun eigen Water verricht wordt , op eene andere plaatfe afgekeurd. Hoedanig het met zommige noodzaakelyke handwerken by de Kaffers en Hottentotten gedeld is, ziet men uit zekere omltandigheid , in welke de Schryver hunne Leermeester geweest is. ,, De Kaffers (zegt hy) bewerken en fineeden zelve hunne fagaayen; doch van het yzer niet anders dan de fmeedbaarheid kennende, klimt hunne kunst niet  r e 11 e, 30$ i niet op tot deszelfs eerfte fmelting; dus moeten zy yzer ; hebben dat reeds bewerkt is: zy weeten zich verwonder- Jyk wel te bedienen van oude Snaphaan-loopen, van yze: ren hoepels en alle ander diergelyk oud yzerwerk ; zy 3 hebben tweeërlye foorfen van fagaaien; de eerfte heeft het lyzer glad en geheel rond; de andere kunltiger, of liever Swreeder bewerkt, hebben het yzer vierkant; de vierkantten zyn uitgefneden in punten , waarvan om de andere | eene naar beneden en eene naar boven fteekt, het geen het vleesch verfcheurt , het zy zy in het ligchaam dringen, j het zy zy 'er uit getrokken worden. Men moet hun gejduld bewonderen, als men denkt, dat, met een blok gra| nietfteen of met de rots zelve , die hun rot Aambeeld 3dient, en een ftuk van dezelfde ftof tot hamer, ftukken (uit hunne handen komen, zo wel bewerkt als of de hand jvan den bekwaamften Wapenfmid 'er over gegaan ware , | welke laatfte het zeker met die twee Werktuigen nimmer qzo ver zoude kunnen brengen." Die, by welke le vaillant zich eens bevond, ftonjden rondom een groot vuur, aan den voet van eenen :] grametachtigen heuvel ; zy haalden een yzeren bout uit het vuur, die vry dik en geheel rood gloeijend was ; zy lei;:den dien op een Aambeeld en begonnen denzelven te i kloppen met zeer harde fteenen , van de beste gedaante, en gemaklykst om te vatten; zy gingen 'er zeer handig è mede te werk, maar het was hun blaasbalg die hem zeer 3zonderling voorkwam, en hem eene fchoone gelegenheid I gaf om hun over dat nuttig werktuig onderrichtingen te | geeven , die hun van zeer veel dienst zullen geweest I zyn, als zy dezelve in het werk hebben weeten te fteli len. Hun blaasbalg was dan een elendig ftuk werk; hy jbeftondt uit een Schaapen-vel, zorgvuldig ontledigd door eene kleine opening, en wel weder toegenaaid. De dee| len, daar de pooten aan geweest waren, welke zy als 3 onnut en zelfs hinderlyk afgefneden hadden, waren toeI geknoopt. Zy hadden den kop ook afgefneden en een 9 eind van een Snaphaansloop in de plaats gezet, op welk 1 zy het vel vau den hals hadden geplooid, en wel vast | gemaakt ; de blaazer hieldt die pyp met de eene hand l aan het vuur, en met de andere trok hy het eind van $ het vel naar agteren , en ftuuwde het dan weder naar | vooren ; deeze vermoeiende oefening gaf het vuur niet 1 altyd kragts genoeg om bet yzer te doen gloeijen; maar J niet beter weetende, lieten deeze arme Cyclopen zich nie$  ÈOÓ LE vAlLLAKï's niet affchrikken. De Schryver hadt medelyden met hen , en de moeite, die hy hen zag doen, verdubbelde het vermaak dat hy zich beloofde, door hen terftond een ge«< makkelyker middel aan de hand te geeven. Hy hadtc veel moeite om hen te doen begrypen, hoe veel beter de: blaasbalgen van onze Emopifche fmeeden dan hunne uit-vinding waren ; overtuigd dat het weinige, 't welk zy i van zyn betoog begreepen , weldra weder uit hun geheugen ging, en hen dus van geen dienst zoude kunnen 1 zyn , befloot hy het voorbeeld by de les te voegen en hen in zyne tegenwoordigheid 'er aan te laaten werken ; hy zondt dus één van zyn vulk naar zyne leger-' plaats, ten einde twee bodems van kisten te haaien, be-' nevens een ftuk van een Zomer-kros, of huid, die des Kaffers, draagcn , een hoepel, kleine fpykers, hamers,, eene zaag en al het gereedfchap, dat hy noodig hadt 3; hiervan Helde hy, zo dra zyn man wedergekomen was,, in haast en zeer in het ruuwe, eenen blaasbalg toe, die: weinig fterker was dan die, welke wy gcwoonlyk in onze: keukens gebruiken; twee Hukken vau een hoepel die hy, binnen in denzelven plaatlte , dienden om het vel altoos: even wyd van een te houden; ook vergat hy niet in het onderfte gedeelte een lugtgat of klap te maaken, ter fpoe*. diger inzuiging van de lugt; een eenvoudig middel, dat zy zelfs niet eens vermoedden, het geen hen noodzaakte^, veel tyd te fpillen met hun Schaapen-vel weder met lugt te vullen. Hy had geen yzeren pyp, maar alzo het hief: flechts om een modél te doen was, maakte hy aan het leder van het fcharnicr van zynen blaasbalg een tandeftooker vast , waarvan hy den bodem afzaagde : toen plaatfte hy zyn meesterftuk plat op den grond, vry digt by het vuur; hy Hak een paaltje vast in de aarde, waarop hy een dwarshout of ibort van wipje leide, dat met een touwtje boven aan den blaasbalg vast was, waarop nog een blok lood van zeven of agt ponden drukte , 't welk hy op denzelven had vastgemaakt. ,, Men moest (dus Vervolgt de Schryver) gezien hebben met welke aandacht die Kaffers naar my keeken, terwyl ik dit alles verrichtte, en in welke onzekerheid of liever Verlangen, zy waren om te weeten, waar dit alles op uit zoude loopen, om zich een juist denkbeeld van hunne verwondering te maaken : zy konden zich niet onthouden van het uit te fchreeuwen, toen zy my, met eenige ligt© beweegingen , met céne hand , hun vuur eensklaps dé groot-""  RETZÏ. *07 «ootfte hevigheid zagen geeven door de fnelheid waarmede & myn werktuig de lugt deedt inzuigen en uitblaazen. Ik beproefde eenige Hukken van hun yzer in het vuur te werpen, en ik gloeidde, in den tyd van drie minuuten, het geen zy zekerlyk in geen half uur zouden hebben doen lloeijen. Toen fteeg hunne verbaasdheid ten top; zy geleek, ik durf het zeggen, naar ftuiptrekkingen, naar razernv; zy danften om den blaasbalg, beproefden hem beurt om beurt, klapten in de handen om hunne blydfchap uit te drukken. Zy fmeekten my hun dat wonderbaarlylc werktuig te willen fchenken, en fcheenen myn antwoord m bekommering af te wagten, denkelyk zich niet kunnende verbeelden, dat ik zonder moeite van zoo dierbaar een itufe huisraad zoude kunnen afftappen." Zo wel als de tenniste der Volken, by deeze reize van den Heere le vaillant gewonnen heeft, zo heeft ook de Natuurlyke Historie 'er winst by gedaan. Dus hoorde hy eens van de Kaffers, 't geen de Natuurkundigen zelve met wisten, en hy naderhand meer dan eens gelegenheid gehad heeft om het nader te onderzoaken: namenlyk , dat de Struis-vogel altoos eenige eieren, welker getal geëvenredigd is naar die, welke hy meent uit te broeden, by zyn nest legt; deeze eieren, niet gebroed wordende , blyven zeer lang versch , en het vooruitziend inftincf. der moeder beftemt dezelve tot het eerfte voedzel van de jongen, welke ftaan uit te komen. Zo leerde hy daar een prachtigen Vc- o-el kennen , en 'er zvne verzameling mede vermeerderen, welke mede by de Vogelbefchryveren onbekend was; doch door de Hottentotten, die by den Schryver waren, de Uitlagcher werd geheeten, om dat hy hunne ooren, met een kort herhaald gefchreeuw van gra, ga, ga, ga verdoofde. Zo vond hy 'er een nieuwe foort van Calao oï Rhinoceros-vogelen, en onder anderen eene Meerei met eenen Oranjekleurisen buik, die, behalven het vermaak der ontdekking, hem tevens gelegenheid verfchafte om de eenvoudigheid der Hottentotten te zien. De Perfoon, die hem deezen Vogel voor de eerftemaal bragt, heette piet. Daar nu deeze Vogel een wyfje was, beval hy dien Jaager terftond weder naar de plaats te gaan, daar hy het refchoten hadt, niet twyfelende of hy zou daar het mannetje ook opdoen: maar hy verzogt zynen Meester hem daarvan te ontdaan; het niet op zich durvende neemen, het te fchieten: en hoe groot was des Schryvérs verwondering, wanneer hy op zyn aanhouden, door pibt, met een  SOS LE VAILLANT'S bt'drukt gelaat en eene byna klaagende fiem, hoorde betuigen , dat hem zeker eenig ongeluk zoude overkomen; dat lry naauwclyks het wyfje geveld hadt, of het mannetje hadt hem hardnekkig vervolgd; hem onophoudlyk toeroepende: Piet mevrouw! Piet me vrouw! Moetende men ten deezen opzichte aanmerken, dat deeze drie woorden in de daad den fchreeuw van deezen Vogel uitmaaken. Op den tweeden dag van het jaar 1782, terwyl het volk j van den' Heer le vaillant , aan zyn Wagen en deszelfs j wielen arbeidde, verfpreidde zich eensklaps de vreugde ever alle de aangezigten. Toen hy naar de reden van deeze groote opfchudding vroeg , wees men hem een naderend wolkje : hy zag in dat verfchynzel niets, 't welk ftof tot zulk eene groote blydfchap konde geeven; het was eerst toen die gewaande Wolk by hen gekomen was, dat hy onderfcheidde , dat zy enkel beftondt uit millioenen Springhaanen, die aan het trekken waren. Men heeft veel gezegd van de verhuizing dier Iufecten , die zich alle jaaren in ontallyke benden verzamelen, en de plaatzen, daar zy geboren zyn , verhaten om zich elders te gaan nederzetten ; maar de Autheur zag dezelve nu voor de eerfte ! keer; deeze reisden in zo groote menigte, dat de Lugt 'er 1 waarlyk door verduisterd was; zy vloogen niet zeer hoog \ boven hunne hoofden ; zy maakten eene kolom uit, die 1 twee of drie duizend voeten breedte mag gehad hebben , en hadden, met het uurwerk in de hand waargenomen, , meer dan een uur tyds nodig om voorby te trekken; zy vloogen in eenen zo digten troep , dat zy als hagel in hoopjes verftikt of reddeloos nedervielen. De Aap'van den Heer le vaillant knapte 'er van zo veel hem lustte , terwyl hy 'er nog eenen goeden voorraad van op- | gaêrde. Behalven deeze natuurkundige Befchryvingen en Ophelderingen, welken zich tot in het Aanhangzel, gaande over den Kameelpardel, uitftrekken ; vindt men in dit Deel ook de Speel-Inltrumenten der Hottentotten naauwkeurig , en hunne taal en uitfpraak omflandig tevens, befchreeven. Overal blykt moed, doorzicht en kunde, uit, zo wel om zich onder de zynen gevreesd , als by de Wilden bemind te maaken. Iemand , met minder moed, zou het nimmer hebben durven waagen , om , van maar weinige lieden vergezeld, de Kaffers, in hunne volkryke kraaien, een bezoek te gaan geeven , of door liet Land der Eoschmannen, vyanden der Hottentotten en Kaffers, heen te trekken ,  rETZE. ken , langs eenen weg van tagtig mylen , op wel' en geeft eenig ftuk wild ontmoet, geen eene wat.-rplas met drn,Kbaar water gevonden wordt. De zes Plaaten by dit Tweede Deel gevoegd , vertoo* «en • n De Gonaquas Hottentot. 2) De Kaffer. 3) De Kafferfch Vrouw. 4) Eene Hottentotfche Vrouw, met hec zogenaamd Voorfchoot. 5) De Kameelpardel, het Mam netie en 6) het Wyfje. Wordende van de eerfte Voorwerpen opgemerkt, dat de geftaltc der Kaffers, over t algemeen o-enomen , grooter is dan die der Hottentotten , ja Selfs det* Gonaquas: dat zy. echter de laatfte veel in grootte naderen; maar fterker, fierer en ftoutinoediger lchynen, ook is hunne gedaante bevalliger ; men ziet, by hen, dié van onderen fmal uitloopende aangezigten , noch die intfteekende knobbels boven aan de wangen niet , die deit Hottentotten zo lelyk ftaan; zy hebben dat breed plat Relaat noch de dikke lippen Van hunne nabuuren , de Necers'van Mofambique , niet; een rond aangezigt, een met Site platte neus, een groot voorhoofd, groote oogen, geeven hen een openhartig en geestig voorkomen, en , ais het vooroordeel de kleur van het vel over het hooid kan zien , zyn 'er Kalterfche Vrouwen , die, naast Europeaan* fchevoor zeer fraai kunnen doorgaan. Het gerucht wegens des Autbeurs byzondere reize wa3 20" algemeen , dat men , eer hy aan de Kaap kwam , hein met drift liep befchouwen ; ten einde de vVagenen met Stofgoud en edele Steenen te zien , die hy m onbekende Rivieren of op Rotzen gevonden hadt i ja een dier hgtgeloovige befchouwers fmeekte hem , dat hy hem toch dreft kostelyken edelen Steen eens zoude laaten zien , fraaier dan den Diamant, zo groot als een Ei, dien hy in den kop van een groote Slang zoude gevonden hebben , met welken hv eenen allerbloedigftcn ftryd gevogten had. Dit, echter zyn gekheden die de Schryver alleen bybrengt , om de'wonderbaare praatjes te doen kennen , met welkt* de Volkplanters aan de Kaap de verveelende uuren doorbrengen Zo zy immer zyne reize, in hunne nabuur- fchap gedaan, leezen , zullen zy moeten erkennen, dat hy der geteerde waereld meer dan Stofgoud uit hunne RiVkren, of meer dan blinkende Steenen, uit de koppen hunner 'Slangen, heeft aangebragt. mr. 1791. no. ft $ «»*  210 h. van westkrvelt, gevonnist. H . ; 1———— —■ ' heribert van westervelt, een uit den Raad van Hattem, gevonnist. Te Harderwyk by Joh. van Kasteel, 1791. in gr. $vo. 23 ; bladz. C~\ af onlangs Jonkheer g. w. zuylen van nieveldt eene ~l Verzameling van Stukken uit, raakende de Procedures voor . den Hove van Gelderland tegen hem (*), thans treedt de Raad van Hattem, de Heer westeiivelt, te voorfchyn, met een verilag van het vonnis tegen hem, en den Gemeensman j. h. van dyk, geftreeken; om, wanneer zy in handen der Justitie mogtën geraaken, gebragt te worden ter plaatze , alwaar men gewoon is crimineele executie te doen, om aldaar door den Scherpregter met liet zwaard over 't hoofd te worden geftraft: dezelve daarenboven, voor al hun leeven, bannende buiten het Furftcn. dom Gelre en 't Graaffchap Zutphen , op poene van den dood , in geval ooit daar inne weder mogten gevonden worden; den gedaagden in perfoon, beklaagden en defaillanten, mede condemnecrende in de kosten deezer Procedure , ter taxatie en moderatie van den Hove. Een Vonnis naderhand verzagt, en de leeven slangen ban in een tienjaarigen veranderd. Hy vergenoegt zich met het gebeurde ie Hattem , zo verre het hem byzonder betreft, op te geeven : waarop hy een zo onbetwistbaar als onwraakbaar recht oordeelt te hebben; voorts ;zich beroepende op deVoorreden van o. w. zuylen van nieveldt, dien hy, m zeker opzigt, zyn Patriottifchen Landgenoot noemt. Om den kortften weg te gaan, fchikt hy zyn verhaal niet zo zeer naar de orde van uur en dag , volgens zyn dagboek of korte aantekeningen gehouden , dan wel naar de Bezwaaren, Grieven en Feitlykheden , door den Momboir en zynen Subititut tegen hem opgezameld, en vervolgens door het Hof, hoofdzaaklyk, ten grondflag zyner veroordeelinge gefchikt. Elf Artikels, in deeze Bezwaaren vervat, die hem alleen, of liever zyne Qualiteit, raaken ; dewyl hy fteeds als Medelid van den Raad of Gevolmagtigde uit denzelven , of van de Burgery handelde . gaat hy afzonderlyk na, en toont met de daarby gevoegdeBewysftukken, in deBylaagen te vinden, de ongegrond» heid vau deeze ; terwyl hy de gegrondheid van andere , wat de daad betreife , bekennende, de ongegrondheid van de daar volgens tegen hem uitgebragte Befchuldigingen trage aan te . toonen. Als iemand , die verklaart: „ 't Kan en mag my niet onver, fchillig zyn, dat, fchoon my de Momber , met zyn Subfrituut, aanklaage , als fchuldig aan Oproer, Wederfpannigheid , en Kwee (_•) Zie Alg. Vad. LeUerosf. voor 1791, ifte Stuk, bl. 19.  U. VAN WESTERVELT, GEVONNIST. 2IS 'Kwetzing der Hooge Regeering van dit Landfchap , ea een regterlyk Vonnis my , fchier op die zelfde gronden , den Stoel van Eer en Vaderlandlchen Bodem ontzegge , en op een fpanne breed ten prooi van 't Wraakzwaard ftellen : men my nu en eerlang kenne , hoe zeer een flachtoffer der wisfelvallige Staatkunde , en myner onbezweeken Vaderlandsliefde , nochthans geheel onbevlekt in Eer, Deugd en Goeden Naam. Hoe hard en wrang ook den vrygebooren Man, die fteeds op eed en pligt . geen gunst of voordeel , immers niet ten koste van eerlykheid en regt, in het behartigen van zyn post, altoos, maar vooral in die hachlyke tyden . bedagt was, zulk eene Strafvergelding valle; dezelve,nochthans, kan geen inbreuk doen op myne huislyke Gelukzaligheid, Perfoon en agung. Niets ontöerends, niets fchandelyks bewust te zyn , is een bron van genoegen, die den balling in de ballingfchap het leed doet ver» geeten. 't Kan zyn, dat ik in myne Patriottilche grond- beginzels gedwaald hebbe, ik durf, echter, ronduit verklaaren, dat ik dan ter goeder trouwe, zonder arg, list of boos opzet, gedwaald hebbe. Ik voldoe aan 't Vonnis, betaalende de kosten tot den laatften quadrantpenning, leef ik in balling» fchap, voor als nog, op Stichtfehen Bodem, en onthoude myne voet van 't Gelder/che Grondgebied, waar myne wandeling roer- lings langs ftrekt." Van deezen hoopt en wenscht hy zien te onthouden , tot Mey MDCCXCVHI , zo flipt en getroost als hy dus verre deedt. ,, Is 'er iets , voegt hy 'er nevens , 't welk my in myne ballingfchap (mertlyk valt, 't is dit, en dit zal my yder, welks hart wel geplaatst is, ten goede houden , dat ik een tederminnende en geliefde Moeder , in haaren gryzen hoog hoog bejaarden ouderdom , moet onbezogt laaten , ,en my, naar den gewoonen loop der natuur , hoogst waarfchynlyk zal genoodzaakt vinden , my van eene liefdepligt niet te mogen kwyten , welks bezef myn hart diep treft, en fmertlyk grieft." Aan deeze tachtig jaarige Moeder, draagt hy dit Werkje op. Een Werkje , by welks doorleezing wy alzins ontdekt hebben, dat het, gelyk hy des betuigt:. „ Een getrouw verhaal van de rede zyner Ballingfchap befrebr. Deeze zal ik een¬ voudig, openhartig, rond en ongeveinsd, naar het ftrenge der waarheid , openleggen. Deeze Wet, heb ik my heilig voorgefchreeven ; haatfykheden en byzonderheden , die zommigen onaangenaam zouden kunnen zyn, en myner zaake geen voordeel aanbrengen, zal ik zorgvuldig vermyden , zelfs ten opzigte van die geenen, welke zich min edelmoedig jegens my gedraagen hebben. In Rechts- en Staatkundige twisten of onderzoe¬ kingen te treeden , verbied ik my , om meer dan eene reden fcherpelyk. Niet tegenftaande het kundig oog hier keur van ftoffe zal kunnen ontdekken , wier grondige behandeling , op» Ipooring en ontwikkeling voor den Liefhebber der Vaderlandfche P a Ge-  212 H. vam U'LiTiRVELT, oevonnis». 'Cefchiedenis, en van Nederlands algemeen Regt, cltoos zeer belangryk zal zyn." Uit deezen hoofde verdient dit Berigt des Hattemfchen Raads plaats by de Verzameling des Ridders van . hi^veldt en anderen , die de pen op 't papier zetten , ter ftaavinge der Staatslesfé , weleer door onzen Gefchiedfchryver hooft , met jzo veel oordeels, te neder gefteld. In tyd van Scheuring houdt de een overloflyk, dat de ander overlasterlyk houdt. Opufculorum de ratione Studii , Pars tertia , eaque ultima, fen stefhani gaussenii , Disfertarionum pars pofterior. Accesferunt IV Orationes jo. alberu , jo. jac. schultens & nic. cuil. sciJ>kOEDERi , Proemii loco prasmisfa est paul. chevalier , Oratio de Literis Humanioribus , optimo Religionis Chriftianae praelidio. Cnra bv. scheHHI. Lugduni Batavorum apud Sam. & Joh. Lucht mans, ijoa. In gr. 8vo. De_ onvermoeide Hoogleeraar scheidius, van wiens arbeid, Hl dit vak , wy voorheen gefprooken hebben {*) , volbrengt met de Uitgave van dit Derde Deel zyne gedaane belofte, en verfehafc ons drie Verhandelingen van den beroemden Sau- murfcken Hoogleeraar st. gaussenius. De eerfte handelt over de Nuttigheid der tFysbegeerte voor de Godgeleerdheid ; de tweede over het recht gebruik der Sleutelen by de Zieken ; ea de derde over het woord van God. Wy mogen 'er van zeggen, *t geen wy van de voorige Verhandelingen diens Geleerden gezegd hebben: met byvoeging, dat, ten aanzien van verfcheide byzonderheden , laatere Schryvérs opgeklaarder denkbeelden gehad en aan den dag gelegd hebben, dan deeze Godgeleerde, die, in 't afloopen der voorgaande Eeuwe , de pen voerde. De Verhandelingen . by voorbeeld, by teyler's Godgeleerd Getiootfchap, door eenen morgan , lentz, verstap en mey.-r in>geleverJ, en aan 'c licht gegeeven, over de Onderlinge Verwantfchap van de waare IVysbegeerte , met de Christelyke Openbaaringe, ten betooge van het Voordel, dat de waare Wysbegeerte, vit haaren eigen aart, op geenerlei wyze gefchikt is , om het gezag der Openbaaringe te ondermynen , en dat een doorgeoefend Wysgeer , in den fterk/ien zin . een waar Christen zyn kan , ftelt de ftoffe der eerst h er geplaatfte Verhandeling, door gaussenius-, in een geheel ander, grooter en heerlyker, licht (f). Als niet ongepast by de Stukken diens ouden Geleerden , voegt de Iloogieeraar sciiiudius , in deezen Bundel, twee Acade- mi. C*) Zie Nieuws Algem. Vjdirl. Ltttetoef. I 0. 'ui. 3^8. cn Jtgent. Vadert, letteroef. voui 1791. 1 D lit. \$o (t) VerliamieiitijtH v«i ieyikk's GeJgtUerU Ciamlèikf. VIJe DecL  «. riAUsüÉïra, oubïcuLA.' afj mifche Redenvoeringen van den Kooggel. jo. ALBt.RTr-, de eene ever het zamenpaaren vdh Godgeleerdheid en Oordeelkunde ; de andere over de Nuttigheid der Dichtkunde voor eenen Godgeleerden; verder eene Academifclie Redenvoering van den Hooggel. jo. jac. scHiLTENs , over de Voordeden voor de Godgeleerdheid te trekken , uit eene diepere kennisfe der Oosterfche Taaien. Redenvoeriiigen , vyftig jaaren geleden , in 'c licht vericheenen ; doch der herdrnkkinge en bewaaringe , in een Werk als het tegenwoordige , overwaardig. Eene vierde Academilche Redenvoering van den Groningfchen Hoogleeraar schroeditr , tot nog nimmer uitgegeeven , en aan de Hooge School van Stad en Lande , in den Jaare MDCCLXXXVII gehouden , over de Oor* zaaken, waarom de Oordeelkunde, ten aanziene van de Boeken des Ouden Perhonds , voorheen verfmaad en verzuimd , nu in waarde gehouden en vlytig beoefend wordt, befluit dit Deel. 't Welk zeer voegelyk ontHooten wordt, door eene Academilche Redenvoering van den Hoogleeraar p. chevalier , op de bovengemelde Hooge Schoole, over de Befchaafde Letteren, het beste fteunzet des Christlyken Godsdiensts, welke hier op nieuw te voorfchyn treedt. Gelyk alle deeze Verhandelingen en Redenvoeringen het groote oogmerk bedoelen , waartoe de Heer scheimus deezeVerzameling heeft ingerigt ; zo wenfehen wy , dat ze ftrekken mogen om 't zelve te bereiken, waare Kennis, grondige Geleerdheid bevorderen , en uitloopen tot heil des Christendoms. Tafereelen voor het Menschdom. Te Utrecht en Rotterdam by G. T. van Paddenburg en Zoon en J. Meyer, 1791. 2id bladz. in gr. oiïasto, De Schryver zegt ons, dat hy , in het Vervolg van dit zyn Werk, en wel in het eerlte Stuk van het Tweede Deel, dat Aan myne broederen getiteld zal zyn, zyn geheele plan, zyne bedoelingen, zyne xvys van denken , en de beweegöorzaaken, die hem de pen in handen gaven , zeer duidelyk zal oru-> dekken. Wy zullen , dierhalven , by de verfchyning van dat Stuk, beter in ftaat zyn, om over dit alles te oordeelen, dan thans. By voorraad echter kunnen wy niet nalaten dit boekje aan onze Lezers aan te pryzen, als een aantal nuttige Waarheden behelzende, welker voorftelliug in dezen tyd, ter beteringe onzer nationaale Zeden, niet te veel kan worden herhaald. Het bevat 10 profa'ifche Opftellen, en vier Dichtftukken. De eerften zyn getiteld: Schets over het beftuuren onzer Hartstochten - de Rampen » ■ Over de opvoeding der Vrouwen Aats eenen jongeling, over de waare grootheid —— Ferdinand aan CleP 5 men*.  «4 TAFEREEL!» mentina , ever hel huislyk geluk "oor Gehuwden — Karei a.an George (affohatd. en laatfte raad van een ftervenden aan zynen jongen vriend) ' <"»' Lydenden Over het School* mzen Be odsdienst En voor de Geesteiyken. . De Dichtftukken hebben ten opfchrift: Morgenlied van eenen armen Aan de liefde Elegie aan een' vriend over bet affterven zyner gade en Patkul aan Sophia Einfidel. Alle deze Stukken hebben haare verdienden , doch zy zyn evenwel van onderfcheideue waarde. Onder die , welken ons het meest bevallen hebben, behooren die, welken ter opfchrifte hebben: Over de opvoeding der Vrouwen: en Ferdinand aan Cle* mentina, over het huislyk geluk voor Gehuwden; van welke twea Stukjes wy vooral de lezing aan onze Nederlandfche Vrouwe»aanbevelen. Zy bevatten beiden zeer gewigtige lesfen over de-, opvoeding, en in liet laatstgemelde Stukje vinden wy, ten betooge van de noodzaakelykhcid. en den vermogeuden invloed; van deze plichtsbetrachting, eene zeer waarachtige aanmerking, die wy hier, tot een klein proefje van de fchryfwyze van den. Autheur,zullen mededeelen: „Ja, beste clemenïina! de opvoe-, ding. onder's hemels zegen, doet alles af. Wanfchepzels in de; „' natuur zyn eer zeldzaam:dan nog zeldzaamer,geloove ik, in de , zedelyke Waereld. Een filips, een alva, een granvelle, een ** crom"well , een rutcheroï rugerot) waren onbetwistbaar " fchrikgedroehten waren monfters. Dan, wie toch heeft- " immer bewezen , dat dezelfde affchuwelyke fchepzelen, indieq ' Zy eènen ^ddtson tot vriend, eenen gei.lfrt of campe tot !,' Leermeester en Beftierer hunner jeugd, gehad hadden, niet ter» , minden dragelyke leden der Maatfchappye zouden geworden ', zyn? Ik zeker houde my hiervan nog niet genoegzaam overtuigd ; en geloove gerusteiyk te kunnen- beweeren, dat ook ,, hier de menrchenkunde het tegendeel leeft. E. n kind, myns , oordeels, is meestal niets anders , dan juist dat geen , waar V toe de hand van een bedreeven menfchen vriend , het zy " van een Vader, of van eenen waardigenLeermeester, hetzelve vormen wil." Tot eene proeve van des Schryvérs Dichtvermogen ftrekké iet volgend MORGENLIED VAN EENEN ARMEN. Wekt gy my tot nieuwe plagen, Dag dien myn verlangen riep! Daar, van leed en angst ont(lagen , Gade en kroost genoeglyk {liep ? Tref flegts my vernieuwde zorgen! Doek. ver fchoon myn dieibres hart! Wek haar fpade, ê droeve morgen! Ach.'...haar laatft* blik was fmart!.,. Slaap  voor het menschdom. M5* Slaap — des lydens rustloos woelen, Zuigiing! treft kt fteeds ie vroeg: Haast toch zult gy wis gevoelen, Hoe voor u deez* boezem zwoeg'. Haast zie 'k u door koude beven, Van een dekkend kleed ontbloot: En hoe zeer myn vlyt moog ftreven; Smeekt ge ons vaak vergeefsch om brood!,»• Slaap dus ook, myn tweede leven! Voel de fmart niet, die my treft, Zelf de deuga kan niets meer geven , Dat myn kwynend hart verheft Gade en kroost! uw wreede elenden ... zich!... hoe foltren zy dit hart!... Magt u God Jlegts hulpe zenden; 'k Leed dan willig dtbble fmart!... Vrolyk zou 'k op ruwe wegen Van verdriet en jammren gaan , 'k Riep alleen, om brood en zegen, God', u voor die Dierbten aan! Doch ze ontwaaken! ... welke fmart en! Kleenen!... ach !... uw bange pyn !... Schepper.' 't lyden dezer harten .... >ïf Kan u niet genoeglyk zyn! ... Gezangen van Mr. p. l. van de kasteele , voorheen Raad en Penfwnaris van Haarlem. Te Utrecht by de ■ IVed. J, vaa Tcrveen en Zoon, 179:. In gr. Zvo., 128 bladz. Twintig uitmuntende Gezangen, alle op zedelyke Onderwerpen gericht, maaken den inhoud van dit Werkje uit, dat 3en Heere van de kasteele'eer nan doet. Zy ,'zyn getyteld: ir) De Voortreffelykheid der Mensehheid. 2) Aan God.' 3; Aan hefus. 4) V Feest der Christenen. Sj Jefus geboren. 6) Gods izoan in 't Vleesch. 7) Jefus verdreven. 8j Gods Zoon mensch \eworden oin te lyden. 9 Jefus vry willige vernedering. 10) De Ledcrige Jefus. 11) Jefus grootheid. 12) Jefus de Vriend der 'Waarheid. 13) De nagelaaten afbeelding van den Zaligmdaker. (14) Jefus onfchuld. .1,",. Jefus. onze verzoening by God. 1^; Jefus Op/tanding. 17) Feestzang by Jefus Opftandiug. 18 < Jefus ten Hemel. 19^ De mensch by God. En 20, De Lente. Onderwerpen die op zich zeiven zo belangryk zyn, als de Dien • ter hen keurig heeft uitgewerkt. Het eerstgeplaatfte ftrekke Jüer ten bewyze. P ♦ m  226 * £ ZAK 5 IK BI VOORTREFfiiLYKHEID DER M£USCHfflS!0. De Vleizucht moog een lofzang zingen, Als Heerschzucht menfchenbloed vergiet, • Om volken door haar wenk te dwingen; Zy fchat, onfterjlyk mensch! zy kent uw grootheid niet. Geen troon verheft, geen ftulp vernedert; Het goud verfmelt, en de eer is fchyti; Maar '/ hart, door eedier fmaak vertederd, Zingt vrolyk; ,,'t Is voor my genoeg, een. mensch te zyn" Vbortreflykst Schep fel! Hf er der Aarde! Uws Makers liefde'. Uws Makers beeld.' Gevoel, als Gods gefiacht, uw waarde, En toon, dat in uw geest de Geest der Godheid Jpeelt.' Zo pronktet ge eens, gelyk een geder; Dan ach! nu ligt ge in 't ftof geveld: Gy ftorttet van uw hoogte neder, Daar ge, al wat u omringt, hier tot verwoesting fteit. En nog wil God de menschheid eeren: Gods Zoon werd mensch, en ftierf op aard, Leer menschdom, leer uw z^eif waardeeren; Zo veel is uw behoud zelfs aan de Godheid waard.. Al moog deeze Aarde een handvol fchynen By '/ groot Heelal, een ftip by God; Al ziet ge u op dit ftip verdwynen; De Menschheid van Gods Z,oon plaatst menfchen naast by Gai, Hy heeft uw fchuld op zich genomen, En is tot ons met 'iVaders Geest, Tot God met om rantzoen gekomen: Hy is een mensch by God, en God by ons geweest. Hy heeft de menschheid hoogst "verheven , God zag in Hem, fchoon 's Menfchen Zoon, De heiligheid der Godheid leven; En wy, wy zien in Hem de menschheid op Gods troon. Daar mag Zy 's Waereld lot beflieren, Ten nutte van de Broederfchaar: Wy zullen ook eens zegevieren; Be kroon is in de hand van onzen Middelaar. /m  v/vn mr. ?. L. van DE KASTEELS. SII7 Wat is het groot, een mensch te wezen! Schoon de Engienrang ons htoger fchyn; Wy, in 'i verheerlykt vleesch verrezen, fVy zullen, meer dan zy, gelyk aan Jefus zyn. Hy, die met ons als broedren handelt, Liet ons zyn Woord en Geest te pand, Welaan! zyn voetfpoor nagewandeld! Ml Raar Jefu's menschheid is, daar is ons Vaderland. i Mensch! hoe Godlyk zyn uw fchatten t Plet Jtof is voor V gewormt bereid; Niets eindigs kan uw heil omvatten. Gods rykdom is uw fchat, uw leven de Eeuwigheid. Eenige deezer Gezangen zyn in onrym, en, daar zy tot de Hymnen gerekend kunnen worden, Winken zommige trekken door, die den geest van klopstock, in zommige opzichten, »aby komen. De Kunst van Nabootzing door Gebaarden; door j. j. engel. Tweede Deel. Te Haarlem by J. van Walré, 1790. In gr. 8vo. 272 bladz. Wy hebben . by onze be5ordeelirige des Eerften Deels van dit nuttig Werk (*) reeds verflag gegeeven van deszelfs inrichting en voornaam doeleinde; welk verflag ook op 'dit Tweede Deel geheel toepasfelyk is. Het zelve belfaat in Zestien Brieven, gaande voorna'menlvk over de Pantomime, de Stomme fpelen, de Muzyk, den Dans, en het Gezang in de Opera's. Geevende verder de beste regelen voor Dichters, Tooneelfpeelers en Redenaars , zo ten opzichte van den te kiezen ftyl, als van de nabootzing der werkende Hartstochten. Byzonderlyk heefc zich de wysgeerige Schryver, by den beoefenaar der Dichtkunde, verdieiiftelyk gemaakt, door zyne keurige aanmerkingen over het oogmerk ,der Dichtkunst, over den aart van het Vaers, als mede door zyne beöordeeling wegens de voegzaamheid van het rym of onrym in de Tooneelfpelen. Niet minder gewigtig zyn zyne bedenkingen over de uitfpraak ert gebaarden van den geestlyken Redenaar; onderzoekende hy zeer naauwkeurig , of, en in hoe verre, dezelve zich naar den Tooneelfpeeler moge richten, welk gedeelte, indedaad, door jonge Godgeleerden, die veelal, op den Predikftoel, of in het koude, of b het winderige, vervallen, alle ernttige overweeging verdient. In den XLIifen Brief deezes Werks , over de zwelling en gepaste opklimming der Hartstochten fpreekende , geeft de Schryver het volgend gepast voorbeeld, uit otto Vam wittels- bach, V) Zis de Lelt. v«or 1791, U. 544.  2is j. j. e no Eli bach, met vier toepasfelyke Plaatjes , ter bekragtiging op; wo:q dende door een en ander deeze opklimming der Hartstochten uitmuntend opgehelderd. ,, Frederik van reuss houdt de braafheid van philippci verdacht; otto, fchoon zelf te braaf, om eene trouwlooshei; te vermoeden, wil nogthans den brief, dien phiüppus hem voo den Hertog van Poolen medegaf, gelezen hebben. De Palt; graaf zelf kan even min lezen , als zyn Stalmeester wou Ridder freoerik zet zich aan een tafel,en otto aan zyne zyde hy heeft het oor naar den Ridder gebogen, en zyn oog is ee weinig fcherp, voor het overige zyn gelaat en houding nog i volkomene rust. Hy heeft, thans nog, veel meer,vertrouwen dan agtetdocht, omtrend den Keizer; de verontwaardiging welke zich weldra aan een grooter vermoeden zou verbinden, kan in «yne ziel nog geene fterkte genoeg verkrygen ; de uii drukking van zyn gelaat is nog, geheel, de zuivere uitdrukkir. der nieuwsgierigheid , der ernftigfte opmerkzaamheid. E Ridder leest, en , reeds in den aanvang des briefs , koma plaatfen voor, welke, fchoon niet beleedigende, echter bevreen den. De Keizer had andere woorden , als tegenwoordig de RL der, gelezen; de aandacht wordt dus, natuurlyker wyze, ree< verdubbeld. Na eene ziebtbaare verbaazing, met welke oti de woorden paart: „ Hoe! Staat 'er dus ? » Zoo las de K< zer niet!" na de uitdrukking zyner verwondering, door eec ligte fchudding van het hoofd , fchikt hy zich digter by de Ridder; brengt zyn oor nader aan den mond des Lezers, als i ware, om den weg van het geluid te bekorten, en de toom: met zekerheid en fnelheid op te vangen; hy trekt de weukbraa* wen reeds veel zichtbaarer te zamen, en toont , in alle zytt fpieren, meer kragt, meer fpanning. Na nog ééne zaait welke, ten aanzien der oplettendheid, geene verandering maakvolgt nu de verraderlyke geheime raad: dat de Hertog van Poolt aan otto geene eigen magt toevertrouwen , veel min hem dj hati 'zyner , door haare fchoonheid alom beroemde, Dogter zoui fchenken. Deze trek der verachtelykfle, der laagfte, ondankbat heid des Keizers ontroert otto,; hoe minder dezelve verwac werd, des te meer dringt zy thans door het hart; het driema herhaalde ha! van den Paltsgraaf is, terftond reeds , de eerl uitroeping, zo wel van woede als van de uiterfte verbaasdheh zyn oog is thans wyd geopend, de vuist gefloten, het voo hoofd gerimrjeld; het valt hem moefelyk op zyn' ftoel ftil te bl ven zitten. De éénige beweegreden , welke hem nog wed( houdt, is het, thans oneindig verfterkte , verlangen naar ó> vollen uitflag der zaake ; eene begeerte, welke den Riddti naauwlyks tyd tot zyne eigen verbaasdheid laat : want, ■ driftig fpoort hem de Paltsgraaf, door zyn dikwerf: „ verden ,. lees verder!" tot voortgang' De nabyheid van het oor, a den mond des Ridders, vo'doet otto niet meer; hy ziet het met een gretig en ftrak gelaat, aan, als ofhydetoonen onui'  kunst van kabootzing. 21? delyk van de lippen vangen, of liever, als of hy de woorden , eer ze nog gefproken zyn, reeds uit de gelaatstrekken wilde lezen." Ook fteunt hy, volgens een reeds voorafgemaakte aanmerking , (D. I.) dat een toehoorer , die in eenig verhaal zeer veel belang fielt, altyd gaarn den Spreeker omhelst, met de eene hand op den fchouder des Ridders. De verbaasdheid van otto kan thans naauwelyks meer toeneemen ; maar wel zyne woede, zelfs zyne begeerte naar den geheelen inhoud. Offchoon de waarfchouwing des Keizers , op zich zelve, reeds zeer beleedigende is, wordt zulks, door de opgegeeven reden , nog meer verergerd , dat naamlyk: „ de Paltsgraaf te trotsch , te zeer tot oproer en tweedragt geneigd, is." Naauwlyks zyn deeze woorden gefproken , of otto is reeds van zyn lïoel opgerezen , het is hem tegenwoordig veel te weinig , enkel op den fchouder van den Ridder te leunen ; hy (laat den geheelen rechterarm om deszelfs hals , terwyl de linkerarm zyn gefloten vuist op de tafel ondertteunt. Zelfs is hem een ftaarend oog, op het aangezicht des Lezers, een nog te langzaam werkend middel, om zyne nieuwsgierigheid te bevredigen. Zonder te bedenken , dat hy zelfs niet lezen kan , ziet hy, met de uitdrukking vau -aet uiterst verlangen , en de hoogfte woede , rechtflreeks, in den brief neder." — Zie daar, de beknopte befchryving van het klimmen der Hartstochten, in dit Voorbeeld aan den dag gelegd. Onder een klein Voorbericht, by dit Tweede Deel afgegeeven , heeft de Heer j. konynenburg , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchiedenisfen , by de Remonflranten te Amfterdam , zich als Vertaaler van dit Werk bekend gemaakt. De vloeijende ftyl en zuivere Nederduitfche Taal, in het zelve -overal doorblinkende , doen zyn Hooggeleerden eer aan, en geeven ons het recht, om, me: elk Liefhebber van Kunlren en i Weetenfchappen, zo wel Hem als den Schryver onzen dank te I wyden , voor een Werk , waarin een groot getal van nieuwe i Waarneemingen, voor onderfcheiden vakken van kunstinaatigö j beoefening , vervat is; hoopende verder , dat het veel moge bydraagen, om onze Tooneelen eens dat te doen worden, dat zy "zyn konden , namenlyk Schooien der Kunst en der goede Zeden. ij' Rekenboek, uitgegeeven door de Maatfchappy: totNut van 't Algemeen. Ifte Deel. Te Leyden by D. du Mortier en Zoon , en te Deventer by J. de Lange, 1790. In 8vo. 104 bladz. i Rekenboek voor de Nederlandfchc 'Jeugd, door fa. aeneae , A. L. M. Phil. Doft. en Lid van verfcheidene geleerde Genootfchappen. Uitgegeeven door de Maatfchappy: tot Nut van 't Algemeen. Eerfte Deel. Te Leyden by D. du Mortier en Zoon, en te Deventer by J. H. de Lange, 1791. In Zvo. 212 bladz. j T\e Maatfchappy Tot Nut van Jt Algemeen zich bepaald hebI U bende , om ook ten nutte der Nederduitfche Schooien te is-er-  Sï9 REKENBOEKEN. werken, beloofde voor etnige Jaaren reeds eene dubbele Goüdeif Medaille aan hem, welke het beste Rekenboek , volgens haar ontwerp, inzondt. Het gevolg was, dat de Heeren m. van olm, te Groningen, j. van den bosch, by Leeuwarden , en m. aerschot te Turnhout, voor hunne Hukken, de eerfte met een gewoone Gouden, de laatfte elk met een Zilveren, Eerpenning bekroond werden. Uit deeze drie ondertcheidene Gefchriften heeft men het zaaklykfte zamengevoegd, maakende die byëentrekking het eerstgemelde Rekenboek uit, van het welk de Maatfchappy vier Deeltjes zoude geeven ; zullende by het vierde Deel dan tevens aanwyzing gedaan worden van het ondericheiden werk der drie Heeren. Aan deeze belofte, echter, is niet voldaan, en fchynt ook niet voldaan te zullen worden; althans men leest, in een klein Voorbericht, voor het tweede Rekenboek , dat Befttmrderen der Maatfchappy, om byzondere redenen, hen bekend, befloo- ■ ten hebben, om, in plaatfe van het door hen reeds uitgegeeven Rekenboek te vervolgen , dit oorfpronglyke , en zo zy vertrouwen , betere Rekenboek het algemeen in handen te geeven. ■ Zullende dus het reeds bekroonde Werk blyven liggen , en het laatfte Rekenboek door een tweede gevolgd, ea gefloten worden. Wat de inrichting deezer beide Rekenboeken aanbelangt, dezelve is geheel verfchillende. Het eerfte is een gewoon Rekenboek, bevattende de vier Spetiën, en den Regel van Driën, alle in geheele getallen; opgehelderd door verfcheidene voorbeeld den, welken het tot een Schoolboek gefchikt maaken. ILt laat. • fte in tegendeel is eene, in veele opzichten ongewoone, doch niet minder geregelde, Handleiding, om de Rekenkunde, by wy- • ze, van Zamenfpraaken tusfchen een Meester en zynen Leerling,, te leeren; wordende in hetzelve niet alleen de vier Spetiën in i geheele getallen, maar tevens in gebrokene, zo wel in gewoone: als tientallige, op eene duidelyke en onderhoudende wyze geleerd , en mede door verfcheidene Voorbeelden opgehelderd.. Zo ongefchikt deeze redeneertrant, tot heden, voor onze Schooien fchynt te zyn, zo uitmuntend en nuttig is dezelve voor:t eiken Leerling, welke het Rekenboek van den bekwaamen:: aeneas in zyne byzondere Lesfen of Oefeningen raadpleegt ; hetzelve als een Huisboek leest, ea 'er de voorbeelden vaa i uitwerkt.  A t G E M Ë E N t VADERLANDSCHË LETTEROEFENINGEN* Voorbereidzeten tot Verklaaring en eene fchets wyze Ophelder ring van Salomon's Prediker, door g. bonnet, Doctor en Profesfor der PI. Godgeleerdheid, en Academie-Prediker, te Utrecht. Twééde Druk. Met eene nieuwe Voorrede, waarin eenige byzonderheden, dat Boek betreffendei nader behandeld worden. Te Utrecht by W. van Yzerworst, 1792. Ingr.'óvOi, buiten de Voorred. 479 bh XXë eerfte uitgave van dit Werk hebben wy te vóöféjij XJ by twee uitvoerige uittrekzels en heöordeelihgen aan onze Lezers bekend gemaakt. Voor de eerfte. uit* gave was maar een kort Voorbeiïgt van anderhalve blad; 2yde geplaatst ; maar voör dezen nieuwen Druk geeft de Schryver eene uitvoerige Voorreden, van CXXVÏÏI bladzyden , en van deze doorreden moeten wy thans alleen-; lyk fpreeken, dewyl wy in het Werk zelve weinige bf geene verandering hebben kunnen ontdekken; als alleen dit, dat de beide Stukken thans tot één geheel, waarvan, de bladzyden doorloopen, vèreenigd zyn. Na dat de eerfte Druk van het Werk van den lieer .Sonnet uitgegeeven was, hadt de Heer van der, palm,; in eene zeer oordeelkundige Verhandeling^den Prediker" Opgehelderd; en de Heer eichhorn hadt, in zyne Inleiding in het O. T. (f), over den titel, dert fchryvef, dg oudheid, den inhoud, de fchikking, en de gefchiedenis van dit boek, zyn gevoelen gezegd. Dc arbeid van beide deze Geleerden gaf aan onzen Schryver aanleiding f om eenige byzonderheden, betreffende dit Boek, te voo? feil door hem opgegeeven, in nadere overweging te ne'ernen; en de tweede Uitgave van zyn Werk gaf hem gepaste gelegenheid, om, het geen hem des aangaande der' aantekening waardig voorkwam, by wyze van Voorrede, deri (*) Aigém. Vddért. Letteroef. lil Öeeï, bl; S*i—S*?? V Deel, bl. 359-34(t) Hl Deel, bl. (563, eh verv; l/ETT, 179Z- NOv f'; q  2.22. o. bonnet den Lezer mede te deelen. Deeze byzonderheden betreffen deels de voorbereidzelen tot verklaaring, deels de lchetswyze opheldering van den Prediker. „ Bezwaarlyk (dus fchryft de Heer eichhorn, op de aangehaalde plaats) kan iemand , die zich eeue gemeen5, zaame kennis met °de overgebleeven Schriften der He„ breeuvvfche Oudheid verkreegen, en de eerfte grondftellingen der hoogere Oordeelkunde begreepen heeft, twee 5, bladzyden van den Prediker lezen, zonder de onmoog,, lykheid van dit gevoelen (dat dezelve door' salomo „ gefchreven zy) met handen te tasten." ' Hy poogt de gegrondheid van deze uitfpraak te bewyzen , uit de taal van hetzelve, die niet zo is, als zy in een Werk uit Salomo's leeftyd zyn moest , maar doormengd met veele Nieuwe Uebreeuwfche, Griekfche, en andere vreemde woorden, welke eerst in hater tyden het Hebreeuwsch burgerregt verkregen hebben, terwyl voorts de wyze van Uitdrukking overal Chaldeeuwsch gekleurd, raauw, jong en fpeelend is, zo als zy in zulke tyden pleegt te zyn, wanneer eene taal reeds uitgebloeid heeft uit de inkleeding van het boek, die zo niet ingerigt is , als zy uit Salomo's mond komen kon ; waar by hy zich vooral op Kap. f: 12, II: 7, en IV: 15 beroept en einde¬ lyk, uit het Slot van den Prediker, waar de Schryver onder de bronnen van zyne wysheid ook vreemde ondervindingen opgeeft, gefchept uit de Schriften der Ouden; en waar hy tevens over de fchryfziekte van zynen tyd klaagt; byzonderheden, die met de voorgewende oudheid van dit boek, en met de omftandigheden van Salomo, niet te verecnigen zyn. —— Alle deze redenen poogt de ,Heer bonnet te ontzenuwen, bl. III—LXI1I; doch wy vreezen; dat een oordeelkundig Lezer op verfcheidene plaatzen, de zwakheid zyner tegen-redenen voelen zal. Vervolgens kortlyk gefproken hebbende over de oorzaaken van het groot verfchil in de verklaaring vaii dit lïoek en over den tyd , wanneer Salomo de aanmerkingen, in hetzelve vervat, gemaakt zou hebben gaat hy over , om te handelen over het hoofdoogmerk van den Schryver , in het byeenbrengen dezer aanmerkingen , en toetst hier vooral het gevoelen van den Heer van der palm, die meende, dat Salomo, in de zes eerfte hoofddeelen, wilde aantoonen, dat de meeste bezigheden en onderneemingen der menfchen ydelheid zyn, en  OVER DE PREDIKER. SÏS en daarop, in de zes laatften , zulke ondcrngtingen en lesfen wilde geven , welker • inachtneeming bevorderlyk kan zyn aan 's menfchen geluk (*): en die dus Hoofdft; I- % niet in eenen ontkennenden, maar in eenen onderzoekenden zin opvattede. Deze meening wederlbreekt de Heer bonnet , terwyl' hy poogt te bewyzen , dat SalöDio's onderwvs zich niet bepaalt tot de bezigheden der menfchen; of eeuiglyk ingerigt is om te leeren, wcike de beste middelen zyn , waarvan men zich bedieneïi moet, ter bevordering van tydelyk geluk; maar dat zya oogmerk, in het fchryven van dit boek, is, „de ydel„ heid van alles, waarin de mensch gemeenlyk zyn waar genoegen zoekt , in een helder licht te ftellen ; ten ,, einde hem op te wekken tot de betrachting van den „ waareii Godsdienst, als eeniglyk gefchikt ter verkry„ eins van wcczcnlyk en beftendig geluk; doch te ge» ! lyk! om ttëm te leeren, hóe men, door het mjtchS* , necmen van heilzaamc lesfen, zyn leven veraangenaa» ,, men, en rampfpoeden zich draaglyk kan maaken. Voorts overweegt de Schryver , in deze Voorreden, ot 'er in dit Boek eene doorgaande zamenhang van zaaken plaats vinde ? en, na dat hy deze vraag met ja beantwoord hadt, geeft hy de verdeeling van den inhoud dezes Boeit ft op tot welken hy een'' genoegzaamen grond meent te vin« den, Hoofdft. I: 13 , van welke plaats hy dus uitvoerig, riandelt, en' waarvan hy zyne opvatting tegen die van den Heer van der palm verdedigt, » Eindelyk beiluit hy deze Voorreden, 'met eenige korts aanmerkingen, over de uitweidingen in den Prediker, en over de fpreekwoorden, daarin voorkomende ; en doet aan het flot van dezelve nog deze belofte , waar mede wy dit uittrekzel befluiten zullen: „Ik had my voorgefteld, ook over eeniae moeilyke plaatzen, vooral, over Hoofddeel „ III: 11. IV: 13—16. VII: 27-29» en andere, myne „ aanmerkingen hierop te laaten volgen, en by die ge!ege;i„ heid ook te onderzoeken, cfhêt noodig zy, ter geluk* „ kige verklaaring van dit boek, hier en daar eenige Stuk„ ken te verplaatzeu ? Dan, tegen myne yerwagtin'g, ij „ deze Voorrede reeds te groot geworden. Ik wil dart „ lie (*) Ecclejïastcs , Philologke, & Critice ïlluflratus (L. B, IfS^j  2ï4 g' bonnet, over de prediker. liever, fpaart God my gezondheid , deze byzonderhe„ den, in een Byvoegzel tot myne fchetswyze opheldering, naderhand mededeelen." Manufcript, waarin de Gebeurtenis met de Paradoxe Dienstmaagd te Philippen voorgevallen, en door den H. Euangelist lucas Handel, der Apostelen, Cap. XVI: 16 —ïS geboekt zynde op 't verlangen van eenige onbekende Dordrechtfche en andere Bybelvrienden onderzogt en verklaard wordt, door f. g. c. rüïz , Hoogduitsch Predikant der Lutherfche Gemeente in 's Haage. Te Rotterdam by J. P. Kracft, 1791. 70 bl. in gr. Hvo. Menigmaal is de geleerde rüïz in het ftrydperk getreeden tegen de Dcemonen , en heeft, in eenige Leerredenen, als mede in zyn Dcemonologifche Fragmenten , beweerd, dat als jesus en de Apostelen van Dcemonen of Dcemonijche Menfchen fpreeken, zy, op eene wel zeer geoorlofde wyze , de gewoone Volkstaal fpreeken , zonder daardoor, dit Volksvooroordeel, deeze Volksdwaaling tot de waardigheid van eene waarheid, veel min tot eene Geloofswaarheid, te verheffen. Een Gezelfchap'Bybelvrienden te Dordrecht, naa betuigd te hebben dat zy veel lichts aan hem verfchuldigd waren, wegens dit Stuk , vonden eene onopgeloste zwaarigheid in het geval door lucas Handel. XVI: 16, enz. geboekt. Dewyl deeze Dienstmaagd niet voorkomt als ziek of krank , maar als een gezond en verltandig Mensch, dewelke haaren Heeren gewin toebragt door den Waarzeggenden Geest dien zy hadt , en vroegen hem wie deeze Waarzeggende Geest was? Hoe deeze Dienstmaagd wist dat pau¬ lus en TiiviOTiiEUS Dienstknegten des Allerhooglten Gods waren ? —— En tegen wien paulus zeide , Ik gebiede u, in den naam van jesus christus, dat gy van haar uitgaat ? Naa vooraf aangemerkt te hebben , dat lucas als ooren ooggetuigen dit geval befchryft ; dat die Gefchiedboeker een gebooren Jood geweest zy ; dat jesus en de Apostelen zich niet 'altoos inlieten om Volksdwaalingerr en Vooroordeelen te wederleggen ; als mede dat men in de Verklaaring van eene Schriftuurplaats , of Gebeurtenis , niet zo zeer en eigenlyk te letten hebbe op eenige Ver-  F. C. C. RÜTZ, MANUSCRIPT. ^5 Vertaaling dan wel op den Grondtext, gaat hy voort om de verfchillende Leezingen van den oorlpronglyken ïext, wegens 't geen door onze Vertaalers een Waarzeggende?! Geest wordt overgezet, op te geeven. Ten antwoord op de eerfte vraag, wie de Waarzeggende Geest was? treedt de lierw. rütz in de ontleeding dier vier volgende Vraagftukken. — „ i. Welk begrip of welk denkbeeld hebben de Macedoniërs of de Philippenfen verbonden , met de woorden Pneuma Pythonos of Pythona, waarvan de H. lucas gebruik maakt? Met andere woorden. Waarvoor hebben de Philippenfen den Geest Python of den Geest van Python werklyk 'gehouden ? en waarvandaan heeft deeze Geest zynen Naam ontvangen? 2. —Behelst dit begrip , dit denkbeeld, waarheid in zich ? Met andere woorden. Is 'er waarlyk en in de daad een Geest Python of een Geest van Python in de Natuur aanweezig , en in de Dienstmaagd werkzaam of werkende geweest. 3. Hebben paulus en lucas juist hetzelfde denkbeeld verbonden met de uitdrukkingen, Geest Python of Geest van Python, als de Philippenfen daar aan gehegt hebben? En hebben beide, paulus en, lucas, gelyk ds Macedoniërs, deezen Geest voor een Weezen , 't welk in de Natuur werkelyk een beftaan heeft, te boek gefield, en zo neen. 4. Waar voor hebben dan paulus en lu¬ cas den Geest Python of van Python werkelyk gehouden ? en waar voor moeten wy hem te boek ftellen, wanneer wy de waarheid en den zin van paulus en lucas treffen en uitdrukken willen ? " Wegens de ontvouwing van dit alles , waarin de Eerw. rütz zyne bekende beleezenheid betoont, moeten wy den Leezer tot het Manufcript verzenden. Alleen tekenen wy 'er uit op, hóe, volgens het beredeneerde van zyn Eerw., lucas aan het beftaan van den Geest van Python geen geloof geflaagen heeft. — „ Laat die woorden en uitdrukkingen, die hy geboekt heeft, zoo paradox,zoo zeldzaam , zoo fterk klinken, als zy maar willen, dat doet niets tot de zaak! Want hy boekt als Historiker 't geen hy zelfs werkelyk gehoord heeft. Een Gefchiedfchryvcr , die den naam van een getrouw Historiker verdienen wil, moet de Gebeurtenisfen, die hy verhaalt, zo veel mogelyk, met haare oorfpronglyke kleuren fchilderen, en de woorden, die hy by die gelegenheid gehoord heeft, zoo boeken als hy ze gehoord heeft, zonder over de Gebeurtenis en de Woorden te philofopheeren, en de gewoone Volkstaal met die Q 3 der  7. G. C. RUT 2 der zuiver wysgeerige en gefchiedkundig waare taal te verwisselen. Het'laatfte kan en durft, of liefst, behoeft een getrouw en eerlyk Gefchiedfchryver als Gefehiedfchryver niet te doen; maar moet dit overlaaten aan den verftandigen cn oordeelkundigen Leezer, die kan, mag en moet, w'anncer hy het verhaal leest om het te verklaaren, den Volksdialect, zo dra hy bewyzen kan dat dezelve tegen de reden eii het gezond verlicht Menfchen-verftand, of tegen de geopenbaarde Waarheden, aandruischt , met de Dialect der Waarheid verwisfelen, indien hy 'er toe in ftaat is." Overeenkomftig hier mede antwoord hy op de vierde b#veó opgegeéven vraag; dat de Geest van Python, een louter Volksdialect is , dat men de woorden van paulus en lucas voor gewoone Volkstaal te houden hebbe. En dat Ery dit antwoord geeveude , „ de waarheid, nog zeer „" zagt, teder en flauw uitdrukt; dewyl calvym met ronde ,, en duidelyke woorden fchryft. Lucas verhaalt hier ter plaatze eene Volksdwaaling.'" Merkt men aan dat paulus , zeggende. Ik gebied u, in den naam van jesus christus, dat hy van haar uit4 gaat, raare en Singuliere taal fpreekt. Dan antwoord zyn Eerw. al vraagende, „ welke Spreekmanieren de Apostel zou hebben'moeten gebruiken, i) lu eene Stad, wier Inwoonderen het aloude Bygeloof aan èh omtrent Python met de moedermelk hadden ingezoogen , en voor welgegrond , gewichtig en voordeelig hielden, en 2) ten overltaan van Heidenfche Menfchen, welke hy in den Christelykcn Godsdienst onderwyzen wilde , en met dewelke hyzich niet, dan tot nadeel van zyn groot oogmerk, in een zo nut- als noodloos dispuut over eene Helling, die de Religie van jesus niet onmiddelyk raakte , konde of wilde inlaaten? En in zulk een dispuut zou de heilige en wyze Euangelie-Dienaar oogenbliklyk geraakt zyn, zo dra hy of den gewoonen Joodfchen DialeEb gebezigd, of dc zuivere taal der VVysgeerige Waarheid gefprooken hadt." Eindelyk toont hy, op welk eene wyze, zyns agtens,. dee?:e Dienstmaagd den Apostel en di*ns Medegenooten Knegten des Alhrhoogjlen kan genoemd hebben , zonder dat men daarin iets boven-natuurlyks ftelle. —— Dan' men leeze het kleine Stukje zelfs, 't Welk een gepast Toevoegzei is tot timmerman's Verhandeling over de Dcetnonifche Menfchen , en dc Fragmenten van den Eerw. RUïZ over dit onderwerp, die, zo wy hoopen, het door dea  MANUSCRIPT. a27 den Schryver gevreesde gevéir niet zullen loopen van op den Pakzolder des Boekverkoopers door de Rotten verteerd, ot door den Kruidenier tot Peperhuisjes verbruikt te worden. Mm Tydwinst, door jan hendrik van dongen. Derde en laatfte Deel. Te Amft. by Wesfing en van der iiey, 1791. Behalven de Voorreden, 247 bl. in octavo. rnoen wy de twee Eerfte Deeltjes van deeze Tydwinst 1 aankondigden (*), hebben wy ons moeten te vrede houden, met, ten aanziene van den overleden bcinyver, te melden , dat hy bleek een agtenswaardig , doen ongelukkig , Jongeling geweest te zyn. Ihams Itelt ons dc Hooggeleerde y, van hamelsveld , de Vcrzan.e laar en Uitgeever van de nog overgebleevene Schriften diens vroegtydig geftorvenen , in ftaat om 'er iets meer van te zessen. Jan hendrik van dongen hadt tot. vader jacob van dongen , in leven Thefaurier oer Stad Dordrecht, en werd den 2 Sept. MDCCLVI geboo en zyne Moeder verloor hy in zyne tedere .pnfalM:. fffi harde behandeling zyns Vaders maakte hem uithuizig, bragt hem in verkeerd Gezellchap , en deed hem , in 1 einde, het befluit neemen om Dordrecht en het Vadeiiyk Huis, in Juny MDCCLXXXVII, geheel te verhaten. Omtrent twee Jaaren leefde hy in die verwydermg , tot ny derwaards wederkeerde, in de ftreelende hoope, dat eene ooregte bevrediging en minzaame vergelyking ,^zyne rampen zou eindigen, en hem de vreugde des levens fchen- ken. Doch weinig dagen naa zyne wederkomst , werd hy door eene zwaare ziekte aangetast , en op den oever des doods gebragt; het geweld deezer ziekte icheen ester geweeken, en de verloorene kragten byna herwonnen te zyn , zo dat de hoop eener fpoedige hêrllellmg zich blymoedig opdeedt , wanneer deeze hoop geheel onverwagt, door een herhaalden aanval van zwaare Koortzen, den hatften leevensdag , vergezeld met onafgebrookene ftuipen, week, en door zyn overlyden op den 12 juny MDCCLXXXIX, in den Ouderdom van twee-en-twintig Taarert en ruim negen Maanden, geheel werd aige- (*) N. Algem. Vadcrl. Letteröef. Vde D. ifte St. bl. 34sQ 4  $59 J. H. VAN D-tNOËN üieedén. ——J Alleraandoenlykst zyn de gedeelten uit een Efüf by zyn weggaan ten Vuderlyken Huize gelaaten, doop den Heer hamkuveld opgegeeven , om dat Uren ge Vaders daar uit kunnen leeren , welke de gevolgen zyn van eene meer Despotieke dan Vaderlyle Opvoeding. —"Gelyk «b veele Jongelingen van onzen bedorven tyd, waaraan, behalven de verkeerd ingerigte Opvoeding, ook niet zelden de wyze van Godsdienst'-voordragt zo'veel fcfrald heelt, was de jeugdige van dongen bd'met met de rampzalige losheden van een valschlyk zo genaamde Vrydenkery doch hiervan kwam hy te rugge door de gefprekken met zyngu Boezemvriend van hamelsveld. De Stukjes, in dit Deeltje voorkomende, zvn van denzeitden aart , en op denzelfden aanprvzênswaardigen voet behandeld als wy omtrent die in de twee voorgaande Deeltjes , ter aangeduide plaatze , vermeld hebben. _ De Gefchiedenis van den Misdaadiger uit Eerloosheid , door den Heer van hamelsveld 'er in gevoegd , en uit de Thalia van schillfr overgenomen , om dit Deeltje eene gelykvormigheid met de voorgaande te doen hebben , is van denzelfden Stempel : de invulleen vau dien Heer, in een'en ander Stukje, op dat de Leezer geen enkele Brokjtukken zou hebben , zyn op den leest van van dongen gefchoeid. Dan hoe veel is 'er in, 't welk wy iu een ander Werk van dien Hoogieenar leezen? Hoe treffend , om iets uit deeze Tydwinst op te geeven , is het Slot des eerften Vertoogs, de Schepping getytetd ; ,, ft het geen wy over de Schepping gezegd hebbetl , gegrond , is het oogmerk der Godheid , waar toe , het beweegmiddel waarom Hy alles fchiep, de Gelukzaligheid zyner fchepfelen, ondergefchikt aan de eer van zyne Heeriykheid. -—- Kent dan , gy , die rusteloos werkt , om het heil van uwe medemenfehen te ftoorea, gy bloeddorfligen , die den naam van Held en Groot , ten koste van rampen en elende van millioenen van uwe medemenfehen koopt, gy Vorften, die , door heerschzugt en ydelen waan misleid, om een niet, om eene beuzeling, verwoestende oorlogen aanvangt; en Weduwen en Weezeu , door het vermoorden der ongelukkige flachtoffers van uwe heerschzugt , rampzalig maakt, wier gefchrëi deswegens tot God in den Hemel om wraak roept. Gy onregt- ywdigen 1 gy onderdrukkers ! kent en btfehouwt , hoe gy  MYN TYDWINST. 22«J §y u verzet tegen de goede, de liefderyke,oogmerken, van den Vader van allen! Hy 1'chept, gy vernielt! Hy maakt leevend , gy moordt ! Uy fpreidt alömme de ryklte en weldaadiglte zegeningen, gy verwoesting, elende en jammeren ! Hy maakt zyne 1'chepzelen gelukkig , die zyne Heerlykheid vry en bly vermelden ; gy maakt hen , die uwe hoogheid en onregtvaardigheden in den weg ftaan , rampzalig, en hen, die uwe heerlykheid vleijend en kruipend hulde doen , tot vuige fkaven , overweegt dit en beeft ! Zeker , de Schepper zal u eens over de misdaad van zyne gekwetfte Majefteit te regtftellen , u als verltoorers van de rast en het welzyn in zyn ryk geducht llraffen, wanneer hy het geroep der ellendigen verhooren, en zyne aartbidders volmaaken zal." Wy voegen 'erby, het einde van de Verhandeling over den wederzydfclien Invloed van Godsdienst, Regeering en Zeden der Volken, op elkauderen, om ten Itaal te dienen, hoe van dongen , eertyds in de ftrikken van vrygeestery verward, in laateren tyde over den'Godsdienst van jesus dagt. ,, Wanneer het Menschdom, door waan en onkunde verblind , zich God voorftelt , als eenen Despoot, eehc:i willekeurigen Opperheer, die aan zyne willekeurige bevelen eene blinde onderwerping vordert, wanneer het dus den Godsdienst misvormt; en op dit zo hoog en geclugt Weezen niet durft vertrouwen ; maar daar voor alleen vreest en fchrikt, dan verliest de mensch, noodwendig , alle denkbeelden van zyne waarde , en van zyue verheevene befremming; dit Bygeloof, deeze valfche Godsdienst, boezemt den menfchen eenen laagen en flaaffc.hen geest in , en drukt denzelven geheel ter aarde ; hy is nu een gemaklyke roof voor het bygeloof, de Priesterheersehzugt kan hem kneeden naar haaren wil, en , wanneer de Staatzugt zich van de geestlykheid wil bedienèn , is zy in Haat , om den mensch als een flaaf aan haare willekeur te onderwerpen. Maar ook een zodanig bedorven Godsdienst ftelt den mensch geheel buiten ftaat , óm eenige waare en edele deugd te betragten. Hy fchrikt en vreest voor God, en merkt dien aan als een ftuursch Weezen ; welligt geeft hy de hoop op , van Hem te bevredigen, of, al zyne hoop bepaalt zich tot bygeloovige plechtigheden , de verzekeringen van zynen Priester , en den yver voor de rechtzinnigheid , en , deeze hooploosheid viert hem den 'teugel, tot het involgen van zyne lusten ; hy leeft geheel naar zyne begeerten en goedvinden voort, Q 5 zon-  J, H. VAN DONGEN zonder zich aan iets te bekreunen. Zinlykheid is zyn eenigfte vermaak, weelde zyne behoefte.. Hy heeft geene waarde voor zich zclven en in zyne oogen , hoe zal dan zyn medemensen by hem gfeagt wcezen ! Een llaaffche ziel heeft geene denkbeelden van waare Vryheid, van Vaderlandsliefde , of van Edelmoedigheid. ,, Stellen wy daar tegen over, den waaren Godsdienst, dien jesus gepredikt heeft , maar die zo weinig bekend en geacht is onder de menfchen. Deeze Godsdienst Helt God voor in een beminnelyk licht, den Vader van alles in het aangezigt vau zynen Zoon , als verheerlykt in liefde, en de onuitputlyke Bron van Barmhartigheden. Hy is verzoend met het Menschdom, door den dood van jesus , en laat'liefde , vrede, heil en zaligheid, verkondigen. De voorfchriften van deezen Godsdienst zyn geene willekeurige bevelen ; maar gegrond in de natuur van God , en vau de redclykc Schepzelen , zelve. Zy beveelen liefde , menfehenmin, de beoefening van vredelievenheid en recht. Zy gebieden ons, dat wy elkander zullen aanmerken , als Kinderen van denzelfden Vader , en als elkanders Broederen ; dat wy dus elkanders heil zullen uitwerken , en de een den ander uitmuntender achten, dan zich zeiven. De Leerltukken van deezen Godsdienst doen den mensch zyliëh Hemelfchen oorfprong kennen , beuren hem uit het ftof op, en, daar zy hem zyne beftemming tot onverderflykheid en het leeven aanwyzen , verhellen zy hem omboog , • tot voor den troon van God. Een Mensch, die de Leerltukken van den Godsdienst van den gezegenden jesus gelooft, en zyne Voorfchriften betracht, is in de daad 'een werk , het edelst werk , van God ! Eene Maatfchappy _ van zulke menfchen zou zaligheid , zelfs op aarde, bezitten. Daar zou prangende Despotisme, en mishandelende onderdrukking, onbekend zyn. Daar zou de waare vryheid en algemeene liefde heerfchen! daar zou men niet eikanderen verketteren en verdoemen , en dus een geftadigen afkeer en tweedragt koesteren ! daar' zou priesterhaat en priesterbedrog eeuwig buiten gefloten zyn ! Men zou daar de waarheid en rechtzinnigheid niet met Anathemas en vervloekingen , veel min met brandltapels en den wereldlyken arm; maar met de daadlykc kracht der Godzaligheid, en door beoefening van alle beminnelyke en edelaartige deugden , gepaard met het onwrikbaarst vertrouwen op den Algoeden en Almachtigen, handhaaven. » Gy,  • MYN TYD WINST. S3I „ Gy, Kinderen der Stervelingen! zyt gy niet lang genoeg misleid en bedrogen , niet lang genoeg de fpeelpop geweest der verblinding en heerschzugt? Opent eens eindelyk de oogen voor het licht der waarheid ! Luistert naar de Stem der Wysheid ! Ontfluit uwe harten voor den vveldaadigen invloed van den Godsdienst!. Gelooft het, zy, diefden Godsdienst gering achten, en hem als een juk aanmerken, welk zy van hunne en uwe halzen willen atleten , zyn vyanden van uw geluk! Maar niet min, zyn ze voor uw tydiyk en eeuwig heil gev.aarlyk , die u êenen verkeerden cn onverf/tandigen yver inboezemen ; zo dat gy waanen zoudt, Gode eenen dienst te doen, als gy uwen medemensch vervolgdet, om zyne gewaande onregtzinnigheid ! —— Weest gevyaarfchuwd ! Door ' zulkeu worden voor u bocijen gefmeed, boeijen om uw verftand, boeijen om uwe Godsdienftige , en tevens uwe Burgerlyke , Vryheid te kluisteren! Zy lSypen dolken, welke gewet worden'tegen uwe waarde , . ,als menfchen , en tegen uwe waarde, als Christenen. —- Zy bereiden vergif, het welk uw leven, uw genoegen zal doen fterven , en niet alleen den dood vau uw tydlyk-.welvaaren , maar zelfs het verderf van uwe ziel, veroorzaaken zal.": Alles in dit Deeltje is ,ondertusfchen niet op dien zo geheel ernftigen toon geflemd ; m:n vindt die zelfde verfcheidenheid, als in de voorige , in agt genomen; dies de Stukjes ten opfchrift voerende, Advocaaten, het Huwelyk, en Leevenswyzen, hier van 'ten blyk veritrekken. Ons belïek duldt geen meer voorbeelden. Aanleiding tot eene onverjlandige Opvoeding der Kinderen, door c. o. 'saltzmaniW Volgens, den tweeden Hoogd. Druk overgezet. Te Amjterdam by Kuyper en van Vliet, 1791. Behalven het Voorwerk 239 bladz. in o£tavo. Gemeenlyk dienen de Schriften over de Opvoeding der Kinderen , om hun , aan wien dat gewigtige werk is aanbevoolen, raadgeevingen en beftierregels mede te deelen , die hen opleiden , om het welzyn der Kinderen te bevorderen , en 't geen denzelven nadeelig kan zyn , zo veel mogelyk is,, af te wenden en tegen te gaan. In dien fmaak heeft ook de Heer saltzmann voorheen dit ftuk behandeld ; maar 't heeft hem goed gedagt, zyne overdenkingen deswegens eens in een anderen vorm te gieten; en eene  £3* C G. SALTZMANN eene Aanleiding tot eene onverjlandige Opvoeding der Kinderen te fchryven; om den Leezeren onder 't oog te brengen , wat hun te doen ftaat, indien zy hunne Kinderen willen bederven , en ongelukkig maaken ; 't geen veele Ouders , door hunne wyze van opvoeding , als men dezelve in dc gevolgen , die 'er natuurlyk uit voort moeten vloeien , nagaat, fchynen te bedoelen. —— De Autheur heelt dit op eene geestige wyze uitgevoerd : onder het voorlchryven van middelen , waar door men de Teugd yroegtydig eene flegte Zielsgefteldheid kan eigen maaken ; hun een haatlyk flordig charakter doen verkrygen; en te wege brengen, dat ze, zo al niet in den anders natuurlyken bloei hunnes leevens fterven , door hun geheele leeven, een zwak en zieklyk Lichaamsgeftel omdraagen. Hy bedient zig in dit Werk doorgaans van eene fchertzende Ichryivvyze , waar mede de maar al te gewoone gebreken der Opvoedinge , oordeelkundig, ten fcherpfre gegispt worden : t welk mogelyk eenigen nuttigen invloed°kan hebben, op zodanigen, die , terwyl ernftige en bedaarde redeneermgen voor hun als verfpild worden , nog vatbaar zyn voor het mm of meer grappige , waardoor hun gedrag als belachlyk ten toon gedeld wordt. De op- meikzaame saltzmann is gemeenlyk hierin zeer wel geflaagd , en zyne boertende voordrage geeft meermaals aanleiding tot ernlhge overdenking. Tot eene proeve hiervan llaa men het oog op zyne twee aangepreezen middelen, » 9m ia K'nderen een tegenzin in menfchen van eene an„ dere Religie te verwekken." i. Maak hen diets, dat God alle de zulken haat, welke van hun Geloof niet zyn. Vrouw elizabeth was den Lutherfchen Godsdienst zeer toegedaan , wenschte daarom , dat ook deze Godsdienstyver op haare Kinderen mogte overerven. Dit ooemerk geloofde zy niet beter te kunnen bereiken , dan wanneer ze den lieven God geftadig als een eigenzinnen voortelde , die onder alle menfchen niemand konde lyden dan de Lutherfchen. • J „ Dit was de rede, dat zy, haare Kinderen in den Godsdienst onderwyzende het niet goed vond, om hen , naar Jefus voorbeeld, God als een Vader aller menfchen bekend  ONVERSTANDIGE OPVOEDING. S33 kend te maaken ; maar tragtte ze te overreeden, dat die ijegts.een Vader der Lutherfchen was, en gaf allen , die de Lütherfche geloofsbelydenis niet aannamen , aan den Duivel over, op dat die hen voor eeuwig pynigde. In het begin befpeurde zy by haare Kinueren, tot haare groote droefheid , veele hardigheid des harte. Wilhelmina , haare oudfte Dochter , wierp haar eens tegen : zy kende zo veele goede en braave menfchen onder de Gereformeerden , Remonjtranten , Doopsgezinden , Roomschgezinden , Lferrenhutters , ja zelfs onder de Jooden , welke rondom haar woonden; hoe het dus mogelyk ware , dat alle die regtfchape menfchen , welke, hoe verfchillende ook in Godsdienstgevoelens, nogthans deugdzaam leefden s van God verdoemd konden worden. Maar de Moeder wist haar met verfcheide Schriftuurplaatzen te bewyzen , dat het Lütherfche geloof alleen het waare was ; dat alle menfchen, zo ze flegts wilden, Luthersch konden worden , en zy daarom geene reden hadden van te klaagen , dat God hen deswegens verdoemde, wanneer zy van deze vryheid geen gebruik maakten. Haar Zoon , frans , was zelfs eens zo vermetel, haar in haar aangezigt te zeggen, hoe evenwel, uit Alaith. XXV, ware op te maaken, dat Jefus , ten dage des oordeels , niet zal vraagen , of iemand Luthersch , Gereformeerd , Remonjtrdntsch , Doopsgezind , Roomschgezind, Herrenhutsch, ja zelfs Joodsch, geweest zy, maar, of hy zynen evenmensch liefde en barmhartigheid beweezen hebbe ? Maar wegens deze laatdunkendheid kreeg hy ook een heldere oorvyg, welke die werking deed , dat hy haar , vervolgens , met dergelyke tegenwerpingen niet meer lastig viel. „ Om hun Geweeten nog beter onder haar bedwang te houden , lag zy zig toe om een Onderwyzer te krygen. In het begin wierd haar een zeer liefderyk , gefchikt, man voorgeflagen, welke reeds twee jaaren, in een zeker huis, de Kinderen op de beste wyze opgekweekt, en ze in verfcheide weetenfchappen zeer verre gebragt had. Zy was ook werklyk genegen, om dien haare Kinderen toe te betrouwen , als zy , tot haar groot geluk, naar zy zig verbeeldde , vernam , wat het voor een flag vau een mensch Was , te weeteri dat hy in de Gereformeerde Kerk ging. Zy dankte den lieven God hartlyk , in haar avondgebed , dat Hy het groot ongeluk geweerd hadde , het welk boven de hoofden haarer arme Kinderen had gehangen, Deu volgenden dag ftelde zy den Heer marcol- PHV?  Ü34 C. C. SALTZMANK phus tot Opkweeker en Leermeester haarer Kinderen aan. Bi zyne zeden is die wel wat onbefchaafd , in zyne houding lomp , en veel verftand bezit hy mede niet , — maar wat is 'er aan verbeurd; hy is evenwel regtzinnig Luthersch, en haar Geweeten is tog, nopens hec welzyn van de zielen haarer Kinderen , gerust gefteld. Eenige Nieuwlingen hebben haar wel willen bepraatcn , dat het heil der ziele beftond in een goed verftand en de opregtheid des harte ; maar zy heeft zig , door dergelyke Spitsvondigheden , van den regten weg niet laaten brengen , dat het welzyn der ziele eigcnlyk beftaat in het Lütherfche geloof. ' „ Zy ondervindt de groote vreugde , uit haar geloof onM ftaande , dat haare poogingen gezegend zyn. Haare Kinderen haaten alles , wat niet egt Luthersch is ; en , toen de Gereformeerden , in het voorgaande jaar , by de Magiftraat de vryheid tragtten te bewerken , om in eene Lütherfche Kerk het Avondmaal te mogen houden , zo was haar Zoon die geen , welke zulks inzonderheid belettede., Daar voor zegende zy hem ook op haar doodbed , ziende het gelukkig oogenblik te gemoet, dat zy alle haar niet Lütherfche Buuren zien zal, in den poel, 'die brandt vau vuur en fulfer. Gaa uwen Kinderen, in dit opzigt, met een goed voorbeeld voor. „ Heer van ooedberg kwam te fterven , en liet veel geld, maar geene Kinderen, na. Op dat dit geld nu wel mogt gebruikt worden , zo had hy allerleie Schikkingen gemaakt. Onder anderen had hy belast, dat de jaarlykfche intresten van óocoo guldens hefteed zouden worden, tot onderfteuning van zulke perfoonen , die buiten hun toedoen arai waren geworden : maar beging daar by de fout, dat hy niet bepaalde , welke Christenen van onderfcheideu Gezindten , eigenlyk, dien onderftand mogten trekken. Een geluk was het , dat de verdceiing dezer weldaaden den Heer krabbelkop wierd toebetrouwd , welke zeer waakzaam was , dat niemand , dan egte Gereformeerden , eenïgen onderftand zoude trekken. Menigmaal kwamen by hem Vrouwen, die hunne Mannen verlooren , en van hen niets dan Kinderen geërfd hadden , Voogden van vaderen mocderlooze Weezen, of Huisvaders , wélke door ÓM- ge-  ONVERSTANDIGE OPVOEDING. 235 gevallen uit hun Goed geraakt waren ; maar wierden, om dat ze niet van den Gereformeerden Godsdienst waren , afgeweezen, onder het voorwendzel, dat 'er thans.ageert geld voorhanden was. Verzogt daarentegen een ondeugend •vrouwmensen , of een agteloos huishouder, die zyne goederen had doorgebragt, om onderftand , dan kreegen zy dezen zonder eenige weigering, zo ze maar Gereformeerden waren. „ Dit nu gefchiedde altoos in het byzyn zyner Kinderen, welken hy ook , gcmeenlyk, de reden plagt te zeggen , waarom men niemand dan Gereformeerden lief moest hebben. Dit fraai voorbeeld had de gewenschte gevolgen. De Kinders beoordeelden des menfehen Waarde niet naar zyne naarftigheid , zyn verftand ■, en zyne regtfehapenheid , maar — naar zyne verkleefdheid aan den Gereformeerden Godsdienst. „ Lovisje, zyne oudfte Dochter, hadeenVryer, welke by allen bekend was , als de gezondde , fraaifte, verdandigde , werkzaamde , opregtde Mart. Zy beminde hem , zo dra als zy hem zag; haar hart wenschte geen anderen Echtgenoot, dan den Heer braaf. Maar, om dat hy Luthersch was , en niet konde befluiten van Godsdienst te veranderen , zo bezat zy moeds genoeg, om hem haare hand te weigeren , en die te geeven aan een uitgemergelden Gereformeerden Wellustigen , welke haar , in de eerde weeken naa het trouwen, eene ziekte aanzettëde, die haar het Leeven kostte. Zy ftierf, in de hoope , dat God in den Hemel het haar zou vergelden, dat ze een flegten Gereformeerden den voorrang had gegeeven boven een braaven Lutherfchen." Meuw Heelkundig Woordenboek, bevattende de nieuwfie Ontdekkingen , die in de laatjte jaaren in de Heelkunde gedaan zyn , door j. g. bernstein , Heelmeester in Saxen. Uit het Hoogduitsch vertaald, door j. daams, Heelmeester te Haarlem, en Lid van het Heelk. Genootjchap te Jmjterdam. II Deelen. Te Haarlem by C. Plaat , 1791. Buiten de Registers, 705 bl. in gr. tivo. ■ T Tet eerde Deel van de letters A tot G, en het tweede JLJL van H tot- Q loopende, bevat, in eene Alphabetifelie or-  ij6 J. G. BERNSTEIN, HEELKUNDIG WOORDENBOEK* Orde al het geen, dat 'er hoofdzaaklyk in de Heelkunde te weeten, en te verrichten noodig is. De Latynfche Kunstwoorden worden door eene Fjanfche, Hoog- en Nederduitfche, Vertaaling gevolgd , en het onderwerp naar de nieuwfte en beste ontdekkingen verklaard en befchreeven; doorgaans met aanwyzing der voorsaamfte Heelkundige Schryvers, uit welke het artikel overgenomen of wel breedvoerig verhandeld is , en by wien de beste Aftekeningen der Werktuigen , enz. te vinden zyn. De Hoogduitfche Autheur had hier toe voornaamelyk zulken gebezigd, die in zyne Landtaal gelchreeven of overgezet waren; dan, de Vertaaler heeft, niet het zelfde recht, tot nut zynerTaalgenooten , de aanhaalhigen, uit die in onze Moedertaale .gevonden worden, aangeweezen. Dat dit Werk inzonderheid vöor eerst beginnenden in de Heelkunde, en voor hun, die eene aanvvyzing behoeven, waar zy eene uitvoeriger behandeling der zaaken vinden kunnen, opgefteld is , laat zig ligtélyk begrypen , en aan dit oogmerk beantwoord het Werk zeer wel; ook is de Vertaaling vloeijende , en met de vercischte naauwkeurigheid gefchied. Met veel genoegen, hebben wy, by het doorbladeren, op het woord Hernia (Breuk,) alles wat tot de kennis en behandeling dier maar al te dikwyls voorkomende , en niet minder menigwerf kwalyk behandeld wordende, ongemakken behoort, zeer juist en duidelyk befchreeven gevonden ; zo ook op het woord Luxatio (Ontwrigting). Waarom wy geen oogenblik in twyfel ftaan, om het den aankweekelingen in de Heelkunde,als een zeer nuttig Handboek, ten fterkllen aan te pryzen. De Levens van doorluchtige Grieken èn Romeinen, onderling yergeleeken , door plutarchus. Uit het oorfprongelyk. Grieksch geheel op nieuw vertaald , en met zeer veele Aantekeningen opgehelderd. Tweede Deel. Met Plaaten. Te Amjterdam by J. Allart, 1701. In gr. 8vo. 446 bl. Niet te vreede zyn de onbekende Vertaalers deezes Werks, over het gros der Nederland/die Leezeren * en het gros der Nederlandfche Dagboek Schryvers; doch zy  Ï>E LEVENS VAN PLUTARCHÜSi 23? «rkennen in eenen adem , dat de eerstgemeldeh e'igehlyfe hunne Leezers, en de laatstgenoemden hunne Beoordeelaars* met kunnen zyn. In hoe verre de bygevoegde Aan¬ merking , 5i, dat elk Journal zeker eenen of meer w'aafen „ Geleerden en Taalkundigen aan de hand behoorde te „ hebben , die grondige Recenfien van foortgelyke Stuk,, ken geeven kon," op ons pasfe , laaten wy aan h oor» deel onzer Leezereödie de moeite neemen , om onze Aankondiging des Eerften Deels op te zoeken en té herleezen (*_). Jin bevoegd of onbevoegd gekeurd , zullen wy op die wyze, als wy best en pligtmaatig agten, voortgaan om het onze van dit Tweede Deel te zeggen zonder de pen in den honig der vleijerye , of de gal der berispinge , te doopen.. Het tegenwoordig Deel , 't geen wy met genoégeii öntyir°j? \,7aa,r het lange tydsverloop ons déedt vermoeden 4 of dit Werk s door gebrek aan aftrek, wel zou Worden voortgezet > bevat het Leven van solon , én 4 haast dien beroemden Wetgeever , is het Leeven van valerius poplicola geplaatst, met eene daarop volgende Vefaelykmg , tusfchen die twee groote Mannen ; het Leeven vaii themistocles wordt door dat van camillus gevolgd ; eh , daar de Vergelykirtg door plutarchus zelve -, füs* Ichen deezen Griek en Romein, verlooren geraakt is, ftelleii de Nederduitjché Vertaalers hunne Leezers eenigermaaté fchadeloos , door de Vergelyking van den Franfclïeh Vértaaier over te neemen. fZJwMf Zyn dü f anteken'«ge» i ^or de Nederduit. JcJie Vei taaiere gemaakt , of uit de Franfche Vertaaüriff overgenomen, tot opheldering aan den voet des blads voega ; ze alle even libodig en belangryk te keuren i ibd meer zyn y dan de aart van zodanige Aantekeningen toekat. Over t geheel draagen zy doorOaandé blyken vaii beleezenheid, en kunnen ter handleiding dienen, om pMj- Itipt, bepaalder te denken, en de aangeweezene Schryvers te raadpleegen, of zich tot anderen te vervoegen, die over deeze onderwerpen gefchreeven hebben By Voorbeeld , over de Wetten van solon fpreëkendé i fchryft plutarchus : „ Onder dè verdere VVetten vaii ' ■ . „5ö" ' (*) Zie N. Alg. m. Letu V. Di bi. 288* fcETT. 179a. ko. 6; R  de levens van plutarchus* solon, is die inzonderheid zeldzaam en ltrydig met de ga» wöone begrippen, welke den geenen voor eerloos verklaart, aie',, in tyden van burgerlyke tweedracht, geene party kiest (*_). Het oogmerk van deeze Wet is waarlchynlyk, om te maaken,dat niemand zonder aandoening of gevoeligheid zy, omtrent het gemeen belang; noch denke, dat het voldoe, indien hy flechts, zyne byzonderc zaaken in veiligheid geHeld hebbende , wel op zyn fchik toone te zyn , zonder zich over de rampen, of het gevaar, des Vaderlands veel te bekommeren. Solon wilde daarom , dat elk zich van l'.onden aan voegen moest by hun, die de beste en rechtvaardigde zaak voor hadden (f) , ten einde de gevaaren met hun te deelen _, of ook hun behulpzaam te zyn , liever dan in veiligheid af te wachten , welke party boven drvven zoude." . Dit, met de onderftaande Aanmerkingen, geleezen hebbende , voelden wy ons opgewekt , om na te liaan wat de Heer h. van alphen, in zyn Antwoord op het voordel van tevler's Godgeleerd Genootfchap (I) , om de vobrirejiykheid der Burgerlyke Wetgeeving van moses , boven die (*) Meermaalen maakte plut. van deeze Wet gewag. Z. II D. bl. 550 e. 813. F. 965- D. Verg. Cic. ad Att. X. B. ï br. Geil. II B. 12. H. Meun Them. Att. 12. Petit ad legem Att. p. 670. Wytenb. ad Plut. de Ser. N. V. p. 26. Het oordeel over deeze vreemd luidende Wet hangc grootendeels af van eene duidelyke en naauwkeurige bepaaling, van liet Geval en rkers 3™ gedwongen hunne kostwinning it oefienen het zy al zingende of al fpree, mf« J« goedvind, naar een gegeeven S«t De rykheid der D,chterlyke taal van de Italiaanen, de ta l fy^fr' f*f ^ »g veroorloven, dit alles g- Lfg£ bL C TÜCVa] geuhoor ' '£ welk hen natuurlyk ei$e». is, vermindert zeer het moeilyke van dit awbagt. Zvn zo!!' ™„ IvCC,cnryklcrs «™<*nïyk onkundige0lieden ?efti3 en t h? tcil Ui£erfte verleSe» te moe-, lü T ondf™?T> op te geeven, 't welk m jjiu.en te hulp komen met hem eene Vertaaling te fchenken — len anderen , den Vaderlander zyne eigene taal groiidien van naby leeren kennen, en hem teffens opleiden ter beoefening van de Griekfche Taal, uit hoofde van de menigvuldige overeenkomst tusfehen die beide Taaien — En eindelyk den Christen leeren , hoe zelf die Schriften welke het gefchiktst fchynen te zyn om den Godsdienst en goede Zeden uit de hanen te verbannen, door een verftandig gebruik daar aan moeten bevorderlyk zvn Wat de Vertaaling betreft, „ hy heeft zich verpligt „ gevonden hier en daar, waar de zin het medebrengt „ een weinig meer af te wyken, dan men op de Schoo>'^".toelaat evenwel zo, gelyk hy betuigt, dat het „ Griekfche denkbeeld altyd in de overzetting klaar yk , doorftraalt." In de daad eene Vertaalin|, waarin dit ontbrak, zou, op zeer vreemden grond, den naam van StC*bl i-7°Ver dk WCTk' Algem' FaderL Letteroef- VPi- Jfic  SAMENSPKAKEN HER DOODEN. 25X «n Vertaaling mogen draagen; en eer Omfchryving mogen hVeten Hy b°rispt, in 't voorbygaan den Latynfehen fertaaler niet zelden: op de zyne zou desgelyks met WS TaSdi^tci, waaromtrent hy herinnert zich deTrtheid en ^voudigl^ fteeds v^fcM «^ ben op dat zelfs de genngfte verftanden die met vrugt mogen gebmiken, zoékt hy te bereiken door AanmerUmHnSTnal raakènde, by elke Samenfpraak te voegen. Waarlvk vede zvn voor Se geringjle Vtrjldndm gefcÉkf. Als "ïS-Sd^ser wil hf ^Z»™^^ » SemgSe tof ï'tó^^^ dunkt den Leezer van zyne eerfte Aanmerking. „Ik fchryf niet (g^lyk doorgaans; Zamenjpraak. r oTredS , die ik "aar voor heb "kan ik niet aflaaten den Leezer mede te deelen, en aan het oordeel van kundi*' een te onderwerpen - ze is deeze. Ik begryp dat het boordje/amen van Griekfchen oorfprong zy - en » " het wel te verre getrokken als ik zeggen durf dat het 5 S GrYekfche boordje is? - Dat >f « ^nd b| , de Griefcffl 't zelfde dat by ons/amen te kennen geeft, het ' is niet vreemd dat de fpiritus afper verandert wordt in <7, " en Sm heeft men '  15* SAMENSPRAKEN „ Vleuch is toebereid , eetbaar Vleesch — maar Vleesch. „ hebben leevende fchepzels." _ Vondel heeft dit onderfcheid niet gekend, en wy leeren het thans, anders zon hy in zyn Byjchrift op Sprokkelmaand niet gefehreeven hebben : Want veertig dagen Visch, valt laaig voor het Vleisch. - Des Vertaalers en Aanmerking.Schryvers derde oogmerk , zoekt hy op eene wyze te bereiken , die wy zeer twyfelen of doel zal treffen. De Samenfpraak N. VII. tuslchen menippüs en mercürius, over fchoone Mannen en Vrouwen handelende , doet den Schryver deeze Aanmerking maaken. „ In deeze Samenfpraak hebben wy eene fchets die onwraakbaar ftaaft het geen wy leezen in den „ C1ÏI Psalm het vyftiende en volgende vers, de dagen l es „ Menfchen zyn als het gras, gelyk een bloem des velis bloeit „ hy, als de wind daar over gegaan is, bloeit hy niet meer, en zyne plaats kent hem niet meer ; men vergelyke den „ oo en 39 Psalm. Ja, de fclmnheid is een bloem dié „ Jterft, wen tyd of leed haar blaadjes krullen. „ Gaat , menfchen ! die van de fchoonheïd uw God „ maakt! gaat na de Kerkhoven! — Ziet daar de fchoom „ heden, die elk voor zes of zeven jaren nog bewonder^ „ de! Tragt daar indruk te krygen van 't geen u 'te wadi* „ ten ftaat ! Wie leeft 'er die den dood niet ondergaan ,, zal? Christen! uwe fchooïïheid is dat gy blank „ zyt in heiligheid, rood door het bloed van Christus! l „ Deeze fchoonheid is welgevallig in de oogen van den „ Eeuwigen wordt bewonderd door de Engels > „ en laat u eene gedagtenis boven Helena , en boven al „ wat fchoon kon hieten aan deeze kant van het graf! Grooten der aarde ! nog maar weinige jaren , én <~y „ zyt niet meer. — En zal om u de aarde van zo veel „ bloed nroomen ? leest hier in dit sefprek het geen men van „ u zal zeggen: Zyn om dien Koning , óm die Vorftini „ zo veele gefneuveld ? Is 'er om hun zo groote verwoesting „ aangerecht ? — God drukke het u nog in tyds op het „ hart." Mercurtus voor menippüs het Veergeld aan chAroü* niet willende betaalen , N. IX. doet den Schryver deeze Toepasling maaken, „ Christen l het geen meuc"riü3 „ weigerde voor menippüs te doen, heeft christüs o-e* „ daan voor u die geloofd ■— houd het dan'daar voor, w dat °P £road ïöe? genoegdoening van christos in uw» plaats,  DER DOODEN. 253 „ plaats , de hemel by uw fterven voor u om niet geopend is!" Hoe dusdanige Aanmerkingen op een Schryver , van wien de Heer B. V. F. verklaart, „ in de daad, geen der prul„ fchriften van waanwyze Weetnieten in Duitschland en ,, Engeland, tegen den Godsdienst van Jefus uitgegeeven wordende, is zo zeer in ftaat den Christen, verkeert hy „ niet omzigtig, uit zyne vastheid te ftooten als dat werk van Lucianus , 't geen wy thans onzen Landgenooten ,, aanbieden," kunnen ftrekken om den Christen in zyne vastheid te doen (taande blyven , bekennen wy geheel niet te zien : veeleer kunnen fpotters 7er (toffe tot nieu-» we i'potternyen uit ontkenen. Alle Spotters met het Christendom , hoe zeer wy dat (legt flag van menfchen wraaken , zyn tog , gelyk onze Schryver in zyne Voorreden wil, „ geen getrouwe overfchryvers van die eerfte, behalven dat zy hier en daar iets bylappen , dat te gek is , dan dat het op rekening der Oude kan gezet worden." Gefchiedverhaal van het verblyf van den berugten Graaf van cagliostro, teMittau; en deszelfs Schyntoveryen aldaar. Door Mevrouwe charlotte elisabeth constantina van der recke» geb. - Gravinne van Medem. Naar de Hoogduitfche Uitgave van frederik nicolai vertaald\, door Mr. p. boddaert. Met eene Voorrede van den Vertaaler over de Opkomst , Voortgang en Bedryven der zogenoemde Toveraars. Te Amft. by A. Fokke Simonsz., 1791. Behalven het Voorwerk , 221 bl. in 8vo. Vervuld met het denkbeeld, dat men eene aaneenfchakeling van Bedriegeryen eens Snoodaarts ter leezinge opvat, is reeds een ongunftig voorgevoel. Wy kunnen niet ontkennen, dat het ons aangreep by den aanvang der leezinge van dit Werkje, den Aartsbedrieger cagliostro betreffende. Het is onder het doorleezen ons bygebleeven, en verfterkt. Dat de Gravinne zich, ondanks veele tegenbedenkingen, liet overliaalen om het Opftel van V Jaar 1779 over Caglioflró's Wonderproeven in Mittau, met de daarby gevoegde Ophelderende Aanmerkingen , gefchreeven naa het ontdekken van ,t bedrog, uic te geeven, als mede dat de Heer f. kicolai haar tot deeze gemeenmaaking aanzette, is niet te verwonderen, als men in aanmerking neemt, dat cagliostro en zyns gelyken, in het zamenmengen van veelvuldige bedriegeryen, de een in fnoodheid den ixrr. 170S. ko. 6". S an-  154 c. c. van ler recke ander den voorrang betwistende , onder haare Landgenooten* zo v^el opgangs en aanhangs maakten; doch die zelfde rede pleit niet in die kragt om het onzen Landgenooteii vertaald aan te pryzen, 1'choon ouder dezelve Ligt- en Bygcloovigen genoeg gevonden worden ; blykens den aanvang der Voorreden des Vertaalers, in welke wy, als op den tytel zo byzonder aangeduid, een meer geregeld Verflag van de Opkomst, den Voortgang , en de Bedryven der zogenaamde Toveraars , verwagt hadden. Wy zullen onze Leezers niet ophouden met de breedvoerig verhaalde, en vervolgens opgehelderde, Bedriegeryen van den thans te Rme gevangen zittende cagliostro. Alleen willen wy kortlyk aantekenen, dat de Gebooren Gravinne van Medem, blykens haare eigene opgave, een zeer gefchikte aanleg hadt, om de fpeelbal te worden van een Bedrieger als cagliostro, en hoe zy ter ontdekking van haare dwaaze vooringenomenheid kwam. —- Haar Vader en diens Broeder hadden, reeds van hunne vroege jeugd , eene neiging tot de Scheikunde en ver- , borgene Wysheid, of de Goudmaakkunde. Op de Hooge School te "Jena, kweekten zy die neiging aan door den gemeenzaamen ommegang met zekeren Hofraad schmidt; en begaven zich vervolgens te Ilalle in de Vrymetzelaars Orde, welke zy met de Magie, of wonderwerkende Alchimie, geloofden vereenigd te weezen. Dertig jaaren waren 'er reeds verloopen, zedert haar Vader en Oom over deeze gewaande geheimenisfen beftendig gedagt, geleezen en gearbeid hadden, toen cagliostro by hun verfcheen, en het tooneel, waarop hy meende te fpeelen, reeds bereid vondt; te meer daar de Opperburggraaaf van dek howisn , een Vriend baars Vaders , in dien Man den rechten wegwyzer tot de verkeering met hoogere Geesten, waande te vinden, Zy hadt, zedert de eerfle jaaren van haare kindschheid, over de Alchimie, en Magie, over schmidt en muller , veel hooren fpreeken, en schwebeijwjrss wonderlyke Gefchiedenisfcn waren het geliefdfie onderwerp haarer gefprekken; doch dit maakte in haare eerde jeugd op haar geen grooter indruk dan het Vertellingje van Blaauwbaard; en een Bal of' Concert waren voor haar bekoorelyker dan de zamenkomst met Geesten. Zedert haar zestiende jaar werd zy, door haar Huwelyk, uit het geWoel der groote Waereld, in de ftille eenzaamheid op het Land verplaatst. Toen gevoelde zy, uit gebrek aan andere bezigheden, een lust tot leezen, zonder plan, orde, of verkiezing. Wielands eerfte Schriften ,byzonder zyne Sympatiën, CROMtGKS Eenzaamheden , vounos Nagtgedaglen , lhvaters Schriften, waren haarê geliefdfie boeken, door welke haare ziel eene Godldienftig dweepende gefteldheid kreeg. Vooral vonden LAVATEas Schriften over de kragt des Qebeds, en zyn Dag- i beek, ingang in haar hart. Haar geest, die geduurig meer verhit,  ceschiedenis van cagliostro. S5S ïiit, en alle aardfche dingen onttoogen werd, kwam geduurig nader tot lichaamlyke verbeeldingen, en gewende ziek aan Myftike Phantafiën. Nu vielen haar alle gefprekken, die zy i in haar Vaderlyk huis gehoord hadt, weder in , en begonnen i altemaal een fterke werking op haar te doen; een werking, aangezet door haaren Broeder: deeze haar door den dood ontrukt zynde, werd, door de droefheid over zyn affterven, haare zugt tot hooge verborgenheden ongemeen vermeerderd. In deeze gemoedsgefteldheid trof cagliostro haar aan. Die welhaast ingang vondt by haar Vader, Oom, en den gemelden Opperburggraaf. Zy zogt, met haar Tante en Nigt, deezen Priester der geheimenisfen ook nader te leeren kennen. Hy en zyne Vrouw wisten, met veel nederigheid, de denkbeelden deezer Vrouwen omtrent hun te vergrooten, en haare verbeelding aan te vuuren. Zy werden ras niet alleen zyne geioovende Leerlingen; maar bragten hem ooi; nog meer aanhangers toe. Cagliostro wendde daar op een nieuw middel aan om deeze Vrouwen in nadere verbintenis te brengen, en te gelyk, met minder moeite, op haare gemoederen te kunnen werken. Hy betuigde de Gravinne, dat hy van zyn Opperden gezonden was , met volmagt, om, als Groot-Meester , eene Loge cTAdoption, of eene Vrymetzelaars Loge , waarin ook Vrouwen konden toegelaaten worden, te nichten, in welke zy met haare Tante en Nicht als eerfte Medeleden werden aangenomen. Onder de verzekering des Stichters, dat dit geheim gezelfchap de zodanige, die met een rein hart na waarheid ft reefden, en voi van -liefde tot het algemeene belang de kennis zogten te vermeerderen, tot hooge gelukzaligheid zou opvoeren. Dus vondt zich deeze Gravinne in de ftrikken des Bedriegers verward, en bleef 'er in, zo lang cagliostüo zich als een ernftig Zedemeester aanftelde: fchoon zy by wylen bedrog vermoedde, wist hy haare vooringenomenheid te beleezen, en dermaate in te neemen, dat zy op 't punt ftondt om met hem en ander gezelfchap de reis na Petersburg aan te neemen. — Voor den naauweren kring der ingewyden hieldt hy Magijche Voorleezingen. Een deezer benam haar het vertrouwen op cacliostiu> a daar dezelve het zedelyk gevoel kwetfte. Hy fprak van de Liefde, welke tusfehen de Kinderen des Hemels en der Aarde geheerscht hadt, en gaf te kennen, dat niet alleen Christus, maar ook hy zelve, aan zulk eene vereeniging hun aanzyn te danken hadden. De halve Goden der Grieken waren, gelyk hy zeide, mede niets anders dan flechts vrugten van zodanig eene Liefde. Ook gaf hy lesfen, hoe dat eene Vrouw, die niet wilde minnen, door Magifche middelen zelf tot natuurlyke liefde te brengen ware. Zy nam voor, hem niet weder te hooren; maar moest, op aandrang haarer Vrienden en Vriendinnen , dit anderwerf doen , en het gelukte cagliostko bykans haar weder in 't net te krygen. Nadere ontdekkingen, toen Sa hy  S5« Cs E. C. VAN DER REeEE, GE5CH. VAK CAGUOSTRO.' hy van Mittau na Petersburg verreisd was, en bovenal de oriderrigtiugen van den Hofraad schwandkr, bragten haar te regt, en tot de volkornene overtuiging dat cagliostko een Bedrieger was, die, naar den inborst der lieden, met welken hy te doen hadt , de zwakheid en neigingen der menfchen met list zich wist ten nutte te maaken , en zyn rol te fpeelen. Wie belang fielt om van dit alles overtuigd te worden, zal niet zonder voldoening dit Gefehiedverhaal leezen ; fchoon het verveele de welmeenendheid zelve eenen geruimen tyd ten prooie te zien van eerloosheid. Korte Befchryving der Zeventien Nederlandfche Provinciën, waarin met een op/lag kan gezien worden de Ligging , Grootte, Grenzen en Rivieren , der Zeventien Provinciën in 't gemeen; en van ieder met haare verdeeling in 't byzonder; benevens derzelver Steden, Sterktens, en het aanmerkelykfte van dien> _ Ook, hoe deeze Provinciën van tyd tot tyd zyn van. een geraakt, en hoe, en by wie , dezelve thans worden bezeten. — Ten dienfie der Nederlanders , byzonder der Lees- en Weetgierige Jeugd, uit veele Schryvers in ordre gefchikt, door johaknes willemse. Te Am{hrdam by J. E. Kryt, in %vo. 85 bl. Wanneer men het getal der bladz. van dit Boeksken vergelykt met de menigte van zaaken, welke, volgens den boven geplaatften tytel, in hetzelve voorkomen , zal men daadelyk opmerken, dat de befchryving van dat alles zeer kort moet zyn. Intusfchen is deeze kortheid zeer gefchikt, om door de jeugd best onthouden te worden; kunnende het zeer gepast voor een Schoolboekje verftrekken. Men zie, by voorb. de volgende befchryving van Doornik en Mons, of Bergen m Henegouwen. „ Doornik of Toitrnay, de Hoofdflad van de Castellany Tourvaifis, is zeer wel gelegen op de Schelde die 'er midden door loopt.' Het is een oude, groote, fraai gebouwde, en wel bevestigde, Stad. Ook heeft zy een wel gezenuwde Citadel. Mons , of Bergen in Henegouwen, de Hoofdftad, op een kleinen Heuvel, alwaar de Rivieren Fruille en Haine te zamen komen. 't Is een groote wel bewoonde en ryke Koop- ftad, én eene aanzienelyke Vesting, zo door natuur als kunst zeer'fterk: met goede Wallen en drie dubbelde Gragten voorzien. Feest-  j. schabp, feest- en lydens geschiedenis. $57 Feest- en Lydens Gefchiedenis voor de Jeugd, door j. scharp , Pre' dikant te •Rotterdam. Te Rotterdam by A. Bothal, 1792. In 8vo., 28 bladz. Fj et Weleerwaardig Ministerie te Rotterdam, eene Commisfie 1 van vier predikanten benoemd hebbende , ten einde eene nieuwe uitgave van de orde der Feest- en Lydenstexten, in de Rotterdamfche Gemeente gebruikelyk , te bezorgen ; werdt de Wel Eerw. scharp afzonderlyk gecommitteerd, om, boven eiken Text, derzelver inhoud in vierregelige Versjens , te omvatten. Dit is, gefchied, en dat Textboekje is , overeenkomftig dat befluit, in de waereld gekomen ; intusfchen heeft men begreepen, dat het , tot nut der Jeugd , in de Schooien en Huisgezinnen zoude kunnen dienen, indien die Versjes ook afzonderlyk gedrukt wierden , om door de Kinderen van buiten geleerd te worden ; zynde aan deeze laatfte onderftelling , dan ook de afgifte van dit nuttig Boekje te wyten. Wy gelooven met zyn Wel Eerw., dat de Jeugd veel nut uit het leeren deezer Stukjes kan hebben; wy pryzen dezelve met alle ruimte daar toe aan, en deelen, ter Proeve, twee voorbeelden uit de Lydensgefchiedenis daarom mede. 1. Christus voorzegt zynen dood. De Joodfche Raad vergadert tegen hem. De Heiland zelf voorzegt den moedwil van de Jooden , Alweetend kent hy alles, en fpelt het onbevreesd, Cnjaphas heeft alreeds den grooten Raad ontbooden, Men ademt moord, maar fchroomt de Natie op het Feesr. 2. Opgezogte getuigen verdraaijen Jefus woorden ; doch hy zwygt jlille. Men zocht den fchyn van recht, men vindt die valsch getuigen, Men geeft aan Jefus woord een averechtfchen zin; Doch onfehuld antwoordt niet. —Waar men het recht wil buigen, Daar heeft ftilzwygenheid de beste reden in. Kleine Dichterlyke Handfchriften, Derde en Vierde Schakering. Te Amjlerdam by P. J. üijlenbroek , 1790 en 1791. In gr. 2vo. elk 136 bladz. Even als de twee voorgaande Stukken , bevatten deeze Schakeeringen een aantal Gedichten , op onderfcheidene onderwerpen , door verfchillende Dichters en Dichteresfen vervaardigd , en dus geheel onderfcheiden in waarde met elkander. S 3 In  55$ KLEINE DICHTERLÏKE HANDSCHRIFTEN. In het derde (tukje, munt boven anderen uit: de Zeevaart, Prysvers, uit het Deensch, door j. c. doornik. Israël juichende over Babels Va\, door m. r. elter, geboren woesthoven. Voor: Maria , door p. moens , en eenige losfe (tukjes van vv. bilderdvk en p. j. uijlenbroek. En in het Vierde, Saffo aan Faon , door w. bilderdvk , en de Lof van den Vaderlandfchen Landbouw , door &f van overstraaten , enz. De volgende gedachten in een Zomeifchen avond, door j. de clercq hz. , zyn denkelyk voor heden geene ongepaste proeve: De gouden Zon, aan V eind van haren loop gekomen, Verfpreid eet? zagten glans, En bied haar laatst vaarwel aan bergtop, hooge hoornen En jleilen torentrans. De alvoedendc Natuur verkwikt de groene dreven, Door 't vuur der Zon gefchroeid; Haar tedre zorg geeft aan elk kruidje, op nieuw, het leven. Daar zy V met daauw befproeit. De Landman keert van V Veld, de Herder jialt zyn Schapen, Hoe lieflyk is de rust Voor hen, die nooit den tyd vernielen of vergapen! Dan kweekt zy kracht en lust. De hitte van den dag , allengs van ons geweken , Spreid nu een'1 milden gloed; De -jlilte van het veld, by 't ruisfehen van de beken Baart kalmte in 't vroom gemoed. Getroffen door al '/ fchoon voel ik mytf zangtoon ryzen, Om , met een diep ontzag, v Schepper van V Heelal! uw liefde en zorg te pryzen, Vernieuwd van dag tbt dag. Het bloemenryk vertoont uw gunst in duizend kleuren; Zy praalt in lagchend ooft; De zwangre halm geeft graan; het kruid eeti" fhat van geuren. Door warmte en vocht geftoofd. Zyn uwe PVerken groot, hoe groot moet gy dan wezen, Die wenkte, en alles wierd? Uw goedheid zy alom met dankbaarheid geprezen, En eeuwiglyk gevierd'. Zaïre, Treurfpel; door j. verveer. Te Dordrecht by de LeeuW en Krap, 1790. In gr. Svo., 114 bladz. Cora , of dc Zegepraal der Liefde op het Bygdoof, Tooneelfpel; door j. verveer. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap , 1790. In gr. Svo. 140 bladz. Het eerde deezer Stukken is eene vrye naarvolging van het alom beroemde Treurfpel Zaïre , van de voltaire. De lieer a. van der jagt , dikraaals met den Dichter verveer in ge-  j. verveer, zaïre, en cora. gezelfchap verkeerende, gaf, in ledige oogenblikken, aan zynen Vriend , de betekenis van de woorden des Franfchen Dichters op ; uit welke deeze berymde Zaïre ontftaan is , die zich mee genoegen laat leezen , fchoon eenige byvoegzelen in het oorfpronglyke niet te vinden zyn. Het tweede Stuk is , als Tooneelfpel befchouwd, oorfpronglyk; zynde deszelfs daad getrokken uit marmontel's Incas, of de Verwoesting van het ryk van Peru; komende hoofdzaaklyk hierop neder. Cora is een jong, fchoon en deugdzaam meisje, voortgefprooten uit het gedachte der Incas , in het Koningryk van Quito; zy is, op begeerte van haaren Vader, en met toelaating haarer Moeder , doch tegen haar eigen keuze, aan de Zon , als de meest bekende Godheid van dat Volk, toegewyd : en de Wet van dat Land gebied, dat zulk eene Maagd, wanneer zy eenige liefde , behalven aan de Zon, laat blyken, levend in het graf moet gedolven worden , en haar geheel gedachte, met deszelfs wooning en goederen , ten prooije der vlamme gegeev.n. Ongelukkig ziet cora, by gelegenheid eener olferande aan de Zon, den Spaanfchen Bevelhebber, don alonzo de molina , op welke zy daadelyk, zo wel als hy op haar, verheft; hebbende hy zich aan het hoofd der Indiaanen gefteld, om zyne Goud- en Bloeddorftige Landsgenooten te beftryden. De gelegenheid, dat beide elkander fpreeken , wordt door een zwaar Onweder geboren , waar na , de driften al te zeer den teugel gevierd zynde , de Zonnemaagd niet geheel zuiver ten tooneele verfchynt: wordende eindelyk nog door -alonzo van de Afgo- difche offering gered, en aan hem ten Vrouwe gegeeven. Da verzen, zo wel als de fchikking van dit Stuk, verdienen in veele opzichten lof. Men zie, by voorbeeld , alonzo, met een Dolk in de hand, den Hoogepriester, die Cora vast heeft, te rug ftootende. Laat af; Laat af, of deeze Dolk zal een ontmenschten ftraffen, En , op eene andere wyze, uw Goden wraak verfehaffen. de hoogrpriester. Durft gy een' Dienaar Gods, die, naar het wys beitel Der Almacht, hier haar wet alonzo. Ja, Dienaars van de Hel; Befchermers van haar Wet, uit addren voortgefprooten; Bedriegers — huichelaars — barbaarfche vloekgenooten Dier hydraes, die, in fchyn van God ten dienst te liaan, Den Spanjaard, hier, de hand aan 't fchuldloos bloed doet (laan ; Daar Dienaars, die, alom, door air de waereldftreken, Het vuur van twist en haat, in 's Hemels name, ontfteken, <■' Ea  16y het vervaerdigen van dit Gefchrift, heeft de Schryver J3 zich niet voorgefteld , ene ontwikkeling der God» geleerde verfchillen , noch ene ontvouwing van de byzondere leerwyze van deze of gene Christelyke Gezindheid ; maer ene voordragt van die Godsdienftige kundigheden , welken allen Christenen behooren ingeboezemd te worden. IViet dat oogmerk handelt hy , na ene voorafgaende inleiding , over den grondflag van den Godsdienst, eerst over Gods aenwezen, deszelfs eigenfchappen en voorzienigheid. Hieraen verknocht hy ene overweging van den Godsdienst in 't algemeen , en den natuurlyken Godsdienst in 't byzonder ; waerop hy wyders laet volgen , ene befchouwing van den geopenbaerden Godsdienst , zo dien des Ouden als des Nieuwen Verbonds. En dit leid hem ter aenvoeringe der bcvyzen, voor de Waerheid en Godlykheid der Openbaringen van het Nieuwe Verbond , welke die van het Oude Verbond veronderftelt en bevestigt. Met de voorftellinge hiervan de grondllagen gelegd hebbende, verledigt hy zich voorts ter opgave der leere van den Christelyken Godsdienst, om dat te doen , zo ais hy betuigt, gelyk dezelve ons klaar en duidelyk in de fchriften van het Nieuwe Verbond is nagelaaten; zonder „ zich op te houden met het uitpluizen van gefchüieu of duistere en verborgen zaaken , daar de Godgeleer„ den het niet eens over zijn , die een eenvoudig „ mensch kwaalyk of niet begrypen kan , en daar hem „ ook weinig aan gelegen ligt." Dit bedoelende geeft hy eerst een kort verdag van de Geloofsartykelen der Apostelen en der eerfte Christenen, en verleent dan voorts ene beknopte fchets van den algemenen inhoud der Euangelieleere , waer in hy grootlyks volgt den leiddraed van het zogenaemde Geloofsformulier der Apostelen. Wyders word dit Stukje beflooten met ene voorftelling der algemene Zedenleere , in derzelver voornaemfte deelen , ren aendrange van het geen een Christen te doen en ta betrachten heeft. Naer luid van 't Voorbericht des Uitgevers, is dit Werkje.  S?6 SCHETS'VAN DEN CHRISTELYKEN GODSDIENST. je j omtrent vyftig jaren geleden , in ons Land opgefteld , door een wysgerig Christen , voor een verftandig Vader des huisgezins , tot onderwys zyner kinderen ; welke Autheur en Vader al Voor ëüyke jaren overleden zyn. 'Er een affchrift van bekomen hebbende , heeft hy het der openlyke uitgave wel waerdig geoordeeld; waer mede wy, op het doorbladeren van 't zelve , ten volle inftemmen ; daer het, zo van wegens den inhoud, als van de manier* der uitvoeringe , ter bevorderinge van 't groote heilzame einde, alle aenpryzing verdient. —— Het kan toch, gelyk. hy fchryft, en wy met hem erkennen, „ voor alle Chris,, ten-huisgezinnen van zeer groot nut zijn % zoo om een,, voudigen te onderwijzen, als om anderen, door de een- voudigheid, het belang van den Godsdienst te doen ge- voelen , en zoodanige indrukfelen van het Christen-ge„ loof te geeven, dat de aanmerkingen der ongeloovigen, ,, die meestal tegen de leerftelfels der Godgeleerdheid zijn ingericht, of daar uit haaren oorfprong neemen, van gee„ nen invloed of eenige kragt kunnen zijn, en in alle ge- vallen 't zelve geloof daar tegen gemakkelijk verdedigd „ kan worden." Natuur- en Scheikundige Waarneemingen , over eenige gcwigtige Onderwerpen der Geneeskunde en Oeconomie in ons Viderland , ingericht ter bevordering en uitbreiding van Landbouw, Konjien en Fabryken , en ten meerderen, bloei der Artzenymengkunde, gedaan aan de Hooge School te Groningen, door petrus driessen , M. D. Medic. Pharmac. öf Therap. Profes/or extr. aldaar. Ifte StuL Te Leyden by A. en J. iionkoop, 1791, In gr. 8vo. iió bladz. De Hoogleeraar drirssen heeft dit eerfte Stuk zyner Scheikundige Waarneemingen ia zes Hoofddeelen verdeeld, waar van het eerfte handelt over het Engelschzout, het tvjeede over het Glauberzout , het derde over de Magnefia Alha , het vierde over het Zoutzuur , het vyf de over het Vlugtig Loog- en Ammoniaczout , en eiadelyk , het laatfte over het Mynftoflyk Loogzout en ontleding van het Keukenzout. Daar kunde, beleezenheid en eene onvooringenomene zugt tot nutte Proeven zich by onzen Autheur vereenigen , kan men billyk niet aaders, dan iets goeds uit zyne penne ver»  DRIÊSSEN, NAT. EN SCHE1K. WAASNEEMINGEN. 27? Verwachten , en dat dit eerfte Stukje hier van de bewyzen oplevert , zal ieder oplettend Leezer , buiten twyfel met ons moeten toeüemmèn ; vooral vinden wy ons gedrongen , om zyne vvaare Vaderlandsliefde den verfchuldigden lof te geeven, daar het hoofdbedoelde, by het doen zyner proefneemingen , geweest is, om, uit onze eigene Landsproducten , zodanige en zelts zuiverder , en meer aan hun oogmerk voldoende, Geneesmiddelen te bereiden, dan wy anders genoodzaakt zyn, om van andere Natiën te koopen * waarby hy telfens de verbetering onzer Fabryken niet uit het oog verlooren heeft. Om onze Leezers een proef hier van te geeven, verkiezen wy iets uit het laatfte Hoofddeel; na dat de Geleerde Schryver in de LXVllte § , de groote voordeden aangeweezen heeft , welke onze Fabryken , te weeten de Zeepziederyen, GlasblaazeryeiH* Vcrweryen, Bleekeryen, enz* uit eene in ons eigen Land , en uit deszelfs Voortbrengzels , vervaardigd Mynltoffelyk Loogzout , zouden kunnen trekken ; gaat hy over tot het onderzoeken , welke middelen daar toe op eene voordeeligè wyze zouden kunnen beproefd worden, van alle welke hy, en met regt, het gewoon Zeezout als het beste oordeelde, om dat hetzelve het Mynltoffelyk Loogzout tot zyn grondbeginzel heeft. Hierop volgen in eenige affnydingen , een groot aantal Proeven door den Hoogleeraar , en veele andere beroemde Scheikundigen , gedaan, met Oogmerk om zodanig een Zout 4 uit eenige andere voortbrengzelen der Natuur , op eene min kostbaare wyze te verkrygen , en wel inzonderheid , om op de gevoeglyklte wyze het Zeezout te decomponee» ren , als waarin de groote zaak voornaamlyk gelegen is , waarop hy in de LXXIXlte §, dus voortgaat: „ Nu komen wy eindelyk tot de Decompojitie van gewoon Zout, door middel van leevendige Kalk, waar toe ook „ voornaamlyk de Proeven van den beroemden scheele aanleiding gegeeven hebben. —— Ik durf verzekeren , dat de Proef my nog nooit mislukt is , mits ik naauwkeurig het voorlchrift van scheele volge : men maa„ ke de Kalk , met eene Pekel van Keukenzout, tot een „ Deeg, en plaatze het zelve in een vogtigen Kelder ; na „ verloop van 14 dagen, vindt men de oppervlakte geheel „ overdekt met eene ejjiorescentie van Mineraal Loogzout, dit weg genomen zynde, krygt men, na 14 dagen , weder op nieuw dergelyk uitbloeizel." tETT. 179a. NO. 1* V „ § LXXX»  478 P. DRIESSEN, NAT. EN SCHEIK. WAARNEEMINOEN. § LXXX. Wanneer men die bewerking met veel vrugt „ zal in het' werk Hellen, dient men te zorgen, dat het „ deeg niet al te week gemaakt worde ; het moet dro- gende hard kunnen worden , anders is de Decompofitie ,, zeer onvolkomen." Hier worden nog eenige andere , daar by noodige, handgreepen aangeweezen, en in de volgende §, laat de Autheur nog eene andere wyze volgen , waar mede door hem, op een voordeelige wyze , dezelfde proef volbragt is. Ik vereeiiigde namentlyk de Kalk met de helft Zand, „ by dit mengzcl wierd al roerende eene fterke pekel ge,, voegd, tot die confijtentie, dat ik het "konde kneeden , „ en, op die wyze, maakte ik 'er klompjes van, die 2 of 3 duimen lang en een halve duim dik waren , welke ik lotjes op elkander geftapeld, na dat ze hard waren ge„ worden , in den Kelder bragt; deeze brokjes zyn nu ,, rondom geincrusteerd met de fchoonfte crystallen van al„ cali minerale ; en , hoe vogtig ook deeze Winter (van 1791) zy, blyven dezelve evenwel beftendig; want „ het deeg blyft hard , en wel zodanig hard, dat ik het „ kan afwasfehen , en 'er zo het alcali van fcheiden , zonder dat ze week worden. ——- De hoeveelheid al- cali is op die wyze veel grooter, ik kryg namentlyk „ van 4 oneen Keukenzout, met 1 pond Kalk , en § pond Zand, ruim ü once gecrystallifeerd alcali." Vervolgens word nog eene andere en gemakkelyker wyze opgegeeven, doch die in het Werk zelve behoort nagezien te worden ; en het zal hem , die aan zoortgelyke ontdekkingen gelegen ligt , niet berouwen van hetzelve te leezen, alzo hy 'er een nuttig gebruik van zal kunnen maaken. Nederlandfche Infecten , door j. ch. sepp. Te Amjlerdam by J. C. Sepp, 1791. Jn.cjuarto. In twee , naar gewoonte , keurig uitgevoerde Plaaten , brengt ons de opmerkzaame sepp weder twee Rupfen, met derzelver veranderingen tot in Vlinders , onder 't oog. Hy noemt den eenen den Syringe-Vlinder, om dat deszelfs Rups zig , in 't zoeken van haar voedzel , genoegzaam tot de Syringe - Boompjes bepaalt ; en de andere Rups geeft hy , uirT hoofde van derzelver eenzaam leeven , den naam  j. CH. SEPP, NEDERLANDSCHH INSECTEN. 279 naam van Kluizenaar. Van beider veranderingen geeft hy, in de nevensgaande befchryving, een onderfcheidenlyk verdag; des de beoefenaars der Iniectenkunde by aanhoudendheid reden hebben, om over 's Mans waarneemingen, en derzelver gemeenmaaking ten hoogde voldaan te zyn. —— Het gewag, dat hy maakt van een ongeval zyner Rupfe , de Kluizenaar geheeten , en zyne redding van die Drenkeling , verdient in deezen nog wel eene byzondere melding ; te meer daar dezelve eenigzins tot opbeuring en onderrigting, in foortgelyke omdandigheden, kan ftrekken. Na een berigt gegeeven te hebben van den gundigen uit* dag der viermaalige vervellinge zyner Rupfe, waar op dezelve haare volle grootte verkreeg , vervolgt hy in deezer voege. „ Zeer verheugd was ik, dat deze tegenwoordige Rups , door alle haare vervellingen , zo gelukkig was door geraakt , dewyl meenig eene onder het zelve bezwykt en fterft, en doordien ik maar deeze eene had, en nimmer te vooren, in alle die jaaren, in dewelken ik mij op de Infectenliefhebbery toegelegd hebbe, ooit eene is voor 't gezicht gekomen, zo moest mij deeze derhalven des te aangenaamer zijn , en ik hoopte nu ook , dat zij eerlang in eene Pop veranderen , en ik 'er den verwacht wordenden Vlinder uit bekomen zoude. Maar hoe zeer verfchrok ik niet op zeekeren morgen, toen ik , naar dezelve ziende, zag , dat zij in het Vlesje met Water , waarin ik het Eeken Takje [haar Voedzel] daan had, ingekroopen en verdronken was. Nu , dacht ik , is alle mijne hoop te leur gefield , de gedaane moeite van oppasling , afteekening ent waarneeming is alles vergeefsch , mogelijk verkrijge ik in mijnen leeftijd nimmer eene dergelijke Rups wederom, welker verdere huishouding en Vlinder mij door eigen ondervinding bekend word. Ik nam echter mijnen Drenkeling terdond uit het Water, leide denzelven op drie of vierdubbeld Vloei-Papier , op dat het zich daaraan en in bevindende Water zo veel te fchielijker mogt wegraaken , insgelijks nam ik eene Stoof, waarin ik een weinig Vuur zette , en leide mijne verdronken Rups , met het VloeiPapier, op deze matig verwarmende plaats. Toen dezelve nu genoegzaam droog geworden was, befpeurde ik tot mijne groote verwondering en blijdfchap tellens , dat 'er eenige teekens van leeven als wederom inkwamen , de Hairtjes op dezelve begonnen te trillen , zonder dat het Lichaam zelfs zich nog het minde verroerde, vervolgends V 2 be-  289 J. CH. SEH", NEDERLANDSCHE INSECTEN. begonnen ook de Knopjes, waarop deeze Hairen geplaatst zijn , zich te beweegen , en in het Vel der Rups kwam eenige trekking ; eindelijk begon het Lichaam volkomene ftuiptrekkende beweegingen te verkrijgen , en her Dier kwam , van tijd tot tijd , al meer en meer in het leeven te rug. Toen mijne Rups zo verre was , dat zij , om zo te fpreeken, op haare Pooten wederom liaan kon , begon zy in eens ongemeen fchielijk en verwilderd te loopen , zo als zij nimmer te vooren gedaan had, 't welk mij toefcheen eene nog onnatuurlijke en door angst ontltaane drift te weezen. Doch ook dit bedaarde , en ik liet haar wederom aan een takje met Eeke Bladen kruipen, waaraan zij zich dan ook nu ter rust begaf, en de uitkomst heeft ten vollen doen zien, dat haar het verdrinken in het Water geen letzel veroorzaakt heeft, doordien zij in eenen volmaakten Mannetjes Vlinder veranderd is." Befchouwing der Maatfchappy en Zeden , in Poolen , Rusland, Zweeden, Denemarken, enz. Doorvlogten met Voorvallen eenige uitjleekende Charafters betreffende. Door william coxe, A. M. F. R. S. Lid van 's Konings Col* legie te Cambridge , Kapellaan des Hertogs van Mar lborough, Medelid van de Koninglyke Oeconomifche Sociëteit te Petersburg, als mede van de Koninglyke Academie te Koppenhagen, IXde Deel. Te Amfterdam by J. Yntema, 1791. Behalven den Inhoud der beide laatfte Deelen, 15S bl. In gr. &vo. In het Hot onzer Aankoudiginge des VIHften Deels (*) , gaven wy op , dat, volgens het berigt des Vertaalers, nog één Stukje van gelyke grootte , alles zou behelzen wat de Heer coxe aan zyne voorgaande Reizen hadt toe te voegen; de aflevering van dit IXde Deel , welke wy , met genoegen , zo fpoedig op het voorgaande zien volgen , ftaaft deeze toezegging. Het geplaatst berigt , wegens het VUIfte Deel ter aangehaalde plaatze , ontheft ons van alle verdere vermelding wegens den oorfprong deezes Werks , ten vervolge dienende van een, eenigen tyd geleden uitgekomen, Werk, onder denzelfden Tytel. De oplettende en naauwkeurige coxe zet zyne Reis door de binuenfte gedeelten van Noorwegen voort, en geeft ons (*) Zie hier boven, bl. 6i.  w. COXE, BESCHOUWING. aSl ons de beste kundfchappen van dien, door vreemdelingen fchaars bezogten, oord , en de moeilykheid der reize in denzelven. Zweeden bezoekt hy vervolgens, en levert ons verfcheide, voorheen door hem onopgemerkte, byzonderheden , ttaaft of het reeds op eene voorige reis opgemerkte , of brengt het verkeerd gefielde te recht. Even 't zelfde doet hy ten opzigte van Rusland , Courland, Poolen. Wat hy van Pruis/en geeft is zeer kort. Twee uitvoerige Leevensberigten treffen wy in dit Deel aan , het een van den beroemden Scheikundigen carel, william scheele ; het ander van Graaf ernst johan biron , den Gunfteling van de Alleenheerfcheresfe aller Rusfen, anna , die zo veele en zo groote leeven slot wisfelingen onderging, en de gunst en ongenade des Hofs beurtelings fmaakte. — Eene Brief betreft de keurlyke Proeven van Dr. guthrie , op het bevriezen, .van Kwikzilver genomen. Over niet weinige onderwerpen van aangelegenheid, hadt de Heer coxe, op zyne eerfte Reize door het meerendeel der nu weder bezogte Gewesten , geene hem voldoende berigten kunnen opzamelen, welke hem nu in handen kwamen. Een geheele Brief, ftukken van dien aart betreffende, zullen wy om den belangryken inhoud , met ter zyde Itelling van alle andere zeer mededeel enswaardige byzonderheden, hier plaats geeven. ,, 't Was," fchryft hy, in den XXVften Brief, „ niet dan met fchroom en wantrouwen, dat ik, op myne voorgaande Reis , de pooging waagde , om u een algemeen denkbeeld te geeven van de Volkrykheid des Rusfifchen Ryks , zonder in (laat te zyn , om my eenige zekere bewysftukken te verfchalfen, ten grondflage van een zo ingewikkeld onderwerp (*_). „ Thans heb ik een Tafel gekreegen van de Boeren onder het Hoofdgeld ftaande, in den Jaare' MDCCLXXXH , en vind my daardoor in Itaat gefield, om u, met meer gelukkig vertrouwen, eene naauwkeuriger opgave te doen, van de Inwoonderen des Rusfifchen Gebieds ; en vind my geregtvaardigd, dat'ik, in myn vroeger berigt, derzelver weezenlyk getal niet vergroot, maar veeleer verkleind heb. ,, Noodig is het, vooraf aan te merken, dat, door eene onlangs gemaakte fchikking, de Boeren van Lyfland en de (•) Zie coxe , VI D. bl. 130. v S  «82 W. COXE Ukraine, als mede van de Landfchappen van Zweeden , verkreegen , thans het Hoofdgeld betaalen ; 't welk gelegenheid geeft om derzelver getal, met eene groote maate van zekerheid, te bepaalen. „ Het geheele getal der Boeren , die het Hoofdgeld betaalen, beloopt .... 12,757,180 „ Dpoï uit getal te verdubbelen voor de Vrouwen, krygen wy voor Mannen en Vrouwen in den Boercniland , door geheel het Rusjlfche Hier by moeten gevoegd worden de Edelen 200,(^0 De Geestlyken en hunne Gezinnen . . 120,000 De Kooplieden en hunne Gezinnen . . 250,000 . De Inboorelingen van Crimsch Tartaryen enKuban So'ooo De zwervende Horden in Siberië. . 6oo,oco En de geheele Bevolking van Rusland, zal naar deeze Berekening, beloopen . \ 26,764,360 „ Een getal, hoe groot ook (*_), geenzins geëvenredigd aan de uitgeftrektheid des Ryks. „ Zints ik u eene algemeene Opgave deed van de Inkomften des Rusfijchen Ryks (f_) , hebben 'er verfcheide veranderingen iïaud gegreepen in het heffen van het Hoofdgeld , en zyn 'er eenige vermeerderingen gekomen , in andere takken van de openbaare Inkomften , welke ik 1100dig vind u te vermelden , en breeder te ontvouwen, om een netter begrip te vormen van den Staat der Geldmiddelen in Rusland. Hier moet ik herinneren, dat ik , op myne voorgaande Reizen , het Rusfisch Geld tot Engelsch Geld maakende , de gemiddelde waarde van een Roebel op 4 S. Helde , en gevolglyk vyf Roebels tot één Pond Sterling bragt, 't welk , in 't JaarMDCCLXXVI, de gemiddelde waarde was. Toen Czaar peter de groote de Maat hervormde , fteldc hy zich voor , de Roebel in waarde gelyk te maaken aan een Ryksdaaler , of omtrent 4 S. 6 d. , welke waarde de Roebel met weinig verandering , van toevallige omftandigfieden afhangende, bleef behouden tot het begin van den Turkfchen Oorlog , in den Jaare MDCCLXX. Zints dien yd, heeft de verandering der Munt, de innerlyke waarde zo (*) De Heer coxe hadt de Volkrykheid voorheen berekend cp 02,838,510. (t) Zie VI D. bl. 133.  BESCHOUWING, üSS go veel verminderd , dat de Roebel in Engelsch Geld niet meer waardig is, dan 3 S. 6 d. De meerderheid van den Invoer boven den Uitvoer, de menigte van overmaakingen, noodig tot het betaalen van de Krygsbenden tegen de Turken , en de groote hoeveelheid van Papieren Geld m de wandeling gebragt, hebben nog meer toegebragt om de waarde van den Roebel, in verwisfeling met vreemde Landen, te doen daalen (*). „ Maar, dewyl deeze vermindering moet toegelchreeven worden aan omdandigheden van geen beftendigen duur, is het te denken , dat, by het eindigen van den Oorlog , de noembaare waarde, gelyk, in de meeste gevallen, welhaast de innerlyke waarde van den Roebel zal overtreden : vvy mogen derhalven de gemiddelde waarde dellen , op 3 b. 4 d. of zes in een Pond Sterling. „ In myn voorig berigt van den Jaare MDCCLXXV1, berekende ik de Inkomden van Rusland , in tyd van Vrede, op 6,144.968 Ponden Sterlings, of, daar ik toen vyf Roebels voor één Pond Sterling rekende , op 30,724,840 Roebels. „ Zints dien tyd, zyn de Inkomden zeer veel vermeerderd in de volgende byzonderheden. „ Voor eerst in het Hoofdgeld, 't zelve werd niet gehe^ ven in de Ukraine, en de Landfchappen op Zweeden veroverd, naamlyk L-yfland, E^thenia, Ingermanland en Carelia , nu begreepen in de Landvoogdyen van Petersburg , Reval, Riga en Wyburg; doch, in den Jaare MDCCLXXXil, uitgedrekt over deeze gedeelten des 'Rusfifchen Ryks , en de andere Belastingen onder de Boeren afgefchaft. „ Deeze verandering , heeft de openbaare Inkomden zeer vermeerderd , en het "Hoofdgeld brengt veel meer op dan voorheen; niet alleen uit deeze omdandigheden, maar ook door de vergrooting van het getal der Boeren , zints den overflag van den Jaare MDCCLX1V. En , dewyl eenige Boeren gedeld zyn op meer dan twee Roebels , en andere op minder dan één Roebel , mogen wy misfchien het gemiddelde Hoofdgeld bepaalen , op één en een vierden Roebel. Volgens deeze Berekening levert het Hoofdgeld (*) Meer dan eens is, in,het Jaar 1789, de Roebel gedaald op 2 S. 4§ d., en de waarde, in 't Jaar 1790 , is naauwlyks iets jjaeer dan 2 S. 6 d. V 4  *84 w. coxe geld 15,435,000 Roebels op , 't welk ten naasten by het dubbeld is van de voorgaande opbrenging. „ Ten tweeden, zyn de Tollen zeer veel verhoogd: naar-. demaal men die van Narva, Riga en Archangel, op den-, zelfden voet gebragt heeft, als die van Petersburg, en 'er bykomende Belastingen gelegd zyn , op de inkomende en Uitgaande Goederen. ,, Uit deeze en andere vermeerderingen durven wy het waagen , de volgende opgave te doen van de Inkomden des Rusjijclien Ryks, in tyd van Vrede: Roebels. ■t Hoofdgeld . , . , 15,435,000 Tollen .... . , 5,000,000, Zout . ... 2,000,000 Goud en Zilver uit de Mynen , de Voordeden der Munt, en de Belasting op Yzer . 3,395,910 Sterke Dranken .... 10,000,000 Kerklanden . ..... 2,000,000 Van de Verkoopingen van Landen , Huizen , Gezegeld Papier, van Moolens, Paarden, Winkels en andere onöpgenoemde Belastingen 4,000,000 Roebels 41,830,910 Dit maakt den Roebel , gerekend op 3 S. 4 d. 6,938,485 Ponden Sterling. „ Doch, daar wy den Haat der Inkomden dus vermeerderd vinden , moet ik niet vergeeten daarby aan te tekenen , de vermeerdering der Uitgave, zedert het Jaar JV1DCCLXXV1 , door het indellen van nieuwe Landvoogdyi.n, en bet oprigten van openbaare Schooien. Onkosten, die niet minder berekend kunnen worden , dan op 5,000,000 Roebels, of omtrent 800,000 Ponden Sterlings. „ fvlyne opgave van de Rusfifche Krygsmagt was, in myn vetllag op myne voorgaande Reize (*) , nog gebrekkiger dan die der Volkrykheid en Inkomden , en thans heb ik, met zeer veel moeite , eene naauwkeurige Lyst beko» tnen van de geregelde Krygsmagt , in tyd van Vrede, (*) Zie VI D. bl. 136. Gat.  BESCHOUWING. 285 Gardes te Paard en te Voet . . io.coo (*) Geregelde Ruitery . • • 69,465 Geregeld Voetvolk en Artillery . . 235,134 Bataillons in Bezetting, door elkander 500 . 49,000 Q\) Artillery in Bezetting . . 5,5°° In 't geheel 369,099 De ongeregelde Krygsbenden worden niet geteld U). Zo talryk vertoont zich de ftaat der Rusjifche Legermagt op 't papier ; doch het getal der wezenlyk dienstdoende lebiet zeer verre te kort by deeze Optelling, opgemaakt uit eeHe breedvoerige, alle verdeelingen naauw- keurig vermeldende, Naamlyst. En fchoon het, uit aanmerking van het aantal der verafleggende Bezettingen , de uitgeftrektheid des Gebieds , en bezwaarlykheid om des nette kundfehap te bekomen, het voor eenen Reiziger onmogelyk maake , den juisten Haat der Legermagt op te geeven, is het nogthans waarfchynlyk , dat de wezenlyke Krygsmagt in Vredestyd naauwlyks meer dan «00.000 Man bedraagt, en het is opmerkenswaardig , dat, niettegenftaande de geheele berekende lom van 369,099 Man , de Rus/en zelden meer dan 100,000 Man te velde kunnen brengen." Een Naafchrift , Poolen betreffende, befluit het Werk; ia 't zelve, betuigt de Heer coxe , „ fchoon het vreemd js van myn Plan, in aanmerking te neemen eenige verandering in 'Poolen voorgevallen, zints myn vertrek in Mey des laars MDCCLXXXV , kan ik nogthans niet naalaaJ ten, (*) Men fielt deeze Gardes op 10,000 Man , doch derzelver getal beloopt daadlyk thans niet meer dan 3,000 , en zal het misfehien nimmer doen. (■h Er zyn 98 Bataillons in Bezetting , befiaande uit nieuw .aangeworven Volk en Invaliden, die op deeze plaatzen dienst doen , en niet te veld trekken ; alleen worden 'er vier van 'Petersburg en twee van Riga daar toe gebruikt. De Aitil- Jery heeft elf Bataillons in Bezetting. (|) De ligte Troepen beftaan uit 12 Regimenten geregelde Cofakken, ieder van 942 Man, en maaken 11,304 in 't geheel uit. De ongeregelde zyn verdeeld in Regimenten van 500 ieder. De Donfche en de Uralfche Cofakken, als mede de Kalyiukfche, kunnen niet bepaald worden opgegeeven : en myne aanmerking o\er dezelven , voorheen gemaakt, (zie de laatst aangehaalde plaats,) blyft gelden. Y 5  a85 W. COXE ten, by wyze van Naafchrijt, hier kortlyk op te tekenen , dat de Keizerin van Ruüa?id, in de Jaaren MÜCCLXXXIX en MDCCXC, haaren invloed in dit Ryk geheel verlooren, haare Krygsmagt te rug getrokken, en haaren Gezant opöntbooden, heeft; en dat de Poolen eenige poogingen gedaan hebben, om hun Krygsmagt te vergrooten, hun Krygstugt te verbeteren, en zich meer te doen gelden in Europa. „ De Steedsduurende Raad is vernietigd, in de Regeeringsvorm zyn verfcheide veranderingen ingevoerd, ftrekkende om Poolen van den Rusfifchen overheerfchenden invloed te ontheffen ; en het op zich zei ven te doen Haan, indien het mogelyk is, een Ryk, 't welk Regeeringloosheid ten hoofdkenmerk heeft, dat voorregt te ^bezorgen. „ Maar, zo lang de Kroon verkieslyk blyft; zo lang de Adel alleen het Regt heeft om Landen te bezitten; en zo lang de Boeren Slaaven zyn, moeten alle veranderingen in de Regeeringsgelteltenisfe enkel in naam beltaan, en deeze met de daad dezelfde blyven. De Koning is dan fteeds een fpeelpop in de handen van zyn magtigften Nabuur, en de Edelen, by welken de Oppcrmagt huisvest, blyven onrustig en onbedwingbaar , zo zy niet in fchrik gehouden worden, door eene buitenlandiche Mogenheid. „ In de daad , Poolen heeft geene veerkragt van zich zeiven; maar volgt de aandrift der omringende NabuurMogenheden. Door de verandering der Staatkunde in het Noorden, heeft de Koning van Pruisfen, in verbintenis met Groot-Brittanje en Holland, den invloed gekreegen, voorheen bezeeten door catharina du 11, en hy beftuurt de Republiek bykans op dezelfde onbepaalde wyze. Maar het lot van Poolen, gelyk dat van deszelfs Leenman, den Hertog van Courland, moet in 't einde afhangen van den nitflag des tegenwoordigen Oorlogs, ontftookcn tusfchen Rusland aan de eene, en de Zweeden en Turken aan de andere zyde , als mede van de eindelyke (trekking der Onderhandelingen, of tot het vergrooten, of tot het verkleinen , van het Gewigt van Rusland in de Schaal van het Noorden." Wel te regt merkt de Vertaaler , met een kort woord, op dit Naafchrift, aan. ,, Zo oordeelde de Heer coxe , in den Jaare 1790, toen hy het derde Deel zyner Traveis , waar uit wy deeze Brieyen hebben opgemaakt, in 't licht  JiESCHOÜWING. 25/ licht gaf. De in Poolen voorgevallen Ryksomwenteling in 't volgend Jaar levert een nieuw voorbeeld op van het misfen der Staatkundige gistingen, welker losheid hy bewyst door het aanvoeren der taaie van frederik den II, uit diens Nagelaten We^en, IVde D. bl. 370, 371." Het Vaderland , met geheel nieuw geteekendt en gekleurde Kaarten van iedere Provincie , de Generaliteitslanden en de geheele Repiibliek , en zeer gewigtige Vaderlandfche Afbeeldingen. Te Amjterdam by J. Allart, 1791. In gr. Svo. 690 bladz. Twee foorten van Reizigers en Befchryvers van Landen zyn 'er, welke zeer fterk met elkander in handelwyze verfchillen. De eerfte ibort beflaat in dezulken, welken alles durven onderneemen , alles willen lyden , indien hunne nieuwsgierigheid maar voldaan, en derWaereld hunne echte Waarneemingen medegedeeld kunnen worden. De andere foort maaken dezulken uit, welken in hunne kamer, aan den warmen haard gezeten , met de pyp in den mond, den wyn op tafel, en met het oog in de boeken , de geheele Waereld doorreizen : de byzondere Waarneemingen, van de wezenlyke Reizigers, met eikanderen vergelyken ; en ibmtyds die togten ook wel eens zouden willen doen, indien 'er geen gevaar by was, en huis en tafel hen overal volgde, of vooruit trok. De eerfte foort, onder welken de cooks, de lesseps, de vaillants, enz. behooren, zyn eigenlyk de waare Reizigers, die, by elke ongelegenheid die hen ontmoet, ook telkens hunne Leezers doen gevoelen 111 welk gevaar zy geweest zyn; by welk gevoel onze hairen niet zelden te berge ryzen. De tweede foort , onder welke de Abt be la port e , en ook de Schryver van dit Werk, behoort, Hellen hunne Leezers maar zelden bloot aan die fidderingen, die de eerfte hen op den hals jaagen. Geene van de bergen aftuimelende Wagens , geene ge- vaarlyke togten over Sneeuw en Ys: geene Roo- vers op den weg, en geene Waarden in de Herbergen, zullen foortgelyke Reizigers ontrusten, noch hunne beurzen ledig maaken. Zy zullen door flegte wegen, koude, of andere ongemakken der wezenlyke Reizigers , overvallen noch opgehouden worden: en dus kunnen zy al- tyd  «SS MET VADERLAND. tyd een zelfde geestgesteldheid in hunne Werken vertoonen. Wanneer men op het nut ziet, dan zyn beide foorten van Reizigers zekerlyk in ftaat om hetzelve te bewerken. De laatfte , met de nieuwfte Reizigers, of derzelver Schriften, raadlevende, kunnen de berichten van veelen, op eene naauwkeurige, geregelde en beknopte, wyze, famen voegen, en ordenlyk voordraagen. Maar de eerfte zyn altoos de bronnen, uit welken de laatfte moeten putten; en dus ftaan de laatften gelyk met zommige Schilders en Dichters , die de natuur alleen uit de fchilderyen en boeken kennen, welken zy dagelyksch copieeren. Daar nu de natuur, of de gedaante der zaaken, op deeze YVacïeld, telkens verandering ondergaat, en wel vooral in de byzondere Steden en Plaatzen van een Land, dat aan zo veele fchikkingen onderheevig is : zo blykt duidelyk dat men niet te naauwkeurig kan zyn, om de laatlte en beste berichten, tot de befchryving van het Vaderland, te bezigen. Laat ons zien, in hoe verre de Schryver deezes Werks hier aan voldaan heeft. Indien het aanwyzen van Steden en Plaatzen, als op een Postwagen zittende , de geheele gefteldheid des Vaderlands kan leeren kennen , zo ten opzichte van het merkwaardige in de Steden, als op het platte Land, als met betrekking tot de Regeeringsvorm, Burger- en Kerk- Staat, Zeden, Gewoonten, Handel, Voortbrengzels, Fabryken en meer aangelegenheden van elke Stad en Provintie; (het zyn woorden uit het Voorbericht,) dan zal de Leezer zich voldaan moeten houden , met het Plan door den Schryver verkozen. Dit Plan wordt, bl. 2, in deszelfs geheclen omvang kortelyk dus voorgedraagen. De Schryver zegt daar, tegen zynen Zoon: ,, Wel nu, myn Zoon! breng hier de Landkaart, ik zal, in onze verbeelding, met u een reisjen doen , en 'er u wat by vertellen." Dit reisjen echter komt op eenige avonden t'huis blyven uit, en de Schryver vertelt in dezelve zo beknopt, dat men 'er 655 bladz. mede heeft kunnen vullen. Wy noemen dit beknopt, en niemand zal zich over die uitdrukking , in verg'elyking met het getal der bladz. , verwonderen , wanneer men weet, dat de zeven Vereenigde Provintiën in dat vertelzel befchreven worden : en hetzelve bovendien met vry wat oude verfleeteu rympjes, eenige lappen uit br.edero , en verfcheidene fprookjes, ver-, vuld is. Men zie, by voorb. bl. 141, dit ftaaltje: Hier  ÜET VADERLAND. 2d9 Hier legt in 't gr aft Een held manhaft, Moy Lambert, Heindrikszoon, Die in zyn tyd, Tot Spanjaarts fpyt, Haar trots heeft 't hoofd geboot Maart zeventien, ln 't Jaar zestien Honiera en twintig vyf, Gerust eerbaar, Ende daar naar In 't graf gelegt het lyf. En dit Stukje heet echter door den Schryver nog verkorf, te zyn, en wordt door een ander Graffchrift van oerard brand'op kortenaar , zonder eenige noodzaaklykheid, gevolgd. , '' ; De in verbeelding ontworpen Reize neemt, waarfchyn. lyk te Velzen, of in de Beverwyk, een aanvang; want Vader en Zoon zakken (op de Kaart nametyk) het Taf naar Amjterdam; en vaaren voorby den Dam van het Spaarne en dien der Zang. Ook zyn 'er omtrend 20 bl. alleen met de befchryving van de Beverwyk gevuld, terwyl de befchryving van Amfterdam, Naar den, Muiden t Weesp, met de Dorpen in Am [teiland en het Gooiland, te zamen niet meer dan 70 bl. bellaan: ten blyke dat het vertellen , op de plaatfe waar men de voorwerpen ziet, het best wil vlotten; zynde de befchryving van de Beverwyk in dit boek wezenlyk de beste die 'er in is, en die 'er denkelyk ooit van gemaakt is. In 't voorby gaan, moeten wy aanmerken, dat men het maaken van zogenaamde Leydfche Kaas, naby de Beverwyk, zeer goed kan keuren; doch dat men die met het Leydfche Wapen. merkt is zeker niet te pryzen: als wordende daardoor; iets voor een Leydsch product uitgevent, dat het wezen» lyk niet is. Als men de befchryving van de Beverwyk uirzonderd, is de fchetzing der meeste plaatzen zeer gebrekkelyk, en kan dus nimmer dat nut te wege brengen, dat men in zulk een Werk wenscht te vinden. Nu eens weidt de Schryver te veel in kleinigheden en Historietjes van den ouden tyd uit, die genoeg bekend, of niet belangryk genoeg, zyn. Dus zegt hy, by voorb. bl. 6, dat in 1488 een arbeidinjan, — voor 5 » 6 duiten, een geheelen dag uit wer« v  SPO HET VADERLAND; werken ging. Bl. 33. dat men, by de Waag op de 5otermarkt te Amfteraam, het Klokkefpel van den Munt' tooren kan hooren. Op andere plaatzen is hy te kunftig, en onderftelt meer wetenfchap in zyne Leezers , dan hy zeiv wezenlyk kan hebben. Dus eischt hy, bl. 4. de ; platte Grondtekening van Amfterdam, en ziet daarin hoe' veel Schepen van ohderfcheiden maakzel, van alle oorden der aarde , fommigen over Pampus geligt , voor de j Stad zyn komen liggen. Dit is wezenlyk noch fcherp- i zichtiger dan lynceus zyn ! Dan weêr vertoont hy een Kykkast, in welken men regts en links gewezen wordt, om de Voorwerpen te zien ; zo als , by voorb. te Amfterdam bl. 34. „ Wat is 'er niet al te bekomen op den „ Nieuwendyk, omtrent den Dam, en in de Kalverftraat, „ en aan de oude zyde in de Warmoesfiraat , in en om„ trent de Nes en Hoog/traatl 't Rakin, Damrak en den ,, Haarlemmerdyk kan men daar by voegen." Zo ook te Leyden , enkel by. het doorwandelen der Stad van de Witte of Haagfche Poort af, tot aan de Marepoort toe, bl. 225. „ Wy zouden de Haarlemmerjtraat inziende, ook „de Walfche.oï Franfche Kerk ontdekken; ook de Morsch* „ of Galgpoort, de Beestenmarkt, het eenige geregelde Plein „ deezer groóte Stad, driekant; de uitmuntende Rynsburg„ fche Poort, by welke men het welgelegen Pesthuis ont„ moet, de Lakenhal, de Marekerk, en eindelyk de Lan* « gegragt en Marepoort zien." Op andere plaatzen komen beuzelingen voor, welke geheel geen belang hebben voor iemand die zyn Vaderland uit dit Boek wil leeren kennen. Men zie, onder anderen bl. 36, daar verfcheiden Boeken opgenoemd worden, die de Zoon, zo wel in 't Hollandsen als in 't Latyn, kan leezen: en die geheel geen verband met de hoofdzaak hebben. Byzonder is het, dat de Schryver, op veele plaatzeu,; zelf gevoeld heeft, dat. hy zich te ver, in zyne vertelzels, van het waare oogpunt verwyderde; zonder dat hy zulks daarom heeft nagelaaten. Hy zegt zelv' bl. 55, aan zynen Zoon, en dus ook aan zyne Leezers: „ Wat hebt „ gy aan zo veele optellingen?" Bl. 90 wordt gemeld: ,, dat ze in verbeelding een reisje tot nut en vermaak doen, niet om zich met Regeering of Regeeringzaaken „ te bemoeijen." (Het Voorbericht, als mede de aart van zulk een Werk, toont toch anders-!J En bl. 79 houd hy zich een gertrmen tyd op , met costerus verhaal ovei5 het recht van Woerden, Muiden, Naar den en Weesp, met Ge-  HET VADERLAND. 2-QI Gedeputeerden in de Vergaderingen van Holland zenden. Is dit recht dan geene zaak van Regeering ? Dan , de Schryver is , in veele opzichten , maar zelden zich zel■veu gelyk: nu vertelt hy veel, dan weinig, naar maate < hem zulks in het hoofd komt. De Regeering van Dordrecht > wordt door hem omftandig, die van Geertruulenberg m t ' geheel niet, befchreven. En wanneer men iets byzonders denkt te verneemen , dan is de Wagen reeds voor de rdeur, en dan is het: voort daar mede! Wy zeiden, dat zulk een Befchryver, of Kamer-reiziger, i altoos de beste en nieuwfte berichten moest raadpleegen, (ten einde zyne Leezers den waaren ftaat der zaaken te kwijnen voordellen. Dan wy vinden die vereischten , in dit boek , geheel niet opgevolgd. Om maar van Amjterdam te fpreeken , van welke Stad de Schryver zo veel in de iplatte grond konde ontdekken, en over welke wy voorn*, imenlyk kunnen oordeelen; zo blykt ten vollen, dat de Auïjtheur, op verre na, de laatfte berichten van die btad met jgevolgd, noch die Stad zelve in eenige jaaren opzettelyk 'befchouwd heeft; dat anders zulk een groot werk niet is, swanneer men het Y wil afzakken, en voorby den Dam van het Spaarne , en dien der Zant, vaaren. Hierom zegt hy , 11. 19. „ 'Er is een Kerk der Bisfchoplyke Engelfchen, „ op de Oudezyds Achterburgwal, omtrent de Barndefteeg. Iutusfchen zo is deeze Kerk reeds verfcheidene jaaren in het Staalhof, op den Groenen Burgwal. Bl. 26. „ in de korte Koningsdwarsftraat is eene Kerk van Arme- L nifche Christenen." Dit is mede een misflag , want j.de Armenifche, of zogenaamde Perfiaanfche, Kerk was, en !is nog, op Dwarsboomjloot. Het Willige Rasphuis, bl. 32. it befchreven , is, federt eenige jaaren, in een Kweekfchool Ivoor de Zeevaart hervormd; en het Spinhuis, of oud St. lürfulenUooster, bl. 31 te vinden, wordt, federt het Nieuwe Werkhuis voltooid is, niet meer tot tuchtiging gebruikt; i maar ftrekt, zints A°. 1787, ten verblyfplaatfe voor een k gedeelte van het Guarnifoen deezer Stede. Alle fcmkkiniigen van welken de Schryver niets fchynt te weeten, doch idien hy, om het oogmerk van zyn boek te bereiken, nood- Izaakelyk weeten moest. Daar zulke mislhgen reeds r| ten opzichte van Amfterdam plaats hebben , durven wy I de vryheid niet neemen om hem in de andere Steden , en |nog minder in de andere Provintiën, te volgen. I Uit het gegeeven bericht heeft men reeds kunnen opmerken, dat dit Boek in gefprekken tusfchen een Vader en zy' nen  HET VADERLAND. hen Zoon verdeeld is. Vraagen en Antwoorden hebben daar by, op de gewöone wyze, plaats: doch'er komen dik« maals meer fnaakfche invallen, dan vraagen, in voor. Dus verwondert zich de Zoon, dat de Jooden Kerk te Rotter' dam juist naast het Oost-Indifche Huis Haat, bl. 133, en 7 bl. verder onderftelt hy niet minder fatyriek , dat een Dolhuis daar zeker niet te misfen is. Soortgelyke trekken vervrolyken een Werk; doch neemen 'er de misdagen niet van weg. Niets vindt men in dit Boek zo naauwkeurig befchreven, als de Toorens der byzondere Steden en Dorpen: zeker* lyk, op dat men , des nachts verdwaald geraakt zynde, des morgens altoos aan dezelve kan zien waar men iSé Dus is de Tooren van Alphen kenbaar aan een fpitsjen op haar langwerpig kruisdak. Die van Weesp eindigt in een Appel, en Workum heeft een zwaaren Hompen Tooren. Dit Werk verdient dus, om een en anderereden, eerder eene naauwkeurige befchryving der Vaderlandfche Toorens $ dan eene naauwkeurige befchryving van het Vaderland te heeten. Behalven de Kaarten der byzondere Provintiën, zyn ook de afbeeldzels , van de Eergraven van de ruiter , de groot en koer ha ve ; der Standbeelden van erasmus en koster ; der Begraafplaatze van capelle ; en die van eenige Dragten, in ons Vaderland in gebruik, in dit Werk te vinden. Godengefprekken, gehouden boven het Veld van Mars, en gevonden in de Nationale Vergadering, te Parys: naar het Hoogduitsch van wieland. Te Utrecht by G. T. van Paddenburg, en te Rotterdam by J. Meyer, 1792. I04 bl. in gr. Svo. De groote dag voor Frankryk , de dag van de vastHelling der Conftitutie, is door veele Gefchiedboekers, van meer en min aanziens , befchreeven; door veele Staatkundigen beoordeeld , hemelhoog gepreezen, of heldiep gelaakt. — Dit alles is menfchen werk. Hier komt ons deeze Dag, deeze groote Gebeurtenis, te vooren, als befchouwd en beoordeeld door de Goden; doch Goden die zeer menschlyk fpreeken; Goden die op eene vreemde wyze by den anderen komen ; Goden van ouden tyd , eri  godengesprekken, naar wieland. 393 »n die zeer onlangs de Vergoding moeten ondergaan hebben. , Immers in het eerfte Godengefprek komt ons jupiter, met zyn lieve juno voor; deeze taatlte als grootfte Befchermeres der Throonen, de eerfte als meer der Volkszyde toegedaan , en gereed om zich te onderwerpen aan het Ryk van nemësis thans gekomen , overeenkomftig met een overoud, door Goden en Menfchen lang yergeeten, Orakel, dat themis gaf, toen zy nog in bezit van den Delphifchen grond was, 't welk jupiter zich in deeze dagen weder herinnerde. „ Wanneer," dus luidt het Orakel, ,, na eene lange omwenteling van eeuwen, 'er een Ryk op de Aarde zyn zal, waarin de tyrannye der Ko» ningen, de Hoogmoed der Grooten, en de Onderdruk» „ king des Volks , met de befchaaving van alle de be,, kwaamheden der Menschheid éénen tred houden , en ,, beide eindelyk hun hoogfte toppunt zo naby komJI, dat in een oogenblik de oogen van alle Onderdrukten zich openen, en alle armen ter wraake zich opheffen ; „ dan zal de onverbiddelyke maar lteeds regtvaardige ,, nemesis met haar diamanten toom in de eene, en heut ,, fcherp meetende maat in de andere, hand, op dert 5, throon van den olympus nederdaalen, om de trotfchen te vernederen , de onderdrukten te verheffen , en een geftreng Regt van wedervergelding aan ieder booswicht, „ die de Regten der Menschheid met voeten tradt, en, in ,, de bedwelming zyns Hoogmoeds, geene andere Watten wilde kennen, dan de uitfpattende begeerte zyner harts,, togten en lusten , den teugel te vieren ; te vrede met onder haar te regeeren zal dan jupiter zelve verder „ niets zyn dan de uitvoerer der Wetten , welke zy den ,, Volken des Aardbodems zal geeven ; een gouden tyd, als die van saturnus, zal zich dan over de ontelbaare „ Geflachten van betere Menfchen verbreiden ; algemeene „ harmonie zal een enkel Huisgezin uit hun allen maa„ ken, en de Sterflykheid alleen zal het onderfcheid tus,, fchen het geluk van de Bewooners der Aarde, én van „ den olympus, zyn." Juno is geenzins zo bereidvaardig om te gelooven aan deezen zoeten Dichtersdroom , en haar gedrag daar volgens te regelen, als haar Echtgenoot, Die in het tweede Godengefprek zich bezig houdt met st. lo'uis, welke de zaak met elkander redelyk wel kunnen vinden. Doch jupiter horcius , Beftuurder en Handhaaver van alle de Eedeu der Stervelingen, en ju» lett. 1792. no. 7. X pi*  *94 DODENGESPREKKEN, piter pluviüs , Beheerfcher van de lugt en dampkring , komen hier tusfchen beiden ; de een dringende om de Beëediging voortgang te doen hebben by fchoon weer, terwyl de ander het onvermydelyke van den zwaareu regenvlaag op dien Dag Haande houdt, ondanks welke dc Beëediging voortgaat, door de Goden uit een der doorzigtige Wolken befchouwd. ündertusfchen houdt jupiter , olympus , mercuur, kuma poivipilius , st. louis , hendrik de IV, een belangryk gefprek, waar by zich in 't einde lodewyk de XIV voegt. Hendrik de IV oordeelt dat men te verre gegaan is , 't geen jupiter oplost. Numa houdt het aangevangen werk voor een zeer hachlyk Huk, en vindt 'er niet weinig in te berispen. Lodewyk de XIV is in geen goede luim, maakt een liegt figuur onder de Goden, en moet agter blyven, terwyl hendrik de IV, nevens numa, met jupiter na den Olympus vertrekt. Het vierde Godengefprek valt voor tusfchen juno, semiramis , aspasia, livia , en elizabeth van Engeland. . Juno vangt het zelve, als een Godin tot wier Departement de Koningen en de Adel altyd behoord hebben , in deezer voege aan. ,, Gy weet reeds, myne Vriendinnen! waarom ik u tot deeze geheime byeenkoms: heb laaten noodigen. De Monarchien, welker Befchermlter ik ben, zyn van gevaaren omgeeven, die met ieder dag zorglyker worden. Zy zyn in haare grondvesten gefchud, en eenige van haar dreigen in te Horten, wanneer 'er geen middelen gevonden worden, om ze nog in tyds te onderltutten. Het ergfte is, dat myn Gemaal, die over het geheel, fints een geruimen tyd, zeer veranderde , kort- iing een groote Moralist geworden zy dc democra- tijche aanmaatigingen fchynt te begunfligen , en mynen yver voor de goede zaak, ten minften in de keuze der middelen, paaien Helt , die ik niet durf waagen te overfchreeden. In deeze omltandigheden heb ik het noodig geagt , met de wysfle en ervaarenfte onder de Bewoon e- resten van den Olympus te raadpleegen. Vier zulke Raadgeeffters doen my een byfland venvagten, die myne poogingen noodwendig met de gelukkigfle uitkomst moet bekroonen. Zeg my derhalven uwe gedagten zonder agterhouding, welke middelen en wegen zouden 'er kunnen ingeflaagen worden om den ganfchen val der nog Haande Monarchkn te verhoeden , het verlooren vertrouwen der Volken te herwinnen, en de Ichokken, gelyk die , van wel-  WAAR WIELAND. 295 welke wy ooggetuigen geweest zyn, in het toekomende onmogelyk te maaken. Semiramis yvert ten fterkfte voor 't Koninglyk Gezag, en geeft als het beste middel op, de Volksverlichting te ftuiten. Waaromtrent zy een magtige tegenfpraak van aspasia ontmoet, die de geest des Volks, daar dezelve verlicht is , veelvuldige, van het Staatsbeftuur afwendende, bezigheid wil verfchaft hebben. Zy is van gevoelen, ,, dat men de Regenten behoorde te waarfchuwen, dat ay zich niet door" kortzigtige raadgeeveren mogten laaten verleiden, om de groote omwenteling, die begonnen heeft in 't menschlyk verftand plaats te grypen, te zullen tegengaan ; in plaats dat het oneindig roemryker en zekerer voor hun zyn zou , met de rede in goede verftand houding te leeven, haar heuren eigen weg te laaten gaan, en over het geheel gerustlyk aan te zien, dat ieder denkt zo als hy gevoelt, fpreekt zo als hy denkt, gelooft het geen hy wenscht, en doet wat hy niet laaten kan. Zoudt gy by deeze vriendlyke waarfchouwing nog [eenen goeden raad. willen gevoegd hebben, deeze zou de myne zyn: dat men die geenen, die geen reden hebben om te vertrouwen , dat zy bekwaam zyn om de Jaarboeken huns tyds met pryswaardige daaden te vullen; dat zy niet te min nog altyd iets roemwaardigs doen konden ——• wanneer zy maakten, dat de gefchiedenis niets, in 't geheel niets, van hun te verhaalen hadt." Livia ftelt de Regeering van augustus ten voorbeeld der Vorften, en wil dat alle Vorften, hoe groot of klein hunne werkkring zyn moge , deeze ten modél neemen. ,, Ik weet wel," befluit zy, ,, hoe veel ik daar mede van deeze Heeren vordere; maar myn oogmerk is ook niets minder dan myn hof daar door te maaken. Wie het waagen wil te regeeren, zonder zich der Talenten, die daartoe vereischt worden, bewust te zyn; die eenigen arbeid en moeite fchuwt, welke daar mede verbonden is, en niet het volftrektlyk voorneemen heeft, om zich door alle mogelyke verdienften, en het geluk zyns Volks, den eerften post in den Staat waardig te vertoonen; voor dien heb ik geenen anderen raad, dan dat hy zich van een last, dien hy niet draagen kan of.wil, hoe eer hoe liever tragt te ontflaan. Zelfs een erflyke Kroon is geufurpeerd, wanneer ze niet verdiend wordt." Op het zeggen van livia merkt juno aan, dat zy ook zo ftreng is, als aspasia, in haare vorderingen omtrent de Koningen. Dan  S9(S CCDEïfGESPREKKEïT, livia geeft haar ten antwoord : vergeef my, Godin f ik vorder niet meer van hun, dan de jongens van myn tyd in Rome van hunne Speelkoningen, die het 't best maaken, riepen ze, zal Koning zyn! Eindelyk treedt de beroemde elizabeth van Engeland te voorfchyn, en door juno na het beste redmiddel gevraagd , geeft zy te verltaan. ,, De reden waarom zo veele kranken niet kunnen geneezen, is niet zo zeer in het gebrek aan werkzaame heelmiddelen, als wel daar in gelegen , dat de lyder zich de kure niet wil onderwerpen , of dat hy de middelen niet in de regte orde gebruikt. Dit zal misfchien , zo ik vrees, ook het geval by veele der Koningen zyn, welke gy, groote Uefchermeres der troonen ! uit hunne verlegenheid zoudt willen geholpen hebben. Naar myne gedagten is 'er in de daad een onfeilbaar middel, waar door alles, tusfchen de Volken en hunne Regenten, in behoorelyk evenvvigt kan gefield worden: maar daar het e^en zo enkel als onfeilbaar is, en van de zyde van uwe Cliënten een offer vordert, waartoe welligt niemand van hun vrywillig zal befluiten; moet ik vooraf bekennen, dat ik niet veel meer betrouwen iq het uitwerkzel van onze beraadflaaging Helle , dan aspasia, en byna verzekerd ben, dat de noodwendigheid alleen deeze verblinden eindelyk tot die flappen zal moeten dwingen, tot welke 'zy, om ze uit eigen beweeging te doen, zo ik vrees, noch billyk noch wys genoeg zyn." —— Naa eenige aanmerkingen over de onbedaanbaarheid der Dwinglandy, onder welk een bekleedzel ook vermomd , met de Volksverlichting voorgefteld te hebben, betuigt elizabeth : ,, Onbetwistbaar zeide semiramis eene groote waarheid, toen zy beweerde, dat het kwaad, tegen 't welke wy de werkzaamfte middelen zouden beraamen, door Palliativen niet verholpen kon worden. Maar wat zyn alle die begogelingen des Volks, in welke zy en de doorlugte livia het groot geheim der konst van regfceren fchynt te Hellen > het zoete ver- dichtzel van Vaderlyke en Kinderlyke betrekking tusfchen Regeerers en Onderdaanen — of die listige Kunjten, om een Volk in den zoeten droom van Vryheid te wiegen, ~— anders dan Palliativen, dan eene foort van tovermiddelen , waar door het kwaad, voor een korten tyd, bezwooren en in fluimering gebragt wordt, terwyl het inwendig Heeds verder voortvreet, en, by de minde gelegenheid, met verdubbeld geweld weder uitbreeken moet?"  NAAR WIILAND. 297 Zy Helt de Politieke Coquetteri», met welke zy zelve voorheen , om de goedkeuring en liefde haarer grillige Natie, vrydde, en daar in niet ongelukkig daagde, in deftze dagen van verlichting met de andere Palliativen gelyk. —— Juno wordt ongeduldig om het middel zo eenig, en alvermogend, te verneemen. Niet dan fchoorvoetende komt elizabeth tot de opgave van 't zelve; naa betuigd te hebben hoe zy geloofde de regeerende Heeren, van den eerften der Koningen, tot den Burgemeester van het klcinfte aller Abderiten-nesten in de wereld, veel te goed te kennen, om te verwagten, dat zy door de enkele beweeggronden der reden bewoogen zouden worden, om 'er de hand toe te bieden , en dat de yzeren noodwendigheid hun daartoe zal moeten dwingen. Het middel fielt zy in deezer voege voor : ,, Het is fteeds algemeen erkend , dat de voljtrektfte Monarch Pligten, en zelfs het dienstbaarjte van alle Volken Regten, heeft: maar waar in deeze Regten en Pligten eigenlyk bellaan, hoe verre zy zich uitltrekken , binnen welke grenzen zy beflooten zyn, welke inrichtingen "er moeten gemaakt worden om het Volk het volle genot zyner Regten te verfchaffen , en de Regenten tot vervulling hunner Pligten aan te houden; daar over heeft men zich fteeds met verwarde en zwakke voorlieden beholpen; daar over is zelfs opzettelyk met voordagt alle mogelyke duisterheid verfpreid geworden. Eindelyk heeft, in deeze dagen, het noodlot eener groote Natie, die zich, haare ftaats- gelleldheid uitgezonderd, in alle andere opzichten, voor de eerfte in de Waereld kon houden, maar die door langduurige mishandelingen van allerlei aart in 't verderf geftort, en, tot de uiterfte wanhoop gebragt, zich liever aan alle elenden der Anarchie verkoos bloot te Hellen , dan de vergruizende drukking van het Monarchale en Arijtocrati' fche Despotismus langer te willen verdraagen eindelyk, zeg ik, heeft het leerryke en vreeslyke lot dier Natie allen overigen de oogen geopend ; en de overtuiging is thans algemeen, dat niets dan eene Conftitutie, waar in de regten van alle klasfen der Burgeren klaar en bepaald uitgedrukt, en door behoorelyke voorzorgen tegen alle willekeurige inbreuken verzekerd zyn , alle andere Staaten voor dergelyke tooneelen zeker kan Hellen. En dit, Godin ! is de tegenwoordige gefteldheid der zaaken. De beguichelingen , waar mede men tot hier toe anderen en zich zeiven bedroog, kan men alleen in een nevel fpeeX s len-  fiOÖ CODENCESPREKKÈN, NAAR \VIELAND.' kn, welke de rede eindelyk verftrooid heeft, en geweldige middelen , behalven dat zy even zo onbillyk als haatlyk zyn , helpen wel voor een oogenblik , maar verhaasten Hechts de vreeslyke ontknooping , welke men daar door wil voorkomen. Öogfchynlyk is 'er dus niets over, dan dat men, hoe eer hoe liever, befluit om te doen het geen reeds voor langen tyd hadt moeten gedaan worden. Eene Conftitutie van weinig artykelen , op de algemeene reden en de natuur der Burgerlyke Maatfchappy gegrond , is het onfeilbaare, gemaklyke en eenige, middel, oin alle feZbaare kwaaien der Burger-Maatfchappy te geneezen, de hoogst mogelyke harmonie tusfchen de Regenten en Onderdaanen te herftellen, en de welvaard der Staaten op een onbeweeglyken grondflag te vestigen." Het oordeel der Godinne juno is , dat zy op middelen moeten bedagt zyn om "de Hoeders der Volken te overtuigen, dat zy voor hunne eigene zekerheid, en rust, zo wel als voor hun roem, niets "beters kunnen doen dan blizatseth's voorftel zonder verzuim aan te neemen. Om hun daartoe te beweegen , valt haar in, iris na den God der Droomen te zenden ; ten einde deeze in de Vorften Droomen verwekke , welker uitwerkzelen zy niet zullen kunnen wederfhian. In afwagting wat deeze Droomen, in een tyd des Ongeloofs, zullen uitwerken, fcheiden de Godinnen, en de Godengefprekken, van welke wy een berigt gegeeven hebben , genoegzaam om elk ter leezinge uit te lokken, neemen een einde. Aandacht - boek voor Vrouwen. Door f. g. maresoi.l. Uit het Hoogduitsch, Ijle D. 2de Stuk. In 'sGravenhaage by I. van Cleef, 1791. M gr. octavo, 280 bladz. Op de overweeging der voornaamfle deugden, en waarfchouwing voor de meest heerfchende gebreken des vrouwlyken geflachts, in 't eerde Stuk voorgedraagen, volgen in dit twee*de Stuk, zeer gepast, oefeningen over eenige voornaame hindtrpaalen , en middelen ter bevordering van de Vrouwlyke Deugd. De Heer maresoll Helt ons dezelven voor als aau,dagtige befpiegelingen eener verftandige en ernftige Vrouwe, die deeze hinderpaalen overweegt, en te gelyk nagaat, hoe ze de middelen daar tegen best in 't werk zal' (tellen. Haare befcliouwing gaat in deezen over de volgende onderwerpen: de Vleiery, de Veinskunst, het onderfcheid tus¬ fchen de ongebreidelde neiging tot betweeten, en de waare leer-  T. «. maresoll , aakdacfiteoek voor vbo'jwen. 20& Seer-aamheid van het vrouwlyk geflacht, — de kundigheden, die voor het vrouwlyk geflacht onöntbeerlyk zyn, da 'gefteldheid van den goeden (maak, en deszelfs invloed op de deugd, de vrouwlyke neiging tot dweepery, de oorzaaken, waarom het vrouwlyk gedacht zo gering van zyne beftemming denkt, de natuurlyke , voor de deugd by uitftek gunib'ge gefchiktheden van het vrouwlyk geflacht, den invloed der natuurvreugden op het vrouwlyk geflacht, —• in hoe verre het voor 't vrouwlyk geflacht geoorloofd zy, zig naar de Mode te fchikken, de tydverfpilling, de gierigheid en zuinigheid, en eindelyk, de vrouwlyke gezelligheid. Over ieder deezer onderwerpen levert de Heer marÉsolt, eene reeks van leerryke en pligtmaatige bedenkingen, die wel inzonderheid tot het vrouwlyk geflacht betreklyk gemaakt worden, maar ook in veele opzigten het manlyk geflacht te ftade komen. Van dien aart zyn onder anderen 'sMans opmerkingen , wegens het onderfcheid tusfchen gierigheid en zuinigheid , en derzelver gevolgen ; waaruit wy een byzonderen trek , ten aanzien van het huishoudlyke , zullen overneernen. „ De gierigheid fchuwt alle kosten, ook die, welken het geluk en de welvoeglijkheid der huisgenooten vereischt; de zuinigheid laat ons- zoo gewillig voor het best van ons Huisgezin zorgen, als zij ons van pracht en dartelheid te rug houdt. Hoe treurig ziet het 'er niet ut in een huis, in het welk de gierigheid heerscht! Welke laage, onedele denkwijze beheerscht daar allen, die door deze ondeugd beftnet zijn , of ook die daar onder lijden moeten! Hoe greetig zoeken deze dikwijls fchadeloos te itellen, wanneer hun de gelegenheid daartoe zich aanbiedt! Waar de huismoeder aan de gierigheid overgegeven is, daar ftraalen morfigheid en wanorde allerwege in het huishouden door ; daar vergunt deze aan niemand den tijd, die tot bewaaring van orde en zindelijkheid gevorderd wordt. Waar de huismoeder aan de gierigheid overgegeven is, daat wordt de opvoeding op alle wijzen veronachtzaamd; daar fchijnt haar alles, ook het flechtfte, dat de minfte kosten veroorzaakt, goed genoeg te zijn; daar moeten de kinderen niet, het geen nuttig cn onontbeerlijk, maar alleen dat voordeelig is, leeren. In zoodanig huis gaan de voortreflijkfte aan (lagen en vatbaarheden eener jonge ziel verloren , en blijven onbefchaafd en onontwikkeld. In zoodanig huis leert niemand zich ligt boven het alledaagfche en gewoone verheffen. Hier, waar de geest verflikt, het verftand enkel met laage handelwerken bezig gehouden , en de gantfche denkwijze tot zelfbelang en eigenbaat geleid wordt , hier heerfchen reeds alle die onedele menschhaatende gezindheden in de harten der kinderen . die^ met den voortgang der jaaren , in werkfijke grove gierigheid X 4 °nu  300 f, 0. maresoll, aandachtboek voor vrouwe». ïTZldm\-]l' Wai g°uds Z0U zeIfs het beste onderwüs te een huis nichten, daar het voorbeeld der flechtdenkende moeder, die zich geene ongeöorlofde middelen, om rijk te worden ichaamt , alles wederlegt en ontzenuwt , wat Rede en Gods* dienst aanprijzen? Hoe is die gene in Haat, om andwen te befchaaveu , die zelve onbefchaafd en aan de gierigheid overgegeven is? —— De zuinige integendeel kent geene belaugiijke zorgen dan om nuttig te worden. Zij arbeidt voor de laaren. Zij legt op, om dat te kunnen zijn en te kunnen doen wat zij behoort te zijn en te doen. Zi, haat alle overvloedige pracht en dartelheid. Zij verkwist niet, waar zij mee een goed geweeten befpaaren kan. Zij fchuwt alle onnodige kosten, die enkel glinfteren, inaar geen nut doen kunnen. Zii onthoudt zich voorzichtig van alle plaatzen en perfoonen waar en onder welken zij tot ornodige verkwisting verleid kan worden. Maar in haar huisgezin vertoont zich geen fpoor van gebrek en kaarige behoeftigheid. Zo geene Piacht het oog verblindt, dan wordt dit toch overal door het voorkomen van zindelijkheid en orde vergoed. Schoon de zuinige moed-r haare kinderen niet tot lediggang en verwijfdheid opvoedt echter laat zij denzelven niets ontbreken , wat tot eene goedé befchaaying van hart en verftand vereischt wordt. Tot dit oogmerk heeft zij gefpaard en opgelegd. Misleiden zou zii dikwijls grooter kosten gemaakt, en meer uitfpanningen bijgewoond hebben , fndien zij geen acht geflagen hadt op de opvoeding faaarer kinderen. In zoodanig huis bieden genot en maatigheid, overvloed en bepaaling, eikanderen de hand In zoodanig huis wisfelen arbeid en rust, vlijt en verkwikking,' op de redeujkfie en doelmaatigfte wijze onderling af" ' Briefwisfeling tusfchen Academie - Vrienden, door j. m wille* Naar de tweede verbeterde llocgduitfche uitgave. Ferfle Deel Te Utrecht en Amfterdam by G. T. van Paddenburg eri Zoon en M. Schalekamp, i79i. ƒ« octavo, ;.20 uadz. Eene zeer leerzaame Briefwisfeling voor Studenten, en jonge Predikanten , die hun onder het oog brengt wat zv te vermyden, en waarop zy zig bovenal toe te leggen hebben. De lesfen hun medegedeeld, komen voor, als gegeeven, by het vernaaien van deeze en geene voorvallen; en de Heer milIer lehikt zyne fohryfwyze , op zodanig eene manier, dat hy er ook andere voorvallen , die daartoe juist geene bepaalde betrekking, maar echter altoos een zedelyk bedoelde hebben, mvlegte Zulk een fchryftrant is recht gefchikt om aan alles eene levendigheid by te zetten, die door de verfcheidenheid den  j. T. miller, briefwiss. tusschen academie-vrienden. jci den Leezer uitlokt, en hem het leezen der Zedelesfen niet verveelend maakt, waar door ze te gereeder ingang kunnen „inden. Voor 't overige is de ganfche inhoud deezer Êriefwisfelinge van dien aart, dat, ichoon dezelve, gelyk we boven aanduidden, byzonder betrekkelyk zy, tot Studenten en jonge Predikanten, ze nogthans, tevens, een uitgebreider nut 'hebbe; zo dat ook Menfchen van allerleien ftand 'er met vrugc gebruik van kunnen maaken. Tot een voorbeeld hiervan diene de volgende hartlyke waarfchouwing, tegen htt aanhouden en involgen van verleidend kwaad gezelfchap , dat zo menig een ten val gebragt heeft. Gevaar hier van liep de Stu¬ dent dörner, en dit noopte den jongen Predikant friedebebg, zyneu Academie - Vriend, wiens welzyn hy emftig ter harte bleef neemen, deswegens te fchryven. Dörner naamlyk had hem, in een voorigen Brief, gemeld, hoe het gezelfchap van twee zyner Medeftudenten , jager en brunnem»nn , hem by uitftek geviel; des hy zig wonderlyk met hun vermaakte. Ondertusfehen was het flegt zedelyk charaéter dier genoemde Perfoonen aan friedeberg overbekend ; en niet minder vvas hem bewust dat zyn Vriend dökner zeer ligt te verleiden ware. In het bezef hiervan kon friedeberg zig niet wederhouden van hein hun gevaarlyk charaaer ie fchetzen, en hem te ïaaden, om daar tegen op zyne hoede te zyn: welken raad hy, na hem de Peifoonen, daar hy zo veel mede op had, te hebben leeren kennen, in deezer voege voordraagt: ,, Bedenk nu eens, lieve broeder! welk gezelfchap dit is! om niet te fpreeken , van de minagting, die gij ,u daardoor noodwendig bij alle brave Profesforen en Studenten op den hals moet halen. En wat zal 'er dan ook eindelijk eens zelfs van u worden ? Gij kent den invloed, dien het voorbeeld op iemand heeft, maar kent gij dien niet, zoo zult gij het, tot uw eigen nadeel , maar al te vroeg ondervinden, liet is niet mogelijk, als gij dagelijks niets dan kwaad ziet en hoort, dat uw hart beftendig rein kan blijven, dat gij 'er niet langzamerhand aan zoudt gewennen, en ongemerkt van de voorwerpen, die rondom u zijn, geen foort van vergift zoudt overhouden. JJat u van daag in 't oog loopt , en u affchuuwelijk voorkomt, zal morgen voor u reeds minder onnatuurlijk en veragtenswaardig zijn. Als gij het meermalen ziet, zult gij 'er zelfs om lagchen, en 'er ten laaiften zelfs de hand mede aan leenen. O mijn lieve Vriend! ons hart bedriegt zich in zulke dingen maar al te gaarne. Als het maar eens tot ligtzinnigheid is overgehaald , dan heeft de ondeugd reeds velds genoeg gewonnen ; dan worftelt het tegen zich zeiven ; noemt zyne voorige grondregels geftreng; ziet vervolgens de wetten van eerbaarheid en Godsdienst voor ketenen aan, die een vrij man poet afwerpen. Eindelijk wordt men in eeneu poel van lasX 5 ter  go* J F. MILLEK, BRIEFWISS. TUSSCHEN ACADEMIE. VRIENBENi. ter gewikkeld , zonder te weten , hoe men 'cr toe gekome» is ; evgn als iemand , die bij nagt op een modcLrigen weg vervalt; hij zit reeds in een moeras , terwijl hij nog waant op het drooge te wezen. Ik heb te dikwijls deze gevallen op de Academie £en zo ook in de Waereld in 't algemeen] leereti kennen , dan dat ik bij uwe omftandigheid onverfchillig zou blijven kunnen. Gij kent uwen eigen aanleg , tot zinnaüjkheid ; meerrnaalen hebt gij 't mij bekent, dat gij veel met ti zeiven te doen hadt, om tegen de wellust te kampen. Als gij nu zoo digt rondom het vuur loopt , hoe zult gij 'er dan onbcfchadigd van blijven? 'T is nu nog tijd, mijn Broeder! de kennis is nog nieuw; het gezelfchap kan nu nog gevoegelijk afgebroken worden. Binnen korten tijd zoudt gij u meer aan hun verbinden. Dag voor dag komen zij u met nieuwe vermaaken aan boord. Uit een foort van valfche eergierigheid zult gij dc voorgefja^ene Plaifierpartij niet durven weigeren. Die mee doet, noemt men een eerlijke trouwe karei, die t'huis blijft, een dweeper en hondsvod. Altoos wil men meer vertoonen, dan men waarlyk is, en dat loopt zelden goed af. Daarom, bij aldien onze vrieudfchap, uw eigen rust, en uwe ziel, u lief is, zoo fcheur u nu nog los, eer de band vaster geklonken is. Denk aan uwe pligten omtrent uw Vaderland, omtrent uwe Moeder, omtrent u zeiven, omtrent de Religie en God! Luister tog naar de ftein van uwen vriend, terwijl gij nog maar aan den rand des vcrderfs ftaat, eer gij 'er geheel inzinkt, als geen vriend u redden kan, als hij u niets zal Jrunnen toebrengen, dan zijn medelijden, 't geen u tog niets helpen kan. Gij kunt bij mij geene inzigten vermoeden. Ik handel zonder eenig eigenbelang, enkel uit die vriendfchap, die gij, geduurcnde drie jaaren , genoeg op de proef hebt kunnen Hellen , en , zoo als ik hoop , zuiver, en onvervalscht, bevonden hebt. Laat u raden , mijn waarde I en verlos mij fpoedig uit de ongerustheid , waarin ik mij om uwent wille bevinde." De gevaaren van den Laster , in eene Briefwisfeling tusfchen Misf fanny springler , en haare Vriendin , door e. beuker , Wed. t. wolf?.' In ,sGravenhaage by I. van Cleef, 1791. In gr. Svo. 322 bl. "VXJanneer eene Juffrouw wolff, aan wie wy de Vaderland; V* fche Romans, sarv burgerhart en willem leeveno vcrfchuldigd zyn, haare pen leent om te vertaaien of na te volgen, mogen wy ons, by voorraad, bykans verzekerd houden dat zy eene keuze haarer waardig gedaan zal hebben. In dee-  ï, tfEKKER, wed. A. wolf f» gevaaren van den lasteh. 303 • deeze verzekering vonden wy ons by het leezen deezes llo- i mans , tot welke zy haar onderwerp aan Mevrouw beccari 'ontleende, niet bedroogen; doch alzins bewaarheid, 't geen zy ii in het Voorberigt aan den Leezer fchryft; de taal haarer Voori gangfter fpreekende. I ,, De Verzameling van Brieven , die ik thans in het licht I geef', heeft geenzins het voordeel van zulke gefchriften, waar t ïn de verbeelding, naar haar goeddunken, de grilligfte voor3' vallen, allerleié flerk in 't oog lchitterende oraftandigheden, en 1 overvliegende deugden plaatst, daar men dies te meerder over voldaan is, om dat men die, niet in het dagelykfche leeven 1 kunnende uitoefenen, ook niet .verpligt is, dezelven na te vol] gen; door deeze foort van vindingen en vercierfelen is het dat | onze hedeudaagfche diepdoordenkende IVysbegeerte zig het recht j geeft om de Deugd aan te zien voor de Dogter des HoogI moeds, en die zich alleen bezig houdt in het ryk der harfenI fchimmen. „ De Deugd myner fanny is voor alle jonge lieden na te I volgen; zy is iets weezenlyks, en men kan die beoefenen in I welken ftaat men zich geplaatst vinde; haare ziel is begiftigd 1 met de aandoenlykfte gefchenken der Natuur, zedig, eenvou: dig, gevoelig, onbefmet; zy is geduldig, moedig, ondervvorI pen; de befcheidenheid itaat hier op ceije harde proef; men 1 moet des, als men haar gedrag leest, geroerd worden over de I wys waar op zy zig met zo veele omzigtigheid ftaande houdt. ,, Wat men ook zegge van dien ligtzinnigen geest, die thans i heerscht, en de moeite die veelen neemen om over de Djugd i gemeen, vooral, in haare uitwerkzels; en ik voor my vind \ behaagen in te gelooven, dat 'er maar zeer weinige menfchen I zyn , hoe verre ook verdoold op de wegen die na geluk leiIj den, welken, in den grond huns harten, niet liever zouden I wenfehen, een, flagtoffer der ondeugd dan de verdrukker der | Deugd te zyn: het rust op dit myn gevoelen, dat ik deeze J Letteren uitgeef: want het onderwerp heeft my verpligt de 9 Deugd hier onbeloond, en de ondeugd ongeftraft te laaten ; •ï evenwel, zo als men in het beoefenen der Deugd eene ftille \ vertroosting vindt, zo is het ook zeker , dat een fnood ge1 drag onvermydelyk razerny en wanhoop moet voordbrengen : 1 hoe wel heeft j. j. rousseau gezegd: „ Alle de voordeelen 1 ,, der Ondeugd treffen de oogen van anderen ; maar de Zon; daar alléén weet hoe véél hein zyne fnoodheên kosten!" I dit is zo duidlyk, en beweezen, dat men 'er niets heeft by te 1 voegen ,• de ondervinding laat niemand daar van onzeker. ,, Myn voornaam oogmerk is echter niet zo zeer een bei minnelyk Charaéter te laaten werken, dan wel de Gevaaren van % den Laster aan te toonen ; ik vlei my niet deeze Ondeugd uit  1*4 E. B2KKRR, WED. A. WOLFf wit het bedorven hart, 't welk zig daar van by gelegenheid bedient, uit te roeien^ dit ware verwaandheid; ik fchryf voor n, onbedagtzaamen! die aan een aartig woord, aan eene vrolyke gedachten , den goeden naam van anderen ten prooie geeft, die een vermetel gefprek na vertelt, zonder te denken aan de ysfelyke gevolgen, die zulks kan hebben voor u, die hoewel goed, en in uwen aart menschlievend, by gebrek van liadenkep, het verachtlyk werktuig in de handen des Lasters wordt; en des eene zo laage, als verfoeijelyke, rolfpeelt; leest, en fiddert over de rampen, die gy kunt veroorzaaken ; de kwaad* aartigheid der Ondeugenden zoude dikwyls geheel kragtlooj blyven, indien de ligtzinnigheid en de onbedagtheid die niet be» hulpzaam waren; indien gy door het leezen van dit Boskjen een weinig voorzigtiger en redelyker mogt worden, hoe groot zou myne belooning zyn! Voor het overige geef ik dit Werk» jen geheel en al over aan het oordeel van ieder die meent recht te hebben om daarover te vonnisfen ; welke gebreken men daar in ook moge aanwyzen, zo is 'er tog geene gelykleid , immers naar myn inzien, tusfchen het geluk van nuttig , en het geringe vermaak van alleenlyk aangenaam, te fchryven. ,, Het geheele Stukjen is wat in een fomber licht! 't is zo, maar kan men ook de Gevaaren van den Laster met roozenkleuren , zacht, rood, veel wit, en blyde dagingen afmaaien? dit is zeer zeker , de ondervinding der Wereld zal niets berispen kunnen omtrent het natuurlyke ! zo leeft, zo handelt men in die Wereld , waarin dit tooneel voorviel! Gaarne had ik het Stuk anders doen eindigen ; maar dan was het hoofdoogmerk verzwakt, en dat alleen om eenige meer goedhartige dan wel doordenkende jonge Lieden (de cigenaartige Leezers en Leezeresfen deezer Schriften,) eenige traanen te fpaaren! neen; weent, weent eenige oogenblikken over het deerlyk lot deezer lieve Misf fanny; maar denkt dat gy dan eene fchatting betaalt die de Deugd dierbaar is , en u in de oogen der Natuur zelve verheft; doch u geenzins zo ver-fentimenteelt, dat gy daar door u tot alles wac bedaarde pligt van u eifchen kan, doodlyk onraagtig, gevolglyk onnut voorde Maatfchappy, en ongelukkig voor u zeiven, maakt." Wy zullen , naa deeze aanduiding des Schryffters, genoegzaam om den aanleg en ftrekking deezes Romans te doen kennen, geen beloop van den Inhoud opgeeven; maar onzen Leezer ten dien opzigte onverzaad laaten, op dat hy in het Werkje zelve zyn weetlust voldoe. Bovenal beviel ons dat de haatlyke Ondeugd, de Laster, het middenpunt van alles uitmaakt, en eene zo bepaalde ftrekking meer zedelyk nuts kan te wege brengen, dan wanneer de geest, van het eene tot het andere voorwerp geleid, niet weet wat het hoofdbeeld u in de Ze- dé-  OEVAAriSN VAN DIN LASTER. 2°S defchüdery , hem voor oogen gehangen. Mogten de «fzigtigè trekken dier helfche Ondeugd veelen affchrikken van op eënigerlei wyze deel te neemen in de rust verpestende iolle, welke zy in zo veelerlei gedaanten fpeelt! In het Voorberigt treffen wy eenige Gedagten aan over de Geestig vercierde Vernaaien , die men als de Miniatmiren dei' Romans kan aanmerken. Mejuffrouw wolff oordeelde niet ongepast dezelve mede te deelen ; dewyl men , zo veel haar bekend is, in onze Vaderlandfche fpraak nog geen Voorfchritc hebbe om een Roman te maaken. Mee genoegen zou- den wy deeze Gedagten affchryven; doch ons bellek duldt zo veel plaatsruimte niet. Geheel egter willen wy ons zeiven noch onzen Leezeren dit genoegen ontzeggen. „ De Roman, dus vangt zy aan , heeft met zo een^geestig Verhaal dit gelyk , dat beiden vernuftige vercieringen zyn, e» dat de gevallen, die men daar in plaatst, uitgedacht en ook uitgewerkt moeten worden op eene wys , dat de Leezer balang neemt in de voornaamfte Perfoonen , en misnoegd worde op elk die hem kwelt en verongelykt ; dat men met verlangen en ongeduld hoopt, dat alles tog ten besten zal afloopen, en de braave lieden gelukkig zullen worden : dit moet men zo wel in zulk een Verhaal als in eenen goeden Roman vereenigd aantreffen; hun onderfcheid beltaat alleen in de verfchillende uitge. breidheid; een Verhaal moet zo veele in- en by-komende voorvallen niet hebben als een Roman. ., Het geen alleen ter tydkortinge gefchreeven wordt, moet zeer naauwkeurig by de waarfchynlykheid bepaald blyven: een© verciering moet het geloof des Leezers niet op eene al te ftrenge proef dellen. „ Het waare is de grondflag der Historiën, het waarfchynlyke is voor een Roman en een Vercierd Verhaal genoegzaam: in dien opzigte heeft de Romanfchryver de handen ruim: hy is niet bedwongen door de waarheid der zaake; maar op deeze klip hebben echter zeer veele Schryvers geftooten; men beknibbelt hen niet over de bronnen, waar uit zy een fchittereud voorval hebben weeten te fcheppen; dit is zeker; niemand kan het ontkennen; maar ten welken pryze. hebben zy die vryheid? de Leezer eischt, dat men hem, in betaalinge, eene vinding levere, die noch laag, noch gedrongen, is. „ De Leezer eischt dat niets flap, kruipend en geestloos in het Werk zelve zy; dat eene eenigzms verhitte inbeelding eene ziel geeven aan de geheele daad ; dat die ziel de Leezers bewerke en niet verflaauwe, geduurende den geheelen voordgang van het Werk: een langwylig, droomig, eentoonig verhaal verveelt allen. ,, De 1-pifodes moeten onderfcheiden zyn, dit ontfluit een bron van geduurig aangensajne nieuwigheden, maar zj moeten wel  •Có" E. BEKKElt, WED. A. WOLFF, GE VA AKI N VAN T1EH LASTE3S. wel in verband ftaan , en nacuurlyk overeenftemmen met het onderwerp. Eene Geographifche Kaart der tederheid komt byscer Hecht te pas in een onderwerp genomen uit de Romein* fc/ie Historie. „ Men moet eene keuze doen omtrent het Volk, dat men ten tooneela wil voeren ; maar als men de keus gedaan heeft, moet men die ook houden , en het Nationaal Characler moet ook even zo zorgvuldig bewaard worden als het eigen byzonder Charaéter. „ Het is tamelyk ouverfchillig of het onderwerp ernffig, ftaatig, dan of het grappig en vrolyk zy; doch de Schryver moet met de waakzaamfte omzigtigheid agt geeven om zelfs geene fchemeragtige onbetaamelykheid op den tweeden achtergrond te plaatzen ; hier moet fyne en geoefende fmaak oor. deel ftryken ; en hy zeker zal goedkeuren het geen Godsdienst, Zeden, Deugd, gegrond Oordeel met welgevallen befehouwen. „ Menfchen , die zich niet door woorden laaten bedriegen, en niet in een heilige woede en ituiptrekkingen vallen op den klank der woorden Roman, Comediè, Geestig Verhaal, hebben altoos gemeend dat deeze Schriften zeer veel ter bevorderinge der goede zeden, en de befchaafde zamenleeving, kunnen toebrengen ; maar kan men zich met zo eene uitkomst ftreelen, als men aan een kezend Ledigganger niets voorhoudt dan een nestig zamenweefzel van pik donkere, onwaarfchynlyke, elkander geduurig kruisfende, gevallen ongemeene voorvallen en ontknoopingen, die het hart tot op deszelfs wortel van één fcheuren? als men niets te verhaalen hebbe , dan Historietjes uit het Serrail; ontmoetingen van Minnaars in Barbaryen se. vangen ; misdaadige fchaakingen ; grillige Reizen door ingebeelde Gewesten , eindigende zo ftrydig tegen de rede als tegen de waarheid? Het baat niet of de Schryver veele talenten hebbe; men is knorrig om dat hy die dus misbruikt, en men heeft gelyk; zoude men des de omfchryving van een goeden Roman niet met deeze woorden mogen geeven? - Een goede Ro* man is de afbeelding van het menschlyke leeven; het hoofdoogmerk moet zyn de Ondeugden te doen vervolgen, en belachlykheden te berispen" Mejuffrouw wolff Iaat aan onpartydige Leezers de bellis, fing over , in hoe verre de Vaderlandfche Romans saha burgerhart en Willem leevènd aan deeze bepaaling voldaan hebbben. Wy hebben by de uitgave deezer Romans her onze daar van gezegd: en wenfehen dat zy te Trevoux in Dombes, waar zy dit Voorberigt den i April ijgi dagtekende , lust zó wel als tyd vinde om haare Landaenooten nog lang op de vrugtea van haaren geest en pen te onthulen. Grtni.  «. VAM DER VOORT , MENSCHKUNDE. 307 Crondbeginzelen der Menschkunde. %%.^)^nTlT^ . Adv.'voor de Edele Hoven vanj«ft,ne »Jg%> L% ^ ■ Geleerde Maatfchappyen, enz. Ude D. Ie Amjteraam ey ' Vliet, 203 bl. in gr. Ivo. -rn dit tweede en laatfte Deel word door den Geleerden SchryI ve een aantal voor de Menschkunde, zeer belangryke onifervverpen , op een duidelyke, en zelf? voor m,n geoefende veraftanden bevatbaare, wyze, verhandeld. n„Ao„nat „mrfi ] Het bevat vyftien Afdeelingcn , in welken onderzogt word, wat de Wil zy de oorfprong der aangename en ouaan- ge, aame gevvaarwordingeu over het ligchaamlyk aange- Se en onaangenaam! over het gevoel van het fchoone :!ü!L het zinnefyk en het door de vejbeeldingskragt fchoone . bet zedelyk fchoone en het zedelyk gevoe net verftandelyk fchoone de veelerleie werkzaamhe.u van onzen Wil 1 de werkzaamheid der voorwerpen op onze Ziel , wanneer dezelve haar aanzetten om iets te willen —■ d. Hartstochtelyke werkingen van den Wil d%^"eQS1" ij van Ziel en Lichaam en Temperamenten de oorlprong der Ziele en voortduuring van ons aanweezen na den ciood —'i 2e op-ave der voornaamfte Phyfifche bewyzeii voor dezelve — el lind^l eene opgave van de voornaamfte Moreele bewyzen voor het zelfde onderwerp. \sydraagen, beireklyk Kerk- en Sehoolftaat ten Platte Lande van ms,Ifresland, onder de Zinfpreuk potanda ferenS Büs obera magnis. Eerfte Stukje. Te Alkmaar by H. Hartemink, 1791. In Sr- 8™- 63 bl. Grootlyks twyfelen wy i of de groote-Kinderen aan welken deeze borst gegeeven wordt, dit is de zin der Spreuke door de I Uitgevers deezer Bydraagen gekoozen, daar aan zullen begeeren te zu gen; grootlyks'twyfelen wy tetïens of het zog goed zy fchoöu het oogme'rk waar mede de borst wordt toegereikt zo wy vertrouwen, welmeenend moge weezen. Het zog fchynt niet best te vloeijen, en met horten en ftooten ten tepel uk te komen: zomtyds is het geronnen bovenal wanneer de 3 voedfter vreemde fpyze of drank gebruikt heeft. — Om onverbloemd te fpreeken, het Werkje, welks eerfte Stukje wy I voor on8 hebben, is, zo veel wy, uit deeze Proeve, zien kunI nen niet zeer gefchikt om ingang by de Predikanten en ScAool I meestersin de Kerklyke Grensfcheiding, de Dorpen onder de ClasItowAlkMtr, \oorn, ZnkhumnK* bepaald bedoeld, te  30Ü bydraagee?. vinden. Gaarne willen wy gelooven , dat 'er groote, zeer gror> te, gebreken, in het Schoolweezen, te aangeweezener plaatzen, ftand grypen ; doch of deeze fchryfwyze het rechte middel van verbetering aan de hand geeve, is ons zeer duister. Het heeft weinig houding; de Nederduitjche Taal is onzuiver , en de Aanhaalingen in 't Latyn, hier en daar bygebragt, krielen van fouten. ,, De naakte befchouwing der Dorpfchoolen," daar deeze Bydraagen een begin mede maaken, levert, in de daad een ongunftig vertoon op, bovenal indien 'er veele Meesters van den Stempel als jui fus julfuszcn gevonden worden. Wy dienen te wagten welke middelen van Verbetering in deeze Bydraagen zullen aangebragt worden. Veel geneezing verwagten wy niet uit (Je kennisneeming der Kwaaie; meer van de Antwoorden, die wy te gemoete zien op de Prysvraage onlangs opgehangen , door de Maatfchappy ter Bevordering van den Landbouw te Amfterdam. „ Dewyl het Onderwys, dat aan de Jeugd, op onze Dorpsfchoo„ len, in het leezen, en andere noodzaaklyke Weetenfchappen , ,, gegeeven wordt, niet algemeen en aanhoudend genoeg, in„ zonderheid door Kinderen van onvermogende Landlieden, kan „ worden waargenomen, welke middelen zou men derhalven , tot „ voorkoming van zodanige beletzelen, met de meeste vrugt, „ kunnen aanwenden? Zou daar toe het naarvolgen eener byzon„ dere wyze van Onderrigting, die onlangs in een nabuurig Ryk „ gelukkig tot ftand gebragt is, ook hier op de Dorpen en an„ dere gefchikte Plaatzen ten Platten Lande, bevorderlyk kunnen „ weezen? Zo ja, welke zyn de beste aanmoedigingen tot het ,, in trein brengen van deeze of foortgelyke nuttige Inrigtingen ?" Men weet dat de Maatfchappy hier doelt op de Zondags- fchoolen in Engeland, zedert weinige jaaren opgerigt, waarvan dezelve een verhaal heeft uitgegeeven by j. c. sepp. En hoe veel de Maatfchappy Tot Nut van 't Algemeen , in 't vak de Verbetering van Neérlands Schoolweezen, reeds gedaan heeft, en nog by aanhoudendheid doet, is te overbekend. Aan die Maatfchappyen zouden de Uitgeeveis deezer Bydraagen het werk wel kunnen overlaaten.  .ALGEMEENE 'VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. B De Bybel , door beknopte uitbreidingen, en ophelderende Aanmerkingen, verklaard, door j. van nuys klinkenberg , A. L. M. Th. & Ph. Dr., enz. enz. Twee-entwintigfte Deel. Te Amfterdam by J. Allart, 1791. Behalven het Voorwerk, 546 bladz. in gr. octavo. Met dit Deel maekt de Hoogleeraer een aenvang van zyne uitbreiding en opheldering der Brieven van Apostel paulus, gaende het zelve over dien aen de Romeinen en den eerden Brief aen de Corintheren, welker inhoud onze oordeelkundige Uitlegger met oplettendheid nagaet, en, volgens zyn inzien, op ene leerzame wyze voordraegt. Aen 't hoofd van 't zelve is ene uitgewerkte Inleiding over den enen en anderen Brief, ontvouwende de voornaemfte byzonderheden , welken, by ma1 nier van Voorbereiding, ten beteren verftande dezer Geil fchriften ftrekken , zo ten aenzien der Gemeenten aen I welken dezelven gezonden zyn, als ten opzichte van 't 1 oogmerk des Schryvers, zyne gehouden fchryfwyze, enz. |De manier van uitvoering, gelyk aen 't voorgaende , Imaekt deze Bybelverklaring by aenhoudendheid nuttig, jen verleent den onderzoeklievenden Lezer fteeds opmer- ikingen die zyne aendacht vestigen. Zie hier, (om, fnaer gewoonte, ook uit dit Deel nog ene byzonderheid Ivoor te dragen) des Hoogleeraers gedachten, wegens ene Jzogenaemde tweede gevangenis van Paulus te Rome. — |Hy had naemlyk , by den aenvang zyner Inleidinge tot dm Brief aen die van Rome, een beknopt verflag gegeIven van des Apostels levensloop, tot op deszelfs gevanIgenis te Rome, en wedervaren in dezelve, geduurende ■de twee eerfte jaren: en hieraen hecht hy nu voorts het Ivolgende voorftel. r „ Dit alles weeten wij met zekerheid, uit de berichtj ten van lucas ; maer het verhael van den Euangelist gaet Jniet verder. —- Gemeenlijk veronderftelt men , dat de iApostel, uit die gevangenis , outflagen zij, en nog verrjfcheidene reifen, ter voortplantinge van het Euangelie, lêtt. 1792. no. 8. Y ge-  jI0 J. VAN NUTS KLINKENBERG ffedaen hebbe; zommigen voegen 'er zelvs bij, dat hij ui Frankrijk , Spanje en Engeland geweest zij , en al'daer den cerften grondflag van het Christendom gelegt hebbe. Men fpreekt, doorgaens, van des Apostels tweede gevangenis, en meent, dat de geweldige vervolging der Chris-1 tenen, door Keizer nero , hem bewogen hebbe , om zich , ter bemoediging van de Christenen aldaer , naer j Rome te begeven, daer hij op nieuws in de gevangenis? geraekt zij, en eindelijk de waerheid van het Euangelie,; met eenen wreden marteldood, verzegelt hebbe. Maer al wat men , van deze verdere reifen , en dief tweede gevangenis beweert heeft, is, onzes achtens, ge«j heel ongegrond. Paulus , eenmael naer Rome ovérge* bracht , is aldaer gebleven , tot dat hij den marteldood | ondergaen heeft , en lucas fpreekt alleenlijk van desI Apostels tweejarig verblijv te Rome , om dat zijn gefchiedverhael niet verder loopt. Trouwens de be¬ wijzen , welke men , voor het gerneene en heerfchende gevoelen , van paulus tweede gevangenis, bijbrengt, zijn geheel onvoldoende. Men beroept zich, op ettelijke plaetzen in de Brieven van paulus , bijzonder in den tweeden aen tjmoJ tiieus , welke men meent dat niet anders , dan uit deS veronderftelling van eene tweede gevangenis, kunnen ver-^ klaerd worden. Maer wanneer wij, in onze uitbreiden-" de Verklaring , tot den gemelden Briev zullen gevorderd I zijn, hopen wij nader aen te tonen, dat wij de veroaB derftelling van eene tweede gevangenis in het geheel nietf; nodig hebben. Thans bepalen wij ons kortelijk bij hetj, volgende. Toen paulus, door den Hoofdman junus, naer Rome was overgebracht, zegt men, fchreef hij ver-{ fcheidene Brieven , terwijl timotheus bij hem was Phil. I: i. Col. h i. Philem. I. Maer toen de tweede Briev aen timotheus werd afgezonden, was hij te Ephefus • derhalven kan de Apostel dezen Briev niet anders, dan' uit zijne tweede gevangenis, gefchreven hebben. Dan 'er is geen blijk van in de Handelingen der Apostelen, dat timotheus den Apostel vergezelt hebbe, toen hij van Cïefareen naer Rome gevoerd werd. Wij denken liever, dat timotheus met de Ouderlingen van Ephefus, wanneer paulus te Milete affcheid van hen genomen had, Hand. XX: 17—38» naei' die Stad te rug gekeerd zij. . Paulus , voegt men 'er bij, fchrijvt 2 Tim. IV: 20. dat  OVER DEN BYBEÏ.. SU dat erastus te Corinthen gebleven was ; maer , indien deze Briev niet, uit eene tweede gevangenis , gefchre» [- ven is, dan zou timotheus , die te gelijk met paulus i te Corinthen geweest was, zo wel als hij, geweten hebben, dat erastus aldaer gebleven was. Dan, naer ons inzien, verwachtte de Apostel, terwijl hij, voor de eerfte en eenigfte mael, te Rome gevangen was, den ge■ melden erastus uit Achajen; doch hij ontving eenigen i tijd later, bericht, dat deze zijn medearbeider te Corinthen, i alwaer hij het ambt van Rentmeester bekleedde, Rom. XVI; 23, gebleven was. Dit meldde de Apostel aen ti» i motheus, om hem daer door des te meer op te wekken , om bij hem te komen. Paulus , zegt men eindelijk, fchrijvt 2 Tim. IV: 20, dat hij trophemus te \ Mikte krank gelaten had ; maer dit bericht zou geheel i onnodig zijn, indien dit gefchied was, toen de Apostel j affcheid nam, van de Opzieneren der Ephefifche Gemeeni te, waer bij timotheus zelve tegenwoordig was, Hand. 3 XX. Dan, onzes erüchtens, heeft de Apostel dezen trophemus te Ephefen krank gelaten, toen hij, naer Rome, . gevoerd werd. Hand. XXVIII: 1—15. „ Voor het overige menen wij genoegzaem te kunnen bewijzen, dat de tweede Briev, aen timotheus, niet uit : eene tweede gevangenis gefchreven zij. Toen paulus i dezen Brief afvaerdigde, had hij lucas bij zich, 2 Tim. ' IV: 11. Maer lucas eindigt zijne gefchiedenis met het ; tweede jaer , na dat de Apostel te "Rome was overgebracht, om dat hij, door den dood, verhinderd werd, zijn gefchiedverhael verder voort te zetten. Gevolgelijk kan hij, bij paulus, in eene veronderftelde tweede gevangenis , niet geweest zijn, maer die Briev moet, binnen die gemelde twee jaren , gefchreven zijn. ,, Men grondt zich wijders , op eenige plaetzen in paulus Brieven, uit zijne gevangenis te Rome gefchreven, in welken hij zijn voornemen verklaert, om de Gemeenten , in Afien en Griekenland, nog eens weder te j zien, en zelvs om naer Spanje te reifen, Plril. I: 8, 26", j 27. II: 24. Philem. XXII. Rom. XV: 23, 24, 28. Dan de Apostel is, in deze voornemens, gelijk meermalen , verhinderd. Toen hij naer Jerufalem reisde, wist hij reeds, dat hij nimmer weder te Ephefen komen zoude. Hand. XX: 25. 5, Men voert nog het getuigenis aen van clemens den Y a ;R9.  312 J. VAN NUTS KLINKENBERG, OVER DEN nYBEL. Romein (*), dat paulus, tot aen de greufen van het Westen , gekomen is. Daerdoor verftaet men Spanje. Maer dit kan zeer wel, op Rome, zien. „ Eindelijk zullen wij 'er nog bijvoegen, dat 'er geen één bewijs zij, uit de oudheid, het welk de veronderftelde loslating, omreis, en tweede gevangenis, bevestigen zoude. De vroegfte Christen-Schrijvers melden 'er niets van. Het gene 'er eusebius van heeft, fteunt op een enkel men zegt (f). ,, Wij belluiten uit dit alles, dat 'er geen grond altoos zij, om eene tweede gevangenis van den Apostel te Rellen Cl)." (*) Epist. I. ad Corintheos c. 5. (f) Hist. Eccl. L. II. c. 22. (I) Wagenaer. Gefchied. der C. Kerk, p.361. —-— Noesselt Opusc. ad interpr. f. f. p. 243. Nagelaten Leerredenen van o. I. zollikofer , Predikant der Evangelisch-Hervormde Gemeente te Leipzig. In het Nederduitsch vertaald. Derde Stuk. Te Amfierdam by de Erven P. Meyer en G. WarnarS, 1791. In gr. octavo, 271 bladz. De Hoofdonderwerpen der Leerredenen, in dit Deel vervat, zyn de volgenden. De triomf des Doods en des Leevens. 1 Cor. XV: 54, 55 en 57. Het vernieuwde leeven van J. Ch. eene verzekering en een voorbeeld van ons toekomend leeven. 2 Tim. II: 10. Vreugde over de Opjtanding van J. Ch. Joan. XX: 19- De troostryke verzekeringen van J. Ch. aengaende het toekomende leeven. Joan. XIV: 2. De Hemelvaert van J. Ch. een ftof tot verheuging. Luk. XXIV: 50—53. De geest van het Christendom. Gal. V: 6*. De Kinderlyke gezindheid van den Christen jegens God. Rom. VIII: 15. De geestgefleldheid van J. Ch. als het kenmerk der waare Christenen befchouwd. Rom. Vijl: 9- De Christelyke Verdraagzaamheid. Eph. IV: 3. Eenige grondregels der Verdraagzaamheid. Eph. IV: 2. En laatstlyk, een onderzoek naer het gebruik van de voordetien der Hervorming, üpenb. 111: 11. —— In de behandeling dezer onderwerpen heerscht alomme die innemende voordragt, welke wy meermaels , als den Eerwaerden zollikofer by uitftek eigen , in zyn leer- trajit  «S. J. ZOLLTKOFER, NAGELATEN LEERREDENEN. 313 trant opgemerkt hebben. En 't is ook deze, die hem byzonder gefchikt maekt, om de hoofdpartyen der Hervormden tot ene gemoedsvereniging te noopen. Ene Aenfpraek, daer toe dienende, is ons te fchoon voorgekor men, om dezelve in dezen niet over te nemen. Ze (trekt ; ten befluite zyner Leerreden over de Christelyke Verdraagixaemheid, waerin hy 't 'er op toelegt om te toonen , dat i dezelve niet (leunt op eenigheid of gelykvormigheid van be' grippen en gevoelens over Godsdienftige leeringen , en even 1 20 weinig op de eenvormigheid of gelykheid van gebruiken j en plegtigheden by den Godsdienst, maer op de eenigheid j des geests of de eensgezindheid. Dit ten klaerfte ontvouwd en overtuigend aengedrongen hebbende, met aenwyzing ivan 't geen men ten dien einde in agt hebbe te nemen, ; doet hy zich verder in dezer voege hooren. „ Laaten wij dan, mijne geliefde Vrienden! den naam (van Christenen, ook in dit opzigt, hoe langs hoe meer [door daaden handhaaven. Laaten wij de eenigheid van ■Geest door den band des vreedes (leeds vaster knoopen. (Onze verdraagzaamheid moet te uitgebreider en grooter t zijn, naar maate wij meer in de kennis gevorderd zijn, en naar maate wij meer het voorrecht der Christelijke vrijheid genieten. Zij moet inzonderheid ons , die den naam van Hervormden voeren , fteeds nader tot malkan1 deren brengen, en ons iteeds naauwer in den geest met ; malkanderen vereenigen , ons die malkanderen reeds zo Ina zijn, en enkel maar in bijkomende zaaken van smalkanderen verfchillen. Of zegt mij, mijne Vrienden ren Broeders, die de Augsburgfc'ie Geloofs-belijdenis i toegedaan zijt, in welke wezenlijKe leeringen van den | Godsdienst en het Christendom wijken wij toch wel ij van malkanderen af? Bidden wij niet denzelfden éénen qwaaren God, het zelfde almagtige, alwijze, algoede Weizen, als den Schepper en Regeerer der Waereld , als den | Vader der menfchen , aan ? Eeren wij niet denzelfden Jejfus Christus , als zijnen Zoon en Afgezant , als eenen lonbedriegelijken Leeraar der waarheid, als den Verlosfer ma Heiland der menfchen? Rusten niet op ons allen de|zelfde piigten der rechtvaardigheid , der menschlievendIheid, der wijze maatigheid , der Godzaligheid? Streeven Iwij niet allen langs denzelfden weg van het geloof in |God en Jefus Christus, van verbetering en deugd , naar ■ het welbehaagen des Allerhoogften, naar de zaligheid des I hemels ? Erkennen wij niet allen de leer der Heilige Schrift om reden dat zy menig eene oude Vrouw verleidden, wier ligtgeloovigheid en tafel hun dikmaals een goed maal eeten verlchafte. lett. 1702. no, 8» Z »» En  326 W. HURD „ En evenwel, groeiden de Muggktoniaanen, van tycï tot tyd, in getal; hunne aanvoerders, om hunne naavolgcrs voor afwyken te bewaaren , voeren geweldig uit tegen de ondeugden der Presbyteriaanen, en de aanmaatigingen der Independenten. Zy zeiden, dat alle deezen Bedriegers waren, en inhaalige lieden, die zich voedden van den eerlyken arbeid der menfchen. 't Kan zyn, dat deeze befchuldigingen van alle waarheid niet ontbloot waren; maar wy hebben evenwel reden om te gelooven, dat de Leeraars der Muggktoniaanen niet minder om loon dienden, dan die geene, op welke zy het zo zeer gelaaden hadden. Gefchilvoeringeu over Godsdienftige onderwerpen mogen , misfehien , 's menfchen uitwendige hoedanigheden vermommen ; maar zy kunnen zyne Natuur niet veranderen. Wy mogen hier nevens aanmerken, dat in alle gefchiileii over de uitwendige ftukken van den Godsdienst de middelen wel veranderen , maar het bedoelde oogmerk hetzelfde blyft. Dit oogmerk is niet meerder of minder , dan te zegepraalen over de ligtgeloovigheid des Volks , en ten koste van 't zelve zyne Beurs te vullen; te zegepraalen over deszelfs onkunde , en zichzelven te vertoonen in het karacter en het kleed van Heiligen, terwyl zy in hun hart Duivelen zyn. Van ouds was dit het geval der Farizeeuwen, en het zal zo blyven tot aan het einde der waereld, zo lang 'er een valfche Godsdienst bekend en een huichelaar op aarde zyn zal. „ Tegenwoordig moeten wy de Muggktoniaanen vergelyken by die driftige Minnaars, 'die, naa zich te hebben verzadigd aan vleeschlyke genietingen, zo koelzinnig worden als de hoogbejaarden en zwakken. In den beginne blaakten zy van eene onbetoombaaren Godsdienstyver, aangevuurd door bygeloovigheid; doch zy bekoelden allengskens ; tegenwoordig zyn ze een hoop koelzinnige knaapen , die hun glas drinken en hunnen pyp rooken. „ Eénebyzoüderheid, nogthans, hen betreffende, moeten wy niet ongemerkt voorbygaan. Toen hunne eerfte Apostels bemerkten , dat het met hun op 't laatst liep, gedroegen zy zich genoegzaam eveneens als mahomet gehandeld hadt. Zy riepen hunne Aanhangers zamen, en zeiden, dat zy, naa hun overlyden, op aarde zouden wederkeeren, om hen te bezoeken; doch even als de Arabi-  VAN ALLE GODSDIENSTEN. ga** feilehe Bedrieger, bepaalden zy den tyd niet, wanneer dit zou gebeuren. Ongetvvyfeld was dit een meesterftuk Van Staatkunde. Hunne naavolgers, in de tegenwoordige Eeuwe, be* bonden nog het denkbeeld van hunne wederkomst ; zy gelooven dat de twee eerfte Apostels, of getuigen, ziek aan hun zullen vertoonen, wanneer zy gezamentlyk vergaderd zyn. Zy houden hunne zamenkomften op Zondag-avonden in gemeene kroegen, in de Voorlieden van Londen, en fpreeken over de leden van hunnen Aanhang, die vóór hen geweest zyn. Hunne gefprekken loopen niet zeer in het ernftige; zy geeven zich in dezelve groote vryheden, en gaan dikmaals befchonken na huis» „ Het blykt niet, dat zy ooit gehad hebben afzonderïyke plaatzen ter openbaare Godsdienst • oefeningen gefchikt; hunne eerfte Stichters predikten overal. De hedendaagfche Muggktoniaanen hebben geen zamenftel van Geloof of Pligten ,• ten zy het Geloof mooge genoemd, worden te gelooven in de wederkomst hunner Stigters. Dit, in de daad, is eene foort van geloof; maar niet dat geen, 't welk de Christenen geleerd worden te moeten belyden, ,, Hunne oneerbiedige behandeling van den Godsdienst beeft zeer verderflyke uitwerkzels gehad op de zeden des Volks,veelen zyn daardoor vervoerd tot Deïstery en werkdaadige Godverzaakinge. Ik zelve heb verfcheiden perïbonen gekend, die van de Methodisten waren overgegaan tot de Muggktoniaanen, en eindelyk zeer gerust Hunnerden in den fchoot der Roomfche Kerke. Deeze bekeerde Muggktoniaanen worden door de Priesters gebruikt om zo veelen onder de ProteHanten, als zy kunnen, te verleiden; niet dan te dikmaals flaagen zy gelukkig in hunne poogingen. ,, De oorfprong der Muggktoniaanen vertoont een fchrik» verwekkende fchildery van die tyden toen Engeland zonder Regcering was in de Kerk en in den Staat. Het Volk vergenoegde zich niet met ter preeke te gaan by de Presbyteriaanen , Independenten , Anabaptisten, enz. enz. i die de Kerkelyke beroepen onder elkander verdeelden; maar zy fpoorden Kleermaakers, Schoenlappers, en andere gemeene Handwerkslieden, aan, om hunne Predikfloelert op de Hraaten te'beklimmen. Zelfs verzamelden zy penningen voor de Predikers; iets, 't welk deezen beter behaagZ * de*  jlS W. HURD, VAN ALLE GODSDIENSTEN. de, dan door den arbeid hunner handen den kost te win* nen. Gelyk het gedrag der Leeraaren in de Kerken hun aanleiding hadt gegeeven om de hand te leenen tot het bevorderen van het werk der Hervorminge; dus gebeurde het, wanneer de Herftelling tot ftand was gekomen, dat de vastgeftelde Geestlykheid. en het Hof te gader hunner woede den teugel vierden, tegen alle Aanhangen zonder onderfcheid. ,, Zommigen der Muggktoniaanen wierden in gevangenisfen geworpen; alwaar zy fteeds voortgingen met voor het Volk te preeken. Anderen wierden overgevoerd na de Volkplantingen in America; doch vermids de Presbyteriaanen hier groot vermogen hadden, fleurden zy hen van de eene Provincie na de andere, tot dat zy door den dood uit hunne elenden verlost wierden. „ Van hunne voortduurende aanweezigheid in de tegenwoordige Eeuwe, zal de verftandige Leezer ligt reden kunnen geeven , wanneer hy in aanmerking neemt , dat alle Godsdienften geleerd worden ; doch op de pligtbetragting weinig aangedrongen. „ Het laatfte, 't geen wy, met opzigt tot de Muggktoniaanen , zullen aanmerken, is hier in gelegen: 't is eene droevige waarheid, dat 'er menfchen in de waereld leeven, zonder het geringfte gezond verftand, uit den Godsdienst voortkomende; dat zy, in ftede van voorwaards te zien op de zalige hoop der Onfterflykheid, niets anders gelooven dan de Opftanding van twee Bedriegers. Wy voegen hier nevens , dat 'er nog heden een aanzienlyk getal van deezen Aanhang, in verfcheide oorden van Engeland, moet voorhanden zyn. Want het is niet lang geleden , dat 'er eene nieuwe uitgave in drie Deelen in Quarto,wierd vervaardigd van Rapfodie'n van muggleton en reeves; want, waren 'er geen Koopers geweest, men zou geenen Drukker gevonden hebben." By dit Deel is gevoegd het laatfte Stel Plaaten, die, gelyk de voorgaande, onderfcheide waarde hebben. Re-  jr. J. VGLTELEN, REDENVOERING. 32f Redevoering van f. j. voltelen , Hoogleeraar in de Geneesen Scheikunde , over het Dierlyk Magnetismus , opentlyk uitgefprooken , by het plechtig nederleggen van den Post van Re£tor Magnificus van 's Lands Hooge Schoole te Ley* den, den 8 Febr. 1791. Uit het Latyn vertaald, door j. veirac , JVI. D. enz. te Rotterdam. Te Leyden by tl. Mostert, 1791. Behalven het Voorwerk, 100 bladz. in gr. 8vo, In het Voorbericht geeft de geleerde Vertaaler dezer Redevoeringe een kort en zeer onpartydig verflag van dc zeer veel gerugts gemaakt hebbende en wondergelykende geneezing van zekere barbara van nout, door middel van de Mesmeriaanfche betasting , of het zogenaamd Dierlyk Magnetismus, te weeg gebragt, zonder evenwel daaromtrent iets Heiligs ten aanzien der mogelykheid, of onmogelykheid, van kvvaade trouw, of iets diergelyks, te willen beilisfen 5 laatende zulks (met het grootiie regt) liever aan nadere proeven , of wel aan den tyd, over, die dikwyls de beste Geneesmeester is van hun, die, al te zeer tot het wonderbaare genegen, op het eerfte verfchynzel van diergelyke gebeurtenisfen, vermoeden, dat de gaave van wonderen te verrigten op nieuws aan zommige menfchen medegedeeld is. Aan het einde der Voorrede van den Auteur, vindt men , voor de Liefhebbers, een aantal Gefchriften vau ouder en nieuwer datum opgefteld, die over het Dierlyk Magnetismus handelen. In het begin der Redevoering toont de Hoogleeraar, dat het Menschdom, in deze onze, by veelen voor reeds verlicht geachte, eeuw, nog evenzeer tot het wonderbaare, tot byi'eloof en dwepery, genegen is dan in de voorgaanden, en dat het 'er nog verre af is , dat die thans juist zo veel wyzer zoude zyn als zy geleerder gefchat word. Eene gewis maar al te treurige waarheid , waarvan ieder die eenige ondervinding by vyat Menschkunde gevoegd heeft, ten fterkften overtuigd is , en waarvan de oorzaak veel gemakkelyker te ontdekken dan wel te geneezen is. Vervolgens gaat hy tot het onderwerp zelve over,en wyst de wegen aan , langs welke de roem van het wonderbaare vermogen van den Zeilfteen, door onkunde en bygeloof, by de oudfte Volken tot den hoogden top geklommen is, én wat men niet al voor Tovtrkuuften geloofd heeft Z 3 daar  53© J- F- VOLTELEïï, REDEVOERINGEN. daar door te kunnen uitrichten; dit verhaal volgende, leid hem tot op het tydflip (1774), wanneer zekere mesmer te Weenen Magnetifche Wondergeneezingen begon te verrichten : wiens gevoelen hy opgeeft , en het voor mesmer ongelukkig gevolg aldaar, veroorzaakt door de valfchelyk voorgegeevene geneezing van zekere jonge Juffr. paradies ; weshalven hy, uit Weenen gebannen, zyn fortuin in Parys poogde te maaken. De Hoogleeraar geeft daar op een breedvoerig verflag van mesmer's Magnetifche zaal en manier van geneezing daar te werk gefield, niet de daar by gebeurde verfchynzelen welke zich by de Lyders vertoonden ; de algemeene toejuiching die dezelve by het onkundige gemeen, en by veele anderen, verwierf, waardoor verfcheide Genootfchappen, onder den naam van Harmcnifche bekend, ontftonden; de gevoelens van zommige aanhangers van het Magnetismus , en wat daar uit weder voor nieuwe geneeswyzen ontftaan zyn. Eindelyk gaat hy over tot een naauwkeurig onderzoek en toetze van de zaak zelve, fchift zo veel doenlyk het waare van het valfche, — het misfehien gebeurde van het voorgewende, en toont door veele bondige béwyzen aan_, dat daar niet alles, wat 'er door zoortgelyke Magnetifche geneeswyzen voor geneezen opgegeeven word , met recht tegengefproken kan worden , zulks echter aan geheel andere oorzaaken, dan wel aan het Magnetismus, moet toegefchreeven worden. Maar wy kunnen den ïloogleeraar, uit gebrek aan ruimte, daar in niet verder volgen. Ieder Leezer die belang Helt in eene grondige onderrichting nopens het bedrieglyke van het Dierlyk Magnetismus, wvzen wy naar het Werk zelve; niet twyfelende of hy zal de begeerde opheldering daar in aantreffen. Vervolg op m. n. ciiomei. Algemeen, Huishoudelyk, Natuur- Zedekundig en Kunst-Woordenboek, duor j. a. de chalmot. Vtrrykt met Kunstplaaien. Twaalfde Stuk. Te Campen by J. A. de Chalmot, en te Amjterdam by J. Yiitema, 1791. In groot Quarto. Veelvuldige Aankondigingen van dit Vervolg des dus uitgebreid wordenden Woordenboeks ontflaah ons van het herhaalen, hoe wyd bevattend het plan is 't geen de Uitgeever zich heeft voorgeftdd. Vanhier ontmoeten wy ■ ook  VERVOLG OP CHOMFX's WOORDENBOEK. 33t ook in dit Xllde Stuk, even als in de voorgaande, wel eens een Artykel, dat men juist niet zou verwagt hebben aan te treffen ; ook eenige die Verhandelingen op zich zeiven mogen genaamd worden , als by voorbeeld, in dit Stuk, de Kruidkunde, weik meer dan 19, en 't geen den Koophandel betreft, 't welk 15 bladzyden beflaat. By het leezen van dit laatfte vonden wy eene Kwaal vermeld,onder den naam van koopziekte of Koopzugt, welker befchryving ons niet ongepast voorkwam, om, by verandering, hier over te neemen. „ De koopziekte, of Koopzugt, is eene byna onverwinnelyke zugt of begeerte, om al het geen men ziet, ware het mogelyk, in eigendom te bekomen; een zwak, dat aan veele mannen en ook niet zelden aan de vrouwtjes eigen is. Zekere Schryver zegt niet onaartig , dat even als het menschlyke Lichaam aan veele ziekten onderhevig is, zo ook de geest verkeerde neigingen, tastbaare dwaasheden, hebben kan, welke hem even fchadelyk zyn als de ziekten het lichaam. Met recht, kan men onder deeze neigingen en dwaasheden de Koopzugt of Koopziekte rangfchikken, een euvel , waarmede veele Menfchen behebt zyn; en welke hen aanzet tot het koopen van eene menigte dingen, welke hen volftrekt noodloos zyn, en die hen, hoewel anders mogelyk verre verwyderd van kwistig, ja fomtyds zelfs fpaarzaam zo niet gierig , aandryft tot het doen van zogenaamde Koopjes , welken fchoon verre beneden de waardy, nogthans, altyd te duur zyn, dewyl het goed niet gebruikt wordt, en dus het uitgefchooten geld langen tyd rentloos blyft leggen. Want veronderftellen wy eens, iemand heeft een Koopje aan het Kabinet, dat 150 guldens waard is, en waar voor by maar 100 guldens betaalt, doch, dat hy eerst over co jaaren gebruiken zal, zo behoeft men voor de rente 3 ten honderd te rekenen, en de man heeft het Kabinet 10 guldens te duur, behalven dat het, door (laan en ouderwets worden, mogelyk in innerlykc waarde nog de helft vermindert. Zo vindt men veele menfchen , die kamers en zolders_ opgepropt hebben van tafels , ftoelen , kabinetten, fpiegels. koffers met ftoffen, linnen, lakens, en diergelyken, waar aan zy, al bereikten zy de jaaren van methusalem, hun leeven lang genoeg zouden hebben, en die evenwel geene gelegenheid zullen laaten voorby gaan , om , zo als zy zich verbeelden , een Koopje te Z 4 doen.  VERVOLG doen, Menfchen van welken het jammer is dat zy niet tot uitdraagery opgebragt zyn ; dewyl zy dan met waar-, heid Koopjes zouden kunnen doen, alzo 'er dan mogelykheid weezen zoude iets op de gedaane Koopjes te winnen. Het denkbeeld van een Koopje te doen, en daar by dat het goed, met te blyven leggen, geen brood eet, gelyk men zegt, beweegt veele menfchen om te koopen, en dik. wyls duurder te koopen dan zelfs op dien tyd het goed waard is. Zo ziet men dikwils, op publieke verkoopingen van huisraad en diergelyken , het oude half verlleetene goed duurder gaan , dan het nieuw zynde gekost heeft; alleen maar om dat de menfchen, onkundig van den vvaaren prys der goederen, en nu en dan op een erfhuis een Koopje hebbende gedaan of zien doen , zich verbeelden dat men om Koopjes te doen, daar, en niet in de Win,-, k'-ls, koopen moet. Men biedt aldaar tegen elkanderen op, jaagt het goed verre boven zyne waarde, en een ie-, gelyk , hoewel dikwils voor twintig of meer ten honderd bedroogen , treedt nogthans triumpheerend na huis, om met uitgelaaten blydfchap te vertellen war Koopjes zy ge-i daan hebben, ,, Zo lang nog deeze Koopzugt zich tot kleinigheden bepaalt, gelyk dit meest zo met de Vrouwen is, die gemeenlyk maar Koopjes van floelen, tafels, linnen, kanten en dergelyken doen , is het wel eene belachlyke en fchadelyke dwaasheid; maar 't wordt zelden, of zy moet tot een alleruiterfte gcdrteven worden, zo bederflyk dat zy cieruïne der menfchen na zicli fleept. Dan, 't geen ergex' . is , veele Mans zyn aan dezelfde dwaasheid verllaafd, en door Koopjes van huizen, landeryen, koopmanfchappén, die hen, binnen weinig jaaren, met hun huisgezin ruïneeren, Dit foort van dwaasheid is van erger natuur; doch daarom niet minder gemeen. De vooibeelden van, zulke Koopers zyn zo weinig zeldzaam, dr,t het ongelukkige getal der geenen , die zich geruïneerd hebben , weihalf uit dwaaze Koopers. beftaat. Vooral is het kwanfelen, zo als men het noemt, een allerfchadelykst ding , en in den grond niets anders dan eene Koopziekte, welke by het aangaan des Koops denken doet dat men een zeergoede koop aangaat , wanneer men dan naderhand dat goed moede wordt , en het daarom weder verkoopt , of het verkoopt om geld te hebben , tot betaaling van een nieuw Koopje van denzelfden aart. Het kwanfelen is op den duur ahyd fchadelyk; dewvl men4 als men iets kwyt  OP CKOMEL'S WOOKDENlïOEK. 333 wil weezen zonder daar toe de bckwaatne gelegenheid at te wagten, het gemeenlyk zeer goedkoop, en dus met verlies, moet verkoopen. Vooral is het kwanfelen in vaste goederen zeer fchadelyk, dewyl men altyd de kosten, die op het koopen en verkoopen loopen , en in zulke gevallen , vooral uit hoofde van 't geen aan 't land moet betaald worden , zeer zwaar zyn , onfeilbaar verliezen moet. „ Maar hoe is het mogelyk, daar de dwaasheid deezer Koopzugt zo tastbaar is, dat zo veele menfchen daar aan vast kunnen weezen? Hoe kan eenig mensch zich verbeelden , dat hy zich waarlyk bevoordeelt, wanneer hy goederen koopt, wel goedkoop, maar evenwel, dewyl hy |e niet gebruiken zal, en ze niet weder denkt te verkoopen, altyd te duur? Hoe kan een kwanfelaar, die een huis koopt, dat misfchien vertimmert, en over een jaar verkoopt, veeltyds met verlies, altyd met verlies der onkosten , om weder een ander huis te koopen, dat misfchien ook te verbouwen , en wederom over ecu jaar ook te verkoopen, hoe kan zulk een Man denken, zich geen nadeel te doen? Want een iegelyk begrypt, dat ik hier met fpreek van enkele gevallen, wanneer men naamlyk het goed, na het geko'gt te hebben, met eene winst verkoopt groot genoeg om de onkosten van 't köopért-, -t verkoopen, en van de nieuwe koop, die in plaats moet gedaan worden , ryklyk goed te maaken. In één woord , hoe kan men zo dwaaslyk koopen, hoe zo kwanfelen, zonder volflaagen zot te zyn? ,, Deeze vraag zou onoploslyk weezen, indien dit llag van menfchen waarlyk uit winzugt zo handelde. — Dan moesten zy volflaagen zot zyn. Maar in weerwil van al hun ltoffen op hunne Koopjes, weeten zy gemeenlyk wel, dat zy eene verkeerde koopmanfchap doen , doch gaan evenwel voort , niet om zich te verryken, maar uit hoofde van eene geneigdheid tot koopen, die wel te regt eene Koopziekte genoemd wordt, welke zy zei ven niet weeten. Het doen van Koopjes is alleen maar een voorwendzel, waar mede zy anderen, en fommigen ook zich zelven, zoeken te verblinden , en om het verwyt dat zy gekke koopen gedaan hebben van hunne halzen te fchuiven. Dit zelfs geeft veelen eene foort van gerustheid , die wel bewust zyn dat hun koopen eene [dwaasheid is, doch, dat evenwel niet kunnende laaten , zichzelven met die gedagten zoeken te vrede te Hellen, dat 'er evenwel niet ? Z 5 veel  534 VERVOLG veel verlies op loopen kan , dewyl zy een Koopje «daan hebben. De mensch is in veele gevallen geneden zich te bedriegen. Het geen hem onaangenaam is, zoekt iiy aan zynen geest te onttrekken ; om die reden vestigt hy zyne aandagt op andere voorwerpen, en door aan die eene derke aandagt te verkenen, verdooft hy in zynen geest de voordelling van 't geen hem onaangenaam is. ,, Doch waar uit ontftaat dan deeze Koopziekte ? Uit niets anders dan uit een innerlyke zugt na verandering ; eene zugt welke alle menfchen, fchoon den een meer dan den anderen , eigen en als aangebooren is. 't Is ook niet moeilyk reden te geeven van die zugt; zy ligt in onze natuur. Wy begeeren allen eenen ftaat van volmaakt geluk, van de grootfte vermaaken. Wy verlangen allen, zonder tusfchenpoozing, van het eene vermaak tot het andere over te gaan , zonder dat 'er zich eenig ongenoegen, eenige fmert, onder menge. Wy wenfchen allen, dat de vermaaken, die wy werklyk genieten, den hoogiten trap van aandoening voortbrengen. Nu, geen ftaat des leevens kan zulk een geluk opleveren, geen vermaak is in zichzelven volmaakt , dat is te zeggen, «een vermaak brengt de allerfterkfte aandoening te w'eege en is volkomen ongeftoord. Dit ontfteekt de begeerte naar nieuwe vermaaken; niet zo zeer, om dat wy denken door dezelve tot een volmaakt geluk te zullen komen, en dat die nieuwe vermaaken in zichzelven van al het onvolkoinene der anderen zullen vrv weezen ; maar , om, door het vermeerderen van het getal onzer vermaaken, derzelver gebreklykheid te vergoeden, en om dat wy ons van het genot van een nieuw vermaak, ten minden, het vermaak der nieuwigheid belooveu. Prior befchryft deeze onvergenoegdheid en zugt na nieuwigheden , welke den mensch eigen is, zeer fraai (*). „ Wy wapenen onzen wd tegen onze rust, in 't midden van onzen overvloed „ is 'er altyd iets, dat u, dat my, dat hem, naar paar- den, huizen, fchilderyen , buitenplaatzen, doet verlan„ gen. Dit wreede iets, eer het verkreegen wordt, maakt „ al het overige bitter; dat iets, indien wy het konden „ verkrygen , zou ook weldra eene nieuwe fmert voort„ brengen." „ Die (*) Wy geeven de Vertaaling nlleen. De Engel'che Dichtregelen worden in het Woordenboek mede gevonden.  op chomel's woordenroek. 335 „ Die menfchen, welken aan deeze Koopziekte onderhevig zyn, belooven zich by ieder nieuw ftuk, 't welk zy koopen, eenige nieuwe bezigheden, die hunne geesten werk verfchaffen zullen. Zyn het huizen, zy maaken ontwerpen om te vertimmeren, te verfraaijen, te meubileeren ; zyn het buitenplaatzen, om te planten , te verbeteren ; zvji het landeryen , om het zo aan te leggen, dat derzelver inkomften vergroot worden. Dit dryft hen i tot koopen. Hebben zy gekogt, zyn de huizen ver- 1 timmerd, verfraaid, gemeubileerd; zyn de buitenplaatzen 1 verbeterd, de boomen geplant; zyn de landeryen be| bouwd, zy vinden niets meer te doen, en hun geest verj langt na nieuw werk. Doet zich dan de gelegenheid op 1: tot nieuwe koopen, zy zyn 'er gereed toe, en zouden 1 zy dan de kans zich laaten ontfnappen om een Koopje | te doen ? Neen, veel liever het oude verkogt, al is het j met eenig verlies, indien tot het doen des nieuwen Koops 3 hun anders de penningen ontbreeken. Zo gaat hst, de ongenoegzaamheid van alle onze genietingen dryft ons j geftadig na iets nieuws; wy hebben tot voedzel onzer j zielen even zo zeer verandering van bezigheden van noo1 den, als tot het voedzel onzer lichaamen verandering van ij jpyzen. En hoe meer de menfchen zonder bezigheden zyi), hoe meer ledigen tyd, en gevolglyk hoe meer gelegenheid om zich te verveelen, zy hebben; des te meer haaken zy naar verandering, des te meer hebben zy geduurig iets nieuws van nooden. En dit is de reden, ! waarom men onder leegloopers, en vrouwen, die in haar huishouden geene geftadige en drukke bezigheden hebben , de meeste Koopzieke menfchen vindt. ,, De mensch blyft altyd een kind, dat is te zeggen, hy behoudt altyd die algemeene beginzelen, welke hem in zyne kindsheid werkzaam maakten. Toen haakte hy fteeds naar iets nieuws, hy moest geduurig nieuwe poppen , nieuwe kleederen, hebben. Groot geworden, verandert hy niet van beginzelen ; op zyn best verandert hy van voorwerpen. In plaats van houten paarden , van ratels , van hansworften , moet hy equipages,, huizen, buitenplaatzen, fomtyds nog daarby titels, hebben; maar ook die equipages , die huizen , die buitenplaatzen , die titels , na , op het oogenblik dat zy verkreegen worden, op zynen geest denzelvden geweldigen indruk van vreugderyke vervoering, als een nieuwe pop, gen nieuw kleed, op den geest van een kind gemaakt te  33*5 VERVOLG OP CHOMEL'S WOORDENBOEK. te hebben , zyn welhaast onvoldoende; 'er wordt iet$ nieuws verdicht, om den kwyne-nden geest uit zyne kwellende werkloosheid en leevenlooze onverichilligheid op te wekken." Men moet van dit Werk zeggen, dat 'er een groote menigte fchoone Artikelen, over allerleie Onderwerpen, in voorkomen ; dat het zich by uitltek wel (taande houdt ; een gantfche Bibliotheek op zich zelve is, en, inzonderheid op een Buitenleven, met nut en vermaak kan gebruikt worden. ——| »—. 1 _ Vaderlandfche Historie, vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden , zints den Aanvang der NoordAmericaanfche Onlusten , en daar uit gevolgden Oorlog tusfchen Engeland en deezen Staat , tot den tegenwoordigen tyd. Uit de geloofwaardig /te Schryvers en egte GedenkJlukken zamengejteld. Met Plaaten. Ten vervolge van wagenaar's Vaderlandfche Historie. Zevende Deel. Te Amfterdam by J. Allart, 1791. Behalven het Register, 395 bl. in gr. isvo. De fchynbaar gemaklyke, doch in de daad moeilyke , taak om de Gefchiedenis zyns Tyds te befchryven, zet de Agtervolger van wagenaar , met onverinoeiden yver, voort. Nieuwigheid kan het aanlokkende van zulk een Werk niet uitmaaken. Naauwkeurigheid, Onzydigheid , en gepastheid van ftyl, behooren zulks te vergoeden. En zal men geen reden vinden om den Schryver deezes Vervolgs die hoedanigheden te weigeren. Het blykt dat hy de egte bronnen opgezogt, en de waarheid in befcheidenheid, in een voeglyken (tyl, gefchreeven heeft. Dit Werk zal met dit alles niet behaagen kunnen aan dolle Yveraars voor de eene of andere Party in den Lande. Dan mogt hy, het eerfte Deel, in den Jaare MDCCLXXXV1, fchryvènde aan zyne Land- en Tydgenooten, reeds te gemoete voeren: „ Wy zullen misfchien den zodanigen, die geheel vuur zyn, en gewoon bykans geene andere dan daar door ingegeevene Schriften te „ leezeu, te koel voorkomen. Wy kennen de uitwerkzeis van Partyfchappen, in de tyden, door ons behan9, deld , zo zeer als immer woelende; wy weeten hoe deeze vooringenomenheid baaren, (om niet te fpreeken van laage Huurlingen en alles nederflansfende ,, Broods  VADERLANDSCHE HTSTORIÉ. 33? i, Eroodfchryvers) welke dikwyls Perfoonen en daaden in >, zulk een valsch en ongetrouw licht plaatzen, dat Lief„ hebbers van heufche Onpartydigheid, die het om de „ waarheid te doen is, het niet verdraagen kunnen, en ,, alle reden hebben, om de berigten van wederzyden te „ wantrouwen , en geen derzelven aan te neemen, dan „ naa dezelve in de fchaale der wikkende Oordeelkunde „ opgewoogen te hebben. Men duide het niet euvel, „ dat wy deeze lesfe des Schryvers van de Vaderland„ fche Cl.aracïerkunde fteeds indagtig waren. Schamperhe- den te zeggen, en op een te ftapelen, is eene kleine, en, „ onzes inziens , eene veragtlyke kunst ; billyke veront- vvaardiging , by gepaste gelegenheden , te laaten bly„ ken , regtmaatig." Hy blyft zich aan deezen Regel vasthouden, ook nu hy de neteliger Tydperken nadert. Het Vilde Deel, 't geen wy voor ons hebben, ftrekt hier van ten blyke. Het XVIIde Boek , waar mede 't zelve aanvangt , geeft een breed verllag van het voorgevallene omtrent de Militaire Jurisdictie , en derzelver Affchaffing in de Vereenigde Gewesten ; als . mede van de verfchikkingen in het Krvgsweezen van den Staat gemaakt. Hoe de Koning van Pruisfen zich de zaak des Stadhouders aantrok , en met welk een oog verfcheide Gewesten dit befchouwden. De onrustige beweegingen te Rotterdam op 'sPrinfen vyf-en-dertigften Jaardag worden met de billyke veragting befchreeven, en het geval van /. p. van der. capelle , by zyne Hoogheid in verdenking gekomen, vinden wy getrouw geboekt, als mede het gebeurde met den Heer l. j. j. rengers , tegen wien men voor 't Hof van Friesland de eisch deedt van lyfltraflyk, wegens de misdaad van Meineed. Het XVIIIde Boek loopt over de Bezending van Friesland , wegens de vermindering van de Quota van dat Gewest , en het hoogloopende gefchil daar over tusfchen de Bondgenootfchaplyke Gewesten gereezen; over de Geldbehoefte der Oost- en West - Indifche Maatfchappye met het geen ter te gemoetkoming daar van te werk gefield wierd; Hukken zeer verfchillend beoordeeld; over de pooging om den Handel op Rusland van lasten te ontheffen; over den gevreesden Oorlog met de Algerynen, en de veriterking der Vriendfchap met den Keizer van Marocco. — Dit Boek , verhaalende het geen bepaald tot het Jaar MDCCLXXXIII behoort, vermeldt in 't einde den langduurigen Nevel, die in 't zelve, hier zo wel als elders, zeer op- mer-  33» VADERLANDSCHE nierkelyk was. „ Zulks, gelyk hy te recht opmerkt," ,, kan dienen om de onrust en angtsvalligheden, by het we„ der verfchynen van zodanige Vernevelingen, te verban„ nen, het wonderbaare te doen verdwynen, en, door de „ Gefchiedenis voorgelicht, zich verzekerd te houden, dat „ 'er als dan niets voorvalt, of het gebeurde meermaa„ len , te wege gebragt door tweede oorzaaken, die niets „ gemeens hebben met die , welke bygeloof, fchrik en „ vervaardheid, zich voor oogen fchilderen, 't geen ia deeze dagen , hoe verlicht ook geheeten , veeler ge- val was." Met het XIXde Boek opent zich een nieuw tooneel » en op 't zelve de beginzels van den zogenaamden Keizer» lyken Oorlog. De Schryver vangt het in deezer voege aan. ,, Schoon Keizer josephüs de II, op zyne Reize „ door deeze Gewesten, by den Landzaat veel eers in„ gelegd hadt; fchoon veelen zyn zeggen, by het affcheid „ neemen van de Amjterdamfehe Regeering, dat hy, als „ een Wereldburger, hun voor waare Patriotten hieldt, met „ het hoogfte genoegen hoorde ; fchoon de ongunfüge „ denkbeelden, door zommigen, wegens deeze bezigtiging „ zyner Oostenrykfche Nederlanden en een gedeelte dér ,, onzen, opgevat, verdweenen, toen hy het verzoek der „ Antwerpenaaren, tot opening der Schelde, van de hand ,, wees , om de heilige trouw der nog ftandhoudende „ Verbonden niet te fchenden; verminderde by eenigen de hoogagting voor dien Vorst, toen hy het flegten der Bar,, riere-Steden vorderde, en hoewel niet weinigen dit eer als voor- dan naadeelig aan onzen Staat befchouwden, ,, keurden zy de wyze dier vorderinge af: dewyl ze maar al te duidlyk aanwees , hoe weinig pligtpleegings mag* „ tige Vorften doorgaans maaken met kleindere Mogenhe,, den ; hunne voordellen als geboden aandringende en „ uitvoerende, zonder het oor aan Tegenvertoogen te lee„ nen (*). Dan dit Jaar (MDCCLXXXIII) liep niet ten „ einde, of deeze Vorst vertoonde zich in een veel on„ gunftiger licht, en het fcheen gefchaapen, of onze Staat, „ nog naauwlyks van den last eens kostbaaren Zee-oor„ logs met Groot -Brittanje ontheeven , Rondt in een ,, hachlyken Land-oorlog met den Keizer te worden in- gewikkeld. (*) Zie onze VaderU Hht. IV. D. bl. 120. 127—141.  HISTOR IE. 539 „ Josephus de II, met een geest vol ontwerpen, ea „ van eenen rustloozen aart? agtte dit tydltip gunflig tot „ het vormen van groote onderneemingen. De voornaam„ He Mogenheden van Europa vonden de Schatkisten uit„ geput door den jongst gevoerden Oorlog, en niets dan „ eene zaak van het uiterst en dringendst aanbelang fcheea ,, genoegzaam om hun fchielyk weder op het tooneel ,, des Öorlogs te doen treeden. De Vereenigde Neder„ landfche Gewesten lagen te midden van deeze Mogenhe„ den, grensden aan de zyne, en de gemaklykheid, waar „ mede men de ontruiming en llegting der Barrière-Ste„ den hadt toegeftaan, gaf grond, om te denken,dat hy, „ met weinig moeite, verdere eifchen op deeze nabuu,, ren, door den Oorlog met Engeland verzwakt en als „ nog met geen magtigen- Bondgenoot, te hunner befcher„ minge, verbonden, zou kunnen doen gelden." Het geval aan den Doel, de inneeming eeniger zwakke Forten aan de Schelde , waar mede de twist een aanvang nam, zo vreemd in de geheele toedragt, en het Vertoog des BrusJeifchen Hofs, de zaak in een zo ongunflig licht van terging en aauval Hellende, als hier befchreeven wordt, „ maakten," volgens onzen Gefchiedfchryver, „ eenen Herken indruk op de Landzaaten. Men „ veroorlofde zich veelerlei gisfingen, aangaande den oor,, fprong, waar uit het geval gefprooten was , en het „ oogmerk waar toe het zelve dienen moest. In de toe„ neemende verbittering der twee Partyen, ontbrak het niet „ aan de zodanigen , die dagten en openlyk beweerden, „ dat deeze nieuwe Verfchillen en Oneenigheden , met op- zet, aan 't Gemeenebest berokkend waren door die Par,, ty, wier belang het was de Landmagt van den Staat te ,, vermeerderen. Geen fchaduw van twyfel, dat hetgefchied zou zyn om gelegenheid te fcheppen tot het wapenen „ der Burgeren , deedt zich op ; integendeel liepen 'er gerugten die den Stadhouder ten laste lagen, heimlyke ,, bevelen aan den Luitenant-Colonel van sciiwejnitz gezonden te hebben , om gelegenheid te zoeken tot eenig Gefchil met het Gouvernement van Brusfel, en „ de Republiek in te wikkelen in eenen Oorlog uit in- zigten met de waare belangen van dezelve niet over- „ eenkomftig. De invloed van Groot - Brittanje bleef „ niet buiten bedenking (*)." Oa- (*) Cm. van Eurtf*> I D' bl. i ji. De Pest va? de Neder-  340 VADER L A N D S C H E Ondanks de Beftemming van Gelastigden tot vereffening der gcreezene Gcfchillen , en bepaaling der Grensfcheidingen, reezen 'er, eer deeze gereed waren nieuwe Onlusten , nieuwe Klagten, over de fchennis van 's Keizers Grondgebied; en in 't einde dong de Keizer na de Vrye Vaart op de Schelde. Wat 'er al te werk werd gefteld ? om die met indringing te verkrygen , en met hoe veel infchiklykheids onze Staat die tergingen bejegende, gelyk dit Gel'chiedblad ten vollen uitwyst, deedt de Keizer de ontzettendfte Vorderingen en Eifchen op den Staat, vergezeld van een Vertoog, niets anders ademende dan een vertrouwen van derzelver billykheid en regtmaatigheid (*). „ Veel , zeer veel," merkt onze Gefchiedfchryver op , ontbrak 'er nogthans aan, om die gevoelens gaande te j, maaken by de Ingezetenen deezer Landen, by derzclBeltuurders , of by andere Volken van Europa. Dè „ billykfte zo wel als hoogstgaande verwondering verwekten alle deeze Vorderingen van het Gouvernement) te Brusfel, in een tyd dat dit Gemeenebest in de bes„ te verltandhouding ftondt met het Huis van Oostenryk. Die verwondering groeide aan als men het oog floeg op de middelen en wegen, die hadden moeten dienen om zodanige Eifchen aan onzen Staat te doen. Dc \\ Gefchiedenis leerde te zeer hoe het nimmer aan gefegenheid mangelt om Staatkundige Vorderingen, welke het eene Volk goed vindt op een ander Volk te maa« " ken, met redenen te bekleeden, die 'er, althans opH pervlakkig, een billyk en regtmaatig voorkomen aaii „ byzetten. Doch men twyfelde zeer, of het Gouvernement van Brusfel zich in deezen ten vollen in Haat zau bevinden om de voornaamfte dier Eifchen , thans" ,) op eenen zo Heiligen en beflisfenden toon aan 'sLands „ Vaderen voorgedraagen, met voldingende bewyzen van M regtvaardtgheid te kunnen flaaven. Zommigen „ meenden dezelve niet anders te moeten aanzien, dan „ als de Vorderingen van eenen magtigeren, die eenen „ zwakkeren veragt , gewaande of gefmeede Eifchen op Eifchen ftapelt , met oogmerk om uit eenen gezogten „ oor- Rhyn, V D. bl. 616. VI D. bl. 1006. Brief van zyne Hoogheid ever het niet zenden van Troepen na de Grenzen , van 24 Mey 1783. N. Neder/. Jaarb. 1783. bl. 974. (*) N. Nederl. Jaarb. 1784- bl. 1464 1473.  historie. 341 oorlog voordeel te haaien , of met hoop van, indien „ men llegts de helft der Eifchen erlangde, dan nog eene „ groote winst met het verkreegene te doen, en voor het „ kwytgefcholdene nog dan naam van heusch , infchiklyk „ en ontfermend, te erlangen. Anderen merkten, met „ grond, aan, dat het eene waarheid was, die, zo lang „ 'er eenig Volksregt geëerbiedigd werd , ook erkend" „ moest worden , dat alle Beloften , Verpligtingen en ,, Verbonden, welke tusfchen Volken en Volken worden „ aangegaan, van eene wederzyds verbindende kragt wa„ ren, en dat geen der Partyen eenig regt hadt om op „ de vervulling der voorwaarden door de anderen aan te driogen, zo hy zelve niet aan de Belofte en Verbinte„ nisfen, door hem gedaan, naauwkeurig heeft zoeken te „ beantwoorden, 't Geen men oordeelde, dat, in het tegenwoordig geval, ten opzigte van het Huis van Oos- „ tenryky geenzins plaats greep. Men nam ook in „ bedenking, hoe de Wereld wist en de tegenwoordige „ Eeuw getuigenis droeg, dat het aanzienlyk Huis van „ Oostenryk eene uitlteekende verpligting hadt aan ons weleer zo gezegend en vermogend Gemeenebest; wes„ halven het niemand kon verwonderen, hoe, uit hoofde van dit een eu ander, rfét tegenwoordig gedrag van „ het Gouvernement dier Staaten , die zelve ten koste „ van het goed en bloed onzer Voorvaderen, aan het Kei„ zerryk waren gehegt geworden , de gevoeligheid van „ 's Lands Vaderen op eene wyze hadt opgewekt, de„ welke, indien zy niet beftuurd werd, door die Wys„ heid , door die Bedaardheid en door die Langmoedig„ heid, welke door alle eeuwen heen het Character on„ zes Landaards kenfchetften, aan hun welligt andere maatregelen zou hebben kunnen voorfchryven, dan hunne toegeevenheid en agting voor den ouden Vriend desGemeenebests, tot nog toe, aan hun hadt vergund." Hoe zeer van onzen kant die Eischen beantwoord wierden, kwamen 'er nieuwe ter baane , onder deeze zyn aandrang op de Vrye Vaart op de Schelde, 't welk, naa veel tusfchen vallende, hier breed geboekltaafde, Gebeurtenisfen, met het fchot in een Keizerlyk Schip,,'t geen door wilde vaaren , den Oorlog deedt gebooren worden; zo dat 'sKeizers Afgezant den Haag verliet, en veel Krygsvolks na de Nederlanden afzakte. Voorts behelst dit Boek de Handelingen met Frankryk ever dit Gefchil, de aanfehaffing van Krygsvolk, en het lbtt. 1792, wo. 8. At om-  34a V JLDERiANDSCHE omzien na vreemde Hulpe: wegens dit laatfte merkt de Schryver op. „ Behalven de hulp die men van Frankryk „ verhoopte, ftreelden eenigen zich met de verwagtmg „ eener afwending ten onzen voordeele, welke te vvege „ gebragt zou kunnen worden door den Turkfchen Kei., zer, die, zints lang, door de vereenigde Mogenheden , „ de Beheerfcheresfe aller Rusfen, en den Keizer verne„ derd, geoordeeld werd op eene gelegenheid te loeren, „ om zich van die vernedering te wreeken. Dan. „ meer hoops fcheenen veelen te Hellen op den byftand „ des Konings van Pruis/en , eensdeels uit aanmerking ,, van een vcronderftelden kenbaaren na-yver tusfchen ,, frederik den grooten dl joskphus dén II, w<-Uve taalkundige n. iiinlopen te Alkmaar doet, met de D ukgave van dit zaaklyk en uitgebreid Register, op huïdecopbr's Proeve van Taal- en Dichtkunde, zynen S en Letterlievenden Landgenooten, eenen grooten dienst Alles wat in de drie eerfte Deelen , met zo veel JS ca b eLenheid, uitvoerig behandeld is, wordt 111 dhVkrde Deel herhaald, en zaamgedrongen voorgeteld. De vo gelde twee Artykelen kunnen ter Proeve dienen; Soetend de Leezer daar by in acht neemen dat de getalSerken tusfchen C ) ^™ds ■ v0?r de h™?T deh eerden druk , (nmr een Deel in quarto beflaandej ^ Z^\TLeevendig onderfcheiden, j laatde niet mfar o! tft'zyt"tnden meer'doen kan dan de gemeene man Hoofdig, iemand die onverzettelyk waanwys is. /yvS, die watclikker van lyf is dan de gemeene man. Uevendig en Leevende verfchillen, als haastig en haast ni vraatig en vreetende, faaperig tn Jlaapende, JcheuPg tn Ichietende, yverig en yverende, willig en wUwde, £$r« »;H^f' «mes t eer-  fa. huydecoper's proeve van taal- en dichte. 345 eerfte voor 't laatfte niet zonder voorbeeld der Ouden gevolgd, 315, 316. (572.) Deeze onderfcheiding Hechts een fraaije verkiezing, 313 en 314. Aant. Zie voorts op de Terminatie, en dio Terminatie. Leggen, ponere, praet. Leide. Niet lag, eigenl. praet. van Liggen, jacebat. III. 143, 144. (505) Lei echter voor /ag gebruikt. Zo ook Lag voor Lei of Leide, en beide afgekeurd, 144, 145. (505 , 506) leggen , enz. jacêre, eigenl. Liggen, ook Leggen in die beteekenis gevonden, 146. (506) Tegenw. T. 11c lig, gy ligt, hy ligt of legt, niet Leit; vroeger had de i bier altyd plaars, 146 (507.) Hier licht begraven, kwalyk hier legt, of hier leit begraven, 147. (507) Onvolm. Tyd van liggen, lag. ald. in een M. S. van 1493, altyd lag , jacebat, hoewel daar liggen en leggen , jacêre , verwisfelen, 148. (507^ voor jacêre gebruikt het in pras~ fenti altyd leghet; in participia praefenti, 't liggende jacens, nooit leggende. Het D. W. van liggen , gelegen , ald. Ponere, altyd leggen met een e. Mier van ik leg, gy legt , hy legt. ImpCrf. lei , of leide , 149 dl Aant. (508) D. W. geleid, 150 (508) Vraag of leide, geleid, eertyds geweest zy legde, gelegd, 150, 151. (509) ik legde hem toe, voor ik leide hem toe, 151. (s°9) ïmperf. en Prasteritum, van leggen , ponere , oudtyds legde, gelegde, by w. st. volltandig leide, geleid. De tweede g behoort niet tot de Wortelletters , de onvolmaakte tyd van legen (leggen) en zegen, (zeggenj legede, zegede , hier van • leechde, zeechde, by uitlating lechde , zechde, by intrekking van zegede, legede, zeechde, leechde, by zamentrekking zeide , leide , by verkorting zei , lei. Gelyk van regenen, reinen , van pegel, peil, van dwegel, dweil, van hegel, heil, van hegen, ook hegenen, na heinen opruimen, fchoonmaaken, verderen. Hegen, in de onv. voorl. Tyd Hoech. 151. Aant. Dat men van ouds in 't N. D. Leide gezegd hebbe, uit F. D. Schryvers by redenkaveling befloten, 152, 153. (509) Gelegen ligpjn iemand aan, by hooft niet gevonden, die zegt altyd , daar is hem aangelegen , nog ook m. stoke 154. Aant." Van bl. 237—324 vindt men een Tweede Register, behelzende de Schryvers door huydecoper aangehaald, onder welke zich verfcheidene, weinig bekende, bevinden. Uit de bovengeplaatlte voorbeelden zal men genoeg kunAa 3 nen  34de Stukje.' F.ene Vertaaling van een Stuk, uit meiszner's Skiz* zen, hetwelk echter noch. Vertaaler, noch Uitgeevers verkoozen hebben 'er by te zeggen. Zo wy ons niet bedriegen, Was van dit Stuk, zo wel als van dat, waar op het ten vervolge dient , reeds eene overzetting ia het Algemeen Magazyn van Weetenfchap, Kunst en Smaak geplaatst. IV. Hevaardy en Trotschheid'; eene Vertelling, waarvan cnaeus cornelius scipio xmumiJS , de eenigfte nagelaten Zoon van den ongelukkigen quintus corkelius scipio metellus , die de zyde van pompejus gekozen hadt, de held is. In dit Stukje zyn de Romeiufcbe zeden van dat bedorven tydperk vry wel gefchetst. Zomtyds echter toont of de Schryver of de Vertaaler, dat by te Rome niet al te wel te huis was; b. v. op bl. %of daar hy met de Idus en Kalend* vreezelylt in de war is. V. Orphem', VI. Myn befluit; VII. Myn meisje; VIII. De vergenoegde Boer; IX. Liefde - verklaaring; Vyf Dichtftukjes , die zo zeer van den gewoenen ftempel zyn , dat de Uitgeever of Uitgeevers zekerlyk niet te laag van zich zeiven dachten , toen zy op de rug zyde van den titel van dit Stukje de woorden plaatften , die juvenalis, uit zedigheid, van zich ze!ven bezigt: Stulta eft dementia, cum tot ubique Vatibus occurras, peritura parcere charta;. X. Weleer; eene aandoenlyke klacht van een' minnaar, die zyn meisje verlooren hadt ; in profa. XL Mifcellmea; onder deezen titel geeft men ons twaalf kleine Stukjes of Aantekeningen, van verfchillenden aart. Van het belang en de nieuwheid van dezelven moge het volgende, dat het negende is , en dat wy hier geheel plaaizen zullen, ter proeve verftrekken : „ De natuurlyke Wetten des Rechts „ zyn by alle menfchen niet volkomen dezelven. De gefchie„ denis "geeft ons voorbeelden aan de hand van Volkeren by „ welken het fteelen voor eene zeer geoorlofde - affaire gehou,, den wordt." ' XII. Acht Anecdoten , waar van de volgende, die de eerde is, misfchien met het meest genoegen zal geleezen worden. „ Toen voltaire, verfcheiden jaaren geleden , fredrik den „ II, op Hoogtsdeszelfs reize naar Westphalen , vergezelde, ,, veroorzaakte de aankomst des Konings, byzonder onder de boe»  35J BYf.raagen voor genie, enz. boeren van het Graaffchap Ravensbcrg, eene algemeene op. „ wagting. De Koning hieldt te Brakwede, een Dorp niet „ verre van Bielefcld, zyn flanpplaats. Hier geb.urde het, dat „ een van 's Konings Pages door eenige trouwhartige boeren ,, gevraagd wierd, wie tog wel die man, in den anderen Wagen , wezen mogt , die zich in zulk een vervaarlyk dikken Pels ,, verborgen hieldt! de Page antwoordde : Het is de Koning zyn ,, Aap, en - zy moesten tog braaf de wagt houden, dat hy hun ,, niet oatliep. De Boeren namen de gekkery van den page ,, voor ernst op ! Nu was voltaire ondertusfehen bezig, om uit het Rytuig te ftygen , maar de boeren lieten hem hunne tanden zien, en hitftea hem op, even als of hy een Aap ware, en deeden braaf hun best, om hem weer in 't ,, Rytuig te iaagen. Zinds dien tyd wierd yoLTMRE zeer on,, tevreden met IVestphalen , en zogt zich, in veele van zyne „ in 't vervolg gefchrevene Werken, door fatyre en veragtin^ „ te wreeken." Pi eter Klaus , door den Vrjhetr van knigge. Eerfte Deel. Te Haarlem by F. Bohn, 1792. In gr. o&avo, 182 bladz. Uit dit eerfte Deel leeren wy pieter klaus kennen, als een losbandigen Knaap, die daar door in verfchillende omflahdigheden ingewikkeld wordt, en eene groote verfcheidenheid van ontmoetingen heeft: doch hy meldt aan 't einde van 't zelve, dat hy ,, op nieuw een vast voorneemen heeft, om in ,, 't vervolg als een eerlyk man te leeven ," waar van wy in 't volgende Deel den uicflag te gemoet zien. De Vryheer van knigge heeft den leevensloop van zulk een Mensch zeer eigenaar,ig befchreeven, en bedient zig van dit omkleedzel, om verlcheiden characters natuuilyk af te maaien. Wy zullen, den leevensloop van pieter klaus daar laatende, tot een voorbeeld hier van, den Leezer onder 't oog brengen, een gedeelte van 't geen hy ons voordraagt, wegens eene foort van Kwakzalver , die voorwendde ingewyd te zyn in de kennis van de geheimen der Natuur. Pieter klaus, die zig te Frankfort , in den dienst van deezen Heer, welke den naam van den Chevalier de Ventulair droeg, begeeven had, geeft van hem het volgende bericht. ,, Hij wist zig , zegt hij , bij zijne geduurige reizen , te doen voorkomen, als iemand, die geheime gewigtige zaaken te bezorgen had, zonder zig over derzelver eigenlijken aart verder uit te laaten. Maar wanneer hij op eene plaats kwam, dan ontpakte hij een gedeelte van zijn Koffer, ftelde gemeenlijk voor de glazen ten toon, allerhande fleschjens met esfenjen, met fpiritusfen, poeders en miftique boeken , waarin de behandeling der fcheppende Natuur, die tot nu toe den grootHen  PIETER klaus, DOOR DEN VRYHEER VAN KNIGGE. 353 nen Wiisgeeren zo eerwaardig duister en onbegrijpelijk toegefcheenVn is, door allerleie belagchelijk voorkomende , maar naar den zin zeer gewigtige, figuuren op papier getekend waren en wel zodanig, dat ieder, zelfs de eenvoudige mensch, zul s bevatten konT en zo hy 't niet begreep dan moest hij het aan een gebrek van innerlijk licht toefchn ven. Ik heb. ook in 't vervolg van tijd ontdekt, dat dit innerlijk licht meestal in de domftf menfchen huisvest, en ^«to^f» die ftout genoeg was zijn gezond verftand te gebruiken , deeze boelen voor iet anders houdt, dan ontleenden onzin p» zekere oude wijsgeer Schooien , wier valfche grondoeginfeleifvoor langJreedsëaan de oogen der wereld ontvouwd, en door nieuwere'ontdekkingen wederlegd zijn alst" fchriften van dweepachtige , onkundige, ^.m* vakken. Doch myn Chevalkr was listig genoeg, on, jj*tó ondervinding te weeten, hoe 9^^^f^k&^^& het wonderbaare, bekooren kan; dat 'er zelf "ne verkeerde fchaamte kan ingevoerd worden, zodanig dat deni de ^anderen niet gaarne wil belijden, als of hij de zaak niet begreep , J^n einde êniet voor onvatbaar gehouden te word«, « J« derhalven zulk een bedrog niet geuiakhjk ""ontken Wat mij betreft, die Hechts een gemeen mensch ben, ik vind niet noodig te ontkennen, dat ik nimmer iet van deeze vodderijen heb kunnen begrijpen, of het f^W^M de wereld daarin ontdekken. Ook maakte mijn nieuwe fleer, na dat ik eerst zijn vertrouwen gewonnen had, voo™J Que la peste t'etoufe 1 riep Jiij uit. Pierre nous partons demain pour Ratisbonne." (*) Hij ging vervolgens te bed, zonder een woord meer te zeggen , en den volgenden morgen vertrokken wij naar Re* gensburg.'* (*) Dac de Duivel u weg voere! Pieter, morgen vertrekken wij na Regcnsburg. De Man en Vrouw van Smaak. Uit het Engelsch. Drie Deelen. Te Amfterdam by II. Keyzer, 1790. In 8;'f. te zanten 790 bl. Indien de |Man en Vrouw van Smaak immer eenigen lust betoonden te hebben, in het leezen van zodanige Vertoogen , als hun verftandig en zedig kunnen maaken, dan zouden wy gelooven , dat zy dit Werkje met genoegen zouden ontvangen. Daar wy echter meermaalen opgemerkt hebben , dat Galante Historietjes, lang uitgerekte Romans, en eenige zogenaamde fentimen» teele Schriften, altoos, maar de Vertoogen der steeles , addisons, van effens, van engelens , enz. nimmer in hunne handen waren, zo twyfelen wy geenzins, of die Lieden van fmaak zullen , naa het leezen van eenige bladz. dit Werkje met een verfmaadend oog, en een verveelend harte, ter zyde leggen; als voor hun niet gefchreven zynde. Immers past het niet, aan den Man en de Vrouw van Smaak te zeggen, zo als de Schryver, bl. 6, doet. ,, Weinigen zullen 'er onder myne Leezers zyn, die niet meermaalen Uilskuikens en Zotskappen een gezelfchap aan 't lagchen hebben zien helpen, en zelfs over Lieden van verftand en geest zegepraalen', door eene algemeene verbindtenis, welke ten voordeele der domheid in die gezelfchappen heerschte?" Een aantal van vier-en-vyftig Vertoogen maaken den inhoud deezer drie Deelen uit. Dezelve gaan over verfchillende Onderwerpen : en zyn ernftig en boertig, naar maate het met de fiöffe overeenkomt. De Historie van alcander en septimus; de befchryving van eenige Clubs te Londen ; de reden waarom men meestal behoeftigen helpt; de Grootmoedigheid in tegenftelling van rechtvaerdigheid en andere gemeene deugden befchouwd; de nietigheid der toejuichingen van 't gemeen; hinderpaalen, voor welken men zich wagten moet, indien men zyn fortuin wil maaken; de vrees voor dolle Honden; het zedelyk kwaad onvermydelyk in de Schepping; Aanmerkingen over het Onderwys der jeugd, voornamenlyk in Engeland; deeze zyn de onderwerpen der eerst geplaatfte Vertoogen van welke men den Inhoud der overigen genoeg kan afleiden: nu en dan heeft de Schryver eene Vertaaling medegedeeld, [ten minften wy hebben den Roem, een uitmuntend Dichtftnk van von haj-lbü. , in het derde Deel, in onrytn vertaald, aangetroffen. Leer-  3SÓ J.' hazeu, GEfPIiJKKJES. Leerzaame Gefprtkjes, of de vlyt der Kinderen opgewekt, door j. hazf.u, c. zoon. Met Plaatjes. Tweede en laatjle Stukje. Te Amfterdam by W. van Vliet, 1791. In ocïavo, 44 bl. Gefprekjes van denzelfden aart, als die van't voorige Stukje (*) , wélken hunne leerzaame nuttigheid hebben. Zo ftrekt hier, by den aanvang, het gefprek van een Heer, die, door naarlligheid, onder den Godlyken zegen , van een Ambagtsman , een Man van vermogen geworden is, den Kinderen, met welken hy daar over gefproken had, ter aanmoediginge tot naarlligheid, en niet ongepast is daarby gevoegd een Dichtftnkje tot lof der Naerftigheid, dat aldus luidt. ó naerstigheid! beminlijk beeld! Gij zijt elks hulde waerd', Daar gij den mensch genoegens teelt, En heil en voorfpoed baart: — Gij doet alom uw werking zien, Te Water en te Land, En daar, waar men u tracht te ontvlién, Wordt de Armoe voordgeplant. ■S- •& Deze aarde wierdt een woestenij, Hoe, fchoon ze ook weezen mag, ó Dierbre naerstigheid! zoo gij Niet werkte dag aan dag: By 't lieflijk morgenlicht Spoort gij uw minnaars aan, Tot de oefening van deugd en pligt; Tot heil van hun beflaan. Die in zijn frisfche en tedre jeugd Zich aan uw dienst verbind. Gevoelt uw kracht, uw nut, uw deugd, En wordt van God bemind: Van God bemind! gewislijk ja: • Want God mind naerstigheid; Hij wil dat iader, vroeg en fpaê, Zich tot haar' dienst bereid. #'' #-# 6 naerstigheid! gij geeft ons meed, En ijver, lust en kracht; Gij geeft aan ieder overvloed, Die fteeds uw wil betracht. Blijf ons toch met uw invloed bij; Dan ftrekt al uw genor, , Tot heil van Land- en Maatfchappij, En ook tot eer van God. (*) Zia A. V. L. voor 1791, bi. 192.  A L G E M E E N Ë Vaderlandschè LETTER-OEFENINGEN. De Bybel , door beknopte Uitbreidingen , en ophelderende Aenmerkingen verklaerd ; door j. van nuys klinkenberg , A. L. M. Theol. cjf Phil. D. , Hoogleeraer in de II. Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchiedenis , aen het Illujtre Athenceum, en Predikant in de Gemeente te AmJterdam ; mitsgaders Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen, te Vlisfingen. XXIIlfte Deel. Ie Amfterdam.by J. Allart, 1701. CLXX.XV en ju bladz. in gr. Svo. Dit Deel , het welk den tweeden Brief aan de Corinthie'rs , en die aan de Galatiërs, Epheziërs, Philippenfen en Colosfenfen bevat , is wederom op denzelfden voet behandeld , als de vorige Stukken van dit Werk, welks aart wy in vorige beoordeelingen en aankondigingen aan onze Lezers reeds genoegzaam hebben doen kennen. Wy zullen dus thans alleenlyk , tot eene proeve, aan hun mededeelen de gedachten van den Hoogleeraaf over de moeilyke plaats , 2 Cor, XII: a: lek kenne een menfche in Christo, voor veertien jaaren, (o/ [het gefchiet zy] in het lichaem, en weet ick niet: God weet het) dat de foodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. Hy tekent hier op het volgende aan ; „ De Apostel maekt hier melding, van eenen zekeren mensch in Christus, welken hy kende. —— Hy bedoelt eenen zondigen mensch , van gelyke bewegingen , als alle zyne natuurgenooten , maer die in christus was. —— Zommigen verëenigen de woorden in christus niet met het woord mensch, maer in den zin van eene beëedigde betuiging ^ even als Rom. IX: 1 , ik zeg de waerheid in christus, en 2 Cor. XII: 19, zo dat de mening deze zy: ,, Ik ken „ eenen mensch, en ik beroep my op christus zeiven, „ als eenen alweetenden getuige, dat het geene ik, van „ dien mensch, zeggen zal , de zuivere waerheid zy." Ondertusfchen houden wy ons liever aan onze Overzetting, als welke meest eenvouwig is, en met de Zamenftelling der oorfprongelyke woorden best overeenkomt* ï.stt. 17"2. «0. 9. 15 b Maar  35* J. VAN NUTS KLINKENBERG Maar wat is nu ten mensch in christus? In eenen meer algemeenen zin, een Christen, die, door het geloov, christus is ingelyfd. Meer byzonder evenwel wyst ons de kracht der uitdrukking naar zulken mensch, die, behalven zyne geloovsbetrelddng op den Verlosler , welke hy, met alle Gods kinderen, gemeen heeft; door de uitoefening van de kfachtigfte geloovsdaaden, in de gemeenfchap met christus, op eene byzondere wys, en zeer diep, als het ware, is ingedrongen, en daar van, in zynen wandel, de kennelyklle blyken geeft, metéén woord, eenen Man en Vader in christus. ,, Maer wie is nu die mensch in christus, welken de Apostel kende? bedoelt hy zich zeiven, of eenen anderen? 'Er zyn Uitleggers, die het, op de laetite wys, begrypen, en van oordeel zyn, dat de Apostel het oog hebbe, het zy op den eerften bloedgetuige stephanus, die den verhoogden Middelaer zag ftaen, aen Gods rechtehand, Hand. VII: 55, 56, het zy eenen anderen. Dan dit begrip rust op geenen genoegzamen grond. Immers, wat stephanus betreft, deze werd wel, met een zeer verheven gezicht, maer niet met eene Goddelyke Openbaring, verwaerdigd, en 'er is geene fchynbare aen- leiding, om aen eenen anderen te denken. - Het is waer , de Apostel fchynt , van eenen anderen, te fpreken; maer het is gansch niet ongewoon, en 'er kunnen byzondere redenen voor zyn, dat iemand van zich zeiven zo fpreke, als of hy eenen anderen bedoelde. Dit doet joannes, in zyn Euangelie, zeer dikvvyls. Ook ftrydt de opvatting, dat paulus van eenen anderen fpreke, allerblykbaerst met zyn oogmerk, daer hy zyne verhevenheid, boven de valfche Apostelen, betogen wilde. Gezichten en openbaringen, wet welke anderen verwaerdigd waren, konden hem geene dof van roem opleveren. „ By ons, is 'er daerom geene twyfeling over, of de Apostel bedoelt zich zelven. Trouwens, met het hoogfte recht, mogt hy zich omfchiyven, als eenen mensch in christus; hy hadt niet alleen de geloovsgemeenfchap aen christus, met alle Gods kinderen gemeen, maer, uit hoofde van zyne verhevener geloovswerkzaemheden, en zyne aenmerkelyke vorderingen in heiligheid, was hy ook een man en vader in christus. Ook hadt hy byzondere redenen, om zich zelven, op deze wys, al fprak hy van eenen anderen, te befchryven. Dit deedt hy, deels uit nederigheid , deels uit befcheidenheid , je- gens  BE STOEL UITGEBREID EN OPGEHELDERD. 359 gens zyne partyen, die welligt zouden zyn verbitterd geworden , wanneer hy meer rechtuit gef'proken had, deels nog om dat, in dit zyn voorrecht, dat hy een mensch, een man en vader in christus, was, de grond lag, dat hy, met buitengewoone gezichten, en openbaringen verwaerdigd wierdt. ,, Het geene dezen mensch in christus wedervaren was, wist dc Apostel ten deele, en ten deele was het hem onbekend. A. Hy wist, dat de zodanige, voor veertien jaren, was opgetrokken geweest, tot in den derden hemel. Hy was, tot in den derden hemel, alwaer God woont, in het zichtbaer teken van zyne onmiddelyke tegenwoordigheid, de zalige verbiyfplaets der Heilige Engelen , opgetrokken, dat is, naer de kracht van het grondwoord, fchielyk, door eene onwederftaenbare kracht, opgevoerd en wechgerukt. —— Dit was gefchied voor veertien jaren, op dien zelvden tyd, wanneer paulus te Jerufalem was, biddende in den Tempel, Hand. XXII: 17. Maer de vraeg is nog, of de Apostel met deze verrukking verwaerdigd zy, by zyne eerfte komst, na zyne bekeering, te Jerufalem, dan by zyne tweede komst aldaer? Wy brengen het, tot de eerfte komst te Jerufalem, deels wegens het verband van dit verhael met Kap. XI: 32, 33, alwaer gefproken is van des Apostels vlucht uit Damascus, en deze gaf juist aenleiding tot zyne eerfte komst te Jerufalem, Hand. IX: 25 , 26 , deels ook en voornamelyk om dat de tydreke- ning van veertien jaren anders niet zoude uitkomen. Maer waer toe deze tydsbepaling ? Paulus geevt 'er van ter zyde door te kennen, - dat hy dit merkwaerdig gezicht, veertien jaren lang, by zich zelven had opgelloten gehouden, zonder 'er iets van, immers in het openbaer, aen anderen te melden , en dat hy 'er ook nu nog niet van zoude gefproken hebben , was hy 'er niet toe gedrongen geworden. B. Maer, in dit geval, vondt hy zelvs byzondere om« Handigheden, welke hem onbekend waren; daerom voegt liy 'er, by wys van tusfehenreden, by, of - het gefchied zy in het lichaem, weet ik niet, of buiten het lichaem, weet ik niet; God weet het. In het lichaem, kon de gemelde optrekking tot in den derden hemel gefchied zyn, op eene meer oneigenlyke, of meer eigenlyke, wyze. Oneigenlyk kon dit plaets gehad hebben, wanneer God , zonder Paulus lichaem van Bb a de  $6a J. VAM NUYS KLINKENBERG , DE BYBEL UITGEBREID, ENZ» de aerde op te neemen , en plaetfelyk naer den hemel over te voeren, door zyne Almacht, zo al niet aen des Apostels zintuigen , ten minften aen zyne verbeeldingskracht , zulk eene vertooning van zaken deedt voorkomen, welke hy zou gezien en ondervonden hebben, wanneer hy plaetfelyk, met zyn lichaem, was in den hemel geweest. Op eene eigenlyke wys kon de gemelde optrekking plaets gehad hebben , wanneer God het lichaem van den Apostel, door zyn wonderdoend alvermogen , voor een korten tyd, tot in den derden hemel, plaetlelyk had overgevoerd. „ Buiten het lichaem kon de optrekking hebben plaets had men daar airede federt 1706 geteeid. Behalven deeze Voortbrengfels lieten de oude Bewooners der Kolonie reeds hunne belpiegelingen gaan over allerlei foort van Koop waaren; zelfs in zo verre, dat zy rujj wasch trokken uic de nesten , die de Byen maakten op de hoornen der onmeetelyk groote Bosfchen van de Kolonie , gelegen naar om hoog der Riviere Suriname. Zy deeden zelfs proeven op de bergitoffen der Kolonie, en in 1736 zond men 5 oneen fyn goud naar Holland , het welk ftrekte tot aanmoediging van een hyzonder Genootfchap , opzettelyk in 1742 opgerecht tot voortzetting van den arbeid aan de Mynen , doch echter zonder eenen gewenschten uitüag. ■ (*J Om 't lot der ongelukkige Planters van Suriname, naar waarde, te beoordeelen, heeft men maar alleen noodig, van de geheele fomme hunner jaarlykfche ïttkomften van ƒ9,289,109-:-: af te trekken de fomme van ƒ 1,214,693-:-: voor de vragttoonen der Schepen , en de kosten verder op de voortbrengfelen loopende , en deeze fomme vereenigd met ƒ829,188. voor Koopwaaren, Yzerwerken, eifz. uit Holland overgezonden, voor de Plantagien, volgens de opgegeevenj berekening, en verder de jaarlykfche bezoidingen van Direfteurs en Kommandeurs, ten getale van 1090 perfoonen , regen 545 Wooningen op ƒ 500-: : de eene door de andere, 't welk eene fomme maakt van ƒ 45000-:-:,De imposten op de voorthrengfels der Plantagien, die, alle te famen genomen, gebragt kunnen worden tot bykans ƒ 600,000 , en verder de renie van 6 ten honderd, van eene fchuld van 60 Millioenen , welk,e de Kolonie ten LETf. 1792. JNO. 9. D d ach.  39Ö GES CH I E D KNIS „Verre de meeste Eigenaars deezer Plantagien leeven ia Europa, en hunne Plantagien worden beftuurd door hunne Agenten, die zich door hun middenmaatig fortuin gedrongen vinden in Suriname te blyven. Wen vindt 'er echter een klein getal van Eigenaars, die in ruime omftandigheden zyn, en nog een zestigtal, die 't zo ruim niet hebben, en zelf zorge voor hunne goederen draagen; de verteeringen van dergelyke Bewooners ,. en van de verdere byzondere Leden der Kolonie, zyn, wat ook de Heer raynal móge zeggen, niet zo geheel en al bepaald als hy wel denkt ; en de Zeebouwers der Hoofdltad , die jaar door jaar, ten getale van 50 of 60 groote Schepen, daar de voortbrengfels komen zoeken,'die in dit gedeelte der nieuwe Waereld gekweekt worden, brengen 'er zeer veele dingen, niet alleen van onmydbaare noodzaakeiykhcid, maar ook van enkele weelde en overdaad. En zo de Engelfche Amerikaanen voordeel trekken uit hunnen handel met Suriname (welke ondcrfteld wordt alleenlyk langs zydwegen te gefchieden) van waar zy Siroop, enz. haaien; het zyn maar alleen voorwerpen van enkele noodzaakelykheid die zy 'er brengen , tot onderhoud der Slaaven op de Plantagien, en der Beyvooneren in 't algemeen; voorwerpen die uit de Republiek niet in zo groot eene menigte komen, noch ook van dezelfde hoedanigheid, als gezouten visch, tabak in bladen, traan, meel, paarden, muilezels, enz. Deeze Amerikaanfche Zeebouwers neemen daar voor in betaaling mede te rug, Siroop, Rhum, enz. (*)." Met achteren is , maakt de fomme van ƒ 3,6"oo,ooo. Deeze fonv men, famen genomen, maaken een geheel van ƒ 7,478,881; zo dat 'er voor de Planters niet anders overfchiet, om de kosten te draagen , die door 't flerven en wegloopen der Slaavan, 't herfrellen der gebouwen , en veele andere zo gewoone als buitengewoone uitgaven, gemaakt moeten worden, dan maar alleen de fomme van ƒ 2,210,228 , zonder nog te rekenen de 10 ten honderd, die de Eigenaars in Holland betaalen voor de Adminiftratie hunner bezittingen , welke men ten minfren wel mag rekenen op twee derden van 't geheel der inkomüe van de fomme van bykans zes Millioenen, twee honderd duizend guldens, waarvan de 10 ten honderd eene jaarlykfche uitgave maaken van ƒ t520,coo (*) Do Engelfche Negotie is voor de Kolonie zo volftrekt noodzaakelyk , dat men die by geene mogelykbeid ksn  BE.lt KOLONIE VAN SURINAME. 391 J Met vermaak zouden wy , even als de Schryvers, hier de befchryving van Suriname's Hoofdltad , Paramaribo , laaten volgen, waren wy niet 'reeds buiten ons beftek gegaan. Kortelyk zullen wy 'er evenwel nog het volgende van zeggen. De Stad Paramaribo ligt eenige honderd fchreden hooger dan het Fort Zeelandia, aan de rechter zyde der Rivier Suriname, wanneer men dezelve opvaart. Oudtyds was zy niet anders dan een gehucht, door Indiaanen bewoond. De Engelfchen begonden de plaats wel eenigzins te vergrooten, maar toen de Zeeuwen zich meester van de Kolonie maakten, en zelfs, in 1683, {tonden 'er noch niet boven de 120 huizen. Sedert is zy merkelyk vergroot, zynde tegenwoordig de fchoonfte, en, uit hoofde van haare luchtgefteldhcid, de gezondlte van geheel Amerika. De ruime en fchoone huizen der Stad zyn alle (uitgezonderd vier of vyf, die van tichelfteen gebouwd zyn) van hout; doch onder die alle is 'er niet een, of het heeft rondom fchoone en ruime yengfters, waar van de meeste voorzien zyn met vierkante glazen ruiten. Op drie of vier Dwarsitraaten na, zyn alle- de overige ftraaten zeer fchoon, ruim, met de koord afgemeeten, en ter wederzyden beplant met fchoone Tamarinden en Oranjeboomen; van welken de laatfte, als zy bloeijen , een allerlieflyklten geur verfpreiden. Thans rekent men, dat 'er 1119, zo groote als kleine., huizen in de Stad (taan , waar van zeer veele twee verdiepingen hebben. Op de waarde deezer huizen ziende, zou men ze in vyf klasfen kunnen verdeelen. Men zal 'er , by voorb. 5 of 6 huizen vinden, die van 50 tot 70 of 80 duizend guldens gekost hebben; een twintigtal, dat by zyne bouwing, van 20 tot 30 duizend gids. gekost heeft; een honderdtal, dat van 15 tot 30 duizend, en nog een hon,- kan ontbeereru Eén ding echter is der opmerking waardig , namenlyk de invoering van eene onnoemelyke hoeveelheid Engelfche Planken, die men in Amerika bewerkt, en die tot groot nadeel ftrekken van de Houtplantagien der Koloniën. Op geene plaats ter Waereld is het geoorlofd, Manufadhiuren, enz. in te voeren , die men 'er zelve bereidt, voornamenlyk wanneer men in ftaat is om 'er zo veel van te leveren , als ter vervullinge van de algemeene behoeften noodig is. Dd 2  CP.SCHIEBINIS honderd dat van 8 tot 15 duizend gids. beliep.; terwyl alle de overigen op 2500 tot 5,6, en 8 duizend guldens te ftaan komen. Van deeze gantfche menigte bezitten de Portugeet'che Jooden, in wettigen eigendom, 127 huizen van onderfcheideu hoedanigheid en rang (uitgezonderd die van de eerfte klasfe;) en de Duitfche Jooden bezitten 'er daar en boven nog 86, \ welk, famen genomen , een getal uitmaakt van 213 huizen , daar onder niet begreepeu , de byzondere Wooningen voor de armen, enz. . , , Het Gouvernement is een huis, van fteen gebouwd , Maande op de Paradeplaats , of het zogenaamde Plein. Hetzelve is verlierd met twee prachtige Alleen van fchoone Tamarindeboomen , en omringd met Haagen van Limoenen. Alle de huizen van Paramaribo, welke aan deftraat van het Gouvernement gevonden worden, hebben fchoone Tuinen, die kimflig aangelegd zyn; de overige aan de andere llraaten hebben ieder een' grooter of kleiner Keukentuin. Het Krygshospitaal, 1760 gebouwd, Haat in dezelfde ftraat;. zynde groot en ruim, en daar en boven voorzien van eene overvloedige Apotheek, met fchoone en ruime vertrekken voor de Zieken. De Gereformeerde Kerk ftaat omtrend in het midden der Stad, hebbende voor zich een vierkant Plein , beplant met Oranjcboomen. Dezelve dient tevens tot Stadhuis en tot Weeskamer. De Godsdienst wordt op- de tweede verdieping verricht, op welke eeu fchoon Orgel ftaat. Behalven deeze, hebben de Gereformeerden nog een Kerk in Cmmowyne, en eene andere in Perica, waarin de Directeurs der Plantagien des Zondags vergaderen. Be Lutherfchen hebben eene van tichelftetn gebouwde en gewelfde Kerk , voorzien van een Orgel en Predikftoef met zeer keurig beeldwerk verfierd. De Moravifche Broeders, of Hernhutters, hebben 'er mede een; en . de Portugeefche en Duitfche jooden hebben ieder eene afzonderlyke Synagoge, die beide van hout gemaakt zyn. De Roomschgezinden hebben 'er geene dan 111 1787 verfcreegen , en fchynen dezelve niet lang te zullen behouden. Misfchien is (zeggen de Schryvers) in df ganfche WaeHd geene plaats te vinden, daar de Godsdienftige verdraagzaamheid zich zo wyd uitftrekt , en zo _ naauwkeiuio- onderhouden wordt als in Suriname. Nooit hoorde rrvm 'er van. eeriigërléï Godsdienftige Gefchilftukken; elk aanbidt daar God op zyne wyze ; ieder doet daar, het  DER KOLONIE VAN SURINAME. 593 het geen hy 't beste en bekwaamfte oordeelt ter behoudenisfe zvner Ziek. By deeze gelegenheid voeren zy het gezegde , van zekeren Directeur cener Franiche Plantagie, tot een zyner Landslieden te Lions aan, namenlyk dat hy, in Suriname, gegeeten had in een huis, waar van het gezin beitond uit Heidenen, Jooden, RoomschKatholieken, Scheurzieke Grieken, en Calvinisten; zy zakten , voegde hy 'er by, aan tafel, vrolyk en wel te vreden, eii leefden, voor het overige, in de volmaalufte eensgezindheid. De Waarheid van dit gezegde wordt door de Schryvers, in eene Noot, met het volgende verhaal beweezen: „ Zeker Jood had eene Negerinne tot zyne Byzit, die hem verfcheidene kinderen baarde, welken in den Gereformeerden Godsdienst werden opgetrokken. Vervolgens trouwde hy de oudfte zyner Dochterert uit aan een Roomsen-Katholyken Weduwnaar, die uit zyn eerde huwelyk een' Zoon had, die, in Rusland geboren zynde, was opgevoed in de leerftellingen der Griekfche Kerk ; zo dat de Vader een Jood was, de Moeder een Heidin, de Man Roomsch- Katholyk, zyue Vrouw Calvinist , en zyn Kind een Scheurzieke Griek. De Man gettorven zynde, is de Vrouw weder getrouwd aan een' Engelfchen Presbiteriaan. Gezangen voor de Éer van Jefus Christus , Gods eeuwigen 7.oon. Eerlle Stukje. Te Utrecht by de Wed. S. de Waal en Zoon, 1791. In gr. Svo. 40 bl. Vier Godsdienftige Gezangen , door m. ff.Ye. Tot gebruik der Roomsch-Catholyke Kerke op Zangnooten gefield, door ***. Tè Haarlem by J. van Walré en Comp., 1791- In gr. Svo. 16 bl. Mengelwerk van Stichtelyke Liederen, door verfcheidene Dichters, met nieuwe en zeer gemakkelyke Zangwyzen. Te Dordrecht by H. de Haas. In gr. Svo. 32 bl. Liederen by de Doopsgezinden in gebruik , zederd het jaar 1684. Nu nagezien en verbeterd. Te Amfterdam J>y A. van der Kroe, 1791. In gr. 8vo. 23 bl. s De Dichter van het eerfte deezer Stukjes heeft éeh uitmuntend en verheven Onderwerp ter Zangftof e verkozen » aamenlyk de Eer van jesus christus, Gods eeuwigen Zoon. Hy D d 3 heeft  394. 6ezangen en' liederiij. heeft dus reden , om met young uit te roepen: ,,Ach ! hos wensen' ik om een nederiger hart, en ftouter gezang!" Zyn Stuk e behelst , j. Een klein Gezang , Aan jesus. 2. Jesus eeuwige Godheid, hlykbdar in de fchepping. 3. Jesus eeuwige Godheid, blikbaar in het Euangelie der Beloften. En 4V Jesus , Gods eeuwige Zoon , Mensch geworden. Alle drie Cantaten. Dezelve zyn zodanig, dat de Dichter meer aanmoediging dan berisping verdient, fchoon een minder verheven onderwerp zyne Zangfter mogelyk beter zoude gevoegd hebben. Het volgende is het flot der katfte Cantate. Duetto. 1 A. Wat grootheid heeft dit wigt, gebooren in een Stal? B. Het neemt inet éénen fpan, de maat van 't groot Heelal' A. Wat onbegrensde magt, heeft dit onnozel-Kind? B. Zo, dat die in een kleed, de Wolken famen bindt! A. Omringt dit zo veel glans, 't ligt in een krib ter neêr? B. Hem is het groot Heelal: Hy is der fchepz'len Heer! A. Hier blinkt geen marmer, goud, noch koninglyk fatyn. B. Mesfias komst in 't vleesch, moest alles nedrig zyn. A en B. Dong 't Schepzel trotsch aan God gelyk te weezen , Mesfias komst in 't vleesch, moest deezen trotsch geneezen. Aria. Laat hier \ geloof, dat op 't onzigtbre ziet, Vorst Jefus Menfchenmin bepeinzen! 't Wysgeerig brein moet hier voor deinzen, Het peilt die liefde niet. Solo. 6 Kind' zal ik uw grootheid zien, Dan fluit ik vleeschlyke oogen: Dan zal ik knielend U!... U .... hulde bieu, En juichend uwen roem vethoogën. Qhoor,  GEZANGEJT EN LIEDEREIT» 555 Choor. Wat zaligheid is ons gefchied! Gods heilbeloften faaleu niet. Wy zullen U, U hulde bien, Daar wy in uw geboort' ó Kind! .... uw grootheid zien. Recitatief. Daar ryst de gouden Morgenftond, Na zulk een 1'choonea Nacht: Waar, in dit Waereldrond , Het grootfte heil wierd aangebragt. ■ ■ Geen wolkjen dekt de Zonneftraalen; Geen nevel ftremt het verfiend oog, Op 'c flaauw verfchiet van berg en daalen. — De Morgenwekker ftygt, met fcheller Zang, omhoog. Een fuisfend windje zweeft, door'tlagchend groen derboomen.-— De gantfche fchepping juicht! Gods Zoon is in het vleesch gekomen; Terwyl de Zioniet zich nedrig voor Hem buigt. Solo. De gantfche fchepping juicht! Gy menschdom, laat een Lofzang hooren, Terwyl gy nedrig buigt, Voor Jefus u ten heil gebooren. —— Choor. Halleluja! Gods Zoon is Mensch, Dit is de tyd, de roem der tyden, Laat Abravns kroost zich nu verblyden! De Heidnen ook naar hunnen wensch! Juicht! juicht! é Serafynen! Wy zien op aard de Heilzon fchynen, Halleluja! Halleluja! God! ... God is liefde: God is groot! ■ Zyn Zoon, zyn eeuwge troongenoot, Is om den Mensch in 't vleesch verfcheenen. Zo wil Hy ons zyn Gunst verleenenl 1 Halleluja! Halleluja! Het gebreklyke, dat in de meeste Nederduitfche Gezangen der Roomfche Kerke alom doorftraalt, bewoog den Dichter, van het tweede Stukje, een viertal Gezangen op te ftellen, en. dezelve zyn» Kerke ten gebruike aan te bieden. Zy beD d 4 hel.  39* «ZANGEN EN LTEDERÏN. heizen: 'sHeilmds Geboorte. 'slleilands Lyden. 'slleilands Opftandinge. En, Zang aan jonge Kerkleden, by hunne eerfle viering van het II. Avondmaal; zynde alle , door een kundige hand op Muzyk gefteld, welke 'er nevens, op uitgaande bladen , gedrukt is. In vergelyking van de gewoone Gezangen der Roomfche Kerk, met de;ze , zyn de laatfte veel beter; blykende reeds aan het volgend ifte Couplet, van het derde Gezang, Juich triumf! zing blyde toonen, Op dit feest, ó Christen fchaar! Jefus, onze Middelaar, Die op aarde, als Mensch, kwam wooneü , Met Gods grimmigheid belaan, Is, naa voor ons heil te ftryden En den angst des doods te lyden, Zegepraalende opgeftaan! In het derde. Stukje, getyteld: Mengelwerk, enz. heeft men mingevorderden in de Muzyk, (die zekerlyk het grootfte getal uitmaaken) trachten nuttig te zyn, door hen Muzyk voor 't Klavier of Orgel mede te doelen , op verfcheiden voorhanden zynde Gezangen. Als op r.) Roem van jesus, door j. e. voet. 2.) Fan Gods Woord, naar gellert , door grave. 3.) Vernieuwde Keuze, door a. van den berg. 4.) Beste Vriend, fchap, door p. brouwer, b. z. 5.) Jtsus Hemelvaart, naar lavater, door ti. van den berg. <5.) Psalm LXXXIV: 12, door j. van nuyssenburg. 7.) De Gelatenheid, naar gellert, door grave. En Het is volbragt , door a. van den berg. Zynde gemelde Muzyk geheel niet zwaar , en op uitflaande Plaaten gedrukt, ten einde, by het gezaïig, de Verzen, met de Muzyk, te gelyk onder het oog vallen. De Componisten deezer Stukjens zyn Organisten der Hervormde Kerk in Nederland. In het laatfte Stukje worden twaalf Liederen medegedeeld, ala s> Kersliederen, een Paaschzang, Hemelvaartslied, Pinxterlied, Voor den Doop, Na den Doop, Proeflied, 2 Pasfieliederen, en 2 Zielzuchten. Het zyn, zo als ons bericht is, ilegts Proeven tot verbetering der Liederen , by de Doopsgezinden federt den jaare in gebruik. De  f. MOENS EN B. BOSCH , CONSTITUTIE VAN FBANKRTK, j> Nieuwe Vonftitutie van Frankryk, door petronella moens en bernardus bosch, Leden van verfcheide Ginootfchappen. Te Amfterdam by W. Wynands en H. Brongers, 1792. In gr. Svo. 55 bl. Geheel doordrongen van het onderwerp, dat hen de Lier deedt (haaren, zien de Dichteres en Dichter deezer Stukken , de nieuwe Conftitutie van Frankryk, als een gefchenk de* Hemels a»n, dat in alle opzichten hunnen lof verdient. Hun voorwerp , uit een geheel ander oogpunt dan uit het welk blrke en andere zagen, befchouwende, plaat den zy hetzelve in zulk een hoogen dag, dat geene nevel (als 't ware) hetzelve kan bereiken. Mejuffrouw moens begiflc haar Gezang op volgende wyze: Foor u, gekroonde Fryheidszoonen! Foor u zingt Neêrlands Maagdenrei; Leert Serafs! leert my hemeitoonen, Nooit huwt myn Lier aan valsch gevlei; Nooit ftemmen Faderlandfche Zangen Met een gevloekt Sireenenlied : Myn Liert zoudt ge ooit dien galm vervangen?... Eer wordt ge aan Fryheids Speer gehangen, En 'k roer uw fnaar voor eeuwig niet! 6 Folksvergadring! Roem der Wereld! Het recht der menschheid zegeviert; Be Leliekroon , door God bepaereld Met morgendauw, die de onfchuld ftert, Be Leliekroon fpreidt Edensgcuren; Liet ftof herneemt zyn Maje/teit, Ja ! Fryheid ziet de nevels fcheuren, Be Paradysbloem fpreid haar kleuren Foor V pinkend oog der fterftykheid. En de Heer bosch eindigt zya Dichttluk met deeze regels; Foelt, Franfche Burgers! voelt uw aanzyn en geluk! De mensch is voor 't genot geworden: Alleen de dwang verbreekt Gods orden, Wat aarzelt gy, Natuur ? — vertrap het yzren juk; , V Gevoel ontvlamme alom, daar 't vonk by vonk ver fpreidt; Triumfl dit is de blos der juichende eeuwigheid! Zy  t. moens en b. bosch , constitutie van fjunkryk. Zy zal van achter't puin der ftuivende eeuwen glimmen : Ja, als die glans met luister gloeit, Ja tyd, wanneer ge uw vleuglen j'chncit, Dati eerst zal Vryheids eer ten vollen middag klimmen. # Europa volgt den galm, daar Frankryks feestrei juicht; Een nieuwe jeugd doet grysheid bloeijen, Een grootsch gevoel doet traanen vloeijen, Baar 't kind de vrye melk der dankbre moeder zuigt, Berdankbre moeder — ja! zy kuscht haar tchtvriends beeld In't wichtjen, dat haar borst met poesle handjens jlreelt, Zy le^rt het Vaders naam al ftamerende noemen; En Vader ziet zyn bly gezin Verrukt door deugd en Vryheidsmin, Brukt gade en kroost aan 't hart — bly ft God en Vryheid roemen. Deeze Dichtftukken beiden aan den Koning, en aan de Leden derNauonaale Vergadering, opgedraagen, en door den Heere d'averhoult gemelde Vergadering aangeboden zynde, is by dezelve befloten , om van deeze toewyding, in de Jaarboeken der Nauonaale Vergadering, met lof, melding te maaken; als eene gepaste belooning voor de verrukking van eene Neder, landfche Dichteres en Dichter! Almanach van den Vader Gerard, voor den Jaare 179% het derde van dè Jaartelling der Vryheid. Boor j. m. cou.ot Vherbois. Te Biankerken by van Schelle en Comp., ^92. In ivo. 84 bl. nrómmige Schryvers federt eenigen tyd opgemerkt hebbende, dat fydvvyzers, of Aïmanachen, eene behoefte by de meeste Lieden geworden zyn, hebben daar uit gelegenheid genomen, om, door middel van zulke Almanachen, hunne Schriftenonder den gemeenen man te verfprdden; dat we/enlyk veel invloed kan hebben. De zogenaamde Club der Jacobynen of Sociëteit der Vrienden van de Conftitutie te Parys, eene aanbieding gedaan hebbende, voor den geenen die een beknopt en bevattelyk Werkjen over de tegenwoordige Franfche Conftitutie. voor de Landlieden fchreef, heeft de Schryver deezes dien Eerprys behaald, door het inzenden van Vader Gerards Almanach: welke Vader gerard een oude Landman uit Neder-Bretagne is, die 111 1789 , voor het Departement van l'/le en Vilaine, in de ÏNationaaie Vergadering zitting nam , en., naa het eindigen van dezelve, tot zyn Dorp en Huisgezin is te rug gekeerd, en met  ALMANACH VAN VADER G8KARD. toet alle tekenen van blydfchap en dankzegginge daar is ontvangen. De Heer colloï d'herbois verbeeld zich hem daar te zien, omringd van Zviie broederen en vrienden; hem naar alles vraagende: en dus zegt hy in dit Werkje, het geen hy meent, dat Vader gerard, in dit geval, zou kunnen antwoorden. • Twaalf byzondere Gefprekken maaken den Inhoud uit, welke men uit hunne Üpfchriften . kan kennen. Het eerfte handelt over de Conftitutie. 2) Over de Natie. 3) Over de (Vet. tf) Over den Koning. 5) Over den Eigendom. 6) Over den Godsdienst. -/) Over de algemeens Toelagen. 8) Over de Rechtbanken. 9) Over dc gewapende Magt. 10) Over de Rechten van eiken Burger, en over zyne Verplichtingen. 11) Over de Algemeene Welvaart. En 12) Over het Huislyk geluk. Een enkele trek, uit het vyfde Gefprek, kan onze Leezers over den ltyl doen oordeelen. „ Het was Saturdag, een werkdag, en men zou geen Ge. fprek houden ; maar 'er ontftond een groot geweld in eene Weide, naby den tuin van Vader gerard gelegen. Een groote Kaerel, rood van kwaadheid , had eenen jongen herder by de kraag vast. Alle de'Boeren waren toegeloopen, Vader gerard aan hun hoofd, om dien twist by te leggen: alree is hy in het midden van de Inwooneren. „ Vader Gerard , tegen den grooten Kaerel. Frans, bedaar toch, wat heeft u die jonge knaap gedaan? Behandel hem wat zachter. ,, De groote Kaerel. Het is nu wel al tienmaal, Vader gerard, dat ik hem gewaarfchuwd heb, van zyne fchapen niet op myn groot ftuk land te laaten graazen; en alle dagen komt hy weêr. ,, De jonge Herder. Een groot kwaad dat ik hem doe! het gras ftaat di ie voeten hoog ; hy maait het niet ; zacht dat ik 'er wat van heb. „ Vader Gerard. En dat of hy 't wil of niet ? Dat is niet billyk. Immers is hy meester van niet te maaijen, als hy wil, zonder dat gy daarom recht hebt van te befchikken over het geen hem toebehoort. Zoo gy verzuimde uwe fchaapen te fcheeren , en dat een ander ze kwam fcheeren voor zyn voordeel , en zich een recht maakte van uwe nalatigheid , wat zoudt gy zeggen? Dat men nam het geen u toekomt, uwen eigendom. ,, De jonge Herder. Dat is klaar. ,, Vader Gerard. Wel nu! gy neemt den eigendom van Frans, door uwe fchaapen te laaten weiden op een ftuk grondfs, dat het zyne is. Myne vrienden, deeze gelegenheid noodigt my uit, om u te fpreeken over de eigendommen. Het eerfte uitwerkfel der Wet is, aan deezen befcherming te verleenen; zoo de eigendommen niet geëerbiedigd werden, zouden 'er, tn de Maatfchappy , «iet dan geduurige en wederzydfche dieffiallen plaats  4®a ALMANACH VAN VADEE GERARD. plaats hebben. Hy zelf, die van daag iets geftolen had , z»« niet zeker zyn van het morgen te zullen behouden, dewyl een ander het op zyne beurt zou kunnen fteelen ; geen redelylc mensch zou kunnen leeven , te midden van zulk eene inrichting der dingen; ook zou zy niet lang kunnen duuren. „ Eene Gemeenfchap , in welke de eigendom van eenen burger draffeloos gefchonden wordt, wordt noodwendig kwalyk beftuurd; zy wordt verandvvoordelyk voor de fchade, door zulk eenen burger geleden. „ Zy zelve, die niets bezitten, hebben 'er belang by , dat de eigendommen geëerbiedigd worden; want het zyn niet en« ■kei de doffelyke bezittingen, als Geld, Huisraden, Landeryen , Huizen en Beesten, die de eigendommen uitmaaken; de nyverheid, de arbeidzaamheid, zyn ook Fondfen , welker voortbreng» fels eenen eigeadom vormen, en wel misfchien den kostelykden van allen. „ Hierom is het, dat de Wet, die het Kasteel, of de Landgoaderen , van eenen ryken man befchermt, ook krachtdaadig bet dagloon , aan den arbeidsman verfchuldigd , onder haare hoede neemt: de voordeelen van het zweet des armen zyn, ia haare oogen, de geheiligde van alle eigendommen. „ En wie zyn het toch , die de eigendommen fchenden! Het *yn zulke lieden die 'er geene hebben,, die den eigendom des arbeids niet begeeren; het zyn de luiaarts, van welken men zich mistrouwen moet, en op welken meu een waakzaam oog moet houden. De ledigheid vervoert den ryken tot alle gebreken , en den armen tot alle misdaadcn. „ Hy, wie niets doet, is onwaardig, om onder de burgeren geteld te worden; en hy, wie zich fchaamt te arbeiden, is een lafhartige. Het is eene der fchooufte inrichtingen van do Conftitutie, den arbeid verheerlykt te hebben , verklaard te hebben dat alle beroepen, dat alle danden, vereerende zyn, en dat geen van allen eenige blaam of verachting brengen kan op den geenen, die dezelven oefent. Ik bid u ook ! Waaram zou men iemand verachten, die nuttig is? De man die werkt is vryer, is onafhanglyker, dam die hem doet werken ; want de ryke behoeft de handen van den werkman; en de werkman behoeft niets, dan de betaaling; van den ryken. De natuur heeft de handfin vry wat noodzaakelyker gemaakt, dan het geld."  ALGEMEENE VADE. RLANDSCHE L ETTER-OEFENINGEN. Het hoek Jofua. Naar het Hebreeuwsch. Met korte Aanmerkingen voor Ongeleerden. Door ysbrand van hamelsveld. Te Amfterdam by M. de Bruyn, 1792. I* Sr« Svo. 8S en 76 bladz. Daar de Heer hamélsveï d zynen arbeid op den zelfden lollyken voet voortzet, zullen wy,ter aanpryzinge van denzei ven, niets meer zeggen; maar, by de aankondiging van dit, en de volgende, Boeken, telkens zyne gedachten over eenige meer merkwaardige plaatzen, of de zodanige, waar over de gevoelens der Uitleggeren pleegen uit één te loopen, aan onze Leezers mededeelen. Kap. II: 1, ,-UN nty'tf wordt, gelyk bekend is , gewoonlyk hoere vertaald. Andere uitleggers echter hebben rachab reeds van dezen fchandnaam pogen te bevryden, door de Hebreeuwfche uitdrukking , herbergierfter , of waardin, te vertalen, op voorgang van [Ósephijs, welke Antt. V: 1, 2. fchryft vtco xupovatv eis n v.xrayiayiov tov •reixpvf %\viort) de eerfte veldflag , welken de Israëliten zouden leveren , en waar van zoo veel moest afhangen. Maar, om zyn volk te bemoedigen, fpreekt josua, ten hunnen aanhooren , zon en maan aan, en gebiedt die, om ftil te ftaan en te vertoeven ■ om getuigen te zyn van de heerlyke overwinning, die hy verzekerd was , dien dag te zullen behaalen. In den morgenftond, kwam dit zeggen, in dien zin, te pas maar ook in den morgenftond, daar men den gantfchen dag voorhanden hadt, kan josua's meening niet anders onderfteld worden geweest te zyn, dan die wy hebben opgegeven, te weten, de verzekering te geven , dat die dag niet eindigen zou, zonder eene volkomene overwinning behaald te hebben." Deze opvatting is zekerlyk zeer natuur- lyk en eenvouwig , en wy zyn het met den Schryver volkomen eens , dat men hier verkeerdelyk een wonderwerk onderfteld heeft , dat altyd aan de onoplosbaarfte tegenwerpingen onderworpen zou blyven. Het komt ons echter niet onwaarfchynlyk voor, dat die beroemde dag werkelyk eene buitengewoone lengte hadt, fchoon zonder wonderwerk , en alleen door de menigvuldige Blikfemftraalen, die de duisternisfe des avonds verlichtten. Men fchynt tot deze gedachte geregtigd te worden door vs. 5, vergeleken met Heb. III: 11. Op Kap. XIX: 15. Daarenboven Kattath , Nahalal, Simron , ldala , en Bethlehem , tekent dei Heer van hamelsveld het volgende aan: „ Elk ziet, dat dit niet famenhangt, ook worden 'er maar 5 Steden genoemd , en echter in de optelling ia geteld. Hier moet dan iet ontbreken. Ik verbeelde my de zaak dus. Het is zichtbaar, dat alle de opgaven der verdeelingen des lands, onder de Stammen, die in dit Boek voorkomen, als zoo veele oorfpronglyke ftukken, en echte befcheiden, zyn te houden, die de Schryver overneemt; van daar zoo veele herhaalingen, en zoo veele naauwkeurigheden in fommigen, die tot in kleinigheden uitloopen. Nu fchynt dit ftuk, betreffende Zebulon's Stam, niet volledig te zyn, maar de Schryver geeft het, zoo als hy het voor zich hadt. —— Welke de reden nu zy , dat dit Document niet vollediger was opgefteld, wete ik niet. —-- Misfchien echter dezelfde reden , die ons , by het optellen van verfcheiden Steden, zoude doen fchryven : enz. Samen zoo veel, enz," Ee a Wy  404 ¥• VAN HAMELSVELD, HET BOEK JOSUA.- Wy befluiten dit uittrekzel met de gedachten vati den Heer hamelsveld , mede te deelen over Kap. XXIV: 26". De gewoone vertaling heeft daar : Ende hy nam eenen „ grooten Steen, ende hy rechtede dien daer (te Sichem) op, onder de eyke, die by het Heiligdom des hee„ ren was." Volgens deze vertaling verftondt men, door het Heiligdom, den Tabernakel, en men vondt dus hier eene merkelyke zwaarigheid , uit hoofde van de wet, Deut XVI; 213 die het planten van eenig geboomte by den Altaar vau jehovah verboodt. De Heer hamelsveld neemt deze zwaarigheid weg, door te vertaaien: onder den Terpentynboem , welke op de aan God geheiligde plaats ftondu ,-, De zwaarigheid verdwynt (zegt hy in „ de aanmerkingen) wanneer men vertaalt, heilige p laat ze, „ en zich herinnert , hoe abraham en jakob hier by „ Sichem eenen plegtigen Godsdienst verricht hadden , „ zedert welken tyd die plaats, als eene heilige plaats, i3 „ aangemerkt.—En van dezen Terpentynboom wordt reeds by die gelegenheid gewaagd, want deze boomen wor„ den zeer oud, en kunnen, zegt men, tot 1000 Jaaren, „ bereiken. Nu komt de wet, Deut. XVI, hier niet s, in aanmerking." Leerredenen over den Heidelbergfchen Katechismus , door johan carel palier, in leeven Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, Predikant in de Hervormde Gemeente te 'r Hertogenbosch , Lid van de Hollandjche Maatfchappy der Wetenschappen , en der Nederlandfche Letterkunde te Haarlem en te Leiden, enz. enz. enz. uitgegeeven door j. f. martinst. Te 'r Hertogenbosch en Amfterdam by H. Palier en Zoon, en J. Allart , 1792. Twee Deelen, te zamen 1134 bladz. in gr. Svo. De Hoogleeraar palier bezat, volgens het getuigenis van den Heer martinet, eene uitgebreide geleerdheid in alle takken van wetenfchappen, en een zeer edel karakter; hy was een yvervol, voorbeeldig, godvrugtig Christen-Leeraar, en, ondanks alle zyne verhevene bekwaamheden, blonk zyne nedrigheid in alles door. Hy was, dierhalven , by zyne Gemeente bemind , die zyne Predikaatfien hoog achtte, om derzelver kortheid, klaarheid en eenvoudigheid; en eenige aanzienlyke Leden uis haar  J. C. PALIER , LEERRED. — j. CLAESSEN LEERRED. 405 haar midden verzochten dus den Heer martinet , om de uitgaaf dezer Leerredenen te willen op zich nemen, een verzoek , dat ligt werdt toegeftaan , daar de Heer palier, tot aan zyn dood toe, zyn Vriend, en hy zelf, yoór zyne bediening, een Lid van de Gemeente van s Hertogenbosch geweest was. Wy wenfchen dus die Gemeente geluk met de vervulling van haren wensch, en al het nut, dat zy van dit werk verwachten ! Zekerlyk verdienen deze Leerredenen den lof van kortheid en eenvouwigheid; en de Redenaar heeft wel onder het oog gehouden, een Artikel uit het Synode van Dordrecht , waarvan de Uitgever in zyn Voorberigt melding maakt; aldus luidende: „ Der Predi„ kanten ampt en discretie in de Kerk zal wezen , de „ Katechismi-Predikaatfien dermaate openlyk aan te ftel„ len , dat ze behoorlyk kort zyn , en naar het begrip, „ niet alleen der volwasfenen, maar der jeugd , zo veel 9, mooglyk is, gepast." De Redelyke Godsdienst , het best Euangelissh offer , aangeprezen in eene Redevoering over Romeinen XII: 1. te Amfteldam, 'j avonds in de Oude Kerk , op den tienden Juny 179a , uitgefprooken door johannes claessen , Kerkleeraar te Leerdam. Te Amfteldam by M. de Bruyn, 1792. Behalven de Toewyding aan de Gemeente van AmJteldam, 57 bladz. in gr. Svo. Het onderwerp en den tekst van deze Redevoering ziet men reeds uit den titul. Zy behoort tot die Redevoeringen , welke naar eene predikwyze ingerigt zyn , die veel verklaart, wat geene verklaaring nodig hadt, die zich meer met woorden dan met zaaken bezig houdt; en die gewoonlyk zeer veel aanvoert, wat tot het behandelde onderwerp ter waereld geene betrekking heeft. Doch onder dat zoort van Redevoeringen is zy geene van de üeehtften. Ee 3 Het  jJöS w. h. ockïrsé Het begraaven der Dooden buiten de Kerk en Stads Poorten aangepreezen , in eene Leerreden , naar aanleiding van Ps. XXXIV: 21 a, door w. a. ockerse , Predikant te IVyk by Duurjtede , en Lid van het Thielsch Genootfchap : ter Navolging* Te Utrecht by G. ï. van Paddenburgoen Zoon, 1792. Gedrukt ten behoeve van het Fonds. BehJven het Foorberigt, 78 bl. in gr. 8ve* DöU openbaaren Kanfel, zo vaak misbruikt om Vooroordeel, Bygeloof, Dwaaling, en de daar uit bykans onvermydelyk voortfpruitende Gebreken, in te boezemen, te gebruiken, om Vooroordeel, Dwaaling, Bygeloof, met derzelver rampzalige Gevolgen, te beftryden, moge, in t oog van zommigen, die Volksverligting, met een ongunftig oog aanzien, zo niet openbaar gewraakt , ten minIten met morrend misnoegen , vernomen worden. Waarheids-vrienden verheugen zich over zulk een beftaan, bovenal, wanneer het gefchiedt op eene wyze, recht gefchikt om eene gewenschte uitwerking te baaren. Tot zodanig eene vreugde vinden wy ftoffe, by het ontvangen en doorleezert der bovengemelde Leerreden. Van welke wy thans verflag a:aan geeven. De Regeering van Wyk by Duurjtede was, onder de heüzaame verbeteringen, welke zy, zints eenigen tyd, of daar Helde, of met ernst voornam, ook bcdugt geweest op het uitdenken van een gevoeglyk plan, om de Begraaving der Lyken voortaan te doen gefchieden buiten de Stad, op eene daar toe aan te leggen gefchikte plaats. Eene Commisfie, uit het midden van Hun Ed. Achtb. sekoozen, werd belast met de zorg om over dit ftuk rypelyk te denken , en daar naa de Magiftraat te dienen van berigt. Geduurende de Raadpleeging deezer Commisfie , en naa dat derzelver werkzaamheid bekend was geworden, hadt men weldra gelegenheid om de verfchillende denkbeelden der Ingezetenen op dit ftuk te vernoemen, en te bemerken, dat de grootfte zwaarigheid gelegen zou zyn in het vereenigen van de gemoederen der Burgery en Gemeente , ter omhelzinge van een zo heilzaam"Plan, waaromtrent veelen, min kundig, uit bygeloovige zwakheid, of ook wel door anderen vooringenomen ° ten aanzien van zichzelven en de hunnen, zich zeer huiverig betoonden. Een beletzei te grooter, om  LEERREDEN. 407 dat het aantal van Roomschgezinden, in de Stad Wyk by Duurjtede en de Vryheid van dezelve, dat der Hervormden zeer verre overtreft; hoewel men, zo als de Eerw. ocuer.se fchryft, tot lof van de eerfte zeggen moet, dat hunne tegenfpraak niet algemeen, en min luidrugtig, dan van de laatstgenoemden, was. Eer nog deeze Commisfie verflag deedt van haare verrigtingen , namen, in 't voorst van Louwmaand deezes Jaars, Burgemeesters en Regeerders het beQuit, om den jongften Predikant der Stad, Do. ockerse, te verzoeken tot het doen eener opzettelyke Leerreden; ftrekkende ten betooge, Van den Bygeloovigen oorfprong van het begraaven der Dooden in de Kerker. Het onvoeg- lyke van dit aanhoudend Misbruik. Het fchadelyke voor de Gezondheid der Menfchen , door zodanige Be- graavingen veroorzaakt, en, eindelyk, de noodzaak- lykheid om in dit opzigt aan eene fpoedige verbetering te arbeiden. In den Eerw. ockerse, een Man den Vaderlande bekend door zyne twee uitgegeevene en meesterlyk gefchreevene Stukjes; getyteld: Ontwerp tot eene Algemeene Char&Eterkunde, hadden zy den rechten Leeraar gekoozen tot het volvoeren eener taak , die op verre na voor alle Leeraaren niet even gefchikt is. Hy liet zich beweegen, om , gelyk hy zich uitdrukt, daar het de zaak van de Menschheid en van den Godsdienst betrof, eene pooging te doen, wat hy, onder den Godlyken Zegen, vermogen zoude, om, ter voldoeninge aan de begeerte van zyne geëerbiede Burgervaderen , ten algemeenen nutte en ter kwyting van zyn eigen Gewisfe , de zwakke gemoe--. deren in deezen om te zetten , de voorftanders van het Plan in hun bedaarden yver te bevestigen, en, langs dien weg, eene zo heilzaame zaak, met meer algemeene goedkeuring en eensgezindheid, te helpen tot ftand brengen. Eene pooging", die hy des te meer van zynen phgt rekende ; dewyl tot hier toe nergens, althans in geene der Steden van ons Vaderland (*) , zo veel hy wist, (*) In geen der Steden, zegt de Eerw. ockerse, met onderfcheiding : want het was bekend , dat de Begraafplaats te Zuilen, op openbaar gezag, was aangelegd. Zie Bylaage C. Men voege 'er by het onlangs deswegen medegedeelde in de Algem. Kunst- en Letterbode. VIII. D. bl. 154. E e 4  4o8 w. a. 0ckersb wist, eene algemeene en door de Reg-eering zelve bewerkte en ingevoerde hervorming in dit ftuk , was daar gefield; waarvan het. eerde voorbeeld, gegeeven door eene kleine, maar van ouds in Batavien beroemde, Stad, bykans op 't middenpunt der Republiek gelegen , de aandagt der geheele Natie zou kunnen opwekken, 't geen, althans op het einde der XVllIde Eeuwe, vry waarfchynïyker wordt, dan het was voor vyl'tig of honderd jaaren. Den 25 van Louwmaand volvoerde hy dit Werk, voor eene meer dan gewoonlyk talryke Gemeente, die zyne Leerreden over de woorden, Hy (de heers) bewaart alle zyne beenderen, met vry algemeen genoegen aanhoorden , en waar onder ook verfcheide Roomschgezinden van den besten burgerlyken ftempel zich bevonden. De Regeering betuigde haare voldoening over de welingerigte, keurig uitgevoerde, en altins befcheide Leerreden, met betuiging, dat het haar hoogst aangenaam zou zyn, wanneer hy zou kunnen beüuiten, die belangryke Leerreden door den Druk gemeen te maaken ; en , als een blyk des Magiftraats goedkeuring, van Stadswege, en Honorarium te accepteeren. De Regeering van Wyk by Duurjtede heeft, in dit befluit, de Leerreden, zo wel gekenfehetst, dat wy aan de boven onderftreepte aanpryzingen ons Zegel hangen. De Eerw. ockerse liet zich tot de Uitgave overhaalen ; te min kon hy zich aan dit verzoek onttrekken, dewyl hy oordeelde, dat de Regeering eenigzins regt hadt op een Huk, 't welk deszelfs oorfprong geheel aan hun Éd. Achtb. verfchuldigd wns; en waarvan de gemeenmaaking, behalven het voordeel, dat hy daar door aan het voorgenomen, en zeker min of meer kostbaar, EtablisJ'ement kon toebrengen, zou kunnen dienen, om ook anderen onder onze Landgenooten van Vooroordeel en Bygeloof in dit ftuk te geneezen, en dezelfde fnaar ook elders in beweeging te brengen. Mogt die fnaar geroerd, met daadlyken ernst geroerd, gehoord, en ingevolge daar van gehandeld worden ! Met veel genoegen zien wy, dat, zedert het te persfe zenden van de Leerreden, 'er zich gegronde hoope opdoet voor den goeden uitflng van het te Wyk by Duurjtede begonnen werk , en dat 'er reeds eene plaats daar toe , naby het aloud Kasteel DuurJlede, door de Magiftrant is beltemd geworden. Utrechtfche Courant van 24 Feb. 1792. Zo dat de Loftuiting van Tydgenoot en Naakomeling, die de Eerw. ockerse aandriugt by allen die genoeg betaamelyke eerzugt, mensch-  LEERREDEN. 4°9 mensch- en zelfliefde bezitten, zal kunnen geboord worden. „ De Eer van eene zo fchoone verbetering, fchoon hier en daar in flaauwer zin reeds ondernomen, „ was voor Wyk by Duurjtede bewaard ! Regeering en " Burgery dier Stad heeft iets weezenlyks bygedraagen, ,, ter vorming van den fmaak der Natie, tot Neerlands algemeene welvaard." _ Wy hebben geoordeeld dus de aanleiding tot het vervaardigen, houden en uitgeeven, deezer Leerreden , om de zonderlingheid , wat breeder te moeten vermelden. Wat de Leerreden zelve betreft , wy hebben reeds het oordeel der Regeering, te Wyk by Duurjtede, onderlchreeven ; en moeten 'er nog byvoegen , tot ftaaving van dit ons medeftemmen, dat de Eerw. ockerse, fchoon hy, in het beftek eener Leerreden , niet alles gezegd heeft, wat over dit zo menigmaal behandeld Huk te zeggen valt , noch ook geene nieuwe kundigheden aan den dag legt, met veel oordeels gebruik gemaakt heeft van de beste Schriften, daar over in 't licht gegeeven, welke hy, in zyn Voorberigt, opnoemt. Naa eene geoaste Vooraffpraak , en allerbeknoptlte toelichting van zyn Text, behandelt hy de drie volgende Onderwerpen. I. Dat de gewoonte der Christenen, om hunne Dooden in de Kerken te begraaven , haaren oorfprong voornaamlyk aan eene bygeloovige zwakheid yer- fchuldigd zy. II. Dat het aanhoudend gebruik daar van zeer onnoodig wanvoeglvk . en hoogst nadelig zy. ifl. En eindelyk dat alles ons verphgte , om elk in zynen kring, zo edelmoedig als eensgezind, aan eene fpoedige verbetering in dit ftuk te arbeiden. Wy wyzen onze Leezers tot de Leerreden zelve, om te zien met hoe veel oordeels en beknoptheids de Leeraar deeze ryke Stofte verwerkt, en de algemeenfte Tegenwerpingen ontzenuwt. Hy heeft dezelve met eenige meer en min uitvoerige Aantekeningen verrykt , en 'er Bylaagen aan toegevoegd , waar van wy de Tytels moeten aanlhppen. Jets aangaande de Begraafplaats der capellens. ■ Narigt , wegens de Begraafplaats by Scheveningen. —Berigten aangaande de Begraafplaats te Zuilen. Berigt, nopens de Begraafplaats te Thiel. Programma van het Tkielfche Genootfchap, ter Naarvolging Befcheiden, wegens den Buitenhof, om Begraafplaatzen aan de Diemerbrug. Berigten en Befcheiden, hem uit de beste kanaalen toegezonden , en die ten blyke ftrekken van 't Ee $ geen  4IO W. A. OCKERSE, LEERREDEN. geen 'er gedaan is, en nog daadlyk gedaan wordt, aan de hoogstwenschlyke zaak, waar voor deeze Leerreden pleit, en in welk hy by het einde zich dus liet hooren. „ Nu dan M. V. verbjydt uwe Overheid, uwe Leer» „ aareu, de kundigften en besten onder u, verblydt uwe „ weldenkende Landgenooten, ja het gantsch Wysgeerig ,, Menschdom, door eene verltandige en edelmoedige „ keus in deezen! Leggen wy zamen onverwyld de hand „ aan de zo hoognodige verbetering , en overwinnen wy, wan-gewoonte, vooroordeel, kinderagtig bygeloof, en „ domme dweepzugt , ten heil van Godsdienst en Maat- „ fchappye. Zo ik eenigen invloed op u hebbe, „ ziet daar! myn overfchot worde-, indien het Gode be- haagen mogt my uit uw midden weg te neemen, het eerde daar geplaatst, waar het u niet fchaden kan ! Ik wil my verbinden, om, in dat geval, uw voorbeeld „ te zyn!" Brieven, over de Nieuwe Wachters der Protejtantfche Kerke , van s. l. de marees. Eerfte Stukje. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht by VV. van Yzerworst, 1792. 109 bl. in gr. 8vo. TT^enige gemeenfchap hebben de Brieven , welker Eerfte JCv Stukje wy thans in handen krygen, met de Berichten , betreffende de Nieuwe Hervormers in Duitschland , ^vaarvan , in den voorleden Jaare , twee Stukjes uitkwamen. Wanneer wy dezelve op den toetslteeu des oordeels brengen, zullen zy blyken van eene foortgelyke geitalte te weezen; weshalven wy 'er bykans het zelfde van moeten zeggen , of liever onze Leezers , om herhaalinge te vermydeu, ter onder aangeweezene plaatze verzenden (*). De zonderlingheid van den Tytel, of wie de Nieuwe Wachters zyn der Protestantfche Kerke , verdient een kort woord, 't Zyn naamlvk de Heeren biester en nicolai, Schryvers van het Birlynfche Maandfchrift en van de Algemeene Duitfche Bibliotheek, die zich in eenige Stukjes , eenige jaaren geleden, tegen een gevreesden inbreuk van het Pausdom op het Proteftantendom -verzet, en (*) Algem. Vaderl. LeUeroef. voor 't Jaar 1791. 1 Stuk, W. 556.  S. L. DE MAREES, BRIEVEN. AH «1 des fterke waarfchuwingen gegeeven hebben. Een gedrag , in deeze Brieven fterk doorgeftreeken, als onbegaanbaar met hun voorig fchryven, zo zeer voor de Vryheid van denken ademende. De byna zeventig jaarige Grysaart, de marees, een volyverig voorftander van de Luthers Euangelifche Kerk , met alle derzelver Kerklyke Bepaalingen , de vraag overwoogen hebbende : Is het by gevaar van het naturalismus , of van het pausdom , meer noodig brand te roepen ? geeft het aan 't oordeel van zynen Vriend over „ of het gevaar van ongeloof en afval van het Christendom , 't welk de Proteftantfche Kerk reeds byna overftroomd heeft, niet meer te dugten, of de waarfchuwing tegen hetzelve niet veel noodiger zy , als de waarfchuwing voor de inbreekende magt van het Pausdom?" fin voegt 'er nevens , waaruit men zyn fchryftrant , die verre van zagt is, mag beoordeelen. „ ó Mogt toch de Item van eenen byna zeventig jaarigen Grysaart allen opwekken, die de Proteftantfche Kerk nog beminnen , en jeugd , ent kragten en tyd , hebben , om zich tegen derzelver inwendige verachters, vyanden, en lasteraars, met wapenen, die het woord van God verfchaft, te verzetten, hunne onwaarheden , verdraaijingen, tegenftrydigheden , onvaste gronden , die altyd reeds vooruit veronderflellen, dat zy eerst bewyzen moeten, regt te ontdekken, en dus, volgens de uitfpraak van eenen Apostel, huune dwaasheid aan elk openbaar te maaken." Wy weeten niet, of de Heer Vertaaler , in zyn kort Voorbed gt , met het gewigtig Vraagltuk, ,, Zyn 'erin Nederland Recenfenten , gelyk de Uitgeever of de Medearbeiders aan de ïheologifche Recenfien der Algemeene Duitfche Bibliotheek ? enz. enz." ook ons Maandfchrift bedoek. Wy kennen ons vry van opzettelyke verlaaging, of voorbedagtlyke verheffing, der Godgeleerde Schryveren van de eene of de andere Party. Wy maaken, in een vry Land, een gemaatigd en geoorlofd gebruik van ons Oordeel , zonder partyzugt, en deelen het onzen Landgenooten mede. Wy durven verzekeren onze Recenfeerkunde niet uit Duit>chland gehaald te hebben. Is dezelve van een vreemde afkomst , dan fproot ze reeds in den Jaare MDCCLXI uit eene Engelfche Moeder. Zy draagt blyken van af te Hammen van The Monthly Review : het door alle verftandigen voor 't oordeelkundigst Gefchrift van dien aart gehouden. En 't is 'er zo verre af, dat wy ons  S. L. DE MAREES, BRIEVEN. ons zulks fchaamen , dat wy veeleer leedweezen gevoe« len over ons onvermogen om alleszins dier Moeder waardig te blyven : eene andere Lugtltreek brengt, dikwvls verandering te wege, u^wyu», Verhandelingen over de Ondeugden , die zich aan de Gezondheid der menfchen zelve wreeken. Door o. langhans. Naar het Hoogduitsch. Te Utrecht by H. van Emenes , 1792. Behalven het Voorwerk, 202 bladz. m gr. 8vo. Daar is onder alle de aanbiddelyke eigenfchappen der Godheid geene, van welke een aandachtig befchouwer ieder oogenbhk meer bewyzen ziet, dan zyne oneindige goedheid. Deze is de dryfveer van alle zyne daden, deze is de eenige bron van al ons geluk, van iedere ademhaling , en van ieder aasje genoegen, dat wy op deze aarde fmaken. Maar deze is het ook , die de wetten verordend heeft, welken in ons hart ingefchreeven , en, toen het menschdom de rampzalige kunst geleerd hadt , van de ftem van dat hart te fmooren, in de Openbaring van zynen Zoon herhaald , bekrachtigd , en verklaard zyn. Die wetten, welken de verblinde, en van zyn waar belang onkundige, mensch zo dikwyls als zwaare lasten befchouwt, en als harde tuchtmeesters, die hem zyne gewaande genoegens ontzeggen , die wetten zelve zyn, wy zeggen niet, de kortfte en beste, maar, de éénige, weg tot zyn waar en beftendig geluk. Dan eerst, wanneer deze wetten regt betracht worden, genieten ziel en lichaam beiden al dat geluk, waar voor zy vatbaar zyn. De eerfte wordt volmaakter , en voor verhevener genoegens meer vatbaar naar maate zy haar verftand meer befchaaft, en zy geniet eene onuitfpreeklyke kalmte, en de grootfte zaligheden, wanneer zy haare neigingen wel beftiert, en, in navolging van haaren liefderyken Schepper, niets dan goedheid, vrede, en zachtmoedigheid ademt. En dan maakt zy tevens het lighaam tot eene voor haare volmaking meest gefchikte woonftede; dan blyven alle deszelfs bewegingen geregeld, en het dierlyk geitel behoudt eene volkomene bloei en onafgebrokene gezondheid. Nooit kan een mensch eene éénige wet der Godheid verwaarloozen, zonder even daar  33. LANtSHAWS, OVER DE ONDEUGDEN. 4*3 daar door zyn eigen wstér geluk met voeten te treden , en aan ziel en ligchaam beide de grootfte grieve toe te brengen. Iedere ondeugd heeft altyd een zeker bepaald ongeluk ten gevolge; en dit gevolg is zo tiatuurlyk, zo Itandvastig, zo onaifcheidelyk van het misdryf, dat, het zy met eerbied gezegd , de algoede God zelf het niet keeren kan. Een mensch , die niet naar het rigtfnoer van Gods Wet , maar naar de inlpraak van zyne bedor* vene neigingen, leeft; mist alle die kennis, die wysheid, welke hem befchaven moest, welke hem het leven genoeglyk kon maken; en hy vernedert zich dermaten beneden de voortreflykheid zyner natuur, dat hy aan het redenloos vee in woeste onkunde niets behoeft toe te geven: hy is belemmerd door een aantal drieste vooroordeelen , die hem het leven lastig maken : hy fmaakt niets van die hemelfche blydfchap , die de deugd aan haare beoefenaars fchenkt ; alle zyne vermaken zyn louter denkbeeldig , hy verlangt altyd , en geniet nooit; en , alles, wat hy voor genot houdt, wordt vroeg of laat de bron van tallooze rampen voor hem: de ongeregeldheid zyner hartstochten verbreekt zyne gezondheid, hy verliest goed en eere, wordt afzigtig in de oogen van alle wezens , op welker goedkeuring hy prys hadt behooren te ftellen, brengt zyn dagen naauwlyks ter helfte , en fterft, zonder waarlyk geleefd te hebben, zonder voor een beter leven ryp te zyn. Wanneer alle menfchen de waarheden regt doorzagen, en derzelver kracht altyd levendig gevoelden, dan moesten zy noodzaaklyk de wetten van God met eene nimmer wankelende getrouwheid betrachten; dan zouden zy levendig voelen, dat iedere verwaarloozing van dezelven, iedere ondeugd, eene onuitfpreeklyk groote dwaasheid is; en dan zouden zy de altyd krachtige taal van den Bybel "regt verftaan , die ondeugende menfchen zo dikwyls dwaas, onwys, uitzinnig noemt. 'Er is dus, naar onze gedachten, geen nuttiger arbeid, dan deze waarheden in byzonderheden te ontwikkelen, te verklaren, te betogen, en op de harten der menfchen aan te dringen: en niet alleen aan hem, wien ieder één, ook in de meest bedorven tyden, voor een booswigt houdt , maar ook aan den befchaafden man en vrouw van de waereld, wier gebreken, door de verdraeide. denkbeelden van dezen tyd, zo dikwyls voor deugden aangeprezen worden, getrouw aan  4'4 D. LANCHANS aan te kondigen, en bondig te betoogen, welke rampzalige gevolgen onmiddelyk uit hun gedrag voortvloeien moeten. Wy meenen dierhalven, dat de Heer langhans, in leven een beroemd Geneesheer te Bern , aan liet menschdom een zeer gewigtigen dienst gedaan heeft, met de uitgave dezer zeer goed gefchreven Verhandelingen over de ondeugden, die zich aan de gezondheid der menfchen zelven wreeken; en wy wenlchen, dat ook onze Natie van dezelven , het zy in de Vertaling, of liever, voor zo verre zy het Hoogduitsch verflaat, in het oorfpronglyke , een naarftig gebruik zal maken , ter beteringe harer zeden. Zy zyn zes in getal , en gaan I. Over de dronkenfchap; II. over de ongeoorloofde liefd-e en zelfbevlekking ; 111. over het al te wellustig en onnatuurlyk eeten en drinken; IV. over de ledigheid; V. over de verkwisting; en VI. over de gierigheid, eergierigheid, en hebzucht. Zommige van deze onderwerpen zyn reeds meer dan eens , met hetzelfde oogmerk, opzettelyk behandeld , en over andere vindt men hier en daar verfcheidene aanmerkingen verfpreid ; maar echter zullen ook zy , die dat alles gelezen hebben , ook dit werk met genoegen doorlezen, om de menigte fchoone aanmerkingen en belangryke waarneemingen , en om de overtuigende fchryfwyze: Het boek geeft meer dan de titul belooft, daar het ook andere gevolgen der genoemde ondeugden optelt, die niet bepaald voor de gezondheid, maar voor andere takken van het menschlyk geluk nadeelig zyn; en daar het tevens, tot troost van bcdorvene menfchen, die middelen en wegen opgeeft-, door welke zy zich van hunne aangewende ondeugden kunnen ontflaan , de aan hun lighaam werkelyk aangebragte ongemakken genezen, of dezelven, wanneer zy onheelbaar geworden zyn, draaglyk maken. Wy pryzen het byzonder aan Predikanten aan, en wy zyn verzekerd, dat zy, door een verltandig gebruik van hetzelve te maken , en door de aanmerkingen van onzen Schryver en andere dergelyke, in een populairen ftyl, aan hunne Gemeenten voor te dragen , oneindig meer nut zouden ftichten, dan door gedurig met fyitematifche geleerdheid, of brokken uit de ketterhistorie, den geeuwenden Toehoorder in een diepen flaap te preeken." Zy behoeven niet bevreesd te zyn, dat zy hunne beftemming uit het oog verliezen , wanneer zy de natuurlyke gevolgen der Ondeugd  over de ondeugden. 415 deugd nadruklyk aan hunne Gemeenten fchüderen, daar de Bybel zelve hier zo dikwyls voorgaat (*)• (*) Zie b. v. Spreuk. V: 3 , en verv. VII: 22-27; XIV: 30, en honderd andere plaatzen meer. Befchryving van alle de Heelkundige Operatien, naar de beste en nieuwjte Wyzen, door j. le blanc, Heelmeester te Orleans, enz. In het Hoogduitsch uitgegeeven, en met Aanmerkingen verrykt, door Dr. c. f. ludwig, Hoogl. der Geneeskunde, te Leipzich. En nu in 't Nederduitsch vertaald, en met veele Aanmerkingen vermeerderd , door w. leurs, Heelm. in 'sHagey enz. enz. llde Deel. Te Utrecht by G. van den Brink Jansz., 1790. In, gr. 8vo. 296 bl. Het twee-en-twintigfte Hoofdftuk, waar mede dit Deel begint, bevat de Operatie der Polypen, en behefet tevens eenige Proeven over dezelve, als ook omtrent de omkeering, uitzakking en overbuiging der Baarmoeder, en om deeze ongemakken wel te* leeren onderfcheiden; waar by gevoegd zyn eenige nieuwe Aanmerkingen over de verplaatzingen der Baarmoeder, en de middelen om dezelve te geneezen door den Heer levret. Nieuwe manier om de Afbindingen op diepe plaatzen te doen, waar toe de vereischt wordende Werktuigen op de vierde Plaat zeer goed afgebeeld, en, in het Werk zelve, het gebruik daar van, met de noodige befchouwende en oefenende Waarneemingen , befchreeven word. Het 23fte Hoofdft. handelt over de Operatie van de Staar, volgens durand , janin en grandjean. Het 24fte,van de plaatzen, waar men Fontenellen kan zetten —— van het gebruik der Bloedzuigers en der Kopglazen. Het 2jfte en laatfte 1 loofddeel bevat Operatien der Breuken , nieuwe manier om de Breuken te opereeren , en eenige Aanmerkingen op het gebruik deezer methode by de inklemming van de Navel- en Buikbreuk. Dit Werk kan den Beoefenaaren der Heelkunde niet anders dan aangenaam zyn , daar het veele wetenswaardige zaaken vervat, die hun, by het verrichten dier Kunstbewerkingen, waar over in dit Deel gefproken word, van veel gewigt kunnen zyn. De Vertaaling is zeer goed, en de twee Verhandelingen van de Heeren g. ten haaf  416 J. LE BLANC, HEELKUNDIGE OPERATIEN. haaf en f. a. schenk , zynde de eerfte een Vertoog ovef de wyze, op welke de CataraSta, na meer dan dertig jaaren ondervinding, thans door den eerstgemclden Heer-word uitgeoefend; en de tweede , door laatstgemelden Heer, bevattende eene Waarneeming , door welke de mogelykheid eener waare omkeering en uitzakking der Baarmoeder bevestigd word, ieder op derzelver behoorlyke plaats in het Werk ingelascht , zetten daar aan geen geringe waarde by. Vindici/e gallice, of Verdeediging van deFranfche Omwenteling en derzelver Bewonderaaren , tegen de Aanval- ■ len van de Heeren kurke en de calonne , door j. mackintosh, Schildknaap. Naar den derden vermeerderden Druk, uit het Engelsch vertaald. Te Dordrecht by H. de Haas. Behalven de Voorreden, 305 bl. in gr. 8vo. Een vreemd verfchynzel, in de daad, in onze Taaie, eene tweede Wederlegging te zien van een Gefchrift, 't welk daarin niet beftaat , fchoon de Vertaaling van 't zelve aangekondigd zy. Naauwlyks heeft men zich kunnen verzadigen van het leezen der vuurig gefchreevene Rechten van den Mensch, of den Aanval van den Heer eurke op de Franfche Omwenteling, beantwoord door Thomas pav/ne <"*), of men krygt de Vindici® Gallicce, thans voor ons liggende, in handen ; en wy twyfelen geen oo^enblik, of deeze Verdeediging zal met dezelfde greetigheid gezogt en geleezen worden. Althans hadt dezelve in Engeland, binnen 't verloop van vyf maanden, een derden Druk noodig. De Neder duitfche Vertaaler zegt 'etniet te veel van, als hy zyn vertaald Werk, met dat van payne vergelykende, zegt, „ dat men 'er meer orde, fchikking, bondiger bewyzen en redeneeringen, oor" fpronglyker aanmerkingen, belangryker befpiegelingen, " en meer nétheid van ftyl in zal ontdekken." 't Was " den (•) Zie onze Algem. Faderl. Letteroefen. voor 't Jaar 1791. 1 Stuk , bl. 572. Payne fchat het vertier des eerden Deels van dit'Werkje in Engeland, Schotland en Ierland , op niet minder dan tusfchen de veertig en vyftig duizend fluks. Monthly Re view, For March, 1792, p. 319. Waar wy eers tweede Deeltje aangekondigd vinden.  J. mack1nt0sh , verd. dek fransche omwenteling. 417 den Vertaaler, gelyk hy fchryft, naa de vryheid der Engelfche Drukpersfe geroemd te hebben, die elk Engelschman als het Bolwerk zyner Vryheid aanziet, „ met te „ doen om grondbeginzelen van Partyfchap te verfprei- den ; onze eenigite beweegreden is: audi £? alteram par„ tem; de bepleiting van zuik een allergewigtigst Geding, „ door-zulke bekwaame Advocaaten voor de Regtbanfc „ van 't verlicht Europa, kan niet anders dan alierleerj, zaamst zyn, en uit de drydigheid van hunne verfchu„ lende gevoelens moet meer lichts omftaan dan uit de „ onwedeifprookeu theoreiifche Behandeling van dierge„ lyke onderwerpen , door de bekwaamde Scuryveren. De onpartydige (of al ware het eene partydige) rede„ neering van Gebeurtenisfen, die vreemde Landen, en vreemde Regeeringen raaken, zyn voor ons flegts be„ fpiegelingen , en kunnen dus ook niet als uit haatlyke ,, oogmerken fpruitende aangemerkt worden. Tot een „ blyk van deeze onze denkwyze, hebben wy zelfs eeni„ ge regelen, (het Hof van den Haag, bl. 299 betref„ fende,) die aanftoot zouden hebben kunnen geeven, agtervvege gelaaten." De Schryver mackintosh, die, blykens eene aanmerking (bl. 287.) nog jong is, geeft, in een Voorberigt der derde Uitgave, deeze Verdeediging van zyn zedelyk Character: ,\ Van Letterkundige berisping past het my niet „ de juistheid in twyfel te trekken ; maar zedelyke be- risping meen ik myzelven vexfchuldigd te zyn , ,, niet ongemerkt voorby te laaten gaan. Het ge,, fchreeuw van het Gemeen, dat met zulke kwaadaar„ tige kunftenaary tegen de Vrienden der Vryheid , als ,, de Apostelen van Opfchudding en Oproerigheid , is „ aangehitst, heeft zelfs mynen onaanzienlyken naam niet gefpaard. In het oog van de geenen, voor welken ik „ vreemd ben, kan ik my zelven llegts verantwoorden j, door de Bewerkers van dat gefchreeuw uit te daagen, „ om eene plaats in dit Werk te vinden, die niet, in den „ hoogden graad voor Vrede en eene Bedendige Regee,, ring pleit. Zy, by welken ik bekend ben, zouden, denk „ ik , niet haastig zyn om hevige gevoelens te wyten „ aan een Character, dat de partydigheid myner Vrien„ den moet bekennen traag, en dat de kwaadaartigheid j, myner Vyanden niet kan ontkennen zagt te zyn. ,, Ik ben door agtingwaardige Vrienden befchuldigd , dat „ ik de rampen van het Koninglyk Huis van Frankryk lett. ij9Ï' No, 10. Ff M mat  413 J. MACKINTOSH j, met onedelmoedige ligtveerdigheid behandeld heb. Zy zullen my, egter, niet bekwaam agten om met opzet „ het ontzag voor ongelukkigen, het zy in een Paleis, het zy in eene Hut, te lebenden, en het zou my van harten leed doen, zo ik my hadde laaten vervoeren tot uitdrukkingen, welke in dien zin uitgelegd konden worden." Naa eene gepaste Inleiding, ftrekkende om den Heer burke, tegen wien hy zich aangordt, te doen kennen, is het Werk in zeven Afdeelingen gefplitst. De Ifte Afdeelihg voert ten opfchrift : De Algemeene oorbaarheid en noodzaaklykheid van eene Omwenteling in 't Franfche Ryk. 't Geen hy van de Gebeurtenisfen opgeeft , noemt hy , met regt, een vlugtige fchets, en betuigt , „ dat het zyn oogmerk niet zo zeer is de Gebeurtenisfen te ver„ haaien, dan wel derzelver geest te vatten , en derzelver „ invloed op de fhatkundige reeks van omftandigheden , „ waar uit de Omwenteling fpruiten zoude, aan te ftippen." In deeze Afdeeling handelt de Schryver over den Adel, het aanflaan der Kerklyke Goederen , en de Regterlyke Arijiocratie der Parlementen. De Ilde Afdeeling gaat over de Zamenftelling en het Cha~ rafter der Nationaale Vergadering. Heftig beltrydt hy hier de Aanmerkingen van burke , over de Onbevoegdheid der Leden, die dezelve uitmaakten , en wederlegt de oogmerken door dien Heer aan djs Nationaale Vergadering tocgefchreeven; wel inzonderheid ftilftaande op de Geldmiddelen. In de lilde Afdeeling, overweegt hy, met eene groote maate van Zede- en Menschkunde , de Buitenfpoorigheden des Volks , die de Omwenteling vergezeld hebben. „ Zo ,, eenige van deeze Bewerkers," drukt hy zich uit ,, mis- dryven in de .gedagten hadden tot bereiking van hun oogmerk, laat ik hun aan hunne welverdiende blaam, ,, en aati de veffoeijing van alle braaven, over. Hy, die de Vryheid, op de putatoöopen der Zedeleer, wil op,, rigten, verftaat noch bemint eene van beiden." ' De IVd'e Afdeeling is gefchikt ter Befchouwinge van de Nieuwe Conjtitutie in Frankryk. In deeze toont hy, hoe zeer dezelve over 't algemeen goedkeurende, dat hy alles niet pryst; maar op verfcheide gewigtige ftukken bondige tegenbedenkingen heeft. De Vde Afdeeling verdeedigt de Engelfche Bewonderaaren van de Franfche Omwenteling; en levert de Vide Afdeeling eene  VEStD. DER FRANSCHE OMWENTELING. 4*9 eene Befpiegeling op, over de waarfchynVyle gevolgen van de Franfche Omwenteling in Europa. , ■■: Niet ongemeen is liet onder de Voorftanders dei Franfche Omwenteling dezulken aan te treffen , die een bedaarde en langzaamer bewerking wenschten. Laaten wy? om een voorbeeld der fchryfwyze van mackintosh te neemen, hem op dit ftuk hooren De drie Anfto.TiHeiTde Krvgsmagtige, de Priesterlyke en de Rechterlv£ kunne™fcho\iwdVorden als de Franfche Regee•?ng te hebben uitgemaakt. Zy kwamen ons, voor zo verre wy haar befchouwd hebben, voor, als voor geene verbetering vatbaar zynde. Alle poogingen, om dezelve te hervormen,zouden weinig beter geweest zyn, dan (om de woorden van den Heer burke te gebruiken,) „ eene „ flegte verbouwing van magtige puinhoopen; zy waren niet bedorven door de toevallige flegtheid van baar» leden- zv waren niet gedreven door een voorbygaande drift ' welke nieuwe omftandigheden zouden uitroeijen. Het sebrek lag in het weezen der Inftelhngen zelve, die onmogelyk overeen te brengen waren met eene vrye Redering. Maar, zegt men, deeze Inftelhngen zouden ïrafiswyze (*) hervormd hebben kunnen worden. De geest van Vryheid zou in ftilte daar by zyn ingefloonen De fteeds aangroeijende Wysheid eener verlichte Natie zou, met den tyd, derzelver gebreken zonder fchokken verholpen hebben. Op dit bewys antwoord ik, met vertrouwen, dat deeze'lnllellingen de Vryheid vernield zouden hebben, eer de Vryheid derzelver geest zou verbeterd hebben. Magt groeit maar te weeliger, na dit ligt befnoenen. Eene gerVe hervorming ftreelt het oog van het volk, dat zy ia flaap wiegt, 's volks geestdrift verkoelt, en het tydftip van kragtdaadige hervorming is onherroeplyk verlooren. Geene gewigtige ftaatkundige verbetering werd immer in eenen tyd van rust verkreegen. Het bedorven belang der Regeerers is zoo fterk , en de ftem van het Volk zoo zwak , dat het ydel ware zulks te verwagten ; zoo men de gisting in de gemoederen des volks laat voorby saan zonder 'er gebruik van te maaken, zoude het onservmd zyn van kwyning te verwagten , dat geestdrift liet heeft uitgewerkt. Zoo 'er, op zulk een tydftip, gee- (*) Burke, p. 248-252. Ff %  4*0 J. MACKINTOSH geene grondige hervorming wordt te wege gebragt, worden in de ftilte, die 'er-op volgt, alle gedeeltlyke veranderingen ligtlyk ontdooken en te leur gefield. De trapswyze hervorming uit het hoofdbeginzel , in de fchoonfchynende Theorie van den Heer burke ten toon gefield fpruitende, wordt door de ondervinding van alle eeuwen weder-fprooken. Al wat men uitmuntends, al wat men wys ln de Regeeringsvorm en ontdekken kan , is dezelven door den fchok eener omwenteling ingegooten, en derzelver voortgang is naderhand llegts de opeenftapeling van misbruiken geweest. Hier van daan dat de verlichtfte Staatkundigen de noodzaaklykheid erkend hebben , van de Regeeringen dikwyls tot haar eerfte beginzelen te rug te roepen ; eene waarheid , die het doordringend verftand van machiavel even zeer aan de hand gegeeven is, door zyne ondervinding van de Florentynfche Democratie, en door zyne nafpeuringen in de Gefchiedenis der oude Gemeenebesten. —— Al dat goed is moet nagejaagd worden, op het oogenblik dat het verkrygbaar is. De Volksftem, onwederftaanbaar in eenen tyd van onrust, wordt ftraffeloos veracht, als zy door die flaaperigheid wordt aangezet, waar in de Natiën gewiegd worden door den ftillen loop haarer gewoone zaaken. De drift tot hervorming kwynt in ongerugfteunde verveeling. Zy fterft in eenen onmagtigen ftryd, met vyanden, die dag aan dag met nieuwe kragten verfterkt worden. Men kan (laaten wy het nog eens herhaalen ,) geene hoop op groote Staatkundige verbetering uit vreedzaame tyden fcheppen (*): want zy hebben natuurlyk die uitwerking, dat zy alle die geenen verfterken , die belang hebben om de misbruiken te doen voortduuren. De Nationaale Vergadering nam het juiste tydftip waar, om het bederf en de misbruiken, met welke haar Land bezogt was, uit te roeijen. Derzelver hervorming gefchiedde tot in den grond, op dat zy geëvenredigd zou zyn aan bet kwaad, en daar werd niets van uitgefteld, om dat een misbruik op zulk een , (*) De eenige uitzondering van dit beginfel fchynt het geval te zyn, wanneer een Souverein gewigcige vergunningen doet om te onvredenheid te ftillen , en beweegingen voor te komen. Dit is egter, als men 't wel verftaat, geene uitzondering: want het fpruit baarblyklyk uit dezelfde oorzaaken, die in een minder gevorderd tydperk van de tusfchenkomst vao bet volk werketi,  VERD. DER FRANSCHE 0MWINTELIN6. 4" een tydftip te fpaaren, even zoo veel was als het zelve te wettigen, om dat de geestdrift, die volkeren tot zulke onderneemingen vervoert, van korten duur is, en de gelegenheid tot hervorming, eens verzuimd, onwederroepelyk zou kunnen verlooren zyn." Naa het wederleggen eener andere befchuldiging, dat de Nationaale Vergadering de lesfen der Ondervinding verworpen, en zich verlaaten heeft op de beguichelingen van afgetrokkene befpiegelingen, en groot en verkrygbaar goed aan de pragtige droomen van volmaaktheid heeft opgeofferd, zegt mackintosh: „Eene Regeeringsvorm van Kunst (want volgens hem zyn alle Regeeringsvormen , die in de Wereld beftaan, uitgezonderd die der Vereenigde Staaten van America, by toeval gevormd,) het werk van wetgeevend verftand, op den onbeweeglyken grondflag van natuurlyk regt en algemeen geluk gevestigd, die alle de uitneemendheden in zich zou vereenigen, en alle de gebreken zouden misfen van de verfchillende Regeeringen , welke het geval over de Wereld geftrooid heeft, in plaats van door de volmaaktheid van eenige deezer Regeeringsvormen te worden uitgeflooten, wierd luid ingeroepen door de onregtveerdigheid en ongerymdheid van die alle. Het was tyd , dat de menfchen leeren zouden niets ouds te dulden , het geen de rede niet eerbiedigt ; en voor geene nieuwigheid te fchrikken , tot welke de rede aanleiding mag geeven. Het was tyd, dat de menschlyke vermogens, zo lang door min gewigtige voorwerpen en mindere kunffen bezig gehouden , het begin van een nieuw Tydperk in de Gefchiedenis zouden tekenen, door de kunst te doen gebooren worden van de Regeering te verbeteren, en het burgerlyk geluk van den mensch te vermeerderen. Het was tyd, gelyk men wyslyk en welfpreekend gezegd heeft, dat Wetgeevers in plaats van dien bekrompen en benaauwden KuAvaart, die nooit waagen durft, gebruiken, en voorige handelwyzen uit het gezigt te verliezen door de Pooljiar der Rede geleid, eenen ftouteren fcheepvaart waagden, en , in onbevaaren' Werelddeelen , den fchat van 't algemeen geluk gingen ontdekken." Schoon de Vertaaler op den Tytel niet gefteld hebbe, met Aanmerkingen vermeerderd, vinden wy ze nogthans van zyne hand; en zommige zeer gepaste. Wy kunnen niet nalaaten 'er een over te neemen. De Heer mackintosh , in de laatfte Afdeeling gezegd hebbende , „ het tegenwoordig tydftip gelykt , in de daad , met F f 3 won-  41* J. MACKISTOSH wonderbaarlyke naauwkeurigheid naar de wetgeevenda Eeuw van Griekenland. De menigte heeft kenuis genoeg verkreegen, om de meerderheid van verlichte Mannen op haare waarde te fchatten , en zy heeft bewustheid genoeg van haare eigene onkunde, om haar te beletten zich tegen derzelver inrigtingen te verzetten. Dit is juist de toeftand, waar in 's menfchen geest, en door verftand en door buigzaamheid, voor de wetgeeving ryp is." Dit is de tegenwoordige ftaat van Europa, merkt de Vertaaler op. „ Wanneer men dit denkbeeld ontleed, en op de geheele uitgeftrektheid van Europa toepast , bevindt men, naar 't my toefchynt, dat het nog verre af is, dat gansch Europa ia dien toeftand zyn zoude, ik maak geene zwaarigheid te ftellen , dat 'er Natiën zyn, die andere meer dan eene eeuw in verlichting en kundigheden vooruit zyn. Ik behoef haar niet te noemen, by welke de bygeloovigheid, het priesterbedrog, op domme onkunde gegrond, nog even zo fterk hunne rol fpeelen als in de voorige eeuw. Daar is dan nog eerst eene grootere verbreiding van kundigheden en verlichting noodig, eer men zeggen kan, dat geheel Europa ryp ïs, om die hervorming te'ontvangen , welke de zugt voor het geluk van het menschdom menschlievende VVysgeeren doet hoopen, dat voor 't zelve uit de Franfche Omwenteling zal voortvloeijen. Men moet zich dan ook geenzins verbeelden, gelyk veele Enthufiastifche VryheidsVrienden , vooral in Frankryk , doen, dat de geestdrift der Vryheid zich eensklaps, als een elektrieke fchok, over Europa zal verfpreiden, om alle geesten met de brandende drift tot het uitroeijen van allen dwang te elektrifeeren; want de ondervinding leert, dat het niet waar is , hoe waarfchynlyk het ook voorkome , dat baarblyklyke zedelyke waarheden llegts behoeven gehoord te worden, om algemeen aangenomen te zyn. De uitwerking der Omwenteling in Frankryk zal , zoo de Vryheid in Frankryk in haare jeugd niet verftikt wordt , of in binnenlandfche partyfehappen omkomt, wel zeker, maar langzaam, zyn. Daar was by de Hervorming gezond verftand genoeg in Europa, om die te doen ontftaan , en egter was zy llegts gedeeltlyk , naauwlyks tot de helft van Europa, bepaald. Bleef niet het overig gedeelte midden in de ftraal licht, die zich begon te verfpreiden, in de oude dwaalingen en bygeloovigheden verzonken ? Zoo dit niet gefchied ware, zou de Hervorming ook niet ten halve geweest zyn; maar men  VERD. DER FRANSCHE OMWENTELING. men moest toen niet te verre gaan om nog dat te behouden , dat men gewonnen hadt. Zal dit ook niet het geval met de Staatkundige Hervorming van Europa zyn ?" In zyne Voorreden , de Franfche Omwenteling een Proeve genoemd hebbende , „ of een Volk door de inrigting zyns Regeenngsvorms eene grootere maate van Vryheid met Vrede en Beltendigheid genieten konne, dan ooit door eene Staatkundige Inrigting vergund is , merkt hy op : Ware de Conftitutie in haare inrigting proefondervindelyk niet goed, dan zou van deeze twae een moeten gebeuren; of zy zou zich niet ftaande houden, en het Ryk zou weder onder de oude despotike Regeering vervallen ; of zy zou, indien wyze maatregelen de overhand boven dwaaze of kwaadwillige hadden, langzaamerhand verbeterd , en tot die volkomenheid gebragt worden , waar toe zy , zorder gevaar van omftorting, vatbaar zou zyn. Nu, daar de Vorften zich openlyk tegen de Franfche Vryheid verbonden hebben, zal Frankryk en de Conftitutie tegen een ander kwaad te kampen hebben , namelyk tesren het geweld van gewapende Volkeren; zo het voor "dat geweld moet bukken, en de wet van de Overwinnaaren ontvangen , is de Proefneeming verlooren, ten kosten van duizendmaal meer bloeds, van duizendmaal meer verwoesting en onoverzienlyke rampen, dan wanneer de Conftitutie door haare eigene onvolkomenheid ten gronde ginge. Doch de Theorie blyft , als een pragtig Gedenkftuk , voor de Naakomelingfchap ftaan , dat dan, in volgende Eeuwen, als geheel Europa meer ryp is voor de Vryheid dan nu, misfchien nog eens tot eene baak zal dienen; dan is het ' " Monumentum rere perennius Regalique fitu pyramidum altius, dat door geene Soldaaten kan omverre gerukt, door geen Dwingelanden vernietigd worden." Ff 4 Hei-  4*4 J. TOttKSERD Re;ze door Spanje, gedaan in de Jaaren 1786 en 1787; in t byzonder , met opzicht tot den Landbouw, ManufaStuuren , Koophandel , Bevoking , Belastingen , en Inkomjten van dat Land; benevens Aanmerkingen in het doortrekken van een gedeelte van Frankryk. Door joseph townsend , A. L. M. en Predikant te Pewfey, in het Graafjchap Wilts. Ijle Deel ijte Stuk, 1791- Te Haarlem by A. Loosjes Pz., in gr. S vo, 180 bl. TT' omt de Kunst van Waarneemen , van eene zo onJL3k. meetbaare uitgeftrekthejd, alleszins te Rade , deeze moet inzonderheid' den Reiziger fteeds ten gidl'e vertrekken, zal hy voor zich zelven juiste kundigheden opdoem, en in ftaat zyn om dezelve, in gefchrifte mede te deelen, en, met den fchat zyner kennisfe, ook anderen te verryken. Hier toe wordt een byzondere aanleg, geestgelleltenisfe , en overal omziende oplettenheid , gevorderd. Dat het allen Reizigeren niet moge gebeuren haar tot gezelhnne te hebben , wyzen zo veele Reisbefchryvingen uit , die geheel oppervlakkig zyn, of meest beftaan in herhaalingen van 't geen men voor lange wegens die zelfde Gewesten geleezen heeft , zo dat men een Boek, met gretigheid opgevat , met wederzin en wanfmaak weder nedetlegge. Dit zal het geval niet weezeil met den Leezer der opgemelde Reize door Spanje , van welks Eerfte Deels Eerfte Stuk wy hier thans verflag doen. Met welk een waarneemend oog de Eerw. townsend de Voorwerpen befchouwde , kunnen wy eenigzins opmaaken uit het geen hy, de Grenzen van Spanje betreedende, fchryft. ,, Geen mensch , die niet in eigen perfoon de ondervinding daar van heeft, kan zich een recht denkbeeld vormen van het weezenlyk genoegen, waar mede een Reiziger op eenig Land nederziet, dat hy voor de eerfte maatval intreeden. Ieder voorwerp wordt aldaar voor hem belangryk. Zyne oplettenheid verkrygt geftadig nieuw voedzel , door eene weelderige verfcheidenheid van geftalten , en van voortbrengzelen, van zeden , en van menfchen, waar mede hy tot hier toe onbekend geweest is , en al te zamen medewerkende, om, naar evenredigheid van zyne achting voor de Weetenfchappen, by elke fchrede die hy doet, zynen fchat van kundig-  RUS DOOR SPANJE. 4»g digbeden te vermeerderen. De uitwendige gedaante van het Land, veele lichaamen uit het Planten- en Dierenryk, zyn ten zynen opzichte nieuw, of hebben ten minlten iets nieuws voor hem, dat hy te vooren by anderen niet waargenomen hadde. Zodanige zelfs, met welke de gewoonte hem reeds gemeenzaam gemaakt hadt, vertoonen nogthans aan zyn oog nieuwe fchoonheden , uit hoofde van de afwykingen , welke zy aan de verfcheidenheid van grond en lugt te danken hebben." Schoon Spanje het hoofddoel deezer Reize is, en de Heer townsend daarom zyn Werk aanvangt met Onderrigtingen voor den Reiziger door Spanje , zal men nogthans het gedeelte van Frankryk , in het doortrekken van hem bezogt en befchreeven, niet zonder belangneeming leezen. Zyn toegang tot, en verkeering met, Geleerden ftelde voor hem de: beste Gezelfchappen open, en gaf hem gelegenheid om in de Academie en andere openbaare plaatzen toegelaaten te worden, om de Kabinetten te bezigtigen , waar van hy als een Kenner berigt geeft, en de voornaamfte byzonderheden aanftipt , doorvlogten met Waarneemingen eenen Natuurkundigen waardig. Terwyl hy in 't voorby gaan veele zaaken, door anderen onaangeroerd gelaaten , en opmerking verdienende, ais een Mensenkenner befchryft. Zeer keurig is zyn berigt van de Omftreeken van Parys ten opzigte van de DelfftofFen, en onderhoudende de befchryving van het Karneval té Parys. Met vermaak volgt men den Reiziger van Parys tot Belgarde , en befchouwt de Manufaótuuren te Lyons. Welke bloeiende Stad altoos byzondere voorregten heeft genooten , doch nogthans met groote zwaarigheden menigmaalen moest worftelen. „ Deeze," fchryft hy, „ zyn op eene uitmuntende wyze aan den dag gelegd, door den Abt bertholon. Naardien alle Regeeringen van Europa by zyne Waarneemingen belang hebben , zal ik dezelve zeer beknopt voordraagen. De onderfcheiden hinderpaalen, tegen den bloei en welvaart des Koophandels, zyn altyd geweest, en zullen blyven zo lang zy beftaan. ,, i. Oorlogen , het zy buitenlandfche of binnenlandfche , burgerlyke of godsdienftige , uit verdeeldheden in den Staat, of Vryheidsüefde, voortkomende; aangezien de Koophandel het gedruis der Wapenen vreest, voor de lauwrieren vlugt, en alleenlyk bloeit onder de fchaduwe van vreedzaame Olyfboomen. Ff 5 »a.  4*6 J. TOWNSEND „ 2. Vervolging, en onverdraagzaamheid in het ftuk van Godsdienst, ais, by voorbeeld, de herroeping van het Ediél van Nantes, 't welk in Frankryk dezelfda uitwerking heeft gehad als de uitdryving der Mooren ia Spanje. „ 3. Wetten, ftrekkende om den Manufafturier, of Koopman, op eene onbefcheiden manier, in zaaken, die zyn beroep betreffen, te dwarsboomen, of hinderlyk te zyn: waar door men hem te naauw op de handen ziet, zich in zyne bezigheden fteekt, hem van nuttige onderneemingen te rug houdt , of door afperfingen en knevelaaryen moedloos maakt. „ 4. Belastingen, welke het vertier der Koopmanfchappen, het zy middelbaar of onmiddelbaar, benadeelen. Men heeft eerst in 't Jaar 1743 toegeftaan, dat de Lyonfche Manufacluuren onbelast mogten uitgevoerd worden, maar, tot op den dag van heden toe, moeten alle leevensmiddelen, inzonderheid de wyn , deeze Stad inkomende , zwaare impost betaalen. Het gevolg hier van is, in de eerfte plaats, eene merkelyke verhooging van het arbeidsloon ; en dewyl de Weevers , eiken invallenden ' Feestdag de nabuutige Dorpen zeer greetig gaan bezoeken , ten einde zich aldaar tot een maatigen prys op Wyn te vergasten, vervallen zy hierdoor ligt tot dronkenfchap. „ 5. Feestdagen, waar deeze in menigte gevierd worden, ryst natuurlyker wyze de waardy der overige dagen: terwyl zy tevens tot allerlei foorten van buitenfpoorigheden aanleiding geeven. „ 6. Voor oor deelen, ten aanzien van den woeker, ftrekkende om het geld buiten omloop te houden, en dus de renten van 't zelve, tot groot nadeel van die het noodig hebben het ter leen op te neemen , aanmerkeJyk te doen ryzen. Als een gevolg hiervan is de rente te Lyon geHieenlyk zes ten. honderd. „ 7. Weelde onder de Manufafturiers, als verteerende ailengs derzelver Kapitaal, waar door zy in hunne onderBeemingen belemmerd worden. „ 8. Tytels van Adel en rang , aan Kooplieden toegedaan , uit een ongerymd denkbeeld van aldus den Koophandel aan te moedigen ; doch waar door men in de daad den ftroom afleidt , welke eigenlyk den Koophandel kan doen bloeijen. Deeze verkeerde Staatkunde is in onze dagen gansch niets ongewoons. Hoe veel fchranderder was het gedrag van lodewyk den XI. Die Vorst  SEIS DOOR SPANJE. 427 Vorst was een vriend des Koophandels, welke hy aanmoedigde door de uitfteekendfte gunstbetooningen, door wyze fchikkingen, en door aan zynen tafel alle de geenen toe te laaten, die in bevordering van denzelven uitmunteden. Een Koopman, maitre jean genaamd, trots op deeze byzondere blyken van hoogagting, begeerde in den Adelftand verheeven te worden; de Koning bewilligde zyn verzoek; maar liet hem vervolgens niet meer aan zyn tafel toe. Misnoegd wegens deeze minagting, terwyl hy zich in zynen nieuwen ftaat, tot meer oplettendheid jegens zyn perfoon , geregtigd oordeelde, waagde hy het zyne klagten daarover in te brengen ; doch werd met dit antwoord den mond geftopt. „ Gaa ,, heenen myn Heer de Edelman. Toen ik u aan myne „ tafel deed zitten , merkte ik u aan als de eerfte Per„ foon van uwen rang; maar nu gy de laatfte van uwen ,, tegenwoordigen rang geworden zyt, zou ik de ovferi„ gen beleedigen , indien ik voortaan u dezelfde gunst 9i bewees." Hoe veel één enkel Mensch kan doen ter bevordering van Werkzaamheid, en dus nuttig in zyn Gedachte weezen, toont de Heer townsend als hy, te Nismes zynde, • aantekent. „ In het tegenwoordig oogenblik is myn gemoed bezig met de befchouwing van een ongelyk eerwaardiger voorwerp dan de Gedenktekenen van Romeinfche grootheid , (door hem befchouwd , maar niet befchreeven, om dat men derzelver naauwkeurige befchryving in verfcheide Boeken vindt}; want myne geheele aandagt is alleen gevestigd op het bevallig beeld van eenen herder, die geheel voor zyne kudde leefde. Deeze was de Heer de becdelievre, laatst overleden Bisfchop van Nismes, een Prelaat even uitmuntend om zyn verftand als om zyne menschlievendheid en godvrugtigheid. Niet te vrede met uit zyne eigene middelen de rampen der behoeftigen te verzagten, vermeerde hy ook in zyn gebied de Voortbrengzelen van den arbeid, door het vieren van verfcheiden uit het groot aantal heilige dagen , welke Hechts de luiheid en ondeugden voeden, tot de daar aan volgende Zondagen te verfchuiven. By het uitdeelen van aalmoefen, werd zyne menschlievenheid door befcheidenheid beftuurd. Hy was een vyand van die foort van milddaadigheid, welke uit eene blinde gevoeligheid ontitaat, en geen anderen grondflag heeft dan het algemeen medelyden. Hy raadpleegde daar by te zelfder tyd zyn ver-  4*8 J. TOWNSEMB verftand en hart, en was even min genegen zyne oogea van het zien van elenden af te keeren, als om deeze enkel te verligten , ten einde haar pynlyk gezigt te ontvvyken; maar hy bood den behoeftigen altoos zodanige hulp aan , wanneer het gebrek zich openbaarde , als de rede en de godsdienst beide moesten goedkeuren ; laatende de 'armen die juiste graad van gebrek gevoelen, welke, zo lang zy hunne vryheid genieten mogen , altyd noodig blyft om derzelver arbeidzaamheid leevendig te houden. Aldus geleek hy den kundigen Hovenier , die de kwynende plant begiet, en niet langer aanhoudt met dezelve te begieten, dan terwyl de hemel haar zyn regen onttrekt. Als een yverig voorftander der byzondere leerllelJingen van zynen Godsdienst, maakte hy geen onderfcheid in de uitoefening zyner weldaadigheid, en duldde niet alleen hen , die dezelfde leerftellingen niet konden aanneemen, noch overeenftemmen met de godsdienftige plegtigheden in dat land voorgefchreeven, maar dezelve ook wel doende. Deez' Kerkvoogd bragt, door zyne wysheid en milddaadigheid te weeg, dat, in een tydperk van vyfen-veertig jaaren , het getal der Inwoonderen van Nismes veel meer dan verdubbelde; want, by de aanvaarding van zyn ampt, Hechts twintig duizend aldaar gevonden hebbende , hadt hy egter vóór zyn' dood het geluk van die Stad bevolkt te zien met vyftig duizend zielen, die hem zegenden." Te Montpellier merkt hy op, „ dat geene verblyfplaats voor een Liefhebber van Weetenfchappen aangenaamer kan weezen dan deeze Stad." In de Scheikunde, in de Natuurkunde , en de Kruidkunde worden door de Heeren chaptal, berïholon en gouan, lesfen gehouden. „Ieder een mag de Lesfen , in elke Weetenlchap , vry bywoonen : want het is eene vaste ftelregel by de Franfche Natie, dat de wysheid de deuren van haaren tempel voor een iegelyk wyd open zetten, en, zonder onderfcheid van perfoonen , allen de geenen daar in toelaaten moet, die begeerig zyn dezelve in te treeden." Overal wordt deeze hoogstwenschlyke regel niet gevolgd, en de verkryging van kundigheden eer moeilyk dan gemaklyk gemaakt. Des Schryvers opmerkingen op de Gronden, de Gewasfeu , de Leevenswyze der Inwoonderen op zynen weg van de Spaanfche Grenzen tot Barcelona , laaten zich met zeer veel genoegen leezen , en verfchaffen nutte ontdekkingen. Te'  *ElS DOOR spanje. 429 Te Earctlona woont hy de laatfte week den Vasten by de befchryving van dezelve is uitmuntend, en doorzaajd met leerzaame en Volks-charaC'ter fchetzende bedenkingen. Al het opmerkenswaardige deezer Stad wordt door townsend in oogenfehyn genomen. Onder de Boekeryen muntte die van het Collegie der Dominicaanen uit, als bevattende een grooter aantal van hedendaagfche kostbaare Werken, dan die van het Bisfchoplyk Collegie en van de Carmeliten. Eenige opgeteld hebbende, vaart hy voort: „ Om kort te gaan , in hoedanigen tak van Weetenfchappen men ook eenige onderrigting begeert , kan men verzekerd zyn de beste Werken, welke daar over handelen, in de eene of de andere deezer Boekeryen, tot welke men dagelyksch, de heilige dagen maar alleen uitgezonderd, zes uuren lang toegangkan krygen, te zullen aantreffen. In het Dominikaa- ner Klooster is een vertrek, geheel en al opgevuld met boeken, welke door de Inquifitie verboden zyn. Op dat egter niemand in verzoeking valle , die te leezen, zyn alle de openingen tusfchen dezelve opgevuld met duivels knabbelende op menfchen beenderen van onderftelde Ketters; doch, al vreesde men , dat het gezigt hier van niet toereiken mogt om, de nieuwsgierigheid te beteugelen , zyn die boeken nog daarenboven zorgvuldig op°eflooten, en niemand wordt in dat vertrek, zonder byzondere vergunning, toegelaaten. „ In dit zelfde Klooster zyn authentique Registers van meer dan vyf honderd vonnisfen tegen Ketters uirgefprooken; behelzende derzelver naamen, ouderdom , woonplaats , den tyd wanneer veroordeeld , en hoedanig de uitkomst daar van geweest is; te weeten of de veroordeelde liohaamlyk dan wel in beeldtenis verbrand zy als ook of hy zyne ketterfche dwaalingen herroepen he'bbe en dus bewaard gebleeven is , niet van het vuur en den brandftapel, want in dat geval kon hy op nieuw afvallig zyn geworden, maar van de helfche vlammen. De vroegfte dagtekening is van 't Jaar 1489 , de laatfte van 1726 Onder elk Opfchrift is het afbeeldzel van den Ketter doch by fommigen half, by andere meer dan voor drie vierde gedeelten, door duivels verflonden. Ik was zodanig verwonderd over de mislèlyke gedaanten, welke de Schilders aan hunne helfche geesten gegeeven hadden, en over de vreemde houdingen der Ketters , dat ik my niet wederhouden kon van eenige derzelven af te tekenen, toen ik  43<3 J. TOWNSEND ik eens gelegenheid daar toe hadt, zonder van iemand! opgemerkt te worden (*). Eenigen tyd daar naa zat ik by een der Inquifiteurs , die my de eere aandeed van my een bezoek te komen geeven: deeze, zonder erg daar ra te hebben, vatte myn Memorieboek op, en floeg het juist toevallig by dat zeilde blad open , dat deeze tekeningen behelsde. Ik lachte, en hy bloosde , doch geen van ons beiden iprak op dat pas daar van een enkel woord. Toen ik vyftien maanden daar naa te Barcelona wedergekeerd was, zeide hy my met een glimlach : „ Gy ziet dat ik een geheim bewaaren kan, en dat de grondbegmzelen van eere aan ons geenzins onbekend zyn!" Geduurende myn verblyf te Bareelona, had ik gelegenheid om alle de Geregtshoven der Inquifitie, in eene groote procesüe, byeen vergaderd te zien, ten einde in de St Catharina Kerk, aan de Dominikaanen toebehoorende, het Feest van st. pedro, den Martelaar, te vieren. Gelukkig ware het geweest voor het Christendom , indien alle 'Feestvieringen der Inquifitie zo onfchuldig waren afgeloopen als de tegenwoordige. Tot roem van dit Gere?■ Een zeer goede fchets ten dienfle van Schryvers en anderen, die zich meer, dan men gemeenlyk gewoon is, op de Aardrykskunde begeeren toe te leggen. De Schryver, 111 de Ilte Afdeeling, vooraf een algemeen denkbeeld van de Wiskunilige Geographie, namenlyk van het bepaalen des Aardbodems, door middel van Punten en Lynen en de daar uit voortvloeijende meetingen , gegeeven hebbende* treed vervolgens tot de Natuurkundige Grenskunde, en het bepaalen van de oppervlakte der Aarde, door middel van den Dampkring , en eene nadere befchouwing der Zee- en Landgrenzen , den rang der Bergen , benevens hunne hoogten. De 11de Afdeeling, van dit eerfte Stuk bevat eene algemeene Landkunde , gaande over de Landkaarten, de algemeene Verzamelingen van Reisbefchryvingen en andere Geographifche Boeken ; waarna de grootte en gedaante der Landen in 't algemeen opgegeven worden, benevens de hoogte van de Barometers en Thermometers , op de verfchillende plaatfen. Ten tweeden , eene meer byzondere befchouwing van Spanjen , Portugal , frankryk en Italien; wordende de Landkaarten en Befchryvingen deezer Landen, benevens derzelver grond enj Luchtgefteidheid, beknoptelyk aangewezen. In eene fchets, in welke, daar te boven, de voornaamfte boeken, over de verhandelde ftoffe, aangewezen worden , kan men geene uitgebreide redeneering over de byzondere Onderwerpen verwagten; en evenwel vindt men, in deeze Schets, verfcheidene gewigtige Bedenkingen en Aanmerkingen : dus fchynt de Schryver , by voorb. bl. 27 den invloed van de Maan op het Weêr buiten twyfel te Hellen, en tevens te bepaalen, waarin eigenlyk die invloed gelegen zy, wanneer hy zegt: „ Veelen'is het, na de nalpeunngen van cassini en meyer bekend, dat de Maan by ieder maandelykfehen omloop om de Aarde, te gelyk om haar eigen as draait, en tweemaal buiten de Ecliptica, ZO)  ^t j. c. cattereh zo wel Noord- als Zuidwaards loopt , en ia ieder tydftip van 18 Jaaren en 228 dagen, tweemaal zelfs byna $\ Graad tot in de gemaatigde Luchtftreeken overgaat; maar tweemaal even zo veele graaden binnen de Grenzen der heete Luchtltreek te rug blyft. Sommigen befluiten daar uit (ten minften alle Sterrekundigen kunnen het doen> dat de omwenteling van byna dertig dagen der Maane hetzelfde voor de Maan uitwerkt, wat de omwenteling der Aarde voor de Aarde te weeg brengt: eene afwisfelin« van licht en duisternis , van dag en nacht; of, 't welk hetzelfde is , dat ieder vlakje op de Maan , omtrend 15 van onze dagen lang, altoos van de Zon befcheenen wordt , en bygevolg dag hebbe, en de andere 15 dagen of de andere helft van de maand, van de Zon niet befcheenen wordt , en dus eene Nacht van byna 15 dagen hebbe. Maar daar heeft nog geen mensch aan gedacht, ten minften ik heb 'er nog niets van geleezen of gehoord, dat de invloed van de Maan, op de verandering van Lucht en Weêr, juist daar in beftaat, dat de Maan haare door de Zon 15 dagen lang verwarmde, of door eene nacht van even zo veele dagen verkondde zyde , den Landen en Gewesten der Aarde geheel of half, van naby of van verre, fcheef of regt, Oost- of Westelyk , Noord- of Zmdelyk , by dag of by nacht (gevolglyk overeenkomftig met de Aarde, of tegen de orde der Hemeltekenen , of met dezelve) in deezen of geenen tyd des jaars, enz. toekeere: ook dat de Maan in verfcheide van deeze gevallen , en nog meer in Zonsverduisteringen , niet llegts de Aarde haare "duistere, koude, zyde toekeert, maar dezelve daarenboven nog het Licht en de Warmte op eenigen tyd onttrekt. Wanneer men derhalven in een Land of Oord den ftand van zodanig een Land of Oord tegen de Zon, zo wel met opzicht tot den tyd van den dag en het jaar, als op de toenmaalige afwyking van de Ecliptica, en dan de lengte en breedte der Maane tegen het Land of Oord, haare lichtgejleldheid , de graad van haaren afjland of nabyheid, haare Knoopen en de Knooplynen, enz. weet; en eindelyk ook nog de byzondere ligging en gejleldheid des Lands of Oords, de ftrekking , hoogte en grootte zyner Bergen, Heuvels, Beeken, Meeren en Rivieren; zyne Bosfchen en manier van bebouwen, enz. naauwkeurig onderzogt heeft , zo moest 'er wel tovery onder loopen , indien men met den Barometer en Thermometer van le Luc,rrjet de Hygrometer van lamjjert , en met de ElecTrometer , enz.  SCHETS DER AARDRYKSKUNDE. 433 enz. van lichtenberg in de hand, het weer van een Land of Oord niet aantoonen en befchryven, zelfs ook in 't vervolg voorzeggen, en zo lang van te vooren voorzeggen, als men wil, en daar door Landen en Menfchen nuttig wezen, kon; vooral wanneer men overeenjtemmende Waarneemingen, in verfcheiden en afgelegen Oorden te gelyk, naar lambert's en van felbiger's opg^f" en toebereidzels verzameld , en vergeleeken zal hebben. Dan zal zich, in den voortgang van zodanige Waarneemingen , met der tyd ook het aandeel der Planeeten en Comeeten aan het Weêr van zelfs openbaaren." De volgende aanmerking, op een der Tafelen van musschenbroek, is zo juist, als de opheldering natuurkundig is. „ Volgens musschenbroek's Tafel ftaat de eigenlyke zwaarte van het Zeewater tot het gemeene Regenwater , als 1030 tot 1000, en als de Lucht tot Water omtrend als S50 tot j. Maar welk Zeewater, welk Regenwater , welke Lucht zyn het nu , die deeze evenredigheid hebben ? Met één woord , de zwaarte van het Zeewater is even zo veranderlyk als de zwaarte van de Lucht, alhoewel geregeld veranderlyk: het Zeewater heeft nooit en nergens eenerlei zoutigheid , en nergens eenerlei diepte ; doch in 't gemeen, en naar den regel genomen , zyn de onderjle laagen der Zee, even gelyk de onderfte Luchtftreeken, trapswyze zwaarder dan de bovenfte, naardien eerjtelyk de gantfche last der eerften op de laatften rust; ten tweeden , om dat zy naar den Regel zouter zyn; en ten derden, om dat de Luoht, die, zonder dat , op de laagere Watervlakte fterker drukt dan op de hoogere vlakte des vasten Lands, de onderfte laagen van de Zee haaren last zwaarder doet voelen , dan de bovenfte." Om dit Werk voor onze Natie nog nuttiger te maaken , had de Vertaaler de boeklyst des Schryvers met zodanige Nederduitfche Boeken kunnen aanvullen, als de laatfte niet fcheen te kennen, of die, naa de uitgave zyner Schets, zyn in 't licht gekomen. Dus zoude men, op het Artykel om de Lengte op Zee te vinden , van ,'t welk la lande , in zyne Altronomie, maar één enkele heeft, steenstra's Lesfen over het Vinden der Lengte), enz. met meerder vrucht dan j. m. hassenkamp's kurze Gefchichtc der bemürkungen, enz. Edit. 1769, hebben kunnen aanhaalen. Doch boven allen zouden wy in dit ge- lett. 1792. no. 10. Gg val  454 J' c' GATTERKR, SCHETS DER AARDRÏÏCSKüNDE. val ter leezinge aanpryzen , het Antwoord van den Ridder de la coudraye , op de vraag by het Utrechtsch Provintiaal Genootfchap, wegens die ftoffe opgegeeven * zynde dit in derzelver Verhandelingen D. II. Utr. 17S4.' in 't Fransch en Hollandsch te vinden. Het weezentlyke en interes/ante gedeelten, van het Werk van den ^Generaal-Major pfau, het welk onder de benaaming van het ennoodige en onverfchillige , uit de Nederduitfche Uitgave, by Holtrop , is uitgelaaten. Betrekkelyk tot den Veldtocht der Pruisjïfche Troupcn, in de Nederlanden, in het Jaar 1787. By een gezameld uit het origineele Werk naar de Hoogduitfche Druk van JBerlin , 1793. Te Amjleldam by J. Peppelenbos , 1792. In 0J0, 122 bl. t-%e Vertaalers of Uitgeevers van het Werk, van den Maior xJ van pfau, dat wy onlangs beoordeelden (*) , hadden, om hetzelve te bekorten , eenigs Stukken daar uit weggelaaten. Volgens den Inhoud van dit Byvoegzel beitonden deeze Stukken: 1. In eene Qpdragt aan den Koning van Pruisfchen, 2. In eene Voorrede, j. In eene Inleiding tot het Werk, van \6 bl. 4. In eenige Perioden , 'zo wegens de fchikkingen voor het Pruisfisch Leger; de aanwyzing der Quartieren en Legerplaatfen, als deszelfs verdere togten. 5. In eenige Lysteu, zo van den Krygsvoorraad te Gorcum gevonden, als van de Pruislifche Generaals en Staf-Oflieieren , welke in Holland gevvpest zyn, 6. In eenige Bylagcn, als in de Marschrouten voor foramige Regimenten ; Dispofttiën voor byzondere Divifiën ; en Lysten van gekwetften , zieken en doodeu in de ondeifeheidcne Veldhospitaalen, zo te Utrecht, Schoonhoven, Alphen, als in het Lazareth te Wezel. Gemelde Uitgeevers verklaarden die Stukken voor onnoodig en onverfchillige en waarlyk, wanneer men onzydig wil 001 deelen, dan zal men zulks van ten minften zeven agtfte deelen , van dit weezentlyke en interesfante, moeren zeggen. Intusfchen denken de Uitgeevers van dit zogenaamde onnoodige en onverfchillige 'er geheel ahdars over; en, Zonder over de waarde deezer Stukken zelv te oordeelen , dat zy aan hunne Leezers overlaaten , zyn zy zeer vergenoegd gefeest , het weggefraeetene te hebben wedergevonden ; om bet dns by elkander te zamelen, en op de best mogelyke wyze by het Werk te voegen. Dit Voorftel zou mogelyk ïneer ingang kunnen vinden, indien het Byvoegzel wat zuiveïer in taal en fpelling geweest ware; blykende aan het woord gedeelten, in plaatfe van gedeelte, op den tytel; als ook uit verfcheidene feilen in de geflachten en naamvallen, (by voorb» bi- 0»J) Zie boven, bl. 108.  MAU'S WERK, CEDEELTELYK. 43S bl. 41, den Hertog ging den zelve morgen, enz.) in het Werk zelve; zo dat men het, ten deezen opzichte, niet voegzaam kan aanpryzen. Myne vrolyke IVysgeerte in myne Ballingfchap , door gerrit paape. Te Dordrecht by de L.oeuw en Krap, 1792. In gr. 8vo, f70 bladz. Gerrit paape werdt geboren te Delft, 4 Febr. 1751, op hetzelfde oogenblik, dat zyne Moeder de Lykftatie van Prins willem den Vierden de Stad had zien binnen treeden. Zyn Vader had, by twee Vrouwen, 19 levende Kinderen, en toen deeze zyn naamgenoot 'er was, zaten 'er dagelyks elf monden aan tafel; zynde het weeklyks inkomen van den man. niet meer dan ƒ 7-4-: Met eene menigte huisfelyke tegenfpoeden te worftelen "hebbende , liet hy aan zyne derde Vrouw, en nog 5 in leven zynde Kinderen, echter geene fchulden , maar nog eene kleine erfenis, agter; ten blyke wat vlyt en zuinigheid doen kan. Zyn Zoon bezat een overheerfchenden lust tot tekenen en leezen. Aan den eerften voldeed de Vader, zonder hem echter een Tekenmeester te kunnen bezorgen; aan den laatften kon hy minder voldoen; bezittende Hechts zeven Boeken, waar van het Leven van willem de Derde, of Vierde, (want de Zoon weet het zelfs niet recht) in dichtmaat, nog verlooren was geraakt. Gelukkig kwam de leesgraage paape in kennis met een zyner buuren, maarten, zynde een Bakker; welke, agt Kinderen bezittende, ook zoo leesgierig was, dat zyn Vriend hem nimmer builende, kneedende of bakkende heeft gevonden , of'er lag een boek by den buidel, op den trog, of de ovenbank, waar in hy onvermoeid de oogen doeg, zo dikmaals zyne bezigheden hem een oogenblik rust vergunden ,- hebbende flechts éénmaal zyne brooden te hard laaten bakken, terwyl hy bezig was met in de Reizen van den beruchten bontekoe te leezen. De Boekverzameling van deezen Bakker, omtrend in 200 ftuks, waaronder verfcheidene Reisbefchryvingen, doch, behalven het Werk van bunjan, in geene Godgeleerde boeken be. ftaande , verfchafte den jongen paaps eene aangenaame bezigheid: zo wel door dezelve te leezen, als door 'er met zyn buurman maarten over te kouten. Zyn Vader echter begreep, dat boekenleezen geen ambagt was. Hy raadpleegde met dé eerfte genegenheid van zynen Zoon , namenlyk de zucht toe tekenen, en dus bedelde hy denzelven, in deszelfs 13de jaar, op eene Plateelbakkery; om, na verloop van 10 Jaaren, tot den rang van Schildersknecht verheven te worden. Dit ambagt hield hem 14 a 15 jaaren onledig, en bedorf zyn geheele Gg 2 te'  4.36* Gé paape tekenkunst, uit hoofde van de flegte wyze van fehilderen, dia «an dat beroep eigen is. In deezen nederigen kring van menfchen, leerde de jonge paape een zonderling llag van menfchen kennen. De meeste van hen hadden , in 1748, een byster groote vlag laaten vervaardigen, waar aan meer dan 100 handeu te pas kwamen, om dezelve in orde te draagen. Allen , die onder deeze Vlag de Stad waren doorgetrokken, noemde men Flaggelieden; en nadiea de meesten, by die gelegenheid, niet geheel nuchter waren, zeide men vervolgens, te Delft, van iemand die wat te veel gedronken had: hy loopt onder de Vlag. Onder deeze Ambagtslieden trof hy een nieuwen boezemvriend , in een zonderling mensch, thomas geheeten, aan; welke eene zeldzaame Wysbegeerte in zyne leveuswyze volgde; blyvende zelfs geheel gerust in brown's gemeene dwaalingen leezen, wanneer zyne buuren ernftig bezig waren , om een in zyn Schoorfteen ontftaanen brand te blnsfchen; zeggende alleen tegen den laatften, die na het dempen der vlam zyn huis verliet: trekt de deur agter u toe; (taande hy intusfehen niet op, voor dat hy zyn begonnen hoofdftuk had üitgeleezen. Deeze zonderlinge Wysgeer overleden zynde , na dat de jonge paape hem, even te vooren, had moeten belooven, dat ïiy nimmer een Lykvers op hem zoude maaken; zo geraakte laatstgemelde aan het uitgeeven van eenige zyner Gedichten, en door deezen in kennisfe met den Heer roeland van schie, te Delft, en deszelfs Dochter maria , mede een Dichteres; met welke laatfte hy 24 Nov. 1776" in huwelyk trad. Door toedoen van zyn' Schoonvader werdt hy eerlang aankweekellrig van het Haagsch Dichtlievend Genootfchap , onder de Spreuk : Kunstliefde fpaart geen Vlyt; terwyl de bcoemde Stichter van 'dat Genootfchap , Do. joannes van spaan, zich vervolgens verleedigde, om hem in de noodige regels der dichtkunde te onderwyzen. Een en ander maakte hem zeer yverig, zo dat het eerlang ('cheen, dat hy een Winkel van Verzen begeerde op te zetten. Een twist, tusfchen zyne mede-Am» bagtsgezellen en hunne Meesters ontdaan, deed hem de onderdrukte party verkiezen. Dit bragt hem in haat; hy werdt moedeloos; verliet zyn Ambagt, dat hem al lang had tegen» geftaan, en raakte dus zonder kostwinning en zonder geld. Van den nood een deugd maakende , zette hy zich aan het Waijerfchilderen , en vervolgens ook aan het Silhouëtteere;i. Hier in kreeg hy een' Leerling, welke, onder zyn opzicht, verzen willende maaken, zich altoos, op de Turfzolder, boven op een hoop turven plaatfte. Men moet bekennen, dat indien deeze Verzen al niet verheven waren, het de Dichter zekerlyk wits! De leeslust van dert Meester verfchafte zich hoe Janger hoe meerder toegang tot zeer voornaame Boekverzamelingen. Echter deeuen zyne bekrompene omftandigheden hein, in 1781,  VROLYKE WYSGEERTE. 43/ ep voordel zyner Vrienden, een ambt aanneemen, het welk weekelyks 36 ft., behalven eenige kleinigheden,'s jaarlyks, opbragt. Dit ambt beftond in bediende te zyn van de Kamer van Charitaaten der Stad Delft; verbindende het 2de Art, zyner Inftruftie, hem tot het oppasfen voor de Regenten - kamer, zo dikmaals dezelve vergaderd waren, het doen van boodschappen, en het ftaan met ongedekten hoofde, zo lang hy by Regenten in de Kamer was. Gelukkig doemde hy zyne dichterlyke tretschheid tot zwygen; vondt , in de Regenten, menfchen die vriendelyk met hem omgingen; hield zich daardoor 5 Jaaren met die ambtsbediening bezig; leerde door eene weekefy:;i'che omgang met oratrend 1700 a 1800 arme menfchen , en eene openhartige verkeering met dezelve, het Gemeen en deszelfs elende kennen; en hield dikmaals yan zyne 36 ft. zeer weinig over. Tot in den jaare 1786 won hy dus, al fchilderende, of dienende, de kost; dan in dat jaar leerde hy den Heer wybo fyjjje kennen, welke hem tot eene geheel andere kostwinning, najnenlyk tot het vertaaien voor de Boekverkoopers, deedt overgaan. Na maar 5 lesfen in het Hoogduitsch genomen te hebben, volhardde hy met, dagen agter een, in de Woordenboeken genoegzaam woord voor woord op te zoeken, en een hem door fynje opgedraagen Werk (waarfchynlyk de Abderiten ,naar wikland, in li Deelen) te vertaaien. Wordende Heeren Regenten van Charitaaten daadelyk , voor het goede door hem jn zyne ambtsbediening gsnooten, bedankt, en het fchilcfertuig in een hoek gefmeeten. Ten opzichte der verdeeldheden,welke , federt eenige jaaren, jn ons Vaderland plaats hadden, kon g. paape geen ledig aanfchouwer blyven. In 37 Boekdeelen, zo kleinen als grooten, op verfchillende plaatfen en tyden gedrukt en uitgegeeven, beeft hy gemeld wat hy over de publieke zaaken des' Vaderlands dacht. Het deel, dat hy in dezelve genomen hadt, deedt Jiem, by de omwenteling, onverwagtst van Delft naa Amfterdam verhuizen. Op een doodfche Agterkamer, by een Wyn- en Lakenkooper te Amfterdam, zonder eenige Boeken, dan eeri Bybel met volkomen kanttekeningen, begon hy zynen Simfon, Zyn Vrouw, en een Zoontje van nog geen twee jaaren oud, had intusfchen eenige reizen, uit vrees voor Plundering, de vlugt over een dak te Delft moeten neemen ; en kwam eindelyk by hem te Amfterdam, met het nieuws, dat alle zyne goederen gearrefteerd waren : 't geen echter naderhand bleek niet zo erg geweest tè zyn. Eene nieuwe verhuizing te Am* fterdam, by welke gelegenheid deeze drie perfoonen , met al hunne goederen, in een Sleepkoetsje, van het eene einde der Stad naar het ander gebragt wierden ■; deedt hem het eerfte aanmerklyk voordeel , dat zy 'by de omwenteling hadden , aan zyne fctreiende Vrouw voorhouden; zeggende, ypor -vier £ë3 d.ub-  43* 6« fAJ-'S dubbeltjes kunnen wy nu in Amfterdam, met het grootst ge» mak, verhuizen." Wanneer men g. paape verzekerde dat 'er reeds apprehenfio op zyn perfoon verleend was, pakte hy in 't laatst van Oclober 1787, zyn reiszak met het hoogstnoodige byeen: zette een andere pruik en hoed op, en trok andere kleederen aan. Zyn aangezicht fchilderde hy uit den bruinen , met de behoorlyke diepzels. Hoe aanmerkelyk dit iemands gelaad verandert, weet men uit het Leven van passcïiier de fyne , die dat kunstje mede verftond , en 'er geen mindere raare ontmoetingen door had, dan g. paape: welke dus, geheel verkleed en veranderd, met valfche Paspoorten voorzien , zich van Amfterdam naar Gouda, en van daar naar Rotterdam begaf, zonder van iemand gekend te worden; fchoon een der Wagtdoende, en hem onderzoekende , Burgers, te Rotterdam , hem anders zeer wel kende. Eenige dagen in Rotterdam zich ophoudende, om op eene gefchikte wyze naar Antwerpen te vertrekken, werd een Barbier vereischt, om het gefchilderd aanzicht te fcheeren. Deeze kwam, en verfchrikte niet weinig ouder het fcheeren. „Myn God! Myn Heer! zeide hy , wat fcheelt u ? Gy wordt zoo bleek 1" Dat heb ik wel meer des voormiddags, ant- woordde paape ; maar met een glaasje likeur gaat het wel weêr over. De barmhartige baardfchrapper liep heen, en haalde een groot glas gen ever : beiden dronken, en alle zwaarigheid verdween. Intusfchen betoonde zich gerrit paape, nu als in de dagen van ouds, en had geen verw meer by zich om zich te befchilderen. De Kastelein hem ziende , wilde dat hy den Doétor zoude aanfpreeken; hy daar tegen verzekerde, dat hy , met eene wandeling te doen , wel wéér beter zoude worden. Hy ging uit, kogt de noodige ingrediënten, fchilderde zich als voorheen, en de Kastelein feliciteerde hem, met zyne fpoedige herftelling. - _ , Na eene wonderbaare driedaagfche reize van Rotterdam naar Antwerpen, met een koddig gezelfchap , volbragt te hebben , vondt paape in Antwerpen niet het geen hy gedacht had 'er te zullen vinden. De Stad kwam hem lelyk , en de Inwooners kwamen hem raorsfig, voor: ten minften by zyn eerfte aankomen. De Hollandfche Wysgeer in Brabant, een door hem daar gefchreven Werk, draagt'er overvloedige blyken van, en maakte hem (nadien men, buiten zyn weeten , 'er zyn' naam voor gezet had) in Antwerpen zeer gehaat, zo dat hy genoodzaakt was dit Werk te verzaaken, wilde hy niet in 't water gefmeeten, of half dood gedagen, worden. De Copy van een ander Werk , door hem aldaar opgefteld , namenlyk het Leven van flip van Bourgonje, werdt, toen de Boekverkooper spanoghg te Antwerpen geplunderd werdt, met zeer veel ftatie , als een ketterscb Boek, verbrand. Dit, beuevens de vooruitzichten die he*.  VilOLÏKE wysüeerts. 41^ Jet Brabantsch Patriotismus hem gaven , deedt hern aaar Bmu* fel vertrekken. Hier de overwinning op de Keizerlyken, en een gedeelte der omwenteling, gezien hebbende, reed hy met de Deligence op Gent, alwaar hy do eerfte tyding der Brabantfche zegepraal bragt, en zich dezelve zo wel ten nutte maakte, dat zyne onderzoekers, zonder hem te onderzoeken, hem de hand gaven, en hem den volgenden dag gerust op Brugge lieten vertrekken. Daar aan de Poort komende ftond een Patriot od fchildwagt, die hem, met den hoed in de hand, zeer ootmoedig vroeg : Myn Heer ! mag ik de libertait gebruiken om au te vraagen , oe au naam is ? Dat raakt u niet, zei paape en flapte zo fier de Stad in, even als of hy Commandant van Brugge geweest ware. Hoe verder hy kwam, hoe minder yver hy voor het Brabantsch Patriotismus befpeurde; tot fv eindelyk. in de helft van December 1789, te Duinkerks, zyne tegenwoordige verblyfplaatl'e , aankwam, alwaar zyne Vrouw én Zoon hem eerlang volgden. Dit is de zaakelyke inhoud van het voor ons liggend Werkje, dat in een vrolyken briefftyl gefchreven is, en alles bevat was> men ten opzichte van des Schryvers lotgevallen, en zyne wysgeerige denkwyze omtrend dezelven , kan begeeren. Zyne v-olyke Wysbegeerte heeft veel van de Wysbegeerte van zynen overleden Vriend thomas. Zy maakt hem gefchikt tot lagchen en om anderen te doen lagchen. De menigte zyner uicegeeven Werken, die in dit Stukje meest by naame genoemd worden, bewyst zeker dat hy zeer veel gefchreven heeft maar zyne levensloop toont tevens dat hy zulks noodzaakelyk doen moest. En daar, hy veel tyd heeft gehad, en ▼eel tyd aan het opftellen zyner Werken heeft hefteed , kan de Natie zich, over zyn menigvuldig fchryven , met geene reden beklaagen. Het veel fchryven wordt dan eerst eene ondeugd , wanneer de Schryvers zich geen tyd gunnen, om hunne Werken de behoorlyke vereischten te geeven, en daar door Hecht fchryven. Den Vlytigen daartegen behoort mea te pryzen ; geenzins te verachten , om dat zy vlytig zyn: of om dat zy 'er, zo als de Heer paape, hun beftaan ui vinden. . , " Het af beeldzei van den Schryver, als mede dat van zyne Vrouw en zesjaarigen Zoon, worden, in den aanvang van dit Werkje, gevonden. Gg 4 Ms.  44* MAGA2YN VAHT GESCHIEDENISSEN' , Magazyn van Gefchiedenisfen, Romans en Verhalen. Te Rotter, dam by ]. Meyer , 1790. Eerfte Deel, 406 bladz. Tweede Deel, 400 bladz. in gr. 8vo. I)eeze twee deelen, bevatten de volgende zeven Stukken: I. Almoran en Hamet; een Oostersch verhael, in twee deelen, II. De Roozer,feest van Salency; eene Franfche Gefchiedenis, in vyf boeken. III. Paulus en Virginia; eene Afrikaenfche Gefchiedenis. IV. Don Diego de Colmenares; eene Amerikaenfehe Gefchiedenis. V. Louifa Mildmay; eene Engelfche Gefchiedenis in Brieven. VI. Azor en Zimeo; een Armeniesch Verhael. VII. Erkia; eene Franfche Gefchiedenis. Nergens, het zy aan het hoofd van het gantfche werk, of aan dat van de byzondere Stukken, wordt ons gemeld, of men ons hier Vertalingen, of oorfpronglyke Stukken, opdischt; als alleen in een kort Voorbericht, dat voor Paulus en Virginia geplaatst is, waaruit men ziet, dat de Heer de «aint - pierre de Schryver van dit Stukje is. Het is ons echter meer dan waarfchynlyk, dat ook de andere Stukken Overzettingen zyn. Don Diego de Colme* nares, weten wy, is uit meiszner's Skizzen. Maar het lust ons niet, de bronnen van de overige Stukken op te fpooren. Ondertusfchen zouden, naar onze gedachten, de Vertalers beter doen, van dezelven aan te wyzen. Dan kon men hunnen arbeid beter beoordeelen, en dan liep de koper geen gevaar, van, in den waan dat hy zich een oorfpronglyk Werk aanfchaft, Overzettingen te kopen van Stukken, die hy reeds in zyne boekerv heeft. Wat voorts de keuze dezer Stukken betreft, dezelve kon over het algemeen veel gelukkiger zyn, wanneer men met zulk eene verzameling waar nut wilde (richten. Almoran en Hatmt is eene tovergefchiedenis, met zulke vreemde verkeringen doorzaaid, dat zy niemand interesfeeren kan, dewvl zy zo fterk tegen het waarfchynlyke zondigt , dat zelfs een kind, of het bygelovigfte mensch 'er niets van geloven zal. Don Diego de Colmenares doet zyn' grooten Schryver eer aan , wanneer men op ftyl en ineesterlyke tekening van characters ziet; maar ie woede van Holnara zal menigen Lezer en elke Lezeres hec boek van yzing uit de handen doen werpen; en het verhaal van de firaf, die zy haren ontrouwen minnaar doet ondergaan, kan toch by ons geen nut (lichten, daar de Schryver zelf zyn Stuk met deze woorden befluiten moet: ,, Ontrouw en valfche „ liefdeëeden! hoe gelukkig is het, dat de Europeefche Meisjes „ niet gewoon zyn, u met eene gelyke woede te ftraffen! " — In Louifa Mildmay wordt knoop j?p knoop gelegd, maar de ons»  ROMANS EN VÉRHALEN. 44I óntknooping van dezelven (indien men het niet liever een doorhakken noemen wil) gefchiedt zonder de minfte waarfchynlykheid. De zeldzaamfte gevallen en ontmoetingen worden zo opeen geftapeld, dat, op deze wyze, het Roman-fchryven een van de gemaklykfte dingen van de waereld wordt. Azor en Zimeo is eene zeer treurige gebeurtenis , met de vreemdfte voorvallen doormengd, waar van het toneel geplaatst wordt in Armenië, in de tyden van de ongelukkige uittogten der Kristenen tegen Afia; en die voor onze tyden, en de verbeteringe onzer zeden, weinig gefchikt is. —— Ericia befchryft hare eigene ongebondenheden , en het berouw, dat zy 'er ten laatften over gevoelde: maar, in het eerfte gedeelte van haar verhaal (preekt zy dikwyls nog zo fraaakelyk van eenige dartele, en kwaadaartige, kluchten, die zy, geduurende haar (lecht leven, aanrigtte, dat menig Lezer misfchien meer neiging toe lachen, dan afkeer van de ondeugd, onder haar verhaal, voelen zal. Het beste hebben ons de Rozenfeest van Salency, en Paulus en Virginia bevallen. Achter het eerstgemelde Stukje is eene aantekening geplaatst, over den oorfprong en aart dezer fchoone plechtigheid, die reeds tot meer Stukken van fmaak aanleiding gegeven heeft; onder anderen tot eene Opera, die te Parys, in het jaar 1776 uitgegeven is, getiteld: La Rofiere de Salenci, Pastorale en trois Acïes, melée d AHettes. Wy zullen deze aantekening hier laten volgen, ten behoeve van die geenen onzer Lezers, by welken deze lofwaardige Inftelling nog onbekend is. „ Reeds zeer oud is de Inftelling van de Roozenfeest; men kent dezelve toe aan St. Medard, Bisfchop van Noyon, die in de vy(tiende eeuw, naar onze jaartelling, onder de regeering van Clovis, leefde. Die goede Bisfchop , die tevens Heer van Salency was, een dorp, omtrent een halve myl van Noyoni gelegen) had uitgedacht, om, elk jaar, aan die geene der meisjes van zyn dorp, wier deugd het algemeenst werd toegejuicht, een gefchenk van 25 liyres, en van eenen Roozenkrans, te geven. Men zegt, dat hy zelf dezen eerryken prys aan eene zyner Zusters, welke de Item van het algemeen daar toe benoemd had, toereikte. Nog heden ziet men, in de kapel van St. Medard, aan het einde van bet dorp Salency g«ftigt, boven het Altaar, een fchildery,vertoonende den Prelaat, in zyne Koorgewaden , een' krans van roozen op het hoofd zyner Zuster zettende, die in het hair gehuld, en op haare kniën liggende, verbeeld is. „ Deze belooning werd, voor de meisjes van Salency, een llerke prikkel tot braafheid. Zonder de eer, welke eene bekransde genoot, in aanmerking te nemen, was het zeker, dat haar in dat jaar huwlyks • voorflagen gedaan werden. St. Medard, hier door getroffen, vereeuwigde deze Inftelling. Hy ver-  44a MACAZYH VAN GESCHIEDENISSEN, verpachtte omtrent elf of twaalf msrgen van zyn grondgebied om uit derzelver inkomden de 25 livres, en de kosten , welken a«i de Roozenfeest verknocht waren, goed te maken „ Volgens de inrichting, is het niet genoeg, dat die, welke den krans zal ontvangen, zelve van een onbefproken gedrag is, maar haar vader, moeder, broeders, zusters, en verdere iiaasibeftaanden, tot in het vierde gelid, moeten even onbe«spelyk zyn. De geringde fmet, de minde verdenking, ;a haare maagfchap, was eene reden ter uitfluiting. „ De Heer van Salency is altoos in het bezit geweest vanen heeft nog, het regt, om, tot de bekranfing eene uit drie Meisjes, in het dorp Salency geboren, en welken men hem, een maand te voren, heeft voorgedeld, te verkiezen. Wanneer ly haar benoemd heeft, is hy verpligt, zulks van den predikiloel der parochie te doen afkondigen, op dat de andere dogters, haare mededingeresfm , tyd zouden hebben , om deze leus te onderzoeken , en die af te keuren, zo zy niet naar de uiterde regtvaardigheid gefchied was. Dit onderzoek wordt, met de ftnktde onzydigheid, te werk gedeld: en het is niet dan na het doordaan van dezen proeftyd, dat de keus van dea Heer gewettigd wordt. „ Op 8 Juny, zynde de feestdag van St. Medard, om twee tfureu in den namiddag, begeeft zich de verkorene, in 't wie gekleed, gekruld, gepoederd, en met langs haare fchouderen, in losfe lokken, golvend hair, onder het geluid der trommelen, vioolen, fluiten, enz. naar het kasteel van Salency: zy wordt vergezeld door haare naastbedaanden , en twaalf, mede ïn het wit gekieede, en met een breed blaauw lint omhangen, maagden, aan welken even zo veel jonge dorpelingen de hand bieden. De Heer, of zyn vertegenwoordiger, gaat haar zelf ontvangen; zy maakt hem eene kleine pligtpleeging, om hem voor de aan haar gegeven voorkeur te bedanken ; vervolgens geven de Heer, of zyn vertegenwoordiger, en de Schout, haar de hand, en geleiden haar, voorgegaan door de fpeeituigen , en gevolgd door eene groote menigte, naar de kerk, waar zy, op een voor haar in het midden van het koor geplaatst bidbankje, de Vesper hoort. „ De Vesper geëindigd zynde, begeeft zich de Geestelykheid met het volk, in proceslie , naar de kapel van St. Medard: het is daar , dat de Priester, of de Bedienaar der Mis , den krans of roozenhoed, die op het Altaar ligt , zegent : deze boed is met een blaauw lint (*_) omdrikt , en van voren met eenen (*) Lodewyk r>e i;dc bevond zich, omtrent 150 jaar geleden, op liet kasteel de Farennss, in de nabuurfchap van Salency,- de Heer eelj.oy , te dier lyd Heer van dat dorp , verzogt aan dien Monarch , dit gefchenk, m zynen naam, als eene belooning der deugd, te doen geven. De Koning ftond dit toe, tri zoud den Marquis es gouies , eerden kapi-  ROMANS BK VERHALEN. 445 eenen zilveren ring verfierd. Na de zegening en het eindige* van eane op het onderwerp gepaste Redevoaring, kroont de Altaarbedienaar de verkorene, die nedergeknield is; tevens ftelt hy haar de 25 livres, in het byzyn van den Heer, en zyne Geregtsbeambten, ter hand. „ De nu bekransde verkorene wordt weder door den Heer, of zynen verte£enw,ogrdiger, en door zynen geheeien doet, Jtqt aan de Kerk geleid, alwaar men het te Deum, en eenen koorzang, ter eere van St. Medard, aanheft, terwyl de jonge dorpelingen zig vermaken met eenige fnaphaanfchoten te laten hooren. „ By het uitgaan der Kerke, vergezelt de Heer, of zyn plaatsvervanger, de bekransde tot in het midden der groote ftraat van Salency , alwaar de Leenmannen van de heerlykheii eene tafel hebben doen dellen , voorzien van een tafellaken, zes fervetten, zes borden, twee mesfen, een vol zoutvat, twee kannen met roden wyn, omtrent van twee en een halve pint, paryfche maat, half zo veel zuiver water, twee witte duivers brooden, een half honderd nooten , en een kaas van drie duivers. Nog fchenkt men, by wyze van hulde, aan de bekransde een' pyl, twee kaatsballen en een hoornen fluitje , waar op een der Leenmannen driemaal blaast, voor dat hy het aanbiedt; en men is verpligt , dit alles naauwkeurig te bezorgen, op verbeurte van 60 duivers. „ Van daar begeeft zich de gantfche Vergadering naar de plaat» van het Slot, onder eenen grooten boom, alwaar de Heer met de bekransde den dans begint: deze velddans duurt tot hec ondergaan der Zon. Den volgenden dag , in den namiddag, nodigt de bekransde alle de jonge meisjes van Salency, geeft haar eenen, van koude geregten wel voorzienen, maaltyd, die door de, in zulke gevallen, gewoone vermaken gevolgd wordt. „ Zie daar de Inftelling en de omdandigheden van de Salencyfche Roozenfeest. Het eenvoudige verhaal daar van zal zekerlyk behmgryk gerekend worden. 'Er is dan op deze aarde nog een plek gronds, alwaar een Roozenkrans, als de eerrykfte en ftreelendde belooning, die men aan de deugd konde fchenken, wordt aangezien. Men kan zig niet verbeelden, hoe fterk deze Inftelling op de zeden en de braafheid der Salencyè'rs werkt. Alle de inwooners van dat dorp, die honderd 3gt-en-veertig haarddeden uitmaken , zyn zagtaardig , eerlyk , matig en werkzaam , fchoon omtrent vyf honderd in getal, be- pitein zyner lylwagt, die, in naam des Konings. de plegtigheid van de Roozenfeest waarnam , en op deszelfs bevel by den bloemenkrans eenen zilveren ring cn een blaauw linc voegde. Hel is fints dien tyd, dat de bekransde dezen ring ontvangt, en zy en haare gezellinnen met dit lint verfierd zyn. Alle deze omdandigheden zyn door de echtfte bewyzen bevestigd.  444 MAGAZYN VAN GESCHIEDENISSEN, ENZ.— LEEttZ. GESPREKJES. bezitten zy niet één ploeg; ieder fpit zyn' eigen akker om, en elk is 'er met zyn lot te vreden. Men verzekert, dat 'er niet één, in den uitgeftrektflen zin, niet één voorbeeld is, ik zeg niet van eene misdaad , die door eenen uit Salency afkomftigen begaan is, maar zelfs niet , dat één hunner zich aan eene buitenfpoorige neiging heeft overgegeven , en nog minder, dat één der bevallige kunne zich heeft vergeten; terwyl de omftreeks Salency woonende Landlieden even onderl'chei. den en bedorven, als elders, zyn. Hoe veel heils brengt niet eene gelukkige Inftelling te wege! ó! welke mannen zoude men niet te voorfchyn doen komen, door de eer en achting aan verdienden en deugd te verbinden! hoe veel zou het niet bydragen ter verminderinge van het zedenbederf, wanneer wy een' befpotlyken tooi en ydele vermaaklykheden, voor een Salencyfche Roozenfeest, en voor die zuivere genoegens, aglerdelden , welken zy aan eerlyke en gevoelige harten moet jfchenken." Leerzaame Gefprekjens en Verhaalen, voor de Jeugd. Te Amfierdam by P. G. Geysbeek. In iamo, 96 bladz. Onder de groote menigte van kleine Gefchriften, welke men. zedert eenigen tyd, het licht heeft doen zien, kan die bondeltje eene voegzaame plaats vinden. De Opdeller daarvan is, over 't geheel genomen , niet ongelukkig gedaagd in de keuze van onderwerpen. De Jeugd bekend te maaken met de gewrogten der Scheppinge ; op eene gemeenzaame wyze, en door fpreekende voorbeelden , de Ondeugd in een mishaagend Jicht te plaatzen, en, daarentegen, de Deugd als voortreffelyk en aangenaam te doen voorkomen: deeze behooren, inderdaad, onder de beste oogmerken , welke een Schryver, die ten diende van het aankomende geflagt de pen voert, zich kan voordellen. En deeze oogmerken zyn, in dit kleine Stukje, vry wel in agt genomen.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. J. d. uicuacus,Nieuwe Overzetting des Ouden Testaments, met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In ¥J»eg*rd%*™ overgebragt. Xde Deel. Te Dordrecht by A. Blusfé en Zoon en de Leeuw en Krap, 1791. f» &r- octavo, 205 bladz. Uit het Bericht, voor dit Deel geplaetst , vernemen wv , dat de Heer w. e. de perponcher , met het eerite Boek van samucl , verkoozen heeft zynen arbeid aen dit Werk te ftaken ; en dat de Heer y. van hamelsveld de verdere vertaling van het zelve op zich genomes heeft: die ons, wegens de verandering van het Plan , ten opzichte der Aanmerkingen, het volgende meld. -— „ De Heer de perponcher hadt, bij de voorgaande Dee!! len van dit Werk, de vrijheid genomen , om ook zijne I! eisen Aantekeningen op den Bijbel-Tekst te plaatzen , en van de Aantekeningen van den Heer michaclis ' flechts zoo veel over te nemen , en zoodanig gebruik: „ te maaken, als hij noodig oordeelde. De Aante- " keningen van den Heer de perponcher zal de JNederduitfche Lezer- derhalven verder misfen , maar daar te1 een worden hem nu , die van den Heer michaclis ge!' heef, zoo als zij zijn, geleverd, het welk veelen ook niet onaangenaam wezen kan. Wanneer mi] ondertusfchen in de Oosterfche Bibliotheek , in de Supplement* ad Lex. Hebr. of in andere Schriften van den Autheur» f iet mogt voorkomen , waar door hij dit Werk opgehelderd, verbeterd of veranderd mogt hebben ,^zal ik daar van op de nodige plaatzen gebruik maken.' -—- Nademael men nu op genoegzame gronden verzekerd is » dat de Heer van hamelsveld zeer wel gefchikt zy, ter volvoeringe van de in dezen door hem opgenomen taek » heeft men te over reden, om te verwachten, dat deze Nederduitfche Vertaling van dit hoog geachte Werk een gunfti?en voortgang zal hebben. En hier van levert ons dit Deel, behelzende het tweede Boek van Samuel, reeds ene voldingende proeve , waer uit wy den Lezer onder 't oog J.ETT. 1702. NO, II. öh feut v_y wv , aai uc iicci vv. ü. «o,ffc» TWlr vnn sAMïiét . verkoozen heeft zynen arbeid  44*> J- D. MICHAëfclS zullen brengen , den aenleg der zamenzweeringe van Atfalom, tegen zynen Vader David, aengetekend a Satn. XVs 7-12, welk verhael aldus luidt. „ Vs. 7. Na verloop van vier jaaren verzocht Abfalom vaii den Koning verlof om na Hebron te gaan , en een 8. gelofte te vervullen, die hij aan God gedaan had, want hij had bij zijne Vs. 7. Na vier jaaren.] te weten van de te rugkomst in zijn Vaderland af te rekenen. In de gedrukte uitgaven ftaat na veertig jaaren , en dit verftaat men gemeenlijk van het veertiglte leevensjaar van Abfalom. Als dan moest Abfaloms opfland, en Davids vlucht voor hem, tot het laatfte leevensjaar van David behooren , want in het eerfte jaar van zijne veertig en eene halfjaarige regeering is Abfalom geboren. Dit is in de daad onmogelijk. Men leze Hechts het eerfte Hoofdftuk van het eerfte Boek der Koningen ; hoe verzwakt is David daar in zijnen ouderdom? en nooit vindt men hem zoo rustig, en zoo Soldaat , als in den oorlog met Abfalom. Hij gaat te voet uit Jerufalem, doet door zeer ruwe wegen een Herken marsch , legert zich onder den blooten hemel , maar breekt nog in den nacht op , en zet met zijn leger over den Jordaan : overal neemt hij , met eene ongelooflijke tegenwoordigheid van geest , de fchielijkfte befluiten , verfchijnt wezenlijk in dezen veldtogt grooter, dan in een der voorgaanden ; is tevens Dichter , vuurig Dichter , en zijne fchoonfte Pfalmen , bij voorbeeld de XLIIft ■ , vallen in dezen tijd. Kan dit dus de 1 Kon. I: 1-21, befchreeven zeventigjaarige David , naauwlijks meer eene fchaduwe eens Konings , wezen ? Het geen Hoofdjt. XX: 3. verhaald wordt, zou bijna belachlijk luiden. —— Ik heb daarom de reeds van anderen bevestigde leeswijze van vier, in plaats van veertig, aangenomen; en dus valt de Gefchiedenis omtrent in het 55 of 56 jaar van David , juist den besten tijd van eenen grooten Veldheer. —— De Pfalmen , bij gelegenheid van Abfaloms opftand gemaakt , zijn, zoo als ik geloove, de III. IV. XXIII. XLI. XLII. XLIII. LV. LXI. LX1II. LXXlte. Na Hebron.] Dus werdt toenmaals ook te Hebron geofferd. Eigenlijk was dit tegen de wet van Mofes ; want naar dezelve zou 'er Hechts eene eenige plaats van offeren zijn : maar deze wet was in onbruik geraakt , en dewijl Hebron langen tijd de wooning van Abraham geweest was, daar hij geoiïerd , en Godlijke verfchijningen gehad hadt,  OVERZETTING VAN HET O* TESTAMENT. 44? hadt, werdt het als eene heilige plaats aangezien. Meer hiervan in het Mof. Recht. IV. D. §. 188. Vlucht na Gefur in Syrië , eenen godsdienst beloofd , indien Jehovah hem na Jerufalem te rug Vs. 9. bracht. De Koning gaf hem dit verlof, en hij ging af na Hebron. 10. Ondertusfchen hadt Abfalom opftookers onder alle Hammen van Israël uitgezonden, die, zoo dra zij de trompet zouden hooren , zeggen moesten , dat Abfalom te Hebron als Koning uitgeroepen was. 11. Hij hadt tweehonderd menfchen uit Jerufalem op de offermaaltijd verzocht, en dezen waren heel onfchuldig , zonder iet van de zaak te weeten, Vs. S. Na Gefur in Syrië*'] Hier wordt nog klaarer, het geen ik over Hoofdjt. UI: 3. Hechts vermoedde , dat die Koning van Gefur , wiens dochter David ter vrouw had , geen Kanaaniter géweest is. Van het Kanaanitisch Gefur , wordt dit Gefur hier duidlijk genoeg onderfcheiden , dat het Gefur in Syrië heet, want nooit verwisfeit het Oude Testament Arameërs en Syriërs met eikanderen; maar ziet ze altijd, zoo als zij ook waren, als twee verfchillende Volken aan. Nadien Gefur in het Hebreeuwseh eene Brug heet, zoo kunnen, gelijk bij ons, meer Heden den naam van Brug of Brugge gehad hebben j en dit Syrifclie Gefur lag misfchien aan den Örontes , of zelfs aan den Eufraat. Nu is het begrijpelijker, hoe Abfalom, na den moord van Ammon daarheen vluchten , en voor David veilig zijn kon'* het welk men moeilijk verHaan kan , indien Gefur een klein, geheel met Davids landen omringd, Koningrijk geweest ware. Vs. io. Om dit te verflaan , móet men weten , dat in het Israëlitisch land hier en ginds , op hoogten van wijd uitzicht , wachters gefield waren, die de trompet fteeken moesten , wanneer zij eenen anderen wachter hoorden trompetten. Dit was wel , hoofdzaaklijk , in oorlogstijd , ten einde, bij eenen vijandlijken inval, het gantfche land te waarfchüweri, of op te ontbieden, dus ingericht; maar men kon door dit middel ook andere tijdingen, (bij voorb. van eene overwinning ,) met Ongelooflijke fnelheid door het gantfche land verbreiden. Denklijk was er in de wijze van trompetten, iet, dat zijne betekenis hadt, en vrolijke tijdingen onderfcheidde van alarm, wegens den inval van een Vijand. Als nu te Hebron de trompet geftök'en werdt, ging dit , zonder dat de wachters wisten , wat het bete* Hh a ken-  44» J. D. MICHAeLll kende , in min dan 24 uuren door hef gantfche land : eti nu zeiden de zendelingen van Abfalom in elke ftad , dat dit het teken was, dat de zoo gewenschte Abfalom te Hebron de kroon had aangenomen. Elk gelooft, dat alle overige lieden en Hammen reeds eenrteniinig waren , en dus werdt het gantfche volk, de jegens David best gezinden zelfs niet uitgezonderd , in den opltand door bedrog of geweld ingewikkeld. Vs. 11. Ook dit was ongemeen listig aangevangen. Twee honderd der voornaamften uit Jerufalem , want gemeene lieden zal de Kroonprins toch niet aan zijne tafel nodigen , waren bij Abfalom. Te Jerufalem kon men niet anders denken, pf zij wisten mede van de zamenzwering , en dit bragt de gantfche ftad in fchrilt, zoo dat zij de zaak , even gelijk David in het eerst zelf, verboren gaf; te gelijk waren deze 200 lieden in Abfaloms geweld , en , om zoo te fpreeken , gijzelaars voor het gedrag van hunne bloedvrienden tc Jerufalem , indien dezen het met David hadden willen houden, en de ftad verdedigen. Uit andere ftammen fchijnen ook veelen , veele duizenden zou ik liever zeggen , inzonderheid die voor Abfalom wel gezind waren , tot bet offer genodigd geweest te zijn. Zie de aanmerking op Hoofdft. XVII: 1. (*). Dit alles, het geen wij Van het begin van ons Hoofdftuk gehad hebben , fchijnt een geheel Engelen - verftand , gepaard met een recht heisch-boos hart, aan tc duiden: en echter ziet 'er Abfalom daar na, wanneer Hufai hem eenen verderflijken raad geeft, (Hoofdft. XVII: 7-14.} zoo heel onnoozel uit , en alles , wat daarop volgt , lchijnt niets meer dan misflag op misllag te zijn. Zoo veel is uit het verhaal klaar. Abfalom hadt, bij een zser fchoon lichaam, ook veel inneemends; vlijen kon hij in een hoogen graad, en [(*) De HeerMichaè'lis grondt dit denkbeeld aldaer ter plaetze, op den voorflag van Achitofe!, om twaelf duizend man uit te kiezen; vooronderftellende dat dezelve reeds te Hebron gefchied is. Maer zyne gisting zou vervallen, als die voorflag eerst gedaen is, toen Abfalom reeds in Jerufalem was, gelyk de zamenhang met Hoofdft. XV en XVI fchynt aen te duiden. Ondertusfehen is echter het denkbeeld van ene vry groote menigte te Hebron niet geheel ongegrond, daer we hier vs. 12 lezen, dat de zamenzwering fterk werd, en Abfaloms aenhang onder het volk groot was.']  OVERZETTING VAN HET O. TESTAMENT. 449 en wel behaaglijk vlijen ; hij was ten uiterflen boosaartig en verwaand ; hij hadt zijn wezen volkomen in zijn geweld , eene gevaarlijke gave, die het waarlijk groot verftand heel zelden heeft, dewijl geen groote geest zonder levendige hartstogten is , die zelfe tegen wil en dank iet in het gezicht plegen uit te drukken- Deze gevaarlijke hoedanigheden afgetrokken, was hij zeer 12. medegegaan: ook liet hij Achitofel, die van Gillo geboortig, en Davids geheimraad was , uit zijne vaderftad Gillo tot het offer nodigen. Hier werdt de famenzweering fterk, en Abfaloms aanhang onder het volk was groot. middelmatig ; doch dat er bij het begin van den opfiand zoo ongemeen veel fchranderheid doorblinkt, mag niet zoo zeer aan hem, als wel aan Achitofel toe te fchrijven zijn, die hem deze raadllagen gaf. Abfalotn zelf was Hechts eene machiene, maar eene zeer buigzame , die alles doen kon , wat Achitofel voorfchreef. Wat dezen ten uiterften boozen mensch mag bewogen hebben , zoo ontrouw omtrent David te handelen, die niet alleen zijn Koning, maar ook zijn Vriend, was, en om den Zoon tegen den Vader op te hitzen , zegt ons de gefchiedenis niet, dewijl hij zulks aan niemand gezegd heeft, en hij, vóór de ontwikkeling van den knoop, vroeg door den ftrop affcheid van de wereld genomen heeft. Bijna zou men denken, dat hij den Zoon even zoo min toegedaan was als den Vader, en wel ten oogmerk had , om eindlijk zelf Koning te worden (*> Vs. 12. Gillo.'] Eene ftad in het bergachtige deel van Juda's ftam, die niet ver van Hebron lag. Jof. XV: 51, 54. Achitofel fpeelt hier eene zeer bedekte rol , die hem , indien David te Jerufalem Hand gehouden hadt , den weg tot [(*) De Heer Mkhaêlh vermoed , in zyne Aentekening op Hoofdft. XVI: 21. dat dit vooruitzicht ook deel had in Achitofels voorflag tot het beflapen van Davids bywyven door Abfalom. Behalven het oogmerk , 0111 de verwydering tusfchen David en Abfalom hier door te verfterken, had Achitofel, door het aenraden van zulk een verfoeilyk wanbedryf, veelligt ook ten oogmerk , „ om, (zegt hy,) Abfalom zelven recht zwart en gehaat ■„ te maken , om , indien David aan kant geholpen was , Abfa„ lom weder van den troon te ftooten , en zich zeiyen tot Ko„ ning op te werpen."] Hh 3  45» J. D. MICHflëLIS, OVERZETTING VAN HET O. TEST, tot verzoening baande. Hij gaat niet met Abfalom van Jerufatem na Hebron, ook is hij niet mede onder de eerfte genoodigden: hij is thans juist, geheel zonder vermoeden, in zijne Vaderftad, wordt, nadien dezelve bij Hebron ligt, van daar genodigd en komt. Aanhang onder hei volk.) Dit famen vloei jen d gemeen , of wat het was, moest de aanzienlijken, zelfs de 200, die uit Jerufalem mede gekomen waren, door zijne menigte en fchrik dwingen, om te doen, het geen menig een niet voorhadt te doen. Louter list, zoo als men in een moordenaars hol, of in de hel, zoeken mogt." Nederlands Verval en Herftel, aangewezen in eene Biddags Leerrede, over Deut. XXXH: 6. Door j. steenmeyer, Predikant te Vlaardingen. Te Amfterdam by J. Wesfing Willemsz. 1792. Behalven de Voorreden ,45 bl. in gr.Svo. De tekstwoorden, zult gy dit den Heere vergelden , gy dwaas en onwys volk ? is Hy niet uw Vader, die u verkregen , die u gemaakt en u bevestigd heeft ? worden eerst door den Redenaar ontvouwd , en dan neemt hy uit dezelven aanleiding, om zich en zyne hoorders op te wekken, om Gods weldaaden te erkennen, hun wangedrag te verfoeijen, en zich tot een tegengefteld gedrag te begeven. Ten dien einde merkt hy vooreerst op , dat wy , Nederlanders, als een volk en natie, even zo weï als Israël, met Jehova te doen hebben, en dan voegt hy 'er ten tweeden by, dat wy tot God eene even naauwe verbindtenis hebben, als Israël. [Dit laatfte wordt honderdmaal herhaald, niet alleen door onze Predikers, maar ook door die van verfcheiden andere natiën, vooral op bededagen , wanneer men niet nalaat een aantal gezegden van het O. T. , die volltrekt alleen op Israël Haan , en uit haren aart alleen tot dit volk gewend konden worden , op zyne eigene natie toe te pasfen. Ondertusfchen zal niemand, die eene Qods-regsering over Israël gelooft, en die regt weet , waarin dezelve beftaan hebbe , aan zyne Landgenooten vertellen, dat zy , als natie befchouwd , eene even naauwe verbindtenis op God hebben, als eertyds Israël.] In zyne befchryving der Goddelyke weldaden, aan ons bewezen, vlecht hy ééne en andere byzonderheid in, waar op aanmerking zou kunnen vallen ; doch wy willen dit liefst' voor-  J. STEENMEYEft , BIDDAGS 1EERREDEN. 451 voorby gaan. Dit merken wy hier Hechts aan, dat hy in dit gedeelte, ten opzichte van Nederland , en m het eerfte deel zyner Leerreden, ten opzichte van Israël, de weldaden aan beide deze volken bewezen, clasfificeert , naar de poëtifche beelden van Mofes, en Gods gunstbewyzen in even veel zoorten fchift, als 'er Leenlpreuken in de dichterlyke befchryving van Israëls Leidsman voorkomen, zo dat hy een ander zoort van weldaden optelt, ten bewyze, dat God ons geteeld, een ander ten betooge, dat hy ons gepleegd, en wederom een ander ten bewyze, dat hy ons tot ftand gebragt heeft, enz.; eene wyze van verklaren en toepasfen, die zekerlyk tegen de genie der Oosterfche Dichtkunst ftrydt, welke vordert , dat wy het gantfche beeld zamenvatten, zonder in details te treeden , ter ontwikkelinge en overbrenginge van elke byzonderheid, die ter meerdere verfieringe aan het fchildery van den Dichter is toegevoegd. In de fchets van het gedrag van Nederland, het welk de Heer steenmeyer op het tafereel der Goddelyke weldaaden volgen laat, komen verfcheidene fchoone trekken voor. Wy zullen 'er eenige hier van overnemen. ,, Al wat by andere natiën , waaraan wy door den handel kennis kregen, van ons wierd waargenomen, moest onder ons nagebootst en ingevolgd worden. Het een bederf teelde het ander voord, tot die uitgebreidheid en hoogte, waarop wy ons thands bevinden, en Neêrland rustte niet , voor het geheel misvormd was. Onze tedere wichten moesten , onder veele aanzienlyke lieden , de van God beftemde moederborden misfchen, om van dartele, verleide, minnen een kwaaden aart in te zuigen, die niet ligt was uit te roejen. Men had toch geld, 't wierd nu te ouderwetsch, te moeityk, en liet aan Asfemblé en Opera geen tyd genoeg , zelve zyne kinderen te zoogen. Na mate men dienllelingen krygen kon , _ kwamen de jonge fpruiten onder de handen van hun, die ze, ja! kleeden, voeden, ftillen, vermaken, maar tevens tot wispeltuurigheid, dartelheid, bedrog, en wat niet al? den grondllag leggen zouden. Bedorven wy ten allen tyde ons kroost, dan door laffe toegevendheid, dan weder door ontydige geftrengheid , dan door een kwaad voorbeeld ; wy begonnen allengskens van tyd tot tyd , als fatfoenlyke lieden , hen meer aan pracht en opfchik toe te wyden, en de goede opvoeding bracht mede , om bovenal te zorgen, dat zy Jongelingen en jonge Hh 4 Doch-  45» J. STEENMEYEft Dochters wierden, meer, die eene houding hadden , gefchikt voor 't toneel en de opwachting, dan , om bekwaam te wezen in manlyke beroeps- en vrouwlyke huisbezigheden. Deze kinderen wierden Jongelingen en jonge Dochters. Maar het geen veele fatzoenlyk opgevoeden en verwaarloosde geringen wisten , was het toneel, kaartipel, of den kolfbaan waar te nemen; de bur- geriyken, om net een lint en ftrik te zetten. Hoe veele Jongelingen en jonge Dochters gelyken thans aan vaartuigen , in volle zeilen , zonder roer , en hoe ongelukkig is de grootheid van hun aantal ! Thans zyn deze huwbaar. Maar welke huwlyken ontftaan 'er uit? Hier openen zich bronnen van nieuw bederf. Daar men op deze wyze is opgeleid tot den heiligen Echt, die geen ftand is om kwalyk opgevoeden, onwetenden, dartelen, en ongodsdienftigeu gelukkig te maken; kan het anders, of men heeft reden om voor onderlinge verveeling, voor overfpel, te vrezen, echtgcnooten te hooren zuchten, en een buitenfpoorig gedrag van gehuwden te verwachten? Hoe veele berooide hoofden en gtfpilde inkomften zien wy hier ook niet ten gevolge van! Maar al begint men al het huwlyk eens beter; hoe is de huishouding by veelen? Thans moet alles van buitenlandsch inkomen; kleeding, cieraad, meubeleu, van Engelfche, Franfche, Duitfche , Brabandfche handen bewerkt zyn. De pracht ftygt, en dezelfde pracht, die anders onze Fabrieken en Trafieken 'er zou op helpen, laat den Nederlander bedelen, en maakt andere Landen ryk. Onze Jongelingen en jonge Dochters, op de gezegde wyze opgevoed, Lebbent nu gehuwd, in de groote weereld een omflag van maaltyden, dienftelhjgen, en rytuig noodig, om zulke mannen en vrouwen van aanzien te zyn, als zy Jongelingen en jonge Dochters wierden. Terwyl nu onder armen ook zelfs verkwisting zich met luiheid paart; geven thans zuinigheid en huishoudingkonst , in de onilerfchcidene Handen der jeugd onbekend, in 't volgend leeven geene verügting, en het uitkomen wordt moeilyk. Een matige winst voldoet niet meer ; list en bedrog worden byna vereischt , om zich ftaande te houden : waarvan uitgeftelde betalingen , die Winkelier en Ambachtsman doen zuchten , faillisfementen , die al het vertrouwen wechncmen, en den eeriyken man beletten eerlyk te blyven, het gevolg zyn." Qver het algemeen ondertusfchen behaagt ons het twee-  BIDDAGS LEERREDEN. 4? 3 tweede gedeelte dezer Leerreden veel beter dan het eerfte , waarin de woorden van moses ontvouwd worden. De Redenaar is daar dikwyls zeer gedrongen , hy verkiest te veel de beeldfpraak in plaats van den populairen, dat is alleen waaren , kanfelftyl , en zomtyds vermengt hy verfchillende beelden zo onder één, dat hy onnatuurlyk wordt. By moses ftaat ieder beeld op zich zelve, by onzen Redenaar, die moses verklaren, en niet verduisteren, moest, vinden wy b. v. het beeld van eene rots , van een' boom en eenen vader onder eikanderen gemengd, en de eigenfchappen van dezen aan geene toegekend: bl. 4. „Jehovah wordt vs. 4, als een onbeweeglyke, geenzins door klippen en hoeken afgebroken, maar , voldoende genoegzame rots , in de volkomenheid van zyn werk, de rechtmatigheid, getrouwheid, en billykheid zyner handelingen of leidingen, afgemaald. Uit Hem was Israëls volk gefproten , op zynen^ grond geteeld, onder zyne fchaduwe groot geworden." Niemand zal ook de volgende periode, die op bl. 6. voorkomt, natuurlyk kunnen vinden: „ En, in de daad, welk een fchoon beeld van Jehova's maakfel zagen wy, gevormd in Abraham , overgegoten in Ifaac , voordgezet in Jacob , aan geheel de Natie zich mededeelen ; ten einde zy allen kinderen van Jehova wezen mogten, die dat beerlyk beeld vertoonden! " Het vyfde vers van dit Dichtftuk van Mofes , dat in deze Leerreden zeer dikwyls aangehaald wordt, vertaalt de Heer steenmeyer: Bedorven voor Hem, of 't bederf zelve, Ontaarte kinderen, Hun eigene fchande — was — Dat verkeerd en verdraaid geflacht. Hoe veel verftaanbaarer voor het gros der Toehoorders zou hy gefproken hebben, en hoe veel duidelyker zou de tegenftelling tegen vs. 4 geweest zyn, indien hy eene vertaling gegeven hadt, zo als die van den Heer van hamelsveld: (Getrouw is God, onwrikbaar getrouw, Rechtvaardig en billyk is Hy.) Zy — niet meer zyne kinderen, maar hun eigenfchandvlek, Een verkeerd en ontrouw volk, Bezondigden zich tegen Hem! Hh 5 J. G. RO-  454 J. G. ROSENMULLER j. p. rosenmuller, Gefchiedenis van den Godsdienst voor Kinderen. Nqar de vierde verbeterde Druk , uit het Hoogduitsch vertaald , door g. h. reiche , Leeraar te Zutphen. Te Zutphen by A. van Eldik , en te AmJterdam by Wesiing en van der Hey, 1792. Jn 8vo. 229 bl. De herhaalde oplagen van dit Werkje, in Duitschland, boezemen reeds een gunlh'g vooroordeel in , aangaande deszelfs nuttigheid. En, inderdaad , wordt het jnet reden als een zeer groot gebrek, in het hedendaagfche plan van Opvoedinge , aangemerkt, dat men de jeugd dikmaals onkundig laat omtrent het historifche gedeelte van den Bybel. Nogthans ftaat dit gedeelte in een naauw verband met het geen eigenlyk den naam van Godsdienst kan voeren, en is het zelve, daar en boven , vol van nutte leeringen , aanfpooringen en vertroostingen; welke niet te diep kunnen geprent worden in het verftand en hart der jeugd, om dezelve, tot het waardig en nuttig volbrengen der leevensreize. van den noodigen voorraad te verzorgen. Naar het ons 'voorkomt , heeft de Heer rosenmuller den rechten toon gevat , zo wel om zyne onderrigtingen aangenaam en ftmakelyk by de jeugd, als dezelve, met den hoofdzaaklyken inhoud der gewyde Schriften, bekend te maaken. Hy heeft zyn Werk verdeeld in vier-en-vyftig Hoofdftukken. Elk derzelver draagt tot Opfchrift den eenen of anderen beroemden Perfoon, of 't een of ander gewigtig Voorval des Bybels. De lotgevallen of byzonderheden, daartoe betrekkelyk, worden verhaald, in eenen gemeenzaamen ftyl, en elk Hoofdftuk beflooten met Aanmerkingen , om het verhaalde tot een zedelyk gebruik aan' te wenden. Bevryd van het bezwaarlyke voor het Geheugen, waar over men dikmaals, in aaneengefchakelde Gefchiedenisfen , klaagt, worden aldus de jonge Leezers op den weg geholpen, om, by het hooren noemen van een perfoon of voorval, in de gewyde Historie vermeld, zich de Hoofdbyzonderheden , daartoe betrekkelyk, op eene gemaktyke wyze te kunnen herinneren. Daar en boven, zou dit Werkje van uitgebreide nuttigheid kunnen zyn, indien men , zo als ginds en elders in Duitschland plaats heeft,  6ESCH. VAN DEN GODSD. VOOR KINDEREN. 4J5 heeft , het zelve ten gebruike van onze fchoolen kon de invoeren. Uit het geen de Schryver, aangaande jezus , deszelfs lotgevallen en verrigtingen, verhaalt, zouden wy gaarne iets ter proeve mededeelen; doch ons beftek laat zulks niet toe. Zie hier iets wegens abraham. ,, Daar was, onder anderen , een land , 't welk Chaldea genoemd wierd, waar die zelfde onverftandige gewoonte (het aanbidden der hemelfche lichaamen) was ingevoerd. Aldaar leefde een vcrftandig en deugdzaam man, met naame abraham. Deeze man begreep wel, dat het verkeerd zy, wanneer men aan fchepfelen de eere geeft, welke Gode alleen toekomt. Hy verwachtte al het goede alleenlyk van God , die Hemel en Aarde, gevolglyk ook Zon, Maan en Sterren, gefchapen heeft. Op deezen alleen ftelde hy zyn vertrouwen. Hy fchepte ook, wel is waar, vermaak in de fchepfelen , om dat dezelven van God afkomftig zyn; maar zegen en hulpe verwachtte hy van dezelven niet. God had ook een byzonder welbehaagen in deezen man , hy zorgde voor hem , en nam zich zyner aan, gelyk een Vader. Ja , hy fprak dikwyls met hem, en gaf hem zynen wil te kennen. Gy moet u niet verwonderen, myn kind, dat zulks heden ten dage niet meer gebeurt. In die tyden, was het noodzaaklyk, om dat de menfchen toen nog al te weinig van God wisten. —— Eens beval God aan abraham, toen dezelve reeds vyfen-zeventig jaaren oud was, dat hy zyne Vrienden en Nabeftaanden zoude verlaaten, en in een verafgelegen Land vertrekken. Hoe dit Land heette, zeide hy hem toen nog piet; hy toonde hem echter ten naasten by de ligging van het zelve, en beloofde hem teffens, dat hy hem in dit Land gelukkig wilde maaken, en eene talryke Nakomelingfchap geeven. 'Er waren toen nog veele menfchen , die niet in Huizen , Steden en Dorpen, woonden, gelyk wy doen, maar die uit het eene land in het ander trokken , en, onder den blooten hemel, in tenten woonden, welke zy dan eens hier, dan elders, opfloegen. Deeze waren Herders, en hadden groote kudden Vee. Met deezen trokken zy van de eene plaats naar de andere , waar zy maar goede Weide en Water voor hun Vee vonden. Een zodanig Herder was ook abraham. Het herdersleeven was echter in dien tyd in grooter aanzien dan tegenwoordig. De  456 J. G. ROSENMULLER , GODSD. VOOR KINDEREN. De geen, die veel Vee bezat, hadt ook veele knechten, welke op het Vee moesten pasl'en, en hy was even zo aangezien en geacht als een Vorst in onze tyden. Ofichoon dus abraham een herder was, was hy echter een zeer aanzienlyk man, en zelfs Koningen maakten 'er zich, m t vervolg, eene eere van, om met abraham in vriendichap te liaan. „ Abraham was gehoorzaam aan het Godlyk bevel, en begat zich met zyne Vrouwe, sarah, met zyne nerders en herders-knechten, en met zyn Vee, op reis. Hy Jfcwam eindelyk in een klein, maar ongemeen vruchtbaar en Ichoon, Land, ia het welk nog onbewoonde, doch grasryke, oorden waren, waar hy zyn Vee kon weiden. IJlt Land heette Kanaan , en hier zoude hy , volgens Godlyk bevel, zyn verblyf houden. Offchoon hy toen nog geen eigendom in het zelve hadt, beloofde hem God echter, aat hy dit Land eens aan zyne Nakomelingen geeven wi de, zo dat deezen in het zelve, gelyk in hun Vaderland, woonen zouden. „ Abraham geloofde zulks; hy bouwde, op de plaats waar God hem zulks beloofd had, eenen Altaar, bracht een Offer, en bad tot God. In het Land Kanaan trok hy, met zyne kudden, van de eene plaats naa de andere , en de Inwoonderen van het Land beminden hem om dat hy een deugdzaam man was. Maar in zyn Vaderland keerde hy nooit te rug, om dat de Afgodendienst in het zelve meer en meer de overhand nam. God Ichonk hem , toen hy reeds zeer oud was , eenen Zoon dien by isaac noemde; hy beloofde hem, dat van deezen isaac talryke Volken zouden afdammen en dat door éénen van deszelfs Nakomelingen alle Volken op aarde zouden gelukkig worden." Stoffe en Geest, of Bedenkingen, wegens den aart der Ziele, en de bewyzen voor heure Onfterflykheid, door otto bermiard van borcke, Geheime Krygsraad des Keurvorften van Saxen. Te Amfterdam by A. Fokke Simonsz. 1701. In gr. Svo., 157 bladz. In het voetfpoor van den beroemden ppuestley, treedt hier de Geheime Krygsraad iïorcke te voorfchyn als een Voorftander van de Stolielykheid van 's menfchen re-  O, b. VAN b0rcke, stoffe EN GÈBST. 45? redelyken Geest. In vier Afdeelingen heeft hy zyne Verhandeling onderfcheiden. In de eerlte Afdeeling Helt hy eenige algemeene Grondregels neder , welke in de tweede nader bevestigd worden ; om vervolgens in de derde over de Onfterflykheid der menfchelyke Ziele te fpreeken, en in de vierde Afdeeling over den Ktten van leevendige Schepfelen te handelen. In eenige voorloopige Aanmerkingen ftaat de8 Schryver ftil op het gewigt des Onderwerps , als betreffende het toekomend lot onzer Ziele; van welker weezen de kennis op zich zelve reeds zeer moeilyk zynde, door vooroordeelen, en door verkeerde behandeling nog moeilyker wordt : in dier voege, nogthans , dat de Reden in ftaat is , om ons zo veel met zekerheid daar van te leeren kennen , als voor ons noodig is. Volgens onzen Schryver, die de gave niet bezit om zich altoos met de noodige klaarheid uit te drukken, is God , „ het hoogst werkend en zelf„ ftandig wezenlyk verftand, oneindig en onbepaald, al„ leen ftoffeloos, en een zuivere Geest." Alle overige Verstandswezens, de Zielen der menfchen, en van hemelfche Zelfftandigheden, zyn van eene andere natuur, ftofrelyk, niet in dien zin als de lichaamen, die ons omringen, maar evenwel van zekere uitgebreidheid , eene met Stoffe vermengde Zelfftandigheid, als zynde, uitgebreid te zyn, en een wezenlyk ding te zyn, naar zyn begrip, gelyk betekenende woorden , waar tegen het onuitgebreide, het onding , het niets , regelrecht overftaar. Natuurlyk gevoelt hier de Schryver de aanleiding tot eene gewigtige tegenwerping. „ Hoe! (vraagt hy) de menfchelyke Ziel „ zal eene met Stoffe vermengde Zelfftandigheid „ dat toch het zelfde is als ftoffelyk en lichaamlyk }) en evenwel onfterflyk zyn ? Daar nu al het lichaamlyke deelbaar, by gevolg vernielbaar is, volgt dan daar „ uit niet, dat eene ftoffelyke Ziel zulks insgelyks wee„ zen moet? Waar blyft dan nu de Zedelykheid? Waar „ eene toekomftige toerekening ? Waar de voorgewen„ de aanfpraak op de Onfterflykheid?" Volgens den Heer borcke, rust deeze tegenwerping op het vooroordeel, dat Stoffe en Lichaam eenerlei zyn, en dat alle Stoffe deelbaar en vernielbaar is ; welk laatfte wederom berust op een verkeerd begrip , welk men ten aanzien van het enkelvoudige en de uitgebreidheid heeft opgevat, in welke laatfte men het Weezen des lichaams onderftelt; en dewyl Lichaam en Stoffe beide uitgebreid zyn , daarom ook beide voor  458 O" «• VAN BORCKÏ voor eenerlei, dat is, voor deelbaar en vernielbaar houdt; Om het tegendeel hiervan aan te toonen , maakt de Schryver onderfcheid tusfchen Wiskundige en NatuurhU Verdeelmgé Volgens de eerfte moet 'er, in elk lichaam, verdeeling kunnen plaats hebben, zeifin de verbeelding, tot in het oneindige. „ In de natuur," zegt hy , „ is „ het geheel anders gelegen. Deeze ziet niet op de „ grootheid der lichaamen , en Verdeelt het geheel niet „ willekeurig in kleinere deelen , gelyk de Wiskunfte„ naars , maar ziet op zelfftandigheid , of het Weezen' „ der lichaamen, en verdeelt het uit ongelykaartige dee„ len famengeltelde in zyne enkelvouwige gelykflachtige „ wezenlyke beltanddeelen , en niet verder. „ Deeze gelykflachtige wezenlyke deelen, deeze Grond„ ttoffen der lichaamen , verkreegen van den Schepper „ zelve de grenzeïi haarer uitgebreidheid, en zyn de waare „ deelen des licbaams. Dewyl dezelve gelykflachtig zyn i „ zo kunnen zy ook niet in deelen van een anderen aart „ verdeeld worden. Zy zyn, hoewel zy haare kleiner „ deelen, hunne f artes integrantes, hebben, op zich zelve „ befchouwd, enkel en natuurlyk enkelvoudig, by „ gevolg door natuurlyke krachten onvernielbaar. Üit zo „ veele onderfcheidene foorten van dezelve, als waar uit 4 „ door famenftelling, een lichaam ontftaat, zo veele wezen„ lyke waarachtige deelen heeft ook het zelve, en in juist „ zo veele, doch geenzins meerder, deelen, is dat lichaam „ natuurlyk wederom verdeelbaar." Volgens deeze onderfcheiding moet, derhalven, de Stoffe, die het Weezen of de Zelfftandigheid der Ziele uitmaakt, hierin van alle lichaam-» lyke voorwerpen onderfcheiden zyn , dat de eerstgemelde een zo volftrekt enkelvoudig ding is, dat zy geéne uitgebreidheid bezitte. Intusfchen willen wy in bedenking geeven aan de zulken , die de Onftoffelykheid der Ziele lochenen, om dat zy van iets, 't welk geene Stoffe is, zich geen denkbeeld kunnen vormen , of zy , in goeden ernst, zich eenige Stoffe zonder uitgebreidheid kunnen voorftellen ; en of van hun niet met regt moge gezegd worden , dat zy voor iet onbegrypelyks niet iet anders, 't welk nog meer onbegrypelyk is, in de plaats ftellen ? In de derde Afdeeling handelt deeze Schryver over 'smenfchen verhevene beftemming, niet alleen tot dit, maar ook tot een toekomend onfterflyk, leeven. Hier ontmoeten wy eene nadere ontwikkeling, aangaande de natuur der Ziele , als den grondflag der mogelykheid van haare per*  STOFFE EN GEEST. 459 perfoonlyke Voortduuring naa den dood, Indien wy *s Mans meening vatten, komt dezelve hier op neder. De Ziel op zich zelve befchouwd, kan, zonder behulp van een bewerktuigd lichaam, haare bekwaamheden met ontwikkelen zelf haare perfoonlykheid niet behouden. Nevens de Ziel is derhalven nu reeds , terwyl de mensch op aarde verkeert, het toekomend noodzaaklyk lichaam daadelyk aanweezig: de wysheid des Scheppers heeft het zelve in de gemengde Zelfftandigheden der Ziele gegrond. „ Het „ met haar zeer naauw en onaffcheidbaar vereemgd aan, deel van fyne Stoffe , zoude niet Hechts tegenwoordig reeds het middel zyn der wederkeenge gemeenfchap tusfchen haar en het lichaam, maar ook m het toeko- " mende perfoonlykheid behouden. Deeze fyne Stoffe „ is reeds nu de eigenlyke perfoon van den mensch, zy „ maakt den geheelen mensch aiu De geheele mensch is „ onfterflyk." Op deeze wyze, meent de Schryver, wordt het begrypelyk, hoe, zonder een nieuw wonderwerk , en alleenlyk naar den van God verordenden loop der natuur, de eigentlyk geheele mensch kan voortduuren, en voof toerekening en belooning vatbaar zyn. Voor zo veel de Autheur ten oogmerke heeft, de gewigtige waarheid, wegens een toekomend beftaan naa dit leeven , te ftaaven , offchoon de bedenkingen, welke hy daar toe aanvoert, geenen algemeenen byval wegdraagen, zal, egter, een ieder 's Mans oogmerk pryzen, en, by deeze gelegenheid, met verontwaardiging gedenken aan de poogingen der zulken, die het edel verftand misbruiken, om den mensch te overreeden van zyne gelykheid met de beesten, die vergaan, en tot het niets wederkeeren. Oratio funebris in obitum viri clarisfimi abr. arent van der meersch, Theologise atque Hiflori», quam Ecclefiafticam vocant , inter Remonftrantes Profesforis , defunéti die XIII Aprilis MDCCXCII , habita die XIX Junii, eodem anno , a p. van hemert , Philofophiïe ac Literarum , inter eosdem, Profesfore. Amftelffidami apud M. Schalekamp, 1792. In 8vo. m. f. 52 pag. Abraham arent van der meersch werdt geboren te Amersfoort, den aaften February van het jaar 1720,  46"o P. VAN HEMERT ■1720 , kwam in 1735 aan het Seminarium der Remon> ftranten te Amfteldam , werdt in Oétober 1740, nog geen een-en-twintig (*) jaaren oud zynde, Proponent, en een jaar daar na tot Predikant te Hazerswoude beroepen, waar hy in Jannary 1742 bevestigd werdt. In 1750 werdt hy na Delft verplaatst , en in 1766 bekwam hy het Hoogleeraarfchap te Amfteldam , in plaats van den beroemden wetstein : hy kreeg 'er, in 1767, de profesjie van krighout by, en bekleedde die beide posten tot in 1771 , toen de onvergelykelyke vvytïenbach tot Profesfor in de Philojophie en Taaien, aan het Seminarium der Remonftranten , beroepen zynde , van der meersch alleen het Hoogleeraarfchap in de Godgeleerdheid en Kerkelyke Historie behieldt. Hy bleef het zelve waarnemen tot in het jaar 1790 , wanneer hy, nu 70 jaaren oud zynde , zich te zwak gevoelde, om 'er verder in voort te gaan. Hy vertaalde de Schriften van warburton , sharp , lardner , en andere Engelfche Godgeleerden, in onze taal; hy was den Heer c. westerbaan, in het uitgeven der Algemeene Historie , behulpzaam ; hy verdedigde de Remonltranten tegen eene befchuldiging , die, in het jaar 1623 het eerst tegen hen ingebragt , en in 1754 door twee Godgeleerden herhaald was, als of zy fchuldig geftaan hadden aan eene zamenzweering tegen het Leven van Prins maurits , (Accufabantur Patres nojiri horrendo con/pirationis crimine, adverfus virum excellëntissimum , Principem mauritium, (zegt da Redenaar); hy gaf de Verhandelingen van locke, noodt, en barbeyrac, over de Verdraagzaamheid , die te vooren door driebergen in het licht gegeven waren, op nieuw uit, en voegde daar eene eigene Verhandeling by over de vryheid van Godsdienst in den burgerftaat; de Historie der Remonjtranten , die op naam van jacobus regenboog uitgegeven is , hadt voornaamelyk hem tot Schryver; hy fchreef een aantal andere naamlooze ftukjes , meestal van een' polemifchen aart, deels in den beruchten Socratifchen oorlog , deels ter verdediging van zyne broederfchap, en van de Christelyke vryheid en verdraagzaamheid in het gemeen; maar hy maakte zich vooral beroemd door eene naauwkeurige Vertaling der Kerkelyke Gefchiedenis van eusebius , en door zyne aanmerkingen op dezelve. Hy (*) In de Redevoering ftaat verkeerdelyk : Exalto nc-ndum tetatis anno vigesimo.  ORATIO FÜNEBRIS. 46r Hy w,as éen vlytig beoeffenaar der waare Wysbegeerte en der oude taaien , en een zeer welfprekend Redenaar, Zyn charaéter was , gelyk dit behoort te zyn , by een man , die door de fraaije letteren befchaafd, en door de Lesfen der waare wysheid gevormd is. Hy was een mensch, en hadt dus zyne gebreken, maar des niet tegenftaande kan men naar waarheid zeggen : meerschium , ut hominem , ut civem , ut Societatis Chriftiance membrum, optimum fuisfe : en, alles by elkander genomen zynde, was hy zo groot, dat de Redenaar zegt te twyffelen , of men in één mensch, hoe geleerd, hoe rykelyk van alles voorzien , wat tot.de welfprekendheid gevorderd wordt, hy ook wezen mogt. zo veel welfprekendheid zou kunnen vinden, als vereis cht werdt , om de verdienden van van der meersch te vermelden. Deze zyn de voornaamfte byzonderheden , die ons in deze Redevoering verteld worden. Zomtyds wordt in het. verhaal eene of andere plaats uit de Ouden ingevlochten , en zomtyds vermaaningen aan de Studenten, om zich van der meersch ten voorbedde te Hellen , welke laatften echter wat in het ééntoonige vallen. Het Latyn_ is doorgaands zuiver; doch, die weet, wat waare Oratorie is, zal deze Lykreden voor een mager fttikje moeten houden. Was de Redenaar op het denkbeeld gevallen , om den ftaat van dé Nederlandfche Kerk vóór de tyden vau van der meersch, en de verandering, die hy in de denkwyZe van veelen zyner tydgenooten veroorzaakt heeft, te fchetzen, en hieruit aanleiding te neemen , om zyne verdienden te verheffen, dan was het duk mogelyk zynen bekwaamen Maaker waardiger , en voor de gedachtenis van den Overledenen meer verëerende, geweest. Redenvoering over het Nut der Scheikunde in het algemeen, en over derzelver invloed op de Geneeskonst in het byzonder, gehouden in de Walfche Kerk te Delft, door a. van stipriaan luiscius , M. D. enz. enz. by het aanvaarden van het openbaar Leer aar ambt in de Scheikunde, den 5 Ocïober 1790. Te Delft by M. Roelofswaard, 1790. In gr. 4?o. 34 bl. TTVze Redenvoering beantwoord zeer wel aan derzelver \_J titel; en is, fchoon 'er geene nieuwe byzonderhe- LETTi 1792. NO. XI. H ^ea  l\6z A. van stipriaan luiscius , reden voering. den in verhandeld worden , echter der leezing zeer wel waardig ; eene gefchikte orde , duidelyke en welgepaste uitdrukkingen, en een fierlyke ftyl, veraangenaamen dezelve niet weinig. Redevoeringen van wylen petrus camper , over de wyze om de onderfcheidene Hartstogten op onze Wezens te verbeelden ; over de verbaazende overeenkomst tusfchen de viervoetige Dieren, de Vogelen, de Visfchen enden Mensch; en over het Gedaante-fchoon. Gehouden in de Teken-Academie te Amfterdam. Uitgegeeven door zynen Zoon adriaan gilles camper. Te Utrecht by B. Wild era [.Altheer, 1792. In gr. qto. 106 bl. Met Plaaten. Benevens het Afbeeldzel van den Autheur. De drie laatfte Redevoeringen , welke de Hooggeleerde camper, in de jaaren 1774, 1778 en 1782, in de Teken-Academie te Amjterdam gehouden heeft, waren, elk op zich zelven, beftemd om tot eene byzondere Verhandeling te worden uitgewerkt ; doch bleven in den ftaat zoo als zy in het openbaar zyn uitgefproken; en werden dus, onveranderd, om haare kortheid, door 's Mans Zoon, nu in eenen bundel uitgegeeven. Na eene korte Inleiding, en eene gepaste herinnering van den Hoogleeraar aan zyne Redevoering , in den jaare 1770 gedaan ; in welke hy getoond had met hoe veel zekerheid, en met hoe veel gemak, men de verfcheidene Wezenstrekken , in onderfcheiden ouderdom en natiën konde verbeelden , geeft de Heer camper zyn voorueemen te kennen, om, in deeze Redevoering, te handelen , over de wyze , en met hoe veele zekerheid , de onderfcheidene Hartstogten op onze Wezens verbeeld kunnen worden. Dat het wel afbeelden der Hartstogten , van de aöloudfte tyden af, zeer hoog gefchat is geworden, bewyst de Hoogleeraar door eenige aanhaalingen uit plinius , cicero , seneca en tunius • en door voorbeelden der oude overgeblevene Kunstftukken ; gelyk als van den Laocob'n, de Mediceïfche Venus, de Phytifche Apollo, en anderen. De Schryvers, die deeze ftofl'e verhandelden, waren paullo lomazzo, leonard da v1nci, en le brun ', wel-  P. CAMPER, REDEVOERINGEN. 4«3 welke laatstgemelde door den Redenaar wel het meest gepreezen wordt. Doch de buffon , wattelet, en jaucourt, worden, als niets nieuws voortgebragt hebbende, te boek gefield. ,, Gy vraagt met reden (vervolgt de Heer camper) wat ik my dan vermeete te willen doen, in eenen tyd, waarin reeds zoo veele groote mannen, in dit ftuk, uitgemunt hebben ? Ik antwoord: voorzeker geen nieuws! Wy lagchen, huilen, fchrikken, fchreeuwen , en fterven nu als voorheen, voor en naa den Zondvloed! en over den geheelen aardbodem vertoonen zich de Hartstogten eveneens op de Wezens der Menfchen." Tot de zaak zelve overgaande verlangt de Redenaar, dat men vooreerst het geraamte wel verftaa ; ten tweeden de voornaamfte Spieren, althans van het Wezen; ten derden de Zenuwen, en haare byzondere Verdeelingen, met derzelver vereenigingen. ——• Dit is derhalven zya Ontwerp ; het voorneemen waarom hy deeze Lesfen geeft; eu tevens de nieuwigheid zyner aanwyzing. Naa eenige weinige voorbeelden gegeeven te hebben, om de zaak zelve een fterker licht by te zetten, trekt hy, uit veelvuldige verfchynfelen, dit gevolg: dat in alle de Hartstogten zekere bepaalde Zenuwen worden aangedaan; en dat derhalven een Schilder den zamenhang van dezelven behoort te weeten; of indien men meent, dat dit voor £en Tekenaar niet mogelyk is, dan behooren de geenen, welke zich de moeite geeven om 'er over te fchryven, zich van deeze kundigheid meester te maaken, ten einde de Schilders in ftaat te ftellen, om de algemeene regels te kunnen volgen. De geduurige ontleding van menfchen ligehaamen gaf den Heer camper gelegenheid om naa te fpooren, welke zenuwen, naar deeze werkende deelen toeloopende, eigenlyk aangedaan wierden , en derhalven welke Spieren noodwendig in beweeging moesten geraaken ; en uit de werking deezer Spieren , uit iiaar beloop en inhegting, leerde hy fchielyk, welke plooijen eigenlyk in het wezen, ook welke beweeging in de handen, zich vertoonen moesten. En deeze aanwyzing is het alleen , die hy in deeze Lesfen beoogde. De Hoogleeraar maakt zich hier op de volgende tegenwerping : dat, zo men al ftelde, als of de Ouden de Hartstogten ontleedkundig befchouwd hadden , evenwel Ji 2 RA"  4H r. CAMPER raphacl, callot , le brun, en anderen, maar vooft» namenlyk hogarïh, daar verwonderlyk in gedaagd zyn, zonder deeze kennis. Deeze tegenwerping komt ons van zo veel belang voor, dat zyne betuiging, dienaangaande, ons niet voldoet: namenlyk „ dat hy zich verzekerd houdt, dat zyne befchouwingen daarom toch aangenaam zullen zyn, om dat ze, in de eerfte plaats, de naafpooringen der natuur van dezelfde waarde doen blyven; haare verwonderlyke behendigheid helpen uitvindm , en eindelyk om dat zy eenen gemakkelyken weg baanen aan de Jeugd en aan, de Schilders zelven, om fchielyke vorderingen te maaken, in dit betooverend deel der kunst." Want, indien raphaül uitmuntend geweest is in het verbeelden der Hartstogten, gelyk ook le brun, die 'er zyne byzondere ftudie' van gemaakt heeft; (callot komt hier niet te pas!) zo de Engelfche hogarth en de Hollandfche jan steen onvergelykelyk zyn geweest in de natuurlyke verbeelding van dezelve, zonder dat ze zich met de zenuwen bemoeid , noch zelfs die gekend hebben ; en hoe zoudenze die hebben kunnen kennen, daar veele Ontleedkundigen dezelven nog naauwelyks ter dege kennen , zo als de Heer camper zelve zegt; moet men dan niet vraagen: hoe deeze ongemakkelyk te verkrygene Weetenfchap van de werking der Zenuwen , volgens des Redenaars voorgeeven , eenen gemakkelyken weg kan baanen aan de Jeugd, en aan de Schilders zelve , om fchielyk vorderingen te maaken ! Deeze eerfte Les eindigt met de berisping van twee voorbeelden van le brun , welke berisping niet ongegrond is; verder met eene aanwyzing van eenige Zenuwen , en van haare plaatfinge, werkingen , enz. welke de Hoogleeraar , by de voorftelling , op houten borden zeer groot afgefchetst had, en die in de aanwyzing zeer voldeeden. De tweede Les beftaat voornamenlyk in eene korte uitlegging van de figuuren, die in de eerfte en tweede Plaat vertoond worden, en die, ten tyde der Redevoering , door den Heere camper op eene Leye gefchetst wierden; in verwagting dat de fpoedige verandering der Hartstogten, in deeze wezens, die hy de aanfchouwers voortekende, hen niet minder zoude verwonderen en verrukken, dan den grooten ferdinand van Toscanen, toen hy pieter van cortona te Florence zag i'childeren. D;e-  REDEVOERINGEN. 465 Deeze , als hy zag , dat de Hertog zich naauwelyks verzaadigen konde in het verwonderen van een kind, 't welk hy huilende gefchilderd hadde, vroeg of zyn Hoogheid zien wilde, met hoe weinig trekken hy de kinderen kon doen lagchen en huilen. Hy gaf ilegts eenige weinige peufeelftreeken, en het fchreijend kind fcheen te lagchen. Daarnaa bragt hy den mond weder in de voorige plooi, en het weende, waarover die groote Vorst zeer verbaazend verrukt was. En met deeze vertelling, die wy uit het werk zelve hebben overgenomen, en die mogelyk wel eene der grootfte beweegredenen geweest is, tot het zamenftellen deezer Redevoering, zullen wy tot de tweede Redevoering overgaan , welke, even als de eerfte, iia twee Lesfen verdeeld zynde, handelt over de verbaazende overeenkomst, welke onderling, tusfchen de viervoetige Dieren, plaats heeft; over hunne gelykvor•migheid aan de Vogelen , en aan de Visfchen : waaromtrent de Heer camper belooft , eene gemakkelyke wyze aan de hand te zullen geeven , om dezelve allerzekerst af te .beelden. Vooraf gaat eene opnoeming van eenige aeloude Griekfche en Romeinfche Kunfteuaars , welke roem behaald hebben, door het verbeelden van Dieren; gelyk ook van eenige Nederlandfche Kunftenaars , die even vóór ons geleefd hebben , zo als van bkrchem , potter , wouwerman, weenix, adriaan van de velde, hondeko ter, en andere groote Mannen van ons kunstryk Vaderland; van welken niemand (zo veel de Hoogleeraar weet), dan de naarftige crispïn van de pas, zich opr zettelyk toegelegd heeft, om de proportie der Dieren te befchryven. Vervolgens zyn de twee Lesfen zodanig gefchikt, dat de eerfte de Wezenlyke overeenkomst aanwyze, welke alle viervoetige Dieren onderling met elkanderen hebben; als mede de overeenkomst , die tusfchen de Dieren, Vogelen en Visfchen, plaats heeft; met aanduiding van de omftandigheden , op welken de Schilder of BeeLdhouwer byzonderlyk te letten hebbe. In de tweede Les wordt zekere manier aan de hand gegeeven, om allerlei Dieren te konnen aftekenen, zo wel viervoetige, als Vogelen en Visfchen; en eindelyk wil de Redenaar doen zien, gelyk hy dan ook , by het geeven deezer Lesfen, op de Academie der Tekenkunde, werkelyk voqr het qog der aanfchouweren heeft doen zien, li 3 hóe  4ÖÖ P. CAMPER hoe men, als een andere proteus , met zeer weinige trek» ken, een Koe in een Paard, in een Hond, in een Ooycvaar, in een Karper, of anderen Visch kan herfcheppen. De Aanmerkingen, welke vervolgens , door den Heere camper , gemaakt worden, over het verfchillend hoofdeinde waartoe ieder Schepfel, door den grooten en wyzen Maaker, op deezen Aardbol gefchikt is , zyn van waarde, en hebben zekerlyk voor den Kunftenaar hunne nuttigheid. Op deeze laat hy volgen de fchets van een Paard, Fig. i, PI. III. Van een Koe, Fig. 2. Van een Hond, Fig. 3. Van een Kameel, Fig. 4 ; en van een Elephant, Fig. 5. Welker byzonderheden , ten opzichte hunner beltemming , in de voorgaande aanmerkingen vervat , tegen de Printverbeeldingen kunnen nagezien worden. De tweede Les deezer Redevoering begint met eene optelling van lieden, die geraamteverbeeldingeu van Dieren hebben uitgegeeven , welke alle beoordeeld , en de meeste berispt, worden; evenwel stubs wordt door den Schryver ongemeen geroemd, wegens zyn overheerlyk, naauwkeurig en welgeproportioneerd, geraamte en fpiergeftel van een Paard. Doch zulk eene diepe kennis van alle geraamten heeft de Schilder , volgens het oordeel van den Heere camper , zo volftrekt niet noodig; maar wel dat hy zekere algemeene deelen kenne, die in alle Dieren overeenkomftig zyn; op dat hy, naar 't leeven fchetzende, te fpoediger, en met meerder volmaaktheid, de Dieren zou kunnen aftekenen; zo als wy zulks met dien Heer volkomen ééns zyn. De Printverbeeldingen van Dieren, welke van potter , bercoem , wouwerman en anderen, uitgaan, worden beoordeeld , en hier en daar berispt; doch de afkeuring van alle zodanige ongeachte Meesters, ais o. stoop , s. de vlieger , en joan van oen hecke , fchynt ons overboodig, nadien geen kundig Liefhebber met dezelve veel opheeft. Pa. wouvverman wordt echter over zyne Paarden gepreezen. Vervolgens gaat de Redenaar over tot een onderzoek der proportie van een Paard , door c van de pas opgegeeven ; wordende deeze proportie, als geen de minfte zekerheid hebbende , afgekeurd ; gelyk ook die van de Koe en van den Elephant. Nadien nu deeze c. van de pas de eenigfte is , welke getracht heeft, tot het tekenen van allerlei Dieren, regels te geeven j  REDEVOERINGEN. 4 hoeren maaken ruimte, * ... Jen zien den Jongeling met ver- * • • • • .iwondei'ing en medeleden aan. He.  den smaak en het hart. *t%f Hevige vlammen ! jeugd en Hendrik vliegt in huis en fchoonheid zyn even weinig dringt, door een dikken rookt veilig voor uwe woede, als dc den trap op. verdroogde eik in het bosch! 1 ■ De hitte des vuurs doet de Waar zyt gy f meisjen ? « traanen op myne wangen ver- Waar zyt gy? ik zal u helpen! — droogen! Lief meisjen (Geheele ftukkcn van het huis hoe dikwyls zag de Maan u vielen reeds naar beneden , de hier op deze graszooden neder- vonkende trappen kraakten orizitten! Toen rolden traanen van der zyne voeten. Hy zal 'er bet fy'nfte gevoel uit uwe he nooit weer uitkomen! zeiden de melfche oogen! en nu boeren, 't was te laat.') - Ach! is dan 1 alles op den gevoeligen Mensch —— 1 Rampzalige aarde! . •• . 6! — hoe v«el lydt thans myn hart! . Zy is gered! Zy is geOngevoelige hendrik ! zon-red! oude man ! Waar zyt der dat uw hart een zugt loos- gy? 1 Hier is uwe Doch- de zonder dat één traan ter! Zy leeft! (De aan uw oog ontviel , vraagt gy klederen des Jongelings ftonden den bedroefden Vader! „ Waar in volle vlam -, hy voelde niets; is uwe Dochter? J!...." Hoe de Dochter was gered.') —— moest deze vraag het tedere hart des Vaders niet grieven! Dichtmengelingen , door o. porjeere , rustend Predikant van Alkmaar. Ta Amfterdam by M. de Bruyn , lyji. In gr. tvo. 280 bl. Even als de Zanglievende Uitfpanningen van den Eerw. porjeere , van welken deeze Dichtmen*elingen een Vervolg zyn, bevat deeze Bundel een aantal Dichdtukken, by byzondere gelegenheden vervaardigd. Een Affcheid aan Abkoude; Invoering der nieuw berymde Psalmen te Delfshaven; Affcheid, zang aan Delfshaven; Intrede te Alkmaar; Gedachten onder het vaaren in een Roeiboot, enz. worden gevolgd door eenige Natuur- en Zedskundige Befpiegelingen , onder welke die over de voordeden van den Christelyken Godsdienst; voor de Burgerlyke Maatfchappy; op het Land- en Buitenleven; en de Karavaan uit Kairo, de grootfte pl*ats beflaan: zynde de twee laatstgemelde zelfs in agt deelen en in vier zangen onderfcheiden. Een aantal van twaalf Klinkdichten, tot welker twee laatften de rynlswoorden waren opgegeeven, maaken het flot uit van deeze Dicht mengelingen. J5y hec leezen deezer Stukken hebber; wy ons andermaal in óns  O. POKJEERE ens oordeel bevestigd gevonden, 't welk wy van de Zanslievaide Uitfpanmngen (*) gegeeven hebben , namelyk ?St Dichter «er veel goede zaaken , zeer veel fchoone denkbeï den, heeft; doch dat hy. door alles te willen fchilderen en dus, als t ware, zyne itoffen geheel uit te putten, dikmaal? tot het voortellen van kleinigheden vervalt, die het belangryke m den weg ton Hoe bevallig, by voorb. wordt een' lang hwteSngfn? ^ ' * 0oSstraaand > dus *™ Hoe fnakte Hifheers grond Met wyde reeten ! Hoe gaapte de akkermond Van een gejpketen! Ach! Hemelheer'. 't Dorst alles naar uw Zegen; Daal zagtjes néér 6 Malfche Zomerregen! Bezoek myn erf— doe matte takjes pronken! Maak t bleeke veldgewas door teugjes dronken! * De Algoedheid wend haar oir Tot kygend fmeeken ; Be Landman krygt gehoor —— De f Volken hreeien; Met zagt gedruis Begint Gods Jluis te jlroomen; Een lief geruisch Doorwandelt hof en hoornen; Zie drupplend vocht door drooge kuiltjes booren, Het dringt met ftille drift in 't hart der vooren. *J Ho» dankbaar trilt elk Had Met gras en klager! Hoe drinkt myn Jlorpend pad Met zaad en haver! De perfik lacht By V geurend bloemgewemel, En pluim en vacht Zien vrolyk naar den hemel; ' Het veld ligt ftil, en voelt zich warm befproeiën; Natuur herleeft en juicht door tierig grotijen. Me- (•5 Ü. Mg. Vad. Uit. D. IV. U. 117.  DICHtMENSïLIKöE». 43f Menigmaal dachten wy by het leezen van deezê fchoone Verzen , aan het uitmuntend Ver. vau tibullus , ïpreekende van de Kruiden in Egypten, welke door den Nyl, zonder behulp van den Regen, gedrenkt worden : Arida nee pluvio fupplicat herba Jovi. Nooit roept hét dor/lig kruid den God des Regens aan. en tevens aan de treffende befchryving, welke riiInhart, wegens de verbaazende hitte en droogte in de West-Indiën, geeft, daar hy zegt: Boek II. Afd. XIV. „ De hitte blyft even fterk voortduuren ; het loof aan boomen en planten kwynt, en zou zeker fterven , als geen koele nachtdaauw het eenigzins verkwikte: alles fnakt naar regen; de tyd is daar; doch geen beloovend wolkjen valt droppelend neder ; het verfchynt aan den blaauwen hemel, maar de heetd Dampkring zwelgt het in, en het verdwynt! Dikke, zwaare, met onweêr belaadene, Wolken , hangen dikwyls boven de fmachtende. Akkers; men hoort de Donders rommelen, en ziet de Blikfemen ftraalen, maar de bui dryft naar Zee, en geen koelend regendropjen valt neder op den dorftigen grond." Verrukkend heeft de Heer forjeere dus het vallen van den regen, trapswyze, voorgefteld, en, op de aanhoudende droogte , juist naar de natuur gefchilderd. De Wolken breeken; een zagt ruifchende regen doorwandelt (zeer dichterlyk!) Hof en Boomen; dringt door drooge kluitjes in 't hart der Vooren: alles krygt een nieuw leeven; gras- en klaverbladen trillen ; zaad en haver dorpen; ja , de perfik lacht. Zie daar een fchoon Dichterlyk tafreel! Maar wat volgt? Vertroostend fchouwttoneel! Gewenschte morgen! Voor hoeve en lustprieel Blyft Goedheid zorgen. Myn perkplantzoen, En witgefpoelde fchulpjes, Myn tweede groen Verfrischt door koele gulpjes, Zyn wel te vree met heuvel — dal — en duinen: De pluimftem fchatert langs bedroopen tuinen. ■& 't Gekarteld Lindeblad, Door wind bewoogen , Draagt helder glinftrend nat In vochtige oogen; Zyn groene buik Deit uit door V vruchtbaar /poelen; Ik maak gebruik Van lommerige (loeien; '£ Zal hier dit lied den God der wolken wy'e'n Voor V groot gefchenk aan mensch en landeryen.  49° ÏOSJEERE, DICIlTMENGEURGEN. Zyn, onder deeze trekken, ter verdere uitbreiding van des1 Dichters tafreel, niet eenigen geheel onnut; ofte weinig betekenend om by de andere in aanmerking te kunnen komen? Verlangden die witgefpoelde Sckulpjes, even als het dorftig kruid zo zeer naar Regen? Zulk eene fpoeling immers kon ligt zonder Regen gefchieden I Ook is de zegging: ik maak gebruik van lommerige Stoelen, zo vreeslyk plat, en zo weinig ftrookende met het voornaame doel der kunst , dat men dezelve Jiaauwlyks in eene profaïfche befpiegeling zou kunnen dulden. Het Vers: De Karavaan uit Kairo, in haaren op- togt naar, en hertogt van, Mekka, heeft veele van zulke profaïfche plaatfen ; doch dit Vers fchynt , over 't geheel, enkel eene beryming te zyn , van de Aantekeningen van den Heer b. de maillet , oud Konful van Frankryk te Kairo. De voirdeelen van den Christelyken Godsdienst ; en Blyhart , Sterfgedachten, zyn, in tegendeel, zeer goede Stukken, die dea Dichter eer aandoen. Gefchiedenis der Sommerfeldfche Familie. Eerfte Deel. Naar het Hoogduitsch. Te Utrecht by de Wed. S. de Waal en Zoon. In gr. %vo. 434 bl. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de daaden van een enkelen Romanheld verfcheidene Deelen bellaan kunnen, dan zal men zich geenzins verwonderen over de dikte van een Eerfte Deel, 't welk de Gefchiedenisfen eener geheele Familie binnen zyne grenzen bevat. De Lotgevallen der Sommerfeldfche Familie zyn minder wonderbaar in zich zelven, dan zy naauwkeurig, of liever langdraadig, voorgefteld zyn. Alles wordt 'er met duim en vingers in aangewezen , zo dan de Leezer volftrekt niet verder behoeft te denken; of, over de voorgedragene gevallen, niet verder kan denken; dan de Schryver hem voorftelt. „ Sommerfeld (zegt hy bl. 281) had ruim elf jaar te Grunthal gewoond , en edelman was reeds vyf jaaren by hem geweest, toen karel in zyn veertiende jaar getreden was." Waarlyk , eene nette tydsbepaaling, doch zonder belang voor een Leezer die zaaken wil weeten. Doch de Schryver was zo wel overtuigd van zyne lang. wylige Voordragt, dat hy boven het Eerfte Hoofddeel zette: de draad wordt gefponnen; fluitende zyn laatfte Hoofddeel met de herinnering: dat 231 eindelyk toch op reis gaan! Dit is de fmaak deezer Eeuw! en dit heet vernuftig ; alleen om dat fielding vernuftig was, die foortgelyke Opfchriften het eerst in train bragt. De zaaken, die 'er goed in zyn, worden door den langdraadigen ftyl verveelend ; des wy onze Leezers dit boek niet durven aanpryzen: fchoon het „ulks anders, om de nette druk, zoude verdienen. Rr.  JtfCIIARD FLEMMING, OF de deugdzaame STAATSDIENAAR» 4ö BK r> Y B E L boude ik voor zeker, zo veel QodsVtUgt is jn pry kevendig, de verdediger van myn eer en van myne handclwyze zal eenmaal ten uiterfte werkdadig zich myne zaak aantrek-, ken; overwinnen zal Uy, Hy alleen zal tegen alle myne tegenftanders als held fiaan. 26". Myn lichaam mag nu reeds leevendig door de Wonnen ten voecizel gebruikt worden, dc bevvyzen daarvan zo zigtbaar in myn huid weezen , dit fchrikt my op dit oogenblik niet af, myn hoope geheel verwoestende; neen, eer ik een wormenaas word , geheel hun prooi , zal ik nog met geheeld vleesch en gezond, myn God, omgewend in myne zaak, met een blyd oog ontdekken, verrukkend aaufchouwen. 27 Voor mynen begunltiger zal ik my onbelemmerd ovir myn onfchuld mogen vertoonen , vervrymocdigd door Zyn doorftaandè gunst, dan zal ik door geen droefheid, door geen finarte verdiept , dien Weldoener, dien llefchermer, niet weer uit het oog en uit de gedagte verliezen." • Boven hebben wy reeds aangemerkt, dat ook het Boek der Pfalmen van eene Inleiding wordt voorgegaan. Wy ontmoeten aldaar verfcheiden fraaije Aanmerlriftgeh, hoewel niet allen van even veel bondigheids. Het geen de Eerw. de laatfte (taan:" aan de opftanding van eenen Geêt, of aan eene algemeene voor job, heeft de man niet durven denken, fchoon hy de herftelling van job eerst na dit leeven verwagt. Het ganfche gedigt is misvormd, verliest de meeste kragt, de Uitkomst is onwaar, zo dra wy hier in het gewoone vallen; geen fchaduw van erkentenisfe , van doorzicht in de leere der opftanding van het ligchaam , is in dit voorftel te vinden , de eerfte Bybelfchryver zou dan reeds met jesus Christus , die de onfterflykheid heeft aan het licht gebragt, gelyk (taan, bet verfchil, tusfchen hem en zyne Vrienden, was dan in een woord afgedaan geweest, hy bleef (taande houden dat de Godheid zo treffend den braaven kau bezoeken, zonder dat de reden in 's mans gedrag lag , daarin legt nu het uitneemende van zyn Godsvrugt , zonder voorbeeld, dat hy zulke ruime gedagten van de Godheid heeft , zo dat hy gelooft, het mag nog donkerder worden, in den aart der Ziekte mag geen waarfchynlykheid zyn, zyn inwendig gevoel door eert leevendig vuur aangeblazen deed hem van de rechtveerdigheid der Go.llieid alles verwagten, hoe benaauwd het zyn Vrienden hem maakten, dit hoopte ja dit geloofde hy zeker, God zelve zou zyn wreker zyn , zyne Vrienden overwinnen, hy herftèllea, en zy 'er ooggetuigen van weezen."  DOOR W. VAN VLOTEN. 49? Eerw. Schryver, wegens het Karakteristieke der gewyde Liederen fchryft, zal by veelen byval vinden. In 't byzonder (laat de Heer van vloten ftil, op de dus genoemde Mesfiaanfdie Pfalmen , en op de kenmerken, aan welke deeze, door de hedendaagfóhe Leezers kunnen onderfcheideri worden. De gewyde regels: aanhaal ingen in het N. T., en gelykheid van lotgevallen in david en den Mesfias, komen zyn Eerw. als te algemeen, en dus niets bepaalende voor. ,, Wat die bekende regel betreft: een ,, Pfalm , ten minfte een gedeelte van dënzelvêü, ziet on„ getwyfeld op den Mesfias, zo dra 'er door de Scbry„ veren van het N. T. uit dezelve toepasfing op jesus christus gemaakt werd; dit algemeen zo aan te nee„ men (zegt de lieer van vloten) is een bewys van ,, de grootfte losheid , en voert dikwils de aanftootelyk„ fte tegenftrydighedeu in: die hier de grootfte voorojr- deelen heeft ter begunftigiiig van dien regel ', zal zich ,, zelven niet kunnen voldoen, als hy maar Matth. XIII:. »» 34» 35» met Pfalm LXXVI1I: 2. vergelykt; zo lang wy de eerfte trekken van gezond menfchen verftand ,, gehoor geeven , kunnen wy veele aanhaalingen in het „ N. T. niet op den Mesfias brengen." Even min voldaan is de Schryver over den anderen regel , gelykheid van lotgevallen in david en den Mesfias : ,, de omftandig,, heden zo van leeftyd. Karakter als anderen, zyn me- nigmaalén zo ftrydig in de aanhaaling, en i:i het eerfte ,, oogmerk, dat deeze regel gansch onbruikbaar word. ,, Gelykheid in lotgevallen, namentlyk van lyden, is we%, der veel te onbepaald, en men zou dan betere overeen„ komften tusfchen job en jesus, dan wel tusfchen da- viu en den Mesfias., kunnen vinden." Hoewel deeze redenen ons niet onaanneemelyk voorkomen, hadden wy, egter, wel gewenscht, dat de Heer van vloten het geen hy als 't kenmerk der Mesfiaanfche Pfalmen nederftelt, in een helderder licht, en meer bevattelyk, hadt voorgedraagen; om nu niet te zeggen , dat het geopperde kenmerk by veelen als niet vry van bedenkiykheid zal befchouwd worden. 'sMans meening komt hief op neder. David erkende in den Mesfias eenen Troonopvolger, welke als grondlegger en vermeerderaar des Ryks , hem zelven verre zoti overtreffen, en , even als hy zelve , door moeilykheden tot aanzien zoude ftygen. In dit laatfte , zegt dc lieer van "vloten., „ zo ik in deeze ingewikkelde en zeer donkere LI a » wy-  498 be i1ybel, door w. van vloten. „ wyze van voordragt, eenig doorzigt heb, is het juist daar, ,, waar niemand het zoekt, en waarin, myns oordeels, al „ de kracht , al het bewys voor het Mesfiaanfche in de Pfalmen moet gevonden worden : op zulk eene wyze „ als david zich den Mesfias voorfteld, moest dit hem opge„ heldert worden, om dat zoortgelyke voorltelling voor hem ,, de kragtigfte , de meest vertroostende, was, nam: hoe zyn groote naneef ook niet van foortgelyke moeilykhe„ den zoude bevryd zyn, maar hoe die juist tot de vermeer- dering van den bloei des Ryks zouden dienen. ,, David , met een heerfchenden yver bezield om zyn volk „ gelukkig te maaken, moet daartoe de grootfte zwaarig„ heden doorworflelen ; dit maakte hem zomtyds moedeloos: „ nu werd hem de ontdekking gedaan, dat zyn naneef ,, nog veel grooter vernederingen en lyden ondergaan ,, zoude ; dit denkbeeld kou in niemands Ziel dieper zin„ ken dan in de zyne, en wierd hem zo eigen , dat hy, ,, met doffe toonen menigmaalen zyn fmarte bezingende, ,, meestal ongevoelig tot die zuivere bronnen van vertroos„ ting dan gevoerd wierd ; hy bezag de doornen in de , Kroon van zyn naneef met andere oogen , dan die der *, veragting , en dit bragt hem in der daad tot zich zel„ ven te rug." Hoe veel kragts de Heer van vloten ook in dit kenmerk der Mesfiaanfche Pfalmen Helle, meenen wy, egter , dat de toepasfing te onbepaald wordt gelasten. Had zyn Eerw. kunnen goedvinden , zyne onderitelling met een voorbeeld op te helderen, zyne mening zou daardoor duidelyker hebben in 't oog geloopen, en zou men over de kragt van zyn bewys eeii naauvvkeuriger oordeel hebben kunnen vellen. Ons beftek gedoogt niet, van de Vertaaling en Omfchryving van den eenen of anderen Pfalm eene proeve te geeven. Wy wenfchen den Heer van vloten leeven en kragteu, om" zyn nutten arbeid te kunnen voortzetten en volvoeren. Indien de Vriend van zyn Eerw., die de Correcïie op zich. heeft genomen, deszelfs naauwkeurigheid niet enkel tot de woorden bepaalde, maar ook tot de Punctuatie uitftrekte, zou, vertrouwen wy, aan veele Leezeren geen ondienst gefchieden.J Ce-  sebeben der portugeesche jooden. 499 Gebeden der Portngeefche Jooden. Door een Joodsch Genootfcliap , uit het Hebreeuwsch vertaalt. Tweede Deel. V Gr«« venhageby Lion Cohen, 1791. 556 bl. in gr. Svo. Van het bepaald oogmerk en de inrigting deezes Gebedenboek! der Portngeefche Jooden, hebben wy, het eerfte Deel aankondigende, genoeg gezegd (*). Het tweede behelst de Gebeden voor het Feest der Ongezuurde Brooden, der Weeken en Hutten. Onmiddelyk is het ten dienfte der doorvertaald; doch de Vertaaling zelve van veele Pfalmen en Gedeelten der Wet, die geen gering gedeelte des fjoeks uilmaaken, zal van eene algemeener nuttigheid kunnen weezen; daar dezelve ons eene Joodfche Overzetting oplevert van die Hukken des Ouden Verbonds, welker vergelyking met onze géwoone Christen-overzettinge foms haare nuttigheid kan . hebben ; en kunnen wy uit dezelve ontwaaren , hoe wel getrolfen onze gewoone Vertaaling zy. Wy geeven ten voorbedde de eerite der Pfalmen die ons hier voorkomt , te weeten, den XCII. Deeze luidt, volgens de vertolking van dit Genootfchap, „ 1. Pfalmgezang voor den Sabbathdag. 2. Heilzaam is het U, 6 heere, te looven; en Uwen H. Naam , ó Allerhoogfte, te pfalmzingen! 3. Des morgens Uwe Genade, en des nagts Uwe Waarheid te verkondigen. -l, Op tienfnaarentuig en vedel , en met zielftreelende toonen op de Harpe. 5. Want Gy hebt my door Uwe Werken verrukt, ook zal ik Uwe (Godlyke) verrigtingen uitgalmen. 6. Hoe heerlyk zyn Uwe Werken , ó Alvoorzienend Weezen! Hoe doordringend zyn Uwe bepeinzingen. 7. De verftandlooze kan ze niet bevatten ; zy kunnen door den onweetenden geenzins doorgrond worden. 8. Offchoon de godloozen , gelyk het veldgewas, voortspruiten , en de ongeregtigen alomme in voorfpoed leeven, zullen zy nogthans het eeuwig verderf ondergaan. 9. Maar Gy, Almogende God! blyft ten allen tyde verheeven. 10. (*) Zit Algem, Vadtrl. Letteroef. voor 1791, I Stuk, bl.558. LI 4  £00 c E s E i) E N . 10. SSJaat Uwe Vyanden , ó hêeriï ! ja Uwe (felfte) Wetierftreevers, zullen verdelgd, en de bewerkers van euveldaad verttrooid wortien, n. Gy zult myne kragt gelyk den hoorn des Eenhoorns Verheffen , en my met verïche Olie zalven. 12. Dus zal ik (de nederlaag van) myne haateren aanschouwen , en (den ondergang) myner iiioode aanvallers verneemen. 13. De regtvaardige zal gelyk de Palmboom bloeijen, gelyk de Ceder der Libanon voortteelen. n. Hy zal in den Huize des heeren geplant, in deeze (gewyde) voorpoorte zyne vruchten voortbrengen. 15. Zelfs in zyne grysheid zal hy de bloem der jeugd behouden, en de kloekheid in volle krachten genieten. 16. (Dit alles) om de Gerechtigheid van het Opperweezen te verbreiden; (God) myn Befclierrner, in wien geen onrecht hècrscht." In de Aantekeningen ontmoet men de opheldering veeIer Hebretuwfclie Benaamingen en Gebruiken , die" licht kunnen verfpreiden over der Jeodsn nog zeer omflachtigeti Eerdienst; waarin men, op de wyze der Voorvaderen , aan ontelbaar veele kleinigheden hangen blyft. Van de Geboden van Betragting fpreekende, leezen wy onder andere. ,,. Ik zal de Geboden van Betragting herhaalen, welke vaii de Opperlte Kracht en genade voortvloeiden, Hy » die de Verborgenheden doorgrondt, zal myne „ zonden uitwisten. Deeze Geboden , ten geta- le van twee honderd acht-en-vcertig , volgens de menipte van 's Menfchen beenderen, zyn allen omvrik- 9, baar ingefleld. Van Sinaï zyn zy verkondigt, en ,, door den Hcmelbewonner geopenoaart, alle de bevelen j, zyn in de tien geboden begreepen. Welkers getal „ van Letteren cvcil, gelyk met dat van alle de gèbo.,y den is f*J*«M De (*) Op dc woorden Getal van Letteren vinden wy deeze Aanrekeiimg, Door de vyf Boeken Mofis zyn ons voorge„ fchreeven 24,8 Geboden van Betragtlng ,ert 365 van Onthou • „ ding, te zaaien 613 Geboden,behalven 7 , welke wv geboden" ,, derRabynen noemen, in 't Eerde Deel,bl. 6. re vinden,dus „ te zamen 62c.; even zo veele letteren bevatten de tien Gebo„ den van Exodus in *t oorfpronglyke." ■—— Welke Lerterinsbbelaaryen: doch niet vreewid by een Volk, 't welk met 4q angstvaliiglte zorgvuldigheid teide hoe veel maal ieder Letter van  DïR PORTCGEESCHE JOODEN. 501 De beuzelende Geest Van Letteren en Getallen doet zich ten klaarften op in het Hosfaiinot , voor den tweeden dag van het Feest der Hutten. „ Wy lmeeken u, „ ó Eenige God! die de geenen, welken de twee Hei, melüchten aanbidden, doet verllaagen zyn, die Hechts door een gedeelte Uws Alvermogenden Naame (f) de Waerelden hebt gefchapen ; die alles tot nut van het „ menschdom , uit het eerfte paar geteeld, hebt voortge- bragt, verlos ons by het vieren van deezen tweeden (Hoogj, tyds) dag. , Wy fméeken gedenk den Aartsvader (Abraham') dié „ te Betel twee Altaaren heeft gefticht; die met twee zy„ ner Dienaaren naar de plaats zyner beproeving trok, „ en wien Gy tweemaal uit den Hemeltrans hebt toegeroe„ pen. Verlos ons, enz. „ Wy fineeken gedenk (I/aak) die tot tweemaal toe zy„ nen Vader tot medelyden bewoogen. heeft; uit wiens kroost gy twee Volken hebt doen voortfpruiten , en „ die in den zegen aan zynen Zoon (Jacob) tweemaal „ het opperfte gebied hebt toegeweezen. Verlos ons , „ enz. Wy fmeeken gedenk den Aartsvader (Jacob) wien, „ of fchoon de jongfte, een dubbel deel werd toegevoegd; „ die twee Geiten tot aangenaame fpys heeft toebereid; „ die, na den Jordaan enkel met zyn Staf doorgetrok„ ken te zyn, een hoofd van twee Legers wierd. Ver„ los ons, enz. „ Wy fmeeken U, die ons de H. Wet door tusfehen„ komst van twee geleidsmannen hebt verklaart, die ons ,, de tien Geboden op twee tafelen hebt doen bezitten; die beide (Hemel en Aarde) ter betrachting van on- „ zen van het Alphabeth in den Bybel voorkomt, en welke Letter de middelde Letter zy in de vyf Boeken van moses; deeze vonden zy te weezen de "\, lf.v. XI: 42. (t) Op Naam is de aantekening. ,. Het oorfpronglyke luidt al,, dus, die door twee Letteren , zynde de helft des Geduchte* „ Naams, IVaerelden hebt gefchaapen. Men vind in Jef. XXVI: „ 4. 11 tTTD- Voor ]ah heeft de heere Waerelden gefchaa„ pen IT' tm 1S c'e ne""c van ^et Tetragrammaton;',dus word dee- zen Text door zinfpeeling verklaard; dat de heere (lechts ,. een gedeelte van zyn Alvermogen in het werk heeft ge,, fteld, om deeze. Waereld in een ander hier naamaals voort te „ brengen.'* LI 5  5©a hebeden der portugeesghe jooden. „ zen plicht tot getuigen hebt geroepen. Verlos ons, „ enz." De dertien Geloofs(lukken der Godlyke, en door moses den Jooden overgeleverde , Wet zyn , volgens eene opgave die wy ten flot van het Avond-Gebed der Hoogtyden aantreffen, de volgende: „ I. Men pryze en verheerlyke den Leevenden God, wiens Aanweezen geenen aanvang heeft gehad. II. Hy is Een; geene eenheid kan by de zyne vergeleeken worden; dewyl Hy onbevatbaar en oneindig is. III. Hy kan, dewyl Hy onlighaamlyk is. door geen lighaara verbeeld worden; ook is 'er niets dat Zyne Heiligheid kan evenaaren. - IV. Vóór al het geen Hy gefchaapen heeft, was Hy aanweezig: Hy was het eerlte VVeezen, zonder dat zyn begin eenen aanvang nam. V. Hy is de Heerfcher van 't Heelal, en doet zyn Alvermogen en Heerlykheid allen Schepfelen blyven. [dit zal een drukfeil, en blyken moeten zyn.] VI. Zynen Prophetifchen invloed heelt Hy hen, die zyn fchat en cieraad waren , medegedeeld. VII. Nimmer ontftondt 'er in Israël een Propheet gelyk Mofes, die den glans van Gods Majefteit zo (van nabyj befchouwde. VIII. De hgere heeft, door tusfehenkomst van dien Godstolk den getrouwen Zyns Huizes, de waare Wet aan Zyn Volk gegeeven. DC. Deeze Wet , welke onveranderlyk is , zal God geeae verwisfeling doen ondergaan; maar eeuwig ftand doen houden. X. Hy doorgrond onze verhoolenfte geheimenisfen, en vóórziet de uitkomst ^der zaaken reeds vóór haaren aanvang. XI. Hy beloont den rechtvaardigen naar zyne verdienden „ en ftraft den boozen volgens zyne euveldaad. XII. Op het einde der dagen zal Hy ons den Mesfias zenden, om hen, die naar Zyne Zaligheid haaken, te verlosfen. XIII. Door zyne oneindige Barmhartigheid zal Hy de dooden doen verryzen; gezegent in alle eeuwigheid zy Zyaen nooit volpreezen Naam." j. j. kaem-  j. j. kaemmeker's zedenkundige lessen. $05 j. j. kaemmereu's Zedenkundige Lefen, voor JongeUngen. Uit het Hoogduitsch. Te Amfterdam by Kuyper en van Vliet, 1792. In Svo, 264 bl. Meer geeft de inhoud deezes Werks, dan de Titel belooft. Volgens deezen zou de Leezer mets meer verwagten, dan eenige onderrigtingen, de Zedekunde betreffende. Intusfchen ontmoet hy aldaar eene geheele Afdeelin* , welke over de Natuurlyke gefteldheid des Lag' haam handelt. Onderrigtingen van dien aart kunnen zeterlyk haare nuttigheid hebben, uit aanmerking van den inv oed van den toeftand des lichaams op de gefteldheid van het Verftand en van het Hart, over welker befchaavins de Schryver in de twee volgende Afdeehngen handelt, 't Komt ons voor, dat de Heer kaemmerer zich in deezen een te uitgebreid plan heeft voorgefteld, naar selange des omtreks , binnen welken hy hetzelve heeft tillen bevatten. Van alles, wat met eenigen fchyn tot de twee gemelde hoofdonderwerpen kan gebragt worden, wordt hier gewag gemaakt , op eene wyze , die geenzins gefchikt is, om, by jonge Lieden, welke van deeze onderwerpen meestal nog onkundig moeten onderfteld worden, weezenlyke en onderfcheidene denkbeelden te verwekken. Met meer regt zou de Titel van Handleiding ter Onderwyzinge van de Jongelingen, dan die van Lesfen . aan dit Werk voegen. Het zyn meestal losfe, en niet uitgewerkte, gedagten, over eene reeks van meer dan honderd onderfcheidene Onderwerpen , welke de Schrwer in eenen dikmaals eenigzins winderigen ltyl nederftelt. Zie hier een ftaal van 't een en ander van ons gezegde. Wy verkiezen daar toe, 't geen wy onder de Afdeeling Godgeleerdheid aantreffen : „ Die Godgeleerde, W"'ke zig niet* altyd met den laffen , en tegen de rede aanloopenden Probabilismus, met de Prmdetermmatio phyfeca. of andere beuzelaaryen, ophoudt, maar tot liet binnenfte van den Godsdienst doordenkt, en ^eszeifs natuur at> Die niet aanhoudend aan het helfche aambeeld doodzonden fmeedt, maar de zuivere zedelykheid navorscht, die zyne Merkte niet jfeit m 't verketteren of verdoemen , maar zig met den liefderyken Geest des Verlosfers bekend maakt, die fchept boven alle ande- xch.  5°4 j- j- kaemmerer's zedenkundige lessen. ren uit de volfte bron der zuiverfte kennis. Wan* welke bezigheid kan waardiger zyn voor het Verlhnd dan wanneer mea zig met het Weezen aller Weèzens nader bekend maakt ; den luister zyner volmaaktheden bewondert, en van daizelve regels van gedra^ en ftie tig. ontleent ? ö Wat kan meer licht over den geest verfnreiden, wat de denkwyze meer opfcherben, wat maakt henzaamer mdrukzels op het hart, dan wanneer men de wyze wegen der Voorzienigheid befhideert * De man met zuivere Godgeleerde Kundigheden voorzien , tart elke lokkende _ vrygeestery, wapent zig tegen innaetnendc dwaalleringen, yvert tegen dweepige grondbeginzels, en zelfs t bedrog agterhaalt hem niet, het welk zyn' fchoon. fchyn van den Godsdienst ontleent. ■ De Godgeleerde ffiet den geest van den Godsdienst bezield, kent het naauw Verband tusfchen Openbaaring en Natuur; hy weet dat de eene de andere de hand biedt; dat ze zig als Zusters onderling beminnen , waarvan wel de eene fraaiier heerlyker en verhevener is , dan de andere , maar nogthans onaffcheidelyk zyn , en denzelfden Throon altyd beweeren. -— Welke onwaardeerbaare voordeden voor het verftand en hart vloejen, uit de uitgebreide Kundigdigheden des Bybels, wanneer de Godgeleerde alle uitdrukkingen en gelykenisfen , alle lesfen en gebeurdtenisfen des Godlyken verlosfers naar zynen verheven geest beftudeert,enze volgens de regelen eener gezonde Uitlegkunde befchouwt ? ° Behoudens de aangevoerde bedenkingen, hebben wy ia dit Werkje zeer fraaije gedagten ontmoet , den geest van blaakende menfchenliefde , van uitgebreide goedwilligheid, en eene zucht voor rechtfchapcne Kundigheden, t Ware dus te wenfchen , dat zeer veele Jongelingen met de denkbeelden , hier aangeftipt , meer en meer géuieenzaam wierden, en dezelve in practyk ftelden Vtrhandelingen gedaan in de Maatfchappy, Felix Meritis te Am/teldam, door philippus zvvjüerts, Med. Doclor' Te Alkmaar by H. Hartemink , 1790. In er. Svo 209 bl. 3 Twee Verhandelingen , zynde het onderwerp van -de eerfte, de Mensch geen Vleeschëetsnd Schep fel, van de twee-  VH. ZWF.ERTS, VERHAKDELINCEIt. $»| weede, vingen , ontvlugten het juist ter fnede geplaatfte Stuk, getyteld: Frankryk volgens de jongfte Staatkundige Verdeer ling, vervaardigd door eene hand in de Aardrykskunde be- (*) Zie Algem. Vaderl. Letteroefeningen, voor'e. jaar i'Qi.» 1 Stuk, bl. 447, en hier boven, bl. 62* Mm 3  $H HISTORISCH SCHOTJWTOONEEL bedreeven, en vergezeld van eene nette Kaart van dat Ryk in LXXXII1 Departementen, volgens het befluit der Nationaale Vergadering, verdeeld, gefneeden door den in dit vak beroemden omtrent twee-en-tachtig jaarigen J. VAN JAGEN (*). De Opfteller van dit gedeelte deezes Werks geeft een kort verflag van den geheelen loop der Franfche Omwenteling , om dezelve tot een Inleiding te doen dienen zyner Befchryving der jongjte Staatkundige Verdeeling des Franfchen Ryks , welke in den jaare' 1789 beflooten , en in het volgend jaar 1790 in orde gebragt,'en ingevoerd werd ; eene Vcrdeeling, welke door haar, ter invoering eener gelyke evenredigheid van magt, ter verdeediging des Ryks, en van fchattingen, om in 's Lands behoeften te voorzien, niet Hechts ten hoogden nuttig, maar zelfs volftrekt noodzaaklyk geoordeeld werd. Om in de Bewerking van dit Stuk eene geregelde orde in agt te neemen , laat de Opfteller eerst kortlyk iets voorafgaan van de voorige Verdeeling van Frankryk ; ten anderen fpreekt hy van de jongfte Staatsverdecling in 't algemeen; en tekent, ten laatften van ieder Departement het noodige op. Zeer keurig, maar te breed om voor ons te volgen, is het verflag van den toedragt, hoe deeze jongfte Ryksverdeeling in LXXXIII Departementen, waarvan het Eiland Corjica het laatfte uitmaakt, opgekomen en iu ftand ge- ' bragt werd, en wat men daar by heeft in 't oog gehouden. Wy tekenen 'er alleen uit op, dat men , gel\k eene hier afzonderlyk opgegeeven Tafel uitwyst, „ in de drie ■ en - tachtig Departementen van Frankryk , 544 Diftrictentelt, welke verdeeld zyn in 465S Cantona; bevattende te famen , met influiting van het Êiland Corjica, 27803 vierkante mylen, van vyf-en-twintig in een Graad." -—~— Wat de magt van dit uitgeftreRte Ryk betreft, deeze kan men zich met een opflag van het oog duidelyk voordellen, wanneer men Hechts op elk deezer grootere afdeelingen zyne aandagt vestigt, uit welke men dan die v.m den geheelen Staat zal kunnen opmaaken. —- Hier op volgt eene lyst, die eene echte en naauwkeurige opgaaf be- (*) Dit Kaartje is afzonderlyk, of ook niet de Befchryving, waartoe her behoort, en 116 bladzyden beflaat , by den Uugeever, en diens Correspondenten, te bekomen.  VAN 'S WERELDS LOTGEVALLEN. 51S behelst der Bevolking, zo als zy, in den jaare 1791, plaats hadt, ondericheiden in Atlive Leden van den Staat, gelyk men in Frankryk fpreekt.van de Individueeltn. Onder de eerften behooren de werkenden of enkel Mansperfoonen ," van den ouderdom van zestien tot dien van zestig jaaren, die des noods het Vaderland zouden kunnen helpen verdeedigen, en onder de laatften alle de Ingezetenen van den Staat , hoofd voor hoofd gerekend , zonder eenige uitzondering. De opgave der negen groote Afdeelingen in kolommen, met die eener begrooting der fchattingen, welke zy thans opbrengen , wyst uit, „ dat Frankryk, „ binnen zyn eigen boezem, werkende Leden ot Burgers „ heeft, 4,298,360, of in 't geheel 27,190,023 Inge^ete- nen, hoofd voor hoofd gerekend, welke in 't jaar 1791» „ aan fchattingen van losfe en vaste Goederen ( contribution „ fonciere ê? mobiliaire) 300 Millioenen Livres betaalden ; „ 't geen , door dien de oude fchattingen eene fom van „■3552,147,386 Livres beliepen, een jaarlyks onderfcheid van „"252,147,386 Livres uitmaakt." Van de drie - en - tachtig Departementen in .'t byzonder handelende, zou de Schryver gaarne de onderfcheiding des Ryks in negen grooter Afdeelingen gevolgd hebben; doch hy had wel het getal, maar niet de naamen der byzondere Departementen, gevonden, welke tot elk deezer Afdeelingen gebragt waren. Ook heeft hy, om verwarring, en de moeite van geltadig na het volgende Departement te moeten zoeken , voor te komen, zich van de Alphabetifche Orde niet willen bedienen (*); maar houdt hy in de nieuwe Kaart van Frankryk, welke, naar de uitgebreidheid van haare fchaal te rekenen, alle de drie- en-taentig Departementen van dat Ryk zeer duidelyk aanwyst, deeze orde, dat hy dezelve voor zich hebbende, van boven, dat is van de Noordlykfte Departementen, begint, en dan telkens van den Zeekant, of het Westen, Oostvvanrds voortgaat na de Grenzen van Duitschland, Zwitzerland en Italië, en zo, ein- (*) Ten aanzien van den Rang der Departementen, merkte de Schryver te vooren op , heeft de Nationaaie Vergadering de Orde van het Alphabet. In deeze fchikking volgden zy elkander, ten tyde van het gedenkwaardig Feest der Vereeniging, in den ilaatlyken optocht na het Veld van Mars, op den 14 Jnly des jaars 1790; en in deeze orde komen zy ook voor in de Lyst der Afgevaardigden, welke ieder Departement in de Nationaaie Vergadering zendt. Mm 4  ?IÖ HISTORISCH SCRQUWTOONEEE eindelyk , Zuidwaards, na de Gre.izen van .Spanje nederdaalt. . De Departementen beeft m:n, naar gelang der verfchillende omftandigheden, welken men daar by in agt moest neemen , zo veel mogelyk, van gelyke Uitgefirektheid gemaakt; terwyl men derzelver Benaaming zeer zeldzaam van Steden , maar allermeest van ééne of meer Rivieren , welke 'er doorftroomen „ of aldaar in Zee vallen , gelyk de Seir.e , de Rhone , enz. en zomtyds ook van aangrenzende Bergen, by voorbeeld de Alpen, dePyreneën, en anderen, en eindelyk , ook nog van andere plaatslyke omftandigheaen, ontleend heeft. Gelyk de byzondere optelling uitwyst. Twee derzelven zullen wy tot een ftaal affchryven: het eerfte noemen wy het Departement Mof elle, thans het voornaam tooneel des Krygs. „ Dit Departement ontleent zynen ,, naam van de Rivier de Mofel of Moezel, die 'er van het „ Zuiden naar het Noorden midden door ftroomt. Het „ grenst ten Noorden aan Luxemburg ; ten Oosten aan „ Duitschland , en het Departement Bas - Rhin; ten Zui„ den aan het Departement Meurte, en ten Westen aan „ dat van Meufe , en bevat voornaamlyk de Landen, „ welken, voorheen, de Bisdommen van Metz, Toul en „ Verdun genoemd werden. De Zetelplaats der Re- „ geering , en de Hoofdltad van dit Rechtsgebied , is „ Metz; eene groote, fchoone en ryke, Stad, aan da „ Moezel, en tellens eene goede Vesting, welke zo door „ haare natuurlyke ligging, als door de bygevoegde Wer„ ken van Citadellen, ongemeen fterk is. —- Het De„ partement is in de volgende negen Dijtricïen verdeeld, „ als in dat van Longwy, TJiionville, Sarlois , Bricy , „ Metz, B-ouly, Morange, Sarguemine en Bifche. De „ Schattingen, welken het jaarlyks aan het Land opbrengt, „ bedraagen de fom van a,88i,ooo Livres ; het getal „ zyner Afgevaardigden, ter Nationaaie Vergadering, beitaat a> ui acht Leden, en zyne grootte is 328 mylen. „ Dit Departement levert overvloed van keurigen Wyn ,» op, en is, daar de aangrenzende Duitfche Ryks vorften », aanzienlyke goederen in dit en de twee andere Depars, tementen, Haut- en Bas-Rhin, hebben , waaromtrent de « -Nationaaie Vergadering een befluit ten hunnen nadeele » genomen heeft, een van die, waarover Frankryk met M het Duitfche Ryk wel het meest overhoop ligt " Het andere Departement, in welks befchryven wy den Op- ftel-  VAN *S WERELDS LOTGEVALLEN. 5^7 Iteller van dit Tafereel volgen, is dat van Parys. „ Onder alle Departementen , waarin Frankryk verdeeld „ is, is dit het eenige, welk noch van Naam, noch van ,, Rechtsgebied, is veranderd. Ook is het onder alle het ,, eenige, welk naar zyn Hoofdltad genoemd is. Zyne „ Grenzen behoeven wy niet te melden, vermids het als „ een Eiland, binnen den omtrek van het Departement, Seine en Oife, begreepen is, en door 't zelve van alle kanten omringd wordt. Het werd voorheen de Gene„ raliteit, of liever het Gouvernement van Parys, gehee- ten : dan , daar 'er geene andere Steden in gelegen „ zyn, dan de lioofdftad, zo heeft hier geene Verdee„ ling in byzondere DiftriSten, gelyk in andere Regtsge- bieden, plaats; wordende dit gebrek door de menig,, vuldige Vergaderplaatzen van onderfcheiden Wyken, en „ andere foortgelyke Gemeente-verzamelingen , vergoed. „ Schoon nu dit Departement, ten aanzien zyner ,, uitgeftrektheid, zeer verre het kleinfte van alle Depar„ tementen in Franlryk is (bevattende hetzelve , volgens j, een befluit der Nationaaie Vergadering van den i3den van Louwmaand des jaars 1790 , niet meer dan de „ Hoofdltad , met een omtrek van drie Franfche mylen „ in 't rond,) is het echter het meest bevolktfte, rykfte ,, en magtiglte, van allen. — Volgens eene echte lyst, „ is dit Departement , in de belasting van 300 Millioe,, nen Livres, jaarlykfche inkomften, op 20,729,600 Li- vres, ieder jaar gefchat , waarom ook het zelve vier,, en-twintig Afgevaardigden, als Medevertegenwoordigers der Franfche Natie, in de Nationaaie Vergadering heeft. „ Hetzelve beflaat niet meer dan 24 mylen. < In de twintig Kwartieren der Hoofdltad alleen, waarin ,, zy verdeeld is , zyn zo veele merkwaardigheden van onderfcheiden foort, dat zy dezelve niet eens kunnen ,, optellen, ik laat ftaan, fommigen derzei ven, eenigzins breeder melden." De LXXXIU Departementen zyn in XXIII Militaire verdeelingen onderfcheiden ; een hier opgegeeven Tafel wyst uit welk tot elk derzelven behooren. "Wy moeten hier by affchryven 't geen de Vervaardiger van dit belangryk Stuk, voor elk die Frankryks tegenwoordige Verdeeling wenscht te kennen, ten Hot zegt: ,, Dus „ hebben wy de drie-en-tachtig Departementen, in wel,, ken Frankryk, naar aanleiding der nieuwe Kaart, eerst „ ia 't algemeen, en daar naa ieder in 't byzonder, kort- mid 5 » tyfc  5*3 HISTORISCH SCHOUWT00NEEL „ lyk overwogen Behalven derzelver Naamen „ Grenzen , oude Provinciën , Hoofdlieden , Diltricten ' „ Schattingen en Volksvertegenwoordigers, hebben wv „ voor zo veel ons bellek toeliet, voornaamlyk den aart „ des Lands en de Voortbrengzelen der Departementen „ aangelhpt. Genoeg hebben wy 'er van gezegd, om den „ Kykdom, de Sterkte en het Aanzien van dit uitgebreid „ volkryk en magtig, Koningryk, van alle noodwendighe' „ den niet alleen, maar ook gerieflykheden des Leevens „ overvloedig voorzien, met grond daar uit te belluiten' „ en er onze Leezers van te overtuigen. Jje Wy' „ nen, nogthans , op dat wy dit mét een enkel woord „ nog zeggen , zyn Frankryks grootfte fcliat. Geen De„ Partement bykans hebben wy ontmoet , of het brengt „ dat heerlyk Gewas voort. De waarde van alle Wynen, „ die jaarlyks in Frankryk geteeld worden , wordt op „ meer dan arie honderd Millioenen Livres gefehat : en „ hoe verbaazend zullen dezelve , gelyk ook andere nut„ tige voortbrengzelen van dit groot en gelukkig Land, „ nog vermeerderd worden, wanneer deszelfs Reaeeriöffs. „ vonn die gevvensclite uitwerking heeft , dat & Zeden „ der Franfchen> daardoor verbeterd , de Induftrie aange" w ruC Ko°Phandel uitgebreid, en de Kunften en ,» Weeteufchappen bevorderd worden !" Moeten die gevveiischte dagen over dat gefolterd Ryk opgaan ■ In het t weede Stuk des Tweeden Deels komen voor, twee Leevensfchetzen; een van thomas paine, door zyn Werkie de Regten van den Mensch, m als Tegenfchryver van bur! ke, eerst hier te lande bekend geworden , en wiens Naam men nu in de Nieuwsmaaren leest als een daadlvk Deelneemer in de zaak der Franfchen. wSyfeSS Leevensfchcts ,s niet gefchikt, om hem, hoe zeer ook te bewonderen over zyne bekwaamheden , hoog te agten of te beminnen. Dan zyne Leevens- en Lotgevallen, waarin het aan geen zonderlingheid ontbreekt, om de nieuwgierigheid uit te lokken en de aandagt bezig te houden , «eii In hor ' 3 t0i kCri,1S'f tot ^chiwing, te dll nen. In korte woorden, zegt de Schryver veel, als hv van paine's Ouders gefprooken hebbende, 'er bvvoeV Zv „ leefden beiden o.n kennis te draagen van de wanbedrv,,.veu van hunnen Zoon ; zyne Ongelukken te betreuren „ en zynen Roem te hoeren vermelden; doch revens om ., vveinig v4n zyne Goedheid te genieten! " PA™ Mbeelding, hier bygevoegd, tekent fchranderheid en vlugheid. De  VAN 'S WERELDS LOTGEVALLEN. 5IJ De tweede Leevensfchets is die van een agtenswaardiger en beminnelyker Man, lang de Lieveling der Vryheidsvrienden, de Kweekeling van Washington, doch, door de vreemde wending der Zaaken in Frankryk, thans balling en gevangen, de Marquis de la fayette. Men zal,door deeze beknopteLeevensbefchryving,zich met vermaak dien Held herinneren, en wenfchen, dat alle verdenking , welke , zints het fchryven deezer Leevensfchetfe , op hem gevallen is, verdwyne. Van deezen Markgraaf gaat 'er een Afbeeldzel nevens ; ook vinden wy een keurig Porcrait van Riquetti de imirabeau in dit Deel geplaatst. Wy twyfelen niet, of de Schryver en Uitgeever vinden zich ,door een genoegzaam vertier, aangemoedigd, om op denzelfden voét voort te gaan, en, op den duur, den Nederlanderen een Werk te leveren, niet ongelyk aan het in Engeland fterk gezogte Annual Register, waar voor het in Schikking, noch Uitvoer, behoeft te wyken. Epistola Critica in propertium ad virum eruditisfimum LAURENïiUM van santen. Accedunt noniiulla in catullum & thïullum , auftore imman. gottlieb huschke. Amltelodami apud Petrum den Hengst, MDCCXCII, 110 pagg. in Svo. maj. Pr.tp.us fontein , een zeer waardig Leerling van den grooten hemsterhuis , die voor meer dan veertig jaaren het Leeraarambt, onder de Doopsgezinden te Amfteldam, bekleedde, hadt, na het nederleggen van dien post , geheel zynen tyd hefteed aan de beoefening der oude Schryvers, die hem in zyne jeugd gevormd hadden, en die tot in zyn' meer dan tachtigjaarigen ouderdom zyn vermaak bleven. Schoon hy niets uitgaf, verzamelde hy echter , in die lange reeks van jaaren , een grooten fchat van aanmerkingen over onderfcheidene Schryvers. Hy bearbeidde voornaamelyk de Charatleres van theophrastus, en liet alles, wat hy daar over by één gebragt hadt, by zyn overlyden, over aan de zorg van den grooten wyttenbach , den besten Voogd buiten twyfel, die aan dit nu ouderloos kind te beurt kon vallen. Zyne aanmerkingen over propertius kwamen in handen van den oordeelkundigen louw van santen, en deze deelde dezelven mede aan den Heere immanucl gott-  510 i. c. huschki GOTTLiEB huschke, den Schryver van het Stukje, waarT 7Ir ïfi b°Ven den titul hebbeo opgegeven ,'en we zo, dat hy hem tevens de vrvheid verleende, om deze £«ShÜet lkht t£ ge£Ven' De Heer'Hc'sc^ die de verdienften van fontein kende, doorbladerde ze met de grootfte gretigheid, en, daar hy, onder het lezen nanWwienVzïkP ^rP"* Va" den aan wien zulk een Uitlegger was te beurt gevallen, werdt even daardoor zyn yvCr voor proper™! weder verte- vendigd we ke, of fchoon hy te voren dezen Dkh er vlytig bewerkt hadt, echter zederd eenigen yd door kwam bvZlgSen bym- T Verd00fd geworden' S Kwam by , dat zyn vriend van santen hem raadde den' HéfrnLfnmerkingeiVüp PR0<™ius, vóór die varl den lieer fontein, in het licht te geeven, welke aan- SThfhït Iaand%met regi' Z° Ved bv ^em ha3t, dat hy het befluit nam deuzelven op te volgen, zo als Vriett^rde! ^ «^«*&* brief aan zynen Tros denZelVv,nn 7?^" 6611 ,aamal Plaat2en van PR°P^" iius, en, van bladz. 9i af', ook eenige weinige van catullus en twullüs, behandeld; in welken de Schaver of bedoryene lezingen poogt te verbeteren , of de zodanigen, die door andere geleerden afgekeurd en veranderd waren , te verdedigen , of waarin hy eindelyk zetten W°° en fPreekwvzen lic"t tracht by te n,p?yrSl,yktr?- ,tCn dieH ciode ' deze DicIltcrs veeM met Griekfche Dichters, welken zy hebben nagevolgd, en deze wyze van behandelen geeft dikwyls aan hem, ^L^fn eZn-', het dubbeId oordeel, dat daar door de plaatzei der Grieken, zo wel als der Romeinen, verbeterd of verklaard worden. Een ieder, die in dit zoort van ftu dien geen vreemdeling is, zal terftond begrypen , hoe veele vruchten zulk een arbeid draagen moe? , indien dezelve door een kundig man ondernomen wordt. By andere Natiën was de Dichtkunst een voortbrengzel van de natuur , en met van de kunst, en het was 'er zo verre af, dat haare Oudfte Dichters zich door het lezen der Dichtwerken van andere volken gevormd of befchaafd zouden hebben dat zy, integendeel, zelfs in hunne eigene taal onkundig, en byna geheel en al onbefchaafd waren, by de Romeinen, gelyk de Heer huschke, p. 88., op het voetfpoor van cicero, CTufc. quvft. I. i .'/met règtaan- merkt a  EPISTOLA CRITICA. , 5^1 merkt , ging de zaak anders toe. Onder hun werdt de Dichtkunst zeer laat bekend, en zy werdt niet op Romeinfchen grond geboren , maar geheel en al van de Grieken ontleend, en naar hun voorbeeld gevormd. De eerfte proeven zelfs der Latynfche Dichtkunst waren niets als Overzettingen uit het Grieksch , en het was eerst in laateren tyd, toen de Wysbegeerte nu reeds te Rome in bloei was, dat deze Overzettingen voor meer vrye navolgingen der Grieken begonnen plaats te maaken. Daar dit zo is, ziet een ieder hoe veel de vergelyking der Grieken toe moet brengen om den nog maar al te zeer verminkten, of bedorvenen, tekst der meeste Latynfche Dichters te herftellen , en om de duistere plaatzen van de laatften te verklaaren. En hoe betreurenswaardiger dierhalven ook daarom het verlies van zo veele Griekfche Dichtdrukken , die door de Romeinen nagevolgd zyn, voor ons is, des te meer vlyt behooren wy te hefteden, om dat geen, dat ons overgebleven Is, ten dien einde naarftig te gebruiken. Vooral is dit by propertius nodig, die, zo wel als horatius , zich zo geheel en al aan het navolgen der Grieken overgegeven heeft, dat hemsterhuis met regt van deze beide Dichters zeide , dat zy aan die geenen, die geen Grieksch verdaan, niet zeer behaagen kunnen. In de daad , de Heer huschke heeft in dezen brief een aantal fpreekende bewyzen van de voordeelen dezer vergelyking gegeven, dewyl hy daar door de waare lezing van verfcheidene plaatzen gelukkig herfteld , verklaard, of verdedigd heeft. Eene goede maate van vernuft, oordeel, en belezenheid in de Schriften der ouden bezittende, was hy volkomen voor dezen taak berekend, en alle minnaars van dit zoort van Letteroefeningen zullen zyne verdienden dankbaar erkennen. Gelyk ondertusfchen niet ligt een oordeelkundige op zal ftaan , die , zo veele bedorvene of duistere plaatzen onder handen nemende , in dezelven allen even gelukkig flaagen zal , zo zullen ook geenzins alle bevoegde oordeelaars alle de gisfingen van onzen Schryver voor genoegzaam gegrond houden. Althans het is ons voorgekomen , dat zommige van zyne verbeteringen aan den Dichter eene zekere ftyfheid geven , die na eene nieuwe en meer waarfchynlyke gisfing verlangen doet: en zomtyds fchynt ook wel eene Hechte lezing, door eene ontydige vergelyking van een' Griekfcheu Dichter, ten onregte verdedigd te zyn. Dit ten minften dunkt  52* I. G. HUSCHKE dunkt ons, dat het geval is by eene plaats van tieux» lus, 1, 2, 89, waar het verband, naar onze gedachten , volkomen de fchoone verbetering van van santen vordert: Vidi ego, quijuvENis miferos rijisfet amantes, Post Venens vinclis fubdere culla sknem : en waar de Heer huschke de lezing van heyne, •Vidi-ego, qui juvenum miferos lufisfet amores, Post Venens vinclis fubdere coila fenem , door vergelyking met een Epigramma van meleager , tracht te verdedigen. Wy moeten hier by nog ééfle aanmerking voegen. Schoon propertius en andere oude Latynfche Dichters nog niet zo naauwkeurig met de Grieken vergeleken zyn, of 'er is nog ruime fiof van nalezing voor anderen overgebleven , zo hadt toch de Heer huschke geen regt, om van deze zyne onderneming, als van iets nieuws, te 1'preken, zo als hy op p. 87 doet , waar hy fchryft: „ Hanc eraim interpretationis partem , qua , propter no„ vitatis gratiam, valde me delectari profiteor, hucusque „ nimis ab Editoribus negleclam esfe, non ignoras, &c." Wanneer men alleen de aantekeningen van scaliger naziet (om maar ée'nen ouden uitlegger van propertius te noemen) dan zal men bevinden , dat hy zich byna op iedere bladzyde van plaatzen van Grieken, met hetzelfde oogmerk, bedient. Voorts doet het ons wonder, dat wy in dezen geheelen brief geen gewag gemaakt vinden van de fchoone recenfie van den propertius van burman, in de Bibliotheca Critica, (Vol. II, P. 2, p. 1, & feqq.j geplaatst, vooral daar de Schryver van dezelve niet alleen , met hetzelfde oogmerk als de Heer huschke ,' verfcheidene plaatzen van Grieken met den Romeinfchea Dichter vergeleken, maar ook ééne en andere plaats aangeroerd heeft, dié ook door den Heer huschke behandeld zyn; zo als, Lib. I, Eleg. XX, vs. 37, en verv., waar met regt mede vergeleken is de plaats uit de Hypfipyle van euripides, welke door plutarchus bewaard is, Opp. T. III, p. 93 C. en 661. F, en Lib. I, Eleg. VIII,- vs. 16, waar huschke infejta manu in infefte mari verandert, terwyl de Schryver der genoemde recenfie , die, met eivinejus, infefta manu leest, deze lezing verklaart  EF1ST0LA CRITICA. $1$ klatfrt uit het Griekfche avpmrog , het welk gebruikt wordt voor iemand , die niets uitvoert. De vergelyking, die huschke maakt tusfchen Lib. 1, El. 3 vs. 9, en EURip. Phoen. vs. 310, was ©ok reeds gemaakt door tmodell, Not. CHt. p. 66. Over het geheel lchynt de Heer huschke meer belezen te zyn in de Schriften der Ouden, dan in die van zyne voorgangers, welken of opzettelyk, of, iets anders doende, zyne Dichters behandeld hebben. Dikwyls hebben wy het opgemerkt, dat hy een diep ftilzwygen bewaart van de gisfingen van geleerden, die, na burman, zommige plaatzen van propertius, en daar onder ook die, over welken de Heer huschke thans zyne gedachten mededeelt,trachtten te verbeteren ofte verklaaren. By voorbeeld, II, 7, 42, waar f. jacqbs, (in Ep. Crit. ad hkynium , p. 94.) hadt voorgellagen , „ multis femin» cin&a procis : en II , 10, 53 en verv., waar dezelfde Geleerde leest: Dentibus ut niveum quondam percusüt Adonin , Venantem Idalio vertice durits aper. Ulis formofum gemnisfe in faltibus, illuc Diceris eifufa, tu Venus, isie coma, en, ter bevestiginge, bybrengt bion , Eid. I, 7. — Wy hadden gaarne het oordeel van den Heer huschke over: deze gisfingen geweten. Zomtyds hadt hy ook, by de verklaaring van woorden en fpreekwyzen, zich op anderen kunnen beroepen om zich te bekorten , en de herhaaling van reeds gegevene voorbeelden te ontwyken ; zo als by Ne tibi fit. III, 2 , 41, waar hy gronovius , Obf. III: 3, of heyne, ad Tibullum, I, 6, 24, hadt kunnen aanhaalen. Met dit alles verdient hy grooten dank, en hy zal dien nog meer verdienen, wanneer hy ons fpoedig ook de aanmerkingen van fontein bezorgt. De weinige proeven, ,die hy 'er ons van gegeven heeft, gevoegd by die, welken ons te voren in de Bibliotheca Critica, op de a. p., p. 15 en 21, medegedeeld waren, doen ons na meer verlangen. Ondertusfchen wenfchen wy dan eene meer naauwkeurige eorre&ie der proeven , vooral in de getalletters.  5=4 Si van emdrë De Beginfelen der Aardkloothinde voor de Jeugd, in Vraagen en Antwoorden, door s. van emdrc, Lid van verfcheiden Maatfchappyen der Geleerdheid, en Predikant te Wageningen. Te Utrecht by li. van Otterloo, 1790. In 8vo. 140 bl. De Eerw: van emdre, de geheele Geographie in XX"VI Lesfen behandelende, heeft goedgevonden, tot onderwys van Kinderen en Leerlingen, boven zyne grootere Aardklootkunde;, dit kleine Werkje in Vraagen en Antwoorden uit te geeven. Hetzelve bevat in 't klein alles wat men gewoonlyk in uitgebreide Werken over de Geographie vindt aangetekend ,• en , fchoon het niet dan eene korte aanwyzing van dat alles is , kan dezelve, zo ter herinnering als tot onderwys, der jeugd van nut zyn. Ook de laatfte ontdekkingen worden in dit Werkje aangetroffen, benevens eene kleine fchets der gefchiedenis, die 'er aanleiding toe gaf; blykende voor een en ander uit de volgende aanwyzinge der Botanybaay , thans zo berucht en gevreesd in Engeland. „ Vraagc. Wat valt 'er van Nieuw- Holland te berichten? Antw. Door- de ontdekkingen van den Heer cook weet men thans , dat het een Eiland is, en wel het grootfte der geheele aarde, genoegzaam zo groot als Europa; de kusten alleen zyn thans nog maar bekend. Vraage. Welke Kust verdient tegenwoordig onze aandacht? -Antw. De Oostkust, genaamd Nieuw-Zuid-Walles, dewyl uit Grootbrittanje aldaar eene volkplanting gevestigd is, beftaande uit ondeugende menfchen , die tot een altoos duurende ge. vangenis verwezen waren. Vraage. Wanneer is dit gebeurd? Antw. In January 1788, wanneer 12 Schepen, op welke 565 mans-, en 192 vrouwsperfoonen waren, na een reis van 36 weeleen, in At Botanybaay aankwamen, vervolgens nog wat noord, waard* voeren, en te Port-Jakfon aanlandden. Vraage. Zyn 'er naderhand nog der waards overgebragt? Antw. Ja , ia November 1789 , nog wel omtrend honderd perfoonen, alleen uit de gevangenis te Londen. Vraage. Hoe zyn de natuurlyke Inwooners gefteld? Antw. De Inwooners zyn zwart, maalten zich nog lelyker door lidtekens, draagen in den neus een vischgraad, en byna alle mans misfen een tand in 't bovenfle kakebeen. Vraage. Wat is 'er meer van te zeggen? Antw. Hunne hutten zyn liegt, klein en laag, hun Canoo's Eiaalten zy van boombast, bewonden met wyngaard-ranlten, met welke zy zich ver in zee begeeven, en fnel kunnen vaaren. Vraage. Hoe is hun Caracter? Antw. Zy zyn ftoutmoedig, fchyne:i zeer onverfchilh'g, niet dief-  aardklootkundb. 5*5 diefachtig, hunne wapenen zyn zwaare knotfen, lange fpiefen, fteenen bylen; zy verwaarloozen den landbouw, en verzamelen vruchten die zy eeten, gelyk ook visch." Wy zeiden hier boven, dat deeze plaats thans zo berucht als gevreesd in Engeland was ; intusfchen weet men , uit de nieuwfte Engelfche berichten, dat veele dieven daar hun fortuin maaken, die anders nimmer langs den gewoonen weg daar toe wraakt zouden zyn: zynde bekende Roovers en Straatdieven van Londen, nu Schouten, Secretarisfen, Leermeesters,enz. aan de Botanybaay. Zeer wel, zeide brederodï, dus ook ten hun opzichte: V kan verkeeren! De Cnferkunst gemakkelyk gemaakt, of de beginfelen derzelve op eene nieuwe en zeer klaare wyze voorgefteld , door jean des fONTAiNES. Twee Deelen. In 's Graver.hage, by J. C. Leeu. weftyn, 1790 en 1792. In %vo. 146 en 220 bl. Onder de Rekenboeken, federt eenigen tyd in het licht geko-. men, verdient deeze Cyferkunst gemakkelyk gemaakt geen der laagfte plaatfen. De Schryver, voorheen een Leerling van den beroemden Utrechtfchen Hoogleeraar in de Wiskunde, j. f. hennert, en thans een Onderwyzer van zes jonge Heeren te Bergen op den Zoom, wykt geheel van den gewoonen fchooltrant af, zoo als blassiere reeds vóór hem gedaan had: en geetc zich veel moeite, 0111 zyne leerwyze bevattelyk voor te draagen; behandelende, om die reden,de eerfte beginzelen der Rekenkunde veel wydloopiger dan gemelde blassiüre gedaan heeft. Volgens het uitgebreid ontwerp van den Heer des fostaines, behelst het Eer/Ie Deel, na eene*uitgebreide Voorrede, en ver. klaaring der Maaten, Gelden en Gewigten, de Numeratio, Addi* tio Multiplicatio, Subftraüio en Divifio, met eene uitbreiding van' het voorgaande, of liever, het gebruik der zogenaamde vier Spetien. Het Tweede Deel begint met eene nadere oefening in de gebrokens , en derzelver gebruik in de gemelde vier Spetien; vervolgt met de verandering van gedeelten ; met eene toelich* ting tot de ALquatien of gelykheden; 'de Proportiën of evenredig, heden; en eindigt met dat geene, 't welk men,op de fchoolen, den Rare! van Drieën noemt, wordende deeze laatfte, door den Schryver, naar maate de gevallen zyn, andere naamen toegeëigend: als de drie bekende getallen met Breuken verzeld, en de drie bekende getallen als geheelen opgegeeven, en in Breuken bewerkt. . , . Of de voorgedragene Leerwyze van den Autheur ras vee! ingang zal vinden, hier toe hebben wy reden om te twytTelen. Oude Paaien laaten zich niet makkelyk verzetten; en veele meesters zouden zelfs nog veel moeten leeren, indien zy zich deeze Leerwyze wilden eigen maaken. Bovendien, zo zouden, op lett. 1752. no. 12. Na d«e-  52°" j. bes foutaines, cyfferkuïjst. deeze en geene gevallen, zeer ligt in aanmerking kunnen komen , dat de verkorting, by veele fchoolmeesters reeds in gebruik , boven deeze den voorrang zoude verdienen, om dat zv de gewoone wyze van opftel volgende, in de daad geen meer getalmerken, dan de Autheur, zullen behoeven te bezigen. De voordragt zyner Leerwyze is ook meer uitgebreid dan duidelyk; en had eenvoudig en zuiver te gelyk kunnen zyn. In de Foorrede voor het Tweede Deel, zegt de Autheur wel, dat hy in de dagelykfche uitkomende Schriften geene gelykheid'van fpelhng heeft kunnen ontdekken; dat hy zich derhalven aan verfcheidene onderfcheidingen niet heeft willen bekreunen ; maar nu eens dus en dan wéér eens anders gefchreven heeft, zo als het hem uit de pen is gevallen. Maar is zulk eene fchryfwyze goed ? Moet een Schryver niet aan zich zelven gelyk blyven? Moet hy de Geflachtcn der woorden , en de byzondere Naamvallen, niet kennen-, en dezelve behoorlyk onderfcheiden? Over deeze laatfte is weinig verfchil : en deeze zyn het, welke de Schryver op elke bladz. heeft veronachtzaamd; zonder dat men hem over kleinigheden behoeft te berispen , of drukfeilen op zyne rekening moet ftellen; zo als: het is een Cyferkoek, maar geen Spraakkonst, en meer anderen. Heldenbrieven. Te Amjierdam by W. Holtrop, 1790. In 8vo 140 bl. .\\, ' - Een zestal Brieven, uit het Fransch vertaald, maaken den inhoud van dit VVerkjen uit: zy zyn 1. Van den Abt de rance , uit zyne Abtdy La Trappe , aan eenen Vriend. Men fchryft de bekeering van deezen man toe aan den dood van zekere Hertogin , die hy beminde. Hy had eenige dagen op het land doorgebragt; hy wist niet dat deeze vrouw in dien tyd aan de Kinderziekte geftorven was; en komt dus langs een verborgen trap by haar. Het eerfte voorwerp, dat hy gewaar wordt, is eene doodkist, die het ligchaam van zyne minnaares bevatte. Voorneemens zynde, om haar naar het graf haarer Ouders te laaten vervoeren, had men een looden kisc laaten maaken, doch deeze te kort gemaakt zynde, had men het hoofd van het ligchaam moeten fcheiden. De Abt vindt dit hoofd op eene tafel, onder eene bebloedde fluijer; hy herkent het wezen, en treed vol fchrik te rug : begeeft zich daadelyk naar La Trappe , alwaar hy de ftrengfte boete doet. Vanhier is het, dat hy aan eenen Vriend fchrytt, die in Italien reist, en aan wien dit voorval onbekend is. 2. Brief vim baiunwell, in zyne gevangenis, aan zynen Vriend trueman. Dit karakter is uit den Koopman van London, een Engelsch Tooneelfpel, en uit Adelaart, eene vrye Franfche navolging van dat ftuk , genoegzaam bekend. Karnwell tekent, in zyne gevangenis, de fnoode gevolgen der verlei-  HELTJENBIUEVEN. 5=7 leiding, door welke hy zyn eigen Vader in een bosch vermoord heeft, ten emde zyne allerfaoodfte fanny te kunnen onderhouden. 3. Brief van zeïla , eene jonge wilde Slaavinne te Conftan. tinopolen, aan valcour, eenen Franfchen Officier. Het bekend geval van inkle en jarico, door de Schryvers van den Engelfchen Spectator medegedeeld, door gellert's Fabelen meer algemeen bekend geworden , en door een Tooneelfpel in Enge* land telkens herinnerd wordende, heeft ook de flóffe voor deezen brief aan de hand gegeeven. Valcour , een Franschman, is, in de plaats van inkle, een jongman die zich verveelt, en die de liefde verlaat om het vermaak te zoeken. Zeïla, die te Conftantinopolen de plaats van Jarico vervuld, is eene verlaatene vrouw, eene moeder, en een (laavin. De Franfche Dichter heeft deeze verblyfplaatfe voor haar gekozen , om haar niet uit de Wildernis te laaten fchryven , dat oneigen zoude zyn. Haare verwytingen zyn gegrond, en zouden aan veele inkh-s of valcours van deezen tyd even zo gegrond gedaan kunnen worden. 4. Octavia , zuster van augustus, aan antonius. De Huwlyksliefde van den fchryfller deezes briefs, geplaatst tegen de verleidingen der wulpfché cleopatja, verfchynt hier in den grootften glans. Zekerlyk moet het Tafereel van de overheerfching van cleopatra over antonius van eenig nut zyn in eene Eeuw , in welke die doorluchte en zwakke Romein 20 veele navolgers heeft gevonden. s. Hrro aan leander, een uttoviDius genoeg bekende (toffe; doch op een geheel andere wyze;behandeld. En 6. Abeilard aan helojse. De verregaande liefde deezer beide perfoonen, zo meesterlyk door pope's Penceel gefchilderd, en zo treffend door p. leuter nagevolgd, houd in deezen Brief zich ook, ondanks de goede gevoelens van abeilard , ftaande: dus een en ander deezer Brieven, zo wel om de wyze van behandeling, als om de uitmuntenheid der (toffe, den. gevoeligen Leezer zeer wel bezig kunnen houden. De Watergeuzen,Heldenfpel, door a. Loosjr;s p. z. Te Haarlem by A. Loosjes P. Z. 1790. in groot 8vo. 118 bladz. Het onverwagts inneemen van den Briel, op den eerden van Grasmaand 1572, 't welk, tegen den zin van willem den F.erflen , door de uit Engeland verdreevene Watergeuzen , onder lumey's bevel, gefchiedde, en eene deur opende, om de vryheid in Nederland te vestigen , is het onderwerp deezes Tooneelfpels. Een onderwerp dat geen Vaderlander onbekend kan zyn, ten minften dien niet, die iets van onz» Gefchiedenisfen gelezen heeft; zynde hetzelve onlangs nog veellicht bygezet, door den Heere Mr. h. van wyn, in de Byvoegzels en Aanmerkingen , op het zesde Deel der Vaderland fche Historie van den beroemden j. wagenaar , bl. 76-87. De Heer loosjes Naa heeft  5a8 HF. WATERGEUZEN, D00» A. LOOSJES. P. Z. heeft zyn ftuk op een nieuwen leest gefchoeiu* ; zynde hetzelve , door zangen tusfchen de Bedryven, zodanig aaneen ee, m' ^ h,et geheele Heldenfpel maar één enkel aaneengefthakeld Bedryf fchynt te zyn ; van het welk hy eigenlyk de JrToer heeft willen neemen. De verzen zyn , over 't algemeen genomen, fchoon ; eenige zwakke daar van uitgezonderd welIce laatfte njogelyk die plaatfen zyn , van welken de Dichter Klaagt, dat hy dezelve , by de befchaaving en herziening, niet wel heeft kunnen veranderen. Ten ware hy de menigte Tootiee heradien , of de te groote pompe , van Rederykers en gemaskerde perfoonen bedoelde; die by het veroveren van een Stad, daar uaauvvelyks vyftig weêrbaare mannen in gebleven zyn , met veel moeite zamengehaald kunnen worden. Men kan ook eene fchoone Vrouw zodanig met diamanten overlaaden dat Zy veel van haare fchoonheid daar by moet verhezen. ' Cemengde Dichtproeven van eenige Letterlievende Vrienden Te Dordrecht by A. Blusfé en Zoon, 1788. In groot Svo. 116 bladz. Drie jaaren was deeze kleine verzameling van Dichtproeven op het laatfte blad na, afgedrukt, eer zy werdt uitgegeeven ; en even zo veele jaaren hebben wy gewagt, om 'er bericht van te geeven ; om dat wv op een tweede Deelde volgens het Voorbericht, wantende waren. Tot heden is zulk een Vervolg echter niet vencheeneu ; des het tyd worde , dat wv van het voor ons liggende boekjen alleen fpreeken. Een kleine kring van vrienden, beftaaude uit de Dichtkundige a. h. hagedoorn, b. fremery, j. p. van heel en d van stolk , hebben een gedeelte van hunnen voorraad bygedraaeen • maakende te zamen een aantal van 36 verzen uit, welke deeze Gemengde Dichtproeven opleveren. De laatstgenoemde Dichter ftierf 111 April 1787, in deu ouderdom van 27 jaaren; wordende er een loffelyk getuigenis, in gemelde Voorbericht, wegens dien man gegeeven. Een Zedelied van Mejufvrouw agkita van dyck by het wiegje der Huwelylcs- eerfteling van gemelden overledenen , haaren vriend en bloedverwant, was daarom de plaatfin? zeer wel waardig: fchoon de meeste dezer Gedichten enkel vluchtige gedachten zyn, zo als men gewoon is in de meeste Dichterlyke Schakeeringen aan te treffen. Het volgend ftrekke ter proeve: alles. $ Mensch ! hoe ydel is uw flaven! Waartoe verzamelt gy ? Behoeft ge dan zoo veel ? Helaas! twee fchreden doet ge op 't ondermaanseh' tooneel: Cj wordt geboren en begraven. Iets  IETS van jacob fetrus van HEEL. 5i> Iets van jacob petrus van heel. Te Dordrecht hy A. Blusfé en Zoon, 1790. In groot %vo. 174 bl. De Heer van heel, by zyne dichtlievende Landgenooten met roem bekend, deelt, in dit Iets, verfcheidene, zo oorfprongelyke, als uit andere taaien overgenomen, Stukjes mede;welke_, meer of min gewigtig, alle hunne bevalligheid hebben. Eenigen van dezelven zyn Minnedichtjes, en als zodanig moeten zy als vruchten zyner jeugd befchouwd worden; die geenszins in het morsfige vallen, zo als zommiger jeugdige Gedichten maar al te veel doen; maar die, ten opzichte van de vinding, beter hadden kunnen zyn. Daar dit Iets, gedeeltelyk uit Poè'zy, en gedeeltelyk uit Profa, beftaat, zullen wy, ter Proeve ,van elk een klein Stukjen mededeelen. de ontwerpen. „ Ik heb tegenwoordig honderd duizend guinies," zeide de oude gregorius, in het beklimmen van eenen berg, van wiens top men de kostbaare landeryen, die hy gekogt had, konde befchouwen. „ Ik heb honderd duizend guinies, door naarftigen arbeid gewonnen; ik zal voor myn' Zoon eene plaats in het Parlement koopen, en myne Dochter aan een Pair van het ryk uittrouwen. „ Ik ben niet ouder dan vyf en zestig jaaren , met myne honderd duizend guinies; ik ben fterk en gezond; ik eet ert drink wel, en zal het overig gedeelte van myn leven vrolylc doorbrengen. „ Ja, waarlyk, vervolgde de oude cregorius, den top van den berg bereikende, ik heb honderd duizend guinies! Hier zal ik myn huis laaten bouwen, daar myn boomgaard doen planten daar is de plek, waar myne trekkasten zullen ftaan, en waar ik myne ananasfen zal kweeken. „ Die Pagtwooningen verhinderen myn uitzigt —— Ik zal die doen wegneemen." „ Waar zullen dan de Pagters blyven? " vroeg zyn Rentmeester die hem vergezelde. „ Dat is hunne zaak, antwoordde de oude gkegorius: de moolen, die gy daar ziet* zal ook afgebroken worden, en zal de beek, die myne velden bevochtigt, niet langer fluiten." „ Waar zullen dan de Dorpelingen hun graan doen maaien?" vroeg de Rentmeester ,, Dat zyn mynei zaaken niet," yiel hem de Grysaard in. „ Gregorius kwam in zyn huis te rug, zeer te vrede over zyne wandeling; hield, met fmaak, zyn avondmaal, denkende Nn i op  53» IETS VAN JACOB PETRUS VAN HEEL. op zyne ontwerpen; hy dronk lustig, rookte twee pypen en ging naar bed; fpoedig viel hy in eenen diepen flaap, én - ontwaakte niet weder. „ De Landlieden bewoonen nog de Pagtwooningen , die 'gregorius wilde doen verdelgen zy doen nog hun graan maa, len op de moolen , die hy begeerde dat afgebroken zoude worden, en derzelver Eigenaar is vergeeten. DE PROCESKOSTEN. 6 Hoe voordeelig is de vond, Die V regt vopf zynen loon doet zorgen: Gy twist flechts om één voetje grond, En '/ kost u.meer dan twintig morgen" Briefwisfeling tusfchen Academie-Vrienden , door j. m. MlLLER. Naar de tweede verbeterde Heogduitfche uitgave. Tweede Deel. i Te Utrecht en te Amfterdam by G. T. van Paddenburg en . Zoon en M. Schalekamp, 1791. In 8vo. 275 bl. By onze beöordeeling van het Eerfte Deel deezer Briefwisfeling (*), hebben wy 'er de waarde genoegzaam van doen kennen; en den fchryftrant, daar in gehouden, vooral om des. zelfs levendigheid en verfcheideuheid, onzen Leezeren aangeprezen. Wy hebben, by het leezen van dit Tweede Deel, geene reden^ gevonden, om van dat gunftig oordeel af te gaan, maar zyn 'er telkens in verfterkt geworden. Een aantal van Viercn-dertig Brieven maakt den inhoud van dit Tweede Deel uit; die zekerlyk meer dan aan enkel Academie-Vrienden zullen bevallen. (*> Zie boven, blalz. 300. Carolina, of de Wïsfelvalligheid der Fortuin. III Deelen. Te Amfterdam by W. Vermandel en J. van Gulik, 1700. In gr. $vo, '60 bl. Zonder de Heldin van deezen Roman, in alle haare rampen en tegenfpoeden, zelfs kortelyk te fchetfen, kunnen wy'er dit van zeggen: dat zy voor de Leeztrs en Leezeresfen van deezen tyd, wier fmaak in het romaneske valt, eenige goede Tafreelen levert, die niet overdreeven noch gewrongen zyn , zo min als zy de goede Zeden kwetzen. Het geheele Werk is in XXXVUI Hoofdftukken verdeeld, welken, in fielding's finaak, alle byzondere Opfchriften hebben. Men meld niet of het een 1 1 * Ori-  CAROLINA. 53 f- Origineel öf eene Verraaling is, fchoon wy het laatfte zouden denkeu: ten minften het Tooneel der Gefchiedenisfen is Engeland, en de afwisfelende Caraóters en Leevenswyze zyn daar mede overeenkomftig. De Lantaarn voor 1792. Door amcrat-effendi, Hekim-Bachi. Te Amfterdam in 't Nieuwe Licht , 165 bladz, in duodecimo. Vooraf gaat een gewoone Almanach , waarin, even als ia die van den Heer swildkns , op iederen dag eene gewigtige Vaderlandfche Gebeurtenis, die op denzelven voorgevallen is, aangetekend ftaat. Achter denzelven zyn de volgende Mengelftukjes gevoegd. f. De Aarde; of over derzelver gedaante , grootte, bevol. king, enz. u. Over de natuurlyke gefteldheid van ons Vaderland, en over de Levensmanier van deszelfs bewooners , voor zo verre beide in» vloed hebben op de gezondheid. 3. Nat uur lyke Historie van den Mensch, van onder tot boven. 4. Noodzakelykheid van meer militaire kundigheden voor onze Regenten. 5. Van de Finantien der Republiek. 6. Over de Trapswyze vermeerdering van verteeringe. 7. Lof der Amfterdamfche foberkeidï 8. Tafel der Geboorte-lysten by de Gereformeerde en Lutherfche Gemeentens, geduurende zeventien jaaren: behangen met ver- fcheidenerlei Ornamenten. Sterfly'sten van Amfterdam, van 1767 tot 1790. —— Zyne velkrykheid. Gevolgtrekkingen. 9. Algemeene Regeering van Holland. 10. Verdediging van 't Vaderland te Land en te Water. 11. Fragmenten des Predikers. j2. Staat der Geleerdheid in Nederland, en van de Geiler, den. 13. Faculteit van Koophandel. 14. 15. V Nadeel van den te grooten invloed der Priesters op den geest der Overheid; en Historie der geestelyke vervolgingent tegen eikanderen over gedrukt. 16. Troost voor gemoedelyken. 17. Gelooven. Niet gelooven. 18. Van de Kinderteelt. 19. De zedelyke toeftand der Nederlandfche Natie op 't einde der Achttiende Eeuw ; eene gantsch niet vriendelyke beoordeeling van het boek van den Heer hami;i.sveld , over dit Onderwerp. 20. Die kaatst meet de bal verwachten , of dankfehryven aan Ut.  $32 re lantaarn voob 1792. Mr. monthly review ; een zeer bitter en onheusch antwoord* op de recenfie , die in dat met regt zeer geprezen Tournaal geplaatst was van het beruchte boek: Aantekeningen gehouden op eene Reize door Turkyen, enz. het welk insgelyks een produft Tan den Schryver van de Lantaarn is. 21. Pynjiillende Pleister. 21. Slot en- Sleutel. Het laatstgenoemde Stukje wordt aldus befloten: „ De op„ merkzaame Lezer moet by de minfte opmerkzaamheid op„ merken, dat wy ons best deeden, om dit boekje van binnen „ en van buiten om 't mooifte te maaken. Is ons dit mis„ lukt; en zet hy by de doorbladering een gezicht, als een „ muficus by 't matten-kloppen , of 't aanvylen van een „ zaag, 't publiek trooste zich. Zeer waarfchynelyk trekken „ wy met onze Kantdoos naa eene andere kermis, en vallen „ het niet meer lastig." Van een Schryver, die zulke voornemens, en daar by zulk een fingulier hoofd en charafter heeft, als de Schryver van dit boekje toont de bezitten, heeft men doorgaans weinig; eerbied voor het Publiek te wachten. En, in de daad, fchoon in hetzelve een aantal gewigtige en algemeen-nuttige waarheden gezegd, en een aantal fchadelyke vooroordeelen bedreden worden, is 'er echter ook veel in, dat aan verlichte en onbevooroordeelde Lezers mishaagen zal, en de toon vooral die er doorgaans in heerscht, het fcherpe en bytende , en het fpotten met zulke dingen, die of waarlyk heilig zyn, of, door de grootere meerderheid des menschdoms, als zodanig aangezien worden, moet aan iederen bedaarden beoordeelaar ongenoegen wekken. Daarenboven toont de Schryver dikwyls te veel verachting voor andere Schryvers, en eene te groote verbeelding van zich zelven, iets, dat te minder te verdraagen is, van een man, die zo weinig waarheidsliefde bezit, dat hy fchryven durft: „ In alles behaagt my de afwisfeling. Ik haat „ niets meer dan ouwbakke kost. Laat anderen, zo 't hun , vermaakt, bewyzen , dat 's middags om 12 uuren dag is. „ 'k Zal hen niet flooten van hun Stokpaardje, 't Myne is 't „ finguliere. En waarlyk raakt men 'er misfchien niet verder „ meê van de waarheid (heeft dit ook een klein fnuifje van ver„ waandheid?) dan met te loopen over 't gebaande pad. In „ gevaar van ketterachtige Waar aan de markt te brengen, „ wil ik liever van den gepriviliegeerden weg afwyken, dan „ rechtzinnig anderen en my verveelen. Eene behaaglyke „ nieuwe dwaaling is my welkomer dan eene verlepte waar„ heid." Het boekje is van binnen en buiten met eenige afbeeldingen voorzien, die even fatyriek en fcherp zyn, als de inhoud van hetzelve is.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Aanmerkingen over 's Menfchen Vermogen en Onvermogen in den Godsdienst; of de uitgejlrektheid der bekeer ende Genade; volgens de Grondftellingen in de beroemde Brieven van pihladelphus ,, en onzer uitmuntendjte Godgeleerden: door een Medelid en Beminnaar der Hervormde Kerk. Te -bekomen by verfcheiden Boekver koopers. In twee Stukken, het eerjte 2.02, het ander 219, bladzyden. Jn gr. 8vo. In de hitte des Gefchilvoerens, ten tyde als het GoaV geleerd Zamenftelzel onzer Nederlandijche Kerke wierdt ontworpen en vastgefteld , verviel men, zomtyds, in uiterften. Geen verftandig hedendaagsch Godgeleerde , hoe yverig de heerfchende gevoelens onzer Kerke toegedaan, zal dit ontkennen. Want wat toch is meer eisenaartig aan de natuure des dikmaals zwakken ftervefings, dan, onder het vervolgen van eenen vyand, nu en dan te ftruikelen. De zulken, met welke onze eerfte Hervormers te doen hadden, dreeven, veelal, Leer* Hellingen , welke hun voorkwamen eene hooggaande eri verdertlyke ftrydigheid met de Leere des Euangeliums in te fluiten. Moedig gingen zy dezelve te keer. Om met den vyand niets gemeens te hebben, vervielen ze, ongelukkig , nu en dan in tegengeftelde uiterften, en lieten zich uitdrukkingen ontvallen, die, naar het oordeel van een meer bedaard onderzoek, insgelyks aan bedenkelykheden onderhevig waren, 't Is hier uit, veelligt, onder; anderen, dat, in vervolg van tyd, onder de menigte der Hervormde Christenen, ontftaan zyn, verfcheiden overdreevene begrippen, over welker in ftand blyven, tot op den huidigen dag, onze ongenoemde Schryver klaagt, 't Zyn deeze , zyns oordeels , overdreevene begrippen , welke hy, in dit Gefchrift, zoekt te keer te gaan. Intusfchen is by ons, onder het doorbladeren van dit Werk, nu en dan, eenige twyfeling ontftaan , of de Schryver zyn oogmerk wel zal bereiken. 't Zyn de ongeleerden en eenvoudigen , welke hy inzonderheid j van hunne ^ Lf tt. 179a. «o, 13. O 0 Voor-  534 OVER 'SMERSCHES VERMOCEW vooroordeelen zoekt te rug te brengen. Maar 't zyn deeze lieden, veelal, welke met het aangenomen Zamenftelzel der Kerke driftigst zyn vooringenomen , en niet zo zeer gezonde redekavelingen of de gevoelens van hedendaagfcbe Godgeleerden, als de aloude uitftaande Formulieren en Geloofsbekentenisfen, als den waaren toetsfteen der Regtzinnigheid befcbouwen. Welke nu zyn de wapenen , met welke onze Schryver de dwaalenden, naar zyn begrip , van hunne overdreevene meeningen zoekt te rug te brengen ? Even die zelfde bewysredenen, welke by hen onder verdenking liggen, om dat zy dezelve , meermaalen , als ftrydig met de geëerbiedigde Oudheid , hebbeu hooren betigten. Met dit alles, en hoedanig ook iemand omtrent de onderwerpen , welke hier verhandeld worden, moge gezind zyn; dit zal ieder moeten erkennen, dat de Opfteller van dit Werk lof verdient, om zyne gemaatigde voordragt, en zyne onthouding van het geeven van kwaade naamen aan dezulken , die van hem verfchillen ; als mede, dat dezulken , welke niet in het fpoorbyster wanbegrip verkeeren , als of de Onfeilbaarheid het deel der vroegere geëerbiedigde Godgeleerden ware, hier nog al 't eeifen ander zullen aantreffen, 't welk hun derzelver uitfpraaken en beflisfing in herziening doet neemen, eer zy aan dezelven een ingewikkeld geloof mogen liaan. Vermits dit Gefchrift van te veel uitgebreidheid is (want, geheel te onregt noemt, de Schryver hetzelve, een Werkje, en een klein Gefchrift) om een doorloopend uittrekzel te gedoogen, zullen wy den hoofdzaaklyken inhoud, en ginds en elders 't een en ander, ter proeve mededeelen. In het eerfte Stuk, handelende over 'sMenfchen Vryheid, verdorvenheid en onvermogen, en over de bekeerende Genade: naa eenige algemeene aanmerkingen over deeze onderwerpen, doet de Schryver eene opgave van den ftaat des gefchils; volgens welke opgave de denkwyze der zulken,welke hy tragt in andere begrippen te brengen, hier op neder komt: Door den val van Adam zyn alle menfchen gevallen in eenen Haat van volftrekte onmagt, een natuurkundig gebrek der Zielsvermogens, 't welk niet dan door een fcheppend Alvermogen kan herfteld worden. Aan zommigen verleent God de genade der bekeeringe, door welke , in een oogenblik , een nieuw ieevend beginzel wordt ingeftort; zo dat de Mensch, in dat eerfte tydpunt, geheel lydelyk zy, en tot dit Werk gee-  EN QNVÉRMOÓEN IN DEN GODSDIENST. 53$ geene pooging toebrengen, noch hetzelve eénigzins kan wederftaan; doch naderhand uit dit beginzel werkzaam wordt. Deeze genade wordt aan zeer weinigen medegedeeld, en is voor alle anderen onverkrygbaar. Nogthans gefchiedt dit regtvaardig , dewyl de Mensch in Adartl deeze kragten moedwillig verloor , en God niet verpligt is dezelve weder te geeven. Het gevoelen, 't welk onze Schryver, in tegen ftelling daarvan, tragt te verdeedigen, luidt aldus, volgens zyne eigen woorden: j, Dat alle ,, Menfchen zedelyk verdorven zyn, en zonder Gods «, Woord en Geest onmogelyk tot een Christelyk Geloof „ en Bekeering kunnen gebragt worden. Doch dat deeze j, vernieuwende genade, onder het Euangelie, aan allen „ aangeboden, en langs eenen zekeren weg te verkrygen t, is ; zo dat de reden onzer onbekeerlykheid geenzius s, daarin te zoeken zy, dat God ons geen genade verj, pligt is, noch fchenken wil; maar dat elk in eigen pers, zoon deeze groote genade verwaarloost en verwerpt, „ door welke hy anderzins tot een waar Geloof en Zaligheid konde geraaken. Of, met veel kortere woorden; dat Jefus Christus zo wel tot bekeering, als vergeeving der zonden, aan allert welmeenend wordt aangebooden, en dus ook voor ieder verkrygbaar is." Ter ftaavinge van deeze Leere, en om de daarvan verfchillenden te keer te gaan , bedient zich onze Schryver van vier voornaame bewysredenen, welke in de byzonderheden ontvouwd , en nader worden aangedrongen. Hoofdzaakelyk komen dezelve hier op neder; dat 's Menfchen Verdorvenheid en Onvermogen niet in een natuurkundig of wezenlyk gebrek in onze Zielsvermogens beftaat, maar van eenen zedelyken aart is. Wyders, dat daarom de Bekeering, niet door eene wonderdaadige herfchepping en inftorting van een nieuw beginzel, maar op eene redelyke wyze door Gods Woord en Geest gefchiedt. Voorts , dat wy, onder het Euangelie, reeds eenige genade van Gods5 Woord en gemeenere invloeden van den Geest deelagtig zyn. Eindelyk, dat verdere genade, tot bekeering en een heilig leeven, aan elk wordt aangebooden , en niet onmogelyk te verkrygen is. Aan dit alles hegt de Schryver eenige algemeene bedenkingen , door welke het bovenftaande nader wordt aangedrongen. Vermits het niet llegts redeneeringen , maar vooral Schriftuurtexten zyn , op welke de andersdenkenden zich gronden , maakt onze Autheur ook voornaatnelyk zyrt O o s werk,  53°" OVER 'sMENSCHEN VERMOGEN werk, om het bewys, uit dezelve ontleend, te ontze* nuwen, door aan te toonen, dat de uitdrukkingen, welke s menfcnen volftrektej onmagt fchynen aan te kondigen , of in een figuurlyken zin moeten worden opgevat , of op den ftaat der Heidenfche Waereld en derzelver verregaande verdorvenheid moeten worden toege- Het tweede Stuk deezes Boekdeels is meer bepaalde-' lyk ingengt, ter aanwyzinge van de bronnen, uit welke de m.svattmgen, aangaande de boven verhandelde onderwerpen zyn voortgevloeid. Onder deeze bronnen telt onze Schryver, inzonderheid, verkeerde begrippen aangaande het Geloof, de Bekeering, en de Kerk; voons verkeerde u.tlegging van den Bybel; wyders eene fpoorbystere Wysbegeerte; vervolgens verkeerde Zamenftelzels van Godgeleerdheid; verder, Ketteryen; aan al het vvelk hy nog hegt eenige bykomende oorzaaken van verkeerd begrip, vooral by den gemeenen man vereeera Zie hier eenige algemeene Aanmerkingen , betreffende de bron van misvattmge, uit eene verkeerde uitlegg ng van den Bybel ontftaande. ""^SS1"* i. „ Zeer bekend (dus fchryft men hier) is die beklaaglyke Uitlegkunde waarby men, den eigenlyken Ietterzin verharende, overal eenen verborgenen ge&eStlyken wist op te delven, en dus alles van den Bybeldcon maaken, wat pen wilde. Maar hoe vreemd is het, dat men te gelyk in het tegengefteld uiterfte is vervallen, om zeer veelt 011eigenlyke fpreekwyzen, byna eigenlyk, op te neemen. In den Bybelftyl, worden meest alle geestlyke zaaken uitgedrukt met woorden van de lloflyke Waereld ontleend: deeze woorden eigenlyk op te vatten, zoude alle ongeremdheid te boven gaan. Men ziet het, met verbaasdheid, in de Transfubftantiatie, door die woorden, dat is myn hghaam, eigenlyk te neemen. „ Maar zouden 'er geene eenvoudigen in onze Kerk zyn die 111 de vernieuwing onder Gezindheden, als een geestlyke iransfubftantiatie ftellen, dat onze Ziel naar den fchyn, dezelfde blyvende, als' met S^wooriYpïï kens, 111 een oogenblik, in alle vermogens veranderd is; int die zelfde oorzaak , dat men de woorden van «! ioorte, leevendig worden, een nieuw hart, naar de letter veritaat. 2. „ Ontelbaare doolingen zyn ontrtaan uit een tweede zoorc van Uitlegging, welke alle woorden in den hoogst- mo-  EN ONVERMOGEN IN DEN GODSDIENST. 537 mogelyken nadruk doet fpreeken. Gods rechtvaardigheid is een oneindige zugt om alle Menfchen eeuwig te ftraffen; barmhartigheid, om allen eeuwig gelukkig te maaken; de dood is tydelyk, geestlyk en eeuwig; heil en gelukzaligheid is eeuwig in den hoogften trap; zegt de Schrift, dat wy verdorven zyn, het is, op alle bedenkelyke wyze en maate; -geeft God hulp en genade, het is een oneindig almagtig werk , waar door men, terftond, in een ftaat van onherroepelyke eeuwige Zaligheid komt. „ Dit kan men te regt noemen, eene oneindig overdreevene Godgeleerdheid: niet ongelyk aan een zanglluk, daar alle nooten, in den hoogstmooglyken toon, en presto worden uitgefchreeuwd. 3. „ Hier komt by, dat de meeste eenvoudigen niet weeten te onderfcheiden, tusfchen het Oostersch en Westersch taalgebruik, tusfchen den toenmaaligen en hedendaagfchen Kerkllaat. f"„ Wy zeggen , een Volk of Maatfchappy oprigten, in ftand brengen; de Bybelfchryvers, dat een Volk, of Gemeente, geteeld, gebooren,. gefchaapen wordt. Een eenvoudig Nederlander meent, volgens zyne" taal, dat hier een onb.egryplyke geboorte of fchepping moet plaats grypen, om een Lid deezer Maatfchappy te worden. ., De Apostels zoeken de Jooden en Heidens tot het Christendom te bekeeren ; nu denkt men, dat wy eenige jaaren Jooden en Heidens zyn, en dan tot het Christendom overgaan. „ Paulus , de Apostel der Heidenen , fchryft meest over de gefchillen der Jooden en Heidenen; een eenvoudige verbeeld zig, dat hy tegen Pelagius, tegen Arminius, of Luther fchreef. Men ziet ligt, dat dit de dikfte duisternis, en de wonderlykfte vooroordeelen, ten gevolge heeft. 4. „ Nog is 'er een groote misdag, in het leezen en uitleggen van Gods Woord, dat elke Gezindte eerst een regelmaat des Geloofs vormt; een fchakel van Waarheden, doorgaans van oude en onzekere herkomst , en dan alles in de Schrift naar die regelmaat uitlegt. „ Stel een Mensch, die, van jongs af, als een onfeilbaaren regel heeft aangenoomen , dat wy in het Christendom geheel dood zyn, en maar weinigen kunnen leevendig worden; het oog van zyn verftand is der wyze gevormd , dat hy geene andere Leer m alle Bybelbladen kan of wil ontdekken. Oo 3 „ 5- Van  538 OVER 'SMENSCHEN VERMOGEN OF ONVERMOGEN, ENZ, „ j. Van hier is het, dat, ieder Godsdienstgezindte, den Bybel in twee deelen verdeelt; het geen met haare regelmaat inftemt, is waarheid en bewys, het tweede deel beftaat in tegenwerpingen , welke men tegenl'preeken en wederleggen moet. Zouden niet veele eenvoudigen in dit begrip ftaan, dat een klein gedeelte der H. Schrift zuiver Gereformeerd is, handelende van onze elende en lydelyke bekeering; maar dat het grootfte deel deezer Boeken fpreekende van een doodlyk geloof, en de geheele Zedekunde , tot de ganfche Christelvke Kerk , min of meer Armimaansch is , het welk zy met tegenzin leezen , het geen wy in onze Godgeleerdheid overflaau, of, zo goed als wy kunnen, wederipreeken en beftryden moeteji." Over den geestelyken Stand. Zo gy immer het Zout deiaarde zyt, dan kan, gelooft my, de Waereld u noch miskennen noch ontbeeren. Naar het Hoogduitsch van c. t. sangerhausen. Te Gouda by M. van Loouik en Comp. 1792. 30 bladz. in gr. 8vo. „ Tn eenen tyd, waarin zommige verdwaalde Schryvers de „ JL Waereld willen overreden , om den Geestlyken Stand, „ als eenen nutteloozen en gevaarlyken Stand, af te fchaf,, fen, ia even denzelfden tyd wenfchen anderen , dat „ men aan denzelven zyn verlooren aanzien wederom ,, moge geven." Met deze woorden begint de weldenkende Schryver dit uitmuntend boekje, het welk voornaamlyk ingerigt is, om te onderzoeken, of het raadzaam, noodzaaklyk, en mogelyk zy, dat de wenfchen der laatstgenoemden vervuld worden. Hy overweegt eerst, of, en in hoe verre, die uitforaak gegrond zy , dat de geestelyke ftand in dezen tyd zyn aanzien verlooren hebbe. Indien men van waare eer en regtmaatig aanzien fpreekt, dan zyn de klachten over dit verlies zekerlyk ongegrond. De geestelyke ftand is, en blyft nog altyd, in de oogen van elk redefyk denkenden die nuttige , die onöntbeerlyke , en eerwaardige Stand die hy eertyds was. Het ontbreekt hem nog niet aart mannen, die aan hunnen Stand eer aandoen. Zederd dat de Godgeleerdheid op Exegefe en Critiek , op. de Gefchiedenis en Wysbegeerte , gegrond is, zederd dat een aantal Leden van den geestelyken ftand, door de uitbreiding van den kring hunner kundigheden en oefeningen, aan  C. F. SANGERHAUSEN, OVER öEW CEESTELYKEN STAND. 539 aan de Waereld nuttiger zyn geworden , kan deze Stand onmogelyk in waare achting verloren hebben. Men moest Ser vermoeden, dat hy zelfs daarby gewonnen hadt, indien men zulks niet reeds uit ondervinding wist. In wdk opzicht kan men dan met regt zeggen dat het aanzien van den geestelyken ,ftand gedaald is? ... Verdweenen is de glans van onfeilbaarheid , vervlo" r de dLpkring van heiligheid die eertyds den " feestdvken omringdef By deszelfs befchouwing zoekt " fe Waere?d naar verftand" en bekwaamheid naar oor" deel e»deugdzaamheid, zonder op deszelfs handen te S' letten of hy ook wel de Sleutels en den Zegen des " Hemels daarin hebbe, of niet, Zy houdt zich gerech*' riïd om te mogen onderzoeken , wat ze hoort , te " ofloóven wat ze gevoelt, en te verwerpen, wat met " KarronaeSding itrydt overtuigd, dat de Kantzei " niet voo"r dwalingen , en de Myter, of het geestelyk " gewaad, niet voor gebreken befcherme; kortom, zy " ferbiedigt den geestelyken niet, om dat hy zulks is, " S om dat hy waardig is, zulks te zyn De ge" voben daarvan zyn zonneklaar. De geestelyke behield " zedfrd dien tyd Hechts nog de zielzorge , doch niet " meer de heerichappy over het geweeten. Men houdt " hem voor geenen buitengewoonen , maar voor eenen " Sdelyken* afgezant der Godheid, die van zyne zen" Sng geene andere geloofsbrieven te vertoonen heelt, " dan zyne kennis en deugd. Men meent de waarheid " ook van Leeken te kunnen hooren , en uii de Schnf" fen der Wysgeeren even zo gemaklyk ftichtmg te " vinden, als in de openbaare Leerredenen. De wae" reldlvkê Overheid heeft het veld langzaamerhand we" der in bezit genomen , waar uit de geesteb/kheid in ' voorgaande tyden dezelve wist te weeren. Zedert dat " men overtuigd is, dat de kunst van wel te fterven, » S anders zy , dan de kunst van te vooren wel te " leven zedert dien tyd hebben de bezoeken dergeest" lvken' en door deze de invloed op de huisgezinnen, V T inkomften, de gerieflykheden, en inzonderheid die " zekere bygeloovige ^uiterlyke eerbied veel verloren " waarbv dit geenln zich fteeds het best bevonden , weken het gemaklyker viel, eere te genieten, dan ze zelf "Na Tuf nauwkeurig bepaald te hebben; in welk opzicht eigenlyk het aanzien van den geestelyken ftand gedaald  S*9 c. f. sancerhausen' zy, fpoort hy de bronnen van dit verfchvn7Pl «*. beweert, op goede gronden, dat de OpklaK rt?' 60 'TvSd°°Tak d« daalfaK van oft uitey[ Jyaldien het natuurlyk was (>gt hy), dat dTwS re d de voorwerpen immer meer in hun waar diS .belehouwde, dat het geloof aan de onfeilbaarheid0 en S zo wafn'e^ magt V3n df, ^stelyken tod'verte 4lvk° Se »LT7° "atuur)yk> dat deszelfs ontzag bn^hl "?ede,weS zonk. Dit was even zo min wonder? baai lyk, dan het tegendeel daarvan veeleer een Sr zou geweest zyn By elke Natie rees of daa 'de dit onï zag iteeds met derzelver verlichting Tnm 1 «1; therfche [en van het Gereformeerde] Pansdom » Hy toont vervolgens overtuigend, en op eene wv7P die door een ieder verdient gelezen te worden H« n i' JSSf S2.B0Cb de,Waerdd by de" d""ng van" het hehS Fn f- g -V°°r Seeste,y' overleed in den jaare 1670 te Ellerthon in Torkshire, zekeren henry jenkins: deeze man was , by den flag te Flowdenfield, in 1513, den 0 Sept. voorgevallen, 12 jaaren oud geweest, en heeft dus 169 jaaren geleefd. Het bleek uit de Registers der Kancelaaryen, en van andere Gerechtshoven, dat hy, zedert 140 jaaren, voor dezelve getuigenisfen en ook ééden afgelegd hadt : hy was een Visfcher, en men wist dat hy nog dikwils over de ftroomen gezwommen hadt, toen hy reeds meer dan 100 jaaren oud was. „ Het tweede onwraakbaar voorbeeld levert ons mede het nabuurig Engeland, inden perfoon van thomas parr, een armen Landman in Shropshire. Van denzelven wordt, insgelyks in de Philof. TransaSt. No. 44, en baddam's, Mem. Vol. I. p. 164 bericht, dat hy onder de Régeering van tien Vorften, te weeten van den tyd van eduard den IV , tot die van karel den I, heeft geleefd. Hy was gebooren in 1483. In zyn 12 ofte jaar was hy getrouwd met eene Weduwe, volgens welker bekentenis , hy haar nog twaalf jaaren lang, dus tot den «uderdom van 13» jaa-  54$ VERVOLG jaaren toe , de plicht van een' man beweezen hadt Tot ih zyn i3ofte jaar, hadr hy ook nog allen arbeid'in het huis waargenomen , en zelfs gedorscht : eindelyk brast hem de Hertog van arundel naar Londen, alwaar hv ni den ouderdom van 152 jaaren en 9 maanden, is ge' itorven. Eenige jaaren vóór zyn dood begaven hem tw^f'Cht Spugen » niaar zyn gehoor en verftand bleeven goed. Alle zyne inwendige deelen wierden bv de ontleeding gezond bevonden, zo dat hy, volgens het oordeel der Geneesheeren, nog langer hadt kunnen leeyen, indien hy niet van lucht en leevenswyze was veranderd. Men vindt zyn grafplaats en graffchrift in de AbdyKerk te JVestmunfier. J „ De Heer m. alberti bericht, in zyne Brieven over Engeland, uit harley, Mifcellanies, B. C. n. 8, dat in den jaare 1643 , eenen thomas damme , te Minshall', in Engeland, i55 jaaren oud geworden is: dit ftaat nier alleen uitgehouwen op deszelfs Graffteen aldaar, maar is ook aangetekend in het Kerkenboek van die plaats, en met de ondertekening van verfcheiden getuigen bevesPiiLrZZruDeAd?e .Schryver gewaagt ook, uit hoocks, Philojophifche Ondervindingen , van eene Vrouw welke eemgen tyd geleeden, in het Graaffchap Cornwall, in het I54ite jaar haares ouderdoms was overleden. „ De Heer d. richardson gedenkt in zyne Natural History of North - Bierley, te vinden in baddam's, Memoirs, Vol. VI. p. 41, en in de Philof. Transati. No. 337 , van twee Zusters , welke te North-Bierley in Torksnire twee jaaren na elkander overleden zyn, waarvan de eene 107, en de andere 140, jaaren geleefd had. „In 1572 overleed, te Brislington, in 't .Graaffchap Sommerjet, niet verre van Bristol, thomas newman die iiitwyzens zyn aldaar voorhanden zynde Graffchrift i de' vergetelheid r."/06"^6?' "? d?2 jaare I788»in één der herbergen van J *'de honderdfie verjaaring der omwentelifg vierde door welke jacobus de II van den Throon wierd verdreeven, was er een perfoon tegenwoordig, Te deeze gcbeurdtenis nog heugde, als zynde toen uf aaren oud! u yoS^dieStJdS Zyn Verblyfin het Fraascn Hosph a in Oldjtreet-road, waarin, in 't genoemde jaar 1788 tien ^ïïïïE:^mdtïdom>zamen v<*£*'>™ „ In de maand Maart 1780, leefde op het doroiV Pm neur, ,n 't Graaffchap Cumberland, een gemeen Seider elïnSret;renLIAr -MARSHAL^ Ween reitndKe'teuapper , toen 116 jaaren oud, en nog da^elvks rvn-. gewoone bezigheden 'waarneemende 3 Sgelykfte Bul cram m Ierland eenen derbwt kennedV f oud oS jaaren Volgens andere berichten van de maand Augustus des genoemden jaars, woonde, digt by Cork in Ierlandl zekeien owen martin; en te Augton-Lake, in Schotland, eenen mathew tait, beide nog6 fterk en gezond, hoe wel de eerfte ,n een ouderdom van „o, de laatfte m die van 120, jaaren. Volgens berichten uit Portugal, leefde in dit zelfde jaar te Maxapaon eene Vrouw , die reeds 1151 jaaren bereikt hadde, nog zeer fterk was, en een vast geheugen hadt. ' „In Frankryk werdt, in Oéroberi78Q, zekere jean tacob, gebooren den 10 Oétober röoc, , te Sorbin in 't Tranche Comte aan den Koning geprefenteerd , die hem een jaarwedde van -00 livres toeleide. Hy verfcheen ook den 23 der genoemde maand , voor de Nationaaie Vergadering , en gaf aldaar zyn Doopcedul over, welke voorgeleezen wierd ; zynde deeze grysaart toen iao jaaren oud, en is kort daar na, te weeten op den 29 Januarï 1790, m den ouderdom van 120 jaareii, a maanden en 28 dagen, overleeden. 1 m» J? dorP ^Idborough, in 3W;z>e, leefde nog inde maand Maart 1790 jonathan hartop , gebooren i„ 1653 , en dus r37 jaaren oud. Hy hadt vyf Vrouwen ren en tS* ^"i f0*, ■ ",°g 7 kinderen> 26 kleinkinderen, en 140 agter - kleinkinderen, van hem in 't leeven Hy kon zonder bril leezen, en hadt de voorige Kerstyd nog een wandeling gedaan van negen Engelfche my en, om by een zyner agter - kleinkinderen het middagmaal te nee-  OP CHOMEL's WOORDENBOEK. 551 neemen. Deeze man was altyd .^^jfiSL iiccuicü. o-ebruikte geen anderen drank, dan ment. 311 bBehïvïd °h?venfcïn«êB, vinden wy nog de volgende ^rbti&Tvïn^emeene Langleevenheid, in deeze laatere tyden^ Ouderdom. Woonpl. geuorv. * «««vptT isa jaaren. Killingworth. 1656 jamks ecleston. IJ| Z^LptOn. l7o6 johnbales. TrioM/a/ I764 simon sack. 141 jEn/cAedg in jan franken. "5 OvirV^. thomas winslow. I46 «g*- Ï|SS 3> sagor. Tortor*. F. coNFisT. is» JVflB*ry*. 1769 francois bons. 121 jarln„/ T770 Gravin van desmond. 14» lerland- 1?7° james sands. 14°? Staffordshire. Zyne Vrouw. "oi C. drakenborgh. -4* Ctofere. james taylor. I08 Schotland. — james lawren6e. 14° - . Een Edelman hoiiel. 124 °ud Conjtanti- now , 111 Kolhynien. ——. jan harbes. 105 Winterswykin J t Graaffchap Zutphen. i787 maria van chapelet. in Croonftad in Rusland. 1789 manuel alvaro. in Lisfabon. Een Vrouw. 116 Lamigo m Por¬ tugal. •—- Pp % SE»  55* VERVOLG Naamen. Ouderdom. Woonpl. geftorv. benedict, peregra. 107 jaaren. VolhenainPor- Juffrouw smiths. i05 Si — edward menemon. i iq Donoegmore in Ierland. 1700 anthony noble. 115 Ierland. — M. SUPPLE. „4 Kerry jn Itfm land. ——« h. lievellen. 115 Lean-Cerdwal- lard in Wales. ■ FRANCIS BURTON. 107 BllHOll. BRIDGET SCAVER. 108 Dublin. — davis, Predikaiit. 105 Hereford. mary burke. I05 Londen. hannah JENKi i04 Sutton. jan MICHIELS. ÏOi 's Hage. —-1 sixtus petr^eus. 105 Wytgaard in Friesland. 1791 william billings. 122 Tanfield. ,, Dat de meeste deezer voorbeelden uit 'Engeland, Schotland en Ierland, ontleend zyn , is geenzints een bewys. dat eene buitengemeene Langleevenheid aldaar minder zeldzaam is dan in andere Landen ; maar bevvyst alleenlyk dat de Engelfche Natie , over 't algemeen, veel opmerkzaamer is , om diergelyke omftandigheden zorgvuldig aan te tekenen, en door gepaste middelen wereldkundig te maaken. Men zou de lyst van zodanige perfoonen die, wat hunne Langleevenheid aanbetreft, in de algemeene orde der natuur, als het ware eene uitzondering maaken zelfs met voorbeelden uit ons Vaderland , zeer aanmer! kelyk vergrooten kunnen , indien de bewyzen daar voor niet al veel verfpreid waren. „ Intusfchen blykt, uit de .aangehaalde voorbeelden ten vollen, dat eene ongemeene Langleevenheid in deeze en de voonge eeuw, misfchien nog niet veel zeldzaamer is dan voor twintig of dertig en meer eeuwen. Veele menfchen zouden waarfchynlyk een' veel hoogeren leeftyd bereiken kunnen, indien zy hunne dagen door eene onmaatige leevenswyze niet verkortten , en zich minder door hevige driften en hartstochten lieten overheerfchen. Zo als de zaaken thans zyn, is het zeker, dat, onder eenige duizend mentenen, met üegts één boven de honderd jaaren komt, maar dat  op chomel's woordenboek. 553 dat ook, onder millioenen, eenigen hunnen ouderdom nog veel hooger brengen. „ Het is diensvolgens niet geheel onmo.oglyk, om 150, 16c, tot 170 jaaren oud te worden. Van hen, die gezegd worden 180. en 200 jaaren bereikt te hebben, ontbreeken zekere en geloofwaardige bewyzen. Tegen de mooglykheid daarvan kan men egter niets met grond inbrengen. Sehier alle voorbeelden van zulke Langletvende Grysaarts zyn onder de Landlieden, en gedeeltelyk onder de Inwoonders van hooge en bergachtige ftreeken, gevonden. Men zoekt de oorzaak daar van, in de eerjte plaats, in de gezuiverde lucht; en, ten tweeden, in de werkzaamheid en maatigheid. Deeze is egter , volgens myn begrip, ook wel, ten derden, in het vastere geitel des lig. haams, te zamen met de twee eerstgenoemde oorzaaken, te zoeken ; nadien anders de geenen die 110 , 120 en meer, jaaren bereiken, onder de Landlieden,welke op zodanige wyze , te weeteu , maatig en werkzaam, leeven, menigvuldiger zyn moesten , dan ze in de daad zyn. De honderdjaarigen zyn egter , zo wel onder de Landbewoonderen, als onder de Stedelingen, als eene zeldzaamheid aan te merken. Buiten tegenfpraak is de zuiverder landlucht, gepaard met de arbeid en maatigheid der eerstgenoemde , oorzaak , dat ze gemeenlyk ouder worden dan de Inwoonderen der Steden, gelyk de Sterflysten zulks bewyzen; maar tot eene Langleevenheid van 100 en van 150 jaaren behoort nog vry meer. Deeze laatlte is nergens anders in te zoeken, dan in het fterker en duurzaamer geitel des üghaams , waar mede nogthans ook de maatigheid in het genot van fpyze , en werkzaamheid, moet gepaard gaan; dewyl, zonder dien, zelfs het Iterklte lighaam, ras kan vernietigd worden." Gedenkfchriften , betreklyk tot het Kweelfchool voor de Zeevaart. Te Amjierdam, 1791. In gr. Uvo. Te bekomen in het Kweekfchool te Amfterda,m. Is 'er eene Stichting in ons Land , die by uitftek den dikwyls zo kwistig gebruikten bynaam van Vaderlands ch mag draagen , het is de Kweekfchool tot de Zeevaart, voortgefprooten uit het Vaderlandsch Fonds, ter aanmoediPp 3  £54 GEDENKSCHRIFTEN ging van 's Landt Zeedienst., naa den altoos gedenkwaar» digen Doggerbankfchen Zeejlag, opgerigt. Van den aanleg, voortgang, en inltandhouding, deezer Stichtinge, boven allen lof verheven , hebben wy hier en daar verltrooide Berigten ontvangen; het volledigfte, 't geen wy tot hier toe deswegens aantroffen, was eene Korte Schets van den Oorfpmig en den tegenwoordigen Staat van het Kweekfchool voor de Zeevaart , benevens een Uittrekzel uit het laatstgedaane openbaar Verflag van het Bejtuur. over die Stichting, in de Algem. Kunst- en Letterbode (*). Dan thans hebben Heeren Commisfarisfen een Stuk , den opgegeeven Tytel voerende , ten gefchenke gezonden aan alle Inteken aaren op het Vaierlandsch Fonds ter aanmoediging van 's Lands Zeedienst , en 't welk voor rekening van het Kweekfchool gedrukt, en in het zelve te bekomen is; bevattende: Het Publiek verflag, voorgeleezen in het Atheneum Illujtre, den 21 Maart 1791,' by de jaarlykfche Rekenfchap van den ftaat van zaaken gegeeven; ftrekkende, om allen , die dezelve met hunne tegenwoordigheid vereerden , zo wel de voorfpoeden als tegenfpoeden der Stichtinge , zo wel den goeden uitflag van veele hunner verrigtingen, als de hinderpaalen, welke zy ontmoetten, bekend te maaken. De geheele Hoofdfom. voor het algemeene Fonds, bedroeg eene fomma van ƒ 196150, en was dezelve dit jaar met 4000 Guldens vermeerderd; naamlyk met 1000 Guldens te Haarlem voor het Weduwen Fonds, en metƒ3000 te Amfterdam voor het Kweekfchool, welke fomme zy geoordeeld hadden uit de gezanaenlyke inkomften tc moeten bezuinigen. Overneemenswaardig oordeelen wy de taal der Commisfarisfen , ten flot van de openlegging hunner Financien: „ Wy kunnen voor u , myne Heeren ! de onaangenaame „ gewaarwording niet verbergen, welke wy by het ver„ gelyken van meer dan eene post der ontvangene pen„ ningen met dezelfde posten in voorige jaaren onder„ vonden hebben ; wy oordeelen onze bekommering over „ dezelve in uwen boezem te moeten uitflorten , en van „ u de noodige hulpmiddelen te moeten zoeken , en te kunnen verwagten. ,, Inliet laatst voorgaand jaar, zyn wy, even weinig als „ in het jaar te vooren, met eenig Legaat begunftigd ge- wor- (*) IV D. bl. 105, enz.  WEGENS HET KWEEKSCHOOL DER ZEEVAART. 55| worden; daar wy in de voorige jaaren 'er altoos eeni„ ge en zomtyds aanmerkelyke ontvangen hebben (*); doch wy hoopen, dat 'er, onder het groot getal ryke „ of welgezeete Nederlanders, nog verfcheiden zullen ge- vonden worden, die by hunne uiterlte wille dit Ge„ fticht zullen bedenken, of reeds bedagt hebben, en 't „ zelve, by hunne verfcheiding, welke wy wenfchen, dat „ niet dan in een gryzen ouderdom moge voorvallen, door „ milde giften zullen onderfteunen. ,, Eene tweede zaak, die ons bedroeft , is de vermin,, dering der jaarlykfche Donatiën voor het Kweekfchool. j, Deeze hebben, in het voorgaand jaar, Hechts ƒ 6492 op„ gebragt, daar zy in 1789 nog ƒ Ó727, in 1788 nog „ƒ7642, in 1787 nog ƒ 7750 bedroegen, zonder de bui„ tengemeene gifte van ƒ 4000 ons dat jaar door den nu „ wylen Heer ameshof gefchonken, 'er by te rekenen, en in 1786 tot ƒ 9000 geloopen zyn. Vergunt ons dan, ,, myne Heeren , dat wy uwe medewerking tot het in ,. ftand houden van dit Gelticht, op het nadrukkelykst, * verzoeken; dat wy met allen ernst de milddaadige Ne" derlanders , die tot nu toe niets voor het Kweekfchool bygebragt hebben, bidden iu 't vervolg ook, ten be, hoeve van dit Gelticht , jaarlyks iets van het hunne te fchenken; daar het uit dergelyke Donatiën is, dat t, wy een goed gedeelte van onze uitgaven moeten " goedmaaken , en vooral, daar de Hollandfche Natie ',l altoos den roem moet kuunen behouden van dit Ge„ lticht door haare milde giften tot ftand te hebben ge' bragt, en het door de voörtduuring van dezelfde mild" daadigheid te onderhouden ;. ook hebben wy het ge,1 noegen, zo dikwerf wy aanzienlyke Vreemdelingen in ' het bezigtigen van dit Gelticht begeleiden , de verwondering derzelven, ook wel byzonder hier over, te be" merken , dat een Gelticht van dien aart zynen oor„ fprong geheel, en zyne inftandhouding meest al, aan ' Particulieren verfchuldigd is (f), en hun eenpaarig hoo- ren (*) Men zie, wegens de! Legaten en Donatiën , zo aan het Weduwen Fonds, als aan het Kweekfchool, het Berigt, bl. 82 en 98. (f) In het Bericht leezen wy des betreffende, bl. 102, deeze aanmerking : „ Het zal byna altoos iets onbegrypelyks blyven, „ hoe een Inftituut van 't welk, voor verre het grootfte gedeelte , alle de kosten, door particuliere Ingezetenen deezer RePp 4 » Pu*  55" GEDENKSCHRIFTEN „ ren getuigen nimmer iets van dien aart, op dien voet, M aangetroffen te hebben, en der Hollanderen zugt voor ,, het algemeen belang op dit ftuk niet genoeg te kun„ nen^pryzen. Wy dan ook, wy moeten niet alleen ,, wenfchen, maar ook zorgen, dat die roem, in zynen „ vollen glans, blyve praaien. „ Uit de fomme van 4800 Guldens, die wy uit Indien ontvangen hebben , ziet gy, myne Heeren! dat onze ,, Begunftigers uit die Gewesten ons niet vergeeten; doch „ ook die fomme is ver beneden die van 7266 Guldens, „ welke wy in 1787, beneden die van 6030 Guldens, welke „ wy in 1788, en vooral beneden die van. 12080 Gul„ dens , welke wy in 1789 , van wegens gemelde Be„ gunltigers van dit Gelticht in Indien, hebben geïncas„ léerd. Denkt echter niet , dat de yver van dee- ze onze Vrienden verflaauwt; want, boven de ƒ4800 j welke wy in 't laatst verloopen jaar in gelde .ontvan„ gen hebben , zyn wy aan de goedgunftige medewer-" 5,, king onzer Mede - Commisfarisfen in Indien eene As„ fignatie van ƒ 6000 verfchuldigd , welke zy ons, by hunne Misfive van den 20 Eeb. 1790, gezonden heb„ ben, en die wy naa de Verkooping, welke de O. L C. in 't Voorjaar houden zal , zullen ontvangen. Deeze Asfignatie nu bedraagt het beloop der fouruis„ fementen zedert het afzenden der laatfte Asfignatie, „ in de Indien verzameld: eene fomme, welke onze Vrien- den ons niet ontveinzen , dat hunne verwagtiug heeft „ overtroffen, daar zy ƒ 48000. hadden byeen verzameld , „ tot het oprichten van een Gelticht voor arme en be?," hoeftige Pennistin, en boven dien nog jaarlyks eene aan«! „ publiek gedraagen zyn , en nog gedraagen worden ; niet „ alleen tot den Raat, in weiken het zich thans bevindt, ge„ bragt is; maar dat Commisfarisfen, daar en boven , in min. der dan tien jaaren tyds , naa aftrek van alle onkosten aan Gratificatiën , of tot onderhoud van het Kweekfchool voo» de Zeevaart bedeed , welke gezamenlyk circa twee •Tonnen „ Gouds uitmaaken , nog een Capüaal van eene byna gelyke „ waarde hebben kunnen overhouden en aanleggen. Waarlyk „ eene yerbaazende fomme ! als men overweegt , dat alleen „ door onze Landgenooten , zo hier te Lande "als in Indien, ,, in dien tyd, eene fomme van ongeveer drie Tonnen Schats, ^en behoeve van dit Fonds, is opgebragt."  WEGENS HET KWEEKSCHOOL DER ZEEVAART. Sjf$ i aanzienlyke verzameling doen , tot fSet op Samarang ; opgerichte Marine - School. Indien echter temand hier uitmogt opmaaken, dat het om die reden te vreezen ftaat dat wy in 't vervolg, niet tegenftaande de waar"lyk pryswaardige en voorbeeldige yver van onze Be3 gunlgers in Indien, misfchien nog geringer Subfidien uit die Gewesten zullen ontvangen; een gemis, dat dit " Gelticht aanmerkelyk zou drukken; zullen wy antwoorden , reeds zo veele blyken van Goedgunftigheid uit '! /ndt?» bekomen te hebben , dat wy aan de volduunng van dezelve niet kunnen twyfelen; en dat wy ons met reden durven vleijen, dat de Ingezetenen van Nederland, !! in alle gevallen, een gemis van dien aart door eene , vermeerdering van yver en milddaadigheid altoos zullen !, vergoeden, en veelligt voorkomen." Voorts geeven Commisfarisfen verantwoording van hun gedrag als Beftuurders , en vestigen de aandagt op het getal hunner Voedfterlingen: dit getal was aanvanglyk !o in het tweede jaar 100, en in het derde tot 150 vermeerderd ; welk getal van 150 zy oordeelen thans noch te kunnen noeh te moeten vergrooten —-- op hunne Aanneeming, op hunne Opvoeding, hunne Uitzending, ■ op hunne Bekwaamheden, en de Dienjten, die dezelve reeds aan den Lande, en aan de O. I. C.,gedaan hebben, en aan de commercieerende Zeevaart , insgelyks zouden hebben kunnen doen , zo niet een zamenloop van omftandigheden aqlks hadt belet. Wy kunnen in dit verflag met treeden, en niets anders doen dan het ter leezinge in de Gedenkschriften zelve aan te pryzen. Alleen mogen wy niet verzwygen twee allerfpreekendfte voorbeelden van gedaane dieniten. welke in deezer voege vermeld worden: „ Wy hebbenu, myne Heeren ! van de kundigheden des oudften guevenstein gefprooken, zo. wel als van dienften, die . hv aan de Compagnie op zyne Reis beweezen heeft, ' door het beftek,uit eenige belangryke Waarneemingen yan Lengte te verbeteren, en de waare plaats daar het 6clnp zich°, naa veel fukkelen, ftilte en tegenwinden, bevondt, " te bepaalen, en de Reis rustig te kunnen voortzetten, zo als u nog nader uit deeze Kaart zal kunnen blyken, " welke wy de eer hebben voor u open te leggen, inans hebben wy zyn Journaal in het breede kunnen nagaan, " en ons door ons zeiven overtuigen, hoe veel die ichoo" ne, veelvuldige en verfchillende, Waarneemingen , tot '* » ° Pp 5 »> vew  53$ GEDENKSCHRIFTEN „ veiligheid van'zyne Reis hebben uxnbrm m ,~ 3, Ffom, te bevinden, en dezelve gepaslèerd te Zv „ onze orevenstein , die, dooi iyne Obilrvatkn de 3, misgisfing van het bellek reeds kende, nL l^r „jeemiEg van Maan s en Zons l&^t^Sl „ dezelve, en hield rustig (taande dat men zich bedmof " ten hVt Fikn V Cl V6rre Van reeds IQ4 «nylen beoos„ ten nu Liland Corvo te zyn , 'en 7 bewLstêti her7p|Vi» " IT^Ztè^* rP wat opziLs bLÏef tot „ aat te juistheid daar van, daar naa, door allen erkend ? Sj^Sk^' P£rst dü,'^er' ? <* S mlS „ zeer duidt lyk den Berg van het Eiland Corvo, 7 mvlen " " ï£t, ^Ch!p ' Zaff' ~ ls het verbeteren van eene" " U SS? n lyï£ ms^S van geen weezenlyken d ens?? „ Herdenkt Hechts , myne Heeren ! wat 'er 7ou hebben " *1 Ck h3dt voort^vaaren ; kat het oog op deeze Ü door grevenstein zelve getekende Kaart, en de thans „ overgeleverde Memorie, en oordeelt !_ Wv7V» verheugd geweest, te verneemen , dat gemelde Lol? ?? ]»f' .^duurende zyn verblyf 0p Java, dóofdeünlS „ bettellmg van den Hoogedelen Heer Gouverneur Gen S „ £two-, en van de ïvfede-CommisfanMèn over dit S « ^& Hemget tyd in het Marine-School te W -„ ra»g heeft doorgebragr. Ls het nagaan der manier op „ welke men de Jongelingen aldaar onderwysr, hem zeer " v00.r;1e5,,?/ew««t wy zyn ook verzekerd , dat zva „ verblyf aldaar, en het mededeelen zyner kuudishedS • „ daar veel nuts gedaan heeft. 'uuwgneaeH^ ''ed^a^eS^en nnTfÏEM heeft zkh ook "^tintend » gf,?agen ? en^£.d.e te rug re>s, tot aan de Kaap, toen fen^a."dere Üffic,e™ 2^k waren , het Schip ?» de 0ffic'er ^commandeerd: en nog verder, op de hooe „ te van de Flaamfche Eilanden , toen insge vks de rf „ pitem en alle de overige, Officiereii? ziek Sen, alleïn » niet  VTECENS HET KWEEKSCHOOL DER ZEEVAART. „ met den Luitenant, het Schip, volgens ontvangen be" vel, midden door de blinde en- andere klippen ge- " VoSs ontmoeten wy in deeze- Gedenkfchriften een breed, voerig berigt van den eerften aanleg der Kweekfchoole, zints den tyd dat de Heer gulielmus titsingh, m den jaare 1780, den eerften fpoorflag daartoe gaf, in zvne Bedenkingen over de fchaarsheid van Zeevaarend Volk in 't gemeen, en het verval onzer Nationaaie meevaart in t byzonder, tot den verderen voortgang van het Vaderlands Fonds ter aanmoediging van 'x Lands Zeedienst^, naa oen Dogserbankfchen Slag, in 't volgend jaar , t geen de Moeder der Kweekfchoole mag heeten ; door eene onderfteuning uit Indie aangemoedigd, kwam dezelve tot ltano. Wat van 's Lands en Stads wege , van de ü. 1. Maatfchappy, van de Kooplieden en Zeehandelaaren, alsmede van byzondere Perfoonen, daar aan toegebragt is, kan men hier te zyner voldoeninge by den anderen vinden ;< ais mede de vervaardiging van het Gebouw; met de Benoodigdheden tot in- en uitwendige Cieraaden , meest Gefchenken van edelmoedige Deelneemers in dit Vaderlandsch Gelticnt, wier Naamen, met welverdienden lol , vermeld worden. . Wyders ftelt het ons voor oogen de Huishouding en het Onderwys der Kweekelingen. Hoe, met eene hoogstpryslyke verdraagzaamheid, gehandeld wordt, omtrent liet leeren der Godsdienftige Waarheden , zonder onderfcheid van Gezindheden,- hoe men byzonder let op het Zedelyk gedrag der hier vertrouwde Jongelingen ; voor hunne gezondheid zorg draagt , en in ziekte byltand biedt ; wat omtrent hunne Uitrustingen wordt in agt genomen. , Het getal der Kweekelingen , welke uit- het kweek„ fchool, zedert de Maand Ocfober 1786, na Zee gezonden „ zyn, bedroeg, op den 3 Dec. 1791, reeds 168 Koppen; ' onder welken 93 hunne tweede of derde, of ook vierde reis gedaan hebben , of thans doen; zo dat het getal der ' Uitrustingen 261 bedraagt. . Agter dit Berigt zyn omftandige Bylaagen te vinden, dienende tot nadere opheldering van daar 111 aangeitipte byzonderheden, als Generaale Rekeningen van den beginne tot het jaar 1789 ingeflooten , terwyl die van 1789 tot 1790, in 't verflag voor 1791 , te vinden is. —— Len Reglement op het Beftuur van het Kweekfchool. Een Inftruftie voör den Commandeur over 't zelve. Voor den  5Ö0 GEDENKSCHR. WEGENS HET KWEEKSCH. DER ZEEVAART, den Bootsman ; voor den Bottelier voor den Kok ^-.ten Reglement omtrent de Schafting. Ken In ftruche voor den Leermeester in de Cyf'er- Wis- aa ss2* vaartkunde. Rapport wegens de bekwaamheden en gemaakte vorderingen der Jongelingen, _ £en Sru " tie voor den Onder-Chirurgyn, U. Een Ar vkeEf voor de Kweekelingen. — Ettelyke Gebeden * en gebruike der Kweekelingen. — Een Verbandichrift doot" de Ouders of Voogden, by het aanneemen van hunne Kinderen, of Pupillen, in het Kweekfchool vooi de zëe! vaart , te ondertekenen. En wordt alles beflooten met een Naamlyst der Commisfarisfen over het Vader? ÏÏd/rr H«"ff' t£- aaiimoed»gi"g van 's Lands Zeedienst, zedert deszelfs opngting in den Jaare 1781. ' Wy durven niet twyfelen, of deeze Gedenkfchriften, met ZZfr "aauwke"78heids opgefteld, zullen, overeenkom, Itigmet den wensch van Commisfarisfen, in hunnen Brie"clnZ dC Ge^henk^^'«Plaare„, „ % goedkeuring der „ Ontvangeren verd-enen , en ,deu yver van alle Neder,. tenderen opwekken, om het hunne tot Inftaudhoudingu „ Uitbreiding en Volmaaking, van dat Gelticht toe te bren- gen. In die hoope pryzen wy dezelve aan, en heb. ben er te breeder van gewaagd, om onze Leezeren te 011- derrigteii , wat zy 'er al in kunnen aantreffen, Ou- ders, Voogden , die hunne Kinderen hier gaarne befteld ot bezorgd zagen, kunnen, door het leezen deezer Gedenk, fchritten en het raadpleegen der Bylaagen, de noodige kundigheden ópdoen omtrent 't geen zy te verrigten en wat zy van deeze Inftelling voor hunne Kinderen, of Pupillen, te vvagten hebben, f Beknopte Gefchiedenis der Franfche Staatsomwenteling, door j. p. rabaud. Uit het Fransch vertaald. Arcierd met zes Konstplaaten, naar de tekening van den Heer moreau , en ophelderende Aanmerkingen der Vertaaier s. ... Et I'Uni.vers reconquerant fes droits Limuera bieniöt la puisfance des rois. Te Parys by H. Janfen, en te Leyden by A. en T. Honkoop, i79s. In gr. Svo. j ^ Eene Gebeurtenis, zo groot in zich zelve, en van Onberekenbaar gevolgen, als de Franfche Staatsom- wen-  }. p. rabaud, fransche staatsomwenteling. 561 Wenteling, wekt onvermydelyk veelen op, om dezelve te befchryven ; en ontbreekt het niet aan vaardige pennen om ze uit vreemde Taaien in 't Nederduitsch te brengen. Aan deeze beknopte Gefchiedenis in 't Nederduitsch te kleeden, hebben meer dan één in Frankryk gearbeid; op den Tytel en aan 't hoofd der Voorreden ontmoeten wy het meervoudig getal. Zy bevinden zich in Frankryk, althans het Werk is te Parys gedrukt : jammer , in de daad, dat een zo fchoone Druk ontluisterd wordt door zo veele drukfeilen, die meer dan vier bladzyden bellaan, en boven welke zwarte lyst, de Leezer verzogt wordt, ,, Indagtig te zyn , hoe moeilyk het valt , om hier té „ lande iets in de Hollandfche taal te doen drukken , en , ,, om deeze reden, het getal der Drukfeilen met een infchiklyk oog aan te zien." Uit de Voorreden der Vertaalers blykt, dat zy yvengè Voorftanders der Vryheid zyn. „ De aanmerkingen , „ welke zy, ter betoon daarvan bybrengen, hebben," gelyk hunne betuiging luidt, „ ons met lust en yver de „ hand aan 't werk doen liaan ; immers wy ook zyii „ Vrienden der Vryheid; wy beminnen haar, en zullen „ haar getrouw blyven ; zy moet ons waard zyn , zy „ komt ons duur genoeg te ftaan." Een wenk, genoegzaam om te doen kennen aan hoedanige Hollanders wy deeze Vertaaling verfchuldigd zyn. Wat het Werk zelve aanbelangt, „ het zelve is," om de woorden der Voorredenaaren te bezigen , „ getrokken uit eene Verzameling, „ uitgegeeven door den Heer rabaud , een Man van zon„ derlinge Verdienften, welke afgezonden ter eerfte Volks- „ vergadering, en, te Nimes in Languedoc , Leeraar der „ Hervormde Gemeente geweest is; zyne deugden en be„ kwaamheden hebben op beide plaatzen uitgeblonken, „ en de Leezer kan in dit Werk zelve 'er zich eenig „ denkbeeld van vormen. Wy hebben, uit die Verzame- ling, dit eenige ftuk getrokken; wyl dit ons teefcheen „ thans meer algemeen van nut en aanbelang te kunnen „ zyn. Indien onze welmeenende pooging nuttig geoor„ deeld wordt, zullen wy vervolgens andere even be„ langryke ftukken aan onze Hollandfche Medeburgeren aanbieden." De Heeren Vertaalers hebben 't zelve doorgaands met agter aangevoegde, en in den Text aangeweezene, Aantekeningen verrykt , en zomtyds tot wederlegging, doch^ die, "  5&i J. P. RABAUD die, over 't algemeen, ter ftaaving en aandrang ftrekken van t geen de Heer rabaud gezegd hadt, en zyn de. zelve, voor geen gering gedeelte, met eene vuurige nen gefchreeven ter opheldering eens Werks, welks aanvang luidt: „ Ik ftel my voor, om de Gefchiedenis der Staats „ omwenteling in Frankryk tm een kort beftek, te beflui „ ten, ten einde zy, gefchikt naar de bevatting van alle „ Leezers, en zonder moeite door alle Landen verfpreid „ zynde|, de indrukken uitwisfchen, (dit is onder de Drukfeilen niet opgetekend , en moet uitwis fche zyn") „ welke de Vyanden der Vryheid hebben trachten uit te 3> ftrooijen. De nakomelingfchap alleen zal onderriet „ kunnen zyn van de geheime beweegredenen, aan welke „ men de byzondere Gebeurtenisfen moet toefchrvven „ welke in groote menigte den loop der Omwenteling „ hebben aangezet en verhaast, doch de algemeene om„ zaaken klimmen hooger op. Zy was door den loon „ der ondermaanlche Gebeurtenisfen voorbereid en de „ onvermydelyke oproeping der Algemeene Staaten (Estats „ Géneraux) nep, als 't ware de daar opgevolgde Staats„ verandering op. Indien 'er iets is, 't geen de bewon„ dering der Vreemdelingen moet bewerken , is het de „ gelukkige wyze, op welke zy beltuurd is geworden te „- midden van zo veele verhitte driften en tegen ftrydiee „ belangen. Twintig maaien fcheen het Schip van ftaat „ door den ftorm te zullen verzwolgen worden, en twin„ tig maaien ontkwam het de fchipbreuk, door de fterkte „ van zyn gevaarte, en het beleid der ftuurlieden. De Gefchiedenis dier drie merkwaardige jaaren levert „ ons een tooneelftuk op, 't geen zyn begin, midden „ en einde, gehad heeft. Byzondere belangen leverden „ in 't zelve hinderpaaien op, welke verydeld wierden „ of door 't gezag van het wetgeevend Lichaam, of door ,, de magt en onwederftaanbaare drift der Natie zelve „ tot den dag toe, op welken de Koning, door het aan' „ neemen der Regeeringsvorm , de ontknooping van dit „ luisterryk tooneel te wege bragt." Hier uit ziet de Leezer, welk een Tydperk het van de Staatsomwenteling befchryve; hoe de Eerw. rabaud de saint etienne tot de 'eerfte oorfprongen opklimme; oorzaaken van eenen geheel anderen aart, en weezenlyker, dan wy in een ander Fransch Werk aantreffen waar die groote Omwenteling befchreeven wordt, als te we-  FRANSCHE STAATSOMWENTELING. 5^3 Wëge gebragt dour het Dierlyk Magnetismus van eenen mesaier , en den invloed van eenen cagliostro (*). Hy, die, als Wetgeever en Redenaar, in de Nationale Vergaaering zich zo zeer deedt kennen, betoont zich geen min bekwaam Gefchiedboeker van eene Gebeurtenis, om welke tot ftand te brengen , hy zo veel gedaan heeft. Zyne welverfneede penne ftelt, van elders reeds meestal bekende, Gebeurtenisfen op de belangrykfte en inneemendlte wyze voor. Zyn vuurige fchryftrant doet ze ons, hoe bekend, met genoegen leezen: wy vinden ons als op de plaats tegenwoordig. Waarlyk hy mag, ten Hot van alles j fchryven: ,, Te eeniger tyd zullen wy meer omftandig^ „ lyk Gebeurtenisfen kunnen ontwikkelen, welke zo be~ „ langryk voor het Franfche Volk zyn , en tot welke het „ in 't algemeen medegewerkt heeft; ons voorneemen is „ thans alleenlyk geweest, om een vluchtig tafereel der „ Staatsomwenteling te fchilderen, even als men een ge,, vecht befchryft, 's daags naa dat het voorgevallen is. Gemeene Waarneemers hebben in dit verwonderlyk too„ neel, 't welk Frankryk aan Europa vertoond heeft, ,, niets opgemerkt dan eenige menfchen tegen elkander „ verbitterd , en fommige driften tegen andere driften „ kampende. Maar verlichte Mannen van alle Landen „ hebben ligt befpeurd, dat deeze zaak die van 't ge„ heele Menschdom is, en hunne harten zyn aangedaan „ geweest door de verwagting van de uitkomst van dee„ zen ftryd. Het Menschlyk Geflacht kan, geduurende eenen gerui nen tyd , vernederd en verlaagd worden in ,, Landftreeken, waar llechts één heerfcher, één meening, „ ééne wet, en één boek is, vermids de dwinglandy, dien gemaklyken teugel in handen hebbende , voor altoos „ kudden van menfchen onder het juk houdt, wier ver,, nuft geen voortgang maakt. Daar is het eene misdaad „ van gevoelen te veranderen , wyl men , dusdoende, in „ de daad, den meester en de wetten wederftreeft. Maar „ by Volken , welke leezen en denken , ontwarren zich ,, de menfchen op eene ongevoelige wyze uit de netten „ der onkunde en der dwaaling , welke nog nadeeliger ,, is om onfeilbaar tot de waarheid te geraaken : want 'er zyn geen paaien, welke de volmaaking van ons verftand (*) Hifloire de la Noblesfe hereditaire, par 1'Abbé c. j; d* bevy, 1701.  &4 - J. P. RABAüjj j, Jand begrenzen. Daar is het eene deugd om van g* " SfiY- TTfÓeT: Wyl dit' in de daad> moet hft >, ten het juk der dwaaling af te werpen ; daar zyn de i. tyrannen der vryheid van denken de haatlykfte aller fter" ÏS', Wynmf" hen- Schouwt als vyanden van het „ menschlyk geflacht, wiens vorderingen zy zouden wÜ- " l?PJ"TïS? '\7 verlaagen, zo veel in hun is, het meesterftuk der fchepping. ,,De Franfche Staatsomwenteling is, derhalven, het voort„ brengzel geweest der verlichtheid, welke by dit Volk .„ meer dan by anderen , tot alle Clasfen der Ingezet * Sk£ TS do,or§edro"pn. Zy is begonnen op het oogen" de menfc'ien hebbe» beginnen te denken. De „ misflagan van drie Regeeringen hebben haar doen ryo '* ZZieni deJwederfta»,d d«- bevoorregteu heeft haar ver" hlll ' il" er *£anfchen dlif»ge ftoutmoedigheid heeft *' in 'ïra§t', cl0,? BAC0N zvl,e eerfte P'oefneemin„ gen m t werk ftelde, toen montagne zyne twvfelin* " &£PPrf %lT BAVLE Zich toc de algemeene voor" ilZtJ% Wysbegeerte opwierp , voorbereidden zy „ reeds de Fran/che Staatsomwenteling. Doch het licht „ der rede is het eigendom aller Volken in alle Gewes„ ten en' het is boyen de magt van eenig Vorst, of eenig „ Lichaam, om heeden deszelfs voortgang te Ituiren. Zv „ zal derhalven m haaren arbeid voortvaaren met die be„ caardheid, en die omzigtigheid, welke de Gebeurtenis^ „ len ryp maaken, zonder dezelve te verhaasten; en ter„ yl Frankryk den hevigen ftryd voleind, in wélken het „ gewikke d is, zullen de Volken van Europa, niet zonder „ aandoening, deszelfs luisterryk lot zien tolmaan ? aS " w \ at va" het HeeIal verknogt is." Wat den tegenftand van vreemde Mogenheden betreft daaromtrent hadt de Heer rabaod kon Ve vooren zich dus mtgelaaten: De Buitenlandfche Hoven zXn o' z " "STf-' 0{- nm °f al> bennen, ^ar maate hun! „ ne Staatkundige mzigten hen zullen doen hoopen of „ wanhoopen, om, onzen buit onder hen te verdeelen — "dnnfbnï ^ Óf Fmnfche Staats-hervorming "zal » t°Z haare kragr, aan alles wederftand bieden; dernReZdye en oir Kg* * ' N^ Zeer juist is de aanmerking van den Schryver als hv »aa gefchreeven te hebben,°dat de Koning7emdelyk het Fran-  fransche staatsomwenteling. 565 Franfche Staatsgeftel aannam, en deeze beruchte flap het zegelmerk op de Omwenteling zette , te nederftelt : „ Buiten twyfel zyn wy nog gefchokt; de Bevoorrech;, ten zullen nog middelen vinden om onze rust te ftoo„ ren, en onze brandende drift voor de Vryheid zal nog een tyd lang het wantrouwen, ja zelfs de buitenfpoo„ righeden, welke dezelve vergezellen, gaande houden;" Buitenfpoorigheden, ja, deeze worden in de beknopte Gefchiedenis niet verzweegen, maar met gepaste kleuren voorgefteld; en de Vertaalers hebben, in hunne veelal gewigtige Aantekeningen, 'er hoogzels en diepzels aan gegeeven , die ons dezelve in een nog fterker licht doen voorkomen, en maaken zy te deezer plaatze by het woord Buitenfpoorigheden de volgende Aantekening , die met het llot ten voorbeelde zal kunnen ftrekken van hunnen fchryftrant: ,, Men k*n dit niet ontkennen, overal, waar de „ vryheid haaren throon wil vestigen, vallen hevige fchok- kingen voor, en dit is in de natuur der zaak gelegen. De Vrienden der Vryheid zullen in ééns alle misbrui„ ken uitrooijen , alle nuttige inftellingen invoeren , en vaaren voort zonder eenige bypaden te willen betree„ den. Aan de andere zyde ziet men, dat de talryke „ fchaare der aanhangelingen van de dwinglandy alle krag,, ten infpant, om dit heilzaam oogmerk te verydelen. ,, Uit deezen geweldigen fchok moet noodwendig een he„ vige ftryd ontftaan , en wee hem , die de nederlaage „ heeft! Echter verdiende eene zo gewichtige zaak met koelbloedig en ryp beraad overlegd te worden ; doch ,, waar zal men dit vinden? Misfchien levert Noord-Ame- „ rica 'er het eenig voorbeeld van op. Men moet geen- „ zins de zaak der Vryheid beoordeelen naar de bewee- gingen, welke zy veroorzaakt, of het bloed, 't geen zy „ gekost heeft ; die berekening zou even ongerymd als „ onregtvaardig zyn : want 'er is nimmer een despotisch „ gezag gevestigd, 't geen niet oneindig meer bloeds heeft „ doen Horten; alle gefchiedenisfen zullen deeze ftelling bil- „ lyken. Doch men moet in 't oog houden, welke „ onfehatbaare voordeden de Vryheid aan het algemeen „ verfchaft; hoe zeer zy overeenkomt met de Wetten der Godheid en de Regten des Mensctuloms ; men moet ,, nagaan welke rampen de Tyranny by alle Volkeren, in „ alle Landen, in alle Eeuwen, veroorzaakt heeft; en dan „ zal men voorzeker moeten toeftemmen, dat de Albe- lett. 1792. no. 13. Qq j> ftuur-  56G J. V. RAP.AOT) „ fljuirder, de Almachtige, welke zyne fchepzelen tot gei lult en welzyn gevormd heeft, ook nooit heeft kunnen begeeren , dat dezelve ten prooi van eigendunklyke Heerschzugt zoude worden. Hy leeft, hy regeert, hy is de Weldoener aller Stervelingen , en de God der „ Vryheid!" Hoe zeer het reeds vermelde kunne ftrekken , om den Leezer den aart deezes Werks te toonen , zal het, egter, voegen, iets te ontkenen, waarin de fchryfwyze van den Heer rabaud , als hy de gefchiedenis verhaalt, blyke. Wy neemen daar toe de verovering der Bastille. De Volkswapening befchreeven hebbende, vervolgt hy: „ Ter „ zelfder tyd zond de Volksvergadering Afgevaardigden tot „ den Koning , om hem van het gevaar te verwittigen, 't Welk de algemeene zaak liep, indien de Krygsbenden „ niet van Parys verwyderd wierden, en de Gedeputeer„ den booden aan om zich in de Hoofdftad tusfchen die „ beiden te begeeven. Doch de Koning antwoordde hen, dat hy alléén over de noodwendigheid dier troepen „ konde oordeel vellen , dat hy in deeze fchikkingen geene verandering zoude maaken , en dat het onnoodig 'was , ,, dat de Afgevaardigden zich naar Parys zouden begeeven , „ waar hunne tegenwoordigheid niets nuttigs zou uitwer„ ken. Toen befloot de Vergadering, dat de Heer nrcker, „ en de overige Staatsdienaars , die nu verzonden wa„ ren , haare achting en nabeklag medevoerden; dat zy ,, onophoudelyk zoude aandringen op het verwyderen der „ Krygsbenden, en de inftelling der Burgerwapening, en ,, verklaarde, dat 'er tusfchen haar en den Koning geene magt verder konde beftaan ; eindelyk ftelde zy de tegen- woordige Staatsdienaaren voor alle toekomende Gebeur„ tenisfen verantwoordelyk, en dreigde met de wraak der „ Wetten een elk die het onteerend woord van Bankbreuk „ zou herleeven doen. Zy befloot eindelyk, den geheelen ,, nagt door, haare zitting te doen duuren. „ Échter waren zo veel moeds en zo veele vereende poogingen van het Volk en zyne Vertegenwoordigers „ niet bekwaam om het Hof te doen belluiten, om van ,, deszelfs opzet af te zien. De weigering des Konings ,wel- ke de Volksvergadering met leedweezen vernomen hadt, „ vervulde Parys van wanhoop. Zyne Inwoonders ge„ loofden , dat hunne vyaiiden voorgenomen hadden om „ hen te vernielen, en zy beflooten , om te verwinnen of te * Ito-  SpRANSGHE STAATSOMWENtÈLlNC. $G7 li fterven. Toen kwamen uit dien aangebieden hoop eenigen dier moedige mannen te voorfchyn , welke in !' voornaame gelegenheden byna nimmer ontbreeken, en die zich als dan natuurlyker wyze in de plaats dellen, " tot welke zy gefchikt zyn. Verfcheidene Hemmen doen zw* hooren 5 zy roepen uit, dat 'er noch vrede noch [' vryheid zal zyn , zo lang de Bastille in weezen blyft* Du'zenden anderen herhaalen dit , en men hoort niets '! anders dan dit gefchreeuw , dat men de Bastille verove- ren moet. Launay, welke het bevel in deeze fchrik" baarende Vesting voerde, hadt zich, in voorraad, tot deszelfs verdeediging voorbereid , en bevelen van be* renval bekomen, om vol te houden tot hy hulp er! landen zoude. Doch hoe kon hy wederdand bieden aan de aandrift der Franfchen , en aan de moedige hard* nekkigheid van een groot gedeelte van Parys, 't geen " de Wallen dier Vesting kwam beftormen? Men lommeert " hem tot de overgave, hy veinst die toe te (temmen; " de burgeren worden op de eerde binnenplaats ïngelaa, ten en 'er wordt op dezelve gefchooten. Toen (teeg de woede der geenen, welke buiten (tonden, ten hoog" den top, en weldra verbraken de voorde reien Burgers, met heldenmoed, de ketenen der Ophaalbrug, en neemen ' in eenige uuren tyds deeze plaats in , welke een gedugt V leger met den grooten coiNDé aan 't hoodl, drie-en" twintig dagen lang zonder vrugt belegerd hadt. De Gedenkfchriften der Natie hebben hunrtte naagedagtems " vereeuwigd , onder de algemaene benaaming van Ver- V winnaars der Bastille. Launay wordt gevangen gemaakt, en na het Stadhuis gebragt, tuMchen eene ont- 4 zagiyke menigte van 't vergramde volk; zyne begelei" ders betoonen evenveel moeds ter zyner befchermtng, " als in de verovering van die gedugte Fortres; maar na " een uur met veel moeite en tegentbrhd doorg^di ongen - te zyn , wierd launay onder aan dén trap van het *~! Stadhuis , op het oogenblik toen hy in veiligheid ge- bragt dondt te worden , vermoord. Te zelfder tyd '* werdt ontdekt , dat de Heer de flesveles, Groot- Provoost van Parys, met laünay het eens was geweest; " men delt hem dit op het Stadhuis v .or oogen; hy (kipt weg; doch op het eind der plaats ontvangt hy eenPidool" fchoot. Het hoofd wor.tt hem afgehouwen, en die »» Qq a bloe*  368 J. v. RABAUD, FRANSCHE STAATSOMWENTELING:' „ bloedige kop met dien van launay worden op een piek „ door Parys omgedraagen." De Vertaalers maaken hier op deeze overfchryvenswaardige Aantekening. „ De trouwlooze handelwyze van den „ Gouverneur billykt de wraak der Burgeren. Zy was „ des te rechtvaardiger, wyl de overgave reeds, doorliet „ uitlteeken van een wit Vaandel, aangekondigd was, en dat men, door deezen verraaderfchen trek , de belege„ raaren op het binnenplein gelokt , en veelen van hun „ nedergeichooten hadt. Het ware nogthans te wenfchen „ geweest, dat men hem gefpaard en gerechtlyk verhoord „ hadt; als wanneer men bezadigder te werk zoude ge,, gaan hebben, en misfchien meer lichts zou hebben kun„ nen verkrygen. Dus doende zou men ook onfchuldig bloed ,. gefpaard hebben , dat naamlyk van den braaven Groot„ Major, welke fteeds geitemd heeft om dé Bastille aan de „ Burgeren in te ruimen , en wiens kop niet te min , „ even als die van launay, op de Place de Grévc af„ gehouwen en op een piek rondgedraagen is, eu dat „ van twee onfchuldige Soldaaten der Invalides , welke „ met weerzin, ter verdeediging van de Vesting hadden ,, moeten dienen , en zelve de deuren aan de Burgeren » geopend hadden; doch, in de woede van den eerden „ aanval, jammerlykjwierden mishandeld, en vervolgens „ op de bovengemelde Strafplaats opgehangen. Dit „ tafereel doet yzen ; men verfoeit te recht de buiten,, fpoorigheden van een onzinnig gepeupel; doch leveren „ niet de gefchiedenisfen aller Volkeren dusdanige bloedi„ ge toonden op? En, om niet verder uit te weiden, is „ 'er iets afgryslyker uit te denken dan de moord der Ge- „ broeders de witt. Wy fchuiven het gordyn der „ duisternis over de onmenschlykheden , welke diê twee „ Staatsmannen verduurd hebben; doch alle eeuwen zul„ len van die barbaarschheid gewaagen. Wy moeten „ derhalven, de Franfche Natie niet van bloeddorftig! „ heid befchuldigen , daar wy zelve zujke hemeltergende „ Gruweldaaden begaan hebben." Gram-  C. FR. HACHENBERG, GRAMM. GR/ECA. 569 Grammatica: Graecas Pars pofïerior; Syntaxis, Profodia, & Appendix de Figuris Grammaticis & Dialeetis, quam in ufum Linguae Grsecae ftudioforum compofuit c. fr. hachenberg , Schote Latino Vadenfis Reftor emeritus. Trajecti ad Rhenum apud W. van Tzerworst, 1792. 219 pp. in 8vo. Beloofde de Heer hachenberg by de uitgave van het eerfte Gedeelte zvner Griekfche Spraakkunst, gaande over de Spelling en Woordvoeging, ingevalle een gunftig vertier, het overige Gedeelte (*), de Uitgave van 't zelve moet ons doen beüuiten , dat deeze aan de hoope heeft beantwoord. 't Geen wy ten voordeele van het voorloopend Gedeelte , ter aangeduide plaatze , gezegd hebben, past ook op dit laatfte, waarin hy van de Woordveeging en Maatklank handelt. Met een Byvoegzel over de Spraakkunftige Figuuren; en breeder uitweidt over byzondere Dialeüen , als Attifche , Jonifche , Dorifche, ASolifche , en eindelyk het Dichterlyke , 't geen zich van alle onderfcheidt , dewyl de gebonden ftyl de Dichters dikwyls drong tot het neemen van vryheden, in den ongebonden min gebruiklyk; en de Dichters daar en boven hunne Verzen oudtyds opttelden om gezongen te worden , en dus , in de kortheid of langheid der Lettergreepen , en in andere opzigten , veel fchikten naar den eisch des Zangs. Van daar, dat zy de vryheid namen om alle DialeSten door elkander te bezigen, en daar uit te kiezen, welke hun het best voegde. Nevens eenige weinige nog aan het eerfte Deel , ter verbetering dienen< de, Byvoegzelen, vinden wy, aan 't flot, eene korte ontleedende Schets van de geheele Spraakkunst * die met eenen opflag aan het oog den geheelen inhoud en zamenhang bloot legt. (*j Zie Algem. Vadert. Letteroef. voor 't Jaar 1791, i Stuk, bi. 359- Qq 3 Nieuw-  f. I KASTïLSYn's Nieuwfte Poëzy van p. j. kasteleyn. Te Amfterdam fa W. UaU trop, i7sa. In gr. tvo, i8rf bl. J „ nre onbedreeven zynde in de gronden en fchoonheden zy~ A ner ryke moedertaale; bouwende op een valsch grond, begwfel, aangaande het waare Wezen der Poëzy; vervuld met de herfenfchiramige fraaiheid eener zogenaamde Iosfe Werktuirlykheid, welke weldra in flordigheid ontaart, en zich boven de, op de natuur gegronde, kunstregelen van het fchoone, en de kieschheid en eigenaartigheid des llyls verheven waant; wa5 de Heer k^stel-yn weiger vermetel genoeg , olmagt is. <& Gy waart van eeuwigheid, Gy zult dezelfde weezen Tot aller eeuwen eeuwigheid: Maar nimmer wordt uw lof, u» roem , uw naam volpreezen, jehovah! God van majefteit! * Wat ben ik by deeze aarde? een flip, zoo klein, zoo teder, Als 't drupje by den Oceaan; Als 't ftofje by den berg; als V halmpje by den cider; Als 't lamplicht by de volle Maan. * En wat, wat is deeze aard" by duizend, duizend bollen En waerelden, die uwe hand In hunnen loopbaan doet door 't perkloos ydel rollen? .... Min dan één korl by 't oeverzand. * Wie telt de duizenden, de duizend myrryaden, Verdubbeld door een duizendtal, Der fchepslen, die vóór my op deezen aardbol traden, En 't heir, dat is en weezen zalf Qq4 Wat  5"2 j- p. kasteleyn's nieuwste poezy. Wat zyn zy by'het heir, dat leeft in alle kringen, E'oor U gehangen aan het niet? - Wat is dit heir by hen die uwen troon omringen ? Een teder, ligt te knakken, riet. 4» En wat dit glansryk choor by U, o Levensader ? By U, die was en weezen zal? My U, der choor en God? By U, der heir en Vader? By U, ó oorfprong van V Heelal'! .... Cod.' .... aller glans is nacht by u-ven glans te noemen, ^ En aller luister duisternis l En ecater durft het wormpje uw grootheid jlaamlend roemen, Wyl'( wormpje óók 7 werk der Almagt is! . Of de Dichter, in het vervolg, nog eene nadere fchifting in zyne Dicndtukken zal maaken , waar toe het woordje by voorraad eenig vermoeden geeft zal de tyd leeren. Mogelyk zal eene nadere befchouwing hem doen opmerken, dat de reeds uitgefloterie Teoneeijiuifing, als oorfpronglyk werk, meer waarde neelt, dan Carolina van Eerburg; door hem, in hetzelfde jaar 1788, m 't licht gegeeven: al ware het zelfs dat zyne Vertaaimg van het iaattte het oorfpronglvke van sprikmans overtrof. l\JogeiyK zal hy zien, dat hy, eertyds te gunitig over zyne werden gedacht hebbende, nu in eens al ie llreng met dezelve handelt. Zynde het, ten voordeele zyner Leezeren, te wenichen, da: de verdere befehouwingen hem, in alle tyden, toch zoo gelyk aan zich zelven zullen doen blyven, dat in laater jaaren ook deeze Nieuwe Poëzy niet door hem uitgefloten worde. a He Wysgeer. Tooneelfpel. Ihor g. p*ape. Te Rotterdam by J. Meyer, 1792. ƒ« gr. 8vo, 114 bl. "CERruA-AND, de gefchetfte Wysgeer, by een zyner Vrienden, X EnuARD , gelogeerd zynde, ontvangt een' brief wegens den dood zyner Huisvrouw, welke laatlte hy met tegenzin getrouwd had; hebbende zyne liefde gevestigd op eene andere fchoone roet naame constantia , wier verblyfplaatze hem onbekend , maar, met zeer verre van de wooning zyns Vrfends , aan her. ^eeitrand is. Eduard reeds, by den knecht van ferdjnano, aN een fchurk verdacht gehouden , en wezenlyk in ftilte de Medeminnaar van fjirdinand by constantia zyade , beraad- flaagt  o. paape, pe wysgeer. 573 flaagt zich met een bedrieger ka rel , welke door hem beuaan moet. Deeze beiden ftellen een aantal valfche brieven op, welken, als door zo veele Jobs booden aangebragt, deri wysseerken lyder verwittigen: Primo, dat zyn Wesundisch Schip, met man en muis, vergaan is. Secondo, dat zyn huis tot den grond is afgebrand , zonder dat men iets heeft kunnen bergen. Tertio dat hy zyn Proces verlooren heeft, met de kosten , en Hu dood arm is. Eindelyk, Quarto , dat zyn eenigen Zoon is overleden: alle rydingen, die ieder, behalven job en deezen Wvsseer raazend zouden maaken. Intusfchen blyft het hier niet by: hy wordt door een' onbekenden (die eduard is) tot een tweegevegt uitgedaagd: deezen doorfchiet hy, zo hy meent, en ontdekt daarna dat het zyn Vriend eduard is. Nu ontzinkt hem zyne wysbegeerte , en, aan het ftrand vegtende, is 'er niets natuurlyker dan zich daadelyk in Zee te verdrinken. Hier toe maakt hy alle fchikkingen, doch wordt, op het oogenblik dat die daad zal gefchieden , door coi^stantia (hem in dit geval onbekend zynde) wederhouden. Dit doel, derhalven , mislukt; ferdinand zo wel als eduard, in 't leeven gebleven zynde, ontmoeten vervolgens elkander; en nadien constantia juist het tegendeel onderfteld heeft , van het geen er gefchied is: namelyk dat haar Minnaar doorfchoten is, en zy, zynen Moordenaar gered heeft; zo vliegt zy, om haaren dooden Minnaar te zien, naa het huis van eduard , alwaar alles reeds ,tot de ontknooping van het ftuk gereed is: namenlyk een Huwelyk tusfchen ferdinand en constantia. Om van de Wysbegeerte van ferdinand eenigzins te kunnen oordeelen, zullen wy een gedeelte van zyn gefprek met zyn knecht plaatzen ; zynde na het ontvangen van den brier , in welken hem het verliezen van zyn Proces wordt aangekondigd. jan. „ Behelst deeze laatfte brief weder een ongeluk ? FERDINANl.. Ja! Jan! , . jan, ter zyde. „ Die verwenschte Laconifche antwoorden!" {overluid.) ik ook weeten, waarin dat ongeluk beftaat? ferdinand. Waarom niet? Jan! — dat de geheele Waereld weet is geen geheim, Maar, eer gy verder gaat. jan. Wat gelieft u , myn Heer? ferdinand. Geef my myn pyp! jan, hem een pyp geevende. Zit daar, myn Heer. Qq 5 »«-  5M PA*ÏE • FMniNAND. Gy geeft my juist het geen ik vraag, en ook niets meer. te haudSïeSt LaC°nisCh te fPreekea» én ik LaconliA ferdinand, lagchende. Zeer goed, Jan! Wy zullen zien wie van ons beidei he« t langst zal uithouden. Tabak! jan, hem de Tabaksdoos geevendt Daar is zy. FERDINAND. Gy verliest het, Jan! jan. Pat is onmogelyk, myn Heer! , Hoe dat? fekdinand. Gy geeft my meer dau ik vraag. ~ jan- Te weeten? FERDINAND. Ik °m akr' ~ A" gy geeft 'er m? d= by„ — Willen vvy dat Lacon.fche nu niet maar aan een kant jan. Hoe eerder hoe liever. FERDINAND. Uw goed hart , Jan ! ik zie het, verlangt te weeten wat ramp my op heden weder wordt aangekondigd. Ik zal 't u zeggen myn Vriend! alleenlyk moet gy my helooven, dat uwe bedaardheid behouden zult! ' *■* j in. Ik beloof u alles te zullen dqen, wat in myn vermogen is. FERBINAND. Ik heb myn proces verboren, met kosten en al. Vervloekt! —— fep.dinand. Jan! denk om uw belofte! —— jan. Zo dat gy nu alles kwyt zyt? f.rdinand. Alles! —— Nu ben ik dood arm! Die tabak is te vog- tig, zy wil niet branden. s jan. Dood arm! en uw tabak te vogtig? Hemel! FEI1DIMANO. Jtuinen gaanY' *** ^S6"' die immers wel faamen JAN  i)e wysgeer. 575 jan, met zigtbaar ongeduld en misnoegen. Ja! myn Heer l ja! ja! zy kunnen faamen gaan! ja! dat kunsaen zy! ja! fep.dinand. Zy is anders niet kwaad van reuk. JAN. Gy zyt dood arm? ferdinand. Zo als ik u reeds gezegd heb, Jan! Ziet gy die reek wel wegvliegen en verdwynen? jan. ja! en, wat zegt dat? ■ FEilDiNAND. Even eens, myn Vriend! vervliegt èn verdwynt ook het mensch. lyk geluk! — Waarom zouden wy onze zielen kwellen en pynigen, ten einde deeze rookkolomu.en te omhelzen en te be- houden? Immers weeten wy, dat het rook is, waarvan het een wonderwerk zou weezen, by aldien zy niet verdween!" Eéne aanmerking moeten wy op het gedrag van ferdinand maaken , beftaande dezelve hierin: dat hy, als Wysgeer, de nietigheid en bedrieglykheid van al het ondermaanfche inziende , geheel geene bedenking tot wantrouwen heeft, wegens de valfche brieven aan hem gezonden. ' Hy gelooft alles daadelyk en bezit, in dit geval , veel minner wysbegeerte dan zyn knecht , die eduard altoos gewantrouwd had. Voor zulke Bedriegers als eduard ea karel zyn, is ook een tweegevegt niet ferdinand, in de nabyheid van constantia , eene ongerymdheid, die men van hen niet zoude verwagten. Dan de ontknooping is, over 't geheel genomen, te veel gewrongen, Kabinet van Mode en^maak. Tweede en Derde Deel. Te Haarlem by A. Loosjes Pz., 1791 en 1792. In Ivo. 43* en 448 U. Met Plaaten. Tn het Tweede Deel van dit Kabinet , behelzende de zeven 1 laatfte Stukjes, welke in den Jaare 1791 zyn uitgegeeven, vindt men weder een aantal gebruiken, vermaaken, enz van andere Natiën, medegedeeld, als: 1. Bericht vegens Celebes en het Koningryk Macasfar, uit von archenholtz , Aeue Litteratur imd Folkerkunde overgenomen. 2. Eene fraaije Gefchiedems der uiterhke Zeden , naar het Hoogduitsch van den Hoogleeraar eschenburg. 3. Over Rusland , deszelfs land-aart, Zeden , Luxe, Modes en Vermaaken; befchreven door een ooggetuigen, welke zich aldaar eenige jaaren heeft opgehouden. 4. Uver  5/(5 kabinet het Bly. en Kluchtjpel der Italianen, k. Balletten oi. Eeuw. ö. De Regatta te £ sS/puLJV1* te». Fabelen e» Anecdote», befiunde. Ê o2' or de zeven eerlle Stukje, , in dit lor ™ ïEJ ' bevatten boven de tafelde tev&f* ff = van de Gefchiedenis der uiterhke Zeden , F.-L , g Téte naar Spanjen, uit jj X« rf^^OT iW naar &«y»-£«M« 3. Befchryving van een vzeren n? ncskapzel te Ata*»*, overgenomen uit X K ^l' SrlL(ACK'NGT0N' e" 4' Eeae «itmnntende *Verhdelf over de Germaanen , grootdeels overgenomen „;, b Haü,, -MeKunskttke ïon Germaniën è™7e < Toon eVpelen"* als l.DtegeJJagen zyn betaalen de Urne , een b ïï ' «aar het Franlche van den Heer do « het de'sSdh^nTd°P0nserenWWOrdtJnet 6ene be,eegeri"S Slopend. Voor j a de Sad, op den muur, overal Soldaaten de Stad wordt ftormenderhand veroverd ; een halfduizend huisladders waar aan hier en daar een Strooman vast gemaakt is Zn,„' aan den muur; de vyanddyke Soldaaten boven pikken „anr cïe STVv? de,braave Stroohelde,, welke ftandvastig post hou"" den, fchoon er zeer ernftig gevogten wordt. ë ik vé zé- ker , het is geen gekheid ! twee aan twee ftaan zy op hun aangewezen plaats , en flaan hunne Sabels zoo lang «4 elkander, tot een van hun nedervalt ; men zoude het voorafzoo Ivkerï Z\r?\eer °mkykt' is de fthounrplaats Z ladden S en LSt™omanrn™, fegm eindeIyk 0()k ™ d« ladders at , en, om de verfchnkkmg in dit tydpunct no- ver- fchnkkelyker te maaken , wordt 'er eene machine aangevoerd even zoo als de hoveniers tot het fcheeren der boomen fchttVftuf Ve/lrldC ee" naauwl's vfr- fchynt dit ftuk, 0f de muur valt, uit refpetï, voor hetzelve n e-  S»AN MORS ÉN SMAAK. 579 «*A.r en na deeze Zegepraal behoort de Stad den belegeraars. Van verre ïet men het Voorhof eencs tempels. De arme veLalZe Maaoden hebben geen rust meer in denzelven, ftyS t klein houten trap af, en trekken uit met zak eu pak. wLrtfchynlyk hebben zich de Meisjes verkleed , om ongeZZt,SXen,en zich op de vlugt niet bloot te ftellen ; immers zy draagen kleine korte baleinen rokken, en een kim rood mamehjen , met veel fmaak over de Ichoudewn en borst va t geS 5 en, even als een Wapenmantel, ten teken wat zy voorma" s waren een klein gaazen kapje , in plaats van een flu°êr,boven op de toupet vastgehecht. Aldus toegerust gaan iy onder een treurig gezang en dans heen, om, met heiligdommen belaaden, verder heur fortuin te zoeken. , Dit tresrig tooneel verwisfeit met een tnumf. Hoe veel geflonker en goud, en hoe weinig pragt! _ Een der Goden zaagt gy misfchien hier nooit in het fpel, — nu dan —Terbeeld 'u een arme minnaar in de domme verlegenheid, dac men zyne geliefde aan een draak ter fpyze zal geeven. t dal' veld gebleeye», en wy hebben Jlechts één eenig man verhoren  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Boeken der Richter en en Ruth, naar het Hebreem-sch, met Aanmerkingen voor ongeleerden , door y. van hamelsveld. Te Amfteldam by M. de Bmyn, 1792. 19Ó en 184 bladz., in gr. 8vo. Ter voldoeninge aan onze te voren gedaane beloften, zullen wy wederom de gedachten van den Heere van hamelsveld niededeelen over eenige meeilyke plaatzen uit deze twee boeken , of de zoodanige , waaromtrent de gevoelens der uitleggeren aanmerkelyk verfchillen. Kap. VII: 3. neemt hy de verbetering aan., welke, door michaclis, die, voor "iDD liever IHD lezen wilde, in den tekst gemaakt was. Hy vertaalt: dat al wie vreesachtig of vertzdagd is, te rug keere, en vliede , zoo/nel mooglyk, naaGüe'dd: en tekent op deeze overzetting het volgende aan : volgends de lezing der Hebr. punten: van het gebergte Gileads , doch , dewyl het IJraè'lüifche leger zich bevondt by het dal Jizreël, bewesten den Jordaan, kan deze lezing, van het gebergte Gileads, dat aan de Oostzyde van den Jordaan lag, hier niet beftaan. —— Eene kleine verandering der punten levert den zin, dien ik in de Vertaaling uitdruk. Gideon, wiens grootfte magt uit Manasjiten beftondt,'geeft allen vreesiichtigeti vryheid, om zich in Güead , over den Jordaan , by de andere helft van den Stam Manasfe, met de vlucht te bergen." Kap. IX: 6. vertaalt hy: „ Hier op vergaderden alle de burgers van Sichem, eii alle de bewooners van het al- gemeen Heiligdom, alwaar zy tot dien ftap kwamen, ,, dat zy abimelech Koning maakten." En op de woorden, het algemeen Heiligdom, tekent hy aan: „ Het huis „ Millo heeft de gewoone Vertaaling , gelyk wy in 't 5, vervolg ook een Millo te Jerufalem ontmoeten zullen, ondertusfehen is Millo geen eigen naam; Millo bete„ Itent eene verzamelplaats, eene plaats daar men by één „ komt, en wordt genomen voor een Heiligdom , dat LETT. 1702. NO, 14. R.T s>  5§a ï. VAN HAMELSVELD „ algemeen was aan een volk, hoedanige Heiligdommen oudtyds dikwyls verfterkt waren. Het fchynt te Sichem „ hetzelfde te zyn geweest met den tempel van Baal„ Berith, en Huis Millo kan best vertaald worden, door, „ het algemeen Heiligdom, dewyl de dienst van Badl„ Berith thans vry algemeen was geworden onder de „ Ifraëliten. Hoofdft. VllI: 33." Kap. XI: 1. vertaalt, hy de uitdrukking flW flSte eene heidenjche Vrouwe, even gelyk Jof. II: 1: ddch Kap. XVI: i. houdt hy de gewoone vertaaling hoere. Josephus 011dertusfehen verftondt ook de Jaatstgemelde plaats niet van eene onkuifche Vrouw , maar van eene herbergierfter; Oudh. Boek V, Hoofdft. 8. (év nvt ?uv xaTuywyiaiv Het geen de Heer hamelsveld over de gelofte van Jephta, Kap. XI: 30 en verv., aanmerkt, is zeer rigtig, en verdient volkomen onze goedkeuring : ,> Het komt my voor (zegt hy) dat, wanneer iemand de geheele gefchiedenis leest, zonder eenige vooringenomenheid, of zonder acht te geven op de gevolgen, die men 'er dan uit wil afleiden, hy zal moeten denken, dat de meening van jeftha is , dat het geen hem het eerst te gemoet komt, aan Jehova gewyd zal zyn, om aan hem geofferd en ter dood gebracht te worden. Alleen dit kan plaats hebben , dat jeftha niet kundig genoeg geweest is in de Mpfaifche wet, om de gelofte, Neder genoemd, volgens welke, indien een mensch aan jehova verloofd was, dezelve kon vrygekocht worden, te onderfcheiden van de gelofte, Cherem, of der verbanning, volgens welke geene losfing plaats hadt; doch welke alleen in heel byzondere gevallen , den geheelen ftaat raakende , kon plaats hebben. Wy ontmoeten een dergelyk voorbeeld van onkunde, omtrent het onderfcheid van de gelofte Neder, en den ban Cherem, en den eigen aart van den laatften, 1 Sam. XIV: 24 volg. Vergelyk den Bybel Verd. II Deel. bladz. 33a." Voorts op vs. 39: te¬ kent hy het volgende aan: „Die nu zyne gelofte volbracht, drt is, haar als eene verbannene ter dood bragt , niet offerde. Menfchen-offers aan Jehova zyn iet onbekends in de Joodfche Wetten, en geen Priester zou haar geofferd hebben, maar hy deedt haar fterven, als een Che* rem, een ban. Üit, geloove ik, de waare mening van het gefchiedverhaal te wezen. Niet, dat hy haar tot eenen altydduureiiden maagdelyken ltaat verwees. Daar van  achteren en uuth. 583 van zyn even min voorbeelden, naar de wetten der Ifraëliten, als van menfchen-offers." De gefchiedenis, die Richt. XV: 15 verhaald wordt, en die, in de daad, volgens de gewoone opvatting, vry ongelooflyk is , verklaart de Heer hamelsveld op eene zeer aannemelyke wyze: „ Ik ftel my, zegt hy, dit ge„ val dus voor.' Simson, zyne touwen 2700 gemaklyk „ verbrekende, op den vyand toetredende, en, met één „ daar gevonden versch ezels - kinnebakken, den eerlten „ den besten met éénen llag nedervellende, ontftaat 'er „ onder de Filiftynen een algemeene fchrik, en elk ziet 3, naar een goed heenkomen. Nu zullen ook de 3000 Ifraëliten geene ledige aanfchouwers geweest zyn, maar, „ moed grypende, tasten zy ook de Filiftynen, hunne „ onderdrukkers, aan, en 'er fueuvelen van dezen, by „ die gelegenheid, 1000 mannen. Ten minften van de„ zen tyd af, wordt simson als Richter van Ifraël er,, kend, vs. ao." Kap. XVIII: 30, verftaat men de woorden, tot den tyd toe, dat de Inwooners des lands gevanglyk werden weggevoerd , gemeenlyk van de wegvoering in de Asfyrilche ballingfchap; doch de Heer hamelsveld denkt hier liever aan de wegvoering door de Filiftynen, 1 Sam. IV, wanneer de Stad Silo byzonder een groot onheil fchynt ondergaan te hebben, Pf. LXXVIII: 60, 61, by welke gelegenheid ook de Tabernakel van daar vervoerd is na Neb, iSam. XXI. De bewyzen, die hy voor dit gevoelen bybrengt, maaken het zelve zeer aanneemelyk: iu.Het is niet waarfchynlyk , dat samuel , david , enz. den Beeldendienst te Dan zouden geduld hebben. 20. De bewoordingen, tot dat de Inwooners des lands gevanglyk werden weggevoerd , vs. 30 , en al den tyd, dat het heiligdom van God te Silo was , vs. 31 , liaan duidelyk op elkander. Kap. XIX: 1, waar in onze Overzetting ftaat, maar zyn bywyf hoereerde , by hem zynde , verkiest de Heer hamelsveld liever; Dit bywyf, hem moede geworden zynde, verliet hem. Hy leest namelyk njfD voor njïTI, eene lezing, die door de meeste oude Overzettingen bevestigd wordt, en het verhaal natunrlyker af doet loopen. Kap. XXI: 22 vertaalt hy: Schenkt ze hun, om onzen wil, om dat wy voor elk van hun geen Vrouw in den oorlog buit gemaakt hebben; gy hebt ze hun eigenlyk toch niet pegeven, zoo dat gy thans daarvan de Jchuld zvudt hebben. R r 2 ,» De  5^4 VAN HAMELSVELD „ De laatfte woorden van dit vers (zegt hy in de aantekening) zyn in den Hebr. text moeilyk. De Vertaa'ling hier gegeven, komt my voor, de duidelykfte te zyn. Zv zouden de vaders of broeders der geroofde maagden verzoeken, om gewillig te berusten in dit geval, en derzelver huwlyken met de Benjaminiten toe te ftemmeii- zy zouden hen te vrede Hellen, zo zy bedenkingen maakten dat zy toch ook gezworen hadden hunne dochters aan geene Benjaminiten te zullen geven, uit dien hoofde, dewyl zy haar toch eigenlyk niet gegeven hadden , daar zy gerooid waren, en dus dat zy van fchendiiig van hunnen eed niet befchuldigd konden worden." Op Ruth III: 1 (om uit de Aanmerkingen op dit Boekje ook eene proeve te geven) tekent de Heer hamei sveld het volgende aan: „ Dezen voorflag van naomi „ moet men alleen beoordeelen naar de Zeden van „ dien tyd. Ligtvaardigheid , dartelheid , oneerbaars, heid, fpeelt 'er geene rolle in. De zaak is eenvou„ wig deze. Weduwen , wier man zonder kinderen s, overleden was , merkten het als een recht aan dat „ haar toekwam , dat de broeder , of naaste bloedverwant „ van den overledenen, haar trouwde, ten einde zy het „ Stamhuis van haaren man in ftand hielden: dit huws, lyk konden zy eifchen, en zy ftelden alle middelen in „ 't werk, om in haar oogmerk te flagen. Men herina, nere zich het voorbeeld van thamar , Gen. XXXV11I. De vriendelyke heuschheid van boas geeft aan naömÏ „ gelegenheid, om een plan te ontwerpen, waardoor zy „ de weldaadigheid van ruth, door een , voor haar „ voordeehg, pligthuwlyk te bewerken, zou kunnen ver- gelden." Wy zullen dit uittrekzel befluiten, met de Vertaalin^ van het lied van deijora, Richt. V, mede te deelen op dat onze Lezers daar uit mogen zien, wat zy van den Heer hamelsveld te wachten hebben, wanneer hy tot de zoo moéilyke, en voor den Lezer der gewoone Vertaalingen dikwyls zoo onverftaanbaare , poëtifche boeken van het O. ï. zal gevorderd zyn: Dat Ifraëh hoofden hen aanvoerden, Dat het volk gewillig volgde, Zingt daar voor jehova's lof! Gy, Koningen , hoort , Verleent aandacht, Vorften» tb  RICIITEREN EN RUTH. $85 Ik zal jehova, hem zal ik ter eere zingen! Jehova, Ifraëls God, met fnaarenfpel verheffen. Toen gy, jehova, uit Seïr., optrokt, Uit Edoms vlakte, voortllaptet, Toen beefde de aarde, De Hemelen dropen, De wolken Hortten haar water; De bergen fmolten Voor jehova's [blikfemend] oog; Gindfche Sinai voor het [blikfemend] oog Van jehova, Ifraëls God! Ten tyde van samgar, anaths zoon, Ten tyde van jAët, Stonden de openbare wegen ledig; Zy, die voorheen de heirftraaten bewandelden^ Moesten thans kromme bypaden inflaan; De Volksbeftuurers ontbraken in Ifraël, Zy ontbraken, tot ik, debora, opftond, Tot dat ik opftond , eene moeder in Ifraël. Men hadt nieuwe Goden verkozen, Toen was de vyand voor.de poorten. Geen fchild, geen fpies was 'er te zien, Onder de veertig duizend in Ifraël. Myn hart [klopt] voor Ifraëls legerhoofden, Gy vrywilligers onder myn volk, Zingt jehova's lof! Gy, die op witte ezelinnen rydt, Gy, die op kostbare dekkleden zit, En gy, die te voet gaat, Stemt hier mede in! Voor het gejuich der herderen by het'drenken der kudden, Daar zinge men nu jehova's daaden! De daaden zyner Helden in Ifraël! Dan keere jehova's volk gerust naar de Steden J Lustig, lustig, debora! Lustig, lustig, zing een L;ed! Lustig barak, abinoSms zoon, Voer uwe gevangenen aan. Het overgebleven volk trok tegen de Herken, Jehova's volk, met my, tegen de Helden te veld, Uit Efraïm trokken op, die op /imaleks berg Hunne vastigheid hadden; Na u , [6 Efraïm,] volgde Benjamin, Onder uwe legerbenden. Uit Machir kwamen de bevelhebbers. Uit Zebulon, die den Staf als volklieders voerden. Ook waren Isfafchars Vorften met debora j hfafhar was de fteun van barak, Rr 3 Te  586" Y. VAN HAMELSVELD Te voet fnelde hy na de vlakte! By de Reeken der Rubeniten , Hadt men groote beraadflagingen. Waarom bleeft gy tusfchen de veehorden, Was het, om het blaaten der kudde te hooren? By de beeken van Ruben was rype beraadflaging! Gilead bleef gerust over den Jordaan. Waarom was Dan voor fchepen bevreesd? Afar zat ftil aan de Zeekusten, En bleef in zyne havens. Maar Zebulom volk waagde het leven, Ook Nafthali, op de grazige hoogten. De Koningen rukten aan ten ftryde, Kanaduï Koningen togen te veld, Te Taanach, by het meir Megidde. Geen ftuk zilver behaalden zy buit. Van den hemel ftreeden de Starren, Uit hunne loopbaanen ftreeden zy tegen sisera. De beek Kifon fpoelde ze weg , pe Ooster-beek, de beek Kifon. Stap voort, myn ziel. met moed. Daar klapten ftruikelend de hoeven der paarden, Door het rennen, het geweldig rennen der dappren. Vloekt Meroz, fpreekt jehova's Engel Vloekt h aare bewooners aanhoudend; Zy kwamen niet op, tot jehova's hulp, Tot jehova's hulp, met andere helden. Boven andere Vrouwen zy jaSl gezegend! T)e huisvrouw van heber, den Keniter ! Gezegend boven alle bewooneresfen van tenten! Water eischre hy; zy gaf hem melk, In eene prachtige fchaal bragt zy botermelk. Haare hand greep den nagel, Haare rechtehand den zwaaren hamer; Zy klopte sisera, en doorboorde zyn hoofd, Zy trof en doorboorde zyne flaapen , Aan haare voeten lag hy gekromd, en bleef liggen, Aan haare voeten lag hy gekromd , Daar hy zich kromde, daar lag hy, En bleef levenloos liggen. Door het venfter keek sisera's moeder, En riep met geklag, door het traliëvenfter: „ Waarom vertoeft zyn wagen te keeren? „ Waarom draalen de raders van zy» gefpan?"  Krc#rEREH en r«th> -587 De verfcandigften haarer Staatjuffers antwoordden, Zv zelve loste haare bedenkingen op: Hoe? zouden zy dan geen' buit hebben te deelea, " Voor eiken foldaat een meisjen of twee, Voor sisera een buit reelverwige kleêren, • " Veelverwige kleêren met keurig borduurzel, " Veelverwig , geborduurd aan weerskanten*, Tot halsdekken der lastdieren zelven!" Zoo moeten alle uwe vyanden fneeven, jehova! Maar die hem beminnen, aan de opgaande zon, In haaren eerften luister, gelyken! Wy zouden hier ook gaarne de fchoone ophelderenk Aanmerkingen byvoegen, doch dan zou ons uittrekzel te uitvoerig worden. Verkeering met God by byzondere gevallen en tyden, door j f. fIddersen, Predikant aan de Domkerk te Brunswyk: ten vervolge van de Verkeering met God m de Morgen- en Avond-uuren, door sturm ™ ^w te derde uitgaave uit liet Hoogdmtsch vertaald. Te Amjteldam by tl. Keyzer, 1790, iTSitl Tweede Deel, 20. tl. Derde Deel, 200 bl. In gr. 8vo. Men vindt in het tweede Deel Befchouwingen en Gebeden, over en by de volgende onderwerpen en ge- l£TverTee'ring met God in Sterfgevallen: By het troosteloos einde eens verachters van den Godsdienst. — By her blytnoedig einde eens Christens By den dood vl e e n godvruchtig mensch in.zyne beste jaaren — BV den dood van een godvruchtig mensch in eenen hooien oud-rdom. —'- By een fchielyk fterfgeval. —- Als femand na langduurige" fmarten en zwaare rampfpoedei» ^ll'By den dood van een Christen zelven: Troost des gelooft op het fterfbed. — De.dood, eene verlosfing van alle kwaad. De onfterflykheid der ziel. De op- fandi™— Het laatfte oordeel. De toekomende zSeid. Belydenis van geloof en trouw op het fterfbed Het blymoedig verlangen naar den dood. — De geruste verwachting des doods. Gebeden voor ftervSÏ ™ Wanneer de «ervende het avondmaal ge-  58S J. F. FEDDERSEN nooten heeft. Voorbiddingen voor ftervenden. Gebed na den dood van een Christen. ai VerkieriJ> met God in byzondere tyden: Op Zon- i ?V~T y Td r vern;euwinS van het kerkjaar. - Voor het feest van Jefus geboorte. By het beiluit en be. gin van 't Jaar. —. In den Pasfie-tyd. > §e"  604 VERVOLG gedeelte, indien niet geheel en al, geftremd worden." Zie daar de eigentlyke en natuurlyke oorzaak van de zogenaamde Nagt-merrie, of Nagt-drukking. ,, Nu valt het den Schryver gemaklyk, alle de byzondere toevallen , welken dit overval, altyd , of doorgaans, verzeilen , te verklaaren. De verfchriklyke droomen ontftaan Uit de geweldige uitzetting van de bloedvaten der hersfënen: de bevinding leert dat zodanige droomen meest volgen op het liggen flaapen op den rug. De zwaare drukking op de borst, en onvermogen van zich te kunnen beweegen, ontftaan uit de overmaat van bloed in de longen , de hol-ader, de rechter holligheid en het rechter oor van het hart; welke, de fpieren geene gelegenheid hatende van te kunnen werken, een gelyke aandoening maakt, als of, inderdaad, de borst door eenig zwaar lighaam gedrukt wierd. Het verwerd geluid moet, waarfchynlyk, van dezelfde oorzaak afgeleid worden; dewyl de beweegfpieren vsm de tong, en her ftrottenhoofd, fpieren zyn van de vry willige beweeging, welke belemmerd is: ook zal de onbeweegbaarheid van de longen, weikeu met bloed overkropt zyn, de lugt, welke noodzaaklyk is tot de ftera uitfluiten. Het zugten en lteenen zyn jammerende uitdrukkingen, dat de natuur in lyden is, en ontftaan, gelyk doorgaans pok hier , uit veritopping en ophooping van bloled in de longen. De benaauwdheid en hartklopping worden insgelyks, gemaklyk, uit dezelfde oorzaak verklaard. De Heer bond maakt, vervolgens, gewag van eenige aanleidelyke en bykomende oorzaaken ;. als , een bloedryke gefteldheid, en alles wat, in den tyd, te veel op. vulling kan maaken; opttopping van gewoone bloedloozingen; onmaatig eeten en drinken tegen den nagt: want hy beweert, tegen Dr. stuart en den Baron haller , dat de maag, meer dan gemeen opgevuld zynde, de groote flagader (.Aorta), in een kevend lighaam, kan drukken en vernaauwen, (fchoon dit in een dood lighaam anders moge fchynen , om dat de fpieren en het buikvlies (Peritonmm) dan döörgefneeden zynde, de maag naar buiten kan uitwyken, 't welk in leevenden niet gefchiedeii kan,) en dus den doorgang van het bloed, door dezelve, naar beneden, voor een gedeelte verhinderen , en meer naar het hoofd doen gaan* waar door toedrukking in de tusfchenribbige, en het agtfte paar zenuwen, by derzelver oorfbrong, kan veroorzaakt worden; en het gevolg hier van  op chomel's woordenboek. °S van 7al zvn eene verlamming van de fpier-vezelen van he? hart * Behalven dit zal ook een zeer opgevulde maag 5e vri zamentrekking van het middenrif verhinderen; waar 'dooi de holte van de borst niet zo groot kan geTaakt worden, als vereischt wordt: en het middenrif aansemeA als; een hellend vlak, fchuins opgaande naar het E been rust de overlaaden maag hier eemgzins op en te«n inzonderheid het lighaam op den rug liggende, en fenzw arte derzelve zal "de drukking van het-hart op de w-aderen vermeerderen, wyl het, aan de andeie zyde hiei aïn vast is door'het hartezakje Dit wordt ook v n den Heer RIOA, gelyk van onzen. Schryver ds> de oorzaak van de Nagt-merrie aangemerkt. De i>ympaW. m' De2'ontkoming uit, of redding van , dit overval, gefctüed doorgaans, door de natuur. De longen verftopt zynae,' moe?de rechter holligheid van het hart geweldig uitgezet worden, en zeer fterke aandoening (Irritatio) lyden welke het zelve tot een fterke zamentrekking aanzet ' 't welk alles is het geen vereischt wordt, om het geheele werktuig wederom in voorgaande beweeging te Ereneen. Want zo dra zich de rechter holligheid ontlast in de long-flagader, zal het bloed, in de long-aders, ook wederom in Weging geraaken en dedrukking van deeze vaten overwonnen worden. En zo haast deeze beweeging herfteld is, zal 'er eene pooging ontftaan, om, door beweeging van het geheele lighaam , te maaken, dat de ongemaklyke ftand veranderd worde ; en hier door zal ook verandering gefclheden in het middenpunt der zwaarte van het hart, en, gevolglyk, alles overgaan. Uitwendige hulp kan hier toe van merklyken dienst zyn, om het fchielyker te doen overgaan; als is, iemand op den rug liggende op zyde te haaien , te fchtidden , en fterke aandoeningen op het lighaam te maaken, door prikken, fteeken, geluid te maaken, enz. om hem wakker te doen worden. De Schryver zegt, dat hy, op zekeren tyd , in een zwaar overval van de Nagt ■ merrie liggende te worftelen, zyn knegt in de kamer kwam om vuur aan te leggen, en den bak met kooien het vallen, 't welk zulk een geraas maakte , dat hy zeer gelukkig ontwaakte, en van zyn overval verlost wierd. _ „Schoon nu dit ongemak zelden lang duurt,is het egter niet alleen zeer lastig, maar ook dikwils een voorlooper vaii kwaade gevolgen; naamlyk, krankzinnigheid, vallcnSs 5 de  VERVOLG OP CHOMEL'S WQOKDZKUOEK. de ziekte, beroerte, en een haastigen dood. De Schnr ver houdt het voor waarfchynlyk, dat zommige menfchen die savonds gezond naar bed gegaan zynde, 'smorgen! dood gevonden worden, in zulk een overval gelbrven zvn „ 1 ot voorkoming van het zelve wordt, boven alles , aan«raaden niet op den rug te gaan liggen flaapen ; geen tezwaarlyke maaltyd te doen , of veel te drinken' kort voor dat men naar bed gaat. En, zo 'er voorafgaande oorzaaken in aanmerking komen, hier tegen, volgens de gewoone wyze in andere gevallen, te voorzien; in een hloedryke gefteldheid aderlaatingen te doen ; in te groote zwakheid verfterkende middelen te gebruiken , en zo in andere omftandigheden." Obfervationes in euripidis maxime Hippolytum; Exercitationum Academicarum Specimen primum; quod pnefide joan,^ luzac, ] U. D., & in Academia Batava Lingu£e Gnecae & Hist. Patrire Profesfore ordinario die. 21 januani MDCCXCII , pubhce defendit abraham BLtrssé. Lugd. Bat. apud H. Mostert, MDCCXCIT 58 pagg. in 8" maj. Obfervationes in loca Veterum, prcTcipue qua: font de vindtcta divma ; , Exercitationum Academicarum Specimen SrYr;nqU0MPr$fide,JTNE LUZAC> die 16 J11"» r' PUbIlCC defeiullt janus ten brink. Md. MDCCXCII. 60 pagg. 111 8e maj. Schoon de beoefening der oude Letterkunde in het ge7 ^T^' e",der G/iekfche in h« byzonder, waarin ons Vaderland wel eer den grootften roem verwierf thans in het zelve jammerlyk kwynt; moet men dit echter tot lof van Leyden's Hoogefchool getuigen, dat, gelyk zy geduurende een lange reeks van jaaren , op verfcheidene groote mannen boogen kon, en nog met regt booMr,»„,}« heid Gods over de booze™ vande beTooni,"eME^ men in een ander leven • van oV J° 1 s r V?°" aarde doorzweven, laals gezanten Tr ï iu-/tzt de daaden der menfchen leften Van her" J ?d °P jupiter. , waar in deze daaden aangefcSe fwor dergelyke onderwerpen meer , gehandeld wo dt De Heer luzac brengt echter geenszins%lle plaatzen by éëu wel ken hier toe behoren, maar bepaalt zich voornaam vktot de zodanigen, die door de affchryvers bedorven zvn en de hulp van den oordeelkundige/ beoefenaarnnd.V Li ben. n het herftellen der waarl MH* £ £lvt allergelukkigst, en geen wonder, daar hy, by zvn ver Lfche^ntld bez?t dt> Sel"rdhdd' ~ ^ ™ ™ Vi;» bezit, die maar zeer zelden het eigendom van die geenen is , die zich met de verbetering van on eflez S H* ™*?^ onzer ^zers weinig bevallen , wanneer wy alle de olait zen optelden, die door hem verbeterd zyn, en van deze verbeteringen zelven verflag deden. Wy t'wyfelen niet of een ieder , die m dit zoort van Studiën belan" "tel ' zal zich deze Verhandelingen aanfchaffen. Aan de" mee, ten onzer Lezers, ondertusfchen, denken wy dien™tl zullen doen met eene Nederduitfche Vertaaling van h2 Fragment, uit het boek de mulieris harmoniaThit welk aan perictyone eene navolgfter van pytiiaooras toei fchreve» wordt. Dit Fragment, dat ons dow 3aeus (*) bewaard is heeft de Heer luzac vooral allerzorgviildigst.behandeld ; verfcheidene plaatzen °n het zelve allergelukkigst verbeterd en opgehelderd : en eindelyk eene fchoone Latynfche OverzettiiTg daar van gegeven volgens welke het in onze taal aldus luidt- ^geven, ,, Men moet zyne Ouders noch door woorden, noch „ door daaden, beled.gen; maar hun en in groote en ÏÏ „ kleine dingen gehoorzaamen. Men moet "ook byhen „ woonen , en hen nimmer ontvluchten , in welken toe„ ftand zy zich ook bevinden , het zy van ziel, het zv „ van lighaam , het zy van uitwendige omftand ghederi ■ „ in vrede en in oorlog; in gezondheid en ziekte; het zV' „ zy ryk of arm, aangezien en geëerd, of gering en oX " ' yzJnh°Mden V3\het of anTbtebo e s, burgers, zyn. Men moet hun gehoorzaamen, en hunnen Q*jScrm. LXXVII, p. 457. " wU  OESERVATIÖNËs'. reg- 8. Verhart geweeten , moest zyn verhard geweeten, en bl. 35, reg. 8. 't verscheurt Gemeenebest, verscheurd Gemeenebest ; om dat men verharde en verJ'eheurde, of'verhard en verfcheurd, zet. Zeer dikmaals zyn de woorden in een verkeerden naamval geplaatst, en vooral de zodanigen , die in den eerften ftaande, als zy goed gefchreven waren, eene fmelting zouden veroorzaaken: zo als bl. 25, reg. 2. hier worfielde den dood, bl. 26, reg. 9. Zoo luid deN Inhoud, bl. 89, ree. 2, van onderen: uw afgeleefde* Vader eischt, en verfcheidene anderen. Bis*  DÉ LESSEN, RËIZË„ 615 Historisch Dagverhaal der Reize van den Heer de Lesshps , zedert het verlaaten van den Heer Graaf de la pekouse, en zyne Togtgeneoten, in de haven van St. Pieter en Paulus , op Kamfcnatka , tot op zyne komst in. Frankryk, den ijden QEtober 1788. Naar het Fransch. Tweede Deel. Met Plaaten en Kaarten. Te Utrecht by B. Wild en ]. Altheer, 1792. In gr. %vo., 347 bl. In dit Tweede Deel befchryft de Heer de lesseps alles, wat hem, van 18 Maart tot 17 October 1788, vp zyne reize van Poujtanetsk , aan de Zee van Okotsk in Kamfchaxka , tot Verfailles in Frankryk, is wedervaaren. Zeldzaam zal men iemand vinden, die meer moeilykheden en gevaaren, in zulk een korten tyd, met geduld en yver heeft doorgeworfteld, ten einde zyn Vaderland te kunnen bereiken, dan deeze Schryver. Zelfs hebben zyne verhaalen daar eene zekere eenzelvigheid door verkreegen , die den Leezer wel eens verveelt , en die eensdeels aan het Land dat de le»sseps doorreisde, en aan het faifoen, in het welk hy zyne reize aanving; anderdeels aan zyn ontwerp, om een volledig Historisch Dagverhaal zyner reize* te geeven, moet toegekend worden. Kunnende men echter niet nalaaten , om des Schryvers ftandvastigheid , in zo veele rampen en tegenfpoeden , telkens te bewonderen. Verfcheidene weeteilswaaf dige zaaken t zo ten opzichtë der Koriaken, Takouten , als die van de andere Volken in Kamfchatka, maaken ook dit Tweede Deel, voor den Linden Volkonderzoeker gewigtig. Eenigen van dien zullen wy mededeeleiL i:, De Zeden der Koriaken, die een vaste woonplaats hebben', zyn niets minder dan achtingswaardig. Volgens onzen Schryver (bl. 66.) is dit Volk niet a-tders dan een mengzel van dubbelhartigheid , wantrouwen ert gierigheid; zy bezitten alle de ondeugden der Volken uit bet Noorden van Afia , zonder iets van derzelver deugden. Dieven van aart, zyn zy achterdochtig, wreed, en kennen noch de goedwilligheid nóch het medelvden* Orrt den minften dienst van hun te verkrygen » moet men hun eerst de belooning daar van laaten zien; willende zy zich beweegeh , noch handelen , dan door gefchenken. De zwervende Koriaken daar tegen , heeft de Schryver Veel openhartiger en gedienftiger gevonden ; geevsjidc daar van op verfcheidene plaatzen bewyzen. Tt 2 » Met  6iÖ DÉ LESSEPS ,, Met deezen trouwloozen en beestachtigen inborst moet het hun niet gemakkelyk vallen, om in vrede te leeven, noch om duurzaame verbintenisfen met derzelver Nabuuren aan te gaan. Uit deezen geest van ongezelligheid moest de afkeer voor eene vreemde heerfchappy geboren worden. Van daar hunne geduurige opftanden tegen de Rusten ; hunne affchuwelyke roveryen; hunne dagelyklche ftroperyen by de Volken , die bun omringen; van daar de wederzydfche wraakoefeningen, die telkens wederom opwellen. „ Deeze geduurige oorlog voed en onderhoud den woesten aart in alle de harten. De gewoonte van zich te verdeedigen , en aan te vallen , bezorgde hun die onverzettelyke kloekmoedigheid, welke de gevegten vereeuwigt, en een roem ftelt in de verachting van het leeven. Het Bygeloof werkte mede, om in hunne oogen dien bloeddorst te veredelen, met hun de wet op te leggen van te fterven of te dooden. Hoe ernftiger de zaak is, die hun de Wapenen doet opneemen, hoe gretiger zy naden dood haaken. De dapperheid, het aantal hunner tegenftanders heeft niets fchrikbaarends voor hun; dan is het dat zy zweeren, de Zon niet meer te zullen aanjchouwen: zy vervullen deezen fchrikkelyken eed met hunne Vrouwen en Kinderen te vermoorden ; met alles te verbranden , wat zy bezitten , en met zich vervolgens woedende in het midden der Vyanden te werpen. Het gevegt eindigt niet dan ;met de geheele verwoesting van een der twee partyen; men ziet de overwonnenen hun heil in de vlucht niet zoeken , de eer verbied zulks aan de Koriaken; geen één. wil de flagting zyner Landsgenooten overleeven. „ Tot heden toe heeft de Habtturfchap der Rusfen geen de mmfte verandering gemaakt in de levenswyze der Koriaken, welke eene vaste verblyfplaats hebben. De band des Koophandels, die hun meer en meer met deze vreemdelingen bekend maakt, heeft op hun geene andere uitwerking gehad , dau de bekooring tot rykdom en tot root in hun te ontfteeken; onverfchillig omtrent de voordeden van een meer geregeld leeven, fchynen zy de befchaafdheid van zich af te weeren, en hunne zeden en gebruiken als -de best mogelyke te befchouvven. „ De zwervende Koriaken toonden zich langen tyd nog onhandelbaarder; de onafhangelykheid, aan welke zy gewoon waren; die natuurlyke onrustigheid, welke hun kenfchetst, gaven hun geene geneigdheid om het juk te draa-  REIZE. 617 draagen; daar en boven maakte de zucht tot heerfchen misfchien in den beginne de Rusfen niet zo gematigd, als wel behoord had; misfchien gebruikten ze niet ;o veel kunst om zich te doen beminnen, als wel om zien te doen vreezen; dit is zekerder , dat zy het verdriet gehad hebben , van geheele horden of benden , op de minite vertooning van onderdrukking, te zien verkoopen, en gezamentlyk ver van de Steden te zien vluchten, alwaar het lokaas van Koophandel hoop had gegeeven, dat zy hun verblyf zouden neemen. Doch' dit is nu reeds gedeeltelyk veranderd , daar men van de noodwendige betrekkingen, door den Koophandel, heeft gebruik gemaakt , om langzamerhand tusfchen de Rusfen en de zwervende en de andere Koriaken van de omliggende Streeken, eene wederkeerigheid van hulp in te richten; als mede een foort van overeenkomst tusfchen ieder perfoon, welke de oude herbergzaamheid doet herbooren worden, en die zeker het zaad zal ftrooijen van eene omwending in de Zeden der laatften. ,, Wanneer een Koriak genoodzaakt is, uit hoofde van zyne zaaken, den nagt in de Stad door te brengen , gaat hy een fchuilplaats by zyn Rusfifchen Vriend zoeken ; zonder verdere omwegen dringt hy zich by zynen gastheer in , die het zich een plicht rekent van hem wel te onthaalen , en om zyne begeertens en behoeftens na te gaan en te voorkomen; niets wordt befpaard om hem wel te behandelen , dat is te zeggen, om hem geheel dronken te maaken. By zyne Haardftee te rug gekomen, vermaakt by zich in het vleyend onthaal te verhaalen, het welk hy ontvangen heeft, dit is eene verplichting, eene geheiligde fchuld, die hy zich bevlvtigt, om, zo dra als de gelegenheid zich opdoet, te vereffenen ; dit heeft zyne aangenaamheid , vooral voor den Rusfifchen Soldaat , die in het geval is om menigvuldige reizen in de nabuurige Vlekken te doen; de erkentenis van den Koriak omtrent zyn Vriend bepaalt zich niet alleen om hem een legerplaats te geeven , om hem te onthaalen , om hem levensmiddelen te verfchaffen tot voortzetting van zyne reis; maar hy befchermt hem, hy word zelfs zyn verdeediger tegen zyne Landsgenooten. . „ De Jagt en de Visfchery maaken de gewoone bezigheden der Koriaken uit, doch alle de jaargetyden laaten met toe om daar mede bezig te weezen. Geduurende deeze tusfehenpoozingen in hunne diepe wooningen begraaven, doen ze niets dan flaapen , rooken en zich dronken dnnTt3 hen;  *>*S DE LESSEPS ken ; zonder zorg voor het toekomende , zonder leed, wezen over het gebeurde, komen zy niet uit hunne Yourtes, dan wanneer eene dringende noodzaakelykheid hun daar toe verplicht, „ Dit volk afkeerig van den arbeid, leeft, even als dat van Kamfchatka, van droogen visch, van Walvislenen en Zeewolvenvleesch, en vet; het eene word gewoon fyk raauw geseeten, het andere word gedroogd en gekookt op dezelfde wys als de visch; doch de zenuwen , het merg, de harfens en dikwils geheele Hukken van het vleesch, worden geheel raauw, met eene woeste gretigheid, verllonden; het Rendierenvleesch is het meest geacht; de Koriaken trekken daar dezelfde partv van als van de Zeewolven, Walvisfchen en andere dieren , waar op zy jagt maaken. Zy voeden zich ook met aardeewasfen , zy plukken in den herfst verfcheiden foorten yan vrugten; een gedeelte van den oogst dient, om daar van verkwikkende dranken te vervaardigen, het overige word yerbryzeld en gekneed met olie van Walvisfchen of Zeewolven. Dit bellag of ingemaakte vrugten word toltchoukha genaamd. Men maakt 'er in dat land veel werk van , doch , volgens des Schryvers fmaak is er niets onaangenaamers. Alle de Koriaken, die hy op zynen weg van Poujtaretsk af ontmoette, hadden geen ander voedzel, dan herkenfehors gemengt met Zeewolvenvet. Om onzen Leezeren een denkbeeld te geeven van de wooningen m Kamfchatka, zullen wy nog de volgende befchryving van eene Yakoutfche Tourte, en van den Yakoutfehen drank, Koumouisf, mede deelen. Onze Reiziger fpreekt 'er bl. dus van: „ De grootte van deeze huizen verfchilt, naar maate dat de eigenaar meer of minder ryk , of Zyn gezin meer of min talrvk , is Overeind geplastfte balken, de een naast den ander en bedekt met klci-aarde , vormen deszelfs muuren die njet rechtftandig even als de onze opgaan; bovenwaard* digter aan elkander fta-ande , onderltutren ze een dak welkers afhelling niet zeer fteil is ; in eenige Yonr cl word het door paaien onderfteund ; eene deur «reeft il leen toegang naar binnen , het welk in tweeën afg£ ' deeld is; het agterfte gedeelte word door de menfchen bewoond, die zich daar in afdeelingen begeeven, welken op gelyken afftand naast de muuren verdeeld zVn Het zyn hutten, die men nies beter kan vergelyken dan  REIZE. öT9 dan met de kleine vertrekjes der Dckufïicieren op de Hollandfche Schepen; kder paar heeft het zyne Aan den anderen kant van den m g de koeijen , de kalveren , enz. derzelver verblyt ; d t alles maakt maat eene ftal uit, In het midden van het gebouw is de fchoortecn f ronde gedaante, en van hout gemaakt. Alen bezorgt die, om fnoelükken voor te komen, met een dik pleiter van kemaarde. Om het vuur te ontfteeken , word het hout re£ overeind in de fchoorfteen geplaatst , aan eiken uitfnrVenden hoek, maakt men een lange ftok vast, waar S e°en ander op dezelfde hoogte voortkomt, dienende om den ketel aan te hangenden ziet daar de haal en de hengel in gereedheid; het is gemakkelyk om die te vermeïigvuldigen, indien men meer dan eene pot behoeft heet te maaken. , ,, * In een hoek van de Yourte ftaat een leeren tobbe «Plaatst • alle dagen doet men daar paardemelk in , die £ met' een ftok , even als met een karnftok, omroert iSerTdie binnen komt, vooral de vrouwen , verzuimt nooit, voor dat men zich aan ander werk begeeft, om die melk geduurende eenige minuuten te karnen » dit levert dien zuurachtigen en nogthans aangenaamen drank 0n welken men Koumouisf noemt; wil men denze ven nol meerder doen gisten , als dan word ze een der kop- PiDk TwSde en laatfte Deel eindigt met een Woordenboek der Kamfchatfche, Koriakfche , 1 chouktchil he en Lamoutfche Taaien; als mede met een der Kamfchatfcte Taal, zo als dezelve te f. Pieter en Paulus en te Paratomka, gefprooken wordt; zynde het Hollandsen en Rusilsch daar naast gedrukt De bygevoegde Franfche Kaart, op welke de geheele reize van den Schryver, van Avatfcha af, tot aan Parys toe, kan nagezien worden, ftelt een groot gedeelte van het Noorderhalf ïond , van de Pool af tot op 4°° breedte , en van 35*. tot 1400 lengte, voor. Tt 4  • 620 JïiTRESSANTE CHARACTEftSCHETZKN %Ïïan faraaerf?het™> ™ Aneedoten der voornaamfte For. rl v?n Lrur°P**heen verzameld uit de Oude en Nieuwe Ge §"$»fen.i behelzende veele merkwaardige Voorbeelden van Kjken gelukkig of ongelukkig zyn geworden; alle zeer nuttig en leerzaam om by de tegenwoordige omflandigheden\ wegens den fvaarlyken toeftand va, zommige Arjen §in Europa" geleeten te worden. Uit het ffoogduitseh vertaald. Eerfte Stukje. Te Amfterdam hy p. Van Leeuwen, 46 bh, in gr. Ivo. JS^Jf^-T M verkeerd gebruik van bywoordeu, in. TrZante t ^ °P "°'kWe% * en komt ons het woord /«. fSr L,,fe" br^den TyteI "» «at licht voor. BegryDt fc t„ f 46, b>' V°°ral niet k,ein ^drnkt, alle de ,„ "1Df"™ Engeland, van egbert af tot ceorgf. oe UI S weezen' T^' ™M'™™ f«ai, uitueekend ir^ai, weezen. Dan zie hier. hoe willem he III on/pn rand* ' genoog p Eilgelfehe Koningen meest bekeS gefch"^ zvnën n7 Van d,'e toea ^ de ntderlaage ,. zynen Schoonvader roegebragt) als Koning willem II[ «re- " Tïvi^r ',hadde Zis reeds in de" Ooflo^dien de Re „ publiek tf«?/W tegen lodewyk den XIV voerde VeVmr „ zyn voordeel betoond. Zyne dapperheid kon toen ook: J2 „ maklyk over den zwakken jacobos zegepraalen en t» h wierd wel dra algemeen als Koning erkent/ Doch 'zyne l5 „ geering was onrustig , vermits hy beftendig met binnen- en „ buitenlsndlche vyanden te kampen hadt. Hy voedde oid^r „ het Hollandfche Phiegma eene fterke Eer^ïeT£rZt „ die zig wel nooit in zyne redeneeringen, maar des te wik* „ zaamer ,n zyne daaden, vertoonde. Ily was agcerhoudend " rJ«Hmaar Va" eenen werl«*™eii en doordringenden „ ueest. Zyne onovervvinnelyke moed verhardde zvn ander. zins zwak: lichaam tot het verdraagen van bezwaarlykheden. „ die zyne kragten te boven gingen. Hy was dapper zonder „ pralery, vol eergierigheid , maar eEn vyand vanille pragt " S-LS^ met 6en PfcNfraatike ftyfzirinigheid gebooren , dié „ geheel daar toe gefchikt was, om wederwaardigheden tè v%. " SfKJ hy berainde 'ent zeer naauw bepaald, " fa 171^%*™™' daC hJ in Stadhouder, en met hS r"lnf'-wa.s-t Hy over,"rde Koning jacobus „ met lang, en Iherf, m 't Jaar i7oj, zonder Erven." Bevalt zodanig een CharacWchets den Leezer, de Hoogduitfine Schryver heeft oP denken trant de Koningen "TSL Vt'  EN ANECDOTEK. 621 nemarken, Zweeden, Poolen, Rusland, Hongaryen, Spanje, Portugal, enz. afgemaald ; is hy door dit eerfte Stukje van de Koningen van Engeland nieuwsgierig gemaakt, om na de verdere Stukjes van de overige Vorften te verlangen, de Vertaaler en Uitgeever zullen niet in gebreke blyven, om die nieuwsgierigheid, dat verlangen, te voldoen. Wy zouden niet opregt, of voor de vuist, fpreeken, als wy betuigden onder de verlangenden te behooren. Aanmerkingen en Ophelderingen op een Artikel in de Nederduitfche Leydfche Courant van Vrydag den 15 Juny 1792, betreffende den Heer Grave cesar brancadoro , Aartsbisfchtp van Nijibe, Overfle der Hollandfche Misfte. Te Haarlem by J. van Walré en Comp. 1792. 39 hl. in ivo. Het korte Voorberigt, aan 't hoofd van dit Werkje, wyst uit, dat de Schryver althans geen vriend is van den Heere brancadoro, die, door het toedienen des Vormzels in den Zomer deezes Jaars, zo veel van zich in deezen Lande deedt fpreeken; zyne Letterkundige verrigtingen worden in den on. gunftigften dag gezet, en met de vinnigheid der vooringenomenheid gehekeld. De Opfteller blykt alleszins te behooren tot die foort van Catholyken , welke men gewoon is met den naam van Janfenisten te beftempelen , fchoon, zyns oordeels, ten onregte. De Aanmerkingen en Ophelderingen des Schryvers ftrekken boofdzaaklyk, om aan te toonen, dat de Graaf brancadoro geene wettige Zending heeft om het Vormzel te Ten dien einde beweert hy in de Ifte plaats, dat de Schryver, in het aangeduidde en hier opgegeevene Artykel des Leydfchen Courants, den Heer brancadoro met den Heer zondadaki , eertyds Nuncius te Brmfel, verwart, en zoekt aan te toonen, waarom de Paus geen Nuncius meer heeft in de Oostenrykfche Nederlanden. Ten II. Dat de Heer brancadoro, als Over- fte der Misfie , alleen een afgezondene of Vicaris van den Paus is, om uit zyn naam, en door zyne Ordens, te beftuuren. Xen III. Dat hy geen Regt heeft om het H. Vormzel, of eenige andere Bediening, in de Bisdommen van Utrecht en Haarlem, te verrigten, zonder verlof der eigen Bisfchoppen. Met ophaaling der Regelen , die dit verbieden. Ten IV. Stelt hy voor, hoe het Hof van Rome, zints langen tyd, gewoon geweest is de Regten der Hollandfche Hisfchoppen en Clerefie niet te agten, en om ze zich zelven toe te eigenen. Met ophaaling van de Tegenfpraak dier Geestlykheid, en van die der buitenlandfche Kerken. Waarop hy ten V. voor- ftelt het verkeerde denkbeeld van veelen omtrent de Holland. Tt 5 fche  622 AANME3KIKGÏS, EJfZ. jfihé. Clercfie, opgemaakt uit valfche fcbynbaarheden; en dat zv i haare Regten verdeedigende, nooit de wettige van den Paus miskend heeft. Ten VI. aantoonende haare verknogtheid pan het Geloof en Eenheid der Kerke uit haare Schriften , open, baare Leeringen en Handel. Met ontvouwing van de Beuzelagtigheid der Befchuldiging van Janfenistery, en wat het zoge" iiaamde Janfenismus is. Uit deeze opgave des Tnhouds van dit kleine Stukje ziet men, hoe de Schryver het oude Gefchil tusfchen de Roomsen, gezinden , 'f. welk dezelve hier te Lande in twee zeer tegen elkander overgaande Partyen verdeeld heeft, weder verleeven. digr. Misnoegdheid ftraalt 'er allerwegen in door, en deeze vervoert den Opfteller , die anders zyne zaak niet ongelukkig bepleit , tot fcherpheden , welker agterwege laaten zyn Gefchrift eene meerdere waarde zou bygezet hebben. Zie bier het (lot. De Schryver van het Artykel in de Leydfche Courant meent , „dat zedert 169% niets diergelyks gebeurd is van 't geene toen de Heer erancadoro in verfcheide Catholyke Kerken te Amfterdam verrigtte. Zonder twyfel is zyne meening niet, dat het Sacrament des Vormzels in die Stad zetiert dat tydftip niet is bediend geweest ; dit zoude onwaar zyn (*). Hy meent alleenlyk , dat het niet gefchied is met zo veel ophef en gerugt, gelyk 't nu gedaan is, door een Minifier van het Roomfche Bof , met eene enkele Commisfie van den Paus, en zonder eenige hoedanigheid van eigen Harder over de Catholyke Kerken deezer Provinciën , welke hem het regt gaf om 'er de Bisfchoplyke bedieninge te oefenen; in der daad, eene geheele nieuwe venooning, en waarvan men nog geen voorbeeld gezien hadt, niet alleen zedert 1695, maar zelfs niet zadert dat de Catholyke Godsdienst opgehouden heeft, in dit Land de heerfchende te weezen. Men begrypc wel , dat zo een onverwagt verfchynzel, terwyl't een ieder met verwondering trof, zeer aangenaam moet geweest zyn aan die Catho- ly- (*) ,, In 1695 had de Utrechtfcbe Kerk tot Aarrsbisfermp den Keer petrus codde > die toen alleen belast was roet het bellier van alle de CaUuilykeu deezer Provinciën, 't Kan zyn, dat die Kerkvoogd , hoe ieveng ook 0111 alle de pügtcn zyner Bedieninge waar te neemen, het Sacrament des Vormzels niet h"eft> bediend binnen de vyf jaaren, die 'er Veri.oo.pen zyn zedert 1695 tot zyne reis na Home in 17c0. Dog 't is egter zeker, dat noch de Aartsbislchoppen van Utrecht, die hem opgevolgd -zyn; noch de Pislchoppen van Haarlem,, door hem aangefteld , ncnit den Geloovigen dit hulpmiddel hebben laaten ontbreeken. Hcefc eene groote merigte, door de vooringenomenheid afgedwaald, liever hier vaa willen beroofd blyven, als het zelve van hunne hand ontvangen, «ndere helihén 'er zich van bediend; en op den dag zelve, dat de Hfe#r liRANiAnono, te Amfterdam, begon te vormen, bediende aldaar 21. „ boor nimmer te doen, 't geen men, in anderen, laakt. 21. „ Wyl myn Zoon fchuldig is, daar myn Man onfchuidig was. 23. „ Ik weet een middel, zeide hy , om dit gezigt te ontgaan, en dat is, in het laatfte bolwerk, te fterven. „ Hy deedt nog meer, dan hy gezegd hadt, en verloste zynland van 't byna opgedrongen juk. Hy was toen omtrent 23 jaaren oud. 24. „ Dat hy nimmer loog, zelfs niet uit jokkerny. 25. „ Slaa toe, maar geef gehoor." Over 't geheel, zo verre wy de Antwoorden, op veronderftelde Vraagen pasfende, hebben kunnen begrypen, zyn ze voor 't Verftand en \Hart, overeenkomftig den Tytel, gefchikt; dan de Onderwystrant is, zonder nadere opheldering, ons duister. Mogelyk komen de Vraagen wel in een volgend Stukje; fchoon dit eene vreemde orde der zaaken zyn zou, en het tegenovergeftelde van den gewoonen onderwystrant. Nieuw Gefchenk voor de Jeugd. Te Amfterdam by J. Allart, 1792. In i2mo. 172 bl. By aanhoudenheid bezield met een lofwaardigen yver ter vermeerderinge van nutte kundigheden by de aankomende Jeugd, volharden de Eerw. Heeren martinet en van den berg in het voortzetten van hunnen arbeid. Eene voegzaame plaats beflaat zekerlyk, in hunne opgevatte taak, het mededeelen van «enige kundfchap omtrent het land der inwooninge. Zodanig eene kennis is op zich zelve aangenaam, zy kan, daarenboven, iaare nuttigheid hebben, ;uit aanmerking der omftandigheden , in welke de Jeugd, in meer rypen ouderdom, kan gefteld worden. Met zeer veel oordeel hebben de Heeren Opftellers de beknoptheid in agt genomen, om dat eene uitgebreider Voordragt voor de nog ongezette aandagt van ongeoefende kinderen, lastig en verdrietig zoude vallen. Het tegenwoordig Stuk,:e bevat eene Geographifche befchryving van Zuidholland, opgehelderd met eene zindlyk uitgevoerde Kaart van dat Gewest. Vooraf gaan eenige algemeene aanmerkingen, raakende de Gronden, Rivieren, Regeering, enz. Vervolgens gaat de Onderwyzer voort, om zynen Leerling te verzeilen op eene Reize, evenwel vethaalswyze gefteld, om hem het merkwaardigfte, zo in de Steden als in de omleggende Dorpen, te doen bezigtigen. Het Reisverhaal neemt eenen aanvang var, Amfterdam , loopt voort over Haarlem, Leyden , 's Hage, Delft, en vervolgens het Zuid-  3a5 Nieuw geschenk: voor i>e jeugd. Zuidlykst gedeelte van Holland, en keert van daar te ru* „m den Reiziger, door Ü Gooiland, in de eerstgenoemde Stad te doen te rug keeren. Soortgelyk een berigt wegens Noordholland. verfchuiven de Schryvers tot een voleend Stukje, gelvk ook een grooter voorraad en verfcheidenheid van Mengelwerk dan, m het thans afgegeeven Deeltje, eene voegzaame plaats' kon vinden. Daar de Eerw. Schryvers meermaalen blyken «e. geeven hebben van hunne bekwaamheid , om zich naar den «taak en de vatbaarheid der Jeugd te lchikken , wenfchen wy dezelven voortduurenden lust en leeven , ter voortzettiuge van hunnen nutten arbeid. Br.. jurel freherik bahrdï's Leeven , Dood en Begraafnis. Un het Hoogduitsch., 1792. In gr. 8vo., 22 bladz. ' TC en oppervlakkig Verhaal der voornaamfte leevensbyzonderheden van den veel gerugtsmaakenden Dr. bahrdt. De echtheid deri opgave onderfteld zynde, vertoont zich de Doktor als een f. 7% f beginzelen , en , door zyn geenzins lofwaardig zede yk Karakter, als de voornaamfte bewerker der ongevallen! die hem bejegenden. Eerst Student, met z * [ tiende jaar Predikant, kort daarnaa Profesfor, - vervolgens Generaal - Superintendent, voorts aan het hoofd van een Philantropiniam, , wyders van zyne bedienineei verlaaten, eindelyk Herbergier op eenen Wynberg en in armoede overleeden: deeze zyn de voornaamfte Epoquenvm den Man , wiens Godsdienftige begrippen, 't eenigen tvde bv zommigen geene geringe toejuiching vonden. ' Verlustigingen m de Eenzaamheid, of nieuwe Verzameling van meer dan tweehonderd-en-vyftig uitgeleezene Anekdoten, Vertellingen en Karakter-trekken. In Zvo., iQó bladz. "Dy gebrek aan lust tot het leezen van Boeken van meer XJ zamenhangenden inhoud , durven wy deezen bondel nog al aanpryzen, om dat de Verzamelaar doorgaans vry wel heeft 111 t oog gehouden , om zedenkwetzende trekken agterwege te laaten. Voor t overige kan van deeze, gelyk, inderdaad, van bykans alle foortgelyke Verzamelingen, gezegd worden, Sunt bona,funt quadam medioiria, fitnt maja flura. MeiU  mengelingen VAN j. A DACKEKi 6af Mengelingen uit myne Portefeuille. In vier dfdeelingen. Door j. a. e-acker. Eerfte Deel. Te Amfteldam by A. B. Saakes, 1791. In ivo, 274 bl. De vier afdeelingen, welken in den tytel van deeze Mengelingen genoemd worden, volgen in deezen rang op elkander. De Eerfte Afdeeling, beftaande in Vcrtelzck, Ver toegen, en Herderszangen in profa. Tweede Afdeeling, behelzende Dichtftukjes; de Derde, Anecdotes; en de Vierde bevat Medegedeelde Mengelingen: alle zyn zodanig, dat ze den Leezer, itt een uur van uitfpanning, kunnen bevallen, en den Heere backer aanmoedigen, om als Verzamelaar van alle , en als Opfteller van veele, met de uitgaave deezer Mengelingen te vervolgen. Wy zullen onzen Leezer zeker eenig genoegen verfchaffen, wanneer wy drie kleine ftaalcjes , uit de derde Afdeeling, mededeelen. Anecdotes zyn thans in den finaak; fchoon 'er maar al te veel zonder zout, of zonder doel, in verfcheidene gezelfchappen gehoord worden. antwoord van den hertog van orleans , aan de gravin d£ sillery. Men weet, dat de tegenswoordige Hertog van Orleans (Egalite) een Volksvriend is. Zich bevindende by de Cravin de sillery, zeide deeze tegen den Hertog: „ Gy be„ hartigt weinig het belang uwer kinderen, door dus de zaak „ der Gemeente voor te ftaan; denkt gy wel, dat zy, ten eeni„ gen tyde , kunnen geroepen worden , om den troon vaa „ Frankryk te betreden? en gy dan, door deeze handel wyze , „ hunne magt zoudt fnuiken." Ja Dame, was het antwoord van dien Prins, Ja, maar Dame, denk niet dat ikzelf Slaaf wil weezen, om myne kinderen het vermaak te geeven van Tirannen te kunnen zyn. de bakker van roermond. Een zeker Bakker in de Stad Roermond, een geestige Snaak, had het ongeluk zich in een gezelfchap zo overftallig droaken te drinken, dat hy volftrekt van niets meer wist. Eenige der tegenswoordig zynde Vrienden wilden hem een pots fpeelen. Zy wisten ten dien einde het kleed van een Capucyner Monnik te bekomen, trokken hem dat aan, lagen herrt voor de poort van een Klooster neder, fchelden aan, cn gingen heen. De  Cil M2NCELWÖE» VAtï T. A. BACKES. De Portier open doende , en na zyn gedachten daar cm dronken Monnik ziende leggen , gaf 'er kennis va" aan den Pater Guard.aan die aanftonds beval, dit ergerlyk voorbeeld op te neanen, en in het Klooster te laaten uitflaapen. Dit ge. P,77T°e!ï hy !smorgens nuchteren ontwaakte, meenfLt/ " GuardlAanJ hem fcherpelyk door te haaien/als een fcha. de van zyne Orde. Ten dien einde by hem gegaan zynt de,B*klST, zich «If van het hoofd tot deg voeten" en aan alle zyden, bekeek) vraagde hy: wie zyt gy ? Ik TiooJr' ni£' '" ~amw°o^ de Bakker. —Waar ü uw f. , 1 "TfT " Ik weet hec niet-" Kortom, op alle vraagen Z wh„H^fde antW0°rd: -De Pater Guard^° eindelyk knor" ELt*d e", C-?n dre'Senden toon aanneemende, zeide de ■ IZkl -a • lk zal u alles zeSSen wat ik weet, heb de „ goedheid en zend een der Monniken naar den Bakker, op ",t ,hf van gincfche ftraat; ind5en deeze niet te huis is^ „ ben ik hem, maar anders ken ik waarachtig my zelve niet." de kruisdraageb. Zeker Priester zyn Gemeente de noodzaakelykheid voorgehouden hebbende, dat elk zyn kruis met geduld moest draagen, was er eene zyner toehoorders , welke zyn Vrouw aan dé Kerkdeur opwachtte , en haar op zyne fchouderen te huis Coraly en Zamora, of de doorluchtige Amerikaanen. Naar het Franfche. Te Utrecht by A. F. Blanche, i79o. In gr. Z. TT et voornaam tooneel dezer Roman is te Manoa, en de X1 voortreffelykfte bedryvers op het zelve, zyn de in den tytel genoemde coraly en zamora; als mede een Franschman tüqüante. De Spanjaarden, die landftreek komende te verwoesten , fcheiden die gelieven van elkander, die door geene hinderpaalen, hee genaamd, van elkander te fcheiden zyn: maar door deugd en liefde elkander altoos aankleven. Nimmer ziet men dezelve verflaauwen. Schoon de een gelooft, dat de ander dood is ; [fchoon aan coraly de luisterrykfte aanbiedingen gedaan worden ; mets is in ftaat hunne liefde te breeken; weke dan ook eindelyk, zo door de edelmoedigheid van tuquante , als door hun eigen moed en ftandvastigheid geholpen, volkomen zegepraalt: met de gelukkigfte echtverbintenis eindigt hunaen ramp, en 00k dit Boek. eciuverwwe»m  ALGEMEENE VADERLANDS CUE LETTER-OEFENINGEN. JrjLius, of over de OnJlerflykJieid der Zielen, door johan Ifiiedbrik h/eseler, Generaal Superintendent le ttoltzminden. Uit het Hoogduitse/i vertaald. Te Amjierdam by A, Fokke, Simonsz. 1791. 241 bl. in gr. Svo. TTT^en VyTysgeer, die reeds een geruimen tyd in de We» J2j reld heeft doorgebragt, en met fnelle fchreden den Ouderdom, en tevens het oogenblik, in 't welk hy de "Wereld verlasten en de Eeuwigheid intreeden zal, ■ een Wysgeer , die uit den beker des leevens veel zoets maar ook veel bitters, gefmaakt heeft, —— die de meeste Vrienden zyner Jeugd, en alle zyne Kinderen, waar onder Jongelingen van zeer groote verwagting waren , verloor, en inzonderheid één, julius geheeien, naar wien hy 'dit Werkje noemt , treed hier te voorfchyn met de Verdediging van de Onfterflykheid der Ziele , enkel uit de Rede ontleend, zonder uit eenig Godsdienltig Leerftelzel iets het minfte daar by aan te haaien. ,, Myne Be„ fpiegelingen," fchryft hy, ,, moesten nuttig zyn voor „ alle Menfchen, hoedanjge Godsdienftige Secle deeze ook mogen toegedaan zyn. De Christen kan zelve die waar„ heid zeer gemaklyk in den Cybel vinden , en behoeft ,, daar toe myne aanwyzing niet. -De Stichter van het Christendom droeg dezelve zeer dikwyls voor, in zyne. 3, Redenvoeringen, of zy volgt ten minfteh daar uit zeer „ onbedwongen." ,, Dit Werkje is," gelyk by elders verklaart, „ flegts eene verdere uitbreiding van die afdee„ ling, in zyne Bedenkingen wegens den'Natuurlyken Gods- dienst, in welke over dit zelfde Onderwerp gefprooken wordt; en ik heb in 't zelve uit geenerhande Gods„ dienftig Leerdelzel, hoe genaamd, iets het minfte wil- len ontkenen , maar voorgenomen , enkel dat geen te zeggen , wat ons het gezond menfehenverftand leert, „ en te onderzoeken , hoe verre het laatfte ons op dit „ pad kan voorlichten : alzo ik van gedagten ben, dat „ zulks volftrekt noodzaaklyk is by befpiegelingen over „ Waarheden , welke men uit de bloote Rede wil aflei- lett. 1702. no. 15. Vv „ den.  63° !• r. HASELER*S 5) den. Niet Hegts Christenen, maar ook Mahomeraaneo „ en Bramms moesten deeze Bedenkingen zonder aan„ floot kunnen leezen, byaldien alles wat daarin voonre„ draagen wierd, uit het eenvoudig menfchenverftand wierd „ afgeleid. Ik kon de Christlyke Openbaaring diensvol„ gens geheel met aannaaien, hoe zeer ik ook van heure „ zekerheid, en wel op de allergewigtigfte grondenten „ vollen overtuigd ben." ' • De wyze op welke hy in de nafpeuring te werk ginots eenen rechticbaapen Wysgeer waardig. Laaten wy Voren , hoe hy zelve zich daar over uitdrukt • Ik heb voorgenomen deeze zaak, met de uiterfte onzydigheid ' te onderzoeken: want ik wil met zekerheid weeten! wat'ik daar van denken en gelooven moet. Niet ééne zwaarigheid , met eene tegenwerping, welke redenlyker wvle daar tegen ingebragt kan worden , zal ik onaangeroerd laaten. Wat zou tog al myn onderzoek baaten , indien hetzelve zo veel overtuiging niet in my te weo-e bra*t als ik, ten aanziene eener zo gewigtige zaak ,öbegee?en kan , van welke myne geheele gerustheid afWt lk moet deswegens even zeker zyn, als ik van myn aanweezen overtuigd ben. En wanneer ik alle bewysgronden voor en tegen dit Leerftelzel , naauwkeurig en onzvdi^ beproeve, dan moet my ten minften blyken ° wat de uitkomst daar van zy. Worde ik van de Onfteiflvkheid der Zielen niet overtuigd, dan waarlyk is myn lot van harten treurig; dan ben ik mitsgaders veele millioenen menfchen; ja, alle, zonder uitzondering, zvn dan tot het geluk met gefchaapen. Worde ik , daar en te<^en overtuigd, dan is gerustfteliing, te vredenheid, vreugde' en eene kloekmoedige Ihndvastigbeid by de rampen deezes leevens , het zalig gevolg myner overtuiging. Dart beween ik mynen lieven julius, dan beween ik myne afgefcheidene Vrienden , niet langer met zielpynigenden kom* mer : want wy zullen elkander wederzien I Dan zal ook de bleeke dood my niet verfchrikken; by is myn Vriend en roept my tot eene gelukkige verandering. Ik zal dan even zo gerust en blymoedig fterven kunnen, als ik berust en blymoedig eene reis zou aanvangen , van weTke ik zeker weet, dat zy my aan eene aangenaame plaats brengen zal, waar geluk, onfchuldig vermaak, en myne gehelde vrienden, my verwagten." Vier Hoofdftukken maaken dit ganfche Boekdeeltie uit en zy voeren deeze Qpfchafbn. l. H. Wat ik eigenlyk ver-  jULIUS. %t verftaa door de Onfterflykheid der Zielen. II. H. Twyfelingen, nopens de Onfterflynheid der Zielen. III. H. Gronden voor de Onfterflykheid der Zielen. IV. H. Eenige Ge* volgen uit de Onfterflykheid der Zielen. De Heer i-lesexer het gevoelen der Materialisten beftreeden hebbende (*), verklaart hy : Het denkend weezen, dat in ons woont, moet een Phyfisch weezen (f) hebben. Dit wezen kan van dien zelfden aart niet zyn, als de ftofle, zelfs niet de fynfte die wy kennen, als, by voorbeeld, lucht, vuur of aether; wy kennen geen een, ook niet het fynfte iichaamlyk wezen, dat de eigenfchap zou hebben van denken. Ik kan my egter geene kragt voordellen, en dit zal niemand doen kunnen, welke met geen Phyfisch wezen verbonden is. Had nu de Ziel geen Phyfisch wezen, dan kon zy ook, na allen fchyn,op het lichaam niet werken. Deeze ftelling is, egter, geen Mate» rialismus: want dit laatfte is, gelyk wy reeds gezien hebben, geheel iets anders. Men zou hier vraagen kunnen; of dan God aan een gedeelte der ftoffe deeze magt niet had kunnen fchenken? Of hy zulks al of niet doen konde : dewyl het onmogelyk en met de natuur der zaïikfe ürydig was , weet ik niet; ook zal ik daar mede myn hoofd niet breeken, alzo ik maar alleen begeer te weéten, of het in my woonend denkvermogen aan een wezen toebehoort , dat van het werktuig des lichaams onder- fchei- (>) In dit betlryden fpreekt hy van het veel gerugtsmsakend Kunstbeeld, den Schaakfpeeler des Heeren van kempelen: ert zegt voluit, hoe, gebleeken is, dat een kleine Knaap,- die'in. het holle lichaam deezer door veelen bewonderde fvlachiné was opgeflooten , eigenlyk de Schaakfpeeler was,, en het werktuig beftuurde; zynde het raderwerk meerendeels alleen daari-y gevoegd, om het bedrog beter te bedekken. Men zie , ondenus* fchen, de Brieven van carel gottlieb van windisch , over den Schaakfpeeler, of het Kunstbeeld, des Heeren w. van kempe. len, waarin het tegendeel beweerd wordt; by den Drukker deezes, j. yntema, in den jaare 1785 uitgegeeven. Rkdact. (t) Ik heb, zegt de Vertaaler, bl 13, waar dit woord eerst voorkomt, deeze uitdrukking zo gelaaten, als die in het oorfpronglyk Werk door den Auteur gebezigd is, om dat ik daar van geen Nederduitsch woord wist te vinden , 't welk zyne meening volkomen uitdrukte. Hy fchynt daar mede niet zo zeer iets volftrekt onftoflyks te bedoelen, als wel iets dat van de £-rove ftoffe.onderfcheiden is, en aldus «an onze zintuigen ont. fnapt. Vv *  63a j. F, HiESELER's fcheiden is. Men noemt dit denkend wezen Geest of Ziel , ter ondeifcheiding van de Holle, die wy kennen Doch wy kennen eigenlyk zo min ftoffe als geest , en kunnen derhalven, hoe zeer wy ook de onderscheidingen zo fyn als mogelyk uitpluizen , het onderfcheid tusfchen beiden niet volmaakt duidelyk bepaalen. Dit doet ook in den grond genomen , niets ter zaake ; genoeg, wanneer wy llegts weeten, dat in ons een wezen woone, 't welk geen deel van de lichaamlyke machine, maar daar van onderfcheiden, is; dat wel door zyne hulp gewaar wordt en werkt, maar egter bewustheid beeft van zyn eigen ik, en dit wezen noemen wy de Ziel." Wat hy door de Onfterflykheid der Ziele verfhal,komt, naa eenige ontkenningen, waarin dezelve niet geleden is hier op neder: „ Wanneer ik zeg onze Ziel, ons denkend Wezen, ons ik, ot hoedanigen naam wy daar aan geeven willen, is ovfterflyk, dan verftaa ik daarmede, in de eerfte plaats, dat onze Ziel, naa den dood des lichaams, heure bewustheid, verbeeldingskragt, denkvermogen en geheugen of heriimeringskragt, behoudt, eveneens als zy hier bewustheid, verbeeldingskragt, denkvermogen en geheugen van voorledene zaaken heeft gehad. Dat^zy van dit alles niets verliest, hoewel met geen lichaam meer omkleed zynde, 't welk zy, gelyk op deeze waereld gefchiedde, tot denken gebruiken kan, maar dit laatfte van haar afgefcheiden, vergaan en in zyne deelen ontbonden is, 't welk haar nu niet langer aangaat; dat zy ook van dit alles niets verliest, maar beflendig , tot in de verfte eeuwigheden, in 't bezit daar van blyven zal. —- Ik verftaa daar door wyders, dat zy alle die kundigheden behoudt, welke zy hier byééngezameld, mitsgaders alle die volkomenheden, welke zy voor haar zelven hier verworven, heeft; dat, bygevolg, heure bezigheden, heure vlyt, hier op aarde, niet vergeefsch geweest, maar voor haar nog nuttig, even zo nuttig, ia zelfs veel nuttiger, dan 111 dit leeven, zyn; dat zy 'bewustheid heeft van de zaaken, die baar omringen, fchoon zy nu niet langer 111 het lichaam woont, waardoor zy hier gewaarwordingen verkreeg; niettegenftaande het ons ten eenemaale onbekend zy, op hoedanige manier en wyze en waardoor, zy dezelve zal verkrygén ; dat zy, bygevolg, de nieuwe voorwerpen, welke zy ontmoet, leert kennen daar over nadenkt, en die beoordeelt; zich met verftandige weezeifi van beuren eigen, of van eenen verhevener, aart,  jviïv-s. 633 aart, onderhouden kan, derzelver gedagten leert kennen, en daar aan de heure mededeelt ; ook heure vrienden, die zy in deeze waereld gehad heeft, ontmoeten zal, en zich met dezelve kan onderhouden en verheugen. Dat zy, over het algemeen, handelt en werkt, gelyk zy op aarde heeft kunnen handelen en werken : het zy alleen door haar zelve, of door werktuigen, gelyk hier beneden door de zintuigen heurs lichaams gefchiedde; dat zy beftendig aanleert , daar door fteeds voikomener wordt , en dus allengs tot den graad van verhevener wezens opklimt. Dat zy,, wyders, na maate heur gedrag alhier geweest zy, en zich tot het goede voorbereid, of zulks verzuimd, heeft, hoogst gelukkig is, of lydt, indien de gevolgen heurer daaden het laatfte, tot heure verbetering, vereifchén; waar door dan zodanig lyden alleszins een geluk voor haar wordt, naardien 't zelve haar verbetert, bygevolge voikomener maakt, en dit den weg tot heure welvaart baant; dat zy aldus werklyk, en in den ftrengften eigenlykftei: zin, leeft, alleenlyk zonder het lichaam, waarin zy hier woonde, invoege de dood heitres lichaams flegts een bevryding van hetzelve is geweest, en zy in eene andere waereld is overgegaan, gelyk men, op de aarde, uit het eene land na het andere reist. Eindelyk verftaa ik door de Onfterflykheid der Zielen, dat derzelver toekomend leeven niet bepaald zal zyn aan zekere tyden, of jaaren, hoe veele die ook zyn mogen, maar in de eeuwigheid voortduuren, en nooit een einde neemen zal. ■ Ik wil nogthans op geenerhande wyze hier mede ontkennen, dat zy aan veranderingen van heuren toeftand kan onderworpen weezen, gelyk alle eindige zaaken aan veranderingen onderworpen zyn; dat, by voorbeeld, eene verandering met opzicht tot heure verblyfplaats en bezigheden zal kannen plaats hebben; doch welke veranderingen tot heur geluk zullen verftrekken, indien zy voortgaat met wel te handelen, ja, over 't algemeen, onder alle omftandigheden, tot heur geluk verftrekken moeten, en dat zy, onder zodanige veranderingen van heuren toeftand', toch altoos even hetzelfde zich bewust zynde, zich het voorledene herinnerend en werkzaam wezen blyft, en tot in eeuwigheid blyven zal." In het Tweede Hoofdftuk draagt de Heer. h.eseler. de Tegenwerpingen, tegen de Leer ;der Onfterllykheid ingebragt, oprecht en onpartydig voor. —— Het derde; en breedvoerigfte Hoofdftuk vangt hy aan met te handeVï 3 len  (J34 J' *• HiKSELER's Jen over den aart der bewyzen. De algemeenheid van het gevoelen wil hy als geen bewys aanmerken , hoewel het geen gering vermoeden geeve. — Die bewyzen , uit het weezen der Ziele afgeleid, fchynen hem mede geenzins toereikend. —— Zyns agfens zyn de bewyzen, welke men ten behoeve van de Onfterflykheid der Ziele voordraagen kan , voorzeker geene wiskundige bewyzen; doch vergenoegt zich met dezelve tot eene moreele zekerheid te brengen. „ Het is," fchryft hy, „ door dusdanige foort van bewyzen , dat ik de waarheid van de Onfterflykheid der Zielen in een helder licht hoop te plaatzen, en men kan zich daar mede volkomen te vrede ftellen. Ik neem één der kragtigfte bewyzen voor de Onfterflykheid der Zielen , uit myne eigene gewaarwordingen , en uit de gewaarwordingen van alle menfchen , die, in 't geen ik denke voor te draagen , al te zamen hierin overeenftemmen. Al hadde men nu volftrekt geen ander bewys voor dezelve, dan is deeze overeenftetn* ming alleen toereikend, om daar aan allen twyfel te ontneemen, en haar tot zo hoogen graad van waarfchynlykheid te brengen, dat men dezelve, zonder de minfte bedenking , als zekerheid kan aanneemen , of, wat het zelfde is, dit bewys is zo fterk, als men ooit eenig bewys , ten aanzien van een moreel voorwerp , kon begeeren." Eer hy dit Bewys opmaakt, laat hy eenige, op de ondervinding rustende, Hellingen vooraf gaan, als: Ik ben bekwaam, my het toekomende voor te ftellen. Ik weusch ever 't algemeen gelukkig te zyn- —— De mensch wenscht niet jlegts op dit oogenblik, maar ook in het toekomende, gelukkig te zyn. De mensch wenscht, dat dit ge¬ luk, H welk hy ook voor het toekomende begeert , nimmer ophouden moge. Uit deeze, op de ondervinding gegrouden, Stellingen, met byvoeging van nog eenige andere, leidt hy zyne bewyzen en gevolgtrekkingen voor de Onfterflykheid af. Wy kunnen onzen Schryver hier in, en in het oplosfen van tusfchen beide komende tegenbedenkingen en zwaarigheden niet volgen. Genoeg hebben wy bygehragt om den Leezer uit te lokken, dat hy zich dit Werkje eigen maake, en 't met aandagt leeze; 't zelve is in geen dorren, maar, zo veel het onderwerp toelaat, uitlokkenden, trant gefchreeven: op veele plaatzen fpreekt het Hart des Schryvers met veel nadruks, en kan niet na-  JULIUS. OJS tialaaten, de gevoelige harten zyner Leezeren te treffen, waar toe het laatfte Hoofdftuk byzonder is ingengt. Misfchien," is zyne taal in de Voorreden, „misfchien dankt my ook wel in ftilte menig lydende, wanneer hy deeze Befpiegelingen leest ; desgelyks menig gelukkige , maar wiens geloof aan de Onfterflykheid nog twyfelt, wiens overtuiging nog niet genoeg gevestigd is, en die, wanneer hy het overlyden zyner Vrienden hoort, by al zynen overvloed, hoogheid of tydlyk geluk, door de gedagten des doods vreeslyk gefolterd wordt. Ik zal de°zuivere, eenvoudige, ronde taal der waarheid, zonder het minfte bkfnketzel, zonder de geringde lieraaden vanftyl, fpreeken ; en ik durf my vleijen, dat deeze 111 de ziel myner Leezers gerustheid uitftorten zal , gelyk zy gerustheid in myne ziel verfpreid heeft. Duizendvoudig zal ik myne moeite beloond agten, indien ik door deeze Befpiegelingen gerustheid, tevredenheid en opwekking tot deugd, in de harten myner Leezeren moge uitftorten , of dat deeze daardoor in hen gefterkt en vermeerderd worden." De Eenzaamheid , door zimmerman. Derde Deel. Naar het Hoogdititsch. Met Plaaten. Te dmjterdam by j. Allart, 1791. 352 ^ gr- Sw« De lof, dien wy, by de aankondiging van de twee eerfte Deelen, aan de Menschkunde en belezenheid van den Heer zimmerman gegeven hebben (*), komt hem vooral, wegens dit derde Deel, niet minder'toe. Het zelve bevat hot achtfte , negende, en tiende Hoofdftuk. In het achtftc Hoofddeel gaat hy nog voort, met den nadeeligen invloed der eenzaamheid op de hartstochten, vooral van Monniken , na te gaan; maar met het negende begint hy dezelve uit een vrolyker oogpunt te befchouwen , en haare VoordêÊlen op te geven. „ Godsdienftige onverdraagzaamheid en vervolgzucht wordt eenzafamen of hardvochrigen Monniken ligter en dieper ingedrukt, dan eenige andere drift : want Eenzaamheid bevordert alle zoorten van dweepery en woede." Deze is de ftelling, welke de Schryver in het ne" gen- (*) Alg. Vad. Letteroef. voor 1792, No. 1, bl. 29 — 3$. Vv 4  636 de eenzaamheid gende Hoofddeel betoogt, vooral door het aanvoeren van een aantal ichanddaadeu en gruwelen, die het "-evolo- maate wy ons zelven minder kennen. In de eenzaamheid 3, heersdite fteeds de zwartgallige 'droefgeestigheid, in wel„ ke lighaam eh ziel Homp gemaakt werden. Hoe zoud° men van dvveepers,die zich geheel met tegenzin moesten j,. martelen- en pynigen, billyke beoordeelingen over hunne „ niedenienlchen, zachte aandoeningen van medelydert en „ toegevendheid, hebben kunnen verwachten ? " 'Hy'erkent, evenwel,- aan het einde van dit Hoofdftuk, dat 'er ook andere mede-oorzaaken van alle' die onheilen waar van hy melding gemaakt hadt, opgegeven ktuinen worden , en dat zy niet enkel aan de eenzaamheid toe te fchryven zyn. „ Hoe veel zy echter hier toe 'bydraaT „ (zegt hy) blykt reeds hier uit, om dat alle burger- lyke twist, grootendeels ïn den fchoo't des vredcV' „ uit de werkeloosheid van verhitte herfenen, ontftaat " Alle Monniken zyn wel geeae cenzaamen ; de Bedelmonniken behoren 'er niet toe , pok niet de Monniken van de Steden, die hunnen tyd in lediggang doorbrengen en zo veele onheilen in Familie" n (lichten ; maar echter ontftaat ook al het kwaad, dat dezen te wege brengen uit hunne barbaarfche opvoeding in de ecnzaam'ieid' der Kiooiters, door dien men , in de fchoone dagen hunner jeugd.  DOOR ZIMMERMAN. 637 jeugd, woedende hartstogten omiatuurlyk bedwingt, waar uit de ééne onmerischlykheid op de andere volgt. De Algemeene -Vmrdeelen der Eenzaamheid maken den inhoud van het negende Hoofdttuk uit. Wy zullen dezelven, naar aanleiding van onzen Schryver, kortelyk optellen. ie. Een* wel befteedde Eenzaamheid maakt den mensch gezellig met. zich; zelven ; verftrooijing is dan -geene behoefte-"meer' voor hem ;- hy kent de juiste waarde van;den;omgang met de waereld, maar even daarom vindt hy 'er geen fmnak meer'in; hy is niet het werktuig van alles, wat-hem omringt, maar hy'denkt en werkt zelf ; hy 'vindt zyn géluk in 'zich zelve») ; in de armen eener opgeklaarde, tedere., en tbegevende,'vriendfchap kan-dit geluk flechts -vermeerderd wórden!' • maar de waereld kan niets tot zvn geluk bydragen t hy 'ÏS haai' moede , en ■komt 'er nimmer in, dan gedwongen,' en met verdriet en..koelzinnigheid. a:>. De grodtlte zegepraal der Eenzaamheid beibat hier.in,- dat geene mismoedigheid zoo groot , en geene droefenis zoo verfchrikkelyk, kan zyn , of zy worden door eene welbeftccdde-Ecnzaamheid altyd verzacht., en eindelyk genezen. 3°. De Eenzaamheid leert ons het waar huislyk geluk kennen -eil genieten , en Helt ons in het ruim bezit van de vergenoegingen des geestes, welke die der zinnen verre overtreden , én voor ieder mensch, jong en oud, fteeds open ftaan 5 wy krygen iri dezelve lust ■ tct -arbeid , die de 'vermogens van onze ziel uitbreidt en. opfcherpt, én wy -worden 'er door bewaard tegen den - onverzadelyken trek naar ydele bezoeken. 4?. In de Eenzaamheid ontwikkelen zich deugden, tot welken men.,; in de beminnenswaardigfte verkeering, nimmer zou geraakt zyn ; afgefcheiden van de hulp van anderen , ;zyn wy genoodzaakt onze eigene krachten te beproeven, wv leeren dezelven dus beter kennen, wy vinden hulpmiddelen in ons zelven , waar aan wy nooit gedacht hadden, en wy verkrygen dus eene maate van heldenmoed en fter-kte van geest, die wy te voren nooit bezaten, en eene verhevenheid van ziel, die ons boven toevallen , geluk en ongeluk , lof en verachting , verheft. ■50. Nergens wordt ook de kennis van ons eigen hart zo goed bevorderd, ais in de Eenzaamheid. Wy zyn ons zelven hier veel nader , wy leven hier met ons zelven veel vertrouwder: wy kunnen menige nuttige ontdekking doen, zo wy ons, zomwylen, aan onze gewoone bezigheden in de waereld onttrekken , of flechts buiten dezelYv 5 ven  BE EENZAAMHEID yen heen denken; en zo wy dan, enkel met oprechtheid m ons zelven inkeeren , en alle onze daaden, benevens' het goed of kwaad dat hier . door iu de waereld word? veroorzaakt met alle onpartydigheid toetzen: wy kunnen aan ons zelven eiken hartstogt altyd beter en grondiger zien, zo wy dien te huis bedaard willen toetzen; de ziel geraakt aan veel minder uit haaren regten plooi, en dobbert, met , zoo menigmaalen , tusfchen moedeloosheid en trotschheut: eindelyk, daar in-de waereld de een den anderen misleidt, en even hier door elk ten laatften zich zelven verblindt, zo wordf in de eenzaamheid debiel -naauwkeuriger onderzocht, en juister beoordeeld: ieder open vak in onze kenms , alles , wat aan ons verftand, :«aan ons doorzicht > ontbreekt, elke zwakke zyde van ons ,har doet zich aan liet onpartydig oog voor; al het ge;brdikige onzer deugd, alle onvolkomenheden onzer beste .gezindneden en daaden , alle gezwets onzer eigenliefde verfchynt m derzelver naaktheid, en de ftille iulbraak des gewetens overtuigt ons klaarlyk, hoe weinig wy datgene zyn , waar voor wy gehouden worden : en, bv zulk een onpartydig onderzoek van zich zelven , worden booze hartstogten het best uitgerooid, en dus duurzaam vergenoegen waar, inwendig gdukveite^^ _ Alle deze by/onderheden worden in de eerde Afdeeling van dit Hoofdftuk op zulke eene wyze ontwikkeld , dat wy overal het iuist :oordeel van den Schryver over de waarde der wa-reldlyke zaaken, en zyn diepe kennis van het menfche'vk hart, moeten bewonderen, terwyl tevens zyne bevallige :ftyl ons altyd medefleept en bekoort. Telkens waren wv in verzoeking om eene of andere fchoone plaats uit deze Afdeeling in haar geheel aan onze Lezers mede te dee-len; doch 'er is zo veel gewigtigs in, zo veel dat aan onze. Tydgenooten verdient op het harte gebonden te worden, dat de keuze moeilyk voor ons was ; èn wv hebben ook, by nadere overdenking, het beter p-eoorrieeld ■ eene korte fchets van het geheel te geven, op dat zy! die dit voortreflyk boek nog niet gelezen hebben, door de menigte van gewigtige onderwerpen , die 'er in ve-fcandeld worden, mogten worden bewogen, om hetzelve ui zyn geheel zich eigen te maken , en met aandacht en ■toepasuug op zich zelven te lezen. Wy zullen dus in deze fchets voortgaan, doch met alle mogelyke kortheid op dat ons verflag niet te uitvoerig worde - rn de tweede Afdeeling van dit Hoofdftuk dan, toont de Heer \ " ZIM-  DOOR ZIMMERMAN. 639 zimmerman meer bepaald aan , hoe de Eenzaamheid, in meni"-erleië gevallen en wederwaardigheden, waaraan ons leven is blootgefteld, nuttig wordt; hoe zy ons in ziekte, in zwaarmoedigheid, in droefheid by fterfgeval en, of by de fcheiding van geliefde perfonen, opbeurt; hoe zy het laatfte mogelyke middel is ter genezing der neêr* flachtigheid van menfchen van eene tedere gevoeligheid , wier zenuwgeftel of verbeelding niet genoeg met de waereld inftemt , die ook altyd over de inenichen , en de waereldfche zaaken, iet te klaagen hebben; en eindelyk hoe veele gevallen van droevig lyden 'er zyn , welken de waereld niet ziet; welken men dus met eigen krachten dragen moet, en welken men nergens verdragen kan dan aHeen in de Eenzaamheid. Vervolgens handelt hy over de voordeden eener godsdienftige afzondering van de waereld, en betoogt hier ontegenzeggdyk, dat aHe goede gevoelens , welken wy uit de waereld medebrengen, zich in de Eenzaamheid hoe langer, zoo dieper in de ziel mdatt* ken: dat zy ons leert eener waereld den.rug toe te keeren ' in welke het zoo moeilyk is , wys te worden; dat ZY de grootfte hinderpaalen der deugd beteuge t, en ons de beoefening van elke ftille deugd gemakkelyker maakt, en dat men voorzeker doorgaans iii de laatfte tiuren zyns levens verlangt, eerder in Eenzaamheid, verkeerd.te hebben, dan in de waereld. Ten befluite voegt hy er twee tegen elkanderen over geftelde fchetzen by van den levensloop en dood van een' Engelschman van de waereld, en van eene ftille, en aan God overgegeven, Zwitferfche,jonge Juffer, zyne eigene dochter namdyk* die hem, tolden ouderdom van a5 jaren, ontviel; ten bewyze dat een woelig en onnadenkend leven m de waere d geheel anders eindigt , dan het ftille leven der onfchuld en zachtmoedigheid. ' Met het tiende Hoofdftuk gaat hy over ter befchoir.vnge van de meer byzondere Voordselen der Eenzaamheid , en wel eerst van die , welke zy aan den geest lchenkt. Na dat hy hier hadt aangemerkt , dat men tweemaal in zyn leven volftrekt eenzaam moet kunnen zyn; „ 1» de jeuo-d , om oneindig veele wetenswaardige zaaken te " leeren, en om, éénmaal, eene wyze van denken te verkrvgen, welke door het ganfche leven eenpaarig werkt; V in den ouderdom, om zich nog eens den afgelegden weg te erinneren, ©m alles te overdenken , wat ons " bejegend is , alle bloemen , welken wy geplukt , alle  64° de eenzaamheid brengen, en ten nutte maken, als juist in de Lnzaam heid, in welke alleen ons denkvermogen in ZVne ffam" fche tokte geoefend wordt. De gevvigtiX wTarhSér." ontwikkelen zich by den verftandigen, by denSS denker by den man van vernuft * het L I Ï f „ zaamheid: en zy baartdikwyls,'alleen?door SnfPnnWendF kr?Cht' zo«^r eenigen fySd de Grooten zonder eenige aanmoediging, zelfs by de ramS zaligde belooning. Voorts leert dl Eenzaamheid T SSS? 7yle' meer' dan het ongefta^rieve i'n T waereld, de hooge waarde van den tvd kennerT h,-IV werkelozen onbekend is, en die ook,"zonder Jè daartoe vereischte werkzaamheid der ziel niml/™ aaa"oe fchat wordt. Zy verfchaft den gèes Ten fyne Sak' uitgebreider denkbeelden, meer iZ^ta^teil* he,d; zy verfchaft hem genoegens, welken alleToverS" fen, en waar van hy door niemand kan beroofd 3en De waarheid gaat, m de waereld, altyd gelied^Tn de eenzaamheid vertoont zy zich naakt; een Sd™%reiit haar Uit de eenzaamheid onder het volk, en ond oog der Grooten; de eenzaame denker zelt, zonder ver bloeming, alles, wat hy, in het, gemeene leïen flech« onderdaanig vermoedt; ^ jneniglg^S^^ een»  DOOR ZIMMERMAN 64I eenzaamheid, zyne eer, duor liet geen hy laat drukken» tegen die geenen, in wier tegenwoordigheid hy zwygefl moet. De Eenzaamheid is het, die den Schryver gelukkig doet flagen, die den wysgeerigen Denker, en den waaien Dichter vormt; in dezelve' vestigt elk groot Schryver een' blik van geest-vervoering op de nakomelingfchap , heeft het voorgevoel van zich onfterflyk te zullen maken, en arbeidt , door eenzaamheid gefterkt , zo , dat de Nakomelingfchap dit voorgevoel billykr. Maar nog oneindig grooter is het genoegen , dat een Schryver , in de eenzaamheid, voor zich zelven genieten kan; een genoegen , waardiger dan alle waereldfche eer te zaaien genomen; .een genoegen , dat, reeds onder het fchryven , - uit de aanhoudende aandacht , en uit de , zo;nwykn hier mede verbonden, ftille geestvervoering voortvloeit, dat zo veel moedeloosheid wegneemt , zo veele onaangenaamheden vergeten doet, en zelfs, midden onder een geftadig lyden, een genot fchenkt, 't welk de ziel met regt aan het tegenwoordig oogenblik kluistert', doch haar tevens tot alles goeds in ftaat ftelt, en verheft. Eenzaamheid verfchaft den geest vryheid 1, vastheid , uitdrukking, zelfftandigheid, waarde, adel, en daar door kracht tot alles; zy doet ons, met een' onverwinbaaren moed , vooroordeelen en dwalingen aantasten, en vermindert, by een' emftigen wil, het getal onzer hartstochten ,• zy vestigt onze aandacht op de groote voorbeelden van alle tyden, vormt ons hart tot edele gevoelens en geneigdheden , waar mede de waereld den fpot dryft , maar die voor ons eene ryke bron van verhevenheid en geluk worden, en geeft eindelyk aan onze zeden de waare eenvouwigheid. Deze zyn de voornaamfte voordeekn van de eenzaamheid voor den geest , die de Schryver in dit tiende Hoofdftuk op eene meesterlyke wyze ontwikkelt. Men vindt, ondertusfehen, in dit Hoofdftuk, gelyk in het gantfche boek, eene menigte uitflappen , die dikwyls den draad der redenering zo zeer afbreken , dat het voor een' niet zeer oplettenden Lezer ten uïterften moeilyk valt , denzelven telkens weder te vinden, en aanhoudend te volgen. Daar door heeft ons ook het vervaardigen van de gegevene korte fchets van dit Deel eene ongelooflyke moeite gekost. Men vergeeft ondertusfehen deze fchryfwyze zeer ligtelyk aan den Heer zimmerman , wanneer men op het gewigr dezer uitflappen ziet, en op de wetenswaardige Anec- do-  £42 BE EENZAAMHEID, DOOR ZIMMERMAN, doten, die hy ons in dezelven dikwyls mededeelt, eti dies de lecture van die boek zo zeer veraangenamen, en vooral , wanneer men op den toeftand cfeiikt , waarin dit Werk door den Schryver vervaardigd (is, namelyk, onder aanhoudende , gruwzaame, fmarten, die hem veele jaaren folterden , en onder eene aanhoudende zwakheid op- de zenuwen , welke den geest nog oneindig meer ter neder drukt, dan eenige andere droefheid. Het geen hy hieromtrent zich zelf, op bl. 250 en 251, fchryft, moet hem by billyke Lezers ontfchuldigen, wegens het gebrekkige, dat men, onder zo veele uitmuntendheden, in zyn Boek vinden mogt: ,, Alles ontftelt my, uitgenomen het zeer zeld,, zaam geval , dat ik my volkomen welvarend bevinde. „ Ik moet dus elke zaak, met rust, kunnen doen, an„ derzins verricht ik niets, of ten uiterften onvolmaakt. „ Ik ben , zederd den aanvang van dit myn Werk, over ,, de Eenzaamheid, door geftadige verftooringen, dikwyls, „ maanden lang, zoo van myn ftuk geweest, dat ik, niet „ alleen, niet in ftaat was, een' regel te fchryven, maar „ zelfs, om aan myn boek te denken. Op een' anderen „ tyd , echter , wanneer ik wat meer moed en krachten „ bezat, verzettede ik my, zoo veel , als het met eer, „ en een goed geweten, beftaan kon, ten minften, tegen „ de zeer overtollige hindernisfen , en gaf niet ligt toe „ dan in gevallen van noodzaaklykheid. Doch ook dit „ alles is oorzaak van myn' afgebroken voordragt , en „ misfchien van al het Hechte, dat in dit boek gevonden wordt.' Verzameling van alle de Stukken , gevonden in het Cabinet van den Koning der Franfchen, by den Heer de i.a porte , Intendant der Civile Lyst , en andere Perfoonen , zederd den 10 Augustus* 17^2 , welke, ingevolge van het Decreet van de Nationale Vergadering, door daar toe benoemde Commisfaris* fen zyn geïnventarifeerd , en aan de Departementen en Ar. méén verzonden. Uit het Fransch vertaald, No. i. Te Haarlem by J. Tetmans. fn gr. 8vo. 06 'bladz. Het befluit der Nationale Vergadering, op den zestienden van Augustus deezes jaars genomen, „ om alle Stukken „reeds gevonden in het'Cabinet des Konhiss, by den Be„ Huurder der Civile Lyst , en op andere plaatzen , die de „ grootfte baarblyklykheid opleveren van de Trouwlooshe„ den en Verraderyen der Uitvoerende Map, door buitenge- „ woo-  Vebzameltng van la porte. ^43 „ woone Couriers aan de Departementen en Armeen te zen„ den," wekte de nieuwsgierigheid, die het oog op het wis* fellot van Frankryk gevestigd houdt, ten fterkften op, om deeze onder 't ooge te krygen. De vaardige Drukpers Hond gereed om ze in 't Fransch onder aller, oog te brengen, die deezer taaie magtig zyn; en om die dezelve niet verdaan te voldoen, heeft men 'er eene Nederduitfche Vertaaling van gaan vervaardigen , waar van wy het eerfte No. thans aanmelden. Eene voorloopige Aanmerking onderrigt ons : „ Om de egt«K heid der Stukken te kennen, van welke de Nantonaate Ver„ gadering het drukken, en openbaar maaken, heeft bevolen, ,,'moet men weeten, op welk eene plechtige en naauwkeurige _ wyze die zyn geïnventarifeerd. Zulks is gefchied in te„ genwoordigheid van twee Commisfarislèn uit de Nationaaie „ Vergadering, twee Commisfarisfen uit de Municipaiiteit, en den Heer de la chapelle, een der eerfte Clerken van de „ Civile Lyst, die alle de Papieren onderzogt en geïnventa„ rifeerd hebben; en de Perfoonen, die belast zyn met het „ opftellen der Inventaris, zyn twee Commisfarisfen , daar toe „ benoemd door de Algemeene Vergadering der Sectie van de Louvre. Elk Stuk wordt genornmerd en ondertekend; „ en het Proces-verbaal van al wat de Commislarisfen verrig„ ten, wordt telkens in ieder zitting, door allen, die tegen„ woordig zyn geweest, ondertekend. In de eerfte plaats deelt men een en ander Gefchrift mi: 'sKonings Cabinet mede; als ook een Aantekening, gevonden met Brieven aan den Heer moktmorin , Gouverneur van Fon. tainebleau, geaddresfeerd , en in zyn Apartement in de Tui- leries gevonden. Voorts eenige Stukken by den Heer de la «porte, en anderen, aangetroffen, waarvan de oorfpronglyke in bewaaring zyn gefteld van het Commitré van Toeverzigt. By den aanvang der mededeeling deezer Stukken, wordt, in eene Aantekening, die 'er anders weinig in voorkomen, opgemerkt: „Hoewel deeze Stukken byna alle zonder dag- of „ naamtekening zyn, en geen kenmerk draagen , weik derzelver „ Schryvers. kunnen aanduiden, eenige weinige uitgenomen , „ welker fchrift volkomen bekend is , blykt het egter niet te min 'er zeer duidlyk uit, dat de Heer de la porte de „ innerlyke vertrouwde was van alle die geenen, die den nieu„ wen Regeeringsvorm wilden vernietigen , om den ouden „ 'er voor in plaats te ftellen. De ftyl deezer Brieven, duidt „ heft aan, hoe aangenaam deeze Briefwisfefng aan den Heer „ de la porte was, en welk vertrouwen de begeerders eener „ Weder-omwenteling in zyne tegen-burgerlyke gevoelens ftel„ den." De aart deezer Stukken laat geen Uittrekzel toe. Ze zyn allen zeker niet van dezelfde aangelegenheid, en deelen eenige in die duisterheid, welke eigenaartig Papieren, h> zulke om- Itan-  Ó44 VERZAMELING VAI\T LA POI'.TE. flandi^eden gefchreevea, aankleeft; eene-duisterheid, voor den Nederdmtfchen Leezer, van veele kleinigheden , op Welks Z doe!d_ wordt, onkundig, veel grooter dan voor den Franfchen. Wy zien het vervolg te gemoete. ""tenen. Twee Brieven aan den Hertog van Mrawnt , over zyn zogenaamd Manifest tegai Frankryk , enz. door den Schryver va,{ den Lnef aan den Koning van Prnisfen , gedagtekend den zesden van Oogstmaand 1792. Vit het Franseh vertaald. Tweede Druk. le Haarlem by ]. Tecmans. In gr. Svo. 20 bl. TNO ongenoemde Schryver deezer twee opgemelde Brieven doet ±J zich zelven voor als een Man, die een groot gedeelte van zyn leeven inden Krygsdienst, op reizen, en voornaamlyk in de Noord.che Staaten gelleeten heeft; die de Vorlfen, de Grooten, en de Staatsdienaars, welke de voornaamfte rollen in die Gewesten gefpeeld hebben, en nog fpeelen, ten vollen kent; Dmtfcher, noch Franschman, noch Demokraat, noch «fiTf'l'r ?' vreemd Va" aIIeu ^"yfchap, de zaaken zonder drift befchouwt, en, bedaard in t midden der Stormen, alles 111 koelen moede, en zonder bewimpeling onde-zoeht Hy kan het Manifest tegen Frankryk niet- aanmerken als daadlyk van den Hertog van Brunswyk komende, of hoe het mo. gelyk is dat de Emigranten de Vorften en zyne Doorlugtiffi Hoogheid hebben kunnen misleiden, om zich in de zaak van Frankryk te fteeken. Hy fchetst hem de bezwaarlykheden af om zyne Legerbenden na Parys te brengen, of die Hoofdltad te bemagtigen; of, zo hem dit gelukte, eene Tegen-omwenteImg te bewerken. ! In den tweeden Brief, geeft de Schryver een verhaal van het gebeurde op den 10 van Augustus,'t geen in verfcheide op. z.gten van anderen verfchilt, en fchryft hy het gebeurde ten dien fchnklyken dage toe aan het Manifest des Hertogs ' en het Byvoegzel op het zelve. Hy maant den Hertog aan, af te zien van het doorzetten der aangevangene zaak. Vuurig is zyn fchryftrant: om 'er een ftaal van te geeven , en tevens zyne denk wyze te doen kennen zullen wy alleen het (lot des laatften Briefs mededeelen » °pcn uwe °<*f üoorlngtig Vorst! en open de oogen der „ Despoten welken gy dient. De Befchermgeest der „ Natiën bcfticrt de Staatsomwenteling, welke te Parys vol " ^gt,1S\T ^6 sfest der Gereg«g«eid zal niet toelaaten, dat „ geheele Natiën door een hand vol dwinglanden , ongeftraft „ onderdrukt worden; hy wil over de mjsdaaden der Grooten „ wraak neemen; hy wil alle de geenen, welke zich, in het „ toekomende, zouden laaten bekooren , om hunne voetflap- ,1 pea  twee brieven. 6tf st pen na te volgen , door een groot voorbeeld verfchrikken. Om alle foorten van openbaare, algemeene, belangen, ,, en byzonder om de uwen , Uoorlugtig Vorst! bid ik u, ver,, werp myne raadgeevingen niet. Wel verre van de Emi. „ granten te verpligten, zoudt gy hun alle hulpmiddelen doen „ verliezen; in plaats van eene Contra-Revolutie in Frankryk „ ie bewerken, zoudt gy ligtlyk door geheel Europa Staats, omwentelingen kunnen aanblaazen; meenende het Koning- dom dienst te doen, kon het ligtlyk gebeuren . dat gy 'er „ den doodlyken (lag aan toebragt; wel verre van u met lauw„ rieren te dekken, zoudt gy , met het leeven, dien hoogen „ roem, welken gy verworven hebt , kunnen verliezen ; en „ flechts eenen N»am, met fchande bedekt, aan het Naako„ melingfchap overlaaten." Testamenta're Dhpofitie van wylen zyne Majefteft gustaav jiDOLPii de III, Koning van Zweeden, enz. enz. verraderlyk gewond den \6den , en aan zyne wonden overleeden den io!len, Maart 1702, in den ouderdom van 46 Jaaren en twee Maanden , benevens een omftandig Verhaal van 's Konings laatjle leeyensuuren. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfterdam by A. Fokke Simonsz. 1792. In gr. Svo 44 bl. Niets heeft dit Stukje om het byzonder aan te pryzen. Alleen vindt men 'er in byéén , overeenkomftig met den breeden Tytel , wat ten dien opzigte in veele Nieuwspapieren , wegens dien Koningsmoord, te meermaalen gezegd is , welke ons ook 's Vorften Uiterften wil met de Codicille gegeeven hebben. Eene Afbeelding der gedaante van het geweerhaakt Mes, by den Moorder gevonden, naar eene öorfpronglyke Aftekening, vult den voet des blads , waar op het waarlyk beknopt verhaal van den Dood van gustaaf den III eindigt. Byvoegfelen, ofte uitbreiding der Aantekeningen op a. severiNüs oorfpronckelyke Befchryving van de belegering en het ontzet der Stad Leyden. 15 bladzyden, in groot octavo. De Heer johannhs prins, die ruim dertig jaaren aan zyne Aantekeningen op het boekje van severinus gearbeid heeft, geeft hier eenige Byvoegfelen tot dezelven, die voor de Liefhebberen onzer Vaderlandfche Gefchiedenisfen van belang zyn. Voor uittrekzels is die Stukje niet vatbaar, dewyl de Byvoegfels, zonder de Aantekeningen zelven, waar toe zy LETT- 1792. no. 15. X x be-  ^4<5 aantekeningen op a. severinus. behooren, meestal onvertoonbaar zyn. Wy vergenoesen nn* dus, met het aanwezen van hetzelve aan de bezitters der Brjchryvmg van severinus bekend te maken. Achteraan is een Lyst geplaatst van eenige oude Tractaa. en, betrekking hebbende tot de gefchiedenis van Leyden's lotgevallen, geduurende haare belegering en ontzet; waarbv wy _nog het volgende niet zeer bekende Stukje voegen kuu- H?bZmr Bek^eri"§i Stmd Leyden, uyt bevel des Mach. tighen Comncx van Hispaingnen , in den jaere i<7, , haer aen-gnedaen Ende het wonderbaerlyck ontfet daer op den derden dagh Oüobris I5H gbevolght. cLedifche Tyfe Z Dichte gheftelt door Jacob Duym. Ghedruckt tot Leyd n, by Henrtck Lodowixfoon van Haestens. Int jaer icoó. 4». BL. AD-  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN, In de Letteroefeningen voorkomende. Bastille, de vermeestering van Abraham, Gem'eenzaame voor- dezelve by de Fraw/cfoStaatsomftellins van de Leevensge- wenteling befchreeven. 566 ' fchiedenis diens Aardsvaders.BECOELiEVRE, (De) Bisfchop van 4.55 Nismes, een uitmuntend voorAbsalom , wanneer hy de Za- beeld om werkzaamheid onmenzweering tegen zynen Va- der de zynen aan te moedider aanlag, 446. Schets van gen. 427 zyn voorkomen en Charafter. Bewte?! , (Algemeene Regel tot 448 het tekenen van) 467. AanAcademie te Padua, Berigt van merkingen op dien Regel. ald. dezelve. qsBejxyowsky's moedig gedrag op Achitofel, fnoodheid van diens het Water-eiland. 162 Charaéter. 44°Berlin, het Operahuis aldaar.be- Atnkrdam, (Vergadering van Va- fchreeven , 576. Hoe 'er de derlandfche Regenten te) 106. ftukken uitgevoerd en aanMet hoe verfchillend een oog fchouwd worden. 577 aangezien, 107. Hoe zeer byBoissY, (Feancois de) de Verden aanval der Pruisjen tot taaier en Voorredenaar van verdediging gefchikt ,116. Ver- stinstra's Brief tegen de Geestfiag van het Üeleg. "7 dryvery, in 't Franich. 158 Anna (St.) hoe men haar FeestBolzano .Verandering aldaar in het te IVeenen viert. 122 Keizerlyk Koninglyk Muntpa- Aqua Tojana, welk een vergif, tent. J£>* 't geen te Napels bereid wordt. Botanybaay , kort berigt deswe246 gen. ' 524 Avond. (Zomerjcl.e) Dichtftukje.5owworiierf, (.Oude) door geene 258 proportie in de Natuur gewetB. tigd. 469 ■Baarrest, wat dit zy. itf Brand. (Onderfcheiden gedrag van ■O Ba£k (Berlyner)Schikkingen een Sentimenteelen en een waar daar gemaakt in 1769. 194 Mensenvriend by een ) 485 Bapüstel. Zie Doopsgezinden. Bres , CGuido de) Opttejler wn Barcelona, verflag van de Boe- de Nederlandfche Gfcloofebejtery in het Klooster der Do- lydenis. ,raKAW Llicaanen. 429- Wegens de BRUNSwv* (De Hertog jan) hoe Registers over meer dan vyf toegerust tot den Veldtocht • honderd Ketters uitgefproo- na de Nederlanden 09. Op Ven ald. welk een wyze volvoerd, li*.  BLADWYZER. l™*èdetl Van z?n "rengéDüüTÈHöN. XXXII: 6. tweeZeer KryastugL II4 onderfcbeide vertaalirlen var, Burgerwapmmg, hoe hier te lan- dit Vers "<""J6en van de fterk: aangepreezeo. 343-Dirfrtawt by de Aomanfli ™« UyfcJ (Aanwyzingen der ver- de Grieken onüeenT ' 52 keerde Uitlegkunde vaneen )Z7fefoerf, hoe men derzelver 53<5 Leeyensbefchryvingen hebbe in Caoltostro Verflag van 'tEgyp- üttnfel%t te 0W Jg tisch Stelzel der Vrymetze-, hoedanig eene Verlaary, 63. Hoe hy, inde draagzaamheid omtrenhun a Gravmne van Medem, een Engeland geoefend word: «I gefcbfkt voorwerp voor zyne Begrootinf van derzXr Aan-" bednegeryen aantreft , 253. tal? ,55,Staat hunnerIVermWaar door zy tot inzien van en , en Kweekfthon!^f , m£ zyne Bedriegeryen kwam. *SS Predikanten ° " Z Capeluh tot m m«sch , watDoHM, (C. g) door de Leden hy wegers de Overgave van van het SirinaamfcheLette" fltoïïn geraaden hebbe. 381 kurdir r^ii«„;» ^eae,1 CW (Verflag van het voorge- Sjns ^L^rh^t'r vallene en beproefde, wegens dlTn"L ,y? ^fchrift , jeerae; So7 voIge hseftt Christus. Zie jesus christus.Dokgen, tl. n. van) Kort be Coeoss. II: J8. opgehelderd, rigt wegens dien Heer 227 „ r„„IBTO v„. ,, 17]Doopformulier , (Een nieuw) in II Corinth. XII: 2. verklaard, de Lutherfche Gemeente te r, ,„ Caw/ien ingevoerd; toedragt Cortona, (Pieter van) vaardig- deezer zaake. o heid diens Schilders, om met Doopsgezinden, (Verflag van del weinig Penfeelftreeken een ge- 0f Baptisten , in Engeland, 15V. laad geheel te veranderen. 404 Ondeifchtirl tusfchen de Gene' ' , en Particulier Baptists. JJavid, over diens ouderdom, i5owanneer Abfalom tegen hem Duitschland. (Befchryving van de opftondt. 446 Tooneelen in) S76 Debora, Nieuwe Vertaaling van E. haar Lied. 584Fdwards, (Jon.) Verflag van Deenemarken (Op welk eene w^- dien Heer. 4Q ze de Kroonprins van) eeneiei op het Kmis, hoe te Nvmeverandering in 't Ryksbeftuur gen afgelegd. jog te Wege bragt. 6%Eeraam1ieid, wat men door de- Democratie (Wat de oude Staat- zelve te verftaan hebbe, 30 kundige Schryvers door) ver- Melancholie als een der nal ftonden. 240 deelen van dezelve aange- Deuteron. XVII: 14-20. opge- merkt, 31. Optelling der algeüel°eid- Sr meene Voordeelen, welke de- / zei-  BLADWYZER. ' zelve aanbrengt, 637- Van by-zondere Voordeelen. r>39 Eefingham, (John) fterftinzyn 144 Jaar, byzonderheden van deezen Man. 549 Eigendom (Wat het Regt van) vordert. 399 Engelen, (Dienst der) wat Apostel. paulus daar door verftaat. 177 Engelfchen, hunne Godsdienftigheid beoordeeld, 150. Welke poogingen zy aanwenden om de Godsdienst-kennis binnenen buiten *s Lands te verfpreiden, 152. Ongunftig denkbeeld van de Bisfchoplyke Kerk en Geestlyken, ald. Óver de Verdraagzaamheid, 153. Hoe het met de Disfemers ftaat. i54| Ephezen 111: 10. toegelicht. 6 Europa, (Bedenkingen over de Gefchikt- of Ongefchiktheid 1 van) voor eene Staatshervorming in 't algemeen. 422 F. "PoNTEiN, (Pieter) veiflag van zyn Letter-arbeid. 519 Francforten welk geld aldaar deWisfel betaalingen gefchieden. 194 Frankryk, Verflag van de Nieuwe Conftitutie in dat Ryk , 22. De Staaatsomwenteling , door de Dichteres moens en den Dichter bosch , bezongen, 397. Eere dezelven door de Nationaaie Vergadering waardig gekeurd , 398. Den fpoed in het daarltellen der Staatsomwenteling verdedigd. 419.1 Beweerd, dat men daar mede een groot en verkrygbaar goed aan pragtige droomen van volmaaktheid hoeft opgeofferd , 421. Bedenkingen, of de Volken van Europa gefchikt zyn om eene Staatshervorming, gelyk Frankryk, te ontvangen. 422 ^ranh-yk. (Aantal rder Burgers en Inwoonders van) 515. Rang der Departementen, ald. Van waar de Benaamingen ontleend , 516. Waarde der Wynen 's jaarlyks in dat Ryk geteeld. 518 ' Aanleidende oorziaken der Franfche Staatsomwenteling, 562. Eene gebeurtenis van veel verder uitzigt dan men in 't algemeen denkt, 563. Aanmerkingen over de Buitenfpoorigheden , welke daar by plaats gehad hebben, 565. De vermeestering der Bastille befchreeven. 566 G. r^edaame-fchoim, als eene loutere inbeelding, verworpen, 468. Dit tegengefprooken. 470 Geestlyken (In welke opzigten de Stand der) gedaaldis, 539. Oorzaaken hier van , 540. De Godsdienst, noch de Wereld, noch de Geestlyken, hebben daar by verlooren, ald. Het is noch raadzaam, noch noodzaaklyl:, noch mogelyk, het gedaalde aanzien te herftellen. 54i 3efur in Syrië, wat men daar door te verftaan hebbe. 447 jezelfchap, C'c Gevaar van flegt) geichetst. 301 tierigheid en Zuinigheid in het Huishoudelyke, hoe onderfcheiden. -299 3od , als beminnenswaardig in zichzelven te befchouwen, gewraakt, 362. Beweerd dat 'er in den Mensch voor god niets bevninnelyks is. 363. —— (Aan) Dichtftukje. 58Ó Godengefprekken over de Franfche Conftitutie. 292 Godsdienst, (Verkeerd Onderwys in den) fchadelykheid hiervan Xx 3 aan-  BLADWYZER. aangetoond, 86.Doel van den Christlyken, 137. Hoe veelal op het flellige In 't onderwys met verwaarloozing van het Zedeiyke, wordt aangedrongen, 138. Dit heeft ook plaats in, het preeken, 139. Onbeltaanbaare handel der menschiyke. Heerfchappye in dit ftuk, 185 Hoe verkeerd veelal in denzelven god als willekeurig afgemaald wordt , 229. In welk een beminnelyk licht dei Christlyke Godsdienst god voordek. 230 Godsdienstoefening , ( Openbaars ) het verval daarvan verkeerdlyk aan het Leezen der Pre-/ dikatien toegefchreeven. Waare oorzaaken. 373 Gorcum. (Berigt wegens de over-/ gave van) 113 ' Graan, wat 'er aan flerft, wat 'er aan leeft, in den grond. 2 Gkevenstein, behoudt.doorzyne Zeevaartkunde, eene misgisfing aanwyzends , een Schip der O. I. Compagnie. 557 H. Jfjvit, (Godsdienst-') boe aangekweekt. 232 Haller , vervalt in eene Godsdienftige Melancholie, 35.Zyn ïi uuerfte. 36 J Handel. XVI: is-igi opgehelderd. 224 Je Hartstochten, (Zwelling en klimming der) kunstmastig befchreeven , 217. Kennis der Zenu-Je wen noodig voor eenen Schilder gekeurd, om de Hattstoch-jE ten wel af te beelden. 463. Aanmerking hier over. 464 Hattem, Opheldering van capellen's raad tot overgave dier Stad. 33! ; Heidens, met welke onderfchei- ■ dece Naamen benoemd, 74. ( Derzelver gedaante, ali. Leej venswyze en Geaartheid, 73' Wanneer eerst in Europi verfch :enen, ald. Vanwaar herkomitig. 76 Itfieon, (De Moderne) geestig gegispt. 17<6 blerJteUing, (Grondwettige') wat tot het zoeken daarvan in ons Land aanleidin; gegeeven hebbe , 103. Wat tot de waare noodig is. 105 leusden, (Wat de Prefident van) over het ruïaeeren der Pa» tiiotten, den Pruis/en. ter asn» moediging, te gemoet voerde. 108 longaryen. (Voorbeelden van zeer langleevende Gedachten en byzondere Perfoonen in) 548 lottentetten, eene vermeends wanfchapenheid der Vrouwen, het gevolg eener buhenfpoorige Mode, 201. Hoe de Vrouwen de Kinderen opvoe» den, 202. Wyze van begraaven, ali. Vryheid cbr nog niet aan de Hollandeten onderworpenen , 203. Mededeel, zaamheid, 204. Onderfcheid in degeftalte met de Kaffers, ^oo J.enl. nkins , (Hexr/) bereikt den Ouderdom van 169 jaaren. < c ïi 547 'hta, neeft zyne Dog;er niet geofferd, maar deedt haar Iterven als een Cherem. 528 Puiten , Berigt van derzelver Kerk te Amjierdam. 370 vs christus , op welk eene vyze wy hem moeten leeren tennen, 89. In welken zin men jyn Hoogpriesterfchap te verlaan hebbe , 132. Hoe zyne ^ropheetifche Bediening te rerftaan , 133. In welken zin tea Koning , 135. AanroerÜing  BLADWYZER. fcins over ds drie zogenaam-1] de Ampten van christus , ald. li la welk een beminnelyk licht hv god , zynen Vader, voorftelt. t 230 Improvifateurs. Zie Rederykers. Job. (.Algemeene Bedenkingen ls over het Boek van) ,493„ w—. XIX: 23-27. opgehelderd. K 494 Joh. XII: 24. opgehelderd. 2 Jooden, Dertien Geloofsftukken / door hun, als van Mofes overgeleverd , erkend. 5°2 Josufhus de II, wat hem aangezet hebbe om onzen Staat door Oorlogsbereidzelen te ontrusten, 338- Gedagten deswegen hier te Lande gekoesterd , 339 Onderfcheide gevoelens over 's Keizers liifchen , 340. Wat men over buicenlandfche hulpe dagt. 342 Josua II: 1. anders vertaald. 401 . . V: 9. toegelicht. 402 . . IX: 4. Verfchikking. ald. , X: 12. Opheldering van josua's zeggen aldaar. ald. XIX: 15. opgehelderd.. 403 Italië, (Oud en Nieuw) tegen elkander over gefteld. 241 K. Koffers,hoe verre bun kunst om * Yzer te fmeeden zich mtftrekt. 204. Hunne Blaasbalgen, 205. Staan verfteld over eene groote verbetering, ald. Onderfcheid in de geftalte der Kafferen tn Hottentotten. 209 Kampen, een nieuw Doopformulier in de Lutherfche Gemeente, daar ingevoerd. 9 Kluizenaar, een Vlinder, befchreeven. 279 Koning, in welk een zin christus een Koning. 135 Kon.V: 11-19 opgehelderd. 261 oophandel wordt belemmerd, door Oorlogen, 425. Door Vervolging , Wetten, Belastingen , Feestdagen, Vooroordeelen , Weelde, Tytels van Mei. 426" 'oopziehe, geestig befchreeven. 331 oornhert, (D. v.)Dichter van het Liedje Wilhelmus van Nas» fauwen. 2<ï 'oriaken, die een vaste Woonplaats hebben, flegt van Zeden, 615. De Zwervende beter, ald. Steeds in Onrust en Oorlog, 616. Hoe zeer den dood getroost , ald. De Nabuurfchap der Rusfen heeft geen verbetering in de Zeden der Koriaken, die een vast verblyf hebben , gemaakt ; maar de zwervende verbeterd, ald. Hoe zy met de Rusfen verkeeren , 617. Hun Jagt en Visfchery, ald. Voedzel, 618. Maakzel hunner Wooningen, «Irf.Hoe zy den drank, Koumouis geheeten , bereiden. 619 Kwakzalver, eene vreemde, gefchetst. 352Kweekfchool der Zeevaart te Amjierdam. Verflag van 't zelve, 553. Staat der Finantien; hoe aan 't verminderen, 554. Verbaazend groote fommen daar toe opgebragt, 555- Getal der Kweekelingen, 5 57. Voorheeften van dienften door kundige Kweekelingen op Zee gedaan, ald. Hoe veel Kweekelingen uit dezelve naa Zee zyn gevaaren. 559 T angleevenheid , Lyst van Perfoonen, die in onze dagen dezelve tot een hoogen trap gebragt hebben , 547- Is thans X x 4 ««  bladwyzer; niet veel zeldzaamer dan voo twintig of denig Eeuwen, S52, Waar aan dezelve zy toe te fchryven. L-.e-jlellingen (De Önverfchilhgheid omtrent 'de) des Christendoms, tegengegaan, 46. Het Merk dringen op byzondere ■Leerftellingen der verfchillende Gezindheden gewraakt 54. tic bier over mede, bl. 138 Lemend en Leevendig, onderfcheid bier tusfchen. 344 Leevenshefchryving der Diclteren, waar op men in dezelve te letten hebbe. l6j Leggen en Liggen , onderfcheid hier tusfchen. 34S Lettor waar de middelfte in de vyf Boeken van moses gevonden wordt. 5sr Leyden, Berigt w&jens het gebruik van zekeren Steen by het Stadhuis. 244 Lodewyk de XI, Koning van Frankryk, een Vriend des-Koophandels , 426. Zyn gedrag omtrent een Koopman, door hem tot den Adelftand verbeeven.j Loogzout, (Mynftoflyk) hoe4teJ bereiden. 277] Lotery, (Vreemde) van drie jonge Dochters,^te Parys. 483 M. JIJaan, (Invloed der) op 't Weer, als ongetwyfeld zeker gefteld. 43I Maciuntosh , (J.) Eigen befchryving van zyn Characïer. j 7 Magnetismus, (Dierlyk) wederfprcoken. 320 j Meerei, met een Oranjekleurigen buik; 't zonderling geluid" 'ti\ welk dezelve ilaat , toonde A de eenvoudigheid eens Bot. tentots. 20y Meersch , (A. a. va.v DEa)kofto fchets van 't Leeven en de Schriften diens Hoogleeraars! Melancholie, (Godsdienjlige) waar^ om veelal verkeerd befchreeven, 31. Wordt door de Een. zaamheid gevoed, 32. Merkwaardig voorbeeld in eene Vrouw. „, Mensch, (De) als geen vleeschvreetend Schepzel aangemerkt. Menschheid. (De voortreflykfaid der) Een Dicbtfiukje. 216" VlicHAeLis , kort verflag van dien Geleerden. 6? Monnikken , door hunne Eenzaamheid en Afzondering vervolgziek. 6„6 Wumpellier, hoe daar de deur ftaat" de WeetenfchaPPen °P«nMoordenaar , (Opheldering van het wangevoelen dat een) by het Lyk des vermoorden komende, 't zelve begint te bloeden. j.,Worgenlied eens Armen. 214 KtfeUe, Befchryving van dit Departement. K°b P$ Vaderlandsch Woordenboek. XXIVfte Ded? Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 3 - 12 - o 16 Kok,  REGISTER. Kok, (J.) Vaderlandsch Woordenboek. XXVfte Deel. ƒ 3 - 12 - o 472 Konynenburg , (J.) Lofreden op Simon Episcopius. Uit het Latyn vertaald ,' en met eenige Aantekeningen vermeerderd. Amft. 'by- NL. Schaltkamp , in gr. Svo. ƒ o - 14 - o ^ 91 J anglians, (D.) Verhandelingen over de Ondeugden, die zich aan de Gezondheid der Menfchen zelve wreeken. Utr. by H. van Emenes, in gr. Svo. ƒ 1 - 5 - o 41a Lantaarn (De) voor 1702. Door Amiirat-Effendi, Hekim Bnchi, Amft. in 't Nieuwe Licht , in 12°. ƒ 1-4-0 531 Xeeven (Het) der Zeehelden : behelzende dit Deel liet Leeven van den Maarfchalk de Tourville, en den Luitenant Admiraal Kornelis Tromp. Naar het Fransch. ' Ifte Deel. Amft. en 'siiage by Allart, en van Chef, in gr. 8vo ƒ 2 - 4 - o 26 m (Het) van den Wel Eerw. Jonathan Edwards. Met Uittrekzels uit zyne byzondere Schriften en Dagboek. Uit het Engelsch vertaald door E. Nooteboom. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. Svo. ƒ 1 - 10 - o 49 13, i'-,' . Dood en Begraafnis van Dr. Karei Frederik Bahrdt, in gr. Svo. ƒ o - 4 - o 626 Lesfeps, (De) Historisch Dagverhaal zyner Reize, ze- . dert het verlasten van den Graaf de la Perou/e, en zyne Togtgenooten. Ilde Deel. Utr. by B. Wild en J. Altheer, in gr. Svo. ƒ 2 - 11 • o 9 615 Liederen by de Doopsgezinden in gebruik , zedert het jaar 1684. Nu nagezien en verbeterd. Amft. by A. van der Kroe, in gr. Svo. ƒ o - 8 - o 393 Loo , (J- va»)'Kleine Schriften voor Vrienden der Menschheid en des Christendoms. 2de Stuk. Utr. by J. van Terveen en Zoon, en W. van Tzerworst , in gr. Svo. ƒ 1 - 16-0 86 Lootjes Pz., (A.) De Watergeuzen. Heldenfpel. Haarl. by A. Loosjes Pz., in gr. 8vo. ƒ 1 - 10 - o 527 Lucianus, 'Samenfpraaken der Dooden. Uit het Grieksch in 't Nederduitsch overgezet, en met Aantekeningen uitgegeeven , door B. V. F. ifte Stukje. Utr. by W. van Tzerworst, iu gr. Svo. ƒ o - 8 - o 250 Luifcius, (A. van Stipriaaii) Redevoering over het Nut der Scheikunde in 1 algemeen; en over derzelver invloed op de Geneeskunst in 't byzonder. Delft by M. Roelofwaard, in gr. Svo, ƒ o - 11 - o 46} Yy 3 M-  R E G I S T E R. M. 'AAacUntosh, (J.) Findiciat Gallicce, of Verdediging van de ' ■J V-J Franfche Omwenteling en derzelver Bewonderaaren, te* gen de Aanvallen van de Heeren Burke en de Colonne. Dordr. by H. de Haas, in gr. 8vo. ƒ 1 - 16 - o 416 Magazyn van Gefchiedenisfen , Romans en Verhaalen II Deelen. Rott. by J. Meyer, in gr. Svo. ƒ 10 - 8 - ó Man (De) en Vrouw van Smaak. III Deelen. Amfl/by H. Keyzer, in Svo. ƒ 3 • o - o orMurees, (S. L. de) Brieven over de Nieuwe Wagters der Proteftantfche Kerke, ifte Stukje. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. Svo. ƒ o -12-0 4IO ilarefoll, (F. G.) Aandachtsboek voor Vrouwen. Ilte Deels 2de Stuk. 'sHage by I. van Cleef, in gr. Svo. ƒ 1 - 16 - 0 2„S Memonen , raakcnde twee intresfante crimineele Qujes- tien , uitgegeeven door Mr. Joannes van der Linden. Utr. by B. Wild en J. Altheer, in gr. Svo. ƒ 0-15 o Mengelingen, (Zedelyke) onder de Spreuk: E pluribus unus. Rott. by % Burgvliet, ia gr. Svo. ƒ i-8-» Mengelwerk van Stichtelyke Liederen, door verfcheidene Dichters , met nieuwe en zeer gemaklyke Zangwyzen. Dordr. by H. de Haas, in gr. Svo. ƒ 1 - o - o 39- MichaSlisy (J. D.) Nieuwe Overzetting des O. Testaments"! Met Aanmerkingen voor Ongeleerden. Xde Deel. Dordr. byA.Blusfé en Zoon, en de Leeuw en Krap, in gr. Svo! ƒ 1 - o - o ..- Miller, (J. M.) Briefwisfeling tusfchen Academie - Vrienden. Ifte Deel. Utr. en Amft. by G. T. van Paddenburg en Zoon, en M. Schalfkamp , in Svo. ƒ 1 - 5 - o 11de Deel. ƒ• 1 - 5 - o |jj Moens, (P.> en Bern. Bosch. De Nieuwe Conftitutie van Frankryk. Amft. by W. Wynands, en H. Bronpers in gr. Svo. / i- 4.o V — en A. van Overllraaten, Ruth, hl vier Boeken 's Hage by % G, Leeuwejtyn , in 4to. ƒ 1 - 10 - o Muntinghe, (H.) De Pfalmen uit het Hebreeuwsch vert.ald. 2de Stuk. Leyd. by A, en J.. Honkaop., in gr. m  REGISTER, N- XTaamlyst van Boeken, die ter Vertaalinge zyn mg™' AN aigd in de Jaaren 1790 en W- a Stukjes. Amh. by A. B, Saakes, in gr. Svo^/ 2 - 11 - o *7P Obfervationes in Euripidis maxime Hippolytum; Exercitationum Academicarum Specimen primum;quod, prcejide Toanne Lufac, publice defendit Abraham Bluste. Lugd. Batav. apud tl. Mostert, in 8vo. f.m.fo - 11 - o Job . k loca Veterum, pracipue qua Junt de VmditU Divinai Exercitationum Academicarum Specimen fecundum, qmd prcejide J. Lufac, publice defendit Janus ten Brink. ölkerlTc'lv'. ^.VHet'begraaven der Dooden buiten de lfe/k'enCStads Poorten, aa^ngepreezen in eene Leerreden. Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon, in gi. svo^ Omwaaklng°CDe) van Epimenides , te Parys. £aat.het Fransch van den Heer de Fhns, Haarl. by J. van H alre^ Op?iS'ciJe)r;anV°de{ Hoogen" Raade in Holland, met het geen verder, omtrent dat Collegie, by de Heeren Staaten van Rolland en Zeeland beflooten is, tot den jaar? 1767, Utr. by JPtW en Altheer, in gr. 8vo. f 1 - 10 -^o OflitfCttIore»iderati ^ jLeeuv m Krap, in gr. Svo. ƒ 1 - 10 - ° 435 ("G.) De Wysgeer. Tooneelfpel, Kott. by Pa*£r, (?.'c. "^Leerredenen over den Heidelbergfchen Catechismus, uitgegeeven door.?. F. Martmet Ij Deelen. 's Bosch en Amft, by Pator en Zoon, en ?, /Warf, in Ptoi 87t^P. van) Gefchiedenis van den Veldtocht der ^P^n f/ySil. II Deelen. Met Plans en Kaarten verrykt. Amft, by 0T. in 4t0, / 7-0"0 ^  REGISTER, P/au, (Het weezenlyke en intresfante gedeelte van het Werk van den Generaal Major) Amft. by J. Peppelenbos\ m 410. 71-5-0 ' Plutarchus , De Leevens van doorluchtige Grieken 4eit Romeinen, onderling vergeleeken. Uit het oorfpronelyk Grieksch geheel op nieuw vertaald, en mee zeer veele Aanmerkingen opgehelderd. Ilde Deel. Amft. bv J. Allart, 111 gr. 8vo. ƒ 3 - 18 - o „„& Pope (sJJ) De geroofde Eairlok. In 't Nederduitsch volga door Mr. P. Boddaert. Haarl, by A. Loosjes Pz lil gr, Svo. ƒ 1 - o - o 2z Porjetre, (O.) Dichtmengelingen. Amft. by M. de Brwin 10 gr. Svo. ƒ 1 - 14 - o J„* Proeven voor het verftand, den Smaak en het Hart. Dordr by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ a - 10 - o 48y Prysverhandelmg over de Vereischten in eene Leevensberairyving der Dichtercn, uitgegeeven door het Genootlcbap : Kunst wordt door arbeid verkreegen. Amft, bv H Keyzer, in gr. Svo. ƒ o - n . o 6 ' ^ R. 4 Rabaud, Q. P.) Beknopte Gefchiedenis der Frahlbh* A «2 Honkoop, 111 gr. Svo. ƒ 2 - 10 - o (C. £. C. ya» d«r) Gefchiedverhaai van het verbiyt van den bemeten Graaf van Cagliojiro te Jfff, ?ü«, en deszelfs Schyntoveryen aldaar. Naar de Hooecantfche uitgave van F. Nicolai vertaald ,- door Mr. P. Boddaert, Amft. by A. Fokke Simonsz. , in Svo ƒ I - 5 - o . ^ ■ Regeeringsvorm, (De beste) zonder Hoofdtitel, Jaartal* of Dmkkerj maar in plaats van dien, eene Afbeelding van de platte grond van de Maan, met het omfchrift f De beste Regeeringsvorm in de Maan. f 1 - a - o IIO Rekenboek , uitgegeeven door de Maatfchappy: Tot Nut van yig^een. Ifte Deel. Leyd. en Deï^by J«X?S en Zoon en $ de Lange , in Svo. ƒ o - 4 - 0 aio Romaine, (Wf)Verhandeling over den Wandd des Ge- ƒ a -4 - o Amiï' by ?* in gr' ». Cr- G.) Gefchiedenis van den GodsdieiS n%rk^Tn< hct Hoogduitsch vertaald door G. U.ReklK, Zutpb. en Amft, by A van en B^cn M0 da;üej, in'Svo. ƒ o - ,fe . 0 \Z U*. (/. C,; ^aimicrint, waar in de Gebeurtenis fflet de  REGISTER. de Paradoxe Dienstmaagd te Philippen voorgevallen, onderzo^t en verklaard wordt. Rott. by J. P.Kraeft, ingr.W/c-8-o 224 Caltzman, (C. G.) Ontwerp ter Proeve, hoe men op de & beste wyze Kinderen, van jongs af, tot Godsdienst kan opleiden, 2de en laatfte St. Haarl. by F. Bohn, ra Svo. / ° " H ' ° Aanleiding tot eene onverftandige Op- voedinge der Kinderen. Amft. by Kuyper, en van Vliet, - in Svo. ƒ 1 - 5 ■ 0 ,. . i_ii-~3t , J. Korte Voorftelling ter verheerlyking van God. Ifte Deel. Amft. by J. de Jong , in gr. Svo. f 1 - i" - o 32° Sander, (C. P.) Gefchiedkundig bewys voor de Waarheid van Jefus Opftanding. Gron. by L. Bolt, in gr. Svo. ƒ o - 9 - o 3 SanRerhaufen, CC. T) Over den Geestlyken Stand. Goud. by Af. va?z Locpi* en Comp. , in gr. Svo. f 0-6-0 Scftarp, Feest- en Lydensgefchiedenis voor de Jeugd. Rott. by Af Bothal, in Svo. ƒ o - 5 - 8 257 Schets van den Christlyken Godsdienst; opgefteld voor een Vader des Huisgezins, tot onderwys zyner Iunde- ■ ren. Delft by M. Roelofswaard, in Svo. ƒ o - 9 - o 275 Schouwtooneel (Historisch) van 's Waerelds Lotgevallen, of kort aaneengefchakeld Berigt der voornaamfte: Ge. ■ beurtqnisfen. vaii- deezen tyd; verrykt met Leevenslchetzen van voornaame Perfoonen, en Befchryvingen van zodanige Landen, Steden en Plaatzen, als by uitftee. • kenheid aanmerking'verdienen. Vervolg van het ifte,en ade Stuk. Met Plaaten en Kaarten, 1791. Haarl. by A. 'Loosjes Pz., in gr. Svo. ƒ 2 - 8 - o 62 . Ilde Deels ifte en 2de Stuk. ƒ 6 - it - o 513 Schriften voor- én tegen- het Koninglyk Pruislifche Reli- gions Edicl van den 9 July 178S. ifte, 2de en laatfte Stukje. Utr.: by W. van Tzerworst , m gr. Svo. ƒ 1 - 19 - o ' 59l Sepp, CJ. Ch.) Nederlandfche Infeóten. Amft. by J. C. Sepp, in 4to. ƒ 1 - 16 - o -7;> Steennieyer, (J.) Neerlands Verval en Herftel, aangewee- • zen in een Biddagsleerreden. Amft. by J. Wesfing, ■ Willemsz. in gr. Svo. ƒ o - 8 - o 45° Slorch, (#•) Schetzen, Toneelen en Waarnemingen, ' ' Yys ver-  REGISTER, verzameld op een Reize door Frankryk. Leyd. by p jp Trap, in gr. Svo. ƒ a - o - o \' Strubbe, (A. B.) Schatkamer der Koopmans Rekenkunst II Deelen. Goud. en Bodegr. by M. van Loopik. en Th. Meyer, in 8vo. ƒ i - iö p 19I Stukken voor de Vaderlandfche Historie, uit de Verzameling van Mr. G. van Hasfelt, Me Deel. Arnh. en Amft. by W. Troost en Zoon, en J. Allart,in gr. Svo /*-§-° T W 'X'afereel van de Staatfche, Pruisfifche, Franfche,en OosA tenrykfche Bezittingen, enz. Amft. by M. Schale- kamp, in gr. Svo. ƒ i - o - o 4?6 Tafereelen voor het Menschdom. Utr. en Rott. by G. T. van Paddenburg en Zoon, en J. Meyer, in gr. évo' Testamentaire Dispofitie van wylen zyne Majefteit Gustaaf Adolf den lil, Koning van Zweeden, Amft. by A. Fokke Simonsz., in gr. Svo. ƒ o - 8 - o 64 Tooneelen in Parys, by en naa de Verwoesting der Bastille. Naar Franfche en Engelfche Schriften, ade Stukje. Haarl. by A. Loosjes Pz., in 8vo. ƒ o - 14 - o 165 Townfend, Q.) Reize door Spanje, gedaan in de Jaaren 1786 en 1787, in 't byzonder met opzicht tot den Landbouw, Manufactuuren , Koophandel , Bevolking, Belastingen en Inkomlten van dat Land. Ifte Deels ifte Stuk. Haarl. by A. Loosjes Pz. , jn gr. Svo. ƒ 1 - 8 "0 424 V. * * •\7aderland, (Het) met Kaarten van iedere Provintie,enz. v Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 5 - 15 - o 287 Vaillant, (Le) Reize na de Binnenlanden van AFrièa, langs de Kaap de Goede Hoop, in de Jaaren 1780 tot 17S5. Uit het Fransch, door J. D. Pasteur. Met Plaaten. Ilde Deel. Leyd, en Amft. by Honkoop, en Allart, in gr. 8vo. ƒ 7 - 4 - 6 20I Verborgenheid (De) der Natuur, zo in de Voortplanting des Menfchen, als in de willekeurige Verkiezing van het Geflacht der Kinderen, onderzogt en ontdekt. Naar het Hoogduitsch van J. C. H,, in gr. Svo. ƒ 1 - 10 - o Verhandeling, over het Gebrek aan Predikanten. Alom? ƒ 0 - 14 - Q ia Ver-  REGISTER. Verhandeling over het Onderwys in het Spellen, Leezen, SSffiuitgegeeven door de Maatfchappy: Tot Nut Tan >t Zgemeen. Xeyd. by D. du Mortier en Zoon^ in 8vo. ƒ o - 4 Genoot{-chap tot verdeediging van den Christlyken Godsdienst, öpgerigt in 's Haage voor 't Taar 1790. Amft. Haarl. en 's Hage byJ. Mart, C van der Aa, en de Wed. J. du Mee Junior, f 1 - o - o , 45 .J . (Zedekundige) over 't waare weezen van het Christendom. Amlt. by de Wed. J. Dóll, in gr. Svo. ƒ o 1 ^ Verftoppingen des Onderbuiks, fsetrokken uit het Werk van den Hoogleeraar Kampff,) ten nutte van Lyders. Door E. J. Thomas/en a Thuesfink. s'Hage by /. van Cleef, in gr. Svo. ƒ 1 - 10^0 Verhandelingen, uitgegeeven door de Maatfchappy ter bevordering-van den Landbouw, te Amfterdam. Vllllte Deel. Amft. by J. C. Sepp, in gr. Svo. ƒ 2 - 4^° . raakende den Natuurlyken en Geopen- baarden Godsdienst , uitgegeeven door Jeyler's Godgeleerd Genootfchap. Xlde Deel. Haarl. by J. Enfchedé en Zoonen, en J. van Walré,\n gr. 410. ƒ 5-5^.° _ uitgegeeven door den Oeconomifchen Tak van de Hollaridfche Maatfchappy der Weetenfchappen ;e Haarlem. Ifte Deel. Haarl. by C. Plaat, en A. Loosjes Pz,, in gr. Svo. ƒ 2 - 2 - o 544 . 11de Deel. ƒ 2 - 2 - o 593 Verlustigingen in de Eenzaamheid. In Svo. ƒ o - 10 - o 026 Vermaat, (P.) Brieven,, behelzende veele byzonderheden over Zach. Xïfe &. Goud. by W. Verblaauv, in gr. 3vo. ƒ 1 - 10 - o 3J5 Verveer, (J.) Zaïre, Treurfpel. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ o - 18 - o 25 1 Cora, of de Zegepraal der Liefde op het Bygeloof, Tooneelfpel. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ 1 - o - o , . , ,r2,5- Verzameling van alle de Stukken, gevonden m het Kabinet van den Koning der Franfchen, by den Heer de  R E G l S T E R. la Porte enz. zedert den to Aug. i702. No. t. HaarJ by Tetmans, in gr. Svo. ƒ o - 15 - o T F/oJW, (van) de Bybel vertaald, omfchreeven, en doïï Aanmerkingen opgehelderd. Vde Deel. Utr. 'en Amft 2 tn f Vm Paddmbur& *» ^on, en.?. Mart, in gi. övo. ƒ 4 - o - o ' , ' Vide Deel. ƒ 4 - 18 - o ~n Voltelen, (F. *.) Redenvoering over het Dierlyk Magnetismus. Uit het Latyn vertaald, door J. Veirac. Leid by H. Ato, in gr. Svo. ƒ o - 14 - o o2o zvT' /-.^UitlegkundiK et Godgeleerd m|S ƒ "'-4 o7 y ™ ^ fZbB*w?P» »i gr. 8vo. V0\lt DM VaHP ,Gl'°"teginzelen der Menschkund? Vb>T de ^efchiedenisren van de» Bybel. Amft! by C. de Vries, m gr. Svo. ƒ o - i4 - 0 * " Vraag-oefening v or jonge Lieden , ter befchaving van Verftand en Hart. Antwoorden.' Utr.. by de Wed J. van Schoonhoven, in gr. Svo. ƒ i - o . 0 < W. 3 TIT'akefield, (G.) De moed van den wankelenden Chris5 5 ten opgebeurd en verfterkt tegen de aanvallen van het Ongeloof. Dordr, by H. de *Haas, g■ Y™ - f o • 14 - o ' 6 "v"* Wendebom, (G. F. Staat van Reeeerin» Godsdienst3 .Geleerdheid en Ivonften in Qm&S^iSSSSt einde .van de Achttiende Eeuw. IHdfe Dtél. Camp. by . ƒ. A. de Chalmot, in gr. - Svo. ƒ 2 - 8 - o T/,l Westervelt, (H. van} een uit den Raad van Hattem 4JT-Tó-o ^ ^' Vm ^~asteel» ^ gr Svo. Wet tengel, (F. T.) Troostgronden by de Graflieden van fT5 Ó D-°rdl'' by * in gr. Svo. j£«faflti Godengefprekken, gehouden boven het Veld van Mars , en gevonden in de Nationaaie Vergadering te • Parys Utr. en Rott. by G. T. van Paddenburg, en \ n& 9'\ K?rtC befchryving der Zeventien Nede^ hndlche Provinciën. Amft. by J. E. Kryt, in Svo, Witting, Q. C. F.) Stof tot Onderhoudingen by Zkkïn en  REGISTER. en Stervenden. Coevord. en Amft. by J. van der Schier, en A. B. Saakes, in gr. 8vö. ƒ o - 14 - o 139 Woordenboek. (Nederlandsen Placaat- en Rechtskundig} Ifte Deel. Amft. en Dordr. by J. Allart, en de Leeuw en Krap, in gr. 4to. ƒ 7 - 4 - o 120 Wy, (G. J. van) Eenige voornaame Heel-en Vroedkundige Gevallen.. Amft. by A. van der Kroe, en 3. Tntema, in gr. Svo. ƒ o - 7 • o 57 *— Intree • Redenvoering , gedaan te Arn¬ hem den 31 Mey 1788. Arnh. by W. A. van Goor, in gr. 8vo. ƒ o - 6 - o 39 Zaaken van Staat en Oorlog, betreffende de Vereenigde Nederlanden, zedert het begin van 't Jaar 1780. XI—XVfte Deel. Amft. by J. Allart , in gr. 8vo. ƒ 12-0-0 19 Zimmerman, De Eenzaamheid. Ifte en Ilde Deel. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 4 - 12 - o 29 lilde Deel. ƒ 2 - 4 - o C35 Zollikofer, (G. J.) Nagelaaten Leerredenen. 3de Stua. Amft. by de Erven P. Meyer en G. Warnars, in gr. 8vo. ƒ 1 - 5 - o 3is Zweerts, (P.) Verhandelingen, gedaan in de Maatfchappy Felix Meritis. Alkm. by H. Hartemink, jn gr. Svo. ƒ 1 - 14 - o 5°4   ALGEMEEN* VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN voor 1793. I. ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER. OEFENINGEN voor 179 2. II. ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN voor 1792. I. ALGEMEENE JTADERL AND SCH£ LETTEROEFENINGEN voor 1L