staat van groot - britanje. lil ten zynen opzichte, evenveel is als abracadabra. Te Cambridge fchynt men, evenwel, hieromtrent, eenigzins, maar niet veel, rekkelyker te zyn dan te Oxford. , Het is bekend," zegt de Schryver,',, dat de manier van ftuderen aan de Engelfche Univerfiteiten zeer veel verfchilt van die, welke by de Proteftantfche Akadernies in andere Landen in.gebruik is. Te Oxford, te „ Cambridge , en ook te Dublin in Ierland, wonen de „ Studenten in Kollegien, die veel naar Kloosters gely, ken. In dezelven ontmoet men fomtyds veel zoge' naamde geleerdheid, fomtyds veel onkunde en pedan« ' tery." Het geen de Dichter gray van dezelve zegt, zullen wy niet aanhaalen; de Schryver erkent zelve, dat het overdreven is; maar voegt 'er, evenwel, by : „ De minften verkrygen op deze Hooge-Schoolen eenige gron„ dige kennis, en die niets van de lager Schooien medebrengen, en niet vlytig voor zich zeiven ftuderen, , komen zonder misfen zo ledig wederom te huis als zy H weggegaan zyn (*) De ftigtingen, ten voordeele der geleerdheid by deze Univerfiteiten gemaakt, zyn heer' lyk , maar zy worden ten fterkften misbruikt. Een " volllagen hervorming is, en te Oxford en te Cambrid' ge, eene zaak van de eerfte noodzaaklykheid." Elders ièezen' wy, ondertusfchen, dat te Cambridge in het algemeen méér werk van de ftudie gemaakt wordt dan te Oxford (t> (*) Dit zal, denken wy, op andere Academiën ook wel het geval, en de Engelfche hierin niet zonderling, zyn. (t) Bladz. 281. Reize door Opper- en Neder-Saxen, van j. b. gleim, uit het Hoogduitsch vertaald. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1791. In izmo, 204 bl. Met uitgeleezen genoegen hebben wy den Heer GLEiM-y op zyne Reize door Opper- en Neder-Saxen, in den jaare 1787 gedaan, vergezeld, en dit kleine Boekdeeltje, ons Buiten bevindende, doorleezen; den wenk volgende des Vertaalers , die het als daar toe zeer gefchikt aanpryst, en waarom de Uitgeevers het in de kleine vorm van een Zakboekje gegeeven hebben. Wv vonden telkens hoe de Reiziger de voorbereidende Wee-  REIZE. daar ziet men de ruïnen van een vervallen Slot — ginds hangen de hooge rotzen boven het hoofd des wande» jaar! daar opent zich een landftroom, welke zich verder over bemoschte klippen verdeelt. Straks hoort men geheele kudden Koeien, welke in diepe valeiën of langs boschagtige bergen weiden, en met heure klokjes aan de halzen een aangenaamen echo verwekken, welke alle reizigers in eene verrukking brengt, welke zich beter laa: gevoelen dan befchryven. Uit de duisternis van het woud buiten treedende , ziet men ginds eenen bewoonder deezer gebergten een rotzigen akker bearbeiden, welken hy, door zuuren arbeid, en veele zorgen, eenigen voorraad van haver of peulvrugten afdwingt elders bebloemde beemden, grasryke vlakten, en vette weiden,met runderflallen, volkomen gelyk aan die op de Alpen, behalven dat zy geene zo hevige ftormwinden te dugten hebben ; waarom ook de daken met geene zo groote fteenen bezwaard zyn, fchoon ze voorts van binnen geheel op dezelfde wyze zyn toegericht. In 't kort, men ziet hier alziiis het waarlyk groote , het verhevene, der Natuur, het zy in haare fchoonheid, of in haare ontzaglykheid." Opgeklaarde denkbeelden omtrent Godsdienst en Pligt zyn in dit Werkje te vinden. De Schryver pryst de Deugd, waar hy ze aantreft, en laakt de Ondeugd, in wien, of onder welke gedaante, zy voorkomt. Roemt' rechtfchaape Leeraars , en befchryft andere met dubbel verdiende veragting. „ Zonderling," fchryft hy, van het Oldtnburgfche fpreekende, „was het my, gewaar te worden , dat de Leeraaren in deezen oord, byna allen, zeer Verlichte en voor hunne Gemeente juist gefchikte Leeraaren zyn , die dikwyls ook gemeene waarheden , welke ter verlichting der verhanden, en ter verbetering van de' Zeden van het Volk, ftrekken, bevallig weeteu voor te' draagen , en ten meesten nutte aan te dringen. De Jaarwedden der Leeraaren zyn zeer aanzienlyk, en beftaan byna geheel in gereed geld ; vandaar kunnen zy zich met meer yver aan de itudie toewyen, en zulke waarheden naauwkeurig nadenken , welke meest voor de vatbaarheid der Toehoorderen gefchikt , en best in haat zyn om de harten te roeren en te overtuigen. Zy laaten ziclr leiden door het voorbeeld der Leere van Christus, die weinige verborgenheden predikte, maar innerlyke liefde aanbeval, die gaarne troostte|, zelden dreigde, en zich altvd fchikte naar de vatbaarheid zyner Toehoorderen, die niets diep-  124 J. B. GLEIM'S diepzinnigs voordroeg; maar zomtyds fprak door voorbeelden en gerykenisfen, en zyne Leerlingen nimmer opMeldt met fchoolfche fluitredenen." Hoe zeer con¬ trasteert dit met den Luterfchen Leeraar, dien hy in 't Hildesheimfche hoorde. „Wy gingen, daar de Gerichtsamptman, myn geleider, dien Leeraar zeer wei kende, aan zyn huis aan, en, fchoon wy dagten dat de Kerk reeds aan zou zyn (want het was over tien uuren), was hy egter nog t'huis, en bezig met zyne paruik te zoeken, terwyl zyne waarde Echtgenoote de bef nog ftryken moest. Öp den Kanfel verhaalde hy. ons van welk maakzel en gedaante de trompetten waren, op wier geklank de muuren van Jencho mdortten , en hoe de wagen 'er hadt uitgezien, op welken Elias ten hemel voer, enz. Even zo veel ongerymdheid en onregelmaatigheid als ik in het voordel van deezen man ontdekte, even zo veel oneerbiedHieid heerschte ook in de Kerk onder de boeren zelven.° Zy toonden verdrooid van gedachten te zyn; ik hoorde vaak hier en daar praaten, in den eenen en anderen hoek zaten er die het hoofd lieten hangen, en in flaap vielen." Door een onweer overvallen, was hy in die dreek genoodzaakt op een Dorp , in een Herberg, te overnagten. „ De Waard en Waardin waren Roomschgezind. —-- Ik vroeg aan de Waardin, eene aartige Vrouw, die vier volwasfen Kinderen hadt, of ik 'savonds Duiven krygen kon. Zy beklaagde zich , dat zy my daar mede niet kon dienen, terwyl ze nog maar één eenig paar voor een kranken Jood hadt overgehouden. Ik was nieuwsgierig om deezen Jood te zien. Zy bragt my in een ruime zindelyke kamer, daar de Jood, een oud man , op een zeer zuiver bed lag, door de bezorging der Waardin van zeer fchoon linnen en ander ondergoed voorzien. Deeze Lyder was, reeds over de zes weeken, door de goedaartige Roomfche Vrouw, op het zorgvuldigst opgepast, fchoon hy geen het minde vermogen, noch eenig uitzigt, hadt, om haar dit te kunnen vergelden. De traanen van dankbaarheid en vreugde honden den kranken Grysaart in de oogen, terwyl zyne weldoender met hem over den haat zyner ziekte fprak, hem troostte, en zeide, dat zy gaarne alles wilde aanwenden om zyne fpoedige herdelling te bewerken. Deeze Vrouw verhaalde my, dat haar Pater dikwyls by dên Jood kwam en hem beval op de hulp van God te vertrouwen, en zich, indien God over hem beflooten mogt hebben dat hy derven moest, aan den wil van God te onderwerpen; — zon*  REIZE» ia j zonder dat liy met deezen Jood over andere waarheden of Geloofszaaken fprak, of hem zogt'te doen wankelen iri zyn geloof. Haar Pater was dikwyls gewoon te zeggen % „ Men moet geen Jood om zynen Godsdienst veragten ♦ hy is een Mensch , en heeft even zo goed regt op „ onze hulp, en op eene algemeene menschliefde , als ,, onze eigene Geloofsgenooten." Even zo liefderyk was ook weleer deeze Pater, op zyne reize na Silefie, door een Luterfchen Predikant in huis genomen, eri in zyne krankheid geholpen. „ Deeze edelaartige en menschrflintiende handelwyze der Waardin, en die braave,die rechtfchapcnc, denkwyze en gevoelens van den Pater maakten my deezen avond byzonder aangenaam. Elk, die den geheelen toehand der Joodfche Natie kent, en dezelve beziet uit dat gezichtspunt , waaruit wy Christenen doorgaans van der jeugd af gewoon zyn de Jooden te befchouwen, en die dan nog bekwaam is dit Nationaal en Godsdienhig vooroordeel ter zyde te zetten, gelyk deeze goedhartige Roomfche Vrouw, zal by dit geval meer gevoelen, dan ik kan uitdrukken!" Onomastici Literai'ii Epitome, tam Historia: Univeffa* quam reliquarum Artium fidei aistimanda; rectrix, hve Fasti Scriptorutn , veteris & medii tevi, verofimilibus, quantum fiêri poterat, acdurarioribusque fubinde, quatn in prima Editione , temporum notis nee non pauló majori numero digesti a christoph. saxio, Historid Antiquit. Eloquentie 6? Hijiorice Batavce Profes/ore. Trajecti ad Rhenum apud G. T. a Paddenburg r2? Filium, B. Wild & J. Altheer. MDCCLXXXXII. Dë Hoogleeraar saxé , die de Geleerde Wereld verpligtte, door zyn Onomasticum Literarium, of Letterkundig Naamboek, waar van wy onzen Leezeren, op zyn tyd, verflag gegeeven hebben (*), helt hier mede der Letteroefenende Jeugd ter hand een Kort Begrip, waarvan dezelve zich met veel vrugts kan bedienen, om den Leeftyd van vermaarde, en zich in eenig vak uitft eeken 1 g,i (*) Zie, wegens bet laatfte Deel: Algemeene Vaderl, Letteresf, voor 't Jaar 1701. ifte Stuk, bl. 360. lett. 1705. no. 3. \  GEDICHTEN. 133 De beide Echtgenooten goedgevonden hebbende, geene Afbeeldingen van één van hen in 't licht te laaten geeven,dan van hun beiden te gelyk; zo is het laatfte,by de uitgave van deezen Bundel, gefchiedi zynde de Afbeelding van den Dichter, naar h. pothoven, Ao. 1771 , door j. houbraken 1773 gefneden; fin die der Dichtereslè , naar gemelde pothoven , 1771 , door r. vinkeles 1792 vervaardigd , voor het Werk te vinden. Waarfcbynlyk zal men geene Dichtftukken van dezelven meer ontvangen ,daar de Dichter in het Voorbericht te kennen geeft: da: 'er geen' anderen wensch meer voor hem overblyft, dan dat hy, na, door de gunst des Allerhoogften, met zyne dierbaare wederhelft op aarde gelukkig geleefd te hebben, eerlang met haar onfeheidbaar zal mogen leeven in eene zalige eeuwigheid: welke wensch , hoe ongunftig ook voor onze Dichtlievendè Landgenooten , wy van harten onderfchryven: na 'er voor den Dichter nog eenige jaaren van ftille rust bygevoegd te hebben. Liederen voor het Vaderland, door petronella moens en eernardus eosch. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, te Bergen op Zoom by van lliemsdyk en van Bronkhorst, 1792. In 8vo. 206 bl. Sedert de onlusten en verdeeldheden' in ons Vaderland be. gonnen zyn , fchynt de Dichtgeest onzer Natie vooral werkzaam te wezen ; in het ontboezemen van Gezangen eu Liederen. Dit gefchied zekerlyk, of om de kwellingen van den tyd, door het vervrolykend gezang, te verdooven,- of om de Zangers en Zangeresfen te verfterkeu in dié gevoelens, die de Dichters (elk voor zich, of zyne party) meenen de beste te zyn. De Dichteres en Dichter, moens en bosch, draagen dus ook in deezen Bundel een aautal van LVII Liederen voor hst Vaderland by , van welken zy 'er reeds eenigen in hunne jeugd berymd hebben. Ontvangen onze Landgenooten dezelve met genoegen; neemen fommigen onder hen, riu en dan, hunne harpen eens van de willigen , om, even als de vervaardigers deezer Gezangen , alle vermoejing en tegenfpoed ',veg te zingen; dan zullen de laatfte hun nog meer Stukjes leveren , om den ledigen tyd vrolyk te kunnen verdryven , en imsfchien nog wel iets meer dan den ledigen tyd, naar maate dezelve belangryker worden. Op het grootst gedeelte deezer Liederen, past de verkozen tytel: voor het Vaderland: fommigen zyn alleen daar van uitgezonderd: ten ware men dien tytel zeer algemeen wilde neemen ; en die niet eigenlyk op Vaderlandfche onderwerpen wilde toegepast hebben. Kïït hebben eene zuivere taal; (ommin-en echter wat te oude Wyzen; zo als: Hier heeft'my Rozcmov.d * 5. be-  134 p' moens en b. bosch , liedeeen voor het vabeslani>. hefcheiden, en wat doet my ontftellen? Nog iets van een anderen aart. By voorbeeld, het eerde Couplet van het volgend Lied, dat juist het beste niet is, luidt dus: de eigenbaatige held. wyze: Hoe zoet is 't daar de Vriendfchap woont! Hy, die om kruipend zelfbelang De heldentekens draagt , Tart vryheid, eert gevlochten dwang, Als hoop op voordeel daagt; Hy heeft noch Vaderland, noch Vrind; Cod zelf wordt, als zyn fchraapzucht wint, Gevloekt, gevloekt, gevloekt. enz. enz. Eene ondeugd, zo haatelyk als de Eigenbaat, op de bevallige klanken der Vriendfchap voor te draagen; dezelve, op eene vrolyke wyze, in een gezelfchap te laaten zingen; fchynt ons geheel oneigen te zyn : daar de toon vreugde en liefde ademt * - maar de ftof fmart en afkeer verwekt; en het geheele Lied wezeulyk in Contrast ftaat met deszelfs bovengeplaatfte Wyze: Hoe zoet is 't daar de Vriendfchap woont', en met het oogmerk van alle Liederen; 't welk ook daar in beftaat, dac het den Zanger genoegen verfchafc, of blyde denkbeelden in hem opwekt. Hoe yslyk vloekend klinkt den regel: ge* Vloekt, gevloekt, gevloekt.' ia Christelyke ooren! Ifraêl zon, in davids tyd, niet fterker tegen deszelfs Vyanden hebben kunnen vloeken; maar hoe veel verfchillen onze tyden, en Zedeleer, met die van Ifraël onder david. Redekundig Handboekje , of Grondregelen om zich verflandig in de waereld te gedraagen , verzeld met Aanmerkingen. Een nuttig Werk voor de Jeugd: door J. M. D. V. Te Leyden, by J. H. van Damme. 1792. in Zvo. 83 bl. Dit boekje is eene Vertaaling van het Manuël Moral, in het jaar 1774, in 's Hage by F. Staalman, gedrukt. Het bevat de volgende grondregelen. 1. Geef den Schepper, het geen gy Hem verfchuldigd zyr. 2. Overweeg, alvoorens iets te onderneemen. 3. Houd geen gemeen- fchap, dan met eerlyke lieden. 4. Wees niet verwaand op uwe gelukkige begaafdheden. 5. Raadpleeg, om iec uit te voeren, de gevoelens van anderen. Geef het beleefdelyk gewonnen, als men uwe gevoelens belbydt. 7. La  ZEDEKUNDIG HANDBOEKJE. 135 7. Let op het geen men u zegt. 8. Gelaat u nooit veel verltand te hebben. p. Spreek met niemand boven zyn verfiand. —— io. Wees in uwe gefprekken altyd oprecht en openhartig. n. Houd onverbreekelyk uw woord. — 32. Beloof nooit onbedachtelyk. 13. Wees gedienftig, beleefd, zachtmoedig, en vriendelyk. 14. Vertoon een vriendelyk voorkomen, en zyt fpraakzaam. ■ 15. Betoon» zonder u te veel te vernederen, een vriendelyk gelaat. ——— 16. Bellis niets, dan na het overwogen te hebben. 17. Bemin zonder belang. —. 18. Vergeef zonder zwakheid. —. ip. Wees den Grooten onderwonpen, zonder eenige laagheid. — 20. Kweek een ieders vriendfchap zorgvuldig aan. 2r. Vermyd de Rechtsgedingen; vang 'er geen aan. 22. Vraag jiiet naar eens anders zaaken. 2?. Verberg de uwen, zonder gemaaktheid. —— 24. Leen op eene bevallige wyze, en met onderfcheiding. 25. Indien gy beloonen moet, doe het op eene edele wyze. —— 26. Wees teder en eerbiedig omtrent hen, die u het aanzyn gaven. 27. Wees altyd de plaats gedachtig, waar gy geboren werdt. 2S. Heb medeiyden met eens anders ongelukken. 2p. Verleen nwcn byltand aan den armen, die men verdrukt. 30. Overwin het verdriet, waar aan de geest zich fomtyds wil overgeeven. —— 31. Doe nooit uw verdriet op anderen nederdaalen. — 32. Breng vrede, waar tweedragt heerscht. 33. Wreek u nooit, dan door kracht van weldaaden. 34. Berisp zonder bitsheid. 35. Prys zonder vleiëry. 36. Lach maatiglyk. 37. Verlïa fcherts. 38. Acht een ieder in zyn beroep. 39. Spot nooit met den Godsdienst. '- 40. Maatig de vervoering van eene opkomende drift. 41. Spreek nimmer kwaad van iemand, die afweezig is. ——— 4'. Wacht u voor ondankbaarheid, en wees'erkennelyk. 43. Speel zonder belang, en om u te ontfpannen. 44. Tracht te verliezen en te winnen, zonder van gelaat te veranderen. 45. Maak van de aardfche goederen een goed gebruik.— 46. Verwyt nooit een beweezen dienst.— 47. Betoon u niet wreed, om 't geen men u fchuldig is. 48. Benyd het geluk uwes naasten niet. 49. Openbaar nooit 't geen men u vertrouwt. 50. Vermyd het geen de gezondheid krenken kan. 51. Wanneer men boert, moet men echter de waarheid beminnen. 52. Duld, dat men u uwe gebreken onder het oog brenge. 53. Vlied zoo wel de overdaad als gierigheid. 54. Gehoorzaam met zachtheid. 55- Vermyd de trots, wanneer gy gebiedt. 56. Zyt voor uwe kinderen een waar vader. 57. Verbeter hunne gebreken, zonder al te ftreng te zyn. 58. Laaten uwe deugden hun tot eene les dienen. 59. Gedenk dat hunne rykdom in de opvoeding beftaat. 60. Voed geen haat tegen iemand, wie het ook zy. 61. Indien uw vriend klaagt ,  I3ö' «EDEK.UNDIS HANDBOEKJE. klaagt, neem deel in zyn verdriet. 62. Heb een afkeer van de overdaad der tafel en des wyns. . 63. Schuw boven alles het vergif: der flechte plaatzen. 64. Heb voor uwe Echtgenoote eene onverdeelbaare liefde. 65. Draag gezamenlylt de moeite des huisgezins. 66. Zyt der wetten onderdanig ; zyt een goed burger. 67. Bereid u, zonder ophouden, om als een Christen te fterven. —— De Uitgever van het Franfche boekje zegt, in zyn Voorberigt , dat hy de eerfte opfteller dezer Grondregelen niet is ; dat zy zederd lang op een los blad gedrukt waren, weinig gefchikt om der jeugd in handjn gegeven te worden ; dat hy gemeend heeft, het Algemeen dienst te doen, met aan hec Werk een gemakkelyk en fterk formaat te geven , het welk tegen de vernielende behandeling der kinderen beftand ware; dar hy dus, om dat men niet wel een boek uit 60 regels zamenftellen kan, beftoten heeft het deeltje te verdikken, door twee korte aanmerkingen by ieder grondregel te voegen; dat hy 'er, gaande weg, verfcheiden grondregels tusfchen ingelascht heeft, die hem van belang fcheenen; enz. enz. Men ziet hier uit, dat dit boekje voor kinderen gefchreven is, die nog zo klein zyn, dat zy hunne leerboekjes nog gewoon zyn te vernielen; en de eerfte aanmerking, dierhalven, die by den Lezer, uit vergelyking van deze opgave van hec oogmerk des Uitgevers, met de lyst der grondregelen, natuurJyk opryzen moet, is deze, dat onder deze regelen verfcheiden zyn, die aan de beftemming van hec boekje niet beantwoorden; zie, b. v. 9 > 5Ö, 57» 58', 59, 64, 65. Een kind toch, Ldat zyn' leerboekje nog verfcheurt, zal weinig gevaa* lopen, om met anderen boven hun verftand te fpreken, en zulk een kind heefc met de plichten van ouders en echtgenoocen nog volftrekx. niets te maaken. Men zal, daarenbo¬ ven , onder deze grondregelen verfcheidene ontmoeten-, die te algemeen, of te onbepaald, gefteld zyn, b. v. 5, 22: verfcheidene, die te veel in eikanderen lopen, zo als 13, 14, 15, 28, 61: eindelyk andere, die, zo als zy daar ftaau, volftrekt valsch zyn, b. v. 6, 17, 19, 20. Zomtyds zyn wel de aanmerkingen, die by deze grondregelen gevoegd zyn, voor hem, die ze met oordeel gebruiken kan, gefchikt, om het onbepaalde of onrigtige van de regelen zelve nader te bepaalen , of te verbeteren; doch, daar hee boekje voor kinderen gefchikt is, en daar de Uitgever wil, dat vooral de grondregelen aan de kinderen ingefcherpc, en dagelyks herhaald, worden, zo moesten ook deze grondregelen vooral volkomen naauwkeurig, duidelyk, en rigtig zyn. Daarenboven fteekt ook ia deze aanmerkingen zelve menige onptgtigheid.b. v. in die op den i9den grondregel: Wees den Grooten onderworpen, enz. „ Het zoude vruchtloos zyn ,de oorzaat, ken der ongelykheid ondsr de menfehen na te vorfchen. Be-  ZEDEKUKDIG HANDBOEKJE» Hf ,y paaien wy oas, om de dingen op den voet, waarop zy federt „ lang geweest zyn,te overwegen. Laat de geboorte ,de eer,de rykdommen, flechts enkele herfenfehimmen, in de oogen eens ,, wyzen, fchynen,dit zy zoo!Doch,daar evenwel de menfehen overeengekomen zyn, om daaraan hunnen eerbied te hech„ ten, ftaat het ons niet vry, de vastgeftelde orde te ver„ breeken. Wy moeten die veeleer als een beftel der voor„ ziewigheid befchouwen, en ons daar naar fchikken." Zulk eene aanmerking is voorzeker geenszins gefchikt, om waare, gegronde, denkbeelden by de kinderen te verwekken! Zy is handtastelyk onwaar, werkt fchadelyke vooroordeelen in de hand-, en zielen, waarin zulk eene ftelling wortels gefchoten heeft, zyn gefchikt om te kruipen, en niet om groot en edel te gevoelen, of te handelen. Het geen de Schryver als een beftel der Voorzienigheid aanmerkt is, buiten twyfel, gelyk de verftandige Vertaaler van het vervolg op sander's Werk, over de Voorzienigheid, onlangs met het hoogfte regt fchreef, „ een „ werk van den menseh zeiven, en het is een bewys van ,, onze verbastering van den oorfpronglyken toeftand der Ge~ „ lykheid, dat wy deze ongelykheid in de rangen en ftanden „ der Menfehen , als een noodzaaklyk vereischte tot het in „ ftandhouden der waereld, en als een oorfpronglyke beftel„ ling des Scheppers, aanmerken (*)." Voorts zyn ook deze aanmerkingen doorgaands in dien toon gefchreven, dat zy voor zulke kinderen, waar voor dit boekje beftemd is, onverftaanbaar zyn; en zy onderftellen kundigheden., welke noch voor dien leeftyd berekend , noch zelfs voor allevleië clasfen van menfehen nodig, of nuttig, zyn;b. v. kunde in oude en nieuwe Historie, in Mythologie, enz. Wat toch weet een kind, die nog zyn' boeken gewoon is te verfcheuren, van den veldflag by Canna, van de Samojeden, van MIdas , van de kuip der Danaïden, enz. (z\q bl. 22, 33, 39, 44, enz.)? en zyn het deze kundigheden, die voor kinderen van alle clasfen van menfehen nodig, of nuttig, zyn? Nergens toch heeft de Schryver gezegd, dat hy zyne aanmerkingen voor zulke kinderen gefchreven heeft, die tot geleerden opgelegd worden. Wy kunnen, dierhalven, niet zien, dat met de Overzetting van dit boekje zo veel nut aan onze Landgenooten gedaan is, als de Vertaaler zich in zyn Voorberigt fchynt te verbeelden. Zelfs is het' ons, fchoon wy het oirfprongelyke niet by de hand hadden, uit zommige plaatzen voorgekomen, dat de Vertaaling niet zeer naauwkeurig is. De 27fte grondregel, b. v., fchynt, wanneer men de bygevoegde aanmerkingen inziet , aldus te moeten heeten : Denk altyd aan den ft and, waarin gy geboren zyt. Voor (*) Cl. 113.  -3? zedekundig handsoekjk. Voer het boekje ftaat eene Ode, Waarop nog veel zou aan rs merken zyn. Maar dit uittrekzel is reeds lang genoeg: het zou zelfs veel te lang zyn , indien niet gefchriften voor de Jeugd eene meer byszondere aandacht verdienden. De Gefchiedenis van myn Leeven. In Brieven. Naar het Hoo<*. duitsch. Te Utrecht en Amflerdam hy G. T. van Padden burg en Zoon, en M. Schalekamp, 1791. In gr. %vo.,i^bh **^eer zoude men zich vergisfen , indien men uit den tytel van dit Werk opmaakte , dat 'er maar édne Leevensbe. fchryvmg, of die van een enkel mensch, in wierde aangetroffen. De Vryheer van knicge, die men voor den Schryver van deeze Leevensgefchiedenisfe opgeeft, deelt in dezelve LV Brieven, aan cn door byzondere perfoonen gefchreven, mede, welke, boven de befchryvingan van eenige Steden en Plaatfen in Duitschland, als Casfel, Hanau, enz. en de Zeden en Gebruiken aan zommige Duitfche Hoven, de byzondere Gefchiedenisfen van eenige perfoonen, in dezelve voorkomende opgeeven. De Briefvvisfeling begint 2 October 1769, en eindigt 10 December 1770: in welken tyd verfcheidene Gebeurteuisfen, en daar ouder twee fchaakingen , voorvallen. De Graaf van leidthal, te Urfjladt, welke zyne voorgaande Leeven^byzonderheden, in den XVIden en XXrten Brief, aan een Hofmeester meyer mededeelt, komt doorgaans, als de voornaamfte perlbon, in deeze Brieven voor. Hy is het, die een' aange. nomen Zoon, namenlyk karei, van hohenaó, met gemeldeii Hofmeester meyer. (wiens zeldzaame lotgevallen in den Elfden Brief gemeld worden) naar de Hoogefchoole te GSttingen zend. Die den in Amfterdam ongelukkig geworden Commercieraad en Koopman muller (volgens den Tweeden Brief) naderhand by zich neemt, en vervolgens ook deszelfs Kinderen naar Urfftddt ontbied. Die, op de ontdekking van meyer, wegens een. gevangen Monnik te Eichsfeld, alle naarfpooringen laat doen; denzelven , als zyn' ouden Vriend, en Vader van hohenau even voor deszelfs dood, in vryheid weet te ftellen; doch die^ door een ongelukkig Proces , van het meerderdeel zyner aan! zienelyke goederen beroofd, en dus belet wordt om zyne milddaadigheden naar gewoonte uit te ftrekken. Daar 'er nu zoo veele Leevensgefchiedenisfen in dit Werk voorkomen, als de zo evengemelde van van leidthal , van muller, en deszelfs Kinderen cn Huisvrouw; te gelyk met eenige byzonderheden en karaktertrekken van den Amfterdamfchen Bankier van der horde ,- als mede de Leevensbyzondnhedea van hohenau, tot aan zyne vlucht met tte Freule van hundefeld : zo kan men met reden vraagen : op vvien van alle. deeze perfoonen is de tytel: Gefchiedenis van myn Leercs;, toepas-  be geschiedenis van myn leeven. f39 pasfelyk ? Zyn hec wezenlyke gebeurcenisfen , den Schryver zelve overgekomen , en onder veranderde naamen voorgedta. gen, zo als men hier en daar zeer voegzaam kan vooronderHellen : welke perfoon verbeeld dan eigenlyk , in die Werk , de Schryver? Want dit is uic geene der Brieven zeker genoeg op te maaken. Bovendien zo fchynt het ons toe, dat de Gefchiedenis wel in dit Boek eindigt, maar echter niet uit is: nadien het loc der meeste perfoonen onbeflischt blyfe: behalven dat van den eerzaamen chrisstoffel birnbaum , welke , hohenau als knecht gediend hebbende, gelukkig genoeg is , om door van leidthal naar Urfftadt ontboden te worden , ten einde daar , als fchryver op het Accynskantoor, zyn beftaan te hebben; te trouwen, en, in een fcharlaken kleed van den Heer van leidthal (op het welk echter de plaats der afgetornde Ster nog zigtbaar is) uitgedoscht, zyne vrolyke Bruilofte, met de Huishoudfter van den Vryheer, te vieren. Over 'c geheel is deeze Gefchiedenis, zo door de veele karakters, als door den afwisfelenden ftyl, in de meeste Brieven doorftraalende, belangryk en onderhoudende. De Heer van weckel, wiens Brieven tot de hoofdzaak weinig doen, onderhoud den Leezer geduurig, op eene vermaakelyke wyze, over zyne gedaane Reizen en Waarneemingen. Hec is uit deeze, dac wy de volgende korre befchryving , wegens den voormaaligen toeitand van eenige Duitfche Hoven, overneemen. „ In de Herberg , waar ik afftapte , aten verfcheiden Officiers , die allen een barbaarsch voorkomen hadden , en op my, als hunnen pas aangekomen Krygsmakker, met een' foort van medelyden , nederzagen , waarvan ik naderhand de reden ontdekte. Ik droeg, namélyk , geene monteering, 'c geen by hen, als eene ongehoorde misdaad, werd aangemerkt. Zy ipraken den geheelen middag over zaaken , den Krygsdienst, betreffende, geraakten zeer dikwerf mee elkander aan het twisten, en gedroegen zich niet zelden zeer lomp en onbetaamlyk. Inmiddels merkte ik op, dat fommigen flechts tot hec tweede gerecht bleven zitten, en dat 'er weder anderen aan ciifel kwamen, als hec gebraad werdt opgedischt; terwyl my de Waard, wien ik naar de reden hier van vroeg, ten antwoord gaf: ach ! deeze Heeren eten- flechts half hun genoegen; want, „ daar zy door den Prins zo flegt betaald worden, zo komen „ zy met my alleen overeen voor de helft der maaltyd.rt Op dit bericht veranderde myn misnoegen op deeze onbeleefde Schepzels in medelyden, en ik zeide by my zei ven: „ is het „ geoorlofd, dat een Prins , die nimmer voor Oorlog te vree„ zen heeft, enkel uit een laage trotsheid , of wel uic kin,, derachtigheid, eene menigte arme lieden, door eerzuchc of „ andere middelen, verleide, om zyne monceering te draagen, „ hen daar door ongefchikt maakt, om op eene andere eer„ lyke wyze hun beftaan te zoeken, en hun dan gebrek laat ,, lyden? a Gy kleine Dwingelanden!" j, Ik  op het paaschfeest. M3 en zo geftorven is uit liefde tot ons fterfiyke „ Zondaars!! - Hy! Hy! de Groote de Eenige MW- delaar Gods en der Menfehen! Hy leek weder ! Hy leeft weder!! —— „ Ha! dat is een bóodfehap des leevens, eene tyding „ der zaligheid, zo als 'er geene meer is op aarde, en „ geene meer verkondigd kan worden van den Hemel. „ — Te gclooven dat Jefus leeft, dit geeft rust, kalmte, „kragt, moed, leevensgevoel, en onuitfpreekelyke ftil „ bezaligende vreugde ; dit geeft aan ons beftaan waar„ de, aan onze beftemming hoogheid, aan onze verwag„ ting heerlykheid; dit verlicht den nacht, die over de 3, hobbelige paden des leevens zweeft , op welke wy s, voortwandeten na de eeuwigheid ; dit doet ons zwak„ heid, elende, zonde, armoede, kommer, zorgen , ver„ liezen, alle leevensrampen , met geduld verdraagen, van „ alle kleine bedriegende leevensvreugden afzien; dit wekt „ hemelryke gedagten en gezindheden op, en geeft kragt 3, tot edele daaden; dit.... maar wat zal ik meer zeggen. h O ! indien het niet waar is, dat de geftorven „ Jefus opgeftaan is uit den dood, moest ik — ja! dat „ moest ik, al was het ook zonde — moest ik wenfehen „ dat het mogt waar zyn. En nu het zo waar is als iets „ waar zyn kan , zo waar als het waar is dat ik leef „ God! hoe zal ik u nu danken hoe zal ik „ my genoeg kunnen verheugen —- met welke aandoe- „ ningen, welke bevindingen!! In myne zwakke be- „ perkte, van alle kanten gedrukte, met zonde en dood j, omringde, in myne zo verfchrikkelyk verlaagde en zo „ hoog opftreevende menschheid, fmagt ik naar eenen lee„ vendigen Almagtigen, Allievenden Helper, en ges, preezen zy uwe nooit genoeg gepreezen Erbarming! — dien vind ik in uwen verreezen Zoon!" Dan treffen wy 'er ook befpiegelingen in aa», op een meer gezetten leest gefchoeid; men hoore hem over het verband van Christus Opftanding met de andere ftukken zyner leere. „ Het is met de Opftanding van Jefus, gelyk het is ,, met alles wat van hem verhaald wordt. Alles is be„ langryk, gewigtig, alles maakt hem zo onontbeerbaar „ voor menfehen. ,, Zy ftaat in een onmiddelbaar verband met de waar„ heid en Goddelykheid van het Christendom. Niet juist „ als men haar op zichzelf, alleen in 't afgetrokken e, Ka „ be-  ïaS theophilus op het paaschfeest. „ vreemd, dat zy dezelve als zoo gewigtig voordellen in „ hunne prediking? dat zy zoo by herhaaling op geloof „ in Jefus, als den verrezen, den leevendigen, Heer en „ Heiland der menfehen aandringen ? Het zou vreemd 5, zyn, indien zy dit niet deeden; want met zyne Opftan„ ding is Jefus alles , en zonder zyne Opftanding is hy „ ——- niets, voor het menschdom." Leerredenen, over verjch&dene gewigtige Onderwerpen , nagelaaten dsor den Wel Eerwaarden en zeer Geleerden Heer j. edwards, in deszelfs leeven Prefident van het Collegie van New-Jsrfey, naar den tweeden Druk uitliet Engelsck vertaald , door e. nootebüom. Tweede Stuk. Te Utrecht by W. van Yzerworst, iüo bl., in gr. &vo. Behelsde het Eerfte Deel der naagelaatene Leerredenen van den Eerw. edwards een zestal over een Hoofdonderwerp (*); dit Tweede Deel bevat even zo veele Leerredenen, getyteld: Jesus Christus in het werk der Verlosfmge op eene heerlyke wyze verhoogd boven allen kwaad , over i cor. XV: 25, 26. De wereld regt- vaardiglyk geoordeeld door jesus christus , in vier Leerredenen over handel. XVÏl: 31. God het beste deel van den Christen, over psalm LXX1II: 25. Met Opwekking en Stichting zullen Verftanden en Harten, op den toon van den Heer edwards geftemd, deeze Leerredenen, gelyk zyne voorgaande , en andere Schriften uit zyne pemie gevloeid, kunnen leezen; zy die anders denken en anders voelen, zullen welhaast dien bundel ter zyde leggen , fchoon zy , befcheidenheid en verdraagzaamneid bezittende , tegen een Man zo blykbaar ernftig en welmeenende , niet zullen uitvaaren •, of hem aanvallen over uitdrukkingen, die fteü rechtzinnig zyn, gelyk wy dit bywoord onlangs hoorden bezigen door iemand die verre was van onregtzinnig te weezen , dan zekere fpreekwyzen, door zyne mederegtzinnigen gebruikt, wraakte Des Eerw. edwards denk- en fchryftrant is te over reeds uit veele Aankondigingen bekend, eu daar deeze Leer- (*) Zie Algem. Vadai. Letteroef. voor 1792. lire Sc. bl. 6.  J. EDWARDS, LEERREDENEN. H? Leerredenen op dezelfde leest gefchoeid zyn , zal men ons wel ondkageu willen agten van er iets uit over te neemen. Korte Voortellingen ter verheerlyking van God, door c. g. saltzman . gevolgd naar het Hoogduitsch. Tweede Deel. Te Amfterdam by J. de Jongh, i7j)i. 208 bl. m gr. Sr». Met een aanpryzend Cerigt, hebben wy bet eerfte Deeltje deezer korte Voor/tellingen vereerd ( •), en moeten van dit tweede het zelfde zeggen, waarin hy, op den eiaenllen trant, deezen arbeid voortzet, en wel over eene groote verfcheidenheid van ftoffen , meest uit eene plaats der H. Schrift ontleend, en enkele een byzonder Voorftel bevattende, 't geen hy op eenen onderwyzenden en fti°tenden trant uitwerkt. Het lust ons thans goeddeels over te neemen, wat hv in het drie-en -derciglta Voorhei redenkavelt, over den Pligt om zyne Gedagten altoos by zich te hebben. Naa eene Schildery van 't geen de Mensch hier op aarde van den milden Schepper gefehonken is tot genot en genoegen ; en zyne ervaaring van hun doorgaans daar mede ftrydig gedrag, vaart hy voort: „ De oorzaaken van het menschlyk misnoegen zyn ontelbaar; doen zy fpnüten, zo verre ik heb kunnen nagaan, allen uit eene bron die men als de oorzaak van des menlchen elende kan aanzien, voort: en dit is deeze, dat de menlchen geen meester over hunne Gedagten zyn; dat zy geduuri- met dezelve ronddvvaalen , en ze niet behendig op hunnen tegenwoördigen toeftand \ richten. Wie alzo een vergenoegd leeven wil leiden , die moet zyne gedagten altoos by zich hebben , en dezelve op het tegenwoordige tydpunt , op zynen tegenwoördigen toeftand, vestigen. , ., , „ Dat dit waar is, wil ik thans bewyzen, en ik hoop ieder daarvan te overtuigen , die met zyne gedagten tegenwoordig is, en dezelve op myn voorftel vestigt. De toeftand des menfehen is drieledig; de toeftand van werkzaamheid; de toeftand des genots; en de toeftand (*) Zie Algem. Vaderl. Letteroef. voor 't Jaar 1792. 1 Stuk, bl. 320. K 4  korte voorstellingen. 149 al de kracht der ziele aanvaard, is een zeker fchild tegen alle wederwaardigheid , waarvan men behormd kan woi den. „ Ln wanneer men met al de kracht der ziele arbeid, zo gaat ook het werk vlug van de hand ; zo dikwyls 'er een uur voorby gegaan is , is ook het werk in volkomenheid toegenomen ,• de menigte onafgedaane ■' zaaken vermindert: welk eene wellust moet de menschlyke ziel gevoelen , als zy haar werk uit haare icheppende kracht ziet te voorfchyn komen , en merkbaare 1'chreden ziet vorderen: en is het zelve afgedaan , hoe wel té vrede, hoe voldaan, is zy dan! zo dikwyls zy het zelve befchouwt , veroorzaakt het haar aangenaame gewaarwordingen; wanneer nu een mensch heeds zo arbeidt, dat zyn werk hem behaagt, zo moet dit noodwendig de fom zyner vreugde dagelyks vcrgrooten. ó God! mogten wy heeds onze gedagten by onzen arbeid hebben ! welk een vrolyk leeven zouden wy dm leiden! Geef God! geef Jtaêge vlyt, By aW wat wy verrichten; Dat wy bedachtzaam zyn ln 't oefnen onzer pligten! „ Maar wy kunnen niet altoos arbeiden; onafgebrooken arbeid zou rasch onze krachten verflappen en doen bezwyken, en hieruit zou een bron van veelerlei fmarten en lyden ontftaan ; het is daarom hoogstnoodig , dat wy den toehand der werkzaamheid en des genots met elkander afwisfelen; zal het genot ons iets baaten, zal onze ziel daar door vervrolykt en verfterkt worden, zo moeten wy noodzaaklyk de gedachten daar by hebben. „ Hoe veele menfehen genieten zonder 'er zeiven bewust van te zyn! het genoegen dringt van alle zyden op hun toe, en zy gevoelen het niet; zy ftagn van den maaltyd op , en weeten niet wat zy geëeten hebben; zy leezen boeken, en weeten niet wat in de boeken haat; zy komen uit een gezelfchap, zonder gehoord te hebben wat 'er gefprooken is; zy doorwandelden een bosch, en weeten niet of het uit dennen- dan uit eiken -boomen behondt; wat helpt dan deeze menfehen al het fchoone en goede, dat god tot genoegen der menfehen heeft voortgebragi ? niets, geheel niets; het beeld der fchoone natuur valt bun naauwlyks in de oogen ; het zoete en aangenaame roert K5 hun-  z5° C. G. SALTZMAÏ» hunne zenuwen aan, maar de ziel gevoelt 'er niets van* wiens ziel altoos afweezig is, gevoelt van alle genoegen even weinig als een mensch, die zyne oogen geduurig - na den hemel houdt, en de bloempjes niet bemerkt, die onder zyne voeten bloeijen: wanneer nu een mensch in zulk eene verftrooijing door de wereld wandelt, is het dan wonder, dat zyne ziel altoos ledig van vreugde is3 „ Niet alleen dit , maar door zyne geduurige verftrooijing verbittert hy zelfs het genot, en verandert zij? het zoet van t zelve in gal: een huk roggenbrood, en een dronk helder water, hebben een ongemeen verfterkende kracht; dit kunt gy dikwyls by arme landlieden zien , die menigmaal onder gelach en gefcherts zulk eenen maaityd doen; een met fneeuw bedekt veld levert voor het oog een ongemeen fchoon gezicht op, en het is eene looit van wellust op de fneeuw en het ys te wandelen, en de verfterking. te gevoelen, die de kouJfe aan de zenuwen mededeelt; maar zo ras men, by eenen foberen maaityd, aan de volle fchotelen denkt, die den disch der ryken vervullen, en, by de befneeuwde velden, zig leevendig vóórhelt, hoe lchoon zy zouden zyn, als de grond thans met groen en bloemen vercierd ware, zo wordt het brood fmaakloos, en men begint te wenfchen dat de winter voorby rnogt weezen. ,, Menfehen, by wien deeze gebreken ingeworteld zyn, zyn in den fchoot der vreugde even zo misnoegd; en otlcnoon zy ook in het vriendfchaplykhe gezelfchap zyn; aan een tafel zitten, die met de beste fpyzen overlaaden is; in een huis woonen, tot welks verfraaijing de grootire konftenaars arbeidden; offchoon gezang en fnaaren-ipel voor hun kwinkeleeren, zy zitten evenwel te zuchten; hunne ziel weet van alles, wat rondsom haar gebeurt, weinig of niets; zy is afweezig, en houdt zich ondertusfehen bezig met verdrietlykheden, die zy kort te vooreii gehad hebben,of met wederwaardigheden,die zy te gemoet zien: even gelyk een mensch, die in een zaai vol ichoone beelden haat, maar het hoofd buiten het venfter iioudt, en zyne oogen vestigt op eene onreine mesthoop, en die zo veel verdriets gevoelt, als of hy dit uitzigt uit een armoedig vertrek hadt; zo knaagt ook de fmart aan eene menschlyke ziele, in den fchoot der vreugde, wanneer zy haare gedagten altoos op andere, haar onaangenaame , dingen vestigt. „ Een mensch daar en tegen, die zyne gedagten ajtoos by  korte voorstellingen. 151 fcy* zïch heeft, kan het aan geene vreugde ontbreeken; want van de millioenen fchoone en aangenaame voorwerpen, ontflipt naauwlyks één aan zyne opmerkzaamheid; hy 'bemerkt in zynen toehand honderderleie aangenaamheden, die de verltrooide mensch voor onbeduidende kleinigheden houdt, en verheugt zich daar over: het vleien eens kinds, de behaagelykheid eens vriends, de gefchiktheid van zyn huisgezin , veroorzaaken alle aan hem aangenaame gewaarwordingen; hy fmaakt de zoetigheid en kracht in iedere beete broods en iedercn dronk waters; ieder gezang en fnaarenlpel dringt tot in het binnenfte zyner ziele, en wanneer hy door gods velden wandelt, zo geeft hem het kleinfte bloempje , het veragtlyklte wormpje, hof tot aangenaame overdenkingen. ,, Zo zeker is het, dat wy, geduurende het genot, onze gedagten daar by moeten hebben, wanneer het ons genoegen zal veroorzaaken: Wanneer ik uwe gunst geniet, God! dat het met verjtand gefchied! Van zal ik door aan U te denken, My zelv' nog meer genoegen fchenken. Maar ik wil u niet verbergen, dat de mensch niet altoos in den toehand van werkzaamheid en genoegen is: dikwyls, zeer dikwyls, komt hy ook in den Haat van lyden; de dingen, die hem omringen, veroorzaaken hem niet altoos aangenaame, maar ook vaak onaangenaame, gewaarwordingen; dit is niet geheel te veranderen, zo lang wy gezonde zinnen hebben, zo lang deeze voor vergenoegens geopend zyn, zo lang Haan zy ook voor lyden bloot. , r> i 3 ,. Zou het niet ten minhen 111 deezen toehand goed zyn, dat men zyne gedagten verftrooide ? Ik weet wel, dat dit den lyderen dikwyls aangeraaden wordt: men zegt hem, „ Gy moet uwe gedagten verftrooijen, uwe gedag„ ten van de onvolkomenheid van uwen toeHand aftrek„ ken, en op andere dingen vestigen, dan zult gy uw 3, lyden vergeeten, en het zal niet meer op u werken;" doch , naar myn gevoelen, is dit een raad, die met behoedzaamheid dient gebruikt te worden, wanneer zy niet ■ hoogstönaangenaame "gevolgen naa zig zal heepen : wanneer ik een bouwvallig huis hadde, dat my alle oogen1 blikken moeite maakte, en ik wilde, om my van dat ver-  *52 C. G. SALTZMAN verdriet te ontilaan , myne opmerkzaamheid van 't zelve aftrekken, my door gezelfchap , fpel en vermaaken, veritrooijen, zou dan daar door het huis verbeterd worden? dit geloof ik met: geduurende myne verftrooijingen zouden de breuken van tyd tot tyd wyder, het dak meer en meer belcnadigd worden , en het huis eindelyk inhorten: dit zouden dan de gevolgen myner verftrooijinge zyn. „ Helaas ! met veele lydende menfehen gaat "het op deeze wyze :_ zy lyden, willen hunne fmart vergeeten, VerhrooijeH zig, geduurende dat hunne rampen aan°roeijen, en eindelyk onherhelbaar worden. „ Een lydende daar en tegen, die zyne gedagten by zig heeft, met blootlyk over het onaangenaame van zynen toeftand, maar ook over de middelen, om denzelven te veranderen, en over het aangenaame, dat nog altoos m denzelven verborgen is, ernftig nadenkt, kan ook zélfs m de verfchriklykfte omftandigheid vergenoegen vinden'er zyn voorzeker weinige rampen in de natuur te vinden, die de mensch, welke zyne gedachten by zig heeft welke alle zyne krachten aanwendt, ten einde middelen te zoeken, om dezelven te veranderen,niet afwenden kan'hy wordt byna almagtig; en verricht dingen , die alle menschlyke kracht fchynen te boven te gaan: de gevangene onthaat .zich van zwaare ketenen , en doorgraaft den dikhen muur: de nooddruftige, wanneer het °-evoel zyner behoeften hem aanzet, om alle zyne krachten in 't werk te ftellen, wroet bergen om, en verandert onvruchtbaare velden m vrugtdraagende valeijen: de kranke, die reeds aan den rand des grafs wandelt, vindt, door lan°nadenken, eindelyk tog een middel tot zyne reddingl de door ftorm in het water heen en weder hingerende, heeft hy Hechts tegenwoordigheid van geest genoeg grypt het eerfte ftuk houts het beste aan, trotfeerc daar mede de baaren, arbeidt zig met hetzelve door den dood heen, cn bereikt gelukkig den oever. . En wanneer ook de lydende niet oogenbliklyk in ftaat is, om zich van zyn lyden te ontflaan, zo is hy tog, door de tegenwoordigheid zyner gedagten, altoos in ftaat, hetzelve te verlichten; ook in den droevigften toeftand fpoort zyne opmerkzaamheid het een of ander op, dat hem genoegen veroorzaakt; want zou 'er wel een toeftand in de wereld zyn, waarin men geheel niets tot verligting zou kunnen toebrengen? ó Ja, wanneer ons ook alles ontbra- ke, wat anderen genoegen verwekt, zo zou ten minden de  koste voorstellingen. 1^3 €c opmerkzaamheid op de bekwaamheid, de kracht, en onfchatbaare waarde, van onze ledemaaten, ons nog vervrolyken; en, wanneer ook dit ons ontviele,zo zou 'er zig gewis nog iets anders aan onze opmerkzaamheid ontdekken, dat ons in droevige oogenblikken vervrolyken kon. Le Voorzienigheid, door hendrik sander, Profesfor aan de lllujtre School te Karels-Ruhe, en honorair Lid van het Genootfchap der Natuuronderzoekeren te Berlin. Berde en laatfte Stuk. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht by G. T. van Paddenburg en Zoon , 1792. Behalven het Voorberigt, 189 bl. in gr. 8vo. Dit Stuk bevat zes Verhandelingen, onder de volgende Opfchriften: I. Ook in deze waereld, laat Gods Voorzienigheid zich niet onbetuigd, in ontelbaare gevallen van een goede uitkomst. . . II. De Goddelyke Voorzienigheid voor deze waereld, in het ftraffen en verhinderen van veele boosheden. III. De Goddelyke Voorzienigheid voor deze waereld, in het bewyzen van groote weldaaden. IV. De Goddelyke Voorzienigheid voor deze waereld, door het recht der Wedervergelding. V. De Goddelyke Voorzienigheid in het ongeluk en de verdrukking in de Menfchenwaereld. VI. Bewyzen der Voorzienigheid voor een hooger geluk reeds hier beneden, voor deugd en zeden. Aan het einde ftaat eene Ode, getiteld, Geduld in 't lyden. Schoon ook dit derde Stuk den beroemden naam van sander aan het hoofd draagt,is het echter niet door hem gefchreven. Hy ftierf, na dat hy de twee eerfte Stukken voltooid had, en liet niets voor het derde Stuk na, zelfs geen één papier, waaruit men zou kunnen oproaaken, welken gang hy in het vervolg genomen, of welke ftoffen hy nog verhandeld, zou hebben. De ons onbekende Schryver van dit Vervolg erkent dus , in zyn Voorberigt , dat men dit Werk niet kan aanmerken als eene voortzetting der gedagten van sander, maar flechts als eene naleezing van eenige daar toe behoorende waarheden ; hy erkent zelfs, dat de Overledene zyn weg, door aangenaamer ftreeken der gefchiedenis, genomen zou hebben,  ï54 h. sander, ben, waartoe hy niet vroeg genoeg begonnen hadt te verzamelen. En in de daad , het is 'er zeer verre af, dat dit Vervolg het uitmuntend Werk van sander evenaaren zou. ISiet alleen mist de ongenoemde Schryver sander's groote belezenheid in oude en nieuwe gefchiedenislèn, wel. ke zyn Werk zo bevallig maakte ; maar de hyl van het Vervolg is ook verre beneden dien van de twee eerfte Stukken , en de zaaken zelve zyn honderdmaal, en dikwyls oneindig beter, gezegd. Zomtyds zelfs toont de Schryver van dit Stuk, omtrent deze en geene waereldfche gebeurtenisfen en menfchelyke inrigtingen, vry fcheeve denkbeelden te bezitten; en het is, ten opzichte van dit la3tfte, nog gelukkig , dat zyn boek in handen van een verftandigen Vertaaler gevallen is , die eenige uitdrukkingen van den Schryver , welken zeer weinig ter verdediging der Voorzienigheid gefchikt zyn, verbeterd heeft. Hoe veel het vers , Geduld in lyden getiteld , dat aan het einde van dit boekdeeltje ftaat , den naam van Ode verdiene , moge de dichtkundige Lezer uït de volgende Coupletten bellisfen: Van u, o God! ontvangt dit hart! Geluk en onheil, vreugde en fmart, Vit eischt uw liefdevol beleid, — Vertrouwende en met dankbaarheid. Gy, Gy alleen de Ahvyxe, weet, Wat 't heilzaamst aan my zy bejteed. Gy ziet alleen welk onheil my Voor de eeuwigheid het nuttigst zy. De kort of lang verduurde pyn Kan niet vergeefsch geleden zyn. Des bittren wortels vreugd is zoet; Zo fpruit uit 't leed ook 't hoogjte goed. Is alles duister om my heen, De ziel vermoeid en krank geleên, — 'k Steun  de voorzienigheid, 555 'k Steun dan op u, die nimmer zwicht, En my bejtendig troost en licht! Verlegen hart! bezwyk toch niet! God legt den last op, weet en ziet JDe rampfpoed die ü thans bedroeft, — £72 fchenkt u al wat gy behoeft. — Hoe vaak, 6 Heer! werdt niet myn klacht Door u gehoord, zelfs onverwacht. Vaak trof my nu de bangfie jtryd. En morgen was ik reeds verblyd. 'k Zag menigmaal geen uitkomst meer; Jk Jchreide, en klaagde, en riep: ó Heef Myn God! waar zyt gy! ziet, en kent Gy my niet meer m myne ellend l... Enz. Olie! jam fatis ejl! Natuurkundige Stellingen , door j. h. van swinden , Hoogleeraar in de Wysbegeerte, Wis- Natuur- en Sterrekunde te Amjierdam; Lid van verfcheiden geleerde Genootschappen: uit het Latyn vertaald, door frans voorhout. Inleiding,. Eerfte en Tweede Boek. Te Harderwyk by J. van Kasteel, 1792. In gr. 8vo. 348 bl. rï^oen de Hoogleeraar van swinden, voor vyfëntwinJL tig jaaren , de Natuurkunde op Franekers Hooge•fchool " zoude beginnen te onderwyzen, was hy vooraf daarop bedacht, hoedanig hy dat onderwys zoude inrichten. Na de zaak wel overwoogen te hebben , fcheen hem het beste toe, korte Stellingen op het papier te brengen, welke hy zynen Hoorderen zoude verklaaren, beteogen, en door proeven bevestigen. Hy deed dit, liet zy-  IJÓ J. h. van swinden' zyne ontworpen Stellingen door zyne Leerlingen affchryven; en op deeze wyze kwamen zy tot kennis van meer andere; en voornamenlyk van den Hoogleeraar in de Wysbegeerte te Harderwyk, rs. nieuwhof, welke met, anderen nu op eene meer naauwkeurige uitgave van die Stellingen aandrong : waartoe des Schryvers nu aanzienlyker ltandplaatfe, te Amfterdam, tevens aanleiding gaf. Verfcheidene bedenkingen voerde de Heer van swinden hier tegen aan, welke, door den Hoogleeraar nieuwhof, zodanig uit den weg geruimd wierden, dat de eerde zicli eindelyk liet overhaalen, om in 1786 dit Werk in het Latyn uit te geeven; waarna het, door den Heer frans voorhout, Liefhebber en Beoefenaar der Natuurkunde te Alkmaar, in 't Neêrduitsch venaard, en nu voor onze Landgenooten in 't licht gegeeven wordt: fchoon de Hoogleeraar van swinden nog even zo nederig van dit Werk denkt , als vóór zes jaaren ; hebbende, uit dien hoofde, zo min de vertaaling, als de eerhe uitgave, kunnen aanraaden. Wy meenen echter, met den Vertaaler,dat men onze Natie ten onrechte een Werk zoude onthouden, dat, zo om deszelfs inhoud, als gefchikte inrichting, uitmuntend genoemd kan wordeiw Na eene uitgebreide Voorrede, in welke de beste wyze wordt voorgedraagen, om de Natuurkunde te onderwyzen, als mede de leerwyze in deeze Stellingen gevolgd, geeft de Hoogleeraar een uitgebreid Register van die Boeken op, welken in dit Werk worden bygebragt, behalven de Gedenkfchriften der Academiën, en andere Verzamelingen, in de Voorrede aangehaald; verder den Inhoud , en daarop de Inleiding zelve, behelzende eenige Voerftellen, die in het natuurkundige zeer dikwyls te pas komen, en in de Beginzelen van euclides niet gevonden 'worden; wordende deeze twee eerfte Boeken, door eenige Byvoegzelen en Verbeteringen, gefloten. De Inleiding wordt met eene Voorrede op zich zelve geopend, handelende over de Natuurlyke Wysbegeerte in 't algemeen; en wel 1) over het Onderwerp van dezelve. 2) over haar Doelwit. 3) over de Leerwyze. 4) over de zogenaamde Newtoniaanfche regelen; en 5) over de Algemeene Natuurkunde. In het Eerfte Boek van gemelde Inleiding , wordt het Ligchaam in 't algemeen befchouwd; befchryvende de Hoogleeraar 1) de algemeene eigenfchappen der Ligchamm. 2) de natuur van het Ligchaam in 't algemeen. 3) de Hoofdftoffen of beginfelen der Ligchamen. 4; der-  natuurkundige stellingen. 1 $7 tï) r'erzelver famenjlelling, porieusheid, of digtheid; en15) de ytrdeelins der Ligchamen in foorten. Het XVwA £oe* handelt over de Beweegkunde , en 16 m vyf deeien verdeeld, gaande 1) over de beweeging ui het algemeen, a) over de regtlynige gejtadige beweeging. 3) over derzelver ongelladige beweeging. 4) over het middenpunt van zwaarte■ en 5) over de kromlynige beweeging; welk laatfte in'tien byzondere Afdeelingen wordt voorgedragen. Daar Korte Stellingen, die door Proeven bevestigd, en door verfcheidene aangevoerde Schryvers gehaald, moeten worden, buiten hun verband voorgedragen, weinig nut kunnen verfchaiTen; zullen wy, in plaatfe van eenigen uit dit Werk mede te deelen, over 't geheel zeggen: dat zy kort, maar tevens zeer zakelyk en juist, zyn;zullende ons verflag- van dit uitmuntend Werk eindigen, met den raad* welken de Hoogleraar den jongen heden, m de Voorrede, geeft, ten einde zich op de zogenaamde hoogere Wiskunde toe te leggen. Dus zegt hy, bl. XXX.v 11. Het zy my , by deze gelegenheid, geoorlootd, de Teu"d ernhig te vermaanen, dat zy zich, zo wel ter aankweking van het Verhand, als ten nutte van de Maatfchappy, en meerdere volmaaking van natuurkundige Weetenfehappen, met eenige, en zo veel hen de gelegenheid toelaat, met geene oppervlakkige kennis der hoogere Wiskunde voorzie:want in de,gelyk men ze gemeenlyk,doch genoegzaam te onrechte, en ik zoude byna gezegd hebben, met een haatlyken naam noemt, hoogere Wiskunde, zyn veele hoofddeelen, die de fchranderheid van het verhand opfcherpen, verherken, en in de kunst van uitvinden volmaaken: en in de Natuurkunde zelve zyn met weinige dingen, die noodig zyn geweeten te worden, en nuttig in het uitvoeren van zaaken in de famenleving, welke niet dan door de hoogere Wiskunde kunnen verftaan en volbragt worden; ja ook eenige dingen, welke daarom alleen noch niet hebben kunnen te werk geheld worden, om dat het werktuig,waarmede ze alleen zouden hebben kunnen volbragt worden, de Wiskunde namelyk, noch niet ver genoeg gevorderd is; van welke zaak wy, in § 232 van het ïlde Boek, een voorbeeld, hebben bygebragt; en wel een aanmerkelyk voorbeeld , daar het euler tot uitvinder heeft. De kennis van de hoo¬ gere Wiskunde is zo moeilyk niet als veelen,in die Weetenfehappen onbedreven, en die dezelve daarom alleen, gelyk gewoonlyk plaats heeft, verachten, voorgeeven. — lett. 1703, no. 4. L , tven-  15*5 J. h. van swinden, natuurk. STELLINGEN. Evenwel worden daarin zaaken gevonden , die in den eerden fchyn meer behooren om de fynheid van het meni'chelyk vernuft te toonen, dan het nut te bevorderen, zo het nochtands waar zy, dat die dingen, die de fchranderheid bevorderen, zelve ook daarom niet onder de nuttige dingen moeten gebragt worden: doch zy dienen ook, om een uitmuntend werktuig te volmaaken en te verbeteren; en men is aan de zodanigen de grootde dankbaarheid verfchuldigd, die zich op dit werk "toeleggen , en de Wiskunde verder trachten te bevorderen. De Ouden hebben die niet zo zeer wegens haare nuttigheid in het gemeene burger leven, als wel bewoogen door haare fchoonheid, bearbeid. Of hebben niet euclides, apollonius, ARCiiiMEDEs, en anderen, zich m de leere, by voorb: der Kegelfueden, en andere hoofddeelen der Wiskunde , vlytig geöcffend , en die takken volmaakt , fchoon zy die dingen op zaaken , die in de famenleeving voorvallen, of voor de menfchelyke maatfchappy voordeelig zyn, nimmer hebben kunnen toepasfen, en derzelver nut eerst vóór anderhalve eeuw heeft beginnen te blyken, na dat kepler de waare gedaante van den loopweg, waarin de Planeeten bewoogen worden ; galiLjEus de wetten der Ligchaamen , door de zwaarte vallende; en ten laathen newton de algemeene zwaarte, ontdekt hebben. Welke zeer nuttige uitvindingen , of niet zouden hebben kunnen ontdekt worden , of als onnut geheel zouden hebben blyven liggen, indien de Ouden de leere der Kegelfneden niet met opzet bearbeid hadden , fchoon zy derzelver nut niet besreepen hebben."  G. V. A. WENDEBORN, STAAT VAN GROOT-BRITANJE. IÓ*3 s, ren Principal, of ook wel Reftor. Zy worden onder den algemeenen naam van Heads of the Colleges , dat is Hoofden der Kollegien, begrepen. De Leermeesters, welken onder hen aangeiteld worden, en die men in 't Latyn Socii, in 't Engelsch Fellows, noemt ... hebben vrye woning en tafel, en daar by een inkomen , ,', welk in de onderfcheiden ftigtingen verfdiillend is, en van twintig tot honderd ponden fterling zal belopen. Spm, migen bezitten tevens Predikantsplaatzen ... Vele KolS' legies hebben regten van patronaatfchap, of Kollaties ' van Predikantsplaatzen , en waar dit het geval is, wordt een openvallende plaats doorgaans aan een Fel- , low begeven De Fellows zyn byna allen Godge- geleerden , en mogen niet trouwen ... In 't Kollegie van Christus Kerk, (Christchurch College) te Oxi, ford, wonen verfcheiden gehuwde geleerden, die tot „de Univerfiteit behooren ; doch dezen zyn Canonici, aan hoedanigen dit vergund is. ' „ Het getal der Jongelingen , welken tot ieder dezer „ Kollegien behooren , is zeer verfchillende Men onderfcheidt dezelven in Scholars , die uit de inkomften van 't Kollegie vrye tafel en huisvesting genie' ten; in Exhibitioners , die op beurzen ftuderen; in Commoners die van hun eigen geld leven; en em- delyk in Servitors (*) Te Oxford heeft men ook , zekere gebouwen , welken men als aanhangzels 1 van eenige Kollegien kan aanmerken, en ook van de- » ?el- (*) Deeze „ Servitors zyn arme Scholieren, die aanvanglyk „ter bediening by de Kollegien aangenomen werden, en ook nog hedendaagsch tot dit oogmerk worden gebruikt. Zy „ trekken hun onderhoud uic het Kollegie , en krygen daar „ onderwys met de overigen ... Zy worden fcherp behan„ deld, en fommïge Tutors , die anderen door de vingeren „ zien, vieren tegen dezen . . . alle hunne geftrengheid bot. „ Die brengc toevallig te wege , dat de Servitors dikmaals zeer ' gefchikte en geleerde lieden worden , en velen derzelven ',' hebben zich tot de hoogde waardigheden in de Bisfchop„ lyke Kerk weten te verheifen. Het onderfcheid in hunne '' kleding en hunne officia fervilia nemen een einde, zo dra „ zy na een vierjarig verblyf in 'c Kollegie den crap van Bac,, calaureus in de konden beklommen hebben.". Zie bladz. 226, enz. alwaar ook eenig nader berichc van de overige Scudenten gevonden wordt. L 4  C. F. A. WENDEBORN zeiven afhangen. T)e naam derzelven is in 't Engelsc-h Hall, in 't Latyn Aula, waardoor men de Kollegien daar van onderfcheidt, hoewel het eenige verfchil ... „ hierin beftaat, dat de Halls geen Fellows hebben .... Te Cambridge heeft men niets van dezen aart, en de „ gebouwen, die zodanig een' naam dragen, ... zyn, in de. daad, Kollegies, die hunne eigene Fellows hebben. „ .... Ieder Kollegie . heeft, behalven den Principal .. . nog een' Overopziener, die Vifitor geheten wordt, en „ doorgaans een Bisfchop of Aartsbisfchop is De Principals worden door de Fellows verkoren , en ver- volgens door den Vintor bevestigd. Dewyl de Halls „ te ^Oxford niet van Fellows voorzien zyn, Helt de ty,, delyke Kanzelier der Univerfiteit in dezelven den Prin,, cipal aan , uitgezonderd in Edmunds Hall , waar de ,, Koning in perfoon iemand daar toe benoemt. Wan„ neer een Fellows plaats open valt, kiezen de overige ,, Fellows uit de Magisters van hun Kollegie een nieu,, wen , by meerderheid van ftemmen ,, De inkomlten der Opperhoofden en Profcsforen (*) ... zyn ... zo vastgelteld , dat men zeggen kan, dat ,, zy zo lang moeten duuren als de Univerfiteiten zel- ven; en dezelven worden hun voor hun leven lang toe» „ gelegd ... Dewyl nu in 't begeven van de Profesfora- ten menigmaal meer naar gunst gehandeld, dan op ver,, dienften gelet wordt, zo is 't geen wonder, dat de lesfen niet alleen dikwerf zeer fchraal , maar ook zo „ zeldzaam zyn, dat een Hoogleeraar misfehien niet meer „ dan een uur drie of vier in een gansch jaar daartoe „ betreedt ... Dodwell , die zeker niet uit gunst ... „ tot Cambdifchen Profesfor te Oxford aangeflcld werd, gaf in omtrent drie jaren negentien leclures, of lesfen, 5, over 't leven van hadrianus door spartianus be,, fchreven, en men begreep, dat hy zich, in vergely„ king met anderen, als een yvrig man had gekweten. ,, Het gene een Engelsch Student derhalven aan de „ Univerfiteit leeren zal , moet hy niet uit de openbare , lesfen , maar by den byzonderen Leeraar, of luior , '3 halen. By een Kollegie, welk eenig aanzien heeft, out- „ moet (*\ De Profesforen zyn onderfcheiden van de Tutors , van well-en beneden. Van de eerstgemelden fpreekt de Meer wisnbe30ün, bl. 2:6, enz.  STAAT VAN CROOT - BRlTANJE. 165 „ moet men meesttyds twee Tutors, eenen voor, de Wiskunde, en eenen voor de Philofophie. Wanneer het ' onderwys van dezen, na verloop van vier jaren, geëin„ digd is, moet de Jongeling zyne ftudien door eigen vlyt voortzetten Men vindt Kollegies , waar men }) . . . wel meer dan twee Tutors heeft; doch dit is „ zeldzaam. In zulk een geval heeft een Student geen „ vryheid om onder dezelven een keuze te doen, maar „ het Opperhoofd van 't Kollegie wyst elk den zynen „ toe. Het loon der Tutors is aanzienlyk. Sommigen „ betalen hun voor 't onderwys vyf, anderen, die ry„ ker zyn, wel tien pond. Zy zyn byna allen Godgeleer„ den , uitgezonderd in eenige weinige Kollegien. Daar ,, zyn 'er genen, voor zo veel ik weet , die in de regtsgeleerdheid of geneeskunst lesfen geven .... Men vindt „ 'er mannen van een opgeruimde denkwys onder, doch „ derzelver getal maakt de meerderheid niet uit ,, Men behoeft het niet zo vreemd te agten, dat een ,, Leeraar in zulk een Kollegie in alle noodige zaken „ onderwys mededeelt : want de Engelfchen rekenen daar onder niet het derde deel van 't gene men in Duitsch,, land van een Student vordert .... Gemeenlyk bepaalt ,, zig het onderwys tot latyn en grieksch, tot de granv „ matica en een weinig philofophie, benevens de natuur,, lyke historie en de wiskunde. De Tutor heeft de vryheid om de Griekfche en Latynfehe Klasfifche Schryvers, die hy zynen kweekelingen verklaren wil, zelve ,, uit te kiezen • „ Zeer gevalt het my, dat men de oude Schryvers, ,, die deze of gene wetenfehap behandelen , meesttyds „ in de oorfpronglyke taal den Studenten in de hand geeft. ,, De Elsmmta van euclides maken veelal den grondflag ,, uit van dé lesfen over de Wiskunde, en aristotele* „ doet het zelfde by die over de Digtkunde en Welfprekenheid. ... „ Volgens de Statuten der Univerfiteiten, moet een Stu„ dent vier jaren onder zynen Tutor blyven. Evenwel „ heeft men hier een uitzondering gemaakc voor den hoo- gen Adel of de zoons van Lords, zo dat die met drie „ jaren, of, indien de Kanzelier het gelieft toe te haan, met minder tyd , kunnen losraken: want de almae ma- tres , de Voedftervrouwen der geleerdheid , begrypen „ zo wel als andere goede minnen, dat rang en ?eld „ de plaats van talenten vertreden kunnen .... De StuL 5 „ den-  166 G. F. A. WENDEfiORN s, denten brengen de eerfte drie jaren dikwyls in groote „ nalatigheid door, maar in het vierde oefenen zy zig „ tot doorftaan van 't examen, welk vereischt wordt otn „ den eerften graad van Akademifcbe waardigheid, name„ lyk dien van Baccalaureus der Konften (Batchelor of „ Arts) te verkrygen , met welken de meesten zig ... „ vergenoegen. „ Dat examen beftaat in 't houden van een disput, „ welk . . . zeer weinig om 't lyf heeft. Ook gebeurt „ het te Oxford zelden, dat iemand daar by tegenwoor„ dig is , dan zulken , die uit hoofde der Statuten niet „ durven _ wegblyven : ja het wordt zelfs als een onbe„ leefdheid . . . befchouwd , zig als toehoorder daar by „ te laten vinden. Onder de genen , die verpligt zyn „ het by te wonen , behooren de Moderator, of, gelyk „ men in Duitschland zeggen zoude, de Prcefes, voorts „ de Refpondens en drie Opponenten , welken door den „ Moderator benoemd worden Het disputeren duurt „ naauwlyks een half uur: doch dewyl de Statuten voor„ ichryven, dat het om een uur beginnen en om drie uur „ eindigen zal, zo brengt het gezelfchap den overtolligen „ tyd door m een diep ftilzwygen. Sommigen lezen een' vrolyken Roman , anderen nemen het aloude tydverdryf „ by de hand ... van namen of hguuren ... op de tafels „ en banken te fnyden, of aartige versjes met een potloot „ daar op te fchryven. Komt 'er by geval eens ... ie„ mand . . in de gehoorzaal , dan beginnen zy een of „ twee fyllogismen uit te hameien; maar nadien de Op„ zieners en Profesforen wel weten hoe het 'er toegaat, „ blyven zy 'er niet boven een minute lang Te „ Cambridge is men .... wat naauwgezetter en ftren%•> ger (*)•" Te Cambridge volgt, zo als de Schryver wat laager aantekent, op het disputeren een onderzoek, en duurt drie agtereen volgende dagen, hoewel dagelyks niet langer dan één of twee uuren. Dit onderzoek loopt over de zes eerfte boeken van euclides , de driehoeksmeeting , de kegelfneden , eenig gedeelte der algebra, en uit de Werken van newton, ferouson, smith en locke; over de quadraat en cubicwortelen ; de Griekfche taal de Grammatica, de Rhetorica, enz. Met deze promotie, „ neemt de verpligting om de les„ fen der Tutors by te wonen een einde, en het wordt v> dan (*) Bl. 186 — 193.  ï68 G. r. A. wendeborn, STAAT VAN CTROOT-BRITANJE, „ iemand Magister geworden is .... nog tien jaren ge. „ vorderd om zig Baccalaureus in de Theologie te laten „ maken en vervolgens nog vier om de waardigheid „ van üoclor te bekomen. In dezen ... tusfchentyd . „ moeten etlyke nietsbeduiJende disputen, en in 't laat„ fte zes lesten over een' der kortlte brieven van pau„ lus gehouden worden. Dewyl hier by zelden iemand, „ behalven twee of drie perfonen die het amptswege niet " url d,SVen ' fegenwoordig zyn , noemt men dezen „ Wall-leStures, dat is lesfen die tot de wanden gerigt „zyne. ——Dus moeten één en twintig jaaren, en niet achttien, zo as de Schryver rekent,verloopen van den tVd af, dat iemand zyne ftudie aan de Univerfiteit begint, tot dat hy Doctor in de Godgeleerdheid kan worden. Uit dit verflag en andere byzonderheden, in dit Werk te vinden , waarin de Engelfchen zekerlyk niet gevleid worden, kan de Leezer oordeelen, of de Engelfche Univerfiteiten recht hebben tot dien hoogmoed, welken de lasteriegr(t;EIi°RN deZdVe' Cn V00ral die van 0xf°rd> ^ Vervolgens geeft de Schryver een bericht van de byzondere Kollegien en fialh , zo te Oxford als te Cambridge, van de Boekeryen by beide Akademien, en fpreekt nog kortlyk van de Schotfche Hooge-Schooien, te Edinburg , te Glasgow , te Aberdeen, en te St. Andries , aan welke hy vry grooteren lof geeft dan aan de Engelfche. Dochi hierin'kunnen wy hem niet volgen, gelyk ook niet in het vierde Hoofdftuk. Ons Uittrekfel it reeds langer uitgelopen dan wy ons eerst voorftelden. Evenwel zouden wy den Vertaaler verongelyken , indien wy hier niet byvoegden , dat hy het Werk verrykt heeft met eenen goeden Bladwyzer voor al de Vier Deeen. Geheel achteraan vindt men eene lyst van Drukfeilen. Maar, behalven de daar in aangetekende, zyn ons onder het leezen nog al enkele voorgekomen , en daar onder twee of drie van eenig aanbelang , bi. 284, reg. k. v. o. ftaat richard , dit zal eduard moeten zyn: want die regeerde 111 het jaar 1*84. De regeering van richard den I eindigde in 1199. BI. 285, reg. 6. whigift. 1. wh1tgift. bl. 29I, reg. 20. launherson. 1. saunderson. bl. 297. reg. 2. v. o. sancrost. 1. san«roft. Staat- ■ (?) Bl. sio. (f) BI. sis.  A. IvKIGGJt , staatkundige GELOOFSBELYDENIS. IÖJ) Staatkundige Geloof'sbelydenis, met betrekking tot de Franfche Revolutie, en haare gevolgen, van den Vryheer adolph knigge. Uit het Jdoogduitsch. Te Dordrecht, by de Leeuw en Krap, 179a. In gr. Sve. 132 bl. De Vryheer knigge, uit de Vertaaling van veele zyner Werken , in ons Land met roem bekend, treedt hier te voorfchyn onder den drom van Schryveren, die over de Franfche Ryksomwenteling de pen hebben opgevat. Tot het opftellen deezer Staatkundige Geloofsbelydenis, voelde hy zich aangefpoord, doordien de Schryver van het Weener Tydfchrift alcisius hofmann, die, gelyk de Heer knigge het in 't Werkje zelve uitdrukt, „ de zogenoemde Ophelderaars en Gezanten der „ Vryheid met ftraatflyk werpt, en met zyns gelyken, „ tegen de gezonde Rede en den geest van vry ünderzoek, te velde trekt," eenige Mannen, dien hy agting toedraagt, op eene vuilaartige wyze gelasterd, en eene infame leugen tegen hem, in zyn Tydfchrir't, geplaatst hadt. De ondervinding, dat men thans zulke proeven tegen de vrymoedige en waarheidlievende Schryvers waagde, om ze verdagt te maaken, fterkte hem in het voorneemen, om niets meer over Staatkundige Onderwerpen te fchryven, zonder zyn naam daar voor te zetten: waarom hy de Voorreden van dit Werkje ondertekend hadt, en de Nederduitfche Uitgeevers denzelven op den Tytel gefteld hebben. „ Myn oogmerk daar by is," zo als hy zich uitdrukt, „ het Publiek te overtuigen , hoe ik bewust ben , dat myne Grondhellingen van die natuur zyn , dat ik my over dezelve niet behoef te fchaamen , en dat 'er nog Gewesten in Duitschland zyn, waarin eene verftandige Regeering dén Schryver vryheid vergunt, om over voorwerpen , waarby het ganfche Menschdom belang heeft, onzydig, doch befcheiden, zyn gevoelen te zeggen. —— Ik ben de goedertierene Voorzienigheid zy 'er dank voor! in een Land t'huis, (de Heer knigge fchryft dit uit Rreemenf) waar de goedgunftige Monarch, en zy, welken hy het roer van Staat heeft toebetrouwd , geene dwangmiddelen en over 't algemeen geene kundige fchikkingèn behoeven, om beroerte en oproer te beletten. "Wanneer ik dus zomwylea wat fterk tegen bepaaling der na-  staatkundige OELOOFSBÉLYDENW. *?3 zyn, alle moorden, alle plunderingen fpoorloosheden, en in het algemeen, alle wettelooze bedryven, zyn, iq vergeyking toe de büitenfpoorigheden en gruwelen, waar S van'ouds dergelyke, ja veel geringere, voorn beftempeld waren, als niets te agten. Deeze Revolutie, fa 2 groote, voorbeeldelooze, en hoe zy ook uitvalle, voor deleheele menschheid gewigtige, gebeurtenis. Gaan wy de grondbeginzels onzydig na, op welke de nieuwe Conftitutie rust, dan kan men onmogelyk ontkennen, dat zy den ftempel van het gezondst zuiverst, Sa d draage! Wat de grootfte vernuften aller eeuwen, dk in 't byzonder, over menfchen-regten, rnenfchen-betrekkingen, en over de zuivere oogmerken aller gezellige verdragen, gezegd hebben, vind men hier in de eenyoudS f^i&ykfte, orde voorgefteld, en tot een grondflag SerWetgeeving' gelegd ? zo als 'er'nog «««e*je natuurlyker, regtvaardiger, in eenig Land in de Wereld ge- WDif alles werkt de Schryver breeder uit, door eenige bezwaaren in aanmerking te neemen ; doch wy~ den Leezer tot het Werk e zelve verzenden. Laaten wy hem hooren op het voorhei, of 'er we hoope zy, oru de rust weldraa herheid te zien. „ Dit is onmogelyk. vooruit te zeggen: dit Hechts kan men zonder vermetelheid beweeren, dat, wanneer al, door een Contra-Revo111ie, of oeene andere wyze, alles weêr omver geworoei mon worden, wat de Nationaale Vergadering heeft Ep ebouwd^de ga'nfche Staat evenwel nooit weêr op den ouden voet'kan \omen. De begrippen van de betrekkin-en des Volks tot de Regeeringen hebben de diepe Stelen gefchooten: zo iets weder uit te rooijen , daar toe zou een groot tydperk behooren , geduurende het welk Befchaaving en Opheldering ten eenemaal te rua. 5en, en de Natie weder in zulk eenen toeftand van kindsheid werd geplaatst, waarin men ach. "gen zyn ei-en belang, blindlings laat leiden. Het grooter en herker gedeelte der Natie heeft nu eens zyne kluisters afgefchud, heeft zyne kragten leeren kennen en zich van de mogelykheid der uitvoering overtuigd. Haar, met geweld , opy nieuw onder het juk te brengen daar toe zouden zeer aroote fchikkingen vereischt worden. Het Ryk s niet hi fuik een flegten ftaat van verdeediging de Nationaale Garden zyn niet zo ftegt geoefend, als ons de Vrienden der'Ariftocratifche Party willen doen gel-oven. De binnenlandfche onlusten en gistingen zouden jeer lett. 1-93- no. 4- W VVMr*  J74 a. knigge waarfchynlyk ophouden, zodra Frankryk van buiten aangetast en de verdediging des Vaderlands net gemeenfehaplyk punt wierd , in 't welk de levendige Franfche werkzaamheid zamen liep." Aan de verwagting van dit aatfte heeft de uitkomst, gelyk elk bekend is, het zegel gehangen : als mede aan 't geen hy zegt op de Vraag: „ Wie zou hun aantasten?" in zo verrre het de Uiigewcekenen betreft, door hem een Hoopje Aristocraten genoemd, en in een befpotlyk licht, wat iiun Legermagt aangaat, voorgefteld. Dan de Heer knigge, die in |anuaiy 1702 fchreef, haat, wat het toekomende betreft, den bal geheel mis, als hy voortgaat: „Maar maaken dl Uitgewekenen haat op den byhand van Europifche Mogenheden, dan vrees ik, dat zy zullen misrekenen. Waarom zouden deeze Frankryk aantasten? Om eene N-tie de bevoegdheid te betwisten, haare wyze van Regeerins: met eene ontwyfelbaare inftemming des Konings,te veranderen? Om eene Conftitutie om verre te werpen die rede, regt, trouw, geloof, en vrede met de Nabutiren tot grondflagen heeft? Daar zyn ze te regtvaardig toe -1 Om de Duitfche Kyksvorften, welke in de Franfche Staaten goederen hebben, met geweld in de bezitting hunner Regten te herftelkn, welke zy door de Revolutie hebben verlooren? Daar over zou toch als dan flegts kunnen gehandeld worden , wanneer eerst alle vriendlyke middelenvergeefscn beproefd waren geweest. Maar nu heeft de Natie eene fchadeloosfteliing aangeboden ; men moet flechts haare voorflagen gemeenfchaplyk aanhóoren ; men moet de buitenfpoorige eifchen der Ariftocraten niet daar/ mede willen vermengen: men moet niet vergeeten, dat die Ryksvorften, zo lang als zy zig by de afhangelykheid van Frankryk wél meenden te bevinden, wegens hunne FraZ fche_ bezittingen het Duitfche Ryk hun woord ter naa kominge niet gegeeven gevolglyk zig, 0p eene zekere wyze, van het Staatslichaam afgefcheurd hebben, welks befchertmng zy nu op eenmaal weder eifchen —L 7ZI waarfchynlyk zullen de overige Europifche Mogenheden de voorzigtigfte Staatkunde volgen. Zy zullen Lmers ook wef bedenken, dat het by de tegenwoordige tyden niet raadfaam is met de krygsvolken, welke hier en daar thuis eenig werk vinden, in vreemde Landen in te vnU en, waar de noodlottige Vryheids-lngt waait, welke ?o ligt aanfteekt. Zy zullen overdenken, dat, bv deeerf£ uitberftinge des Oorlogs , de heerlvke, vruVtbaare Duit fche Provinciën 3 welken oumiddeïyk aan Frankryk grVn- zen,  STAATKUNDIGE GELOOESBELYDENTS. ij£f zen, bet offer van deezen overhaasten hap, het tooneel van yslyke verwoestingen, zullen worden." Opmerkelyk is 's Schryvers taal in t hot der Zesde Afdeeling: waarin hy onderzoekt, of onze hedendaagfche StaatsgefteM heden op egte Grondbeginzels rusten, en met den toehand der Eeuvve overeenkomen? Wy zouden uit de twee volgende Afdeelingen , waarin , onder het vermelden van voor veelen onaangenaame hellingen, veele heilzaame raadgeevingen voorgedraagen worden, het een en ander flóg wel overneemen; doch wy hebben reeds génoeg °-ezegd,°om de weetgierigheid tot het leezeii deezer Staatkundige Geloofsbelydenis uit te lokken. De bygebragte plaatzen maaken het bykans onnoodig onzenLeezeren te zeggen, dat de Vertaaling veel klaarder en vloeijeuder had kunnen weezen. Vaderlindsch Woordenboek , oorfpronglyk verzameld door tacobos kok. Zes en twintigjte Deel. Met Kaarten, Plaaten en Pourtraiten. Te Amfterdam by J. Allart. In gr. 8vo. 350 bl. Onvermydelyk is het,dat in een Werk van die foort,als waar van wy thans het XXVIfte Deel aankondigen , eene menigte, ja de meeste, Artykels van dien aart zyn, dat ze in andere Werken, in dezelfde vorm gegooten, reeds den Leezer voorkwamen , of van elders bekend zvn Eene herhaalde bewerking en verbetering is veelal het'eenige, dat wy,met grond, mogen verwagten. Schoon het tydsverloop tusfchen de Uitgave van Woordenboeken, eeniszins op deeze leest gefchoeid groot genoeg zy , oneen "aantal nieuwe Artykels te verfchaffen, kan dit Werk doorgaans 'er niet op boogen. Eene langzaamer Uitgave, die tyd liet, om meer te verzamelen, om befcheiden van deeze en geene Perfoonen ,Plaatzen, en Voorvallen, op te doen, zou dit gebrek grootlyks hebben kunnen voorkomen , en dit loüyk Werk eenen meerderen luister by- Geheel noathans, is het niet van dit wenschlyk vereischte verftooken, en zal 't Stuk, 't geen wy 'er thans uit overneemen, hier van ten bïyke ftrckken. Het Ueflacht van sautyn, te Amfterdam bekend, als een Gedacht1, waar van verfcheide Leden aan Stad en Vaderland de gewiatigfte dienhen gedaan , en aanmertelyke voordeden toegebragt hebben, wordt, in den ooriprong en voortplanting, van de vroegfte tyden, gelchetst uit toegezondene Papieren. " Na8  ij 6 j. kok Naa eene opgave van den Amflcrdamfchcn en Zeeuv/che» Tak deezes Geflachts, vermeldt de Opfteller deezes Woordenboeks , in 't byzonder, van twee Broeders , jacob sauïyn, in den Jaare 1648, en johan sautyn, in 1650 gebooren; daar toe in ftaat gefield, door de goedgunftige mededeeling derzelfde edelmoedige hand , aan welke hy de Geflachtlyst te danken hadt. „ Lieden van een aanzienlyk vermogen, dus luidt het Verhaal, waren de twee Broeders jacob en johan, en daarenboven aangedaan met een blaakenden yver, om den vyand van het Vaderland , en den belaager van diens Vryheid, zo veel in hun vermogen was, afbreuk te helpen doen. Dit blykt uit hunne werkzaamheden, geduurende de Oorlogen , tusfchen deezen Staat en deszelfs Bondgenooten , en tusfchen Frankryk , gevoerd, in de Jaaren 1689 tot 1697, en vervolgens geduurende het tydsverloop van 1702 tot 1713. Immers men vindt aange¬ tekend, dat zy, voor eigen rekening, in Zee gebragt hebben, zes en dertig Commisiie-vaarders, gewapend met twaalfhonderd en zes en dertig Stukken, zo Metaalen als Yzeren, Gefchut,en bemand met achtduizend vyf honderd en twintig Koppen: welke, geduurende gemelde Oorlogen, gedaan hebben meer dan vyf honderd Kruistochten, terwyl de kosten, hier aan hefteed, en uit hunne eigene Kas goedgedaan, bedraagen hadden eene fomma van één en dertig Milloenen , éénhonderd en elfduizend Guldens. „ De gemelde Fregatten, of Commisfie-vaarders, voerden de gewoone Vlag van den Staat: alleenlyk met dit onderfcheid, dat dezelve,ten teken van byzonderen Eigendom, en uitfluiting van alle verdere Rederyen, op den middelftreep befchilderd waren, met het Familiewapen der sautynkn (*): gelyk ook hetzelfde Wapen was uitgebouwen agter aan de Spiegels der meergemelde Fregatten, aan de Campagnen of Zonnedekken, als mede op de Hakkeborden der Sloepen. Ook pronkten de kleppen van f*) Dit Wapen des Geflachts van sautyn is een Rood Schild met Zilveren Ruiten, in het midden eene halve Gouden Maan. met na bovengekeerde Hoornen. Op het Schild rust ean Zilveren Helm , waaruit fpruuen twee Vlerken of Vleugels, Rood van grond met Zilveren Ruiten, tusfchen beiden ten vergulde halve Maan. Dit Wapenfchild is gegeeven, in den Jaare 1^37 , door Hertog philips van bourgondie , aan j iqu_. «autyn en zyne Egtgenooie euzabeth van pobtügal.  iStf t. w. gleim's fabslen. dus in (laat te (lellen, eene volledige Verzameling van allen in hec licht te geeven. In dit verzoek naar wensch gedaagd zynde , heeft hy deeze Fabelen in hec lichc gegeeven ; bedankt de Vertaalers voor hunne goedheid; en hoopc dac die Boekje aan onze Landgenooten zoo aangenaam wezen mag, als deszelfs oorfpronglyk is, en blyfc, voor allen, die van de Hoogduitfche dichtkunde eenigen fmaak hebben. Wy hebben deeze Vertaalingen, over 't algemeen, zeer getrouw, ten opzichte van den Hoogduitfchen tekst, gevonden: doch, met betrekking tot de Harmenie der verzen, hebben wy van zommigen veel beter naarvolgingen geleezen. En wat den fmaak der Liefhebbers van Hoogduitfche dichtwerken aanbelangt, deeze. kunnen wy verzekeren, dat, ten opzichte van gleim's Fabelen, nimmer zeer groot geweest is: gleim is in andere dichtfoorten, by voorb: in Krygs- en Drinkliederen , mee roem bekend; maar in zyne Fabelen is veel dat niet oorfpronglyk is, zoo als iedtr daadelyk zal opmerken , welke la fontaine's Fabelen geleezen heeft: van welken eenige in deezen bundel, enkel naargevolgd, voorkomen. Zo gaat hec, wanneer men alles van een Autheur mededeelt, en zich niet enkel bepaalt by hec geen goed en oorfpronglyk is. Gefchiedenis der Vrouwelyke Sexe by de oudfte Grieken ;, dosr c. g. lenz. Uit het Floogduitsch vertaald, met eenige aanmer. kingen van den Vertaaler. Te Amfterdam by M. de Bruyn, 1792. In gr. %vo. 140 bl. Het is wezenlyk geen gemakkelyk werk, de oudfte Griekfche Vrouwen, die in het zogenaamde Heldentydpsrk [van het Jaar der Schepping 2548 , of het eerfte Jaar naa mozes dood, tot het Jaar 29:3, het Jaar vóór de geboorte van david: volgens des Vertaalers en hmsckm's tydrekening,] gebloeid hebben; in haare Zeden, Levenswyze en Geaartheid, aan het tegenwoordig Gedachte naauwkeurig te doen kennen. De Schryver , een Leerling van den grooten hevne , en welke zich door een klein Stuken in 't latyn, over de Fragmenten van o-pheus, die op de Sterrenkunde en den Landbouw betrekking hebben, bekend heeft gemaakt, heeft zulks echter met vrucht ondernomen; en verdient den hoogden lof, zo wel wegens de korte en zaakèlyke uitvoering, als om het nut dac hy voor de' Leezers van öOTsrüs Werken, en de Onderzoekers der Ge. fchiedenisfen van het Menschdom, gedicht heef: maar voor-, namenlyk , wegens de ryke ftoffe die hy den Hybelminnaar, ter ophelderinge van de oudfte'der gewyde Boeken, heeft aangebragt. Hy heefc, met even zo veel oordeelkunde als belezenheid, in vier Hoofdftukken, zyne ftoffe verhandeld; geevende in het Eerfte Hoofdftuk eenige algemeene Aanmerkingen «ver de Vrouwen, by de oudfte Grieken; in het Tweede, eene Befchryving van derzelver toeftand, levenswyze en zeden; in hec Derde, van hunne liefde én Echtetrouwe; befchouwende in het Fier-  I BS C C. LïKZ, GEfCHIS-PfeSIS DER VltOUWELVKE SEXE. tingcn buitens huis. Zy halen, op bevel van hecuba , de vron^ wen van Troje te zamen. De huisverzorgster van ulysses zou na laertes gezonden worden. Piralus vermaant telemachus, flavinnen na zyn huis te zenden, om de gefchenken af te halen, die menelaus aan telkmachus vereerd hadt. Des avonds was de bezigheid der vrouwen, vuur aan den haard te houden. Ook fchynen eenige flavinnen tot (tookfters beftemd geweest te zyn, welker character aan den bedelaar mus, ter vergelykinge van ulysses met eene pochende ftookfter, aanleiding geeft. Zy bereidden het bed van haren Heer, en zyne gasten; en begeleidden hen met fakkels na hunne flaapfteden. Luüyclea, de oude oppasfter van telemachui, gaat met dezen Iteeds in de llaapkamer. Hy geeft haar zyne uitgetrokkene klederen, die zy opvouwt, en aan een' fpyker by het bed ophangt. Dan verlaat zy hem, en fluit de kamer toe. Zo dra alles zich ter ruste begeven hadt, ruimden de flavinnen de gereedfchappen van den maaityd weg ; doofden het vuur op den haard uit, en begaven zich in hare flaapvertrekken. Eenige fliepen in de nabyheid harer gebiederesfen, zo als de twee maagden, die nevens de flaapkainer van mausica rustten. ,, Den zuurlten arbeid fchynen de maallters gehad te hebben, waar van wy in het huis van alcikous in Phieacië, en in dat ■van ulysses, melding vinden. Hier waren dagelyks twaalf maallters bezig, om tarwe en garst met een' handmolen te maaien. Homerus verhaalt eene merkwaardige gefchiedenis van eene maaiende vrouw, die den gantfchen nacht door, tot digt aan den morgen, bezig was. Als' reeds de overige maallters fliepen, na dat zy de tarwe gemaalen hadden, hadt deze, de zwaklte onder ailen, haren arbeid nog niet voleindigd. Zy hoorde hec vroeg donderen,, en fprak:, Gy zendt gewis, ó jupitek ! „ een teken. Laat toch de vryers (van mênelopë) heden voor de laatfte reize hier brasfen, die my alle krachten, door deu ,, pynelyken arbeid van meel te bereiden, ontroofd hebben." Daar de Made en Odysfe van homeros den Schryver telkens genoegzame (toffe verfchaft hebben, vinden wy die ook op verfcheidene plaacfen aangehaald; welke Cilatien wy ecii» ter, in de voorgaande Proeve, om plaacs te winnen, agter wege gelaaten hebben; zullende Leezers, welke de aangehaalde Schriften willen opflaan, zich zeker dit Werkjen eigen maaken. Voor het overige blykt uit het medegedeelde, omtrend de Maalfters, reeds genoegzaam , hoe veele opheldering een en ander aan zommige Bybelplaatfen kan geeven : daar Exod. XI: 55 en Pred. XII: 3. in welket cexcen van Maalfters gefproken worde, door de opgegeevene befchryving toegelichc worden. Het zuure van den arbeid der Maallters is ook in den Bybel zo zigtbaar , dat na Exod. XI: 5, den eerften zoon der dienstmaagd, die achter den Molen gaat, Exod. XII: 29, verwisfeld wordt, met-den eerstgeboren des gevangenen, die in het gevangenhuis is. Ook werdt simson , in zyne gevangeuu #te Gaza, daar toe genoodzaakt. Richt. XVI: 21.  gemeenzaame gesprekken. 199 ondeugden en gebreken, en geenzins op de betegelende begrippen dier Leeraaren van het Joodlche Volk? Hadde onze Twisffchryver zich herrinnerd, het verzoek der Apostelen aan hunnen Heer, om vuur van den hemel te doen aederdaalen op de Inwooners van een Samantaanscli Vlek die hem weigerden te ontvangen, en s Heilands beftraffing daar over, met de nevensgevoegde aanzegging: Gti weet niet, van hoedanigen geest gy zyt; hy zou zich wel gewast hebben, om zynen Onderrichter aan deszelfs Leerling bekend te maaken, met voorlang vergeetene Plakaaten, bykans anderhalf eeuw geleeden afgekondigd, by welke de naavolgers van Socinus met balhngichap en lvfftraffe gedreigd worden, indien zy hier te Lande hunne Leere tragtten te verfpreiden, of heimelyke Vergaderingen hielden. Daar de Nieuwe Hervormers, volgens de vries, „en die verlichte mannen, die in onze da„ gen het hoofd opfteeken, niet maar als by gely- |enis met de Socinaanen overeenftemmen , maar " als twee droppelen water, in alles, malkander gely- ken :" welk anders kan de bedoeling der opdelvinge dier ftrafdreigende Plakaaten zyn, dan eene heimelyke inboezeming , dat dezelve ook nog heden ten dage in kragt en uitvoering behoorden gefteld te worden? Proeve over den Hoofdzwymel, of de Duizeligheid, door m. herz, der Medicynen Doft. Geneesheer van t Gasthuis der Joodfche Gemeente te Berlyn, enz. Met een Vooraffpraak van h. nieuhoff: en een Brief over de Krankzinnigheid. Te Harderwyk by j. van Kasteel, 1791. In gr. 8vo. 420 bl. Behalven eene aanpryzende Vooraffpraak van den verdienftelyken Harderwykfchen Hoogleeraar b. nieuhuff, bevat dit Werk van den, by de geleerde waereld alom met roem bekenden,Geneesheer m. herz, over den Hoofdzwymel, of de Duizeligheid, nog een Brief, ot liever Verhandeling, over de Krankzinnigheid, gelchreveu door een Man die zig verkiest Eudoxus te noemen, dan wiens Werk van dien aart is, dat Hy gewis geene de minfte oorzaak heeft, om die rede zyn waaren naam te verbergen, dat Hy zoude behoeven te vreezen, dat zyn Brief niet by hun , die echte Geneeskunde en waare Wysgeerte op den rechten prys weten te waardeeren,  sco m. herz met genoegen zoude doorgeleezen, en, daar dezelve zulks inderdaad verdient, gunftig beoordeeld worden. Immers is het gewis ieder Artz, die een weinig tyds ilegts zyne konst geoeffend heeft, voorgekomen, dat hy ziekten ontdekte , wier eerfte oorzaak niet in het Lichaam , maar wel in de Ziele, huisvestte, die, zo als de Autheur het met alle recht noemt, uit een verbrooken evenwicht deiZielskrachten hunnen' oorfprong namen. Hoe welkom moet het Hem derhalven zyn, in een kort beftek, dé oorzaaken en gevolgen dier voor de Menschheid zo gevaarlyke krankten, met eene m'eesterlyke hand befchreven, en met de vereischte waarneemingen bevestigd, te zien: en niet minder vind de befpiegelende Wysgeer hierin eene ryke voorraad van ftoffe tot nadenken, en zy, die het ambt van Volksleeraars uit verkiezing of plicht beoeffenen, vinden hier in geene minder ryke bron, die Hun tot eene meer gevorderde Menschkunde overvloedige ftoffe kan opleveren. Dan, gaan wy tot het Werk zelve over, waar mede de gemelde Brief, uit hoofde der manier, van behandeling, en der in veelen opzichte overeenftemmendc aart_ der ziekte, een fchoon geheel uitmaakt; want ook hierin vind men Geneeskunde en AVysgeerte met elkander vereenigd , en de groote herz toont, dat Hy niet minder het menschlyk hart, of liever zyne ziel, dan zyn lichaam, beftudeerd heeft. In eene bondig gefchreeven en voor het Werk welgepaste Inleiding, betoogt de geleerde Schryver de noodzaakelykheid van de beoeffening der Zielkunde in de Geneeskunde: uit deeze. hebben wy, niet zonder verontwaardiging, gezien, dat 'er in Duitschland Geneesheeren gevonden worden (*),die zich niet ontzien 'er openlyk op te roemen , dat zy geene Wysgeeren zyn, dat is, dat zy over hunne manier van doen niet wysgeerig tredeneeren , en , met eene in zich vernoegde eenvouwigheid , die geenen op eenen hoonenden trant uitlachen, welke gelooven, dat men zelfs in de Geneeskunde, by zyn doen en laaten, niet in de bloote ervaaring {[Empirie) berusten ; maar ook de rede moet raadpleegen. Ach! mogten 'er in ons Vaderland zodanige niet te vinden zyn !!! De eerfte Afdeeling bevat eene uitvoerige befchouwing der Menfchelyke Ziele, en van derzelver werkzaamheid: — De tweede fchetst den toeftand der Ziele by een natuurly- ken (*) Pag. 15.  ÓVER DEN HOOFDZWYMELi .5.-1 Iten voortgang der Denkbeelden, te langzaame—;— té ïchielyke; de gebreken daar uit voortfpruitende; de Hoofdzwymel, of Duizeligheid; kenmerken derzelve: —— Da derde befchryft de gefchiktmaakende oorzaaken: De vierde, of laatfte,behelst de nadere verklaaring, onderfcheiding, en volledigfte geneeswyze, deezer ziekte. Ons voorneemen was, om nu iets ter proeve, uit het Werk zelve, onzen Leezeren aan te bieden, dan, behalven dat dit gefchryf voor ons Maandwerk reeds genoeg uitgedyd is, vinden wy niets, het welk, zonder verminking of benadeeling van den text zelve, in een kort uittrekzel kan voorgedraagen worden; alles hangt onaffcheidbaar aan elkander, en maakt te zamen het fchoonfte geheel uit, het welk ons over zoortgelyke onderwerpen ooit onder de oogen is gekomen. Wy kunnen dus niet meer doen , dan het zelve allen, die Menschkunde in hunne Studiën nodig hebben, (en welk een man van letteren heeft dit niet ?) op het lterkst aan te beveelen, en voor den Geneesheer moeten wy de gewoone uitfpraak van hunne Leermeesters (non potes carere) flegts herhaalen. Dank zy ondertusfchen ook den waardigen Hoogleeraar, onder wiens opzicht deeze Vertaaling gefchied, en waar door dit lettergefchenk ook een eigendom voor onze Landof liever Taalgenooten geworden', is. Vaderlandfche Historie, vervattende de Gefchiedenis Jen der Vereenigde Nederlanden, door jan wagenaar , verkort. Met Kaarten, Plaaten en Portrailen. Te Amfterdam by j. Allart, 1792. Behalven een breedvoerigen Èladwyzen 608 bl. In gr. Svo. Verfcheidenen hebben het ter hand geOaagen, van het uitmuntend, en by den Landgenoot zo greetig ontvangen , Werk des Gefchiedkundigen wagenaars , een Kort Begrip te geeven: derzelver vertier aan de zodanigen, die het uitvoerig Werk te kostbaar viel, deedt deeze onderneemingen gelukkig ilaagen. Eri zou mén die veelligt den Landgenoot des verzadigd mogen agteri. De "Boekhandelaar Allart, die een nieuwen Druk van het ■groote Werk by Deelen afgeeft, komt, egter, met eene Nieuwe Verkorting ter baane. Deeze behoeft voor de anderen, in welgekoozenheid der zaaken,. niet te wyken. Een voorraad van Kaarten, Prenten en Portraiten, door I • V hem  Co8 f. munter , berichten dat elk verftandige, als Burger van den Staat, verpligt is den toeftand van andere Natiën te leeren kennen, en een ontegenzeggelyk regt heeft , om zyne denkbeelden diesaangaande openlyk mede te deelen : vooral, daar wy thans het zeldzaam geluk genieten, om te mogen denken wat wy willen, en te zeggen wat wy denken. Dit Werk is , derhalven , een beredeneerd Uittrekzel van 't geen de Heer munter op zyne Reize opgezameld, en, van tyd tot tyd, in zyn Dagboek opgetekend heeft; hier mede heeft hy oudere Berigten vergeleeken, om zich van de egtheid zyner waarneetningen meer te verzekeren en om te naauwkeuriger te weeten, wat door hem ontdekt,en te vooren nog niet bekend gemaakt,was. Ik zou," fcbryft hy , ,, myn Dagverhaal met byge,, voegde Aanmerkingen hebben kunnen uitgeeven; dan ik was van oordeel dit niet te moeten doen, om rede, „ dat zodanig een Dagverhaal doorgaans Hechts voor by,, zondere Vrienden van den Schryver van gewigt is, en vooral ook, om dat de onderwerpen, die men beban,, delt, langs dien weg veel verliezen: dewyl men veele „ Berigten niet dan verftrooid kan vinden, daar zy, op „ onderfcheide tyden, opgezameld zyn, en dus die zwaa„ re taak voor den Leezer zou overblyven, van uit deeze „ afgebrookene Berigten één geheel te moeten vormen, „ zonder eene behoorelyke kunde van Landen en Plaatzen. ,, Uit dien hoofde heb ik de Berigten, die ik ontving, „ onder byzondere Afdeelingen gebragt , en , zo veel „ my mogelyk was, van de Befchryvingen der Steden en ,, oude Overblyfzelen onderfcheiden." In de Voorreden des Schryvers, waaruit wy het bovenftaande ontleenden, ontmoeten wy verder een oordeelkundig verflag van Elf Werken, die over Sicilië handelen. Onze Leezers zien, uit het opgegeevene, het oogmerk des Schryvers, en heeft hy op eene verdienstlyke wyze daar aan voldaan; weshalven 't zelve ook met algemeene goedkeuring en toejuiching in de geleerde Wereld ontvangen is : dit noopte den Eerw. Vertaaler om het in Nederduitsch gewaad te doen te voorfchyn komen, in de ontwyfelbaare verwagting, dat het in ons Vaderland zo gunftig zal ontvangen worden, als het in Duitschland eene algemeene goedkeuring heeft weggedraagen. Het geheel, meldt ons de Vertaaler, zal uit drie Deelen beftaan. Eene kleine verandering in de Schikking, die elks goedkeuring moet wegdraagen, heeft hy zich veroor- lofd:  VAN NAPELS EN SICILIË. Sof) lofd: met naamlyk het Berigt van Calabrien, naa de Aard-, beeving in 't Jaar 1783, onmiddelyk op de Berigten van Napels te laaten volgen: daar de Schryver 't zelve aan 't einde geplaatst hadt. Het kwam hem voor, dat het liier beter in kwam, als behoorende dit nog tot Napels; zo dat dit eerfte Deel alleen de Berigten van de vaste kust behelst. Sicilië wordt in het tweede en derde behandeld; welk derde bellooten zal worden met een Berigt aangaande den Staat der Letterkunde in 't algemeen , en der Godgeleerde in 't byzonder, door geheel Italië. De Nederduitfche Leezer zal den Vertaaler, wegens deeze en geene tot opheldering dienende Aantekeningen, die doorgaans kort zyn, dank weeten. Wy durven onze Leezers verzekeren, dat zy van Beneden - Italië en Sicilië, indien het overige aan dit Deel beantwoordt, waaraan wy niet het minde twyfelen, zeer belangryke Naarigten zullen aantreffen. Alle gedeelten zullen allen niet even goed bevallen, doch dit is onvermydelyk in een Werk van deezen aart; die deezen het minst behaagen,worden van anderen met de meeste greetigheid geleezen, terwyl eenige het geluk zullen hebben van allen te behaagen: van deezen laatlten aart is de Charafterfchets der Napolitaanen, voorkomende in de eerfte Afdeeling, die over Napels handelt: met algemeen genoegen zal men de Boekeryen te dier Stede bezoeken, en overblyfzels der Oudheid opfpeuren ; dan zich weder verlusten in Landsdouwen rondsom Napels en Cavua. Van deeze laatfte fchryft hy: ,, Capua is genoegzaam het middelpunt van Campania felix; het ligt in eene bekoorelyke en zeer vrugtbaare Landsdouw, die aan de eene zyde door de Tifiaatifche Bergen, en het laatfte gedeelte van het Appeninifche Gebergte, en aan de andere zyde dooide Zee,ingeflooten is;op de kusten vindt men Napels en meer andere volkryke Steden. Van ouds her, zo ver de Gefchiedenis ons voorlicht, was deeze Provincie als eene van de vrugtbaarfte gewesten op den aardbodem bekend. Derzelver geliefkoosde zinnebeeld, 't welk men overal, en meest op de oude Muntftukken van Steden in Campanien vindt, was Hebor, eene Godheid in Campanien; derzelver afbeeldzel was een Stier , met het vriendlyk aangezigt van eenen Grysaart; hier door bedoelde men eene Perfoonsverbeelding van den Landbouw. Tot op den huldigen dag heeft deeze bodem niets van zyne vrugtbaarheid verlooren. Naauwlyks behoeft men de aarde te bouwen, O 3 daar  ftio F. M PK TER 5 BERICHTEN daar deeze bykans van zelf haare vrugten in grooten overvloed oplevert. Dit gewest is zo bevolkt, dat men geen Land genoeg heeft om de ploeg te gebruiken, en alles omgefpit wordt; bier door is de bodem zo vrugtbaar, dat hier een veel kleinder fluitje Lands, dan op eenige andere plaats,eene Huishouding kan onderhouden. Mier ligt geen plekje Lands ongebruikt, Akkers, VVeidlanden,en Tuinen, vervangen elkander; de algemeene wegen zyn beplant met hooge vrugtbootnen, zelfs vindt men op de Akkers en Weiden lange regels van boomen. Om 't half uur vindt men Dorpeu, wier bloeiende toeftand men zeer duidelyk ontdekken kan, en de geheele Landftreek is,als 't ware,een Paradys, uit welk oogpunt men dezelve ook befchouwe." Met deerenis leest men de voordragt van de jammerlyke overblyfzels der eertyds bloeiende Steden , in de toen bekoorelyklte en gezondfte Gewesten, die meestal fchilderagtig belchreeven worden; wat hy van het oude Pes~ tam opmerkt is te breed om hier plaats te vinden; dan kunnen wy onze peune niet wederhouden van het llot deezer Afdeelinge, waarin men ook een berigt van den Vefuvius en Pompeji aantreft, af te fchryven. „ De meeste Republieken, die in Beneden- Italien opgekomen zyn, waren eenen geruimen tyd in de gelukkiglte omltandigheden. — Haare burgers leefden, onder de befcherming der beste en voortretfelykfte Wetten, in vrede en overvloed; haare Regenten waren Leden van den voortretfelykften Aanhang, welke de Gefchiedenis kent ; naamlyk van den Pythagorifchen, waarvan het eenig doelwit was om zulke braave en verftandige Menfehen te vormen, dat zy goede Wetgeevers, Regenten, en Veldheeren, van vrye Natiën , zouden kunnen worden. Dan deeze door de Leer van »ythagoras gevormde Mannen verfpreidden een al te helderen glans rondsom zich, dan dat de Nyd der overige Volksregenten niet daar door zou gaande gemaakt worden. Die tyd was ras ver'treeken, toen Wysgeeren de Wetgeevers en Regenten van vrye Volken waren ; zy wierden algemeen vervolgd, en hun geheele Aanhang verbrooken! 'Er kwamen, wel is waar, in laater tyd , hier en daar, Mannen te voorfchyn , die , in dezelve School opgekweekt, dezelve grondbeginzels hadden iugezoogen, en deeze verwierven zich daar door veel agting — maar nooit konden zy het weder tot die hoogte en magt brengen, noch * ook van dat uitgebreide nut zyn , 't weik de Pythagoristen, ia hun eerfte jeugd , in de gulden Eeuw van hunnes  £22 MER CIE R XXIL Zonderling Gedenkjïuk. XXITI. Het Brood, d» Wyn, enz, XXIV. De Prins een Tafelhouder. ■ XXV. Algemeene Historie. XXVI. Lodewyk XIV. XXVII. De Schouwburg. XXVIII. De Lantaar- nen. XXIX. De Begraafnis. XXX. De Boekery des Konings. ■ XXXI. De Letterkundigen. Eenige deezer Opfchriften duiden genoegzaam aan, wat men in die Hoofdftukken te zoeken hebbej dan zommige hebben eene duisterheid die doet gisfen , en het aangeduidde Hoofdftuk leezende, treft men geheel iets anders aan , dan men zou hebben verwagt. Wie , by voorbeeld , zou in het Hoofdftuk, ten tytel voerende: Belydenis door middel van twee Oneindigheden, verwagten daar In aan te treffen, hoe een Jongeling, door het befchouwen der Hemellichten met een 1 'eleskoop, en door het zien der kleinfte Lichaamen met een Microskoop, tot kennis en eerbiedenis des Opperweezens werdt opgeleid, om dat Weezen aller Weezens te belyden. Treffend zyn de Aanfpraaken eens Leeraars, in die beide gevallen gedaan : wy kunnen, daar dit Hoofdftuk voor ons openligt, niet nalaaten 'er dit gedeelte, met 's Jongelings Aandoeningen , uit af te fchryven. Wanneer het Teleskoop by een ftille lugt en helderen hemel hem de Planeeten vertoont , fpreekt een eerwaardig Leeraar hem met een eerbiedwekkende en ontzaglyke Item aldus aan : ,, Jonge,, ling! zie daar de God van het Heelal, die zich aan „ u door zyne werken openbaart. Aanbid den God dier „ waerelden, dien God, wiens uitgeftrekt vermogen, en „ het bereik van 's menfehen gezigt, en het bereik van „ zyne verbeelding zelve, te boven paat. Aanbid dien Schepper , wiens fchitterende majefteit op de hemel,, lichten, die zyne wetten gehoorzaamen , gefchreeven ftaat. Terwyl gy de wonderen befchouwt, die zyner „ handen werk zyn, zo weet ook hoe heerlyk Hy het „ hart beloonen kan, dat zich tot hem verheffen zal. Ver„ geet niet, dat,onder zyne heerlyke werken, de Mensch, die met het vermogen begaafd is van dezelve te be,, fpeuren en te gevoelen, den eerften rang bekleed, en „ dat hy, Gods Kind zynde, dien eerwaardigen tytel moet „ eeren." Wanneer de Jongeling, met verbaasdheid, door het Microskoop de kleinfte leevende Diertjes bezien heeft , die zich in hunne onbegrypelyke kleinheid beweegen, en met dezelfde werktuigen als de groote Dieren, vaart de Leeraar op denzelfden toon voort. ,, Zwakke ftervehngen , gelyk n wy  EEN DROOM. £2* „ wy zyn , tusfchen twee oneindigheden geplaatst, aan ,, alle kanten door het gewigt van Gods grootheid ge» „ drukt, laaten wy ftilzwygend dezelfde hand aanbidden» „ die zo veele Zonnen ontftak, die onzigtbaare deeltiens „ het leeven en gevoel fchonk! Zonder twyfel, het oog, „ dat het teder geftel van het hart, van de zenuwen, „ van de vezelen van het diertjen , gemaakt heeft, zal „ zonder moeite in de diepfte fchuilhoeken van ons hart „ leeven. Welke inwendige gedagte kan voor dat on» „ bepaald oog verborgen blyven , voor welk de melk» „ weg niet meer fchynt dan de fnuit van de myt? Lna* „ ten wy maaken dat alle onze gedagten dien God waar» „ dig zyn, die haar ziet ontdaan, en die baar opmerkt. „ Hoe menigmaalen 's daags kan het hart zich tot hem „ opheffen, en zich in zynen fchoot verfterken! helaas! „ alle de dagen onzes leevens kunnen niet beter hefteed „ worden , dan met hem in den grond onzer ziel een „ eeuwig ge*ang van lof en dank toe te zingen." „De Jongeling,bewoogen, verwonderd, behoudt den dubbelen indruk, die hy byna op 't zelfde tydftip ontvausen heeft; hy fchreidt van blydfchap; hy kan zyne branden» de nieuwsgierigheid niet verzadigen; zy ontbrandt op elke fchrede, die hy in die twee waerelden doet. Zyne woorden zyn niet anders dan een lang lied van bewondering. Zyn hart klopt van verbaasdheid en eerbied, en gevoelt gy wel hoe vuurig, hoe •■vaaragtig, hy het Wee» zen der Weezens aanbid? Hoe vervult'hy zich met zynê tegenwoordigheid ! Hoe breidt die Teleskooo zyne denkbeelden in uitgeftrektheid en grootte uit! Hoe maakt hy dien eenen Bewoonder van dat uitgeftrekte Heelal waar» dig! Hy geneest hem van de aardfche eerzugt, van den onbeduidenden haat, dien zy teelt; by bemint alle menfehen , die alle met denzelfden adem des leevens bezield zyn; hy is een broeder van alles wat de Schepper heeft aangeraakt. Voortaan zal hy zyn grootfte glorie ftellen in door de hemelen, die opëenftapeling van wonderen, iil te oogften. Hy vindt zich zeiven minder klein , zeden: hy het geiuk gehad heeft die groote dingen te zien. Hy zegt tot zich zeiven. God heeft zich aan my geopenbaard; myn oog heeft Saturnus, de Ster Sinus, en fle inééngedrongen zonnen van den melkweg, bezogt. Bt gevoel dat myn geheel weezen is uitgebreid, zedert God eene gemeenfehap heeft willen ftellen tusfchen myn Wie* tig weezen en zyiie grootheid. Ach! wat fchat ik my P a l««  £24 mercier gelukkig het verftand en het ieeven ontvangen te hebben! Ik befpeur reeds welk het lot van den deugdzaamen zyn zal ! ö heerlyke God ! Maak dat ik u aanbid, maak dat ik u eeuwiff beininne!" Uit de Opfchriften der Hoofdftukken, hoe duister zommige voorkomen, is , egter , genoegzaam op te maaken , dat z,y eene vergelykende belchouwing opleveren van Frankryk, en meer bepaald van Parys, tusfchen den tegenwoördigen tyd, en dien waar in de Droom den Schryver overvoert. Veele ltoute waarheden vloeijen uit zyne penne, „ ik zag," fchryft hy, onder anderen, in Nieuw Parys, „ met veel vermaak, dat men die geketende flaaveu (*) , die aan den voet van een onzer Koningen waren, weggenomen hadt (f) , dat men de hoogklinkende Opfchriften hadt uitgewischt, en fchoon deeze lompe vleiery de minst gevaarlyke van alle is, hadt men zorgvuldig den minlten fchyn van logen en hoogmoed verwyderd. „ Men vertelde my, dat de Bastille," (men bedenke dat iuercier dit fchreef, ettelyke jaaren voor de omverwerping deezes haatlyken Geftichts) „ tot den grond toe afgebrooken was door eenen Vorst, die zig niet waande de God der menfehen te zyn , en die den Regter der Koningen vreesde: dat men op de puinhoopen van dat ysfelyk Kasteel , zo wel het paleis van de wraak (en van eene Koninalyke wraak) genoemd, eenen tempel aan de goedertierenheid geltigt hadt; dat geen burger uit de Maatfchappy verdween, zonder openlyke regtspleeging, en (*) Aan den voet van het van verguld lood gemaakte Standbeeld van lodewyk den XIV, door de overwinning gekroond wordende, zag men vier overwonnen Natiën, heerlyk uit metaal gegooten, gekluisterd; naa de Omwenteling hebben de Franfchen, die eindelyk lodewyk den XIV openlyk op zynen waaren prys durfden fchatten, geene Koningen, verftorvene noch leevende, meer willen vleyen, en geene geketende Natiën meer willen aanfehouwen , deeze beelden weggenomen; en , by de Tacobynfche Omwenteling, zyn «11e de heerlyke Standbeelden der Franfche Vorften , de bewondering der Vreemdelingen, vernield. ,T Vertaaler. (\) Lodewyk de XIV zeide, dat, van alle Regeeringen der waereld, die van den Turk hem best aanuondt. Men kon geen» grcoteie blyk van trotschheid en onweetendheid geeven.  EEN DROOM. 22JJ dat Lettres de Cachet .een naam was , het Volk onbekend; dat die naam flegts diende om de onvermoeide geleerdheid van hun , die in den nagt der barbaarfche eeuwen doordrongen, bezigheid te verfchaffen, en dat men zelfs een boek gefchreeven hadt , ten tytel voerende : Vergelyking tusfchen de Lettres de Cachet en de Jfiatifche Stroppen." De Man met het masker, in het X Hoofdftuk, is een Schryver, die een liegt boek, dat is te zeggen, een boek met gevaarlyke beginzelen, aan 't licht gebragt hadt, die tegen de gezonde zedekunde aanliepen , en ter vergoeding een masker droeg om zyne fchande te verbergen, tot hy die hadt uitgewischt, door beter beredeneerde en verftandiger dingen te fchryven. Dit geeft gelegenheid over de vryheid van fchryven te handelen, en den Geleider van den zeventien honderd jaarigen Droomer te doen zeggen: „ Men heeft het zo dikwerf beweezen: de vryheid der Drukpers is de waare fchaal der burgerlyke vryheie (*). Men kan de een niet fchenden zonder de andere te vernielen. De gedagten moeten haaren vryen loop hebben. Die te willen beteugelen, die in haar heiligdom te willen verflikken, is eene misdaad van gekwetfte menschlykheid. En wat zal my dan toebehooren, als myne gedagten myn eigendom niet zyn ? „ Maar, hernam ik, in mynen tyd vreesden de groote Amptenaars niets zo zeer als de pen der goede Schryveren. Hunne trotfche fchuldige zielen lidderden in haare diepfle fchuilhoeken , zo dra de billykheid durfde openbaaren , 't geen zy zig niet gefchaamd hadden te bedryven (f). In plaats van die openbaare berisping, die, wel beftierd zynde , de grootfte teugel voor de misdaad en • . , ■'. i f (*) Dit is zo goed als eene meetltundige betooging. Cf) ln een Tooneeltluk , getyteld : De Bruiloft van eens Konings Zoon, zegt een bedienaar van het regt, een hoffchurk, tot zyn' knegt, van wysgeerige Schryveren ipreekende: „ Myn ,, Vriend! dat is een yerdeiflyk volk. Men kan niet het „ minde onregt doen of zy merken het. Te vergeefsch mogen „ wy ons waar gelaat voor het doordringendst oog met een „ listig masker bedekken, die lieden fchynen u, in *t voorby „ gaan , te zeggen ; ik ken u wel. Myne Heeren Wys- „ geeren! ik hoop u te leeren, dat het gevaarlyk is iemand „ van myn ilag te kennen ; ik wil niet 'dat men my kenj, nen zal." P3  22(5 MERCIBR en de ondeugd zou geweest zyn , te befchermen, veroordeelde men alle de Sehriften om door een zeef te gaan; maar de zeef was zoo naauw, zoo digt, dat, dikwyls, de beste trekken verboren geraakten ; de fchitteringen van het vernuft waren de wreede fchaar der middelmaatigheid onderworpen , die het zonder barmhartigheid de wieken kortte (*). ,, Men begon rondom my te lachen. Dat moet, zeide men , eene zeer klugtige zaak geweest zyn , lieden te zien, die deftig bezig waren om eene gedagte in tweeën te fnyden, en om lettergreepen te wikken en te weegen. f-Jet is wel te verwonderen, dat gy iets goeds te voorfchyn hebt kunnen brengen met zulke banden. Hoe kan men cierlyk en lugtig danslën onder de ontzaglyke zwaarte van ketenen? — 6! Onze beste Schryvers hebben zeer natüirelyk de party gekoozen van die af te fchudden. De vrees verbastert de ziel van den mensch; die door menschlievenheid bezield is , moet fier en kloekmoedig weezen (t> Gy kunt tegen alles fchryven, wat u tegenitaai, hernam men , want wy hebben geene zeef, noch fchaar, noch handboeijen, meer; en men fchryft zeer weinig dwaasheden, om dat zy van zelve weder in den fiyk zinken, die haar element is. De Regeering is verre verheeven boven alles wat men zeggen kan; zy vreest de verlichte Pennen niet; zy zou zich zelve befthuldigen, als zy die vreesde. Haaie verrigtingen zyn billyk en opregt- Wy pryzen haar fteeds, en als het belang des Vaderlands het vordert, dan ,is elk in zyn vak Schryver, zonder uitfluitend op dien tytel aanfpraak te maaken." In een Werk , waarin over zo veele zaaken gehandeld wordt, heeft ons alles niet even zeer behaagd; en bejammeren wy het, dat de Schryver, die alleszins opgeklaarde denkbeelden van den Natuurlyken Godsdienst en Zedekunde blykt te bezitten, cn dezelve overal, met ernst, aan- (*) De meeste Boekbeoordeelaars, Koninglyke trenoemd, zyn lieden, welke men niet onder de Letterkundigen , zelfs van de laagfte klasfe , rekenen kan , en men kan van hun naar de letter zeggen, dat zy niet Ie.czen kunnen. (f) Neen! uitfteekend vernuft laat zich niet ketenen! Zoo fchveef de fchrandere mirabeau , in den kerker, onder eene I,ett>e de Cachet, zugtende, zyn meesterihik; zyti Werk over d« Lettres de Cachet. Vertaaler.  KEN DROOM. 22? aandringt, door mangel aan onderfcheidende begrijpen van het waare Christendom , deezen Godsdienst te veel met de dwaasheden van de bygeioovige begrippen der Roomfche Kerke en van het Pausdom verward üebbe. Wat mercier van de Algemeene Historie zegt , als mede van de verkleining, cüe veele Boeken in 's Koning* Boekery ondergaan hebben, de beoordeeling eener menigte van Werken bevattende, heeft ons ten uiter•fte gefjraakt. Wy vinden ons wel uitgelokt ora 'er iets van over te neemen ; doch zyn reeds breed genoeg in de aankondiging van een Werk van vernuft , 't welk ons in een denkbeeldig Tydperk overbrengt, zo zeer verfchillende van 't geen wy beleeven; een denkbeeldig. Tydperk , waar in wy niet kunnen naalaaten veel fchoons en wenschlyks te ontmoeten, indien onze zielen gevoelig zyn voor Mensch liefde en waare Vryheid. — Wy verlangen na het volgende. Het verloren Paradys. Het Engelsch gevolgd. Twee Stukjes, ie Zutphen by A. van Êldik, 1791. In 8ve. 270 bl. Schoon wy reeds twee Vertaalingen van miltons Paradys verhoren, in onze taaie, bezitten, als een in Verzen van paludanus , en eene betere in Profa van Dr. van zanten, verdient de Heer j. h. reisiu, welke, als Vertaaler , het eerfte deezer Stukjes aan den Wel Eerwaarden delprat, Walsch Predikant in 's Gravenhagen, heeft opgedragen , echter alle aanmoediging , om onze dichtlievende Landgenooten het uitmuntend fchoon van milton verder te leeren kennen. Ondanks de bedenkingen, die men hier en daar op dit beroemd Heldendicht kan maaken , is het geheel toch zoo origineel, en zoo onderhoudend , dat het leveren eener juiste Vertaaling te gelyk eene weldaad is, die men onze Natie bewyst. Men zal niet verwagten, dat wy eene volledige fchets of beöordeeling van dit Heldendicht mededeelen, nadien hetzelve, zo als wy zo even zeiden , reeds door twee Vertaalingen in ons Vaderland bekend is: en de geleerde addison zich boven dien heeft toegelegd , om hetzelve uitvoerig te beöordeelen, en, door verfcheidene proeven, zyne Natie het naauwkeuriger te doen kennen; wordende deeze beöordeeling, (behalven het geen de taal van jvulP 4 ton  het.verloren paradys. handelen; Ook de kryg der Engelen tegen de Duivelen is, in veele opzichten, berispenswaardig. Addison heeft aangemerkt , dat het onderwerp van dit Heldendicht voor de meeste Europefche Natiën van belang is, nadien de eerfte Zonde hunner eerfte Voorouderen , of de Erfzonde, hen allen raakt, Doch marmontel heeft onlangs, in het Vjfde Deel der Elemens de Literature , daar tegen beweerd; dat,door aan alle Natiën in 't algemeen van belang te zyn , dit Heldendicht voor geen ééne Natie, in 't byzonder, van belang is: weshalven het ook , by deszelfs eerfte oorfpronglyke uitgave, Ao. 1668, zo weinig begunftigers vondt, dat het geheel in vergeetenheid zoude geraakt zyn, indien steele , pope, addison, en andere Lieden, welken in Itaat waren om 'er over te oordeelen , niet . goedgevonden hadden, om de fchoonbeden van dit Gedicht, weike boven den gezichtskring der meesten lagen, voor hen in het juiste licht te plaatfen ; waarna het dan ook telr kens is herdrukt geworden: en nu onlangs nog in Frankryk, zeer kostbaar, te gelyk met eene Franfche Vertaaling, is in 't licht gekomen. Öm eene Proeve der Vertaalinge te geeven, kiezen wy den aanhef van den Vierden Zang , bevattende de uitmuntende Aanfpraak van satan aan de Zon , die van alle kenners is bewonderd. „ Waar is de waarfchuwende ftemme: Wee den Inwoonderen der aarde! welke hy, die de openbaring zag, toenmaals luide in den Hemel hoorde roepen , toen de draak na eene tweede nederlaag woedend nederkwam om wraak te neemen aan de menfehen ? Waar is zy ; om onze eerfte Ouderen, nog tydig van de nadering hunnes geheimen vyands gewaarfchouwd , hem en zyne doodelyke ftrikken, gelukkig te doen ontvluchten? Want thans ftreek Satan vlammende van woede, nu nog als verzoeker, maar weldra als verfchuldiger, neder, om aan den onfchuldigen zwakken mensch zyn verlies van den eerften veldflag, en zyne vlucht tot den afgrond, te wreeken. Doch zonder zich te verheugen wegens zyne komst, van hoe verre ook, hoe verwegen, en zonder vreeze; zonder oorzaak om zich in zyne nadering te verblyden, begint hy zyne gruwzaame verzoeking; die thans naby haare geboorte in zynen rusteloozen boezem kookt, en als een duivelsch werktuig op hem zeiven te rug P 5 flaat.  mr veïüloreN paradys. fabx. Afgryzen en twyfeling verfcheuren zyne ontroerde denkbeelden: overal is de grond voor hem een bruizende atWond ; en onvermogend om door verandering van plaats zo min eenen voetftap van de hel, dan van zich zeiven, te ontvluchten, draagt hy dezelve in zynen boezem en rondsom zich heen. Tnans wekt het gevveeten de fluimerenue Wanhoop, wekt de bittere gedachte aan dat geen wat hy was, wat hy is, en het ysfelyker toekomende, dat hem verwacht; op vreesielyker wanbedryven moet een vreesielyker lyden volgen. Somtyds vestigt hv zvne gepynigde ïonibere blikken op Eden , hetwelk zo bevallig voor hem lag ; fomtyds Op den hemel en de slansryke Zon, welke thans het toppunt van haaren middao-storen (*j befteeg; dan in diepe herinnering borst hy in°de volgende woorden uit: 6 Gy, die met overtrelfenden glans bekroond, gelyk de'God dezer nieuwe Waereld van uwe alleenheerfching neder ziet; op wiens gezicht alle de ftarren haare kleinere hoofden omhullen; tot u fpreek ik, doch met geene vriendfchaplyke ftem, en voeg uwen naam daarby, ó Zon-! om u te betuigen hoe zeer ik uwe ftraalen haat, die my herinneren uit welk eenen ftaat ik viel; hoe heerlyk ik eenmaal boven uwen kogel verheven was , tot dat hoogmoed, en nog erger, heerschzucht, my, ftrydende tegens den onwederttaanbaaren koning des hemels, in den afgrond fronten. Ach ! waarom beoorloogde ik hem ? hy , die my tot de ftraalende hoogheid fchiep, waarin ik geplaatst was verdiende deze behandeling niet ; nimmer wierp hy mv zvne weldaaden voor, en zyn dienst was niet zwaar. Wat "kon geringer zyn, dan hem te pryzen, en wat redelvker dan met dank hem te betaalen? Doch alle zyne coedheid werkte boosheid en niets dan kwaadaartigheid in mv Zo hoog verheven, verfmaadde ik de onderwerping; -een' ftap hooger, dacht ik , zoude my tot den hoogften verheffen, en in een oogenblik aan de onmeetbaare fchuld van eindelooze dankbaarheid, zo bezwaarlyk door eeuwig te betaalen, door eeuwig fchuldig te blyven, ontheften; ver- (•*■) Milton zegt zekerlyk: JVhich now fat high in his meridian tower: doch nadien een tooren by Eden ze-er byzonder klinkt, en het ook enkel hoogte kan betekenen, zouden wy hier haare middaghoogte vertaald hebben.  het verloren paradys. 23t vergeetende wat ik onophoudelyk van hem ontving , en niet overweegende dat een dankbaar gemoed, zyne fchuld erkennende, niets fchuldig blyft , maar altoos betaalende op eenmaal in fchuld komt, en zich uit dezelve ontflaat. — Waar was dan die drukkende last ? ó had zyn almagtig befluit my tot eenen geringeren engel gefchapen, ik ware gelukkig ftaan gebleven; geene onbegrensde hoop had myne eerzucht doen ontwaaken. Doch waarom niet? Veelligt ha 1 eene andere hooge magt het oproer gezaaid , en my , hoewel geringer , tot zyne zyde overgehaald. Maar andere magten, my gelyk, zyn niet gevallen; onbeweeglyk Honden zy , gewapend tegens alle inwendige en uitwendige verzoekingen. Hadt gy dezelfde vryë wil en magt om te liaan ? Gy had dezelven ! Wien of wat hebt gy dan aan te klaagen dan de vryë liefde des hemels aan allen in gelyke maat uitgedeeld ? Dat dan zyne liefde vervloekt zy! zyne liefde of haat, my onverfchillig, verdoemde my tot eeuwige pynen. Neen , vervloekt zyt gy! doordien uw wil tegens den zynen vrywillig gekozen heeft, wat gy zo billyk thans beklaagt. Ik ellendige! waar zal ik den eeuwigen toorn, waar de eindelooze wanhoop, ontvluchten ? Waar ik heen vlucht is de helle; ik verftrek my zeiven tot eene helle;in den diepften afgrond opent zich een diepere, welke my geduurig dreigt te verfijnden , en waar "tegen de hel die ik lyde een hemel fchynt te zyn. ó Keer dan eindelyk terug i is 'er nergens eene plaats voor berouw, nergens eene voor vergiffenis open ? Neen , geene dan door onderwerping. Aan dat woord te denken verbiedt my myne trotschheid, en de vreeze voor fchande by de geesten des afgronds, die ik met andere beloften, met audere ydelheden, vervoerde, en my beroemde den Almagtigen te kunnen onderbrengen. Ik ellendige! weinig weeten zy hoe yslyk deze ydele verwaandheid my doet lyden, onder welke pynen ik innerlyk verzucht : en terwyl zy my, in de hel ten troon gedegen, hoog verheven tot Diadeem en Scepter, aanbidden, lig ik, alleen de hoogde in magt, ook de diepfte in ellende gevallen. Eene zodanige vreugde vindt de eerzucht! Doch gefield, dat ik berouw konde hebben; gefield dat ik uit genade in mynen voorigen'ftaat zou kun■'nen herfteld worden ; hoe rasch zou de grootheid de 'trotfche gedachten terug röép:n; hoe rasch dat geen terug roepen, wat eene geveinsde onderwerping had doen zweeren ? Welvaart zou de geloften, ia pynen afgelegd, al-s  S32- HET VERLOREN PARADvS, afgedwongen en niet geldend verklaaren. Nimmer kan eene waare verzoening daar ftand grypen , waar de wonden van eenen doodelyken haat zoo diep zyn ingedrukt : dit zou flechts oorzaak zyn van eene ergere vreedebreuk, en eenen zwaarderen val. Dus zoude ik de korte flilftand duur, en met dubbelde fmerten, koopen. Dit weet myn rechter! hy, dierhalven, is zo verre om den vreede te fchenken, als ik ben , ©m denzelven te bidden; dus, van alle hoop verftooken , flaat hy, in ftede van op ons bannelingen en verworpenen,zyne oogen op het voorwerp van zyn genoegen, den mensch, en op de voor hem gefchapene Waereld. Vaarwel dan hoop! en met de hoop, vaarwel vreeze ! vaarwel wroeging I al wat goed is, is voor my verlooren ! boosheid ï ftrek gy my tot eenen God , door u mogelyk zal ik het ryk met den koning des hemels verdeelen, en mogelyk meer dan de helft daar van regeeren; hier van zullen de mensch en deeze nieuwe Waereld weldra getuigen. ,, Terwyl hy dus fprak, verduisterde elke gemoedsbeweeging zyn gelaat, driemaal door bleekheid, toorn ,nyd en wanhoop, van.verwe veranderd. Dit alles misvormde zyne geleende gedaante, en verried zyne valschheid, by aldien eenig oog hem gade floeg. Want hemeifche gemoederen zyn aan zodanige onreine driften nimmer onderworpen. Dus, als een konftenaar van bedrog , elke beroering met uitwendige kalmte te vernisfen, nam hy de verftelling te baat;hy was de eerfte,die,onder den dekmantel van heiligheid,de valschheid te werk ftelde, om gruwzame euveldaaden, van weerwraak zwanger, te verbergen. Doch nog niet genoeg was hy in dezelve volleerd, om Uriël, reeds achterdochtig, te misleiden; het oog van dezen volgde hem op zynen weg nederwaards, en zag hem op den Asfyrifchen berg in eene ontfteltenis, grooter dan die, welke een der zalige geesten kon overkomen. Alleen, niet befpied nog gezien, gelyk hy waande, bemerkte Uriël echter zyne trotfche gebaarden, en zyne dolzinnige beweegingen." Milton fchynt eerst voorneemens geweest te zyn, om zyn Paradife Lost, in een Mysteries Treurfpel, of ReItgieufe Farce; voor te draagen: even als vondel zynen lucifer gedaan heeft, welke, door het zien vertoonen van zulke Farcen by de Rethorykers, niet minder van derzelver flyl doordrongen was, dan milton. De tien eerfte Engelfche Verzen , uit de zo even medegedeelde Aanfpraak van Satan aan de Zon, maakten reeds de aanhef van  het verloren paradys. 233 van dat gedeelte des Treurfpels uit, dat philips verzekert 'er van gezien te hebben: deelende te gelyk twee nagelaatene ontwerpen van dat fpel mede. Intusfchen heeft de Leezer by de laatfte fchikking veel gewonnen, hebbende het Heldendicht een veel ruimer vak. Deze twee eerfte Stukjes dezer Nederlandfehe Vertaaling maaken flechts de helft, of Zes Zangen, van dit Dichtft.uk: uit: welke wy hoopen, dat fpoedig door de Zes overigen gevolgd zullen worden; zynde de Vertaaling, over 't geheel, zuiver, en papier en letter keurig. Kabinet van Mode en Smaak. Vierde Deel. Met gekoleurde Plaaten. Te Haarlem by A. Loosjes Pz., 1792. In Syo. 44.6 bl. In dit Deel wordt de uitmuntende verhandeling over de Germaanen geduurig vervolgd. Daar op volgt: eene befchryving der gejlalte en kleeding der Moorfche Vrouwen. Het vervolg der Fragmenten eener nieuwe Reize naar Spanjen. Plechtige openlyke T.veegevegten. Het Koningryk Tunkin. Narichten aangaande de Samojeeden. Befchryving van de Harem te Marocco; en van de Tournooy- en Ridderfpelen. Bericht aangaande de Tslanders. — De meeste deezer Hukken zyn zekerlyk enkel vertaalingen; doch die der Tournooyfpelen fchynt een Vaderlandsch opftel te zyn; hebbende gewigtige ophelderingen, deeze ftoffe betreffende. Het zelfde zy gezegd van de In- ea Uitlandfche Dragten, onder welken eene oude Ordonnantie van de St. Joris Doelen te Noordwyk voorkomt. Behalven het Modenieusvs, en Tooneelnieuws , uit verfchillende Ryken, treft men in dit Deel, even als in de voorige, eenige Anecdotea en Gedichten, meer of min belangryk, onder den tytel vaa Mengelwerk, aan: van welken wy de volgende zullen mïdedeelen ; laatende, die fcandaleufi hoerengordynckens weggefcoven, voor de Liefhebbers der oude Vlaamfche dichtkunde over. ANECDOTE EENER SC1IOONE NACHTWANDELAARES. ,, Een jong engelsch Edelman reisde, voor eenige jaaren, van London naar het westlyk gedeelte van Engeland; zya oogmerk was, een zeer waardigen man, zyn bloedverwant, re bezoeken; welke op zyn landgoed leefde. Hy ontdekte, dat ter zelfder tyd het huis van dien vriend , uit hoofde eener daarin gehouden bruiloft , vol menlchen was. De huisheer heette hem, wel is waar, hartelyk welkom,doch zeide tevens; „ Ik weet niec, waar 4k u bergen zal; het huwelyk ïnyner nicht  534 KABINET nicht heeft my niet ééne kamer overgelaaten. Ik heb 'er " nog wel een, dan deeze kan ik niet mede rekenen, wyl het " daar in fpookt: zoo gv daar in wilt huisvesten, dan wil ik " u een zeer goed bed daar in laaten brengen, nevens andere " noodwendigheden." De gast verzekerde hem, dat hy voor dit aanbod ten hoogflen verpligt was, wyl hy reeds dikwyls, ge wenscht had, in een plaats te zyn, waar het fpookte. Dit befluit was den huisheer zeer aangenaam; hy liet de kamer m orde brengen, en, wyl het winter was, een groot vuur aanleggen. Wanneer de tyd van flaapen daar was, geleidde men den iongen Edelman in de voor hem beftemde kamer; hy beval zich in de zorg des hemels, en ging te bed. Een geruimen tyd bleef hy wakker, en daar hy geen geruis, noch in hec algemeen geen het geringde gerucht, hoorde, fliep hy einde- lyk, 'om d-de uur des morgens werd hy, door het opendoen der deur zyner kamer , wakker. Hy zag iemand inkomen , welke, zoo het fcheen, een jong meisjen was, dat mets da» een nachtmuts en een korten onderrok aan had; hy kon echter haar niet duidelyk genoeg zien, wyl zyn nachtlicht was uitcegaan, en het vuur niet dan een gering fchynzel gaf. Deze onbekende gast echter naderde den fchoorlteen,greep de"tang, en roerde het vuur om. Door dit fterker licht zag de jonge man in het bed, zeer duidelyk, de gedaante van een ion"- meisjen ; of zy echter van vleesch en bloed , of een. Ipookfel, ware, wist hy niet, Deze aartige gedaante bleef eenieen tyd voor het vuur ftaan, als of zy zich warmen wilde; daarop ging zy eenige maaien de kamer op en neder, naderde eindelyk het bed, waar voor zy eene kleine poos bleef ftaan; vervolgens floeg zy het dek op, legde zich neder, dekte zich toe, en lag zeer Uil. .... • u i De jonge gast geraakte een weinig buiten zich zeiven, by'dit onbekend bezoek; hy fchoof, zo verre mogelyk, agter in het bed terug, en wist niet, of hy opltaan ofte bed zoude blyven. Eindelyk nam hy het befluit, zich niet te verroeren, tot hy gewaar werdt, dat zyne flaapgenoote adem haalde. Nu vermoedde hy te meer , dat hy vleesch en bloed naast hem had. Hy fchoof dus een weinig nader by, raakte haar aan, vond haar warm, en was overtuigd, dat hy met geen fpookfel te doen had; hy voelde een ring aan haaren vinger, welken hy voorzigtig 'er aftrok. Daar het meisje aanhoudend rustig voortfliep , liet hy haar liggen, zonder haar in het minde te ftooren. - ' * , „ In eens fprong zy op, verliet het bed , ging, even als in "het eerst, de kamer eenige reizen rond, opende de deur der kamer , ging 'er uit , en floot de deur agter zich toe.  VAW MODE ETf SMAAK. De jonge man vermoedde nu, op welk eene wyze du tóter den blaam van fpookery gekreegen had; hy ftond op, grendelde de deur, legde zich neder,en (liep tot den morgen. ,, Spoedig kwam de huisheer om naar zyn welftand t'e vraagen , en of hy in den nacht iets gezien had? De gast gaf hem ten antwoord, dat 'er eene verfchyning by hem gewe-sc was, dan, dat hy tevens de vryheid verzogt, 'er niet verder naar te vraagen; dat hy het niet eer kon vertellen, dan nadat de ganfche familie by een was. De huisheer fternde zulks toe en betuigde bfyde te zyn , dat hy hem gezond en welvaarend' gevonden had. „ De nieuwsgierigheid was hevig, en bragt alle takken der familie by een. Na dat zy allen in eene zaal vergaderd waren hief de jonge Edelman aan, dat hy van alle de tegenwoordig zynde Dames iets verzocht, en dit was, te mogen weeten* of eene haarer een ring verlooren had V De jonge Dame, een dochter van den huize, van welker vinger denzelven genomen was, had hem bereids gemist, en wist niet, hoe zy hem was kwyt geraakt. Zy bekende dus openhartig, dat zy den haaren miste. Op de vraag, of dan deze ae haare ware, zeide zv ja! en ontving hem dankbaar van den Edelman. Deze keerde zich nu naar den gastheer, en zeide: „ Nu, myn heer, kan „ ik u verzekeren, dat deze Dame, welke ik hier by de hand „ neeme , de beminnelyke geest is, die in uwe kamer ge„ fpooia heeft." Hierop vertelde hy het ganfche geval. Geene woorden zyn in (laat, de fchaamte en verwarring der jonge jutter uit te drukken; flamelende en beteuterd bekende zy V niets hoe genaamd van te weeten; zy moest het echter gelood ven , daar zy zeer wel wist met den ring naar bed eVaan te zyn. 6 <* • "j P!C !00,rv:!1 gaf het Sanfche gezelfchap Mof tot lagchen, toe eindelyk de Vader verklaarde,dat hy.wyl zyne dochter reeds bv haaren neef te bed was gegaan,haar een goed uitzet zon geeven ingeyalle zy haare hand aan den Edelman geeven wilde, wiens Karakter zy van naby genoeg kende. Dit grootmoedig aanbod was zoo voordeelig, dat de jonge Edelman het met vreugde aannam; en zyne flaapgezelünne maakte ook geene zwaarigheid hem tot haaren man te neemen." Wy kunnen niet ontveinzen, dat het in bed gaan der Dame naast den jongen Edelman, ons zeer romanesk voorkomt: maat' ook het Huwelyk daar op gevolgd, is het niet minder. Tammer is het, dat Vader cats deeze Anecdote niet geweeten heeft hy zou zynen Trouwring anders zekerlyk nog met een HuweM door Somnambulisme, of door ^Slaapwandelenvoorzien hebben. Doch, m de tyden van cats, wist men weinig van Somnam. buien, en geheel niets va- Magneten; ontdekkingen voor onze wysgeerige Eeuw alleen bewaard! ««dingen voor Wy  435 kabinet van mode en smaak. Wy eindigen met de twee volgende Puntdichten? DE MAN EN DE VROUW. de vrouw. V Is in den Hemel toch veel beter, dan op aard'. de man. Dat denk ik en daarom wou ik dat gy 'er waard. JUSTUS. Het uur des ftryds genaakt, en Justus tydt aan 't vliên. Hy haat den vyand zóó, dat hy hem niet wil zien. De ongelukkige Liefde, of Lotgevallen van Emma Cleveland. Uit het Fransch. Twee Deelen. Met Plaaten. Te Leyden by L. Iierdingh, 1791. In %vo. 432 bl. Daar de meeste Romans, even gelyk de meeste Tooneelfpelen , eindigen met een huwelyk tusfchen de hoofdperfoonen, heeft deeze de byzonderheid, dat de twee voornaamfle perfoonen niet trouwen, nadien emma clevelaivd haare ongelukkige liefde met de dood eindigt; fchoon haar beminde courtenay, die haar eerst van ontrouw verdacht hield, onver» wagts voor haar ziekbed verfchynt, om haar te betuigen , dat hy leeft, om haar eeuwig aan te bidden. Intusfchen moet men daar uit niet opmaaken, dat emma niet zoude gehuwd zyn: zy is maar al te ongelukkig met Mylord clevelakd gehuwd, welke zich op eene laage wyze laat verleiden, om haar alle droefheid aan te doen. Het geheele Werkje is in LXXVII Brieven verdeeld ; zynde veele van dezelven meer treffende door hunnen droefgeestigen flyl, dan door de zeldzaame ge' beurteuisfen, welke in dezelven worden voorgedraagen,  ALGEMEENE VAD ER LANDSCHÉ LETTER-OEFENINGEN. Aardrykskunde des Bybels , door ysbrand van hamelsveld. Derde Deel- Te Amfterdam by j. Allart, 1793, - In gr. 8vo. 464 bl. "r\e geleerde van hamei.sveld ontvouwt in het derde \_JP Boek, 't weik het eerfte gedeelte van dit derde Deel bcllaat, de inheemfche Aardrykskunde van moses ; zodanig , dat hy, in het eerfte Hoofdftuk, de aloude Inwooners van Kanalin: in het tweede , de Kana'dniten , als Inwoners van'Palestina , ten tyde-der Aartsvaderen en Mo/es; en in het derde, den oorfprong dier Volken , huftf 11e geaartkeid , levenswyze , en burgerlyke en godsdienftige ge jleldheid, befchryft. In het vierde Hoofdftuk deelt iiy eene befchryving mede, van de Steden en Plaatzen iri Palestina, van welken moses in zyne Schriften gewaagt; en in het vyfde , van de toglen e& omzwervingen der Aartsvaderen in Kanadn* De Aardrykskunde van het Boek Jojua wordt in het vierde Bvek, of het tweede gedeelte van dit Deel, voorgedraagen ; als, in het eerfte Hoofdftuk: de toeftand van Kanadn,. toen de Ifraëliten in dat Land trokken: in het tweede Hoofdftuk, een»re algemeene berichten van de Ifraëliten. In het derde, dé woonplaats der IlïaëÜten in Egypten ; en hunne togten door de Woestynen van Arabie. hi het vierde s het recht der Ifraëliten op Kanadn , en hunne bezitneeming van hetzelve; wordeude de verdeeling van hét Land onder de XII Stammen, in het vyfde Hoofdftuk, voorgeftelt; en de eerfte verdeeling van het Land, beoosten den Jordaans aan twee en een halven Stam, in de eerfte Afdeeling befchreven. De bygevoegde Landkaart vernetld ,de Woon» plaatzen der allerou dte bewooners Van Palestina, en der nakomelingen van Kanadn, benevens de Landen der Filiftynen , Amalekiten, Edomiten, MoöMten * Amnwnüen t Midianiten, IsmaïUten, en verfcheideue anderen. De vraag, in den aanvang van dit derde Deeli door van hamelsveld voorgefteld: Wie waren de eigenlyke inwooners van Kanadn , ten tyde van mosss ? beant- leït. 1793. no. 6, q woordt  23? y» van hamelsveld woordt hy door een naauwkeurig onderzoek naar die oude Landbewooners. De Krygstogt van kedor-laömer Koning van Elam, een Landichap van Perjïè'n, met zyne Bondgenooten , die door moses , Gen. XIV, befchreven wordt, meent hy, dat in de eerfte plaats in aanmerking moet komen. Op dezen togt floegen deze verbonden Vorften de Re/aïten in AJteroth Karnaim , als ook de Zuziten in Ham, en de Emiten te Schaave Kiriathaïm, benevens de Horken [of Holbewooners] in het gebergte Seïr, tot aan El-Paran, welk aan de VVoestyn grenst. Vandaar wendden zy hunnen togt naar de bron Mispat, die ook Kades beet, en floegen het ganfche Land der Amalek'iten, midsgaders de Amoriten, die te Hazazon 'Thamar woonden, waarna deze overwinnaars, de Koningen der vyf Steden overwonnen hebbende, noordwaards togen, tot dat zy door abraham , by Hoba, ten noorden van Damaskus, ingehaald en geilagen werden. Deze togt is te merkwaardiger , om dat wy 'er niet alleen verfcheiden oude Volksltammen, maar ook hunne woonplaatzen, uit leeren kennen. Te weeten, men kan, wanneer men de bekende naamen van plaatzen , die in het verhaal van den togt voorkomen, opmerkt, het beloop deszelven naauwkeurig nagaan. De Krygsmagt van kedor-laömer kwam uit de landen, ten oosten van den Enfraat; en , het gebergte van Gilead overgetrokken zynde . vermeesterde- iy die Landdreek beoosten den Jer. daan, welke naderhand door de Ifraëliten aan de Koningen snioN en cc ontnomen werdt; trok vervolgens zuidWaards door de Landen, daar naderhand de Ammoniten en Modbiteti gewoond hebben; vandaar wendden zy zich bezuiden het land der .vyf Steden Sedom , Gomorra, enz. westwaards, langs of over het gebergte Seïr en de Woestyii; trokken' toen weder noordwaards, wartneer zy de Koningen der gemelde vyf Steden ontmoetten, die door hun seflagen werden , waarna zy noordwaards te rug keerden. ' ., Eene andere plaats, die, behalven de Kana'dniten en derzelver Stammen, iiog van andere, denklyk ouder, beWüoners van Kana'dn fchynt te gewaa?en, is Gen. XV: so, 21, alwaar'moses de Keniten, Keniziten, Kadmo'. niten en Feriziten noemt, benevens de Refaïten, van wellen het ten minden twyfelachtig is , ©f zy niet van de Kanaanüen onderfcheiden Stammen geweest zyn, om dat, onder dc Zóonen van kanaSn , Gen. X: 15—iü , geen één  AARDRYKSKUNDE DES BYBELS. 33£ éèn van deze naamen gevonden wordt, gelyk dé overi-' gen, by voorb. de Hethiten, Amorüen, enz. naar hunne Stamvaders van denzelfden naam , Zoonen van Karman, genoemd worden. „ Eene derde plaats, die ons bericht geeft van de aloude inwooners van Kanaan, is Num. XIII: 22, alwaar van de Verfpieders, door de Ifraëliten in Kanaan gezonden, om dat land te onderkennen , gezegd wordt, dat zy te Hebron vonden, ,, Ahiman, Se/ai, en Thalmai, Enaks kinderen" vergeleeken vs. 28 , daar de Verfpieders zeggen : ,, Wy hebben daar ook des enaks kinderen gezien; de reuzen, de kinderen enaks, van de reuzen." vs. 33. Behalven in déze plaatzen , ontmoeten wy Deut. II: 10, 12, 20, 23, nog andere naamen van Stammen, die vóór de Kana'dniten, in het land Kanaan, en op deszelfs grenzen, hunne woonplaatzen hadden. Alles wat men, met eenigen grond van waarheid, van deze oude Volken kan zeggen , heeft de Schryver beknopt en naauwkeurig tevens voorgedragen. De Keniten, welken, Gen. XV: 19, genoemd worden , als een volkwier land aan abraham wordt toegezegd, fchynen, ten tyde van abraham, in het land Kanaan gewoond te hebben ; doch reeds vroeg daar uit verhuisd te zyn, zich nederllaande ten zuiden van Kanaan. Jethro , moses Schoonvader, behoorde tot hen, volgens Richt. I: 16. Bileam , op hunnen naam Ken (een nest) en hunne woöning doelende, zeide in zyne Godfpraak , Num. XXIV; 21, 22: „ uwe wooning is vast; maakt vry uw nest in „ de rotzen 1 Nogthans zal men eens dat nest verftoo„ ren ; hoe ver zal Asfur u in ballingfchap voeren!" Deze Keniten waren een omzwervend herdersvolk, hun beftaan hebbende van de Veehoedery en Schaapenfokkeiy 5 gelyk zelfs uit het voorbeeld van jethro blyktj Exod. III. en Richt. I: 16, toont, dat zy weinig be|an§ fielden waar zy woonden, zo zy flechts goede Weiden, vonden voor hun Vee, want zommigen van hen trokken, ïia het overwinnen van Kanaan,mav het zuiden van Juda, in de Woestynen. Immers zo leest men op de -laatstaangehaalde plaats: „ De kinderen des Keniters, moses „ Schoonvader, toogen ook uit de Palmjtad op, met der „ kinderen van Juda, naar de Woestyn van Juda, die ,, tegen het..zuiden van Harad is; "en zy gingen heenen, en woonden met het volk." Zy betrokken g-noeg» zaaoi hunne oude woonplaatzen. Van de Kenizüen en Q a £M>  »4° y. van hamelsveld Kadmoniten, welke Gen. XV: 19 genoemd worden, vafï weinig te zeggen; de naam der laatlten betekent Oosterlingen , uit welken naam men zoude kunnen befluiten, dat zy ergens in bet oosten van Kanaan , langs den Jordaan, zullen gewoond hebben. De Feriziten, of Dorpelingen , worden naar hunnen Hebreeuwfchen naam dus genoemd, woonende op Dorpen. Volgens Gen. XIII: 7, woonden zy met de Kana'dniten, tusfchen Bethel en Ai, volgens Gen. XXXIV: 30 , om en by Sichem; volgens. Jof. XI: 3, bewoonden zy het bergachtig gedeelte des lands, en de laagte niet verre van Efraims gebergte. Tot de alleroudfte bewooners van Kanaan , behoorden de Refaïten , welke het geheele land door verfpreid, en ten oosten van den Jordaan gezeten, waren. Een hunner Steden, Alteroth- Karnaim, is bekend als eene Stad in de Over-Jordaanfche Landftreek Bazan , zynde eene der Hoofdlieden van og , welken de Ifraëliten overwonnen hebben. De landftreek van Argob wordt met het geheele Bazan, Deut. III: 13, het land der Refaiten genoemd. Oudtycjs hadden zy hun verblyf ook in het Land der Ammoniten, welken hen kenden onder den naam van Zamzummiten, of roeleloozen, Deut. II: 20, en van welken moses, vs. 21, fchryft, dat zy een groot, menigvuldig, en lang, volk waren, als de Enakiten. Onder de alleroudfte Volken , welken zich omftreeks Gaza onthielden, telt de Autheur de Aviten, welke door zommigen , doch verkeerd , dezelfde met de Heviten geacht worden. Onze Nederduitfche Overzetters , Deut. II: 23, het woord Hazerim voor een eigen naam gehouden hebbende, bepaalt zulks eene plaatfe die 'er niet is; kunnende beter door een' gemeenen naam van horden , dorpen van herdershutten, uitgedrukt worden. De Heer van hamelsveld vertaalt derhalven dit vers : ,, Dus zyn ook de Aviten, die, tot aan Gaza toe, in horden ,, woonden, door de Kafthoriten, een Volk uit Kafthor gekomen, verdelgd, welke-thans hun land bewoonen." Vervolgens gaat hy over tot de ontvouwing wat eigenlyk Troglodyten, of Holbewooners, waren; zoekende deze hunne armoede en behoeften niet zelden door rooven, plunderen en moorden, te verzachten, uit welke byzonderheid de plaatfen Jer. VII: 11, en Matth. XXI: 13, licht ontvangen : waar by men de merkwaardige plaats Job XXX: 1—8 kan voegen, alwaar, naar het gevoelen van aüGHAë'Lis, en anderen, eene juiste tekening van zoda-  aardrykskunde des bybels. 241 danige Holbewooners voorkomt , die ongelyk ruwer en woester van zeden zyn, dan-de Tentbewooners en Herdersdammen. Tot deze eigenlyke Troghdyten, of Holbewooners, behooren , in de eerde plaats, de Enaküen, of, gelyk zy anders heeten, de kinderen Enaks. Michac'lis leidt den naam van dit Volk af van een werkwoord , het welk den aart van hetzelve te kennen zoude- geeven ; namenlyk , menfehen die in hunne holen kropen, gelyk de Veldmuizen, of de Haazen , in hunne legers. Van hamelsveld echter is niet voor foortgelyke naamsafleidingen van volken en perfoonen; nadien men 'er weinig met zekerheid uit kan befluiten. Bovendien kan men den naam Enakim even goed afleiden van een Arabisch wortelwoord, het welk uitfteeken, hoog zyn, te kennen geeft, en met woorden die daar van afdammen , benoemen de Arabieren , uitfteekende Mannen, Vorften, de lengte van den hals, een verheven grond, een hoogen heuvel, enz. en deze afleiding komt zeer wel overeen met de befchryving die moses van hen geeft, dat zy een groot en lang volk waren. Hunne woonplaatzen hadden zy in alle de bergachtige Streeken van Palaftina, doch byzonder om en by Hebron, alwaar zich drie Stammen of horden, geenzins enkele perfoonen , onder den naam van Ahiman, Se/ai en Talmai onthielden: volgens Num, XIII: 22, vergeleeken met Jof. XV: 14 , en Richt. I: 20. Josua roeide de Enakiten uit; verdryvende kaleb de even gemelde drie Stammen uit hunne bezittingen. Ten zuiden van het gebergte Seïr , op de grenzen van» Palestina, plagten Holbewooners te woonen, onder den naam van Hortten, fchoon zy anders Seïnten, naar hunnen Stamvader seïr , Gen. XXXIV: 20, zouden moeten genoemd zyn. Zy waren mede in verfcheiden Stammen verdeeld, welker Stamvorden, Gen. XXXVI: 20—30, opgenoemd worden. Wanneer esau zich uit Kanaan naar het gebergte Seïr begaf, om te ruimer weiden voor zyne kudden te vinden, doeg hy zich onder deze Horiten neder, en vermaagfehapte zich met hen; tot dat zyne nakomelingen, de Edomiten, met deze Horiten in verfchil geraakt zynde, hen uit hunne bezittingen verdreeven; en in hunne plaatzen op het gebergte Seïr bleven woonen, alwaar zy in moses tyd een aanzienelyk volk uitmaakten. Onder de Kanaaniten , welken van kanaün, noachs Kleinzoon uit cham, Gen. X: 6, afdamden, waren de Q 3 Zi'  &A~ i. VAN HAMELSVELO Zidoniten de eerften en voornaamften, welken zich reeds heel vroeg , buiten het Land Kanaan , omtrend Zidon gevestigd hebben. Deze ftad behoorde dus eigenlyk niet ■tot Kanaan; het welk blykt, om dat de Zidoniten, Gen. XV, en elders, niet mede geteld worden onder de volken, die door de Isracliten zouden overmeesterd wor.den; gelyk dan ook de Aartsvader jacob reeds, in zyne zegening over zebulon, Gen. XL1X: 13, gezegd hadt: hy zal reiken tot aan Zirion: zo dat Zidon buiten de lyn der grensicheiding van Kanaan moest liggen. De Arkiten, afftammelingen van kanaüns zevenden Zoon, vindt men duidelyk in de ftad Arka, die in de Reistafelen van antoninus voorkomt, als eene ftad van Syrie'n; wordende derzelver tegenwoördigen toeftand, door shaw, dusdanig befchreven: „ Vyf mylen van Simyra, ten oosten, zyn 3, de puinhoopen van Arka, de itad der Arkiten, die ook uit Kanaan oorfpronglyk waren. Zy is vlak over „ het noordelyk einde van den berg Libanus, in eene „ alleraangenaamfte gelegenheid ; hebbende ten noorden j, een uitzicht op eene uitgeftrekte vlakte, met eene „ oneindige verfcheidenheid van toorens en dorpen, brug„ gen en rivieren; ten westen ziet zy de Zon in zee ■„ daalen, en ten oosten ziet zy dezelve ryzen over een „ fchakel bergen. Men ziet hier ook veele pylaaren van 9, Tkebaansrh marmer, en grootfche gevelfpitzen, tot bly„ ken vau haaren ouden luister en befchaafdheid." ■ De Siniten , welken by moses onder de afftammelingen van kanaün volgen , hebben niets , buiten den naam, gemeen met de woestync Sin, of den berg Sinaï, noch met Sin in Egypte. Met meer waarfchynlykhdd heeft men hier te denken, aan de ftad Sini, welke niet verre van de zo even gemelde ftad Arka, en van den Libanon, gelegen , door verfchillende lotgevallen des Oorlogs, verwoest is, zo dat enkel de naam daar ter plaatze is overgebleven. Omtrend de Arvaditen is echter' meerder zekerheid , vooral , wanneer men daar by in acht neemt, dat men ook Araditen, of Aroditen, mag lezen. Voor de kust van Syrië, eenige mylen benoorden Tripoli, ligt een eiland Ru-ath, of Rouwadde, oudtyds Aradus .genoemd, waar van by strabo de Aradiërs voortkomen. Tegen over dat eiland, op de vaste kust, lag de ftad AnXaradus, of het hedendaagsch Tortofa, het welk wel van het oude Orthofia onderfcheiden moet worden. Uit Ezech. XXVII: 3 en 11, blykt niet alleen, dat de Arva- di-  aardrykskunde des eybels. 245 Het zeberzte der Amoriten, en-naderhand het gebergte van Juda, geheeten werdt. Hunne lotgevallen en verhuizingen worden verder naauwkeurig befchreven. , Niet veel rfielding wordt van de Girgaziten , in den Bybel, gemaakt. Zo veel echter is zeker, dat zy 111 het eigenlyk Kanaan , bewesten den Jordaan, gewoond hebben , want zy liaan mede verfcheidenmaalen op de lyst der Kanaanitifche volken. Eenige gisfingen, fchoon mets onnaiuurlyks hebbende , blyven, in dit geval, met meer dan waarfcbynlyke gisfingen. De woonplaats der Henten was het noordelykst gedeelte van Kanaan, aan den voet van den Hermon,oï Anti-Libanon,in het land Mizpa, alwaar zy door josua verflagen en overwonnen zyn. Zy bleven zich echter nog in hun land handhaven, woonende van Baal-Hermon tot naar den kant van Hamatli. Ue melding hunner Heden in'davids tyd, vindt men 2 öam. XXIV: 7, en van hunne overblyfzelen, ten tyde van salumo, ï Kon. IX: 20. Volgens Jof. XI; 19, was er geene ftad die vreede maakte met de kinderen lsraels , behalven de Heviten, inwooners van Gibeön. Wy hebben niet kunnen nalaaten , om de beichryving der oude Landbewooners van Kanaan, dus, ichetswyze, uit deze Aardrykskunde van den geleerden van hamel sveld over te neemen; niet twyffelende of dezelve zal zommiaen onzer Leezeren zo voldoen, dat zy dezelve gaerne , meer uitgebreid, in het Werk zelve, zullen .kezen. Van het onlangs uitgekomen vierde Deel zullen wy eerlang bericht geeven. Gefchiedenis des Joodfchen Volks, (voor denkende Leners van den Bybel) JJte Deel. Van abraham tot den dood van david. Uit het Hoogduitsch vertaald. Fe Dorarecht by de Leeuw en Krap, 1792. In gr. övo. 322 bl. De zonderlinge Tusfchenvoeging op den Tytel deezes Werks, (voor denkende Leezers van dtn Bybel) moet elk in 't oog vallen, en, in deeze Gejchiedems des Joodfchen Volks, iets doen verwagten, 't welk meer dan gemeen is , of by het gros der Verklaarderen van dit gedeelte des Bybels voorkomt, die men zeker bekennen n.oet zelve niet veel gedagt , noch voor denkenden gefchreeven te hebben: eene Helling, die wy overtollig agten te bewyzen : daar geheele planken, vol dikke boeQ 5 kal»  *54 verhaalen. ren , ontmoette zyn Eerw. daarin 20 veele onnaauwkeurigheden en tegenftrydigheden , dat hy zich verpligt oordeelde , het algemeen naauwkeuriger te onderrigten. In deeze opgave vinden wy eene reeks van Brieven, Kerkelyke Refolutïen, en andere Stukken, dit gefchil betreffende. Naardien het gefchil geheel perfoneel is, zullen wy met een berigt van het beloop daarvan onze Leezers niet lastig vallen. Ook willen wy daarin geen party kiezen; maar kunnen evenwel niet nalaaten, den Leeraar van dueren te beklaagen , zynen dierbaaren tyd te hebben moeten fpillen met een perfoon, die ons uit zyne Brieven voorkomt, met gezond oordeel zeer fcliaars bedeeld te zyn; althans de gaave, om zyne gedagten verftaanbaar uit te drukken, in 't geheel met te bezitten, 't Lust ons, eenen van 's Mans Brieven aan Dom. van dueren den Leezer onder 't oog te brengen , om hem, door een nieuw voorbeeld, te doen opmerken, tot welk eenen hoogen graad van verwaandheid de verbeelding van eigen kunde in Godgeleerde Weetenfchappen iemand kan vervoeren ; die , intusfchen , tot niets anders bekwaam is , dan om kvvalyk zamenhangende woorden en onverftaanbaare wartaal voort te brengen. De Heer van dueren hadt aan mense gefchreeven , hoe hy het volkomen eens was met zekeren Engelschman, pike genaamd , volgens welken de middelen der Genade niet als bevorderende middelen tot 't Geloof, maar als gebodene pligten, moeten voorgefteld worden, en dat een mensch buiten Christus alleen onder den eisch der Wet is. Hier op fchreef mense den volgenden Brief, welken wy letterlyk zullen mededeelen: „ Ik zyn waarlyk aangedaan over u brief die ik ont* vangen nebbe Eensdeels vermids het dingsdags avond 3J by onfe Geliefde Rentm. Aysma al bekend gemaakt ,, was door een brief dat ik u gefchreven hebben daar „ by in dag ligt geftelt op een wys gans niet beminnelyk (0 boofe werelt) „ Andersdeejs vermids uwe Lettere ook gans niet aange„ naam waren daar ik in myn Ziel voor god en Chris„ tus daar over bedroef zyn En wenlè ook aan niemant het te klagen dan aan hem die myn klagen regt kan beoordeelen Regt te zyn of niet , ik kan „ waarlyk zegge het doet my leet in myn Ziele ik wenfe „ het nogtans" met zagtmoedigheid te dragen ik zyn „ met veel Ruymte aangedaan dat al wat ik tragte te m vat-  ■ verhaalen. 255 vatte of rneyrie te begrype van de waarheid tot eer „ van Jefus borgcogt zoeke te vatten zoo in zyn ver* j, dienende of betaaiende als in zyn toepasfende gereg„ tigheid ten dien Eynde Eerw. heer zou het wel kun- nen gebeure dat ik in een of ander ftuk wat al te bekrompe ftond vreefende Jefus middelaars werk leyd „ daar fcliade door , dus waar het ook, gelege met die „ vraag u gedaan want zoo een onbekeert mens mag ,, en moet gevordert worden god te gehoorzaamen uyt ,, kragt van de gegeve wet aan hem die nu nog buy* ten Christus is moet nootzakelyk tot zyn gevolg „ hebbe een godsdienst de mens te leeren buyten Chris„ tus en adams Kroos weer na Edens hof te wey,, fen en na het Sacrament den boom des levens daar „ adam van god door den Engel voor altoos van ver„ wydcrt werd en opmerkelyk met een vuurig lem- mer eens Zweers zoo hy wilde wederkeere hy hem „ dan in Gods toorn zoude doode , en wel na dat het vrouwe Zaat geopenbaard was is hy verdreve, Ismaël mogt niet langer in abrahams huys blyve doe „ hy met Haak fpotte maar moest gaan dwale in de „ woestyne daar geen water tot lisüng van Zyn dorst „ was dan water des wets daar hy meer dorst na kryge „ zoude verre van water des levens." Qui caperê potest, capiat. Verhandelingen over het Dierlyk Magnetismus, door de Heeren b. franklin , majault , le roy , sallin, bailly , d'aRCET , DE hory , guillotln , lavoï» sier , enz. enz. enz. Vervattende zo wel de wyze Van Me* dedeeling van het Magnetismus, als de Uitwerkzelen wel* ke men daar van te wagten heeft , met zeer VeeliProeven bevestigd. Uit het Engelsch vertaald, door n. a. bake, M. D. Te Leyden by A. en J. Honkoop» 1791. In gr. 8vo. 140 bl. TTYaar, in ónze Verlichte Eeuw!!! Piskykers én Horos* \_Jf cooptrekkers middelen hebben weeten uit te Vinden, om naam en geld te maaken, verdient het gewis weinig verwondering, dat een mesmER , caólioStro ^ deslon , en meer andere zoortgelyken , wel overtuigt van de waarheid van het bekende fpreekWonrd i Mün&ttt vult AëHpi, insgeiyks, door de byzondere nieuwheid ett R 2 vreemd*  *5<5 VERHANDELINGEN OVER HUT DIERLYK MAGNETISMUS. vreemdheid hunner Kunstbewerking , op dezelfde voordeden rekening konden maaken; althans de ondervinding heeft zulks maar al te veel geleerd. Weinige Landen van Europa zyn van deze gewaande Geneesmeesters onbezogt, cn noch minder oubefmet, overgebleeven; de trek tot het wonderbaare fchynt by zeer veele menfehen zulk een overwigt boven haar gezond verftand te hebben, dat zv maar al te dikwyls genegen zyn om deze geheel valfche fluitreden te maaken, ,, het komt my onbegrypelyk voor , maar derhalven verdient het dat ik 'er de pi oef van neeme," daar toch zulke zwakke en lichtgeloovige fchepzeltjes juist die geenen zyn , welke door de begochehng van zulke doorflaepe Kwakzalvers het eerst bedroegen worden. Dan dezen raaden wy vooraf deze Verhandelingen met oplettenheid te leezen, welke gefchreeven zyn door Mannen van beproefde kunde en eerlykheid , en hier door zullen zy het best in ftaat gefteld worden om het fchynbaar waare van het wezenlyke te kunnen onderkennen, en de fchadelyke gevolgen zien, die uit alle zoortgelyke, alleen op bedrog der zintuigen, en overfpanning der gevoelige Zenuwgeftellen, gegronde , beloofde geneeswyzen' natuurlyk te verwagten zyn. Echter moeten wy hun tenens hier by waarfchuwen, van hier mede geheel niet de door de Eleétriciteit bewerkt wordende geneezing der Zieken gelyk te ftellen; deeze fteunt op gegronde redenen, en op duizenden met het gelukkigst gevolg herhaalde proefneemingen, en behoeft niets van dien bygeloovigen gochelachtigen toeftel, welke de hoofdzaak in de te werkftelling van het Dierlyk Magnetismus alleen uitmaakt. Natuurlyk Toverboek , bthelztndt de verbaazendfte Geheimen van Natuur en Komt , opgehelderd met Plaaten. Eerfte en Tweede Deel. Te Amfterdam en Harlingen by Allart en van der Plaats, 1791. ln gr. 8vo. Groot is het getal, en zeer onderfcheiden de aart, der Tover boeken waar mede men, van vroeg af, tot heden toe der weetgierige wereld voldoening heeft willen bezorgen' omtrent veelvuldige Geheimen van Natuur en Kunst. Liefhebbers van eenen minderen en hoogeren flust, van minder en meerder middelen, treffen Onder wy- zers  NATUURLYK TOVERBOEK. 257 zers aaH, naar hunne omftandigheden berekend; en kon de Kunstvaardigheid, by veele Bewerkingen een onontbeerelyk vereischte, met de Voorfchriften medegedeeld worden, elk, op dit flag van vermaaken gefield, zou een Tovenaar kunnen weezen; dan, zo lang dit hapert, en het zal wel blyven ontbreeken, zullen de Afgerigten altoos verwondering kunnefh verwekken , fchoon deeze grootlyks afneemt, wanneer men dezelfde Kunstgreep befchreeven vindt, of in ftaat is, om, uit de overeenkomst met befchreevene, dezelve af te leiden. Werken van deezen aart maaken, dat alleen fcheppende Vernuften in dit vak iets kunnen verritten , 't geen de opgetoogene verwondering, ook van Geletterden in deezen, zo wel wekt, als de gemeende' Kunstverrigting het verftomd aangaapen van eeH kring Kinkels op Kermis. Het Natuurlyk Toverboek, welks Eerde en Tweede Deel wy thans aankondigen, behoort onder de Werken van den eerften ftempel in deezen. Eene Voorreden dient om het Nut van deeze Weetenfchap aan te toonen, voornaamlyk ter weeringe van Bygeloof, met den aanklecve van 't zelve ; niet op een dorren trant beredeneerd ; maar door treffende voorbeelden opgehelderd. —. De Liefhebbers deezer Kunstbewerkingen, om een Gezelfchap te vermaaken, en, in 't oog van Onkundigen, Wonderen te verrigten, ontvangen in dezelve een dertiental Voorfchriften, op welke zy moeten letten , om geene misflagen te begaan, of, in 't midden hunner bedryven, door oplettende Toekykers verrast te worden. De Opfteller van dit Natuurlyk Toverboek , gelyk hy in de Voorreden voornaamlyk gebruik gemaakt heeft van een Fransch Werkje, onlangs uitgekomen , onder den Tytel van Testament de jerome sharp, 0V. ontgint het Werk zelve met de ontvouwing der ftreeken eener gewaande Waarzegfter , door dien Heer aan den dag ge* bragt, en befteedt daar toe de twee eerfte H^ofdftulcken. Het derde behandelt eene ryke ftof, en loopt over de voornaamfte Handgreepin , die men met groote vaardigheid moet uitwerken , om ammerkelyke 'Konstfiukken met de Kaart te kunnen verrigten. Het vierde vervolgt dit onderwerp ; Nieuwe , of ten minften , veel verbeterde , Konstfiukken met de Kaart leerende. Het vyfde, waar ia de Heeren sharp en hill weder te voorfchyu treeden, bevat, in een leerzaam voorbeeld, de bekwaamflc manier R- 3 om  £53 NATUURLYK TOVERBOEK. om een Gezelfchap, door middel van de Natuurlyke 2'oyerkonst, te vermaaken. Het Tweede Deel vangt aan met de Opgave van veele Kunst- en Toverftukken , zo genaamd , welker optelling ons te lang zou vallen ; zy worden voorgefteld zo als zy zich vertoonen, vervolgens uitgelegd, en des noodig met aanmerkingen opgehelderd. Vervolgens geeft het verflag van verfcheide oude en nieuwe Konstfiukken, getrokken uit (en Werk dat nog niet gedrukt is; zynde een Handichrift, dat den naam draagt van Reizen en Avontuuren van twee Geleerden; de Schryver van dezelve is de meergemelde Heer sharp, die, met zynen Reisgenoot, den Heer hill, naa eene zeer gevaarlyke Reize, en het lyden van Schipbreuk , op het Eiland Bourbon aankwam, en ontvangen werdt door eenen Holhndfchen Koopman , van estxn, by wien hy een ryke Bibliotheek, een kostlyk Kabinet van Natuurlyke Historie , en eene menigte van Kunst» (tukken, vondt, van welke wy hier de befchryving , ea gedeeltlyk de uitlegging, aantreffen. Wy kohden, by het doorleezen, niet nalaaten, byzonder ons oog te laaten vallen, onder alle de Automaten, op het Schaakfpel fpeelend Beeld. Wy herinnerden ons, met verhaaiing, jaaren geleden geleezen te hebben, de Brieven van carel gottlieb van wiNoiscH, over den Schaakfpeeler, 0/ het Kunstbeeld des Heeren w. van kempelen als mede hoe wy onlangs in het fchoone Stuk van ileseler, gatyteld : juliüs, of de Onfterflykheid der Ziele, met ronde woorden te neder gefield vonden , ,, dat een kleine „ Knaap in het holle lichaam deezer , door zo veelen ,, bewonderde, Machine was opgellooten." De Heeren sharp en hill vonden by den Heer van bstin een Automate, dat op het Schaakbord fpeelde, en gelyk was aan 't geen een Hoogduitsch Werktuigkundige , voor eenige iaaren, met veel ophefs, te Parys, te W&enen en te Lon"den, vertoond hadt, Zy geeven 'er deeze befchryving van: „ Wy zagen een menfchenbeeld van natuurlyke grootte, gekleed op zyn Turks, zittende tegen eene Laadtafel, op welke het Schaakbord lag; de deuren der Laadtafel werden opengezet, orn ons te doen zien , dat daar in niets te zien was dan raderen, hefboomen, en veeren. Ook (*' $?y den Drukker deezes, j. yxïema, in den Jaare 1785»  WATUURLYK TOVERBOEK. 2J9 t Ook toonde men ons het binner.tte van het Beeld zelf, waar in men niets zag dan yzerdraaden , katrollen en touwen. Eindelyk werd het geheele Beeld gedraagen op een voetftuk, 't geen op rolletjes rustte, en dus werd het over de kamer gereeden, om alzo te toonen, dat het zelve geenerhande gemeenfchap hadt met de nabuurige vertrekken. Door het Beeld op zulk een wyze te vertoonen, fcheen het onbetwistbaar , dat het werktuig zich niet bewoog dan door zyn eigen raderwerk. Dit bleek egter van eenen anderen kant onmogelyk te zyn; dewyl de beweegingen des werktuigs eerder geleeken uitwerkzels te zyn van de dieptte en bestaaneengelehakelde redeneeringen. „ Het konsttuig won immers byna altoos het fpel tegen de beste Speelers, 't geen volltrekt geen plaats kon hebben , zonder dat 'er alle oogenblikken nieuwe vereenigingen van beweegingen wierden gemaakt; en gelyk de beweeaingen, door den Tegenfpeeler gemaakt, oneindig veel veranderingen onderhevig waren , naar maate der verfchillende begrippen en handigheden van denzelven in den ftaat des fpels , zo moesten ook alle beweegingen van het werktuig daar mede volkomen overeenltemmen. , De Heer hill, geene redenen van zulk eene wonderlyke uitvoering kunnende vinden , verzogt den Heer van estin hem daar de oplosfing van te geeven. Ik wil wel, was het antwoord , voor deeze keer aan uw verzoek voldoen, en het raadzel ontwikkelen; doch op voorwaarde, dat gy, in eene andere meer gewigtige zaak, my niet zult vergen oin de volkomene openbaaring myuer geheime maatregelen te mogen weeten. „ De Heer hill hervatte, dat, daar het geen hy zag, genoegzaam miraculeus was, hy niet dagt ooit iets meer wonderbaarlyk te zullen aanfchouwen. „ Gy bedriegt u , was het antwoord van den Heer van estin. In de Wysbegeerte is, zo wel als in de Natuurlyke Historie , het wonderbaarlykfte geval altoos dat geen , 't welk wy voor de eerde reize zien, en waar van wy de redenen niet begrypen. Gy weet zo ras 't waare beweegrad niet van dat geen , 't welk uwe nieuwsgierigheid gaande maakt, of gy vindt het kinderagtig, terwyl iets anders, 't geen mogelyk nog van veel geringer redenen afhangt, door u als een wonderwerk zal worden befchouwd. ., Toen openbaarde ons de Heer van estin , dat het . R 4 ge-  CÓi NATUURLYK TOVERBOEK. geheele werk werd uitgevoerd door een Dwerg,die een zeer bekwaam Speeler was, en inde Tafel verborgen zat. Dezelve kon niet worden gezien, om dat, wanneer de deuren werden geopend, hy daar niet geheel in was, maar met zyne beenen verborgen zat in holle Cylinders, die gefchikt fcheenen tot het onderfteunen der raderen en hefboomen ; terwyl het overige van zyn lichaam buiten de Tafel onder de kleederen des Beelds verborgen zat. Ondertusfchen zou de Dwerg met geene mogelykheid in de Lesfenaar kunnen komen, zonder gehoord te worden, zo men ook hier geen zorg voor hadt gedraagen. En dit is de reden van 't geheele raderwerk des werktuigs. Het dient naarolyk nergens toe , dan om den aanfchouwer van 't fpoor te brengen, en, terwyl men hem door dien verbaazenden toeftel doet waanen, dat de beweegingen, die volgen zullen, volkomen van een dood werktuig afhangen, met het omdraaien van het raderwerk zo veel geraas te maaken, dat niemand 'er iets van kan hooren, hoe en wanneer de Dwerg zich van zyne fchuilplaats in 't hol der Tafel begeeft, en, als hy zich daar in heeft ver* borgen, 't valletje, waar door hy gekroopen is, achter zich toefluit. ,, Wanneer hy dus eenmaal in zyn fchuilhoek verborgen zit, kan men zeer gemaklyk het werktuig op zyne rolletjes iaaten voortkruien , zonder dat men hem daar door zal ontdekken , en, om de aanfchouwers nog beter te overtuigen dat 'er geen mensch in het werktuig verbi irgen zit , ligt men nu alle kleederen op , en opent het lichaam van het konstwerk. Waar uit volgt , dat de toer op eene betooverende wyze voor de toekykers moet eindigen , die alles toefchryven aan een horologie, 't geen niet dan door een fchrander brein kan worden verrigt. . , ., Ondertusfchen blyft er nog eene zwaarigheid over. Hoe kan naamelyk de Dwerg, die in 't donker verborgen zit, weeten, hoedanig een ftuk door zyn Tegenparty wordt verzet, en hoe eigenlyk het fpel ftaat? Dit kan op verfchillende manieren gefchieden; doch 't best door middel van een halfdoorfchynend Schaakbord , 't welk, *£ bovenfte van de Tafel uitmaakende , 't binnenwerk geheel jh 't donker laat, zo dat aldaar de Dwerg niet kan worden gezien, terwyl hy egter ligts genoeg behoudt om alles te zien wat buiten hem omgaat. Wat eindelyk de middelen betreft, door welke de Dwerg  j>62 VADEULANDSCHE HISTORIE, VERKORT. hebben, by het doorleezen, de meermaals gemaakte en gegronde aanmerking, op nieuw, geftaafd gevonden, dat veelen, bet maaken eens korten Opftels, of Uittrekzels, voor een gemaklyk volvoerbaar werk aanziende , in de daadlyke volvoering zeer te kort fchieten. Keus en Schikking komt het voornaamlyk op aan : en in deeze beide zal men het Stukje, thans voorhanden, maar al te gebrekkig vinden, om van andere gebreken, die het ligt zou vallen aan te wyzen, te zwygen. Gedenkfchriften en Reizen des Graaven van benyowsky, door hem zeiven befchreeven, naar de Engelfche Vertaaling uit het oorfpronglyk Handfchrift overgezet, lilde Veel, Te Haarlem by A. Loosjes Pz. 1792. In gr. 8w. 155 bl. Leezers, wier nieuwsgierigheid dus verre te gast ging op wonderbaare lotgevallen, en uitgelokt werden om verder verzadigd te worden, vinden hier overvloed van voorraad. In 't Hot des voorgaanden Deels, zagen zy den Graaf van benyowsky het Water-Eiland verlaaten, om na Japan te ftevenen (*). Met zyne Reize derwaards vangt dit lilde Deel aan, vermeldt zyne aankomst, en 't vriendlyk onthaal hem daar aangedaan. Onder de gefprekken], die hy met een Bonze hieldt, betuigde hy: „ Daar geland te zyn vol vrees: dewyl de Hollanders boosaartig uitftrooiden, dat de Japanners d» Christenen om hals bragten. Op deeze laatfte woor¬ den betuigde de Bonze, dat 'er in de daad een gebod des Keizers was, om geen Spaansch of Portugeesch Christen in het Land toe te laaten; doch dat dit befluit geene Christenen betrof van andere Volken, die nooit het Ryk eenig kwaad aangedaan hadden." In een onderhoud met den Koning des Landfchaps, vroeg deeze hem wegens de Hollanders ? De Graaf moet geen gunftig berigt gegeeven hebben: dewyl, gelyk hy fchryft, „ de Koning bem bedankte voor het vermelden der waarheid: want hy zeide, zeer wel te weeten, dat de Hollanders een klein handeldryvend Volk waren, onderworpen aan een Prins, die geld van hun trok, tot belooning dat hy hun door zyn (*; Zie A/g. Vad. lm. voor 179a. 1 St. bl. 158.  BENYOWSKY, REIZEN. 203 Étyn Krygsvolk verdeedigde." — De Graaf nam de vryheid, den Koning te vraagen , of hy dagt dat de Hollanders Christenen waren ? Hy antwoordde : „ Dat Kooplieden geen Godsdienst hadden: hun eenig Geloof beftaat in Geld te winnen, terwyl zy zich weinig bekreunen omtrent het Geloof in god ! " 's Graaven vraag gaf mogelyk gelegenheid, aïtaans wy vinden dit vervolgens opgetekend, tot de vraag, die de Koning hem deedt; „ of hy een Christen was, fterk genoeg om tot verdeediging van het Kruis te fterven? Hierop vinden wy deeze Geloofsbelydenis des Graaven, die hem uit alle ongelegenheid redde: „ Ik antwoordde, dat ik geen eerbied voor het Kruis had, dan wat de waarde van de ftoffe, waar uit het was zamengefteld, vorderde; dat ik zeker geen Volk dagt aan te treffen, dwaas genoeg om my ter dood te brengen, om dat ik met waarheid zeide, dat hout niet meer noch minder was dan hout. Hierop betuigde hy, dat ik hem niet begreepen had, hy wilde vraagen , of ik gereed was voor myn god te fterven? Ik zeide daarop, dat ik, voor myn god ftervende, tevens voor den god der Japanneren zou fterven ; dewyl ik één eenigen god beleed, den Schepper aller dingen. Dit antwoord voldeedt hem: want hy nep uit, Namandabar! en het my zeggen, dat ik in 't ftuk van den Godsdienst waarlyk een Japanner was, indien ik niets anders geloofde. Ik onderrigtte hem, dat ik geen ander Geloof had, dan in den éénigen god, den Voortbrenger aller dingen; en dat myn Godsdienst beftondt,in zo veel goeds te doen, aan myne medemenfchen, als ik kon, en niemand te verongelyken. Naa deeze ontvouwing omhelsde my de Koning, zeggende: Sindaulla! Sindaulla! zo veel als zeer goed! zeer goed!" Wy hebben dit kortlyk willen aanftippen, om te toonen hoe men in Japan over onze Natie denkt, en met welk een Belydenis men volftaan kan in dat Gewest, teil welks opzigte zo veel verteld wordt wegens het Jefumi, daar afgevorderd , beftaande in het trappen eener fchilderye van jesus en maria (*). J Min (*) Men zie,daar over,het Gedrag der Hollanderen in Japan, viet betrekkinge tot den Christl. Godsdienst, door den Heer o. z. ▼/n haren , in onze Vaderl. Letteroef. VI D. 2 St. bl. 273. shz» als medé 316.  2 64 8ENY0WSKV Mïn gnnftig was 's Graaven ontmoeting op een Eiland aan de Japanfche kust, vervolgens door hem aangedaan; eene onaangenaamheid, verzoet door het neemen van een rykgelaaden Japanfche Bark, welke zy, het Volk fpaarende,naa de Laading overgenomen te hebben,lieten zinken. Wonderbaar waren benyowsky's ontmoetingen, naa het verlaaten van Japan, op Usmay Legen, een der Lequeis Eilanden, 't geen hy, veel Zeegevaars uitgeftaan hebbende , bereikte. Hier vond de Graaf het geraaden anders dan op de Japanfche kust te handelen, en den Brief eens Jefuitfchen Zendelings, hem daar overgegeeven, met eerbied te kusfchen , als mede een Getydeboek, van dien Geestlyken naagelaaten; bier beval hy een groot Christen Kruis, uit de Kerk van Bolska medegenomen, aan te brengen, en 't zelve aan de Eilanders te vertoonén. ,,'tWas," meldt hy, ,, met een Sluier overdekt, en zo ras deeze was weggenomen, vielen de Eilanders op hunne kniën, en , de handen ten hemel heffende, riepen zy ,HiJos ,Hifos, Christos, Christos; en dewyl ik zag, dat zy niet wilden opftaan, zo lang het Kruis voor hun was, liet ik het wegneemen: waarop de twee Hoofden, die het Breviarium van Vader ignatio salis gebragt hadden , opftonden, en my beurtelings te verltaan gaven, dat hunne vriendfchap opregt was." Minzaam was het onthaal. Een Tonquinsch Overfte , met Vader ignatio op deeze Eilanden gekomen , verhaalt de Gefchiedenis diens Geestlyken , naa wiens overlyden hy Hoofd des Volks geworden was. Het Graf en de Overblyfzelen diens Zendelings hezogt benyowsky ftaatlyk. Men wilde , dat hy hier zyn vast verblyf vestigde; doch hy ftreelde hun met de hoop, dat dit naa twee jaaren zou kunnen gefchieden, als hy wederkeerde. Het verblyf, hier, was.een uitfpanning voor zyn Scheepsvolk: en ging hy 'er een flag van Huwelyksverbintenis met een der Eilanderinnen aan; de VoorHelling, de Huwelyksïnzegening, en de Plegtigheden deezer Verbintenisfe aan tinto volangta, welke op een Pantomine uitliep , is zeer aartig befchreeven. Met deeze Eilanderen ging hy een Verdrag aan tegen zyne wederkomst. Vyf zyner Scheeplingen bleeven, uit eigen verkiezing, en met toettemming, op dit Eiland. Weder in Zee geftooken, hadt hy eene ontmoeting met twee Hollandfche Schepen , waar hy den onvertzaagden fpeelde. Toen hy de Schepen van verre zag, gaf hy last,om alles tot een flag toe te rusten ,en liet het eene ge- dsel-  reizen. 265 deelte der beste Schutteren in de marsfen klimmen. Op een kanonfchoot van elkander zynde, ontdekte hy dat het Hollandfche Schepen waren; het een achttien, het ander twaalf, Rukken voerende. „ Gereed ten ftryde," dus vervolgt hy het verhaal, „ kwam een der Schepen op een fnaphaanfchoot van ons; het deedt een fchot, en riep ons toe by te draaijen, en onze Papieren te brengen. Dit gedrag van den Hollandfchen Capitein verwonderde my zeer en te meer, om dat ik, van Zeewetten geheel onkund'i"-, niet wist wat hy door de gevorderde Papieren verftondt; hierom antwoordde ik met vier kanonfchooten, en de ' Schutters in de marsfén begonnen te vuuren., 't welk hem niet aanftondt. Hy wagtte zyn Makker, die tot zyn byftand kwam; doch zich vergenoegde met op een grooten afitand van ons te blyven. Ik haalde de vlag van de Republiek van Poolen by , en zette myn koers Zuidwaards voort. In 't eerst fcheenen zy beiden my te willen volgen; doch, op het gezicht, dat ik my gereed maakte om hun te ontvangen, koozen zy voor zich de beste party in van ons af te laaten, en hun eigen koers te houden. Ik had vast beflooten een derzelven aan te klampen, en hun,'t geen zy gedaan hadden,duur betaald te zetten. Dit kleine gevegt, het eerlte dat ik immer op Zee zag, kostte ons alleen eenige weinige fchooten, en de moeite' van het flagvaardig maaken; waarop het de Hollanders te ftaan kwam, is my nooit gebleeken. Mogt 's Graaven verblyf op Usmay Legon een Blyfpel heeten, Formofa, de eerfte plaats waar hy vervolgens landde, leverde een Treurfpel op. Eerst werd hy 'er onvriendlyk ontvangen , vervolgens beter onthaald. Hier trof hy een Gelukzoeker, een Spanjaard, Don hieronymo pacheco, aan, die hem op Formofa grooten dienst deedt. Dan, zyn Boezemvriend panow werd met nog twee andere Tochtgenootcn verraadlyk vermoord, over welken moord hy een wraakneemenden Oorlog voert, een Legerplaats oprist , een Bezoek des Generaals van Prins huapo ontvangt, en van den Prins zelve; met welken Vorst hy eene Verbintenis aangaat , en met dien een vvand beftrydt, in dit alles door i-acheco geholpen. Den vyandlyken nabuur overwonnen hebbende, ontving hy ryke Gefchenken , die hv onder zyne Tochtgenooten uitdeelde. Zy wilden op Formofa blyven, van welk gevoelen hv hun afbrengt. Dit gedeelte geeft ons een groot denkbeeld van bgnyowsky's Krygsbeleid, moed, eu * be-  &66 J5ENY0WSK Y bekwaamheid om zyn Volk in zyne belangen over te haalen. . Van het Eiland Formofa verfchaft by ons dit kort berigt: „ Het Eiland Formofa draagt by de Chineefen den naam van Touai-ouai, en by de inboorelingen heet het Faccachimber. 't Is een der fchoonïte en rykfte Eilanden der Wereld. De grond brengt, op zeer veele plaatzen, jaariyks twee Oogden van Ryst en andere Graanen voort, niet eene groote verfcheidenheid van Boomen, Planten, en Vrugten; Rundvee, Schaapen, Geiten, en Gevogelte, is 'er in menigte. De veelvuldige Rivieren, Meiren, en mindere wateren, leveren overvloed van Visch. Het heeft veele geraakiyke Havens, Baaijen, en Inhammen, aan de kust. Uit het Gebergte haalt men Goud, Zilver, Vermillioen, rood en wit Koper, als mede Steenkoolen. „ In acht Vorftendommen is het Eiland Formofa verdeeld. Drie liggen 'er aan de Westzyde, en worden beftuurd door de Chineefen, en van 't zelfde Volk bevolkt. Alle jaaren komt 'er een Gezant uit China, om de Schatting op te haaien van deeze drie Landfchappen , welke by wyze van Hoofdgeld geheeven wordt. De Keizer houdt vyf honderd Schepen, om 's jaariyks deeze Schatting over te voeren, welke beftaat in eene groote menigte Ryst, Graanen, ruuwe Zyde, Katoen, Goud, Zilver, en Kwik. De Belhiurders deezer Landfchappen breiden fteeds hunne Bezittingen uit, of door list, of door het aangaan van Verbintenisfen, in zulker voege, dat zy verfcheiden Steden cn Landen van hunne Nabuuren verkregen hebben. „ De Inwoonders van dit Eiland zvn befchaafd, uitgenomen die aan de Oostkust leeven. Over 't algemeen verwyfd van aart, en moedeloos; overgegeeven aan luiheid; aan de zagtheid der Lugt- en Landftreek zyn ze hun beftaan verfchuldigd; de grond levert alles met zeer weinig arbeids op. Als men de drie Chineefche Landfchappen uitzondert, zyn de Mynen op dit Eiland overal onbearbeid. Zy vergenoegen zich met het Zand te wasfchen, om 'er het Goud uit te haaien. Vinden zy Paarlen in de fchulpen, het is enkel by toeval. Het gemeene Volk op Formofa gaat gekleed in blaauw Katoen. De Steden zyn altoos in de vlakten gebouwd, de Dorpen op 't gebergte. De Huizen van aanzienlyke Lieden zyn Ichoon en groot, maar eenvoudig; die des gemeeuen Volks niet meer dan Hutten, en ftaat het hun niet vry, betere te bouwen: de mees»  reizen. £67 meeste vindt men met ftroo en riet gedekt, en ze ftaan met pallifaden van eikanderen afgezonderd. Het Huisraad is niet meer dan 't geen de nooddruft volftrekt vordert. In de huizen der voornaame Formofaanen zyn afzonderlyke vertrekken, waarin zy eeten, Vreemdelingen ontvangen, en zich verlustigen. De vertrekken der Vrouwen ftaan altoos op zichzelven, van het Huis gefcheiden, fchoon in denzelfden omtrek; het ftaat niemand vry daar in te treeden. Op dit Eiland zyn geene Herbergen voor Vreemdelingen ; maar de Reizigers zetten zich neder in 't, eerfte Huis waar zy komen; de Eigenaar ontvangt hun vriendJyk, onthaalt ze op Ryst, Vleesch, Tabak, en Thee. „ De eenige Handel, dien de lnwoonders van Formofa dryven, is met zommige Japanfche Barken, die hier aankomen, en met de Chineefen. „ ln elk Landfchap zyn vyf of zes Steden, die inrigtingen hebben, om de Jeugd leezen en fchryven te leeren. Hunne fchryf- en cyffèrletters zyn zo moeilyk als die der Chineefen. Hun uitfpraak is nu eens fchielyk en fchel, dan weder langzaam en grof. Zy krygen hunne boeken uit China. -Men vindt 'er Tovenaars en Gelukzeggers, die eenen grooten invloed hebben op het Volk. Hun Godsdienst beftaat in het aanbidden van éénen god, en het volvoeren der gezellige pligten. De onoverheerde Landfchappen worden beftuurd door Prinfen en Koningen , die een volftrekt Oppergezag oefenen over hunne Onderdaanen. Geen deezer laatften , den grootften niet uitgezonderd, heeft eenigen Landeigendom. Zy trekken hunne voordeden van de Landen, aan het goeddunken van den Vorst onderworpen, en van de verdienften hunner Slaaven. Eenigen der voornaamften hebben duizend, ja twee duizend, Slaaven. De Raad der Prinfen beftaat altoos uit hunne eerfte Krygsbevelhebberen; zy houden beftendig hun Krygsvolk in dienst, verdeeld in vier, vyf, of zes, Smaldeelen, die geduurig op de grenzen blyven. De Lyfwagt der Souverainen beftaat uit vyf of zes honderd Jongelingen; gefprooten uit de Huizen hunner aanzienlykfte Onderdaanen. De oude Soldaaten worden gebruikt tot het Bevelhebberfchap der Steden en Dorpen: want 'er is geen Dorp op Formofa, of het ftaat onder een Krygsman, die 's jaariyks aan zyn Opperbevelhebber eene lyst moet opgeeven van het Volk in zyn Regtsgefaied. Formofa, door de Zee omringd zynde, onderhouden dee-  a68 / benyowsky deeze Prinfen beftendig een zeker getal van Vaartuigen-* met twee masten en vier en twintig riemen. Zy gebruiken geen kanon, maar veel kunstvuurwerken."..— Een plan ter oprigting eener Volkplanting op dit Eiland, geeft de Graaf a;m de hand. Dit Eiland verlaaten hebbende, bereikte hy de Chineefche kust , en ontmoette te Tanafoa een vriendiyk onthaal. Macao verfchafte hun een dergelyke bejegening. Hier treffen wy Juifrouw aphanasia , de Dogter des Gouverneurs in Kamtfchatka, op de reis als vergeeten, weder aan ; doch alleen met vermelding van haar dood, „ die my," fchryft benyowsky , „ zeer trof ; byzonder dewyl dezelve my beroofde van de voldoening om haare verknogtheid aan my te vergelden, door het Huwelyk met den jongen popow, Zoon van den Archimandrit, aan wien ik den bynaam myner Familie gegeeven had." —— Op deeze plaats overleeden drie en twintig zyner Tochtgenooten. Veelvuldig, doch vergeefse!), waren de aanzoeken zo der Engelfchen als der Hollanderen, om den Graaf tot zich te trekken, „ mits hy zich verbondt om „ zyne Papieren aan de Engelfche of Hollandfche Com„ pagnie ter hand te ftellen, in derzelver dienst te tree,, den, en geen zyner Ontdekkingen aan anderen mede „ te deelen ," dan hy was met de Franfche reeds in Onderhandeling getreeden. Eene gedugte Zamenzwéering van stephanow en wynblath ontkwam hy, als mede het gevaar eener zwaare Ziekte, en de laage om hem als een Zeefchuimer by de Chineefen te verklaagen. Met de Franfchen een Verdrag gemaakt hebbende, verliet hy Macao, waar hy zich ontlloeg van den hem (leeds verraadenden stephanow , dien hy vier duizend Piasters gaf, met vryheid, om te gaan waar 't hem behaagde. Deeze vervoegde zich by de Hollanders, en werd na Batavia gezonden (*). Voorts (*) Van deezen stephanow hebben wy, in onze N. Alg. Vaderl. Letieroef. IV D. a St. bl. 210, een verflag gegeeven, door het plantzen van een Kort Verhaal der Lotgevallen enzonderlinge Reize van hupolyt stcpanoff, uit deszelfs Ballingfchap in Kamtfchatka na Macao en van daar na Batavia getrokken uit een omftandig Betigt van hem zeiven, in de Rusfifche taal opgefteld, en naar het origineel vertolkt. Door jacob caspar metzlar,- Lid van de Hollandfche en Zecuwfche Maatfshappyen, veleer Predikant te Batavia, nu te Beu/ichem.  400 k. w. goldammer „ zyn hart, en vervullen het met eene boosaartïge on- „ vergenoegdheid." Zou dit niet de gefchiedenis van meehig gelukkig mensch zyn, vraagt de Heer goldammer, indien naamlyk de toekomende Gelukltaat hem klaar en duidelyk bekend ware ? — Van den anderen kant zou , door een duidelyker bepaaling van den volgenden Staat, de last deezes leevens merkelyk verzwaard worden. Het aandenken aan eene gelukkige ftandsverandering verligt, in der daad, de aardfche onaangenaamheden. Doch deeze verwisfeling moet zich niet in haare geheele voorrrtffelykheid vertoonen. Want, zo ras de Ziel het naderend geluk zich in deszelfs geheele grootte kan voorftellen , gevoelt zy haare tegenwoordige elende des te Iterker , naar gelange haare verwagtingen grooter zyn. Ware de kennis, aangaande de toekomende gelukzaligheid , duidelyker en vollediger, de Verbeeldingskragt en de Dweepzucht zouden een ruim veld voor zich zien open leggen, waar in zy een onuitputbaar voedzel zouden kunnen vinden. Eindelyk zou , door eene nadere bepaaling der toekomende geneugten, de begeerte na dezelve minder gevoed worden. „Een geluk welk ik geheel overzien kan, een vermaak, welk niets onver„ wagts voor my heeft, maakt my minder gaande dan „ eene verwagting, van welke ik wel de grootfte hoop ,, heb , van welke ik my het volmaaktst genoegen be„ loove; maar welke my,ten aanziene der hoedanigheden ,, haarer voordeden en vermaaken, in onzekerheid laat." Zou ook (vraagt de Eerw. goldammer, ten befJuite) onze arme , bekrompene, taal wel toereikende zyn, om zulke verhevene, hemeifche, voorwerpen te tekenen,en daar te ftellen. „ Hoe onmagtig en ongefcbikt is onze taal „ op deeze waereld , als hy een inwendig gevoel , de „ gewaarwording van hoogere vermaaken , wil uitdruk,, ke i ? Wie kan met woorden de zaligheidvolle gewaar„ wordingen, welke de vuurige bidder, in de plegtige ,, oogenblikken zyner hem tot den Oneindigen verhef„ fende aandacht, heeft, uitdrukken? Of wie vermag, het „ ftille, de geheele Ziel doordringend, vermaak in het gevoel der deugdzaame Vriendfchap, der tedere Lievde, ,, in derzelver geheele grootte , met woorden te teke„ nen? — En, nogthans, zou deeze gebrekkige waereldtaal in ftaat zyn, om zulke geheel vreemde gevoelens „ en gewaarwordingen, zulke hemeifche voorwerpen, vat„ baar èn duidelyk voor te ftellen, —— om ons op eene „ waar»  óver de crimineels ordonnantiën. 5, gens, tot op den tyd dat philips van de Heerfchappy „ over deeze Landen vervallen verklaard is , kon hec 3, onder de ftaatkundige ftreeken geteld worden, dat 'er st niets goeds moest komen van den kant der Spaanfche Regeering, maar alles, wat van dien kant kwam, met ,, haatlyke verwen afgemaald, ten einde weeke en twyfel3» agtige gemoederen niet te doen agterüit deinzen j als 'c s, op de voltooijing van het groote werk» de afzweering, „ zou aankomen. Maar zedert de afzweering is 'er geen si reden , om dat blind vooroordeel langer te Voeden, en naa verloop van twee eeüwen is het meer dan tyd om hetzelve geheel af te leggen. Ik ten miuften zal het my geheel niet bekreunen , zo men my tegenwoordig jtj voor Spaanschgezind wil uitkryten, om dat ik de Cri* „ mineete Ordonnantiën van philips aanpryze, en aller betragting waardig keure. Ook blyft 'er overvloedige s, ftoffe overig, om de afzweering zelve te billyken, al „ is het dat wy in onzen toenmaaligen vyand nu ter tyd „ iets goeds erkennen; want alle bezwaaren, die, in hét „ Placaat van afzweering, op rekening van philips ge3, zet zyn, behouden haare volle kragt." Geene blinde vooringenomenheid behéerscht ondertusfchen den Schryver. Hy heeft tegen de Crimineele Ordonnantiën van philips , en inzonderheid tegen die vart den ftyl, in te brengen, dat zy veel te kunst-kundig is opgefteld , en zulk eene maate van Regtskunde, om ze naauwkeurig te kunnen nakomen, onderftelt, die de meeste Crimineele Regters en Officieren niet bezitten, _ en die ook van hun, welker beroep en andere omftandighederi verhinderen, om hun tyd aan de Regtsgeleerdheid te befteeden , niet gevergd kan worden. En als men in aanmerking neemt, dat de taal en ftyl, tegenwoordig» ouderwets is; dat zy niet alleen met Kunstwoorden, maar met bastaard Latynfehe of Franfche woirden, die men hadt kunnen vermyden, is opgevuld, zo is het geen wonder, dat niet flegts Huisluiden ten Platten Lande, als Crirriinsele Regters zittende, maar zelfs Schepenen en Officieren van Steden, met het ftuk niet Wenen om te gaan* noch hoe zy 't werk, dat hun een gevangen of in perfoon gedagvaarde verfchaft ^ moeten aanvatten en bellieren» In welk geval zy miet altoos by zich hebben dc Praétifyns en Confulenten , om hun te onderrigten hoe en wat zy moeten doen, volgens eén Ordonnantie, die voor hun onverftaanbaar is. Hy beklaagt hun ». indien zy * V ft al*  3°° b. voorda als dan, in geen beter handen vallen, dan in die van Mr." snvioN van leeuwen , die de Ordonnantiën van philips met zyne Noten verrykt heeft ; en dat , diens voetfpoor gevolgd wordende, de adminiftratie der Crimineele Juftitie, by verre het grootfte getal der Regtbanken, in een bejammerenswaardigen toeftand is. Voorts met de ftukken aantoonende, hoe zeer het te wenfchen ware, dat van leeuwen, dien hy den lof van arbeidzaamheid, als mede van kennis in de Historiën en Oudheden van Holland, geenzins wil betwisten , aan de Regtsgeleerdheid , en met naame aan de Ordonnantiën van philips , nimmer de hand geflaagen hadt. Met hoe veel regts vaart de Oud-Hoogleeraar uit tegen dit eenig Handboek van zo veelen! de tastbaarfte blyken aanvoerende, dat hy aan de Ordonnantie op den ftyl van Procedeeren eene geheel andere gedaante en uitlegging geeft , dan de Wetgeever en de Opftellers gemeend hebben. Hy fchryft dit toe aan mangel van de vereischte Regtskunde, en gemis van fmaak aan de Verbeterkunde (Ars Critica') 't geen hem gelegenheid verfchaft om de verhevener Letterkunde, en de beoefening van het Romeinfche Regt, den zodanigen aan te pryzen , die het Vaderlandfche Regt van weezenlyken dienst willen zyn, en aan 't zelve eer en luister byzetten. Gegrond is des Heeren voorda's vooruitzigt; „zonder twyfel zullen myne uitleggingen en gevoelens, nopens de behandeling van Crimineele Perfoonen en Zaaken , „ veelen nieuw en vreemd voorkomen." „ Dan ," voegt hy 'er met evenveel gronds nevens , ,, ik houde my ver„ zekerd , dat, by aldien men ze gelieft te vergelyken „ met de Ordonnantie op den Ityl zelve, en met de ver,, dere Placaaten en gemeene Regtsgronden , waar van „ ik my zal moeten bedienen, dezelve bevonden zullen worden in de Wetten, ja in de gezonde Reden, gegrond, en dus zo oud als die Wetten zelve, te zyn. ,, Naardemaal ik nogthans voorzie, dat ik, om myne ge« „ voelens , daar het behoort, ingang te doen vinden, „ veel meer zal moeten worftelen met ingewortelde voor„ oordeelen, nopens onredelyke gewoonten, en met hers„ fenfehimmige denkbeelden van grootheid en onafhange„ lykheid van Regtsgebied, dan met Regtskundige tegen„ werpingen, zo is Myn  over. de crimineele ordonnantiën. 30I Myn vriendelyk verzoek, aan al wat Rechter heet, En die mag zyn met Ampt-mans waardigheid bekleed, Dat zy in 't onderzoek 't hart geeven aan de Reeden, Van heersch- van winzugt los; van aangewende Zeeden: Want alle dit gedrocht, door muitende gewoel, Het reed'lyk oordeel ftoot uit zynen Rechterftoel. Vindt dit zyn verzoek, uit het begin des vierden Boeks van huig de groot's Bewys voor den waaren Godsdienst ontleend, en met eene kleine verandering op zyne ftoffe gepast, by zommigen , al te zeer aan ingekankerde gebruiken en zeden verflaafd , geen ingang ; deezen wyst hy na het vermaan van justinianus : Dat men over het leste, en wat het echte zy, niet moet oor deelen, noch 't zelve afineeten naar het getal der Schryveren, zulk een gevoelen toegedaan : want dat het zomtyds gebeurt , dat een enkel Regtsgeleerde, fchoon op verre na niet van den eerften rang, nogthans, ten aanzien van eene byzondere jloffe , het wint van anderen, die over 't algemeen hem verre overtreffen. „ Dit zeggen," vervolgt hy, „ vertrouw ik, zal „ my insgelyks dekken tegen het vermoeden van ver„ waandheid , als of ik , de tegenwoordige manier van „ extraordinaar Procedeeren in Crimineele Zaaken beftrydende, en eene betere uit de Wetten zelve opdelvende , my begeere te verhelfen, niet alleen boven al wat den naam van Regtsgeleerde in Holland voert, „ maar zelfs boven alle Regters en Vierfchaaren, daar ,, onder zelfs de aanzienlykfte, de Hoven van Juftitie. Ik worde dagelyks gewaar, hoe veel my, naa een veertig jaarigen arbeid, te rekenen van den tyd af, dat „ my het Meesterfchap in de Regten is opgedraagen, in de befchouwende en in de werkdaadige Regtskunde, nog „ ontbreekt; en bezeffe ten vollen, hoe ligt ik my, in het verhandelen deezer ftoffe, iets kan laaten ontvallen, 't ,, welk lieden , die dagelyks de Crimineele Practyk oefenen', beftuuren of bywoonen, met reden zullen afkeuren, of, dat ik zelve, onaangezien het verlaaten van „ alle verkeerde begrippen , en ondeugende gewoonten , „ onuitvoerlyk agtte. Ten blyke, derhalven, dat ik „ gaarne onderregt wil worden, en dat het my geenzins „ te doen is, om in alles gelyk te hebben, maar om , als „ Regtsgeleerde , aan de Regtspleegin waarde, nu eens by wyze van Verhaal voorgefteld, dan eens in den vorm van Zamenfpraak gegooten, en ook in het gewaad van een Fabel omkleed, of als Fragmenten geplaatst, maaken dit Boekdeeltje uic, gefchikt voor Leezers, die op den Tytel worden aangeduid; en zullen van hun meerendeels met genoegen geleezen worden. Nu en dan vlegc de Schryver Franfche Aanhaalingen en Gezegden in zyn Gefchrifc, zonder eene vercaaling daar van te geeven; 't welk den enkel Nederduitfehen Leezer niet kan bevallen. Dac men de oorfprong. lyke woorden, wanneer'er eene byzondere zeggingskragt infteeke, die misfchien door de vertaaling te veel zou verliezen, bybrcnge,is noodig; doch dit is,by lange naa,op alle plaatzen het geval niet; eu het op 't onverduitschte Fransch ftaande hangt, voor den ia die taal onkundigen, veelal ia de lugc-; eu hy moet zich zich  32R staatkundige verimalen. zich vergenoegen met een pyuigend gisfen , wat wel dat Fransch wilde zeggen. Genoeg zal het zyn, een der kortfte Stukjes over te neemen, ten opfchrift voerende: de spinnestaat. ,, De Spinnen, in eene Zaal by malkander woonende, verkoozen een fraai gekleurde Kapél tot haaren Koning. Wy zyn, dagten zy, een zwak klein Volkje in het Ryk der Dieren; de Kapél, wegens haar bevallig bont zomerkleed bewonderd en bemind, kan onze eer bevorderen , en den haat der edeler Dieren tegen onzen ftaat doen afneemen. Wysheid, verftand, bekwaamheid, hebben wy niet noodig; wy willen flegts een Koning voor ftaatfle, en dit kan die fraaije bonte Vogel best weezen: wy leiden en (tieren hem naar ons welgevallen , en zyn aangebooren zwakheid zal ons alles gemaklyk maaken. Zy fponnen, ter zyde, daar het zonnelicht in de Zaal viel, een fyn, fraai net, rondom haar Opperhoofd; bragten hem kostlyken honig der bloemen; liefkoosden hem naar de wyze der Spinnen, en deeden hem allen vermaak aan in zyn zyden kerker. Doch de voornaamfte gaven, met haar fcherp fpinnenöog, agt op elke beweeging der vleugelen, op elke verandering der kleur aan haaren bonten Koning; inzonderheid op zyne luimtn en grillen; en naar dezelve fehikten zy haare gebaarden, kunften en handelwyze. In den fpinnenflaat werd daar door geen groot geluk bewerkt; maar zy, die naast by het net rondsom den Koning waren , hielden zig voor gelukkige fchepzels: want zy beheerschten hem en den Staat volgens haaren zin, deelden den buit der muggen uit naar haar goeddunken , en verheften haare Vrienden toe den eerften rang. Men vraagde niet meer , wie het fynfte, fietlykfte, fterkfte net konde maaken; kunst, waakzaamheid en werkzaamheid, waren, in den fpinnnenltaat, geen verdienften meer. „ In de Historie ontmoet men allerwegen Vorften , welke niets meer waren, dan de Koning in deeze Fabel. Lievelingen , pluimftrykers, hadden , door hunne praktyken , rondom hen zulk een net gefpannen, dat hen pas een vonk hunner waare aangeërfde vryheid overig bleef. Zy dagten, fpraken, wilden, handelden, alleen door het verftand, de gevoelens, taal en hartstogten, der weinigen , welke als hoeders en waakers waren van den grooten Gevangenen."  33° VERHANDELINGEN gefplitsr, waar van de eerfte eenige voorbereidende Aan» merkingen, tot het onderwerp betrekkelyk, bevat; terwyl in de tweede'.de groote hoofdzaak nader overwogen wordt. De voorbereidende Aanmerkingen zyn zeven in getal, i°. ftelt de Schryver, dat men, ter volledige beantwoordinge van de Vraag, op de volksbegrippen van Joden en Beidenen beiden behoort acht te geven , 2°. onderzoekt hy , wat men hier door volksbegrippen te verltaan hebbe, en befluit uit het beloop oer Vraag, dat hier inzonderheid zulke begrippen van een geheel volk , of ten minde van deze of gene fecle , bedoeld worden , welke betrekking hebben op den Godsdienst, en welke tevens, met den waaren aart der voorwerpen, bezwaarlyk overeen te brengen zyn, 3°. merkt hy aan, dat iemand, die zich fchikt naar volksbegrippen, dezelven niet goedkeurt, en daaraan zelf s;een geloof geeft , maar integendeel dezelven voor eene "zwakheid houdt; aan welke hy echter, om zekere reden , niet raadzaam oordeelt , tegenftand te bieden. 4°. De onderfcheiden wyzen, waar op men zich naar volksbegrippen fchikt , brengt hy tot twee : of van ter zyde , wanneer men eene volksdwaaling met ftilzwygen voorby gaat , juist dan , als men gelegenheid heeft, om dezelve aan te tasten : of regelregt , wanneer men eene volksdwaaling daadlyk overneemt, het zy , door van de dwaalende begrippen zeiven werkelyk gebruik te maaken , en volgens dezelven zyne redeneering in te rigten; het zy , door zich van zodanige fpreekwyzen te bedienen, welken op eene volksdwaaling rusten. 50. Om de volksdwalingen van Joden en Heidenen, met betrekking tot den Godsdienst, ten tyde van Christus, te leeren kennen, verzendt hy na de Voorrede van jo. de klerk, voor zyne Kerklyke Gefchiedenis der twee eerjle eeuwen. 6°. Op de Vraag, waar uit men weete of eenige leer, ten tyde van Christussen heerfchend volksbegrip geweest zy,antwoordt hy: „ Wat de Joden belangt , konnen wy hier, behalve Moxes en de Profeten," [hoe dezen hier te ftade zouden komen , kunnen wy niet bevroeden, daar toch alleen de begrippen dier Joden, die ten tyde van Christus en de Apostelen leefden, hier bedoeld worden,] ,, nog andere Gedenkitukken noemen. Om van fommige Kerkvaders niet te gewa" gen, die hier mede zouden kunnen in aanmerking komen, meld ik alleen den Talmud, verfcheiden fchriften " der Rabbynen, de Pfeudepigrapha , de Apocryphe boe, kea van het N. T., de Targumim, vooral die van On- „ kt-  van teylek's g0dg. genootschap. 331 „ kelos en Jonathan , cle Werken van philo en die van ,, josephus. Ten aanzien der Heidenen, moet men mee 3, de fchriften dezer menfehen, voornaamlyk der zulken, ,, die het naast aan den leeftyd van Jezus^en de Aposte„ len grensden , en met de boeken van fommige Kerk,, vaderen, raadplegen." — Hy voegt 'er echter 70. by, dat het gebruik der genoemde fchriften veel behoedzaamheid vereischt, het welk hy, ten opzichte van Joden en Heidenen, in eenige byzondérheden aanwyst. En, nu tot de groote hoofdzaak overgaande, 'poogt hy eerst uit het oogmerk van de komfte onzes Heeren , en van den arbeid zyner Leerlingen , reeds van voren de waarfchynlykheid te bewyzen, dat Christus, de Euangelisten en Apostelen, zich, in veele opzigten, naar fommige verkeerde begrippen, zullen gefchikt hebben: en dan ten tweeden, van achteren , uit de fchriften van het N. T. te betoogen , dat zy dit werkelyk gedaan hebben. Hier komen ons de volgende byzonderheden voor: 1. Christus, de Euangelisten en Apostelen, moesten zich, in alle opzichten , naar de vatbaarheid, en de omftandigheden des volks fchikken , en dit deden zy „ ook werkelyk , by alle gelegenheden." Dit wordt uit de handelwyze van iederen verftandigen Leeraar , die verftaan wil worden, en met zyn onderwys iets goeds ftichten , opgemaakt, en uit het gedrag van Jefus en zyne Apostelen bewezen. y a. „ Christus, de Euangelisten en Apostelen, moesten zich, van de algemeene volkstaal, gelykeuisfen, toe,,kfpelingen, fpreekwoorden, en uitdrukkingen, in onderfcheidinge van de fpraak- en redeheer-konst der fcho„ len, bedienen, en bedienden zich daar van werkelyk." Deze ftelling, die weinig meer dan een gevolgtrekking uit de vorige is, wordt op dezelfde wyze betoogd. 3. ,, Christus , de Euangelisten en Apostelen, fchikten „ zich, ten aanzien van natuurlyke zaken,'naar de volkstaal, en de heerfchende, fchoon valfche, begrippen." Na hier wederom eerst van voren betoogd te hebben, dat men dit met grond van hun verwachten kon , bewyst hy van achteren , dat zy dit waarlyk hebben gedaan , ten welken .einde by zich op Matth. V: 45; Joh. XII: 24 ; 1 Cor. XV: 36; Gal. III: 1; Hand. XVI: 16 , en andere plaatzen beroept ; terwyl hy tevens uit het O. T. bewyst, dat deze fchikkingen niets buitengewoons waren , dewyl de oude Propheten 'er zich veeltyds yan bedienden. Y 2 4- >j Chris-  jg2 verhandelingen 4. „ Christus, de Euangelisten en Apostelen, hebben zich ook fomtyds, betrekkeiyk eenige zaken van den Godsdienst, naar de heerfchende dwaalbegrippen hun„ nes tyds gefchikt." Om dit te bewyzen, worden vooreerst de verklaaringen van jesus en paulus , Matth. Xlil: , 28-30; 1 Cor. IX: 20—22, aangevoerd , en dan ten tweeden eenige voorbeelden , waar uit de Schryver befluit dat Christus en zyne Leerlingen zich zomtyds, en van ter zyde, en regtjtreeks, naar volksdwaahngen 111 zaaken van den Godsdienst gefchikt hebben, 'lot het eerfte zoort brengt hy liet ftilzwygen van den Heiland op de "dwaaling der Samaritaanfche Vrouwe, raakende de plaats van den openbaaren eerdienst; het aanhaalen van een onvoldingend bewys voor de opltanding, uit de boeken van moses, tegen de Sadduceeuvven, in plaats van een bewys, dat meer J'cheen af te doen, uit de andere boeken te ontkenen, om dat de Saddüceeuwen geene andere boeken üan die van moses , voor Godlyk Jiielden; het niet verbeteren der verkeerde denkbeelden van salume , betreffende den aart van jesus Koningryk; enz. om het tweede te betoosen , namelyk , dat jesus en zyne Leerlingen zich rechtjtreeks naar zommige Godsdienftige dwaahngen gefchikt hebben, behandelt hy de volgende byzonderheden , i°. zegt hy , zy bedienden zich van valjche benaamineen. Wanneer jesus de uitdrukking één van deze minlle geboden bezigt, Matth. V: 10, fchikt hy zich naar de verkeerde onderfcheiding , die de Joden tusichen de groote en kleene geboden der wet maakten: hy fchikt zich iiaar Joodfche begrippen, wanneer hy, Matth. XV: 26, de Heidenen honden noemt: hy gebruikt valfche benaaminsren wanneer hy van den Mammon, dat is, den God der rykdommen, fpreekt, Matth. VI: 24; wanneer hy de Pharifeeuwen eu Schriftgeleerden , met den naam van regtvaardigen, wyzen en verjtandigen, beftempelt, Matth. IX: 13, XI: 25; en wanneer hy de Strafplaats der zondaaren.' in de andere waereld, Gehenna noemt, Matth. V: 22. Verder worden hier toe gebragt de geest van Pytho Hand. XIV: 16; maanzieke menfehen, Matth. IV: 24 ' XVII: 15; de valfche onderfcheidingen , b. v. van stelt en ziel, 1 Thesf. V: 23 ; de onderfcheiden rangen der Engelen, Col. 1: 16, en elflers. 2». Zy gebruikten geheele fpreekwyzen, welken enkel op valfche volksvooroordeelen fchynen gegrond te zyn. Hier toe worden gebragt 4e zeer betwiste fpreekjiianier Su/^evav e%en , of  van TT.'ïLER's GODG. GENOOTSCHAP. S37 »aar ons uittrekzel wordt reeds zo lang, dat wy 'er niets kunnen byvoegen van dat geen , wat hy ter ontwikkeling' en bevestiging' dezer kenmerken bybrengt: ,, i. De heilige Mannen fchikten zich naar de begrippen van hunnen tyd , zoo dikwyls zy zulke dingen zeiden, welken met de algemeenlyk aangenomen en herkende waarheden van het gezonde verftand ftry den. a. Een ander kenmerk van fchikking is, wanneer wy, op de ééne plaats, zoodanig iets vinden, welk, op eene andere, wordt tegengefproken,en met herkende beginfelen minder overeenkomt, dan het geen elders geleerd wordt. 3. Somtyds gebeurt" het, dat de Spreker zelf wenken geèft, waaruit een nadenkend Lezer ligtlyk kan opmaken, dat hy zich naar het volksbegrip voegt. 4. Wanneer eene zaak, onder verfchillende beelden,welken allen op zekere gebruiken van een volk opzigt hebben, of onder verfcheiden verbloemde byzondere uitdrukkingen, wordt voorgefteld; dan kan men zeker zyn, dat de Schryver, in het voorftellen van de zaak, welke hy bedoelde, zich naar den aart en het begrip van een byzonder volk gefchikt heeft. ■> 5. Wanneer 'er zoodanige bewyzen voorkomen, weiken, volgends de wetten eener goede redeneerkunde, geene kracht altoos hebben , om de zaak te ftaven , kan men, in het lezen van het N. T. veiliglyk befluiten, dat zich de heilige Mannen, in zulke gevallen, naar den bekenden verkeerden fmaak der Joodfche natie gefchikt hebben. 6. Wanneer wy de heilige Mannen eene fpreekwys hooren gebruiken, welke tegen hunne aangenomen zedelyke beginzels , of duidelyk verklaarde bevattingen Van zaken, ftrydt; dan is dit voor ons een genoegzaam bewys , dat zy zich naar de denk- en, fpreekwys hunner Landgenooten voegen. 7. Laat my hier nog byvoegen (zegt de Schryver), dat , gelyk de Ouden reeds hebben aangemerkt, ons menfehen een zeker gevoel van waarheid, en tevens van verdigting', natuurlyk eigen is; welk gevoel by den éénen ■fyner, by den anderen grover, nogthans niet geheel kan worden uitgeroeid. 5. Eindelyk, het is een bewys, dat de heilige Mannen zich fchikten naar het begrip hunner tydgenootcn, wanneer zy zoodanig iets te voren zeggen, welk door de Y 5 on-  de verei&chten van waare godsvrucht. 34Ï „ lyk zy te onderfcheiden, wat wy te doen of te laaten hebben; doch dat dit alles met het behoorelyk gebruik „ van onze vermogens, en de handleidingen, dewelken ons voorkoomen, om te onderfcheiden wat des Heeren Wil zy, moet gepaard gaan." Hieruit volgt, dat men de hulpmiddelen, die men heeft en kan bekoomen, nevens zyne eigen bekwaamheden, moet gebruiken,om te ontdekken , wat god van ons eifche, en zich daar mede overeenkomllig te gedraagen. Nu vak dan de vraage, weite deeze hulpmiddelen zyn , en hoe zy ten nutte moeten gebruikt worden ? Op dat niemand op het vermoeden valle, dat de kennis van onze pligten gemaklyk, en, diensvolgens , het aaiiwyzen van hulpmiddelen daartoe een noodloos werk zy, wordt vooraf aangemerkt , dat hoewel dit in zommige, zeifin veele, gevallen, waarneid is , 'er nogthans gelegenheden voorkoomen , waarin het niet aanftonds zo duidelyk is , wat in het geval, waarin wy thans zyn, van ons geëischt worde, ln zulke en foortgelyke gevallen- fielt de Eerw. van der aa tot eenen eeriten en voornaamften regel: Volgt de Jlem of het voorfchrift van uw Geweeten; zynde het oordeel, wat men in een of ander geval te doen hebbe, om den Heere te be-' haagen. Deeze was ook de regel van Apostel Paulus, in de vermaarde plaats, Rom. XIV: 23. Al wat uit den geloóve niet is, dat is zonde; waar van de meening is, dat een mensch, die 'er aan twyfelt , of het geoorlofd zy, eenige daad te doen, inderdaad kwaad doet, als hy die daad verrigt; voor zo veel het blykt, dat hy niet vast is in zyne meening, die hy nogthans voljt; en dat alles, 't geen men doet, kwaad is, wanneer men niet van gevoelen is, dat men het mag doen; of dat, wanneer men het licht van zyn geweeten niet volgt, men altaos kwaad doet. Want al is het, dat de daad, die men verrigt, goed is , het hart is tog ondeugend, bekwaam om te doen, 't geen het voor zondig keurt. ,, Niet alleen moe„ ten wy niets doen, 't geen ftrydt tegen ons geweeten, „ maar wy moeten zelfs niets doen, zonder dat ons ge„ weeten ons verklaart,dat men het behoort te doen, of, ,, ten minften,dat het ons geoorlofd is." Noodig is het, derhalven , dat men zyn geweeten behoorlyk tragte voor te lichten, door aandagtig te letten op de omftandigheden, in welke de Voorzienigheid ons geplaatst heeft: naardien uit de verfcheidenheid deezer omftandigheden onderfcheidene pligten voortvloeien, en, uit kragt van de«  342 C. C. H. V. D. AA, DE VEREISCH. VAN WAARE GODSVR* dezelve, 't geen voor den eenen geoorlofd of pligtmaatig is, voor eenen anderen ongeoorlofd zyn kan. Voorts, gelyk eene daad, die men vooraf als becaamelyk en pligtmaatig hadt befchouwd, eer men ze verrigtte , naa dat dezelve gefchied is, zich in een geheel ander licht kan vertoonen; zo behoort de betaamelykheid van ons gedrag ook van agteren beoordeeld te worden, om alzo, overeenkomftig het oordeel, 't geen wy alsdan vellen, ons volgende gedrag te kunnen inrigten. Wyders , op dat het gedrag zo veel te onberispelyker zyn moge , moet ook de Burgerlyke Wet gekend worden, ten aanzien der pligtmaatigheid der gehoorzaamheid ; van welke wy in het voorbeeld en gebod van onzen Zaligmaaker genoegzaam fteunzel vinden. Daarenboven, gelyk zo min de Godlyke als de Burgerlyke Wet geene bepaalde aanwyzingen doet , op alle omftandigheden des leevens toepasfelyk, is het noodig, zich juiste denkbeelden te vormen, wat, in byzondere gevallen, de reden en billykheid van i ons eifche , en wat met de zeden en gewoonten des Lands meest overeenftemme. Zo gebiedt, b. v. Paulus, dat wy doen zullen al wat waaragtig , lieflyk en welluidend, is; eerlyk te wandelen by de geenen, die buiten zyn; bevelen, onmogelyk in de uitvoering, 't en zy wy de regels der natuurlyke billykheid verftaan, en met de gewoonten des Lands bekend zyn. Eindelyk hebbe men den raad van anderen in te neemen, en, in zo verre men dien kan goedkeuren , zich van denzelven te bedienen. — Het gebruik van deeze onderfcheidene hulpmiddelen zal ten gevolge hebben, eene onderfcheidene kennis, hoe iemand , in de meest voorkomende gevallen des leevens, zich hebbe te gedraagen , overeenkom (tig het welbehaagen des Heeren ; terwyl de misflagen , tot welke hy, door onfchuldige dwaaling, mogt vervallen, daar zy zyn hart niet bennetten, op zyn toekomend geluk geen nadeeligen invloed zullen hebben. . Dit genoeg oordeelende , als eene proeve van des godvrugtigen Schryvers manier van denken , zullen wy van het Vervolg op dit Werk eerlang verflag doen. 'x Het-  C. A. W. HEIN, INTREE-REDE, ENZ. 343 'j Heeren Geregtigheid , voorgefteld als liet alleen verheven onderwerp der vermelding van eenen Euangely - Dienaar. In eene Verhandelmge over P/alm LXX1: 16 , gehouden by zyne Intreede in de Gemeente van het Hoogeveen , door c. a. w. hein , laatst Predikant op het Hoigeveen. Waarby gevoegd is eene Leerrede van denzelven Schryver, over's Heilands biddenden Eisch, ter volmaking van den Gelukftaat van hun , die hem van den Vader gegeven zyn. Uit Johann. XVII: 24. Te Deventer by G. Brouwer, 1793. In gr. 8yo. 237 bl. De Eerw. hein gewaagt een en andermaal, in dit Werkje, van de byzondere lotgevallen, hem wedervaaren, en van een Verhaal daar van, door hem in openbaaren druk afgegeeven. Gelyk ons de eerfte onbekend zyn , zo is ook het gedrukt Bcrigt daar van, zo veel wy weeten, met den ftroom van (leeds toevloeiende Schriften, nooit tot ons gekomen. Indien 's Mans ontmoetingen zo zonderling zyn, en afwykende van den gewoonen weg, als de Intree-rede, hier aangekondigd , met opzigt tot derzelver uitgebreidheid , zullen ze voorwaar een vreemd voorkomen hebben. Onder het doorloopen van dezelve moesten wy ons dikmaals herinneren , dat wy niet een Boek of Verhandeling, maar eene Leerrede, onder 't oog hadden. Hoe vervaarlyk fterke fpraak(bieren en longen moet niet Dominé hein hebben . en met welk eene gantsch ongemeene maate van geduld moet de Hoogeveenfche Gemeente begaafd zyn, dagten wy by ons zeiven, toen wy eerst op de acht-en-negentigjte bladzyde (en de Letterdruk is niet van de grootfte foort) den Leeraar tot de Toepasfing zagen overgaan, en deeze niet vroeger, dan op de lionderd - vier - en - zeventigjte bladzyde, ten einde Joopen ! Meermaalen , by het aankondigen van foortgelyke Gelegenheids-Redevoeringen , hebben wy de algemeene aanmerking gemaakt, dat dezelve in de Klasfe van die Schriften geene onwaardige plaats bekleeden, en met ftigting kunnen geleezen worden. Wygelooven, deeze aanmerking op dit Gefchrift niet te mogen toepasfen. Althans is het te duchten, dat, door de langdraadigheid en herhaalingen, het ftigtelyke, dat 'er in gevonden mogt worden , zal verboren gaan , terwyl veele Leezers, van verdrietende verveeling bevangen, de Leerrede zullen ter zyde leggen; verlangt, intusfchen, iemand ecu  344 c. a. w. hein, 1ntree-rede , enz. een voorbeeld van uitvoerig textverklaaren , hy zal , ïn beide Leerredenen , zynen lust voldaan vinden. Geen er' . I woord komt 'er in de beide texten voor, welk de Eerw". hein niet in alle mogelyke betekenisien befchouwt. Trouwens, 'er ware ook anders geene mogelykheid, tweehonderd - zeven - en - dertig bladzyden te vullen , meï eene zogenaamde Uitlegging en Toepasfiug van texten , die , op zich zelve befchouwd , niet veel duisters behelzen. Franc, tavares , Med. Do£t. in Conimbr. Univerjit. Mater. Med. 6? Pharmac. P. P. O. Medicamentorum Sylloge, proprise Pharmacologia; exempla fiftens in ufum Academicarum prasleclionum. Hanc editionem curavit jac. d'ancona , Med. Do£t., qui Prsefationem addidit. Juxta Exemp'ar Conimbricenfe, ex Typographia Academico-Regia, A. C.'cioiocclxxxvhi. Amltelodami, apud J. de Coster, MDCCXCI. 223 pp. in 8vo. f. m. Deeze Verzameling van Geneesmiddelen, en de manier om dezelve te bereiden , is door den ■ Hoogleeraar tavares uit een aantal der beste, ui het Werk opgenoemde, Genees- en Scheikundige Werken en Apotheken byeengebragt en in het licht gegeeven , met oogmerk om dezelve by zyne Academifche Voorleezingen breeder te verklaaren cn uit te leggen. Het is dus wel geen, met openlyk gezag uitgegeeven, voorfchrift voor de Apothecars , maar alleen een handboek voor zyne Leerlingen : dan , de Hoogleer-aar heeft dezelve echter in die orde gefchikt, en zo verre uitgebreid, dat dezelve daar voor zeer wel zoude kunnen dienen; en dit was ook noodzaaklyk, indien hy anders, zo als blykt, ten doelwit hadde, om zyne Leerlingen eene vereischte kennis der Geneesmiddelen niet alleen, want deeze kan men uit de gewoone Voorleezingen over de Materies Medica bekomen , maar hoofdzaakejyk der Pharmacie, of Kruidmengkunde, met de daar aan verbondene Scheikunde, te doen verkrygen. Het eerfte gedeelte bevat, in eene Alphabetifche orde, met Latynfehe naamen, de enkelvouwige Geneesmiddelen, waarby de Portugeefche, Engelfche en Franfche, ook opgegeeven worden, by welken de geleerde Uitgeever van deezen Druk ook nog de Hvllandfche gevoegd heeft, eu tellens n- el  VAN OVERVSSEL. 349 door hem, dien Stads tegenwoördigen toeftand bekend is, en die de dan eens zagter, dan eens plotslings, werkende hand des tyds , in het maaken van zedelyke en natuurlyke veranderingen, beminnen op te merken, met genoegen kan worden geleezen. „ Alle deeze (tukken (*) liggen_thans byna vergeeten, verdrongen zynde door het uitvoerige Kerkelyk en Weréltlyk Deventer van gerhard nuMBARieen Werk,het welk, Historie en Befchryving ondereen vermengende, onzen arbeid tot bloot uittrekken zoude bepaalen kunnen , zo niet de te vroege dood des Schryvers, die in den Jaare 1744 voorviel, het zelve onvoltooid hadt gelaaten. Het eerfte Deel verfcheen in het Jaar 1732, en het tweede, iu 't Jaar 1788 uitgegeeven , hoewel Stads gefchiedenisfen niet verder dan tot het Jaar 1463 brengende, heeft alle hoop op een verder vervolg afgefneeden (f). De aanleg van dit Boek, volgens welke ieder ftigting op het tydperk van haaren oorfprong, met alle de daar in naderhand gemaakte veranderingen, befchreeven wordt, heeft ten gevolge, dat ook veele byzonderheden van laater dagen daarin zyn aan te treffen. Over 't geen daar gevonden wordt, zullen wy ligter heenen glyden, den Ingezetenen der Stad, die veelligt meer begeeren zouden, herinnerende , dat dit gedeelte van onzen arbeid niet voornaamlyk voor hun gefchikt is , en dat zy hunnen weetlust elders kunnen voldoen :by dingen die uit min algemeen bekende bronnen moesten gefchept worden, zullen wy ons misfchien veroorloven, hier en gindsch een weinig langer ftü te ftaan." Dit doet de Schryver werklyk, gelyk wy door eene menigte voorbeelden zouden kunnen ftaaven. Zonderling genoeg dagt ons,'t geen hy wegens de Mennoniten,oïDoopsgezinden, vermeldt, om het over te neemen. „ De Vergaderingen deezer niet talryke Gezindheid werden te De- vin* (*) Wy maaken opzettelyk geen gewag vau de Befchryving, die arnoltj moonen , in de Inleiding tot zyne Chronyke, gegeeven heeft, dewyl zy en te kort is, en te na aan den tyd van het Kerkelyk en Wereltlyk Deventer komt, om opmerking te verdienen. (f) Die eenig meerder berigt, nopens den Schryver en deszelfs overigen letterarbeid, begeert, kan het in des Uitgeevers Voorberigt, aan 't hoofd vau dit Tweede Deel geplaatst, aantreffen. Z3  356 F. NICOLAI diergelyke gebreken niet onderdrukken: want een mislukt gevolg kan menigmaal leerzaam zyn voor het toekomende. Zy kan eene waarfchuwing zyn, om niet te vroeg met zichzelven te vrede te zyn , niet op eene ledige theorie eu woorden te vertrouwen, waar door lieden van een middelmaatig doorzicht zich het aanzien geeven van eene diepe kennis in de kundigheden van den Koophandel, en allerminst de blinkende beloften van projeótmaakers te vertrouwen. 'Er zyn zekere tydftippen van beproeving en ondervinding , welke ieder Land byna moet ondergaan. Gelukkig de Staat, die zyne eigene misflagen erkent, en door fchade leert wys worden." Verder merkt de Heer nicolai op, dat deeze onderneemingen niet geheel van vrugtgevolgen verftooken geweest zyn; doch geeft onbewimpeld op, welke hinderpaalen tot nog Handel en Kunften belemmeren , bl. 22. enz. ,, De Militaire Regeering zal," volgens zyne aanmerking , als hy van de Kroaten en Illyriers fpreekt, „ buiten twyfel, ieder een, die ooit de natuur der Menlchen heeft gadegeflagen, aanzien, als de flegtfte gefteldheid van een Land; door dezelve worden de Menfehen noch gevormd , noch verbeterd , noch tot nadenken, noch tot yver voor Kuntten, opgewekt." In 't Jaar 1781, werden de Kooplieden in Weenen in drie klasfen verdeeld; 1) Stapelhandelaars; 2) Grosfiers en 3) Kraamers, alle breeder befchreeven, bl. 42. Omltandig is het verflag des Boekhandels te Weenen. De kosten en de lastigheid der Boekcenfuur, en de Belasting op de Boeken, is den Boekhandel daar ten boogtten nadeelig. Onder de negen Boekdrukkeryen te Weenen , is de Hof-boekdrukkery van den Heer trattker de voornaamfte. ,, In zyn huis heeft hy vier, en in zyn tuin zestien, persten, welken geduurig aan den gang zyn. Het geviel my zeer wel, dat de Korrectors in eene byzondere kamer geduurig bezig waren , om dat geen na te zien, wat van de persfen kwam. Als mede dat door de kunst, waar door het water tot de fonteinen in den hof werd in de hoogte gedreeven , ook het water in de tweede verdieping van het huis gevoerd wierd, om de vormen van de daar ftaande Drukkery te wasfen. Men heeft daarby nog eene Lettergietery van zes fornuifen; eene koperen Plaatdrukkery van zes persfen; eene Boekbindery waarin tien perfoonen arbeiden, en een groot Pakhuis voor Papier, het welk hy zelf op zyne belaug- ry-  REIZE. 357 ryke Papiermolen te Ebergdsfing, eénige uuren van Wee* nen, maaken laat. Nergens in Duitschland vindt men zo veele voornaame Inrichtingen van deezen aart by eikanderen, dan die van den Heer trattner zyn; men moet daar by tevens opmerken, dat hy alles, hoewel met onderfteuning van de overledene Keizerin Koningin , van den grond af aan heeft opgericht. De onderneeming der Lettergietery, alleen,is van zeer veel aanbelang. Hoewel een groot gedeelte van zyne karakters, voornaamlyk der Duit/diers, de fchoone gedaante niet heeft van ureiïkopf en anderen, moet men tevens daar by bedenken, van welk eene ellendige ouderwetfche gedaante de Oostenrykfche Schriften waren vóór den tyd van den Heer trattner. Buiten zyne opgenoemde Etablisfementen, heeft hy nog eene Boekdrukkery in Jnjpruck en Agram,zzxi beide plaatzen ook Koophandel in Boeken, en ook Boekwinkels in Praag en Brunn.. Hy is uit Hongaryen geboortig, en het doet hem waarlyk eer aan, dat hy, uit eenen geheel laagen ftaat, en zonder het geringst vermogen, alleen door zyne arbeidzaamheid, tot die hoogte geklommen is, en alle deeze Inrichtingen heeft aangelegd." Om een verder verflag van de Fabrieken , Handwerken en Ambagten, moeten wy den Leezer tot de Reize zelve verzenden. Alleen tekenen wy nog op,dat onder de hindernisfen aan de Fabrieken, enz. geteld wordt, de drukkende zwaarte der Burgerlyke Belastingen. „ Men rekent, bl. 66, dat een Burger in Weenen, byna een zevende gedeelte zyner inkomften, aan vastbepaalde Belastingen uitkeeren moet, zonder de indirekte uitgaven aan accynfen, tollen, imposten op den drank,op brandfpuiten,fonteinen of bronnen, enz. mede te rekenen. Wanneer hy een huis bezit, moet hy het zevende gedeelte van de huishuur als een impost opbrengen. Daarby komt nog, dat, in de Stad Weenen zelve, de derde verdieping den Keizer tot hofkwartieren toebehoort." By de uitvoerige befchryving van de Keizerlyke Koninglyke Academie der vormende Kunften, komt die van de Schildery- Verzameling van den Vorst van kaunits, en van den Vorst van lichtenstein , van verfcheide Prent- en Muntverzamelingen ; en een lyst van de voornaamfte Kunftenaars in Weenen, die in veele opzigten eer verveelend dan leerzaam is. Meer onthaals zal de Liefhebber van de Muziek , in de XXlVfte Afdeeling, ontmoeten; deeze draagt de merkte-  353 f. nicolai tekens van de hand eens oordeelkundigeh Liefhebbers die by zyn verblyf in Weenen opmerkzaam geweest is omtrent alles wat de Muziek betrof, en voornaamlyk op dat geen , wat het karakteristike van dezelve in Weenen uitmaakt. Byzonder ftaat hy ftil op de Muziek van glück, omtrent wien de Kenners tot nog verdeeld géweest zyn, of hy, ondanks zynen aigemeenen roem, "in zyn oogmerk, om de Muziek der Opera geheel te hervrmen, e.. dezelve tot haar natuurlyk oogmerk, om den zin des Dichters, naamlyk , buiten de begrensde paaien te doen uitbreiden, te rug te brengen, met betrekking tot de uitvoering, en in zo verre dit uit te voeren is, volkomen heeft kunnen flaagen. „ Ik kan," fchryft nicolai, ,, en wil, het geringlte hier omtrent niet befiisfen. Intusfchen ben ik geen vriend van alles blindlings toe te Hemmen,en vertrouw,ten opzichte der kenners van partituren in de Muziek, alleen myne oogen, en met betrekking tot de uitvoering alleen myn gehoor, myne verbeelding en myn gevoel; al het geen ik, door een veeljaarig aanhooreu en vergelyken der beste Muzikaale Werken, verworven heb." Men leeze, ten blyke dat hy deezen regelmaat in 't oog houdt , zyn oordeel over dep gemelden beroemden Componist. De befchouwing der openlyke Schouw/pelen in Weenen zal over 't algemeen behaagen. Is iets buitengemeen doms ook fchoon! dan zal men fchoonheid vinden in een opgegeeven inhoud van een Treurfpel, in den Jaare 1725, door de Jeugd by de Jefuiten uitgevoerd, getyteld: aerahami tegen god, en isaaci tegen zyn vader, gehoorzaam.— Met een Voorfpel-.de Zeenimphen bejtellen wegens cassiopiis hoogmoed andromedam haare Dochter eenenWalvisch voor te werpen , en reiken haar wercurio om aan eene Steenruts te binden. — Met een Tusfchenfpel: merci'itius bindt andromedam aan een Steenrots , welke de Walvisch met opgefperden muil aanfpoort en een Naa- fpel: PEttsi-.us voert de alreeds door hem ontketende, en den Walvisch ontrukte, andromeda als zyne Bruid weg,U. 130. « Nicolai doorloopt het Duitsch Tooneel te Weenen, met de veranderingen en verbeteringen , befchryft de Kreutzerkomedie in de Voortreden. Tot dezelfde Volksfpeien behoort ook het Krippelfpel , 't welk , door Marionetten, de Geboorte christi voordek'. Nog in 1783 ftondt het volpende in de Weener Courant: „de refpec„ tive Liefhebbers van hoogen en laagen ftand wordt hier „ me-  reize." 359 'mede bekend gemaakt, dat, met verlof der hooge Ove„ righeid, geduurende de Advent en Kerstyd,tot aan het „ einde der Vasten, wederom by den gouden Adelaar in „ het Leeuwrikveld zal vertoond worden, de by het K. „ K. Hof fints veele jaaren geproduceerde Krippe ; het „ geheele werk beftaat uit 31 Machines, welke alie op het volkomenst verbeterd en verlicht te voorfchyn ko„ men, en allen genegenAanfchouweren een volkomen ge„ noegen verfchafïen zullen." Voorts ontmoeten wy een verflag van de Vuurwerken, by de Inwooners te Weenen zo zeer bemind, en zeker zeer zonderling in de aangekondigde voorftellingen; werthers vrolyke dagen, werthers gefcheiden verecniging, werthers zamenkomst met lotje in zyne rustplaats, in het Frontvuur,en werthers en lotjes verblyf in de velden van Elyfium, in eene Decoratie, afgebeeld te zien, klinkt vreemd. Geestig is nicolai's befchryving van de toegezegdeWmrfpuwende Berg Vefuvius; en zal men met hem het Dieren» gevegt te Weenen, waar mede dit Boekdeeltje eindigt, verfoeijen. Dagverhaal van eene Reis van de Kaap de Goede Hoop, in de Binnenlanden van Afrika; ondernoomen in de Jaaren 1790 en 1791, door jacob van reenen, en anderen, naar het Wrak van het Engelsch Oost-Indisch Compagniefchip de Grosvenor; om te ontdekken of 'er nog eenige Schipbreukelingen in leven waren. Uitgegeeven deor Kapitein edw. riou. Uit het Engelsch vertaald. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1703. In gr. tivo. 80 bl. /^Vp' den i3den van Zomermaand 1782, zeilde het EnV^J gelsch Oost-Indisch Compagniefchip the Grosvenor, Kapitein coxon, van Trinconomale. In den tyd van een maand ontmoette het flechts één Schip op Zee; en werdt, den iden van Oogstmaand , van een zwaaren ftorm beloopen, welke twee dagen bleef aanhouden, geduurende welke men geene Waarneemingen konde doen; 't geen dan ook tot groote misrekening vau den Kapitein aanleiding kan gegeeven hebben. Op Zondag, den Aden van Oogstmaand, in den agtermiddag om vier uuren, maakte men een bylegger. Twee Matroozen, in de mast geplaatst, riepen dat zy land zagen , en dat men 'er op aan dreef. Bit bericht werdt ia het eerst door den derden Waak be-  36o E. RIOtT befpot; vervolgens aan den Kapitein te kennen gegeeven, doch toen was het reeds zo laat, dat het Schip op de blinde klippen ftootte, van welken het omringd was, zo dat elk Scheepeling onmiddelyk den' dood verwagtte. Alles werdt gedaan om Schip en Volk te redden, doch het eerfte was onmogelyk, nadien hetzelve, even voor de groote mast, in tweeën brak. Gelukkig dat een ftuk van het Wrak, op het welk zy in menigte ftonden, by het omloopen van den wind naar land, in ondiep water begon te vlotten ; terwyl het ander gedeelte de woede van die zwaare Zeeën bleef breeken , die hen anders zekerlyk verzwolgen , of tegens de klippen verbryzeld, zouden hebben. Geduurende de eerfte poogingen, om het Schip te redden , hadden zy reeds 20 Mannen verlooren. De Inboorlingen hadden hen geholpen ; maar toen zy op het vlotgeworden Wrak aan land kwamen, was de dag reeds geheel verloopen , en hunne Helpers waren vertrokken. De gloeiende asfclie van hun vuur was het Scheepsvolk en de Pasfagiers echter van dienfte, om drie andere vuuren te ontfteeken ; hun eeten klaar te maaken, en zich eenigzins te herhaalen. Verfcheiden Vaten met Vleesch, Spek, Meel, enz. werden vervolgens nog geborgen, en door den Kapitein uitgedeeld; terwyl men, van twee zeilen, twee tenten voor de Dames maakte, om in dezelve den nacht door te brengen. Den volgenden dag kwamen de Inboorlingen, en namen weg wat hen aanftond; zynde de plaatfe der ftrandirig , volgens rekening van den Kapitein, omtrent 15 of 16 dagreizen van de Kaap de Goede Hoop; naar welke Hollandfche Volkplanting zy,den volgenden dag, beflooten heen te trekken. Niet verre op hunnen togt gevorderd zynde, werden zy van eene bende der Inboorlingen ontmoet, onder welken een man was, die hen in het Hollandsch aanfprak. Deeze, volgens de berichten, door jacob van reenen in dit Dagverhaal medegedeeld, waarfchynlyk eeu weggeloopen Slaaf van de Kaap zynde, die aldaar nog eene Vrouw en twee Kinderen had; gaf hen eene al te waare, en tevens droevige, befchryving, van de gevaaren,welken zy op deezen hunnen togt ftonden te ontmoeten, voor zy aan de wooning van eenigen Europeaan komen kon. den. Alle aanbiedingen en verzoeken, by deezen man, die zich trout noemde, te vergeefsch zynde, om hen als Gids te dienen »—— waar van de reden zigtbaar genoeg  • dagverhaal, 3^3 gezeld, mede in hunnen kring, hebbende hen, met eene Sgr'ypelyke ftoutheid , door alle de Wilclermslen gevolgd, alleen om dat hy beloofd had by hen te zullen komen. Op den rften van Louwmaand 1791 , keerden 7Ï hunnen togt te rug, hebbende twee van hunne reiso-enooten door den dood verlooren, namenlyk, J, A. SSèN, 23 November, aan de gevolgen van een' val Ti1 een' kuil, welke de Inboorlingen, tot het vangen van Oliphanten, gemaakt hadden; zynde met paaien, 111 het vuu? gehard , voorzien , welke hem ysfelyk in dg -pa rnvan zyne flinkehand wondde. De ander was lode. E prins , die geen minder deerlyk lot wedervoer, E Welk wy uit dit Dagverhaal zullen mededeelen. Den sollen November kwam een groote mannetjes Ontmant bv hunne Wagenen. Terftond vervolgden zy hem, S ï sneuhem aanl hy had ^^^^#2 vaneen en was reeds twee maaien gevallen geweest. Wanneer' hy tó een zeer dik doornachtig kreupelbosch kroop. Meenende dat zy hem de rest gegeeven hadden 70 naderden t. van der waldt, l. prins en x. mi-* dei" de pfaats daar hy zich verborgen hieldt; wanneer hy in eeifs woedend uit het kreupelbosch ten voorfchyn kwam, en met zynen fnuit lodewïk prins, die toen te mard zat , vatte, en onder zyne voeten vertradt, Hy ïtak vervo gens eenen van zyne flagtanden door zynhgch am eS fmeet hem in de lucht, dat hy op den afftand van dertig voeten nederviel. De anderen, ziende dat e? geene mo|elykheid was van te paard te ontfnappen , ffee, len af. In kroopen in het kreupelbosch om zien te yerfchuilen. De Oliphant, nu niets in het oog hebbende dan hetTaard van van der waldt, volgde hetzelve eemgea tvd lans, wanneer hy omkeerde, en weder omtrent de Sits kwam, daar het dood ligchaam lag en naar hê? Se rond z'ag. Op dit tydftip hernieuwde het geheel sezelfchap den aanval om hem van de plaats te verdry* fen wanneer hy, na nog eenige fcliooten ontvangen t* nebben , wederom in het "dikst van het bosch ontfnapte Nu dagten zy dat hy verre genoeg af was , en hadderg reeds begonnen een graf voor hunnen ongeliikkigen med, gezel te delven, waar mede zy druk bezig waren, wan, neer de Oliphant weder uit het hout ten voorfchyn ren, de en, hen alle wegjaagende, op de plaats alleen bleet; T van der waldt kreeg gelegenheid om hem nog een fglm toe te brengen op den afftand nn honderd teïm*  3 en het woedt onder voorwendzel van gehoorzaamheid." Ten Hot der Befchouwinge van het jongst in Frankryk gebeurde , (tot op den 6 Oét. 1789,) waarvan wy beter en onpartydiger berigten bezitten , doet de Heer ewald deeze Vraagen: „ Of de Franfche Natie voor de Vry„ heid ryp is ? Of haare Staatsgesteldheid die veerkragt „ hebben zal , die zy by eene zo groqte Natie noodig „ heeft ? Of haare nieuwe Conftitutie niet te veel, gelyk „ voorheen de Symbolifche Boeken , op voorgaande en, s, tegenwoordige politieke ketteryen ziet, en die kette„ ryen vergeet , die niet minder fchadelyk zyn , en „nog ontltaan kunnen? Of zy zo wel tegen het Des„ potismus van Volksgeleiders, als tegen het Despotismus „ van den Koning en zyne Ministers, is beveiligd? Of „ zy voor een Volk gefchikt is , wiens Zeden in zulk ëen afgryslyk diep bederf zyn weggezonken? Dit mo,„ gen Staatkundigen beantwoorden, en de tyd, de besta „ beproever aller aardfche inrigtingen, zal het ontdekken.; Naa den dood van cesar zag men iets , 't welk men „ nog nooit gezien hadt. 'Er was , zegt montesquieu „ van de Romeinen, geen Tyran meer j! maar ook geen* „ Vryheid; want.de redenen, die beiden hadden vernietigd, „ bleeven voortduwen l Als" dit maar het geval by de„ Franfchen niet is!" -— Indien de Eerw. Vertaaler, die zomtyds met de onderfcheiding-tusfchen [] iets in den Text invoegti,. regtmaatig en juist oordeele , is deeze wenk reeds beflist; immers hy fchryft , „ dat de Om- wenteling in de Regeeringsvorm eene geheele Omkee* ring is geworden van alle Regtvaardigheid, van alle „ Billykheid. van alle Vryheid, met één woord, van al„ les wat Menfchenregt is, en op Menschlyk Geluk m„ vloed heeft!" Dan laaten wy voortgaan met het geen de Schryver zelve uit deeze befchouwde Omwentelingen afleidt, 't Is dit algemeen gevolg: „ 'Er ging altoos Tyranny van „ den eenen of anderen aart vooraf, die het zaad der „ Omwenteling ftrooide , eer het zich kon ontwikkelen.' Dit brengt' hem tot het ander doel zyns fchryvens. • De Bronnen der Omwentelingen aangeweezen hebbende, wyst hy aan, hoe men de Omwentelingen kan voorkomen.. Inleidend hier toe is eene Afdeeling, waarin de Heer ewalb - lett. 1793. no. 9' ^d har-  410 J. L. EWALD harde waarheden predikt, en, met klem van voorbeelden toont, hoe het Despotismus, de onmenschlykheid en euvelmoed der Despoten, op het menschlyk hart werken en by de Volken op dezelfde wyze; dat zy, onaangezien alle kunftenaaryen van het Despotismus , het op den duur niet draagen. Gewoonte kan hun daar tegen wel wat verharden , ,, maar," zegt hy op 't einde, „ hoe lang ook ,, deeze toeftand, by die onder het Oostersch. Despotis„ mus gebukt gaan , moge duuren, het kind blyft niet ,, altoos kind, het groeit op tot een knaap, tot een jongeling, gelyk het geval met de Europeefche Natiën is. ,, Zo zeker alle Volken en Stammen — menfehen zyn „ dat is weezens voor volmaaking vatbaar, tot volmaaking „ innerlyk gevormd, en derhalven beltemd zyn, zo ze„ ker zullen zy vroeger of laater huniie menfehenregten „ voelen en gebruiken. En wee dan den Dwingeland „ die hen nog als Kinderen, ofwel als.Dieren, behande' „ len wil. Hunne jongelingskragt zal vreeslyk opwaaken; „ zy zullen hunne ketenen als een'dunnen draad verfcheu„ ren, en die honderdvoudig verdubbeld hem aanleggen, „ die ze hun niet wilde afneemen, indien hy maar in 't-lee„ ven blyft. Het zal hem niet beter gaan, dan het den Eu„ ropeefchen Vorst zou gaan, die zyne tot jongelingen op„ gewasfen Onderdaanen , als kinderen of diermenfehen* „ gelyk'een Afiatisch Despoot, behandelen wilde. De jon„ geling ontrukt zich' aan het vaderlyk gezag , als men „ hem altoos als een kind behandelen wil, en fchoon de „ Vader hem ook, over elke tegenfpraak, met de roede „ tugtigt, zo blyft hy daarom waarlyk geert kind." Over de algemeene Verbintenis der Vorften, om de Omwenteling-te keer te gaan, het gebruik van ftaande'Legers ten dien einde , velt hy een ongunftig oordeel i _ desgelyks keurt hy ftrenge middelen , die voor een- tyd van dienst,' maar niet altoos nuttig zyn, af. lawu Even weinig worden, zyns bedunkens, de Omwentelingen voorgekomen door ftrenge beteugeling der vryheid in denken , door verboden, dat geen inwoonder uit een oproerig Land over.de grenzen mag komen, of de. beteugeling dei- Drukperste. „ Vorften!" roept de Heer ewald uit „ door niets dan döor Menschlykheid zult gy de waare' „ bron . dér Omwentelingen toeïtoppen, en U en uwe „ Naakomelingen eene geruste liegeering voor altoos 'ver„ zekeren. De ■ liefde uwer Onderdaanen zal u beter be„ fchermen tegen Oproerftigters, dan uwe Lyfgarden , „ uwe  OVER DE STAATSOMWENTELINGEN. 4i£ l, uwe ftaande Legers, dit zullen kunnen doen. ——» Vordert niet meer ichattingen vau uwe Onderdaanen, „ dan gy naar de gelteltenis des Lands moogt vorderen, „ en fchikt uwe verteering en hofhouding zo , dat gy „ niet noodig hebt zo veel te vorderen. 'Er zullen u „ misfchien Hovelingen , Kamerprefidenten en Staatss„ mannen, op zyde zyn, die u, met alle non-fens van g8- leerdheid en welfpreekenheid, op een vertrouwlyken „ toon willen wysmaaken , wat Vader teillier aan ,, zyn geloovig Biegtkind lodicwyk den XIV, ter ge»„ rustftelling van zyn geweeten , wysmaakte, dat al het „ vermogen van uwe Onderdaanen tot op den laatften „ penning u toebehoort (_*)', maar gelooft hun niet. „ Menig Vorst denkt, dat hy het vermogen van den ,, Staat, en van zyne Onderdaanen, als zyn volkomen 3, ,, eigendom kan aanzien; gelooft, dat de Voorzienigheid ,, eenige millioenen menfehen voor hem gefchaapen heeft; ,3 ,, en laat zich daarby niet invallen, dat dezelve hem 3, ,, tot dienst deezer millioenen op die hooge pla^tze g&~ „ fteld heeft. " Zo fchreef joseph de II, en hy wist zeer wel wat hy van zyne Onderdaanen kon vor- ,, deren (f). Als gy uwe Staatsinkomften goed ,, aanlegt, als uwe domeinen en bosfehen wel beftierd worden, als gy uit uwe bergwerken , uit uwe zout„ mynen , uit uwe visfeheryen, al het voordeel trekt, ,, wat zy kunnen opbrengen; als gy het crediet des ,, lands weet te verhoogen, en de jaarlykfche cynfen te ,, verminderen; als gy verttaat, uwe iukomlten door het; „ aanbouwen van woeste gronden , het aanplanten van nieuwe" bosfehen , door aanwakkering van den geest ,, van nyverheid, zonder den druk uwer Onderdaanen, fe „ vermeerderen ; als gy wysheid genoeg hebt , mannen te verkiezen , die kunnen uitvoeren, 't geen gy wilt; ,, als gy verftandig en braaf genoeg zyt, hun raad op te ,, volgen, en hen met .iie hoogagting te behandelen, ,, die hun toekomt; als gy ftreng agt geeft op den ftaat, ,, die iedere uitgave regelt, en u vaste overtuiging be„ zorgt, dat elk Koningryk, zo wel als elk huishou,. den, zonder deeze voorzorg, bankroet moet jaan ——. ,, dan (_*) Men vindt deeze Anecdote uit de Mem. de M le Dus de saint simon, aangehaald in het Nieuw Algem. Magaz, van fVeetenfckappen, enz. I D. bl. 504. Vf.rt. (t) Iu zyn Werkje over het Staatsbeftier. Weenen 1784, Dd &  4is J. l. ewald dan hebt gy niet noodig op nieuwe belastingen, é&ï is op den ondergang uwer Onderdaanen, te peinzen — „ dan zult gy nog menig een verarmden onderlteunen , ,, menig een agteruitgezet huisgezin zyne fchulden kunnen kwytfcheldeu, dan zult gy den waaren Vorstlyken „ en Koninglyken wellust genieten, wel te doen*" Des Heeren ewalds Raadgeevingen, voor de Duitfche Vorlten meer byzonder gefchikt , vermaanen hun tegen twee geesfelroeden , waar mede niemand hunner zyne Onderdaanen tugtigeu moet , en 't geen vroeg of laat hun tegen die Vorften zou kunnen doen opltaan. Het Wild voeden en Menfehen verhopen. Over dit laatfte kunnen wy niet naalaaten een gedeelte zyner gevoelige taal, en treffende fchildery, af te fchryven. „ De Menfchenhan„ del, het Soldaaten verkoopen, is een handel, die zedert eenigen tyd in Duitschland, en nergens anders, is in zwang gekomen; een handel, die tot de Financie„ middelen onzer opgeklaarde tyden ! behoort, en met ,» niets van dien aart, 't welk de voorige Eeuwen ople„ veren, kan worden vergeleeken. ——.De Zoonen zyner Onderdaanen, die, ter beveiliging of verdeediging „ van het Vaderland, Soldaaten worden, te dwingen om in den Oorlog, die tusfchen twee vreemde Magten ontftaan is, zich aan een van beiden te verhuuren, op dat de Regent zyne Schatkist met eenige duizend of honderdduizend ryksdaalders vermeerdere; frisfche fon,, gelingen aan hunne Ouders, Vaders aan hunne Kin,, deren, te ontrukken, hen na een vreemd land te zen„ den, hen aan alle de elenden van den Oorlog bloot te ltellen , hen te laaten doodfehieten , daar voor eene „ bepaalde fom te ontvangen , die misfchien aan eene ydele trotfche Matres gefchonken , door eene onver„ zaadelyken Guufteling opgeflokt, op reize door vreem3, de landen verteerd, of in een Bank op Intrest gedaan, „ wordt: de gefneuvelden dan wederom door het merg ,, der Onderdaanen te vergoeden, den jongeling van den ,, ploeg , of van het handwerk , den bruidegom uit de „ armen van zyne jammerende bruid, den man van de „ zyde zyner magtlooze vrouwe weg te rukken , op dat ,, hy ook doodgefchooten , en volgens het verdrag betaald, worde : dit alles zo ver te dry ven, dat vrou,, wen den ploeg beftuuren , en grysaarts den dorsch„ vlegel weder in de hand neemen, moeten, om aan het huisgezin brood te geeven, wie vindt woorden, fterk, „ uitdrukkend genoeg, oiü dit meer dan Oosteifche Des- ,, po-  OVER DE STAATSOMWENTELINGEN. 413 „ p'otismus tje befchryven ? Ik fpreek van Vorften niet ., gaarn zonder eerbied, al verdienen zy ook den naam van Vorften nier. Maar kan men nalaaten te vraagen: wat 5, is Zielverkoopery , indien het dit niet is? Het Volk „ gevoelt deeze tyranny zeer diep , al zwygt het. Ik „ hoorde Vaders klaagen over den [roof hunner Zoonen ; ik zag hunne beevende lippen, hunne ten Hemel ge„ flaagen ftyve blikken, hunne wringende handen, de „ krampagtige trekkingen hunnes lichaams; ik zag menig „ een gedwongen Soldaat zyn flaavenrok met voeten tree„ den, en zyn geweer op een aan den wand ruw neer- gekletst beeld van den Vorst beproeven ; ik hoorde „ hunnen ysfelyken vloek, ik zag hun nog ysfelyker blik! „ Ging deeze Menfchenhandel zo voort , wie kan 'er „ borg voor blyven, dat een geheel Regiment van zulke Soldaaten niet; vroeger of laater opltaan, dat het aan„ hang vinden, dat elk beroofd Vader, elk ten flacht„ offer gedoemd Zoon, hunne aanhangers zyn zouden ? „ Onmenschlykheden worden vroeger of laater gewis ge„ wrooken ; vooral, wanneer dezelve tot een geregeld ftelzel zyn gemaakt!" Met veel nadruks pryst ewald Menschlykheid aan — verlichte Staatsdienaars te kiezen uit eigen oogen te zien ■ de klagten van allen te hooren zorg voorde Opvoeding der Vorften-Kinderen te draagen het ' Land voor een toekomend Despotismus te beveiligen, door het aanltellen van Standen „ vertegenwoordigers „ des Lands, die het regt hebben van te fpreeken, als alles zwygen moet, die den verkwister in zyne ver„ kwisting, den geweldenaar in zyne onderdrukking, „ den onmensch in zyne wreedheid, kunnen te keer „ gaan,en durven te keer gaan." — „Koning andreas II, van Hongaryen, liet in het Jaar 1222. de Engelfche Wet, „ Alle onderdrukte Volken hebben het regt , zich tegen „ limne Onderdrukkers te verzetten, zonder daarom Oproeru gen te zyn, in zyne Staats-Conltitufie invoegen, en be„ lastte, dat de Koningen dit Artykel zouden bezweeren." Ten flot pryst de Heer ewald den waaren Christlyken Godsdienst aan , als een behoedmiddel tegen Omwentelingen. Doch wy hebben reeds genoeg bygebragt, om den aart van dit Gefchrift te doen kennen, gevloeid uit de 'pen eens Schryvers, die geen Voorftauder der Omwentelingen, maar een verklaard Vyand van Dwingelandy, is. De Eerw. Vertaaler heeft, behalven eenige Tusfchenvoegzels, 'er eenige Aantekeningen bygedaan. Dd 3 Ant.  O. C. HARGÏSk'S VEHT009. Q/izydig Vertoog, ever de welvoeglyke, en zelf ingewikkelde nood* zaaklykheid , om de Vonnisfen van Perfoonen, die, wegens het pleegen van Volksbeweegingen by de jongfte Staatsomwenteling gebannen zyn, niet alleen buiten eftecï te ftellen; maar aan deze en andere meede ter zelfder zaake hun Vaderland ontwecken, generale Amnestie te accordeer en. Boor Mr. gerard cornelis harger , Jur. Utr. L'octor, en Advocaat voor de Respeüive Hoven van Justitie in Holland. Te Amfterdam by H. Molenyzer, I7P3» I» èr- *vo- 16 bl' De Bekendmaaking van het opgemelde Stukje in de Nieuwspapieren trok onze aandagt.en, de uitgekomen Boeken t'huis krygende, greepen wy terftond met gretigheid na een Werkje, 'r. geen een zo belang inboezemenden Tytel droeg. Ras waren wy voldaan ; wy vonden een allergewigtigst ftuk zo oppervlakkig, gebrekkig, en op eene zo weinig betekenende wyze, behandeld, dat wy ons verheugden 'er ..af te weezen met iö bladzyden flegt Nederduitsch geleezen te hebben , en voor die moeite de zodanigen onzer Leezeren te kunnen waarfchuwen, die zich niet reeds in ons geval bevonden. Welmeenend- heid willen wy Mr. harger niet ontzeggen; maar hy heeft niet gedagt aan de bekende Les van horatius : Sumite materiam vestris , qui fcribitis, aquam Viribus, verfate diu, quid ferre recufent. Mengelwerken der Kamer van Rhetorica, genaamd: De Gouds, bloemen; daar men fchryft: Uit jor.fte begrepen. Te Gouda by W. Verblaauw, 1792. In gr. 2vo. 310 bl, De R'hetorykers Kamer te Gouda werdt in den Jaare 1437 gefticht. Meermaalen was zy het oogenblik haarer vernietiging naby, doch bleef echter, geduurende ruim .54 jaaren, altoos onafgebroken, een klein overfchot van beftaan behouden. Zedert eenige jaaren kwynde zy; doch verkreeg, als 't ware, op den !<5den van Louwmaand, des Jaars 1786 , een nieuw leven; wanneer de bekwaame g. c. c. vatlbinier, Rector der Latynfehe Schoole te Gouda , eene gepaste Redevoering, by de hertelling der Kamer, deedt, en de Befchermheexen, Befluurderen, de Ambtenaaren en Medeleden tierzelve, aanmoedigde , om met een gepasteu yver het fpoor te volgen van die twee Broeders der Kamer, welke één jaar te vooren slieen nog waren overgebleven, en zich alle moeite gegeeven hadden, om dezelve te herftellen, en te doen bloeijen. > D d s De  4l8 mengelwerken der kamïb , De Redevoering, by die gelegenheid gehouden, bedaar ü» deeze Mengelwerken, billyk, de eerfte plaats, naa de Wetten De Redenaar befchouwt in dezelve de oprichting en den toeftand der oude Rhetorykers Kamers. „ Al vroeg (zegt hy) richtte men hier Genootfchappen op, welken met den naam van Kamer en van Rhetorica beftempeld, en daar by, tot heeden, zyn bekend gebleven; zo als derzelver Leden Rhetorykers genoemd wierden. Voor de eerfte Stichters van zodanige Genootfchappen houdt men algemeen de Geestelyken, wier oogmerk mogelyk in den beginne alleen was, de domheid en onkunde hunner Gemeenten te gemoet te komen, door ftomme of fpreekende vertooningen der Bybelfche Gefchiedenisfen; 't geen natuurlyk aanleiding gaf tot die leerzame uitfpanningen, die men daarna Tooneelfpellen noemde. Dat ten minften de Schouwburgen hun aanzyn, voortgang en verbetering , aan de Rhetorykers verfchuldigd zyn, bewyst de Amfterdamfche, die, in 1617 gefticht , het eerst den Moord van Prins wili.em den eersten ten tooneele zag voeren , door den Delftfchen Rhetoryker iioghendorp ; welk Stuk door JVarenar, van den Drosfaard hooft 's anderendaags gevolgd werdt; van welk begin haare tegenwoordige grootheid zynen oorfprong nam." In Vlaanderen was de eerfte Kamer , van welke men melding gemaakt vindt, die,van Tperen, welke den naam voerde van Alpha en Omega; zonder dat men nogthans den tyd haaren ftichtinge naauwkeurig weet te bepaalen. Die van Diest rekende zich van het Jaar 1302, waar aan de Antwerpfche Kamer volgt van 1400; na welke men die van Kortryk, Middelburg, Vlaardingen, Nieuwkerk, en eindelyk Gouda, vindt, waar de Goudsbloem in 1437 werdt opgericht; zo dat dezelve zich niet te veel aanmaatigt, wanneer zy zich eene der oudden noemt. Dit getal nam zo wel in de Steden, als op de Dorpen, dermaate toe, dat men byna van 200 Kameren, binnen de XVII Pro vin tien , melding gemaakt vindt, in den tusfchentyd van 1302 tot 1618 opgericht; in welk jaar de jong. fle Kamer te Utrecht fchynt gevestigd te zyn, onder den naam van 't Rosmarynbloemken ; ten minften den Redenaar is, naa dien tyd , geen fpoor van nieuwe ftichtingen voorgekomen; en geene oudere dan van 1302; fchoon bidlo, in fle Verhandeling van den Heere kops over dit onderwerp, verzekert, Hukken van vóór den Jaare 1200 gezien te hebben. „ De grootheid en luister deezer Kameren was onderfcheiden; over 't algemeen echter kan men zeegen dat zv groote Voorftanders vonden; zo dat zy niet alleen op Graaflyke, ja Pausfelyke, gunstbrieven boogden; maar zelfde aanzienelykfte perfoonen, uit den Vorftelyken, Adelyken , en Regeeringfland, onder haare Leden telden; als daar waren Hertog jan van brabant , Keizer karel de yvfde , Prins willem de eer-  be goudsbloemen, Aïp MS.STE, de Heeren van noordwyk, montmorency, gavere Korne, lannoye, en anderen. „ Deeze Broederichappen worden, met reden , gezegd in hunne beste tyden ten oogmerk gehad te hebben, de verbetering van Taal- en Dichtkunde , Zeeden en Godsdienst. Ter bereiking deezer einden zag men veele Gefchriften en Vertooningen: zo kwam in 1539, in 't licht, de Coafte van Rhetoryken, door eenen Geestelyken van Oudenaarde, matthys de kasteleyn, Priester en Factor aldaar; en laater de Taalkundige Werken der Amjlerdamfche Kamer. ,, Hunne- Speelen bedoelden ten duidelyklten algemeene verbeteringen, (fchoon men zulks van alle tyden niet even zeer durft zeggen; waarom zy niet fchroomden kerkelyke en waereldlyke gebreken ten toon te ftellen , dikwyls zo vrymoedig, en zo min omzigtig, dat men naar de bedoelde perfoonen niet behoefde te raaden ; die op hunn' beurt niet nalieten , den Rhetorykeren allen afbreuk te doen, en niet zelden drukkende beflniten tegen hun deeden vormen, en ten uitvoer brengen; de ftrengfte echter, ja zelf de Bloedplakaaten, konden hunnen yver, in 't gispen der Onverdraagzaamheid , 't voorftaan der Vryheid , en het in de hand werken aan den Gereformeerden Godsdienst, niet uitblusfchen zo , dat wy hun geenen geringen dank verfchuldigd zyn \ voor de Voorrechten, in wier bezit wy ons thans mogen verheugen. „ Zy bragten ook veel toe tot de luisterryke vieringen van merkwaardige gebeurtenisfen , waarvan men voorbeelden vindt by het fluiten van het twaalf jaarig Beftand; de Inwyïng der Leydfche Hoogefchool; Huweiyken , en Inhaalingen van verfcheidene Vorften in dit Land, enz. „ Dan hunne pragtigfte Vertooningen bewaarden zy voor hunne Intreereden : dus was men gewoon de byeenkoraften der Rhetorykeren te noemen, wanneer dezelve, op uitnoodiging van eene of andere Kamer, met groote pracht derwaards'toogen , ter beantwoording der voorgeftelde vraagen, en mededinging naar de uitgeloofde pryzen. Onder andere trekken van hun aanzien telt men ook dit, dat zy, even als de Vorften vau dien tyd, eenen Kamer-Nar hielden, die by zulke en andere gelegenheden zyn best deed, om het gemeen door zyne fnaakeryè'n te vermaaken. Tot dergelyke optogten wierden zy meestal door onderftandgelden der Regeeringen in ftaat gefteld; «1 waarlyk, (men behoeft zich niet te verwonderen dat zy die noodig hadden, als men in aanmerking neemt, wat kosten eene zamenkomst van 600 en meer Menfehen vereischte; wat toeftel 'er noodig was tot eene Intrede, zo als te Antwerpen ih 1561 plaats had, Waar veertienhonderd drie en zeventig Rhetorykers te paard, gekleed in rood Carmozyn, met zilver of  de goudsbloemen. 421 Thans kan men de Broederfchap, of Rhetorykers Kamer, te Gouda, als in een dichtkundig Genootfchap heifchapen kring aanzien; die zekerlyk te meer aanmoediging verdient, eu te meer verfchooniug moet vinden, om cat zy zich weiniger aanmaatigt, en minder aanfpraak op roem en fierste maakt, dan fommige andere dichtlievende Genootfchappen in ons Vaderland. Behalven de gefchetfle Redevoering, en de reeds genoemde Wetten, ontmoet men', in deeze Mengelwerken, een ruim uitgebreid Ontweip van een Opvoedingsfchool, volgens het welk, onder opzicht van éénen Directeur, en tien Leermeesteren, zestig Jongelingen, in den tyd vau zeven jaaren, kunnen onderwezen worden in de Latynfehe , Griekfche, en voomaamfte hedendaagfche, Taaien, zo wel als in andere Kunften en IVetenfehappen , tot het leggen van goede gronden eener befchaafde opvoeding, voor alle aanzienelyke levensflanden noodig, door g. c. c. vatebender, met Aanmerkingen en Ophelderingen. Verder eene Aanfpraak aan de Leden der Kamer, by gelegenheid der eerfte gewooue algemeene Vergadering, gehouden 14 Aug. 1786, door s. van paddenburg; vervolgens eenige Dichtftukken van de Leden, als van a. van over- straten , p. moens , j. bessan , e. peelen , g. boon van ostade, g. j. ter braak, en g. c. c. vatebender; onder welke eene naarvolging naar dusch Zedelyke Brieven, en eene naar het Engelsch van Misf carter , gevonden worden. Daar wy over deeze Mengelwerken, ten opzichte van de Redevoering ter herftelling der Kamer, eenigzins omllandig geweest *yn , zullen wy ons hier naauwer beperken , en het kortfte Dichtftuk uit deezen bundel , ter proeve voor onze Leezeren, mededeelen. Het zelve is van den Eerwaarden j. bessan, Leeraar der Remonftramen te Gouda, en is getyteld: GEDACHTEN over HET GEVOEL. '/ Gevoel is voor het kart een bronwel van vermaaken, Zo reede dit gevoel door haaren invloed leidt; Maar holt het buiten V fpoor, het doet verbeelding blaaken, Die elk in gloed verteert, en allen ramp bereidt. Wordt onze wensch vervuld, daar ons genoegens ftreelen, De aarde is een roozenhof, daar nimmer doornfteek wondt; Maar derven wy ons doel, men fchetst zich ramptooneelen, De aarde is een traanendal, daar niemand blydfchap vondt. Men hoort, met jiddrende angst, den Jlorm der rampen loeifen, Kent nimmer waare vreugd, vindt overal verdriet, Hoe fchoon de roosjes zyn, hoe 'ook hun rood moog'' gleeijen, Men voelt den doornen-fteek maar kent het roosjen niet. Wy wenfchen de Goudfche Kunstgenooten minder uiterlyke pracht en pompe, geen minderen invloed, en meer inwendige waarde, als Dichters, toe, dan hunne Voorvaderen en Broederen, als Rhetorykers, in ons Vaderland, en in Gouda, gehad Ter  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandelingen, raakende den Natuurleken en Geopenbaarden Godsdienst , uitgegeeven door teyler s Godgeleerd Genootfchap. Xllde Deel. Te Haarlem by Joh.fchedé en Zoonen en J. van Walré, 1792. 5°^ «a»*in gr.' 420. (Tivcede UittreheL') Wv moeten thans, volgens onze belofte, verflag doen van de tweede Verhandeling, gefchreven door den Heere de vos. Dezelve is in tien Hoofdftukken verdeeld. T Het eerfte behelst eenige aanmerkingen over het gewicht der Vraag; over de aanleidingen daar toe; de bedoelde meening, en manier van oplosfing. ,, Voor Volks* begrippen, (zegt de Heer de vos,) W te houden zulke ifzonderlyke en befchouwlyke ftelhngen , die goedgekeurd en aangenomen worden; of ook gewoonten en manieren yan doen en handelen, in zo verre deze gewoonten uit zekere gevoelens en omhelsde denkbeelden voorrfpruitan, en daar mede verbonden worden; het zy dan dat die begrippen en daar door veroorzaakte zeden goed en heilzaam , of ook kwaad en verderflyk, te achten zyn. De gewoonte echter, voegt hy 'er by, fchynt gewild te hebben dat men door Volksbegrippen bepaaldelyk verlta Volksdwaalingen. Dezelven zyn zeer onderfcheiden, maar kunnen hier voegzaam in twee clasfen gerangfctnkt worden wanneer men ze in dezulken verdeelt, die met den Godsdienst, en met de waarheden of bevattingen en gedraagingen daaromtrent, al of niet in verband ftaan. Daar het doorgaans moeilyk te bepaalen \rtüt, of zekere denkwvzen den naam van Volksbegrippen, zekere ongeremdheden den naam van Volksdwaaling onder eenige Natie, en te regt en naar waarheid, verdienen; daar het lctnkken naar dezelven, dit toegeven cn gebruik maaken van volksvooroordeelen, zich op zo verfchillende wyzen begrypen laat; daar men het vooral niet ligt eens zal worden, wegens eenen gemeenen fchaal van berekening , volgens lktt. 1793* l0' £e  4-6 VERHANDELINGEN welken men zou kunnen afmeeten , hoe verre deze of geene Schryver zich daar na fchikte, en hoe verre zulke fchikkingen met de eerlykheid beftaanbaar zyn: zo volgt dat, in de beantwoording van dit voorftel, de grootfte behoedzaamheid plaats moet hebben, dat men zich van algemeene vonnisten te wachten hebbe , en veeleer den bedoelden Schryver van vooren tot achteren doorlopen moet, en dan ftukswyze nagaan, of eenig voorkomend verhaal, eenige f telling, of redeneering, eene Volksdwaaling van dien tyd geweest zy; van waar het biyke, dat de Schryver zelf daar over beter gedacht hebbe; en welke redenen hy moge hebben gehad, om zich tegen dien waan niet te verzetten, of om ze te fchraagen en te begunltigen. De aanmerkingen van den Schryver, over alle deze byzonderheden, zyn uitmuntend, en zy tekenen in hem eenen eerlyken en behoedzaamen aart: zy laaten zich , ondertusfchen, niet ligt in een kort begrip brengen, weshalven wy hier den Lezer tot het Werk zelve verwyzen moeten: echter zal onze fchets van de volgende Afdelingen , waar toe wy thans overgaan, genoegzaam bewyzen, dat de Schryver zich zeiven deze aanmerkingen ten rigtfnoer heeft voorgefchreven. II. Jezus, ten opzichte der Vraag, in zyn doorgaand charafter befchouwd. In de verhaalen van de Levensbefchryvers des Zaligmaakers, loopt byna niets fchielyker en beftendiger in 't oog, dan deze bemerking, dat aan Hem zonder eenigen twyfel de titel toebehoore, van de groote lejtryder der Volksdwaalingen, die het godsdienftige betroffen, onder de Jooden. Wy leeren uit de Euangeliën de volgende Joodfche Volksbegrippen, onder anderen, kennen: eene nationaale trotschheid op de afkomst uit Abraham , en een daaruit voortvloeiend denkbeeld , al* of andere volken by God naauwlyks in eenige aanmerking kwamen, en dus zelfs op de gewoone menfchenliefde geene .aanfpraak hadden : het gevoelen, dat Jerufalem de eenige plaats van zuivere aanbidding, dat de Tempel van een onfchendbaare heiligheid, dat de ceremoniële Wet altoosdurend was, en dat in de nakoming daar van zo niet geheel en alleen, althans voornarrtelyk, het wezen van den Godsdienst beltond: de vermeende geoorloofdheid van willekeurige echtfcheidingen: de wettiging van den haat jegens vyanden, uit het regt van wedervergelding: de fpirsvindigheden in het zweeren by Jerufalem, enz, : het fchenden van kinderplichten , uit eene  440 ii. volkersz De eenige mogelyke bedoeling van den Kristelyken Godsdienst, of het Kristendom van eenen zedelyken kant befchouwd , en het waare wezen daar van aangetoond, door Hendrik volkersz, Leeraar der Lutherjche Gemeente te Purmerende. Te Amfterdam, by G. Daalwyk, 1792. Jn gr. Svo. Met de Foorrede, 80 bladz. Van wegen de bekende Maatfchappy, die ten Zinfpreu* ke voert, Tot Nut van 't Algemeen, was, in den Jaare 1791, eene Vraag uitgefchreeven : Waarin beftaat het waare wezen van den Christlyken Godsdienst , van eenen zedelyken kant befchouwd ? Naar het oordeel der Keurmeesteren fchynt geene der ingekomene Verhandelingen, of Antwoorden , het doel der Opgeevers zo volkomen getroffen te hebben, dat men den Schryver den uitgeloofden Eerepenning waardig heeft gekeurd. Immers in een berigt dier Maatfchappye, in den voorleeden Jaare in de Nieuwspapieren geplaatst , vinden wy zulks aangekondigd; een geval, 't welk niet moeilyk was te voorzien, uit aanmerking van het onbepaalde der Vraage , welke, naar gelange der onderfcheidene denkwyzen, zeer onderfcheiden kon opgevat, en dieusvolgens beantwoord, worden ; op eene zeer voldoende wyze voor den Schryver zeiven, doch tegen de meening der Uitfchryvers, of Beoordeelaars , voor zo veel deeze, aangaande het Vraagftuk, andere begrippen konden voeden. De Eerw. volkersz , een der mislukte Dingers naar het uitgeloofde Eeregoud, geeft thans zyne Verhandeling afzonderlyk in het licht. Wat de uitvoering aanbelangt, wy ontmoeten in dezelve een zeer lofwaardig oogmerk, en verfcheiden niet ongepaste aanmerkingen; terwyl over het geheel het Euangelisch plan wordt voortgezet: te weeten, een ernltige aandrang op de gemoederen der menfehen , dat zy den naam van Discipelen van Christuszich vrugtloos toeëigenen , zo lang zy hunne belydenis louter doen beftaan in befpiegelende kundigheden , en niet daar nevens voegen eene gemoedelyke betragting der twee Euangelifche Hoofdpligten, liefde tot God, en liefde tot den Naasten. Of de Vraag hier mede in waarheid beantwoord zy, zullen wy niet onderzoeken. Intusfchen zyn wy van oordeel, dat aan de volgende aanhaaling s  over het kristendom, A41 ling, uit 's Mans Voorreden, veelen onzer Leezeren hun zegel zullen hangen: „ Zo lang de Kristenen niet over- tuigd zyn? dat eene gemoedelyke waarueeming van hun „ beroep de bezorging van het huisgezin met alle „ getrouwheid en oprechtheid het welbefteeden yan 3, den tyd ^— de oeffeningen ter ontwikkeling der ver9, itandelyke vermoogens de poogingen om fteeds toe te neemen in nuttige kundigheden, en in de betrach3I ting van onzen pligt -— de oelfening van rechtvaar- „ digheid en algemeene goedwilligheid het maatigen ,, van onze driften en hartstochten het bewaaren der „ goede trouw , met al 't geen , het welk welvoeglyk en lofwaardig is, en de goedkeuring van een verlicht ,, geweêten wegdraagt — met één woord: zo lang wy niet volkomen overtuigd zyn , dat liefde jegens deii ,, naasten , voortvloeiende ' uit dankbaare liefde jegens „ God, gepaard met een leevendig vertrouwen én on- derwerping aan zyne weldaadige fchikkingen , zelfs ,, dan, wanneer wy ze niet verklaaren kunnen, het waa„ re wezen van het Kristendom uitmaakt; zo lang zul,, len zy ook hunnen Godsdienst alleen doen beitaai) in „ bloote befpiegehngen , of in het bywoonen van den ,, openbaaren Eerdienst, en de deelneeming aan deszelfs gebruiken en plegtigheden. Oeffeningen, echter, die op '3, zich zelve geene de minfte waarde hebben, maar de^ ,, zelve dan eerst verkrygen, wanneer zy waargenomen ,, worden als gepaste hulpmiddelen ter uitbreiding dee ,, kennis van waarheid en deugd, en ter verfterking des indrukzelen van godsvrucht, en ter vordering in werk» „ daadige vroomheid, die een eenpaarigen invloed faeefi „ in den ganfchen leevens wandel.'-' Onderzoek van de Vraag: Of de Zonde tegen den Heiligen Geest, heden ten dage, nog kan bedreeven worden? Dm CHRtsTOFFEL SLEDENBURo, Leeraar der Lutherfclie Ge* meente te Middelburg. Te Amfterdam 3 by J. Amineling, 179j. In gr. 8vo. 32 bladz. Niets nieuws levert dit Gefchrift over een reeds zeer dikmaals behandeld onderwerp. Naar den gewoonen leiddraad, onderzoekt de Kerw. siedilnbürg de natuur der Zonde tegen den H. Geest; geeft vervolgens reden j.ett. J703. no. ie. Ff yan  * c' siedenbürg, onderzoek. van derzelver onvergeefiykheid ; en toont eindelyk, dat deeze Zonde beden ten dage niet meer kan bedreeven worden. In eene korre Inleiding geeft zyn Eerw. reden van de Uitgave deezer Verhandelinge; het was, om dat men , zo wel de Predikanten en Directeuren der Herftelde Lutherfche Gemeente te Amfterdam, in welker Geloofsbelydenis deeze zelfde Helling wordt beweerd, als hem zeiven, uit dien hoofde, by de goede Gemeente, als dryver van heterodoxe en gevaarlyke gevoelens, heeft zoeken in veragting te brengen: ,, eene pooging, zegt „ hy, die men anders van menfehen, die zich Vrienden 5. der Tolerantie noemen, niet verwagten zoude," en, dit voegen wy 'er nevens, van welke wy dezelven,behalven door den Eerw. siedenburg, nimmer hebben hooren befchuldigen. Voor 't overige, daar onze Schryver, door zyn onderwerp, geleid wierdt om te fpreeken over de leere wegens de Duivelen , geeft hy zyne gehegtheid aan de dus genaamde rechtzinnige leere duidelyk genoeg te kennen , met eene ftoutheid , die geenen byval zal ontmoeten van dezulken , die het voor- en tegen van dit gefchil, met bedaardheid, overwogen hebben. „Ik fchryf thans geene Verhandeling" (dus laat hy zich hooren) „ over de bezetenen, anders zou ik aantoonen, „ dat het een armhartige uitvlugt is , een onderfcheid ,, te maaken tusfchen Duivel en Daemon , en dat het nog armhartiger, om niet wat anders te zeggen, is, te beweeren, dat Jefus Christus de dwaalende Volks„ begrippen, omtrend de bezittende Daemonen, zou heb„ ben laaten ftaan, en zo met die ongelukkigen, die de ,, Heilige Schrift bezetenen noemt, zou gehandeld en ge„ fprooken hebben, als of ze waarlyk door eenen Dae„ mon bezeten waren. Ik veronderltel hier als bewee„ zen vast, dat 'er, ten tyde van Christus, waarlyk bezetenen waren, en dat Jefus, door hen te geneezena „ den Duivel van hen uitdreef." Hand'  j. HAMEL MT, HANDLETIHÏfG. 44 S Handleiding, voor de CatecJtiJeer -meesters, en Meesteres* (en , aangefteld by de Her ftelde Lutherfche Gemeente, 'te Amfteldami Op verzoek van 't Eerw. Confiftorie, in rt licht gegeven , door johannes hamelau , Oudften Leeraar der voornoemde Gemeente. Te Amfteldam , by J. Auimeling, 1793. In 8vo. '100 bladz. TTXe titel van dit Gefchrift dient ter genoegzaame aanJL/ wyzinge van deszelfs oogmerk en .ftrekkinge. Het is geen eigen opftel van den Eerw. hamelau* , maar flegts eene vernieuwde Uitgave, met weglaating, zamentrekking of byvoeging, van eenige weinige Vraagen en Antwoorden , van dergelyk een Catechifeerboekje , in den Jaare 1768, door wylen den Haagfchen Lutherfchen Leeraar j. ff. lohmeier., onder den titel van Orde dei Heils, in 't licht gegeeven. Daar wy dit Gefchrift niet voorhanden hebben, kunnen wy, door vergelyking, geene opgave doen van de byzonderheden, met welke de Eerw. hamelau dienftig heeft geoordeeld', de gevoelens of leerftellingen van zynen Voorganger te vermeerderen. Geneeskundig Volksboek, ter Onderregtinge voor Ongehuwde Dochters, Zwangere Vrouwen, Moeders, en allen, die met de zorge over jonge Kinieren belast zyn , enz. enz. enz. Door h. g. marschall, Hofraad,en Geneesheer van het Graaf fchap Ifenburg. Naar den tweeden verbeterden en vermeerderden Hoogduitfchen Druk vertaald. Te Dordrecht, by de Leeuw en Krap, 1792. In gr. 8y#. 316 bl. Uit den ruimen titel kan men weeten, wat 'er niet at in dit Werkje verhandeld word; gewis ftof genoeg voor nog drie en meer zulke Deelen 1 dan, daar het een Volksboek, en geen Werk voor eigentlyk gezegde Geleerden, is , kan men niet anders , dan eene vry oppervlakkige behandeling der onderwerpen, verwagten, en zo is het ook juist hier mede gelegen ; ondertusfchen kan het voor Landbewooners, en zulken , welke niet in de mooglykheid zyn, om , wanneer zy zulks nodig hebben, zich, van de raadgeevingen van een kundig Arts te kunnen Ff a Be«  444 h. c. marschall, volksboek^ bedienen, ook van nut zyn,en verdient dus,by bi'chan'. Huishke Geneeskunde . m nnH/ro 'i.„J ,i, , . " eene blaats re henW' ™6«y*c vverKjes, Vervolg op m. n. chomel, Algemeen, Huishoudelyk, m. Zwwr- Zedekundig en Konst ■ Woordenboek , door i A «f ,CHA,LM°T* ^rrykt met Kunstplaaten. Vyftiendt Stuk Te Campen, by J. A. de Chalmot, en te Am* Jterdam, by J. Yntema, 1792. In gr. 4to. In dien Wydftrekkenden kring, welken de Heer de nrCjALLI0LT Zlch voorgefteld heeft, bet reeds beiangrvk Woordenboek van chomfl nog belangryker, en van meerderen dienst, te maaken ~ een kring, van welken wy te meermaalen, by voorige Aankondigingen , onzen Leezeren verflag gaven, en noodloos agten telkens te herhaaien, voortwerkende, verfchaft elk Stuk eene menigte van weetenswaardige Byzonderheden, die den Bezitteren yan dit thans reeds groot wordend Werk, (voldoening kunnen fchenken , en op den duur ten voorraadkamer pleegen' °m ' voork°mende gelegenheden, raad te beho.even de" cenigzins kundigen van den aart, aanleg en uitvoer, deezes Woordenboeks niet te zeggen dat wy, by elk Stuk, ons veeleer met, dan om, de*& ze van eenig Artykel, ter proeve, verleegen vinden Om op den gewoonen trant met onze Berigtgeeving voort te vaaren, zullen wy thans de aandagt onzer Lieren vestigen op twee Artykelen , van wyd verfchillenden aart? En wel, vooreerst, op 't geen de Schryver zegt wegens den Ouderdom, en den Eerbied aan denzelven, ondanks de Gebreken daar aan eigen, toegedraagen. „ OUDERDOM verftaat men het laatfte tydperk van ^menfehen leeven door. De Rechtsgeleerden bepaalen de Ouderdom te zyn eene verzwakking van lichaamskragten, en eene vermindering van zielsvermogens , veroorzaakt door het groot aantal van jaaren. „ Alle volken der wereïd die ons zyn bekend geworden , denken dat men den Ouderdom moet eeren en hoogachten. De befchaafde Natiën zien een' mensch met afkeer aan die zyne Ouders, of'gryze hoofden in 't algemeen, kwalyk kan behandelen, en veelen van die ge^ nen,  VERVOLG OP CHOMEL'S WOORDENBOEK. 445 •nen , welken wy voor Barbaaren houden , hebben het gebrek van eerbied. jegens Ouders en Grysaards, zwaar geftralt. Een zo algemeen aangenomen gevoelen moet toch ergens op gegrond zyn. Wanneer zekere waarheden maximen van alle volken geworden zyn, moeten zy eenen vroegen oorfprong, zo wel als eenen zekeren grond, gehad hebben; en fchoon zelfs de volgende geflachten veele dingen, zonder grond, van de Voorouderen overgenomen hebben, 'er moet toch in 't begin eene oorzaak daar van voorhanden geweest zyn. „ De Ouderd.om heeft zeer veel dat ondraaglyk is. Eigenzinnigheid en onverzetlykheid zyn de gewoone eigenfchappen van denzelven. Een oud Man verandert niet hgtlyk zyne aangenomen gevoelens, en laat het nieuwe nog zo goed en verftandig, cn de bewyzen, dat hy in zyn gevoelen dwaalt, nog zo klaar zyn, hy houdt egter zyn ftreng vast, en veracht al het nieuwe, blootelyk om dat het nieuw is. Hy verandert niet van een oud gebruik of handel wyze , als te eigenzinnig zynde om in zyne oude jaaren een leerling der jongere wereld te worden. Zyne eigenliefde is zeer groot; alles wat hy zegt wil hy als orakeltaal aangemerkt hebben; hy praat van zich zeiven, zyn kugchen en andere ongemakken; alles berispt hy;op alles, wat hem niet gevalt,fchimpt hy;met zich zeiven alleen is hy ingenomen, en wil, dat het anderen ook zyn ten zynen opzichte. „ Dit is het doorgaande karakter der oude lieden , en zo is het van den beginne , ten allen tyde, en in alle eeuwen, geweest. Hoe zyn dan de menfehen op het denkbeeld gekomen , dat eer en hoogachting den Ouderdom toekome ? De Ouderdom fchynt alles te wederfpreeken dat anders by de menfehen voor eer- en achtenswaardig' erkend wordt. Men werpe my niet tegen, dat 'er genoeglyke en beminnelyke oude lieden gevonden worden, die van veelen deezer gebreken, en van zulk eene trotsheid en eigenliefde, vry, aangenaam in den omgang, leerryk in hunne gefprekken, zyn, en altoos in de wereld in gelyke fchreden voortgaan : zulke oude lieden worden weinig gevonden, en het getal der zodanigen is , ten allen tyde, zo klein geweest, dat de overéénftemmïng van alle volken, in 't eerbieden en hoogachten van den Ouderdom, onmooglyk daar op kan gegrond zyn. „ Onaangezien dit, moeten 'er, gelyk'ik gezegd heb, gronden voorhanden zyn, op welken men daar in overéénF f 3 komt;  44 vervolg komt; en fchoon ook eene gewoonte zich van gedachte tot gedachte voortplant, zo moeten toch de eerften dezelve om goede redenen aangenomen hebben. De nakomelingen volgen dan dikwils zonder die redenen te wee» ten. Doch blyven befchaafde v&lken by die gewoonten, dan is het vennoedelyk dat zy redenen hebben, die hen aanzetten om niet daar van af te gaan. ,, Wanneer ik nagaa, waarom, van oude tyden, de Ouderdom by alle volken geëerbiedigd is , meen ik eenen grond daar van in de inrichtinge en regeeringsvorm der eerfte menfehen gevonden te hebben. In den beginne der wereld was 'er geene andere regeering dan de Vaderlyke, De Huisfelyke maatfehappyen waren de eerfte, en na langen tyd zyn daar op de Burgerlyke maatfehappyen gevolgd. Adam leefde over de 900 jaaren, en alle zyne Kinders, die hem het leeven te danken hadden, konden, natuurlyker wyze, onder geen ander hoofd, dan onder hem, ftaan, Hy was hun Vader en hun Heer, en de natuur gaf hem het recht der heerfchappye over hun. Zyne Kindskinders, .en die daar uit voortfprooten, eerden hem als hunnen Grootvader, en als het hoofd van hunnen Vader. Ondertusfchen hadt hun Vader van natuure wederom het recht , om over hunne Kinderen te heerfchen, welk hun Vader ada'm over hun gehad hadt. 'Ër was geen ander Koning , geen ander Vorst noch Overheid , dan de Vader eener familie. Hy zorgde voor de zynen, hy voeddeze op, hy befchermde en verdedigdeze. De eerfte menfehen behielden lang hunne leevendigheid en kragten; des te grooter waren de weldaaden, welken zy hunnen Kinderen beweezen , des te fterker de verplichting , welke zy aan hun hadden. In de oudfte tyden, in welken de Vader des huisgezins op duizend dingen moest bedacht zyn, om het leeven zyner Kinderen te verligten, kon hy zeggen : deeze uitvinding was nog niet in mynen tyd; deeze bosfehen heb ik uitgerooid , deeze boomen geplant, deeze werktuigen om de aarde te bearbeiden uitgevonden; zo gemakkelyk woonden wy niet toen ik jong was , de uitvinding van zulk eene wooning is de myne. Dit alles moest zyn aanzien onder de zynen vermeerderen, en hun meer eerbied en hoogachting inboezemen. Misfchien deedt zo het lang leeven hier ook iet toe. Wanneer een oude Vader kon zeggen : zo was het voor 900 jaaren niet, of zag het 'er voor 700 jaaren uit. Zy moesten s dunkt my 3 een Man met eerbied beschouwen, die  OP CHOMEL'S W00R.DENEOEK. ' 447 die hen zo verre tot den eerften oorfprong der zichtbaare en fchoone wereld te rugge voerde. Zo eerden derhalven de eerfte Kinders en 'Jongelingen hunnen Vader als hunnen Koning, die eene onbepaalde macht over hun hadt; en zo plantte zich in ieders harte eene drift tot eerbied jegens den genen, die hem opgevoed hadt, en werdt overgebracht op alle Kinders en Jongelingen. Na den Zondvloed liep het nog eenigen tyd aan , eer zich de menfehen in byzondere Natiën afzonderden, en de eerfte Maatfchappy en Regeering was wederom eene Vaderlyke. De menfehen, die zo lang van hunne Vaderen geregeerd , van hun befchermd en beweldaadigd, werden, waren natuurlyke voorwerpen van hunnen eerbied, en 't eene geflacht boezemde aan 't andere den eerbied jegens den Ouderdom in; welke gewoonte nog ftand bleef houden, toen de menfehen zich in Natiën verftrooid hadden. „Doch, behalven dat het van de eerften, die hunne Vaders als hunne Overheid tevens eerden, werdt voortgeplant, gryze hairen eerbied te toonen, zagen ook de volgende geflachten zelve, dat zy hun, die ouder waren, veele weldaaden hadden dank te weeten. De eerfte opvoeding en de onderhouding en befcherming , dit alles hadden zy van hun, die ouder waren dan zy; dit moest de drift, om ouden, die'hen verplicht hadden, met eerbied te bejegenen, in hun behouden; zy wisten daar benevens, by'ondervinding, van hunne jeugd af, dat zy, die bedaagder waren , hen voor de aanvallen van menfehen en dieren in zekerheid ftelden, dat zy onderrichtingen gaven , op wat wyze veele zaaken ten hunnen beste behoorden ingericht of uitgevoerd te worden; zy bemerkten dat veele ouden met omzichtigheid en wysheid hun oogmerk bereikten, en jonge lieden, integendeel, of te weinig verftand hadden om in zekere nooden een middel tot hunne welvaart uit te vinden, of wanneer zy het driest ondernamen, hetzelve egter, by gebrek van genoegzaame kragten, wysheid en omzichtigheid, niet konden ten uitvoer brengen. Hier door moest een foort van hoogachtinge voor oude Lieden ontftaau en ftand houden. Wanneer een Kind een fterk Man iet ziet doen, dat zyne kragten niet kunnen uitvoeren, krygt het een denkbeeld van zyne eigene zwakheid, en van de fterkte van dien, welken het met achtinge befchouwt, en by aldien het dien Herken, met betrekkinge tot zyn welvaaren, aauFf4 nier-  44$ Vervolg merken kan, wordt het natuurlyker wyze genoopt hem, die ilerker en ouder is, te eerbiedigen. Zo groeit te 4 lyk met het k.nd de eerbied jegens ouden op , en % wordt eene natuurlyke drift, alles, wat ouder is dan wy zeiven zyn, hoog te achten ; en die drift wordt tevens onderlreund door eene menigte van duistere denkbeelden die zich aan de ziele voorftellen, dat deeze iterkte 'of wysheid van oude menfehen voor eenigen van nut geweest is, of dat oude Lieden dezelve te vooren gehad hebben, fchoon in hoogen Ouderdom de kragten van ziel en hghaam beiden verzwakken. u Wanneer de menfehen fomtyds in drukkenden nood of verlegenheid geraakten, en geen befluit genomen werdt, geene kalmte kon te wege gebracht worden, trad een Oude met een grys hoofd voor, gaf een wyzen raad, vertelde foortgelyke gevallen, en welke maatregels men ia dezelven beraamd, wat hy in dergelyke gevallen voorheen zelv gedaan, hadt; of hy wenkte eene onrustige menigte met de hand, om te zwygen, en naar hem te luisteren en dan fprak hy met zo veel nadruk, dat de onrustigeu'dille wierden, en de dormen bedaarden. Men herinnerde zich zulke voorvallen; de Vaders vertelden ze hunnen Kinderen, zy roemden de wysheid deezer Ouden- hier door ontdond eerbied jegens hen in de ziele, en men verbond, met het denkbeeld des Ouderdoms , het denkbeeld van zulk eene wysheid, en suik eenen moed. Schoon het met alle Ouden zo niet gelegen was, hadt e°-ter,uit kragte der verbindinge van zulke denkbeelden het gevoelen dand gegreepen, dat de Ouderdom daar toe' bekwaam was, en mén bewees den Ouderdom in *t alge meen dien eerbied, welke flegts eenigen van de Ouden verdiend hadden. „Zo dra men een Oud Man zag, onderflelde men, dat hy, in foortgelyke gevallen, dergelyke dienden zou doenen fchoon, onder eene Natie, elk in 't byzonder zich dit niet duidelyk voordelde, hadden zich egter, van hooren zeggen, en door de ondervindinge, duistere denkbeelden «laar van m zyne ziele vastgezet, waar uit de vooronderftelung volgde, dat men van den Ouderdom zulke voordeden kon verwagten. Men zag hier benevens by de jeugd altoos verhitte en overylde aanflagen, mangel van wysheid en ondervindinge, en dewyl men ftelde, dat dit by den Ouderdom niet gevonden werdt, verkoos men Ouden tof Raadslieden, tot werktuigen by gewichtige ondernee-  Ofi chomel's woordenboek. 449 Heemïngen, en zo zette zich, van gefiachte tót geflachte, de hoogachting voor oude lieden fteeds vaster. Tot de oorzaaken van den eerbied voor de grysheid, breug ik ook nog deeze, dat oude Lieden doorgaands gemaatigder hartstochten hebben, en niet tot die ondeugden vervallen, aan welken de jeugd en middelbaare jaaren gemeenlyk ten prooije worden. Ik wil dit in den Ouderdom niet als eene deugd aangemerkt hebben, want, toen zy niet meer konden, zeiden zy, '£ zyn zonden, is zomtyds ten hunnen aanzien waar; doch de menlchen hebben altoos op de uitwerking gelet, zonder den,grond daar van te onderzoeken. Zy zagen, in de verzwakte driften der oude Lieden , 'het zweemzel van deugd; daar en tegen bemerkten zy de uitfpoorigheden, den wellust, der jonge jaaren, en gevoelden derzelver hitte en ongebondenheden. De mensch heeft een,', aangebooren zedelyk gevoel; zyn inwendige getuige, het geweeten, leerde hem recht en onrecht, deugd en ondeugd, en boezemde hem achting in voor de deugd, fchoon hy zelv' ondeugend was. Dewyl hy dan ten minden den fchyn van deugd by den Ouderdom vondt , werdt daar door zyn eerbied voor de grysheid in 't algemeen vermeerderd. „ De weldaaden , welken een Kind van zyne Ouderen genoot, de eerde opvoeding , het onderwys , dit alles boezemde hetzelve natuurlyker wyze hoogachting in voor zyne weldoenders. Wanneer Ouders vroegtydig'dierven, namen andere oudere Lieden deeze zorgen op zich over, en dus greep die eerbied ftand jegens hen, die de plaats der Ouderen bekleedden. Daar nu geen mensch leeft, die niet van anderen, die ouder waren dan hy, weldaaden ontvangen heeft, zo heeft de drift tot eerbied jegens den Ouderdom in allen plaats gekreegen. „ Wanneer men eenen Ouden ziet,merkt men hem aan, of als een privaat perfoon, of als een' Man, die eenen openbaaren post bekleedt, of bekleed heeft. In het laatfte geval denkt men, by aldien 'er geene openlyke bewyzen van het tegendeel voorhanden zyn , dat hy zyn Ambt getrouwelyk ren meesten oirbaar der burgerlyke maatfchappye bediend, veel dienst gedaan, den Staat en zyne medeburgers verplicht, en zyne kragten voor hun verteerd, heeft. Dit is oorzaak dat wy hem eerbied en achting, als eenen veffchuldigden tol, betaalen. In het eerde geval kunnen wy zyns niet gedachtig zyn, zonder tevens de eene of de andere zyner verdienden te gedenFf 5 ken.  op chomel's woordenboek. 453 Infecten , die zy , zo veelen ze in hunne bekken vatten kunnen, onophoudelyk aanbrengen: en dewyl zy niet dan zeer bezvvaarlyk in kooijen in het leeven gehouden kunnen worden, gelyk zy daar toe anders om hunne fraaiheid eu leevendigheid zeer veel opgevangen zouden worden , en naardien zy ook tot geene fpyze ftrekken voor de menfehen , zo kan men ligtlyk nagaan , dat 'er jaariyks van dit klein gevogelte eene goede hoeveelheid van afzetzelen hervoortkomt, welken het geheele jaar door medewerken aan de onderbrenging der blad- en vrugtverdervende Boom - Infecten. In Juny is gemeenlyk hun Broeityd, en in July ziet men, in de Griendten, hen reeds mer de zwerm van hunne Jongen uitvliegen; maar in Augustus zyn ze al van eikanderen verfpreid ; zulks men hen meestal, van dien tyd af, aan enkele paaren ziet heromvliegen." Dag-verhaal van john moore,M, D. geduurende zyn verblyf in Frankryk , van het begin van Augustus tot het midden van December 179a. Benevens een Bericht van de aanmerkelykfte Gebeurtenisfen, binnen Parys voorge* vallen, van dien tyd af, tot aan den dood des laatften Franfchen Konings. Eerfte Stuk. Opus opimum cafibus, atrox praïliis, discors feditionibus , ipfa pace fjevum. • Tacitus. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz. 1793. In %r. 8vo. 154 bl. De Naam van john moore herinnert ons terftond aan de Befchouwing der Maatfchappy en Zeden in Frankryk , Zwitzerland , Duitschland en Italië, in VII Deelen, met zo veel graagte by onze Landgenooten ontvangen, dat een Tweede Druk daar van by onzen Boekverkooper , j. yntema. , heeft moeten opgelegd worden. Elk bewonderde 's Mans Mensch- en Characlerkunde, in dat Werk ten toon gefpreid, veraangenaamd door zynen lee- vendigen en bevalligen ftyl. Die kundige Waarnee- mer van Perfoonen en zaaken kan niet dan met onderfcheiding ten voorfchyn treeden onder de groote menigte, die het thans woelig en onrustig Tooneel in Frankryk, zints eenigen tyd, opengefchooven , befchouwd en befchreeven, hebben. Wy vatten met greetigheid het Eerfte Stuk, nu voor ons liggende, op , en het beantwoordde aan onze «sic-  454 j. wo ore regtmaatige verwagtiug: wy haasten ons , om het onzen Leezeren te doen kennen. ,, Met hoe veel reden," fchryft de Uitgeever in het korte Voorberigt, „ zou men niet verlangen , dat een „ onpartydig, en , zo veel mogelyk , onbevooroordeeld, J} Wysgeer , die als een Vreemdeling in 't midden dier woelingen verkeerde, daar by tegenwoordig, zyne aan- tekeningen, met eene welmeenende onpartydigheid, ne„ derzette; en mogt men 'er nog iets by verlangen, dan „ zou men wenfchen, dat zodanig een Man toegang hadt tot alle rangen vau menfehen. Naauwlyks ware het „ te wagten geweest , dat dit zo zeldzaam geluk dat „ aanmerklijk 'fydvak der Franfche Staatsomwenteling (pp „ den Tytel aangeduid,) zou bejegend hebben, en egter „ de beroemde john moore , aan onze Landgenooten zo voordeelig bekend door zyne Befchouwing van ,de Maatfchappy en Zeden in Frankryk, enz. die voor eert „ meesterftuic van menschkunde, zo wel als van aange,, naame fchryfwyze , moge gehouden worden, die door,, zigtige en fchrandere Britfche Wysgeer, was juist dien ,, tyd in Frankryk, en hieldt, in zynen aangenaamen en „ vryen ftyl, een Dagboek der Gebeurtenisfen, van het begin van Augustus tot December onder zyne oogen voorgevallen." Behalven de algemeene gefchiktheid, die een ieder, in moore's Schriften geen vreemdeling, hem zal toekennen, om een zeer leezenswaardig Dagboek te vervaardigen v:m Voorvallen, die men deels uit de Nieuwsmaaren en andere Stukjes weet , zal men hem geene byzondere gefchiktheid tot die taak kunnen ontzeggen, en moeten toeftemmen, dat hy boven veelen verdient gehoord te worden. Men ilaa het oog op het begin des Dagverhaals. „ Vóór ik een en twintig jaaren oud was , hield ik my • twee jaaren te Parys op. Naderhand deed ik eenen tocht „ na Vlaanderen, en keerde huiswaards door Frankryk, ,, eenigen tyd vóór ik den Hertog vau hamilton, op zyne Reize door deeze en andere Staaten van Europa, „ vergezelde (,*). „ By alle deeze gelegenheden liet de vriendelykheid, » on- 1 (*) De meergedagte Befchouwing , enz. is eene vrugt dier < Reize. Men zie, wat Frankryk betreft, het Me Deel. Welk J eene Verandering!  dagverhaal. 455 „ ongedwongen houding, en byzondere vrolykheid, des „ Franfchen Volks eenen zeer aangenaamen indruk pp ,, myne ziele achter, en het fpeet my menigmaalen, dat „ eene Natie, welke éenen zo fchoonen aanleg hadt om gelukkig te zyn, en anderen gelukkig te maaken, ge,, bukt ging onder den last van een willekeurigen Re. „ geeringsvorm , en onbillyke Wetten. ,, Dikwerf zeide ik: hoe uitneemend gelukkig zou een „ Volk van deezen aanleg zyn , wanneer aan 't zelve een zo vry en onpartydig ftelzel van Regeering kon „ten deele vallen, als waarop Groot- Brittan]'en, ze- derd de Omwenteling, zig mag beroemen! „ Van het oogenblik toch, het is waar! dat ik eenige „ gelegenheid had om op te merken, aan welke fchan„ de en vernedering de menschlyke natuur blootgefteld „ is, by gebrek van deezen zegen, heb ik dien op 't „ ernftigst toegewenscht aan ieder Land op den Aard- bodem; en, zo dra de.Omwenteling van den jaare s» 1789 , in Frankryk, begon , verheugde ik my in de hoope , dat een zo uitgeflrekt en volkryk deel van Europa, aan deezen zegen, deel erlangen zoude. „.Bezield met zodanige gevoelens, was het natuurlyk „ in my, dat ik verlangde, om dit zelfde Volk in een „ ftaat van Vryheid te bezoeken, welks opeengeftapelde ,, verdrukkingen , onder het voorgaande beltuur, ik zo vaak bejammerd had. Een waarlyk aangenaame „.gelegenheid, om deezen trek in te volgen, wierd my in den laatst voorgaanden Zomer aangebooden, door „ den Graaf van landerdale." —— Met deezen, en den éénigen zyner Zoonen, reisde hy na Frankryk , en wierd hier uit het tegenwoordig Dagverhaal gèbooren.. Geen dor Dagboek. Dit kon moore niet fchryven; maar een berigt van het geziene en gehoorde, op eiken dag opgetekend met dat vuur, 't welk de leevendige voorftelling der gebeurtenisfen van dien aart natuurlyk verwekt , en doormengd met de bedenkingen , daar uit in den geest opwellende, het papier aanbevoolen met eene Engelfche vry moedigheid, die beide de Partyen de waarheid onbewimpeld zegt. Het Dagverhaal loopt, in dit Eerfte Stuk, van 4 Aug. 1792 tot den 22 dier Maand ingeflooten. Wy willen der nieuwsgierigheid niet voorkomen, met, voor tegenwoordig, het een en ander uit dit Dagverhaal te kippen. Wy bepaalen ons om flegts op te geeven wat  45» J. M00RE „ 'k Heb gehoord, dat fommige Leden, die het fterkfte „ uitblonken in talenten en characfers , onlangs de Societeit verlaaten hebben , en dat deeze thans by lange niet zo aanzienlyk is, als te vooren. Roberspierre, die Lid was der Conftitueerende Vergadering, en het „ dus van de tegenwoordige niet zyn kan , heeft eea ,, aanmerkelyk gezag in de dub der Jacobynen, waar door „ zyne invloed, in de Vergadering en den Raad der Ge„ meente van Parys, zeer groot is. „ M. la fayette, in zyn berugten Brief van den 16 „ Juny uit het Camp van Maubeuge, over deeze Socie„ teit fpreekende, zegt: „ „ De Jacobynfche FaStie is „ „ oorzaak van alle wanordes; haar befchuldig ik hier„ „ van openlyk. Ingerigt, als of het een Ryk op zich „ „ zeiven ware , en blindelyk beftuurd door eenige „ „ heerschzugtige hoofden , maakt deeze Sociëteit een #, „ lichaam iop zich zelve uit, midden onder het Fran„ „ fche Volk, waar van zy zich'de magt aanmaatigt, ,, „ terwyl zy, over deszelven Vertegenwoordigers en Afgevaardigden, haare heerfchappy uitftrekt." " „ Deeze Brief aan de Nationaale Vergadering, zo wel ,, als het verlaaten van de Armee , en zyne verfchyning in de Vergadering op den a8 Juny, keerde het gety „ der Volksgunfte geheel van hem af; en thans verfpreid ,, zich het gerugt, dat de Generaal la fayette met zyne ,, Armee tegen Parys in aantogt is. „ Heden was 'er by de Jacobynen , om eigenlyk te „ ipreeken , niet zo zeer een debat tegen hem, als wel ,, eene reeks van de heftigfte uitvaaringen. Ik verneem in de daad, dat de Spreekers, zederd eenigen tyd, ééne lyn trekken ; want de aanhangers van roberspierre ,, maaken zulk een geraas , wanneer 'er iemand opftaat „ om gevoelens te uiten , tegen die van deezen man overftaande , dat de Item van den Spreeker verdoofd „ worde , en hy zich genoodzaakt zie, om den Spreek,, ftoel over te laaten aan eenen anderen Redenaar, wiens uitfpraaken meer in den fmaak vallen. „ De Motie die het algemeenfte beviel , terwyl ik te„ genwoordig was , was die, om eene premie te ftellen op het hoofd van M. la fayette, en dat ieder Bur3, ger put courir Jus, 't geen zo veel wil zeggen als dat 3, een ieder , die pleifier hadt om hem te vermoorden , daar voor beloond zou worden. Even vóór de Vergadering fcheidde, trad een der „ Mar-  dagverhaal. 459 ,, Marfeillaanen, die niet eens een Officier fcheen , op den Spreekltoel, en zeide dat 'er berigt was, dat de „ Commisfarisfen van de Vergadering , naar het Leger „ van la fayette, te Sedan gearresteerd waren; en, „ indien dit zo ware , dat hy , en anderen van zyne „ Landslieden, een oogmerk hadden , om van de Natio- naale Vergadering verlof te vraagen , om naar Sedan „ te marcheeren, en vandaar te haaien de koppen dier „ booswigten, die zich onderwonden hadden, om haare „ Afgevaardigden te arresteeren. „ „ Wy zyn ," ver,, volgde hy, „ arme menfehen, die op llroo ilaapen; „ „ maar, wanneer 't om 't heil des Vaderlands te doen „ „ is , zullen wy toonen , dat wy Mannen van den „ „ ioden Augustus zyn ! " " ,, 'Er was eene groote menigte van Vrouwen op de ,, Galleryen ; doch, dewyl 'er geene enkele zich in 'c lichaam der zaale bevondt, wierd ik zeer verrast, door „ 'er eene te zien intreedeu , en onder de Mannen plaats „ neemen. Zy was uitgedoscht in eene foort van En„ gelsch rykleedj maar haar opperkleed was de Uniform „ der Nationaale Gardes. By nader onderzoek vernam „ ik , dat deeze Amazone Mademoifelle pheroigne ge,, heeten was: zy distingueerde zich in de actie van den loden, door de Vlugtelingen weder te verzamelen , en „ aan het hoofd der Marfeillaanen ten tweedenmaale een» ,| attacque te waagen. Zy fchynt omttreeks één of „ twee en dertig jaaren oud te zyn, is iets meer dan „ middelmaatig van grootte voor eene Vrouw, en heeft „ een fnugger krygsmans weezen, dat eenen Man niet „ kwalyk ftaan zou." De Uitgeever maakt eene verontfchuldig'mg, wegens hec veelvuldig gebruik van onduitfche woorden , en wil het toegefchreeven hebben aau eene zügt, om de duidelykheid te betragten, en allen fchyn van gemaaktheid te vermyden. Wy vallen des niet onder de kieschkeurigften, en willen gaarne die onduitfche woorden gebezigd zien, welke klaarheid byzetten ,en gemaaktheid weeren; doch, in veele gevallen, zou de Heer Vertaaler, met Duitsch, noch duister, noch gemaakt, geweest zyn. Wy verlangen na de volgende Stukjes, en twyfelen geen oogenblik , of dit is ook het verlangen van allen, die het tegenwoordige geleezen hebben. Gg » Bt-  &6o necker's Bedenkingen, voorgefteld aan het Franfche Volk, aangaande het Regtsgeding, tegen lodewyk den XVI aangevangen. Door den Heere necker. Vitam impendere vero. Vertaald door Mr. ***. Te Amfterdam by W. Brave, I7S>3- in gr. Jlvo. 87 bladz. De geweeze Staatsdienaar van lodewyk den XVI, die thans in afzondering zyne dagen flyt, en voor geen gering gedeelte befteedt, met zyne bekwaame pen te gebruiken in het fchryven over Staatszaaken , de Franfche Omwenteling betreffende; een Man, ten eenigen tyde, by herhaahng, als 't ware, de Afgod der Franfche Natie, doch thans de Vloek der beide Partyen , die Frankryk verdeden, treedt met zyne Bedenkingen te voorfchyn, aangaande het Regtsgeding,aangevangen tegen een Vorst, met wien hy langen tyd omgegaan heeft, aan wien hy fchryft, „ noch door erkentenis, noch door hoop, ver„ bonden te zyn; daar hy hem nooit de gelegenheid ge. „ geeven , noch het vermaak gelaaten, heeft, om hem „ eenige weldaad te bewyzen , en voor altyd van de „ wereld afgezonderd is." „ Het voegt misfchien," gelyk hy zich laat hooren, „ aan een geweezen Staats-„ dienaar van deezen Koning, het voegt aan eenen ge„ tuigen van deszelfs Deugden , om zich het eerst in „ de ry van zyne verdeedigers te fchaaren, en alle de „ aandoeningen van myne ziel, dit denkbeeld met ver„ voering omhelzende, hebben my den tyd niet gelaa„ ten, om myne kragten af te meeten. Helaas! zal ik gehoor krygen, terwyl alle de toegangen voor de vrien„ den der onderdrukte onfchuld geflooten zyn , en zal myne item, myne zwakke ftem, zich eenen weg kun. nen baanen in het midden van het gedruisch der drif. ten, in het midden der beroerten, welke eene duis„ tere Staatkunde naar haaren wil verwekt en beftuurt. „ Ik zal het ten minften onderltaan, en het is aan de* befcherminge van alle edelmoedige en gevoelige zielen „ dat ik deeze woorden,met eene beevende hand,en met „ alle aandoeningen van een bedrukt hart, kome toever„ trouwen." Van zyne bedugtheid, dat zyn fchryven geen gereeden ingang zou vinden, geeft hy blyk in deeze Verklaaring, san 't begin der Bedenkingen geplaatst, den 3olten van Oc  BEDENKINGEN. ^ OAober 1792 gedagtekend : ,, Onzeker , of ik in de „ tegenwoordige tydsomttandigheden deeze zwakke ver„ deediging van den ongelukkigften der Vorften , naar „ myne wenfchen, gemaklyk in Frankryk zal kunnen ver„ fpreiden , bidde ik die geenen , welke hier toe zou- den kunnen medewerken, om zich wel met myne in„ zigten te willen vereenigen : zy zullen geen gevaar „ loopen van zich bloot te ftellen ; want ik heb zorg „ gedraagen, om niemand te beledigen, en, fchoon diep „ getroffen , geloof ik, in agt genomen te hebben die „ gemaatigdheid, welke de wensch, om wel te flaagen, „ my moest inboezemen. — Ik raake, voor het overige, „ noch middelyk , noch onmiddelyk, eenig ftaatkundig „ denkbeeld, en hoop, onder deeze voorwaarden, noch „ aan het Volk, noch aan deszelfs Vertegenwoordigers, te zullen mishaagen." Met de kragt van verwen, necker eigen, maalt hy het rampzalig lot des gevangen Konings, en de handelwyze omtrent hem gehouden, bovenal diens cedrag op den 20 Juny en den 10 Augustus ; doorloopt de lyst der Befchuldigingen tegen hem ingebragt, en poogt de ongegrondheid of twyfelagtigheid van dezelve aan te wyzen ; en ftelt hy den Vorst, dien hy zeven jaaren lang gediend heeft, in het gunftigst daglicht. Breed weidt hy uit over de Onfchendbaarheid van den perfoon der Koningen; en de Onfchendbaarheid des Franfchen Monarchs , bedongen in de Acle der Staats-Conftitutie door hem ondertekend; en dat deeze althans moest gelden omtrent lodewyk den XVI, dien hy voorts afbeeldt als, zonder die Onfchendbaarheid, geregtigd op de erkentenis des Franfchen Volks; ten welken einde hy ophaalt , wat deeze al voor het Volk gedaan heeft. Hier aan hegt hy een hartroerende fchets van het tegenwoordig lot des Konings en diens Gezins ; en herinnert, ten flot, de Franfchen aan de Engelfche Natie, ten tyde dat carel de I op 't fchavot fneefde. ,, Bewaart," zegt hy, omtrent het einde , „ bewaart het overfchot des Franfchen naams , door u tot een Borstweering voor „ deezen ongelukkigen Vorst te ftellen, en eindelyk dien ,, bloedkreet te verfmooren , waar van Hemel en Aarde „ met fchrik fchynen te weergalmen. Ach! laat uw Ko„ ning, daar hy op den oever van zyn leeven ltaat,daar ,, hy tot dat toppunt des ramps geklommen is, waarin „ de infpraak der meedogenheid zich in 't hart der WilGg 3 „ den  4 en heeft den leevensdraad van den grootiten den „ besten der Koningen in beuren val doorfneeden, en ik! „ ik! diep getroffen door die ongehoorde die afgryslyké „ maare, zou kunnen zwygen, zou dien ramp Ifil in my* ,, nen boezem verkroppen! Neen! fpreeken zal ik, myn ,, mond zal over de geheele aarde de waardy uitgalmen van dat hoofd, dat, helaas! zo ontydig , helaas! ,, zo elendig , gevallen is !" Dus luidt de aanhef deezes Leevens en Doods van lodewyk den XVI, van den Heer de lüvk>n, die, blykens eene aantekening, bl. 81, een der eerite OlFicieren van den Hertog vau orleans eewets: is. Jn  HISTOR. SCHOUWT. VAN 's WAERELDS LOTGEVALLEN. 489 tyde worden aangevangen en voortgezet, 't is zeker in onze dagen , die een ryken voorraad van ftoffe opleveren , zo dat de Schryver zich zeker eer met de ruimte verlegen vindt , dan over fchaarsheid te klaagen hebbe. Wy hebben 'er dezelfde geregelde fchikking, volkomenheid van opgave, en onpartydigheid, in waargenomen, als in den voorgaanden volkomen afgewerkten Jaarkring. Het aaneengefchakeld Verhaal wordt onderfteund door de geheele mededeeling der belangrykfte oorfpronglyke Staatsftukken, als Bylaagen , agter aan gevoegd, van welke men veele elders te vergeefsch, in die volkomenheid, zou zoeken , en die tot altoos duurende Bewysflukken moeten dienen van Voorvallen, en daar op gegronde Werkzaamheden in de Kabinetten der Vorften en Staaten» Derzelver breedvoerigheid moge, nu en dan, een lastig voorkomen hebben ; ze kunnen in een Werk van deezen aart niet ontbeerd worden , en ftrekken tot waarborgen van de egtheid der Opgave in het Verhaal zelve. Daarenboven ontmoeten wy daar in , ten deezen tyde, niet enkel bloote opgave van Staatsbefluiten,' die, op den ouden ttyven leest gefchoeid , by het eerfte inzien afkeer verwekken; maar Stukken, welke zich, om den ftyl zo> wel als iuhoud, met medefleepend genoegen laaten leezen. Wy althans hebben dit vaak ondervonden, en in Stukken, voorheen dezelve of geheel of uitgetrokken in een Dagblad vlugtig doorloopen hebbende , ze hier aantreffende met een gezetter oog en bepaalder aandagt herleezen , terwyl het Verhaal der bykomende en aanleidelyke omftandigheden ons te rugge leidde tot een tydperk, 't geen ons flegts fcheemeragtig voorftondt; niet zo zeer wegens de verafgelegenheid des tyds, dan wel uit hoofde van de veelvuldige gewigtige Lotgevallen , die elkander met zo fnelle vaart afwisfelen, dat men 'er naauwlyks het oog op konne houden. Wy zullen thans geen voorbeelden bybrengen uit het Schouwtooneel zelve, of uit de Bylaagen, om 't geen wy ten aanziene van het een en ander gezegd hebben te flaaven. De algemeene goedkeuring , welke wy met genoegen verneemen dat aan deezen arbeid ten deele valt, maakt het overboodig. Eene geringe verandering is ons in de Schikking, of liever in de Benaaming, voorgekomen : onder den meer algemeenen Tytel, dan Leevensfchetzen van vermaarde Per* foonen, en Befchryvingen van zodanige Landen, Steden en lett. 1793- no. 11. li Plaat-  490 historiesch schouwtooneel Plaatzen, als by uitfteekenheid aanmerking verdienen , vaft Historiesch Mengelwerk, wordt thans begreepen wat niet bepaald tot het Schouwtooneel behoort. En ontmoeten wy hier, onder deeze Afdeeling, de zeer leezenswaardige Gedagtenisviering van j. j. rousseau , te Montmorency. Zie hier de Befchryving van het Gedenkteken zelve: „De „ Stad Montmorency en de Bewoonderen der omliggende Landftreek hebben,omftreeks een bosch, niet verre van die Stad gelegen, voor den geftorven j. j. rousseau, een, alhoewel eenvoudig , doch in zyne foort onge„ twyfeld pragtig, Gedenkteken opgerigt. Het zelve beftaat Hechts uit Steenen; maar is zeker duurzaamer dan Goud: want nimmer zal de gefchiedenis het vergeeten, op welke wyze zyne Landgenooten het aandenken van ,, deezen Wysgeer geëerbiedigd hebben. Daar hy zelf een „ groot vriend van alle eenvoudigheid was , heeft mea „ ook dezelve by de oprigting van dit Gedenkteken getracht in agt te neemen. Het zelve heeft eene eenig,, zins onaanzienlyke gedaante , en is zamengefteld uit ,, ruwe ongehouwe Steenen, welke zonder eenige kunst met eikanderen vcrbondeii zyn. Deszelfs breedte is vyf,, tien, en zyne hoogte negen,voeten; terwyl mos, ftrui„ ken, en wilde planten , onder welke zich inzonderheid „ het Wintergroen , om dat hy hier van zeer veel hieldt, vertoont, 'er de fieraaden van uitmaaken. In „ het midden bevindt zich een bank van gras-zooden. „ Op den hoogften Steen ftaan de woorden: Deeze was s, dikwerf de geliefkoosde Rustplaats van j. j. rousseau; „ en aan de andere zyde: De Bewoonders van de Stad en „ den omtrek van Montmorency, ter gedagtenisfe van den ,, lyd, waar op j. j. rousseau in hun midden woonde. „ Herfstmaand in het derde Jaar der Vryheid (*). Op s, de overige Steenen zag men de volgende plaatzen uit zyne Emile en het ContraSt Social gegraveerd: Mogten toch de Moeders zelve hunne Kinderen voeden, „ hunne Zeden verbeteren, en de Aandoeningen der Natuurt t% op nieuw in aller harten opwaaken. „ Vryheid en Gelykiieid zyn de beide hoofdbronnen , „ waar uit het algemeen Geluk van alle Menfehen voort9. vloeit. „Het (*) 33 Sept. 1791, de dag der Inwydinge van dit Gedenkteken.  van 's WAERELDS LOTGEVALLEN. 491 „ Het is niet zo zeer een magtige Arm, maar veeleer j, de Jterkte van Ziel, welke de Menfehen vry en onaf* hangelyk maakt. „De Mensch is van natuur e goed. Zyt deugdzaam en „ gy zult gelukkig weezen." Under aan den voet deezer Steenen ftaat gefchreeven: Heil en Zegen zy hem, die dit Gedenkteken eerbiedigt. Onder de Aanfpraaken by de Inwyding , welke met de hier omfchreevene Plegtigheden toeging, heeft ons inzonderheid getroffen die van den Heer cherin , Neef van rousseau. Onder andere laat hy zich dus hooren: „ Bewooners van Montmorency! vestigt uw oog dik„ wyls op deeze Steenen ; leest hunne Byfchriften, en gevoelt telkens, met eene vernieuwde kragt, de daar in „ vervatte waarheden. Gaarne zouden wy hun getal nog „ vermeerderd hebben; maar wy wilden niets overbodigs „ doen. Ondertusfchen zy het my vergund, om u ook eenige gedagten van rousseau over den Godsdienst mede te deelen. Ziet hier dezelve: „ „ Wanneer de „ „ Mensch allen Godsdienst verwaarloost, vergeet hy „ „ daar door ook zyne pligten. Overal, en onder alle „ Godsdienftige Gezindheden, god boven alles te be- „ minnen, en zynen Naasten lief te hebben als zich„ ,, zeiven, is de inhoud der Wet. Het is eene niet „ „ te verontfchuldigende eigenzinnigheid, wanneer men „ „ eenen anderen Godsdienst belydt, dan waar in men s, „ gebooren is, en het is geveinsdheid 'er eenen te be„ „ lyden, en dien niet in alle opregtheid te beleeven. „ Geraakt men op den doolweg, dan heeft men voor „ ,, den troon des opperften Rechters eene gewigtige 9, „ verontfchuldiging te weiniger: want zou Hy ons niet „ veeleer eene dwaaling vergeeven, welke ons als met „ „ de paplepel werd ingegeeven, dan waar in wy voor- „ „ bedagtlyk gevallen zyn?" " „ Van het Euange- 3, lie fpreekt hy op deeze wyze: „ ,, Dit Godlyk Boek, ,, „ het eenige 't geen de Christen noodig heeft , het „ nuttigfte onder allen , zelfs voor die geenen welken het niet zo toefchynt, behoeft men maar aans, „ dagtig te overdenken, om van liefde jegens zynen „ grooten Veroirzaaker doordrongen te worden , en ,, ons tot de opvolging zyner lesfen bereidwillig te „ „ maaken. Nergens fpreekt de Deugd op zo zagtes toon, „ „ nergens heeft zich de volmaaktfte Wysheid met zo M veel kragt en eenvoudigheid uitgedrukt , en nooit li a „ ,, zal  492 i1ist0r. schouwt. van's waerelds lotgevallen. „ „ zal men 't zelve nederleggen, zonder te gevoelen, ,, „ dat men beter, dan voorheen, geworden is."" „ Zo dagt rousseau over den Godsdienst; hy beminde „ alle Menfehen, tot welk Godsdienftig Genootfchap zy „ ook behoorden. Welaan dan, myne Medeburgers 1 laa„ ten wy hun ook lief hebben: want wy zyn allen Kin„ deren van éénen Hemelfchen Vader! Heiligt uwe har„ ten, in tegenwoordigheid van zynen geest, die mis- fchien thans rondsom ons zweeft, tot dit ftandvas„ tig voorneemen , en volgt zyn voorbeeld: want daar „ door zullen wy zyne naagedagtenis waarlyk eerbie„ digen! " By deeze Gedagtenisviering komen de Leevensbyzonder* heden van den Wysgeer cerutti. —— Eene Verhandeling over de Kunften , Weetenfchappen en Befchaafdheid, der Mooren. • Eene over (Je Tempels en Moskeen der Mahomedaanen. Eene Befchryving der Ommejtreeken van Rome: en, ten flotte , ae Bekentenis van j. j. ankarstrom; naar eene Engelfche Vertaaling van een oorfpronglyk Zweedsch Papier, 't geen in Stokholm als een egt ftuk rond ging, en door een ieder als zodanig befchouwd werd. De üitgeever verzuimt niet, dit Werk voegelyk cieraad by te zetten. In deeze twee Stukken vinden wy de Pourtraiten van Keizer fkans den I; van petion, van dumourier; van brancadoro ; eene Afbeelding van de Roomsch Catholyke Kerk, op het Bagynhof, te Amfterdam, van binnen, benevens de Plegtigheid des Vormzels, door brancadoro bediend; en eindelyk eene Afbeelding van het Monument voor petrus camper, in de St. Pie» ters Kerk, te Leyden. Reizen van george forster , in den Jaare MDCCX.C. Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerfte Deel. Te Haarlem by C. Plaat. In gr. 8m 190 bl. Onbepaald is deeze Tytel. Niemand kan uit denzelven opmaaken , in welk Waerelddeel of Landfchappen de Heer forster, in den Jaare MDCCXC, gereisd hebbe. Dan de Hoogduitfche Tytel , in het Voorberigt van den Nederlandfehen Üitgeever opgegeeven: Anfichten von Niederrhein, von Braband, Flandern, Holland , und Frankreichy bepaalt ons nader, en hy geeft voor deeze Ty-  g. fsrster's reizen. 493 Tytel-verandering deeze rede: dat hy, het Werk by Stukken uitgeevende, buiten ftaat was, om', op éénmaal, aan de verwagting des Leezers, nopens alle byzonderheden, op den oorfpronglyken Tytel vermeld, te voldpen. Indien , egter, de Tytel niet breeder zy, dan ze hier wordt medegedeeld , komt dezelve ons niet van die bystere langte voor, of het ware 'er zeer voegelyk op den Nederduitfchen uit te drukken geweest. —— Zeer weinig tyds moet de Heer forster, blykens dit zélfde Voorberigt, aan bet bezoeken van den Nederrhyn, Brabant, Vlaanderen , Holland, en Frankryk , befteed hebben, als afgeloopen in drie Maanden, April, May en Juny, des opgemelden Jaars. Men zou, dit korte tydsbeftek in aanmerking neemende, veelligt denken, hier een Reisverhaal aan te treffen, 't welk ons, tot vermoeiens fchielyk, door deeze Gewesten en Ryken heen voerde , Steden, Dorpen, enz. met een enkel woord aanwees , en niets weezeniyks behelsde. Dan de Naam des Reizigers, onzen Landgenooten reeds bekend door zyne Reis rondsom de Wereld, welke hy met zynen Vader j. r. forster gedaan heeft, en waar uit gebooren zyn de Waarneemingen over de Aardrykskunde, de Natuurkunde, den Aart en Zeden der Menfehen, by a. loosjes pz. en c. plaat, in de Jaaren 1788—1700, in drie Deelen, uitgegeeven (*), doet ons beter hoope fcheppen. En heeft het doorleezen ons verzekerd, dat wy, wel verre van zulk eene voortzwee- ping , op ons gemak kunnen reizen , reizen met veele tusfehenpoozingen , die ons de Reis zelfs doen vergeeten , en denken , dat wy eene Verhaadeling leezen. De Heer forster reisde als Mensch , als Kunstkenner , als Wysgeer, en heeft der aanmerkingen, welke de Voorwerpen in zynen geest opwekten, bot gevierd, en ons veel verfchaft 't welk rykfyk opweegt tegen dorre Plaatsbefchryvingen , en. geringe Byzonderheden, waar mede veele Reisbefchryvingen zyn opgevuld. Laaten wy het Werk, dat Briefswyze gefchreeven is, zelve nagaan, 't Zelve vangt aan met eene uitlokkende be- (*) Zie onze Aankondigingen van dit hoogstbelangryk e» veel bevattend Werk , 't welk wy , te deezer gelegenheid,, nogmaals aan alle Liefhebberen van leerzaame Boeken aanpryzen, in onze iV. Algem. Vaderl. Letteroef. IV D. i Stuk, t>l. 17 en 550, en V D. 1 Stuk, bl. 370. Ii 3  494 e. forster's befchryving van de Vaart langs deu Rhyn. De Wvngaardbouw in Rheingau, en de Armoede der Rhvnbewoonders , trof hem.' Hy fchryft, „ in deeze naauwe en woeste gedeelten van het Ryndal, heerscht een in 't oo^loopend gebrek aan vlyt en naarftigheid. De grond Ts den inwoonderen zeker niet gunftig, vermits hy hunnen bouw bepaalt aan één eenig Gewas, en wel zulk een, o at zeer wjsfelvallig is , den Wyn. Maar zelfs in vrugtbaarer landftreeken blyft de Wynboer een aanftootelyk voorbeeld van luiheid , en van alle daar uit voorspruitende ontaartingen van het zedelyk characïer. De Wyngaardbouw eischt van hem, in een geheel jaar, flegts weinige dagen , op welke hy moet doorwerken: hy wordt het lediggaan gewoon , door wat te wieden, de ranken te ir.oeijen en t'huis dryft hy zeldzaam eenig hand¬ werk, t welk hem, op eene zekere wyze, zyn brood zou kunnen geeven. Zes jaaren agtereen behelpt hy zich kommeriyk, of ontvangt, van tyd tot tyd, den koopprys vooruit van den gelukkigen Wynoogst , als men dien eindelyk naby rekent; vermids dezelve, doorgaans, alle zeven of acht jaaren ééns wel gelukt: is nu het gelukRige jaar gekomen, en de Wyn drinkbaar geworden, en in groote hoeveelheid voorhanden, dan zuipt en zwelgt hy de winst op, die, naa aftrek van de ontvangen voorbetaahng, overgebleeven was, en het is, het volgende jaar, een bedelaar als voorheen. Ik weet wel, daar is een oogpunt , uit welk deeze leevensvvyze befchouwd, gelukkig kan genoemd worden. De Wynboer houdt wel is waar, mets over; hy leeft egter zonder zorg, en in hoop op het goede jaar, 't welk hem ook altoos weêr op de beenen helpt. Maar als men op die wyze redenkavelt, vergeet men in rekening te brengen, dat de verlaaging der gemoedsgefteldheid van deezen Boer een onvermydelyk gevolg is van zyn onzekeren tak van beftaan. „ De Eigenaars deezer Landeryen trekken voorwaar eene opmerkelyke winst van den Wynbouw; vooral, indien gebrek aan geld hen niet dwingt de Wynen, versch in den kelder gekomen, te verkoopen; zyn ze hier niet toe genoodzaakt, dan hebben zy het voordeel, dat ook de Gewasfen van flegte jaaren in het vat veredelen, en daar door de winst nog zeer vergrooten. Men rekent dat de goede Wynlanden , het eene jaar door het andere, gemeenlyk van zeven tot acht ten honderd opbrengen. Dan, desniettegenftaande, blyfc nog de vraag, of  REIZEN. 495 of deeze aanzienlyke winst der Grondbezitters den Staat wel genoegzaam fchadeloos kan ftellen voor de daar aan opgeofferde zedelyke goedheid van deszelfs leden?" Fraai is de befchryving van 't Rhyngezigt omtrent Collens: de Sterkte Ehrenbreidjtein geeft hem een uitweiding over de Gevangenisfen en ftraffen aan de hand. Te Nieuwied bezag hy het Broederhuis der Hernhutters, en de veelerhande werkplaatzen van dit vlytige en bekwaame Genootfchap. Hy vermeldt, dat hier, „ in ftede van de Agaten, of Liefdemaaltyden der eerlte Christenen, een gemeenfchaplyk Theedrinken in de Kerk is ingevoerd, tot het welk de geheele Gemeente van tyd tot tyd toetreedt. Myne gunftige vooringenomenheid voor de Thee is de eenige reden niet, waarom my dit gebruik niet tegenftaat. Want, hoewel ik 'er geen lust toe heb om mede te dweepen, voor my wordt tog elke dweepety eerwaardig, zo dra zy deu mensch tot gezelligheid, en het vrolyk genot van zyn beftaan, opleidt. Maar de Hemhuttifche inrigting, die ongehuwde mannen en vrouwen, met eene kloosterlyke geftrengheid , van eikanderen afzondert , kunt gy wel denken, dat met deeze myne geaartheid niet zo wel overeenkomt." Iets over de Dweepery, en hier Zielfchennis geheeten. Op het kort Rhynreisje onderhielden zy zich aan deszelfs oever met de Planten en Steenen; wier taal hy verzekert dat leerryker is dan die der dikke boekdeelen, welke men over de eene en andere gefchreeven heeft. Van deeze gefprekken deelt hy iets —- waarlyk vry veel — mede, en laat zich in tot het betwiste ftuk over de Vuurfpuwende Bergen, en den oorfprong der Bafalten. Het is bekend, dat in Duitschland, ten deezen opzigte, twee Partyen zyn , die zich in Volcanisten en Neptunisten onderfcheiden, welker eerften de vorming der Bafalten aan Vuur, en welker laatften die aan Water, toefchryven. De Heer fokstèr behandelt de Voorftanders van het Vuurftelzel, collini, hamilton, de luc, als Droomers, onzes oordeels met geene genoegzaam e befcheidenheid. Hy is 'er verre af, van den Bafalt rechtftreeks voor eene Bergftof te houden, die in het Water ontftaan is; maar bekent ronduit, dat, onder alle de tot nog bekende uitleggingen , welke zyn oorfprong aan het Vuur toefchryven , 'er geen ééne is die hem voldoet , en in 't byzonder komt hem die Helling, dat hy in de brandende kolken, die wy Vulcaancn noemen, ontftaan zou weeli 4 2X11 >  426 c. FORSTE r'S zen, voor, als iets, dat zich zelf wederfpreekt, en onmogelyk is (*)• Vraagt men den Heer forster: Indien de Ba/alt geen Lava is, waar uit is hy dan voortgekomen? Hy antwoordt: „ Ik weet het niet. Ik ken de oorfpronglyke ftof zo min , als ik de fcheikundige bewerking weet, door middel van welke de Natuur de gezamenlyke Bergftoifen heeft laaten voortbrengen." De lange Brief, waarin dit alles breedfpraakig verhandeld wordt, vult hy aan met eene gelyklöortige ftoffe, een verflag yan het fchoone Natuurkabinet te Bon. _ Dit is de hoofdinhoud der drie eerfte Brieven. De vierde en vyfde loopen over Keulen:wast de Reiziger den Dom of Cathedraal-Kerk bewondert, vergezeld van eene Proeve, over de begaafdheid van dan Kunltenaar, die vry verre in het afgetrokkene en in 't duistere loopt. Met algemeener voldoening zal men leezen, 't geen hy opgeeft van het Gemeen en de Geestlykheid te Keulen; van de Bedelaary en Onverdraagzaamheid ; van de Paardenbeenderen onder het Gebeente in de Kerk van St. Urfula. „ Al was," zegt hy, ten opzigte van het laatstgemelde, „ de Legende van elf duizend Maagden zo waar als het bezwaarlyk is om 'er aan te gelooven, het zien van haare beenderen in de Kerk van Urfula zou daarom niet minder affchuwelyk en aanltootelyk weezen. Maar dat men de onbefchaamdheid heeft van voor een Heiligdom uit te venten dit zamengeraapte mengzel van Menlchen- en Paardenbeenderen, welke, vermoedelyk, een flagveld bedekt hebben, en dat de Keulenaars zich om dit heilige zouden laaten doodflaan , of, dat nog erger is, zeiven dén ftouten twyfelaar wel heel ligt dood zouden Haan, dit zyn fchreeuwende bewyzen van de dikke duisternis , welke hier in het Godsdienftige de overhand heeft." Waar op eenige aanmerkingen volgen over het onderfcheid van Lugtgeftel in den Godsdienst. -— De afbeelding der Kruiziging van petrus, in de St, Pieters Kerk te Keulen, ontgaat des Reizigers fcherpe aanmerIting niet. Zo min Keulen den Heer forster behaagt, zo zeer is (*) Anderen, hoe Heilig ook de Heer forster fpreeke, meenen de daadlykbeid daar van gezien en aangetoond re hebben. Zie- Extrail d.une Ltttre de m. westrvmb a m. crell , jout mal de Phyfique, Fev. 17^2. p. 158.  REIZ EN. 497 js hy met Dusfeldorp ingenomen : waar van het berigt in den vierden Brieve aanvangt. Hier. vinden wy eenige aanmerkingen over de kunst van regeeren, en onder andere deeze : „ Laat het oogmerk van den Regent zo goed zyn als het wil, zo dra hetzelve hem vervoert, om de Menfehen, langs eenen weg, dien zy niet voor zichzelven gekoozen hebben, voor zich heen te dryven; zo dra ook ondervindt hy, dat de eigen leevenskragten in zyn Staatkundig werktuig afneemen en llaapen, en, op geenerhande wyzen, die uitwerking voortbrengen, die zy voortgebragt zouden hebben, indien hy den aan zich vermaaglchapten Geest van alle zyne Broederen niet miskend, ea tot eene onbetaamelyke flaaverny gedoemd, hadt. 't Is waar, de fom van goede daaden, die in de wereld gefchieden, is doorgaans beneden onze verwagting; maar zekerlyk is zy daar kleinst, waar men 'er zich op toelegt, om den menfehen een grooter af te dwingen. Door eene overmaat van ftellige geboden, bezondigen zich de Regeeringsformen aan het menschlyk gellacht. Door de Wetten en Landsheerlyke Verordeningen tot in het oneindige te vermenigvuldigen, hoe wél die ook dikwerf gemeend zyn; en door die zugt tot beuzelen by de Vorften, welke de vleiers en panlikkers zo hoog verheffen, waar door zy,met eene onvermoeide zorgvuldigheid,eiken Burger in de pot willen kyken, of zich zelfs met zyne afzonderlyke gevoelens en denkbeelden bemoeijen, booren de Regenten hunne Staaten, zonder het zelfs te weeten, in den grond, doordien zy de vrye werkzaamheid van den Burger belemmeren, waar door de ontwikkeling aller zielsvermogens oogenbliklyk ophoudt." — Eene ontmoeting in een Monnikenklooster, 't welk den ürengen regel van de wydberoemde Abtdy de la Trappe volgt, doch waarin de gelofte van ftilzwy gen heid thans geheel cn al vernietigd was, fluit deezen Brief. De zesde, zevende en achtfte, Brief, met welken dit Deel eindigt, loopen alle over de Gaandery te Dusfeldorp, zo wydberoemd van wegen haare Schilderfrukken, door forster voor de vyfde keer in zyn leeven bezogt. „ Verwagt van my," fchryft hy zynen Vriend, ,, geene befchryving, zelfs geen lyst, van deezen onfehatbaaren voorraad van uitgeleezene Meesterftukken. Noeh een drooge naamrol, eene moeilyke optelling van alle byzondere ftukken , noch zelfs de getrouwlte woordlyke befchryving van deeze voorwerpen, wier waarde enkel en alleen door de li 5 zin-  495 g. forster's zinnen kan begreepen worden, zou my vryfpreeken van uw geduld misbruikt te hebben. Waar is ergens eene Schilderyen-verzameling, van welke men niet flegts volledige, maar zelfs zo genoemde beredeneerde, naamlysten heeft , ryklyk doorfpekt met kunstwoorden, en opgevuld met loffpraaken , en nageklapte eerbewyzingen , aan een reeks beroemde Kunftenaaren ?" Wyd loopt de Reiziger over de mededeeling der Indrukken van 't geen men ziet, en hoe zich de Kunftenaar vormt. Hy beeft weinig op met de Vlaamfche Meesters; 't geen hy hier en elders van het Nederlandfche penfeel zag, was, om zyne eigene woorden te gebruiken , „ byna altoos , van dien aart, dat ik in den voortreffelyken Handwerker den Dichter niet kon vinden , noch in de afbeelding van het Lichaamlyke den Zielenfchepper." Rubens ondergaat hier eene ftrenge beoordeeling. Zyn Schilderftuk, het laat/te Oordeel, houdt forster meer dan twintig bladzyden bezig. Gegrond zyn veele aanmerkingen; doch wy gelooven, dat hy waarheid fchreef, als hy bekent, dat ze in eenen vitagtigen luim, die zelfs een raPHAëL voor geene berisping zou vrywaaren, gefchreeven zyn. En blyft dezelve hem by in het beoordeelen der andere Stukken van dien Kunftenaar, fchoon met eenige ververkoeling : dan dezelve ontgloeit op nieuw tegen gekard douw en teniers,enz. De Heer Vertaaler merkt, in eene aantekening, ten flot van deezen Brief, te regt aan, ,, dat forster's fcherp oordeel, over onze Neder,, landfche Meesters, aan hunne verdienften in de daad „ te kort doet (*)." Wanneer een Vertaaler aan den voet des blads eene Aantekening maakt, tot opheldering dienende, moet dezelve gegrond zyn, en waarlyk licht verfpreiden: wy vinden dit niet, als hy, by het woord Carricatuuren, tot beter verftand , voegt: „ Een kunstwoord, om uit te drukken, dat het voorwerp der tee- ke- (*) Men zal wél doen,met, naa forster geleezen te hebben, ten tegengif te gebruiken, het Antwoord van den Heer roeland van eynden, op de Vraag: ln hoe verre de Nationaale Smaak van de Hollandfche School het doelwit der Schilderen Tekenkunde bereike, en aan derzelver vereischte beantwoorde? Als mede, hoe verre dezelfde Smaak, door het beftudeertn van het Antique, en der Kunflenaars van andere Schooien, zoude kunnen verbeterd worien? te vinden in het V Ceel der Verhandelingen van teyler's tweede Genootfchap.  5°° lee vensbeschry ving Merkwaardige Leevensbefchryving van een zeer zonderling geleerd Man, johan wolfgang brenk, onlangs in Mogen ouderdom te Anfpach overleden; die in zyn veertigJte jaar tot den Joodfchen Godsdienst overging, en zich deedt befnyden. Door den Heer will, Hoogleeraar op de Umverjiteit te Anfpach. Uit het Hoogduitsch. Te Dordrecht, by de Leeuw en Krap, 1792. I20 bl. {„ gr. 8vo. „ T^en Man, by wien opregtheid, deugd, oude duitJL. iche trouw en warme vriendfchap, in contrast ftonden met allerlei buitenfpoorige bedryven en zonderlinge handelingen , een Geleerde, die, by de uitge- breidfte kennis van veele taaien en weetenfchappen, tot allerlei zwakheden, en dikwerf tot grove bygeloovigheden overhelde, een Christen, die van geestlyk Geflachï afftamde, die eerst in manlyken ouderdom tot den Joodfchen Godsdienst overging, en zich liet befnyden; naderhand nogthans. zyn geluk wederom by de Christenen zogt, zyn Joodendom verborgen hieldt, vier Christenvrouwen nam, en zyne Kinderen liet doopen, een Mensch , dat de natuur tot alle moeilykheden van dit leeven fcheen gevormd te hebben, eu dat zy tot eenen zes en tachtig jaarigen ouderdom het leeven gerekt heeft * zulk een is voor de menfchenkenners een belangryk onderwerp, en verdient, dat zyn leeven zo naauwkeurig mogelyk befchreeven wordt." — In deezer voege luidt de aanvang der Inleiding van den Hoogleeraar will, die het ondernam, de Leevensbefchryving van den zeer zonderlingen Man johan wolfgang brenk, in dit Stukje, der wereld mede te deelen. Hier toe vondt hy zich in ftaat gefteld , doordien hy van deezen veertig jaarigen Vriend veele aantekeningen, door den ommegang met hem uit eigen mond hadt; een Handfchrift van hem,tot dat einde gegeeven, bezat; en eindelyk Bezitter geworden was van 'sMans Dagboek, waarin hy, van 't Jaar 1733 tot 1773 alies, wat hem eere en fchande aandeedt, met ongelooflyke naauwkeurigheid, hadt aangetekend. In de daad, om hem „ by alle zyne Eigenzinnigheden „ en Gebreken, agting toe te draagen, om dat by, in „ zyn vak, een waar Geleerde , en, dat veel zegt, een „ eer-  van j. w. brenk. , 50I eerlyk Man was ," gelyk de Heer will met ronde woorden verklaart, moet men in eene byzondere betrekking tot hem geftaan, en eene verbintenis met hem aangegaan, hebben, gelyk deeze Leevensbefchryver, die Lid. werd van een Geheim Gezelfchap , 't geen brenk tot Stichter hadt, of waar van hy een fterk Voorftander was. Een Gezelfchap, waar van wy in het Vde Hoofdftuk eenig berigt aantreffen: eene Orde, voor een naamaakzel der vrye Metzelaary verklaard, ter zinfpreuke voerende: Prudentia, Amore £? Experientia, Voorzigtigheid, Liefde en Ondervinding. Eene mededeelenswaardige byzonderheid tekent de Heer will deswegen op: „ De gewigtiglte foort van Menfchenkennis (yvao-QitrsctUTOv) werd, op eene pryslyke wyze, hoe zeer door een hard middel, in dit Gezelfchap bevorderd. Elk Medelid der Vergadering moest, by beurte, zo als de Orde dit fchikte, uittreeden, en de overige Medeleden velden als dan over deszelfs characlet , goede en kwaade eigenfchappen , een volkomen geheim oordeel, welk in gefchrift gefteld, en den beoordeelden overhandigd, werd. Het was niet geoorlofd, iets daar tegen te zeggen of te doen, zo 'er geene beledigende onwaarheden, of eigenlyke lasteringen, in het uitgefprooken vonnis waren. Het oogmerk was enkel Zelfbeproeving en Verbetering: ik herinner my nog, met zeer veel genoegen , welken fpiegel my de eerfte maal werd voor oogen gehouden: ik leerde my toen van eene zyde kennen, die my nog geheel onbekend geweest was, en werd daar door, in de daad, oplettender op myzelven, ik floeg myne gangen zedert naauwkeuriger gade, en, myne ■ zwakheden my herinnerende, werd ik voorzigtiger, minder onderneemend, maar zekerder in het uitvoeren." Hoe zeer kort opeengeltapeld de Academie - lotgevallen van brenk , in den Academie - tyd van niet minder dan zeven-en-twintig jaaren, zyn mogen, heeft derzelver leezing ons eenigzins verveeld, door Iteeds den korzelen , moeite maakenden , vegtenden , behoeftigen, en zich op verre naa door geene eerlyke middelen reddenden,Student voor oogen te hebben. Wegens den verbaazenden ftap om zich te laaten befnyden , 't geen te Amfterdam gefchiedde , tekent zyn Leevensbefchryver aan: „ Het is moeilyk te zeggen wat hem daar toe bragt. Veele redenen moeten zamengeloopen hebben, die hem eindelyk geheel overwonnen. Zyn vroe-  50* lee vensbeschry ving vroeger ommegang met de Jooden de agting voor de Joodfche geleerdheid, in welke hy zo veel gedaan had en die volkomen naar zynen fmaak was , de by¬ zondere eerbied voor de Mozaifche Inftellingen, en het geheele Oude Testament gebrek aan nooddruft, waar mede hy altoos kampte Hechts zyn ondergang, naa zo veele vergeeffche proeven, by de Christenen te vinden eindelyk de hevige hartstogt, die hem aan een geliefde Jodin hegtte , van welke hy bereids het jawoord bekwam , en by wier Vader en Moeder hy reeds de toeftemming tot het Huwelyk had gevraagd, die hy als onbe- fneedene niet krygen koude alle deeze oorzaaken, te zamen genomen , kunnen hem tot een der ongelukkigfte befluiten vervoerd hebben." Zyn Godsdienst-verandering hieldt hy zo veel doenlyk geheim; en leefde vervolgens meest onder de Christenen. Eenigzins ter opheldering van dit byster vreemd gedrag kan dienen, 't geen de Heer will aanmerkt: „ Brenk kwam de Joodfche Godsdienst alleen als de Godlyke voor, die christus, welke zelf een Jood was en bleef, niet hadt willen affchaffen , maar Hechts hervormen." Jesus (zeide brenk,) heeft „ dit zelfs gezegd, en in zyne onderwyzingen altoos op mozes en de Propheeten geweezen." Het was dus, bv zynen vertrouwden ommegang met de Jooden te Halle , by de dienstvaardigheid , die zy hem beweezen, en by de liefde, die hy een Joodsch Meisje toedroeg,niet te verwonderen,dat hy eindelyk tot het befluit kwam, om zich te doen befnyden. Of hy geheel Jood was , is eene andere vraag. Zyn Godsdienftig zamenftel was , buiten twyfel, een mengeling van begrippen uit verfcheide Gezindheden. Hy gaf voor, dat hy eens een zeer heerlyke Leerreden van een Geestlyken gehoord had , die dus was begonnen „ Ik ben geen Jood, ik ben geen Christen, ik ben geen' „ Heiden , ik ben geen Turk. Ik ben een lood, ik ,, ben een Christen , ik ben een Heiden, ik ben een ,, Turk. Zo wilde brenk dat men ook over hem dagt, vormende hy zich, uit allen te zamen, eenen eigen Godsdienst, waar van evenwel de Joodfche, als de onmiddelyk van God afkomflige, de grondflag was. Hy bad ook tegen den opgang der Zonne, en meest, of al5$', Hebreeuwsch. Hy at geen Varkensvleesch, geen Wildbraad, ook geen fpyzen die by Zwynenvleesch gele-  van j. w. brenk. S°3 légen hadden. Hy vierde den Sabbath; doch de Zondag was hem weinig of geheel niet heilig. „ Brenk verdedigde , by zekere gelegenheid," ten aanhoore van deu Heer will , „ dat het Christendom op het Joodendom gegrond was, en dat, wel verre dat de Joodfche Godsdienst door jesus zou afgefchaft zyn , dezelve veeleer door hem was onderhouden en aanbevolen , dat hy den Apostelen wel vryheid gelaaten had, om de Heidenen van de Befnydenis te ontllaan , alleen om deezen des te gereeder tot het Christendom over te haaien; maar dat hy andere Mozaifche Wetten, als de onthouding van het verdikte, van het bloed eeten en dergelyke , uitdrukkelyk bevolen heeft. Deeze zyne zonderlinge meening was een ftuk van Godsdienst by hem, waar op hy alle zyne overige begrippen bouwde." Laaten wy hier nog byvoegen de Grondftellingen van deezen Man in 't Staatkundige. „ Hoe zeer hy liever onder de Ariltocratie dan onder de Monarchie leefde, zo hieldt hy nogthans de eerlte Regeeringsvorm voor de gebreklykfte , die volgens haare natuur in eene overheerfching moest ontaarten; en, volgens de Gefchiedenisfen en Ondervinding , daar in altyd ontaart is. Monarchie, was , volgens zyn gevoelen, eene loutere harsfenfchim; 'er zyn, zeide hy, geen Alleenheerfchers, die alleen een Ryk regeeren kunnen. De Monarch is aan zynen Minister en aan Raadsvergaderingen gebonden, en de verltandigfte, wanneer hy zelfs regeeren wilde, heeft onvergeeflyke misflagen begaan. Hy befchouwde, volgens i sam. VIII: II—18, welke plaats hem zeer gewigtig voorkwam, alle Alleenheerfching als een kastyding der Volken, en, in zo verre hy als Joodegenoot zich de lotgevallen zyns Volks mogt aantrekken, kon hy dit gevoelen , op grond van evengemelde Bybelplaats, verdedigen. De Democratie achtte hy als de natuurlyktte en beste Regeerwyze. Dan, deeze drie bekende wyzen van Volksbelluur beftonden , naar zyn oordeel, flechts in den uiterlyken vorm: inwendig waren de zaaken gansch anders gelegen, en wel dus: alle Staaten waren Theocratien, Autocratien of De» tnnnocratien. De Theocratie befchouwde hy als de voortreflykfte, in welke de Godheid Wetten en Inftellingen gemaakt heeft, en waar inzonderheid de uitmuntende beFchikking plaats had, dat oude wyze en ervaarene Man- ien Richters des Volks waren. In de Autrocatie heb-  504 LEEVENSBESCHRYV1NG VAN J. W. KRENK. hebben de Menfehen zelfs hunne Wetten en Conftitutie gemaakt , die beide grootendeels flegt en te willekeurig waren uitgevallen, en uitvallen moesten. Deeze Autocratie hervormd zich of in eene Monarcbiale, of in een Ariftocratifche, of in eene Volksregeering. De Demo- r.ocratie beftaat by de ruwe en domme Wilden, in andere Waerelddeelen, die den Duivel nog aanbidden, de heerfchappy der geesten over zichzelven en hunne daaden gelooven , en die daarom ook weinige, of ten minden allerflegttte, Wetten hebben. Montesquieu hadt, naar zyne meening, de zaak in 't geheel niet getroffen, en het Mozaisch Recht van den Ridder michaülis wilde hy in 't geheel niet leezen; dewyl het hem niet geviel, dat deeze Schryver de oorzaaken der Wetten, in de Godsregeering over Ifraël, en tevens de Godlyke oogmerken, zo naauw bepaald had, daar dezelve geheel buiten den menschlyken gezigtëinder zyn. Zelfs de menschlyke beheerfchers konden den geest en den grond van' hunne Wetten niet opfpooren. Gods gronden en bedoelingen te onderzoeken , rekende hy vermetel. —- Genoeg dat zyne Wetten daar zyn , en dat zy alle goed zyn moeten, om dat God ze gaf. De door de Godgeleerden gemaakte fchifting van zedelyke, ceremonieele en burgerlyke, Wetten, ftondt hem zeer tegen." Deeze wonderbaarlyke Geleerde werd den eerften Maart in den Jaare 1704 gebooren, en (tierf den een en twintiglten November van 't Jaar 1789. Veele byzonderheden bevat deeze Leevensbefchryving, waar uit zyn anders raadzelagtig Charaéter eenigzins kan opgemaakt worden; doch , met dit alles, is dezelve meer Avontuurlyk dan Characlerfchetzend. Tafreelen voor het Menschdom. Tweede Stuk. Te Utrecht en Rotterdam by G. T. van Paddenburg en Zoon, en J. iv;eyer, 1792. 304 bladz in gr. 8vo. Wy verblyden ons, dat het oordeel, het welk wy over her eerfte Stuk van dit Werk geveld hebben (*), den Schryver zo veel aanmoediging gegeven heeft, als hy thands in het Voorberigt voor dit tweede Stuk meldt. Hy verdiende aange- moe» (_*) Algsmeene Vadert. Letteroef. voor 1792, No.«5, bl. 213—215,  tafreelèn voor het menschdom.' jo? saoedigd te worden, eu hy blyft zich zeiven volkomen gelyk. De bundel, dien wy thands aankondigen, bevat vyf Stukjes in profa, en drie Dichtftukken. Aan het hoofd van de eerften ftaat: I. Een Stukje, getituld: Aan myne broederen, hetzelfde dat hy reeds te voren beloofd hadt, en waarin hy zyn geheele plan, zyne bedoelingen , zyne wys van denken, en de beweegöorzaaken, die hem de pen in handen gaven, nader wilde doen kennen. Door zyne broederen verftaat hy hier zyne medefchryvers, en het oogmerk van het Stukje is eene roerende fchildery op te hangen van den uitgeftrekten werkkring eens Schryvers , en van het menigvuldig goed en kwaad dat hy ltichten kan, en daar, door een iederen, die de pen in handen neemt, tot de nodige bedachtzaamheid te vetmaanen , en tot het getrouw volbrengen dier heilige plichten, welken hy aan God, aan het geheele Menschdom, en aan zyn Vaderland in het byzonder, verfchuldigd is. De opfchriften vau de volgende Stukken zyn: II. De behoeftigheid nadeelig voor eiken Staat; eene Redevoering, voorgelezen in het Genootfchap tot nut van het al« gemeen. III. Eene Redevoering voor eiken waarcn Menfchenvriend. Beide deze Redevoeringen gaan ovar hetzelfde onderwerp. In de eerfte wordt eerst de beklagenswaardige toeftand van eenen behoeftigen gefchilderd , en vervolgens eene fchets gegeven van de rampzalige vruchten, die uit de behoeftigheid voor elk gewest, elk volk, en geheel de zamenleving, natuurlyk moeten voortfpruiten. De tweede bevat een betoog, dat het de plicht van eiken fterveling zy, de behoeftigheid, waar hy immer kan, te weeren; afgeleid deels uit de natuurlyke en ons ingefchapene zucht , ter bevorderinge van ons eigen geluk, en uit de ons aangeborene liefde voor ons vaderland; deels uit den baarblykelyken wil vau God, die ons voorzeker tot dezen plicht aandryft. Indien de Schryver lust mogt hebben qm dit onderwerp te vervolgen, zou hy voor eene derde Redevoering, (die, wel uitgewerkt zynde, zekerlyk de nuttigfte van allen zou wezen,) overvloedige ftoffe vinden in het doen van gepaste voorflagen, nopends de wyze, hoe wy het best de behoeftigheid van onze medemenfchen weeren kunnen. IV. Adelaïde, of de Gevolgen van een oogenbl(k; een zedelyk verhaal. V. jVat is Godsdienst ? Deze Verhandeling geeft de Schryver in dit Stuk maar ten deele, en belooft dezelve in het vervolg voort te zetten. Na eerst aangetoond te hebben, wat door wanbegrippen, bygeloof, dweepzucht, en huichelary, al voor Gods. dienst uitgegeven wordt, zonder dien naam te verdienen, geeft hy ftellig op , wat hy door waaren Godsdienst verfta. Eerst ontvouwt hy den grond van onze verplichting tot den Gods- jS-ett, 1793. uo. 11. Kk . dienst,  §961 TAFREELEN dienst, de oneindige liefde van onzen Schepper; dan toont hy aan, dat alle plichten, welken God ons opgelegd heeft, niec om zynen , maar om onzen, wil, tot ons heil, zyn voorgeschreven ; en ontwikkelt vervolgens die plichten uitvoerig, de gewoone verdeeling van plichten jegens God, ons zeiven, en onzen naasten, volgende. De laatstgenoemden befchouwende, bepaalt hy zich niet tot algemeene menfchenliefde , maar is vooral zeer uitvoerig in de opgave van plichten, die uit verfchillende betrekkingen ontfpruiten , als jegens ouders, kinderen, echtgenoten, het vaderland, dienstboden, enz. Wy moeten , gelyk wy gezegd hebben, over de profa'uche ^tukken, in dezen bundel voorkomende, hetzelfde oordeel vellen, als over die van den voorgnanden, Ondertusfchen kunr nen wy toch niet nalaten den Schryver ten emftigften aan te raden, dat hy toch niet afga van de eeuvpuwigheid, welke een zo voornaams eigenfchap van een goeden Styl is. Hy heeft dezelve wel in de meeste Stukken betracht, maar niec in alle, fo. v. niet in de Adelaïde, welk Stuk ons over het algemeen het minst van allen gefmaakt heeft. Reeds in het begin gebruikt hy de volgende omfchryving, om ons te zeggen , dac Adelaïde achttien jaaren oud was: ,, Adelaïde had agtien maal „ het bekoorelyk gelaat der jeugdige lente gezien: agtien maal gevoelde zy den gloed der zomerhitte : agtien maaien be„ kranfte de Wyn-god de groenende heuvelen met zwellende „ druiftrosfen , en agtien maal vertrad de yzeren voet des „ winters de gefchenken van Flora, van Ceres, en den Zoon van „ Seniele, in het glibberig flyk, en belfrooide bosch en velden „ met zyne donzige fneeuwvlokken; fints Adelaïde het eerst den bepurperden dageraad aanfchouwde." 5 Uit de Dichtftukken zullen wy de volgende rymlooss OM $er proeve geven: Gelukkig Sterveling, wien uwe Gade mint! —— %Vien reine teerheid al haaren wellust fchenkt! —mm Hoe zalig is ,t genot dier weelde Evenaart bykans het lot der Eng"len!,,. Vervoerend tydftip! ... wen zyn aandoenlyk hart Yoor 't eerst op V hart van zulk een Gade klopt -» jDeez' Gade, die hy lang, met traanen, Vespu —— ö Schepper dier teerheid! — fmeekte!.*., "Ja, zoet, 6 Liefde7 is uwe zuiv're lust ƒ.. „ jjech aan de kimmen ftygt ginds een onweérs-wolk! Zy klimt! ... zy klimt.1 ... daar vliedt de kalmte; Alles wordt ak* Hg! V/;' ƒ uur der fcheidiv.g!... ÓWre..  VOOR HET MENSCHDOM. tjO? ê Wrede fcheiding! ... ach! ... hoe ontroert ge «2yf Hoe zwoegt deez"boezem...vlagt!...gy verfcheurtdttktrt!... Ja, ys'lyk ... folfrend is uw lyden; —_ Daar gy aan de oogen zelfs traanen weigertl ... # Ai my! ... hoe treurig waart die verlatene Wiens zagte Gade ginds by. de dooden rust, Door akelige, duis'tre wouden; Zwygend, ah de eenzame, kille graffteê! —» # 4 Zwarte rotfen! gy, wier bemoschte kruin i Met donk re dennen, huiv'rige Jidd'ring wekt! Hoe vaak zaagt gy zyn angfiig lyden Zaagt gy hem traanen van weedom plengen. * Ja, woeste flreeken huilende wildernis! Dien man van fmarte V eenigst geliefd verblyf —~* En dorre heide! ai my, hoe dikwyls Waart ge getuige van zyne ellenden! ... Doch waarom tzidd're ik dus by dit open graf- ——• Die flaap der dooden kan hy wel eeuwig zyn ? * 6 Neen aan geene zy der graven, Scheemert, verryst reeds de blydfte morgen! ... * io77B TL— wilhelmine ! fchoon my die fcheiding roer1 ~ Schoon flegts haar denkbeeld my met ontzetting fla • Ja — fchoon zy vaak zelfs bange traanen , ' Langs myne fnaaren, deed neder firoomen. Neen — beste Weerhelft! - nee» zy verplet my nietl Hoezeer ik tzidd're _ 'k voel dat ik eeuwig zy! ^tT \voel~ 'k Sevoelhet... God en Eng'len!..* Dat ik voor eeuwig haar zal bezitten! Kka * pat  §ö3 tafreelen voor het menschdom. Pal dus eens V ft erf-uur ons van elkand'ren fcheur', blegfs weinige ftonden ... dan ... dan ontftuit zich V grafl Van zwindt deez' aard ... en in uw' armen Dank ik dan God — ó myn wilhelmine ! —-— De twee overige Dichtftukken zyn : j°. Jan de JVel Edele $n Achtbaare Heeren Burgemeesteren, Regereren, en Wethonde. ren , der Stad Wyk by Duur ft ede , en den JVel Eerwaardigen en zeer geleerden Heere w. a. ockerss , by gelegenheid, dat op last van hun Wel Edelen en Achtbaaren eene Begraaft, plaats buiten derzelver Stad was aangelegd , en zyn Wel Eer. 'vaarde en zeer geleerde, op derzelver verzoek, eene plechtige Leerrede, daar op toepasfelyk , gehouden had: en 2°. De eertte zang van een Leerdicht, de Wyze getituld, het welk in, de volgende Stukken voortgezet zal worden. Reinhart, of Natuur en Godsdienst. Twee Deelen. Met Plaaten, Te Amfterdam by J. Allart, Ijrgl. /« ir' %vo- 354 en 3^4 bl>- t) eikhart , een . braaf Jongeling, zyn vaderlyken grond, I\ Gelderland, verlaatende, begeeft zich in Texel aan boord; zeilt van "daar, door het Kanaal en de Spaanfche Zee, voótby de lianarifche en Kaap-Verdifche Eilanden, naar Amerika; en befchouwt alles wat hy ziet, en het geen hem óp zytie Reize ontmoet, met een onderzoekend oog en zedelyk hart. Zyn omgang met de Negers, of Slaaven; zyn gedrag als Planter; zelfs zyne. .Minnaryen en ffuwelyk, met eene Amerikaanfche Schoone , draagen alle de kenmerken van eene edele deugd en zuiver gevoel, wel waardig om va» veelen overwoogen te worden. De Heeï "h. r. post, een Amerikaafisch Planter, aan wien dit Werk is opgedragen , gaf toevallig aan het genie zyner Zuster (Mejuffrouw e. m. post, te Arnhem, die ons Vaderland, ui» haare Werken, het Land, en voor, Eenzamen , vaat roem reeds kent;) aanleiding om dit Boek te fchryven; fchoon bet noch zyri lot, noch zyn perfoon, zo min als zyn bepaald ■veiblyf, aftekent,. Verbeelding voerde haar dikmaals.ni het af'gelegen Waerelddeel, waar haar Broeder zich onthoudt. Deeze wist wan het te zeggen is, Vaderland en Vrienden te verlaalen; op den ruimen Oceaan te zwerven; met ftormen en baaien te„- vyorfteleii ; in een vreemd Land het gelük te zoèken, dat hem in zyn Vaderland ontvluchtte; aldaar eene Echtvrienden na?^ zyn hart ie vinden; enz..en deeze herhaalde verbeeldingen deeden deezen reunuart geboren wotüen. . „ Maar" (vraagt de Schryffter, om dat de Leezers liet zouden kunnen vraagen , en dezelven dau daadelyk beantwoord Uförc(|h O 55 welk een wezen is, sieinhart dan ? Is het een His-  REINHART, OF NATUUR EN GODSDIENST* £0} . Hjilöffe, of een Roman? —— Het eerfte zeker friet; din in zo verre als het eenige waare natuurlyke tafereelen afmaak , din "willekeurig geplaatst zyn en een Roman, daar voor durf ik het u ook niet leveren, nadien het de voorname vereischten van een Roman mist; en, in plaats van eene vindingryke aaneenfchakeling van raadfelachtige gebeurtenisfen, die in eene wonderlyke ontknooping eindigen, niet dan een eenvoudig, natuurlyk afloopend,geval vertoont, dat niets raars heeft, dan mis-* fchien den fmaak van den perfoon die hier voorkomt." Om te kunnen oordeelen , hoedanig reinhart over veel* zaaken redent , en zyne befpiegelingen voortzet , zullen wy den volgenden Brief (want het geheele Werk is briefswyze opgefield,) onzen Leezeren mededeelen: „ Myn wensch is vervuld , Karei! uw vriend en zyne matte Scheepsgenooten worden verkwikt door eenen milden regen: hoe aangenaam zyn deeze ruifchende droppelen! zou hec verbeelding zyn, of hebben zy een landelyke geur by zich ? Zouden de wolken, waar uit zy daalen, van vergelegene oevers komen aandryven, en uit de wafem van boomen, planten en een milden grond, opgerezen zyn? of .... maar wac fcheelt my dit? zo veel is zeker; hunne koelte is allerver- kwikkendst; de lucht is zuiverder, de adem ruimer — ik voel my levendiger en vrolyker, en een ondraagelyk pas fchynt van myn ziel, zo wel als van haare woouing, afgewend; een frisfche teug van dit verfche water fterkt, dunkE my, het hart; wy verzamelen het door alle mogelyke middelen; de zeilen zyn tot gooten en regenbakken gefpanneu, ep. onze vaten worden vol. „ Hoe zeer vertoont de waanwyze ontkenner eener aües regeerende Voorzienigheid zyne onkunde , wanneer hy die gewoon natuurverfchynzel, dat zich regenwolken in de Zee ontlasten, een nutlooze verkwisting noemt ; en , door deeza onnozele ftelling, voedzel zoekt voor zyn troostloos ongeloof! hoe zwak is het wapen > waar mede hy de fchoonftes waarheid beftormt! Zeker de eenvoudigfte fcheepsjonge < die zyn werk in den verkoelden dampkring minder loom,'en met meer gemaks, verricht, kan hem zwygend wederleggen. De regen op Zee, die de befmette lucht, in welke zo veel duizend zielen ademen, zuivert ; die de ledige Watervaten van zo veele dorftige zwervers vervult , die zou overtollig zyn! welk eene dwaaze ftelling! zeker hy ontwikkelt hier geene zaaden; hy verkwikt geene kruiden; zyne milde droppelen glanzen op geene lachende bloemen,- maar hy voedt, hy onderhoudt, hy verfterkt, menfchenlevens, en doet zielvolle traanen van waare dankbaarheid en vreugde in het oog van gevoelige Wezens glimmen, die hemeifche geesten, ja wat zeg ik, die den OpPerzegenaar, wélgevallen, en tot nieuwe weldaaden opwekken. 5s Hoe wyd, hoe eindeloos, zyn de grenzen, binnen welke Kkj God»  nagelaten schkiften van von schaapskop. 5-'3 Wusfchen met verkouwdheid en hoesten beftendig geplaagd wierdt. Hier van daan trok hy, met een Lyfknecht, naar Rinteln, alwaar hy veele Collegiën by woonde; en anderhalf jaar daarna naar Kiel, alwaar toen de meeste Profesforen abjent waren. Hy hield een Repeteur voor zich, d:e alles affchreef: welke gedenkftukken zyn oude bediende jacob , by het opftellen der Levensbefchryving, ^nog wist, waar dezelve lagen. , Op hetzelfde oogenblik dat hy lang genoeg geftudeerd had, fïierven zyn' Vader en zyne Moeder. Een der Kielfche Profesforen ried hem, om te gaan reizen. Hy voldeed aan deezen raad; krygende van dien Hoogleeraar zelfs brieven van voorfchryving en recommandatie mede. Hy doorreisde eerst het Osnabrugfche en IVestphaalfche; vervolgens over Breemen, waar de groote roland op de markt fiaat. Hy trok vervolgens geheel naar boven, ja! toe Straatsburg toe, waar zelfs de geringde fransch kan fpreeken. Zyn meeste genoegen genoot hy te Manheim; zynde de fchoonlte Stad , die hy ooit gezien heelt, beftaande meest uit kleine fraaije huizen. Hier moest hy een brief afgeeven aan een Profesfor, die een Jefuit, doch anders een eerlyk man, was. Deeze raadde hem om in Paltfifchen dienst te gaan; dat hy deed; doch die onrustige levensltaat fchikte zich niet voor hem; hy wilde liever eene of andere civile of politique bediening hebben; doch daar hy het eens geleerde onmogelyk konde onthouden, en, in zommige landen, tot zulke bedieningen, een Examen ver«ischt wordt, zo fchrikte hem dit geweldig af. By geluk gaf de Manheimfche .Profesfor hem gelegenheid, om met zekeren Jood, aldaar, in kennis te komen. En deeze Jood bragt het, door zyne voorfpraak, zo verre, du hy met den aanzienelyken eerpost van Kamerraad, aan dat Hof, vereerd wierd. De Profesfor onderffeunde hem aanvanglyk in deeze bediening, en dit maakte, dac hy eindelyk, zonder eenige hulp, konde vaardig worden; en zelfs, drie jaaren agter eikanderen, den nieuwen druk van den Paltfifchen Staats-/Jlmanack, alieen , ter uitvoer bragt. Geduurende zyne Reize tekende hy al hec merkwaardige in een Boek op, van welke de ftaalen ten opzichte van Breemen , Straatsburg en Manheim, hier boven opgegeeven, den Leezer het aanmerkelyke genoeg doen opmerken. Geduurende het verblyf van den Kamerraad te Manheim, deedt zyn' Vriend , de Hoogleeraar, hem eene aartige jonge Dame ontmoeten, die een gebrek had, dat zy tot de RoomschCatholyke 'Kerk behoorde; doch welk gebrek de Hoogleeraar fchielyk wist te overwinnen, zo dac de Heer von schaapskop (poenig in het Huwelyk trad; zynde de Keurvorftelyke Minister hem daar door zo genegen geworden, dat hy nu in Mur.chcn 'eene deftige bediening verkreeg. Dan, zyne Gemalin, de lacht  514 nagelaten schriften van von schaapskop* lucht en het bier van Munchen niet kunnende verdraagen, noodzaakte hem dit weder naar Manheim te keeren, en aldaar andermaal eene bediening te aanvaarden. Vóór hy echter zich andermaal naar deaze plaats begaf, ver. trok hy, ter herftelling van de gezondheid zyner Gemalin met haar naar het Wilhelmsbad; eene vermaarde JBronpIaats by Hanau. Hier raakte hy in kennis met een jongen Officier, die, zo men wilde, een Neef van zyne Gemalin was,en beiden daar door alle tekenen van hoogachting en vriendfchap betoonde. Deeze Officier bragt hem in de aêloude zeer vermaarde Ouasterde , wier geheele inrichting vervolgens opzettelyk wordt befchreven. Eindelyk liet hy Manheim ten tweedenmaale vaaren ; trok, wegens Familieomftandigheden , en hooger protectie, naar Denemarken; hier verkreeg hy den tytel van Staatsraad; kogt een Landgoed in het Holfteinfehe; en eindigde aldaar zyn leven aan de Waterzucht: laatende zyne Kinderen alle zeer wel verzorgd. Deeze Levensfchetfe voorafgegaan zynde, volgt een omftandig bericht van de verbeterde inrichting der aêloude Qiiasterden. Dit bericht is in elf byzondere Afdeelingen gedeeld: toonende de ifte Afd. het oogmerk deezer Orden. De 2de behelst een Uittrekzel uit de gefchiedenisfen van deeze Orden. De Sde betreft de uitbreiding en aanwas deezer Orden. De 4de de bewaaring der eensgezindheid en verband onder de Leden, en de macht over de Vyanden der Orden. De 5de raakt de geestige en zedelyke geftalte der Medeleden. De 6de befchryft den uiterlyken Staat, de Levenswyze, het Dieet, en de Gewoonte van eert rechten quast. [De 7de de Spraak, Gewoonten, ge. fchikte Levenswyze, V'ermaakelykheden en Liefhebberyen. De 8fle toont de Moreele Grondregelen en Voorfchriften aan, waar vaar de Medeleden, in gewigtige Voorvallen, zich hebben te gedragen. De 9de gaat over de Weetenfchappen en Kunften der Broederen. De 10de behelst de Politique Grondregelen der Orden , en de 1 ide wyst de Kentekenen der Medeleden aan. — Over 't geheel is dit irenisch bericht te veel gerekt; de ftreeken van den Roskam zyn te lang, om op de plaatfen, daar het grootfte kwaad eigenlyk zit, veel nut te doen. Ook wenschten wy wel, eenige plaatfen en perfoonen uit den Bybel, in deeze nagelaaten Schriften van von schaapskop, niet aan te treffe». Cri-  crimineel proces, t2qen w. l. van warmelo. Crimineel Proces, tegen w. l. van warmelo, Predikant te Wyhe in Overysfel, over het uittrekken ter verdediging der Stad Hattem, in den Jaare 1785, enz. Te Amfterdam by A. Borchers en Zoon, 1792. 28» bl. in gr. 8vo. 't T s de Eerw. warmelo zelve niec, die dit Crimineel Proces in J. 'c licht doet verfchynen; de Uitgeevers verzamelden, buiten zyne kennis, deeze Procesftukken, en moesten zich met de voornaame Schriftunren vergenoegen, en de kleine handelingen agterlaaten, die ;alleen dienden om de Proceduure den gewoonen loop te doen hebben. Waar uic zy oordeelen, den Leezer de twee volgende omftandigheden te moeten mededeelen : „ De eerfte is, dat de Eisch en Aanfpraak van den Fiscaal, „ by hec indienen derzelve, eigenlyk alleen konde toepasfe„ lyk gehouden worden op ongeoorlofde uitdrukkingen, op „ den Predikftoel zullende zyn gebezigd: dewyl deszelfs aan„ ftelling zich daar toe alleen bepaalde-, doch dat de Gedaagde „ in den loop der Procedure onderricht, dat dezelve Advo- caac door Ridderfchap en Steden, als Staaten der Provincie, „ intusfchen was gevolmagtigd, om mede over het uittrekken ,, na Hattem tegen hem crimineel te procedeeren, daar door „ in 'c vermoeden geraakte, of de Fiscaal ook met inzigten, „ om beide Acfien in één libél naderhand te kunnen behan' deld houden , dit voorval reeds zo wydloopig in zynen „ Eisch hadt ingevlogten: waarom de Gedaagde aan den Fiscaal v de Cumulatie voorftelde , welke door denzelven werd aan„ genomen, met overgave van eenige nieuwe bewysftukken. „ De tweede omftandigheid is deeze, Naar het Landregc „ van Overysfel moesc deeze zaak beflist worden door twee Advocaaten, binnen deeze Provincie woonagtig, aan welken „ het Gerichte, of wel de Heer Landdrost, goedvondt, de- „ zelve ten dien einde te zenden. ■ De Gedaagde dus be- „ grypende, dat de Procedure hier niec in handen van onzy„ dige Advocaaten zoude kunnen komen , verzogt aan de „ Heeren Staaten , dat om deeze rede de Procedure moge „ verzonden worden aan een onpartydig Hof van Juftitie, of" Regtsgeleerde Fauikeit, buiten hec Hof van Gelderland; hec „ geen werd toegeftaan; en hier door is de Sententie door hec „ Hof van Groningen geweezen." Welke Sententie, den 22 Maart 1792, by den Hove Provinciaal van Stad en Lande, in deeze bewoordingen werd uitgebragr : Dat hetzelve de Suspenfte van den Predikdienst, in voege by Staatsrefolutie van den 29 OElober 1788, tegens den C«daagden in Perjfeon w, l. yw warmelo gedecreteerd, hem, JM- 515  3l6 fiEIMtNEEL PBOCES, TEGEN W. L. VAN WARMELO. wegens zyn gehouden gedrag in de laatstafgeloopen troubles, teekent voor Straffe mits hy boven dien gehouden zy om inwendig vier weeken naa Pronunciatie deezes alhier in Judicia in te leveren een door hem vertekend Declaratoir , behelzende zyn berouw en leedweezen over deszelfs gehouden gedrag in de laatfte troubles, betrckkelyk zyn onberaaden yver en ongemefu'reerêe expresfien; met verzoek van vergeeving deswegens, en met plegtige belofte, de tegenwoordige alleen wettige Conftitutie van Regeering in Overysfel te zullen agnosceeren , en dezelve , al% eok den Heer Erfftadhouder, te zullen refpeSleeren; met inti- ■ ■matie , dat , by aldien hy mogt naalaatig zyn , voorfchreeven Declaratoir op den beftemden tyd in Judicia te exhibeeren, hy liy en uit hoofde deezes zal worden gehouden van zyn Post als Predicant te zyn vervallen , met condemnatie, in alle gevalle, in de kosten der Procesfe, tegen hem aangewend, ontzeggende I den Aanlegger ratione officii zynen verderen eisch en conclufie. Be TJitgeevers melden, in hun Voorberigt, „ dat de Eerw. „ warmelo zich zeiven afvroeg,waar toe hy bevoegd, en wat „ hy verpligt, was? en zyn tydlyk beftaan, dank zy den Braa„ ven! behoefde hier by in geene aanmerking te komen. Over- \ „ tuigd, dat hy fteeds een driftig Voorftander vau zyne. Party „ was , konde hy zich in gemoede niet vry kennen, dat in „ voorige tyden van gisting zyn yver nimmer onberaaden, en „ zyne expresfien altyd ongemefureerd waren geweest; en hy „vondt dus, naa een bedaard overleg, vryheid genoeg, om de gevergde algemeene verklaaring daaromtrent te kunnen „ doen. Over het verdere van het Declaratoir, aangaande de „ Conftitutie, behoefde hy niet te denken, als reeds in foortH gelyke bewoordingen by den nieuwen Eed naa de Revolu» „ tie met andere Amptenaaren door hem gedaan. En hoe zeer nu de Gecondemneerde tevens de onaangenaamheden „ gevoelde, welke altyd met zodanige Declaratoiren vergezeld „ gaan, zo vondt hy, zynen pligt hier tegen (tellende , daar „ in echter geene reden genoeg , om zich uit dien hoofde ,, alleen te mogen onttrekken aan de wenfchen zyner Gemeen„ te, en zich zeiven tot een ongefchikt en onnut Lid des: ., Maatfchappy te mogen maaken." De Procesftukken zelve met de Ondervraagingeu hebben al het verveelende van dit foort van Schriften. Wy hebben ze geleezen, in de verwagting dat onze aandagt 'zou verleevendigd '\ worden, door byzonderheden over de bekende Gebeurtenis met de Stad Hattem aan te treffen, welke men elders te vtrgeefsch < sou zoeken; doch wy hebben ze niet gevonden.  ALGEMEEN Ë VADERLANDS C II Ê LETTER-OEFENINGEN* *s Menfehen Ingang tot Heerlykheid, om, in het toekomende leven , Goas Beeld in volkomenheid te wezen. Door c. c. n. van der aa, Bedienaar des H. Euangelies^ in de Gemeente , toegedaan de Onveranderde Augsbürgfche Geloofsbelydenisfe j Lid en Secretaris van de Hoih Maatfch. der Weelenfch. te Haarlem. Te Haarlem, by C. Plaat, 1792. In gr. 8vo. 201 bladz-, In een voorgaand Gefchrift, waarvan wy, mét de hoödige uitvoerigheid, elders verllag gedaan hebben, hadt de veelgeagte van der aa doen zien, wat 'er in dert mensch vereischt worde , om Gods Beeld op Aarde te weezen; Tevens berigtten wy, dat, hetgeen de SchfyS ver aldaar voordroeg, enkel was ingerigt om të dienèh tot eene Inleiding van 't geen vervolgens breeder Zou ontvouwd worden. De aangekondigde taak wordt in dit Deel gedeeltelyk volvoerd, om het vervolg der aanmerkingen naderhand mede te deelen. Geen naauwkeürigsr denkbeeld j van de natuur en de uitvoering deezes Gefchrifts, kunnen wy den Leezer voordraagen, dan IrJ eene hoofdzaaklyke opgave van den doörgaanden inhoudi door den Schryver zeiven in het Voorberigt geplaatst. •Vooraf hebbende aangemerkt, dat 's menfehen tegenwoordige leeftyd op aarde niet bekwaam is, om hem aan het oogmerk Gods, om zyn beeld te zyiij geheel te ddeii beantwoorden, maar dat daar toe voor hém een ander leejven is te verwagten j gaat de Heer van der aA bv£r^ om dit denkbeeld nader te ontwikkelen. Onder deri titel van de Onvolmaaktheid van de Godsvrucht in dit leeven z tragt hy, ten dien einde, in de eerfte Verhandelintr; aari te toonen, dat 's menfehen Godsvrugt op deeze Aarden met zulk een lichaam, en in zulke omftandigheden j dié volkomenheid niet bereikt, die 'er vereischt wordt orri ^ in volkomene gelykenis met God, zyn beeld en gelukzalig te weezen.' Eene tweede Verhandeling ontvouwt de. onvolkomenheid van 's menfehen Gelukzaligheid ln die j.etï. 1793. nq< 18, * \,\ l$4?  SZ6 DISCOURS ET PRléRE , PAR J. R. BOULLIER, overeen, dat 'er verfcheidene fpelfouten in begaan zyn. De Heer frieseman verzoekt zyne Landgenooten, „Mem „ niet kwalyk te nemen, dat Hy de aangehaalde Schrif,, tuurplaatzen niet letterlyk, volgens onze gewoonelyke „ Hollandfche Overzettinge, heeft gevolgd, en Hem niet te plaatsen onder die Leerlingen, qui jurant in verba „ Magistri; zonder echter zyne rechtzinnigheid in het „ minfte te verdenken." Nu! die verdenkingen zullen uit zyne Vertaalingen niet ligt opgevat worden: maar over de onnaauwkeurigheid van zommige van dezelven zou hem onsetwyfeld door des kundigen menige aanmerkingkunnen worden gemaakt. Voor de Vertaaling van frieseman ftaat een elendig Lofvers, of liever Rympje, op den den Heef boullier ,. waar van het derde couplet, zo wel als de daar toe behorende aanmerking, eene zeer onvriendelyke berisping behelst van die Leeraars , die de twee vorige Bedeftonden in de Franfche Gemeente hadden waargenomen. Achter dezelve is zeker Schimpdicht gedrukt, dat, op den a7ften January, in Amfteldam in de voornaamfte Kerken uitgeftrooid werdt: de Heer boullier hadt uit hetzelve , in eene aantekening, eenige trekken opgegeven, maar frieseman geeft het'in zyn geheel. Was het niet beter geweest, van zulk een ftukje in het geheel geene notitie te nemen? Gefchiedenis des Joodfchen Volks , (voor denkende Leezers van den Bybel.') Hde Deel. Van Salomons Regeering M de Verwoesting van Jerufalem. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1792. /« gr. 8vo. sp8 bl. Wanneer wy met het Eerfte Deel deezer Gefchiedenis des Joodfchen Volks onze Leezers bekend maakten (*_), hebben wy het onze gezegd van de zon- ,i derlinge tusfehenreden op den Tytel; en aangeweezen, welke gebreken wy in de fchikking des Werks oordeelden te vinden. Aan dit zelfde euvel gaat dit Tweede Deel mank, en kan de breedvoerige Bladwyzer, die an- j derzins by dit Werk hoogstnoodig is, zulks niet verhelpen. Den minstkundigen in de Gefchiedenis valt terftond, (*) Zie hier hevea, bl. 245.  geschiedenis des joodschen volks. 527 by bet zien des langen Tydbefteks, op den Tytel aangeweezen, te binnen, (lat zo veel ïtofs, in minder dan 300 bladzyden, niet dan met een lugtige hand konne bearbeid worden; dat de Schryver over veele zaaken moet been loopen, en alleen Hoofdgebeurtenisfen boeken, zonder veei van de aanleidende oorzaaken te vermelden, of van de menigte Perfoonaadien eene Cbaraéterfchets te geeven. Ten deezen opzigte hebben wy dit Tweede Deel minder dan het Eerfte gevonden. Kon, by het doorleezen van het Eerfte Deel, het onzer opmerking niet ontglippen, dat de onbekende Schryver alles, wat men in de Bybelgefchiedenis voor Bovennatuurlyk en Wonderdaadig houdt, niet als zodanig aanmerkt , en zich bevlytigt, om, zo veel mogelyk , eene natuurlyke oplosfing aan die Gevallen te geeven, zonder egter het Bovennatuurlyke en Wonderdaadige geheel te verbannen ; die zelfde byzonderheid heeft ons, in het 'Deel .thans voorhanden, mede getroffen. Misfchien is het onzen Leezeren niet ongevallig, dat wy hem by eenige dier Gebeurtenisfen doen ftilttaan , en opgeeveu wat onze Schryver deswegen zegt. Verre zyn wy, ondertusfchen , van ons zegel aan alle deeze Uitleggingen te hangen; denkende Leezers yan den Bybel mogen voor zichzelven denken; en rechtfchaapen Denkers zullen zich zo min door 't geen nieuw is, of althans den fchyri vau nieuw vertoont, laaten inneemen, als hun. afkeer betoonen van iets dat oud is, om den roest der oudheid, welke het als omkorst. Elia , toen hy zynen last, door achab onverfchil3, lig aangehoord , volbragt hadt , begaf zich aan de Beeke Crith , in de woestyn , alwaar hy het water 3, dier Beeke dronk, en door de Arabiers met fpys ver,, zorgd werd." Eene Aantekening luidt: „ In de Ne„ derlandfehe en Lutherfche Overzetting ftaat Raaven ,, I kon. XVII: 4, 6 ; maar de egtere. leezing is s, O'D'Wn. Dat aan Raaven niet kan gedagt worden is „ bykans volltrekt zeker. „ Het verhaal van den dood van Propheet elia, II kon. II: 11, enz. is, zo als laatere Geleerden ge- 5, toond hebben , uit een Volkslied genomen. De zinnelyke Hebreeuwen , naamlyk, geloofden, by een On» „ weêr, aan een Donderwagen, welke van vuurige paar- 43 den werd voortgetrokken. Diensvolgens moet men da:  r. j. ka:ts.leijn's chemie. is, of de Autheur zal ook weder, met de uitgave van dit De'el, allen, die zich, het zy tot rmn nut of tot vermaak, op deeze Weetenfchap toeleggen, een wezentlyken dienst beweezen hebben. j. p. frank, M. D. Geheimraad en Lyf'drts des Bisfchops yan Spiers , Hoogl. in de Geneeskunde te Pavia, enZi enz. Geneeskundige Staatsregeling, of Verhandeling van die Middelen, welke, tot aanwas der Bevolking, en bevordering der algemeene Gezondheid, by ons en andere Volken , zyn in het werk gefield, of nog aangewend zouden kunnen worden. Naar den derden Druk, uit het Hoogduitsch vertaald, en met Aanmerkingen vermeerderd, door h. a. bare, M. D. lilde Deels 2de Stuk, en IVde Deels ijle Stuk. Te Leyden by de Erven F. de Does. In gr. iivo. te zamen 749 bladz, Wy hebben reeds te useermaalen (*) gelegenheid gehad van dit voor alle Burgerlyke Maatfehappyen hoogst nuttig Werk te kunnen fpreekeu, en twyfelen niet, of onze Leezers zullen, by het doorleezen der reeds uitgegeevene Stukken, overtuigd zyn, dat wy hetzelve niet ten onregte als eenig in zyne foort, en teffens ten hoogften belangryk, aangepreezen hebben. Zo gewigtig als de onderwerpen der voorige Stukken geweest zyn, niet minder zyn zy het ook van deeze ,. wy zullen dezelve llegts optellen , en dit zal, vertrouwen wy, genoegzaam weezen om onze Leezers tot het inzien van het Werk zelve over te haaien. Het lilde D. ade Stuk begint met het vierde Hoofddeel van de tweede Afdeeling, en handelt over de Voorzorgen wegens de Geestryke Dranken; van de Warme Dranken, en van het Nadeelig Vaatwerk en Keukengereedfchap. De derde Afdeeling handelt over de Maatigheid in het algemeen: het ifte Hopfdd. van de Onmaatigheid in Eeten en Drinken: het ade, van de Gezondfie Kleederdragt: het 3de , van de Openbaare Vermaaken. De vierde Afdeeling, van de noodige Voorzorgen voor de Wooningen der Menfehen in het algemeen: het ifte Hoofddeel, van den besten Aanleg /Ier Wtonplaatzen : het 2de , van de gezondfie wyze van Beu- (*) Zie N. Alg. Vadert. Letteroef. II D. bl. 104 en 43*. JV D. bl. 15. en V D. bl. 3<5§«  j. V. frank, geneeskundige staatsregeling. 533 Bouwen onzer Wooningen: het 3de, van de M^regeUn ter bevordering der openbaare Zmdelykheid in de Steden en ^STvdTbeels ifte Stuk handelt, tot eene Inle^S* van de openbaare Veiligheid in het algemeen; At eerlteAtdeeline i van de toevallige en onbezonne Verjtooringen der openbaare Veiligheid: het ifte Hoofdd. van de ongelukken, die door Verfniooren, Inkorten ^ Vallen, Kneuzen, O verTyden en diergehke toevallen veroorzaakt worden: het ade, van ae ongtlutken door Water en Vuur: het 3de , van de ongelukken door gevaarlyke Spelen, door Nagtwandelaars.Krankzinnigen, enz. het 4de, van de ongelukken door vreeshkt Natuurverfchyningen: het 5de, van de ongelukken door lotgebrooke of losgelaate fchadelyke Dieren; en eindelyk het lesde , van de ongelukken door dolle, rauzende Dieren, vooral door den Beet van dolle Honden. Wy kunnen niet nalaaten hier nog by te voegen* dat de welgepaste Aanmerkingen, die noofdzaaklyk onze Vaderlandfche gebreken, en de daartoe noodige verbeteringen , behelzen, en die doorgaans aan het einde van ieder Hoofddeel door den geleerden Vertaaler geplaatst zyn, dit Werk, zo wel voor onze Overheden, als voor ieder Ingezeten, nog zo veel te belangryker maaken. Waarneeming van een Kankergebrek. Staavende, ten, nutti van 't Algemeen, het Onvermogen, zo niet de Schadelykheid, der zogenaamde Kankermiddelen van den Heer c. relyk. Genees- en Heelmeester te Charlois. Waarby gevoegd zyn eenige Aanmerkingen over dergelyke Kwakzalverxen , hier en elders plaats hebbende. Door j. VAr* tekelÈnburg , Stads Heel- en Vroedmeester te Haar< Itm. Te Haarlem by C. B. van Bruslel. In gr. &vo. 28 bL Dit Stukje is beftemd, om een ieder te waarfchouweil teeens zekere geheime zogenaamde Kankermiddelen, door den Genees- en Heelmeester c. relyk, by openlvke Advertentie in de Couranten, als door hem uitgevonden - en waardoor eenige Lyders zouden geholpen zvn. bekend gemaakt. Hetzelve behelst zo veele bewvzen van echte en naauwkeurige berichten nopens de voorgegeevene geneezingen met dat Middel, dat het mee te verwasten is, dat iemand,die dit ftukje ingezien heelt, ï^tt. 1793. ko. ia* .Mm  53* J. VAN THKELENSURG TEGEN C. RELYK» licht gevaar zal loopen, om zyn leven aan de behandeling van dien Man, en het gebruik maaken zyner voorgewende Geneesmiddelen, te willen waagen. Volledige Befchryving van alle Konjlen, Ambachten, Handwerken , Fabrieken ,j; Trafieken , derzelver Werkhuizen , Gereedfchappen , enz. ten deele overgenomen uit de beroemdjte buitenlandfche Werken; en vermeerderd met de Theorie en Fraktyk der beste Mandfche Kunfienaaren en Handwerkslieden. Tiende ,Stuk. De Waschbleeker en Waschkaarfenmaaker. Met Plaaten. Te Dordrecht by A. Blusle en Zoon, 1792. In gr. Svo. 184 bl. In dit Stuk deelt men eene zaakelyke Vertaaling, of - Overbrenging, mede , van het geen de beroemde du hamel nu monceau , over de kunst van Waschbleeking, en het maaken van onderfcheidene foorten van Waschkaarfen, in het licht heeft gegeeven. De Heer kasteleijn heeft, by die Overbrenging, eenige overtolligheden? voor onze Landgenooten weggelaaten ; en het Huk hier en daar met eenige Aantekeningen verrykt, om hetzelve zo nuttig te doen worden, als hem mogelyk ware. Na eene korte Inleiding, onderricht de Schryver , in het eerfte Hoofdftuk, hoedanig de Honig uit de Korven genomen , en de Wascïi aanvangelyk toebereid, moet worden i wordende by die gelegenheid de geele Wasch, derzelver eerfte zuivering , en de wyze om dezelve in Schyven of Brooden over te brengen, befchreeven. In het tweede Hoofdftuk vindt men de keuze eener plaats, ter aanleg eener 'Waschbleekery, eene befchryving der noodige gereedfchappen, tot de laatstgemelde. De inkoop en de keuze van de geele Wasch; de ontvangst van dezelve in de Fabryken , en eene uitvoerige befchryving van de Waschfmelting ; verzeld van Aanmerkingen over de voorgedraagene bewerkingen. In het derde Hoofdftuk wordt het verfchillend gebruik aangewezen , dat men van de Wasch maakt; houdende de Schryver zich, in hetzelve, voornamenlyk met het werkdaadige der Kaarfenmaakerye bezig, als het fnyden van Lemmetten, het gieten der Wasch , het rollen der Kaarfen, en den verderen arbeid aan dezelve. Eindigende dit Hoofdftuk met eene aanwyzing hoe men Fakkels moet maaken , en de Wasch van Oude Kaarfen en Fakkels  536 volledige beschryving van alle konsten. den glans beneemt; als men echter eene Kaars, vóór men ze aanfteekt, met een linnen lap afwryve, beneemt men haar het meelachtige, en herftelt haaren glans. Offehoon de VVarschkaarfen, door den tyd, iets van haare witheid verliezen, branden ze nogthans even goed als de nieuw gemaakten. „ Dewyl de Kaars, indien zy goed zal branden, een beker moet vormen, zo volgt daar uit, dat, als men eene brandende Kaars van de eene naar de andere plaats brengt , dezelve volltrekt moet afloopen , om reden , dat zulks nooit gefchieden kunne , zonder dat de Lucht de vlam beweege , die, terwyl zy op de kleine, dunne, kanten van den beker fpeelt, meer Wasch fmelt dan het Lemmet kan verteeren ; gevolgelyk loopt deeze Wasch uit den beker, en de Kaars loopt af." Byvoegfels en Aanmerkingen voor het Eerfte Deel der Vaderlandfche Historie van jan wagenaar. Door Mr. h. van wyn, Mr. n. c lambrechtsen , Mr. ant. martini, e. m. engelberts, en anderen. Te Amjterdam ty j. Allart , 1790. In gr. Svo. 110 bl. Behalven een kort Voorbericht. —— Tweede Deel, 115 bl. ——« Derde Deel, iu bl, Veel eerder hadden wy onzen Leezeren moeten verflag doen van deeze Byvoegfels en Aanmerkingen voor de Vaderlandfche Historie van onzen wagenaar. Van de Mannen , welker naamen op den titel deezer Stukjes geplaatst zyn, mogt men billyk belangryke aanmerkingen, ophelderingen , en zelfs fomtyds verbeteringen, in het Werk van den beroemden Historiefchryver verwachten. In een zo uitgettrekt veld , als wagenaar voor zich had, kunnen onmogelyk alie voorwerpen , door één mensch, met even groote naauwkeurigheid opgemerkt , befchouwd en befchreven worden (*). Die na hem komen vinden altoos nog ruime gelegenheid ter naleezinge. En wat mag men dan niet verwachten, wanneer Mannen, welker kundigheid en yver in het nafpooren der Vaderlandfche Oudheden en Gefchiedenisfen zo algemeen bekend zyn , tot die Zie wagenaar zeiven in zyne Brieven, bl. 184. By deu Drukker deezes, j. i'nt&ma , in den Jaare 1776, uitgegeven.  544 Ï!y voegsels „ over, den Rhyn, werdt het Duitsch, (want dat was „ de gewoone naam van het geen men nu Hollandsch „ noemt, om dat wy een deel van Duitschland uitmaak- „ ten,) met veel meer overeenkomst van woorden, en ,, tongval, dan tegenwoordig, gefproken: maar, in het „ overige deel van Braband en Vlaanderen, als mede in , „ Henegouwen, (daar aleid gehuuwd was geweest) in „ Artois, in Luxemburg en 't Luikfche,met één woord, „ in die Nederlandfche Gewesten , die naast aan Vrank„ rvk grensden, fprak men, gewoonlyk, de taal van dat „Ryk. Len taal, die reeds lange was aangekweekt, „ door het ftudeeren van de jeugd te Parys en elders „ in Vrankryk, door den ouderlingen koophandel, door „ de echcverbintenisfen der Grooten, enz., en die, by„ zonder in de 13de eeuw, niet alleen in de meeste Ho„ ven-van Europa, maar zelfs in de Staatsvergaderingen, was doorgedrongen, üe Charteren der Europifche Vol„ keren kunnen dit, met veel voorbeelden, bewyzen... „ Beiden dan, en Duitsch, en Walsch, behoorden, reeds „ in den tyd van floris, tot een goede opvoeding (*)." Zeer leezenswaardig zyn de aanmerkingen over den tyd van der Graaven meerderjaarigheid, bl, 9. - over den Limburgfchen oorlog, in het laatfte der 13de eeuwe, bl. 16, enz. over de gevangenis van floris den V, in Vlarnderen, bl. 24, enz. over deszelfs Leenman- fchap van Frankryk, bl. 30. over het Verbond met den Graave van Vlaanderen, ten tyde van jan den I bl. 35» enz- — over den afftand van Zeeland aan de Vlaamingen, onder jan den II, bl. 44, enz. — over de krankzinnigheid van willem den V, bl. 63, enz. - over de aanltelling der onderfcheiden regeeriogs Raaden, bl 69, enz. over de eerfte melding van Burgemeesteren en Vroedfchappen in de Nederlandfche Steden. Deeze zullen wy nog, tot een ftaal van des Schryvers behandelinge en (*) 1» Zo verhaalt hemripourt, dat wh.helme de wrouï, „ een voornaam Luik ch Edelman van deezen tyd , in zyn ,, jeugd, by den Heere van heers, een aanzienlyk Ridder, „ in woonde , om Duitsch te leeren en een Ridderlyke op. „ voeding te ver. rygen, \four apprendre Honneur & Tiexhe). „ Hy was Voorfnyder, of Escuyer trmichaM, van de Vrouwe „ van hee s, ttilloit devant li.) Zie Mireir de Hasbaye. f. 303 >■ c? 304. Zo waren de tyden."  TOT DE VADERL. HISTORIE. 545 Van d& wall, /. fr.*'  540* byvoeg'sels met welken de Schepenen en de Schout gyzelen kon! den: men bemerkt dit, by voorbeeld, uit het Hand" vest, aan die van'Middelburg, ten Jaare 1253, ver- ' leend (*>" Wagenaar vondt van vaste Raaden in de Vroedfchap te Dordrecht de eerfte melding op het Jaar 1345. Te Haarlem... in het Jaar 1403. (Vad. Hist. III. D. bl. 362.) Maar de Heer van wyn merkt hierop aan (bladz; 74> » Uit laater ontdekte Hukken,, weet men thans, , dat, te Dordrecht, zodanige Raadsmannen, niet al\, leen in den Jaare 1281 , aanwezig waren, maar reeds „ ten tyde van Koning willem (f) , terwyl men men ,, ze, te Haarlem, in 1315 ontmoet (j): weshalven haar t jnftelling tot de 13de en 14de eeuw, in plaatz van tot \, de 14de en 15de, voortaan, gebragt kan worden, in „ Holland." Gaarne zouden wy nog iets hier byvoegen raakende dc geenen, ,, die in de vroegfte tyden, onder den naam van Proedfchappen, Wysheid of Rykdom" voorkomen: j, een onbepaald getal van perfoonen,... die,by gewigtige gelegenheden, uit de aanzienïykften der Gemeente wier- den byeen geroepen, om derzelver raad in te neemen," (bl. 75): doch wy befpeuren, dat ons bericht onder de hand uitvoeriger wordt, dan wy eerst ons hadden voorgefteld , en het is tyd, dat wy afbreeken, om, by eene volgende gelegenheid, verflag te doen van de volgende Stukjes deezer Byvoegfelen en Aanmerkingen, welker kundige Opltellers eenen weezenlyken dienst aan de Vaderlandfche Historie gedaan hebben. Dat ons, hier en daar, eene drukfeil in getalen, enz. is voorgekomen, zal niemand bevreemden'. Eenen misdag van die foorte, waarvan wagenaar fpreekt in zyne Brie* yen, bl. 53, zullen wy aantekenen; vertrouwende, dat wy den zo befcheiden als geleerden Schryver hiermede meer vermaak dan ondienst zullen doen. Op bladz. 33. in de noot, fpreekende van het verkrachten van velsen's Ge- (*) „ Mieris, /. c. [dat is, Charterboek'] I D., pag. 27 J. „ zie ook III D., pag. 280. Van 't aanzien der Burgemees„ teren te Utrecht, in de 13de eeuw, heb ik reeds gefpro„ ken, in vorige Aanmerkingen op dit III Deel." (t) Van de wall , /. ei bl. 95 en 96. Vergel. bl. 25." (•10 »j Van oosten de bruin, Befchr. van Haarl., I D. W. „ nó".  TOT DE VADERL. HISTORIE. 547 Gemalin, en het Liedeken in den Rymbybel van jacdb van maerlant gevonden, en in het licht gegeven door lelyveld, in zyne Aantekeningen op huydecoper's Proeve van Taal- en Dichtk., II D. [I ö., zo als 'er eigenlyk ftaat, is eene drukfeil] bl. 370—376, zegt de Heer van wyn , ,, velsens Gemalin heet aldaar isabeele van benthem, die ik nergens elders ontmoete. In 't Re9, gister der Leenkamer E. L. 32. fol. 32. wordt ge- iproken van Jinen wive hildegonde." Maar in het gemelde Liedeken, reg. 21, wordt enkel gezegd, dat vet> sen des gravë va bente dochter troude tot eent wive, zonder byvoeginge van naam: in tegendeel noemt Graaf floris (kld. reg. 8) zyne Minnaares, welke hy aan velsen wilde beiteeden, Tfabeele miins harsfen vrouwe: Handboek by het groot Tooneel van den tegenwoördigen Oor- ' log, behelzende Aanwyzingen en Opgaaven der Vestingen, Veldjlagen en verdere Bedryven, tot aeezen Oorlog betreklyk; — mitsgaders breedvoerige Befchryvingen van'alle die Landen, Steden, Rivieren, enz. welke, rondom onze Republiek en verder'af, op deeze Landkaart te vinden zyn, en op onzen Koophandel betrekking hebben: met een by- ' tonder Byvoegfel van Parys; zynde een kort begrip van de geheele Revolutie, vertoonende de Bedryven der twee ■ Nationaale Vergaderingen, en der Nationaale Conventie, met de Gebeurtenisfen daarop bstrekkelyk ,■ in die TydOrde, zo als alles op eikanderen gevolgt is, tot op den huldigen dag. Te Amllerdam by J. Allart , 1793. In gr. üvo. 156 bl. Met een Kaart, hoog 3! voet, breet 25 duimen. Is de Oorlog, over 't algemeen, voor de meeste men. fchen nadeelig, het kan dan aan anderen niet kwalyk genomen worden, dat zy denzelven, zo veel mogelyk,tot hun voordeel doen dienen; te meer, wanneer hun oog* merk is, de menfehen, door hunne Schriften, kundiger of beter te doen worden. Uit dit oogpunt kan men dit Handboek en deeze Landkaart befchouwen, welke onlangs aan een groot getal Intekenaars zyn afgeleverd, en nu algemeen worden uitgegeeven. ' Volgens den uitgebreiden tytel , hier ^boven vermeld, en, volgens een beknopt verflag van den Schryver, voor het Handboek zelve geplaatst > moet men 'er zeer veel in vin-  54» handboek. vinden, dat by anderen niet wordt gevonden, Voornamenlyk ten opzichte van den Koophandel. Wy hebben zeker hier en daar eene kleine aanwyzing, den Koophandel en de Fabryken of Trafyken raakende , gevonden; doch over 't geheel komt ons de tytel en het verflag te brommende voor: dat te minder noodig ware, daar het Werk, by Intekening gedrukt zynde, door zulke middelen geene Koopers behoefde te lokken. De Kaart heeft den volgenden wydluftigen tytel: groot tooneel des tegenwoördigen oorlogs, IJl Verfcheiden Gewesten van Duitschland, Frankryk en de Nederlanden, byzonder langs de Rivieren Rhyn, Moefel en Saar, —— Maas en Satubre , Schelde , Scarpe , Deule , Lye, enz. Vertoonende deeze Landkaart teffens onze geheele republiek , in haare watersterkte en zo voordeelige ligging voor de commercie en navigatie , 'door middel van alle die bevaarbaare r.ivieren, welke 'er in of naast aan uitwateren; alle welke rivieren , met de daar langs gelegene koopsteden en commercieerende landen , op deeze Kaart aangeweezen, en in een bygevoegd handboek, tot geriejiyk en leerzaam gebruik, nader befchreven zyn. Dezelve is getekend dour j. c. roeder , en gegraveerd door c. van baarsel. Zy ftrekt zich van 19 tot 26 graden lengte, en van 460. 50/ tot 530. 25' Noorder breedte, uit. Zy vertoont derhalven in het Noorden, de Eilanden ter Schelling, Ameland, benevens het Oldenburgfche en Breemfche; ten Oosten heeft men Minden, Paderborn, Hesfen en de Paltfifche Landen; ten Zuiden Bourgogne, Tranche Comté en een gedeelte van Zwitferland, tot beneden Zurich; en eindelyk ten Westen, de Hollandfche, Zeeuwfche en Vlaamfche Kusten en Landen, tot aan Duinkerken ; verder een gedeelte van het Graaffchap Artois , de Provbitie Picardyen , de Stad Parys,, en een gedeelte van de Rivier de Loire: maakende met het middengedeelte waarlyk een uitgeftrekt deel van Europa , maar geenzins het geheele Tooneel van den tegenwoördigen Oorlog, uit. Wy zullen, ten opzichte van Toulon, Marfeille, Lyon en andere Steden, zwygen, die op deeze Kaart niet ftaan ; om dat men zou kunnen voorwenden , dat dezelve naderhand eerst in oorlog zyn gekomen ; maar was Nizza , en dat gedeelte van Italien M dat aan Savoyen .en Piemont grenst , niet reeds vroeger eene zetelplaatze van den Oorlog, als door de Franfchen bezet zynde? En behoorde geheel Frankryk, dat aan alle. zy-  handboek. 54$ TVden krvü voert, niet op zulk een Kaart te ftaan? Wy vraagen dit alleen om daar mede te doen zien , dat met alle Vestingen, Steden en Plaatfen, die in oorlog zyn, zelfs niet de Franfche ,op deeze Oorlogskaart hebben kunnen gebragt worden: zo dat de tytel: groot Tooneel des tegenwoördigen oorlogs, weder niet volkomen naar waarheid is. Hoe aangenaam het voor een nieuwsgierig Leezer moeë zvn het Tooneel van den Oorlog, in ééns, op ééne Kaart te kunnen overzien , moeten wy de volgende bedenking daar tegen maaken: dat in zulk een Oorlog, ajs de tegenwoordige, geen zodanige Kaart te ontwerpen is, of dezelve moet in verfcheidene bladen verdeeld zyn; of zv moet veel van dat naauwkeurige misten , dat een nieuwsgierig Leezer 'er op wenscht te vinden, ln alle bevallen voldoen Spetiaale Kaarten altoos het beste; en het is wezenlyk de verwachting van den onkundigen misbruiken, wanneer men hem tracht wys te maaken, dat hy op zulke Algemeene Kaarten , die zo veele en zulke uitsebreide Landen en Provintiën voorftellen, alles zal aantreffen, dat op Spetiaale Kaarten gebragt kan worden. Dus hebben wy, om eeti enkel voorbeeld hier van aan te voeren, by gelegenheid van den vyandelyken aanval , e? Auz. 179^, op onze Troupen by Tourcoin en Meenen gedaan,zommige Intekenaars op deeze Kaart te vergeeftch zien zoeken naar Blaton , Linfelles , Moucheron , Mouvaux, Willem, Chering, Grufon, en andere Posten, welke de Erfprins van Oranjen in zyne Legerberichten heeft ousegeeven, om de plaatfmg en wending der Iroupen, by die Attaque, naauwkeurig aan te wyzen; terwyl men alle deeze plaatfen, met een enkelen opflag van het oog, daadelyk in de Spetiaale Kaarten van blaauw, valk, en anderen, kan aantreffen. Het Handboek zelve is zeer digt gedrukt, en behelst korte Befchryvingen van veele plaatfen. De liggingen en affianden, in het zelve gemeld , zyn (ten bewyze van de gegrondheid onzer voorgaande bedenking) uit eene, menigte Spetiaale Kaarten genomen. De Schryver heelt, vol-ens zyn beknopt Verflag, by het opltellen zyner befchrvvingen , voornamenlyk gebruik gemaakt van den laattten Hoogduitfchen druk van het igroot Geographisch. Werk van den beroemden a. f. busching: mtuslchen zvn de meeste Artykelen van dit Handboek veel korter, zo als bv voorb. de Befchryving van Parys, die de Schryver op het vierde gedeelte van één bladz. , maar busching lett. 1793. no. 12. Nil °P  $5° HANDDOEK. op 3° bladz. voordraagt. Wy erkennen gaerne, dtt een Handboek geene volledige Geographie ka« zyn; marr waarom zet de Schryver: breedvoerige befchryvingen van ZIb die Landen, Steden, en Rivieren, enz., op den tytef vnn zyn Boek, wanneer hyvan de voornaamlte Stad ze™ maar eene enkele aanvvyzing kan doen? Om eene kleine Proeve van de fchryfwyze te geeven ISïScdT68?5 d£ ^m^8^eny, het vo© „ Quesnoy, kleine Vesting in Fransch Henegouwen vierdehalve u ten Z. O. vau Valencienne, » uf ZW van Bergen, 6 u. N. O. van Kamcrik, j.6 u. N. O van vX' ^ oud Kasteel. De 'S ad ligt in eene Vlakte aan de Beek Ronele of Rouele OiXeeks zra thans de Oostenrykers." 'WirtCH zJn De Schryver heeft zich, op veele plaatfen in zvn Hand. hoek, enkel met tempor air e berichten bezig gehouden die ma verloop van eenigen tyd, van geen belang^meer'zya' Van dien aart is zyn geftelde: dat de Oostenrykers tïïs SnLIT*, Va!J Q?™* Zy°- IIedcT1 wouden wy S nen zeggen, dat dezelve nu in die Stad zyn;en in 't vervolg zal een ander mogelyk kunnen melden , dat ze Weêr tdt zyn. In plaatfe van foortgelyke berichten, die in dal ^nZ!:^^^^ b°ekc" da^s in w rd" tfminderen had de Schryver, by voorb. van Quesnoy gefchtkter kunnen zeggen: dat het groote Bosch tik g leden ■ '*8*' * derZe,wr £ fpelkerk éS Ahrdv •? £ £"m°3' mar dcin Ker" ïpeiKere, een Abtdy, vier Klooarers, en één Collep-ic zyn Dat alle de huizen van Tegeliteener^ gebonk ?„ net leyen gedekt zyn; terwyl het Stadhuis he? elnigst gebouw van aanz.en .in die Stad uitmaakt. Dat de Vestingwerken oud zyn. Dat de Stad, in den ïaare %i? door de geallieerde Mogendheden ingenooJe nis ƒ en foortgelyke berichten, welke wezenlyk plaatsbefchAveZd Zyn, en geenzins van het voortrukken der Legers Xngen. Ook de veele herhaalingen wegens de Jacobynen d.e in den Autheur van dit Handboek, geheel geVn VrS hebben aangetroffen, achten wy, om even lemelde reden, nutteloos. Zy geeven de denkwyze van den Schrv ver geenzms den toejtand der plaatfen, die hy befchryff te kennen; ,.1 een ander Werk, zouden deklve mcSelyk zeer nuttig kunnen zyn; doch in dit Werk%Sn fy geheel niet, als neemende de plaats weg voor gepaTte? be-  BEKNOPT ATfTWOOliB." 557 moet niet tot nadeel van andere menfehen zyn , die even „ zo goed leven willen als hy." Zyne ondervinding ten dien amziene voert hy aan met dit veel indruks maakend voorbeeld : „ De Reiziger, die eene middelmatige, portie j, jield by zig voert, en by eene geftrenge Oeconomie, die hy op zyne^eize in acht neemt, echter nog in een Loge„ ment voor een gewoone avond fpys, flaapen en thee een Ryksdaalder en twaalf grosfen betaalen moet, gelyk my ,, dit zelfs eens te Einbeck by Gottingen is gebeurd, ho» „ zal zulk een het plan van zyne reize onbekommerd kunnen ,, voortzetten?" Eindelyk voert hy zyne pen tegen Ontucht en Wellust, doch met geen groote kieschheid. ,, Menfehen, die zig door den echtenftaat met elkander vereenigen , hebben een dub,, beid oogmerk kinderen te teelen , en dezelve verffandig op ,, te voeden. Doch die geene , welke, gelyk de hon- ,, den op ftraat, by elkander loopen, zoeken flegts het eena „ oogmerk, hun wellust, zouder aan het andere te gedenken." Hemel ! wat vertaalt men niec al uic hec Hoogduitsch? en hoe? Wysgeerige Staat- en Historiekundige Brieven, tusfchen een gevoelig Nederlander, en het bemtnnelykjte Ba'avifcke Meisjen, door den Schryver van het Dichtftukjen de Egaliteit. Te Amftcldam, by J. L. van Laar Mahuët, J703. In gr. 8vo. 28 bl. Gelukkig mogen wy 'sSchryvers klagte,in de korte Aanfpraak aan zvne Landgenooten, „ dat de begeerte tot het leezen van Werken van Smaak, in ons lieve Vaderland, byna geheel „ verdorven is," uit ondervinding , tegenfpreeken. Niet onkundig van de rigting, welke de Leeslusc onzer Landzaatea neemt, weeten wy, dac Werken van Smaak, op eigen grond geteeld, of vertaald hier gekweekt, veelal een gunftig onthaal ontmoeten, en behaagen aan dien kring van Leezeren, die zich zints lange verheven hebben boven de Prulfcliriften, van eene nadeelige ftrekking, welke, naar des Voorredenaars oordeel, thans de Leesgraagte bezig houden en voeden. Wat de drie Brieven betreft, die 'de aanvang eener verdere Briefwisfeling tusfchen leonard en sophia behelzen; deeze Brieven beantwoorden in zo verre aan den Tytel , dat 'er Wysbegeerte, Staat- en Gefchiedkunde, inkome en zou de Tytel geen onwaarheid melden, als 'er Sentimenteele was bygevoegd; trouwens, de woorden gevoelig en beminnelyht kunnen daar van ter aanduidinge verftrekken: en bewyst de tweede Brief, gelyk wy in 't flot leezen , „dac een gevoelig „ (fentimenteel,) han niet altyd zucht als hetlydt — dat'er ook „ eene gevoelige Raazerny plaats heeft." fn zulk een Raazerny is zeker het Dichtftukje gemaakt, de Mensch geheeten , 'c welk groo-  EN ZEDENKUNDIGS', MENGELINGEN* j, en zig op den Kanfel naeuw aen de Leerwyzi der? j, Voorouderen te binden." De volgende regels worden hierom $ door den Schryver , voorgedraagen, aan welke de huichelaar van den mart van befcheidene behoedzaamheid kan onderkend worden» Het eerfte kenmerk betreft de oogmerken, welke zy bedoelen. De eene (de huichelaar) zwygt zeer veele dingen, welke hy, in andere omftandigheden, zou zeggen, om dat hy het volk niet beledigen , en de toejuiching van regtzinnigheid niet verliezen, wil. Hy doet het, gelyk Paulus zegt, om de Vrouwkens des te beter te kunnen gevangen neemen. De behoedzaame , daarentegen , zwygt, deels om dat hy voor mogelyk houdt dat hy heeft kunnen dwaalen; deels, omdat hy gelooft dat zyne toehoorders nog niet genoeg voorbereid zyn , en hy dus eene verkeerde toepasfing moet vreezen. Het denkbeeld, dat hy ligt allerlei haatlyke gedagten omtrent zich zelveukan verwekken , wederhoudt Item ook van de mededeeling ; maar hy zoekt alleen het aanzien, welk hy geniet * ftaande te houden , om dat hy dit befchouwt als een middel, om veel goeds te ftigten. — Het gedrag is een ander kenmerk van onderfcheidinge* De huichelaar ftelt ,. üit laage beginzels, de toejuiching tot hef doel zyner daaden$ hy klaagt over dwaalingen, zelf der zulken, met welke hy het in zyn hart eens is, omdat hy bevreesd ist dat zyne regtzinnigheid zal verdagt worden. — Hy bedriegt, door zyne wederleggingen, de zulken, die niet in ftaat zyn om door de mom heen te zien. De voorzigtige zoekt zyne overtuiging niet aanftonds op te dringen , maar hy Zal ook hen , die 'er voor uit koomen, niet beltormen, of wederleggen. Hy predikt veeleer liefde, en tragt zich dus den weg te baanen, om voortaan luid te prediken, *t geen hy nu flegts den geoeffenden mededeelt. —— Dö huichelaar fpreekt, in de derde plaats, tegen zyne Overtuiging. „ Met een ernftig gelaet betreedt hy den pre* M dikltoel , woi'dt de echo der overdrevenst regtziniiigfiS ftellige godgeleerdheid ——. geeft alle hare bewyzen* „ fchriftverklaringen en afdeelingen , zynen toehoorderert ,, terug, en lacht, als hy van den kanfel treedt, daer- „ over, dat hy de konst, van de vergadering te mislei}, den, zoo goed verttondt. —— De wyze voorzichtige; verhaelt, integendeel, flegts gefchiedkundigerwyze, hef» „ geen hy, als Leeraer van het een of ander Kerkgenoot* „ fchap, verpligt is te zeggen, of hy gSet het liefst dar*  564. CODGELEERDE, WYSGEERIGE geen met ftilzwygen voorby , waeromtrend zyne be,, grippen van het gemeen gevoelen afwyken, en hy roert ,, alleen die üiaren, welke overeenftemmend klinken; int het byzonder, als daer van geen nadeel te vreezen is, dat hy de tot dus ver gekoesterde begrippen onaenge9, roerd laet, en de toehoorders zyn meerder licht nog „ niet kunnen verdraagen." — Van hier dat de voorzigtige, in de vierde plaats, alles in 't werk ftelt, om zyne overtuigingen te verbeteren , en zyne toehoorders voor te bereiden, om betere voorftellingen te bevatten. Zyn voorneemen, om te hervormen, laat hy niet blyken ; hy zoekt vertrouwen te winnen, en poogt de betere begrippen, naast aan de aangenomene koomende,het eerst in zwang te brengen, en legt alzo den grond van het ontworpen gebouw. De huichelaar, daarentegen, veinst zo lang, tot dat de uiterlyke omftandigheden hem veroorloven, of gebieden, anders te handelen, en hy gaat geeneii ftap verder, zelf niet, wanneer de zorge voor het heil zyner toehoorderen hem daartoe verpligt; terwyl de behoedzaame, zo dra zulke fchadelyke begrippen beginnen te heerfchen , toont een man te zyn , en predikt datgeen openbaar, het welk, naar de van hem erkende leere van zynen Heere , de grondflag van het geluk zyner toehoorderen is. Naa deeze kenmerken wordt het befluit aldus opgemaakt: Behoedzaemheid is pligt, en vertoont zig in de edele poging , om alsdan eerst zyne , van de gewoone be„ grippen afwykende, godsdienftige denkwys te verfprei„ den, als men dezelve genoegzaem getoetst, en zyne „ toehoorderen voorbereid heeft, om dezelve te kunnen „ bevatten ; of als men met waerfchynlykheid kan voor„ uitzien, dat zy ingang zal vinden, en om dezelve, „ alsdan , op zulk eene wyze voor te dragen , dat het aenftootlyke , zoo veel mooglyk, worde voorgeko,, men." Dat verfcheiden plaatzen , door verzetting, zeer veeï licht zouden ontvangen, is by de Geleerden dikmaals opgemerkt. Van twee aanmerkelyke voorbeelden, hier opgegeeven, als zynde het kortfte, diene het volgende ter proeve: ,, Hebr. II: 9. Maar wy zien Jefus met heerlykheid en „ eere gekroond, die een weinig minder dan de engelen ge- worden was , van wegen liet lyden des doods ; opdat „ hy, door de genade Gods, voor allen \den dood fmaeken 49 zoude. „ Eea  EN ZEDENKUNDIGE , MENGELINGEN. 565 „Een opmerkzaem Lezer zal in dezen tekst verwars, ring vinden. Het woord oxue, opdat, duidt het oog3, merk of einde aen , waertoe iets gezegd of gedaen „ wordt; maer werdt Jefus nu met heerlykheid of eere s, gekroond , met oogmerk, of ten einde, hy voor allen „ den dood fmaeken zoude? Het eerfte gedeelte van dit „ vers fchynt iets anders te kennen te geven: de Apos,, tel fpreekt duidelyk van die heerlykheid en eere, waer„ mede Jefus , na zyn lyden, nadat hy den dood voor allen reeds gefmaekt had, is bekroond geworden. Eene kleeue verzetting der woorden neemt alle duisterheid „ en verwarring weg; te weten aldus: „ Maer wy zien jefus, van wegen het lyden des doods, „ met heerlykheid en eere gekroond; die een weinig minder dan de engelen geworden was, opdat hy, door de genade ,, Gods, voor allen den dood fmaeken zoude. Of: Maer wy zien Jefus , die een weinig minder dan de „ engelen geworden was, opdat hy, door de genade Gods, voor allen den dood fmaeken zoude, van wegen het lyden ,, des doods, met heerlykheid en eere gekroond.'" Van het Vrymoedig onderzoek over de Voorbeeldige Godgeleerdheid, wilden wy gaarne het hoofdzaaklyk beloop mededeelen. Dan de Verhandeling is, met opzigt tot ons Gefchrift, te uitvoerig. Eene onpartydige leezing willen wy daarom wel ernftig hebben aangeraaden. De Leer der Erfzonde verdeedigd. Door jonathan edwards , Profesfor en Predikant , te Northampton, in Noord-Amerika. Vertaald en uitgegeeven door marinus van werkhoven. Met eene aanpryzende Voorrede van den wel Eerwaardigen zeer Geleerden Heere jou. conr. appelius , Predikant te Zuidbroek en Muntendam. Derde Stuk. Te Amfterdam, by M. de Bruyn, 1792. In gr. Svo. 174 bladz. De Eerw. edwards legt de laatfte hand aan zyne zeer uitvoerige en omflagtige Verdeediging van de Leere der Erfzonde, in dit Derde Stukje, bevattende het Derde Boek. Behalven twee bewyzen voor zyn gevoelen, welke by het groot getal der reeds aangevoerde bedenkingen gevoegd worden , ontleend uit den aart der Verlosfinge door christus, ten aanzien van derzelver Verwervinge en Toepasfinge, bevat dit Stukje de voornaamfte TegenOo 3 be-  $66 j. edwards bedenkingen tegen de Leere der Erfzonde , nevens de antwoorden op de ingebragte zwaarigheden. Gezamentlyk, zyn deeze niet minder dan vyftien in getal. Geenzins hebben wy ten oogmerke , om in -dit gefchil party te ïdezen, of ons op te werpen tot regters over de waardy of onwaarde der redenen, met welke de Eerw. edwards de bedenkingen te keer gaat, welke tegen zyne meening 'worden aangevoerd. Tot eene proeve zullen wy onzen Eeezeren mcdedeelen , 3t geen de Eerw. edwards antwoordt, ter wederlegginge der bedenkinge van de beftryders der Erfzonde, ontleend uit het geen de II. Schrift openbaart, aangaande de handelingen in den dag des Oordeels ; waarin de Regter vertoond wordt, als met elk mensch alleen, en op zich zeiven, of afzonderlyk, handelende , geevende aan ieder mensch naar zyne werken, en overeenkomftig het gebruik, dat hy van de byzondere. ïalenten, door God hem verleend, zal gemaakt hebben. ,, Deeze Tegenwerpingzegt de Heer edwards, „zal s, verdwyncn, wanneer wy overweegen, welk het einde of 3, oogmerk, van dat openbaar Gericht zyn zal. Dit zal niet „ weezen, dat god mooge uitvinden wat de menfehen „ zyn, of welke ftraffe of belooning hun toekoomt, noch 3, ook, om een rechtmaatig oordeel over dat alles in 3, zichzelven te veilen; hetwelk het einde en oogmerk is „ in menfehelyke gerichtshandelingen, Maar het zal zyn, „ om aan de gewetens der menfehen zeiven, en aan de Waereld, te epenbaaren, wat en hoedaanig de menfehen ,, zyn. Gelyk de laatfte Gerichtsdag genoemd wordt, de ,s dag der openbaaring van gods rechtvaardig oordeeli zoo zal god, tot dat einde, gebruik maaken van be„ wyzen, of proeven. Maar de eigenlyke hewyzen van de boosheid van der menfehen harten de waare zit- s, plaats van alle boosheid —zoo ten aanzien van het s, bederf der natuur, als de bykoomende befmetting en 35 fchuld, zyn 's menfehen werken. „ Het voornaam einde van gods openbaar Oordeel, „ (dus vervolgt de Heer edwards,) zal zyn,eene juiste, 93 volkomen en openlyke onderfcheiding te maaken, tus- fchen menfehen en menlchen, het onderfcheid tusfchen dezelven rechtmaatig te bepaalen, en bekend te maaSs ken, ten voorfpel van die fcheiding, en dat onder- fcheid in derzelver eeuwige vergelding, welke daarop >ï volgen zal; en dat onderfcheid zal de Rechter doeij jj blykeiij uit hunne perfoneele n>mkiTt> » Twee  de erfzonde verdeedigd. 567 j, Twee dingen zyn 'er, waaromtrent de menfehen, ,, door gods volmaakt Oordeel ten jongfte da*e, zullen ,, onderzocht, en openlyk onderfcheiden wordea; achter„ volgends het tweederlei waare onderfcheid, dat onder „ de menfehen plaats heeft; naamlyk: (1.) Het onder„ fcheid van staat; dat eerfte en groote onderfcheid, waar door alle menfehen in twee foorten, de recht„ vaardigen en de boozen, verdeeld zyn. (2.) Dat min voornaame onderfcheid, waar door bezondere perfoonen, ,, tot denzelfden algemeenen ftaat behoorende, onderling „ verfchillen, in trappen van bykoomende vruchten der „ gerechtigheid, of van boosheid. Ten einde nu deeze „ beiden openbaar te maaken, zal de Rechter elk mensch „ oordeelen naar zyne eigen werken. Maar in den dag „ van het laatfte Oordeel te onderzoeken, of adam ge- zondigd heeft, dan niet, en of de menfehen moeten „ aangemerkt worden als één met hem, en dus deelge„ nooten van zyne zonde , kan geenzins (trekken ter „ openbaarmaaking van het zoo evengemelde tweederlei „ onderfcheid." Door dusdanige redekavelingen , gaat de Eerw. edwards de geopperde zwaarigheid te keer. De bondigheid daar van zullen wy aan 's Leezers oordeel overlaaten. Lazarus van Bethaniën. Een zuiver Christlyk Handboek voor Lydenden en Bekommerden ; en voor die genen die de zodanigen willen te hulpe komen. Boor jacob elias troschel, Leeraar in de Petrus-Kerk te Berlyn. Uit het Hoogduitsch. Te Amfterdam, by Wesfing en van der Hey, 1793. In gr. Svo. Behalven de Voorrede, 162 bladz. Daar het getal der Lyderen , door eene groote verfcheidenheid van veelerlei foorten van ongevallen en rampen, altyd zeer aanmerkelyk is op deezen wisfelvalligen aardbodem; daar, in 't byzonder, alle menfehen, genoegzaam, blootftaan voor één ongeval, het verlies van bloedverwanten en vrienden; verdienen, gewisfelyk, de zulken geenen kleinen dank, die zich toeleggen, om in de hartwonde , daardoor veroorzaakt, een verzagtenden balzem te gieten. De Heer troschel, onder anderen, heeft deeze taak op zich genomen. Volgens het berigt O 0 4 ™a  56S j. e. troschel, lazarus van bethan1cn. van de'a Heer Vertaaler, den Eerw. de goede , vondt de Schryver daartoe aanleiding in zyne byzondere zeer drukkende omftandigheden : eene gevaarlyke Ziekte, welke hem den dood dreigde, en het gelyktydig verlies eener verftandige, deugdzaame en tedergeliefde Echtgenoote. Hoedanig de aanleg deezes Werks zy, en in welke byzonderheden de Eerw. Schryver zynen lydenden natuurgenooten troost zoeke toe te deelen, kan uit eene hoofdzaaklyke opgave van den Inhoud blykcn. De Heer troschel , zyn Werk gegooten hebbende in den vorm van Overdenkingen, handelt in de twee eerften,- over het cnbegrypelyke in het Lyden, dat zoo menig een deugdzaam mensch treft, en over de eenigjte hoop, die ons ten vollen gaust kan jlellen, by het afjlerven van de onzen. In drie oaarop volgende Overdenkingen ontvouwt hy het Christelyk gedrag, omtrent Zieken—omtrent Stervenden, — en omtrent onze gejtorvene Vrienden, ln de zesde, of laatfte, Overdenking ltaat hy bepaaldelyk (til, op de verfchillende uitwerking üer jterkfte bewyzen voor een leven na den dood, op de gemoederen der menfehen, naar de byzondere gefteldheid van hun gemoed. Naa eene afzonderlyke Verklaaring of Uitbreiding vau het voorval, aan Lazarus en diens Zusteren bejegend, ontvouwt de Leeraar de gemelde byzonderheden , op eene wyze, welke voor de daarby onmiddelyk belang hebbende perfoonen tot gemoedelyke ftigtinge en vertroostinge kan dienen; terwyl anderen , die niet onmiddelyk m het geval zyn, hier eenige nuttige onderrigtingen aantreffen , van welke zy, by voorkoomende gelegenheden aich met voordeel zullen kunnen bedienen. In de Voorrede belooft de Eerw. de goede meer foortgelyke Stukjes, ais hetgeen thans wordt afgegeeven, van den zelfden Schryver te zullen leveren, indien hy, in het vertier deezer Overdenkingen , daartoe de vereischte aanmoediging ontmoete. Wy gelooven, dat veelen onzer Landzaaten *s Mans arbeid met genoegen zullen ontvangen. Van den redeneertrant des oorfpronklyken Schryvers zuilen wy djin, yeelligt, iets ter proeve mededeelen,  ewald, leerredenen. 509 De Opvoeding van het Menschdom volgends den Bybel. In eenige Leerredenen, door ewald , Superintendent en Predikant te Detmold. Uit het Hoogduitsch. Tweede Deel. Te Utrecht by de Wed. S, de Waal en Zoon , 1792. ln gr. Svo, 226 bladz. In dk Deel, 't welk negen Leerredenen bevat, gaat de Eerw. ewald voort met de volvoering van zyn plan, 't welk was, gelyk hy, in het voorgaande Deel, hadt aangeweezen, een Voordragt der Middelen , door den Ailerhoogften te werk gefteld,' om het Menschdom tot het waare doelwit zyner bellemminge te leiden. De zelfde ernst en gemoedelykheid, welke wy, aangaande de genoeg bekende Schriften van den Eerw. ewald, meermaal hebben opgemerkt , ftraalt ook in deezen bondel door. liet zyn Opftellen , welke zich niet door diepe Redeneerkunde of door de tooizels der Welfpreekendheid aanpryzen. Eenvoudigheid en ftigtelykheid zyn derzelver hoofdkenmerken, en mogen zy , uit dien hoofde, onder de nutte Huisboeken gerangfchikt worden. Als een Aanhangzel ontmoet men hier drie, dus genaamde, Gelegenheids-Leerredenen: twee op Kersdag, en eene op Nieuwjaarsdag. Het volgende diene thans ter proeve, uit de zestiende Leerrede, over de woorden van christus, Joh. VI: 44. Niemand kan tot my komen, ten zy dat de Vader, die my. gezonden heeft, hem trekke. Over de wyze en de middelen , op en door welke de Vader de menfehen tot Christus trekt, drukt de Heer ewald zich, onder andere, aldus uit: „ Hy trekt, dat is te zeggen, door omftandigheden, „ die Hy bereidt; door gelegenheden, waar in Hy ons plaatst; maakt hy dat wy Christus van doen hebben, opent hy ons veritand voor de waarheid zyner woDr„ den, vertoont hy ons, het een of ander woord, de „ een of andere daad van Christus, juist in die omitan• 5> digheden, dat wy ze verltaan kunnen, en haare waar- de voelen moeten; toont hy ons redenen , juist in „ zulke ftemmingen , dat wy van de Godlykheid van „ Christus overtuigd zyn moeten. Steeds is het „ een trek tot dien Eenen, tot Christus, hoe zeer het „ ook menigmaal juist van Hem af fchynt te leiden. Maar verj'chillend is de trekking , gelyk menfehenvormiug 0ö 5 „ ver*  57» ÏWALD „ verfchillend ia. Het is met de opvoeding van Goi ge„ legen, als met alle goede opvoeding. Het oogmerk „ van alle opvoeders byalle kinderen is eenerlei; alle „ moeten gezond van hoofd, hart en lichaam, alle moew ten goede, gefchikte, gelukkige, menfehen worden. — De „ hoofdleiding is ook eenerlei. Zy moeten dit alle 9, door wysheid en deugd worden; maar de middelen „ zyn 'er zo veelen noodig als 'er kinderen zyn. De „ één moet aangefpoord , de ander te rug gehouden; „ in den éénen moeten de llaapende kragten opgewekt, „ in den anderen de opklimmende neiging gefmoord „ worden. By den éénen moet men een hard woord „ gebruiken, by den anderen is flechts een opüag van het oog genoeg. De één doet veel, indien men hem „ niet vermaant; een ander dan Hechts, als hy fterk „ vermaand wordt; lang moet men wagten by den éés, nen; een ander ontwikkelt zich fchielyker. —-— Dus s, is de opvoeding van God en van menfehen! „ Myne toehoorers; (dus vervolgt de Heer ewald,) „ wanneer gy op verfchillende manier beangst wordt, als uwe Vrouw of uw Vriend u niet bemint, als uw s, kind niet zoo wordt, gelyk gy hooptet; als menfehen u u bedriegen , aan welken gy uw leeven zoudt ver„ trouwd hebben ; als u het eene aardfche plan naa het „ ander ook het beste mislukt; murmureer niet! „ Het is trekking des Vaders tot Christus 1 God wil 9, u leeren, dat het wezen deezer Wereld vergaat. — „ Hooger behoefte, gedachten op het onzichtbaare, wil hy in u verwekken; op dat hï u dierbaar worde , die „ hooger behoefte alleen kan bevredigen. „ Of als gy diep, en daaglyks dieper, uwe onreinheid „ gevoelt , en u zeiven daaglyks daarom ondraaglyker s, wordt; als gy ftrydt en poogt, om rein van hart te „ worden , en toch niet kunt, en eiken avond weder 9, gevoelt, dat gy niet vermogend zyt murmureer „ niet! ook dit is eene trekking des Vaders tot Christus. Tot hem zal dit u brengen, Hy zal daardoor voor uw „ hart dierbaarer worden, die belooft en houdt: zalig zyn „ zy, die hongeren en dorjten naar gerechtigheid; zy zul„ len verzadigd worden. „ Of wanneer uw wezen aan een ander wezen hangt, „ wanneer het u daaglyks liever , daaglyks onontbeers, lyker, wordt, en gy u zeiven cok zeggen kunt, waar„ o'tt, het u daaglyks liever, daaglyks onontbeerlyker, wordt——  leerredenen, 57^ „ wordt en juist dan verliest gy het door den dood! 9, Gy voelt alles ledig, en treurig om u u al- „ leen in de Wereld gy voelt het onmooglyk te „ zyn, om in het leven te blyven zonder dit beminde fl, van uw hart! - ook dan , hoe zwaar het u ook vallen mag murmureer niet! Ook dit is wel eene fmertlyke, maar fterke, trekking des Vaders tot Christus. 9, Eeuwigheid, wederzien, is thans uwe eenige hoop; is brood, het eenige voedzel voor uw hart. En als gy dan „ flechts een woord van Jefus hoort, van Jefus den dooB, denwekker, den levengeever; zoo wendt gy u zeker tot s, hem, Zyne woorden moeten u lief en dierbaar wor- 9, den. Al ware het vooreerst flechts om dit ééne 3, woord; de uure komt, in welke allen, die in de graven „ zyn, de ftemme des Zoons van God zullen hooren, en „ die ze hooren, zullen leven." Met deeze en meer andere foortgelyke voorbeelden, ook van aangenaame ontmoetingen ontleend, tragt de godvrugtige ewald de wyze , op welke de menfehen , door den hemelfchen Vader,worden getrokken, eenigzins bevattelyk te maaken. Nadere Aanmerkingen en Waarneemingen over de Kromming van den Ruggraat , vergezeld met eene verjlyving der onderjte Ledemaaten. Strekkende voornaamlyk ten betooge, dat dit'Gebrek geen Been- en Spekgezwel is. Door w. leurs , Heelmeester in 's Gravenhage , ChirurgynMajoor, enz. enz. enz. In 's Gravenhage, by T. Bool, Jun. 1791. Jn gr. Svo. 63 bl. * De kundige en zeer ervaaren Autheur had, in het IXde Deel der Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam , eene Verhandeling geplaatst , over het nut der Etterdrachten in de lammigheid of onbruikbaaren ftaat der onderfte Ledemaaten, volgens de aanwyzinge van den Heere perciv. pott , met eenige Waarneemingen bevestigd; dan de zeer geleerde Heer c. j. vos heeft zich, in een door hem uitgegeevene Verhandeling over het Been- en Spekgezwel, eenige juist niet zeer vriendelyke Aanmerkingen omtrent de derde door den Heer leurs bygebragte Waarneeming veroorloofd , en daarby teffens het ongeraakj door den Heer leurs. opgegeeven, als een ander, er. uit  57a w. leurs, over de kromming, enz, uit andere oorzaaken ontftaan, gebrek willen doen voorkomen. Hier tegens nu verdedigt zich de Heer leurs in dit Gefchrift, op een mannelyken, fchoon niet min, ten aanzien van den Heer vos, fcherpen toon. Ondertusfchen moeten wy bekennen, dat, wanneer de Leezer het perfoneele gefchil daar kan laaten, en zich alleen tot het wezentlyke der zaak, het Ziektekundige gedeelte namelyk, bepaalt, hy 'er zeer veel licht over dit ongemak in verfpreid zal vinden. Explicatio demonftrationis Uteri prsgnantis Mulieris , cum Fcetu ad partum maturi , in Tabulis fex , ad naturai magnitudinem , poat Disfectiones depictis; & ea methodo dispofitis , ut hujus ftatus Gravidi amplam ob eculos Ideam collocent. Cura & ftudio caroli nicolai jenty, A. M. necnon Rei Anatom. & Chirurg. Prot fesforis. Impenfis Autoris. Londini 1758. Dat is: Verllaaring en Afbeelding van den Uterus eener hoog Zwangere Vrouw, met haar voldragen Vrucht, ter baaring gereed. Door den Hoogleeraar jenty , in zes Plaaten. Te bekomen by J. Yntema, te Amfterdam, 1793. Zes Plaaten , op de gewoone grootfche wyze der Engelfchen uitgevoerd , anderhalf voet breed en twee voeten hoog , in Zwarte Kunst , te Londen gegraveerd door purcell, fisher en uurgess, vertoonen het geen boven in den titel is opgegeeven. Eenige weinige Exemplaaren zyn daarvan in ons Vaderland, waarin zy, zq veel wy weeten , nooit verkogt zyn, overgekomen, en worden thans aan Ontleed- en Vroedkundigen, nevens eene Latynfehe of Nederduitfche Befchryving, aangebooden. Wy zouden geene moeite doen, om dit aan veelen onbekend Werk ter algemeene kennisfe te brengen, zo niet de grootfte en kundigfte Ontleeders het beste getuigenis daarvan gaven. Hunne byzondere hoogachting voor dit pragtig , fchoon en naauwkeurig, Werk dringt ons hier eene korte Verklaaring van deeze zes Plaaten te ^Dz'eerlle Plaat vertoont den nog ongeopenden Abdomen eener Zwangere Vrouw, om van de ligging des Uterus a-ner de Buikbekleedfelen een duidelyk denkbeeld 0 te  C. N. JENTY, DE UTERO PR/EGNANTIS MULIERIS. 573 te geeven. De' Onderbuik puilt rondom en beneden den Navel voorwaards uit, terwyl de Lendenen ingevallen zyn, enz. De tweede Plaat vertoont de dikte der wanden van den geopenden Abdomen, en te gelyker tyd de ontbloote, en door infpuiting gezwollen, Uterus, zo als deeze zich onder de bekleedlèlen voordoet, behalven een klein gedeelte van het Net, welk hier afgefheeden is. Dus ziet men hier de afgefheedene Buikfpieren , die over het zwaardvormig kraakbeen liggen : de inwendige oppervlakte der dwarfche Spieren met het Buikvlies bekleed, omtrent den Borstrand : het vet met de verdeeling der Spieren, en het Vetvlies omtrent de Liesfchen: een gedeelte van het Net: den omgewonden Darm: den Karteldarm: den Uterus: deszelfs regter ronden band, en de door infpuiting opgezwollen groote Vaten: de Eijernesten: de inwendige oppervlakte der regte Spieren, met het Buikvlies bekleed, enz. De derde Plaat vertoont in den geopenden Uterus de Vrucht, zo als die onder derzelver vliezige bekleedfels lag. Het Schaambeen is hier zodanig gedeeld , en het Bekken verwyd, op dat het de Blaas, door den Uterus gedrukt, van de binnenzyde vertoont. Men kan dus iu deeze Plaat zien de Maag, een gedeelte van de Lever, den Karteldarm, het dunne Gedarmte, een gedeelte van den Karteldarm, de linker trompet van fallopius met den breeden band, de zydelyke Aderen van den Uterus, de afgefneeden ronde Banden, den Uterus met deszelfs opgefpootene Aderen , het bovenfte gedeelte van de Placenta , aan den Uterus hangende, het Adervlies van bet Lamvlies, om reden, afgefcheiden, hst Lamvlies, den Funiculus umbilicalis, den weinig verlengden Mond des Utirus, en deszelfs bovenften rand, de rimpels en de geopende Vagina, de Blaas, en de Inplanting van den linker Pisleider in de Blaas, enz. De vierde Plaat geeft te zien den Foetus, in den weg geplaatst, langs welke dezelve natuurlyk gebooren word; cn om aan te toonen , hoedanig de Ingewanden zaamgedrukt zyn, is het bovenfte van de Borst doorgefneeden, en een gedeelte van het Darmbeen weggenomen. Dus ziet men hier het Hart, een gedeelte van de Long, de doorgeiheeden Ribben , het Vetvlies, de Tepel der linker Borst, het uitwendig deel der Lever, de Maag, de onderfte oppervlakte der Lever, de voeten van den Foetus, de  J74 C. N. jENTY, DE UTERO PR^GNANTIS MUL1ERÏS. de Placenta, den Karteldarm, een deel van den regten Darm, het dunne Gedarmte, de Inplanting in den blinder! Darm, den blinden Darm, de opene Aderen in de doorfnede van den Uterus, deszelfs mond zeer uitgerekt, het afgeftieeden Lamvlies, de vaten van den Funiculis umbilicalis, de uitgerekte Vagina met het hoofd van den Foetus by deszelfs ingang, een gedeelte der Builcfpieren, de doorfnede van het Darmbeen, om de Foetus zo veel te beter by den mond des Uterus te vertoonen, enz. De vyfde Plaat tekent de onderfte oppervlakte van he* Middenrif, en de holte van den Uterus met de aanhangende Placenta. Dus verneemt men hier de afgefneeden benedenfte holle Ader, den afgefieeden Slokdarm, de ringwyze Spleet der peesvezelen van het Middenrif, du twee flagaderen van den Funiculus umbilicalis, de Navel* aderen, den Uterus na het wegneemen van het Adervlies, de vaten der Placenta, den uitwendigen Mond van den Uterus, de Aderen door deszelfs geheele zelfftandigheid tot aan deszelfs hals voortloopende , een gedeelte van ! het regter Eijernest, het Adervlies, van de Placenta af. igefcheiden, den afgefneeden Funiculus umbilicalis, en den inwenciigen Mond van den Uterus, enz. Eindelyk geeft de zesde Plaat ons te zien den Uterus* uit het bekken genomen , en de vereeniging van den regter Darm met de Vagina, van den agterkant gezien. Dus verneemt men hier het uitwendig vlies van den Uterus, afgerukt van het regter gedeelte, om de Aderen en Slagaderen zo veel te duidelyker te onderfcheiden, ook de Eijernesten, de afgefneeden Stammen der Aderen van den Uterus, de linker trompet van fallopius, de regter Zaadflagader, de door den Uterus verfpreide takken van Ade- ' ren, de Inplanting eener flagader in de Aderen, den regten Darm een weinig van de Vagina verwyderd, om derzelver zamenvoeging aan te toonen , den afgefneeden en met vlas opgevulden regten Darm, de afgefneeden takken der linker inwendige Darmbeens-flagader, tot in de Va* gina en den regten Darm voortloopende, den Anus, en de Franjes van de linker trompet van fallopius. Uit deeze verkorte Verklaaring zal hy , die een weinig" kundigheids bezit, genoeg kunnen opmaaken , hoe uitmuntend naauwkeurig dit geheel Werk is uitgevoerd, en welk een licht het in deeze Weetenfchap kan veripreiden.  c. t. h0ffman, eeantwoordïng , enz. 575 Beantwoording der Vraage: Hoe kunnen Vrouwen, zonder benadeeling hunner Gezondheid en Schoonheid, blyde Moeders van gezonde Kinderen worden ? Door g. f. hoff* man, M. D. enz., te Frankfort aan den Main. Uit het Hoogduitsch vertaald, en niet Aanmerkingen vermeerderd, door d. heilbron, cz., M. D. enz., in 'j Hage. ln 'j Gravenhage, by J. C. Leeuweftyn, 1791. In gr. Svo. Buiten het Voorwerk, 181 bl. Dit Stukje behelst, behalven eene korte Voorreden van den geleerden Vertaaler, en eene zeer gepaste Inleiding tot het Werk zelve, veertien onderfcheidene Afdeelingen, allen betrekkelyk tot den ftaat der zwangere en baarende Vrouwen ; gefchreeven in een ligt verftaanbaaren en zeer onderhoudenden ftyl, en niet min vloeijenda vertaald, waarby de gevaaren, voor welken de zeer geleerde Autheur de Vrouwen tracht te waarfchouwen,doorgaans met overtuigende voorbeelden van anderen, zeer treffend, en, naar ons inzien, zomtyds wat al te levendig, worden voorgefteld, zo als men van pag. 91 tot 100 'er verfcheiden van dien aart vinden kan. Dan dit neemt niet weg, dat dit Stukje een allernuttigst Handboekje voor zodanige Vrouwen niet alleen, maar ook voor haare Mannen , is: de eerften om 'er al dat voordeel van te kunnen trekken, waartoe het zo uitfteekend wel gefchreeven is; en de andere, om daaruit de nodige voorzichtigheids-regelen te kunnen leeren , om niet door oroplettenheid haare waarde Wederhelften, en de Vrucht hunner onderlinge liefde, in de grootfte gevaaren en onheilen te ftorten. Ge-  tftg w. robertson Gefchiedkundig Onderzoek wegens 'de kennis, die de Ouden hadden van Indie, en den voortgang, des Koophandels op dat Land, vóór de ent dekking van den weg der waards om de Kaap de goede Hoop. Met een Aanhangzel, behelzende Waarneemingen over het Staatsbejtuur. de Wetten, de Geregtshandelingen, de Kunjten, ue Weetenfchappen en Godsdienjiige injtellingen der Indiaanm. D>,or william robertson , D. D. Opper/te der Edenburgfche Hüogefchoole, en 'sKonings Gefchiedfchryver van Schotland. Met Kaarten. Te Amjlerdam en Haarlem , by J. Yntema en A. Loosjes, Pz., 1793. Behalven het ^Voorwerk en Register, 470 bladz. in gr. Svo» De Eerw. robertson, die, met het grootfte regt,onder de beste Gefchiedboekers deezer Eeuwe eene eerfte plaats verdient, geeft, wegens den Oorfprong, Aanleg cn Uitvoering, des boven aangeduiden Wcrks,een toelichtend Verflag, als hy fchryft: „ Het leezen van Major rennell's Gefchrift, ter .opheldering zyner Kaarte van Indo/tan, een der belaugrykfte Aardrykskundige Verhandelingen, die ooit in eenig Land uitkwamen, gaf aanleiding tot dit Werk ; dit boezemde my het denkbeeld in, om volkomener, dan ik gedaan had, in het Inleidend Boek, tot myne Gefchiedenis van America, na te gaan, welke kennis de Ouden hadden van Lndie, en ,te overweegen, wat zeker, wat duister en wat fabelagtig, is in de Berigten deezes Lands, welke zy overhandreikten. ,, In den aanvange deezes Onderzoeks, had ik geen ander oogmerk, dan myne eigene verlustiging en onderrigt. Maar 't zelve voortzettende, en met oplettenheid de oude Schryvers naagaande, kwamen my eenige Stukken voor, tot hier toe niet opgemerkt, of met geene genoegzaame aandagt gade geflaagen: nieuwe inzigten deeden zich op; myne denkbeelden breidden zich allengskens uit, en werden belangryker; tot ik, in 't einde, my verbeeldde, dat de uitflag myner Naafpeuringen onderhoudend en leerzaam voor anderen zou kunnen weezen, door zodanig eene befchryving te geeven van de onderfcheidene wyzen, waarop de Gemeenfchap met Jndie, van de vroeglte tyden af, onderhouden is, als (trekken kon om aan te toonen, hoe veel die groote Tak des Koophandels, in alke Eeuw, toegebragt heeft, ter vergrooting  GESCHIEDK. ONDERZ. WEGENS INDIE. 577 tinge van den Rykdom en de Magt der Volken, die den.zeiven in bezit hadden. „ In deezer voege werd het Gefchiedkundig Onderzoek, 't welk ik thans den Leezer aanbiede, begonnen en voltooid* Welk eene mnate van verdienden het bezit, moeten myne Leezers bepaalen. Myne dankbaare herinnering van de gunftige wyze, op welke men myne andere Werken ontvangen heeft, vermeerdert natuurlyk de bekommernis , met welke ik de beöordeeling van het tegenwoordige te gemoete zie. „ Toen ik eerst myne gedagten op dit onderwerp vestigde, was ik zo volkomen overtuigd van de ongunftige omltandigheid, waarin ik my bevond, het te onderneemen Landen te befchryven, van welke ik geene plaatslyke kennis had, dat ik de omzigtigfïe voorzorge gebruikte, om my te hoeden voor dwaalingen, welke daar uit konden ontftaan. Ik heb , met onvermoeiden vlyt, de "Werken geleezen van alle Schryvers , welke ik kon bekomen , die eenig berigt van Indie gaven; ik heb nooit een bellisfend gevoelen opgegeeven, dan 't geen onderfchraagd was door voldingend gezag: en daar ik het geluk had van, onder myne 'Vrienden, eenige Heeren te tellenj die aanzienlyke Posten in Burger- en Krygsbewind in Indie bekleed, en verfcheide gedeelten diens Lands bezogt, hebben, nam ik meermaalen tot hun myrie toevlugt, en leerde uit hunne Gefprekken zaaken, die geene lïoeken my konden opleveren. Voegde het my hunne Naamen te noemen, men zou erkennen, dat zy, door hun Oordeel en Bekwaamheden , ten vollen geregtigd waren tot het vertrouwen , 't geen ik op hun gefteld heb. Onder het voortzetten des Werks, gevoelde ik myne gebrekkigheid, ten aanziene van een ander Stuk. Orh een naauwkeurig denkbeeld te geeven van de onvolkomenheid der Ouden, zo in het befpiegelend als in het beoefenend gedeelte der Zeevaard, en om met volkomene jnisthéid tè bepaalen, op welk eene wyze zy de Ligging der Plaatzen bepaalden, derzelver Lengte en Breedte berekenden, werd eene grootere maate yan Wiskundige Weetenfchap vereischt, dan myne bevlytiging op andere Weetenfchappen my heeft toegelaaten ov te doen. Wat my hier ontbrak , heeft de Vriendfchap myns kundigen en hooggeagten Amptgenoots, de Heer peayfair , rloogléeraar in de Wiskunde, aangevuld, en my in ftaat gefteld, om de gemelde byzonderheden op te helderen,op eene wyze, die, LBTT. 1793. NO. 13. Pp ZO  57* W. ROBERTSOff zo ik vertrouw, den Leezeren volkomenc voldoening zal fchenken. Aan dien zelfden Amptgenoot ben ik desgelyks verfchuldigd, het vervaardigen der twee Kaarten (*)# noodig tot opheldering deezes Onderzoeks; zonder zynen bylrand zou ik zulks niet hebben kunnen onderneemen." Geen wonder, in de daad, dat een Werk van den gefchiedkundigen robertson , met die voorzorge bearbeid door een Man, die zo veel letterroems verworven hadt, en met reden zo bezorgd was om dien te bewaaren, in handen komende van den Eerw. petrus loosjes adiuaansz. , Leeraar der Doopsgezinden te Haarlem, die in de Voorreden zich verklaart, de. Vertaaler te weezen vau ro*if;rtson'3 Gefchiedenis van America en van Schotland, hem geen oogenblik in 'twyfel deedt hangen, om zyne toeftemming te geeven aan den voorllag der Uitgeevaren., om zyne pen te leenen tot het vertolken, en in een foortgelyk Nederduitsch gewaad te kleeden, ais de opgeroeide Werken, die beiden een zo gunftig als aanmoedigend onthaal, by zyne Landgenooten, ontvingen; wel mag hy zïc'i verzekerd houden, daar door denzelfden dank te zuilen behaalen. I Even als in de Vertaaling der Ge- fchiedenisfe van America , heeft de Vertaaler zich eene kleine verfchikking in dit Werk veroorlofd, om, naamlyk, de Aantekeningen en Ophelderingen, door den Heer robertson agter elke Afdeeling geplaatst, onder aan den voet der Bladzyden te voegen , of, indien ze hem daar toe gefchikt fcheenen, in het Werk zelve in te lasfchen; waar van hy met eene korte aanwyzing den Leezer verwittigt. Eene verfchikking, die het lastige van veelvuldige Aantekeningen, die de aandagt afbreeken , vermindert, en ook het verveelende voorkomt,'t welk zy ondervinden, die de vertaalde Historie der Regeeringe van Keizer carel den V, door robertson, leezen; en dikwyls in 't geval zyn , om twee Boekdeelen te gelyk by de hand te hebben. Het Werk is in vyf Afdeelingen onderfcheiden. De Eerjte voert tot Opfchrift: De Gemeenfchap met Indie', yan de vroegjle tyden af, tot de vermeestering van Egypte (*) Daeze Kaarten, de een van het Zuid-ooster Gedeelte van Afia, volgens ptolemeus, de ander vau dat zelfde Gedeelta diens WereÉdeels'} voTgetfs de laatfte Ontdekkingen, worden, keurlyk uitgevoerd, in. deeze Vertaaling gevonden.  geschiedK. onderz. wegens indie. 579' ft door de Romeinen ; de Tweede: De Gemeenfchap met lndie, zints de vastftelling der Romeinfche Heerjchappy in Egypte, tot de vermeestering van dat Koningryk door de Mahomedaanen; —~ de Derde: De Gemeenfchap met Indie, zints de bemagtiging van Egypte door de Mahomedaanen, tot de Ontdekking van den wg om de Kaap de Goede Hoop, en de Vestiging der Portugeefche Heerfchappy in het Oosten; de Vierde: Algemeene Aanmerkingen. Met zeer groot genoegen het Gefchiedkundig gedeelte des Werks geleezen hebbende, kunnen wy niet dan ondeifchryven , 't geen de Vertaaler des opmerkt: „ De Oudheid, waar toe de Heer robertson opklimt, maakt het onvermydlyk , dat 'er veel Geleerdheids en Oudheid» kundigs in kome; dan de wyze, op welke hy die doorgaans dorre ftoffe. weet te verwerken, neemt 'er den roest van af; en daar hy alles,met een wonder bondige Oordeelkunde, tot zyne groote hoofdzaak t'huis brengt, weert hy het anders verveelende van dusdanige Naalpeuringen weg." i Wy voegen 'er nevens, dat zyn bevallige ftyl hier toe niet weinig medewerkt; als mede, dat dit Onderzoek, hoe langs hoe klaarder wordende, ook natuurlyk in algemeene behaaglykheid toeneemt. Zyne' gelukkig gekoozene ïydperken, uit den aangeweezen Inhoud openbaar, geeven rust en fteunpunten voor den Leezer, terwyl ze hem op hoogten plaatzen , om van daar alles te overzien. ■ Tot den uiterften grenspaal zyns Gefchiedkundigen Onderzoeks, de ontdekking der Vaart om de Kaap de Goede Hoope, gekomen zynde , zou de Heer robertson zyn Werk voleindigd hebben kunnen rekenen. „ Maar," dus fchryft hy in den aanvang der Afdeelinge, Algemeene Aanmerkingen getyteld , „ dewyl ik myne Leezers gebragt heb tot dat Tydperk, wanneer eene nieuwe wyze van denken opkwam, en nieuwe fchikkingen van Staatkunde in Europa werden ingevoerd , door dien men de waarde en 't aanbelang des Koophandels zo door en door begon te verdaan, dat, bykans in elk Land, de aanmoediging van denzelven het voorwerp wierd van de oplettenheid des Algemeens en der Staatsbeftuuren; vermids wy nu gevorderd zyn tot dat punt, van waar eene lyn kan getrokken worden, die het hoofdonderfcheid uitmerkt tusfchen de Zeden en Idè Staatkundige Iuftellingen van den Ouden en Hedendaagfchen tyd, zal het dit Werk leerzaamer en nuttiger maaken , waaneer ik het Pp % be-  580 W. ROBERTSON befluit met eenige Algemeene Aanmerkingen, welke eigen* aartig voortvloeijen uit de, befchouwing van beiden en eene vergelykmg van den eenen met den anderen. Deeze Aanmerkingen, vertrouw ik, zal men niet alleen bevinden, dat een onmiddelyk verband hebben met het onderwerp myns Onderzceks , en 'er een bykomend licht over verlpreiden; maar tellens dienen om veele byzonderheden op re helderen, in de algemeene Gefchiedenis des Koophandels, en uitwerkzels of gevolgen aanwyzen van verfcheide Gebeurtenisfen, die over 't algemeen niet waargenomen, of overwogen, zyn met de aandagt, welke zy verdienden." Onder de veelvuldige byzonderheden, die zich hier ter plaatzmge aanbieden, zullen wy, als zeer kort, overneemen, wat hy van ons Land in dien tyd zegt: „Terwyl de aanzienlykfte Volken in Europa ("van welken hy voorheen gefprooken hadt ,_) het noodig vonden, werklooze aanfchouwers te blyven van 't geen in 't Oosten gebeurde, waagden het de Zeven Vereenigde Nederlanden , nieuwlings tot een kleinen Staat gevormd, nog worftelende om een Staatkundig Beftaan te verkrygen , en nog in de kindschheid van haare magt, in den Indifchen Oceaan te verfchynen als Mededingers der Portugeejen; en derzelver voorwendzels eens uitfluitenden Handelregts op de uitgeftrekte Landen, ten Oosten van de Kaap de Goede /Joep, verfmaadende, vielen zy aan op die Monopolie,door de Portugeefen, tot dus lang, zo zorgvuldig bewaard. — De Engelfchen volgden welhaast de voetftappen der Nederlander en, en beide deeze Volken vorderden, eerst door den onderneemvollen vlyt van byzondere Perfoonen, en vervolgens door de kragtdaadiger poogingen van Handeldryvende Maatfehappyen, onder de befcherming van Openbaar Gezag, met verbaazenden fpoed, van den gelukkigften uitflag vergezeld, op de nieuwe loopbaan hun geopend. Het groot gevaarte van Magt, door de PortugeeJen in het Oosten opgerigt, (een gebouw veel te uitgebreid voor den grondflag, waarop men het deedt rusten ) werd bykans, in zo kort een tyd, met zo veel gemaks omverre geworpen, als het was opgetrokken. Enge. land en Holland hebben , door de Portugeefen uit hunne voornaamfte Vastigheden te verdryven, en de voordeeligfte Handeltakken zich toe te eigenen, dien voorrang verworven in Zeemagt en Handelrykheid. door welken zy uitfteeken onder de Volken van Europa." 11 Zeki-  geschiede. onderz. wegens indie. 58Ï „ Zeldzaam 'gebeurt het," merkt de Eerw. mosjes, in de Voorreden, »p, „dat een Aanhangzel in waardye met het Werk gelyk ftaat; doch hier zal het, by veelen, 't zelve overtreffen. Gelyk dat gedeelte van roeertson's Gefchiedenisfe van America, 't welk ons den Aart en Zeden der Americaanen befchryft, voor het Meesterftuk in dit Werk, by den Menschkundigen Wysgeer gehouden wordt, zo is dit Aanhangzel gefchikt, om ons ter kennisfe in te leiden der Oude Bewoonderen van het Oosten. Terwyl hy door het getrouw aanwyzen der bronnen , uit welke hy zyne kundigheden in dit en andere opzigten putte , den Onderzoekgraagen de middelen aan de hand geeft, niet alleen om overtuigd te worden van de waarheid zyner Berigten, en de gegrondheid zyner Aanmerkingen ; maar ook , om, wegens deeze en geene Byzonderheden, een nader en vollediger kennis te bekomen , dan de aart zyns Werks toeliet te verfchaffen." In de daad, dit belangryk Aanhangzel, over de Staatkunde, de Wetten, de Regtsoefeningen, de Kunften, de Weetenfchappen en Godsdienftige Inflellingen , der Indiaanen, verdient alleszins die aanprvzing, en hebben wy in bet leezen van 't zelve een onuitfpreeklyk genoegen gefmaakt. Van robertson's bepaalde doel, in dit Aanhangzel aan zyn Werk te voegen, 't welk meer dan een derde gedeelte beflaat , zullen wy onzen Leezeren het beste begrip doen vormen, met den Aanvang te plaatsen. „Ik zal," jfchryft hy , (gedagtig aan eeue verb|I]te. nis , onder welke hy zich, in den loop des Werks (bl. 41,) gelegd hadt, „ my thans bevlytigen, om eenige Waarneemingen in 't midden te brengen, over den Aart de Zeden en Jnftellingen, der Indiaanen, voor zo verre; deeze naagegaan kunnen worden , van de vroeglte Tyd. perken , tot welke onze kennis van dezelve reikt. Begaf ik my in dit wyduitgeftrekt veld, met oogmerk om t zelve m de geheele uitgebreidheid over te zien* had ik ten oogmerke, om elk voorwerp, 't geen zich aan het oog des Wysgeerigen Onderzoekers aanbiedt, te befchouwen uit alle onderfcheidene gezigtspunten, het zou my leiden tot naafpeuringen en befpiegelingen, niet alleen yan eene yerbaazende lengte; maar geheel vreemd van het oogmerk myns Gefchiedkundigen Onderzoeks Mvne naafpeuringen en aanmerkingen zal ik, derhalven, bepaalen tot het geen in een naauw verband ftaat met dit PP 3 Werk,  £Sü W. ROBERTSON Werk. Ik zal verzamelen, wat de Ouden ons "hebben uaagelaateu, wegens de Inftellingen, byzonder eigen aan de Inboorcüngen vau. Indie, en, door die te'vergelyken met het geen wy weeten van dat Land, daar uit zodanige gevolgen tragten te trekken, als ftrekken tot aanwyzing der omftandigheden, die de rest des Menschdoms, "door alle Eeuwen heen , hebben aangezet , om de Handelgemeenfchap met dat Gewest, tot zulk eene uitgebreidheid, voort te zetten." „" Wie, "..merkt hy vervolgens op, ,,'den Handel op Indie in deszelfs oorfprong wil opfpeuren , moet dien zq zeer niet, zoeken in eenige byzonderheid der Natuurlyke Voortbrengzelen van dat Land, dan wel in den verder gevorderden fiaat der Inwoonderen. Veele, zeer veele, bewyyftukken zyn ons overgehandreikt, die , waisneer w.y dezelve met behoorelyke aandagt onderzoeken, overtuiglyk aantoonen, dat de Ir.boorelingen vau Indie niet alleen vroeger befchaafd waren, maar ook grooter vorderingen in Befchaafdheid gemaakt hadden, dan andere Volkea. Deeze zal ik tragten op te tellen, en in zodanig een gezigtspunt te plaatzen , dat ze tefFens ftrekken om licht te vcripreiden over de Inftellingen, Zeden en Kunften, der Indiaanen ,en reden geeven van de drift aller Volken, om zich de Voortbrengzelen van hun vernuftig vlytbetoon eigen te maaken." Deeze taak volvoert de Heer robertson op eene wyze zyns waardig, en ontfiuit hy hier een fchat van kundigheden , waaraan wy niet kunnen naalaateu met vol genoegen te denken. . Hy toont, vooreerst, uit de oudfte befchci- den van Indie, dat het verfchil van Rangen, en de onderfcheiding van Beroepen, aldaar ten vollen ftand greep; een der ontwyfeibaarfte bewyzen van eenen vry verre gevorderden ftaat der Maatfchappye» Een tweede Bewys van de_ vróegtydige en ver gevorderde Befchaafdheid des Volks iu Indie, ontleent hy uit de befchouwing van deszelfs Staatkundigen toeftand en Regeeringsvorm."Hy wyst, onder andere, aan, dat, fchoon de Monarchaale Regeering vastgefteld was in aiie Landen van Indie, waartoe de kennis der Ouden zich uitltrekte, de Souverainen verre waren van een onbepaalde en eigendunklyke Magt te bezitten. De bcdwsngmiddelen van die Magt in 't breede ontvouwd hebbende, laat by zich dus hooren: ,, Onder eene Regeeringsvorm, die zo veel en zo naauw agt lloeg op alle de onderfcheidene Rangen , uit welke de Maat- fchap-  ' GESCHIEDK. 0NDERZ. WEGENS INDIE. 583 fehappy is zamengefteld, en bovenal op de Landbouwers, is het geenzins te verwonderen , dat de Ouden de Indiaanen befchryven als het gelukkigst Genacht der Menfehen, en dat de kundigfte hedendaagfche Waarneemers de billykheid , de menschlievenheid , de zagtheid , des Indiaanfchen Staatsbeftuurs , hemelhoog verheffen. , Een Hindoo Rajah, gelyk my berigt is door Perfoonen in de zaaken van Indie door en door bedreeven , gelykt veel meer op een Vader, het beftuur hebbende over een talryk Huisgezin van zyne eigene Kinderen, dan een Souvereui , heerfchende over minderen, onderworpen aan zyne. Heerfchappy. Hy tragt hun geluk, door eene waakzaame bezorgdheid, te verzekeren ;zy zyn aan hem verbonden door de tederfte toegenegenheid en onfehendbaarfte trouwe, Wy kunnen ons naauwiyks Menfehen verbeelden, in een ftand geplaatst, gunftiger tot het erlangen van alle de voordeelen, uit de vereeniging in eene Maatfchappy voortfpruitende. 't Is alleen wanneer de geest volkomen m gerustheid leeft, en noch verdrukking voelt, of voor verdrukking vreest, dat dezelye zyne werkzaame vermogens infpant, om veele Staatkundige fchikkingen. te bcraamen, ftrekkende om het genot daar van te verzekeren en te doen toeneemen. Veele fciiikkingen van dien aart hebben de Grieken, fchoon gewoon aan hunne eigene In talingen, de volmaaktfte van dien tyd in Europa , onder de Indiaanen waargenomen en bewonderd; en zy vermelden dezelve als beilisfende proeven van eene vry verre gevorderde Befchaafdheid en Verbetering in het gezellig leeven," Dan, om voort te gaan, als een derde Bewys, hier voor, brengt hy by, en dit verdient de grootfte maate van opmerking, den Aart der Wetten, als mede de natuur en gedaante hunner Gerigtshanddingen. Hoe veelen, die op hooger verlichting roemen, zullen dit gedeelte met kunnen leezen zonder zich te verwonderen en te bloozen over 't geen hedendaagsch gebeurt 1 6! Wetten der Hmdoos, natuurlyk, klaar, vol orde! Welke Beflisfmgen, algemeen gegrond op de groote en onveranderlyke Beginzelen van Regt, die het menschlyk Hart, door alle Eeuwen heen, in alle oorden der Wereld, erkende en eerbiedigde! Verbaasd moeten wy ftaan over de vorderingen der Indiaanen in het aankweeken van nutte en traaije kunften , als een vierde Bewys door den Heer robertson aangevoerd, 't Zy men lette op de Bouwkunst , het * Pp 4 vei>  S"4 w". robertson vervaardigen van Katoenen Stoffen , en het verwen derzeiven, op de Kunstwerken in Metaal en in Ivoor, hier te berde gebragt. En zyn het die Handwerklyke Kunften alleen niet , waar op de Schryver zich beroept; een nog overtuigender bewys, voor deu hoogen trap van Be^ fchaaving, leidt hy af uit de vroege en zonderlinge voortbrengzelen van Vernuft in de fraaijeKunften. Een blyk, waarop hy te uitvoeriger ftil ftaat; dewyl het ontleend wordt uit een bron van kundigheid, onlangs eerst voor de Volken van Europa geopend , dé kennis der Sanskreetfche Taaie. Byzonder bepaalt hy de aandagt der Leezeren op een Heldendicht en Tooneelfpel; en geeft den inhoud op van de Sacontala, met eenige trekken van het eenvoudige, tedere eu hartroerende, kenmerkende fchoonheden van dit Stuk, en die weinig gefyken naar de buiten het fpoor hollende verbeelding en zwellenden ftyl, welke men doorgaans in de Dichtwerken der Oosterlingen aantreft (*).—— Over hunne vorderingen in Weetenfchappen, Redenkunst, Zedekunde, Natuurkunde, de Wiskunst en Starrekunde in zich bevattende , waar toe jongst gedaane ontdekkingen ons in ftaat ftellen te oordeelen, zullen wy, met zo veel genoegen als verbaasdheid, de opgave van robertson leezen: de tien Cyferietteren, thans door geheel Europa algemeen in gebruik , en van zo oneindig veel gemaks, hebben wy den Indiaanen dank te weeten! Hoe groot was hunne kennis in de Starrekunde, op Waarneemingen gegrond; welke Tafelen bezaten zy reeds! De laatfte, of vyfde, blykbaarheid, welke de Heer robertson aanvoert, ten bewyze der vroege en hooge Befchaafdheid der Indiaanen , ontleend hy uit hunne Godsdienftige Inftellingen en Gebruiken. In deeze keurlyk uitgewerkte Afdeelinrr tragt hy niet alleen een toevoe^zel van licht te verf'chaffën over den ftaat der Befchaafdheid in dat Land; maar vleit hy zich teffens, bekwaam te zullen weezen om iets op te leveren 't geen aangemerkt kan worden als eene fchets en ruwe omtrek van de Gefchiedenis en den Voortgang des Bygeloofs en valfchen Gods* C) Dit Schouwfpel is, in den voorleden Jaare, te Haarlem, by a. loosjes pz., uitgekomen, onder den Tytel: Sakontala, of de beflisfende Ring; een Indiaamch Schouwfpel van kaiidas, oorfpronglyk gefchreeven in de oude Sanskritifche en Prakitifche Taal, met Ophelderingen van c. fokster. Zie onze Alsem, f adert. Letijeroef. bier boven, bl. 277, 9 '  ©ESCHIEDK. 0NDERZ. WEGENS INDIE. 585 Godsdienst in elk Gewest des Aardbodems. —- Wy fchroomen niet dit een Meesterftuk van Menschkunde te noemen, dat eer doet aan het Verftand en Oordeel des Opftellers. Wy kunnen , de gewoone grenzen onzer Berigten reeds overfchreeden hebbende, (maar wie kan van zulk een Boek afftappen?J 'er niets uit opleveren ; dan ons niet wederhouden van nog iets te plaatzen, dat eere doet aan 't Hart des Schryvers. „ In deezer voege," luidt zyne taal, „heb ik alle de tyzonderheden doorkropen , welke ik my, by den aanvange, voorftelde te onderzoeken, en heb getragt den ftaat der Inwoonderen van Indie, met betrekking tot alle, te ontdekken. Indien ik niets anders beoogd hadt, dan om eene Befchryving te geeven van het Burgerlyk Beduur , van de Kunflen en Weetenfchappen, en van de Godsdienftige Inftellingen, van een der oudfte en talrykfte Genachten onder de Kinderen der Menfehen , dit alleen zou my opgeleid hebben tot naafpeuringen en ontvouwingen, beide weetenswaardig en leerzaam. —— Ik beken, nogthans, dat ik , doorgaande, een belangryker en gewigtiger onderwerp in 't oog gehad heb, en fchep hoope, dat, indien het berigt, door my gegeeven van de vroegtydige en verre gevorderde Befchaafdheid van Indie, en van de verbaazende voortgangen der Inwoonderen deezes Lands in fraaije Kunften en nutte Weetenfchappen, aangenomen zal worden als juist en welgegrond, zulks eenigen invloed zal hebben op 't gedrag der Europeaanen omtrent dat Volk." Eene fchets gegeeven hebbende van hun gehouden zeer berispelyk gedrag, niet alleen in Afried en America, maar ook in Indie, vervolgt hy: „ Gelukkig zou het weezen, indien de vier Europifche Volken , die agtereenvolgend een uitgeftrekt Grondgebied en groote Magt in Indie verkreegen, de blaam van dus gehandeld te hebben van zich konden afweeren. Niets, egter, kan rechtftreekfeher of kragtdaadiger ftrekken, om de Europeaanen, trots op hunne eigene meerdere vorderingen in Staatkunde, Kunften en Weetenfchappen, met gepaste gevoelens, omtrent het Volk in Indie, te vervullen, en hun te leeren, naar behooren, agt te Haan op hunne Natuurlyke Regten als Menfehen , dan door zich te gewennen, niet .alleen de Kindoos van den tegenwoördigen tyd aan te merken als een kundig en vernuftig foort van Menfehen; maar ook als AfftammeJingen van Voorouders, die groote fchreden in de BePp £ fchaafd-  5S6 w. robertson, gesch.. onderz. wegens indie. fchjwfdheid gevorderd waren, veele Eeuwen vóór dat-, in eenig gedeelte van Europa, daar toe den minden ftap gedaan was. „ Her was door een onpartydig en opregt onderzoek na hunne Zeden, dat Keizer akber opgeleid wierd om de Hindoes aan te merken als niet min geregtigd tot befcherming en gunlle dan zyne eigene Onderdaanen, en hun ie beltuuren met zo veel billykheids en goedheids, dat hy., van een dankbaar Volk, den Eernaam verwierf van Befchtirm- Engel des Menschdoms! Het was door eene volkomene kennis van hun Character en Bekwaamheden, dat de Vizier diens Keizers, abol fazel, met eene onbekrompenheid van ziel, onvoorbeelolyk onder de Mahomedaanen , et n verheeven loffpraak uitboezemt over de Deugden der Hindoos , en als byzondere Perfoonen , cn als Leden der Maatfchappye , en met roem gewaagt van hunne vorderingen 'm allerlei Kunden en Weetenfchappen (*). „ Indien ik my zeiven mogt dreelen met de hoope, dat de Befchryving, door my gegeeven van de Zeden en lnrigtingen des Volks van Indie, iets in 't minst kon toebrengen , en met een van verre komenden invloed werken, om hun Characler meer eerwaardig, en hun Lot gelukkiger, te msaken , zal ik mynen Letterarbeid beüuiten met de voldoening verfchaffende bedenking , dat ik niet te vergeefsch geleefd of gefchreeven heb." Dit (lot, mei kt de Vertaaler op, ,, fchynt eene ftaaking van den Letterarbeid des onvermoeid werkzaamen zeventig jaarigen Schryvers aan te duiden ," en ver- ftonden wy onlang^, uit de Nieuwjmaaren, dat hy, den ïieg-jnden van Juny'deezes Jaars 1793, zYn nuttig Leeven geëindigd hadt. Robertson! fchoon uw laatfte wensch, door heerfchende verkeerdheid, omtrent de Indiaanen onvervuld mogt blyven, ——- Gy, waarlyk groo e x\lan , hebt niet te vergeefsch geleefd, niet te vergeefsch gefchreeven ! Wy poppen , in ons MtngeU werk, eerlang gelegenheid te zullen hebben, om deezen Verdkiistlyken , in zyn leeven zo hooggefchat, en naa ïyuen dood zo zeer betreurd, te gedenken. {*) Aycen Akbery, Vol. III. p. 2, 81, 95.  eyvoecsels tot de vaderl. historie. 587 Byvoegfels en Aanmerkingen voor het Vierde Deel der Vet' derlandfche Historie van jan wagenaar. Door Mr. H. van wvn, Mr. n. c. lambrechtsen , Mr. ant. martini , e. m. engelberts , en anderen. Te Amjterdam by J. Allart , 1791. In gr. 8vo. 104 bl. Dezelfde, voor het Vyfde Deel, 1791, 116 bl. TT et Vierde Deel der Vaderlandfche Historie van den ITjL Heere wagenaar begint met het op nieuw ontbranden van het kwalyk gefmoorde vuur der Hoektche cn Kabbeljaauwfche oneenigheden, omtrent het jaar 1444, en het Vyfde eindigt met den vry willigen afftand, door welken Keizer karel de V, (onder de Hollandfche Graaven van dien naam de II) de Nederlanden, in het jaar J555, overgaf aan zynen Zoon philip den III, als Koning van Spanje bekend onder den naam van philips den II. Tot dit tydperk behooren de Byvoegfels en Aanmerkingen, van welke wy hier eenig verflag moeten geeven. Dezelve fchynen genoegzaam alle, of wel volltrektfyk alle, gevloeid te zyn uit de penne des kundigen Heeren van wyn. Ten opzichte van fommige kan men dit befluiten yit de aanhaalingen der Registers en Vroedfchaps- Refolutien van de Stad Brielle. Hierby komt, dat geene Aanmerkingen over de laatfte helft van het Vyftiende, noch over het geheele Zestiende, Boek der Vaderlandfche Historie gevonden worden. Dit verwonderde ons in den eerften opllag: maar, by het doorleezen van het Vyfde Stukje, bladz. 43, zagen wy met leedweezen, dat de geachte Opfteller, ,, door eene zwaare krankte, belet „ wierd, op dat [het Zestiende] Boek iets aan te teeke,, nen." Men fchynt, derhalven, te moeten befluiten, dat alles, wat ons hier voorkomt, van ééne hand is. Het fmart ons, dat zulk eene oorzaak ons beroofd heeft van gewigtige aanmerkingen, welke men anders had mogen verwachten , gelyk blykt uit een ftaaltje ter aangehaalde plaatze bygebragt, en onder de Bylaagen tot het Vyfde Deel geplaatst. Zoude de Üitgeever ook beter gedaan hebben met de pers te laaten rusten tot na des Schryvers herftelling ? Doch hy kan zyne , ons onbekende, redenen gehad hebben om dit niet te doen. Hoe dit zy , deeze Byvoegfels en Aanmerkingen vetfpreiden weder niet weinig licht over verfcheidene gebeurtenisfen, geduurende het bovengemelde tydvak voorgeval*  $88 byvoegsels vallen. Op fommige plaatzen worden de berichten van wagenaar opgehelderd uit Stukken , welke hem onbe. Ikend waren, en eerst naderhand zyn uitgegeeven • op andere wordt hy verdedigd tegen ongegronde 'berispingen (*J; en op nog andere wordt met befcheidenheid getoond, dat hy, in eenige byzonderheden, heeft missetast (f). ° Het fpreekt van zelve, dat wy van deeze By voegfelen geen aaneengefchakeld bericht kunnen geeven , maar alleenlyk, hier en daar, iets tot een ftaaltje kunnen uitkïp- Eene tamelyk breedvoerige Aantekening ontmoeten wy, bl. 9, enz. over de zogenoemde Rederykers, welker oorfprong hier te lande, gelyk de Schryver aanmerkt, nos duister ts. Hy meent, evenwel, en met reden, ,, niet „ te mogen twyffelen aan de oorfpronglyke overeenkomst, „ welke , oudtyds , fchoon met verfchillende benaamin»i g?n «••• tusfchen aile deeze Lieden en Gezelfchappe» s, [de Troubadours m Frankryk, de Meister-Zangers in „ Duitschland , en de Rederykers in de Nederlanden! „ heeft plaats gegreepen ; en het verdient," zesrt hy „ eenige oplettenheid, dat, gelyk het woord Troubadour* „ in den tongval van Provence, en het woord Trouverre „ in den gewoonen Franfchen tongval , eigenlyk Vinder „ betekent , om dat zy de gedigten maakten en uitvon„ den, die de Jongleurs fpeelden , zoo ook één der per„ fonagien, onder de Rederykers, Vinder genaamd wierdt „ enz. ' Hy merkt vervolgens aan, „ dat de Trouba„ dours en andere Franfche Digters, aan fommige Ned«r. „ landfche Hoven ... denkelyk ook wel aan het Hol,, landfche ... onderhouden wierden : dat fommige Ne„ derlandfche Vorften , in den Franfchen en Hoo°duit„ fchen tongval , als Medebroeders, de Digtkunst oefen„ den; dat .. verfcheide groote Heeren, b. v. Prins wil- s, lem (*) By voorb. Byvoegfels tot het IFde Deel bl. 21. (t) Byvoegfels als boven ,. bl. 31. Hiertoe behoort vooral het geen de Schryver, bl. 62, aanmerkt over het gebruik der Koninglyke fpreekwyze in het flot van Plakaaten en Bevelfchriften. Want alzo belieft het ons dat gedaan worde. Om nu niet te fpreeken van andere plaatzen, in welke fommige gebeurtenisfen nader ontwikkeld, en meer in orde worden voor. gedragen.  tot de vad e rl. historié. 58» lem de terlte van Orange , tn vervolg Van tyd , zig f, als Leden der Rederykkameren lieten infchryven ("*). Onze Vorften," zegt-hy wat verder, „onderhiel- „ den één of meer Nederduitfche Poëten , die men, „ eenvoudig, Digters noemde. Zo gaf Graaf willem de „ IV aan willem van delft, den Digter, alle jaaren, „ een paar gevoederde kleederen , en vyf pond Hollands „ in geld (f) .... 'T is, misfchien, aan deeze befcher„ ming, die de Nederduitfche Digtkunde, zo hier als el„ ders, ... bejeegende, te danken, dat men Digtftukken „ der dertiende en veertiende eeuw ... vindt, welken, „ in geest, kragt en trant van Vaerfen, die der vyftiende verre te boven gaan, enz. (|)." By gelegenheid, dat wagenaar, IV Deel, bl. 95, zegt, „ philips [te weeten de I van dien naam] heeft den by~ naam van den Goeden gedraagen: mooglyk nog meer ten ,, onregte dan willem de III," vinden wy, bl. 33, eene belangvolle aanmerking, welke wy, met eenige verkortinge, zullen affchryven : ,, Wanneer men het Charaéter „ van philips ... op eene onzydige wyze naargaat, zal „ men... overtuigd worden , dat.. eene onbegrensde Heerschzugt 'er den hoofdrol in fpeelde, en dat... hy „ fchier niets ontzag om haar te verzadigen. Zy voerde ,, hem, langs onbetaamlyke wegen, op den erflyken Stoel der., befchreienswaardige jacoba; zy ftak zigtbaar uit in zyne... Vredebreuk met de Engelfchen... by de vrede van Arras.., die hem zo veele heerfchappyen „ aanbragt zy.... fpoorde hem aan om zyner „ Moeie, der flertoginne Weduwe van jan van beie„ ren ... het Land van Voorne, aan 't welk zy, door „ haaren Gemaal, verlyftogt was, te ontneemen.. Voeg „ hier (*) De aanhaalingen van andere Schryveren , door welke iit alles beweezen wordt, hebben wy, kortheidshalve, achterwege gelaten. (t; Het bewys hiervan vindt men achter dit Stukje, „ Bylage „ A. No. 2. (4.) De Schryver fpreekt vervolgens van eenige Stukjes van jacob van maerlant , waarvan ook in de Bylage A. No. 3. eenige plaatzen worden bygebragt. (§) De groote voordeelen , welke philips, by dien Vrede, bedong, kan mea vinden by daniel , Hist. de France. T. VII, p. fuir.  59o E\f VOEGSELS „ hier by,dat zyne Eigenliefde.. .zo groot was, dat zyj „ eeneonaangenaame prikkeling ontwaar wordende, tot daa- „ den van geweld kon overflaan C*)i Dit alles, waar ,, by men, onder anderen, zou kunnen voegen, zyne te J5 weelderige Hofhouding ... en zyne te groote drift voor „ Vrouwen, kon hem, zeker, den naam van goed, in „ den zin van goedertieren of deugdzaam, niet waardig „ maaken; maar ... het gaat egter vast, dat ... in hem „ verfcheide andere hoedanigheden gevonden wierden, „ die goed, en nuttig waren voor 't ajgemeen .... waar „ omtrend het niet onverfchillig kan geoordeeld worden, „ een oogenblik ftil te ftaan. —_ De Heerschzugt van „ philips was met Dapperheid en Verftand gepaard. Zo „ heldhaftig, dat hy, voor zyn proefltuk ... in den flag S) van Saint Riquier, eigenhandig, drie gevangenen maak„ te, waar onder poton de saintreilles , een der beroemdlte Kapiteinen van zynen tyd ; hoog . . jegens zyne meerderen, beleeft, als 't hem te ftade kwam, „ jegens zyne minderen, kende de Hertog de kunst van „ regeeren ... grondig , en wist 'er zig ... meesterlyk van te bedienen. De vermeerdering van eigene groot* „ heid was ... 'er, veeltyds, het eerfte beweegrad van, „ maar ook dit kon niet verhinderen, dat zyne Onder„ zaten 'er gewenschte vrugten van trokken. De ftaat ,, der Nederlanden wordt , door een' treffelyken Schry* „ ver ... by 't Land van Belofte vergeleken. Door zy„ nen invloed bloeiden 'sLands Koophandel en Zeevaart, „ voor welker aanzienlykfte takken .... hy nuttige in„ Hellingen maakte, en, door zyn aanzien buiten 'sLands, „ 'er de nodige klem aan kost byzetten. Gebooren Mhf„ naar en Voorltander vau Kunften en Weetenfchappen , „ fpaarde hy niets, om dezelven aan te moedigen, en „ fommigen denken zelfs , dat hem dit den naam van „ goed verkreeg (f). Hy verbeterde de hooge School te „ Leu- (*) De Schryver brengt hiervan een aanmerkelyk voorbeeld by, het geen wy, kortheidshalve, voorby gaan. (f) De aanhaalingen van andere Schryveren hebben wy, in dit uittrekfel, doorgaans , achterwege gelaten ; maar hier moeten wy 'er uit ontleenen, dat de Hertog „ jan van eik, dien „ men houdt voor den Uitvinder van het fchilderen met Oli„ verw, tot zynen Raad maakte."  TOT DE VADERL. HISTORIE. 591 „Leuven, trok de kundigfte Leeraaren derwaarts, en „ ftigtte, voor zig .. de fchoonfte, veelal gefchreevene , „ Boekery, die toen in Europa bekend was, en welkers uitmuntende overblyf'zelen nog te Brusfel gezien wor- den. Zyne Regten . . wist hy ftrengelyk te handhaa„ ven, maar zo hy zig bedroog, fchaamde hy zig niet ,, zulks te erkennen en te beteren; ook wist mén .voor„ beelden, dat hy , om aan 't regt te voldoen , zyne „ Gunstgenooten geftraft hadt. De Schattingen , welke ,. hy opleidde, waren, fomtyds, zwaar, maar de Win- (ten waren meer dan voorheen, en, als het de zaak „ eischte, hadt hy de lasten wel eens verminderd. Ik ,, vinde, dat hy, ten jaare 1447, het Hof van Holland „ gelast hebbe, om de goederen der, te fterk, aange,, groeide Geestelyken hier te lande, indien zy voor deu Move niet behoorlyk wildea te regt ftaan , in zyne handen te ftellen, en fchoon hier van niets fchynt ge„ komen , moest egter het verminderen der Geestelykr „ heid, en van hunnen invloed op waereldfche zaken, „ der Gemeente tot nut ftrekken. Zyne Miltheid .... „ heeft zig, misfchien, meest tot andere Grooten, tot „ zyne Hofgenooten en eenige Geleerden, uitgeftrekt, maar, behalven dat het laatfte byzonder pryzenswaar3, dig was, vinde ik, dat de Burger mede in zyne gun„ ften deelde .... Deeze Haaltjes ... doen my denken, dat philips ... ondanks zyne gebreken , den naam „ van goed , niet geheel onverdiend, gedraagen hebbe, „ voor zo ver zyn beftuur, over 't algemeen genomen, ,, goed , dat is vorderlyk, voor zyne Landen bevonden wierdt." Gaarne zouden wy hier nog bybrengen het geen, bladz. 39—48, gezegd wordt vau den ftaat der Krygsmagt in oude tyden , van de veranderingen , welke karel de I in dezelve maakte, en van den nadeeligen invloed, welken dit had op de vryheid der Landzaaten; gelyk ook de gewigtige Aantekening, bl. 68—77, over de huldiging van philips den II, in Zeeland, en het geene, op en omtrent dien tyd, voorviel in het vastftellen der Nieuwe Keure van die Provintie: maar, behalven de voor ons bericht al te groote uitvoerigheid dier Aantekeningen , moeten wy eenige ruimte voor het Vyfde Stuk overhouden. Wy zullen daarom nog alleenlyk zeggen, dat, gelyk de Schryver achter het Derde Stuk de Afbeelding gevoegd  gQa fcYVOEGSELS voegd had eener oude Tekeninge uit een oud Boek ter Leenkamer van Holland berustende, waarin Mr. pieteI'Ofte oeck meer oft min , „ te wetene den derden ofte anderde man, ofte in„ dient noot waere, man by man." (*) De Schryver bevestigt dit,in eene Aantekening aan den voet der bladzyde, met de woorden van het Werk zelve , maar welke wy hier, zonder te groote uitvoerigheid , niet kunnen affchryven. (t) Zie de naastvoorgaaude Aantekeiing. Qq » j. c. gat-  $96 h c' GATTERER J- -C. gatterer , algemeene Hedendaagfche Geographie. Naar het Hoogduitsch. Twee Deelen. Te Utrecht by B. Wild en J. Altheer, te Rotterdam by J. Meyer, 1792 en 1793. In gr. 8vo, te zamen 820 bl. Te naauw beperkt, om eene uitgebreide befchryving van de Aarde en haare Bewooneren te geeven, behelst dit Werk eigenlyk eene keurig en ruim uitgewerkte Geographifche Schets; in welke de belezenheid en oordeelkunde vart den Schryver, op elke bladzyde, zigtbaar is. Het Eerfte Deel gaat over de Aarde en derzelver Bewooneren, in het algemeen, en over Europa in het byzonder het Tweede over Aften , Afrika , Amerika en Auftralïèn; wordende door een uitgebreid Register gefloten. Schoon men al geene opzettelyke Befchryvingen van byzondere Steden of Plaatfen , in deeze algemeene Hedendaagfche Geographie , moet zoeken , als vallende dezelve buiten het beftek van den Schryver ; zo zal men, ter vergoedinge van dat gemis , verfcheidene byzonderheden aantreffen, die men by andere Aardryksbefchryvers zelden, of geheel onvolledig, behandeld zal zien. Ten voorbedde daar van, zullen wy hier § 14 , uit de Eerfte Afdeeling van het Eerfte Deel, mededeelen. ,, De gefteldheid en de beftaandeelen van den Dampkring des Aardbodems verdienen in byzondere deelen befchouwd te worden. I. Dampkringslugt. 1) In haaren gewoonen toeftand, het naast aan de oppervlakte der aarde, is zy omtrent 800 maal ligter, en byna 19 maal warmer, dan water. Wolf vond eenen kubiekvoet van zulke lugt 585 grein , Apothekars gewigt, te weegen ; en volgens de saussure woog zulk een voet 800 grein ; maar , door ftroovuur verhit zynde, wordt zy zo ligt, dat zy, in een hol ligchaam befloten zynde, midden door de nabuurige Dampkringslugt , tot eene aanzienelyke hoogte met het haar bevattend ligchaam kan opftygen: en op deeze wyze verhief zy, den j Juny 1783, het eerfte lugtvoertuig van montgolfier. „ a. De Dampkringslugt, digt naby de aarde, ftaat op eenen zeer hoogen trap van uitzetting; want zy kan, zelfs door de hitte van een uitgloeijend yzer, flegts in eene 4 maai  geographie. 597 4 maal groóter ruimte uitgezet worden. Daartegen laat zy zich ongemeen fterk zamenpersfen. Boyle deed dezelve eene 13 maal kleiner ruimte, en halley eene 60 maal kleiner, beflaan: ja hales beweert, dezelve 1(837 maal naauwer zamengeperst, en dienvolgens omtrent nog eenmaal zo digt als water , gemaakt te hebben. Men kan met zamengeperfte lugt, in een Windroer, kogels affchieten: want de zamengeperfte lugt behoud haare veerkragt des te fterker, hoe fterker de drukking geweest is. „ 3. De Dampkringslugt, als lugt befchouwd, is uit driederlei foorten van lugt zamengefteld. Deezen zyn: „ a) Gedephlogifteerde, of adembaare goede lugt, door scheele vuurlugt genoemd , wyl dezelve tot voeding van het vuur, gelyk ook tot het dierlyk leven, onontbeerlyk is. Zy beftaat uit zuivere lugt, met een gering byvoegzel van het fynfte water: bedraagt omtrent \ tot f van het geheel : is ~ zwaarer dan de gemeene lugt, en 87 maal warmer , dan hetzelfde gewigt van water. „ b.) Vaste lugt, door bercmann en scheele lugt' zuur genoemd. Zy beftaat uit een fyn zuur : is voor het dierlyk leven nadeelig, bluscht de vlam uit, vermindert den omtrek der gemeene lugt, laat zich met water vermengen, belet de verrotting, maakt een gedeelte uit der uitgeademde, en omtrent f? of *& der gemeene lugt, en is byna de helft zwaarer dan de gemeene lugt. „ c.) Gephlogifteerde lugt, door bergmann en scheele bedorven lugt genoemd, (ten minften onder deeze mede begreepen.) Zy beftaat uit zuivere lugt en phlogiston: bedraagt (als geheel bedorven lugt genomen) omtrent | van het geheel: is zeer nadeelig voor de gezondheid, laat zich niet met water vermengen, maar wel door fchudden met water verbeteren : is omtrent ligter, dan de gèmeene lugt, en bevat flegts y der warmte van deeze laatfte. Menfehen en dieren ademen, by het ïtdem fcheppen, goede lugt in, en ademen bedorven lugt uit ; planten en boomen daartegen zuigen tot derzelver besten wasdom bedorven lugt in , en waasfemen eene zeer goede adembaare lugt uit: zo dat het plantenryk, menschlykerwyze gefproken, altyd weder goed maakt , het geen het dierenryk bedorven heeft. ,, Eene hoofdfoort van bedorven lugt is de ontbrandbaare, of gemeene ontvlambaar e, ook brandbaare lugt genoemd. Dezelve ontwikkelt zich in oplosfing van MeQq 3 taa«  S9S h c. gatterer, geographie. taaien, by het verbranden van dierlyke en groeibaare ligchaamen, enz. laat zich met het water weinig of niet vermengen: is meer dan 12 maal ligter, dan de gemeene lugt, en word, wegens haare byzondere ligtheid , tot de lugtreizen gebruikt, waar van de Hoogleeraar charsles, te Parys, het eerfte voorbeeld gegeeven heeft. •> Nog eene byzondere foort van de evengemelde ontbrandbaare lugt is de moeraslugt, welke men uit de blazen van omgeroerden modder opvangt. Zy is flegts f ligter, dan de gemeene lugt, en dus zeer veel zwaarer, dan de ontbrandbaare lugt." De Schryver verklaart vervolgens nog in deeze § het Dampkringswater; dan wy hebben genoeg gezegt, om dit nuttig Werk te doen kennen, in het welk de ineuwfte Berichten eene gefchikte plaatfe verkreegen heb. ben. Het toekomend Jaar Drie Duizend. Eene Mymering; voor» geleezen in en opgedraagen aan de Maatfchappy der Verdienjten, ter Spreuke voerende : felix meiutis ; door arend fokke Simonsz., Medelid derzelver Mautfchappye, en van verfcheide Dicht- en Letteroefenende Genootfchappen. Te Amfterdam hy A. Fokke Simonsz., 1792. 97 bl. in gr. livo. Gelukkig was de Heer fokke, eenigen tyd geleeden, geflaagd, met zyn Droom , getyteld: Den Modernen Helicon (*), in een boertigen ftyl, eenige zyner gedagten, omtrent den hedendaagfchen fmaak in de Poëzy en Verlificatie, voordraagende. Een inval, om ook zommige zyner bedenkingen over meer gewigtige ftolfen en ernftiger onderwerpen, en wel over den ftaat der Geleerde en Huisboudelyke zaaken in nog verre in het toekomende verwyderde Eeuwen, eens by wyze van Mymering mede te deelen. De aart der zaake liet hier overal den boertigen toon niet toe. Weshalven dit Stukje een ernftiger voorkomen dan het voorgaande hebbe, fchoon niets van het ftyve of gemaakte. Duidelyk is het, en de Schryver komt 'er openlyk genoeg <*) Zie onze Ak. Vaderl. Letteroef. voor 't Taar 1702, Eerlt? Stuk, bl. 170. J  a. fokke, eene mymering. 599 noe°- voor uit (bl. 6) dat hy het voetfpoor volgt van mercier, in diens Droom , ten tytel voerende: Het Jaar twee duizend vier honderd en veertig (*) Een ruim tydvak voor zo groote Veranderingen , als deeze Mymering hem doet ondervinden; een Tydvak van XIII Eeuwen, fielt den Mymeraar op een oneindigen afftand van by zyn leeven op misflagen betrapt te worden, en zet eene meerdere mogelykheid by aan de gansch groote omwenteling, die in dit Land alsdan zal voorgevallen weezen; in dit Land, waar ten dien dage alle Dyken weg zyn , en, op de nieuwfte Kaart der Nederlanden, de Stad Amfterdam vergeefsch gezogt, en alleen, op den kant, deeze aanwyzing gevonden wordt: Hic olim Amftelopolis fortasfe ftta erat. (Want men fprak en fchreef toen in 't Latyn); misfchien is hier de plaats, waar Amfterdam weleer gelegen heeftterwyl dit teken gefteld was op de hoogte, waar men eigenlyk het Dorp Kudelfieert zou moeten zoeken: wanneer ook bykans alle Koophandel geweeken is, behalven, die m boeken; die bloeiiende, en van merklyke uitgebreidheid , is ; dewyl men, in dat Tydperk,de beste Werken van Smaak uit Siberien, Kamtfchatka, Japan, Nieuw-Holland, het Vuur-Eiland, Califomia, Canada, en van de uiterite Kusten der Aarde, kreeg (f). , De Geleider van den Mymeraar, met wien hy veele tusfchenkomende Gefprekken houdt, brengt hem eerst bv eenen Wysgeer, die hem heusch ontvangt, en met wien hv handelt over de verfchilttukken der VVysgeeren 3 van (*i Van welks Eerfte Deel onlangs eene keurige Nederduitfche Vertaaling het licht zag, by de Boekhandelaars bohn en Ioosjes, te Haarlem. Zie onze Algem. Faderl.Lett. hier boven bl. 220. Het Tweede Deel is ook reeds uitgekomen, en zal va'n ons onverwyld onder handen genomen worden. m Werken van Smaak moeten dus in korthngs bejchaapdc Landen, ten dien dage, gefchreeven worden : want in deeze Mymering vinden wy Groenland, Canada en Siberien, onder dezelve geteld, zie bl. 4*> en op hun, a s mede op^de Bewoonden van de Kust van Magellaan en in Nieuw - Zeeland waar de Krygskunsr, uit Europa wyd verbannen, »»g»blM is, het zeggen van plato toegepast: dat God hun de helft van hun verftand benomen heeft; ten einde zy minder de hardheid en het enaangenaame van hunnen ftaat zouden gevoelen. Ql 4  600 a. fokke van de XVIIIde Eeuw, en de vorderingen tot deezen tyd gemaakt, die verbaazend zyn; doch ongelukkig voor den Mymeraar in een oogenblik niet begrypbaar konden gemaakt worden: waar toe zeker veel deedt, dat de Wysgeer gereed ftondt om op reis te gaan in eene Aëroftatifche Machine ; met welke mea thans in den Dampkring zeer geregeld, gemaklyk , en buiten gevaar, reisde. „ Want men heeft," zegt de Wysgeer, „middelen uit- gedagt om dezelve geregeld te beftuuren , ten minften 3, voor zo verre, dat *er twee of drie perfoonen veilig „ mede kunnen reizen; ten welken einde 'er ook groote „ verfchikkingen,omtrent het reizen en het geen daar tóe „ behoort, gemaakt zyn. Dit bevordert ongemeen den „ ommegang met de verstafgelegene Volken, en heeft „ veel tot befchaaving van verfcheide Natiën toegebragt: want, by voorbeeld, ftraks vertrek ik met een Baton na „ Guinea , ik moet daar eenige zaaken verrigten , wyl 3, daar een Werk van my op de pers is, en zal derik3, lyk in de andere week in Holland weder te rug kos, men, als ik niet nog een uitflap by een myner vrienj,, den te Simbaoe , in Monomotapa, doe : want dat is een zeer kundig Natuuronderzoeker; hy heeft een uit„ .geleezene Bibliotheek van de nieuwfte Africaanfche Werken." De Wysgeer verzekert, onder andere, dat lavoisier in de Sxheidkunde het rechte fpoor betreeden heeft , en dat zy niet alleen de ftelling van dien waarlyk grooten Natuuronderzoeker meer en meer bewaarheid gevonden, maar ook nader ontdekt hadden, dat 'er waarlyk geen Elementen of Hoofdftofiyke beginzels voor den Mensch kenbaar waren; dat zy alles zamengefteld gevonden hadden. 't Is der moeite waardig, in de Bibliotheek des Wysgeers te treeden. Natuurlyk zogt de Mymeraar de Nederduitfche Aucteuren op : „ Het eerfte Werk dat my „ in 't oog viel," zegt hy, „was jacobi catzii , Opera „ omnia poëtica, eum notis variorum. Ik nam 'er "reeti»„ een Deel uit, de Text was Hollandsch, met eene La,, tyifche Vertaaling'er tegen over,en met Latynfehe Aau„ tekeningen voorzien, die ik zeer wonderlyk en eenigen geheel tegen den zin des Dichters vond. By voor„ beeld, by de uitdrukking deuzig brein, vond ik deeze noot, deuzig, olim apud Belgas nomen Epidemice, con„ ftruttum e voce Gallica deux, duo, £? Belgica, ziek, mor,, bojus; velut dicetur deux ziek, id ejl,£» duas partes morbi 5» af-  eene mymering. öoi ï, nffefium cerebrum, fcilicet in oceipitem Jïncipitem (*_). ,, lk moest lachen over deeze geleerdheid, en verzekerde „ myn geleerden Vriend, dat deeze Commentator in eene groote dwaaling vervallen was." De Wysgeer gaf hier op te verdaan: „ Men houdt hem anders nog al „ voor den. besten; hy heeft ook den ouden vondel , e» „ eenige andere Dichters, uitgegeeven : maar ik moet u „ een Werk toonen, dat het kruis onzer hedendaagfche „ Geleerden en Taalonderzoekers is: zie daar, over dit Boek zyn nu bereids al twintig Werken gefchreeven, „ en nog begrypen wy alles niet. Ik nam het met ,, vlyt aan, en dagt eerst dat het Hebreeuwsch ware; want ik vond den Tytel aldus gefteld: e. wolffi Do„ mince eruditisfimce TTV2 Cor civicum, ad optimas codices: ,, rejtituta, cum leStionibus variantib. rjf mtis perpetuis. „ Irkutskoi, MMXC (f). Wel nu, dagt ik, dat ziet 'er „ al heel raar uit! ik bladerde dit Werk eens door, maar „ vondt , dat de geleerde Commentator het allermeest met de Brieven van Broeder Benjamin, want het was „ de Sara Burgerhart van Mejuffrouw wolff, verlegen geweest was: deeze waren zo duidelyk verklaard, dat „ ik 'er geen woord van begrypen kon. Nu, zeide ik, ,, dat is my te geleerd!" Onder den weg na den Boekverkooper, by wien zy de tweede Vifiete afleidden, vroeg hy na Galanterie- en Parfum-winkels, zynen Geleider onbekend, en die de opheldering, waarin de woorden Petit Maitres, Jonge Heeren en Dames du Ton , Etuis, Odeurs, Bonbons, kwamen , even min verffondt; doch 'er zyn, onlangs in Japan uitgekomen , Glosfarium Linguce Gallicce antiquiz eens over zou naazien; denkende, dat alle die woorden overoud en vergeeten Fransch waren. Dat hy het in den Jaare MMM in den Boekwinkel geheel anders vondt, dan in en omtrent het Jaar MDCCXCII, zal (*) Dat is: Deuzig was eertyds de naam van eene Vólksziekte; het woord is zamengejleld uit het Franfche woord deux, twee, en het Hollandfche ziek, als of men zeggen wilde deux ziek brein, dat is, een brein, dat aan wederzfden, in 't vooren agterhoofdsgedeelte, door ziekte aangetast is. (f) e. wolff, sara burgerhart, na de beste uitgave, met verfchillende Leezingen en doorgaande Nooten verrykt, gedrukt te Irkutskoi, 2090.  eo& A. FOKKE zal niemand bevreemden. Hy kogt 'er een Boek, ten Tytel voerende: Hollandia agonifans rejtaurata, Jive Hiftoria rerum,in f ceder atis provinciis ffeculo decimo ottavo,geftarüm, auclore Ha-ki-ung Chinenfe. Cum figuris mneis. Pekingiis, impen/is La-chi-to-ang, focietatis Litterarice Typoera~ phi, A° MMXC (*)• In deezen Boekwinkel trof hy den Vader van Nederland aan, dat was die het Oppergezag in handen hadt; want de tytels van Keizers, Koningen, Vorften, enz. waren geheel in onbruik. Men hadt Vaders der Nederlanderen, der Britten, der Kaffers, enz., die geen Itoet van Dienaaren hielden, en nooit omringd waren van gewapende Lieden. By den Kunstkenner , dien zy vervolgens bezoeken, krygen de Schoone en Beeldende Kunften een beurt, en is het onderhoud doormengd met vervrolykende byzonderheden , als over het Kaartfpel; waar op zy komen, doordien de Mymeraar het woord Ombren in 't gefprek gebruikte. ,, Maar," zegt de Kunstkenner, „ daar wy van 't Spel fpreeken, moet ik u eens even iets laaten „ zien, waar over hier zeer fterk onder de Geleerden „ getwist wordt; zommigen houden het voor een Spel, ,, en anderen weder voor Afgodsbeelden der Ouden, en ,, wel van fommige half befchaafde , half onbefchaafde, „ Volken , die men zegt dat in de XVIIIde Eeuw in „ het hart van Europa gewoond hebben. Hy ver- „ toonde my daarop een doos, waarin, onder andere niets ,, beduidende fnuisteryen, ook beeldjens van dieren van ,, goud, zilver, en met juweelen omzet, lagen, als Ele„ phantjens, Penningjens, Lammetjens, Kruisjens, Ster„ retjens en andere kleinigheden, welke ik weldra voor „ Ridderordes erkende. Terwyl intusfchen de Kunstkenner voortging met dus te redeneeren: Zou 'er aan die prul- letjens nog al wat gelegen zyn, dunkt u? Ik heb al „ in den wil geweest, om ze mynen Kinderen te geeven, „ om mede te fpeelen ; maar , als 't waar is dat het „ oude Afgoden zyn, is 't nog al der moeite waardig „ om ze te bewaaren. ,, Ik (*) Dat is: Het zieltepgend Holland herfteld, of Gefchiedverhaal van het geen in de Vereenigde Nederlanden, in de XVIIIde Eeuw , voorgevallen is, door Ha - ki - ung van China, met koperen plaaten, gedrukt te Peking, op kosten van La-chi -to-ang, gewoon Drukker van het Letterkundig Genootfchap aldaar, 2050.  EENE MYMERING. 603 Ik zeide daarop, dat het juist geen Afgoden waren; ., maar dat 'er egter by my te lande nog groote eer aan beweezen wierde, en dat iemand, die zo een Lammer.» „ jen, Kruisjen of PenniHgjen, mogt draagen, al vry wat 9, aanmerkelyks ten diende des Lands moest verrigt heb» ben, ten minften dat zyne Voorouders een aanmerkelyken 9, dienst aan 't Land moesten gedaan hebben." — „ Wel „ is 't mogelyk 1" riep de Kunstkenner uit: „ Nu, dat ,, is toch ook al raar: dan zyn 't zo veel als tekens, om „ iets te kunnen onthouden! zo? Dan was het zeker, „ om dat men die groote daaden anders vergeeten zon, 3, als men ze zich niet door zulk een figuurtjen herin» „ nerde; wel nu, dan zal ik ze bewaaren: mogelyk is „ dit Elephantjen dan ter gedagtenisfe dat iemand die „ Beesten het eerst ontdekt heeft; dit Lammetjen zal „ dan voor iemand die het gebruik der wol verbeterd, ,, dit Sterretjen mogelyk voor iemand die een nieuwe Planeet ontdekt, hadt, gefchikt geweest zyn; zo, nu „ zal ik ze wel trouw bewaaren." — Hy kreeg daarop dit nader onderrigt: „ Goede Vriend! neen, het is 'er 3, juist zo niet mede gelegen als gy wel meent: want „ deeze figuurtjens werden veeltyds door lieden gedraa» ,, gen, die noch van de Natuurlyke Historie, noch van den Koophandel of Sterrekunde, iets wisten: hun herkomst is ook van eenen gansch anderen aart; doch ik kan u verzekeren, dat ze meestal voor krygsverdien„ ften door Vorften gegeeven werden, en die ze droeg „ was zekerlyk by 't gemeen in groote agting, al ware „ hy ook nog zo bot; maar ze zyn tog aan goud, zil- ver en juweelen,veel waardig ! "doch,dit gehoord hebbende , zegt hy, met de grootfte koelheid: „ ö, Als 't „ anders niet is, dan zal ik ze maar aan myn kleinen 3, jongen geeven: want goud, zilver en juweelen, zyn by ons zaaken van zeer weinig waardy." Eindelyk bezoekt de Schryver, in zyne Mymering, de Schooien, waar de Regenten, onder den naam van Oud* jten, Opzigters zyn; en verneemt, dat de Godgeleerdheid dier tyden in eene goede Zedekunde beftaat : dat men wel Godsdienstoefenplaatzen hadt , maar dat het Kerklyk Gezag daar geheel onbekend was. Doch wy hebben genoeg opgegeeven om veele Leezers tot het zich eigen maaken van dit kleine Werkje aan te zetten. Maar willen wy hun,uit de Naareden des Schryvers, vermaand hebben; dat men in deeze Myme' ring  Ö04 A. fokke , eene mymering." ring geene toefpeeling op byzondere Zaaken of Perfoonen moet zoeken; ook erkent hy, dat 'er met voordagt veel overdreevens in gevonden wordt. Twee byzonderheden omtrent welke hy goed gevonden, en het noodig gekeurd! heeft, zich by voorraad te verdeedigen; terwyl hy mogelyk eene nadere Recenfie en Verdeediging, over zommige daar in voorkomende byzonderheden, dit noodig oordeelende, het licht zal doen zien. De Pleitende PraBifyn, of Manier van Procedeeren, in de Steden en te Platten Lande , in de Provincie van Bolland en Westfriesland, gebruiklyk; bevattende een Com■pleet Formulier Boek van alle judicieele Aften en Inltruinenten , betreklyk tot dagelyks voorvallende Questien , voor de Rechtbanken in de Steden, Dorpen, hooge en vrye Heerlykheden , zo in Crimineele als in burgerlyke zaaken , geventileerd wordende ; en, onder anderen , in twee volledige Procesfen, in cas van Disfolutie en Defloratie, voor dezelve gediend hebbende; zeer dienjlig en van noodzaaklyk gebruik voor alle jonge PraEtifyns, welke zich op de practyk voor hooge en laage Rechtbanken zoeken toe te leggen ; federt lange jaaren byeen verzameld door een kundig Rechtsgeleerde , vervolgens met fommige ophelderende Annotatien verbeterd, en byzonder met volkomen uitgewerkte Pleit ■ Memorien, daar toe dienende, vermeerderd, door Mr. r. l. kersteman, Profesfor Honorair en Doctor der beide Rechten. TeAmJterdam by J. B.Elwe, 1702, Jngr. 8va. Mr. kersteman, een Schryver zyns handwerks, gelyk hy té meermaalen, in zyn onlangs uitgegeeven Leeven, voorkomt, die zich, reeds voor lang , bekend gemaakt heeft , door verfcheide meer en min uitvoerige Werken, de beoefenende Regtsgeleerdheid betreffende, als het Regtsgeleerd Kweekfchool, of Sleutel der Crimineele Practyk ; de Hollandfche Pleitzaal; de Academie der jonge Practifyns ; de Prceceptor der jonge Notarisfen; de Secretary der Hollandfche Voogdyen; de Regtsgeleerde Catechismus; de Oefenfchool der Notarisfen, enz. ontvouwt in den breeden Tytel deezes daar by pasfenden Werks genoegzaam den inhoud, en ontheft ons van eene breedere opgaave: alleen merken wy op, dat de Gevallen, hier behandeld, op de wyze in den Tytel vermeld, XXXI in getal zyn, ge-  . T. L. KERSTEMAN, DE PLEITENDE PkACTISYN. 6o£ gevolgd van een Kort Uittrekzel van het Vlotrecht. — In een kort Voorberigt geeft de Üitgeever te verftaan: „ Toen my, voor een geruimen tyd, door een zeer kun,, dig Rechtsgeleerde, om te examineeren, ter hand ge„ field werd, een uitgeleezen Collectie of Verzameling „ van judicieele Inftrumenten, weleer in Procesfen voor de Rechtbanken ten Platten Lande, in de Provincie „ van Holland gediend hebbende , befpeurde ik wel aan- ftonds dat verre de meeste van die Schriftuuren on„ verbeterlyk en naar de kunstregelen der Praftyk op> gefteld waren; maar ik ontdekte ten zelfden tyde, dat „ 'er nog veel aan ontbrak, om deeze feparate ftukken als een Compleet Formulier Boek , door den druk we' „ reldkundig te maaken , aangezien de toegezondene Schriftuuren zich alleen bepaalden tot het geen ieder * „ Practifyn voor zyn Meester ingeleverd hadt, zonder „ van die van zyn Party het minfte gewag te maaken: „ om dit defecT: weg te neemen , heb ik deeze Verza„ meling met Nieuwe Inftrumenten aangevuld, vooral in „ zulke zaaken , welke ik , federt den Jaare 1769 als ., Advocaat zelf bediend heb gehad , en vervolgends dit „ Werk hier en daar met zodanige Annotatien verrykt welke het tot vaste regelen voor jonge Praclifyns nood' zaaklyk zullen maaken: ondertusfchen heb ik reden va» ., te vertrouwen, dat men dit Compleet Handboek van ju,, dicieele'Inftrumenten, waar aan zeer bedreevene Rechts„ geleerden den eerften grond gelegd hebben , als een „ meesterftuk , of liever als een voorlichtende Fakkel ,, voor de Rechtspleeging ten Platten Lande,zal befchou,, wen." Wy kunnen'er niets uit ontkenen; de aart deezes Werks is zodanig , dat het, om ten Fakkel te dienen geheel moet voorlichten. Waarom wy allen , die Baat gevonden hebben by de andere Regtsgeleerde s'chriften des ouden en ongelukkigen kerstemans , raaden zich ook dit Kunstryk Formulier - Boek , 't geen volgens 'sOpftellers eigen getuigenis, „ zonder vergrooting, een fchat van wel uitgewerkte judicieele Schriftuuren „ ten opzigte van allerlei materiën van zaaken,"behelst' eigen te maaken.  6o6 GESCHIEDENISSEN DÉR VEREENIGDE NEDERLANDEN.* Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, voor de Vaderlandfche Jeugd. XVI en XVlIde Deel. Met Plaaten en Pourtraiten. Te Amfterdam hy J. Allart, 1791, in ïimo. Op denzelfden trant, als de voorgaande Deeltjes deezer voor de Jeugd gefchikte Gefchiedenisfen onzes Vaderlands uitgevoerd zyn, worden in het XVIde de voornaamlfe Gebeurtenisfen in den Jaare 1786", een Jaar zo ryk in Lotgevallen, voorgedraagen; en die van het Jaar 1787, niet minder overvloeiende van belangvolle Gebeurtenisfen, in 't XVIIde, tot het aanhouden der Prinfesfe. De Opfteller bepaalt zich, doorgaans, in dit netelig zo jongstverloopen Tydperk, tot de opgave der zaaken, zonder dezelve te beoordeelen: en kan de Jeugd deeze Boekdeeltjes, even als de voorgaandeu, gebruiken ter handleiding, om, zo haar de lust bekruipe ter verdere naafpeuringe, uitgebreider Werken, dat Tydvak betreffende, te raadpleegen. De Plaatjesjen Pourtraiten, niet fchaars in deeze Deeltjes, maaken het recht gefchikt, om eene plaats in eene Kinderbibliotheek te bekleeden. Amfterdam in zyne Gefchiedenisfen in V kort. Zesde Deel. Met Prentverbeeldingen. Te Amfterdam by J. Allart, 1792. Behalven het Register op alle de Deelen, 228 bl. in i2mo. Met dit Zesde Deeltje zien wy, by wyze van Zamenfpraaken, voltrokken, Amfterdam in haare Opkomst, Bloei en Aanwas, in haare Gebouwen, Koophandel, Burgery, Regeering en voornaame Inwoonders. Meestal drukt de Opfteller het voetfpoor van den Stadsgefchiedfchryver wagenaars doch, zo veel laater fchryvende, heeft hy 'er eene en andere byzonderheden bygevoegd van laater Jaartekening dan het Werk zyns Voorgangers, 't Geen ook ten aanziene van het tegenwoordig Deeltje plaats vindt; voornaamlyk omtrent de Perfoonen, die, door Geleerdheid, Staatkunde, Dapperheid, of uitoefening van Kunften en Weetenfchappen, den luister dier Stad hebben helpen vermeerderen, fchoon hy zich tot de reeds overledene bepaalt. In de keuze zou men kiefcher, en in de uitvoering naauwkeuriger, hebben kunnen weezen. Voorts is dit Deeltje met de Afbeeldingen van eenige der hier gedagte Peifoonaadien opgecierd.  J. VAN OS, BESPIEGELINGEN» fo? Sefpiegelingen. Door j. van os. Te Rotterdam, by T. Meyer 1793' h gr. Svo. 114 bladz. Met genoegen hebben wy deeze Sefpiegelingen geleezen, en durven ze dezulken, die fmaak vinden in deeze wyze der behandelinge van Zedekundige Onderwerpen, met volle ruimte, aanpryzen. In een' vroegen morgen van den fchoonften dag begeeft zich de Heer van os, met zyne verbeelding, in het bekoorlyk veld. Hier vertoeft hy den gaatfchen dag, mu ftaande met zyne befpiegelingen op de onderfcheidene voorwerpen, welke hem ieder hoofddeel van dien dag aanbiedt. De ftyl is vloeiende, en ryst, by wylen, tot eene vry aanmerkelyke hoogte. Al ware het niet uit de telkens tusfchengevlogtene dichtregels, 's Mans fchryfwyze in het verheven profa zou alleen een poëtifchen geest aankondigen, Hoe kragtig de Heer van os zich, zo in onrym als in gebonden maat, weet uit te drukken, diene het volgende ter proeve ter gelegenheid der befpiegelinge van een Ou weder: * „ Ontzachlyk uur verfchriklyk weêrl ,, Rolt ook, rolt ook de hemel neêr? „ Of van de zwart bewolkte daken „ Een wereld? welk een woedend kraaken „ Des donders ? kletterend geweld! „ Dat hemel, aarde en zee ontfielt: „ Uw davren, dreunen . yslyk klaatren% „ Verdooft 't gebruisch der floutfle waatren ! ' „ 0 Dwaas, eert gy Gods almagt niet, „ By 't hooren van het brommend lied „ Des donders van uw grooten Maaker! ,, 0 Trotschaart, fnoode Godverzaaker! „ Verwacht dan eens van 's Tloogften troon ,, De donderjiem van zynen Zoon, ,, Die uwen fchedel zal verpletten, „ U in onbluschbre vlammen zetten! „ De wind verheft zich, de regen ftroomt langs de daken „ en vloeit langs den grond, hagelfteenen mengen 'er zich on„ der, zy tikken op onze venfterglazen, als wilden ze ons toe„ roepen: gedenkt, gedenkt aan Hem! die onze duizenden uic,, zendt, uitzendt, om in één oogenblik uwe verwachtinge te „ vernielen;-uitzendt, tot ftraffe van hun, wier harten harder „ zyn als [dan] wy, gepunte verwoesters. —— Piemel! is 'er „ geen einde aan het woeden der elementen, de ftorm breekt „ los, wat yslyk gehuil! hoe buigt, hoe fchudt het geboomte; „ daar wordt een eik, hoe diep geworteld, uit den grond ge- » rukt,  fo9 J. VAN OS, BESPIEGELINGEN*. „ rukt, ginds het dak weggeflingerd ! — ongelukkigen! die of „ de pekelvloeden thans op uwe mastelooze fchepen door ake„ lige klippen of gevaarelyke ftranden met eenen verfchrikke„ lyken ondergang gedreigd wordt: hoe is u 't "hart gefield by „ het bulderen, by 't gonzen der winden, by 't rollen der waterbergen ! vloekt, vloekt nu de zee — zegent het land: wat, „ helaas! kan dit u baaten ? ik beef, ik tril om Uw gevaar! „ mogelyk wordt uw geflingerde kiel thans het onderlte bo„ ven gefmeten door de tuimelende golf, of zinkt plotzelyk i» „ de diepte der zee, en gy —— in de eeuwigheid!" Myne Ledige Uuren, door Mr, j. c. c. den beer pqortugaal. Te Amfterdam, by J. Allart, 1793. In gr. Svo. 84 bl. In den ouderdom van zestien en zeventien jaaren, fielde de Dichter deezer Ledige Uuren de daar in voorkomende Gedichten op. Zy zyn, f. De Onfterflykheid', opgedragen aan zyne aanftaande Echtgenoote anna clarissa maria wassenbergh. 2. Aen de Liefde. 3. Aen de Vriendfchap. 4. By de Graven. 5. De Lente.-6. Aen den Dood. 7 Gebed. 8. Aen myn Meisje, tiae haere herftelling. 9. Ter Vyfentwintigjaerige Echtvereeniging myner waerde Ouders. 10. Op Washington, en 11. Nemo Ante Mortem Beatus. Wy hebben dezelve met veel genoegen geleezen, en twyffelen niet, of men zal de verdienden van deezen jongen Dichter recht doen, en hem, tot het voormaren in de Dichtkunst, alle aanmoediging geeven. Tot eene kleine proeve ürekke het Versje op washington. Zie hier den waeren Held, die niet in bloed en traenen Om valfche glorie ftreedt, en eigen grootheid zogt: Maer,met een vasten moed, voor 't heil van 't menschdom vogt—* Voor de eedle Vryheid van verdrukte Americaenen. Die door beleid befchermt, V geen hy door moed verwon ; Wie deugd en grootheid eert, eerbiedigt Washington.  ALGEMEENE VADERLANDSCHÉ LETTER-OEFENINGEN. Het Eerjte Boek van Samuël; naar het Hebreeuwsch: Korte Aanmerkingen over het Eerjte Boek van Samuël voor Ongeleerden: dóór ysbrand van hamelsveld. Te Amfterdam by M. de Bruyn, 179a. In gr. Svo. 120 en 114 bl. Wy beginnen ons Uittrekzel van dit Deel met de Ver* taaling mede te delen, die de Heer hamelsveld ons van het fchoone Lied van hanna geeft: Van blydfchap in jehova Dartele myn hart! Begunftigd door jehova, Hef ik het vrye hoofd om hoog, De ontfloten mond fchroomt nu myn vyand niet) Daar ik my in uw heil verheug! Zoo heerlyk is niemand, als jehova! Geen Wezen, buiten ul Geen rots, als onze God! Roemt in voorfpoed nooit vermetel! Laat uwen mond geen wrev'Ie taal ontglippen! Jehova is toch God, die het al, Met wetenfehap, regeert, Maar 's menfehen doen is onberaden! De boog der helden is gebroken, Het ftruikelend volk met fterkte omgord* Verzadigden verhuren zich om brood, Maar hongerigen houden feest; De onvruchtbaare is eene moeder van zevenvouwig kroost, Daar zy verwelkt, die op een aantal zoonen boogde. Jehova doodt; Hy wekt ten leven; Hy doet na 't Ryk der dooden dalen, Maar brengt van daar ook weer te rug. Jehova maakt arm, jehova maakt ryk; Hy vernedert, en Hy verhoogt. Den geringen verheft Hy uit het ftof, Den armen verheft Hy van den fchamelen haard, Om hem onder 's volks aanzienlyken te plaatzen, En den eerezetel beflendig te fchenken. Jehova, die de grondilagen der aarde gelegd, tETT. 1793. NO. 14» \ .*V 248  6io y. van hamelsveld En 'er de landen op gevestigd heeft, Slaat de fchreden zyner gunftelingen gade, Maar fnoodaards komen om in de donkerheid! Geen mensch vermag toch iet door geweld. Jehova! ■ die zich tegen Hem verzetten, Zullen verbryzeid worden ; Donderend zal Hy hen, Van den Hemel, verpletten. Jehova zal de aarde richten, Zo ver haare grenspaalen reiken. Zynen Koning zal hy fterkte, Eti aan zyn' Gezalfden De zege verleenen! Wy zullen, uit de Aantekeningen op dit Lied, flechts een gedeelte van de aanmerking op het laatile vers overnemen. „ Hoe komt hanna aan dit denkbeeld van Koning en Gezalfden? Zoo veel is zeker, in haare Geestverrukking ligt een zeker vooruitzicht van de °lorieryke regeering van jehova's gezalfden Konina, dat&is, Israels Vorst, door jehova begunftigd. —- ïk gis dat men, ten dezen tyde, reeds heeft beeinnen in Isra'ël te mompelen van de noodzaaklykheid van eene konin°lyke Regeering, om onder dezelve befchermd en beveiligd te wezen tegen buitenlandfche vyanden , en een punt van yereeniging te hebben tegen binnenlandfche verdeeldheden; het welk, omtrent 50 jaaren daarna, zyn beflag gekregen heeft. Dit kan hanna aanleiding gegeven hebben tot dit gezegde: Wanneer het daar eens toe komt dat Israël van jehova eenen Koning ontvangt, (dat dit eens gefchieden zou, hadt moses zelf reeds voorzien ) dan zou jehova aan dien Vorst ook vermogen en aanzienlyke overwinningen verkenen." In de zeer betwiste plaats, 1 Sam. VI: 19, houdt de Heer hamelsveld de gewoone lezing , en vertaalt dezelve : Doch [God] verjloeg onder de burgers van Bethfemes, om dat zy in de aan jehova gewyde kist zagen ook ftoeg hy onder het [gantfche] volk, [onder de eer/ten] 70 man, en [onder dit laatfte] jo,ooo man. „ Ik begrvp de zaak dus, (zegt hy). De Beihfemiten, verheugd, dat zy de gewyde Kist weder hadden; behandelden dezelve niet, naar moses voorfchrift, maar, het dekzel afligtende, zagen eenigen van hun in dezelve, om welke reden' weet ik ajet. Nu ontftondr 'er eene pest, die 70 van .de  I SAMüELc ÓI* de Sethfemiten deedt omkomen, en, zich vervolgens door het gantfche land verfpreidende, 50.000 man oncler heE volk het leven kostte. De rechtvaardigheid van dit oordeel kan ligt ingezien worden. -— Afgodery en Bygeloof heerschten, ten dezen tyde, onder de Israttttem en door het voorbeeld van eli's zoonen, was de eerbied voor den waaren Godsdienst geheel in verval gekomen. Door de nederlage, die de Israëliten van de Filiftynen geleden hadden, was het Dj houdt den Reden- Zwarigheden beantwoord hebben , en beioept zien ter hv zich m de Zwaarigheid teontzenuwen, weke men drenst ïïeo de manier van philofopheeren, welke men ten delzen dage houdt, als of dezelve zou ftrekken on Gods Byzondere Voorzienigheid tegen te fpreeken , en %^%Sm!^71 betuigt,hy, met den aanvin "varhet lilde Hoofdftuk, dat 'er nog eene bedenMul van gewigt overblyft; dat hy, naamlyk, nog bepoSn moet „ dat iemand, met de wysgeengfte, met.de f heevenfte 'en uitgebreidfte, .^J^'ctoS.SiS^ wpp^en vervuld , tevens de Leer der Upenbaaunge van ïSSTgSSS.;», in den Wto*.«*to™fö> %ssgs$8& a S erdden Beide ftukken , door zommigen belchouwd als nadee ig voor de agtbaarheid der Godlyke Openbaa£*•do'h waar van de Hoogl. krom het tegendeel beweert Dit maakt het uitgewerktfte gedeelte deezes BewoS uit, en Helt 'er de Schryver, blykens zyn Voorbei°gt, ht grootfte belang in; als zynde die byzonderhed zo veel hy weet, nog nimmer op die wyze en zo utt'erfg behandeld. Terwyl hy, \ geen Er over ge- ^^^^^^^^ dienst eetvteld, ten fterkften aanpryst. . Uit alles maakt de Hoogleeraar krom dit befluit op: Het i'er zo verre af, dat de Wysbegeerte, of eenige tak Van dezelve, dat ook de beoefening dar Natuur- en SterRr 4 19  H. J. KROM rekunde, den Christlyken Godsdienst zou benadeelen of eenigen inbreuk maaken op den eerbied, welken men'der * Oodlyke Openbaaring fchuldig is , dat, integendeel, de waare Wysbegeerte de Openbaaring bevestigt, en eene uitgebreide beoefening van den waaren Godsdienst ook door de Natuur- en Sterrekunde, en de verbeevene begrippen welke zy ons van het Opperweezen inboezemen , groot! lyks bevorderd wordt. Daar juist deeze den Christen, de verdieniten yan zynen Godlyken Verlosfer, in een nog veel mtfteekender licht, en (zo wel als de onbeperkt! grootheid van het Heelal) tien duizend maal grooter en heerlyker, doen befchouwen, dan ooit te vooren Heeft met daar toe de Heere Christus,die hemeifche Afgezant, zich in de menschlyke natuur zo diep vernederd 2 Is hv daar toe niet weder uittermaate verhoogd? En wordt daar tee met aan zondige menfehen, volgens de Openbaaring en het gevoelen van alle denkende Christenen, door s Hemels gunst dat heil verkondigd ; op dat zy zich hier fteeds zouden vinden aangefpoord tot den lof en de verheerlyking van hunnen grooten Schepper en Weldoener 2 En wie is beter gefchikt om God te verheerlyken, vol", gens des Heilands oogmerk , ook in de Werken der natuur, dan een Christen, die, door vlytige en Godvruatige naafpoormg, zich van Gods groote Werken de uitgebreidfte kundigheden heeft verkreegen ? Wie beter in ftaat om God volgens den pligt van eenen Christen, over aile zyne vVerken, en dus ook de Werken der Natuur, waar in zyne Almagt, Wysheid, Goedheid en Majefteit, zo heerlyK uitolinken, den verfchulüigden lof en eer te geeven ? en het oneindig Opperweezen, met een hart vervuld van de eerbiedigde verwondering, op het voorbeeld der Hemelhngen (volgens Openb. IV: n.) toe te juichenGy Heere zyt waardig te ontvangen de heerlykheid, en de eer, en de kragt; want gy hebt alle dingen gefchaapen, en door uwen wille zyn ze , en zyn ze gefchaapen! Ia, welk h&rt, dat waarlyk aangedaan is met 'eene oprekte zu°t om Gods Werken te kennen, en hem daar over te verlieerlyken, zal niet zyne hoogagting voor onzen gezegenden Zahgmaaker voelen ryzen ? zyne liefde tot hem op het fterkfte gewaar worden? als hy, by het bevinden van het gebrekkige zyner kennisfe van al het gefchapene , zo wel als van het bekiompene zyner vermogens om God hier naar zynen wensch, en ook naar den eisch der zaak, te verheerlyken , aeh voor den geest brengt, dat hy , een  VERHANDELINGEN. $1? een eindig , in zichzelven een zondig, fchepzel, het aan de verdienden van den Godlyken jesus , die door het Euangelie het leeven en de onverderflykheid heeft aan het licht gebragt; dat hy aan de gunst, de genade en den zegen, van dien weldaadigen Zaligmaaker alleen te danken heeft, dat hy nu , met rechte Kinderlyke aandoeningen voor zulk een grooten God en Vader, zich in de befchouwing van zyne verbaazende Werken mag verlustigen! en dat hy, met zo veelen zyner medemetifchen op de wereld, die met hem in dat voorregt deelden, of immer deelen zullen, aan onzen eeuwig gezegenden en Godlyken jesus , dien grooten Verlosfer van fchuldige Zondaaren, zonder wiens tusfchenkomde het geheele menschdom in de ellendigde gedeldheid was, alleen verfchuldigd is, dat hy nu, God ongeveinsd naar zyn voorfchrift dienende , leevea mag in die gegronde verwagting, om eens (naa deezen) God, het dienenswaardig Opperweezen, meer volmaakt in zyne Werken te kennen, en hem daar over eeuwig te verheerlyken, wanneer zyne gebrekkige kennis zal volmaakt worden, alle fchynbaare wanorde verdwynen , en de wyze oogmerken van het Godlyke Opperweezen zich volkomen zullen ontwikkelen!" Wy moeten nog herinneren, dat dit Stukje, voor elk die het begeert, afzonderlyk zal^ te bekomen zyn, en dat het, gaat het naar zyn wensch, eerstdaags van nog eenige andere Verhandelingen, in dén of twee Stukjes, ter dikte van een bekwaam Boekdeeltje, om met elkander het Tweede Deel , van zyne Godgeleerde , Uitlegkundige en Wysgeerige, Verhandelingen, uit te maaken, zal gevolgd worden. Brieven en Gefprekken over eenige belangryke Waarheden van den Hervormden Godsdienst , in opzigt tot de Bevinding en Betragting der Heiligen. Voornaamlyk ingerigt tegen eenige misvattingen van zommige hedendaags fche Gefchriften over den Godsdienst. Door cornelis brem, Ouderling der Schotfche Gereformeerde Gemeente, te Rotterdam. Tweede Stuk. Te Rotterdam by A. Bothall, 1792. In gr. 8vo. Menfehen , die lust hebben om zich te verdiepen in Godgeleerde Gefchildukken, kunnen dien lust voldoen in Rr 5 dec-  faS C. BREM deeze Gefprekken, die men twistige Zamenfpreekingen zou mo? gen noemen , gevoerd op een langdraadigen trant, vol htrhaalingen, hier en daar doorzaaid met gevallen die weinig om 't lyf hebben, en verlengd door ftukken ontleend uit Schryvers by de Zamenfpreekers in hooge waarde gehou? den, „ Zeer zoet," by voorbeeld, vindt een hunner, als het gefprek loopt over het fpaaren, verfchoonert en beweldaadigen, van veele Natiën en Gedachten , om Christus wil, en dat ons Gemeenebest , eertyds zo gering, en zo diep bedolven onder heidenfche blindheid en antichristisch bygeloof, zo wonderbaar verhoogd, en zo uitmuntend door het Euangelie verlicnt, is , op dat Christus zyne gekogte fchaapen, die hy onder ons hadt, en kende , mogt toebrengen tot den ltal zyner Kerke, —•— „ zeer zoet," zeg ik , vindt een hunner het gezegde van eliza coles, over Gods Souverainiteit, hl. 212; ,, Wat de overigen der wereld aangaat , die zyn tot „ dienstmaagden van Christus Bruid gegeeven, uit kragt „ van welke gifte, zy ook de 23172e zyn (hy is 't Hoofd ,, der Gemeinte boven alle dingen.) Zy zyn de zyne, „ maar niet als zyn Bruid, (geiyk de Dogters van Sodom. „ en Samaria aan Jerufalem gegeeven waren; doch niet uit deszelfs verbond. Ezech. XVI: 61.) Zyn be„ trekking op haar maakte hem niet aanfpreekelyk voor haare fchuiden, en bragt hem onder geen verpligting „ om haar te herftellen: fchoon de prys, waar mede hy „ zyn bruid rantfoenegrde, haare dienstmaagden ook me,, degenomen heeft, (gelyk Abrahams ontzetten van zyn „ Broeder Loth, de Sodomiten met hem wederbragt.) Alle „ de weldaaden, welke de wereld door de verlosfing ge„ niet, daar mogen zy naast Christus zelve de Gemeinte voor danken ; want zy genieten dezelve om 'der Ge„ meinte wil, gelyk de Sodomiten om Loths wil. En, „ om vryelyk te lpreeken , de Bruid Christi konde niet „ wel zonder haare dienstmaagden weezen; wy overden- ken weinig wat dienst de wereld aan de Gemeinte doet; „ fchoon zy, om dat dit haar oogmerk niet is, daar geen „ belooning voor konnen krygen , jes. X: 5—12. Ik ,, zal hier alleenlyk onzes Zaligmaakers eigen gevoelen, „ joh. XVII: 19, byvoegen , alwaar hy , (fpreekende van ,, aie, welke de Vader hem gegeeven hadt, op dat hy haar „ het eeuwig leeven geeven zoude) uitdruklyk zegt , „ dat hy zich voor haar heiligde; 't geen in effect te zeg- j> gen  brieven en gesprekken. 6lO etn was , dat , hadt het om haar niet geweest, hy „ zich om de overige niet uit den hemel zoude begeert ven hebben." . Elders vindt die zelfde goed, de volgende rymregels van j. van lodensteyn Uitfp. U D. bl. 78, by te brengen: Ik houd' het met de Leer der Reformatie, Dat ik door Jefus voor God zuiver ftaa , „ Én door 't Geloof zal blyven in zyn gratie; En eindelyk zo van mond ten hemel gaa. „Al voel ik al die fikkefakkery niet, Ik weet van min noch onmin,vreugd noch pyn; „ '| Geloof is 't al, en als dees' tyd voorby fchiet, „ Wat kan ik meer als in den Hemel zyn ? ^ En daar moet my *t geloof der waarheid brengen. " Zo dunkt den armen letter - rafebol. Hy meent de waarheid naar zyn zin te mengen, En drinkt zig dan aan zulk een waarheid dol. Alleszins betoonen de Zaraenfpreekers, „ volkomen te berusten in de Bepaaling der Dordfche Vaderen, die, " en byzonder, onder hen, de Inlandfche Godgeleerden, " wier byzondere Advyfen zy ten hoogften aanpryzeu, V de opkomst der Dwaalingen beleefd, en met de Remonftranten een allerheetften ftryd doorgedaan, hadden, uitwyzens de Delftfche en Haagfche Conferentien. —— ' Zv waren dus, zelfs eenigzins boven de Uitlandfchen, " trefchikt en bevoegd , tot het welberaamen en opmaa" ken dier Canones , welken zy ons hebben naagelaa- V ten » « Hun oogmerk, in deeze Brieven en Ge- 'ftrekken, was niet, gelyk zy betuigen, „ om de vasrge- ftelde Leer onzer Kerke , tegen aanvallen van buiten, '* te verweeren of nader te ftaaven ; maar om ons te Herken en te bevestigen in de waare denkbeelden, en '* in de juiste fchakel der Waarheden, zo als dezelve ka!* rakterizeerend aan ons Genootfchap alleen eigen zyn. In dat aanzien, zyn onze Waarheden een algemeen * p0ed, daar alle Leden, zonder eenige uitzondering, 5 eigendom aan hebben , en voor welker behoud en bewaaring zy , op eena betaamlyke wyze , mogen en moeten yveren." ■ In dit opzigt „ rigide Orthodox ■ te heeten," agt een hunner geen Scheldnaam, maar een vereerenden Tytel!  20 x C. BREM Te deezer oorzaake kanten de Zamenfpreekers met vereende kragt, zrch aan tegen allen die de fclUl Ir Waarheden met zamenhegten gelvk ?v ri.,™ 1 r de Kinaeren *««»»^ len, met weinig ,n den loop der Gefprekken voorhouden Hun yver blaast by wylen heftig 0p als het gS S brengt tot de geenen d,e buiten zyn. „ Men heeft? zeg een hunner, onder anderen, „ het thans niet flegts gel aa„ den op ons Syftema j maar men fteekt het ganlehe Chris „ tendom naar de hartader , door vervalllhing van dè „ waare Leer der Verzoening , en het voorflaan e £ e,enV8. te zamen, behalven de Bylagen, 518 bl. Het verklaarde oogmerk des Burgemeesterlyken Schryvers in opgemelde Memorien is, „een helderer licht te doen fchynen over het begin en eindigen des laatften Engelfchen Oorlogs, voornaamlyk over eenige byzondere Gebeurtenisfen, die geduurende denzelven plaats gehad hebben , zonder een aaneen gefchakeld verflag te doen van de bedryven der Oorlogende Mogenheden. Bovenal wil hy zynen Leezeren mededeelen, die omftandigheden, die zelden by anderen, dan die in het beftuur der zaaken geweest zyn, bekend zyn. Doordien, hy van het begin des Jaars MDCCLXXXI Burgemeester van Amfterdam was geworden , hadt hy daar toe byzondere gelegenheid gehad." Van dit Werk hadt de Burgemeester rendorp, by zyn leeven, eenige Afdrukken aan zommigen zyner goede Vrienden ter hand gefteld: naa zyn dood ziet het voor allen het licht; en kan het niet misfen, of veeier opgewekte nieuwsgierigheid vindt zich voldaan. 't Is bekend, dat de Heer rendorp geene geringe rol fpeelde in het Tydvak, waar over deeze Memorien loopen, en dat men 'er gevolglyk ophelderingen in aantreft, elders vergeefsch gezogt. 't Is bekend, dat hy aan veel verwyts, in de Dagbladen en Nieuwspapieren en andere Schriften, toen uitgegeeven, ten doele Itondt. Waarom ook de Inleiding eene foort van Verdeedigfehrift behelst te-  memorien van j. rendorp. 6*7 tegen de benaamingen van Angloman , Bruggemaaker, Brouwerszoon, Ambitieus Man, Aripcraat en Draayer, Oranje-Burgemeester en Oranjeklant, hem gegeeven. Met den aanvange des Werks zelve fpreekt de Schryver in 'r b'-eede over de fcbadelykheid des Oorlogs voor een handeldrwend Land als ons Gemeenebest ; en de noodzaaklykheid om het aangaan te vermyden van Iractaaten met vreemde Mogenheden, voornaamlyk zodanige iu welke tot wederzydfche befcherming iets beiprooken wordt, als dikwyls aanleidelyk tot Oorlogen. Hy komt op het laatst des Tweeden Deels (bl. 294) weder op dat onderwerp. Zyne aanmerkingen deswegen verdienen, in 't algemeen opmerking; en heeft het onze aandagt in het doorkezen van deeze Memorien getrokken , dat de Schryver zo fterk fpreekt van de Ontrouw der Vorften en der Staatsdienaareu : een en ander vooroeeld hier byeen te verzamelen , zal een fchildery dier hooge Standsperfoonen opleveren, welke men misfchien yan den Heen Lndorp niet zou verwagt hebben „ Van Koningen en Vorften te verwagten, dat zy zien naar Traetaaten, !' vrywüiig, zullen fchikken, wanneer ze met hun belang ftrvdia: zvn, is onbezonnen (bl. 42). „ Die zien V op de edelmoedigheid der Vorften verlaat , wanneer ' hun belang daar mede ftrydig is , bedriegt zich gro- ve'vk fbl."86). Men bedriegt zich dikwyls gro- " velvk, wanneer men ftaat maakt, dat het gedrag der " Vorften en van hunne Ministers, of van de geenen " die in het hoofdbeftuur der zaaken zyn , geregeld !' wordt naar hun waar belang, of dat der Landen die ? Ty regeeren en beftuuren (bl. 9-\— i van alle tyden leeren , dat eigenbelang der Vorften " Wetboek heeft opgefteld, en dat op het nakomen der Tracbaaten geen andere ftaat kan gemaakt worden, dan *' voor zo verre zulks men dat belang ftrookt , of ze met , geweld tegen geweld, des noods , gehandhaafd kunnen " worden (bl. 115). — De ondervinding heeft ten al" kn tyde geleerd, dat het den Vorften gemeen lyk.zeer li onverfchillig is, op wat wyze zy hun oogmerk bereiken Tbl 11S). —- Alle Hoven denken en handelen op tl dezelfde wyze; hun oogmerk te bereiken is de zaak, de wyze op welke onverfchillig. Eenen verdervende» " Oorlog aan eenen Bondgenoot te berokkenen; tot dest zelfs byftand zo weinig mogelyk te befleeden ; desS zelfs belang op te offeren, als het eigen daar door  628 MEMORIEN „ kan bevorderd worden, is de handelwyze van alle Vor- „ Hen ten allen tyde geweest (II D. bl. 176) 't Geen „ bedriegery zou heeten van Burger tot Burger, is Staat„ kundige behendigheid by de Vorften of hunne Ministers (bl. 189)." De Leer van 's Vorften Pligt, uit de Ueuvres Posthumes van frederik den II, omtrent het houden der Verbintenisfen, voorgedraagen hebbende, laat tiy volgen: „ Zeerghmpig, voorwaar, is dit voorgefteld; „ en het is onbetwistbaar, volgens de Wetten'der o-oede „ Staatkunde, ja der regtmaatigheid , dat, wanneer een », Vorst kiezen moet tusfchen het breeken zyner Tractaa" w",, den ondergang, ja aanmerkelyk onheil, zyns Volks, dit laatfte het zwaarfte by hem weegen moet „ Maar wanneer de Vorften aan hunne Verbintenisfen niet voldoen, uit enkele zugt om hunne magt en aan„ zien te yergrooten , zyn zy , offehoon zy door hunae a, magt zulks ftrafloos kunnen doen, niet minder doera„ waardig dan byzondere Lieden , die aan Wetten en ,, Regtbanken onderhevig zyn (bl. 300)." (*) Gemelde AanmerKingen , in de daad zeer fcherp, ftaan, blvkens Frankr}kWCeZem bladzyden ' °P ^geland , Rusland en De oorzaak van den Oorlog met Engeland, door den Heer rendorp hoogst gewraakt, fchryft hy voornaamlyk toe aan onze Regeeringsvorm, en mogelyk ook wel aan het Characfer onzer Natie. „ Dezelfde bedaardheid „ van gemoedsgefteltemsfe die ons eigen is en in de „ dagelyklche zamenleeving een gerust en Itil leeven doet „ leiden, die veel gevestigd is op het senot van o-e. „ woonlyk genoegzaame middelen van beftaan , ftaat dtk„ wyls over tot onverfchilligheid: minder vatbaar zynde „ voor aandoening over zaaken die reeds zyn, kunnen „ wy het nog minder weezen over die nog gebeuren „ moeten . en, wat onze Regeeringsvorm, en haaren „ invloed op het beftuur, en voornaamlyk op de uitvoe„ ring, betreft, 't is fchier onbegrypelyk, dat deeze Re., publiek zo lang geftaan, en fchitterende oogenblikken, ,, zelfs C*) Wy herinneren ons, over's Konings fielregel ten deezen opzigte, zeer juiste aanmerkingen, van den keurigen Nederduitfchen Vertaaler der Nagelaaten IVerken van frederik den II ontmoet te hebben , waar toe wy onzen Leezeren wvzen Ze  ▼ AN J. RENDORP. 62O j, zelfs in Oorlogstyden , gehad heeft." Het onder- Icheideii belang , en daar uit volgend verfchillend gedrag, der Land- en Zee - Provinciën wordt hier gefchetst voornaamlyk ten aanzien van het voldoen aan de Petitiën : de huishouding der Admiraliteiten komt in geen bevallig licht, en het voorzien der Fortificatiën en Magazynen in geen beter. Stadhouderlooze en Stadhouderlyke tyden krygen in^de berisping beide hun beurt. ,, Als^men," laat de Heer rendorp daar op volgen, „ 't geen ik op 't ftuk van onze Regeeringsvorm „ en de befliutloosheid uit dezelve voortkomende ge- zegd heb , zonder drift en vooroordeel befchouwt, „ zal men, vertrouw ik , met my moeten erkennen dac „ de waare en voornaame oorfprong van de Weerloos- heid, die het breeken met Engeland zo noodlottig ge„ maakt heeft, daar in gezogt moet worden. Daar bv „ kan men voegen, dat, zelden of nooit, zaaken van ge„ wicht , wanneer eene tegenftrydige wyze van denken ,, plaats heeft, met die bedaardheid en onpartvdigheid ,, behandeld worden, als het algemeen belang zou verei„ lenen. Menfehen zyn en blyven menfehen: de eerlyk- lten, wanneer zy overtuigd zyn het beste voor te heb„ ben,gaan dikwyls te ver; en, hun einde pryzenswaardi«,, zynde, zyn ze meerendeels te toegeevende in de mid* ,, delen om tot dat einde te komen. Mogelyk hebben ,, die geenen, die het breeken met Engeland als noodlot„ tig voor den Staat aanzagen, niet fterk genoeg aar^e,, drongen eene Wapening , die alleen dat breeken had ,, behooren mooglyk te maaken; misfchien hebben de „ geenen, die moede waren langer het Politiek Syftema ,, van de Republiek geheel van Engeland te zien afhan,, gen, en daarom Frankryk wilden toevallen, met te veel ,, drift doorgezet, 't geen tot het bereiken van hun doel„ wit kon dienen, en verzuimd op te merken, dat het „ oogenblik allerongunftigst was: dat ongewapend tegen ,, gewapenden ten Itryde te gaan,hoe regtvaardig de zaak „ weezen moge , alleen roekloos en geenzins dapper „ noch roemwaardig is. Voor my, ik beken rond- „ borilig dat de invloed, die het Hof van Londen hier „ te Lande hadt , my dikwyls bovenmaatig is vonree„ komen; en dat ik gaarne de Republiek van die afhan„ gelykheid zou ontflaagen gezien hebben." Dan hy keurt de Happen, om daar van ontflaagen te geraaken,ten dien tyde, ten Iterklten af, en verklaart, „niet te zouden Ss 3 „ heb-  g^ft MEMORIEN hebben'willen medewerken , om ons Land van het Po" litiek juk der Engelfchen onder dat der Franfchen te brengen." , , > , ,";. , , Van dit te hebben willen doen, befchukhgt hy de yveraars voor de Onbepaalde Gmvooyen, en voor het aanneemen der Gewapende Neutraliteit van catharina de 11, en wel bepaaldst den Penfionaris van rerckrl , op wien jhv het voorts in dit Deel doorgaande gemunt heelt , ' en tegen wien hy vinnig uitvaart; terwyl hy egter de Oorzaak der Oorlogsverklaarine: van Engeland ftelt in toetreeding van onzen Staat tot Gewapende Neutraliteit, en met in het zogenaamd Traclaat door van bkrckel met de Americaanen aangegaan; een handel die nogthans zyner berispinge niet ontduikt , voor zo verre ze van berckel het reft. Na de Helder vertrokken, om eene Onderhandeling over den aanleg eener bekwaame Haven voor de Oorlogfchepen te handelen , in 't vertlag waar van wy weder een ftaal ontmoeten van de ftrydke belangen der Steden, woonde de Burgemeester rendorp een Krygsraad by , van welken hy zich hadt willen verfchoonen, 'c geen ons vreemd voorkomt , daar by van Burgemeesteren verzogt was, om zo 'er ter gelegenheid vau zyn verblyf aan de Helder of in Texel iets voorkwam , 't geen het gebruik van as Lands Zeemagt kon beipoedigen, daar toe de hand te leenen gelyk by ook verklaart gedaan te hebben, fchoon 'er van het in zyn byweezen beraamde uitloopen niets kwam ; waarom hy ook erkent, (bl. 164) „ dat 'er eene zekere flaauwheid in het beftuur der zaaken " re(»eerde. 1 Eene flaauwheid die misnoegen gaf te- gen de "geenen , die voornaamlyk aan 't hoofd van 't *' beltuur waren. Men weet zulks byzonderlyk aan den " invloed van den Hertog van brunswyk." " De zaak diens Hertogs, in het toevoegen van een Raai aan zyn Hoogheid , wordt in het breede behandeld; en ontgaat de Heer van eerckel hier de fcherpe pen des Burgemeesters niet; de wyze waar op hy het Onderhoud des°Stadhouiers en 't gedrag van den Raadpenfionaris van bleiswyk voorftelt, ftrekt geen dier beide tot groote eere De Heer rendorp . by die Onderhandeling tegenwoordig , geeft 'er een berigt van , dat vry treffend is • en, ten aanziene van de herkomst der veel gerugts ma'akende Acle van Confulentfchap, eene opheldering, welke wy niet kunnen naalaaten al te fchryven; terwyl het ver- dec  van j. rendorp» 63Ï der des voorgevallene byzonderheden vervat , elders ver- De Heer f. fagel , tweede Griffier van Hun Hoog Mogende, hadt hem , in den Jaare MDCCLXVIII, verhaald- „ Dat de Heer van bleiswyk, toen nog Pen„ fionaris van Delft, en den Heere Erfltadhouder en den ! Herto» byzonder toegedaan , aan zynen Vader , den V Heer Griffier fagel , gezegd hadt, dat, dewyl Hun Hoog , Mog hadden goedgevonden, by hunne Refolutie van 1 ia April 1766, de Keizerin te verzoeken, den Hertog, " die in haare Majefteits en des Ryks dienst was , toe ', te laaten, nog eenigen tyd met zynen wyzen Raad zyne ,\ Hoogheid te adfijteeren , en dat het verzoek was toege, ftaan , het noodig was gem. Hertog daar toe als nu te verbinden. Dat gem. Griffier daar op gevraagd hadt, „ wel wie zal daar toe het noodig opfiel maaken ? en de Heer van bleiswyk geantwoord , dat zal ik. wel doen. " Dat., een korte poos daar naa, laatstgemelde Heer !' een Concept van die Acte aan den Griffier vertoond , hadt- doch dat deeze niet hadt kunnen goedkeuren, " dat in het eerfte Articul , zonder bepaaling, gezegd , werd, dat de Hertog zyne Hoogheid met raad en daad, !' ten allen tyde , zou byftaan , als daar in opgefloo* V ten liggende eene verpligting , als of zyne Hoogheid ten allen tyde den raad van den Hertog zou moeten vraagen: dat de Heer Griffier derhalven vermeend hadt, " dat noodwendig, in plaats van ten allen tyde, behoor,* de gefteld te worden , zo menigmaal wy zulks van ' Hoogst denzelven zullen requireeren en noodig oordeelen; " als mede dat de duurzaamiieid van opgemelde Verbin" tenis bepaald werd op drie jaaren. Dat men daarop " goedgevonden hadt, ingevolge de eerfte aanmerking, de evengemelde woorden in Art. 1. te ftellen; en, om te " voldoen aan de andere, in 't einde by te voegen , en dit alles zo by provifie en tot ons wederzydsch kennelyk weder- " ze^gens toe. Dat de Aéte op dien voet gepas- " ferrd was , met kennis en goedkeuring van den Raad* penfionaris stein , doch buiten weeten van den Heer van riioon , die daar naa dezelve ten hoogften hadt \ afgekeurd, gelyk mede de Engelfche Auibasfadeur, Rid'! der yorke, gedaan hadt."- Een verflag, 't geen in de zaak geheel ftrookt met het „ ringe in handen hadden , en die naderhand de voor„ naamfte Hoofden der zogenaamde Patriotten geweest s, zyn ; en het hun bedryf was, liever de harde voors, waarden, door Engeland voorgefchreeven , en ons door „ Frankryk opgedrongen, aan te neemen, dan iets beter „ of draaglyker, door directe Handelingen met Engeland, „ te verwerven." De Penfionaris van eerckel ,in deezen een Tegenftander van den Heer rendorp, gaat niet vry van fchampere aanmerkingen , en wordt het bedoelde zenden der tien Schepen na Brest, als eene verkeerdheid, ten toone gefteld. Den Vredehandel zelve befchreeven hebbende, zegt de Heer rendorp: „ Dusdanig was het einde van eenen Oorlog, die, door het toedoen der ,, zelfde heethoofdige lieden , die de voornaamfte oorzaaken van deszelfs begin waren geweest, door dit Ongunftig i, Traclaat geëindigd wierd." Wy herlazen, te deezer gelegenheid, 't geen de Schryver van het Vervolg op waCenaar's Vaderlandfche Historie, by allart, vau deeze Onderhandelingen en Vredehandel, meldt (*), en konden niet naalaaten, met toeftemming ons te herinneren het zeggen van bolingbroke: „ De Opllellers, door onder,, fcheide driften aangenoopt, en tegenftrydige oogmerken „ bedoelende, wederfpreeken eikanderen, en, door deeze „ tegenfpreeking, overtuigen zy eenen anderen. De oor,, deelkunde fcheidt het erts van de fchuim , en trekt „ uit verfcheide Schryvers eeu reeks van waaragtige ge,, vallen, welken uit een derzelven niet zyn op te maa„ ken (f)." Ten flot merkt de Heer rendorp den Oorlog met Engeland aan, als de eerfte aanleiden de oorzaak van alle de vol- (*) Men flaa na het Vde D. bl. 5, enz.359.VL bl.5 —110. (f) Bolingbroke, Recht gebruik der Historiën, bl. 96.  VAN J. RENDORP. ' *>3J> volgende Onlusten , van welke eene korte verleiding Jokt- waarin de Bewerkers van een zo genaamde GrondwettigeSelling niet gefptard worden, en de Burgemeester den Penlionaris van berckel niet vergeet. Hoe verre van de waarheid was een Engelsch Schryver over onze Onlusten, wanneer hy der. Burgemeester TrNDo-ï belchryft als een Man , door den Penlionaris van berckel aan den ouden temmink toegevoegd, en ! die fchoon hy niet gerekend kon worden onder de ' fterkft : dryvers der Republicainfcbe Party, het Huis " van OraJe en de Britfche belangen zo ongenegen, en ;,' zo blind "aan Frankryk gehegt, was, als één van zyne Party (*)." (*ï Ah ImrodtMon to the History f the Butch Rf^ ff the last ten Tears, reckoning from the Tear i777- H**- -7*** Misfive van Mr. e. f. van berckel, Oud-Penfionaris der Stad Amfterdam, aan den Heere Mr.v.t*., houdende Antwoord op eenige gevraagde Elucidatien , raakende den Inhoud der Memorien van den Heer Mr. joachim rendorp. Te Haarlem by C. Plaat. Jn gr. Svo. 75 bl. TXe Opgaave van het beloop der Memorien van den li Amfterdamfchen Burgemeester , zo even geplaatst, vvets genoegzaam uit, hoe geen klein gedeelte van dezelve inaerigt is tegen den Gryzen Stadsminister van berckel die, in den loop des Engelfchen Oorlogs, zo wel als i'n den Vredehandel met dat Ryk, eene groote maar ftrvdiee rol met den Heer van Marquette fpeelde. sMans Klimmende jaaren hebben hem niet ongevoelig gemaakt, blykens deeze Misfive , die , gelyk hy zich uitdrukt, aken dient, om den Heer, aan wien dezelve gefchreeven is en die geenen , waar aan hy het noodig zou oordeelen den inhoud mede te deelen, ,, in ftaat te ftellen, om, zo veel in myn vermogen is het waare " oogmerk van den Heer rendorp , naamlyk om my, " naa zyne aankomst als Burgemeester, buiten credit te 1 ftellen , en my uit de Vergadering van Hun Ed. Gr. Mog te houden, wel te doen penetreeren; naardemaal " sv z'ent , dat iedereen niet au fait kan zyn van zo" danige° byzonderheden, welke dit oogmerk aan den £ dag kunnen leggen. Terwyl ik de minfte intentie , 9 t j>kmec  £3Ö MISSIVE " Din-h,eb\/t Zy- by- deeze Misfive, of wel by eene „ Publieke Memorie, in eene volledige defenfie te tree! v den van myn Perfoon en Gedrag, tegen een Gefchrift 5 't welk de duidelyklre tekenen &draag§t vaneen Eert'. „ vend Libel Myne verngtingen, geduurende den tyd : ffkJSSSft»bekend ■ora het - - Dat de Burgemeester zyn Werk, gelyk hy in den beginne voorneemens was, voor als nog niet aan het Publiek mededeelde , maar het beter oordeelde, het altenter kenmsfe van zommige van zyne goede Vrienden te breZ gen, don den Penlionaris vraagen: „ Is dit voor ah Z ook te zeggen zo lang ik leefde , en my tegen "vu „ ^«^^by-Idien ik te „oodig óórdeelde^ vefweereï „ Konden „ Het is," fchryft hy wyders nw s, voorgekomen , dat verfcheide Lieden dit Stuk" bï „ sMans leeven geleezen, maar dat zyne beste VrieS „ den hem genaden hadden, daar mede niet in het Vpe . " SÉ«L75ll^n^fZekrerI? Japende, dat herna t 2 aïnTen!" 5 Y gdeDfeerde LiedeK> geen eere konde LDC beeldtenis> do°r ^n Ond-Penfionaris van den overleden Burgemeester gegeeven, is verre van bevallig Gv „ zult fchryft hy zynen Vriend, „ by nadere Lectm-e " bel? Memorien, gewaar kunnen wSen, da ze „ het kenmerk draagen van een Man, die met zich zel„ ven zeer is ingenomen; die begrvot alleen r)TL, „ beter te begrypen dan een anlï ' olS-der ^ïï " S^e^enïeir3/6 frA^^^SS „ ter te noemen, rfw zeer w/ by Burgemeester™ „ der om hem, in zvne heersrh^S6 ' "°g min- „ deren, dat hv van roln ,p * Kan he: u verwon> ny, van toen af aan, met zyne Engelfcht „ en  van e. f. VAN berckel.' 637 „ en Engels chgezinde Vrienden , de handen heeft ineen i, geüaagen, om my te vervolgen, en uit de Vergadering „ van Holland te houden, en, tot dat einde, my, by Hee„ ren zyne Medeburgemeesteren, haatlyk en verdagt te maaken, waar mede hy erkennen moest, dat ik vóór „ zyn tyd in harmonie was geweest? Kan het u „ verwonderen , dat hy zig daar toe bediende van de zwakheid van een oud Man , dien hy, met zyne Me„ deftanders , een fchrik op den hals joeg , als of die „ Heer met Crimineele Procedures, wegens de berugte „ Papieren van laurens, aangevallen zou worden; maar „ weder opbeurde met de hoope , van daar van bevryd „ te kunnen worden_ met my te abandoneeren, en te doen „ voorkomen als of ik in die zaak verder zou gegaan „ zyn, dan de Intentie van Heeren Burgemeesteren ware „ geweest." Tegen deeze opfpraak verdeedigt hy zich in 't breede; en befchuldigt den Heer rendorp van Onwaarheden, On„gerymdheden, Tegenjtrydigheden, Onbefchoftheden, en een opeenjtapeling van Leugen en Laster, te fchryven. ; Tot de opgaave van byzonderheden kunnen wy ons niet inlaaten , en de Leezers , zo van de Memorien als van deeze Misfive, moeten zelve vergelyken en oordeelen. Naa de opgaave van 't geen hy, naa zyne wederkomst in den Haage, verrigt hadt, vraagt hy: Wat „ dunkt u, myn Heer? Heb 'ik met mynen arbeid, naa „ dien tyd, de Conftitutie van den Lande, volgens de „ befchuldiging van den Heer rendorp, helpen omver „ ftooten; of heeft, integendeel, deeze myne arbeid al ,, aanftonds niet gediend, om die zelfde Conltitutie, en de „ Rechten van de Ingezetenen , tegen alle willekeurige „ Rechtsoefeningen, te maintineeren ? „ Voor het overige, wat aanbelangt de volgende jaa„ ren, die ik in 's Haage heb doorgebragt, is het be„ kend, dat ik door hun Ed. Gr. Mog. ben gecommit„ teerd in de Perfooneele Befognes tot de zaaken van „ de Oost- en West-Indifche Compagnie; mitsgaders in „ het Perfoneel Befogne aan welkers hoofd de Heer „ van wassenaar starrenb-erg , van wegen het Lid „ der Ridderfchap, is geweest. Boven en behalven E de Commtsüe van Hun- Hoog Mog. tot het onder. „ zoek van de Non-Executie van 10 Schepen na Brest.— j, Alle Befognes die werk genoeg hebben verfchaft. ——. „ Dan  ^3? MÏSSIVE VAN E. F. VAN BERCKEL. Dan waar van myne verrigtingen, zo wel als die van „ nryne toenmaalige mede Gecommitteerden, de goedkeu„ ring van de refp. hooge Committenten hebben mogen „ wegdraagen. „ Het was dan te wenfchen geweest, dat de Heer „ rendorp voor de Waereld had opengelegd de zoda„ nige van myne andere verrigtingen, die ik, van het „ oogenblik van myne terugkomst in de Vergadering van : Holland, met de andere zogenaamde bekende Penfiona* risfen, zoude hebben in het werk gefield, om deeze „ Provincie in dien toeftand te brengen, dien hy aldaar ,, gelieft voor te ftellen. Dan, het is het oogmerk „ van deeze Misfive geenzins, om te treeden in een on- „ derzoek van de oorzaaken van dien toeftand. De , ,, Posteriteit zal het best in ftaat zyn, om een Neutraal „ oordeel dienaangaande te vellen. Maar , byaldien 'er , in myn retour na ,s Haage", , „ eenige kleinigheid voor Burgemeesters Kamer mogte ,, gevonden worden; (des neen,) zoude men die in allen gevalle moeten attribueeren aan de Indiscretie van den „ Heer rendorp , die heeft kunnen goedvinden , het „ geen, ten mynen opzigte, in den Oud-Raad der Stad ,, Amfterdam, is omgegaan, te reveleeren; het welk nog- thans nergens toe konde dienen, dan om te bewyzen „ dat hy de voornaamfte Roervink van al dat werk was. ,, . Ik, integendeel, houde het voor eene Edelmoe» dige daad, dat Heeren Burgemeesteren een eerlyk en ,, getrouw Minister in zyn gefchonden Eer hebben her— „ iteld." Ten Hot betuigt de Oud - Penfionaris: „ Ik heb u gee» „ ne volledige Apologie beloofd ; die heb ik niet van „ nooden. Ik heb u alleenlyk toegezegd eenige Aanmer* kingen, die ik meende u in ftaat te ftellen , om te \ „ kunnen oordeelen , over den Geest, waar mede de-; ,, voorfz. Memorien van den Heer rendorp gefchreeveiv „ zyn mitsgaders om de verhaalen , die daar in J „ byzonder ten mynen opzigte, voorkomen, op hunnet „ rechte waarde te ftellen." Onze Leezers mogen wy verzoeken, de boven aangehaalde les van Lord bolingbroke (*) ook op dit geval toe te pasfen. C*) Zie boven, bl. 634. Va*  T. J. VAN OLDBNBUR», VAÜERLANDSCHE brikven. 6$$ Vaderlandfche Brieven; behelzende een vrymoedig en waar* heidlievend onderzoek der denkwyze van den Wel Eervaardigen Heer j. f. martinet, in zyne Historie der Waereld, aangaande het Synode van Dordrecht in iórS en 1619; het Karakter der Franfche Natie, en'de Staatkundige inzigten van het Huis van Oranje, door frederik. justus van oldenburg, Junior. Alom te bekomen. In gr. 8vo. 21$ bl. Wanneer hevige Partyzugt en overdrevene Gezindheidjyver in den Godsdienst,- te zamen vereenigd, eenen Schryver bezielen , zal hy ongetwyfeld een lelyk Werk opleveren; en dit lelyke zal nog grootlyks vermeerderen , wanneer zulk een gefchryf grootendeels ingerigt is ten-en een' Man, door zyne Bediening en Jaaren eerwaardig, en die,by zyne Medevaderlanders,zi*h,in veelvuldige opzigten, veruienstlyk gemaakt heeft, en nog onophoudelyk bezig is om die verdienften te vermeerderen, door de uitgave van nuttige Werken. — Dit is het geval der Brieven van den Heer f. j. van oldenburg, Junior, of liever die zich waarfchynlyk onder dien verbloemden naam verbergt, en niets fpaart om den Eerw. martinet zwatt te maaken ; alles byeen haaiende wat, zyns agtens, kan ftrekken om hem als Godgeleerde verdagt te maaken, en als een Ketter in het Staatkundige voor te ftellen. Of het dien Heere gelusten zal, zich tegen deezen onheufchen Aanvaller, om geen erger tytel te bezigen, te Verzetten, weeten wy niet, fchoon wy denken, en hoopen, dat hy zyn tyd e» gaven te kostlyk zal agten, om ze te verfpillen tegen deezen Kamper — dit weeten wy, dat het ons niet lust, iets meer van dit zyn Werkje in onze Vaderlandfche Letteroefeningen te plaatzen. ft  DE NIEUWE REIZIGER. De Nieuwe Reiziger; of Befchryving van de Oude en Nieuwe Weereldt. Uit het fransch. XXXJte Deel. Behelzende Frankryk. Te Dordrecht by A. Bluslé en Zoon, 1702.. In gr. 8vo. 310 bl. Noodig oordeelden wy het,wanneer wy het Eerfte Deel des voltooienden Vervolgs van den Nieuwen Reiziger, door den Abt de la porïe begonnen, Frankryk betreffende, en Vier Deelen bellaande, aankondigden, onzen Leezeren van het doel des Nederduitfchen Vervaardigers te verwittigen; en het thans noodig hun derwaards te wyzen (*_). Op den voet toen gezet gaat de Reiziger voort , eu vervat dit XXXfte Deel dus. het vervolg der Franfche Gefchiedenis van carel den VII, tot den dood van carel den IX. Dan wordt dezelve niet agtereen vervolgd, maar op voegljfke plaatzen afgebrooken; eerst door het Vervolg der beredeneerde Landkaart van Frankryk, en een ieknopt berigt van deszelfs aloude Verdeelingi Welk Vervolg het laatfte van dien aart is. Een Reisje door Frankryk geeft hem gelegenheid om van de aangeftipte Plaatzen in de beredeneerde Landkaart breedvoeriger te fpreeken. Dit Reisje vangt aan met Fransch Vlaanderen, en wordt voortgezet door Picardien, door Normandie, en Isle de France; dit laatfte Landfchap, met de Stad Parys, wordt in vier Brieven afgehandeld , en de laatfte in dit Deel betreft de Provincie Orleanois. In P kar die, te Havre de Grace, zynde, hadt de Reiziger zich gezet, om by afwisfeling een beknopt denkbeeld der Gefchiedenis van den Koophandel in Frankryk te geeven-, .%ls mede van den Godsdienst, de Aanftelling der Bisfchoppen, en verdere Godsdienftige Befchikkingen. Deeze vermenging, hoe vreemd het in de zeer verkorte opgave van den Inhoud Voorkomt, wordt meestal natuurlyk ingevoerd, en geeft eene verfcheidenheid , welke de leesgraagte bezig houdt. Thans lust het ons, den Nieuwen Reiziger, wiens Brieven , en dit moet men wel ln 't oog houden, ia den Jaare 1762 gedagtekend zyn , om reden in het Voorberigt, en onze zo even aangetoogene Aankondiging, vermeld, (*) Zie cfnze Algem, Vaderl. Let teroef. hier boven, bl. 313.  de nieuwe reiziger. 64 j jr.eld , op zyn toertje i>i Fransch Vlaanderen, voor een gedeelte, te volgen; waar wy de Steden ontmoeten, die thans den' geesfel des Oorlogs voelen, m gns in de Nieuwspapieren dagelyks voorkomen. „ Het doet my leed, Mevrouw!" dus vangt hy aan, dat ik u zo weinig kan mededeelen van myne Reis door Fransch Vlaanderen. Byaldien gy gefield waart op die drooge en verveelende optellingen van Kerken eu Stadhuizen, zou ik mogelyk zeer lang kunnen worden, zo ik de moeite van fchryven niet ontzag, en ik niet edelmoedig" genoeg was,om u'tot die Schryvers te wyzen,welken iu dit vak hunne arme zielen uitgeput eu hunne L-eezers afgefchrikt hebben om meer dan een vierde gedeelte van hun lastigen arbeid te leezen. Daar wy weinig zien dat opmerkenswaardig is, kunnen wy ook weinig verhaalen. In de eene Stad ziet men Kerken, Kloosters en Huizen, iu de andere Stad zien wy ze op nieuw, eu in de derde en volgende Steden bieden zich dezelfde voorwerpen al weder aan onze befchouwing aan. Aan deeze eenroonigheid ben ik reeds zo gewoon, dat ik, my in een Stad bevindende, zomtyds met moeite my deszelfs naam herinner, of ze met een voorige verwar, uit hoofde-van de. gelykheid, die zy onderling hebben. Getroost u derhalven, wanneer ik met de Stedeii op dezelfde wyze omlp ring, als ik met de Koningen gedaan heb. Ik zal u den naam flegts noemen , ingevalle ik oordeel , dat 'er üiets belangryks meer van te zegsen zy. „ Van Galais reeden wy na Greveüngen. Gy kunt u êen begrip van dit plaatsje maaken, daar wy binnen een kwartier uur, op ons gemak wandelende,de geheele Stad, en alles wat 'er opmerklyk was, naauwkeurig befchouvyden, en onze Kastelein by zestien zyner buuren rond ging, om een franfche kroon gewisfeld te krygen , en eindelyk onverrigter zaake wederkeerde. Van dit doodfc'ue Grevelingen. (of Graveline in 't Fransch,) begaven wy ons naar Duinkerken, eene Stad , die ons vry beter aanftondt, en waar van ik, ten gelukke van myn brief, iets meer te zeggen heb. ,, Het eerfte bezoek, dat wy hier aflegden, was aan [ieryeljne , die honderd zes-en-zestig voeten boven - e oppervlakte van den aardbodem zyn verblyf hieldt» •. iiy was de Toornwagter, die op den kerktoorn, yan ge-neldê hoogte,en zonder fpits,een klein woonhiiisjé heeft, £n aldaar nagt en dag, benevens een metgezel, dis jlett, 1793. ko, Ï4. Tt P  6^1 de nieuwe reiziger. is toegevoegd, de wagt houdt. Van deezen Dom overzagen wy niet flegts de geheele Stad, wier aanleg zeer regelmaatig is, maar wy zagen zelfs tot in het nabuurig Engeland, dcor middel van een zeer goeden kyker, die de bewooner deezer hoogte, voor een gering fooitje, gaarne aan de nieuwsgierige oogen leent. Het ganfche Kanaal valt dus onder het bereik van den verfpieder die 'er belang by heeft, en veelmaals hadt men 'er belang by, toen deeze Stad, zo berugt wegens zyne Kaapers , noodig hadt te weeten, wat buit 'er van verre voor haare helden kwam opdaagen." Hier geeft de Reiziger een verhaal van den berugtert jan bart , doch dit flappen wy voorby; wyders zegt hy van Duinkerken: „ Deeze Stad, welke voornaamlyk beftaat van den Sluikhandel, in een menigte foorten van Franfche Waaren, en vooral in Brandewyn, Genever en Wyn, enz. op Engeland, heeft niet alleen daar toe, door haare ligging en andere voorregten , de beste gelegenheid; maar befluit ten dien einde ook de gefchiktfte voorwerpen binnen haare wallen , vermids een groot aantal Bankeroutiers, en anderen, welken in hun Land nietdeugen willen, zig aldaar hebben neergezet. „ De Barakken zyn hier zeer opmerkelyk. Men kan 'er een ontzaglyk getal Soldaaten in bergen. De Schouwburg is middelmaatig. In de Kerken zyn' weinig byzonderheden te zien. Roozendaal, een Visfchers gehugt, levert de eenigfte wandelweg op voor de Inwoonders, dis zig zo druk met hunnen gewoonen handel bezig houden, dat zy geen tyd hebben om dergelyke uitfpanningen te bezorgen en aan te leggen. „ Men [heeft hier in 1721 Stapelmagazynen aangelegd, tot berging van Koopwaaren, die van en na de Franfche West-Indifche Eilanden gevoerd worde». De Stad is vry van het gezegeld papier, de Tailles, en belastingen op liet Zout. Men heeft 'er een Admiraliteitshof, een Kamer van Commercie, en meer foortgelyken. De Haringvisfchery, weleer hier zo fterk gedreeven, dat men vier of vyf honderd Buizen in zee zondt, is genoegzaam geheel verdweenen. „ Langs een zeer goeden weg, reeden wy naar St, Wynoxbergen. Wy namen onzen intrek in het gouden hoofd, op de markt. Wy verwonderden ons over de menigte van Graanen, die aldaar te koop gebragt werden. £)it is 09k alles, zeide de Hospes tegen ons, waar over m  DE NIEUWE REIZIGER. 64.J gy u in deeze Stad vewonderen kunt! De plaats is taamlyk wel bebouwd, doch ftil en zonder iets aanmerltelyks op te leveren 't geen de Reiziger, die de 'Waereld doorgereisd heeft, een oogenblik ftaande houden kan. „ Wy reeden voorts na Casfel, eene kleine Stad, op een zeer hoogen heuvel gebouwd. Vanhier heeft men een heerlyk uitzigt, over een menigte Steden en Dorpen, vrugtbaare Landen, dichte Bosfchadien en kronkelende Rivieren, ja! zelfs over de Zee. Wy hielden ons hier niet lang op , vermids wy den zelfden avond nog te Rysfel wilden zyn. De Postwagen (Diligence*) rydt in éénen dag van Duinkerken op deeze fraaije Stad, die ter Hoofdftad verftrekt, niet flegts van Fransch Flaanderen, maar iteffens ook van alle veroverde Nederlandfche Steden ; dewyl de Gouverneur aldaar zyn verblyf houdt. Men vindt hier een overvloed van pragtige Gebouwen, zo geestlyken als waereldlyken, die het bezien overwaardig zyn. „ De Volkrykheid deezer Stad is ongemeen groot. De Bewooners zyn 'er zeer ryk, en, indien 'er roem in gelegen zy, dat men nimmer vorderingen gemaakt heeft in de grootfte en belangrykfte weetenfchap, den Godsdienst namenlyk , dan hebben de Ingezetenen deezer Stad gelyk, dat zy hun roem daar op draagen, dat zy fteeds getrouw gebleeven is aan de Leer van Romen. Het is in deeze Stad, dat men de Boekkeurders vindt voor de Boeken, die, of in Fransch Vlaanderen gedrukt, of van buiten ingevoerd, worden. Gy begrypt,hoe lastig het zy, wanneer men, elders woonende, de te ontvangene Boeken herwaards zenden, zomtyds 'er maanden naar wagten, en dan de onkosten betaalen, moet,ingevalle men ze weder terug krygt, dat egter vry gemaklyk gaat. Zo veel omflag ftremt den voortgang der fraaije Letteren niet weinig in dit oord , waar de luiden uit zigzelven niet zeer tot onderzoek genegen zyn, en waar de Geestlyken , wier belang het medebrengt dat de menigte dom en onkundig blyft, nog een grooten invloed op de harten hebben. „ Toevallig my bevindende by een dier Heeren Boekkeurderen, vernam ik de zonderlinge wys van dit keuren, die deeze Ambtenaar, welke niet anders dan Fransch verftondt, zedert verfcheide jaaren in acht nam. Wanneer hy Latynfehe Boeken naar te zien hadt, bezigde hy daar toe een ouden Priester, die zomtyds vlaagen van kindschTt a beid  ^44 de nieuwe reiziger. heid hadt. Kwamen 'er Vlaamfche of Hollandfche Boeken, dan moest zyn Keukenmeid aan 't werk. Op het oordeel deezer twee weezens verliet hy zig , en naar maate de Priester by zyn verftand, en de Keukenmeid in een goeden luim, was, werden de Boeken goed- of afgekeurd. Men heeft my verzekerd, dat men deeze keur zeer duidelyk aan zommige Boeken befpeuren kan. De Priester was een groot liefhebber van Tabakfnuiven, dus vondt men op den taak , welken hem was aanbetrouwd , dikwyls. afzigtige fnuifvlakken; terwyl de Boeken, die de revue der Keukenvoogdes gepasfeerd waren, vette, fmeer rige, plekken droegen. „ Dit Boekenkeuren is eene uitvinding van de eerwaarde Geestlykheid, welke haarer waardig is. Hoe is 't mogelyk, dat het menschdom zig zo veele eeuwen, door dit veragtelyk gebroed, by den neus heeft kunnen laaten leiden! „ De beroemde Marfchalk de vauban heeft zyne kunst aan de Vestingwerken deezer Stad befteed. Dit vernuft heeft, in dit vak , een ontzaglyken arbeid verrigt. Zonder twyfel was hy de voornaamfte Ingenieur van zyne eeuw. Over de drie honderd plaatzen heeft hy merklyk verbeterd in hunne fterkte, en drie-en-dertig nieuwe Vestingen gemaakt, van drie - en - vyftig belegeringen was hy de Opzigter en Belegger , en bevondt zig in honderd veertig aótien, die al vry hevig waren. Tot zyn lof wordt verhaald, dat, in alle zyne verrigtingen en werken, het groote, edele en menschlievende, oogmerk doorftraalde , om, in de vernielende kunst des Oorlogs, zo veel menfchenbloed te fpaaren, als mogelyk was. „ In de Hoofdkerk, die aan den Heiligen petrus is toegewyd, vindt men een wonderdoend LievevrouweBeeid. Ik heb egter opgemerkt, dat de fmalle gemeente alleen zig thans "met foortgelyke fraaiheden in de kleeren iaat fteeken. Een Franschman van eenig aanzien zal meest altoos glimlachen, of de fchouders ophaalen, wanneer men hem van Heiligen en Wonderwerken fpreekt. „ De Kloosters zyn hier in groot getal , en de Geftichten tot onderhoud van armen en ellendigen ontbreeken 'er ook niet. Men moet de Roomfche Landen den lof naargeeven, dat zy niet agterlyk in dien grooten pligt zyn, om ongelukkigen wel te doen .' Jammer is het , dat deeze weldaadige gefteldheid van het hart  de nieuwe reiziger. Ófé hart der ftervelingen aldaar zo zeer misbruikt is geworden, om 'er de bedelaary te vereeuwigen van zulke onnutte lediggangers , als de Monniken zyn , die zigzelven, om den Hemel te behaagen, in vry willige armoede Horten. „ Omtrent zeven uuren van Rysfel, (of Lille in 't Fransch,') kwamen wy in de Stad Douai. Haar omtrek is veel grooter dan Rysfel, doch in fchoonheid, volkrykneid, en veelheid van Gebouwen, fchiet zy zeer veel by dezelve te kort. Zy ligt vry vermaaklyk aan de Rivier de Scarpe. Julius cesar maakte 'er reeds gewag van, ten minlten van deszelfs Bouwers, by hem Catuaci geheeten. „ De ftilte en eentoonigheid , waarin dit verblyf der Vlaamingers gedompeld is, mishaagde ons zeer fchielyk, waarom wy een befluit namen, om 'er ten eerften uit te vertrekken. Men vindt 'er eene Univerfiteit, op denzelfden voet ingerigt als die te Leuven" Van de Stigting deezer Univerfiteit, geeft de Nieuwe Reiziger eenig verflag. Hy bezag 'er de Kerken en Kloosters ; in een der eerfte trof hy, behalven het bezienswaardig choor, een wonderdaadige Hostie aan, en hoorde de beuzelagtigfte vertelzels van vreemde verfchynzels. In de Kloosters, hier zeer veelvuldig, zag hy niets byzonders, dan welgevoedde Monniken , lonkende Zusters , en een menigte doodsbeenderen , gedroogde fpieren en menfchenvellen, die men zeide weleer aan heilige menfehen te heisben toebehoord, en die men nog, op hoogtyden, en by andere gelegenheden, ter kusfehing aanbiedt aan allen die 'er trek toe hebben, en 'er eenig geld voor geeven willen. Onder andere een Nagel van den Heiligen dominicus, waar over, gelyk over andere grollen van dien aart, de Reiziger eenigzins uitweidt; doch waarin wy hem niet verkiezen te volgen. Ten flot van dit Berigt, merken wy, volgens hem, aan: „ dat de oorden, omftreeks Douai, aangenaam zyn, en by uitftek vrugtbaar. Men vindt 'er verfcheide ryke en fchoone Abtdyeh, die uitgeflrekte Landeryen bezitten; doch welker Abten weinig andere byzonderheden opleveren, dan dat zy 'er welgemest en gezond uitzien." Tt3  646 s« slothouwer soccHi slothouwer, J. ü. D. et Recforis Doccumani, Tirocinium Criticum in veteres auctores Grascos , prsfertim örpheura , Scylacem , et Apollonium. Leovardia; , typis Cornelii van Sligh , 1792. Absque Pratfatiane, 122 pp. in iivo. ra. f. In de twee eerfte Hoofdftukken van dit boekje poogt de Heer slothouwer, eenige bedorvene plaatzen in de Argonautica eu de Hymni, die op naam vau orpheus gaan, te verbeteren : in het derde behandelt hy zommige plaatzen uit kleinere Griekfche Dichtftukken , die of in de Analeüa van er.unck , of ia de Bibliotheca Gr,eca van fabricius , uitgegeven zyn; als uit de Epitaphia vau aristoteles , de Epigrammata, van antipater en philodemus , het Carmen de Medicina ex pifcibus van marcellus sidetes, en de Sphaera van empedocles : in het vierde deelt hy eenige gisfnigen mede op verfcheidene plaatzen van den Perïplus van scylax; en eindelyk bevat het vyfde, het welk verre het langfte is, en meer dan de helft van_ het boeltje beftaat, een aantal gisfingen, ftrekkende ter verbeteringe van het Lexicon Homericum van apollonius Sophista. In het voorbygaaii tracht hy ook in eenige andera Griekfche Schryvers da waare lezing te herftellen, als in ééne plaats van calllmachus {hymn. in dian. vs. 27, waar hy, en, gelyk het ons voorkomt, niet ongelukkig , ■xM*% in verandert}, ééne van pal^phatus, twee of drie uit de hymnen van homerus , of liever van zyne navolgeren, en voornaamelyk in eenige plaatzen van oude Grammatici, die aan eikanderen dikwyls, ter herftellinge van de waare lezing, een' wederkeerigen dienst bewyzen, en van welken hy dus, by do verbetering van apollonius , uit wien zy , en vooral hesycuius, zeer veele glosfen ontleenden, noodzaaklyk verfcheidene plaatzeu behandelen moest. Gisfingen ter verbeteringe van Latynfehe Schryvers zyn zeldzaamer in dit boekje , en Hechts vier in getal. Wy zullen dezelven allen opgeven, tot proeven, waar uk onze kundige Lezers des Schryvers Crkil'cheii geest eenigzins zullen kunnen beoordeeleu. Drie van deze gisfingen betreffen plaatzen uic florus. Lib. II. cap. 8 , in het begin, waar de gewoone lezing is, Macedoniam ftatim et regen: Philippum Antiochus excepit, quodam cafu, quafi induftria, Jic adgubernante fortnna, &c. De woorden quodam cafu mishaagden reeds lang aan de Geleerden: de gedachte van slothouwer is niet onaaanemelyk , dat cafu ontftaan zy uic de gelykheid der letteren van het volgende woord , en dac men lezen moete quadam quafi indujlria. — In het zelfde Hoofdftuk, §. 9 , (cn niet, zo sis in liet boekje ftaat, Hoofd-  •mOCINIUM CRITICUM. «47 Hoofdft. XIII: de veelvuldige drukfouten niet alleen in de getallen , maar ook in de Griekfche woorden en letters, hadden meer vermyd moeten worden) leest hy ne non aliqao ducem eer ere videretur, voor ne non aliquo duccm genere agere videretur. Eerst zal gerere op den rand verklaard zyn door agere, naderhand zal deze verklaaring in den tekst zyn ingedrongen , en eindelyk zal gerere in genere veranderd zyn. < Iloofdfl:. IX, §. 4, ieest hy, voor in eo mari, in Jonico mari. Men weet, en de Heer wassenbergh heeft het onlangs, in eene opzettelyke Verhandeling, bewezen, hoe dikwyls, by de oude Schryvers, de eigen naamen verdonkerd of bedorven zyn geworden door de verdervende hand des tyds, of de onoplettendheid of verbeteringszucht vau onkundige en trotfche af- fchryvers. By avienus , Defcripr. Orb. Terr. vs. 1014., zoekt de Heer slothouwen uit dezelfde opmerking de waare lezing te herftellen. Gewoonlyk leest men daar: hoe idem Cragus habetur *Nomine fub gemis: prope celfam furgit iu arcera Prifca lide. Hy gist Nomine , et Afpendum prope , &c. Schrader heeft ondertusfchen in die plaats de gewoone lezing tegen hudson, die eene andere verandering voorgellagenhadt, misfchien niet ten onregte, verdedigd, vooral uit vergelyking van vs. 849-851 (*). Over het algemeen moeten wy van dit boekje getuigen, dat in hetzelve de overtuigendfte bewyzen gevonden worden van des Schryvers fcherpzinnigheid en bondig oordeel, en van eene voor zyne jaaren zeer groote belezenheid; en wy twyfelen 'er niet aan, of alle kundige beoordeelaars zullen dit getuigenis byftemmen, hoe zeer zy anders, even als wy, aan verfcheidene byzondere aanmerkingen, hunnen byval weigeren moeten. In de Voorreden betuigt de Schryver niet alleen zyn' dank aan ruhnkenius en gesner, die hem, vooral in het verbeteren der Gedichten, die op naam van orpheus gaan, door het mededeelen der verfchillende lezingen, die zy in handfehriften vonden, hulpe toegebragt hebben ; maar ook aan conr. dinner, die in zyn boekje de Epithetis Gratis verfcheidene anderszins niet bekende , en dikwyls betere lezingen, opgeeft van de plaatzen der Griekfche Dichters, die hy aanhaalt. Dewyl deze dinner , en zyn gemelde boekje, weinig bekend zyn, zullen wy hiér het berigt mece.leelen , dat wy vau hem, in ioecher's Gelehrten Lexicon, vinden , vooral om dat men uk dit (*") Zie zyne nagelantene aanmerkingen op avienus, in de Poëta Latir.l mmores, door wernsdorf uitgegeven, T. V., P. EL, p. ic<)2. Tc 4  64* *• SLOTHOUWZft, TIROClNlUM CTtTTCUltf. dit betigt fchynt te kunnen opmaaken, hoe hv aan die verfcbf!lende lezingen kwam. „ Conrad dinner, een Regtsgeleerde" „ werdt in zyn twintigffe jaar Hoogleeraar in de Dichtkunde „ te Freiburg, maar legde zich naderhand, in Italië, 0p de „ Resten toe. Na zvne terugkomst werdt hy Rand by den Bisfchop van VVurtzburg , en in 1589 fclireef hy eene far. ,, rago Epithetorum Grecorum? Zyn verblyf ln Italië zal 'hem zekerlyk gelegenheid gegeven hebben, om in de bibliotheken aldaar verfcheiden Handfchriften te vergelyken, en van de verfchillende lezingen, die hy daar in vondt, zal hy zich naderhand by zyne Epitheta bediend hebben. Nieuwfte Pa^zy van p. j. kasteleijn-. Tweede Deel. Te Amfterdam by W. Iloltrop, 1793. Ja gr. Uvo. 184 bl. /^nze, beöordeeling- van het Eer/Ié Deel deezer Nieuwfte KJ Poezy. van den Heere kasteleijn (*) , heeft deszelfs Plan genoeg doen kennen, om 'er heden alleen maar by te kunnen Voegen: dat de Dichter, volgens dat Plan, ook in dit tweede Deel voortgaat met het mededeelen van verfcheidene nkuwa Dichtftukken, Welke dé volgende Opfchriften hebben: ï. Aan Jezus curieus, ö. Hei is volbragt. 3.Le Vergenoegde. 4. Waare Moed, 5. /jan Ontfermen. 6. Aan Louize. 7. De Zielrust, v. Dè Eenzaamheid, p. Hy het Lraf van een" Menfchenvriend. I». Heden en Morgen. 11. Aan het 'Roosje. 12. Waare Liefde. 13. Aalt Elife. 14. Bemoediging. 15. Lcntekvans. 16. Rozalinde. 17. Aan de Hoop. 18. Aan de Waarheid, ip De laatjle traati van Elfride , en 20. De Rrjjg. Deeze alle zyn Lierzangen , en bellaan te zamen <,ö bl. wordende gevoed door het reeds eenmaal uitgegeeven Treurfpe! Ollntcs, iu veele ♦opzichten naar het Hoogduitsch van den Vryheer van crör:£gk gevolgd. Wy hebben met vee! genoegen deeza Diclitftukken geleezen, en veele ftoute gedachten in dezelve bewonderd. Hec laatfte, getyteld: De Kryg, achten wy een meesterlluk te zyn het welk wy onzen Leezeren , alleen uit de volgende trekken' kunnen doen kennen. De Dichter fpreekt tot zyn Onderwerp' op deeze treffende wyze: En —— in V befchaafd Euroop ziet gy fm' zetelfchraagen?.... Verlichte Christnen zyn V, die u te;/dienfle Slaan? .... Zy, die den naam van Wys, van groot, van edel draage'n', Gordt gy het woordzwaard aan?.... 1 Vol- " f», in 'ièAtgem. Vaierl, Lcttetoif. van t}ffi, bl. 570.  NIEUWSTE t&Qtf VAN f, J. ItASTELEIjN. #4$ t Volken! welk een waan vermeestert uwe zinnen! Is niet uwe eerfte leus: „bemint elklindren teêr?"..,. Rukt, daar gy, moordend, toont, de wys van uw beminnen; Rukt, rukt uwe out er s neêr! Hoe 1 'k zie u voor de Bron van liefde nederbuigen ?..., Terug! —1— verguis uw God, door uwe hulde, niet! */ Door u vergeeten -bloed zal tegen u getuigen, Welke offers gy Hem biedt! Verlicht- Etirope ! aanfehouw de daaden uwer zoenen : Is dit het glansryk licht, dat ge over ons verfpreidt?.... De Kryg, die V heil des volks, Gods fchepping zelfs,durfthoonen , Noemt woede dapperheid! Uw velden liggen woest; uw fterkc fteden zinken; Verdelging heeft haai* troon op voorfpoeds puin geplant; Die fnoode! In haare vaan doet zy dees lettren blinken: ,, Voor Goden Vaderland!" Voor God en Vaderland?... ,dus huwt ze aan moord den logen: Bedrog aan zelfbelang: verraad aan dwinglandy: ■ £n 6 wat duisternis bedekt, Europe, uwe oogen! Wie is meer blind dan gy ? .... Snel naar V onfchuldig volk, in afgeleegen oorde, Naar 't volk, dat gy , befchaafd, den na#m van wilden geeft, Waar nooit uw glansryk licht het duister hart doorboorde, Dat in naluurftaat leeft: Maal, voor hun oog , het beeld van tegenftrydigkeden ; Zeg: ,; liefde is myn geloof, en haaten is myn lust:" Toon kun den ftempel van uw menfchenliefde en zeden, Terwyl gy V wraakzwaard kuscht. Toon hun 't geheiligd Hoofd, waarop uw kindren roemen; Ontdek hun jesus leer, op V Hem gewydde' altaar; En roep dan luidkeels uit: „ wy moorden! wy verdoemen; En volgen jesus naar!" j -Zie toe! dat wetloos volk zal voor uw zeden beeven, En eerst verduisterd zyn, als gy hen klaar verlicht: Voer eeuwig blyv' hun hals aan uw gezag ontheven, Dat zo veel onkeils ftigt! Waar ben ik! .... welk een fchrik fnelt rillend door myn leden! ,..; U, jesus ! roepen wy om hulp en byftand aan; Opdat we op V fchulJloos hart van onzen broeder treden; Dat hart .... te mor fel flaan! — Tt 5 Waar  650 HIEUWSTJS >OEZT /^-Jwr ik!.... 'k hoor uw1 naam, 0 God van liefde! roemen. Terwyl men duizenden door vuur en zwaard ontzield! ' 'h Hoor U den arm des krygs, 6 God van vrede! noemen, Terwyl men 't alT vernielt! Waar ben ik! ....vloek en moord, verraad en folteringen Zyn dienaars van een volk, dat uwen naam belyd! *t Durft, in zyn euveldaén, God! ....God! — uw glorie zingen} U, die rechtvaardig zyt! i Folk! dek voor myn oog, met ondeordringbre wolken, Het offer, dat gy Gode, op uwe altaaren biedt! Schiet uwe blikfems neêr, ó Almagt! toon den volken, Dat gy hun gruwlen ziet! Neen, Almagt! dat uw hand den donder nog weêrhoude, Die de aard, met éénen wenk, geheel verpletten zou! Blaar, redt, och! redt de fchaar, die fleeds op U betrouwde; En keer, och keer hunn' rouw! Zie duizend vaders om hun dierbre zoonen weenen; Daar liggen ze, in de vaag des levens wreed ontzield! De vrugt van onze hoop is met hunn1 bloei verdwenen l"j Zoo fchreijen ze, geknield! Geknield voor uwen troon, met opgeheven handen; Met traanen in het oog; met wonden in het hart! God! God! aanfchouw hun leed! ach! ach! hunne offeranden Zyn brandend, als hun fmart! Zoo weenen moeders ook, om echtgeneote en zootien ; En met heur traanen fterft haar jongjle levenskracht; Terwyl 'f onnozel wigl .... hoe trillen myne toonen! —^ Aan 's moeders boezem lagcht! Koomt, kcomt, aanfchouwt deez1 lagck, gy, die 7 bederf bevleugeld, En u, uw" trots ten zoen, met bloed en traanen voedt; Gy, die de menschheid fnood, nooit groots u-zelv', beteugeld, En alles bukken doet! Koomt, koomt, aanfchouwt deez' lagch! — hy donder e u in 't harte, Meer dan het dondertuig, dat op uw wenken fnelt; Der millioenen vloek; en deeze kreet der fmarte Houde eindloos u bekneld! Zoo fpiegle ü elke traan, — gy deedt 'er duizend vloeijen —• Het fchrikbeeld van de wraak, in iedere oog ft raai, aan! Zoo •r.oet' haar felle --'lam in uw geweeten glosijen, En u met fiddring ftaan ! 9 Dwaal'  van P. j. kasteleijn. $51 S Dwaalde ik, ver van hier, by onverlichte volken, Waar ongejloorde rust in palmwaranden lagcht! Daar ryst geen kreet der fnart ten hemel, dotr de wolken: Daar prangt geen boezetnklagt! \ Want, ryk, ryk door natuur, en arm aan kunst te weezen,' Is ryk aan overvloed, arm aan behoefte zyn: DdJr wordt het waar geluk genoten; niet gcpreezen: Dddr is de deugd geen fchyn. Be zugt naar grootheid.... neen, de zugt om groot te fchynen; Zie daar, Euroop, de bron van uw gemeene fmar tl Toen gy eenvoudigheid voor weelde zaagt verdwynen, Stiet ze u een" dolk in 7 hart! Zinds zyn de liefde en trouw van uwen grond verdreeven , En heerschzugt flichtte een' troon, in uwer telgen bloed i Zinds is de tiranny eeii" heldennaam gegeeven , En V moorden heldenmoed'. Zinds vloeit, in 't zweet des volks, het goud der dwingelanden , En in den diadeem blinkt ,s onderdrukten traan; Zinds doet de woeste Kryg de toorts den tweedracht branden.... Redt, Almagt! .... wy vergaan.' Behoeven wy wel iets meerder te zeggen, naa het mededeelen deezer Proeve, om deeze Nieuwe Poè'zy onzen Leezerea aan te pryzen! De yslykheid des Oorlogs, en de rampzalige gevolgen daar vany voor het heil der Burgerlyke Maatfchappyen. Treffend en na~ tuurlyk afgefchetst in eene Ode. Het Franfche van den beroemden Heer de voltaire nagevolgd, 1792. In gr. ivo. 16 bl. Dat voltaire geen grooter Vriend van den Oorlog was, dan de Heer kasteleijn , kan uit de volgende Coupletten, Tan deeze zogenaamde Ode, blyken : Europa is verraden door het hoofd des Oorlogs, den Duivel. Zy fmelt in tranen, zybeefd! — zy bid te ver geefsch om genade ; He.' gruwelyke kindermoorders'. uwe ingewanden verteeren, Gy floot u zelf den dolk in 't hart. Naa dit aan de Vorften verweeten te hebben, fchoon het alle juist geen Vorften zyn, die thans oorlogen, vervolgt hy, aan dezelVen: Bezield u de zucht na landvermeerdering , of fchandlyke wraakzucht Om 't aardryk te ontvolken, en met de inrichting daar van te /potten? Plant  nen die niet onthouden aan het Derde Deeltje, 't geen wy thans doorleezen hebben. Des Schryvers lichaamlyke ongefteldheid verpligtte hem, in den Jaare 1789, zyn best beproefd Geneesmiddel, het reizen, te gebruiken; en daar Parys en Verfaüles, in dat Jaar, tooneelen Honden op te leveren, die in belangrykheid en voortreflykheid door geene op den aardbol, zyns oordeels, konden overtroffen worden, „ de harttreffende Zegepraal der Menschheid over de DwinglandyP'befioot hy, met twee jongere Vrienden vergezeld, de Reis van Brunswyk na Parys te midden van Hooimaand aan te neemen. In een reeks Brieven, aan zyne Dogter, waar in hy optekende 't geen hy op deeze Reis aanmerkenswaardig vondt, en oordeelde aan jonge Lieden, en misfchien ook wel aan de zodanigen, die reeds meerder jaaren bereikt hebben, eene niet geheel nutiooze leezing te kunnen verfchaffen. „ Gewigtige Aardryks- en_ Staatkundige Aanmerkingen moet men," fchryft hy „ in dezelve niet verwagten. Wil men daar op zyne aindagt vestigen , dan moet men langzaam reizen , en meer tyd over hebben, dan deeze Reiziger weezenlyk hadt. Hy is voldaan, wanneer de Leezers, die de goedheid willen hebben van hem op deezen vliegenden togt te vergezellen , by het flot , (al ware 't ook flegts uit infchiklykheid en toegeeflykheid,) denken zullen hunnen tyd niet geheel vrugtloos by hem verfpild te hebben." Het waare en nuttige erkent hy voor zyne hoofdbedoeling , en niets verzuimd te hebben om 't zelve te bereiken. Dan hy betuigt voor faalen en misgreepen ondanks alle zyne opmerkzaamheid en naavorfching, bloot te ftaan; en durft zich vleijen, „dat, indien by, nogthans het ongeluk mogt gehad hebben van, tegen zyn wil en weeten, verkeerd te zien en te hooren, of te oordeelen zyne gunftige Leezers en billyke Regters wel de misllagen verbeteren, maar den mistastenden, wegens zyne onwillekeurige dwaalingen, niet ten ftrengllen zullen beoordeelen." Met den Reiziger te Crefeld komende, verlustigden wy ons in den bloei dier Plaatze, en de Verdraagzaamheid onder lieden van verfchillende Christenbelydenisfen daar door bewerking van den Heer van der leijen, groo' ten- Vaderl. Letteroef. II D. bl. 35, en Algem. Vaderl. Lettert?f, voor t Jaar 1791, bl. 219. '  668 j. ii. campe tendeels ingevoerd en tot ftand gebragt. —- Omtrent de Mennonieten of Doopsgezinden aldaar, tekent hy aan: , De Mennonieten maaken hier eene Gezindheid uit, zo " vry als ik die ooit gezien heb. Zy (taan onder geen *\ Synode , dat zich met Geloofsbelydenisfen bemoeit , " hangen niet af van eene Conliftorie, 't welk over de Geweetens heerscht, weeten van geen Symbolifche Boeken, neemen tot een richtfnoer van hun Geloof niets \, aan dan den Bybel en hun eigen Geweeten in , één woord zy zyn waare Protellanten, die tegen alle dwinglandy met betrekking tot het Geloof protetteeren. , Omtrent den Doop onderfcheiden zy zich van de ftren'» êer Mennonieten , daar door, dat zy ieder een de vry' heid laaten zyn kind in de wieg, of, volgens het ge> , bruik der eerlte Christlyke Kerk , dan eerst te laaten ' doopen, wanneer het zelve tot gebruik van zyn verftand , en bekwaam is zyn Geloofsbelydenis , naa een J, ryp overleg, gewillig af te leggen." De Verdraagzaamheid der Doopsgezinden , en de ongehoudenheïd van de meesten derzelven, ook in ons Vaderland , aan eenig Menschlyk opftel, kenden wy ; doch , hoe verdraagzaam hier te Lande, weeten wy niet, dat eenig Lid tot hunne Kerkgemeenfchap wordt toegelaaten, dan naa den Waterdoop in zyne Bejaardheid ontvangen te hebben. Onderzoek by de zodanigen, die de Crejeldfche Doopsgezinde Gemeente kenden , heeft ons geleerd , dat dezelve by de Aankomelingen tot hunne Gemeente niet minder dan de Doopsgezinden elders den Bejaarden Doop vorderen. Weshalven hier zeker een misllag is ingefloopen omtrent de meerdere vryheid te Crefeld verleend. De Kinderdoop is daar zo min als ergens by de Doopsgezin~ den in gebruik. Hadt de Heer campe gefchreeven , dat zy ook in hunne Kindschheid gedoopten, zonder Wederdoop, tot het Avondmaal des Heeren toelieten, hy zou waarheid geboekt hebben; dit vindt plaats in meer Doopsgezinde Gemeenten ; dan niemand wordt een eigenlyk Lid hunner Kerkgemeenfchappe, dan naa den Doop op Belydenis zyns Geloofs ontvangen te hebben. De Heer campe zal ons deeze Onderrigting, als uit waarheidsliefde voortgefprooten , wel ten goede willen hou- ^Met veel genoegen zal men den Heer campe , die fteeds in een lustige luim is, na Aaken en Spaa, Luik, Brusfel, tot aan Parys, vergezellen. Naa eene algemeene Be- fchry-  reiseeschr. voor de jeugd. 660 fehryving dier Hoefdiud , volgt een Uittrekzel uit zyn Dagboek te Parys gehouden ; een aanvang neemende op den 4 van Augustus , en loopende tot den 8 dier Maand ingeüooten. Van welk Dagboek het vervolg en Hot in een volgend Deel beloofd word. Campe's Brieven over de Staatsomwenteling in Frankryk (*) zyn in aller handen. Deeze Brieven aan zyne Dogter zyn laater gefchreeven , dewyl hy op eene andere plaats van de eerstgemelde gewaagt, en verbeteringen aanwyst. Slegts ééne plaats, bl. 147, heeft hy daar uit, fchoon eenigzins veranderd, afgefchreeven. Zy betreft het Palais Royal. Zy hebben al de leevendigheid die een onmiddelyk opfchryven van de ontmoetingen aan het verhaal byzet; terwyl de veelvuldige Aantekeningen uit mercier , uit de Singularites Historiques, par J. A, D * * *, en andere, niet weinig dienen om ons de Franjchen van naderby uit hunne eigene lastere Schryvers te doen kennen. Ten blyke van het onderfcheid deezer Brieven met het Dagboek diene de befchryving, wélke hy geeft, van eene ontmoeting met de Paryfche Poïfarden. Naa het lchilderen van een fchoonen avondftond , die hem 'in verrukking optoog, ,, werd ik," zo luiden 's Schryvers woorden, „eensklaps, op de zeldzaamlte en onverwagtfte wyze , uit myne ltreelende en verheevene aandoeningen , als met geweld neergefmeeten tot de alleronaangenaamlte gewaarwordingen , uit een mengzel van verbaazing, afkeer en misnoegen, famengefield. Ik vond my naamlyk op eenmaal omhelsd van zes leelyke geele en grofgefpierde armen; zag op het zelfde oogenblik drie afzigtige gedaanten, aan deeze armen in kleur en plompheid volkomen beantwoordende, met groote monden, dikke gezwollen lippen, vooruitfteekende kaakebeenen, en borftelige wenkbraauwen, myne wangen naderen, en vatte uit den flroom van plat franfche woorden, die deeze leelyke tronies uit haare ruwe en fchreeuwende keelen my toeduwden, den volgenden zin op: ,, Vergun ons, myn Heer de Abbé, dat wy u omhelzen; gelieft ons dan te geeven wat u goeddunkt! " Myn eerfte gedagte, by deezen zeldzaamen aanval, was, dat ik in het lot van Orpheus (f) zou (*) Zie N. Algem. Vaderl. Lelt. V D. bl. 438. (t) Die, volgens de Fabel, door Tracifche Vrouwen verfcheurd wierd.  f,j@ j. ii. campe zou deelen ; de tweede, dat ik my evenwel zo goed en zo lang zou verweeren als ik kon ; en zo ftiet ik, eer ik nog die woorden recht begreepen had, deeze leelyke fchepzels, met alle kragt die ik had, van my af'. En nu tot my zeiven komende, verftond ik eerst uit den bruisfchenden ftroom van haare woorden de eigenlyke bedoeling van deeze tedere omhelzing , en zag nu ook met welke Dames ik te doen had, en dat ik best zou doen indien ik de fnaaren zo hoog niet fpande. Het waren drie Poïfarden (Viswyven) (*_) , een even zo oorfpronglyke en afzigtige als geduchte klasfe van Paryfche Vrou^ wen, die zich het recht aanmaatigen, om de dolfte en onbefchaamdfte dingen te bedryven, en evenwel van ieder een met de grootfte beleefdheid behandeld worden; naardien het ten uiterften gevaarlyk is, haare gramfchap gaande te maaken. Ik ontfchuldigde my , derhalven , fchielyk, en verzogt , terwyl zy op nieuw op my aandrongen, met haare gunstbewyzing anderen te vereeren, die derzelver waardiger waren dan ik, vermids men in het land , daar ik t'huis hoorde, iets van dien aart niet wist te fchatten. Naauwlyks, had ik dit gezegd, of zy riepen , al lachende, ahjMon/ïeur ejt Anglois!(deeze Heer is een Engelschman!) en zy verlieten my oogenbliklyk, om een anderen na te loopen, die zich gerust van haar liet omhelzen. Naardemaal de Standbeelden deezer dagen in Parys een zo vreemd lot ondergaan hebben, willen wy met campe by een en ander derzelven vertoeven. „Iets is 'er," fchryft hy , „ dat de Nieuwe Brug (Pont Neuf) een beflisfend voordeel geeft boven de Konings Brug (Pont Royal) het eerbiedwekkend Standbeeld van den besten der Franfche Koningen, hendrik. IV. Dit Standbeeld is geplaatst in het midden, en wel op den vasten grond, alwaar de twee bruggen, die Pont Neuf uitmaaken, aan het punt van het Eiland famenloopen. Een deftig Gedenkftuk! Een van de weinigen, waaraan de vleijery geen deel hadt, en die de naaneeven nog het zelfde gevoel van liefde, dankbaarheid en verwondering, inboezemen, 't welk derzelver op- rich- (*) Men zie de treffende befchryving van deeze Vrouwen, en het daar bygevoeede afgezette afbeeldzel, in campe's Brieyen e^er de Staatsomwenteling van Frankryk , bl. 50 en volg. in de Aanm. Zy zyn naar het leeven getekend.  reisbeschr. voor de jeugd. 6?t richting by de Voorvaderen konde veroorzaaken. 's Konings gemeenzaam voorkomen, en de menigte van aangedaane menlchen, die, van den morgen tot den avond, rondom deezen Afgod der Natie vergaderd zyn, en hunne oogen op de zynen gevestigd houden, bekoort ieder een, die nog een vonkje menschlyk gevoel in zyn hart heeft, hy zy dan Franschman of Buitenlander. Men heeft zo wel het degengevest, als ook de teugels vati net paard , des avonds naa de verovering der Bastille , met dc Franfche Vryheidskokarde verfierd , onder het juichend vreugdegefchreeuw: „ Hy is weder opgeftaan 1 „ Hy leeft weder onder ons!" —— In den beginne verbeeldde ik my, als of deeze nieuwe toeftand de oorzaak was, waarom men zo veele menfehen, aan den voet des Standbeelds, met opgeheeven hoofden vergaderd ziet; doch men heeft my verzekerd , dat het zelfde gedrang hier ten allen tyde heeft plaats gehad (*), en dat zulks de aanhoudende uitwerking van liefde en eerbied des Volks, jegens den meestbeminden zyner Koningen, was. Jonge Erfgenaamen eener Kroone! jonge Erfprins! ei doe een togtje naar Parys; niet om de Franfche Opera, niet om het Franfche Hof; maar om dit Standbeeld te zien, en de Hoogagting, welke een dankbaare naakomelingfcbap aan de Deugden van goede Vorften bewyst! In geheel Europa is niets leerrykers voor u te zien 1" Dit Leerzaam Standbeeld is, zints campe's vertrek, door den Beeldenftorm der Gekroonde Hoofden te Parys, niet meer te aanfehouwen. „ Twee byzonderheden," vaart campe voort, „ onteeren dit Standbeeld, en ftooren de treffende aandoeningen , waaraan de wandelaar, zo lang zyn oog flegts op de figuur van den goeden hendrik blyft ftaaren, zich zo gaarne overgeeft: deeze zyn ten deele de lange en zeer ongepaste opfchriften, aan alle zyden van het voetftuk, die niemand gaarne leest; ten deele ook de aan de hoeken van dit voetftuk geketende flaavengedaanten, die elk gevoelig aanfehouwer liever in de Seine zou werpen, (*) Ook heb ik, in al den tyd dat wy hier ons verblyf gehad hebben , geene vermindering van deeze menfehenhoop ontdekt, hoewel de Kokardes, aan het weer blootgefteld, in de laatfte dagen reeds verflenst sa onkenuelyk geworden ware».  67'a S' K' campb pen, dna ze aan de voeten van een zo goed Koning geplaatst zien. Het komt my voor, fiat deeze flaaffche verfieringen aan de Standbeelden vau groote Vorften , die hun geluk zo wél gemaakt hebben, een der ongelukkigfte denkbeelden is, welke de raaskallende harsfenen van eenen vleijenden Konftenaar ooit hebben uitgebroeid. Wanc wat wy ook, naar zyne bedoeling, immer daar by mogen denken, het is en blyft toch een onwaardig, afzigtig, denkbeeld , om het edelst fchepzel van God , den mensch, tot een beest, of, dat het zelfde is, tot een flaaf, verlaagd te zien , dien de voet van een ander mensch, of zelfs die van zyn paard, op den nek treedt,. Tot zulk eene onnatuurlyke vertooning , behoorde de verheeven menschlyke gedaante immers nooit misbruikt te worden. Nimmer kon de rede een geval onderftellen, waarin de ééne Mensch bevoegd zou weezen om den ander tot zulk een verworpen weezen te vernederen: dit denkbeeld blyft derhalven voor elk denkend aanfchouwer onnatuurlyk en afzigtig. Dit is het geval altoos; hoe veel te meer nog als dan, wanneer de gevleide Slaavenbedwinger in de daad geen Dwingeland, maar een goed, menschlievend, Vorst, een hendrik. de IV, was." Dat wy hier by voegen, wat 'er by den Heer campe omging, toen hy, op het Plein der Overwinningen (la Place de ViStoires'), het (hoevend Gedenkteken van lodewyk een XIV bezigtigde: „ Hoe oneindig verfchiide ons gevoel hier van dat geene, waar mede w, by het Standbeeld van den goeden hendrik op de Nieuwe Brug bezield waren ! En met hoe veel recht heeft ook de naawereld , en zelfs het volk, het onderfcheid tusfchen deeze beide Koningen bepaald! Daar zien wy, alle uuren van den dag , famengedrongen hoopen van dankbaare naakomelingen, met eene altoos even fterke aandoening rondom het Beeld des rechtvaardigen en goeden Koninffs vergaderd; hier is het altoos eenzaam. Alleen de buitenlander, die dit gedenkteken der vleijery voor de eerftemaal ziet, vertoeft daar by een oogenblik, niet om de gedagtenis van den afgebeelden te eerbiedigen, maar. om het werk des maakers, als een konstftuk, te befchouwen. Koel treedt hy derwaards; verontwaardigd over de vleijeryen, die hy op het voetftuk geleezen heeft, gaat hy weder heenen. Het voorbygaande volk verwaardigt den Onjlerjlyken Man, (aldus heeft de vkijer, die het  j. h. campe, reisbeschr. voor de jeugd. 673 het opfchrift vervaardigde, hem genoemd,) niet meer om hem aan te zien. Hy is in deszelfs hart reeds voorlang geftorven , terwyl hendrik eeuwig daar in keven zal. „ Het Gedenkteken beftaat in een voetftuk van wit •marmer, waar op het van lood gegooten en verguld (*) Standbeeld van lodewyk den XIV, in een opgeblaazen hou.ding, ftaat, zettende den voet op den nek van den driehoofdigen helhond Cerberus; een niet zeer edele zinfpeeling op de drie tegen hem verbondene Mogenheden, waar mede hy oorlog gevoerd hadt. Op de vier hoeken van het voet,ftuk ftaan even zo veele figuuren van brons, welke een afbeeldzel zullen zyn van de Natiën, op welke lodewyk's Krygsbenden de Overwinning behaalden. Naast hem-zeiven ziet men den God der Overwinning, die raet de eene hand eenen lauwrierkrans op zyn hoofd zet, en in de andere een bundel van palm en olyftakken houdt." Ten flot nellen wy hier nevens, 't geen de Schryver aanmerkt op het marmeren Standbeeld van lodewyk den XV, door le moyne: „ dit," fchryft hy, „is hee eerfte openlyke Gedenkteken , waar aan ik een recht gepast kort en zaaklyk opfchrift vondt. Het is ontleend uit een Romeinsch Dichter, en luidt aldus: Hier hoorde hy zich gaarne Vader en Vorst noemen (f). Ondertusfchen zou, naar myn oordeel, ook dit opfchrift nog gepaster, eenvoudiger en edeler, geworden zyn , wanneer men de laatfte woorden , atque Princeps, weggelaaten, en alleen, Hier hoorde hy zich gaarne Vader noemen, daar aan geplaatst hadt. Ik heb niet noodig de reden hier van op te geeven." (*) Welk een kenfchets! Juist zo was de regeering van dee- zen geè'erbieden Koning blinkend goud van buiten, van binnen lood, 't welk de Natie verdrukte. (f) HlC AMAT DICI PATER ATqUE PRINCEPS, LITT. I703. NO. 15. Kram*  KRANSJE VAN LETTERBLOEMfTES. Kransje van Letterbloempjes, voor Neêrlandsch Jufferfchap. a6a ————IVde en laatfte Deel. ƒ 1-5-0 398 Berckel, (E. F. van) Misfive, houdende Antwoord op eenige gevraagde Elucidatien, raakende den Inhoud der Memoriën van den Heer Mr. J. Rendorp. Haarl. by C. Plaat, in gr. Svo. ƒ 0-11-0 635 Bernjlein, (J. G.) Nieuw Heelkundig Woordenboek, bevattende de nieuwfte Ontdekkingen die in de laatfte jaaren in de Heelkunde gedaan zyn. Uit het Hoogduitsch vertaald door J. Daams. lilde Deel. Haarl. by C. Plaat, in gr. Svo. ƒ 1-12-0 345 Befchryving (Volledige) van alle Konften , Ambagten , Handwerken, Fabryken, Trafyken, derzelver Werkhuizen , Gereedfchappen, enz. 9de Stuk- De Papiermaaker, Met Plaaten. Dordr. by A. Blusfé en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 5-12-0 109 10de Stuk. De Waschbleeker en Waschkaarfenmaaker. ƒ 4 - o - o 534 Bibliotheek. (Scheikundige) Door een Gezelfchap van Bemjnnaaxen deezer Weetenfchap. Ifte Deels ifte Stuk.  R E G I S T ER. Stuk. Delft by M. Roelofswaert , in gr. Svo f 0-14-0 68 Blumenbach, (J. F.) Grondbeginzelen der Natuurkunde van den Mensch. Uit het Latyn , door G. Wolff. Met Plaaten. Met eene Voorreden van R. ForJien. Hard. by $. y. Kasteel, in gr. Svo. ƒ 3. I2-o Bonnet, (G.) Verzameling van Leerredenen. IVde Deel2 Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ 3-4-0 032 Booth, (A.) Leerreden over Exod. XXI: 16, tegen den Siaavenhandel. Uit het Engelsch vertaald door M. van Werkhoven. Amft. by M. de Bruyn, in gr. Svo. ƒ o-11.o ' Bosch, (J. J. van den) Verhandeling over den waaren aart der Kinderpokjes. Rott. by G. A. Arrenberg, in gr. Svo. ƒ 2-8-0. ö' 68 Bosvelt,(G.van) Redenvoering over den aart en de natuur der Verlichting, en derzelver gevolgen voor den Mensch den Burgerftaat en de ganfche Wereld. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in gr. Svo. ƒ o-io-o 'ioó Boullier, Q. R.) Discours cjf Priére, prononcés dans l'Eglife Wallone d'AmJterdam , le 27 Mars 1793, d Londres, in gr. Svo. ƒ 0-8-0 52, Redenvoering en Gebed, uitgefprooken in de Waalfche Kerk te Amfterdam. Amft. by P. v. Leeuwen, in gr. Svo. ƒ 0-6-0 '524 — Dankzegging aan God voor Neêrlands Redding, of Redevoering en Gebed,uitgefprooken in de Franfche Kerk te Amfterdam. Alom, in gr. Svo./o-ö-o 52*1 Redevoering en Gebed , uitgefprooken in de Franfche Kerk te Amfterdam. Vertaald door H. Friefeman. Amft. by P. E. Briè't, in gr. 8vo. ƒ 0-8-0 ' 52? Box, (W.) Misfive aan de Heeren Schryvers der Algem. Vaderl. Letteröef. enz. wegens hunne Beöordeeling deiBrieven van den Notaris W. Cappenberg te Amfterdam aan den Notaris F. W. Ernst te Dusfeldorp. Amft. en verder alom, in gr. Svo. ƒ 0-4-0 560 Brem, (C.) Brieven en Gefprekken over eenige belangryke Waarheden van den Hervormden Godsdienst. 2rie Stuk. Rott. by A. Bothall, in gr. Svo. ƒ2.4.0 617 Brender d Brandis, (G.) De Gouden Bruiloft van Cloris en Roosje. Blyfpel. Met Zang. Amft. by A. v. d. Kroe en A. Capél, in Svo. ƒ 0-12-0 47 Sx 3 fa  REGISTER. Bridel, Reize van Bazel na Biel. Door de Valey van Jura; een der merkwaardigfte Oorden van Zwitferland. Met eene Kaart van die Landftreék. Leyd. by P. H. Trap, in gr. Svo. ƒ 1-14-0 21 Brie ven, (Wysgeerige, Staat- en Historiekundige,) tusfchen een gevoelig Nederlander en het beminnelykfte Batavi- fche Meisje. Amft. by J. L. v. Laar Mahuët , in gr. Svo. ƒ o-6 - o 557 — (Vaderlandfche) , door F. J. van Oldenburg Junior. Alom, in gr. Svo. ƒ 1-10-0 639 Byvoegzel tot de Annales en Chronyk van Nymegen uit de Rekenboeken en Guedesdagbeeken. Nym. by A. v. Goor en Zoon, in gr. Svo. ƒ 0-8-0 77 Byvoegzels en Aanmerkingen voor het Ifte, Ilde en lilde, Deel der Vaderlandfche Historie van Jan Wagenaar. Door Mr. H. van Wyn , Mr. N. C. Lambrechtfen , Mr. Ant. Martini , E. M. Engelberts , en anderen. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 2-12-0 536 —— IVde en Vde Deel. ƒ 1-19-0 587 C. f^ampe , (J. H.) Reisbefchryvingen voor de Jeugd. ^ lilde Deel. Amft. by de Wed. J. Doll, in 8vo. ƒ 1 -12-0 666 Cappenberg, (W.)Notaris te Amfterdam, aan den Notaris F. W. Ernst te Dusfeldorp, in gr. Svo. 374 Chomel, (M. Ar.) Vervolg op diens Algemeen, Huishoudelyk, Natuur- Zedekundig en Kunst-Woordenboek door J. A. de Chalmot. 15de Stuk. Verrykt] met Kunstplaaten. Camp. by J. A. de Chalmot, en Amft. by J. Tntema, in gr. 4to. ƒ 5-G-0 444 Clarisfe, ( T. A. ) Naagelaaten Leerredenen. over Paulus Brief aan de Kolesfenfeu. Vde en laatfte Deel. Utr. Gron. en Amit. by H. v. Ottcrloo, A. Groenewold en J. Wesfing Wülemsz., in gr. 8vo. ƒ 2-16-0 93 Claudius, (G. C.) Leerzaame Bezigheden voor Kinderen. Met Plaaten. 'sHage by J. C. Leeuwejtyn, in i2mo. ƒ 0-5-0 44 Condorcet, (De) Aanmerkingen over de Staatsomwentelingen van Engeland, in den Jaare 168S, en van Frank« ryk, op den tienden van Oogstmaand des Jaars 1792. Haarl. by J. Tetmans, in gr. Svo. ƒ 0-5-0 82 "■' ' ■ (Brief van' den Heer) aan den Heer . . , Lid  REGISTER. Lid van de Regeering der Stad *** in Zwitferland. Alom, in gr. Svo. ƒ 0-4-0 , Coxe, (W) Reizen door Zwitferland , m een reeks van Brieven. Me Deels ifte Stuk. Utr. by B. Wild en ¥ Altheer in gr. Svo. ƒ i-S-e 214 Gnrtenius, (P.) Leerredenen over den Heidelbergfchen Catechismus, lilde en IVde Deel. Leyd. by A. en J. Hon* koop, in gr. Svo. ƒ 6-14^0 4" Tiaubenton, Wollen in Frankryk gegroeid, voor aller- L> fySe Lakenen, enz. Vertaald , en met Aanmerkmgen vermeerderd, door P. T. Couperus. Goud. by W. Verblaauw, in gr. Svo. ƒ 0-11-0 . . - °*3 Defezê, Verdediging van Lodewyk , uitgefprooken vom de Balie van de Nationaale Conventie. Amft. by H.Je Vries in gr. Svo. ƒ o-12-o _ *'_ Dueren.'(P. van) Naauwkeurig Verhaal eener Briefwisfei ng msfchen hem en W. Menfe uit egte Brieven , Stukken en Befcheiden, opgefteld Dordr. by D. de Vlugt en N. v. Eysden, in gr. Svo. ƒ 0-14-0 253 TTdwards (f.) Betoog voor de Eeuwigheid der Straf-E fen in een toekomftil Leeven. Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. Svo. ƒ 2-4-0 _ 9 , 1 Z Leerredenen, aae Stuk. Utr. by IV. v. Tzerworst, in gr. Svo. ƒ 1-2-0 AaJ*f !__ De Leer der Erfzonde verdedigd. Vertaald en uitgegeeven door M. van prkhoven; met een Voorreden van J. C. Appehus. 3^ Stuk. Amft. bv M. de Bruyn, in gr. Svo. ƒ i-*v* 5°5 Elementa Gmca, in ufum Juventutis collega, fecundum leges Analogie*. Gaudce, fumtibus G. Verblaauw, m «vo. f. m. f 0-8-0 . TT ,373 Ewald ,(J. L.) Lazarus, voor Lydenden. Utr. by de Wed! S. de Waal en Zoon, in gr. ivo. ƒ 1-5-0 291 „ Over de Staatsomwentelingen , derzelvei Bronnen en Behoedmiddelen Uit het Hoogduitsch vertaald door J. van Loo. Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. Svo. ƒ i-io-o , . _ . 4° * L- De Opvoeding van het Menschdom volgens den Bybel. Hde Deel. Utr. by de Wed. S.dt Waal en Zoon, in gr. Svo. ƒ i-8-o Xx 4 For-  register; F. Tokke Sz., (A.~) Het toekomend Jaar Drieduizend. Eene •*■ Mym ersng. Amft. by A. lokke Sz., in gr. 8vo. ƒ 0-16-O 598 Forjter, (G.) (Reizen van,) in den Jaare 1750. Ifte Deel. Haarl. bv C. Plaat, in gr. Svo. ƒ 1-5-0 492 Frank, (J. P.) Geneeskundige Staatsregeling. Uit het ' Hoogduitsch vertaald, en met Aantekeningen vermeerderd, door H. A. Bake, M. D. lilde Deels 2de Stuk, en IVde Deels ifte Stuk. Leyd. by de Erven F. de Does, in gr. 8vo. ƒ 3-16-0 532 G. r^atterer, (J. C.) Algemeen e Hedendaagfche Geographie. ^ II Deelen. Utr. by B. Wild en J. Altheer, en Rott. by J. Meyer, in gr. 8vo. ƒ 4-16-0 596 Gebeden der Portugeefche Jooden. Door een Joodsch Genootfchap uit het Hebreeuwsch vertaald. lilde Deel. 'sHage by Lion Cohen, in gr. Svo. ƒ 3-0-0 388 Gefchenk voor de Juffrouwen. II Deeltjes. Dordr. ,by H. de Haas, in Svo. ƒ 1-16-0 375 Gefchiedenis van den Heere Hendrik Mafers de Latude, geduurende vyf-en-dertig jaar en gevangen in verfcheide Staatsgevangenisfen. II Deelen. Utr. en Amft. by G.T.v. Paddenburg en Zoon en M. Schalekamp , in gr. Svo. ƒ 2-10-0 4£ —— (De) van myn Leeven. In Brieven. Utr. en Amft. by G. T. v. Paddenburg en Zoon enilf. Schalekamp, in gr. Svo. f 1-16-0 138 —— desjoodfchen Volks, (voor denkende Leezèrs van den Bybel.) Ifte Deel. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr, Svo. ƒ 1-16 o 245 Ilde Deel. ƒ 1-10-0 526 Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden , voor de Vaderlardfche Jeugd. XVIde en X Vilde Deel. Met Plaaten en Pourtraiten. Amft. by Allart, in i2mo. ƒ Sr " -O 606 Gezangen, (Christelyke) ten gebruike der Doopsgezinde Gemeente, vergaderende bv het Lam en den Toren te Amfterdam. Amft. by P. J. Uylenbreek, L. v. Hulst en A. v. Aken, in gr. Svo. f 1-10-0 366 Gleim, (J. B.) Reize door Opper- en Neder-Saxen. Leyd. by A. en J. Honkoop, in i2mo. ƒ 0-18-0 i"i (F. W.) Fabelen. Amft. by J, Allart, in gr. SVO. f I»IO-0 18e Gsi-  REGISTER. Coldammer (K. W.j Befchouwingen van het toekomend Leeven , voor denkende Christenen. Uit het Hoogduitsch vertaald door C. Muller. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ 2-0-0 287 H. TJamelau, CS'O Handleiding voor de Catechifeermeesters en Meesteresfen by de Herftelde Lutherfche Gemeente te Amfterdam. Amft. by J. Ammeling, in Svo. ƒ ©-6-0 443 Hamehveld, (Y. van) Aardrykskunde des Bybels. Ifte Deel. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 3 - o - o 16 — Hde Deel. ƒ 2 - 8 - o 49 ■ ■■ lilde Deel. ƒ 3-0-0 237 »- ' 1 ■ Het Eerde Boek van Samuël, naar het Hebreeuwsch: korte Aanmerkingen over het Eerfte Boek van Samuë!, voor Ongeleerden. Amft. by M.deBruyn, in gr. Svo. ƒ 1 -10-0 6oy Handboek by het groot Tooneel van den tegenwoordigen Oorlog ; behelzende Aanwyzingen en Opgaven der Vestingen, Veldflagen, en verdere Bedryven,tot deezen Oorlog betrekkelyk, enz. Met de Kaart. Amft. by J. Allart, in gr.- Svo. ƒ 2-10-0 547 Handboekje, (Zedekundig) of Grondregelen om zich verftandig in de Wereld te gedraagen. Leyd. by J. H. v. Damme, in 8vo. ƒ 0-7-0 134 Handelingen van het Geneeskundig Genootfchap onder de Zinfpreuk: Servandis Civibus. XVde Deel. Amft. by P. Cunradi, in gr. Svo. ƒ 1-16-0 105 Harger, (G. C.) Onzydig Vertoog. Amft. by H. Molenyzer, in gr. Svo. ƒ 0-6-0 417 Hein, QA. W.) 's Heeren Geregtigheid, voorgefteld als het alleen verheven onderwerp der vermelding van eenen Euangelie-Dienaar, enz. Dev. by J. Brouwer, in gr. 8vo. ƒ 1-5-0 343 Herz, (M.) Proeve over den Hoofdzwymel,of de Duizeligheid. Met een Vooraffpraak van B. Nieuhoff;ea eenBrief over de Krankzinnigheid. Hard. by j. v. Kasteel, in gr. Svo. ƒ 2-14 o 199 Historie, (Vaderlandfche) vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Noord Americaanfche Onlusten , en den daar uit gevolgden Oorlog tusfchen Engeland en deezen Staat, Xx 5 tot  REGISTER. tot den tegenwoordigen tyd. Uit de geloofwaardigfte Schryvers en egte Gedenkftukkcn zamengefteld. Ten Vervolge van Wagenaar's Vaderlandfche Historie. VlIIfte Deel. Met Plaaten. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 3 ■ ia-o . 70 Historie, (Vaderlandfche) IXde Deel. ƒ 3-12-0 392 »• ( -) vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, door Jan Wagenaar, verkort. Met Kaarten, Plaaten en Portraiten. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 4-16-0 201 »■"■ — ( ) verkort, van den Jaare 1751 tot op 1788. Ten Vervolge op dat van Jan Wagenaar. By de Bezitters van het Fonds van J. Tirion, in Svo. ƒ 0-14-0 261 -— (Hedendaagfche) of Tegenwoordige Staat van alle Volken; behelzende de Befchryving der Vereenigde Nederlanden , en wel byzouder van Overysfel. lilde Deels ifte Stuk. Met Plaaten. Amft., Leyd., Dort en Harl., by J. de Groot, G. Warnats, S. en J. Luchtmans, A, en P. Blusjë en V. v. d. Plaats, in gr. 8vo. ƒ 3-0-0 346 Historiën en zonderlinge Gevallen , uit geloofwaardige Schryvers bycen verzameld , en uitgegeeven orn den Leeslust in de Jeugd op te wekken. II Decleh. Rott. by G. A. Arrenberg, in Svo. ƒ 3-12-0 654 Hoffman, (G. F.) Beantwoording der Vraage: 'Hoe kunnen Vrouwen, zonder benadeeling haarer Gezondheid en Schoonheid, blyde Moeders van gezonde Kinderen worden. Uit het Hoogduitsch vertaald, en met Aanmerkingen vermeerderd , door D. Heilbron, M. D. 's Hage by J. C. Leeuweftyn, in gr. Svo. ƒ i-0-0 575 Holberg, (L. Baron van) Peter Paars. In Vyftien Boeken. II Deelen. Dordr. by de Leeuw en Krap, in Svo. ƒ 2-10-o 46 J. en L Jenty, (C. N.) Explicatio demonjtrationis Uteri prcegnan* tis Mulieris, cum Fmtu ad'partum maturi, in Tabulis fex. Lond. 1758. Met eene Latynfche of Nederduitfche Befchryving. Amft. by J. Interna, 1793. ƒ 6-0-0 Jefus Liefde, betoond aan drie Joodfche Kinderen. Rott. by J. Hendrik/en, in gr. Svo. ƒ 0-6-0 386 lukte en Yarico, Toneelfpel, in drie Bedryven. Rott. by IV. Brakel, in gr. 8vo. ƒ i-o-o 183 Ka-  REGISTER. K. Kabinet van Mode en Smaak. IVde Deel. Met gekleurde Plaaten. Haarl. by A, Loosjes Pz., in gr. 8vo. /4-ia-o 233 iTam/>,(JF.)Uitlpanningen in de Eenzaamheid. Met Plaaten. Amft. by Wesfing en v. d. Hey, in Svo. ƒ 2-10-0 97 Kasteleijn, (P. Befchouwende en Werkende Pharmaceutifche , Oeconomifche en Natuurkundige, Chemie. Ilde Deels 2de Stuk. Amft. by W. Holtrop, in gr. Svo. f 3-°-° 531 m . Nieuwfte Poëzy. Ilde Deel. Amft. by W. Holtrop, in gr. Svo. ƒ 2-0-0 648 Kerfteman, (F. L.) De Pleitende Practifyn. Amft. by J. B. Élwe, in gr. Svo. ƒ 2-4-0 604 Kiesfelbach, (N.) Leerredenen over het Gebed onzes Heeren. Amft. by Wesfing en v. d. Hey, in gr. 8vo. ƒ 1 -16-0 191 Kirchhoff, (C. A. L.) Beknopt Antwoord op de nuttige Vraag : Waarop moet een Ryk of Staat gegrond zyn, wanneer inwendige Beroertens en Rebelleering zullen vermyd worden. Amft. by P. E. Briè't en H. v. Resteren, in gr. Svo. ƒ o-6-0 555 Kleyn, (J. P.) en Vrouwe A. Kleyn, geb. Ockerfe, Gedichten. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in gr. Svo. ƒ 1-10-0 652 Klinkenberg, (J. van Nuys~) De Bybel, door beknopte Uitbreidingen en ophelderende Aantekeningen verklaard. XXIVfte Deel. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 4-10 - o 281 Knigge, (A) Staatkundige Geloofsbelydenis, met betrekking tot de Franfche Revolutie, en haare gevolgen. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ 0-16-0 169 . (vare) Naagelaaten Schriften van wylen den Heer Staatsraad von Schaapskop. Arnh. by J. H. Möeleman, en Goud. by M. v. Lopik en Comp., in gr. Svo* ƒ 0-16-0 512 - (—) De Reis na Brunswyk. Een klugtige Roman. Haarl. by F. Bohn, in gr. 8vo. ƒ 1-5-0 559 Kok, (J.) Vaderlandsch Woordenboek. XXVIfte Deel. Met Kaarten,Plaaten en Portraiten. Amft. byj. Allart, in gr. Svo. ƒ 3-12' o 175 Kransje van Letterbloempjes, voor Neêrlandsch JufFerfchap. ade, 3de en 4de, Stukje. Dordr. by N. v, Eysden en Comp., in 8vo. ƒ 1-4-0 67+ Krie-  REGISTER.' Krieger, (W. L.) Gefprekken en Overdenkingen over het Lyden en Sterven van onzen Heere Mus Christus Ilde Deels ade Stuk. Amft. by J. Wesfing Willemsz ' in gr. Svo. ƒ 2-4-0 „*' lilde Deel. ƒ 3.4-0 f7\ Krom, (H. J.) Godgeleerde, Uitlegkundige en Wysgeerige, Verhandelingen. Ifte Deel. Midd. by P. Gillisfen en Zoon, in gr. 8 vo. ƒ o - 8 - o j ■111 1 " Ilde Deels ifte Stuk, by P. Gillisfen en de Wed. J. P. Gillis/en. ƒ o -18 o <£, L. * T eeven (Het) myner Dochter Therefe van Zilberbach. J-' Het Hoogduitsch vry gevolgd, door Mr. S. j. van Nispen Muller. Ifte Deel. Viisf. by^. Nortier,cn Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. 8vo. ƒ 1-10-0 14Ó Leevensbefchryving (Merkwaardige) van den Capiteia Thurot, een dapper Fransch Zeeheld. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ o-16-0 Lenz, (C. G.) Gefchiedenis der Vrouwlyke Sexe by de oudfte Grieken. Amft. by M. dê Bruyn, in gr. 8vo. ƒ x' 5-o isö Leurs, (W.) Nadere Aanmerkingen en Waarneemingen over de Kromming van den Ruggegraad, vergezeld met eene Verftyving der onderfte Ledemaaten, enz. 'sHage by J. Bool, in gr. Svo. ƒ o-11-o 5?I Lielde, (De Ongelukkige) of de Lotgevallen van Emma Cleveland. II Deelen. Met Plaaten. Leyd. by L. Herdingh, in Svo. ƒ 2 -18 - o Limon, (De) Leeven en Dood van Lodewyk den XVIden Met Pourtraiten. Alom te bekomen , in gr Svo Loo, ($. van) Theophilus op het Paaschfeest. Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. Svo. ƒ 0-16-o —_. Drie Bedeftonden. Utr. by W. v. Tzerworst in gr. 8vo. ƒ o-ia-o .g' Lugt Dirksz, ($.) Godsdienst. Amft. by P. J. Uylenbroek, in 4to. ƒ 0-11-0 „6, M. ó * TV/Tan (De) in zyne uitërfte Natuurkragten, of de Vrou->-VJ- wenvriend van Smaak. In Holland, in Svo. ƒ i-o-o 48 Marees , (ó\ L. E. de) Brieven over de Nieuwe Wagters der Proteftantfche Kerke, ade Stukje. Utr. by W. v. Tzerworst, in gr. Svo. ƒ i-a-o 6r Marfchall, (H. GO Geneesltundig Volksboek, ter Onder- rig-  REGISTER; ' rigtinge voor Ongehuwde Dogters, Zwangere Vrouwen, Moeders, enz. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ i-16-0 443 Meiszner, (A. G.) Alcibiades. Op een vryen trant in 'c Nederduitsch gevolgd. lilde Deel. Haarl. by F. Bohn, in Svo. ƒ 2 - 8 - o 269 Mengelingen, (Godgeleerde, Wysgeerige en Zedekundige,) ter verlichting van het Verftand, ter verbetering vaa het Hart, en ter bevordering van waare Gelukzaligheid. II Deelen. Leyd. by P. Pluygers, in gr. Svo. ƒ 2-10 • d 561 Mengelwerken der Kamer van Rhetorica, genaamd de Goudsbloemen, daar men ichryft : Uit jonjle begrepenGoud, by W. Verblaauw, in gr. Svo. ƒ 1-16-0 417 Mercier, Het Jaar twee duizend, vier honderd en veertig. Een Droom. Ifte Deel. Haarl. by F. Bohn en A. Loosjes Pz., in gr. 8vo. ƒ 2-4-0 220 Merken, (L. W. van) Waare Geluksbedeeling, Brieven, en naagelaaten Gedichten; alsmede Gedichten en Fabelen van N. S. van Winter. Amft. by P. j. Uylenbroek, in 4to. f 6-0-0 !2 J. Doll, in Svo. ƒ 1 • 6 - o 322 San°  R E G I S T E R. Sander, (ff.) De Voorzienigheid. 3de en laatfte Stuk. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon , in gr. 8vo. ƒ i-5-o 153 Saxii, (C.) Onomaftici Literarii Epitome , tam Histories Univerfos quam reliquarum Artium fidei cejlimanda reötrtx. Tra], aa Rhen. apud G. T. a Paddenburg & Fiiium £? B. Wild & J. Altheer, in fJvo. f. m. ƒ 1-5-0 125 Schlözer, (A. L.) Ideiial van eene Algemeene Waereldgefchiedenis. Met eenige ophelderende Aanmerkingen uit het Hoogduitsch vertaald door Z. N. Amft. by L. v. Hulst, in gr. 8vo. ƒ 1-5-0 202 Schouwtooneel (Historiesch) van 's Waerelds Lotgevallen , of kort aaneengefchakeld Berigt der voornaamfte Gebeurtenisfen van deezen Tyd ; verrykt met een Historiesch Mengelwerk. Ifte Deels ifte en 2de Stuk, 1792. Met Plaaten en Kaarten. Haarl. by A. Loosjes Pz., in gr. Svo. ƒ 6 -11- o 48S Schulz, (F.) Zaïde. Uit het Hoogduitsch (niet Hoogduitsch.) Leyd. by J. Meerburg, in Svo. ƒ 1-10-0 656 Seis, (W. H.) Kleine Werkjes. Met eene Leevensbe» fchryving van den Autheur, door Mr. H. H. Vitringa. Camp. by J. A. de Chalmot, in gr. Svo. ƒ 0-14-0 90 Siedenburg, CC.) Onderzoek van de Vraag: Of de Zonde tegen den Heiligen Geest, heden ten dage , nog kan bedreeven worden. Amft. by J. Ammeling, in gr. Svo. f0.4-0 441 Slothouwer, (B.) Tirocinium Criticum in veteres Auclores Grcecos, prcefertim Orpheum, Scylacem Apollonium. Leov. typis C. v. Sligh, in Svo. m. f. f o 18-0 646 Specimen Philologice Patrice Academicum , quo narratio exhibetur de Vita , Morïbus èf Carminibus clarisjimi Poetaz Frifii Gifeberti Jacobi F. eet. quod Prcefide E. Wasfenbergh, Ling. Grcec. Prof. Franeq. eet. defenditG. B. Reddingius. Franeq. apud G. Coulon, in Ato. m. f. 368 Spiegel, (Leerzaame) of Vertellingen voor Kinderen, tot Deugd en goede Zeden. Met XI Plaatjes. Amft. by N. T. Gravius, in Svo. ƒ 0-15-0 472 Stuart, (M.) Romeinfche Gefchiedenisfen. Ifte Deel. Behelzende de Gefchiedenis der Koningen. Met Kaarten en Plaaten. Utr. by B. Wild en J. Altheer, in gr. Svo. ƒ 3-15-0 304 Swinden, (J. H. van) Natuurkundige Stellingen. Uit het La«  in gr. Svo. ƒ i -10-o pauUus aan paémon. ^yid^^oS by C. v. d. DriW, in gr. Svo. Twiês5"fFranc.) «Varomtorwm SWra*, Pï0Pri*l]™~ Vinnunt Hanc Editionem curavit Jac. dAncona, Mea. S AmJLapud J. de Coster, j» Svo. ƒ. «. f l - ^ KaXmidïelen van den Heer C Rei,*. Haarl by C £. v. Z/rwx/èZ, in gr. Svo. ƒ o-C-o Toverboek, (Natuurlyk) behelzende de verbaazendfte TG Sen van Natuurden Kunst Ifte en Ilde Deel. Opgehelderd met Plaaten. . Amft en Hail.by ƒ. Mart en F", v. d. Plaats, in gr. 8vo. ƒ3;0"0 T 25& ToÜend'm ^ door SPail d£ ,JaT,ï ,786 en 1787, in 't byzonder met opzigt tot dett Landbouw Manufaftuuren , Koophandel Bevokmg, Belastingen en Inkomften, van dat Land. Ifte Deels ade Smk. Met Plaaten. Haarl. by A. Loosjes Pz, ut TrSirt!?/) Chronologia, ofte Volgreeks der Jaaren des Ss tot welks volledigheid behoort eene Schetza ïan de'g Sote en zich wyd uitftrekkende Prophetie varr pani?r,egnz. Amft. by J.Termeulen znJ.Takens Junior. Tro}chtl / (j!°Ê^ Lazarus van Bethaniën. Amft. by Wesfing en y, d. Hey, in gr. Svo. ƒ i-j-o 5P7 r^eii JPéter, Verhaalen uit de Middel - Eeuw- en Rid^ r dertyden. Amft. by J. Weege, m iamo. ƒ i-ïö-o- Overleveringen der voorige Eeuwen. Ilte Deel. Uit het Hoogduitsch. ,Uitgegeeven door Mr. R. Feith. Haarl. by A. Loosjes Pz.,m gr. 3vo, ƒ l v„ Ver- LETX. 1793. NO. 15. - t  REGISTER. VerhaaV (Waaragtig) van het voorgevallene tusfchen PJi van Dueren, Predikant in den Fynaart , en W. Menr' Lidmaat en Diaken in de Klundert. Alom, in er. 8vo* ƒ ö-4'O o Verhaalen, (Staatkundige) met Fragmenten , voor echt? Beminnaars van Waarheid, Regt en Vryheid. Dordr by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ o -16. o o27 Verhandeling (Geneeskundige) over den Dauwworm der Kinderen. Gevolgd naar den Hoogleeraar Strack, met Aanmerkingen en Waarneemingen, door J. C. Krausf, M. D. Amft. by L. v. Es , in gr. Svo. ƒ 0-12-0 ——— (Geneeskundige) over de Borstwateran?/ Amft. by J. A. Crajenfchot, in gr. Svo. ƒ 1-5-0 292 Verhandelingen over liet Dierlyk Magnetismus, door de Heeren B. Pranklin, Majault, le Roy, Sallin, Bailly d'Ar eet, de Bory, Guillotin, Lavoifier, enz. Uit het Engelsen vertaald door H. A. Bake, M. D. Leyd bv A. en J. Honkoop, in gr. Svo. ƒ 0-16-0 zsl raakende den Natuurlyken en Geöpenbaar- den Godsdienst, uitgegeeven door Teyler's Godgeleerd Genootfchap. XUde Deel. Haarl. by J. Enfchedé en Zomen en j.v. Walré, in gr. Svo. ƒ 4-5-0 329en4«? iVerteUingen en Oefeningen voor NederJandfche Kinderen. Met Plaatjes. Leyd. by P. H. Trap, in Svo. ƒ 0-12-0 375 Verzameling van alle de Stukken, gevonden in het Cabinet van den Koning der Franfchen, by den Heer de la Port», enz. No. 2,3 en 4. Haarl. by j. Tetmans, in gr. 8vo. ƒ 2-5-0 y.o Vdkersz , (H.) De eenige mogelyke bedoeling van den Christelyken Godsdienst. Amft. by G. Daalwyk, in gr. Svo. ƒ o-8-o 440 Voorda, (/?.) De Crimineele Ordonnantiën van Koning Philips van Spanje, laatften Graaf van Holland , ten dienfte van zyne Nederlanden uitgegeeven, enz. Leyd. by Honkoop en v. Tiffelen, in gr. 4to. ƒ 8-10-0 293 Vos, (C. J.) Genees- en Heelkundige Verhandeling over het Been- en Spekgezwel , enz. Utr. by B. Wild en J. Altheer, in gr. Svo. ƒ o -11 - o 389 Vraagöefening voor Jonge Lieden, ter befchaaving van Verftand en Hart. 2 Stukjes. Utr. by de Wed. J. v. Schoonhoven, in gr. 8vo. ƒ 1-4-0 181 Vries,  REGISTER. Vlies, (J. de) Gemeenzaame Gefnrekken over de voornaamfte Leerltukken van den Christlyken Godsdienst, ifte en 2de Stukje. Amft. by W> Brave, in gr. 8vo. ƒ I -l6 "O JQ7 YV/aarfchouwing (Ernftige en trouwhartige) aan de Groo" ten deezer Waereld , enz. Amft. by W. Brave, in gr. Svo. ƒ o-ia-o 38 Wendeborn, (G. F. A.) Staat van Regeering, Godsdienst, Geleerdheid en Konften, in Groot-Britanje, omtrent het einde van de Achttiende Eeuw. IVde Deel. Camp. by J. A. de Chalmot, in gr. 8vo. ƒ 2-16-0 116 en 162 Wül, Merkwaardige Leevensbefchry ving van een zeer zonderling geleerd Man Johan Wolfgang Brenk, die, in zyrt veertigfte jaar, tot den Joodfchen Godsdienst overging, en zich liet befnyden. Dordr. by de Leeuw e» Krap, in gr. Svo. ƒ 0-14-0 500 "Vslykheid (De) des Oorlogs , natuurlyk afgefchetst in ■*■ eene Ode. Het Franfche van den beroemden Heer de Voltaire nagevolgd. In gr. Svo. ƒ 0-5-8 (5$z Z. ^aaken van Staat en Oorlog, betreffende de Vereenigde ^ Nederlanden, zedert het begin van 't Jaar 1780. Xlde tot XlVde Deel. Amft. by j. Allart, in gr. 8vo. ƒ 9 - 12 - o 114 JZimmerman, (E. A. Wf) Geögraphifche Historie van den Mensch, en der alom verbreidde Viervoetige Dieren. Ilde Deel. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in gr. Svo. ƒ 2 - 15 - o 621 Zollikofer, (G. J.) Naaselaatene Leerredenen. 5de Stuk, Amlt. by de Erven P. Meyer en G. Wdrnars, in gr. 8vo. ƒ 1 - 5 - o 47g BLAD- Vy 2  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN, In de Letteroefeningen voorkomende. A. demien ondertekend worden : Aardrykskmde, (Bylelfche) wel- aanmerkingen hier over. 120 ke moeilykheden zich daar Avüen, niet dezelfde met de in opdoen, 17. Middelen om Heviten. 24° die te boven te komen. 19 B. Abraham (De verCcnyning van T>ardezaan, welk een Krygstuig; drie Engelen aan) door Boden hoe te Delft ingevoerd. 73 vertaald. 248 Bazalten, Verdeeldheid in Duitsch- A&e van Confulentfchap, tusfchen land wegens iderzelver oorzyne Hoogheid en den Hertog Iprong, 495- De VolcanisUn van brunswyk, door wien op- fchryven die aan Vuur, en de gefteld en befchaafd, 72. Bree- Neptunüten aan/Faiw, toe. aid. der verflag deswegen. 631 Behoedzaamheid (Wyze) en Huift dams , (John) de Schryver chelaary, in het voordraagen niet van de Brieven over het van de Waarheden van den Werk van paine , de Rechten Christlyken Godsdienst, tegen van den Mensch, 414. Dat hy elkander overgefleld. 562. daar voor gehouden wieid, Bekeeringsgefchiedenis van drie deedt hem bykans het Vice- Joodfche Kinderen. 386 Frefidentfchap in de VereenigdeBelleblaazen. (Het) Een DichtStaaten van Americamisfen. 415 ftukje. J33 'Adel in Zwitzerland fterk, hoe Belsazar , vreemde verklaaring gezogt, 24. Door den Krygs- van het fchryven des hands dienst bekomen, meestal ver- aan den wand. 529 agtlyk. 2öBenyowsky, hoe hy zich in Ja* Alcibiades , zyne edelmoedig- pan redt, ten opzigte van zyne heid in het vergeeven zyner Geloofsbelydenis , 263. Zyn Lasteraaren. 269 gedrag op het Kiland Usma-j Amoriten, welk een Volk. 244 Legon, 264. Zyne ontmoeting Andreas de II, van Hongaryen, van twee Hollandfche Schepen, merkwaardige Wee, doorhem 265. Zyn gedrag op Formofa, in deStaatsconftitutie gevoegd, alcl. Zyn komst te Macao, 268omtrent het regt der onder- Zyn vertrek na Jsle de France, drukte Volken. 413 en na Frankryk, waar hy in Arijlocraaten, door paine gegispt, dienst des Konings tradt, 255» 37 Zyn Tocht na Madagascar, 399. Artykelen (De XXXIX) der En- Rampfpoeden, welke hem daar gelfche Kerk moeten door elk bejegenen, 400. Het beStud«nt op de Engelfche Aca- loop zyner verrigtingeD, 402-  BLADWYZER. Wat hem, naa zyn wederkomst Canones van het Dordrecksch Syin Etropa, wedervoer, 404. nodus, hoe het met dsrzelvaZyn Dood en Charafter. 405 Ondertekening toegaat. 627 Berckel , (De Amlterdamfche Capui, van de groote vrugtbaarPenfionaris van) hoe door heid dier Landftreeke. 209 Burgemeester rendorp zwart-Carel , Hertog van Gelre, hoe gemaakt, 632, 634. Hy verde- hy luther en de Hervorming dist zich daar tegen, 635 enz- dwarsboomde. 593 Bthlehem (Het hedendaagsch)Carriia!Mrw!, wat dit woord m befchreeven, 50. Slegtheid der de Schilderkunst betekent. 499 tegenwoordige Inwoonderen , Christendom, wat het eigenlyk is, ald Waar mede de Ciiristenen 58. Het Onderfcheid tusfchen hun beftaan zoeken, 51. Be- den Bybel en den Chnstlyken fchryving der Kerk St. Maria Godsdienst aangetoonn, 59. Hoe ds Prefepio, ald. Klooster der onderfcheiden hit is van de Franciscaaner Monniken. 52 Kerklyke Formulieren, School- Bileam, als een eerzugtig Dwee- fche en Syltematifche Godgeper en valsch Propheet be- leerdheid , ald. Waarin de fchouwd,en zyn geval met den Waarheid en Godlykheid van Ezel als een louter bedrog. 250 't zelve beftaat,óo. Hoe dezelve Boekenkeuren , zeldzaame wyzs beweezen moet worden, ald. waarop zulks te /ty/e/gefchiedt. Stellingen waarop het Histo643 risch Bewys rust, 62. Waar Brenk (I W) befchryving van men het Christendom te middiens zonderlingen Mans Cha- den van de veelvuldige Gezindradter 500. Liet zich te Am- heden kan en moet zoeken. 64 fterdam als een >ri befnyden, (Leer van het) om- Soi. Wat hem daar toe be- trent de Vaderlandsliefde. Zie woog, ald. Hoe hy den Christly- Vaderlandsliefde. ken Godsdienst aanmerkte, 502. Claudius civilis , door geen beLeevenswyze, ald. Houdc het langlooze zugt voor zyn VaChristend'om als op het Jooden- derland gedreeven. 539 dom geheel gegrond, 503.Crefeld (Misftelling wegens de Zyne grondftellingen in het Doopsgezinden te) te recht geStaatkundige. ' ald. bragt. 663 Brunswyk, (DeHertog van)hoe D. de A£te van Confulentfchap tus- f\ampknngslugt, derzelver tfefchen deezen en den Stadhou- *^ ftaandeelen en Eigenfchapder, en door wien dezelve be- pen. 596" raamd werdt. 631 Daubgnton, op welk eene wyze Burgemeesters. wanneer wy van hy eene groote verbetering in deezen in Holland het eerst ge- de Wolle in Frankryk te wege wag vinden. 545 brengt. 6?-3 Bibel (Stauten) verbeterd. 54Delft, de Bmdezaan daar, by C. het Exercitiegenootfchsp, inge- CanaSn (Wie de eigenlyke In- voerd. 73 wooners van) waren, ten tydeDeuteron. II: 23, anders vei> »an mqzes, onderzogf. 237 wald. 2.^ Yy 3 Vl"  B L A D W Y Z E R. Jbteêntef (.Beöordeélinger) der Be- ten des O. Verbonds Boden ^ fchryvingen welke wy var} 20 dat men 'er geen hooeer hebben. 347 Weezsns door re verdaan heb- Dichters, aan de Granflyke Ho- be, 248. Ook hetgeen waarven onderhouden , 580. Dit door god zyne tegenwoordigals een rede aangemerkt waar- heid te kennen geeft 240 om de Nederduitfche Dlchtftuk- Erfzonde, (De Tegenwerping teken van de Dertiende en Vee.- gen de) uit den jongden Oorttende Eeuw die van de Vyf- deeldag ontleend, opgelost <;66 c tiende overtref! en. ald. p 16 iü0 Dichtkunst, (Onderfcbeidene Op--pV,el, (De Griffier) dienstergaven van het Weezen d,r) 4ö8.A ke aanmerking op het Rapport Waarin de bryl der Dichtkunst tot de Revifie der Quotes wat van die der U'eijpreekenhdd on- het Departement van de Grif derfcheiden is, 469. Hoe verre (ie betreft. 1Tzyzjch alle de, deelen der Wel-tkrtï Zinci, hoe ludeman d-Jpreekenhetd moge toecigenen. zelve bereidde, die 'er den rr. s . 470 naam van Lum fixMa aan gaf. Pikkee, (Cönr.) hoe hy geko- 105. Hoe dezelve tcegediend men is aan de verfchillende moeten worden. J07 Leezingen der Griekfche Dich-Fonnofa, Geteldheid van dit Eiteren. 647 land, 2^6. Verdeelias en ;jart Donau. (Oorfprong van den) 215 der Inwponderen, ald Koon- Doopsgezinden in Zwitzerland, lof- handel. 2(f7 iyk getuigenis daar aan gegee-Franken (De Oude) oorlogzugtig ven, 27. Vreemde handelwyze en vryheidminnend , 316 Van te Deventer omtrent hun voor- hunne Volksvergaderingen ald geüaager) 350. Tegen woord i- Hunne Wetten pronkten 'lang jie gefteldheid dier Gezindheid met de grootfebe woorden daar ter Stede. 352 met de Toejlemming des FoUs' * ts Crevelt doopen 318. Hoe de Koninglvke Ma4 geen jorggebooren Kinderen; onder hun opkwam ald Welk mistelling deswegen te recht flag yan Christenen zy waren gebiagt. 66s 319. Over de wyze waarop Duinkerken. (De voornaamile By óeFtmikifde Koningen Wetten zonderheden van) 641, (142 maakten. ,.r Dyelreulen, wat by dezelve valt g waar te neemen. 485. Hoe de Qal, wci'ke Eoeken wv Operatie werktelllg te maa-vy aan de Affchriften in dcBoe*en, ald. Gevaar en mocilyk- kery aldaar verichuldigd zvn jneid eener Kunstbewerking b „y,; aangetoond, 486. Een gemak-Gedachten (Over den Pügt om lyker en min gevaarlyke aange- 7.yrie\ ficeds by zich te hebpreezen. 4S7 ben. ,47 -*-,,„., . i.E' . , . Gen- XXXÜf: iS, hoe onderJideliitden , fcoe zeer m Zwit- fcheiden vertaald. js seriand vermenigvuldigd. z^Gcimtfchap DoÉrim &? 'Amict. Enahten, Welke Volken. 241 tia te Amfterdam, befchryvira Engelen h betekenen in de Schrif- van hét Huis door 't zelve .e- bruikt,  BLAD W V Z E B. bruikt, 29. Bezigheden dee- H. zes Genootfchaps. 31 Genootfchap Tot Nut van 't ^-TXanna, Overzetting van haar gemeen, verflag van de Oprig- " Lied, 609. Gisfing hoe zy ting en den tegenwoordigen in 'tl zelve aan het denkbeeld Staat. 393 van Koning en Gezalfden komt. Gefchie'denis, (Romeinfche') gebrek 610 aan eene Algemeene in onze Heer. II: 9, door Omzetting opTaaie , 305. Door geene Ver- gehelderd. 564 taaling te vergoeden, 306. Op X: 26, opgehelderd. 283 welk een voet de Eerw.sTUARTHebreen (Paulus als een Schryhet onderneemt. 307 ver van den Brief aan de) voor- Gevoel. (Gedagten over '«) Een gefield, en waarom. 28z Dichtftukje. 421 Hendrik de IV,-hoe druk diens Geweten. Een Dichtftukje. 366 Standbeeld te Parys bezogt,cn Girgaziten, welk een Volk. 245 met wdk eene eerbiedenis verGlarus (In het Canton) verrigten eerd, 671. Aanmerkingen op de Proteftanten en Roomschge- dat Gedenkfhik. ald. zinden in dezelfde Kerk bun- HemHuters te Nieuwi'd, in hun nen Godsdienst, 216. Ook is Kerk een guneenfchaplyk Thee'er de Regeering gemengd, ald. drinken ingevoerd. 495 Gouda.(De Kamer "van Rbetorica.Ffnorwisfig, hoe luteier dezelve genaamd : Uit jonjle begrepen, hier te Lande opgang zogt te te) herfteld , 417. Wat der- doen krygen, 593. Hoe gezelver Spreuk betekent, 420. dwarsboomd door caeel, HerIn een Dichtkundig Genoot- tog van Gelre. 594fchap herfchaapen. 421 Helton, welk een Volk onder Grevelingen, welk een elendig de Canaïnhen. 244 Stadje. 641 Heviten, niet dezelfde met de Groot, (H. de) befchryving van Aviten, 240 het Wambuisje, of Metzelaars-HisiciA, het teruggaan van den pakje, waarin hy uit Gorinchem Zonnewyzer aan het Paleis van ontkwam. 424 acuaz uitgelegd. 529 Grosvenor, (The') deerlyke Schip-Bblbewoonders. Zie Trogloditen. breuk van dit Schip, 359.Z/ö2ot der Vergetelheid. Zie OuRampzalig lot der meeste Schip- hliettes. breukelingen , 361. EenigenHolland (Hoe veel) boven de bereiken de Kaïp, ald. Poo- andere Gewesten tot het Zeeging, jaaren daar naa gedaan, weezen van den Staat, in zeom die Ongelukktgen op te zos- her' verloop van Jaaren, hadt ken, 362. Loopt vergeefsch af. opjebragt. 70 en 71 ald.... ( Wanneer msn vroegst Gvsbert Jap iX , Verflag van dien van Burgemeesters in de S'teFriefchen Dichter, 369. Oor- den van) melding vindt, f45. deelvelling over de Naivolging Wanneer van Riaieii. dar Griekfche en LaiynfcheHolland;rs. (Oordeel der Japa>\Dichteren hem toegefchreeven. neejen over het ' Geloof der) 370 sfii Yy 4 Huilt,  BLADWYZER. Hond, (De) het Schaap, dei Kon. XVII: 4, 6, anders, en Vos en de Muis. Een Fahel. Ramen door Arabieren , ver131 taald. 527 Jloriten, welk Volk. 241 n H: 11, enz. uit een Huichclaary en wyze Behoedzaam- Volkslied genomen. 527 heid, by het voorlieden dein VI; 5-7, opgehelderd. Waarheden van den Christly- r 528 ken Godsdienst, met elkander Koophandel, hoe deeze, door vergeleken. 562 de magt der Landsheeren, Hutten. (Zeldzaam Character zich niet tot voordeel laat van) 217 ■ wenden, aangetoond door het J. en I. gevolg der opgerigte Hof- ^faubynen (Oorfprong van de cominercieraad te IVeenen, J Cfab der) te Parys, 456. 354Deszelfs bezigheid, en hoe Ktoon, op de verguizendlle wyze veelvuldig door geheel Frank- door paine voorgefteld. 37 tyk verfpreid , ald. Wat de- Kryg, (Aanfpraak aan den) om zelve bewerken, 457. Hun de onvoeglykheid van denzelVergaderzaal befchreeven, ald. ven voor Christen -Voiften te Ï'ayettk'» Oordeel over deeze toonen. Dichtltuk. f).l8 Club, 458. Dezelve lleit een Kwaaddotnders (Hoe de ftrydigJPremie ep diens hoofd, aki. heid tusfehen mattheus en "Verfchyning van een Marjeil- lukas over de Christus laslaan in de Vergadering, ald. terende) kan worden uit den Van eene Amazone, Mademoi- weg geiuimd. 474 felle pheeoigne. 459 L, febufihn, welk een Volk. 244 ,. %d-é. (Bswyzen van de vroege f aodtcea (Wat men van paulus Vorderingen in Befchaafdheid ^ Ult) te houJen heb- in) S82 • 93 losui (Verklaaring van denLA,TUDE> (H. M. de) Leeyensfleer kbgm, wegens het StÜftaan berigt van dien vyf-en-dertig der Maane ten tyde van) 3 . fl^ig Gevangenen. 41 Italië, (fiwiedwiOgelukkige gefield-Lavater, hoe zeer aan Geestbeid der Republieken aldaar , , vervoering onderhevig. aitj aio. Hoe droevig, tn waai-^tMte», Bewyzen voor derdoor, veranderd. 211 flva Waarheid, uit de Nutheid ontleend, van weinig Kinseer oen (De Ridder van) kiein- 13 kreeg last, om, indien de Llsvm > (.Toekomend-) waarom wy Oorlof met Oosttnryk tot 20 welIJIë weeten van deszells daadlykheid mogt uitbarften, eigeniyke hoedanigheid. 288 tegé'n *s Keizers Staaien in de—— e,j ZJ"? ^s onderfebeiAdriatnch Zee zyne Zeemagt den. ten Dichtftukje. 128 te gebruiken. j^Livils, wat men, volgers den Kolcs» 1^' 16, opgf^cldèrd. Hoogleeraar munter, te i.ou53 dén nebbe van de vermiste Boe-  BLADWYZER; Boeken diens Gefchiedfcbry- aan lodewyk den XVI, 460. vers, door den Abt de vel- Uitgemaakt als den Ontthroo- LA 310 ner van dien Vorst. 466 Lodewyk de XIV, Aanmerkte. ZVeder-Hartz , fchilderagtig be- een over diens fnoevend Ge- fchreeven. 122 denkteken. 672Nederlanders, hoe zy den Ponu- DE XVI, Getuige- geefen den Indifchen Handel nis door necker aan hem ontweldigen. 580 gegeeven, 460. Verdediging O. van DESEzé , 462. Hoe d°or {joodfche) waar de de l.mon geroemd. ' » £ >Je^n ^ dat en Luther hoe hy zyne gevoe re en de Denk. lens hier te Lande opgang P ytleend van die 0f. Sgedw^omdTor'c^l; door-de Apostelen He/ogvanG.,, 594 ^F^E£S£ M. en 0p het Sterven van jesus. TyfrcuA IV: 8, toegelicht. 53 43S 11 Milton, eenige Aanmer-QW{njMr^ f de Leeraars in dit kingen over dien Dichter. Landfcbap gepreezen. 123 228, Olyphant. (Vreeslyke woede van Mooren (Vreemde Drangreden een^ 363 door den Patriarch ^BEüDAQmwentgHngm} hoe dezelve begebruikt om philifs den Ui ROoren te wege gebragt te wortot de Uitdryving der) te bewee- den> 3Ö, ünderfcheid tusfehen gen. 351 het volvoeren der Omwente- Mozes , (De Verfchyning aan) jing jn America en in Frankryk, in den Brandenden Doorn- g0j gI> rje Staatsomwenteling bosch, verklaard, 248. Van. in Frankryk, by de Ontthroowaar de buitenfpoorigheid, om ning van lodf.wyk den XVI, mozes met twee hoornen te met de Engelfche, ten tyde van verbeelden , oorfpronglyk is. jAC0BUS den II, vergeleeken, 24° 83. Hoe onderfcheiden de N. Franfche Omwenteling beöor- Tijagïwandelares. (De fchoone) deeld wordt, 171. Wat aan1U Eene Anecdote. 233 leiding tot dezelve gegeeven Napels , (Deerlyke ftaat der heeft, 172. Of'er hoope zy Begtsöefening in) 211. Aan- om de rust ras herfteld te zien, tal van Monniken en Nonnen volgens knigge, 173. Dwingdaar ter Stede, 212. Groote landyleidtnatuurlyktotOmwenInkomften der Geestlyken, tehng, 406. Uit de jefchieoia. Het getal der Prieste- denis geftaafd, 408. Wat men re„. ald. van ds Franjche Omwenteling Nebucadnezar , over de ziek- te wagten hebbe 409. Hec te diens Konings. 5^9 Despotismus tegen de Omwen- ^£Cii£R toont zyne gehegtheid teling niet beftand, 410. Baad Yy 5 aaa  pLADWYZEK, aan de Vbrften, om Omwente- daar aan eigen, toegedraagon telingen te voorkomen, 410 ' Inzonderheid het Saldaaten-vei- p. * koopen afgeraaden , 412.DAINE, (T.) Verflag 't geen hy Menschlykheid aangepreezen. van zyn eigen leeven geeft, rr j j- ^ , , . - 4I3 33- Hoe hy wil dat de Om' Onze Vader, dit Gebed is niet ge- wentelingen zullen te wege geeven tot een onveranderlyk gebragr worden, 36. H03 laag Voorfchrift om altyd gebeden hy de Kroon zet. 37 te worden, 192. De Geest Papier (Wyze om uit gedrukt) van dit Gebed. 194 weder nieuw Papier te maa- Oorbiegt (De) gewraakt. 103 ken. n0 Opflanding van jesus , in welk Patriotten (Billyk Oordeel over een verband deeze ftaat met de) 'n ons Vaderland. 40 zyne Leer. ^P/iilemon, (De Brief van pau- Ordonnantiën (Crimineele) van Ko- "s aan) waarom hoog te ning Philips ; meer en min fcna"en » 284. Ciiarafiertrekgebrekkige Nederduitfche Uit- Reu van F^^> uit dien Brief gaven daar van, 293. Echte en opgemaakt. 285 naauwkeurige Uitgave van de-rHILIPS DE *> dïe"s Charader; zelve met den Franfchen Text, waarom met den bynaam van door den Hoogt, voorda be- „ dm Goedm vereerd. 589 enz. zorgd, en langs welk een ^Pimpelmees, waarin van andere bekomen, 254. Welke verbe- Meejen onderfchciden, 451. teringen in de Crimineele Or- Geftalte, Grootte en Plutinadonnantien te maaken zyn , die' ald- Leevenswyze, 452. 295. Met welke uitzonderin- Hoe zeer ZY dienen om de gen , zo lang men geen beter ï^&en te verdelgen , ald. bebbe, voor een verbindende „ Sterke Voortteelmg. ald. Wette houden, 297. Als een Zie Dichtkunst. keurlyk ftuk aangemerkt, niet-•™/arof Vischwyven, te Pa* tegenftaande , volgens viglius ^ ', eener Ontmoeting met van zuicheii van AvxxA , 'er dezelve befchreeven. 669 veel, door toedoen van vargas, _ B. ftrydig met'sLands Privilegiën, Raad en (Wanneer men eerst geis ingelascht , 292. Gebreken waS van) 10 de Hollandfchs daar in opgemerkt. 299 n Steden vindt. 546 Osfen, met meer voordeels in 't^l^n 'UuïgfbSr -S.Vanneer eerst opgekol 1 jun. h^u,ahL. ^Jo men. wanneer de laatfte opae- Otibhettes , o( Holen der Ver- Wgt; derzelver aantal in de XVII getelheid, in Zwitserland, hoe Provinciën , en hoe in hooge algemeen in de oude Kastee- Befchermina genomei , ald. len , en van welk een ver- Taal- en Dichtkunst door de- fchnklyK gebruik. 23 ze]ve bevorderd, 419. Kanten Ouierdvn, (Wegens den Eerbied zich tegen de Onverdraagzaam- aan den) ondanks de Gsbreken heid in den Godsdienst aan, 4if.  BLADWYZER. 4tq. Kostbaare en prachtige ken, voor hem te Montmorency Optochten ; voorbeelden daar opgerigt, befchreeven, 490. van te Antwerpen, ald. Gering Aanfpraak by de Jnwyding overfchot dier Kameren , 420. van den Heer cherin. 491. Wat derzelver verval en verbod Rousseau's gedagten over den van 't vertoonen der Spelen Godsdienst voorgefleld. ald. in Holland bewerkte , ald. Twee Rysfel, Volkrykbeid, 643. Wonhunner Klugtfpelen worden nog deriyke wyze van Boekenkeuop den Awflerdamjclen Schouw- ren te dier Stede, ald. Hoe burg vertoond, ald De Goud- verilerkl, 644. Verdere byfche Kamer in een Dichtkundig zonderheden dier Stad. ald. Genootfchap herfchaapen. 421 S. Redenrykers, van derzelver oor-i Cam. VI: 19 , toegelicht, fprong hier te Lande, 588. 610 Willem de I Lid van een 1 ■ XII: 1 en 5, verklaard. Redenrykers Kamer. 589 611 Regen op Zee, hoe verkwikkend 1 —— XVI: 19,verklaard. 252 en noodzaaklyk. 5091 XVI: 21, 22, opgehel- Bendorp (Burgemeester) maalt derd. " aiz den Penfior.aris van eeeckel2 —— XXIV: 16, opgehelzwart af. 632. Hoe verkeerd derd. 249 bet Staatkundig Charafter diens Sautvn, (Jacob en johan) wat Burgemeesters door een En- deezen ten dienfte des Vadergetsch Schryver opgegeeven, lands deeden met het Uitrits- ' 635, Van rlrckel verdedigt ten van Gewapende Schepen, zich tegen hem , ald. Geeft die by den Vlag van den een Charafterfchets des Bur- Staat het Wapen der sautynen eemeesters. 636 voerden, 176. Welk dit Wa- ReukSfer, hoe 't zelve, volgens pen was, 177. Groote Voorder Rabbynen Voorfchrift, deelen daar door behaald, moet bereid worden. 389 179 Rheingau, (Wyngaardbouw in)Schaakfpeler (De Werktuiglyke) en de Armoede der Bewoon- als een Bedrog ontdekt. 258 deren , benevens de oorzaaken Sthaapen , hoe door 't kruifen daar van. 494 der Rasfen de Wolle verfynr. Riüeeda (Welke Drangreden de 623, enz. Patriarch) gebruikte om vm-Schelde, hne door het Fort aan jjps j en III tot de Uitdry- de Batjche Kaïde geflooten. ving der Mooren te bewee- 395 gen- 351 Schieiam (Verbintenis van hst Riddenyden, Schets van dezelve. Vrycorps te) ter befcherming 653 van her Vaderland. 70" Rotterdam, Smeekfchrïft der Koop- School, (Ontwerp van een Oplieden aan Staaten van voedlngs-) 42 r Holland, 74. StaatscommisfieSels, (W. H.) als Dichter, en derwaards benoemd. 75 jn zyn geheel Charaéter, ge. Rou3seau,(J. j.) Het Gedenkte- preezgn. 91 Se-  BLADWYZER, Sr.v£ru3 , (Keizer L. S.) of Hy doet 'er waarlyk geea hy de Bataaven tot het ont. nut mede, 86. Befchryving wapenen der Pratoriaanfche der Hoofdkerk, ald. Verbaa- Benden gebruikt hebbe, 54c. zende Schatten in dezelve, Over de vergrooting van zyne 87. Groote Inkomften dier Lyfwagt, en het getal derzei- Kerk, 88. Verval deezerStad. ve. ald. 89 Simsoh's Chara&er gefchetst, 251 Teattner , befchryving zyner Siniten, welk Volk. 242 Hofboekdrukkery. 356 Slaavenhandel, op welke gron- Trogloditen, of Eolhewoonders, wie den te wraaken. 196 men in den Bybel daar door Slavinnen (Welke huislyke dien- te verftaan hebbe. 240 ften de) in vroege Eeuwen |j cSfrV^-IL^j v > 'V TJniverfitehen i'n Engeland, op Soldatenkopen (Het) in een T^S^^T^ et%lJ v^e'd-4lt genomen word^, onderteken ft Z ÉTll eh1 • 328 nen' I2°- Gefteldheid dier Staatsdienaars hoe weinig men Academiën. 121. Breeder Verop hun af mag gaan. 627 flag van derzelver Inrigting, Straffen, (De Eeuwigheid der) Iéë2. Van de Collegien , 163 als een noodzaaklyk Leerftuk, Van het , dsr |tuderntenJ, beweerd, 10. Aanmerkingen aW. Van de Inkomften der Ü[ e»;"rw-f . ui 1 a 12, perhoofden en Profesforen , Styl (Wat men bepaaldlyk door) ^4. Van den tyd dien de Stute verftaan hebbe, 468. On- denten op de Academie blyderfcheid van den Styl der ven l6 * Van , Exa * Dichtkunst en Weljpreeken. de gebrekkigheid van 't zelve. lieii. 469 i66 T. C7r/r//a , (St.) onder de Beende- Telescoop en Microscoop, beide, ren ,van ha.are Elfduizend wél gebruikt, veroorzaaken Maagden treft men Paarden- de verhevenfte Indrukken van beenderen aan. 496 de Grootheid des Scheppers. V. 222 ^Vaderlandsliefde, zo als men TJiee ('t Gemeenfchaplyk drin-^ die doorgaans begrypt, in ken van) te Nieuwied in de den Christlyken Godsdienst Hernhutfche Kerke ingevoerd, niet aaubevolen, 479. Doch 49S wordt dezelve niet verworpen, Thurot, moedig Leevensëinde ald. Is eene ontwikkeling van van dien Zeeheld. 553 het Gebod der Liefde des Toledo, het oude Paleis aldaar in Naasten, 480. Vergelykende eene Werkplaats veranderd, 85. Tegenftelling van 't geen de Hoe veel de Aardsbisfchop Christlyke Godsdienst ge- daar aan te koste legt, ald. biedt, en de gejneenlyk zo 8e*  - BLADWYZER. genoemde Vaderlandsliefde van den kant der fchikking eischt, 480. Verhevenheid des naar Volksbegrippen, getoetst. Christendoms hier in, .481. 434 Regels om als Mensch, nhVorften; niet te vertrouwen ten Christen en als Burger, de aanz-iene van Traétaaten. 627 ■waare Vaderlandsliefde te vol- Vryheid in Schryven, hoe voorbrengen, ald. deelig. 225 Velsen , (G.) over den naam van diens Gemalin. 547 »u. r u„ j 1 Verlichting. (Veelvuldige Voordee- Lj^aschkaarfen, hoe derzelver lender) kx> deugd te ontdekken, ea Visehayvm te Parys. Zie Poï. hoe te benandelen. 535 [arden Wederdopers, dit woord verkeerd Volksbegrippen (Christus , de en haatlyk voor Doopsgezinder, Euangelisten en Apostelen . gebruikt. 27 hebben zich naar) moeten Weenen, t gevolg der opgengfchikken, 332- In welke ge- te Hofcommercieraad-aldaar, vallen zy dit deeden, ald. In 354- Verilag van den Boekhoe verre deeze fchik- handel aldaar, 356. Hofboekking beftaanbaar zy met den drukkery van trattner , ald. Eerbied, aan het Charafter en Zwaarheid der Belastingen m de Braafheid der Apostelen ^ Stad > 357- Over de verfchuldigd, 335- Kenmer- Muzyk en Schouwfpelen, ken ter onderfcheiding van 't 358. Van een vreemd foort geen eigenlyk tot de Leer van Vuurwerken. 359 Vesus en de Apostelen, en vZiWel[pnekenlmd,wat dezelve is, totde Leerwyze, behoort, 336. 4ö9- Waarin haar Styl van die In hoe verre dit denkbeeld, wél der Dichtkunst verfchilt, ald. begreepen , tot Verklaaiing Hoe verre deeze zich van de van de Schriften des N. T. Cieraaden der Dichtkunst moge kan ftrekken. 338 j)ad'ene"\ , . ,n . 470 i, men verftaat 'ertWereld-gefchiedems. (Begrip van doorgaans , Volksdwalingen een Syltematifche) aos door; noodige opmerking des-Willem (De IV) hadt een Dicb. wegen, 425. Jesus, ten op. ter ten Hove. 589 zigte van de Volksbegrippen ^Wiskunde (De hoogere) den jonin zyn doorgaand Charafter ge Heden aangepreezen. 157 befchouwd , 426. DesgelyksWolfstein, (C. van) fchnklyde Euangelisten en Apostelen, ke befchryving van het wan428. Opmerkingen over eeni- hoopend fterfuur eens laf. ge blykbaare overeenkomften hartigen Ridders onder dien met heerfchende Volksbegrip- "aam* . . 658' enz- pen in de redenen en hande-^k. (Franfche) hoe tot eene lingenzovanjEsusals van zyne volkomenheid gebragt die de Leerlingen, 429. Over de Spaanfclxr evenaart, 623. üitArgumenta ad hominem, door hun neemend Laken daar van gegebezigd, 432. De Verhaalen maakt. 025 der Euangeüfshe Wonderen, Wonderwerken, boe dezelve als een  BLADWYZER. een Lewys voor den Cbrist- Zidonken, welk Volk. 24.» lyken Godsdienst aan te mei-Ziele (Befpiegelingen over de «,ken*, /o \ .. ,62 GedaS£en en Aandoeningen li ynoxbergen, (St.) alleen om den der) naa den Dood ■ 513 Graanhandel opmerklyk. 6\ïZmkbloemen, Zie Fiom Zinci Wysbegeerte, (De) of eenige Tak Zoutmaat,(Gualtherus) Dichvan dezelve, ftrekt niet om de terlyke Kenfchetzen van dien hoogagting voor de Openbaaring gryzen Leydfchen Kerkleeraar. te verkleinen, maar veeleer om 422 dezelve te doen toenesmen. 615 Zwingen, (Het Kasteel) inZwft2, ter land, befchreeven. 23 rr,c. . , Zwitserland, hoe men 'er na Zelfkennis , door een zeker Ge- den Adelftand dingt, 24. Lofnootfchap , op eene zonder- lyk getuigenis aan de DooptJinge wyze, bevorderd. 501 gezinden aldaar gegeeven. 27  ALGEMEENE VADERLANDSCHE I, ETTEROEFENINGEN voor 1793I. ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER OEFENINGEN voor I793. II. ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN voor 1793I. ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN voor 1793* II.           LETTER-OEFENINGEN, y O O R   algemeene vaderlandsche LETTEROEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEEL KUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konjien en Weetenfchappen betrekkelijk. EERSTE STUK. VOOR 1793- Met Plaaten. Te AMSTERDA M, % A. VAN DER K r O e, en % j. y n t e m A. ■ ma».:   ALGEMEENE VADERLANDSCHE LIJTTER-OEFENINGEN, Godgeleerde , Uitlegkundige, en. Wysgeerige Verhandelingen, door herm. jo. krom, Predikant, en Profesfor in de Uitlegkundige Godgeleerdheid en Kerklyke Gefchiedenisfen aan de Jlluftre School te Middelburg, Lid van het Zeeuwfche, . Provinciaal Utrechtfche, en andere Genootfchappen. Eerjte Deel. Te Middelburg, by P. Gillisfen en Zoon, 1791. In gn 8vo. ^THoen de Hoog Éerw. krom zyne Leerreden ter OefeX ning van den Bybel in 't licht gaf, gewaagde hy, in het Voorberigt, van zyn oogmerk om eerlang eene Verzameling, van Schriften af te geeven, onder den Tytel van Godgeleerde en Uitlegkundige Verhandelingen, of een dergelyken (*). Dit Eerfte Deel* onder den omtrent gelyken Tytel, is de aanvang van de vervuiling dier belofte, en hebbe men, naar zyne toezegging, fchoon zonder gehoudenheid aan tyd$ een Tweede Deeltje te wagten. De thans uitgegeevene Verhandeling is de geboorte verfchuldigd aan eene voorleezing,. in het Middelburgfche Departement van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen, waar men elkander Maandlyksch met het een of ander nuttig Stuk onderhoudt. Terwyl elk Lid de vryheid heeft , om eene voorgeleezene Verhandeling al of niet ter befchikkinge van het Genootfchap te laaten , om dezelve, zulks verkiezende, onder haare Verhandelingen in de Deelen van het Genootfchap eene plaats te geeven. Drie Zwaarigheden , uit de Befchouwing der Natuure aFgeleid, en ter krenking van het gezag des Bybels aangevoerd, neemt de Hoogleeraar in overweeging. De eer /te betreft het bekende gefchil over de Oudheid der Waereld, óp .nieuw gaande geworden, dqor het geen de Canunnik recupero, ten aanziene van den tyd, welke de Lava ïioodig hadt, om vrugtbaaren grond op te leveren , den Heer (*) Zie de Algem. Vaderl. Letteroef. voor 1751. bl. 104; t.ett. 1703. no. 1, A  * «. j. krom Heer brydone medegedeeld hadt. — In deeze Öpfestitféj waarin wy niets byzonder merkwaardigs, of 't geen niet meer en uitvoeriger elders gezegd was, aantroffen, druk* hy de voetitappen van watson , in diens Brieven tot: Verdscdiging van de Voortplanting des Christljken Godsdienstu Üene tweede Zwaarigheid is ontleend uit de Gefchiedems van de Schepping der Wereld, zo als dezelve door moses is aangetekend, en wel voornaamlyk uit de geweldige Disproportie of Onevenredigheid, welke wv, volgens dat berigt, in het Werk van den vierden Dag , met dat van de andere dagen, waarneemen. - Liever dan zich op de Ahnagt van het Opperweezen, als een uiterlte toevlugt, te beroepen, om de Agtbaarheid en Geloofwaardigheid van moses verhaal, omtrent de Schepping deiWereld, in ftand te houden, geeft hy de groote waarfchynlykheid van het Stehel der veele Werelden volledig toe, en erkent tevens, dat, hoe zeer hy zich het Opperweezen als volfirekt Almagtig voorftelle , het niet over. eenkomfhg fchynt, met de hoogfte Wysheid en Ichoone Orde, welke 'er in alle Gods werken uitblinkt, dat hy dat talloos aantal lichaamen, van eene verbaazende grootte en luister, op dien écnen dag, op zulk eene wyze (als men veelal uit het Verhaal opvat) zou hebben voortsebragt. ° Hy wyst ons, ter oplosfing, op het voornaam oogmerk van moses in dit Verhaal, om naamlyk jehovah, den god hunner Vaderen, aan zyn Volk bekend te maaken, als den Schepper der Wereld, en de Afgodery, aan de Hemelfche lichaamen beweezen, tegen te gaan. Voorts geeft hy de Oplosfing, reeds by den grooten clericus te vinden, en de iaatere van den Heer de perponcher, in diens Voorreden voor de Nederduitfche Uitgave der Nieuwe Overzettinge van het O. Testament, door j. d. michallis, en laat de keuze aan den Leezer. Weinig is hier Van 's Hoogleeraars eigen gedagten. De derde Zwaarigheid is ontleend uit het opfchorten der Natuurwetten, ten tyde van josita. De Heer krom kan zich niet vereenigen met de Uitleggers, die, langs onderfcheide wegen , gelyk bekend is , deeze Dagsverlenging Natuurlyk verklaaren , of dit aanzien voor een vergrootende Dichterlyke manier van fpreeken; en dat eenvoudig Gefchiedverhaal zelve, en de gewigtige gelegenheid des- tyds, dunken hem genoeg, om alle» letterlyfc op  VERHANDELÏNGKN. $ fo$ te vatten * allcenlyk met die bepaaling j dat 'er Gézicht kundig en hetrekkelyk gefprooken wordt, gefyfcdéheHëndaagfche Starrekundigen, in dergelyke Ömttandighedèuj ook doen zouden. ,, Doch," vaart hy voort, /vu gevoelen opgeevende , ,, men bedriegt zich, indien mèh zich laat Voorltaail, dat ons-gansch Zonnejtelzel gsduüg rende dien tyd moet hebben Ihlgeltaan, zu dat men in fcyhe gedagten wonderen op wonderen zou moeten ,i hoopen , om te verhinderen, dat niet (van wegen de i, bekende wetten van de Wérking der Vires centrales,) s, alles in dë uiterfte verwarring geraakte. Niets was 'er' j, noodig, (op dat ik die bedenking, die men by de op3, losürig der zwaarigheid gemeenlyk voorbygaat, kortlyk ji uit deri weg ruime,) niets was 'er noodig, dan dit ï, de Aarde, welke wy bewoonen, eenen korten tyd, in ,j de omwenteling onl haaren as , werd opgehouden , i, waardoor dan ook Van zelfs de Maan, welke om öej*$ zelve als een wagter van het Westen naar het Ööstèrï loopt, fchynbaar moest ftil ftaan. inmiddels bleef de' ,, Aarde met de Maan haaren tred in derzelver jaarlyk}'i fchen omloop met de andere Planeeten volgen. Hier' i, aan behoefde de jaarlykfche omwenteling van dé Atrde „ geen de minfte ftremming te geeven. Ik kan niet zisn, „ dat het een van het ander afhangt; Meer febyn zou j, het hebben, indien de omwenteling der Planeeten o ft ,4 haare eigene asfen geëvenredigd warén aan derzelver l, traageren, of {helleren, voortgang in den jaarlykfche.i „ omloop om de Zon. Maar juist het tegendeel is be';o! 1 3, aan alle Starrekundigen. , öp Mercurius en Saiur ■ „ nüs heeft meii, ten aanzien van derzelver omwenteling ,i offl haaren as, wegens den verren afftand van ons eu j, de nabyheid der eerfte aan de Zon, nog geene zekere, ü of zélfs waarfchynlyke, bepaalingen kunnen maakeq, „ Maar , wat de andere Plaaeeten betreft, volgens rfe it naauwkeurigfte waarneemingen van den vermaarden „ cassini, is het verfchil tusfehen Ventis, onzen Aardbol „ en Mars, in dit opzigt, niet zeer groot: fchoon zy, ij in onderfcheidene tyden, naar gelang der grootte vafi „ de onderfcheidene loopcirkels , derzelver omloop pfrï „ de Zon volbrengen; daar integendeel Jupiter, dij /. > veel verder van de Zon afflaat, en uit dien hoof 'e eenen veel traageren voortgang heeft, zo dat hy dasje„ lvks maar bykans vyf minuuten op zynen loopkring j, vordert, en ten naastenby twaalf van onze jaareii Aft a nou-  4 M. J. KROM, VERHANDELINGEN ,, noodig heeft, om zynen geheelen omloop om de Zors ,, te volbrengen, volgens de naauwkeurigfte waarneemin* „ gen, binnen den tyd van nog geen tien urnen, men „ eene onbegryplyke ihelbeid zich om zynen as wentelt} s, gelyk een ieder weet, die maar maatig in de Starre„ of Hemelloopkunde geoefend is. „ Niets was 'er dan noodig, ter volbrenging van dit Wonderwerk, in josua's Gefchiedboek opgetekend, als dat de Aarde, terwyl zy haaren jaarlykfehen loop ver„ volgde, eenige oogenblikken, om zo te fpreeken, in „ de dagelykfche omwenteling om haaren as werd opge„ houden. Iets dat zo weinig invloed maakt op 't j, Heelal, of zelfs in ons Zonneftelzel, als of'er thans iets dergelyks voor weinige minuuten in Urams, Sdj, turnus, Jupiter, of zelfs in die Planeeten, welke ons naderby zyn, Mars en Vernis', gebeurde. Eu wat is „ toch het te weeg brengen hier van, om zeer gewig- tige redenen, voor den Almagtigen Schepper en Onder„ houder van het gantsch Heelal ? Immers niet meer 3, (mag ik hier eens deeze gelykenis gebruiken?) dan j, het is voor een mensch, die, met een rytuig van tene ,, fteile fehuinte zullende afryden, zo lang één of meer „ wielen van dat rytuig vastmaakt , of remt, gelyk men „ het noemt, en daar door derzelver omdraaiingen belet, terwyl zy , egter, met de overige wielen van dat zelf„ de rytuig, juist een gelyken voortgang maaken." Wy twyffelen zeer, of deeze Oplosfing den Starre- en Hemelloopkundigen voldoen zal, en de zwaarigheid, wegens de ophouding van de Dagelykfche Omwenteling der Aarde, waarin ook de Vires centrales te pasfe komen, wegneemen (*). Onlangs de gedagten van den Hoogleeraar hamelsveld, over dit zeggen van josua, opgeévende, hebben wy betuigd, goeddeels in diens zeer eenvoudige verklaaring te kunnen berusten, en wy hsuden het nog daar voor, dat men hier verkeerdlyk een Wonderwerk veronderfteld heeft, dat altoos aan de onoploJbaarfte tegenwerpingen onderworpen blyft (f). (*) Zie onze Nieuwe Vaderl. JLetteroef. IV. D. 2. St. bh (t) Zie boven, veer 1792, bl. 403»  BEDENKINGEN OVER. DE NIEUWERWETSE LEERWYZE. 5 Bedenkingen over de Nieuwerwetfs Leerwyze van Euangeliefche Waarheden, betreffende het Geloof in Christus, en de Verzoening der Wereld met God, door hemj benevens eenige aanmerkingen daaromtrent, in Gemeenzaame Brieven van a. v. aan zynen Vriend e. g. h. By verJcheiden Boekver koopers. In gr. 8vo. 114 bladz. TPYe Schryver deezer Brieven doet zich voor, als JL^ iemand, welken de aloude Rechtzinnige Leere onzer Nederlandfche Kerke zeer ter harte gaat, en die het gantsch niet eens is met ,, zommige hedendaagfche Schry,, vers en Redenaars in onze Kerk, die zich, als groote „ Lichten en Meesters, vertoonen , en de verbeelding hebben, dat zy een Nieuw Licht ontvangen hebben. Schryvende en fpreekende, als of zy alleen de weten,, fchap der Heiligen bezaten, om in te zien in de Ver- borgetiheden van het Koningryk der Hemelen, en dat „ met kleinachting van zo veele waardige mannen." Van hier dat hy van zich zeiven geenzins kan verkrygen, om de hoedanigheid van Verlicbtinge aan onze Eeüwe toe te fchryven, Want zynen Vriend berigtehde, hoe hy zich herinnerde de uitdrukking van een beroemd Leeraar , in een der aanzienelykjte Gemeentens van ons Vaderland, welke, in zekere Leerrede, gezegd hadt : ,, men noemd ,, deeze Eeuw een verlichte Eeuw, maar 't nageilacht zal zeggen, het is een Eeuw van den Duivel en van onverfchilügheid ," geeft hy daar aan zynen byval, ,, wanneer dit gezegde, met opzicht op verfcheide zaa- ken, onze Leer, en de beoefening der waarheid be,, tredende, betrekkelyk gemaakt wordt." Voor zo veel deeze en foortgelyke uitdrukkingen eenen yver aankondigen, voor 't geen de Schryver als rechtzinnige waarheid aanziet, kunnen wy niet nalaaten denzelven te'pryzen. Doch, 't komt ons voor, dat het den Heer A. V. gaat, even als veele andere diergelyke Yveraaren. De Apostolifche Les, de waarheid te betragten in liefde, wordt, dikinaals,. niet genoeg in agt genomen. De Voorftanders van het, dus genaamde, nieuwe licht, dat zyn de zulken , welke in wyze van denken en voordraagen van hem verfchillen , befchuldigt hy openlyk van Onverschilligheid ; en , de woorden van Doctor owen de zyne gjaakende, klaagt hy , „ dat de meeste Voorgangers en A 3 « Leids-  E E D E ü li { tt G E :V 'O van de Gemeenten in Nederland , ■ en di,, ders, niet 'alleen minder gefbeng, maar ouk minder op° ,, regt, handelen met de gevveetens, van overtuigde Zon,? daaréu, dan de Euangelieiiieuaars in'vroegere dagen.'* Daar de Heer V. V. en alle andeie eveneens denkenden, hunnen vlyt aanwenden , tot het te recht brengen van veele, huns oordeels , verkeerde begrippen omtrent de Leeré des Euangeliums, moeten zy, gewislelyk, deeze Leere aandagiig en naauwkeurig belhdeerd hebben. Doch dan zul hun ook niet ontglipt zyn, het Hoofdgebod van den grooten Opperleeraar, wegens de liefde tot"den naasten , of de byzondcre toepasling van dit Gebod , met eene zeer nadruklyke waarl'chuvving: Oordeel niet, opdat gy niet-geoordeeld wordt. De Godgeleerden, "'c zy Schryvers of Leeiaars, vvien dit aangaat, mogen ons deezeq wenk ten goede houden: als mede eenen anderen,'volgens welken zy? indien het hun om de voortplanting deiwaarheid te doen is, gantsch verkeerde middelen te baat neemen. naardien het middel van -vervvyt en verdenkinge; uk er afkeerigheid dan overtuiging zal uitwerken. Wat de aangekondigde Brieven aangaat, wy hebben in dezelve niets nieuws gevonden , dan , misjebien , eene metr ftoutmoedige eu meer meesteragtige bepaaling, omtrent de betwiste Onderwerpen, dau by verfcheide andere. Sehryvers, die, voor 't overige, met den Heer A. V. in gevoelens overeenftemmen, en die dan nog, daarenboven, boven hem dit voordeel hebben, dat ze hunne (tellingen bouwen op Schriftuurtexten ; van hoedanig eene manier van bewyzen wy, in deeze Brieven, niet een eenig voorbeeld hebben aangetroffen; rustendens Mans geheele Stelzel op gronden, zonder bevvys aangenomen. VVy zullen , om tevens de manier van redekavelen te doen bly~ ken, hier van een en ander voorbeeld aanhaalen. „ Laat ik u (dus fchryft hy in den Vyfden Brief,) myn begrip van te gekoven in den Zuone Gods , Jei'ua Christus, kortlyk melden! Het Geloov is by my diè bovennatuurlyke gaav der genade, van den Heiligen Geest, als een *ry,gt van de voldoerdng des*Zaligmakers, in de geheele Ziel ingeplant, die zich, door dat Geloov, hecht aan onzienelyke dingen, op het waarachtig getuigenis vau den God der Waarheid; en dit geloov is het middel, door 't welk de mensch Christo ingelyvt en bekwaam gemaakt wordt, om Christus, met alle zyne weldaaden, aan te Hcemen, met toebetrouvviiig van zich zeiven aan hem ter  «VER DE NIEUWERWETSE LEERWYZE. 7 ter verkryging van de zaligheid , zo dat hy , die in den Zoone Gods geloovt, een licht in 't veritand , en vermogen in de wil, ontvangen heelt, om, op eene rechte wyze, omtrent de voorwerpen des Geloovs , werkdaadig te zyn ; werkdaadig wordt dan 't verftand, als het oog, ter befchouwing en onderfcheiding; de wil, als de hand deiziele, ter verwerping en aanneeming, zich vervolgends betoonende in daaden en vrugteu , zulk een ingeplante in Christus, door 't geloov, betaamende/' In den VIII Brief, fpreekende van Gods befluiten, met de gevolgen daar van, laat hy zich dus uit: „God heeft bepaald, in de Waereld zyns nardryks, die hy goedvind, voort te brengen , ook menfehen te fcheppen , van welken , Adam, de eerfte, zyn zal de Stamvader en 't hoofd, aan wien hy beloovd , op Conditie van volkomen gehoorzaamheid aan zyu gebod, het eeuwig leeven, ftellende dien Adam tot een Verbonds-hoofd van alle zyne natuurlyke Nakomelingen, in hem als Vader, beflooten , die met hem deelen in de belofte des levens , en het dreigement des doods , zo dat alle die Nakomelingen, indien 't Verbonds-hoofd gehoorzaamd, de Zaligheid ontvangen zullen, doch, overtreedende 't gebod Gods, alle fchuldig zyn, vermits zy in hem, naar de vrymagtige bepaaling van Gods Wil, gerekend zyn. „ Adam, dit Verbonds-hoofd, word hervoort gebragt met Gods beeld, als zyn gelykenis, en dus bekwaam, om de Conditie van 't Verbond te volbrengen; doch de Vrymagtige bepaalt en vindt goed, tot luistervolle ontdekking xyner heerlykheid en hoogheid, Adam valbaar te fcheppen, en hem zyn beeld te laaten verliezen; niet, dat hy hem zyn kracht ontneemen zal, en daar van herwen, maar, dat hy hem geen nieum kracht by voegen zat, om ftaande te konnen blyven, en in den loop zyner Verbondsgehoorzaamheid te volharden ; God dan bef]uit , Adam zal vallen, 't geen noodzaaklyk, als onfeilbaar zeker, gebeuren zal, en alzo moet, de ganfche Waereld, zo als die in Adam , als 't Hoofd, begreepen is, voor God verdoemelyk zyn. „ Zullen nu alle menfehen voor God verdoemelyk zyn , zo wil hy zyn Vrymagt en Wysheid, Genade en Gerechtigheid , aan dat gevalle menschdom , bewyzen , en hy bepaald, eenige van het menfehelyke genacht, als zynde zyn leem , en volftrekt eigendom , te Hellen Jtot vaten zyner barmliartigheid, doch anderen , tot vaten zynes A 4 ioorns,  5 BEDENKINGEN looms, welke bepaling van zyn Wil genoemd word, de verkiezing ca verwerping. Indien vervolgens de voorwerpen van Gods verkie? zende Wil bet einde van dezelve verkryg^en, en de zaligh.id ontvangen zullen, zo moet dit gefchicden, langs een weg van betamelykheid , maar die is, in al 't gefebapene, niet te vinden , düar ontbreekt alles , om aan den eisch, en bedreiging van Gods gerechtigheid te voldoen , der-ü halven vordert de Goddelyke Wysheid een Goddelyk perzoon, en die is de eeuwige Zoon van God , welke , als een andere en tweede Adam, als een hoofd, voldoen zal, 't geen hy op zich neemd, en hy bewilligt aan de hem voorgeftelde Conditie van de Uitverkoornen , die aan neiri van den Vader gegeeven, en in hem gerekend en verkooren zyn. ,, ln hem, zeg ik, verkooren niet alleen, op dat zy3 in den tyd, een dadelyk inzyn in hem verkrygen zouden maar zo als zy in hem, als hun borg, wortel en hoofd, tot de zaligheid verordineert zyn , want de Zoon vaii God is van eeuwigheid borg van de Uitverkoornen , en die zyn in hem gerekend , zynde in het oordeel Gods, ueu reed*, voor de tyden der eeuwen, vrygehouden, want de Zuone Gods nam hun fchuld over, en zy wierden in ln m ontflaagen." Dus willekeurig, zonder het aanvoeren van bewys. of rederieri , gaat de Brieffchryver te werk in het ontvouwen van zyn Zamenftelzel ; waaraan hy., ten befluite 9 nog hegt eene naafpooring van de bronnen der dwaalingen en wangevoelens, aangaande gewigtige waarheden; van welke , volgens den Heer A. V. de voornaajnfte is, „ dat de mensch, door den Duivel verleid , van den God der waarheid afkeerig is, en in hoogmoed leevd, en Waant, dat hy magtig is, om de waarheid te zien, en zich, in zyne denkbeelden daar van, wel te lei,, den." Niet alleen in 's menrchen verdorvenheid en blindheid, maar ook in zyne boosheid, hoogmoed en eigen-, zü.nigkeid, moet dus de reden en oorzaak gezogt worden , waarom veelen in dwaalingen (feeken; dat wil zeggen , hun Godgeleerd Zamenltelzel niet op denzelfden leest fchoeien , als de zodanigen , die , op grond van ovcrecnilemminge met de uitftaande menfchelyke formulieren , met den naam van regtzinnigen befte'mpeld wor* dei;. Wy moeten hier eene voorgaande Aanmerking hetbnat. ka  ©ver de nieuwerwetse lef.rwyze. 5 Ier Het ftryken van zulk een liefdeloos vonnis over zvne medemenlchen, wier hart en inzigten niet voor ons openleggen, kunnen wy op geenerbaude wyze overeenbrengen, om nu te zwygen van menlchelyke befcheidenheid met de zeer nadruklyke ksfen des Christlyken Gods'diensts, gebiedende, zo lang wy voor het tegendeel geene fpreckende bewyzen hebben, het gedrag van anderen altoos in het gunftigst licht te befchouwen. Aan den Heere A. V., en die met hem eveneens denken, fpreeken en fchryven, beveelen wy de aandagtige leezing van het dertiende Hoofdtak des eerften Briefs aan de Korinters. Betoog voor de Eeuwigheid der Straffen in een toekomflig leeren , door jonathan edwards , S. S. Theol. Doctor en Predikant te Newhaven. Te Utrecht by W. van Yzerworst , 1792. Behalven de Voorrede van den Vertaaier, 352 bladz,, in gr. 8yo. Dit Boek is ingerigt tegen het Leerftelzel, door Doftor chauncy, in zvne Verhandelingen over de eindelyke gelukzaligheid aller menfehen, (waar van ook eene Hollandfcne Vertaaling, door den Heer van iiemert bezorgd, in het licht verfchenen is), en in andere werken, voorgefteld. Het bellaat uit acht Hoofdtakken. In het eerjtt worden de gronden van het Stelzel van Dr. chauncy, betreil'ende de Straffen in een ander leven , opgegeven , en onderling vergeleken , en de Schryver heeft, by deze vcrselyking, ten'doel, aan tetoonen, dat de Dottor grondbesrirperi heeft aangenomen , die met eikanderen in een bettendigen tweeftryd moeten ffcan. — In het tweede Hoofdftuk onderzoekt hy, of de gedoemden eem'ge andere ftraf verdienen, dan die, welke tot hun eigen welzyn verftrek- ken moet? ln het derde , of de gedoemden, in de daad , cenige andere Straffe zullen ondergaan , dan die, welke gefchikt is, om. hun eigen geluk uit te werken ? — Het vitrde Hoofdtak bevat eene befchouwirig der bewyzen, waar mede Doctor chauncy tracht aan te toonen, cat de eindelooze Straffen onbeftaanbaar zyn met Gods regtvaardigheid. — Het voomaame tak , het welk Doftor chauncy bewyzen wilde, was dit, dat alle menfehen in het einde zullen zalig worden: doch, zo hy hier in mogz mistasten, nam hy tot de vernietiging, als het alleylaatlte A 5 plegt-  j. edwarös plegtanker, zyn toevlucht. Dit dierhalven gaf den Heer ^dwards aanleiding, om in het vyfde Hoofdltuk te Onderzoeken , of de vernietiging de itraffe der gedoemden is: en om vervolgens in het zesde zyne poogingen aan te wenden, ten betooge, dat de ftraffe der gedoemden in eene eindelooze rampzaligheid befta. In het zevende befchouwt hy de rechtvaardigheid der eindelooze Ilraffen uit een ander oogpunt, waar uit dit gcfchil wel niet door Doctor chauncy, maar echter door zommige anderen, die zyne leer omhelzen, befchouvvd was: hy poogt namelyk hier deze fluitreden te wederleggen: „Alles, het geen door het heil van het Heel-al gevorderd wordt , is rechtvaardig; en al, wat niet tot heil van het Heel-al medewerkt, is onrechtvaardig. Dan daar de eindelooze ftraf der boozen niet medewerkt tot het heil van het ganfche Heel - al , maar hetzelve verftoort, is dezelve onrechtvaardig." Eiudelyk in het achtfle Hoofddeel tracht hy de begaanbaarheid der eindelooze itraffen met Gods goedheid te verdedigen. Zie daar het geraamte van dit boek! Over de bondigheid der bewyzen van den Schryver denken wy ons niet uit te laaten, daar wy in dit gefchil liever verkiezen bloote Referenten dan Rigters te zyn. Dit alleen zeggen wy, dat Doclor chauncy, door het niet zamenhangende van zyn fyfrema, en door de gronden, waarop hy hetzelve verkozen heeft te bouwen, aan zynen Tegenfehryver veelvuldige gelegenheid gegeven heeft, om hem met vrucht aan te vallen; maar dat de redenen van den Heer edwards misfehien minder voldoende zouden zyn, ter wederlegging van die geenen, die, de zaak uit andere gezichtspuncten befchouwende, de leere der eindelooze ftellige Itraffen op andere gronden lochenen. Wy moeten, intusfehen , by het gezegde nog eene plaats uit de Voorrede van den Vertaaler voegen, en daar op cenige aanmerkingen aan onze Lezers mededeelen: ,, Van hoe veel gewigt (zegt hy) het niet alleen voor ieder enkel redemagtig wezen in het byzonder, maar ook voor elke Maatfchappy, elk Land, elk Koningryk, en elk Gemeencbest, zy ; ja van hoe veel gewigt het voor den ganfehen Aardbol , dien wy bewoonen , moet gerekend worden , dat ieder fterveling de duidelykfte bewustheid drage, dat niet alleen zyne openlyke wanbedryven en euveldaaden eene gerechte ftraffe van den wereldfchen Reefeter zullen erlangen; maar dat zelfs, wanneet zyne Yer-  van de eeuwigheid der straffen. ^ yerborgene overtredingen hier al fomtyds het oog en de waakzaamheid der wreekende rechtvaardigheid, ontflippen mogen; als geene gefchikte voorwerpen van onderzoek en kennisneming befchouwd worden; of de boosdoener, door zyne magt, zyn vermogen, zynen invloed, zyn aanzien, of zyne middelen , zich boven dezelve weet te yerheffen •> haar zwaard te ontduiken, of zich daar aan te onttrekken; deze echter geenzins door den ruiHEERSCHER. van hemel en aarde, met eene koele onveri'chilligheid, zullen befchouwd worden, of Hechts'eene geringe en ligte tuchtiginge zullen moeten ondergaan; , Neen, dat zy wel verre van dus, doo? de verwachting van eene genoegzaame ftraffeloosheid , zich verder tot het plegen van wandaaden aangemoedigd te zien; in tegendeel eene allerverfehrikkelykfte, eene regtvaardige ftraffe , ten vollen geëyenredigd aan hunne gepleegde boosheden, eene ftraffe, welke nimmer, nimmer eindigt, maar van eeuwigheid tot eeuwigheid onafgebroken voortduurt, zullen moeten lyden: -— van hoe veel gewigt net is, herzegge ik, —— dat ieder fterveling hier van de volfte bewustheid drage; behoeft men dit wel nader te betogen ! Waar toch, waar zal men voordaan eene volkomen veiligheid van perfoon en goederen, waar zal men goede orde , waar zal men eer , waar zal men eene onkreukbaare trouw , waar zal men den vereischten eerbied, de zoo zeer noodzaaklyke indrukken by het afleggen van eenen plechtigen eed, waar zal men de behoorlyke ondergefchiktheid in den Staat, ja alles wat deugd en plicht op dat ik hier niet eens van de fchuldplichtige vereering en liefde , ten aanzien van den algoeden Vader van al het gefchapene, fpreke; waar zal men dit alles toch langer aantreffen, zo dra men zyn geweten genoegzaam te vrede ftelt , of door drogredenen, in ftaat is, hetzelve in flaap te fusfen; terwyl men zich. tracht te overreden , dat niets dan eene enkele , eene bloote, tuchtiging van weinig jaaren üechts aan geene zy. de des grafs het loon van duizenden van gruwelftukken wezen kan? Geen beul, geen fchandfchavot, geen zwaard of houtmyt, zyn dan in ftaat den druifchcnden ftroom der yzelykheden, welke welligt een aantal van verblinden , of door de gewoonte van het misdryf verhard geworden booswigten en euveldaders over geheel het menschdom zouden kunnen brengen, een enkel oogenblik ïiog in zyn woeste vaart te fluiten. —— De hoop, dsc hun-  ift J. EDWARD3 hunne gruwelen welligc bedekt zullen blyven, en het verkeerde denkbeeld , dat hen Hechts eene geringe en korte ftraf in de eeuwigheid te duchten ftaat, ftelt dus eene ruime poort voor de woede van iederen aterling ten vollen open, — Eu waar blyft dan op aarde nog eenig vooruitzigt, de minlte verwachting van geluk , en eene vreedzaame genietinge van duizend zaligheden, voor elken braaven en vreedzaamen, of weereloozen waereldbewooner overig ? —- Ai my! ... Ik yze, ik tziddere, wanneer ik zulk eene zamenleving flechts met een vluchtig oog , en in het ryk der mogelykheid , op eenen verren afttand van my geplaatst, befchouwe! ... Neen zeker elk die den mensch, den invloed der verderf- lyke voorbeelden, en het geweld van woedende hartstochten , genoegzaam kent , zal my gereedelyk toeltemmen , dat niets • niets, dan alleen de vrees voor eene ont- zacbiyke eeuwigheid, van duizenden van misdryven en gruwelen hun meestal kan te rugge houden; en dat deze, ja deze alleen, de éénige teugel voor zyne onftuimige driften en redenlooze begeerten zy." Deze gantfche redenering voorzeker is geenszins gefchikt om eenen behendigen heftryder van de Leere der eindelooze ftellige Itraffen te overtuigen. Hy zou 'er toch gewis de volgende aanmerkingen op maaken: i". Myne leer brengt geenszins mede , dat onze deugd en ondeugd, op ons lot in het toekomftig leven, van weinig of geeneu invloed wezen zal ; integendeel , ik beweer, dat de gevolgen van alle onze zedelyke daaden , goede en kwaade , tot in aller eeuwen eeuwigheid voort zullen duuren : ik beichouw bet toekomftig leven als eene voortzetting van het tegenwoordige, en als één geheel met hetzelve uitmaakende: de natuurlyke gevolgen van iedere daad niet alleen , maar van iedere nalaatigheid, duuren eeuwig: die hier eene groote hebbelykheid van zonde verwierf, heeft it! de eeuwigheid meer en langer te ftryden , eer hy eene hebbelykheid van deugd verwerft; die hier geene goede daaden verrigt, mist in alle eeuwigheid het zalig herdenken aan al dat goede, dat hy hier hadt kunnen verrigten ; die hier zyne vei Handel yke vermogens niet beschaaft, ftaat, by zyne overgang in de eeuwigheid, nog op den laagften trap, en hoe veel heeft hy nodig, eer hy dat toppunt bereikt, dat die geene, die hier het verst in waare wysheid vorderde, reeds terftond by zyne intrede in de andere waereld deelachtig wordt; de wyse  V£N DE EEUWIGHEID DER STRAFFEN. ij ftygt iutusrchcn ook daar nog altyd van trap tot trap' hooger, terwyl hy, die in zyne dwaasheid geftorven is, hem altyd zeer verre achter blyit , en dus eeuwig' de. gevolgen van zyn wangedrag, zelfs zonder tusfchenkomst van eenige ftellige ftraf, ondervindt: enz. 20. Het is waar, zulke redeneringen hebben op het gros des menschdcms maar al te weinig vermogen; maar is het wel bewezen , dat de gewoone denkbeelden van de eeuwigheid der" helfche ftraffen op de menigte zulken heilzaamen invloed hebben, als men zich gemeenlyk verbeeldt? Is het niet eene charatfteriftieke eigenfchap van onbefchaafde menfehen, zich aan het tegenwoordige te hechten, en minder door een goed öf kwaad getroffen te worden , in evenredighè'd, van cleSzelfs afftandV Heeft het gemeen in onze Maatfchappyën niet maar al te veel overeenkomst met den Wilden , die des morgens zyn bed verkoopt j en 'er niet aan denkt dat hy des avonds het weder nodig zal hebben? Zyn nadeelige gevolgen van hunne daaden,. reeds in dit leven , zo dra zy maar eenigszins ver af zyn, Wel gefchikt f- om oiwerlichte menfehen van de ondeugd af te houden; en zal de bedreiging van eeuwige ftraf dan die heilzaame uitwerking hebben ? —— Maar 30. indien ook deze leer van nut is, om de orde in de Maatfchappy te bewaaren, is zy dan even daarom waar? Hoe veele begrippen hadt de Staatkunde der oude Heidenen aan het gemeen weten fmaakelyk te maaken,die zomtyds aan de bewaaring of herftelling van veiligheid en orde, in den burgerftaat, zeer veel nut aanbragten ; maar waren dan deze begrippen daarom waar? In eer* tyd, dat de Romeinfche legioenen in Germanje in opftand waren, viel 'er by geval eene maansverduistering voor; naar de Godgeleerde begrippen van het Romeinsch gemeen , was dit een bewys, dat de Goden den opftand afkeurden; en de Eclips hadt dierhalven de nuttige uitwerking, van .den Soldaat weder tot gehoorzaamheid te brengen (*) : maar waren nu daarom deze begrippen waar, om dat zy nut deden? Zie! op zulk eene wyze zou tegen de redenering van den Vertaaler geredenkaveld kunnen worden; en men bemerkt dus gemakkelyk , hoe weinig zulke bewyzen ai utili voor de waarheid van een leerftuk afdoen. Een billyk Lezer zal gemakkelyk zien, dat wy 'er verre af (*) Tacitus , Annal. I: 29.  14 EDWARDSj VAN DE EEUWIG MEID DER. STRAffE:?; 2yn, van, door het aanvoeren dezer aanmerkingen, eerifc ge krenking aan het meergemelde leerftuk te willen toebrengen,- maar Wy zien het altyd zeer noode, wanneet inen waarheden , die door veritandige Schryvers beftredeii zyn, met zwakke bewyzen wil Haven. Leerreden ter aanpryzing van hét Inftituut tot Onder wyzing van Dooven en Stommen, binnen Groningen, uitgejproken den i July 1792 , in de Vergaderplaat def Doopsgezinde Gemeente te Harlingen, door heere oosterbaan, Leer aar by die Gemeente. Te Harlingen by V. van der Plaats, 1792. Ten voordeele van liet Injiituut. In gr. 8vo. 32 bladz. E«n waardig Leeraar van het Euangelium is eeri Vriend van het Menschdom, in den alleruitgcbreiditen zin; by tragt zynen evenmensen nuttig te zyn, niet alleen ten aanzien van zyne geestelyke belangen , maar ook met opzigt tot de hchaamelyke genietingen; vooral Wanneer dezelve niet flegts niet nadeelig zyn aan de Ziele , maar derzelver hoogere aangelegenheden helpen bevorderen. Als zodanig een Leeraar Vertoont zich hier de EerW. oosterbaan, in zyne aanpryzing van het bekende Inftituut, te Groningen, aan de medewerkende hulp' der gegoede Leden zyner Gemeente, en voorts aan zyne verdere Landgenooten ; om welke tot foortgelyke weldaadigheid op te wekken, hy zyne Leerrede door deii druk gemeen gemaakt heeft. Het Opftel draagt de kerinelyke blyken van Geleerdheid en gezond Oordeel: Alleenlyk hadden wy wel gewenscht , dat de Heer aoëterbaan zich had bevlytigd zynen Toehoorders en LeezerS de weezenlyke nuttigheid van het Inftituut te doen opmerken , door het vermelden van de goede gevolgen, welke, met opzigt tot verfcheiden Ongelukkigen, reedè met'er daad hebben plaats gehad, en van de vorderingen in welke Kundigheden en Weetenfchappen zommigen der Leerlingen zeer verwonderenswaardige proeven geeven. Zulk een proefondervindelyk bewys zou, misfehien, vaii meer kragts geweest zyn, ter opwekkinge der weldaadigheid, dan eene loutere voordragt der mogelyke goede uitwerkzelen, die door het loflyk Inftituut kunnen bewerkt Worden. Met dit alles, pryzen wy het menschlievend oogmerk des Leeraars, en paaren onzen wensen by diert vari  H. OOSTERBAAN, LEERRÈblNi i$ Van zyn Eerw., dat zyne onderneeming de goedkeuring ayncr Landgenooten wegdraagen , en daar door eenig goed moge gtltigt worden! Aanmerkingen en Byvoegfels van D"s. johan christiaafï bauai, tut zyne Leerrede over den derden Artykel van de Augsburgfciie Geioofsbelydenis. Gedrukt ten voordeele van de Lutlierjche Diakonie-Armen te Amjterdam. Ti Amjitrdam by G. Daalwyk, 17^2. De Heer baum^ die mét zyne braave Ambtgenooteri het lot hadt , van door eenige feneurzieke Leden zyner Gemeente befchuldigd te worden , als of hy van eenige Leerflukken zyner Kerk , die men voor allergewigtigst en allernoodzaaklykst houdt, was afgevallen, hadt zich tegen dezen laster verdedigd door eene in openbaareiï druk uitgegevene Leerreden ^ waarin hy uitvoerige uittrekzels gegeven hadt uit zyne openbaare Predikatiën en Catechifatien, gedurende zyne meer dan achtjarige bediening, in de Gemeente van Amlleldam, over de bedoelde Leerftukken,gedaan. De thans afgegevene Aanmerkingen enByvoegzels dienen, of ter verdediginge dezer uittrekzels tegen misduiding en verdraajing, of ter nadere opheldering van zyn gevoelen over zommige Bybelplaatzen , of ten betooge , dat hy aan zommige bewyzen , door hem voor de meergemelde Leerftukken gebruikt , met regt den naam van nieuwe Bewyzen hadt kunnen geven. Het Stukje doet en der geleerdheid ert het hart van den Schryver veel eer San, en is befchaamend voor zyne tegenftanders. Wy hoepen intusfehen, dat hy het nu hier by zal laaten berusten: zyne zaak is genoegzaam" verdedigd; en die nu niet overtuigd is, zal door verder gefchryf niet overtuigd worden. Zyne vyanden verdienen volkomen dat verachtend ftilzwygen, waar mede men altyd menfehen van bekende twistzucht en dogmatieke dwingelandy beandwoorden moest. Hy heeft zich ook hier toe op nieuw verbonden, terwyl hy dit Stukje, even als het Voorberigt van zyne Leerredens zelve , met de volgende Dichtregelen van zynen Landsman, Vryheer van ear, befluit: Jadis au mont Athos un monarque Perfan 'Ecrivit une epitre en Jlile de tiran. Et le mont, pour repondre d cette extravagemeta En Jlile de rocker ft fsrvit dt Jihnct, Aard*  3tS Sr. VAN HXMELSVELB Aardrykskunde des Bybels , door ysbrand van hamelsvéld. Eerfte Deel. Te Amjlerdam by J. Allart, 179'oj ln gr. 8vo. 490 bh Indien , volgens de betiiigirig van a. f. buschinc „ eene goede Aardrykskunde eene gewigtige verklaaring van de léere der Goddelyke Voorzienigheid is, en der„ halven onder de nuttigfte en noodzaakelykfte Boeken „ geteld moest worden;" dan moet eene Aardrykskunde des Bybels van het grootlte belang voor den Leezer zyn: .daar de Bybelfche Gèfchiedbóekèn, zo des Ouden als des Nieuwen Testaments , gelyk ook menigvuldige Voorzeggingen der Profeeten , volltrekt onverftaanbaar moeten zyn , voor hem die niets van de plaatfelyke gefteldheid van Palcefiina weer. Sedert reland zyn Palcejlina llluJlrata, en bachiene zyne Heilige Geographie, heeft uitgegeeven , verfcheenen verfcheidene Reisbefchryvingen ,• welke den tegenwoordigen toeftand van de meeste landen , in de H. Schrift genoemd wordende , aantoonden ; en die derhalven zeer gefchikt waren , óm' zelfs den ouderen toeftand van die zelfde landen op te helderen. Deeze Bronnen heeft de Heer van hamels veld , in zyne Bybelfche Aardrykskunde, met vrucht gebruikt, en daar door een Werk geleverd , dat de voorige Werken over deeze floffe , voornamenlyk die zyner Voorgangeren reland en bachiene , verre moest overtreffen. Dit Èerjte Deel bevat twee Boeken, behelzende het eerJte Boek, in drie Hoifdjlukken, des Schryvers gedachten, 1. Over de Aardrykskunde der Bybelfchryvers. 2. De moeilykheden in de Bybelfche Aardrykskunde,- en 3. De Middelen om deeze moeilykheden te boven te komen. In het tweede Boek wordt, in elf Hoofdjtukken , eene algemeene befchryving van het Joodfche Land gegeeven, als de Naamen, Gelegenheid, Grenzen en Uitgeftrektheid, Luchts- en Weêrsgefteltenis, Voortbrengzelen, Bergen, Dalen en Valeyen, Vlakten, Woestynen en Wouden, Zeeën en Meiren , Rivieren, Beeken, Bronnen, Waterbakken, en warme Baden. Wordende een en ander door een nette Kaart van Palcejlina opgehelderd, welke naar het voorbeeld der nette Landkaarten van bachiene ontworpen is. De moeilykheden, welke in de Bybelfche Aardrykskunde gevonden worden, brengt de Schryver tot de volgende: na  aardrykskunde des bybels» ha vooraf gemeld ie hebben , dat de Heilige Schryvers zo naauwkeurig en duidlyk zyn in het gebruiken van Aardrykskundige kundigheden , zonder ergens te feilen, dat men zich deswegens verwonderen moet. i. Dat de Bybel, wiens ouderdom reeds eenige duizenden jaaren bereikt, niet met oogmerk gefchreven is, om ons de Aardrykskunde te leeren , of eene befchryving van Landen en Steden te geeven. Wordende alles, wat van die natuur in den Bybel voorkomt, Hechts als in het voorbygaan, en by gelegenheid, aangetekend, en ondergefchikt aan andere hoofdbedoelingen, byzottder aan de Gefchiedenisfen van het Jbodfche Volk; of, in het Nieuwe Testament, aan het verhaal van de reizen ran jesus en zyne Apostelen, ter grondvesting en uitbreiding van den Godsdienst van het Euangelie^ 2. Dat gelyk alle VVeetenfchappen, dus ook de Aardrykskunde ,■ zich» ten tyde dan de Bybel gefchreven werdt, nog in haare eerlte beginzelen, en als 't ware, in haare kindsheid, bevonden. Meet- en Wiskundige naauwkeurigheid hadden die volmaaktheid verre af na niet bereikt, welke zy in on^e tyden bereikt hebben. De grenzen der Landen, de loop der Rivieren , de (trekking der Gewesten , ten aanzien der hemelsfrreeken, de bepaaling van de ligging der Steden, ook ten aanzien van derzelver onderlingen afitand, dit alles was nog onvolmaakt; zo dat men zich moet vergenoegen , wanneer men in deeze om en by eenige: zekerheid kan vastftellen. Een enkel voorbeeld heldert dit op. Doorgaans wordt de ligging van eene Stad of Plaats, in het algemeen, befchreven, door het melden van eene meer bekende, naby welke zy gelegen was. Dus worden de Eikenbosfchen van Mamre gezegd , te zyn by Hebron , gen. XIII: 18. De Bergen Gerizim en Ebal worden, naar derzelver gelegenheid, befchreven: aan geene zyde des Jordaans , achter den weg van den Zonne-ondergang , in het land der Kanaaniten , die in het vlakke veld woonen, tegen over Gilgal, by de Eikenbosfchen van More, deut. XI: 29, enz. zonder dat de juiste afitand, of ook de ftrekking deezer plaatfen jegens eikanderen, wordt aangeduid. —— Ja , in die gevallen , waarin dit fomtyds gebeurt , dat deeze ftrekking wordt opgegeeven, bepaalen zich de Heilige Schryvers des Ouden Testaments alleen tot de vier hoofdftreeken van. het Kompas, Noord, Oost, Zuid en West. Dus lag Ai, by Bethaven, ten Oosten van Bethel, jos. VII: a. De O/yflett. 1793. no.|i. B ^>erg / . v—  3" ¥. VAN HAMELS VELD berg ten Ooiten van Jerufalem, zach. XIV: 4, enz, —* Hoe naauwkeurig dan ook de gewyde Schryvers, naar maate van de kundigheden hunner tyden, re werk gingen, voor eenen laateren nafpoorer van deeze onderwerpen, blyven nochthans duisternisfen over. 3. Het groot onderfcheid der Taaien levert eene dérde reden van moeilykheid op. Hebben wy kunstwoorden, gelyk tot elke Weetbnfchap, dus ook,voor de Aardrykskunde, op dezelfde wyze was het gelegen by de Hebreen; nadien nu de Hebreeuwfche taal eene reeds voor eeuwen verftorven, en buiten alle leevend gebruik geraakte taal, is, wie kan zich dan verwonderen, dat ons woorden' en fpreekwyzen ontmoeten, die voor ons moeilyk zyn om te verftaan, fchoon zy als Kunstwoorden, in den tyd, dat deeze taal gefproken en gebruikt werdt, eene duidelyke en ontwyfelbaare betekenis hadden. In het byzonder wordt hier by aangemerkt, dat, nademaal de eigen naamen der Steden en Plaatfen| in de Hebreeuwfche taal, hunne betekenisfen hebben , het even daar door dikwyls tvvyfelachtig gemaakt wordt, of men zeker woord, als een eigen naam cener Stad of Plaats , dan als een algemeen benoemend woord, moet aanzien. Dus leest men, by voorb. gen. XXXIII: 18, in de gemeene Latynfche Vertaaling, als ook by de LXX Overzetters , welke ook lutiier gevolgd is : jacob kwam te Salem in het Land van Sichem. Andere Overzettingen, en daar onder de Nederlalidjche, neemen Salem niet als een' eigen , maar als een' gemeenen, naam j jacob kwam behouden [tot] de Stad Sichem. Voor beiden is over en weder zoo veel te zeggen, dat ook de laatfte Bybelvertaalers in het onzekere (taan. Michaclis en ij at nE vertaaien even als de Nederland/die Overzetters: jacob kwam behouden, enz. doch hezel behoudt den eigen naam Salem; willende dat 'er in de Vertaaling van MiCHAëLis, enz. iets gedwongens en hards, voor de Hebreeuwfche Letterkunde , ligt cpgefloten. Een ander voorbeeld wegens Bethel, ciat bachiene, als een eigen naam, behouden heeft, doch door onze Overzetters, als mede door MiCHAëLis, dathe, hezel, enz. door Huis Gods vertaald Wordt, bevestigt dit nader. 4. Eindelyk ook die Landen, van welken de Bybel gewaagt, en inzonderheid het Joodfche Land zelf, of Palcejlina, hebben, geduurende • den loop der tyden , verbaazende veranderingen ondergaan, vooral met betrekking tot derzelver burgerlyken en ftaatkundigen. toeftand; door Staats-omwente- Jüi.  aardrykskunoë DÉS BYBELSi lp tóngen, in- en uitheemfche Oorlogen, Verandering van beWooners , Zeden -t Godsdienst: waar door flechts weinigen van de menigvuldige Steden en Plaatfen, die oudtyds vermaard en bekend waren, in derzelver overblyfzelen nog getoond worden, maar anderen, tot dé naamen toe, geheel onbekend zyn geraakt: ook zyn de naamen van Bergen, Rivieren, Vloeden, of veranderd, of geheel in vergetelheid gekomen; behalven dat, door de onveiligheid der wegen, en de onbefehaafdheid der tegenwoordige bewooners , de reizigers geene genoegzaame gelegenheid hebben, om het land behoorlyk op te neemen, en met de vereischte naauwkeurigheid te onderzoeken. Daar fommige van deeze zwaarigheden van dien aart zyn, dat zy/na het verloop van zoo veele eeuwen, zedert het opftellen der Bybelboeken, niet fchyneu te kunnen opgeruimd worden , welke vlyt men daar ook toe aanwende ;• zoo ftaat de zaak evenwel , met betrekking tot veelen , ia misfehien het grootfte deel derzelven, niet geheel hoopeloos, indien men die middelen behoorlyk gebruikt , welke in deezen van dienst kunnen zyn. _ Na eene herhaalde overweegin,^ zyn de volgende hulpmiddelen den Schryver als de bekwaamfte en meest gelchiktlte tot dit oogmerk voorgekomen. ï. Indien men de Kunstwoorden en Aardrykskundige Spreekwyzen , welken de Heilige Schrift gebruiktzich eigen maakt en recht verftaat; dan zal het niet misfen, of dit zal een uitneemend licht over veele Tekften, die tot dit onderwerp behooren, verfpreideti. 2. Een vlytig gebruik van zodanige ouder en laater Schryvers, als dit onderwerp in vroeger of laater tyden,het zy in het voorby gaan; het zy opzettelyk, hebben behandeld. 3. Eindelyk, indien men zich eene goede orde van behandeling voorftelle, om het zekere en min bekende af te zonderen; en vervolgens te zien, in hoe verre het eerde ftrekken kan, om het laatstgemelde op te helderen, en te verklaaren. Deeze middelen worden vervolgens nader befchouwd en toegelicht; hebbende tevens gediend om den Heere van hamels veld deezen Aardrykskundigen loopbaan veilig te doen bewandelen: zo als wy, by eene nadere gelegenheid, uit de volgende deélcn, zullen doen ziein Bi- • Be  SC j. l. baudelocque De Verloskunde , door den Heere j. l. baudelocque. iVfflar nieuwen voortrefftlyk verbeterden, en aanmerklyk uitgebreiden Druk , uit het Fransch vertaald , en met eenige Aanmerkingen vermeerderd , dcor a. soek , Chirurgyn-Operateur, Stads -Vroedmeester, enz. enz. te Leyden, en Lid van verfcheide geleerde Genootfchappen. In IV Deelen, of 5 Stukken. Met Plaaten. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1791. In gr. 8vo. Daar de algemeene Inhoud van dit Werk, door de gewoone Dagpapieren, reeds bekend gemaakt is , zoude het overbodig zyn, om dezelve weder te herhaalen; dit echter kunnen wy niet nalaaten , zonder ons zelve geweld aan te doen , van dit Werk te getuigen, dat wy het zelve erkennen als het volledigfte in dit vak, boven alle anderen, die in onze moederfpraake gevonden worden; dat de orde, daarin gevolgd, zeer wel gekozen is-, zo wel met opzigt tot de minder als meer ervarenen;' dat de onderwerpen , zonder nuttelooze wydloopigheid , duidelyk, met alle de vereischte kunde en naauwkeurigheid, en waar by teffens de beste Werken en Waarneemingen van andere Schryvers ook mede te baat genomen worden, hier behandeld zyn; dat wy, derhalven, het zelve in de handen en gedachtenis van alle Vroedvrouwen, en niet minder van zulke Vroedmeesters, wenfchen, die, uit gebrek aan kennis der vreemde Taaien, zich van geene andere, uitgebreider en kostbaarder Werken kunnen bedienen. Billyk, verdient alzo de geleerde Autheur, voor zyne wel aangewende moeite en arbeid , eene algemeene dankerkentenis; de zeer kundige en zeer ervaren Vertaaler heeft ook het grootfte recht, dezelve van ons te vorderen, niet alleen om de zuiverheid zyner taaie , maar wel inzonderheid , om zyne zeer nutte, en het Werk zelve op verfcheide plaatzen ophelderende en vermeerderende, Aantekeningen ; terwyl wy 'er nog moeten byvoegen, dat de Plaaten zeer goed gefneden , en ter opheldering van het verhandelde voldoende zyn. Gaarne wilden wy onzen Leezeren een of ander ftuk, ter proeve en bewys van ons geftelde, en dat wy het Werk niet te hoog geroemd hebben , geeven; dan daar de Autheur, by het verhandelen van ieder afzonderlyk gedeelte, telkens terug wyst op reeds te vooren afgehandelde onder-  VERLCSKCNDE. 2 f derwerpen , zoude zulks of gebrekkig of zeer wydloopig moeten zyn; en daar wy overvloedige redenen meenen te hebben, om te vertrouwen , dat ieder, wiens plicht of weetlust hem tot de kennis ecner uitgebreide Verloskunde aanfpoort, zich van dit Werk zelve "oorzien zal; zo willen wy 'er liever niets meerder van zeggen, dan dat wy het, voor ons zelve, met het grootfte genoegen, en niet zonder nut, gelezen hebben. Reite van Bazel naar Biel. Door de Valey van Jura , een der merkwaardigjle Oorden van Zmtferhnd. Gedaan in den Jaare 1788. Door den Heer bridel, Leeraar in de Franfche Gemeente te Bazel. Uit het Fransch en Hoogduitsch vertaald. Mit een Kaart dier Landstreek. Te Leyden by P. H. Trap , 1791. In gr. 8vo. 272 bl. Het zoude byna onmogelyk fchynen , dat men over een Land , het welk men in éénen dag kan afreizen , zynde Bazel en Biel maar 18 Franfche mylen van elkander gelegen, zo veele bladz. met wezenlyke zaaken zoude kunnen vullen, indien men niet opmerkte dat de Schryver een Zwitfer is, die, trotsch op dien naam, en een Vriend van zyn algemeen Vaderland zynde , alleen voor zyne Landlieden, en niet voor vreemden, fchryft. Hy heeft, om deezen te voldoen, alle mogelyke naauwkeurigheid en onpartydigheid in acht genomen ; zynde, zo als hy zelv' zegt , geen eenzydig bezoldigd dienaar van een of ander der verbonden Staaten. Hy befteedde tot het verzamelen van de noodige bouwftoffe , ter befchryving van een klein-gedeelte der westelyke Cantons, zeer veel tyd. Dan nadien hy de waarheid zegt, of ten minften tracht te zeggen, zal hy in zyn Vaderland zekerlyk aan ieder een niet bevallen, en wel, zo als hy voorzag, om dat hy overal de verdraagzaamheid, de gelykheid der Standen, den voorrang van den Landbouw boven de Fabrieken, aanpryst; om dat hy beweert, dat men, wilde men .het Roer van Staat in handen neemen, de hier toe vereischte kundigheden bezitten moet. Dat men de rechten der zwakkeren1 «Is een heiligdom moet eeren, en den Adel niet naar de deugden hunner Voorvaderen , maar naar de waarde van hunne perfoonlyke hoedanigheden moet fchatten; en vooral om dat hy zeer Veele Hukken heeft aangevoerd, waarin het byzonder beft 3 lang  bridel's reize lang met het algemeen welzyn ftrydt. Intusfchcn zal hy te vreden zyn, wanneer hy de goedkeuring der braave Burgeren, der waare Volksvrienden, van die ouderwetfche Zwitfers , wien de eer bunnes Vaderlands nog na aan het hart ligt, wegdraagt; en wanneer het hem gelukt zyne Leezeren van de waarheid van dit gezegde te overtuigen: dat, op eene reize door Zwitferland, de Schilder hy elke jchrede jlof tot zyne Tafreelen, de Dichter Jlof voor zyne Verheeldivgskragt, fai de Wysgeer Jlof tot Overdenkin' gen, aantreft. Dat deeze Reize, ten opzichte van eene menigte zaaken,'voor onze Natie, over het geheel genomen, minder belangryk moet zyn, dan voor de Zwitfers, is ligt op te maaken, Doch voor den vlytigen Onderzoeker, die de Landen en Volken juist wil kennen, zyn deeze en geene kleine trekken niet te vergeefs getrokken. Zy volmaakeq het bpgeba'rigen Tafreel voor hem , en doen hem het wezerdyk beftaan van een Land , en de gebreken die by zulk eene Natie plaats hebben, volkomen kennen. De Schryver draagt zyne Reize in zeven byzondere Brieven voor, gaande de eeijte voornaamlyk over Bazel en derzelve'r omgelegen Landen; als mede over Arlesheim* De tweede over Rcinach, Dornach, Crellingen, Lauffen; de Edelen dier plaatfeti , derzelver gefcbiedenisfen , en oyerblyffels. In deri derden B:ïef befchryft hy de Smelt- huizen van Rennedorf de Rotfen van Munjter in Granfelde de Smeedery Martimtj het geheele Muti- JUrdal, met de gefchiedenis van die Landftreek. De vierde gaat over de Landtaal , Landbouw en geaarthekl der Doopsgezinden in die ftfeeken. Over den oorfprong der Byrfa, en de Natuurlyke .Historie. In den vyfden wordt de Abtdy van Bellelay, de Valei van Sernetan, de Bronnen en Watervallen van Piciwux; Porentru, en deszelfs Gefchiedenisfen en Rampen, medegedeeld. De zesde gaat voornamenlyk over St. Immersdal, het Landgoed van Orvra, en over Biel; wier omliggende ftreeken , gefchiedenisfen , en byzonderhedeu , in den zevenden Brief vervolgd en medegedeeld worden. Hoedanig deeze mededeeling gefchied, za«l men uit de volgende trekken , wegens de Oubliettes, (of holen der vergetelheid, kunnen opmaaken. „ Naby het Dorp Grell'ngen vormt de Byrfa door de Rotfen, in een enger bed gedrongen, eenen Waterval, welks wit fchuim op twee kommen van een helder ftil  VAN BAZEL NAAR BIEL." 23 water heerlyk affteekt; de boere hutten die dezelve omringen, zetten dit fchildery nog meer fraaiheid by, het welk reeds meer dan eens de tekenpen der reizende Kunftenaars heeft bezig gehouden; weldra verandert dit too« neel, en men ziet een Gottisch gebouw voor zich, uit welks midden een zwaaren tooren opryst, het welk het dal befchermt, en naby die plaats, alwaar de Li/el zich met de Byrfa vereenigd, hetzelve in twee deelen fcheidt; dit is het Kasteel Zvmgen , de verblyfplaats van den Oppeilandvoogd van Lauffen , dit is, na het uitfterven der Edelen van Ramftein, aan dewelke het verpand was, wederom 'aan het Bisdom gekomen ; de verbaazende dikte van deszelfs muuren , en de flegte inwendige inrigting, toonen , dat dit llot veel meer ter beveiliging, dan tot gemak van deszelfs bewooners, gebouwd is; het heeft meer dan déne belegering moeten uitftaan , en het was in 1530 byna door de oproerige Landlieden ingenomen ; men gist met recht, dat het oude gebouw uit niet anders dan uit eenen ronden tooren befraan heeft, daar de verdere, in de rondte daar aan gevoegde, gebouwen van laater tyd zyn ; het water der Byrfa , daar rondom ltroomende, maakte hetzelve weleer tut een Eiland, maar de kunst is hierin de natuur te hulpe gekomen, ten einde dit verblyf gezonder te maaken, door dit dikwerf ftilftaand, en hier door Hinkend, water af te leiden. Op den top des toorens is eene fchoone vlakte, van waar men het ganfche dal overzien kan; het was van daar, dat de oude bezitters, op hun gemak, hunne vyanden, of ook de Reizigers, konden zien naderen, die trouwens wel eens op gelyken voet behandeld werden: men zoude met meer genoegen het vermaak van een zo bekoorlyk uitzigt genieten, indien men niet in het midden des toorens, de opening van een dier verfoeilyke afgronden gewaar werdt, welke by den naam van Oubliettss, holen der vergetelheid, bekend zyn, waar uit men nog den doffen bloedkreet dier rampzaligen meent te hooren opftygen , welken weleer daarin Jeevend begraven werden. In byna alle de oude Kasteden in den Kif as en in Zwitjerland vindt men zulk eenen tooren der vergetelheid , fomwylen in het middenpunt, in anderen, in een der hoeken van die lompe fteenhoopen. Het was, eigenlyk gezegd, niet anders dan eene diepe enge put , die van de hoogte des Kasteels, tot in deszelfs grondflagen, nederdaalde: men üet de ongelukkigen , waarvan. men zich wüde verzekeB 4 ren  *4 biudel's reize ren of ontflaan, met touwen tot op den bodem van dee« zen afgrond neder ; in het eerfte geval behieldt men hen in het leven , door hen van tyd tot tyd brood toe te werpen: in bet tweede geval gaf men hen aan den honger en de wanhoop ten prooi. Wanneer men in deeze affchuwerykè holen nederdaalt, vindt men doorgaans daarin eenige doodsbeenderen , en ons grypt als dan eene griliing aan, als of de fchimmen der rampzaligen, hier in wanhoopende woede geftorven, ons rekenfchap kwamen afeifchen yan de folteringen , die zy hier hadden doorgedaan. „ Deeze Oubliettes zyn, in onze oude Chronyken en Romances, de tooneelen van veele hartbreekende gefchiedcnisfen, die ons des te meer het geluk doen waardeeren, van in eene eeuw te leeven, waarin deeze affchuwelyke uitvindingen der dwingelanden niet gebruiklyk zyn. IVleer dan ééns deed een jaloers Man den Minnaar zyner Vrouw daar in omkomen, of den heerschzuchtigen begroef aldaar levend zynen zwakkeren mededinger ; men zegt zelf, dat een onnatuurlyke Zoon, daar zynen Vaeer, geduurende veele jaaren , opfloot , na dat hy het gxrugt van deszelfs dood uitgeflrooid, en zyne lykpleg- ttgheden ftaatelyk had doen ten uitvoer brengen. . Zie daar echter wat men overiil te vreezen heeft , alwaar het geweld den Scepter zwaait ; alwaar den wil van édnen, naar welgevallen, recht en onrecht doet; en niet verbonden is , om aan eenige rechtbank rekenfchap te geeven van het leven van zodanigen , omtrent welke hy het van zyn belang rekent zich te ontflaan, of die van hem te verwyderen." Onder de redeneeringen , over welken veele van des Schryvers Landgenooten zekerlyk niet heel blyde zullen zyn, en die wy niet verwagt hadden, dat in Zwitjerland zoo Berk konden zyn, of behoefden te wezen; is de volgende, omtrent de Zwitferfche Edellieden, vooral aanmerkelyk: waarom wy dezelve bier nog byvoegen. ,, Men moet zich wel wagten, (zegt de Heer eridel, in zynen tweeden Brief,) van te gelooven, dat het onder, ons alle Edellieden zyn, die zich daar voor uitgeeven;men vindt, vooral in het westelyk gedeelte van Zwitjerland yt zeer veele burgers , die , ingevolge der door hen aangebragte leengoederen,ftoutelyk het woordje Van, als eenen adelykeu tytel, aanneemen ; en dit gcfchiedt thans meer dan voorheen; men kan echter zeer ligtelyk dee-  VAN BAZEL NAAR BIEL. fg deezen nieuwbakken Adel van den ouden, en echten onderfcheiden; want hy is veel trotfcher en min vriendelyk, jeens den burger ; en toont meer verachting voor den Koophandel en de Handwerken, waar mede hunne Voorouders zich verrykt hebben; en zoo 'er iets is, 't welk hunne trotschheid evenaart, zo is het misfchien alleen hunne volftrekte nutloosheid. „ In Wallisferland heeft menig Landgoed, tienmaalen, geduurende eene eeuw, van den eenen eigenaar tot den anderen overgaande , ook tien Baronnen, of ten minften tien zogenaamde Edellieden, die naar hetzelve hunnen naam fchryven, voortgebragt. Menig een noemt zich een Edelman, naaiden naam van zyne vaderlyke Landhoeve, of uit hoofde van eenig vervallen nest, het welk met een weerhaan pronkt, en dat naauwelyks zoo veel lands om zich heeft, als een Kapoen op éénmaal overvliegen kan. Een ander geflacht, wiens naam gelukkiglyk met een D begon, maakte zich met een penneftreek Adélyk, door agter die letter en de volgende vocaal, die men dan met een groote letter fchreef, een comma (') te plaatzen; niets is in Zwitferland algemeener, dan een ryk Vreemdeling voor een Edelman te zien doorgaan, om dat hy zegt het te zyn, en dat zyne bedienden dit, is het nood, met eede zouden bevestigen. 'Er is een razerny, waar tegen men, federt lang, vruchteloos uitvaart; eene tevens belachelyke en verderfelyke razerny, welke in het Franfche gedeelte van Zwitferland, meer dan ergens elders, verwoestingen aanregt, die namelyk, waar door elk een zich boven zynen Hand poogt te verheffen. De Dorpbevvoonende Landman wil burger in de een of ander Stad zyn ; de Burger is niet te vreede, voor hy op de een of andere wyze een Brief van Adeldom heeft weeten te verkrygen; een Edelman rust niet, voor dat hy een titul of ridderorde migtig js. „ In hetDuitfche gedeelte van Zwitferland, heeft dit zoo zeer geen plaats; de"Boer, hoe ryk ook, blyft Boer, de Burger is verftandig genoeg, om van het veradelend Van, waarvan hy zich bedienen kon, geen gebruik te maaken; uit hoofde van den onverdraaglyken hoogmoed , en de overdreeven vorderingen van onzen nieuwen Adel, zoude men in Zwitferland welhaast bevreesd worden voor eene zonderlinge omwenteling, waar door wy wederom in de droevige tyden der leenregeering zouden te rug gebragt worden; maar hier voor hoopen wy, dat eene wyze Regeering zorgen zak B $ » Eï  "6 bridel's reize „ >Er is nog eene andere wyze, van zich te verheffen by ons m zwang waar tegen het Vaderland zich voo? den Rechterfroel der gezonde reden beklaagt: eene verhefimg, zoo hooglyk geroemd door fommigen, door anderen met zoo veel drift begeerd; eene verheffing,die op moord en bloed gegrondvest is, en die, federt eenige iaaren. op eene beiagchelyke wyze, zwaare boekdeelen, ia zelf onze beste Nationale Werken , met vleijeryen heeft doen opvullen; het is de verheffing door den Krygsdienst. Sommige onzer Schryvers wilden ons gaarne diets maaken, dat de overwinnaars te Morgarten, Morat, Dornach, alle Edelheden waren, en dat Zwitferland haare vryheid aan den Adel verfchuldigd was ja gewisfelyk aan den Adel, de erfvyand der Vryheid, wiens handwerk het, als bet ware, is , om Koningsgezind te zyn; voorzeker is deeze verheffing door den Krygsdienst eer- en glorierykwanneer die in dienst van het Vaderland verkreegen wordt; maar wanneer zy de belooning is van het bloed ecnes huurhngs, geftort voor een Volk, het welk met ons Vaderland in geen het minst verband ftaat,.,. dan zoo gruwt de menfchclykheid hier van, en het Vaderland erkent denzelven niet. Waarop toch fteunt die verheffing m vreemde dienlten verkreegen , waardoor men zyn genacht op onverdiende eeretrappeu by het Vaderland verheft? Is het niet dikmaals op de Lvken onzer braave Medeburgeren? Wel is waar, flegts van °-e. meene burgerlyke afkomst, maar die zich echter in Hukken lieten hakken , ten einde hunnen Medeburger, die hen op de llagtbank bragt, of hen tot eenen tak van Koophandel maakte , eer en aanzien te verfchaffen, en hem met Eertytelen deed ophoopen, die hem trotschlyk op die clasfe doen nederzien, die alles voor hem, en voor dewelke hy niets, gedaan heeft. " Wanneer men^ dit met een Staatkundig , niet met een Zedekundig, oog befchouwd, moet men den dienst van Frankryk hier van uitzonderen; de naauwe banden, waar_ mede Zwitferland van oudsher aan dit Ryk verbonden .is, zyn een der itevigfte bolwerken onzer onafbanglykheid; hetzelve te dienen, en te verdeedigen , verfchüt flus weinig van den dienst voor het Vaderland zelf. „ In het algemeen is de geest des Adels , die zich thans zoo algemeen uitbreid, men moge deeze voor lang reeds bezeten, of nieuwelyks verkreegen hebben, altoos een teken van verval in de waare Vaderlandsliefde, daar zy  van bazel naak. biel, 2? gy deeze opvolgt; deeze is eigenlyk niets anders dan Famiclie-egöfrrawr (Zelfheid} , het welk met de liefde voor het Vaderland ftrydt; deeze toch blyft flegts bevend, door eene gelykheid van Standen, zonder welke geen Gemeenebest, langen tyd, in ftand kan blyven. „ Maar het zoude vergeeffche moeite zyn, dit vooroordeel te willen beftryden, het welk in deeze, ten onrechte, de Philofophifche, Eeuw genaamd, oogfchynlyk aanwast. Men moet zich vergenoegen, met een ouden Zurïchsman te zeggen: De Adel laat ons, in den tempel des roems, geene plaats meer over; maar laaten wy ons hier mede troosten, dat zy ons plaats genoeg in den tempel der deugd overlaat." ' De Vertaaling deezer Reize is, zoo als als men uit de voorgaande Proeven kan zien , over 't geheel vloeijend en zuiver; alleen het woordje toorn, gramfchap betekenende , hebben wy op een en andere plaats in tooren veranderd, om dat de zin daar een hoog gebouw, of Tooren, aanduidde. Gaarne zouden wy ook gezien hebben, dat de Vertaaler het Hoogduitsch woord WiedsrTaufer, niet door Wederdoopers, maar door Doopsgezinden, had overgezet. Bridel zelve befchryft hen,bl. 141, als ftille en vreedzaame Landbevvooners, in de Valei van Chaluat, enz., aan de helling van den Berg Jura; welke Landbewooners niemand eenig nadeel, maar aan elk een voordeel, aanbrengen. Die,vooral getrouw aan hun Euangelisch ja of neen, bemind zyn, door alle die hen bezoeken, of iets met hen te doen hebben. De verregaande partydigheid van eenen anders bekwaamen schloszer kan men het alleen vergeeven; de Brownisten of Independenten, in Engeland, en de Mennoniten of Doopsgezinden , in Nederland, enz., nog heden tot de ruwe en onrustige Secle der Wederdoopers van de Zestiende Eeuw te brengen, welke zoo hier als elders, maar voornamenlyk in het nabuurig Munfter , hunne bloeddorftige oogmerken, door de wreedfte daaden, kenmerkten. Wy kennen den ons geheel onbekenden Vertaaler, zo wel als den geachten Schryver, geheel vry, van dit oogmerk in het gebezigd' woord Wederdooper gelegd te hebben,  AMSTERDAM, Amjlerdam, in zyne Gefchiedenisfen, Voorregten, Koophandel, Gebouwen, Kerkenjlaat, Schooien, Xchutteryen Gilden en Regeeringe, befchreeven ; om te dienen ten vervolge op het Werk van jan wagenaar , HifUrieJchryver der Stad. Twinligjte Stuk. Te Amjlerdam en Harlingen , by P. Conradi en V. v. d. Plaats In gr. Svo. 210 bl. De Vervolger der Befchryving van Amfterdam, door den Heer wagenaar, goedgevonden hebbende, het Gefchiedkundig gedeelte diens Werks, met de altoos gegedenkwaardige Gebeurtenis in den afloop des laars MDCCLXXXVII, af te breeken, gelyk wy, by de aankondiging des jongst voorgaanden Deels , vermeld hebben (*). In dat Deel maakte hy reeds een aanvang, om, op het voetfpoor zyns Voorgangers, berigt te geeven van de Wereldjche en Kerklyke Gebouwen , aan welken men, naa den leeftyd diens Gefchiedfchryvers, meer -of min aanmerkelyke veranderingen gemaakt, of geheel nieuwe Gefdchten getimmerd , hadt. Deezen arbeid zet hy in het thans uitgegeevene XXfte Deel voort, en geeft verflag van de Godshuizen en Godsdienjlige Ge/lichten* die ten deezen opzigte aanmerking verdienen ; als het Spinhuis; het Nieuwe Werkhuis; het Eeuwfeest van het Almoefeniers Weeshuis, als mede dat van het Waaien WeesOude Vrouwen- en Mannenhuis; de verplaatzing van het Engelfche Wees- en Oude Vrouwenhuis ; de vergrooting, en het Eeuwfeest, van het Lutherfche Weeshuis; de Stichting van het Bejledelinghuis dier Gezindheid; het Eeuwfeest van het Weeshuis der Doopsgezinden; de Byvoeging van een Hofje aan het Weeshuis der Doopsgezinden, vergaderende in de Zon ; het Roomsch-Catholyke Ouden Armen Comptoir; het Roomsch-Catholyk Maagden- of Meisjeshuis; het Nieuwe Armenhuis der Roomschgezinden, of Huis van Barmhartigheid; het Bejledelinghuis van de Diaconie der Hervormde Gemeente; het Roozenhofje. Onder de Gebouwen, tot bevordering van Weetenfchappen en nuttige Oefeningen aangelegd, vinden wy de Stads Regenbakken; eene vreemde plaats waarlyk; doch de Schryver zal *er geen beter voor■ geweeten hebben, zo min als voor de Ge- Zie Alg, Lett. voor 1792, bl. 377.  IN ZTNE GESCHIEDENISSEN, ENZ. . 40 Gebouwen voor de Bezetting, die onder dezelfde Afdeeling komen. Beter geplaatst is de Nederduitfche Schouwburg, die, naa eene breede befchryving, van 't geen in de oude voorviel, ten tyde dat de Stadhouder, en deszelfsGemaalin, in den jaare MDCCLXVIII, denzelven met'hunne tegenwoordigheid vereerden, als mede van den brand deezes , Gebouws,in 't jaar MDCCLXXII.in allen deele ontvouwd wordf, zo ook de Franfclie Schouwburg op het Leydfche Plein, de Hoogduitfche Schouwburg, en de Franfche Schouwburg op de Ertemarkt. Het. Gebouw der Maatfchappy, Felix Meritis , wordt met de oprigting en voortgang deezes Genootfchaps, en wat daar toe behoort, uitvoerig vermeld ; desgelyks ook 't geen de Genootfchappen Concordia & Libertate , en Docïrina & Amicitia, betreft. Het Kweekfchool voor de Zeevaart bekleedt in deeze Befchryving eene welverdiende plaats, en is grootlyks ontleend uit de Gedenkfchriften dier Kweekfchoole , waarvan wy onlangs een berigt gaven (*). Men zal deeze Gebouwbefchryvingen, die niet zelden tot de kleinde byzonderheden afdaalen, over 't algemeen, met genoegen leezen: veel, zeer veel, komt 'er in voor, reeds ten overvloede bekend, daar het meest van eene zo laate jaartekening is ; doch, ten opzigte van een en ander Gedicht, heeft de Schryver byzonderheden, niet aan allen bekend, of overal te vinden. Byzonder viel ons oog op het Verflag van het Genootfchap Doclrina & Amicitia , 't welk de Opfteller zegt, uit eene egte bron gefchept te hebben. Wy twyfelen 'er niet aan; doch het bevreemde ons, hier niets aan te treffen , van een althans fchynbaar en vermoedelyk verband, tusfehen de Oprigting deezes Genootfchaps en de Staatsbeweegenisfen , die, ten dien tyde, de vestiginge MDCCLXXXVIII, woelden. Dan laatèn wy de Befchryving van het Gebouw, aan de 'vVestzyde van de 'Kalverftraat , opgeeven, en verder het bedryf deezes Genootfchaps ontvouwen. ,, Het Gebouw beflaat eene breedte van veertig voeten. De Gevel , van gebakken fteen, zeer zindelyk opgetrokken, rust op een voet van blaauwe Hardfleenen. In de bencdenfte verdieping ontmoet men de wooning van den Kastelein of Huisbewaarder , eene ruime Keuken en andere noodige Vertrekken. Langs een breeden en gernaklyken Trap , die (*) Zie Alg. Lett. voor I7£>3. bl. 553.  3» AMSTERDAM, die tot in het bovenfte gedeelte van het Gebouw loopt * komt men aan eene groote Zaah In zulk eene juiste evenredigheid, en in zulk een keurlyken eenvoudigen fmaak, is deeze Zaal gebouwd, dat zy, by alle des kundigen en gevoeligen , eene algemeene goedkeuring wegdraagt. Alleen aan de zyde der Binnenplaatze ontvangt het Vertrek daglicht, door vier groote Glasraam en. Het bevat inde breedte veertig , in de lengte zes-en-veertig 9 en in de hoogte negentien, voeten. Aan de agterzyde, tegen over de Glasraamen , ftaat een groot Bufet of Schenktafel. Langs heenen zyn de wanden verdeeld in Vakken , die zo wel, als de Zoldering, wit gepleisterd zyn, Wanneer de Zaal, by avond, door een aantal Engelfche Lampen, hangende aan een grooten yzeren Hoepel, wordt verlicht, veroorzaakt het een en ander eene glansryke wederkaatzing* Aan de Noordzyde pronkt de Zaal met een fraaijen SchoorIteen van Marmer. Boven deuzelven leest men de vol* gende Latynfche Dichtregels: Junxerat ingenuos ubi publica cura Batavos Cum plaada colitur ■ pallade blanda fidfs. Hcec ligat unanimes fociati fcedere Cives: lila regit monitis libera corda Juis: Donec in his terris Jüperest reverentia recti; Incolet hic Jlabiles utraque diva Lares. ,, Onder dit Opfchrift ftaat het volgende: Toen tweefpalt en beroerte ons Vaderland ontrustten, Verkreeg door pallas hulp de vriendschap nieuw bejtaah; Nu mag ze op deezen grond in oefning zich verlusten, En kweekt, uit vrye zugt, de Weetenfchappen aan. „ Volgens de groote Borden , aan eenen der Muuren hangende, op welke de naamen der Leden ftaan aangetekend , is derzelver getal tot driehonderd vyftig aangegroeid. Behatven deeze, ziet men, ginds en elders, langs de wanden, nog andere Naamborden hangen, met Glazen bedekt, en met vergulde Lysten vercierd. Hier leest men de naamen der Beftuurderen van het Genootfchap , ginds die der Direöeuren van het Fonds voor het Gebouw, elders van de Titulaire Leden , en op eene andere plaats dé naamen van de zulken der Leden, welke zich tot het ver- rig-  ïn zyne geschiedenissen, enz, «j. ïigten der Maandagfche en Vrydagfche Werkzaamheden, geduurende het loopend Saifoen, verbonden hebben. „ Langs den Trap na boven klimmende, ontmoet meneene tweede Zaal van dezelfde grootte en afmeetingen als die wy nu befciireeven hebben, alleen een weinig laager van Verdiepinge, doch , voor het overige in denzelfden keurigen en eenvoudigen fmaak betimmerd. Boven den fraaijen Schoorfteen-Mantel, even als die van de benedenfte Zaal aan den Noordkant, en insgelyks van Marmer, leest men op een zwarten grond, met witte Letteren , den naam grotius , en daar onder sapienti.e humanjE oraculum (Een Wonder van menschlyke Wisheid), Tegen over den Schoorfteen, in den Zuidlyken Muur, ftaat een groote Kachel. In de Vakken, langs de Muuren, leest men, even als voor den Schoorfteen, de naamen van verfcheiden Vaderlandfche Geleerden die in onderfcheide takken, hebben uitgemunt , met korte ' doch veel betekenende, Byfchriften. Zie hier die ouftVrflyke Naamen : Aan den Noordkant, ter regterzyde van den Schoorfteen, 's gravesande , philosophus- summus (Allervoortreffelykst Wysgeer); ter flinkerzyde bynkershoek , jurisconsultorum princeps (Prins der Rechtsgeleerden]. Aan de agterzyde , of den Westkant van 't Vertrek, hooft, hollandmb tacitus (De Hollandfclie Tacitus); vervolgens aan dezelfde zyde, vondel, poetarum nemini secundus (Onvergelyklyk Dichter). Eindelyk, aan den Zuidlyken Muur, burmannus, litteratörum coryph/eus (Puik der Letterkundigen); en einde- lyk boerhave, in omni medicin/e parte nemini par (Weergadeloos in alle deelen der Geneeskunde). ,', De nu befchreevene bovenfte Zaal dient alleenlyk tot een Auditorium of Gehoorzaal; ten welken einde dezelve langs heenen van voeglyke Zitplaatzen is voorzien. Overeenkomftig met het oogmerk der Stigtinge , oefent hier het Genootfchap,zyne geleerde Werkzaamheden; welke zedert het, te deezer plaatze , zyne byeenkomften heeft gehouden , uitgebreid en vermeerderd zyn , met het 'houden van Twistgedingen, over verfchillende onderwerpen; ten welken einde een der Leden, by tyds, eenige Stellingen opgeeft, om, op eenen gezetten tyd, tegen de beftrydingen van andere Leden, verdeedigd te worden. Dezelfde wyze van twistredenen wordt hier in agt genomen, als in de openbaare Twistgedingen aan de Hooge Schooien; alleenlyk met het oaderfcheid dat men hier van de Neder- duit'  amsterdam, in zyne gesch. enz. duitfche Taaie zich bedient. Daarenboven heeft men nog de Werkzaamheden van het Genootfchap vermeerderd, met eene geregelde opeenvolging van Natuurkundige Lesfen en Proeven. De twee laatstgenoemde oefeningen gefchieden op Vrydag avonden." Tot flot merken wy hier nog aan, dat de beide voorde Huizen aan de Kalverftraat gebruikt worden tot de dagelykfche Vriendelyke Byeenkomften der Leden! vóór- en naa den Beurstyd; als mede, dat men, in de benedenfte Kamers dier huizen, twee Kasfen heeft geplaatst, in welke, ten diende van de Leden des Genootfchaps, een uitgeleeze.ne Boekery wordt verzameld. Rechten van den Mensch, Beginzels en Pratlyk vereent" gende, door thomas paine, Secretaris der BuitenlandJ'che Zaaken by het Congres, geduurende den Americaanfchen Oorlog, Schryver van het Werk,getyteld Common Senfe, en van het Eerfte Deel van de Rechten van den Mensch. Uit het Engelsch vertaald. Tweede Deel. Te Rotterdam en te Amjterdam by J. Meyer, en H. Brongers, Junior, 1702. behalven de Voorreden, 164 bl. In gr. 8vo. Volvuuriger pen, voor de Regten van den Mensch, zette zich mogelyk nimmer op 't papier, dan die de Heer paine voert. Het Eerfte Deel, onzen Vadcrlanderen, door een ruim vertier, bekend, kan daar van ten blyke ftrekken , en wordt dit nog bet geftaafd door het Tweede, deezer dagen vertaald van de Pers gekomen. By de aankondiging van het Eerfte , hebben wy onze gedagten over 's Mans Schryfwyze te verdaan gegeeven. Hy blyft daarin zich zeiven gelyk, fchoon dit Tweede. Deel minder van een Tegenfchrift hebbe, dan het Eerfte , waarin hy als Party van den Heer burke te voorfchyn treedt, en om die reden gevalliger is te kezen. Ook is het tegenwoordig voor ons liggend Deel in HoofdJtukken afgefcheiden, welker Opfchriften eenigermaate aanduiden , de ftoffe daarin verwerkt , — eenigermaate zeggen wy ; dewyl de losfe fcbryftrant , vol invallen van.een gecstigen en fteekeligen aart, den Schryver niet zei- (*) Zie Algem. Vaderl. Letter tef. voor 't Jaar 1701. bl. 572-  TH. PAINE , RECHTEN VAN DEN MENSCH. 33 zelden van zaaken doet fpreeken , die men juist uit het Opfchnfc niet zou vervvagt, en 'er geene dan toevallige gemeenfchap mede hebben. De Tytels der Hoofdtakken luiden I. Hoofdtak. Over de Maatjehappy en Bejchaaving. II. Qyer den Qirjprong der tegenwoordige en oude Regeeringen. Hf. Van de Oude en Nieuwe Regeerings -Stekels. IV. Over de Conjtitutien. —- V-. Wegen en Middelen, om den Jtaat van Europa te verbeteren , met tusjchengemengde Aanmerkingen. Het thans uitgegeeven Deel is opgedraagen (*) , aan den Heer de la fayette, dien hy omtrent vyftien jaaren lang hadt keren kennen, zo in de moeilyke omilandigheden in America, als in verfcheide onderhandelingen in Europa. Met dien thans ongelukkig gevangenen, verfcbilde hy niet zo zeer in de beginzels der Regeeringe, als wel in den tyd. Hy,voor zich, meent, dat het even nadeelig is , met goede beginzelen lang te talmen, als dezelven fpoédig door te dryven. En voor deezen doordryvenden aart pleit dit geheel zyn Werk over de Rechten van den Mensch. Schoon de Heer burke thans het byzonder doel zyns Opftels niet zy , wordt hy, in 't voorbygaan, te meermaalen heftig aangetast : en daar paine zich als Voorftander en Verdeediger opgeeft van het Regeerings-Stelzel by Vertegenwoordiging , door hem het nieuwe geheeten , kan het niet misfen ,of. hy moet, met zyn vuürige geaartheid, de andere aanvallen en verguizen; KoninaJ.yke en Ariftocratifche Regeerinseu , onder welk eene gedaante ook, heftig beftryden. Wie kan iets anders wagten van een Schryver , die, ten opzigte van zichzelven, verklaart: „ By het opneemen van deezen taak zoek ik geen belooning — of vrees ik geen gevolgen. —— Verfchanst aster die grootfche onkreukbaarheid, welke de triomfen de neêrlaag beide veragt, wil ik de voorfpraak zyn van de Regten van den Mensch. Het is tot myn voordeel, dat ik myne Leerjaaren heb uitgediend. Ik ken thans de waarde van zedefyke onder-* rigtingen, en heb het gevaar gezien.van het tegendeeb —. Al vroeg, even boven de zestien jaaren oud zynde, ruwen (*) Deeze Opdragt is gedagtekend, Londen den 0 Febru^ry *792- Die 'Dagtekening in gedagte te kouden , zal op meer dan eene plaats te pasfa komen. LBTT. 1793. NO. I, C  34. T ii. PAINE én oiibedreeven, eiï verhit door de valfcl.e heldhaftigheid van eenen Meester, william knowles, Schoolmeester te TJietford in Norfolk, die als Krygsman gediend hadt,. begon ik nu myn eigen fortuinmaaker te worden, en ging aan board van den Kaper de Terrible, Kapitein deatii. Van deezen flap werd ik gelukkig te rug gebragt, door de hartlyke en ernftige vertoogen van eenen goeden Vader, die, uit hoofde van zyne eigene leevenswyze, zynde een Quaker van zyn geloof, my nu moest beginnen voor verlooren te houden. Evenwel hoeveel indruks dit, op dien tyd, in my verwekte, welhaast begon die te flyten, en ik ging naderhand in dienst van den Kaper, de Koning van Prüisfen, Kapitein mendez, en ftak daar mede in Zee. Niettegenftaande zulk een begin,en met alle de ongefchiktheid van dit eerfte leeven tegen my (*), verftout ik my nog om te zeggen, dat ik, met eene ltandvastigheid , die door geene moeilykheden aan 't wankelen te brengen was , en met een belangloosheid, die ontzag verwekte; niet alleen heb mede gewerkt om een nieuw Ryk in de VVaereld op te rechten, gegrond op een nieuw Syltema van Regeering ; maar dat ik geftcegen ben tot zulk een uitfteekenden ftap, in de Staatkundige Litteratuur, de moeilykfte van alle Studiën om in te flaagcn ert uit te munten, dat de Ariftocratie, met al haar hulpmiddelen, niet in ftaat geweest is my te bereiken en te evenaaren. Myn eigen hart kennende, en my zeiven, zo als ik' thans doe, verheevcn gevoelende boven alle de lchcrmutzelingen eener party, gebooren uit de ingewortelde vobroordeelen van belangzoekende of dwaalende tegenftanders , antwoord ik op geene valschheden of verongelykingen, maar gaa over tot de Gebreken van het Engehcli Gouvernement." En elders: „ Als ik van my zeiven fpreeken zal, myne Ouders waren niet in ftaat my eene Schelling te geeven, buiten het geen zy aan myne opvoeding te koste gelegd hadden; en om dit te doen, moesten zy zichzelven nog deuntjes behelpen: des niet te min bezit ik meer van 't geen men aanbelang noemt in de waereld, dan iemand op de gantfche lyst cl er Arifto- craten van den Heer burke. Staatkunde en zelf- be- (*) Men vergelyke hier de Leevensfchets van thomas paine, 5n het IV. Deel, bl. iiïi van het Hütoriseh Schouwtooneel, voor 't jaar 1791. by a. loosjes, ?z.  RÉCHTEff VAN DEN MENSCH; g£ belang zyn zoo algemeen aan eikanderen verknocht ge. Weest, dat de wacreld, daar zy reeds zo menigwerf bedroogen wordt, regt beeft om nopens publieke karacfers behoedzaam te zyn; doch, wat my belangt; ik kenne my hierin volkomen vry. Toen ik my eerst in de waerdd begaf, naauwlyks zeventien jaaren oud zynde, wendde ik my tot onderwerpen betrekkelyk de Regeering , niet uit oirzaak van belang, en myn gedrag, van dat oogenbhk af tot nu toe, is daar van een bewys. Ik zag eene gelegenheid gebooren, waarin ik dagt eenig goed te kunnen doen, en ik volgde nauwkeurig de infpraken van myn hart. Ik las noch boeken j noch beliudeerde de gevoelens van andere volkeren. Ik dagt voor my zeiVen , en 't geen hier toe aanleiding gaf was het' volgende. „ Geduurende de opfchorting van de oude Regeringsvormen in America, zo wel voor als by het uitbreeken der vyandlykheden , ftond ik verbaasd over de orde cri gefchiktheid, waar mede alles beftuurd werd, en dit doordrong my met het denkbeeld, dat een weinig meer, dan het geen de natuurlyke zamenleeving opgaf, het al was, wat men tot de Regeering noodig had , en dat Monarchie en Ariltocratie niets anders dan list en bedrog waren voor het menschdom. Op deeze grondbeginzels gaf ik myn blaadje uit, getyteld Common Senfe. üe opgang, welke dit maakte, ging alles zedert de uitvinding der Drukkunst te boven. Ik gaf aan ieder der vereenigde Staaten regt op de Copy, en het gevraag beliep met minder dan een honderd duizend Copyen. Ik vervolgde myn onderwerp op dezelfde manier, onder den tytel van Crifis, tot de volkomen daarftelling der Omwentelinge toe." Tot Secretaris van het Buitenlands Departement door het Congres verkoozen , bedankte hy eerlang voor die post; dan vervolgt hy : „ Ik had te deezer tyd het oor en het vertrouwen van gansch America zo volkomen gewonnen , en myne eigene onaf hangelykheid was zo zigtbaar geworden, dat zy my een rang deedt bekleeden onder de Staatkundige Schryvers , misfchien boven al wat ooit iemand in eenig oord bezeten had. En dat no<* ongemeener is , ik behield die onverminderd tot aan het eind van het oorlog , en geniet die nog eveneens voor het tegenwoordige. Daar ik nimmer my zeiven bedoelde, begon ik myn loopbaan met de vaste bepaaling, en gelukC a fcjg  3 Bethkhem is thans een open vlek of groot Dorp, en ligt op eene hoogte, die rotsachtig en omringd is van dalen en heuvelen, welke Koorn, Wyn, Olyf- Vyge- en andere uitmuntende Booinen hebben , maar ook gedeeltelyk onbebouwd liggen. Eenige jaaren vóór dat hasselquist zich daar bevondt, waren de beste ülyfboomen, in eenen binnenlanufchen oorlog der Bethkhemmeren jegens eikanderen , verdelgd geworden. Het Dorp is redelyk volkryk ; hebbende, volgens fommigen , omtrent ioc fteenen huisjes, volgens anderen echter niet meer dan 30. Kortb meent, dat de Inwooners omtrent 200 huisgezinnen kunnen uitmaaken. De huizen zyn verwoest, en de Inwooners zyn zeer armoedige menfehen; beftaande deels uit Griekfche, Armenifche, en eenige Latynfehe, Christenen, ten öcele uit Muhammedaanen, en ten deele uit Arabifche boeren. Deze menfehen leven als zonder tucht of wet; en in 't gemeen befchryven de Reizigers de tegenwoordige bewooners van Bethkhem , als zeer onrustige en hoosaartige menfehen ; en dat zo wel de zogenaamde Christenen, als de Muhammedaanen. Bethkhem, zegt hasselquist , is, by erfmaaking, aan Mekka onderworpen geworden, en dit is de reden, dat niet de Stedehouder van Jerujalem , maar de gezaghebber van Jaffa, welke Stad, volgens zyn bericht, mede aan Mekka behoort, aldaar het bewind in handen heeft. Dit, vervolgt hy, geeft zekerlyk ook aanleiding tot het eigendunkelyk en losbandig leven der Bethlehsmiten, welk tot zulk eene lioogte van buitenfpoorigheid gerezen is, dat naauwlyks weêrgad_ daarvan onder eenig volk te vinden is. Zy keven in geduurige twisten en gefchillen met die van Jsrufalim-, of met de Inwooners van Hebron, of met an- dc  aardryk.skunöe des eybels. 5* dëre nabuurige Dorpelingen. Ook ligt dit volk geduurig onder eikanderen overhoop ; niet uit hoofde juist van den Godsdienst, die van Bethkhem zyn zoo naauw niet van geweien. De Christenen en Muhdmmedaanen keven hier onder eikanderen , zonder ooit over de Religie tetwisten, of 'er zich om te bekommeren, 't Zyn andere redenen, welke hen doen kibbelen, twisten en vechten; by voorbeeld, over het recht om de Pelgrims voort te helpen, en om den kaffar, of het hoofdgeld, van de reizendcn in te vorderen. „ De Christenen hebben hier meest hun beftaan van het maaken van Roozenkransfen of Paternosters en Kruis* beelden , en afbeeldingen van het heilige Graf, van de Kerk te Bethkhem en van de heilige Spelonk , welke hier gewyd worden ; meest van Olyf- en Terpentyn-boomenhout; zy fnyden dezelve alleen met een mes van dit hout, maar weten dit zoo net te doertals een bekwaams Draaijer zou kunnen. „ Omtrent aoo fchreden buiten het Dorp 6 riaa de oostzyde, is de Kerk, welke boven de Spelonk gefticht is, waar christus zou geboren zyn. Deze Kerk is* volgens iiasselquist , een net gebouw , welker modél men wil, dat in de St. Paulus -Kerk te Rome zou naargevolgd zyn. Zy wordt onderfteund door vier ryëh roock Marmerftcenen Pilaaren, die famen een getai van 44, volgens fommigen , van 48 of 50 volgens anderen, Uitmaaken, en elk van één ftük zyn. Het muurwerk en „het vcrwulffel zyn kunftig op eenen goudgrond befchilderd, en zv ontvangt haar licht door verfcheiden groot» Venfters. Zy is van boven met Cederenhout bedekt; het welk met lood overtrokken is. De Keizerin helena bouwde hier haar eerfte Kerk, die zy in het H. Land ftichtte; doch de tegenwoordige Kerk is gebouwd van Keizer justiniaan, en volgens een gefchrift is het gemelde Mqfaïk - werk, daar zy van binnen mede verfierd is , in het jaar i2?d voltooid , door den Kunftenaar EFREMi Weleer behoorde deze Kerk aan de Griekfche Christenen, doch naderhand hebben de Roomsch-Katholyke of Latynfehe Christenen, voornaamlyk door voorfpraak van den Franfchen Gezant te Konjtantinopel, middel gevonden, om in het bezit van deze^e te korren. „ Onder het koor dezer Kerk wyst men een hol of fpelonk , eenige treden onder den grond , in welke de plaatzen zouden zvn. waar christüs g.boren, ea waar Da bi  y. van hamelsvêld hy in de kribbe gelegd is. Van deze kribbe draagt && Kerk den naam van St. Maria de Prefepio. De plaats aan de linkehand zal de plaats van Christus geboorte zyn, en deze de herberg wezen, huc. II: 7. Ongerymd genoeg, doch' meest alles wat vermaard is , door byzondere gebeurtenislen , wordt in holen of fpelonken onder den grond aangewezen. Aan de rechtehand is de plaats, daar de kribbe zou geftaan hebben, in welke maria haaren zoon nederlegde, om dat 'er voor hun lieden geene plaats was in de herberg. In de fpelonk ligt een Marmerlleenen Tafelblad, op welks midden zich een gedraalde zilveren kring vertoont als eene Star, met dit omfchrift: Hic, de virgine Maria, Jefus Christus natus ejt. „ Alhier is jesus Christus uit de maagd maria geboren." Deze fteen wordt eerbiedig door de Christenen gekuscht, en zelfs by de Muhammedaanen in achting gehouden. —— De fpelonk heeft de gedaante van eene Kapél, in welke twee Altaaren zyn, die altyd met het licht van 30 brandende Lampen verlicht worden. „ Men vertoont ook nog, in dezelfde Kerk, de plaats, waar jesus ten agtften dage zou bellieden zyn; die, daalde Oosterfche Wyzen hem begroetten, enz. Deze Kerk werdt in het jaar 1110, toen Bethkhem, op verzoek van boudewyn I, Koning van Jerufalem, door Paus paschaxis II, tot een Bisdom verheven werdt, de Kathedraale Kerk van den Bisfchop, die onmidlyk onder den Patriarch van Jerufalem ftondt. ,, By deze Kerk ftaat nog eene andere, die aan de heilige katharina is toegewyd , en daarby een Klooster , door Franciskaaner Munniken bewoond , in het welk de Pelgrims, zoo lang zy te Bethkhem zyn, hunnen intrek hebbes. Dit Klooster is groot en welgebouwd, met een Herken muur omringd, en in drie byzondere Kloosters verdeeld, zynde twee gedeelten gefchikt voor Griekfche en Armenifche Munniken. Van het dak van dit Klooster heelt men een fraai uitzicht over bergen en dalen , naa den Jordaan en de Doode Zee. Men vertoont binnen dit Klooster de Kapél , waar in de H. iiiëRONYMUs, toen hy te Bethkhem was, gewoond zou hebben ; ook wordt binnen den omtrek van hetzelfde Klooster zyne grafftede aangewezen , als mede de graflieden van euserius , en van paula , eene voornaame Roomfche Vrouwe, eene Weduwe, en van haare Dogter  aardrykskunde des bybels. 53 eustochium, van welke hiSronymus in zyne Schriften meermaalen gewag maakt. Ondertusfchen dwaalt deze Kerkvader zeer, wanneer hy zegt, dat te Bethkhem ook te zien was het graf van isftï , davids Vader, en van david zeiven. Wat 'er zy van isaï's graf, van david weeten wy zeker, dat hy in Jerufalem , en wel in den Burgt Zion, of de Stad davids , begraven is. —- Te Bethkhem is begraven de Rechter ebzan, Richt. XII: 8, 12, en asahel, 2 Sam. XXIII: 32.'-' Vervolgens geeft de Heer van hamels veld bericht van de voornaamfte merkwaardigheden, welke op de wegen van Bethkhem naar Jerufalem aangetroffen worden, van welke Rachels Graf, een zogenaamden Erwten Akker , op welke ronde keifteentjes groeijen , en het Dorp der Herderen, het belangrykfte zyn. By dit Dorp toont men het veld, alwaar de* Herders de blymare van jesus geboorte zouden gehoord hebben. Hier digt by was het oude Migdal-Eder , Gen. XXXV: 21 , by welk jacob zich legerde , na het overlyden van zyne beminde rachel. De naam betekent een Kudde of Veetooren, waarom onze Overzetters ook Mich. IV: 8, vertaald hebben, Schaapstooren. Men verfta daar door een' VVachttooren, die men in de vlakte op eene hoogte oprechtte, om de wacht te houden, of 'er ook roofdieren of vyanden en roovers naderden, om de kudde , of naaste Steden of Dorpen, te overvallen. De aangehaalde plaats, Mich. IV: 8 , is merkwaardig: „ gy Schaapstooren , (daar de Herders te Bethkhem de wacht houden) gy moogt genoemd „ worden het O fel der Dochter Siöns; (van Of el, een ,, oord in Jerufalem, daar de Nethinim woonden;) tot u ,, zal komen , ja daar zal komen de voorige heerfchap„ py, het Koningryk der Dochter Jerufalems." En dan zal deze Voorzegging naar de letter vervuld zyn , door de geboorte van jesus te Bethlehem (verget. Mich. V: 1.) en derzelver aankondiging aan de Herders iri de land- ftreek aldaar. Uit deze enkele plaats ziet men reeds, hoe veel licht de Aardrykskunde, ook aan fommige Bybelplaatfen, kan toebrengen. Wy hebben met genoegen, in de befchryving van Jerufalem , en eenige omliggende plaatfen, gezien, dat de Heer van hamelsveld de twyfelingen van jonas korte, ten opzichte van den Berg Kalvarie, en de plaatfe van waar chkistus ten Hemel is gevaaren, enz. mede D 3 i™  54 ?• VAN HAMELÜVEL» AARDRYKSKUNDE DES BYBELS, in aanmerking heeft- genomen, het zy om dezelve tegen te fpreeken, of te verfterken. Het is aanmerkelyk, dat een onnozel man , een gewezen Schoolmeester en, Boekvcrkooper , wiens fchryfftyl alle de kenmerken van eenvoudigheid heeft, zo veel meer heeft kunnen opmerken , dan alie zyne voorgangers; fchoon zyne gedachten aan die van anderen onderwerpende; dat zelfs de Schryver dezer Aardrykskunde, op zyn fpoor, zegt: „- Ik beken, dat, hoe verder ik in de behandeling van dit myn Werk kom , de geloofwaardigheid van alle foortgelyke Overleveringen , in het aanwyzen van merkwaardige plaatzen a by my eer vermindert, dan toeneemt." Hy die weet op welk een prys men fommigc overleveringen in zyn Vaderland moet Hellen, zal deze bekendtenisfe, ten opzichte van een afgelegen land, waar, na zeventien Eeuwen , en vecie Oorlogen , het Bygeloof en Ongeloof merktekens van de. vroegfte geb'eurtenisfcn aanwyzen, zeer gepast vinden» Proef van eenige Verbeteringen in de Nederduitfche Overzetting des Bybels, naar 'de Hedendaagfche Spelling, ter bevordering van naerfiiger en aangenamer Lezing der Heilige Schrift. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1792. Behalven het Voorbericht, 287 bladz. In gr. 8w. Om onze Lezers over den aart dezer onderneming wel te doen oordeelen, zyn wy verplicht, een gedeelte, der Voorreden te plaatzen, welke de Uitgevers, aan het hoofd van deze eerfte Proeve van hunnen arbeid, gefteld hebben. ,, De Nederlandfche Overzetting (zeggen zy), die in Onze Kerk gebruikt wordt, is al lang met recht erkend, tot nog toe dé beste van allen te zyn; doch daar ook onze taal door den tyd langs hoe befchaafder wordt, kan het niet onvoegzaam geacht worden, dat een en ander kenner der beide grondtalen, en liefhebber van onze Vaderlandfche Spraak, ondernomen hebbe, onze gewoone Vertaling eenigzins te befchaven, of den text hier en daar eenigTgins anders over te zetten. ,, Elk, die den Sratenbybel met dezen vergelykt, zal ^tanftonds zien, dat zy in den grond dezelfde zyn; doch dat men maar alleen hier en daar een verouderd woord , V* met met  PROEF VAN EENIGE VERBETERINGEN, ENZ.. 55 Utet een meer verftaanbaar, verwisfeld , de fpelling en woordvoeging war meer naar den hedendaagfchen 1'maak gefchikt,' en den zin, daar dezelve wat ftroef en hakend is, een weinig verzet hebbe. „ Gelyk, by voorbeeld , voor wyf heeft men gefield vrouw of huisvrouw; voor gewan, teelde; voor vertrekken, Uitjtellen; voor kond gedaan, bekend gemaakt, of aangekondigd; voor fweer, fchoonvader; voor herderfche, herderes; voor grootjte en kleinjte zoon of dochter, oudjte ea jongjte; enz. „ Door omzetting van woorden, heeft men hier en daar gepoogd het lezen gladder te maken; by voorbeeld, Gen. i: n, voor kruyt faetfaeyende, zaadzaaiend kruid', Gen. 3: 5, voor Gods weet, dat ten dage, als gy daar yan eet, J'o fullen uwe oogen en gy jült als Godt we-t Jen, nu: dat uwe oogen geopend zullen worden, en gy als God zult zyn; enz. „ Duidelykheidshalve heeft men hier en daar onze Overzetting verltaanbaarder pogen te maken; gelyk Gen. 6:16, Gy zult een venjler aan de Arcke maken , ende fult_ ft volmaken tot eene elle van boven, liever: Gy zult licht aan die Ark geven, en gy zult ze van boven eene el klimmend maken. „ Gen. 9: 5. Ende voorwaer ick fal u bloet [hetbloet] uwer Sielen eyfchen; van de handt aller gedierte Jal ick het eyfchen: oeck van de handt des menfehen, van de handt eenes yegelicken Jynes broeders fal ick de fiets des men'chen eyfchen; is nu dus: Want ook ulieder bloed, [het bloed] van uwe Zielen zal ik afvorderen: van de hand van al het gedierte zal ik het afvorderen; ook van de hand van den mensch, van de hand van eiken broeder van hen, zal ik de ziel vm den mensch afvorderen. ,, Exod. 1: 2t , 22. Ende 't gefchiedde, dewyle de Vroedtvrouwen Godt vreesden , fo bouwde hy haer huyfen. Doe geboodt Pharao allen fynen volcke, Jeggende: alle jonen die geboren worden , fult gy. in de riviere .werpen , maer alle dochteren in 't leven behouden', daer heeft men nu: Maar liet gefchiedde, dewyl de vroedvrouwen God vreesden, en Hy hun de huizen bouwde; dat Pharao al zyn volk gebood, zeggende: allen zoon die geboren wordt, zult gy in de rivier werpen; maar alle dochter zult gy in het leven behouden. Hieruit ziet men met een, dat hier de huizen niet der Vroedvrouwen, maar der Israêliten bedoeld worD 4 den;  5<» 1>r0ef van verbeteringen den; makende haer in de gewoone Overzetting dit zeer duister, daar liet ook bekend is, dat men thans onderfcheid maakt tusfchen het manlyk Jtun en het Vrouwlyk „ Exod. 4: 11. Ben ik 't.niet, de heere ? is hierBen ik het niet, [ik] jeiio»ah? „ Exod. 5: 2. lek en kenne den iieere niet, is nuIk ken geenen jehovah. enz. enz. „ Deut. 18: 8. SofuUenfy gelycken deel eeten: boven Jyne verkoopmgen by de vaaeren , heeft men duidelyker zoeken te maken , door eene en andere noodzakelyke invulling: zoo zal hy een gelyk deel met hun [ontvangen om te] eten , boven ['t geene hem toekomt uit] het verkochte by de vadertyke huisgezinnen. „ En men zou dit meer gedaan hebben, was men niet bedacht geweest, dat men geene paraphrafe, maar eene overzetting uitgeve. „ Ook heeft men Lev. 19: 3. en Deut. 18: 11. voor waerfeggeren en waerjeggenden geest, hier buik/prekers en buikjpr ekenden geat; m cie eerstgemelde plaats en Hoofdft. 20: 6. voor duyvelskonjtenaars, nu waarfeggers; Deut 18ip. voor een guychelaer ofte die op vogelgefchrey acht geeft', hier: die uit het dry ven der wolken, en uit het kruipen dtr Jlangen, waerzeggcry pleegt, vergeleken Levir. 19: 26' waar deze woorden omgezet voorkomen; en Tof. 13- 22 voor den voorfegger (Hileam) , den waarzegger: die kennis van.de grojjdbeteekenis der woorden heeft, zal erkennen dat men voor meer algemeene woorden, door het bezigen van meer byzoudere, te lterker den waren zin hebbe uitgedrukt. „ In de dichtkundige deelen is wel de meeste verandering gemaakt, als in Exod. 15. Num. 21. Deut -1 Kient. 5. enz. gelyk ook vervolgens sefchieden zal in het Loek van Job, der Pfalmen, enz. En geen wonder' die zyn,_ door derzelver verheven hy], Oosterfche bloemen en zinnebeelden, de duisterfre: men heeft dezelve echter zoo verftaanbaar zoeken te maken als mogelyk was uit vergelyking van de Schriften van bekende en verma'arde Mannen, die, byzonder in onze Eeuw, over dezelve een nieuw licht gefpreid hebben. „ Een opmerkend Lezer zal uit eene andere Verialinovan iommige woorden zien, byzonder in het vervol van dit Werk , dat deszelfs Uitgevers met oordeel gebruik - g*  in de nederd. overzetting des bybels. 57 gemaakt hebben van de Taalkundige Werken der Hceren schultens, schroeder , verschuur , en hunne oordeelkundige navolgeren: enz." Uit het medegedeelde ziet de Lezer genoegzaam , wat hy hier te verwachten heeft , en het is ons gebleken , dat de uitvoering aan deze verwachting beandwoordt. Deze eerfte Proeve bevat de vyf Boeken van moses, het Boek Jofua, dat der Richteren, en Ruth. Schoon ondertusfchen dit Stuk, wanneer het voor eenige jaaren uitgegeven was, een zeer aangenaam verfchynzel zou geweest zyn , toen de Nederduitfche Lezer nog niets, dan zyn' Staaten-bybel hadt ; zo is echter thans deszelfs voortzetting minder noodzaaklyk, daar zederd eenigen tyd meer dan ééne Vertaaling van den Bybel, in onze taal, in het licht gekomen is, waarin men met regt eene meerdere vryheid gebruikt heeft, en die meer van den Staaten-bybel afwyken, meer met den oorfpronglyken tekst overeenftemmen, en, of door het gebruik van ons Westersch taaleigen, of door bygevoegde Omfchryvingen en Aanmerkingen, meer licht aan den Lezer geven. Boven alle andere ondernemingen van deze zoort, blyft die van den Heer hamelsveld buiten kyf verre de nuttigde. • De Proeve, waar wy thans van fpreken , zou dus meer opgang gemaakt hebben , wanneer zy in het jaar 1785, toen men, gelyk ons in het Voorbericht gemeld wordt , reeds met het drukken een aanvang gemaakt hadt, uitgegeven ware. Nogthans kan deze arbeid met nut door hen gebezigd worden, die onvermogend zyn, om zich andere, wel betere, maar ook vry kostbaare, Vertaalingen aan te fchalfen. Historisch Bewys voor de Waarheid van den Kristlylen Godsdienst, door john gboro rosenmuller. Uit het Hoogduitsch, naar de tweede geheel op nieuw bearbeide Uitgave vertaald , en met Aantekeningen verrykt. Te Utrecht en Amfterdam, by G. T. van Paddenburg en Zoon en M. Schalekamp, 1792. In gr. üvo. 387 bl. Alle welaangewende poogingen , om de veelvuldige vooroordeelen tegen het Christendom, uit zeer onD 5 der-  5S J» G, ROSENMULLE». Verfcheidene bronnen oorfpronkelyk, tegen te werken? om Twyfehngen , tegen dien besten en hemelfchen Godsdienst, by niet weinigen opgereezen, te verbannen: en het Geloof der waare Bely deren van denzei ven te verfterken, verdienen lof, en over dezelve moet elk Christen zich verheugen. Met veel voldoenings ontvingen wy dit Werk, Historisch Bewys getyteld, van den Geleerden rosenmuller, die, reeds in den Jaare 1771, hetzelve in 't licht gaf; doch hetzelve veel vermeerderd , en omgearbeid, zynen Landsgenooten, in den Jaare 1788,op nieuw mededeelde. Eene Verhandeling , over de Bewyzen van het Christendom, in 't algemeen, is 'er bygevoegd • en heeft hy de veertien Stellingen, die in de eerfte Uitgave ten grondfiag gelegd waren, tot vyf Hoofdfiellingen by eikanderen verbonden; en zich voornaamlyk de moeite gegeeven, om de aandagt gaande te houden, op den inwendigen aart en innerlyke voortreffelykheid van den Christlyken Godsdienst, gelyk op het Charafter en de Lotgevallen van deszelfs Stichter, en hier door het Bewys te bekragtigen. Voor 't overige heeft hy zich bevlytigd, om kort te zyn, en op nieuwe Twyfehngen aldaar eenigen weêrdag gegeeven, waar het hem noodig fcheen, In de voorloopige Verhandeling onderzoekt en verklaart de Heer rosenmuller , de wel aaneen verknogte Vraagftukken. Wat is de Christlyke Godsdienst?— Wat verftaat men door de Waarheid en Godlykheid van den Christlyken Godsdienst? ln welken zin kan de Waarheid en God¬ lykheid van den Christlyken Godsdienst beweezen worden? en eindelyk, welke Bewyzen van het Christendom zyn voor de besten te houden? Door den Christlyken Godsdienst, verftaat de Schryver „ den geheelen inhoud der voornaamfte onderriatingen „ van jesus Christus en zyne Apostelen, omtrent" God, „ en zynen dienst, omtrent de menschlyke beftemming, „ omtrent deugd en ondeugd, en omtrent de middelen, „ door welken de^ Mensch tot de hoogfte gelukzaligheid „ kan geleid worden, voor welke zyne natuur vatbaar „ is, zo als deeze onderrigtingen in de Heilige Schrift, „ en voornaamlyk in het Nieuwe Testament, gevonden worden." Doch voor ons zou, zo wy het Oude Testament niet hadden, het Nieuwe grootendeels raadzelagtig en onverftaanbaar zyn. „ Men dient," merkt hy op, „ hier wel „ in  QVER DE WAARHEID VAN DEfN GODSDIENST. 59 „ in aanmerking te neemen, dat de H. Schrift van het »v Gude en Nieuwe Testament, of de Bybel, niet de Christ„ lyke Godsdienst zelf, maar de Archief, en de Gefchie„ dpnis, van de Godlyke Openbaaring en van den Christlyken Godsdienst is. De Leerftellingen van den Ouden Jood' fchen, zo als van den Nieuwen Christlyken, Godsdienst „ zyn hier enkel Historisch aangetekend, zo als zy op „ verfcheide tyden en by verfcheide gelegenheden zyn ,, voorgedraagen. Het is daarom niet naauwkeurig ge„ fprooken, als men zegt, dat de Heilige Schrift Gods 5, Woord is." Zulks aangetoond hebbende, beweert hy, dat men door dit onderfcheid , tusfchen den Bybel en den Christlyken Godsdienst, wel in 't oog te houden, in ftaat zal zyn om eene groote menigte van zwaarigheden uit den weg te ruimen , die den denkenden navorfcher fteeds ontmoeten, en eene menigte tegenwerpingen, tegen het Christendom uirgedagt, zonder moeite kunnen beantwoord worden. Wanneer men flechts eenige fchnfcen der Dtïsten geleezen heeft, zal men ontdekt hebben , dat hunne meeste aanvallen niet op het Christendom zelf, maar op de Historifche verhaalen, Chronologifche en Geuealogifche opgaven, en andere diergelyke dingen, gerigt zyn, die, ja wel is waar in den Bybel ftaan, maar niet als weezenlyke deelen van het Godlyk Woord, en van den Christlyken Godsdienst, kunnen befchouwd worden. — Het is,zyns oordeels, zeker,dat wel de inhoud van den Christlyken Godsdienst in den Bybel gevonden wordt; maar alles wat in denzelven is aangefchreeven, niet tot den weezenlyken inhoud van den Christlyken Godsdienst moet gerekend worden te behooren. Die by gevolg de verdediging van het Christendom op zich neemt, neemt geenszins ook te gelyk op zich de verdediging van alle de Verhaalen en Woorden, die in het Oude en Nieuwe Testament wor* den aangetroffen; maar alleen van die Waarheden en Leerftellinsren, die als weezenlyke deelen vau den Christlyken Godsdienst befchouwd en aangemerkt moeten worden. Wyders wil de Heer rosenmuller den Christlyken Godsdienst, of het oorfpronglyk Christendom, van de Kerklyke Formulieren, of van Schoolfche en Systematifche Godgeleerdheid , wel deegelyk onderfcheiden hebben. ■ Men fmeedt menigwerf tegenbedenkingen tegen wonderlyke , grootendeels ongerymde, en met het gezond verftand ftrydige, Leerftellingen van enkele Christlyke Godsdienstfekïen; men toont aan, dat deeze tegenbedenkingen onbeant- woer-  *° j. g. rose nmuller. vyoordelyk zyn , en men gelooft, hier door, het Christendom den bodem te hebben ingeflaagen. Men dient zich derhalven te wagten, om den Christlyken Godsdienst met Godgeleerde Gevoelens te verwisfelen. Die de Verde¬ diging van het Christendom op zich neemt, neemt dus geenszins ook tevens op zich eene Verdediging van alle Godgeleerde Stellingen , die met de oorfpronglyke Leer van jesus en zyne Apostelen niet overeenkomen , of zells met dezelve geheel ftrydig zyn; het zy ze dan in de Kerk, welke hy zelf toegedaan is, of in eene andere, geleerd worden. ' Door de Waarheid en Godlykheid van den Christlyken Godsdienst, verftaat de Schryver, „ dat dezelve zyn aanweezen en beftaan door den onmiddelbaaren invloed der Godheid gekreegen heeft; dat dezelve, ten aanziene van zynen inhoud, en ten aanziene van het- plan, 't welk zyn lnfteller zich ontworpen en voorgelteld hadt , zo yoortreflyk is , dat geen gewoon mensch denzelven kan hebben uitgedagt. De lnfteller van denzelven moet onder den onmiddelyken invloed der Godheid gedaan, en alle anoere Menlchen, welke ooit geleefd hebben, in wysheid en verheeven kundigheden verre overtroffen hebben." . En toont hy wyders aan, dat de vraag, of de Christlyke Godsdienst Godlyk zy? van de vraag, of de Heilige Schrift volgens alle haare afzonderlyke deelen Godlyk zy ? gansch yerlchilt. Te welker gelegenheid hy zyne bedenkingen inbrengt tegen de menigmaal zo verkeerd begreepene Godlyke higeeving der Gewyde Bladeren. ^ T,eil, aauziene van den z»1 ■> i" welken de Waarheid en Godlykheid van den Christlyken Godsdienst kan beweezen worden, is hy van oordeel, dat dezelve geen Mathematisch bevvys toelaat: dewyl de aart der zaake zulks niet toelaat, en hy, die zulk een bewys begeert, geene ondenigting, maar medelyden, verdient; doch dat dezelve tot eene moreele zekerheid kan gebragt worden, die in nnreele zaaken , aan de Geomeirifche zeer nab'y komt. Tot zodanig een Bewys, in dit geval, worden twee hukken gevorderd. „ Vooreerst moet men betoogen, dat de Christlyke Godsdienst dat geene is waar voor dezelve van zynen Stichter, en van deszelfs Gevolmagtigden , die hem eerst ter Wereld invoerden, is uitgeleeven, naamlyk de beste en zekerde aanwyzing°ter waare Gelukzaligheid, eene Gelukzaligheid, die hier op aarde haar begin neemt,, en eerst in de Eeuwigheid vol^ maakt  övïr dé waarheid van den godsdienst. 6t Siaakt zal worden. Dit kan niet anders dan dus gefehieden ; men moet naamlyk aantoonea, dat de Gelukzaligheid, waarop men door deezen Godsdienst hoopen kan, van zo eenen aart zy, dat ieder verftandig Mensen, dezelve zyner wenfehen waardig vinden moete, en dat de middels, welken deeze Godsdienst aanpryst, aan de geenen, die na deeze Gelukzaligheid reikhalzen, volkomen met hun heilig einde en oogmerk overeenkomftig zyn. De merktekens , waaraan men weeten kan , dat deeze Godsdienst zulke verheeven Eigenfchappen heeft, moeten noodzaaklyk in de natuur van zyne Beloften, Les- fen, en Voorfchriften, zelve liggen. In de tweede plaats moet men merktekens bybrengen , waaruit het kenlyk worden kan, dat het vormen van zodanig een Godsdienst-plan onmogelyk het werk van éénen of meer gewoone Menfehen zyn kou, en dat 'er eene onmiddelyke Godlyke tusfehenkomst onvermydelyk by gevorderd wierd." En komt het , om dit bewys te vatten, zeer aan , op de bekwaam- en gemoedsgefteldheid der Menfehen. Wanneer de Heer rosenmuller , in de laatfte afdeelling van zyne voorloopige Verhandeling, komt tot het Onderzoek, welke Bewyzen van het Christendom voor de beste te houden zyn? geeft hy den voorrang aan de inwendige boven de uitwendige. „Met dit alles," fchryft hy, „twy3, fel ik 'er geheel niet aan, dat jesus en zyne Aposte„ len waare Wonderwerken verrigt hebben , en ik ge- loof, dat zich alle tegenbedenkingen, die van de vricn- den des Ongeloofs hier tegen ingebragt zyn, en nog ,, fteed.s ingebragt worden, gemaklyk beantwoorden laa,, ten, wanneer men het, over het denkbeeld van een ,, Wonderwerk, maar eens is (*). Ik twyfel ook niet of 'er zyn Wonderwerken ter bevordering der bedoelingen ,, van jesus en zyne Apostelen noodig geweest; anders „ tog zouden zy geene verrigt hebben. Maar het is alleen „ de vraag, waar toe waren 'er Wonderwerken noodig? ,, En welke uitwerkzels moesten ze hebben ? Wy ant5, woorden: zy moesten zinlyke bewyzen van de God,, lyke zending van jesus en zyne Apostelen zyn. Dit j>' is De Schryver wyst hier op zyn Sendfchreiben an die Exegetifche und Philanthropifche Uefelfchaft in Stockholm, &c, Seite 32 ƒ.  Sa j. g. rosenmuller ,, is blykbaar uit die uitfpraaken, in welken hy uitdruk* lyk te kennen geeft, dat hy zulke buitengewoone daa,,'deu verrigtte, met oogmerk, om zyne Tydgenooten te „ overtuigeu van de waarheid zyner Hemelfche Zending, ,, zie joan. X: 37, 38." Dit Huk in 't breede beredeneerd hebbende , waar in wy hem niet kunnen volgen, zegt hy ten flot: ,, Ik ben daarom nog fteeds in die 1, gedagten, in welke ik reeds voor zeventien jaaren ge- weest ben, (den tyd der eerfte uitgave van dit Histo* ,, risch Bewys) en die ik zedert dien tyd meer dan één- maal in myne Schriften aan den dag gelegd heb, dat „ de Wonderwerken, wanneer men met bejtryders van het Christendom te doen heeft, niet ais bewyzen voor den ,, Christlyken Godsdienst, maar als tegenwerpingen, moe* ,, ten befchouwd worden, en dat dezelve dan eerst ge,, loofwaardig worden , wanneer men den inhoud vaii ,, den Christelyken Godsdienst grondig kent, en van des„ zelfs Godlykheid uit andere gronden overtuigd is. Wanneer iemand maar eens zo verre gevorderd is, dat hy ,, over de natuur en het oogmerk van het Christendom „ zyne ernftige gedagten gaan laat, zal hy zich aan de „ Wonderwerken niet meer ftooten; hy zal veeleer zelfs ,, inzien , dat een zodanige Godsdienst, als de Cbrist- lyke is, geheellyk niet beftaan kon, zo het niet waar* agtig ware 't geen van de Opftanding van jesus, als ,, het grootfte wonder , en van deszelfs buitengewoone „ daaden in de Schriften van het Nieuwe Testament, ge„ meld wordt." Het Historisch Bewys, door den Heer rosenmuller aangevoerd , rust op de volgende Stellingen, die ia 't breede door hem ontwikkeld worden: ï. „ Het kan uit de Gefchiedenis ontegenzeggelyk be* weezen worden, dat de Leerftellingen van den zo genoemden Natuurlyken Godsdienst, waarin de egte Deïsten met ons overeenftemmen, vóór de komst van chkistus , het grootfte gedeelte van het Menschdom deels onbekend, deels donker en twyfelagtig, geweest zyn II. ,, In die tyden, in welken de Natuurlyke Godsdienst bykans in de geheele Wereld in dikke duisrernisfe lag , en geheel verbasterd was, heeft een klein Volk in Palejlina beter kennis van God, 'van zyne Eigenfchappen en van zynen Dienst, gehad; doch dezelve hadt deeze betere inzigten niet aan de Philofophie, maar aan eene hoogere verlichting, te danken. HL  over de waarheid van den godsdienst. 6$ III. „ De Godsdienst der Hebreeuwen was flegts eene Voorbereiding van eenen volkomener en beter, en 'er worden in hunne Gewyde Schriften Voorfpellingen gevonden, waar door zy op eenen volmaakter Godsdienst hooper! konden, en de Stichter van denzelven genoegzaam gekenmerkt wordt. IV. „ De Stichter van deezen beter Godsdienst was jesus ■ Christus. Aan Hem en wel aan Hem alleen zyn alle die kenmerken te ontdekken , waar mede de Propheeten deezen algemeenen. Leeraar der Volken , en grooten Hcilaanbrenger van het Menschdom, hadden afgebeeld. V. „ De inwendige natuur en voortreflykheid van den door jesus geftichten Godsdienst, het plan 't welk Hy ten beste van het Menschdom ontworpen heeft, en de wyze, op welke hetzelve is uitgevoerd geworden, ftellen het buiten allen twyfel , dat jesus een Godlyk Mensch, in de fterkfte betekenis des Woords , en zyn Godsdienst van eenen Godlyken oorfprong, is." Ten flot deezer aangevoerde Bewyzen , luidt zyne taal ; „ Ieder deezer vyf Stellingen is * volgens myne overtuiging, onbetwistbaar waaragtig; want, fchoon 'ertegen enkele plaatzen myner Verhandeling gegronde tegenwerpingen zouden kunnen gemaakt worden , 't welk, wegens de onvolmaaktheid van alle menschlyke kundigheden , niet wel anders te vermoeden is , blyven egter, zo ik geloof, de hoofdltellingen zeiven ontegenfpreeklyk waar, en zullen bezwaarlyk kunnen wederleid worden." De Vertaaler heeft, in veelvuldige en foms breede Aantekeningen , waar mede hy dit Werk verrykte , nu en dan getoond van den Schryver te verfchillen ; dan de meeste ftrekken tot opheldering en bekragtiging van het door deezen bygebragte. Hy wyst , en dit zeker heeft zyne groote nuttigheid, veelvoudig aan , waar de Leezer , ten opzigte van eene en andere byzonderheid, zo hy het verlnnge, nadere toelichtingen kan ontvangen. Zyn arbeid, aan dit Werk belteed , verdient den dank zyner Landsgenooten. Die onder hun de Latynfehe taal niet magtig Zyn , zouden hem nog grooter verfchuldigd weezen , indien hy de Aanhaalingen uit die fpraake verduitscht hadt. Hy) betuigt zyn best gedaan te hebben om Germanismen te vermyden, dan wy hebben 'er te veel ontmoet, om ze aan te wyzen. Om dit Werk en 's Schryvers denk- en fchryftrant nog nader te doen kennen, kunnen wy niet nalaaten, uit het laat-  {J4 J. G. ROSENMULLER. laatfte Bewys, nog over te neemen de beantwoording der Vraage : Kan men ook in, onze dagen nog weeten en gewaarworden , wat de Christlyke Godsdienst is ? —_ , De Christenen hebben zich , gelyk bekend is, in verfcheide Secten verdeeld , die in veele Geloofsftukken van elkander afwyken, en grootlyks verfchillen. Ieder deezer byzondere Seéten beroemt zich het zuivere onvervalschte Christendom te hebben , en befchuldigt de anderen van de verfoeilykfte dvvaaliugen. Men hoore eens de Roomschgezinden , de Protejtanten , de Sociniaanen, de Arminiaanen, de Mennonieten, enz. Zy zullen zich allen beroemen, alleen bezitters der waarheid te zyn, en:zullen het niet beftaan durven, om de weinigen, die zich evenwel ook Christenen noemen, voor-hunne Geloofsbroeders te erkennen. Welke van deeze Secten is nu op het rechte fpoor? by welken van deezen zullen wy den waaren Christlyken Godsdienst vinden ? 't Is zo ; de verfchilllukken fchynen groot, en in 't oogloopend, te weezen. Maar in de hoofdzaak zyn deeze Partyen het veelligt zo oneens niet, als zich naar het eerde aanzien wel voordoet. - • . Ten opzigt der Theorie belyden alle Christen-partyen ééuftemmig die Leerftellingen, welken in de zogenoemde Apostolifche Geloofsbelydenisié vervat zyn , en met betrekking op de Christlyke Zedekunde is de overeenitemming nog veel grooter. Intusfchen blyft evenwel de verfcheidenheid nog altyd groot genoeg; en dus is de vraag, of 'er niet eene bron voor handen is , waar uit de egte en onvervalschte Christlyke Godsdienst gefchept, en waar tiaar alle Secte - gevoelens beoordeeld kunnen worden i Alle byzondere Godsdienst-partyen Hemmen met elkanderen daarin overeen, dat de eigenlyke Christlyke Leer in de Schriften van het Nieuwe Testament gevonden wordt, en uit dezelve geleerd moet worden. Alleen in de verklaaring van zommige plaatzen verwyderen zy zich van eikanderen, en eenisen onder hun plaatzen by deeze éenige bron van alle eigenlyke Christlyke Godsdienst-kennisfe,die alleen eene zuivere bron is, nog verfcheiden andere bronnen, welken zy eene gelyke zuiverheid toefchryven. Alle of althans de meeste , vervalfchingen van het Christendom hebben haaren oorfprong daar uit, dat men reeds eeuwen lang de naauwkeurige en onpartydige fttidie van het Nieuwe Testament veronagtzaamd en vernalaatigd heeft, en zich meer aan menfehclyke invallen , onderfcheidingen en verklaaringen , dan aan het onderngt  OVER DE WAARHEID VAN DEN GODSDIENST. 65 van jesus en zyne Apostelen, heeft gehouden* Ondertusfchen evenwel ftaat de eigenlyke zuiverfte bron voor ons nog open4 Hoe gezetter en naauwkeuriger men het Nieuwe Testament beftudeert , hoe meer men vorderen zal in de kennisfe der Christlyke Waarheden; en hoe nader de van elkaar verwyderde Partyen weder by elkander zullen komen." Dan wy hebben reeds genoeg gezegd, om dit Werk den Denkenden Christen aan te pryzen. Brieven, ever de Nieuwe Wachters der Proteftantfche Kerke, van s. l. e. de marees. Tweede Stukjen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht by W« van Yzer. worst. 1792. In gr. 8vo. 166 bl. Van dè vyf eerfte Brieven des gryzen de marees * hebben wy, op zyn tyd, aankondiging gedaan, en Ons, in de beoordeeling, beroepen, op het door ons gezegde, Wegens de Berichten, betreffende de Nieuwe Her'vormers in Duitschland, als zynde van dezelfde gehalte (*); Wat de vyf Brieven , in dit tweede Stukje be« greepen, betreft, zy draagen dénzelfden ftempel als het Voorig vyftah De hedendaagfche Uitlegkunde in Duitschland wordt 'er heftig in beftreeden; en bovenal het Woordenboek van teller , door de Schryvers van het Berlynfche Maandfchrift, eil de Algemeene 'Duitfche Bibliotheek, de Heeren biester en nicolai , de fpotswys genaamdë Nieuwe Wagters, zo zeer gepreezem Deeze Schryvers, die zeker niet vry te fpreeken zyn van veel gewaagde, Verregaande,en het Christendom ondermynende ,Hellingen, worden met veel heftigheids wederfprooken, en befchreeven als lieden, ,,die vast,by elke gewigtige en eigendomj, lyke leere des Christéndoms, raaden dat men die aart „ de Deïsten zal opofferen. Dat noemen zy de buiten„ werken laaten vaaren , om de vesting zelve 011 verwin„ nelyk te maaken. Hunne vesting zyn een paar leermt, gen van den zogenaamden Natuurlyken Godsdienst; doch die, volgens hun zamenftel, niet minder als vast j, zyn. Want geloof aan een allesbeheerende Voorzienigheid, by de leere van een niet deelneemenden God,van t, een eeuwige Wereld, van bepaald einde is zeker » aP (*) Zie Alg. Lett. voor I792. ilte Stuk, bfc 410» &ETT. 1793. NO. 2. li y  C5 St L. e. de marees ,, alleen bedrog. Buitenwerken zyn by hen alle de Euan- lifcbe Waarheden, die het hun ook behaagt, inzettinj, gen van Menfehen te noemen." Een geheele Brief, de VIII, is bykans ingerigt, om flaalen by te brengen, van het fchimpen op, en het laag Hellen van , het Christendom der gemelde Schryveren. ,, Zy broeden," vinden wy daarin opgetekend, ,, Bafiliscus „ eijeren, en maaken Spinnewebben. Schoone tekening, ,, hoe het vergif des Ongeloofs, het welk gelyk de kan- ker invreet, is verbreid geworden! Eerst kwamen de ,, Hèerëil met enkele, fchoone, vernuftige, fcherpzinnige „ ingekleede gedagten! (Mes Penféés) ) „ Hoe ligt zyn deeze eiertjes opgeflokt, en hoe dood- lyk was hun genot! Doch wrtradt men die, ontdekte ,, men het daarin liggende vergif , waarfchuwde men „ voor het zelve , dan voer 'er de Otter , de fteekend,, He beipotter eener honende Satyre, uit. Daar op be'„ gonnen zy Spinnewebben te maaken; hunne verleidende ,, leeringen in een Zamenjtel eerst van den Natuurlyken Godsdienst, der zuivere Wysgeerte der Deisten, doch „ ook dra in zamenltelzels der Natuur te brengen. „ Hunne Spinneweb deugt niet tot kleederen, hun Werk „ deugt niet tot dekzels! Daar waarlyk niet, waar hét in „ eeuwigheid daar op aan komt, dat wy bekleed en niet ,, naakt bevonden worden." ,, Vergeef my," mogt de marees hier wel byvoegen , gelyk hy met de daad doet, „ eenige Uitroepen ! Als onwil over eene zo j, groote onvoegzaamheid verzen kan maaken, zoude zy ook niet eens moeten declameeren!" De herkomst, de aanleg, de leerwyze en voortgang, der Algemeene Bibliotheek , wordt in den IX Brief op de allerongunHigHe wyze ten toon geheld , en nicolai aangeduid als vol 'Jefuitfche Kunstgreepen , die het plan daarvan ontwierp in verbintenis met den Jcodfchen Wysgeer, mendelssohn , die bellooten hadt in zyn ongeloof te blyven. Men hoore, hoe de marees de bedoeling van dit Werk befchryft : deeze was niet minder dan eene Algemeene Hervorming der Wereld. ,, Men wilde , in plaats van ,, den Bybel, de Rede, dat is, de Wysheid deezer Her- vermeren, in plaats van alle andere GodsdienHen , den „ Godsdienst der Rede invoeren. In de Schooien zoude alleen de Godsdienst van den Wereldburger geleerd; en „ Synagogen, Mosqueën, en Christlyke Kerken, langzaa„, merhartd in Tempels der Voorzienigheid (Providenztem- 5» pe'-)  feu. IE VEN* 6?>' 5 peH veranderd worden. Op de ftoelen van moses en g de Prophceten , van christus en de Apostelen, van ' LuthÈI en calvin, zelfs wel der Paufen en CardiV naaien, ia zelfs van omar en ali , zouden Wysgeeren zitten. En daar Staat en Godsdienst, van het begin der " Wereld, met elkander verbonden waren, zouden in t " vervolg ook alleen Wysgeeren heerlchen. En dan, Geil lukkig Gemenebest! als Wysgeerige Vorften,. Wysgee! ris-e Leeraars van den Godsdienst , Wysgeerige Lur, gers* Wysgeerige Boerea, den Aardbodem vervulden! ' Reeds hoorde men de Voorzeggingen van de XIX . Eeuw, reeds zag men hen kragtig aannaderen die gulde tyden, zag, dat zy alle de Rechten der Menschlmd wederbragten ° en alle de ellende der Menfehen, ove? ! welke men tot hier toe zo zeer_ ten onregte zo veel i, gezugt hadt , volkomen doen «udigen. Reeds hadt men Jupiter den Donderkloot uit de regte hand get, wrongen. Reeds dagt men met hem op de Wolken te vaaren. En de Wysgeerte vleide zich voor de andere ' kleinigheden, aardbeevtng, ftoBÖ, droogte, overitroorniii! gen, misgewas, hongersnood, pest, enz., ook nog raad ' te zullen verfchaffen , als zy eerst de geweldige bron, nen, die in de magtige Zoonen der Aarde verborgen hg' gen, zoude hebben te voorfchyn gebragt. De Erfzonde, die oude bron van ellende, hadden de nieuwe Opvoedingskunften reeds getopt.- En het Vuur der Helle om 't welk in de Natuur uit te blusfehen,. zich een C iedele Frarischman hadt, aangeboden, was van de meer ■ grondige ' Duüfchen , door middel hunner geliefkoosde Leeringen, dat God niet kan ftraiïen, en dat ! men hem niet vreezen moet, m de denkbeelden der , Menfehen uitgebluscht. Wat ontbrac er nu aan dgge\ lukzaligheid der Menfehen, als geene e lende in d t tee* , ven,geene vrees in't fterven,hen langer kondekwellen? V— In deezen Brief krygen mendelssohn en lessing een gT°De Xdefof laatfte, Brief betreft, weder, voornaamlyk, zo niet eeniglyk, den Opperconfiftonaal Raad en Proost teller , en dient ter beantwoording der zeer ernftige Aanmerkingen, door dien Heer aan den Heer aS SeIs gefchreevln, over Bedenkingen op deszelfs Woordenboek gemaakt. Deeze heeft on;' ™?« dan de andere behaagd, als met minder bitterheid ||pféeVfen. Wie fmaak vinden in Onderwerpen van deezen aart, als doorgaands in deeze Brieven verhandeld -worden E a BU  68 S. L. E. DE MAREES, BRIEVEN» en niet zelden Recenfien van Recenfien zyn , wyzen wy' tot het Werkje zelve , 't geen met dit Stukje ten einde fchynt te loopen. Verhandeling over den waaren aart der Kinder -Fokjes, en derzelver gemakkelyke en zekere Geneezing; nagelaaten door wylen j. j. van den bosch, M. D. en Lid van verfcheiden In- en Buitenlandfche geleerde Genootfchappen. Te Rotterdam by G. A. Arrenberg. 1791. in gr. &vo. 224 bl. Is 'er na eenig Stukje door de Geleerden vuurig verlangd, het was gewis na deeze Verhandeling; men verwachtte hierin een zedert eenige Jaaren hooggeroemd Geheim, ter beteugeling, of liever geheele uitdelging, van het Pokfinet te zullen ontdekt vinden ; of wel ten minften eené Geneeswyze , of Geneesmiddelen, bekend gemaakt te zien , die voorheen aan de beroemdfte Artzen onbekend waren;' dan • men vond dit niet, ten minften niet zo als men zich voorgefteld had : iets het welk veelal het gewoone lot der bekend gewordene Geheimen is. Geen wonder, dierhalven, dat het by veelen daar door geheel agter dé bank geraakt is ; ondertusfchen is het Stukje van dien aart, dat het onder andere, over deeze Ziekte handelende, Werkjes, gewis niet alleen wel een plaats verdient, maar ook der leezing en overdenking, by het behandelen deezer Ziekte, wel waardig is. Scheikundige Bibliotheek , waarin de voornaamjte nieuwe Ontdekkingen en Verbeteringen, welke in de Scheikunde, , in ons Vaderland , doch wel meest in andere Landen , Van tyd tot tyd gedaan worden , kortelyk worden voordraagen , enz. Door een Gezelfchap van Beminnaaren deezer Weetenfchap. JJie D. ijte St. Te Delft by M. Roelofswaert. 1790. in gr. 8vo. 86 bl. Dit Stukje behelst 19 tot de Scheikunde behoorende Articulen , meerendeels uit buitenlandfche Werken van beroemde Scheikunftenaars vertaald. Dezelve zyn van verfchillenden aart, en, zo het fchynt, voetftoots gekoozen, waardoor de eene meer de andere minder belangryk is. Dan de inhoud van het eerfte Articul, behelzende de befchryving van eene Manier, om Linnen, enz. in een zeer - kor-  jCHEIKUNDICÏ EIBLIOTHEEK, (9 korten tyd, doormiddel van Gedephlogifteerd Zoutzuur, te bleeken, enz. , verdiende zeker vooral in ons Land bekend gemaakt te worden; en'met genoegen zien wy, op pag. 17, dat de Heer welter reeds eene Garenbleekery te Lille, naar deeze nieuwe manier begonnen, en 'er voordeel in gevonden heeft. Wy wenfchen, dat de Vertaalers en Uitgeever van deeze Bibliotheek redenen mogen vinden om den begonnen Arbeid niet te ftaaken, maar door het uitkiezen der belangrykfte onderwerpen zich zeiven , en hunne Landgenooten, van nut te kunnen zyn. Onderwys in de Leer der Natuur. Voor allen, die Gods Goedheid en Wysheid, uit de Werken der Schepping, willen leeren kennen en eerbiedigen. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1792. In gr. 8vo. 112 bl. Alles is aan de Mode onderhevig, zelf de beoeffening van Kunften en Weetenfchappen. Naadat, voor ettelyke Jaaren , de Eerw, martinet zynen Katechismus der Natuur het licht had doen zien, viel elk op de Natuurkunde. Allengskens zakte deeze liefhebbery, en viel op eene andere foort van Kundigheden, lntusfchen is da kennis der Natuur een der gewigtigfte voorwerpen van 's menfehen aandagt; de mededeeling van dezelve moet een der ingrediënten van eene verftandige en befchaafde Opvoedinge zyn. De Opfteller van dit Gefchrift heeft dan een goed werk gedaan, door zyne pooging, om den leeslust van Natuurkundige Werken onder zyne Landgenooten wederom op te wekken , ten einde daar door, zoals hy in het Voorbericht zich uitdrukt „ de menfehen „ op de Werken van God opmerkzaam te maaken, en hun zyne wysheid en zyne goedheid te leeren eerbiedigen; „ daar de meesten , by de befchouwing van de grootfte Werken des Scheppers, gevoelloos en onachtzaam zyn." Niet voor geoeffenden , maar voor eerstbeginnenden, is dit Werkje ingerigt, onder anderen ook ten dienfte der Schooien. Behalven eenige Voorbereidende Kundigheden , in welke de woorden Waereld en Natuur, en de algemeene eigenfchappen der Lichaamen, ontvouwd worden, ontmoet men hier vyf Hoofdftukken, die de vol» gende Opfchriften hebben : Van de Hemelfche Ligchaamen ; Van de Lucht; Van de Aarde ; Van het Water ; V*n het Licht; Het Vuur, en van eenige vuurig* Luchtig, 3 Mf*  f0 onderwys ïn de l&er der natuur. verfchyningen. Onder deeze Afdeelingen zullen de jonge Leezers verfcheiden Aanmerkingen ontmoeten, die hunne verhanden met voortreffelyke Kundigheden verneren en den lust ter verdere beoetfeninge zullen inboezemen.' De reden en de nuttigheid van veele verlchynzelen, die zy, oi geheel over 't hoofd zien, of tegen welke zy met eene' domme verwondering optuureu , zal hun daar door openbaar worden. Van harten wenfchen-wy, dat het Schoolweezen , hier te Lande, zodanig eene inrigting mogt ontvangen, dat fbortgelyke Schriften , ten algemeenen gebruike, met Gezag wierden ingevoerd. Vaderlanclfche Historie , vervattende de Gefchiedenisfen der Vsrecnigde Nederlanden , zints den aamwig der NoordAmericaanfche Onlusten en den daar uit gevolgden Oorlog tusfchen Engeland en deezen Staat, tot den tegenwoordigen tyd. Uit de Geloofwaardigjie Schryvers en egte Gedenk/tukken zamengejield. Met Plaaten. Ten Vervolge van wagenaar's Vaderlandjche Historie. Achtjle Deel. Te Amjlerdam by J. Allart, 179a. bebalven het, Register, 375 bl. in gr, 8vo, Een zelfde Aanmerking als wy, by de Aankondiging des Zevenden Deels, van dit Vaderlandscli Gefchiedwerk maakten, (*_) past ook op dit Achtfte , waarin de Gefchiedenis onzes Tyds , in den jaare iMDCCLXXXIV, wordt voortgezet. Slegts twee Boeken vervat dit Deel. Het een-en-twintigfie , waar mede 't zelve aanvangt, fchetst ons den inwcndigen Staat der Bondgenootlchaplyke Gewesten, blykbaar uit Aanmerkingen van zvne Hoogheid en den Raad van Staaten, by het overleveren der Petitie en den Staat yan Oorlog , voor den Jaare MDCCLXXXIV ; en de Bedenkingen van een én ander Gewest, hier over , en wel byzonder van Holland als welk Gewest alleen , op alle Onderfcheidene Petitiën tot de Extraordinaris Equipagie ter Zee3 en tot den aanbouw van Schepen van Oorlog , met en zedert den Jaare MDCCLXVIII tot in 't midden van Slachtmaand des afgeloopen Jaars MDCCLXXXI1I, weinig minder dan drie en twintig Millioenen Guldens waren opgebragt, daar de toe- (*) Z\ t'w- (*) 3>e Bardezaan was een auderwetfehe Spontan, wel eer gedraagen door de Hopmannen der Schuttery ; doch, in den Jaare J674, hadt men dit uitfleekend Ëereteken voor den Sergeants Hellebaard verwisfeld. Hoe dit was bygekomen wordt emflandig ontvouwd in een Verzoekfchrift, door verfcheide Hoofdlieden der Delffche Schuttery by de Regeering ingeleverd 5 pm by- de Schuttery den bardezaar. voor den Hellebaard te ver-«isfelen^ Zie ïaape Qefih, van het Genootfchy te Delft, L>L 64.  7\ vadërlandsche terwyl zy zich eerbiedig vernederde voor die waarïy^ „ groote en beminnenswaardige Volksheftuurderen , wier 3, naamen en gedagtenis gezegend zullen blyven by Ohs en de laatfte Naakomelingfchap." Het ryk aandeel 't geen Leyden in oproerige bewee• gingen hadt, als mede welke'kragtdaadige middelen men daar tegen te werk helde, en het voorgevallene met den berugten Bakker trago, wordt ons in 't breede befchreeven, als mede de toedragt en afloop der zaake van de door haaren Koetzier befchuldigde catiiarina taan. Van alle de Steden in Holland, ftondt geen voor de woelingen der Muitzugt meer bloot dan Rotterdam; de herhaalde beledigingen den zodanigen aangedaan, die de rust poogden te bewaaren, en zich des lyfsgevaars getroostten. „Deeze aanhoudende rustverftoorende beweegingen," luidt de taal onzes Gefchiedboekers, „die nu een groot Jaar in Rotterdam gewoeld, en de Ingezetenen, by den ontzettendften fchrik', met de kommerlykfte uitzigten vervuld hadden, bewogen thans een aantal van omtrent honderd der aanzienlyke Kooplieden, om een Smeekfchrift by Staaten van Holland in te leveren. Zy vermeenden, lange geaarzeld hebbende tot het doen van zodanig een beklag; dewyl het altoos kon aangemerkt worden, (hoe zeer men zulks niet mogt bedoelen) als eene zydelingfche, zo geene rechtftreekfche, befchuldiging, dat de Magiftraat niet genoeg zorgde voor de rust en veiligheid der Ingezetenen dat zy in de tegenwoordige om- Handigheden, het aan zich zeiven, aan hunne Familien, aan hunne vreedzaame Ingezetenen, ja zelfs, als aan hun Ed. Groot Mogenden, als hunne Souverain, niet zouden kunnen verantwoorden , indien zy langer ftil zaten , en voor hun Ed. Groot Mog. verborgen, hoe in Rotterdam, de rust, de veiligheid en goede Orde, ten eenemaal verdweenen waren. — Naa eene korte opgave van de jongftc Oproerigheden , en wel byzonder van de laatfte, waar by de Ingezetenen ondervonden hadden , dat die gewapende Schuttery zelve, welke zy als het bolwerk der veiligheid moesten befchouwen, in zich de werktuigen bevatte , die de openbaare rust verhoorden , en het vuur van Oproer ontftaken , verzogten zy aan den eenen kant om eene zo fpoedige als kragtdaadige voorziening, tegen alles wat de rust en veiligheid in Rotterdam kon ftoo. ren; ten einde de goede Ingezetenen niet langer blootgelteld mogten blyven aan fchrik en ontrusting; maar een  historie, ra ^en ieder daar en tegen, voor zyn Perfoon en Goederen, die befcberming genieten, welke hy met billykheid kon vorderen. Aan den anderen kant baden zy niet min ernftig Cdevvyl ZY moesten veronderftehen, dat alle die beweegingen den oorfprong verfchuldigd waren aan geheime Aanblaazing,) dat het hun Ed. Groot Mogendcn mogt behaagen , de bron van alle deeze onrust te doen nafpeuren : terwyl zy verftonden , dat die nafpeuring met weinig moeite zou kunnen gefchieden , en tellens met dat gewenscht gevolg, dat, zo haast de Aanvoerders en Opttookers ontdekt waren, daar door de rust der Stad niet alleen fpoedig zou herfteld zyn ; maar teffens ook het ongeluk van veele onnozele en onkundige Menfehen, die anderzins nog ligt tot oproerigheden zouden te verleiden weezen, voorgekomen worden (*)." Hoe euvel de Rotterdamfche Regeering dien ftap der Ingezetenen opname , hoe zeer zy zich deswegen by Staaten van Holland beklaagden, kreeg dit Verzoekfchrift der Burgeren fteun door een van den Heer j. j. elzevier , eh twee nadere Verzoekfchriften der Burgeren. Dit hadt ten gevolge den Raadflag orn eenige Heeren Commisfarisfen van wegen hun Ed. Groot Mog. te benoemen , om zich na Rotterdam te begeeven, ten einde op het gebeurde aldaar, zo met betrekking tot den inhoud van het berigt en de klagten der Requestranten, als ook byzonder ten aanziene van de Sources, uit welke het voorgevallene in Rotterdam , en daar fubfifteerend ongenoegen en wantrouwen, was veroorzaakt, eene naauwkeurige en volledige Informatie te neemen. Hoe veel de Rotter damfche Regeering ook deedt om die Commishe af . te wenden, werd dezelve benoemd, om het in den Raaclffag voorgeftelde te verrigten, en daar benevens ,, de rust, en het vertrouwen, weder te herttellen, en daartoe met de Stads Regeering de bekwaamde middelen te helpen benamen , en ten uitvoer brengen. Tot voorkoming van allen verkeerden uitleg , wegens dit toevoegen van Commisfarisfen aan de Magifiraat, verklaarden de Staaten, dat hun oogmerk daar mede geen ander was, ,, dan om zich al„ leen cp eene Politique wyze omtrent de fubfifteerende on- „ ee- C*) Rapport der Cómmisfie te Rotterdam, bl.210. N. Nederl. Jaarb. 1784, bl. 1284. De naamen der Ondertekenaaren zyn te vinden in de Verzameling van Stukken, I. D. bl. 152-itfi.  ?6 vaderxandsche „ eenigheden te doen informeren , om vervolgens daarop „ nader te kunnen delibereeren , en zodanige Orders te »' e u-3 fn Voo,rZJeili'ïgen ie doen , als naar de gele„ genheid der zaaken zou mogen geoordeeld worden te S) behooren, zonder daar mede in 't oog te hebben, om " lfTA v ,een,ge kleina§ti»g aan de Regeering der ,, Stad Rotterdam toe te brengen, of zich in eenige huns, ner huishoudelyke zaaken of beftuur te willen immi„ iceeren, veel min door het neemen der voorfchreevene „ keiolutie aan de welherbragte Privilegiën, Vry en Geregtigheden van de Refpeétive Steden en Leden van „ hun Ed. Groot Mog. Vergadering, en in 't byzonder „ van de i>tad Rotterdam, eenige attentie of prejuditie toe 3, te brengen." Ook vondt men goed, „dat, zo ter „ verzekering van de rust binnen Rotterdam , als tot 3, noodigen byftand der Heeren Commisfarisfen, en Bur3, gemeesteren , een voegelyk getal Troupen derwaards s, zoude trekken , die iu handen van Burgemeesteren een ,, byzonderen Led moesten afleggen." Hoe veel wederfpraaks dit Beüuit ook vondt, het werd volvoerd. De Wagten der Rotterdamfche Regeering, over deeze wel ftaatlyk ontvangene Bezending by de Staaten, wrogtcn niets Vit. Ln de zwaarigheden, welke de Bezending ontmoette , m deedt haar uitgebreider Magt verzoeken, 't Geen gewigtige Staatsonderhandelingen ten gevolge hadt , die 'hier, met het geheele beloop der zaake zo verre het dit jaar ging, ontvouwd worden; alles opgemaakt uit de egtite Gedenkftukken dier zo zeldzaame als gewigtioe o-e. beurtenis. Op welke geheel Nederland het oo? gevesiigd hieldt. ° ° Verder behelst dit Boek het voorgevallene in de andere Steden vm Holland, zo omtrent de Regeeringsbeftellinir qls Wapenoefening. Meest fteektuit, de verbintenis derLecen van het Vrycorps te Schiedam, ter befcherming van het Vaderland. Zy werden, luidt het verhaal, uitgenoodigd, „ om, daar het door Keizer josephus bedreigd werd, zich genegenjen bereid te toonen,by tyden van dringenden nood,ter htzd uit te trekken, de ledige Plaatzen, Pasfen en Forten, te bezetten , en met goed en bloed te befchermen, zo ver' re de paaien van dit Gewest zich uitftrekten, wanneer andere Genootfchappen van Wapenhandel daartoe even beicidvaardig gevonden en opgeroepen werden ; mits dat stuik een gebruik hunner Perfoonen en Wapenen niet ten liste hunner Huisgezinnen, .maar ten redelyken koste van  HISTORIÉ» -? van den Lande gemaakt, en zy, op eene behoorelyke wyze, vergoed, 1'chadeloos geheld , en onderhouden zouden worden. Om ten deezen opzigte, met eene gepaste zekerheid, te werk te gaan, werden zy verzogt, by gedeelten, zich in een vertrek van den Doelen te vervoegen , en hun woord van getrouwheid , door handtekening, te bekragtigen, hun nogthans de gelegenheid revende, om, indien zy naderhand verkiezen mogten zich daar aan te onttrekken , op een beftemden tyd , ter zelfder plaatze te komen , en hunne Naamen even vrywillig uit te ritzen , als zy dezelven gefchreeven hadden* — Voorgegaan door hunne Officieren , gefchiedde deeze fchriftlyke Verbintenis tot befeherming van 't gedreigde Vaderland." Het gebeurde met kaat mossel, in 's Haage, vindt hier plaats , als de geestgefteltenis deezer dagen kenfchetzende. Als mede hoe men, ondanks de Publicatie der Staaten tegen Oproerigheid en Leuzen, met dit bedryf voortfloeg. Byvoegzel tof de Annales en Chronyk van Nymegen uit de Rekenboeken en Guedesdagboeken. Te Nymegen by A. van ■Goor en Zoon, 1792. 47 bl. in gr. Svo. De Heer joh. in de betouw hadt, onder een aantal andere Stukken, tot uitlegging der Oudheden, en opheldering der Gefchiedenisfen van Nymegen, dienende (waar van een naamlyst vóór dit Stukje gedrukt is) ons de twee volgende Werken gefchonken: Annales Noviomagi, Oppid. olim Batavorum, hodie primria Gelrorum Civitatis. Befchryving en Chronyk van Nymegen, aanvanglyk opgejteld door joh. smetius, tot het jaar 1300; door desfelvs Zoon , die den eigenften naam voerde, gebragt tot den jaare 1592; met Aantekeningen en Vermeerderingen vervolgd, tot het jaar 17S5. Tot beide deze Werken behelst dit Stukje byvoegzels ,' die eenige gefchiedkundige aantekeningen behelzen, dienende tot meerdere opheldering van 't voorgevallene binnen Nymegen in het tydperk der drie laatfte Hertogen 's Lands  53 BVVOEGSEL 's Lands van Getre, en getrokken uit dè" Stads Reksnloehn, en Guedesdagboeken. Deze Aantekeningen ftrekken niet alleen ter ophelderinge der Oudheden en Gefchiedenisfcn van Nymegen, maar zeer veele van dezelven zyn ook voor den "beoefenaar der Gefchiedenisfen van ons Vaderland in het gemeen , en voor den beminnaar van 'onze oude taal en zeden, zeer merkwaardig. Uit zommige leert men den geest dier tyden vry characteriltiek kennen. Zy gaan van het jaar 1420 tot 1592. Doch de Rekenboeken ontbreeken van 1429 tot 1519; en de Guedesdagboeken beginnen eerst met het jaar 1531, terwyl die van vroegere jaaren verloren zyn, of in de duisternis verftrikken. Wy zullen eenige proeven vart onderfcheidenen aart hier laaten volgen. ,, In het jair dufent vier honder't twyntich, des Sonnendack 11a bekeken Paesfchen, doe onss Genedige Her van Arnhem gereden quam mit finen Vrienden , int Raithuys gebanckentiert, en wert gedroncken 85 Quarten wyns , en aeri 't vleys, lamer, capuyn, ktieckens, bother, broet en byer tfamen XI R. gl. 1428. Des dinxdachs na Exaustiy. doe den Htoige van Cleve hier was , des avonts hem eyn gelaich gefchenkt van 75 pfonen beloept XXXIX R. gl. 1533. Is den Scherprigtcr van ein Munnych van den* Mynrebrueders Ordre te richten, gegeven 3 gl. item den Capellaen hr. Johan , want hy by den Muynich in den Itock, en naderhand ondert Gericht is gewest, 8 Quarten wyns. , - - 1539. Den 27 dach Aprilis helft Mester Pauwels Scherprichter den dry Wederdopers oir juftifie gedaen, toe weten elk irst geworcht, und daer nae gebrant, und daer nae noch , doe fy mytte ftaecken om weren gevallen, van elcke gegeven 3 fchyldt, en van die te examinieren, tfamen 13 gl. 10 ft. -1544. Den Scherprichter ein Vrouwminsch oer ooreri aen der Caeck affgefneden voir zyn loen gegeven 1 gl. en 10 ft. 1555. Doe die Tovermeister gebrant werde,den Scherprichter voir fyn loen gegeven 1 fchildt: item aen den felven voir ein voeder hyen , daer die Tovermeister mede ge.  tot de chronyk van nymegen. fg gebrant werde, 2 gl. itemj voirj drie vimmen droger 'rvs daer men die Tovermeister mede branden folt, 3S ft. bn voir ein holt, daer hy aen gebrant werde 2 gl. 4 it. noch voir die Tovermeister vyffmael te pyninghen 2 sdi Doe die Tovermeister justicyrt werde , in het Rakhuis verteert 17 Quarten wyns. Staatkundigé Aanmerkingen, over de tegenwoordige omftan* digheden, door j. p. rabaud, om te dienen ten Vervol* ge der Gefchiedenis der Franfche Staatsomwenteling. Te Parys by H. J. Jansfen , en te Leyden by A. en L Honkoop, 1792. In gr. Svo. 50 bl. De Schryver van de Beknopte Gefchiedenis der Fran» fche Staatsomwenteling, onlangs door ons aangekondigd (*) , kent den oorfprong deezer Staatkundige Aanmerkingen daar aan toe, dat, terwyl hy met het febryw ven des opgemelden Werks bezig was, hem eenige Aan* merkingen in den zin kwamen, welke de leiddraad en kortheid van het verhaal hem noodzaakten agterwe°-e te laaten, Hy betuigt 'er eenigen uitgekoozen te hebben, otn dezelve in een Bundel uit te geeven, en dezelve aan te bieden in dien éenvoudigen en onopgecierden ftyl, wdke hem eerst uit de pen vloeide. Drie-en-zestig Aanmerkingen bevat dit Boeksken. De laatfte is, als 't ware, de Text, waarop alle de overige rusten, en begreepen in deeze woorden: ,, De Gefchie„ denis der Franfche Staatsomwenteling is eene Verza,, meling van Voorfpellingen." Zommige deezer Aanmerkingen Haan op zichzelven, en behelzen Staatsfpreuken; anderen hebben met elkander zekeren zamenhang; alle zyu ze te nedergefteld met die ftoutheid aan de pen des Eerwaardigen rabaud's eigen, en prediken de waarheden der Volksverlichting met luider keele. De Gefchiedenis van vroegeren tyde, zo wel als de Ondervinding deezer dagen, geeven hem ftoffe, door Menschkunde verwerkt, en t'huis gebragt op de Franfche Staatsomwenteling met derzelver gevolgen, welke in deezen geweezen Leeraar der Proteftanten, te Nimes in Languedoc, voorheen Afgevaardigde ter eerfte Volksvergadering in Frankryk, en tegen» woor- ;';(*) Zie Alg: Lttt. voor 1792, iMe Stak, bh  80 j. p. ra baud woordig Lid van de Nationale Conventie, eenen volyve* rigen Voorftander en Verdeediger vindt, die harde zaaken doet hooren aan Vorften, aan Adel, en aan de Priesterfchap. Men luistere na den Heer rabaud zelve. „ De acht„ tiende Eeuw heeft groote veranderingen in de mensch9, lyke gevoelens voorbereid, en gevolglyk eene omwente„ ling, wiens beginzels zich in America en Frankryk vertoond hebben. Zy heeft in America weinige hin,, derpaalen gevonden: wyl dit land nieuw, van nabuu,, ren en van vooroordeelen ontbloot zynde, geene dier „ oude gedenktekenen aanbood , welke de oudfte mee3, ihngen eerbiedenswaardig maaken, en omdat men van 3, elders Menfehen derwaards gevoérd had, welke byna van ééne en dezelve ftaat waren, en door wederzyd9, fche behoeften geneigd, om zich by een te voegen. „ De vooroordeelen eener Maatfchappy, welke zy reeds a, uit het oog verboren hadden , warert in de nieuwe 9, Maatfchappy uitgedoofd ; zy bevondt zich, zo wel in ,, 't Zedelyke als in 't Burgerlyke, in eene andere Wae- 3J reld Daarom is juist het tegendeel in Frankryk s> gebeurd. „ Frankryk heeft deszelfs Staatsverandering niet vol* tooid, maar begonnen. è De verandering in de denkwyze, welke eenen aan* vang neemt, rust geheellyk op deeze twee woorden, Evengelykheid en Vryheid. De Staatkundige denkwyze is „ tot nu toe gevestigd geweest op deeze twee andere groud„ beginzelen, Ongelykheid van Rechten en Slaverny; doch ,, de overgang van deeze ' denkwyze tot de eerstgenoem„ de moet gekenmerkt zyn, door den fterkften tegenftand ,, van wegen alle die geenen, welke door eigenbaat of „ vooroordeel aan de oude denkwyze gehecht zyn, „ en dus door de drie vierde gedeelten der verlichte „ Gewesten, en door alle, in Landen, welke het nog „ niet zyn. Men brenge zich dien Monarch van Afien ,, te binnen, welke in lachen uitberstte, toen een Vene„ tiaan hem verhaalde , dat zyn Land zonder Koning „ geregeerd wierd. Men redeneert niet veel beter in ds helft van Europa. Het tydftip der Staatsomwenteling, welke op het „ eind  STAATKUNDIGE AANMERKINGEN. ' gl eindj der achttiende Eeuw begonnen is , zal zich heg„ ten aan de Verklaaring der Rechten van den Mensch. „ Schoon hechts deeze van het Franfche Staatsgeftel ,., mogt overblyven , zal echter deeze Verklaaring boven „ dryven; niet tegenftaande alle overftroomingen, zal zy ergens wederom het hoofd opheffen. Zy is in America „ ligtlyk gevestigd geweest, wyl 'er noch Koningen, „ noch Priesters, noch Leeraaren, noch Edelen waren, „ om haar te beflryden ; maar toen zy de zee overgeftooken is, om aan de oude Waereld aan te landen, en in 't midden van wyduitgeftrekte en volkryke Steden; „ toen zy zich heeft willen nederzetten in Landen over„ kropt van Hoofdkerken , van Abtdyen, van Toorens, „ van Kasteelen, van Fortresfen, van Kloosters van allerlei gedaante, en niets dan verftandigen en het Volk ten haaren voordeele vindende , toen heeft zy nood„ wendig de heyigfte aanvallen moeten ondervinden. ,, Zie hier een groote twist , tusfchen de achttiende „ en negentiende Eeuwen, om naamlyk te weeten of de Volkeren het eigendom der Vorften zullen zyn, of ,, deeze aan de Volkeren zullen toebehooren; of het ge„ zag ingefteld zy tot vermaak der Regeerders , of tot „ het welzyn der geenen, welke geregeerd worden, •*> „ Deeze twee ftellingen zullen lang betwist worden, ter eene zyde door Wysgeeren, ter andere door Vor, ften. Doch deeze zullen in den aanvang voordeel be'* haaien , om dat zy, gelyk men zegt , met welgevulde handen pleiten. Deeze gevegten zullen onwe„ ders zyn, welke de Omwenteling doen ryp worden. * ,, Men brengt wel menfehen om , dat i3 het droevig eigendom van het ambt van Koning; doch men dood geene denkwyzen: men doet ze ook niet te rugge deinzen : want naa eene groote flachting van menfehen, " en alle de akelige moorden , welke de helden zullen ' bedreeven hebben , zullen 'er noch Koningen , noch ' Beulen, noch zelfs Priesters zyn, welke zullen kunnen " uitwerken , dat men niet gedagt heeft 't geen ge„ dagt is geweest, dat men niet gezegt heeft 't geen gezegd was. Zy zullen, derhalven, de waarheid moeten' ' fmooren , Inquihtiehoven oprichten , de DruUpersfen' door geheel Europa doen ftil ftaan, den mond fluiten lett, 1793- no, 2, F s> aan  82 J. p. rabaud, staatkundige aanmerkingen. „ aan de Engelfchen en andere vrye Volkeren, en'Noord„ America vernietigen. Deeze Oorlog tegen de Rede is ,, dus eene dwaasheid , gelyk zo veele Oorlogen , welke „ een einde neemen met den ondergang van die ze ver„ wekt hebben. De goede la fontaine zeide reeds lan°9* voorheen: In alles moet men 't eind betrachten!" Aanmerkingen over de Staatsomwentelingen van Engeland m den Jaare 1688, en van Frankryk op den tienden van Oogstmaand, des Jaars 1792, door den Heer de condorcet, Lid der Franfche Nationaale Vergadering. Uit het Fransch vertaald. Tweede Druk. Te Haarlem by J. letmans. 24 bl. in gr. 8vo. Brief van den Heer de condorcet aan den Heer Lid van de Regeering der Stad * * *, in Zwitzerlandl Uit het transch vertaald. Alom te bekomen. 12 bl m gr. Svo. ~ VjTV voegen deeze twee kleine Stukjes, uit de bekwaame \\ pen van den Heer condorcet gevloeid, by een, als omtrent gelyktydig opgeheld, en ten zelfden einde ftrek! kende: om naamlyk het Gedrag der Franfche Natie, 00 den 10 van Oogstmaand deezes Jaars, dien gedenk waardigen en zo verfchillend beoordeelden dag . te verdeedïgen. 0 ? In 't eerfte maakt hy eene vergelyking, tusfchen het voorgevallene in Engeland, by de Staatsomwenteling, ten tyde van Koning jacobus den II, en in Frankryk ,"bv de onttrooning van lodewyk den XVI. Eene verselyking riie,zyns oordeels, „ ons in de beweegredenen,die ze het)! ben voorigebragt, en in de grondbeginzelen, die ze heb. ben belherd, overeenkomhen aanbieden, welke, niet tegenftaande het onderfcheid der tyden, der kundigheden, en der omüandigheden, duidelyk toonen, dat de zaak des ganfchen Volks is die der Engelfche Natie, gelyk ook die van alle de Volken, die waarlyk vry zyn, of maar de noop hebben opgevat om het te worden." En leidt da fleer condorcet uit het geen de Conventie in Engeland, ten dien tyde, gedaan heeft, af, dat de Franfche Nationale Conventie een gelyk, zo niet grooter , Regt heeft om zo te handelen als dezelve gedaan heeft: en dat het JLti&ettch Mmijterie de Franfche Nationale Conventie noch voor voor  de condorcet, aanmerkingen, en brief. 83 Voor onwettig kan houden, noch haar de magt betwisten , van dat geen , 't welk haar in de Conftitutioneele' Acte, als nadeelig voor de Vryheid, zal voorkomen, te verbeteren, zonder, teii zelfden tyde, de wettigheid der Conventie, van den jaare 1689 , en die der befluiten, door dezelfde Conventie gemaakt , aan te tasten. — Voorts fixekken deeze Aanmerkingen, om de Franfche Omwenteling tegen allen' opfpraak te verdeedigen, en de Vrylieids-Vrienden tot het goedkeuren en omhelzen van haare zaak aan re zetten. De Brief, .bovengemeld, heeft een bepaalder doel, als byzonder ingerigt aan de Zwitzers , die , naar het gevoelen vaji den Heer condorcet, „ de Franfche Staatsomwenteling met vergenoeging dienden te befchouwen: dewyl eene vryc Natie te meer in het évenwigt van Europa de Vryheid van alle de overige verzekert." —— Het (heuvelen van zo veele Zwitzers,. op den tienden van Oogstmaand, wil hy niet aan het Franfche Volk,_ maar aan de zamenzvveering van het Hof, hebben toegefchrecven ; „ het ombrengen uwer Landgenooten," zegt hy, is geenzins een misdaad der Natie , maar die van den Koning!" Naa aangemerkt te hebben, „ dat een Volk altoos het Regt heeft„ om zich Wetten te geeven, en die te veranderen; dat hetRegt heeft om zich te ontdoen van een Koning, van een Heer, die meineedig is,eri zyne Eeden fchendt," ftelt hy hun de uitkomst voor van twee verfchillende SyStemas, waarvan zy 'er één noodwendig moeten verkiezen. „ Het eerfte, hunne naauwe vereeniging met het vrye en overwinnende Frankryk; het tweede, wanneer Frankryk door hun verlaaten , of veeleer door hun aangevallen, en dus te ondergebragt, zou kunnen worden , of ten minften gedwongen deszelfs Staatkunde aan die van het 'Weener Hof te onderwerpen;" en lokt hun uit tot eene Verbintenis, zeer gemaklyk aan te gaan, van de grootfte voordeelen vergezeld, en eene waarborg tegen de fchroomlykfte nadeelen. Doch wy behoeven 'er niets meer uit aan te tekenen. Het Stukje is k'ein,en vol vuuts ingerigt aan hun, die het waarlyk edele bloed van wil'lem tell nog door de aderen droomt. F 2 RH-  84 townsend Reize door Spanje, gedaan in de jaaren 1786 en 17S7 • in 't byzonder met opzicht tot den Landbouw, Manufathuuren , Koophandel, Bevolking, Belastingen en Inkomfien , van dat Land; benevens Aanmerkingen in het doortrekken van een gedeelte van Frankryk. Met Plaaten. Door josEPii townsend, A. L. M. en Predikant te Pewfey m het Graaffchap mits. Ijle Deel, zdc Stuk. Te Haarlem by A. Loosjes Pz. 1792. In gr. 8vo. 216 bl. Niets hebben wy te herroepen van den lof aan het eerst uitgekomen Stuk deezer Reize gegeeven (*)• niets hebben wy ter verdere aanpryzing daar by te voe' gen; zo gelyk blyft de Eerw. townsend aan zich zeiven in het maaken, en mededeelen, zyner Waarneemingen, die meer dan oppervlakkig, en, zö veel de aart der zaake toeliet, op een onderhoudende wyze, voorgefteld zyn. Van Barcelona trekt onze Reiziger, met den aanvang van dit Stuk, na Madrid, en treffen wy zyne opmerkingen, over de in den tytel opgemelde hoofdbyzonderheden, allerwegen aan: verfraaid door vergelykingen van 't geen in Frankryk en Engeland, ten dien opzigte, plaats vindt. Alle tusfchen beiden gelegene Steden en Vlekken die eenige opmerking verdienen, worden, onder het vermelden der Reisontmoetingen, befchreeven. Madrid, als de Hoofdftad, trekt voornaamlyk de aandagt deezes veelzienden Reizigers. De Fabryken, de Kunstkabinetten , worden met het oog eens Kenners bezien en beoordeeld. Met genoegen zal men leezen zyne ontmoeting by den Graaf campoiMAnes, dien hy befchryft als een Man zo groot en goed, „ dat weinige Landen op een Man kunnen roemen, die hem in verffand, kundigheden en goedhartigheid,evenaart. Hy fchynt my een dier uitmuntende Characlers te zyn, die ooit zyn Vaderland tot cieraad verftrekten , en een der beste Patriotten, die ooit! eene opkomende Natie onderweezen hebben". Van de grondbeginzelen deezes doorkneeden Staatsmans, orn den Volksvoorfpoed te doen bloeien, had de Eerw. townsend , toen hy te Gualadajara de Koninglyke Fabrylc van breede Lakens befchouwde. Een (*) Zie Algem. Faderl. Letteroef, voor 't jaar 1702. ifle St. W. 434.  reize door spanje. S5 Een uitflap deedt onze R.eiziger van Madrid na Aranjuez, waar zich het Hof bevondt. Toleda werd van hem 'bezogt. Deeze Stad was voorheen de Hofplaats, en zints hetzelve dezelve verhaten heeft, is de Alcazar, weieer de woonplaats der vroegere Koningen, thans het prachtig verblyf van armoede en elende. Over welken Iötwisfel, wy den Heer townsend moeten hooren. ,, Zedert Taledo door het Hof verlaaten was , liet men het Paleis jammerlyk vervallen, tot eindelyk eenige Kunst-minnaaren, de ruïnen van dit eens zo ftaatelyk Gebouw met medelyden befchouwende, deswegen Vertoogen deeden aan den Koning, en denzelven aanfpoorden, om het wederom te doen herdeden. Dit werd, ingevolge van dien, ondernomen, door den Aardsbisfchop zelve, die,de Alcazar in deszelfs oorfpronglyken ftaat herfteld hebbende , dat Gebouw herfchiep in een Hospitia, of algemeen Werkbuis voor de Armen. Deszelfs prachtige vertrekken zyn nu alle opgevuld met Spinnewielen en Weefgetouwen, en worden tegenwoordig, in plaats van door Prinfen, door Bedelaars, bewoond. Deeze hebben daarin hunne werkplaatzen , terwyl de verdieping beneden den grond , welke eertyds tot ftallingen diende, aan hun 's nagts tot flaapplaatzen verftrekt. ,, De goede Aardsbisfchop voedt hier zeven honderd perfoonen, die gebruikt worden tot het vervaardigen van Zyden ftoffen. Hierdoor heeft hy, ten allen ongelukke, hoewel met de beste oogmerken van de .waereld, de ruïne der Stad voltooid : want door het gewicht van zyn Kapitaal, doet hy zo wel de pryzcn van het arbeidsloon als der nieuwe ftoffen zo aanmerkelyk ryzen, en daarentegen die der verwerkte goederen, door de gewoone markt met al te groote menigte van dezelve te overlaaden , in dier voege daalen, dat verfcheide Fabrikanten, welke eertyds van veertig tot zestig arbeiders aan 't werk fielden , nu naauwlyks aan twee of drie menfehen bezigheid verfchaffen; en veele , die weleer overvloed hadden , thans gebrek lyden. ,, tiet is 'er zo verre af , dat de bewoonders van dit Hospicio hun eigen onderhoud verdienen zouden, dat daar toe, boven en behalven 't geen van hun verdiend wordt, nog veertig duizend Dukaaten aan onderftandgelden noodig zyn. Rekenen wy nu de Dukaat tegen twee Schellingen drie en een halve ftuiv. Sterling , dan komt zulks voor ieder arme in dit Werkhuis te ftaan op iets meer dan zes ponden, en tien Schellingen Sterling , (omtrent zeventig F 3 Gu1^  S6* TOWNSENB Guldens Hollandsclf) , welke fom nogthans op zich. zelve , zonder het geen die menfehen met de daad verdienen , tot onderhoud van twee derzelven , zou kunnen toereiken. Tot deeze veertig duizend üukaaten geeft de ■ Aardsbisfchop, in de eerfte plaats, twintigduizend, ende Kerk vervult het overige ; doch zedert ik met dien Prelaat over dat onderwerp gefprooken heb , ben ik genegen om te denken , dat hy daar toe veel grooter aandeel betaalt. Hy geeft zekerlyk al het geen 'er aan het noodige te kort komt, en is, ongeagt zyne overgroote inkom Hen, altyd arm. „ Uit de algemeene waarneemingen en ondervindingen aangaande het menschdom, zou ik gerust durven onderdellen, dat indien ook de allerkundigde Manufacturier in Zyden ftoffen van geheel Europa, die, door middel van zyn beroep, groote rykdommen had verworven , zevenhonderd menfehen op dezelfde voorwaarden voedde , kleedde en werk verfchafte , het zy wy deeze menfehen uit de Alcazar, ot een gelyk getal uit andere löortgelyke ' gedichten in Engeland, Frankryk of Spanje, daar toe neemen,hy wel dra tot armoede zou moeten vervallen. Om de gezondheid , het genoegen, voordeel, en de bevolking, te bevorderen, behooren 'zulke menfehen niet in werkhuizen te worden zamen gedrongen; maar men laate ieder huisgezin eene afzonderlyke hut bewoonen, en laaten zy geleerd worden, om van de voortbrengselen hunner nyverheid te leeren* Uit gebrek aan juiste begrippen nopens deeze omdandigheid, mag de menschlievendheid in Engeland, Frankryk en Spanje , te recht, al zuchtende , uitroepen : Schoon ik wenschte goed te doen , volgt, echter het. kwaad my op de Melen na > _ Zodanige IrtftellJogen vermeerderende kwaaien , die men daar door meende uit den weg te ruimen, en verzwaaren de ellenden , tot welker verzagting zy bedemd wierden." Niet zelden hebben wy, in het doorleezen deez.er Reize ons verbaasd over de fchatrykheid der Kerken en Klooste! ren. Byzonder trof onze aandagt de Hoofd - Kerk te Toledo, welker befchryving, met de daar by gevoegde aanmerkingen , wy niet onvoegelyk keuren hier plaats in te ruimen. „Eenige utiren bragt ik met vermaak door in de Hoofdkerk te Toledo. Het gebouw zelve, en niet minder de aldaar voorhanden zynde fchatten en fchilderyen, dienen alle te zamen om de opmerkzaamheid van den aanfchouwer op dezelve re doen vestigen. Deeze prachtige Kerk , welke vier honderd en vier voeten lang , tegen. twee  REIZE DOOR SPANJE» 2/ tienhonderd en drie voeten breed is, heeft vyf vleugels, waar van eene de hoogte heeft van honderd en zestig voeten. Het koor is bedekt met fnyweïk, de verovering van Grenada verbeeldende, dat in een verheeven ftyl uitgevoerd is door twee beroemde kunftenaaren, te weeten alonzo berruguete , een Leerling van miciïaflakgelo, en felipe de borgona. Hier wordt het oog nimmer moede met deeze gedenktekens van derzelver uitmuntende bedreevenheid in die kunst naauwkeurig te onderzoeken. Onder de Schilderyen, worden eenige hukken gevonden van de beste Meesters , gelyk rubbens , ti- tian, dom1nico, greco, van dyk, guido , carlo maratti , eugenio caxes , vincente carducho en bas- sano. In de Boekery zyn meer dan zevenhonderd handfchriften. „ De Schatten deezer Hoofdkerk zyn verbaazend. Onder dezelve werd myne verwondering meest gaande gemaakt op het zien van een prachtig zilveren modél van de Hoofdkerk, wegende twee en twintig duizend-oneen , én waaraan vyf en vyftig oneen zuiver goud alleen tot verguldzei gebezigd zyn. Het zelve bevat eene menigte van pylaaren , als mede twee honderd kleine, doch uitmuntend fraai gewerkte, zilveren beeldjes. In het midden yan het gebouw is een reliquienkas geplaatst van zuiver goud, weegende vyftig ponden; een andere, welke by gelegenheid in de plaats van deeze geheld- wordt, bevat het beeld van het Kind jesus , gemaakt van zuiver goud, en vercierd met agthonderd kostbaare gefteenten. In vier afzonderlyke kasjes zyn vier groote zilveren beelden, ftaande op zilveren globen , ieder van twee voeten diameter, en verbeeldende Europa , Afia , Africa en America, met derzelver onderfcheiden zinnebeelden , welke door anna van nieuwburg aan deeze Kerk gefchonken zyn. De groote zilveren troon , waarop het beeld van maria zit , draagende een kroon , en vercierd met eene verkwisting van de kostelykfte edelgefteenten, weegt vyftig Arrobas, of twaalf honderd en vyftig Engelfche ponden. In de kapél van de Maagd is een Altaar, bedekt met goud en zilver. ,, Men kan niet twyfelen of deeze verbaazende rykdommen hebben haaren oorfprong genomen uit de Godsdienftige gefchenken der Spaanfche Vorften , die tot het maaken van zulke aanzienlyke giften in ftaat gefteld wierden, door de ontneetlyke fchatten, voortkomende uit hunne goud- en zilver-mynen , kort naa de ontdekking van America. De waardy deezer gefchenken kan gemaklyk F 4 be-  55 TOWNSEND bepaald worden; doch de Ieevendigfijs^erbeeldineskran zelve is met vermogend om eenen toereikenden overila* te maaken van de oneindige voordeden, die de vruchten hadden kunnen zyn van zodanige rykdommen , indien deeze m plaats van aldus nutteloos begraaven te zvn befteed waren geworden tot het aanleggen van groote wegen en kanaalen ten einde eene gemakkelyke en veilige gemeenfchap tusfchen alle de deelen van het Ryk te bevorderen ; of tot verbetering van het aardryk, door het droogmaaken van moerasfen, en het bebouwen en bevo»tigen van geheele landftreeken, welke, alleen door gebrek aan nyverheid, tot hier toe, onvruchtbaar zyn gebleeven; of ook door het oprichten en aanmoedigen, door middel van gepaste eerbelooningen en geldleeningen, van nuttige manufacjuuren en fabryken , welke best gefchikt zyn naar de gefteldheid van het land , en den aart van deszelfs inwoonderen. Waren deeze overtollige rykdommen langs voordeehge kanaalen afgeleid, en over het gantfche Ryk intgeftort geweest, wat zou Spanje, in dat geval, al niet geworden zyn! Wy mogen, derhalven, gerust veranderitellen, dat, byaldien het goud en zilver van America, in plaats van in de Kerken begraaven te zyn, of, wat veel erger is in ftede van aan den hoogmoed , overdaad en fchadelyke weelde, der Grooten voedzel te geeven of in plaats van door nuttelooze en byna oneindige Oorlogen verkwist te worden , dat nog wel het ergfte van allen Is; byaldien zeg ik, r,l dit goud en zilver aan ceres ware toegewyd dan moest Spanje noodwendig haare meest begunthgde verblyfplaats, en het geheele Schiereiland een onalgebrooken tuin zyn geworden. „ De inkomften deezer Hoofdkerk zyn verbaazend groot , en er is waarfchynlyk geen Kerk in Europa, die zodanige kan opleveren. De Aardsbisfchop trekt daar van negen mihoenen reaalen 'sjaars, 't geen, tegen twee en eene halve huiver de reaal gerekend , gelyk haat met één mihoen , en honderd vyf en twintig duizend guldens Hollandsen; doch laat ons hechts hetzelve op de ronde lom van één mihoen guldens begrooten , dan blylt zulks toch altoos een jaargeld, waar mede een Sou. yerain Prins zich kan vergenoegen. Behalven den Aardsbisfchop zyn er nog vyftig Kanunniken , vyftig Domheeren, die prebenden trekken, en vyftig Kapellaanen. Vyftien van deeze Kanunniken hebben daarenboven no „ weleer de zetel van het Ryk , waarin kunhen en weetenfchappen , als mede koophandel en fabryken, bloeiden, is thans geruïneerd en tot verval gebragt, en heeft deszelfs beftaan nog maar alleenlyk aan de Kerk te danken. Schoon zy eertyds tweemaal honderd duizend zielen bevatte , is echter het getal haarer inwoonderen nu reeds tot vyf en twintig duizend verminderd. Haare Burgeren zyn gevlooden; maar de Munniken blyven. Men telt daar in zes en twintig Parochiekerken , agt en dertig Kloosters , zeventien Hospitaalen , vier Collegien, twaalf Kapellen , en negentien Kluizenaryen , alle gedenktekenen van haaren vroeger bloei en welvaart. Elke ftraat behoudt nog fteeds het een of ander kenmerk, dat de inwoonders kan herinneren, wat hunne Stad oudtyds geweest is. Zy zien als het ware duizenden van Kolommen voor oogen , met de woorden : Sic tranfit, diep op dezelve gegraveerd. „ Dezelfde verwoesting heeft zich verfpreid over de omliggende Dorpen , welke niet alleen in getal verminderd zyn van vyf honderd een en vyftig, tot drie honderd negen en veertig; zynde een verlies, in een enkel diftricl, van meer dan twee honderd Dorpen; maar de overgebleevene zyn daarenboven tot minder dan het vierde gedeelte hunner vroeger bevolking afgenomen , en deeze ontvolking heeft zelfs zodanig de overhand gekreegen, dat thans verfcheiden van de vruchtbaarfte Landen onbebouwd gelaaten worden. Ik kan de waarheid hiervan op het onwraakbaarfte gezag verzekeren." Te Aranjuez zal men met den Reiziger zich gaarn eenigen tyd ophouden , en kennis maaken met het Hofleeven in Spanje. In deeze Stad waren in den Zomer, toen hy 'er zich bevondt , niet minder dan tienduizend menfehen by een gekomen; doch zo haast is het Hof niet vertrokken, of het wordt eene ontvolkte plaats. ln Madrid te rug gekomen, woonde hy een Stieren - gevegt by; 't zelve, hoe zeer bekend, wordt ons hier, door eene allerkeurigfte befchryving, in veele door anderen onopgemerkte byzonderheden , ontvouwd; doch de Leezer raadpleege daar over den Heer townsend zelve. Van Madrid zette die Heer zyne Reis voort na Afturien; on-  $0'. TOWNSEND, REIZE DOOR SPAWJÈi, onder den weg' deelt hy, als voorheen, zyne keurige opmerkingen mede. Zyn vertoeven in de Stad Valladolid, het middenpunt zyner Reize , geeft gelegenheid om die thans vervallen Stad te leeren kennen , terwyl het Kanaal,.daar gegraaven, alle hoop op nieuwen bloei geeft, gelyk het Medina de Rio Seco de beginzelen van dien beteren haat reeds mogt aanfehouwen, by het verder voortzetten van zyn Tocht: op welken wy, onder anderen, eene breede befchryving van de Stad Leon aantreffen , en .voorts tafereelen van Landgezigten, met eigenaartige kleuren gefchilderd. Wy zullen , in een volgend Deel, ons reeds ter hand geheld, den Heer townsenö in Ajturien aantreffen, en weder gelegenheid vinden, om onze Leezers met deezen belangryken Reiziger nader bekend te maaken. Kleine Werkjes van Mr. willem hendrik sels. Vooraf gaat de Leevensbefchryving van den Autheur , door Mr. hekman iienrik: vitringa. Te Campen by J A. de Chalmot, 1792. Behalven het Voorbericht, 104 bladz. in gr. 8vo* Dit bundeltje bevat, behalven de Levensbefchryving van deö Heer sels, de volgende kleine Stukjes: I. Offer der Vriendfchap aan Vrouwe helena de wit, Echtgenoote van den Heer jan sels, Lt. Collonel en Capkein ter Zee by het Edelra. Collegie ter Admiraliteit van Amfteldain. II. Op den Verjaardag van den Heer jan sels. III. De Kerk te Garder aan haaren Leeraar den Heer h. J. bruins, by deszelfs overgang tot de Gemeente te Naarden. IV. Over het Graf van bellamy. V. Aan den Heer Mr. h. h. vitringa, by vonnisfe, ten Hove van Gelderland, van zynen post, als Secretaris der Stad EIburg, ontflagen, en veroordeeld tot een Provinciaal ballingfchap van zes jaaren. VI. Aan denzelven, op deszelfs een-en-dertigften Verjaardag. VII. Wiegzang voor joachemina ELSEBé, Dochter van Mr. Ji. B. vitringa en Vrouwe c. m. l. van hoeclum. VIII. Op de Afbeelding van Mr. h. h. vitringa. IX. Op de twee-en-twintig(le Verjaaring van Vrouwe w. wal* raven, geb. boersse. X. Op de Afbeelding van dezelve. XI. Aan den Heer r. rulofs, op deszelfs aanftelling tot Organist in de Wester-Kerk te Amfteldam. De meeste van deze Stukjes draagen kenmerken van waar gevoel en eene levendige verbeelding, en, het geen neg meer te achten is,men wordt, onder het lezen, volkomen overtuigd, dat zy voortgeftroomd zyn uit eene groote ziel, die door het fchoo-  *l»jnk werkjes var w. h. selss \ fchoone der deugd getroffen, eri daaraan haar vuur verfclitil- digd is. 'Er is echter tevens geen één Stukje in deze Verzai meling, dat niet eenige bewyzen oplevert van een' min kiel -fchen fmaak, en men ziet het ook vry duidelyk, dat de Dich| ter weinig of geen' tyd bedeed heeft aan het befchaaven vat»; I deze zyne voortbrengzelen , welk laatfte echter gemaklyk te 1 verfchoonen is, daar dezelve enkel aan gemeenzaame vrienden j van den Overledenen gewyd , en door hem niet ter openbaars l uitgave beftemd'waren. Men vindt dierhalven dikwyls fchoone; | groote, denkbeelden min gelukkig uitgedrukt ; waarlyk - poë1 tifche regels met louter profaïfche afgewisfeld ; bloote fpej lingen van het vernuft en gekunftelde trekken onder de eenij Vouwigfte en fevendigfte uitdrukkingen van wdSr en fterk gei voel vermengd ; zomtyds zelfs een zonderling mengzel van Heidenfche Mythologie met de verlichter begrippen van het i Christendom; een gebrek, dat onder de Dichters, die kort na i het herleven der letteren bloeiden , vooral onder de Italiaanfche, 1 vry gewoon was; doch dat thans, by Dichters van een' kie- fchen fmaak, gelukkig verbannen is. Met alle deze gebreken, echter, bezitten deze Stukjes zo , veele edele fchoonheden , dat het Publiek den uitgever voor i de meerdere verfpreiding van dezelven grooten dank verfchul1 digd is, en dat ook jonge Dichters, met de vereischte voor1 zichtigheid, 'er een nuttig gebruik van maaken kunnen. Het j Offer der Vriendfchap ,aan de overledene Zuster van den Dichter | gewyd, is vooral een fchoon ftuk. Het beftaat deels uit eene 1 Befpiegeling, in poëtisch profa, deels uit een' Lykzang. Beiden I zyn vol gevoel, en de Zang verdient naast de beroemde Elegie van I engel geplaatst te worden. Achter aan is de Bruiloftszang geï voegd,die de Heer sels te voren aan deze zyne Zuster toezong, | als mede een Geboortezang, waarmede hy weinige dagen voor ij haaren dood haar laatfte Verjaarfeest vierde: maar de Lykzang munt buiten allen twyfel verre boven de andere ftukken uir. De Levensbefchryving, door den Heer vitmnga voor deze \ Verzameling geplaatst, bevat niet alleen eene korte fchets van \ des Dichters nuttig leven en voorbeeldig fterven ; maar ook i eene tekening van sels, als mensch, als burger, en als Christen; ', eene tekening, aan welker waarheid wy, daar wy den edelea I man gekend hebben, getuigenis geven moeten; eene tekening, i welke iederen Lezer,die eerbied voor ongeveinsde deugd heeft, i met levendige hoogachting voor de nagedachtenis van sels I vervullen zal. Aan het einde geeft de Heer vitiunca ook een )| kort, eenigzins beredeneerd, verflag van des Dichters Werken; | een verflag, waarin , zo wel als in de Levensbefchryving zel1 Ve, eenige trekken voorkomen, die voor hem, welke het onit dernemen mogt, om , op uitnodiging van het Genootfchap; i Kunst word d$or arbeid verkregen, te Leyden, meer opzette\ lyk het poëtisch charaéter van sels te bepaalen, zeer bruikbaar Zouden zyn. la die verflag wordt ons ook nog hoop gegeven op eene ka-  j>2 kleine werkjes van w. h. sels. andere Verzameling van kleine Stukjes, door den nu Overledenen in de laatfte jaaren van zyn leven vervaardigd, en tevens op de uitgave van zyne nog ongedrukte Zedelyke Liederen, uit welke laatften ons het volgend couplet, tot eene proeve, door den Heer vitrimga, wordt medegedeeld: Die Engelen tot Wachters heeft, En tot een gids het rein geweten , Leeft altyd vrolyk, waar hy leeft, (j! En kan in nood, den nood vergeten. Hy ffaapt gerust, terwyl in 7 veld De hongerige avond-wolven huilen, Op God fteunt zulk een Kristenheld, \ Gelyk een tempel op zyn zuilen, ' Zyn rampen vloeien eindlyk af, Gelyk de Sneeuw in bergvaleien , Zyn hoop is God —~ zyn troost het graf, Hy juicht, en laat de dwazen fchreiën. Wy zyu, ten befluite van deze aankondiging, aan onze Lezers eene proeve uit de thans uitgegevene Gedichten van den Heer sels verfchuldigd, en wy kiezen daartoe de volgende regels uit den meergemelden Lykzang op zyne Zuster: fPat ik vergeeten mag, ncoit, nooit zal ik vergeeten , Hoe lydelyk, hoe zacht, hoe moedig, hoe bedaard, Hoe ongefchokt van hart, hoe edel van geweeten , Hoe God betrouwend gy, in V uur van fterven . waart» Geen ziel, door lot en kryg geleerd, om niet te beeven, Al vindt ze de aarde zelfs door menfchenbloed gelaafd, Kan fpreekender bewys van waare jloutheid geeven, L an gy van uw geloove en zielsgerustheid gaaft. Gy floot gerust ... gerust ? ... blymoedig zelfs uwe oogen: Uw lamp — uw feestlamp blaakte - uw ckoorkleed was bereid. Uw ziel bleef ongefchokt ■ de myne werdt bewoogen; En wien gy fchreiën deedt, ei zelf hebt niet gefchreid. Gy zegende, gy kuste uw'' vader en uw' broeder, Gy fcheurde u rukte u los van uwen echtgenoot, Ge omhelsde uw jeugdig kroost, voor V allerlaatfte, als moeder, En drukte my de hand, fchoon gy geeii" traan vergoot. Wat zielsgety verwekte uw onnavolgbaar fterven, Vry van vertooning - vry van hoogmoed en van fchyn! ... Wy meenden alles — gy, gy toonde niets te derven ; Uw Sterfbed fcheen den troon van uw geluk te zyn. Uw ftout, uw fterk geloof, met Jezus bloed verzegeld, Schoot heerelyker licht, dan 'swaerelds dageraad. Uw Godgezindheid hieldt den ftaat van V hart geregeld, En drukte, toen gy ftierft, eeit lagch op uw gelaat .,. Onfchatbaar oogenblik! 6 zielontroerend fcheiden, Hoe kwetlte en hoe doordrongt, hoe fchokte ge ons gemoed!... • Wat was het fchreiën toch voor ons, die u befchrciden , Een zeldzaam werk der ziel! ... Wat was dat fchreiën zoet! Maar, enz.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Nagelaaten Leerredenen over Panlus Brief aan de KolosJen/en, van tii. adr. clarisse, in leven Predikant tt Amjterdam. Naar deszelfs Handfchrift uitgegeeven d»ór p. abrescii, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, en Academie-Prediker aan de Univerjiieit van Stad en Lande. Vyfde en laatjte Deel. Te Utrecht, Groningen en Amfier dam by H. van Otterloo, A. Groenewoft en J. Wesfing Willemsz. 1792. In gr. 8vo. Behalven het Register, 336 bl. Den lof van doorwrogtheid en oordeelkunde, welken wy, meermaalen, aan de Leerredenen van wylen den geagten Kerkleeraar clarisse gegeeven hebben , verdient ook deeze bondel. Van de zulken, die in 'sMans begrippen en leertrant fmaak vinden , komt ook verfchuldigde dankbetuiging toe aan den Hoogleeraar abresch , om dat zyn Hoog Eerw. met de moeite der uitgave , tot het einde toe , zich wel heeft willen belasten. Te meer nog, uit hoofde van een uitvoerigen Bladwyzer van Praktikaale Stuk* ken, welke in het geheele Werk voorkomen, aan het einde deezes laatften Deels geplaatst. Een nuttig Byvoegzel, in de daad, voor de geenen, die omtrent deeze of geene gemoedelyke onderwerpen des Leeraars gedagten, of eenige nadere opheldering, verlangen, om dezelve met eenen opflag te kunnen vinden. De betrekkelyke Pligten, van welke de Apostel aan het einde des derden en rhet het begin des vierden Hoofdltuks fpreekt, worden hier naauwkeurig en uitvoerig behandeld , en ter betragtinge ernftig aangedrongen. Om naar gewoonte iets ter proeve voor te draagen, bepaalt zich thans onze keuze tot het mededeelen der gedagten van den Eerw. clarisse, aantraande het vermaard uitlegkundig gefchil over den Brief van Panlus uit Laodicea, natr aanleiding des hevels Kol. IV: 16, alwaar dé Apostel den Kolosfers beveelt , dat zy , naa den Brief, thans aan hun afgegeeven, ook den Brief zouden lëezen , die lett. 1793. no. 3. G uit  94- TH. A. CLARISSE uit Labdieea gefchreeven is. Zie hier , wat wy, des aany gaande , vermeld vinden: „ De voornaamfte raoeilykheid, die in dit gezegde gelegen is, beftaat hierin, welk eenen brief de Apostel hier bedoele? En de uitleggers geeven zich deswegens temeer moeite, om dat de vyanden van de waarheid, onder andere plaatzen, zich ook wel eens op deze beroepen, wanneer zy aanwyzen willen , dat de heilige Schriften ons gebrekkig nagelaaten zyn. Waar, zegt men, is de brief, hier van Paulus bedoeld, te vinden? Dan , het zy my vergund, eer ik dieper in dit huk intreede , in het algemeen op te merken, dat, al ftond men eens toe, dat hier een brief, van Paulus aan de Laodicenfen gefchreeven, bedoeld ware, daar uit dan nog geenzins zou volgen, dat van de Kanonyke boeken, dat is, die gefchreeven zyn om tot eene regelmaat voor de ganfche Kerk, ten allen tyde, te dienen, iets verlooren zy. Het is immers zeer vermcedelyk, ja meer dan vvaarfchynlyk, dat de Apostelen wel meer brieven aan gemeenten gefchreeven hebben , dan nu voorhanden zyn. Wie kan denken, dat Paulus niet meer, dan veertien brieven, gefchreeven hebbe, daar hy dagelvks overvallen werd met de zorg van alle de gemeenten ? Wie kan denken, dat Petrus maar twee, Johannes hechts drie, Judas en Jacobus eenen enkelen, en dat alle de andere Apostelen geen eenen, brief gefchreeven hebben? — Wat dan? Men moet hellen, dat niet alles, wat de Apostelen fchreeven, zelfs door ingeeving des Geestes, ten nutte van de Kerk, door alle tyden, dienen moest, opdat de Waereld, door de menigte van Schriften, niet te veel ©verdwarst wierd, en dat de hooge God zorg gedraagen heeft , dat alleen die Schriften , die ten algemeenen nutte best gefchikt waren , overbleeven en bewaard werden ; neemt men dit aan , dan vervalt eensllags alles , wat partven , tot benadeeling van de waarheid, uit dezen text afleiden willen. ,, Dan, laat ons over dit ftuk nog wat meer byzonder handelen. De gedachten der geleerden, over dezen brief, komen in een gewigtige byzonderheid vry algemeen overéén , maar in andere opzichten loopen zy zeer uit elkander. „ Dat geene, waaromtrent men thans vry algemeen famenfremt, is, dat zekere brief, dien men op den naam van Paulus voorgeeft, aan de Laodicenfen gefchreeven te  nagelaaten leerredenen. 95 zyn, een verdichtfel zy , het welk zynen oorfprong heeft aan misverhand van onzen text , en de ftoutmoedigheid van den eenen of den anderen, die, welligt met geen kwaad oogmerk, maar echter zeer onoprecht, denzelven uit veri'cheiden bewoordingen des Apostels , in andere brieven gebruikt, famengelteld heeft. Het is zeker, die verdichte brief is al zeer oud, aangemerkt Theodoretus reeds van denzelven gewaagt. Hy is ook in fominige uitgaven des Bybels te viHden, als in die der Wederdooperen (^waar toe, anders befcheidene clarisse, deeze harde trek, om de Mennoniten of Doopsgezinden aan te duiden?) in de Hoogduitfche uitgaaf des Bybels van het jaar 1462, daar hy geplaatst is tusfchen den brief aan de Galatiers, en dien aan de Efeziers; ook in de zoogenaamde Bibüa pentapla, gedrukt te Wandesbeck, by Hamburg, in 1710, alwaar hy de eerfte in rang is onder de Apocryfe boeken des N. Verbonds. Verfcheiden geleerden hebben hem ook , in hunne Werken, beide in het Grieksch en Latyn, nagelaaten, als daar is pritius, fabricius, leusden," witsius. Wy hebben dien brief, by die voortreffelyke mannen, meermaalen met naauwkeurigiieid geleezen, maar dan heeft men Hechts een half oog noodig, om te zien, dat hy famengefteld is uit meer dan eenen brief, nu nog voorhanden, meest echter uit dien aan de Filippenfen, en uit den tvveden aan Timotheus. ,, Dan het geen de onechtheid van dien gewaanden brief nog meer verraadt, is, dat men zelfs de woorden van ons textvers, doch met eenige verandering, daarin overgenomen hebbe; men leest toch daar aan het einde: en wanneer deeze brief van ulieden zal geleezen zyn% maakt dat hy ook van de Kolotfenfen geleezen worde, en dat ook gy dien leest, die aan de Kolosjers gefchreeven is. Dan genoeg van dezen ondergeftooken brief, waarvan de valschheid fcthans van alle verftandigen , zelfs onder de Roomschgezinden , erkend wordt. ,, Doch zyn de geleerden het hieromtrent eens, zeer wyd verfchilt men van eikanderen, als men bepaalen zal, welke brief hier bedoeld zy." Driederlei gevoelen wordt hierop door den Leeraar geopperd. Volgens 't eerfte zou hier niet aan eenen brief, door Paulus gefchreeven , maar aan den eerften brief van Johannes moeten gedagt worden. Doch, behalven dat de inhoud deezes briefs tot zulk eene gedagte geene aanleiding geeft, G a was  90 th. a. clarisse was 'er geene reden voor Paulus, om den naam van Johannes te verzwygen. Even weinig gronds vindt de Meer clarisse voor 't i-evoelen, dat hier op den eerhen brief aan Timotheus gedoeld worde ; zynde dit gevoelen op het Onderfchrift diens briefs gebouwd: deels oin dat dit Ünderfchrift geen gezag heeft ; deels otn dat Paulus, toen hy aan de Koloslérs fchreef, de Laodicenfen nog nooit gezien hadt , en te Rome gevangen zat. Volgens het derde gevoelen, zynde, onder anderen , dat van den grooten venema, zou hier aan den brief aan de Efeziers moeten gedagt worden. Doch ook dit gevoelen vindt geenen byval , om redenen , door Prof. van alpiien aangevoerd, doch die, om haare wydloopigheid, hier niet vermeld worden. Vervolgens, zyne eigene meening zullende voordraagen, laat zich de Leeraar aldus hooren. „ Om andere gedachten voorby te gaan, zeg ik nu maar alleen, dat het my allereenvoudigst , met de meeste en wydstvermaarde mannen , voorgekomen is, dat Paulus het oog hebbe op eenen zekeren brief, die uit Laodicea aan hem te Rome gefchreeven was , en die ongetvvyfeld van dien aart was, dat de Kolosfenfen, door het leezen daarvan, Paulus meening in zyn fchryven te beter zouden kunnen vatten , terwyl ook de brief aan de Kolosferen tevens tot een antwoord dienen kon op dien brief, die hem uit Laodicea gefchreeven was. Ik weet wel , dat men tegen deze eenvoudige gedachte inbrengt , dat het niet te denken zy, dat Paulus de Laodicenfen onbeantwoord zou gelaaten hebben, indien zy aan hem gefchreeven hadden. Maar ik zie niet, dat deze bedenking veel zegt. Kon de Apostel niet verhinderd geweest zyn , om hem te fchryven ten dezen tyde ? Blykt het niet klaar uit het voorige van dit Hoofddeel, dat het den Apostel zelfs aan tyd ontbrak, om zeer omftandig aan de Kolosferen te fchryven ? En liet Paulus die Gemeente wel geheel onbeantwoord ? Immers neen: want zyn brief aan de Kolosferen was tevens eene beantwoording vaii hunnen brief. Ja maar , zegt men, waarom liever aan de Kolosfenfen dan aan de Laodiceërs gefchreeven? Kon dit by deeze laatfte geenen nayver geeven ? Maar, behalven dat men van alle historifche dingen de bepaalde reden niet geeven kan , wegens gebrek van berichten, zoo zou men kunnen zeggen: Pauius fchreef aan de Kolosferen, ora  NAGELAATEN LEERREDENEN. 97 om dat Filemon , aan wien Onefimus gezonden werd , daar of daaromtrent woonde, of om dat die Gemeente de grootfte was ; of wyl het beter gelegen kwam van Kol^fen naar Laodicea, dan van daar naar Kolosfen, te zenara. En wat den nayver der Laodicenfen betreft, die zou zeer onbillyk geweest zyn , gemerkt de Apostel , een mensch zynde, niet alles doen kon, en zoo veele blyken van zyne liefde en aandenken aan hun gaf, in dezen brief, dat zy zich van zyne tedere genegenheid ten vollen verzekerd konden houden." (Zonder ons thans, over de deugdelykheid deezer Oplosfinge, uit te laaten, wilden wy van des Heeren clarisse's wyze van behandelinge, van foortgelyke onderwerpen , flegts eene Proeve mededeelen. XJitfpanningen in de Eenzaamheid, door wabe kamp. Met Plaaten. Te Amfterdam by Wesling en van der Hey, 1792. In 8vo. 330 bl. Eene zeer heilzaame ftrekking heeft deeze Verzameling van meer of min uitvoerige Vertoogen. In eenen niet onbevalligen liyl vervaardigd, zyn dezelve eigenaartig ingerigt, om de Deugd in een behaagelyk licht te plaatzen , en de betragting van dezelve , onder verfchillende gedaanten, aan te moedigen. De Vriendfchap, de Vertroosting, het Genoegen, de Mensch, de Weder gevonden Zoon , het Paard en de arme Vrouw : deeze , behalven twee Dichtftukjes, het een aan de Moeder van een in zyne geboorte gejtorven Kind, het ander, aan Cefife, maaken den inhoud van deezen bondel uit. Het Vertoog over de Vriemifchap verkondigt een edel en uitgebreid hart, en toont niet onduidelyk , dat iemant , welke der? zeiver voortrelfelykheid zo gepast waardeert, en de vereischten zo onderfcheiden aanwyst, een proefondervindelyk gevoel moet hebben van deezen lieflyken leevensbalzem. Dat de gronriflag van allen zuiver genoegen gelegen is in de vervulling van onze pligten; en hoe meer wy aan onze befteuiuiing beantwoorden, en hoe zuiverder wy ons hart houden, wy ook zo veel te meer voor een zuiver genoegen vatbaar zyn, wordt hier, door een reeks van bondige redeneeringen , met voorbeelden bekragtigd, in aen helder licht geplaatst. „ ó Sterveling, vertrouw op God; vervul uwe pligten, en zwyg;" deeze G 3 is  W. KAM* is de gewigtige les, waarvan de inprenting en beoefening met de zonderlinge Lotgevallen van den Wedervonden Zoon bedoeld wordt. Geene geringe maate van doordagte kennisfe ontmoeten wy in de Verhandeling over den Mensch , welke, van wegen de aangefgenheid des onderwerps , alle de andere in uitgebreidheid overtreft. Behalven eene korte bel'chouwing van 'smenicheu hchaamlyk geitel en verfiaudelyke begaafdheden, legt zich hier de Schryver voornaamlyk toe, om hem van den zedelyken kant gade te flaan. In deeze bel'chouwing zal hy, veelhgt, by zommigen geenen . zeer gereedèn by val vinden, uit hoofde van het günftig licht, in 't welk hier des mentenen zedelyke natuur geplaatst wordt; hoewel, onzes oordeels, de oorfprong en voortgang van het zedeIyk bederf, t welk wy by veelen zien heerfchen, met meer ooraeel en op aanneemelyker gronden, dan gemeen!yk gelchiedt , hier wordt aangeweezen. „ Waarlvk " aus laat zich , onder anderen , onze Schryver hoorei' , „ indien wy onbevooroordeeld den mensch befchouwen, „ zullen wy ons overtuigd vinden, dat zyne neigingen ., oorfpronglyk goed , en met geene zedelyke boosheid „ vermengd zyn; dat hy het kwaade niet verkiest Tuist „ om dat het kwaad is, maar om dat het hein toe'fchynt een middel te weezen, om zyne behoudenis te ver-,, zekeren, of hem vermaak aan te brengen, het zy dan „ dat by door onweetendheid, kortzigtisrheid, onbedagt., zaamheid of overyling, het kwaade uitvoert, en het „ goede nalaat, het zy , dat hy door valfche voorheb „ lmgen en wanbegrippen , die hy , of door de bepaald„ heid en kortzigtigheid van zyn verhand by zichzelf „ gemaakt heeft,of die hem door anderen zyn ingeprent ,, eene hebbelykheid verkreegen heeft, om verkeerd tè „ denken, en daardoor ver! Vaders der huisgezinnen, kuifche moeders, beeft' de jonge dochter, aan welke gy veroorlooft, aan welke gy zelfs bevolen, hebt, om aan het oor van een man de eerite aandoeningen te gaan betrouwen , welker onverwagt gevoel haare onervaarendheid ontrust, en die zy zonder ontfteltenis niet aan de tederfte, aan de toegevendlte, moeder zou durven bakennen, wel nu, deze jonge Dochter die met haare beminlyke onnozelheid uit uw huis is o-egaan, keert 'er helaas! niet dan te veel onderrigt , weder in. Zy heeft eerst met bevende en befchroomde lippen de bekentenis gehameld dier bewegingen , en dier vluchtige beguichelingen, die haar verwonderen; die beguichehngen, die van zeiven gelyk de droomen zouden verdweenerj hebben , heeft zy voortaan in haare verbeelding gevestigd door de moeüyke poging, die zy gedaan heeft-, om die te openbaaren, door 'het meer of minder kiefche dekkleed , waarvan het ingefchapen gevoel der fehaamte Laar de noodzaaklykheid heeft doen gevoelen om die te bedekken. Haare verbeelding, door vrees' ontroerd, is gedwongen geweest, om zich met die berinneringen bezig te houden: weihaas: zal zy 'er met toegevendheid mede bezig zyn, en de biegt vader zal de gelegenheid daar toe wel ■weeten aan te voeren. Vaders der huisgezinnen, kuifche moeders, ik zeg het u met fmart, uwe Dochter heeft haar lchoonfte heraad verloren; zy heeft den adem van den man ingeademd; zy heeft opgehouden maagd te zyn. De t'zaamenneiging, zoo natuurlyk tusfchen twee verfchillende kunriefi, die eleftrieke vonk, die z:Êfj zoo fpoedig van de een op de andere mededeelt , zal des te fpoediger weder op den Priester werken;-wyl hy zelfs het herkfte tegen de natuur zal geworfteld hebben. Vreest, dat de voleinding zich voleindigt!" Han-  HANDELINGEN VAN SER.VANDIS CIVIBUS. I©£ Handelingen van het Geneeskundig Genootfchap, onder de 'Linfpreuk : Servandis Civibus. XVde Deel. Te AmJterdam by P» Conradi, 1791. In gr. &vo. 336 bl. Is 'er iets voor den Artz, die in het beoefenen van zyn Practyk naauwgezet te werk gaat, van zeer groot belang , zo is het gewis , de door verftandig aangewende Proeven en Waarneemingen bevestigde uitwerking der door beroemde Mannen aangepreezene Geneesmiddelen , en vooral van dezulken , die, uit hoofde van derzelver fterke werking op het menfc/ielyk lichaam, niet dan ia kleine giften kunnen vcrdraagen worden; dat nu onder deeze de Flores Zmci wel mede mogen geteld worden, hieraan zal niemand , die dezelve herhaalde reizen gebruikt heeft, in het minhe twylelen. Dit middel, door den berugten Ludeman, (indien zyne bereiding der Zink den naam van Flores verdiende (*)) als (*_) De Recènfent heeft,door de volgende gelegenheid, reeds Sn den jaare 17153, dit middel en de bereiding vau het zelve, zo als Ludeman die in het werk fielde, leeren kennen. Ludeman was gewoon om dezelve te vervaardigen ten huize \,a zeker Koperflager, in Amllerdam woonende , welke een goede bekende van hem , en te gelyk ook een Vriend van den Broeder van den Recènfent, was; .Ludeman verkoos altyd, 01a het te vervaardigen , eén Zon- of Feestdag , dewyl 'er alsdan geene Knegts op den Winkel arbeidden, en dit gaf teffens aan myn Broeder, die dan doorgaans by zyn Vriend was, niet alleen de gelegenheid om het zelve te zien . maar hy is 'er ook menigmaal medehelper van geweest. Zie hier nu hoe Lu. deman zyne Luna fixata bereidde. Hy deedt eene goede hoeveelheid in Hukken gefiagen Spiauter in eene groote wyde aarde. Kroes, plaatfte dezelve in een Fournuis, op een Houtskoolen Vuur. Wanneer dezelve begon te fuielten en te ontvlammen, roerde hy ze met een yzeren Lepel , zo lang tot 'er eene zekere hoeveelheid gecalcineerde UolFe boven dreef, die hy dan met het zelfde Werktuig daar af ichepte, en in een Emmer of Kom, die met kookend heet water gevuld was, wierp; de op deeze wyze verzamelde en geëduicoreerde Calx Zind was zyn berugt Geneesmiddel, van welk Ludeman zich doorgaans voor ieder grein, (zyn gewoon gewigt voor eene dons) dertig Huivers liet betaalen. Hier uit blykt vooreerst , dat het geene eigentlyke Flores Zin-  ioö handelingen als een groot geheim, onder den gefingeerden naam van Luna fixata, aan zeer veele door ftuip- of krampachtige Ziekten aangetaste Lyders , met een vry goed gevolg, toegediend, en door den beroemden fioogleeraar gaumus, door Scheikundige Proefneemingen, ontdekt Kalk van Spiauter, of, zo als het den Hoogleeraar voorkwam, de Bloemen van dat halfmetaal te zyn, en door hem na eenige welgeflaagde Proefneemingen der geleerde Waereld bekend gemaakt , en ter verdere proefneeming aanbevolen, is zederd dien tyd zo algemeen in gebruik geraakt,' en tegen zulk eene menigte van verfchillende in- en uitwendige ongemakken , fchoon , zo als het onmogelyk anders zyn kan, niet altoos met het beste gevolg, aangewend, dat het voorzeker, met veel recht, de oplettenheid van het lofwaardig Genootfchap Servandis Civibus, tot zich trok , en haar de volgende voor de Geneeskunde zeer belangryke Vraag deedt uirfcbryven: „ Heeft het inwendig gebruik der Flores Zinci tot nog aan de ver„ wagting van den grooten caugius , die allereerst de „ aanmoediging daartoe gegeeven heeft , voldaan ? heeft het ook dezelve overtroffen ? zo ja, hoe verre, en in ,, welke betrekkingen of omhandigheden ? zyn, nopens dat gebruik, de giften van dat middel, de wyze van „ het zelve toe te dienen , 't zy gepaard met eenige „ andere middelen, 't zy opgelost in eenig fcheyvocht, „ 't zy anderzins, ook eenige nuttige ontdekkingen of „ waarneemingen, ter uitbreidinge van de Praclryk, ge„ daan, of ten dien einde merkwaardige Proeven in het ,, werk geheld?" Twee Zinci waren, zo als de beroemds g>ubius meende ontdekt te hebben ; ten tweeden , dat ook daar uit de twyfeling konde ontdaan, die de Hoogleeraar, pag. 116 van zyne Adverfaria, te kennen geeft : „ Dubitari poterat menusne cjfet Zinci ftf. ,, blimati pulvisculus, an vero alieni quid intermistum habtret* Ten derden, is de Recènfent van oordeel, dat het ook hoofdzakelyk aan de edulcoratie toe te fchryven is, dat de Lydertjes, hoe jong of teder zy ook waren , nogthans zelden of nooit na het gebruiken van Ludcmav.s poeiertjes tot braaking geneigd waren ; iets dat met onze gewoone' Flores Zinci dagelyks ondervonden word, zelfs by bejaarden; en fchoon flegts , ter gifte van een heel of zelf half grein gegeeven, zonder dat een bymengzel van Speceryen of de Cort. peruv. ia ftaat is om die altyd te kunoen beletten.  van servandis civibuê. Tw*e uitmuntend fchoon opgcftelde Antwoorden op deeze Vraag worden in dit Boekdeel gevonden. Het eerfte is van den Heer o. schutte , het welk met den Gouden Gedenkpenning bekroond is, en het tweede van den Heer j. róbol , aan wiens Schryver de Zilveren Gedenkpenning is toegeweezen; zynde aan het Hot van dit Deel nog eene Waarneeming van den laatstgenoemden Autheur geplaatst, wegens eene Waterzugt der Longen, en derzelver geneezing. Om onze Leezers iets ter proeve aan te bieden, verkiezen wy hiertoe het flot van het derde Hoofdftuk, in de tweede Afdeeling, uit het Antwoord van den Heer schutte. Na dat de geleerde Schryver, in dit Hoofdftuk, een aantal Proeven en Waarneemingen, nopens de wyze om de Spiauterbloemen toe te dienen, uit verfcheide. Schryvers byeen verzameld, opgegeeven heeft, vervolgt hy, pag. 12a. ,, Het lust ons hier het een en ander, nopens het gebruik der Zinkbloemen, te herhaalen, eu ,, hierby, als fchetsgewyze, ons gevoelen, nopens te toe- diening en de verecniging derzelven met andere Ge5, neesmiddelen, mede te deelen. Vooreerst, moeten wy, ,, derhalven , herinneren , dat de Zinkblóemen voornaa,, mentlyk dan een zeer werkzaam Geneesmiddel uitmaa„ ken, wanneer 'er alleen irritabiliteit," (wat de Autheur onder deeze uitdrukking bedoelt , heeft hy op pag. 79 verklaard) ,, in het menschlyk lichaam zondigt ; in dit „ geval dan ook , wanneer deeze irritabiliteit door he„ vige aandoeningen, en voornamelyk door fchrik, gaan,, de gemaakt is , zonder dat hier zwakte of eenige an,, dere omftandigheid bykomen, dunkt ons, dat men de ,, Spiauterbloemen nooit beter kan toedienen, dan op „ de eenvoudigfte wyze, met wat Suiker of een foortge,, lyk kragteloos lichaam vereenigt ; maar wanneer dit ,, gebeurt is, om dat 'er zuur in de eerfte wegen huis„ vest-, het welk de gevoelige wanden der darmen prik,, kelt , en hier door onregelmaatige beweegingen van ,, het levensbeginzel daar helt , dan komt voornament„ lyk derzelver vereeniging met de opflorpende aarden „ te pas , even zo als de wormdryvende middelen met „ de Spiauterbloemen dienen vereenigt te worden, wan- neer deeze beweegingen door de prikkeling , die de „ Wormen aan de dierlyke huishouding veroorzaaken, „ ontftaan zyn. Het zelfde kan men vastftellen, omtrent „ de zweetdryvende middelen; ia die gevallen , alwaar » de  ïo8 handelingen van servandis eiviccrs. „ de huiptrekkingen en onregelmaatige fpierbeweegingen „ veroorzaakt zyn door eene fcherpe ftoffe, het zy die der uitvvaasfeming, het zy van eenen anderen aart, „ evenwel die niet anders dan door de huid kan ontlast „ worden , komen de zweetdryvende middelen alleen te „ ftade , ten einde aan de Zinkbloeracn behulpzaam te s, weezen in het weder naar buiten dryven van eene ftof„ fe , dewelke de gevoelige vezel zo hevig aandeed ; „ zoortgelyke regelen hebbe men in opmerking te neemen, ten opzichte der verdere toediening der Spiauterbloemen , en voornamentlyk ten opzichte haarer ver„ eeniging met de verlterkende middelen. In de Koort„ fen , wanneer 'er eene overhelling tot rotting plaats „ heeft, of dat de zwakte .te gelyk met de irritabiliteit „ de overhand neemt , behooren zy vooral, met den „ Koortsbast vereenigd, toegediend te worden. In de langduurige Zenuwkwaaien , wanneer de onregelmaatige fpierbeweegingen door een verminderde veerkracht der ,, vezelen, en dus door zwakte, ontftaan, of dat dezelve „ hier door gaande gehouden, en meer en meer worden „ aangezet , dan komt het voornamentlyk te pas , dat „ men by de Spiauterbloemen de verlterkende Krampftillende middelen , ais het ol. animale Dippelii, de „ droppelen van hoefman, de Campher en zoortgelyke, „ voege , dewelke onmiddelyk, even als de Spiauter„ bloemen, maar op eene andere wyze, op de gevoe„ lige vezel werken. In andere gevallen komen wederom andere verlterkende middelen te ftade , dewelke alle „ aan de bykomende omtfandigheden, en aan het geitel des Lyders, moeten getoetst, en op verfchillende wy„ zen met de Spiauterbloemen toegediend worden. Dan „ behalven deeze nu opgenoemde ongelteldheden van het „ menfchelyk lichaam , dewelke de "byvoeging van andere Geneesmiddelen noodzaakelyk maaken, gebeurt het niet zelden dat men de Zinkbloemen niet zo op zich „ zelve kan toedienen , uit hoofde der maag, waar op „ zy menigwerf zulk eenen nadeeligen invloed hebben: „ in deeze gevallen is het zeer noodzaakelyk, dat men „ by dezelve de Maagmiddelen, als de bittere extraclen, de kruis- en- munt, pepermunt, de Speceryen en derzelver '„ gedestilleerde Oliën voege , ten einde de maag in haat „ te hellen om een middel te verdragen , het geen zo 3, tegenftrydig aan haare natuur fchynt te weezen." Vel-  VOLLEDIGE BESCHRYVING VAN ALLE KONSTEN. I09 Volledige Befchryving van alle Konften, Ambachten, Handwerken , Fabryken, Trafyken , derzelver Werkhuizen , Gereedfchappen, enz. Ten deele overgenomen uit de beroemdjte buitenlandfche Werken ; en vermeerderd met de Theorie en PraEtyk der beste Inlandfche Kunfienaaren en Handwerkslieden. Negende Stuk. De Papiermiaker. Met Plaaten. Te Dordrecht by A. Bluste" en Zoon, 1792. In gr. 8vo. 302 bl. De Franfche Academie zich voorgefteld hebbende, om eene volledige en naauwkeurige befchryving te leveren, over de gewigtige Kunst van Papiermaaken, en wel, volgens de bewerkingen, welken dien aangaande in onderfcheiden Provintiëu van Frankryk plaats 'hebben ; heeft de Heer de la lande deze belangryke taak op zich genomen , na dat hy alvóórens verfcïieiden Papierfabryken bezogt, en derzelver verrichtingen, geduurende eenen geraimen tyd, met alle mooglyke oplettendheid , bygewoond en naargefpoord hadt. Boven deze heeft hy een belangryk gebruik gemaakt van de Waarneemingen der Heeren du hamel, met opzicht der Papiermaakmg te Angoumois ; van le cat , ten aanzien der Papierfabryken in Normandiè'; van de cleuant, wegens de Molens in Franche-Comte; en van de mclie, aangaande de fchoone Papierfabryk te Montargis. Na de zamenItellin^ en drukking van het Franfche Werk, is 'er nog een naauwkeurig verflag_ by gekomen , raakende de nieuwe inrichting eens Papiermolens te Bourgogne: in welke de Cylinder het voornaame is ; die men echter weet , dat reeds vroeger in, de Hollandfche Papiermolens gebruikt werdt. Deze naauwkeurige befchryving van den Heer diï la lande, over de Kunst om Papier te maaken, deelt de kundige Heer p. j. kasteleyn zynen Landgenooten ia dezen Papiermaaker mede; hebbende echter zodani"-; Artiêulen weggelaaten, welke hy oordeelde geen genoeg, zaam belang voor onze Natie te bezitten; als daar zyn, een aantal verordeningen en Wetten, raakende de Franfche Papierfabryken, euz. Daartegen heeft hy 'er een drietal Aanhangzels bygevoegd, geevendc het eerfte ee,i zaaklyk bericht van de zelfftandigheden, die, ter bereiding van Papier, gefchikt zyn. Het tweede behelst eene be- lett. 1793- no- S« ' H fchry-  ho volledige beschryving fchryving van het Papier der vreemde Natiën , benevens eene fchets wegens het boomwollen Papier, in Europa. En het derde Aanhangzel geeft den oerjprong, voortgang en tegenwoordigen Jlaat der Papierfabryken van Lywaad, in Europa, te kennen; zynde hier in veel overgenomen uit c. f. wehrs, Verhandeling vom Papier, enz. welke voornamelyk uit de bron putte , die een onzer verdienhelyke Landgenooten geopend heeft ; namenlyk de Heer gerard weerman, eerst door zyn uitgegeeven Programma, en vervolgens door zyne Latynfehe briefwisfeling , het Papier betreffende. Wat de Verhandeling van den Heere de la lande aangaat, dezelve is zodanig ingericht, dat men 'er, na eene gepaste Inleiding, het Papier der Romeinen, den oorfprong van Boomwollen- en Linnen-Papier, en de holle des Papiers, in befchreeven vindt. Toonende vervolgens, de wasfehing, forteering en rotting,of broeijing, der'Vodden of Lompen. De verdeeling en hoedanigheid van het Water in den Molen, en de verdere Gereedfchappen die in denzelven tot het Papiermaaken gevonden worden. Eindigende met eene berekening van de Produclen eens Papiermolens, en verfcheidene Aanmerkingen over de Papieren , uit verfcheidene Provintiën. Daar de Papiermaaker zodanig aaneen gefchakeld is, dat men niet, dan gebreklyk, eenig huk 'er uit kan neemen; meeneu wy onzen Leezeren geenen ondienst te doen , wanneer wy hen de nieuwe uitvinding mededeelen, welke de Göttingfche Hoogleeraar, justus klaproth , in 1774 , heeft bekend gemaakt : namenlyk om uit gedrukt Papier weder nieuw Papier te maaken; en 'er de drukletters volkomen uit te wasfehen. Zie hier het zaakelyke zyner eigen befchryving, welke hy, op een half vel dergelyk verwerkt Papier, heeft doen drukken en uitgeeven. „ Ik viel (zegt hy) op het denkbeeld , dat , wanneer het gedrukte Papier naauwlyks met Terpentynölie werde nat gemaakt , zulks het vaste drukvernis los weeke, maar dat de walk of volaarde (Argilla Fullonum) zo. wel hetzelve , als de Terpentynölie, volkomen moete uitwasfehen. Verfcheiden Papierfabrikeurs , welke ik gelegenheid had daarover te onderhouden , waren van de enmogelykheid zoo zeer overtuigd , dat zy eene proefneeming deswegens als vrugteloos aanmerkten. Ik vermoedde nochtans van het oplosfend vermogen der Terpentynölie , en van de werking die de voliiarde by het wasfehen  VAN ALLE K0N6TEN. UI fchen der Lakens te wege brengt, dat de proef waarfcbynlyk niet dan gelukkig konde uitvallen. Een voorbeeld, dat men 'er zich niet aan moete ftooren, wanneer lieden, welke waanen dat het geene nog niet gefchied zy , niet gebeuren kunne , al wat nieuw is , voor ondoenlyk verwerpen* Eindelyk vond ik eén Papierfabrikant, welke beiloot, om 'er de proef, voor myne rekening, van te neemen. Dit was de Papierfabrikeur smidt , naby Göttingen, die deze proef op zich nam. „ Tot deze bewerking veroordeelde ik drie Folianten, te zamen 45 Alphabetten groot , die op liegt Schryfpapier met Munniksfchrift geheel vol gedrukt waren. Hy heeft deze drie Deelen, zonder dezelven, op de ruggen, van de lym der banden te zuiveren , in heet water gelegd , op dat 'er de lym zoude uittrekken; eene verrichting , die zelfs plaats heeft, als men Papier hechts tot Bordpapier verwerkt. Hierop heeft hy zes hukken volaarde , ieder van drie duimen lang, en één duim dik j mede iri het ftampgat gedaan, en de ganfche masfa, die voor één gat byna te veel was, geduurende twaalf uuren, daarmede naarlb'g laaten hampen. „ Vervolgens is de masfa uit het gat genomen, een Kan vol Kalk 'er by gedaan, en zoo heeft men ze agt dagen laaten liggen. Daarna is de masfa in den Cylinder ge# daan, waar toe eigenlyk twee gaten vol masfa verëischt werden; ondertusfchen was 'er voor het gat te veel, en voor den Cylinder te weinig: van daar komen, volgens" de uitfpraak van den Papierfabrikant , de weinige geelé vlakjes in 't Papier Voort, die niets anders dan roestvlakken van den Cylinder zyn. In den Cylinder is het Hechts twee uuren bewerkt, en de ftoffe hadt 'er nog eerder kunnen uitgenomen worden , indien zulks de wasfching niet verhinderd hadde; voorts is de masfa in de kuip gedaan , en verder even als ander Papier behandeld. „ Hier uit nu heeft hy één riem en twaalf boeken Papier geleverd; met bericht, dat hy nog eene klomp masfa overig hebbe , waarvan nog vyf of zes boeken konden gemaakt worden. „ Ik -had de Folianten niet gewoogen , en weet dus niet. hoe veel 'er van de masfa verlooren zy. De vermindering aan zwaarte , veroorzaakt wordende door dfc wegwasfching van het drukzwart, kan, uit hoofde vak derzelver geringheid, in geene aanmerking komen. Ha „ Be-  lil VOLLEDIGE BESCHRYVING ,, Behalven de paar duivers voor volaarde , zyn 'er geene andere onkosten dan het arbeidsloon gemaakt. „ Van Terpentynölie is geheel geen gebruik gemaakt, om dat de Papiermaaker my niet wel hadt verdaan. Edoch deze voorzorg is ook onnodig geweest, naardien de bloote volaarde, boven verwagting, genoegzaam werdt bevonden, om het drukzwart volkomen uit te wasfchem. De hier en daar zynde kleine dipjes, in het Papier, zyn, volgens het gezegde van den Papierfabrikant, door de onzuiverheden, die van de banden op den rug gebleven zyn, als mede door den Cylinder,veroorzaakt. Dit nochtans ware wel vóór te komen geweest. „ Uit deze nuttige uitvinding vloeijen de volgende voordeden voort: ,, i. Kunnen onbruikbaare gedrukte Papieren het gebrek der Lompen vergoeden , aan welken dikwyls mangel is, en langs hoe meer gebrek zal zyn, hoe meer 'er Zyden en Wollen Kleederen gebruikt worden. „ 2. Kunnen Boekverkoopers en Bezitters van nuttelooze Werken, derzelver onbruikbaaren voorraad , waar voor de Papiermaaker hechts één gulden voor den Centenaar betaalt, naardien zy ze hechts tot Bordpapier verbruiken, met meer voordeels afzetten. En hoe ryk zyn onze tyden niet aan zoogenaamd misdruk! misfchien heb ik 'er ook myn deel aan. ,, 3. Zyn, behalven het arbeidsloon, dat in verre na niet zoo hoog kan zyn, dan voor Papier 't welk uit Lompen bereid wordt, de kosten byna van geen belang; veeleer wint de Fabrikant het forteeren en fynmaaken der Vodden. De masfa der Lompen moet vier-en-twintig uuren gedampt worden; maar deze masfa hechts twaalf uuren, en nog minder. „ In den Cylinder moeten de Lompen twaalf uuren, dezen hechts twee uuren , bewerkt worden ; zoo dat men hier aanmerklyk aan tyd en kosten wint. „ 4. Kan het «ok niet anders zyn , dan dat het op deze wyze gemaakte Papier fyner en beter uitvalle, dan het geene uit Lompen voortgebragt wordt. ,, j. Het misdruk, dat tot hier toe voer fcheurpapier gebruikt is, kan dus veel nuttiger worden aangewend, en de Kramers kunnen zich even goed van gemeener Papier bedienen, enz." De Heer wsmrs vvenschte , dat men zich meer van dit mid-  van alle konsten. lij middel mogte bedienen , dan men tot heden nog gedaan heeft. Hy gelooft , dat de Duitfche (en wy gelooven ook de Hollandfche) Litteratuur, ons voorraad genoeg kunne opleveren; en onze Schryvers zouden dan voor het gemeene welzyn, door de vernietiging hunner Werken-, nuttiger weezen , dan door de enkele vergeetenheid. Indien de fchaarschheid der Lompen daardoor nog niet weggenomen wierdt; pryst hy de witte Moerbeziënboom, als een der beste zelfdandigheden, aan om 'er Papier van te maaken. Wat nu de geheime Kunstverrichtingen der Hollandfche Papierfabrykanten aangaat, niemand behoeft dezelven in dezen Papiermaaker te zoeken. Verfcheidene Provintiën van Duitschland , zegt gemelde wehrs , hebben alle mogelyke poogingen aangewend, om in Holland de Papiermaakkunst te laaten afzien, 't welk echter, door de omzichtigheid der Fabrykanten, nimmer gelukte: en om welke reden de Heer kasteleyn 'er ook geene de minfte melding van maakt ; daar toe door zynen Vaderlandlievenden pligt gedrongen zynde. Wy zullen 'er echter niet voor indaan , of 'er niet verfcheiden zogenaamde geheimen in de Hollandfche Papiermolens zyn , die, in de daad, geene geheimen meer geheeten kunnen worden. De Werktuigkundige leónhardt christoph sturm, te Zaandam de Papiermolens befchouwd hebbende, fpreekt mede van geheimen die de Papiermaakers voor elkander niet eens willen weeten- intusfchen deelde by, die een Vreemdeling was, in zyne Vollftdndige Muhlen Baukunst, Edil. Augslurg, 1718, in fol. Tab. XXV—XXVII , en voornamenlyk Tab. XXVI. Fig. 1 en a , de zoo zeer geheim gehouden Werktuigen ' mede, welke in onze Papiermolens dienen om de Lompen tot Papier te maaien. Mogelyk zou de Heer kasteleyn uit gemelde Werk, indien hy het gekend had, nog iets nuttigs, ten opzichte der Papiermolens, hebben kunnen mededeelen ; treedende daar mede geenzins buiten zyn bepaald bedek, het welk hem toeliet, zodanige Werktuigen te befchryven, die uitlandfche Authetiren van de Hollanders toonden, of vermeenden, te weeten. De XIV bygevoegde Plaaten, tot dezen Papiermaaker zyn door omdaudige verklaaringen opgehelderd. H 3 Zoo-  114 ZAAKEN VAN STAAT EN OORLOG. Zaaken van Staat en Oorlog , betreffende de Vereenigde Nederlanden, zidert het begin van 't Jaar 1780. XI, XII, XIII en XlVde Deel. Te Amfterdam by J. Allart, 1791. In gr. 8vo. De Verzamelaar deezer Staatsftukken gaat op den ouden voet voort, en levert ons in het Xlde Deel eene menigte van Stukken, in de eerfte Maanden des Jaars MDCCLXXXÜI ingediend. Meermaalen , om de aangelegenheid der zaake , den tyd vooruitloopende , hadt hy m het Xde Deel gevoegd, deAdvifen der Hollandfche Admiraliteits Gecommitteerden en Ministers op de Maaze, en in het Noorderkwartier, op het Hoofdpoint van het Rapport, over de Defenfie der Republiek, relatif de zaaken van Oorlog te water , uitgebragt ter Vergaieringe van hun Ed. Gr. Mog. de Staaten van Holland en Westfriesland, in dato 19 Aug. 1790 , zo vinden wy ook , ten Hot van dit Xlde Deel, den Raadflag van de Hollandfche Admiraliteits Gecommitteerden en Ministers te Amfterdam, over 't zelfde onderwerp, ter tafel van hun Ed. Gr. Mog. gebragt op den 26 Nov. 1790. ^ Omtrent het XII, XIII en XlVde Deel, te gelyk uitgegeeven, en ook afzonderlyk te bekomen, berigt de Üitgeeve_r,„dat de rede, waarom het zeer interesfante (tuk, den inhoud dier drie Deelen uitmaakende , de geregelde Opvolging der Jaaren eenigzins verbreekt, gelegen 'is in het gewigt der zaake zelve; behalven dat een algemeen Register de noodzaaklykheid dier Opvolginge wegneemt, . hebben wy geloofd, dat de Leezer een huk van zo groot belang liever geplaatst zage, vlak in zyn tyd, gelyk men fpreekt, dan naa verloop van zo veele jaaren, als in ons Werk nog doorloopen moeten worden, aleer dit huk op zyne rechte plaats kan volgen ; de tyd , daar toe vereischt wordende, zou zekerlyk veele denkbeelden uitgewischt hebben, welke thans niet weinig zullen toebrengen , om het Rapport, 't welk wy nu leveren , te meerder van gewigt te doen weezen: offchoon het waar zy, dat de Stukken, in dit ons Werk voorkomende, ten allen tyde van gewigt zullen zyn; de echtheid derzelven zal den Historiefchryver, en allen navorfcher der Gefchiedenisfen van het Vaderland, ten zekeren gidfe dienen, en, het geen alles afdoet f of verlichten, of doen zwygen, wan-  «AAKEN VAN STAAT EN OORLOO. It^ wanneer een talloos tal van brochures, en gep'asfioneerde Schriften, hem in eenen doolhof zullen gebragt hebben , waarvan de uitgang voor geen menschtyk vernuft te ontdekken zal weezen meermaalen, en zelfs dikwyls, is onze Republiek een tooneel van troublen geweest 9 maar nimmer hebben eenige troublen zo veele bedrieglyke Schriften gebaard als het einde der Achttiende Eeuwe." Het te recht gewigtig Stuk genoemd, is de Memorie, houdende het Generaal Rapport van de Perfooneele Commisjïe van het Financie-Weezen, met Bylaagen , in dato den £i Mey 1790- Ten gevolge van haar Hoog Mog. Refolutie van 4 Mey 1785. Met de Refolutie van haar Hoog Mog. daar op genomen, den 21 Mey 1790- Het Rapport zelve beftaat uit vier Deelen ; waarvan het eerjte in zich bevat, een Voordragt van de middelen, welke de Gecommitteerden gemeend hebben by der hand te moeten neemen, om te geraaken tot een'gelukkig einde, met betrekking tot de Quotes. Het tweede, een voorfiag van den acfueelen Staat van de Generaliteits Kas, met byvoeging van de gedagten der Gecommitteerden over het emploi van dien, en van de middelen tot verbetering van de Generaliteits inkomften, en befpaaring in de uitgaven. Het derde, eene befchouwing van de gebreken, zo generaale als byzondere, van den Staat van Oorlog , met aanwyzing van de middelen tot redres. ——. Terwyl het vierde de Propohtie van Zeeland overweegt, tot het negotieeren in tyd van Oorlog Hoor de Generaliteit , tot laste van de Provinciën, en tot het bepaalen van een generaal Fonds om Interesfen daar uit te vinden. Veel, zeer veel, onbekends, of flegts ten halve geweeten, komt hier den Landzaat onder 't ooge. Op de goede trouw der Opgeeveren moet het af; dan met deeze zyn ze aan dwaaling en misvatting blootgefteld, blykens de Confiieratie van den Heere Griffier fagel , betreffende het Rapport door de Heeren Gecommitteerden tot Revifie van de Qjiotes en het Financie ■ Weezen, aan 't einde des XlVden Deels te vinden. Deeze grvze Staatsdienaar, die meer dan eene halve Eeuw het Land gediend hadt, vondt, wegens zyn Departement, de Griffie betreffende , welke aangemerkt mag worden als eene Generale Secretarie van Staat voor de zeven Bondgenooten, in het Rapport, gelyk hy zich uitdrukt, ,, gewag gemaakt van Gebruiken, die men te vergeefsch in zyne Memorie (aan de Commishe op H 4 haar  Ïl6 zaaken van staat en oorlog". haar verzoek ter hand geheld,) zal zoeken. - Gebrui- ken\, welkers befchouwing echter de voornnamrte grondflag fchynt gelegd te hebben, tot de bezwaarende denkbeelden , welke de Commisfie zich van de Griffie heeft geformeerd, en dus de eerfte aanleiding gegeeven te hebben tot den voorflag om 'er de Conftitutie geheel van te veranderen, en den bodem in te flaan; doch Gebruiken, welken het hem leed doet, onbewimpeld, te moeten declareeren, dat alleen hun exiftentie hebben, in de inbeelding van die geenen, welken dezelven aan de Commishe hebben aangebragt, en dus.de Leden in dat voornaame point misleid." Staat van Regeering, Godsdienst, Geleerdheid en Konllen m Groot-Britanje, omtrent het einde van de agtiiende eeuw ; door Dr. gebh. friedr. aüg. wendeborn P-ï fkantte Londen. Vierde Deel. Uit het Hoogduitse!, vertaald. Te Campen, ter Drukkerye van T. A. de Chalmot, j792 In gr. 8vo, 404 bladzyden, behalven de Voorreden en den Bladwyzer. V[a eene korte Voorreden, waarin de Schryver te recht L\ beweert dat , hy, die twintig jaaren lang onder „ de [hngelfche] Natie zelve zyne aanmerkingen heeft „ kunnen maken, en van tyd tot tyd verbeteren en be" Kn» i0t , b,eoordeeling van den toeftand der gekerdhcid en der kunften in Engeland, „ beter beregti°d" js dan iemand zyner Landgenooten, „ die nimmer" dit „ eiland met oogen aanfehouwde, of ten minfte maar »ièé£x,,tte P°0S„0P hetzelve doorbragt," volgen vier rioofdftukken , welke het geheele vierde Deel deezes Wcrks uitmaaken (*) , onder de volgende' opfchriften I. Van den toeftand der Geleerdheid en der Wetenfchapöen in 't gemeen. 11. Van de Schooien. III. Van de Univerfiteiten (zo te Oxford en te CambriJge, als in Schotland ) IV. Algemeene befchouwing van den ftaat der Konllen in Engeland: waarin de volgende onderdeden voorkomen: Schi'l- (*) Zie over de drie voorgaande Deelen, Algeë. Vader! Utteroef. voor 1,791 No. 2, bl. 70, enz. No. 3. bl. 120, enz. voor 1792, No. 4. bl. 148, enz.  cf. a.wendeborn, staat van groot-britanje. 117 Schilderkonst. Het Graveren. Beeldhouwkonst. Bouwkonst. Aanleg van Tuinen en Plantaadjen. Muzyk. Tooneel. Het eerfte Hoofdftuk is ver het grootfte, als bellaande honderd en zestig bladzyden , of nagenoeg; twee vyfde deelen des geheelen Boeks. De Schryver geeft niet hoog op van de aanmoediginge, welke Geleerdheid , Weetenfchappen en Kunften in Engeland vinden , vooral van den kant der Regeeringe. „ üntallyke voorbeelden," zegt hy, „ welke Engeland oplevert , zouden het Latynfehe „ Werk over de. ongelukkige geleerden zeer kunnen doen „zwellen (*)•" Hy erkent, evenwel, en toont met voorbeelden, ,, dat zy, die het geluk treffen van by het Engelfche publiek in gunst te geraken, 'er oneindig beter aan zyn, dan zulken, die zich op de zo zeld„ zame edelmoedigheid van de gfooten der aarde verla- „ ten (f)." I Een bericht van de voorzorgen door het Parlement van Groot-Britannie gebruikt tegen het baatzuchtige nadrukken van boeken , brengt den Schryver tot een onderzoek, waarin wy hem niet zullen volden, welke van beide, de Engelfche of de Hoogduitfche Natie, meest bezet is met fchryfjeukte. Zyne uitfpraak is, dat de eerfte hieromtrent der andere niet behoeft toe te geeven (j). Van de Vryheid der Drukpers, van de maandlyks uitkomende Tydfchriften, welke ver boven de Hoogduitfche geheld worden ($), van de Vertaalingen van Griekfche en Latynfehe Schryveren, waaraan ,, de Britten," zegt de Heer wendeborn „ met betrek„ king tot den goeden fmaak, niet weinig te danken heb„ ben (**)," en van den algemeenen toeftand der Geleerdheid in Engeland, wordt vervolgens gefproken, en deeze laatfte in haare byzondere vakken nagegaan. —— Hierby komen in aanmerking de kennis van Taaien, zo der Engelfche als van vreemde, zo van leevende als van doode; de Ars Critica; de Bybeluitlegging; de Rechtsgeleerdheid; de Geneeskunde; de Heelkunst; de Wysbegeerte in het algemeen; de Natuurkunde; de Zedelyke Wysbegeerte; de Wiskunde; de Gefchiedenis, by gelegenheid van welke gefproken wordt van de Algemeene Ris- <*) Bl. 8. (f) BI. 9. G) Bh 15» enz. (§) Men leeze, ondertusfehen, de aantekening van den Vertaaler, op bl. 35, over de berichten van buitenlandfche boe4 ken, in de Aanhangfels van hec Monthh Review voorkomende. (**) Bl. 43- H5  li» G. F. A. WENDERORN Historie, en van derzelver Schryvcren ; de Aardryksbefchryving; Leevcnsbefchry vingen; de Oudheidkunde; Welfpreekendheid, zo op den Preekftoel, voor de Balie en in het Parlement, als in de zogenoemde debating Societies; de Dichtkunde; de Maatfchappy der Weetenfchappen, waarvan een tamelyk uitvoerig verllag wordt gedaan; de Maatfchappy der Oudheidkundigen; verfcheidene diergelyke Maatfchappyen te Edinburg en op andere plaatzen, waarby tot hot nog iets gezegd wordt over de openbaare Boekeryen. Van den algemeenen ftaat van de mees.ten deezer takken van geleerdheid , geeft de Schryver juist geen voordeelig denkbeeld, terwyl hy evenwel recht doet aan de verdienden van byzondere perfoonen. —Daar wy denken , dat de debating Societies by onze Landgenooten niet zeer bekend zyn, zullen wy, het geen van dezelve gezegd wordt , eenigzints verkort, tot een Haaltje opgeeven. „ Hoe hoog het in 't openbaar fpre,, ken, en de gave om voor een vergadering met vry» „ moedigheid over allerlei zaken te redetwisten , onder „ de Engelfchen gefchat worde , kan men afnemen uit „ het aantal van plaatzen, welken wekelyks voor „ ieder .... om te debatteren open ftaan. Eertyds droe„ gen dezelven den naam van Robinhood, thans dien van „ debating Societies. Terwyl ik dit fchryf, zyn 'er in Lon„ den drie boven anderen befaamd, ééne in Foster-lane, „ één in de Herberg de Myter, en één in Newgate- „ ftraat Doorgaans wordt de ftelling, waarover ge- „ fproken zal worden, agt dagen te voren in de Nieuwspapieren aangekondigd, en dan tevens bekend gemaakt, „ op welke wyze de voorgaande is behist. Ieder, die zes ,, huivers aan de deur betaalt, wordt toegelaten ,, Die lust heeft, om over 't opgegeven vraagftuk te fpre„ ken, ftaat op , en indien het gebeurt, dat dit door twee „ of meer te gelyk gedaan wordt, moet de Voorzitter, ,, die op een verheven geftoelte zit, even als de fpreker „, in 't Parlement, beflisfen, wien men eerst of laatst zal ,, hporen. Als het onderwerp ftaatkundig is , heeft men 5, (leeds redenaars in overvloed , doch als 't op een ftuk „ van geleerdheid aankomt is derzelver getal veel kleiner. ,, Ik hoorde eens in Foster-lane de vraag opwerpen, of „ tot het opftellen van een blyfpel dan van een treurfpel grooter bekwaamheden gevorderd worden? en daar wa,, ren 'er maar zeer weinigen die eenige bekwaamheid toonden om daar over te ïpreken „ Nooit  staat van CROQT - britanje. 119 ,, Nooit vertoont zig in deze byeehkomften de 9 gave van wel te fpreken fterker , dan wanneer de by >, de Engelfchen zo zeer geliefkoosde onderwerpen , tot " de Vrouwen en bet Huwelyk betrekking hebbende , ter baan komen. By zulk een gelegenheid wordt elk, ' die maar even den baard voelt groeien, zo wys en be- " fpraakt als de nestor van homerus " ss OP rïit onderwerp zynde, moet ik nog vah een of ' twee inrigtingen van deze foort fpreken, die geduu- ' rende myn verblyf hier ter ftede opgekomen, en ook s wederom te niet gegaan zyn. De eerfte ontftoi 1 in „ 't laatfte des jaars 1779, en diende om aan de fchoone „ kunne gelegenheid te geven om de meerder gaven hatl rer tongen , met welken de na-uur haar zo mildlyk „ befcbonken heeft, in 't openbaar te kunnen doen bly„ ken ..... Dege fchool van vrouweiyke welfprekenheid „ was .... van korten duur ; maar' niet lang na dezelve „ onthond in de Strand het zogenaamde Lyceum, waarin „ het Lagerhuis des Parlements, op de volmaaktfte wyze „ die men zig" verbeelden kan , werd nagebootst; zo 9, volmaakt, dat men bykans niet na aten kon te denken, „ dat men zig werkelyk in 't Lagerhuis bevond „ Dan deze zonderlinge vertooning duurde ook niet lang. „ Velen der genen, die het woord 'voerden, waren Advokaten, of anders lieden van een goede opvoeding, die, toen „ zy hunne bekwaamheid, om als redenaren een plaats „ in 't Parlement te kunnen vullen, eenige malen getoond j, hadden, uitbleven , en zo maakten dat de debatten niet „ veel om 't lyf hadden. Boven dien waren de toehoor„ ders op de galderyen. niet talryk genoeg, om uit het geld , dat dezelven by 't inkomen betaalden, de kosten „ te kunnen goedmaken ; daar dit Onderparlement geen belastingen, kon opleggen, noch gevolglyk eenige geld,, fommen inwilligen. Évenwei was het onftrydig een „ goede fchool om redenaren te vormen , en die zoude „ nog beter geweest zyn , indien men, in plaats van zig „ met de weinig leerzame omftandigheden van den dag „ bezig te houden, uit de oude historie zodanige onder„ werpen gekozen had , welke voormaals de Griekfche s, redenaren, of den Raad in 't Forum (*_) te Rome, in „de (*) Hoe de Heer wendeborn tot deze uitdrukking gekomen zy, begrypen wy niet. Het Forum was de plaats, alwaar de  120 Oi f. a. wendeborn „ de gelukkiger tyden der vryheid bezig hielden. Men „ mag veilig onderftelien, dat menig pfrlementeheer dS „ eerfte proeyen zyner befpraaktheid in de Robinhood „ of in een der andere zogenaamde debating ToSes ' „ heeft genomen. Ook kan men zig kwalykVbedden' „ met welke zuiverheid en zierlykheid van taal met „ welke naar den aart des onderwerps gepaste u tdruk„ kingen by zulke gelegenheden gefprokeS' word, en „ hoe velen die men op 't uiterlyke daar voor niet aan" „ zien zoude, alle de vereischten van den waren rede„ naar toonen te bezitten (*)." heti Aeen r?-e, heer wendeborn zegt van fommieen der Engelfche ,Dichteren, zouden wel eenige aanmerS gen te maaken zyn, en men mag met Sn twyfelelT; oi Lord chesterfield, op welken, als op eenen de? fraaifte geesten van Engeland, hy, bl.'I2?, zich beroept niet door te verregaande verfyninge van'uftwendi'e befchaafdheid eemgzins onbevoegd geworden ware, om over de foute trekken van milton te oordeelen. . Het tweede Hoofdftuk zullen wy voorby gaan, om no* iets van het derde, de Univerfiteiten raakende Skunnen zeggen Van de Engelfche geeft de SchryVTv geen gunftig denkbeeld. Hy begint met aan te merken, dat „ een Jongeling van vyftien jaaren gehouden is, indien „ hy als Student by een Engelfche" Univerhteit begeert „ aangenomen te worden , de negen-en-dertio- ArriS„ len der openbare Kerk te ondertekenen , fchoon hv " ue ??$„V\n* Zyn Ieven niet m°ge gelezen heb„ ben (f)." Met reden noemt hy dit eene onLtelTe gewoonte .Want, om nu niet te preken LtfoÏL hoorelyke van bepaalde Godsdienftige gevoelens te maaken tot eene voorwaarde, om tot het genot van burgerlyke rechten te worden toegelaten , het geen , inderdaad , alleen een mindere trap van vervolginge is, en onbeftaan! baar met die vryhe.d, waarop de Engelfchen zo zeer roemen, zweemt het gewisfèlyk naar eene aanftootelyke fnotterny met Godsdienftige waarheden , dat men iemand verge plegtiglyk te verklaaren, dat hy iets aanneemt , hr-f P-een hv nnrïi \r/.i-fto^i- „«„u n,A~ i 'c .l > a--. ..j >«"««i uueii venraan Kan, en dat 5 ten ie rechtzaken bepleit werden ; maar de Raad vergaderd* v , _.- , —... uwui, le^t  Ï22 J. B. GLEIM'S Weetenfehappen, de Wereld-aart. en Natie-konde, by b*. fchouwing, bezittende , daar van groot nut trok, en door het reizen de daadlyke kennis verkreeg, 't Geen hy °-ehoord, gezien en ondervonden, hadt, vertegenwoordigde hy zich door herdenking, en vergeleek het met de reeds bekende Berigten omtrent Duitschland; en fcheen het hem toe, dat het geen hy gezien en gehoord hadt, hier en daar, aan den AardryKs- en Mensch-onderzoeker nog wel eenige niet geheel belanglooze onderrigtingen geeven kon< Hier door kwam de wensch by hem op, om zyne weinige op de Reis verkreegene kundigheden ook van een algemeener nut voor anderen te maaken. Dit js de oorfprong van het tegenwoordig Werkje. Waarin wy des Schryvers overhellende neiging, om alles met een gunftig* maar waarheid, en deugd-lievend, oog te befchouwen, (leeds zagen doordraaien. Hanover , Hamburg , Alma. , Breemen , Brunswyk, Wolfenbuttel, Hildesheim, Salzgitter, Gottingen, de Opperen Neder-Hartz, Mansfeld , Des/au, Leipzig en Halle, met andere min bekende , en tusfchen beide doorgetrokken, plaatzen, worden hier befchreeven , doormengd met Ontmoetingen en Charatfer-fchetzen, en Berigten van Fabrieken, van Geleerdheid, enz. Zonderling gelukkig is de Heer gleim in het fchilderen der voorwerpen , welke hem in de oogên vielen. Leest ten voorbedde hier wat hy van den Neder-Hartz zegt. „ De Bewoonders deezer Gebergten onderfcheiien zich niet hechts door de uitfpraak, zeden, en bezigheden , aanmerkelyk van die van den Opper - Hartz i maar men vindt by hen eene edele vrymoedigheid, die geene andere wet fchynt te kennen, dan die der Natuur. De Gebergten en Wouden , die hunne wooningen omringen, hebben hier dat vreeslyke en fchrikwekkende niet, 't welk daar plaats heeft. De diepten hellen zagter af, de Weiden en Bosfchen hebben meer aangenaams , de Bergen zyn fchilderagtig fchoon. Byna van alle zyden wordt men ingenomen door eene menigte van voorwerpen , welke voor den Natuuronderzoeker buitengemeen veel aantrekkelykheid bezitten , en zynen geest voedzel en bezigheid verfchaffen. Staat men op de honge bergen , of, ter zyde van deezen , op de rotzen , van waar men het onder de voeten liggende land kan overzien , dan vertoonen zich de fchoonfte dalen en bekoorelvkfte heuvelen. Hier hoort men het geklop der hamervverken, daar  i2ó c. saxii, onomastict epitome. gemaakt hebbende, Perfoonen, met derzelver hoofdhoedaiiighcid, en het Jaar van eenig gewigtig voorval, tot de Letterkunde en Geleerdheid behoorende, te kunnen vinden. Ten meerderen gemak is agter dit Handboek geplaatst, een zeer uitvoerige Bladwyzer. 't Zelve vangt aan met adam, seth en enoch, Schryvers vóór den Zondvloed geheeten ; en loopt, met aanwyzing van de Tydperken, tot het einde van de XVde Eeuw;eindigende1, in het Jaar 1499, met johannes rhagius /esticampiamus. In een Werkje van deezen aart is naauwkeurigheid een hoofdvereischte, en ontbreekt het , voor zo veel wy 't naagegaan hebben, des niet. De keuze,om Mannen op deeze Naamlyst te plaatzen, hangt van de Waardeering des Ophellers af; zo vinden wy 'er vermeld die 'er onzes oordeels wel afhadden kunnen blyven, als een Vertaaler van Reinke de Vos, en overgellaagen die 'er wel plaats hadr den mogen vinden, als laurens koster, en diens mededingers na de Eer van de Uitvinding der Drukkunst. De Characterbcfchryving der opgenoemde Perfoonen, die, in zulk een Kort begrip, maar met een enkel woord kan gefchieden, heeft weinig te beduiden, dan voor zo verre dezelve aanwyze, in welk vak de Schryver t'huis hoore; de beoordeeling, welke 'er nu en dan wordt bygevoegd, is, in zommige gevallen, die des Hoogleeraars alleen , en laat anderen in het Gemeenebest der Letteren de vryheid, om 'er in toe te hemmen, of een ander te vellen. De waare Geluhbedeeling , Brieven , en nagelaaten Gedichten, van lucretia wilhelmina van winter, geboren van merken; en Gedichten en Fabelen van nicolaas simon van winter. Te Amfterdam by P. J. üylenbroek , 1792. In isto. 412 bl. Het zal onnoodig zyn , iets tot aanpryzing deezer Gedichten te zeggen, daar de naamen der beide Echtgenooten , die dezelven vervaardigden, reeds eene byzondere loffpraak voor dezelven zyn. De waare Geluhbedeeling, een Gedicht in den fmaak van het nut der Tegenfpoeden, door de Dichteres voorheen uitgegeeven, is even zo belangryk als bevallig. Hier op volgen vier Brieven , in welken ftyl men weet , dat de Dichteres niet minder heeft' uitgemunt, dan in bovengemelde foort van Zededichten. Deeze Brieven worden onderfïeld ge- fchre-  l. W. VAN merken EN N. s. VAN winter, gedichten. 12;? f«hrevcn te zyn, de eerfte door sai.ome, Dochter van zedekias, Koning van Juda, aan DaNiëi. den Profeet. De tweede door matheus stuart, Grave van Lennox, aan zyne üchtgenoote, margaretha douglas. De derde is een Brief aan het Volk , gevolgd naar het Franfche van m. thomas ; en de vierde, een aan emiua. De herinnering aan het noodlot van den laatften Koning der Franfchen doet ons, uit den derden Brief, de volgende vergelyking tusfchen den toeftand der Vorften, en dien van het Volk , als eene kleine proeve mededeelen. Zou 't waar geluk alleen in vorflenhoven woonen, Zich op een zegekoets, of op een" troon vertoonen ? Der grooten rang, gezag, en disch, hoe ryk gefpreid, Zyn menig werf de bron van lun rampzaligheid. 't Vergiftend zaad der fmart bef met hun dartle onthaalen; Zy drinken hunne dood uit ryk vergulde fchaalen. ■ Een vleiender fenyn, en van nog kwaader grond, Verwelkt hun dagen van hunn" levensöchtendftond. Vergulde Spooken ! fleept, met afgepaste fchreden , Het kwynend over/chet van uw verzwakte leden; Toont op uw bleek gelaat, door dartelheid alöin . Met rimplen overfpreid, uw> vroegen ouderdom: 't Vermaak, dat al het volk verkwikt door blyde gaaven , Verllrekt aan u ten beul, en opent zelf uw graaven; 't Misnoegen jaagt u na; da geest van eigenbaat Hecht eindelooze zorg en kwelling aan uw ftaat; De ftaatzucht houd voor u V verteer end vuur ontftoken; De nyd toont u haar flang ; de haat gefcherpte pooken.; Noch goud, noch purper , dat van wroeging u bevryd.; Men bid u aan als Goón, terwyl ge als flaaven lyd. ó Volk! nooit doet de drift uw hart zo hevig branden. Uw kracht verkrygt meer kracht door d'arbeid tiwer handen. Wat baat de grootheid hem die uitteert 'door verdriet? Men waakt in 7 hof, gy flaapt gelukkig onder \t riet, Bewaart uw rustigheid, en moogt in uw vermaaken, Door arbeid opgefcherpt, de waare zoetheid fmaaken. De glimlagch van een gade, een telgje, dat u vleit, Een feest, in 7 dorp gevierd met boerfch'e vrolykheid, Een keldre zomerdag, de zon die gy ziet ryzen, 7 Bekoort u alles, 7 noopt u alles God te pryzen. Uw vrolykheid is uit een zuivre bron geput; De eenvouwdige Natuur werkt u-alleen ten nut, Die zonder wroeging leeft moet zonder knaaging Iterven. Die zich van niets beklaagt kan ligt het-leven derven. Ten top van eer gevoerd valt ons het fier/lot Jlraf. De weg is ysiyk van den rykstreon tot aan 7 graf. ■. De dood doet onbepaald op de aard'1 zyn wetten gelden; li V Sterft  L. W. VAN MERKEN £N N. S. VAN WINTER 7 Sterft aW: de Koningen, Staatsdienaars, Wyzen, Heldenl Niets, niets dryft boven op den afgrond van den tyd; Deze aardkloot is een zee, waar alles fchipbreuk lyd. 7 Verfchilt hem weinig, die ter rust gaat uit dit leven, Of hy den fcepter zwaaide, cf 7 kouter heeft gedreeven. De kroon verfpreid geen glans in de onderaardfche wyk; Het ftof der Vorften is der Slaaven ftof gelyk. ó Folk! ken uw geluk: beklaag u niet van 7 leven; 7 Snelt als een blikfem heen; de dood doe u niet beeven ; Ily maakt in 7 ftille graf een einde aan al uw pyn. Uw lot is Vergenoegd, uw glori nut, te zyn. De fchuld alleen baart fchande , en deugd alleen geeft waarde * En de allerbeste mensch is ook de grootfte op aarde. Agter deeze Brieven volgen verfcheiden nagelaaten Gedich' ten, op byzondere gelegenheden vervaardigd , van welken fommigen de gewoone merktekenen van deeze foort van Gedichten bezitten, namenlyk, dat hun belang alleen berust op de perfoonen , die 'er het onderwerp van zyn : doch anderen bezitten geen minder vuur en leven voor eiken Leezer, dan voor hen die ze raaken. Dus is, by voorbeeld , het onderfcheid tusfchen Zyn en Leeven, op den Verjaardag van een' ongenoemden: in welk Dichtftuk, de volgende Vraagen, voor ieder van evenveel belang zyn. Leeft Argant, die, grys van zorgen , Van den morgen tot den morgen Slaaft en /looft om geld en goed; Schoon 7 een vreemdeling moet erven; Schoon hy op zyn kruk loopt fterven ? Leeft de Schrokker? Neen, hy wroet. Leeft Neraan. die in de kroegen Met een onbefuisd genoegen Tot den dageraad rinkinkt, En zyn wyndorst niet kan lesfen Aan een'' dubblen trits van vlesfen ? Leeft de Zwelger? Neen, hy drinkt. Leeft Geront, die 7 aller uuren Trouwe Vrienden, heufche Buuren , Door zyn norfche twistzucht kwelt; /in door fchreeuwen , tieren, raazen, Vrouw en kinders kan verbaazen ? Leeft de fVargeest ? JVeen, hy fcheld. Kun  GEDICHTE». Xtg Kunt ge in Damons duivenvlerken Of Soubize keven merken. Schoon hy vleit en laght en lonkt ; En door tabatiere en ringen Elk tot achting waant te dwingen? Leeft de Pochhans? Neen, hy pronkt. Als Baillart de zonneftraalen In het zuiderpunt ziet praaien, Daar hy op zyn bed nog gaapt; Of, van V ledikant gekomen , Tot den avond ftaat te droomen: Leeft de Domkop ? Neen , hy flaapt. Leeft Leander, die op aarde Niets van ongemeene waarde Dan zyn graauwe paarden kent; En voor V krieken van de dagen Ryd en rost op zynen wagen? Leeft de Voerman? Neen, hy rent. Als Tartuf met kromme klaauwen De arme weduw durft benaauwen, Die hy byftand heeft beloofd: Als hy veinst haar te onderfchraagen Om haar tot op V been te knaagen. Leeft de Woekraar? Neen, hy rooft. Leeft Cleant, die, opgetoogen Door Clorindes vriendlyke oogen. Voor haar huis zyn dagen flyt; En, in4ign hy haar moet derven, Fan verliefdheid zweert te fterven ? Leeft de Gekskap ? Neen, hy vryi-. Leeft Chrizip in (lille hoeken Als hy in een fchans van boeken Zonder einde klad en wryft ; En onflerflyk waant te wezen, Schoon geen mensch zyn fchrift wil leezen? Leeft dan V IFyshoofd? Neen, hy fchryft-.. En al ftaat het juist niet flimmer Met, het gros van V Frouwentimmer ; Echter houde ik voor gewis, Schoon ik, V niet aan elk zou melden % Dat het zelden , al te zelden , By de Dames beter is. 1 3. Daar  130 Li W. VAN MERKEN EN N. S. VAN WINTER Daar ik ftccds in Amftcls muuren Dees beweegende ftguuren Waaren zie langs markt en ftraat, Mag ik dm met recht die menfehen Geen begin van keven wenfehen , Schootp hun hart dien wensck verfmaad? Doch 't word tyd bericht te geeven Wat men moet verftaan door keven. 't Is geen keven van een plant; "t Is geen keven van de dieren , Die hun driften niet beftieren; V Is het keven van 't Verft and. 't Is van jongs af zich te wennen Om den Oorfprong wél te kennen Wien men V wezen fchuldig is; Hem met hart en ziel en zinnen Boven aW wat keft te minnen, Met de diepjle eerbiedenis. 't Is den naasten gunst te toonen; Zyn gebreken te verjehóonen; Hem in allen rouw en pyn Onzen byftand trouw te wyden; Voor zyn' naam en goed le ftryden; Altoos hem een fleun te zyn. V Is ons van de kindfche dagen Tot den jongden fnik te draagen, Als 't eer? mensch, een'' Christen , voegt, Die het goed van 't kwaad kan fchijien, Die geen /laaf is van zyn driften , Wys, behulpzaam, en vernoegd. Dus zou elk , om fl'ryd verheven , Op deze aarde waarlyk keven God ter eere, eikder ten nut. Dus zou 't ongeluk ons-allen. Ongelooflyk ligter vallen , Daar de deugd ons onderftut. Het vervolg van dit Dichtftuk bepaalt zich, even als de aanhef, meer tot den Heer N. N.: doch de medegedeelde Verzen ziet men dat elk even zeer raaken ; en gelukkige gedachtejn zyn, die by byzondere gelegenheden door het dicluerlyk ge-  gedichten* 13 i genie voortgebragt of verwekt worden. Verfcheidene andere Hukken, onder welken Amfterdam, Bydorp, en aan de Britten, uitmunten, toonen niet minder het verheven vernuft der Dichteres, welke, aan den Rhyn te Leyderdorp, den fmaak van virciliüs, in zyne Landgedichten, doet herleeven, zonder de Italiaanfche lucht in ons Vaderland over te brengen : volgende dus enkel het genie van dien beroemden Romeinfchen Dichter in de wyze van voordragt; doch de Natuur in het geen Rhynland, en daarin Bydorp , in de verfchillende voortbrengzelen , haaren geest aanbied. Agter deze nagelaaten Gedichten van de beroemde lucre- tia w1lhelmina van WINTER , geboren VAN merken, Welke te Leyden , den ipden van Wynmaand 1789, overleed, en , den 24ften van die maand, te Amfterdam, in der Hervormden Oude Kerk, begraven werdt, volgen eenige Gedichten van haaren overgebleven Echtgenoot, nicolaas simon van winter ; zynde niet minder de leezing der Liefhebberen waardig. De zes eerfte munten daar in uit, zynde: 7. Triomflied van n bora. 2. Pfalm LXVIII. 3. De Jordaanftroom door wonderen verheerlykt. 4. Lofzang op Christus Hemelvaart. 5. Kenfchetfen van eenen rechtgeaarten Leeraar, en 6. Gods heilryke nabyheid. De overige zyn mede by byzondere gelegenheden vervaardigd; en worden gevolgd van eenige Fabelen, van welke wy de volgende ter proeve geeven. de hond, het schavp, de VOS, en de MUIS. Een Hond en Schaap, twee lotgenoot en, Die met Blanchard in zyne vlucht Een"1 reistogt deeden in de lucht; En door hun zeldzaam lot de nieuwlykheid vergrootten Van air wat hond en fchaap en van hun maagfehap was, Voldeeden aller wensch, om 't wonder wedervaaren Eens netjes te verklaaren. De vriendelyke Hond befchreef'den toeft el ras; Den luchtbol, 't fchuitje , en voorts, hoe hoog hy, opgefteegen , Noch veld , noch bosch, noch berg , ontdekken kon beneéu; Maar tevens V groot gevaar op dezen togt geleèn ; En hoe Blanchard en hy, tot in de ziel verlegen, Niet anders dachten dan aan gruis IVeêr neef te komen, vert* van huis. V Onnozel Schaap voldeed niet minder Gulhartig elks nieuwsgierigheid: Ik dacht op al die reis om angst, gevaar, noch hinder. Ik dacht Blanchard heeft veel beleid, En zal, daar hy zyn1 hals durft wangen, Wel zorg ook voor den mynen draagen. Hy wierp my uit het hoogst der lucht I 4 Eens-  L W. VAN MERKEN EN S. S. VAN WINTER Eensklaps uit zynen luchtbol neder. Een parachut vertraagde val en vlucht; En ik, ik kwam heelshoofds en heelsbeens veilig neder, Maar 't zeldzaamst is, dat op een' tyd Dat ik met onzen Hond des hoeders traage treden Gedfenftig volgde, een Vos ons deed een fcherp verwyt I an domheid en van zorgloosheden. Zie toe, dus fprak hy , zie met wien ge uzelven fchecpt s Daar is geen fpotten met de Grooten; Men word door hunne gunst in groot gevaar ge/leept, En in te wisfer val geflooten. Een Muisje had dit aangehoord, Terwyl V in V jeugdig gras aandachtig zat verfchoolen; Een goede vóórgang doet niet dooien , Dus fprak het; en, zo V u bekoort, Zal iets merkwaardigs u ontvouwen, Dat nooit gebeurde, en dat gy nimmer zult aanfchouwen.:Leer, leer voorzichtigheid; 't zal nooit gebeuren dat Een Muisje nestien zal in de ooren van een Kat. HET BELLENELAAZEN. 'k danfchouwde korts de gulle vreugd Der kiuderlyke jeugd. Zy fchoolden , moede eikder te graazen , Rondom een kom met fchuimend nat; Kom, Krisje, riep Reinier, wy moeten bellen blaazen. Elk had terfiond een pyp gevat. Zy bliezen yvrig, keer om keer. Hier viel een bel op de aarde neêr • Daar ging 'er een omhoog ; en die uit aller oogejj. De Dienstboon raakten op de been ; ° Zy deelden in de vrolykhecn, En bliezen als de jeugd de bellen naar den hoogen. Een oud Tuinier, die in de Stad Den gantfchen dag gearbeid had, Kwam met zyn Vrouw voorby, en hielp de vreugd volmaaken Vat kunstje kon ik ook weleer, Dus fprak hytot zynfloof: laat ons geen troefverzaaken) hom, Grootje, zet je mandje neêr. '/ Was zo gezeid, en zo gedaan. Zy bliezen als de rest de bellen uit de pvpen. Hst juichen en V gelagch laat naauwlyks zich 'begryten Myn Vader zag het peinzende aan. 1.1 bad hem V zeen hy dacht aan my te doen verjlaan riy jprat: Ik zaVt u gul vertellen: Ze blaast al 'f menschdom Waterbellen. m  «4° ee geschiedenis van myn leeven". „ Ik ging na den maaltyd door de Stad wandelen , erf ontdekte, dat 'er alles armoedig en neeringloos uitzag, Ondertusfchen reden 'er des avonds veel Koetl'eu, welker verguldzel echter, voor een gedeelte, aanmerklyk verbleekt was, naar hec Slot. Naar de menigte der Officieren te oordeelen, die ik hier en daar ontmoette , zoude men gezegd hebben , dat de Prins een aanzienlyk leger op de been hield, doch men verzekerde my hec tegendeel, fchoon hetzelve, naar evenredigheid van hec armoedig Landje, nog veel te talryk was. Met dit alles ontmoette ik in alle ftraaten geheele troepen Soldaaten, zo dat ik, myns ondanks, op het kluchtig denkbeeld viel', dat men dagelyks eene bende van hun liet optrekken, en door de ftraaten wandelen, om daar door de Vreemdelingen te blinddoeken. „ Den volgenden dag begaf ik my naar het Hof, waar alles volmaakt in denzeifden fmaak was. Men zag 'er een geheel heir van niet betaald wordende Hovelingen , wier armoede uic de roksknoopen ligtlyk was op te maaken , benevens eenige jongelingen, hoedanigen zich veelen, door den valfchen fchyri verblind, tot de nietigfte bezigheden, al was het maar tot het aanreiken van een fchoteltje, aan zulke Hoven laaten gebruiken, waar zy eerst oude mannen, die hun vermogen aan den dienst des Prinfen reeds lang hebben opgeofferd , voorgetrokken, en vervolgens, wanneer zy insgelyks tot over de oorere toe in fchulden fteeken, en om hun jaargeld vraagen, in ge^ nade ontflagen worden , om weder ruimte voor andere aankomelingen te maaken. Dit noemt men, op zommige plaatfen; jonge lieden te befchaaven, en den dienst te leeren" , Het Leven myner Dochter Thereze van Zilbsrbach Het Hoogduitsch vry gevolgd, door Mr. ri j. van nispen muller. Eer/ie Deel. Te Vlisftngen by J. Nortier , te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1700. In gr. Svo. 268 bl. Tot heden wagtcn wy op het vervolg van dit Werk , tett einde eenig verflag van den loop der Gefchiedenisfe, daar in vervat, te kunnen geeven; dan cot heden was ons wagteu te vergeefsch. Zo veel wy uit dit Eerfte Deel kunnen zien, zal de Thereze een Modél van opvoeding worden, 't welk buiten de gewoone vooroordeelen , en met befpotting van-de zogenaamde wellevenheid, of Etiquettes, in een voordeelig licht geplaatst wordt. Verfcheidene Gebeurtenisfen komen reeds in dit Eerfte Deel voor , van welken fommige echter Thereze zelve niet raaken: verkiezende de Schryver, wanneer men mee liem voortwandelt, nu en dan het pad te verlaaten , om op bypadeu zyne Lezers met byzondere bedenkingen bezig te houden. De geboorte van de jonge Thereze \s grappig, maar tevens al te naauwkeurig befchreven , om 'er jonge Lezers era Lezeresfen mede te onderhouden.  ALGEMEENE •VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Theophilus op het Paaschfeest. Te Utrecht by W. van Yzervvorst, 1792. 1x5 Wi in gr. 8vo. Gelyk 'er voor den Christen geene waarheid van meer belangs is, dan de volle zekerheid der Opttandinge onzes Heeren uit den doode; dewyl met dit volledig bewys de Christlyke Godsdienst vast ftaat, zo is men ook niet in gebreke gebleeven om deeze Gebeurtenis alle gcfchiedkundige zekerheid te geeven. Dit is het doel niet van theophilus op het Paaschfeest. „ 'Er zyn," dus drukt de Schryver, die, uit de Ondertekening der Vooraffpraake, blykt te zyn, de Eerw. j. van loo , Predikant te Qotmarfum , „ 'er zyn ver„ fcheide voortreffelyke, onwederlegbaare, betoogen voor „ deeze Hoofdgebeurtenis des Christendoms gefchreeven; „ gy kunt, (dagt hy) die nooit naby komen, ik laat „ (laan verbeteren. Maar wat helpt het? wat zyn be„ wyzen der waarheid , hoe bondig , hoe overwinnend „ ook , voor hun die geen waarheidszin hebben, door „ geen waarheidsdorst gedreeven worden, die geen be„ hoefte vinden in het kennen der waarheid, die hun. „ oog voor haar licht, hun oor voor haare ftem, fluiten ? „ wat zyn bewvzen des Christendoms voor hun die het „ Christendom z"eer wel misfen kunnen , die geen belang „ Hellen in den hoofdperfoon, van welken het handelt? „ Surdo narras fabulam, zo gy u met hun inlaat. Tragt „ liever deeze grootfte van alle groote , deeze zekerite „ van alle zekere, deeze belangrykfte van alle belangryke, gebeurtenisfen , in haar oorfpronglyk licht, in_ haare „ eigendommelyke fterkte, te vertoonen, aan hun , die naar „ licht, naar kragt, naar leeven, hongeren. Indien dit „ gevoel by hun bovendryft , zullen zy zich over de kennis van hem regt vérblyden. Hebben zy dan ook nog „ hunne vooroordeelen , indien zy maar de waarheid „ geheel en onbelemmerd op hun gemoed laaten werken, ,, indien zy maar niet naar hunne vooroordeelen, maar „ naar den ontvangen indruk der waarheid, willen uitlett. 1793. No. 4. K j> fpraak  li,! tijeopihlus „ fpraak doen dan zoudt gy hun nuttig kunnea ,, weezen." Met deeze gedagten vervuld, fchreef theophilus de Betragtingen op het Paaschfeest der Christenen. Geen betoog der waarheid hebbe men dan in dit Werkje te zoeken; maar de Gevoelens, de Aandoeningen, welke de daarvan overtuigde Christen gewaar wordt, en by zich zeiven behoort op te wekken, ten tyde, dat hy aan deeze Heilgebeurtenis denkt. In dit bedryf gaat theophilus hem voor. De oogpunten , uit welke de Eerw. van loo de zo gewigtige Opftanding befchouwt, zyn dé treffendfte, de belangrykfte, de bemoedigendfte en troostvolfte. De Hoofdonderwerpen zyn in geene Hoofdhukken afgedeeld; maar Ophoudenstekenen, by het afhandelen van een byzonder huk, geeven den Leezer gelegenheid tot overweegen, tot nadenken. Ze zyn in een welopeenvolgend verband geplaatst, en doet 'er zich eene klimming in op, welke ten blyke van 's Schryvers bekwaamheid hrekt. Die aan den uitweidenden en woordenryken ftyl des Eerw. van loo's gewoon zyn, en 'er fmaak in vinden, zullen ongetwyfeld op dit onthaal keurig vergast worden. Wy voor ons zouden liever minder uitroepingen zien, die menigmaalen, op een meest gelyken toon herhaald, by veelen de kragt verliezen. De uitweidingen loopen dikwyls te breed af, en een vloed van woorden overftroomt als 't ware de zaaken ; terwyl hy niet zelden zich van bewoordingen bedient , die' vreemd klinken , en van eigen maakzel zyn. Om deeze onze aanmerking te regtvaardigen , zouden wy eene menigte van plaatzen kunnen aanvoeren. Men leeze ten voorbedde het volgendes „ Triumf! Ja! ——- Hy leeft weder Hy, de eer- ite en de laatfte, de Zoon des Eeuwigen Vaders, die „ zynen Hemel verliet, als mensch op aarde kwam , dertig jaaren in onbekende geringheid leefde, dan drie „ jaaren in Paleftina rondreisde, vergezeld van arme Vis9, fchers en veragte Tolbedienden , niets hebbende waar ,, op hy zyn hoofd kon nederleggen , en hy was de erf- genaam van alles! — Hy, de Heer der Heerlykheid, „ die als een misdaadiger gevangen genomen, gebonden, „ voor zyne regters gerukt, lasterlyk befchuldigd, fmaad„ lyk gehoond, door de ftraaten van Jerufalem gefleept, „ tusfchen twee moordenaars opgehangen, op de bitterfte „ wyze uitgejouwd, van God en menfehen verhaten , » en  144 THEOPHILUS „ befchonwr. Maar waar is ook de denker, die ze z vreemd,  H§ C. G. SALTZMAN fland van lyden; in ieder deezer toeftanden is JlryJ misnoegd, wanneer hy met zyne gedagten afweezig is, in ieder deezer teeltenden bevindt hy zich wel, wanneer hy met zyne gedagten tegenwoordig" is. „ Laat ons eerst den mensch in den toeftand der werkzaamheid belchouwen i wanneer hy eene bezigheid verrichten zal, en is met zyne gedagten afweezig, zo werkt hy Hechts met halve kragt, het moet hem des noodzaaklyk zuur vallen, even gelyk een last ongemeen zwaarder is, wanneer men ze met één vinger opheft, clan dat men ze mtt een volle-hand aangrypt; zyne rondzwervende gedagten ontmoeten alleiieie onaangenaame verdrietlyke beletzelen , die zyne moedloosheid vermeerderen; daarvan daan ontftaat grootendeels dat klaagen en kermen, dat by veele menfehen onder hunnen arbeid gewooulyk plaats heeft; en wanneer dan het werk afgedaan is, zo is bet Hecht uitgevallen; men kan het niet dan met tegenzin befchouwen; men heeft dan gearbeid om zyn misnoegen te bevorderen ; wanneer , by voorbeeld, iemand een brief lchryft, en geduurende het fchryven de gedagten op iets anders dan op den brief richt , zo veroorzaakt htm het fchryven groote moeite; de woorden, die hy gebruiken moet, willen hem niet invallen; hy wordt geduurig door menigerlei invallen, die door zynen geest zweeven, verhinderd, en, wanneer de brieften einde is, is by hecht; het een en ander is niet duidelyk uitgedrukt, 'er is vry wat in overgeilaagen , verfcheide dingen zyn tweemaal gefchreeven, en het gevolg daarvan is, gemeen. lyks dat men den brief aan hukken fcheurt, en eenen anderen beginnen moet: wanneer nu een mensch zyn leeven even zo voert, als deeze brief gefchreeven wordt, zo moet het even zo Hecht 'er uitzien als deeze brief , en het is 'volhrekt onmogelyk, dat zulk een mensch , al bezate hy ook tonnen gouds, kan vergenoegd zyn. „ Maar laat een ander by de onderneeming zyner bezigheid alle zyne gedagten verzamelen , en dezelven met •al de kracht zyner ziele aangrypen, hoe ligt moet zy hem dan vallen! 't Kan weezen dat in zvnen toehand vry wat 'verdrietlyks plaats heeft; dat laster en tegenkanting hem zoeken re krenken; dat hy treurige vooruitzigten heeft, maar wat hinderen die den arbeidzaamen man ? terwyl al zyre opmerkzaamheid op zyn werk gericht is, bemerkt hy niet ccr;s de verdrietlykheden, die hem omringen 5 arbeid, vat dit wel, myne Waarden! arbeid, met al  j. traast , chronologia. 155 Chronologici, ofte volgreeks der Jaaren des Bybels tot welks volleedigheid behoort eene Schetze van de groote en zich wyd uitjtrekkende Prophetie van Daniël. Als meie eene Schetze over de Openbaaringe van Joanms, welks ongezeegelde Woorden, de gezeegelde van Daniël ontJluiten , gelyk de tydgetallen van Daniël die der Openbaaringe aanwyzen. In den jaare 1777 zaamgejleld door jan traast , s*. * Litmaat der Gereformeerde Kerke. En met een toegift, ten betooge dat de jaaren der Waereld, fchoon even lang, geweest zyn 360 dagen: gelyk zulks, by het einde des tyds, mede zo zal bevonden worden. Door hem in het licht gegeeven, Ao. 1792- Te Amfterdam , by J. Terineulen en J. Takcns, Junior. In Fol. 202 bl. Indien de raad, aan fommige driftige Autheuren gegeeven , dat dezelve hunne Gefchriften een tyd lang moeten laaten rusten, alleen het vereischte in eenen Schryver ware ; dan zou jan traast s*. aan dat vereischte volkomen voldaan hebben: want hy heeft zyne Chronologia van 1777 tot 1792, dus volkomen 15 jaaren! laaten rusten. Dan 'er rusten verfcheiden hukken by Autheuren, die daarom toch niets beter worden, en van welken eene aanhoudende rust, wenfchelyk voor de Leezers, en vereerende voor derzelver Opftelleren, is. En wy ontveinzen niet , dat wy zulk eene rust , in plaatfe van eene openbaare Uitgave, voor deeze Chronologia, enz. enz. zouden verkoozen hebben, indien het aan ons geftaan hadt. Het Werk zelve, in zo verre men het uit den ruimen tvtel niet reeds kan leeren kennen, beftaat, na eene Opdracht , en lyst van Drukfeilen, in eene Voorrede van 12 bl. in welke de daarop volgende hukken gefchetst worden. Spreekende de Schryver nog van een Boekje door hem uitgegeeven in 1766, onder den tytel van Aftrotiomisch Ontwerp: en tevens van Heeren Aftromici, die den Hemel begluuren, om nieuwe Sterren of Planeeten, of Scatellites, (welke dingen dit zyn , weeten wy niet) te ontdekken. Op deeze volgt een korte inhoud van het Werk, op de tegenswoordige tyisomjlandigheden betrekkelyk, groot 8 bl. Daar na, de Volgreeks der Jaaren, zo als die in den Bybel zyn te vinden , en zonder eenige tusfchenjland ioorioopen, van adam af tot josëphs dood, en verder tot La aan,  16© J. TRAAST aan, en na, de Babylonifche Gevangenisje, met lygaande Tafelen en Proeven vetzeld, groot 8 bl. 'Die maar iets oven de Tydrekenkunde des Bybels, (al ware het maar Du bois ouden tyds Tydthrefoor,) gelezen heeft, zal geen nieuws in deeze Volgreeks aantreffen. De fchetze over de Prophetie van danicl beflaat 60 bl., en heeft eene goede aanmerking ten opzichte van de Juliaanfche Periode; beftaarde hierin: dat men de geheele Zonnecirkel van 28, het Guldengetal van 19, en der Romeinen Cynsgetal van 15, te zamen vermenigvuldigende , daar door gemelde Periode van 7980 jaaren zal bekomen ; doch dat men, even zo goed, de twee eerde getallen, die de Zons- en Maans-loop raaken, met een ander getal, dan dat van het Roomfche Cynsgetal , zou kunnen vermenigvuldigen, om eene zekere Periode te verkrysen. Voor bet overige is het verklaaren van danicls Prophetie geenzins het werk van Lieden, die niet alleen de oor'pronglyke taaie des Bybels niet verhaan; maar zelfs geene andere Vertaa lingen begeeren raad te pleegen, dan die van onze gewoone Staaten-Bybels: hoe veel licht ook door anderen, aan den Bybel, naderhand, voor eenvoudigen gegeeven is. Ook dit geld ten opzichte der daar op volgende fchetze van de Openbaaringe van joannes , groot 06 bl. Eene Openbaaringe voor welke de geöefendfte Schriftverklaarers verleegen haan, kan men niet onderdeden, dat door een eenvoudig Lidmaat veel zal opgehelderd worden. Door een man. die by zyne verklaaring van het zesde Zegel, Openb. VI: 12. zynen Leezer durft vraagen : ,, wat ,, dunkt u van de aardbeevinge die haar begin heeft ge„ nomen in 1754 , na onze gewoone tellinge, omtrent „ Rome , Lisfebon en Conjlantinopolen ? Is die van die „ tyd af tot in het jaar 1779, en zelfs tot hier toe, nog «, wel opgehouden? Kan men my van die tyd af tot hier „ toe, wel eene week Couranten leeveren, die van desit zelfs aanhoudenheid niets melden ; ik vertrouwe, dat ,, ik het tegendeel kan toonen." Wy weeten niet wat grooter is: de eer die men den Couranten, door deeze gezegden , aandoet; of de oneer die op den Bybel zoude vallen, indien wisfelvallige berichten en nieuwstydingen van een klein deel der Aarde bevestigers van de daarin voorkomende Prophetiën zouden zyn. Het laatfte dat ons in deezen bundel voorkomt, is een Toegift van 12 bl., ten betooge van de mogelykheid en apparente zekerheid, dat de lengte van het jaar, by het be-  CIIRONOLOCTA. IÖI begin des tyds, beftaan heeft uit 360 dagen; en dat zulks, by het einde des tyds, wederom zo zal kunnen zyn. In dit betoog vei wart de Schryver de byzondere tydrekeningen door elkander; brengende die der hgyptenaaren, ten tyde van moses, (ic.50 jaaren vóór on.se gewoone Jaartellinge) tot het begin der waereld — en tot derzelver einde, over. Het jaar van 360 dagen hadden de hgyptenaaren , zekerlyk in 12 iVlaanefchynen , in ronde getallen, elk van 30 dagen, verdeeld. De Grieken, ten tyde van solon , hadden dezelfde rekening. Intusfchen geeft deeze rekening geen grootsch denkbeeld van de kennisfe #der Zonsbeweegingen. Dan by de Egyptenaaren bleef deeze rekening in het burgerlyk gebruik ftand houden, zelfs in die tyden , toen men zeer wel wist , dat elke Maaneichyn omtrent 29!- , en de Zonnejaaren 365 dagen waren. Waarom nu deeze onvolmaakte tydrekening, van zekeren tyd tot de eerfte en laatfte tyden , moet uitgeftrekt worden, begrypen wy niet. Ook ftrookt het geenzins met de algemeene Chronologie ; daar , volgens beweenn^ van den Sterrenkundigen fueret, het jaar der Aartsvaderen, in het eerst 336, en daarna 354, dagen inhield. Voor kundigen blyfc intusfchen nog een ruim veld van onderzoek over: of de jaaren der oude waereld niet nog aanmerkelyk korter zouden moeten eyn ? Ten minfte dit =s een vermoeden van doederleijn , in zyne rheol. Bibhoth. B. IV ft. ro. dat veel meer waarfchynlykheid heett , dan alles wat ten opzichte der Tydrekenkunde, in dit Betoog, beweerd wordt. Tegen de Leer der hervormde Nederlandfchc Kerk , heeft de Autheur, in dit Werk, niets rechtftreeks ftrydende gelcnreven , volgens bericht van de Gecommitteerden der Eerw. Clasfts van Amfterdam, in dato 6 February 1792: zy laaten intusfchen veele byzondere Begrippen en Uitleggingen voor Rekening van den Schryver. Mogelyk levert de volgende redening , voor Sterrenkundigen , één van die byzondere Begrippen op! ,, Hoe zeker ook de Aftronomifche rekeningen onderfteld worden, blyfc 'er immers nog telkens wat aan te „ verbeteren , ten bewyzc, dat, hoe vast alles op de „ Natuurwet en Wiskunde onderfteld word gebouwd te „ zyn. de geduurzaame zekerheid blyfc ontbreeken, en P »r jfldCDe di'1£ren ' alS de Tedin Vm den Jtand der „ Noordfter van de Pool, den ftand van de Sterren in den L 5 5, Ram  j6a j. traast, chronolocia. „ Ram van het puntt der Lentfnede , het verjte puncb „ een goed deel in Cancer, blyven alle nog verborgenheden voor het thans heerfchende btgrip, in de Sterrenkunde; en , „ ik zegge in myne dwaasheid, neemt maar onzen Aardkloot „ uit de rey'è der beweegende Planeeten weg, en ziet of !, het geheele gebouw niet in duigen valt." Men zou minder dwaas vraagen, wanneer men den Schryver vart dit Werk vroeg: of, door het wegneemen zyner byzondere begrippen en enkel gisfingen, zyn geheel Stelzel en Boek niet zou in duigen vallen , of nutteloos worden. Staat van Regeering, Godsdienst, Geleerdheid en Konfien, in Groot-Britanje , omtrent het einde van de agttünde eeuw; door Dr. gebii. friedr. aug. wendeuorn, fredikant te Londen. Vierde Deel. In gr. Sva. (Tweede Uittrekfel.') Daar de inrichting der Engelfche Univerfiteitpn grootlyks verfchilt van die der overige Proteltantfche Akademien, zal eenig bericht van dezelve, uit dit Werk getrokken, den Leezer, waarfchynlyk, niet onaangenaam zyn. „ De inrigting der Engelfche Univerfiteiten, vol„ gens welke de Studenten in Kollegien huisvesten , is „ niet zo oud als die Univerfiteiten zeiven ... De oor, fprong der Kollegien ... is in 't midden der dertiende .[ eeuw te zoeken .... Voormaals woonden de Studenl', ten by de burgers in, en hadden hier en daar vertrek„ ken gehuurd, waarin de lesfen gehouden en andere „ akademifche oefeningen verrigt werden. Alle de Kol„ legien zyn uit godsdienftige giften ontftaan , en der,, zeiver inrigting is vermoedelyk ontleend van de Kloos„' ters. Een Bisfchop, of ander aanzienlyk en ryk man , „ ja de Koningen en Koninginnen bouwden op et* gen kosten woningen .... waarin een zeker getal van „ jongelingen, onder opzigt van een Opperhoofd en et„ telyke aan denzelven toegevoegde perfonen, uit de in„ komften der ftigtinge opgevoed werden. De opper„ hoofden der Kollegien , welken men by Abten vergeJ3 lyken kan, dragen onderfcheiden benamingen, in eenigen heeten zy ^Provost. ... in eenigen Master, ... in ., anderen Warden, in fommigen Prefident, in nog ande- » ren-  STAAT VAN GROOT - BRITANjE. IÖ> „ dan zyne [des Batchelor's] zaak de openbaare lesfen der , Profesforen waar te nemen , en vlytig voor zig zeiven ' te ftuderen : doch hier komt zelden veel van , en de I, meesten gaan van de Univerliteit weg; alleen zorg dragende om op 't einde van eiken Akademifchen lerm (*) S' wederom tegenwoordig te zyn, en hunne namen op de I. lvst aangetekend te krygen; dewyl het waarnemen van die Terms . . . vereischt wordt om tot hooger trap i! van Akademifche waardigheid te kunnen geraken. Ten bewyze van dit waarnemen, is het genoeg , dat zy boter en brood tot hun ontbyt uit de keuken van hun " Kollegie hebben laten halen, en hunne namen dus een , of tweemaal geduurende den Term door den boekhon- der in de rekening opgetekend worden gevonden ff> De zodanigen worden onder de Studenten fpotswyze feratrotters, of Termdraavers, genoemd QV Het overige zullen wy kort afdoen. Die te Oxford drie jaren Baccalaureus is geweest kan Magister worden, mits dat hy, geduurende dien tyd, eenige openlyke exercitiën houde, welke evenwel, volgens des Schryvers bericht „ 'er dikwyls fober genoeg uitzien. Hy mag dan , het geen hem te vooren niet vryftond, ten mmften tot het verkrygen van hoogeren trap niet dienen konde, zyne ftudien aan andere Univerfiteiten voortzetten. Zeven jaaren Magister geweest zynde , verkrygt hy zitting en ftem in den Akademifchen Senaat (§). „ Die Doctor in het burgerlyke regt begeert te w»r„ den, moet nog vyf jaar, na dat hy 't Magisterfchap „ verkregen heeft , de lesfen van den regtsgeleerden Pro„ fesfor hooren, en zig Baccalaureus in de regten laten , maken; kunnende men tot de hoogfte waardigheid in dezen tak niet dan na een twaalfjarigen akademilchert ' levensloop opklimmen. Ten aanzien' van het Docto, raat in de geneeskunde heeft men, Magister geworden zynde, maar drie jaren noodig. ... le Cambridge kan ,, men in beide gevallen met een jaar minder toe dan te „ 0xf°rd^ God„eleerdheid worden, van den tyd af dat » „ ïe- (*■) Term is de tyd, geduurende welken de Akademifche Lesfen moeten gehouden worden. Te Oxford heeft men vier Terms in het jaar, te Cambridge drie, dewyl men daar eene vacantie minder heeft. Q) Bl. 199, 200. (|) Bl. 209. (§) Bl. 200-200.  J70 a. knigge natuurlyke vryheid yvere, dan fpreeke ik niet uit drift. Dit kan nog minder liet geval zyn, wanneer ik van onregtvaardige aanmaatigingen der Edellieden en Kerklyken fpreeke. In deeze Noordfclie Gewesten kennen wy, Gode zy dank! het Despotismus van allerlei flag niet uit eigen droeve ondervinding ; maar ik heb voordeezen gelegenheid gehad, deszelfs gruwelen van naby te zien, en dit heeft indrukzels in my nagelaaten, die myne afbeeldingen eenen trek van bitterheid geeven, welke niet in myn hart is. Voor het overige hoop ik, dat zelfs zy, welke my zomwylen befchuldigen, dat ik te eenzydig voor een Democratifchen Staat ben ; wanneer zy dit Werkje, met eenige oplettenheid, ten einde toe willen leezen, zullen bevinden, dat ik deeze onderwerpen overdagt nebbe ; dat ik niet tot de doldriftigen behoore; dat ik veeleer geloove, men kunne gerust en vergenoegd leeven ln elk Land, hoedanig ook de Regeeringsform moge weezen, zo flechts eene verftandige Wetgeeving alle Staaten onderling voor mishandeling beveiligt, en dat ik beweere, dat wy reden hebben in Duitschland geene Revolutie noch te vreezen, noch te wenfchen, zo flechts de verfcheiden Regeeringen, in plaats van de Opheldering te beletten, met haar hand aan hand voort gaan, en de middelen, om orde te bewaaren,met de gefteldheid der Eeuwe in eene juiste betrekking Hellen." De Vryheer knigge, bepaalder zyn ontwerp voorftelleude, zegt in dit Gefchrift de vraag te willen afhandelen; of, en in „ welke gevallen, de Europifche Staaten, „ by de tegenwoordige , door de toeneemende vryheid „ van denken en drukken bewerkte, Stemming der Eeu„ we , eene Staatsomwenteling fchynen te moeten wag- ten? En daar de Franfche Revolutie thans wel den grootften invloed op deeze Stemming heeft, ge„ merkt zy zo menige pen en tong in beweeging brengt, zo wil ik myne vraag aldus bekleeden —— welke Ge„ volgen hebben wy van de Franfche Omwenteling te „ dugten of te hoopen?" Om deeze Vraag te beantwoorden, is dit Gefchrift in Acht Af deelingen, die deeze Opfchriften voeren, onder- fcheiden i. Wie kan over de groote Gebeurtenisfen der Wereld een regtmaatig oordeel vellen ? II. Aanmerkingen over gewelddaadige Omwentelingen in 't algemeen. ■ • 11 f. Toeparfing .deezer Stellingen op de Franfche Omwenteling. IV. Welke Conjtitutie is de beste?  staatkundige geloofsbelydenis. 171 tel V. Of de Wereld zonder Staats - Conjïitutien en Gods dienstftehels bejtaan kan ? VI. Of onze heden- daagfche Staats-Conjtitutien op egte Grondbeginzels rusten, en met de gejteldheid der Eeuwe overeenkomen? VII. Welke wyze van Revolutie, in de Staats-Conjtitutien, te wag- ten, te dugten, of te hoopen zy ? VIII. Hoe men alle gewelddaadige Revolutien voorkomen kunne? Wy twyfelen, in geenen deele, of de aangeduide Onderwerpen van het grootfte gewigt, door de pen van knigge behandeld , zullen veele Leezers vinden; en ongetwyfeld zullen de Nederlandfche begeerig zyn, wat hy van onzen Staat zegge; doch de Vertaaler en Uitgeevers hebben raadzaam gevonden, om 'er dit uit te laaten, en , wat ons Land betreft, alleen tusfchen twee haakskens te ftellen: [Hoe het met Holland in deezen geheld zy, willen wy liefst daar laaten, de fnaaren te teder zynde, om ze flechts met den vinger aan te roeren]; dit komt in , wanneer de Schryver zyne verwondering te kennen geeft, dat de nieuwe Gefteldheid in de Republikeinfche Staaten de yverigfte Verdeedigers niet vindt. Zie hier hoe de Vryheer de onderfcheidene beoordeelingen van het groot Staatkundig verfchynzel in Frankryk opgeeft. „ Over deeze Omwenteling , over de nieuwe Conftitutie, en over de happen der Nationale Vergadering, moet men thans zo meenig een hrydigen beoordeeler hooren en kezen, dat men, in de daad, geftadig orazigtiger in zyne beflisfingen moet worden. ——. Van de eene zyde beeldt men ons deeze groote gebeurtenis af, als een werk der veragtenswaardigfte, baatzugtigfte deugnieten , oproermaakers, en koningsmoorders, welke zamengezwooren hebben, het ganfche Ryk ongelukkig te maaken , in de war te brengen, en in troebel water te visfchen. Men fchildert ons de befluiten der Gedeputeerden af, als een mengzel van fchreeuwende ongeregtigheden en buitenfpoorige harsfenfchimmen, en de uitfpattingen van 't gemeen, als ongehoorde nooit geziene gruwelen , door de Zamengezwoorenen, inftemmend met het ontwerp, belegd. Eindelyk voorfpelt men aan het arme Frankryk den volkomen ondergang, of eene niet verre afzynde omkeering van dingen, door eene Contra-rêvolutie, en de tusfchenkomst der overige Mogenheden'van Europa. ■ Van den anderen kant verheffen de Vrienden van de Revolutie dezelve , met alle haare reeds beleefde en nog te leevene gevolgen, ten Hemel toe. Moeten wy  I^ft A. KNIGGE wy deezen gelooven; dan is- 'er zo lang de wereld heeft geltaan, nog geene grootere, voor de menschheid belangryker en weldaaüiger, gebeurtenis voorgevallen. Zy laaten ons alle de daar by te werk gedelde gevvelddaadigheden als noodwendige, door de grootheid van het oogmerk geheiligde, middelen opmerken. Zy dellen ons die Mannen , welke by deeze onderneeming vooraan getreeden zyn , als de edelde, verdandigde, onbaatzugtigde, kragtdaadigde Helden en Wysgeeren voor , en voorfpellen niet alleen de Franfche Natie, van nu af, een zeer gerust en gelukkig tyddip, maar ook allen overigen Staaten van Èuropa eene kort op handen zynde navolging. De gemaatigder party keurt het oogmerk goed; maar mispryst de middelen : of vind , dat men over 't algemeen te ver gegaan is, of hoopt, dat deeze algemeene gisting alle gemoederen allengs tot vrede geneigd zal maaken; dat men van beide partyen de fnaaren ontfpannen, en ten laatden eene Monarchaale Staatsgelleldheid weer herdellen zal, zo nogthans, dat de magt des Konings en der Staatsdienaaren, door de medewerking van zekere Volksvertegenwoordigers, bepaald zy. Slechts weinigen *yn wys genoeg , om zich van alle beflislénde oordeelen te onthouden, het gebeurde als een onvermydelyk gevolg van voorafgaande misbruiken te befchouwen, en de beste ontwikkeling van de algoede en wyze Voorzienigheid af te wagten." Meer bepaald zet de Vryheer knigge zich om op te I geeven, alles wat een onzydig man zich kan veroorlooven I over deeze groote Gebeurtenis te zeggen. Het voornaam- | He komt hier op neder: „ De Franfche Revolutie werd onvermydelyk veroorzaakt door eene aaneenfchakeling van Gebeurtenislén, en door de voortgangen der Befchaaving cn Ophelderinge. „ Zo als de voorige wyze van Regeenng was, konde 1 zy, by de toenmaalige gedeldheid dër Natie, niet bly- II ven. „ Verkeerde maatregels, welke de Hofparty in het be- 1 gin nam, verbitterden het Volk, vermeerderden het mis- 1 trouwen, en bewerkten gewelddaadigheid. De leevendigheid van het Nationaal Character deedt J vooruitzien , dat nu rasfe en fnelle happen moesten vol- I gen, en het zoude dwaas zyn, by alle deeze omdandig- 1 heden, van de Franfchen iets anders te verwagten. Doch alle gewelddaadigheden , welke voorgevallen zyn, ,  ▼ADERLANDSCH WOORDENBOEK. * * Mutzen der Sj** fiRfegt 3 StSi v»n de Heem. «"Wgj^ e hoogte van Kaap _«««, die hef" „fr, « van 'drie 2o manmoedig bevogten, dat hy. m« S£'„ vae° z"™ honderd dooden, en een goed »»■■'»> Se^ertten en zeer .waar befcbadigde Schepen , genoodzaak was »e 'laven wmmm door gemelde Commisfie- vaarders. m Texel betiouaea ^ wïïg minder belang was de dienst door de Fre'Jten v*ui de Heeren saut°yn, eenigen tjd daar «aa aanfet Vaderland beweezen. ïer f^f';h^dJtekom"n Vloot, in de Noordzee, eene nederlaage hadt bekomen beraamde de befaamde Ridder jan W^aftS Landinge o^^^^^^^Sl _«/a»i in 's Vyands magt zou hebben doe, vallen, t Waren de Capiteinen der Cominisfie-yaarders van gemüde Heeren, welke dit onderwerp verydelden, althans de vol voering daar van deeden te leur loopen. S de „ Van merkelyken dienst waren ook de Fregattenjn ae heide Zeeilaeeu , op den acht en twintigften May des tSis ióZ en derft ïuny daar aan volgende tusfchen £ Veree ügde En^elfehe Nederlandfche ^ defo# Vloog voorgevalfen op de hoogte van Kaap »M f waar de ontthroomlc Koning jacobus de u^ÉJJJ bevuuat, die het gevegt van verre a.mfehouvvde» en van^ M 3  17» j. kok de nederlaag der Vloot aan den Koning van Frankryk kennis gaf. 't Is bekend, dat van de aanzienlyke Franfche Zeemagt, die aangevoerd wierd. van den Graave de tourviLLE , als Admiraal , verfcheide Schepen in den grond geboord, of verbrand wierden. Het Admiraalfchip bevondt zich in het laatfte geval. Een der Fregatten van de gemelde Heeren, de Zeven Provinciën genaamd, gevoerd by Capitein evert de liefde , een kloek en weerbaar Vaartuig, voerende zes en veertig Stukkeu Gefchut, en met vierhonderd Koppen bemand, was zo deerlyk gehavend, dat het na de Engelfche Haven Portsnwuth moest worden opgezonden. „ Op eenen anderen tyd hadden eenige der meer genoemde Commisfie-vaarderen het geluk , een rykgelaaden Oost - Indisch Retourlchip, '_• Lands Welvaaren , "gevoerd by Schipper jan speelman, na 't zelve reeds, een en andermaal tegen vyandlyk geweld behoed te hebben , voor de derde reize, voor de Haven van Duinkerken, uit een zo dreigend gevaar te verlosfen , dat men, op 't gemelde Schip , geene andere gedagten voedde , of men zou zich, binnen weinig oogenblikken, hebben moeten overgeeveu. Doch de dappere Kaaper - Capiteinen voorkwamen dien ramp , èn bragten het ryk gelaaden Compagmefchip , op de Reede van Rammekens, ten anker. „ Doch boven al is der optekeninge waardig, het bedryf van twee Fregatten van de Heeren sautvn;het eene, reeds boven gemeld, de Zeven Provinciën , thans gevoerd by den Gezaghebber oerart van dek. port; het ander, de Koningin Maria genaamd, onder bevel van den Capitein andries meyster. Deeze beide Schepen , voorbedagilyk uitgerust om op de verwagtwordende t'huiskomende Franfche en Spaanfche Zilvervloot te kruisten , ontdekten , op de hoogte van St. Andrè, drie Franfche Oorlogfchepen. Terftond maakten zy 'er jagt op ; en naa dezelve onder het bereik van hun gefchut te hebben gekreegen, deeden zy den aanval met zulk eene woede, dat een der vyandlyke Vaartuigen, Vlndiscrei genaamd,gevoerd by den Capitein Baron de corsernac , naa een hevig ge'vegt, zich moest overgeeveu. Uit deezen Capitein verftonden onze beide moedige Kaaper-Capiteinen: ,, dat de Spaan„ fche zn Franfche Zilvervloot, op de hoogte der 'lerre„ 'neujj'che Banken door Storm en «Mist van een ver„ ftiooid , en zich in een zwaar gehavenden ftaat be„ vondt." Met deeze gewigtige ontdekking , en onder de vlag hebbende hec veroverde Franfche Schip, begaf zich  VADERLANDSCH WOORDENBOEK. 179 zich de Capitein van der port na Engeland, en deelde zvne inaewonne berigten ten Hove mede: waarop haare Majefteit aan den Capitein van der port bevel deedt geeven om de vereenigde Engelfche en Hollandjche Vloot'op te zoeken, en aan dezelve van zyne kundicban verflag te doen. Ook hierin Haagde hy gelukkigIvk Hy bragt de zaak ter kennisfe van den Adra;raal roÓke , met verderen last van haare Majefteit aan den Vloofvoogd, om, zonder eenig tydverzuim , den lieven na Visos aan de kust van Gdllicie te wenden, alwaar de . Zilvervloot inmiddels was aangekomen. Onder be- gunftiging van een zwaaren Mist , en zonder van den vyand gezien te worden, kwam de Vloot, op den één en twintigften November des Jaars 1702, 111 de baai ten anker. ïerftond des anderen daags deed de Admiraal rooke vyf en twintig honderd man aan land treeden; die ftraks een aanval deeden op het Kasteel, en, hetzelve bemagtigd hebbende, aan de vereenigde Engelfche en Nederlandjche 'Vloot gelegenheid gaven om op den vetten buit aan te vallen. De uitflag is bekend, als mede dat de buit, hier behaald, op zes en twintig Millioenen wierd begroot. Geen kleide eere leidden de Heeren sautyn in, deels met de wakkerheid hunner beide Capiteinen , deels met de kostbaare en veel waagende onderneeming, als welke hun, by de uitrusting , meer dan honderd duizend Guldens hadt gekost. Om van verfcheide andere verrigtingen te zwygen, zullen wy alleen nog aantekenen, dat de Fregatten der Heeren sautyn geene kleine dienden aan het Vaderland gedaan hebben door hunne Kruistochten op de Franfche (moet dit geen Nederlandfche weezen) Groenlandsvaarders , drie agtereen volgende jaaren volvoerd , als mede door een gevegt, hv die gelegenheid gehouden. Want, op zekeren tyd , vier Franfche Oorlogfchepen ontmoetende, welke het oog hadden op de Nederlandfche Groenlandsvaarders, leverden zy dezelven flag , en gaven zo gelegenheid aan de onzen, om het gevaar , 't wek hun dreigde, te ontvlugten , en in de Vaderlandfche Havens binnen te loopen. * Naa al het bovenftaande zullen wy alleen aanmerken', dat aan de meergenoemde Heeren jacob en johan sautyn , in de gevaarlyke tyden , welke zy beleefden, de eernaam van verdienstlyke Ingezetenen van den Staat niet kan betwist worden. Voor zichzelven behaalden zy daar mede aanzienlyke voordeden, en de algemeene welft! 4 vaars  l8o j. kok, vaderlandsch woordenboek. vaart wierd 'er door bevorderd. Op ruim tachtig wordt het getal der Franfche Schepen begroot, welke, door hun Uitgeruste Cummisiie-vaarders, in den grond geichooten, gerantfoeiièerd', of in de Nederlandfche Havens waren opgebragt. Duizenden van Matroozen kwamen hier door aan een beftaan. 's Lands Gemeene Middelen wierden'er door bevoordeeld. Verfcheiden Handwerken en Neeringen genooten 'er insgelyks hun aandeel van." Henrici van royen , Carmen Elegiacum in MicHAëLEiw, de ruiter. Henricus van royen's Lofdiclit op MiciiAëL de ruiter, in Nederduitfche Vaerzen over gebragt door johannes houtman, thz. Te Amjterdam by P. J. Uyienbroek, 1702. In gr. 8vo. 36 bi. In geen Stad kon, met meerder recht, den Lof van den grootcn de ruiter aangeheven worden, dan in Vlisjingen, waar hy geboren, of in Amfterdam, waar hy begraven, werdt. De Heer van royen, waardig Rector der Latynfehe Schoole te Vlisjingen, voelde dit, toen hy den lof des groo.tften van Neêrlands Zeehelden aldaar in Latynfehe Verzen deedt hooien; en, naa eeiie gepaste Aanfpraak, zyn Carmen met deeze loflpraak voor Vlisjingen, en voor zynen Held , begon: Ingeniis fcecunda bonis zelandia magnos Jr.efitet, éc nierito, fe genuisfe Duces : Debita flessingae iunt hasc prteconia nostne, Ruterum nullos ajquiparasl'e fuum. Grajcia Miltiadas jactet, jactetque Conones, Fabricios, Fabios Roma 1'uperba f'erat: Tu, flessing ai tuum michaglem opponere tantis Jure tuo populis, hoste fatente, potes. Dat is, volgens de naarvolging van den Heere houtman: Een rei van helden is op zeelands grond geboren ; 't Heeft eedle mannen uit een vruchtbren fchoot gebaard; Maar eeuwig blyft die roem myn vlissikgen befchoren, Dat geen dier helden een'' de ruiter evenaart. De Griek moog' Conon, moog' Miltiades verhoogen;i Dat Rome Fabius , Fabricius vermeld'; Gy , vlismngen ! gy moogt op uw' de RUUEr bogen, Wien zelfs de vyand by dien jloet van helden telt. De Dichter van royen heeft zekerlyk, in dit Stuk, die höógë vlucht niet genomen, welke de Lofdichten van feith ,  h. van royen, lofdicht. ïf$ frith, vooral deszelfs Lierzang op dit onderwerp,., kenmerken : doch zyn ftyl is treffend en beeldryk genoeg, om zyn Carmen, in een uur van uitfpanning', met genoegen te doên leezen : zynde de Naarvolging zodanig, dat men te vrede kan zyn; fchoon niet, 'in alle gevallen, even gelukkig den zin des Latynfchen Dichters uitdrukkende. Vraagoefenirig voor jonge Lieden, ter befchaavtng. van Ferjland en Hart. Twee Stukjes. Vraagen en Antwoorden. Ie Utrecht hy de Wed. J. van Schoonhoven, 1792. Te zamen 218 bl. in gr. Svo. Ter tweedemaal moeten- wy onze Leezers met dit Werkje bezig houden, om een misdag te beteren, dien wy, door eene gebrekkige Boek-Zending, begaan hebben, en ons door den Heer Schryver , op eene heufche wyze, onder t oog gebragt is. Te weeten, wy beoordeelden een Stukje, h-aagoefekitis voor jonge Lieden, ter befchaaving van het Verjiand en het Hart. Antwoorden (t> Dit gedeelte, een geheel" Werk verwonende , op zich zelve, ons' gezonden, en geen Voorreden of Aanwyzing daarin vindende , waarop die Antwoorden Hoegen bleef het ons taadzelagtig , wat daarvan te moeten maaken Te veel blyks van Verfland droegen de Antwoorden, om 'niet' te veronderllellen, !dac 'er iets agter fchool, 't welk onsduister-was; wy vergenoegden ons daarom met het zeldzaam te noemen; daar het, ingevalle het zo alleen Mondt, als het ons ter hand kwam, naar des Schryvers eigen oordeel in zynen Brieve, den naam van ongerymd en belachlyk zou verdiend hebben. ^ ^ ^ Antwoorden is een even groot Stukje met Vraagen uitgegeeven. Dit doet al het zeldzaame verdwynen-; dit kbart alle duisterheid op. Voor de Vraagen is een Voorberigt geplaatst, het onderfcheiden gebruik van deeze Vraagoc feniw aanwyzende. De/.elve is gefchikt voor jonge Lieden van twaalf, veertien of zestien jaaren: en kan met veel vrugts, volgens des Opltellers leerwyze, gebruikt worden Wy kunnen niet beter het Werkje doen kennen . dan door thans de Vraagen op te geeven , welker Antwoorden in onze Letteroefeningen ter aangeweezene plaaze te vinden zyn. Onze miiflag is oorzaak van deeze vreemde orde der zaaken. „ Welke uitwerkingen brengen, op eenen dwaazen, de raadkgeevingen eens Vriends te weeg? 2. „ Welke uitwerkingen brengen, op den wyzen, de verwytm*en zynes Vyands te weeg? 3. ,, 110e O Deeze. Wvkl ons te weczen de Heer w. e. i>e perponciier. iii Zie yllgem. Füderl. Lettenef. voor 't jaar 179a. 1 St. bl. 02S« M 5  182 VIAAGOEFEHING VOOlt JONGE LlEDfiK. „ Hoe gedroeg zich de Areopagus, ten aanzien van haare elgene medeleden '{ 4- „ Waar gaan onkunde en halve geleerdheid gemeenlyk mede verzeld ? . 5„ Zeg my een Zinnebeeld van de verwaande onkunde, naast de zedige geleerdheid geplaatst? 6. „ Waar mede kan men eene Moeder vergelyken , die zich aan Letteroefeningen overgeeft, ten einde zich in ilaac te ftellen om haare kinderen te kunnen onderwyzen ? 7. „ Welke zyn, volgens zeker oud Wysgeer, de gevaarlykfte otu' der alle de Dieren? J 8. „ Hoe kan men zich best, volgens denzelfden Wysgeer 00 zynen Vyand wreeken? ' r 9- „ Er is eene gedugte en eigendunklyke gebiedfter, die haare flaaven kwelt, en hun gelaat ontciert, hoe niet men dezelve? 10. „ Waarom moet men zig, in 'c oogenblik der gramfchap, van alle daaden onthouden ? 11. „ Welk is het beste middel om de menfehen te dwinjr-n eoed van ons te fpreeken? 6" 6 12. „ Wat moet een deugdzaam Man, volgens den Abt St. Pierre, tot zyne zinfpreuk neemen ? 13- „ Welk was het gebed van zeker oud Wysgeer ? 14. » Het bed der Zee blyfc onwrikbaar, in weerwil der ftormen, •die de oppervlakte beroeren, wie kan men daar by vergelyken ? 15. „ Waar in verfchillen de voorzigtige, de itoutmoedige, en de held ? \6. „ Welk Vorst zeide tegen zyne Vertrouwelingen , myne Vrienden , deeze dag is voor my verloorcn gegaan, wyl ik op denzelven. aan niemand eenige weldaad bewees? l7' „ Wat is de luister der uitmuntendfte overwinning, naar het oordeel van zeker Chineesch Wysgeer ? 18. .. „ Waar heeft Fredrik de II die Vorften by vergeleeken , die, ïiaa den oorlog te hebben gevoerd, hunne Staaten zoeken te oncheffen van de onheilen , welke 'er uit vooitgefprooten zyn ? 19. „ Wat  VKAAS0EIESIS6 VOOR J0N6K LIEDEH. J«3 ... i ,o. m ,,/ ' ■;• ** * Wat is, volgens Thales, hei gemaklykfte? P ao. „ Wat het ongemaklykfte? Hoa zal men best zyn leevensgedrag onbevlekt houden? " 22. Oldenbarneveld onthoofd zynde , Kneedde zyn Zoon eene d, het g en zy geweigerd hadt voor haaren Man te doen . welk an'woord gaf hem die kloekmoedige Vrouw? To»n naa 't midden der voorige Eeuw, de Koningen van v J■ Pngeland zin tegen dit Gemeenebest vereenigdeT ,tt zy W lïm den UI door groote beloften over te g &5$SS /ebralt Inzien, hoe wees hy die ■ drangreden af ? 24. „ Wat getuigt men van Epaminondas? Welk antwoord gaf The.nUtocles aan een oud R»*^**. die^yn ftok ophief , om hem in de Vergadenng te d.en ZVWvno?ordeelen door deeze opgave de begaane feil volgens u y iffliw 5 ,rOTi,r, zo veei n ons was, herfteld , en ïvn Werkie ^^e^ gedaame voorgedraag te hebben. Terwyt wv teffens uit deezen misdag, de les ontlecnen om, waneer ons vervolgens, in den loop onzes arbe.ds iets vin K&SÓ^^ voorkomt, een naauwer onderzoek te doen, eer wy, te verhaast, de pen op 't papier zetten. Irkle en Tarko, Tooncelfpel in drie Bedryven. Naar het Engelse! Te Rotterdam hy N. Brakel , 1792. /« gr. 8.'.. ïoó hl. _ , , •"t" hom as inkle, een ryke Koopmans Zoon te Londen, oud T o jaaren, begaf zich, den ifidenjany x&n & ?%fJfc hei Schip de killes, 'c welk gereed lag om naar de WestTndiën te ftevenen. Hy was een ervaren rekenaar wist fpocJ fhoe v eT win t of verlies 'er in eenigerlei handel Mak; en W zich aan boord, met oogmerk om zyn geluk door den Kooohindei te bevorderen: dat is te zeggen, zich ryk te vaa- en? By ongelulT kreeg zyn Schip gebrek aan JevenS™ddelen, zoY dat men genoodzaakt wierdt in eene kleine Baai, op  tsstz ES YAnico. van' a °zicht fiwa^°San; Wdke Z™ we,««™»>" i en fchoon van aanzicht, was, (tapte daar, nevens eenige andere Entrelfcben aan land; doch begaf zich, zonder een party TndiaX X* in het bosch op hen gepast hadden, gewaar»™den', St al te verre van den oever; zo dat deeze op hen a'nvielèn en hen byna alle om het leven bragten. Inkle had echteï he geluk, om, met eenigen van de" zynen, in een bosc e ontfnappen alwaar hy zich, ter zyde van eene kleine hoogte Ton °/gf ee" Wyl Iyds Z™'™ Ebbende kwam eln^ jonge Indiaane, u.t een foort van hol, dat met ftruikenTover dekt was, voor den dag, tredende tevens naa h m toe Gt rnTderd 3311 bdde zyden' befchoawden deeze twee elkander al ras met een gunftig oog : en de jonge Ind ame teuirehïn Z° VerHefd °P den Engelfchenlo g ing! ay' u U bfkommeri"S voor zyn leven , hem in een hol voerde; hem daar met de lekkerfte vruchten fpyzigde, en hem naar eene fpnngende bron ieidde om te drinkeT Verfchillende voorwerpen en bezigheden hielden inele hier eenige maan den aan yar.co verbonden; wordende 'er zelfs eene n™ 1" taal door hen u.tgevonden , door welkers behulp de EngêlscTman zyne Indiaanfche meesteresfe konde doende— dac hy zich zeer gelukkig zoude achten, indien hy haaf in hec land zyner geboorte, mogt bezitten; alwaar-zy in ftoffe 4 lyk aan die van zyn Kamizool, zoude gekleed gaan en alle genoegens van een befchaafd land zoude kunnen fnmken : en alwaar zy van alle de bekommeringen zouden bevryd zyn welke hen nu kwelden. Na eenige maanden ontdekteWico' met verre van de knst, een Schip, en gaf, door haaS mta! naar onderricht eenige tekens aan de menfehen die S, óp hetzelve bevonden. Des nachts begaven zy zich beiden aan dat naar Barbados moest. Vol van de hoop, om binnen kort een onbeflommerde vreugd te zullen geniefen , begaven zy z.ch aan boord van hetzelve. Dan , zo dra zy het Filand nagedachten, den tyd te overdenken dien hy verlooren had; en de dagen na te rekenen , in welke zyn kapitaal hem geene .rente had opgebragt Om dus dit verlies te herrtelien, in om aan zyne Ouders en Vrienden goede rekenfchap van deeze zyne reistocht te kunnen doen , bellooc hy, by zyne landing in de Baibaaos, zich van yarico te ontdoen ; alwaar, by de aankomst van een Schip, op het ftrand een markt van Slaaven en Slatinnen gehouden wordt; die daar , even als hier de Osfeu en Paarden, verkogt worden. Te vergeeftch fmolt varico, op het hooren yan fcheiden , in traanen; te vergcefsch hield zy hem de gevolgen hunner zamenleevinge voor- Hy, ongevoelig en enkel door baatzucht beftuurd wordende,"was alleen bedacht »m met haar zwangeren ftaat nog meerder voordeel te doen:  ISELE ES YARICO. I bedingende van zeker Koopman, van dat Eiland , zo veel te meerder geld , waar voor hy haar verkogt en leverde. ——. TMt is het eigenlyk geval , dac rrien in dit Spel heeft ten grondllage gelegt ; en dac aan verfchillende Natiën de ftoffe tot bunne dichtkundige Brieven en Vertelzels heefc opgeleverd; zynde zo belangryk als aandoenlyk, indien de hoofdzaak in acht wordt gehouden. Daar dit Spel, zedert eenige jaaren, verfcheiden maaien t« London vertoond wordt, kan men hec gunftig onchaal der Engeitenen daaraan genoegzaam opmaaken. Wat de zo even verhaalde gefchiedenis aanbelangt, dezelve is 'er zeer goed by in 't oog gehouden; gaande de verkleefdheid daar aan zelfs zo verre, dat uien 'er de eenheid van plaatfe geheel aan heeft opgeofferd. Dus verbeeld het Tooneel, in het Eerfte Bedryf, eene Wildernis van America, en, in de twee laatfte Bedryven, de Haven van Barbados. In de Bedryven zelve verandert het Tooneel mede niet zelden: eene vryheid die de Duittehers den Engelfchen lchynen afgekeeken te hebben, en vry dikwyls naaryolgen. Inklis is, in dit ftuk, even als in de gefchiedenis, een bekwaam rekenaar, dac evenwel hier weinig afdoet; en waaromcrenc zyn Knecht trudge fpottend genoeg zegt: ,, Gy verftaat de Rekenkunst en de Algebra , en daar kunt gy hier (namenlyk in eene Wildernis van America, daar een mensch zich zei ven verliest, gelyk een Naald in een llooyberg) zeer gemakkelyk van leven." Intusfchen is deeze Knecht veel gevoeliger dan zyn Heer, met wien hy, lotgenoot zynde, in dezelfde- Spelonk, daar zy yarico vinden, eene mjnnares voor «ich ontdekt , die hy echter voor geen waerelds goed wil misten: waarover de Gouverneur van Barbados hem prysc; zeggende : „ Voor u heb ik veel meer achting , dan voor uw' Meester. Het is waarachtig fchande, dac de Knechrs, fchoon geene opvoeding genoten hebbende, zo dikwyls hunne Heeren, aan welke geene moeite noch kosten ter betehavinge gefpaard is, in natuurlyk verfland, en vooral in braafheid, zeer verre overtreffen." Gelukkig komt inkle , in die ftuk, nog tot bekeering, en behoud zyne yarico , ter«yl narcissa, des Gouverneurs Dochter, eerst aan hem beloofd zynde, mee Kapitein cmpley trouwt. Deeze bekeering maakt de Tooneelfchikking meer barbaarsch dan de Hoofdperfoon , welke anders gelyk zouden zyn. F. w. gi-eim's Fabelen. Uit het Hoogduitsch nagevolgd. Te Amfterdam by j. Allart, 1792. In gr. Svo. 124 bl. Volgens bericht van den Uitgeever, zyn eenige Fabelen van gleim, in Vervolgwerken, (zo wy meenen Almanakken) die van zyne pers gekomen zyn, uitgegeeven, en met veel genoegen ontvangen. Hy heeft daarom die Heeren, die hem de Vertaalingen dier Fabelen gezonden hadden, verzogt, om alle de overige Fabelen van dien Dichter te vertaaien, om hem'  C. G. i.enz, GESCHIEDENIS DER VROliWELYItE SEXE. 1B7 Vierde H'jofdftuk, de Slavinnen, zo ten opzichte van haaren toeftand als haare bezigheden; wordende hier en daar door eenige „ antekeningen van den Vertaaler, en het geen ee-ith wegens deeze ftoffe gefchreven heeft, nader opgehelderd. Daar thans zoo veel over de Slaverny, en over den Slaavenhandel, gefchreven en gefproken wordt,welke men, zo wel als derzelver misbruiken , helaas ! maar al te veel ondereen vermengt, zal het welligt onzen Lcezeren niet ongevallig zyn, dat wy hen , ter proeve uit dit Werkjen, eene kleine fcheta mededeelen van de huisfelyke dienften , welke de Slavinnen, in die vroege Eeuwen, moesten verrichten. Zie hier wat de Schryver daar van zegt: Onder de voornaamfte bezigheden der Slavinnen, behorea ook de kunsten van paiaas, of het fpinnen, weven, en wolbereiden, waar mede dagelyks, in de huizen der Vorften, eene menigte vrouwelyke handen bezig was (*). De Phcenicifche Vrouwen muntten, in vaardigheid in deze kunstwerken, boven andere natiën uit. ,, Het huiswerk werdt ongeveer aldus in de huizen der|Vorften verdeeld. Des morgens verzamelden zich de maagden, en ftaken het vuur aan. De zaal werdt befprengd en geveegd, de tapyten werden over de zetels uitgefpreid, de tafels met fponsfen afgewischc, en de bekers uitgefpoeld. Andere gingen intusfchen uit, om water uit de bron te halen. Hierop gingen zy aan hare handwerken in de kamer harer vrouwen. Andere bereidden intusfchen met de mannelyke Haven den maaityd, en bedienden de gasten of vreemdelingen. Eene flavin droeg in een gouden kan, waar onder een zilveren bekken, waschwater, begoot daar mede de handen der gasten,en plaatfte voor hun een gladde tafel. Ook werdt voor den gast, of den Heer zeiven, een warm bad bereid; en de flavin wiesch, zalfde, en kleedde hen. Hierop droeg de huisverzorgfter brood in korven op; en veele gerigten uit haren voorraad. Deze flavin was het, aan wie de bewaring der voorraadskamer toebetrouwd was. Zo bewaarde de huisverzorgfter euryclea dag en nacht, met verftandig overleg, alles wat in de voorraadskamer van ulysses was. Zy bewaarde hier, zederd lang, zoeten wyn voor ulyssks, en gaf daar uit aan den reisvaardigen telemachus zoeten wyn in de vaten, en meel in de zakken. Ging de Vrouw van het huis uit, of verfcheen zy in de zaal by het gezelfchap, dan werdt zy fteeds door eenige harer flavinnen vergezeld en bediend. Drie flavinnen volgden helena in de zaal, waar de gasten van menel^us aanzaten,- adra.sts zettede voor haar een' fierlyken zetel en een' voetbank; alcippe bragt een tapyt , en piiylo een werkmandjen met garen en wolle. Men gebruikte ook de flavinnen tot boodfchappen en verrig- tin- (') Agamemnon dreigt zo aan chkys,fs, dat zyne dochter, die hy rot flavin gemaakt hadt , tot aan haren ouderdom in zyn huis te Afgas zou «noeten werven. 11, *. 30. de vertaler.  ALGEMEENE VAD-ERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN, Bundel van Godgeleerde meest Katechetifche Verhandelingen; nagelaaten door wylen den Wel-Eerw. zeer geleerden Heere adrianus becol , in leeven Predikant te AmSterdam; na 'sMans dood uitgegeeven door petros mey. boom , Predikant aldaar. Te Amfterdam by M. de Bruyn. In gr. b'vo, 105 bl. Voor zó veel de Nagedagtenis van den Eerw. becol , by veele Leden der Amfterdamfche Hervormde Gemeente , nog in zegening wordt gehouden , zal by dezulken de Eerw. meyboóm dank behaalen , met het in 't licht brengen van deezen Bundel Verhandelingen , hem, door wylen den üpfteller, die weleer zyn Leermeester, Voogd, Vader en Vriend-was, by uiterften wille naagelaaten. Gaarne willen wy gelooven , dat zy , die in 's Mans ftemmelyke Voordragt fmaak vonden, ook dit Gefchrift met genoegen zullen doorbladeren. Intusfchen is; by het doorloopen van deezen Bundel, meer dan eens by ons de twyfeling ontltaan , of dezelve , buiten deezen kring, wel veel byvals zal ontmoeten. Verre de meeste onderwerpen, hier behandeld , zyn uitgeput , en kunnen, door het aanlokzel der nieuwheid , deu leeslust niet tot zich trekken. Want, behalven dat de Heidelbergfche Catechismus, jaar uit jaar in, eiken Zondag wordt verklaard ; hoe groot is het getal der Uitbreidingen en Verklaaringen over denzelven , met welke , van tyd tot tyd, de waereld overlaaden wordt, en welker fomme nog telkens toeneemt! De ftyl is verre van aangenaam en bevallig; en aan den redeneertrant ontbreekt zeer dikmaalS die klaarheid en bondigheid , die de overtuiging ten gevolge heeft. Tot eene proeve zullen wy hier mededeelen, het antwoord op de Vraage: Wie zyn de menfehen, aan welke de Heere Jefus , het aller volmaaktfte Gebed, te bidden geleeri heeft? Zie hier een gedeelte van dit antwoord: ,, Dewyl de Heere Christus het allervolmaaktfte Gebed, Matth. VI. en Luc. XI, te bidden bevoolen heeft, aan menfehen, lett. 1793. no. 5.- N zd  I*)® A. BECOL Zo is de vraag, wie die menfehen waren ? wy antwoorden : ., Zyne discipelen en de fchaare, die op eenen berg gekomen waren, en daar zyne Leerreden aanhoorden; gelyk wy uit het begin van het Vde, en het flot van het Vilde, hoofdft., vergeleeken met de 9 eerüe verfen van het VI Capittel in Mattheus Euangelium , opmaaken: onder deeze toehoorders waren niet alleen goede cn rechtvaardige menfehen, tot welke Hy, b. v. in 't VI hoofdft. het 14de vs. zeide: „Indien gy den menfehen hunne mis,, daaden vergeeft , zo zal uwe hemeifche Vader ook „ u vergeeven." Maar onder deeze toehoorders waren ook geveinsde, boofe en onrechtvaardige menfehen, tot welke hy vs. 15. zeide: ,, Maar, indien gy den men„ fchen hunne misdaaden niet vergeeft, enz." Zy dan, aan welke Hy het Onze Vader te bidden beval, waren dezelve toehoorders, die Hy aanfprak, met tot hun te zeggen: Gy, uw hemeifche Vader, uw Vader, enz. by gevolg, en , derhalven, niet alleen goede en rechtvaardige , maar ook geveinsde , boofe en onrechtvaardige menfehen; aller welker Vader God is." Uit een ander antwoord, op de Vraag: Is 'er eene byzondere plaats in den derden hemel, en een gefchaapen, uiterlyk, fchoon, kelder lichtend , flikkerend, en zichtbaar , teeken, waar in Christus is ter rechtehand Gods des Vaders? zullen wy het volgende overneemen: ,,'Er is:" zegt de Eerw. becol, „naar alle waarfchynlykheid,in die byzondere plaats van den derden hemel, zulk een teeken (als in de Vraag vermeld wordt), waarin zich de onzienlyke God noch meer, dan elders in dien zeiven hemel, tegenwoordig betoond , en het welk , naar ons begrip, niet alleen de throon Gods, maar ook de throon des Lams,genaamd wordt; om dat zich de Heere Christus, na zyne hemel- vaard, in, of naast, dat uitwendig teeken met zyne verheerlykte menfehelyke natuur, niet minder luisterryk en blinkend, ontdekt: hier op toch! rusten de fpreekwyzen in de heilige Schrift, van Gods aangezichte te aanfehouwen, enz. 't ïs waar ! Paulus fpreekt van den onzienlyken God, en zegt, dat „die een ontoegankelyklicht bewoond; maar echter is dat ontoegankelyk licht een licht, 't welk fchynt, en zichtbaar is in den derden hemel; want van Stephanus, de eerfte Christen-Martelaar, of bloedgetuige, word Hand. VHs 55 en 56 gezegd, ,, hy zag de heerlykheid Gods , en Jefus , ftaande ter rechte „ [hand]  godgeleerde verhandelingen* ij)ï „ ftand] Gods," zag hy de heerlykheid Gods? hy zag, naar alle waarichynlykheid, dat heerlyk lichtend teeken, dien throon Gods : opmerkelyk is hier de Rantteekemng van onze voortreflyke taalmannen: „ hy zag den heerly„ ken God, ofte eene Godlyke heerlykheid," Luc II: 9» naamelyk, zo verre dezelve, met menfehen oogen, kan gezien worden. En zag hy Jefus, fiaande te rechtehand Gods? dit ftaande, was een bewys van zyne bereidwüligheid om aan Stephanus gunfte te betoonen , door 't gebed van Stephanus, vs. 59 en 60, te verhooren; en dit ftaande ter rechtehand Godsis, gelyk het liaan van het Lam in het midden des throons ," Openb. V- 6, eene afbeelding van zyne vaardigheid en gereede Inilpe, met welke Hy, als de voorfpraak van zyn volk» tusfehentreed ter rechtehand der hemeifche Majefteit : Hy is aan de rechtehand Gods, 1 Pet. III: 22, „ en is t „ gezeten aan de rechte [hand] Gods," Mare. XVI: 19; zie de Nederl. Rant. aldaar: dit ftaande ter rechtehand Gods is dan ook het zyn, het zitten, en dus de plaatzing van Hem ter rechtehand van dat teeken, of van dien throon Gods." Genoeg zyn deeze proeven , om den redeneertrant en de denkwyze van den vroomen becol te doen blyken aart onze Leezers, en hoedanige kundigheden zy uit dit Gefchrift kunnen putten. Leerredenen over het Gebed des Heeren. Door n. kies* selbach , Leeraar by de Altfiadter Gemeente te Rotenburg aan de Fulda. Uit het Hoogduitsch. Te Amfter* dam by Wesfing en van der Hey , 1792» In gr. 8vo.„ 228 bl. Groot is het getal der Schriften, zo onder de gedaante van Leerredenen, als in den vorm van doorloo* pende Verklaaringen , welke , over het uitmuntend Ge* bed onzes Heeren , van tyd tot tyd , het licht gezien hebben. De Eerw. kiesselbach heeft dit getal met eenen bundel Leerredenen vergroot, en de Vertaaler dienst gedaan aan de Nederlanders, voor zo veel dezelve den Duitfchen Prediker geene ongevallige Hollandfche taal doet fpreeken. Elf Leerredenen bevat dit Boekdeel* De drie eerfte kunnen als eene Inleiding worden aangemerkt.. De eerfte heeft tot opfchrift: de aanleidtnde gelegenheid N a tot  19* n, kiesselbach tot en het oogmerk van het Onze Vader. In de tweedé wordt gehandeld over den Geest van dit Gebed, en dé Gezindheden , welke in den Bidder vereischt ■ worden, Het troostvolle en leerryke van de aanfpraak aan God, in het Gebed des Heeren , wordt in de derde Leerrede ontvouwd en aangeweezen. De onderfcheidene Beden maaken het onderwerp uit der acht volgende Leerredenen. In ieder derzei ven benaarftigt zich de Prediker, om de onderfcheidene onderwerpen te verklaaren, derzelver waaren zin , oogmerk en bedoeling , duidelyk aan te wyzen, en voorts het verhandelde , met toepasfmg op de behoeften en omflandigheden der thans leevende Christenen , ter ernfiige betragtinge aan te pryzen. Klaarheid en orde, ten aanzieu van fchikkinge en verdeelinge ; duidelykbeid Van voordragt; befchaafdheid van taal; ernfiige gezintheden en beredeneerde aandrang op het gemoed der Toehoorderen, kenmerken deeze Leerredenen, en maaken haar geregtigd tot eene aanzienlyke plaats in de Verzameling van leerzaame en ftigtelyke Leesboeken. Uit de voorbereidende Leerredenen zullen wy een eri ander Haal ter proeve mededeelen. In de eerdé Leerrede, de aanleidende oorzaak hebbende aangeweezen. als moe¬ tende gezogt worden in 's Heilands waarfchuwing tegen het gewaande en met ydel verhaal van woorden verzeldé bidden der Parizeen , en het daaruit ontftaande verzoek zyner Jongeren om een ander en béter Gebed , gaat dé Heer kiesselbacb over ter beantwoordinge der Vraagen: wat het doel en hoofdoogmerk van jesus met het Onze Vader geweest zy, en hoe zyne Jongeren het moesten befchouwen? of het een formulier ware, dat zy altyd onveranderd gebruiken moesten ? of het tegen alle andere Gebeden over gefield zy , én deeze daar door verdrongen worden ? Ontkennenderwyze worden deeze Vraagen beantwoord , vooreerst , om dat door jesus daartoe geen uitdruklyk bevel gegeévert is, en de Heiland gebiedende, Gy dan bidt aldus, daar mede niet wilde zeggen: „ Gy moet u altyd en zonder verandering van deeze woor,, den bedienen , welke ik u thans wil leeren , maar al,, leen dit: gy, myne Jongeren! moet 'er op bedagt zyn, om de fout der Farifeen by het bidden — hun ge„ veinsd en ydel verhaal van woorden, te vermyden ; gy moet met waare deelneeming uwer harten tot God ko- men , en daartoe hebt gy niet van nooden , om hier j, wydloopiij te zyn, en u van uitgezochte, zoigvuldig  LEERREDENEN. IOj j, gekfrozen, woorden te bedienen — neen, gy kunt zeer », kort en zonder opfchik bidden." Nog eene andere bedenking laat de Leeraar volgen, tegen dezulken, die zich verbeelden, als of !s Heilands meening geweest ware, dat dit, en geen ander, Gebed, telkens zou moeten gebruikt worden. ,, Ik kan my niet overtuigen (dus „ fchryft hy) dat Jefus 'er dit oogmerk by zou gehad „ hebben; want dan moest Hy, die zo fterk tegen het „ geest- en kragtloos bidden zyner tydgenooten yverde, „ en die 'er zich voornaamlyk op toeleide, om den mensch „ met het hart oprecht deel te doen neemen in dat alles , wat den Godsdienst en de Godsdienstoefeninge „ betrof, die hen tot aanbidding van God in geest en ,, waarheid brengen wilde — dan moest Hy, die het op dit alles zo zeer gemunt hadt, 'er in de daad onkundig van geweest zyn, dat juist dat beftendig herhaa,, len van een en dezelfde daad, en dezelfde woorden, s, het allerzekerst middel is , om en de verrigting, era ,, de woorden, die men by dezelve gebruikt , gewoon ,, en kragteloos te maaken, en by gevolg al derzelver indruk op het hart, en deelneeming van den geest, ten eenenmaale te verhinderen; dau zou hy niet geweeten „ moeten hebben, dat Hy door zulk een bevel tegen zyn ,, groote doelwit zelf het fterkst zou gewerkt hebben." Eene andere reden, ten gemelden einde, leidt de Leeraar af .uit het gedrag der Discipelen van Christus. „ De „ Discipelen befchouwden het Onze Vader niet op deeze wyze , en gebruikten het niet zo dikwils , als men thans gewoon is , het geen zy echter zeker zouden gedaan hebben, indien het hun van jesus met zulk een oogmerk gegeeven ware, als men zonder grond heeft vastgefteld; wy, vinden althans, in de Schriften der Apos„ telen, nimmer van dit Gebed gebruik gemaakt, maar „ daarentegen zeer dikwyls , dat zy hun hart met zulke woorden voor God uitfchudden , als met de omftan„ digheden, in welke zy zich bevonden , volkomen overeenkwamen." Uit dit alles leidt de Heer kiessei.bach dit gevolg af, dat jesus het Onze Vader geenzins tot een oirveranderlyk Voorfchrift heeft gegeeven, en dat het volftrekt tegen zyne bedoeling is , wanneer men het, by elke gelegenheid, zonder onderfcheid, gebruikt; maar dat het zynen Discipelen tot een Voorfchrift moest dienen , waar uit zy konden leeren, hoe zy kort, zonder opfchik, zonder kunst, en echter te gelyk om de voornaamfte N 3 en  N' «USSSEiBACH en edelfte goederen, konden bidden. _ Gelyk dan ook 3^ Leeraar van oordeel is , dat wy dit Gebed nog heden ten dage wel mogen bidden. ,, Maar," fchryft hy, daar *t WY §een bevel hebben, om het altyd te moeten doen, „ maar integendeel het uitdruklyk gebod van jesus ont- vangen , dat wy God, onzen hemelfchen Vader, niet „ enkel met den monde, niet louter met woorden, zonder „ verftand en nadenken, maar in geest en waarheid, aan* ,, bidden moeten , is het aan den anderen kant ook waar, „ dat wy verpligt zyn, om het fpaarzaamer te gebrui„ ken; om dat het anders niet in geest en waarheid ge„ fchieden kan, gelyk ieder, uit het geen hy van zich zeiven en van anderen gewaar wordt, duidelyk kan „ opmerken." jln eene volgende voorafgaande Leerrede, fpreekende over den Geest van het Gebed onzes Heeren, merkt de Prediker daar in op , de drie volgende zeer voortreffèlyke kenmerken; „ Kinderlyk vertrouwen pp God; ge„ paard met deemoed — hemelschgezindheid, en trek naar veredeling van den menfchelyken geest, zonder even„ wel het tegenwoordige voorby te zien — en eindelyk, „ algemeene, oprechte, menfchenliefde." Zie hier eenige weinige trekken, omtrent de laatfte hoedanigheid deezes uitmuntenden Gebeds: ,, Onze Vader, die in de he,, melen zyt, wordt daarin gebeden , niet myn Vader, neen, Onze Vader, zegt de Bidder, hy ziet de ganfche „ Menschheid , als eene familie, als broeders en zus„ ters,die eenen gemeenfchappelyken Schepper, Vader, en „ Verzorger hebben , die allen van den Vader bemind wor„ den, die allen zynen byftand noodig hebben , en allen op zyne hulpe aanfpraak maaken kunnen ; daarom , bidt de Menfchenvriend : Onze Vader ; ook bidt hy niet. ,, voor zich alleen, maar voor alle zyne broeders en zus„ ters. Dat alles , wat hy voor zichzelven van den Va- der wenscht te verkrygen, dat wenscht hy,dat anderen ook van hem verkrygen mogen. Hy bidt niet alleen, dat 3, God van hun recht gekend en recht vereerd worde , hy bidt ook, dat alle andere menfehen den Vader recht kennen en verëeren. Hy bidt niet alleen voor zich,, zeiven om kragt, ten einde den wil des Vaders te doen, „ hy bidt ook, dat God wil op de ganfche aarde van alle menfehen gehoorzaamd worden. Hy bidt niet alleen ,, voor zichzelven om vervulling der lichaamsnooden , hy bidt ook voor anderen om hun dagslyksch brood. s» Hy,  leerredenen. ï95 Hy verzoekt niet alleen om vergeeving zyner zonden, „ hy wenscht ook dat God ze allen menfehen vergeeven „ moge. Ook bidt hy niet enkel, dat God hem voor „ al te zwaare verzoekingen tot zonde bewaaren wil; hy „• bidt ook, dat God alle menfehen daar voor behoeden „ moge, en zo wenscht hy dan , eindelyk, ook niet al„ leen voor zichzelven, maar ook voor alle anderen, ver„ losfing van den Boozen." Koophandel te dryven in Menfehen , en onfchuldige perfoonen tot Slaaven te maaken , betoogd Jïrydig te zyn met de Wetten van Mofes en het Evangelie van Christus; in eene Leerrede over Exodus XXI: 16. Door a. kooth, Dienaar van het Euangelie , binnen Londen. Uit het Engelsch vertaald, door m. van werkhoven. Te Amfterdam by M. de Bruyn. In gr. 8vo. 52 bl. Het Koophandel dryven in menfehen , het behandelen van redelyke fchepzelen als eene tilbaare have,welke men, voor zekeren prys, tot zynen eigendom maakt, om vervolgens dezelve, om winst of voordeel, aan eenen anderen wederom over te draagen; zulk een handel bevat iet zo tegenftrydigs met de oorfpronglyke infpraak van ons hart, dat het vreemd moge fchynen, hoe dusdanig een bedryf onder befchaafde Volken immer heeft kunnen veld winnen , en tot ftand gebragt worden, met eene gemeenzaamheid, waar door men alle gevoel van het affchuwelyke daar van fchynt verboren te hebben. Waren wy niet gedagtig aan den post,, welken wy thans bekleeden, dien -van Boekbeoordeêlaars , en niet van Zedefchry vers, wy zouden hier menig eene aanmerking, over de zonderlinge werking van 't menfchelyk hart, kunnen voordraagen. Intusfchen , hoe zeer de Slaavenhandel in de handeldryvende lnrigtingen van zommige Staaten moge ingewikkeld zyn , verheugen wy ons , dat, van tyd tot tyd, zommigen zich verledigen, tot het ontvouwen der bedenkingen, welke tegen deeze lnrigtingen kunnen worden aangevoerd; als zynde dit een der middelen, door welke dit kwaad, (indien daarop eenig uitzigt zy) van den aardbodem moet verdreeven worden. Ter gelegenheid, dat in Engeland, over het affchaffen van den Slaavenhandel , veel wierdt gefproken en gefchreeven, vondt aich ook de Eerw. eooth opgewekt, zyne Gemeente N 4 over  ïOfJ a. BOüTH over dit Onderwerp te onderhouden. Tot eene aanleiding daartoe gebruikt hy de woorden des Ilraëlitifchen Wetgeevers: Zoo wie eenen mensch JtecH^ het zy dat hy dien verkocht heeft, of dat hy in zyne hand gevonden wordt, die zal zekerlyk gedood worden. Zonder ïtil te ftaan dp de verfchooning, welke dikmaals gebezigd wordt, dat, naamelyk, het lot der Slaaven niet zo hard is, als gemeenlyk wordt voorgewend; als mede, dat het door goede wetten en fehikkingen zou kunnen verzagt worden; tast hy de zaak zelve aan in het afgetrokkene, en onderneemt, ten dien einde, het betoogen der vier volgende Stellingen: Vooreerst, „dat de Wet, in den Text, of-* „ fchoon aan de Oude Hebreeuwen, als een ftaatkundig „ Ugchaain, voorgefchreeven , 0p een zedelyken grond „ fteunt; Vervolgens, dat, offchoon God, in ze- „ kere gevallen , den llfapleren toeliet, hunne medemen„ fchen te koopen tot dienstbaarheid; echter die kpop, „ die dienstbaarheid , verzeld gingen met zulke bepaalin£, gen ,' waar door dezelve wezenlyk verfchiiden van, den Slaavenhandel der Europeërs, en deszelfs gevol,, gen; — Wyders, dat, vooronderiteld zynde, dat God „ aan het Volk van Ifraël had toegeftaan , Koophandel „ te dryven in menfehen, en de Heidenen tot veel groo„ ter trap van Üaaverny te brengen, dan hy hun werke„ lyk toeftond ; zulks echter geenzins het gedrag der „ Europeërs omtrent de Afrikaanen zoude wettigen; — ,, Eindelyk , dat de menfchenhandel der Europeërs , en „ oe (laaveruy, welke daarvan het gevolg is, volftrekt iu„ loopt tegen de voorfchriften van Jefus Christus , en „ tegen den ganfehen inhoud zyner Leer." In de ontvouwing deezer Stellingen heb*ben wy yerfcheiden bedenkingen ontmoet, welke iemand, die by. de zaak zelve" geen belang heeft, als bellislënde zuilen voorkomen. Eene en audèrë trek diene ter proeve. ,, Hoe beledigend voojr de zedelyke rechtvaardigheid," (dus leezen wy, bl. 0.) ,, en hoe hoonend voor het gezond vei Rand, is het, dat ,, die zelfde menlchen, die in Engeland openlyk zouden L^eesleld worden , om het heimlyk koopen van de. waarde'van vyf Ichellingen, aan goederen, die zy wis,, teii' dat geitooien waren, vryheid hebben , om open- lyk geheele huisgezinnen van geftoolen onfchuldige Afri- kaanen te koopen en te vei-koopen, gansch (tratfeloos, „ en zonder eenige verbiedende wet des Lands, te over„ treedeu! Als of rechtvaardigheid en dievery flegts plaats-  leerrede. '„ lyke dingen waren; de eerfte haare achtbaarheid, en „ de laatfte haare fchandelykheid, verliezende, wanneer de „ vryheid en de levens van onfchuldige Negers het voorwerp der Britfche gierigheid worden!" Elders drukt de Leeraar zich dus uit: Indien het gedrag onzer (Engelfche) Kooplieden in menfehen wettig en geoorloofd ware , dan zouden noch de grondregels der Zedenkunde , noch die van den Godsdienst, hun in den 5, weg kunnen ftaan ?< om, eveneens, de onfchuldige In„ wooneren van Hofland, Frankryk, of van eenige an« ,, dere nabuurige Natie , tot flaaven te koopen en te ,, verkoopen. Want,' daar het onmooglyk is te bewy„ zen, dat de natuurlyke rechten der menschlykheid niet even heilig zyn in Afrika , als in Europa; zo zou ,, de gierigheid haare wreede en bloeddorftige handen met 'liet zelfde recht mogen flaan aan den Hollander, „ öf Franschman, als aan den zwartkleurigen Afrikaan." Het gewigt des onderwerps heeft, naar gelange van het Boek, onze Recenfie eenigzins breed doen uitdyen. Gelukkig hy, die, belang hebbende by den Slaavenhandel, uaa het doorbladeren van dit en foortgelyke Gefchriften, niet zegt by hem zeiven: Video meliora, proboque; dete» r.iora fequorl Gemeenzaame Gefprekken over de voornaamfte Leerjtukken van den Christen Godsdienst, uit de Goddelyke Openbaaring, in de Symbolifche Boeken der Hervormde Kerk byeengebragt, verdedigt, tegen de vyandige aanvallen der Duitfche Hervormers , en der Leeraars van het zoogenaamde Nieuwe Licht. Gefchikt tot onderwys voor eenvoudigen: door jan de vries. Te Amfterdam by W. Brave , 1702. Eerfte en Tweede Stukje. In gr. 8vo, te zamen 353 bi. Onder de Godgeleerde gefchillen , die, zints eenigen tyd, meer dan etlyke jaaren te vooren , zeer veel gerugts gemaakt hebben , wilde ook de Heer jan de vries zyn klein tallentje, gelyk hy zegt, niet te rug houden, noch in de aarde begraaven, maar liever , hoe gering het ook zy , op woeker zetten. Der zuiverheid zyner bedoelingen bewust, zegt hy, waagt hy den ftryd, „ en zyn myne poogingen gering , ik weet al dat Jlyk „ der aarde, met Jpeekjel gemengt, in de hand van Jefus,, N 5 » ge-  IJS J. DE VRIES „ genoeg is , on aan blind geboornen het gezicht te gee-. „ ven." Uit de fpreekwyze Nieuwe Licht, in den tytel van dit Strydfchrift gebezigd, zou, veelligt, iemand kunnen waanen , dat de Schryver tot de Lutherfche Gemeenfchap behoorde , voor zo veel de benaamingen van Oud en Nieuw Licht, aldaar, van byzondere teepasfinge zyn. In de Voorrede verklaart hy een Ledemaat der Hervormde Kerk te zyn. Doch hy voegt 'er nevens, daar de Hervormden thans met de echte Navolgers van luther, met de voornaamfte 'Leerftukken des geloofs eene gemeene zaak hebben , ook zomtyds luther en hunne Symbolifche Schriften te zullen laaten fpreeken ; ,, te meer," zegt hy, „daar onze geachte Burgervaders , hun , welke volharden te blyven in de Leer van Je„ fus en zyne Apostelen, tot eenen toevlugt zyn." De onderwerpen , welke hier , by wyze van Zamenfpraaken, verhandeld worden, loopen over de Nieuwe Hervormers , het Oude en Nieuwe Licht; de Goddelykheid der II. Schrift; de Goddelyke Drie-eenheid; het Eeuwig Goddelyè Zoonfchap van Christus, en zyne waarachtige Godheid; de Leer/tukken der Verzoening, en Eeuwigheid der Straffe; de Godheid van den H. Geest , en zyne Genadewerking in het harte van den Uitverkoorenen Zondaar. Niets nieuws, in het doorbladeren van deeze Zamenfpraaken, hebben wy ten aanzien van deeze Gemeene Plantzen van alle Godgeleerde Zamenftelzels aangetroffen. Met de meeste Twistfchryvers heeft jan de vries dit gemeen, dar zyn tallentje inzonderheid zich ook bepaalt tot het bitze, fcherpe, en kwaad vermoedende, en hy wyd vervreemd is van dien geest van befcheidenheid , welke eenen Christen , dien het om de waarheid te doen is, cn voor de eere Gods en des gezegenden Verlosfers yvert, bovenal behoort te kenmerken. De Man zelve fchynt dit begree■pen te hebben, daar hy, in zyne Voorrede, erkent, dat de Leezer, veelligt, hier of daar een fterken trek zal ontmoeten. Hoe weinig , intusfchen , toont hy de Schriften te verftaan , daar hy deeze fterke trekken tragt te verdeedigen , met het voorbeeld van den anders zo zagtmcedigen Jefus , welke een Wee uitfprak, over de getablerde Vaders, de Sclwiftgelecrden en Pharizeen." Kan 't hem onbekend zyn , dat de gezegende Meester , met deeze aankondiging van Gods ongenoegen, het oog hadt op de geveinsdheid en daar mede verknogte Zedelyke ÉS-  20ü vaderlandsche historie, verkort. hem in andere Werken gebezigd, ftelde hem in ftaat, om 'er, voor hem met geringe kosten, iets aan by te zetten, 't welk de voorgaande, of geheel, of althans in die maate , derfden ontbrak mogen wy niet voluit fchryven: dewyl de meeste enkel tot cieraad dienen. De Kaarten hebben een weezenlyke nuttigheid; ze zyn vier in getal. De eerfte vertoont een Schets van de gefteldheid van Nederland, kort vóór het begin van onze Tydrekening, volgens de oudjte berigten opgemaakt. De tweede is een Geographifche Tafel der Midden- Eeuwe van Holland, Zeeland en Friesland. De derde eene- Nieuwe Kaart van de Provincie Zeeland. ■ De vierde voert ten opfchrift, Nieuwe Kaart van Holland, fchoon dezelve de Zeven Gewesten grootendcels, Zeeland uitgenomen, voorltelt. Wenschlyk ware het geweest, en zou ten voeglyken welftande, zo wel als nut, geftrekt hebben, hadt de Uitgeever, van elk Gewest, afzonderlyk, even als van Zeeland, eene Kaart geleverd. Dan blykbaar heeft hy zich bediend van zynen voorraad. Deeze , als mede die der Plaaten en Portraiten, maakte het hem mogelyk een Boekdeel , dus opgecierd, op zo maatigen Prys te ftellen, dat dit cieraad den Kooper zeer weinig koste ; en het gefchikt maakt, meer dan eenig ander Werk van dien aart, om als Gefchenken en Eerepryzen onder Nederlands Jongelingfchap algemeen te worden verfpreid. In twintig Afdeelingen is deeze Verkorte Vaderlandfche Historie begreepen. Eenige bladzyden, Aanmerkingen en Verbeteringen behelzende, deels ontleend uit de Byvoegzels en Aanmerkingen by de Nieuwe Uitgaave der Vaderlandfche Historie, heeft men agteraan gevoegd, en een uitvoerige Bladwyzer fluit alles op. Eene Verkorte Historie van de laatere Tydperken onzer Gefchiedeuisfe, in den zelfden fmaak uitgevoerd, zou geen onaangenaam Lettergefchenk tot de Vaderlandfche Historie opleveren. Ideaal van eene Algemeene Waereldgefchiedenis, door a. l. schlözer , Hoogleeraar te Gottingen. Uit het Hoogduitsch vertaald,en met eenige ophelderende Aanmerkingen* : uitgegeeven door Z. N. Te Amfterdam by L. van Hulst, 1792. In gr. 8vo. 114 bl. T%e Vertaaler van dit Werkje, die zich onder de letJb/ teren Z. N. verbergt, heeft drie jaaren de Gefchied-' kun»  A. L. SCHLÖZER., WAERELDGESCHIEDENIS. 2óg kunde beoefend onder den Hooggeleerden Opfteller van het Ideaal, 't geen reeds voor twintig jaaren in Duitsehland verfcheen, en de .goedkeuring van allen, die het keuden wegdroeg. In de daad, dit kleine Boekje i* ▼cel' bevattend, en levert blyken op van den doordenkenden geest des Schryvers, die het belangryk Onderwerp eener Algemeene Waereldgefchiedenis overwoogen, uit de voornaamfte gezigtpunten befchouwd, en met weinige woorden in eenen vry klaaren dag gehaald, heefc. De kortbondigheid, met welke alles voorgedraagen wordt, eu de zamenfchakeling, maakt het alleen vatbaar voor het volgend fchetzend berigt. n . ;,\ Het is geheel in vier Hoofdftukken afgedeeld. Het eerfte, ten opfchrift voerende, Begrip van eene Systematische Waereldgefchiedenis, geeft ons de Bepaaling op, wat de Schryver daar door verftaat, en zullen wy deeze, als een algemeen licht over 't geheel verfpreidende, opgeeven: Wy willen de Omwentelingen van den Aardbol, dien'wy bewoonen, en van het menschlyk Genacht, waartoe wy behooren , in zyn geheel overzien, om den tegenwoördigen ftaat van beiden beredeneerd te leeren kennen. Wy willen de Gefchiedenis van' den !' Mensch, in het Oosten en het Westen, aan deezen en '* geenen kant van de Linie, nafpeuren;deszelfs agtereen,, volgend ontftaan , veredeling en verbastering op alle haare wegen, van land tot land, van volk tot volk, " van tydftlp tot tydftip , volgens haare oorzaaken en " uitwerkingen, nagaan, en met dit oogmerk de groote , gebeurtenisfen der Waereld in hunnen zamenhang over„ denken. Met één woord, wy willen eene Algemeene „ Waereldgefchiedenis leeren. . Elk Land in Duitschland, ja byna elke Duitfche Stad , heeft haare byzondere Gefchiedenis; uit de zamenftelling van alle deeze, en uit het opmerken van het geen, in alle enkele gedeelten van Duitschland, voor '* het geheel gewigtig is, ontftaat de Algemeene Duitfche Gefchiedenis ; welke op deeze vraag antwoord: Hóe ' werd Duitschland gevormd? Elk Volk van ons Waerelddeel heeft zyne byzondere Gefchiedenis : de „ zom van deeze allen, in een Syftetna gerangfchikt, levert eene Algemeene Europifche Gefchiedenis op, die aan de Wysgeerige deeze vraagen oplosfen kan: Hoe , is Europa geworden ? Waardoor is 't zelve tot een ' zo aoogen trap van befchaafdheid gevorderd ? Hoe heert " „ zich 4»  ao4 A. l. schlözer » zich dit kleinfte van alle Waerelddeelen, door verlich* ï» ting, zeden en magt, dusdanig boven de andere ver- „ heeven? Nog uitgebreider is de Algemeene Ge- ,, fchiedenis; zy geeft nog meer afgetrokken denkbeelden; „ zy bevat alle Waerelddeelen en Tydperken; zy verza- melt alle Volkeren in alle Landen by een. Haar voorii werp is de Aarde, en het Menschlyk Gejlacht. De voor„ gaande Gefchiedenis hadt tot voorwerp niet dan Eui, ropa en het Europifche Menfchenfoort. De eerfte niet dan Duitschland en de Duitfche Natie. „ De Aarde en de Menfehen waren van begin af zo „ niet als ze tegenwoordig zyn; en zo als dezelven nu it aan den eenen hoek zyn, vinden wy ze aan den an„ deren niet. Aardbefchryvers, Reisbefchryvers, en Staat„ kundigen, fchilderen ons,gedeeltlyk, hoe dezelve tegen„ woordig zyn. Gedenkfchriften, Jaarboeken en byzon- dere Gefchiedenisfen, leeren ons gedeeltlyk,hoe dezelve „ voorheen waren. Fabelen, Romans, en Voltaires, too„ nen ons, hoe dezelve hadden kunnen zyn. Zedeleer„ aars , Staatkundigen en Natuurkundigen , wyzen aan, „ hoe dezelven moesten zyn. De Algemeene Gefchiede„ nis moet vast doen zien, hoe zy over 't geheel, eri „ in haare gedeelten, dat wierden, het geen zy eertyds' „ waren, en nu zyn; zy zal de voorleden Waereld aan de hedendaagfche hegten, en de evenredigheid van bei„ den tegen elkander leeren." De Stoffe tot zulk eene Gefchiedenis is te zoeken in de Omwentelingen , zo van het Menschlyk Geflacht als van den Aardbodem, en de veranderingen daar in ontdaan, door de Natuur, of door de handen van den Mensch. —• Wat derzelver Vorm betreft,wyst de Hoogleeraar aan,het' onderfcheid tusfchen Zamenzetzel, en Syjlema, der Waereldgefchiedenis, en befluit dit Hoofdftuk met de aanwyzing van de mogelykheid van zodanig een Systematifche' Algemeene Waerehigefchiedenis. Het tweede Hoofdftuk, Van den Zamenhang der Gebeurtenisfen. Deeze onderfcheidt de Hoogleeraar, in een zaaklyken Zamenhang, en een Zamenhang door den tyd. De zaaklyke Zamenhang is het natuurlyk,onmiddelyk,en zigtbaar, verband van zulke Gebeurtenisfen, die een en hetzelfde onderwerp betreffen, en als oorzaaken en gewrogten öp elkander gegrond zyn. De Tydzamenhang vindt plaats by Gebeurtenisfen , die niet van elkander afhangelyk, maar evenwel gelyktydig zyn. Het middel orri dee-  waereld geschiedenis. 2oj deeze laatfte te vatten, geeft hy aan de hand, met voorbeelden opgehelderd. " . ■ De Gelyktydige Rangfchikking der Waereldgefchiedenisis de inhoud van het derde Hoofdjluk; deeze behandelt hy volgens Eeuwen, welke hy noemt de Beginnende Wae- reld, van de Schepping tot den Zundvloed de Voor- waereli, van moses tot cyrus , en deeze laatfte weder onderscheiden, in de Oude en Midden-Waereld. Dit ganfche lange tyd vak van 3400 jaaren kan, zyns oordeels, niet agtereenvolgend (Systnetisch) by Volkeren , maar enkel Tydrekenkundig (Chronologisch) by Eeuwen, behandeld worden. „ Maar," fchryft hy, „ met de Vestiging van „ het Perfifche Ryk, wordt de Waereld eerst belangryfc ,, voor de Gefchiedkunde. Van daar tot de Ontdekking van America zyn omtrent aooo jaaren. Deeze maaken „ het eigenlyk perk van onze Waereldgefchiedenis uit, en „ binnen deeze twee uiterfte paaien,„de Zesde Eeuw voor , ,, en de Vyftiende naa, christus , zal zy beflooten zyn, „ en in Oude en Midden-Gefchiedenis gefcheiden." - De Nieuwe Gefchiedenis , of de drie volgende Eeuwen , laat hy aan de Byzondere Gefchiedenis over. Voor eerst, ,, om dat van hier af'de Gefchiedenis te ryk wordt, en „ de menigte der gebeurtenisfen te groot: voor my is het ,,*ten minden-nog te moeilyk, Eenheid en Zamenhang ,, in deeze onnoemelyke menigte van Hukken te brengen, , en ze in een Systema zamen te neemen , dat aan het ', bovengemeld begrip van de Waereldgefchiedenis vol„ deede. Ginds noodzaakte my de fchaarsheid van narigten, om de Beginnende en Voor-Gefchiedenis van dé ,, Afgemeene Gefchiedenis af te fcheiden; hier noopt my ,, de ontzaglyke rykdom aan gebeurtenisfen , de Nieuwe „ Gefchiedenis daar van uit te fluiten. Ten tweeden, ,, het nieuwfte Tydvak is nog niet geflooten; het laatfte ,, bedryf duurt nog ; en het is tegen de regels van de „kunst, over een ftuk oordeelen, wiens laat (te toonee„ len men nog niet gezien heelt. Ook is deeze geheele Gefchiedenis nog te nieuw, te onzeker, gedeeltlyk bok „ te onbekend; dan de Gefchiedfchryver kan over onder., werpen niet dan op een bepaalden afitand juist oordeelen ; eveneens als het oog, het al te naby zyndë „ bedriegt hem even zo ligt als het al -të verre; en de i, Eeuw van george den III is voor hem in veele op., zigten zo duister, als die van homerus." In het laatfte of vierde Hoofdftuk, getyteld, Aaneenge'lett. 1793. no. 5* . O fchd-  *o6 a. l. schlözer, waereldgksch1edenis. fchakelde Rangfchikking der Waereldgefchiedenis, volgens de Volkeren. Vierderlei Leerwyzen Helt hy voor, naar de Eeuwen (Chronographiscli) —— naar de Kunften en Uitvindingen (Ttchnographisch) naar de Landen (Geogra- phisch) en naar de Volken (Entographisch). Alle deeze erkent hy dat haare voor- en nadeelen, haare zwaarigheden en gemakken, heeft: de laatfte dunkt hem de minst met ongemak bezwaarde. Waarom hy het Werkje doet afloopen met eene nadere ontvouwing, wat men door Volken te verdaan hebbe , en hoe ze verdeeld kunnen en behandeld moeten worden. Ten flot vinden wy eenige Aanmerkingen , deels den Vertaaler door den Hoogleeraar gezonden, deels door hem zeiven daar by gevoegd; zynde de eerfte door de Letter S. van de laatfte onderfcheiden. Deeze zyn alle op verre na van geen gelyk gewigt, en zouden, ter opheldering van veele in het Werkje zelve voorkomende duisterheden, uit de beknoptheid ontltaande , zeer veel hebben kunnen vermeerderd worden. De Hoogleeraar schlözer heeft, volgens 's Vertaalers Voorberigt, twee jaaren geleden, een Systema van de Algemeene Gefchiedenis, evenredig met dit plan, uitgegeeven ; welks Vertaaling hy belooft, indien dit 7dVaa/"aan het oordeel en den fmaak der Nederlandfche Leezeren mogt voldoen; in welk geval de Schryver hem de vriendelyke mededeeling van eenige ■ byzondere Aanmerkingen en Uitbreidingen heeft willen belooven. Berichten van Napels en Sicilië, byeen verzameld op eene Reis, gedaan in de Jaaren 178-5 en 1786 , door den Heer f. muntrk , Hoogheraar in de Godgeleerdheid te Koppenhaagen. Uit het Hoogduitsch vertaald, Met Plaaten. Eerfte Deel. Te Haarlem by A. Loosjes Pz. 225 bl. in gr. 8vo. Het hoofdoogmerk van de Reize des Hoogleernars munter na Italië was, volgens zyne eigene opgave, om aanzienlyke Boekverzamelingen te doorzoeken , ten einde langs dien weg oude Handfchriften, byzonder die betrekking hadden tot de Godgeleerde Weetenfchappen, op te doen. Dan hy hadt zich nooit kunnen diets maaken, dat het nut, 't welk hy 'er uit kon trekken, en de üerigten, waar mede hy, in zyne onderzoekingen gelukkig  F. MUNTER, BERICHTEN VAN NAPELS EN SICILIË. 20? fcig (hagende , het Ryk der Weeten fchappen zou kunnen uitbreiden , zo belangryk waren, dat hy zich eenig en alleen by dit oogmerk zou hebben moeten bepaalen, op al het overige flegts een vlugtig oog werpen, of'er zich in 't geheel niet mede bemoeijen mogt. Deeze twee oogmerken .dan zamen zo veel mogelyk te vereenigen, beide de Wereld en Boekverzamelingen te bezoeken, was zyn doelwit; en tevens overtuigd, dat, gelyk overal, zo ook byzonder in de geleerde Wereld, veele dingen meer fchyn dan weezen hadden, bepaalde hy zich in zyne navorfchingen, voornaamlyk, by zodanige onderwerpen, waar door hy dagt aan de Weetenfchappen het meeste voordeel te kunnen toebrengen. De Hoogleeraar Haagde, gelyk hy vermeldt, in deeze zyne onderneeming niet ongelukkig. Behalven veele Fragmenten van eene der oudfte Egyptifche Vertaalingen van den üybel, hadt hy nog het Wetboek, en de geheele Inrigting van de Orde der Tempelheeren, en veele andere echte Stukken, raakende de nieuwere Gefchiedenisfen, medegebragt, zo dat hy hoopte veele gaapingen in dit vak der Letterkunde te zullen kunnen aanvullen. Zyn overigen tyd hadt hy befteed, ten deele om zich in de Oudheden te oefenen , waar. toe hy vooral in Rome de fchoonfte gelegenheid hadt; ten deele om den toeftand dier Landen, waarin hy verkeerde, naauwkeuriger te leeren kennen, dan voor Reizigers, die flegts een korten tyd op eene en dezelfde plaats blyven, mogelyk was. Hy was zo gelukkig, dat hy den vryen toegang verkreeg tot de waardigfte en geleerdfle Mannen, die hem eene nadere opheldering gaven over dat geene, waar van hy wenschte onderricht te worden; daar door hadt hy gelegenheid, om , in korten tyd, eene naauwkeurige kennisfe te verkrygen van dat geen, 't welk voor hem het belangrykfte was. Hier onder telt hy voornaamlyk den tegenwoördigen toeftand van de Roomfche Kerk, „ die," om 's Schryvers eigene woorden te bezigen, ,, zich thans in een zeer ge„ wigtig tydftip bevindt, waar in het beflist zal worden, of zy nog verder onder het juk der Hiërarchie en on„ der een blind Geloof zal moeten zugten , dan nf zy „ grootere Vryheden verkrygen , en 'er eene heilzaams „ hervorming in dezelve plaats gfypen, zal." — Hy verzuimde niet, de Berigten van den Burgerlyken toeftand der Landen, voor zo ver hy dezelve magtig worden en be©ordeelen kon, op te zamelen: dewyl hy overtuigd was, O 2 dat  VAN NAPELS EN SICILIË. 211 men Aanhang, bereikt hadden, toen bykans alle Griekfche Volkplantingen ia Beneden-Italië door hunnen Raad en Beltuur geregeerd wierden. —- En thans zyn deeze Gewesten , waar oudtyds de wysfle en braaflte onder de Menfchèn woonden , woest en ledig , of ook bewoond door een dum en onkundig volk, 't welk zugt onder den vzeren Scepter van het Leenregt , van Kerklyke en LurXyle willekeurige overheersing. - Zo vestigt de Gefrh-denis onze aandagt op die omwentelingen, welke Seinen in Europa voor de deur Haan , wanneer eens fftóv^-denkbMldetf, zedelyke deugd, en burgerlyke Vrvleid, zouden onderdrukt en vermeesterd worden door bveeloof, ondeugd , en willekeurige overheerfching , wanneer de braave en verftandige onder de Menfehen , wier aantal tog altoos minder is dan dat der kwaaaen Tn domuien, geen weêrfland meer zouden kunnen bieden aan den met geweld indringenden frroom van 't verderf, nan zullen ook onze groote Steden ansichten eens verwo st wo den?en Reizigers, uit andere Werelddeelen in ITropa komende , om derzelver overblyfzels te zien hunne voormaalige Heerlykheid met verbaazing aanfehou- W üe! 'derde Afdeeling handelt over de Regtsoefeningen in het Koninsnk Napels. Het deerlyk lot deezes Ryks , wat de Seeving betreft, afgemaald hebbende, .merkt de Heerop: „ *t Is uit dien hoofde met te v rwonderen, dat men de fpooren van woestheid m onsereoeldheid uit die voorgaande Eeuwen nog ontdekt ra denlnwendigen toeftand van dit Ryk, dat het Leenregt hier nog in zyne volle kragt is, dat de Geestlyken een aanziènlyk deel bezitten van 's Lands inkomften, dat het Regt , in weerwil van alle de Regtbanken , ra 't openbaS en zonder fchroom verkogt , en door hst en bedriegery verdraaid wordt. Dat dit ra Napels juist het geval is, en dat duizenden door zulke listige ktmstgrecpe! alleen hun beftaan hebben, weet geheel Europa. Dan misSen is de byzondere toeftand der Regtbanken niet zo a g meen bekend". Ik heb 'er een naauwkeurig Bengt van ontvangen , door een kundig Regtsgeleerde. Zelve deelt hv mede, nevens eenige Aanmerkingen, die hy, geduurende zyn verblvf in Napels, hadt kunnen opzamelenDit maakt .deeze Afdeeling hoogst belangryk en kan niet zonder verfoeijing der gruwzaamfte doodbeden geleezen O 4 wor-  St2 F. MUNTER, BERICHTEN worden. Door eene zamenfchakeling van bedriegeryen: en kunstgreepen, weeten zy den eerlykften Man in de gevangenis te brengen, en zo niet van 't leeven, ten minlten van zyn eer en goeden naam, te berooven, en voor altoos ongelukkig te maaken; daar en tegen kost het hun niet meer moeite den fnoodften booswicht zo zuiver te pleiten, dat de Regters genoodzaakt zyn, om hem voor onfchuldig te verklaaren. ,, Een myner Vrienden , een Advocaat van de Crimineele Regtbank , een eerlyk en braaf man van beproefde en onkreukbaare trouwe, en tevens een man die zeer kundig en bedreeven is in de wetten en gewoonten van de Napelfche Regtbanken, heeft my verzekerd, dat hy, uit dien hoofde alleen, dikwerf niet in ftaat geweest is, om de grootfte boosdoenders, die 'er openlyk voor te boek (tonden, Moordenaars en Straatroovers zelfs , de verdiende ftraffe te doen wegdraagen. En hier is de rede, waarom 'er zo veele misdaaden gepleegd worden , die nooit by den Regter worden aangegeeven; naardien niemand 'er mede gediend is, om, ter belooniuge voor zyne oplettenheid op de openbaare rust en veiligheid, eenige maanden in de gevangenis door te brengen, zonder te weeten wanneer, en hoe, hy 'er weder uit zal komen." De Hoogleeraar verhaalt in eene Aantekening een geval, 't welk hy zelve te Nafels gehad hadt, by het bezigtigen der Catacombes , waar vermoedlyk een Moord gepleegd was; doch 't geen hem van anderen ontraaden werd aan den dag te brengen. De vierde Afdeeling loopt over den Kerklyken Toejtand van liet Koningryk Napels. Hier vindt men een keurig verflag van de hoogloopende Gefchillen tusfchen de Koning van Napels en den Roomfchen Stoei; 't zelve is breedvoerig genoeg voor, den aart deezes Werks ; dan de Schryver vondt 'er zich toe genoodzaakt, uit hoofde van bet naauw verband dier Gefchillen met den Kerklyken Toelland van Napels. Den Leezer tot het Werk zelve verwyzende , tekenen wy alleen nit deeze Afdeeling op, dat men, in de Stad Napels alleen, volgens de laatfte opgave, ,4218 Monniken en 5345 Nonnen, vindt. En in het geheele Koningryk rekent men het getal der Monniken op 20240, 'en dat der Nonnen op 18777, dus bykans op veertig duizend Menfehen , die hun leeven in ledigheid en werkloosheid verflyten, en bykans een derde gedeelte van alle de Inkomften van het Land verkwis-: ten.  van napels en sicilië. 313 ten (*). De Regeering ziet de nadeelen, die hier uit voortfpruiten , te wel in , dan dat zy die ongeregeldheid niet naar vermogen zou zoeken tegen te gaan. Na de Aardbeeving in Calabrien, werden alle Kloosters in de Provincie Calabria ultra, die geheel verwoest was, opgeheeven. Onder deezen was een Karthuizer Klooster, in den omtrek van de aloude Stad Locri, 't welk groote fchatten bezat. De twee andere Karthuizer Kloosters in dit Ryk , waarvan het eene te Napels, en het andere te Lantanzaro, is , moesten aan den Koning de helft van hunne jaarlykfche Inkom ften afftaan , waardoor de Koninglyke fchatkamer 'sjaarlyks omtrent honderd duizend Ducaaten bevoordeeld werd. Hoe weinig dit den Monniken fmaakt, is ligt te begrypen , maar de Regeering bekommert zich weinig, of zy te vrede zyn, dan niet. In de laatfte of vyfde. Afdeeling , ontmoeten wy Calabrien zo als het zich opdeedt naa de Aardbeeving in 't Jaar 1783. Hoe bekend die onbefchryflyk droeve ramp moge weezen, zullen de Berigten, hier medegedeeld, uit de beste en geloofwaardigfte bronnen geput , voldoening fchenken aan hem , die onzen raad volgt, en het Werk van den Heer munter zelve leest. —— Een Aanhangfel fielt ons eenige Opfchriften onder 't ooge. — Wy vervvagten de twee volgende Deelen fpoedig. (*), Man fcliat de Inkomften van alle de Geestlyken van dit Land, de Bisfchoppen mede ingeflooten, op drie Millioenen Ducaaten, Galanti heeft het zo op?egeeven in zyne Defcrittione Storica e Geographica delle Sicilië; een Werk, waar van onlangs eenige Deelen zyn uitgegeeven, en wiens Schryver de Berigten ontleend heeft uit papieren en berigten, die hem door de Regeering ivaren ter hand gefield. In dit Werk van calanti, voegt 'er de Vertaaler by, waarvan twee Deelen uitgekomen zyn, zo veel my bewust is , en 't welk eene Nederduitfche Vertaaling dubbel waardig zou zyn, wordt het getal van Monniken op 73000, en van Nonnen op 73000, gefchaf: dit verfchil is zeer groot; maar waarfchynlyk zyn de Priesters hier onder mede begreepen. Volgens munter , op dat wy 'er dit byyoegen , is het getal der Priesters in de Stad Nar pels omtrent zo groot sis dat der Monniken; men telt 'er 4134. Q 5 Rei-  «4 w. c8xe Reizen door Switferland , in een reeks van Brieven , geJchreeven aan William Melmoth , Schüdkn. , door wiljliam coxe, M. A., Predikant te Bemerton; Lid van de Keizerlyke Ueconomifcke Maatfchappy te St. Petersburg , en van de Koninglyke Akademre der Wetenfchappen te Koppenhagen, benevens Kapellaan van den Hertog van Marlbourough. Naar het Engelsch. Ijle Deel ijte Stuk. Te Utrecht by B. Wild en J. Altheer, en te Rotterdam by J. Meyer, 1792. Behalven de Opdragt, enz. 223 bl. in gr. èvo. Reeds in het jaar 1779 hadt de yverige en naauwkeurige Reiziger , de Heer w. coxe , eene fchets der uatuurlyke, burgerlyke, en ftaatkundige gefteldheid van Switferland, in eenige brieven, in het licht gegeven; en van deze uitgaaf was reeds het volgend jaar , by den Bockverkooper Herding , te Leyden , eene Hollandfche Vertaaling, in één boekdeel, uitgekomen. Doch by deze tweede uitgave heeft dit Werk zo veele verbeteringen ondergaan , en zo veel byvoegzels ontvangen , dat het als ten geheel nieuw Werk befchouwd moet worden. Tot het geeven van deze verbeteringen en vermeerderingen werdt de Schryver in ftaat gefteld door drie nieuwe Reizen, die hy, in 1779, 1785, en 1787, door verfchillende gedeelten van Switferland deedt; door het leezen der berigten en beoordeelingen van laatere Reizigers ; door gefprekken met kundige Switfers; en door de vriendelyke hulp van de Heeren thomas pennant en david penis ant , Schildknaapen, Dr. polteney, thomas mariin , Hoogleeraar in de Kruidkunde te Cambridge , en richard uelhan , die hem verfcheidene byzonderheden mededeelden , vooral betreklyk de Natuurlyke Historie, zo als het berigt van de groote Salm-forel , (Salmo lacustris linn^ei) die in alle de Switferfche meiren veel gevonden wordt, (bl. 25), en van de Draba Pyrenaïca liinn^i, eene Plant, die op de toppen van de Appenzeljche bergen in eene groote menigte groeit, (bl. 38 van dit Stuk). „, De Vertaaler heeft voorts dit Werk met verfcheidene vermeerderingen vèrrykt, getrokken uit berigten van Reinigers , die, na den Heer coxe , dit land bezocht hebber., onder anderen uit de volgende Werken: Brie'  reizen door switserland. 215 Briefe uier die Schweiz, von c. weiners. 4 Theilen. Tubingen 1791. Tagebuch einer Reife durch die Schweitz von der Verfasforin von Rufaliens Brieven. Altenburg 1787. Voyage d'une Frangaife en Suisfe, &c. 2 Vol. 1790. Men mag dus dit Werk vo,or eene der vollediglte befchryvingen van Switferland houden. Dit eerfte Stukje bevat XIX brieven. Wy zullen den inhoud van deze allen opgeeven, en uit zommige van dezelven eenige byzonderheden aan onze Leezeis mededeelen: I. Reis door het zwarte woud. Oorfprong van den donau. „ Donefchingen, (zegt de Schryver hier) is de verblyfplaats van den Prins van Furftenberg. Op het voorplein van zyn Paleis, neemt de Donau deszelfs oorfprong. ■ Eenige kleine wellen borrelen uit den grond, en vormen eene kom van helder water, van omtrent dertig voet in het vierkant: in deeze kom ontfpringt de Donau, welke alhier eene fmalle beek uitmaakt. En offchoon de twee kleine rivieren de Bribach en de Brege, die zich beneden de Stad veréénigen, veel aanmerkelyker dan deeze ftroom zyn, welke, kort na haare zamenvoeging, in dezelven valt, zo heeft echter de laatfte alleen de eer van voor den oorfprong des Donaus gehouden te worden. Na dat wy volgens het gewoone gebruik de ftroom dwars overfchreeden hadden, ten einde te kunnen zeggen, dat wy over den Donau geflapt waren, was onze nieuwsgierigheid fpoedig voldaan ; deszelfs befchouwing verwekt geen ongemeenen eerbied, doch ze ontleent al haare aanmerkeuswaardigheid door den oorfprong van eene zo belangryke rivier te zyn. En waarlyk het was alleen deeze byzbnderheid, die ons bewoogen had, om door Swaben onze reis naar Switferland te neemen." H. Aankomst in switserland. —— Schaffhausen. —- De Waterval van den rhyn : een zeer aanmerkelyke brief, deels om de fchoone befchryving van dien beroemden waterval ; deels wegens de berigten aangaande de vermaarde brug over den Rhyn , by Schaffhaufen , die in deze eeuw door ulkik guureman gemaakt is , en wegens deszelfs zonderlinge bouwkunst te regt bewonderd wordt. III. Het Eiland reiciienau. Constans. • Ge- ' neeffche Volkplanting aldaar. ^— Htt Eiland münau. — Het Mdr van constans. IV.  ftlö W. COXE IV7. St. gall. — Canton van appenzel. —— In de Boekery van St. Gall vondt onze Reiziger dertien deelen in folio, behelzende gefchreeven brieven van de eerfte Duitfche en Switferfche Hervormers , welke hy meent, dat aan de Gefchiedenis der Hervorming veel licht zouden byzetten. Aan deze boekery zyn wy de uitgaaf van petronius arbiter, silius italicus, valerius flaccus, en quintilianus , verfchuldigd, waar van men de afl'chriften in den jaare 1413 gevonden heeft. V. Het reinthall , of de Valley van den Rhyn. - Het Meir en de Stad wallenstad. VI. Het Canton glarus. In dit Canton wierd in de zestiende eeuw de Hervorming ingevoerd, doch niet met uitfluiting van den Roomfchen Godsdienst. De beide gezindheden leeven hier te zamen in de grootfte eensgezindheid. In verfcheidene gedeelten van dit Canton verrigten de Proteftanten en Roomschgezinden beurtelings Jiunnen Godsdienst in dezelfde Kerk ; .en alle de bedie^ Hingen van Staat worden vriendfchappelyk door de twee partyen beltierd. Doch onze Schryver voegt 'er by : ,, Geduurende de tegenwoordige en voorgaande eeuw, zyn „ de Proteftanten aanmerkelyk in getal vermeerderd, en der„ zeiver arbeidzaamheid overtreft in alle takken van Koop? ,, handel verre die der Roomschgezinden: een blykbaar be„ wys, hoe zeer de leerftellingen der Roomfche Kerk de ,, nyverheid belemmeren, en de geestvermogens onderdruk„ ken:" (bl. 51.) Hy hadt, in den vierden brief, reeds eene dergelyke aanmerking gemaakt omtrent het Canton Appenzel, waar de Hervormden insgelyks over het algemeen handeldryvender en werkzaamer zyn , dan de Roomschgezinden: (bl. 33: verg. ook bl. 59.) VII. De Abdye van einsiülin. —— Rapperschwyl. VIII. Stad en Canton van zurich. IX. Kerkelyke Zaaken. Geleerdheid. Geleerde mannen van Zurich. Natuurkundige Maatfchappy. — Kweekfchoül. -— Boekeryen. De Heer coxe fpreekt, in de optelling van oude en nieuwe Zurichfche geleerden, juin of meer uitvoering van cuenraad gesner , bod- mer, salomon gesner, lavater. , leonhard meister. ep johannes gesner. Van lavater fchryft hy, onder anderen: „ Dezelfde geestvervoering, waarvan hy in zyne Gelaatkundige navorfchingen, en in zyne Digtkundige opftellen, gebruik gemaakt heeft, ftrekt hy ook tot den Godsdienst uit. Het vuur zyner verbeeldingskracht vervoert  REIZEN DOOR SWITSERLAND. £l? voert hem, om overdreevene en vreemde gedagten aart te neemen ; om de paaien der gezonde reden te overfchryden; om een voorfpraak te zyn voor de genoegzaamheid van een onbeperkt geloof, van inwendige verlichtingen, van bovennatuurkundige verfchynzelen, en van de wonderbaare uitwerkzelen van dat geene, het welk, in het geneezen van kwaaien, het dierlyk Magnetismus genaamd word. De inneemende begaafdheid van den Heer lavater , de leevendigheid van zynen ommegang, de bevalligheid zyner manieren , benevens het zonderlinge en het verhevene van zyn ftyl, heeft meer tot het verfpreiden van zyne (tellingen en grondbeginzelen toege-bragt, dan gezonde redeneeringen of diepe geleerdheid , die in zyne levendige doch tevens oppervlakkige fchrif- ten niet gevonden worden." De Schryver geeft in dezen brief niet alleen verflag van de openbaare Boekeryenf(te Zurich, maar ook zommige aan byzondere perfoonen toebehoorende, b. v. van die van den Heer heidegger, welke uit 15000 boekdeelen beftaat, en met behulp van welke de bezitter ten oogmerke heeft, de Annalts Typographici van maittaire te verbeteren,en eene naauwkeurige en aaneengefchakelde gefchiedenis van de Drukkunst zamen te (lellen. Zy is ongemeen ryk in de eerfte drukken, van welken men 'er niet minder dan zevenhonderd ziet, die in de vyftiende eeuw vervaardigd zyn. —— Zommige van dezelven tekent de Heer coxe aan. X. Togt langs de Oevers van het zuricher meir. —» Rychterschwyl. Eiland usnau. , Rapperschwyl. 1- grunengen. üstar. GrEIFFEN- meir. Reis naar regensberg, en naar den top van den lagerberg. — „ Het Eiland Usnau wordt volgens den Heer coxe , „ fomtyds Hutten's Eiland genaamd, ter gedachtenis van dien ongemeenen man , die zich naar deeze eenzaame plaats begaf en daar ook overleed. Hutten, van een aanzienlyk geflagt afftammande, was te Seckenberg in Frankenland gebooren , en dewyl hy eene opvoeding, aan zyne 'geboorte voegende, genoot, zette hy zyne Letteroefeningen met dien onvermoeiden iever voort, welke de hoofdtrek van zyn karakter uitmaakte. Hy leide een leven zo vol van veranderingen, dat zulks byna zonder voorbeeld is; fomtyds bedreef hy in het veld roemryke daaden ; in de Hooge-Schoolen onderfcheidde hy zich door verfcheidene verhandelingen ; dan eens wierd hy by de Hoven met achting ontfan«en' of  ai8 w. coxe of om zyne ftoutmoedigheid weggejaagd ; en fomtyds dwaalde hy in de uiterfte behoeftigheid door ondeifcheidene gedeelten van Europa. Daar hy in zyne jeugd de gevoelens van luther omhelsd had , voerde hy 'beide de pen. en het zwaard tot verdediging van de nieuwe leerftellingeln; doch hy was onmaatig in zynen iever, zo dat hy meenigmaal gevangen genomen wierd; en zelfs ontrustte hy den ftoutmoudigen geest van luther door zyne herhaalde verongelykingen. Na dat hy zich zo wel voor de Lutherfchen als Roomschgezinden tot een voorwerp van fchrik gemaakt had, zogt zyne heerschzugtige geaardheid te vergeefs eene fchuiiplaats, tot dat hy die in dit afgezonderd Eiland vond. Hy overleed in 1523, in het 361'le jaar van zynen ouderdom; en was even zo merkwaardig om zyn verftand en geleerdheid, als om zynen onrustigen aart en vermectelheid." De Vertaaler tekent op deze plaats het volgende aan: „ Hy was een Zoon van herman, Hertog van Swaben; van Keizer maxlmiliaan verkreeg hy de Dichterlyke Lauwerkroon , doch, volgens den Schryver van de Dictionaire des Grands Hommes, moet dezelve als toen goedkoop te verkrygen zyn geweest, dewyl hy op ulric de hutten zegt, dat hy in geene byzonderheden omtrent de Infec- teu in de Geleerdheid wil treden. Erasmus wilde te Bazel geen bezoek van hem ontfangen, hy zeide te vreezen , dat die fwetfer, onder ellende en onreinheid gebukt gaande , hem niet zou willen verlaaten. Deeze weigering verwekte tusfchen hen eenen hevigen lettertwist." ln de velden omftreeks den Lagerberg zag onze Reiziger, dat de Osfen, welke aldaar voornaamelyk voor trekdieren gebruikt worden, niet met het juk voor de ploeg zyn gefpannen, maar opgetuigd als een paard. „ Deeze gewoonte," zegt hy, „Helt die dieren in ftaat om met meer gemak, en met meer vrucht, te werken. Men heeft zulks onlangs in fommige gedeelten van Engeland ingevoerd ; en alle onbevooroordeelde Landhoevenaars erkennen deszelfs meerder voordeel , dewyl het juk zeer nadeelia; voor de huid is; en vier Osfen, in het gareel gefpannen, kunnen zo veel werk doen als zes, wanneer zy het juk op den nek hebben." XI. Wintherthur. ~— Kasteel van kyruroh. XII. Trauenff.ld. —— Het Switjersch BondgenootJchap. — Landdagen. XIII.  reken door switserlanj). 210 XIII. Reize te Water van zurich naar baden. ■ Brug te wettincen. — Baden. — Kasteel van habsburgh. Van de Vrouwen in het Graaffchap Baden meldt ons de Vertaaler, dat zy, by eene anderszins prachtige kleeding, een zonderling kapzel hebben. Zy draagen, naa meïyk , aan weerskanten van haare mutien , twee korte dikke en zwarte hoornen. „ Een duidelyk bewys (zegt „ hy) dat de weelde de dienstbaarheid verzelt. Men wil „ dan nog ten minlten iets door de klederen vertoonen." (bl. 150). Van Schintznach, eene plaats, die aan- merkelyk is om haare bekoorlyke ligging aan de oevers van de Aar, en om haare laauwe mineraale Wateren , zegt de Schryver : ,, Ze is ook zeer bekend uit hooide dat eene Switferfche Maatfchappy aldaar het eerst vergaderde. Deeze Maatfchappy , door eenigen van de gelcerdfte Mannen, zo van den Roomfchen als Hervormden Godsdienst, in Switferland opgericht, heeft het eerst haare poogingen aangewend, om den geest van verdraagzaamheid te verfpreiden , en om die afkeerigheid, welke tusfchen de belyders van de twee leerftelzels plaats greep, te doen verminderen. Haare uitgegevene fchriften hebben daar heen geltrekt, om eenen algemeenen iever tot nafpooring van de befchaafde weetenfchappen te doen ontbranden. De Vergadering van deeze edelmoedige Maatfchappy is thans naar Olten, eene kleine Stad in het Canton van Solothurn, overgebragt." XfV. Koningsfelden , (de plaats, waar Keizer albert, door jan van Habsbourgh en de zaamgezwoorenen, vermoord werdt , van welken moord men hier de aanleiding en de omftandigheden verhaald vindt). Wïndish, (een klein dorp , dat door de Oudheidkenners vooronderfteld wordt de plaats van het Vindonisfa te zyn, eene Romeinfche Sterkte by tacitus vermeld). — Reize den rhyn af. XV. De Stad bazel. — Erasmus. — Openbaare Boe* kery. — IIolbein. XVI. Regeeringsform van bazel. XVII. Gevegt by het Hospitaal van st. jacobus, tusfchen de Krygsmagt van lodëwyk , Dauphin van Frankryk , en eenige Switferfche Krygsbenden. ——- Vervallen Överblyfzelen te augst. — mulhausen. XVÜI. Het Bisdom van bazel. — Porentru. Abdy van bkllelay. — Arlesheim. — Delmont. — Val-  &20 w. coxe , reizen door switserland. Volley van munster. — Pierre pertuis. — Volley van st. imïer. XIX. De Stad bienne. Wy hebben van deze laatfte brieven , en ook van eenige der voorige, flegts den hoofdinhoud kunnen opgeeven, om dat ons uittrekzel te lang zou geworden zyn, indien wy uit eiken brief eenige byzonderheden hadden medegedeeld. Dit moeten wy, intusfchen , ter aanbeveelinge van dit boek , in het algemeen nog zeggen , dat men in het zelve de volledigfle en naauwkeurigfte berigten vindt van de zeer verfcbillende , en dikwyls vry zonderlinge, Regeeringsformen der onderfcheidene Landen en Steden , die tot het Switferfche bondgenootfchap behooren. En het belangryke van zulke berigten zal, denken wy , vooral in dezen tyd, niemand in twyfel kunnen trekken. Wy althans meenen aan onze Leezers hetzelfde te kunnen zeggen, dat onze Reiziger, aan het einde van dit Stuk, aan zynen vriend fchryft : „ De op zo veel „ verfchillende wyze ingerichte regeeringen , waarin de burgerlyke Maatfchappy verdeeld is , zyn onderwer,, pen van befpiegeling , welke altoos ftoffe, beide van vermaak en opmerking, voor den wysgeer opleveren: en ik houde my verzekerd, dat gy het geringJte plekje gronds op deezen kloot aan de vryheid geheiligd, als een „ waardig voorwerp niet alleen van uwe nieuwsgierigheid maar ook van uwen eerbied zult bejchouwen.'''' Van het tweede Stuk des eerften Deels zullen wy bin* nen kort verflag doen. Het Jaar tweeduizend vierhonderd en veertig. Een Droom; door den Heer mercier , thans Lid van de Nationaale Conventie, enz. Le Tems prefent eft gros de 1'avenif. Leibnitz. Naar den derden Druk , uit het Fransch vertaald. Eerjte Deel. Te Haarlem by F. Bohn en A. Loosjes Pz. , 1792. Behalven het Voorwerk, 524 bl. in gr. 8vo. Een zeer kort Voorberigt van den Vertaaler, die zich van den moeilyken arbeid, aan dit Werk hefteed, met lof gekweeten, en daar door dank by den Nederduitjehen Leezer verdiend, heeft, die ook hier en daar eene welpasfende Aantekening van zyne hand 'er byvoegde, en kennelyk onderfcheidde van de andere, die de vernuftige M  MERCIER , EEN DROOM. £21 en fchrandere Schryver zelve by de laatfte uitgave maakte, zullen wy geheel overneemen , als recht gefchikt om onze Leezers tot de kennis van deezen wouderbaaren Droom in te leiden. „ Dit Werk," fchryft hy, „ verfcheen voor het eerst, in het Fransch , in het jaar 1770. Het wierdt toen met greetigheid geleezen, als een Droom van eenen mensehlievenden Wysgeer, vol goede, vol verhevene, vol diep doordagte, denkbeelden, maar welker vervulling men naar die Eeuw verfchoof, die het ten opfchrift voerde. Doch thans , daar zich in Frankryk omftandigheden toegedraa. gen hebben , die eene geheele om wemeling en hervorming , het werk der Wysbegeerte , ten gevolge gehad hebben , daar 'er veele van des Schryvers denkbeelden reeds weezenlyk zyn bewaarheid geworden-, heeft dit Werk, waarin veele gebeurtenisfen, die wy nu zien, als voorfpeld fchynen, op nieuw aller aandagt na zich getrokken, en nooit kon 'er een belangryker tydftip zyn om het onzen Landgenooten mede te deelen ; men zal, het, ben ik verzekerd , allerbelangrykst vinden , en op zich zelf en met betrekking op 't geen thans in Frankryk, en in een groot gedeelte van Europa, omgaat, vooral als men in aanmerking neemt, den tyd wanneer het gefchreeven is, toen de eigendunklyke magt in Frankryk haaren hoogften trap beklommen hadt. Deeze Vertaaling , ondertusfchen, is gevolgd naar den derden Druk, in 'e jaar 1787 in het licht verfcheenen, en die met verfchei» den Hoofdftukken en Aantekeningen, boven de voorige, vermeerderd is," Wy onderfchryven dit oordeel van den Heer Vertaaler. Dit Deel is afgefcheiden in XXXI Hoofdftukken , welke deeze Opfchriften voeren: I. Parys onder de handen van een ouden Engelschman. II. Ik ben zevenhonderd jaa* ren oud. III. Ik verkleed my. IV. De Pakken* draagers. ——. V. De Rydiuigen. —- VI. De geborduur*. de Hoeden. VII. De herdoopte Prins. VHI. Nieuw Parys. IX. De Verzoekfchriften. X. De Man met het masker. XI. De Nieuwe Testamenten. — XII. De Kweekfchool der vier Natiën. —- XIII. Waar is de Sorbonne? XIV. Het Inenting-Huis. XV, De Godgeleerheid en Rechtsgeleerdfieid. XVI. Terdoodbrenging van eenen Misdaadiger. XVH. Zo verre niet' af als men wel denkt. XVIH. De Bedienaars des V?e* des. XIX. De Tempel. XX. De Prelaat, - XXI, Belydenis door middel van twee Oneindigheden- I*TT, I/eg, NO, 5. P XXtL  ao3 HET verloren paradys. ton betreft) in de XVH eerfte Vertoogen van den -En* gelfqhen Spectator, door p. le clercq vertaald, gevonden. Intusfchen verdient de Dichter van het Stuk nog wel eenige nadere kenfchetfiug, die wy hoopen dat de Heer reisig, by de voltooijing van het geheel, ook zal mededeelen, waar toe samuel johnson , in the life of milton , den weg heeft gewezen. Milton , bekend door zyne verdeediging van den dood Van karhl den Iften, door zyne verknogtheid aan cromweLj wiens Secretaris hy was, en door zynen twist met salmasius , Hoogleeraar te Leyden , over gemelde te rechtftelling ; was een man, die veel geleezen, en zeer veel gezien had. De oudfte Heldendichten van orpheus, homerus en virgilius, waren hem geheel eigen geworden ; doch hy was niet minder doordrongen van alles wat hy in de Boeken van moses, en in de Profetifche Schriften, ten opzichte van zyne ftolfe , de val onzer eerfte Voorouderen, gevonden hadt. De gelukzaligheden Van Eden bragten hem waarfchynlyk de vlakte van Enna te binnen , alwaar de verzamelplaatfe der bloemen van pRosekpine was. Satan, die, zoo hy al niet, volgens dryden, de hoofdperfoon van dit Heldendicht is, evenwel in hetzelve op messias volgt: satan neemt zynen Weg door de met elkander ftrydende lïlementen , gelyk ar Go (by orpheus) tusfchen de Cyanefche Rotfen"; of gelyk ulysses (by homkrus) tusfchen de twee Draaikolken van Sicilien. Milton was niet minder bekend met de Dichtftukken der Italiaanen , wier taaie hy, door eene reize in dat Land , volkomen verftond , als met de Myjteriè'n, of heilige Tooneelfpelen van dien tyd; welke op de meeste Tooneelen van Europa, toenmaals , de geheimen van den Godsdienst, even zo belagchelyk als ernftig, voorftelden. De Hel van milton is daar door niets anders dan de Hel van tasso, maar zy aS met veel ftouter en fterker trekken gcfchilderd. Dan, dit ftoute wordt merkelyk verzwakt door het bclagcbelyk denkbeeld van een Pandemonium, in het welk de Schaaren der Duivelen, op een zeker teken, zodanig van gedaante veranderen, dat zy , die nog korts de reuzen der aarde in grootte overtroffen , thans kleiner zyn dan de Êsllei'kleinftc dwergen ; zo dat de enirfic ruimte" tallooze .legioenen bevat. Niet minder ongerymd cn onbevallig is de Epifode der bloedfchandige vereeniging van de Zonde de Dood*, welke als wezenlyke Pcribóneii fpreeken en han-  AARDRYKSKUNDE DES EfBELS. 243 Siert, of de Kinderen van Arvad, naauwe betrekking hadden op die van Tyrus, dewyl de bezetting dier ftjad" een gedeelte uit deze Arvadiërs beftondt,maar ook dat^zy goede Zeelieden waren, dewyl zy, benevens die van Zidon, als roeijers op de fchepen van Tyrus, dienden. Nog heden is het eiland niet ongelegen voor den Koophandel, en heeft aan de oostzyde, daar men de ankers aan het ftrand kan vast maaken, eene veilige legplaats voor de fchepen; ook heeft men 'er twee hoofden, of Moeljens, door kunst gemaakt, tusfchen welken de fchepen, digt onder I de kust, zeer veilig liggen. De Zemariten hadden hunne j woonplaatze één en een half uur van de Rivier Akker, agt engelfche mylen ten zuid-oosten van Tortofa, vyf mylen ten westen van Arka; alwaar heden nog verfcheideti puinhoopen zyn, die men Sumrah noemt, met verfcheiJ de vruchtbaare plantaadjen van moerbeziën , en andere j vruchtboomen, die daar op en by groeijen. Shaw wil, 1 dat dit het oude Simyra, of Ximyra, van strabo zy; in i welke ftreek de Zemariten gewoond hebben, Gen. X: 18, 1 en 1 Chron. I: 16. De tiamathiten woonden in een Landj fchap, 't welk in den Bybel Hamath heet, naar eene ftad \ van denzelfden naam, op de noordelyke grenzen van het i land Kanaan, tusfchen den Libanon en Anti-Libanon, in I de laagte, die naderhand het holle of laage Syrië genoemd j is. Deze,tot hier toe opgenoemde Kana'dnitifche Stammen, i hadden het eigenlyk gezegde Kanaan verhaten, en zich bet noorden hetzelve, voor een groot gedeelte,^in het land1 fchap , naderhand Fenicië'n genoemd , gevestigd : zo dat het geenszins te verwonderen zy, wanneer Feniciërs voor ' Kana'dniten, en ook Kana'dniten voor Feniciërs gefteld I worden. Behalven deze horden, bleven nog vyf Stammen in het \ eigenlyk genoemd Kanaan, te weeten de Hethiten, Jebu\ Jïten, Emoriten, Girgaziten en Heviten; gelyk dezen dan ; ook in de daad in de Schriften van moses , en de vol1 gende Bybelboeken , als de eigenlyke bewooners van dat 1 land, ten tyde der Aartsvaderen, en by de bezitneeming I van hetzelve, door de Israëliten, genoemd worden: fchoon ; niet altyd in een zelfde orde ; wordende zelfs zomtyds i zeven Volken als bewooners van dat land benoemd. De ' redenen van deze fchynftrydigheid ftelt de Heer van ha• melsveld in het dujdelykfte licht. En toont op welk : pene wyze de betuiging van paulus , Hand. XIII: 9, Q 4 dat  ¥. van hamelsveld dat God zeven Volken in het land Kanaan uitgeroeid heeft; en de opnoeming van die zeven Volken door moses, Deut. 'Vil: i, als Hethiten, Girgaziten, Amoriten, Kana'dniten , Fereziten, Heviten en Jebufiten , verltaan moet worden. Onder de vyf Stammen, in Kanaan gebleven zynde,waren de Hethiten, aframmelingen van heth , kanaüns tweeden Zoon , de eerstgenoemde. Deze woonden, volgens het bericht der Verlpiederen, l\um, Xll: 29, benevens de Jebufiten en Amoriten , op het gebergte; fchynende daar door byzonder te verltaan , die bergachtige Jandltreek, welke onder den naam van het gebergte der Amoriten, naderhand het gebergte van Juda, bekend is geweest; en welke eene groote uhgellrektheid befioeg. "(Jit andere berichten weet men, dat de Stam der Hethi%m zich byzonder in en omtrend de .ftad Hebron onthield: want daar kogt auraham, de Spelonk Machpela, tot eene erf begraafplaats van de kinderen van Heth, Gen. XXIII. en XXV: 8—10. Zuidwaards fchynen zy zich uitgeltrekt te hebben tot Berfeba: want daar bevondt zich het aansvaderlyk gedacht, toen esau twee'llethitifche vrouwen trouwde ■, Gen. XXXVI. De naam der Hethiten wordt zomtyds voor het - geheele land der Kanadniten gefield : nadien zy waarichynlyk overal in dat land hunne volkplantingen hadden. INaast de Hethiten woonden, mede op het gebergte, de Jebufiten. De hoofdllad van hunnen Stam was Jerufalem, -welke naar haaren Stamvader dikmaals Jebus, welke is Jerufalem , geheeten wordt. De uitdrukking van ezechiel , Cap. XVI: 3. en 45, ten opzichte van die ftad: Uw vader was een Amoriter, en uwe moeder eene Hethiti* fche;" wordt hier door zeer duidelyk. Zy bleef nog lang 'in handen der Jebufiten, en zelfs tot den tyd van david toe; wanneer 'er nog een Scheik, Emir, of Stamhoofd,', van dezelve in Jerufalem gevonden wierdt. 2 Sam. XXIV: ïó—25. — De Stam der Jimoriten, of Emoriten, was zeer talryk , en genoegzaam in alle oorden van Kanaan te vinden. De allereerfte woonplaats der Amoriten was Ha* zazon - Tliamar , welke ftad naderhand Engedi genoemd werut, en gelegen was aan de westzyde van de Doode Zee. Vervolgens woonden zy op het gebergte, tusfchen de Middenlandfche en Doode Zeeën, zynde {het zuider gedeelte van-'Kanaan, het weik naar hen, Deut. I: 19, 20, het  £46 geschiedenis des joodschen volks. ken , in een kas met Godgeleerde Schryvers , daar van: de onwederfpreekbaarfte blyken opleveren. De groote Vraag is , of de Opfteller van dit Werk; aan die door hem zelve gemaakte uitzondering , welke hem zo zeer tot eere kan ftrekken, en aan zynen arbeid eene heerlyke waarde byzetten, beantwoordt. Laaten wy hooren , wat hy, in zyne zeer korte Voorreden, zelve zegt. ,, Niet," fchryft hy, „ voor eigenlyke Geleerden, maar voor zodanigen, welke zich nopens de Lotgevallen des Joodfchen Volks, tot op de laatfte verwoesting van Jerufalem, nader willen onderregten, en by het leezen der liistorifche Boeken des H. Schrift, inzonderheid van die des Ouden Testaments , een Leidsman wenfchen te hebben , welke hen het overzien van het Geheel gernaklyk maaken , en, by verfcheide Gefchiedenisfen, alwaar zich zwaarigheden van menigerlei natuur opdoen, licht kan geeven , ftelde ik deeze Gefchiedenis op. Nieuwe ontdekkingen moet men , derhalven , ook in dit Boek niet zoeken ; my was het genoeg, van 't geen ik buiten de eerfte bronnen, in grootere en kleindere nieuwe Scbrif? ten, op de Joodfche Gefchiedenis betrekking hebbende, vond, een naauwkeurig en onzydig gebruik te maaken.— Daar alleen , waar ik in dit of dat opzigt by en onder het leezen niet voldaan was, waagde ik het de gevolgen myner eigene onderzoekingen voor te draagen . Verre van te waauen, dat myn werk volmaakt is, zal ik veeleer elke gegronde onderregting gaarne en dankbaar aanneemen: die zal gewin zyn voor de waarheid , en deeze alleen, niet myn gevoelen , is my dierbaar en heilig. Voor 't «werige bedanke ik de zo waardige Geleerden , uit wier Schriften ik, geduurende de bewerking deezer Gefchiedenis , zö veel goeds heb geleerd. Dat ik ze niet stfryd by naame heb genoemd, wanneer ik myn zegel aan bun gevoelen hing , zal my hoop ik tot geen verwyt rerftrekken, dewyl ik Gefchiedenis, niet Letterkunde, wilde fchryven. £n nu heb ik 'er niets verder by te voegen, dan den hartlyken wensch, dat dit myn Werk ten minnen iets ter vermindering van zo veele buitenfpoorige vooroordeelen tegen den Bybel, ter bevestiging in den Godsdienst en de Deugd, en ter bevordering van dezèjve , moge toebrengen." Met weinige woorden ontvouwt dus de onbekende Schryver den aanleg, zyn werkwyze, en oogmerk. In de daad, het Eerfte Deel, 't geen wy doorleezen hebben , wyst al-  .geschiedenis des joodschen volks. 247 alleszins uit, dat de Opfteller gemeenzaam is met, en doorbedreeven in, de beste en nieuwfte Uitleggeren der .Heilige Bladeren. Hunne opgeklaarde denkbeelden mengt hy, op eene ongedwongene wyze, iii het Verhaal in, of", indien ze zich daar in niet laaten vlegten, neemt hy de toevlugt tot Aantekeningen, die noch veelvuldig, noch lang, zyn. Van abraham , den Stamvader des Joodfchen Volks, tot den Dood van david, loopt de Gefchiedenis, in dit Deel, aaneengefchakeld en onafgebrooken, voort. Aaneengefcha* keld en Onafgebrooken fchryven wy, met voordagt: dewyl het geheele Boekdeel, zonder eenige Affcheidingen te maaken, een doorloopend Verhaal bevat. Welke reden de Opfteller gehad hebbe , om die fchryfwyze te verkiezen , en , op voeglyke rustplaatzen, geene Afdeelingen te maaken , begrypen wy niet. Het zou hem gemak lyk gevallen, en den Leezeren niet onaangenaam geweest, zyn , hadt hy zulks gedaan. Kleine ihipperingen, wy ftaan het toe,*verwekten zeker in een Werk, 't geen, in zo klein een beflag , zo veel bevat , een misftand; doch grootere Afdeelingen, die b. v. de Aardsvaders van elkander fcheiden , moses, josua, en de Regteren, op zich .zeiven deeden ftaan, tusfchen saul en david eene afperking zetten; waren met den aart deezes Werks zeer wel beltaanbaar. De voordragt der Gefchiedenisfe is zeer geregeld, de .ftyl gepast aan het onderwerp , de gewigtigfte gevallen ftaan op den voorgrond , de min gewigtige in 't verfchiet., herhaalingen zyn vermyd, en wat tot de Gefchiedenis eigenlyk niet behoort is overgeflaagen. Weshalven men, in een kort begrip, zonder dor- en droogheid,'hier reeds zb bekende Gefchiedenisfen, met genoegen, konne leezen. —— Bovenal maakt hy zyn werk, om, in 't voorbygaan, op eene ongedwongene wyze, moeilyke plaatzen .op te losfen, en tegenwerpingen af te weeren; zich doorgaans , op eene voeglyke wyze , bedienende van het Spraakgebruik en de Zeden der Oosterlingen; terwyl hy, met eigenaartige kleuren , de Characlers der voornaamfte Perfoonadien fchetst, en algemeene verkeerde opvattingen te keer gaat. In veele opzigten mag hy gezegd worden voor denkende Leezers van den Bybel gefchreeven te hebben ; niet denkenden zullen niet zelden grond waanen te vinden om hem als te vry te wraaken; fchoon hy geenszins behoore tot het aantal der zodanigen, die d»  848 geschiedenis DES JOODSCHEN volks. de vryheid van denken, in de uitlegging der Schriftuure, misbruiken. Hy moge alles, wat men voor Bovennatuur]yk en Wonderdaadig houdt , niet als zodanig aanmerken, en zo veel mogelyk eene natuurlyke oplosfing aan de gevallen geeven , hy is verre van het Bovennatuurlyke en Wonderdaadige geheel te verbannen. Ons is in 't ooge geloopen, hoe de Schryver de veelvuldige verfchyning van Engelen merklyk vermindert, en door dezelve menschlyke Boden verftaat. By de ontmoeting van melchisedek , vinden wy deeze Aantekening: ,, Melchisedek wordt een Priester des allerhooglten „ Gods genoemd; (genes. XIV: iS.) des moeten, ten „ dien tyde, nog waare aanbidders van God in Canadn „ hier en daar geweest zyn, wien mogelyk God zig ins,, gelyks openbaarde, en welke hy zomwylen gebruikte, ,, om zyne bevelen aan abraham en anderen over te ,, brengen. Engel berekent in 't algemeen een Bo- „ de , en men moet 'er niet altoos Engelen door ver- ,, ftaan." By de verfchyning der drie Engelen, of Mannen, aan abraham , geeft hy als eene bedenking op: ,, Het ftrydt met het oogmerk van dit Boek , my met ,, de aanvoering en beoordeeling der gevoelens van veele ,, Geleerden over deeze Gebeurtenis in te laaten. Slechts dén fchynt my aanneemelyk, en een nader onderzoek waardig, te zyn. Waren naamlyk deeze Reizigers niet „ veelligt Priesters, en, zo wel als auraham en mel- chiskdek, Dienaars van den eenigen God, aan wel„ ken het Opperweezen zig geopenbaard hadt ? Het is zo; een hunner, die zig zeker, door de kleeding, of „ eenig ander teken , van de anderen zal onderfcheiden hebben , en dien abraham by voorrang behandelde , ,, fprak als God zelfs; doch het is bekend, dat deeze ,, wyze van fpreeken , veelal, den van God gezonden ,, Propheeten eigen was. De gewoone meening is: ,, het was God met twee Engelen." -— Omtrent de verfchyning des Engels aan moses, by den brandenden Braambosch, ftelt hy zyne gedagten dus voor: ,, Mo„ ses , zig met zyn Vee in den omtrek van den berg ,, Horeb bevindende, zag eensklaps, op eenigen afftand, ,, een bosch, het welk hem toefcheen in vlam te ftaan, ,, en evenwel niet verteerd te worden. Vuur was het „ zinnebeeld der Godheid: want by vuur, en het fchyn,, zei des lichts, dagt de gryze Oudheid aan God. Naar „ alle gedagten floeg voor zyne oogen de blixem in een ,, Doorn-  GESCHIEDENIS DES J00DSCHEN VOLKS. *4J „ Doornbosch , en de dag was niet hard." En voegt 'er deeze Aantekening by: ,, Zeer waarfchynlyk is deeze „ verklaaring der Geleerden, als naar welke ook menige „ omftandighcid, by voorbeeld, moses bezwaarde fpraak, ,, uitgelegd kan worden. Engel betekent dikwyls dat «, geen, waar door God zyne tegenwoordigheid te ken- „ nen geeft." Om nog maar één- voorbeeld by te brengen; van de Pest, door david uit de voorgemelde itraffen gekozen, fpreekende, voegt hy 'er deeze Opheldering nevens: ,, Dit uitbreeken van de Pest by den Dorschvloer ,, van Aravna, is 2 sam. XXIV: 16 , op de Oosterfche „ wyze uitgedrukt. Daar Haat: de Engel des Heeren nu „ was by den Dorschvloer van Aravna. Dat is : de Pest „ berstte daar uit : want in liet Oude Testament worden „ Ziekten , enz. menigmaalen Boden, of Engelen Gods , „ zinnebeeldig, genoemd. Toen nu david hem zag „ (vers 17.) dat is , toen david hoorde, en zag, dat de „ Pest hier uitgebortlen was, bad hy God om afwending van dezelve." Tusfchen beiden neemt de Schryver te meermaalen de gelegetiheid waar, om valfche en algemeen heerfchende begrippen tegen te gaan. Van den glans, die van moses aangezigt afltraalde, gefprooken , en de oorzaak van de begeerte der Jooden, dat hy denzelven zou bedekken, ontvouwd hebbende, vaart hy voort: ,, Ik kan niet voorby „ hier den oorfprong der buitenfpoorige afbeelding aan te haaien , naar welke moses met twee hoornen wordt verbeeld. In den grondtext naamlyk ftaat van den glans , die moses omving, een woord, het welk zo „ wel een hoorn , als een lichtjtraal , lichtglans , bete„ kent. De Latynfehe Overzetting koos , ongelukkig ge„ noeg, de eerde betekenis; zettende over: zyn aangezigt „ was gehoornd. In de duistere eeuwen, toen kennis der Hebreeuwfche taal onder de onbekende dingen behoorde, en men , om zyne onkunde te bewimpelen, deeze Latynfehe Overzetting met den grondtext gelyk delde, „ geloofde men dyf en fterk , dat moses gehoornd ge„ weest was. Dit is de. eigenlyke reden van diewanfchapen wyze van voorftellen , dat men moses met „ fchitterende hoornen op het hoofd afbeeld, en 'er zelfs ,, boeken , over den Godsdienst gefchreeven, mede meent ?, op te fchikken. Mogt tog eindelyk die tyd eens komen , „ dat men alle zodanige afbeeldingen, welke onkunde en „ bygeloovigheid vermeerderen, verbande!" Om  25tf geschiedenis des joodschen vólks. Om een voorbeeld te geeven van des Opftellers eigen" oordeel over een byzonder ftuk, diene 't geen hy wegens bileam optekent. Naa den voordragt der Gebeurtenisfe , zo als wy ze geboekt vinden, zegt hy: Wie zig, by ,, deeze Gefchiedenis, zo als ze thans verhaald is, gerust kan ftellen , en 'er geene zwaarigheden by vindt, die" ,, doet wél, wanneer hy de volgende bladzyden over„ flaat —- maar, wie dit niet kan doen, die leeze en beproeve. De Abt jerusalem merkt in zyne Betrach„tungen aan (*.),• dat moses hier een Volkszeggen aangenomen heeft. — Ik nu kan, noch, met zommigen, „ bileam voor den vuilften Booswigt, maar voor een ,, waar Propheet van Jehova, noch, met anderen, hem voor een valsch Propheet van een deugdzaam karaéter, ,, huilden; maar, zo menigmaal als ik de Gefchiedenis „ overdenke, dan is de uitkomst: bileam was een eerzugtig Dweeper, doch te gelyk een fchrander en ver» „ nuttig man; dus in allen gevalle een valsch Propheet, geen deugdzaame , maar ook juist geen deugniet van ,, den eerften 'rang. Wie zoude gelooven , dat bi- „ leam niets van de Ifraëliten geweeten hebbe? Gewis, hy had veel van dit Volk gehoord! en deszelfs onlangs „ behaalde overwinningen op de Amoriten, Bafaniten, en de bewooners van Arad , waren hem insgelyks ter ,, ooren gekomen. Zoude hy mede niet de Gezandten, allereerst door balak aan hem afgezonden,, volgens de „ wyze van dat flag van Menfehen , waar toe hy behoorde, hebben uitgehoord? Zouden deezeu dan niet alles met beangstheid hebben verhaald , wat ze maar „ van de Ifraëliten wisten, om hem daar door des te eerder, het gevaar zo dringend zynde, te beweegen om „ mede] te reizen ? Ik vinde niets, wat men daar tegen „ met grond zou kunnen inbrengen. Wist nu bileam „ dit, dan zag hy, als een fchrander, oordeelkundig, „ man, aanftonds vooruit, dat de Canaaniten, al veree„ nigden zy zig alle zamen, niets tegen een Volk, onder de „ befcherming van een zo magtigen God ftaande, zouden „ uitregten kunnen. Uit dien hoofde maakte hy daadlyk een ontwerp, waar by zyne eer en zyn aanzien geen„ zins iets verliezen konden. Deezen Jehova , welken „ de Moabiten zo zeer ontzagen, maakte hy tot zyn ver- „ trouw- (*) Jerusalem, Betracht. IV-Absch. i.  GESCHIEDENIS DES JOODSCHEN VOLKS. 25I „ trouwden. Welk een aanzien moest hem dit niet al„ reeds te wege brengen! Maar te gelyk was hier door „ ook de weg alreeds" gebaand tot eene goede verontj, fchuldiging, wanneer hy balaks wenfchen niet beant„ woordde. Hy zendt de eertte bezending heen, onder ,', het voorwendzel, Jehova hadde hem verboden om mede „ te reizen. Maar de regte oorzaak was , om dat hem „ die bezending niet aanzieniyk genoeg toefcheen, en hy „ tyd wilde winnen , om het gemaakte ontwerp nog na„ der te overdenken; want dat zig balak daar door niet terltond zou laaten vergenoegen, maar veeleer op Hieuw „ Gezandten zenden, zag hy vooruit. Balak , welke „ deszelfs karaeter mogte kennen (*_), zond nu een nog ,% aanzienlyker Gezandtfchap, dan het eerfte was, na hem „ toe, en terftond is ook bileam gereed om mede te rei,, zen. Hy was overtuigd, dat, wanneer hy, by een „ toenmaaligen toettand van zaaken , den Ifraëliten het „ kwaade wilde wenfchen, men hem naderhand voor een valsch Propheet zoude houden. Dus beflooten hebben„ de, den vreemden het goede te wenfchen, maar even,, wel balak daar door niet te onvrede tegen zig te maa„ ken, ftelt hy eene vooraf wél overdagte list te werk. Op de reis verwydert hy zig , onder eenig voorwend„ zei, van zyn gezelfchap, en zig vervolgens by het zelve weder gevoegd hebbende, geeft hy voor, God heb„ be wegens zyne reis berouw gehad, zyne Ezelin hebbe gefprooken, een Engel ware hem verfcheenen, en heb1 be hem gelast dat geen alleen te fpreeken, wat hy hem I zoude ingeefven'. De Gezandten,met de grootte en waar! „ de van hunnen Propheet dweepziek vooringenomen, ,, geloofden hem gaarne, en nu, van alle kanten zig be„ veiligd ziende, konde hy den Ifraëliten, onbefchroomd, , ,, geluk en heil verkondigen. Dit fchynt my de na- ,, tuurlykfte wyze van voorftellen, raakende deeze Ge„ fchiedenis, te weezen." | Gelukkig is de onbekende Schryver in het fchetzen ï van Chara'cters : wy zouden dat van lot overneemen, I doch het is te breed; beter aan ons beftek beantwoordt, het geen hy van simson meldt. Diens bedryven en dood 1 verhaald hebbende, vraagt hy: „ Stierf simson dus : 3i den dood van een Held , wreekende nog in zynen „ dood (*) VergeU nvmer. XXII: 37.  SJa GESCHIEDENIS DES JOODSCHEN VOLKS." dood het onderdrukte Vaderland? Geen vast „ beiden ! Hy dierf niet als een Held ; maar als eeti ' woedende; wreekte niet het Vaderland; maar, zo als ' hy zelf zeide, het verlies zyner beide oogen. Over 't algemeen vinde ik juist niet veel in deezen Man te " pryzen. Wreedheid, wraakzugt, neiging tot wellust; „ trots op eigen fterkte, dit zyn als de voornaamfte trek„ ken van zyn karacler; en, of deeze trekken lof- dan „ berispenswaardig zyn, 'beflist zig zelf. Nogthans zyn ,, 'er lofredenaars zyner daaden geweest, verdeedigers , zyner bedryven of mensch- en waarheid-liefde, ',' godsdiendigheid , dan in de jeugd ingezogen wanbe„ grippen, uit hen fpraken, wil ik daar laaten. Zelfs de Bybel verdedigt hem niet. De eenige groote daad was, , toen hy zig van zyne eigene Volksgenooten liet bin' den, om dat hy bevondt, met welk een zwak Volk hy te doen hadt, en hen dan toonde, hoe ze zig " hunne Vryheid, zo ze maar zelf wilden, heel ligt ver> ', fchaffen konden. De heerlykde aanleg vinden wy M by hem, om een groot Man, en de bewondering van _ de Naakomelingfchap, te worden; maar hy laat zyne „ talenten rusten , of hy bedeed ze niet wél 5 dikwerf het geval van groote verdanden ! Inmiddels moesten evenwel zyne buitenfpoorigheden gelegenheid aan de '„ hand geeven , om de vyanden der Ifraëliten in be- dwang te houden, dezelve te vernederen, en de Na" tie voor eene geheele onderdrukking te bewaaren. En tot dat einde, bediende zig Gods wysheid van hem." " Niet talryk zyn de Aantekeningen des Overzetters, die' zyne taak zeer wel heeft uitgevoerd; nu en dan egter maakt hy eene korte: een voorbeeld hier van zal onze Aankondiging van dit Eerde Deel befluiten. De Schryver, van de draffe over de Beth-femiten, die te nieuwsgierig- „ de Arke des Verbonds befchouwden , en open- den," gefprooken. én gexegd hebbende, „zeventig van ' hen wierden, wegens de fchending der fchuldige eerbied, " waarfchynlyk door den blixem gedood," tekent daar óp aan : ,, Daar daat wel i sam. XVI: 19 , hy Jloeg van den Volke zeventig mannen (en) vyftig duizend man" nm.'Maar hier is eene fchryffout, eu zeventig is de egte " leezing. Want, hoewel Beth-Semes eene Leviten-Stad' " was en de Leviten geene akkers hadden, des hier ook" niet 'van de bewooners der Stad, maar van de geheele !! omliggende dreek, gefprooken wordt, het getal ia evenwel " „ veel  geschiedenis des joodschen volks. 253' „■veel te groot: zelfs josephus weet flegts van zeventig „ menfehen." Dan de Overzetter laat 'er op volgen: Het valt gemaklyk eene fchryffout ergens te ftellen; ,, maar het is geen beweezen werk. Deeze vinding is, ,, myns oordeels, hier nutloos. Van de Ifraëliten waren, „ naar het voorgaande, 34000 gedood; zouden 'er dan niet wel, te Asdod, Gaili en Ekron, aan de byzondere „ kwaal, van de Philiftynen 16000 menfehen zyn geftor,,- ven ? Dit aangenomen wordende, en de zeventig doo„ den te Beth-Semes, komt het getal uit van 500070; ,, immers ftaat 'er, in 't algemeen : hy floeg van den „ volke." Waaragtig Verhaal van het voorgevallene tusfchen philippus van dueren, Predikant m den Fynaart, en wil- • lèm mense , Lidmaat en Diaken in de Klundert. Met aankleeve van dien. Door een Vriend van goede Orde. Tweede Druk. Alom te bekomen. In gr. 8vo. 14 bl. Naauwkeurig Verhaal eener BrieJ'wisfeling, en deszelfs ge* ■ volgen, tusfchen philippus van dueren, J. Z., Pre. dikant in den Fynaart, en willem mense , Lidmaat en Oud - Diacon in de Klundert; uit de egte Brieven, - Stukken en Befcheiden, opgejteld en uitgegeven door phi- • lippus van dueren, J. Z. Te Dordrecht by D. de "Vlugt en N. van Eysden, 170a. In gr. Svo. 117 bh In het eerstgemelde Stukje wordt het Publyk onder 'c oog gebragt, een Verhaal wegens een gefchil , tusfchen Dom. van dueren en den Ouderling mensê „ ontftaan uit eene Briefwisfelinge, van welke hier als de grondflag wordt opgegeeven, het verzoek des laatstgemelden, om met den Leeraar, over deeze en geene Stukken , in onderhandeling te treeden. Eenig misverftand hier omtrent, vooral de uitdrukking van den Heere vam dueren , dat hy niet wilde uitgehoord worden, maar wel aan den anderen eenige Stukken voordellen, over welke hy dan zyn oordeel mogt zeggen,was oorzaak dat mènsB de pen opvatte, en zich eenige fcherpe zeggingen liet ontvallen ; die voorts, naa veel óver- en Wederfchryvens, ten gevolge hadden, dat de Diaken onder Cenfuure *e» fteld, doch eerlang wederom daarvan ontheven, wfèïat» Dit Verhaal gevallen zynde in handen van Dom. van d'ük- .mstt. 1793. no. 6. R kun,  NATUURLYK TOVERBOEK. 2ÖI Dwerg den arm van het Beeld in beweeging brengt, en de (lukken verzet, dezelve verfchillen niet veel van eene zogenaamde Pantographe of Tekenaap , van welken men den eenen arm beweegt om eene Schildery in 't groot af te trekken , terwyl de andere arm dezelfde lynen in 't klein op eene zeer kleine tekening afloopt." Men vergelyke deeze oplosfing met de aangeduide Brie» ven over het Schaak/pel fpeelend Beeld; men zal veel, doch, uit de ongelykheid der befchryvinge, alles niet opgelost vinden; dewvl egter de Heer kleseler , met zo veel zekerheids, aangaande den Schaakfpeeler van van kempelen, betuigt, dat'er een Knaap in verborgen zat, durven wy wel vastftellen, dat de gelukkige keus der middelen, welke hy ter begogelinge gebruikte, in het verbergen van een kundigen Speeler beftaan hebbe. Met genoegen zullen de Liefhebbers het berigt leezen van andere Kunstftukken, by den Heer van estin gezien, en niet zonder verbaazing, de verfcheide Kunstbewerkingen, die hy, ter vermaaking en verftomming der Heeren sharp en hill , te werk ftelde. Een aantal wel uitgevoerde Plaaten dient ter ophelderinge veeier Kunstftukken en Handgreepeu, zonder dezelve niet wel te begrypen; doch met dezelve nog bezwaarlyk naa te doen, zo men zich geene kunstvaardigheid en handigheid eigen maake. Vaderlandfche Historie verkort, van den Jaare 1751 tot op 1788. Ten vervolge op dat van j. waoenaar. By de Bezitters van het Fonds van haak Tirion , 1791. In 8v9. 180 bl. Buiten twyfel ftelde de Heer wagen aar der Vaderlandfche Jeugd een bevallig Gefchenk ter hand, toen hy zich verleedigde, uit zyne zo gezogte als beroemde Vider~ landfche Historie, eene Verzameling te maaken van de uitfteekendfte gevallen, en by Vraagen en Antwoorden mede te deelen. Het verwierf aller goedkeuring, en was ook in dit kleine Werkje den oordeelkundigen en onderfcheidenden geest diens Mans te ontdekken. 'Niet vreemd, dat men te raade geworden is, om, van het Tydperk af, waar de Verkorte Vaderlandfche Historie ' van wagenaar ophoudt, tot het Tydperk der Omwentelinge, in den Jaare 1788, een dergelyk Werkje te vervaardigen. Dan, wy R 5 heb-  REIZEN» ïöo Voorts behelst het laatfte Hoofdftuk,deezes Deels,zyne Reis van Macao na Ijle de France, en van daar na Frankryk. In dit Ryk werd hy heusch ontvangen, door den •Hertog d'aguiller. Deeze ftelde hem voor,in den dienst des Konings te treeden ? met aanbod van een Regiment Infantery: dit nam hy aan, onder beding, dat het zyné ïvlajefteit behaagen zou zich van hem te bedienen, om Vastigheden aan geene zyde van de Kaap aan te leggen. Hv trof 'er een Oom aan, met een Bevelhebberfchap en een Ridderorde befchonken. Door diens byftand,en 's Konings goedheid, vondt hy zich in ftaat een Postbode na Hungaryen te zenden , om onderzoek te doen na zyne Huisvrouw en Kind. Die eerlang by hem kwam; doch kort te vooren haar Zoon verlooren hadt. — De Staatsdienaar ftelde benyowsky, die zo vol ontwerpen was, de begeerte zyns harten voor, tot het opregten eener Vastigheid op het Eiland Madagascar; hy volgde bereidvaardig dien wenk, en zal een volgend Deel ons den uitflag leeren. Aleibiades. Door a. g. meiszner. Op een vryen trant in V Neêrduitsch gevolgd. Derde Deel. Te Haarlem by F. Bohn, J701. In Svo. 332 bl. De daaden, welke alcuhades, in de eerfte helft van zynen mannelyken ouderdom, verrichtte, worden in dit Derde Peel , door den bekwaaraen meiszner , op zyne hem alleen eigene, en reeds genoeg bekend zynde, wyze, voorgefteld. Dis ouderdom is ryk van gewigtige voorvallen , vooral in eene Republiek als Athene, in den tyd van ALCii?HDEs,was,-'en jn dén rang die deeze in dat beroemd Gemeenebest bekleedde. Wy kiezen geenzins de aanmerkelykfte voor den Staat, maar zeker een der beste daaden van alcibiades, uit, wanneer wy, in het volgend Tafereel, zyne edelmoedigheid, in het vergeeven zyner lasteraars, doen kennen. Het verbeeld een openlyk middagmaal, en wordt door epn fraai Plaatje opgehelderd. Tissaphepnes (zig nederzettende.) Zet u nevens my, Zoon van runias ! volgens gewoonte. (Tegen eenen die agter hem ftaat.) Waar is bügoas de Kamerheer? Hy moet my den wyn aanbieden. Kamerheer. Myn Gebieder ! hy had reeds gisteren het geJuk; ■ Tiss. En hy moet het heden wederom hebben. Roep hem. Kamerh. Ten eerften, want hy is in da kamer hier naast. {Een mhnoegd gemompel der flofbedien Jen, Bagoa? verfc rr.t: j.ett. i/P3. no. (?f § treflik  27» ALCIBIADES trotsch tegen de overigen , en deemoedig tegen zynen Bekeef' fcher.) Tiss. (Zig naar het einde der tafel, tot Bagoas wendende.") Weet gy wel, bagoas ! aan wien gy die onderfcheiding te danken hebt, om my tweemaal agter elkander te mogen opwagten? Üag. (Met de handen kruiswyze over elkander ge/lagen.) Jk zal my gelukkig fchattcn , wanneer myn zwakke, maar trouwgemeende, dienst myuen glorieryken Gebieder behaagt. Tiss. (Op een" beftrajfeyden toon.) Wanneer zy trouw gemeend ware, zou zy my zeker behaagen: maar thans bedoel ik niet zo zeer uwen dienst, als wel een Voorfpraak, die my u aanbeval. Bag. Mogt ik zo gelukkig zyn van den begunftiger te ken» nen , die zo weldaadig omtrend my is! Tiss. {Op Alcibiades wyzende.) Zie hem hier. Bag. (Eenigzins verleegen terwyl hy ziek her Hellen wil.) Gy, doorluchtige Zoon van klinias? In de daad, Alc. (Lagchende.) Ha J ha! Gy weet misfehien niet, mya goede Vriend ! waar door gy rnyn aandenken verdiend hebt. . ' Edele Satraap\ verlicht hem zyn verftand! Tiss. {Op een hitteren toon.) Even als ware de eene aanbeveeling de andere niet waardig! Uw Erief, bagoas, heelt wel niet gewerkt, maar zyn Voorfpraak heeft gegolden. Bag. (Verleegener.) Welke Brief? myn glorievvaardigfte Gebieder ! Tiss. (Hem den Brief voorhoudende^) Wiens hand is dit? Bag. Ik ken ze niet. Tiss. (In volle gramfchap.) Gy kent ze niet? ——. Ha! Ellendige ! uw wreevel durft dan zo verre gaaa , dat gy door uwe leugens myn gehoor poogt te kwetzen ? Zyn dit niet uwe letters? Was het gisteren de dag van uwen dfensc niet? Wie anders dan gy kan in de kamer geweest zyn, waar ik deezen brief heb gevonden? Waart gy het niet, dien myn. Wagt fleelsvvyze 'er uit heeft zien fluipen?Zyn u niet meer dan eens halve fpotternyen tegen deezen mynen Vriend ontvallen? —— Waart gy niet, maar waar toe verneder ik my lan* ger, om zo veelvuldige bewyzen tegen zulk een' Onwaardigen aan te voeren ? 'Er zyn nog middelen genoeg, om uic zulke hardnekkige Booswigten de waarheid te krygen. Kies dan in dit oogenblik , of vry willige bekentenis, of pynelyke ondervraaging' Bag. 'Knielende.) Indien myne onfchuld Tiss. Onlchuld? Hoe! nog langer? Myn Wagt! ——— Grypt deezen Booswigt, ea leg hem op de ergfte pynbank! — En, niet voor dat hy zyn laatften adem uitblaast, of zyn laatfte Guitenftuk bek«nd heeft, moet gy 'er hem afneemen. (De  door a, g. meisznek. 37! (De fFagt grypt hem aan : Akibiades fchynt te willen fpreeken.) Bag. ó Genade! genade! (Terwyl men hem wil voortjleepen.") 'Er zal geen pynbank noodig zyn! ——— Ik zal alles bekennen! .. Ik fchreef den brief. Tiss. (Op Akibiades wyzende.) Wend dan het aangezigt naar deezen, en doe bekentenis! Aan hem geef ik uwenrykdom, uw leeven, en alles over, wat gy bezit! Hy is uw Heer en Rechter. Bag. (Zig voor Akibiades met het aangezicht ter aarde werpende.) ó Mogt gy! ■ Alc (Met eene edele houding.) Myn warmde dank, edele Satraap', voor dit vereerend blyk van uw vertrouwen! —. 't Is billyk, dat ik my beyvere, om het te verdienen. Bagoas : ik zal meer zyn dan uw Rechter; ik zal ook uw zachtmoedige Rechter weezen. 't Is waar, ik zou u kunnen vraagen; waarmede heb ik, ik, die u nooit met woor¬ den of gedagten beleedigde, uwen haat, en wel deezen uwer* doodelyken haat, verdiend? Ik zou u kunnen vraagen: wie de Deelgenooten van dit uw boevenftuk zyn? Op dat ik my ook voor hen zou kunnen wagten, en zy naast u zouden moeten knielen ! Maar ik wil ze niet weeten, en wil u ook ni«t ftrarren! —;— fta op! ik wreek my niet. « Gemompel der Menigte. Grootmoedig ! —— Edel! ■ onbegrypelyk edelmoedig! Tiss. {Verwonderd.) Hoe! alcibiades! gy wilt,.... Alc. (Hem in de reden vallende.) Ook u wilde ik bidden, om te doen het geene ik deed. Deeze Ongelukkige, Tiss. Hem vergiffenis te fchenken? Neen! nooit 1 ■» Wagten! grypt hem! De dood aan 't kruis, Alc. (Hem in de reden vallende.) Spreek het niet uit, edele ■Satraap! Hoe! tissaphernes kan zyn woord te rug neeme;:? Het lot van bagoas (telde hy in myne handen , en ik be» flischte! Tiss. Welaan! het leeven kunt gy hem fchenken; mair myne vergiffenis erlangt hy nooit. Hy zy ontzet van zyn Ampt.; verbannen van myn Hof, en zie nooit weder myn aangezicht ! Alc. Dit niet! edelmoedige tissaphernes! Half, vrugt* loos zelf, zou dan myn gefchenk, en inooglyk ondraaglyker dan de dood zelf, zyne ttraf weezen. Schadeloos was zyne onderneeming ten mynen opzigte; ze zy ook fchadeloos voor hem zelf. Hy poogde my van uw vertrouwen, van uwe zagtmoedigheid, te verlteeken! het kragtiglte bewys dat hem zulks mislukte; het verfchriklyklte voorbeeld voor zyne Medegenoo» ten, of voor dezulken, die eveneens denken als hy, zal uvres bereidwilligheid zyn, om myne verzoeken over 't algemeen, ere dit in het byzonder, te verhooreii. . , S * Me »  272 ALCIBIADES Menigte van Hovelingen. (Half overluid.) Eer t grootmoedigheid zonder wedergade! Tiss. Zoon van klinias ! aan welk een onwaardig Voorwerp verkwist gy uwe goedheid en edelmoedigheid! De overreeding fpreekt. van uwe lippen! JMaar ik ben nog «erker verplicht om naar de Mem der Gerechtigheid te hooren. ——■ (Tegen liagaos.) Onwaardige Slaaf! hoor uw vonnis; dat door geen tegenipraak of voorbeden meer ontzenuwd kan worden! Hoor het , by het heilig vuur der Zon , by de waare glansch der Godheid ! bevestigen. Dank het alcibiades, dat ik u het leeven fchenk! Dank het zyne onbaatzug. tigheid, dat ik de helft uwer goederen , ik ken uwe gierigheid en uwen rykdom , aan u laate, en hem flechts de andere helft daar van beloove! — Dank het zyne meer dan menfchelyke grootmoedigheid, dat ik u niet voor eeuwig verbande i Verwyder u heden uit myne tegenwoordigheid! eerst dan , wanneer na verloop van een maand deeze edele Griek een woord ten uwen voordeele fpreekt, dan mooglyk, Slaaf! kunt gy u andermaal voor my nederbukken. Bag. ó! Laat my heden nog maar het ftof kusfchen, 't welk uwe voeten gedrukt hebben l Laat ik voor u doorluchtige alcibiades! Alc. Ga, bagoas ! uwen dank begeer ik niet, en uw verzoek kan ik alreeds raaden. Wees verzekerd , wanneer het aan my legt, dat de eerfte dag van de volgende maand de laatfte uwer verbanning zal weezen! Wees ook niet be¬ zorgd voor uwe goederen. Myn Vorftelyke Vriend heeft ze my gefchonken, doch het weder weg fchenken heeft hy my niet verboden. Huishoudlyk voor my zelf te weezen verfta ik my niet, maar het voor anderen te zyn, hoop ik te verftaan. (Bagoas verwydert zich.) Tiss. Braave alciisiades! —1— Eenige Griek! die verdient myn Vriend te vveezen. Het echte Goud wordt nooit zekerder op een toetsfteen bevonden echt te zyn , dan de waare edelmoedigheid uwer Ziel zich, by dit geval, doet kennen. Over hem, die flegts met een oogopflag u beleedigt, kome myn bitterfte toorn! En doodftraf zonder genade , onafwendbaar, zelf niet op uwe voorfpraak, zy het lot van hem, die nog rfén woord tegen u fpreekt of fchryft; zelf zal ik dien geenen Itraffen, welke u flegts benyd, alhoewel ik zelf van deeze ondeugd niet verre ben! Gy verfmaad myn gefchenk, met de goederen van bagoas; doch deezen ring van mynen vinger zult gy echter niet verfmaaden. Ik fchenk hem u daarom laiet , vermids geen Juweelkenner het nog ooit heeft durven waagen, om hem op prys te ftellen. Hy zy flechts eene herinnering van deezen Dag, en meer niet." In het daar op volgend Gefprek blykt,dat alcibiades in drt £eval meer edelmoedig in fchyn, dau weezealyk grootmoedig, * ' ha»-  BOOR f!. Ai MEISZKEfJ *?3 handelde; hebbende hy enkel naar eerst wel overdachte ftaatkundige grondregelen gewerkt, die hem Vrienden moesten doen winnen , en zyne Vyanden ontwapenen. Stichtend en vermaaklyk Handboekje voor Kinderen en Kindervrienden. Gevolgd naar het Hoogduitsch van den Heere salzman. Te Leyden by A. en J. Honkoop , 1792. In , ivo. 178 bl. Als een tweede Deel, hoewel met een weinig veranderden tytel, kan dit Werkje befchouwd worden van den Stick* tend vermakenden Leeraar van "Kinderen en Kindervrienden , welke, nu omtrent vyf jaaren geleeden, door dezelfde Boekverkoopers wierdt afgegeeven. Ook hier ontmoeten wy een reeks van kleine Stukjes, meestal in de gedaante van Zamenfpraaken, alle welke eene heilzaame ftrekking hebben , door het beftryden van ondeugden of vooroordeelen, en het vertooDen van deugd en gehoorzaamheid in een behaagelyk licht. Het ukvoerigfte van allen is een klein Blyfpel , getyteld: „ Denk , dat het meest van u zeiven afhangt, genoegen te ,, hebben," 't welk vry wel is uitgevoerd, en zich met genoegen laat leezen. Dewyl wy dit en foortgelyks Werkjes, om hunne nuttigheid, gaarne in de handen van fchratidere Kinderen, of wel van derzelver Opvoeders, zagen, zullen wy, om dien wensch meer kragt by te zetten, ons de moeite der affchryvinge eener Zamenfpraake getroosten, de Jood getyteld,om te dienen tot eene proeve , op hoedanig eene wyze de fchrandere salzman de fchadelyke vooroordeelen te keer ging. „ Leander. liet een Jood op zyn kamer komen, om een paar gespen van hem te kopen , en , terwyl hy met dezen aan 't handelen was, (loop zyn zoontje Adolf.een loos platje, Uil weg , liet zich van de keukenmeid een ftuk Spek geven, en ftak dit vervolgens zeer behendig in den zak van den Jood, Terftond liep hy vol vreugde na zyn broêr Pieter , en vertelde hem dien Hechten pots, dien hy den armen Jood gefpeeld had. ,, Aan de tafel zittende, bemerkte Leander terftond, dat 'er iets moest zyn voorgevallen, want Piet en Adolf zaten elkander gedurig aan te kyken en te lachen. Hoe zy ook hun best deden , om het lachen in te houden , dit wilde niet gelukken , zo dra de eene maar eenigzins weder begon, kon ook de andere zich niet weerhouden. „ Leander vroeg al eens , wat 'er gaande was ? maar kreeg geen antwoord. Eindelyk gebood hy Pieter ernftigJyk, hem te zeggen, waar over zy lachten, en deze \erS 3 haal-  stichtend es vekmaaklyk haalde toen , wat Adolf gedaan had; waarop dit gefprefc volgde: „ Lêakdeh. V/at heeft u bewogen, Adolf! om dezen moed. wil te plegen ? „ Aooi f. Ik wilde eens een grapje uitvoeren. Vader. „ L. Dat verbiede ik mynen Kinderen niet, dat ze fomwyl eens een grap hebben. Maar de grap moet een ander niet beledigen. ,, A. Ik hebbe immers den Jood niet beledigd. Ik zou hec geheel niet kwalyk nemen, al ftak my ook iemand een pond Spek in den zak. . „ L. Dat gelove ik , want gy eet het gaarn. Maar hoe zou het zyn , als iemand u een ftuk hondenvleesch in den zak ftak? „ A. Ai, foei! dat zou een elendige pots zyn. ,, L. En, als gy dan een boterham kocht, en die on weiend by het hondenvleesch ftak, hoe zou u dat fmaken? A. Daar kon ik geen brok van eeten. „ L. En waarom niet? „ A. Foei! hondenvleesch is toch geheel affchuwelyk. „ L. Immers neen. De Inwoonders van Othaheita eeten niets liever dan hondenboutjas. ,, A. Foei! foei! dat moeten varkens van menfehen zyn ? ,, L. En nogthans , als gy op dat eiland geboren waart, en van jongs af uwe Ouders en Vrienden honden had zien eeten, zou het hondenvleesch u dan nog wel zo affchuwelyk zyn ? ,, A. Ik gelove, neen. Dan zou ik misfehien al menig een hondengebraad mee helpen opeeten. ,, L. Maar, waar van daan komt het dan nu , dat gy zo walgt van hondenvleesch? ,, A. Wel Vader! gy walgt immers daar ook van, en Moeder en allen walgen daarvan. Ik hebbe nog nooit gezien, dac gy hondenvleesch hebt gegeeten. Ook heeft men my wel ge. zegd, dat het niet te eeten was. ,, L. Gelooft gy wel, dat de Jood by zynen Vader varkensvleesch heeft zien eeten? ,, A. Neen , dat kan ik bezwaarlyk geloven. De Joden eeten immers geen zwynenvleesch. ,, L. Heeft hy ook van zyne Ouders niet dikwyls gehoord; dac een varken een onrein dier is? ,, A. Waarfchynlyk, ja. ,, L. Hoe moet de Jood dan wel te moede zyn, wanneer Isy varkenvleesch ziet? A. Dit zal hem ook wel ivalgen? ,, L. Eveneens als gy walgt, wanneer gy hondenvleesch ziet/ s, A Dat  handboekje voor kinderen. 27$ „ A. Dat denke ik. „ L. En evenwel hebt gy den armen Jood Spek in den zak geltoken , dat voor hem zo affchuweiyk is als het hondenvleesch voor u; en gy zoud het zeer euVel opnemen, ■wanneer u iemand hondenvleesch wilde icfaaffen. Hoe liegt betracht gy dan die goede les van Jefus: alles , wat gy wilt , pat ü de menschen doen zullen, doet HaN ook alzo! „ A. Maar Vader! hy is maar een Jood! „ L. Dat weet ik wel. Maar , waar onder rekent gy de Joden ? onder de menfehen, of onder de dieren ? „ A. Zekerlyk onder de menfehen. L. By gevolg moet gy ook alles omtrent hen betrachi «en , wat gy wilt dat anderea jegens u betrachten , en moet gy hen niets doen, 't geen gy niet vau anderen zoud willen verdragen. ,, A. Maar, ik dacht, Vader! dat de Jood een Christen kon worden ; dan zou hy ook Spek leren eeten , en behoefde zich niet meer te laten kwellen. „ L. Nu ja, dat kon hy doen , zegt gy. Maar wilt gy wel een Jood worden ? „ A. Dat verhoede God! zulks zult gy ook niet van my vermoeden. „ L. En waarom niet? „ A. Dan moest ik immers den Here Christus verlochenen, die Gods Zoon is! „ L. Van waar weet gy dat? „ A. Dat ftaat immers zoo veele malen in het Nieuwe Testament. „ L. Van wien hebt gy het Nieuwe Testament gekregen ? „ A. Van u, lieve Vader! ,, L. En waarom gelooft gy dan dat Nieuwe Testament? „ A. Om dat het van God is. „ L. Wie heeft u dat gezegd? ■ „ A. Gy hebt my dat gezegd, en myn Leermeester nevens u heeft my dit ook bewezen. : „ L. Maar, als gy nu een Jood tot een Vader gehad had, zou die ook het Nieuwe Testament voor u gekocht hebben? / ,, A. Dat denke ik niet. „ L. Zou die u wel geleerd hebben , dat Christus de Zoon yan God is? „ A. Onmogelyk; want een Jood gelooft dat niet. ,, L. Zoud gy dan ook wel geloofd hebben, dat Christus Gods Zoon is ? ,, A. Wel neen, Vader! evenwel ik zou een Nieuw Testament voor my hebb.en konnen kopen , en het hebben konnen lezen. ,, L. Dat zoud gy hebben konnen doen. Dan, als uwe Ouders en Vrienden u allen te famen voor dat boek gewaarS 4 fchouwd  i?6 STICHTEND E» VBRMAAICLYK HANDBOEKJE VOOB KINDEREN. fchouwd hadden, zoud gy het dan wel gekocht hebben? Als dezen u van jongs of aan hadden voorgepraat, dat Christus een bedrieger geweest was , dat hy hec offeren en de befnydenis, fcnoon door God ingefteld, had afgefchaft, zoud gy dan Christus nu wel voor Gods Zoon houden? „ A. Dat is zeer onwaarfcbynlyk. „ L. Zou het wel billyk zyn , als iemand u daarom befpottede? „ A. Neen, lieve Vader! dat zou niet billyk zyn. Ach! ik zie nu wel, dac ik den Jood onheusch behandeld hebbe. „ L. Dat is my lief. Maar wenschte gy wel, dat de Jood een Christen wierd ? ■ „ A. Van ganfcher harten! ja ik weet niet wat ik wel zou willen geven dat ik hem bekeren kon. „ L. Dat zou moeilyk gaan. Een mensch , by wien de doling zo diep geworteld is, laat zich bezwaarlyk daar van afbrengen. Maar, als gy dan der Joden [bekering wenscht , zoud gy dan die wel willen verhinderen? A. Vooral en vooral niet. „ L. Zoo moet gy dan ook alles vermyden, wat hun af. keer tegen de Christenen kan doen toenemen. ,, A. Zekerlyk. „ L. En als gy den Jood dan Spek ln den zak fteekt .... „ A. Ach! Vaderlief: vergeef het my! ik zie ik zie i dat ik onrecht gedaan hebbe. Ik hebbe den goedea Jood niet alleen beledigd, maar ook zyne bekering verhinderd. ., L. Maar, daar gy dit nu erkent, dat gy den Jood belc digd hebt, wat wilt gy dan nu wel doen? ,, A. Ik moet hem om vergiffenis verzoeken. ,, L. Goed! zal ik den Jood dan laten weerom roepen? „ A. Ja, ja, Vader! doe dat. Het zal my aangenaam zyn, dat ik hem myn' misflag belyde. ,, Hierop liet Leander den Jood roepen. Adolf kuste hem de hand , bad hem, met blykbaar leedwezen, dac hy hem zynen moedwil wilde vergeven , en beloofde, dac hy van zyn leven geen Jood meer kwellen zon. ,, Leander fprak nog meer met den man, en verzocht, dat by deze belediging niet aan hem , maar aan het onverltand van zyn kind, zou toefchryven. Ware Christenen plegen nimmer iemand in zynen Godsdienst te kwellen, want Christus, in wien zy geloven, heeft hen geleerd, dat men alle menfehen moet liefhebben gelyk zich zeiven. „ Deze onverwachte grootmoedigheid trof den Jood by uit■ftek. Hy werd wel geen Christen ; maar kreeg doch veel groter achting voor de Christenen, en ging veel befcheidener met fcen om, dan ss voren." &-  SAKONTALA, Of de BESLISSENDE RINS, Z77 Sakontala, of de beflisfende Ring, een Indiaansen Schouwfpel van ic.'.lidas, oorfpronglyk gefchreeven in de oude Sanskritifche en Prakitifche taal; met ophelderingen van c. forster. Te Haarlem by A. Loosjes, Pz. 1792. Behalven het Foorberigt, 198 bl. in gr. %vo. In de daad een alleraangenaamst gefchenk voor Liefhebbers van fchoone Kunften en fraaije Letteren! Een Indiaansen Schouwfpel, reeds ouder dan onze jaartelling, en vol van de uitgezochtfte fchoonheden ! Wy hebben hetzelve eigenlyk te danken aan den beroemden Heer william jokes, Schryver van den Commentarius de Poëfi Ajiatica , en andere uitftekende Werken , en Stichter van de Afiatifche Maatfchappy. Deze haalde het uit de duisternis te voorfchyn , zettede het eerst woord voor woord in het Latyn over (welke taal hy zegt der Sanskritifche zoo zeer gelyk te zyn, dat zy zich veel beter dan eenig.' andere tot zulk eene overzetting fchikt), vertaalde het daar uit weder woordelyk in het Engelsch, en benam eindelyk aan zyne overzetting dat onnatuurlyke ftyve, zonder ergens eene wezendlyke uitdrukking by of af te doen. De Heer forster heeft het in 't Hoogduitsch vertaald , en 'er ophel. derende aanmerkingen bygevoegd, waar van de Nederduitfche Overzetter eenige weinige heeft overgenomen. Het Stuk is zeer onregelmaatig, 'er is geene éénheid van tyd of plaats in , en het is, vooral op het laatst, doorweven mee gedrochtelyke verdichtzels uit het oud Mythologisch Sydema van Indien ontleend. Wy ontdaan ons daarom ook van de moeite, om aan onze Lezers eene opgave van den inhoud, of eene ontleding van het geheel, mede te deelen. Men moet dit Stuk niet lezen om de houding of inrigting van het geheel , maar men moet het lezen, en beduderen zelfs, om de menigvuldige fchoonheden, die overal door hetzelve verlpreid zyn, uit de afzonderlyke deelen op te zamelen , te genieten, cn zich ten nutte te maaken. Om den Lezer eenigermaate den aart dezer fchoonheden ta doen kennen , zullen wy eenige trekken affchryven uit dat toneel, waar in sakontala, na het hof van den Koning djschMAf.T/\, aan wien zy verloofd was, zullende vertrekken, iri, gezelfcüap van gaut*mi, eene oude Kluizenaares, en van twee Braminen, sarngsrawa en saraduata , een teder affcheid neem: van haaren Pleegvader, den heiligen kanna, en van haare jonge Speelgenooten anasuya en p;;iyamwada. kanna. Hoort gy boomen van dit heilig woud! gy boomen-, in weike de V/oud-godinnen woonen! hoort en verkondig: het, dat sa-  278 SAKONTALA sakontala naar het paleis haares Echtgenoots vertrekt: zy, die , fchoon zy dorst had , niet dronk , voor gy be-vochtigd •waart; zy, die uit liefde voor u geen uwer frisfche bladen afplukte , hoe gaarne zy haare hairlokken daar mede had opgefierd; die haare grootfte vreugde in het jaargety vond, dac° u met bloemen doet pronken. chook. der onzigtbaare woud - nimphen. Geluk verzelle haar, op haar weg! hartverkwikkende windjes ftrooien welriekend ftof, van kostelyke bloemen, tot ftreetend genot, rondom haar! vyvers van helder water, door groene Lotos-bladeren overdekt, verkwikken haar, waar zy wandelt! "dat lommerryke takken haar overal bedekken voor de zengende ftraalen der zon! (alles luistert, verwonderd.) sarnoarawa. Was dit de ftem van den Kokila (»), die onze Sakontala eene gelukkige reize wenscht ? of zongen de Nimphen, die vermaagfchapt zyn met de vroome bewoonders van dit bosch, dien harmonifchen vogel na ? en maakten zy zyn groet tot den haaren? gautami. De Woud - Godinnen! myne Dochter! die haare nabuuren, de Kluizenaars, beminnen, hebben u geluk gewenscht; uwe eerbiedvolle dank komt haar toe. (Sakontala gaat in 't rond, en neigt zich tegen de Nimphen.') sakontala, (ter zyde tot Priyamwada.) Offchoon de gedachte, van mynen wederhelft te zien , my verrukt, nochtans ontzinkt my de moed, daar ik dit bosch, de fchuilplaats myner jonkheid, zal verlaten; myne krachtan bezwyken. priïamwada. Gy klaagt niet alleen! ziet het bosch zelf treurt, nu het uur des affcheids genaakt. De Gazelle herkauwt niet meer van 't verzamelde Kusfagras; de Paauwin danst niet meer op het veld; de Planten van het woud laaten haare bleeke bladeren ter aarde zinken; haare kracht en haare fchoonheid verwelken. sa- f*) Kokila, een in Imiiën zeer bekende zwarte Vogel, die zich des nachts laat hooren, en even als de Nachtegaal veel afwisleiing in zyne toonen heeft, maar barder geluid maakt.  ot be beslissende rins» 279 sakontala. Sta my toe, eerwaardige Vader! deze Madhawi-flruik, wiens roode bloemen het bosch doen gloeien, aan te fpreeken! kanna. Myn kind, uwe liefde voor dit gewas is my bekend. sakontala, (omvat de plant.') i> Schitterendfte der flingerende planten! ontfang myne laatfle omarming! beantwoord die met uwe buigzaame takken: van dezen dag af ben ik, in weerwil der ruimte die my van u affcheid, toch de uwe; zie, ö myne geliefde Vader! zie deze plant aan, als myn ander ik. kanna. Uwe beminnelykheid, myn dierbaar kind! heeft u eenen wederhelft gegeven, die u gelyk is. Lang heeft myn hart, om uwent wil , dezen wensch boven alle andere wenfchen gevoed. Thans, daar myne zorg voer uwe verbintenis geëindigd is, wil ik uwe lievelingsplant met haaren Bruidegom Amra vereenigen; die in haare nabyheid welriekende geuren verbreid. Trek gy nu heen, myn kind, en volbreng uwe reize. sakontala [nadert de beide Meisjes.) Tedere Vriendinnen ! deze Madhawi - ftruik zy een kostbaar onderpand in uwe handen. anusuya en piuyamwada. Ach ! myne Vriendin! en onder wier befcherming blyven wy ? (beide wcenende.) kanna. Traanen zyn ydel, Anufuya! uwe moed moest haar verlterken, en gy maakt haar weekhartiger door uwe traanen. (zy gaan alle voorwaards.) sakontala. Myn Vader! gy ziet gindsch die zwangere Antelope , die door haaren zwaaren last zoo langzaam voortgaat; wanneer zyvan dien last zal ontflagen zyn, zult gy my dan die vrolyke boodfehap met een berigt van haar welfraud toezenden ? Ach! vergeet dit toch n:»t. kan-  48e sakontala, of de beslissends rins. kanna. Neen, myn Hevel ik zal het niet vergeeten. sakontala (gaat vooraan , en houd dan weer /ril.) Ach, wat is het, dat de zoom van myn kleed vasthoud, en my te rug trekt! (zy ziet om) kanna. Het is die Rheewelp, uw aangenomen voedfterling, wiens lippen, wanneer zy door het fcherpe Kusfagras gewond waren, gy zoo dikwils met genezende Sefam-oly beftreekt; dat gy zoo dikwils met een handvol Syamaka-korrels voedde: het wil de voetftappen van zyne befchermlter niet verlaaten. sakontala. Wat weent gy, teder fchepfeltje! over my, die ons gemeenfchappelyk woonoord verlaaten moet? Hoe zorgvuldig heb ik u opgevoed , na dat gy kort na uwe geboorte uwe moeder verloort. Even als ik, zal myn Pleegvader, nu wy fcheiden, u befchutten met zorgvuldige goedheid: keer te rug, arm fchepfel , te rug, wy moeten fcheiden! (zy breekt in traanen uit.) kanna. Uw traanen, myn kind, pasfen by uw voornemen niet. Wy zullen elkander weérzien. Vat moed. Trek den regten weg, die voor u ligt, op, en volg hem, wanneer de zwellende traanen door uwe fchoone ooghairen loeren , weêrhon dan hunnen vryen vloed met een vasten moed. Op uwe wandelpaden door dit leven , waar de weg nu hoog, dan diep, en het regte pad zelden kennelyk.is, zal zeker het fpoor uwer voetftappen niet alcyd effen zyn , maar de deugd zal u altyd in -een regte lyn voorivaards fti'eren.  ALGEMEENÈ VADERLANDSCHÊ LETTER-OEFENINGER De Bybel, door beknopte Uitbreidingen, tn ophelderende Aanmerkingen, verklaard: door j. van nuys klinkenberg* A. L. M. Theol 6f Phil. Dottor, Hoogleeraar in de H. Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchiedenis, aan het Illujtre Athenceum, en Predikant in de Gemeente te Amfterdam: mitsgaders Lid van het Zeeüwsch Genootfchap der We'tenfchappen, te Vlisfingen. XXIVfte Deel. Té Amfterdam, by J. Allart, 1702. 546 bladz. Behalven eene Inleiding van CLXXXVlll bladz. In gr. Svo. Dit Deel bevat de Uitbreidingen van, en Aanmerking gen, over de Brieven aan de Thesfaionicenfen, aari Timothcus, aan Titus, aan Philemon, en aan de Hebreeuwen. Voor hetzelve is eene Inleiding geplaatst, 11I denzelfden fmaak, als die voor de voorige Deelen. Daar over verfcheidene byzonderheden, den Bnef aan de Hebreeuwen betreffende, veel verfchil onder de Geleerden is, heeft de Hoogleeraar zich, in zyne Inleiding,by denzelven het langst opgehouden. Hy handelt, naatnelyk, iri IX Hoofdftukken, over den Schryver van dezen ün-f; over de perfonen, aan welke dezelve is ingericht; over de taal, in welke hy is gefchreven; over de plaats, al. waar, en den tyd wanneer, hy gefchreven is; over de aanleiding tot het fchryven van denzelven; over het oogmerk, dat de Apostel 'er mede had; over den mhoud; over de verdeeling; waar by eindelyk komt eene opgavé van de uitlegkundige Schriften, die over dezen Brief m onze taal voorhanden zyn. Volgens de gedachten van den Heer klinkenberg, is 'er geen' twyffël overig, of Paulus is de Schryver van dezen Brief; hy is gefchreven aan de gemeente der Christenen , die uit de Joden bekeerd waren, té Jerufalem ot in Palestina ; het Griekseh is de grondtaal Van dezert Brief; hy is waarfchynlyk te Rome gefchreven, een weinig voor of na dien aan de Christenen te Phihppi, 111 het jaar 57, wanneer de Apostel, uic de omftandighcdeti* en de zachte manier, op welke hy behandeld werdt, hoop lett. 1703. no. 7. T lelleji*  *82 J. VAN NOYS KLINKENBKR6 fchepte, dat hy eerlang zoude ontflagen worden; de aanleiding, die Paulus tot dit gefchryf kreeg, is te vinden in de omftandigheden, in welke de Hebreeuwfche Christenen in Palestina, en byzonder te Jerufalem, verkeerden : zy waren over het algemeen zeer gehecht aan den voorvaderlyken Godsdienst, en de fchaduwachtige plechtigheden van den Levitifchen eerdienst: in deze vleefchelyke vooroordeelen werden zy gedurig getterkt door de tegenwerpingen van hunne ongelovige broederen , welke des te meer invloed op hen hadden, naar maate zy doorgaands traager en meer ongeoefend waren; hier kwam nog by, dat zy, van hunne ongelovige broederen, niet alleen door beloften verzocht werden, om het Christendom vaarwel te zeggen, maar dat zy ook veelszins vervolgd' en mishandeld werden ; zy liepen dus groot gevaar, om wederom van het Christendom tot den voorvaderlyken Godsdienst af te vallen; zommigen waren reeds afgevallen, en veelen fchroomden reeds, om de godsdienftige vergaderingen der Christenen by te woonen: toen Paulus voor de laatfte maal te Jerufalem was, en aldaar gevangen raakte, had hy dezen hunnen treurigen toeftand 'leeren kennen , en, zederd zyne overvoering na Rome, waren de zaaken nog aantnerkelyk verergerd , waarvan de Apostel door deze en geene reizigers, in zyne gevangenis, berigt kan gekregen hebben : eindelyk, veele van hunne Leeraars waren reeds overleden, en zommigen hadden eenen geweldigen dood ondergaan: ook fchynt 'er geen Apostel meer by hen geweest te zyn, ten zy misfchien jacobus de jongere nog in leven ware: dit maakte hunnen toeftand nog zorgelyker, en bewoog den Apostel, hun dezen Brief, of liever vermaaningsreden ,te fchryven , om hen tegen den afval te waarfchouwen , en hen aan te moedigen, dat zy, in weêrwil van alle verzoekingen en tegenftar-d, by de belydenis van het Christendom ftandvastig volharden zouden: en de inhoud van dezen Brief is dus eene vermaaning, om de belydenis van het Euangelie onwankelbaar vast te houden , en ftandvastig te zyn, onder alle verzoekingen en vervolgingen. Alle deze byzonderheden poogt de Hoogleeraar te betogen; zyne bewyzeu echter voor zommige van dezelven zyn veelal zo zwak, dat zy niet in ftaat zullen zyn, om iemand, die van een tegengefteld gevoelen is, te overtuigen. Doch ons beftek laat niet toe, over dit onderwerp, dat eene uitvoerige verhandeling vcreifchen zou , ons verder  DE BYBEL UITGEBREtDi 283 det uit te laaten. Liever willen wy nog de Aanmerkingen van den Heere klinkenberg, op eeue of andere moeilyke plaats, aan onze Lezers mededeelen, en wy kiezen daar toe Hebr. X: 26. De Uitbreiding van deze plaats luidt aldus : Want ,, fo wy willens, tegen ons beter weten aen, foiidigen, en , tegen de overtuiging van onze harten aen , het „ Christendom verzaken, na dat wy de kennisje der waer* „ beyt ontfangen hebben , na dat wy niet alleen in de „ leer van het Euangelie onderwezen zyn, maer ook, door een behoorlyk onderzoek der bewyzen, van hare „ waerheid, in onfe harten, volkomen zyn overtuigd ge,, worden, fo en blyft daer 'geen fachtoffer meer over voor „ de fonden, dan is onfe misdaed fo affchuwelyk , dat „ wy gene vergeving te wachten hebben, (verg. 1 Sam* „ III: 14.)"' En wy vinden bier by de volgende Aantekening: „ Heeft de Apostel hier het oog , op de zonde tegen den Heiligen Geest, welke, volgens 's Ileilands uttfpraek, niet zal vergeven worden, noch in deze noch in de toeko* mende eeuw? (vergel. Matth. XII: 32.) Geenszins» De zonde tegen den Heiligen Geest was van eenen geheel anderen aert ; deze beftondt in de boosaertigheid der Pharizeeuwen, die de wonderen van den Heer jesus * welke Hy, door de kracht van zyne eeuwige Godheid, verrichtte, aen Beëlzebub toefchreven; zy werdt, derhal* ven, bepaeldelyk op dien tyd begaen, wanneer de Heiland wonderen op aerde verrichtte, en kan daerom 4 in volgende tyden, gene plaets hebben- (vergel. XVIII Dee'» p. 232—). „ Blyvt 'er dan, voor ieder eenen, die willens zondigt, geen flachtëffer over, en kan iemand, die, tegen zyn beter weteri aen, gezondigt heeft, nimmer op vergeving hopen? Deze is de mening in het geheel nietj het bloed van jesus christus , den Zoon van God, reinigt ons van alle zonden, (vergel. 1 Joh. Ii 7.) Heelt iemand ooit willens, tegen zyn licht en beter weten, gezondigt, het was althans petrus, toen hy zynen Goddelyken Meester verlochende <, en evenwel heeft hy genade gevonden. ■ „ De Apostel heeft hier het oog op eene bepaeldö zonde , welke bedreven werdt door bepaelde perfonen, doof Joden namelyk , die belydenis gedaen hadden vart het Christendom, in bepaelde omitandigheden, na ddt zy T % de ,,,, v. - " -■ • J . ., " ' 1  a§4 J. v. nuys klinkenberg, de bybf.l uitgebreid. de kennis der waerheid ontvangen hadden, en op eenen bepaelden tyd, toen de dag van Jerufalems verwoesting naderde. Wanneer wy deze bepalingen in het oog houden, laet zich des Apostels mening ligtelyk ontwikkelen. Hy fpreekt van Joden, die de kennis der waerheid ontvangen hadden, en van de zekerheid der Cbristelyke leer grondig overtuigd waren. Wanneer dezen willens zondigden, tegen hun licht en beter weten het Christendom verzaekten, de onderlinge byeenkomlten nalieten, en zich wederom by hunne verharde landgenoten voegden, die den naem van den gezegenden jesus fmaedheid aendeden , dan bleev 'er geen Slachtoffer over , voor hunne zonde; dan hadden zy gene vergeving van dien verfoeilyken afval te wachten. Dit bracht, niet de aert der zake zelve, maer de toenmalige tydsömftandigheid, mede. De dag naderde, de Heer had lang genoeg geduld gehad met de hardnekkige Joden , de tyd der langmoedigheid fnelde ten 'einde. Misbruikten zy dien tyd van behoudenis , welke 'er nog overig was, dan zou de deur der genade voor altoos gefloten worden." Be Brief van Paullus aan Filémon, in Leerredenen, door jacobus kysdyk takens , Predikant te Delfshaven. Te Rotterdam, by C. van den Dries, 1792. In gr. 8vo. 140 bladz. Met regt, zo als wy het ftuk, al lang, bebben ingezien , befchouwt de Eerw. takens den Brief van Paulus, of, (zo als zyn Eerw. „ naar aanwyzing van „zynen Leermeester, Profesfor de uhoer," verkiest dien naam te fpelden) Paullus,aan Filémon,als een waardig overblyfzel der gewyde aloudheid. De" redenen, welke, voor deeze hoogfchatting, worden aangevoerd, komen ons voldoende voor. Gelyk de gemeenzaame om, gang en briefftyl , wanneer dezelve flechts gewoone '' onderwerpen in de t'zamenleeving betrelfen , van het *' grootst belang zyn , om iemands karakter te leeren " kennen en beöordeelen: zoo is ook dees Brief een onwaardeerbaar juweel, om ons met. her karakter van * den grooten en' belangryken Paullus niet alleen nader bekend te maaken; maar om ons ook de waare groot*' heid en fchoonheid van dat karakter, zoo als het !! door de genade van J. C. geheiligd was, te vertoo- » nen,  J. R. TAKENS, LEERREDENE-N. 485 i, nen , en ons op hetzelve ten uiterften te doen ver„ lieven." De nutte leering en ftigtiug, in het onderwerp , hoe gemeenzaam ook, in den trant , op welken Paulus hetzelve behandelt, opgeflooten , is eene verdere reden ter aanpryzinge van deezen Brief; gelyk eindelyk ook, het -menigvuldige, 't welk deeze Brief inhoudt, ten betooge van de kragt des Euangeliums, tot bevorderinge van waare zaligheid. Voldoende redenen waren deeze, dat de Eerw. takens zich zeiven de taak opleide, om deezen Brief, in eenige agtervolgende Leerredenen, (zy zyn vyf in getal) voor zyne Gemeente te verklaaren; wy voegen 'er nevens, de wyze van uitvoepnge in aanmerking genomen zynde, om dezelve door den druk gemeen te maaken. In het geheel beloop toont zyn Eerw. een man te zyn , die zyn onderwerp volkomen meester is. Zonder verveelende langwyligheid, ontvouwt hy den inhoud en de meening des Briefs; doet de opmerking zich bepaalen tot het karaktermaatige der perfoonen en voorvallen, daar in vermeld; en leidt, telkens,uit het verhandelde, nutte gevolgen af, die, met zeer veel ernst en aandrang, op de verbetering van hart en zeden worden toegepast. Dit alles wordt omkleed met eenen ftyl, het onderwerp waardig, hoewel, naar het ons voorkomt, zomwylen, een weinig te naby aan het zwellende, of windrige, grenzende. Tot eene proeve bepaalen wy ons thans by eenige trekken van het karakter van Paulus, docor den Heer takens ontleend, uit de wyze, op welke Paulus het pleit voor Oneümus by Filémon voortzet en voldingt. Hy bewondert daarin de befcheiden heid, het Christelyk hart, — en het wys beleid, des Apostels. „ Wie is befcheidener (dus fchryfc zyn Eerw.) dan Paullus? Hoe befchaafd, hoe wellevend! Hy vindt nodig zich voor Onefimus borg te ftellen; maar hy wil hierdoor Filémon niet beledigen. Van ter zyde brengt hy hem daarin onder het oog, dat hy niet volftrekt dacht, dat hy de betaaling van hem afëifchen zoude. — En zyn befluit vs. 2.1. waar drukte zich ooit de waare welleveilheid verplichtender uit: ,, Ik maak ftaat op uwe gehoor„ zaamheid, weetende, dat gy zelfs doen zult boven het „ geen ik zegge." Niets laags, niets kruipends, zal de vitzucht in deeze woorden ontdekken ; le'rwyl tevens de vriend der welluidenheid ze zoo befchaafd moet heeten, als men immer van den best opgevoeden man hooren zou. T 3 „ Hoa  g86 j. r. takens, leerredenen. „ Hoe klopt daar by het Christelyk hart! Befchaafdheid en menschkunde vinden nodig, flechts van ter zyde den trek van „gehoorzaamheid" in het voorftel in te mengen. Evenwel hy komt 'er in. De handhaaving van (el'us leer, en verplichte gehoorzaamheid aan dezelve, leggen mynen Paullus allernaauwst aan het hart. Toegeevenheid moet het gevoel van plicht niet ten eenemaal verdooven. En dat „ gy zyt u zeiven aan my ,, fchuldig" .... hoe .gefchikt, om groote gedachten van het Christendom, en van de voorrechten daar aan verknocht, in te ftorten, en levendig te houden! Predikt voörds de zaligmakende genade-leer rechtvaardigheid ; Paullus ftelt zich liever borg, dan dat hy dulden zou, dat de rechten dier gewyde deugd eeniger- maate gekrenkt zouden worden. En hoe kan Chris- telyke broederliefde zich tederder uitdrukken, dan in vs. 10. , Ai', broeder! laat ik vrucht van u trekken. Verkwik l, myne ingewanden'." Ja waarlyk Christelyke broederliefde, die in den Heere by herhaaling eindigt. ,, Aan wys beleid, eindelyk, mangelt het hier zoo min als elders. Verbeeldt u het hart van Filémon , zoo als Paullus hetzelve gefchetst heeft; verbeeldt u een hart , by het welk liefde en mededogen, door genade geheiligd, eene geopende deur vinden, .... en kan zulk een hart beter veroverd worden, dan door de menschkunde van eenen Paullus? . . . Moet het niet fmelten, als wasch, voor dat vuur van liefde, van tedere liefde, met hetwelk hy op het zelve indringt?. . . Zal dat hart aan Paullus alles fchuldig zyn , en zich toeknypen voor zoo veel bidden, voor zoo veel betuigen van vertrouwen? ... Maar wist ooit iemand juist de ader van het hart beter te treffen, dan Paullus, de onvergelykelyke Paullus? Ik befluit, en neem volgaarne over het geen een der nieuwfie Uitleggeren , ten flotte van zyne Aanmerkingen over dit gedeelte van deezen Brief, fchryft .... Met één woerd, deeze brief is een meesterft.uk." Wy eindigen ons berigt, met de verklaaring, daar de Heer takens, met de overtuiging des verftands, eene voegzaame roering der hartstogten zamenvoegt, dat wy geenzins twyfelen , of deeze Leerredenen zullen, van veelen, met genoegen, en tot ftigtinge, geleezen worden.  K. w. goldammer, beschouwingen. Ot? Befchouwingen over het toekomend Leeven, voor denkende Christenen, door k. w. gÖlöaMmër,' Archidiakonus te Pegau. Uit het Hoogauitsch vertxaU, door c. muller, Predikant te Zyderveld. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 179a. ln gr. 8vo. 37Ü bl. Daar het einde des Christlyken geloofs is , de zaligheid der Ziele, of het deelgenootfcnap aan een toekomend heerlyk Leeven , viel de behandeling van het bovenftaand zeer gewigtig onderwerp, natuurlyk, in het plan der Christen-Godgeleerden en Zedefchryveren. Van hiir, dat men, om van eene menigte afzonderlyke Verhandelingen niet te gewaagen, onder de duizenden Zamenftelzels van Godgeleerdheid en Zedekunde , naauwlyks een ontmoet, welks Opfteller die taak niet op zich heeft genomen. Eene moeilyke taak, in de da 4*1, uit aanmerking, dat, niettegenftaande de onlochenbaare waarheid der zaak zelve , nogthans de omftandigheden daar van, ten onzen opzigte, met een dikken fluier bedekt zyn. Met deeze aanmerking willen wy den arbeid van den Heere goldammer geenzins afkeuren. Wanneer , zo als een buitenlandsch Recènfent aangaande dit Werk getuigt, „ geene teugellooze verbeelding, maar een be„ daard onderzoek der zekerheid en hoedanigheid van „ een toekomend beter Leeven, volgens 't licht van By„ bel en Reden," een Gefchrift kenmerkt, verdient de Opfteller lof en goedkeuring. En, naar het ons voorkomt, is deeze vereischte door den Aardsdeken vry wel in agt genomen. Als een Eerfte Deel, verfchynt het thans aangekondigde in de Waereld. In dertien Afdeelingen, hier Befchouwingen genoemd, handelt het over zulke Waarheden , die als eene inleiding of voorbereiding tot het groote doel des Schryvers kunnen befchouwd worden : hoedanigen zyn, de zekerheid van een toekomenden Staar, de Onfterflykheid der Ziele, de Opftanding, de hoedanigheid deS toekomenden Lichaams, en foortgelyken. De natuur, of de ingrediënten, der toekomende Gelukzaligheid,zullen in een volgend Deel behandeld worden. De hoofdzaaken, thans voorgedraagen, hoewel op eenen befcheidenen toon, en tot eene ftigtelyke en gemoedelyke ftrekkinge, loopen in den gewoonen trant, "en bevatten niet veel nieuws. T 4  *8S K. W. GOLDAMMER Eéne Befchouwing, nogthans, hier voorgedraagen, wekte onze opmerking, als behelzende eene Vraag, welke dikinaals gedaan , en, in de meeste Leerboeken, of geheel niet, of flegts ter loops, wordt behandeld: „ Waarom weeten wy zoo weinig aangaande de eigenlyke hoedaa, nigheid van het toekomend Leeven." Daar de Schryver ook hier zyne gewoone befcheidenheid in agt neemt, zal een berigt van 's Mans voordragt daar omtrent, vertrouwen wy , zomniigen onzer Leezeren niet onaangenaam zyn. Als eenen grondflag zyner oplosfende bedenkingen, laat de Heer goldammer de volgende aanmerking voorafgaan: dat het onderwys, welk de Godheid, wegens een toekomend Leeven, ons medegedeeld heeft, tot onze rust en tevredenheid niet alleen , maar ook tot onze deugd en regtlchapenheid , of, het geen het zelfde is, tot eene waardige voorbereiding tot een toekomend Leeven, volkomen toereikende is; dat wy zoo veel weeten , als wy behoeven , en voor ons heilzaam en weldaadig is. Doch de zinlyke mensch is hier mede niet voldaan; hy zou gaarne den hemel geopend , en alle groote voorwerpen willen zien , welke dezelve bevat. De redenen, welke, tot het niet voldoen deezer begeerte, of nieuwsgierigheid , kunnen worden aangevoerd, zyn, volgens onzen Schryver, onder andere, de navolgende. De Christlyke Godsdienst moet tegen de heerfchende zinlykheid aanwerken; hy moet den waardigen Christen opleiden en aanzetten tot denken , tot de hoogstmoger lyke befchaaving van alle zyne redelyke vermogens, om zyne Ziel van het zinlyke tot het geestlyke, van het zigtbaare tot het onzigtbaare, te verheffen , en tot het veredelen van zich zeiven gewennen, Maar dit groote doeiwit zou niet'bereikt worden, indien de Godheid nadere ontdekkingen, aangaande den toekomenden Staat, hadt medegedeeld; want, in zulk een geval, indien de aankondiging iets zkilyks behelsde, zou de mensch, ligtelyk, alle hoogere, geestelyke, geneugten uit het oog verliezen , zich geheel aan zinlyke voorffellingen overgeeven , en zich over de gcfehiktheid tot reinere vergenoegingen weinig bekommeren , eu het genot van zinlyke vermaaken ais zyne beltemming, zyne geheele gelukzaligheid, aanmerken, Daarenboven, indien de gantlcha hemel, in deszelfs volkomene heerlykheid en gelukzaligheid , met alle zyne 1'chatt.en en rykdommen, voor het ver-  BESCHOUWINGEN. verlangend oog der menfehen open ftondt; hunne deugd, in plaats van'te winnen, zou daar by verhezen, zou bekrompener, minder rein, en onedeler, worden, s Menfehen deugd, zal zy Gode behaagen, moet edel en rem zyn , en , als zodanig , uit de zuivere bronnen voortvloeien van liefde tot God, en geneigdheid tot zedelyke orde en fchoonheid, in de hoop op de goedkeuring en genadige vergeldingen van den algemeenen Regter. Maar dit kenmerk der deugd zou geheel wegvallen, zy zou onrein en onedel, laag en loonzuchtig, worden, „ indien wv flegts geduurig de heerlyke belooningen in t oog ,, hadden, flegts op dezelve zagen, en, overeenkomftig ! haare grootheid en voortrelfelykheid, de grootheid en „ voortrelfelykheid onzer deugd inrichteden —De godzaligheid is tot alle dingen nut, en heeft de beloften van het tegenwoordige en toekomende Leeven; dit is voor den echten vriend der deugd genoeg. Hy weet wel niet op welke wyze eigenlyk de Gedlyke goedheid zyne edele daaden beloonen zal; maar dit verontrust hem niet; hy houdt zich aan de toezeggingen, en vraagt niet,by elke goede daad, op eene loonzuchtige wyze: wat zal ik hier voor genieten? Eene naauwkeurige be¬ paaling der hemeifche gelukzaligheid zou voorts 's menfehen yver voor dezelve beperken en verminderen. In de tegenwoordige onkunde, in welke betrekking de deugd tot het toekomend geluk ftaat, en hoedanigen invloed ieder goede daad daar op zal hebben, moet, eigenaartig, de yver, tot het doen van den geheelen wil van God, kragtdaadig worden aangevuurd. Hier komt by, dat eene dui- delyker onderrichtinge aangaande de toekomende zaligheid het vïolyk genot des tegenwoördigen leevens, aanmerkelyk, zou verminderen. „ Hoe wel bevindt de „ zorgelooze (onbezorgde) Jongeling zich niet in de armen van zyne beminde Ouderen! Hunne rykdommen eu vermaaken zyn de zyne. — Maar, 'er worden hem bekoorlyker vooruitzichten geopend! De gedachte, om „ eens meester van een aanzienlyk vermogen te worden , het zelve geheel naar zyn welgevallen te kunnen ge'! bruiken, de levendige voorftellingen der geneugten, welke hy dan hebben, van het aanzien, welk hy verli kryen , de eereposten, tot welke hy zich verheffen , * de ^vryheid , welke hy niet genieten kan, deeze gedachten en voorftellingen verminderen met zel*' den het vreugdegenot in het ouderlyk huis, laaten hem !. zvn tegenwoordig geluk niet geheel genieten,.benevelen " 3 Tj „ m  beschouwingen. 2QI - waardige wyze de genoegens en zaligheden der ver* SïïdfgeSa af te Wieren?" _ Wy twyfelen niet, "f deeze bedenkingen, immers zommige van dezelve zullen veelen niet onaanneemelyk voorkomen, en over de geópperde Vraag eenig gerustftellend licht verfpreiden in het gemoed derzulken , die dezelve met belangneemenden ernst voordraagen. Lazarus voor Lydenden. Uit het Hoogduitsch van ], l. ewaÏd. Te Utrecht by de Wed. S. de Waal en Zoon, 1791. In gr. 8vo. H7 bl- De Schryver, opgemerkt hebbende, dat men veel voor Lydenden,maar zeer weinig van Lydenden gefchreven heeft, bepaalde zich ter befchouwing van lazarus , en tot alles wat aanleiding gaf tot deszelfs Gefchiedenis. Zyn Gefchrift is zo min een Commmtarius, als eene Redekundige Verhandelingen dat onderwerp; hebbende hy- daar in alles geplaatst, wat zyn verftand en hart hem, by die 'befchouwing, heeft opgegeeven ; en de denkbeelden, die dezelve in hem verwekten, of de gewaarwordingen, die zy levendig maakten. Daar hy een geheel byzonderen weg, ter vertroosting van Lydenden voor zich gekozen heefc , durven wy ons , uit het geheel beloop van dit Stukje, vleien, dat het by zommigen van byzonder nut zal zyn, die 'er dikmaals de taal eenes Lydenden tot zynen lydenden Medgezel in ontmoeten zullen. 1 ■ ■ ——1 ~ Geneeskundige Verhandeling over de Dauwworm der Kinderen; en zyne veiligfie Geneeswyze, door een Specificq Geneesmiddel. Gevolgd na den Hoogleeraar strack , met Aanmerkingen en Waarneemingen, door j. c. krauss , M. D. Te Amfterdam by L. van Es , 1791- ln èr° 8vo. 8i bl. Dit Werkje behelst niet alleen de opgave van een Specifica Middel, ter geneezing van den Dauwworm der Kinderen, de Jacea, Viola tricolor, maar teffens eene korte Kwoording op twee Prysvraagen, door de Koningl Academie van Konten en Weetenfchappen te Parys, ra ae Taaren m a en 1776 , opgegeeven, om te weeten, welke, van de binnenlandfche Plantgewasfen met de Hypecacuanha^  2j>2 strack, over de dauwworm. de Koortsbast en de Senebladeren, in haare werking gelyk te ftellen zyn, en welke nieuwe ontdekkingen in het Plantenryk de nuttigde voor de Materia Medica zyn, enz. Men vind dus hierin zeer leezenswaardige aanmerkingen en vergelykingen van verfchillende Braak- en Purgeermiddelen, vooral over de werking der Hypecacnanha. Vervolgens wyst de Auteur de kenmerken aan, die'tot een Specificq vereischt worden, en gaat daarop tot bet boven reeds genoemde Geneesmiddel over, waarby hy eerst de Ziekte met derzelver kenmerken en toevallen „ en vervolgens de Geneeswyze daarvan, opgeeft. De geleerde Vertaaler, de Heer Doel:, kkauss, heeft hier en daar eenige, ter breeder verklaaring of verbetering ftrekkende , Noten daar bv gevoegd. J & Geneeskundige Verhandeling over de Borst-Waterzucht. Zynde een Antwoord, op de, door de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen, te Haarlem , voor gefielde, Vraag Te Amfterdam by J. A. Crajeflfchot , 1791. ƒ« er. 8vo. 213 bladz. . In dit Stukje word deeze in ons Land, vooral by Bejaarden, maa? al te dikwyls voorkomende Ziekte, op eene geregelde wyze behandeld, en alles, wat tot derzelver kennis en geneeswyze behoort, geftaafd met bondige bewyzen, uit de beste Geneeskundige Schryvers getrokken, opgegeeven. En, fchoon het zelve, by de Heeren Directeuren der Haarlemfche Maatfchappy , beneden de Verhandeling van den zeer geleerden Heer veirac , over dit onderwerp, geoordeeld is: kunnen wy echter niet afzyn, den ons onbekenden Auteur vari dit Stukje onze erkentenis te betuigen, dat hy het zelve in het licht heeft gegeeven; om dat het gewis, nevens andere Verhaude. ïngen over deeze Ziekte, zeer wel een plaatsje verdient. Dl  b. voorda, over de crimineele ordonnantiën. 20$ De Crimintele Ordonnantiën van Koning Philips van Spanje, laatjien Graaf van Holland , ten dienjte van zyne Nederlanden uitgegeeven. Fransch en Nedercluitsch , naar de oorfpronglyke Drukken van den 'Jaare 1570. Verzeld van eene Verhandeling over het verjtand van de Ordonnantie op den Jtyl van procedeeren in Crimineele zaaken ; mitsgaders van Aantekeningen, by verfcheidene Artikelen van die Ordonnantie. Door Mr. jsavius voorda , Lid van het Zeeuwsch Genootfchap van Weetenfchappen te Vüsjingen. Te Leyden by Honcdop en van Tiffelen , 1792. Behalven het Voorbericht , 587 bl. in gr. 4ïo» Aan allen, die binnen den Lande van Hollanden Westfriesland aan de uitoefening van het Crimineel Regtsgebied deel hebben , mitsgaders die Amptshalven met het beleiden en vervolgen van Regstzaaken belast zyn , fchenkt de Heer b. voorda, voorbeen Hoogleeraar in het Romeinsch en Hedendaagsch Regt aan 's Lands Hooge School te Leyden , een voor hun onontbeerelyk Werk , daarom met zeer veel gepastheids ook aan hun opgedraagen door den Hooggeleerden Schryver , die, thans Amptloos, in geene veragtlyke ledigheid weg kwynt. Alom bekend zyn de Crimineele Ordonnantiën, in den Jaare MDLXX', door den Hertog van alva , op den naam van piiilips, Koning van Spanje, en Heer van de Nederlanden, uitgegeeven, om alhier voor een Wetboek te dienen ; dit fcheen een Nieuwe Uitgave overtollig te maaken; dan de Heer voorda, voorneemens zynde, om de Ordonnantie op den ftyl en manier van Procedeeren in Crimineele zaaken op te helderen, oordeelde eene Nieuwe Uitgave zo van den Franfchen , als van den Nederduitfchen, Text, naar den oorfpronglyken Druk, beide van dat Jaar, te moeten laaten vooraf gaan; om dat in den Druk van Mr. simon van leeuwen, met zyne Aantekeningen verrykt, de Nederduitfche Text, op veele plaatzen, gebrekkig voorgefteld wordt. In het Groot PlakaatBoek van cau en scheltus , in het Utrechts PlacaatBoek, als mede in het Friesch Placaat- en Charter - Boek, wordt de Nederduitfche Text wel eenigzins naauwkeuriger, doch niet geheel zuiver, gevonden. Ook zyn die groote en kostbaare Werken niet in elks handen, en geheel  *94 B. VOORDA neel ongefchikt om voor een dagelyks Handboek te die» nen. Daarenboven vindt men den Franfchen Text in geene van die Verzamelingen. Het meer algemeen maaken van deeze, die men bykans nooit te zien krygt,agtte de Schryver ten hoogden noodzaaklyk, om de egte leezing van zommige Artykelen in den Nederduitfchen Text, waaraan getwyfeld wordt, en de zin en meening van andere Artykelen , welker leezing vast gaat, op te helderen. Eene bedenking, die te meer klems krygt, wanneer men, met groote waarfchynlykheid, vermoedt, gelyk de Hoqgleeraar ia het Voorberigt aantoont, dat de Ordonnantiën allereerst in 't Fransch ontworpen zyn, om dat die Taal te Brusfel, en ten Hove, meest in gebruik was, en dat gevolglyk de Nederduitfche , hoe zeer ook op publiek gezag in 't licht gekomen, en met de kragt van Wet begaafd, eigenlyk eene Vertaaling van de Franfche is. Van den Franfchen Text, en haaren oorfpronglyken Druk, om gemelde rede van zo veel belangs te agten, hadt de Heer voor.da nooit meer dan één Exemplaar gezien , te vinden by den Heer Mr. jacob visser , in 'sHaage, die de vriendlykheid hadt 't zelve den Schryver, ao lange en zo dikwyls hy het verkoos, ten gebruike by te zetten. Van den oorfpronglyken Nederduitfchen Druk vindt men een Exemplaar in de keurige Boekenfchat van 's Lands Univerfiteit. Naa deezen afgefchreeven en tegen het gedrukte letterlyk vergeleeken te hebben, ontdekte hy, dat de Heer Mr. cornelis jam de lange , Heer van Wyngaarden en Ruygbroek, desgelyks een oorfpronglyk Exemplaar van de Nederduitfche Ordonnantiën bezat, die het hem ten gebruike toeftondt; aan 't welk hy den voorrang gaf boven dat van 's Lands Univerfiteit, als zynde een andere Druk, van 't zelfde Jaar; doch, ten teken van egtheid, voorzien met eene Acte van Collatie en Authentizatie van den Heer bartol ernst, in den Jaare MDLXX Griffier van het Hof van Holland. Dit noodzaakte hem, uit hoofde van eenige verfcheidenheden, fchoon van geen groot belang, het Nederduitsch andermaal af te fchryven, en zich de moeilyke bezigheid eener letterlyke en fpellende vergelyking te getroosten, die hy andermaal in het naazien der Proefbladen, zo van het Fransch als van het Nederduitsch, op zich nam , om de Drukfeilen onmiddelyk daar uit te verbeteren. Voor welken onaangenaamen arbeid hy, het genoegen heeft van den Leezer byna te dur-  over be crimineele ordonnantiën. 495 durven verzekeren , dat 'er tusfchen deezen Druk, zo der Duitfche als der Franfche Ordonnantiën, en de oorfpronglyke, geen onderfcheid is, uitgenomen, dat gelykheid der Nederduitfche Characlers, op eene enkele plaats , ff en ff, mitsgaders u en n, by ongeluk, verwisfeld zyn. Achter deeze met zo veel moeite welnageziene Drukken, vindt men eene lyst van de Drukfeilen in den oorlpronglyken Druk, zo van Fransch als van Duitsch, met voordagt in deezen niet verbeterd. Verder onderrigt ons de Heer voorda, dat in den oorfpronglyken Druk van de Crimineele Ordonnantie van den 5 July MDLXX, beide in 't Fransch en 't Nederduitsch , boven ieder Artykel geplaatst , en dus in den Text zelve ingelascht, is, een Opfchrift; en dus van den Wetgeever afkomftig. Maar de Ordonnantie op den ftyl van Procedeeren, van den 9 July, daar aan volgende, is in het oorfpronglyke, in beide de taaien, zonder zodanige Opfchriften gedrukt. Dit heeft hy zo naagevolgd; doch , ten gemak van den gebruiker deezes Werks, ook hier roe Opfchriften vervaardigd ; maar, om dat ze niet van den Wetgeever zyn, op den kant geplaatst. Voorts is het Fransch en Duitsch zodanig tegen over elkander gedrukt, dat men beide de Texten gereed met elkander kunne vergelyken. Eene zo keurige uitvoering, en het in 't licht brengen dier Stukken, verdient aller Letterlievenden en Rechtsgeleerden dank. Dezelve beflaan met elkander 74 bladz. Dan, nog grooter dank is men den Oud-Hoogleeraar verfchuldigd. Te regt merkt hy met den aanvange zyner Inleidinge tot de Verhandeling over het verlfand der Ordonnantie op den ftyl der Crimineele Proceduuren van Koning Philips op: „ Indien ik het by de bloote Uitgave, „ volgens derzelver oorfpronglyken Druk , liet berusten, „ zou ik zeer weinig aan myn voornaam oogmerk vol„ doen. Myn oogmerk is, om allen, die, in de Provincie van Holland en Westfriesland, met de handhaaving der „ Crimineele Juftitie, en met het beleid van Crimineele „ Regtszaaken, amptshalven, gemoeid zyn, te doen zien, „ dat in dat beftuur , en met naame in de zogenaamd» extraordinarisfe Proceduure, zeer aanmerklyke en gewig„ tige verbeteringen kunnen gemaakt worden , en wel „ zonder de tusfehenkomst der Wetgeevende Magt; dat „ het daadlyk invoeren van die verbeteringen van het „ goedvindtn der Regtbanken zelve afhangt;'"dat hun ge- 5» zag  apfj v VOORDA zag ten eenemaal toereikende is, wel niet oni alles"; „ het geen verbetering behoeft, te hervormen, maar om „ nogthans van ftonden aan een groot getal gebreken en „ misbruiken te weeren , en eene menigte van verkeerde „ begrippen te laaten vaaren , die de vrugtbaare moeders „ zyn van abuizen , van 'kwellingen , van ongeregeld he- den , en van meer en meer toeneemende belemmerin- gen. Konden de Crimineele Regtbanken zo hooge als " laage van zich verkrygen, om die hervorming, ieder in „ de haaren, in te voeren , en de Crimineele Regtsplee,, ging in de geheele Provincie te brengen op een egaa„ len voet, volgens het rigtfnoer, 't welk hun in deeze Verhandeling zal aangeweezen worden , zo höude ik „ my verzekerd , dat de extraordinaare , zo geheeten , Proces-orde , die thans by kundigen en onkundigen het ,| voorwerp van berisping is, en waartegen ik meer heb in te brengen dan my zeiven aangenaam is , in beteren reuk by het publiek zal komen, dat de Regters ,, zelve, en inzonderheid de Graaflykheids-Officieren, in ' het waarneemen van hunne ampten , die uit haaren , aart niet van de aangenaamfte zyn , eene merkelyke „ verligting zullen gevoelen. Ja, ik houde my verzekerd, dat de Souverain zelve daar door ontheven zal wor" den van klagten, die nu dagelyks ter tafel van Haar ,, Ed. Groot Mog. komen, en van een netelig onderzoek „' op (veelvuldige) klagten." Opgehaald hebbende, hoe men, zints eene Eeuw,reeds by Hun Ed. Gr. Mog. bedagt geweest is, op het weeren van ongelykheid en wanorde in het ftuk der Crimineele Regtspleeging , en hoe men een zeker Ontwerp eener nieuwe Ordonnantie op den ftyl van Procedeeren in Crimineele zaaken ingediend heeft, betuigt hy het teir eenemaal buiten zyn bellek te zyn, dat Ontwerp * van ftuk tot ftuk ter onderzoek te brengen , en daar " over zyne gedagten te uiten, hoe zeer hy ook in den loop der volgende Verhandeling , gelyk mede in de " Noten, by zommige Artykelen van de Ordonnantie van " Koning 1'Hilips gevoegd, niet heeft kunnen vermyden ' van eeniae punten te verhandelen , die inloopen in dat " Ontwerp", waar uit derhalven de Leezer zal kunnert zien, in hoe verre hy het, zo veel die punten aangaat, „ eens of oneens is." .... Tot zo lang de vrugten van dien Staatsarbeid niet tot rypheid gebragt zyn, oordeelt de Heer voorda, dat zyn  over de crimineele ordonnantiën. 40? arbeid dienftig weezen kan aan hun, wien de Oppermagt het werk der herziening heeft toevertrouwd; het de welmeening van hun Ed. Gr. Mog. zynde, dat in de Ordonnantie van philips het kwaade en onnutte worde uitgezift, en het goede en bruikbaare behouden. Zich geheel niet' begeerende te mengen in het werk van die Staatscommissie, om na te gaan, welke verbeteringen en noodige voorzieningen, voor het toekomende, dienen vastgefteld te worden, zal hy zich ftiptiyk houden aan het reeds vastgeftelde Regt. Waar op hy vervolgt: „ En als vastgefteld Regt, 't welk nog heden ten dage in Hol,', land en West-Friesland eene verbindende >kragt voor alle Wethouders heeft , befchouw ik de Crimineele Ordon- nantien, door Koning philips, als Graave van Holland, „ in den Jaare 1570, gegeeven, met naame de Ordon„ nantie op den ftyl van Procedeeren in Crimineele zaa„ ken, uitgenomen nogthans het 4Üfte en ooiïs Artykel „ (*) , die niets ter wereld raaken aan den ftyl van Procel, deeren, en zaaken onderftellen, waar in men niet ver, pligt was den Graave te gehoorzaamen; doch om wel\, ke Artykelen even weinig, de geheele Ordonnantie ver- worpen mag worden,als het geoorlofd is om een geheel „ Testament, dat voor 't overige wel in den haak is , te verwerpen, om dat 'er één of meer buitenfpoorige „ verordeningen in ftaan." Met deeze uitzondering, en dat hy het veel beter keurt, ter befpaaringe eener menigte van valfche Eeden, de Gevangen zonder Eed te verhooTen, 't welk philips by het zesde Artykel uitdruklyk gebiedt, houdt hy, naa alle zwaarigheden, die hy zelf heeft kunnen uitdenken , of die hem door des kundigen zyn aangefchaft, en waar over men deeze Inleiding zelve moet inzien , de Ordonnantie op den ftyl van ProcedeeTen nog heden ten dage voor een verbindende Wet in Holland , en het eenig Rigtfnoer , waar volgens , zo in hooge als laagere Crimineele Regtbanken van Holland en West - Friesland, alle zaaken beleid en behandeld moeten worden, ten tyd toe, dat hun Ed. Gr. Mog. een ander Rigt- (*} Deeze Artykelen gewaagen van het vervolgen , het te regtftellen, der Ketters,en het verbeurd verklaaren hunner Goederen , in weerwil van de Privilegiën van veele Steden en Plaatzen, alwaar men de verbeurtverklaaring voor zekere fomme kon afkoopen. lett. 1793. no. 7. V  29S È. VOÖUDA Rigtfnoer zullen gelieven voor te fchryven. Waar op hy Vervolgt: „Het bezef, derhalven , van gehoorzaamheid, „ aan die Ordonnantie nog heden ten dage verfchuldigd, „ heeft my aangefpoord om in de volgende Verhande„ ling , gelyk mede in de Noten pp de byzondere Arty„ kelen, aan die Ordonnantie zo veel Juridiek licht by te „ zetten , als my mogelyk was. Ik heb dit werk met „ zo veel te meer genoegen oudernomen en doorgezet, ,, om dat, hoe meer ik daar in vorderde, en hoe meer ik „ den ftyl van philips , zo in zyn geheel als in zyne „ byzondere deelen, overwoog, zo veel te meer overreed ben geworden, dat deeze ftyl van Procedeeren, mits„ gaders de groote Crimineele Ordonnantie, die vier dagen „ te vooren was vastgefteld , beide meesterftukken van „ wysheid, van voorzigtigheid , ja van gemaatigdheid, zyn j „waar in eene doorwrochte Regtskunde ,*" gevoegd by eene ongemeene ervaarenheid in het behandelen van cri„ mineele zaaken en perfoonen, mitsgaders eene naauws, keurige kennis van alles, het welk"in de Nederlanden, „ met naame in Holland, fchoon buiten de Regtban„ ken omgaande, nogthans (helaas!) maar al te veel in„ vloed op de Regtspleeging, en op de gemoederen der „ Wethotideren, heeft, om ftryd uitblinken." Naa vermelding, hoe de Prelident nieuw van zuichem van aytta, die voor den Hoofdopfteller van die Ordonnantiën doorgaans gehouden wordt, klaagt, dat 'er, •door toedoen van vargas, en andere Lieden van den Raad der Beroerten , verfcheide Artykelen, ftrydig met der Landen Privilegiën en Gewoonten, tegen zyn zin waren ingelascht: welke violius zeer wel begreep, dat het onregtmaatig en onvoorzigtig was, dit in de Ordonnantiën te plaatzen; naardemaal de haat tegen al va hier door op nieuws ftondt gaande gemaakt te worden , en daar door deeze Ordonnantiën, die voor 't overige veel meer ingerigt zyn tegen de misbruiken der toen aanweezende Officiers en Jufticiers , dan tegen de Ingezetenen en in tegendeel ter hunner verligting dienden, m kwaade reuk by de Gemeente te brengen, „ keurt hy het zeer „ dwaas en belachlyk, dat men, om die Artykelen, by „ welken de Roomsch-Catholyke Godsdienst onderfteld „ wordt te zullen blyven de openbaare Godsdienst van het Land, de geheele Ordonnantiën, en den ftyl van „ Procedeeren daarby voorgefchreeven , heden ten da»e „ zou willen verwerpen. In den Jaare 1570 en vervol- » geus,  «pa b? voorda „ uitvindinge gaarne aan andere:i overlaate, zo noodige ik „ elk, die meent, dat ik h;er of daar mistaste , om m* „ zyne gedagten mede te deelen, zo over de Uitlegging, „ die ik aan de Ordonnantie op den ftyl geeve, als over „ het Gebruik, dat, naar myn inzien, van nu af aan, s> zonder na eane nieuwe Wet te wagten , kan en be3, hoort te worden gemaakt. Doch men gelieve wel in „ agt te neem n, dat ik my bepaale binnen mynen kring „ als Regtsgeleerde, en dus my ftiptlyk binde aan dat „ geen, 'c welk ik, naa ryp overleg, houde voor het tot deezen tyd toe in Holland vastgefteld Regt. Meent ie„ mand, dat ik dit, hiér of daar, niet wel heb getroffen, hy deele my by openhaar gefchrift zyne gedagten mes, de. Vind ik, dat hy gelyk heeft, zo zal ik hem, in ,, 't openbaar, rrfet dankbetuiging toevallen; doch kan hy my niet oveneeden , dan zal ik het met ftilzwygen beantwoorden, naardemaal ik geen lust tot penne-ftryd hebbe. Voor 't overige dient, dat aanmerkingen niet " over het Jus Conflitutum , maar die het Jus Conjti„ tuendum raakeri, op 't geen ik te berde brenge , ge,„ heel niet zouden fluiten." In de Verhandeling houdt de Heer voorda deeze orde , dat hy, in de eerfte plaats, opgeeft de extraordinaris manier van Procedeeren, naar de befchryvinge van Mr. simon van leeuwen , en met zyn eigen woorden; in de tweeda plaats, die zelfde manier van Procedeeren, naar de befchryving die men vindt in Mr. pieteü bort's TraSiaat van Crimineele Zaaken; want bort komt niet in alles 'met van leeuwen overeen: het welk gedeeltlyk daar aan toe te fchryven is, om dat dort de Crimineele manier van Procedeeren, voor het Hof van Holland plaats bebbende, befchryft; doch van leeuwen, die van het Matte Land en de Steden van Holland. Vervolgens brengt hy beider Stellingen, zo wel de geejie, waar in zy overeenkomen, als die geene , die aan één van beiden byzonder eigen zyn, ter toetze van het Regt, en van de gezonde Reden, met oplosfinge van die Regtsgeleerde gronden en andere zwaarigheden, die doorgaans ter verdediginge van verkeerde handelwyzen en onredelyke gewoonten worden bygebragt. Dit is de ftoffe van het eerfte Hoofdftuk. In het tweede ftelt hy de Ordonnantie van. Koning philips op den ftyl en manier van Procedeeren in Crimineele Zaaken in haaren zamenhang voor, en wyst byzonder uit de orde en aaneenfcha-  over. de crimineele ordonnantiën. 303 keling der Artykelen, aan, wat eigenlyk het extraordiuaar Crimineel Proces is, in de Ordonnantie bedoeld, en van welks gebruik , zyns bedunkens , geen Crimineel Regter zich mag verichoonen, of zich daar aan onttrekken. Tot byzonderheden in deeze meesterlyk gefchreeven Verhandeling, welker oogmerk wy door het breed verflag der Inleidinge genoegzaam ontvouwd agten, kunnen wy ons niet inlaaten; desgelyks niet om iets, fchoon 'er veel, zeer veel, des waardigs in voorkome, te ontkenen uit d'e Aantekeningen by verfcheiden Artykelen van de Ordonnantie op denjtyl; wy zeggen 'er niet te veel van, als wy betuigen een fchat van Vaderlandfche Gefchied- en Regtskunde daar in ontdekt te hebben. Noodig vinden wy 't nog aan te tekenen, dat de Hooggeleerde Schryver, en de Verhandeling en de Aantekeningen , vooraf, aan eenige Vrienden te leezen gegeeven heeft, die hem hunne gedagten en bedenkingen over verfcheide punten mededeelden. Schoon hy hunne gedagten in alles niet heelt kunnen volgen, maakte hy van hunne aanmerkingen vry wat gebruik ter verbetering, opheldering en uitbreiding, zyns Werks; tot welk laatfte verfcheide Staatstukken, het Juftitieweezen raakende , hem verfchaft, eene byna al te overvloedige ftoffe opleverden. Aan die Vrienden hadt hy ook te danken, dat hy op den weg geraakte om de Franfche manier van Procedeeren te onderzoeken; waar uit, toen alles *o goed als afgewerkt was , een Aanhangzel gebooren is. In de Franfche Werken van de Heeren jousse en serpillon, vondt hy zo veel ter opheldering van het Hollandsch Regt , en ter ftaaving zyner geuite gevoelens , dat hy een uitgewerkt Aanhangzel vervaardigde. Welks flot een voegelyk einde zal maaken aan deeze onze Aankondiging, en teffens ten (taaie dienen van de vrye en rondborftige fchryfwyze des Oud-Hoogleeraars, die bekend ftaat voor een Man van onbezweeken moed. „ Ik fluit, naa over„ weeging van al het bygebragte, dit Aanhangzel, en dit geheele Werk, met de woorden van philips in de ' Voorreden van de Ordonnantiën op den ftyl , die ik gaarn de myne maak, dat deeze ftyl in zich vervat al 't geen by de forme en maniere van Procedeeren van „ herwaar ds over bevonden is , het allerbeste, pratlicabeljte en de rechtveerdiglykfte te zyn. Me.t nadruk beyver ik my om haar ook practicabel te noemen, zonder de „ minfte vreeze , dat de aanpryzing van de flapte naakoV 4 » minS  304 b. voorda, over de crimineele ordonnantie h» ,, ming van deezen ftyl, in de Punten en Artykelen, dooi „ my aangeweezen , te houden zouden zyn voor eene ,, enkele fchaduvve van hersfenfchimmige en onbeltaanbaa,, re volmaaktheid: want alleen voor dezulken, die, ver- llaafd aan vooroordeelen , fchroomen te onderzoeken , of die by de misbruiken best hunne rekening vin„ den, is niets, dat na verbetering fmaakt, uitvoerelyk. Voor de eerstgemelden doen 'er zich altoos honderd ,, zwaarigheden op: en de laatstgemelden zyn vindingryk „ in voorwendzels , waarom men by 't oude moet bly„ ven. Doch ik heb betere gedagten, zo wel van onze Jufticters eu Officiers, als van hun, by wien zy ten ad„ vyfe gaan. Ook zal 'er, naa de verbanning van alle ,, door my aangeweezen misbruiken en gebreken , nog „ gebrekkigs genoeg, zigtbaar en onzigtbaar, overblyven, „ 't welk onzen afitand van het volmaakte meer dan al te wyd zal bepaalen." Romeinfche Gefchiedenisfen, door m. stuart. Met Kaarten en Vlaaien. Eerfte Deel; behelzende de Gefchiedenis der Koningen. Te Utrecht by B. Wild en j. Altheer, 1703. Behalven het Voorwerk 520 bl. In gr. 8vo. Schoon wy geenzins tot der zodanigen aantal behooren, die over Vertaalingen, zeker zeer veelvuldig in ons Land, den neus vieslyk opfchorten; fchoon wy die van waarlyk goede en nuttige Werken hoogfehatten, en, wel uitgevoerd, eene weezenlyke aanwinst rekenen voor alle Letterminnaaren, die zich anders in de onmogelyk*heid vinden, om die Schriften der Buitenlanderen, daar de meesten thans in hunne eige Landtaal fchryven, tot hun vermaak of nut te gebruiken ; verheugen wy ons, egter. wanneer zich de gelegenheid aanbiedt, om in onze Vaderlandfche Letteroefeningen te mogen fpreeken van eenigzins belangryke Werken, oorfpronglyk uit eene Vaderlandfche pen gevloeid, en draalen wy daarom niet, met de Aankondiging des Werks van den Eerw. stuart , welks Eerfte Deel thans voor ons ligt. Aangezien 't zelve van eene merklyke uitgebreidheid konne worden, wanneer de Schryver, op dien voet, de Romeinfche Gefchiedenisfen voortzet, kunnen wy niets beters doen, dan onze Leezers, by deezen, te onderrigten, van des Schryvers Plan , in de Inleiding breedfpraakig ont-  $00 M. STUART onder de letterminnende Volken , eene aanzienlyke , zo niet de eerfte, plaats mogt toeëigenen,moet zich het verwyt getroosten , van nog niets ter bevordering deezer belangryke kennis voor het algemeen te hebben toegebragt. Onze oude Geleerden, wier gedagtenis geheel Europa nog dankbaar vereert, vergenoegden zich, door hunne uitfteekende taal- en oudheid-kennis, de bouwltof* fen op te leveren, waarvan zy anderen de eer der optrekking van den tempel der Gefchiedenisfen vergunden. Niemand ftak, zo ver my bekend is, tot op deezen dag, onder ons eene hand uit, om eene uitvoerige Romeinfche Historie zamen te ftellen, fchoon de beste uitgaven der Ouden in ons Land gefchied, en de ryktb voorraad van alle noodwendigheden daar toe in onze eigene Schryvers te vinden was. Waren de voortbrengzelen van anderen hierin volmaakt geweest , en hadt men ons met derzelver naauwkeurige Vertaalingen geholpen , zo zon dit verwyt zeer veel van deszelfs gegrondheid verliezen; maar, het een, noch het ander, is waar. „ Alle de hedendaagfche volledige Romeinfche Gefchiedenisfen in andere taaien hebben , even als alle andere menschlyke voortbrengzelen, haare onderfcheidende gebreken. De eene is te droog om met genoegen geleezen te kunnen worden ; de andere is te vol bygeloovige vertelzelen; een derde verveelt door eene menigte van Zedenkundige en Godsdienftige aanmerkingen; den bevalligften hapert het aan een naarftig eu oordeelkundig onderzoek van de Oude Griekfche en Latynfehe Schryvers; en allen aan dien wysgeerigen fmaak, die het belangryke der Romeinfche Gefchiedenis in allerlei betrekkingen genoegzaam in 't oog moet doen houden, om dezelve tot geene naakte Jaarboeken van den voorleden tyd te maaken „ De uitmuntendfte Hukken over de Gefchiedenis van Rome, welken waarlyk aan het belangryke van dezelve voldoen, zyn alleen te vinden in de wysgeerige befchouwingen van zommige voortreflyke Vernuften over eenige ' gedeelten dier Gefchiedenis. Hier aan egter heeft men zonder de kennis der Gefchiedenisfen zelve niets : wyl daar- (*) Pamsot, Hiftoire Raifonnie des premiers fiecks de Rome, pref. p. 22, 23, 24. Nobisii Commentarii Rerum Romanarum-, praf. Hooke Kom. Hiftory. Vooral de beoordeelingen van meu- êel1us.  ROMEWSCHE GESCHIEDENISSEN. 30? daarin alle gebeurtenisfen alleen maar in zo verre worden aangehaald, als dezelve tot het byzonder doel des Schryvers noodig zyn, en de geheele Gefchiedenis niet zelden dienstbaar gemaakt wordt aan eene bloote wysgeerige befchouwing. „ 'Er is dus waarlyk, in weerwil van den ichynbaaren overvloed, ook in vreemde taaien, een weezenlyk gebrek aan zulke Romeinfche Gefchiedenisfen, als de Man van fmaak , die alleen voor zyn vermaak leest, en de Man van ' letteren, die zich de ondervinding van voorige eeuwen in alle opzigten ten nutte wil maaken, waarlyk behoeven. „ Wat gebruik hebben, intusfchen, onze Landgenooten, die anders zo greetig de voortbrengzelen van anderen overneemen , en daar door th'ans byna alle eigen werkzaamheid afleggen, van het werk van Vreemden, hoe gebrekkig dan ook, gemaakt? Hebben zy eenige volledige Romeinfche Gefchiedenis vertaaldVIk voor my ken zeniet. Alles, wat wy immers hebben , is in eenige Algemeene Gefchiedenisfen ingevlogten. „ Ons weezenlyk gebrek in zulk een allerbelangrykst vak, deedt my eerst om eene Vertaaling denken van de beste Romeinfche Gefchiedenis, welke andere Volken bezaten. De vergelyking van de onderfcheiden waarden dier voortbrengzelen bragt my daar naa tot het befluit, om, uit alle de beste hedendaagfche Gefchiedfchryveren van Rome, eene nieuwe Gefchiedenis zamen te brengen, waar in derzelver onderfcheiden verdienden overgenomen , en derzelver gebreken, zo veel mogelyk, ontweeken waren. Doch de beroemdften dier Gefchiedenisfen ten toets brengende by de echte gedenkftukken der oudheid, en , naa een ryken oogst, nog hoop op eene fchoone naleezing vindende, verwierp ik andermaal myn 'voorneemen, en omhelsde nu een geheel nieuw plan.by wiens grootheid zich alle de zenuwen van myn denkvermogen fpanden, terwyl myn huiverig hart eerst angstvallig voor deszelfs onderneeming te rug deinsde. Het beftondt, in zelf een geheele Romeinfche Gefchiedenis te fchryven, op zulk een wyze, als dezelve algemeen belangrykzou kunnen maaken. „ Niemand bezeft leevendiger de ftoutheid van zulk een onderneeming, dan ik dezelve gevoel. Het gering getal van hun, die deeze taak ooit op zich namen, is geen gering bewys voor derzelver moeilykheid. Zeer ernttig moeten ongetwyfeld de poogingen, en niet gering de krag.  3o3 M. STUART kragten, des geenen zyn, die zich daar aan durft waagen. Dan, hoe noodzaaklyk de kennis van eigen kragten zy dezelve is echter even moeilyk als alle andere zelfkennis! Als nog is het niet uitgemaakt, welke van beiden meer naadeels gedaan heeft, een te angstvallig wantrouwen aan eigen kragten , of eene kwaalyk gegronde onderneemende ftoutheid. De laatfte brengt broddelwerk voort, en maakt zich zelf befpotlyk; het eerfte doet niets , onthoudt de maatfchappy eene menigte goeds, en brengt dezelve daar door een weezenlyk nadeel aan Langzaam ontflaagen van zulk een angstvallig wantrouwen , beoordeele een ander , of myn hart zich niet te zeer geneigd heeft naar het tegenovergefteld gebrek. Terwyl wy deeze uiterften myden, geraaken wy toch dikwyls in geenen. „ Van den ernst myner poogingen, en van derzelver aanleg, mag ik zelf fpreeken. Behalven myne Amptsbediening (*), is en zal myne geheele werkzaamheid aan deeze onderneeming toegewyd blyven. Zo min dezelve alleen wordt ingericht voor den geleerden Leezer, even min heeft zy enkel tea oogmerke den algemeenen Leezer te vermaaken. Bereik ik myn doel, dan moet myn verhaal niet droog en leevenloos voor den laatften, niet geheel belangloos voor den eerften, zyn. Het zelve zal geheel geput worden uit de oude zuivere bronnen. Derzelver aanhaalingen zullen elke opgegeeven daadzaak bevestigen. Het fchilderagtige van der Ouden voordragt zal het eenige voorbeeld ter flipte navolging zyn; derzelver Redenvoeringen,waar over de wysgeerige oordeelkunde zich zo ftreng laat hooren, als de Beminnaar van het bevallige fchoone dezelve dankbaar bewaart, zullen noch geheel overgenomen, noch geheel agter gelaaten worden; maar in zo verre worden geplaatst, als zy de meeste waarfchynlykheid voor zich hebben, en het beste gefchikt zyn om tot fpreekende charaélerfchetzen te verflrekken, en een vrolyk leeven in de geheele Gefchiedenis te brengen. Alleen hier voor zal ik eenpaarig zorgen, dat ik myne woorden nimmer in den mond van hun leg, met wien de afftand van tyd, en het verfchil van zeden, ons zekerlyk, in weerwil onzer vlytigfte nafpooringen, veel minder bekend doen zyn, dan de oudfte Gefehiedfcbryvers. Tusfchen de verfcbillende verhaalen der Ouden, zal ik (*) De Heer stuart is Leeraar der RetnenJIrar,ten,is Utrecht.  ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. 309 ik my onthouden van eene meesteragfige beflisfing, en myne Leezers niet lastig vallen met fcherpzinnige oordeelkundige en letterkundige aanmerkingen; maar tevens, zo veel zulks doen lyk is , eene weifelende voordragt vermyden , waar door alles in het onzekere blyft, en de Gefchiedenis zelve niets wordt. Ik zal eenvoudig, zonder eenige gehegtheid aan eigen wysgeerige befchouwingen , dat gezag volgen, voorftellen en aanwyzen, het geen my als het afdoenendst voor zal komen. „ Schoon ik alleen uit de Ouden zal putten, zal ik egter dankbaar de aanwyzing en hulp van hun omhelzen, die deeze bronnen reeds zeiven beproefd en gebruikt hebben , om daaruit hunne geheele of gedeeltlyke Gefchiedenisfen op te ftellen. Naa de leezing der Ouden^zal eene ©plettende en oordeelkundige leezing der hedendaagfche Schryveren, myne eigen bewerking vooraf gaan, en geene eigenzinnigheid my te rug houden, van een vrymoedig gebruik van die dienften, welke zy ter verligting myner taak aanbieden. Hoewel de beroeping op gezag onzin is, wanneer het gezond verftaitd deszelfs opperde uitfpraak doen moet, nogthans zal myne dankbaare openhartigheid, by het overneemen van welgegronde aanmerkingen, ook de Werken van hun noemen, aan welken ik dezelve verpligt ben. „ Niet flechts de geheele of gedeeltlyke Romeinfche Gefchiedenisfen van hedendaagfche Schryvers ; maar tevens alle belangryke ftukken, welke 'er, ten opzigte der Staatkunde, Regtspleeging, burgerlyke lnrigtingen, Leefwyze , Kunnen en Weetenfchappen, der Romeinen, ooit zyn uitgegeeven , of van tyd tot tyd nog uitkomen, zullen myne ichatkamers zyn, waaruit ik de vercierzelen voor myne Gefchiedenis zal haaien, welke haar belangryk voor eiken Leezer maaken zullen. Daar men niet ophoudt over de Romeinen te fchryven, en 'er, naa de laatfte bewerking eener volledige Gefchiedenis, de keurigfte Verhandelingen en wysgeerigfte Aanmerkingen zyn uitgekomen , kan het vlytig gebruik van al dat nieuwe, misfchien, reeds eenig belang aan myne Gefchiedenis geeven, boven dien myner Voorgangeren, die van zo veele hulpmiddelen verftooken waten; en, zo wy eerlang van den Abt de vella de Latynfehe overzetting en uitgave van eenige gevonden Arabifche Affchriften van verfcheiden vermiste Boeken van livids , behelzende het belangrykfte tydvak der geheele Gefchiedenis , volgens deszelfs belofte, ontvangen, dan  3I« M. SftfART erkent elk van zelfs, welk een verdienfte het -gebruikeS' van dien wedergevonden fchat aan myne onderneeming, boven al het geen wy dan ook in onze taal over Rome al mogen hebben, geeven zal (*). Daar het voorneemen is, in plaatze van verfcheiden Kortbegrippen , en andere dorre en gebrekkige geraamten , eene volledige Romeinfche Gefchiedenis te leveren, kan uit dit geheele Werk niet een eenig gedeelte weg blyven , waar na de Beoefenaar dier Gefchiedenisfe met recht zeu kunnen verlangen; doch, daar het groote oogmerk hier by tevens was, om eiken Leezer in het algemeen de aangenaame Leezing der belangrykfte Gefchiedenis te verfchaffen, zal men even zeer van den anderen kant zorgen, dat geene langgerekte verhaalen, wydloopige aanmerkingen, of te ver voortgezette geleerde onderzoekingen, deszelfs aandagt pynigen, en zynen naauwlyks gewekten lust ten eenen maale verdooven en uitblusfchen. „ Misfehien denkt men hier by terftond; wederfpreekt dit gedeelte der Gefchiedenis van Rome , het welk wy thans voor ons hebben, deeze belofte niet? daar hetzelve met (*) Weinig of liever niets hebben wy des te wagten, en zal het uitzigt van den Heer stuart op eene volflagene te leurHelling uitloopen, indien het waarheid is, 't geen wy aantreffen in de keurlyke Berigten van Napels en Sicilië, door den lloogleeraar f. munter, II. D. bl. 65, te Haarlem by A Loosjes, Pz. ,, De Hoogleefaar vella fchynt een tweede annius „ viterbienus te zyn, ea de gaapingen, w-lke hy aantreft, „ door eigen vinding te willen aanvullen. Zo beweerde hy, al ,, ras naa zyne komst, eene Arabifche Vertaaling van verfchei„ de verlooren Boeken van livius, naamlyk van het LXVI tot j, her LXX Boek, gevonden te hebben. Dan dit is, naar alle ,, gedagten, een leugen, en geen verfhtndig Man in Sicilië flaat „ 'er meer geloof aan. Het eenige, waarop die geheele ont,, dekking, naar alle waarfchynlykheid, zal nederkotuen, is, 't ,, geen de Marokkaanfche Gezant reeds gezegd heeft, de Brief„ wisfeling van de Emirs in Sicilië met elkander,en met de Vor,, ften van Kairvan: en dit zal den Abt verra begeerig gemaakt ,, hebben, om,nog door andere ontdekkingen van meer belang, „ zich een naam te maaken. De tyd zal leeren, of hy, of* zyn tegenparty, gelyk hebbe. Dan het geen men ten bewyze tegen zyne voorgeevingen te berde brengt, is zo gewigtig, dat men rede heeft om aan zyne opgave te twyfe„ len,tot dat hy met dugtige bewyzen te voorfchyn komt."  ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. 311 Biet de Koninglyke Regeering reeds zulk een aanzienlyk Boekdeel beftaat V Over 'c algemeen beflischt de veel- heid van Deelen de langwyligheid van eenig Werk nieu Lang en kort,weet elk, zyn betrekkelyke woorden. Een eenig Boekdeeltje kan te lang zyn over een onderwerp, het welk zich op een enkel blad had kunnen laaten afhandelen : een Werk van verfcheiden Deelen kan nog te kort zyn , wanneer het niet volledig alles bevat , wat tot deszelfs uitvoering noodig was. Men onderfcheide flechts lang van langwylig, en de Leezer oordeele in hoe verre myn Werk myne belofte wederfpreekt. — Wat dit Deel in 't byzonder betreft, hetzelve is daarom te uitvoeriger bewerkt, om dat de Koninglyke Regeefing den geheelen grondllag byna bevat van het ganfche volgende Staatsgeitel, geduurende de geheele Gefchiedenis. — Om reeds gemelde redenen heb ik in dit gedeelte myner Gefchiedenis, aan myne voordragt eenen ftelligen toon gegeeven, daar, intusfchen, de vyf eerfte Eeuwen van Rome door meer dan eenen Geieerden voorgefteld zyn , als geen de minfte zekerheid voor eene eenige daadzaak opleverende. Hoewel myn gevoelen zyn zou , dat zy , die aan geene daadzaak van dien tyd twyfelen , en hunne tegenfpreekers, die alle ftellige zekerheid daaromtrent betwisten, in uiterften geloopen zyn , waar tusfchen de waarheid het veilig midden houdt, heb ik echter begreepen, dat eene twyfelagtige opgave nergens meer nadeel kan doen, dan in de Gefchiedenis , welker voorbeelden boven allen twyfel verheven, of zonder eenige kragt, moeren zyn (*_). „ De nadere ontwikkeling myner taak, welke ik thans mynen Leezer heb medegedeeld , maakt het voor des kun- (*) Men kan de Twistfchriften van j. l. de pouli.y en cl. SAi.LitR,in de Mem. de VAcad. des hfcript. (A 1729.) Tom. VI. te vinden , hier over met elkander vergelyken : gelyk ook L. le beaufort, fur /''Incertitude des chiq premiers jiecles de l'Hiftoire Romaine, met de gelserde Aanmerkingen van den Hoog. leeraar christ. sax, in Mifeellaneis Lipfienfibus Navis, Vol. I. P. t P- 4°. ftqq- Vol. II. P. III. p. 400. feqq. P. IV. p. 620. feqq. Vol- III. p. 235. feqq. & 70.3. feqq. Vooral leeze men de uitmuntende Verhandeling fiber die quellen der altesten Römifchen Gefchichte und ihren IVenh, voor de Hoogduitfche Vertaaling van a. ferguson's Hiflory of the Progrefs and Termination of the Roman Republic, door den Leipziger Hoogleeraar ciirist. DAN. SSCK.  REIZIGER. \ 3f7 zulk een geliefd Beftuurder, des noods, het leeven te laaten , en dergelyk eene zugt kon niet misfen Helden te formeeren , wier grondbeginzels niet dulden konden, om hunne aanvoerders anders dan door den dood te ontvallen. In deeze Vergaderingen, waar de Raadpleegers gewapend verlcheenen, was alle dwang eene zo verfchriklyke zaak, dat men liever met bloeditorting, dan met eene laffe onderwerping, verkoos te eindigen. Zelden ftelde men iets vast, waarvan men algemeen de nuttigheid niet begreep. Het veld van Mars, in Vrankryk, (dus geheeten, om dat men in Maart dergelyke Vergaderingen gewoon was in het veld te houden,} ftrekte veehnaalen hier ten getuigen van. „ Dan, deeze Vergaderingen bragten hun nut voort, zo lang zy uit een maatig getal leden beftonden, en welke leden geene omflagtige Staatkunde hadden. De Vryheid van eene Maatfchappy is grooter, wanneer zy uit weinige, dan wanneer zy uit Veele, leden beftaat. De mensch, op zich zeiven geheel en alleen ftaande, (ware zyn ftand mogelyk,) zou de onbepaaldlte Vryheid bezitten: zo dra echter begeeft hy zich niet in 't gezelfchap van een tweeden, of hy moet iets van zyne Vryheid afftaan aan zynen Medgezel, wiens Vryheid hy ook eerbiedigen moet. Vereenigen deeze twee zich weder met anderen, de gedeeltlyke afltanden hunner Vryheid vermenigvuldigen, en boude» niet op te vermenigvuldigen, zo lang hun gezelfchap aangroeit. „ Dus ging het ook met de oude Volksvergaderingen. Toen zy uit een ontzaglyk aantal begonnen te beftaan, moesten zy, of byster lang duuren, eer elk zyne belangen en gedagten gezegd hadt; en dergelyk eene uitgerekte byeenkomst ftreed met het ongeduld en de drift van de grootlte hoop, of met de omltandigheden van plaats en tyd — of zy moesten door eenige weinigen vry willekeurig beltuurd worden, of in eene deerlyke verwarring geraaken. De noodzaaklykheid vernietigde dus een zeer groot deel van de Frankifche Volksvryheid. Den Aanzientyken en Ryken ontbrak het aan geene middelen om zich te doen gelden , en eindelyk de Volksregten aan zich te trekken. Het Volk, fteeds verward, (reeds oneens met zichzelven , breeds 'er op uit om zich te laaten misleiden , was tegen de vereenigde magt en list der Grootert niet opgewasfen, en gaf verder alles °aan zyne OverwelX 3 di-  de nieuwe digers over, wat het zaakjyke betrof, en ftelde zich met de ydele klank der verboren Vryheid en Rechten te vrede;). ,, Dus pronkten de Wetten der Franken nog lange met deeze grootfche woorden, wet de toestemming des volks. Intusfchen is het zeker, dat 'er een menigte van Wetten te voorfchyn kwam , waar van het Volk niets wist, alvoorens het 'er deeze uitdrukking iii las. De Koninglyke Magt werd dus fchielyk gebooren. Veele orhltaudigheden liepen 'er zamen om die te bevestigen en beminnelyk te maaken! Men heeft echter weinig beminnelykheid gevonden, zal men zeggen, in de Koningen, die wy hier befchreeven vinden! — 't Is waar; doch wy, die dus oordeelen, bezitten eenen geheel anderen fmaak! Waren de Vorften van dien tyd ruw en woest , het Volk was het niet minder. Een zagte geaartheid deedt den Stam van clovis van den throon vallen. „ De Wetten Van een Volk zyn, in zeker opzigt, een groot kenmerk eener Natie. Onder de Franken van den tyd dien wy befchouwd hebben , duiden dezelve , wel is waar, eenvoudigheid en eene zekere maat van opregr3reid aan, maar ook teffens woestheid, onkunde en byster f'diadelyke vooroordeelen. De Bloedverwant wreekte den vermoorden, of verdroeg zich met den Moordenaar, terwyl de Wet in dit opzigt geheel Hom was. Het Twee* jgevëgt werd bevolen, ingevaUe gerechtlyke bewyzen ontbreeken mogten. De grond, hier voor, was de valfche opvatting, dat de Rechtvaardigheid fteeds zegepraalde, en tiat God , door een wonderdaadige tUsfchenfeomst, de fchuld openbaarde, door den icbuldigen te doen bezvryfeen voor de kragten van zyn Reftryder. Zonderling is de reden, die cond5.uaut, (omtrent het einde der vyfde Eeuwe) Koning der Bourgondiërs, van de wettigheid (der Tweegevegten geeft. Wy, zegt hy, ftellen dezelve vast, ten einde onze Onderdaanen niet meer eedén zouden doen over duistere (lukken , noch zich aan meiiieedighéid fchuldig maaken omtrent gevallen, welke zy vol1Riekt zeker weeten. ,, Oe Vuur- Water- Kruis- en andere Proeven, (om he oirfchuld 'aan den dag te leggen,) welken door pin* getlyk en kérklyk 'gezag geftaafd waren, en waarop het Vclk  RjJZlGEH. 3*9 Volk dwaas genoeg was, de uitfpvaak hunner zaaken, met een heiligen eerbied, te laaten aankomen, bewyzen msgelyks de geringe vorderingen van het gezond verltand, en de reuzenltappen van bygeloof en domme woestheid, zo wel in de Tempels en Gerichtshoven, als in de hutten der armen. . , „ Daar foortgelyke wreede middelen gebezigd werden door de Bedienaars van den Godsdienst zelf, -kan men onmogelyk zich een groot denkbeeld vormen van de Leerftukken des toenmaals aangenomen Godsdiensts. t Is waar, de Franken noemden zich Christenen; maar met welk een medelydend oog moet men deeze Belyders van de verheevene Leer van jesus befchouwen , die, oneindige maaien zyn naam "uitfpreekende, byna nooit iets anders deeden dan het tegendeel van 't geen hy geboden hadt! . „ De Geestlyken fcheenen de waereld met geen ander oogmerk te verzaaken, cn 'er dapper tegen uit te vaaren , dan om 'er te onverhiaderder en ruimer genot van te hebben. De Gefchiedenis brandmerkt hunne onmaatige heerschzugt, waarvan Rome het middelpunt was. Van daar verdoemde de knegt der knegten de Heeren en Meesters der aarde! Van daar gingen die zwermen van gefchooren en ongefchooren zendelingen uit, die zich allerwegen in Staatszaaken mengden, en alle Landen, die geen hulde aan Rome deeden, in beroering, en op den rand van hun verderf, bragten! 't Viel den Geestlyken niet moeilyk, om, volftrekt over de zielen heerfchende, de lichaamen naar welgevallen te doen bukken. „ De kunstjes, ten deezen oogmerke in 't werk gefteld, moesten menigvuldig zyn. Men moest het Volk dom en byseloovig houden! Men moest het met heilige bedriegeryen en kerklyke klugten om den tuin leiden! Met één woord, men moest de groote bedoeling van alle Maatfchappyen, het geluk van allen, Heeds tegenkanten, en ©p allerlei wyzen verydelen!" X a Vtr-  320 de LA PORTE J'er zameling van alle de Stukken, gevonden in het Cabinet van den Koning der Franjehen, by dm Heer de la porte , Intendant der Civile Lyst, en andere Perfoonen, zedenl den 10 Augustus 1792, welke, in gevolge van het Decreet van de Nationaale Vergadering , door daar toe benoemde Commisfarisfen zyn gcïnver.tarifeerd. en aan de Departementen cn Armeen verzonden. Uit het Fransch vertaald. No. 2, 3, 4. Te Haarlem by J. Tetmans; maakende met No. 1. 453 bl. ip gr. Svo. Ï»y onze aankondiging van No. 1. deezer Verzamelinge (*), S welke niemand misfen kan , die wegens deu roedragt der "Franfche Staatsomwenteling, in dit Tydvak , onderrigt wenschc ie bekomen, hebben wy, daar de Stukken alle tot elkander een meer of min onmiddelyk verband hebben, en voor geen Uittrekzel vatbaar zyn, niets te voegen, dan dat ze, in het laatfte Stukje, beflooten worden, met een Rapport van Louis jeromk GOHiLR , Gedeputeerde van het Departement d'Isle & yillaintf betrekkclyk de geïnventarifeerde Papieren in de Bureau van de Civile Lyst , gedaan in de Zittinge van Zondag ■voor den middag, den 16 Sept. 1792 , gedrukt op Order van de Nationaale Vergadering, gezonden aan de Ar méén en Departementen, 't Zelve behelst, naar de taal des Opftellers, in den aanvange, eene Ontleeding van medegedeelde Stukken, en een Tafereel van dezelve , waaraan men den Tytel zou kunnen geeven, „ de noodzaaklykheid van den Dag van den ro Augustus, beweezen door de Opfchriften zelf, geinventarifeerd ,, by de voornaamfte Hoofden der Contrarevolutie." Wy vinden daar in het gedrag van lodewyk den XVI, in alle opzigten, berispens- en flrafwaardig afgefchetst, en wordt het zelve roet deeze zegepraalende taal beflooten: ,. iiet groot Syftema van zamenzweering tegen de Franfche „ Vryheid, hing in alle zyne deelen te famen. Niet flegts ver„ waarloosde de magt, die belast was met de verdediging van den Staat, alle de middelen, die noodig waren om zig in „ een ftaat van tegenweer te ftellen; maar zy begunftigde ook „ open'iyk de poogingen der binnen- en buitenlandfche vyau„ den; zy kweekte eene noodlottige verdeeldheid aan tusfchen „ de Burgers , wier verecniging hen alleen ontzaglyk kon ., maaken: zeifs de Majefteit der Nationaale Vertegenwoordi,, ging, waar in het hoofd der verdedigende Magt deelde, is , door haar niet geëerbiedigd geworden, .. Wie ziet niet, dat de hand, die zig verbonden hadt om sj de Conftitutie te handhaaven, den Schepter poogde te her- „ win- (*) Zie onze Vadert. Lcltcreif.jtQot 't jaar 1792. ifte Stuk, bl. 6^2.  ALGE M E E N Ë VADER LAN DSCHE LETTER-OEFENINGEN» Verhandelingen, raakende den Natutirlyken en Geöpenbaar* den Godsdienst, uitgegeeven door teyler's Godgeleerd Genootfchap. Xllde Deel. Te Haarlem by Joh. Eufchedé en Zoonen en J. van Walré, 1792. 508 bl. in gr. qto, Dit Deel bevat twee bekroonde Antwoorden op de zeer gewigtige Vraag: „Heeft Christus, in zyne prediking , hebben de Euangelisten en Apostelen, in hunne fchrif» „ ten, zich fomtyds, naar de toen heerfchende Volksbe» grippen, gefchikt ? zo ja; in welke gevallen, en hos ,, verre? en hoe zeer kan dit denkbeeld, wel begrepen, „ dienen , ter verklaringe der Schriften des Nieuwen Ver» bonds." Het eerfte Antwoord is vaii den Heer paülüs van Hit» mert , voormaals Predikant te Wyk by Dmurftede, thans Hoogleeraar in de Wysbegeerte aan het Kweekfchool der Remonltranten, te Amfterdam; het andere van den Heere wjllem de vos, Leeraar der Doopsgezinden , te AmJterdam. Wy zullen, om de aangelegenheid vait het onderwerp, beide deze Antwoorden uitvoerig fchetzen. Na eene korte Vooraffpraak over het gewigt der Vra.1» ge, en derzelver gepastheid in dezen tyd, deelt de Heer van hemert zyne Verhandeling in drie Hoofdftukkem In het eerfte onderzoekt hy, of Christus, in zyne predi» king, en of de Euangelisten en Apostelen , in hunne fchriften, zich fomtyds naar de toen heerfchende volksbe* grippen gefchikt hebben ; in het tweede, zo ja; in hoe verre , en in welke gevallen , men dit, behoudens he£ oogmerk der zendinge of>ze,s Heeren, en den eerbied, aan zyn Godlyk karakter, en aan de braafheid zyner Ryksboden, verfchuldigd, fchynt temogen, en te moeteiï otaderftellen ; en eindelyk , in het derde , hoe zeer dit denkbeeld, jwel begrepen, en volgens aannemelyke regeii> verklaard, dienen kan, ter verklaaringe van de Schriften dés Nieuwen Verbonds. Het eerlte Hoofddeel is wederom in tWea Afdeling"?. . l.ETr. !7p3< no. 8. X a8*  ,é: VERHANDELINGEN van die fchriften zulk een gebruik, .ls ^™a°W?$ l .rderf zie, b. v. Matth. XIII: 34» 35, ve'S- ^l lLXXVlil: a i Cor. I: m ». verg. met Jef. XXIX. YYYïTl' 18 ■ enz .7°. De Schryvers van het N. 1. ïat^dï-ÖS^ fmaak lïunner Joo che tyd genöten zelfs zoo veel toegegeven , da-t^™"**™ Illerleië P«fonen • fcxbeurt^ by Sn'boven «fok 'jcodfche fabelachttge over» waarheden, vermeld en, om zoo te fpieken, J gfa ,,bben_: zie Gal. IV: *l^ C 1. X.^ & J* de Go&Jienllige verpdermgen 1 Cor X - , ï Ï^^UtadSS'^ feistus9 en de Aposte«?eltnntVzny namen le^g^^t vormen. — fcn mer 1 Euangelisten en Apostelen, WX? dï valfch^e vo'oroordeeleti hunner tydgenooten , oo?teTaanïentnheden Godsdienst, in meer dan « één ^%fm^^i * m tn* BMH*, te -  verhandelingen hier zamemrekken. Christus en de App. fchikten zich, ten aanzien van natuurlyke zaaken, naar de valfche fpreekvvyzen en begrippen des volks , doorgaands, uitgezonderd wanneer deze begrippen hun voorkwamen met de eer of wezendlyke belangen van hunnen Godsdienst ftrydig te zyn , want in dit geval verzetteden zy zich 'er ©penlyk tegen , gelyk met een voorbeeld uit Joh. VI: 30—38 aangewezen wordt. Ten aanzien van den Godsdienst , hebben zommigen dezen algemeenen regel willen geven, dat Christus en de App. zich gekhikt hebben, ten opzigt van zodanige begrippen , welken onjchadelyk zyn: maar de Schryver vindt dit te algemeen gefproken, vooral ook daarom , om dat 'er begrippen zyn, welken voor kinderen nuttig, althans niet fchadelyk, zyn, maar welken voor mannen zeer fchadelyk zouden kunnen wezen ; om dat het ontydig te keer gaan van die begrippen by kinderen, buiten twyfel, meer fchaaden zou, dan net laaten rusten van dezelven, en het dus het werk van een wys man is, uit twee onvermydelyke kwaaden, het muitte te kiezen, Hy houdt zich dierhalven by den boven opgegeven alsemeenen regel. Hy verdedigt dezen regel, in de tweede Afdeling, tegen twee Bedenkingen : de eerfte is van de zodamgen, die meenen , dat het tegen het ambt en karakter van 1esüs en van zyne App. ftrydig is, zo wy onderftellen, "dat zy zich naar eenige volksdwaalingen fomtyds Schikken mogten , en daadlyk gefchikt hebben : de andere is van die geenen, welken meenen mogten, dat althans ioromige voorbeelden, welken van den Schryver aangevoerd zyti den vaar en geest van het Christendom betreflen. J , Nog anderen (zegt de Heer van hemert,) zullen „'zorgen, dat, volgends myne, gelyk ik meen, bewezen' onderlklling, alles op losfe fchroeven gefteld wordt, „, en dat dus de waarheid grootlyks gevaar loopt , by n-ebrck van genoegzame kenmerken , waar door men ; de" eigenlyke leer van het Euangelie zoude konnen on?. derfcheidèn, van de leerwyze, waarop deszelfs Grondlegger , eh zyne eerfte Dienstknegten, hetzelve hebben *| willen voordragen." En het is deze bedenking, die 'hem aanleiding geeft, om, in de derde Afdeling, eenige kenmerken op tc geven, ter önderfcheidinge, wat tot de eigenlyke leer van 'jesus en zyner Apostelen, en wat tot de kerwyze , behoort. Wy zullen deze kenmerken hier blootelvk "met dc woorden van den Schryver msdedeelen; maar  33' verhandel, van teyler's godc. genootschap. ondervinding niet bevestigd , maar destyds algemeenlylc verwacht werd." Dit alles wordt met eenige voorbeelden kortelyk opgehelderd. Het derde Hoofdftuk bevat nog eenige aanmerkingen, betrekkeiyk tot tiet laatfte gedeelte van de Vraag, in hoe verre dit denkbeeld, wel begrepen, ter verklaaringe van de Schriften des' N. T. kaïi itrekken. In dit Hoofddeel waren reeds zo veele plaatzen opgehelderd, dat de Heer van hemert hier kort wezen kon. De aanmerkingen, dierhalven, die hy hier nog geeft, zyn de volgende: 1. Indien dit denkbeeld waar is, dan doen die, onder onze hedendaagfche Hervormers, kwalyk, die overal,waar zy flegts met eenigen fchyn van reden kunnen, de woorden der heilige Mannen in een' anderen zin verklaren, dan de toenmalige begrippen toelaten: of ook eenige plaatzen, welken zy, op hunne wyze, niet weten te verredenlyken, voor onecht verklaren, en, zonder genoegzamen grond, verwerpen. 2. De tweede aanmerking betreft het voordeel, dat de Christelyke Godsdienst uit dit denkbeeld, wanneer het wel begrepen, duidelyk verklaard, en in goede voorbeelden aangewezen is , trekken kan, dewyl het dient ter aanwyzinge van de wysheid, die in dezen Godsdienst doorttraalt, en ter onderfcheidinge van den kindfchen ftaat van dezen Godsdienst van deszelfs manlyken ouderdom. 3. Naar mate iemand meer bekend is met de fpraak, de gewoonten, de fpreekwoorden, gelykenisfen, begrippen, manieren van bewyzen eener ftellinge, welken by die geenen plaats hadden, onder welken jesus en de Apt>. verkeerden, naar die mate zal hy ook in de uitlegginge van de Schriften des N. V. gelukkiger Hagen. De vierde aanmerking, eindelyk, betreft het misbruik, dat spinoza, walebranche, en anderen, van de verdedigde (telling maken; een misbruik, waar tegen men zich te wachten heeft, maar het welk ons echter niet beletten moet, de ftelling zelve aan te nemen, indien zy genoegzaam bewezen is. 1 s Deze Verhandeling getuigt van de geleerdheid en fchranderheid des Opftellers. Van die van den Heere de vos , zullen wy in ons volgend Stukje verflag doen. Dt  c. c. ii. v. d. aa , de vf.reiscii. van waare godsvr. 33J De Vereischten van waare Godsvrucht, om Gods Beeld op Aarde te weezen. Door c. c. h. van der aa, Bedienaar des H. Euamelies in de Gemeente, toegedaan de Onveranderde Augsburgfehe Geloofsbelydenisfe; Lid en Secretaris van de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem. Te Haarlem by C. Plaat, 1792. In gr. 8vo. 224 bladz. Naar aankondiging in een kort Voorberigt, waren deeze Verhandelingen al voor ettelyke jaaren, door den geagten van der aa, ter Drukpersfe gegeeven; doch de daadelyke uitgave daar van door verfcheidene onvoorziene omftandigheden verhinderd , en geheel agter gebleeven; tot dat de Boekverkooper Plaat, door aankoop, eigenaar deezer papieren geworden zynde, om de toeftemming tot het in 't licht geeven van dezelve verzogt, en die met 'er daad verkreeg. Wy twyfelen niet, of veele Leezers zullen, zo wel over het aanzoek des Boekhandelaars, als over de bewilliging des Schryvers, hun genoegen betuigen; voor zo veel, door het een en ander , het getal van ftigtelyke Leesboeken eene nutte bydraage heeft ontvangen.- Gelyk de voortreffelyke van der aa , in zyne Redevoeringen van den Kanfel, zich als eene hoofdbedoeling voorttelt, zyne medemenfchen tot het goede, en langs dien weg tot eeuwig heil, op te leiden , in het thans aangekondigd Werk ftraalt het zelfde loflyk oogmerk door. Al is het, derhalven, da: een Gefchrift zich niet onderfcheidt door diepzinnigheid van onderwerpen, of door fyn uitgeploozene redeneeringen, het verdient, evenwel, lof en goedkeuring: en neg te meer, om dat het,naar de gemeene behoeften en vatbaarheden berekend zynde, daarom dies te algemeener, en te grooter, nut kan uitwerken. De 'Eerw. van der aa, naamelyk, ftaande in het aanneemelyk begrip, wegens het naauw verband, tusfchen het tegenwoordig en het toekoomend keven , uit kragt waarvan in den mensch zekere voorafgaande gefteltenisfen vereischt worden, niet flegts als voorwaarden, maar als noodige toebereidingen , om de genoegens der hemeifche heerlykheid te kunnen fmaaken : in dit begrip heeft de Eerwaardige Grysaart deeze Verhandelingen doen vooraf gaan, als een Voorlooper , of Inleiding; „ om „ den  f. tavaues, medicamentorum sylloge. 345 met een * onze Inlandfche Gewasfen getekend , welke allen, door den Hoogleeraar, met verkorte karakters, vol- gens het Zamenftelzel van linn^us befchreven , en den tyd en plaats van haaren groei en bloei aangeweezen zyn. Het tweede gedeelte behelst de wyze van de bereiding der Geneesmiddelen, het derde derzelver zamenftelling en vermenging; wordende by ieder de hoeveelheid der gewoone giften tevens aangeweezen , en dit alles beflooten met een algemeen Register der verhandelde Voorfchriften. De Hoogleeraar, fchoon hy dezelve alle uit voornaame Schryvers ontleende , heeft het echter daar by met gelaaten , maar die, wier zamenftelling door een nuttelooze vermenigvuldiging der ingrediënten onzeker, of wel geheel krachteloos, gemaakt waren , doorgaans verminderd, de bereiding van de zogenaamde Galenica, als Cliymica, aaiimerkelyk ingekort en verbeterd, en Van het een en ander voldoende redenen daar voor opgegeeven; des wy dit Werkje, als aan zyn oogmerk zeer wei voldoende , veilig durven aanpryzen, tenens den geleerden Uitgeever, den Heer Doctor ancona , onder wiens opzicht deeze Druk, van eenige fouten gezuiverd, bezorgd is,voor zyne genomen moeite onzen dank betuigende. Nieuw Heelkundig Woordenboek, bevattende de nitllvïftè Ontdekkingen, die in de laatfte jaaren in de Heelkunde gedaan zyn, door j. g. bbrnstein , Heelmeester itt Saxen. Uit het Hoogduitsch vertaald, door r, daaMS, Heelmeester te Haarlem , en Lid van het Heelk. Genootfchap te Amfterdam. lilde Deel, R—Z. Te Haarlem by C. Plaat, 1791. Buiten de Registers, 265 bh In gr. 8vo. Alles wat wy van de twee eerfte Deelen van dit Werk reeds gezegd hebben (*), kan ook op dit derde êrt laatfte toegepast worden: het is voor den Heelmeester een nuttig Handboek , en geeft hem handleiding om de beste Schryvers over die onderwerpen, over welken hy inlichting verlangt , ' te kunnen nallaan. By het WoOfi Syphilis, Lues Venerea , enz. zouden wy, ten aanzien van het befmettend vermogen van dat gift, wel iets aast (*) Zie Algem. Vaderl. LeUenef. voor tftU p. a%$* L-ETÏi 1703» NO. 8, Z  346 J. ©• BËRNSTEIN, HEELKUNDIG WOORDENBOEK. te merken hebben, te weeten, dat wy het op verre na niet voor zó befmettend houden,als het hier befchreven word, en wel hoofdzaaklyk , om dat , d»or eene al te groote toegeevenheid aan die leerwyze , zomtyds een fchuldige vrygefproken, en een onfchuldige verkeerd zoude kunnen beoordeeld worden; dan, daar hier voornamentlyk bedoeld word , om den Heelmeester de mogelykfte voorzichtigheid aan te raaden, ten einde niet door eene zorgelooze behandeling het vergift aan anderen over te brengen, welke , fchoon zy al, naar onze gedachten , juist daar door wel geene Lues zelve zouden krygen, niet te min evenwel benadeeld konden worden, zo willen wy zulks liever terug houden, en het oordeel daar over aan ervaarene Kunstgenooten overlaaten. Hedendaagfche Historie, of Tegenwoordige Staat van alle Volkeren; behelzende de Befchryving der Vereenigde Nederlanden, en wel byzonder van Overysfel. Met Printverbeeldingen vercierd. IHde Deels ijle Stuk. Te Am- ■ fier dam, Leyden, Dort en Harlingen, by J. de Groot, G. VVarnars", S. en J. Luchtmans, A. en P. Blusfé en V. van der Plaats, 1701. In gr. Svo. 302 bl. In het XVilde Hoofdftuk, waar mede dit Derde Deels Eerlte Stuk der keurig uitgevoerde Befchryving van Overysfel een aanvang neemt , handelt de verdienstlyke Schryver, over de wyze van Invordering van de Provinciaale Schattingen , en de Jlmptenaaren daar toe betrekking hebbende, en is dit het laattte der dingen, die de geheele Provincie, als één lichaam befchouwd, aangaan. Hy maakt een begin met de byzondere deelen zynen Leezeren te vertoonen. Het Deel, thans voor ons, loopt geheel over de Stad "Deventer. Eerst wordt de Historie van die Stad ont» vouwd, vervolgens de Regeeringswyze in ouder en laater tyden uitvoerig behandeld, daar op eene Befchryving der Stad zelve gegeeven; en dit alles beflooten met een Berigt van het Schoutsampt Kolmefchate. Schoon dit Stuk zeker het belangrykst is voor de Ingezetenen van Deventer, heeft de Schryver zyn Werk zodanig ingerigt en bearbeid, dat het van allen , die Vaderlandfche Kundigheden wenfchen op te doen , met zeer groot genoegen zal geleezen worden. Te meer» dut  tegenwoordige staat van overyssel. 347 daar hy, ten opzigte van veele zaaken, zyne Stedelyke Leezers wyst tot bronnen, waar zy een bepaalder weetlust kunnen lesfchen. Met den aanvang der Befchryving van de Stad Deventer , doet hy eene opgave van vroegere Befchryvingen, in welker Hot hy dit te kennen geeft. Het zal niet ongevallig weezen onzen Leezeren mede te deelen, wat hy van deeze zyne Voorgangers zegt*. „ Men heeft vier Befchryvingen van de Stad Deventer, de eene meer, de andere minder, uitvoerig, ieder in eene byzondere Eeuw opgefteld. De oudfte is van arnoldus heymricius , Deken te Xanten, Kanonnik en Koster van St. Lebuïnus Kerk te Deventer (*), vervat in eenen latynfchen Brief, in den Jaare 1476 gefchreeven. Aan eenen welgevoeden Geestlyken, die de herderlievende fchaare, in vergenoegdheid des harten, tot het outer ziet naderen, en haare gaven ten otfer aanbrengen, is de toon eens Lofredenaars, misfchien , gemaklyk te vergeeven: maar deeze, en de opgeblazenheid van ftyl , welken men in zynen tyd voor welfpreekenheid opvattede , maaken, dat men uit zyne Schriften niets zeer bepaalds kan trekken. Alle Gebouwen zyn by hem fraay, alle onderneemingen voorfpoedig, alle Regenten regtvaardig, wys en onbaatzugtig, alle mannen gastvry, welleevend, railddaadig, inzonderheid jegens de Prie'sterfchap; en om de tedere kunne, vol• geos zyne denkbeelden,, te fchetzen, zoude het niet genoeg zyn de trekken van Venus, met de aanloklykheden der Gratiën, ten modél te neemen, indien men de volmaaktheden eener Penelope en eener Lucretia wilde vergeeten. In der daad zouden wy, alle zyne bloemen overneemende , bedugt zyn van den fchyn te geeven, als of wy niet zo zeer het tafereel van iets dat weezenlyk hadt beftaan, als wel een hekelfchrift op onze dagen begeerden te vertoonen ; doch desniettegenftaande blykt üit dit ftuk, gepaard met andere berigten, die ons de Historie oplevert, genoeg, dat Deventer, ten dien tyde, in welvaart en vermogen , en in de deezen fteeds verzeilende wedde, onder veelen der Nederlaudfche Steden uitmuntte , en, zelfs onder de Koopfteden, eene zeer tanzienlyke plaats bekleedde; eene plaats, welke menigvuldige veranderingen van omftandigheden, inzonderheid de (*) Ap, nuMBAR, Anti. Torn. I. p. 412. feqq*  343 TI GENW00RDIGE STAAT de verniderde loop en gedaante des Koophandels, haar belet hebben iti te houden, en voor altoos zullen moeten beletten te herkrygen (*). ,, Het tooizel, met te veel zorg door den Kanonnik opeen gepakt, is geheel vergeeten, of verfmaad in de Memorien der Nederiandfche Gefchiedenisfen van den ongeletterden en braaven reinico fresinga, waar over het karakter van den Soldaat en van den opregten vryen Frieseh, dat naïve verfpreidt, het welk, de afweezigheid van alle kunst veronderftellende, door de kunst zo bezwaarlyk is na te bootzen , en ons het kunftige zo bereidwillig doet derven '(f). Ondertusfchen, niets dan een Krygsman zynde, zag fresinga ook byna niets,behalven de Vestingwerken, van welker toeftand, geduurende dat de Stad, in den jaare 157S, door rennenberg belegerd werd, hy ons een verflag mededeelt, waar uit men kan befluiten, dat Deventer, zedert dat de weetenfchap des Oorlogs zulke groote veranderingen ondergaan heeft naauwlyks onder de geveste Steden te rekenen , ten dien tyde by uitftek wel in ftaat was, om een belegeraar de handen vol te geeven (|). „ Gualterus sylvanus, die hier, in 't voorfte der Zeventiende Keuwe, Rector der Schooien was, en naderhand te Doesburg Burgemeester werd, een zeer geleerd Man en uitfteekend Poëet , volgens het getuigenis van arnold moonen ($), heeft ons eene Befchryvinge van Deventer naagelaaten welke, fchoon zeer beknopt, door (*) Nog in 'c Jaar 1587,werd Deventer, „ by veelen, naest Antw.erpen en Amfierdam, voor de derde Coopftadt van alle ' Nederlanden gehouden ," zegt ev. van keyd » Hist. der Nederl. Oor!. B. VI. bl. 173. <;i) Over den Perfoon van fresinga, zie dumbar Anale!t. Tom. III. in praf. IJy was tegenwoordig by de meeste dingen, f^ie hy befchreef, zo als doorgaans uit de Memorien te zien is, tot dat hy naa het ontzet van Steenwyk, in 't Jaar 1580, gelyk hy zelve, Ibid. p. 467, verhaalt, van zynen Hopman ee» eerlyk affcheid nam, om zich voor een tyd te rusten. (|) Zie boven, bl. 77. (§) Chron. van Deventer, op 1609. * (_**) Men vindt dit Stukje agter den tweeden Druk van moonens Chronyke, niet lang naa deezes dood, in 't Jaar 1714, uitgekomen. Het werd gedrukt naar een Affchrift, welk de toenmaah'sa Secretaris gerhard dumbar in handen hadt.  350 TEGENWOORDIGE STAAT venter, voor de eerfte reis in den Jaare 1620, en !n volgende jaaren meermallen , vloden (*). De herhaalingen, ondertusfchen, bewyzen, dat de tlegrering haare verordeningen maar flaplyk handhaafde. Vóór het Jaar 1652, hadden dezelven zeker wederom eenigen tyd plaats gehad : dewyl wy een raadsbefluit van dien tyd vinden, ftrekkende om dezelven vervolgens niet meer te gedoogen (f); doch ook dit kan niet lang ftand gehoudens hebben: want in den Jaare 1663 maakte men een Konkordaat, niet, gelyk voorheen, om die Byeenkomften geheel te Itremmen, maar om der Mennoniten „ over,, groote licencien in haare publyke Kerklyke exercitiën „ en confummatien van huwlyken, in haare vergaderin,, gen te refreneeren (-!-_)," en zedert weeten wy ook niet, dat immer een volftrekt verbod hebbe plaats gehad, hoewel ook in laater tyden nu en dan■ bekrompeno zielen opftonden, welken deeze Gezindheid naar hun vermogen poogden te onderdrukken. Vooral dient onder deezen de naamlooze Schryver van zeker in den Jaare 167» verfpreid Blaauwboekje, die zich zelven een Liefhebber van waarheid en regte vryheid noemt (§), in aanmerking te komen, en zommigen der redenen, welken dezelve, benevens veele andere meer algemeene, uit godgeleerde en itaatktmdige gronden afgeleid, bybrengt, om te toonen , wel- (*) Zie Concord. van den 8 Febr. ifeo, en de Publicatien van dtn 18 Febr. en 14 Mey 1620, welker eerlte in de Jaaren 1623 en 1628 vernieuwd is. (f) Zie Refol. van den 6 Jan. 1652. Evenwel blykt uit de Handelingen der Mennoniten Synode in funy 1643 , ta Haarlem gehouden; dat die van Deventer toen geenen Leerair of Vermaaner hadden. Zie het hier na aan te haaien Boekje. Redenen waarom, enz, bl. 14. (|) Zie Concord. van den 24 Sept. 1663. Nogthans wilde men, een jaar te vooren, de Gemeente der Mennoniten nog niet als een wettig Lichaam aanmerken: want een Legaat van 400 Gulden , aan dezelve gemaakt, werd verklaard aan den Huisarmenftaat vervallen te zyn, by Refol. van den 25 Oei. 1662. ( §) De titel is deeze: Redenen waarom de Ed. Achtb. Magiftraat den Mennisten tot Deventer , niet magh toelaten Con. vcnticulen te houden, door een Liefhebber van IPaerheyt en van rechts Frjheyt. In dit Stukje zyn ook de boven aangehaalde Publicatien te vinden.  van overyssel. «51 welke hindernisfen de Volgers van menno aan den bloei der Stad veroorzaakten, [zyn ons zo ouderhoudend voorgekomen, dat wy geene verfchooning denken te behoeven, wanneer wy de beide laatften hier woordlyk ïnlasfchen. Om datfe , tot fonderlinge fchade van veele Gere. formeerde Burgeren, de Neeringen weeten nae haer te trekken: midts haere vermogende middelen plaetzen zy .'. haere Winckels in 't beste en 't gelegenfte van de Staat: verfien haere Winckelen met zeer goede Waren; neemen " niet de hoogfte winfte : veele Gereformeerde uyt ge" breek van fulcke middelen,connen dit alles (dat in lich " niet quaet is,) foo niet nadoen. Veele Ingezetenen der Stadt, zelfs in profesfe gereformeert, ontbloot van den yver voor de Religie, en van de liefde tot hare Geloofsgenooten , gaen haere Medebroederen vêrby , en brengen haer geit in de Winckelen der Mennisten, welcke twee laetlte Rede« nen niet daer heenen tenderen , om de Mennisten l die der fyn uyt de Stadt te wyfeu: maer om haer niet !' te doen voortgroeijen, en te doen uytfteryen , metter tvdt door het verbieden haerer Conventiculen : want " fy niet geern en woonen,daer fy fo ingetoomt werden, ' datfe geen Conventiculen houden mogen." Ondertusfchen denke men niet, dat eene diergelyke redeneertrant zonder voorbeeld is. Neen. De Patriarch fueera gebruikte, onder anderen, eene drangreden van dezelfde gehalte, toen hy philips den III wilde overhaalen, om de Mooren uit Spanje te verdryven: dat is tot het neemen van dien maatregel, welks uitvoering zo zeer geftrekt heeft, om den welvaart uit dat Ryk voor eeuwen te verbannen. „De Mooren," zeide deeze Spaanfche Liefhebber van waarheid en regte vryheid, „ zullen, . niet uitgedreeven wordende, eerlang alle de rykdommen ' van het Koningryk in hunne handen hebben. Zy zyn mee alleen werkzaam, maar ook zuinig en fpaarzaam in den hooien graad. Zy kunnen voor kleiner dagloonen !! arbeiden, en vergenoegen zich in den handel met veel geringer winften , dan 'er vereischt worden om de ' Spanjaarden te doen leeven: waar van het gevolg is, dat veelen onder deezen, en van koophandel en van '< arbeid worden uitgeflooten , en dus vervallen tot behoefte. Door gansch Kajlilie ;en Andalujie, ziet men " de Spaanfche Dorpen in een vervallen ftaat, terwyl die * r f Z 4 »  35* tegenwoordige staat ,, der Moor en toeHeemen en bloeijen; en de Spaanfche „ huislieden, fchoon de vrugtbaarlte gedeelten des lands „ bebouwende, zyn buiten Haat om hunne pagt te betaa- len, terwyl de Moorfchen, niet tegenftaande dat zy door,, gaans de dorfte ftreeken bewoonen, het derde gedeelte ,, hunner voortbrengzelen aan de eigenaars der landhoe» ,, ven kunnen uitreiken , en tevens niet alleen hunne huisgezinnen onderhouden, maar nog jaariyks iets op,, leggen, ter vermeerdering hunner bezittingen (*)." ,, De Schryver van 't genoemde Blaauwboekje verhaalt ons, bl. 19, dat de Mennoniten ten zynen tyde in twee Sekten verdeeld waren, de eene naar eenen ten cate , de andere naar eenen kremer , den naam draagende: en dat die van ten cate onder de Vlaamingen, de andere tot de Vlaamsch-Vriefen, behoorde. Wat hier van zy, tegenwoordig hebben zy maar ééne Kerk , fchoon 'er nog enkele huishoudingen gevonden worden, die zich niet eigenlyk onder dezelve agten te behooren; en deeze wordt, zedert een dertig jaaren, door een regelmaatig beroepen Predikant bediend, het welk te vooren alleen gefchiedde door eenen Vermaaner, uit het midden der Gemeente daar toe verkoozen. ,, De afkondiging en Inzegening van der Mennoniten Huwelyken veroorzaakten, in de voorige Eeuw, eenige moeilykheden: dewyl men hun niet wilde toelaaten, die in hunne eigene Kerk te laaten gefchieden (f); doch naderhand werd vastgelkld, dat zy, door eene Commisfie uit de Magiftraat, in den Egt zouden bevestigd worden, volgens een afzonderlyk daar toe beraamd Formulier, en deeze fchikking wordt nog heden agtervolgd (4). ,, Naardien de Doopsgezinden, uit hoofde van begrippen , welke het wenschlyk ware dat door de geheele wereld gekoesterd wierden, maar welker algemeene naakeving de werklyk plaats hebbende omftandigbeden ondoenlyk maaken, weigerden gewapend op te trekken, trof de Regeering, in den Jaare i6ye, met dezelve eene overeen* (*) R. Watson's Hifi. of the Reign of Philip III. Vol. 3- Ti. 4- Q) Concord. 31 Dec. 1644, Refol. 26 Juu. 16 Nor. 1644. 117 Dec. 1(146. (4) Refol. 31 Dec. 1670. 5 08. 1679. 21 Dec. 1680.  VAN OVERYSSEL. 352 eenkomst, volgens welke zy twee brandfpuiten tot 'sStads behoef onderhouden , en daar tegen van alle dadelyke wagten en togten vry zyn, en ook geen hooger wagtgcld, dan andere Burgers, behoeven te betaalen (*)." (*) Concord. 8 Nov. i6%6. Refol. 18 OÜ. 1690. Reize door Duitschland en Zwitferland, federd 1781. Met Aanmerkingen over den Godsdienst, de Zeden, den ftaat der Geleerdheid, de Fabrieken, den Koophandel, enz. Door f. nicolai. lVde Deel. Te Amfterdam by A. Mens, Jansz., 1791. In gr. 8ro. 20a bl. Op louter herhaalen zou het uitkomen, indien wy, 't geen in deeze Reize te pryzen, of in dezelve, als mede in de Vertaaling, te berispen valt, ten aanzien van dit Vierde Deel wilden bybrengen. De Leezer, des begeerig , zie te rugge op onze Aanmerkingen , de Drie voorgaande Deelen betreffende (*). Wy vergenoegen ons met den Inhoud van het tegenwoordige, en eenige Haakjes uk het zelve, op te geeven. Met het Vierde Boek vangt dit Vierde Deel aan, en voeren de XXIIfte Afdeeling tot de XXVfte, waaruit het beftaat, deeze Opfchriften: —— Van den Koophandel, de Manufacturen en Fabrieken, en over 't algemeen van de Weering en Induftrie binnen Weenen. - Van de vormende Kunften,en de Bouwkunde,in Weenen. — Van de Muziek in Weenen. —— Van de openlyke Schouwfpelen in Weenen. De eerfte Afdeeling is zeer breedvoerig, en brengt ons eene menigte Handelgebreken, en Bezwaaren die dezelve drukken, onder 't ooge. Mislukkingen en derzelver oor» zaaken worden opgegeeven. Eenige deezer zyn plaatslyk, andere werken algemeener, en hebben elders flegts eene andere rigting, 't welk gelegenheid geeft tot bedenkingen, die met toepasling kunnen geleezen worden. „ Men toonde," fchryft hy, bl. 12, ,, van eenige (voorheen opgenoemde) verhinderingen, zo weinig denkbeeld te hebben, als van de waare natuur des Koophandels en der Kunften, toen (*) Zie IV. Algem. Faderl. Letteroef. V D. 1 St. bl. 553, enz. eo Algem, Faderl. Letteroef. voor 1791. 1 St. bl. 441, enz.  554 NICOLAI toen men, in den Jaare 1752, (onder bet opperst beituur van den Graaf van chotek,) een Hof-koramercieraad oprichtte, orn, dit zyn de eigen woorden der Inftructie, ,, den Oostenrykfchen Koophandel over 't geheel eene „ nieuwe wending te geeven." — De Koophandel laat zich in der daad door de magt der Landsheeren zeer gemaklyk wenden; maar mogelyk laat zy zich des te moeilyker met voordeel wenden, hoe uitgeftrekter hunne magt is. Eene waarheid, die, door zo veele mislukte proeven, toch eindelyk eenmaal zou moeten worden ingezien, en die men, helaas ! nog, tot op den huidigen dag, bynaar nergens inziet. In Oostenryk fcheen men toenmaals allerminst daar aan te denken: men geloofde, in tegendeel, dat de Koophandel reeds zou beginnen te bloeijen, en uit de Kunlten voort te fpruiten, byaldien men flechts een genoegzaam aantal Staatsbedienden hadt, welken het hunne daar by toebragten, om alles zodanig te wenden, als hun zulks gevoeglykst dunkte. Men richtte dus, gelyk gezegd is, in 1752, binnen Weenen, den Hof-kommercieraad op, als eene byzondere Inftelling des Lands, en alleen van de Landsheeren afhangende: men gaf hem eenen Voorzitter, eenen Ondergefchikten Voorzitter, een aantal Hofraaden met groote inkomilen, en Secretaris/en en Onderhoorigen in menigte:' men ftelde in de Provintien Kommercie\oncesfen aan, welken van Weenen afhingen, en Byzitters in menigte hadden. Of deeze lieden iets van den Koophandel in 't algemeen, of van de gefteltenis des Oostenrykfchen Koophandels in het byzonder,verftonden , daar aan wierd in waarheid niet op gedagt; De Heer van w. zegt ergens, ,, onze welmeenende nieuwe Hof-kom)y mercieraad wist ondertusfchen zelf niet , wat de in„ wooners der Erflanden hadden, noch wat zy hebben konden. Even onbekend was hun, of de buitenlan„ ders iets van ons, als mede wat zy van ons gebrui„ ken konden." Diergelyke Kommercieraaden, welke welmenend, maar ten uiterften onweetend zyn, heeft men in veele Landen aangetroffen, en door hun is aan de Kunften en den Koophandel een groot nadeel^ toegebragt, terwyl men meende nuttig te willen worden." De Oprigting van niet minder dan zes Koophandel-Maatfchappyen moest de bezigheden deezer wending des Koophandels verlichten ; deeze worden vervolgens befchreeven, als mede den aanleg van eene menigte Fabrieken en Handwerken; gepaard met veele Inrichtingen, om buiten-  REIZE. 3J5 landfche Waaren en Gewerkte Stoffen te bezwaaren. „ Byaldien " zegt nicolai , „ een buitenlander over deeze gedrochtlyke'Inrichtingen fpreekt, ingevolge zy zulks verdienen: ja, waineer hy dezelve niet pryst, legt men zulks door geheel Duitschland uit als nyd, lastering en kwaadaartigheid. Zo weinig zyn wy Duitjehers, die ons zo zeer roemen de waarheid te beminnen*, gewoon, haar te willen hooren. Ik wil dus het gevolg van deeze Inrichtingen met de woorden van eenen doorzichtigen en onpartydigen Vaderlander, den Heer van w. ter nederftellen. Het krediet verliet eindelyk den Koopman geheel en al. De goederen der Fabrikanten lagen onge" zocht, en renteloos opeengepakt, in gewelven en pak' huizen. De houders der Actiën kreegen geene betaalin"-. Met één woord, alle deeze groote onderneemin, o-en leeden fchipbreuk; de fchatten, welke men zich * gevleid hadt door deeze onderneemingen te zullen winnen , verdweenen als een nevel, en zelfs die fchatten, welke men aan denzelven befteed hadt, waren " meer dan half gelyk als door de zee verflonden." Ook werd de Hof-kommer cieraad in den Jaare 1776 opgehee- ven. , . , Inmiddels hadt men, om het aan niets te laaten ontbreeken, wat den Akkerbouw en Kunften, en bygevolg ook den Koophandel, eene nieuwe wending kon geeven, in 1767 en 1768 eene Vaderlandfche Maatlchappy opgericht, in elke Duiifche Provintie der Erflanden, ingericht op den voet der Koophandel - Maatfchappyen. Zy worden breeder bl. ao omfchreeven. „ Doch thans," zo drukt de Vertaaler zich uit, „ zyn alle deeze Gezelfchappen zo niet in formali, ten minften in materiali, buiten werkzaamheid." Ik verzoek," luidt de herinnering van nicolai, dat myne Leezers , welken in de Gefchiedenis van Koophandel en Kunften niet onervaaren zyn , zich herinneren , of niet dergelyke dingen , als ik hier verhaald heb, tevens in andere Landen ook voorgevalle» zvn. Men vergeet dezelve meestal zo rasch zy voorby zyn ; maar men heeft ongelyk. Het verhaal van mislukte welmeenende onderneemingen kan leerzaam zyn; en geldt dit niet alleen voor Oostenryk , maar ook voor alle Landen: want, ik herhaal het , byna in alle Landen is het dus toegegaan, en gaat het daar gedeeltelyk nog heden zo. Men moest de herdenking vandier-  36a e. rioü het leven bevonden. Dit gaf aanleiding dat een aantal onvertl'aagde Planters het voorneemen vormden , om het land nog eenmaal door te trekken , en zelfs tot aan het Wrak van de Grosvenor voort te reizen, om dus van de waarheid of valschheid van dit gerucht verzekerd te worden, en om die ellendelingen, zo zy nog leefden, uit hunnen beklaaglyken toeftand te redden. Van deezen togt bevat het voor ons liggend Dagverhaal de weetenswaardigfte byzonderheden, welke, by de Reizen van le vaillant en spahman , altoos met eenig nut gelezen kunnen worden ; fchoon geene opzettelyke Waarneemingen behelzende. De verwondering, dat men dit Dagverhaal uit het Engelsch heeft moeten vertaaien , daar het eene Reize van Hollanders betreft , zal ras ophouden , wanneer men in aanmerking neemt, dat de oorzaak, om welke deeze Reize ondernoomen en volbragt werdt , voornaamlyk en alleen ongelukkige Engelfchen betrof, die onder de Wilden (zo men meende) rond zworven. Kapitein riou was aan de Kaap tegenwoordig , toen dezelve ondernomen werdt; hy was 'er zelf nog, toen van reenen , met zyne overige reisgenooten, te rug kwamen; en hy kon zich niet genoeg verwonderen, dat zy hunnen togt, tot den ongelooflyken afftand van vier honderd en zeven en veertig uuren , of groote mylen , van de Kaap voortgezet hadden, eer zy de terugreize aannamen. Schoon zy geene der Scheepelingen levendig hadden kunnen vinden , was het Dagverhaal hem merkwaardig genoeg voorgekomen, om een affchrift van hetzelve te verzoeken; 't welk hem vervolgens door den Broeder van van reenen, op eene verpligtende wyze, naar Engeland werdt overgezonden: en ^aldaar in het Engelsch uitgegeeven. De perfoonen , welke deeze vermoeijende , en geheel menschlievende, Reize ondernamen, waren j. a. holts- hausen , h. mulder, j. van reenen, c. j. mulder, l. a. prins, p. lombart, t. van der waldt, h. janssen van rensburg , s. scheepers, p. holtshausen, r. mulder, en p. van der waldt. Na vooraf met elkander een verdrag, van zeven Artykelen,gemaakt en ondertekend te hebben, vertrokken de eerften , den 24iten van Oogstmaand 1790, met vier Wagenen, naar de beftemde verzamelplaatfe. Den iSden van Wynmaand, kwam, tot hunne algemeene verwondering, jacob joubbrt , niet een Wagen, en «Heen van agt Hottentotten verge-  37* w. l. krieger voorvals ; en daar naa de aandagt der Toehoorderen, inzonderheid, te leiden tot de gewigtïge leeringen, die in het verhaalde, leggen opgellooten. Aldus behandeld, overtreffen , verre weg, de Euangelifche verhaalen wegens het jongfte verblyf van jesus op aarde, vóór zyn fterven, alle de' overige Bybelfche voorvallen. En wy herzeggen het, tot zulk eene behandeling kan elk Leeraar, die geene praalvertooning van nutlooze Geleerdheid maakt, maar het zedelyk heil zyner Toehoorderen bedoelt, by den Eerw. krieger onderrigting vinden. Voor 'l overige, hoewel onze Leeraar allezins betoont, een voorftander te zyn van de leerftellingen onzer Nederlandfche Kerke; van wegen 's Mans gemaatigdheid , egter, en zorgvuldige vermyding van noodlooze gefchilftukken, zullen zyne Overdenkingen, ook van dezulken, die tot andere Kerkgemeenfchappen behooren, met genoegen kunnen geleezen worden. 't Lust ons thans, tot eene Proef voor te draagen, '£ geen de Eerw. krieger meldt, aangaande de wyze, op welke jesus, volgens deszelfs verklaaring aan pilatus, gekoomen om der waarheid getuigenis te geeven, dit werk volvoerd hadt. Op de vraag van pilatus, wat is waarheid? hadt zyn Eerw. in eene Aantekening, het volgende aangemerkt: „ Hy (pilatus) heeft zekerlyk dit niet a, met een leerbegeerig hart gevraagd, jesus zou anders „ niet gezwegen, maar hem fpoedig en vriendelyk on- derricht gegeeven hebben. 'Er zyn ook geen blyken, „ dat hy, als een twyffelaar, al fpottende deze vraag „ gedaan hebbe, de onmiddelyk hier op volgende ver„ klaaring van 's Heilands onfchuld toont genoeg , dat hy deze zaak niets minder dan fpottende behandelde. 9, Men kan daar uit ook gegrond befluiten, dat de Land„ voogd, door het fpreeken van jesus over de waarheid, op zich zelve genoomen,niet gramftoorig is geworden: „ maar hy handelt hier als des Keizers Stadhouder, die „ zich de Godsdienftige gefchillen der Jooden niet aan„ trok, even als gallio , de Stadhouder van Achajen , 9, naderhand zeide, enz. Hand. XVIII: 14, 15." Voorts, zich herinnerd hebbende, hoe, van ouds, niet alleen onder de Jooden, maar ook by de Grieken en Romeinen , veele kundigheden verfpreid , doch allen niet toereikende geweest waren, om de waarheid, of de kennis van den waaren Godsdienst, in een helder licht te ftellen, vraagt de Hr. kriegbr aan zich zeiven: 3iWat leert »» j«-  «?4 fe» BONNET riem moést gevestigd worden. Nu, in tegendeel, zon men eerlang, naar de voorfpelling der Propheeten, Kerk» en Burgerftaat omgekeerd en verwoest zien, ,, De waare reden, waarom God, by zo veele bewyzen Voor Mofes Zending, ook nog dit gevoegd heeft, moeten wy zoeken in de zedelyke gefteldheid van zulk een hardnekkig en wispeltuurig Volk, als Israël was, — Voor het overige had ook deeze gebeurtenis een verder uitzicht op de Kerk in volgende Eeuwen : en maakt, ook nu nog , de alom verftrooide Jooden tot fpreekende getuigen voor de waarheid van het Christendom, en voor het Godlyk gezag van onzen gezegenden Verlosfer; die, 't geen hen'is overgekomen, uitdrukkelyk voorfpeld heeft." Eene tweede Vraag, uit de verhandelde ftof, is dee* ze; „ Waarom moest Israëls Volk , op zulk eene pleg« tige wyze, gelyk ook de Priesters, geheiligd worden, ,, nu de Heere zyne heerlykheid openbaaren zou, en ge„ reed ftond, Jakobs nagéflagt, op eene ftaatelyke wyze, 3, in zyn Verbond op te neemen?" „ De overweeging van Gods volmaakt heilige natuur, vergeleeken met den zedelyken toeftand des gevallen menschdoms, kan ons het Antwoord opleveren. „ God is heilig, en.te rein van oogen, dan dat hy het kwaad met genoegen (*) kan aanfehouwen: des wil hy ge» Sieiligd worden in de geenen, die tot hem naderen. Ondertusfchen, alle menfehen zyn van natmire onrein, en kunnen derhalven geen gemeenfehap hebben met het volzalig Opperweezen, ten zy dan dat ze geheiligd worden. — Om •dit af te beelden, moest Israël een heilig JAilk zyn, naar de Wet, en, in eene plegtige toenadering tot God, ook uitwendig zich rein yertoonen, ter noodige herinnering, 3}pe het hart moet ontdaan zyn van zondige overleggingen, £*) *t Zy ons geoorlofd, hier onze verwondering te betuigen, dat een Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, een grondig kenner, derhalven, der Hebreeuwfche taaie, de kragtige uit^drukMng des Profeets, door deeze kwanswyze opheldering v dus eleridig verzwakt. VVy bedroeven ons, jo dikmaals wy geWaone Leeraars, door hunne inlasfching, het naïve van hes juorfpronglyke dus hooren omzenuwen. En hoe veel meer dan ïsy eenen Hqogleeraar, God kan het kwaade niet aanfehou- 'ytQ f welk eene nadruklyke befchryving van Gods afkeer van '%U zedelyk kwaad! — Het kwaad niet met genoegen te kunnea ^.pfchouwer); welk eene flaauwe afbeelding der heiligheid}  LEERREDENEN. 3S5 gêfi t —_ ert vervuld met eerbiedige bezeffen van den hoogen God, met gevoelens van verpligting en dankbaarheid , en met opregte voorneemens, om zich, in alles, Siaar 's Heeren wil te gedraagen." Ondertusfchen moesten de Jongelingen der Kinderen ïsraels , de Priesters , die het Offerwerk zouden verrigten, zich daar toe heiligen; ook onder ons worden 'er, van tyd tot tyd, afgezonderd, tot de bediening der heilige dingen. Mogten deeze ook , dagelyks , den Heere zich toewyden ! Gelukkige Gemeenten , die zulke Leeraars verkrygen , gelukkige Leeraars , die zich , met een volkomen hart, eerst aan den Heere, en, daar na, 'aan zyne Kerk toewyden! „ Eene derde Vraag is deeze: ,, Waarom wierd Israël, s, door zo fterk een verbod, weerhouden, den berg op „ te klimmen ; en niet alleen het Volk, maar ook de ?, priesters : die anders, amptshalven , tot den Heere „ mogten naderen?" Ik antwoorde, zulks diende, om de befeffen van Gods geduchte Majefteit, by het Volk, en by de bedienaars der heilige dingen , leevendig te houden. Was het ooit noodzaakelyk, met diep ontzag en heilige vrees vervuld te zyn, 't was nu, nu God zelf tot zyn Volk fpreeken, en zyne heilige Wet, de hoofdvoorwaarde des Verbonds, aan hun voorfchryven zou. Daarom mogten zy niet nader komen, dan zoo ver het de Wetgeever wilde gedoogen. Ook was het hun niet noodig ; daar de bewyzen van 'S Heeren tegenwoordigheid voor allen zichtbaar waren. ,, Hoe betaamlyk is het,(merkt de Hoogl. ten algemeenen gebruike aan,) dat elk in zynen ftand zich houde binnen 'de bepaallngen, die de alregeerende Voorzienigheid hem gefteld heeft. Hoe noodig is 't, vooral in zaaken van Godsdienst, ons te wagten voor zondige nieuwsgierigheid, en •niet te willen doordringen in de geheimen van Gods 'natuur, en van zyne regeering over wereld en kerk; 'altoos gedachtig, dat de Heere in de donkerheid woont, dat hy een God is, die zich verborgen houdt. „ Trouwens, (dus vervolgt zyn Hoog jËerw.) fchoon ons veel ontdekt "is, nog oneindig meer is 'er, dat ons bedekt blyft. Hebben wy waarlyk lust om God te vreezen ? *t moet ons genoeg zyn , als aan den voet des bergs 'te blyven fta.1n ; gedachtig, dat 's Heeren Bondgenooten} in de ftrydende kerk, nog met bevoegd, ook Bb § nicï  jesus liefde. 3S7 pen, vermaande hen te rug te keeren. Doch dit mogt inet baaten. Op haare knieën, en met traanen, baden zy om zyne befcherming, op dat zy,als gedoopte Kinderen, jesus mogten deelagtig worden. Waarom de Heer kasian , met kennis der Overheid, haar in zyne befcherming nam. Terwyl intusfchen de Ouders hunne Kinders vru fchende Onkunde des Genieenen Burgers, niettegentaande alle deeze poogingen, ook, ten deele, daar aan w moest worden toegefchreeven , dat de Werken, doof „ dezelve uitgegeeven, te omflagtig, te geleerd, te kostp Mar, en dus ongefchikt waren ten gebruike des Genen Mans. Meer dan ééns had hy gewenscht en n gepoogd, een Gezelfchap van zodanige Lieden op te ,, rigren, die de zaaken, door andere Genootfchappen be& [wnddd, op eene korte, klaare, en bevatlyke, wyze „ bewerkt, voor een geriugen prys uitgaven; ten einde „ dus bei A.'aaneen meer gelegenheids te fchenken om ■„ te leezen, ie onderzoeken, en zich daar door bekwaam „ te maaken, zo wel in 't Burgerlyke en Godsdienftige, „ als in 't vak der nutte Kunften en Weetenfchappen. ,, Deeze bedenkingen deelde hy mede aan twee zyner 3, Vrienden, toen in het nabuurig Edam woonende, op „ den achtfteu van Slachtmaand deezes [aars. Het een„ paarig belluit viel dit Menschlievend Plan te ondernee„ men, met by voeging, om, by deeze werkzaamheden, „ ook de hoogstnoodige Verbetering van het Schoolweek-zen te voegen: den zestienden dier Maand hielden zy „ de eerfte gezette Byeenkomst, en tekenden dien Dag „ als den Dag van de Oprigting der Maatfchappye, en „ koozen ter welbenagte Zinfpreuk : tot nut van 't „ algemeen. . Hun zeer bepaalde kring moest uit- n Se-  bünyowsky's reizen. 405 gen werd door de Inboorelingen; doch in een gevest tegen de Franfchtn , op den drie-en-twintiguen van Bloeimaand des Jaars MDCCLXXXVI, fneuvelde. „Een Man," volgens de Characferfchets door den Engelfehen Uitgeever w. nigholson „ van een onverfchrokken geest, tot lyden „ gehard, en hebbel yk. gewoon, om het uiterfte gevaar, ,, met eene ongevvoone maate van bedaardheid, onder de „ oogen te zien. By deeze zonderlinge gaven, bezat hy eene grondige en vlugge kennis van 't menschlyk hart.. ,, Uit dea aart, door opvoeding en hebbelykheid, was „ hy gevormd om te overreeden, te beveeleu, en te dwin„ gen ; en zyn leevenslot gaf hem overvloedige gelegen- heid om deeze bekwaamheden uit te oefenen. —— „ Veelvuldig en verfcheiden zyn de begrippen geweest, „ over dit zeldzaam Character gevormd. Zy, wier belan- gen hun dreeven om hem te wederftreeven, hebben ,, geene befchuldigingen ten zynen laste gefpaard; en hun- ne befchuldiging was van den fterkften en fchriklykften ,, aart. Zyne Vyanden hebben hem befchreeven als een ,, ongevoelig Dwingeland , en een Roover zonder eenige beginzelen. -—— Nogthans hadt hy, zo lang hy leefde , zyne Bewonderaars en yverige Vrienden, die zich, „ ondanks allen laster, in de bresfe ftelden om hem ten ,, dienst te ftaan. Als ik myn gevoelen moet zeg- „ gen, dan zou ik verklaaren , nog niets tegen hem ge„-vonden te hebben, of het kan tweeërlei uitlegging dulden; of het is gefchreeven doorheden, die elkan„ der tegenfpreeken, en belang hadden om hem zwart te maaken." Voorts voldoet de Vertaaler, in dit Naaberigt, aan da toezegging, om de in- en uitwendige blykbaarheden by te brengen voor de waarheid deezer, in veele opzigten, vreemde Gefchiedenisfen. Dit volvoert hy op eene wyze, die veele twyfehngen, in den Leezer gewis opgekomen , zal verbannen. Doch wy moeten onze Leezers tot het Werk zelve wyzen. Wy befluiten onze Aankondiging met de betuiging der Schryveren van het Amlitïcal Review, die' wy de onze maaken; „ dat wy het Werk ongelyk zouden aandoen, wanneer wy niet bekejiden, 'er zeldzaam ,, een ontmoet te hebben 't geen ons een aaagenaatuer j> onderhoud verfehafte." Over  over de staatsomwentelingen. 407 ,, lyk te handelen? Waar konden, derhalven, meer men„ fchen gevonden 'worden , die anderen onderdrukten , „ en meer die zig onderdrukken laaten, dan onder Vol„ ken, die nog in de kindschheid leeven, of zig door het vergift des Zedeubederfs verzwakt hebben ? Hoe ,, begrypelyk is het, dat een Volk zig niet langer onder „ het juk van den dwingeland krommen wil, als het uit zynen kindfchen ouderdom in den jongelingsftand treedt; „ als het, verlicht over de regten van den Mensch,kragt in zynen arm gevoelt, om zig deeze regten , in geval 9, van nood, zelfs met geweld, wederom te verfch&rrèn! „ Hoe begryplyk, dat men, onder een verzonken Volk, „ menfehen aantreft, die trek hebben om dwingelanden 5, te worden; menlchen, die zig tot werktuigen der dwin» gelandy, voor goede betaaling, gebruiken laaten; en „ menfehen , die zig zeer ftil het yzeren juk om den „ hals laaten fmeeden, dewyl zy zig anders uit hunne„ dierlyke gemaklykheid zouden moeten verheffen ! En, „ als, dan de zwakke dwingeland over andere zwakken ,, heèrscht, hoe natuurlyk de vreeze , dat zy, valsch, „ gelyk hy , maar fterker dan hy, eens wederom hun „ hoofd opfteeken, en hem van een troon ftooten zul„ len, dien hy geroofd heeft! Hoe natuurlyk, dat hy „ fteeds onregtvaardiger, harder, onmenscblyker wordt, „ om vroegere onmenschlykheden te bedekken, dat hy „ elk hoofd laat aflaan , 't welk juist denkt over de dwingelandy; elk hart doorboort, 't welk de onder- drukking gevoelt, elke hand verlamt, die maar de „ miene maakt van de ketens wat te verfchuiven! Elke „ Tyran en elke Vader in zyn huis, elke knaap en „jongeling, elk beduidend en nietsbeduidend mensch, toont ons den gang der dwingelandy, en der Omwen,, telingen , in een allerverftaanbaarst beeld, indien wy „ maar een eenvoudig oog hebben, om op het zelve te „ letten." Wyders merkt de Heer ewald op , dat het meest gedrukte Volk zelfs niet zeer genegen is tot Oproer, en zoekt de oorzaaken daar van in 's Volks Godsdienlligheid , in zyne gezetheid op Huislyk Geluk , en zynen Eerbied voor zynen Regent. Gevoelens,.welke hy by 't Volk wil bewaard hebben. Dat de Nationaale Vergadering in Frankryk, van welke hy verklaart, ,, dat dezelve „ veel goeds en veele groote dingen gedaan heeft," dit werkftellig maakt, wordt door den Schryver wel heftig out»  '4.14. ADAMS ANTWOORD Antwoord, op het TVerk van den Heer thomas paine, getyteld: Rechten van den Mensch, enz. Door john adams, Schildk. Uit het Engelsch. Te Dordrecht by A. Blusfé en Zoon, 1703. 68 bl. in gr. Svo. Dit zelfde Antwoord. Te Haarlem by J. van Walré en Comp. en h. Loosjes Pz. 68 bl. in gr. Svo. *XJ iet vreemd, dat de Aankondiging esns Aniwoords op X^i paine van den hier te Lande, zints den aanvang der Americaanfchc Onlusten, zo bekenden Heere j. adams, in de Engelfche Nieuwspapieren, een aantal Boekhandelaars uitlokte, om elkander voor te komen in het aankondigen eener Nederduitfche Vertaaling dier Brieven. Deeze onder elkander in de Couranten geplaatst te zien, gaf ftoffe tot menig een glimplach, en nTen verlangde te. verneemen, wie de eerffe gereed 7ou weezen , uit aanmerking van de bykans gelyktydigheid des verklaarden voorneemens. Dat zy allen eene Vertelling zouden waagen , was niet te denken; doch dat meer dan één, de kleinheid van het Stukje in overweeging genomen zynde, het zou omlerneemen, liet zich gisfen. Die gisfing werd beantwoord. BLussé en zoon hadden, fchoon, zo 't ons voorlfaat, in Aankondiging laater, de Vertaating en Druk eerder in gereedheid dan de Haarlemfche Boekhandelaars WAtRé en loos'jes, die zich, om onderlinge belemmering voor te komen, vereenigd hadden ; doch het leedt flegts weinig dagen, of ook deeze laatstgemelden kwamen met hunne Uitgave te voorfchyn, zo dat het ons aan geen voorraad van deeze Brieven ontbreeke; en de beide Vertaalingen optloopen elkander zo weinig, dat de een boven de ander geene aanpryzing verdiene. De ver» naasting heeft 'er geen broddelwerk van gemaakt. Hadt men de twylelagtige herkomst deezes Antwoords geweeten, de drift, om 't zelve in 't Nederduitsch te kleeden, zou zo groot niet geweest zyn. Dat men in Engeland 't zelve vjsor een Gefchrift van dien Staatsman hieldt, of althans wilde gehouden hebben, biykt daar uit, dat Mr. stockdale , de oorfpronglyKe Americaanfche Uitgave te Londen . onder den naam van john adams, Esq. nadrukte, als mede dat, in het Regtsgeaing over paine, eenige plaatzen uit die Brieven wor. den aangehaald, met byvoeging, dat deeze te meer opmerkings verdienden , als gefchreeven door den tweeden Perfoon in het Uitvoerende Staatsbeftuur van America. Doch den Uit» geeveren van the Univerfal Magazine (*) werd dit berigt, wegens (») Zie Univ. Magaz. for Fetr. 1793. bl. 147.  MENGELWERKEN DER KAMER, of goud; 21 Romeinfche Zege- en 196 andere Wagens geteld wierden , aldaar verzameld uit maar elf Steden; waar op nog volgde een kleiner Feest, waar vier Steden verfcheenen, te zamen uitleverende 119 Paarden en 4.6 Wagens. „ Dan, waar zyn thans de fpooren dier voorige grootheid te vinden ! Naar het algemeen beloop der zaaken , klommen zy tot eene onnaöoglyke hoogte, en zonken weder in het niet. Van alle deeze Broederfchappen zyn 'er nu mogelyk 6 of 7, die nog iets meer dan den naam behouden hebben, (als één te Hasfelt, de eenige die in geheel Overysfel is; twee te Haarlem; êén te Veere; één te Hrusfel; die van Gouda, enz.) de overige vergongen, toen de lust werdt onderdrukt door ftrenge bevelen, uit den haat der geheekelde Geestelykheid ontfprooten ; of door fcherpe Plakaaten , welke de toeneemende losbandigheid , die zich de Rhetorykers op het laatst in hunne vertooningen begonden te veroorloven , noodzaakelyk maakte, en billykte; hunne algemeene verachting, en eindelyk hunnen geheelen ondergang, bewerkte; nadien, in 1711, door de Staaten van Holland, het fpeelen en omryden der Rhetorykeren geheel wierd verbooden; welk verbod, op veele plaatfen, de Kameren deed te niete gaan." Aanmerkelyk is het, (dat wy dit, in 't voorbygaan, hier aanmerken,) dat van alle de Voortbrengfelen der Rhetorykeren, van alle hunne Speelen , zo weinig heden in aandenking is, of gelezen wordt: waar toe de verouderde ftyl en taal dier ftukken zeker veel aanleiding geeft. Men heeft, zo verre wy weeten . nog maar twee Kluchtfpellen der Rhetorykeren, die nu en dan, fchoon eenigzins veranderd, op den Amfteldamfchen Schouwburg vertoond worden: namenlyk, Haat en Nyd, en de Moedwillige Bootsgezel, beiden gemaakt door g. ogikr, van Antwerpen; die, volgens den fmaak van dien tyd, de zeven hoofdzonden , in zo veele Tooneelfpellen, onder de Spreuk: Uit jonjle verfaamd, voordroeg; van welken de Moedwillige Bootsgezel die van Gramfchap bekleedde; terwyl Haat en Nyd deszelfs oorfprongelyken naam heeft behouden. Deeze ftukken wierden het eerst r8 Odtober 1645 en 1(^47, op de Kamér de Violieren, te Antwerpen, vertoond. De Redenaar bepaalt zich vervolgens naauwer, om van de sGoudfche Kamer alleen te fpreeken. Hy meent, dat derzelver Spreuk, Uit jonfte begrepen, niet anders wil zeggen, dan hec geen men in 't latyn, leniam pr» laude, of Verfchooning in ptaatfe van lof, noemt. Hy deelt vervolgens eenige byzonderheden van die Kamer mede; zo als de plaatfen, waar de Broederfchap te Gouda haare Vergaderingen hield; de befcherming, die zy van de Regeering aldaar genoot; en het geld,dat men, tot haar beftaan en reizen naar andere Broederfchappen, goedgunftig fchonk. Eindigende zyne Redevoeringe met gepaste Aanfpraaken, welke de hernieuwing der Kamer noodzaakelyk maakte. Thans  42* TEE KAGBDACHTZNISSE Ter Nagedachtenhfe van gualtherus zoutmaat, Predikant te Leyden. Te Leyden by Herdingh en Du Mortier, 1703 /» gr. 8vo. 28 bl. /VJ Het is niet zeldzaam op overleden Leeraars, die by hunne Gemeenten bemind waren, Bundels met Gedichten in 't licht te geeven; maar het is zeldzaam, dat men dezelve zo klein en zo keurig, uitgeeft. De nagedachtenisfe var» den Eerw. zoutmaat is wezeulyk door bekwaame Vernuften aan het Nageilacht overgedraagen, 't welk zyne deugden oolc verdienden. De Dichtftukken, daar in vervat, beloopen niet meer dan agt; zynde door j. van royen , j. 't hooft jz. A. soek. A. de keyzer, d. dorsman, k , e. j. van royen en k. de pecker pz. ondertekend. Wy zullen van hec eerfte en van het laatfte Vers hier den aanhef laaten volgen, op dat ook onze Leezers, zo wel den ftyl der Dichters, als het karakter van den Overledenen, hier uit eenigzins nader kunnen leeren kennen. Dus begint de Heer j. van royen: Wie waare deugd bemint, recktfckapen Godvrucht eert, Bataaffche rondheid nog, en blanke trouw waardeert, Zal, vol gevoel, met ons, by zoutmaats overlyden, Een warme liefdetraan aan de asch diens braaven wyden, Geheel zyn leven was, van 's Grysaarts vroege jeugd Tot aan zyn1 laatften flond, de beste fchool der deugd. Hy preekte jesus leer ruim zes en zestig jaaren: Zyn hulk heeft 's waerelds zee fchier negentig bevaaren; Zyn mond heeft Leyden drie en vyftig jaar gedicht: Zyn kunde, in V Kerkbefluur, de wysften voorgelicht. Hy was, door moeite en vlyt en jaaren, van zyne Orden Zoowel de Vraagbaak, ah de roem en de eer, geworden. En de Heer k. de pecker pz. heft dus zynea Lykzang, op dien Leeraar, aan: Zal dan geen één van Febus vrinden, Zich by de lykbaar laaten vinden, Van t braafjle mensch, dat in dees Stad, Ooit op den hoogen Kanfel tradt? Een Man , die , drie en vyftig jaaren, Aan U den Bybel mogt verklaaren, En in uw Kerk, V zy laat of vroeg, Geen enkle Preekbeurt overfoeg; Maar, vol van yvergloed, geduurig, Zyn God ter eer, van harte vuurig, Voor U de Orakelrol ontfloot, Zelfs tot agt dagen voor zyn dood; Baar gy en hy, als toen, te zamen, Op alles galmdet: Amen! Amen!  VAN * * De  450 vervolg ken. Hy heeft of Kinders tot den dienst van god en 'ü' Vaderland opgevoed, of is arbeidzaam en vlytig geweest voor de zynen, of heeft, in den bloei en kragt zyner jaaren, veelen een goed voorbeeld gegeeven, en van zyn kant alles gedaan, om zich zeiven en anderen gelukkig te maaken. 'Ër leeft naauwlyks een mensch , die niet het een of ander der opgemelde zaaken gedaan heeft, of van wien wy zulks niet denken kunnen; daarom eereu wy hem in zynen Ouderdom. Een jongeling van verdienden is byna eene tegenzeggelykheid. De grond tot verdienden kan 'er zyn, maar niet de verdienden zelve. De menfehen voelen deeze waarheid , ook wanneer zy daar vau geene duidelyke bevatting hebben ; want zy bewyzen den jongelingen denzelfden eerbied' niet als den Ouden. Eene Vrouw, die Kinders ter wereld gebracht, alle moederlyke liefde en trouw daar aan getoond, dezelven zelve gezoogd, opgevoed, onderweezen, en daar door het welzyn van de haaren, zo wel als 't algemeene, bevorderd heeft, verdient hoogachting, en de menfehen hebben dit altoos erkend , eii deeze hoogachting zelden onthouden. Eene oude Juffrouw zelfs, die buiten haare fchuld ongehuwd gebleeven is, (het welk het geval is, zo niet van allen, ten minden van de meesten,y doch veel tot de goede opvoeding der kinderen van anderen toegebracht, kranke vrienden bygedaan, goeden raad gegeeven, en menigen goeden dienst in haare familie gedaan, heeft, is niet zonder verdienden. Wy zien haar oud en grys, en zyn deezer verdienden indachtig , en kunnen niet nalaaten haaren Ouderdom eenige achting te toonen. „ Om deeze redenen hebben ook alle dichters van Godsdienden hunnen aanhangeren bevoolen, den Ouderdom te eeren, en dit moet eene nieuwe beweegreden tot algegemeene hoogachting voor de grysheid uitleveren. De waare Godsdienst heeft ook dit voorfchrift niet uit het oog verlooren. Voor een grys hoofd zult gy opftaan, en den Ouden eeren, want gy zult uwen God vreezen. Eenen Ouden zult gy niet verfmaaden, maar hem als een Vader vermaanen. Dit zyn geboden van den waaren god, om deu Ouderdom te eeren , en deeze geboden moeten de redenen, die alle volken daar toe aangedreeven hebben , in onze harten verderken. Credebant hoe grande nefas & morte piandum, Si juvenis vetulo non asfurexsrat. JUVENALIS." Het  op chomel's woorde'nboek. 45* Het andere Artykel is de Befchryving en Natuurlyke Historie van de Pimpelmees; welke in dit Woordenboek, in deezer voege, wordt voorgedraagen: PIMPEL-MEES is de naam van eenen gemeenzaamen Vo«el tot het gedacht der Mee/en behoorende, doorgaans by verkorting de Pimpel geheeten, en die met reden onder de klasfe van onzè. fraaifte Vogelen kan gerangfchikt worden. Zyne leevendigheid en fchoone kleuren maaken hem voor 't oog eens befchouwers zeer beval'^; en het nut, welk hy in ons Vaderland ter bevor^ der'inge van het gemeene welzyn uitwerkt , maakt hem te recht" begeerlyk. „Hy is de Blaauwe Mees der Autheuren, welke door zommigen daar van wordt omfchreeven: Mees, met blauwachtige Slagpennen , die van den eerften rang uitwaards wit gerand; het Voorhoofd wit, den top van t Hoofd blaauw. Parus Remigibus coerulescentibus, primoribus mar* gine exteriore albis; Pronte alba, Vertice coeruleo. Lijnn. Faun. Suec. 240. Parus caeruleus. Bell. Av. 96. a. Gesn. Av. 641. Aldr. Om. I. 17. c. 17. Will. Orn. 175. Frisch, Av. III. T. 14./. i. ; De Pimpel-Mees, die onder onze kleinfte Vogelen geteld moet worden , haalt in zyn geheele lengte iets meerder dan vier duimen. Zyn Bek is kort, elsvormig, zwartachtig; de Neusgaten zyn rond. De Tong is breed, in vier fnazelen uitloopende , en zeer fpits; de Oogen zyn zwart. Het kleine Voorhoofd is gedekt met witte Vedenjes, agter welken terftond eene fchoone blaauwe Kalot volgt, die het geheele bovenbekkeneel bedaat, en welks vederen naar agteren toe eenigzins kuifswyze opryzen, vooral dan, wanneer de Vogel in actie is. Die Kuif wordt van een witten rand omringd , onder welken het overkleedzel van 't achterhoofd in donkerblaauwe vederen volgt, die als eene verlenging en verbreeding zyn van de hier voorgemelde dwarsttreep, welke over de°oogen loopt. De Wangen zyn wit; loopende beneden om dezelven heen een halsband van dezelfde donkerblaauwe kleur, die naar de Keel toe wat zwarter wordt. De Zyden en Borst zyn helder-geelverwig; doch by de Mannen fterker gekleurd dan by de Wyven. Zo de vooreinden der borstvederen een weinig van elkanderen gaapen, gelyk dikwils gebeurt, dan vertoonen zich derzelver achtereinden als maakeude op de Borst een ïechraedergaaude donkere ftreep, De uiteinden der blaaue we  45^ VERVOLG we vederen van het Vlerkdek zyn witten maaken de hier voorengezegde Baar uit, boven aan de Vlerk pennen Deezen zyn Waauw, en aan haaren buitenften kant eeriïl zins wit. H^ar getal is agttien. De Staart , donl er?r Waauw dan de Vlerken, beftaat uit twaalf Pennen! Onder by de Okfelen hebben de Vleugels, die anders aan de binnenzyden vaal zyn , eene geelachtige kleur. De Pooten Vingers, en gekromde zeer fcherpe Nagels, van deezen Vogel, zyn donker loodkleurig, en, by oude voorwerpen , genoegzaam zwart. ' „P?'|In/en Zomer worden ^ Bekken der Pimpelen, even fvf t\ï?diK-rMeeJm> Veel weeker dan zv\ Winters zyn. In alle Saifoenen ontmoet men deeze Vogeltjes hier te lande. Zy leeven meestal van Moedelooze Diertjes en van derzelver Eijeren. Een ongelooflyke menigte wordt 'er van die beiden door hun verwonden in den Zomer en in den Winter; en zy dienen dus zeer merkelyk, om het evenwigt te helpen bewaaren, waar door de fchadelyke Infeften (welke, kwamen hunne Jongen naar evenredigheid hunner tallooze Eijertjes te recht welhaast de. overmagt bekomen zouden,; die zo vreesfervke verwoestingen aan ons geboomte en aan onze vrugten niet doen we ke zy anders zeer zeker aanregten loude"' uDs/Tpd-Meefen hebben, hierom, het vermogen van by de boomen en takken gezwindlyk 0p te klimmen! zich aan dezelven ook met het geheele lyf naar beneden te hangen , om van alle kanten de fchorfen te kunnen benen , en zich, zo ras en vaardig als eenige Vop-el ter wereld, van de eene reet naar de andere te begeeven ; uit welke zy Eijernesten van allerleie Infeften, en de Runfen zelv weeten los te breeken, en voor den dag te haaien. Dit is hun dagelyks werk, het geheele jaar door? 't Is ook tot deeze zeer nuttige eind-oorzaak, dat deeze Vogeltjes een, naar reden van hunne kleinheid, verbaazend groot getal van Jongen broeden; en, om des te minder aanftoot in hunne voortteelinge te Ivden Li aanleg hunner Nesten in verholeiïe plaatzen dooWaans in de garen van vermolfemd geboomte, maaken. De Wvfjes en Mannen broeden des nagts te gelyk, en over dag % S"nd2en* ÏJet 8etal de" E'ïeren is val 12 tot 16 of 18. Hunne Nesten zyn van fyn gevezelte , vnn binnen bekleed met hair en zagte vederti-s toe gefteld ; en hutme Eijeren zyn rosverwig me Sie'roo dere fpatten. Zy voeden hunne Jongen met leevende In-  45Ö J« MOORB hy van de herkomst en het beftaan van de Club der Ja* cobynen zegt. In de Nationaale Vergadering was de Heer moorb reeds een en andermaal geweest, en hadt 'er zeer hoogloopende handelingen bygewoond. Al den tyd, dien hy te Parys hadt doorgebragt, was hy zeer nieuwsgierig geweest, om de berugte Club der Jacobynen te zien; dit mogt hem eerst op den i7den gebeuren, wanneer een der Leden hem den toegang bezorgde, Te welker gelegenheid hy in zyn Dagverhaal optekent: „ Dit Genootfchap is zyn opkoomst verfchuldigd aan „ een klein getal Afgevaardigden van Bretagne, die elkan„ deren toevallig te Verfailles ontmoeteden, in den Jaare „ 1789. Verfcheide Gedeputeerden van andere Provin„ tien , de yverigften voor de Vryheid , voegden zich „ fchielyk by hen , ja zelfs werden in dit Gezelfchap ,, ook andere yveraars toegelaaten, welke geene Gedepu„ teerden waren; men noemde het toen Comité Breton. „ In dit Gezelfchap wierd het eerst de voorflag ge„ daan, om de meerderheid der Staaten Generaal voor „ eene Nationaale Vergadering te verklaaren. Toen de Nationaale Vergadering naar Parys wierdt „ overgebragt, hieldt dit Genootfchap zyne byeenkom- ften in het Klooster der Jacobynen, in de ftraat St. Honoré, en nam den naam aan van Sociëteit der Revo,, lutie, en vervolgens dien van Vrienden der Conftitutie; „ doch men noemt"ze in de wandeling, eenvoudig, Jaco,, bynen. Een groot getal van dezulken , die, in de „ Nationaale Vergadering, of in den Burgerftand van Pa„ rys, in talenten boven anderen uitftaken, wierden, van tyd tot tyd, tot Leden deezer Sociëteit verkooren, en „ men heeft my verhaald, dat zy meer dan 1400 in ge- tale geweest hebben. ,, De erkende bezigheid van dit Gezelfchap is,om over „ de belangen van het Landsbeftuur te raadpleegen, en „ voor die der Vryheid te waaken. ,, Sociëteiten van denzelfden naam en aart zyn door ge^ heel Frankryk opgerigt,en houden eene geregelde Cor,, respondentie met de oorfpronglyke te Parken rigten, „ door onderling eikanderen alles mede te deelen, en met ,, goeden raad eikanderen by te ftaan , zaaken van de ui„ terlte aangelegenheid, met veel nadruk, uit. M. Alexander lameth en M. duport waren, zo als men my berïgtte, de eerften, die het ontwerp voorftelden, om foortgelyke Sociëteiten, als die der Jacoby- nm  dagverhaal. 457 a, nen van Parys, door geheel Frankryk op te rJgten, er» eene geregelde Correspondentie met dezelve te houden, j, Deeze onafgebrokene zamenwerking geeft.reden van de „ onmiddelyke en algemeene goedkeuring, die alle Depar„ tementen, meermaalen, te kennen gaven, over deeze „ of geene maatregelen der Vergadering ; 't geen den vreemdelingen onbegrypelyk moest voorkomen, by gebrek van kennis aan deezen beftendigeu en fchielyken ,, omloop der gevoelens. 'kHoor, dat 'er,op zyn minst, ,, tien duizend foortgelyke Sociëteiten in Frankryk aan„ weezig zyn. „ Veele Stukken van de uiterfte aangelegenheid worden in de Paryfche Sociëteit der Jacobynen behandeld, vóór „ men ze in de Nationaale Vergadering brengt, en men kan den opgang, dien ze daar maaken zullen, doorgaans gelyk ftellen met dien , welken zy in de Socie* ,, teit maakten. , „ De Zaal, waarin de Jacobynen vergaderen, is naa ,, genoeg eveneens opgefchikt , als die der Nationaale „ Vergadering. De Spreekftoel of leezenaar, voor welke de Leden het woord voeren , is tegenover de zitplaats van den Prefident; 'er is een tafel voor de Secretaa, risfen , en Galleryen voor eene groöte fchaare Toe„ hoorders van (beide) Sexen, in de eene zo wel als ,, in de andere. ~ 'Er zyn eenige mannen aangefteld, die „ door de zaal wandelen, om ftilte te beveelen, of lie.~ „ ver te verzoeken, wanneer de debatten hevig Worden „ in de Club der Jacobynen , op dezelfde wyze als dit „ door de Deurwaarders in de Nationaale Vergadering „ gedaan wordt, en meestal met even weinig uitwerking; de fchel van den Prefident, en de ftemmen der „ Deurwaarders, worden dikwerf eveneens verdoofd, in „ hevige debatten, by de eene en andere Vergadering; es „ men zou mogen twyfelen, of jolijs zelve, die Luclantes ventos tempestatesque fonoras Jmperio premit, „ fommige luidruchtige Leden op eens konde doen zwy» 9> gen, wanneer llli indignantes magno cum murmtire- * •» Circum claujtra fremunt. lett, 1793. no. is»* Gg 9» 'k Heb  DE limon, leeven en dood van lodewyk. 465 ln dien verrukten ftyl vaart de Heer de limon voort, om 's Konings Leeven, van zyne Opvoeding af, diens Egtverbintenis , Huislyk genoegen, Kundigheden , en Deugden, te befchryven. ,, Hy bezat," volgens de li- mon, „ den Godsdienst van lodewyk den Godvrug„ tigen , de wysheid en gemaatigdheid van carel den „ V , de regtvaardigheid en eerlykheid van lodewyk den „ XII, de getrouwheid van franciscus den 1, de goed„ heid, de vrymoedigheid, de gulhartigheid QBonhommie), men vergeeve my deeze uitdrukking, myn gevoel ftaat my geene andere uitdrukkingen toe , ja de gulhartig- heid van hendrik den IV." Als een bezitter van alle die Bekwaamheden en Deugden, laat de limon lodewyk den XVI den Throon beklimmen, en regeeren. ,, Ondertusfchen," laat hy volgen, „hadt maurepas ,, 's Konings jeugd en gebrek aan ondervinding in eenen „ onregtvaardigen oorlog gelleept; laaten wy het durven „ zeggen, vóór de Naakomelingfchap het zegge, in een ,, voor altyd rampzaligen oorlog, die America de vry- „ heid, en Frankryk den doodfteek, gegeeven heeft. ,, ó Gy nieuwe Waereld! hoe duur komt uw aanzyn der „ Menschheid te ftaan! wat zyn uwe gefchenkenramp„ zalig! Herneem uw goud, waarmede gy ons verbys,, tert, voor den prys des bloeds , 't welk wy op uwe ,, oevers geftort hebben. Herneem de valfche Vryheid, ,, waar mede gy myn Vaderland vergiftigd hebt. Gy zyt het, die de ketens fmeedde, waar mede la fai,, jette den Zoon van zo veele Koningen belaadeti „ heeft; tot uwent is dat vadermoordend fraai gefcherpt „ .... Maar gy zendt ons alle de misdaaden over, en ,, behoudt alle de deugden. ,, Hoe onregtvaardig die oorlog ook ware, men moest ,, dien egter ltaande houden. De duisterfte kundenaary ,, hadt in het beltuur der Financien een Man, Mr. nec- ker, ingefchooven, die den uiterlyken fchyn van een ,, ongemeen talent voorftelde , om de ongeloofbaare on„ kunde, die men naderhand als Financier in hem ont- dekt heeft , en zyne volftrekte onbekwaamheid tot „ Staatsdienaar, voor de oogen vau het algemeen te be„ dekken." Alles wat die Staatsdienaar, en de Koning, op diens raad, gedaan heeft , wordt met de leelykfte verwen afgemaald, 't geen de limon tot de harde verklaaring brengt: Necker , de Minister van lode- Gg 5 wyk  i66 de limon „ wyk den XVI, heeft hem ontthrbond. Dit woord is ,, 'er uit, en ik zal het niet weder innaaien, ja hy heeft hem ontthroond!" (*) De oproeping der Algemeene Staaten, en het daar by voorgevallene, houdt de Heer de limon ,, voor de laatfte zugten der Vryheid , der „ Waarheid en der Monarchie!" Die dubbele vertegenvvoordiging heeft , zyns oordeels , alle onheilen over Frankryk gebragt, „ met deeze eindigt de Regeering van „ den ongelukkigen lodewyk den XVI, en hier begint de reeks zyner doodlyke rampen." Rampen , die wy hier met fchriklyker kleuren dan elders afgemaald vinden, tot op de akeligfte befchryving van 's Vorften Dood, beflooten met deeze woorden: „ De Koning is niet meer , en Frankryk is ten grave gedaald! lodewyk de XVI, „ veel grooter op het Schavot, dan het ooit mogelyk is „ op een Throon te kunnen worden, lodewyk de XVI „ leefde als een Wyze, en ftierf als een God: zyn lyden ,, eindigt ... het onze begint." Dit wordt gevolgd van verwytingen en bedreigingen aan hun , die hy met den naam van „ Tyrannen, Beulen „ en Barbaaren, die nu de grootfte aller wandaaden vol,, trokken hadden," beftempelt; en beflooten met eene Spraakwending of Aanroeping van lodewyk den XVI, tot wien hy ten fiot verzugt, „ 6! myn Meester ! ongelukkig Monarch! roemryk Martelaar! verwaardig u, „ om, uit den fchoot der gelukkige Eeuwigheid, aan de „ fmertlyke hulde van myn hart, de getrouwe weerklank „ der harten van alle waare Franfchen een welgevallen te betoonen !" De Heer de limon vat de fcherpe pen weder op , tot een Onderzoek van het Koningsmoordend Decreet, van den j6 Jan. 1703 , en vindt de Nationaale Conventie , in de beide gevallen, dat zy lodewyk den XVI, of als Koning of .als eenvoudig Particulier, geoordeeld heeft, aan niet min dan vyf en twintig Overtreedingen fchuldig; en, deeze bygebragt hebbende, roept hy uit: „ Franfchen! „ Paryfenaars! Volk dat men misleidt! ziet daar de waar„ heid, ontwaakt eindelyk, ziet in welk een afgrond men ,, u geftort heeft; wagt niet tot uwe verdrukkers, nu „ den een dan den ander ontzielende, van Frankryk een „ uit-; C) En dit is de Man , wiens Bedenkingen aan het Franfche Tolk wy zo even vermeld hebben!  leeven en dood van lodewyk. 4.67 „ uitgeftrekt graf maaken. Gy zyt allen , zonder hoop, „ verlooren , zo gy u niet haast, uwe wreede dwaahngen af te leggen, onzen jongen Koningen Regent te erken„ nen, en uwe Vyanden te richten!" Wy gelooven, dat de bygebragte ftaalen genoegzaam zyn, om elk onzer Leezeren den aart en aanleg van dit Werkje ten vollen te doen kennen. De Pourtraiten, en derzelver Byfchnften, trokken onze aandagt, door derzelver vreemdheid; ze zyn keurlyk gegraveerd, in Medaillon, omringd met een rand, waarin traanen verbeeld zyn, en onder dat des KoningS ook een Doodshoofd. Boven 't zelve ftaat, 11 Jgut aimer, fouffnr £? pardonner; en beneden, ó louis ! ó mon roi ! Behalven de traanen, in den rand rondsom het af beeldzei der Koninginne , ziet men vier Kruisjes, boven 't zelve leest men, mater dolorosa, en onder, o Perfidie! o crime! o jour fatal au monde! o Mort! toujours prefente a ma douleur prqfonde! Boven dat des Dauphins leezen wy, louis XVII, roi db france, en beneden deeze regels: Eh quoi! tous les malheurs aux humains referves, Faut il, fi jeune encore, les üvoir eprouves! Prysverhandelingen, uitgegeeven door het Taal- en Dichtlievend Genootfchap, ter Spreuke voerende: Kunst wordt door arbeid verkreegen. Vierde Deel. Te Leyden voor het Genootfchap. En te bekomen te Amfterdam by, tL Keyzer, 1792. In gr. %vo. 260 bl. Het Leydfche Taal- én Dichtlievend Genootfchap , dat zich by aanhoudenheid toelegt, om gewigtige itoffen ter bewerkinge op te geeven, en telkens gelukkig genoeg is, om de meeste°derzelve te mogen bekroonen; deelt, in dit Vierde Deel van deszelfs Prysverhandelingen, drie bekroonde Antwoorden mede, van de Heeren kasteleyn , rochussen en erkelens, over de verëischten en kenmerken van den Styl der Poèzy in 011derfcheiding van dien der IVelfpreekenheid. Doende deeze Verhandelingen vergezeld gaan en agtervolgen door eene Beöordeeling van den eerften Herderszang, uit de Dichtlievende Tydkortingen: welke beöordeeling door den Heer Mr. willüm iulds&dyk is opgelleld. Het  4*8 prysverhand2lingen Het is wezenlyk een der moeilykfte zaaken, in de Weetenfchappen en Kunften, zodanige grensliniën te trekken, welke de eene Kunst of Weetenfchap, van de andere naast aangrenzende Kutist of Weetenfchap, behoorlyk en naauwkeurig onderfcheiden. Bovenal fchynt dit zeer moeilyk te zyn ten opzichte van de Dichtkunst en Welfpreekenheid, wier grenzen zo na aan elkander liggen, dat derzelver beoefenaars, byna dagelyks, dezelve wederzyds overtreden: zo dat de Redenaar dikmaals het vernuft en den beeldrykeu ftyl des Dichters te baat neemt , om zyne Hoorders te overreeden; terwyl de Dichter meermaalen de redekundige Sieraaden der Welfpreekenheid ontleent , om zyne Leezers te verrukken: zo dat .men eindelyk veel werk heeft, om de waare eigenfchappen van elk deezer Kunften naauwkeurig genoeg te onderkennen, en als zodanig \tit elkander te houden. Dit moeilyk werk is, in de drie bekroonde Verhandelingen, op eene juiste wyze verricht; zynde de Heer kAstëleyn vooral ïrt zyne onderneeming geflaagd , als de zaak boven anderen duidelyk gemaakt, en de ftoffe naauwkeurig- en bevallig uitgewerkt, hebbende. De verfchillende Styl, in de Dichtkunst en Welfpreekenheid, of, dat hetzelfde zegt: de vereischten enkenmerken van deeze beide Stylen, het doel der Vraage, en dus ook zyner Verhandeling, zynde , geeft hy eerst eene bepaaling, of Definitie, van den Styl; handelende verder over deszelfs ouderfcheidene aanwending, in 't algemeen. Ten tweeden, onderzoekt en ontvouwt hy, wat het eigenlyke wezen der Poëzy uitmaakt ; ten derden , het wezenlyke der Welfpreekenheid. Dit geeft hem vervolgens aanleiding , om, ten vierden, de Vereischten en Kenmerken van den Styl der Poëzy, in onderfcheiding vau dien der Welfpreekenheid , uit het verhandelde af te leiden, en dezelven met elkander te vergelyken. Zettende eindelyk zyne beweerde Waarheden, door zommige plaatfen uit de Werken der Redenaars en Dichters, een nader en zeer gepist licht by. Wat het eerfte, of de bepaaling van den Styl, aanbelangt, brengt de Heer kasteleyn , (na de verfcheidene gevoelens van BLAIR , gottsched, batteux , sulser, MACQtJiïT , enz. aangevoerd te hebben; dezelve tot deeze eenvoudige en algemeene verklaaring: dat de Styl de fchryfwyte is, door welke men zyne denkbeelden voor/lelt of uitdrukt : dat zy derhalven vervat de ganfche wyze van voorftelling der denkbeelden, hoedanig wy dezelven in hunnen aart, in hunne fchikking , in hunne opvolging en verbinding, gevoelen, befchouwen, en daar ftellen. Het Wezen der Poëzy, dat zo veele pennen heeft doan ftomp fchryven , is vervolgens het voorwerp van geregeld onderzoek; en ook hier in worden de denkbeelden van anderen ■sauwkeurig voorgedragen, en getoond: dat aristotelcs dat W3»  van: kunst woedt hoor arbeid verkregen. 4C5> wezen meende te beftaan in de Naarvolging. Fuaguier on vossius in de Naarvolging in Verzen. Scaliger in eene Naarvolging der IVaarheid door Verdicht'ng. Bacon in de verdichte Naarvolging , of in de Verbeelding. Gottsched in Jchilderende, welluidende , overeenftemmende Naarvolging , of in rykheid van denkbeelden. Breitikger in de Naarvolging deiNatuur, waar by rym en versmaat toevallige Sieradié'n zyn. Battiiux en ramler , in de Naarvolging der fchoone Natuur door verdichting en verfraaijing. Plutaiichus in de Verdichting. Plato en racine in de Ingeeving. Casaubonijs in de Versmaat; en voltaire in het Rym en de Versmaat beiden. Daar de verklaaringen van deeze mannen, in veele opzichten, elkander reeds wederleggen; en anderen, waar onder zelfs die van voltaire, geheel fpoorloos en buiten den haak zyn; zo voldoet de bepaaling van isaumgarthn den Heer kasteleyn het beste , welke beweert: dat het Wezen der Dichtkunst beflaat in eene volkomen Zinlyke Reden. Eene (telling , die cürtius zeer fterk heeft aangedrongen ; die door riedel, van alphen, van engelen en bilderdyk, zaakelyk wordt toegeftemd; en die door de redenen van cürtius , in deeze Verhandeling voorgedragen , zeer opgehelderd , en ten opzichte vsn het Zinlyke alzins bevattelyk gemaakt, wordt. Na het I-Vezen der Welfpreekenheid in eene volkomen Overrcedende Reden gevonden te hebben , gaat de Heer kasteleyn tot het vergelyken van de vereischten en kenmerken in den Styl der voorgedragene Kunften over; ftellende dezelve, op volgende bevattelyke wyze, naast en tegens elkander: de de DICHTKUNST WELSPREEKENIIEID Schildert werkende beelden , Redeneert, door duidelyke rehandelingen, en zinlyke be- gelmaatige denkbeelden, grippen. Vertoont zich in gebonden Vertoont zich in ongebonden fchryfwyze. fchryfwyze. is geheel welluidend, ten einde Is in zo verre welluidend, als ook door de zinlykheid des noodig is, om de overreedfag gehoors op de verbeelding te onderfteunen. te werken. Stelt de fchoone natuur voor. Stelt de waare natuur voor. Heeft een verdichtend en fchep- Schept noch verdicht. pend vermogen. Spreekt tot de Verbeelding. Spreekt tot het Venfand. Vermaakt. Overreedt. Treft en roert. Verklaart en bewyst. Be  F rysvet handelingen Bevit alles , wsar en valsch , Vervat alle voorwerpen onder ftöffelyk en onltoffelyk, mo- haar gebied , die tot andergelyk en onmogelyk, natuur- werpen der overreeding kunlyk en wonderbaar, gefchie- nen gebragt worden, denis en verdichting , onder haar gebied. Deeze zyn, naar het oordeel van den Schryver, de tinkte en eigenaartige hoedanigheden en eigenfchappen der Poëzy en Welfpreekenheid; wordende 'er nog bygevoegd: Dat Dat De poCzy ook alle deelen der De welspreekenheid een beWelfpreekenheid zich kan fcheiden gebruik kan maaken toeëigenen, dat heet, dat zy van de fieraden, zelfs van ook tot het verftand kan wezenlyke deelen der Poëzy; fpreeken, enz. doch dit al- edoch niet verder dan dit les verfchynt by haar onder noodig zy, om haare reden de gedaante der bevallig- dien graad van zinlykheid te heid ; dat is, alles worde geeven, die de Redenaar in fchildery; alles vermaakt; en zommige gevallen noodig alles is dus Poëtisch. heeft, om ook, door middel der verbeelding en der roering, de' overreeding te bevorderen. . Echter blyven zodanige invlechtingea dienterlyk. Uit het aangevoerde volgt van agteren weder, dat i, Een Dichtftuk eene volkomen Zinlyke Reden is: en dat Een Stuk der Welfpreekenheid eene volkomen Overreedende Reden is. Zo voortreflyk het verfchil in den Styl, tusfchen Dichtkunst en Welfpreekenheid , in voorenflaande vergelyking aangetoond is , zo uitmuntend is de ontledende befchouwing , welke de Heer kasteleyn, van eenige plaatfen uit de Werken der Dichters en Redenaars, met betrekking tot het verfchillend gebruik der redekundige Figuuren, vervolgens voordraagt: van welken wy de volgendè, raakende de Apoftrophe of Aanfpraak, nog als eene Proeve voor allen zullen mededeelen. Dus zegt hy, ten opzichte der Welfpreekenheid: „ Ze-  van: kunst wordt door arbeid verkregen. 471 ,, Zeker ongenoemd voortreflyk Scliryver, over Verlichting handelende, fpreeke Pruis/en aldus aan : ,, Pruisfen ! gy blinkt als eene Zon voor de waereld; uw ,, Koning was de fchrik der Volken, gelyk hy de afgod zy- „ nes Volks was. Uwe Staatsdienaars , die de rechteu „ der Volken woogen, die geenzins trotsch de verdienden van „ den goeden en wyzen Medeburger, onder laager ftanden, ,, miskenden, waren rechtvaardig en verlicht. Uw Volk was „ onder zynen Koning het vrylte Volk der aarde; want ellc „ verftandige, verlichte en onverlichte, kon denken en hande„ len gelyk hy wilde , wanneer hy de rechten der mensch- „ heid niet krenkte. Gy zyt het fpreekeadfte bewys, „ dat verlichting dien Staat gelukkig maakt, in welken zy woont! ó! dat nooit priesterlist en domheid haare zwarte „ helfche vleugelen over u verfpreide ; en bygeloof nooit uwen grooten naam, uwe eere, verduistere, en de hemef„ fche kroon der algemeene verdraagzaamheid, u, verheven „ Pruisfen, van bet hoofd bonze!" ,, Dit is fchoon, maar zinlyk, ten grootften deele, en alzoo Poëzy. Nu hoore men demosthsnes toe de Athenienfen, in den waaren Styl der Welfpreekenheid: „ Maar wanneer, myne dierbaare Medeburgers! wanneer „ wilt gy de noodige maatregels by de hand neemen? Wilt „ gy wachten, tot ergens een treurig voorval ontftaat, of tos „ de nood 'er 11 roe dvvinge? En hoedanig is dan uwe te„ genwoordige omftandigheid ? Ik ten minften moet gelooven, „ dat 'er, voor vryë menfehen, geene dringender noodwendig„ heid zyn kunne, dan de fchande, die verkeerde maatregelen „ over ons brengt: of wilt gy het hier by laaten berusten, ,, in de ftad om te zwerven, en eikanderen te vraagen: welk nieuws 'er zy ? Kan 'er wel een zekfzaamer nieuws wezen, „ dan dat een Macedoniër de Athenienferen onder't juk brengt, „ en gansch Griekenland de Wet geeft?" „ Men vergelyke deeze beide Voorbeelden: de eerfte fchildert; de andere redeneert; de eerfte vermaakt, treft en roert; de andere overreedt, verklaart en bewyst, enz. Wy willen ook het eerfte den Redenaar veroorloven, indien hy dan erkenne, Dichterlyke Redenaar te zyn." De Heeren rochussen en erkelens, welke beiden op deeze ftoffe eene zilveren Medaille verkreegen hebben, befchouwen dezelve mede in dien trant; doch hebben die minder uitgewerkt , of uit den grond opgehaald. Eigenfchappen, die de Verhandeling van den Heere kasteleyn zeker den voorrang hebben doen verkrygen, en dezelve wezenlyk tot een meesterftuk maaken. De Beöordeeling van den Heere Mr. w. biljderdyk is van den Jaare 1776, en bewyst, dat de bedoelde Herderszang, in de Dichtlievende Tydkortingen voorkomende, in plaat-  472 PRYSVERHAND. VAN: KUNST WORDT DOOR ARBEID VERKREGEN. , r on Piiren vinding te zyn, waar voor men denzelven, P'ale, nnderzoek zoude nanzien alleen eene Vcnaalmg naar ret Lat f van BK U HUS.us is. Het Genootfchap be- het Latyn van Verhandelingen over hec SSSfc&TÏ zS^deieelen , opgefteld door de Heeren fïS enia. vereul: beiden met roem aan onze Landgenooten bekend. Leerzame Spiegel, of Vertellingen goede Zeden. Met XI koperen P^fs. Ie Amftcdam by W. T. Gravius, 1790- I» &y0w 62 bt' -rx eeze Spiegel, die met recht voor de Kinderen leerzaam D kan gehlsten worden, behelst de volgende Vertellingen: ZDe vroef opgaande Jengeling. z Het Geweeten. 2 De.onledachtzame Jongeling. 4. f> onbedachte ^%J'fl^' , „ Aan- (•*■) Onze Schryver plaatst hier de volgende Aantekening: ' De redenen die my hier toe overhaalen , zyn niet daar in te " zoeken , dat ik 't ongelooflyk, of zonder voorbeeld, zou keuren,dat 'er zo eene ongedachte verandering in een oogen" blik, en dat by een zo groot Zondaar, gebeurd ware. Ten aan" zien'der voorbeelden, dunkt my, dat manasse en paulus 1 "■ hier in aanmerking komen: en aan den overvloed der ge-(  over het lyden. 475 „ Aanneemlykst fchynt het my , dat hy, immers by gerugte, kennis van jesus en zyne leere had, dat hy, door yver vervoerd, zich zo verre ontgaan had, dat hy , iri „„ nade, dit moet men erkennen, is de oogenbliklyke veraa„ dering van eenen grooten booswicht veilig toetefchryven, „ Ook zie ik nier, dat het eene voldoende reden tegen die op- vatting levert, wanneer men dezelve te gevaarlyk keurt ,ter „ koestering van zorgeloosheid en uidtel van bekeering; want, behalven dat de gevolgen, die men uit eene' tekstverklaa„ ring kan afleiden , geenzins moeten voorgaan, om onze „ meening, aangaande den zin, te bepaalen, zo zyn 'er ook ,. genoegzaarne gronden voorhanden , om het onbillyke van „ zulk eene gevolgtrekking, en 't gevaarlyke van zo een mis- bruik, aantewyzen. ,, Maar 't komt my daarom niet aanneemlyk voor, dewyl 'er „ in 'c verhaal geen enkel woord van zo eene oogenbliklyke „ verandering gemeld wordt. Dat men zulks niet kan afleiden „ uit het meertal van 'c woord Moordennaren , by matth. ,, gebruikt, is reeds by de voorige Overdenking gebleeken. -rrr,, Zyne belydenis noodzaakt geheel niet tot zo eene opvatting, maar doet veeleer het tegendeel denken. —j— Zyne ,bede aan jesus , om van Hem gedacht te worden in zyn Ko„ ningryk, leert zulks ook niet, maar kan zeer wel verklaard ,, worden, wanneer men denkt, dat hy aanvanglyk geloof $a „ liefde tot jesus, en -dus Godsvrees, in zyn hart had. Zo als ook het antwoord, van jesos aan hem , kons ton „ geene andere gedachten noopt. „ Maar iemand , dit overweegende , zal veelligt denken, „ hy was tog een moordenaar! Evenwel, by het fterkj. fte aankleeven aan de leere van de Standvastigheid der hei„ ligen . zal het tog niet twyffelachtig zyn, of iemand, die 3, waare Gods vrees in zyn hart heefc, tot dood/lag zou kurt- nen vervallen; waarby me» nog moet opmerken, dat ,de 3, gefteldheid onder de Jooden in dien tyd, by .welken ye^l , onwil, om der Romeinen juk te draagen, en onberaaderx „ godsclienstyver, gevonden werd, ligtlylc veroorzaaken koude^, dat iemand, in een oogenblik van vervoering,in een .oproer^ een doqdflag begong. En zo was waarfcbynlyk 't geval vatt •- dezen man, die, zo als mea vermoedt, met zyn medgezel? . in het oproer, medeplichtigen met barabbas geweest'zyn. ,, Dan, zou dit voorbeeld niet zeer aanmoedigend zystz ,, wanneer de genade zich hier zo oogenbliklyk yerfreerlykje „ hadt? —— De genade wordt niet minder yerheerlykt,' „ 'e geen men,' naar de onderttelling, die .ik yolge, ;hier y#.\„ meld vindt." Hh i,  476 w. l. krieger in zynen toorn, in den oproer, iemand had gedood, terwyl hy, daar over in banden geraakt, en ter dood gedoemd, zynde, met oprecht en hartgrievend berouw van zyne verkeerdheid was te rug gekomen. Het nadenken over zyn bedryf, en zyne kennis van de GodJyke Wet, bragten hem tot volvaardige belydenis van zyne fchuld, zo dat hy zich zeiven geredelyk het doodvonnis waardig keurde , en in het midden der fmerte beleed , dat hy rechtvaardiglyk geftraft werd. Hy had kennis van jesus, in deszelfs onfchuld en waarde : daarom fmertte hem zyn eigen leed niet zo zeer als de verguizing van mishandelde onfchuld. Schoon zelf krimpende van pynen, en den dood naby zynde, was hy bedacht op verdediging van den fchuldloos naast hem hangenden jesus : de menigte te bedwingen, fcheen hem onmogelyk; Israëls oudften tot zwygen te brengen^ was even zo hopeloos; en de foldaaten te beftraffen, was geen 'welberaadene onderneeming, daar dit ligtlyk niets anders dan vermeerdering van fmerte, voor hem en voor den verguisden jesus, zou veroorzaakt hebben. Te zwygen was hem echter onmogelyk : de zaak van de onfchuld te laaten vaaren, daartoe kon hy niet befluiten; 't veiligfte was, derhalven, zich te wenden tot zynen verwytenden en lasterenden medeftraffeling; daar kon hy hope op hebben om dien te winnen , althans hy kon dan openlyk een getuigenis van jesus onfchuld afleggen. Daarom fpreekt hy denzelven zo getrouw als liefderylc aan, brengt hem zyne verkeerdheid onder 't oog, en toont, dat hy reden had, om zich zeiven in de fchulot te ftellen, zyne ftraf als welverdiend, en een billyk gevolg van zyn gepleegd wanbedryf, aan te merken , en daarom dezelve met onderwerping te draagen. Hy is zelf gereed, om zich mede fchuldig te verklaaren, en te erkennen , dat hy ook de ftraffe zyner ongerechtigheid droeg; het geen 't gemoed van zynen fchuldigen medgezel ook te meer vermurven moest, terwyl het tevens zyne oprechtheid aankondigt. „ Even helder ftraalt ook zyne overtuiging van jesus onfchuld door: deze heeft niets onbehoorlyks gedaan, is de gulle en vrymoedige belydenis, welke hy openlyk aflegt. In 't fpreeken wordt hy meer vrymoedig, en 't indenken van het fnood mishandelen van Hem, die aller aanbidding waardig was, maakt zyne tong los, en hy fpreekt meer onbelemmerd. Hy geeft dit heerlyk getuige-  over het lyden. 477 genis van 'jesus zaake , en vermeldt Hem als den onwaardig geplaagden verdrukkeling!" Hoewel het gevoelen, hier voorgefteld, niet nieuw is, kan, egter, den Eerw. krieger de roem niet betwist worden, hetzelve in een vry aanneemelyk licht geplaatst te hebben. Ten befluite van dit Berigt, zullen wy nog eene korte proeve leveren, hoe de Heer krieger, by wylen, zynen ftyl tot eene gepaste hoogte kan doen ryzen , en met bloemen van welfpreekendheid tooien, zonder tot het valsch genoemde, dikmaals on verftaanbaar, hoogdraavende over te flaan. ,, Geloof en hope (dus luidt het flot der Overdenkingen van de Wonderen by Jefus Dood,) op God te oeffenen, maakt de vreugd van myn leven uit; daar door worde ik bemoedigd, om getroost aan myn fterven te denken: moet ik de maatfchappy der levenden verlaaten , en in 't fomber graf daalen ? wat nood ? myn dood zal maar een flaap zyn; laat dan alles boven myn lyk woeden, de aarde haare gedaante veranderen, troonen omgefmeeten, aanzienlyken vernederd, worden, ftormen loeien, zeegolven bruifchen, zwaarden flikkeren, kartouwen donderen, ftroomen van bloed vloeien, myn ftof zal onder 't opzicht van mynen Heer veilig zyn, en ik in mynen flaap niet worden geftoord. „ Eenmaal zal ik, 't is waar, gewekt worden, maar 't zal door jesus ftem zynl Die Item zal de rotzen doen daveren, de aarde fplyten, de grafzerken wegrollen, de dooden in beweeging brengen. Ook myn dood lichaam zal leeven; myne fluimerende oogen zullen dan terftond naar jesus opzien; dan zal ik Hem aanfchouwen, niet zo als Hy geftorven aan 't Kruis hong, maar zo als Hy verheerlykt leeft ; dan zal Hy niet door krygsknechten bewaard, maar met een engelenftoet omgeeven , zyn, dan zal Hy der boozen fchrik , maar zyner vrienden Vreugd , zyn. Dan zal myn oog Hem aanfchouwen, niet als een' vreemden: zo dan myne oogen fchreiën konden, dan beweende ik myn veelvuldig afzwerven van Hem, geduurende myn leven. Maar daar zal niets dan juichen zyn daar wordt myn hart vervuld met verwonderende vreugd over de grootheid zyner genade, dat ik, trouwlooze, onder zyn geleide de reize naar de eeuwigheid volbragt heb; dan leeve ik met Hem, daar myn vernederd lichaam aan zyn verheerlykt lichaam is gelyk gemaakt. Dan wordt my 't gezicht in 't hemelsch heiligdom vergund, alle Hh 3 voor-  ifZ w. l. krieger, over het lyden. voorhangfels zyn dan gefcheurd, alle nevelen verdweenen; dan zie ik de binnenfte geftalte des hemels in derzelver klaarheid; de ingang in de boven ftad , in. 't hemeifche Jerufalem , . welker konftenaar en bouwmeester God is, wordt • dan opengefteld voor elk, die de verfchyning van den Heere jesus heeft lief gehad! Daarom zinge ik vrolyk: Een Reiziger gaat wel te vreên ,, Naar huis door ongelegenheên it Van zee, of wind, of barre kusten. „ 'k Reis ook te vreên naar 't Vaderland ,, Door golven, ftorm, en 't heete zand; i, 'k Zal thuis by mynen Vader rusten. „ Ik ben op aarde een vreemdeling; „ De waereld fchat myn ftaat gering; 5, 'k Heb 'niets, het geen zy hoog zou achten/ „ Maar boven is myn burgerrecht, „ Myn volk, de ftad my toegezegd, 4i 'k Leef daar, en mag wat beters wachten." Nagelaten Leerredenen van g. j. zollikofer, Predikant der Euangelisch Hervormde Gemeente te Leipzig. ln het Nederduitsch vertaald. Vyfde Stuk. Te Amfterdam by de Erven P. Meyer en G. Warnars, 1793. In gr. 8vo. 271 bl. T Tet zelfde gunftig gevoelen, welk wy, meermaalen, JL JL over de Leerredenen van den Eerw. zollikofer, geveld hebben, mogen wy ook thans wederom met volle ruimte uitbrengen. Gewigtigheid en belangrykheid det gekoozene onderwerpen, klaarheid en kragt in de uitvoering: deeze zyn de kenmerken, die onzen Leeraar onderfcheiden van, en doen uitmunten boven, veele Predikers , die j dikmaals , meer met hunnen byzonderen frnaak , dan met het nut van Hoorders of Leezers , te raade gaan, of meer zich fchynen toe te leggen om met hunne gewaande geleerdheid te pronken, dan om rechtfchapene kennis en wel overtuigde gemoedelyke ftigting uit te werken. Een Tiental van Leerredenen wordt wederom in deezen Bondel afgegeeven; zy loopen over de Volgende beiangryke onderwerpen: Het wezenlyke van 3> deu  G. j. zollikofer, nagelaten leerredenen. 479 „ den Christelyken Godsdienst. Onderzoek, waarom „ de Christelyke Godsdienst geene krachtiger werking „ doet onder zyne belyders? Begunftigt de Christelyke Godsdienst de liefde voor het Vaderland? De waardy der Getrouwheid. De Kentekenen van onze vordering " in het goede, Opwekking en Handleiding om toe te „ neemen in het goede. De menfehen als Gasten en „ Vreemdelingen op aarde befchouwd. Eens Christens „ voorbereiding tot toekomende onheilen. Hoe goed het het voor den mensch is , dat hy onkundig is van zyn „ toekomend lot. De Nederigheid een middel tot Ver„ genoegdheid." Uit de derde Leerrede, waarin de Vraag behandeld wordt, of de Christelyke Godsdienst de liefde voor het Vaderland begunjlige, zullen wy het hoofdzaaklyk beloop van des Leeraars bedenkingen en aanmerkingen mededeelen. De Eerw. zollikofer erkent terftond, dat de liefde voor het Vaderland, in den zin der begunftiginge van het Land onzer Geboorte boven alle andere Gewesten , nergens uitdrukkelyk wordt bevolen; maar dat de gewyde Schryvers de algemeene menfchenliefde des te nadruklyker aanpryzen, om alzo de banden der algemeene Maatfchappye te vaster toe te haaien, en, volgens den text, by de broederlyke liefde, liefde jegens allen te doen voegen. Dit, merkt de Heer zollikofer aan, is een bewys van den hoogeren oorfprong der Christlyke leere, dat zy "de eigenlyk genoemde liefde voor het Vaderland niet begunftigt , maar zich daar tegen verzet; dat zy niet voor één volk, maar voor alle volken, niet voor ééne foort , maar voor alle foorten, van menfehen zorgt, en aldus geene fcheiding , maar vereeniging, geene vernaauwing, maar uitbreiding, van de gemoederen der menfehen, ten oogmerk heeft. Met dit alles, wil de Leeraar de liefde voor het Vaderland geenzins verworpen hebben. Wat is natuurlyker, vraagt hy, dan het land en de menfehen te beminnen, daar, en onder welke, wy het eerfte leevenslicht aanfehouwden, daar wy zo veele kinderlyke geneugten gefmaakt hebben , en in rypere jaaren de vroegere toneelen met blydfchap in onze verbeelding vernieuwen? Wat is natuurlyker en noodzaaklyker, ,, dan dat wy ter plaatfe, daar wy het meest en onmiddelykst „ werken, het meeste goed ftichten, anderen het meest „ en het best raaden s| helpen , dienen , kunnen, dat wy „ het daar ook werkelyk doen? Dat ons het welzyn der „ nader bywoonenden, meer ter harte gaat, dan het wel' H h 4 » zy'1  4-So G. J. ZOLLIKOITEU. „ zyn der verder afwoonenden; het welzyn der bekenden, die wy voor oogen hebben, maer ter harte gaat, dan het ,, welzyn van onbekenden? — Dan dat wy ter plaatfe, ,, daar onze Kinders, onze Nakomelingen , onze Vrienden, „ nog lang na ons zullen leeven, menige inrichting eeniglyk „ ten hunnen nutte maaken ? ' En (vraagt hy) maakt dit „ niet het wezenlyke der Vaderlandsliefde uit ? Heet dat „ niet Patriottisch denken en handelen?" Intusfchen is dit alles niets anders dan eene ontwikkeling van het gebod der liefde des naasten, in het N. V.' met zo veel nadruk bevolen, als de grondwet van het Christendom: invoege , dat, hoe meer een mensch van den geest van het Christendom bezield worde, hy des te beter en werkzaamer Patriot in dit opzigt zyn zal; dewyl hy niet alleen voor zich zeiven zorgt, maar ook voor anderen, en zyne gaven ten gemeenen nutte aanwendt; 't welk het Euangelie allerwege aanpryst, en waarin ongetwyfeld de waare , de zuivere, Vaderlandsliefde gelegen is. In zyn eigen gedrag gaf Jefus hiervan een voorbeeld, als die wel in de eerfte plaats zyne broeders naar het vleesch zogt te verbeteren, en te redden, doch niets fprak of deedt, dat hunnen dwaazen Volkstrots voeden, of hunne vyandlykheid tegen andere volken kon verlterken , maar veeleer fchikkingen beraamde, om zyne hulp ook tot andere volken uit te breiden. Naar dit voorbeeld gedraagt zich de Christen. Terwyl hy voor het Land zyner Geboorte alles veil heeft, is hy noch partydig, noch onregtvaardig, noch vyandig, noch wreed, tegen andere menfehen en volken. Zulk eene Vaderlandsliefde, in Itede van verwyt, moet veel meer der Christlyke leere tot eene eer verftrekken. De Eerwaarde zollikofer dringt dit nader aan , in eene vergelyking , tusfchen 't geen de Christlyke Godsdienst gebiedt, en daarentegen de gemeenlyk diis genoemde Vaderlandsliefde eiscb't. De Christlyke Godsdienst vordert, dat wy alle menfehen, als kinders van éénen Vader , als verlosten van éénen Heer, als leden van één lichaam, als erfgenaamen ééper zaligheid, zullen liefhebben ; de valfche Vaderlandsliefde wil, dat men alleen die menfehen en volken voor broeders en zusters erkenne, en behandele , die met ons het zelfde land bewoonen ; veroorlovende , alle andere -menfehen met onverfchillig. heid, met veragting, met nydige oogen, te befchouwen, en geen belang in hun lot te ftellen. De eerfte wil, dat alle menlcheu hunne gaven , kundigheden , vermogens ,  nagelaten leerredenen. 48I gens, vriendfchappelyk tegen elkander zullen verwisfelen , en dus, op allerlei wyze, over en weder de behulpzaame hand bieden ; de andere , dat men alle voordeelen van natuur en kunst, die men bezit, eeniglyk voor zich zeiven behoude, den Vreemdelingen zo weinige voordeelen, als mogelyk is, vergunne , en dezelve , zo veel 't zyn kan , in onweetenheid en onbefchaafdheid houde. De eerfte wil , dat men alles , wat elders goed, nuttig en lofwaardig, is , goedkeure , pryze , naavolge , en zich daar over verheuge; de andere , dat men zyn Volk, cn al wat onder hetzelve plaats heeft, voor het beste houde, al het overige, hoe voorrreffelyk en heilzaam ook, afkeure en laake, althans op alle mogelyke wyzen verkleine en bewiste. De Christlyke Godsdienst, eindelyk, wil, dat ieder mensch den anderen by zyne Regten en Vryheden befcherme en bewaare, hem niet als eenen Haaf, maar als eenen broeder, en zodanig behandele, als hy wenscht dat aan hem zei ven gefchiede ; de valfche Vaderlandsliefde, daarentegen , gebiedt, dat men zich zeiven pooge uit te breiden, en anderen naauwer te bepaalen , hunne welvaart te ondermynen , en hun allen nadeel toe te brengen. — ,, Zou het" (vraagt naa dit alles de Eerw. zollikofer) ,, zou het den Christelyken Godsdienst niet tot eer ver,, (trekken, niet een bewys van zynen hoogeren oorfprong zyn, dat hy dat geen, 't welk men gewoonlyk Vader„ landsliefde noemt, en 't welk toch, in de daad, men- fchenhaat is , op geenerlei wyze begunftigt; dat hy „niet vervvydering, maar nadering, geene afzondering, maar vereeniging, geene eigenbaat, maar edelmoedig„ heid , geene leugen , maar waarheid , predikt ; dat hy „ den voortgang van het ganfche menfehelyke genacht, ,, tot hoogere volmaaktheid en gelukzaligheid, niet verhin,, dert, maar bevordert." Aan deeze befchouwingen hegt nog de Heer zollikofer eenige regels , volgens welke iemand , als Mensch, .als Christen, en als Burger, de pligten van het Christendom , en tevens der waare Vaderlandsliefde, kan volbrengen. Zy koomen, hoofdzaaklyk, hier op neder. Draag allen menfehen eene opregte genegenheid toe, 't zy ze tot ons eigen, of tot een ander, volk behooren, uwen, of eenen anderen, Godsdienst belyden , zich naar uwe, of naar anderer, zeden en gebruiken fchikken. Werk voorts voornaamelyk op de plaats , door de Voorzienigheid u aangeweezen , onder uwe huisgenooten , med'eHh 5 bur-  482 G. J. ZOLLIKOFER, NAGELATEN LEERREDENEN. burgers en landgenooten. Wyd, inzonderheid, aan deezen uwe kundigheden, uwe kragten, uwe dienstbewyzingen, en maak hunne belangen de uwe. Door te verre te willen werken, zoudt gy ligt niets, of niets goeds, kunnen werken — zoudt gy, te groote dingen willende uitvoeren, zelf de geringe, die naar uwe kragten gefchikt zyn, niet uitvoeren. Hebt gy dus uwe huislyke en burgerlyke pligten volbragt, en hebt gy dau nog kundigheden, vermogens en goederen, die gy aan afgelegene menfehen en volken mededeelen kunt, en 'er koomt een vreemdeling in uwen werkkring, die uwe hulp noodig heeft, onttrek u dan aan uw vleesch niet, help, bezorg en befcherm, hem; en indien gy dus een geheel land of volk van nut zyn kunt, doe zulks, en doe het gaarne; maak zo veele menfehen gelukkig, als gy maar eenigzins kunt , en doe het om dat zy allen kinders van uwen hemelfchen Vader, en broeders van onzen Heere Jefus Christus, zyn. Wy twyfelen niet, of deeze gevoelens van den Heere zollikofer , die den waaren Menfclienvriend ademen , zullen eenen algemeenen byval wegdraagen, by dezulken, die, niet door den waan eener valfche Vaderlandsliefde verblind , de reden en het gezond verftand naar den eisch weeten plaats te geeven. Leerredenen over den Heidelberg/chen Catechismus , door petrus curtenius, Dottor en Profesfor der Godgeleerdheid, en Bidienaar van 't Euangelie te Amfieldam; na 's Mans dood uitgegeven door BRoëRius broes, Doüor en Profesfor der Godgeleerheid aan 's Lands Hooge School te Leyden. Te Leyden by A. en j. Honkoop, 1792. Derde Deel , 523 , en Vierde Deel , 49a bladz. in gr. %vo. \Y7 y hebben by onze vorige Aankondigingen van dit W Werk (*) niets meer te voegen. AÏleenlyk zeggen wy , dat hetzelve met het Vierde Deel tot den tweeënvyftigftcn Zondag toe voortloopt, en dus volledigis; en dat dit Vierde Deel, en dus het geheele Werk, belloten wordt, met eene Leerreden over Pf. LXXVIII: 5, 6, ten ti- (*) Zie Algem. Faderl. Letteroef. voor 1792 > bl. 142; vaor l^pi, bl. 56; enz.  p. curtenius, leerredenen. 483 tïtül voerende: Gods getuigenis voor Ouders en Kinderen cpgerigt; in welke Leerreden eerst de gemelde tekst korte) yk wordt ontvouwd, terwyl vervolgens in de Toepasfinge, tot eene Inleidinge op den Catechismus dienende, eerst over het woord Catechismus, en over verfcheidene andere oude en nieuwere catechismen, of onderwyzingen , in de Christlyke leere gehandeld , en daarna in het byzonder de gefchiedenis van den Heidelbergfchen Catechismus , en vas zyne invoering in de Nederlandfche Gereformeerde Kerken en Schooien, verhaald wordt. Eerfte Bedeftond , volgens Pf. XL1V: 27 , gehouden den 13 Maart 1793, door j. van loo, Predikant te Ootmarfum. -—- Tweede Bedeftond , volgens Pf. XXXIII: 9, gehouden den 10 April 1793, door Denzelfden. Derde Bede- en Dankftond , volgens Luc. h 68 , gehouden op het plechtig Dankuur, den 24 April 1793, door Denzelfden. —— Te Utrecht by W. van Yzerworst, te zamen 74 bladz. in gr. 8vo. De Aanfpraaken, die de Heer van loo, naar aanleiding van de op den titul genoemde texten, by gelegenheid van drie plechtige Bede- en Dank-Stoaden, tot zyne Hoorderen gerigt heeft , en de Gebeden, die hy met hun tot God heeft opgezonden , zullen, wat den ftyl, en de geheele wyze van voordragt, betreft, eene algemeene goedkeuring vinden ; flechts met deze uitzondering misfchien , dat zommigen de Gebeden wat lang zullen vinden. Wat de denkbeelden aangaat, die in deze Stukjes heerfchen , de Redenaar zelf geeft in zommige trekken niet onduidelyk te verlfran, dat hy niet verwachten kon, dat alle zyne Toehoorders met dezelven zouden inftemmen: en 'er zullen 'er zekerlyk ook onder zyne Lezers zyn, die hier in verfcheidene opzichten merkelyk van hem verfchillen zullen. Doch daar over verkiezen wy ons oordeel niet te zeggen. 2«-  4H bell Zamenjlel yan Heelkunde, door is. bell, Lid van het Koninglyk Genootfchap van Heelkundigen in Ierland en Edinburg, enz. en Heelmeester van het Koningl. Hospitaal aldaar. Uit het Engelsch vertaald, en met Aantekeningen en Byvoegzelen verrykt. Eerjle Stuk. Met Plaaten. Te Utrecht en Amfterdam by G. T. van Paddenburg en Zoon, M, Schalekamp en W. Holtrop 1791. In gr. 4ïo. 160 bl. De geleerde Schryver, wiens oogmerk is, om, in navolging van den beroemden heister, een algemeen ftelzel der hedendaagfche Heelkunde in het licht te geeven , en waar toe hy door eigene Waarneemingen, in een reeks van jaaren,in onderfcheidene Ziekenhuizen,gemaakt, en door eene uitgebreide letJure en briefwisfeling , zich in ftaat bevond, geeft, nevens andere redenen, die hem hier toe overgehaald hebben , ook deeze, naar ons oordeel hoogstnoodzaaklyke, rede,op; te weeten, om,zo veel in hem is, de kunst te ontlasten van dien grooten toeftel van nutlooze Werktuigen, waar mede zy overiaaden is, en zulke alleen te behouden, welke op de onwrikbaare gronden der ondervinding rusten. Waarom hy dan ook verzekerd, zorg gedraagen te hebben van niets aan te pryzen, het geen hy niet door eigen ervaring nuttig heeft bevonden, of door anderen met voordeel had zien gebruiken. En dat de Schryver aan het eerfte gedeelte zyner belofte ongetwyfeld zal voldoen, kan ieder, die flegts eenige lecture of ervaring in de Heelkunde bezit, met het eerfte opflag van het oog, reeds in dit gedeelte van zyn Werk overtuigend zien; alzo hy daarin eene menigte Werktuigen , die by anderen, zo wel door de Plaaten als derzelver Befchryving, veel geld- en tydfpillende zyn , geheel weggelaaten zal vinden , of van dezelve flegts in het voorbygaan met een enkel woord gewag gemaakt. Dit eeifte Stuk bevat zes Hoofddeelen, welke vervolgens weder in verfcheidene Afdeelingen verdeeld zyn: de hechtingen worden in het eerfte verhandeld , het tweede bevat de bloedftempende middelen , het derde de bloedontlastende, in het vierde, worden de Slagaderbréuken, in het vyfde, de Breuken, en in het zesde , de Waterbreuken , allen volgens de thans by de beroemdfte Heelkundigen in gebruik zyiide manier, befchreven, en derzelver be-  ZAMENSTEL VAN HEELKUNDE. 485 behandeling zeer duidelyk voorgefteld. Op drie agter dit Stuk gevoegde Plaaten, zyn alle de Werktuigen afgebeeld , die tot de Kunstbewerkingen, waar van in de genoemcie Hoofddeelen gefproken is , volgens des Schryvers oordeel, vereischt worden. Om onze Leezers met het Werk zelve , het geen wy niet twyfelen of het zal aan onze Nederlandfche Heelkundigen, voor welken het in een vloeijenden ftyl vertaald is, zeer wel voldoen, eenigzins nader bekend te maaken , verkiezen wy een gedeelte der behandeling by geklemde Dyebreuken, door onzen Autheur in 't werk gefteld , ter proeve voor te gedraagen. Nadat hy in de tweede Afdeeling van het vyfde Hoofddeel alles wat tot de Laschbreuken, en de Operatie derzelve, behoort , zo als mede in de derde Afdeeling de aangebooren Breuken, verhandeld heeft, gaat hy in de vierde Afdeeling tot de Dyebreuken over , en wyst derzelver zitplaats aan , benevens de omliggende deelen , langs welken dezelve pasfeeren ; waarby deeze gewigtige aanmerking niet vergeeten word, dat , by het uitzakken der ingewanden onder den Peesband van Poupart, of Fallopius , dezelve fomwylen onmiddelyk over de bloedvaten heengaan , fomwylen aan de buitenzyde derzelve ; doch dat de ingewanden gewoonlyk aan de binnenzyde tusfchen de vaten en het fchaambeen in liggen. Vervolgens aangeweezen hebbende , wat 'er in de eerfte plaats behoort te werk gefteld te worden , en in zo verre hier het zelfde als by Laschbreuken te pas komt, op het daar by aangeweezene terug wyzende, merkt hy hier by nog aan, dat men, by het inbrengen der uitgezakte deelen , door middel van de hand, zorgen moet, dat de drukking recht opwaards , en niet fchuinsch naar buiten, gefchiede: hierop van de Operatie dier Breuk fpreekende, vervolgt hy aldus: „ Wanneer nu het Vetvlies, de peesachtige uitbreiding „ der Dye , of Fascia lata, en Breukzak, allen voorzichtig „ geopend zyn , moet men de uitgezakte ingewanden, ,, «Is ze gezond bevonden worden , aanftonds trachten „ in te brengen; en daar de ruimte onder den peesband, ,, waar door de deelen zyn uitgeweeken, vry aan„ merkelyk is, kan men dit meermaalen, zonder dien „ band door te fnyden , en alleenlyk door eene ge„ fchikte drukking met de hand, verrichten; terwyl het „ lichaam van den Lyder op die wyze moet geplaatst >» zyn»  486 £. bell „ zyn , als wy by de Laschbreuk befchreeven heb„ ben, waar door hec ingaan der ingewanden het best „ bevorderd word. „ Indien men op deeze wyze de ingewanden kon inbrengen zonder den peesband door te.klieven, bevrydt „ men den Lyder van veel gevaar, dewyl de Zaad vaten „ en de boven-Buikllagader {[Arteria Epigastrica) zodanig gelegen zyn , dat zy by het doorfnydeu yan den pees? „ band ligt gekwetst kunnen worden. „ De Zaadvaten immers, wanneer ze door den buik„ ring gaan , loopen byna langs de geheele bovenzyde „ van den band van Poupart; zo dat ik het onmogelyk „ befchouwe, deezen band te kunnen doorklieven, zom„ der niet te gelyker tyd dezelve dwars door te fuyden. „ Om dit te vermyden , het welk zekerlyk gebeuren moet, wanneer de infnyding re.chtftreeks naar boven „ gedaan wordt, vind men door fommigen aangeraaden» „ om de fnede fclauins naar den buitenkant te verrich„ ten. Op. deeze wyze ftaan zy wel toe, dat de arte9) ria epigastrica , die men hier gemeenlyk aantreft, zal „ gekwetst worden , dan het gevaar, hier uit kunnende „ ontltaan , befchouwen ze van weinig aanbelang , de,, wyl, wanneer de Ontlasting van bloed aanmerkelyk „ mogt weezen , het volgens hen zeer gemakkelyk is, „ deeze flagiider door de naald te onderfcheppen, waar ,, toe men ook naalden van verfchillende gedaante heeft „ uitgevonden. Dan deeze handelwyze is met veel moei„ lykheid verzeld, daar men , zelfs by mngere men„ fchen, zeer bezwaarlyk de arteria epigastrica kan ont3, dekken, en het by zwaarlyvige byna geheel onmoog» „lyk is, dezelve te binden: jonge Heelmeesters moe„ ten hierom zeer voorzichtig te werk gaan in het op3, volgen der gewoone voorfchriften. Wanneer men de „ aanmerkingen van den Heer sharp, omtrent dit onder„ werp, leest, zou men denken, dat het allergemaklykst 9, was ,om de arteria epigastrica te onderfcheppen; maar de „ moeilykhtid, hier mede verknocht, is zo groot, dat een ieder, die deeze Operatie beproefd heeft , over,, tuigd moet zyn , dat sharp zelf 'er nooit gebruik vau „ gemaakt heeft. „ Dan fchoon het kwetzen dier flagiider op de gemaklykfte en zekerfte wyze kon vermyd worden, beweer ,, ik echter, dat, wanneer een Dyebreuk eene aanmerke„ lyke grootte heeft, de baad van Poupart zo fterk uit- 5?  zamenstel van heelkunde. 4§7. - gerekt is, dat de Zaadvaten daar door tot aan deszelfs ' onderfte gedeelte gedrongen moeten worden , en dat " het naauwlyks mooglyk zy, deezen band door te fny" den zonder tevens die vaten te kwetzen: en een ieder, ,? welke deeze deelen in zodanig een toeftand onderzocht " heeft zal moeten toeftemmen, dat zulks volftrekt on" vermvdlvk is ; het zy men de infnyding recht op- waarts , of zelfs fchuinsch buiten- of binnenwaarts, m HO. li c» Het gevaar, welk het doorfnyden deezer deelen verzelt, heeft fommige Heelmeesters op de gedachten ge" bra len op den vyand den kunriigften waarnemeren tot verwoï%) dering en verbaazing (trekken, en zelfs de bekwaamde Legerhoofden, die 'er de werktuigen van geweest zvn tit a, eerften zyn, die daar in eene werking der Vóorzienigs, heid erkennen;" hy leidt uit die gelukkige afweudh^ de vrolykfte uitzichten cp verderen zegen af; hy tracht die uitzichten ruimer en zekerder te maaken , door een zwart tafereel op te hangen van den zedelyken toeftand yan het volk , dat den inval gedaan heeft , het welk hv •afmaalt , als een volk, dat alle godlyke en menschlyke wetten met voeten treedt, en het welk hy dus als vyanden Gods, en voorwerpen van zynen toorn, befchouwt • W eii.delyk fluit hy met opwekkingen tot blydfrhap en slank baarheid, en tot een eerbiedig gebed. De dankzeggingen en gebeden zdven, by deze gelegenheid gedaan, zyn :^;ter de Redevoering gedrukt , . en men kan derzelver Wam m WE fchets der Redevoering gemakkelyk gisfen  PAIl j. r. boullier. 53,5 . 'Er heerscht in • dit gantfche ftukje zeer veel waare welfprekendheid, en een ieder, die weet, hoe veel roems de Heer boullier , niet alleen door zynen ftyl , maar ook door de uitvoering zyner Leerredenen, billyk verworven heeft, zal gaarne geloven, dat de Toehoorders bepaaldelyk van dit Ituk, waar de geestdrift van den Redenaar zo krachtig medewerkte, om zyne talenten te doen Bitfehitteren, hem met bewondering hebben aangettaarct en aangehoord, en dat zy in het byzonder, die over de behandelde zaaken met hem dezelfde gedachten koesterden , niet de grootfte voldoening den tempel verlaaten hebben. Anderen intusfchen , die in zekere ftukken van zyne denkwyze verfchillen , zullen , terwyl zy aan zyne begaafdheden de verdiende hulde deden, toch, by zommige onderfteliingen of uitfpraken, wel het één en ander aan te merken gehad hebben ; en mogelyk zyn 'er wel Toehoorders geweest, die zich nu- en dan erinnerden aan de volgende byzonderheid uit het Levens - verhaal van onzen Zaligmaaker, door lucas vermeld, Hoofd(t. XIII: 1—5 (eene byzonderheid, die by het hooren of lezen van dergelyke ftukken dikwyls te binnen fchiet, en die in de beoordeeling van het zedelyk gedrag en de lotgevallen van geheele volken zo wel, als van byzondere perfonen, van veel nut kan zyn): „ Ende daer waren te „ dier felver tyt eenige tegenwoordig, die hem bood„ fchapten van de Galileërs , welker bloet Pilatus met „ hare offerhanden gemeiigt hadde. Ende Jefus ant»„ woordde , ende feyde tot haer , Meynt gy dat deze „ Galileërs fondaers zyn geweest boven alle de Galileërs, „ om dat fy fulks geleden hebhen ? Ik fegge u , Neen„ fe: maer indien gy u niet en bekeert, fao fult gy alle „ desgelyks vergaen. Ofte die achtiene, op welke de „ toren in Siloam viel, ende dooddefe : meynt gy dat defe fchuldenaers zyn geweest , boven alle menfehen „ die in Jerufalem woonen? Ik fegge u, Neenfe: maer „ indien gy u niet en bekeert , foo fult gy alle insgeiyks „ vergaen." Het is een zeldzaam verfchynzel, in ons kleine Land dat men van één ftuk drie onderfcheidéne Vertaalingen in het licht ziet komen. Geene ondertusfchen van deze orie Overzettingen beantwoordt volkomen aan de fchoor.e voordragt der oorfprongelyke Leerreden. No. i. •blyft 'er echter het getrouwst by, terwyl No. 3. 'er het \yst afwyktj eö alle drie de Vertaalingen komen daar iu I4I ig OVCi>  gtS Geschiedenis „ verhaal zo verflaan; een vuurïge Blixem doodde elia , „ en verteerde hem geheel, zo als de Offeranden meer- maaien verteerd werden, en zo flierf elia geduurende een kraakenden Donder. Elisa , daar tegenwoordig zyn„ de, borg alken den Mantel van elia." Aan elisa kent. hy egter , overeenkomflig met onze reeds gemaakte aanmerking, dat de Schryver al het Wonderdaadige niet lochene, als iets wonderdaadigs, de vermeerdering toe der Olie eener arme Weduwe, en het ten leeven verwekken van den dooden Zoon eener Sunamitu fche Vrouwe, als mede de geneezing van^naaman van eene hardnekkige Melaatsheid; maar wraakt het wonderdaadige in het volgend geval: ,, Als een voorbeeld van „ elisa's te gemoet komende gedienfiigheid wordt ons, „ II kon. VI: 5—7, verhaald, dat, toen van een Leerling „ der Propheeten eens het Yzer van 'een Byl , welke „ flegts geleend was, in de Jordaan was gevallen, hy „ met een ftok in het gat des Yzers ftiet, en het weer „ uit de Rivier haalde." In eene Aantekening leezen wy: „ ln de Nederl. Overzetting Haat, vs. 6, hy deedt hei „ Tzer loven zwemmen; en luther heeft het uitgebragt, „ teen dreef hy het Tzer ; maar de Hebreeuwfche woorden ,, zyn niet naauwkeurig overgezet. Zaaklyk willen die „ niets anders zeggen,als: hy trok het Tzer na zich toe." Onder joas Regeering ftierf de Propheet elisa. ,, Eene „ ftroopende party Moabiten ontmoette, kort naa dat elisa „ was begraaven, eene lykftatie. Zy, die het lyk vergezel„ den, toen zy de vyanden zagen, verfchrikten zo zeer, dat s, zy het lyk in elisa's graf wierpen, en allen wegliepen. „ Door den Herken val, welken hy, dien men hadt wil„ len begraaven, deedt, keerde het leeven weder in hem „ te rug [de Schryver zal toch niet willen, dat het 'er uit geweest hebbe, en dus is dit niet naauwkeurig genoeg „ uitgedrukt]. Dewyl de Jooden hunne Overleedenen s, zeer vroegtydig begroeven, is het zeer waarfchynlyk, ,4 dat deeze Man flegts in eene flaauwte gelegen hebbe; „ en de Gefchiedfchryver zelf, II kon. XIII: 21, fchryft „ het weder leeven van dien niet toe aan het Graf van 3, elisa." Soms zoekt de Schryver het vreemde door natuurlyke oorzaaken Op te helderen. „ Koning hiskia werd door de Pestziekte aangetast, jesaia ontzeide hem in het begin het leeven; maar kort daar naa, door eene God„ lyke Openbaaring onderligt, kondigde hy hem aan , 1, dat  DES J00DSCHEN VOLKS. 529 ,1 dat hy nog vyftien jaaren zou leeven, bekragtigende deeze zyne belofte door een teken, 't welk hy hem „ gaf. Aan het Koninglyk Paleis van achaz, naamlyk, „ was een Trap gemaakt, op welken men, boven, eene „ Zuil zo kunftig hadt geplaatst, dat zy de fchaduw op ,, de beneden-trappen wierp, en daar door de verfchei„ den tyden des dags aanwees, Jesaia beloofde dus deii „ Koning, dat de fchaduw tien treden des traps te rugge „ zou gaan, ten teken, dat hy weder gezond zou wor„ den. En dit gefchiedde ook. Door eene wolk wer- den de zonneftraalen zo gebrooken , dat de fchaduw „ te rug fprong , en vervolgens , toen de wolk haar „ ftandpunt veranderde, weder op de voorige plaats te »» ™gge viel. Kort daar naa wierd hiskia van zyne ',, Ziekte, als mede van zyne Vyanden, ontheft. Want ,, in éénen nagt raapte de Pest in de Legers van san„ hkris,welke voor Libna en Jerufalem ftonden, honderd ,, en vyf en tagtig duizend menfehen weg. Een Engel des „ Heeren," zegt ons eene Aantekening te deezer plaatze , „ betekent II kon. XIX: 35, even als II sam. XXIV: ,, 15, 16, de Pest; dewyl de Jooden buitengewoone „ voorvallen regelrecht aan god, als de eerfte oorzaak, „ of aan deszelfs Dienaaren, toefchreeven." Over nebucadnezar's ongefteldheid laat zich de Schryver in deezer voege uit: „ By het einde der Regeeringe, viel nebucadnezar in eene zeer groote zwaarmoedig„ heid. Toen hy, naamlyk, eens op het plat van zyn „ Paleis ging wandelen , en diep in aangenaame gedag,, ten was over zyne daaden en pragtige Refidentie , welke aan hem haare fchoonheid hadt te danken, hoor„ de hy eene Stem van den Hemel, (het gewoone be,, gin van zwaare ziekten, dat men naamlyk iets meent „ te hooren, of te zien, 't welk fchrik veroorzaakt,) en „ aanftonds werd hy van zyn verftand beroofd. Hy bleef ,, nu niet meer in zyn Paleis; maar hieldt zich als een „ wild Dier in de Koninglyke Diergaarde op , en leefde „ van wilde vrugten en-planten. Eindelyk kwam hy „ weder tot het gebruik van zyn verftand , en maakte nu in een Manifest, dan. IV: 34—37, doch 't welk 3, veele Uitleggers voor ingelascht verklaaren, zynen On„ derdaanen de gefchiedenis zyner ziekte bekend." Het onder 't Gastmaal van belsazar fchryven van een Menfehen - hand, met de Uitlegging daar van door daniël jegeeven, vermeld hebbende, voegt de Schryver daar nevens  geschiedenis vrns- „ Benige Uitleggers geeven over dit voorval cfe voWènde verklaring. Des Konings Moeder m iucris, " wordt ons als eene verftandige en fchraudere Vrouw ge- , " fcbilderd , welke het roer der regeennge meestal in f handen hadt, toen belsazar zonder Character en " werkloos was. Zy was dus, mooglyk, de bewerkfter " van een onfchuldig bedrog, hebbende met daniei de " zaak afeefprooken, om den Koning en ae Grooten des " Rvks uit hunne bedwelming en werkloosheid , waar " in zv waren, op te wekken. Dit kan men zo veel te I eerder aanueemen, als daniel de Schryver niet is van " de zes eerlle Hoofdftukken zyner Voorzeggingen. . "Nieuwsgierig waren wy, hoe deeze Schryver, tot den tvd van christus gekomen zynde, dit belangryk gedeelte der Joodfche Gtfchiedenisfs zou behandelen. Kas was deeze voldaan; dewyl, wat joannes den doopbr en jesus betreft, in groote drie bladzyden wordt begreepen2 den eerften befcbryft by als „ een van god gezonden ; , Leeraar, om de gelukkig maakende komst van den ' messias te verkondigen , en de gemoederen der J af &egaan-" Vervolgens (bl. io) wordt aangemerkt, ,, dat men hier door... het Volk... niet het geheel, „ maar alleen de Voornaamjlen van hetzelve... te ver- ftaan hebbe, t. w., zo als wagenaar wel zegt, Bis„ fchoppen, (ook Abten,) Hertogen, Graaven, (welke „ laatlten , ieder door twaalf Schepenen , mannen van ,, kennis, moesten verzeld zyn, of, des noods, dat ge„ tal met "eenigen der beste Ingezetenen aanvullen,) en „ anderen, door ambten, geboorte of goederen, meer of ,, minder aanzienlyke, edele of vrye, luiden (*)... Met „ één woord, hy (de Koning) was de Souverein, die, 9, onder de Wetten, en als Handhaver der Wetten, het „ hoog (*) ,, Baluz. praef. ad Capit. Reg. Fr. Sorrer de Comitiis „' Germahor'. haalt, § 286—304, en § 310,'t volgende »an uic ,, de Annales Francorum ad Ann. 788. In placito Ingelheimenfi „ conveniunt Pontifices. Majores, Minor es, Sacerdotes, Reguli, „ Duces, Comités, Praefecli, Cives, Oppidani. Die plaatz is ,, aanmerklyk, wyl 'er ook bewoonders van Burgen, of Ste„ den , in voorkomen... Misfchien, egter,is de plaatzlyke aan., haaling verkeerd; immers, ik heb die woorden te vergeefs in „ de Frankifche Jaarboeken gezogt, fchoon ik niet kan twyfs, felen, of zy zullen, hier of daar, gevonden worden," Min 5  54 4 byvoegsels „ hoog gezag voerde, en boven allen uitflak: doch dit „ verhinderde niet, dat, naar de gronden der Frankifche „ regeering, die zelfde Vorst tot het beraamen van Lands„ wetten, even als tot de voorziening van andere groote „ Landszaaken, niet voorby konde 's Lands Voornaam„ ften (fchoon deezen my niet blyken last van de Ge„ meente gehad te hebben) te befchryven, en geen be- lluiten te neemen, zonder den raad en toeftemming van „ hun , die, te famen met de Geestelykheid , tot een „ ligchaam vergaderd, in deeze betrekking, niet als Mi„ nieter»}i.v» 's Vorften perfoon, maar de, vau 's Ko„ nings welvaarea en hoogheid ouaffcheidelyke, belangens „ van Kerk en Staat... vertegenwoordigden; en, in die „ betrekking, zo ik meen, Senatores Regni, of Ryksraa- den, genoemd worden. Op welke wyze dit alles toe- ging... verdient, in een beroemd Schryver der negen„ de eeuw, te worden nagezien (*)." Belangryke Aantekeningen vindt men ook over het ombrengen van godefrid, den Noorman, (bl. 36, enz.) alwaar de geleerde Schryver aanmerkt, dat „ in de by „ wagenaar {Vad. Hist. D.II,bl.oo) ingevoegde Prent„ verbeelding, en in veele andere... de hand van den „ Graveerder meerder, dan eene juiste navolging derGe„ fchiedenis, te pryzen is." (bl. 37.) over den in¬ val van den Graave van Vlaanderen boudewyn den VI, an Holland, bl. 66. over den Giftbrief van Graave dirk den V, ten behoeve der Abtdye van Egmond, bl. 68. over de verhuizing van eenige Hollanderen, ten tyde van floris den II, na het Hamburgfche gebied, bl. 73, —— over de gevangenis van floris den III, in Vlaanderen, bl. 80, enz. over de waters Bornisfe en Hedenesfe, bl. 84, enz. over den naam Welge- loornen , en deszelfs betekenisfe omtrent de twaalfde en dertiende eeuwen, bl. ico. over het Verdrag van Graave willem den I, met Graave lodewyk van Loon, onder bemiddeling van filips , Markgraave van Namen en Voogd van Vlaanderen, bl. 103, enz. en andere, welke wy niet alle kunnen opnoemen. Alleenlyk zullen wy hier byvoegen, dat men, over de tyden van Graave willem den II, geheel geene Aantekeningen in deeze By- voeg- -(■*) „ Hincmarim , Epifi. de ord. palat. Car. M. C. 29. » feqq."  TOT DE VADERL. HISTORIE. 543 .voegfelen vindt, deels, dewyl des Schryvers aanmerkingen , „ tegen zyn voorneemen, tot over de 7 vellen druks „ waren aangegroeid," maar voornaamelyk, dewyl ,, het „ gantfche leeven van willem, na onzen wagenaar, in „ het Nederduitsch, door den Heere Mr. johan meer„ man , uit egte Stukken, zeer oordeelkundig, is be„ fchreeven (*)•" ' Het derde Stukje der By voegfelen behoort tot het derde Deel der Vaderlandfche Historie. Het behelst een groot aantal van aanmerkingen en ophelderingen, welke alle flechts te willen opnoemen ons te veel ruimte zoude kosten, en voor den Leezer verveelende zyn. Alleen eenige van die, Welke of uit hoofde des onderwerps de voornaamfte zyn, of het meeste dienen tot verklaaring van fommige plaatzen des Historiefchryvers, zullen wy aanftippen. Bladz. 5 vinden wy het volgende, ter gelegenheid van wag°enaar's woordea over de opvoedinge van Graave floris den V, door Vrouwe aleid : „ Zy (deedt) het s, Kind, zo dra mogelyk, in de Walfche en Duitfche fpraa„ ken onderwyzen (!)• In onze thans vereenigde Gewes,, ten , in een deel van Braband en Vlaanderen , in 't Gulikfche , Akenfche , en de Landen verder op, en „ over, (*) BI. 115. (t.) >. Ik hadt in deeze aanteekening nog kunnen aanmer„ ken, dat, volgens stoke 5de B. vs. 68, aleid den jongea „ floris „ Dede wel ter fcolen gaan „ Walsch en Dietsch leeren wel. ~, Door ter fcole gaan verftae ik, aldaar, behoorlyk onderwyz geven, in alle, den jongen Vorst benoodigde, Wetenfchap„ pen. Men gaf, veelligt, deezen naam aan 't onderwyz der „ Vorften, om dat, oudtyds, verfcheiden jonge Edelen te fa„ men met hun aan 't Hof wierden opgevoed , 't geen ik, „ elders, zal tragten te betoogen, (zie midlervvyl, du chesne, „ Rer. Francicar. T. 3. p. 389, en du cange, op Sc'rolares, „ in Glosfar.). In de Hoogduitfche Uitgave van den geestry„ ken Roman, Reyneke de Vos, ten Jaare 1498, noemt de Over„ zetter heinrik von alkmer, zig dan eens Lehr-und Hofmeis„ ter," dan, ,, Scolemeister, en Tuchtlerer des eddeien do„ gentKcken Vorften und Herren, Hertogen von Lothryngen, „ em. Zie de Uitgave van cottscheden, Vorred., bl. 4, en „ Einleitung, bl. 20—*2.  HANDBOEK. 55* berichten. Zie, by voorb. de Artykels, Aaken, Aldenhoven, Brusfel, Frankfort, Luik Mentz, enz. Nu nog iets ten opzichte van het Byvoegzel. De Schryver bericht, dat een van beide, hoe gaarne men ook anders wilde- volftrekt thans moest gefchieden, namenlvk- of het geheele Byvoegzel van Parys weglaaten, of dat 'van onze Republiek. In aanmerking neemende, dat, de Oorlog nu vry verre van onze Grenzen geweeken zynde, de befchryvingen onzer Grensvestingen en Waterllerkte thans oneVlvk minder moeten intresfeeren dan zulk een uitgebreid Byvoegzel van Parys; zo heeft men geen oogenb kunnen twyfelen, of het Publiek zou met de keuze zeer wel te vreeden zyn ; terwyl men toch met alles te eelyk in één Boek kan hebben. * Men ziet uit dit Bericht, en uit het geen wy boven ceze^t hebben, dat de Schryver telkens den rol vau Staatkundig Nieuwsfchryver, in plaatfe van dien van Aardrvksbefchryver, fpeelt. De laatfte ichynt hem, in veele Zziïnen , zwaar te vallen. Hy klaagt daarom over eene ongelooflyke moeite van zoeken en passen, en meeten; zonder nog te fpreeken van het corrigeeren dier niNGM. Hv laat dus het belangrykfte voor ons Nederlander.! het welk met zo veele woorden op de Kaart Haat, en in de Berichten van Intekening , met zo veel om flag, beloofd is (*); namenlyk de befchryving onzer grensvesting en Sterkte , zagtjes rusten, om zich met het uittrekken van Couranten bezig te houden. Immers , fchoon wy aan ózf Byvoegzel gaerne al den lof willen geeven, dien het verdient -en het zelve een zaaklyk en beknopt Relaas^ fn Zie hier de eigen woorden van het Bericht: „Ten aauzien van onze Republiek, in 't byzonder, _ zal de Kaart op de naauwkeurigfte wyze dat byzonder gewigtige gedeelte beheizen , welk onze geheele fterkte in eenen Land-Oorlog uitmaakt. Duidelyk zal men 'er dat gedeelte vinden aangeweezen , dewyl het opzettelyk op de Kaart gebragt is met oogmerK om met eenen opflag van 't oog het Eigenfchaplyke en byzondere van de verbaazende Natuur-fterkte onzes Vaderlands te vertoonen, waaromtrent toch verre de meeste Inwooners weinig of niets mee naauwkeurieheid weeten , of zelfs geheel verkeerde denkbeelden hebben. Ook zal in 't bygevoegd Handboek in t byzonder dit gedeelte der Kaart worden opgehelderd. Zo dat zelfs de minstkundige Burger, zonder, omflag, zich een juist begrip van de waare fterkte onzes Vaderlands zal kunnen vormen. . Nn s  55* handboek. Ifn afJ% Hlndf^n der twee Nationaale Pergaderin* Te zeVrtocVn ^^""5 Jaa,S' dum'n noeraen? z° kan cLiïl V m °Pweegen tegen de befchryving onzer Grensvestingen, die de Opfteller mogelyk WaI met w vau het zyne, zo als de Artykelen, V„g Maar ^^^J^^Jthr^ing ya„ den Kapitein thu* mT fff? Zcehdd' wiens wdienjkn ïy iiem^L^Z^r miskend waren; maal w ens roemwaardige Naagedagtenis thans door de Natie wordt vereeuwigd. Va Het fransch vertaald. Te Thrl recht, by de Leeuw en Krap, i792. /„ gr. 8vo. ^£ "yerdienften, waar en in wien gevonden, recht te doen V s een eisch der -Billykheid. Deezen hadt men* naar 't oordeel des Schryvers, van dit vertaalde Leevens! bericht van franco* thurot, dien K^KnxontooudTen tragt hy denzelven te vervullen, doeeen VerS van de Afkomst, de Lotgevallen en Zeekry' bedreven volvo'erd^ %^ t V3" volvoerde, lot de opgave van welk alles hv zich in ftaat gefteld vondt door het inwinnen der zeker te en geloofwaard.gfte befcheiden , in de Voorreder^ opgeteld En verzuimde de Schryver niets, om aan deezerfWen arbeid alle naauwkeungheid en'al het be a,ig bv te zetten, waar voor 't zelve vatbaar was. üy vodde en nier van is t met vry te kennen; doch hv bidt zvpp Leezers „ in aanmerking te neemen , dat het d kwvls " Jnk e,nft« Wonderheden zyn, welke ons groote Man „ nen best heeft leeren kennen en beoordeelef: daarenS „ ven heeft hy het voornaamlyk voor de Landshïdevan thurot, de Bourgondiërs» (want hy was welk" andere plagen men hem ook ter Geboorteplaats £ Nuits in den Jaare j7,7, gebooren, ) „ evoor' de ',Wieav1,,,?fllCKKen W*. gefci/reeven." ' 7,5 m , ebbcn het Leeven va» <*n onverfchrokken Zeeheld te leezen, zullen hier voldoening vindenïhaT ven de reeds opgemerkte breedvoerigheid, is he j„ een tnanlyken en vloeiden ftyl opgefteld. !„ een Tocht om eene Lan«  lëêvensbeschryving van kapt. thurot. $53 Landing in Ierland te doen, die de hoop van Frankrykt de fchrik van Engeland, en het voorwerp der algemeene aandagt van Europa, was, in den Jaare 17601,eindigde hy zyn leeven op eene wyze,die zyne nagedagtenis vereeuwigt} zodanig dat, in de Engelfche Historie van dien Oorlog, deeze verklaaring ten zynen opzigte geleezen wordt: „ Thurot bezat te veel moeds, om zieti, als Krygsge„ vangen, na Engeland te laaten brengen, en te veel ge,, voel, om zyn ongeluk te overleeven. Het is ichande„ lyk, dat 'er, midden iu Frankryk, menfehen gevonden „ worden , die, de waare verdienften benydende , de glorie van den vermaarden Kapitein thurot , wiens j, daaden de Engelfchen zelfs bewonderd hebben , zoekeii „ te verduisteren"" Wy zullen»ter proeve van den fchryttrant, en ten bewyze van 't geen de Engelfche • Schry* ver, wegens 's Kapiteins dapper leevensëinde, zegt, overneemen: „ ln een gevegt tegen Engelfche overmagt, e welk hy niet hadt kunnen ontwyken, gaf hy, thurot ,leirt aan de Schepen, die onder zyn bevel ftonden, om zich by hem te vervoegen,en met hem te fpreeken:de Blonde, in plaats van dit te beantwoorden, vervolgde °P- de feinen aan de &0«de en de lerpficore, om zich by hem te vervoegen, en hunnen £ £ maar zv kwamen niet op. Intusfchen had de Belle.Isle, naa dit ongelyke gevegt een uur te heboen volgehouden, zyn bezaansmast" verlooren, zyne ftengen waren, afgefchooten, zyn ftaande en loopend'e wand was verbryzeid; daarenboven hadt hy drie fchooten onder water gekreegen, waar van twee te loevert aanZ boordszyde, en de derde in de konftapdskamer, welke een zo groot lek maakten, dat het niet kon geflopt wor- Engelfche Fregatten , gebruik maakende van den flechten fcnïTr lnuhy,ZIGh bevondt> êaven het voor de twee" demaal de volle laag , waar door het geheel onttakeld werd Echter bleef het Muskettenvuur aanhouden^ niettegenftaande het gevegt al te ongelyk werd. ' a*\Du ABionde> ,°P wiens by ftand thurot het meest ftaat hadt gemaakt liep, geduurig voor den win? af zonder een enkel fchot op den vyand te doen- zo dat thurot , van den Kapitein van dit Schip, tLen zyne Officieren fpreekende, zeide: zie daar dm Man, waar oP zk vertrouwde; nu verlaat hy my! , P „ De Pallas en de Brillante, verwonderd over de meer dan menschlyke dapperheid van thurot, gingen voort met op hem los te branden: binnen kort wasi de ftuurplegt en het groote ftuurrad vernield ; vyf roereai"ers waren agter elkander op hun post doodgefcLoten, en dl Belle-Isle was in den jammerlykften ftaat; één van de vvandlyke Schepen verliet hem toen, om met de TertRcL « beginnen, die de Belle-lsle niet 'te hulp kwam voofda hy dezelve van geen de. minfte nuttigheid kon weezenhet andere Engelfche Fregat maakte jagt op de Blond welke eerst daar naa kwam opdaagen. ' fl''uJerWyl THmu)T> in 'c bidden van deeze ysfelyke flacbting, onvermoeid bezig was; terwyl hy zyn voIk aanmoedigde, om den vyand de overwinning no* te betwisten of ten minften met eere het fpit te clelven, kwam de Engelfche Kommandant, die zich intusfchen herinld delk Zf u«n°P hCv r3f'-ien Vernk,de de Mle-U* eindelyk ten vollen. Verfcheide maaien hadden reeds moet (*) Dit denken wy is verkeerd gepunteerd; doch wy geeven bet z» als wy tact gedrukt vontkn.  at WYSGEERIGE, STAAT- grootendeels den tweeden Brief beflaat, en op deezen fpü draait: 'k Ben mensch, ik ken den mensch, en houd het voor bewezen, Dat hy geen gunst - gewrocht van zynen God kan weezen ; \i Zie dat hy minder is, en meer onreedlyks heeft, Dan eenig wezen, dat in 't Ryk der fchepping leeft. Met hoe akelige kleuren hy den Mensch affchildert, durft hy het beminnelykfte aller Meisjens nog verzoeken, „om, kan „ zy, hem nog zwarter verwen te zenden, op dat zyn fchil- „ dery te volkomener worde." Beter drukt hy zich in het Vers uit ais hy omtrent het einde verklaart: . ■ maar ,k leg myn ruwe veder Uit meêly met uw hart, sophia! willig nedér. Te recht merkt sophia , in haar antwoord op de twee Brieven, aan „ in de eerfte van uwe twee jongstledene i. Brieven fpreekt gy op den toon der Engelen ; want een „ Mensch overgegeven aan de wyze beftuuringen van een altyd goeddoende Voorzienigheid, komt den Engelen naastby; maar in uwe laatften zyt gy een Menfchenhaater." Wy zyn, met sophia , onkundig wat leonard is overgekomen 't geen zulk een verandering te wege bragt; volgende Brieven zullen het misfchien uitwyzen , waarom hy, ,, die ,, zo vertroostend fchryft over dea ftaat van het lieve Va„ derland ! zo grievend een fchets van den Mensch maalt !" Het voegt haar , met verfmaading het voorftel te verwerpen , om hem nog zwarter verwen aan de hand te doen. „Neen," fchryft zy, „dan beminde ik u niet; Ba* „ drukte ik de pyl die uw hart getroffen heeft , nog dieper „ in; dan deed ik dezelve door myne verzeilende klagten tril„ len om u nieuwe pynen te veroorzaaken." Wy ftemmen in met sophia's ilotvvensch , fchoon voor ons in een te hoogen Sentimenteelen toon, dus uitgeboezemd: „ ó! Mogt gy in dac ftille genoegen des harten wederkeeren; ,, dat genoegen 'c welk als een dartel lentewindjen in de zei„ len van het levenshulkjen blaast,de kiel met een voordenwind naar de haven doet dobberen, cerwyl de Schepelingen hup„ pelen en lagchen , en de Stuurman nu een kuschjen drukc „ op den genisten boezem van zyne Vriendin, en dan, vol „ verrukking een dankbaar lied aanheft, of alle de zynen in „ luisterende aandagt opgetogen houdt, door hec ontvouwen „ van de wonderen der Natuur." Of het aantal der Werkjes van Goeden Smaak, door de voortzetting deezer Briefwisfeling, zal vermeerderd worden , twytelen wy grootlyks. Schoon des Schryvers oogmerk goed moge weezen , ,, en hy het Menschdom geheel zwart afbeeldt „om daar door oorzaak te geeven om het weder te kunnen vry- „ plei.  IN HISTORïïïKUNDIGE , BRIEVEN. 55P ^ pleiten, achting voor de goeden , en affchrik voor de boo* zen inteboezemen," dunkt ons die handel niet ongelyk aan het bedryf van eenen , die een fchoon fchilderft.uk met allerlei vuil bekladt, om, dit 'er vervolgens weder afwerkende, te toonen hoe het fchoone kan verdonkerd en verborgen worden. De Reis naar Brunswyk, door den Vryheer van knigge. Een. kluchtige Roman. Te Haarlem by F. Bohn , 1793. In gr. %vo. 184 bl. Op den oden van Oogstmaand 1788 , zaten drie Heeren, onder een vriendlyk pypje, op zekere plaats in Duitsch. land, by elkander de Nieuwspapieren te doorfnuffelen ; treffende in dezelve het volgend Artykel aan: ,, Brunswyk, den „ aden Augustus 1788. Den loden van deeze maand zal de „vermaarde Luchtfchipper, de Heer blanchaud , met eenen „ grooten en fraaijen Luchtbol uit onze Stad opftygen: de „ toevloed van Vreemdelingen, door dit verwonderenswaardig „ Schouwfpel uitgelokt, zal op dien dag buitengemeen groot „ zyn, vermits in alle de Herbergen, die nu reeds met Koop„ lieden, ter jaarmisfe herwaards gekomen, opgevuld zyn, by. „ kans geen vertrek meer vry is." Uit Artykel gaf, volgens dit Werkje, eerst gelegenheid tot een aartig gefprek ; daar na tot het beraamen, om ook een Reisje naar Brunswyk te doen. Valentyn wauman , Zoon van den Bailluw van dien naam , gaf" zyn verlangen daar toe het eerst te kennen. Dominus schottenius , een verlicht Predikant, die over de meeste ondermaanfche Onderwerpen gepredikt, en een aantal van zeven en vyftig Leerredenen voor de Drukpers had gereed liggen, befloot mede zeer fpoedig tot de Reize, nadien hy, met dezelve te doen, een dubbel oogmerk konde bereiken, namenlyk, zyne Predikatiën aan een' Drukker hefteden, en blanchart met een Luchtbol zien opgaan. De Houtvester doornbosch befloot mede tot de party; en hier op ging de Reis met twee Rytuigen aan,terwyl Dominé door den Houtvester overal zou vry gehouden worden. Een byzondere zamenloop van gebeurtenisfen, die zekerlyk in een' Roman altyd gevonden moet worden; terwyl daar toe, op eene Reize als deeze, de beste gelegenheid is; brengt de gemelde Reizigers in zulke omftandigheden , dat de Houtvester, in het Posthuis te Peina, niet verre van Brunswyk, genoodzaakt wordt, om zyn reisplan te veranderen, en naar Goslar te vertrekken. De Bailluw landt, met zyn Zoon, te Brunswyk wel aan, doch ontmoet aldaar een zyner oude vrienden, die hem, om niet van hitte te 1'melten, op het oogenblik dat blancjmrd zal opgaan, in een Herberg lokt, welke zy niet verlaaten, dan op het geroep, dat blanchard reeds weêr gevonden is. Vülentyn wordt, op dat zelfde oogenblik,  560 van SBHMÉ 1 be reis naar brunsw5ï. blik door een Muzikant bedroogen en beftoolen, welke hem, in zyn hemd, op een Kamenje weet te lluiten, dat men niet caern» noemt. Terwyl üominé schottenius zo veel met het verfchryven van zyn 57de Leerrede, daar men een ftuk Koek in wilde pakken ; en met zynen Vriend doornbosch, en deszelf* Nicht, te doen krygt, dat hy in 't geheel aan blanchard, noch aan deszelfs Luchtreize,meer kan denken. —Men begrypc ligt, dat dit wel eene kluchtige Roman mag heeten. Misfive aan de Heeren Schryvers der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen, enz. wegens hunne beöordeeling der Brieven van den Notaris vv. cappenberg , te Amfterdam , aan den Notaris f. w. ernst, te Dusfeldorp, enz. door willem box. Te Amfterdam , en verder alom te hekomen , 175*3- I» Sr• 8vo. 16 bl, In bovengenoemde Misfive tracht de Heer box ons veel meet te disabufeeren, omtreai onze gevoelens ten zynen opzichte, dan zich over onze beöordeeling (*) eenigzins te beklaageii. Ht vermoed, dat die beöordeeling geenzins de vrucht van onzen eigen letterarbeid is, maar een toegezonden Stuk, om daar mede den nadeeligen indruk, welke zyne brochure, ten opzichte van den Notaris cappenberg, gemaakt mogt hebben, wederom uit te wisfehen. Zulk een toegezonden Schrift moest, derhalven of van cappenberg zelve, of van één zyner Vrienden komen, die de zaak volkomen wist. Intusfchen verklaart da Schryver, reeds op de volgende bladz., dat wy gemeend hebben, iets meerder te weeten, dan de Notaris cappenberg zelve. 'Waarlyk, indien alle de vermoedens van den Heer box zo tëgenftrydig met zich zeiven zyn , als deeze twee; dan behoeft zyne tegenparty weinig moeite te doen , om ze te keer te gaan. Wat ons aanbelangt, wy zullen alleen dit zeggen • dat wy nimmer zulke toegezondene beöordeehngen plaatfen ' Dat wy zelv' leezen en oordeelen, zonder zich met de gevoelens van anderen op te houden. Dat de Schryver van deeze, en de voorgemelde, beöordeeling den Notaris cappenberg zo min als den Heere willem box, kent, noch iets -van hunne gefchillen wist, vóór dat hy gemelde Brieven geleezen had. En eindelyk, dat hy, naa de leezing van dezelve in die beöordeeling niet zoude gezet hebben: dat willem box zyn gewezen Compagnon criminaliter heeft befchuldtgd; indien nemelde box zelv', in zyn Bericht vóór die Brieven, bl, i3 niet met ronde woorden gefchreven hadt: jan van eden bz' werd door toedoen van zyn gewezen Compagnon, cremina'lit"R befchuldigd, van het ontvreemde van een Prent. Indien dit geftelde, het zy dan waarheid of loogen, duidelyk genoeg door den Schryver ware te keer gegaan, dan zou zynedisabufeering, in die betrekking, onnoodig zyn geweest. (*_, Zie boven, bl. 374.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. Godgeleerde, Wysgeerige en Zedenkundige Mengelingen, ter Verlichiinge van het Verftand, ter Verbeteringe van het Hart, en ter bevorderinge. van ware Gelukzaligheid. Te Leyden by P. Pluygers, 1792. ln twee Deelen, in gr. %vo; te zamen 499 bl. Met eenen onzer geëerde broederen BoekbeöordeeJaa» ren verheugen wy ons , dat de Uitgeevers deezes Werks op de gedagte zyn gevallen, om hetzelve onder de gedaante van Boekdeeltjes in het licht te geeven, en niet, zo als voorheen plagt te gefchieden , in den Vorm van afzonderlyke Stukjes , die , onder den grooten hoop van Pamflets , of Blaauwboekjes , waar mede de Boekwaereld thans overlaaden wordt, ligt konden verboren gaan; een voorval, hoe wenfchelyk ook , tin opzigte van veelen dier Cartonkinderen , 't welk, wat aangaat verfcheiden Stukken , in deeze Verzameling voorhanden, voor een weezenlyk verlies zou moeten gehouden worden. Met goed regt meenen wy deeze oordeelvelling te mogen bouwen, zo op de natuur der meeste Onderwer.pen (want men kan niet verwagien , dat allen van even groot belang zyn zullen) hier voorhanden , als op de wyze , op welke zy worden uitgevoerd. Het eerfte zal blyken uit eene bloote opgave van de titels der Verhandelingen ; zy zyn de volgende: „ Over het Vooroordeel „ aengaende de Oudheid en Nieuwheid van een gevoelen. Vrymoedig onderzoek over de Voorbeeldige Godgeleerd„ heid. Oorfprong van vele dwalingen en ongerymde ftel„ lingen der eerfte Kristenen. Opregtheid en Vooroor,, deel. Over 1 Petr. V: 8. Over de kwaedfprekendheid. Vrymoedig onderzoek over de Voorbeeldige Godgeleerd„ heid. Gedagten van een geleerden Jood over de toekomende Straffen. Over het onderfcheid tusfchen huigchelnry en wyze behoedzaemheid en terughouding, by het voorftel„ len der waerheden van den Kristelyken Godsdienst. Over A, den grond der algemeene toeftemminge van het menselijk dom , aengaende het beftaen van een Opperwezen. J.ETT. I7i>3. NÓ. 13. O » „ Ott»  göa 'godgeleerde, wysgeerige Onderzoek en bepaling van Gods regtvaerdigheid. God „ liet zig, oudstyds, omtrent de Heidenen zo min on„ betuigd als omtrent de Joden. Opheldering vau „ twee plaetzen der H. Schrift door verzetting. Over „ 's Heilands Verzoeking in de woestyne. Wysgeerige „ en Zedenkundige befchouwing van de Godlyke Straffen. „ Over den brief van Paulus aen de Galaten. Iets over de benaming Broeder , in 't N. T. voorkomende. „ Wat eigenlyk Godsdienst zy. Hy , die God dient, „ dient eigenlyk zig zeiven? Het kind is niet geftorven, „ maer flaept ; of overeenkomst tusfchen den dood en „ den flaep. Iets over den Kinderdoop," Wy hebben ons de moeite der overfchryvinge van deeze titels wel willen getroosten, dewyl wy zulks als den kortften en meest gepasten weg befchouwden , om den Leezer met de na« tuur en den aanleg deezes Werks bekend te maaken. Om tevens de manier van uitvoeringe te leeren kennen , be* paalt zich , onder de verfcheidenheid van onderwerpen, voor ditmaal, onze keuze tot de Verhandeling, getiteld: Over het onderfcheid tusfchen huigchelary en wyze behoedzaemheid en terughouding , by het voorjtellen der Waerheden van den Kristelyken Godsdienst. Wy verkiezen dit onderwerp tot eene proeve, in de hoope , daar wy ons verbeelden dat ons Maandwerk in meer handen koomt, dan liet Werk, 't geen wy thans aankondigen, dat des Schryvers denkbeelden , voor zommigen, wien dezelve byzonderlyk aangaan, van eenige vrugt zullen weezen. By wyze van Inleidinge, merkt de Schryver vooraf aan, dat, aangezien huichelary en behoedzaamheid of te rug houding zeer naby aan elkander grenzen, veelen hier door gevaar loopen, om , den eenen klip willende vermyden , op den anderen fchipbreuk te lyden. Iets gemeen hebbes ze beiden te gader. ,, Beiden nemen zy eenerlei gedaente ,, aen; beiden hebben eene zinfpreuk: fchikt u naer den , tyd. Zy zyn beiden vyanden van die dwaeze fnap- „ zucht, die niet overweegt , niet rondom zich ziet, „ maer in één oogenblik denkt en fpreekt." Nog eene andere reden van noodzaaklykheid van gepaste onderfcheidinge ontmoeten wy in onze dagen. „ Men heeft den „ jongen leeraer aengeraden, zyne, van de algemeene bes> grippen afwykende , betere denkbeelden en overtuigin* gen, het zy die de leere zelve, of de byzondere be- paling daervan, betreffen,volftrekt niet te leeren, maer, „ veeleer, die overtuigingen voor zig zeiven te houden, «en  314. DE NIEUWE „ Wy begreepen, derhalven, onzen Leezer meer dienst te zullen doen, met hem het voornaamfte uit dit Franfche Werk, voor zo verre het 'er reeds is, en zuiks wel op een geheel vryen trant vertaald, te leveren; en 'er verder het merkwaardigfte uit de beroemdfte Schryvers, zo Franfchen als Nederduitfchen, (waar van een overvloed voorhanden is,) by te voegen ; zomtyds met hun eigen woorden, en in dit geval hebben wy 'er meest al deeze kenmerken" " by geplaatst. Zy, die belee- zen zyn in de geagtfte Werken van de Reizigers , die Vrankryk bezogten, zullen met een opüag van het oog zien, waar wy, om zo te fpreeken, te markt geweest zyn. Zy zullen , 'c is waar , eenige dingen dus voor de tweedemaal leezen ; maar deezen zullen gelieven te begrypeu, dat wy een geheel maakten van de Hukken, die wy elders verlpreid vonden, en dat wy liever eene egte waarheid wilden affchryven, dan den Leezer een fierlyk uitgevonden leugen in de hand Hoppen. Behalven deeze ryke hulpmiddelen , hebben wy nog gebruik gemaakt, van 't geen wy,of zelf, geduurende ons verblyf in dat Land, ondervonden hebben, of van de Berigten, welke wy van onze Vrienden, waarop wy ons verlaaten konden, ontvingen. Uit deeze bronnen puttende, hebben wy hec nuttige en vermaaklyke allerwegen gepoogd hand aan hand te doen gaan. „ Vermids de Reiziger — uit hoofde der voorige Deelen— zyn Reis in 1760,en vervolgens, doen moest,was het onmogelyk, hem, tot onzen tyd toe, op weg te laaten. Wy moesten, derhalven, onze Befchryving naar dat Tydperk inrigten, en'de Landverdeelingen, toen plaats hebbende, volgen. Wy zouden den Reiziger, waren de zaaken in Vrankryk op denzelfden voet gebleeven, naa een jaar of twee retzens, zyn affcheid hebben kunnen doen neemen,en dit Werk,met een Deel minder,beflooten hebben. —• Maar, Vrankryk fpeelt thans de eerfte rol in Europa,en is merkwaardiger,dan het,geduurende zyn beftaan, immer geweest is! Met recht waren onze Leezeis misnoegd geworden, wanneer wy niets van de groote Gefchiedenis onzer dagen gemeld hadden. Om dit voor te komen,beflooten wy tot een Byvoegzel of Aanhangzel; waarin wy den Reiziger zyn verhaal laaten voortzetten, én hem de tegenwoordige Gebeurtenisfen doen befchouwen. — 'Er moest, 't is waar, eene kleine opoffering aan dé waarfchynlykiaeid geleideden de lange leeftvd, naam-  RELZIGER. $1$ naamlyk, van den Reiziger, dien wy ingewikkeld veronderltellen, moesten wy te baat neemen. Maar, welk eene kleinigheid is dit, en hoe geinaklyk kan de goedgunftige: Leezer 'er over heen ftappen." Wy bepaalen ons thans tot het XXIXfte Deel, De Reiziger, te Marfeille aangekomen, belchryft die Stad; fchenkt eene algemeene opgave van Frankryks Uitgeftjrekt* heid , Vrugtbaarheid, Vofkrykheid , enz. en zet zicht voorts, om de Oude Gefchiedenis van Frankryk te geeven. Loopt het vroege tydperk der Celten door , tot dat phara&iundus het eerst de Koninglyke waardigheid, bekleedde, opgevolgd door clovxs, wiens Zoonen, to? het einde van dien Koningsltam, ten tooneele treeden. En vervangen worden door deu Tweeden Stam der Frankifche Koningen, wier Gefchiedenis voortgezet wordt, tot carel dün VI. De Reiziger breekt den draad zyneE Briefswyze medegedeelde Berigten, wegens het voorgevallene onder de Regeering van zo veele Vorften, af, door een Brief te fchikken tot het mededeelen eeniger Alge-! meene Aanmerkingen op het eerst doorloopen Tydperk; eindigende met den Stam van exovts. Vervolgens, doorin twee Brieven eene beredeneerde Landkaart van Frank* ryk te geeven, naar de Verdeeling van dat Ryk, zo ai$ die plaats hadt vóór de Omwenteling, in 't Jaar 17U9 ; gepaard met eene Befchryving van alle Franfche Steden „ die flegts van het minfte aanbelang voor den Reiziger zyn: doch welke hy enkel aanltipt; dewyl hy naderhand, de voornaamfte Steden in perfoon bezoekende, gelegeu» heid zal vinden om 'er meer byzonderheden van te me* deu, gelyk wy in dit Deel van Calais aantreffen , u t welke Stad, en Marfeille, alle de Brieven in dit Deel g■* dagtekend zyn. Die zelfde kortheid , welke het aanvanglyk Werk vant den Abt de la porte kenmerkt, is hier ook doorgaande in agt genomen; de trelfendfte en belaugryklte voorva* len zyn, met oordeel, uitgekoozen, welgefchikt en lees vendig verhaald: de donkerheid en domheid der behan» delde tydvakken, waarin de zogenaamde Fleilige Oorlogen* of Kruistochten, geen gering aandeel hebben, worden op een gispenden en fteekeligen trant behandeld, Dan, laaten wy, om een voorbeeld-van de Schryfi en Denkwyze deezes Vervolgs aan te bieden , ons , als '? meest up zichzelven ftaande , bepaalen. ui de opgave X 2. va»  JtO DE NIEUWE van den voornaamen inhoud der Algemeene Aanmerkingen op het eerlte Tydperk. „ Na tot dus verre de Opperhoofden des Frankijclien Volks ten tooneele geleid te hebben , moeten wy de onrcgtvaardigheid niet bezitten, om het gros deezer Natie te vergeeten. Ik wil zeg¬ gen , om het geheel , waar van wy eenige afzonderlyke deelen befchouwd hebben , niet mede in aanmerking te neemen. ,, Over 't algemeen moet men de Franken van het Tydperk, dat wy doorloopen hebben, als van een zeer onrnstigen en oorlogzugtigen aart befchouwen. De eer,die men aan de zegenpraalen hegtede; de gemaklykheid, waar mede men zich vyanden maakte , die men te vuur en zwaard mogt aanvallen , en wier tegenftand misdaad genoeg was, waarom men hun billyk mogt verdelgen; de voordeden, die men als krygsman kon behaalen , en de ruwheid van zeden en vooroordeelen , die vermaak en glorie in 't bloedvergieten fielden , waren fterke dryfveeren voor een woelziek, en ligt aangevuurd Volk, om telkens de vernielende wapenen in de hand te neemen. -— Iets, dat naderhand te noodzaaklyker werd, om dat zy, van alle kanten de rust verftoorende, de rust niet vinden konden , waar door de onrust van den gedadigen kryg eene gewoonte voor hen werd, die verdeikt werd door de aanvallen van de menigvuldige Vyanden, die, zo dikwyls zy konden , den kans waarnamen, om de beledigende Franken op den huid te komen. ,, Hoe kwalyk de Vryheid ook begreepen mogt worden , zy was het echter , die door de Franken, by alle gelegenheden, werd voorgedaan. Zulks blykt,al vroeg,in het huishoudelyk beduur der Cellen, waar uit zy hunnen oorfprong nninen. In deeze groote Volksvergaderingen,die meestal uit Krygsluiden bedonden, om dat, in deeze oorlogzugtige tyden, elk waar Vaderlander vast een Krygsman was, en deezen ook het meest de Maatfchappy van dienst waren, verkoos men den bekwaamen en verdienstlyken Man, om het Opperbevel te voeren, en zette men den geenen af, die bevonden werd zulk een gewigtigen post, of het algemeen vertrouwen, onwaardig te zyn. De verkleefdheid aan den Bewindhebber, die het Volk, om zo te fpreeken, zelf gefchaapen had, was ook ongemeen groot , wanneer 'hy aan de algemeene verwagting beantwoordde, 't Was minder een eer dan een pligt, om voor zulk  320 c: c, SALTZMAN voor het grootfte gedeelte gewrochten zyn, die uit deze lee* ture ontftaan zyn. Waarlyk, saltzman zelf is een leven¬ dig voorbeeld van den bedorvenen fmaak van hun, welke tie Ouden verachten; en, om niet eens van deu fmaak te fpreken, wanneer hy zich uic hunne fchriften meer menfchenkeiinis (eene weetenfchap, tot welker verkrygjng zy önkjcheubaar oneindig meer gedegenheid hadden, dan wy) hadt willen verzameleu, hy zou gefchikter zyu tot den taak, dien hy op zich genomen neeft. Zelfs ontkent hy, dat aankomende Leeraars van den Godsdienst eene bondige kennis van de Hebreeuwfche en Grieklchs taaien moeten hebben. „ Begeert men i. zegt hy) dat hy zich bekwaam zal maaken, om de grondtaalen zeiven te verklaa,, ren, en de uitleggingen van anderen te toetfen, dan is dit „ zulk een moeilyk werk , dat hy zich aan deze be/Jgheid ge,j heel moet overgeven , en daarentegen kundigheden , welke „ veel noodzaaklyker en nuttiger zyn, ongetwyfeld vervvaar. loozen. En heeft de natuur hem da begaafdheid aer „ Uitlegkunde geweigerd, dan is alle arbeid en moeite verlco,, ren, die hy daaraan befteed heeft, en alle zyne naarftightid „ heeft tot niets anders geftrekt, dan dat hy zich tot zyn ampt „ onbekwaam heeft gemaakt." Even als of 'er voor eèneu Leeraar van den Godsdienst nuttiger kundigheden waren , dan uit zyn eigen oogen te kunnen zien, als hy uit zynen Bybel, die het rigtfnoer van zyne prediking moet wezen, zyne Ge« meente de waarheid poogt te doen verftaan: en even als of hy, aan wier. de natuur de begaafdheid der Uitlegkunde geweigerd heeft, nog bekwaamheden genoeg bezitten kon, om een Leeraar van den Godsdienst te wezen , en niet veeleer tot de Schaafbank of het Ambeeld verwezen moest worden. fn de daad, men kan , zonder verontwaardiging , zulke ellendige redeneringen niet lezen , wanneer men bedenkt , hoe gefchikt zy zyn, om als een verborgen cn zoet vergif door de, reeds veel ai zo logge, ftuderende jongelingfchap te worden ingezogen, en het opkomend licht der waare bybelftudie weder te doen verwisfelen met een donkeren nacht van raonniken-onkunde , en dogrnatisten-trois , of van redenloos ongeloof en befpotting van de heiligfte overolyfzelen der eerwaardige oudheid. Zo fcheef de Schryver dikwyls over de bronnen van Onkunde en Dwaaling redenkavelt, zo ontoereikende zyn ook de middelen, die hy, ter verbanning daar van, aaupryst. Ook dit zouJen wy met een aantal proeven ftaaven kunnen, zo ons bellek het toeliet. Laat ons dit thans maar aliecn zeggen , dat men, wat hy daar ook tegen aanir.erke, met alle zyne vermaabingen, by het onverlichte, dat is, verre het grootfte, gedeelte des menschdonis , vwlltrekt geen nut kan frichten , zo lang de Over*  van teyler's godc. genootschap. 333 5«//iov;?«ff3tf», een Daemon hebben, of van een Daemon bezeten zyn; het fchryven van joannes, dat de Satan in judas voer , en alle andere fpreekwyzen, waar in de Satan voorkomt, als een , tegen God overgefteld , doch eenigszins zwakker, beginzel, als de oorzaak van het zedelyk en natuurlyk kwaad in de waereld; de fpreékmanierep, afkomftig uit het volksgevoelen, dat de luchthemel vol Daemons of Speken is, dat de Engelen taalgeleerden zyn; enz. 3°. Zy kleedden de gebeurde zaaken', welken zy verhaalen, geheel en al in, in den geest van hunnen tyd, en fchrceven gevolglyk op zulke eene wyze, welke wel altyd met de zwakke denkbeelden hunner tydgenooten, maar niet altyd met de wezendlyke waarheid, overeenkomt. Hier toe behoren . volgens den Heer van hemert, wederom de verhaalen aangaande de bezeten menlchen; het berigt, dat de Sadduceeuwen het beftaan van Engelen en Geesten lochenen, Hand. XXIII: S; hst verhaal van de beroering van het badwater Bethesda, Joh. V: 1—4; het laaten fpreken van byzondere perlonen, overeenkomftig derzelver dwaalbegrippen, zonder daaromtrent wederfprekende aanmerkingen te maaken, waar toe het gezegde van den Hoofdman, Matth. XXVIÜ: 54, gebragt wordt. 4". Zy bedienden zich in zaaken, welken tot den Godsdienst betrekking hebben , vaakmaalen van argumenta ad hominem, dat is, van bevvysredenen, welken met de verkeerde begrippen dér menfehen ftroken en ook tevens gefchikt zyn, om de menfehen, naar hunne eigen beginfelen , aangaande de ongegrondheid van eenig vermoeden , of aangaande de waarheid van eenige itelhng, te overtuigen, of hen te bedaaren, of wel te befchaamen: zie Luc. XXIV: 37-59; Matth. XII: 27; IX: 12, 13; XXV: 26, 27; Luc. XIII: 16; iCor. VII: 14; misfchien ook Hand. XVII: 22, 23. 5*. Zy fchik- ten zich, belangende geestlyke voorwerpen van den Godsdienst , naar den zinnelyken aart der menfehen , eu derzelver grover bevatting' van zaaken: b. v. in de befchryvingen van het verblyf der afgeftorvenen , van de eeuwige gelukzaligheid , van de toekomfte en het ryk van tesus , van de rampzaligheden der onverbeterde zondaars, van de omftandigheden die by de opftanding plaats zullen hebben , van de plechtigheden van het laatfte gerigt; f."2' 6°- zy ^hikten zich, in de aanhaaling'van'de lchntten des Ouden Verbonds, naar de toen heerfchende begrippen der Joden , en maakten dus althans niet altyd Y 3 van  VAN TEÏLER'S GODG. GENOOTSCHAP. 335 ierzoeken , in hoe verre, en in welke gevallen, men deze fchikking, behoudens het oogmerk der zendinge onzes Heeren , en den eerbied , aan zyn Godlyk karakter, en aan de braafheid der Apostelen , verfchuldigd , fchynt te mogen, en te moeten onderltellen. Dit Hoofdftuk bevat drie Afdelingen. De eerlte geeft eenen Algemeenen regel op , waar naar men beoordeeien moet, in hoe verre 'er fchikking heeft plaats gehad; zy is deze, „ dat geen der heilige Mannen zich in zulke zaken, welken den eigen,, lyken geest en het ware wezen van den Godsdienst, „ in de daad, betreffen, naar de volksdwalingen gefchikt zal hebben." De eigenlyke geest en het waare wezen van den Godsdienst, in het gemeen, en van den Christelyken in het byzonder, is niets anders, dan de liefde tot het beminnelyke Opperwezen, geboren uit een levendig bezef, en eene volkomen overtuiginge, van deszelfs volmaakte natuur, en vruchtbaar in alle goede gezindheden, en in eenen doorgaanden, ftandvastigeh, regtfchapen wandel, omtrent alle onze medefcbepfelen, naar de verfchillende betrekkingen, in welke wy tot hen ftaan. De Zoon van God, en zyne Apostelen , afgezonden om dezen Godsdienst te verhelderen, te bevestigen, en nieuwe kracht en beweegredenen aan denzelven by te zetten , mogten dus , volgens Gods weldaadig oogmerk, geenzins te kort doen aan die waarheden , welken op *de deugd en de gelukzaligheid der menfehen eenen kennelyken invloed hebben , of zich naar eenigen van die volksvooroordeelen voegen , welken de begrippen van Gods onpartydige liefde , den eerbied voor het hoogfte Wezen , de gronden en den waaren aard der werkdaadige Godvrucht, natuurlyk verzwakken en belemmeren konnen : in tegendeel, moesten zy alle dergelyke denkbeelden der toenmaalige waereld, voorzigtiglyk, befnoeijen, en betere in de plaatfe ftellen, om, langs dezen weg, de menfehen te bereiden tot eene beter beantwoording' aan hunne eindlyke verordening'. En dit deeden zy in de daad ook , gelyk hier met verfcheiden voorbeelden bewezen wordt. Doch, daar deze Regel meer ontkennender wyze aanduidt, waarin zy zich niet gefchikt hebben, dan wel Jtellig, in hoe verre, en in welke gevallen, men deze fchikking onderftellen mag, zo volgen hier nog eenige aanmerkingen, die echter kort zyn, en ook konden zyn , om de uitvoerigheid , waar mede de voorbeelden in het eerfte Hoofdftuk waren opgegeven. Wy zullen het vooraamfte Y 4 hier  54» c' c' van deu. aa s, den weg te baanen tot het Vertoog van eenen Jlaat van volkomenheid, dien de Godvruchtigen in het toekomen„ de leeven hebben te verwachten:'" rnet oogmerk om in deeze Inleiding te doen zien, „ hoe een mensch in zyn zedelyk karakter behoorde gdteld te weezen, om aan j, den grooten eernaam, van gods beeld te zyn,te kun„ nen beantwoorden." Ten dien einde loopt "de eerfte Verhandeling over de ïiatuur der uitgeftrektheid van 's menfehen Godsvrucht; terwyl de zwaarigheden, welke zo uit de H. S., als uit de Reden, tegen deeze uitgeltrektheid, worden aangevoerd, in de tweede Verhandeling worden opgelost. De natuur van de bejtendightid en van de fterktt der Godsvrucht , en eene aanwyzing van gepaste hulpmiddelen daar toe, zyn het onderwerp der twee volgende Verhandelingen. De verlichting des verftands, tot voedzel der waare Godsvrucht, in het voorbeeld van god en van 'j. Christus, en in de leeringen der H. S. wordt in de vyfde, zesde en zevende, Verhandeling beredeneerd; wordende, eindelyk, in de twee laatfte Verhandelingen, onderzogt , „ wat men te doen hebbe , opdat het licht van gods Woord ons op onzen weg tot licht diene; „ erf hoe het licht, dat god ons geeft, voor ons licht worde." Uit deeze ontleedende opgave, ziet de Leezer het groote doelwit van den godvrugtigen Schryver. Tot eene proeve van_ 's Mans denkwyze , zullen wy den hoofdzaaklyken inhoud der laatfte Verhandelinge mededeelen: te meer, dewyl het Opfchrift daar van, veelligt, iemand verkeerde begrippen , aangaande die denkwyze, zoude kunnen doen opvatten. In de voorgaande Verhandeling hadt de Eerw. van der aa, bepaaldelyk, ftil gedaan op de kragt van het Gebed, ter bevorderinge der Godsvrucht, en aldaar aangetoond, „ dat men van het Gebed geene onmiddelbaare „ inllorting, van het geen men in dit of dat geval noo„ dig heeft, moet verwachten, maar dat het een mid,, del is, 't geen in zynen eigenen aart dient, om onze oplettendheid , op het geene ons te doen ftaa,te verdub,, beien, en dus de ontdekking van het beste te bevor„ deren: en dat men daar benevens van god mag fmee„ ken en verwachten, dat Hy, op het welmeenende ge- bed van deugdlieven de menfehen , de omftandigheden „ zoo zal doeii zaamsnloopen, dat het voor ons moge-  BAG VER II AAI.. ó - * noeg is trokken zy nog 4 of 5 dagen voort , terwyl de Inboorlingen geduurig om hen te zamen fchoolden; hen alles afnamen wat zy goedvonden ; de Dames ruw behandelden, en het Volk , in 't algemeen, zo tergden, dat zy fomtyds geweld moesten gebruiken: het welk echter niet veel konde betekenen , nadien zy geene wapenen by zich hadden. Eindelyk dng de baldaadigheid der Wilden zo verre , dat zy de Dames van haare Juweelen en Horologien beroofden; terwyl den mannen, de eemglte Tonderdoos die zy hadden, en die dus by hen op eenen hoogen prys Hond, mede ontdooien werdt. Na het overtrekken van een Pvivier; na het verteeren der meeste levensmiddelen ; en by het aangroeijen van den arbeid, om de Vrouwen en Kinderen te helpen; begon het Scheepsvolk te-morren, en het gezelfchap fcheide, met gemeene bewilliging, in verfchillende benden van elkander. Eén van die benden, de eenigfte welke aan de Kaap gekomen is, had zekeren hynes tot voorganger ; uit wiens mond ook dit Verhaal is opgefchTeven. Deeze had byna ongelooflyke ellende uit te ftaan. De Scheepelingen, welke dezelve uitmaakten, waren genoodzaakt van beeziën , wilde zuuring , landkrabben , Hakken, enz. te leeven; ja zy waren fomtyds in het grootfte gevaar om van honger te fterven, fchoon zy, op andere tyden , oesters , fchelpvisfchen , krengen van geftrande walvisfchen , en robben , als lekkere fpyzen, konden bekomen. Honderd en vyftien dagen gereisd hebbende, en zeer door den dood geminderd zynde, ontmoette deeze troep, by toeval , eenige, Hollandfche Boeren , die hen met groote gastvryheid behandelden. Zy wier den vervolgens op karren naar Stellendam gebragt; van waar twee of drie hunner naar de Kaap gevoerd wierden, en voorts in Engeland te rug kwamen. Daar men uit de aangekomen ongelukkigen aan de Kaap , het omzwerven en agterblyven van nog zo veele anderen vemoomen had , ondernam een gezelfchap vaa Hollandfche Volkplantelingen , in het volgend jaar , het land te doorkruisten', om hen, die agter gebleeven waren, op te fpooren ; doch zy konden 'er geen van vinden : weshalven men onderftelde, dat zy toen reeds alle door honger, ongemakken, endoor de handen der Kafferen, waren omgekomen. Tien jaaren laater werdt echter het genicht weder levendig, dat zich nog eenige van deeze Schipbreukelingen, en wel bepaald eenige Vrouwen , ia, LETT. 1793' NO. «.  CHRISTELYKE GEZANGEN» 4- Maar vrolyk juicht een welgefteld gemoed: Hoe laag V zich hou , v 2/*/ engten om zich zweeven; 'i Looft 's Hoogjieu naam; 't is 't leven van het leven; Een bron van, vreugd; een altoosduurend goed. Myn ziel, die 't all' van God alléén verwacht'. Verduur t geen u moet tot beproeving ftrekken, En toon hoe gy geen waereld waardig acht, Dat ge ooit om haar V geweeten zoud bevlekken. Wy wenfchen, met de Opzieners der Doopsgezinde Gemeente, die deeze Gezangen hebben in 't Jicht gegeeven; dat hunne toeleg tot het gemeennuttige, en ter verfterking in veele Christelyke gemoedsbewcegiugen, van den zegen des Allei hoogden achtervolgd moge warden; en dat het openbaar, zo wel als het byzonder, gebruik deezer Gezangen , ftrekke ter aankweeking van ongeveinsde Godsvrucht, en ter vermeerdering en uitbreiding van geloof en boope der Zaligheid! Specimen Philologia; Patria; Academicum, quo narratio exhibetur de Vita, IVJoribus & Carminibus clarisfiini Poët* Frifii GisEBURTi jacobi F. eet , quod Pra;fide e. WasseNkERGh, Ling. Grac. Prof. Franeq. eet, defendit g. b-RE^di-nuius, Frtfius. Franeq. ap. G. Coulon, 1753. in 4:0. m. f. Vat is ilcr.'deurfche Proeve van Friefcbe Taalkunde, waarin verflag gedaan wordt van het Leeven en de Gcdigten van den vermaarden F'iefchen Üigter gysukrt jakqbs, welke onder Voorzitting van e. wassenbergh, Hoogleeraar in de Griekfche taaie, enz. aan (ie Hoogefchoole te Franeker» is verdedigd door c. b. redd ngius. Niemand zal het misbillyken , dat een Hoogleeraar in de Taalkunde, aan de Hoogefchoole in Friesland, ook eenigen arbeid befleede aan het beoefenen van de , dit Gewest eigene, taal, welke een tak van de oude Saxifche fpraak is, zogte epithetes, terwyl hunne Verzen kragt en leeven ontbreeken. Dan wy keeren tot de, voor ons liggende, Proeve ta rug. Als een Proeve van Navolging geef: de Hoogl. op, het Gedigt, 't geen op de 33fte bladz., naar de Leeuwaarder uitgaave, gevonden, en vergeleeken wordt met de 5de Ode vau catullus , Vivamus mea Lesbia, eet. Wy zullen, tot een Proeve, hiervan het eerfte Couplet overfchryven: Ljeafke, lit uwz fobbje' in fabbje, t' Wyl 't uwz mulvvket, ljoent in lest, Dit iz immers fier'wey best. Litfe gnorje' in uwz belabbje', Waems fj'oer is oon yesfche terd. Alle dwaen het tyd in berd. enz. Hier nevens heeft de Hoogleeraar een Latynfehe Vertaaling gevoegd, die ons, over het geheel, vry naauwkeurig voorkomt, fchoon de bevalligheden van het oortprongelyke in eene Vertaaling zig bezwaarlyk laaien uitdrukken. Zie hier dezelve : Osculemur. mea Vita, & fuaviemür nos invicem, Quamdiu ad palatum nos facit, & blanditur & volupe eft. • I .Sic  e wassenbehgh, specimen. 37,1 Sic enim longe erit fatius. ; Indignentur, nobisque obtreétent, Quorum ignes in cineres refedit. Omnes illud fuo faciunt tempore, fuisque vicibus. Hierop volst eene Navolging van de 14de Ode van anacrec-n , welke bv den Digter den titel voert vau Minne-fjuecht-fpil, te vinden bl. U, wederom Vergezeld gaande van eene Latvniche Overzetting Wy hebben hier gelegenheid, om, volgens 's Auteurs verzoek, (aan een onzer UitgeeverS,_ per Misfive, «daan den Latynfchen Leezer een misflag, in de Vertaalin Aegaan , onder het oog te brengen, welke reeds vóór de openlyke Verdediging was opgemerkt. De woorden ick «nam in ('t moet zyn ien) hdde zyn vertaald, vocabamque eum Neauam (ik noemde hem (Kupido) een Guit), in plaats van fis' arripui ligonem Qik nam een fpade) , gelyk het zyn moet; en hiermede vervalt de aanmerking, op bl. 30 van deeze Pr Hoe'zeer ons ook de Vermalingen, over het geheel, bevallen, en wv deezen arbeid des Heeren wassenbergh deu regtmaatigen lof toekennen; zy het ons echter vergund, daarop nog een paar aanmerkingen te maaken. — De laatfte regel des boven aangehaalden Couplets, Alle dwaen, enz. vertaalt de Hoogl. Omnes, enz d i. Allen doen zy het op hun tyd en beurt. Waarom van* het oorfprongelyke hier afgeweeken ? Alle dwaen het betekent immers niet, Allen doen het; maar, Alle doen heeft, e"Zf)e twee regels van het laatfte Couplet des eerften Digt- ftuks: Lit uwz paetke' Oon uwz lust-eyn, buwtte tol. vinden wy dus vertaald: Osculemur —1— Ad vita: usque jucundie finem, neque quisquam prohibeat. Dat is Laat ons zoenen —— , , Tot het einde van ons vrolyk leeven, en memand belette het. 't welk het oorfprongelyke, onzes achtens, niet alleen niet uic drukt, maar ook het bevallige van dit Couplet den Leezer uic het oog doet verliezen. De Digter hadt den minnaar laaten zegsrpn ■ Honderdduizend Kusjes, en nog Duizendduizend. Waarop hv■ m bezint. Ben ik gek, of yl ik? Laat ons zoenen tot zo  over het lydek. 379 j9 jeslts my; en op welk eene wyze moet ik van Hem „ 'leeren:" en geeft daar op het volgend antwoord: „ Jesus leert my god kennen, als den eenigen waarachtigen, en 't eenige aanbiddingsw aardige Wezen. Hy onderricht my,dat die god, de hemeifche Vader,almagtig is, dat Hy rechtvaardig is, dat Hy alleen goed, ja volmaakt in weldoen, is. Hy onderwyst dat god zyn eigen Vader is, en dat die eenige god Vader, Zoon en Heilige Geest, is. Zo heeft Hy zyns Vaders naam geopenbaard, en god daar door verheerlykt. „ Dit deed Hy, vervolgens, door god, als den vrymagtigen Opperheer , en Befchikker van het lot der fchepzelen, voor te ftellen,die naar zyn welbehaagen handelt, terwyl Hy Hem tevens als den Verzorgenden Vader van alle zyne fchepzelen afmaalt. In 't byzonder maakte Hy bekend, dat het oogmerk van zyne komst was, om voor Zondaaren verzoening aan te brengen, daar Hy niet gekomen was om gediend te worden, maar om te dienen, en zyne Ziel te geeven tot een rand/oen voor veelen, dat Hy zyn leven voor zyne fchapen Jtelde, en dat zyn Hoed is vergoten voor veelen , tot vergeeving der zonde* als ook dat het geloof in Hem het eenig middel is, om niet in de verdoemenis te komen, maar het eeuwige leven te hebben. Daar Hy tevens toonde hoe dit geloof werkzaam moet zyn, in 't voortbrengen van goede werken, terwyl de boom aan zyne vrucht gekend wordt. Hy gaf de beste drangredenen tot het doen derzelve op, en leerde de eer van god in alles bedoelen; Hy wilde dat men daar toe zyn licht voor de menfehen zou laaten fchynen. Hy leerde de bronnen van hulp kennen, om god welbehaaglyk te dienen; die in my blyft, zeide Hy, en ik in Hem, die draagt veel vrucht, want zonder my kunt gy niets doen: Hy beloofde de milde toedeeling zyns Geestes aan hun, die in Hem geloofden, als jlroomen des levendigen waters. Hy ontdekte den aart van zyn Ryk, als een Ryk des lichts, en toonde,dat men,door eene geestlyke geboorte uit god, door den Heiligen Geest, daar van alleen een deelgenoot kan zyn. Hy leert, dat de zalig* heid van den mensch , in nederigheid, zachtmoedigheid, barmhartigheid , vreedzaamheid , en de betrachting var» waare deugd met een rein hart, gelegen is. Den waare» aart van de Wet van god leide Hy open als enkel op liefde uitkomende. De liefde ftelde Hy geduurig voor als de ziel vau zynen Godsdienst, de liefde tekende Hy Bb a W  380 w. l. krieger. in alle haare beminlykheid , gaf de beste drangredenen daar toe op, en herhaalde het bevel daar toe geduuriglyk. Hy ftrekte het liefdebevel zo verre uit als mogelyk is, en leerde vyanden lief te heiben, te zegenen die vervloeken, wel te doen die ons haaten, te bidden voor de genen die ons geweld aandoen en vervolgen. Ja, dit leerde Hy niet llechts met woorden, maar veel meer met daaden; toen Hy vol fmert aan 't Kruishout kromp, en door de woede en 't geweld zyner vervolgers in den verfchriklykften toeftand gebragt was, vloeide 'er niets dan zegenen en bidden van zyne lippen, Vader vergeef het hun, want %y weeten niet wat zy doen, was toen zyne taal. „ Eindelyk, jesus bragt het leven en de onfierflykheid aan 't licht. Het Hemelparadys , den Schoot van Abraham , deed Hy kennen als de verblyfplaats van de geesten der volmaakte rechtvaardigen. Hy maakte aan de menfehen bekend , dat zyne ftem de graven eens ontfluiten, en de dooden tot het leven te rug roepen zal, dat Hy dan, als Richter van alle menfehen, op de wolken des hemels zal verfchynen, dat Hy dan levenden en dooden voor zynen Richterftoel zal daagen , en 't beilisfend vonnis aan elk hunner zal toewyzen. ,, Dierbaare waarheid! Onfchatbaar voorregt, (dus vervolgt zyn Eerw.) dat ik jesus ten leeraar heb, en dat ily zo duidelyk, zo eenvoudig, de waarheid leeraart! Hy is in de Wereld gekomen, om aan de waarheid getuigenis te geeven! —— Ja, ik moet zyne liefdezorg nog te meer bewonderen, dat Hy, geduurende zyn verblyf op aarde, niet alleen de waarheid leerde, maar ook na zyn verfcheiden voor 't onderwys der menfehen zorgde; de Apostelen, zyne ryksgezanten, rustte Hy toe met zynen Geest, zy traden in 't zelfde fpoor als hun Meester, en leerden op zyn bevel dezelfde waarheden: deze zyn alomme aoor hunne Schriften verfpreid; daar leere ik ook, dat 'er één god en Schepper van alle dingen is, die de almachtige, de rechtvaardige en goedertierene, god is. Dat deze iéne god, Vader, Zoon en Heilige Geest, de bron van allen zegen is, en dat deze drie één zyn. De Apostelen leeren ons, dat god alle dingen naar den raad van zynen wil werkt, en dat Hy de vrymagtige bedeeier van het lot der menfehen is, gelyk Hy ook, als de getrouwe Schepper, alles verzorgt. Terwyl ook daar het groote oogmerk van jesus komst in de Wereld ontdekt wordt, als daar in gelegen te zyn, dat Hy Zondaartn moest zalig maa-  C. BONNET, LEERREDENEN. 383 „ wegens zyne Wondertekenen , heeft Israël aan hein „ geloofd." „ Dan dit antwoord is volftrekt tegen de waarheid. God deed, door Mofes, Wonderen, op dat het Volk hem, als zynen knegt, erkennen en gehoorzaamen zou. Uit het III, IV en andere Hoofddeelen van dit Boek, gelyk ook uit het gedrag des Volks , byzonder na den doortogt door de Roode Zee, is dit blykbaar. „ Doch waarom beweert men zulk eene valfche Helling ? De reden (zegt de Hoogl.) is deeze: men wil Jefus Christus niet erkennen voor den beloofden Mesfias. Evenwel, hy heeft een verbaazend aantal Wonderen gedaan: dat kan niet ontkend worden. „ Ja maar, (zegt de Jood) dat alles helpt niet. Is de leer van Jefus waar,, heid , en zyn Godsdienst van hemelfchen oorfprong, „ dan moest God, gelyk tot Mofes, ten aanhooren des „ Volks tot hem gefproken, dan moest hy zelve deeze nieuwe Wet van Jefus, even gelyk de tien woorden, „ openlyk afgekondigd hebben; maar, noch het een,noch „ het ander, is gebeurd: derhalven kunnen wy den Godsdienst onzer Voorvaderen, en de Wet die God zelve „ heeft afgekondigd, niet voor afgefchaft houden, en het „ Christendom omhelzen." „ Dan hoe ongegrond deeze redeneering |zy, kan uit dit weinige blyken. Voor eerst, de Wet , welke God zelve heeft afgekondigd, is, ten aanzien van haaren weezenlyken inhoud , niet afgefchaft: in tegendeel, Jefus Christus heeft die bevestigd. En wat de Godlyke Aanfpraak aan Mofes , ten aanhooren des Volks, betreft, wy hebben in de gefchiedenis van den Heere Jefus, (die geen minder kenmerken van zekerheid heeft, dan de Mofaïfche gefchiedenis) iets dergelyks , daar , meer dan eens , ten aanhooren van anderen , deeze (tem uit de hoogweerdige heerlykheid is vernomen , deeze is myn geliefde Zoon, in welken ik myn welbehaagen hebbe, ook met deeze byvoeging, in de tegenwoordigheid van Mofes en Elias, hoort hem. „ Ja maar," zegt een kwalyk beraaden Israëliet, „het „ Volk is daar van geen getuige geweest." Ik antwoorde, dat was ook niet noodig. Jefus moest niet het Joodfche Volk, als zoodaanig, maar flegts veelen uit het zelve, benevens de Heidenen, aan zyne heerfchappy onderwerpen. Doch , ten aanzien van Mofes, was het van groot belang; om dat Israëls Kerk- en Burgerftaat door Bb 4 hem  386 e. bonnet, leerredenen. niet bekwaam zyn , om tot de meer onmiddelyke gemein« fchap van God te wordeH toegelaaten. Ja maar ook, gedachtig, dat 'er, ten aanzien van dit ftuk, geen verfchil is tusfchen de leden en de voorgangers der kerke." Omtrent eene vierde en laatfte Vraag: „ Waarom het „ God behaagd heeft, onder zoo veele ontzettende teke„ nen, zyne Wet aan Israël bekend te maaken?" merkt de Heer bonnet in 't algemeen aan, „dat, gelyk het geluid der bazuine diende, om het Volk, ter verfchyning voor een mtgetvend God op te roepen, alzoo het geklank van de heilmaare van het Euangelie dient, om Zondaaren op te wekken, dat ze_komen, dat ze den toevlucht neemen, tot een, in Christus, zonden vergeevend God: ter» wyl zy allen , die hieraan gehoorzaam waren, in den jongden aller dagen , door de ftemme des Are hangels , zullen opgewekt worden, ter verfchyning voor een, uit genade, beloonend God, om eeuwig zyn aangezigt in gerechtigheid te aanfehouwen, en met zyn beeld verzadigd te worden!" Hoewel wy de kragt van zommige der aangevoerde bedenkingen erkennen, zyn wy, egter, van oordeel, dat andere meer tot ftigtinge voor eene gemengde fchaare van toehoorderen van den kanzei kunnen worden voorgedraagen, dan den toets van redeneerkundig betoog, en alzo van voldoende oplosfinge, zouden kunnen doorltaan. Jefus Liefde betoond aan drie Joodfche Kinderen. Tweede Druk. Te Rotterdam by J. Hcndrikfen, 1733. Buiten het Voorwerk, 17 bl. in gr. Svo. De Bekeeringsgefchiedenis, hier aangekondigd, wordt aldus verhaald. Een Jood, te Berlyn, hadt drie Üogters, van ia, 10 en 8 jaaren oud. In haare verkeering met Christen Kinderen, hadden zy dezelven dikmaals van jesus hooren fpreeken, hoe deeze de zonden en de ftraffe der menfehen op zich geaomen hadt, en ook de Kinderen, zelf die der Jooden, lief hadt. De Wigtjes, hier door getrofFen, vervoegen zich gezamentlyk by Profesfor raman , met de aankondiging , dat zy alle drie Christenen wilden worden, „op dat zy aan jesus van Nazareth, die de waaragtige God is, ook deel mogten hebben." De Profesfor, denkende dat de Kinders veelligt iets misdaan hadden , en daarom van hunne Ouders waren weggeloo- pen,  W. VAN BARNEVELB, VERHANDELINGEN. 39* ding van ontvlambaare en zuivere lucht, water voortgebragt word. De tweede ftrekt ter toepasling van deze ontdekking, tot verklaaring van veele verfchynzels in de Natuur , by Scheikundige Proeven dikwyls vooiko" mende, en ter verkryging van een aantal voordeden in Fabriquen, Huishouding , enz. maar wel hoofdzaaklyk om het Leerftelzel van den beroemden stahl geheel omverre te werpen. Daar echter dit laatfte gedeelte, voor als nog, by alle Scheikundigen, niet als een voldongen proces aangemerkt word, en zelfs een zeer aanzienlyk gezelfchap van geleerde Mannen over dit onderwerp eene Prysvraage uitgefchreeven heeft (*), zo willen wy liefst eerst de Beantwoording daarvan afwachten, voor dat wy ons gevoelen daar over verkiezen te verklaaren. Ondertusfchen verdient de kundige Schryver onzen dank voor zyne genoome moeite, en wy kunnen niet afzyn,van het Stukje, in veelen opzichte, ter leezing en overdenking, aan de Beminnaars der Natuur- en Scheikunde, aan te beveelen. (*) De Mathematifche Clasfe van de Koningl. Sociëteit der Weetenfchappen te CSttingen heeft, tegens Novemb. 1794, de volgende Prysvraag ter beantwoording opgegeeven: Nadien de Leer der Zameniteliing van het Water, in weer„ wil van de goedkeuring, waar meda dezelve op de meeste „ plaatzen ontfangen is, echter nog by allen, die het meer om „ eene grondige kennis der Natuur, als wel om eene enkele „ in het oogvallende Zameniteliing van zommige Verfchynzels, „ of om eene aangenaame gemakkelykheid in het voordellen „ van dezelve, te doen is, nog aan groote twyrfelingen fchync ,, onderworpen te zyn: „ zo wenscht de Koningl. Sociëteit, dat men nieuwe, overtuigende, en volftrekt op naauwkeurige afmeetingen gegronde, Proeven in het werk /lelie, door welke deze Leer, of wederlegd, of volkomen kan bevestigd, worden." — Zie Intel» ligenzblat der Allgtm. Deutfche Literatur - Zeitung, 2% Deceinb. •79-' Va-  39* VADERXANDSCHE Vaderlandfche Historie, vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Americaanfche Onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlog, tusfchen Engeland en deezen Staat. Uit de geloofwaardigfte Schtyvers en egte Gedenk/tukken zamengejteld. Met Plaaten. Ten vervolge van wagenaar's Vaderlandfche Historie. IXde Deel. Te Amfterdam hy J. Allart, 1702. Behalven het Register 357 bl. in gr. 8vo, Het XXIIIfte Boek, waar mede dit IXde Deel eenen aanvang neemt, geeft ons, op dien zelfden trant, ais wy te meermaalen, by het aankundigen der voorig« Deekn deezes VVerks, vermeld hebben, verflag van de Gebeurtenisfen inliet Sticht fm den Jaare MDCCLXXXIV, wanneer de Oproepingen der Burgeryen, tot het opgeeven haarer Bezwaaren, den grond lagen van de veelvuldige Gebeurtenisfen in dat Gewest, „ 't geen," zo als de Schryver, met het begin deezes Boeks, zich uitdrukt, „ met rasfer fchreden, dan eenig ander onder de Veree< „ nigde Gewesten , tot de thans gezogte Grondwettige Herftelling naderde, en daar van een voorbeeld aan de „ Bondgenooten fcheen te zullen geeven, en op 't welk „ aller oogen gevestigd waren." Wy ontmoeten 'er wat in Friesland voorviel, wegens het ftemmen der Volmaaten ten Landsdage, en den Burgerwapenhandel zo te Leeuwaarden als te Dokkum , en voorts een breed Gefchied- en Staatkundig berigt, wegens de groote Gebeurtenis in Overysfel, het Staatsgefchil wegens de Overftemming, by uiüpraak der Afgevaardigden uit de Bondgenooten bellisfend afgedaan, met andere byzonderheden van min algemeenen invloed. „ Veele Gebeurtenisfen en Byzonderheden, voorgeval-» „ len in het befchreeven Jaar MDCCLXXXIV, zo ryk „ in Lotwisfelingen, den Staat betreffende , die met dezelve in geen onmiddelyk verband ftaan, en egter in eene Vaderlandfche Historie der vergetelnisfe verdie„ nen onttoogen te worden, zullen," luidt de taal des Schryvers,met het begin des XXIVften Boeks, „ de ftoffe „ van dit Boek uitmaaken, en, fchoon van zeer onder„ fcheiden aart, hier by een verzameld, het Gefchied?, verhaal deezes Jaars voltooijen, en zeer voegelyk be- „ Hui-  HlttÖtffÈi *05 5, gebreid, eti de Vaderlander tot liet deèlrieerhen fti deeze Maatfchappy aangezogt, worden: ten dien einde de* ten de Opzigtefs een kort Veiflag drukken van hunne ,, Onderneeming, en zonden 't zelve, nevens een Uitnoo„ digings-Brief, aan verfcheide Lieden in 't Gemeenebest, ,, rond, 't Gevolg was, dat de Maatfchappy, in Louwmaand des volgenden jaars, honderd acht en dertig Leden telde, en de eerlte Prysvraag uitfchreef." Naardemaal deeze Maatfchappy een veel grootëf op* gang gemaakt heeft, dan men, in den beginne, verwagtte, en als een der liuttigfte en belangrykfte, zeker, moet aangemerkt worden, uitwyiens de Werkjes van tyd tot tyd in 't licht gegeeven, geeft de'Schryver in eene Aantekening, opgemaakt uit medegedeelde Berigten van den Secretaris der Maatfchappye martinus nieuwenhuvzen , M. D. Zoon des Eerw» Oprigters, een kort verflag van den verderen toedragt en veranderingen itl die Maatfchappy, tot op den Jaare MDCCXCl voorgevallen, zo in derzelver Verplaatzing van Eda n na Amfterdam, als in de Schikkingen op het Beltuur, uit hetzelve blykt, dat de Maatfchappy, in 't gemelde Jaar, uit één en twintig Departementen, en zeventien honderd en veertig Leden, beflondt. Welk aantal zedert nog is toegenomen , zo dat dezelve zeker tegenwoordig de talrykfte Maatfchappy in ons Vaderland uitmaakt* Terwyl zy, -nu wy dit fchryven, den dood van gemelden Secretaris, die zo zeer veel tot de oprigting en uitbreiding toebragt» met veel reden betreurt, De geftrenge Winter der Jaafert MDCCLXXXIÜ eti MDCCLXXXIV Verdiende optekening; zo ook de Watersnood in Gelderland, en de veelvuldige üoorbraaken, die beide gelegenheid gaven aan den Nederlander, om zyne Welbekende Milddaadigheid loflyk te betoonen; hier op de beste wyze onder t op/.igt van het Departement des Oeconomifchen Taks te Amfterdam verrigt* —* De Geldbehoefte der Oost-Indifche Maatfchappye, de Overwinnin* gen, door den Zee-Capitein van braam, in 't Oosten^ behaald , eri de llegte (laat der West- Indifche Bezittingen van den Staat, worden niet vergeeten, noch ook de gefMdtieid des Handels op de Vereenigde Staaten vafi, America.. Het XXVfte Bock ontvouwt de aanflalte teil Zögetiaata» deu Keizerlyken Oorloge, hier te Lande, met vermelding van veele Byzonderheden, daar toe behoofend*. Bepasltl- Cc i «y*  vaderlandsche lyk de EifcheH van Keizer josephus den II, en de Handelingen tot een Vergelyk, die een zo vreemd beloop hadden, hier opgehelderd uit min algemeen bekende Staatsstukken, 't welk byzonder plaats vindt omtrent de Opïettenheid, aan der Staaten zyde, op het Sluiten van de Schelde; waaromtrent men zich meer bezorgd betoonde, terwyl men de Vredehandeling te Parys voortzette, dan in 't algemeen geweeten, en in deeze Vaderlandfche Historie , uit Staatspapieren niet in ieders handen, vermeld wordt. Men ziet 'er uit, hoe zeer veel eene Comïnttfie , aan welker hoofd de onvermoeide en naauwlettende Raad en Advocaat Fiscaal by de Admiraliteit op de Maaze, Mr. pieter paulus, was, toegebragt hebbe om deeze Sluiting volkomen te maaken, door het aanleggen van een Fort aan de Batfche Kaade, in ftede van het aan den Keizer afgeftaane LilU. Niet ongepast zullen wy de volgende Aanmerking overneemen: ,, Veelen waren , ten dien tyde, (te weetan toen het aangeraaden aanleggen van het Fort aan de Batfche „ Kaade beflooten werd,) van gedagten, dat de Klaaring „ der Schepen, de Schelde op- en afkomende, dikwyls 4, met veel moeite, en piet zonder zwaarigheid,zou kun„ nen gefchieden, en dar het nooit mogelyk zou zyn, „ om de Schelde hier anders geflooten te houden , "dan „ door het leggen van veel kostende Uitleggers , op de „ aangeweezene plaatzen, zonder dat zulks ooit genoeg„ zaam, door het te bouwene Fort zelve, zou kunnen „ gefchieden. Doch de ondervinding heeft het tegendeel ,, geleeraatd. Zedert het aanleggen van dat Fort, (in den „Jaare MDCCLXXXVI,) en de Sluiting der Schelde, (op de door de Commisfie voorgeüaagene, en door de ,, Staaten omhelsde, wyze,) is het Vaarwater, by de ,, Batfche Kaade, zo zeer ten voordeele veranderd, dat „ de Vaart van en na de Schelde tegenwoordig (1792,} s, genoegzaam onder den Batfchen Wal heen loopt, en dus de Klaaring der Schepen aldaar thans zeer gemak„ lyk kan gefchieden. De Uitlegger van het Collegie „ der Admiraliteit op de Maaze legt nu zelfs veel meer benedenwaards na het Fort toe, dan in den beginne plaats kon hebben; en de Zeeuwfche Uitlegger, of Jagt, „ dat op het Land in de zogenaamde Put of Geul hadt ,, moeten gelegd worden, om de Schepen, den Ooster- arm der Schelde op- en afkomende , gemaklyker te „ kunnen vvaarneenien, is nu geheel weggenomen; hou- 3, deu-  HISTORIE. 397 i, dende de Admiraliteit van Zeeland hier jtegenwoordig „ flegts een Poon, waar op een Commandeur, om by de „ hand te zyn tot het doen der Klaaringe by harden „ wind, of als een Schip zou moeten worden naagezeild „ om te floppen of by te draaijen. , „ Zedert heeft de Admiraliteit van Zeeland in het Fort ook een fraay Gebouw gezet, tot inwooning van haare Officieren en Sleeproeijers; en dit Fort heeft daar door, „ als mede door nog andere Huizen, die daar reeds ge„ bouwd zyn, gelyk ook door de Kerk en de Barakken, „ van de zyde der Schelde , een vry aanzienlyk voorko„ men gekreegcn. De Admiraliteit van de Maaze heeft „ hier nog geen Gebouw voor haare Officieren van de „ Convoijen en Licenten ; maar houdt daar toe nog een ,, Uitlegger ter voorzeide plaatze op de Schelde. — Zyne Keizerlyke Majefteit heeft, derhalven, by den Afftand l van de Forten op de Schelde, door hun Hoog Mogenden / aan Hoegstdenzelven gedaan, niets gewonnen, ten op' zigte van de Vrye Vaart op de Schelde, voor zyne " Onderdaanen, dewyl deeze nu even, en op dezelfde * wyze, van wegen de Republiek te Bath geflooten ge*' houden wordt, als te vooren te Lillo plaats hadt." " De Vredehandeling zelve, met de onderfcheidene gevoelens der Gewesten op dit ftuk, wordt ontvouwd, e» het Vredes-Verdrag,met de volbrenging der Voorwaarden, geboekt. Terwyl wy een beknopt verllag aantreffen van het gerugt eener Ruilinge van den Keizer met den Keurvorst van Beijeren, door zommigen aangemerkt als de fleutel van de onverwagte Vorderingen des Keizers op onzen Staat, en van den wonder opgedaagden, en vreemd voortgezetten, Keizerlyken Oorlog; mee6t in Toerustingen en Onderhandelingen gefleeten , en naauwlyks den naam van Ooriog verdienende,fchoon een Kanonfchoot op de Schelde voor eene Oorlogsverklaring ging, en 'er een ftaatlyk Vredesverdrag op volgde. De tyd fcheen gebooren, om den Staat met lastige en drukkende Aanmaaningen te kwellen: want, by de Geldvordering van Tien Millioenen door den Keizer, om daar voor den Vrede als te koopen, kwamen ten deezen Jaare andere Geldeifchen , van zeer oude en min verjaarde Schulden, waar van wy hier berigt aantreffen. Eindelyk , hadt de Gefchiedfchryver in ' den loop der Gebeurtenisfen te meermaalen, doch alleen in het voorbygaan, gewaagd, van de broeiende Onlusten, tusfchen Cc 3 on-  j|Oj$ VADERLANDSCIIE HISTORIE, onzen Staat en de Republiek van Venetië; deeze fchee-» nen , ten tyde dat de Keizer ons met eenen Oorlog dreigde, tot eene meerdere rypheid gekomen, en in daadlykheid te zullen uitbarlten. Derzelver oorfprong en voortgang keurt hy zo zonderling , dat by een eenigzins breeder verllag oordeelt te moeten geeven. * Vau dit wondere Staatsverfchynzel, 't geen nog, terwyl wy deeze Aankondiging fchryven , niet ten vollen is opgeklaard, treilen wy hier een vry omftandig vetflag aan, doormengd met Byzonderheden, die niet kunnen nalaaten te treilen, Wy moeten onze Leezers na het Werk zelve verzenden. Treurig is het befcheid, 't welk wy hier vinden, wegens den zwakken ftaat onzer Zeemagt, en mangel aan Convoy , waar over , ten deezen Jaare , de Beurs van Amfterdam bittere klagten üet.hooren. Verfterking werd 'er na de Middellandjche Zee gezonden , onder den Ridder van kinsbergen , gelast om 's Lands Koophandel te dekken, en de Venetiaanen, indien zy de voorgegeevene Vyandlykheden mogten in den fchild voeren, wederftand te bieden. Ook kreeg die Vlootbevelhebber, (deeze by? zonderheid wordt elders, zo verre wy weeten, niet vermeld,) last „om, ingevalle de gedreigde Oorlog,met het „ Huis van Oostenryk, tot daadlykheid mogt uitbarlfen, „ tegen de Staaten van den Keizer, in de Adriatifche„ Zee, zyne Zeeimigt te gebruiken." Gedenkfchriften en Reizen des Graaven van benyowsky, doer hem zeiven befchreeven; naar de Engelfche Vertaaling uit het oorfpronglyk Handfchrift overgezet. lVde en laatfte Deel. Te Haarlem by A. Loosjes Pz. 170.2, In gr. üw. iqu bl. De fpoedige opeenvolging der Deeltjes, die deeze Gedenkfchriften en Reizen zamenftellen , en met dit tegenwoordige voltooid worden, heeft zeker haare geyalligheid voor Leezers , wier opgewekte nieuwsgierigheid reikhalsde, om de verdere Lotgevallen te weeten van eenen zo zonderlingen Man als de Graaf van j;e,\yowsky, dien zy met het Hot van 't voorig Deeltje in Frankryk 1'eren (*), vervuld met een plau, zeer overeenkom- (♦) Zie 0112e Aigem. Vader',. Istt.imf. hier bovea, bl, s&2..  eenyowsky's. reizen» 403 Graaf over deezen zynen ftap, daar liy op 't punt ftondt om eene zaak aan te vangen, zonder byftand of bevelen van het Mof; 't welk op dat oogenblik misfchien het oprigten der Volkplantinge kon opgeeven, en zyn volk te rug roepen, ingevolge van de valfche gerugten, door de Beltuurders van Isle de France verfpreid. Drié jaaren waren 'er reeds verftreeken , zonder dat hy de minfte orders omtrent zynen dienst ontving. Met beraadllaaging zyner Officieren, om zich zeiven alleen geene onderueeming te wyien te hebben , die zyne vyanden hem als een bezwaar zouden kunnen tegenwerpen, befloot hy aan de Seclaves den Oorlog te verklaaren : dien hy voerde met de Hulpbenden zyner Bondgenooten. De gewapende Manfchap beliep zestienduizend , driehonderd en dertien man. Eene volkomene Overwinning bekroonde deezen ftryd. Te midden zyner Overwinningen , gelyk het Achtfte Hoofdftuk berigt, kreeg hy een bepaalden last uit Frankryk, waar door hy zich in verlegenheid bevondt; doch bemoedigd door de genegenheid der Inwoonderen hemwaards. De Seclaves deeden Vredes-aanbiedingen. De Hoofden des Eilands erkennen hem voor Oppergebieder. Zyne Officieren befluiten op Madagascar te blyven. In eene groote Zamenkomst der Opperhoofden wordt hy tot Ampanfacabé aangefteld. Hier kwam hem te ftade, het ingeboezemd denkbeeld der oude Negerinne wegens zyne Herkomst. Althans , hy legt het Opperhoofd raffangoür deeze woorden in den mond: ,, Gezegend is de dag , die u in 't leeven bragt ? Gezegend zyn uwe „ Ouders, die zorg voor uwe Kindschheid gedraagen hebv ben' Gezegend zy het uur, waar op gy uwen voet „ op het Eiland zette 1 De Hoofden der Malgaos, en de Capiteinen, wier harten gy gewonnen hebt, die u be„ minnen, en getrouw aan u verknogt zyn, hebben ver- ftaan, dat de Koning van Frankryk voorheeft een „ ander in uwe plaats te Hellen; en dat hy op u te on„ vrede is , om 'dat gy geweigerd hebt ons tot zyne „ Slaaven te maaken. Zy zyn daarom zamengekomen, „ en hebben Cabars gehouden , om te beflisfen wat te _ doen, indien dit waarheid mogt weezen. Hun liefde ,, tot, en verknogtheid aan, u heeft my verpligt, indee„ ze omltandigheid , het geheim uwer geboorte te ont„ dekken , en uw regt op dit wyduitgeftrekte Land ; „ aile welks lawoonders u aanbidden. Ja, ik zelf, raf- „ fan-  4°4 ■ benyowsky's reizen. „ fangour , gehouden voor het éénig overblyfzeï der „ Familie van ramini, ik heb afgeftaan vau dit heili» „ regt, om u voor den éénigen waaien Erfgenaam van „ ramini te verklaaren. De Geest van god, die over „ onze Cabars heerscht, heeft alle de Hoofden en Ca- piteios doen zvveeren, dat zy u willen erkennen voor hun Ampanfacabé; dat zy u niet zullen verlaaten; maar „ uw Perloon bewaaren , ten koste van hun leeven, te- gen al het geweld der Franfchen!" Dit geheele Hoofdftuk is treffend in de befchryving der byzonderheden, en de worftelingen waarin de Graaf zich ten opzigte van» Frankryk bevondt. By de aankomst van Gelastigden uit Frankryk, in het Negende en laatfte Hoofdftuk opgetekend, om hem te vangen, en na Europa over te brengen, deedt benyowsky afitand van het Bevelhebberlchap, en nam, zich uit Franfchen Dienst ontflaagen hebbende, het beheer der Volkplantinge, onder zekere voorwaarden,op zich; werdt, met veel plegtigheids, tot Ampanfacabé des Eilands ingehuldigd ; maakte befchikking op de Regeering en het Krygsweezen; kreeg van de Hoofden des Eilands volmagt om na Europa te trekken, en Verbintenisfen met eene Europifche Mogenheid te fluiten. Waar op hy na de Kaap de Goede Hoop ftevent. Dit is het beloop van 's Graaven Verrigtingen in deeze onderneeming, en zullen de Leezers , die zich zo vaak verwonderden over dien Man, hier nieuwe reden vinden, om zyn beleid , fchranderheid , list, en onverfchrokken moed, te erkennen. Eigenaartig vindt zich de nieuwsgierigheid opgewekt, om te mogen weeten , wat 'er verder van dien Graaf kwam , wiens Gedenkfchriften met het affteeken na de Kaap de Goede Hoop eindigen. Hier aan voldoet de Vertaaler, volgens zyne belofte, in een Naaberigt. In Euroba wedergekeerd, hadt hy , dit is 't kort beloop, van wegen het Franfche Staatsdienaarfchap , de geweldigfte vervolging te lyden ; om deeze te ontwyken , begaf hy zich in Keizerlyken Dienst; doch verliet denzelven , dewyl de belangen zyner Keizerlyke Majefteit niet ftrookten met het geen hy noodig hadt , om aan zyne Verbin tenisfen op Madagascar te voldoen. Beter dagt hy te zullen flaagen in Engeland; doch zyne voorflagen vonden geen ingang weshalven hy zich na America begaf, en van daar na Madagascar toog, waar hy wél ontvanger.  0? ÏAIMI. 4?5 getis ' de herkomst deezer Brieven, ter hand gefteld: „ Om „ regt te doen aan myn Vriend Mr. john adams, moet ik u „ berigten , dat het Antwoord, zo genaamd, niets anders is dan „ een aantal Numeros, getekend publicola, uitgegeeven in the Gazette of the United States, Vol 3, tusfchen Juny 8 en Aug. „ 6, 1791. — July 23, 1791 herhaalde de Gazette, uit dun. „ lap's American Daily. Advertifer , een Papier, getekend „ agricola tegen publicola, waar in de eerfte ftyf en fterk „ ftaande houdt , dat publicola niemand anders was dan de „ Vice-Prefident john adams Esq., dien hy heftig befchuldigt, „ van alles , wat zyn kunst, vernuft en geleerdheid, vermag, ,, aangewend te hebben, ter reclmtrcekfche beftryding van fret „ vry en gelyk beginzel des Staatsbeftuurs, waar in hy geplaatst is. —1— Publicola fchryft,in zyn laatfte Papier, ge„ drukt in the Boston Columbian Centinel, waar in het ge„ heele Antwoord'eerst voorkwam : fe Papieren, onder de „ Naamtekening van publicola, hebben een vloed van misver„ ftand en mishandeling veroorzaakt; niet ten aanziene van den „ daadlyken Schryver, noch omtrent de Gevoelens daar in be,, weerd; maar ten opzigte van een veronderftelden Schryver, en „ van veronderftelde Gevoelens. Wat den Schryver betreft, geen „ der gisftngen, in druk verfcheenen, « welgegrond. De Vice5, Prefident fchreef noch herzag de Brieven; hy gaf geen de „ minfte goedkeuring aan eenig Gevoelen , daar begreepen; en „ gingen zy niet ter Drukpersfe onder de voorgewende befcher„ ming van diens Zoon'' ' Dit zegt reeds veel; dan nog meer de Verklaaring van john adams zelve. Te weeten , toen in January deezes Jaars de groote Washington , met Algemeene Stemmen der Vereenigde Staaten van America , op nieuw tot Prefident verkooren werd, kreeg de Vice-Prefident john adams ook de verkiezing op nieuw; doch flegts met ee-n kleine Meerderheid van Stemmen. De oorzaak hier van was, dat men hem hieldt voor den. Schryver der Brieven , in antwoord op Mr. paine's Regten van den Mensch, getekend publicola. Doch de Heer adams \rerklaarde, by openlyke aankondiging, dat hy de Schryver dier Brieven niet was. Zyne Vrienden bragten ook den Americaatien te binnen, hoe zeer adams door het. Hof van. Groot-Brittanje vervolgd geweest was. Zonder deeze Verklaaring, en bykomende bedenking , zou Mr. ci intgn , die hem in Stern* men zeer naby kwam, Vice-Prefident .cevvorden zyn (*). Zo veel oordeelden wy ter toelichtinge, wegens den Schryver deezes Antwoords, te moeten zeggen. Wat het Antwoord zelve betreft, 'c zelve blyft , wiens Werk het weezen moge, der oordeelkundige Leeziuge waardig, en kunnen wy ons zegel Zie thi Uniy, Magaz., al? hoven , bl. 151. Dd 4  ADAMS ANTWOORD O? PAINE^ gel zeer wel hangen aan 't korte Voorberigt, voor de Uitgava by WALtté en loosjes. „ Ontbreekt tot op heden .aan den Nedeiiattdfchen Leezer eene Overzetting van het oorfpronglyk Werk van den Heer burke, tegen het welk dat van den Heer paine, onder den Tytel van Regten van den Mensch, in de eerfte plaats , is ingericht , het laatstgenoemde egter heeft» vertaald zynde, een zeer groot aantal Leezers in dit Land gevonden. De leevendfge en ftoute Voordragt der vrye gevoelens van den Heer paine hebben zeker niet weinig toegebragt, om de aandagt onzer Landgenooten uit te lokken, en het naïve, dat in zyne fchryfvvyze heerscht, betovert ligtlyk de zodanigen, die met dat onderwerp by voorraad zyn ingenomen. Paine heeft dikwerf, vooral in zyn Eerfte Deel, zyne magtfpreuken tegen de magti'preuken van den Heer burke aangevoerd; de gewoone, fchoon weinig afdoende, Wapens in Tuistfchriften van Mannen , welke het ni'et aan geest mangelt. 't Kan ondertusfchen allen verftandi^en, die het alleen om Waarheid te doen is, en die zich niet vergaapen aan de g-eestigfte 'Hagen van de twee vernuftige Partyen, die het te doen is om het Geluk des Menschdoins , niet onaangenaam zyn, de bedaarde., koele en onpartydige, Wysbegeerte te zien optreeden, om, met een edel gevoel van Menschlievenheid aangedaan, de waardy der aangevoerde Bewyzen te toetzen. Zulle een toets van het Werk van paine meenen wy althans gedeeltJyk te vinden in het Antwoord van den in ons Land zo bekenden Heer joi>n adams" — lees hier, van den Onbekenden Schryver. De Uitgeevers te Dordrecht en te Haarlem belooven in 't flot, dat, byaldien deeze Brieven door den Heer adams mogten vervolgd worden, zy dezelve, zo ras mogelyk, vertaald, hunnen Landgenooten zullen mededeelen. Wy gelooveu niet, dat zy gelegenheid zullen vinden om in een wedloop te treeden, ter voorkominge van elkanders Uitgave des Vervolgs. Dan wy pryzen, fchoon adams de Schryver niet zy, nogmaals dit Antwoord der gezette Leezing aan van hun, die paine geleezen hebben. De kortheid en aart van het Stukje ontflaan ons van eenig Uittrekzel te maaken, en heeft de zonderlingheid van de Lotgevallen deezer Brieven ous reeds langer, dan wy beoogd hadden, daar by doen ftilftaau.. Oh  van teylkr's godg. genootschap. 4=7 eens gewaande naauwgezetheid in hec houden van geloften: de waas, dat buitengewoone rampen tekenen van uitftekende zonden waren : by een gedeelte des volks, twyfeling of ongeloof, aangaande de leer van een toekoinftig leven: by een ander gedeelte, eene elendige misvorming dezer leer, door het denkbeeld, dat de huwelyken en alle andere zinnelyke geneugten , in hetzelve hervat zouden worden: eindelyk, zommige ongegronde verwachtingen, wegens de aanltaande tydelyke lotgevallen der Natie, en de komst van eenen grooten Godsgezant , of Mesfias. Onder alle deze ftukken zyn maar zeer weinige, en dat alleen maar zulke, welke eenige waarheid nevens zich hadden, welke uitgemonlterd moeten worden van het algemeene vonnis, dat de Zaligmaaker de opgetelde dwaalingen, als één voor één, beltreedt en te keer ging, dat hy ze ondermynde, en 'er zich, door zyn gantfche leven heen, als in 't openbaar tegeu aangordde; en wy kunnen dus niet afzyn, om te erkennen, dat, over het geheel, zyn leven en leer de fterklte en geduungfte tegenfpraak was tegen joodfchen volkswaan , die fchier te bedenken is. De wyze van dezen wederftand is zelfs zeer aanmerkelyk: hy tekende zich, in het aantasten van deze volks vooroordeelen, doorgaans niet als den vnendelyken en beleefden man der waereld; maar veeleer, a-s uittermaate geftreng,en weinig bezittende van dat inlchiklyke, 't welk zommigen in onze dagen als zo behaaglyk gelieven voor te draagen. „ Zo vriendelyk als Jezus „ allen , die eenige goede gefreldheid bezaten, onder„ ging, zo weinig van het langzaam-geduldige, van het „ fchroomachtk - bezorgde, of welken anderen naam BE „ het ook geven moest, bezat hy doorgaans, om toen „ den volksfmaak niet te beledigen , of zich van daar „ tegen de kwalyk-gezindheid te hemwaards fchootvry te „ houden. Het was fchier zyne beltendige gewoonte, „ eerst tegen den gemeenen waan, als met geweld, aan „ te druifchen,en daar na eerst 'er,ter zyner verdediging „ flechts weinige woorden by te voegen, welke zyn doen „ als in eens rechtvaardigen moesten by allen,die vau den waaren geest des Godsdiensts iets hadden overgehou,' den." Dat dit waar is, wordt, met een aantal voorbeelden , in de Verhandeling aangevoerd, bewezen, en 'er is dus grond , zegt de Schryver, om wegens Jefus deze ftelling te beweeren: „ Jezus maakte veeltyds geen ,s gebruik van de Volksbegrippen, Hy eigende zich du Eej ?> voor-  42" VERHANDELINGEN „ voordeden, welke hy 'er uit getrokken kon hebben, ,, geenszins toe ; zelfs dan niet, wanneer wy 'er niets „ belemmerends in zouden vinden ; zo dat hy 'er zich „ zomwylen geheel niet naar fchikte , ook daar wy dit „ nuttig, ja byna noodig, zouden keuren." Dit wordt nog wat omftandiger in twee voorbeelden aangewezen, waar van wy 'er één , kortelyk zamengetrokken , hier zullen plaatzen. Alles, wat Joodsch was, verwachtte, dat de Christus te Bethlehem zou geboren worden. Jefus werdt ook daar geboren , en het was gemaklyk dit uit de Gefiachtregisters te bewyzen. Waarom deed Jefus dit niet? waarom liet hy zich niet den Betblemiter noemen? waarom duldde hy, dat men hem, naar de plaats zyner opvoeding, den bynaain van Nazarener gaf, dien gehaaten bynaam , die in zyn geval zo aanltootlyk was, en tegen den volkswaan allenthalve aanliep? waarom gebruikte hy zelf zomtyds dien bynaam? Waarlyk de man, die van de Volksbegrippen party hadt gezogt te trekken, en die 'er zich geredelyk naar fchikte , zou zich van deze byzonderheid wel beter hebben weten te bedienen. UI. Soortgelyke befchouwingen, als de voorgaande, toegepast op de Euangelisten en Apostelen. Van dezen kan men met het hoogfte regt in het algemeen zeggen , dat zy deel namen in het bedryf van Jefus, en met hem ééne lyn trokken, ter beftrydinge van alle die Volksbegrippen, welker uitrooijing zo zeer behoorde tot den bloey en de vermenigvuldiging des waaren Godsdiensts. Na den dood van Jefus moest het Volksgevoelen noodwendig daar heen loopen, dat Jefus, de opgehangene, Gode gewisfelyk een vloek zynde, nu met geene mogelykheid de Mesfias kon zyn , dat dus het vonnis des Raads wettig moest zyn geweest, en het voorgeven der Opftanding niets anders dan een verdicht uitftrooizel zyn kon. Tegen dit alles verzetteden de Euangelisten en Apostelen zich zeer geweldig, hielden de omkoping der Soldaaten ftaande, maakten den Joodfchen Raad openlyk te fchande, en kwamen 'er voor uit, dat zy alleen fchreven en fpraken 't geen zy gezien, gehoord, en getast hadden, en waaromtrent zy hunne kennis en ondervinding, om geene fmaadheden hoe afzichtig, om geene waereld ook vol goud, in 't minfre fmooren wilden. De genezing van een' kreupelen, op het Pinkfterfeest, werdt door het volk aan Petrus toegefchreven , maar hy deed terftond dien volkswaan *wygen, bragt alles te huis op den onlangs gekruisten, en  van teyler's godg. genootsghap. 449 en beftrafte hen vry onzacht over hun wangedrag jegens hem. Paulus, te voren zelf met de Joodfche Volksbegrippen byster ingenomen, verlaat eensklaps zyn' weg, verzet 'er zich yverig tegen, en neemt de voortplanting der leere van Jefus, onder die geenen, die niet uit Israël waren, (waar tegen de Joodschgezinde Christenen ten fterkften waren ingenomen,) ernftig ter harte. By de Heidenen beltrydt dezelfde Apostel de zeer geheiligde afgoderyen, en afgodilche begrippen, even manmoedig; en toen men hem en Barnabas voor Jupiter en Mercurius hieldt, en hun offeren wilde, verzetteden zy 'er zich met heftigheid tegen, fchoon zy, indien zy zich hadden willen fchikken, dit werk gemakkelyk zyn' gang hadden kunnen laaten gaan, en aan den berisper te gemoete hadden kunnen voeren, dat het althans nog meer voegzaam was, zulk eene hulde aan een mensch toe te brengen , dan aan enkel hersfenfchimmige Godheden ; en dat zy het eerfte wyslyk hadden willen gedoogen , om vervolgens meer nut te bewerken, en de misbruiken langzaamerhand te verbeteren. —— Na dat de Schryver vervolgens getoond hadt, hoe zeer dit aangevoerde gefchikt zy, om de ongegrondheid aan te wyzen van het geen steinbart, Leere der Gelukzal., VI Afd., §. 80, over de fchikkingen van de Schryvers van het N. T. fchryft, haalt hy , op het einde van dit Hoofdftuk, nog aan, 2 Cor. I: ia, II: 17, Hand. XX: 2, Gal. I: 10, 1 Thesf. II: 3—7, om daaruit nog verder te betogen, dat niemand hun met eenigen grond kan toeëigenen zulk een fchikken, 't geen, tegen de waarheid aan, eigenlyke gunst en aangenaamheid op zich zeiven zoekt te bejaagen. IV. Opmerkingen op eenige blykbaare overeenkomften met heerfchende Volksbegrippen, in de redenen en handelingen, zo van Jezus, als van zyne Leerlingen. De Schryver wil uit het gezegde geenszins befluiten, dat 'er nimmer gevallen voorkomen , waar op, in eenen goeden zin, toepaslyk zouden zyn de uitdrukkingen van : overeenkomst te hebben met, zich te fchikken naar, of gebruik te maaken van, Vilksbegrippen. „ Dit ware (zegt hy) misfchien even onbe„ dagt en roekeloos! Dus hebben wy noodwendig in na- dere overweging te neemen de zaaken, welke hier toe ,, behooren, en de bedenkingen, die 'er over te maaken zyn; vermits de Vraag ook eigenlyk ziet op dat geen, ,! 't welk fe.mwylen gebeurde. De ftukkens die hier onEe 3 9) *e  4-30 VERHANDELINGEN s, ze aandacht roepen, verdeelen zich vry gemaklyk in twee Hoofdclasfen: vooreerst, naamlyk, in zulke over„ eenkomften met Volksbegrippen , die zeer openbaar „ zyn , en waaromtrent weinig verfchil kan vallen: en, ten tweeden, in zodanige , die meer belemmerend moes, ten fchynen, waar over de onderzoekers verdeeld zyn, „ en de meeningen zeer tegen elkander kunnen aangekant „ wezen." Het eerfte zoort wordt in dit Hoofdftuk verhandeld , het andere in de zes volgende. Wat dan dat eerfte zoort betreft, men mag het vry een fchikken naar Volksbegrippen noemen , dat Jefus (gelyk ook naderhand zyne Apostelen) allerwege de taal, de uitdrukkingen en zegswyzen, zyner landgenooten bezigde, in alles , wat Bjet den Godsdienst gemeenfehap hadt , en dat hy over andere ftukken zich zodanig uitdrukte , als ieder ander mensch; offehoon ook die uitdrukkingen onnaauwkeurig, ja zelfs waar de woorden ftrydig met den waaren aart der zaaken zyn mogten. Hier van worden verfcheiden voorbeelden opgegeven. Men mag 'er ook toe brengen, dat Jefus zommige zaaken, welke tot zynen Godsdienst, en deszelfs verkondiging, behooren zouden, wel nu en dan duisterlyk aanwees , en ze niet geheel verzweeg , maar echter die ftukken zodanig in de fchaduw pJaatlle, dat veele welmeenenden daaromtrent langen tyd in het onzekere bleven , en zich niet dan zeer bezwaarlyk uit de oude vooroordeelen redden konden. —-— Hoe lang, b. v., moest niet ten zynen opzichte de waan huisvesten, dat alles alleen tot de verloorene fchaapen van het huis lsraëls zou betreklyk weezen? —Misfchien behoort 'cr ook toe de keuze om het getal der Apostelen juist tot 12, en dat der Discipelen tot 70 of 72, te bepaalen; het waarneemen van de wettifche plegtigheden ; en het bevel aan zommige genezenen , byzonder aan de melaatfchen, gegeven, om zich den Priester te vertoonen, en de voor- getchrevene offeranden te doen. 1 Was het ook een volkswaan, dat men op de bezweering des Hogepriesters, ter aflegging van eenige Verklaaring, niet vermogt te zwypen? zo ja, dan zou men in bet antwoord des Heeren, op de vraag van Cajaphas, of hy de Christus ware , een voorbeeld hebben van zich hier in gefchikt te hebben, en dat wel tot zyne eigene groote fchade. Het leeren in Gelykenisfen was zekerlyk by de Joden volksfmaak; tiiaar evenwel moet onze Heer daarin iets zeer zonderlings  VAN TEYLER'S GODG. GENOOTSCHAP. 431 «nes en ongemeens gehad hebben; iets zeer eigenaartigs , Ï Selk hem op ftaande voet, by ieder voorval, geheel onbeftudeerde en allernatuurlykfte Zedenprenten, dikwerf gepaard met iets prophetisch, zo deedt voortbrengen, dat files regelregt aanliep op het doelwit. „ Oppervlakkige vernuften valt het maar zeer zelden in hier op ftil te ftaan. Meermaalen is het by my ftoffe geweest van diepgaande bewondering, dat niemand der Apostelen he tooit fchvne gewaagd te hebben , om Jefus in voortellingen van dezen aart flechts van verre na te volgen. Van eenen Romanfchryver althans , die den Held zyner gefchiedenis zo vaardig in fpreuken hadt weeten te maaken, als Jefus geduurig voorkomt, van zulk een Romanfchryver althans , zeg ik , is het duizend tegen één te wedden, dat hy van dien bekoorlyken en nuttigen geest iets zou hebben doen overgaan op een dier twaalven , welke hy ons befchreven hadt, als den omgang des Meesters een geruimen tyd genooten hebbende , en ais allerwege gefchikt om naar deszelfs character gevormd te worden'' De Schryver wederfpreekt vervolgens hen, die "niet zelden hun verborgen vermoeden laaten uitlchynen, of niet wel de gantfche historie, dienst, en pittigheden des O. T., door Jefus flechts maar ten gevalle der Toden als Godlyke inftelling moge zyn aangenomen geweest, offehoon Jefus zeer wel wist, hoe weinig aanSeemlyk of hoe onwaarachtig alles ware , wat men er zich van inbeeldde; en die , ter verfterking hier van, wel eens bybrengen het gedrag dat hy onder de Samantaanen hieldt. -— En hier mede tot de Apostelen overgaande, maakt hy van de volgende byzonderheden gewag: Paulus vertoonde in den Joodfchen Raad het gantfche gefchil tusfchen de Christenen en Joden , als uitkomende op het ftuk der Opftanding, en veroorzaakte daar door tweedragt tusfchen de Farifeen en Sadduceen ; het is om het even, of men dit fchikking naar Volksbegrippen wil noemen, of fchrandere uitredding en beveiliging door een middel, 't welk geen eerlyk man zal wraaken : — liet altaar van den onbekenden God te Atheuen zal by het gemeen wel gantfchelyk in vergetelheid geweest zyn, en dus kan hier bezwaarlyk om Volksbegrip gedacht worden. Doch , gelyk hy hierin den Athencren eenigszins te gemoete trad, zo ontdekt men ook zeer onlochenbaar by hem altyd iets aanklevends aan den Joodfchen redeü e 4 neer-