MENGEL WE R K, .V O O U 2 793»   algemèene vader la ndsche LETTER- OEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG » VERHANDELD WORDEN. BEN EVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konfien en Weetenfchappen, betrekkelyk. TWEEDE STUK. VOOR I 79 3- Met Plaaten. Te AMSTERDAM, By a. van der k r o e, en * By j. y N t e M a. 1793» .   INHOUD VAN HET MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konfien en Weetenfchappen. betrekkelyk. Verhandeling over het Spotten met Godsdienst eu Deugd. bl> j Over het gebruik der Digitalis fiore purpureo CPaarsch Vingerhoedskruid,) in verfchillende Ziekten. Door den Heer e. j. Thomassen a thuessink, M. D. h Berigt van eene zeldzaame Spelonk op Antigua. ao Befchryving van, en Waarneemingen op,Hinzuan, of Ja. kanna; een Eiland tusfchen het Noord-einde van Madagascar en het Vasteland van Africa. Door Sir willam jones. 2i Uittrekzel uit het Algemeene Wetboek voor de Pruisjifche Staaten. Van het Huwelyk aan de Linkerhand, en van de Kinderen uit een Huwelyk aan de Linkerhand, gebooren. 3 De Edelmoedigheid. Een Gefprek. 3+ Nederlands Verpligtingen tot Dankbaarheid, by den aanvang van het nieuw begonnen Jaar MDCCXCHI. 42 De Mensch, van zyn Wieg tot aan zyn Graf." 45 Over het gebruik der Digitalis fiore purpureo (Paarsch Vingerhoedskruid,) in verfchillende Ziekten. (Vervols en Slot van bi. 2o> 5o Natuurlyke Historie en Huishouding der Honig-byen. Door den Heer john hunter, Esq. 59 * 3 Be-  Ql N H OU, b. J Befchryving van, en Waarneemiiigen op, het Eiland Hinzmn, enz. (Vervolg van bl. 30.) 69 Leevensbefchryving van den Heer ciiristiaan willem oemler. Y7 De Zee. o„ Een Werik aan onze hedendaagfche Ongeloovigen. 84 Redenvoering , over het Oogmerk der openbaare Prediking , en het Middel om 't zelve te bereiken. Door den Eerw. john scoteand. 85 Waarneemhig, wegens het nut der op de Keel aangelegde omllagen van Peperwortel en Mostard, in kvvaadaartige Keelziekten, vooral van die foort, welke, zints eenige maanden, binnen Amsterdam, verfcheide Menfchen aangetast- heeft, en voor zommieen doodlyk geweest is. Door R M. D. 96 Waarneeming van den Heer mauduit, over den Tulpbol. tol Verdraagzaamheid en Weetenfchappen in America ïL£.fChkdkUndiS Be"St V2n de Stad « Haven var* Plan, ter Oprigting eener Nieuwe Hoogefchool Sr Zedelyke Bedenkingen. ^ Jf £ iV-  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. verhandeling over het spotten met godsdienst en deugd. (Uit het Engelsch.) Gelyk een, die zich veinst te raazen, die vuurfprankeJen, pylen en doodlyke [dingen, werpt, alzo is een Man die zynen naasten bedriegt, en zeit; Jok ik "er niet mede? salomo. Naardemaal de Christlyke Godsdienst aangekant is tegen de neigingen en driften van het bedorven gedeelte des Menschdoms, heeft dezelve, door alle Eeuwen heen, de tegenkanting van verfcheidenerlei vyanden moeten verduuren. Nu eens onderging dezelve de (tormen van Geweld en Vervolging ; dan weder den aanval van valfche redenkunst en drogredenaary. Wanneer het deezen mislukte , vondt die Leer zich blootgelteld aan de fpottery der onbefchofte Menfchen , van eenen losfen en ligtvaardigen aart; die geen vatbaarheids genoeg bezaten, om te onderfcheiden 't geen groot, en geen oordeels genoeg om te beflisfen, wat waar , was , onderwonden zich om den Godsdienst met verfmaadende kleinagting te bejegenen, even of dezelve voor de Wereld van geen belang altoos was. Zy bevlytigden zich, om het geheele Godsdienstflelzel , 't welk zo lang den eerbied des Menschdoms getrokken; 't welk, eeuwen lang, door de Geleerden onderfteund, en door de Wyzen bewonderd geweest was , te vertoonen als geen beter grondflag hebbende, dan de naargeestige verbeelding van Dweepers en Geestdryveren. Van deezen (tempel waren de Spotters', die , naar de taal van Apostel petrus , in de laatfte dagen komen zouden. (*) Eene voorfpelling door de uitkomst maar al te zeer bewaarheid. Ver- (*) 2 Pet. III: 3- . MEN6. 1793. N0« *• A  a verhandeling over het spotte!? Vermids de yalfche kleuren , welke deeze Menfchen over den Godsdienst zoeken te verfpreiden , gefchik ?vn om de zwakken en onbedagtzaamen te misleiden zal het der moeite oyerwaardig weezen, te onderzoeken ofde Godsdienst, de ;Chnsüyke Godsdienst , eenigen rèo-T maatigen grond oplevere aan die verfmaading, aan die hl laching, der Spotteren. Het moeten, of de LeerJtellin?eL of de Geboden, van den Godsdienst zyn, welke zy ibSSde 111 veragting zoeken te brengen. 1 De Leerftellingen van den Christlyken Godsdienst zyn redelvk en zuiver. Alles wat dezelve ontdekt, betreffende de Volmaaktheden van god , diens zedelyk Bellaar en Wetten, de Leltemming der Menfchen, als mede de Belooningen en Straffen van eenen toekomenden Staat, Itemr, volmaakt overeen met de Voorfchriften der best verlichtfte Rede. In eenige ftukken, die de grenzen onzer tegenwoordige vermogens overfchreeden, als wat het Weezen der Godheid den gevallen Staat des Menschdoms, en deszelfs Verlosfmg door jesus Christus, aangaat ' mogen de Leerftellingen verborgen en duister Icnynen! Op deeze heeft ook de Spotter zyne aanvallen gemunt; a s of t geen wy met kunnen verklaaren , om die reden als ongerymd moest uitgekreeten worden. 5 Onnoodig is het, voor tegenwoordig,'ons te verledigen tot eene byzondere verdediging dier Leerftelïingen; dewyl er zich eene bedenking aanbiedt, die, naar eisch overwogen , genoeg is om den Spotter den mond te ftooEeIV c?8,1^ Jmet Jongen om toe te ftaan , dat het geheele Stelzel der Natuure, rondsom hem, vol van verborgenheid is? Wat reden heelt hy, derhalven, om te veroil derftellen dat de Leeringen der Openbaaring, van denzelfden Oorfprong herkomftig, geene verborgene duisterheid zouden hebben? Alles wat ter regeling van 't leeyensgedrag vereischt wordt,, heeft de Godlyke Wysheid in Natuur en Godsdienst, voor allen openbaargemaakt! Gelyk de Natuur ons genoegzaame onderrigtin| gegeeven heeft, ten opzigte van 't geen noodzaaklyk is tot ons voedzel, ons geryf en onze veiligheid, zo heeft de Godsdienst ons duidlyk onderweezen in onzen Pligt omtrent god en onzen Naasten. Dan , zo ras wy |oogen ons te verheffen tot voorwerpen, die buiten den onmiddelyken _ kring onzer, werkzaamheid leggen, wordt onze nieuwsgiengheid geftuit en duisternis0 omringt ons van alle kanten. Wat het Weezen is dier ltoflyke Lichaa- men,  MET GODSDIENST EN DEUGD* 3 Rien, welke wy zien en voelen; hoe een Zaadkorrel tot een Boom opgroeit; hoe de Mensen in 's Moeders lyf gevormd wordt, of hoe de Ziel op het Lichaam werkt, Eyn verborgenheden , van welke wy even min reden kunhen geeven als van de duifterlte en moeilykfte Hukken der Openbaaringe. Wy vinden ons verpligt het beftaan dier dingen toe te ftaan, fchoon de uitlegging onze bekwaamheden overtreffe. Op dezelfde wyze ontdaan 'er, in den Natuurlyken Godsdienst, Vraagen wegens de fchepping der Wereld uit Niet; over den Oorfprong des Kwaads onder het beftuur van een volmaakt Opperweezen; en de Beftaanbaarheid der Menschlyke Vryheid met de Godlyke Voorweetenfehap; Vraagen van eene zo ingewikkelde natuur, en zo moeilyk op te losfen als eenige in de Christen Godgeleerdheid. Wy ontdekken duidelyk , dat wy, in de geheimen der Voorzienigheid, even min zyn toegelaaten als in de verborgenheden der Godheid. In alle zyne wegen is de Almagtige een god , die zich verbergt. In ftéde dat het eenige zwaarigheid tegen de Openbaaring oplevere, dat eenige van haare Leerftellingen van eenen verborgen aart zyn, zou het veel vreemder en onoplosbaarder weezen , als men 'er geene zulke Leerftellingen in aantrof. Was alles in het Christen - Leerftelzel volkomen öp ééne hoogte met onze bekwaamheden geplaatst, zou dit veeleer grond gegeeven hebben tot een vermoeden, dat het zelve niet van god kwam : dewyl het dan zo ongelyk zou geweest zyn aan 't geen wy vinden in het Stelzel des Heelals , en in het Stelzel van den Natuurlyken Godsdienst. Daar, zo als het zich thans opdoet, het Euangelie dezelfde trekken , het zelfde algemeen Charafter, heeft met die beide andere, die erkend worden van Godlyke Herkomfte te zyn ; klaar en bevattelyk in alles wat de betragting raakt; duister en verborgen in 't geen Befpiegeling en Geloof betreft (*.). De fchimpfcheuten van den Spotter , derhalven, ten deezen opzigte, zyn zo verre van eenigen regtmaatigen grond te hebben , dat zy alleen zyne onkunde ontdekken, en de bekrompenheid zyns doorzigts. Laa- Bisfchop butler heeft, in zyne Ariatagy of Natural and Revelated Keligim, dit Stuk, met zyne meesterlyke penne, uitvoerig behandeld, en in een fterk daglicht geplaatst. A a  4 VERHANDELING OVER HET SPOTTEN Laaten wy voortgaan tot het geen de daadlyke beoefening betreft , of het gedeelte van den Godsdienst, 't welk Pligten voorfchryft. De Pligtsbetragtingen, welke de Godsdienst, ten opzigte van god, aanbeveelt, hebben de meeste ftoffe aan de fpotterny der Ongebondenen verfchaft. Zy poogen deeze als zo niets beduidende en overtollig af te fchilderen, dat ze de geboorte alleen aan Geestdryvery kunnen verfchuldigd weezen. . Want is niet de Godheid zo verre boven ons verheven dat hy noch voordeel noch genoegen fcheppe uit onzen dienst ? Wat zyn onze Gebeden , onze Lofzeggingen, voor dat oneindig Weezen, dat, in zichzelveu volkomen gelukkig, alle zyne fchepzelen voor zich befchouwt, als Infecten die een enkelen dag leeven ? Wat anders dart bygeloovige fchrik kan die pligtspleegingen van hulde, en die onderlcheiding van heilige dagen, voorfchryven, waar mede laagetzielen zich vermaaken, doch die de meer verhevene met verfmaading befchouwen? Ter wederfpraak van dusdanige fmaadredenen der Spotteren , zou het genoegzaam weezen aan te merken dat de vereenigde gevoelens des Menschdoms, door alle eeuwen heen, en by alle volken , tegen hun getuigen. Hoe bedagtloos het gros des Menschdoms zyn moge, en alleen gehegt aan de voorwerpen welke het rondsom zich ziet, is nooit uit hun hart dit beginzel uitgewischt, dat men aan den grooten Vader des Menschlyken Geflachts, den algemeenen, fchoon onzienlyken, Weldoender der Wereld, niet alleen inwendige Eerbiedenis, maar uitwendige hulde ? verfchuldigd is. Of hy die hulde noodig hebbe, dan niet , is de vraag geenzins; 't is, wat wy, van onze zyde, ongetwyfeld verfchuldigd zyn: en dat Hart is, met reden, voor laag te houden, 't welk de opwellingen van dankbaarheid aan eenen Weldoener, hoe onafhaiiglyk ook voor eenige wedervergelding , verfmoort. VVaare Deugd zet altoos aan tot eene openbaare betuiging van de dankbaare aandoeningen welke zy voelt, en fielt eere in dezelve uit te drukken. Diensvolgens komen, de geheele Aarde over, de Godvereerders zamen, om, op verfchillende wyzen, den Regeerder der Wereld te aanbidden. In deeze aanbidding vereenigt zich de Wysgeer, de Wilde en de Heilig. Niemand, behalven de koele en ongevoelige, kan het oog opheffen tot dat weldaadig Weezen , zonder neiging te gevoelen om 't zelve te aanbidden, of te verheerlyken. Te vergee&ch, derhal-  MET GODSDIENST EN DEUGD. 5 nalven, zal de Spotter belachen, 't geen de luidfpreekende ftem der Natuure vordert en regtvaardigt. Hy verheft zich tegen het algemeen en verklaard gevoel des Menschlyken Geflachts. Maar, deeze bedenking ter zyde gefteld zynde, moet ik hem verzoeken te letten op eene van een ernftiger en ontzettender aart. Door zyn losbandig belachen der Pligten van Godsdienftigheid, en der Inftellingen van Ópenbaaren Eerdienst, verzwakt hy de kragt der Geweetens by de Kinderen der Menfchen; hy ondermynt de groote pylaaren van de Maatfchappy, en brengt een doodlyken Uag toe aan de Orde en 't algemeen Geluk. Alle deeze rusten op _ niets Merker dan op het algemeen Geloof van een Alziend Getuigen, en algemeene Ëerbiedenis van een Almagtig Beftuurder. Op dit Geloof, op die Ëerbiedenis , is de geheele verpligting van den Eed gegrond; zonder welken geen Staat beftuurd, geen Regtszaaken afgedaan kunnen worden ; zonder welken Gefchillen zouden blyven hangen, en byzondere eigendom geene veiligheid meer hebben. Onze eenige veiligheid tegen ontelbaare misdryven, tot welker bedwang geene Menschlyke Wetten kunnen reiken , is de vrees voor een onzigtbaaren Wreeker , en van die toekomende Straffen , welke hy den misdaaderen bereid heeft. Neemt deeze vrees weg uit het hart der Menfchen ; en gy Merkt de hand der boosdoeneren , en brengt de veiligheid der Menschlyke Maatfchappye in gevaar. Maar hoe zouden indrukken, zo noodzaaklyk voor het algemeene jwelweezen, kunnen bewaard worden , als 'er geene Godsdienftige Zamenkomften , geen vastgeftelde Godsdienftige Inrigtingen, en geen Dagen, beftemd waren, om de Menfchen op het ftaatlykst het Beftaan en de Heerfchappy van god te herinneren; als mede voor den geest te houden, dat zy vervolgens rekenfchap van hunne bedryven aan Hem zullen moeten geeven ? Voor Menfchen van alle rangen, zyn de gevoelens, te welker opwekking de Openbaare Godsdienstoefening ftrekt, nuttig en heilzaam. Maar, ten aanziene van de laagere rangen, is het te over bekend, dat de eenige beginzels, die "hun van boosheid te rugge houden , verkreegen worden in de Godsdienftige Vergaderingen , welke zy bywoonen. Ontzet van de voordeelen eener geregelde Opvoedinge; onkundig, voor een groot gedeelte , van de openbaare Wetten ; onvoorzien van die verfynde denkbeelden van A 3 Eer  € VERHANDELING OVER HET SPOTTEN Eer en Voeglykheid, in welke anderen van meer kunde opgebragt zyn, zouden zy, waren de heilige Tempels werwaards zy zich nu vervoegen, gelloeten, gevaar loopen van te verbasteren tot een woest genacht welks wetloos geweld geltaage vrees zou inboezemen. Hy, derhalven , die Heilige Dingen op eene hovaardige en fpottende wyze behandelt, lpeelt, misfehien zonder het op te merken of te weeten, de rol eens openbaaren vyands der Maatfchappye. Wy zullen hem bv wylen , misnoegde klagten hooren uitboezemen over de ongehoorzaamheid der Kinderen, over de oneerlykheid der Dienstboden , over de onbefchoft- en oproerigheden des Gemeens, terwyl hy zelve goeddeels aanfprsakelyk is wegens de ondeugden en ongeregeldheden, waarover hv zyn misnoegen te kennen geeft. Door zyn voorbeeld van veiagting des Godsdiensts, wordt hy medepliatb aan veelvuldige misdryven , welke die veragting by anderen veroorzaakt. Door zyn fmaalen op heilige Inftellingen moedigt hy het -Graauw tot oproer en geweld aan : h'y veritout den valfchen Getuigen om den naam van god ydelvk te gebruiken ; hy geeft den Straatrooveren de wapenen in handen, en laat den Dief by nagt langs Uraan wandelen. Dat wy, wyders, de menigte van Pligten jegens onze Meriemenfchen in overweeging neemen. De volflrekte noocizaakiykheid derzelven tot het algemeene welweezen is zo blykbaar, dat deeze die Pligten grootendeels fchootyry gefteld heeft voor de pylen des Spotters. Hy, die het beltondt, Regtvaardigheid, Waarheid of Eerlykheid belachlyk voor te ftellen, zou door iedereen gefchuwd worden. By hun, die eenige overblyfzels van beginzelen bezaten, zou hy haatlvk weezen. Den zodanigen die alleen op hun belang oogen, zou hv als een Pera'rlyk Mensch voorkomen. Doch, fchoou de gezellige Deugden over 't algemeen, als eerbiedenswaardig en heilig behandeld zyn, hebben eenigen , onder zekere gedaante en in zekeren trap, de fmaad der bedagtloozeu niet kunnen ontgaan. Die uitgebreide Edelmoedigheid , en verregaande zugt tot het algemeene welweezen , welke den Mensch aanzet tot het opofferen van zyn eigen belandom het groot algemeen goed te bevorderen; als mede dlè ftrikte en naauwgezette braafheid, welke iemand niet toelaat, in eenig geval, van de waarheid af te wyken, zyn menigmaal met verfmaading bejegend door Lieden , die men Lieden van de groote Wereld noemt. Zy, die uiet willen  MET GODSDIENST EN DEUGD. .f ïen kruipen om de Aanzienlyken te vleijen ; die het verfmaaden zich te-fchikken naar heerfchende Zeden, indien zy dezelve kwaad keuren; die weigeren het minfte voordeel van anderen te trekken, om het grooter voor zich zeiven weg te draagen, vertoont men als Menfchen van een romanesk Characler , vol ingebeelde begrippen, onkundig van de wereld, en ongefchikt om in dezelve te leeven. Zodanige Perfoonen zyn zo verre van ten doel te moeten ft rekken aan eenige regtmaatige belaching, dat zy geregtïgd zyn tot eene maate van hoogagting, die aan eerbied grenst. Want zy zyn, in waarheid, de grootë •Steunpylaaren en Befchermers van openlyke Orde. De agtbaarheid van hun Characler baart ontzag by de ligt losbandige Gemeente. Het gewigt van hun voorbeeld ftuit den voortgang des bederfs, bedwingt die ongebondenheid van Zeden , welke altoos ongevoelig veld wint, en inbreuk maakt onder alle rangen der Maatfchappye. Diensvolgens is het die Edelaartigheid van inborst , die onverzettelyke Deugd, dit agt geeven op Beginzelen , boven alle .heerfchende begrippen , welke ten allen tyde de Characlers der zodanigen kenmerkte, die zich, op eene voordeelige wyze , onderfcheidden in het openbaare leeven; die de zaak des Regts, tegen magtige verdrukkers, gehandhaafd, die , in netelige tydsgewrichten, de wankelende Regten en Vryheden des Menschdoms onderfchraagd , hun Land en Volk eere aangedaan, hebben. De zodanigen mogten befpot worden door zommigen, onder welken zy leefden ; dan de Naakomelingfchap heeft hun overvloedig regt laaten wedervaaren; zy zyn de Mannen, wier naamen in volgende Eeuwen vermeld worden , aan welken men met bewondering denkt,van welken men met roem fpreekt. De Schikker naar den tyd, de Man van fteeds toegeevende beginzelen , en mindere Deugd , moge, voor eene wyl, onder zyne Vrienden en Naavolgeren, een Characler, 't welk gepreezen wordt , vertoonen ; maar , zo ras de losheid zyner Beginzelen ontdekt is, zinkt hy in veragting neder. Zy, die zich gereed betoonen om Mannen van onkreukbaare trouwe te belachen , verraaden alleen hunne eigene kleinheid van ziel. Zy geeven blyk , dat zy het verhevene der Deugd niet kennen , dat zy de waare voortreflykheid van den Mensch niet kunnen beoordeelen. Door iets te doen wat ftrekt om zuiverheid A 4- en  t VERHANDELING OVER HET SPOTTEN en ftrikthéid van Zeden in wanagting te brengen, ftelferi zy zich niet alleen bloot aan eene regtmaarige verfmaading ; maar planten gevoelens voort, der Maatfchappye hoogstfchadelyk. Want, indien wy het ontzag, der Deugd verfchuldigd, in eenig opzigt verliezen, beginnen wy die geheel te ondermynen. Geen Mensch , gelyk ontelbaars keeren is aangemerkt, wordt op éénmaal ïhood. Hy wykt, van ftap tot lïap, af van de voorfchriften des Geweetens. Indien de ruimfchootige gevveetensleer des Spotters ingang vondt , zou openbaare oneerlykheid, valschheid, en verraad, fpoedig opgroeijen uit deeze bewilligende Beginzelen, uit die ontilaakingen van Deugd, welke hy wil doen doorgaan als noodzaaklyk voor ieder Mensch , die zyn wereld verflaat. De laatfte. foort van Deugden, van welke ik nog te handelen heb, zyn van een perfoonlyken aart, en betreffen het beltuur, 't welk wy te oefenen hebben over onze Vermaakneemingen en Driften. Ten deezen opzigte, heeft de Spotter altoos aangemerkt dat hy een ruim veld hadt. Dikwyls, zeer dikwyls, zyn de Deugden, Soberheid, Maatigheid, Zedigheid en Kuischheid, tot voorwerpen ' gefield van belaching , als Kloosters-hebbelykheden, die den Mensch uit het gezelfchap der vrolyken weeren ; hebbelykheden, die de uitwerkzels zyn eener laage ■ opvoedinge, of van laaggeestigheid , of van eene zwakheid van gefteltenisfe ; terwyl Spotters, die naar hunne begeerlykheden wandelen , hunne eigene Zeden verheffen, als wel opgevoed, als vry, als manlyk en geestig. Zy verbeelden zich daardoor verre boven het gemeene gros verheven , en verfmaaden allen , die zich bepaalen binnen de algemeene perken van een geregeld gedrag. Verdwaasde Menfchen! wie ziet niet, dat de Deugden, waar mede zy fpotten, niet alleen derzelver gezag uit de Wetten van gou ontleenen ; maar daarenboven weezenlyke vereischten zyn tot algemeen en byzonder geluk. •Door de inwilliging hunner losbandige vermaakneemingen, voor eenigen tyd, mogen , zo lang jeugd en fterkte hun byblyven, eenige weinige kort voorby fnellende genietingen verkreegen worden. Doch welke zyn de gevolgen? —— Veronderltelt, dat iemand onbedwongen in dusdanig eenen leevensloop volhardt, deeze zal zeker gevolgd worden door vlekken in zyn Characler , en wanorde in zyne zaaken , dooreen verzwakt en bedorven lichaamsgeftej, en een vroegtydigen jammeriyken ouderdom. -— Veronderltelt eene Maat-  MET GODSDIENST EN DEUGD. 9 Maatfchappy, geheel beftaande uit zulke Lieden, als de Spotters toejuichen ; veronderltelt dat in dezelve geenen waren, dan die zy Zoonen des Vermaaks noemen; ;dat zyn de zodanigen, die onmaatig, ongebonden, alle agtgeeving op maatigheid, geregeldheid en deugd, te* zyde gefield hebben ; welk een haatlyk tooneel zou zulk eene Maatfchappy opleveren? Hoe weinig dezelve gelyken na een befchaafden en welgeregelden Burgerftaat, waarin de Menfchen verkoozen hebben te leeven? Welk een onrust, oproer,hoe veel twists en gekyfs,zou 'er by aanhoudenheid in heerfchen ? :.Welk mensch van gezond verftand zou niet liever in eene wildernis woonen, dan, voor zyn leeven , onder zulke metgezellen vexkeeren? Zal dan de Spotter het onderltaan , om den draak te lïeeken met die Deugden, zonder welke 'er geen vrede, geen troost, geen orde, onder het Menschdom,kan zyn? Laat hy denken om zyn huislyken ftand en betrekkingen. Is hy een Vader, een ligtgenoot, of een Broeder? Heeft hy eenigen Vriend, of Bloedverwant van deeze of geene Kunne, in wier geluk hy belang fielt ? Laaten wy hem vraagen , of hy zou wenfchen , dat onmaatigheid , onkuischheid , of ongebondenheid, van eenigerlei aart, der zodanigen Characler,brandmerkte ? Zou hy zulke buitenfpoorigheden hun aanpryzen ? Zou hy verkiezen , in hunne tegenwoordigheid, openlyk , en zonder bewimpeling, te fmaalen op de tegenovergefielde Deugden , als van geen belang tot hun welweezen ? Indien de losbandigfie zelfs huivert op dit denkbeeld ; indien hy, te midden van zyne woeste vermaakneemingen, verlangt, dat zyne eigene Familie daar mede niet bezoedeld worde; laat zulks hem de waarde doen kennen van deeze byzondere Deugden, welke hy, in de uuren van ongeregeldheid, in de verftrooijing zyner gedagten, gereed is tè verfmaaden. Verbant foberheid , maatigheid en kuischheid , en gy ondermynt de grondflagen van alle openbaare orde en huislyke rust. Gy maakt elk Huisgezin een verblyf van verdeeldheid en elende, weergalmende van de fchaamtloosfte uitdrukkingen , en onderlinge hoonende verwyten. Gy laat niets agtenswaardigs in het menschlyk characler over. Gy verandert den Mensch in een Dier. Het Befluit uit alle deeze bygebragte redenkavelingen ie, dat Godsdienst en Deugd, in alle derzelver gedaanten , 't zy van Leerjtellmg of Gebod, van Goctevrugt A 5 om-  10 VERH. OVER HET SPOTTEN MET GOMD. fiN DEUöD. omtrent god , van Braafheid jegens den Naasten, en Geregeldheid van Zelfsbeftuur , zo verre zyn van eeniwi grond op te leveren tot het gelach der Spotteren veel eer geregtigd zyn tot onze diepfte eerbiedenisfe • 'r zvr, naamen die men nimmer dan met vereering moet nir fpreeken. Dwaazen, zegt de Schrift, maaken een fpel van de Aonde. Zy mogten even goed van Pest, OurJoo- 0f Hongersnood, een lpel maaken. Met iemand, die verkoos deeze openbaare Volksrampen ten voorwerpe van zvne jokkerny te neemen zoudt gy u niet willen verbinden Gy zoudt van hem vlieden als erger dan een dwaas, dan een ongeftelde van harsfenen, van wien gy gevaar zoudr loopen eenen onverhoedfehen flag te ontvangen. No°than* gaat het vast,dat, voor de grooteMaatfchappy des MeWhdoms,de Zonde een zwaarder bezoeking is, dan Pest Oorlog of Hongersnood. Deeze werken alleen als nu en dan wederkeerencte oorzaaken van jammer; maar de Zonde en Ondeugden der Menfchen zyn altoos teisterende geesfelsder Wereld; Godloosheid en Onregtvaardigheid, Bedrog en Valschheid, Onmaatigheid en Ongebondenheid, teelen dagelyks elende en wanorde , verderven byzonderc Perfoo3ien, verlcheuren Gezinnen en Gemeenfchappeu en geeven oorzaak tot duizend treurtooneelen op deeze ongelukkige Schouwburg. Naar gelange de zeden bedorvener zyn, is het Menschdom te ongelukkiger. De volmaaktheid der Deugd, in de Wereld hier boven heerfchende is de groote bron van de volmaakte Gelukzaligheid die daar plaats vindt. ' Wanneer wy, derhalven, iets befpeuren, 't welk (trekt om den Godsdienst of de Zedekuude met mfaagtins en losheid te behandelen, dat wy zulks voor een zeker teken houden van een verkeerd Verftand, of van een bedorven Hart. Dat wy nimmer in het Geftoelte der Snotteren zuren. Dat wy het vernuft bezoedeld rekenen *t welk met heilige Onderwerpen zoekt te boerten. Staat de Spotter op , dat wy dan de Eer van onzen con en van onzen Verlosfer verdedigen, en der zaake van Deuzo wel op de eene als de andere zvde, zonder benauwdheid, liggen. In een eigent- lvke Borstwaterzugt, waarmede (na des Schryvers gevoelen) altyd een zekere pyn gepaard is, in den arm der aangedane zyde, op die plaats, daar zig de tweehoofdige armfpier inplant, veroorzaakte het afkookzel fterke en verligtende afgangen; dan tevens wierd de Lyder daardoor zodanig verzwakt, dat hy aan een algemene Waterzugt, met üaapzugtige toevallen, ftierf. By twee Lyders die een Buikwaterzugt hadden, wierd de Digitalis vrugtloos tot zulk een hoeveelheid gegeven, dat zy brakin Dr. kar, van Hundinston, had dit middel dikwyls te Edmburg zien gebruiken, maar de uitkomst had aan de verwagting met beantwoord , zo dat hy nimmer gezien had, dat hier mede een volkomene genezing was te weeg gebragt. Het vermeerderde wel de pislozing, en verminderde de iiitftorting der vogten, dan het veroorzaakte den Lyderen zulke onaangename toevallen, dat zy het middel weigerden verder te gebruiken. Te Edinburg gaf men een aftrekzei van twee drachmen dezer bladen met een pond water , waarvan men den. Zieken, viermaal daags, van een half tot twee oneen toediende. ; Dr. simmons beproefde, in het Westmunfiers Hospitaal, eerst het afkookzel der droge bladen. Dit voldeed niet aan het oogmerk, en daar hy vernam, dat een (*) London Medical Journal. Vel. VI, 1785.  van 't paarsch vingerhoedskruid. 17 Keer beroemd Geleerde, door een afkookzel der verfche bladen te gebruiken, in een Borstwaterzugt zeer verligt wierd, dagt hy, dat, daar hy op dien tyd geen verfche bladen konde bekomen, mogelyk de gedroogde Plant in groter giften behoorde te worden toegediend. Hy gaf hierom aan een Lyder , die een Borstwaterzugt had , die weinig pis loosde , en niet agter over konde liggen, een afkookzel van drie oneen Digitalis met anderhalf pint water tot een pint verkookt, en liet hiervan vier [eetlepels daags gebruiken. Dien zelfden middag waterde hy reeds anderhalf pint, des middags nam hy wederom twee eetlepels, en des anderendaags 's morgens bedroeg het water, met de anderhalf pint,reeds vier kannen. De volgende twee dagen loosde hy anderhalf pint , den vierden dag veroorzaakte het een ligte braking, en op den vyfden dag loosde hy vier en een halve kan water; de zugt der handen en voeten was nu zeer verminderd, dan, daar de.oorzaak der Ziekte ongeneeslyk was, bleven de overige toevallen voortduren. Dr. simmons merkt hier op, dat de pisdryvende kragt niet van de walging afhangt, dat dit middel geen doorloop veroorzaakte, en dat, na zyn gedagte, de Plant hare vergiftige eigenfehap grotendeels door het drogen verloor, r Dr. withering , van Birmingham , gaf in het zelfde jaar een wydlopig ftuk over de Digitalis te Londen uit (*% De Plant wierd door hem even voor het bloeijen verzameld, werpende de Hengels en het rif der bladen weg; hy droogt ze daarna, en geeft hiervan aan volwasfenan van een tot drie greinen, of hy laat een drachme met een half pint kokend water trekken, en doet 'er een once van een geestryk gedeftilieerd water by. De gemiddelde gift voor een volwasfenen is hiervan een once. Wanneer de Digitalis in fterke giften fchielyk op malkander gegeven word , veroorzaakt zy walging , braken , purgeren, duizeling, en verwarring des gezigts , en de Zieken zien alle voorwerpen geel of groen. De affcheiding der pis word vermeerderd, zomtyds zodanig, dat zy fchielyk en onwillig afloopt. De pols word zo traag, dat zy zom- (*) An account of the foxglove & fome ofits medical «fes with praStical remarks on dropty & other defeafes. meng. I703. no. I.. B  li OVER het gebruik zomtyds maar 35 maal in een minuut flaat. 'Er volgt een koud zweet, ftuipen, flauwte, en eindelyk de dooi zelve. Deze toevallen volgen in een minderen trap, na mate men de gift kleiner maakt. De onaangename walging komt niet altyd aanitonds na het eerfte gebruik der Digitalis, maar zomtyds voor, zomtyds na, en "by wylen te gelyk met een lierkeren pisvloed, die de walging wel eens doet ophouden. Deze walging word egter dagelyks minder. In kleine giften werkt het zonder veel bezwaarlykheid, en de eetlust word daar door vermeerderd. Men moet met dit middel ophouden, zo dra het op de maag, pols of ingewanden, werkt, en dan zal men daar door verligting krygen; dog niet wanneer het purgeert. De Zieke moet van zynen meest geliefden drank drinken, zo veel hy wil. De Digitalis doet zelden nut by menfchen, die llerke en gefpanne vaten , een brandende huid, een rood aangezigt, en een ingetrokke pols, hebben; ook doet ze geen mit in een Zakwaterzugt van den buik, en wanneer in een Hydrops anafarca de zwelling hard en vast is. Men kan dit middel met voordeel gebruiken , wanneer de pols zwak en intermitterende, de kleur van het aangezigt bleek, dog de lippen levendig, de huid koud, de zwelling des buiks week, en de golving voelbaar is , en wanneer Cmen in de anafarca een indruk in de gezwollene delen kan maken. In die gevallen, waarin de Digitalis geen nut doet, moet men het lichaam daartoe door andere middelen voorbereiden, en, na de omitandigheden, aderlatingen, middenzouten, wynfteenrooin of purgeermiddelen laten vooraf gaan. Na de aderlating vermindert niets zo zeer de fpanning der fpiervezelen als de Scilla (Zeeuyen),welke een der beste voorbereidingsmiddelen der Digitalis is. Offchoon dit middel de bewegingskragt des lichaams vermindert, heeft hy niet gezien, dat de verlamming, of de toevallen welke door graveel of fteen veroorzaakt worden, hier door verergerd wierden. In een Engelsch Tydfchrift (*) vinden wy een zeer aanmerklyk en zeldzaam geval van genezing eener waterzugtige Vrouw, van Dr. wilean medegedeeld : deze Vrouw had, na een zware verkouwdheid , een Hydrops anafarca en afcites bekomen; twee dagen na het ophouden (*) Medical Jeurnal, 178$. p, II. p. 189.  van 't paarsch vingerhoedskruid. 19 den harer maandelykfche zuivering, loosde zy, door het gebruik van twee" grein Digitalis , tweemaal daags ge« durende veertien dagen , piotsling over de drie pin ten water uit de fchede , behalven nog het geen in 't bed gelopen was; deze lozing duurde nog twee dagen , waarna al het water ontlast was. Na verloop van tieu dagen, had zich wederom veel water opgehoopt, 'r welk wederom na de Stonden op dezelve wyze wierd weggevoerd. Zy gevoelde zich toen zeer zwak, en wierd dooide Koortsbast genezen. Ily verhaalt nog een geval van een Lyderes , by welke, na vyf maanden waterzugtig te zyn geweest, zich tekenen van Borstwater opdeden ; zy loosde, door twee grein Digitalis tweemaal daags te gebruiken, in den tyd van twee dagen, vier maten (gallons') water, en hierna verdwenen de toevallen. Dikwyls vertoonden zich dezelfde toevallen weder, maar wierden ook door een grein Digitalis twee of driemaal daags te nemen, fchielyk verdreven. De Heer kite verhaalt een geval van een hardnekkige buiksverftopping van waterzugt gevolgd , waarin geen middel, nog ook de Digitalis, eenige gosde uitwerking deed (*). Dr. donald monro , beroemd Geneesheer te Londen, geeft geen voordelig getuigenis van de werking dezer Plant (f). Een Apotheker te Londen had een waterzugtigen Zieken maar drie grein poeïjer van de gedroogde Plant gegeven, en niet te min had dezelve eenontfte» king van den hals der blaas gegeven , zonder de hoeveelheid der pis te vermeerderen. Dr. ash had egter een afkookzel van anderhalf drachmen der bladen tot agt oneen , alle vier uren twee lepels, zonder nadeel, toegediend. Dr. wonro ondervondt by zyne Zieken daar van niet de minfte werking , maar hy had opgemerkt, dat het in de handen van andere Artzen hevige werkingen, en gevaarlyke toevallen, verwekte. Niet te min befpeurde hy daarvan verligting, en het voerde veel water af. Twee Lyders ftortten wederom in, en ftierven. Een'derde Zieke, een fterk jongman , raadpleegde Dr. bionro eenige (*) Medical Journal, Vol. VIII. p.. II. p. 164. {]) A treatife on Medical £? Pharmaceutical Cffemiftry & thi ïttsteria medica, Loiul, 1788. B 2  20 over HET GEBRUIK van 't paarsch vingerh« ge maanden daarna wegens een andere Ziekte waarna hy zich op het land begaf, en hy niet meer van hein vernam. (Het Vervolg by de eerfte gelegenheid.') BERIGT VAN EENE ZELDZAAME SPELONK OP ANTIGUA. (Overgenomen uit de Foyages to the Madeira and Leeward Caribean Islands, by maria r* *****.) Aan . de Oostzyde van het- Eiland Antigua is eene ruime Spelonk, van eene ronde gedaante, bykans tachtig voeten diep. Daar is geen Water in, fchoon dezelve blykbaar veel laager dan het Waterpas der Zee ligge. Ut deeze Spelonk, voortyds, de Mond geweest nebbe van een uitgebranden Vuurberg, ('t geen my niet waarlchynlyk voorkomt, dewyl men 'er noch Puinfteen noch eenige lpooren van verbranding, aantreft,) of welk een anderen oorfprong dezelve moge gehad hebben, kan niemand met zekerheid zeggen. Op zommige plaatzen vormt het Water, zypelende door de ponen van de vaste rotzeil, die zwaare boogen boven het hoofd maaken , een groot aantal Drupifeenen , die van het verwelfzel af, en aan de kanten van dl Spelonk, hangen ; een allerfchoonst vertoon opleverende. * De regens, fteeds de aarde van boven na beneden meoelleepende, hebben 'er een dikken en vrugtbaaren grond voortgebragt, in welken een aantal Boomen met alle weelderigheid groeit. Een verbaazend aantal van wilde Harten en Geiten , die deeze diepte tot eene wykplaats maaken brengen tot de vrugtbaarheid niet weinig toe door de bemesting, welke zy agter laaten. In twee deelen is de Spelonk gefcheiden door een groen gordyn van Wyngaarden, die juist midden door de Spelonk heen loopen, en, reeds veele jaaren daar gegroeid hebbende , allengskens opgekroopen zyn, en de opperfte takken geOingerd hebben om de punten der rotzen • die den omtrek der Spelonke vormen. De uitrekende tukheid van «dit blader-gordyn, en de verfrislende groente der door elkander gegroeide bladeren doen 't zei-  xerigt van eene zeldzaame spelonk. 2ï 7t zelve tot een der aangenaamfte voorwerpen worden, die men zich kan verbeelden , bovenal in deeze heete Lugtftreeke. eeschryving van , en waarneemingen op , hinzuan, of johanna, een eiland tusschen het noordeinde van madagascar en het vasteland van africa. Door Sir william jones, Voorzitter in de Sociëteit tot Bevordering der Oosterfche Kennisje, te Bengalen. TJinzuan (een naam die allengskens bedorven is in Anzmme, Anjuan, Juanny en Johanna,) heeft omtrent twee eeuwen onder het beituur geftaan van eene Volkplanting der Arabieren , en levert een keurig blyk op van de traage voortgangen tot befchaafdheid, gemaakt door eene kleine Maatfchappy, met veele natuurlyke voordeden voorzien, doch met weinige middelen om dezelve te verbeteren. Een verflag van dit Africaanfche Eiland, waarop wy de Taal der Arabieren hooren , en de Zeden der Arabieren zien, zal op zich zeiven niet onaangelegen, noch vreemd weezen van het oogmerk der Sociëteit, waar aan ik het mededeel. Op Maandag den 28 van July MDCCLXXXIII, naa, met 't Schip de Krokodil, in tien weeken en twee dagen van de rotzige Kaap Verdifche Eilanden eene reis afgelegd te hebben, werden onze oogen onthaald op een gezigt zo fchoon, dat geen Schilder of Dichter het naar eisch zou kunnen afmaaien, en zo genoeglyk voor ons, dat het alleen kan gevoeld worden door de zodanigen , die zich in onzen voorgaanden toeftand bevonden hebben. Het was de Zon, in vollen luister opkomende op het Eiland Mayata (gelyk de Zeevaarenden het noemen) 't geen wy vol vreugde 's anderendaags in den naamiddag ontdekt hadden, door den hoogen Bergtop, en zich nu, op geen grooten afïïand van de venfters onzer Scheeps-kajuit , vertoonde; terwyl Hinzuan, naa welk Eiland wy zo lang gereikhalsd hadden, zich vooruit opdeedt, en met de hooge kust een ftout vertoon maakte. Het Weêr was zeer fchoon, het water lag vlak, en een zagt koeltje voerde ons, vóór den middag , op eene gemaklyke Reede , rondsom een Rots, waar de Brilliant, in 't voorgaande Jaar, fchipbreuk leedt, B 3 waar  ti. beschryvinc- van, en waarnemingen waar wy het anker 's avonds Jieten vallen; wy badderi Molula , een ander daar liggend Eiland , op dien da» gezien. ö Ons Fregat was terfïond omringd door Canoes, en het Scheepsdek welhaast bezet met Jnboorelingcn van allerlei rang, van het hooggebooren Opperhoofd , dat linnen wiesch, tot den halfnaakten Slaaf, die alleen roeide De meesten deezes Volks hadden Aanbeveelings - brieven van Engelfchen, die niemand hunner kon leezen, fchoon zy het Engelsch verflaanbaar fpraken; eenigen van hun icheenen trotsch op Tytcls , die onze Landlieden hun boertende gegeeven hadden, ingevolge van hunne veronderf telde onhandigheden; wy hadden aan boord Lords, Hertogen en Prinfen , die onze gunst verzogten , en ons om gefchenken aan waren. In de daad, zy waren al te verflandig om zich door enkele klanken te laaten paaijen; maar verbeeldden zich dat deeze belachlyfce lytels hun zouden dienen tot merktekens van ondericheiding, de aandagt uitlokken , en iets weezenlvks ichenke'n. J De eenige Perfoonen van weezenlyk aanzien op het Eiland, die wy vóór onze landing zagen, waren de Gouverneur abdullah, tweede Neef des Konings, cn diens Broeder alwi, met verfcheiden hunner Zoonen; van deeze allen zal ik , in 't vervolg, afzonderlyker fpreeken. Zv yerftondén de Arabifche Taal , en fcheenen volyverig in Let Mahomethaansch Geloof; zy zagen met bewondering myne Affchriftcn van den Coran; zy lazen 'er eenige mikkén van , terwyl alwi een ander openliggend Arabisch Handfchnft inkeek , en beter in 't Engelsch overzette, dan men zou hebben kunnen verwagten. De volgende morgen vertoonde ons het Eiland in al zyne fchoonbeid : het tooneel was zo vol verfcheidenheids , dat de bekwaamde Schilder 'er naauwlyks eene onderlcheide afbeelding van zou hebben kunnen maaken Gy moet u, derhalven, te vrede houden m*t eene enkele befchryving, ter pfaatze zelve vervaardigd, en aan- dagtjg vergeleeken met het natuurlyk Landi'chap. \Vy lagen in een Baay ten anker, voor ons deedt zich een groot Amphitheater op , waar van gy u een abefneen denkbeeld zult kunnen vormen, door u te verbeelden eene verbaazende menigte van Heuvelen , oneindi» Verlcheiden in grootte en gedaante , zamen-ebra^t met eene foort van kunstlooze evenredigheid in alle fchikkingen  op , het eiland hinzuan. S.% «en die men zich kan voorftellen. De agtergrond beftondt uit een Keten Bergen; ééndeezer, een wemig meer dan drie mylen van den oever, ryst omtrent een halve my* rechtftandig boven het waterpas der Zee. Alle deeze Bergen waren ryklyk met Houtgewas begroeid, bovenal met Vrugtboomen, allerheerlykst groen. In Waks en Zmtzerland, had ik veele Bergen gezien van eene ontzettende hoopte- maar nimmer aanfebouwde ik te vooren er een, rondMtt welken de Wolken bykans geftadig dreeven, terwyl de groene kruin 'er blylachende boven uitltak , en 'er eene meerdere fehoonheid door ontving. Naast deeze afgelegen Bergketen deedt zich eene andere op • een gedeelte van dat Gebergte was heerlyk groen, een gedeelte geheel naakt ; maar de affteekende kleuren veranderden zelfs deeze ontblootheid van allen groen in iets fchoons. Nog nader waren ontelbaars Bergen, of liever Hoogten , die het fraaiile groen en de vru'gtbaarheid tot den oever uitftrekten ; zo dat groen van •allerlei tinten, met de zagtfte kleuren gemengd, zich 111 eenen opflag te land, en aan den waterkant, vertoonden. . Dan niets bragt meer toe tot de verlcheidenheid van dit betoverend gezigt, dan de veelvuldige ryen van Palm* boomen. inzonderheid van de hooge en bevallige Arecas , cp den'oever, in de valeien, en op de randen der heuvelen ; men zou gezegd hebben, dat ze met voordagt zo o-eplant waren. Een fchooncr vertooning kan men zich naauwlyks verbeelden dan zulk een aantal van Palmboomen, in dien ttand, met weelderige toppen, naar groene pluimen gelykende , op juiste tusfehenruimten geplaatst ; laatende tusfehen beiden een gedeelte van het afgelegene»: Landfchap , waarvan de aanfehouwer, in zyne verbeelding, het overige moet opmaaken. De Stad Matfamudo lag aan onze (linkerhand , en doet zich op een afftand kennen door den Tooren van de voornaamlie Mosque , gebouwd door halimah, eene Koninginne des Eilands , van welke de tegenwoordig regeerende Koning afitamt; een weinig aan onze regterhand za<*en wv eene kleine Stad, Bantam geheeten. Noch het Land van Nice , met de Olyven-Dadel- en Cypresfenboomen, noch de Eilanden van Hicres, met de Bosfchen van Oranjeboomen, kwamen my zo verrukkend voor als het gezigt op de Reede van Hinzuan, 't geen, nogthans, gelyk de Capiteiu van de Krokodil ons verzekerde , ver evem-oïTen werd door veele Eilanden in den Zuider ■ OceB 4 fi^ 71'  24 beschryving van , en waarneemingen aan. ■ Indien het leeven niet al te kort win» t** volkomene volbrenging van alle pligten df M« 'ue? baare en byzondere betrekkingen van" ons afvorderen P n" ter verkryging van zelfs de noodwendige kundigheden in eenige maate van volkomenheid, met hoe vee SVeralaS en leermgs zou men een groot gedeelte van 't S vSïn beftccdcn in het bewonderen van de fchoonheden Z«» wonderyollen Aardkloots , en het beftoiS v^^S Menschlyke Natuur in alle derzelver verfcheidenhedenl Wy haastten ons om den voet aan land te zetten v geen ons in zo langen tyd niet hadt mogenVbeuZ?'™» het ontbyt roeiden wy na 't ftrand om de Stad te Si e.ï een tegenbezoek by den Gouverneur af te leggenToe wy, omringd door een menigte van Inwoonfi wan delden, deed ik hun vérfteld Haan door het overhardTee' zen van een Arabisch Opfchrift, boven den S * een Mosque en nog meer, toen ik, daar binnen "etree den , vier Spreuken verklaarde , aan den wand "eitbrPT ven. Deeze Spreuken hielden in: j)e wLü T gegeeyen te onzer eigene opbouwing, niet m pragtiJe g7 vaarten te jhchten Het Leeven is ons\3emd m het volvoeren van Zedelyke en GodsdienJUge Bligten Jdet om bot te vieren aan zmnelykc NeigingeZ r\ZI wordt ons gejchonken om ruim mede te deelen , niet Z fchraapzugug op te leggen Geleerdheid dient m goeae Daaden met om nutlooze Gefchillen, voort tebrenlln Wy konden met nalaaten eerbied te hebben voor S Tempel, zelfs van een valsch Propheet «I „ heerlyk mie Zedekundc mtr^^i^niSbf ponder de Roomfche bedrieger'yei/in T S % Toen wy aan abdullah's Huis kwamen, werden wv door een klein voorplein in een open kamer'gTb aT ï elk deezer was een groote en gemaklvke Sofa? en boven oezelve eene hooge flaapplaatl in een donkeren hoek waarover van de zoldering af een Chits befangzel 1 i g' dit s de doorgaande gedaante van de beste vertrekken op h« Eiland: en de meeste huizen, van eenig belang, hZ ben een dergelyk vertrek tegen over het voorplein ten einde men te aller uurèn eene plaats in de fchaduw'bebbe, om te eeten of te rusten. Wy werden orvpe Te^«-vrugten en melk van Cocusnooten ontlmldf m£ voer *K»; me er zich m wilden vervoegen, en de reuk van  OP, HET EILAND HINZUAN. tS van Muskus, of Civet, waar mede 't zelve vervuld was, deedt ons welhaast haaken , om zuiverder lugt te ademen: en liet ik my 'er niet langer in ophouden door de Arabifche Handfchriften , welke de Gouverneur te voorfchyn bragt; doch die van weinig gebruik, en dus van geringe waarde , fcheenen, dan alleen voor de .zodanigen , die op het zeldzaame gefield zyn: één derzelven, de Strafwetten der Mahometbaanen betreffende, zou ik gaarne voor een redfclyken prys gekogt hebben; doch de Gouverneur wist niet wat daar voor te vraagen, en ik hield my verzekerd, dat beter Boeken over dit onderwerp te Bengalen te krygen waren. Hy boodt my een zwarten Jongen aan voor een myner Corans, en drong 'er op, dat ik een Indiaansen Gewaad, 't geen hy aan boord gezien hadt, zou verruilen voor een Koe en een Kalf; de vergulde Muilen hadden zyne aandagt meest getrokken , naardemaal, gelyk hy zeide, zyne Vrouw die gaarne zou draagen:ik gaf ze hem daarom ten gefchenke; doch bewaarde het Kleed en het Boek voor zyn' Vorst. Ik vormde geen hoog denkbeeld van sayyad aedullah, die zeer op winst gefield fcheen, en zich zeer dienstvaardig betoonde, als hy eenig voordeel verwagtte. Ons volgend bezoek was by shaikh salim, 's Konings oudden Zoon. Hadden wy deezen eerst gezien, de flaat der Befchaafdheid in Hinzuan zou ons in de laagfte ebbe voorgekomen weezen. De flegtfleEngelfche Huurknol in den geriugden Hal is beter gehuisvest,dan deeze vermoedelyke Erfgenaam der Kroone; dan, fchoon zyn voorkomen en toeltel zeer woest was, moet 'er iets afgefchreeven worden op zyne ongefleldheid , die , gelyk wy naderhand vernamen, eene verzweering was in de mild; eene kwaal hier te lande niet zeldzaam , en dikwyls, overeenkomllig met de geneeswyze der Arabieren, geneezen dooreen daadelyk brandmiddel. Hy kaauwde onophoudelyk flukjes Areca-noot met Schulp-kalk, eene gewoonte, zo ik onderdek van de Indiaanen ontleend, die dit mengzel grootlyks verbeteren, door 'er Speceryen en Betelbladeren by te voegen; voortyds deeden zy 'er ook Campher in: alle de Inwoonders van aanzien kaauwden zulks , doch ik denk niet in zulk eene buitenfpoorige hoeveelheid. —— Prins salim bekeek zich van tyd tot tyd , met fchynbaar genoegen, in een brok van een Spiegel, gelymd op een klein plankje, een vertoon van armoede, 't welk wy in geen ander huis zagen : dan veele omltandigheden overig 5 tuig-  26 beschryving van, en waarneemingen tuigden ons, dat de laage ftaat van zyne Koninglyke Hoogheid, die op geen kwaaden voet by zynen Vader ftondt, en 't niet aan gezag fcheen te ontbreeken, enkel aan zyne gierigheid moest toegefchreeven worden. Zyn Broeder hamdullah , die zich doorgaans in de Stad Domoni onthoudt, is van een geheel ander characler, en wordt voor een waardig,verftandig en geleerd,man gehouden : hy was daags te vooren te Matfamudo gekomen , als hy vernam, dat 'er een Engelsch Fregat op de Reede lag: en ik, voor eenige minuuten uitgegaan zynde, om een Arabisch Opfchrift te leezen , vondt hem, by myn wederkeeren, bezig in het gretig doorbladeren van een Handfchnft, 't geen ik by eenigen van myn gezelfchap agter gelaaten had. Hy is een Kadi of Mahomethaansch Regter : en dewyl hy meer kennis , dan zyne Landgenooten, fcheen te bezitten, fpeet het my zeer, dat ik zo weinig gefpreks met hem hield. De Koning shaikh ahmed heeft een jonger Zoon , abdullah genaamd , die zich doorgaans in de Stad Wani onthoudt, en zelden daar buiten komt, door den zwakken ftaat zyner gezondheid. Naardemaal de opvolging tot den Tytel en 't Gezag van Sultan niet onveranderlyk bepaald is m eene linie, maar de bekragtiging noodig heeft van de Hoofden des Eilands , is het niet onwaarfchyn. lyk, dat dezelve ten eenigen tyde zullen opgedraagen worden aan hamdullah. Een weinig verder dan het Hol, waarin salim ons ontving, was zyn Haram, of het Verblyf zyner Vrouwen, die hy ons veroorloofde alle te zien; niet uit beleefdheid voor Vreemdelingen, gelyk wy in 't eerst veronderftelden ; maar, zo als ik naderhand uit zyn eigen mond vernam, in verwagting van eenig gefchenk. Wy zagen niet meer dan drie elendige Schepfels met gedekte hoofden, terwyl de Favorite, of die wy daar voor hielden, agter een ruw gordyn ftondt, en van onder 't zelve haare enkels zien liet, met zilveren ringen omzet: deeze moest zy, als zy iets dagt, eer voor glinfterende boeijen, dan voor cieraaden, gehouden hebben; dan een redelyk weezen zou dan den ftaat van een wild beest, aan gevaaren en honger in een bosch blootgêfteld, de voorkeus gegeeven hebben boven de fchitterende elende van de Vrouw, of Matres, van salim te weezen. Eer wy wederkeerden, wilde alwi my zyne Boeken laaten zien; doch de dag was te verre verftreeken, en ik be»  OP, het eiland hinzuan* a? beloofde ham een nader bezoek. De Gouverneur haalde ons egter over, om zyn Lustplaats op 't land te zien, waar hy ons 's anderen daags ten middagmaal verzogt. De wandeling was zeer vermaaklyk van de Stad tot denr kant van een beek, die in één gedeelte een kleine poel vormde , zeer gefchikt om in te baaden, en liep vervolgens , door boschjes en laanen, tot den voet van een heuvel ; doch de eetzaal was weinig beter dan een open dorschvloer , en prees zich alleen aan door de koelheid van de fchaduw. Addullah wilde ons tot aan boord geleiden , vergezeld van twee Muftis, die het Arabisch liegt fpraken, en gaarne alle myne Handfchriften wenschten te zien: doch zy bezaten weinig geleerdheids, Len zagen , met een verdommende verwondering, op een fchoon Affchrift van de Hamafah, en andere verzamelingen van oude Dichtftukken. Vroeg in den naastvolgenden morgen kwam 'er een zwarte Boode, met een taankleurigen Jongen, als diens Tolk, van Prins salim, die, zyn fpiegel gebrooken hebbende, een ander wenschte te koopen, of in te ruilen: wy lieten een beleefd antwoord geeven , en fchikten het ter vervulling zyner wenfehen. Daar wy, van onzen kant, ons verlangen te kennen gaven , om den Koning te Domoni te bezoeken, verhaalde ons des Prinfen Boode, dat zyn Meester ons ongetwyfeld Draagftoelen zou leenen, (want 'er was geen paard op het geheele Eiland) en een genoegzaam aantal volks, om ons te draagen, die wy, naar 't ons goeddagt, voor de moeite konden betaalen. Wy gaven hem daarop last, om die gunfte te verzoeken , met bede , dat alles tot onze reis gereed mogt weezen vóór Zonneopgang, opdat wy de hette van den middag zouden kunnen ontgaan, die wy, fchoon het daar thans midden in den Winter was, zeer Merk vonden. De jonge knaap , combo madi geheeten, bleef langer by ons, dan zyn Metgezel ; in zyn uitzigt was iets zo opregts , en in zyn gebrooken Engelsch iets zo eenvoudigs , #dat wy hem aanmoedigden, om met zyn onfchuldige praat " voort te vaaren. Hy fchreef en las het Arabisch redelyk goed, en fchreef, op myn verzoek, de Naamen van verfcheide Steden op het Eiland; hy was de eerde, die my onderrigtte , dat het Eiland zelve eigenlyk Hin%uan heette. Het gebrek van te vraagen, om alles wat hem aanftondt , hadt hy gemeen met den Gouverneur en andere Edelen; en konden zy daarin naauwlyks overtroffen  4» BESCMRYVING VAN, EN WAARNEEMINGEN fen worden. Zyn eerfle verzoek, om eenig Lavendel-water werd gereedlykingewilligd, 'en een kkin vLs^e \S mede gevuld was hem zo dierbaar, dat hy, hadden wy hem laaten begaan, onze voeten zou gekust hebbendoch het was met om zyns zelfs wille, dat hy 'er dermaate mede in zyn fchik was;hy verhaalde ons, met traaJien m de oogen,dat zyn Moeder 'er groot welgevallen in zou fcheppen en het denkbeeld van haar genoegen fcheen hem met verrukking te vervullen; nimmer zag ik Kinderliefde warmer gevoeld, of tederder, en, naar myn begrip , ongemaakter uitgedrukt: deeze Knaap was egter geen gun teling der Officieren, die hem voor een loozen gast hielden. De naam zyner Moeder, zeide hy, was fatima, en hy drong 'er op, dat wy haar zouden komen zien; zich verbeeldende, zo ik veronderltel, dat alle Menichen haar moesten bewonderen en lief hebben. Wv beloofden aan dit verzoek te zullen voldoen, en lieten hem, verfcheide gefchenken gegeeven hebbende, vertrekken. Naardemaai hy my deedt denken, om aladdin in het Arabisch vertelzel, werd ik te raade, hem dien naam te geeven,m een Aanbeveelings-brief, welken hy met allen ernst van my verzogt, in (tede dien van st. domingo, gelyk zeker Europisch Reiziger hem fpottende ■ genoemd tiadt; maar dewyl de toefpeeling niet algemeen zou'veritaan geworden zyn , en den tytel van alau'edin , of LJitJteekend m Trouwe, zynen meerderen mogt mishaagd hebben, oordeelde ik het voor hem raadzaamst, dat hv zyn Atricaanfchen Naam behieldt. Een zeer fchraal Middagmaal was voor ons ten huize des Gouverneurs in gereedheid gebragt; wy zagen hem den geheelen dag niet, dewyl het 't begin was van de Ramadan, of Mahomethaanfche Vasten. De Godsdienstpleegingen beletten hem ons in Perfoon op te wagten ; maar zyn oudite Zoon zat by ons, terwyl wy het middagmaal hielden met musa, die, benevens zynen Broeder husain, Voorraadbezorger was van den Capitein ouzes Fregats. Op het Voorplein een zeer fraai Heestergewas gezien hebbende, 't welk omtrent zes voeten hoog groeide, doch toen met in bloem ftondt, vernam ik, met zonderling genoegen, dat dit de Hinna was, van welke ik zo dittwyls geleezen hadt by de Arabifche Dichters, en door de Europifche Plantbefchryvers belachlyk Lawfonia geheeten. Mltsa kneusde eenige der bladeren, en,dezelve met water nat gemaakt hebbende, ftreek hy 'er mede op onze na-  6P, HET EILAND HINZUAN. «9 nagelen en de toppen onzer vingeren, die, in korten tyd, een donkere Oranjekleur, aan 't roode grenzende, kreegen. Ik had te vooren my een ander denkbeeld gevormd van dit verwen, en my verbeeld, dat deeze verwe gebruikt wierd door de Arabieren, om de natuurlyke roodheid deezer lichaamsdeelen in jonge en gezonde perfoonen na te volgen, 't welk in alle landen voor fchoonheid moest gehouden worden. Misleiden zou eene mindere hoeveelheid van Hinna , of dezelve anders toebereid , dat uitwerkzel te wege gebragt hebben. De oude mannen in Arabie gebruiken dezelfde verfftoffe, om de grysheid hunner hairen te bedekken ; terwyl hunne Dogters haare lippen en taudvleesch zwart verwen , om de witheid haarer tanden te fterker te doen affteeken. Zo algemeen zyn by alle Volken , en in alle eeuwen , perfoonlyke trots, en zugt om de waarheid te vermommen, fchoon, in alle gevallen, de Menfchen, hoe verder zy van de natuur afwyken, zy zich ook van het waare fchoon verwyderen ; en de Mannen ten minden behoorden af te laaten van het gebruiken eeniger kunltenaaryen en vermommingen : indien de Dames van rang te Parys, of die in Londen de Franfche begeeren te volgen, genegen mog« ten zyn, om de Arabieren met den naam van Barbaaren te beftempelen, laaten zy dan haar eigen hoofdkapzeis en wangen in den fpiegel bezien, en, indien haare wangen niet in ftaat zyn om te bloozen, althans in haar binnenfte befchaamd zyn over haare berisping. In den naamiddag wandelde ik een verren weg op, over het gebergte op een kronkelend pad , te midden van Planten en Boomen, niet minder nieuw dan fchoon, en het fpeet my geweldig, dat zeer weinige onder dezelve in bloei waren: dewyl ik dan gelegenheid zou gehad hebben, om ze nader te onderzoeken. Nieuwsgierigheid voerde my van berg tot berg, en ik kwam ten laatften tot de bronnen van een beek, welke wy overgegaan waren by het ftrand, en waaruit ons Schip uitmuntend water kreeg. Ik zag op het gebergte geen Vogels, dan de Guinea-Vogel, die zeer ligt te vangen zou geweest ^yn ; geene Infecïen vielen my lastig, behalven de Mosquitos, en ik vreesde voor geen vergiftige kruipende Dieren; dewyl men my verzekerd hadt, dat de lugt te zuiver was, om ze verblyf te verkenen: maar ik was te meermaalen, ongewillig, de oorzaak van vrees voor een aartig en fchadeloos foort van Haagedis , die zich in de Hees-  30 BESCHR. VAN, EN WAARN. OP, HET EILAND HINZUAN, Heestergewasfen onthieldt. By myne wederkomst ge* raakte ik van den weg af, dien ik in 't opgaan beklommen had ; dan eenige Zwarten, met Vrugten belaaden, ontmoetende, weezen zy my eenen anderen, en ik ging door een bekoorelyk bosch van Cocos-bomen, na 'sGouverneurs Landgoed, waar wy ons onthaal beflooten met het drinken van Sillaèub, een Melkdrank , die de Engelfchen de Mufulmannen geleerd hadden voor hun gereed te maaken. (Bet Vervolg by eene nadere gelegenheid.) UITTREKSEL UIT HET ALGEMENE WETBOEK VOOR DE 1'RUISSISCHE STATEN (*). Deel tl. Tit. L Afdeling IX. Van het Huwelyk aan de Linkerhand,' $• 835» TJuwelyken aan de Linkerhand zyn zodanige, wel» ke aangegaan worden door perfonen van een ongelyken ftand , overeenkomilig de burgerlyke wetten, in deze Afdeling vervat. §. 836. Huwelyken aan de Linkerhand konnen alleen gefloten worden door Mansperfonen , welke van Adel zyn, of welke in den dienst des Konings het characler van Raad, of een ander van gelyken rang, ontvangen hebben. %. 837. Een Huwelyk aan de Linkerhand wordt aan opgemelde perfonen alleen dan toegedaan, wanneer zy, uit een voorgaand Huwelyk aan de Regterhand, nog in leven zynde Kinderen hebben , of wanneer zy een vermogen bezitten, 't welk niet toereikende is, om een Huisgezin, overeenkomllig met hun Rand, te onderhouden. §.841. (*) Ontworpen onder de Regering van den laatst overledenen Koning frederik II,voltooid en uitgegeven onder de Regering van den tegenwoordigeu Koning frederik wilhelm II; edoch, fchoon reeds voor enige maanden in 't openbaar aangekondigd, nogthans, uit hoofde van onvoorziene hindernisfen, door ene twede bekendmaking weder opgefchort, tot nader order. NB. Ik heb alleen de aanmerkelyklte Paragrapheu vertaald, de andere overgeflagen.  UITTREKSEL UIT HET ALGEMENE WETBOEK, ENZ. 31 $. 841. 't Geen tot het fluiten van een volwettig Huwelyk behoort , wordt insgelyks by het fluiten van een Huwelyk aan de Linkerhand vereischt. §. 843. Niemand mag ene Vrouw aan de Linkerhand trouwen, welke van den zelfden, of van een hogeren, lland is. §. 846". Tot het fluiten van een Huwelyk aan de Linkerhand, wordt een fchriftelyk contract:, of ene Huwelyks voor waarde, vereischt. 5. 847. In deze Huwelyksvoorwaarde moet bepaald worden , welk ene uitkering der Vrouw , in geval ener echtfcheiding, tot haar onderhoud zal toegedaan worden. §. 855. Ene openbare afkondiging moet het aangaan van een Huwelyk aan de Linkerhand, even als voor het aangaan van een Huwelyk aan de Regterhand , voorafgaan. §. 856. Het is nogthans genoeg, dat flegts van eiken Perfoon afzonderlyk bekend gemaakt wordt, dat dezelve voornemens is ene Huwelyksverbinding aan te gaan; zonder dat by de afkondiging van den Bruidegom de naam der Bruid, of, by de afkondiging van de Bruid,de naam des Bruidegoms , gemeld worde. §. 857. De voltrekking van een Huwelyk aan de Linkerhand gefchied op deze wyze; dat beide partyen voor het Geregtshof der Provintie , of voor enen door hetzelve daartoe aangeftelden gecommitteerden, perfoonlyk verlchynen , den inhoud der Huwelyksvoorwaarde inwilligen , het naarkomen by handtasting aan elkander beloven , en dat eindelyk het contracl door het Zegel van het Geregt bekragtigd, en in de Gercgtsacten geïufereerd wordt. §. 862. De verloofde erlangt, door deze geregtelyka verbinding, den naam van Huisvrouw. $. 864. De Huisvrouw verkrygt egter noch den naam, noch den Rand, noch den rang, des Mans; maar houdt dien, welken zy te voren gehad heeft. §. 866. De Huisvrouw treedt niet in de familie des Mans, en mag zig noch van zyne Titels, noch van zyne Wapens, bedienen. §. 871. De Huisvrouw mag van den Man geen ander onderhoud vorderen, dan overeenkomftig met haar ftand. §. 884. Staande het Huwelyk, mag de Man zyne Huisvrouw niets 1'chenken , zo lange 'er nog Kinderen of Kinds-  32 UITTREKSEL UIT HET ALGEMENE WETBOEK Kindskinderen, uit een volwettig Huwelyk geboren. voor. handen zyn. ' §. 886. Bezit de Man gene Naastbeftaanden in eene afdalende lyn, zo zyn de gefchenken aan zyne Huisvrouw, gelyk aan Vreemden, wettig. §. 887. Juwelen, andere Kostbaarheden, en in 't algemeen , al 't geen tot pragt behoort, wordt, in twyfelagtige gevallen, aangemerkt, als of het geleend ware. S. 894. Wordt het Huwelyk aan de Linkerhand door den dood verbroken , zo heeft by 't begraven, en by 't rouwen, alles plaats, 't geen by volwettige Huwelvken gebruikelyk is. §• 895- Egter mag de Huisvrouw niet anders dan overeenkomlhg met haar ftand begraven worden; en zy mag den rouw niet anders dragen, dan zo als onder lieden van haar ftand de gewoonte is. §. 898. Zyn 'er uit het Huwelyk aan de Linkerhand Kinderen in leven , zo ontvangen deze, by het affterven der Moeder, 't geen haar in de Huwelyksvoorwaarde toegelegd is. §. 900. Na den dood des Mans, ontvangt de overgeblevene Huisvrouw de uitkering van 't geen haar in de Huwelyksvoorwaarde is toegedaan , als eene wettige fchuld. S- .901- Nogthans, indien de Man volwettige Kinderen of Kindskinderen nalaat, en niet zo veel vermogen dat deze niet de helft van 't geen de uitkering bedraagt tot een erfdeel overhouden, zo moet het geen aan deze helft ontbreekt uit de uitkering vervuld worden. $. 910. Een Huwelyk aan de Linkerhand kan, met inwilliging van beide partyen, ten alle tyde in een volwettig Huwelyk veranderd worden; mits 'er gene zodanige ongelykheid van ftand plaats heeft, welke, ingevolge der Wetten, ook een Huwelyk aan de Regterhand zouden verhinderen. §• 9I9-. De Echtfcheiding in een Huwelyk aan de Linkerhand is 111 dezelfde gevallen geoorloofd , waarin dezelve toegeftaan wordt in een Huwelyk aan de Regterhand §. 921. Indien de Huisvrouw zig fchuldig maakt aan belchimpingen of dadelykheden tegen den Man , zo is deze geregtigd, om de Echtfcheiding te eifchen. J. 922. Enkele fcheldwoorden nogthans zyn daartoe niet Voldoende. §. 923. Ter oorzake van mondelyke beledigingen, of ter  VOOR DE PRUISGISCHE STATEN. 33 ter oorzake van geringe dadclykheden, kan de Huisvrouw alleen dan op de Echtfcheiding aandringen , als ene dergelyke handelwyze in den Man tot een gewoonte geworden is. §. 924. Als de Man door erffenisfen, door 't geluk, of langs andere wegen , een vermogen verkrygt , genoegzaam, om een Huisgezin, ovcreenkomftig met zyn ftand, te onderhouden, zo mag hy om de vernietiging van het Huwelyk aan de Linkerhand aanhouden. §. 926. Verzekert de Man voor 't Geregt op zyn woord van eer, of op zyn Ambts-eed , dat zyne tydelyke bezittingen nu genoegzaam vermeerderd zyn, zo is deze verklaring voldoende. $. 928. Ook de Huisvrouw kan de Echtfcheiding van het Huwelyk aan de Linkerhand zoeken, als haar vcrmogen door erffenisfen, of door 't geluk, zo zeer toegenomen is, dat zy in ftaat gefteld is , om ene volwettige Echtverbintenis aan te gaan. §. 934. Als het Huwelyk aan de Linkerhand door een Vonnis van 't Geregt verbroken , en de Huisvrouw voor de fchulddrageude party verklaard wordt, verliest zy de in de Huwelyksvoorwaarde beloofde uitkering. §. 939. Is de Man de fchtilddragende party , zo moet de in de Huwelyksvoorwaarde der Huisvrouw toegekende uitkering , door ene Geregtelyke uitfpraak haar worden aangewezen, en deze kan , naar eisch der omftandigheden, zelfs verdubbeld worden. Tif, II. Afd. VIII. Van de Kinderen uit een Huwelyk aan de Linkerhand geboren. §. 557. Kinderen, uit een Huwelyk aan de Linkerhand geboren, voeren den naam des Vaders niet. §. 558. Zy treden niet in zyne Familie, en konnen op de Voorregten van zyn ftand en charakter gene aanfpraak maken. §. 559. Zodanige Kinderen voeren den Gcflagtsnaam hunner Moeder. §. 560. Zy treden in derzelver Familie, in zo verre de Moeder Familieregten bezit, en ze op hare wettige Nakomelingen kan overdragen. $. 562. Kinderen, uiteen Huwelyk aan de Linkerhand, MEN Cv, 1793. N0- £ kö,11*  34 UITTREKSEL UÏT HET ALGEMENE WETBOEK, EN2. WöÉ3 iTcfen011^ ^ °m Verhouden, en op. > 563. Zo wel het één als het ander moet, naar den eisch overeenkomftig den ftand der Moeder gefchieden . §. 564. Maar is de Moeder van burgerlyke afkomst S- 565. Overeenkomftig hiermede behoort ook de keu- $m&h SEC1 van een ***** M^ vo komen opgevoed noch in een beroep Sd' zem , en door de Erfgenamen in zekerheid gefield, wor- te», ss Lt^i • 1 meer dan drie zyn, de helft, der Nalatenfch'ap ' DE EDELMOEDIGHEID. £«2 Gejprek. , (Uit het Engelsch.) „ Ta, arme Knaap! ik ken hem wel; aartiger metzezel ver. J vrolykte nooit den rondgaanden beker, of vermeerderde de gezelhge tafelgeneugten. Hy was, in de daad, geheel vertel! fcfïf ge£St' ZT V£rnuft Was 20 vrugtb'aaf Sis zyn ge. heugen ryk : en wat het laatrte onthield , vercierde het eerfte met zo vee oorfprongiyks en verfcheidens, dat zyn voorraad van genoeglyk onderhoud nooit gevaar fcheen te loopln van uitgeput te zullen worden; want, fchoon gy hem «n'd«5 dnizendmaalen hoorde herhaalen, waren avne Mnmerkin«n overvloedig, zo vol verlcheidenheids, en zyn kurT cm?«f fjZ $ °"de;f^eide gezigtpuncen'te plaatzen, w s^o gröoï, dat het herhaalen zelfs een zweemfel van oorfpronstlvkhe d hadt; de verfleetendfte vertelling werd in wat JJuTsSX^. Uwt  de edelmoedigheid. 35 „ Uwe befchryving van hem is geheel juist. Arme Tom! Gy waart, ia de daad, een aartige jongen; de Ziel van gezelligheid en boert. Gy hadt maar eene Fout ——— een groots v/aarlyk, in 'c oog der Waereld Edelmoedigheid.'" En kon hy," zeide misanthropos ulie zich voor de eerfta ke"r, geduurende de:i geheelen naamiddag , in het vrolyk onderhoud mengde, waar hy, gelyk ik, een Stoel vulde) • „ en kon hy, een aanzicne van zichzelven, een bedervender Fout gehad hebben. Edelmoedigheidl Deeze is een elendige gave, waar van een ieder genot heeft, behalven de bezitter- Zy is een vuur Jat uw Huis en Middelen verteert, ten einde de ongevoelige menigte met den brand zich vennaake." „ Goede Hemel!" riep ardens uit, terwyl zyne oogen vol vuurs fchitterden , en zyn' ftem de doordringendlte kragt aannam, „is dit eene befchryving van Edelmoedigheid'? van Edelmoedigheid , die de Ziel verlicht , en dubbel geniet wat zy ïchenkt ? Eene elendige Gave ! een verteerend Vuur ! Noem dezelve liever de zuivere en beminnelyke Deelgenoote "van het gevoelig hart , die, terwyl zy haare lachjes en oplettenheden veifpreidt in den gezelligen kring , met eene gloeiende warmte , de wederkeering van elk genoegen , 'c welk zy verleent, toevoegt aau den Heer haarer tedere genegenheden, wiens boezem het geboortehuis is van haar geluk! Noem dezelve een vrugtbaarmaakenden Aroom, welks doorfchynende golfjes, in de daad, de oogen des reizigers behaagen ; maar welks rykfte zegeningen ter belooning {trekken van den eigenaar des gronds! * „ Wel Heeren," fprak arisor, „ uwe bewyzen zullen, durf ik zeggens welhaast op 't zelfde uitkomen; want beide fchynen zy te post te draaven langs denzelfden weg van verbloemde grootfpraak ; voor tegenwoordig fchynt het verlch.il uwer gevoelens alleen te beftaan in het onderfcheid tusfehen vuur en water. ■ Ik moet egter, wat my betreft, geheel inftemmen met myn Vriend akiens, in zyne vergelyking van de Edelmoedigheid en een helder vlietenden Stroom; beiaen zyn ze ongetwyfeld aangenaam genoeg voor reizigers, zy verfrisfen hun op den weg; beiden hebben zy dezelfde vrugtbaar'maakende uitwerking op de tooneelen , welke zy ten cieraad {trekken. Maar dan zal misfehien, by een naauwkeuriger overSSgc, dit beuzelagcig onderfcheid zich tusfehen belden opdoen, dat, terwyl de bezitter des laattten den overvloed, welke dezelve mededeelt, inzamelt, de bezitter van de eerlle den loop 'fteeds afgeleid vindt op vreemden grond , en aan den eigenaar niets nalaat dan Bankbreuk en Verderf'" „ Bankbreuk en Verderf!" riep benevolus, „ik zag nooit iemand, door Edelmoedigheid, daartoe gebragt!" „ Noch ik," fprak obse ^vattï ' „ beledigd, zwaar beledigd en benadeeld, heb ik menig Edelmoedig Mensch gezien; maar < Ca vol-  6 »£ edelmoedigheid. volitrckte Ondergang is het deel der Zeifzoekenden, der Snoo. den, der verflaafden aan zinnelyken lust, en opvolgers vaa hunne onbeteugelde hartstogten." „ En nogthans," merkte gaymore op, „ arme tom ftrekt ten voorbeeld van dus een bedorven Man, en zyn bederf was het enkel uitwerkzel van zyne Edelmoedige Geaartheid! Ik bid u wees zo goed, want ik heb den Heer niet gekend, my te vernaaien , op welk eene wyze hy zyne Edelmoedig, heid betoonde? " „ ó^In alle dingen I Hy hielde eene Stal met de beste Paarden in 't Ryk, fchoon hy zelve zeldzaam reedt; eene menigte van de fraaifte Jagthonden, fchoon hy geen fmaak in 't jaagen vondt; want zyn edelmoedige geaartheid kon het niet verdraagen, dat iemand, die hem met zyn bezoek vereerde, gebrek zou hebben aan eenig vermaak , zamenftemmende met zyn i'maak eii verkiezing: hy werd van eik bezogt, zyn huis was het altoos openltaand verblyf der Gastvryheid , elk aartig Man was 'er welkom, hy dronk zo veel wyns als hy kon draagen; Mannen van vernuft en geleerdheid kwamen 'er ook by menigte. Voor hun hadt hy eene groote Boekery,- en, in de daad , als hy geen ander gezelfchap hadt, 't welk, hem rot drinken aanzette , waarin hy geen fmaak vondt , of 't welk hem tot het fpel noodigde , waarin hy meer ftelde , dan was het zyn grootfte vermaak met deeze Letterknabbelaars in zyne beftofte Boeken te zitten kyken. — Hy hadt daarenboven zyn Lustplaats in den besten fmaak aangelegd, hy verbeterde vau dag tot dag zyne gronden, en het oude Landhuis;en dit meer, gelyk men geloofde , om zyne Landhoevenaars bezigheid te verfchaffen, dan te zyner eigene voldoening; want hy was zeer onverfchiliig omtrent dit flag van zaaken. Maar ach! arme TOM ! 't was fchiclyk met hem gedaan , en alles werd verkogt om zyne fnoode en gevoellooze Schuideilchers te voldoen!" „ Ongevoelige Snoodaarts, in de daad," fprak amsor, „ konden zy zich niet vergenoegen met al dit betoon van Edelmoedigheid aan te zien ! Moesten zy vervvagten , daar voor ook betaald te worden?" „ Wel. wel," hervatte gaybiore , „ tom was een aartige Jongen 1 zo edelmoedig een Knaap als ooit een Vies kraakte " „ Ongetwyfeld," hervatte amsor , ,, was zyn houden van Paarden en Honden , welke hy nooit gebruikte; het verliezen van zyn geld aan de Speeltafel ; het drinken van Wyn , die hem niet fmaaktè , om het gezelfchap , 't geen hem niet kon bevallen, te behangen, het onvermydelyk gevolg van de Edelmoedigheid zyner gefteltenisfe." „ ^laar ik bid u ," hernam observator, „wat werd 'er van zyn Rentmeester, naa deezen ongeiukkigen afloop ? Kunt gy my dit zeggen?"  I)E EDELMOEDIGHEID. m 6, Deeze was een doortrapte Schurk. Hy reedt kort daarna zyn Koets, en kogt een groot gedeelte der Landgoederen op zyn eigen naam. Ach , arme tom ! was altoos te edelmoedig voor zyne Bedienden. Men kon hem nooit beweegen om het oog over zyne eigene zaakeu te laaten gaan: hy hielde Clk een zo eerlyk als hy zelve was." , Dit wil zeggen, myn Heer! als ik u wel verftaa, dat hy al te Edelmoedig was om zich te bekreunen over de middelen om Edelmoedig te kunnen blyven ; en daarom voorbedagtlyk de oogen floot tegen de ondervinding , die elke dag opleverde ; en toeliet dat een liegt Rentmeester zich toeeigende , 'c welk deugd en vernuft met elkander hadden behooren te deelen , en htm beroofde van dien overvloed , welken hy nog zou kunnen bezitten; geagt leevende, in volle ruimte, te midden der .dankbetuigingen van beloonde verdienlten, en de zegeningen van geredde behoefte. (Ik zal niet flililaan, met eenige geftrengheid, op de vlekken en onbeflaanbaarheden van dit character: want ik eerbied zelfs de zwakheden van een goeddoend IVïan , ook dan , wanneer die zwakheden fgelyk in het tegenwoordige gevalj op geenerlei wyze als de gevolgen van die goeddaadigheid kunnen worden aangemerkt; ook zal ik u niet doen opmerken hoe zeer veel zyne Edelmoedigheid zou hebben kunnen uitgebreid worden (zelfs geduurende het kort tydperk zyns voorfpoeds) door het affnyden van de verfpillende uitgaven zyner zwakheid f en om alleen vertoon te maaken. Maar ik kan niet afzyn op te merken , hoe het uit uw verhaal , oppervlakkig befchouwd, blyke, dat,niettegenftaande zyne Verkwisting , zyne Edelmoedigheid niet geheel zou hebben moeten bankroet gaan, was zyne onoplettenheid op zyne weezenlyke belangen nog niet grooter geweest, dan zyne deugdzaame Edelmoedigheid , of zyne nog kostbaarder Gebreken." „ De Ondervinding ftaat," betuigde eiographus , ,, geheel aan uwe zyde: en wat wy ook voorbaarig mogen befluiten , uit de gedeeltlyke of partydige befchouwiug van eenige byzondere voorbeelden,'t is zeker,dat wy,in,de Gedenkfchrifteu van de, edelmoedige weldoeners des Menschdoms, de droeve vernaaien van rampfpoedigen lotwisfel niet te zoeken hebben. Weinige Menfchen, van welken ik my herinner ooit geleezen te hebben, deeden half zo veel edelmoedige daaden, als helvetiüs. Hy onderhieldt niet alleen , maar (lelde een duurzaam inkomen vast, en dat ruim., voor verfeheide mannen van verdienden; hy was de Vader voor het land rondsom zyne woonplaats; en. waar zich behoefte of vernuft vertoonde, hadt hy de eene hand gereed om deeze. te onderllutten, en de andere om. geene te beloonen. En, nogthans,. was helvetiüs zo verre van zyne middelen te verkonen, dat hy. zich in Haat bevondt, om .de inboezemingen van Wysbegeerte en een gevoelig hart op te volgen ; in 't zelfde jaar afltand doende C j van.  3» BÊ EDiLMOÏSTGHtlD. van een ryk, doch lastig, ampt, en in zyne armen drukkende eene beminnclyke, maar van fchatteu misdeelde, Bruid, zo weinig als hy tot fchraapzugt genegen. Maar helvetius verftondt .zich op het huishouden ; eene deugd , zonder welke niemand, in eene groote raaate, Edelmoedig kan weezen." „ Maar ik bid u," zeide benevolus , den afgebrooken draad des Gefpreks weder aanknoopende, ,, wat was verder het loc van dit edelmoedig flachtoffer der onvoorzigtigheid ? Waren 'er onder allen, die zich in den zonnefchyn zyns voorfpoeds gekoesterd hadden , geenen, die in den winternagt zyns wederfpoeds met hem deelden? Ging armoede en Imaadlyk venvyt met hem ten grnave? Kon hy niemand tot medelyden beweegen V" „ Neen, geenzins," hernam ^micus, „ niets dergelyks" De Gefchiedenis van myn Vriend tom leert het tegendeel, 't Is waar, volgens den i'raaijen (preektrant der Verkwisting naar de Mode, zat hy aan den grond; maar hy was niet geheel geruïpeerd. TÓM verviel zomtyds, gelyk anderen van zynen itempel, onder flegte Knaapen, die zo ichielyk wegweeken als zy gekomen waren ; maar de ku'iig zyner bekenden was al te uitgeftrekt en te veTfcheiden, om hem niet dierbaar te maakea aan zommigen, die de magt en den wil hadden om hem dienst te doen. Eenigen waren 'er, die met dankbaarheid zich de betoonde gunstbewyzen herinnerden,anderen herdagtcn,met tedere belangnecming, de uuren van gezellig vermaak met hem geflee» ten; en, terwyl de milddaadigheid van eenige Vrienden, die'zich bsfien voegden,een gedeelte van zyn bezwaard Vaderlyk Erfgoed loste, bezorgden anderen hem een klein Jaargeld ; met één woord, zyne zaaken begonnen, daar tegenfpoed hem eenice voorzigtigheid geleerd hadt, eenigzins een gunftiger gedaante aan te neemen ,• en ik geloof vsst, dat myn Vriend tom, hadt een ongelukkige affaire van eer hem het leeven niet benomen , en de menschlyke maatfchappy van een cieraad beroofd, weder eenig Figuur in de Wereld gemaakt, en zyne rol van Edelmoedigheid op nieuw, zonder de voorgaande dwaasheden , gefpeeld zou hebben." „ Maar wat zult gy zeggen van lorenzo?" vroeg gaymore: „ Zie hoe laag hy gevallen is; gevallen, gelyk een vallende Star, om nooit weder op te komen. Waar is de Vriend, die hem een opbeurende hand toereikt? Waar is het ooE edelmoedigheid', des Zelfzoekers. — Wat het verband -betreft tusfehen kostbaare Vermaakneemingen en Edelmoedigheid van hart die ftuk wordt, myns oordeels, zeer wel opgehelderd in de'ciwracters van drie jonge Heeren, ons allen wel bekend ,, SoRDit.us is een weezen zonder het minlte greintje Edelmoedigheid in zyne ziel, en die nogthans nooit het vermogen bezat om een Guinje Wer-en. twintig uuren in zyn zak te houden. Zyne kinderachtige verbeelding wordt getroffen door' elke beuzeling, welke hy ziet; in opfchik en kleinigheden verkwist hy meer gelds, dan genoegzaam zou weezen om de koeten -van een waarlyk aanzienlyk voorkomen goed te maakennogthans zalhy een kaale rok bykans twaaif maanden draagen' zyn Kleermaaiter lastig vallen, om een fchelling op de rekenino' te korten, en de betaaling van tyd tot tyd unitellen tot dat het ten zynen fchade loopt. Een flaaf van lust, bekreunt hv zich niet ten wiens koste dezelve voldaan w, rdt. Indien hv met eene party uitgaat, zal hy zyn geld uit zyn zak leggen, om een voorwendzel te hebben, dat hy den eenen of anderen (Vriend of Vreemde) verzoeke tot het betaalen zyner rekemnge, welke hy nimmer aanbiedt weder te vergoeden; komt hy m eene kamer, waar wyn op tafel ftaat, hy drinkt het eene glas voor, het ander naa, zonder te wagten dat het hem gevraagd worde; hy weet zich meester te maaken van lekkernyen, en dte te verbergen: als hy dus, ten koste van anderen, zich wel gemest, en de zakken gevuld heeft,gaat hy na zyn eigen kamer, om in eenzaamheid en heimlyk de lekkernyen dus gekreegen.op te peuzelen. Nogthans moet dit toonbeeld van laaghartigheid, naar zommiger berekening, geteld worden ouder de flachtoifers van Edelmoedigheid; want wie is er die zyn geld fpoediger doorbrengt dan sordidus ? Of wie vindt zich dikvvyler in verlegenheid door zyne btiitenfpoorigheden ? Want de eifchen van lustvoldoening zyn fterk en fchreeuwend, en, voor geene andere vermaaken vatbaar, weet hy dezeive niet te beteugelen: zo dat zyne voldoeningen, fchoon zo laag als de togten, die zyne ziel beheerfchen, niet min kostbaar ztn dan alle de vermaaken van vrolykheid, verhoogd door gevoel en vermeerderd door gezellig genot. Maar soüdidus is, geloof ik, een fpeeling der Natuur, een zonderling verfchynzel in den kring van zedelyke werkzaamheid: want ik dank den Hemel, dat ik nooit zyns gelyken aantrof. „ Het Charafter van dissipatus is algemeener en opmerkenswaardiger. Deeze jonge Heer heeft weezenlyk een groot aandeel van goedaartigheid, en een hart natuurlyk op den toon van Edelmoedigheid geitemd; doch , Standvastigheid van Character ontbreekende, en weggeflee.pt door zyne zugt voor kostbaare vermaaken, worden zyne deugden maar al te dikwyls verzwolgen in den draaykolk der Verkwisting, of dienen tot geen ander einde dan om hem te doen vallen in de ftrikken. van fleg~  DE EDULMOEDIGHlilD. 41 ilegtere losbandigen, en de kosten van auderer voldoeningen, op ayne rekening te neemen. — Uit deeze ichets zult gy natuurlyk befluiten, dat dissipatus geen tyd heeft, om na voorwerpen ten betoon zyner Edelmoedige goeddaadigheid te zoeken; maar, wanneer de middelen en de gelegenheden zich beiden opdoen, fchroomt hy agterlyk te weezen in eenig edelmoedig bedryf. Dit, nogthans, is zeldzaam het geval; en dikwyls, wanneer zyn oog een voorwerp van medelyden ontmoet, wanneer het verhaal van den toeftand der ongelukkigen zyn oor treft, en zyne goeddaadige neigingen opro&pt, gaat zyn hand uit eigen beweeging na de ledige beurs: het denken aan zyne verfpillende vermaaken, die beletten dat by de weldaadige wenfehen van zyn hart voldoening verfchaft, grieft hem op het diepfte. — Met één woord, fchoon dissipatus, onder zyne vrolyke Metgezellen, den naam heeft van een Edelmoedigen Knaap te weezen , heeft niemand zich min onderfcheiden door Edelmoedige bedryven, of zich genooddvvangd gevonden tot meer kunftenaryen, aan laagheid grenzende, dan hy tot zyne kwelling moet ondergaan. „ Edwin, in tegendeel, fchoon veel jonger dan de twee gemelden, en flegts met een klein Inkomen voorzien, — edwin, die tellens een Oeconomist en een Berekenaar is, en zorg draagt om zyne beurs nooit ledig te maaken voor dat hy verzekerd is van die weder te kunnen vullen, edwin, die geen kundig vertoon maakt om het oog te trekken, en nooit Ja toevallige verbintenisfen komt, gefchikt om de onbekrompenheid van zyn hart te doen inkrimpen, — edwin, zeg ik, doet meer Edelmoedige daaden in alle maanden zyns leevens, dan honderd zulke Charaéters, als dissipatus, in jaaren: en geniet duizendmaal meer voldoening dan sordidus ooit kan fmaaken of begrypen. Nogthans ontleent hy zyne vermaaken (die der weldaadigheid uitgenomen) uit zyne Boeken . en nu en dan een tochtje op het land te doen, om een oud Kasteel te bezien, of op een fchilderagtig Landgezigt zich te vergasten. Zyn wakkere en altoos waakzaame geest behoed hem voor bedrogen te worden,- dan niemand handelde ooit opregt met hem, zeifs in kleinigheden, of hy vindt reden om zich te verwonderen over de onbekrompenheid van zyn hart. Nagebootfte elende zou beeven voor zyn doordringend oog; maar weezenlyk gebrek vervoegt zich daadlyk tot zyn hart, en zyne bee.rs zal zeker zamenltemmen met de verwydering van 't zelve. Milddaadig van zyn eigen, flaat hy op de regten van anderen: en de kieschheid met welke hy altoos zorg draagt, om alle rekeningen zo gefield te vinden, dat de balans ten zynen nadeele overflaat, ontdekt meer Edelmoedigheids van hare dan alle de fchynbaare Verkwisting van Loshoofden en Ligtmisfen." NI-  4« BE EDELM0EDI3HEI0. a^DBEUBOS VEBPUGHTINOEN TOT DANKBAARHEID , BY DEN AANVANG VAN HET KIEUW BEGONNEN JAAR. Op welk een wys, erkent myn dankbaarheid Zyn goedheen best, die my in 't leeven [paarden? LAUS DEO, SALUS POPULO. Burgers van dit Vaderland Burgers der Waereld , die noch met my het lieve levensligt aanfchouwt! Zyn weldaaden dankbaarheid verfchuldigd? genotene Zegeningen erkentenis waardig? wel dankt dan'uwen en onzen God voor zynen byzonderen Zegen 1 Wilt thans uwe gelofte aaii den Opperheer betaalen ! Hy heeft u weder een jaar in zyne gunst gefpaard , en doet u thans Weder een nieuw aanfchouwen, boven zoo veele duizenden, die reeds, door den dood, naar, eeiie onherroepelyke eeuwigheid zyn weggenomen! ■ Befchouwt flegts hoe ontzaggelyk groot het getal is der geenen die in de verloopene twaalf maanden verdweeneu zyn, en waar van men helaas zeggen moet , ach zy zyn niet meer 1 en wat wedervoer u niet in het verloopene , en wat ftaat u in het nu begonnen jaar te wagten? Dankt dan uwen Weldoenden Vader, die u noch doet leeven , beweegen, en zyn! befchouwt den aanvang van dit nieuw begonnen jaar, met geene onverfchillige oogen, neen erkent Gods vaderlyke goedheid en langmoedigheid, te uwaarts,want Hy de weldaadigë is het, die u kroont met goedertierenheid en barmhertigheden ! het is zyne vaderliefde dat wy noch niet vernield zyn, en zyne groote goedheid, dat wy noch geen einde hebben. Dankt dan uwen God ! want Hy verleende u een jaar van zegen, Hy gaf vrugtbaarheid jaan onze Velden en Akkers. — Hy kroonde het jaar met zyne goedheid men zag zyne zegenende hand langs velden, weiden en woud men zag de heuvels lachgend ruaalen de nutte beesten weelig graazen de dalen waren met Koornhalmen , met voed¬ zaam Graan, overdekt, en wy fmaakten de aangenaatne , de «vernuttige, voordeden van Lente en -Zomer, Herfst en Win» ter. Dankt uwen Hemelfchen Weldoender! want hoe veelen zyn, in het weggevloode jaar , ten prooi geworden , aan de woedende Golven der Zeel hoe menigeen Vader, Echtgenoot, Zoon, Broeder of Vriend , heeft zyn graf in de groote Wateren moeten vinden, en wy wy leeyen noch! Dankt  KGBBRLANDS VER PU CHTItf GEN TOT DANKBAARHEID. 43 Dankt uwen liefderyken Vader! want duizenden hebben door het woedende Oorlogsvuur hun leeven moeten eindigen. . Ongelukkige Krygsknegten zyn ten flagtoffer geworden. . Het fnorrend Lood , het balderend Kanon., of het fcherp gefleepene Zwaard, heeft zoo veele bedroefde Weduwen, bedrukte Moeders, en vaderlooze Kinderen, doen worden, en wy wy leeven noch. Dankt uwen God! want hoe veelen zyn in het verdweenet» jaar in de uiterlte armoede en elenden gedompeld , daar eene woedende vlamme alle hunne Bezittingen vernielde, eene allerverfchrikkelykfte brand hun geheele Welvaarc verteerde! en wy wy verheugen ons noch in onze tydelyke Beziti tingen. Dankt ook uwen God J gy die u noch in het byzyn van uw Bef dartiend Kroost verheugt, daar zoo veele Ouders hunne dierbasre telgen , door de alvernielende Kinderziekte , of andere toevallen, hebben moeten verliezen, en zy, die, by den aanvang van het verloopene jaar, noch hunne hoop en verwachting uitmaakten, zyn nu verdweenen , hunne plaats is ledig , en de weenende bedrukte Moeder zit by het ledige Wiegje van haaren lieveling. Dankt uwen God ! gy welgepaarde Echtgenooten, daar gylieden u noch in elkanders aanminnig byzyn moogt verheugen: hoe menig een Man zag zyne Vrouw , hoe menig een Vrouw haaren Man, door de onverbidlyke onverzoenbre dood, wegruk- ken hoe menige Weduwe zugt, daar zy, by het misfen van haaren dierbren Echtgenoot , ook te gelyk haar gamsch tydelyk beftaan ziet ophouden, en armoede haar onvermyde- lyk lot geworden is : Plannen en ontwerpen vormden zy in het heeugevloogen jaar, dan de dojd klopt aan, maakt een einde aan alle hunne uitzigten ; hun vereenigd byzyn wordt verbroken; en zie daar, hunne Huwlyksgenoegens eindigen. Wel dankt dan uwen God, ó Nederlanderen ! "die we¬ der dit Jaar beleeven, in gezondheid, en allen voorfpoed. Dan, op welk een wys erkent uwe dankbaarheid Gods goedheen best ? Wat zult gy den Heere uwen God vergelden voor alle zyne groote weldaaden aan u beweezenv Wel, laat het aandenken van den zegen, dien gy geniet, u ten fpoorflag ftrekken, om waarlyk deugdzaam te leeven , voorbeeldelyke Christenen , en waardige Burgers, te zyn; verbetert ten dien einde uwe gebreklykheden en pligtverzuimenisfen, op dat het nieuw begonnen Jaar u ook in nieuwigheid des levens wandelen doe. Houd u overtuigd dat God niet den dienst uwer lippen begeert,, maar eenen reinen levenswandel, liefde tot den naasten, en aanbidding in geest en waarheid, om u hier door dikwerf, de tegenwoordigheid van Hem te herinneren, die harten en nieren beproeft. Wie weet of wy thans het laatlle Jaar van ©ns leven niet beleeven, ea of in dit jaar de rol onzej Ie-  44 NEDERLANDS VERPLICHTINGEN TOT DANKBAARHEID. levens niet zal afloopen.» Ach, dat wy dan, in deezen dag, bekennen, wat tot onzen vrede dient, eer het verborgen wordt voor onze oogen! leeven wy dan zoo, als of ieder dag de laatfte van ons leeven zy, bereid u hier toe-eiken dag en van heden af; maakt op eiken avond rekening met uw geweeten, dan zullen wy niét onvoorbereid zyn, maar, wel toegerust, den boode des doods ontvangen, niet als een Koning der verfchrikkinge maar als een verkondiger eener blyde boodfchap; dan zullen wy van deeze onvolmaakte waereld overgevoerd worden in de plaatfe der Gelukzaligheid in die plaatfe, daar geene verwisfeling van Jaaren zyn zal, maar eene onophoudelyke Eeuwigheid; daar zullen wy, als burgers van den Hemel, het waarom van het tegenwoordige, en van onze wording, regt leeren kennen! en volgens de taal van het onfeilbaar woord van God, verzadiging van vreugde en lieflykheden, aan Gods regterhand genieten, Eeuwiglyk, dat is , zonder Einde. De G^od aller genade gunne dat |dit eens onzer aller lot en deel zy. * . Zoo vliegt de tyd, zoo rollen onze Jaaren. Zoo ging dit Jaar ook wèir voorby, Met lust en vreugd met kommer en bezwaar en, Dat elk dan waarlyk dankbaar zy. Zyn liefdryk hart blyft ons altoos genegen; Schoon ons dikwerf zyn hand kastydt, Hy leid hier door ons op de regte wegen; Op dat ons hart zig eens verblydt; Wil 't begonnen Jaar, o Heer! uw Zegen fchenken: Maak elk aan zynen pligt getrouw, . Zoo zal ons geen verdriet of onheil krenken, Zoo blyven wy bevryd van ramp in rouw.  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betkekkelyk. de mensch, van zyn wieg tot aan zyn graf. Tusfehen de twee groote (landen van 's menfchen leven is het, dat leed en vreugd, voor- en oufpoed, hem, als by beurten, vergezellen! Op welk eene aan- biddeuswaardige wys , onnagaanbaar voor het begrip der itervelingeu, is de formeering, de'wording, van den Mensch: hoe word hy door zynen wyzen Schepper behoed , en verzorgd, zelfs vóór zyne verfchyning op deeze onvolmaakte waereld; en wanneer het tydftip' daar is , om op dit aardsch tooneel te verfchynen-, hoe SUernöodzaaklykst heeft hy, terftond, de wyze hulp noodig van dit Almagtig Weezen, dat hem op dit waereldrond riep, het leven , beweegen en zyn , gaf j dus —- hy komt ten voorfchyn, wordt geboren, en zie daar de aanvang van dat leven, in 't welk hem zoo veel te doen ftaat. Al weenende,komt hy ten voorfchyn: klaagende, geeft hy zyne behoeften te kennen! Welk eene oplettende zorg yvordt nu vereischt, ter opkweeking.van zyn zoo teder iighaam, daar hy nog onbekwaam is óm voor zich zeiven te zorgen: en hoe veel heeft hy niet noodig, met welk een tedere zorg waakt het moederlyke hart voor hem? ■ Welk een aantal flaapelooze riagtcn offert zy voor zynen welftand op! Hoe verfchaft haare melk, dat edele vogt, zoo wyslyk door den Schepper der Natuur voor zyn zoo teder geitel gefchikt , hem het nodige voedfel! ■ Hoï wordt het moederlyke hart als vaneen gefcheurd, op dei minden fchyn van ongemak , die zy waant in haaren jongen lieveling te befpeuren! Hoe hangt zyne gezondheid, inden volgenden tyd van zyn leven, af van de behoorlyke vorming, en juiste behandeling,' van zyn zoo teder Iighaam ! Langzaam beginnen zyne redelyke vermogert's zich te ontwikkelen, Het ouderlyke hart verheugt zi-jh, daar zy hunnen kleinen, al ftamelende, de lieve wóórden , vader en moeder , hóoren voortbrengen \ tiaar liet fpraakvermogen , by ttappen, ten vtoorfchyn komt. f— Nu maakt eene meer en meer gevestigdcr n-ed het "kind MENG. 1793' NO. 2, 9 ftOPt*  46 DE MENSCH, ftoutmoedig, het durft het nu wangen, om, alleen al Inm pelend voort te wandelen op zyne tedere voetjes' en zie daar het begin der werking zyner ligtiaamsvermogens —. nu beginnen de vermogens van zyne ziel zich ook bv trappen te ontwikkelen , en nu nu is het dat het ouderlyk toe voorzicht meer vereischt wordt ' la nu wordt het tydftip gebooren , dat zy, die den vee'lbevar! tenden naam van ouderen willen waardig zyn,zich met allen ernst en juiste oplettendheid, behooren toe te leggen om het buigzaame hart der jeugdelingen , wel —- ja wel en behoorlyk te vormen : met welk een wys beleid is het ouderlyke hart bezig, het kind zyne verpligtingen, in alle opzigten, te doen begrypen Hoe fchikt de vader zich naar de nog zoo geringe vermogens der lieve jeugd - hy geeft het een denkbeeld van de goedheid van dat Weezen t welk hem gefchapen heeft , en noch daaglyks onderhoud, van wien hy zoo veele weldaaden, boven andexen zyner natuurgenoot-en, ontvangt: en laat hem zelve iner uit afleiden, welke groote verplichtingen hy aan zulk eenen goeden Vader verfchuldigd is. Hoe traet de regtgeaarte Vader het jeugdige hart in te fcherpen, anderen altoos zoo te handelen, als zy zelve zouden wenfchen behandeld te worden, en toont hun door voorbeelden Seiclnkt, ja gefchikt, naar hunne vatbaarheid, hoe zy door een deugdzaam gedrag, altoos in de gunst van hunnen Hemelfchen Vader blyven de achting van alle braaven meineten, en dus bun eigen geluk bevorderen. Hy doet het kind al verder begrypen, welke groote erkentelykheid het gehouden is te betoonen aan zyne ouderen, van wien hy, naast God, het leven ontvangen heeft: hoe het verpikt is, hun eene ongeveinsde gehoorzaamheid te bewyzen hef te hebben, . te eeren, - tot blydfchap en troost, en, indien het mooglyk is , eens in der tyd totonderfteuninl te verftrekken, en zoo rollen de jaaren zyner kindst t f /t°ÏÏa~— 200 wordt hy gevormd tot een jongeling, tot dat tydftip van zyn leven , voor hem het alleroevaarlykst: zoo gcvaarlyk, dat wy zelfs den wysften van Israëls Koningen een aantal van raadgeevingen zien geeven aan de onnoozele hgtverleidbre jeugd; iedere bladzyde van zvn boek is vol van dezelve; hoe waarfchouwt hy hun dat zv in alle hunne vrolykheden vermaaken verlusti¬ gingen en dartelheden , altoos gedagtig zouden zyn, dat ooct nun om alle dingen eens zou doen komen voor het £#me. Ach! jongelingen — bedenkt dit altoos, fchryft het  VAN ZYN WIEG TOT AAN ZYN GRAF. 1? het op de tafel van uwe harten, ja, wenfchelyk ware het, dat dit de zwakke jeugd nooit ontflipte. Welk een groot aantal van verleidende Sireenen omringen hem, . hoe gübbrig is zyne levensbaan , hoe ligt kan hy ftmikelen'. IMu komen hem die wyze lesfen zyner ouderen te ftade, daar hy in eene waereld rond zwerft, vol van bekooringe , daar men ongebondenheid ■ losheid en ruuwheid , met den naam van wellevendheid beftempelt, en den grooten eernaam draagt van zyn waereld te ver- ftaan ; naar den fmaak gekleed fraai gecoeffeerd , ea een aantal van zotte laffe verwyfde complimenten, gepaard met eene menigte bastaard -woorden, maaken den jongeling aanzienlyk en geacht: dan hy vergeet niet , beleezen te zyn in allerleie romaneske verhaaien , fentimenteele liefdensgevallen , en zoo genoemde werken van fmaak : dan —— hoe ligt weegt hy met dit alles ! Zaaken van belang van gewigt, zyn hem onbekend , doch dit is buiten den fmaak om God en zynen dienst is geen tyd van denken , dit verfchuift men voor den ouderdom , zoo men die bereikt : en zie daar in zulk eenen fmaak , in zulk eene manier van leeven , (de een wat meerder , de ander wat "minder, > nadert hy tot zynen middelbaaren levensfland , ■ nu moet hy, in den kring der maatfchappy geplaatst, ook tot nut in dezelve verftrekken, en, door den Heiligen band desHuvvelyks verbonden, met kroost gezegend, zich toeleggen, om hen braave Christenen waardige leden der lamenleving , te doen worden , — daar nu de een zich beyvert, om nuttig te zyn in het Kerkelyke, daar tragt een ander uit te munten in het zoo wigtig Staatsbeftuur, of om het nuttig koopbeleid te handhaaven ; daar weder anderen hun werk maaken, om door kunften en wetenfchappen, en allerleie foorten van ontdekkingen, zig beroem dte maaken, by zyne medemenfchen, en voor zyn volgend geflagt! dus, en op zulk eene wyze, nadert de mensch — fpoed de fterveling, elk onder het handhaaven zyner bedryven, na zyn einde. — Hy woelt . flaaft zorgt vormt ontwerpen en plannen brengt by een —~ plant » houwt —— breekt weder af legt zich ter ruste — ftaat weder op fmaakt gulle vreugd, wrangen tegen- fpoed, en zie daar, —<— onder dit alles, nadert langzaam de ouderdom , de Eerwaardige grysheid, de Jïerlyke kroont: nu beginnen de vermogens der ziel te verdaan wen — de aandoeningen verftoropen , alle vermaaken beginnen te D 2 wal-  4$ DÉ MENSCli, walgen! -—Deckgen zyn gekomen, de jaaren genadefc?* waar ,n wy hem hooren zeggen , ik en neb geenen lustl bdïeêd'heer? " ^ Zy" voori§en wei Aanvallen van onderfcheidene ongemakken treilen nu den oudernoni by beurte — een mindere.werking van het bloed doet hem in kragten verminderen , 1 de boode des [doods klopt aan, en verwittigt hem van zviï aanlïaande reis na de eeuwigheid, want - zVn uur- glas is ten einde geloopen, en heeft hy zig, in alle zyne daaden a!s Christen Burger _ Echtgenoot, of Vader, lofly.c gedraagen, — Godsdienftig ten aanzien van zynen God regtvaardig ten aanzien van zyn evennaasten , en -h maatig voor zig zelvcn, geleefd, met welk een biy vooruitzicht ziet hy dan zyn einde naderen» Hy aanfehouwt den dood als een blyde boodfebap *. dankende zynen God, die' hem, door alle de verwisfelende tooneelen van dit leven, geholpen heeft: —— verheugende zich reeds in het blyde vooruitzicht van die alles te boven gaande verlustiging, welke uit Gods onmiddelyke tegenwoordigheid, in de toekomende waereld, zal voortvloeien Hy doet zyne vrienden en hinsgehooren om zyne bedlponde verzamelen , (daar zommigen van dezelve reeds Haaren op zyne langvergaarde fchatten) roept hun met eene afgeorokene item toe , weent niet over my laat myn heil u ftreeleri myn fterfuur lchenkt my meer geluk , dan 't uur waarin ik werd geboOren - ik heb aan myne beftemming hier voldaan, — één oogenblik degts , en de tyd zal aan myn breek end oog ontzinken: — nu verwisfeit al myn imart in hemelwellust, en * vaar getroost naar God , daar het leed 'in 't eraf verzinkt; geen bange traan wordt meer geféhfeid; ik verwagt u aan geene zyne van het graf, d'aar wy het wyze doe van ons lot zullen kennen. Zoo gaat hy uit dit flerllelyke na het onltérffelyfee , - beveelt zynen geest in de handen van zynen hemelfchen Vader , — zyn laatlte- polsilag- tikt hy blaast zynen adem uit — fterft en is —— niet meer. Zoo klimmen onze levensdagen, Maar 's hooglkns eeuwig w'elbehaageas Nu eens in komn.er en verdriet, Dan weer in blydichap onzer harte'n: Lir mengt Gods vvyslieid vreugd met fu arten Het waar genoegen huist hier niet. Neer»»-  VAN ZYN WIE© TOT AAN ZYN GRAF, ^ Keen, de onvolmaaktheid in dit leven Doet ons verlangen, naar een goed, Dat deeze waereld dat de tyd, ons niet kan geeven, Naar een beftendig heil, dat aan de ziel voldoet. Het Iighaam derft de geest, ontbonden, Stygc naar den kreits der hemelronden, En fnek door lucht en wolkeu heen, Door 't eindloos ruim der Starrenkringen, Naar de Opperöorzaak aller dingen, Die met zyn gunst hem hier befcheeu. Niets kan zyn vlugge vaart beperken ... .5 Hy nadert aan de hoogite wyk: Hy hoort dar Englen zang — zy zingen van Gods werken, Daar helt hy met hun aan in 't eeuwig juichend ryk. Zie daar de Mensch kortèlyk befchouvvd, in alle deszelfs yeifcheidcnheden , van zyne komst op deeze waereld tot aan zynen dood; dat dan het befchouwen van den Mensch aan ons menfchen leere , dat uit zvn ftoilyk beeld de glans der Godheid ilraalt: mogten dan alle onze vermogens altoos van ons aangelegd worden tot eer en heerlykheid van onzen wyzen Maaker. — De rede, ons van God gefchonken , ontfteeke onze ziele in liefde tot hem, beteageie ouze woeste driften , — leere ons de deugd van de ondeugd onderfcheiden, . en verheflë ons boven al wat leeft ; zoo zy Gods wyze wil altoos de ngtfnoer onzer daaden, regele onzen gang op slevens kronkelpaden, — en doe ons altoos erkennen de wysheid Gods , in aljes wat zyne onbepaalde maat verrigt. ö Mensch ! gezel der Englenkorea! Weérglans van Gods Meeriykhcid.» Die, voor de eeuwigheid geboren, Een volzalig lot verbeidt: Wie kan uw geluk befefFen? Gy moogt, boven 't laag gediert, Dat in grove lusten tiert, Uwen glorieflaat verheffen. Gy hoort 'sMaakers grootheid klinken, In des Serafs lofgefchal, En ziet zyn volmaaktheèn blinken In den fpiegel van 't heelül. Voor zyn voetfchabel gebogen Bid gy hem eerbiedig aan : <£iy verheft zyn wpuderdaen  de menschvan zyn wieg tot aan zyn graf. En menschüevend mededogen. Laat de dood uw lyf ontzielen, U doen zinken in het graf, En uw diersch gebouw vernielen^ Gy legt flechts uw (luier af: God zal eens de keen ontwinden Van u neergevallen leest. En uw afgefcheiden geest Met een hemelsch huis verbinden. Dan zult gy, verheerlykt, praaien, Voor Gods glansryk aangezicht! . . . Maar, wie kan die glorie maaien? . . i Hier bezvvymt myn kruipend dicht. over het gebruik der Digitalis fiore purpureo (Paarsch Vingerhoedskruid) in verschillende ziekten. door e. j. thomassen a thuessink, m, d. (Vervolg en Slot vm bl. 20.) TVTy vinden het voordeligfle getuigenis, omtrent de voor* W treflyke krast dezer Plant, by een uitmuntend Duitsch Schryver, den Heer thilenius Qf). Offchoon hy altoos na de kragtigfte middelen zogt, was hy altyd eenigfints hiervoor bedugt geweest, niet alleen wegens de hevige wcrkingefi , welke het vooral in die gevallen, waarin het van dienst was , op de maag en ingewanden uitoefende, maar ook wegens de onzekerheid der gift, waarin het nog te veel nog te weinig zoude werken. Hieromtrent door withering gerust gefield, beproefde hy , daar hy in het jaar 1786 ter regter tyd de bladeren konde verzamelen , dit middel, en vond dat het niet alleen zyne verwagting vervulde , maar zelfs fomfyds overtrof. Hy verkoos dit middel vooral om deszelfs uitgebreide nuttigheid in het oplosfen der Verhardingen in in Ingewanden , welke niet alleen de weder inkortingen der Waterzugtigen veroorzaken , maar ook dikwyls een byzondere en langdurige behandeling vorderen. Andere oplosfende middelen durft men zelden lang genoeg, en iq een (*) MtdkimfcheumWhiïurgifcheBemerhmgen, Frankfurt, 1785,  over het gebr. van 't paarscii vingerhoedskruid. 5t een behoorlyke mate , toedienen , dewyl de vaste delen daardoor nog meer verzwakt , en de vogten nog meer verdund, wordende, de Zieken dies te eerder op deze wyze ten grave.gaan. Hy. gaf aan een Vrouw , die door droefheid in een algemene Waterzugt vervallen was, zodat haar lichaam van 't hoofd tot de voeten gezwollen was, dagelyks twee grein Digitalis met Flores Casfice. Zy had een Herken hoest met een zeer moeilyke llmmlozing , haar fmaak was aardagtig, het water weinig en brandig , en de zwelling zaet. Nadat zy 'smorgens'en 'savonds, gedurende vier dagen, een grein gebruikt had , verminderde de zwelling van armen en voeten merklyk , maar de borst bleef beklemd , en de pols wierd zeer langzaam. Na dien tyd, wierd zy, niettegenfiaande zy nu twee grein gebruikte, daaglyks erger, en ltiert. Een aamborffige Vrouw kreeg een Buikwaterzugt, met een opzwelling der benen , met een onregelmatige en tuslcheupozende pols; de Heer thilenius gaf haar agt poejers ieder van anderhalf grein Digitalis , waarvan zy 's morgens en 's avonds dén moest gebruiken. Na vier dagen tyds, had zy reeds veel gewaterd, alle zwelling was verdwenen , de pols floeg geregeld, en de ademhaling was veel gemaklyker, Zy gebruikte toen nog zes giften ieder van twee greinen , waardoor zy volkomen herfteld wierd; behalven , dat zy nog enige matheid-en rillinghad, welke geheel door het gebruik Van Extract van Gentiaanwortel , en Eikeknoppen, met een tinctuur van Speceryen wierd weggenomen. Hy verligtte, door twaalf giften , ieder van anderhalf grein Digitalis met zuiker en Oleum Casfics, een Vrouw, die, na een flymkoorts, waterzugtig wierd, zodat de buik en benen zeer gezwollen waren , en de ademhaling zeer bezwaard was. De zwelling wierd door de Digitalis: geheel en al weggenomen j doch zy ffierf vyf wekere daarna. Een Vrouw kreeg, nadat zy voor een loomheid door de leden adergelaten was, een zwelling des buiks en der benen , door het fcarificeren verminderde in 't eerst deze zwelling; doch kort daarna was'het gehele lichaam opgezet. Zy loosde weinig water , en had eerst een plaatslyke pyn in de mild , en daarna op de plaats der lever. Nadat hy haar purgeerpillen , die fterke ontlastingen te weeg bragten 3 gegeven had 3 liet by haar poejers D 4 van  Sa OVER HET GEURUIS van twee grein Digitalis gebruiken , en daarop thee, van Teneverbesfen getrokken, drinken, en tevens de benen in droge warme zemelen ftoyen. Deze ftuving verdroeg zy niet ; maar de poejers der Digitalis deden haar m 'x eerst ycel water lozen. Naderhand klaagde zy over lierken dorst, zy loosde weinig en. zeer dik troebel water : zy gevoelde, om den anderen dag, de pyn in de zyde, eii een zekere huivering door de "handen en voeten. Hy fchreef haar nu Eikelkolfy, een Vinum Squilliticum met Elix, Vttrïoli voor , liet haar voor den dorst horiigazyn met water drinken, en ftond haar des middags een glas wyij toe. Zy wierd, hierdoor, van alle toevallen bevryd; doch toen het water wederom begon op te zetten , gal" hy haar het volgende aürekzel: ï£ Herb. Digit. Purp. dr. ii. Aq. Funtance unc. xiL digere per iv horas, colat. adde Aq. Cinam. c. vino. unc. ii„ 's Morgens en 's vonds een eetlepel. Zy genas hier door volkomen. Een zestigjarig Man , van een flymngtige gefteldheid kreeg eerst een Hydrops Anafarca , en daarna een Borstwaterzucht , zodanig , dat hy niet in het bed leggen koude. Door het gebruik van de Squilla met Syrup. Juniper, wierd eerst de zwelling , en daarna door de Scilla met Sulph. Antiman, aur., en Spec. Anifat. met een aftrekzei van de Rad. Senegce , de benauwdheid weggenomen. Zyne verdere genezing verwaarloosd hebbende, ftortte hy fchielyk in , en herftelde ook wederom door het gebruik van 15 poejers , welke uit een halve drachme Digitalis' vyf gr. Sulph. aur. Antim., en vyf gr. zuiker, behouden ! waarop hy een aftrekzei van geneverbeslèn , als thee bedronken, liet gebruiken. Ten derdenmale ingelïort zynde, genas hy nu volkomen door dezelfde middelen. Een driejarig Kind, 't welk, in den zomer, tweemaal petechics zonder koorts gehad had , kreeg in het najaar een algemene Waterzucht. Na het toedienen van een braakmiddel , gaf men haar vier grein Digitalis in twaalf poejers verdeeld. 'Er volgde een fterke ontlasting van llym, door braking en afgang, en hierop loosde het kind veel water; om de kragten te herftellen, gebruikte het Pontaewyu. ' • - ' ' ' ' ' *• • 1  'pan ?t paarsch vingerhoedskruid. Een Man van 49 jaar, een fterke brandewyndrinker, wierd door een algemene Hydrops Anafarca aangetast, hy had reeds een ftikzinking gehad , en op de benen, die rood waren, vertoonden zich blazen 5 by waterde weinig, echter was zyn pols nog vry kragtig. De Heer thilemus gaf hem 24 greinen Digitalis met Flores Casfite gemengd , die tot 12 poejers gemaakt wierden ; hy liet hem Geneverbes.fcu liadrinken , en allen dag een glas Genever drinken, op ieder been een kop zetten, en ze daarna wel dekken. Den tweeden dag begon hy reeds zo fterk te wateren, dat hy hetzelve by emmers vol loosde, de koppen gaven een yskoud weivogt , de benen genazen hierop fpoedig , en binnen korten tyd was hy geheel van zyn Waterzugt herfteld. Ter verfterking wierd hem nog eenigen tyd een Vinum Squilliticum met tinStura arometica toegediend. Een Vrouw kreeg, na het te vroeg ophouden der Stonden, een uitflag aan de benen, welke, opgedroogdzynde, een Buikwaterzugt veroorzaakte. 'Er wierden aan de benen fontanellen gezet, en twee grein Digitalis met Cremor Tartari, en Citroenzuiker, voorgefchreveu. Na het gebruik der poejer, braakte zy yeel groene gal, wierd bedlegerig, de buik zwol fterker op , maar de dorst verminderde, en zy waterde iets meer. Zy gebruikte een laxeermiddel, en hierop de Es/ent ia Fuliginis, Cinamomi, enz. en daar de fontanellen niet droegen , wierden 'er nieuwe fpaanl'che vliegen op de benen gelegd , en daarna het Ung. Citrinura aangewend. Dit yerligtte haar zodanig , dat de zwelling des buiks merkelyk verminderde; egter bleef'er,diep in den buik een brandende pyn over. Na dat de voorgaande middelen met een aftrekfel van Digitalis gepaard waren, waterde en zweette zy 'smorgens zeer fterk, en herftelde daarna volkomen. Een Weduw, die een flepende Borstkanker had, wierd door een Geelzugt aangetast, verzeld met pyn in de lever , welke zich tot den rug toe uitftrekte. Zy nam braakwynltecn , en daarop een mixtuur met ExtraCt. Saponar. Tartar. Vitriol. éf Syrup. Najturcii. Des niettegehftaancte vermeerderde de Geelzugt, en zy wierd waferzugtig. Het water was niet alleen in de benen , maar 'ook in den buik, en was verzeld met fpaarzame waterlofmg, en een pyn by de minfte aanraking des onderbuiks. De Heer thilenius gaf haar de volgende poejers: D 5 J34 %  T4 over het gebruik ï£ Sp. Sal. coagul. dr. ii. Pulv. Digü. Purp. gr. viii. rtur. LasficB. Scrup. ii. Div. in Pulv. JM. viii. Ka vier dagen vermeerderde de waterlozing, doch de buik ZSë^J&EfV ZyWkrd har^«. hoest?, enïd walging. Hy gaf haar een purgeermiddel, en daarop ia grein Digitalis m agt poejers. Hierna verdweenTeGeelen Vvarerzugt ,• doch de poejers fchenen op het Kreeftgezwel geene werking gedaan te hebben. ^eenöe- Jien Vrouw:, die zich, door koude, een zugtige opzettinovan buik en benen op den hals haalde, gebruikte vvf poejers van de Digitalis, braakte daarvan," en ging To Ictï water door de urine af, dat hetzelve doo? het vertrek ftroomde Het middel daarop verlatende, kreeg zv een algemene Waterzugt met blauwe vlakken en alle tekenen van een bederf der vogten. Zy wierd toen wel verffrudooJ PoeJers J*n Digitalis met Cremor Taiïari & Cortex Wmteran.; doch ftierf naderhand. Een aamborftig Man wierd, na dat hy enta d ■> kortademighc d, en gonnen de 'buik en hp.,P„ , ) -g gt* Eindelyk be- "M* DraK111-g5 die den gautlchen dag duur- O) L. c. p. 158. feqq.  van 't pAarsch vingerhoedskruid. m duurde, en van zulk een Herken pisvloed gevolgd wierd j dat zy in twee dagen van alle zwelling en benauwdheid Öévryd was. Zy gebruikte daarna nog enige verfterkende middelen, en bevond zich een geruimen tyd zeer wel. Naderhand vernam ik, dat zy langzamerhand wederom Was begonnen op te zetten; doch daar zy gemeenlyk de Ziekte in een hogen trap moest gevoelen, vóór dat zy rayne hulp vroeg, ftierf zy plotsling. Een Vrouw van ruim 40 jaren oud, die, gedurende vericheide jaren,een hardnekkigen hoest gehad had,wierd eiflüelyk waterzugtig.; hare benen waren llerk gezwollen, doch de opzetting was zagt, en liet een indruk der vingeren na; de buik was zeer opgezet, en men voelde duidelyk de golving des waters, het water was dun, doch i'paarzaam, zy had veel dorst en een kleine rasfe pols. Zy kon geheel niet te bed leggen, was zeer kortademig, hoestte veel zonder opwerping 5 te bed zeer hoog leggende ■ zwollen de armen en handen, en de flaap was zeer diep' Nadat ik enige dagen een Vtnum Squilliticum gegeven had, verminderde de benauwdheid, en de zwelling der armen; de waterlozing wierd fterker^ doch de buik en benen bleven gezwollen. Op deze wyze door deSquilla voorbereid zynde, gaf ik haar eerst één, en daarna twee greinen Digitalis met Flor. Casjics, dan geen werking bel'peurende , vermeerderde ik langzaam de gift tot agt maal twee grein daags. Na deze grote giften, had zy daaglyks walging en braking, welke wel verligting gaven, doch te veel verzwakten om op deze wyze voort te gaan, vooral daar het middel de waterlozing niet vermeerderde. Ik gaf haar nu een mixtuur uit Rob. Janip. Sp. Mind. en Sp. Nilr. d. met aq. Junipsri, waarop zy fterk begon té zweten. Dit zweet, het welk veel verligting gaf, wierd door het gebruik van wynwey bevorderd. Hetzelve wierd Zo overvloedig, dat zy het water by ftralen ais uit dev .zweetgaten Wreef, de armen eb benen wierden geheel dun; doch de buik bleef hard en opgezet. Gedurende enige dagen duurde deze beterfchap , doch wel dra fcheen het water meer in de borst, het hoofd en de' armen, te verzamelen, terwyl de benen dun bleven. Zy wierd nu. daaglyks benauwder, meer kortademig, en ftierf eindelyk flaapz-ugtig. Ik heb de Digitalis, zedert dien tyd, nog in een geval van algemene Waterzugt, te gelyk met aadere middelen, toe-  £S OVER HET GEBRUIK toegediend; doch ik kan om deze rede uit dit geval niets ten voordele van dit Middel befluiten. Uit- de opgetekende nauwkeurige Waarnemingen der beroemdfte Engelfche en Hoogduitfche Geneesheren, blykt het overvloedig, dat de Digitalis ten minften een plaats verdiene onder die Middelen, welke men in eene zo hardnekkige en gevaarlyke Ziekte , welke dikwyls de beste pogingen der Geneesheren te leur ftelt, niet behoort agter te laten. Proeven met de Digitalis in Hydrocephalus, Mania, en Bloedfpuwing. De Hydrocephalus, of het inwendig Waterhoofd, is gewoonlyk een Ziekte, die van een fcrofulagtigen aart is. Dr. percival vond, dat, van 22 gevallen, elften minften duideiyk fcrofuleus waren. Hy beproefde dus, niet zonder grond, de Digitalis in deze ziekte. Hy zegt, dat hy maar in weinige gevallen de Digitalis beproefd heeft. In één geval, het welk zeer lang geduurd had, en ongelukkig uitviel, veroorzaakte dit middel grote zwakheid, verfchillende zenuwtoevallen, en wierd door gene goede uitwerking gevolgd. Nadat men kwikmiddelen, en andere kragtige geneesmiddelen, vrugtloos beproefd had, ftierf het Kind, volkomen by zyn verftand zynde. By de opening vond men, dat de regter zyde der herfenen geheel ontbonden was, de Corpora Striata verteerd, en de linker holte hield twaalf oneen water in. In een ander geval van Hydrocephalus internus, gaf hy alle vier uren twee van de volgende pillen. Pulv. Digital, purp. Opii Colat. cahmel. aa gr. 1. m. f. pil. N. 1%, Na het gebruik van vier pillen viel de Zieke, die twaalf jaren oud was, in een gezonden flaap, die agt uren duurde. * Zy ontwaakte zeer verkwikt, vry van pyn, en kon zonder ongemak het licht zien. Haar hoofd zweette fterk, i en hierop volgde eene fterke pislozing, en van dit ogeW blik af aan beterde zy daaglyks. Dan de Heer percival fchryft de beterfchap vooral aan de Opium en de Kwik toe, welke laatfte reeds te voren ryklyk was toegediend (*). Zedert men ontdekt had , dat de Digitalis de pols ,aan« (*) Medical fafts & Okfervatkns. I Vol. Load. 1791. p. 113.  van 't paarsch vingerhoedskruid. 59 aanmerklyk vertraagde , en diensvolgens de kragt van 't hart en der vaten verminderde , heeft men ook dit middel in andere gevallen gebruikt. De Heer jones geeft een aanmerklyk geval op van Mania , waarin de Digitalis, na een aderlating, gevoegd by buikzuiverende middelen, eerst tweemaal daags in poejers van één grein, en daarna tot anderhalf drachma, in zes oneen wa< -ter afgetrokken, 'savonds en 'smorgens een eetlepel, een genezing te weeg bragt (*). Dezelfde Scbryver verhaalt verfcheide gevallen van bloedfpuwing, met koorts, en een zeer fnelle pols, verzeld , waarin, na het toedienen van aderlatingen en verkoelende middelen, één gr. Digitalis, 'smorgens en 's avonds, de drift des bloeds aanltonds matigde , de fuelheid der pols aanmerklyk verminderde, en de Zieke volmaakt herllelde (+X (*) Medical. Comment. Dec. II. p. 302» (f.) L. c.p. 313. natuurlyke historie en huishouding der honig-byen. Door john hunter , Esq_. (Uit de Philofopkkal Transaclions. Part. 1, for. 1792.) ,» T Toe veel 'er ook over de Honig-Bye en de HuïsJL J. houding van dit zo zonderling als nuttig Iufecl „ gefchreeven zy, vonden wy, by het doorleezen des Geichrifts, wegens dit Infeft , door den Heer hunter „ ingeleverd , en in de Philofophical TransaStions geplaatst, zo veel mededeelenswaardigs, dat wy niet twytelden, om het onzen Leezeren, by Hukken, op de ,, voeglykfte wyze afgedeeld , in ons Mengelwerk te ke- „ zen te geeven : en bepaalen wy ons, voor tegenwóordig, tot het eerfte gedeelte zyner Verhandelinge, of algemeene waarneemingen omtrent de honig - byen. De Gemeene By heeft, ter oorzaake van een aantal byzonderheden in haare Huishouding , de aandagt der lveetgierigen uitgelokt; en is, uit hoofde van de voordee- len,  natuurlyke historié len, welke dezelve aanbrengt, een voorwerp der belang* zoekenden geworden; het is, dtrhalven, niet te verwonderen, dat dit Infeéï eene algemeene oplettenheid getrokken heeft, van het onbefchaafdlle Volk af tot het befcbaafdlte toe. Met dit alles, is het niet genoeg waargenomen door den Ontleedkundigen: ten minden twee wyzen Van naafpeuring hebben niet zo veel hand aan hand gegaan als wel behoorde. De Natuurlyke' Historie van de By heeft men meer aangezien als een gefchikt voorwerp der weetgierigeu in 't breede, wanneer men meer voorgelteld dan waargenomen heeft. Swammerdam, in de daad, heeft eer& aan den anderen kant afgedwaald, daar hy, met groote naarftiglieid , tot de uiterfte kleinigheden, m het byzonder tóaakzel van de By, afdaalde. Ik moet hier aanmerken, dat het, over 't algemeen', niet alleen onnoodig is , in onze Befchryving der deelen in de Natuurlyke Historie, zo zeer op kleinigheden ftil te liaan; maar Ook over 't geheel onvoegelyk. 't Is onnoodig , wanneer men 'er geen toepasliug van maake op iets anders dan de zaak zelve, inzonderheid wanneer het van geen gevolg is; maar als men 'er gebruik van maakt, dan behoort het, in zo verre, naauwkeurig behandeld te worden. Kleinigheden, die buiten het weezenlyke omloopen, verveelen, en doen het, daar men 't genoegen met onderwys moest paaren , onaangenaam en lastig worden; en dat te meer, indien de deelen klein zyn, en het zintuig alleen het voorwerp op zich zelvcrt kan befchouwen , en het verfiand het geheel bezwaarlyk begrypen , of alle de deelen zamengenomen tot eenig agtereenvolgend bedryf kan toepasfen. Dit is maar al te zeer het geval geweest van swammerdam, hy ftondt menigwerf na te groote naauwkeurigheid in zyne befchryving van kleinigheden (*). Maar men heeft de Natuurlyke Historie der Infeclen in 't groot niet genoeg verftaan, zodanig, dat dezelve licht kon verfpreiden over dit onderwerp , wanneer 'er eene overeenkomst was, en waar dezelve , buiten zulk eene overeenkomst, in de By alleen onverftaaubaar moest My- (*) Ondanks deeze aanmerking van den Heer hunter, zal de keurige arbeid ónzes Landgenoots, 't welk een zo aan. merklyk gedeelte van zyn hyl/el der Natuure .uitmaakt, den dank der Naakomellugfchap verdienen: terwyl men met verwondering de fraaije I-Iaaten befchouwt, die deeze Kleinigheden ons onder het oog brengen.  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN» fil blyven , ter oorzaake van de duisterheid , welke eenige deelen der Huishouding deezer Infecten omgeeft: want 'er is naauwlyks eem'g foort van Dieren of het heeft in zyne Huishouding iets duisters : en vvaarfchynlyk is deeze zo groot in dit Infect, als in eenige andere foort van Dieren, welke wy in één Jaarfaifoen , meest alle dagen, zien: nogthans kunnen deeze deelen der Huishouding blykbaar weezen in eenige andere foorten van 't zelfde genacht, en dus opgehelderd worden uit de overeenkomst; zo dat de foorten elkander byftand bieden in de ontvouwing der byzonderheden. Zulks is blykbaar in het gehecle ge- flacht der vliegende Infecten : want wat verlooren is in de eene foort, of piet kan opgelost worden, kan men in eene andere bewyzen : en wy bevinden dat 'er zommige dingen in de Huishouding der Byen voorkomen, die in dezelve alleen niet gezien of betoogd kunnen worden« doch blykbaar zyn in eenige andere Infecten; en dewyl zy dezelfde deelen bézitten, en de andere omftandigheden gelyk zyn , moeten wy befluiten , dat het gebruik dier deelen in beide gelyk ftaat: want wanneer eene omftandigheid in een Dier in dat Dier niet kan worden uitgevonden, maar wel in een ander, dan valt het befluit natuurlyk , dat het gebruik in beide gelyk is. Schoon de Honig-By eenigermaate onder de Huisdieren moge gerangfchikt worden, worden nogthans, daar zy zich in zulk een drom vertoonen, en ligt verftoorde weerbaare Diertjes zyn , haare bedryven vry duister, en kunnen alleen by kleine tusfchenvallen waargenomen worden ; menigmaal kunnen wy enkel de uitwerkzels zien; 't geen de kennis van derzelver Huishouding nog onvolkomener maakt. In veele sevalien Hellen zy onze wenfchen te leur; dikwyls verbergen zy, als zy kunnen, een gedeelte hunner Huishouding voor ons gezigt. Zy verfchuilen menigmaal hunne eieren en jongen. Dit neemt men ook waar in viervoetige Dieren en Vogelen. Naardemaal de Honig-By een Infect is, heeft dezelve de meeste dingen byzonder aan dien rang van Dieren eigen: zodanige dingen, welke zy gemeen hebben, komen in de Historie van dit Infect niet te pasfe ; maar alleen de byzonderheden , die 't zelve van alle andere onderfcheiaen , en tot een By maaken ; en naardemaal de Byen een groot geflacht van Infecten vormen , zyn het de meer zonderlinge hoedanigheden , die een onderfcheiden foort van dit Gellncht uitmaakem Daar MENG. 1703. NO. 2. E de  02 NATUURLYKE HISTORIE de meeste deelen van de Huishouding der Infecten niet in alle opzigten begreepen zyn , en fchoon nu bekend in eenige Infeéten, nogthans in de By als nog niet kunnen worden waargenomen , maar welke overeenkomen met veele omftandigheden tot dit Infect beboorende , moeten zy in de tegenwoordige Natuurlyke Historie van de By gebragt worden om dezelve te vollediger te maaken. II; zal in de Ontleding van de Honig-By niet tot kleinigheden afdaalen , dit zou te verveeknd, en niet belangryk , weezen. Wanneer wy fpreeken over de Huishouding van de Bye-volkplaming, zo als het affcheiden van Wasch, het vervaardigen der Honigraaten , het verzamelen van Stof, van Honig, het voeden der Wormen, het dekken der Poppen, enz. , meenen wy de Werkende Byen. In het voortzetten van eenig onderwerp komen de meeste zaaken als 't ware by toeval aan den dag; dat is, veele dingen ontftaan uit naafpeuring , die men eerst niet begreepen hadt, en zelfs mislukkingen en proefneemingen hebben dikmaals zaaken te onzer kennisfe gebragt, voorheen niet bevat, en die vooraf waarfchynlyk"niet bevat zouden hebben kunnen worden: aan den anderen kant heb ik menr'gmaal op myn gemak proeven genomen, vooraf berekenende wat de uitkomst zyn zou; maar wanneer ik de proeve in 't werk ftelde , was de uitflag verfchillende, of ik bevond, dat de proef niet vergezeld kon gaan met alle de omftandigheden, die opgegeeven waren. Vermits de Byen, door hun verbaazend aantal, veel van haare werkzaamheden verbergen , is het noodig zodanige kunstbehendigheden te gebruiken, als kunnen ftrekken om in die verdonkerde Huishouding licht te krygen. Byekorven, met glazen in dezelve, vertoonen dikwyls veel van de werkzaamheden deezer Infecten; Byekorven geheel van glas nog meer; maar dewyl zy zulk een dromvormen, en den Honigraat in 't midden beginnen , kan 'er weinig van gezien worden eer het werk reeds vry verre gevorderd is. Zeer naauwe glazen Byekorven zyn best gefchikt om die werkzaamheden aan den dag te brengen: de. afftand van de eene tot de andere zyde zy omtrent drie duimen , en de hoogte en lengte genoegzaam voor een Byezwerm om 'er een geheelen Zomer in te werken. Naardemaal dén lec' tftandige Honigraat , ter geheele lengte en hoogte van de Byekorf, in 't midden die in twee deelen onderfcheidende , de beste ftand is om de werkzaamheden der Byen te vertoonen, is het noodig aan deeze Diertjes eene rig-  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. (,% rigting in hun werk te geeven, om dien Honigraat zo te vervaardigen: ten dien einde moet men een houten flyl in 't midden plaatzen, van den top tot beneden loopende want zy begeeren den Honigraat van eene hoogte te be* ginnen. Begeert men ze dwars of fchuins te zien, mén hebbe flegts dwarfche of fchuinfche Hokjes in de Byekorf te plaatzen. Ik had een Byekorf van glasruiten gemaakt, met glazen einden , die zeer wel beantwoordde aan de enkele blootligging haarer werkzaamheden; maar dikwyls zag ik myne Byen dingen verrigten, waarin ik wenschte eenige Byen op de daad te betrappen, of een brok van den Honigraat weg te neemen. Ik liet, derhalven, Byekorven maaken van dezelfde gedaante en grootte , maar zamengefield uit verfcheide glasruiten, die ieder afzonslerlylc konden open gedaan worden, zo dat ik, wanneer ik iets zag, 't geen ik naauwkeuriger, of onmiddelyk, wenschte te befchouwen , de ruit. te 'dier plaatze opende, en 't geen ik begeerde , zo veel in myn vermogen was , volvoerde, ïk moest dit met veel voorzigtigheids aanvangen ; dewyl de Honigraat veeltyds aan het glas in dit gedeelte vastgehegt was. Wanneer ik waarnam dat eenige werkzaamheden begonnen , welker tyd ik wenschte te bepaalen , als het leggen en het uitkomen der eitjes, enz., maakte ik een klein plekje met witte verw , tegen over het celletje, waarin het ei gelegd was, en tekende daar op den dag aan. Daar de Byen Volkplantingen vormen , en eene groote verfcheidenheid van werkzaamheden volbrengen, met eene maate van naauwkeurigheid, welke die der menfchen fchynen te evenaaren , heeft de Mensch , in dit geval geenzins jalours zynde, gereed aan de Byen meer toegefchreven dan zy met de daad bezitten; naamlyk een redeneerend vermogen : terwyl elke daad alleen uit ïnftinée gefchiedt, zo dat zy dit niet kunnen vermyden of veranderen , dan alleen uit noodzaaklykheid, niet naar verkie» zing. Men heeft deeze Diertjes tot Wetgeevers, tot Wis. kunftenaars, gemaakt: in de daad, by eene oppervlakkige befchouwing , is 'er eenige fchyn van reden voor dusdanige veronderftellingen; maar de menfchen zyn veel verder gegaan, en hebben al het openftaande uit hunne verbeelding aangevuld ; doch op zulk eene onnatuurlyke wyze , dat iemand, bet kezende , zich verbeeldt de befchryving van een monfter in handen te hebben. Waarfchynlyk belhat de beste wyze, om de Natuurlyke Historie E a van  tf4 NATUURLYKE HISTORIE van dit Infect te behandelen , hier in, dat men alleen befchryft , wat 'er met de daad plaats heeft, en de Lcezer zal terltond ontdekken waar de vinding der andere Schryveren gewerkt hebbe ; nogthans zyn 'er eenige verzekeringen , welke eene meer byzondere overweeging verdienen, als het vormen van Koningin-Byen, naar welgevallen. Lnnden, die weinig onderfcheids .in de Jaarfaifoenen ondergaan , kunnen Infecten hebben, wier Huishouding wel gefchikt is voor die eenpaarigheid, en welke niet zou voegen aan eene Lugtgefteltenis , waarin de Jaarfaifoenen veel verfchillen; want Infecten van Landen, wier Jaargetyden zich duidelyk kenmerken, als in ons Land, hebben een tydperk in hun leven , waarin het weinig in onze magt ftaat om naafpeuringen te doen , en naauwlyks iets kan ontdekt worden dan by toeval ; want proefneemingen beduiden dikwyls weinig: wy moeten, derhalven, dit opengelaaten vak aanvullen door redenkaveling , en uit de overeenkomst, zo wy 'er eenige bezitten. Dit tydperk is voornaamlyk de Winter by de Infeéten , die dat failben door leeven. Dieren van een faifoen gelyken naar veele Plantgewasfen ; terwyl de Gemeene By alleen een Dier van het faifoen is in de gewoone levensbedryven, of't geen derzelver vrywillige werkzaamheid mag heeten; van hier is de By, eenigennaate, gelyk de Mensch, gefchikt voor elk Land: 't welk de rede kan zyn waarom zy een zo algemeen Diertje is ; want ik geloof dat de Byen een der algemeenst bekende Diertjes zyn ; doch dit kan uit aankweeking ontftaan , ingevolge waarvan zy gebragt zyn in Luetftreeken, welke zy uit zichzelven niet zouden hébben opgezogt. Infecten zyn zo klein, en zo weinige van dezelve gefchikt om in een vastbepaalden huislyken ftaat te leeven, dat men derzelver Levensduur niet gemaklyk konne bepaalen : wesbalven wy hier meer moeten afgaan op proeven, uit de omftandigheden ontleend, dan op ftellige en rechtftreeks bewyzende ; en misfchien dat de leeftyd van de Gemeene By minst in ons vermogen is om te agterhaalen: want derzelver aantal in dezelfde Maatfchappy maakt het bykans onmogelyk hier zeker te gaan. Daar zy eene Volkplanting oprigten, of eene Maatfchappy aangaan, welke ftand houdt, kan men den duur van die Maatfchappy weeten, maar het levensperk van elk op zich zei ven blyft onbekend. Negthans zyn wy verzekerd , dat het alleen de Weikbyen en de Koninginnen zyn die de Maat- fchap-  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. 65 fchappy aanhouden; want de Mannetjes flerven het zelfde jaar dat zy te voorfchyn komen. Uit haar hangen aan takken van boomen en uitftekken, wanneer zy zwermen , zou men bykans overhellen om te veronderftellen dat de Byen uit een warme Lugtftreek herkomftig zyn : nogthans zou men , daar zy zo ruim zorgen voor de verandering van Lugtgelteltenis, of liever voor eene verwisfeling van Jaargetyde , integendeel wel overflaan om te gelooven, dat ze gefchikt zyn voor veranderlyke Lugtftreeken; of liever deeze twee omfbndigheden ons opleiden om te bepaalen dat ze voor beide beftemd zyn; en de algemeenheid der Byen bewyst het. Ik begryp, dat, in eene vry eenpaarige warme Lugtftreek, de Huishouding der Byen eenigzins kan verfchillen van die in eene veranderlyke, dat zy zich dan niet in de noodzaaklykheid bevinden om zo veel voorraad op te leggen, en waarfchynlyk dé celletjes zouden gebruiken om 'er langer in te broeden : egter is» eene goede Lugtftreek voor de Byen de gefchiktfte , en haar gelykt, in een gemengde, als Groot- Brittanje, een gunftig faargetyde best. Men vindt de Gemeene By in Europa, A/ia, A/mca en America. Dat zy in de drie eerstgemelde Waerelddeelen gevonden worden, laat zich gereed bevatten; maar hoe zy in America komen, is zo vlot niet te begrypen: want de Byen, fchoon een foort van handel- en vervoerbaare Diertjes,, kunnen eene zo langduurige opfluiting, als noodig zou weezen om dezelve na de West-Indien over te voeren, niet verdraagen ; dan alleen in eene foort van Yskelder: want telkens, als ik gepoogd heb ze in haare Korven te befluiten, werden zy zo rustloos dat ze zich onderling ombragten. Het Wyfje en de Werkby hebben, geloof ik, in elke foort Angels , die haar in de daad tot een befchadigend, of liever een verdedigend, Diertje maaken: want, fchoon zy aanvallen , denk ik dat het by wyze van verdediging is, uitgenomen wanneer zy op elkander aanvallen , 't welk zelden of nooit met de Angels gefchiedt. Naardemaal dit meer tot de Werkbyen behoort, zal ik dat in overweeging neemen, als ik van dezelve afzonderlyk fpreeke. Van 't geheele Byengedacht is de Gemeene By het ligtst verftoord: want daar zy een eigendom bezitten, fchynen zy daaromtrent nayverig, en zoeken 't zelve te verdedigen: doch bevinden zy zich niet naby haare bezitting , dan houden zy zich gerust, en moeten getergd E 3 wor-  66 NATUURLYKE HISTORIE worden eer zy fleeken : met al die gezindheid tot verdediging, alleen tot verzekering van haar eigendom of ter beveiliging van zich zeiven, wanneer 't haar nader geldt hebben zy geene begeerte of gefchiktheid om anderen te beledigen. Zo zullen twee of meer Byen op een en dezelfde bloem aazen , zonder dat de eerfte bezitter zulks als zyn regt, eifche : een honderd mogen zich rondsom denzelfden drup Honig bevinden , indien dezelve buiten de grenzen van haar eigen regtsgebied ligt: doch wat zy verzameld hebben, verdedigen zy. Het is gereed te ontdekken , wanneer zy voorhebben te fteeken ; zy vliegen met iuelle vaart rondsom het voorwerp waarop zv het gemunt hebben , en door de fchielykheid haarer beweeging ontgaan zy geflaagen of aangevallen te worden: dit ontdekt men uit het geluid 't welk zy met de wieken maaken, als of zy onder het vliegen de heek zullen toebrengen; dit geluid verfchilt zeer veel van 't geen zv (laan wanneer zy, op een fchoonen avond, met Stof en Ho' mg belaaden , Korfwaards komen vliegen : dit is een gemurmel van wel te vredenheid Wanneer een enkele by door verfcheide andere wordt aangevallen, fchynt ydzaaife, biertje , 't geen men zich met . mogelykheid kan verbeelden; zy doet geen wederftand, en dooden ^ Willen vliegen : z? ,aat zich De byen zyn, misfchieh , de eenige Infeclen die 's Winters eeten , en dus ook de eenige die uitwendig zigtbaaren voorraad opleggen: en daar alle Dieren, InfecTên of andere ,; die zich , geduurende den Winter, fh'1 houden ot _m t geheel niet eeten, of zeer weinig voed/el nuttigen , m vergelyking van 't geen zy des Zomers gebruiken , _ in den Zomer vet en welgedaan 'er uitzien ft welk ik inwendigen voorraad noem), befpeuren wy niet dat de Gemeene by op den eenen tyd vetter is dan on den anderen : 't geheele jaar door zien zy 'er eveneens 'Er zyn toevallen, welke de byekorven overkomen waar van het niet gemaklyk valt reden te geeven. Ik had een kor! , m de maand November geheel'ledig van Bven geworden ; by onderzoek vond ik 'er geen Honig in; geduurende den Zomer was dezelve fterk geweest • een Wespen-nest m den tuin, niet verre daar af, hadt de'Korf m de maand October ontrust; maar dat Wespen-nest weggenomen zynde , was alles iu volmaakte rust geblee- ven.  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. 6j ven. Deeze Korf nader beziende , vond ik 'er flegts vyf doode Byen in, en geen drup Honig in eenige cel: nier weinig Byenbrood was 'er hier en daar in de celletjes van den Honigraat; doch befchimtneld aan de oppervlakte. — Aan den anderen kant heb ik Zwermen gehad, die in den Winter ftierven , terwyl 'er een groote voorraad van Honig in de Korf voorhanden was. Opmerklyk kwam het. my voor , dat zy alle • dood lagen met lang uitfteekende fnuiten; by die ik opende vond ik de maagen vol Honig, en de ingewanden vol van uitwerpzels, bovenal in 't agterfte gedeelte. De Byen zyn mogelyk de eenige Infecten , die Hette by zichzelven voortbrengen , en dus gefchikt_ om eene draagelyk welgeregelde Warmte te hebben , buiten welke zy, gevolglyk , ongemak lyden , en fchielyk fterven. Deeze warmte maakt, derhalven, niet alleen een gedeelte uit van derzelver inwendige Huishouding, elk hoofd voor hoofd betreffende ; maar ook van haare uitwendige of' algemeene Huishouding, en verdient overzulks gekend te worden. De Hette der Byen kan men door den Thermometer bepaalen , en zal ik den uitflag opgeeven myuer Proefheemingen, in twee verfchillende Jaargetyden genomen. Op den 18 van July, 'savonds ten tien uuren, met een Noordewind , de Thermometer in de open lugt op 54*, plaatfte ik dezelve boven in een'Korf vol Byen, en, in het tydsverloop van minder dan vyf minuuteu , rees dezelve tot 820. Ik liet 'er den Thermometer den geheelen nagt 5 's morgens ten vyf uuren was dezelve gedaald op 790; 's morgens ten negen uuren klom dezelve tot 830; ltondt ten één uuren op 840, en viel 's avonds ten negen uuren op 78 °. Op den 30 December was de Thermometer in de open lugt 3J°; in de Byekorf 73". Schoon de Byen eene Hette verdraagen bykans gelyk aan die de viervoetige Dieren uitflaan, is, nogthans, haar uitwendig bekleedzel niet verfchillende van dat der Infecten , die deeze Hette niet kunnen veelen. 'Er doet zich geen onderfcheid op tusfehen het bekleedzel der Byen en der gemeene Vliegen, of Wespen; ook zyn zy niet vetter: al het welk de Byen tot flegte bewaarders van warmte maakt *, zy zyn, derhalven , koudlyk, en, in eene koude al te ftreng voor haar om met genoegen te leeven, vergoeden zy het gebrek , waar voor zy, uit hoofde haarer kleinheid, op zichzelve blootftaan, door zich in een drom E 4 za-  68 NATUURLYKE HISTORIE EN I1UISH. DER HONIG-BYEN. «amen te voegen. Een enkele By heeft 20 weinig vermogen om zien te verwarmen, dat zy welhaast bevangen e bykans beweegloos wordt: de gewoone nagtkoude iS de Zomer kan dit uitwerkzel hervoortbrengeiT en eene koude hier oe in ftaat doodt 'er veele. Een Gemeene IW is , oyerzulks yerpligt in eene Maatfchappy t woo j? zal zy , m koud wéér, het leven behouden! * W00nen» Wy weeten , dat de verteering der Hette grooter kan weezen aan het vermogen om dezelve voort tf breu4n • wanneer dit het geval is, bemerken wy het, en dóen dan zodanige bedryven als uit Inftinct ontdaan/ of natuurlyk int den gevoelden indruk voortkomen , of zo als reeds ge woonte en hebbelykheid ons geleerd hebben . Veele Dieren winden , als zy een overmaat van Koude voelen fn l f°P vS, hun eigen vagt ' alle de uitei"den der Sn VnflT*™PT> °f het höIle van den bu*, brengende Vogels liggen de pooten onder den buik, en fteekei dé aïle tSTld' V,erken,e" het ,yf: vet,e' faSTnS dêe^ir'defffbeïr ^ " ^ £» h°e ^ Naardemaal de Byen zeer ligt door Koude aangedaan worden ,s ook haar Inftinct f ten dien aanziend g zeer da? e*en 7? V^heid. Ik heb vvaargeuom' n ÏÏLh Wei'm aan de oP^i'igen van de Byekorf hine gereed 0111 weg te vliegen, en onmidddyk weder in dezelve te rug zien keeren. 'Er ontftondt eene Koude die ik niet gaoogen de Koude toencemende, bemerkte ik ,in 't einde de oorzaak van deeze hertocht. - Als 'er Regen ódS' den is, zien wy de Byen in groote menig e Sis Een en naauwlyks blyft 'er een enkele buiten.0 ,1C LenJel-der B,ycn aderen deeze Warmte zo wel als de Diertjes zelve, de Byewormen en Poppen kunnen met leeven in eene Koude van 60 of 70-. Deeze Warmte houdt het Wasch zo zagt, dat de Bven ;t zelve met™ mak kunnen kneeden. In glazen korven, of in welke men glazen venftertj.-s heeft, zien wy dikwerf een waafem aan den binnenkant van het glas , bovenal, wanneer het glas kouder is dan cc lugt daar binnen: of dit uitwaafemmg is van de Byen , voortkomende uit derzelver lichaam of longen dan uit de Honig, kan ik niet ze-™ C t Vervolg by eene nadere gelegenheid.) öö " BE-  beschr. van , en waarn. op, het eiland hinzuan. 69 besciirYVINCi van, en waarneemingen op, hinzuan , of jóhanna , een eiland tüsschen het n00rdeijnoe van madagascar en het vasteland van africa. Door Sh william jones , VOOT- ê zitter in de Sociëteit tot Bevordering der Oosterjche Kennisje, te Bengalen. (Vervolg van bl. 30.} Wy ontvingen geen antwoord van Prins salim, en, in de daad, wy verwagtten 'er geen; dewyl wy 't voor een toegedaan (tuk rekenden, dat hy ons oogmerk, om by zynen Vader , den Koning, een bezoek af te leggen, goedkeurde. Vóór Zonnen opgang, vervoegden wy ons aan den oever in het volzeker vooruitzigt van een vermaaklyk tochtje na Domoni; doch wy vonden ons te leur gefield. De Dienaars, aan 'sPrinfen deur, vermeldden ons, met veel koelheids, dat hun Heer ziek, en, zo zy, geloofden, in flaap was; dat hy'hun geene bevelen wegens de Draagfloelen gegeven hadt, en dat zy hem niet durfden ontrusten. Alwi kwam welhaast by ons om zyne pligtpleegingen af te leggen ; hy werd gevolgd door zyn oudften Zoon ahmed , met wien wy wandelden in de tuinen van de twee Prinfen salim en hamdullah. De ligging was uit den aart goed; maar wild en woest, en in salim's tuin, waar wy intraden door een elendige opening, zagen wy eene gefchikte Badplaats van Heen opgehaald , maar toen geheel vervallen, als mede een Afdak by wyze van een Zomerhuis , gelyk aan 't geen waar onder wy geëeten hadden by den Gouverneur, doch kleinder en flordiger.' Op den grond, lag eene foort van wieg, omtrent zes voeten lang, weinig-meer dan één voet breed, gemaakt van koorden , netswyze, doch verre van keurig, door elkander gevlogten, met een langen en dikken Bamboo-tak aan wederzyden. Dit hoorden wy, met verbaasdheid, was een Koninglyke Draagftoel, en een van die Voertuigen , waarin wy op de fchouderen zouden gedraagen geworden zyn, over het gebergte. Veel gefpreks had ik met ahmed , die ik een verftandig en gefpraakzaam Perfoon vond. Hy verhaalde my , dat E 5 vee-  70 EESCHRYVTNG VAN, EN WAARNEEMINGEN veelen zyner Landgenooten Gedichten maakten, en Zangftukken opftelden , en dat hy zelve een groot liefhebber van Dichtkunde en Muzyk was, dat, indien wy ten zynen huize wilden eeten, hy voor ons zingen zou, en fpeelen. Wv namen zyne uitnodiging niet aan, dewyl wy beloofd hadden , om , zo wy ooit een dag in Matfamudo ons ophielden, by baka gibu te zullen eeten; deeze was een eerlvk man, van wien wy aan boord Eieren en Groente koeten, en aan wien eenige Engelfchen den naam van Lord gegeeveii hadden, waarop hy zich niet weinig liet voorftaan. Wy konden, derhalven-, alleen een morgenbezoek by sayyad ahmed afleggen. Hy zong een Lofzang of twee in t Arabisch, en paarde zyn fleepend, fchoon hartroerend, Pfalmgezang met het fpeelen op eene foort van Luit, welks fnaaren hy tokkelde met een agterwaards geboogen pennefchacht : het fpeeltuig was zeer onvolkomen ; doch fcheen hem zeer te vermaaken. De naamen van de fnaaren waren 'er op gefchreeven met Arabifche, ot Indiaanjche, Letteren, enkele eu zamengeftelde; doch ik oordeelde het der moeite niet waardig dezelve af tc fchryven. Hy gaf aan Capitein williamson , die eenige Letterkundige Zeldzaamheden aan de Boekery te Dublin ten gcfehenke wilde geeven, eene kleine rok, waarop een Lofzang met Arabifche Letteren gefchreeven ftondt; doch m de taal van Mombaza , vermengd met Arabisch: dan het verdiende naauwlyks eenige aandagt; naardemaal de laalftudie weinig innerlyke waarde heeft, en alleen nuttig is als een hulpmiddel om tot wezenlyke kennis te geraakeu, welke wy niet wel kunnen verwagten van de Mozambique Dichters. Ahmed zou , zo ik geloof, met verrukking onze Europifche Airtjes (ik zonder altoos de Franfche Melody uit) gehoord hebben: want zyn geliefde toon was een gemeene Ierfche Dansdeun , • waarin hy een zonderling genoegen fcheen te fcheppen. By ons wederkeeren na den oever, dagt ik om 't beloofde bezoek by den ouden alwi en by Prins salim, wiens character ik toen nog niet had leeren kennen. Ik befloot daarom alleen aan land te blyven. Ons middagmaal hadden wy vroegtyds by bana gibu befteld. — Alwi.liet my zyne Handfchriften- zien , die meestendeels de Plegtigheden en Voorfchriften van zynen Godsdienst betroffen; en één derzelven, 't geen ik voorheen in Europa gezien had, was eene verzameling van verhevene en fchoone Lofzangen ter eere van  op, het eiland hinzuan. 71 van mahometh , met uitleggende aantekeningen op den rand. Ik verzogt hem my 'er een voor te kezen, naar de wyze der Arabieren , en hy zong het op een trant die ver van onbehaagelyk was ; doch ik hou my verzekerd dat hy het Zangftuk zeer gebrekkig verftondt. De plaats , waarin wy ons bevonden , was aan ftraat open , deeze was welhaast opgevuld met Menfchen; de meesten hunner waren Muftis, of Verklaarders der Wet; en alwi , misfchieh begeerig om hun zyn Geloofsyver , ten koste van Welkevenheid , te toonen, vestigde myne aandagt op eene plaats in eene verklaaring des Corans, welke ik zag dat op de Christenen gemunt was. De Verklaarder, met eenige byvoegzelen (doch over 't geheel niet onnaauwkeurig) de omftandigheden der Verzoeking vermeld hebbende , 'legt deeze taal in den mond des Verzoekers: ,, Schoon ik niet in ftaat ben u te bedriegen, „ nogthans zal ik door uw toedoen meer Menfchen misf, leiden, dan gy zult te regt brengen!" De Mahomethaanfche Schryver voegt 'er by: ,, En dit was geen ydele „ bedreiging : want de Inwoonders van een Koningryk, „ veele duizenden mylen in uitgeftrektheid, zyn tot nog „ zo bedroogen door den Duivel, dat zy godlooslyk isa „ den Zoon van God noemen! De Hemel behoede „ ons," laat hy 'er op volgen , „ van de Christenen, zo s, wel als van de Jooden, te lasteren 1" Schoon een Godsdienstgefchil met deeze hardnekkige Yveraaren zo ontydig als vrugtloos zou geweest zyn, verdienden zy, nogthans, myns oordeels, eene kleine beftraffing: dewyl zy het 'er op fcheenen gemunt te hebben om my iets beledigends onder 't oog te brengén. ,, De „ Verklaarder," zeide ik, „ was zeer te befchuldigen ,, over eene zo weinig onderscheidende en haastige mi„ fpraak. DeTytel, welke uwen Wetgeleerden, en u, zo veel „ aanftoots geeft, was in Judea zeer gebruikelyk , daar „ zy, door eene ftoute figuurlyke fpreekwyze, met het „ Hebreeuwfche taaleigen overeenkomftig, fchoon niet ge,, bruiklyk in 't Arabisch, aan Engelen, aan Heilige Man„ nen, ja zelfs aan geheel het Menschdom, die god hun„ nen Vader moeten noemen, den naam van Zoonen gods ,, gaven : in deezen wydluftigen zin, noemt een Apostel „ de Uitver koor enen , Kinderen gods , en den messias , „ den Ecrstgeboorenen onder veele Broederen; maar de woorden Eénig-gehoor enen worden in een hooger en on- „ ver-  72 eesciiryvïnc van, en waarneemincen „ vergelyklyken zin op hem alleen toegepast (*); en wat „ my betreft , die de Schriften geloof, welke gv ook „ betuigt te gelooven, fchoon gy, zonder bewys, zen „ dat wy dezelve vervalscht hebben , ik kan hem die „ Benaaming niet weigeren , door welke by, hoe zeer „ het onze Rede te boven gaat, onderfcheiden wordt in „ het Euangehe ; en de Geloovers in mahometh , die „ jesus uitdruklyk den messias noemen, en verklaaren dat „ hy van eene Maagd gebooren is , 't welk alleen ten „ vollen de uitdrukking , door deezen Schryver gewraakt „ zou wettigen, zyn zelve te veroordeelen als zV op » woorden vitten; wanneer zy, bellaanbaar met hun eigen „ Geloof, _ tegen de groote hoofdzaak van het onze niets „ kunnen inbrengen." De Mufulmannen hadden niets ter wederlegging m te brengen, en het gefprek nam een andere keer. Ik verwonderde my over de vraagen, welke alwi mv deedt over den jongstgeflootenen Vrede, en de Onafhangelykheid van America; de magt en middelen van GrootBrittanje , Frankryk , Spanje en Holland; het Characler en de veronderllelde oogmerken des Keizers; de ver«-elykende llerkte van de Rusfi/che , de Keizerlyke en Otlw manfche, Legermagten , en hoe zy dezelve in werkzaam- heid bragten. , Ik beantwoordde dezelve zonder eeni- ge agterhoudenheid, dan alleen ten opzigte van den Staat onzer Bezittingen in Indie; en myne antwoorden verdweenen niet m de wyde lugt: want ik ontdekte dat de geheele menigte daarop onderfcheide aandoeningen gevoelde • doorgaans betoonde dezelve verbaasdheid, dikwyls verlegenheid ,' inzonderheid toen ik hun befchreef, de groote Magt , en wonderbaare Krygstugt, des Oostenrykfchen Legers ,en de domme vooroordeelen der Turken, die door niets kunnen overgehaald worden om hunne oude Tartaarfche hebbelykheden af te leggen ; als mede de zwakheid hunner Heerkhappyen in Africa, en zelfs in de meerafgelegene Landfchappen van A/ia. In vergoeding voor myne onderrigtingen, gaf hy my een klaare maar algemeene onderrigting, wegens het Staatsbeftuur en den Koophandel deezes Eilands. Zyn Land gaf hy re verilaan , was arm, en bragt ikgts weinig Artykels van Koop- (*) Rom. VIII: 29. Zie 1 Joan. III: 1 , &. Barrow, p. «31, 232. 251.  OP, HET EILAND HINZUAN. 73 Koophandel voort. Maar, indien zy Geld konden krygen, 't geen zy nu veel hoger begonnen te fchatten dan Speelgoed, (dit waren zyne eigene woorden,) zouden zy zeer gereed vreemde VVaaren kunnen bekomen, en dezelve met voordeel verruilen aan hunne Naabuuren op de Eilanden, en op het Vasteland : dus krygen wy, voor een weinig gelds, Snaphaanen, Kruid, Lood, Houwers, Mesfen, Laken , ruw Katoen, en andere Koopmanfehappen, van Bombay gebragt; met deeze dryven wy handel op Madagascar, en krygen vandaar de natuurlyke voortbrengzels des Lands , of Dollars , waar voor de Franfchen Vee, Honig, en andere goederen, op dat Eiland koopen. Voor het Goud, 't welk wy met uwe Schepen ontvangen, kunnen wy Olyphants-Tanden van de Iuboorelingen van Mozambique krygen, die dezelve ook verruilen voor Krygsbehoeften en Staafyzer: de Portugeezen aldaar fchenken ons Lakens van verfcheide foorten voor 't geen ons Eiland oplevert. Deeze Lakens verhandelen wy, met groot voordeel, op de drie digt by ons liggende Eilanden, vanwaar wy Ryst, Vee, een foort van Broodvrugt, welke op Cornara groeit, en Slaaven, ontvangen, welke wy ook verkeopen op andere plaatzen , waar wy handel dryven; en wy doen dit met onze eigene Schepen. Toen hy van den Slaavenhandel fprak, kon ik niet naalaaten myn afkeer van denzelven te kennen te geeven, en hem te vraagen, volgens welke Wet hy zich een eigendom aanmaatigde over redelyke weezens : naardemaal onze Schepper aan ons Geflacht eene Heerfchappy , met redelykheid uit te oefenen , gegeeven had over de Dieren des Velds, en de Vogelen des Hemels ; maar geene aan den Mensch over den'Mensch. — Volgens geene Wet, was zyn antwoord , of noodzaaklykheid moest eene Wet weezen. 'Er zyn Volken op Madagascar, en in Africa, die noch god, noch zyn propheet, noch moses, noch david, noch den wessias, kennen: deeze Volken bevinden zich in eenen geftaagen Oorlog , en maaken veele Gevangenen, die zy , konden zy ze niet verkoopen, zeker zouden dooden. Deeze Lieden leeven in de uiterfte armoede , en hebben een aantal van Kinderen, die, konden zy 'er geene befchikking over maaken, nevens hunne elendige Ouders , van gebrek zouden moeten vergaan. Door deeze elendigen te koopen, behouden wy hun leven, en mogelyk dat van veele anderen, door ons geld gered. Indien wy deeze koopen, leeven zy; worden zy goede flaayen, dan leeven zy  74 beschryving van, en waarneemingen zy wel ; maar worden zy niet verkogt, dan moeten zv jammerlyk omkomen. _ Zulke gevallen , gaf ik hem daar op te yeritaan, kunnen 'er plaats hebben • doch trekt valschlyk een algemeen gevolg , uit 5|e wemS byzondere gevallen ; en dit is de eigenfte iniÖ£gT waS iTh^mZeu m)dT genheden, het menschdom SS laat bedriegen. Het lydt geen twyfel in het minst, of een beftendige wmstgeevende handel in Menfchen ftookt de Oorln gen aan, waarin altoos gevangenen gemaakt worden: en dezelve houdt die geduurige vyandfchap gaande, welke^y voorgeeft de oorzaak te zyn van een in zich zelf wraakbaar be. dryf daar het, in de daad, een vitwerkzel is. Die zelfde handel kweekt de luiheid by eenige Ouders , die over ' a gemeen hunne Kinderen zouden kunnen voeden als zv vytig werkten, en vervoert anderen om hunne natuurlyke aandoeningen te verdooven. Ten hoogften genomen kan uwe bevryding van deeze ongelukkige Kinderen alleen opk immen tot een perfoonlyk verdrag * waar door zy tot dankbaarheid, en een redelyken dienst, verpijn zvn en gy tot goedgunffigheid en menschlievenheid; maar kunt gy denken uwen pligt wel waar te neemen, alsïv' tegen htm wil befehikkingen over die Kinderen 'maakt' en met hun handelt op dezelfde wyze als met uw Veeinzonderheid , wanneer zy Leezers van uwen Coran , en Pylaaren van uw Geloof, konden worden? De Wet fprak hy, verbiedt ons hun te verkoopen, als zy in den Propheet gelooyen; en kleine Kinderen worden alleen verkogt en dit met dikwyls, of door alle Meesters. — Gv gaf ik daar op te veritaan , die in mahometh gelooft! zyt, volgens den geest en de letter van zyne Wet verbonden, om zorge te draagen, dat zy ook in hem gelooven mogen; en, indien gy zulk een gewigtigen pligt verwaarloost om vuil gewin, zie ik niet hoe ey op ze-en in deeze, of gelukzaligheid in de andere, Wereld kuinhoopen. — Myn oude Vriend en de Muftis honden dit toe mompelden eenige gebeden, doch vergaten waarfchynlvk myn preek in weinig minuuten. y y Zo veel tyds was 'er vcrloopen iii dit gefprek, dat ik flegts een kort bezoek kon afleggen by Prins salim. Het oogmerk myns bezoeks was , den tyd onzer Reize na Domom, zo vroeg als mooglyk was, op den volgenden dag, te bepaalen. Hy zag 'er ongehavender uit dan te yooren, en ik vond hem in een luim , dat hy zich bitter over de Engel/dien beklaagde. „ Geen erkentenis" fprak  op, het eiland hinzuan. 75 fprak hy, „ is 'er gedaan voor de gunstbewyzen , die ,, ik , en de voornaamfte Mannen des Eilands, betoond „ hebben aan de Officieren en het Scheepsvolk van de Brüliant , fchoon 'er meer dan een jaar verloopen is, zints de Schipbreuk." Ik ftond, in de daad, ver- fteld over de agtloosheid , waaraan zulk een verzuim alleen kon worden toegefchreeven , en verzekerde hem , dat ik 'er het myne van zou zeggen, zo op Bengalen als in Engeland. „ Wy hebben," zeide hy daar op, „ weinig te hoopen van Brieven; want, wanneer wy ons „ daar mede hebben laaten betaalen, in frede van met Geld, en dezelve vertoonden aan uwe Schepen, zyn wy door„ gaans met verfmaading bejegend, en dikwyls met fchel„ den afgeweezen." —— Ik verzekerde hem, dat of deeze Brieven koel, en door onaanzienlyke Perfoonen , moesten gefchreeven geweest zyn , of vertoond aan lieden van geene opvoeding, hoedanigen 'er onder alle Volken gevonden worden ; maar dat eenige weinige voorbeelden van ruwheid hem geen algemeen vooroordeel tegen ons Nationaal Charaéter behoorde in te boezemen. «—— ,, Maar „ gylieden," fprak hy, „ zyt een ryk Volk, wy zyn arm; „ nogthans zyn alle onze bosfchen van Cacoa-boomen , onze Vrugten en ons Vee , altyd ten uwen dienfte ; s' gy P0ogt altoos ons af te knevelen , ons te geeven ,, wat gy kwyt wilt weezen , en wilt ons dikwyls niet ver,, koopen wat wy meest behoeven."— Om een recht denkbeeld van de Engelfchen te vormen , zeide ik daar op, moet gy ons in ons eigen Eiland, of ten minften in Indie, bezoeken; hier zyn wy Vreemdelingen en Reizigers; veelen onzer hebben geen oogme '. om in eenig Land handel te dryven ; niemand onzer ienkt het op Hinzuan te doen , waar wy alleen om ververfching aanvaaren. De Kleed eren , de Wapenen , of de Werktuigen , welke gy noodig moogt hebben , zyn dikwyls voor ons onontbee» relyk ; maar indien sayyad alwi , of diens Zoonen , als Vreemdelingen in ons Land kwamen, zoudt gy geen reden vinden om op eene grootere Gastvryheid te pochen. I Hier op vertoonde hy my, voor de tweede keer % een brok van een oud zyden Kamizool, met de Star van de Orde van den Distel, en verzogt my de fpreuk uit te leggen; en gaf tevens zyne begeerte te kennen, dat de Koning van Engeland hem die Orde zou fchenken, ter belooning voor de goede dienfren aan de Engelfchen bevveezen. Ik toonde hem de oumogelykheid van de vervul-  7<5 bESCHRYHNG VAN, EN WAARNEEMINGEN vulling deezer begeerte, en nam die gelegenheid waar om hem te zeggen, dat 'er meer weezenlyke' waarde was in hunne eigene Lands-Tytel3, dan in die van Prins, Hertog of Lord , welke men zo kwistig aan hun gegeeven hadt; doch die geheel niet ftrookten met hunne^ Zeden noch met de gefteltenis hunner Regeeringe. Dit Gefprek' voor ons beiden niet van den bevallio-ften aart zynde, flapte ik daar van af, met te verzoeken,° dat de Draagftoelen en Draagers den volgenden morgen zo vroeg mogelyk, in gereedheid mogten weezen. Hy'antwoordde , dat de Draagltoelen , voor niets , tot onzen dienst waren ; doch dat wy hem tien Dollars moesten geeven voor de Draagers van eiken Draagfloel, dat dit de gezette prys was , dat Mr. hastings dien betaald hadt, toen hy den Koning ging bezoeken. Dit, gelyk ik naderhand ontdekte, was eene onwaarheid; doch ik begreep, dat hy de Dollars voor zich zeiven zou houden en niets geeven aan de Draagers, die dezelve beter verdienden , en die hy zou dwingen hunne VVooningen te verlaaten, en ten zynen voordeele te arbeiden. — Kunt gy u verbeelden , voerde ik hem te gemoete , dat wy vier-en-twintig mannen zouden gebruiken om ons zo verre op hunne fchouders te torlchen , zonder hun rykelylt te beloonen? Maar dewyl zy vrye Lieden zyn (dit hadt hy my gezegd) , en geen Slaaven van u , zullen wy hun betaalen naar gelange van hunne moeite en goed gedrag en het is beneden uwe en onze waardigheid voor 's hands koop te maaken! Ik vertoonde hem een fraai Affchrift van deii Coran ,'t welk ik voor zvn Vader beftemd had,en befchreef wat ik verder bedoelde te fchenken ; dan hy vroeg my, met de grootstmogelyke koelheid, „of dit alles was2" Ware hy Koning geweest, een Beurs met harde Dollars zou hem meer genoegen gefchonken hebben , dan het fchoonfte en heiligfte Handfchrift. Over verfcheidcne on-. derwerpen met hem fpreekende, bevond ik dat hy kleinverftandigwas, en zonder beginzelen; ik nam myn affcheid, en zag hem niet meer ; maar beloofde dat ik hem in 't zekere zou laaten weeten, of wy de beoogde reis zouden onderneemen. Wy aten op ons gemak , en hadden, in 't overige van den dag, gelegenheid om de Zeden der Inwoonderen van een middelbaaren rang op te neemen; deeze worden Banas geheeten , en hebben allen Slaaven, die Reeds voor hun arbeiden. Wy bezogten de Moeder van combo ma*  of, het eiland hinzuan. 77 madi die zich in geene ruime omftandigheden bevondt; en haar Man, die ter Zee voer, verruilde eene Arabifche ■ Verhandeling over de Starre- en Zeevaartkunde, welke hy geleezen hadt, voor een Kompas , waarvan hy het gebruik zeer wel verftondt. In den morgen, had ik gefprooken met twee zeer oude Arabieren van Temen, die eenige Koopmanfchappen op Hinzuan gebragt hadden: in den namiddag ontmoette ik eenen anderen, van Maskat gekomen (waar toen een Burgeroorlog ontftookcn was,) om wapenen te koopen. Ik betuigde allen, dat ik hun Volk beminde ; zy beantwoordden dit met de vuurigfte dankbetuigingen, inzonderheid de twee oude Mannen, die zeker by de tachtig jaaren telden; zy bragten my zohair en hareth voor den geest. Men hadt my een zo ongunftig berigt gegeeven van den weg over het gebergte , dat ik myne Reisgeuooten afmaande van om den tocht te denken , waarin de Capitein reeds geen zin hadt : maar dewyl ik volkomene kennis begeerde te verkrygen van een Eiland, 't geen ik nimmer zou wederzien , fchreef ik den volgenden dag aan salim, met verzoek, dat hy my één Draagftoet zou leenen , met een genoegzaam getal van Mannen. Hy zondt my geen gefchreeven antwoord, 't welk ik meer aan zyne onbekwaamheid, dan onbeleefdheid, weet; maar de Gouverneur kwam met alwi , en diens Zoonen , 's avonds aan boord; zeggende, dat zy myn Brief gezien hadden ; dat alles in gereedheid zou weezen; doch dat ik de Draagers voor niet minder dan tien Dollars kon krygen. Ik verklaarde meer te willen betaalen, maar aan de Draagers zelve, naar maate van hun gedrag. Zy keerden, eenigzins misnoegd, te rug, naa dat ik op het Schaakbord een fpel gefpeeld had met Alwi's jongden Zoon , in wiens voorkomen en gedrag iets zeer inneemends was. (Het Vervolg en Slot Herm.) LEVENSBEfCHRYVIKG VAN DEN HEERE CHRtSTIAAN WILLEM OEMLBR , Hertoglyk Saxisch-, Weimar- en Elfenachfche Conjiftoriaalraad ; Superintendent der Kerken en Schooien van het Jenafche Diftrikt ; Opperleeraar aan de Hoofd- en St. Michaëlis Kerk; Beftuurder van het IVeezen-lnjlituut te Jena, en Medelid der Keurvorstlyke Academie der nuttige Weetenfchappen te Mentz. De Heer oemler wierd den 20 Sept. 1728, te Denjliidt.esa Dorp naby Weimar, geboren. Zyn Grootvader geöuge »ie»g. 1703. no. 2. F wit-  1* lev2ks3e"chsyvik6 wuxtM zoo wel als zyn Vader conraad gfrha' d , zyn beide daar Predjkpt geweest. Zyn Grootmoeder, van Moeders zyde! was eene Jufvrouw gotïer , de oudlle Dochter van ioimn christia.n gotter , Geneesheer te Kamburg, welke met ohaw Christiaa» reichel , Predikant te Punfchraw by Naümburg in Saxen, in den Echt trad; uit welk Huwelyk eene Dochter geboren wierd , welke zyne Moeder is geweest. Zyn Vader, welke hem als een eenigen Zoon zeer teder liev had wierd hem door den dood ontrukt, toen hy nog geene zes* jaaren oud was. Doch eene gunstryke Voorzienigheid zorgde vL nStC -VyZr V°?r ZlnS °P™edi»S> en vroegere beichaaVing. Op zeker Landgoed, te Denftadt, hield eene Mevrouw lau haar verblyv, welke een Gouverneur voor haare twee Kinderen hield. Deze Dame vergunde, dat hy met beide haare Kinderen inogt onderwezen worden. Hy genoot hier tot fn zyn tiende jaar, het eerfte onderwys. Hierop bezocht hv het Gymnabum te Weimar. Daar ftond hy,in de vierde Clasfe onder het opzigt van den rechtfchapenen labes, welke,na verloop van eenige jaaren, Predikant itTeutlebtn by Buttjlödt wierd. ISog vereert hy de Asfche van dien rechtfchapen Man, in welken hy zynen goeden Vader weder vond. Deze Man zocht de gaven en talenten, welke God in zyne ziel gelegd hadde geduung beter te ontwikkelen, en te volmaaken. Van dezen yoortreffelykcn Man wierd hy, als of hy zyn eigen Zoon was, bemind; ook gav hy hem, by elke gelegenheid, blyken zyner vaderlyke liev.de , zoodat hy door zyne aanbeveeline zich veele vr.enden en beguniligers verwierv. Het aandenken ti-m eenen scbRow welke Conrector was,is by hem onvergeetelyk en hét grav van den beroemden carpovius nog dierbaar en waardig. Daar hy, in de Wysgeerige Weetenfcliappen , voorïiaamly*, zyn genoegen vond, nam carpovius deze geladenheid waar en oefende hem in het dhpuieeren, zoodat hy fchier by elk dispuut, welk 'er weeklyks gehouden wierd , opponeeren of defendeeren moest. Carpovius was een voortreffelvk Leermeester, welke zich byzonder naar de vatbaarheden en neigingen zyner Kweeklingen wist te fchikken , en hierdoor wakkerde hy hunnen iever, op eene buitengewoone wyze, aan. I3efpeurae hy by den eenen of anderen, eene byzondere neiging tot deze of geene weetenfehap of taal, dan gav hy hun aauftonds met vergenoegen, en zonder eigenbelang, Onderwas m dezelve. Otsze oemler liet eens blyken, dat hy lust haddè om de Synlche taal te leerenden aanftonds was carpovius bereid, om hem het noodige Onderwys daarin te geeven en verheugde zich , hem zoo ver gebragt te hebben, dat hy 'met eene Redevoering, in 't Syrisch, van het Gymnasium affcheid nam. In bet jaar 1-47,verliet hy ditGymnafium,en vertrok naa het Hoogefchool te jena. Hier breidde hy zyne reeds verkregeue Wysgeerige Kundigheden, onder aanleiding vaa den tocn-  vak c. w. 0e1ileb. 79 juaaligen Magister polz , welke vervolgens Hoogleeraar en eindelyk Confiftoriaalraad wierd, uit. Met lov fpreekt hy dikwerv van de vriendfchap van dezen Man. Hy herinnert zich nog altoos het geluk, dat hy den vryen toegang tot hem had, en denkt nog, met vergenoegen, aan de uuren, waarin hy zich onder zyn opzigt weeklyks in het disputeeren oefende. In de taaien verkoos hy de toenmaalige Privaat-Leeraaren Doct„ hirt, Doet. zikler en zenkei. ; in de Godgeleerde Weetenfchappen den toenmaaiigen Kerkenraad Doet. walcjj, en Doet. J0CHER. Maar zyne meest gelievde Leeraar was Doet. reusch , welkers lievde en toegenegenheid hy voornaamlyk verwierv. Aan dezen Man dankt hy zyne overtuiging van de Waarheid en Godlykheid van het Christendom, daar hy in zyn Collegia bewees, dat de Christlyke Godsdienst de redelyklte zy, en dat in denzelven niet één Leerftuk de waarheden van de gezonde en zuivere rede tegenfpreekt. Zyne Introducïio in Theologiam revelatam is nog geduurig een van zyn meest gelievda Boeken. Hy verheugt zich nog, by dezen diepdenkende». Geleerden , de Polemica gehoord te hebben. Dit Coilegie, zoo als het reusch hield, verfpreidde over de Godgeleerde: Weetenfchappen het helderst licht. Die hetzelve met nut by hem bygevvoond heeft, is noch een aanbidder der Nieuwere» noch een blinde aanhanger der Oude ; maar hy zal zeker eerst ailes proeven, en het beste behouden. Hy acht zich over het gemeen gelukki ' , dat hy op zulk eenen tyd te Jena geftudeerd heeft, waarin Geleerde en voorbeeldig deugdzaame Hoogleeraars, welke niet^flegts eene waare opklaaring bevorderden, maaraok, door hun voorbeeld, de leeringen, welke zy voordroegen, gewigtig en belangrvk maakt.n, leevden. Schoon, in zyn tyd, de Uitlegkunde met zoo veel vrucht, niet behandeld wierd als tegenwoordig, tragne hy evenwel in flilte zich met den waaren zin der Bybelfche Waarheden bekend te maaken. Nadat hy over het Onderwys in het uitleggen der H. Schrivt, door baumgartün , by polz Collegia gehouden had, kocht hy over een en ander gewyd boek da beste Uitleggers van dien tyd , en floot zich in zyne Kamer op, om zich ongeftoord in den Bybel te kunnen oefenen, en wel op zulk eene wyze, als voor zyn verftand en hart van nut kon zyn. In de Christlyke Zedeleer was heusch ook zyn Leermeester. Maar, daar mosheim te dier tyd een berin met de uitgave van zyn Werk maakte, verkoos hy ook dit, voor eenen Predikant zoo nuttig, Boek, tot zyn Handboek in deza Weetenfchap , gelyk hy ook vervolgens in zyne openbaar? Schrivten bekend heeft, dat hy moshbim veel te danken had, JIe sch en polz befpeurden in hem, dat hy zich voornaamlyk der Wysgeerte wilde toewyden; dan, zy raadden hem aan. pat hy zich tot het predikambt zou voorbereiden. Hy volgde bunnen raad ook op, en bieev, uit dien hoofde, nog twee jaaF 3 reu'  So levenseeschrïving Ten langer op her Hoogefchool, om zich in de beoefenende Weetenfchappen , als in de Homiktica, onder aanvoering van den Kerkenraad, Docc. hallbauer , in de Pastoraal Theologie en Catechetica onder walch en köcher, te oefenen. Voornaamlyk verwierv hy zich de genegenheid van gohren", welke een zeer beroemd Predikant, en bekwaam Catecheticus, te Jenct was. Deze voortreiïeiyke man kreeg ook zulk eene lievde voor hem, dat hy hem den Predikftoel liet beklimmen, en met hem als zynen vriend verkeerde; welke verkeering ook zeer nuttig voor hem was. Van dezen man fpreekt hy nu nog ook nier anders dan met de grootite hoogachting. Toen hy aan het einde van zyne Academifche loopbaan was, wierd hy van zynen Leermeester, den toenmaaligen Magister roLZ, verzocht', om, by gelegenheid, dat deze, in 1752, Adjunct by de Filofofifche Faculteit wierd, onder hem in 't openbaar als Refpondens te disputeeren. Het gelukkig gevolg daar» van fpoorde hem aan, om een eigen Dispuut uit te werken, en het zelve openlyk te verdedigen , waarby hy het geluk had, dat reusch , en nog eenige zyner Leermeesters, tegen hem opponeerden. In het jaar 1752, eindigde hy zyne Academifche loopbaan , en wierd Gouverneur by den jongften Zoon van den Commercieraad schmidel, te Gera. Deze Jongeling, welke door zyn' Vader tot den Koophandel gefchikt was, toonde byzonder goede natuurvermogens te bezitten. Uit dien hoofde, verwekte hy weldra in hem een* lust tot de Weetenfchappen. Hy onderwees hem nog geen volle drie jaaren; doch had hem evenwel, in dien tyd, zoo ver gebragt,dat hy,na zyn vertrek, let Thomasfchool te Leipzig bezocht, en, door zyne naarfligheid, het zoo ver bragt, dat hy Hov- en Regeeringsraad te Dresden wierd. In dit huis had hy gelegenheid om zich in de praktikaale Weetenfchappen te oefenen. De Heer schmidel lag over het halv jaar ziek. Hy moest hem dagelyks bezoeken, en met hem over de gewigtigfte Leerftukken van het Christendom fpreeken. Te dier tyd gav God eene byzondere blyk zyner goede Voorzienigheid over hem. Op zekeren dag , in het jaar 1754, ftond, reeds des morgens om zeven uuren, het fchoone huis van dien Heer in volle vlam. Was dezelve midden in den nacht uitgebarften, dan had hy het niet kunnen ontvlugten; want men had nauwlyks zoo veel tyd , dat men den zieken Heer schmidel kon redden , welke weinige dagen daarna overleed, lil dien post had hy wel het gewenscht vooruitzigt, om met zyne Eleve niet flegts naa de Hoogefchoolen, maar ook uit reizen te gaan. Doch de wyze Voorzienigheid floeg eenen anderen weg met hem in. Geheel onverwagt beriep ïera de Geheimraad von linker tot Predikant te Denfiadt9 waar zyn Grootvader en Vader als Predikanten geftaan hadden ; vtrmids de opvolger van zynen Vader geftorven was.  vak c. w. «kmleb. tl Hy volgde den wenk van God, en wierd in 1755 in zyn Leeraarambt ingezegend. Aan deze plaats heeft hy menig hard gn treurig geval ondergaan. In het jaar 1759, wierd hy van eenen Pruisfifchen Partyganger, cobatsch , geplunderd; door den fchrik en de mishandelingen , welke daarmede gepaard gingen, verloor hy zyne gezondheid, en zyne Echtgenoote, welke de jongfte Dochter van den Baljuw fischer, te Ostheim, was, het leven , in haar twee-en-twintigfte jaar. Het volgende jaar drukte hem de Veeziekte , en de fchade, welke een onvveêr veroorzaakt had , bragt hem in eenen kommervollen toeftand. Maar Gods goedheid vergoedde hem dit alles in eene ruime maate. De toenmaalige regeereude Hertogin Weduwe amelia nam, in zyne treurige ongevallen, een groot deel, en beval, dat men voor zyne verbetering zoude zorgen. 'Er waren vier jaaren verlopen ," toen de Voorzienigheid hem eene betere Predikantsplaats aanwees. De doorluchtige Hertogin beriep hem, met een eigenhandig fchryven, tot Opperleeraar en Adjunct te Neumark, en hy deed aldaar, in 1764, zyne Intrede. 3\~u nog zegent hy die Gemeente, welke hem met zoo veele lievde ontving. Hy arbeidde hier flegts tot 176(5, toen hy, geheel onvervvagt, als Archidiaconus van Jena beroepen wierd. Om gewigtige redenen bedankte hy,tot drie reizen toe, voor dit beroep, om dat zyne Gemeente hem zoo dringend verzocht, dat hy haar zoo fpoedig niet wilde verlaaten. Maar eindelyk moest hy aan het aanhoudend verzoek van eenen Hoogedelen Stadsraad te Jena gehoor geeven, en het beroep aanneemen. Aanftonds , na dat hy hier aangekomen was , verzocht hem een groot aantal Studenten , dat hy eenige Collegia PraSica voor hun wilde houden. Hy beloovde dit, en verkreeg daar toe, den 14 February 1767, van den Hertog verlov. Hy hield een Collegium Hoiniletico-praSlicum, en gav zynen toehoorers gelegenheid , dat ze zich niet alleen des Vrydags in de Stadsmaat ook des Zondags in de Garnifoens-Kerke, konden oefenen, waarby hy dan altoos tegenwoordig was; een Collegium Caiechetico - praSticum, waarby hy hun ook gelegenheid gav om zich met de onderfcheidene Clasfen der kinderen in het Catechiseren te kunnen oefenen ; een Collegium Theolog. pastorale , waarmede hy ook de Cafuiftica paarde , en zyne toehoorers ook met zich, by het bezoeken der Zieken, nam. Maar voornaamlyk droeg hy zorg voor een beter Onderwys der Schooljeugd. Want hy had reeds by ervaaring gezien, dac de Predikanten daardoor het meeste goed in hun ambt konden ftigten. Hy liet, uit dien hoofde, de Schooljeugd weeklyks twee uuren in zyn Auditorium byeenkomen , en onderwees ze daar zelve* Dit weldaadig voorneemen veroorzaakte hem eene groote moeilykheid, zoo dat hy verklaagd , en hem dit verboden, wierd. Dan hy liet zich hierdoor niet vervaard maaken, om dat hy zyner goede zaak bewust was. Maar, daar de geest der verF 3 vol.  8 2 LEV£N8BSECHaTVIN8 volgiog dagelyks heviger wierd, befloot hy den raad zyner goede vrienden te volgen, en gav 'er aan de toen rcgeerende Hertogin kennis van, verzocht haar, dat ze alles zou laaten onderzoeken , maar ook te gelyk om haare gunftïge befcherming. Hy verwierf niet flegts haaren gunlligen byvaf^ om deze zaak onverhinderd voort te zetten; maar zy (telde hem ook den si April 1769 , a s werklyken Confiiioriaalraari, met ziuing en Item in het Vorstlyk Confiftorie , aan. Een jaar vroeger naamlyk in 1768, richtte hy een Vryfchool op,waarin alle arme kinderen om met, in alle nuttige Weetenfchappen, in het rekenen en fchryven, onderweezen worden, en ook alle Schoolboeken voor niet krygen. Dit Vryfchool nam de toenmaalige doorluchtige Eryprins, de thans regeerende Hertog k ku. augustus, in zyne beicherm,iig,en nu nog onuerftetuu hy hetzelve door zyne lyk heeft God deze inrichting gezegend, en word nog met vrugt gaande gehouden. Maar, daar zyne vyanden . welke hem dwarsboomden, zich nog niet ftil hielden, nam hy het befluit orn een beroep naa Erjurt aan te neemen. Hy deed, inde daad" ook aanzoek om zyn ontflag ; dan hy kreeg hetzelve niet maar de doorluchtige Hertogin vermeerd rde zyn traktement met honderd guldens; met de ver ekering, dat ze by de eerfte gelegenheid nog beter voor hem zoude zorgen. De toenmaalige Geheimraad, en vervolgens Kanlelier, schmidt, moest hem dit befluit beken- maaken, en hem verzoeken, om haare Landen en dienst niet te verlasten. Uit dien hoofde befloot hy voor dit beroep te bedanken , om zich de gunst en toegenegenheid eener zoo edeidenkende Vorftin niet onwaardig te maaken. In hu aar 1772 geraakte hy, by de toen ter tyd heerfchende befmettelyke ziekte, gevaarlyk krank. Deze ziekte had reeds over de vyvhonderd perfoonen in het grav gefleept gelyk hy ook, door zyn veelvuldig bezoeken dier Zieken daarmede wierd aantf ,A"e Geneesheeren twyfelden aan zyne opkomst; maa, God fchonk hem zyne gezondheid weder. In het jaar 1775, nadat de Confiftoriaalraad en Superintendent, Doet. hirt, het beroep naar mttemberg anngenomen had, wierd by Vjcanus van dat Superintendentfchap, en, in 1 76, werklyke Superintendent en Opperleeraar. In zyn diftrikt gav by zich aanltonds alle moeite om het onderwys der Schooien beter in te richten; gav den Schoolheraaren nuttige Schrivten te leezen, en vormde zelvs eenige Schoolleeraaren,welke hy leerde hoe zy doelmaatig moesten werken. Den Predikanten gav hy ynendlyke wenken, om het nuttige van hun ambt dagelyks berer 111 te zien. 6 JKJi ™TT]-n g.ehuJwd ë'eweest- De eer^ «i« fc« jaar 1,56, met de jongfle dochter van den Baljuw hschsr, te ?S;r"'81 ™aleka, welke in 1762,zonder kinderen na te laaten,overleed. De tweede reis in 1703,met de middel- fte  van c. w. oemler. 83 He dochter van den Locaal Adjunft - Opperleeraar, christof laur ,vs Imathes'iOs» te Kamburg , fr.rdr.ika dorothea , by welke hy twee zoonen en vier dochters heeft. c, mulles. V. D. M. be zee. Welk een wyden Waterplas befchouw ik voor myne oogen i Welk eene groote uitgeftrektheid vertoont: zich aan myn gezigt - De Zee, die groot en wyd van ruimte is, dat onoverzienbare pekel veld, waar de God van Hemel en van Aarde zyne Almagt vertoont. Het tydftip nadert, dat ik met myn Water - Kasteel over het zelve heenen gevoerd zal worden , de voor my gunftige Wind begint te waaij'en, ——• de vlugge Matroos maakt reeds, de Zeilen los. Alles is aan het werk om het Schip reisvaardig te maaken : men ligt al. rede het Anker, en zie daar, wy verwyderen ons van het Land; — langzaam ontzinkt my de Plaatze myner geboorte, — ik zie nog even de toppen der Toorens van myn Vaderland, en wy zeilen voort. Nu zwerf ik op de groote Wateren der Zee. Ik befchouw niets dan Lugt én Water, en be¬ veel my aan Hem , die de Zee en het Orooge gemaakt heeft: dan welk een ruim veld van Befpiegelingen vertoont zich voor mynen geest; hoe heerlyk is het Werk van God; — hoe onverhinderd befchouw ik hier de Majestueuze op- en on. der-gang der Zon; — hoe vrolyk zie ik haar, in het Oosten, den blyden Morgenftond aankondigen, en hoe aanbidlyk fchoon des Avonds, in het Westeu, nederdaalen , daar zy voor myntf oogen aan de Kim verdwynt! En, befchouw ik in den ftillen nacht het gezellige licht der Maan, met zoo veele milïloëhen van andere Hemellichten; dan verlies ik my zeiven , verrukt door 't fchoon gezigt der Schepping. Hoe duidelyk vertoont zich thans aan myn oog de onbepaalde Almagt, Wysheid en Goedheid, van den Schepper der Natuur. Hoe wyslyk. fchikte Hy den Wind, om, door middel van deuzelven , onze Schepen als voort te ftooten; dan , behaagt het den Heer der Wereld de Schatkameren van den Wind geheel te oiufluiten, dan beginnen zich de Golven der Zee tot bergen te vormen. Hy JcHO'ah, fpreekt, Hy doet eenen ftormwinii opflaan, de baaren der Zee beginnen te bruisfcheu, de Zeelieden beeven; het groote, het logge. Schip wordt geflingerd als een ligte veder; Donder, en Blikfetn, verheft ztgby beu. ten en de gantfche Natuur zidden: befchouw deeze Aan- biddelyke Almagt van den God aller Goden,- komt hier, gy - gy lieden die het beftaan eener Godheid loochent, — befchouwt Gods werk op de groote wateren, en beeft. —— Dan,  j?4 SE ZEE. Dan, hoe veele duizenden van fchepfelen vinden, in deezen grooten Waterplas, hun beftaan ! Hoe veele wonderen der Natuur zyn in denzelven geplaatst, — hoe veelerlei foorten van fchep» felen , groote en kleine , tot 's menfchen dienst gefchikt; door zyne Ahnagtige hand onderhoud Hy dezelve alle; . zy wagten op Hem dat Hy hen hunne fpyze geeft te zyner tyd. Hoe wonderlyk is het Maakfel hunner ligchaamen — gefchikt om in dat vloeibaare Element te leeven in dat golvend ruim der rustelooze baaren; die baaren, door den wyzen Formeerder tot zulke heerlyke einden gefchikt, — tot zoo veel nut voor zyne fchepfelen, ons Menfchen; ——« baaren, die enkel op het bevel van zyne Godlyke Almagt zig verheffen , en ook Grille zyn ; baaren, meer dan eens gebezigd, om volken te ftraffen, om volken te behouden! Hoe ftrafte Hy de eerfte Waereld, door eene gantfche overftrooming van water.' —— Hoe deed hy den grooten dwingland Farao, met zyn gantfche legermagt, door dezelve omkomen ; en hoe beperkte Hy de woedende golven, om zyn volk Israël te behouden! Aanbid dan Gods A!- magtige hand Gods onbepaalde kragt, in de groote wafelen der Zee; befchouw zyne wonderen op dezelve, en loof Hem , die de wateren der Zee heeft voortgebragt, voor ons tot zoo veele nuttige einden. Want, al wat zyne hand ge- fchapen heeft {trekt ten onzen nutte alle zyne Werken zyn als zoo veele tongen om zynen lof te vermelden. Het gantfche Heelal de onafmeetbaare Schepping , zy getuige zyner Almagt, Wysheid en Goedheid. Loof dan den Heere , ó! onze Ziele, en vergeet geene van zyne wonderdoende Weldaaden ; want hem komt toe den hoogften lof, van nu tot ia eene eindeloeze Eeuwigheid. een wenk aan onze hedendaagsche ong2loovïgen. Wanneer de beroemde Deïstifche Wysgeer, david hume, zich te Parys bevondt, viel 'er een gelprek voor, tusfehen hem, de Heeren d'alemeert, dideeot, en andere Vernuften , die uitftaken , door eene veragting te betoonen voor de bekrompene Begrippen en Volksvooroordelen, die, huns oordeels, het verftand vernederden van eenen bacon, eenen newton, en eenen locke. In den loop des onderhouds bleek, dat de Heer hume zo verre niet ging in de Belydenis des Ongeloofs, als eenigen van 't Gezelfchap. Hy yverde voor het Beltaan en het Zedelyk Beftuur eener Godheid. Naa dat hy weggegaan was, antwoordde een deezer groote Wysgeeren, gevraagd zynde, wat hy van den Heer hume dagt? — „ Zeker , de Heer hume is een Man van een onbekrompen „ en vryen denktrant; doch het is recht jammer, dat hy zich „ niet geheel heeft weeten te ontdoen van Bygeloof, en te ont„ flaan van de overblyvende Vooroordeelen zyner Opvoeding."  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. e.edenvoering, over het oogmerk der openbaare prediking, en het middel om 't zelve te bereiken. Door john scotland, LmaUT te Linlithgow. En voorts , dewyl de Prediker wys geweest is, zo leerde hy het Volk nog Weetenfchap. Prediker XII: 9. 't Ts op de Kerkvergaderingen in Schotland , gelyk , L wy onderrigt worden in het Berigt des Vertaakrs ?! van robertson's Gefchiedenis van America , bl. VIII, „ dat de Geestlyken dier Kerkgemeenfchappe gelegenheid „ vinden om hunne bekwaamheden, op de voordeehgfte wyze, ten toon te Ipreiden. Op zodanig eene Zamenkomst is de volgende Redenvoering voorgedraagen, die „ wy der Vertaalinge, en eene plaats iii ons Mengelwerk, „ waardig gekeurd hebben. Den Jongen Leeraaren zal de„ zelve van veelvuldige nutheid kunnen weezen." # * «■ De voorgeleezene woorden geeven my aanleiding, om te fpreeken over de Pligten van een Christen Leeraar. De taak is zwaar; en ik kan my, fchoon ik anders de noodige bekwaamheden daartoe bezate, niet_ vóórhellen , recht te zullen doen aan dit Onderwerp in een korte Leerreden, 't Is niet meer dan een vlugtige oogQag op een gedeelte, dat ik kan op my neemen. En in de weinige aanmerkingen , welke ik zal bybrengen, zal men zeker niet denken , dat ik my onderwinde voorfchiiften te ges ven aan myne Eerwaardige Vaderen en Broederen, van welken te leeren my beter zou voegen. Ik beoog alken , als voegende aan de plaats die ik bekleede, U eenige dingen in gedagtenisfe te brengen, en voor te houden, die/fchoon wy ze reeds kennen, het niet onvoegelyk kan geagt worden, van tyd tot tyd, te herinneren. Wat ik heb voor te draagen zal , zo ik hoop, regtmaa- menc. 1793. no. 3. G tig,  REDENVOERING tig, en in de hoofdzaak niet verfchillend weezen van de gevoelens, gekoesterd door Mannen van uitgebreider kunde en meerder ervaarenisfe. Doch , indien ik wat beflisfend fpreek, zal de ftellige wyze van voordragt aan eene Leerreden vergund, en daarin verwagt, myne verdediging moeten uitmaaken. Veroorloft my, derhalven, U kortlyk aan te wyzen, het Oogmerk der Prediking, en het Middel om 't zelve te bereiken. ï- 3» Oogmerk der Prediking is, zegt de Text, om het Volk Wettenfchap te luren. Weetenfchap heeft men „ het voedzel der Ziele ," geheeten ; dewyl dezelve aan den Geest kragt en fterkte geeft, gelyk gemeen voedzel het Lichaam. En, indien dit voorftel eenigermaate waarheid is, ten opzigte van alle weezenlyke Kennis, zal het byzonder doorgaan omtrent Zedelyke en Godsdienftige. Die foort van Weetenfchap fchenkt daadlyk voedzel; alie andere dienen alleen om den fmaak te ftreelen; terwyl, voor een onbedorven hart, de zuiverlte, de aan gen aam (te, en duurzaamfte, verkwikking teffens uit de eerfte voortkomt. Even gelyk, in een gezond lichaam sgeftel,het eenvoudigst en noodzaaklykst voedzel een ftand'houdender voldoening fchenkt, dan die uit lekkernyen ontftaat. Kennis, of de bevatting der waarheid, weezenlyke of veronderftelde, legt den grond van alles wat wy beraamen of doen. Dit ontftaat uit onze natuur, als verftandige Weezens, by welken alles, wat zy bedenken of bedryven, bewustheid influit, en het vormen van begrippen. Hoe aangelegener het voorwerp onzen geest voorkomt, hoe noodiger onze kennis deswegen is, en daarom is , dewyl de Godsdienst voor ons hoogst belang gerekend moet worden, de kennis van deszelfs gronden en waarheden onvermydelyk noodig. Hier op doelen fteeds de onderwyzingen. De lesfen en vermaaningen , van deezen Leerftoel voorgedraagen , veronderftellen altoos eenige waarheden , eenige ïtukken van kennis , als derzelver grond. Hoe klaarder, hoe juister, hoe meer bevattende, de befchouwingen van Godsdienftige Waarheden zyn, hoe meer het Godsdienftig gedrag, daar op gegrond, een redelyke dienst zal worden, gelyk de Apostel vermaant. Maar hoe zal de verftandige Leeraar deeze Waarheden vóórhellen? Op eene wyze die gemaklyk en verftaanbaar is voor allen. Want het is geen geleerdheid, maar het uit-  over. de openbaare prediking. Sf Vttwerkzel van geleerdheid, de vrugt van welbekookte kundigheden, eh eene ten toon lpreiding van gevoelens, gefchikt voor gemeene vatbaarheden, die niet alleen den fiuttigen, maar ook den wyzen en bekwaamen, Leeraar kenmerken. En, gelyk zulk een Leeraar, aan den eenen kant, zorg zal draagen, om niet oppervlakkig of fchraal te weezen, zo zal hy, aan den anderen kant, het vermyden voor te groote uitgebreidheid. Beter is, 'c geen wy te zeggen hebben, met klem voor te hellen, dan alles tó zeggen, wat gezegd kan worden. In een Land, waar het Euangelie, langen tyd geleden , geleeraard en beleden is* mag men veel, ten opzigte van bykans elk onderwerp + veilig overlaaten aan de algemeene-'vooraf gevormde gevoelens des volks. En waare kundigheid ontftaat eerder uit eene klaare vereenigde befchouwing van een onderwerp, by 't welk de geest in ftaat is om met gemak de Onder* fcheide deelen te overzien, dan uit eene brokkelige voordragt van de onderfcheide deelen tot in 't onbepaalde uitgerekt. Te welker oerzaake , 't geen men zomtyds noemt, een onderwerp uitputten, dikwyls niet meer is dan een geleerd foort van beuzelen; waarin, dewyl elke Godsdienftige waarheid eene nadere of verdere betrekking heeft met alle andere, men zich zet om alles omtrent elk onderwerp te zeggen : daar, in 't einde, verfcheide oiiderwerpeu in elkander loopen , tot dat het verftand des Hoorders, in ftede van verlicht te worden, zich verward en verlegen vindt. Maar wy zyn nog niet gekomen tot het groot Oogmerk der' Prediking. Befpiegelende kennis is niet meer dan het middel, betragtende kennis het einde, of, de eerfte is de «rond, de laatfte de vrugt; indien de grond deeze niet voortbrengt, wordt dezelve onnut of erger: dezelve kan fchadelyk onkruid teelen. In den Godsdienst, wordt waare kennis meer door 't Hart, dan 't Hoofd, opgedaan'. Ik zal, zegt god door den mond zyns Propheet», hun een Harte geeven om my te kennen. De H. Schrift fpreekt van met het Harte te ver/taan, en kloek van verfiani te zyn in de vreeze des Heeren. De betragting van den Godsdienst is, naar het oaderrigt der H. Bladeren , de eenige Wysheid, en Ondeugd de eenige Dwaasheid, die onzer opmerkinge waardig is. Daar en boven, naardemaai de Godsdienst eene beoefenende Weetenfchap is, fchoon eenige maat van befpiegelende kundigheden , noodzaak-h'k, ten grondüage diene, en, waar deeze plaats grypen» 3 ' 8 Ga aan-  *8 reden voering aanleiding tot eene goede Betragting kunnen geeven, of niet , zyn eene goede gefcbiktheid en daadlyke Beoefening _ de zekere middelen tot alle belangryke vorderingen in Befpiegeling. Den wil van god te doen wordt door onzen Zaligmaaker voorgefteld als het groot vereischte ter ontdekking, of eene Leer van Godlyke HerRomite is: en met hetzelfde oogmerk fchryft joannes, Gy hebt- de Zalvinge van den heiligen, en weet alle dingen. Het is een grondregel , die algemeen doorgaat, „ dat wy de dingen, die wy moeten doen, keren „ door dezelve te doen:" De Spotter zoekt wysheid ; maar daar is geene; maar de weetenfchap is voor den verfiandigen ligt. Uit welk alles volgt, dat de Weeteiilchap , die de verftandige Leeraar het Volk zal inicherpen, is, die ftrekt om hun wys te maaken tot zalig., heid; oï met andere woorden, die op de Betragting „ftloopt. Gelukkig de Leeraar, die, waarin hy ook We feilen, hierin gelukkig flaagt. Want hy , die dus geleerd is, mag alleen voor den wyzen Christen gehouden worden. Waardemaal het eindoogmerk des Christendoms is, invloed te hebben op het hart en de bedryven, verj y »* wiens Charafter en gedrag daardoor gevormd wordt, t zelve te regt; niet hy , die in ftaat is daar over veel te ipreeken en te redentwisten. En , wanneer men zodanig iemand zou mogen tegenwerpen , dat hy een Christen is zonder kundigheden, dewyl hy anderzms maar eene geringe maate van bekwaamheid vertoont dan mag men vraagen, of zy zouden denken dit met regt te mogen inbrengen tegen iemand van gelyke bekwaamheid, dat hy voorzigtig is zonder kennis, wanneer hv gelyk menigmaalen het geval is, zyne wereldlyke zaaken met voegelykheid voortzet. Dat het Volk deeze betrag, tende kennis vaii Godsdienftige Waarheden kryge, is derhalven, het groot voorwerp van 'sLeeraars zor°-e. Alle f beginzels moeten ter betragting opleiden. En dewyl er veele hooge en gewigtige befpiegelingen in het üuange ie zyn, is die Leeraar meer of min bekwaam en verltandig te rekenen , die meer of min bedreevenheids bezit , om derzelver, tot de Betragting opleidenden. in^1? a °P teah-«:lderen- ^ niet altoos noodzaaklyk dat de Leerftellingen een uitgewerkte ontvouwing, of bewys, hebben. De te werkftelling van 't gezond verftand ■ een vroegtydig en algemeen geloof, zal een kort verflag van de meemug en gronden der gewoone Leerftellingen ge  OVER DE OPENBAARE PREDIKING. 89 genoegzaam doen zyn. Het is, derhalven, over 't algemeen, verkieslyker, dat ze voornaamlyk vertoond worden in derzelver uitwerking. De gemoederen der Menfchen zullen, ten zelfden tyde dat zy geene twyfelingen wegens der/elver waarheid opvatten , hier door wederhouden worden van in dezelve te berusten als (lukken van loutere befpiegejing, en eene voldoender overtuiging van derzelver waarheid hebben , door opgeleid te worden «om den.invloed te gevoelen. Maar, op welk eene wyze zal men best deezen invloed bevorderen? Dit is het ander gedeelte myns onderzoeks, waar toe ik nu treede. II. Eeuwige Deugd; de Godlyke Volmaaktheden en Gods Gezag; het Zedelyk Befluur der Godheid; het Stelzel der Verzoening door god zelve ontdekt, en doormengd met andere Waarheden, bevatten het geheele Onderwerp der Predikinge. Maar, om deeze aangelegene waarheden van daadlyk gebruik te, maaken , moeten zy verftandig toegepast worden op de menschlyke natuure, en de Characters der Menfchen. Van de wyze om dezelve toe te pasfen , ontftaat de natuur en de maat van derzelver invloed ; en om den vereischten invloed te hebben, moet de toepasfing juist overeenkomen met den ftaat van 's Menfchen Characler en gedrag. Om het Oogmerk der Prediking te bevorderen, (ftaa my toe hier de woorden te gebruiken van een Man , door en dojr kundig in de toegangen tot het menschlyk hart) „ moeten wy den fpie„ gel aan de Natuur voorhouden, de Deugd haar eigen „ gelaat, de Ondeugd haar eigen beeld, toonen, aan de „ Eeuw en Tyd, die wy beleeven , haar gedaante en „ houding." Algemeen fterk uitvaaren zal niets betekenen. Maar door ons onderwerp verfcheidenheid by te zetten, door de byzondere beweegingen der driften af te tekenen, de zaak van elk, hoofd voor hoofd, te treffen, fchoon niemand byzonder genoemd of bedoeld worde , zal het geweeten zich kragtig genoopt vinden, om de fehildery toe te pasfen. Het loopt van zelve in 't oog, welk eene verbaazende verfcheidenheid .deeze wyze van Prediken aan onze Leerredenen moet byzetten. De Onderwerpen der Prediking zyn altoos dezelfde; maar de wyze van dezelve toe te paslen moet veranderen naar de verfcheidenheid der zeden , van tyden en plaatzen. En het is deeze geftadige voorftelling der zaaken uit nieuwe oogpunten, beantwoordende G 3 aan  £9 REDENVOERING aan de geduurige verandering van der menfchen zeden welke in den Text fchynt bedoeld te worden als het kenmerk van een verftandig Leeraar. En voorts, dewyl de Prediker wys geweest is , zo leerde hy het Volk- nos Weetenfchap. Maar twee zaaken van veel grooter aanbelang, dan enkele verfcheidrnheid, moeten hier in agt genomen worden. De een is , dat de Characler-tekenende wyze van Prediking het beste bewys van bekwaamheid oplevert $ de ander, dat deeze het beste middel is ter overtuiging. . Het vair gemaklyk, in 't algemeen, de Deugd te pryzen, en de Ondeugd te beftralfen; aanuiaam'ngen voor te ftellen om deese naa te jaagen, geene te vlieden: en, ten aanziene van die onderwerpen, een groolen voorraad van ydele woorden te kwisten, vol van bloemryke uitdrukkingen, met afgemeetene en zwellende zinfneeden; maar met naauwkeurighcid de byzondere beweegingen van het hart te befchryven , den verfchillenden invloed der beweeg», redenen op de driften van onderfcheidene perfoonen aan te wyzen, de onderfcheidene trekken ia Characlers , die onder dezelfde algemeene benaaming voorkomen , te onderscheiden, dit vordert kennis, en dit beeft moeite in^ 'Kr is eene oneindige verfcheidenheid in de gefteltenisfen van 'r menschlyk gemoed, en om de fyne onderfclieidin-. gen (*) in Characler en bedryf te ontdekken , zodanig, dat-een mensch, behalven de toeftemming in 't geen hy als waarheid hoort, zyne eigene beeldtenis erkent, moet erkend worden geene geringe bekwaamheid te vorderen. Hier (*) Het is niet onaartig op te merken, hoe eene betuiging van onkunde, zelfs dan,wanneer dezelve geenzins veronderfteld kan worden, uit zedigheid, voort te komen, voor eene zonderlinge doordringenheid van verftand konne doorgaan. Het je ne ft ai quoi is eene geliefde fpreekwyze van alle het niet iiaauwneemende Schryveren, om in te boezemen dat 'er iets in hunne woorden ligt opgeflooten, al te fyn om het met woorden uit te drukken. Oppervlakkige Leezers verbeelden zich dat dit een hooger vlugt influit ; niet overweegende, dat hoe beter een Schryver zyn onderwerp verllaat, .hy te zeldzaamer hiervan gebruik zal maaken. Het is, derhalven , geene uitneemende feherpzinnigheid van gedagten , maar, integendeel, de verwarring, of gebrek, van denkbeelden, die meest altoos het gebiuik deezer fpreekwyze veroorzaaken..  OVER DE OPEN.BAARE PREDIKING. 91 Hier na zal egter de Leeraar, die meesterftukken zoekt voort te brengen, geftadig tragten (*). Maar, hoe zeer deeze wyze van Prediken ten bewyze van bekwaamheid ftrekke, zal verder blyken, als wy overweegen, dat dezelve het beste middel is om te overtuigen. Niets kan overtuigen , of het moet byzonder weezen. In algemeene cierlyke voordragt, moge elk vermaak fcheppen, maar niemand wordt verlicht,, of naar eisch aangedaan. De rede hiervan is, dat, alle menfchen zich zeiven in eeniger voege even zeer bedoeld vindende , niemand het zich byzonder aantrekt. Zo te fpreeken, dat een mensch, met eenige verbaasdheid, naadenke, en zegge : Ik heb het gezien ! en, op eenen anderen tyd, te maaken dat hy de gedagten inwaards wende, en betuige: Jk heb het in my zeiven gevoeld! dit is doel treffend in 't fpreeken, dewyl het overtuiging baart; geene algemeene overtuiging dat de zaak waarheid is; maar eene byzondere overtuiging dat het iemand in 't byzonder raakt. —— De gloeiende kleuren , welke de Verbeelding verfchaft, en de drift in het voordraagen, van welke men zomtyds ■' gefprooken heeft als de eenigfte vereischten, zyn, zelfs dan, wanneer zy de maat niet te buiten gaan, niet (*) Een zeker flag van Leeraaren fpreekt met groote ver. fmaading van algemeene Voordragt, 't geen zy het doen van Aanfpraaken noemen : hunne verfmaading zou regtmaatig weezen, indien zy iets beters in plaats fielden. Maar hunne eigene handelwyze is, om, door eene menigte van nietsbetekenende onderfcheidingen , eene Redenvoering , volgens de regelen van een gekunfteld Stelzel, in eindelooze deelen en on. derdeelen te lhipperen; die, in flede van een onderwerp naar eisch te behandelen, of'er een klaare, veelbevattende, en een geheel maakende, fchets van op te geeven, het aileen verkrui, melen in byzonderheden, welke 'er om heen ioopen. Nogthans noemen zy den Man, die hierin uitmunt, een groot Prediker, of een bekwaam Godgeleerde. . Laaten deeze bynaamen omtrent hem gelden, als men flegts wil toeftaan, dat, in Leerrede, nen van dien llempel, dezelfde dingen lleeds wederkeeren onder verfchillende hoofden; dat de Leerreden, onder de fchynvertooning van voort te gaan, (lil (iaat, en dat wy naauwlyks een enkelen flap ter waare kennisfe van het onderwerp vorderen. „ De gereedfte weg," zegt een beroemd Sc.'iryver, om gek te worden, is door zich aan een bepaald Stelzel ta „ binden : want hoe meer eene zaak naar VVysheid gelykt, „ indien het geen Wysheid zelve is, "hoe rechtltreekfcher de„ zelve in het tegenovergeftelde veandert." G 4  REDEN VOERING niet meer dan bekleedzels; Characler-fchetzende denkbeelden maaken het lichaam der Welfpreekenheid uit. Twee groote hinderpaalen doen zich in 's Menfchen gemoed tegen de overtuiging op. Traagheid en Zelfbedrog. De uitboezemingen van eene leevendige en heete verbeelding, gepaard met een vuurige voordragt, moge de ziel uit den ftaat van vadzigheid opwekken, aanda^t baaren, en fterke aandoening veroorzaaken; maar, indien de ziel geen bepaald oogmerk heeft, is het nitwerkzel oogenbliklyk en niets beduidend ; of, indien bet ftand houdt, zal het op een wild en ongeregeld gedra* uitloopen. Ten zelfden tyde volvoert het Zelfbedro* haare werkingen met meer gerustheids, en een beteren uullag, dan te vooren. Maar Characler-tekenende febetzen, het hart door het verhand raakende, ontdekken het Zelfbedrog in de fchuilhoeken , en rukken het dekkleed weg, waar mede 't zelve de leelvkheid der Ondeugd bedekt. Algemeene befchouwingen vorderen , om de gewenschte uitwerking te baaren, en opmerkzaamheid en opregtheid van hart , 't geen van het gros der Toehoorderen niet kan verwagt worden. Byzondere befchouwingen vereifchen, om derzelver doel te ontdekken, van ons alleen , dat wy de -oogen openen , en hebben niet meer noodig dan opregtheid te verwekken, en het uitwerkzel te verzekeren, eer de menfchen het merken. Algemeene befchouwingen mogen goede beweegin°-en veroorzaaken. Doch daar deugdzaame aandoeningen geen Deugd zyn , zal zodanig eene befchouwing eens onderwerps, 't welk alleen ftrekt om de eerstgemelde gaande te maaken , verre te kort fchieten om het Oogmerk der Prediking te bereiken. Veelen zyn vatbaar voor vuurige opwekkingen ter Deugd, die in hun Characler vreemdelingen zyn omtrent de Deugd zelve. En de eigenlyke bedoeling des Predikers is , niet om een Inftinct op te wekken , maar invloed te hebben op de keuze; niet om, lydelyken indruk te baaren , maar daadlyke werking. , De bekende gefchiedenis van alexander van Pheres kan ons hier ter opheldering dienen. Die veragtlyke Dwingeland borst , by de vertooning van vercierd jammer op het fchouwtooneel, uit in traanen , ten zelfden tyde dat hy een groot aantal zyner Onderdaanen met de sruwzaamfte wreedheid ombragt. . Hier hebben wy een flegt Mensch, die de aandoeningen ter Deugd gevoelt; zyne ge-  over de openbaare prediking. gemoedsbeweegingen zyn zo fterk als zyne misdaaden fchreeuwend. Hoe zullen wy reden geeven van eene zo in 't oog loopende onbeftaanbaarheid ? Geplaatst als een geen belanghebbend aanfchouwer , waar hy niet te kampen hadt met zyne heerfchende driften, oefende de Wet der Deugd, in zyn hart gefchreeven, wakker gemaakt, haar vermogen. Deelneemende in de zaaken der Wereld, dreef de woede zyner belanghebbende driften hem tot het ïnflaan van eenen geheel tegenovergeftelden weg; en verborgen, daar alle hartstogten zich zeiven rechtvaardigen, voor zyne oogen de fuoodheid zyns gedrags in deeze op te volgen. Die, het geweeten in flaap fusfende, hielden den man te rugge van zyn weezenlyk Characler te zien , en daar over uitfpraak te doen. Zo dat hy,-met eene fchynbaare gelyke voldoening , botvierde aan de misdaadiglte driften , en bloot ftondt voor de opwekkingen ter Deugd; beide hadden zy beurtlings by hem plaats, zonder elkander in den weg te zyn. 't Is waar, een weinig bedaard befchouwens van zich zeiven zou hem de onbeltaanbaarheid hebben kunnen toonen. Maar hoe weinigen zyn genegen om in zich zeiven te treeden? Dit zelfde is het geval in alle algemeene lee vensom Handigheden, waar de menfchen zich gevoelig betoonen voor de bckoorlykheden der braafheid, en, in het daadlyk leeven, een geheel daar mede flrydige rol fpeelen ; zy vermyden zorgvuldig in zich zeiven te zien , en de onderfcheide deelen van hun eigen Characler met elkander te vergelyken. By afweezigheid der verzoekinge , is het hart in de belangen der Deugd. Dit is niets meer dan de indruk van gods hand in de vorming van 's Menfchen Ziel. Maar is dit genoegzaam om de eifchen van den Godsdienst te vervullen? Zeker neen. Want, gelyk het 't oogmerk van den Godsdienst is de Menfchen zo wel te doen werken als te gevoelen, en te gevoelen alleen om te werken , zo is het 't oogmerk van Godsdienst-Leere , om der Deugd eenen gezagvoerenden invloed te geeven in beproevende omftandigheden, en van dien aart zyn, meer of min , alle omftandigheden deezer Wereld , die den Mensch tot daadlyk betoon oproepen. Hoe zullen die Godsdienftige gevoelens zich dan houden ? Dit is de groote vraag. —— Men zal gereed toeftemmen, veronderftel ik, dat deeze gevoelens dikwyls onderdrukt of vermeestert! zullen worden door de overheerfching der zondelyke neiG 5 gin-  9% reden voering gingen.—En van waar ontftaat die nwrhP»rCi ■ j ddyke neigingen? Uit de biSrvShdd o^^f" 2M" Maar berooft die bedorvenhadT im ««uure.Geweeten? Neen; docT't Gwee n word?/1"1 nY" deugd vermeesterd. . . Terwvl Y. • ^oor 0n" algemeen;maar,om ïeTvLTjLtL ^ 151 Niet zo wordt he't gebl!nddoeïLV-Sw ÏÏ^ZX™?^.' vermogen om het Geweeten te Terblinden ? aS g<*, dlt de duisternis, waar mede zv\ ^ 1 A1Ieen door «n in een groep gezien re worden , ?s LT Lrai f eene zonde bepaal? fpreekei^ dn.h ^ °f t0t ,hu" van wyze, en dePindruk?thVe diC verTorz'a'aït''fs"1"^ mands hart, byzonder', nfc%bleenwP '<0m6n i0 ais zyn eigen gevoelt. nm ^ i * ■ . - „ ssSRiJf'Safi&r s i"^' „ m. veid „eenu, dat S!^0, ii en  over, DE ©PENbXaRE prediking. 95 ; en niets enderfcheidens." Byzondere befchouwingen vertoonen de onderfcheidene voorwerpen in eene tastbaare gedaante, elk in zyne eigene gehalte en grootte. Het valt hier uit gemaklyk te begrypen, welke minst bloot ftaan voor misvatting, welke best gefchikt zyn om de uitvlu T hoogrood gekleurde en zomtyds zeer drooge tong en |L' he- Mc.NTTsodIenMenfChen' die in 'C k,eiH hurken zyn," zege XZ \ "JF-XeV 6edyk in '£ ëros befchouwd;" fn zelfbedrog t geen in ftaat is om zich met de arm7al,VflL voorwendze s te behelnen fcrvo-r «ii. • , arm,2aIlê»e  WAARNEEMIN®. 9? hetnelte, een aanhoudende fluipkoorts (contimia remittent), een tpoedig verval van kragten, en niet zelden ylhoofdigheid. Zy, die, op den eerden of tweeden dag, een braak- of purgeermiddel gebruikt hadden , ontlastten gewoonlyk zeer veel taaje ilymftoffe; dan , fchoon (zo verre ik heb kunnen befpeurciO aan de Ziekte daar door geen nadeel toegebragt wierd, bevond ik echter dat zy daar door in het minst van haaren gewoonen loop niet afgeleid noch. verbeterd wierd. Aderlaatingen heb ik by geenen van myne Lyders beproefd, om dat, behalven de reeds opgenoemde toevallen , de kleine en flappe pols, waterige en vlottende oogen, weeke, en van alle veerkragt beroofde, huid en fpieren, eene fterke geneigdheid der vochten tot rotting te kenren gaven. Myne eerfte zorge was dierhalven, om de zeer ontftooken Keel, die in koudvuur dreigde over te liaan, te hulp te komen; hiertoe bezigde ik, by den aanvang deiZiekte, Spaanfche Vliegplaasters, ook wel eens een Pekelharing, dan deze laatfteN alleen by de ligtfte Lyders; doch die voldeed my zeiven by dezen geheel niet; van de eerften bevond ik dat derzelver uitwerking zeer onzeker was, by zommigen weinig of niets, by anderen wel een groote blaar, doch met weinig of geene verlichting; by allen was de werking langzaam, ten minften in evenredigheid des dringenden noods, en vorderde verfcheide uuren tyds; ook heb ik, by enkelen, nog eene daar uit ontftaande moeijelyke waterloozing, (Siranguria), befpeurd : dit alles deed my naar andere middelen omzien; ik beproefde een en ander omflag uit rottingweeren de planten met rooden wyn vervaardigd, doch vrugteloos; eindelyk nam ik geraspte Peperwortel (Raphanus rusticanus, Mier-Edik), mengde dezelve onder aangemaakte witte of bruine Mostard, en liet dezelve op de bloote huid der Keel leggen, en dit voldeed my volkomen; want, binnen een, of ten hoogden twee, uuren tyds, begon reeds eene aanmerkelyke prikkeling , die binnen zes a zeven uuren tot eene volkomene ontfteeking opklom , en alsdan aan de doorzwelging reeds eene merkelyke verlichting toebragt, ten bewyze dat ook de Keelontfteeking alsdan door dit middel verminderd wierd ; by zommigen volgde hierop eene ontvelling (excoriatio), met ontlasting van wat fcherp vocht j by de meesten gefchiedde de ontvelling eerst met den  £>§ waarneeming. den afloop der Ziekte, en bragt dus geen hinder aan-eene met wyn bevochtigde omflag, en in het vervolg een Plaas* ter van blaauwe zalf (coeruleum'), was voldoende om de huid weder te herdeden. Hierby liet ik myne Lyders, zo veel hun doenlyk wa* gebruik maaken van een gorgeldrank, alleen uit rooden wyn en broodzuiker behaande ; terwyl ik hun teffens, zo niet van den eerhen, ten minden van den tweeden, dag der Ziekte af, fterke afkookzels van den Koortsbast overvloedig toediende; de buik zuiver houdende door zagt laxeerende infpuitingen (enemata), en, in de ergfte gevallen heb ik hiertoe ook met veel vrugt de Koortsbast voor«efchreeven. ö Daar myn oogmerk thans niet is, om eene Geneeskundige Verhandeling over deze Ziekte te fchryven; maar alleen, om, door myne gemaakte Waarnecmiiig, myn evenmensen nuttig te zyn , zo zal ik hier niet meer byvoegen, dan dat men, by den vermaarden sïdenham, in zyne Opera omnia, Genevce MDCCXXIJI, pag. 315, eene, in den jaare 1697 waargenomen, en met deze zeer overêenftemmende, Ziekte befchreven kan vinden. R M. D. waarneeming van den heer mauduit, over den tulpbol. (Getrokken uit de Medicine éclairée,par m. iourcroy. Tom. II.) Het is bekend , dat een Tulpbol, die men in den Herfst in den grond zet, en den volgenden Voortyd bloeit , uitgeput is, na zyn Steng gefchooten, en zyn Bloem voortgebragt, te hebben; dat de Bol, welken men vervolgens opneemt, dezelfde niet is, 'als die men in den Naatyd in den grond dak. Het is een beweezen zaak, dat de Steng, die de Bloem onderfteunde , welke in 't midden van den eerden Bul zat, buiten den nieuwen zit, geplaatst tusfehen dien Bol en de buirende btkleedzels die den ouden Bol bedekten , die zich over den nieuwen uitdrekken en denzelven omringen, als mede den Steng, die de Bloem gedraagen heeft; dat die bekleedzels, overblyfzels van een uitgeputten Bol, zich affcheiden, en als nutlooza deelen wegvallen; dat zy verkleefd blyven aan den Steng die gebloeid heeft, en die zich met dezelve affcheidt van den  WAARNEEMING OVER DEN TULPBOL. §9 den nieuwen Bol: deeze is vast vol, en, indien men denzelven opent , vindt men in 't midden de Bloem , die 'er in 't Voorjaar uit moet komen. Dit alles is bekend j misichien het volgende minder. Een Tulpbol, die men in den Herfst niet plant,groeit, fchiet een Steng van eenige linien; dit weet men ook: zyn groei houdt vervolgens op , akhans ten uiterlykeu aanzieiie , en in het Sailben, dat men denzelven uit den grond zou gehaald hebben, vertoont zich die Bol vau buiten uitgedroogd en misvormd; maar, wanneer men dien opent, bevindt men, dat, het geen plaats gehad zou hebben , indien de Bol in den grond gezet geweest ware, ook gebeurd is, zonder dat de Bol geplant geweest is, fchoon dezelve bedorven zy in een drooge plant, blootgefteld aan de onmiddelyke en behendige werking der lugt; dat wil zeggen, dat men, onder de eerfte verdroogde" bekleedzels, een nieuwen Bol vindt, die zich gevormd heeft,en vol fap is; ter zyde van dien Bol,tusfehen denzelven en de verdroogde bekleedzels, vindt men ook den Steng, die de Bloem zou gedraagen hebben, boven denzelven die Bloem, desgelyks verdroogd, aan het uiterfte van den ouden Bol, een weinig daar boven. Een Tulpbol vergaat, derhalven, niet, hoewel 'er een Sailben verloope, zonder denzelven te planten; 'er vormt zich een nieuwen Bol, en zelfs kringen aan den kant: de zelfltandigheid van den nieuwen Bol, en der kringen, is, derhalven , voor een gedeelte, die van den ouden Bol, en de Aarde en de Vogtigheid brengen dan niets meer toe, dan een vermeerdering aan de vorming van den nieuwen Bol, en der kringen: want deeze voortbrengzels zyn van eene mindere grootte , als de Bol niet in den grond geweest is. Deeze Waarneeming ftrekt,om te doen begrypen,waar- ' om dezelfde Bol , elk jaar, een gelyke Bloem voortbrengt ; dit ontftaat daar uit , dat dezelve grootendeels gevormd is van dezelfde zelfftandigheid , die agtereenvolgend, van jaar tot jaar, van den ouden in den nieuwen Bol overgaat. Deeze Waarneeming verklaart, daarenboven , hoe , terwyl de Bloembollen buiten den grond zyn, zich rondsom kringen vormen, of hoe,die 'er reeds waren, aangroeijen; maar hoe de overgang van de zelfftandigheid des ouden Bols in den nieuwen gefchiedt, en hoe veele jaaren deeze overgang zou hervatten, zonder dat de Bol uitgeput geraak-  100 WAARNEEMING OVER DEN TULPBOL. raakte? Dit moet door nieuwe Waarneemingen onderzont worden. & i Ik eindig dit Artykel, misfchien reeds te lang voor eene zaak van zo weinig aangelegenheids, met aan te merken , dat de verandering, welke vroeg of laat in de kleur van de Bloem eens Tulps voorvalt, die jaaren agtereen in kleur niet veranderd geweest is , ongetwyfeld daar van afhangt, dat de zelfftandigheid van den oorfpronglyken Bol, veele jaaren agter den anderen, eene gelyke maate heeft bygedraagen, met het geen de Aarde en Vogtigheid verfchafce, tot het vormen van nieuwe Bollen , en dat het jaar, waarin de Bloem dezelfde kleur niet heeft het jaar is , 't welk volgt op dat jaar , in 't welk de evenredigheid der zelfftandigheden , ter vorming van nieuwe Bollen, veranderd is. Deeze gisfing wordt door de ondervinding gerugfteuud • want men vindt de kleuren der Tulpen dikwyls veranderd, wanneer de Bollen in grootte veel toegenomen, of verminderd, zyn: vanhier heeft de grond, naar gelange dezelve den Bol verfterkt of verzwakt, invloed op de kleuren van de Bloem. NATUURLYKE HISTORIE EN HUISHOUDING DER HONIGBYEN. Door JOHN HUNTER , Esq. (Uit de Philofophkal Transaiïions. Part. i. for 1792.) (Vervolg van bl. 68.) KEURIGE BYZONDERHEDEN IN DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DE HONIG-BY , ALS EENE MAATSCHAPPY AANGEMERKT. De Byen zyn zeer zindelyke Diertjes, ten opzigte van zichzelven, fchoon niet omtrent de overbiyfzels van haare jongen. Zelden, geloof ik, doen zy haare ontlastingen in de Korf. Ik weet, dat zy verfcheide dagen opgeflooten geweest zyn , zonder zich te ontlasten, en, op het oogenblik dat zy uitvloogen, dit in de lugt deeden; ook zyn ze zeer zindelyk op hun lyf; want ik heb menigmaal ontdekt, dat zy elkander reinigden, inzonderheid als zy, by toeval, met Honig befmet waren. Dit  NAIUIRLYKE HISTORIE EN IIUISH. DER HONIG -j. YEN» IOt Dit Diertje kan alléén aangemerkt worden , of ia zo verre deszelfs Huishouding voor zichzelven betreft, 't welk het zelve gemeen heeft met de meeste éénzaame Dieren; maar men kan het ook aanmerken als een Lid der Maatfchappye, in welke 't zelvceen werkzaam deel neemt, en teffens een voorwerp wordt, zeer belangryk voor de Weetgierigheid. Wanneer men in deeze Maatfchappy de op zichzelven (taande Leden befchouwt, mag dezelve gezegd worden te beftaan uit een Wyfjes-Broedfter, uit niet broedende Wyfjes,en Mannetjes;maar,als eeneGemeenfchap aangemerkt, beftaat zy enkel uit Wyf jes - Broedfters en niet- Broedfters; de Mannetjes tot geen ander einde (trekkende, dan dat zy het eigenlyk werk van Mannetjes verrigten, en enkel voor een tyd zyn: en het is waarfchynlyk, dat de Wyfjes-Broedfter in geen ander licht befchouwd moet worden , dan als de Legfter van de Eitjes, en dat zy alleen invloed heeft op de niet broedende Wyf jes, door haare tegenwoordigheid; (trekkende alleen tot een band van vereeniging: want buiten haar fchynen zy geene baud te hebben: 't is haare tegenwoordigheid, die de Byen tot zamenwoonende Diertjes maakt. t Mogen wy niet veronderltellen, dat deNaakomelingfchap der Koninginne eene verknogtheid aan de Moeder hebbe, eenigzins gelykdaande met de verknogtheid van jonge Vogelen aan het Wyf je,'t welk dezelve opvoedt? Want, fchoon de tydperken hunner verknogtheid niet gelyk zyn, is het de af hangelykheid , welke ieder deezer van de moeder heeft, die deeze band uitmaakt: want de Byen hebben, buiten deeze, geene. De gelykheid is, nogthans, niet volkomen: want de jonge Dieren, die derzelver Voediter verboren hebben, zullen zich te zamen voegen, en gemeenfchaplyk het zo goed (tellen als zy kunnen : dewyl zy, in 't vervolg, op zichzelven zullen moeten leeven; maar de Byen hebben een altoosduurende by Indinét werkende af hangelykheid van de Moeder: waarfchynlyk, om dat zy geene onderfcheidene Sexen uitmaaken. Wa rneer de Koningin verboren gaat , is deeze verbintenis verbrooken; zy laaten de voorige nyverheid vaaren, en derven waarfchynlyk , of vervoegen zich misfchien in eene andere Korf. Dit is het geval niet by de Byenfoorlen, welker Koningin alleen eene Volkplanting vormt: want, fchoon de Koningin weg is , gaan zy nogthans voort met het werk , haar ten deele gevallen , als de Wesp én de meng. 179-3. N0' 3* ^ Hom-  10S NATUURLYKE HISTORIE Hommel. Hoogstwaarfchynlyk behoort de geheele Huishouding van de By , welke wy zo zeer bewonderen , tot de niet broedende Wyfjes, en hangt af dat baare Infiinclive vermogens aan 't werk gezet worden door de tegenwoordigheid der broedende Wyfjes • dit haar eenig genot zynde. Wanneer wy,derhalven, van de wondcrbaare Huishouding der Byen fpreeken, zyn het de Werkbyen, over 't algemeen, die wy bewonderen,fchoon de Koningin boven alle in 't oog loopt, wegens de uitgeftrektheid van haare alles bezielende eigenfchappen. Deeze Huishouding heeft, in voorkomen en werkzaamheden, iets, gelykende naar de Menschlyke Maatfchappydoch verfchilt 'er zeer veel van in de eerfte oorzaaken en het geheele beleid. De Menfchen ftellen hun ei^ei* maatregel vast; de Byen hebben 'er een door de Natuur bepaald, en doen daarom al het noodige. Deeze maatregel van invloed is de Wvfjes - Broedfter , en wordt de Koningin geheeten: ik zal den naam behouden, fchoon ik haar geen vrywilligen invloed of magt toeken. De niet broedende Wyfjes maaken de Byekorf uit of mogen de Maatfchappy in 't groot genaamd worden •' en de Mannetjes zyn enkel Mannetjes: elk deezer deelen van de gemeenfchap zal ik hiernaa afzonderlyk in overweeging neemen. Wanneer men de Gemeene By in eenig tydperk des jaars neemt, of, met andere woorden, in eene bepaalde maand, en dan voortgaat tot dat die maand wederkomt en naagaat wat in dat tydsverloop gebeurt, dan zal men waarfchynlyk de geheele Huishouding der Byen o-adeo-eHaagen hebben : want , fchoon zy meer dan één jaar mogen leeven, 't geen ik geloof dat men niet weet dewyl dit niet gemaklyk valt te bepaalen, kan, nogthans elk jaar flegts eene herhaaling weezen van het laatfte: dewyl ik begryp, dat zy in het eerfte tot volkomenheid geraaken. De Gefchiedenis , overzulks, van één iaar mag gezegd worden de geheele uit te maaken, en diens! volgens is het van geen belang, op welk een tydperk in den jaarkring wy die Gefchiedenis aanvangen. Misfchien is het'de beste tyd om de Natuurlyke Historie te beginnen, van zulke Infecïen, als alleen tot den vollen groei komen in 't jaargetyde, waarin zy gebroed worden, den Winter door leeven, en den volgenden Zomer broeden , wanneer zy uit den winterflaap epftaan, e« met broeden aanvangen; maar men zou mogen denken,  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. I03 ken l dat de Gemeene By eene uitzondering op deezen regel maake; dewyl zy vroeg in de Lente begint te broeden doorgaans vóór dat zy waargenomen kunnen worden: en daar zy broeden om eene Volkplanting te vormen die zich van den ouden Stam zal affcheiden, om eene geheel nieuwe Maatfchappy op te rigten, mogt het natuurlykst fchynen te beginnen met die Volkplanting, en dezelve na te gaan in alle derzelver werkzaamheden, één jaar lang, wanneer zy, als 't ware, zichzelve weder baart, en te rug komt tot het zelfde punt, waarin de oude Stam was, wanneer deeze die Volkplanting uitzondt, , De Byen kunnen, gelyk elk ander Dier, voor 't welk men zorg draagt, van den tyd der broeding, ot bevrugting, af, dat opgevoed wordt tot den tyd, waarin het voor zichzelven kan zorgen, niet gezegd worden een tydperk te hebben , waarin wy haare Natuurlyke Historie kunnen aanvangen: maar, by zomrnige andere Infeften, doet zich een tydperk op; want men kan ze naagaan van het Ei af, geheel van de Ouders onafhangelyk wordende van het oogenblik dat ze gelegd zyn : als de Zyde- worm, enz. 'Er zyn drie Tydperken, van welke men de Natuurlyke Historie der Byen kan aanvangen. Het eerfte in de- Lente, wanneer de Koningin haare Eitjes begint te leggen; het tweede in den Zomer, by de oprigting eener nieuwe Volkplanting ; het derde in den Herfst, wanneer zy de Winterkwartieren gaan betrekken. Ik zal de byzondere Historie van de By aanvan-en, met de nieuwe Volkplanting, als 'er nog niets vervaardigd is; want dan begint alles, wat 'er vervolgens kan gebeuren. Wanneer een Byekorf eene Volkplanting uitzendt , is het doorgaans reeds Juny ; doch dit verandert naar de weêrsgeftekenislë: want in een gunftigen Voortyd zwermen de Byen zomtyds in 't midden van de Meymaand, en zeer dikwyls op 't einde. Eer zy vertrekken, hangen zy doorgaans aan de opening der Byekorf, eenige dagen lang, even of zy geen plaats genoeg daar binnen vonden voor zulk warm weèr, 't geen ik geloof, dat menigwerf het geval is; want als het weêr koud wordt, weeten zy zich ineen te pakken, en gunftiger weêr af te wagten. Doch het zwermen blykt eene werkzaam¬ heid te zyn , welke zy uit noodzaaklykheid verrigten: want het fchynt, dat zy natuurlyk niet zouden zwermen ; dcwvl zy, nog eene ledige plaats aan te vullen  ---NATUURLYKE HISTORIE hebbende, niet zwermen: door het vergrooten van de Korf komt men het zwermen voor. De" tyd van zwermen duurt by deezen langer, dan by geenen. Eenige avonden , vóór dit bedryf aanvangt , hoort men dikwyls een zonderling geluid, eene foort van trompetgefchal ; 't zelve vergelykende met de toonen van de Pianoforte. komt het meest overeen met de klank van de laage A. De Byezwerm beftaat doorgaans uit drie foorten; een Wyf je of Wyfjes (*), Mannetjes, en, die men veronderltelt tot geene Sexe te behooren, de Werkbyen: zy maaken te zamen omtrent zes- of zevenduizend uit. Het is eene vraag,die niet gemaklyk,bepaald,beantwoord kan Worden; of die oude Stam alleen jongen uitzendt, van 't zelfde faifoen, als mede of de Zwerm alle de jongen, of flegts een gedeelte daar van , uitmaakt. Naardemaal de Mannetjes alleen in 't zelfde faifoen gebroed worden, vertrekt 'er een gedeelte, en zeer waarfchynlyk is het even zo met de andere geheld. Doorgaans trekken zy uit op 't heetfte van den dag; dikwyls naa een regenbui: wie vooruit trekt, weet ik niet; maar veronderftel, dat het de Koningin is. Wanneer 'er één wegvliegt, volgen zy alle onmiddelyk, en zy vliegen rondsom in eene fchynbaar groote verwarring i fchoon 'er één beginfel is, dat de geheele Zwerm bezielt. Welhaast blykt het, dat zy het op eene vaste plaats gemunt hebben; als een tak van een boom ; de holligheid van een ouden boomflam; de hoek van een huis die naa eene holle plaats loopt:, wanneer de plaats ggkoozen is, vervoegen zy zich alle derwaards, tot dat zy verzameld zyn. Dan het fchynt, in eenige gevallen, dac zy, vóór het wegvliegen, geen zitplaats verkoozen hebben, of, indien zy het gedaan hadden, dat ze verhoord zyn, 't zy het naby, of op een grooten afftand, ware: want, naa eenigen tyd gezweefd te hebben, als befluitloos, vliegen zy weg, flygen in de lugt, en trekken met groote gezwindheid heen. Wanneer de Zwerm zich op de aanftaande woonplaats gezet heeft, beginnen de Byen terftond Raaten te maaken : want zy hebben de ftoffe by zich. Ik heb grond om te gelooven , dat zy vóór het vertrek zich met Ho- (*) Ik heb reden om te gelooven, dat nooit meer dan één yfje meE een Zwerm uittrekt.  JEN HUISHOUDING DER. HONIG-BYEN. I05 Honig opvullen , waarfchynlyk uit den voorraad in de Moederkorf. Ik doodde 'er ettelyke der wegvhegenden, en vond ze vol Honig: terwyl die in de Korf gebleeven waien, by lange naa, zo veel Homgs niet in hadden: eenigen vloogen weg met het Meel aan de pooten; dit merk ik aan voor louter toevallig. Hier zal het de gepaste plaats zyn, om op te merken, dat een Byekorf doorgaans twee, en zomtyds drie, Zwermen in één Zomer uitzendt; doch dat de tweede doorgaans kleinder is dan de eerfte, en de derde kleinder dan de tweede: en deeze laatfte heeft zelden tyds genoeg, om voor den aanftaanden Winter te zorgeu. Dikwyls dreigen zy te zwermen; doch doen het niet; of dit beftaau, om eene zwerming te onderneemen % moet toegefchreeven worden aan eene te groote menigte van Byen, en het niet zwermen aan het gemis eener Komnginne, durf ik niet bepaalen. Het gebeurt, zomwylen, dat een Zwerm te rug trekt; doch als dan geloof ik, dat zy haare Koningin verlooren heeft: want de Korven, na welken de Zwermen zyn wedergekeerd, zwermen met weder op den eerstvolgenden warmen dag; doch wagten ermede veertien dagen of langer: wanneer zy op nieuw uittrekken, is de Zwerm doorgaans veel grooter dan te vooren: dit doet my vermoeden, dat zy gewagt hebben op de Koningin, die met een volgende Zwerm zou vertrekken. _ Dus verre hebben wy de Volkplanting in beweeging gebragt. De ftoffe van de'Woonplaats der Byen, of de Raat, welke uit Wasch beftaat, komt naast in overweeging, met de wyze van die te vormen, te bereiden, ol te fchikken. — Een geheel nieuw verflag van het Wasch zullende geeven , zal ik eerst aantoonen , dat het niet wel zyn kan, 't geen men het veronderfteld heeft te weczen. Vooreerst merk ik op, dat de ftoffcn,zo als wy bevinden dat zy de Raat uitmaaken, in dien zelfden ftaat, (als een zamenmengzel,) niet gevonden worden'op eem- . ge Plant , waar men veronderfteld heeft dat zy dezelve verzamelden. De zelfftandigheid , weike zy aan haare pooten medebrengen, welke het ftof is van de bloemen der planten, heeft men, in 't algemeen, geloof ik, zich verbeeld , de ftoffe te zyn van welke zy het Wasca maakten: want dit wordt by de meesten Wasch geheeten; maar het is Meel, want het is altoos van dezelfde kleur als het Meel der bloemen, op welke zy aazen; en, in de daad, wy zien ze het vergaderen,wy zien de Byen  iö5 natuurlyke iiistoc ie daar mede geheet overdekt als met ftof; niet te min heeft men veronderfteld, dat dit het Wasch ware, of da/het Wasch daar uit gevormd wierd. Reaumur is Vaiï dit gevoelen. _ Ik deed verfcbeide proeven, om te outdekken of er eene zo groote hoeveelheid olie in ware als genoegzaam kon zyn voor de hoeveelheid van het gevormde Wasch en op te fpeuren of het uit olie beftoiidt. Ik hield het by de kaars; maar het rook niet al VVasch, en gaf brandende, dezelfde reuk van zich. als het ftuifmeel der bloemen, wanneer het brandde lk merkte op,dat,deeze zelfflandigheid van onderfcheide kleur tras op verfchillende Byen,- maar altoos van dezelfde kleur op beide de pooten van dezelfde 13y; terwyl een nieuw gemaakte Raat geheel één en dezelfde kleur hadt Ik merkte op, dat die ftof met meer greetighcid vergaderd wierd voor oude Korven , waar de Raat volkomen is, dan voor die Korven, waarin men dezelve eerst bc*on! I£n|\ÏIi a ZW3,ar ^ b^ypen zou vallen, indien dit Meel de ftoffe van het Wasch uitmaakte: wy mos-en desgelyks opmerken, dat, by den aanvang van een Korf, de byen zelden iets aanvoeren aan haare pooten, twee of drie dagen lang; en dat naa dien tyd het vergaderen van Meel begint toe te neemen; want dan zyn 'er eemVe Celletjes gevormd om 'er 't zelve als een voorraad in op te leggen; eenige Eitjes zyn 'er gelegd, die, uitkomende, aeeze zelfftandigheid als voedzel behoeven, 't welk »ereed is als het weêr vogtig mogt weezen. Ik heb ook opgemerkt, dat, wanneer het weer zo nat of koud was m Juny, dat de jonge Zwerm belet wierdt uit te vliegen dezelve, nogthans, ftaande dien tyd, zo veel nieuwe Rau maakten als zy zouden gedaan hebben, wanneer het weêr het rntvhegen gedoogd hadt. Ik heb gezien, dat zy het Meel inbragten omtrent het laatfte van Maart, en-in blazen Korven de Byen waargenomen met het Meel aan°de pooten , en ontdekt hoe zy daarover befchikten , gelyk ik vervolgens zal vermeiden. 6 y Het Wasch wordt door de Byen zëlve gevormd; het mag een uitwendige affcheiding van olie geheeten worden; en ik heb bevonden dat het gevormd wordt tusfehen ieder fchaal van de onderzyde des buiks. Toen ik de eerfte keer deeze zelfftandigheid waarnam , by myne proeven op de werkende Byen, ftond ik verlegen om te ze*, gen wat het was ? Ik vroeg my zeiven of het nieuwe ÏCftaakn waren, die zich daar vormden, en of de Byen de  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. I«>7 ie oude ahagen, gelyk de Kreeften, enz. doen? Maar ik vond dezelve allen tusfehen de fchaalen van den onderkant des buiks. De Byen in glazen Korven waarneeniende, terwyl ze by het glas opklommen, kon ik zien dat de meesten dteze zelfftandigheid hadden; want het lcheen als of de laagfte of.agterfte kant van de fchaal dubbel was, of 'er dubbele fchaalen waren; doch ik ontdekte dat het los zat, en zich nergens aan hegtte. Bevindende dat de zelfftandigheid, welke zy aan de pooten binnen brengen, Meel was, gefchikt, zo als uit alle omftandigheden bleek, om den Byeworm te voeden, en niet om Wasch te maaken • en nog niets befpeurd hebbende , 't geen my het minfte denkbeeld van Wasch kon geeven, begreep ik dat het in deeze fchaalen zou kunnen fchuilen; eindelyk oordeelde ik het noodig dit te onderzoeken. Ik ftak verfcheide van deeze vermeende fchaalen aan een naald, hield ze by een kaars, waar zy fmolten , en terftond een klootje vormden: waarop ik niet langer twyfelde of dit was het Wasch. In dit gevoelen werd ik verfterkt, doordien ik deeze fchaalen niet aantrof, dan in den tyd van het bouwen der Raaten. Op den bodem van de Byekorf, zien wy veele van deeze fchaalen afgevallen leggen, aenige vry geheel, andere gebrooken. Meermaalen heb ik getragt de Byen te betrappen, of als zy deeze ftoffe zelve van tusfehen de fchaalen des onderlyfs haalden , of dit van elkander deeden ; maar nimmer kon ik my in dit opzigt voldoen: éénmaal nogthans betrapte-ik eene By, kykende onder de fchaalen van den buik van eene andere; doch kon niet uitvinden dat deeze 'er iets van tusfehen haalde. Zeer dikwyls zien wy de Byen den buik, als fpeelende, op en nederwippen, rond heen en weder loopeu , binnen een klein bellek , gevolgd door één of meer Byen , die als 't ware haar gadeflaan. Ik begreep, dat deeze waarfchynlyk de fchaalen van Wasch uitwierpen , en de andere op de wagt ftonden, om ze te ontvangen; doch ik kon niet volftrekt bepaafen wat zy deeden. 't Is met deeze fchaalen dat zy de Cellen vormen, de Raat geheeten; doch misfchien niet geheel en al: want ik geloof dat zy 'er Meel onder mengen , fchoon dit enkel nu en dan gebeurt, en, waarfchynlyk,wanneer de affcheiding niet overvloedig is. Ik heb eenigen grond,-om te denken, dat, als 'er geene vreemde ftoffe bykomt, de dikte van die fchaal gelyk is met die van de zyde van H 4 de  Ï'SS NATUURLYKE HISTORIE de Raat; dit zo zynde, dan zai een Raat niet anders vveezen daif eén getal deezer fchaalen, vereenigd ; maar een groot gedeelte van de Raat fchynt 'er te dik voor, en een mengzel te weezen, gelyk aan het dekzel voorhet Popje. • Het Wasch is,natuurlyk, wit; doch, gefmolten met Raat, geel. Ik _ begreep, dat dit ontftond uit de vermenging met Honig , de uitwerpzels der Byenwormen , en het Byenbrood zo genaamd. Ik doopte eenige witte Raat in Honig , kookte een ander gedeelte met Meel, en ook met oude Raat; maar kon niet zeggen dat dezelve geel wierd. Wasch wordt door bleeken tot de natuurlyke kleur wedergebragt; 't geen ten blyke Itrekt, dat de andere uit zeker mengzel ontftaat. Ik heb reden om te gelooven, dat zy de oude Raat neemen, wanneer die afgebrooken of, door eenig toeval, nutloos gemaakt is, en dezelve weder gebruiken; maar dit kan alleen gefchieden inet Raaten, in welke geene Byen gebroed zyn; want het Wasch kan naderhand niet van het weefzel afgefcheiden worden. Reaumur veronderftelde, dat zy de oude hoffe op nieuw verwerkten; dewyl hy het bedekzel van het Popje van een geeler kleur vondt, dan de andere deelen V'an de nieuwe Raat; doch dit is altoos het geval , 't zy de Byen oude geele Raat te verarbeiden hebben, dan niet, gelyk ik vervolgens zal toonen. De Byen, die het Meel vergaderen , vormen ook het Wasch; want ik vond het tusfehen haare fchaalen. De Cellen , of liever de verzameling van Cellen , die de Raat uitmaaken , mogen gezegd worden rechtflandige plaaten, ot afdeelingen, te vormen, die zich uitftrekken van den top tot den bodem van de holte , waarin zy dezelve bouwen, en van de eene tot de andere zyde loepen. Zy beginnen altoos van boven af, en werken na beneden; maar, indien het bovenfte gedeelte van deeze hoogte, aan welke de Raaten vastzitten , weggenomen, en 'er een dekzel op gezet, wordt, beginnen zy aan de bovenkanten van de oude Raat , en werken opwaards in de nieuwe holte boven aan den top. Doorgaans kan men het werk der Byen beftuuren, wat de rigting haarer nieuwe plaaten of koeken betreft , door hokjes 'boven aan te plaatzen , aan welke zy haar Raat vastmaaken. In een langwerpigfe Korf, zullen deeze plaaten der Raat, als de Üekjcs in de langte loopen , langwerpig weczu; dwars ge*  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. IoJ> geplaatst, zullen ook de plaaten dwars loopen, en fchuins, zullen zy ook die helling hebben. . Elke plaat of koek beftaat uit een dubbele ry Cellen, welker bodemen de aflcheiding tusfehen elke ry maakt. De plaaten zyn niet zeer geregèld gefchikt, noch vormen een "eregeld vlak waar zy het zouden hebben kunnen doen • maar zyn dikwyls gefchikt naar de gelegenheid, of de o-edaante der holligheid , waarin zy gebouwd zyn. De &Byen tragten niet de holte naar hun werk te fehikken gelyk de Wespen doen; ook zyn de Cellen niet Tan 'dezelfde diepte, doch geregeld naar den ftand; maar dewyl de Broedcellen alle van eene gegeevene of bepaalde diepte moeten weezen, bewaaren zy een genoegzaam getal tot dat einde, en vullen de andere met Honig, gelyk ook de te ondiepe. . . De hegting van de Raat rondsom de holte is met volkomen, maar afgebrooken, om tusfehenruimten te laaten ; 'er zyn ook doorgangen in 't midden der plaaten, inzonderheid als 'er een dwarshoutje is om de Raat te onderfteunen; deeze geeven de Byen gelegenheid om van plaat tot plaat te gaan. De zelfftandigheid , welke zy gebruiken om haare Raaten aan de omringende deelen te hegten, is dezelfde niet als gemeen Wasch; dezelve is zagter, en gelykt zeer veel na die, waarmede de Byen het jonge Broedzel bedekken. Het is waarfchynlyk een mengzel van Wasch met Meel. De Cellen zyn bykans horizontaal geplaatst; doch niet net: oe mond ryst een weinig; dit gefchiedt waarfchynlyk om de Honig beter te kunnen houden: deeze regel wordt egter niet ftipt in agt genomen; want menigwerf zyn ze juist horizontaal, en aan het beneden einde van een Raat dikwyls hellende. De eerfte Raaten in een Korf zyn de kleinfte, en veel netter dan de laatfte of benedenfte. Derzelver zyden of verdeelingen tusfehen Cel en Cel zyn veel dunner, en de zeshoek is veel volkomener. Het Wasch is zuiverder; zyn de waarfchynlyk weinig anders dan Wasch, en het is brosten De laagere Raaten zyn veel grooter, en beftaan uit veel meer Wasch, of liever uit meer ftoffe; en de Cellen ftaan op zulke afftanden , dat ze eene ronde gedaante kunnen aanneemen; het Wasch is zagter, en daar is iets onder gemengd. ■ Ik heb opgemerkt, dat de Cellen niet alle van gelyke grootte, maar deeze ruimer dan andere zyn: dat de kleinfte eerst gemaakt worden, en by gevolge aan bet H 5 ko~  110 natuurlyke historie ïn huish. der honig-byen. bovenfte gedeelte, waar de Byen eerst beginnen, en de grootere meer na het beneden einde van de "Raat of laatst gevormd; fchoon wy, in Byekorven van een' bv zonder maakzel, waarin de Byen kunnen beginnen te werken aan t eene einde , en, nederwaards, tot het andere einde, menigmaal bevinden, dat de grootfte Cellen zo wel aan 't laaglfe einde, als het tegenovergeftelde, voorkomen. Deeze zyn gefchikt om Mannetjes in uit te broeden; en m de Hommel-en Wespen - Raaten zyn grooter Cellen om er Koninginnen in uit te broeden; deeze treft men ook aan in de laagfte laage,.en zyn laatst gemaakt. De eerfte Raat in eene Byekorf is geheel van ééne kleur , naamlyk bykans wit; maar is zo wit niet on het einde van 't faifoen , ziende alsdan meer uit den geelen. O. ^rvolg by de eerjïe gelegenheid.) beschryv1ng van, en waarneemingen op, hinzuan of johanna , een eiland tusschen het noord- ' einde van madagascar en het vasteland van africa. Door Sk william jones , VoOT- zitter in de Sociëteit tot Bevordering der Oosterfche Kennisje, te Bengalen. (Vervolg en Slot van bl. 77.) Vóór het opgaan der Zonne ging ik, op den tweeden van Augustus , alleen aan llrand , met eene kleine Korf, gevuld met zulken voorraad als ik dien dag mogt noodig hebben , en met eenige Kusfens, om 's Prinfen. Draagltoel ten minlten tot een draaglyk voertuig te maaken: dan, de Prins hadt beflooten de Dollars, die den Draageren toekwamen, te ontvangen, en, weetende dat ik zeer geheld was op het volbrengen deezer Reize, kon ny de voorwaarden voorfchryven. De oude alwi ontmoette my op den oever, en bragt de verontfchuldiging van salim , dien hy zeide ongeliefd te weezen. Hy bragt my ten zynen huize , en fcheen te neigen om my het bezoeken des Konings te ontraaden; doch ik gaf hem op de ftelligrte wyze te verftaan, dat, indien de Prins my de noodige Bedienden niet wilde  ijesciir. van, en waarn. op , het eiland hinzuan. lil de verfchaffen, ik, met myne eigene Knegts en een Gids, aia Domoni zou gaan. Shaikh salim," gaf hy my hier op te verdaan, „is verfchriklyk gierig; ik fchaam my over zulk een Bloed* verwanthy is niet min dyfzinnig clan gierig, en het " zal onmogelyk zyn, zonder dat hy tien Dollars ont" vange, Draagers te krygen." Ik gaf hem daar op drie Guinjes, welke hy na salim bragt, of voorgaf te brengen • doch hy keerde te rug zonder ze verwisfeld te hebben ; zeggende , dat hy geen Zilver hadt"; met toezegging, dat hy by myne terugkomst de overfchietende Dollars zou wedergeeven. Een uur omtrent verliep 'er, eer de bclachlyke Koninglyke Draagdoel aangebragt werd door negen derke Zwarten, die geen enkel woord Arabisch verdonden; zo dat ik geene onderrigting van hun kon wagten, wegens het Land, waar door ik dond te reizen; °doch alwi dondt my by in dit aangelegen dnk. Gy kunt," zeide hy, „niet gaan zonder Tolk: want „' de Koning fpreekt geene andere Taal dan de Taal des Eilands; maar ik heb een Knegt, tumuni geheeten, „ een braaf Karei, die Engelsch verhaat, en zeer gezien „ is by den Koning ; hy is op geheel Hinzuan bekend „ en geagt. Deeze Man zal u vergezellen, en gy zult „ welhaast zyne waarde leeren kennen." Tumuni verzogt myne Mand te mogen draagen, en wy toogen op weg, met het fchoonde vooruitzigt op een fraaijen dag; doch eenige uuren laater dan ik beoogd had. Ik wandelde door de tuinen der twee Prinfen tot aan het uiterde van de Stad, en kwam in een klein Dorp, bedaande uit verfcheide nette Hutten, meest van Cocusbladen gemaakt; dan de weg, verderop, werd zeer fteenagtig. Ik zette my in den Draagdoel, en men droeg my geheel veilig over eenige rotzen. Hier op verzogt ik myn Tolk' de Draagers te verzekeren , dat ik hun mildlyk zou betaalen; maar de arme Boeren, die van hunne Landgoederen op het Gebergte gebragt waren , kenden zeer weinig de waarde van geld, en bejegenden myne uitlooving met onverfchilligheid. Omtrent vyf mylen van Matfamudo , ligt de Stad WatÜ , waar shaikh abdullah , boven vermeld, gewoonlyk zyn verblyf houdt. Ik zag dien op eenen afdand, en zy fcheen aangenaam gelegen. Toen ik het rotzig gedeelte van den weg had afgelegd, kwam ik aan een deenigen oever, waar het bleek, dat de Zee eenigen grond ver-  114 •■ BESCHRVWNG VAN, EN WAARNEEMïNGEN yerlooren had , naardemaal 'er fyn zand ter fl;„uP „ , Jag en verder op, een fraaije Baay, Taa die van 2ÖT mouth gelykende , en even gefchikt om te baaden " S" het fcheen my niet toe dar do 0,tacien> doch. ik gegaan waj, e.,s,^„Cs van SeVhet waï'rdkM s »Ksr beb°J™2 groeid, deels uit vlakterf in ? vm2 " gTOen be' vuldige bloemen/1 Myn' $ffi*T*L "'at'ht S5„ZV1C trtBoVearHe ^ -S dit vrolyk Landfchap ï ribSd Tnen/lulzen wfen over was vernnaaklyk; S ^Twelh st'ïoof oïeS van eenen anderen aart afgevvisfeld. Wy daa den neder in eene koe Ie Valei door welke een beek van allerïn? verst water vloeide; hier , myn Draagltoel ongemaklvkvin " dende, fchoon ik uit het gelach en de vrolykheid der Dm geren , moest befluiten , dat de last hun nï w v el verzogt ik hun denzelven neder te zetten In flT ™nni Y Creeven, waar ik my bejammerde over de onmoSSd om er my eenigen tyd op te houden, om te b«fe de verfcheidenheid van nieuwe Gewasfen, 'die zich hap ïoS Jlap aan ons opdeeden , en welker naamen zo wel alü tragten, aan tumuni bekend fcheenen Eindelyk daalden wy neder in eene ValP; ™„ eene fteile hoogte aan' het et"/e? fche'n zicnt £ kanf" dfffunLT^- Het Raasde ana„Zden iv! rr: Kant, de Hutten der Eigenaaren ftonden op de hoo°reneen aangenaamer plek gronds had ik voorleer,S«- nezeive wem gevolgd door eene verzameling van natuurlyke fchoonheden, welke ik bezwaarlyk oordeelde te z ülen aantreffen op een klein Eiland, Laalf Sden ten Zuiden van de Linie. Ik was zodanig nie!TnÏÏome ^iTl6^"23,3^^5' dat ik fchooi&eden, °diSe! daadlyk beftaan hadden, ontdekte, en de eerfte'mtwerking d?r  O?, HZf EILAND HIN2UAN. 113 iet vergelyking tusfehen St. Jago en Hinzuan was voorby. Maar , zonder eenige geneigdheid om deeze Landfchapsbefchryving hoog te kleuren, kan ik met waarheid zeggen, 't geen ik dagt op 't oogenblik dat dit geheele Landfchap, met het volgende, zich aan myn oog opdeedt, als zo verre te bovengaande Ermenonville of Blenheim , of eenige andere naabootzingen der Natuur , door my in Frankryk of Engeland gezien, als de fchoonfte Baai eenig Watertak door kunst gevormd. Twee zeer hooge Bergen, tot den top toe met het rykfte groen begroeid, lagen, op eenigen afftand, aan myne rechterhand , en waren van my afgefcheiden door Velden, bedekt met Vee en Boerenwooningen, of door Valeien, wedergalmende door ruifchende Beeken en hortende YVater.vallen ; aan myne (linkerhand had ik de Zee, zigtbaar van de hoogten , "door openingen en laanen ; de weg was een elfen pad, natuurlyk kronkelende door een bosch van welriekende Kruiden, Vrugtboomen en Palmboomen. Zommige hooge boomen hadden witte bloezems, in geur niet óngelyk aan Oranjebloezems: myn Gids noemde ze Monongos; doch de dag was te verre gedaald om ze naauwkeurig te bezien. De verfcheidenheid van Vrugten, Bloemen en Vogelen, van welke ik, in deezen heerlyken tuin,flegts een vlugtig gezigt kon neemen, zou eenen Natuurkundigen eene maand lang vermaakt hebben: ik zag geen Infect dat eenige opmerking verdiende, en geen kruipend gedierte altoos. Het Land, met houtgewas begroeid, hadt verfcheidenheids genoeg door eenige weinige opengelaaten vlakten; (feeds deeden zich nieuwe doorzigten op; in 't einde vertoonde zich, op 't alleronverwagtst, het fraaihe Zeegezigt ; een of twee hoogten overgeklommen zynde, bereikten wy den oever , langs welken verfcheide Heuvels en Hutten (tonden.' Wy keerden van 't ftrand af, en op de eerst volgende hoogte zag ik de Stad Domoni op een kleinen affland. Een aantal Inboorehngen kwam my 'te gemoete; eenigen hunner fpraken Arabisch : deeze plaats voor een gefchikte rustplaats aanziende , vaardigde ik myn Leidsman af om den Koning van myn bedoeld bezoek te verwittigen. Hy keerde binnen een half uur te rugge met eene allervriendelykhe boodfehap, en ik trad ter Stad in, die my groot en volkryk voorkwam. Eene verbaazende menigte vergezelde my, en ik werd gebragt in een huis, gebouwd op 't zelfde plan als de beste huizen te Mat/a-  114 BESCHAVING van, EN WAARNEEMUfGEN mudo. Op 't midden van het Voorplein ftondt een «root* Monongo-boom, die de lugt met deszelfs gei vervS? het vertrek aan de linkerhand was ledig, en in dTt aar! de regterhand zat de Koning op een Snnh-i -1 gewoon Carpet bedekt. Hy ?ees Verenig oen fcïtfi en, myne handen vattende, dcedt hy my aan"zyne rech ter zyde zitten; doch, dewyl hy alleen de Taal der m) manneren kon fpreeken, nam ik myne toevluït tot mvn Vriend tumuni; vaardiger en naauwkeuriger Tolk dln deeze kan 'er niet zyn. Ik bood den Koning een fraai Indiaansen Gewaad aan van blaauwe zydmet gouden bloemen, 't geen ilegts ééns op eene masquerade led™ gen was; tellens reikte ik hem over eei Eyk B van den Coran, waar uit ik hem eenige plaatzen voorlas De koning nam deeze Gcfchenken met'kt ufterfte ge! noegen aan en zeide, „ dat hy wel wenschte da ik ter „ Zee by hem gekomen was, ten einde hy een mvn" „ boots mogt afgelaaden hebben met Vrugten, en eS „ van zyn beste Vee. Hy had," °vervoSe hv „ my gezien aan boord van het Fregat, waai hy S„ gens zyne gewoonte, vermomd geweest was, en hadt „ van my voorts gehoord uit den mond van zyn Zoon „ shaikh hamdullah." * Ik gaf hem een berigt van myne Reize, en verhief de fchoonheden van zyn Land; hy deedt my'verfcheide vraagen wegens myn Vaderland , en betuigde^ hoogagnn ' ?è hebben voor myn Volk. „ Maar ik hoor?' voerS^mv te gemoete, „ dat gy een Overheidsperfoon zyt, en ge- " 7w? rd9»°°r V^d£ ' Wa,ar°m *«* "v dan e§en " m V ~~T " ïk was' antwoordde ik , „een „ Mensch, eer ik een Magiftraatsperfoon wierd; en S {, dien het mogt gebeuren dat de Wet my niet kon bel , fchermen, dan moet ik my zeiven befchermen'» —. £ ïe°ëzëng. h"vmh?fr ^ ' ^ Jaaren oud «y een gebraaden Vogel, Rystpoddmg, en eenige andere Schollen met Vrug.  op, het eiland hinzuan. 115 Vrugten; myn eigen Korf vulde de rest van myn avondster? aan. De Kamer was behangen met een oud rood doek, en vercierd met Porcelein, en festonnen van EnSche Vlesfen; de Lampen honden op den grond in Soote Zeefchelpen; de Slaapplaats was in eene afzonde-. tW bedekt met een chitzen behangzel, tegen over de Sonha waar op de Koning gezeten hadt. Schoon deeze SHioltèdc niet zeer uitlokkend was om 'er zich ter ruste t . Keven , en de vliegen allerlastigst waren, deeden egter de vermoeienisfen, dien dag uitgeftaan, my m een varren flaap horten, ■ • . Xk ontwaakte op de wederkomst des Konings met zyn ft0et; eenigen onder deezen waren Arabieren ; want ik t,norde 'er een zeagen, Huwa raktd, of, Hyjlaapt; hier on volgde onmidddyk ftilte, en ik bragt den nagt met weinig onrusts door, buiten het plaagen der vliegen. In den morgenflond bleef alles even Itil; het huis fcheen veilaaten& en ik hond verwonderd, wat 'er van tumuni 'worden was. Hy daagde eindelyk op, met kenmerken van verlegenheid op zyn gelaad, en verhaalde my , dat de Draaiers 's nagts waren weggelbopen ; maar dat de Koning,°die my in een ander zyner. huizen wenschte te zie my Draagers zou bezorgen, indien hy het op my kon verwinnen te blyven tot 'er een boot kon afgezonden worden Terftond vervoegde ik my tot den Koning dien ik aantrof, zittende op een hooge Sopha, in «en «root vertrek, welks wanden vercierd waren met Spreuken uit den Coran, in zeer leesbaare letteren; omtrent wftig zyner Onderdaanen zaten m een halfrond voor hem ,& en myn Tolk ging in 't midden van deezen zitten De goede oude Vorst lachte hartlyk, toen hy hoord'e wat 'èr 'snagts was voorgevallen, en zeide: „ Gy 7ult nu, hoop ik, voor een week, myn gast blyven; " maar zo gy in ernst fchielyk begeert weder te keeren , V zal ik na liet Land zenden om eenige Boeren , die u " zullen draagen." Hy verdeedigde daar op het gedrag van shaikh salim,'t geen hy uit tumuni. verftaan hadt, die my naderhand verhaalde , dat de Koning des zeer te onvrede was, en niet zou nalaaten zyn ongenoegen daar over te 'verftaan te geeven: hy befloot met een lang vertoost over de voordeden die de Engelfchen zouden kunnen doen, door alle jaaren een Schip van Bombay te zenden, om te handelen met zyne Onderdaanen ; _ over de verbaazende goedkoopheid hunner Waaren, en inzonder-  IlG beschb.ïving van, en waarneemingen heid van hun Vee. Hoe belachlyft dit denkbeeld mo* voorkomen, toonde het de uitgebreidheid van zvn hart" zyne begeerte om de belangen zyns Volks te bevord-ren' en een gevoel van de voordeden uit den Koophandel ont•ftaande, t welk men alleen kon verwanten van een klein Africaansch Opperhoofd, en dat,indien hy een Oppervorst van Terne» geweest ware, zich uitgeftrekt zou hebben tot redelyke ontwerpen , geëveuredigd aan de uitgebreidheid zyner heerfchappy. r* lk antwoordde, geringe kundigheden te bezitten van den Indifchen Koophandel; maar dat ik het hoofdzaaklyke van zyn gefprek zou overbrengen , en altoos getuigenis geeven van zyn edelmoedigen yver voor t beste zyns Lands, en van de zagtheid met welke hv t zelve beftuurde. Naardemaal ik geen zin had , om een tweeden nagt op het Eiland door te brengen, verzogt ik te mogen wederkeeren , zonder na Draagers te wagten. De Koning fcheen zeer opregt in den aandrang dat ik myn bezoek zou verlengen; doch hy bezat te veel Arabifche beleefdheid, om my te dringen. Wy fcheidden derhalven. Op het voorftel van tumuni , die my verzekerde dat het weinig tyds zou, kosten, als wy onze opwagting gingen maaken by een der braaffte Mannen op Hinzuan, gaf ik een bezoek aan den Stadsbevelhebber, mutckka geheeten: hy bezat een zeer inneemend voorkomen; hv toonde my verfcheide Brieven van de Officieren van de Brilliant, die uit een warm hart fcheenen voortgevloeid en de fterkfte foffpraaken behelsden van zyne beleefdheid en minzaamheid. Hy drong 'er op, dat ik myn Korf zou vullen met de fchoonfte Granaatappelen,. die ik ooit zag. Ik verliet daarop de Stad, vervuld met een zeer gunlhg denkbeeld van den Koning en den Stadsbevelhebber Boen ik den Berg opklom, vergezeld door eene menigte Inboorehngen, verhaalde een hunner my,in het Arabisch dat ik het uitfteekendst teken van onderfcheiding, 't welk de Koning my kon geeven, zou ontvangen: en naauwlyks hadt hy dit gezegd, of ik hoorde een kanonfehoor. Shaiah ahmed begroette my dus met zyne geheele Artillerie. Ik zwaaide met myn hoed, roepende Allah Acbar! Het Volk juichte, en ik vervorderde mynen weoniet zonder vreeze voor grooten overlast van de Herkende hitte, en de vermoeidheid in het beklimmen der rotzen. De wandeling was, egter, over 't geheel, niet OU'  op , het eiland hinzuan. "7 voegde my tot de beekjes, de my gaven,om het te Beid verfrischten, en he' J°°dg ™" *Granaatappeleu , mengen met het ^^^^^Tioerta,^ en ook mven ^ B™de^ gekomen , haalden ons eenen naderen we ovh[^Jnk des Ronings, een in, en bragten ons ais een ^ ^ ^ ^ SeirnaaSenSyk als"de fchoonfle uitgezogt; wy bragten ze behouden op Bengalen^over ^ — De gezigten, welke my^dejvo 0 bekoorelykheid niet vermaakten, hadden der nieuwheid derfverlooren,fchoon zy het aanpryzende der n ea den: maar ik moet bekennen, dat li et ve blydfchapweldvendst voorweip , ««^ h Fre|at een wandeling van tien ^^SÏ^erd vaneen 't geen ik , by Zonnen ^gg' «ew d rots,digtby de mine.^m^ to^ ^ ^ .fe my een Edande te gemoete^ ^ de? t geeu vermoeid was> .een lOioone ivv vertelde my, my een verfrisichenden d auk verfc^e- 11/ da't een zyner Landgeqooten £ KrMÜ gewegens een d.e hal , aan J01 oordeels, de ftrafte pleegd, en yoegde« by, dat zyn Vclnndelyk niet min .^"^J^SdW was, zo als ik naderhandvoor zyn a"d-TonD;ra^St r|oeden huize, getrouwd aan vernam, een Jongman vau ö doch, voor een eene Dogter van . den ouden alwi , doen «ogenblik in deKamit.^.«g^^g „let uitftaan, leerde muilen ziend^lv?onder Si kleed, dat men, en verborg ze zo gebreWyK onae y ^ by 't uitkomen, de" d'eflS. herinzei van eerlykheid den nit, dat.byopvoetog^^^^«ïnd; *el& voornaamften des ™l|f w . h|t in de Maand ALWI, aangemerkt hebbende,%a ^ Hinnz »T\eSeren tfjSSié«a»,- antwoordde „te befchilderen oi eué . van het J8tt jes nog toekwamen| en dat, meien z> w ^ meno. 1793- K0- 3-  «• *ESCHRYVING VAN, EN WAARKEEMINGEN der dheidden, ft hem gaarne in in myn ^ ^ w^terï^^t^* di£n Van boord byzonuWden vernom™0 dTE^1^^ betredende: deeze* hevnnH? in,V Q ™ g van Hinzucm door eene RoïinfTadf'^' ?6paald Verdaan gegeeven, bezat de LgtTief ^m heD? tC gezag, Uoriog te verklaar?*• «5., ■ 'J5?m»,°P zVn eiSei1 der Eoelm%^rhr^ï-T^,,,U?ïl de Vergadering Oorlog beüoo" LteZZ^ tCVyd zaffle»™P , teS betaalden ^ ZlolZfr^ Mby gekgene &&de«. gen ter vergo^mf tn°w e'0"" X'hnf ^"S"1" SÏÏPi? hd£n bSit e" d£ GevJngSn'de^' vet" ven!' £ S0°oW« Tt'wee/^ ^Kgebrek ™ £" zodanige onderneenSen beweegmiddel tot zelfs veen Oorlog in den ? y» op dlen ^ tot den «nftaanden Oogsfon = HuVvSrfr^t^ uit zestien of zeventien èrin£ .gewoone kosten des n« » ■ f' i' 11 ae Jiuelen,ontheeven Opvolging rlt^gïït?' ££"8*5 {f^V an* van een Sulk-, fjy Se' be £ C V^ vend Arabier, die zich Ir, h^Vi 1 dat een zwerdoor zyne onvWfcUSnlS n véntheid^ nmg van een Omften, en -i^SSS^t^SS^ti^ met een bepaalde mag , veS• d,rh° Van/??inS» vader geweest was van dceze de Groot- haald,bdat de X^STcr^ T ^ dat hy de zesde Koriin»" 2h! G.root'noedcr. en -keu, dat de woorden'^ ^ bisch  op, het eiland hinzuan. "9 Se betoging Jfof'^SSST-joa,, davis, die I„ den Jaare ""H.! i,f Jtaala geregeerd door cm vee,, Verte ot4«S , d*>? doen aan onze verbintenisfen eer|yknew, W het vol- een algemeenÊrdenkteldg^„Ulk4?eS beelden van geweld, of verbreAfna ,ï«ê "lge voor' Niet veele jiaren gekden ïhnL.M gegeev?,n noords. wiido, een jong getrouwde Vrouwe ruwlvk ^ eenen geringen haat zynde, wandelde met 'n V'B s avonds langs de irnar ■ ba™ r ? met eene Huier te helpen, f T 'ruw f b^adSS1 n2 *. T ^ gen en misfchien met geweld S^5^^1^' de Europeaan hem eene d^yVe^detoefc^ daC te ftraffen, we?c^^^^^ bevelhebber te verhaan "af fff ? Stads" van alwi te gebS ken ƒ dj he r rL"*01 ultdrukWng „ zen, dit in" ' raadzaaffist wee- jSt%lg "F*™ overgeko- neer hy zich op de kust van Africa beSm H Y^"' ichappy ¥an een zeer w0eit Volst, l£S $1^^  OP, HET EILAND HÏNZUAN. 1*1 pisch Scliip fchipbreiik; de Prins eigende zich niet alleen alles toe van de laading wat hy kon krygen; maar nam den Capitein en het Scheepsvolk gevangen als zyne Slaaven, en behandelde hun op de wreedaartigfte wyze. Alwi verzekerde my, dat hy, het geval gehoord hebbende, zich haastte om na dien Prins te gaan, zich voor hem nederwierp, en, door aanhouden en traanen, hem bewoog, om aan de Europeaanen hunne vryheid te fchenken ; dat hy huu, op zyne eigene kosten, onderfteunde, en in ftaat ftelde om een ander vaartuig te maaken, waar mede zy na Hin~ zuan zeilden , en van daar na Indie, of na Europa , ftevenden: hy toonde my de Brieven van belofte van betaaling voor fommen, die voor een Africaanfchen Handelaar wel groot; doch in geenen deele een prys waren van vryheid en veiligheid, en mogelyk voor 't leeven, al 't welk alwi's goede en belanglooze dienden hun verzorgd hadden. Ik beklaagde my, dat ik, in myne omftandigheid , geheel buiten ftaat was, om alwi by te ftaan tot het verkrygen van regt; doch hy drong by my aan , dat ik een Arabifchen Brief van hem, met de rekeningen, welker voldoening men beloofd hadt , aan den Gouverneur Generaal zou overgeeven , die, gelyk hy betuigde, hem wel kende. Ik voldeed aan zyn verzoek. Naardemaal het mogelyk is, dat de Man, dus van onregt befchuldigd, zich konne verdeedigen, wil ik 'noch hem, noch het Schip door hem gevoerd, noemen: maar, indien hy nog in leevenden lyve is , en indien dit gefchrift hem mogt in handen komen, dat hy dan daardoor worde opgewekt, om te bedenken, hoe zeer de eer van ons Volk vordere, dat een Volk, 't geen wy wild noemen, doch ons met geryflykheden ten dienfte ftaat, geene regtmaatige oorzaak hebbe , om ons de fchenms ♦nzer aangegaane verbintenisfen te verwyten. I 5 i»  ,S2 EEN TREFFEND VERHAAL, 0f m aakkw,ekino van Cf»;/-0^^' k°0n,g tpt dk bestendig» van character en georag. Eene Proeve opgehelderd door een treffend Verhaal, op eene waare Gebeurtenis gegrond. {Uit het Engelsch.) M^Jffl'JV alSe,neen> veronderfteld, dat eene wyggeedekde„g ofeT. ,]ge5eIte,n,S'J0f eene Sefchiktheid tot m«, 3! ;e„l;f yk deze>ve doorgaans, fchoon eenigzins verXaateZ*Zu W ' Aandoen,ykIleid' hoedanigheden zyn, Sn en defv, ?T'pnrZ° weii^'^hangende van de poo da Zn d ' d?r Perfoonen, by welken men ze aantreft, feu?Zedf]yk °°SPunt befchouwd zynde Ede lJlanrtfCnC"ken aa" S Me.m"chen Charafter, uitdien fteid mvTel7n IkpJaa.' nogtbans ' ln een Selieel tegenoverge.2 i , ' en ben geneegen om te gelooven dir Vr ™ykS„fe,en Perf00" °?der de beiderlef S«en 'gevo dert wordt, of hy zou een of ander deezer berinzelen in eent* ïeid00''zeïse TLkreU bek°m.en' "c',, /jf' s' 81 den kring myner Bekenden, heb ik zomtvds kwnffvke^^ed0m■'Per^O0nen aa"Setroffen,die,door3RS f W van c een en ander, aan de wereld de edeJfte voor. beelden van volmaaktheid in Character zonden hehben kunnen l-LZ nti ^ §epaSte aank«-eeking., nederzonkèn tot den S&fc W3arm- naauwiyks de een of de ander, op eene aanmerklyke wyze, is te ontdekken. .r*5rlT verwekten van allen die hem kenden : en daar deez» bltl van bekwaamheid onderireund werden door eene meer^dnn gemeene bevlyt.ging op de fr,aije Letteren, klommen de verwagtmgen zyner Vrienden nog hooger: en alle™ za-en zv voorwaards, met de ftreelendfte hoope vervuld, op denera jaaren eens Jongeling,, die de vermaaken en tydkwtinarf zv ner Medge.ellen verfmaadde, om de fchoonheJe? ta df Oudl Schryvers op te zoeken, en zyn vfndjngryk vermogen te öe fenen, m Opftejlen van Zedelyken en Godsdienffigen^art? Dee-  op eene waare gebeurtenis gegrond, i?S Deeze verwagtingen zyn, egter, niet vervuld: want, al te yeer bepaald aan 't gezelfchap van Perfoonen , die wemig of tóeb voldoening hebben, dan welke ontftaat uit mimaatig zinielvk genot, en aangemoedigd, door de baatzugnge voorzigtigheid der zodanigen , die hem met edeler gevoelens hadden behooren te vervullen, om verbtntenisfen aan te gaan, die, hoe voordeelig zy mogen weezen, uit het oogpunt van geldwinst befchouwd , weinig gefchikt waren om zyne zielsvermogens aan te kweeken, of zyne zeden te regelen} Verviel hv onder de dwaaze dwinglandy der lusten , t geen het eertvd< brandend vuur van ontluikende eerzugt uitdoofde, zyti vlvtbetoon en ftandvastigheid' verzwakte , en, eemgertnaate, da fyne aandoeningen, ten eenigen dage zo gunftig voor Verftand tn Deugd, verftompte: dermaate, dat weinigen, behalven die «eenen, die kennis draagen van de vroegere blyken zyns versufts tegenwoordig zouden vermoeden , dat appetentius een Tongeline geweest was van eenige begaafdheden , verre verheven' boven den algemeenen peil van Koopmans bekwaam- 3aei't"ls waar, hy bezit, onder anderen, nog eene begeerte toe Roem: doch deeze is, gelyk de overige, niet zeer verfynd, en fchynt de voorkeus te geeven om lof te verwerven door ilinkfche middelen, of van de zodanigen, wier goedkeuring hem geen waarde kan byzetten , boven den arbeid om edele bewondering te verwekken, door het opofferen van zodanige voldoeningen als onbeftaanbaar zyn met Letteroefening , ot zich te bepaalen tot zulk eene bevlytiging, als noodwendig vereischt wordt om zich te verzekeren van eene eenigzins opmerken: waardige nadering aan uitfteekenheid , welke ook de oorfpronglyke bekwaamheden der ziele mogen wsezen. . De zedelyke bekwaamheden van appetemtos Haan onder dezelfde ongelukkige heerfcliappy zyner zinnelyke aandoeningen. Hy blyft, men moet het erkennen, nog getrouw aan zySe vroegtydig gemaakte en belanglooze verbintemslen , onder welke hy eenmaal het genoegen fmaakte van verdandig onderhoud; maar losbandigheid en overdaad noodigen hem te dikmaal op geheel andere feesten. Hy bezit nog al de gulheid en gereede edelmoedigheid der jeugd, en opent gaarne zyn beurs voor een vriend, of om een ongelukkigen te helpen; maar het peld wordt voornaamlyk door hem befchouwd, als een middel om hem zinuelyk genot en bedwelmend vermaak te verfchaffen: om geld te verkrygen, zal hy zomtyds daar toe met eene greetigheid werken ,. niet voegende aan zyne jeugdige jaaren-, en zyne verwante winften overrekenen, met de ftiptheid van een ouden Geldfchieter, die alleen op vaste panden geld leent fchoon hy, ten zelfden tyde,iioch de leevendigheid,noch den fmaak, heeft, waarmede Lieden van verftand doorgaans hunne vermaaken vercieren , en waarvan de ukfpattingen der . I4 ]e«Sd»  S/onS!r,yk'der2el- en gevaarte bekoop Een zo flegt gemengd Chanfter den als misvormd door oevT J' hÜ eer Wmerkt wor. boosheid , of overseeeevsn a,n r bedorven door voorbedaet* Om van da fflewchlyke " ,„"°9dheid tiit overleg ZÜI kan vérwagt worden f fchZ "cr nï,r.te maaken' *« vaa toevoegzei van die l';efcl,e medeJev"ii^^'10°diS-' dan een heid van zinnelyken lust verZSl She'd' we]ke' de ^rkftellen van ^^ff^T^^^M zoekt *> het die bedaarde en maniv' e W,-L ydeude aand°eningen: of van offerande toe te bmJS^]™* i zi<^ ontfla nde vleugelen der Rede zich verhe/r '"8ge zeifzoekenheid, 0p de waarheid te vinden. vat1^, om waare beminnelykheid en Appetentius fdie. van 7„n» i - j hadt onder LieL''dta ge'en deSfd^ Ie Veêl verkeerd dmg hebben, dan 't geen u t Sld onrl™" €eni|e onderfcheigebruik des gelds kennen, dan dat £ V l" dk geen ander Helt om overdaadig te ee enT en te1', d\ bezitters in ftaa' verfliegerd geworden op den Wvn J ^ f? W3S b°venniaata zonder eenigen tegenzin, horathV vT"ftIwe,de • en kon, üntoninus, laaten vaaren VrZ ÏÏ' viRgilius, socrates ea uitnoodigt om met hem deel te ne^™ domkoP> d*e hem en zwelgen: en, fchoon hy vermaak SJ" °^daadig *uiPen Werken van sterke, i, het E£ ^.PL Ve Senti™nteele dien beroemden Schryver de r, '/ ',by hem' even a'« by befchryyingen van verregaande Gevo.eliSheid, en de dan prikkels om zynen lust on ^ ^ ,'1, Weiüi« anders zyn. voor het botvierenVn drTf °P * wekke»» of verfchooninger, geene moeite wil geeven ' Welker beteugeling hy zich c£S? ^T^if • ^r? hct ■*«*. te Opvoedinge, een cieraad 'voó/ 4me behuIP eener gefchikmenschlyke natuur, zou hebben k,™ Weeten^aPPenf en de kan worden , door een ftoutmoA" Weezen > en het »°ff want de vatbaarheid voor H'ffe pooSinS zy"* verftandsl heid van redenkavelen, is uit Z i ' 20 min a,s de bekwaamheden niet uitgewischt. Het voi^n,2yüeruna,tuurlyke beSaaf"dovertuigendst bewys opleveren £? 7 J al zaI hiervan he« een laagen trap van verbast erin/,- ?n,s toonen ' tot welk lyk Characler kan doen dÏÏS g ziane,yke I«fit het mensch- Onder andere omftandigheden «».ir,n >. hervorming van appetentTw wiT. « 00p gaven °P d» heid voor eene beminnelyke ,W tT vroeStydige genegengenegenheid mangelde om ha ireid, fW' die het noch aan deugd aan te wenden , noch ,^ ten V00rdeele van de dige geval, aan oordeel! waar * m het tegenwoor- wend worden. Maar, dewvi hB, a °-c? betoon moet aange' deuvl het de ziel, en niet de last, is, wel-  CP EXN* WAA&Ï eEfteüRTENIS Ca GROOT. 17$ welke doorgaans in briefwisfelende verkeering fpreekt, kreegen ?e «delvke en gevoelige uitdrukkingen des Minnaars welhaast fuik e ne volkomene overhand op ket partydig hart van pathetica dat van dien kant thans wsinig te wagten is, dan de Seï-nde opvvagtingen , eer gefchikt om de trotsheid te voeden, dan de /wakheden van een overgegeeven Jongeling te ^AaTdeeze Schoone, blyft appetentius verknogt met al het vuur eigen aan zynen jeugdigen leeftyd, en al de zuiverheid, betea'nbaar met zyn Character: dat deeze. laatfte met zeer uitfteekt zal de Leeier, uit de reeds opgegeeveneichets, natuu yk befluiten; en ik fchaam my over de verbastering der menschlyke natuure, terwyl ik een geval verhaal, welke de. zelve in het helderst daglicht zal Hellen. _ Appetentius, de Minnaar, vondt zich, met lang geleden, naa dat hy , volgens gewoonte , ten zynen eigen huize fter.c gedronken hadt, op een dag dat zyne pathetica ouder hen S der Gasten was van zyne Moeder en Zusters, opgewekt om, volgens de behaagelyke gewoonte door de GatanS ingevoerd f zyne Beminde, op het beftemde uur, t'hm, ,e brengen. Diensvolgens verliet hy, met een vroWk .hart, zvn goed, dat is door den drank bevangen , geze fchap, en /oor éSmaal in zyn leeven Hapte hy zonder verdriet af van zvne vies en tafelweelde. a~„far, Het zagte fchynzel der maane verlichtte de ledige ftraaten. De helderheid van de lugt boven de toppen der huizen, en door de wyde toegangen na het westeinde va* Londen, gepaard met de zagte drukking van de tedere hand, natuurlyk op zulk een uur zich voegende in den beschermenden ara» des Minnaars, deedt al de tederheid in zyn boezem ontgloeien en zette de vaardige tong van appetentius aan om alle ïe betuigingen uit te Horten , welke liefde en wyn hem konden inboezemen; zodanig, dat de luisterende Schoone, mee in ftaat om het ftü emzwinden des tyds op te merken, meer dan een uur omwandelde, de deur haarer Ouderen voorby ging eer zv het befluit nam om den ftoep op te treeden, en aan te kloppen om de onbegeerde inlaating; en eer hy, onder duizend betuigingen van zuivere liefde en onwankelbaare ^vastigheid , in ftaat was haare fchoone en half weigerende hand los ie laaten, en haar vaarwel te zeggen Maar Liefde ii een fpel, en Geloften zyn wind, zegt pbior. ••• - Appetentius was naauwlyks meer dan de lengte van twee ftraaten voortgegaan van de plaats, waai? hy liet éénig voorwerp van zyne tedere gedagten verliet, of hy werd aangefprooken door een dier ongelukkige flachtoftèrs ™ rchande en elende , die de trots van gevoeliooze Bloedverwanten buiten de plaatzeu van verbetering houdt, ea die de wetten van  Ï2 EEN TEUTEND VERHAAL , Brittanje vryheid geeven van om te zwerven, en de ocbedagtzaame Jeugd te verleiden. 6 Victima zag 'er allerbekoorelykst uit; nog nieuwlings aan het losbandig leeven gekomen, hadt het de aantrekkelyke bevalligheden der jeugd niet uitgcwischt; het viel der verhitte verbeelding van appetentius geenzins moeilyk, dewyl 'er zich eenige gelykvormigheid opdeedt in grootte en gedaante, eeüige overeenkomst te vinden tusfehen deeze Hoer en de beminnelyke PATHETieA, zo even door hem verlaaten. Tederheid eö mederydleh waren gevolglyk de eerfte indrukzels, en, onder het dekkleed van deeze , liet hy toe dat fooode begeerten in zyn hart opwelden, die hy , hadden zy hem openlyk aangevallen, misfchien met weinig moeite wederftand zou gebooden hebben. Met dén woord, nieuwsgierigheid en medelyden werden onderfteund door lust, en de wellustige Jongeling liet zich voeren in een dier huizen , over welker beftaan de ondeugd zelve maar al te veel reden heeft zich te bedroeven. Men heeft, met regt, cf (gelyk zommigen willen) roma. nesk, opgemerkt, dat 'er eene toverkragl fteekt'in waare genegenheid, die dikwyls werkt als een behoedmiddel der Deugd: deeze waarneeming werd, in dit geval, kragtdaadig bevestigd! Want hier (zelfs in deeze fchaudelyke verbiyfpiaats ,) drorg de denkbeeldige gedaante van pithetica in , en doofde het fnoode vuur der jeugd. En als hy bemerkte, dat het voorwerp zyns ongeregelden lusts ftilletjes zich afwendde om de traanen af te veegen, die de gedwongen lach van haar gelaad overdekten , voelde hy zyn hart diep getroffen, en hy herriep voor zynen geest alle de te veel verwaarloosde lesfen van het Geweetèn. Hy zette zich peinzend op een ftoel neder, en, eenige oogenblikken gezweegen hebbende, zeide hy met een zugt , en het goedhartigst gelaad: „ Gy zyt ongelukkig, arme Meid! j) gy zyt ongelukkig, en uw hart deelt niet in de vermaaken' „ om welke te verichaften gy u gedrongen vindt." De ongelukkige victima voelde zich vermeesterd door den aart en wyze deezer aanfpraake. De Item des • medelydenden deelneemens hadt zich nooit voorheen laaten hooren binnen deeze muuren, waar een Dwingelandes zich vet mestte door ondeugden , welke zy zelve niet langer kon pleegen, en de Zoonen der ongebondenheid omhaalde op onmedegenootene géneugtén. Zy borst in traanen uit; zeggende: — „ Ach, myn „ Heer! iTt ben hier niet aan gewoon. Schoon vatbaar, maar al „ te vatbaar, voor de zwakheden der Natuure, dagt ik nimmer ,, dat ik zou afhangen van . . . ." Zy kon niets meer uitbrengen. Schaamte en hartzeer flopten haar den mond. Appetentius poogde haar te vértroö.'ten. „ Helaas!" vervolgde zy, „ waren anderen niet ongevoeliger „ voor de Item der Natuure, dan ik voor de fteni der Deügd, ik  OP EENE WAARE GEBEURTENIS CEGROND. tif Hc zou thans niet voor de eerfte keer een kleinen ftraal van " troost verneemen door het medelyden eens Vreemden. Zoude " KV gelooven -— neen, gy, die zo veel voelt voor het " lyden eener onbekende, kunt nooit gelooven, dat ik, met " verder af dan het Dorp E , een Oom heb , een a«tenswaardigen Oom, (indien Rykdom agtiug kan geeven, " waar de gevoelens der Natuur ontbreeken) die my voor myn ' bedeif kon, maar niet wilde, behoeden." " Nam appetentius deel in 't vermelden van eene plaats, met welker fchoone gelegenheid hy zo wel bekend was, hoe zeer groeide zyne verwondering aan, als hy victima, ten bewyza van de egtheid haars verhaals, hoorde fpreeken van eene School, door hem zo vaak bezogt; en wanneer zy, onbewust tegen wien ze fprak, onder de Leermeesters en Medescholieren, met welke zy weinig jaaren geleden gemeenzaam geweest was , de naamen ophaalde van zyne Zuster .en van. het voorwerp zyner Liefde, gepaard met omftandigheden, van welker waarheid hy niet onbewust was. „ Ach! weinig, dagt ik," was haare taal, „ wanneer ik fpeelde met de on" fchuldige serena , en de fchoone pathetica waarfchuwdé tegen de laage oogmerken, die het halve Dorp wist dat de '[ losbandige Egtgenoot van haare Gouvernante tegen haare ' eer fmeedde, dat ik immer, binnen weinige jaaren, een voor„ werp zou worden , 't geen zy beiden met verontwaardiging en veragting zouden aanzien." Reeds heb ik den Leezer te verftaan gegeeven , dat het hart van appetentius geenzins hebbelyk afkeerig was voor de indrukken van Gevoeligheid; en even min was zyn verftand onvatbaar om de Wysbegeerte aan te kweeken ; doch, dewyl dit laatfte verzuimd was, zo nam het eerfte, door het voorbygaande voorkomen, maar al te zeer de gedaante aan van een luim en grilligheid, op zommige lyden het open vak van verzaaden lust aanvullende , en maar al te dikwyls' wykende voor deszelfs dwingende voorfchriften. Het deelneemend vermogen, egter , betoonde zich nimmer fterker in zyn boezem, dan onder deeze betuigingen van victima; zodanig, dat het zeggen, , 't welk hem met een verftommeude verwondering trof, ten zelfden tyde de tederfte aandoeningen van Mensenliefde en Medelyden deedt ontwaaken. Derhalven het perfoonlyk belang, 't geen hy hadt in hec gehoorde , ter zyde ftellende, was hy begeerig om te weetea of er iets kon gedaan worden, om dit ongewillig llachtoffer van openbaare fchande te ontheffen; en hy begon, zo ras hy zich, genoeg kon herftellen, haar te vraagen na de omftandigheden baarer Gefchiedenisfe. (Seeas ly de eerstvolgende gelegenheid.). DE  «8 onderscheidt aart DER staatsbienaaren. de onderschede aart der sta atsdtf.na aren van hendrik den IV, Koning van Frankryk, getoet£TV ^f™ Hendrik de IV, die in geestigheid uitmuntte, en op aar t.gheden van vernuft gefield was, wilde, op zeklren ,vd aan een vreemd Afgezant toonen van Iiap ¥1 * ' zyne Staatsdienaars waren. Ten dien "inde 11eïv T den anderen, in diens tegenwoordig^/kt*'' £ zeKt onmidde,yk tóm^^'J^^^ aan ontdekte; maar dat men, om ongelukken vnnr ip i, den Boom door des tadlgffW^^SLffJL1^; gaf met zyne gewoone koenheid, te kennen, „ Sire, w?e£ „ het die u dit in het hoofd gebrast heeft? nt u . „ langer liaan dan Gy of lk lee^n™ °m Zal diepgevoelde vernedering EENS staatsiienaars. Eene waare Gebeurtenis (*). •pve Heer ponchartratn hadt zich, in het Bewind der Zee JLJ zaaken van Frankryk, door zyne willekeurige en llrenle handelwys, den haat van 't geheele Zeeweezen op den halze gelaaden. Zyn Amptloos leeven, naa zyne Afzetting, deedt hem gevoelen, in welk eene algemeene veragting hv vervallea was. Sterkfpreekend was het volgend geval. Y vervallen Een Zeeofficier, by dien Staatsdienaar iets te verzoeken hebbende , kwam te post by den Heer ponchartrain , zonder iets van diens Afzetting gehoord te hebben. Terflond werdt hv binnen gclaaten , en was even verwonderd over de llilre en eenzaamheid, welke daar heerschte, als over de gereedheid waar mede hy gehoor verwierf. Bevreesd, en met néér! geflaagene oogen. flelde hy zyne zaak aan denExaiinister voor die hem, op eene zeer heufche wyze, toevoegde - Myn lieer' dit raakt my niet meer „ Hoe," hervatte de Officier, een flap agteruit treedende, en de oogen opflaand*», Is „ Myn Heer dan niet langer ?" Neen, Win Heerl ■—- De Officier keek hem eenigen tyd aan,en daarop in zyne handen klappende , nep hy , met al de bruske vrymóedisheid eens Zeemans, uit: „ Wat dit betreft, ben ik wel te vrede'" En hy vertrok, veel meer voldaan dan hy gekomen was. (*) Memoires de la mir.orité de locis XV, par j. e. MASSILLOlt.  MENGEL WE R K, T0T FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK. REDENVOERING, OVER HET OOGMERK OER^PEJBJ^ PREDIKING, EN HET MIDDEL OM T ZELVE.TL BEREIKEN. D00r JOHN SCOTLAND , UtTMT te Linhthgow. Er voorts, dewyl de Prediker wys geweest is, zo leerd hy het Volk nog Weetenfchap. Prediker XII. 9- (Vervolg en Slot van bl. 95-) Cchoon be. naa «J-i^ggg» %3gS£% V 5Swaarivï kleS wn W by^teen ; kunnen wy fen lebben. He• ^w^tc" zegepraalende beledigingen geeVe/ 'nndSi-d d e me? ongedekten aangezigte wandelt. Fn noewel eS'vewyTend°Geweeten , doodden invloed gedwongen en o^PJ^^J^/.fehSften voelen ™§ Ediep ingejlaagen nagelen. De behoedzaamheid , en gelyn aieP^LeAim °rv te waanen van alle ftrekiT^nm te verbidiSn Terwyl dezelve kragtig blyve om iermiïen? i "ÏS nog een zwaarder proeve van de de eifchen der Welfpreekenheid kunnen voldoen? Is het MENG. 1793' NO. 4' ^  I3Ö REDENVOERING brengen? Algemeene denkbeeldenYvn Int, beweegmg best gefchikt&0m verWOnde^ia^aRVeelligt' driften, op te wekken; dewyl! deeze.denkJÏiH de gr00t^ ffiin duister en onzeker zynde de^el iï M ^eer °f onzekerheid:' „ooit naS tn^'r dTn^" anderzins van eenen treffend™ de, de"Kbeeldeij werk te verfchnffen ^Fg^™'*™*"^ op te zoeken. Eene khw» Pn ,T u ontzagwekkende voorwerp, in tegendeel leMt Snf " ^ï3"^ van een gen, dat byz^^rf^^B^»"^, zegbaar zyn voor WelfpreekSheid? T^?0UWingen niet vat' paste oWhdd^SS**1* Laat °nS hier eene ««- 'er duisterheid verSS*m2? tnr^f"^' wordt der ziele een hooïï■ doeleindp C1' de aand°ening zekering van een onedpt. ".„-.n,/ ft ,rng^en5 vol vergeval, geene bedoeling en belfe^V^' ontbreekt. Dit derft.»™. °™Srkeden » die in 't andere om te overtuigen derhalven> 18 het geval, alleen gefchikt ft-kte rfJS&ÜSS bedoeHnin °* ^d.™f ' eeleaen mei- Ha i, « • ueuoejl«gen. — Anders is het *eiet« met de bdhumng van den iowendigea Mensch: want  OVER DE OPENBAARE PREDIKING. 13! Wantj terwyl de ziel zich omtrent gewigtige voorwerpen buitenwaards uitbreidt, zamelt zy de kragten in een punt byeen, als het voorwerpen, in eigen boezem t'huis hoorende, betreft. En heeft men den prikkel, tot werkzaamheid gebragt door dit inwendige bedryf, niet als gering öf kragtloos aan te merken. Men beroept zich op het Geweeten; en de zedelyke gevoeligheid van het Geweeten. die in haar bedryf de werking der Driften influitj is nog, afzonderlyk aangemerkt, een veel zekerder en beften diger, zo wel als waardiger, begiuzel van werkzaamheid dan de Driften alleen. Om nu indruk te maaken op het Gevveeten, worden twee omftandigheden vereischt; dat het denkbeeld, aan den geest voorgefteld, klaar en bepaald zy, en dat het door iets daadlyks onderfteund worde, 't Zyn byzonderheden alleen, die bepaald, en daarom gefchikt, zyn, om den vereischten indruk te maaken. Zelfs dan , wanneer tot de verbeelding alleen gefprooken wordt, zonder verwarring te verwekken , gefchiedt het met den besten uitflag door byzonderheden. 't Zyn Bloemen in 't algemeen »iet , maar de Leliën des velds, die best gefchikt zyn om de ziel met een gevoel van de zorgdraagende Voorzienigheid te vervullen; 't is geen groot Koning, maarsALOMOj wiens heerlykhsid, by vergelyking, naauwkeurig kan onderfcheiden worden (*). Zelfs in werken van verbeelding, waarin de Schryver alleen ten oogmerk heeft te behaagen , vindt hy het menigwerf noodig, om zyn doel te befchieten , tot byzonderheden af te daalen. De rede is in alle gevallen dezelfde. Wy hebben een klaarder en leevendiger begrip van byzonderheden , dan wy van algemeenheden kunnen hebben. Maar de Welfpreekenheid van den Predikftoel heeft eene hoogere bedoeling, dan enkel de bevatting te hulp te komen. Haar oogmerk is het hart te winnen, om het Gedrag te regelen, en het Characler te vormen. Maar dit kan alleen gefchieden door daaden aan 't Geweeten_ voor te houden; en wel daaden * weezenlyk beftaande in de Perfoonen, tot welken wy ons vervoegen. Wanneer het onmiddelyk doelwit van een Vertoog is om te vermaaken, is het oogmerk des Spreekers bereikt, als hy de aandoeningen van verwondering, medelyden, genoegen, of affchrik, gaande maakt, en, om dit te bewerken, mag de verCO Matte. VI. 28, 29. Ka ;  hedenvoering tekent ¥ g6hede veld inneemen » en heeft geene kragt te geeven aSgpiS J Ch IUet Wyder uit dau in metade diTtefaZ? iïT^ > ^ e» g^oeld als ftaan kan. VVy mofen voor eff, hy ^ daf be" als een vercierin? >fw T 11 tyd van een voorwerp een vercSg sg- ™abeWUSt, Zyn' zeIfs wanne^ het weeten Ja gwi ' maa,V °P het °°genblik dat wy het ter overtuiging daarin fSÏ ' «°C ^eer kra§ts uitzonderin/ ^ Jf, % ^7^5?^ ypn hV n din loehoorder, kan getroffen wee- feS Strff daTeSn treft; ^oo"y noarhinr a 11 ? dat het een verdicht geval ware S Hnn 'h- °°- de ,bewustheid dat het hem zq juist trof' zich door dien indruk laat beituuren om 'er zvn wr* he êd^df f ,te/chikken' Een ieder bemerk^duidelvf d t' d r33 r n^rinï. 8A 3?-* de ^ aan dezelve een voorwerp te verfchaffen , enT tot\verl' zaamheid aan te zetten; en hoe beter wy het voorwen» kunnen onderfcheiden als tot ons zeiven beheoreïde h^ dieper indruk het maake op 't gemoedï Het Ze de'vei' beelding niet ontvlammen, hef treft het Geweeten Fi dTaag^n cl?" "n,ldd'.indiei1 * nMn ^' "4 (*) Eene zekere trant van Prediken vondt ingang in de jongst ver-  over. de openbaare prediking. 133 Naa dit alles moet men toelTaan, dat, om de oogmerken der Welfpreekenheid te bereiken, algemeene en byzondere Befchouwingen behooren zamengevoegd te worden. Byzondere Befchouwingen geeven kragt aan eene Leerreden, en zyn de rechtftreekfche wegen ter overtuiging. Een voegelyk mengzel van algemeene Befchouwingen fchenkt een uitgebreidheid aan byzondere gevoelens , fpreidt een glans op het pad der overtuiging, en doet ons 't zelve met genoegen bewandelen. Ja meer; zodanige algemeene Befchouwingen, als dienen om de driften in beweeging te brengen, kunnen, door de ziel gereeder vatbaar te maaken voor indruk, zeer gunftig medewerken tot het wel doen flaagen der byzondere Befchouwingen (*). En nog gunftiger uitflag kan men vervyagten door het bybrengen van beweeglyke gevallen , die de eigenliefde niet rechtftreeks aantasten , en daar door het zelfbedrog te leurfïellen, en tefFens eene natuurlyke toepasfing hebben op 't geval voorhanden. Getuigen, nathan's gelykenis by david. Maar al de verdienlte van algemeene Befchouwingen ligt daar in , dat zy dienstbaar zyn aan de byzondere , of tot een voertuig ftrekken om ze met meer kragts op het hart aan te dringen. verloopene Eeuw, de Cafmjlifche geheeten, beftaande in de oplosfing van byzondere Geweetensgevallen : het voornaamite gebrek daarin fchynt geweest te zyn , dat de Leeraars hunne Leerredenen fchoeiden op de leest van afgetrokken denkbeelden , m ftede van op die der inboezemingen van Gevoel. Nogthans werd, langs deezen weg, zo veel goeds uitgewerkt, dat ernftigen en bedagtzaamen zich verbeeldden,dat zy hun ei-, gen geval afgefchetst vonden, en zeer gedicht, gelvk zv te regt dagten, heenen gingen. Dr. sand.rson , een geleerd en braaf Man , en een der Kapellaanen van carel den I, was een bekwaam Man m dit vak. De Koning was gewoon te zeggen , „ dat hy zyne Ooren medebragt om andere Leeraars te hoo" J|nUmaar Zy" Geweeten om Dr. fandehson te hooren." ( ) De vereemgmg van algemeene en byzondere Befchouwingen, m eene Leerreden, Haat gelyk met de zamenvoeging van Muzyk en Dichtkunde, in Werken tot vermaak vervaardigd. Muzyktoonen geeven, op zichzelven, alleen een beuzelagtig, mets beduidend, en oogenbliklyk, vermaak ; maar zy krygen lichaam en gedaante door zamengevoegd te zyn met de denkbeelden van Dichterlyk opftel ; en geeven te rugge wat zy ontleend hebben, door deeze denkbeelden dieper in het hart te drukken. r K 3  Ï34 REDENVOERING gen. Buiten deeze mededienstbaarheid, moge de Toe-i hoorder vermaakt, en de Prediker gepreezen, worden* terwyl de belangen van zelfbedrog alleen te meer fterkte verkrygen , door dien de mensch zyne liefde tot de Deugd, en haat tegen de Ondeugd, opgewekt door de algemeene aanpryzing van deeze en veragting van gee. ne, voor eene deugdzaame gefteltenisfe zelve verkeerdlyk Behalven dat het Characlerfchetzend Prediken de beste weg is om de Menfchen hunnen Pligt te leeren beftaat een der grootfte voordeden, aan die leerwyze vast,'daarin dat dezelve hun behoedt voor de begogelingen der Geest' dryverye. Gelyk alle dwaaling in algemeenheden gelegen is, zo zyn algemeenheden, min of meer duister zvnde, altoos vrugtbaar in dwaaling te teelen. Dit gaat byzonder door ten opzigte van Geestdryvery die zich altoos aan algemeenheden houdt, en tot welker werkingen eene groote maate van duisterheid altoos noodwendig vereischt wordt. De verbeeldingskragt wordt ontllooken door zekere geliefde uitdrukkingen, of door zekere op geen reden fteunende indrukken, onmiddelyk in de ziel gevormd. Deeze fpreekwyzen , klanken en indrukken, hebben geene bepaalde meening; op dezelve worden, nogthans, zekere duistere onbepaalde denkbeelden gevormd, welke dienen om de werking der verbeelding te onderfchraagen , en hoe minder onderfcheiden deeze denkbeelden zyn, hoe Merker de verbeelding wordt aangevuurd. Terwyl dus het oordeel flaapt, is de verbeeldingskragt wakker, en de Menfchen leeven in eene wereld van hun eigen maakzel. Doch eene klaare bevatting der dingen doet de begogeling verdwyneu ; de zwervingen der verbeeldingskragt houden op ; het Hart wordt alleen door het Verftand getroffen, en de Mensch niet verder bewoogen, dan de weezenlyke kennis van het onderwerp hem brengt. Dit is, derhalven, een byzonder voordeel. Charaélerkundig Prediken is hec beste behoedmiddel tegen den invloed van een geest, die het verftand benevelt, ons begrip van goed en kwaad verwart, en de beste aandoeningen onzer natuure bederft. Om kort te gaan Characterkundig Prediken is , in dit, en in alle opzig? ten, het stront middel, om, onder den zegen van god aan den zuiveren en onbevlekten Godsdienst de onverderflyke eere weder te geeven. Ik  OVER DE OPENBAARE PREDIKING. T$5 Ik moet van dit onderwerp, de wyze om het Oogmerk der Prediking te bereiken betreffende , niet aftoppen , zon. Zr daa? bv te voegen, dat het ons met alleen zal pasfin te letten, niet alleen op de hoedanigheid der Gevoeens welke wy omhelzen ; maar ook op de wyze van dezelve over te leveren. De wyze , om ze over te leveren, moet ongetwyfeld veranderen volgens den byzonS aart der Gevoelens, en volgens de gemoedsgefteltenisfe der Toehoorderen. Maar, te midden van alle zodanige verfcheidenheden, is 'er eene zaak, welke wy geKS in 't oog moeten houden: naamlyk, dat onze Leerwvze, Ok fpreek voornaamlyk van den ftyl, met enkel van de wyzeP van voordragt,) eenvoudig zy, en natuurLk Klaarheid, vereenigd met beknoptheid, een hoofdverêischte in een goed opftel, is het uitwerkzel van waaneenvoudigheid. Dan, 't geen van het hoogfte aanbelans is, eenvoudigheid fchynt in een weezenlyk verband te ftaan met de kragt der overtuiging. _ Het moge een veel gewaagd begrip zyn, doch ik heb het lang gtkoesterd, dat, ware onze fmaak tot eene manivke fterkïe gekomen,een groot gedeelte, van 't geen men fiheden en cieraaden noemt, voor kinderagtigheden Suden gehouden worden , flegt gefchikt ter bereiking Sn het doelwit der Welfpreekenheid op den Predikftoel. Dezelve betogen. Maar dringen zy door tot de hartsgenegenheden?8 Werken zy tot overtuiging op het hart ƒ Misfchien zyn ze te verder daarvan verwyderd, om dat zv onsbehaagen. Zy geeven aan den geest eene vrolykSid van uitfpanning. Doch daar belangryke en vermaakende Befchouwingin twee zeer onderlcheide zaaken zvn zo zal de ernftige en bedagtzaame gerteltemsfe van ziel!welke aan de bezigheid deezer plaatze voegt, en die, weke voor vermaak gefchikt is, wyd van elkander verSllen Indien een verftandig Toehoorder, doordrongen van het onderwerp, gereed is om de figuurcn der Redenkunfte, door den Redenaar gebruikt, als voor uit te loopen, verfchaft zulks een goed kenmerk om derzelver weftS gebruik te bepaalen; een gebruik, nooit wettig te rekenen, dan wanneer wy ophouden dezelve als ciera den aan te zien, en derzelver kragt alleen gevoelen, als mSdrien ter overtuiging. Ik ftaa toe dat zomwy- fen fchoon niet" zo dikwyls als men 't zich verbeeldt, uiste en leevendige figuuren der Redenkunfte een onderwerp in een klaarder en fterker dag kunnen zetten  Xtf reden voering dan een eenvoudiger wyze van voordragt; en dan zvn ze gepast, vermids zy tot het groot Oogmerk, de overtuiging, medewerken. Maar, indien zy alleen dienen om te rcjutterea , moeten zy , als beneden de waardigheid van de Welfpreekenheid des Predikftoels, verworpen woï- &,-iJCt i 11 W°?rd^ de ftvl> °P den Christenleerftoel gebezigd, kan, mits dezelve niet te kragtloos en te kruipend zy, nooit te eenvoudig weezen. Dit kunnen wy, op t Oogmerk der Prediking lettende, niet te zeer in 't oog houden.. De Gefchiedenis van joseph , en diens /» het Boek genesis, toont, da't een beeldtems natuurlyker aan den geest kan worden voorgefteld, en buiten alle tegenfpraak , een dieper indruk op het r,Tr Viï?' m etr ce,nvoudige ta£d begreepen, dan wanneer t zelve opgefmukt te voorfchyn treedt. Het een- h,artroei:c»de- e" het verheevene, ftaat in eene natuurlyke verbintenis met elkander. Eenvoudigheid heeft eene verdere aanpryzing. Het is eene oude en fteeds herhaalde kiagte, dat de MenSen zich dikwyls enkel door woorden en klanken laaten in neemeu. Onder dit dekkleed heeft men foms fc adel vke gevoelens ingeboezemd, en, niet zeldzaam, dingen,^die we-mg en misfchien mets, in 't geheel beduiden. Het geneesmiddel tegen dit kwaad befta'at hier in, dat wy «oor een natuurlyke voordragt, zonder kun tkleuring ' de ftoffe onzer Leerredenen het uitfteekendst gedeelte £ ff^^^SSfV^'i^i da< de Redbaar öe u tdruKliingen naar het onderwerp fchikt , en de ui- fcraak naar beide regelt. En gelykdit gezegd mat wor-" den opregt met onze Toehoorderen te bandelen ,° Zia het de rechte weg om onze eigene verdienden te vertoo. nen, naen wy 'er eenige bezitten. Want, hoe won Wfpreukig het moge klinken, het gaat vast, dat veeleTbet yermoogen bez,tten om vloeiend en cierlyk te fS-eken aie weinig kunnen denken. 'P^eiven , Laat het voor allen blyken, dat wy iets weezenlvks te zeggen hebben veeleer dan dat wy angftig bezorgd ZVn hoe wy het zul/en zeggen. Ik mkte%o even 00 hoe' J« eenen Leeraar voege, dat hy agtgeeve op de w'vze hoe hy zyne gedagten zal mededeelen ; doch laat dit in lel' nen deele, voor den Toehoorder blyken. Het s ' 'topoïrt vaq volmaaktheid, kunst door kunst te verbergenden zo te frrcefeen dat een Toehoorder van een eenvoiX en gezond verftand zich verbeelde, dat hy, dezelfSe zaak moe-  OVER DE OPENBAARE PREDIKING. «37 moetende voordraagen, dezelfde woorden zou gebruikt hebben. Biet is een bewys van een bedorven fmaak in den Toehoorder, tot welks voldoening de waardigheid der Welfpreekenheid zich nooit moet vernederen, indien de juistheid en het gewigt der zaaken , klaar en natuurlyk tütgedrukt, niets meer doen dan vergoeding fchenken voor het gebrek aan fchitterende cieraaden. Men werpe hier niet tegen , dat het geen ik thans gezegd heb ltrekt om onze Opttellen van alle fraaiheid te berooven. Het kan hier op uitkomen door ons eigen mangel aan fmaak en bekwaamheid; en dan zullen alle de fchoonheden , welke wy langs eenen anderen weg opzamelen, beuzelagtig of valsch, en van dien aart, weezen dat de Welfpreekenheid ze moet fchuwen. Maar, op zich zeiven befchouwd, zyn eenvoudigheid en fchoonheid zo verre van onbeftaanbaar met elkander te weezen, dat, in tegendeel, de verfyndlte, de kieschlle, en de duurzaamfte, fchoonheden, die den toets der eeuwen hebben doorgeftaan , eenpaarig erkend worden , zodanige Opftellen te weezen, die het kenmerkteken van eenvoudigheid droegen. Eenvoudigheid is onderfcheiden door die bevallige gemaklykheid, welke ten grondflage van fraaiheid ltrekt, en zonder welke alle andere fchoonheden afzigtig worden, ' en haaren naam verliezen (*). Om te befluiten. In een Vertoog over de Hoedanigheden eens Predikers der Geregtigheid, zou het ten hoogften te wraaken zyn, geen gewag te maaken van ééne, buiten welke alle andere hoedanigheden vrugteloos en zelfs aanftootelyk zullen worden ; en deeze is Goedheid van Hart, en Braafheid van Characler. De verltandige Prediker zal zich niet te vrede houden met het uiterlyk wclvoeglyke; hy zal ftreeven na de fchoonheden, en de welgevalligheden aankweeken, die het gemoed vercieren. Dit moet hem den onderfteunenden troost geeven van 't welflaagen zyns arbeids ; dit zal hem aanzetten om met deelneeming de geestlyke belangen zyner Gemeente te be. hartigen, onderwys en vertroosting uit te Horten in hunne gemoederen, vol warmte , en voortvloeiende uit het diep- (*) Eenigen, als Lord sh^ftesbury, die in hunne eigene Schriften zwellend waren, hebben nogthans, als Letter- en Oordeelkundigen fpreekende , die woordenpraal en gemaaktheid , welke hun als Schryvers aankleefde, vaaren laatende, de eenvoudigheid met allen ernst aangepreezen. K 5  S3S redenvoering ken Zegen, daalt onderwys, °S^ng\ en vemoo^f met een zagten doch onwederftandlyken, inS nedfr op den grond hunner harten. Zyne Leer zalLnelen als de regen, zyn rede zal nedervallen als de daauT at tet %gJas. °P M teder « * de /ortZn % Maar, naar dit alles, myne Broeders! veel zal het horren der Euangelieleere van u afhangen! Ongetwvfekl kunt gy, daar toe befluitende, de beste en meest beloo vende poogingen vrugtloos doen worden , door in On deugd te volharden. Gy kunt uwe overtuigden ver" fmooren in veelvuldige bezigheid, vermaaKS en osbaudigheid; gy kunt ze verftro'oijen in gezelfcS S lachen of medelachen, als men u in een erXe luim S^-Tk? ik* h"nd?n % redely^ Schgzel ? in waarom, bid ik u, zoudt gy hier na ftaan? Op zvn best genomen, zyt gy in ftaat om u zeiven maar fchS te voldoen: want, belegt het zo gy wilt de Kw .S poogingen kan nooit gepaard g£, met die AT7n yo komene zelfsvoldoening en vrlugde, welke de bewn-fr heid, van braaf en regtmaatig gehandeld te tbben^^ge: ^elt. Of, indien gy in ftaat mogt weezen om volkoZ\U fuT* bedriegen' wat zou u dit, daar gy god niet kunt bedriegen, baaten? Zou daardoor uw verderf niet onvermydelyker worden ? Zekerlyk is het dl uw zaak e handelen als Menfchen, die zien, dat hefhm beïam? is, hunne oogen niet te fluiten, maar te openen en dl waarheid te verftaan Zommigen zyn 'er\god geeve dat zy weinig m getal mogen weezen, die de ongeluk! kige kunst verftaan, om de Ondeugd den mantel kC om te hangen. Doch daar zyn 'er veelen, zeer veelen we m ftaat om hunne oogen af te wenden van her ge-* Zigt dier aangebooren leelykheid Gy moogt u aanftel- len , dat gy gelykt naar den man, die zyn aangebooren aangezet bemerkt in eenen fpiegel\ zichzelven SrT heenen gaat, en terjïond vergeet htedanig hy was;rnaaT zeg my- zal dit uw vergeeten de natuur der dingen veranderen i Zal dit te wege brengen, dat het kromme regt, of leugen waarheid worde ?0*«t, derhalven, niet onverfiS^ maar verjtaat welke de wil des Heeren zy. Legt af lil kwaadheid, overvloed van boosheid, en geveinsdheid, niet al-  over de 0?enbaare prediking. Ï35 alleen omtrent de Menfchen , maar omtrent god en i w eieen Geweeten , en wordt, als eerstgeboorne kinderen, 6egierig na de onvervalschte melk des Woords , op dat gy daar door moogt opwas/en. geneesmiddel tegen den lintworm, door den heer clossius gebezigd» (Uit het Hoogduitsch.) Door den Zoon van den geleerden Uitvinder van dit Geneesmiddel, is hetzelve bekend gemaakt, en, met eenige mondelyk van zyn Vader ontvangene , en uit deszelfs nagelaatene papieren byeen verzamelde, berichten vermeerderd , aldus befchreven. K4mpf heeft,in zyn achtingswaardig boek over de Ziekten van den Onderbuik, de onzekerheid der op raifonnementen alleen fteunende kentekenen van de aanwezigheid der Wormen in het menschlyk Lichaam, na myne gedachten, grondig bewezen. Het is alleen, door het ontlasten van een of meerdere Wormen, dat men van derzelver tegenwoordigheid kan overtuigd worden, Ondertusfchen heeft men zelden veel nadeel te vreezen van de uitwerking der gewoone wormafdryvende Geneesmiddelen, om dat die van geenen heftigen aart zyn ; zo men al, door enkel op raifonnementen fteunende kentekenen , dezelve toedient; uit hoofde dat dezelve voor andere Ziekten in de darmen, by eene fterke verflyming, ichoon 'er al eens geene Wormen plaats vinden, zeer nuttig zyn. Zo zeker als dit ten aanzien der ronde Wormen doorgaat, juist zo heeft het tegengeftelde geval by den Lintvorm Plaats; deeze vordert genoegzaam altyd fterke Drastica in groote giften, indien men dezelve ge neel, en zonder dat de kop terug blyft, afdryven wil. Men zoude dus zeer onberedeneerd handelen, indien men alleen door kenmerken, uit redeneering opgemaakt, zodanige groote giften van heftig werkende Geneesmiddelen toedienen wilde; waarom dan ook een zodanig middel, het welk in alle gevallen, zonder eenige uitzondering, het aanweezig zyu van den Lintworm, door de ontlasting van een gedeelte deszelven verzekerd, by uitfteekenheid te wenfehen is. Herrenschwand gaf, in gevallen daar hy een Lintworm vermoedde , eer hy zyn Speeificum het gebruiken,  HO GENEESMIDDEL TEGEN DEN LINTWORM. een Probeermiddel, dat uit epn unj ei bloeizel beftond. Indien met den ft , r°°P Van Perflken' hydat'er ontwyfelbaar zekerTenV ,w dan oordeelde Myn Vader had ook een ndddel L?tm™ Plaa« hadt redenen meende te hebLn om 'een S^' bv aldien den , vooraf liet gebruiken lf Lintworm te vermoe. fchreef; dit is refds /?hêt boek^ V00r" ven: ondertusfchen hoon ;t „ Van K*MPF befchreeneemen , wanneer ik zvne LgT\OVe,ïtoUi^ moeite te dryven van deT Lintworm ^^^^^^Iwyze by het afvan hem verftaan \ en uit 2Le na?S,lk dezeIve mondelyk den,hebbe,aan de praaSndf^naate? papieren Sevon- Zyn Probeermiddel ontdekt val: hy behandelde, in Kik? t ' rf Volgende toe" een geruimen tyd aan een fte k In* ,Pam,^ die reeds boreerd had; deeze had hv \!£! W°llen Jlchaam §ela" meer naauwkeurig, . Tempm™, waai'om weet ik niet voorgefchreeven. W Therebimhntyjl^de ™lgende wyze in Vitell. ovor. q. f/adZ 2 %r f^'■ Drachm' »' f°l™ by kleine portiek t^ gebr uik' plperit' Unclkf. t£&3?or&£^J? m" ^ baast by iriterfte lag. Hy bevond^.nT ï?8 K2^» °P haar flaauwte,met een kn,HtJlt. °°ï> m de daad, in eene Zy kwam eindelyk ïy^^^S^^^^-boofd,liggende, voeide zakken, en neiêïnV ïf-T ' r zy haar ondcrlyf ontlasting was de §aan' Na de in den ftoelgangvond men «„ g<,h,eel verdweenen ; der onderzoek, bleek een llt kJomP»die, by na-' te weezen. £" Ltt,t"°rm , doch zonder kop, v^e^aar^ by i„ aUe Probeermiddel, en, zo In hTl moedde» dit tot ee» met die uitwerking, daf zo heeft, altyd zig was, daar door een gedceb, LfUvoJm ^nweeven wierd. gedce,te van dezelve afgedree- Men begrypt ligt, dat de gifte van A. t„ raaate der jaaren,der prikkelh^ri^J deuTerpentyn mar overige omftandighedeS van l 11 Va]! h-? §eftel>en ^ ken, moet beitemd worden. gezoiidlieid van den Zie- Wan- ( j Van swiüten, Comm, Tom. IV. p. 740(  geneesmiddel tegen den lintworm. 14 t Wanneer hier door de aanweezigheid van den Lintworm beweezen was, zo fchreef hy den Lyder, eer hy zyn Drastiek middel toediende , den volgenden leefregel voor. Hy moest vier weeken vooraf niet anders eeten dan fcherpe gezoute fpyzen, Kaas , gezoute Visch, Worften, Pekelvleesch , Ham , enz. Eenige dagen voor dat hy het fterke middel nam , gebruikte hy alle avonden een grein Opium, of Laud. Liquid. ƒ. Op deeze wyze, zo als hy my verzekerde, heeft hy menigmaal maar ééne gifte van zyn Drasticum noodig gehad, om den Lintworm geheel af te dryven. Thans zal ik het Geneesmiddel, nevens het gebruik van het zelve, woordelyk uit zyne papieren opgeeven , en vervolgens zyne Aanmerkingen daar op laaten volgen. (Min verwagte het in een eerstvolgend Stukje.) natuurlyke historie en huishouding der honigbyen. Door john hunter , Esq. (Uit de Philofophical Transatïions. Part. 1. for 1702.) (Vervolg van bl. 110.) Van de Koninglyke Cel. Daar is een Cel, de Koninglyke Cel geheeten, dikwyls zyn 'er drie of vier, en zomtyds meer; ik heb 'er elf, en zelf dertien, gezien in dezelfde Byekorf. Gemeenlyk zyn deeze Cellen geplaatst aan den rand van een of meer der Raaten; maar dikmaals ook aan de zyde van de Raat, egter niet in het middenpunt, te gelyk met de andere Cellen, als een groorer onder de andere ; maar menigwerf tegen de monden der Cellen, en dus uitfteekende buiten de algemeene oppervlakte der Raat; doch de meesten zyn gevormd aan den kant van de Raat , welke in een deezer Cellen uitloopt. De Koninglyke Cel is veel wyder dan de andere; doch zelden zo diep; derzelver mond is rond , en blykt wydst te zyn ter halver ovaale diepte, en hangt nederwaards, - in ftede van horizontaal of fchuins. De ftoffen, waaruit de  NATUURLYKE HISTORIE de Koninglyke Cel is zamengefteld, zyn zagter dan gemeen Wasch, meest gelykende op die waar van de benedenkant der Raat gemaakt is ; of waar mede de Byen haare Poppen bedekken: 'er komt weinig Wasch in derzelver Zamenftelling, geen derde; de rest is, naar mvu begrip, Meel. ' J Men heeft veronderfteld, dat dit de Cel is, waarin de Koningin wordt uitgebroed; maar ik heb reden om te gelooven, dat dit louter inbeelding is; want, in de eerfte plaats, is de Cel te groot, en daarenboven zeidenzo diep als de ruime Cellen , waarin de Mannetjes worden uitgebroed; terwyl de Cel , indien ze geëvenredigd wa. re aan de lengte der Koninginne, dieper behoorde te weezen; want de lengte van het lyf maakt het grootfte onderfcheid uit tuslchen de Koningin en de andere Byen. Ten anderen , de mond is benedenwaards geplaatst. —— Ten derden , is die Cel nimmer gevoerd met dat zyden fpinzel, 't welk de Poppen bedekt, gelyk de Cellen der Mannetjes en der Werkbyen ; wy vinden ook geen uitwerpzels op den bodem. Het getal deezer Cellen is zeer verfchillend in onderfcheide Korven. My ftaat voor, Korven gezien te hebben zonder eenige Koninglyke Cel, en ik heb 'er aangetroffen met elf, twaalf, en zomtyds meer. Ik heb ze, den geheelen Zomer door, in opmerking genomen , en 'er nooit eenige verandering in gevonden. ° De Raat fchynt eerst gevormd te zyn ter voortteelinge, en de vulling met Honig alleen een tweede gebruik te weezen, daarvan gemaakt; want indien de Byen haare Koningin verliezen, maaken zy geen Raaten, en de Wesp, Hommel , enz. maaken Raaten , fchoon zy geen Honig verzamelen , en is 'er eene Byefoort die Honig verzamelt, en weglegt in Cellen, welke zy nimmer maakt. Ik zal de By met aanmerken als een uitfteekend Wis. kunltenaar, in ftaat om juiste gedaanten te vormen, en als geredeneerd hebbende over de beste gedaante van de Cel om het meest te kunnen bevatten, zo dat het grootfte <»etal in de kleinfte ruimte plaats vindt, (want de Hommefen de Wesp werken veel netter , fchoon zy zich fchynbaar met in dezelfde noodzaaklykheid bevinden; dewyl zy niets verzamelen om de Cellen te vullen ,) om dat de By hoewel vry volkomen in deeze opzigten, nogthans in andere , de formeering van de Raat betreffende, vry on- naauvv-  ÈN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. 143 iiaauwkeurig is. — Ik zal ook deeze Diertjes niet aanmerken als een Raat vormende van eene zekere gedaante en grootte , uit enkele werktuiglyke noodzaaklykheid, want zulk een vorm zou geen Cellen van verfchillende grootte voortbrengen; veel min konden de Wespen door het zelfde beginzel gedreeven worden, dewyl haare Cellen van zeer onderfcheide grootte zyn, en de eerfte veel te klein voor de Koningin der Wespen ; maar ik zal het geheel aanzien als een Inftinclif Beginzel, ten aanziene van 't welk het Diertje geen vermogen van verandering of keuze heeft, dan 't welk ontftaat uit het geen uitwendige noodzaaklykheid mag genaamd worden. De Cel heeft doorgaans zes kanten, doch dit zeshoekige is het naauwkéurigst in de eerstgevormde Cellen, en derzelver bodem is meestal zamengefteld van deeze zyden, of vlakten , twee van de zyden één maakende , en zy vallen gemeenlyk in tusfehen de bodems van drie Cellen van den tegenoverkant; maar dit gaat niet geregeld, en wordt alleen zo gevonden, waar geen uitwendige hinderpaal voorkomt. Ik heb reeds opgemerkt, dat de Cellen, in 't laatst van het Saifoen gevormd, niet zo net gemaakt , en dat de afdeelingen dikker en van een geeler kleur, zyn; zulks ontftaat, myns bedunkens, daar uit, dat het Wasch minder zuiver, en met meer vreemde ftoffe vermengd, is; in gevolge hiervan zo fterk niet zynde, wordt 'er meer toe vereischt. De Byen bevvaaren veele haarer Cellen voor Honig, en deeze zyn meest aan den bovenkant. In oude Byekorven , die verfcheide jaaren geftaan hebben, heb ik het bovenfte gedeelte van de Raat vry gevonden van alles wat na broedzel zweemt , als het zydeagtig voerzel en de uitwerpzels des Byeworms aan den bodem: terwyl het laagere gedeelte , voor meer dan de helft van de Cellen, de duidelykfte blyken droeg van broedzel bevat te hebben. In deeze is het voerzel van zyden fpinzel aan de zyde zamengefteld uit veele laagen, en in veele de bodem half gevuld met uiiwerpzelen ; ik merkte op, dat in die deelen de Raat het dikst was aan den mond, 't geen my deedt denken, dat, wanneer een Cel ondiep wordt, door dien de bodem eenigermaate opgevuld is, de Byen dan aan den mond iets toevoegen. Weshalven, zy fchynen meest te dienen voor het Byenbrood ; zo dat een grooter voorraad van Honig op te leggen by haar bedoeld wordt. Van  ?44 NATUURLYKE HISTORIE Van het leggen der Eitjes. Zo ras 'er eenige weinige Raaten gevormd zyn, begint de Wyfjes-By Eitjes te leggen. Zo verre ik in ftaat geweest ben om het waar te neemen , is de Koningin de eenige By die voortteelt, fchoon men beweerd heeft, dat de Werkbyen zulks doen. Haare eerfte Eitjes in het Saifoen zyn die, waar uit de Werkbyen voortkomen, dan die der Mannetjes, en misfchien van de Koningin: zo gaat het toe by de Wesp, de Hommel, enz. Nogthans wordt door riem beweerd, dat, wanneer een Korf van een Koningin beroofd is, de Werkbyen Eitjes leggen; zo dat, op dien tyd, eenig Honig en Meel wordt binnen gebragt, als voorraad voor een natten dag. De Eitjes worden gelegd aan den bodem van de Cel, en wy vinden ze daar, eer de Cellen half voltooid zyn; zo dat de voortteeling vroeg begint, en voortgaat met de vorming der andere Cellen. Het Eitje is vastgemaakt aan 't eene einde aan den bodem van de Cel, ftaat zomtyds recht overeinde, dikwyls fchuins; het heeft een kleeverig of üymig dekzel, 't geen maakt dat het zich hegt aan alles wat het aanraakt. Het fchynt , dat 'er tyd bepaald is , of tyden bepaald zyn, tot het leggen der Eitjes; want ik heb in een nieuwe Zwerm waargenomen, dat de groote zaak van het leggen der Eitjes niet boven de veertien dagen aanhieldt; fchoon de Korf niet half met Raat gevuld was, begon het te verflappen. Waarfchynlyk is "dat einde van het Eitje, 't welk eerst voortkomt,"dat geen, 't welk aan den bodem van de Cel kleeft, en waarfchynlyk is de ftaart van den Byeworm aan dat einde gevormd : hoe zy dit, het Eitje beweegende, weder doen kleeven, weet ik niet. ïk heb ontdekt, dat zy menigmaal het Eitje uit een Cel neemen, om het, zo wy mogen veronderftellen, na eene andere over te brengen: waarom zy dit doen kan ik niet zeggen. In deeze nieuw gevormde Raaten , als mede in veele van de niet half voltooide, vinden wy de zelfftandigheid, Byenbrood geheeten , zomtyds overdekt met Wasch; wy zullen vervolgens hier over fpreeken. Omtrent dén tyd, wanneer zy meer dan halfweg de Korf nederwaards gewerkt hebben, met het vormen van de Raat, beginnen zy de grootere Cellen te maaken, en als dan komen de eerfte broedzels uit, die kleine, of Werkbyen, zyn; vervolgens beginnen zy de Mannetjes uit te broeden, en waar»  EN HUISHOUDING DER HÖNIG-BYE». M.5 «mrfchvnlyk eene Koningin voor een nieuwe Zwerm: d?wyl deMannetjesnu gebroed zyn om de= jonge Korinoin te bevrugten voor den tegenwoordigen Zomer, als ook voor het volgend jaar. Deeze loop in 't broeden s delfde met die van de Wesp, Hommel, enz. Schoon dit hSt doorgaans toegeftemd wordt, hebben nogthans SS sSets, over dit onderwerp, eene andere wyze va, ° liet voortbrengen eener Konmg.nne veronderfteld , wanneer de Korf van Byewormen voorzien , en van de ^fde^S volkomen voortgang van het Eitje mag . aenaamd worden, naamlyk, van den tyd der legging tot Ie Sone van de By (dat is de tyd van het uitkomen) , het keven van den Byeworm, en het leeven van de Pop is geloof ik, korter dan by de meeste-Metten.. Het vaft liet seniakiyk te bepaalen , wanneer een Eitje uitkomt Ik heb my verbeeld , dat het op den vyfden dag waf Wanneer het uitkomt, vindt men den jongen Byeworm on*ewonden liggen op den bodem van de Cel, ZLerST omringd met een doorfcbyneud vogt. In veèf"™Ses° waè de Eitjes zo even zyn uitgekomen, op zyn plaats; door den Byeworm niet weggenomen of nedergedrukt zynde. Thans^ 1S er een nieuwe arbeid voorhanden yoor de Weikbyen te weeten het voeden en opkweeken der jonge üyewoiSn W? mogen veronderftellen dat de Koningin daar' mede £» te" maaken heeft, naa£ema.l er ten allen tvde Werkbyen genoeg in de Kori zyn tot ctac einde- ook' brengt de Koningin nimmer eenige ftoffe aan, gelvk'elk ander ld der Gemeenfchappe, in den beginne, verpïigt is. Zy fchynt deswegen eene Koningin te weeren bv erf- of liever by een natuurlyk regt, terwyl by zen by en 01 " . de Koninginnen zichzelve t leraardigSren tot Voogdesfen der Maatfchappye , ^SSdWk^fe men dat de Byen de Byewomen voeden en , in de daad , een Byeworm zou gemaklyk kunnen'opgekweekt worden door iemand, die zich daar ïrwSd^toeleggen. Zy openen, de twee^yP|£.o* het voedzel te ontvangen, en door te zweJjen. y net aaiwoeiien werpen zy hunne bekleedzels af; doch hoe Ik heb hier boven gezegd, dat ^^J1^^^ verplaatzen, en ook bcvou.ieii, «at zy te «Keraaalui n.n Wenc. 1793- m- 4» ** J  J4Ö NATUURLYKE HISTORIE Byeworm van de eene in de andere Cel overbrengen 4 zelFs wanneer deeze vry groot zyn. De Byewormen neemen meer en meer m grootte toe, tot zy de Cel bvkans vervullen; omtrent deezen tyd hebben zy geen voedzel meer noodig, en zyn gereed om in den Poppenftaat op. geflopte» te worden; hoe men dit .tydperk ontdekt, w°?t ik niet : want by elk ander Infect , zo verre ik >t heb kunnen naagaan, is zulks het werk van den Worm, of de Rups zelve ; maar in de gemeene By is het de werking van het volkomen Dier ; waarfchynlyk komt het van hef weigeren des voedzels door den Byeworm. De tyd tusfehen het uitkomen uit het Eitje,en het veranderen in een ;,QL'J '• 8d0C!f lk ' Vier daSen > ten minften herhaalde waarnèemingen komen vry naby op deezen tyd uit. Wanneer zy gereed zyn tot den Haat van Pop , bedekken de Byen den mond yan de Cel met eene zelfftandigheid van eene ligt.bruine kleur , bykans op dezelfde wyze als zy den Honig bedekken; uitgenomen, dat, in dit geval het bedekzel, uitwendig, rond is, en blykt niet geheel uit Wasch, maar uit een zamenmengzel van Wasch en Meel te beftaan. De Byeworm is nu geheel ingeflooten en begint de Cel en het dekzel van den mond te voeren met een zydeagtige ftoffe, die fpinnende op de wyze^ van een Zydeworm ; dit maakt een foort van kooker voor den Pop. Bonnet nam waar, dat, in zeker geval, de Cel te kort was voor den Pop, en deeze het dekzel doorbrak , waar op het dekzel meer bolrond dan gewoonlvk gemaakt werd. De mogelykheid hiervan kan ik zeerwel begrypen ; wy zien zulks menigmaal by de Weso Hir bekleedzel afgewerkt hebbende, werpen zy het Jaatfte Wormenvel af of fchuiven het van den kop X waards; dit blyft aan den bodem van de Cel. en Tv worden Poppen. * ' Van het Voedzel der Byewormen, of 't geen doorgaans Byenbrood genaamd wordt. Eigenaartig zou men veronderftellen , dat het voedzel der Byewormen Honig was; zo om dat dit het voedze is der oude Byen, als om dat zy die voor zichzelver. opleggen; nogthans is uit de bszoZónhJ^^iS aan de oude Byen ten voedzel ftrekt, geen bewys te ontlëe°nen: dewyl zeer weuyg jonge Dieren het zelfde voedzel met de oude nuttigen; en daar Kit zelfs is waarfchynlyk dat  KN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. . H? JLJ a& Bveworm niet van Honig leeft; en, indien wy redzel is van den Byeworm. . Dit althans » het » m «r^SnS^ het Byenbrood tot vieS voor de oude Byen dient ; daar wy zien dat zv hetzehTe verzamelen in de maanden Juny, July, dat zy nen.™* » Honig in overvloed hebben. Lne^e°PzemSh d" is^zo^mfen aan een Byekorf als een? deel tot de Huishouding der Byen behoorende. .Eer rTSmS "en"K ze Cel ontdoken wy menigwerf, Set eeropfl'ag van het oog, de gemelde onderfcheidene Sere onaangeroerd laaten ; a zommige bekende Plan uu h« baar eene blykbaare voorkeuze, t Geen hadden. Doorgaans is die ftofte van eene gecie wcur.  *48 natuurlyke historie maar van onderfcheiden hoogte ,• dikwyls tot oranje bpklimmende. Wanneer wy de Byen bezig zien met E zelve te verzamelen op bloemplanten , die eene groote menigte van bloemen hebben, zo dat zy eene volkomene laadnig kunnen medevoeren , dan is het de kleur van het Meel dier bloemplanten. , lm ,de-j b5fchouvvinSe overwaardig, hoe zy deeze zelfftandigheid in de Cel fchikken. Als wy Byekorven van naby bezien, ontdekken wy dikwyls Byen met deeze zieS/nl PCT? ' ga5nde lan§S de Raate» » als uitziende na eene Cel om dezelve in te leggen. Zy gaan menigmaal over een^el, waarin reeds Byenbrood ligt; doch veriaaten die, bezien eene andere, en volharden daar in tot zy zich bepaalen: 't geen my op de gedasten ge- tlf, -fC *a ï'-^y BJ 2yne eiSene Cel herft- Wanneer zy m de beoogde Cel komen , neeken zy de beide . agterfte pooten daarin terwyl de twee voorpooten en het voorlyf rusten op den mond van de digtst bygelegen Ce ; vervolgens brengen zy den buik of het agteriyf in de Cel en de poot onder den buik ; het agterfte des Ivfs wendende na de buitenzyde van den poot waar het Meel zit, en fchuiven 't zelve daar mede af. Wanneer het dus van beide de pooten geftreeken is, verlaat de By de Cel, en de twee gedeelten Meel ziet men legden op den bodem van de Cel; omniddelyk komt 'er eene andere Bv deeze kruipt in dezelfde Cel, en blyft 'er omtrent vyf mi! mimen; 't zelve kueedende en op den bodem neder wer! kende, of verfpreidende over 't geen 'er reeds in geleed was ; eene effefle oppervlakte blyft 'er over ö Dit Byenbrood is vast als een deeg, brandt eenigzins en geeft een vreemde reuk "van zich; waarfchynlyk ontftaande uit de vermenging met eenig dierlyk vogt onder de kneel dende bewerking; want als het in de Cel gebragt wordt is het veeleer een poeder dan een dee? Dat deeze zelfftandigheid den Byeworm tot'voedzel verftrekt, blykt uit de proeven , genomen op de maag van dit Diertje : want een volgroeide Byeworm doodende is de maag yol van eene dergelyke zelfftandigheid, alleen zaghwar-e ^et/m vo^ vermengd; maar nimmer ontdekt men Honig m de maag. Hier uit mogen wy 0pmaaken , dat het Byenbrood even zo tot voedzel van den Byeworm verzameld wordt, als de Honig tot voedzel voor de Byen opgelegd. De Heer schirach verbeeldt zich, dat het manlyk 2aad den Byeworm tot fpyze dient; en  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. 149 en'heeft men veronderfteld, dat het voedzel van den Koninainne-Worm, en die der Mannetjes, verfchilde van dat der Werkbyen. Reaumur zegt , dat het voedzel van den Koninginne-Worm in fmaak verfchilt van dat der gemeene Byen. Hoe hy dit wist, die het^voedzel der andere niet kende, begryp ik niet. . Van de Uitwerpzelen des Byswurms. De Byewormen werpen weinig vuiligheids uit; doch 't geen zy zich kwyt maaken laaten zy op den bodem van de Cel vallen ; en dit wordt , 't geen eenigzins vreemd fchynt, nooit door de Byen weggenomen ; zy laaten het verdroogen, te gelyk met de afgelegde bekleedzels van den Byeworm-, nieuwe Eitjes en Honig worden in Cellen, dus gefteld, in volgende jaaren gelegd,, zo dat met den tyd de Cellen bykans half-vol zyn. Van den Poppenjlaat der Byen. In den Poppenftaat vormen zich de Byen tot een nieuw leeven. Zy worden geheel vernieuwd, of wonderbaarlyk veranderd: want 'er blyft geen de minfte zweem van de oude gedaante over; nogthans moet het Diertje uit dezelfde ftoffe beftaan : niets nieuws komt 'er by. r Hoe verre deeze verandering alleen beftaat uit de oude deelen nieuw gevormd, of allengskens van gedaante veranderende, valt niet gemaklyk te bepaajen. Om de verandering te wege te brengen, moeten veele deelen verplaatst worden , uit welke waarfchynlyk de nieuwe gevormd worden. Naardemaal de Byen in deezen ftaat met yerfchillen van de vliegende Infe&en in 't algemeen , zal ik dit ftuk haarer gedaantverwisfeling niet verder voortzetten, fchoon het in de Natuurlyke Historie der Infeclen een zeer weezenlyk deel uitmaakt. . Wanneer de Pop in een volkomen By veranderd is, verbreekt dezelve het bedekzel van de Cel, en treedt te voorfchyn. De tyd, welken zy in deezen ftaat verblyft, valt gemaklyker te bepaalen , dan hoe lang zy in het Eitje is, of een Worm; want de Byen kunnen de Poppen niet verplaatzen, gelyk zy de twee andere doen. In één geval duurde die tvd dertien dagen, en juist twaalf uuren; weshalven het Eitje vyf dagen vóór het uitkomen liggende , de Wormftaat vier dagen duurende, en de Pop L 3 der-  150 natuurlyke historie en huish. der honig-byen. dertien en een balven dag Ieevende, eer dezelve in een By verandert, zal het geheel op twee en twintig en een halven dag uitkomen; doch in hoe verre dit naauwkeurig is, durf ik met bepaalen. Ik bevond eens dat de Poppenftaat van een Mannetje veertien dagen duurde; doch dit was waarfchynlyk toevallig. Als zy eerst uit den ftaat van Pop treeden, zyn ze graauwagtig van kleur; doch worden fchielyk bruin. m Indien de Zwerm, van welke ik tot hier toe de Historie heb opgegeeven, vroeg uitgekomen en groot is, en bovenal, indien zy gehuisvest wordt in te klein een Korf zet dezelve al te fterk voort om den Winter over in die Kort te blyven; in dit geval wordt 'er een nieuwe Zwerm uitgezonden, die nogthans meesten tyds geen groote is en doorgaans te weinig tyds heeft om de Raaten te vol! tooijen , en met genoegzaamen voorraad van Honig op te vullen om het, den Wiuter door, uit te houden. Dit ftaat gelyk met de tweede of derde Zwerm der oude Korven. O Vervolg by eene nadere gelegenheid.") beschryving van de characters, gewoonten, en persoonen, der oorspronglyke bewoonderen van america. (Overgenomen uit de Travek into NortJi and South Care* lina, by william bahtbam.) De Heer bartram begint zyne Befchryving, met op te merken, dat dezelve niet alleen de vrugt is van zyne eigene waarneemingen; maar ook ontleend uit het algemeen en onpartydig berigt van oude agtenswaardige Perfoonen , zo onder de oorfpronglyke Americaanen zelve , als van blanke Kooplieden, die veele dagen huns Seevens by hun fleeten. Eerst van hunne Perfoonen en Hoedanigheden fpreekende, gaat hy dus voort. De Mannen by de Cherohes, Mujcogulges, Simmoles, Chicafaws, ChaStaws, en vereenigde Stammen der Creeks, zyn groot, kloek, en gemaatigd fterk; hunne leden zyn welgemaakt, zo dat zy, over 't geheel genomen, voor fchoone Menfchen mogen gehouden worden j hunne weezenstrekken zyn geregeld, hun gelaad open,  ÏESCHR. VAN DE CIIARACT. ENZ. DER AMERÏCAANEN". IJl open, agtbaar, en bevallig; nogtlrans zyn£ wenkbraauwen *o «vorn^ B ffioed. wordt door het denkbeeld van neiana g M. het oog, ftJJW^; dekSSel"s altoos zwart, en vendis; en vol vuurs, ae u.uS'lt'^ , een men Cen hair is lang, dik, en zwart a . vert00ning. het licht 'er op ^^£^^1, teder, en van De Vrouwen der Gbnbw W g™^ zyn in Cene pende door de kortliaa ïwi & yaa vormd; haar aangezigt is i ond, 8«egeia « trekken , d* -f^^ ShÖhXe^ . lykheden zyn haare; befcbermende^e;weveytbedienen , penen, en zy wee ën er zicli zee^w bevalligheden, Sint aXv^VrcTuU^ beloof, het kleinite geuacn cv h eQ Wijss sut pjuv* g*g haare handen en voeten zyn niet glootór en tien duimen. Hun Ueul lsNoJfden van hun, die ik van eenigen der Stamm n past 0p de Mtc mmer gezien heb. Deeze oeiuiiy r . f deChicafaws (fchoo nik n mintrJ™nn van de Siminoks, grren SS'^eSSf grtr en dunner zyn, en een helderder kleur hebben. d M  Ï5S ÏE^CHSYVING VAN DE CIIARACTERS , ENZ. 'r geen ik immer aantrof (*). Hoh kleur is helderder ■ heelt iets van het olyfverwige, inzonderheid by de vol* wastenen; eenige hunner jonge Dogteren zyn bvkans zo fchoon en bloozend als de Europifche Vrouwen, fti?» T^'i- zyn in. hun voorkomen en manieren erriffig en beftendig deftig en omzigtig in hun gedrag, aan het ftil e agterhoudende naast in de verkeering; no|banï genoeglyk en vnendlyk, verkleefd aan hunne° Vryheid ën de Natuurlyke Regten van den Mensch; geheim, weiberaaden en vastbepaald in hunne raadflagen ; eerlvk re4vaardig en goedgunftig , en ileeds gereed om alle vernaak en voldoening, zelf hun bloed en leeven, op te offeren om htm Grondgebied en Regten te verdeedigen. Zy bewyzen hulde aan de Mujcogulges, doch met wel derzin, en draagen dat juk ongeduldig. Ik was getuigen van eene aJJergrootfte vernedering, welke zy van hunne roode Meesters moesten dulden, by de groote Zataen- 01,st en het Verdrag van Augusta, wanneer dit Volk me de Creeks toetradt tot den aiitand van het nieuw aangekogte; 'er bevonden zich omtrent drie honderd van de Creeks, een groot gedeelte deezer waren Krygslieden en omtrent één honderd Cherokees. iy&Mieoen, De eerde dag der Zamenkomfle werd geopend met bet beraamen der voorloopige voorwaarden. Eén Artykel van dezelve was, aan de zyde der GeiïLns een eisch op een Landftreek , liggende aan de £ ' Sa£aÖ? Raakten; d&*!& nnoden het, /.o t Icbynt, vóór de opening der Ztimen- de™ëJSm y/ e^C,han T d£ buiten tSn «er Lreeks. De Gevrgians hiervan lpreekende als een afgedaane zaak, vroegen de Creeks, in de Vergaderin" oo welk een grond zy dien eisch deeden rustel• zégfende* dat zy nimmer die Landen hadden afgeftaan. Dé Geor£ans amwoordden dat zy dezelve gekogt hadden van Ee Vrienden en Broeders de Cherokees. De Creeks hier over misnoegd, en in toorn omftooken, liondt een Opperhoofd en Krygs- (•) 'Er zyn, egter, eenige uitzonderingen op deezen alfremeeiren regel , gelyk ik by ondervinding wee£ ti'n te en woord.g Opperhoofd, of fi eizer, atta - kul - fitQ?isT tlTl^t Vo,kedh' ft "** V0°'bee,d dat * "«va»  DER AMERICA ANE??. *53 feftóSttttiJ over einde , met een woedende en fchriklyke houding: bedreigingen en lmaadredenen uitende, vestigde v het oog op de Hoofden der Cheroues, en vroeg hun . w elk een regt zy hadden om hunne Landen weg te geeven: hy noemde hun oude Vrouwen; hun toevoegende, dat zv zints lang hun genoodzaakt hadden Vrouwe-kleederen te draagen. Een allervernederendst zeggen in de tegenwoordigheid van de Hoofden .van het geheele MufcoluZge-Bondgenootfchap, van de Chcafaws , c\t voornaamfte Mannen en Burgers van Georgia, Carohna, Virginia, Manland en Pennjylvania, in het aangezigt van hunne eioene Opperhoofden en Burgers, en te midden van het lachen en fmaal en der Vergadering, inzonderheid der jonce lieden van Virginia, hunne oude Vyanden en gevreesde Nabuuren; doch, hoe vernederend het, inde daad, was moesten zy deeze blaam geduldig, en zelfs zonder wederfpraak, gedoogen. _, Daarenboven bragten deeze hoogmoedige Bravos en Overweldigers hun trots en vermeeren zo verre, dat zy zelfs dreigden de Zamenkomst af te. breeken en na huis te keeren , indien de Georgians niet toeftemden m het vernietigen van het heimivk verdrag met de Cherokees gemaakt, en die Landftreek onmiddelyk van hun te ontvangen; aan hun het uitfluitend regt van vervreemding toekennende. Dit werd toegeftemd , fchoon van de Cherokees geweldig afgeperst , ftrydig met regt en verdragen : naardemaal de Savahna, en de wateren dier Raviete, erkend waren als de natuurlyke en juiste grensfcheidmgen tusfehen de Cherokees en de Mufcogulges. Het Volks-charaéter der Mufcogulges, befchouwd uit een ftaatkundig oogpunt , vertoont bet icluldery van een «rroot of doorlugtig 'held. Een ftout , hoogmoedig en trots eeflacht van Menfchen , zyn ze braai en dapper m den oorlog, op vermeesterin'gen gefteld, rustloos,en iteeds zich in den wapenhandel oefenende ; nogthans betoonen zv zich grootmoedig en genadig aan een overwonnen vvand, wanneer hy zich onderwerpt, hunne vnendfehap en befcherming verzoekt; altoos .vereenigen zy de vermeesterde Stammen in hun Bondgenootfchap , wanneer zy- onmiddelvk, 'en zonder eenige uitzondering, alle regten van vrye Burgers genieten, en, van dat oogen blik af, vereemgd zyn in een band van Broederfchap. Men weet met dat zv één Stam uitdelgden, behalven de Tamafees, die zich op geen voorwaarden wilden overgeeven ; maar tot den L 5 laat"  154 RESCHRWING VAN DE CHARACTERS, ENZ. Iaatften man vogten; # flegts omtrent veertig of vyftig ontkwamen uit den Jaatften beflisfmden flag, die zich onder de befcherming begaven der Spanjaarden te St. Augustin. Volgens hun eigen berigt , 't geen ik voor waarheid houde, gingen zy, naa hunne aankomst in deezen oord een Verbond van eeuwige vriendfchap aan met de Britfche Volkplantingen van Zuid-Cartlina en Georgia, 't welk zy nimmer openlyk fchonden; doch, in tegendeel, alles deeden om die Verbintenis te verfterken. Hunne hoogbejaarde Opperhoofden fpreeken hier van, tot op deezen dag, met, vreugdetraanen in de oogen, en toonen hunne blydfchap over die gedenkwaardige Gebeurtenis, sis een der roemrykfte voorvallen in de Jaarboeken huns Volks. Ten voorbedde hunner begrippen van onpartydige Geregtsoefening , en Eerbied aan het Opperweezen verfchuldigd , als de Opperregter der menschlyke bedryven, wien alleen het regt toekomt om over het leeven van een Mensch te befchikken , breng ik mynen Leezercn onder 't oog het volgende geval , gelyk ik het ontving uit den mond van een Spanjaard, een agtenswaardig Inwoonder van Üost-Fiorida ■ De Zoon des Spaan/eken Bevelhebbers van St. Augustin hadt met twee jonge Heeren, zyne Vrienden, een plan gemaakt om zich met jaagen en visfehen te verlustigen. Voorzien van een gefchikt vaartuig, van geweer en vischwant, gingen zy onder zeil; Zuidwaards aan fteyenende langs de kust, na de punt van Florida; baaijen, inhammen, en rivieren, in- en opvaarende, naar de gelegenheid medebragt , of het vooruitzigt van vangst hun aanzette. De fchoone en verrukkende landgezigten van de kust van Florida lokten hun vérder en verder Zuidwaards op, zo dat zy ongemerkt verder gingen dan de builende Spaanfche verfterkte post". —Ongelukkige Jongelingen I niet lettende op den raad en de bevelen hunner Ouderen en Vrienden, fteeds hunne vermaakneeming voortzettende , kwamen zy 's avonds in eene Haven, waar de gelegenheid tot de jagt zich allergunftigst opdeedt;zy verkwikten zich met.de aangenaame vrugten in 't wild groeijende, en namen de rost onder de fchaduw van welriekende boomen; dan, helaas! in de oogenblikken hunner zagte fiuimeringe vonden zy zich omringd, gevat, en weggevoerd, door een zwervende hoop van Creek - Indiaanen; Itout ep het bemagtigen van zo ryk een buit, fleepten zy deeze Jonge- lin-  DER ATUERI6AANEN. 155 lingen mede, en bragten ze, langs afgelegen paden, door moerasfen by hun Volk. . Op dien tyd waren de Indiaanen met de Spanjaarden in een hevigen oorlog, gevoerd met bykans onbegrensde wreedheid aan wederzyden; met één woord, de ongelukkige Jongelingen werden veroordeeld om verbrand te W°Ine deeze Stad bevonden zich Engelfche Kooplieden , die het Characler der Gevangenen verneemende, en groote belooningen van den Spaanfchen Bevelhebber verwagtende, als zy hun konden verlosfen, den Indiaanen hun wensch om 't ontflag voorbelden, met aanbod van een grooten losprys; hun teffens te verftaan geevende, dat het Jongelingen van hoogen rang waren, en één hunner sbevelhebbers Zoon. Hierop kwamen de Volkshoofden byeen, en, naa een ftaatlyke en rype beraadflaaging,'keerden zy weder,en gaven de Voorfpraaken hun befluit, op deeze wyze, te verftaan: „ Broeders en Vrienden! Wy hebben de „ zaak der Gevangenen overwoogen , en dat onder t „ oog en in de vreeze van den Grooten Geest. Gy „ weet dat dit Volk onze wreede Vyand is; zy fpaaren „ het leeven niet van een onzer die in hunne handen „ valt. Gy zegt, dat de Jongeling de Zoon is des Spaan„ fchen Bevelhebbers , wy gelooven dit; het fpyt ons „ dat hy onze Gevangene wierd; doch hy is onze Vyand; „ de twee andere Jongelingen, zyne Vrienden, zyn mede „ onze Vyanden ; het moeit ons hun hier te zien; maar wy weeten geen onderfcheid tusfehen hun vleesch en " bloed, zy zyn even zeer onze Vyanden; indien wy 'er één in 't leeven behouden, moeten wy ze allen tpaa„ ren; maar wy kunnen dit niet doen ; ons Volk eischt „ hun bloed, om de fchimmen hunner verflaagene Bloed„ verwanten te verzoenen; zy hebben ons de handhaaving onzer Wetten én Regten aanbetrouwd , wy kunnen hun niet verraaden. Nogthans hebben wy een „ heilig voorfchrift, deeze zaak betreffende, 't welk ons vergunt tot zekere maate genade te betoonen: een van de drie zal door 't lot behoudenis erlangen ; de Groote „ Geest ftaat ons toe dit te beproeven; hy is geen Aan- „ neemer des Perfoons." Het lot werd geworpen , en de Zoon des Bevelhebbers viel ten deele, dat hy mede verbrand moest worden. Indien wy hun, ten opzigte van hun byzonder Charac' ter,  156 BESCHRYVIMC VAN DE CHARACTERS , ENZ liefhebbend, zyn * * g ' fpaarzaam > zorgvuldig, e„ «aSerfö^ en gefpraakl reed hy gebruikt daar van, en rookt tabik nri,7 ™% „ Gaaf ïieeji, SSgSRfó welk  DEK. AMERÏCAANEN. 157 - welk hem behaast, of gaat na het openbaar plein, waar het Volk dagelyks verkeert, en,by tiagt,danst,of na aen I bepaalder gezelfchap, naar hy het verkiest; hy heeft zo min noodig, dat iemand hem inleide, als een Woudvogel , om zich op de vrugten van een bosch te onthaalen, er» geftreeld te worden door den aangenaamen avondzang der S Boschbewoonderen. Het is eene verbaazende, fchoon eene volftrekt beweeI zene, waarheid, en teffens een fcherp verwyt voor deBlau1 ken, indien zy willen opmerken, en naar regt oordeelen, ■ en die dit Volk tot een hoogen rang onder het Menschdom i verheft , dat zy in ftaat geweest zyn om de geduurige poogingen van het heirleger der ondeugden te wederftaan, die de oude wereld overftroomden, en derzelver Zeden , zodanig bezoedelden ; en dit te meer, daar zulke talryke i benden van die booze geesten dit Land ingetrokken zyn, ) en hun van alle kanten beftookt hebben. Ontzettend, t in de daad ! wanneer wy het flegt en zedeloos gedrag 't befchouwen van zo veele Blanken, die onder hun wooI nen. Ondanks dit alles, fchynt het, voor dit eenvou> dig en ongeletterd Volk, natuurlyk, verkieslyk, en zelfs ] gemaklyk in het werk te Hellen, die fchoone lesfen, ons 3 overgeleverd door de oude Wyzen en Wysgeereu, en te i onzer leering opgehaald. Ik zag een jongen Indiaan onder dit Volk, die zich ] tegenwoordig bevondt by de bedryven van dwaaze en I luidrugtige overdaadigheid der Blanken in de Stad; hy j floeg met zyne hand op zyn borst, glimlachte, en zag, i van verwondering getroffen, na boven, als wilde hy zeg: gen: „ ó! Gy groote en goede Geest! wy zyn, in de daad, gevoelig voor de weldaaden en gunstbewyzen, „ ons betoond , door ons het fchitterend verftand der I Blanken te onthouden. Wy wisten niet, vóór dat zy onder ons kwamen, dat de menfchen zo laag konden ; ,, vallen, en beneden de waardigheid hunner natuure zin; „ ken. Befcherm ons voor hunne Zeden, Wetten, en , „ Overmagt!" De' Mufcogulges , met hunne Bondgenooten, de Chaci tavs , Chicafaws , en misfchien de Cherokees, verdienen , i by uitltek , den lof van alle Volken, van wegen hunne I Wysheid en Deugd rn het wederftaan, en zelfs afweet ren, van den grootften , en zelfs den algemeenften, vyand, ; althans van de meeste Europifche Volken , ik meea de I Sterke Drank. Het  158 BESCHR. VAN DE CHARACT. ENZ. DER AMERICAANEN. Het eerfte Artykel, en waar op zy het meest aandringen , in alle hunne Verdragen met de Blanken, is, dat 'er geenerlei foort van Sterke Dranken in hunne Steden zal gebragt of verkogt worden; en wordt het den Kooplieden alleen geoorloofd zo veel dranks mede te neemen als veronderfteld wordt, dat zy onder den weg noodig hebben: blyft 'er iets over als zy tot de Steden komen, zo moeten zy het weg laaten loopen, of onder den grond delven; want het mag niet in de Stad komen. Op myne reis van Mobile na dit Volk, de vereeniging van den Penfacola-wtg met ons pad even voorby zynde, ontmoetten ons twee jonge Handelaars. Wy vroegen,wat nieuws? Zy gaven ons te verftaan, dat zy eenige vaatjes met Sterken Drank hadden willen invoeren ; maar dat zy 's avonds onder den weg overvallen werden door een party Creeks, die, hun foort van Koopmanfchap ontdekkende, alle de vaatjes met hunne Tomahawks openfloegen, en het vogt aan het dorftig zand te drinken gaven, zonder een druppel te proeven ; en dat zy werks genoeg gehad hadden om zichzelven te befchermen tegen het geweld des wapentuigs, waarmede de Creeks op hunne Koopwaar gewoed hadden. Hoe zullen wy reden geeven van hunne uitfteekende inrigtingen in 't Burgerlyk beftuur; dezelve kunnen den oorfprong niet ontkenen uit Dwangwetten; want zy hebben zulk een kimftig Stelzel niet. Godlyke Wysheid fchryfe hun de pligten voor, en zy.gehoorzaamen. Wy zien en kennen ten vollen de jammerzalige uitwerkzels van dit beginzel des kwaads, en wy weeten zeker even goed als deeze Wilden , hoe den loop daar van te fluiten. Ontbreekt ons dan Wysheid en Deugd , dat wy ter fchoole gaan in de Raadsvergaderingen der Mufcogulges. (Het Vervolg by tene nadere gelegenheid.) NAA BTW-  byzonderheden van DE orde de la Trappe. I5£ naauwkeurig verslag van eenige weinig BEKENDS BYZONDERHEDEN van DE orde DE la trappe. (Overgenomen uit de Lesfons d'ttne Gouvernante, door Madame de sillery hrulakt, voorheen de Gravinne ds genlis.) Van de Abtdy de la trappe , in den Jaare MCXL (refticht , gelegen op de grenzen van Perche en ',' Njirmandye , heeft men veele en zeer wyd uitëenloo.! pende Berigten ; het volgende, van de Gravinne de r-ENLis (want onder deezen naam is zy onzen Landt! genooten beter bekend dan by dien , welken deeze Opvoedfter der Kinderen des Hertogs van orleans, !' nu egalit^ , thans heeft aangenomen), zal geen onwaardige plaats onder dezelve bekleeden, en onzen Leeze* ff ren geen ongenoeglyk onderhoud verfchaffen. Een der ü kleine tochtjes , welke zy met haare Kweekehngea deedt, gaf aanleiding tot het bezoek deezer Abtdye, 'a\ welk zy op deeze wyze verhaalt." Deezen morgen vervoegden wy ons , kwartier vóór tien uuren nogmaals in het binnenfte gedeelte van de Abtdv ' Naa de Mis gehoord te hebben , werden wy toegèla'aien in de Eetzaal, om de Vaders te zien eeten. 'Er lag «-een tafellaken op tafel, maar elke Monnik hadt een fervet- de tafelborden waren van tin, de lepels van hout. Ieder Monnik kreeg een fchep loep, een bord met groente twee of drie raauwe appelen, een groote lneede goed brood, een kleine kruik water, en een met bier. Een hunner beklom eene foort van Predikftoel, en deedt een fermoen onder het eeten. Ieder Monnik doet dit fermoen op zyn beurt, en de Monniken, die eeten, worden gediend door andere Monniken , die vervolgens eeten met den Prediker. De Leekebroeders eeten, op denzelfden tvd in een kleinder Eetzaal, volgende op de grootere, en alleen van dezelve door een boog zonder deur afeefcheiden : wy konden hun derhalven uit de groote Eetzaal zien , en zy werden bediend door andere  l6o byïonderiieden re Leekebroeders , die eeten als deezen gedaan hebben (*). ■Uit de Eetzaal begaven wy ons na de Boekery. Vervolgens bezigtigden wy de Graftombe van den Heer de RANcé. De Cellen der Kloosterbroederen zyn zeer klein, zy hebben 'er een bed van ftroo in, een houten tafel, en een Kruisbeeld. Wy zagen de Monniken in den Tuin arbeiden , en traden in de Apotheek, die groot en wel voorzien is; naast dezelve is een fchoone Kruidtuin, voorzien van de meest bruikbaare Planten. Ik zal hier ve.rhaalen wat ik leerde uit den ommegang met de Vaders. De Historie van den Graaf de comminges is fabelagtig, onder anderen, dat de Monniken alle dagen bezig zyn met hun Graf te delven; dat zy hoogten opwerpen en flegten om zich werk te verfchaffen; dat zy, by de ontmoeting , elkander begroeten met de woorden: Wy moeten Jlerven 1 dat zy op hun hart een Kusfentje, met doornen beitooken, draagen, enz. Alle deeze dingen zyn volltrekt valsch. Zy onderhouden eene beftendige Vasten; zy eeten nimmer Visch, Zuiker, Eijeren, Boter, of Olie; uitgenomen eene kleine hoeveelheid by hunne Salade. Azyn wordt hun vergund, zo wel als Melk ; doch van de Jaatfte moeten zy zich, geduurende de Voorjaars-Vasten, onthouden. Hun Ordesregel verbiedt hun het drinken van Wyn , uitgenomen als zy op reis zyn , of zich elders buiten de Abtdy ont- höur (*} De Inftelling van Leekebroeders, zo ftrydig met de Christlyke Nederigheid, is onbegrypelyk, byzonder by de ftrenge Ordes. Iloe kan in-die van la t appe , by voorbeeld, daar de arbeid even zeer verdeeld is onder alle de Leden van de Orde, waar de Leekebroeders de Vaders niet oppasfen, de onderlcheiding in Naam en Eetzaal ontdaan weezen ? 't Is niet om dat die Broeders geen Preekcrs zyn, want dit is even zeer het geval met de meeste Vaders. Rede leert ons de Gelykbeid beminnen. de Godsdienst fchryft ze voor; en 't is eea wondere tegenftrydigheid te zien, dat een LVJonnik zich diep in 't ftof vernedert,en ten zelfden tyde liet verfmaadt zyne beete broods te eeten met eenigen zyner Broederen, zo Deugdzaam en Godsdienftig als hy zelve. Deeze Inftelling is van geene hooge oudheid; 't was st. gualisert, die de Leekebroeders inftelde , in.den jaare 1072 ; doch zonder dseze tiotfche otiderfcheidingen. Ik weet niet wie 'hun tot den ftaat van Dienstknegten vernederde; maar wy mogen vry veronderllellcn, dat het een Monnik van Aid geweest helibe. -  VAN DE ORDE DE LA TRAPPE. l6*? houden, in welk geval het hun ook vry ftaat, Visch en *&£ iSfe geheel ^ het hebben zygerchooren en drojg* ^b£den bo^ ^ naar welgevallen op-en ««nen. y f gn ^ lederen; i* Verboden 7° T hrdes Sen. Niemand wordt onder hun bedoor de Uictes-re„eien. \ . cn dc Proeftyd „eden f n.lS"' De"fSen alleen houden z/ch duurt twaalf »aa£n- U£oozenkranSfen, en houten Lebezig met het maaKeii va ^ maaken alles, war. pels; voorts werken zy m ^ . V.iP'r toe leenen zy allen tot de keuken dient , gereed, hiei toe teenen y dHeatndo:eheele getal der Monniken deezer Abtdye is omHet geneeic Seiai . . Leekebroeders. trent honderd en twif'S» ^ ^ en van deezen Zestig zvn er van cle eeistgeiueiucu , S n die'er komen, te ontvangen. Uit de oorTpronguie nigting, en de befprfegên aan deiAbtdy. gedaan , Wittei zv inkotnften genoeg om drie dagen lang her. £ te verkenen aan eiken armen Reiziger , die deezen we* neemt Wanneer alle de bedden in de Abtdy bezet S wordt de Reiziger in de Herberg geplaatst en de M ruiken betaalen de kosten. Indien hy, ftaande die drie dagen S wordt, draagei. zy zorge voor hem, tot zyne Selling toe: hy heeft de oppasüng van hun Cb«urgvn en Iryïf GenLmiddelen; de Monniken bezoeken hem fnet alle dienstbetooning. Wanneer een Reiziger geld onAreekt om zyne reis voort te zetten, geeven zy hem zo veel hy noodig heeft tot het bereiken van de plaats, waSy; heen mo'et. Geen dag gaat 'er voorby, tf » MEN O. 1793. NQ« 4. M  BYZONDERHEDEN krygen bezoek van dusdanige Perfoonen, inzonderheid Vin Soldaaten. Het gebeurt meermalen, dat de dankbaarheid en de bewondering, welke zo veel goedheids inboezemt, de Voorwerpen daar van beweegt ca Leden dier Broederlchap te worden, en het leeven onder hun te flyten. In de daad, wie na Deugd in derzelver hoogfte volkomenheid (treeft, zal dezelve hier alleen vinden, onder eene gedaante , wel is waar , die een wat ftreng voorkomen heelt, doch zo verheeven is, dat men zich niet behoeft te verwonderen, dat eene gefteltenis, vatbaar voor Geestdrift, tot die opoffering befluite. Deeze Monniken draagen ook zorge voor de Armen in hunne nabuurfchap, verfcheide mylen in 't rond. Ik vroe^ eene menigte van Boeren hier over, en zy fpraken van deeze Monniken met eene agting en eerbied als wy zouden gevoelen voor Engelen, indien zy zich vernederden om onder ons te komen woonen. Toon my de byzondere Perfoonen , die, met dezelfde inkomften , zo veel goeds kunnen doen, en door hun voorbeeld en door hunne weldaadigheid ! Waar zullen wy zodanige Deugden aantreffen, zo de Godsdienst dezelve niet inboezemt? Nimmer neemen zy in hunne Orde een Weduwnaar ?ani' of hy moet aireede voor zyne Kinderen gezorgd hebben: hoe oud ook deeze Kinderen mogen weezen indien hunne omftandigheden niet zodanig zyn, dat zy genoegzaam beftaan kunnen, begrypen zy, dat een Vader m zulk een geval , geene befchikking kan maaken over zyne vryheid ; maar dat hy alle zorgen voor zyn Gezin behoort aan te wenden. Wanneer zy hunne Gelofte gedaan hebben, verzaaken zy alle foort van gemeenfchap door Bnefwisfelmg, en ftaan het bezoek niet toe van Bloedverwanten, Vader en Moeder uitgezonderd, en dit nog zeldzaam. In 't byzonder is hun opgelegd, geen de nainfte voorkeuze te betoonen omtrent eenig Perfoon van hunne Orde , als verpligt hun allen even zeer te beminnen. Indien een Monnik ontdekte , dat zyn Medemonnik hem eene meerdere vriendfchap dan anderen toedroeg , zou hy het een pligt moeten agten , als zy allen vergaderd waren, verlof te verzoeken om te mogen fpreeken, en hem deswegen operdyk aankiaagen. In dit geval leggen de Overften den Befchuldigden boetedoening op; deezen wordt met verdund zich te verdeedigen, of'er een woord te-  van be orde de la trappe. iöj teo-en in te brengen, zelfs indien hy dagt ten onregte befcfmldigd te weezen. Hy moet gelooven, dat hy, op de eene of de andere wyze , fchoon hy het zich met konne herinneren, oorzaak tot het beklag gegeeven hebbe, en, zonder des te tvvyfelen, zyne Zelfliefde aan de gehoorzaamheid der Ordes - regelen opofferen. In alle gevallen, waarin een Monnik in eenen anderen een misflag ontdekt, is hy even zeer gehouden hem openlyk te befcnuldigen , en de Befchuldigde moet volftrekt , op het hooren, zwygen, en zich , met onderwerping, de boetedoening, hem ooselegd, getroosten. Wanneer hem één woord te zyner verdediginge ontglipt , vallen alle Monniken onmiddelyk op den" grond neder, om God vergiffenis af te bidden over dien hoogmoed: doch dit gebeurt nimmer dan met Nieuwelingen, en zelfs met deezen zeer zeldzaam. üeeze Byzonderheden ontving ik uit den mond van Broeder prosper, een jongen Monnik van acht en twmti°- jaaren, die acht jaaren in la Trappe geweest was. Hy hadt een gul uitzigt, zag 'er fchrauder en opregt uit. Ik verzogt hem my in goeden ernst te zeggen , ol hy onder zyne Medemonniken geen een enkden hadt , dien hv in zyn hart meer vriendfchaps dan anderen toedroeg i Zyn antwoord was: Neen , in de daad; ik zou eer een twaaftal dan één kunnen noemen. . Wanneer 'er verklaard wordt , dat een zieke Monnik maar weinig uuren leevens meer over heeft , zegt men hem aan, dat hy de laatfte Kerkgercgten moet ontvangen : hier op wordt hy in de Kerk gebragt, waar men dezelve altoos toedient, en, die plegtigheid volvoerd zynde brengt men hem weder te bedde. Als zyn laatlte oogenblik nadert, wordt 'er een klok geluid, om de geheele Abtdy bekend te maaken,dat een Broeder in doodsnood is. Alle de Monniken vergaderen rondsom den ftervenden, en hem in de asfche gelegd hebbende , bidden zy voor hem met luider ftemme. Deeze befchryving is verichriklyk voor Wereldlingen; dan men merke op, dat, in de Abtdy de la Trappe, de komst des doods,en de Godsdienstplegtigheden welke diens aannadering vergezellen , aangemerkt worden als heilig en troostryk , en als 't ware voorbooden van een groote Zegepraal en hoogfte Gelukzaligheid. •• Vader theodorus betuigde my: „ De fóbere en werk„ zaame Leevenswyze, welke wy houden, beveiligt ons „ voor geweldige, en uit verderf ontftaaflde, ongemakken. Mz j* Nl£a*  I'4 «ZONDERHEDEN VAN DE OUDE DE LA TRA PI'S. „ Nimmer heb ik, onder ons, een voorbeeld gezien van „ eene befmettende kwaal; zelfs dan niet, wanneer eene 4, belmettende Ziekte in het Land heerschte. Wy weeten „ naauwlyks van eenige kwaaien dan ongefteldheden aan „ cie Longen , veroorzaakt door het zingen in de Kerk „ en door de Ordes-regelen , die ons verpligten , dik„ wyls in den nagt op te ftaan. Kan iemands gêftelte„ nis deeze ongemakken verduuren , en heeft hv dertig „ jaaren bereikt, dan leeft hy hier langer dan ergenl " n' en zyn ouderdom is gezond en fterk; hier„ door fterven wy meestal in 't bezit van alle onze ver„ inogens, en, geduurende de vyftig jaaren, die ik hier ,, leerde, heb tk naauwlyks een voorbeeld van het ttgendeel gezien.'' *» BE BEOEFENING DER WTSBESEEBTE , cf DE AANKWEEKING van DtUGDZAAME GEVOELIGHEID, NOODIG TüT DE BE^TENO'G üeid van ciiaracter en gedrag. — Eene Proeve opgehelderd door een treffend Verhaal , op eene' waare Gebeurtenis gegrond. (Uit het Engelsch.) (Vervolg en Slot van bl. 127.) ** Tkabei^'"dus Iuidde VIeTiMA'sBerigt,„myn Hoer) de oud. w . k gt6r Va" een„Heer in het Laudfchap Southau.pton y hem gebooren van eene Vrouwe van eenig aanzien en verdienlten nu niet meer 111 leeven, met welke hy bykans alles, wat hy bezat , verkreeg, 't geen, hoewel men 't hier niet zou teilen, genoegzaam was om op het kleine Dorp, waar hy woonde, ouafhanglyk en geagt te leeven. Maar, helaas! de hooggeroemde meerderheid van het mannelyk verftand werd, in ons Gezin, niet bewaarheid, en ik had maar al te vroeg gelegenheid om te befpeuren, dat ik, in 't verlies van myne waarde ên bartlyk betreurde Moeder , verre weg de beste helft verloren hadt van die befcherming, en dat onderwys, waar op een Kind by zyne Ouders een natuurlyk regt heeft. „ Dan, hoe verwaarloozend myn Vader mogt weezen om zelve den pligt van myn Befchermer waar te neemen, vond 1;™™" weinig ongereed om my de keuze van eenen anderen Befchermer toe te ftaan. 't Is waar ik was toen maar weinig meer dan zestien jaaren; doch de Man, op wien ik dit vertrouwen ftelde , was zeker een voorwerp , op 't welk niets te zeggen viel.inionderheid daar hy my wilde trouwen, zonder se.  JiEN TIÏEFPr.ND VERHAAL, Oï EENE WAARE CTfiEURT. GEG::OHr. 165 aenig verdrag te maaken over het goed, 't welk my zou tniItomen. In 't kort, hy was een jong Procureur van veel hoope in dit gedeelte van dat Landlchap; men hieldt hem voor een Heer, die 'er wel uitzag , en op wiens gedrag niets te zeggen viel. Ik zeg dit niet uit eene verblindende vooringenomenheid; want ryn hart,'t geen nimmer fterk voor hem fprak, was lang in 't be/Jt van een ander geweest. „ Jgrgeef my!" voer zy voort, naa eenige tusfchenpoozing cm het ftorten van een traanenvloed. „ Ik merkte by myn Vader op , dat het Huwlyks-aanzoek ongetwyfeld verre te boven ging, wat ik met regt kon wagten. Myn Vader, nogthans, fcheen hier over anders te denken, en verboodt den Heer .... zyn huis; my,met ronde woorden, verklaarende, dat ik, indien ik voorzigtig was, met eene geftalte en gelaad als het myne, op iets meer mogt wagten dan een Land-Procureur. Helaas! boezemfmert hadt toen de onfchuldige leevendigheid myner oogen niet benomen , en had ik de zwakke belmlpzels der kunst niet noodig om den blos van gezondheid op het aange.zigt te leggen. Onder voorvrendzel van deeze Vryadie af te breeken, werd ik na Londen, of lievïr na E door myn Vader gezonden, die aan zyn Broeder, aldaar Herbergier, eene zekere fom voor myn kostgeld beloofde, ftaande den tyd dien ik by hem zou blyven , tot hy raadzaam zos oordeelen dat ik weder t'huis kwam. ,, Doch de weezenlyke oorzaak van zyn gehouden verdrag bleek welhaast; want, kort naa myn vertrek , trouwde hy met een jong gemeen fchepzel , die by hem zes of zeven maanden voor meid gewoond hadt, en by welke hy, in de vierde maand, naa de voltrekking zyns Huwlyks , een Erfgenaam van al het goed myner Moeder kreeg. „ Het valt gemaklyk te raamen , wat myn lot moest worden. De betaaling van het eerfte halfjaar was alles wat myn Oom voor kostgeld ontving; en toen alle hoop, om verder eenig kostgeld te ontvangen, vervloogen was, vond ik my vernederd van den rang eener geëerde Inwoonfter tot den ftaat van eene afhanglyke Dienstboode. Daar egter myn Oom . bemerkende dat ik geheel en al verlaaten was van myn Vader, en ik van nut in zyn huishouden kon weezen, de goedheid hadt . ©m my als Huishoudfter te neemen. „ Dit zou ik hebben kunnen verdraagen, dit verdroeg ik, in de daad , met geduldige onderwerping. Maar de lastige plaageryen en de kwaadaartige nydige behandelingen myner Neeven, die (niet bedenkende, dat ik, zonder een daar aan geëvenredigd loon te ontvangen, alles deed wat een Boven-meid zou verrigten) my aanzagen als eene Indringfler, die een deel kreeg van 't geen zy als hun eigendom aanzagen, dit, zeg ik, faeed my door de ziel. M 3 „Re  165 EEK TREFFEND VERHAAL, „ Ik wil voor u , myn Heer! niet verheelen , dat deeze de eenige redenen niet waren, welke my bewoogen myn Oom te verlasten, laar was een jong Heer van eenig aanzien, die daar dikwyls kwam ; en het leedt niet lang of myn ydelzinnig hart ontdekte uit zyne oogen, zyn gedrag, zyne vleiende doch eerbaaie fluisteringen , dat noch de fchoonheden van het omliggende land, noch het onthaal 't welk hy in de Herberg genoot, aanleiding gaven tot het veelvuldig herhaalen zyner bezoeken. „ Amenus hadt middel weeten te vinden om agter myne Gefchiedenis te komen, en giste zeer gereed , dat ik niet gelukkig was in mynen (laat: hy wist het, derhalven, zo te befchikken, dat hy , op een avond, met my alleen een gefprek hiddt; en met alle die kunftenaaryen, welke een afgerigte Bedrieger weet in 't werk te (lellen , om de tedere driften in zyne belangen over te haaien , zonder te fchynen zich rechtftreeks tot dezelve te vervoegen, beklaagde hy het ongelukkig lot myner afhanglykheid van Weezcns, ongevoelig voor myne verdienden, en nydig van wegen myne bekoorelykheden. In 't einde haalde hy my over, om eene aanbieding te omhelzen, welke hy beloofde my te zullen verfchafFen; te weeten, oth myn tegenwoordigen (land te verwisfelen voor dien van Gezelfchaps-Juffrouw by eene Dame van rang, de goedheid zelve, waar zyne befcherming en vriendfchap my van dienst zouden kunnen w^ezen, om 'er ruimer en beter te beftaan. „ Om u , myn Heer ! met geen langwylig verhaal op te houden , zal ik maar kort opmerken , dat myne bedoelde Befcheimller, door de (Ireeken van amenus, als toevalliger wyze, by het neemen van een Plaih'erparty , aan 't huis van myn Oom kwam. Aan haar , die, met de daad, geheel goedheid en deugd was, verhaalde ik myne Gefchiedenis, met alle de aandoenlykBe'd welke ik konde , en befloot , volgens de gemaakte affpraake , met haare voorfpraak te verzoeken om ergens anders te komen , waar ik myn kost kon verdienen zon. der alle oogenblikken blootgefteld te zyn voor de lastige herinneringen van gunstbetoon en verpligting. „ De goede oude Dame was getroffen door eene voordragt, waarin de billykheid fprak , en zich van myne Gefchiedenis, omtrent de waarheid, zo veel zy noodig oordeelde, verzekerd hebbende, nam zy my, gelyk amenus wel voorzien hadt, aan, als haare Gezelfchapsjuffrouw. „ Onder het dak van deeze goede en edelmoedige Befchermfter bleef ik meer dan een jaar , zonder immer het drukkend juk van afhanglykheid te voelen; en gezegend door nu en dan het gezelfchap te genieten van iemand aan wien myn gerust gefield hart geen teder verzoek kon weigeren, want ach J dat hart was vol van dit denkbeeld , oordeelde ik my ten loppunt van geluk opgeklommen. Maar de drift van de dier- baa-  c? eene waare gebeurtenis gegronb. l$7 baarc meinëedige .menus verkoelde , en de gelukftaat van vic TIMA tótttt»», egter, zynen vrede weder hebben kunnen ï " My „ ll ik 'e en réden had om voor ontdekking te vreekrygen en da r lknf/"™ 'onzer verkering, of gebrek van *"'•„ lirvS i zofïk onbefprooken en geagt hebben , M ir hft neet verlangen tot magtlooze wraakneeming, de TneïenheTd welk? 1£d opgevat voor die v, rmaaken en fraaiheden war toe de mildheid myns voongen Minnaar.» ffvSS> en Befchenning"der ag.en, waard,ge Dame, mee „nedbeid mvwaards ik zo liegt beloonde. ' BehoeTi en elende volgden welbaatt, en-het was te vergeèVscb dat ik, de feHtlllrttte MM des verderft voor ,, y Se.de herhaalde Brieven lebreef aan myn Oom, vol van He ffX&^ S^w***. ~-«ftS3 \ » bezóS men Heerl is myne Gefebiedebi., en, (choon ik g,?„Z,°id £'Ska„ 'maaken om b/de» rang geteld "ÏJJÏJJJJ S feèjlSKi -of dSe?= S !^.SiSS&i *y eiel,, nefiig febreiende, opeen ftoel neder, en gaf zich aan de wanhoop over. r "nVi van actbtebtiu? nam te zeer deel in haar lot, om hS idien toeïïd « laaten. Hy fchonk haar allen troost SE taJ moTelvk was, en, naa van haar de toezegging verworden te hfbben da zy niet weder haar fchandelyk leevens. bedryf zou voortzetten, eer zy hem op nieuw gezien hadt «f hv haar een ruime gifie, en gingheenen; by zichzelven overwegende, hoe hy haare verloog daadlyk zon bewerken « na Sfcheiie plans ontworpen te hebben, bevond, hy, dat M 4  TOSDVMO VEaJiAAL, het eenig waarfchynlyk middel 'r „„„ hoofdkusfen hem kon verSaffii' h^n-g ? Zy" ."«Pweigereaif h»ars Vaders op te wekkeri ?r.Hpï dt' 10 het medelydeu zyn huis te oiKvanlen • ™rd en oveye haaien om haar in weezen, en zy lolHn wJ'l *Mre/Cha?de onbekend kon Vervuld met d.t ontwem «federkeeren. volgens zyne belofte d- on^S- y'i» en voiSenden avond, het gaf hem geene min;e M86 boeteling bezoeken, en ten betoon van haare ÓXheiJ Z'r ï Vüra5,eraen> dac vangen, de fchuld betaald S' dTr. 1t geW Van heM ontwoone kanltenaaryen deezer frhL, ? ^e,k,e,' vol«'eDS de gein eene foort van «vSf^if™',de Hoer«wMrdin haar ten en gereedheid gSf hadt i?'5 ^ dat zv befl°°het gering, maar eeïlvkh 0m haaf lntrek ce neemen in tyds"weidaadigheid^ "ew'eezen h df ««"«Vrouwe, die zy voor*an welke zy het waagef durfde zich t IT^ Perf°°n Was> «en toeltand bekend te maaken re" teSenwoordi- flag van haaren tegen woorden Vé^Sr^ Vo°' alle dringende redenen wZ ;„ ' en fmeekte hem, om brengen,om by haarln Vadedel?,™™0^1 ™ren, by te tuur op te wekken Zv eaf hemg^ enS Va" medelyden en nanaa een tweede betoon zyne^ itJ^^0^"''^ > en gebeden betaald te hebben ver ïof f da!lkze^i«g blyf, vervuld met de EïJE ■ ■ Y 3 haar nieuw verweder te keeren -—• App™mtZi^n van «ot onfchuld peinsde op de harttreffetSedenen'' weKg.f flhU" -gaande' Erieve te vervatten en „ L e l belloot ,Q eenen haaren wel harden, doch zo h/h g nde" dag te zenden aan loozen, Vader. ' 20 hy hooPte' met geheel gevoel. Ongelukkig werd hy in den mnr™ a bezigheidshom dit befluit telZ^ ^ 0Trmyde'vke afgedaan was, ontving hy éene drÏÏJnT" '■™ eefr ^ geheel aantal zyner getvoone IVïJd^ii.n g C ult"ood'ging van eea maaltyd'te g^n neent"?^beZ^VZ^ mlyka plaats, waar verftand en een™ . ^eze ■uitnood1ging na eene wordt, was van zodan!? Se nïnS "a Tldfd vsrzooPe» heid aan inwilliging gewoon £ ff ' dat ?!» door hebbelykden; en daar melVavond?' *!„ gee\ T^1^ *an kon bieom een verltudgid'L^^g^ voorfl^ deedt aan te vangen, gaf appeteottp* ' üeu dagen> ftemming, zich' bfloovendTdT hy tusfST ra ngen, wel tvd zrm „!njm ■ ,tuslciien die vermaaknee- hinderde, om 't geen hv in ™„ u het ander hem ver* eP toen hv in *JL* zvn,hari voornam uit te voeren; toen ny, in t einde, opgewekt door het vernaan van een Vriend.  Of IKJfB WAARE GEBEUaTEWIS OECROSD. 6oi Vriend, aan wien hy, in den beginne, de zaak ontdekt hadt, wederom begon gehoor te geeven aan de infpraaken der Gevoeligheid , liet hy nogthans toe, dac zyne betere aandoeningen overheerscht wierden door de hebbelyke dwingelandy van lust, en ftilde de aanklagten van het Geweeten, welke zysa vermaaken ftoorenis toebragten, door een korten Brief, van een klein gefchenk vergezeld, aan de angstvallig wagtende victima te zenden; haar onderrigtende, dat, indien zy nog- by haar befluit bleef volharden, hy op den volgenden of een anderen morgen, welken zy kon bepaalen, haar aau den postwagen ion outmueten, en haar het vragtloon betaalen. Met deeze verklaaring, hoe weinig voldoende in de daad, nam victima genoegen , en naardemaal de kortstgeftelde tyd haar verkieslykot voorkwam, gaf zy den Briefbrenger tot an&. woord mede,dat zy, volgens affpraak, haaren Weldoender, den naastvolgenden morgen, zou vervvagten. Maar appstentiu* werd, door zyne Gastverbintenisfen, wederom vervoerd tot verzuim; en, toen hy de laatlle hand zou hebben kunnen flaan aan zyn weldaadig oogmerk, gaf hy zich weder over aan eene nieuwe uitnoodiging,en vergat zyne belofte. En dewyl hy,kort daar op, door zaaken uit de Stad geroepen werd, bleef de volvoering geheel agter; en, tot deezen dag toe,heeft hy zo veel niet gedaan, dat hy na victim», of haar lot, vernomen heeft. In deezer voege liep een Voorval af, 't welk by den aanvange beloofde , zo veel eers aan de Menschlyke Natuur,te zullen geeven, en waarop, 't zelve volvoerd zynde, gelyk het kon volbragt worden, Wysbegeerte en Gevoeligheid roem zouden hebben mogen draagen. En, voor waar, hy moet zeer weinig bekwaamheids van onderfcheiding tusfehen vermaaken bezitten, die niet bemerkt, dat alle de bedervende botviering.n tan zinnelyken lust allerfchraalst en vlugtig moeten weezen, vergeleeken by de vervrolykende bedenking, van een arm Schepzel uit elende, fchande en misdryf, gered , en haar den vrede der ziele wedergegeeven , te hebben: misfchien gepaard met agting en geluk. Maar het is te vergeefsch iets groots of uitmuntends te verwagten van eenig Charafter, hoe veel vatbaarheids en fterkte de oorfpronglyke vermogens der Natuure mogen hebben , 't welk zich de hebbelykheid niet eigen gemaakt heeft, om of de driften te beteugelen door den bedaarden en verrichtenden geest der Wysbegeerte, of om, met onderfcheidende vaardigheid, te gehoorzaamen aan de aandoeningen van weldaadige G> yoeligheid. Beiden zyn ze kinderen van deugdzaame aankweeking ; onderfcheiden , 't is waar, in befchryving, en langs verfchillende wegen werkende; doch even beminnelyk in derzelver natuur, en even zeer het zelfde voorwerp behartigende, het algemeen geluk des Menschdoms. Maar hoe zal de Slaaf van Lustöpvolging kunnen hoopsti op den byftand vau een TM  170 EEN TREFFEND VERHAAL, 0r EENS WAARE GEBEURT, 6EGR8HB4 van beiden : daar de beoefening van de eene beftaat in de befchouwing van beginzelen, niet in de voldoening der driften; en die van de ander in deelneeming met de aandoeningen onzer Medemenfchen , niet in het voldoen van onze eigene grillige begeerten. Gevoeligheid moet, derhalven, niet aangemerkt worden als de dwaasheid van Inftinct ; naardemaal veel aankweekings en daadlyke goedheid noodzaaklyk zyn om de gefteltenis voort te brengen , die de ernftige Zedeleeraar met dien beminnelyken tytel vereert; en, fchoon de natuur de vatbaarheid gefchonken hebbe, waarop dezelve gegrond is , zal die vatbaarheid , indien eene deugdzaame opvoeding, en daadlyke edelmoedigheid, de heerfchappy daar van over het hart niet verzekeren , t* vergeefsch gefchonken zyn, en vuige wellust den bezoedelden throon beklimmen. Eene gelteltenis, ook allergefchiktst tot VVysgeerige agtbaarheid en nuttige kloekmoedigheid, kan, door die zelfde verwaarloozing en onoplettenheid, nederzinken tot de verlaagende hebbelykheden van zelfzoekende onverfchilligheid; en ftomme ongevoeligheid kan dat vuur uitblusi'chen, welks beftendig licht een reeks van volgende Gedachten, weldaadig, zou befcheenen hebben. AAN THEMIRE, BY HET GRAF VAN HAAIEN ECHTGEiSOt T. Ja, VriendinI daar, onder deezen zerk, rust het overfchot van hem, dien gy lief had. Het is waar, uw leed is groot; natuur gevoelt den (lag. Het pand , u ontrukt, is uwe traanen waardig. Ween dan, doch ween met maate; leen uw oor aan 't edele recht der reden; vertrouw Gods Oppermacht: uwe fiuart is Hem bekend. Hy, die eenen worm behoed, verlaat ook het JVIenschdom niet. Dat Alziend Oog, dat Waerelden regeert, en over graskeKS blinkt, weet best wat ieder Mensch, tot zyn geluk , behoeft. Die Almagtige Hand, die Hemelen kan doen beeven, en Zonneftelzels fchokt, befchermt ook het lot der Weduwen; ja, bepaalt hun leed, door 't enkel woord: Ik wil. Draag dus, in Hem berustende, uw lyden met geduld ; denk hooger dan op dit onvolmaakte leeven ; denk aan het toevend heil, den deugdzaamen bereid. Droog dus uwe traanen af: uw Echtgenoot wierd voor de Eeuwigheid ! en gy zoud hem dit heil misgunnen? Uw dierbaar pand is aan veele elenden onttoogen , en wie kent het wys waarom der Aanbiddelyke Voorzienigheid. Dus, hoe grievend ook de flag moge' zyn, die u verfcheurt, u drukt, kusch echter da Vaderlyke Hand van Hem, die u uw pand ontrukte. Is thans uwe Wooning woest, die onlangs noch een zetel voor de liefde was! — Legt gy uw hoofd op 't eenzaam leger 114-  AAN THEMIRE. I7I neder! ■ Is alle vreugde u ontvoerd, en fiiikt u alles toe: De dierbre is niet meer! Helaas! wees een Christen;aanbid den wil van God; vrees geene ftormeii , daar u, na deezeu Orkaan , ecu blyde Zomer wacht; herinner u dat tydftip, waarin alles zal herëenen, dat perk zal ftellen aan den druk, dat uitkomst zal geeven. Laat dan dit Giaf, deeza eenzaatne Wooning uws Mans, u tot nut gedyen; denk daar, als Christen, op 's leevens lotgevallen; vind by het roerloos ftof vertroosting , en denk , hoe het Graf eens alles hergeeven zal. Zulk een Christelyk aandenken zal u gewis uwe jammerklagten doen vergeeten. Ja, Themire! nog een korte poos, en het Graf maakt alles één: wie weet hoe kort uw leeven is; hoe fchielyk gy, mooglyk, hier by uwen Echtgenoot zult verzameld worden, ö! Wat zalig voorgevoél voor uw beminnend hart, wanneer gy bedenkt, hoe gy eens, hier, op dezelfde piek die thans uwe traanen bevogtigt, met hem herryzen zult, bavryd van rouw en fmerten. Als God u, en uwe Gade, ten oordeel wenkt, dan zult gy met hem opftaan, om hem eindeloos weder te vinden. Zoo zal uw Gemaal u ter Godftad inleiden, in het Gloriekoor der zalige Cherubynen. Wel dan, Themire! my dunkt, een roozenblos bedekt uwe bleeke wangen; eene zachte glimlach fchynt op uw gelaad gefpreid', by het berdenken van dit alles. Juich dan in uwen dru!t, vertrouw op den Hoogen God, in alle fmertes;Hy is de Man, de fteun der Weduwen. Laat altoos het Graf uw Hoop.de Deugd uw Trooster, zyn! ZEDELYKE BEDENKINGEN. Het oogeiiblik , waarin elende allerondraaglykst is voor 'e monschlyk gemoed , is, wanneer wy genoodzaakt worden, droefgeestigheid met het masker van blydfchap te bedek ken , ea een vergenoegd gelaad te vertoonen , terwyl onze Zielen bloeden van de wonde, die den doodfteek gaf aan al onze rust voor het toekomende, 't Is dan dat de boezemfmert, die voor een tyd weggedreeven was om plaats te maken voor andere denkbeelden , met verdubbeld geweld het hart beftormt, en met een weedom pynigt , die weinig van krankzinnigheid verfchilt. De luister van Voortreflykheid en ware Verdienden is zo fmertlyk voor den Nyd , als de ftralen der Zon voor een Nagtvogel, die zyn fchreeuwend fchor geluid flaat als de beste gevederde Zangers zwygen ; en zyne vale vlerken uitfpreidt wanneer ze niet vergeleken kunnen worden met de beerlyke Plui-  172 ZEDELVKE BEDENKINGEN. Pluimadie van de Zwaan , of de fchitterende vceren van da Pauw. Als men altoos verftandig te werk ging, en met de rode raadpleegde; als men altoos het heilzaamite voor zich zeiven, voor zyn eyenmensch, verkoos, hoe veel zou de Maatfchappy daar by winnen. Veele kwade bedryven zouden agterwege gebleven zyn , welke men nu dagelyks ziet gebeuren, tot merkelyke fchade en nadeel der Maatfchappy, en daar en tegen zou men bedryven zien van eene geheele andere natuur, ten beste van de Maatfchappy, ten voordeele van onzen naasten, en daar de bewerkers voor zich het grootfte nut, en de meeste winst, uit trokken. Wanneer men altyd eigen voordeel op het oog heeft, met voorbyzien van algemeene belangens , dau gaat het een Land, eene Maatfchappy, tegen, en niet zelden dat dezelve tot haren geheelen ondergang neigt. Als iets eens het toppunt van hoogte bereikt heeft , dan ziet men het zelve niet zelden dalen. Als een mensch tot het hoogst geluk geftegen is, dau loopt hy het grootst gevaar, om fckielyk te dalen. Een Land, ten toppunt van voorfpoed geftegen, daalt niet zelden tot de uiterfte laagte. Omgekeerd heeft dezelfde verandering plaats. Dat in de laagte is, verheft zich dan weer in de hoogte. Niets is gewooner, dan de menfchen te zien verwaarloozeu, 't geen binnen hun bereik, en gemakkelyk te verkrygen, is, en in tegendeel naar dat te ftaan, dat hun meer vreemd, en' op eenen verderen afftand van hun geplaatst,is. Men verwaarloost veeltyds zyn eigen akker, om te bezitten 't geen op vreemde gronden wast. Zelden heeft men fmaak in dat geen. het welk men in zyn eigen Stad vind: men haakt naar liet vreemde , en de voordeden van zyne eigene plaats moeten wyken voor den bedorven fmaak, en de gewoonten der mo- de. Het ganfche Gemeenebest moet onderdoen voor het verderf, dat de vreemde modes aanbrengen. De goederen van het eigen Land worden verwaarloosd uit eene kleinagting van dezelve, en men verkiest vreemde in derzelver plaats, minder deugdzaam dan die men verwerpt. Dezelfde verkeerd¬ heden ziet men ook plaats grypen in de zeden en gewoonten. — Vreemde dwaasheden fchat men oneindig boven eenvoudige jzeden van zyn eigen Land, en de oude Vaderlyke zeden, de eenvouwigheid, verliest men uit het oog, en een verderfelyk zedebederf wordt ingevoerd.  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WERTENSCHAP* PEN, BETREKRELYK. IZRAëLS VERLOSSING UIT DE SLAVERNÏ VAN FAUAÖl Dichtmaatig Tafereel. 7W U «eloove «M zy de re-ode Zee doorgegaan, ah door het Jo7e, If ZlSEgltenaan ook verzoekende, *,* yerdron. ken' Paülus. Na dat de fchrandere Mms en Aaron, verfcheidene mailen , Gods bevel aan Farao hadden te kennen gjreeven om Izraël uit Egipte te laaten trekken , bleet fyeVegter voor alle reden doof; doch toen behaag het den Heer van Herrel en van Aarde zyne onnagaanbaai Almagt aan den grooten Dwingeland te vertoonen, in tien onderfcheidene Plaagen: . , Hy maakte al het water van Egiptenland tot bloea. Deed Vorfchen en Luizen verfchynen. Verwekte Pest, Zweeren, Hagel en Vuur. Deed Sprinkhaanen te voorfchyn komen. Het heldere Zonnelicht drie dagen lang verdwynen, en De Eersteeboorenen van Mensch en Vee fterven. Doch toen zag de trotfche Farao zyne dwaasheid te laat, en, als in de engte gebragt, beveelt hy Mms, oin toch Egipte te ontwyken. ' Zoo daagde bet tydftip van Izraels Verlosling! Nu maakte de groote Mozes eenen aanvang tot den uittogt, en beveelt Izraël hoe het zich moest gedraasen ."eer bet heenen toog. Elk moest nu, van zyne gebuuren, gouden en zilveren vaten eifchen elke huiswaard een lam neemen, een matilyk, één jaar oud; het zelve Aagten, het bloed daarvan ftryken aan den post en dorpel van zyn huisdeur , om , in het Haan der Eerstgebooreiien, verfchoond te worden. Men moesr, in deezen nacht , het lam braaden, met ongezuurde brooden en bittere kruiden eeten geheellyk opeeten op dat van het zel¬ ve niets overbleef, of, wat mogt overfchieten, moest meng. i7jj. ko. 5. w u0or  174 I2RAELS VERLOSSING door het vuur verbrand worden, en deeze laatfte veel. beduidende maaltyd moest gefchieden , met ftaaven in de banden , gefchoeid, en met baast, want het was des Heeren Pafcha, elk tot een gedachtenisfe; en het ge- fchiedde alzoo, het volk gehoorzaamt, en maakt zich tot de reis gereed! De groote Leidsman Mozes fpande nu al zynen -vlyt in het werk tot den optogt, en om in eenen goeden ftaat te itellen, een getal van zesmaal honderd duizend mannen, behalven ftoköuden, kinderen, vrouwen, knegten, en flaaven. Thans by Ramefes by een vergaderd , geeft hy het teken , en elk begeeft zich op deeze groote reis naar Sak* ioth; voerende het gebeente van Jofeph met zich mede. Hier bouwt men draagbaare tenten, en Mozes meld hier het volk , hoe God , hun befchermer , hun des daa<*9 met een wolk- en des nachts met een vuur-kolom zoude geleiden ; nu reist men voort van Sukkoth naar Etham, en dus geheel en al uit Farao's grimmige oogen. Dan Hy , Jehovah, die weet en kent, wat 's menfchen hart befluit, die ook wist, wat de heerschzugtige Farao had beflooten, ten wisfer ondergang van zyn volk doet Izraël eenen anderen weg neemen , het keert van Etham weder naar Pihachiroth, en komt eindelyk aan het ftrand van het roode Meir, waar Hy, op eene byzondere wyze , zyne onbepaalde Almagt zou vertoonen hier rust het groote Heir — hier houdt men halte. Dan! — wat gebeurt 'er? — Izraël wordt ontzet, ontfleld , en verfchrikt ; zy zien het Leger der Egiptenaaren tot hun naderen: Farao met een ontzaglyk Heir jaagt hun agterna , en het bruifchende roode Meir zien zy voor zich: dus ingeflooten en omfingeld, is volgens hun begrip, hier heul nog hulp te hoopen. Men valt den Leidsman Mozes met fnoode lasteringen op het lyf: en wil zich weder aan Farao onderwerpen , weder naar Egipte keeren. Doch de Godsheld ftaat pal, gelyk een rots in 't midden van de afgryslykfte ftormen der woedende golven; hy is gerust dat Gods hulp hem befchermen zal, en tragt, zoo veel hy kan, met een bedaarden geest, dit redenloos gedrag te ftillen , en tot bedaaren te'brengen: fteunende op de Magt van dat volmaakt aanbidlyk Opperweezen, dat hem altoos,in zoo veele byzondere ge- raa«  UIT SLAVEEJv-Y VAN FARAO, ïf$ vaaren, had bygeftaan, verzoekt by by het volk gehoor» en zegt tot hun: Gelooft my —«. blyft God getrouw, en wilt met vree* zen £ De Hemelfche Monarch zal ons ter hulpe zyn; die zal u allen, nog deezen dag, de blyken van zyne groote Goedheid en Almagt toonen. Het is God, de Heerfcher van 't groot Heelal, die voor ous ftrydt, en het gantfche Egiptifche Heir, dat gy nu ziet» van den Aardbodem zal verdelgen. Hier zwygt de Held, en roept zynen God, ootrooö* dig, aan, fmeekt , dat Hy hem bekend zou maaken* hoe zich thans te gedraagen in deeze voor hem zoo gewigtige omftandigheden, en Hy, de Almagtige, die gezegd had, roept my aan in den dag der benauwdheid, —- Hy, de Heer, verhoort Mozes bede. ; Nu nadert het geduchte tydftip , nu geeft hy Izraël bevel, om naar den kant der Zee, digt aan den oever van het Meir, te trekken, en God de alleen Wyze God verdonkert, door zyne wolk-kolom,het gantfche Egiptifche Leger, daar die zelfde wolk-kolom, by zyfl volk Izraël, den fchoonften luister vertoonde. Dan dat nu het gordyn wegfchuive , om het grootfte Toneel van alle Toneelen te aanfchouwen. Hier treedt Amrams groote zoon voor het gantfche volk van Izraël, neemt zynen Haf, en flaat, op het be* vel van, den God aller Goden , de Zee , dat ze zich vaneen fcheure, het water fcheidt zich van elkander, terwyl een fterke oostewind waait , om dat vloeibaa* re element , als een muur , ter regter- en ter linker» zyde te doen ftaan, en .zoo ziet men , tusfehen beide> den droogen grond als eene gladde baane, Verbaasde wonderdaad, die nimmer weergaa hadt! Nu treedt de Held , die gerust op 's Hemels hulp vertrouwde, rustig van den kant, ftapt het Leger vooruit , en zegt, komt, volgt my na, uw Leids* man wyst u het fpoor, vreest niet, de God uwer vaderen is ook uw God, Hy zal uw befchermer weezen > want zyn almagtig Alvermogen houdt voor u, voor ons,, de wagt ; en zie daar , Izraël volgt hem , en gaat mefi zyne vrouwen, kinderen, vee, en have, droogvoets,doof het midden van de Zee. Nog eens, verbaasde wonderdaad! >.., Intusfchen nadert de Legermagt van den Koning Fara$*t hy komt, en befchouwt hoe Izraël, niet alleen Jangs dea N't> ' *»f  t?6 IZRAELS VERLOSSING zeegrond wandelt, maar ook airede aan de overzyde de* lands nadert hy weet niet wat hy ziet, — hy ftaat verbaasd — hy fiddert, en begrypt niet hoe dit wonder is gefchied, daar zulks nooit in vroegere tyden gebeurde , of zou dit ook uitgewerkt zyn door Mozes toveryen ? Dan, het zy hoe het zy ; hy zegt : hier dient geen tyd verfpilt, komt Helden, volgt my, op dat wy Mozes met zyn volk agterhaalen, de weg is voor ons gebaand ; en hy rent , gevolgd van zyn gantfche Heirleger, wagenen , paarden, ruiterbenden, en voetknegten, gezwind , ten zeeftrande af, om het regt op Izraël aan te wenden. Maar! — wat gebeurt 'er? - helaas, de God van Hemel en van Aarde ziet van zynen troon ter neder op Farao en zyn volk. Hy doet den zeegrond beeven de wagenen beginnen te flingeren., te ftooten, te fchokken , raaken uit het fpoor , en willen bezwaarlyk voort, — elk roept , komt laat ons vlugten — gezwind te rugge vlien — Hy, die menigmaal voor Izraël ftreedt, ftrydt thans weder tegen ons ! Ja , de Koning zelfs roept van zynen flingerenden wagen, met een bedorven mond, — zwenk — keer te rugge,eer het inwellende zand ons den hertogt weigeren mogt. Dan , hier kan geen roepen, geen zwenken, baaten;de wagens blyven ftaan,— het paard (teigert naar de lugt, fchuimbekt, briescht , en trapt, — alles raakt in wanorde,— de een verdringt eri vertrapt den anderen, — het gantfche Leger raakt in nood , terwyl men Fara'6 dit alles vervvyt. Imusfchen was Gods volk , de vlugtende Izraëliten, reeds den anderen oever van het vaste (Trand genaderd, en nu beveelt God, aan den Leidsman Mozes, zyn ftaf, en hand , over het opeengeftapelde water uit te (trekken ,- en ziet , de Zee keert weder tot haare plaatze ! zy bruischt op Farao's Leger aan , met woedend zeegeklots, begint weder te raazen, te woên, dat al de golven kooken ! terwyl de trotfche heerschzugtige Dwingeland , de groote Koning Farao, met den dood worftelt : hy roept om hulp, by zyne doove Goden ; maar te vergeefsch : niet een kan hier den dood ontgaan, hier helpt geen naberouw, geen klaagen weenen , of kermen ; het is alles vrugteloos : wagenen , paarden, en menfchen, werden bedolven en ingeflokt, als in een grondelooze kolk, en Farao werd begraaven ter plaatfe daar Izraël werd bevryd : zoo verlost-  UIT DE SLAVERNY VAN FARAO. 177 Idtte hy de kinderen Izraëls uit de hand des hcaters, en hy bevrydde ze van de hand des vyands, want Paraos Zard met zynen wagen, en zyne rutterm, zyn m de Zee {Zmeii en cle Heere heeft de wateren der Zee over hen %TZde?kee7en-, maar de kinderen Izraels zyn of het drooge, in het midden van de Zee, g«fla«. Zo. was Tphnv/ih de redder der onfchuld. Hy gat tmn rre fivheid en ne leven , ontwapende den dwang velde de* h ^ rschzugt t neder, en herrtelde de vryheid: — zoo ^^GrootheM, wufte Vorken als God door donders /breekt' op dat gy zoudet weeten, dat, hoe ook uwe lZ§£w, gy,beygter,met alle uwe magt,maar meufchen zyt. Ja Izraël loof de Oppsrmagt, Uw vyand is verflagen, Uw dwingland is ten val gebragt Met wapen, paard, en wagen; _ Hy volgde ons na: zyn magtig Heir Trad tusfehen de open golven: Jehovah zag het en het Meir Heeft, bruifchend, hen bedolven. GENEESMIDDEL TEGEN DEN LINTWORM, DOOR DEN HEER CLOSSIUS GEBEZIGD. (Uit het Hoogduitsch.) (Vervolg en Slot van bl. 141.) Zie hier het Geneesmiddel zelve, benevens des Autheurs Aanmerkingen. iji. Mercurii dulcis gr. XII. Lap. Cancr. ppt. gr. JLU. Specif. cephal. Mich. gr. VI. m. ƒ. pulv. S. N. 1. Bi. 01. Amygd. dulc. unc. R. S. N. 11. w. G. gutt gr. XXXVI. Rad. Angel. gr. VUL Pulv. Card. Ben. Pulv. epilept. ana fcrup. 1. m. ƒ. pulv. Jubtil. div. in III part.-eequal. S. AT. m. Des namiddags om vier of vyf uur gebruikt de Lyder het prepareer poejer N. 1. met een lepel vol koud water, en na een ligte avondmaaltyd gebruikt hy tegen den nagt een of twee lepels vol verfche zoete Amandel-oly N. 11. Op den volgenden morgen vroeg, gebruikt hy een. van N 3 dt  «EXErSMIDDitl. *;,„; indien rn/her lM[Ile Ke^J^J'S* Zoihtyds word de Worm reeds door de eerfte giftt van dit  TEGEN DEN LINTWORM. W de poejers geb uiktn » ™ a^g ontwaar, dan die, ontlastingen wel eenige ^™*mt heel ve^ te beduiechter, blykens de o^^oedeS wyn fpoedig weder fkS'&ï an £ gg val&, daa? UcV voorlchreef, herfteld word.(In éeti^geyai , ntlastingen zon- rr0°i'ZaSle nrdeel ge toevaUen na °te laaten.) Twee S^ S^e^ na de de/de gifte noch niet ontlast is. fl half neennng van «isset, word net uve é fe d w ft niet <*eheel, weder uitgebraakt word.; '"wanneer zich de Worm vertoont, zo moet men hem sa2?£3 den. N 4 ha*  l8° NATUURLYKE HISTORIE ^ATUURLïKE HISTORIE EN HUISHOUDING DER\ honig' bven. Door john hunïer , Esq. (Uit de Philofophical Tramacïimn. Part. i. for i7p2.) (Vervolg van bl. 150.) Van de Saifoenen, wanneer de onderfcheidene Werkzaamheden der Byen plaats grypen. Reeds heb ik aangemerkt , dat de nieuwe Vrlkplantuig zich terftond zet tot het vermeerderen van baar getal, en alles wat daartoe betrekking heeft. Zv moesten gefchikte plaatzen vervaardigen tot het broeden en tot het opleggen van voorraad tot den Winter VV'anjieer de tyd van Eijeren leggen voorby is , komt die van Honig te verzamelen: wanneer, derhalven, de hunne Popjes voor dat Sailben uitgekomen zyn, worden die Cellen terftond met Honig opgevuld, en 20 dra deeze opgevuld zyn, bedekt met zuiver Wasch, en moet aan°emei kt worden als een voorraad tegen den Winter. Dit overdekken der Cellen ilrekt tot twee zeer weezenlyke einden; het ctue om Ipiilen en lekken der Byen te voorkoken, het ander om de ukwaafeming te beletten, en blyft .re Honig door «]t middel vloeibaar in zulk eene warm■ ie. Zy houden zich ook onledig met het opleeeen van Byenbrood voor de jonge Wormen in de Lente; want yy beginnen veel vroeger, dan waailchvulyk eeiwg ander Meet, voert te. teelen: dewyl zy eene Zomerwarmte benouden, en voorraad voor het jonge Broedzel hebben. In de. maand Augustus mogen wy veronderfteilen, ('at ct Koningin, ol de Koninginnen, bevrugt zyn door de Mannetjes; en , daar deezen niet voor zich zelven zorgen , worden zy een Jast voor de Werkbyen, en daarom tot den dood toe geplaagd; hier door veel ipoediger Herkende dan ?y anderzins zouden gedaan hebben 1 wanneer de Byen beginnen met het opleggen van den Wintervoorraad is alle werkzaamheid gedaan , uitgenomen het verzamelen Van Honig en Byenbrood. Het fchvnt h!« of de Mannetjes op dien tyd 'huns leevensgevaars be Wiltzyn; want zy blyven by het in- of uitgaan niet aan den mfang der Byekorf vertoeven; maar Vliegen 'er fc h ie.  bk huishouding der honig-byen. lil fcfefcMc in of uit, fchoon zy doorgaans aangevallen wor1, door één, twee, of drie, te gelyk; zy Ichynen ge* t weSrltand te bieden; alleen gaan zy,zo ras mogelyk, vSt^De Werlbyen fteeken de Mannetjes met met den ÏÏ& mar prikkelen hun alleen, als't ware om ze af te Xatteidoch[ik vermoed dat dit meer een natuurlyke dan ppn neweldiae dood mag heeten. . Alle de Mannetjes zyn nu vernield , en het zou in de daad noodloos geweest zyn 'er eenigen^ te behouden \i KnZein in 't Voorjaar te bevrugten. Dat 'er veel ™ r gew t§ waren , dan' noodig w», kan ik gemaklyk meer *evvL" * • wy ;u de Natuur over t alge- Srrdocrïy ^"hire'werkzaamheden , fchoon 'er overtolligheden zyn mogen, altoos ten goede in. Wameer de Jongen geheel voortgekomen, en of de PeSes 'evuld zyn , of niet meer Honig in te zamelen. . valt: Jdanisde tyd verfcheenen om voor den Wlitter in "NSon^ikC'eene Korf voltooid heb , en 'er geene werkzaamheden , geduurende de. Wintermaanden , plaats ïvoerü nogthans de Historie van deeze Kort onvolloC: tot dfn tyd toe dat ze een nieuwe Zwerm uit- ZeNaardemaal de Honigby zser' *&^kj]; voor de Koude, ontdekken wy, dat zy, zo ras de Koude be gin , zeer ftil worden, en blyven den geheele. Wmter & leevepde van bet verzamelde in den Zomer en m rtlcrf • een koude dag in den Zomer zelve is meer „ ftaat om >e Byen te doen t'buis blyven dan een reSbvïag op eenen warmen dag. Indien de Byekorf dun, en 5S ]et weêr zeer bloot gefield, is, zullen zy'er zich n auwSs in beweegen, maar zich zo d.gt in een klomp byeen Voecè! als de* Raaten zulks toelaaten. Op deeze wyze bïen'en zy den Winter door ; doch op een lchoonen 5a " betoonen zy zich zeer leevend en werkzaam , zy S°n ut, neemen 'er genot van, en ontlasten zich van Se vuiligheid: want ik verbeeld my, dat zy zelden d.e uimerpen &als zy in de Korf zyn. Om dit te bevvyzen, floot ik eenige Byen in een kleine Korf, en voedde dezelve eenige dagen, met Honig, en op t oogenbhk dat ik ze liet uitvliegen, ontdeeden zy zich in groote hoeveefheid van ï-umiié vuiligheid. Ik vermoede daarom, dat Sin den VVintèr, dezelve langen tyd in de ingewanden ophouden: in de daad, wanneer wy den opgellootu  iSa NATUtTRLYKE HISTORIE ftaat in den Winter overweegen, en dat zy geene olaafs hebben om zich van haare uitwerpzels te omdoen E?„ nen wy dit niet wel anders verklaaren. De uitwerSs zyn geel van kleur, en naar gelange zy langer JS ZrSr^Z! VindCn Wy * -^-rhooler Het leeven der Byen, in den Winter tyd, is zeer een zelvig en mag enkel beftaan heeten , tot dat de warm?* wederkomt. Naardemaal zy alsdan van het door 35 m den Zomer verzamelde leeven, fchynt het, dat zy eeten naar maate van de koude des Sailbens : en by Proefnef mmg bevond ik, dat een Korf ligter was in een koude" week dan m een warmer; dit bewoog my tot naauwkeunger Proeven, om te verneemen hoeveel Honigs iu den Wmter verteerd werd. Ik bragt de Korf op de fchaal den 3 Nov. 1776. mi*m, Nov. 10 hadt dezelve verlooren°Z* %' g 4 « Dec 1 : : : : : ; ; ; j 7J 8 2 1 2 5 a 22 4 3 Jan- « 2 % ;ï 5 ï l* 3 4 Fcb' 2 5 o 9 7 o In 't geheel . 72 i* Schoon een niets bedryvende ftaat in grooten deele de toeftand zy der Byen , den geheelen Wintertyd door. gaat nogthans het werk by de Koningin tot den aanwal ai den Zomer voort. De Eitjes beginnen te zwellen, en ik geloot, datzy, m de maand Maart, gereed is ter legging; want de jonge Byen zwermen in Juny : weshalvcn de Koningin der Byen de vroegfte Broedfter is van alle ons bekende Infeéten. In gevolge hier van gaan de Werkbyen eerder aan den arbeid dan eenige andere Infecten van deezen ftam. Dit kunnen en Koningin en Werkbyen beide  en huishouding der honig-byen. i$j ®e doen: dewyl zy, den Winter door, in eene Maatfchapov leeven; en het is voor deeze Diertjes noodzaaklyk; Lrdetnaal zy vroeg in den Zomer eene Volkplanting moe> vormen, dieb voor zichzelven moet zorgen tegen dcu volgenden Winter. Dit alles vordert, dat zy alean dere Keften vooruit moeten zyn in werkzaamheid ; want deeze zullen alleen Jongen krygen, die voor zichzelven zorgen moeten in den Zomer ; met onder de noodzaaklykheid zynde om voor den Wmter op te leggen. Tn de maand April vond ik in de Celletjes_ jonge Byen in allerlei ftand, van het Eitje af tot het Popje toe: eenige deezer hadden reeds de kleurverandering ondergaan en dus naby den ftaat om te kunnen vliegen ; waarlchynlyk waren 'er reeds uitgevloogen. — Naardemaal dit Saifoen te vroeg is om fpyze voor den Worm van buiten te haaien, komt het opgelegde Meel dan te ftade; doch, zo ras de Bloemen beginnen te bloenen, verzamelen de Byen versch Meel, fchoon zy Mee in voorraad hebben; aan het verfche de voorkeus geevende. Van de Koningin. De Koningin, selyk ze genaamd wordt , heeft meer de aandagt fetrokken dan alle de andere Korfbewoonders, fchoon de Werkbyen dezelve veel meer verdienen Derzelver aantal, en de wyze waar op zy zich aan het oog bloot geeven , is deezer Historie beter opgemaakt; doch daar 'er flegts één eenige Koningin m de Korf is, en deeze naauwlyks ooit gezien wordt, kunnen wy alleen tot de uitwerkzelen van haaren arbeid komen , ett heeft zulks gelegenheid gegeeven tot het maaken van gisfingen, en om meer te zeggen dan beweezen kan worden. Men erkent dat ze gebroed wordt op de gewoone wvze; alleen heeft zy eene byzondere Cel voor zich in haar èerften ftaat, en reaumur zegt, „ dat zy m den Wormftaat voedzel van eenen anderen aartkrygt. üoch, dewvl 'er waarfchynlyk maar ééne Koningin is , beweert men, dat, ten einde de geheele Korf niet zou afhangen van één leeven, de Werkbyen het vermogen hebben om een gewoonen Byeworm tot eene Koningin te vormen. Hadden de Schryvers dit enkel als een los nedergefteld gevoelen opgégeeven, wy mogten het, als onvvaarfchynlyk, met ftilzwvgen, voorby treeden; maar zy hebben getragt dit door ïhoeven te bevestigen: ik zal daarom opgeeven Wilt  lS* NATUURLYKE HISTORIE ^Ü?o£*? °PZiSte' ZCgg6n' ** ^ Aan™<" dienen" vnfi T r?" Heer SCHIRAC« »1 hier toe dienen. De volgende Proeven werden «renomen om Hen oorfprong van de Koningin der Byen te fepaïïi • X BftSÏÏT d°0Z,en- W£rden tw'aalf ftuE v'an"ee; Raat gelegd, vier duimen in 't vierkant pik Fïri»* Wormen in zich bevattende, en zo opgehange,^£tle Byen rondsom elk gedeelte van de Raat Sntomeii' In elke doos was een handvol Werkbyen gedaan? WeeZ tende, dat, wanneer de Bye„ eene Koningin z llen vorl men zy opgeflooten moeten weezen (*), werden de doo- zen twee dagen lang geflooten. By liet oude zoek naa dit tydsver oop bleek het (men opLde al een ze 'dSo zen,) oat in al e Koninginne - Cellen aangevangen waren eén,twee,of drie,in ieder; alle deeze b&Sn ™Bn dWe°remzesToo eTgeo^id J^~^ït Jen gevonden, de^orme^ ^igftSf^gï niet een grooten voorraad van lymerige ftoffe'; ™ £ deezer Byewormen, met het Microscoop bezien, "eS in alle opzigten-eene Werkby ' t>eieek nen (f> Deeze Proeven werden in de mamrl m! nomen, en men liet de Bven een ?™n? „ j , y f' Zomer werken; men beza» de' SJn Z gedee'tC Van]de'1 geen Mannetje was\r tfSindeklfen,' „ JKfi\££ de Koninginnen bevrugt, cn lagen Eitjes (4).° „ Men ™etazie^> rsVoo^ handvol Byen zieh zoThenaarï en ^«^«ffi 'of # todden.' lmlge d6r voorSaa»de vier Jonge Koninginne!! nen , Lh,es leggend* , welke (dit moeten wy reronderflellen dat  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. l3j Men herhaalde de Proeve met ftukk'en Raat, alleen Eitjes bevattende ; doch 'er werden geene_ voorbereidzels gemaakt tot het voortbrengen eener Koninginne (¥_). De Proef, om eene Koningin uit een Byeworm voort te brengen , werd in elke maand van 't jaar, zelfs in November, herhaald (f). Een Byeworm , drie dagen oud , werd bezorgd door een Vriend, beflooten in een gewoone Cel, en op«•eüooten met een ftuk Raat, waarin Eitjes en Byewormen zich bevonden. De Byeworm, drie dagen oud, werd tot een Koningin gevormd , en alle de andere Eitjes en Byewormen vernield (ij. In meer dan honderd Proeven heeft men eene Koningin gevormd van Byewormen, drie dagen oud (§)." Wilhelmi merkt op, dat eene Koninginne-Cel, welke gemaakt wordt terwyl de Byen opgellooten zyn , gevormd wordt , door drie gewoone Cellen tot één te maaken, wanneer men den Byeworm in het middelpunt plaatst, en vervolgens de zyden herftelt. Een jonge Koningin, kortlmgs uitgekomen, werd in een Korf gezet, van welke men zich vooraf verzekerd hadt, dat de Heer schirach wil dat wy zullen gelooven) zy tot vrugtbaarheid bragten , zonder toedoen van het Mannetje. (*_) Waarom Eitjes , die wy veronderftellen moeten uitgekomen te zyn , en Byewormen voortgebragt te hebben , geene Koninginnen vormden, kunnen wy niet begrypen. (t) ln deeze maand, wanneer de Byen nimmer zwermen, was 'er geene noodzaaklykheid om Moeders, of boventallige Koninginnen, te hebben; en egter bragt elke Proeve een ffaatje Koningin voort. Deeze Waarneeming is zo zonderling als een der voorgaande. In Engeland, en alla Landen daar aan gelyk , broeden de Byen byltans nooit naa de maand July , en in 't begin van September is 'er naauwlyks een Popje te zien ; deeze Byen, nogthans, broedden tot November, en lagea zelfs Eitjes» (|-) Waarom bragten deeze Byen ze om , in deeze Proeve, •n niet in de andere? _ ' (§) De Werkbyen worden , in de bovengaande Proeven, aangemerkt als alle Wyfjes, fchoon derzelver Eijerftokken te klein zyn om ontdekt te kunnen worden. —— Het fchynt dat een Byeworm van drie dagen de beste was tot die Proe ve ; nogthans zou iemand veelligt denken , dat een Byeworm van twea dagen ruioi zo gefchikt zou weezeu.  natuurlyke historie dat 'er geen Mannetjes in waren , en welker KomVm weggenomen was; en nogthans lag deeze Kondig De Proeve van den Heer schirach herhaalende floot hy vier ftukken Raat op met één Byeworm inMede-• naa het verloop van twee dagen waren de Byewor'kenU(t> °° ' e" dC Bye" hacWen WUoudffl met we!> Een Huk Raat, waar uit men alle de Eitjes en Bvewormen hadt weggenomen, werd met eenigen voorraad van Homg, en een zeker aantal Werkbyen, opgeflooten Binnen korten tyd werden zy zeer werkzaam? en men vondt op den avond van den tweeden dag,' driehonderd Eitjes in de Cellen Cl). Hy herhaalde Sa Proeve, met denzelfden m^tg, en de Ve > wfden aan zichzelven overgelaten; zy plaatften Koninginne-Wormen n de Koninginne-Cellen,op nieuw vervaardigden andere SVatenMannetJeHCellen; de 0Ve^e werdi* (£0 gclaaten. —_ Hy nam op een anderen tyd tweeHukken Raat, waarna noch Eitjes, „och Byewormen, ™" floot ze met een zeker aantal Werkbyen op, en bragt de doos 111 een kachelkamer; den volgende/'avond bevatte een der ftukken Raat verfcheide Eitjes, en het begin van eene Komngmne-Cel, die ledig was. ö Behalven de korte Aanmerkingen , welke ik aan jdn voet des blads op de Proeven v§an de ^eeren schir\ch en wilhelmi gemaakt heb, verzoek ik, dat men n ag neeme, dat ik veele twyfelingen heb ten aanziene def ^Ln^^wT1"^'1' •°nt^aande uit ^rfcheide omftanS g ïoSwam'n1.^ * ^ Iot* ^ Proefneeming^a De drie volgende Stukken fchynen zeer aan te loopen avond ^iZlTf^V^^ r^ft' Een ZonS avond in Engeland is doorgaans te koud voor eene zo klei- fjefuit1?^11 " ge£ne verborSenheW; maar kwamen de EU deele ?Lf„efmin;aen.fChynIykfte Uitk°mS£ * de" looP ™ *"* (O D't .zou t dM de werkbyen, naar welgevallen, in Koninginnen.kunnen Hervormd worden en da? 7y«och tvaf ware ™v? 'I borden ; en , indien dit het geval ware , zou er geen noodzaake zyn tot al den omfla? om eene Koningin of een Mannetje te vannen *  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. ïSj kleine hoeveelheid Byen, om zo leevend en wakker te weezen dat zy nieuwe werkzaamheden zouuen aanvangen- zv'worden dermaate van de koude bevangen, dat ze bezwaarlyk in den dag weder bekomen; en ik zou vermoeden, dat, waar ook deeze Proefnemingen gedaan worden, Cen zommige, zegt men, dat ra Engeland genomen zyn ) het daar toe ook te koud is. — Ten tweeden. Tndièn het weêr zo warm ware, dat dit uitwerkzel geen plaats greep, dan zyn de Byen zo rustloos, dat zy doorgaans zichzelven ombrengen, of afmatten; althans, naa lenige weinige dagen opfluitens, vindt men ze meest dood. . En ten derden, het gegeeven bengt van de vorming eener Koninginne-Cel doet my, onaangezien de bovengemelde hindernisfen, welke eigen zyn aan de Proemeeming, het geheel voor een verdichtzel houden. Ten aanziene van de eerfte zwaangheid, welke van dien aart was , dat ze allen llaagen van dusdanige Proeven wegnam, nam ik de volgende Proef. Ik deed een gedeelte Bven mèt Raaten , in welke Eitjes en Byewormen waven en in eenige Proeven ook Popjes ra een warmer plaats, zette ze onder glas, boven run, welks oppervlakte overdekt was met aarde, om het opdampen van fchadelvke lugt te voorkomen: weetende, dat de byeworm gevoed wordt met Byenbrood of Mee , droeg ik zorg om 'er eene Cel of twee, met deeze zelfftandigheid gevuld, by te voegen; als mede Bloemen van Planten die veel Meels opleverden; Honig ook , ten voedzel voor de oude Byen. In deezen ftaat waren myne Byen voor de koude befchut , en van het noodige voorzien; doch , naa eenige dagen opgeflooten geweest te zyn, kwamen de Byen, die in leeven gebleeven waren, aan de opening, liepen en vloogen rond, maar trokken allengskens weg; en de Raaten, enz. onderzoekende, vond (*-) Ik verkoos eenige Popjes te neemen; want ik veronderflelde, dat, wanneer myne ByeH ftierven, de Popjes, als zy Hitkwamen , 't geen binnen weinig dagen ftondt te gebeuren, niet weetende waar heen te gaan, zorg zouden draagen voor de Bvewormen. die uit de Eities mogten voortkomen ; maar, tot mvne verwondering vond ik geen Eitjes uitgekomen, geen Ponies tot den Byenftaat gevorderd; allen dood. Waar-uit ik begon te vermoeden, dat de tegenwoordigheid der Byen voor beiden noodig was.  *88 NATUURLVKE IIISTOJIIE ik de Byewormen dood , en geen werk, hoe genaamd ' aangevangen. ö<-«.».uiiu, De Koningin, de Moeder van alle, op welk eene wvze voortgebragt, is een waar Wyf je, verfchillende en van de Werkbyen, en van de Mannetjes. Zy is zo ™ niet van romp als het Mannetje, en fchynt in alle&deelen grooter dan de Werkbyen. De fchaalen, onder aan den buik der Werkbyen, zyn niet aile van dezelfde kleurdat gedeelte, 't welk overdekt wordt door de boveiille fchaal, hgter, en het onoverdekte donkerder zvnde • dit hgte gedeelte eindigt niet in een rechte lyn, maar in 'twee kromme, mattende een punt. Al het welk den buik een hgter kleur geelt in de Werkbyen, inzonderheid als dezelve uitgezet of verlengd wordt. De tong van het Wyfje is veel korter dan die van de Werkby, meer gelykende naar die van het Mannetienogthans zyn de tongen van de Werkbyen niet alle van dezelfde langte; maar geene hebben die zo kort ais de Koningin. c De gedaante des buiks van het Wyfje, bv zulke Dip. ren, verandert een weinig, naar den (laat waarin zv zich bevinden; maar de buik van het Mannetie en de Werk by verandert bykans niets : dewyl zy, wat de vetheid betreft, altoos byna zich in denzelfden ftaat bevinden • fteerk overvloed van voedzel hebbende. Dan de buik van het weezenlyk Wyfje verandert zeer veel ; dezelve is van eene verfchilleiick grootte en gedaante in den Zomer en in den Winter: in den Winter, mag men zeggen, dat de buik de natuurlyke grootte en gedaante heeft ■ over V geheel is het Wyfje dikker dan&de Werkby 'en deeze meerdere dikte befpeurt men ook in den buik 't geen waarfcbynlyk veroorzaakt wordt, doordien de Eiierftok in den Winter vry groot is, en de vergaderplaats voor het zaad vol. Het uitëinde van den buik is meer zamengetrokken dan by de Werkbyen , de laatfte fchaal loopt aan beide de zyden naauwer toe, en meer in een punt uit aan den aars. De fchaalen zyn, in dit Sailben meer opeengefchooven , 't geen alleen ontdekt kan worden door ze uit te haaien. Tl) den VoortyU,'eti in den Zomer, valt het gemaklyker de Koningin te onderkennen; de buik is niet alleen dik' ker, maar ook veel langer, dan voorheen, 't welk onr ftaat uit het aangroejjeu der Eitjes. Men ondericheidt ee-  en huishouding der honig-byen. 1^9 eene Koningin van de Werkby, enkel door de grootte, en ook eenigermaate door de kleur; doch dit laatlte valt' niet zo gemaklyk te bepaalen , om dat het verfchil inkleur zo merkbaar niet is op den rug, en men de Koningin doorgaans op den rug ziet. Maar, wanneer men eene Korf doodt , is de beste wyze alle de Byen te ver. zamelen, en op een wit papier te veripreiden, of ze jn water te doen in een breeden ondiepen witten lchote» waarin zy dryven, en als dan kan men gemaklyk de Koningin uitvinden. . , ... . Naardemaal de Koningin broedt m het eerfte jaar dat zv te voorfchyn komt, en de Eijerftokken nimmer ge» heel ledig zyn, is eene oude Koningin waarfchynlyk dikker dan een nieuw gebroedde: of het moest zyn, dat de Eijerftokken en Eitjes zich vormen in den Poppenltaat, gelyk dit plaats heeft by den Zydeworm, 't geen ik vet> onderftel dat gebeurt. . De Koningin is mogelyk kleinst als zy gebroed heelt, want daar zy Eitjes zal beginnen te leggen, omtrent de maand Maart, moet zy welhaast weder dik en vol worden- doch ik geloof, dat haare Eijerftokken nooit ledig zvn'; altoos Eitjes, fchoon zeer klein , in zich hebbende. Zv heeft vet in haar buik even als de andere Byen. Het is hoogstwaarfchynlyk , dat de Koningin, die met een Zwerm weg trekt, eene jonge Koningin is; want de Mannetjes <*aan met de Zwerm heenen om haar te bevrugten: dewyl zy in 't zelfde jaar moet bezwangerd ZVn; want zy broedt in 't zelfde jaar. De Koningin heeft een Angel gelyk aan die van d« Werkby. Van het getal der Koninginnen in eene Korf. Ik geloof dat een Korf, of Zwerm, maar ééne Koningin heeft- ten minften, ik heb 'er nooit meer dan ééne in een Zwerm aangetroffen , of in een oude Korf in den Winter, en waarfchynlyk is het dit, tf welk een Korf uitmaakt: want, wanneer 'er twee Koninginnen zyn, Haat 'er eene verdeeldheid ftand te grypen. Riem fpreekt van boventallige Koninginnen, en verzekert, dat hy ze heelt zien ombrengen door de Werkbyen, zo wel als door da MOpeden 18 November des laars 1788, doodde ik éefte Korf, die den voorgaanden Zomer niet gezwermd haot, mung. 1793. no. 5. O rc«aü*  '-l9° natuurlyke historie fchoon zy alle dagen daar toe gereed fcheen. Doch toen er, de zwermtyd verftreeken zynde , niets van dien aart was voorgevallen, begon ik te vermoeden, dat de reuen hiervan daar in te zoeken was, dat 'er geen ionge Koningin of Koninginnen in waren, en ik vond 'er flegts één eenige Dit levert eene foort van vermoedelyk bewys op dat ik wel gegist had; of men zou moeten veronderftellen, dat de Byen, tóen zy beflooten hadden niet te zwermen , alle Koninginnen, één uitgezonderd, verdelgden. In eene Korf, door my uitgerooid, ont. dekte ik geen Mannetjes, en maar ééne Koningin. Deeze byzonderheid, dat 'er zo weinig Koninginnen gebroed worcien , moet ontftaan uit de natuurlvke zekerheid, waarin zich de Koningin bevindt, uit hoofde van het leeven m eene Maatfchappy : want, fchoon 'er in een Wespen-nest,en by andere Byenfoorten,maar ééne Koningin is,_ broeden deeze eene groote menigte Koninginnen tot eenige honderden toe; doch, geduurende den Winter' m geene Maatfchappy leevende, zyn ze blootgelteld aan eene groote verwoesting; zo dat, waarfchynlyk, van de honderd geen één leeft om in den Zomer te broeden Ik heb gezegd, dat de Koningin met de maand luly ophoudt met Eitjes te leggen : en dan wordt zy door de Mannetjes bezwangerd, eer deezen derven. De Heer riem zegt, de paaring tusfehen het Mannetje en Wvfie waargenomen te hebben; doch vermeldt niet in welk Sailoen. Ik zou hier aan twyfelen: maar de Heer schirach veronderftelt, dat de Koningin bevrugt wordt zonder paaren. Ik weet met, of by, daar mede, meent, dat zy in t geheel met bevrugt worde, en met den Heer debravt veronderftelt, dat de Eitjes, naa dat ze gelegd zyn. de bevrugting ontvangen door eene foort van kleine Mannetjes die over de Cellen heen gaan, en hun agterfte i„ de Cellen fteeken, zo dat zy de Eitjes beftryken (*) De Heer eonnet oordeelt het niet noodig, dat de Mannetjes, ter verrigting deezer bezigheid, klein zyn: want hy zag een kloek Mannetje, gaande over een ftuk Raat ach ophoudende by elk Celletje, waarin een .Eitje was; doch (*) De Heer debraw. weerende, dat de Mannetjes, in het laatst van de, Zoffler, of in den Herfst, «erven, ondt zich genoodzaakt een k en foorr van Mannetjes, den Winter over leevende, totdat einde te veroiderfteJkn. '  en huishouding der honig-byen. 191 doch hy geen ander; geevende met het agterlyf op den mond van het Celletje driemaal een flag : en dit veronderftelt hy dat de wyze is om de Eitj'es te bevrugten» Het getal van drie is altoos een beroemd getal geweest; doch het zal niets uitvoeren waar geen Mannetjes zyn, ?t welk het geval eener Byekorf is in de Lente, den tyd , wanneer de Koningin het meest bezig is met Eitjes te leggen: 't geen hem deedt veronderftellen, dat de dienst der Mannetjes beftondt in de Byewormen met hun zaad te voeden. Het is waarfchynlyk, dat de paaring gefchiedt gelyk diê der andere Infeften. De paaring van eene andere Byeiifoort heb ik gezien , en deeze was overeenkomftig met die van de gemeene Vlieg. De Angel is op dien tyd uitgeftooken, en op den .rug gekeerd tusfehen de twee Diertjes; zy zyn eenigen tyd bezig in dit bedryf. De omftandigheden , betrekking hebbende tot de be* Vrugting der Koninginne, niet bekend zynde , is 'er eenê ruime plaats voor gisfingen overgebleeven, en zouden dê Schryvers , indien zy hun gevoelen alleen als gisfingen hadden medegedeeld, van hunne opregtheid blyk gegee« ven hebben; doch zy zyn verder gegaan, en hebben hutl* ne begrippen, als daadlyk beftaande zaaken, willen doen gelden. (Het Vervolg by de eerfte gelegenheid.) verslag van het leeven en de schriften van . soame jenyns , Esq. (Uit het Engelsch.) Soame jenyns, die langen tyd een plaats van ondef* fcheiden rang in de geleerde wereld bekleed heeft , werd gebooren in den jaare MDCCV, te Bottisham , In Cambridgeshire. Hy was de éénige Zoon van roöer je* nyns, Ridder te dierzelfda plaatze , en zyne Moeder, wier Doopnaam palmer was, behoorde tot het Geflaclht van den nog leevenden cuiarles palmer , Bart. Naa dat hy de gewoone Schooien doorgegaan was,werd hy als Lid aangenomen in St. John's College , te Cdrftbridge. Zyne uitfteekende bekwaamheden ontdekten zich vroeg door eene menigte van Proeven en Dichtftukjes, die blyken droegen van een jeugdig vuur. Veele van deeze O 2 laaf*  1t)'Z leeven en schriften laatfte maaken een groot gedeelte uit van een Colkftion of Poems, door wylen den Heer rojbert dodsley, in VI Deelen, in 't licht gegeeven. Zeer vroeg tradt hy in den egt met Jonk vrouwe soame, die groote middelen bezat , en over welke zyn Vader Voogd was. In deeze vereeniging, gelyk maar al te dikwyls het geval is, was de neiging van den jongen Heer jenyns min geraadpleegd dan de voordeden , die men veronderftelt vastgehegt te zyn aan Geldhuwelykeu. De gevolgen waren zodanig als men zich gereedlyk kan verbeelden; het gedrag van den Heer jenyns, jegens zyne Egtgenoote, kan aan de wereld niet voorgehouden worden als een voorbeeld van Huwlyksleeven ; 'er volgde eene Egtfcheiding, welke de laatstgemelde niet lang overleefde. Kort naa haaren dood, trouwde hy eene tweede Vrouwe, wier Doopnaam was grey, zo men veronderftelt eene Bloedverwante van hem; dewyl hy haar,by het leeven van zyne eerfte Vrouwe, Nigt noemde. Deeze Vrouwe overleeft hem. Mr. jenyns deedt zyn eerfte treede op het tooneel des openbaaren leevens onder het opzigt van den beroemden Sir robert walpole. Hy kwam in het Huis der Gemeente als Reprefentant van de Stad Cambridge, in welken post by veele jaaren bleef. In den jaare MDCCLVI werd hy aangefteld tot een der Lords van den Koophandel en Plantadien ; welke waardigheid hy bekleedde , tot dat die Vergadering ontbonden werd in 't jaar MDCCLXXX. Het eerfte Werk van aanbelang, 't geen onze Schryver uitgaf," kwam in 't jaar MDCCLVI1 té voorfchyn, onder den Tytel: An Enquiry into the Nature and Origin of Evil. —— 't Is omloenlyk voor ons, hier te treeden tot de ontleeding van een Vraagftuk, 't geen, zints zo veele Eeuwen, de gedagten der befpiegelende Wysgeeren heeft bezig gehouden. De wyze, op welke de Heer jenyns rede geeft wegens den oorfprong des Kwaads, verfchilt van die, waar op, zo verre wy weeten, eenig Schryver vóór hem zulks gedaan heeft. Hy is van begrip , 'dat Goed geheel zonder Kwaad voort te brengen , een van die onmogelykheden is , welke Oneindige Magt zelve niet kan volvoeren : en dat alle Kwaad het beftaan alleen verfchuldigd is aan de noodzaaklykheid van deszelfs eigene natuur: waar door hy verftaat, dat het Kwaad met mogelykheid niet zou hebben kunnen voorkomen worden zonder het verlies van eenig meerder Goed : of de toe-  van soame jenvns. toelaating van eenig nog grooter Kwaad. Veel Kwaads, denkt hy, moet onvermydelyk zich indringen, door de natuurlyke betrekkingen en "omftandigheden der dingen , in het volmaaktfte Stelzel van gefchapene VVeezens, zelfs te^en den Wil van den Almagtigen Schepper; om dat het niet kan buiten geflooten worden, zonder tegenftrydigheden te werken; deeze geene voorwerpen van Magt zynde, is het geene verkorting der Almagt, te beweeren, dat die dezelve niet kan uitwerken. Dit is de grondflag van jenyns Onderzoek, met veel fcherpheids doorgehaald door Dr. johnson (*). Wy willen hier alleen aanmerken , dat de oplosfingen van dit gewiotig en duister Gefchilfluk niet min verfcheiden zyn dan onvoldoende. Hier over hebbe men zich , egter, niet te verwonderen; de loodlyn van 't menschlyk Vernuft is zeker te kort om de diepte der Godlyke Bedeelin^en te peilen: en het meestbevattende Verftand te klein om de plans van Oneindige Wysheid te bevatten. Zelfs de hoogfte Rangen van verftandige Weezens zyn , misfchien , onkundig van de redenen der Godlyke handelwyze in dit opzigt, en onbekwaam om de onderfcheidene einden te ontdekken , welke beantwoord kunnen worden, door de toelaating des Kwaads in het verbaazend en zo zeer zamengefteld Stelzel des Heelals. Genoeg mogen wy het rekenen, te bedenken, dat, onaangezieit de menigvuldige onheilen , welke het menschlyk leeven omringen, het oppervlakkigfte onderzoek in de Bedeelingen der Voorzienigheid, en van de Werken der Natuure genoegzaam is om ons te overtuigen, dat Goedheid over 't geheel heerscht: want wy zyn omringd door de blykbaarfte en treffendfte kenmerken van een goedgunftig plan; en, hoe verder wy onze nafpeuringen voortzetten, hoe overtuigender blyken wy ontmoeten van deeze troostvolle waarheid. Mr. jenyns gaf, in den j*aare MDCCLXI, twee Boekdeeltjes in 't licht; het eene behelsde eenige Staatkundige Proeven ; het ander eene Verzameling van zyne Dichtftukjes. In deeze verzameling treft men aan , eene Overzetting van Mr. izaak. hawkins brouwn's Latynsch Dicht- (f) Zie johnson's Literary Magazine: men kan ook Dr. johnson's Review vinden in een Colletlion of Ais Fugitive PiccesP in 2 Vol. als mede m de laatfte Uitgave zyner Werken. O 3  ï ginzelen, wordt 'er geheel uitgelaaten , en veele nieuwe ; Geboden worden 'er by gevoegd, byzonder beantwoor: dende aan liet nieuwe voorwerp van dien Godsdienst. — \ Eindelyk , dat zodanig een Stelzel van Godsdienstleere en Zedekunde het werk niet kan geweest zyn van eenig Mensch , of een gezelfchap van Menfchen , veel min van die gemeene, onkundige, en ongeletterde Perfoonen die het daadlyk ontdekten, en der wereld mededeelden: en dat het, derhalven, ongetwyfeld, moest herkomitig zyn van de tusfehenkomst der Godlyke Magt, dat is, vaii een Godlyken Oorfprong weezen. Weinige Schriften zyn algemeener geleezen dan dit | Werk. Verfcheide omltandigheden liepen zamen om het ! fterk vertier, en het gretig ontvangen, te bevorderen, j Eeuwen vonden 'er het hoogfte genoegen in , anderen fmaakte het geheel niet; allen Honden zy verlteld, dat een Schryver van die uitfteekenheid , en ver onder/telde Beginzelen, zich opdeedt als een Voorfpraak des Christendom!. Zodanig was, daarenboven, de aart zyner verdedioinge, en waren 'er in verfcheide byzonderheden zo veele aanmerkingen te maaken op de redeneerwyze, welke hy aannam, dat de onvooringenomenfte Leezer, in den beginne, niet kon naalaaten de zuiverheid van des. \ Schryvers oogmerken te verdenken, en te veronderftellen, I dat hy 'er mede lachte , daar hy , in de daad, deftig en I in ernst fprak; want, met al het Vernuft en de Geleerdheid onzes Schryvers, fchynt hy de zaak der Christeni' heid verdedigd te hebben op beginzelen, die, naar de on| derfcheide getteltenis der Perfoonen, of tot Twyfelaary, of j tot Geest Iryvery, aanleiding geeven. Veele Beantwoordingen van dit Werk kwamen 'er uit; a alleen twee derzei ven verdienen byzondere opmerking, en j zyu derzelver Opftelleren waardig: het eerfte is van den ' Eerw. Dr. a. maclaine , Leeraar der Eagelfche Kerk i in 's Gravenhaage (*); het tweede van den Eerw. Mr. taylor. ft). Uit het eèrstgemelde Tegenfchrift zullen wy ee- (*) A Series of Letters adilresfed te- soame jfekn», Esq. on > Kcafion of his View of the Internat Evidence of Christianity. (+•) A full Answer to a late View of the Internat 'Evidence j «ƒ the Christian Relision : In a Dialoge beween a Rationa! ) Christian and his Friend. By the Editor of Ben Mordechais I Lettres to Elisha Levi. O 4  JPÖ LEEVEN EN SCHRIFTEN eenei treffende plaats ontleenen „Ik neem," fchrvft de Eerw. maclaine , „ het belang van den Christlyken Godsdienst te zeer ter harte, om my niet ernffio- te Ver „ zetten tegen uwe wyze van Verdediging. Op uwe Beden3, kingen,over de Inwendige Klaarblyklykïieid van den Christ„ lyken Godsdienst, vallen zeker, in verfcheide opzinen „ aanmerkingen te maaken. In 't algemeen is uwe wy' " t waL1reien-aVell',1g n°ch bondi^ 110ch naauwkeurie. „ Uwe ophelderingen loopen wyd af van de beginzelen " ZnWdker °Phe'der nS e» aandrang zy moeten dienen! „ Men zou zomtyds in verzoeking komen, om te den „ ken dat gy deeze beginsels uit het ooee verloor, te „ midden van den wyden omhaal van bewyzen en waar„ neemingen, welke gy aanvoert om ze te onderfteunen • „ en terwyl wy veele trekken van geest, vernuft eni wel„ fpreekenheid bewonderen, welke ons treffen te midden van deeze fchitterende verwarring, bedroeven wy ons » over het gebrek aap klaare orde en wysgeerige fuist„ heid, vo (bekt vereischt in een Werk vanVez^a r . „ Gy gelykt volkomen op een Man, die fchielyk over„ gebragt is op een nieuw tooneel, waar eene menige ,, van voorwerpen hem in éénen opflag treft , en die „ eene befciiryving daarvan aanvangt eer hy tyd o-ehad „ heelt om derzelver fchikking en verband te overwee- gen. Of, om eene andere gelykenis te gebruiken die „ nader komt aan uw byzonder geval, gy geLykt op een „ volyveng en moedig Vryvvilliger, die zich gefcheept „ heelt op een Vaartuig, door vyanden omringd, en over„ vallen door ftorm , en dat Schip begint te verdedigen ,, en te beftuuren, zonder die kunde in de Zeevaard, of „ in (*) Wy hebben in ons Mengelwerk uit deeze Brieven van maCLAine twee hier henmierenswaardige Stukjes geplaatst: het eer fle voert teni üpfchrift: De Leerftellingen ! Geboden en Beloften , ces Cnstendoms, en het Begrip eens Procfftaats, niet geheel onovereenkomftig met de denkbeelden des Menschdoms vóór de veriond.gwg van het Euangelie; het tweede, Aanmerkingen over ï Menjchen Verdorvenheid en de Verzoening. De Heer Ver taaier en ïoefchikker dier Stukjes zon ;er meer gegeeven hebben, nadden de Uitgeevers geen reden gevondenf ora de verdere ptaatzing.«..wpw. De ophelderende Aan¬ merkingen m de Nederdmtjehe Vertaaling zyn van geene ver- dieaflen ontbloot, "* 6  van soame jenyns. 197 de Scheepsverdediging, welke noodig is om zich „ van behoudenis en overwiuning te verzekeren (*)." Vernuft kan , even gelyk alle andere vermogéns der Menschlyke Natuure, oordeelkundig en heilzaam, of ongerymd en fchadelyk, aangewend worden. Wanneer het zich toelegt op het naafpeuren van nuttige waarheden, en het uitbreiden der grenzen van weezenlyke weetenfchap , doet het zulke belangryke dienden aan het Menschdom , dat het den hoogden lof waardig is. Maar , 't zy dat zommige Perfoonen, niet te vrede met dat aandeel van agting wegens oorfpronglykheid, 't welk verkreegen kan worden op de effene paden van waarheid en gezond verdand,'t zy dat zy het noodig vinden om de fcherpzinnigheden van drogredenkunst te gebruiken tot het verdedigen van begrippen, welke zy door verkleefdheid aan Party hebben aangenomen , gebeurt het menigmaal, dat uitdeekende bekwaamheden zich , met voorbedagten raade , bezig houden om ingebeelde en wonderfpreukige Stelzels op te rigten, of Leeringen voor te daan , onbedaanbaar met de groote Regten en Belangen des Menschdoms. Van dit misbruik des Vernufts , gaf Mr. jenyns een treffend voorbeeld , in den jaare MDCCLXXX , by de uitgave van zyne Disquijïtions on feveral SubjeSts. De onderwerpen, in dit Siuk onderzogt, zyn acht in getal. • De Keten van het algemeene Weezen, of de trapswyze vorderingen in de Natuur, van de laagere tot de hoogere Rangen van Bedaan. — Wreedheid omtrent de mindere Weezens; welke hy verdedigt , op de veronderdelling dat de Mensch een ingefchaapen en oorfpronglyk beginzel van kwaadaartigheid heeft. —— Het voorgaande Bejtaan des Menfchen ; eene Leerdelling, welke hy in goeden ernst verdedigt. Ëene Bovennatuurkundige Verhande¬ ling over den Tyd ; waar in het blykbaar is, dat hy, gelyk veelen vóór hem , zichzelven verliest in eene menigte van woorden. -— In de vyfde Naafpeuring betreedt hy het veld der Analogie, zo vol verbeelding, en wyst (*) Wylen de Aardsbisfchop cornwalus , die geen Man van diepe geleerdheid was, las dit Boek, en verklaarde hst terftond voor eene alieruitfteekendfte verdediging van den Christlyken Godsdienst. Hy fprak 'er als zodanig van by zyne Majefteit, die Mr. jenyins geluk wenschte roet VAardsbisfchops gunftig gevoelen van zyn Werk. O 5  ,98 i-keven en schriften wyst verfcheide overeenkomften aan tusfehen de StofFclvke en Zedelyke Wereld , meer gefchikt om de verbeelding gaande te houden, dan om voldoening te fchenken aan den Wysgeengen Onderzoeker. - De drie laatite handelen over htt Kedelyk Christendom, over het Staatsbeftuur en de Bur. gerlyke Vryheid, en over Godsdienftige Vastftellingen. Op deeze valt, in verfcheide opzigten , veel te ze^en ■ en zyne tegenkanting tegen alle vastgeftelde beginzden'van Burgerlyke Vryheid, in de zevende Verhandeling , ontmoette inzonderheid wederfpraak (*). Behalven deeze Stukjes vervaardigde Mr. jenyns , gelyk zulks wel verwagt mogt worden van een Lettervriend ™%lo™ chesterfield, eenige Vertoogen in het Tydfchnft: The World (f). J Met één woord , zyne verftandige Vermogens waren van den eerden rang. Zyn leeven was zeer werkzaam, en vol afwislehngen. Hy bepaalde zich niet tot zyn Boekvertrek , maar verkeerde in de groote wereld. Zyne denkbeelden waren vlug , en hy drukte zich net uit. Dit is het Character zo van zyne Schriften in Rym als in Onrym. Mr. kdmund burke heeft met regt aangemerkt, dat jenyns een der geenen was , die het zuiverst Engelsch fchreef, dat is , 't eenvoudigst en oorfpronglykst Engelsch , t minst befmet met vreemde woorden. Mr. jenyns was klein en rank van geftalte , hy hadt een kleine wen, of uitftek, aan denhals. In zyne Teugd was hy zo zeer op Kleederpragt gefteld , dat hy onder de Pronkers van zynen tyd uitftak; doch in 't laatst zyns leevens vertoonde hy zich in geringe kleeding, doorgaans met een Bever - overrok, met blaauwe flegte Laarskousfen. De lange tyd , welken hy voor de Stad Cambridge als Vertegenwoordiger verfcheen, wyst uit, dat hy een volkbehaagend Characler moet bezeten hebben; en nogthans helde zyn aart zodanig tot het fchraapzugti°-e over, dat men weet dat hy de Almanakken, die hem als Lord van den Handel en Plantadien als een gift toekwamen, van onder de handen der Boekverkooperen weghaalde ' Op (*) Met klem gefchiedde zulks in een Gefchrift: An Answer ia the Disquifitian on Gouvernment and Liberty. Met veel geests werd het befpot in the Dean ('iucker) and the Squire, « Politica/ Eclogue, humbh dedicated to so/ime jenyns, Esq. by the Author,of the Iicroic Epistle to Sir william cham'bers.' (f; No. 125, 153, 157, 163 en 173 zyn van zyne hand.' ■''  van s0ame jenyns. 199 Op den achttienden van Wintermaand , . des jaars MDCCLXXXVII , overleedt de Heer jenyns ten zynea huize in Tilney-Jtreet, en op zyn üoodbedde , door young, met zo veel regts, een Ontdekker van het Hart, geheeten , toonde hy eene opregtheid, waarmede hy de zaak; des Christendoms verdedigd hadt. „ Op zyn Ziekbedde getuigt zeker Schryver, „ ging hy den loop zyns leevens „ naa, en met een zigtbaaren glans van vergenoegen be„ tuigde hy, te gelooven , dat zyn klein Boekje over het Christendom nuttig geweest was. Het was mis„ fchien ontvangen , waar grooter Werken geen ingang vonden; en kon dus geftrekt hebben om de Deugd op „ te wekken, en het vertrouwen op de waarheid te on- derfchraagen. — Hy fprak van zynen dood, als iemand tot ftervcn gereed. Hy fchrikte 'er niet voor als een „ kwaad, of als eene ftraffe; maar tradt denzelven te ge,, moete met eene betaamelyke koenheid , als zyne oor„ fpronglyke beftemming , s het wenschlyk ontflag van 't geen kwaad was, en de oproeping tot alles beters." beschryving van de characters , gewoonten, en persoonen , der oorspronglyke bewoonderen van america. (Overgenomen uit de Travels into N«rth and South Carslina, by william bakteam.) (Vervolg van bl. 158.) verslag van de kleeding, de feesten, en uitspanningen, der americaansche indiaanen. De Jeugd van beide de Sexen, onder de Americaanfche Indiaanen, is 'er zeer op gefield, om zich met uiti wendige cieraaden op te pronken. De Mannen fcheeren het hoofd, flegts een kleine kuif overlastende; beginnende boven op den kruin, waar dezelve omtrent twee duimen breed , en even zo veel hoog, is, en gekroest : overeinde ftaat; maar deeze kuif, zich agterwaards ftrek; kende, verbreedt allengskens; bedekkende het agterhoofd ! of den nek. Het lange agterhair is vercierd met afhangende zilveren kookertjes , en daar aan gehpgte zilveren ] plaatjes; doorgaans is de middelfte vlegt, verre de langfte zyn-  40O BESCHRYVING VAN DE CHARACTEES, ENZ. zynde, in een grooter zilveren kooker geflooten of jre. itooken m het lid van een riet, aartig gefneeden of be. khilderd het hair, oaar door heen fteekende, loopt in een ltaart of kwast uit. ' ^ Hunne ooren zyn gefpleeten. Zy fcheiden den rand of het kraakbeenige gedeelte al, 't welk fa 't eerst vry naauw en digt met lederen riempjes omwonden, en met versch Beerenyet beftreeken, wordt, tot het geneezen is. Men maakt er een ftukje lood aan vast, 't welk dit kraakbeenige geoeelte tot eene ongelooilyke lengte uitrekt: 't zelve wordt naderhand rondsom omzet met koper- of zilverdraad en maakt een halven cirkel uit, gelykende na een wasfende maan: dit gedeelte van het oor is dan vrv beweeglyk, en wappert op de minfte beweeging of buigine des.hchaams; het is daarenboven vercierd met zagte witte pluimen van Reigervederen. Een zeer aartig hoofdcieraad, of band, omtrent vier duimen breed , en kuuftig gewrogt of geweeven , kostbaar vercierd met^ftcenen, koraalen, enz. omringt het hoofdvooraan in t midden verfraaid door een hoogopftaandè en fungerende pluim van Kraan- of Reigervederen De Kleeding is vry eenvoudig en onkostbaar. Zomtyds een geplooid hemd van linnen aan het lyf, en een fchort dat de benedendeelen dekt: dit deel der Kleeding heeft iets van de oude Romemfche broeken, of die der Schotfclie Hooglanders , en beftaat doorgaans uit een ftuk blaauw laken van vooren en agteren tot de knie nederhangende, doorgaans aan den onderkant getand, en met koraalen of belegzel vercierd. Aan de beenen hebben zy laarzen van laken, die van den enkel tot over het dik des beens loopen en opgepronkt met verfcheide cieraaden. De voeten be' fchermen zy door een fchoeizel, dat veel heeft van de voetzooien der Ouden , van beestenvellen gemaakt en van geen optooi naar de zinnelykheid beroofd. ' Behalven deezen toeftel, hebben zy een grooten mantel van het fynfte laken 't geen zy kunnen bekomen, altoos blaauw of rood: deeze mantel is om den rand geboord met franje of pasfement, en dikwyls bezet met koperen of zilveren bellen. Eenigen hebben een korten mantel die maar even de fchouders en de borst bedekt- deeze h op eene kunftige wyze zamengefteld uit vederen geweeven, of gehiaten in derzelver natuurlvken ftaat; 'doorgaans zyn bet de roode vederen van de 'Flamingo., of andere van de fchitterendfte kleuren. Grse>-  DER AMERICAANEN. 201 Groote zilveren halve maanen hangen aan een lint om den hals, en wapperen op de borst. Om de armen draagen zy zilveren armbanden, zilveren en gouden ketenen, ook draagen zy een halsband. Het hoofd , de hals en de borst, zyn met vermilhoen befchilderd: en eenige der Krygshelden hebben het vel van de borst en andere deelen des lyfs befchreeven met beeldfpraakige Figuuren , van bloemen, dieren, fterren, halve maanen, en de zon in 't midden op de borst. Deeze fchildering van de huid, verhaalde men my, gefclned in de jeu^d , door de huid met een naald te prikken, tot het bloed 'er uit komt, en vervolgens eene blaauwe ver! daar in te ftryken, 't geen hun al bun leeven byblyft. — Het hembd hangt los om den middel, gelyk een kiel, of is van vooren gefpleeten, gelyk een nagtrok; zomtyds wordt het ftyf toegebonden om den middel, door een fraaijen gordel. . . De Kleeding der Vrouwen verfchdt eenigzins van die der Mannen. Haar fchort is op eene andere wyze gemaakt, breeder en langer, reikende omtrent op 't midden der beenen: zy hebben geen hembd, maar een kleine borstrok, doorgaans van gebloemd linnen of fyn laken, met belegzel, koraalen, enz. vercierd. Nooit draagen zy kousfen, maar laarsjes, die ter halver been komen. Nimmer fnyden zy het hair af, maar fcheiden het m vlegten, die opgebonden en boven op 't hoofd vastgemaakt worden met een zilveren werktuig, zo dat zy een hoog opeezetten top vormen, vercierd met eene ongelooflyke menigte van linten van verfcheidenerlei kleuren, die van alle zyden bvkans tot deii grond toe afhangen. Zy blanketten of bêfchilderen het aangezigt nooit, dan in byzondere gevallen , als zy genegen zyn om aan de andere Sexe eenige gunst te betoonen. Alle "de opgemelde cieraaden moeten enkel aangemerkt worden als vergunningen by byzondere gelegenheden, en voorregten der Jeugd, by Huwelyksplegtigheden, Feesten, Dansfen, enz. of wanneer de Mannen zamenkomen om een' Oorlogsfpel te fpeelen, op den avond onmiddelyk vóór dat zy ten kryg uittrekken: want meestal gaan zy bykans naakt; zich vergenoegende met het fchort, het hembd, de laarzen en voetzooien. Zelden draagen de Mannen den mantel, dan alleen 's avonds in den winter, als het kond is. Be Vrouwen gebruiken een mantel by het danfen, wanneer dezelve haar ten fluier ftrekt. Altoos draagen de Vron*  £02 BESCHRYVING VAN BE CHARACTERS, ENZ. De jonge Priesters, of Geleerden, vertoonen zich altoos met een witten mantel; en zy hebben een zeer we 0p! gezetten Uil, die zich als een leevende vogel vertoont by zmh. Dit teken van Wysheid en Voorfpelung draagen zy zomtyds als een kuif boven op 't hoofd, zLtyds op den arm of ook in de hand. Deeze Liedèn onderscheiden zich ook van anderen door hunne ftilzwygenheid, ernstig en deftig gelaad, gemaakten tred; neuriënde, by zich zeiven, pp een zagten toon,Zangen of Liederen terwyl zy door de Steden wandelen. «uwen, De Americaanfche Indiaanen zyn, gelyk meest alle andere Volken, op Muzyk en Dansien gelleld. Hun Muzyk is ilemmelyk ol' met fpeeltüigen: in 't laatfte geval nebben zy bykans niets noemenswaardigs; de Trommel, de Ratel, en eene foort van Fluit, gemaakt van riet™ of de pyP van een beestenbeen: op de Fluit fpeelen zy fiegt, li, in ftede van eenftemmigheid, hoort men de grootfte wangeluiden, t Zyn ook meest jonge knaapen, die zich met d t onaangenaam fpeeltuig vermaaken; maar de Trommel en de Ratel vergeze d met hunne zagtklinkende ftem, brengen eene treffende harmonie voort; de maat naauwkeurig houdende; en het gelaad des Muzykants fchynt, op gepaste tyden, ^eene verheffing der ziele aan te ktmdigeii; SS al! leen is er als dan eene overeen ftem ming tusfehen hem en zyn fpeeltuig; maar het treft terftond de aandoeningen dep toehoorderen als de invloed van een vermogend werkenden geest; er is dan een vereenigd algemeen gevoel van fcha°peSei1 e" Vereemgins van zielen in '£ geheele gezel. Hun Zang en Spel vereenigd, ftemt volmaakt overeen fy^T^-A d£ Dansfrs- Zy bebben eene eindlooze verkheidenheid van pasfen; maar de algemeenfte, die ik de befchaa dfte noem en ook by hun de geliefdfte en meestgebruiklykfte is beftaat m een langzaam fchuivende beurthnglche pas: beide de voeten zetten zy voorwaards, de een naa den ander, eerst de rechter voet vooruit en vervolgens de flmker. Zy gaan voort agter elkander ft? tegenovergeftelde kringen, te weeten, eerst een foto* van Jongelingen, en daar binnen een kring jonge Dogters: in legenftrydige ngfingen zich beweegende: de Jongelingen gaan  BKR. AMEB.ICAANEN. 4CJ gaan met de zon om, de jonge Dogters den anderen weg: de Mannen ftryken hun arm met de open hand, de Vrouwen klappen in de handen, en heften haare fchelle aangenaame Itemmen aan; beantwoordende aan het lterker gefchreeuw der Mannen, op gezette tyden, by het eindigen van een couplet: de jonge Dogters heffen afzonderlyk een Tusfchenzang of Chorus aan. Om deeze Dansfen te vergezellen, hebben zy Liederen van verfcheidenerleien aart, als Helden- Drink- en Minnezangen, welke laatstgemelde, ik moet het bekennen, allerwellustigst zyn: ook hebben zy zedige Liederen, die meest geagt en gebruikt worden. Eenige hunner meest geliefde Zangen en Dansfen hebben zy van hunne vyanden, de C/ Naa dat ik op dit Gebouw, de tempel der"wysheid gehee; ten een.gen tyd geilaard had , trok een nieuwe Reiziger aan den voet des Bergs myne opmerking. Hy ving den tocht ean met al e behoedzaamheid , en onderzogt beftendïg den grond, eer hy eemge aanmerkelyke voortgangen maakte. Eenigen tyd ging hy, op deeze voorzigtige wyze, voort, tot hy eene plaats bereikte, waar hy twee wegen aantrof, die ten Bergtop hepen, ae een bewaakt door deugd, de ander door ondeugd. Deeze twee wegen liepen vry digt aan elkander, en de grensfcheidmg tusfehen dezelve was zo fering , dat ze met moe.te ontdekt wierd door de zodanigen f wier oogen zich eenigzms verduisterd vonden door de mist van Zelfbelang. De Reiziger twyfelde langen tyd, welk van beide de wezen hv zou opflaan ; want die der ondeugd fcheen veel gemaklyker en korter dan die der deugd, welke zich oneffen, fteil en moei. lyk.opdeedt. Daarenboven ondeugd, door vermaak vergezeld, lokte den Reiziger met de ftreelendfte vleitaal aan, om haaren weg te verkiezen ; en zy zou gedaagd weezen, indien de tusfchenfpraak van een zeer ernftig Perfoonadie , glwf.ftfn geïiaamd, het met verhoed hadt, op wier aanmaaning hy, in 't emde, den weg der deugd infloeg. Maar de wegen zeer digt by elkander loopende , vertoonden zich ondeugd an vermaak aan den kant haars wegs, zo digt by dien der deugd als mogelyk was, en wisten, door haare tovertreeken, allengskens een nevel van Zelfbelang voor 't oog des Reizigers te verwekkon. Toen deeze zich eerst vertoond» , tragtte hy dien te verdryven ; doch dezelve werd van tyd tot tyd dikker , zo d« hy m t einoe de grensfeheiding niet kon zien, en ongemerkt den voet op het ïpoor der ondeugd zette , die door haare verlokkingen h«m wederhieldt van te rug te keeren Niet lang hadt hy 'er op gewandeld , of hy ontmoette het geweeten in eene onbevallige kleeding, en gewapend met een vervaarlyken geesfel van flangen. Haar gelaad was fchriklyk, haare oogen gloeiden, en zy vroeg hem, met een ontzettende ftem , wat hy daar deedt ? De Man ftondt verftomd , cn o»weeten gereed oin hem van dien fehandely' en weg af te dry» ven , wanneer een booze Geest, gierigheid geheeten, opkwam, en hem aanporde om zich tegen die Geesfelaarfter te verzette^, en hem zo magtigen byftand boodt , dat geweethn het, m t einde, moest gewonnen geeven. Wanneer deeze was weggegaan , vergezelde gierigheid den Man op zynen tocht, om bem te befchutten tegen allen aanval uit dien zelfden hoek-. Niet verre wnren zy in gezelfchap voortgewaudeld , of 'er vervoegde zich by hun een Perfoon van een allerboosaartigst uitz*gt , kyd genaamd , wier geftaage bezigheid be- ltondï%  PE TEMFiL BES RÏKDOMS. 2 IJ ftondt, ia den Reiziger de Lieden aan te wyzen die hooger geklommen waren dan hy, en dus zyn geest geduung ontrustte. Welhaast ontmoetten zy een ander Weezen, roof, een Vriendin van gierigheid , en te gelyk met geweld gebooren. Dit onverzadelyk Schepzel ging altoos gewapend. Roof begon den Reiziger te onderrigten, om de Weduw, de Wees, en de Hulplooze , als zy hem ontmoetten, niet te ontzien; maar van alles te ontzetten : en inUreuk te maaken op den eigendom van allen, zonder onderfcheid. Naa een moei- lyke en verdrietige reis, bereikte onze Reiziger, vergezeld van deeze Reisgenooten, de poorten van 't Paleis. Zyn hart klopte nu van brandende vérwagting, en hy hoopte in de gehoorzaal te zullen worden toegelaaten , in welke de Throon van plutus ftondt, van welken onmeetelyke gunstbewyzen uitgedeeld werden aan die dit verblyf bezogten. De poorten werden geopend, en hy fnelde na binnen met onverbeeldlyke drift en blyüfchap. Maar, ziet! in ftede vaa toegelaaten te worden in de gehoorzaal, werd hem een duister hol aangeweezen, waar men hem verbaazcnde 1'chatten aanboodt; doch, onmiddalyk naa dat liy verlaaten was door de Tempeldienaars, die hem dan dit verblyf bragten, greepen twee zeer leelyke Weezens, zorg en vrees , hem aan, en llooten hem op in dit akelig verblyf. GeWeeten tradt ook by hem in, en begon hem op t felst te teisteren. Deeze drie Perfoonadien plaagden hem op eene zo verfchriklyke wyze, dat ik blyde was hem te verlaaten, en my van dit affchuwelyk fchouwfpel te ontuaan. Onmiddelyk verliet ik de hoogte, beklaagende de dwaasheid van den Elendeling, di.n ik daar gelaaten had. Juist toen ik beneden aan den Berg kwam , zag ik een ander Man met eeri traagen tred naderen. Zyn gelaad ftondt bedaard, zyn houding hadt een deftigheid en beleefdheid welke my bekoorden. Zo zeer was ik in myn fchik met dit voorkomen, dat ik onmiddelyk befloot hem te volgen, en, indien het mogelyk ware, hem te behoeden, om niet tot de dwaalingen zyner Voorgangeren te vervallen. Onder het voortgaan, hieldt hy het ten beftendigea regel, om andere Reizigers, die zich in ongelegenheid bevonden, byftand te bieden. Trof hy gevallenen aan, hy beurde ze op, wankelden zy, hy hieldt hun ftaande, en bevestigde hunne waggelende fchreden. Toen hy ten tweefprong naderde , koos hy wyslyk het pad der deugd, ondanks de aantokkelingen van vermaak , die hem, met eene zoetvoerige aan» ibraak, tot den anderen weg zogt te verlokken. Hy hadt het rechte fpoor niet ingellaagen, of hy werd vergezeld door een Ik-inelsch Weezen, wysheid geheeten. Ik zag ook dat eemj Vrouw, van een allerinneemendst uitzigt en vergenoegd gelaad, zich by hem vervoegde. Onderzoek doende, wie deeze was, ftond ik zeer verfteld, dat zy gewiïeten heette, en dus dezelfde, die onder eene zo fehrooinlyke gedaante zich aan den an-  214 M TEMPJZL DIS RYKDOMS. anderen Reiziger vertoond hadt. In ftede van hem te verfchrifeken, verligtte zy,door haare aanmoedigingen.de moeiiykhedea van den weg. Ik nam ook deeze byzonderheid waar, dat, indien het deezen verftandigen Reiziger overkwam, dat zyn voet uitglipte, of dat hy ftruikelde, hy terftond de hulp genoot van die hy voorheen deeze gunst beweezen hadt. Naa eenen langen tocht, welks moeilykheid , egter, verligt was, door het aangenaam gezelfchap, 't geen zich by hem vervoegde, kwam hy, in 't einde, aan de poorten van het Paleis. Onmiddelyk werd hy toegelaaten, en door de Dienaars in de gehoorzaal geleid. Aan 't oppereinde der zaale ftondt een heerlyke Throon , opgepronkt met alle de cieraaden die het menschlyk vernuft kan uitdenken. Op deezen ïhroou zat plutus, de God des Rykdoms, in plegtgewaad, en omftuwd van zyne Staatsdienaaren. Wanneer onze Reiziger ter gehoorzaale intradt, gaf wysheid hem getuigenis van zyn goed gedrag en ftandvastigheid op den weg, verzekerde, dat hy alle aantokkelingen ver. myd hadt, die de andere Reizigers aftrokken , en gaf als haar gevoelen op , dat hy den waaren Rykdom verdiende. Hier op zwaaide de Godheid vol majefteit de hand, en eene Hemeifche gedaante kwam langzaam van agter den Throon. Haar aangezigt hadt den blos der gezondheid , haare oogea glinfterden , en een zedige lach ftondt op haar gelaad. Plutus beval den Reiziger te naderen. Hy gehoorzaamde met voeglyken eerbied, en de Godheid, de te voorfchyn getreedene Schoone by de hand vattende , fprak den verrukten Sterveling toe : „ In vergenoegen beftaat de waare Rykdom; om„ hels haar, en wees gelukkig!" Hier mede boodt hy de vergenoegdheid den Reiziger aan , die haar na eene Sopha geleidde, ter zyde van de zaal geplaatst, en terftond hief een choor onzigtbaare Zangers een Lied aan, om hem te verwelkomen, en geluk te wenfchen; den lof der vergenoegdh,id uitgalmende. Dit Gezang deedt my ontwaaken, en een Droom eindigen , welke ik hoop dat niet zonder toepasfing zal geleezen zyn.° Z0NDE8LINGE ONTMOETING TUfSCHEN EEN ENGELfCH OFFICIE* EN EEN NOORD-AMËRICAANSCHEN INDIAAN. (Uit j. long's Voyages and Traveh, 1701.) Een Indiaan, bekend onder den bynaam van Zilver Hiel van wegen zyne allen overtreffende ftelheid in 't loopen' beroemd in den Kryg, en die meer vyanden gedood hadt u*u ïcmaiiu uit ue stammen met ^rtot-artttanje 111 't verbond ftaande, kwam toevallig in het Fort Geerge, aan het Meir St. Sa-  ZONDERLINGE ONTMOETING. 215 Sacrament, juist op 't oogenblik dat een Soldaat vyf honderd Hagen, wegens dronkenfchap, ftondt te ontvangen: hy gaf zyn ongenoegen te kennen, dat een Soldaat zo fehandelyk zou vernederd worden. Hy vervoegde zich by den Bevelvoerenden. Officier,en vroeg, ,, wat misdaad die Soldaat begaan hadt?" De « Officier, hier over niet verkiezende gevraagd te worden, beva! ! een der zynen Zilver Hiel weg te zenden, en hem te onderrigten, dat het gezelfchap van Indiaanen by zulke gelegenheI den niet aangenaam was. „IFalwal" of Och ! och! hervatte de } Wilde, „doch waarom zal hy geflaagen worden?"— „Om dac , „ hy dronken geweest is ," antwoordde de Soldaat. „ Is , dat alles," zeide Zilver Hiel, „bezorg u dan een ander Op, *\ perhoofd, en ftraf deezen ; want hy drinkt zich tweemaal '„daags dronken." Dit gezegd hebbende, verliet hy ylings het Fort, in 't heen gaan tegen den Soldaat zeggende, dat hy fchielyk zou wederkomen, om de beoogde ftrafoefening te voorkomen. Korten tyd naa dat de Misdaadiger was vastge] bonden, en men order verwagtte om met het ftraffen voort te < gaan, keerde Zilver Hiel weder, tradt na den Officier met zyn .' Tomahawk en Harsfenpanmes; zeggende: „ Zyt gy een KrygsI „ man? of denkt gy 'er een te weezen? Indien gy braaf zyt, { ,, zult gy niet toelaaten dat uw Manfchap deezen Soldaat flaat, I „ terwyl ik in het Fort ben. Hoor myn raad, fpaar een 1 „ Engelschman, die morgen noodig kan weezeu om een vyand I „ tegenftand te bieden!" De Officier, zich omkeerende, i antwoordde,met een verfmaadend gelaad, „dat de Soldaat over, ,, treeden hadt, en geflaagen moest worden."—,,'t Is goed," [ fprak daarop Zilver Hiel, ,, laat hem dan geflaagen worden: wy ; ,, zullen wel haast zien, of gy zulk een dapper Krygsman zyt „ als een Indiaan! " | Twee dagen daar naa reedt de Officier op een afftand van i het Fort, en Zilver Hiel lag op den grond, voorover uitge\ ftrekt, volgens zyne gewoonte als hy een vyand wilde verrasfen. i De Officier ging hem voorby, zonder hem te bemerken, dan 1 hy fprong fchielyk te voorfchyn,vatte het paard by den toom, j en vorderde dat de Officier zou afftygen, en met hem vegten. Deeze, het niet geraaden vindende zyn leeven tegen een In\ diaan te waagen, weigerde af te komen, en tragtte zyn paard de fpooren te geeven. Zilver Hiel, dit bemerkende, trof het paard met zyn Tomahawk , het ftortte neder, en de Officier kwam onverzeerd op den grond. „ Nu," fprak Zilver Hiel, „ ftaan wy gelyk, en, daar gy een paar piftoolen hebt en een „ zwaard, kunt gy 'er niets tegen hebben om met my een , ,, vegtparty te waagen." De Officier dit fteeds weigerende, voerI de Zilver Hiel hem te gemoet, „dat hy zich voor een Krygsj „ held hieldt, toen hy bevel gaf om een zyner Blanke Slaa, ,, ven te laaten (laan, wegens'het overtreeden van een Krygs3 ,, wet ; maar dat hy zeker nu het charaéter moest vergeeten „ het»-  2I* ZONDERLINGE ONTMOETING. „ hebben , 't welk hy toen aannam , of dat hy anders zotf „ vegten;" hem fterk aanziende, voegde hy 'er nevens, „ dat „ hy hem met lust zou van kant helpen; doch dat zulks aari „ zyn oogmerk niet zou voldoen,en hy hem liever ten toon zou », ftellen onder zyne Mede-Krygslieden : hy mogt na huis wan. „ delen zo fpoedig het hem behaagde ; dat hy 's anderen „ daags 's morgens aan het Fort zou kome», met het bekke„ neel van 't paard, en alles verhaalen." De Officier was blydé dat hy 'er dus afkwam, fchoon hy drie mylen moest Wandelen. Zilver Hiel verfcheen den volgenden morgen, en verzogt deri Officier te mogen zien; doch deeze weigade den Indiaan in zyne tegenwoordigheid toe te laaten. Eenigen zyner MedeOflieLreii kwamen uit, en vroegen wat hy ie zeggen hadt* Waarop hy omftandig verhaalde, wat tusfehen hem en den Officier was voorgevallen, en het teken van zyn Zegepraal vertoonde, met byvoeging, „dat hy voorneemens was op mor„ gen ten Kryg te trekken , en 'er zyn werk van zou maaken om eene Oude Vrouw gevangen te krygen , welke hy zou zenden om het Bevel óver het Fort te voeren,dewyl de „ tegenwoordige Bevelhebber alleen goed was om met zyn hond „ en kat te vegten als hy aan tafel zat, op dat zy niet meer „ zouden krygen dan hy." Hierop verzogt hy wat Runt (deeze werd hem gegeeven). Hy verliet het Fort om zyne belofte geftand te doen; doch hy fneuvelde, kort daarop, dapper vegtende aan 't hoofd van een party Mohawks. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Het gebeurt niet zelden, dat men, door het gevaar zelve,ié middelen ter redding in de hand ziet fpeelen; het gezigt daar' van doet aller wegen omzien,en ontdekt dezelve niet zelden. Als men zyne vrees tegenhoud, en verbergt, dan ziet men al dikwyls, dat men zelve den toegang, tot de opening van zyne redding, fluit. Eene gepaste vrees geeft de hulpmiddelen tot redding in gevaren aan de hand, om dat ze onze oplettenheid opwekt, en ons onze kragteu doet beproeven om dreigende gevaren te Ontworftelen. Gebeurt het niet veelmalen, dat de rampen en ongevallen, anderen overgekomen, ons voorzigtig maken ? Een Zeeman ontwykt de klip, waar hy een ander op ziet verzeilen, eit fchipbreuk lyden. De kuil, waarin men een ander ziet neêrftorten, zyn wy gewoon zorgvuldig te vermydeö. — Dan , het is nochtans te verwonderen, dat het ook in de zamenleeving niet ontbreekt aan zulke dwazen, die de voetflappen drukken varl hun , die ze zien neérftorten in de allerjammerlykfte ongeval, len. — Dwaze menfchen, die voorbed,gt zich het zelfde kwaad berokkenen, waarin zy onvoorzigtig anderen zich zien werpen}  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konstkn en weetenscha?pen, betrekkelyk. LOF DER CODHEIDi (Fragment.') ,—- — — T of der Godheid! welk een taak voor _Lf eindige kortziende ftervelingen ! waar' zal ik beginnen ? waar eindigen ? hoe groöt zyn zyne Werken! zy zyn onmogelyk naar te gaan-, hun getal is grooter dan het getal der körlen zands aan den oever der Zee ! Immers , het ganfche Heelal en de geheele onaf* meetbare Schepping zyn bazuinen van Gods eer erl heerlykheid; en, liaan wy een aandagtig oog naar boven naar de onnagaanbare perkert des Herhels — naar zoo veele milliöenen van tintelende ligteti, heerlyke flonkervuuren, welk een meesterftuk van Almagt s Wysheid en Goedheid ! Zoo veele Waerelden > zoo veele Planeeten en Zonneftelfels , alle in hunnen eens vastgeftelden loop blyvende, en elk in hunnen kring ten nutte dienende van ons , menfchen, hoe veele aanbiddenswaardige nuttigheden genieten wy door de alleskoesterende Zon, — hoe heerlyk is haren opgang aan da Oostertransfen , hoé Majestueus haren ondergang j daar zy, in het Westen, aan de kim verdwynt, hoe vervrolykt, verwarmt en verligt, 2y onzen aardbol,—hoe bevordert zy den groei der plantgewasfen , daar niets halyk verlangen te kunnen beantwoorden, ried ik haar al, verdere fogingen ten dien einde aan te wenden : de oorzaaken walr uit dit ongemak dikwyls ontftaat, kan men, behalven by anderen, by den beroemden van swieten ( geEéne wïarfthouwing moet ik hier nog byvoegen, deeze is, dat men zorgen moet dat dit Zaad, of deeze Boontjes (f), niet door lengte van tyd te zeer uitgedroogd of door ongedierte te veel befchadigd, zyn, alzo dan,de Proefneemino- „immer gelukkig flaagen kan ; en dit is ook de rede , waarom, volgens murray en schröder , ter aangehaalde plaatzen, dezelve zelden of nooit in de Ueneeskunde meer gebruikt worden. , (*~) Comment. in Aphor. boerh. Tom. IV. p. 645. (+1 Hetzelve is thans zeer goed te bekomen by den Heer j. muller , Koopman in Kruideniers Waaren , op het RokUm, by de Olyflaagersfteeg, te Amlterdam. Q4 KA"  *24 NATUURLYKE HISTORIE NATUURLYKE HISTORIE EN HUISHOUDING DER HONIG* BYEN. Door JOHN HUNTER , Esq. (Uit de, Phihfaphical Transaclions. Part, i.for 1792.) {Vervolg van bl. 191.) Van de Mannetjes By. De Mannetjes By is veel grooter dan de Werkbyen; by is zelfs grooter dan de Koningin, fchoon niet zo lang als zy, wanneer zy geheel met likjes bezwangerd gaat; hy is veel dikker dan beiden, doch niet langer in dezelfde evenredigheid; het agterlyf'loopt niet uit in eene zo fcherpe punt, en de opening tusfehen de twee laatfte fchaalen van den rug en buik is breeder, en loopt verder, onder den buik, dan by het Wyfje. Zyn Tong is veel korter dan die van de Werkby, 't geen my doet vermoeden, dat hy zyn eigen Honig niet verzamelt, maar Zich bedient van die anderen t'huis brengen. In dit vergoeden vind ik my verfterkt , daar wy de Mannetjes nooit buiten vinden, op de bloemen zweevende; alleen vliegen zy,by heet weêr, rondsom de Korven, als 't ware om een lugtje re fcheppeu.' By eene andere foort van Byen, waar het Mannetje zyn eigen voedzel verzamelt, heeft het een Tong zo lang als het Wyfje. Uit dit alles dunkt het my redelyk, te veronderftellen, dat de Mannetjes By in de Korf het voedzel neemt. Hy heeft "-een Angel. - • ■ & . Ik geloof, dat de Mannetjes laater gebroed worden dan de Werkbyen. Dewyl, zy alleen voortgebragt worden om met de Korf afgedaan te hebben, verfchyneu zy zo vroeg met; want in de maand April doodde ik een Korf waarin ik Byewormen en Popjes vond ; doch onder de laats.tgemelde geen Mannetjes : de Byewormen waren te klein om 'er dus eene nalpeuring op te werk te Hellendoch op den $0 van Mey ontdekten wy Mannetjes: zy zyn allen bykans van dezelfde grootte. In de maand Augustus , waarfchynlyk omtrent het laatfte gedeelte, mogen wy veronderftellen dat zy de Koningin bezwangeren voor het volgend jaar, en od 't einde van die maand, en het begin van September / fterveii zy,  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. 3*5 «Y, en fchynt hun einde, gelyk wy reeds hebben aangemerkt, door de Werkbyen verhaast te worden. In den Jaare MDCCXCI zag ik reeds zo vroeg, als den 19 van funy, de Werkbyen bezig met het dooden van de Mannetjes yan een Korf, of liever van een Zwerm, die nog niet was weggevloogen, maar tot wegvliegen gereed hing, dit, egter, liep buiten den gewoone» koers.. , ;.. •„ De Mannetjes fchynen bezef te hebben van het lot, t welk hun dreigt: want zy gaan, zo ras mogelyk, de Korf in en uit, fchynbaar met oogmerk om de Werkbyen te ontwyken. Wy vinden ook met de daad, dat zy aangevallen worden door de Werkbyen, die hun loeren met haare nypers, en, wanneer zy zodanig vermoeid en afeemat zyn, door de poogingen welke zy ter ontkoming in 't werk ftellen, dat zy niet langer kunnen vliegen? worden zy op den grond gefmeeten om daar te fterven. Dat dit het eindelyk lot is van ieder Mannetjes Bv kan gereedlyk daar uit worden opgemaakt, door het naagaan vin elke By in de Korf, wanneer men die om de Honig uitrooit, 't geen naa dit Sailoen gefclnedt, alsdan vjndt men 'er geen Mannetje in, ,BoN^'rr veronderftelt, dat zy hun eigen dood fterven: dewyl hy ze nimmer gewond vondt. In den Winter heb ik veifcheide Korven gedood, eenige zo laat as 111 April, en op zodanig een wyze, dat ik alle Byen bewaarde en , naa ze alle naauwkeurig bezien te hebben, ontdekte ik nimmer eenig Mannetje , yan welk eene_ loort ook: fchoon men beweerd hébbe, dat 'er Mannetjes van tweeerlei grootte zyn, en dat de kleinfte, den Winter over, bewaard worden, om de Koningin te bevrugten. Van de Werkby. Deeze Clasfis, want men kan dezelve geene Sexe hee-. ten is de talrykfte van alle in de geheele Maatichappy; er zyn duizenden van Werkbyen tegen ééne Koningin , en waarfchvnlyk eenige honderden tegen één Mannetje. Men heeft grond om te veronderftellen, dat zy de eenige Byen zvn die de geheele Korf vervaardigen ; en dat de Koningin niets anders te doen hebbe dan Eitjes te lego-en- zy zyn de eenige Byen die de bouwftotfe aanvoeren; de eenige die wy, buiten, werkzaam vinden; en, in de daad, elk ander denkbeeld is belachlyk, wanneer wy Q 5 de  22t6 NATCJURLÏKE HISTORIE de ongelykheid in getal in aanmerking neemen, zo we! als de bezigheid der overigen , terwyl de Werkby niets heeft, 't welk haare aandagt van de bezigheid voor het Gezin aftrekt. Zy zyn kleinder dan de Koningin en de Mannetjes; niet alle van dezelfde grootte,fchoon het verfcbil niet veel betekent. De Koningin en de Werkbyen gelyken zo veel op elkander , dat de laatstgemelden Wyfjes van een kleinder roaakzel fchynen ; fchoon dit onderfcheid niet zo merkbaar is in 't begin des Winters, als in de Lente, wanneer de Koningin met Eitjes is opgevuld. Zy zyn alle Wyfjes van aart, en hebben vrouwlyke deelen, die zeer klein zyn, en ligt over 't hoofd zouden gezien worden door iemand , die de deelen van de Koningin niet zeer wel kent : dit is waargenomen door den Heer riem. In de daad, iemand zou veelligt veronderftellen, dat zy alleen jonge Koninginnen waren, en in zekeren ouderdom Koninginnen wierden. Doch dit, weeten wy, is het geval niet. Alle de Werkbyen hebben een Angel, eene andere byzonderheid , waarin zy op de Koningin gelyken. Voorzien zynde van een werktuig ter befchadiging en verdediging , hebben zy ook aandoeningen om 't zelve te gebruiken, en voelen zich zeer ligt getergd: ja zo, dat zy aanvallen wanneer zy niet getergd worden, en zulks alleen vermoeden : wanneer zy een aanval waagen, fteeken zy altoos, terwyl nogthans de byzonderheid, dat zy niet in Haat zyn om den Angel los te maaken, ligt zou doen vermoeden, dat zy meer omzigtigheids zouden aanwenden in het gebruik deezes wapentuigs. Wanneer zy elkander aanvallen, bedienen zy 'er zich zelden van, en bezigen alleen haare nypers: nogthans zag ik eens twee Byen vegten, en de een de ander in den mond, of daar omtrent, ftecken ; de Angel was getrokken uit het lyf van die ftak, en de geltookene vloog 'er fchielyk mede weg; doch ik kon die By niet vangen, om te zien hoe het met den Angel gefield was. De Werkbyen zyn de Verzamelaars van Honig, en van veel meer Honigs , dan zy ten onmiddelyken gebruike, of in het toekomende, noodig hebben; haar Tong is zeer gefchikt tot dat werk, veel langer dan die der Koninginne of der Maunetjes, en bekwaam om de Honig te haaien uit de bloemen catt een verbaazende diepte. Het  EN HUISHOUDING MR HONIG-BYEN. «7 Het aantal der Werkbyen, in eene Korf, is zeer ongelyk. In een Korf, door my gedood , waren 'e* 333»In een andere . .'• * ' \ 24o2. OpIndatneik tUgmfder Byen & een'gegee?ePn Somp -gt^isfen telde ik hoe veel 'er gingen in een Pint en, dj bedroeg . . 'JS*^^* °mtrent * 900°Van de Deelen, die tot de Voeding der Byen Ulooren. a;0 Pnkpl voedzel voor zich zeiven nuttigen, daarom weder opgeworpen of opgegejven- «a r worden die de fpys wederd opgeeven ; doch by deezen doethe is"aUeXfrkelykst ïn het Daivengeflacht die 2S de krop vullen en dan de Jj^^* £ fiS eg^er £i te voeden ; maar ÏÏS Suis gebragten voorraad op te leggen. ^  s'i8 natuurlyke historie In geen der bovengemelde rfp fn,™ j de ^^^verg^ nenïe ƒ^ "j^j* J* drT Jong is van een nndertoTmSe? } Die de grootfte Tong van eenif SS '1 Wawfchynlyk naar evenredigheid van de gróótte n iWy kennen » zegd worden, ten aanyiPnp ^i DezeJve mag gebeftaan ; htó^^n^V811 ^ * aan het hoofd gehegt if „ Een ' de geleding onze Larynx. Davolgt he l.Vh "ge ,?P2&en ^ aan gefteld uit twee SeS; een ^T/'l T°nge' zameRwaar aan het ander, o/de wa,» T ^ grondftuk> eerfte gedeelte is meestal T?g' &eheSt is. Dit digheid, in welke me„ eenLh.°°™««tig« «Iflfande Larynx: aan 't emde Ser ïL tdt' I" gehegt aan met de verfcheide deelen KL °mi de waare Ton§ 2», als 't vvare, aan rir. tWe° deelen der T™§e hoornagtige fchaalen , fflft°?eït,11door twee zyde naast de Ton^ de ^ !! ^1 ho1 aan de andere, en zy ftrekkèn 7ïrh , Zyde ,s .dikker d™ de andere -deelen; Ieder v» dip«°r T7e niet uit' als de deelen, in de lengt/ Z S/ChaaIen bdlaac uit twee is geledigd met &?tSj£^^W; ^ eerfte de geleding van het eerft'eSY' V°f Larynx' b? ter zyde het tweede gedeelte van I r T°-ge' en fluit voorvvaards uitfteekendeTl Tl a. a r°nS™> ™ verre einde hier van is géhett de tLtZ 'r ^,dlUS' °P he£ holle fleuf, die de Tonster™I • n khaaI» in welke de loopt in een punt ui ö SèSdef™fl,UIt» voortgaat. -Dit kant eenige hairen C fchaalcn hebbe" aan den ToTASXb^^,^ » de waare aan ieder kant het Wm Z?ddeelen' of lli^kken, is het grootfte e^ eeTo.^" ^ ander: het buitenlle melde fchaalen.' Dit fs ff"" «elykende naar de voorgeliever uit één lang d el Z.T vier de*n,&of lyfd zyn : eenei beweSiï.» ™ u e drie Mindere ingeeerfte, waaropi de^£°* ,ÏJZIf,hMlw! bebbe»de- Het den van de Tong 7™ h,,' IS vafgehegt aan de zyö' aan h« grondftuk of het einde van het  SN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. 22? het laatst befchreevene gedeelte der Tonge; dit is met hairen aan den kant. Een weinig verder voorwaards, aan de kanten der 1 once zvn twee kleine en fyne uitftekken, zo klein en tyn, dat ze naauwlyks met het ongewapend oog ontdekt kunnen worden. Het middelfte gedeelte van alle, waarvan de zyddeelen alleen byhangzels zyn , is de weezenlyke Ton*. Dezelve is iets langer, dan eenige van de voorgemelde zyddeelen; en niet hoornagtig, gelyk de andere deelen maar mag vleeschagtig heeten; zagt en buigzaam zvnde Dezelve is zamengefteld uit korte geledingen, die waarfchynlyk zo veele fpieren zyn: want zy kunnen zich in allerlei rigtingen beweegen. De long zelve is_ zeer haira^ti^, hebbende eenige lange hairen aan het uiteinde,, die, naar myn begrip, als hairbuisjes werken. Deeze geheele toeftel kan in een zeer klem beftek worden opgerold, onder het hoofd en den hals. De Larynx valt te rug in den hals, 't welk het uiteinde, of het eerfte gedeelte, van de Tong, binnen den bovenlip,of agter de twee tanden, brengt; dan wordt het geheel,ot tweede gedeelte, 't welk uit vyf deelen beftaat , onder dit eerfte Gedeelte nedergeboogen , en de twee laatfte fchaalen valfen over het geheel: in dier voege, dat de weezenlyke Tonsr. ter zyde omflooten is door de twee tweede hoornagtige zelfftandigheden, en over het geheel liggen de twee De'ftXfophagus begint by alle Infedten? van deeze foort, aan den wortel van de Tong, gelyk in andere Dieren, van vooren bedekt door een hoornagtig bekleedzel , t welk aan 't hoofd eindigt, en de bovenlip genaamd mag worden, of het verhemelzel van den mond. Dezelve gaat door den Hals en het Schild, en. in den Buik komende, verwydt dezelve zich in een dunnen doorlchynenden zak, welke alles, wat doorgezwolgen wordt, out vangt. Van hier wordt het voedzel (welk het zy) ol verder na de Maag gevoerd ter verteermge , of wordt tot andere einden weder opgeworpen. Om my hier van eenisermaate te verzekeren in leevende Byen , ving ik dezelve, als zy 's morgens vroeg uitgingen , en bevond dien zak geheel ledig: eenigen tyd daar naa, weder t huis komenden opvangende, vond ik den zak geheel vol Honig; bv eenige was dezelve tot in de Maag. Nu veronderftel ik, dat° het geen in de krop was, diende om weder uitgeworpen te worden, en daar zy waarfchynlyk den nagt  23» NATUURLYKE HISTORIE over gevast hadden, was een gedeelte ter voeding verder gegaan. Op welken tyd men ook deeze vergaderplaats opene, nimmer is het daar opgelegde veranderd, geen lchyn altoos, dat 'er verteering plaats gehad hebbe; het is zuivere Honig. Uit dien zak kan het daar vergaderde beide wegen heen: of nederwaards na de Maag, ten onmiddelyken gebruike van de By zelve, of te rugge om uitgeworpen te worden, om vervolgens tot fpyze te dienen. De Maag vindt men aan 't beneden einde, en een weinig ter rechter zyde van deezen zak. Deeze nadert de Maag niet allengskens, en is de uitgang geen rechtftreekfche doortocht; maar in het midden van een uitfteekzel, 't welk op zekere hoogte in den zak fchiet, dikst aan het uitfteekendst gedeelte, met een zeer kleine opening in het midden , van een byzonder maakzel. Dit binnenwaards uitfteekend deel kan gemaklyk gezien worden door de bekleedzels van den zak, inzonderheid als dezelve vol Honig is. De Maag begint onmiddelyk aan de buitenzydé van den vergaderbak, en het zelfde gedeelte,'t welk daarin fchiet, loopt eenigzins in de Maag voort; doch fchynt aan dit einde van geen byzonder maakzel, en daarom is het alleen gefchikt om de wederuitftorting in den vergaderzak te voorkomen; dewyl zulks Honig zou fpillen. De za- menftelling deezer deelen is wonder ten gebruike gefchikt: want het einde,zich in den vergaderbak uitftrekkende,belet, dat 'er eenige Honig in de Maag kome, dewyl het werkt als een klapvlies: weshalven, wat 'er in komt, gefchieden moet door werking van dit deel. De Maag heeft zeer veel, in voorkomen, van een darm, bovenal daar dezelve uit den vergaderbak komt. Dezelve loopt bykans rechtftreeks nederwaards in 't midden van den buik. De binnen oppervlakte wordt merkelyk vergroot, door kringswyze klapvliesjes, of fpiraale kreuken, te hebben : deeze kan men door de buitenfte bekleedzels heen zien. In dit gedeelte ondergaat het voedzel de verandering. Waar de Maag eindigt, valt niet gemaklyk te bepaalen: dan welhaast begint dezelve zich in omwendingen te verliezen,en fmaller te worden. Het Ingewand maakt twee of drie onderfcheide knotten uit, waarin het Gedarmte, de Lever, en waarfchynlyk het Alvleesch; en loopt eindelyk rechtftreeks na het achterlyf. Hier kan het zich zeer wyd uitzetten, en een aan-  EN HUISHOUDING DER IiONIG-ISYEN. aanmerkelyken voorraad van drekftolfe bevatten; dan vernaauwt het weder, en heeft eene opening onder den aciiterften rand van de laatfte rugfchaal, boven den Angel in het Wyfje en de Werkbyen, en de Roede in het Mannetje. Van de Zintuigen der Byen. Vast gaat het, dat de Byen vyf Zinnen hebben. Aan 't Gezigt noch Gevoel kan niemand twyfelen; en 'er is alle reden om te beweeren , dat het deeze Diertjes aan Smaak, Reuk en Gehoor niet ontbreekt. De Smaak is buiten gefchil; van de Reuk zyn geene zo uitmaakende bewyzen voor handen, egter meen ik, uit waarneeming, te mogen benuiten, dat zy vry fterke bewyzen van Reuk gegeeven hebben. Wanneer de Byen hongerig zyn, gelyk het geval is van een nieuwe Zwerm, by nat weêr, en men dezelve in een glazen Korf heeft, waar door men ze kan waarneemen, zal, zo ras men eenige Honig op den grond plaatst, de geheele Zwerm in beweeging komen : zy alle fchynen op de Reuk af te gaan: zelfs indien zy zwak zyn, en naauwlyks kunnen kruipen, zul» len zy den fnuit zo verre mogelyk uitrekken, om 'er by te komen, fchoon het licht zeer zwak zy. Dit laatfte fchynt meer van Reuk dan van Gezigt te ontftaan. Indien eenige Byen in een Korf worden los gelaaten , en niet weeten uit welk een Korf zy kwamen , zullen zy gaan zitten aan den buitenkant van een Korf, of Korven; inzonderheid als de avond valt: of zulks hervoort komt uit den Reuk der Korven, of het Geluid 't welk zy hooren, kan ik niet wel bepaalen. ('ï Vervolg en Slot hierna.) waarneemingen omtrent de kimos, of de pigmeen, van het eiland madagascar. (Ontleend uit een Voyage a Madagascar ,par l'Abbè rqchon.) „ '"Zints lang heeft men gefprooken van de Kimos, een t, £__a Volk, uit Pigmeen beftaande , en gewild dat bet ,, woonde in de binnenlte gedeelten van het Eiland Ma„ dagascar : de Heer flacourt behandelde alles, wat „ deswegen verhaald werd , als loutere vertelzeltjes. De „ Ata-  23» v/aarmeemingkn 3, Abbé róchon heeft dit ftuk weder leevendig gemaakt* i, en zyn geloof daarin geftaafd door het getuigenis van „ den Heer commerson, den beroemden Plantkundigen, i, die, den Heer de bougainville, op zyne Reis rondsom „ de Wereld, vergezeld hebbende, zyne Natuuronderzoe,, kingen in denJaareMüCCLXIX,opJWadagarcar,met on„ gemeenen vlyt voortzette; als ook door het getuigenis van j, den Heer de moldave , ten dien tyde Gouverneur van », het Fort Dauphin. Naardemaal hunne getuigenisfen van ,, gewigt zyn, en het onderwerp zelve der aandagt waardig is , zullen wy onzen Leezeren een kort Berigt „ geeven van het geen deeze Heeren, wegens de Kimos, „ te boek ftelden , door den Abbé rochon in 't breede „ in zyn Werk ingelascht." # # * De Liefhebbers van het wonderbaare, (zegt de Heer' commerson,) dien het fpyt, de voorgewende verbaazende grootte der Patagoniefche Reuzen tot de lengte van zes voeten gebragt te zien, zullen misfchien eenige vergoeding vinden , door een Gedacht van Pigmeen aan te treffen , die in een tegenovergefïeld uiterfte wonderbaar zyn. Ik meen Menfchen, die half de grootte van een gewoon Mensch haaien, en het binnenfte gedeelte van het groot Eiland Madagascar bewoonen, eene afzondsrlyke Natie uitmaaken, en, in de taal des Lands, Kimos genaamd worden. Deeze kleine Menfchen zyn van een bleeker kleur dan de rest der Inboorelingen , die over 't algemeen zwart zyn. Hunne armen zyn zo lang , dat zy, recht nederwaards uitgeftrekt, tot de knieën reiken. Der Vrouwen .borften zyn zo klein, dat ze naauwlyks de Sexe onderlcheiden; uitgenomen als zy Kinderen zoogen; en zelfs moeten zy, uit fchaarsheid aan zog, toevlugt neemen tot koemelk, om de Kinderen te kweeken. De verftandige vermogens van dit kleine Gefiacht zyn gelyk aan die der andere Inwoonderen des Eilands, welken het in geenen deele aan verftand ontbreekt, fchoon zy by uitftek traag zyn. In de daad , de Kimos worden befchreeven _ als werkzaamer en oorlogzugtiger : zo dat hun moed, in eene dubbele rede ftaande tot hunne grootte, hun bewaard beeft voor de te onderbrenging hunner Nabuuren, die zulks meermaalen onderftonden. 't Is vreemd, dat alles, wat wy van dit Volk weeten,ontleend is  omtrent de picmeen. 233 is van de Nabuurvolken, en dat noch de Gouverneur* van lile de France, of van Buurbon , noch de Bevelhebbers Sr irra«/LVoKen,.oPae ^:™J*gggS"£ ooit eetrast hebben , om in dit gedeelte des Eilands in S driSgïf. 't Is waar, men onderftondt het onlangs; ^siffogg-etuigen moet ik, on eene Reis, die ik, in den Jaaje MDCCLXX, na liet For Dauphin deedt, de Heer de moldave,de aatstoVerkdene Gouverneur myner nieuwsgierigheid voldoening verlcïafS door my, onder zyne Slaaven, eene Slavinne Sve? oonen van h'et' Geflacht der Kimos, omtrent *ttg iaaren oud, drie voeten en zeven duimen lang, Zy was ieel bleeker van kleur dan eenige andere Inwoonders van Madazascar die ik ooit zag ; welgemaakt en hadt geene wJigettalte, hoe genaamd,of fcheen m haaren groei belemmerd gelyk de Dwergen, die nu en dan gezien vvo.deT doorgaans zyn. Harare armen waren, in de daad,te lang, naïevenredigheid van haare hoogte,haat hair was kort en wollig; doch haare weezeustrekken waren goed , en geleeken meer op die van een Europeaan, dan van Een natuurlyke lach vertoonde zich op haar gelaad, zy was goedaartig, en fcheen in al haar doen ?e vertoonen, 'dat z&y niet misdeeld was van. wato*. Geen zweemzel van Vrouwenborst was aan haar tc zien uitgenomen de tepels : maar dit enkel vooroeeld s tn* genoegzaam om eene uitzondering te maaken zo ft yd g met de algemeene wet der Natuure. Korten tyci vóó ons vertrek van Madagascar , hadt het verlangen om haare vryheid weder te verkrygen, aangezet door de vrees var, na Frankryk overgevoerd te zullen worden, deeze klenie Slavinne aangezet om weg te loopen.en zich in de bostchen te Verfchuilen. , _ ..., . Over 't geheel geloof ik in 't beftaati van dit klein Geflacht van Menfchen, die een Charafter en Zeden op zichzelven hebben. De Laplanders fchynen eene middelfoort uit te maaken , tusfehen Menfchen van gewoone grootte, en deeze Dwergen. Beiden bewoonen zy de koudfte Landen, en de hoogde Bergen der Aarde. Die van Madagascar , op welken deeze Kimos zich onthouden, zyn tusfehen de zestien en zeventien honderd vademen boven de oppervlakte der Zee verheeven. De Planten en Kruiden, die op deeze hoogten groeijen, zyn natuuriys klein. ±t . MENG. 1793. NO. 0.  "§34 waarneemingen omtrent de pigmeen. Het getuigenis van den Heer de moldave, daar mede eendemmiR, komt hier op neder. Toen ik, m den faare MDCC3LXV1Ü, aan het Fort Dauphin kwam krees ik een Gefchrift in handen , berigt geevende van een Pis. .meen-genacht, Kimos geheeten; het middelde gewest van Madagascar, op de Breedte van 22 graaden, bewoonende. Ik nam de proeve, om my te verzekeren van de waarheid deezes verbaals, door een tocht te onderdaan na het gewest, waar men beweerde dat dit klein Geflac'.r zich onthieldt; doch, door de trouwloosheid en lafhartigheid myner Gidfen , mislukte myn toeleg. Egter kreeoik zulke onbetwistbaare befcheiden wegens dit zeldzaam yerfchynzel , dat ik niet het minfte twyfel aan het be ftaan deezer Madagascarfche Pigmeen. De gewoone langte der Mannen is drie voeten en vyf duimen. Zy draagen lange ronde baarden. De Vrouwen zyn eeniee dni™» korter dan de Mannen, die naar de lengte df en f5 zyn. Hun kleur is minder zwart dan die der andere £ borelingen des Eilands; hun hair kort, en katoenagtig. Zy fmeeden yzer en ftaal,waar mede zy hunne lansfen en pylen voorzien. Hun Land is omtrent zestig mylen ten Noordwesten van 't Fort Dauphin geleegen! Ik kveli eene Vrouwe yan dit Volk; men berigtte my, dat ze veel grooter was dan de Kimos gewoonlyk vallen: want Tv was drie voeten en zeven duimen hoog. Zv was zeer fteMan" gee" meC1' b°rfte" dan' de rchraal- By deeze Berigten , fchryft de Abbé rochon zou ik dat kunnen voegen van een Officier, die een Kimos Mans.perfoor. gekreegen hadt en dien na Europa zou ov ge bragt hebben. Maar de Heer de surville , die bevel voerde over het Schip, 111 't welk men hem wilde fchepen weigerde hier aan zyne toeftemming. snepen, Moeten wy, voegt 'er de Abbé rochon nevens naa deeze getuigenisfen , ons niet verwonderen, dat de'Heer flacourt het beftaan deezes Volks als een louter fabdtie heef mtgekreeten? Doch het gezag van een Man, geheel en al tegen het Volk van Madagascar vooringenomen kan tegen geene bewysftukken, uitladen opgeS, opJS AAN*  aanmerking over het reizen met kameelen. aanmerking over het reizen met kameelen, en de toepassing daak van, als een maatstok , ten dienste der aardryrsk.unde. Door james rennell, Esq. r. K. o. f Ontleend uit de Phikfophical Tramam of the RoyalSociety 1■ cfLmdon, Vol. LXXXI. P. \hk the Tear mU> Major rennell merkt op, dat, in allen *g#f^ Hpr/nek 't zv neer st ten dienfte der Aardryks„de of inet, eif't ly gelukkig of ongelukkig uitvali 'ten -vanziene van het hoofdoogmerk, het bedryf dTs^ond^zoS zdve'd"!! Aardrykskundigen ftolfe moes Schaffen: en hier uit leidt hy af, dat, onder alle de nntïïSên en verbeteringen , waar toe de oogmerken deI m^Asfbciation for promoting Discoveriesin ÏSor Parts of Africa ftrekken , te wagten is dat de SyksSd/ £ dat Land de^ fpoedigfte vorderde* 7al maaken. Indien men, in de daad, behoorlyke zorge draa-tTom de zodanigen, die met het onderzoek belast zyn Se middelen te verfchaffen, als best aan hunne omftanSïheden voegen, en zulke onderrigtiugen mede.te deelen, fe hm?n ftaat rfellen om die middelen met weinig moeite vnor zichzelven, te gebruiken, moet dit ongetwyfeld het ZZ\ we^ zen doch, ook zonder eenige middelen,hoe g. Sd! uitgenomen die de Reiziger noodwendig moet geEen, öm zich van plaats tot plaats te laaten brengen eHe berekening der dagen daar toe deed tod Aardrvkskundc zeer veel voordeels trekken. - De Heer rennell heeft, in een Vertoog, by de Koninglyke Soaetek Sleverd, poogen aan te wyzen, hoe dit best kan crefchieden door de wyze van reizen, allergefchiktst om Ikh van te bedienen in het Land, waar deeze naafpeuringen te doen ftaan, . „ In Africa is de algemeenfte wyze van reizen op Kameelen, en beweert de Heer rennell, „ dat de bereTkSg van" den voortgang eens Katneels hem van al e andere de minst veranderlyke voorkomt , t zy men " deze ve by dagen of uuren neemt." Deeze byzonder* heid kwam hem voor den geest, wanneer hy, (fchoon S «der oogmerk) de Reisverhaalen iiaaguig van -Ra  aanmerking over het reizen verfcheide Heeren, die de Woestynen, tusfehen Akpp», Jiagdad en Busforah, op Kanwelen doorkruist hadden. De Heer rennell onderzogt vyf Dagboeken : te weeten , dat van den Heer carmichael , die met eene Caravane reisde, m welke 1000 Kameelen waren, en onder deezen 600 belaadene, de overige onbevragten ; dat wil zeggen, die enkel één Man droegen, of een last van gelyk gewigt; dewyl de gewoone last van een Kameel op zeshonderd Ponden zwaarte gerekend wordt. Ten tweej n ,Vj .,gehoude" werd door den Collonel capper, die dezelfde Woestyn , in den Jaare MDCCLXXVIII, met eene Caravane, waarin tusfehen de 80 en 100 ligt belaadene Kameelen waren. Ten derden, des Heeren hunter's Daet lf!^yn D°ortocht door deeze Woestyne , in den Jaare MDCCLXVII. Deeze drie Heeren trokken allen de groote Arabifche Woestyne door, en de tyd, welken zv belteedden, in van Aleppo na Busforah te gaan, was 310 en 299! uuren, voor ieder. „,?£i-!leerAE^NEIrL merkt °P» dat her grootfte gedeelte van dit verfchil , hoe gering ook als men de tydlengte m agt neemt, ontftondt in een klein gedeelte van den tvdnaamlyk, op de Reis van Aleppo mHagla, in den berinrl9-» u,t om]taande , dat de Reizigers, zich op verlchillende afftanden van Aleppo by de Caravanen vervoegende , vooraf fneller gereisd hadden , dan het ryden op Kameelen medebrengt , en verder in een klein gedeelte van het laatfte der Reize tusfehen Rackamah en Busforah; waar, om de eene of andere reden, deeze Heeren ver' lchillende wegen infloegen: want hy toont, dat de uuren door deeze Reizigers befteed in van Hagla na Rackamah te gaan, waren 193*, 194*, j.87f. De twee andere Reistochten, welke de Heer rew A/iEn^^fleiiek' waren die van den Heer holfort , in mducl,XXX,en van den Heer irwin, in MDCCLXXXIV Deeze beide Heeren gingen door de Kleine Woestyn, gelyk men dezelve gewoonlyk noemt , en door de Stad Bagdad. Naa , op verfcheide wyzen , de bewysftukken , welke deeze Reisbefchryvingen verfchaffen , ver*eleeken te hebben , befluit de Heer rennell , dat de Uurberekening van den voortgang eens Kameels, volgens carmichael s Reize , is 2.475 Britfche Mylen; volgens Collonel capper's 2 51; volgens hunter's 2. 585; volgens irwin s 2 .48, en volgens holfort's 2.5; en dat de ge- njid-  met kameelen. *3? middelde berekening, uit deeze vyf proeven opgemaakt i Britfche Mylen geeft voor het geen een kameellm een uur aflegt: 't geen derhalven mag genomen worden voor 2^ mvl, Britfche maat. De kJ rennell geeft wyders op, dat het uit deeze Reisverhaalen niet blyke dat de last van een Kameel eenigen invloed hebbe op den fpoed welken dit Beest maakt, wanneer men 't zelve op zyne eigene wyze laat loooen 't geen altoos in de Caravanen het geval is: het eenige'wat de last in't reizen op Kameelen doet, beftaat hier in, dat het Dier, geheel belaaden,zo langen tyd met voorttrekt, als wanneer het ligt belaaden is. Naardemaal het, egter, mogelyk is, dat alle Perfoonen, in de binnenfte gedeelten van Africa gezonden, geene Horologien by zich hebben, en dit meestal by de Inboorelingen plaats zal vinden, heeft de Heer rennell, door het vergelyken van het getal der dagen , in welken elk deezer vyf Reizen, een van teixera , door de Uialdeenfche Woestyn, gedaan zyn, met het geheele getal der uuren, verloopen op hunne Reistochten, de volgende omftandigheden afgeleid: dat de zwaar belaadene Caravanen, met welken de Heeren carmichael,holfort en teixera voorttoogen, gemiddeld elkeH dag 7 u. 10,7 u. 40,en 711. V reisden ; en dat de ligte Caravanen van de Heeren 1rwin, capper en hunter, gemiddeld eiken dag 9 u. 12', 8 u. 38' en 8 u. 45' afleiden : het gemiddeld getal der eerstgemelden is 7 u. 27' ^ van de laatstgenoemden 8u «52'. Wanneer men dan rekent dat de voortgang der Kameelen, in eene Caravane trekkende, s| myl in een uur is, zal de afftand, door zwaar belaadene .Caravanen afgelegd , op een gemiddelden dag, 18 . 625 Britfche Mylen, en die van ligtbevragte 2aJ, weezen. Zo dat hier uit volgt, dat een Reiziger, die een Zak-compas heeft, om hem den koers van den weg dien hy neemt aan te wyzen, en kan zeggen welke die was, en telfens opgeeven het getal der dagen, door de Caravanen befteed om van de eene plaats na de andere te trekken, zeer veel kan toebrengen tot het verbeteren van de Aardrykskunde in het. Oosten. De Prefident en Raad der Koninglyke Sociëteit heelt een der Eerepryzen, uit de gifte van Sir godfrey copley oorfpronglyk, die toegeweezen worden aan den Schryver der nutfte Uitvinding, voor het Jaar 179,1» toe* gekend aan den Heer rennell , wegens het ingeleverd Stuk, waarvan wy den voornaamen Inhoud opgaven. R 3 BE*  beschryving van de characters, enz. beschryving VAN DE CHARACTERS , GEWOONTEN, EN PERSOONEN, DER OORSPRONGLYKE BEWOONDEREN VAN AMERICA. (Overgenomen uit de Traveh into Nsrth and South Cart* lina, by wiluam bakte am.) (Vervolg van bl. 206.) IERïGT WEGENS HET STAATSBESTUUR,EN DE flURCERLYKE MAATSCHAPPY, DER AMF.RICAANSCHE INDIAANEN ; ALS MEDE VAN HUnJnE IIUWELYKS- EN LYKPLEGTIGliEDEN , EN TAAL. Het Stelzel van Staatkunde is natuurlyk en eenvoudig, en zo weinig zamengefteld als 't geen men wil dar heerscht in de Huishouding der Mieren en der Byen: In Édsytit uit niets anders te bellaan, dan uit de eenVÓtsöfp woorrchrifteti der Natuurlyke Rede, duidelyk ▼oor een ieder; nogthans by hun als Godiyk aangepreezen flW hunne verlfandige en deugdzaame Oudften, als Wpodig ter beVorderifige van onderling geluk; even kragW, even verbindend, als of het voorgefteld en toegeM, ""- V -mcene Vergadering ; eiks gewee- .- - * "iging van om; de gulden regel: 1 1 I wenseht gedaan te worden, is hun i:>B.en» en brengt eene Maatfchappy voort, e> in de daad kragtdaadiger ftrekkende - WA - ' " vatl menschlyk geluk, dau het kun«ig'sr^voTm'd Stelzel van hedendaagfche Staatkunde, van Wetten , door dwangmiddelen aangedrongen: de Menfchen vinden zich hier allen op gelyken voet, wat het bezit en genot aanbelangt van de algemeene behoeften en geryfiykheden des leevens; want Weelde kennen, en Overdaadigheden hebben, zy niet. Eene natuurlyke ondergefchiktheid heeft 'er plaats; de hoogfte, fouverame , of uitvoerende, Magt, huisvest in een Raad van bejaarde Opperhoofden, Krygshelden en anderen, agtbaar-van wegen hunne wysheid, dapperheid en deugd. Aan 't hoofd deezer Vergaderinge zit voor, hun Koning, of Mico, 't welk een Opperregeerder betekent; de Gouverneurs van Carolina , van Georgia, enz. worden Micos genaamd; de Koning van Engeland draagt den  DER AMÉRICAANEN. den naam van jintapala-mko■ clucco (*). 't zo veel De Koning , fchoon hy erkend «0g vereerd voornaamfte Man te zyn m de btad, oi-Mam, wan_ met alle kenmerken van hoogagtmgen helde, , ^ lieer hy in ^B^S^^T^i-.rf;^ als men aan den willekeunguen v afweezig is, het Ow*», toebrengt, en^«g»^ is nic? genooit door iemand andeis bckl«° ver^eert hy met vrppsd en. buiten den Kaaa zyuuc, j , net Volk en zy met hem, als een gemeen Man, op de kieslyke Monarchen in d: Oud Wereld wa.r ming van dien hoogen Ee etiap veelal te ™^ l de » wordt door partyfchap , en den ™ea \d • zeldetl gewonnen door hst, door omkooping , en »»" foor gewelddaadige midd en ,-*S»*tg£ overwel. verkreegen is door■ nuddelen , we * befchermd en diging, moet de fhroonbekleeder o F ,a onderfteund worden J0»/ £UdLfl Geheel anders is een weldoende Godheid by hun »P; , ,m„ Ko. Met één woord, hun JJtco fchynt by hun de Veitegen- C*") Cfeert betekent groot of uiiftèekend. w 11 4  240 BESCBRTVING VAN BE CHARACTERS , ENZ. woordiger der Voorzienigheid, of van den Grooten Geest dien zy erkennen dat voorzit in, en invloed heeft on *UiicTfillTl e" °Penbaare be^yven. ?„%etfoon zit de Mica dagelyks voor in hunne Raadsvergaderingen nn het openbaar plein : en zelfs geldt hier zyTK aanzjene van voorkomende zaaken , niet meer dan die van andere Hoofden of Raadsheeren; hy geef 2Yn aad! dnde vf^h h,i Hlglyk V°u°rregt- D™> of tot hunne einaeiyke bcüuiteii eenpaanghe d, of alleen meerderheid S?ff\oe^n7arf^yn,yk treedt de Minderheid vol! v-.ia.dig toe wanneer 'er eene Meerderheid is. in h ir f !DSn gedeeJre van des ^0'' Post beftaat S'ïiJïS3?Va" d,6 Stad'of SM^Shicr■ i ef om u ë J tvoorregt, om den Raad zamen te roepen baar h if" 0Ver ^°rI°g e" Viede> over ^ openbaare belangen , en onderzoek te doen en te beflisfen on J>5tvaiieiUlM-rhiïen;-d0Ckl hy bezit "nfte Su5 raet van uitfluitende uitvoerende Magt. Hv ontvang Z GronotWVPnigheid ^ magt komt den Mico 't n^st, de ÏÏÏ tr;veeZ'V?0Dt' ^ afwezigheid'van een Afrcö, dien Vorst in den Raad; zVn ftem is vin 't grootfte gewigt in Krygszaaken; zyi magt en eeza» is & oD"f nnIlVk Vaiï, dCfl hoeweï wlnnee 8«5 1 e'erS Pn" "krKrygSt0Sr m?™> hV aan 't hoofd des t f l°f iekt » en Opper-Veldheer is. '£r zyu veele Krygsbooiden in eene Stad, of Stam , die Capitein of Mannen 'die' Tu ™ dC *V ft blaarde door u ? hrUum J6Ugd zicl1 onderfcheiden hebben door dapperheid fchranderheid en onversaagdheid; deeze oude Krygshoofden maaken, voor geen gerfia gedeelte hunne waarlyk agtbaare Raa'dsvergacferiiigenUi?. S ' ' in elke Stad, of Stam, is een Hooge-Priester, die verfcheide jongere en aankomende Priesters onder zich heeft D?e e'Hoo e" P;ics^Werrvei'S) °f Ta^S ken en k ! d r °f Seir» Zlt voor m geestiyke zaaSnnrJ• . , PedüQn van veel beduidenis; hy bezit fciooten invloed op den Staat, en bovenal wat den Kryg betreft. De Raad befluit 'nimmei? to,?leg KrwS tocht;  DBK AMERICAANEN. 24* tocht tegen den Vyand , zonder zyn medewetten en toeftemming. . , , , „ De Americaanjche Indiaanen gelooven, in t algemeen, dat hun Seer gemeenfchnp heeft met magtige onzigtbaare Geesten , welke zy veronderftellen deel te hebben in t beftuur der menschlyke zaaken,zo wel als der Elementen; dat hy den uitflag van een Krygstocht kan voorzeggen; en zyn invloed is zo groot, dat zy dikwyls een Leger hebben doen ftil houden en te rug trekken, als het zich,naa een marsch van verfcheide honderd mylen , een dagreizen» van hunnen vyand af bevondt: in de daad, hunne voorzeggingen hebben veelen verlteld doen ftaan. Zy voorfnellen Regen en Droogte, en wenden voor, het naar welgevallen te kunnen doen regenen ; zy geneezen kwaaien toveren, en dryven booze Geesten int; zelfs maatigen zy zich het vermogen aan, van Donder en Bhxem te kunnen beftuuren. . . . 'Jll Af Men heeft deeze Indiaanen in geenen deele voor Afgodendienaars te houden, of men moest het blaazen van Tabaksrook na de Zon, en hét vreugdebetoon by het verfchynen van de Nieuwe Maan (*;, dus noemen. Zy Zyn zo verre van Afgodery, dat zy geene Beelden hebben, noch eenige Godsdienftige Plegtigheid, zo verre ik heb kunnen ontdekken; maar zy bidden den Grooten Geest, den Schenker en' Wegneemer van den adem des leevens, met den dieplten eeroiea aan. Zv gelooven in eenen Toekomenden Staat, waar de Geest leeft • zy noemen dien de Wereld der Geesten, waar dezelve' verfchillende maaten van rust en geluk gemeten , naar gelange zy hier op aarde hunne dagen doorbragten- een Man, die in zyn keven een onvermoeid Jaager geweest is, en ryklyk voor zyn Gezin gezorgd heeft, een moedig en onverlchrokktn Oorlogsheld, een die regtvaardig leefde, en al het goede deedt wat in zyn vermogen was zal , huns oordeels , in de Wereld der Geesten , wn tvd flyten in een warm vermaaklyk Land, waar uitgeftrekte en bloemryke Velden zyn, en hooggetopte_Bos- (*■) Ik heb Jonge Lieden zeer vrolyk en boenende gevonden by het fchynen der Nieuwe Maan, zeggende: hoe befchaamd kykt zy vin onder haar fluier; naa dat ze twee of drie aagten by de Zon gttlaapen heeft, fchaamt zy zich haar aangezet te vortoonen. R 5  tJft BESCHRYVING VAN DE CIIARACTERS, ENZ. fchen, bewaterd door zuivere Rivieren, vervuld met over» vloed van allerlei Wild; alles onder een heldere, onbewolkte, en altoos bedaarde, lugt; in *t-kort, een Gewest waar volheid is, en ongeftoord vermaak. Onder hun loopen veele vertellingen van fchynvertooningen en gezigten der zodanigen huns Volks, die zy voor dood hielden; maar naderhand herleefden, en verhaaien deeden van 't geen zy gezien hadden, welke ftrekten om hun ter Pligtsbetragting aan te zetten. i Vóór dat ik onder de Indiaanen verkeerde, had ik te meermaalen gehoord, dat deeze Volken, wanneer hunne Ouders, door zeer hoogen ouderdom, zwak wierden en zichzelven niet langer konden helpen, uit medelyden met hunne elenden , hun 'na de andere Wereld zonden door een flag met den Tomahawk. Zulk eene maate van boosheid en godloosheid kwam my zo ongeloofbaar, onmenschlyk en fchriklyk, voor, dat ik met veel bezwaars het befluit nam om 'er onderzoek op te doen. De Kooplieden verzekerden my, dat zy geen voorbeeld wisten van zodanig eene barbaarschheid; doch dat men voorbeelden hadt van het volvoeren eens zo fchriklyken bedryls, op het ernftig verzoek des Slachtoffers. Toen ik my te Mucclasfe bevond, begaf ik my, 'smorgens vroeg, op de uimoodiging van den Opperkoopman, na het openbaar plein ; met ons neenrende eenige gefchenkeu voor de Indiaanfche Opperhoofden. By onze aankomst namen wy plaats in een kring van eerwaardige Mannen, rondsom een vuur, in 't midden van het plein. Andere Burgers kwamen, van tyd tot tyd, toövloeijen; onder deezen werd ik getroffen met eerbiedig ontzag, op bet verfchynen van een zeer oud Man; het weinige hair, h welk by hadt, was wit als fneeuw; hy werd geleid door drie jongelingen , aan eiken arm een, en een agter hem, ter onderfteuning. Op zyne aankomst werd hy welkom gewenscht door den geheelen kring; men maakte voor hem plaats; hy zag 'er zo genoeglyk uit als een Jongeling, Ichoon fteeke blind door de jaaren ; hy was het oudfte Opperhoofd der geheele Stad , en zy fcheenen allen hem te eerbieden. Korten tyd naa dat de Grysaart was gaan zitten, deelde ik myne gefchenken uit; aan hem gaf ik een zeer fytre Zakdoek, en een wrong beste Tabak ; dit gefchenk gihg door de handen van een bejaard Opperhoofd, die naast hem zat , en hem vertelde dat het een gefchenk was  BKR AMERICAANEN. 243 was van een hunner blanke Broederen , kortlings van Charleston gekomen. Hy ontving het gefchenk met een lachi op z|n gelaad, en bedankte my; de gunst onmiddetvk beantwoordende met zyn eigen fteenen Pyp en Taakïakie myaan te bieden. Vervolgens fprak hy my aan net fen lange reden , welke uitliep op de waarde die hy ftelde in de vriendfchap der Caroliniaanen. Hy vermeldde, on er anderen, dat zy, toen hy jong was geen yzeren bven potten, mesfen of fnaphaanen, hadden, dat zy K eigen fteenen bylen, aarden potten fteenen mesfen , h orenTen PVlen, gebruikten, en dat hy de eerfte was, dieT goedSi der Blanken in zyne Stad bragt; we ke nv op zyn rug droeg van Charleston, vyfhonderd mylen te voet; want zy hadden toen nog geen Paarden. De Opperkoopman vertelde my daarop eene byzonderheid, betreffende dien Aartsvader , met lang geleeden ïebeurd Op een morgen dat zyne Oppasfers hem Rot hadden by het Raadsvuur, hadt hy, eer hy zich nederzette, het Volk op deeze wyze aangetprooken: Gy b mint my nog. —. Wat kan ft thans doen om uwe oplettenheid te verdienen? Niets. — Ik ben nergens goed toe. Ik kan niet zien eenig Wild on te iaaeen, of te fchieten. Ik weet, ik ben 2 Ui d?2 last voor u. — Ik heb lang genoeg " gebeefd Laat mvn Geest van hier verhuizen. —— , Ik verlang de Krygshelden van myne jeugd te zien in de Wereld der Geesten. (Zyn boezem ontblootende) ! hier, neem den Tomahawk, en tref my! '-— Zy gaven èenftemmig te verftaan: „ Wy willen niet - „ wy kunnen niet - wy begeeren u by ons te houden! Wat de Huwelyksplegtigheden der Amencaanfche Indiaanen betreft, deeze zyn zeer eenvoudig, doch verlchillen crootlvks by onderfcheide Volken en Stammen. By zommbe, die tot de Mufcogulgè -Verbintenis behooren, heeft men my berigt, dat de Trouwplegtigheid m deezer voege toeeapt. Wanneer een Jongman zyn zin gevestigd heeft, en beflooten om te trouwen, neemt hy een net, van die foort als zy gebruiken tot boomftaaken; met het zelve saat hv, Cnaa toeftemming van haare Ouders of naaste Bloedverwanten bekomen te hebben,) na het huis van zyne Beminde, vergezeld door zyne Vrienden en Medeeenootên , en fteekt , in tegenwoordigheid der Bruiloftsgasten, dit riet recht overeinde in den grond: kort daar op komt zyne Beminde met een ander net, t geen zy  244 BESCHRYVING VAN DE CHARACTERS , ENZ. nevens 't zyne in den grond fteekt, en dan zvn ze ge. ■tromyd; hierop verwisfelen zy de rieten, die weTenoin en ter zyden gelegd^ worden als openlyke blykfn e,i beSi« T hU,1Ue, £gtverbi»^niS/weike men viert meï feestliouden, muzyk en dans. Elk der BloedvIrwanTen en Vrienden, by deeze Trouwplegtigheid, zo eenvoSS . tegenwoordig , brengen iets toeF tothet oprSteï dlr* nieuwe Familie. Zo ras het Huwelyk voltrokken is koï men de Inwoonders der Stad zamen , en de Raad be veelt, of vermaant, dat 'er een nieuw Huis zal gebouwd worden voor het jonge Paar. Elk in de Stad leent ï de hand toe, en het werk wordt in eén dag begonnen en De hoedanigheden , die eenen Jongman het meest aanpryzen by zyn u.tgekooze Meisje, bSftaai daaMn St fc" KrygShdd' °f W ™(wel"fgerigt PPnI 'tr^UWen aHeeu voor één enkel J^r, en, volgens tezekcr ,n,nderjaarigl,eid e„ ■„ Moeders WeduKp, te De Mufimutgei ftaan de Veelwyvery in de erootfte gffi, r3Ó;„dlMa° 20 ™'« Vro»S"aï nem oenaagt, doch de eerstgekoozene blyft den voorrang benouden, de overige zyn aan haar o dergefchikï \rl riet vrmd%dat een aanzienlyk Man ónder d i Volk, die reeds zes Vrouwen heeft, een MeisTezien, de van acht of negen jaaren , 't 'welk hem ^evalt als hy kan overeenkomen met haare Ouders of Voog! neemt. f """" ' M * die tedere iaa™ in zyn hl Overfpel wordt altoos geftraft met 't affnyden des hairs de eenige Lichaamsftraffe onder hun; de Dood of Verbanning ftaat op Moord, Eerloosheid 'of Diefflal en mi. dere misdryven; dan de herhaalde tekens van'vera«?i g cn belaching zyn zo veelvuldig, dat Eerloosheid doordans eindigt m vrywillige BalÜngfchap. Eti£ . ü£ geweekenen zyn doorgaans de omzwervende Snoodaarts die op de grenzen roof en moord pleegen. aaooaaarts * De  DER AMERICAANEN. De Mufcogulges begraaven hunne dooden in de aarde. Zy graaven een diepe vierkante put, onder de kist, waarin de overledene legt, omheinen het graf met Cypresfenhout, en zetten het lyk in eene zittende geitalie , als of het leefde; zy begraaven, nevens hem, zyn Snaphaan, Tomahawk , Pyp , en zodanige andere dingen, waar op hy, by zyn leeven, den meesten prys Helde. Zyne oudfte Vrouw heeft de eerfte keus uit de dan overgeblevene goederen; het verdere wordt onder zyne andere Vrouwen en Kinderen uitgedeeld. Op eene geheel andere wyze leggen de Chaclaws de laatfte eere af aan de overledenen. Zo ras iemand gellorven is, rigten zy eene hoogte op, van achttien of twintig voeten , in een bosch, digt by de Stad ; op dezelve plaatzen zy het lyk, los overdekt met een kleed; hier blyft het bezogt en befchermd door Vrienden en Bloedverwanten , tot het vleesch zo verre begint te rotten, dat het zich gemaklyk van de beenderen laat fcheiden, Lieden, hier toe beltemd, en wier werk het is, haaien het vleesch zeer zuiver van de beenderen , wasfchen en zuiveren dezelve ; deeze, gedroogd en door de lugt gezuiverd zynde , plaatzen zy in een keurlyk daartoe gewerkt kistje , 't welk weggezet wordt in een Beenderenhuis , in elke Stad ten dien einde gebouwd. Wanneer dit Beenderen-huis vol is, heeft 'er eene ftaatlyke Begraafenis plaats. De naaste Vrienden of Bloedverwanten der geftorvenen komen, op eenen beftemden dag, by het Beenderen-huis, neemen de kistjes op, en volgen elkander naar rang des Ouderdoms; de naaste Bloedverwanten houden zich ieder by het tot hun behoorend kistje: de menigte volgt agter aan, als één Gezin uitmaakende, met een vereende Item van beurtlings gejuich en geklag: met langzaamen tred gaan zy dus voort tot de algemeene Begraafplaats , waar zy de kistjes nederzetten, zodaniger wyze, dat ze een Pyramide vormen (*); ten laatften overdekken zy het alles met aarde , waar uit een kegelvormige hoogte ontftaat; Stadwaards in ftaatlyken trein weder- (*) Eenige kundige. Lieden , met welken ik verkeerde, gaven het als hun gevoelen op , dat alle die pyramidaale kunftig gemaakte heuveltjes, veeltyds Indiaanfche Bergjes^ geheeten, by zodanige gelegenheden gevormd, en Begraalplaatzen zyn. Ik kan dit niet weftemmen.  246 BESCHRYVING VAN DE CHARACTERS , ENZ. dergekeerd , befluiten zy dien dag met een Feest, bet teest der 'Dooden geheeten. De ChaEtaws worden door de Kooplieden Platten, df Plat-hoofden , geheeten. Alle de Mannen hebben het vooren agterhoold zeer plat, door kunst ingedrukt. Het ge- ichiedt op de volgende wyze. Zo ras een Kind ge- booreu is, bezorgt de Oppasfier een houten toeftel, gefchikt om het Kind te ontvangen, 't geen 'er op den rug in gelegd wordt; dat gedeelte, waar het hoofd rust, beeft de gedaante van een tichelvorm. In deezen draagbaaren toeftel wordt het Kind vastgemaakt, en een zak met zand op het voorhoofd gelegd; deeze veroorzaakt, door eene zagte drukking, van de flaapen des hoofds na boven toe, eenigzins de gedaante van een tichelfteen: door deeze kunstbewerking hebben zy hooge voorhoofden, die fchuins agterwaards afloopen. Deeze Lieden zyn zo keurig niet, als de Mufcogulges, in het vercieren hunner hoofden, en flordig in 't overige hunner kleeding. Anderzms ftaan zy bekend voor vernuftig, braaf, Hout en onverfchrokken, fchoon vreedzaam van aart; de Creeks erkennen hun voor dapper. Men wil, dat zy de kundigfte en werkzaamfte Landbouwers zyn, groote Plantadien en Landgoederen hebben, waar zy, op de wyze der Blanken, veel van hun tyd belteeden in het voortzetten van den Akkerbouw. Te deezer oorzaake zyn hunne Landen algemeen bearbeid, en beter bevolkt dan eenige andere Indiaanfche Staat, ons bekend. Het getal hunner Inwoonderen agt men dat het getal van het geheele Jlfo/cqg^-Bondgenootfchap wyd en verre te boven gaat; fchoon hun grondgebied geen vierde van de uitgeftrektheid haale van het Mufcogulgeefche. _ Het bleek my uit eigen waarneeming , en de onderrigtmgen welke ik bekwam, dat de Americaanfche Indiaanen vry redelyke begrippen koesteren wegens de Onfterflykheid der Ziele, en van een Toekomend Leeven in eene Maatfchappy: om, derhalven, zedelykheid in te boezemen, en het menschlyk geluk te bevorderen, juichen zy lofwaardige daaden toe, als pryslyk, en noodzaaklyk ten Iteun van de Burgerlyke Zamenleeving, en het handhaaven van de waardigheid huns Stams , terwyl zy teffens ter verzekering' (trekken van een gerusten ftaat in de Wereld der Geesten, naa hun overlyden. 't Is by hun eene algemeen erkende waarheid, dat de Groote Geest alle goeden en braaven beguult'gt.  DER AMERlCAANEN. 24? - De Mufcogulgeefche Taal wordt in 't geheele Bondge«ootfchap gefprooken, (fchoon 't zelve uit veele Volken beftaat, die elk eene fpraak op zichzelven hebben,) als mede by hunne Vrienden, de Natches. Ook zeggen de■ Mufcogulges, dat de Chicafaw- en ChaStawfche laaien flegts byzondere Tongvallen van hunne Taal zyn. Deeze Mufcogulgeefche Taal klinkt zeer aangenaam, is 'zagtftreelend en muficaal: de Letter R wordt in geen woord van dezelve gehoord: de Vrouwen, inzonderheid, hebben eene zo fyne muficanle fpraak , dat het geluid eenigzins op 't zingen der Vogelen gelykt; als men ze hoort en niet ziet, zou men het voor het geluap van jonge'Kinderen houden. De fpraak der Mannen is fterKer en klinkender; doch niet hard, en nooit fpreeken zy als uit de keel. Ik geloof, dat de Letter R niet gebruikt wordt in het vormen van eenig woord, in eenige Taal des Bondgenootfchaps. In tegendeel is de Cherokeefche Taal zeer fterk, eenigzins ruw en klinkend, men hoort de Letter R veel maaien: met dit alles mag ze aangenaam en welluidend heeten. Alle de Indiaanfche Taaien zyn vol verbloemde fpreekwyzen , en redenkunftige figuuren ; hunne handen , de buiging van hunne hoofden, hun oogflag,met één woord, elk lid des lichaams fpreekt mede, en dient om hunne Aanfpraaken welfpreekend, overreedend en kragtig.te maaken. het k o f f vii u i s van surat. Een Oosterse» Vertelzel. (Uit de Etudes de la Nature, par M. de st. piersit.) In de Stnd Surat was een Koffyhuis, waarin Menfchen van allerlei Landaart zamenkwamen. Op zekeren dag trad 'er een Perkaansch Seider, of Regtsgeleerde, binnen. Deeze Man hadt geheel zyn leeven bedeed in Godgeleerde Nafpeuriugen, en egter geloofde hy niet langer in 't beton eener Godheid. Wat is god? fprak hy, , Van waar komt hy? Van wien " ontleent hy zyn oorfprong ? In welk gedeelte des Heelals " beftaat hyV Was hy een Lichaamlyk Weezen, wy zouden " hein zien; was hy een Geestlyk Weezen, hy zou verftnndig " en rechtvaardig zyn , en niet toelaaien dat zyne redeiyke " Schepzelen ongelukkig wierden. Ik, by voorbeeld, zou, „ naa zo veel tyds in Zynen dienst befteed te hebben, Opperpriester te Ispahan geweest zyn,in ftede van my genoodzaakt  «48 »bT koffyhuis Vast «wrat1.' „ ee vinden om Perfie te ruimen; naa myn best gedaan te heb» „ ben om myne Landgenooten te verlichten. Blykbaar is het, „ derhalven, dat 'er geen god bellaat." — In deezer voege wjï deeze Geleerde door zynen hoogmoed het fpoor byster geraakt. Door fteeds te redenkavelen over den eerften Oorfprong aller dingen, hadt hy, ten Iaatften, zyn verftand verlooren; in zo verre, dat hy het in zyn hoofd kreeg, dat hy van zyn eigen verftand niet beroofd was; maar dat het Oneindig verftand 't geen het Heelal belluurt, niet beftondt. Deeze Seider hadt een Slaaf, een Kaffer, bykans naakt, liggende aan den ingang van het Koffyhuis. Hy zelve ging zitten op een Sopha , en nam een kop met Opium. Wanneer deeze drank op hem begon te werken, fprak hy zyn Slaaf, die op een fteen in de zonnefchyn zat, bezig met de vliegen, welke hem plaagden, weg te dry ven, in deezer voege aan: „ Gy arme Neger, gelooft gy dat 'er een god is?" „ Wie „ kan 'er aan twyfelen!" antwoordde de Slaaf, en haalde op dat oogenblik een klein van hout gefneeden Aapje te voor- fchyn uk een oud frak katoen, om zyn middel gewonden. ,, Hier," fprak hy, „ is de god, die my befchermd heeft „ van myne geboorte af. Die god is gemaakt van de Fetiche,, Boom (*), die in myn Geboorteland groeit." 't Ge¬ zelfchap in het Koffyhuis ftondt niet min verwonderd over het Antwoord van den Slaaf, dan over de Vraag des Meesters. „ Gy arme Domkop," zeide een Bramin, zyne fchouders ophaalende, ,, hoe, draagt gy uwen god in uwen gordel? „ Weet, dat 'er geen ander god is dan brama, die de Wereld „ fchiep , en wiens Tempels aan de oevers van den Ganees „ gevonden worden. De Bra?nins alleen zyn zyne Priesters; „ en het is door diens byzondere befcherming, dat zy, te mid,, den van alle de omwentelingen in Indie, een reeks van 120 coo ,, jaaren bewaard gebleeven zyn." De Bramin werd in de reden gevallen door een Jood, die zich op deezen trant liet hooren: „ Hoe kunnen de Bramins „ gelooven, dat god geene Tempels, dan in Indie, heeft, en „ dat hy voor hunne Cast alleen beftaat? Daar is geen andere „ god , dan de god van abraham, en hy heeft geen ander „ Volk, dan het Volk van Ifraët. Hy bewaart het nog „ fchoon over den geheelen Aardbodem verfpreid, en zal het bly„ ven bevvaaren tot het gelukkig tydperk, .wanneer hy Jerufa„ lem aan 't zelve zal wedergeeven , de heerfchappy over alle „ Volken fchenken, en hun Tempel, eertydi een Wereldswon- „ der, ( ) Fittchc is een naam, welke in Afrka aan de Godheden van eeni* Gewest gegeeven wordt, eene van welke veronderfleld wordt het bewind te voeren over het geheele Landfchap, eene andere over elk Hi*s"e. zin. Deeze Afgod is gemaakt van een byzonderen Boom, op welken Gefneeden is de Kop van een Aap, een Vogel, ot van zulk eeu ding, als de verbeelding aan de fcand geeft. 6'  het KOFÏrH'JIS VAN su rat. H* ,, der, herftellen." Onder het uitboezemen deezer woorden Hortte de Ifraëliet eenige traanen. De Jood ou voortgcvaaren hebben , was niet een Italiaan tusfehen beiden gekomen; op een toornigeu toon dus aanvangende : „ Gy geeft een zeer beledigend denkbeeld op van god , beweereiide , dat de Ifraëliten alleen de Voorwerpen zyn zyner gunfte. Hy verwierp hun voor meer dan zeven'' tien honderd jaaren ; dit is blykbaar uit hunne tegenwoordige verftrooijing. Hy noodigt nu alle Menfchen om in den fchoot der Roomfche Kerke te komen, buiten welke er geene "Proteftantich Leeraar, van de Deènfche Zending te Traitmebar, voerde, met een verftoord gelaad, den CatMyken Priester te gemoete: „ Hoe kunt gy dus allen van de zaligheid ,, uitfluiten , dan die Leden zyn van uwe Afgodifche Kerkge„ meenfehap? Weet, dat niemand kan behouden worden, dan ,', die, als Leerlingen van jesus, overeenkomftig met zyn Euan*' geile, god in Geest en Waarheid dienen." Een Turk, onder 't rooken van zyn pyp , dit gefprek des Roomschgezinden en Proteftants aangehoord hebbende . ving op een defcigen trant aan: „ Vaders! waarom bepaalt gy de kenms„ neeming van god tot uwe Kerken ? De Wet van jesus is ,' voor altoos vernietigd zints de Godlyke Zending van ma. ' hometh, den Trooster, voorfpeld door dien aigen jesus, het ' Woord van God. Uw Godsdieast beftaat alleen in eenige " weinige Koningryken; de Onze is op de puinhoopen va* denzelven gebouwd, in de beste Landen van Europa, Africa, Afia, en op de Eilanden. Dezelve zie thans op den Zetel van den Grooten Mogol, en is doorgedrongen zelfs tot in China, „ dat Ryk vol kundigheden. Gy erkent zelve de verwerping „ der Jooden in hunne tegenwoordige vernedering , erkent de ,', Zending des Propheets in zyne overwinningen. Niemand kan " behouden worden dan de Vrienden van mahometh en oMar^ï ,', wat de Leerlingen van au betreft, zy zyn Ongeloovigen! J Op dit zeggen glimplachte de Seider , die een Perfiaan van afkomst was , waar men meestal de Secte van au aankleeft. Dit Godgeleerd gefprek veroorzaakte, onder Lieden van zulke onderfcheidene Volken en Begrippen , geene geringe beweeging : want, behalven de reeds gemelden, bevonden zich daar Abysftnifche Christenen , Copthen, Tartaarfche Lamasgezinden , Arabifche Ismaëliten , en Guebers of Vuuraanbidders. Deeze allen twistredenden over de Natuur van god, en den Dienst aan hem verfchuldigd; elk beweerende, dat de eenige waare Godsdienst die zyns eigen Lands was. In de KofTykamer bevondt zich een geleerd Chidêesch, een Leerling van confucius, die reisde om een fchat van kundigheden te verzamelen. Hy zat in een hoek zyn 'fheé te drhï- menu. J793. Mo. é. S k«i»  «5° IHT KOrïïüUIS VAN SÜKAT. ken, en luisterde ftil na het twistredenen. De Turk, deezen Chinees in zyne ftilté ftoorende, voerde hem met veel heftigheids te gemoete: „ Gy, ftilzwygende Chinees, gy weet dat „ veele Godsdienften ingang gevonden hebben in China. D« ,, Kooplieden uvvs Lands, die zich van my in hunnen handel „ bedienen, hebben my dit verhaald, en tevens verzekerd, „ dat, van alle de Godsdienften, de Mahomethaanfche de beste „ is. Wees zo openhartig en billyk als zy geweest zyn. Wat is „ uw gevoelen van god en den Godsdienst van onzen Pro- pheet " Hierop ontftond 'er eene algemeene ftilte. De Leerling van conpucius , zyne handen onder zyne lang afhangende mouwen vei bergende, en kruiswyze op zyn borst plaatzende, zweeg eenige oogenblikken, en voerde vervolgens het gezelfchap, op een bedaarden trant, te gemoete: „ Myne Heeren l indien gy my veroorlooft myn gevoelen openhartig „ te uiten, dan moet ik aanmerken, dat Eerzugt de algemeen» „ oorfprong is van de Gefchillen onder het Menschdom. Ik „ zal 'er een voorbeeld van opnaaien, 't geen my nog versch „ in 't geheugen ligt. Toen ik uit China vertrok, begaf ik „ my aan boord van een Engelsch Schip, 't geen de Wereld „ rond gezeild hadt. Op onze Reis herwaards, kwamen wy „ ten anker op de Oostkust van Sumatra. Op den midda% „ met veelen van het Scheepsvolk aan wal gegaan zynde, za„ ten wy neder onder eenige Cocoa - Roomen , tusfehen een „ klein Dorp en den Oever. Onder de fchaduw tieezer Boo„ men rustten veele Perfoonen, uit onderfcheide Landen. Op „ deezen plek kwam een blind Man, die de oogen verloeren had „ door tegen de Zon in te zien. Hy had de dwaaze Eerzugt, ,, om de natuur van dat groot Licht te willen begrypen, met „ het zelfzoekend oogmerk, om dat heerlyk Licht zichzelven „ toe te eigenen. Hy hadt alles, wat de Gezigtkunde, de ,. Scookkunde, en zelfs de Toverkunde, vermout, beproefd, „ om één der Zonneftraalen in een vies te fluiten. Alle zyne „ poogingen vrugtloos uitvallende, zeide hy met veel ernst„ haftigheids: Het Zonnelicht is geen vloeiftof; want het kan niet „ bewoogen -worden door den wind. Het Zonnelicht is geen vast „ lichaam ; want het is ontnogelyk 'er eenig deeltje van te „ fcheiden. Het beftaat niet uit vuur, want het laat zich door „ geen water uitblus/chen. Het is ge?n geest; want het is zigt„ baar. Het is geen lichaam ,• want het laat zich niet betas„ ten. Het heeft zelfs geen vermogen om iets van zyne plaats „ te beweegen ; want het doet de ligt ft e lichaamtri niet aan. „ Het is blykbaar, om alle deeze redenen, ten Niets. Om „ kort te gaan, deeze Wysgeer hadt, door onophoudelyk in „ het Zonnelicht te kyken, zyne oogen,en, door over hetzel„ ve te redenkavelen, zyn verftand,verlooren. Hy verbeeldde „ zich niet, dat hv zyn gezigt verlooren hadt; maar dat de „ Zon niet langer beftondt. Zya Leidsman was een Neger, , die  HET KOFFYHUIS VAN SURAT. *5* - Ji« 7vn Meester onder de Cocoa-Boom geplaatst hebbende, %d n'de7 noo e van den grond opraapte, een van f " frhel een Pit van de oinkleedzelen, maakte, en uit den kern „ lcrel, een pit van uc de bez)g » * A" fvf stf Merop": Vr meer van dan dat " ^^opk ^a s ikmyn werk aanvang, en ondergaat al " l ■>.. SLeide Het licht der Zonne is van minder aanbe" tte votMnffian dat van myn Lamp, die myn hut yerkcht. welken ik u's avonds niet zou Mnnen Toe„ een I M^dfe op ukkTnTep, te lachen, en, v^nderfteUend. '* int de Blindeman blind gebooren was, voegde hy hem toe. " Weet dat d^Zon een lichtende Kloot is, die alle morgen int " f %opkomt, en alle avonden in 't Westen agter de Bergen l t/iJL ondergaat. Uithoudt gy van het Schiereiland van Indie beduidde den Vislcher , op " IZe beurt h het mogelyk dat een Mensch, met gemeen ge" Zd verband begaafd ,b zich konne verbeelden, dat de Zon " een Vuurkloot is , die de Zee alle morgens verlaat en er " 'T avond.Tht wederkeert, om uitgebluscht te worden? Weet " dat d Z eene Godheid is myns Lands, die de hemelen alk " tten op haaren wagen rond rydt; een kring maakende om "del Jiidenberg van Merouwa. Wanneer de Zon taant, " ZdrTJetgd verjlonden te zullen worden door de Slangen l Rag u 1/kIou , Jn velke verflinding zy verlott wordt do 2indiianen aan de oevers van de Gauges. Het is een zeer itS^tr^in een In.oonder van ^^fZ Hellen dat de Zon alleen fchynt aan den Gezigteinder ■van "zt Eiland. Zulk een denkbeeld kan nimmer opkomen in de " Lsfenen van iemand, die verder dan met een Canoegevaa " re, .heeft. — Een Kustvaarder, hier ten anker liggende, " merkte OP, dat het een nog belachlyker trots was te ge. " rEde^L; oP fe'KuTvan'k^/na Madagascar li na de Molukkas en de Philippynlche Eilanden, gedaante*  3$3 het koffïhuiï vaw sur at. „ ik weet dat de Zon alle deeze Landen, zo wel als Indie ver " j r-,Dej Zm l0T nkt rondsam een Berg; maar ryst op in „ de Ltlanden van Japan , die, te deezer oorzaake, ïepon of „ Ge-puen, genaamd worden, V welk zo veel zegt als de'ce „ boorte der Zonne ; en zy daalt in 't Westen «, ver als de „ Brufche Eilanden. Ik gaa hier in zeker, V is my, noeen. „ Jongen zynde, verhaald door myn Grootvader, die het liter. " 't-Tf'A Tuuk>1 0"aan beVaer De Kustvaarder zou „ veivolgd hebben, toen een van ons Scheepsvolk hier in de " 1 / f 1' m? aan/e 1Derken: » Daar ft Seen Land, waar „ de loop der Zonne beter bekend is dan in Engeland. Ik kan „ u zeggen, dat dezelve nergens op- of ondergaat. Ik ben des 3, ten vollen overtuigd; want wy zyn wedergekeerd van een Reis „ rondsom den Aardkloot, en wy zagen de Zon overal Hieroo „ een wandelftok neemende van een der Toehoorderen trofc ,. hy een cirkel in het zand, en tragtte den loop der Zonne * yan den eenen keerkring tot den anderen te toonen;doch niet „ in ftaat zynde om zich duidelyk genoeg te verklaaren,'be„ nep hy zich op den Stuurman van zyn Schip. Deeze Stuur. „ man was een verftandig Man, en hadt, met een diep ftilzwy. „ gen, het geheele gefchil aangehoord; doch, toen hy be„ merkte, dat het geheele gezelfchap met aandagt wag«e op „ het nooren van zyn gevoelen, begon hy deeze redenT,, «£ " Z 7J"J ' gy ^/"«f™ ™h- De Zon draait niet rondsom „ de Aa.de; tn tegendeel'-draait de Aards om de Zon, en brenst „pan, de Molukkas , Sumatra , Africa, Europa, en andere » ffeste" des Aardbodems. Dezelve fehynt niet voor een en„ Kelen Berg cf Ltland alleen, voor een Gezisteindcr voor een „ aeipunt des Heelals, van waar dezelve niet alleen de Aarde „ maar tevens vyf andere Planeeten, verlicht, onder welken S „ op een veel grooter afftand van de Zon ftaan dan de Aarde " PlZ * f001"' Va'1 °mtrek Zyn- Zo, by voorbeeld fis dl " HZ L T' 3°'O0,° 0Ver 'C kruh gemeeten, en " SnJ?ttl,tmm,J;w^» van de Zon; om niet te fpreeken „ van de Maanen, die deeze Planeet vergezellen, en het ZoZ " ttl aan, t a(§elfSenfte Planeeten mededeelen. Gy zoudt „ allen een denkbeeld hebben van deeze verheevene waarheden , " t gy/J nfgt/e hemelm aa»fehouwde, en u niet liet Lm. ,, gelen- door de dwaaze trotsheid, dat de Zon voer een enkel Land alleen gemaakt was." t„ deezer voege liet zich tot groote verbaazing des gezelfchaps, de Stuurman hooren die de Wereld rond gezeild, en den hemelloop met een aan', «fegtig oog befchouwd, hadt, r . Het is," voegde de Leerling van confucio? daar by " h ™« -de Z0°Jelegm- E,k MeD«* gelooft isdAl hy, by auflumng, de Godheid bezit in zyn eigen Ka-  hzt koffyhuis van surat. «53 Kapél, of ten minden in zyn eigen Land. Alle Volken ver" beelden zich , dat zy in hunne Tempels het allerheeriykst " Weezen, 't geen de zigtbaare Schepping niet kan bevatten, Z befluiten. Maar , is 'er een Tempel te vergelyken by ' den Tempel, welken god zelve opgerigt heeft, om, als " 't ware, alle Menfchen in ééne Gemeenfchap te verzamelen/ Alle Tempels op Aarde zyn ilegts naavolgingen van den alge*, meenen Tempel der Natuure. in de meesten derzelven yin' den wy plaatzen ter Afwasfching, en Vaten met Heilig Wa- ter Kolommen, Koepels, Lampen, Standbeelden, Opfchnt" ten Wetboeken, Offeranden, Altaaren en Priesters. Maar, in " welk een Tempel is een Heilig Vat, zo ruim als de Zee, m " creen wanden omgreepen? Kolommen, zo grootsch als üoo" men in een bosch , of in een Oofttuin met vrugten belaaden ? " Een Koepel, zo heerlyk als het Uitfpanzel, of een Lamp, zo lichtende als de Zon ? Waar kunnen wy Standbeelden be" fchouwen , zo belangryk als een aantal redelyke Weezens, die onderling elkander beminnen, helpen, en vriendiyk met " den anderen omgaan ? Opfchriften , verftaanbaarder of eer- bied verwekkender dan de Goedertierenheden der Natuu" re ? Een Wetboek, zo algemeen als de Liefde tot god , ' ontftaande uit een dankbaar gevoel van zyne Goedheid; of als de Liefde tot onze Medemenfchen , zo onmidlyfc ' verbonden aan ons eigen welvaaren ? Offeranden, aandoen- lyker dan de Lofzangen , aangeheven ten prys van den A:ge' meenen Vader en Weldoener van allen; dan de tedere ge. " voelen', met welke wy de zodanigen aanzien, waar mede '1 het onze pligt is in alle de zegeningen des Beltaans te deelen. Met één woord , een Altaar, zo heilig als het Hart van " een braaf Man , by 't welk god zelve de Priester is. " Hoe verhevener denkbeelden zich de Menfchen vormen " van gods Almagt, des te beter zullen zy Hem kennen ; en met hoe grooter maate van toegeevenheid zy hunne Mede- menfchen behandelen, des te meer zullen zy zyne Goedheid „ naarvolgen." Zo fprak de Leerling van confucius , en het geheele gezelfchap in het Kóffyhuis. dat deel genoden hadt in het gefchil over de Voortreflykheid van elks Godsdienst , peinsde nu in üilte over 't geen zy hunne lippen hadden laaten ontrollen. zedelyke bedenkingen. De Godsdienst heeft zekerlyk zyn eerfte opzigt op GodDie is het oneindig, het aanbiddenswaardig, voorwerp van enzen dienst. Dien moeten wy dienen , en Hem alleen aanbidden. 'Er heeft geen Godsdienst plaats zonder Liefde. Het voorwerp van onzen dienst moet van ons bemind worden, S 3 an"  354 ZEDELYKE BEDENKINGEN. anderzïnts zal onze dienst zeer flaauw , en van weinige betekenis , zyn. De ware Godsdienst beftaat in eene vuurige liefde tot God. Uit aanmerking van het onwaardeerbaar goed waar mede God zyne redeiyke Wezens befchenkt , zyn zy ook door de duureaainfte verpligting aan hunnen Weldoener verbonden, en wat is 'tr betamelyker, dan Hem lief te hebben, van wien men beweldadigd word. Omtrent den dienst van God word dus volftrekt liefde, zuivere liefde, tot Hem gevorderd: dog niet flegts liefde, maar ook een zeker vertrouwen ■ een vast, een onwrikbaar, vertrouwen op zyne befcher- ming en goedheid; een verlaten op zyne toezeggingen en beloften. Hy , de onveranderlyke God, zal nimmer falen in zyne toezeggingen. Al wat Hy belooft, zal dierhalven een. maal, 't zy vroeg of Iaat, zekerlyk vervuld worden. . Eene byzondere voorzienigheid is altoos waakzaam omtrent hen die op God vertrouwen. Welk eene troost en bemoediging in duistere omftandigheden; wanneer het van alle kanten donker is, en drukkende tegenheden het hart benauwen, dau bemoedigt niet weinig die verzekering, dat 'er een God in den Hemel is , die voor ons waakt, en wi.ns byzonder toe- verzigt ons gadellaat die het licht uit de duisternis kan doen voortkomen,en, na eenen akeligen donkeren nagt, de bly- de dageraad veelmalen laat opgaan. Op wien men vast vertrouwen kan, (zo wy anders ons aan de Godlyke beftiering toevertrouwen,) dat zekerlyk 'er eens een tyd zal komen, dat men, van alle zorg ontflagen, bevryd zal worden van rampen, en over alle zyne vyanden, over alle zyne haters, zegevieren. Zulk een bemoedigenden troost fchenkt ons de Godsdienst. en een onwrikbaar vertrouwen op zyne befcherming eu goedheid. Dan, aan den anderen kant, heeft de Godsdienst zyn opzichc «ok op onze Natuurgenooten. Op Schepfelen van gelyke beweging als wy zyn. Als onze daden en bedryven het ken, m.rk zullen dragen van goed en opregt, dan moeten ze met den Godsdienst gezegeld en beftempeld zyn, en dan worden de moeijelykfte pligten gemakkelyk , en geenzins onuitvoerlyk. Gelyk God zyne liefde betoont t;gens ons, fchoon van natuure zyne vyanden , zo zyn wy verpligt, een iegelyk zynen Naasten te beminnen. Zullen wy meêr willen zyn , dan onze Waker , in wiens hand ons leven, en den adtem van onzen geest, is ? —— De Godsdienst voert ons op tot verheven pligten; pligten, die, zo wy ze nalaten, ons ftrafbaar doen worden in de oogen van onzen vk-kkelozen Maker. Geen haat, geen wrevel, geen vyandfchap, tegen onzen Broeder, duld de Godsdienst in het hart. . Hebt uwe vyanden lief. • Zie daar eene verzaking, welke de Godsdienst van ons vordert. Verhevene zielen voelen de kragt van dit bevel. Zy gehoorzamen , en toonen zich zeer groot. Welk eene verlocheuing van zich zeiven , en nogthans onze groo.  ZEDELYKE BEDENKINGEN» 35S irroote Meester vordert zulks van een ieder onzer. Zo wv Christus lefus liefhebben, dan moeten wy zyne geboden seWzamen'; zyne bevelen opvolgen, en dan moeten wy fok afleken alle haat, alle tvvist en vyandfchap. Zo orJ de Godsdienst nauw aan het harte legt , dan mogen wy Se Fuaiigelil'che geboden niet verwaarlozen. Wy tunnen gene Christenen wezen, indien wy met u.steren «aar het geen onze groote Meester, Christus, ons beveelt. St uwen Naasten lief als u zeiven. Wie _ is myn Naas- . Alle fchepzels van gelyke beweging als ik ben ten' deze moet ik niet flegts liefhebben, maar met dat yelfde vuur beminnen, als ieder mensch zyn eigen zeiven 2, • Dan, myn groote Meester vordert nog meer. Aifmyn Naasten my vyandig is, moet ik hem nog bemin- "'ik moet die genen zegenen , welke my vloeken-, wel doen, de génen die my haten , bidden voor de genen die my geweld aandoen en vervolgen , op dat ik een kind mag zyn 5an inynen Hemelfchen Vader, die zyne zonne doet opgaan over bozen en goeden, eu regent bver _ regtvaardigen en onregtvaardigen. Welk een verlochening van zich zel- Z l ë ■ of legt myn Goede Meester my ook een last op, die niet te torfchen is een last, welke Hy zelve weigert te dragen. Neen, ganfehelyk niet. : In de bange uure des doods ademden zyne ftervende lippen mets anders dan liefde. " _ Heerei vergeef het haar, want zy weten met wat zy doen'" dus Iprak Hy en weinige oogenblikken nadat uit eeforoken was, blies hy den onbeünetten adem uit aan het gevloekte ilavenhout. - Zo bad Jefus voor zyne Beulen — 7n bleef Hv, die de liefde zelve was, zich zeiven gelyk tot aan het jongde tydftip zyns levens. - Zo toonde Hy, met de daad dat Hy zyne Volgelingen geenzms eenen last wilde opleggen welken hy zyne fchouders onttrok. — Hier geeft hv een voorbeeld, dat geen weêrga kent. Een woord fpreekens ftort zvne vyanden ter aarde, maar, in plaats van zvne magt te gebruiken, die onweerftaanbare Godlyke magt te gebruiken , fmeekt hy zynen Hemelfchen Vader om vergevtng wegens misdaden , waarvoor de zon zich verborg om dezelve niet te aanfchouwen , over welke de ganiche natuur in arbeid was , en de aarde op hare fundamenten waggelde. Spiak Jefus: „ Leert van my dat ik zagtmoedig ben " zulks betoonde Hy ook met de daad zyn ganfche leven lang. — Dan, in de laatfte ogenblikken van zyn leven, Woonde Hy eene zagtmoedigheid, die alles overtreft, en waar van geen voorbeeld voorhanden is dat dezelve evenaart, dewyl het Hem niet ontbrak aan vermogens, om in één oogenblilc zyne weuerrtrevers te verpletteren. Hier heeft Hy ons dan een allertreffendst voorbeeld nagelaten, een voorbeeld van zagt- aw»-  I 25tf 2EBELYKE BEDENKINGEN. moedigb eid, dat wy alle als Christenen verpligt zyn na te vo! gen gelyk de eerfte bloedgetui van betPE^S^ ^Sl' ' dle' doordrongen van de liefde van Christus! evën als nIvoImh v/rf ln Da1"' zy? zy de waie Christenen , de vogerf "1 ^m0edlêe" Jf;S'die hmine hoeders'ver- CodsdtVn^r S nd0e,n brenSc dat onze Christelyke godsdienst mede, malkanderen te haten' 1 Dus, willen wy ons kenmerken als ware Christenen als Na Te^\Vmen°wen liefd.erykeU MeeSter' va» denen2agtmoeiiïen jeins, willen wy ons betonen, naar de bevelen vïn hpr £7 opSte vZen " ^ * WiIle" " •^X&S. andfchso rïSfn ' }«' *ïy m°eten afl£SSen alle haat en vyandichap tegen onze Broeders. — Het is 'er ver vnn h«,, h.. onze Godsdienst zou beftaan in het aanleerenTan een£klan ken, m het voorftaan van deze of die party. -1 H« Senderf is zo waarachtig, als 'er licht is. ~ Onze rfaristelvke C„5? dienst vordert daden; de Leer van het lLumgakiSz£?iiï goed, zedelyken Pligt; 0p elke bladzyde van he ze ve loS daarop ten fterkften aangedrongen. ~L Het EuangeL „Taak, ifhatv 7gnrS' e" vordert geregeldheid en orde K £ fchappy. Zullen zy dan deVare Christenen zyn, de Navollen ™ den zagtrnoedigen Jefus, die hunne Broeders verwlgen en geweid aandoen? Malkanderen te haten en te be.iadeelen zou d« onze Godsdienst vorderen ? dan verdiende deze ve den naam ' van vrede- en liefderyk. Het is 'er verre van daan™ zulke Yveraars ftaan gelyk met de Joden, welke, onder fch™ Jer"ft(PrdSVrUgt' °ndf ichyn van God ee» «doen „* eerfte Christenen op de wreedaartiglte wyze vervolgden en «weid aandeden. Maar het echte kenmerk van een waar Christén^rif te leggen alle haat en vyandfchap tegen zynen Broeder zvn hart te voelen gloeijen van liefde, blydichap, vrede, lankmoa engbml-'h!iddertieSeidd-' gh0edhdd' gdü"c' &*3gZ en matigheid. — Laat dit dan onze voornaamfte toeleg zvn en laten wy, ,n alle gevallen, ons waardig betonen den bemin* «elyken, den groten, den eernaam, van Christenen te dragen! C. v. d. G.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschap* pen, betrekkelyk, redengeeving van het gedrag onzes heeren, ten opzigte van den open baaren eerdienst j of waarom hy, met de zynen, geen afzonderlyke openbaare godsdienstige vergaderingen gehouden hebbe, (Overgenomen uit j. bruckner's Thoughts on Public Worfhip.) De Jooden, uit de groote menigte van Volken, uitge* koozen om de Bewaarders te zyn van de Leer des éénen waaren gods, Schepper en Onderhouder aller dingen , waren, zints zy als een Volk op zichzelven beftaan hadden , ten aanziene van de wyze, waar op de Godheid moest gediend worden, aan de ftriktfte eenpaa? righeid gewoon, Moses hadt, ten dien einde, iu tegenftellmg van da geheiligde Bosfchen en Heuvelen der Heidenen, een Ta* bernakel opgerigt, en den Ifraeliten geboden, dat zy daar heenen zouden brengen hunne Br andoffer en, hunne Slacht? offeren, hunne Tienden, en het Hefoffer hunner hand, hun* ne Geloften, hunne vrywillige Offers, en de eerstgebaorens hunner Runderen en hunner Schaopen (*). Derwaards moesten zy hunne gangen rigten, om voor het aangezigte des Heeren huns gods ter vrolyke Feesthouding te yerfchynen, wegens 't geen daar de Heere hun god hun gezegend hadt (f> Allergeltrengst waren de Straften, uitgefproq» ken tegen de Wederftreevers van dit Gebod. Indien eeif Propheet, een Droomdroomer, en Wondertekendoener, iets daarmede ftrydigs leeraarde, moest hy, fchoon dat Teken of Wonder kwam, gedood worden (l). Ja ^wanneer iemand] een ander aangelokt hadt, om andere Goden, die ?v_, noch hunne Vaders, gekend hadden, te dienen? 't zy dje VSi> (*) Deütron. XII: 6", (t) Deotron. XII: 7» (j) Deütron. XW: ï> 2, 5, *1eng, i793» no. 7, T  43» REDENGEEVING Verleider een Broeder, Zoon, Dogter of Boezemvriend ware, zy mogteu dien niet verfchoonen, zyns ontfermen of hem verbergen; maar hem zekerlyk dooden (*). Welke ook de ftrydige handelwyze met deeze Wet van mosi;s moge geweest zyn, onder de Koningen van Judea, wanneer het gefchil tusfehen de Partyen der Koninglyke en Godsregeering hoog liep (f), vast gaat het, dat, onder de Makkabeè'n, wanneer de Godsregeering herfield wierd , en de Beheerfching geheel in handen der Priesteren kwam, deeze de volkomenfte overhand verkreeg, en zedert behieldt. Zints dien tyd is het beftendig geroep der Jooden geweest: Eén god, één Godsdienst, ién Plaats van Eerbewys! Dat dit de aangenomen Leer by de Jooden was,. toen Christus onder htm verfcheen, blykt uit josephus (1) en dat zy dezelve, ten dien tyde, daadlyk betragtten, is blykbaar uit de weinige aanmoediging, welke zy Vreemden gaven. De Jooden hadden hunne Synagogen te Alexandrië, te Antiochië, te Rome, en in meest alle Steden van eenig aanbelang in het Keizerryk : maar geene Plaatzen van Heidenfchen Eerdienst, hoe genaamd, werden geduld in dat gedeelte des Lands, 't welk de Jooden alleen bewoonden. Zo ras de Apostelen en de eerfte Euangelieverkondigers, in den Naam van jesus geleeraard hadden wérden zy fcherplyk gedreigd, dat zy niet meer in dien Naam zouden fpreeken of keren ($). Eene Vraag, op geene den Vraageren voldoende wyze beantwoord ,' ^af gelegenheid om een hunner ten dood te brengen , onder voorwendzel, dat hy lasterlyk'e woorden tegen moses en god , tegen de Heilige Plaats en de Wet, gefprooken hadt (**). Ook ontftondt 'er, ter dier oorzaake , eene groote Vervolging tegen de Gemeente die te Jerufalem was; dezelve werd verftrooid, Mannen en Vrouwen werden in de Gevangenisfe gebragt (ff). Van deezen aart waren de Wetten der Jooden, en zo groot was hunne aankleeving aan dezelve, ten tyde dat Christus onder hun omwandelde. De vyandfehap, welke plaats hadt (*) Deütron. XIII: e™n ï SSLfo» aan dezelve.meer-tap by te retten. Beide deeze P^^n zogten het « g*£ feuenhdd V^^?«^Sfche ten de ander Lor het Regt te handhaaven, en op de \r tl letten In gevolge hier van werd alles» Volkszeden « ftten. | » voorkomen hadt eener wat, « °°S d« ™et de Wet van moses, onmiddefvHe! voorwe? fer" ifeiitósnecming van beide die ParSn en vindenPwy de Sadduceën te meer genegen om de Wet tegen de Christlyke Leere te laaten gelden; dewyl deeze de Opfondiag uit den doode Winner wv alle deeze omftandigheden in overwee dnJneemen:7e we ten, de buitcugewoone unktheid der SKJe Wet tegen alle nieuwigheid a dén Godsdienst! Ïf&Zl^t gehegtheid des fchriften i en de waakzaamheid der Joodjche »«"»D* ftuu deren', 0m, zo veel mogelyk ware, en en allen> tyde» !ïit te fluiten allen bedryf daar tegen aan loopende, alle fetingS mede ftrydig; dan zullen wy, om reu en e geeven van de zorgvuldigheid met welke c J , ^Gewoonte des Volks, noch , 't ^ * wel » dj p'rftp ni.ats rno-rt vermeld hebben , met het plan des g~5 S,Pdoor cZsrk geduurende den gebedenityd va* het werk zyner Bedieninge , gevolgd l t welk'was,, om elke daad te vermyden , die hem oudkoi^ maa ken aan het verwyt, van een toeleg te hebben om oe Eu geTyke, of Kerkïyke, vastftelling des Lands om te keeren ?). — Hoe verre zyn biaden met de Bö^.^ f*ï Zie Locke's Reafomhlenesf of Chrhtianiiy , Cg- Vttt» als hy wa^ in dl Wereld verfcheenen om dezelve té vef-  200 REDENCEEVING VAN HET GEDRAG ONZES HEEREN. met zyne Leerlingen, in byzondere huizen , op de ftraaten in de velden, en dat hy daar door ibms het Volk uit de Synagoge hieldt, hem aan dit verwyt blooütelde, is eene andere zaak. , ,T » l!f;hw' e" die den dood zou ondergaan om der waarheid getuigenis te geeven. iVjen zou, in den eerfte opflage, zeggen, dat hy deeze agterhoudenheid te werk fteide, met oogmerk Z im„ V ld',yk ,te verbtrSen > om in de Wereld niet voor * Mesfias_bekend te worden, en dat de Menfchen hem niet zouden aanzien als met die hooge Waardigheid bekleed. Maar, zie. wy de zaak dieper in , wy zullen een geheel ander oordee vellen, e„ integendeel befluiten, dat de Godlyke Zalig, maaker overeenkomftig handelde met het oogmerk der Godlyke Wysheid, en dat hy noodzaaklyk zo moest te werk gaan. om zich te beter als de Mesiias aan de Wereld bekend te maaKen. Wy zullen, zeg ik, tot dit befluit komen, als wy in aanmerking: neemen , dat Christus den tyd , voor het werk zyner Bediemnge op aarde beftemd, moest vervullen, en dat uy, naa een leeven geleid te hebben v luisterryk door Wonderwerken en Goeddaadigheden ; een leeven, waar van nederigneid, zagtmoedigheid, geduld in lyden, de grootfte cieraa. tien waren, en dat volmaakt beantwoordde aan het denkbeeld, t geen de Propheeten daarvan in hunne Schriften gegeeven hadden, als een onfchuldig Offerlam ter flaehtinge moest gevliJ0I^n,Jn' met cene volmaakre gehoorzaamheid, den Kruisdood ondergaan , fchoon men geene misdaad in hem gevonden hadt. Dit alles zou niet hebben kunnen gefchie- voor dèn ÊlvWÜS' van de" aa"vang zyner Prediking af, zich voor den Mesfias, en den Koning van dat Koningryk , welks komst hy aankondigde , hadt uitgegeeven. Want het Sanhedrin zou daar uit oorzaak genomen hebben om zich van zyn Perloon meester te maaken, en hem van 't leeven te berooven. üy hadt gewis daar door het werk , 't geen hem te doen ftondt, met kunnen volbrengen. Daarenboven zou. den de Romeinen het niet hebben kunnen dulden , dat TEsr< zich openlyk voor den verwagten Koning der Jooden u "gaf! De Rometnfche Landvoogd kon niet uaalaaten daar van kennis te neemen , en met geweld zulks te beletten. Dit alles Svverkl°r He" L0CKE' tS fieme,der plaa£ze' brced8r WAAR-  WAA8.NEEMING, WEGENS EENE ZENUWZIEKTE. iCl WAARNEEMING, VAN EENE GELUKKIG HERSTELDE ZENUWZIEKTE , WELKE MET STUIPEN EN HEVIGE PYNEN VERGEZELD GING. Door R M. ü. De Dochter van S. A. Rh.., oud omtrent ia Jaaren, had, in den Winter van het Jaar 1779, zeer veel koude en ongemak geleden , en daar by zich met weinigen liegt voedzel moeten geneeren: in de maand Maart, daar op volgende , klaagde zy over eene zeer ongemaklyke listigheid in bet hoofd, waar by kwamen, duizelingen, fcheuten , ruifchingen der ooren , enz. Men gebruikte daar tegen verfcheide huismiddeltjes; doch het ongemak verflimmerde, en wel zodanig, dat zy menigwerf hevige ftuiptrekkingen kreeg , waar op dan lang aanhoudende flaauwten volgden, die vervangen wierden door eene geheele fpanning en verftyving der rechterzyde , vergezeld met hevige pynen. , , Op den 3often April, wierd ik om raad gevraagd, en men berichtte my, dat het Meisje de Vallende Ziekte had; echter bevond ik het zo als boven gezegd is: haar aangezicht was bleek, de oogen ftonden flets en waterig, de pols was traag en klein, de waterloozing weinig en raauw, trek tot eeten of drinken was 'er niet, en de krachten waren zeer vervallen; men had haar herhaalde reizen laaten purgeeren , doch hier door verergerde de Ziekte; ik fchreef haar het volgend Geneesmiddel voor: Confervcn Anthos §i. P. Osjis Sepia 3111. 01. Laterini feu Philofoph. 3$. Syr. flor. Stoechados %\\. M. S. alle drie uuren een brokje, ter grootte vaneen hazelnoot , te gebruiken. Twaalf achtereenvolgende dagen had zy hier van gebruik gemaakt, zonder eenige andere verbetering te befpeuren, dan dat de waterloozing ruimer, en de pis beter gekookt, wierd; hier op begonnen de fpanning, verity ving en pynen, die zich te vooren alleen tot de rechterzyde 'bepaald hadden, meer het geheele lichaam aan te doen, en nu en dan, zonder voorafgegaane ftuipen en flaauwten, te verfchynen : dit duurde zo tot den 18den May; t j nee-  $6» WAARNEEMING neemende de trekkingen en flaauwten in hevigheid en lengte van duur merkeiyk af. Op den 25lten, bevond ik alle de toevallen veel verminderd , en de Lyderesfe in krachten toegenomen , fchoon zy nog over eene aanhoudende groote zwakte aan de geheele rechterzyde klaagde. Den 5den Juny, waren de ongemakken niet alleen nog meer geweeken, maar zy begon ook eene veel betere kleur te krygen, en daar by opgeruimd, en zelfs vrolyk, te worden, fchoon zy nog zo zwak was , dat het gaan haar zeer moeijelyk viel. Dit continueerde tot den ioden, wanneer zich geene andere kwaade verfchynzelen meer opdeeden, dan nu en dan eenige trekkingen, met aanhoudende pynen in de gewrichten. Dea i7den, vond ik haar veel gevorderd; de trekkingen en pynen kwamen llegts nu en dan, en als by vlaagen , en troffen dan eens deezen arm of been, dan weder eenen anderen, zonder algemeen of zeer hevig te worden: dit alles ging , by het aanhoudend gebruiken van voorgemeld middel, op deeze wyze, zo naar wensch. voort, dat ik my vleide, daar door de geheele Ziekte te zullen overwinnen: maar, op den 23ften,haar bezoekende, vond ik, dat zich eene menigte galftoffe in de maag had opgehoopt, blykbaar uit eene zeer drooge tong, hevigen dorst, gebrek aan ftoelgang, en aanhoudende neiging tot overgeeven ; dit bewoog my haar den volgenden drank voor te fchryven; Fol. Oriental. ƒ. ƒ. §Jj. Manna Calabr. Fru£lus Tamarind. a §i. ƒ. cum Aq. q. ƒ. inf. ad § viii. Col. adde. Tart. emetici gr. iii. Gxymell. fimpl. §ii. M. S. alle uur een tafellepel vol van te gebruiken. Hier door ontlastte zy van boven en onderen vry wat galftoffe, waarna ik het volgend Poeijer liet neemen; l}i Pulv. Rhei. Antispasm. Hall. d 3üi. M. S. viermaal 's daags een vingerhoed vol, met wat mter, te gebruiken. Den  wegens eene zenuwziekte. Den agften, klaagde zy .alleen ove? een gevoel van branding in de maag • zynde de trekkingen en pynen ge2 • ik liet haar het voorfchreeve Poei er continueeren foïbden 6den July, wanneer ik haar pols zeer opgezet en vo" vond ; de trekkingen waren van geen belang maar de pynen van aart veranderd: zy lieten niet alleen Sne verdooving en gevoelloosheid in de leden na, maar fchooten uit dezelve na de borst, en verwekten dan groote benauwdheid en drukking: ik deed haat «ht onj ?en bloed laaten, en gaf haar eeri Poeijer mtRad. Rhet £ƒ Pulv. e Chel. Cancror. oomp. & p. aq. bettaande, waar van zy alle twee uuren een vingerhoed vol gebruikte. Hierop bevond zy zich veel beter: op den oden, voegde ik 'er echter, om den Herken dorst, waar over zy klaagde, nog een derde gedeelte Nitrum by. Den irden oordeelde ik het noodig", haar nog eens eene Infufio tor,als boven,doch zonder de Tart EmeMiis K moeten geeven, waar mede de Ziekte gelukkig eindigde. In den volgenden Herfst, liet ik haar, uit vreeze dat zv, door het aanhoudende natte en koude weêr, op nieuw eenig ongemak mogt krygen , een paar maanden van het volgend Poeijer gebruik maaken: 34, Pulv. Mastich. eleB. 3vi. Offis Sepia §iv. , Rad. Rhei 3Ü. M. S. viermaal 'sdaags een vingerhoed vol, met wat water, te neemen. Na het welk zy ook volkomen gezond bleef. Voor weinige Jaaren heb ik ontdekt, dat men een zoortgelyk Conferf, als boven gemeld is, onder de hand verkoopt, als een onfeilbaar Geneesmiddel voor de Vallende Ziekte, doch met eene omzigtige geheimhouding van de ingrediënten, waar uit hetzelve beftaat: hoe veel men echter op zoortgelyke middelen ftaat maaken kan, en welke nadeelrge gevolgen daar uit maar al te dikwyls voortvloeijen, is te zeer bekend om 'er iets van te melden. T 4 ' pa*  natuurlyke historie natuurlyke historie van de kwaker-eend, EN het bruinet)E« (Volgens den fleer de buffon.) T\e Kwaker-Eend, in 't Latyn Clangula, in 't Hoogduitsch Kobel-ente, Straus-ente, Weisfer drit Vo&el en Khnger, m t Zweedsch Knipa en Dopping , in 't lïtiu^h Quatti-vcchi, in 't Engelsch Gulden-eye, in 't iransch Garrot, is eene kleine Eendvogel , mee een zwarte en witte Pluimadie : de Kop is aamnerkelyk door twee wnte plekken , aan den hoek des Beks , die van verre twee oogen gelyken, aan de zyde der twee andere geplaatst, van hier ontftaat de Jtaliaanfche naam, zo veel zeggende als de Vieröogige; de Engelfchen noemen deezen Vogel Goudoog , uit hoofde van de geele goudkleur van de Iris der Oogen. De Staart en de Rug zyn zwart, als mede de groote Vleugelpennen, welker meeste Dekveeren wit zyn. IJ et benedenfte van den Hals, met het geheele Voorlyf,is fchoon wit: de Pooten zyn zeer kort en de Vliezen die de Vingers vereenigen ,ftrekken zich tot liet einde der Nagelen uit, en zitten 'er aan vast. Het Wyfje is een weinig kleinder dan het Mannetie; doch verlchik 'cr geheel van in kleuren, die, gelyk men algemeen m het groot Gezin der Eendvogelen heelt waargenomen, veel zwakker en bleeker zyn by de Wyfies: zv hebben graauw of bruin waar het Mannetje zwart is, en grysagtig waar het Mannetje fchoon wit is ; zy derven den groenen weerfchyn aan den Kop, als mede de witte plekken aan den hoek des Beks. De vJugt van de Kwaker-Eend , fchoon vry laag is zeer iterk, en maakt een gedruisch in de lugt (*). Deeze Vogel fiaat, by bet opvliegen, geen geluid,en ichynt zo Ichroomagtig niet als andere Eenden. Kleine benden vari Awciker-Eenden ziet men op de poelen, in Frankryk, den geheelen Winter door; maar zy verdwynen met den Voortyd, en gaan ongetwyfeld in het Noorden nestelen: ten \ tomften linn/eus zegt, in eene korte Aantekening, in de Eau- <*) Clangula ab alarum clangort, q„« j!n,:hi?;r* &> nen lint fim m yolara mventur, Aldrov/.ndls'. " ><"'  VAN DE KWAKER-EEND. *6"5 Fauna iuecica, dat deeze Vogel des Zomers. in Zweden gezien wordt, en zich, dat Jaargetyde, 't welk de broedtyd is, in holle boomen onthoudt. , ; De lieer baillon , die beproefd heeft eenige KwakerEenden in een opgeflooten ftaat te houden, heeft ons oe volgende VVaarneemingen medegedeeld. —- Deeze Vogelt zyn , in korten tyd , zeer vermagerd , en terftond waren zv onder aan de pooten befchadigd , als ik ze m vrvheid liet loopen: zy bleeven den meesten tyd op den buik liggen ; maar , wanneer audere Vogels op dezelve 'aanvielen, verdedigden zy zich moedig: ik kan zelfs verklaaren weinige Vogels zo kwaadaartig gezien te hebben Twee Mannetjes, die ik laatstleden Winter gehad h-b zonen myn hand met den Bek te befchadigen, zo dfkw'yls ik ze wilde opvatten. Ik hield ze in een groote teeneii korf, om ze te gewennen aan den gevangen ftaat, en op het Vogelplein andere Vogels te zien gaan en komen ; maar zy gaven in dien gevangen ftaat mets te kennen , dan ongeduldigheid en gramlchap , zy vloogen te°en de traliën der korven aan na de andere Vogels, die hun naby kwamen : met veel moeite had ik dezelve geleerd, Brood te eeten; doch zy weigerden volftrekt alle °Kwaker-Eend , voegt 'er deeze oplettende Waarneemer nevens , heeft het met de Rosfe-Eend gemeen , dat zy op eene moeilyke ,bezwaarlyke, en ,zo 't Ichynt, limertlyk.e wyze op den grond loopt. Ondertusfchen komen deeze Vogels, van tyd tot tyd, op den grond; doch om 'er zich ftil te houden en uit te rusten, t zy lfaande of liegende , en 'er een genoegen te fmaaken , 't geen haar byzonder eigen is. De Landvogels voeten, van tyd tot tyd , de behoefte om zich te baaden , t zy om hunne Pluimadie te zuiveren van het ftof, daar m gekomen , 't zy om aan het Lichaam eene uitzetting te geeven , welke de beweeging daar van gemaklyker maakt; zy geeven , uit het water komende , door hunne vrolykheid te kennen, welk eene aangenaame gewaarwording hun ftreelde;by de Watervogelen , in tegendeel,en bovenal bv die zich langen tyd in 't water onthouden, geeven de mtgeworden vederen, in 't einde doortrokken, ongevoelig doorgang aan 't water,dat ten laatften tot op de huid moet doordringen: deezen hebben een Lugtbad noodig, 't welk hunne Leden, door de vogtigheid te zeer ontfpannen, opdroogt, en doet inkrimpen: zy komen, met de daad, op T 5 den  266 NATUURLYKE HISTORIE den oever, om dit drnoge Bad,'t geen zy zo zeer behoed ven, te gebruiken: de vrolykheid, welke als dan in hunne Oogen fpeelt, en eene zagte fchudding van den Kop geeven te kennen, welk eene aangenaame gewaarwording zy fmaaken: maar, deeze behoefte voldaan zynde, en op alle andere tyden, komen de Kwaker-Eenden en de RosfeEenden niet gaarne op het Land, bovenal vermyden zy daar op te gaan, 't welk haar eene groote vermoeidheid ichynt te veroorzaaken: en, in de daad, gewoon zich in bet water te beweegen by kleine zetten, welker aandryving al hangt van een vlugge en fchielyke beweeging der pooten, brengen zy die hebbelykheid op den grond mede , en gaan 'er niet dan hortende ; zo fterk met de breede pooten op den grond flaande, dat haar loopen 't zelfde geraas maakt als een handgeklap. Zy behelpen zich met haare Vleugelen om het evenwigt te bewaaren *t welk zy ten allen oogenblikke verliezen ; en , indien men ze jaagt-, vallen zy vlak, de pooten agteruit {trekkende. Daarenboven worden de pooten binnen korten tyd, met op den grond te loopen , befchadigd. Het Ichynt, derhalven, dat deeze Vogelfoorten alleen voor 't water gefchapen zyn, en nimmer het getal zullen kunnen vermeerderen van de Volkplantingen, welke wy daar uit gehaald hebben, om onze Vogelperken te voorzien. Het Bruinetje, in 't Latyn Glaucius , in 't Fransch Moriihn, in 't Hoogduitsch Schilt-ent, Skü-ent en Lepel-ganz, in 't Engelsch Spoon bill duck, is een klein aartig Eendje, dar, als men 't zelve in rust ziet, geene andere kleuren 't oog biedt, dan een langen blaauwen Bek, met een zwart kapzel en een mantel van dezelfde kleur wit aan de Borst en Buik, en het bovenfte der Schouderen: dit wit is net en zuiver, en al het zwart fchitterend en uitfteekend door een purperen , en rosagtif groenen, weerfchyn; de Pluimen agter aan den Kop vormen zich tot een Kuif; dikwyls is het benedenfte gedeelte van het zwart op de Borst met wit gegolfd: en in deeze foort , gelyk ook by andere Eenden , zyn de kleuren onderhevig aan zekere veranderingen, die geene fnortlyke onderfcheidingen uitmaaken, en alleen aan een enkelen Vogel behooren. Wanneer het Bruinetje vliegt, vertoonen zich de Vleugels als met wit geftreept; dit wordt veroorzaakt, door zeven Vleugelpennen, die voor een gedeelte deeze kleur hebben; het binnenlte gedeelte der Pooten en Schenkelen is  VAN HET BRTJINRTJE. ^ 2^7 ) (Ftrvdg e« j;of vm bL ^i.) Vm de Stem der Byen. vormen. Zy geeven een ilnid verfclleide klanken te geen zy naar de omtoSLföi^ t r""16" Zy vUe^a' 'c gewoon is met Byen ongrï 1 vera"deren. Wie leiuid opmaaken?^^^ Uit het gefchied waarfchynlvk met-y, 60 AanvaI d@et- H" aan den ingang va? n> R-5 r 6 Wiekfn' Men ziet «eByen, geheeven, ffïifi t£g„ïf #Jt^ ^ bhrang?:nwrt ff tn T < en!? Sn dcrwyze dat de wirten aam^Li111" H°ï,g overfmeerd is, genaam en fchrü gS 0^?™', üm fy een ouaan! my beter hier vaf te verzekeren ^5 ï bePro<;ven»e* een nyptangetje by de pooten ^ n ' fne By mc£ naam geluid FcbLn }l - en zy floeS dat onaangeherhaafde dV prSi"fa «^«volkomen (til waren. V <*een «relnid ,™ J water » niaar toen gaf de Bv loordelk " et w°e0drerdaopZyden7e,fTel «"^ W3S * **ï waar, dat her water oF tom '» ™ ik nam es»  NATUURLYKE HISTORIE EN HU1SH. DER HONIG-BYEN. z6() een trillende beweeging was. Ik heb ontdekt , dat de Byen , of althans eenige onder dezelve,een geraas maaken, op den avond vóór dat zy zwermen , 't geen eenigzins geleek na het geluid van een klein trompetje : 't zelve vergelyker.de met de toonen van een Pianoforte , fcheen het gelyk te ftaan met de laage A. Van den Angel der Byen. 't Zyn alleen de Koningin en de Werkbyen die van Angels voorzien zyn, en deeze Angel is misfchien eene zo zonderlinge en opmerkenswaardige byzonderheid, als eenige in de By,en misfchien een der characiers van het Byenfoort. De toeftel zelve is van een zeer keurig maakzel, gefchikt om eene wonde toe te brengen , en ten zelfden tyde vergift in die wonde uit te Horten. De toeftel beftaat uit twee fteekers , loopende in een fleuf of geleider, die zelf blykt de Angel te weezen. Deeze fleuf is eenigzins dik aan het grondftuk , doch loopt in een punt uit , is gehegt aan de laatfte fchaal of ring, aan de opperzyde van den onderbuik, door dertien kleine fchaalen of ringen, zes aan ieder zyde en één agter den aars. Deeze fchaalen omzetten als 't ware den aars rondsomme: dezelve kunnen naauwlyks gezegd worden aan elkander ingelyfd te zyn; dunne vliesjes alleen verbinden ze aan een, en deeze laaten eene groote verfcheidenheid van beweegingen toe: drie derzelven zyn nogthans met meer vastheids gehegt aan een rond en geboogen uitftek; beginnende aan het grondftuk van de fleuf of fcheede, waarin de Angel ligt, als mede aan de gekromde armen van den Angel, die zich buitenwaards verlpreiden. De twee Angels mogen gezegd worden een aanvang te neemen by deeze twee gekromde uitftekken , aan derzelver vereeniging met de fchaalen , en zich te buigen na de fleuf aan deszelfs grondftuk , waar zy ingaan , en tot het punt voortloopen. Ze zyn getand aan de buitenzyden, naby het punt. Deeze twee Angels kunnen buiten de fcheede worden uitgeftooken, fchoon niet verre; zy kunnen 'er ook binnen gehaald, en , zo 't my voorkomt, afzonderlyk bewoogen worden. Alle deeze deelen worden in beweeging gebragt door Spieren, welke wy mogen veronderftellen by de Byen vry fterk te zyn, en veel fterker dan by andere Dieren : deeze Spieren dieuen tot beweegiug in bykans alle rigtin- gen;  *7° NATUURLYKE HISTORIE gen; doch byzonder om ze buitenwaards te brengen, 't Is te verwonderen , hoe diep zy vry vaste lichaamen met deezen Angel doorbooren. Ik heb onderzogt, hoe diep zy de palm van de hand, met een dikke huid bedekt, doorftaaken; het haalde tan twaalfde gedeelte van een duim. Om dit door enkel geweld te doen , zyn twee dingen noodig; de fterkte der Spieren, en van den Angel: geen van beide fchynt het geval te weezen. Ik beken, deeze werking niet te begrypen. Ik hel over, om te gelóoven, dat er iets m plaats hebbe , onderfcheiden van enkele kragt, aan het eene einde van een lichaam bygezet:want, was dit enkel het geval, dan kon de Angel van de By niet fteekende gemaakt worden , door eenige kragt aan deszelfs grondftuk: naardemaal de minfte drukking denzelven allerlei rigtingen geeft: misfchien dat de gelande zyden byftand bieden, door den weg, even als een zaag open te fnyden. De toeftel, om het vergift in de wonde te Horten, beftaat uit twee kleine kanaalen, die .het-vergift affcheiden: deeze beide liggen in den onderbuik, onder de lugtblaasjes, enz. Zy loopen zamen in één, 't welk een langwerpige vergaderplaats vormt , gelyk een pisblaas : uit dezelve komt een buis, welke loopt na den hoek, waar de twee fteekers elkander ontmoeten, en gaat tusfehen dezelve heen in een groeve, 't welk een kanaal vormt, door de vereeniging der twee Heekers in dit gedeelte. 'Er is eene andere buis ter rechter zyde van de even befchreevene, deeze bevat een dikker floffe , welke, zo verre ik heb kunnen naagaan, met de andere voortloopt: doch de eerfle is het die het vergift inheeft , 't welk beftaat in een dun klaar vogt. Om my te verzekeren waar het vergift fchool, flipte ik met punten van naalden in beide: en prikte met dezelve het bovenfle van myn hand: de prikken met het vogt uit de eerstgemelde buis werden zeer en ontftooken; die met het andere hadden geen zodanig gevolg. Naardemaal de Angel getande kanten heeft, kunnen de Byen, naa geftooken te hebben, den Angel zelden losmaaken. Onmiddelyk naa den iteek tragten zy weg te vliegen; doch meestentyds mislukt zulks , en zy worden, als 't ware, in haar eigen valftrik gevangen: het geweld, 't geen zy oefenen, dient veelal , om den geheeleu toeftel des Angels, en een sedeeite der ingewanden teffens, kwyt te raaken : webhalven de By meest altoos oogen-  EN HUISHOUDING DER HONIG-BYEN. 2?I oogenbliklyk het flachtoffer wordt van haare betoonde woede. • ' v ' '', • j By eene oppervlakkige befchouwing, begrypt een ieder, dat het eerfte oogmerk,met de Bye een Angel te geevea, is , op dat dezelve ten verdedigmiddel zou dienen ; doch waarom zy ten flachtoffer ftrekt van haare eigene verdediging , doet zich zo ras niet op : daarenboven hebben alle Byen Angels , hoewel alle Byen de eigenfchap van zich te verdedigen niet bezitten, en dus niet in de noodzaaklykheid zyn om derwyze toegerust te worden. Waarfchynlyk was het, een Angel ten gebruike te bezitten, voor de By genoegzaam te haarer verdedigiuge, zonder dat zy dien vrylyk kon gebruiken: en het verlies van een By of twee , wanneer zy met den Angel zo verregaande ftdéken , was van geen aanmerkeuswaardig gevolg: en zeldzaam is het, dat 'er meer in één Korf dus het leeven verliezen. In deezer voege heb ik de werkingen in een Byekorf, of de Huishouding der Byen, een jaar rond nagegaan, in welk tydsbeftek zy wederkomen tot het punt waar wy aanvingen. Het verder voortzetten zou alleen eene herhaaling weezen van dezelfde omwentelingen, als wy reeds befchreeven; maar deeze omwentelingen veroorzaaken een reeks van uitwerkzelen in de Raat , welke uitwerkzels met den tyd veranderingen te wege brengen m het beftaan eener Byekorf. Daarenboven zyn 'er waarneemin°-en, die weinig te maaken hebben met de Huishouding van een jaar; en die het geheele Leeven van dit InfecT:,of ten minften van zyn Korf, betreffen. Van den Leeftyd der Byen. Ik heb reeds opgemerkt, dat het Leeven van de Mannetjes fiegts ééuen Zomer, of liever twee maanden,duurt: dit weeten wy daar uit, dat 'er in den Winter geene Mannetjes zyn; buiten zulks zouden wy deezer Leeftyd niet kunnen bepaalen; gelyk wy dit niet kunnen doen, noch van de Koningin, noch van de Werkbyen. Eenigen veronderftellen, dat het de jonge Byen zy* die zwermen , en zeer waarfchynlyk is het daadlyk zo met de zaak gelegen; doch het dunkt my teffens aauneemelyk, dat een zeker aantal van de Jongen overgehouden worden, om den Stam in weezen te houden: naardemaal wy niet kunnen nalaaten te denken, dat veele  *72 NATUURLYKE HISTORIE van de Ouden, door toevallen van verfcheidenerlei aart voor de Korf verlooreir raaken : en wy kunnen bétrrv-! pen, dat een Korf, drie of vier jaaren oud, geen oor ipronglyke By.in zich bevatte, fchoon een Bv tweemaa. len dat tydsbeftek leefde. y iweemaa- Maar 'er moet eene tydsbepaaling voor het Leeven van de By weezen , en , uit de overeenkomst oordeelende zou ik zeggen, dat het natuurlyk Leeven van eene Bv bepaald is tot een zekér aantal van Saifoenen: te weetende eene By leeft geen één , de ander twee , de ander drie jaaren, enz. Ik begryp zelfs, dat geen Infecl van" eenige foort eene maand langer leeft, dan een ander van dezelfde foort. Ik geloof, dat dit het geval is met alle InfecTren; maar de Ouderdom van de Koningin of van eene Werkby, kan nooit ontdekt worden. Iemand zou kunnen veronderftellen, dat het Leeven van een By , en de tyd dat een Korf met mogelykheid kan duuren , bykans op een uitkomen; fchoon dit niet volftrekt noodzaaklyk is: naardemaal zy by opvolging kun. nen beftaan, gelyk zy waarfchynlyk doen. Want het wil by my gereedlyk in, dat,naa het eerfte Broedzel in 't Voorjaar, alle de Byen van den laaiften Winter fterven en de Korf vervuld wordt met dit eerfte Broedzel: en' dat zy den eerften Zwerm broeden , of dat het oude Broedzel dit geheel Saifoen broedt , en dan fterft ; en die den Winter overblyven de Jongen zyn; en , indien dit zo is , dan volgen, zy denzelfden loop als hunne Voorzaaten. De Raat van een Byekorf mag gezegd worden, het Pakhuis, ol de Voorraadverzamelplaats, der Byen te weezen 't welk door het gebruik verflyt. Uit de befchryving' daar van reeds gegeeven, blykt, dat de Raat, met den tyd, ongefchikt ten gebruike wordt. Ik merkte op, dat zy de uitwerpzels van den Byeworm niet wegnamen en dat de Byeworm, vóór dezelve in den ftaat van een Pop overging, de Cel bekleedde met een foort van Zyde , gelyk veele andere Infeclen: het bekleedt de geheele Cel van boven, aan de zyden , en op den bodem; de twee laatfte bekleedzels blyven, en op den bodem bedekt de Byeworm met dit bekleedzel zyne eigene uitwerpzels (*). De rede,waarom de Byeworm dit,doet,is, waar- (*) Dit doen de Wespen of Hommels niet, fchoon zy de uitwerpzels hunner Wormen niet wegwerpen,  EN huishouding oer honig-byen. 373 uaarfchynlyk, om dat 'er vervolgens Honig in deeze Cel moet gedaan worden; zo dat 'er Honig opgelegd wordt in dit met zyde gevoerde huisje. Hoe dikwyls zy kunnen broeien in dezelfde Cel, weet ik.niet; maar ik heb het driemaal in 'i zelfde' Sailben waargenomen ; telkens waren de uitwerpzels opgehoopt , én de Cel was drie keeren met zyde gevoerd. Uit dit berigt zien wy, dat eene Cel met den tyd, zo zeer zal opgevuld worden, dat ze ongefchikt is om langer in te broeden. By het wegneemen /van het zyden bekleedzel, 't welk gemaklykst gefchiedt aan den bodem , ter oorzaake vande gedroogde uitwerpzels tusfehen elk bekleedzel, heb ik meer dan twintig onderfcheide bekleedzels in ééne Cel gevonden, en de Cel omtrent een vierde of een derde opgevuld; wanneer zulk een Cel, of een ftuk Raat met zodanige Cellen, in het water geltooken■ wordt, 0111 de. uitwerpzels tusfehen de bekleedzels zagt te maaken , fcheiden zy op den bodem van een, door het zwellens der uitwerpzelen, zo dat ze gemaklyk kunnen geteld worden. . „ . Een ftuk Raat van die gefteltenisfe, om het Wasch te krygen, gekookt, zal zyne gedaante behouden, en eenekleine hoeveelheid Wasch zypelt uit aan verfcheide kanten, als uit een fpons gedrukt, en loopt zaïnen in de fpleeten : terwyl een ftuk Raat , waar in nooit gebroed is uit dezelfde Korf genomen, meest geheel fmelt. 't Is dit Wasch, dat de fchoone geele kleur heeft , terwyl het ander uit dezelfde Korven, fchoon bruin, nogthans, gefmolten, wit zal weezen. Dit leidde my op tot de gedagten , dat het Wasch de kleur aannam van het Meel, de Uitwerpzels, enz. doch zuiver Wasch daar mede kookende, kreeg het dat doorfchynend geel niet; het werd alleen vuil. . In eenige deezer Cellen, die waarfchynlyk twintig maaien, of meer, tot broeden gediend hadden, nat gemaakt om de uitwerpzels te doen zwellen , heb ik gezien dat de bodem van het laatfte bekleedzel tot den top of den mond van de Cel oprees; zodanig, dat de holte van de Cel gevuld werd; in andere zag ik dezelve hooger dart den mond klimmen, zo dat de laatstgevoraide laagen bykans omgekeerd waren , het binnenite na buiten. Een ftuk van "zulk een Raat mag aangemerkt worden als een vorm, en het bekleedzel met de uitwerpzelen als het geen daar in gegooten is: wanneer men 't zelve kookt, om meng. 1793- no. 7. V ét  474 NATÜUatTJEI historie en 1IÜISH. der honig-byen» 'er al het Wasch of de vorm van te haaien , of ora de oorfpronglyke geregelde gedaante, welke de Raat vormde , te vernietigen , en 'er niets overblyft dan de Cellen van fpinzel , enz. fcheiden zy alle gemaklyk van elkander ; zynde alleen zo veele gietzels met den vorm vernield, en de bodems, aan elkander vastgewerkt, zyn vi y volkomen. Uit het gegeeven berigt mogen wy opmaaken , dat de Raaten van een Korf ilegts een zeker getal van jaaren kunnen duuren, fchoon de Byen, om'er te langer gebruik van te hebben, dikwyls iets aan den mond van de Cel toevoegen , 't geen zelden met Wasch alleen gefchiedt, maar met een mengzel. Zomtyds ook bedekken zy het zyden bekleedzel van de laatfte Pop; doch dit alles doet de Cellen gebrekkig en broddelwerk worden, in vergelyking met de oorfpronglyke. leevensberigt van vader pierre francois couraijer , D. D. opgemaakt uit de beste bescheiden. (Naar het Engelsch,) Pierre FRANCOis courayer werd gebooren te Vernon, of Rouen, in Normandye, den 17 van November des jaars MDCLXXXI. Zyn Franfche Leevensbefchryver verhaalt niets van 'sMaus jeugd, maakt zelfs geene melding van de Traité de Poeme Epique, aan hem toegefchreeven in een Fransch Werk (*), waarfchynlyk uitgegeeven vóór dat het Berigt van den Maaker in de Nouveau Dift. HiJtorique aanvangt. 't Zelve begint met courayer's Intrede in de Orde der Reguliere Kanunniken van St. Augustinus , waar van ook het jaartal niet wordt opgegeeven. Kort naa zyne Intrede onderfcheidde hy zich door zyn Vernuft en Geleerdheid, en werd, uit dien hoofde, tot Boekbewaarder van St. Genevieve , te Parys, gekoozen. Zyne aankanting tegen de Bulle Unigenitus bragt hem tot het onderzoek der Magt van den Paus van Rome, en de Regtea der Leeraaren, om over de Leer zelve te oordeelen. Men wil, dat hy in den loop zyner naafpewringen tot ge» (*) La France Litteraire.  leevensberigt van vader p. f. c0urayer. 275 gevoelens kwam, ftrydig met die de Kerk v'm\Rome leert. Hiervan liet hy, in gefprekken, zich het een en ander ontvallen, 't welk ongenoegen baarde by de yverige Voorftanders van die Kerkgemeenfchap, en hunne genegenheid van hein verwyderde. , De uitgave van zyne Dis/er- tation Jut la validité des Ordinations Angücanes (*), deedt hem in openlyken haat vervallen, en als een Ketter aanzien. By de eerfte uitgave van dit Werk luidden verfcheide Geleerden, vastverkleefd aan de Pauslyke Kerkdwinglandy. de alarmklok, en traden te voorfchyn, om dat nieuwe Stelzel te beftryden. De Journalisten van Trevoux, d. gervaise, hardouin de Je/uit, le quien een Dominicaan, en de Cardinaal tencin, waren onder het getal zynec Tegenftreeveren. De moedige Boekbewaarder van St. Genevieve wederflondt hunne aanvallen, met onbezweeke ftandvastigheid; hy week niet in 't minfte; hy deedt geene lange verontfcbuldigingen; hy gaf geene dubbelzinnige verklaaringen ; doch vermeerderde het heirleger zyner Tegenpartyderen ,. en verfchafte den Yveraaren zyner Kerkgemeenfchap een overvloed van nieuwe ftoffe , om zich over hem te beklaagen, door eene Verdediging der opgemelde Verhandeling over de Wettigheid der Kerkordeningen in Engeland (f). Deeze was gefchreeven met veel geests en vuurs, en op een vryen trant, dien men voor fmaadend opnam. Overzulks kon zyne Verdediging , zo min als de Verhandeling zelve, het doorftraalend misnoegen en de volle Veroordeeling ontgaan van veele Kerkvoogden, aan welker hoofd de Cardinaal de noailles , Aartsbislchop van Parys, ftondt , en wérd dezelve verboden by een Raadsbefluic van den 7 Sept. des Jaars MDCCXXVÏI. Vader courayer bezat een hart, beltand tegen allen opfpraak, en verdroeg de veelvuldige veroordeelingen, over hem uitgefprooken, met onbezweeke ftandvastigheid. Hy vondt zich verfterkt,om vast te ftaan in zyne opregtheid, door de gunftige bejegening, welke zyne Verhandeling en Verdediging beide ontmoetten in Engeland , waar zy hein eene algemeene hoogagting en Vrienden bezorgden. Tè (*) Te Brusfel gedrukt in twee Vol. 1723, en herdrukt in Jlolland, 1727. (f) Deeze zag in 1725 het li(^t.  i.JO leevensberigt Te midden van zyn kampen met een aantal moe'Iykheden, ontving hy, uit Engeland, een onwraakbaar Getuigenis van agting en goedkeuring , zelden gefchonken aan Geestlyken van' de Roomfche Kerk. De Univerfiteit van Oxfort droeg hem de waardigheid op van Dukor in de Godgeleerdheid, den 28 Mey IV1DCCXXVII. Op den eerften van December, daar aan volgende, betuigde hy zynen dank aan de Univerfiteit , in een Latynfchen Brieve , en verfchoont zyne langzaamheid in het erkennen van de Eere, hem beweezen, dewyl hy in dien tusfchentyd zich hadt moeten te weer Hellen tegen htimlyke laagen, of openbaar geweld (*). Haleanment, digt by St. Germain en Laye , was de plaats, werwaards courayer zich begaf, llaaude den tyd, dat hy in ongenade gevallen was. Hier kreeg hy het bezoek van Bi.sfchop atterbury , toen als Balling buiten Engeland zwervende: deeze was op verre na de, tot zagtheid aanmaanende,Man niet, of gefchikt, om water der verkoelinge te verfpreiden op een volyverigen geest; en daarenboven begreep hy, gelyk'het, in de daad, was, dat hy met de Kerkvoogden in Engeland belang had in 't gefcliil, 't geen Doftor courayer in verlegenheid -bragt, en aan eene fchroomlyke vervolging blootftelde. De ge¬ meenzaamheid van deezen Bisfchop met Vader couraIjer , en een affcheidsbezoek van den Boekbewaarder , 'savonds vóór hy Parys verliet, berokkende den Kerkvoogd eenige moeilykheid, en bragt eene onaangenaame boodfehap te wege van den Koning van Franlryk , en den Cardinaal de noailles , door den Luitenant der Politie. De toeftand van Dr. courayer, en diens verblyf in Frankryk, werd, van tyd tot tyd, meer en meer hachlyk , en in de omftandigheden, waar in hy daadlyk verkeerde, vondt hy het raadzaam, ja noodzaaklyk, na een veilig heenkomen uit te zien. Het vooruitzigt van de veelvuldige en groote onheilen, die onvermydeiyk moesten voortvloei- (*) Aut pracavendis occultis infidiis , aut wanifesta vi declinanda: injurice incumbo. Rep. of Letters Vol. 1. 8vo. 1728. p. 487. Hier kan de Leezer ook vinden het Diploma van de Univerfiteit; en een uitvoerig Verflag van courayer's Ferhande. iing. Zyn Brief van Dankzegging aan de Univerfiteit hadt ten onderfchrift: Dabam Hatmemente prope S. Qermanuvi in Lay», Gal. Dec. 1727.  VAN VADER V. F. COURAYER.1 ^77 vloeüen op een Ban, tegen hem uitgevaardigd, door den Generaal zyner Orde, waren zeer ontrustend, en het ontwyken daarvan leedt geen uitftel. In deezen verlegen toeftand nam hy zyn toevlugt tot zyne Vrienden in Engeland, en bedoot, op hun raad, ten zynen gelukke, om dat Land tot zyne wykplaats te neemen. De Aardsbisfchop van Parys bleef onverzoenlyk; de vriendlyke tusïchenfpraak van 'sCardinaals Broeder , de Marfchalk de koailles, kon niets op hem verwinnen, om zyneftrengheid te verzagten, of vervolgzugt te teugelen. Omtrent ééne maand, derhalven, naa het fchryven zyns Briefs aan de Univerfiteit van Oxfort, ving Dr. courayer , in 't holst van den Winter, zyne reis aan na Calais, in een Postkoets, en bereikte die plaats, zonder eenig ander ongemak, dan 't geen hy, uit hoofde van het weêr, gevoelde. Tegenwinden hielden hem daar eenige dagen op; en men zegt, dat hy juist van pa6fe het vatten ontkwam; zo dat hy, omtrent het einde van January MDCCXXVIII, in Engeland landde, waar men hem met open armen ontving. Te Greenwich aan wal flappende , vondt hy de koets van Lord Burggraaf perceval, naifcrhand Graaf van Egmond, met zes paarden befpannen, gereed om hem na dieas huis te brengen, 't geen hy den Doftor verzogt , als zyn eigen aan te zien, en te gebruiken. Naa het middagmaal deedt zyne Lordfchap hem een aanzienlyk gefchenk. Den volgenden dag nam hy het middagmaal by Dr. wake , toen Aardsbisfchop van Canterbury, in diens Paleis te Lambeth; deeze begiftigde hem desgelyks. Dezelfde edelmoedigheid ontving hy van Bisfchop hare, Bisfchop sherlock, en verfcheide andere Kerkvoogden; en, kort naa zyne aankomst, deedt de Markgraaf van blandfort hem een gefchenk van vyftig Ponden , uit handen van nicholas man, Esq. Dr. courayer maakte, in een bezoek by den Aardsbisfchop wake, niet lang naa zyn komst in Engeland, deeze aanmerking , „ dat Engeland een liegt Land was „ voor 't verblyf van een Godsdienftig Man : zo ter „ oorzaake van de ongelukkige Verdeeldheden in den Godsdienst , waardoor de onderlinge Liefde verloo- ren ging ; als van wegen de Vryheid , welke veelen ,, namen , om tegen de Leerftellingen des Christendoms ' te fpreeken, en de Zeden des Volks te bederven. ', ' In dit Land leefde Dr. courayer omtrent eene halve Eeuw, naa het uitboezemen deezer klagte, en hadt tyds V 3 ge-  £7? leevensberigt genoeg, óm overtuigd te worden, dat Engeland, onder andere onfehatbaare voordeden boven het Land, door hem verlaaten, ook* te waardeeren was boven 't zelve in die eigen fte opzigten, waarover hy klaagde, en te zien, dat de Godsdienstgezindbeden der Bis [enters, meer dan men gewoonlyk denkt, drekten, tot vastigheid der vastgeftelde Kerke -— dat de Vryheid , zo gewraakt , de btutenfpoorigheid ter zyde gezet, en uitgeoefend gelyk dezelve doorgaans gebruikt wordt, en moet gebruikt worden, met voegelykheid, een natuurlyk zomt is, zeer gefchikt en kragtig werkende, om in de gemoederen des Volks bederf voor te komen, ofte weeren. Bcati, bona fï Jua norint Anglicolce. Het drekt my tot niet weinig genoegen, met zekerheid te mogen zeggen, tot eere deezes Volks, dat veele der Tafelen en Huizen van de Grooten edelmoedig openhouden, om Vader courayer te ontvangen, zints hy den voet in Engeland zette. Hy verzekerde zyn beftendig welkomzyn in het toekomende , door zyne eigene verdienden , door zyn onderhoudenden, lecrzaamen en heufchen, ommegang. Welhaast werd het hem gewoon, maanden agter elkander te leeven in de eene of de andere der eerde Familien in dit Ryk; op de ouderfcheide Buitenverblyven der Graavinne van hertford, naderhand Hertogin van somerset , was het niet vreemd dat hy zes maanden agter den anderen bleef. Niet lang, egter, bleef hy een behoeftig Afhangeling van de goedheid onzes Adels, en der Kerkvoogden, die iteeds weldaaden op weldaaden hoopten. Een Lands Jaargeld van honderd Ponden werd hem voor zyn leeven toegedaan. Koningin carolina , eene milddaadige Belchermder der Geleerden, en van behoeftige verdienden, verdubbelde, in 'r Jaar MÜCCXXXVI, die fom. Aan haar droeg hv de Eranfche Vertaaling op, van Fra taoli sarpi's Gefchiedenis der Kerkvergadering van Tren2e, in dat jaar uitgegeeven. Zyne Opdragt is gefchree- ven met de gevoeligfle en warmde uitbcezemiugen vau hartlyké dankbaarheid. Dc Verkoop van die Overzetting dekte hem in daat, om 1500 Ponden te-betaalen ,en 1600 Ponden aan Lord peversham te geeven voor een Jaargeld van 100 Ponden, 't geen hy omtrent veertig jaaren trok. Naa  VAN VADER P. F. COURAYER, 2?9 Naa dat Dr. courayer in Engeland kwam , ontbrak hem nooit iets van het noodrge , of dat kon ftrekken om hem i et leeven aangenaam te maaken , t geen tot den zeer hooeen ouderdom van vyf en negentig jaaren duurde. Allengskens, en naa geen lang tydsverloop, geraakte hv in vry ruime omftandigheden, en ontving veel meer gelds 'sjaarlyks, dan hy tot zyne fpaarzaame wyze van leeven behoefde. . . , „ T„ Nonhans lag hy het overfchot van zyn jaarlyks Inkomen niet op. Zyne kleeding , fchoon altoos ten uiterften net, was niet kostbaar, zelfs niet wanneer hy zich als een Wereldlyk Heer vertoonde, en met een degen ging, gelyk hy zomtyds deedt, en deeze, zo men zegt, vry vreemd droeg. Hy hieldt geen huishouden op, was in geen ding verfpillend, en de Armen deelden ryklyk van zyne goederen. Ongelukkige Gevangenen waren de uitgezogte voorwerpen zyner liefddaadigheid. Zo ras hy zyn Taargeld ontvangen hadt, was zyne gewoonte, om van vyfttg tot tachtig Ponden ten hunnen behoeve te geeven. J— 't Is eene bekende, en welbevestigde,byzonderheid, dat hv gewoon was het benoodigde voor zichzelven, in eene week, op eene zeer maatige fom te bepaalen : en wat hy daar van befpaarde, met het overige van zyn Inkomen, nimmer de gewoone liefdegaaven vergeetende, beftemde hy om de behoeften te vervullen, of de leevensaangenaamheden te vermeerderen , zyner twee Zusteren, die Nonnen waren in Frankrvk,en van een ouder Broeder,door hem desgelyks in dit Ryk agtergelaaten. — Zyn geld vermeerderde met dit alles, en uit zyn Laatften Wil blykt, dat hy ryk mogt heeten: aan zyn oudften Broeder, een Regts"deerde te Paryr, by het maaken van zyn Laatften Wil m den Jaare MDCCLXXVI nog leevende , maakte hy een gouden keurlyk gewerkte Snuifdoos, hem door Koningin carolina ten gefchenke gegeeven. De Veruiten waren algemeen, en altoos, Dr. courayer % geflaagendlte Vyanden; nogthans voelde zyn menschhevend hart zich getroffen door de Vernietiging van hunL Orde, in den Jaare MDCCLXXIII, en hy. beklaagde zeer het harde lot van veelen, door die Vernietiging m eenen behoeftigen ftaat gedompeld. Nooit kon men Dr. coorayer beweegen, om gunltig te denken over archibald bower , Schryver yan het Leeven der Paus/en; maar hieldt hem altoos, zints clen aanvang dat hy hem hadt leereri kennen, voor een duisV 4 ter  2öO leevensberigt ter man, van een verdagt characler, die voorgaf veele dingen uit Koeken ontleend te hebben , die hy zeker nimmer gezien hadr. De ontdekking, die wy ten deezen opzigte verfchuldigd zyn aan het verftand en den loflyJten yver van Dr. douclas , bevestigt de vermoedens van Vader courayer. Men verhaalt, dat hy, kort naa zyn komst in Londen, m 't Jaar MDCCXXVIII, by een Roomsch Priester ging, om te biegten en zondvergiffenis te krygen. Maar dat die Priester , toen courayer zichzelven ontdekte , en deeze bemerkte dat hy gebannen was, of op het punt ftondt «om in den Kerkban gedaan te worden, weigerde hem de Eiegt af te neemen, en den Doctor ernftig aanmaande, om zich rechtftreeks te vervoegen tot zyn Superior te •St. Genevieve. Wy weeten niet, wat hier op volgde; doch wy mogen, uit bet geen hy des betreffende gezegd heeft an de Verklaaring zyner Gevoelens over verfcheide Leeringen des Godsdiensts (*_), gisfen, dat die weigering ür. courayer geen groote of langduurige kwelling baarde. • ■ Te deezer gelegenheid fchiet my een geval te binnen , 't welk, fchoon eenigzins grappig, zo zeer past op het geval van Dr. courayer , dat de Leezer zich over het invoegen niet zal belgen. Niet lang geleeden , toen de Hertog van cordon , en ïil de Lords van die Familie, Roomsch Catholyk waren jhuurde een Prcteftant,a\s zodanig niet onbekend by zyne' Genade, eene kleine Landhoeve, digt by Huntley-castle, en was, door een zamenloop van omftandigheden, ten ïigteren geraakt in het betaalen van de Landhuur. Een volyverig Rentmeester tastte de Goederen des Landhoevenaars aan voor de agterftallen, en liet door den Roeper bekend maaken, dat dezelve, op een bepaalden dag openbaar zouden verkogt worden. De Hertog keerde in dien tusfehentyd gelukkig weder. De Landhoevenaar vervoegde zich zeer fchielyk aan het verblyf des HerTogs; hy werd niet wederhouden, maar terftond geholpen door de Bedienden, die dagten dat hy opontboden was. (*) Zie het XXXII en de twee volgende AfJeelingen van een Declaration of my last Scntimcnts on the different Dotlri•nes of Religiën , by the late p. fr. courayer , by williaM bell. Lond. 17S7. 't Is uit de Voorreden der Engelfche Vertaaling van dit keurig Werkje, dat wy dit Leevensberigt ontleenden,  van vader V. e. courayer. 28l was. „ Wat fchort 'er aan, donald ? vroeg de Hertog , als hy hem droefgeestig zag binnentreeden. Donald vertelde kortlyk wat het geval was: dit trof den Hertog , en deeze gaf hem .een volkomen Kwytbrief. Vergenoegd heenen gaande , floeg hy het oog op de Schilderyen, die aan den wand hingen, eu de Beelden; vraagende,op zyn eenvoudigen trant,wat die betekenden? „ Deeze," zeide de Hertog, met veel heuschheids, „zyn de Heiligen, die by god, voor my, tusfehen beiden „ treeden." * Mylord Hertog, voerde donald hem te gemoete, zou het niet beter weezen, u rechtftreeks tot god te vervoegen? Indien ik my met andere cordons opgehouden hadt, en niet by uwe Genade zelve gekomen was, ik zou myn Kwytbrief niet gekreegen hebben; myne Goederen waren verksgt geworden! —- Ken eerlyk hart drukt zich altoos wel , althans onaanftootelyk, uit. De Hertog nam het niet euvel , en Vader courayer vertrok misfchien van zyns Broeders Biegtftoel, denkende even als bde Landhoevenaar. Niet te min, zegt men, dat Dr. courayer, jaaren lang, en mogelyk tot het einde zyns leevens, geregeld op gezette tyden zich ter Biegte aandiende, waarfchynlyk uit hoofde eener Godsdienftige Verbintenis, na welker vervulling te tragten hy een pligt rekende. Zeker gaat het, dat hy, door eene ftrikte inagtneeming eener Gelofte van dien aart, in zyne vroege jeugd gedaan, tot het laatst zyns leevens alle dagen, zyn Breviarium opzei, of las , waar toe hy dagelyks meer dan een uur befteedde. Als Dr. courayer zich in Londen bevondt, bezogt hy geene andere dan Roomfche Kerken , en nooit verzaakte hy volftrekt de Roomsch Catholyke Kerkgemeenfchap. In zyn Laatften Wil, drukt hy zich deswegen in deezer voege uit: „ dat hy een Lid ftierf van de Catholyke Kerke; doch „ zonder goed te keuren veele van de Begrippen en By- geloovigheden,ter Roomfche Kerke ingevoerd, en in hun- \ ,, ne Schooien geleeraard, waar op men gedrongen heeft ,, als op Geloofs-Artykelen, fchoon zy hem toefcheenen ,, niet alleen niet gegrond te zyn op de waarheid; maar ook hoogst onwaarichynlyk." Niet te min te Eealing in Middlefex zynde j een Vlek werwaards Dr. courayer dikwyls ging, of wanneer hy zich te Percylodge, enz. bevondt, ging hy altoos in de Dorpkerk, en betuigde zyn genoegen ia de Gebeden der V 5 En-  fiSz 1ÊEVENSBErï«T Engelfche Kerke, 's Doctors eigen woorden zullen best den zin te verftaan geeven, in welken zyne aanpryzingen van de Engelfche Kerk te verltaan zyn : naardemaal zy duidelyk toonen , wat het was , 't geen 'er hem het meest in aanftondt ,' 't welk zeker dat geen niet was, 't welk derzelver beste Vrienden voor 't beste keuren: ,, Van alle Kerken," zegt hy, ,, die de eenig„ heid gebrooken hebben, is de Engelfche Kerk Ons de „ naaste, en heeft het meest behouden van onze Kerk„ gebruiken en Plegtigheden." Hieruit is blykbaar , dat Dr. courayer de Kerk van Engeland alleen befchouwde als een wyziging van de Kerk van Rome , en de daar in vastgeftelde Leer als een foort van Paapery, zo veel, als ten dien tyde kon gefchieden, gefchikt naar den fmaak der meer verlichte Inwoon- deren van dat Ryk. Uit zyne Geloofsverklaaring kan een fchrander Leezer met zekerheid opmaaken , in welke ftukken deeze Roomfche Doftor de Engelfche Kerk fchuldig agtte , of in overmaat , of in gebrekj, eene ftrikte overeenkomst te derven met de Roomfche, welke in geenerlei gedaante ooit voldoende of befteudig kan zyn , in eenig Land , 't welk eene verkleefdheid betuigt aan de Eenvoudigheid van het Euangelie, in deeze verlichte Eeuwe , nu men _ de Heilige Schriften beter verftaat. Het fchynt onnoodig, en het zou in de daad onvoegelyk weezen,hier te treeden in de veelvuldige byzonderheden, waartoe dezelve de aandagt trekt. In allen gevalle, het fchynt onheusch, en eene geheele ontwyking van het bewys, alle de begrippen en gevoelens van Dr. courayer , die niet in lengte en breedte juist overeenkomen met de vastgeftelde maatftok der Engelfche Kerke, toe te fchryven aan den flegten invloed zyner vroeg ingezoogene vooroordeelen. Zulks te beweeren, zou blykbaar te rug gekaatst kunnen worden op den Protejiant, die 'er gebruik van maakt, en het bewyst zeker niets, noch aan den eenen, noch aan den anderen, kant. In veele begrippen en gevoelens, byzonder die gods Eenheid betreffen, waarin hy zo uitdruklyk en fchriftuurlyk fpreekt, was Dr. courayer. zeker niet opgevoed: zyne vroegfte vooroordeelen moesten hem hier blykbaar in den weg zyn. Hy doet de waarheid daarvan alleen rusten op het Euangelie , en neemt geen anderen grond aan, dan waartegen geen Protejiant iets kan hebben, zonder afftand te doen Van alle» eisch op die benaaming. De '  van vader p. f. courayer. 2&3 De eigenfte begrippen, die 't meest naar Paapery fmaaken , en zyne gehegtheid daar aan toonen, draagt Vader courayer, verre genoeg van vroege vooroordeelen verwyderd . voor, als de uitkomst van redenkavelingen, die eene zeer ernftige overweeging verdienen: te meer, daar zommige derzelve, en aangemerkt als Tegenwerpingen tegen de Proteftanten, en als eene Verdediging van het Pausdom, voorkomen onbeantwoordelyk te zyn, wanneer men zich ftrikt houdé aan de tegenwoordige Artykelen en Gebruiken der vastgeftelde Kerk in Engeland. De Geloofsverklaaring zelve, blykbaar opgefteld met eene oplettenheid , die den ernst aanduidt van de overledene Vorftinnc, op wier verzoek, en tot wier gebruik, dezelve naar alle waarfchynlykheid eerst gefchreeven werd, ltrekt zeker tot eere van wylen haare Koninglyke Hoogheid., en verfterkt het heerlyk getuigenis, haar, als eene Christinne, gegeeven door dien Man in 't Ryk, die best in ftaat was 't zelve te verkenen (*> Met deeze Vorftin, en haare Zuster carolina, hieldt Dr. courayer , als hy in Londen was, het voor een regel, één ayond in de week door te brengen. Haar Vader was, zegt men, dikwyls van de party. Deeze verkeering moet zeer leerzaam en genoeglyk geweest zyn; want courayer was een bevallig mar., een beminnaar en kweeker van onzondige vreugd. In deezen kleinen kring was Vader courayer,ftrydig met de doorgaande gewoonte ten Hove , waarfchynlyk het openhartigst en gefpraakzaamst. Ongetwyfeld veronderftelknde , dat het aan zyn ftand en omftandigheden in dit Ryk best voegde, was hy, ten aanziene zyner gefprekken over onderwerpen , den Godsdienst betreffende, agterhoudender, dan hem natuurlyk fcheen te weezen; zorgvuldig vermyr dende, in algemeen onderhoud, zyne gedagten te uiten over alle ftukken, die aanleiding tot gefchil konden geeven. In dit opzigt fchynt hy niet omzigtiger geweest te zyn , dan ten vollen verdedigd kan worden ; want in zyne Franfche Werken hadt hy zyne gevoelens genoegzaam opengelegd voor Geleerden, en de zodanigen,die dagten: en voor die niet denken , kon eene ontvouwing van dezelve , nu of vervolgens, van weinig betekenis weezen. Dr. (*) In eene Opdragt aan haare Koninglyke Hoogheid van eene Verhandeling, On the Lords Slipper, door haaren Capellaan.  2S4 LEEVENSBERIC-T Dr. cöDRAYEa hadt, ongetwyfeld, eene liefde en eerfcied voor de waarheid, welke hem niet toeliet zyne gevoelens te vermommen of te bedekken; maar, volgens het eenpaang getuigenis van verfcheide geloofwaardige Getuigen die hem wel kenden, en veel met hem verkeerden, hadt hy daarbenevens eene zeer groore maate van iiatuurlyke befchroomdheid , welke hem eene omzigtigheid 111 de verkeering inboezemde , pryzenswaardif fn Hukken, waarin het niet onmogelyk is, dat wy mistasten Dezelve ging, egter, de paaien niet te buiten, en Vader courayer was nooit in 't minst verdagt van veinzery en ontveinzing. 6 Dat zo zeer doorfchynend kleed, 't geen hy droeg by zyn leeven wenschte hy, zo 't fchynt, dat, naa zyn dood, geheel zou weggenomen worden, door de Uitgave zyner Geioofsbelydemsfe, hoogwaarfchynlyk opgefteld tot vo doening eener godvrugtige Vorftinne ; maar eindelvk beltemd ^m een aatfte Aanfpraak te zyn aan de Christenen. t Was als een kostbaar juweel we^o-elegd en ziet thans het licht. J we«öeJeSa > e« Veele jaaren te vooren , was de Uitgeever van het Oorfpronglyke naar het Handfchrift des Schryvers (*), en (•) Naamlyk de Eerw. william bell, D. D. Prebendaris van de Collegte-Kerke van St. Peter, te Westminfler. Het Handfchrift was door Vader courayer zelve geweven aan wylen Pnnfes amellv, die hem eene verregaande hoogagtins toedroeg, en deeze Vorftin hadt het by Erfmaaking atn den Eerw. bell befprooken. Vader courayer hadt dezelve eedagtekend in Maart 1767, en met zyn eigen hand onderfchreeven, toen hy omtrent t6 jaaren oud was: want hy ftierf in October 1776, den ouderdom van p5 jaaren bereikt hebbende. Hy verzegt, by de overgave, de Prinfes amelia , dat dit ™ «ernnfc en fterke verbee dingsbragc, was geen *vy?bL^* g wof en toen hy het ondernam, dit fe helderen. Hy wist zelfs niet, h°e/^r^^ algemeen te maaken, en , lchoon hy «eflcbe}Wh ^ Je waarheden door zyn Werk yerlpreid, en ö a y omkleed, hebbe, heeft hy zyn Stelzel alleen toepasfelyk is oP zyn eigen byzonder Char artu , Smaak en Leevensömftandigheid. Eene Ziel , met lee vendige en vnurige aandoeningen vervuld zal ut du Steltel. niets vinden, 't geen de^elve^"^IJsf'nd! haare gevoelens. Met één woord, het behelst ue weinige waarneemingen over de wyze om^ het^ Geluk algemeener te maaken: alleen bengt het ons, hoe fontenelle zelve Gelukkig kon zyn. Maupertuis, aan den anderen kant, een Man van een veZagen en jalourfchen aart, f-f**^?**? hv de eerfte Man van zyn tyd met was; touriWMJ*? twee of drie valfche bepaahugen aangenomen hebbe de. onze Begeerten vertoonende als onze plaagfters, .w.e Arbeid als lyden, en onze Hoop als een bron van fmert, MbhrYft het Menschdom als in opeengehoopte^lenden, hals over hoofd,gedompeld. Volgens hem ^Bejaau zdi, een Kwaad , en, terwyl hy hai^elt over Geh,k 11ryn hy in verzoeking, om zich door Zelfmoord van t lee ^ZÜ^ Tafereel, J geen ons een lee^dig Fransch Schryver heeft opgehangen van de oudé en hedendaagfche Schryvers over ït Menschlyk Gelun. Wat bet Stelzel van den Heer maupertuis betfcft* het ontbreekt in geenen deele aan * £*/g zelfde droefgeestig tpoor betreeden hebben; die, de dottkere fchaduwen van hun eigen alles droet en tl.xiX  206 OVER DE ONOPLETTENHEUD DER MENSCHEN , ENZ. befchouwenden geest over de voorwerpen hunner beipiegeling verbreidende, in ftede van ons te leeren, hoe het Geluk kan verkreegen worden, ons,in zeker voege, tot Wanhoop dreeven. In 't kort, ten aanziene van dit groot en allerbelangrykst Onderwerp, heeft de Wysbegeerte ons, tot hier toe, weinig lesfen medegedeeld, en is het, uit dien hoofde , geenzins te verwonderen, dat de weinig onderweezene Menigte, overgelaaten aan de heerfchappy van grilige verbeelding, of de blinde aandrift van prikkelenden lust, zo dikwyls in het net der dwaalingen zich verward vonden, en in Kunne omhelzing een fchaduw, in ftede van het beeld, aangreepen. ' De verregaande Onoplettenheid en Agtloosheid der iVJemchen, ten deezen opzigte, moet den eenigzins opmerkenden Befchouwer treffen; en kan hy niet naalaaten zich te verwonderen, als hy rondsom zich heen ziet, en niemand, om zo te fpreeken,ontdekt,zoekende na't geen e k een zo greetig tragt te verkrygen. De Gierigaart, die alles ftelt in het verkrygen van fchatten, leert, op we k eene wyze hy best geld op geld kan ftapelen: de tlfnl'jdie,na krygsroem dingt, bevlytigt zich om de kunst des bloedigen Oorlogs zich eigen te maaken. Elke Kunst , elke Weetenfchap, heeft haare byzondere geheimen , zonder welke aan te wenden, niemand denkt «fp-tn,'-.fYo aan Vastjte kunnen verwerven: ja, het handwerktuiglykfte Beroep gaat gepaard met naarftige bevly- Effi„C? . ZMÊ-kt te verkrVgen, wat weezenlyk kan r!t ai.ttr bTklI?ge Van Zyn ^liefd oogmerk ; maar Oeluk alleen, de algemeene wensch en begeerte van alJen, Ichynt door allen aan 't geval te worden overgelaaten; of aangezien te worden als een toevoegzei bv het voorwerp van elks najaaging, 't geen ongevergd zal komen wanneer men dat voorwerp verkreegen heeft. Webben wy ons dan zeer te verwonderen, dat kwelling en te onvredenheid zo dikwyls de gezellinnen zvn ' tteV700rfP°edsi of ^ Menfchen, die elk voorwerpt ÏS t„ y betui.gden m te JaaffeH> fehynen verkreegen te r V if 9'Argth,ans 20 verre zich wrwyderd vinden van Geluk ? Moet het ons niet veeleer bevreemden , LieS het anders met de zaak gelegen ware; indien Geluk, het gewigtigfte voorwerp onzes Leevens, kon verkreegen wor- iZ 11" 0verde»kin8> ^t Natragten, 't welk by¬ kans elke andere zaak vordert ? 1 ' HET  het inwendig geer. van de witte precipitaat. 20? het inwendig gebruik van de witte precipitaat , (Mercurius prcecipitatus aïbus,) als zeer voordeelig, en wel voornamelyk in zommige ziekten der beenderen, voorgesteld, en met eene waarneeming bevestigd. Onder een aantal Geneesmiddelen, welke men tot een inwendig gebruik uit de Kwik vervaardigt, is 'er byna geen, dat zo zeldzaam daar toe gebezigd word, als de witte Precipitaat (Mercurius prcecipitatus albus,) daar hetzelve nochtans, volgens het getuigenis van den onfterffelyken boerhave, een der beste inwendige Genees^ middelen was , 't welk men, tot op zyn tyd , en ook wel tot in onze dagen, uit de Kwik wist te bereiden; „ want," zegt deeze groote Man, „ het heeft een byzon„ der groot vermogen , zo als men met zeer veele , Proeven zoude kunnen bewyzen; het werkt krachtig, _ ' en kan echter veilig gebruikt worden. Indien het, met zuiker gemengd, ingenomen word, werkt het door ,, ftoelgang, ook wel door een gemakkelyke braaking, het „ dood de Wormen, het opent de Chylmaakende vaten, „ het ontlast, zuivert, lost de flym op, en geneest dus zeer veele Ziekten, den Druiper, het Schurft, Vene" rieke Zweeren, en meer andere Kwaaien. (*)." En dat hetzelve tegen kwaadaartige gebreken een uitmuntend Geneesmiddel oplevert, blykt , onder anderen, uit het geneezen van Beenëeters , het welk door hetzelve bewerkt kan worden, zo als men zien kan uit de Waarneeming van den geleerden b. fuun (t)- Ook zyn my zelve twee gevallen van Beenëeters voorgekomen , die oeide veel erger waren dan die, waarvan in gemelde Waarneeming gefprooken word, en nochtans alleen door de witte Precipitaat inwendig, en de Tintt. Myrrhiz vinofa uitwendig, te gebruiken, en wel binnen veel korter bellek van tyd, geneezen zyn ; waarfchynlyk om dat ik dezelve in eene grootere hoeveelheid toediende, en de opkomende falivatie door gepaste laxeermiddelen telkens te keer Dan (*) Boerh. Elem. Chemke. Tom. U. Proces/. CXCVL (t) Haar/. Maatfch. 2de D. pag. 3"3Y 3  %i ook kan men (*) Zie Mengete. d«r Alg. Vad. Letureef. voor 1792. No. s. pag. ii. (t) Haarl. Maatfch. XVI. D. 2 St. pag. 342. H) Conus, in Aph. boekh. Tom. I. pag. 047. Y 4  3°° HET INWKMJIG GEBRUIK van zoortgdyke nog een aantal voorbeelden, by andere Scnryvers, opgetekend vinden (*). Daar men nu, ter geneezing van zodanige ongemakken, de barfaparMa, Bardana, Guajacum, enz. benevens Mercunaale middelen, voorlchrylt, en de laatstgenoemden wel voornaamelyk, zonder welke, volgens het getuigenis van den beroemden heister (f), alle andere middelen weimg of niets daar tegen vermogen , fchoon ik de redenen die hy daar voor opgeeft, juist niet in alles voldoende oordeel: zo belloot ik by het voorgefchreeven Foeijer uit de Koortsbarst, Harst van Pokhout en SuiKer, beltaande , eenige greinen van de witte Precipitaat te voegen, en, by een zagten leefregel en het gebruiken van Kadsnat, daaglyks eenige reizen te doen neemen Uit verwekte al fpoedig fterke aanhoudende ftoelgangen, waar by de Lyder eene menigte fcherpe ftoffe loosde en die vervolgens zomtyds zo geweldig fcherp was, dat bet onderlyf daar door ontveld en zeer brandig wierd hierdoor in myne verwagting verlterkt wordende , liet ik eenige weeken met het gezegde middel continueeren, waarna myn Lyder aanmerkelyk begon te beteren dé pynen te verminderen , het vermogen om te gaan 'zich te nerilellen, en, na een geduurig gebruik daarvan, was by, binnen den tyd van vier maanden, reeds in Haat om zyne zaaken buitens huis te kunnen verrichten, terwvl de vleez,gheid der Bil zich insgelyks langzaamerhand hertelde. Ik heb echter den Lyder volle zes maanden het zelve, icnoon langzaamerhand in hoeveelheid verminderende , laaten gebruiken , waarna hy volkomen herlteld was , en tot nu toe gebleeven is; llegts een of twee reizen_ heten zich de verfchynzelen van eene opkomende Jahvatie zien- doch die door een wfufum purmns uit de Fol. Sennm telkens onderdrukt wierden. By eene Vrouw, alwaar de verfchynzelen meercndeels met de bovengenoemde gelyk waren, uitgenomen, dat de f)ye gezwollen was, de pyn zich hooger na het Acetabulum deed gevoelen, en de aanleidende oorzaak vermoedelyk in (*) Zie Geneeskundige Verhand, van de Koningl. Zveedfche Academ. vert. en uitg. door Prof. sakdifort, II ü p. 'k als op onzeSbSr?6 VerfcllvnreIen > even gebet (*) In zyne Theologie Aftronimique, pag. 165. ont«  ontmoeting van hen aantal krokodillen. $09 ontmoeting van een verbaazend aantal krokodillen , of alligators, in america ; met veele byzonderheden , de natuublyke historie deezer dieren betreffende, (Overgenomen uit w. bartram's Traveh through North and South Carolina, East and West Florida, &c.) De Heer bartram , in Oost Florida, alleen, eene uitgedrekte reis doende op de Rivier St. John, met een kleine boot , gaande van de eene Plantadie ' na de andere, als by ze aantrof, en de nagten op den oever doorbrengende , wanneer hy 'er geene vondt, geeft ons de volgende befchryving van een dier Avond!, ontmoetingen, welke, om derzelver aandoenlykheid, en. "bovenal van wegen de byzonderheden, de Natuur, lvke Historie der Krokodillen, of Alligators, betretïen'* de ; (want nu eens geeft hy 'er deeze , dan weder ,, geene,benaaming aan,) onze opmerkinge, en eene plaats „ in ons Mengelwerk, verdient." # # * * De Avondftond was gemaatigd koel en ftll. De Krokodillen begonnen geluid te liaan, en vertoonden zich, in erooten getale , op de oevers in de Rivier. Ik verkoos mvn verblyf op eene opene vlakte, naby een ver fteekenden uithoek, onder de fchaduw van een grooteu hik, die op 't hoogde van den grond , en maar weinig roeden van myn boot af ftondt. Van deeze opene en hooge ligging had ik een vry uitzigt op de Rivier , 't geen voor my van geen gering aanbelang was; veel reden hebbende om te vreezen voor de verrasfende aanvallen dec Alligators, die in menigte zich rondsom myne haven verzamelden. Een groote hoop houts verzameld hebbende, bm geduurende den nagt, licht op te houden en rook te verwekken, begon ik om myn avondeeten te denken, wanneer ik, myn voorraad naaziende, denzelven fchaars bevond. Ik bedoot daar op, zynde dit de vaardigde wyze om mv de noodwendigheden te bezorgen, myn vischtuig te neemen, en te bezien of ik eenige Forellen kon vangen. Omtrent honderd roeden boven myne uitgekoozene leg- i meng. 1793' N0" 8' Z pl!latS  3TO ONTMOETING Plaats begon een inham der Riviere , die in een wvd Meir uitliep De mond of ingang uit de Rivier was iiaauw; doch het water verbreedde allengskens, en vormoe een Meir, 't geen zich tot de moerasfige gronden uitftrekte: de ingang was bezet met waterplanten, die ik kenne voor 't geliefde onthoud der Forellen. De kanten des ingangs waren heerlyk vercierd met bloeiende planten en gewasfen : de Koeten trippelden met halfmtgefpreide vlerken , over de nesten, en ver! lchooien zich in de grasbosfchen : naauw uitgekomene Zomer- Falmgkens zwommen op de ftille oppervlakte der wateren, en, de Moeder volgende, onbewust van het gevaar, werden zy opgefnapt door de vraatige Forellen: en deezen, op hunne beurt, door den fliramen en gulzigen Alligator. Ziet hem te voorfchyn fchietende uit riet en ruigte; zyn vervaarlyk lichaam zwelt; zyn platte ftaart om hoog geftooken,vlot op het Meir; het water loopt als een waterval uir zyne opengefparde kaaken; uit zyne opengezette neusgaten gaat, als 't ware, een wolk van rook ' P - "'' ■*«* '^vert van zyne donderende ftem. Onmidaelyk bomt er van den overkant des Meirs uit de diepte "P om hem te be vegten. Zy vallen fchielyk - : -v. De kookende oppervlakte van. het Meir êmst den we» aan _ welken zy neemen. De fchriklyke lp? a)Y h n weder na den afgrond, elkan- VWfV'ii' ec wa£er wordt dik en wankleurig. 1§I *CI W.'11 '.(">'' -n, Haan de kaaken toe, en het •lint ::i . e omliggende bosfchen. Zy zinken op y ■ .l- . neemt een einde op den modderigen De overwonnene ontkomt het met ieevensgevaar, en verbergt zich in het modderige water op een afgelegen oever. De ftoutmoedige Overwinnaar keert zegepraalend ua de plaats des gevegts. De oevers en boslchen kaatzen het geluid zyns fchriklyken gefchreeuws te rug, verdubbeld door de (temmen der andere Krokodillen, getuigen van het ichriklyk gevegt. Myn kommer was zeer veel vermeerderd op het aanfchouwen van deezen Krokodillen • ftryd. Het was blykbaar, dat allen uitftel alleen zou ftrekken om myne zwaarigheden te vermeerderen, en myn gevaar te vergrooten • dewyl de Zon bykans aan 't ondergaan was, en de Alligators, van alle kanten, rondsom mvne havenplaats waren Uit dien hoofde befloot ik my te fpoeden in myn tochtje na het Meir om visch te vangen. Het niet geraadeu oor- dee«  VAN EEN AANTAL KROKODILLEN. 3» hetende myn fnaphaan mede te«^ |?^*£ een ftok te myner verd. gQ & ha. voer zonder letzel heenen vouiuj nagevolgd door Meir,' 2 oófe ," dat * V |/$ft^X^ ter over my ui . Zo^ z^hïik bevangen, in zwym de 5 n,rh ik ffhermde met myn (tók in 't wilde met merkende dat zy den aanvauro ne verwaaiing kon beantwoorden: want, zoias ifc nen oeve^ bereikte, • hielden zy af, en g.ngen heenen Dit was eenei gelukje££ eenig meer vertrouwen Be darder aan derl ingang LTS gg&J ^ S :'é SM "Wfi. ST.VoS viel: want ik kor, nn.met  3Ia ONTMOETING- boot agter te laaten en den terugweg te neemen, door net en moerasfen : en al deed ik dit met een gelukkigen mtflag, dan bragt ik my zeiven in de grootfte ongelegenneid: want 'er was dan geen kans, om immer mvn boot weder te krygen, en veilig de woonplaats van menlchen te bereiken. Ik volvoerde myn plan, voer het Meir in, fchoon met zonder wederftand van de Alligators, die den ingang bezetten doch my niet volgden: ook werd ik niet verhinderd door eenige vry groote, die zicb daar aan het oppereinde bevonden. Welhaast ving ik meer Forellen dan ik noodig had; de lugt was te heet, en het weêr te broeiend, om ze veele uuren te houden, fchoon gekaakt en gezouten. ö Hierop maakte ik my ten hertocht gereed, 't welk gelukte met weinig ontrusting , doordien ik my digt aan den oever hield: nogthans ontmoette ik wederltand, toen ik de Riyier mroeide , en werd vervolgd , fchoon niet onmiddelyk aangetast, byzonder door een ouden Houten Alligator, omtrent twaalf voeten lang, die zich din agter my hieldt. Wanneer ik aan land ftapte, en my omkeerde, om myn boot op 't land te haaien, kwam hv digt by myn voet boven, lag 'er eenigen tyd, my in 't aangezigt ziende, met den kop en de fchouders boven 't water. Ik belloot, dat deeze voor zyne ftoutheid zou boeten; en een zwaaren kogel op myn fnaphaan hebbende, haalde ik dien fchielyk, en vond den Alligator met zyn poot op den kant van de boot, na den visch fnufielende. loen ik aankwam, Hoop hy langzaam in het water; dóch keerde ras weder, en nam den voorigen ftand aan; een onvervaard oog op my vestigende. Ik vaardigde riem af, door hem in den kop te fchieten, en voer toen voort met myn visch fchoon, en tot myn avondmaal gereed, te maaken. Ik nam dezelve uit den boot, la°- ze op den oever, digt by 't water, en begon met ze te fchrabben: toen ik, myn hoofd opligteude,voor my,door het heldere water, heen, den kop en de fchouders zag van een vry grooten Alligator, die langzaam op my afkwam. Ik trad oogenbhklyk te rug, wanneer hy, met een llag van zyn Hxm, veel van myn visch verplette. Allergelukkigst was het, dat ik, op dit tydftip, opkeek; het monlter zou my anderzins, in minder dan een minuut, aangegreepen en in de Rivier gefleept hebben. Deeze ongetooflyke ftoutheid der Alligators ontrustte my  VAN EEN AANTAL KROKODILLEN. 313 mv'grootlyks, en deedt my vastftellen, dat ik my niet veilig kon rekenen , dan door geltadig pp de wagt te blyven: weshalven ik, zo ras ik myn visch fchoon gemoakt hadt, my bevlytigde om voor myne veiligheid, en die myner goederen, zo goed ik kon, zorg te draagen. In de eerfte plaats haalde ik myn boot op den wal, bykans geheel uit het water , om te voorkomen , dat de Krokodillen dien niet omwierpen , of ten grond deeden zinken: ik nam alles wat los was 'er uit, en bragt het na myn verkoozen verblyf, flegts weinig roeden van daar gelegen; ik fchikte eenig droog hout op zulk eene wyze als my gevoeglykst fcheen. Voorts maakte ik het daar rondsom ruim, op dat 'er niets in den weg mogt wee • zen wanneer ik 's nagts mogt aangevallen worden, ot van de water- of van de landzyde: want ik had toen ontdekt. dat deeze kleine Landengte, van wegen de aigelegenheid en vrugtbaarheid, bezogt werd door lieeren en Wolven. ... . My op de best mogelyke wyze toegerust hebbende, laadde ik myn geweer, en ging uit op verkenning van de plaats , waar ik my bevond. Wanneer ik ontdekte, dat het Schiereiland en bosch , op den afftand van omtrent twee honderd roeden van myne verblyfplaats, aan de landzyde, omringd was door een wateragtig moeras, 't geen beneden grensde aan den oever van het kleine Meir, en boven reikte aan de moerasfen, die den Poel omringden: weshalven ik my op een zeer bepaald onthoud bevond, en 'er, ingevalle van befpringing, voor my geen andere wyk was, dan op een der hooge Eiken te klimmen , of met myn boot van wal te fteeken. De duisternis was onder dit alles aan 't vallen , en de Alligators hadden fnaar even afgelaaten van het maaken huns fchrikbaarenden geluids, toen ik weder ontrust werd door een vreeslyk geraas, dat uit myne haven fcheen te komen , en myne geheele aandagt trok. Na myne verblyfplaats wederkeerende, vond ik alles ongeftoord. Ik vervoegde my aan den verften uithoek, waar ik eene vertooning zag, zo nieuw als verbaazend, en my,in den eerften opllage, dermaate ontltelde , dat het eenigen tyd leedt, eer ik kon begrypen , wat 'er van de zaak was. Welhaast, egter, ontdekte ik de reden van de ontzettende veelvuldigheid van Krokodillen te deezer plaatze, die alles te boven ging, wat ik ooit van dien aart gehoord had. Hoe zal ik my uitdrukken, om 'er een evenmaatig denkZ 3 beeld  3f4 ONTMOETING beeld van te geeven aan myne Leezers, en teffens vermyden, vermoedens, omtrent de waarheid myns verhaals, te verwekken?^ Zal ik zeggen, dat de Rivier, te deezer plaatze, van den eenen oever tot den anderen, en misleiden een halve myl boven en beneden my , een enkele vaste bank van Visch geleek, van verfcheidenerlei foort, door deeze engte van St. Jdhn gaande in het kleine Meir, by derzelver afzwemmen van de Rivier, en dat de Alligators in zulk een ongelooflyk groot getal byeen waren, en van oever tot oever zo digt aan een lagen, dat het gemaklyk zou gevallen hebben op hunne koppen over te wandelen, waren het onbefchadigende Dieren geweest? Welke uitdrukkingen zyn fterk genoeg, om genoegzaam te befchryven het akelig tooneel, 't welk eenige minuuten aanhieldt, terwyl deeze groote Vischfchoole poogde door te dringen ? Staande dien tyd , werden 'er duizenden ,. ik mag wel zeggen honderden van duizen. den, gevat en ingezwolgen door de vraatige Alligators. Ik zag een Alligator verfcheide groote Visfchen tellens uit het water opneemen, en tusfehen zyne kaaken iltngeren , terwyl de (taarten der groote Forellen rondsom zyne oogen en lippen fpartelden, eer hy ze kon binnen krygen. Het fchrikiyk geraas van hunne opeen klappende kaaken , hun indompelen tusfehen de afgebrooken Vischfchoole, hun boven 't water uitlteeken, eenige voeten hoog, met den prooy , de ftroomen van water en bloed uit de bekken alioopende, en de waafemwolken uit hunne wyde neusgaten opgaande, was alles even ontzettend. Dit tooneel vertoonde zich by tusfebenpoo- zen, geduurende den nagt, naar gelange de Visch aan kwam zwemmen. Naa dit gezigt, hoe ontzettend ook, bevond ik my wat geruster, en beter voldaan over myiien toeftand ; overtuigd zynde, dat de buitengemeen groote verzameling van Krokodillen moest toegefchreeven worden aan dit jaarlyks Vischfeest, en dat zy zo veel bezigheids vonden in hun eigen element, dat ik niet zeer behoefde te vreezen voor een bezoek. 't Was nu bykans nagt; ik keerde na myne legerftede terug , waar ik myn Visch te kooken en myn Ryst te ftooven gezet had. Olie, Peper en Zout by my hebbende , en overvloed van heerlyke Oranje-appelen, als boven myn hoofd hangende,(die keurlyk,in ftede van Azyn, kunnen gebruikt worden J zat ik neder, en onthaalde my welven fmaaklyk, Naa  VAN EEN AANTAL KROKODILLEN. 3*5 Naa den maaltyd deed ik myn vuur , om licht te hebben wat beter opbranden, en, terwyl ik de aantekeningen van den voorgaanden dag in myne papieren naazag, wierd ik fchielyk gewekt door een geraas van de landzyde. Ik fprong op, en luisterende, hoorde ik zeer onderfcheiden een Dier waaden in het water by de Landengte. Ik vatte myn fnaphaan op, verliet myn verblyr voorzigtig , en trok op het geluid aan. Omtrent dertig weden voortgegaan zynde, hield ik itand agter een ry Oranjeboomen, en ontdekte weldraa twee groote Beeren, die door het water heen gewaad, het bosch bereikt hadden' en op my afkwamen. Ik wagtte tot zy omtrent dertig roeden van my af waren; hier begonnen zy te inuifelen; ik haalde de haan over, maar het roer weigerde: de beide Beeren keerden zich om, vlooden weg, en zich jn 't water en de moerasfen dompelende, hielden zy ,zo de verouderftel. niet op, voor dat zy het vaste land bereikt hadden; langen tyd, althans,kon ik ze hooren loopen en in 't water ploffen. Zy waagden het niet weder te keeren, en werd ik dien nagt niet geftoord door eenig ander fchepzel; uitgenomen dat ik nu en dan ontwaakte , door het gefchreeuw der Nagt-uilen, en het loopen der boschrotten door de takken. . . De Boschrot, een zeer aartig Dier, haalt in grootte niet wel de helft van een Huisrot , is donkerbruin ot zwart van kleur; de ftaart is dun, en korter, naar evenredigheid, dan die der Huisrotten, en dun met kort hair bezet Dit Diertje fteekt uit door het vernuft en den arbeid, bedeed in het zamendellen zyns verblyfs, _t welk eene kegelagtige pyramide is, tusfehen de drie en viervoeten hooi, zamengedeld uit drooge takjes, welke het met veel arbeids en volhardings verzamelt, en zonder eene fetrynbaare orde opeendapelt; nogthans zyn deeze takjes zo vast in elkander geylogten, dat een Beer, of Wilde Kat eenigen tyd noodig zou hebben om deeze gevaarten te vetbreeken, en deeze Diertjes tyds genoeg geeven, om zich met hunne jongen te redden. Het geraas der Krokodillen hieldt my het grootde gedeelte van den nagt wakker; doch, toen ik 's morgens opdond, was het tegen myne verwagting volmaakt itil. ik zag 'er weinigen, en deeze liiepen op den oever. IK was, egter, niet in daat om myne vrees, van op nieuw door hun overvallen te zullen worden, te verbannen; m de daad, de ftryd van gisteren , niettegendaande ik er  3l6 ONTMOETING overwinnend afkwam, of althans my een veilieen arWnr bezorgde, hadt een indruk agtergelaaten dfn l ht veel gevaars onder de oogen te zien. Myne reis de Ui vier op voort te zetten, en genoodzaikte » «T S ïaft" °P P^'et wasmy2 vïel gewaagd. Ik befloot, nogthans, nog een dae lanirer rii Rivier op te vaaren als ik het veilig kon doeï en g£ ve af te zakken als ik dergelyke zwarigheden Lintrof hafn^èrzfr S?*# 4"» boordSe myn°Lp. naan,en zeilde voorzigt g den oever lamA O,-, ^ T P waar de ftryd gi5teren%LvieI°SieiPb^ ontdekte 'er op nieuw een Het ^ ^ y ' en bye» h een .kolom/I„„te-aa„ZLh«; n„fZ'£ "T" plekken, in klenr «I, nM'r *™«™P«» en nan myn oog een groot ge^l Heuvelri „f\Sflï?" waterkant, op eene hooete nrnrr^ « g en van den het oppert d^^MMS der  VAN EEN AANTAL KROKODILLEN. 3*/ 'i der Krokodillen waren; men hadt ze my te vooren beI Jfehreeven. Thans verwagtte ik een woedenden en algeI meenen aanval; dewyl ik verfcheide groote Krokodillen zag [ zwemmen op de hoogte deezer Heuveltjes. Dan die Nes1 ten trokken myne nieuwsgierigheid dermaate, dat ik beI floot, wat 'er ook van kwame, terftond te landen, en ze I te onderzoeken. Ik Huurde myn boot op een gevoeglyke [ plaats aan wal, 't was een inham, van waar een afdaaI lend pad liep na de plaats der Nesten; de meeste waren I verlaaten, en de groote dikke Eyerfchaalen lagen rondsom I op den grond verfpreid. Die Nesten, of Heuveltjes,hebben de gedaante van een Igeknotten Kegel, zyn vier voeten hoog, en van vier of vyf voeten middellyns aan den onderkant, zamengefteld uit modder, gras, en ander plantgewas. Eerst leggen zy een vloer van dit mengzel op den grond, daarop eene laag Eyeren; hier boven weder een laag van dat mengzel, zeven of acht duimen dik, voorts een laag Eyeren, en op deeze wyze de eene laag boven de andere, tot omtrent den top. Ik geloof, dat zy van één tot twee I honderd Eyeren in een Nest leggen: deeze, veronderltel | ik, worden door de zon uitgebroed; en misfchien dat i de zelfftandigheden uit het groeiend ryk, met aarde gei mengd, aan de zon blootgelteld, eene kleine maate van | gisting veroorzaaken, en dus de hette in deeze BroeiuesI ten vermeerderen. De grond, vry verre rondsom deeze Nesten, droeg de | zigtbaarfte blyken van eene geltadige verzameling der Ali ligators te deezer plaatze; het gras was daaromftreeks i geheel plat getreeden , men zag naauwlyks blad of Itronk ; overëinde ftaan; terwyl, op een verderen afftand, overal ij het gewas vyf of zes voet hoog ftond, en zeer digt zaij mengegroeid. Het Wyfje, verbeeld ik my, bewaakt zorgvuldig haar :! eigen Nest,'tot dat de Eyeren alle zyn uitgebroed; of i misfchien neemt het, terwyl het op 't eigen broedzel let, | onder opzigt en befcherming zo veele als zy vau eigen | en anderer Nesten kan bekomen : vast gaat het, dat de I jongen niet aan zichzelven worden overgelaaten ; want ik heb dikwyls gezien, hoe een Wyf jes - Alligator de jonI gen na den oever geleidde, gelyk een Hen haare KieI kens: zy betoonen ook die oplettenheid in 't oppasfén, en i dien moed in 't verdedigen, der jongen. Wanneer dit ♦ Z 5 Wyf-  3lS ONTMOETING Wyfje, omringd van het broedzel, zich op de warme oevers baakert, hoort men de jongen geftadig piepen en tpnken als jonge Honden. Ik geloof dat, van dit talrvk kroost, flegts weinigen tot den vollen wasdom en ouderdom geraaken: de ouden eeten de jongen op zo lang zy een prooy van dezelve kunnen maaken De Alligator is, volwasfen, een zeer groot en verfchriklyk Dier, van eene verbaazende fterkte, vlug- en fnelheid in het water. Ik heb 'er gezien, die in de lengte twintig voeten haalden , en men zegt dat 'er van twee en drie en twintig voeten gevonden worden. Het Ivf is zo groot als dat van een Paard: in gedaante hebben zv veel overeenkomst met de Haagedisch, uitgenomen den Haart, die plat en wigswyze is, zynde aan beide de kanten zamengedrukt, en allengskens dunner wordende van den onderbuik iia het uiteinde. Deeze Haart is, even als het geheele lyf, bedekt met hoornagtige plaaten, of fchubben, ondoordringbaar, zelfs voor een fnaphaans-koeel, als het Dier leeft, uitgezonderd omtrent den kop, en even beneden de voorpooten, of armen, waar men wil, dat ze alleen kwetsbaar zyn. De kop van een volwasfen Alligator is omtrent drie voeten ; de opening van den bek heeft omtrent dezelfde wydte; de oogen zyn klein, naar evenredigheid van het Dier, en fchynen dieo in den kop gezonken van wegen het uitHeeken des voorhoofdsbeens • de neusgaten zyn wyd, opgeblaazen , en puilen voorwaards uit: weshalven de kop, op eenigen affland in het water gezien, een dryvend Huk houts gelykt. De bovenkaak alleen is beweegbaar; zy richten dien bykans rechtftandig op, zo dat dezelve met de onderkaak een rechten hoek maakt. Vooraan in de bovenkaak, even onder de neusgaten, Haan twee groote, dikke, Hevige tanden,niet zeer lcherp gepunt, maar eerder kegelvormig, zo wit als het beste gepolyst yvoor; deeze zyn met geen vel of lippen bedekt, en altoos zigtbaar, 't welk aan dit Dier een af. gryslyk aanzien byzet: in de onderkaak zyn, tegen over deeze tanden, holen , gefchikt om dezelve in te laaten. Wanneer zy de kaaken op elkander Haan, veroorzaakt zulks een verbaazenden flag, niet ongelyk aan het werpen van een zwaaren plank op den grond, en kan men dit geluid op eenen zeer verren affiand hooren. Maar_, 't geen een Vreemdeling nog meer verbaazen moet, is het ongelooflyk Herk geluid en vervaarlyk gebrul ,  van een aantal El'okodillen» ST9 brul. 'l welk zy kunnen maaken, bovenal in de Lente, de tyd wanneer zy teelen, of broeden. Dit gebrul heeft veel van 't geraas eens zwaaren ver af zynden donders, beroert niet alleen lugt en water , maar doet ook het aardryk daveren, en, wanneer honderden en duizenden, ten zelfden tyde, dit brullend geluid liaan, kan men zich niet wel anders verbeelden, dan dat de geheele Aardbol op de hevigfte en fchroomlykfte wyze gefchud wordt. Een oude Kampvegter, die misfchien de volftrekte Opnerheerfcher is van een klein Meir of Poel, (terwyl een vvftistal, kleinder dan hy , genoodzaakt is zich te vergenoegen met in minder kreeken, daar omtrent, te blaazen en te brullen,) fchiet eensklaps, uit de netbosfchen, op de oppervlakte des waters, in een rechte lyn; eerst zich zo fnel als een blixem beweegende, doch allengskens traa°-er voortgaande, tot hy aan 't midden van het Meirtje komt, waar hy ftil houdt. Daar blaast hy zich op, door lugt en water in zyn bek in te flurpen; dit varoorzaakt, voor omtrent een minuut, een luid geraatel in de keel; doch het wordt,onmiddelyk daarop,met een fterk geraas, ten mond en keel uitgedreeveu, terwyl hy den ftaart in de lugt Haat, en een damp uit de neusgaten, als een rook, opklimt. Op andere tyden, als het Dier zich tot berftens toe opgeblaazen heeft , heft hy kop en ftaart beide om hoog; zich boven op het water keerende en wentelende. Hy fpeelt, als 't ware, de rol van een Indiaatuch Opperhoofd, die zyne krygsverngtingen met veel vertoons ophaalt. Zich vervolgens weg maakende, wordt hetzelfde vertoond door anderen, die voor den dag durven komen, en elkander zoeken voorby te ftreeven , in de aandagt te winnen van het geliefde Wyfje. Myne nieuwsgierigheid op deeze algemeene Broedplaats der Krokodillen voldaan hebbende , zette ik myne reis langs de Rivier voort, zonder aanmerkelyke ftoorenis van deeze fchepzelen te lyden. LEE-  3ao leeven5berigt leevensberigt van vader pierre francois coural jer, D.D. opgemaakt uit de beste bescheiden. (Naar het Engelsch.') (Vervolg en Slot van bladz. 286.) T7ader courayer's Paapery was , wat men 'er ook i a 0vax /en,ke'> Se.en,enkel harsfenfchimmig denkbeeld. In de daad, hy behieldt zo veel Paapery over tot het laatst zyns leevens mogelyk , dat hy in de Roomfche Kerkgemeenfchap bleef, welke hy nooit daadlyk verzaakte- en het blykt met geene zekerheid, dat hy ooit daadlyk uit die Kerkgemeenfchap gebannen werd. Het gaat zeer zeker dat men, lang naa zyne komst in Engeland zelfs in den Jaare MDCCLXM, ten minften het oogmerk had? om hem terug te noodigen in het Land, 't welk hv op het punt om met den Kerkban geflaagen te worden [ ontweek. Dit wordt als een ontwyfelbaar ftuk op^egee! ven, volgens eigenmondig berigt van een Heer, uitfleekcnde in verftand, en van ontwyfelbaare eerlykheid maar wiens naam het my niet vry ftaat te noemen; doch'hy is de eigenfte Man, die belast was met deeze boodfchap van den Superior der Orde te St. Genevieve, die hy, fchoon een Protejtant, in den bloede beftondt. Zo ver myn geheugen bydraagt, gaf hy my woordlyk dit berigt: , Om„ trent het einde van het Jaar MDCCLXIII, krèèg ik „ last van den Superior der' Orde te St. Genevieve , „ myn bloedverwant, om Dr. courayer te gaan bezoe„ ken , en hem te verzekeren , dat alle zyne vyanden „ dooa waren, en dat, indien by weder zyn ouden ftand „ (van Kanunnik) wilde bekleeden, hy met open armen „ zou ontvangen worden, zonder eenige herroeping of „ eenige vernedering hoegenaamd." toen deeze Heer te Londen wederkeerde-, bevondt zich Vader courayeK te JVindJor, waar hy eenigen tyd bleef: hier by kwam nog , dat hy nimmer deeze boodfchap overleverde • en hy- weet niet of dezelfde, of dergelvk eene, boodfchap oon door iemand anders aan Vader courayer gedaan is 't Is naauwlyks der moeite waardig, den eenigzins opmerkzaamen Leezer te herinneren, dat deeze vriendlyke en  van vader p. f. courayer. S^j en ruimfchootige uitnoodiging van den Superior van Vader courayer's Orde te St. Genevieve, langen tyd voorviel naa de uitgave in Mr. marckland's Briet. Zyne ' Franfche Vertaaling van Fra paoli sarpi's Gejchiedenis der Kerkvergadering van Trente zag in t Jaar MDCCXXXV1 het licht, en gevolglyk is Mr. MARCfCland's Brief aan Mr. clarke tien jaaren laater gedagtekend , dan de Voorreden , op welken dezelve Haat, hoewel gefchreeven even naa het leezen daar van. Vader courayer's zagtvoerig fpreekende Paapery laat zich wel hooren, fchynt de onfchuld zelve, en bykans aanneemenswaardig. De Doétor hadt zeker een recht,om 'er het best mogelyke van te maaken, en 'er zich aan te houden, als hy zich nog ingenomen vondt met haare bekoorelykheden. Om zyne keuze te regtvaardigen, kon hy niets minder doen, dan dezelve, zo veel mogelyk,te ontdoen van haare boosheid en ongerymdheid. lerwyl dit der verbeeldinge vry ftaat, kan het veel goeds doen aan die het behaagt. Maar met dit alles zou de Paapery, in dit fchynbaar onfchuldig voorkomen, gevaarlyk kunnen worden in een Protejtantfche Familie. Want alles, wat hier ten voordeele daar van gezegd is , moet niet betrouwd worden : het gelykt zeer veel na de magere verkleumde Slang, in de Fabel, die, naa vriendlyk ontvangen te zyn, welhaast bekwam, en fterk te genoeg verkreeg, om den vriendlyken opneemer te befchadigen. • De Paapery kan, met al de listigheid van fchynbaare eenvoudigheid , en de kunftigfte bedekking van kunst , in 't eerst groflyk bedriegende , onder de gedaante van een eenvoudig, onfchadelyk uitzienend en goedgelykeud fchepzel, met een betoverend gelaad, eenige Schriftuurtexten neemende om haare naaktheid te dekken , toegang verzoeken en verwerven in de Christen - Gemeenfchap , waar zy welhaast weder te voorfchyn feedt in alle pragt, en de 'Christenheid befmet met haare affchuwelykheden. Fronti nulla fides —— —— tnrpiter atrum Definat in piscem muiier formofa Juperne. Ongegrond en bedrieglyk, even als eene verfchyning, is alles wat onder den naam van Christendom voorkomt, en gefchraagd wordt door eenig ander gezag , dan dat van liet  3« LEEVENSBERIGT het Emngelie. Geleerd of ongeleerd, geen Christen kan zekerheid vinden, dan in de Schriftuur zelve; en ongetwyfeld (laat hy den veiligften en zekerften weg in die zich (hikt aan het Emngelie alieen houdt, om ouderweezen te worden in de Leer en Pligten eens Christens. Het denkbeeld van het Protejtantendom is zo eenvoudig" als dat der Paapery zamengelteld. Maar, zullen wy der waarheid regt doen , dan moeten wy opmerken , dat Paapfche beginzels en handelingen niet alleen bepaald zyn aan s Paufen Heèrfchappy , of tot de Landen , waar de Roomsch - Catholyke de heerfchende Godsdienst is Jlliacos intra muros gravatur 6f extra (*_). Het is hier, egter, de plaats niet, om te rreeden in byzondere ontvouwingen van Paapery of Protejtantendom of te handelen over de beginzels waar op zy ieder rusten ' en de einden waar op zy elk uitloopeu. Maar eeni?e korte aanmerkingen, op Mr. marckland's Brief, komen hier niet te onpasfe. Het valt zo gemaklyk niet, en het is ook niet noodig, met naauwkeurige ftiptheid te bepaalen , het denkbeeld van Paapery , op welk zyn fchryven taan zyn Vriend rust. Het blykt, dat het geen hy aan Mr. clarke fchryft van Paapery en Papisten , niet fteunt op de algemeene en bepaalde betekenis van deeze woorden, als betekenende alleen den Godsdienst der Kerk van Rome, en der Aanhangeren van dien Godsdienst. Het voegt hier op te merken , dat een Christen wel zorgvuldig m de gedagten moet houden , dit weezenlyk onderfcheid tusfehen Paapery en Papisten; geen afkeer van de eene kan de afkeuring van de andere billyken, en Protejlanten wisfelen van party met de Papisten, op het oogenblik dat zy hun beledigen, of zelfs liefdeloos van hun denken. Mr. marckland, die geen onkundig, onbedagt, of liefdeloos, Man was , zegt uitdruklyk, fpreekende waarfchynlyk van Geleerden , en in zyn eigen Kerkgemeenfchap , dat 'er daar weinig waren, die geen zo goede Catholyken waren , als Vader cotjraïer ; en hy fluit zich zeiven, een welonderweezen Protejiant,van dit getal niet uit. Hier (*) IHiacos intra mum peccatur £f extra.  vaw vader p. f. courayer. 5*3 Hier uit volgt dan, 'dat Mr. marckland geloofde, dat 'er Protejianten waren, zo wel, in 't ftuk van Paapery, bevoegd om Dr. courayer's plaats in de Kerk van Rome te bekleeden, als de Doétor zelve, die nogthans, zo 't fchynt, genoeg van de Paapery overhieldt, om weder welkom ontvangen te worden in zyn voorigen rang onder die Kerkgemeenfchap: en omgekeerd, met al de Paapery, welke hy behieldt, zou hy, naar Mr. marcklands begrip , niet onvoegelyk hebben kunnen geplaatst worden in de Protejtantfche Kerk van Engeland. Men zegt, met der daad, ik weet niet met hoe veel grouds, dat aan Vader courayer een Standplaats en Bisdom in Engeland is aangebooden geweest, welke hy weigerde. Zeker , gelyk Dr. clarke zeide van den Aartsbisfchop wake , by diens verhelfing tot den Zetel van Canterbury, was Vader courayer, met alle zyne gemaatigdheid, „ Priester genoeg voor die Standplaats." Dit blykt uit eenige vry fcherpe plaatzen in Vader courayer's Redenvoeriug, te Oxford gehouden (*)." Mr. marckland ftondt, als een Prote/tant, ongetwyfeld toe, dat de dienften, door de Protejiantfche Hervormers gedaan , gewigtig waren, en hunne naagedagtenis deswegen in zegening; maar hy fchynt gedagt te hebben, gelyk Vader courayer zeker deedt, dat onze Hervormers te verre gegaan waren in de omkeering der Paapery. Daar zyn veele verlegenmaakende vertooningen m het gedrag der Protejianten, die dit vreemde denkbeeld zeer begunltigen , en die zeker op Protejtantfche beginzelen niét kunnen goedgemaakt worden : dit moge algemeener weezen , dan ik begryp; doch het is daarom niet billyker. Indien de hoedanigheid daarvan geheel dezellde is, fchynt het onverantwoordelyk, fpyt te hebben, dat de hoeveelheid van Paapery weggeweerd is: terwyl wy nog 20 veel laaten overblyven, en tot onze fchande, als Pro* teftanten, het met zo veel yvers vasthouden. Wie ziet geen overvloed van droeve overblyfzels der Paapery in Engeland, zo in als buiten de Godsdienftige Vastftellingen, die droevig de bronnen van openbaar oaderwys bederven, de Christeuleeraars jammerlyk bezwaa- ren , (*") Oratio habita in Theatro Sheldoniano apud Oxonienfes, « p. f. courayür §. T. P. Quint. ld. July M0CCXXX1II.  S24 leevensberigt ren, blykbaar hun Dienstwerk verhinderen, en de Nut tigheid daarvan Itremmen, 't geen zeker de noodzaaklykheid van alle andere bewyzen voor de bondigheid van dit begrip wegneemt? Kunnen wy te veel van de Paaperv hervormd zyn in beginzels of iu bedryf, terwyl 'er noe Leeringen in het Emngelie zyn, die men niet klaar kan vinden ra de Artikelen onzer Kerke; en Artikelen in onze Kerky die men met klaar in het Emngelie kan aantref- Waar kan de grond'voor dit gevoelen zyn, daar 'er nog onfchnftmaatige wyzen van Geloof en Eerdienst eigendunklyk,den Christenen worden opgelegd,door Acïen van het Parlement, geltaafd door itrafdreigende wetten fchandelyk voor ons Wetboek, en rechtitreeks aanlok pende tegen de Protejtantfche Beginzelen, en de Menschlykheid V • Pudet hxc opprobria nobis Et dici potuisfe &f non potuisfe refelli. Vader courayer wordt gezegd met alle behoedzaamheid bezorgd te hebben, dat zyne Geloofsbehdenis niet openbaar wierd, dan naa zyn dood (*). j, dig; en de Mensch, op de beste wyze onderweezen j, in de grootheid van zyne herkomst, en het verheeven ,, einde, waar toe hy gefchikt is, koestert geene gedag„ ten , dan die betrekking hebben op de Eeuwigheid voor ., welke hy begrypt dat zyne Ziele beftemd is (*)." De Man, met deeze Gevoelens vervuld,behieldt,tot het uiteinde van een lang leeven, de goedkeurende hoogagting van alle Braaven. De zamenftemmende getuigenisfen zyn duidelyk, fterk, en fpreeken ten voordeele van zyn Characler: hy ftondt bekend voor opregt, en een vriend der waarheid. Zyn ommegang 'was zeer ftigtlyk en aangenaam , verleevendigd door eene groote verfcheidenheid van Letter- en Gefchiedkundige byzonderheden ; zyne Zeden waren zuiver, geheel onverdagt, en met eene groote maate van VVelleevenheid verloor hy niets in 't minfte van zyne Eenvoudigheid. Veele Werken gaf hy in de Franfche taaie in 't licht: èn eenige, in 't Latyn overgebleeven, draagen getuigenis van zyn verftand, geleerdheid en fmaak. De voornaamfte zyn Traité de Po'éme Epique. Disfertation fur la (*) P. F. Courayer, Relation Hifiorique & Molosetique. Tom. I. p. 431, 432, 433.  van vader p. -f. courayer. 329 Ja validitê des Ordinations Anglicanes. Relation Apo- logetique fif Hijtorique. Lettre a Mylord percival, au fujet de la nouvelle accufation de faux qui lui ejl in- lente, par le p. harduin. Lettre a M. VAbbe gi- rardin. ——- Lettre a M. le Cardinal de noailles. —Oratio habita in Theatro Sheldoniano apud Oxonienfes, a V. f. courayer, S. T. P. Id. Jul. MüCCXXXII. Eene Franfche Vertaaling van Fra paolo sarpi's Historie der Trentfche Vergadering, met Oordeel- Gefchiedkundige en Godgeleerde Aantekeningen. — Eene Franfche Overzetting van de Gefchiedenis der Hervorming door sleidanus. Deeze gaat desgelyks gepaard met breedvoerige Aantekeningen, waarin de Schryver gewigtige zaaken ontvouwt. — Ook was Dr. courayer, zo men wil, de Schryver van veele Artykelen in het Journal, ten tytel voerende: UEurope Scavante. Lange jaaren was het gezigt van Dr. courayer liegt, en de twee of drie laatfte jaaren zyns leevens was hy geheel blind. Omtrent twintig jaaren vóór zyn dood, fchonk hy zyne Boeken aan Aartsbisfchop tenison's Boekery, te St. Martin. Vader courayer ftierf op zyne Kamer in Spring-gardens, naa eene Ziekte van twee dagen, op den 17 Ocl. MDCCLXXVI, byna vyf en negentig jaaren bereikt hebbende. Hy werd, volgens zyne eigene begeerte, begraaven , in het Klooster van de Abtdy van IVestminfltr, door Dr. bell, toen Capellaan van Prinfes amelia. Dr. courayer's Laatfte Wil, gedagtekend 3 Febr. MDCCLXXIV, en den 24 OcL MDCCLXXVI by Dr. combions goedgekeurd, befprak 500 Ponden aan de Wyk van St. Martin, 200 Ponden aan de Wyk van St. Margareet, in Westminfter; eene vry goede fom aan de Armen in Vernon in Normandye, waar hy gebooren was, en veele Legaaten aan zyne Vrienden in Engeland. Het overige van zyne Naalaatenfchap kwam aan zyne twee Neeven courayer, te Vernon. Daar is een klein langwerpig rond Portrait van Dr. courayer , gefneeden door Mrs. elizabeth b. gulfton , volgens eene Schildery van habhlton , met dit Opfchrift: pierre francois courayer, who was banifhed France , for writting in defence of English Ordination. He was bom at Rouen , Nov. 17. 1681. and is Jtül living. Published Junv 1. 1774- j)e Schry¬ ver, of Schryvers, in de Nouveaux Dicïion. Hifi. Hvo. Aa 3 6 Tom.  33» leevensberigt 6 Tom. 1779. van het Artykel gourayïr , ftelleti ook Rouen als de plaats zyner Geboorte; doch uit zyn Laatften Wil fchynt men Vernon daar voor te moeten hou« den. Bisfchop attf.rbury bezat een Portrait van courayer, in 't best van diens leeven gefchilderd. 't Zelve berust thans in de Bodkiaanfche Boekery, door den Bisfchop aan de Univerfiteit van Oxford befprooken. In het Klooster der Abtdye van Westminfter, recht tegen over de Beeldtenis van Abt vitalis , is een Opfchnft, terEere der Naagedagtenis van Vader courayer, opgefteld door Mr. kynaston. Dit Opfchrift was te haastig op het Monument uitgehouwen; de Opfteller hadt verzogt, bet nog eens te mogen zien. En Mr. kynaston gaf vervolgens een beter Affchrift aan zyn Vnend Mr. nichols. Met een flipt Affchrift hier van, zal ik dit Leevensberigt befluiten. H. S. E. Annis morumque integritate juxta reverendus PETRUS FRANCISCUS COURAYER, Coenobii de Sanïïd Genoveva dicti Apud Urbem Lutetiarn Parifiorum Regularïs olim Canonicus. Vir, fi quis alius De Ecclefïa atque Poütia Anglicana Animo pariter ac fcriptis Optime meritus. Qnippe qui Kpifcopalium jus Adminiltrationum Jamdiu a Pontificiis acerrime impugaatum. Huic eidem Ecclefia; Et Gallus ipfe & pontificius Invicta" argumentorum vi, asferuit & vindicavit Quique adeö, ob id vindicandura Puifus jam patria, profugus, Omnibus demum exutus fortunis Hac in tube qusrebat afylum, & inveniebat; Ibique per annos prope quadraginta Honefta; mentis otio egregius fruebatur exul, Bonorum omnium delicise vivus, Moriens commune defiderium. Obiit quiniS decima die Oüobris Anro poll natum Chriftum MDCCLXXVI. Poft fe natum XCV. Hnic tali tantoque Viro , Marmor hoe, araoris fui monumentum, Po«  VAN VADER P. F. COURAYER. 33- Pofuere Amici, Cui famam marmore perenniorem peperit Defenfa Veritas, refutatus Error. EENVOUWIGE HERDERSBESPIECELING, BY EEN SCHO0NEN ZOMERSCHEN AVONDSTOND. De vale fchemeringen begonnen van verre uit het Oosten op te ryzen, en zich over 't aardryk te verlprei- den. De dag was reeds gedaald, een verkwikkelyke Avo'ndftond gekomen, die door hare koelheid al 't aardryk verfrischte, dat, door de brandende zon verzengd, als eenige verademing kreeg, en door eenen zagten dauw verlnscht wierd. De ffille nagt naderde, al de Natuur haakte naar rust, Vee en Mensch, om door dezelve verkwikt te worden. — Een lieflyk westewindje {peelde door het malfche gras en fchommelend loof, en blies eene zagte verkwikking aan , na eenen brandenden zomerdag. — Mensen, en Vee, aamegtig door de felle hitte, wierden verlnscht. De vermoeide, de afgefloofde, Landman begaf zich vermoeid door den zwaren arbeid , reeds naar zyne wooning te rug , om de afgewerkte leden te verkwikken door eene aangename rust. —■ De gladde Melkkoeijen traden met eenen tragen en langzamen tred ftalwaards, terwyl Melker, al vrolyk zingende, dezelve zag- tjes van a»ter navolgde. De Herders dreven hunne Kudden ftulpwaards, fpeelende, op eene Iigte herdersfluit, hunne vrolyke avondzangen, terwyl de Kudde al dartelende door eikanderen fpeelde, en deeze gezangen beantwoordde met een zagt geblaet. — Malfche kruiden, en tedere bloempjes, door de heete zonneftralen geftoofd , hunne toppen latende nederhangen , begonnen, door een zagten dauw verkwikt, dezelve weder op te beuren en ia de hoogte te verheffen, — Al 't gewas, al 't gebloemte , wierd als"op nieuw met lieflyk ruikenden balfem overgooien en verfpreidde langs de wyde vlakten de aangenaamfte geur.—Lieflyk en ftreelend was het gemurmel der zagt voortrollende golfjes, welke aartig door eikanderen fpeelden , bewoogen door een zagt geblaas der fpeelzieke westewindjes, terwyl zy onder zich duizenden van bruin gefchubde Vischjes verborgen. —— Vrolyk dartelden en Aa *J.  33* HERDERSEESPIEGKLlNO fpartelden deeze vlugge waterbewoouers dooreen, en toon» den zich verheugd, dat de heere dag gedaald, en de koele , de verkwikkelyke, Avondftond gekomen was. -——. De velden en wyde vlakten gevoelden zich verkwikt door den verfrisfchenden dauw en de koele avondwindjes. —— Wyd en zyd heerscbte reeds de ftatigfte ftilte. — In de bosfchen hoorde men flegts een zagt geritzel, door een ligt windje in de blaadjes veroorzaakt, terwyl alle derzelver inwooners zweegen. — De Nagtegaal, de zoetzingende Nagtegaal, verborg zicb in het digtfte woud, en zweeg. — Ook zweeg de vrolyke Leeuwrik in de velden, en verfchool zich onder 't malfche gras. De fiielvliegende Daak fchoor niet meer langs de waterkanten , noch de vlugge Zwaluw door de wyde vlakten. —• Zy alle waren reeds in rust — en al de Natuur neigde reeds tot rust. Lieflyke , verkwikkelyke, Avondftond ! — hoe nuttig zyt gy voor de geheele Natuur, hoe noodzaaklyk voor Mensch en Vee, voor 't gevogelte des Hemels , en voor de bewooners der velden , voor de inwooners der bosfchen, zelfs ook voor alle de bewooners der golven, voor de bewooners der diepe wateren, der peillooze afgronden!—i Lieflyke Avondftond ! — hoe verkvvikkelyk zyt gy voor den afgelloofden Landman , die, den ganfchen dag door de heete zon gebraden, door eenen zvvaren arbeid vermoeid en afgetloofd , naar eene verkwikkelyke rust naakt! Maar, gy alles verfrisfchende Avondftond, hoe gewenscht zyt gy inzonderheid voor het aamegtig Vee, dat ganfche dagen in de heete velden de fel fteekende, de brandende, zonneftralen heeft moeten doorftaan — dat geweldig geplaagd is door een zwerm van fcherp fteekende Infecten.—Ja,gy zyt nog des te verkwik» Icelyker, om dat gy volgt op eenen heeten en brandenden zomerdag. Al de Natuur haakt naar uwe aankomst, even als een vermoeide, en door dorst verfmagtende, Reiziger, in een dorre, in een brandende, woesteny, haakt naar een verkwikkelyken dronk waters! —. Hoe aangenaam is uwe aankomst, ó zielftreelende Avondftond ! — hoe veele verkwikkelykheden fmaakt men niet by u — hoe veele fchoonheden fpreid gy niet ten toon! —. Al wat zagt , zielverkwikkend , en verrukkend aandoet , fmaakt men in een ftillen en fchoonen Avondftond — en Ijoe verrukkend zyn de fchoonheden , door u ten toon ge-  BY EEN ZOMERSCHEN AVONDSTOND. 333 gefpreid! Met welk eene ftatigheid zinkt de Zon in de Westerkimmen neder , terwyl hare laatfte ftralen de kimmen verwen met een verkwikkelyk rood , of de landen der ligte westewolkjes fchilderen met eene mengeling van kleuren, die het hart verrukken ! — De vale fchemeringen, uit den Oosten opkomende, fpreiden een donker kleed over het halve Waereldrond, een kleed van duisternis en fchemering. Dra vertoont zich een heir van tintelende Starren, dat niemand tellen kan. — Het Uitfpanfel is vol majefteit en heerlykheid. ■■ Hier vertelt de Hemel het vermogen des Almagtigen, en verkondigt de eer van Hem, door wiens alvermogende vingeren zy gevormd zyn. Met welk eene ltatige majefteit vertoont zich het wyde Hemelruim! Elk flonkerend licht, iedere glinfterende Star, roept de eer des. Almagtigen uit, en voert den opmerkzamen befchouwer in verwondering weg — terwyl al wat het oog ontdekt eene magt aanduidt, die alle bevatting, die alle denkbeeld, te boven gaat — eene majefteit, die met geen menfchentong kan uitgefprooken worden! ó! Gy verkwikkelyke, gy ftille en verrukkende Avondftond! — gy fchenkt aan alles eene neiging, om zich tot rust te begeeven, om zich door die rust, die aangename rust, welke de ftille nagt aanbrengt, weer te herftellen. — Alleen de opmerkzame geest zoekt die rust nog niet, maar wil zich vermaken in befpiegelingen, in aandagtige befpiegelingen , welke des te aandagtiger worden, naar mate der ltatige ftilte, welke over al de Natuur is uitgeftort. — Verbazend tooneel! — Zo dra verfpreid zich de vale duisternis niet op het halve Waereldrond, of 'er vertoont zich een heir van Starren, wier getal ontelbaar is ! — Dan, wie weet hoe veele, en welke, Weezens, op die glinfterende Waerelden, die ik daar in eenen onafmeetlyken afftand boven onze hoofden zie flikkeren, even als of het flegts kleine vuurfpranken waren, zich bevinden ! —- Wie weet hoe veelen van derzelver Inwooners mogelyk nog veel redelyker, nog veel verftandiger, zyn, dan die, in wier kring wy Menfchen ons bevinden! — Wie weet hoe veelen dier Weezens thans bezig zyn in ftille overdenkingen , in verrukkende befpiegelingen, der groote Werken van den Almagtigen ; zich verlustigende in de befchouwing van de Natuur — in de befchouwing van de oneindige verfcheidenheid der Weezens in al 't gefcbapene — der Weezens , welke allen de groote daden Gods Aa 5 ver-  334 IIERDER.SBE SPIEGELING vermelden! — Wie weet, met welk een doordringend verftand zy dit alles doordenken, dit alles befchouwen en de grootheid van hunnen Maker verkondigen! — De Hemelen toch vertellen Gods eer, en het Uitfpanfel verkondigt zyner handen werk! — De dag aan den dag ftort 'er overvloedige fpraak van uit, en de nagt aan den nagt toont 'er weetenfchap van , terwyl de opmerkzame aandagt elk redelyk denkend Weezen doet uitroepen : hoe groot zyn uwe Werken, 6 Heere! Gy hebt ze alle met Wysheid gemaakt! — Lieflyke Avondftond ! — welke ftatïge vertooningen verfpreiden de fchemerende oogen- blikken allerwege rondsom my! — Hoe verheven hoe vol majefteit, zyn alle de voorwerpen, welke zich aan het opmerkzaam oog opdoen ! — Duistere en plegtige fchaduwen maken alles even ftatig, alle voorwerpen eerwaardig , en my geheel tot aandagt. — Met een veel fcherper gezigt , dan by den dag, befchouwt men de voorwerpen, welke ons omringen ; hoe zeer eene vale fchemering dezelve eenigermate voor het alleropmerkzaamst oog bedekt, nogthans word daardoor alles niet minder ftatig, niet minder eerwaardig. _ Een zagt geblaas van een ligt en zoel westewindje verwekt een ritzelend geluid door de fchommelende blaadjes, en vermeerdert de opmerkzaamheid van oogenblik tot oogenblik. — Wat onderfcheid u, ó Mensch! van de redelooze Dieren des velds? — De Mensch onderfcheid —■ fmaakt, en betragt, alles met die veel edeler aandagt — met dat redelyker vermogen, dan in het (lom en redeloos Vee gevonden word. Verkwikkelyke Avondftond! — hoe veele fchoonheden fpreid gyniet toon voor eiken opmerkzamen waarneemer! — Hoe veele zoete en ftreelende aandoeningen gevoelt myne ziel onder de opmerking van alle die verheven voorwerpen, welke ik in deeze ftille eenzaamheid waarneem , opmerk , en aandagtig bepeins — bepeins, met eene verrukkende,', met eene eerbiedige, opgetoogenheid! — Stille en verkwikkelyke Avondftond!— tot hoe veele ernftige overdenkingen geeft gy aanleiding — tot welke gewigtige overweegingen wekt gy op De Mensch, die als de dageraad'opgaat, bereikt den middag van zyn leven. — Dan, wanneer de avondfchemeringen dalen , de bleeke fchaduwen vallen , dan nadert de donkere nagt van zyn dood. Het licht word uitgebluscht, en deszelfs plaats vervangen door de dikfte duisternisfen. — De donkere nagt verduistert  by een zomerschen avondstond. 335 tert al den glans, waar mede hy nog korts zo heerlyk fchitterde. — Nu daalt de Mensch neder in het donkere graf, in de groeve der verteering, en word overgegeeven tot een aas der wormen , eene ontbinding der deelen. — Dan, is het nu gedaan met den Mensch — gaat nu met het oogenblik des doods het licht des levens ook voor eeuwig onder ? — Volgt 'er nu eene altoos duurende nagt van donkerheid? —Een nagt, in welken in eeuwigheid niet meer aan den Mensch zal gedagt worden ? — Een nagt , waarin de Mensch valt in eenen eeuwigen flaap van vernietiging? — Dat zy verre! — Gelyk de Lente van den Zomer, de Zomer van den Herfst, en deeze door den Winter, gevolgd word — zo komt de Winter van onzen leeftyd haastig aan, en wy fterven — doch wy fterven om weer te leeven in de blyde Lente, welke op deezen Winter volgt. — Gelyk elke nagt van eenen vrolykeren en blyderen dageraad gevolgd word, die de pikzwarte donkerheid verdryft, en doet plaats maken voor de heldere zonneftralen , welke den vollen dag aanbrengen . zo zal ook eens eene blydere dageraad van een veel heerlyker leven de akelige donkerheid uit onze nare graffpelonken doen verdryven, en het licht van onze levenszon zal eens met vernieuwden glans beginnen te fchynen, en eenen vollen dag verwekken , die nooit meer van eenen akeligen nagt zal gevolgd worden. — Dan zullen wy eeuwig dag hebben — eeuwig licht — eeuwig leven! — Dan zullen onze befpiegelingen helder, en veel doordringender, weezen — dan zal onze levenszon nooit meer ondergaan ; maar heerlyk — luisterryk, blyven fchynen in alle eeuwigheid, en we zullen ons volmaakt verlustigen in de groote Werken van onzen oneindigen Maker 1 C. v. d. G. gelvkheid. 't Ts klaar, dat de menfchen , die 't genot hebben van J. de vermogens, aan hunne natuur gehegt, gelyk zyn; zy zyn het, wanneer zy voldoen aan de dierlyke werkingen, en wanneer zy hun verftand oefenen. De Keizer van China, de groote Mogol, de Padisha van Turkyen, kan  33 GELYK HEID. kan aan den geringften mensch niet zeggen: ik verbiede u uwe fpys te verduwen, uw gevoeg te doen, en te denken. Alle Dieren van iedere foort zyn gelyk onder elkanderen. Geen paard zal tegen 't paard, zyn medemakker, zeggen: Dat men myn' manen kamm', my rosfe, my befla: Gy, ga aan 't muildier mynen last opleggen, Dat zonder myn bevel geen ezel iet befla. En gy, zorg dat myn trotfche lievelingen, En myne dartle nimfen-ltoet, Die naar myn gunst en liefde dingen, Van alles hebben overvloed. Dat men van hengften ruinen make, En hen tot wagt der hooflche merriën fchikk', Op dat geen ander paard dan ik By haar vermaak en wellust finake. Dat niemand uwer zich vergrype aan eenig ding, Dat ieder vreeze, en van myn' wil afhange, En zoo 'er één flechts in myn byzyn durve aanvangen Te briesfchen, eisch ik, dat de muiteling, Die wet en goden van de paarden treedt met voeten, Terftond, digt by de Hal, zulks aan den hals zal boeten. De Dieren hebben natuurlyk boven ons het voordeel van onafhangelykheid. Indien een Stier, die een Koei vrydt, met hoornftooten verdreven wordt door een Stier, die fterker is dan hy, gaat hy eene andere meestres zoeken in een ander veld. Een Haan, door eenen anderen Haan afgeflagen, gaat zich in een ander hoenderkot troosten, 't Is niet aldus met ons. Een kleene Vizir verbandt eenen Bostangi naar Lemnos ; de Vizir Azem verbandt den kleenen Vizir naar Tenedos; de Padisha veibandt den Vizir Azem naar Rhodes. De Janitfaren zetten den Padisha gevangen, en verkiezen eenen anderen , die, ter zyner keuze, de goede Mufulmannen in ballingfchap zal zenden; en dezen zullen zich nog grootlyks aan hem verplicht achten, indien hy de uitoefening van zyn geheiligd gezach niet verder uitftrekke. Indien deze aardbol ware het geen hy fchynt be« hooren te zyn; indien de menfchen op denzelven overal een m  REL YKHËID. 337 êen gêmakkelyk en verzekerd beftaan vonden , en eene luchtftreek, overeenkomftig met den eisch hunner natuur, 't is klaar, dat het een mensch onmogelyk zoude geweest zyn, eenen anderen te onderwerpen. Dat deze aarde overladen zy met heilzame vruchten; dat de lucht, die zoo veel tot ons leven moet toebrengen, ons geene ziekten en geen te vroege dood geeve ; dat de mensch geene andere huisvesting en geen ander bed benoodigd hebbe, dan dat der Dasfen en Rheebokken ; als dan zullen de Gengishans en de Tamerlans geene dienstboden hebben dan hunne kinderen, die heusch genoeg zyn zullen, om hen , in hunnen ouderdom, de behulpzame hand te bieden. In dezen natuurlyken ftaat , waarin alle viervoetige Dieren, die niet overheerd zyn, alle Vogels en kruipende Dieren, zich bevinden, zou de Mensch even zoo gelukkig zyn als zy. De Heerfchappy zou als dan een hersfenfchim, eene ongerymdheid, zyn, waaraan niemand zou denken; want waarom dienaars te zoeken, wanneer gy geen dienst altoos behoeft. Indien het in de hersfenen van eenig byzonder mensch, die den kop van een dwingeland en fterk gefpierde vuisten hadt, opkwame, zynen buurman te onderwerpen, die minder krachten had dan hy, zou de onderdrukte aan den Donau zyn, alvorens de onderdrukker zyne maatregels aan den Wolga zou genomen hebben. Alle menfchen , derhalven , zouden noodwendig gelyk zyn, indien zy geene behoeften hadden; de elende, welke aan ons geflacht gehegt is, maakt den eenen mensch ondergefchikt aan den anderen : de ongelykheid maakt het weezenlyk onheil niet uit , maar de afhanglykheid; 't kan niet dan van weinig aanbelang zyn, dat deze of geene mensch den tytel voere van Hoogheid, een ander dien van Heiligheid, maar 't valt hard zyne Heiligheid of zyne Hoogheid te dienen. Een talryk huisgezin bebouwt eenen. goeden grond , twee kleene huisgezinnen , in de nabuurfchap , hebben Hechte landen , die byna niets voortbrengen ; de twee arme huisgezinnen moeten, derhalven, het ryke huisgezin dienen, of het zelve om hals brengen, 't geen niet bezwaarlyk is. Een der twee arme huisgezinnen bied zyne handen aan het ryke huisgezin,om brood te hebben. Het andere arme huisgezin val: 'er op aan, en word gelhgen. Het dienstbare huisgezin is de oorfprong der dienstbaren  338 celvkheid. ren en handwerkslieden, het geflagen huisgezin is de oorfprong der Haven. ° 't Is op onzen ongelukkigen aardbol onmogelyk , dat menfchen, die m maatfchappy leeven, niet zouden verdeeld zyn in twee klaslen , ryken, die gebieden, en armen, die dienen, en deze beiden onderverdeelen zich in duizend anderen , en deze duizend hebben mede nog verfchillende onderfcheidingen. Na /kt ieder zyn lot weg heeft , komt gy ons zeggen: lk ben mensch als gy; ik heb twee handen en twee voeten; ik ben even trotsch, en misfchien trotfcher, dan gv; myn verftand is ten minften even onredelyk, even verkeerd, even ftrydig als het uwe. Ik ben burger van bt. Mann, of van Ragufa, of van Vaugirard: geef mv myn deel van_ de aarde. 'Er zyn in ons halfrond omtrent vyftig duizend milhoenen , zoo tamelyke als onvruchtbare , akkeren gronds te bebouwen; wy maken op dien grond, ten naasten by, Hechts een getal uit van duizend mihioenen Dieren, met twee beenen zonder vederen • het geen derhalven vyftig akkers voor ieder is; doe my récht, en geel my myne vyftig akkers? Zie hier'het antwoord: Ga, neem dezelven by de Kaffers, by de Hottentotten, of by de Samojeden, fchik alles met hen m 't minnelyke, alle verdeelingen zyn bereids hier gefchied; zoo gy, onder ons, kost /kleeding, huisvesting en brand, wilt hebben, werk dan voor ons gelyk uw Vader deedt, dien ons, geef ons vermaak, en men zal er u voor betalen , zoo niet, dan zult gy verplicht zyn te bedelen, 't geen te vernederend zou zyn voor de verhevenheid van uwe natuur, en u weezenlyk beletten gelyk te zyn aan de Koningen, en zelfs aan de Pnestercn van 't Dorp, gelyk uwe edele fierheid waant. Alle arme lieden zyn niet ongelukkig: de meesten worden in dien ftand gebooren , en de gedurige arbeid belet, dat zy zulks niet te veel gevoelen; maar, wanneer zy die armoede gewaar worden, als dan ziet men oorlogen , gelyk die van de volksparty tegen den aanhang van den Raad te Rome, die van de boeren in Duitschland, in Engeland , in Frankryk. Alle die oorlogen eindigen, vroeg ol laat, in de dienstbaarheid van 't volk, om dat de vermogenden het geld hebben, en het geld de meester van alles is in een Staat; ik zeg in een Staat, want het is dus niet van Natie tot Natie. Het volk dat zich het best weet te bedienen van het ftaal, zal altoos dat volk te onder-  CELYKHEID. -jj" derbrengen, het welk meer goud en minder dapperheid bezit. Ieder mensch wordt met eene tamelyk hevige neiging gebooren om te heerlchen , om ryk te zyn , om vermaak te genieten , en met veel trek om niets te verrigten ; bygevolg zou ieder mensch het geld, en de. vrouwen of dochters, wel willen hebben van anderen, over hen den meester fpeelen, hen aan zyne grilligheden onderwerpen, en niets uitvoeren, ot ten minlten niets doen, dan 't geen hem vermaken of aangenaam zyn zoude. Gy bemerkt duidelyk, dat, met zulke fraije geneigdheden, het even onmooglyk is, dat de menfchen gelyk zyn, als het onmooglyk zy, dat twee Predikanten, of twee Hoogleeraaren in de Godgeleerdheid , van eikanderen niet nayverig zouden zyn. Het menfchelyk geflacht, zoo als het is, kan niet bebelbian, ten zy 'er een oneindig aantal nuttige menfchen zyn, die niet met al bezitten. Want een bemiddeld mensch zal voorzeker zyn landgoed niet verlaten , om het uwe te gaan bebouwen , en wanneer gy een paar fchoenen benoodigd hebt, zal een Raadsheer dezelve voor u niet maken. De Gelykheid is des evenzeer de natuurlykfte, en tevens de hersfenfchimmigfte, zaak. Gelyk de menfchen uitfpoorig zyn in alles, wanneer zy konnen, zoo heeft men die ongelykheid overdreven; men heeft in verfcheide landen gemeend, dat het een burger niet geoorlofd ware uit het land te gaan, daar hy by toeval gebooren wierd; de zin van die wet is duidelyk: Dit land is zoo Hecht, en word zoo Hecht beftuurd, dat wy ieder byzonder ingezeten verbieden, daar uit te trekken, uit vreeze, dat de ganfche menigte mogt verloopen. —— Doe beter, maak dat uwe onderdanen geerne by u blyven, en dat vreemdelingen zelfs tot u overgelokt worden. Ieder mensch heeft in het binnenfte van zyn hart het recht, te gelooven, dat hy volkomen gelyk is aan andere menfchen : daaruit volgt niet, dat de Kok van een Kardinaal zynen meester moet bevelen het middagmaal voor hem te bereiden. Maar de Kok mag zeggen: Ik ben een mensch gelyk myn meester ; ik kwam , gelyk hy, fchreijende ter wereld; hy zal, even als ik, in doodsangften lterven , en dezelfde plechtigheden ondergaan. Wy verrichten dezelfde dierlyke behoeften. Indien de Turken zich meester maken van Rome,en ik Kardinaal worde,en myn  34o GELYKHEIÖ. myn meester Kok, zal ik hem in myn dienst neemen. Die ganfche redekaveling is redelyk en billyk; maar,tot dat de groote Turk zich van Rome meester make, moet de Kok zyn plicht doen, of de ganfche menfchelyke famenleeving legt in duigen. Ten aanzien van een mensch , die noch Kok, noch Kardinaal, noch bekleed is met eenig ambt in den Staat; ten aanzien van een byzonder burger, die geene betrekking tot iets heeft, maar die te onvredeu is van overal ontvangen te worden met eene houding van befcher» ming, of met een voorkomen van verachting, die duidelyk befpeurt, dat verfcheide Mon Signors niet meer kundigheden, niet meer verftand, niet meer deugd bezitten dan hy, en dien het verveelt, fomtyds in derzelver zydkamer te wagten; wat moet die doen? — heen gaan. de hoveling. Eene Anecdote. (Uit het Engelsch.) Het denkbeeld, 't geen Sir archy macsarcasm (in Love a la mode) aan de hand geeft, wanneer hy tot zyn Zoon zegt: ,, Dat hy nimmer overeinde ftondt in de tegenwoordig„ heid van een aanzienlyk Man," is zo verre van oorfpronglyk, of nieuw, te weezen, dat het zo oud is als de dagen der Regeeringe van Koningin eüzabeth. William powelett , Markgraaf van Winchester, en LordSchatbewaarder onder de Regeering van eduard den VI, die geholpen hadt om den Hertog van northumberland te verhinderen in jane grey ten Throon te heffen , bleef in zyne Post , beide onder de Regeering van maria en Koningin elizabeth, en ftierf in het bezit van dezelve, den ouderdom van nkt "ldzaam onder L> ede 11 van Bedryf, waar toe zy verlokt worden door miodel van een lchoonichynenden en valfchen naam. Deeze looft van Spel noemt men Speculatie, een wvsgeeris woord, met geweld dienstbaar gemaakt aan inhaligheid en geldzugt. Behoeftige Menfchen vallen in het derk beeld om ryk te worden; maar, rondziende onder de rv. ke Lieden van Bedryf, ontdekken zy,dat deezen de rvk, dotomen met verkreegen hebben dan in den laaten avond des leevens, dat zy door een langduurig vlytbetoon verkreegen wat de vraagzieke Speculatie - handelaar denkt dat hy in één flag kan magtig worden. Het ontbreekt niet aan Menfchen die dit begrip onderlleunen, en 'er zvn eenige , fchoon weinige, voorbeelden van de zodanig die het gelukte , door een Houten zet, in hun oogmerk te ilaagen. Zy onderftaan het, daar door aangemoedigd doch het mislukt; en m hun val bederven zy niet alleen zicizelven , dit zou luttel betekenen, maat fleepen ook de  de man van bedryf. 549 de zodanigen mede , die zich hebben laaten inneemen door dat vertrouwen, 't welk tusfehen den Man en zynen Naasten plaats heeft, en 't geen, hoe noodzaaklyk ook voor het beftaan en het geluk der Maatfchappye, vroeger of laater geheel zal vernietigd worden door den bedrieglyken handel dier Speculanten. De Man van Bedryf, egter , wiens Characler ik dus verre heb poogen af te maaien, zal zulke wanhoopige onderneemingen in derzelver waare licht befchouwen, als» in de daad, aanflagen tegen den vrede en voorfpoed van waarlyk Vlytigen, en tegen het welzyn der Maatfchappye zelve. Hy zal de beginzellooze Speculanten aanmerken •als lieden, die ten roof gaan op 't algemeen, door het aanwenden van middelen, die van onregt niet vrygefprooken kunnen worden: want alle middelen, die alleen van den gelukkigen uitflag afhangen , zyn onverdedigbaar. Zulk een Speculant is weezenlyk een Man, die een bedrog aan een ander pleegt, met de ftille hoope, dat hy in ftaat zal weezen, om tegen den dag der betaalinge zich te redden. —— Niet onfchuldiger is in het oog der eerlykheid de Man, die door een harsfenfehimmig plan, 't geen hy zich vleit dat wel zal flaagen, den eerlyken en fchuldloozen verlokt om het zyne te waagen, met hem die niets te verliezen heeft. In 't kort, uit welk een gezigtpunt wy de Speculatien van onbemiddelde lieden befchouwen, voor dezelve kan met geene mogelykheid verfchooning gevonden worden , daar gierigheid de dryfveer is, en bedrog ten werktuig ltrekt. — Hy blooze, die zich aan zulk een bedryf kan fpiegelen! Veroorlof my , ten aanziene van dit onderwerp , de woorden by te brengen van Dr. johnson , in eene lpraakwending tot een Speeler. — 'Er zyn weinig harten „ vast genoeg om zich te betrouwen aan het geval. Wie ,, zich genegen vindt om het toekomende te vervroegen, en mogelykheid tot zekerheid op te voeren, moet alle „ foort van toevallig lot vermyden; naardemaal zyn leed- weezen altoos geëvenredigd zal weezen aan de groot,, heid van zyne te leurgeftelde hoope. Gy hebt lang „ dien tyd verkwist, die, door een gepaste aanwending j, uwer vermogens., zeker, fchoon gemaatigd, uwe mid- delen zou hebben doen aangroeijen, in een werkzaam en angstvol najaagen van eene foort van winst, welke s, noch vlytbetoon, noch zorg, uoch kunst, u kan verEb 5 «ze?-  DE MAN VAN BEDRYF. „ zekeren. Gy flyt thans uwe kwynende dagen in be„ rouw over een bedryf, waar tegen berouw geen be,, boedmiddel kan fchenken, dan door de gelegenhe„ den te vermyden, om het te herhaalen. Staa op uit „ uwen droom van toevallige rykdommen , die, ver„ kreegen zynde, gy naauwlyks zoudt hebben kun„ nen genieten, dewyl zy geene bewustheid van verdien,, ften met zich bragten ; keer weder tot redelyk en „ manlyk vlytbetoon, en merk de enkele gaven van Ge,, luk aan , als beneden de begeerte van een verftandig „ Man!" Als eene laatfte hoedanigheid eens Mans van Bedryf heb ik vermeld, Vastheid van geest om zyn Chara£ter te tewaaren. Deeze zal hy fteeds noodig hebben, bovenal in den aanvange, en misfchien vóór dat het Leevensplan, hier afgefchetst, by hem eene onveranderlyke hebbelykheid geworden is, gelyk het zeker door den tyd, en het welgelukken , worden zal. Goede voorneemens op te vatten is een teken van eene braave, die te houden en te volvoeren ltrekt ten blyk van eene groote, Ziel. Het eene valt gemaklyk en natuurlyk, en gefchiedt by de meesten als zy het tooneel der Wereld optreeden; het laatfte verkrygen weinigen , zonder eene onbuigzaame Standvastigheid , die voor geltaage aanvallen blootftaat, en eene ftriktheid van Zelfbeftuur, die zommigen ltreng en onnoodzaaklyk zal voorkomen. Maar, in alle groote ontwerpen, is volftandigheid, en zekere maate van geftrengheid, noodig. Wie zich op eene zaak van aanbelang toelegt, moet zich door geene beuzelingen laaten aftrekken ; daar voor te bezwyken verraadt of zwakheid of on ftand vastigheid. De Man van Bedryf vormt zyn plan, en is kloekberaaden in het te volvoeren. Laat ik nog kortlyk , als een tegenbeeld van het dus verre ontwikkeld Charaéter, 't geen ik vertrouw dat een •daadlyk beftaan heeft, in overweeging neemen, dat van eenen, die Voorgeeft een Man van Bedryf te weezen, een die geen plan, of, volgens een gewoon zeggen, geen harsfuis, heeft om zaaken te doen. Hy is eene foort van Naabootzer der opgemelde hoedanigheden. Hy is, by voorbeeld, niet ontbloot van Gezond Verftand , maar gebruikt het zo zeldzaam, en zo zeer te onpasfe, dat weinigen hem voor den Man van Gezond Verftand groeten. ■ Hy is niet Onmaatig, doch de miufte verzoeking heeft genoegzaame kragt, om hem van  de man van bedryf. .•51 vaft zyne Maatigheid af te brengen. Hy bezeft de waarde des Tyds in zo verre , dat hy altoos iets doet; maar hy verrigt alles in eene verwildering,-en, fchoon hy een Herken atkeer hebbe van ledigheid, kan hy geen voldoend, verllag geeven van 't geen hy gedaan heeft. Hy poogt Jtipt in zyn doen te weezen; doch' hem komen zo veele dingen op zynen weg voor, dat zyn leeven in geduurige ftruikelingen beftaat. Hy wenscht zyne zaaken vaardig uit te voeren; maar ontmoet zo veelvuldige afbreekingen, dat alles met wanlust, en traaglyk, fpoedt. Hy is niet verkwistend in zyne Leevenswyze; doch gy befpeurt niets geregelds , niets vervrolykënds, in zyn Huislyk bedryf. Hy klaagt fteeds i van vermoeienis , nogthans verrigt hy geen zigtbaaren arbeid, uitgenomen lichaamsbeweeging. Hy Hort aanhoudend klagten uit over gebrek aan tyd, egter iaat hy het eene uur voor, het ander naa, verloopen, zonder het tegenwoordige, 't geen in zyn bereik is, aan te grypen. Met één woord , het voorheen gefchetst Cha'racier was dat eens Mans van Bedryf; dit niet meer dan dat van een Bezig Man! waarneeming van een byzonder verschynzel, het welk by eene doodelyke ontsteeking der onderbuiks-in ge wanden plaats vond. Door R M. D. Dat men in Ziekten , fchoon zy door hunne tekenen vry kenbaar zyn , nogthans zomtyds een of ander verfchynzel waarneemt, het geen by 't Leeven van den Lyder onverklaarbaar voorkomt , en waar van men de oorzaak, zelfs na den Dood, en by infpectie van het Cadaver, nog maar zeer pasfelyk weet aan te wyzen ; hier van kan de volgende VVaarneeming ten bewyzc ftrekken: De Heer V. H. , een zeventig jaarig Grysaard , laboreerde, in de maand December van het Jaar 1783, aan eene zo hevige febris Catarrhalis , dat hy, niet zonder groot leevensgevaar, van dezelve herilelde: dan daar op volgde een buitengewoon fterke eetlust , die hem, in weerwil van alle afraadingen , ja als 't ware tegen zyn eigen wil, noodzaakte vecf meer,voedzel te gebruiken dan »y  WAARNEEMING. hy verteerefl konde; dit hield aan tot in de daarop volgende maand February 1784, wanneer men by hem eene langzaame , doch kennelyke, vermindering van kragten waarnam, en waar by zicb van tyd tot tyd eene fluipende Koorts voegde, die door geenerhande middelen te verdryven was. Dit wierd gevolgd door eene aanhoudende neiging tot overgeeven, met geftadigen dorst, en een drooge, doch niet beflaagen, tong; zynde de pols wel verhield, maar noch vol, noch zeer gelpannen of gezonken. Een zagt braakmiddel uit de Ipecacuanka, op zyn begeerte, hem toegediend , deed geene andere uitwerking, dan dat daar door een weinig dunne flym uitgeworpen, eene zeer groote benaauwdheid verwekt, en de dorst uittermaaten vermeerderd, wierd. Ondertusfchen bleef de Vomituritie aanhouden , en hier door kreeg men vermoeden , dat 'er ontfteeking in de maag, of dunne darmen, plaats'mogt vinden,waar tegen men dan ook alle gepaste hulpmiddelen, te weeten zagt verkoelende , bloed verdunnende en bederf weerende, middelen, zomtyds met by voeging van een weinig Laudanum, in kleine giften teffens, en altyd laauvv, doch zonder vrucht, liet gebruiken: even weinig nut deeden uitwendig aangelegde lloovingen , uit rotting tegeuftaande Kruiden met rooden wyn vervaardigd, en infpuitingen, uit het afkookzel des Koortsbasts bereid. De dorst wierd vervolgens onleschbaar, in weerwil van alle verfnsfchende dranken, om dat dezelve doorgaans, en vooral indien de teug wat overvloedig genomen was, weder overgegeeveu wierden: dan 'er voegde zich, omtrent agt dagen vóór den dood, nog een verfchynzel by, het welk de aanweezigheid eener ontfteeking wel buiten allen twyfel ftelde, maar het geen, uit hoofde van derzelver plaats en uitwerking, ganschi niet gemakkelyk te verklaaren was. Te weeten, in het weeke benedenfte gedeelte des Buiks, aan weerszyden onder de korte Ribben ,befpeurde men, niet alleen op het uitwendig aanraa» ken met de hand , maar zelfs duidelyk voor het oog zichtbaar, eene allergeweldiglte klopping,die zelf zo fterk was, dat de beddedekens daar door eenigermaate opgeligt wierden, ten minften, dat men, door drie a vier dik van dezelve, den flag daar van tegen een opgelegde band ontwaar wierd: ja geen flagader, hoe fterk werkende, is in ltaat eene fterker pulfatie te veroorzaaken , dan elk der omllanders hier befpeurde. Zoortgelyke veri"chyn?e- lea  WAARNEEMING. 353 Jen zyn wel door hartkloppingen veroorzaakt, maar, zo verre my bekend is, nimmer in dien hoogen trap by ontfteekingen van weeke deelen waargenomen ; dezelve hield aan tot omtrent vier-en-twintig uuren vóór den dood, wanneer zy verflaauwde, en evenredig met de pols verzwakte; de dorst echter bleef tot weinig uuren vóór het overlyden aanhouden; zynde de Lyder,door de geheele Ziekte, tot aan het laatfte oogenblik, volkomen by zyn verftand i niet aiieen , maar zeua upgciuimu van g<-<-öi., ^ui^vi-u, en zonder dat hy de minfte pyn in de aangedaane deelen I gevoeld heeft. Op den volgenden dag, bevond men den Buik, van het j Borstbeen af tot aan de Schaambeenderen, loodkleurig en I zeer opgezwollen ; by het openen derzelve ontftond 'er 1 een fterke cadavereufe ftank , die, by het beroeren der ] Ingewanden, nog veel heviger wierd. Van het Net (Omentum) was geen het minfte fpoor i meer te vinden , en de Ingewanden lagen dus onmidI delyk onder het buikvlies (Peritonaum); de Darmen wai ren op zeer veele plaatzen ontftooken, en op zommige j reeds in koudvuur overgegaan , inwendig door weinig i ftoffe, maar wel door eene menigte luchtdeelen, uitgezet. De Maag was, aan derzelver in- en uitgang, ook de I grond van dezelve, nevens de geheele twaalfvingerige 1 Darm, door het koudvuur aangetast. De Lever was 1 zeer loodkleurig, de Galblaas ledig, de Milt geheel ontij aart, knoestachtig, hard, en fterk opgezwollen , zo als >l ook alle bloedvaten zeer opgezet waren. Het boven- en onderfte gedeelte van het Darmfcheil j (Mefenterium Mefocolon) waren al mede tot bederf \ overgegaan, 'er was weinig of geen vet aan te vinden, \ en de Klieren doorgaans verhard. De Buiksholte bevatte, I even als het Hartezakje, een weyagtig bedorven bloed: het i Hart zelve was zeer groot en opgevuld, de Longen hier ij en daar met knoestachtige hardigheden bezet en opgei zwollen; zynde de overige Ingewanden, voor zo verre de j tyd en gelegenheid het onderzoeken gedoogden, in een it natuurlyken ftaat bevonden. Van waar nu die zo geweldig zwaare klopping? dezeli ve is vry zeker door de bykans algemeene ontfteeking B der Ingewanden veroorzaakt; maar hoe kunnen die bloed'i vaten, waar van de groote takken al tamelyk in de diep| te liggen, en de overigen door zwaare fpieren gedekt, en al-  354 waarnekming. alle in weeke deelen gewikkeld zyn, zulk eene fterke krast uitoefenen? By het Leeven van den Lyder wierd dit ook aan derzelver werking toegefchreeven, en, door het openen van het Lyk, fchynt het te blyken, dat men zich ook m die meening niet bedroogen heeft, of liever men ontdekte geene andere oorzaak, dan de ontftooken Ingewanden, waar door die geweldig fterke klopping konde verklaard worden. NATUURLYKE HISTORIE VAN DE ZWARTE EN BRUINE EEND. (Volgens den Heer de buffon.) Men heeft voorgewend , dat de Zwarte Eend, in 't Latyn Anas Mgra, in 't Engelsch, in het Landlchap lork, Scoter, en in 't Fransch Macreufe, even als men waande van de Rotganzen, uit JVJosfelfchelpen, of verrot hout, voortkwamen (*); wy hebben genoegzaam deeze fprookjes wederlegd (fj,waar mede men de Natuurlyke Historie, zo in dit als in andere gevallen maar al te vaak bevlekt heeft. De Zwarte Eenden leggen eijeren broeden, en worden gelyk de andere Vogels gebooren Zv bewoonen , by voorkeuze, de Noordlyklle Kusten en Eilanden, van waar zy, in grooten getale, 'sWinters langs de Kusten van Schotland en Engeland, en op de Franfche, komen, om aan de laatstgemelde een elendig Wild te verfchaifen . 't sreen ewr mPr einde houdende, met eiken poot beurtlings op den gtQtfd mi no. 1793. no. y, Cc trap»  358 NATUURLYKE HISTORIE trappende, en dit vry fterk: haar loop is langzaam; ïnT dien men haar aandryft, valt ze omver, dewyl de poogingen , om fneller te loopen , haar het evenwigt doen verliezen. Zy is onvermoeid op het water, en loopt als 't ware met de grootlte vlugheid over de golven; doch op den grond kan zy geen voordeel trekken van de fnelheid haarer beweeging : de myne bleek gevoerd te zyn uit de plaats, welke de Natuur voor elk Weezen beftemd heeft. In de daad, myne Zwarte Eend had een zeer ongunftig voorkomen ; elke beweeging veroorzaakte vermoeiende fchokken in 't geheele lichaam; zy liep nooit dan uit noodzaaklykheid; zy lag neder, of ftond over einde als een paal, met den bek op de borst; altoos fcheen zy my droefgeestig, geen enkele reis heb ik haar met vrolykheid zien baaden, gelyk andere Watervogels, die ik in grooten getale heb; nooit kwam zy in de kom, die gelykgronds is, dan. om het brood, 't welk ik'er inwierp, op te eeten : wanneer zy geëeten en gedronken hadt, hieldt zy zich ftil; zomtyds dook zy na den grond, om de kruimels, daar heen gezakt , op te zoeken. Indien een andere Vogel zich nevens haar te water begaf, en naby kwam, poogde zy dien te verdryven, door met den bek te liaan; ftondt deezen den aanval tegen dan dook de Zwarte Eend , en naa twee of drie keeren gedooken te hebben om te ontkomen , ging zy uit het water; flaande een zeer zagt en helder geluid, niet ongejyk aan den eerften toon op een dwarsfluit: dit is 't eenig geluid, 't welk ik van haar hoorde, en zy herhaalt het telken reize, dat men haar nadert. „ Begeerig om te weeten , of deeze Vogel het lang onder water zou kunnen houden, heb ik denzelven met geweld 'er onder geftooken; naa 't verloop van twee of drie minuuten, deedt hy alle poogingen om los te komen, en fcheen veel te lyden: los gelaaten, kwam hy zo fchielyk boven als een kurk. Ik dagt, dat hy het veel langer onder water zou hebben kunnen uithouden, dewyl hy dikwyls in zee meer dan dertig voeten diep duikt, om de Schelpen, het geliefde aas, te vinden. Dit Schelpvischje , tusfehen de vier en vyf linien breed, en omtrent één duim lang, is het vonrnaamfte voedzel van de Zwarte Eend: zy houdt zich niet. bezig met de Schelpen te openen ; de gedaante van den bek laat deeze bewerking niet toe ; zy flikt ze geheel in, en ver-  van de zwarte en bruine eend. 3$ verteert ze in weinig uuren. Ik gaf op éénmaal 'er twin» tig en meer aan de Zwarte Eend, zy at 'er van, tot dat de krop tot den bek toe vol was , als dan volgde 'er witte drek, en was deeze groenagtig wanneer de Vogel niets .dan brood at; doch altoos vloeibaar. Nimmer heb ik gezien, dat zy kruiden, zaaden of graan, at, gelyk de Wilde Eend, en andere van die foort. De Zee is haar eenig element. Zy vliegt zo liegt als zy loopt. Menigmaal heb ik my vermaakt, met groote benden in Zee te zien, en ..met een goeden verrekyker waar te neemen; doch nooit ontdekt, dat zy hoog opvloogen, of vliegeu» de een grooten weg aflagen ; onophoudelyk tuimelen zy boven de oppervlakte des waters. „ De vederen van deezen Vogel zyn zo digt en opeengepakt, dat zy, uit het water opkomende, en zich afschuddende, geheel niet meer nat zyn. „ Dezelfde oorzaak , die zo veele andere Vogels ia myn Vogelplein heeft doen omkomen , heeft ook den dood gedaan aan myne Zwarte Eend. De zagte én te" dere huid der pooten werd fteeds gewond door hef zand en fleengruis, 'er kwamen vereeltingen onder elke zamenvoeging der leden; eindelyk werd de huid zo verfleeten, dat de zenuwen bloot kwamen. Zy durfde niet meer gaan, of zich in 't water begeeven; elke tred vermeerderde de fmerte. Ik bragt haar in myn tuin, op een grasveld , onder eene korf; daar wilde zy niet meer eeten, e"n ftierf korten tyd daar op." Onder het groot getal der Zwarte Eenden, die, in den Winter, op onze Kusten van Picardie komen , ontdekt men 'er eenige , die veel grooter zyn dan de overige; men noemt ze Doublé Macreufe ; in 't Zweedsch heet dezelve Swaerta, en in 't Engelsch Great Black Duc. Behalven dit onderfcheid in grootte, hebben zy een witte plek aan den hoek van het oog , en een witte ftreep' over de vleugels, terwyl de Pluimadie der anderen geheel zwart is: deeze characters zyn genoegzaam om deeze Groote Zwarte Eenden aan te merken als eene tweede foort, die blykt veel min talryk te zyn dan de voorigej doch voor het overige daar aan gelyk is in maakzel en hoedanigheden. Ray heeft, in de maag en ingewanden deezer Vogelen , overblyfzels van Schelpen gevonden, waarfchynlyk van dezelfde foort als die, welke, volgens den Heer baillon, de geliefdfte fpys der Zwam Mendm uitmaakt. % Cc- & Mm  3«0 natuurl. hist. van de zwarte en bruine eend, Men heeft nog een Zwarte Eend , die zich onderfcheidt door haaren Bek, door den Heer de buffon Canard du Nord, en, met onderfcheiding, le Marchand, geheeten. De. groote Bek is plat, breed , met een oranjeverwige ftreep geboord , die , om de oogen loopende , een bril Ichynt te vormen (*). Deeze Groote Zwarte Eend komt s Winters in Engeland; zy ftrykt neder in de Weidlanden, en eet het kruid (f). De Heer edwaros meent deezen Vogel te herkennen , in eene der Afbeeldingen eener kleine Vogelverzameling, te Amjlerdam in»den Jaare 1670 m 't licht gegeeven, door nicolai vischer, waar dezelve den naam draagt van Turma Anfer; een naam, welke betrekking fchynt te hebben op de grootte deezes Vogels, die de grootte van de Gemeens Eendvogel overtreft, en telfens fchynt aan te duiden, dat deeze Vogels by benden vliegen: en naardemaal ze in Hudfon's Baai gevonden worden, en daarom by edwards den naam hebben van Great Black Duck from Hudfon's bay, kunnen de Hollanders ze wel gezien hebben in de Straat Davids, ter gelegenheid van hunne Walvischvangst in dien oord. 00 Linnajus noemt ze daarom Anas perfpkillata. Ct) Raï, Synopf. Avi, p. 138. waarneemingen , behoorendb tot de natuurlyke historie dek wespen. Door den Heer l. levade, M. D. (Ontleend uit de Hhtoire & Memoires de la Societé dei Sciences Phyfiques de Laufanne. Vol. III.) In de maand Odlober, des [aars 1788 , nam de Heer levade waar , dat eenige Wespen op het vangen van Vliegen loerden, dat zy de Pooten en Vleugels, van die zy kreegen, afbeeten, en de verminkte rompen in haar nest bragten. Hy verzekert ook, dat, omtrent het einde van die maand, een Wespennest ontdekt wierd met zeer veele Wespen daar in, die in volkomen kran icheenen. Uit deeze bevindingen leidt hy af, dat de Abbé le pluche en de Heer valmont de bomare ongelyk hebben,met te beweeren, dat deeze Infecïen hunne Jongen, by het aannaderen van den Winter,vernielen De  waarneemingen omtrent de wespen. 3S1 m De Heer levade geeft' een voorbeeld op, 't welk uitwyst , dat de Wesp, niettegenftaande haare natuurlyke wildheid , vatbaar is voor verknogtheid aan haaren weldoener. Een klein Wespennest gevonden hebbende, waarin drie digtgellooten celletjes zich bevonden, nam hy het na huis, en zette het onder een glazen klok: naa verloop van weinig dagen kwamen 'er twee jonge Wespen te voorfchyn : en dewyl hy faan dezelve geen voedzel gaf, dan eenig Teriakel, 't welk hy de Diertjes op den top van zyn vinger aanboodt, werden zy welhaast zo tam en gemeenzaam met hem, dat zy, by het opneemen van het glas, terftond op zyn hand gingen zitten, daar bleeven, en zich weder onder het glas lieten brengen, zonder eenige poogingen te doen om te ontvliegen, of hem te fteeken. eenige byzonderheden van het eiland teneriffe, en bovenal wegens het beklimmen van' den piek. Door den Luitenant rye. (Ontleend uit eenen Brieve van dien Heer aan joseph jekyll , Esq. M. P. F. R. S. F. S. A.) De Berigten, ons medegedeeld van den beroemden Piek van Teneriffe, zyn veelvuldig; doch zy verfchillen weinig van elkander, dan ten aanziene van de hoogte, aan dien Berg gegeeven, en omtrent de bezwaarlykheid van het beklimmen diens Bergtops. De Canarifche Eilanden, zeven in getal , van welke Teneriffe 'er een is , waren den Ouden bekend onder den naam van de Gelukkige Eilanden; doch naardemaal de Piek noch door oude Dichters, noch door oude Aardryksbefchryvers, vermeld is, mogen wy veronderftellen, dat die Berg een Vulcanisch Voor tbr engzel is der Middel-Eeuwen, tusfehen den Val des Romein/eken Ryks, en den aanvang der Veertiende Eeuwe , wanneer dezelve eerst ontdekt werd door Zeevaarenden. Het eerfte gedrukt Verflag van deezen Uitwas der Aarde, welke wy ons weeten te binnen te brengen, van Perfoonen die den Top beklommen hadden, werd in 't licht gegeeven door Bisfchop sprat . in zyne Historie van de Koninglyke Sociëteit, MDCLXVft, onder den Tytel: A Relation of the Pico Teneriffe. Recieved from fome conCc 3 JU*  303 eenige byzonderheden fi&erable Merchands and Men worthy of Credit, who went to the Top of it. Een tweede Verhaal verfcheen in de Philofophical TransaEbians, Na. 345. p. 317, opgefteld door Mr. eden; waar toe veele volgende Schryvers over dit Onderwerp, te meermaalen, den Leezer geweezen hebben. Een derde Verhaal werd, in den Jaare MDCCLII, aan de Koninglyke Sociëteit overgeleverd, in een Papier, ten Opfchrift voerende: Obfervations made in goining up the Pic of Teneriffe, by Dr. thomas heberden. In de History of the Discovery and Conquest of the Canary Islands, by george ge as, MDCCLX1V, treffen wy een vierde Verhaal aan (*)« De Luitenant ryë, vergezeld door den Kruidkundigen Heer burton, bezogt Teneriffe , op zyn Tocht na New South Wales, aan boord van de Gorgon, gevoerd door Capitein parker. Zy ankerden in de Baay van Santa Cruz , aan de oostzyde des Eilands, op den zestienden van April des Jaars MDCCXCI, en te land na Oratava voortrekkende, vonden zy den grond zeer vrugtbaar, te midden van de verwoestingen der Natuure, en de uitwerpzelen van een Brandenden Berg, die het gelaad des Aardryks hier zeer misvormd en vaneen gereetgn hebben. 't Was, zegt de Luitenant rye, twee uuren in den morgenftond, toen wy Oratava bereikten. Het volk van den Huize, waarin onze Muilëzeldryvers ons wilden brengen , weigerde ons in te neemen. Hoe zeer wy ook vermoeid waren, moesten wy bykans nog een myl voorttrekken, langs een ongemaklyken en Heil opgaanden weg, eer wy huisvesting konden krygen, 't geen eindelyk, fchoon niet zonder moeite, gelukte. Onze onkunde in de taal was een bykans onoverkomelyk gebrek ; doch naa liet herhaalen van een korte Pantomine , verkreegen wy eenige Eyeren, een glas Wyn, en een Mat om op te leggen, Wy hadden Reisbundels met warme Kleederen, ota met dezelve ons te dekken tegen de fnydende winden op den Piek, en deeze ftrekten ons tot hoofdkusfens. Veeier- lei (*) Wy hebben, In onze Vaderl. Lttteroif. IV D. 2de Stuk, hl,'533» eene Befchryving van het Eiland Teneriffe, van den Kerw. john mnosay, gegeeven, die mee het tegenwoordige Ksvigt wel verdient vergeleeken te worden»  VAN HET EILAND TENERIFFE. $63 lei ongedierte kroop op en om ons; doch onze vermoeidheid deedt ons tot den morgenflond flaapen. Wy reezen toen op, om een waarlyk grappig tooneel te zien, en 'er ouze rol op te fpeelen. Het volk van den Huize was ras rondsom ons vergaderd. Wy fpraken allen hard op, en langen tyd, zonder te bedenken dat wy elkander niet verftonden. Onze Hemmen waren gepaard met heftige gebaaren , tot dat wy, als 't ware allen op één oogenblik van de ongerymdheid onzes bedryfs overtuigd, eenige minuuten ftilzweegen. De Waard ging toen ten huize uit, doch keerde fpoedig weder met een oud Spaansch Soldaat , die eenigen tyd Krygsgevangen in Engeland geweest was, en onze taal redelyk wel verftondt. Door diens onderrigting kreeg de Herbergier kennis van ons oogmerk, om den Piek te beklimmen; en van onze begeerte, dat hy onmiddelyk ons Muilezels en Gidfen zou bezorgen. Zonder in twyfel te hangen , verklaarde hy ons oogmerk volftrekt onuitvoerelyk. Hy hieldt zich verzekerd, dat, in dit Jaargetyde, geen Gidfen het onderneemen zouden ons te vergezellen; dat veelen der Bergbewoonders, die heen gegaan waren, om hunne Geiten op de kanten der Bergvlakte te zoeken, en deeze lag zeven of acht mylen van den Piek , omgekomen waren door de geweldige koude. Eenigen ook, voegde hy 'er nevens, die eene onderneeming , gelyk de onze, hadden willen doorzetten , waren nimmer te rug gekeerd. Van dien aart waren de drangredenen die onze Waard en zyne Familie bybragten, om ons van ons plan te doen afzien; en, in de daad, zy fcheenen eene vriendlyke belangneeming in ons te Hellen. Maar bemerkende, dat wy,desniettegenftaande, vast beflooten hadden dien Tocht te doen , beloofden zy alles te zullen aanwenden, om ons Gidfen te bezorgen. 'Er verliepen eenige uuren, eer wy berigt van eenigen Gids kreegen: dan eindelyk traden 'er twee rustige Boeren in , en booden zich aan , om ons zo verre als de Vlakte te brengen; maar zy belachten, als eene ondoenlyke zaak, ons denkbeeld, om den Top van den Piek te beklimmen. Naardemaal zy bemerkten, dat hunne ruwe gemeenzaamheid en boerfche geestigheid ons niet zeer fcheen te bevallen, namen zy vervolgens een ernftiger toon aan, en verklaarden ons, dat, indien het zelf mogelyk ware den Piek te bereiken, wy, daar zynde, onvermydelyk zouden omkomen: zy drukten zich ZO fterk door tekens en gesten Cc 4 uit,  3°4 EENIGE BYZONDERHEDEN Dit, dat wy hun volkomen begreepen,zelfs vóór dat onze o»«e Soldaat hunne meening ons breeder verklaard hadt. — Wy verzekerden hun daar op, dat,indien wy het onveilig of onvoorzigtig vonden, verder dan de Vlakte te gaan, wy zeker zouden te rug keeren. -— Hierop gaf onze Tolk ons onmiddelyk te kennen: „ Indien gy het „ niet doet, zullen zy geene zwaarigheid maaken u te „ verlaaten; het is, ik verzeker het u, geenzins zeld„ zaam, dat Vreemdelingen te deezer plaatze bun leeven „ verhezen, door hunne eigene flyfzinuigheid." Hy bekragtigde dit met het bybrengen van een geval, 't welk in een gunftiger Jaargetyde , twee jonge Heeren overKwam, die men, door hunne Gidfen verlaaten, eenige dagen daar naa vondt, bykans van honger bezwykende naa dat zy zich genoodzaakt gevonden hadden, hun eigcu water, tot lesfmg van den dorst, te gebruiken. Wy verzogten onzen behulpzaamen Soldaat om een verdrag met deeze Boeren te treffen, om ons te brengen zo verre zy konden, met toezegging, dat wy hun rykiyk zouden betaalen, en hem eene vergelding doen voor zyne moeite, ten onzen opzigte genomen. Hy bewoog hun , dat zy ons tegen morgen zouden opwagten met hunne Muilezels ; den dag thans te verre verflreeken zynde. Zy zouden gereed zyn om te vertrekken op welk een uur het ons behaagde, ons geleiden,en te Oratava te rug brengen, voor acht Dollars;wy verbonden ons, hun en hunne Beesten op den weg te zullen onderliouden,en fcheidden wel vergenoegd van elkander, De oude Solcaat befchikte den noodigen voorraad tot de Reis; bellaande in twee of drie Zoutevisfchen, twee douzyn bar* de Eyeren , een douzyn kleine Brooden, en eenden voorraad van Wyn. Wanneer wy fpraken van Water mede te neemen, verzekerden zy ons, dat het onnoodig was; fchoon wy naderhand bevonden, dat zy, in dit opzigt, mis hadden. In dien tusfehentyd hadden wy gelegenheid om Ora, lava te bezigtigen, en ontmoetten aldaar een zeer heusch onthaal. Oratava is gelegen aan de zyde van een bultigen Berg, die langzaam na Zee afloopt. De Stad heeft het gezigt op een fchoone Baay, gefchikt voor Schepen die met zeer diep gaan, en 't is uit dien hoofde, dat dusdanige Koopvaardyvaarders daar veeityds ankeren. Beha.ven de plaatslyke voordeden, worden zy hier toe uitgelokt door den Wyn, de Vrugten, en Groenten, die men \ ia  VAN HET EILAND TENERIFFE. 365 in de Haven van Oratava goedkooper kan krygen, dan te Santa Cruz. Deeze zyde is, in de daad, de vrugtbaarlte van het geheele Eiland, en verzorgt voor geen gering gedeelte het overige. Niets kan fchooner of romanesker zyn, dan deeze bekoorelyke oord. De Huizen, men moet het bekennen, zyn laag, maar by uitftek net, en van witten Heen. De Straaten kan men niet doorwandelen zonder ze te pryzen. Aan de eene zyde loopt £en Kanaal, overvloedig voorzien van het zuiverst en fmaaklykst Water, 't welk, in 't loopen over een rotzir gen «-rond, een aangenaam geruisch geeft. Elke omringende Valei is een Wyngaard, bewaterd met ontelbaare Beeken. Bergen boven Bergen, met Houtgewas bedekt, verheffen zich tot de Wolken; en de verbaazende Piek, boven alle uitfteekende, maakt het geheele gezigt allertreffendst. Omtrent vier uuren in den naamiddag werd onze nieuwsgierigheid uitgelokt om eenige Roomsch Catholyke Plegligheden te zien. Eene ontelbaare menigte Volks volgde twee Beelden, van onzen Zaligmaaker en van Apostel petrus; de Beelden waren geplaatst op throonen, met zeer fraaije door kunst gemaakte bloemen vercierd , en omringd door alle de Geestlyken van Oratava. By elke Kerk hielden zy ftil, zwaaiden hunne Wierookvaten , zongen hunne Liederen, en gingen dau weder voort. De aandagt des Volks was menigmaal gevestigd op het verfchynen van twee Vreemdelingen in hun midden , en wy konden niet naalaaten op te merken, dat wy de voorwerpen van nieuwsgierigheid en des onderhouds waren. Het behaagde ook aan den Gouverneur, op ons het oog te vestigen: want, wanneer de plegttgheid des Ommegangs geëindigd, en het Volk vertrokken was, fprak een Heer, toen wy mede na huis gingen, ons in goed F.ngelsch aan, en verzogt ons, zeer beleefd, dat wy met hem na 't huis van den Gouverneur zouden gaan. Wy fbegen die heufche uitaoodiging niet af, en werden ingeleid by zyne Excellentie, diens Zoon, en verfcheide Officieren. Zy ontvingen ons met alle blyken van vriendfcbap, en vroegen, in den loop des gefpreks, naar het oogmerk onzer Reize. Wy gaven te verftaan, dat wy voorhadden den Piek te beklimmen, dat wy dit den volgenden morgen zouden onderneemen , met de hoop op een gelukkigen uitflag. De Gouverneur verzogt ons, dat wy dit voorneemeu zouden laaten vaaren, en het geheele Cc 5 Ge-  3<50 EENIGE BYZONDERHEDEN Gezelfchap, niemand uitgezonderd,was van 't zelfde »n* • raadende gevoelen. _ Zy verzekerden ons?uit eenen monl de dat zulks nooit gedaan was in (üt Jaargetyde dï eenigen, die het beftaan hadden , in die ondeSeemhf^ waren omgekomen. Nogthans mtddü^TdT^ van ons oogmerk met konden afbrengen , raadden zv Geleide?• th£» £ "u^ ^,de" ^' die zich als ™e van denP&ï^„W'V W00nen in de nabyheid LLi t u» ,er" h,ebben faun ieevensonderhoud vooraaam yk van het Ys, 't welk zy, op gepaste tvd?n hat en uit een groot Hol, twee mylen van den Top gelegen* bier door waren zy in Haat om te bepaalenf Sp S een yd, en hoe verre, zy het konden waagen. 'z/voeden er nevens dat, indien wy zelf in ihat waren om gereedlyk met hun in hunne eigene taaie te fpreeken zy geen oogenblik zouden vertoeven om met onste redeneeren; maar ons op 't onverwagtst verlaaten, indien wy bet ondernamen een flap verder te gaan dan z! veilig oordeelden Wy bedankten hun voor hunnen 4den raad en beflooten, ons zo na aan denzelven te hol den als het met onze oogmerken overeenkwam. De uuren waren ongemerkt voorby geglipt in dit aangenaam gezelfchap; ontdekkende dat hetüt was, ft „. den wy op, en „amen affcheid. Men drong ons om e blyven; maar wy verfchoonden ons, met belofte, da? wy «even" TkCeT"' hHB a?d?rnwal eeR bezo<* ^Zla fJZZ'j ■Gouverneur gaf ieder van ons zyn hand, zeggende dat hy wist dat dit de Engelfche]gewoonte ™S ' H\d\Zy, ^ ^rienden van ^ Engelfchen Zt . f ft6? u gezelfchap , eerst de handen op de vanLïïs Ri> H 3- V°lgde hÊt V00rbeeld des Gouveine us. De Heer , die ons eerst in 't Engelsch hadt aangelprooken , en die bleek een Geneesheef te zyn , 1 h?',0Ï °ns> daar wy Vreemdelingen waren na ons verblyf te leiden , dit deedt ook de Zoon des Gouverneurs; doch wy wilden dit niet gedoogen. Onze Waard wagtte ons op aan de deur. Wy traden binnen , waar het Gezin vergaderd was , en ons ten avondmaaltyd wagtte: welhaast ontdekten wy eene verandering in hun gedrag, en konden niet naalaaten elkander te doen opmerken, dat wy deeze vermeerdering van opkttenheid en vnendlykheid aan den Gouverneur te&d!in ken hadden. Het kostte ons eenige moeite, hun over te haa<  VAN HET EILAND TENERIFFE. 367 haaien om te gelyk met ons te avondmaalen, en maakten zy zich nu niet fchuldig aan de minfte onvoege- ¥ Temidden van den maaltyd tradt de Zoon des Gouverneurs met zynen Vriend binnen. Zy gaven te verftaan dat zy ons nogmaals kwamen zien, en verzogten pnze Naamen te mogen weeten. Dit vergund zynde, fchreef de Arts, die bleek onze Hoogefchoolen bezogrte hebben dezelve op in een Gedenkboek. Ten zelfden tyde verzogt bv nogmaals ons te mogen beduiden , het hartIvk leedweezen , 't welk zy hadden , dat zy geen genoegzaamen invloed bezaten om ons een Tocht te ontraadenl in welken zeker zeer veel gevaars ftak, en zich zo weinig hoops op een gelukkig flaagen opdeedt. Waarop zv ons den laatften dienst deeden , die in hunne magt was Zy zonden om onze Gidfen, die by hunne Muilezels lagen te flaapen, en bevolen hun, op het allerer»ftisst, alle oplettenheid ten onzen aanziene te gebruiken. Wv bleeven niet in gebreke om hun voor die belangneemiug en dit gunstbetoon te bedanken, en namen daar op 80 Deldavondmaaltyd gedaan zynde , werden de flaapmatten te voorfchyn gebragt; het Gezin vertrok, om ons na deeze bedden te laaten gaan. Thans viel 'er iets voor 't welk eenige vreugde verwekte in het Gezin hen Meid bragt ieder van ons een toevoegzei van weelde, een vuil hoofdkusfen, en wilde dat onder onze hoofden leggen, doch zv borst in een fchroomlyke vlaag van achen uit, als zv zag dat wy deeze hoofdkusfens, welker inhoud . wy mistrouwden, onder onze voeten lagen. Haar gelach wekte het geheele Gezin , dat in een nabygelegen vertrek byeen was, en haar onophoudelyk nep; maar dewyl zv door haar buitenfpoorig lachen niet m ftaat was om onderfcheiden antwoord te geeven, kwam het geheele Gezin in 't hemd te voorfchyn, om te zien wat er van de zaak was. Naa eenigen tyd de geftalte, in welke wy lagen, befchouwd te hebben, waarover zy we voldaan fcheenen , lieten zy ons aan onze eigene overleggingen over, en gaven ons gelegenheid om in te llaapen. Een aangenaame flaap bekroop ons ; wy ontwaakten korten tyd vóór het uur, 't welk wy tot ons vertrek beftemd h'adden , en waar toe wy ons zorgvuldig gereed vaakten. De. Muilëzeldryvers waren welhaast, met hun-  368 ÏENIGE BYZONDERHEDEN ne Beesten voor de deur, en wekrpn h*r ru,len fcheenen zy 'er op uit on^n™fIn Zm,0p' Al' te bejegenen , en toonden zich Zrïï? '6 °Pletten^id te fchikken. ' Wy bevolen o ïe S'f, °m °ns, ***goed niet verkiezende door de Staf e ?£ Zer^™™* maklyken weg. Affcheid neemende", Toonde onfe wS en zyn Gezin ons alle kenmerken 'van hSvKï? Leid hy greep onze handen, bragt ze to Zvn hn!,g en ftortte een vuurig gebed voor nn/Y boezem, geheele Gezin zich veSgd™et Ten Z^el^Pj" oogen, en de handen kruisling op de borsff"* deinzen dank zo goed wy Sotë^ Omtrent tien uuren bereikten wv de Vlaktpn r«*n a voet van den fttf, of hooglten E^-^S^^ zigers het leeven verboren hehhpn uZ»l- ?, veeIe Kei" oogenblik flff, om delpiekukdeszetf alWf V ee* zigtspnnt te befchouwen. De Aukten dalgC" o„„I,mbaa,e ftof ft, ^'teW^^™,™?1  TAN HET EILAND TENERIFFE. 36"$ rekent men dat een dag reizens van Oratava aflegt (*), en hier richten de Reizigers altoos hunne Tenten op. Uit deeze benaaming mogen wy opmaaken , dat de Reizigers , die nieuwsgierigheids en moeds genoeg hebben om deezen Tocht te volbrengen, meest Engelfchen geweest zyn: wat de Spanjaarden betreft, is het bekend genoeg, dat zulke onderneemingen nooit in hunne harsfens opkomen. Wy hadden de Rotzen niet verlaaten, ol wy zonken tot de knieën toe in uitgeworpen asfche; een fterke en fnydende wind overviel ons; en wy vonden ons, veiligheidshalven , genoodzaakt, op handen en voeten in de uitgeworpen ftoffe te kruipen. In één onzer poogingen, om verder op te komen, bezweek, tot onze groote verlegenheid en leedweezen, onze jongfte Gids. Wy fchooten terftond toe, en plaatlten hem in eene zittende geftalte. Niet weinig ontltelden wy, als wy zagen dat hy zyn hoofd, als van allen bezef ontbloot , op zyn fchouder liet vallen ; zyne oogen ftonden opgefpalkt, zyne neusgaten waren wyd open, zyn tong was gezwollen, en hing hem ten monde uit, zo dat, naar ons inzien, zyn einde niet verre af kon weezen. Wy vonden ons buiten ftaat hem eenige verligting toe te brengen , dan dat wy zyn hoofd van den wind afhielden. Zo ras hy eenige tekens van weder by te komen vertoonde, weezen wy na de Rotzen, welke wy laatst verlieten , en gaven hem onze begeerte te verftaan, dat hy zou tragten derwaards te rug te keeren , en zich daar dekken tegen de winden, die met eene fnydende fcherpte waaiden, en tegen de zwavelagtige ftoffe, die, met de daad, onze ademhaaling belemmerde. Hy was oogfchynlyk te zwak, om onzen raad te volgen. De ouder Gids , die ons geholpen hadt in het byftaan van zyn Medegenoot, verliet hem daar op , en klom opwaards. Dit ziende, verlieten wy hem desgelyks; doch, zo ras wy eene rustplaats bereikt hadden, en te rug zagen , hadden wy het genoegen van te ontdekken, dat hy , fchoon met traagen tred en met moeite , den weg (*) Naardemaal deeze Eftancia op een dag reizens van Oratava gefield wordt, en wy niet vinden, dat zy hier of ergens elders hunne rust namen, eer zy na Oratava te rug keerden, 'c welk zes mylen van den Piek afligt, moeten wy veronderftellen, dat een Tocht, zo vol gevaars, en met zo veele moeilykheden , in één dag volvoerd wierd.  37° ösnige bvzonderheden J weg^flöeg na de Rotzen , die wy hem hadden mfr Schoon de Luitenant rye en Mr. burton deeze beide Gidfen hadden overgehaald, om in dit ongunfti' laïrgetyde diebekbmmingtedoen, onder vooraarde dat zy het klimmen zouden flaaken, wanneer he gevaarivk fcheen verder voort te gaan, hadden zy , toen Se Gmfen weigerden hooger te klimmen, zi&overdi^weigeren zo misnoegd getoond , dat zy 'tot bedrSnïen de fiSSSfcfSi™ f eTgemek1^ * drift e'egêngkïeine wSS^^g^f °nmidde,vk * ^ hun ge- De Heer burton fchynt, in zyne Plantkundige ontdekkingen op deezen Berg, niet zeer gelukkï" feflSd tê va"de g~ #Wi£E s T/r*;e zegere^eizigers vern2dde™ KSis ^ ' ï- ™ ?ÖC- vinden opgetekend, dat 'er een CrT/r aan'di tnP f'"" : hy- ftelt de wvdte ™ de» «n 3 5 "e 2yde °P vierhonderd twintig , en aan de andere zyde op driehonderd dertig , voeten e? geeft 'er de diepte aan van honderd twh ig Aa "anda de zwavelagtige dampen van binnen en ? bui en en ce overblyfzels van een Brandenden Berg, is di verhaal volkomen eenftemmig met dat van den Biff hop PI 1t Dr. heberden s verhaal verfchilt van deeze gemelde ^efrg'dieU1hve2nndnrd ""Ve di£Pte ■«» deTöJffbe! Si ' t J$i °P a6gtS Vvftien voeten beP^t- Een ver- Mr. glas erkent, dat Mr. eden'! befchryving van den Crater zeer naauwkeurig is; 20 dat het vozende beJigt van  van het eiland teneriffe. S7Ï van den Crater op den Top van den Piek van Teneriffe, ons door den Luitenant rye gegeeven, maar weinig meerder lichts geeft. De Crater, fchryft hy, is bykans rond, tusfehen de veertig en vyftig fchreden diep; over 't kruis aan den top van zeventig tot honderd fchreden; omringd door fteile en ruuwe R.otzen; de oppervlakte aan den' bodem ïs geheel bedekt met Nitrum; dit wegneemende ontdekt men Zwavel. De bodem is vol fpleeten en fcheuren, waar uit, als men 'er een ftok in fteekt, een kolom van rook opgaat. Het was te deezer plaatze zo heet, dat wy genoodzaakt waren geduurig onze voeten te verzetten, wilden wy geen gevaar loopen van dezelve te branden; en het rommelend geluid, 't welk wy geftadig hoorden, kan ik by niets beter vergelyken dan by het kooken van een zeer grooten ketel. De Hoogte van den Piek van Teneriffe is door onderfcheide Reizigers en Aardryksbefchryvers zo verfchillend opgegeeven, dat wy alleen het gemiddelde kunnen neemen tusfehen de uiterften hunner opgaven. Dr. halley fchryft flegts twee en een vierde myl hoogte toe aan den Top van het Zuikerbrood, van het waterpas der Zee genieeten; terwyl Mr. glas 'er vyf mylen aan geeft. Luitenant rye hadt geene werktuigen by zich om de hoogte van dit ontzaglyk merkteken van Landverkenning te meeten. Hy wyst tot Mr. coxe, die kircher's opgave van de hoogte der vier voornaamfte Bergen des Aardkloots bybragt, enkel om zyne wyze, van door de fchaduw te meeten, te bedillen. Zo dat het ons tot nog ontbreekt aan een wiskundig en voldoend berigt, wegens de nette hoogte van deezen Berg, en derzelver betreklyke hoogte tot andere hoogten op den Aardkloot (*). Men heeft onlangs verhaald, dat Sir george staunton, toen Lord macartney te Teneriffe zich ophieldt, eene vrugtlooze pooging gedaan heeft om den Top des Pieks te beklimmen ; doch hy kon waarfchynlyk geen Gidfen krygen , in een ongunftig Jaargetyde, tot een Tocht, die onlangs bykans doodlyk geweest was voor een der afgematte Gidfen van Luitenant rye. 't Was in November (*) In eene Fergelykende Tafel van de voornaamjle Bergen in de Oude en Nieuwe Wereld', welke wy, met een keurig Kaartje, in onze Algem. Vadert Letteroef. VI D. 2de St. bl. 205, geplaatst hebben, vinden wy den Piek van Teneriffe op negentienhonderd. f ranfche reedea boven het oppervlak der Zee.  372 eenige btzonderh. van het eiland teneriffe. ber dat Lord macartney te Teneriffe kwam. Geen gedeelte des Jaars ichynt geichikt ter beklimming van dee jen Bergtop, dan de maanden July en Augustus; de een? ge maanden, in welken het Zuikerbrood vrlis van fneeu™" en zal deeze wydvermaarde Berg nooit wel waargenol men, naauwkeurig gemeeten en befchreeven, worden dan TJÏÏ b6daa,rd ****** onderzoek, in d t jaargetVde" t welk eene lange ondervinding den Inweonderen deezes Liands geleerd heeft, dat het veiligtte en Se is zulk eene onderneeming. leevensberigt van den heere iiro0k taylor , ifr™ VT, ee2&» W Secretaris van de Koninglyke Sociëteit. " NilTimb.e1*-ZVrn de EnS^fchen, een Volk zo voorbeeld„LI lyk in Letterverdienften te vereeren en te beloo„ nen, agterlyk ,n de opgave der Leevensbefchryvingen „ van u.tlteekende Mannen , die ten eenigen tyde onder „ hun opftonden en uitblonken. Dr. brook taylor „ nogthans oie, in den aanvang deezer Eeuwe, bloei" „ de, een lydgenoot en Vriend van keil, halley en " fendeT°Ne'ntw"^™ de ^tmt' en ^skunst beoe" „ lende en de Wysbegeerte des laatstgemelden by d»n „ Buitenlander bekend maakte, dezelve verdedigde tegèï „ leibnitz en de bernoujixes , die de hoogvliegende „ Bovennatuurkunde van walebranciie beftreedt , en „ zich aankantte tegen de groovere (tellingen der Duit. „ Meren , is der kennisneeming van de Engelfche Lee„ vensbefchryveren ontgaan. Mismoedigd mogelyk do0r V de bezwaarlykheid om de noodige befcheiden wt bouw! „ ftoffen m te winnen, hebben zy meer dan eene halve „ Eeuw laaten verloopen , zonder iets toe te brenge j " vS^dniiffS ta h££ Charaifler dienS Mans ™r d" *' r JlnW M bewaaren, en het overgelaaten aan de „ Gedenktekens, die hy in zyne Schriften voor zichzel„ ven heeft opgengt William steward, Esq. door „ zommige Franfche Academisten , vóór omtrentdre hl „ ren, aangezogt om eenige naafpeuringen ten opz gte „ van deezen Wiskundigen te werk te fteüen "heïft de „ Hart. t. K.. S. A. S. S. , daaraan wel willen vol! » doen,  leevensberigt van brook taylor. 373 doen, en eene Leevensfchets zyns Grootvaders gegee- ven, geplaatst voor een Naakomend Werk diens Ge" leerden, getyteld: Contemplatio Philofophica, ten dee*! zen jaare te Londen gedrukt, maar niet uitgegeeven; daar 'er flegts honderd afdrukken, voor Vrienden ge" fchikt, in weezen zyn. De Schryvers van the Monthly " Review, één deezer gekreegen en geleezen hebbende, lieI ten niet na , in hun Maandwerk , het hunne toe te brengen tot het nader bekend maaken van deezen hun" nen "gedagteniswaardigen Landgenoot , en zullen wy ' geenen ondank, zo wy vertrouwen, by onze Neder- landfche Leezeren behaalen, met een Man, die als een " eerst Licht der opluikende Weetenfchappen, in t begin deezer Eeuwe, fcheen, ook by hun te doen kennen , " en deezer Leevensfchetze , uit het gezegde Engelfche \ Maandwerk ontleend , onder onze Leevensbefchryvin*" gen eene welverdiende plaats in te ruimen." # # # # * Dr. brooic taylor werd den achttienden van Oogstmaand des Jaars MDCLXXXV, te Edmonton, gebooren. Hy was de Zoon van john taylor, Esq. van Bifronshtufe, in Kent, verwekt by olivia, Dogter van Sir nicholas tempest, van Durham, Baronet. Zyn Grootvader nathaniel taylor , was een dier Puriteinen, dien cromwell gefchikt oordeelde, by eenen Bneve, gedagtekend veertien Juny MDCLIlf, te verkiezen, om het Landfchap Bedfort in het Parlement te vertegenwoordi- S£Het Chara&er des Vaders van onzen Dr. taylor hadt niet weinig van de ftugge ftyfheid zyner Voorvaderen overgeërfd, veroorzaakt door de geestgefteltems der tydeni, waar in zy leefden: aan deeze oorzaak kent de Zoon de onmin toe, welke zomtyds tusfehen hem en zyn Vader rees. Des ouden taylor's grommige geaartheid werd, ecter °elenigd door de verzagtende toonan der Muzyk; en dè bekwaamfte Meesters in die kunst, ten dien dage werden als welkome gasten in diens huis ontvangen, Zvn Zoon werd, zo wel door zyn natuurlyken trek, als door de gefteltenis zyns Vaders, dien hy door alle moeelvke middelen wenschte op hem wel te vrede te maaken , aangezet, om zich byzonder op de Muzyk toe te legden, en hy vorderde, reeds zeer vroeg,daar in op eene meng. 1793- «o* 9' u a  374 leevensberigt uitfleekende wyze. In een groot Familieftuk wordt hv dertien jaaren oud zynde, vertoond, zittende te midden van zyne Broeders en Zusters, welker twee oudfte oli via en maria, hem met een Lauwertak bekranfen, ten teken van onderlinge liefde en eensgezindheid. By de Muzyk voegde hy eene andere Kunst, waar in hy desgelyks uitmuntte. „ Zyne Tekeningen en Schilderyen, (op1 dat wy hier de eigene woorden zyns Kleinzoons bezigen) „in onze Familie bewaard, vorderen de „ verfchooningen niet, wegens misdagen of onvolmaakthe3* rten,' m£ W^e wy de Werkftukken, zelfs van de uit- 3, fteekendfte Dilettanti, befchouwen. Zy kunnen „ den toets der beoordeeling van Kunftenaaren zelve ver„ draagen , en die der eerfte Vernuften in het behandelen „ van Tekenpen en Penceel." Schoon de jonge Heer taylor dus reeds vroeg in Muzyk en rekenkunst uitftak, werd zyne geheele aandagt n?ef uï£ gih°^dei!xd00r ,deeze 20 veel betoverings in zich hebbende Kunften. Zyne Taalgeleerde Opvoeding ontving hy aan 's Vaders huis, onder't opzigt van eenen byzonderen Leermeester. Zo groot waren zyne vorderingen m de gewoone takken der Taalgeleerdheid en der Wiskunde, dat hy, vyftien jaaren bereikt hebbende bekwaam geoordeeld wierd om na de Hoogefchool te s-aan Met den Jaare MDCCI betradt hy die5 van Cambfidge. t Was ten dien dage , dat de Wiskundige Weetenfchaopen meer byzonder de aandagt der Hoogefchoole trokken en de voorbeelden van uitmuntenheid in de Geleerde We reid ontftaande uit dien tak der Weetenfchappen, wekten de opmerking, en prikkelden den yverzugt,van elk Tongehng, met talenten en werkzaamheid begaafd. Wv mogen vastftellen , dat taylor , van het uur af dat hy te Cambridge m St. JohnJs Collegie den voet zette, den weg opfloeg welken een machin , een keil , en bovenal een newton, voor *sMenfchen verftandsbeoefening geopend hadt, als ftrekkende tot het doen van ontdekkingen in het Hemel-ftelzel. Dat hy zich vroegtyds op deeze Studiën bevlytigde, en onafgebrooken daarin volhardde, mag men opmaaken uit de gemeenzaamheid en vriendfchap , waar mede die uitfleekende Mannen hem vroeg vereerden als mede uit de verbaazende vorderingen , welke hv maakte in hunne meestgdiefde Weetenfchap Y In den Jaare MDCCVIff fchreef hy zyne Verhandeling over het Middelpunt der Slingering, eenige jaaren laater in de PM-  van brook taylor. 375 Philofophical Transaêtions gedrukt. In 't volgend jaar verkreeg hy de Waardigheid van Batchelor in de Regten. In 't Jaar MDCCXI1 werd hy tot Lid van de Koninglyke Sociëteit verkooren. In deezen tusfchentyd hieldt hy Briefwisfeling met den Hoogleeraar keil, over verfcheide der afgetrokkenfte Onderwerpen in de Wiskunde. Zyn Kleinzoon berigt ons, dat hy een Brief bezit, gedagtekend in het Jaar MDCCXIl, gerigt aan den Heer machin, behelzende eene breedvoerige Oplosfing van kepler's Voorjtel, en aanwyzende welk een gebruik van die Oplosfing kan gemaakt worden. Ten deezen jaare boodt hy drie onderfcheide Verhandelingen der Koninglyke Sociëteit aan, een over de Opklimming des Waters tusfehen twee glazen oppervlakten; een tweede, over het Middelpunt der Slingerin- fe; en een derde, over de Beweeging van een gefpannen 'naar. Het blykt uit zyne Briefwisfeling met keil, dar hy, in den Jaare MDCCXIII, een Gefchrift over zyne geliefde uitfpanning, de Muzyk, aanboodt;- doch dit is in de Philofophical TransaStions niet bewaard. Dit zyn eenige der geleerde Voortbrengzelen van den Heer taylor, omtrent dit tydperk; dan zyn Leevensbefchryver bekent, niet in ftaat te zyn om den verfcheiden en onvermoeiden arbeid van taylor's vrugtbaaren geest op te tellen. Zyne boven allen uitfteekende vordering in die takken van Weetenfchap, welke toenmaals de aandagt der Koninglyke Sociëteit meest trokken , ' en in gefchillen met Buitenlandfche Academiën inwikkelden , prees hem by de voornaamfteLeden aan, en werd hy, in 't Jaar MDCCXIV, tot Secretaris van dezelve aangefteld. In dit jaar beklom hy te Cambridge den trap van Doctor in de Regten. Omtrent deezen tyd ftelde hy Sir hans sloane ter hand, een Verjlag van eenige keurige Proef neemingen, betrekkelyk tot den Zeiljieen; 't welk, egter, niet, dan naa't verloop van eenige jaaren , overgeleverd werd aan de Sociëteit, en in de Transaclions geplaatst. Onvermoeid was zyne bevlytiging in die Weetenfchappen, tot welke zvne geneigdheid overhelde; want wy vinden, dat hy, in 't Jaar MDCCXV, in 't Latyn, zyn Methsdus Jncrementorum in 't licht gaf; als mede eene keurlyke Proeve , in de Philofophical Transaclions bewaard, getyteld: Verflag van eene Proeve, ter ontdekking van de Wetten der Aantrekking van den Zeiljieen; als mede eene Verhandeling, welbekend by de Wiskundigen, en hoogDd % £«•  37* leevensberigt hieldt hy een Twistgefchrift met den GraaveraÏÏS ? wTt™ \°Ver de van malebranch^ t welk te wege bragt, dat hy met naame genoemd wordt digen. °d Va" dkn uitfteeke«den BoveLaïS De Nieuwe Wysbegeerte van newton, gelyk dezelve en wfnaamd^erd' trok de d«= wSundS fn6^ Jinnnn en b-Uit£n 'sLands- Te *«i St S ,dC 5°0g5e agtin§' en de Wysgeeren, te dier V VecrlailSd£n den geleerden Secretaris van de Ko' Dinglyke Sociëteit in perfoon te kennen, als wiens veï dienften zo algemeen erkend werden , en die zich be roemd gemaakt hadt in het Leibnitziaanfche, of D« Vi gelclnl, ten dien dage. In gevolge van veele S' gende uitnoodigingeif, befloot Dr. taylor zyn^ Vrienden te Parys, m t Jaar MDCCXVI, te bezoeken. Hy werd oïtvan,e,^0gely,ke,blyke,H S» genegenheid en hoofagTfng ke,\ ril ' eH h3r v.e?lvuldi§e-gelegenheden om de trekeen rXlT ^f"' d'e hem deede« kennen voor een Geleerden in 't algemeen , voor een diepdenkend ShU3ndlgenA e" t6ffenS een Heer van fatzoen. Zyn ge zelfchap werd gezogt, door allen, die eene gefteltenfs beza en, om de aangenaamheden del gezelligen leevens tl fmaaken of begaafdheden, om daar aan ie f toe Je bren gen. Behalven de Wiskundigen, tot welken hy altoos" den vryen toegang hadt, werd hy ingeleid by den Lord ll^ll^^ °raï DE CAYLUS> « deVBlfchop Mh!™u »Hy nam door zyn eerde voorkomen in; ., hy behaagde, bekend geworden, langs hoe meer- en " 5uff.nnft^fdrUkkei!' Welke hv maak^ doorïyn Ver" * ™1 " Bekwaamheden , bevestigde hy , in verderen " GoedT,rgK' -d°°r »de iem eigene hoedanigheden vaï „ Goedwilligheid en Braafheid."— Uit eenige Brieven van «onNCiiROKB blykt, in hoe hoog eene agting; hv ftond? p zyne Lordfchap; en hoe zy door ban^n van vrSd fthap aan elkander gehegt waren. _ Onder o^Dam™ din L, t.0r met eene by/.ondere hoogagting vereerd«n, mogen wy noemen marcilly de villette en . Miif  ▼AN brook. taylor. 377 Misf uruntom , de fchoon; en kundige Nigt van Sir isaak newton. .„__ . , , ,„„ Reeds vroeg, in 't Jaar MDCCXVII, keerde hy weder na Londen, en ftelde drie Verhandelingen op, me der Koninglyke Sociëteit aangeboden, en m het AA ai te Deel der lransa£tions uitgegeeven, werden. Umtrenr. deezen tyd hadt zyne vlytige Letteroefening zyne gezondheid in eene merklyke maate verzwakt , en hy vondt zich genoodzaakt, ter uitfpanning en beterfchap, na men te gaan. Zyne begeerte zich uitftrekkende om zyne aandagt meer te vestigen op Onderwerpen van eenen /,edelyken en Godsdienftigen aart, lag hy zyne post, als secretaris van de Koninglyke Sociëteit, neder, m den Jaare MDCCXVIII. * irTW ■ . , In Engeland, met den Jaare MDCCXIX, wedergekeerd, lag hy zich toe op Onderwerpen, zeer verfchillende van die, welke zyne gedagten bezig gehouden hadden tn zyn vroeger leeftyd. Onder Dr. taylor's Papieren, van deezen tyd , vondt zyn Kleinzoon brokken eener Vwhandelinge over de Joodfche Offeranden; en eene vry breedvoerige Verhandeling over de geoorlofdheid van Bloed te eeten. Nogthans liet hy de vroegere voorwerpen zyner Studiën niet geheel vaaren; maar befteedde zyne fnipperuuren m Weetenfchap met Kunst te paaren: met dit oogmerk ^herzag en verbeterde hy zyne Verhandeling over de ReCritlynige Perfpeftief. Tekenen bleef zyn geliefde uitfpanning tot het einde zyns leevens; en het is niet onwaarfchynlyk, dat dit dierbaar leeven verkort werd door het geftadig zitten, 't welk deeze uitfpanning, zyne ernlhger Letteroefeningen vervangende, medebragt. „ Hy tekende met veel naauwkeurigheids en lchoon„ heids. Landfchappen hadden by hem den voorrang. „ Zyne oorfpronglyke Landfchappen zyn meest gekleurd met Waterverwen, doch met al de rykheid en fterk„ te van Olieverwen. Zy hebben een kragt van kleur, !, een losheid van behandeling, eene verfcheidenheid van „ grondvlakten en afltanden , eene ftipte inagtneeming „ van alle deelen der Perfpeftief, die alle Kenners, welke deeze Stukjes gezien hebben , bewonderen. Eenige „ dier Stukjes zyn Compofitie (Zamenftelling) andere naaide Natuur, en het algemeene kenmerk van de uitwer" king,welke zy baaren, mag dus omfchreeven Worden, dat de ftoute voorgronden van salvator rosa agter,\ waards deinzen door eene opeenvolging van afltanden, " D d 3 est  3?5 LEEVENSBERIGT " ;/ nf, wqf ^ d°°r de zaStfmel^de eenftemrnig. „ heid, he de Stukken van gaspar poussin onderfchei,,den De kleine Beelden die de Landfchappen ftof. „ feeren, zouden het penfcel van den netten mcho" as « geene oneere aangedaan hebben." mcholas a^^WerkJXan.Dr- TAYi-on, over de Rechthnise Perfpecltef werd berispt door den Heer bernouiSfn eenê Verbande mg, geplaatst in de ASlen van Leipzi h]als te „ afgetrokken voor allen,en als onverfbanba • voör Ku.! „ ftenaars voor welke het in 't byzonder gefchreeven ftJïdtaft m°Êt bckTeH'dat di" «Ufteekfnd WeJk" (want dien bynaam verdient hetzelve,) niet berekend was voor 't peil der Tekenaaren en Schilders in ' algemee^niaar het Werd hooggefchat by de wLund ?™'rw7rV Uitgaven zyn 'er van voorhanden: het is thans fchaars te bekomen , en eene nieuwe Uitgave daar van naar de laatfte en beste, zou een aaSe naam gefchenk weezen. Mr. KIrby heeft, nogth"nS ?üt AVerk duidelyker, en voor allen gefchikter, eeWkV ir» se v;i?rtfkgetdyceldn: *• ^-feisfts w£t t °e{' de Begmzels van het oorfpronelvk Werk ontvouwende en ophelderende , is het Handboek der Kunftenaaren geworden. Dr. taylor werd moS over de„ haatlyken aanval van bernoüilli, en «f eene in h'et XxIfteV^ T^™%t?° ™ j. bernouilli* beleerd Af l;,1 J"" de P.hlloJ°Ph^ Transaüionr. Dit lezet Wv hlrrd mCt "i" Weini§ h^igheids voortgezet. Wy hebben geen reden om te twvfelen aan Dr taylor's edchen op de onbefliste ontdekSg di te? niï k £fCrïreeVen' fch°°n hv de oorlpronglyke Vin! mL~ L ' De WVZC Was lanS te ™nr™ «Smeen gemaakc door guido ubaldi, in diens Perfpe&lr te Pt faro in den Jaare MDC gedrukt, waar deze ve zeer klaar TlLdTvT?fteM' b£VeStigd d00r ^hoone betoog ,,S n StïSSiïSSnT^ kunst'om Scherme!1 ™? Omtrent het einde des Jaars MDCCXX, aanvaarde Dr lts til tueTod9iging rLord, »™J!2St>S eenigen tyd te la Source door te brengen , een I and. goed met verre van Orleans, 't geen zyne Lordfchap be- .^foln^T^T'5 ***** i0 ROilN's  van erook taylor. 379 bezat, uit regt zyner Huisvrouwe de Weduwe van den Markgraaf de villette , Neef van Madame de maintenon. Geduurende zyn verblyf op dit heerlyke Landgoed , bevestigde en bekragtigde hy de vriendlchap met de edele Eigenaars, die zo lang zy leefden duurde. In het volgend jaar keerde hy na Engeland te rug, en gaf het laatfte Stuit uit, 't welk met zyn naam voorkomt in de Philofophical TransaÏÏionj; het behelsde eene Proeve, om de maate van Uitzetting van Vogt in den Thermometer, ten aanziene van den Graad der Hette, te bepaalen. Dr. taylor trouwde, in den Jaare MDCCXXI, aan Misf briöge; , van Waïlington , in het Landfchap van Surrey , eene jonge Juffrouw van eene goede Familie; doch van geringe middelen. Deeze Egtverbintenis veroorzaakte een vriendfchapsbreuke met zyn Vader, wiens toeftemming hy daar toe niet hadt kunnen verwerven. De dood van deeze zyne Egtgenoote , in den Jaare MDCCXXV, en die van een Zoon, welken de Ouders aanzagen als een voorteken en een onderpand eener verzoening met den ouden Fleer taylor, en die het daadlyk was, trof Dr. taylor op het diepfte. De twee volgende jaaren bragt Dr. taylor door by zyn Vader, te Bifrons , ,, waar de Muzykpartyen, zo zeer in zyn fmaak vallende , zo overeenkomende ,, met zyne vroege geneigdheid, en de minzaame bejegcnin- gen eens talryken Gezins, eenen beminnelyken Broe„ der verwelkomende, die zo lang, door 's Vaders op,, gevatten wrok, als vreemd geweest was, niet alleen ,, zyne zorgen lenigden, maar in 't einde hem overhaal„ den tot het verblyf op 't land, en om in den fchoot „ des Huislyken leevens zyn geluk te zoeken." Met den Jaare MDCCXXVI tradt hy in eene nieuwe Verbintenis, en trouwde, onder de volkomene goedkeuring van zynen Vader en Familie, sabetta, Dogter van john sawbridge, Esq. van Olanting, in Kent. By den dood zyns Vaders,in den Jaare MDCCXXIX, volgde hy deezen in 't bezit des Familiegoeds Bifrons. Eén jaar daar naa, verloor hy zyne tweede Egtgenoote in het Kraambedde. De Dogter, naa welker verlosfing dit hem zeer bedroevend voorval plaats greep,' was de Moeder van Sir wjlliam young , ' aan wien wy de Gedenkfchrifteu zyns Grootvaders, uit welke wy dit Leevens verflag ontleenden, ïc danken hebben. Dd 4 In  38° LEEVENSBERIGT MurrYYYtU£Amtyd van d* Jaaren MDCCXXI en MDCCXXX vinden wy geen Gelchrift van Dr. brook taylor in de Philofophical Transacïions. en gaf hv in dat tydsverloop, geen Werk, hoegenaamd, uit. Zvn Leevensbetchryver- heeft geen fpooren van Letterarbeid m dit tydvak , gevonden, dan eene Verhandeling over dl Logarithmen,üie overgegeeven was aan zyn Vriend Lord paisley (naderhand abercorn), om ter Drukpersfe vervaardigd te worden; doch, waarfchynlyk, is dezelve nooit gedrukt. ««civc Zyne gezondheid was thans zeer verzwakt: uitfpanning werd hem noodzaaklyk; en nieuw aangegaane verbintenisfen trokken hem af van de hebbelykheid dier gezette Letteroefeningen, welke het voorgaande gedeelte zvns leevens kenmerkte , en veel toebragten tot het verkorten yan t zelve. Gelukkig in den gezelligen kring van huislyk genot, en zich tot bezigheid of verlustiging, zo de omftandigheden medebragten, bepaalende, nam zyne beylytiging, en het ftaan na Lettereere, af. Niet lang overleefde hy het verlies zyner tweede Egtgenoote, en zyne volgende dagen waren dagen van toeneemende zwakheid en kommer. De Proeve, getyteld: Contemplatio Philofophica,thans in t licht gegeeven, fchynt omtrent deezen tyd gefchreeven, en naastdenklyk met oogmerk, om zyn geest af te trekken van lmertende herinneringen. Dezelve is de pooging van een kloek verftand , en een merkwaardig voorbeeld van den bondigen redeneertrant eens VVysgeers, toegepast op Bovennatuurkunde. Maar de flag hadt zyn hart eene te diepe wonde toegebragt, dan dat de Studie hem meer dan eene verligting voor een tyd kon bezorgen. Het hulpmiddel zelve was naadeelig, en het gezette denken verhaastte het afneemen van zyne gezondheid. Zyne \rienden wilden hem alle hulpe bieden. Lord bolincbrokë drong zyne vertroostingen aan , en zogt zyns Vnends ziel de droefheid , over 't gemis zyns Huislykem genoegens, te doen vergeeten, door de aangenaamheden der vnendfehap, te Dawley ; hy deedt het met eene bezorgdheid, die de tederheid van het hart deezes Staatsmans in een onbetwistbaar licht fielt. De oplettehheid en dienften zyner Vrienden konden, egter, de nadering van 's Mans ontbinding niet beletten. Zyne tweede Egtgenoote weinig meer dan één iaar overleefd hebbende, ftierf Dr. taylor op den negen en twintig-  VAN BR00K. TAYLOR. 38ï tigften van Wintermaand, des Jaars MDCCXXXl, in hec zes en veertiglte jaar zyns Ouderdoms. Hy werd begraaven op het Kerkhof van St. AnrCs Soho. — „ Ik ben," fchryft zyn Kleinzoon, „ ontheeven van de moeite , om „ deeze Leevensfchets te befluiten met eene breede op„ gave van 's Mans Characler — daar hy, in den uitge„ ftrektften zin, de pligten, betrekkelyk tot eiken Leevens„ ftand , waarin hy zich bevondt, volbragt , wyzen zyne eigene Schriften, en de Schriften der geenen, die „ hem best kenden, uit, dat hy een zeer goed Christen, „ een braaf Heer, en een Geleerde, was!" DE OMWSKTELING DER BEGRIPPEN. (Uit hft Engelsch.") Wie zich gewent om zyne Begrippen, op verfchillende tyden, over dezelfde of foortgelyke voorwerpen te vergeJyken, kan niet naalaaten te ontdekken, hoe, by veelvuldige gelegenheden, zyne Begrippen omwentelen, en de onbeftendigheid van 't menschlyk oordeel. Met één woord,alles fchynt by de Menfchen der veranderinge ten doel te ftaan. Onze begeerten zelve kwynen van verlangen, op den eenen tyd, na 't geen, op eenen anderen, dezelve tegenltaat; onze fmaak, onze geliefde uitfpanningen , verwisfelen bykans ten allen dage. Het nuttige en noodzaaklyke wordt nutloos en overtollig alt inen nieuw licht van ondervinding verkrygt, of eene nieuwe wyze van befchouwing aanneemt; dat, het geen ten eenigen tyde redelyk was, wordt ongerymd, en de veronderftelde ongerymdheid zelve wordt , by eene volkomener kennis , aangenomen als redelyk en waar: ja zelfs regt en onregt verwisfelen niet zelden by ons van party, en wy verheugen ons op den eenen tyd over een daad, welke wy ons op eenen anderen met al de bitterheid van knaagend naaberouw zouden herinnerd hebben. Wat my betreft, ik beken,dat 'er eenige Staatkundige vooroordeelen zyn, welke ik ten eenigen dage myn pligt agtte met myn leeven te verdeedigen, en die ik thans begryp, als een goed Burger, te moeten wraaken: en ten opzigte van zaaken, die zommigen van nog hooger belang zullen keuren, heb ik, naa ryp beraad , eenige ryke vooruitzigten van voordeel en eer laaten vaaren, om dat myne ziel met fchrik opkwam tegen het denkbeeld, van Gevoelens voort te planten, welker in twyfel trekken ik voorheen als Godslasterlyk zou aangezien hebben. Weinig diepdenkende ftyfzinnigheid moge misfchien fmaa. i*n op deeze onftandvastighaid van geest; doch ik ben by my zei-  3?S BE OMWENTELING DER EEBRnTHH. zei ven bewust, dat ik geenzins byzonder ben ia dit opzigt; en dat. de eenige Perfoonen, die nimmer van gevoelens verwisfelen, de zodanigen zyn, die nooit uit zich zeiven den. ken, en geen kragts van geest genoeg bezitten, om't geen hun wordt voorgefteki in twyfel te trekken. Want wie, die flegts naagaat, hoe veele vooroordeelen ingeboezemd worden . (immers, elk gevoelen, 't zy waar of valsch, is een vooroordeel, ten opzigte van 't verftand des geenen, die 't zelve, zonder voorafgaand onderzoek, omhelst, of aanneemt, eer hec verftand in ftaat is om 't zelve te begrypen,) wie, zeg ik, die flegts naagaat de veelvuldige vooroordeelen , welke ingeboezemd worden in de kindschheid, vóór dat het redelyk vermogen kragt heeft, en agtflaat op de overhelling tot begrippen, welke eene vroege inboezemiug niet kan naalaaten voort te brengen, zal zich verwonderen, dat het menschlyk oordeel, wanneer het moeds genoeg krygt om de leidbanden te verbreeken, wanneer het, aangeprikkeld door de liefde tot de waarheid, de oude naauwgezette grenzen overfchreedt, en zich in 't veld des onderzoeks durft begeeven, een tweevouwJigen arbeid vindt, in begrippen af te flaan en aan te neemenV En is dit de éénige oorfprong niet van die zo menigmaal opgemerkte verfcheidenheid van Begrippen , op verfchillende tyden, zelfs by menfchen van geenen weifelagcigen, maar flandvastigen, aart; Bykans elk verftandlyk, zo wel als zigtbaar, voorwerp, heeft zo veele zyden, dat het bykans onmogelyk is hetzelve niet uit de verfchillende oogpunten te befchouwen, waarin het, op onderfcheide tyden, onzer befpiegeling wordt voorgefteld. Om kort te gaan, het zou zomtyds eer een hewys weezen van {de grilligheid , dan van de ftand vastigheid, onzes oordeels, indien wy alle die zyden met dezelfde welgevalligheid aanfchouwden. Wat werken vau Smaak inzonderheid aanbelangt, hoe verfchillend zyn de gezigrpunten, uit welke wy ze kunnen waarneemen. De fpaarzaame Oeconomist kan ze aanmerken als évenolligheden, en, uit dien hoofde, ze veroordeelen, als behoorende tot de artykelen van den Staat fchadelyke weelde i terwyl de Man, met uitgebreider Koopmansbegrippen, in te« gendeel, fpreekende volgens daadlyke ondervinding, die de eerstgemelde niet kan hebben, dezelve in top verheft, als by> komende bronnen van Volksrykdom. De Man van fraaijen en verfynden fmaak kan alleen denken aan den glans van vernuft, welken zy ten toon fpreiden, en het vermaak, 't geea derzelver befchouwing verfchaft: daar hy, aan wien de Natuur deeze kiefche gewaarwordingen geweigerd heeft, den tyd, daar aan befteed, aanmerkt, als verkwist aan voorwerpen van geen aanbelang voor de Maatfci appy, en een Timmerman of Metzelaar aanziet, als meer aanmoedigens waardig dau de grootfte Vernuften; de GefchiedkuHdige, gewoon uit een zedelyk oogpunt op  ee omwenteling der begrippen. 38.5 op te merken, zal, als hy gadeflaat de tydperken , op wel ken zy meest aangemoedigd zyn in de onderfcheide Ryken des aardbodems, overhellen, om ze te befchouwen als kwaadfpellende tekens van Volksbederf, en verbastering van Vaderlandliefde; terwyl de Staatkundige Wysgeer, ia tegendeel, wanneer hy van daaden tot derzelver oorfprongen opklimt, ontdekt, dat ze een rechtftreeks tegenovergeftelde ftrekking hebben; vormende voor een tyd een bolwerk tegen de overftrooming van Losbandigheid, maar al te gereed inbreekende in een Staat, welks overvloed en befchaafdheid een genoegzaame hoogte bereikt hebben tot deszelfs verbetering. Werken van Smaak neemen alsdan, zyns bedunkens, een gedeelte in van dien tyd en dien overvloed, welke anders zouden befteed geworden zyn in het bejag van zinnelyke vermaaken, en min loflyke uitgaven. Schoon het waar zy, dat 'er zich geene groote waarfchynlykheid opdoet, dat een en dezelfde Mensch, in den loop zyns leevens, onder de» invloed zal ftaan van de voor- of naadeelen, beurtelings gehegt aan alle deeze byzondere Characters , is het , nogthans , blykbaar, dat de omftandigheden zodanig kunnen zamenloopen, dat verbintenis, leevenswyze, en de onderfcheide trappen van verftandlyke vordering , hem eenig byzonder voorwerp, op verfchillende tyden, in veele van deeze verfcheide gezigtpunten vertoonen. Geeven wy, eindelyk, agt op de ongemaklykheid van een ftaat va» twyfeling,en daar uit volgende vaardigheid van 's Menfchen geest, om een beflisfend oordeel te vellen, dan zullen wy ons niet verwonderen over de wydverfchillende oordeelvel' lingen, welke dezelfde Mensch, op onderfcheide tyden, ftrykt over 't zelfde voorwerp: niet om dat hetzelfde voorafgaande Biet altoos tot dezelfde befluiten opleidt; maar om dat de ziel niet altyd dezelfde gelegenheid heeft, om het voorwerp in dezelfde uitgeftrektheid te befchoawen. sterk voorbeeld van godsdienstig bedrog. (Uit het Engelsch?) /"Ander de veelvuldige voorbeelden van Kunftenaary in den \*J Godsdienst , waar door belangzoekende Bedriegers h.c onkundig en ligtgeloovig gedeelte des Menschdoms bedot hebben, zyn 'er weinig opmerkenswaardiger, dan het geen, tot den huidigen dag, voorhadden is te Achmin, eene groote Stad in Opper - Egypte, aan den Oostlyken Oever van den Nyl. Te dier Stede wordt een Slang vereerd , en ftrekt ten Wonder van het Land rondsomme. Het fchynt, dat, omtrent eene Eeuw geleden , een Godsdienftige Turk, scheilk haridi geheeten, daar ftierf. Hy ging onder de Mahomethaanen voor een  384 STERK VOORBEELD VAN GODSDIENSTIG BKDBOCÏ «en Heilig, die voor hem een Gedagtenis-teken oprigtten, mei een kap gedekt, aan den voet van een Berg. Het Volk kwam wit alle oorden, om daar hunne gebeden uit te Horten. Een der Priesteren , zyn voordeel doende met hunne ligtgeloovigheid , maakte hun diets , dat God de Ziel van scheilk haridi in het Lichaam van een Slang hadt doen vaaren. Veele niet befchadigende Slangen worden in Thebaïs gevonden, en de Priester hadt een deezer geleerd, zyne ftem te gehoorzaamen. Hy kwam met deeze Slang te voorfchyn, verbaasde het Gemeen door zyne verbaazende kuntlenaaryen, en gaf voor, alla kwaaien te geneezen. Eenige gelukkige geneezingen, aan de Natuur alleen verfchuldigd , en zomtyds aan de Verbeelding der Lyderea, zette dit bedrog vermaardheid by. Welhaast bepaalde hy zyn Slang haridi aan het Gedagtenis-teken» en deedt dezelve niet te voorfchyn komen, dan om Prinfen, en Perfoonen van groot aanzien, van welken hy ruime vergeldingen koa verwagten, te verpligten. De Opvolgers van deezen Priester, in dezelfde beginzelen ▼an bedriegery opgewiegd , vonden geene zwaarigheid -om deeze voordeelige dwaaling te ftaaven; zy voegden, by het algemeen geloof in de Heiligheid dier Slange, dat der Onfterflykheid. Zy hadden zelfs de ftoutheid, om 'er openlyk eene proeve van te geeven. De Slang werd in ftukken gehouwen, in tegenwoordigheid van den Emir, en twee uuren lang onder een vat geplaatst. Ten oogenblikke van het opligten des vats hadt de Priester de behendigheid, om een Slang, volkomen op de doorgehakte gelykende , in plaats te ftellen. Men fchreeuwde dit Wonderwerk uit, en de oufterflyke haridi verkreeg eene nieuwe maate van eerbiedbetooning. Deeze Bedriegery fchenkt de Slangen-Priesters groote voordeden. Het Volk vloeit van alle kanten roe, om by dit Graf te bidden. Indien de Slang van onder den Steen kruipt, en den Bidder nadert, ftrekt dit hem ten teken dat zyne kwaal zal herfteilen. Men kan zich gemaklyk verbeelden, dat de Slang niet te voorfchyn komt eer 'er eene gifte gedaan zy, geëvenredigd aan den Rang en den Rykdom der Bidderen. In buitengewoone gevallen, wanneer de Zieken niet kunnen geneezen worden buiten de tegenwoordigheid der Slange, moet eene zuivere Maagd komen om dezelva te verzoeken. Zy is gedoscht in haar beste gewaad, en met bloemen bekranst. Zy zet zich in eene biddende geftalte, en als het den Priesteren behaagt komt de Slang uit, kruipt rondsom de jeugdige Bidfter, en rust op haar. De Maagd, vergezeld van eene groote menigte, voert het Beest in zegepraal , onder eene algemeene toejuiching, heen. Geene redenen kunnen deeze onkundige en bygeloovige Egyptenaars overtuigen, dat zy bedroogen worden door eenige weinige listige Bedriegers. Zy gelooven in de Slang haridi zó vast als in den Propheet.  MENGEL WE R K9 tot fraaye letteren, konsten en weetensciiappen, betrekkelyk. zedelïke eedenkingen. T Tet is wel zo, en Salomo merkt te regt op: „Dat JLjL 'er niets nieuws onder de zon is, het geen niet te voren is geweest." Het is zeker, dat wy, zo veele Euvven na Salomo levende, bekennen moeten, waarlyk 'er is niets nieuws onder de zonne. Dan, met dit alles, is de loop der dingen zodanig geregeld, en de Voorzienigheid ^beftiert en bepaalt dezelve zo , dat 'er heden uitkomften der dingen plaats hebben, welke gisteren nog omwonden waren in eene ftikdonkere duisternis van verborgenheid. Wie zal de uitkomften zynes levens bepalen, terwyl het beltuur daar van is in de onzigtbare hand des Almagtigen ? Wie berekent de uitkomften der zaken , en wie regelt dezelve? Niemand heeft het beltuur zynes levens in zyn eigene magt, noch kan de uitkomften van hetzelve in diervoege regelen , • of de tyd ontdekt hem iets, het geen hy ten zynen opzigte nieuw kan noemen ; om dat hy 'er volftrekt in 't minst niet op gerekend , en geene bepaling omtrent gemaakt had. In dit opzigt brengt ieder dag iets anders voort; en hoe veele veranderingen van zaken zullen 'er in eene reeks van jaren voorvallen, die uitkomften te wege brengen, welke men met den naam van nieuw beftempelt? — Hoe veele ontdekkingen doet de mensch, wanneer hy opmerkzaam is , in zyn leeftyd niet? Hoe veele wetenswaardige zaken deelt hy der Wereld mede , die onder den rang van nieuwe dingen geplaatst worden? Hoe veel is 'er, dat de onderzoekminnende mensch ontdekt, en aan anderen mededeelt, die dikwils zouden wanen dit alles te weten, terwyl ze in den aart 'er nogthans diep onkundig van zyn? En worden dan alle deze zaken , alle deze ontdekkingen en waarnemingen, niet gerangfehikt onder de nieuwe dingen? Zo veel is 'er van dit alles, dat wy, bepaalde Wezens, de uitgebreidheid der zaken niet kunnen overzien; en, meng. 1793. no. 10. Ee uit  3*6 ZEDELYKE uit dien hoofde, worden wy telkens verrast door uitkomften , welke wy niet berekend hadden , en die wv ook van voren niet konden berekenen. De volg¬ reeks der zaken is maar aan één Wezen bekend en dat is alwetend. — Al kon de mensch den keten, welke de oorzaken met de uitkomften zamen verbind, van voren grootendeels berekenen, en hy miste flegts één en fchake , was dan evenwel niet in eens het gansch verband gebroken. Eénen fchakel had men flegts van dien oneindigen keten te misfen, en, zie daar, het ganfche verband van zaken was de mensch op eens geheel kwyt Dan , hoe oneindig veele zulke fchakels ontbreken er aan den diepdenkendften aller ftervelingen ! Het geen de verftandigfle van voren berekent, fteunt al dikwils op zeer losfen grond; eene geringe omftandigheid van hem met voorzien , verandert de ganfche zaak • en geheel andere uitkomften, hemelsbreed verfchillende'van die men berekend had, grypen plaats; de mensch word verrast door dezelve, en het geen gebeurt, is nieuw voor hem: dan , 'er is niets nieuws onder de zonne voor Hem , die de almagtige Vormer aller dingen is. . Hy alleen doorziet alles. — Hy voorziet de uitkomften • om dat beide, oorzaken en uitkomften, van hem alleen af> hangen. ..— Hy word door geene omftandigheden belet, of in zyne werkingen, of in zyne bepalingen, gehinderd. -— Geene uitkomften kunnen hem verrasfen • naardemaal alle de omftandigheden van zyne beftuurine afhangen, en de uitkomften zo door zyne alwetenheid als door zyne onbegrensde wysheid, bepaald zyn. ! Er is, derhalven , niets nieuws onder de zonne het geen met te voren is geweest , met betrekking tot den Almagtigen, den Schepper" en Eeftuurer aller dingen. — ó! Welk een oneindig, welk een onbegrypelyk, Wezea moet derhalven God niet zyn! —_ Een Wezen, alma°-tig, alwys, oneindig, onbegrypelyk, in alle zyne Volmaaktheden. Hy heeft alles voortgebragt, en 'er is geen Wezen, hoe uitgebreid in grootte, of hoe bepaald m zyne bykans onnagaanbare kleinheid , 't geen door hem niet is gevormd geworden. Met één woord ,, de Heere heeft alles gewrogt." -_ Dan, hy heeft niet alleen alles voortgebragt, — zyne almagtige Vingeren hebben niet flegts alles gemaakt, dat 'er gemaakt ismaar door dien zelfden God word nog alles beftuurd, het geen,  BEDENKINGEN. 3*7 geen, Euwen geleden, zyne wording van hem ontvangen heeft. Het Geheeliil, 't geen met den beginne van den tyd zyn beftaan ontving, toen de Almagtige de dingen riep die geen beftaan hadden, even als of zy waren , '. is , zedert zyne wording , alleen door hem beftuurd , zonder dat de God des Hemels immer daar van moede of mat wierd. En Hy beftuurt, be- paalt en regeert, nog alle dingen, zonder dat, van het kleinfte af tot aan het grootfte, van het geringde tot het aanzienlykffe, één enkel Wezen aan zyne Voorzienigheid kan onttrokken worden. Zo ftaan alle dingen onder zyne magt, en geen ding kan zich roeren of bewegen zonder zynen Wil. Hy heeft van alles vaste bepalingen gemaakt, die niet te overfchreden zyn; —. bepalingen, welke nimmer feilen; want Hy doorziet beide de oorzaken en de gewrogten, —— en by Hem kunnen geene toevallen plaats hebben, gelyk by eindige Wezens, Wezens van zeer bekrompe vermogens. Aan Hem zyn alle de omftandigheden naakt en klaar, zo in haar begin en voortgang als in haar einde. —• Niets daarr van ontflipt zyne onbeperkte kennis. Geen enkele fchakel van dien oneindigen keten, welke al het gefcha, pene zamenbind, welke alles wat in de natuur, in hec Geheeliil, ooit is gevormd geweest, nog is, of ooit wezen zal, geen enkele fchakel van dezen keten mist Hem, of kan Hem misfen ; om dat Hy zelve het verband in alle dingen gelegd, en dien grooten keten zelve gemaakt, heeft. Zou 'er dan immer iets nieuws onder de zonne zyn — iets nieuws voor den Al wetenden? Zou 'er iets by Hem plaats kunnen hebben , dat by kortzigtige ftervelingen plaats heeft? —— Zou aan Hem, die alle dingen weet en doorgrond , zou aan Hem he? den iets bekend worden, 't geen Hy gisteren niet geweten had? ■ Dit zy verre! Daar 'er niets is in deze beneden-gewesten van eene beftendige geduurzaamheid, maar alles zeer fpoedig verandert en verdwynt, miesten wy daar niet, als redelyk werkende Wezens, ons vertrouwen leeren aftrekken van die dingen, welke ons by de uitkomst bedriegen, ert de dwaasheid onzer handelingen leeren; doch dau maar eerst, wanneer 'er geen herftel meer op is? —— Arbeiden en Haven wy niet het meest om zaken, welke geea wezen'hebben, en verwaarlozen wy niet veelal dat geen, dat wy niet verwaarlozen kunnen of mogen , dan ten Ee a kos»  3*ft ZEDELYKE koste van ons beftendis heil? - De waereld gaat voorbv' en al derzelver heerlykheid verdwynt. De mensch' na veel Haven, ftapt,;zyn rol nitgefpeeld hebbende, van het tooneel waarop hy verfchenen is , na eenige wendingen en dranmgen gemaakt te hebben, weêr af, en hy verfchynt 'er in etiwigheid niet weder op Wv allen zyn fterfelyke fchepzelen ; ons verblyf in deze beneden-gewesten , zelfs van hun, welke 'er het langst verloeven , ons verblyf alhier is van zeer korten duur. Wy verzamelen, en 't geen wy hebben opgezameld laen wy aan anderen over. Met alle de fchatten, welke een ryke Crefus bezit, kan hy den Dood niet omkoopen, of dat tydftip een oogenblik vertragen op welk hy -den jongflen adem moet uitblazen. De Dood is onyerzettelyk, en by het Graf is geene verbiddin^ , Men verzamelt, men maakt vrienden, men gaat verbintemsfen aan, maar van dat alles is 'er niets in het graf men behoud niets over in de uure des doods. Anderen deelen onze fchatten en goederen, als wy niet meer zyn. Anderen bekleeden onze plaats, nadat wy die voor hun hebben ingeruimd. Anderen gaan verbintenisfen aan, en zoeken in onze plaats weer nieuwe vrienden, welke zy, nadat wy zyn voortgereisd, voor ons verkil Zen' ~"T /-l 11 beween<-"> men betreurt, eene wyle tvds zyne afgeftorven vrienden, men derft in bun dikwils veelal den besten raad, de getrouwde vriendfchap, het vermakelykst gezelfchap, hulp in alle gevallen, by alle gelegenheden; het gemis van opregte vrienden treft vaak op de gevoehgfte wyze, en wy zien dikwils niets, 't geen ons dat yerl.es vergoeden kan. Wy betreuren hen met een hartelyk leedwezen. Dan de tyd en de gewoonte doen alles flyten, tot dat het eindelyk ook onze beurt word, en wy, even als zy, het tooneel verlaten , en weldra worden wy, en alle onze vrienden welke wy zelve zo zeer betreurden, vergeten, en noch aan ons, noch aan hen, noch hunne, noch onze, daden niet meer gedagt. Dusdanig is de gemene loop der waereld , en aller waereldfche zaken. —- Ik heb Vrienden en Magen verloren, hen den laatften ademfmk zien geven, terwyl myne ziel op dat oogenblik verfcheurd wierd, en de wonden, welke daardoor in Zi hart gemaakt zyn bloeden op dit oogenblik nog.-VS r.ge omftandigheden voorwaar, die, wierden ze nier oW andere gelenigd, voor het vleesch' oadSÏSyk zynzZ des  BEDENKINGEN. 3^9 • den. — Wie zal zyn vriend een beter lot, een beftendig" goed,- misgunnen? Indien we dit dan van hem vertrouwen mogen , dan ontvangen wy een vasten troostgrond, en leeren, hoe men berusten moet inde alwyze fchikking van Hem , in wiens hand het leven aller ftervelingcn is.— Dan, nochtans treurige omftandigheden, en treuriger naar mate de perzoon, dien men mint, met byzondere hoedanigheden begaafd en befchonken was, die door anderen niet vergoed of vervuld kunnen worden — en nog treuriger naar gerade de betrekking, die men op denzelven gehad, en de tyd, welken men met hem geleefd heeft, grooter is, en langer geduurd heeft.— Treurige omftandigheden voorwaar, zulk eenen te zien fterven , in de ftrikken des doods te zien worftelen, — alle hoop — alle verwagting , te verliezen , van hem te zullen behouden , nog voor eenen korten tyd te mogen behouden — hem de ftervende hand te drukken — te drukken tot op den laatften ademfnik! — Dan, de wil des Heeren gefchiede, en Hy doe wat goed is in zyne oogen, eii nuttigst voor den Sterveling! „ 'Er is een tyd van vreugde , en een tyd van droefheid , een tyd om gebooren te worden , en een tyd van fterven," zegt de wyze Vorst. —— Hoe groot is dikwils de vreugde , wanneer 'er een mensch gebooren word. — Dan, hoe kort zyn zoms die oogenblikken! — Vaak zyn de vooruitzigten groot, groot de verwagting, welke den Sterveling vleien. — Maar, eene geringe omHandigheid gebeurt 'er, en, zie daar, alle verwagting,alle vooruitzigten, verdwynen, en de grootfte vreugd verandert in de bitterde , in de treffendfte, droefheid. Hier is men uitgelaten in vreugde , terwyl men daar in de bitterde droef heid gedompeld word! — Hier is het treurig klaaghuis , naast hetzelve is het vol uitgelaten blydfchap! — Daar ligt 'er een in de banden des doods, terwyl hier een mensch geboren word ! — Daar vergaat men door armoede en honger, terwyl in dat paleis de overdaad en de verkwisting hand aan hand gaan! Hier leeft men uitfpong en uitgelaten, terwyl daar het hart in doodsangften geklemd word! — Armen en Ryken ontmoeten daar eikanderen , de laatften zien vaak met grooter veragting op hunnen armen natuurgenoot neder, dan op eenen hond! — Armen en Ryken ontmoeten malkanderen, de een in gefcheurde vodden gekleed, de auEe 3 der  59° zedelykb bedenkingen. • der toegetakeld in een befpottelyk gewaad van de mode — Dan, beiden zyn ze beflemd tot een aas der wormen" beiden worden ze eerlang tot Hof verbryzeld! C. v. d. G. brief van joh. róbol, med. doct. , aan de Heeren Schryvers der Algemeene Vaderlandfche Letteroefening gen, wegens hst middel van wylen dr. j. j. van den bosch, 1n de kindersokjes. Wel Edele zeer geleerde Heer en l Wanneer een onbekende, een Kwakzalver of Landlooper,ons een Geheim Middel tegen een of ander ongemak, al is het dat zommige Geneezingen 'er door bevorderd fchynen, aanbied, agt men het niet, ten minfteu een regtgeaart Geneesheer zal , op het voetfpoor van den grootén gaubius, zig wel wagten, om 'er zonder behoorlyk onderzoek gebruik van te maaken: maar, wanneer een Man, zo beroemd door zyne uitgegeevene Schriften, als wylen de Geneesheer van den bosch, betuigt, een Middel tegen de wrecde Kin'derpokjes te hebben uitgevonden, word de Geneeskundige opmerkzaam; hy verwagt van zo een ervaaren Artz, dat dit Middel, op Therapeutifche gronden fteunende, aan de verwagting van boerhaaven,en anderen,zal beantwoordende meer, wanneer hy de Proeve over de Voorbehoeding der Kinderpakjes, van dien zelfden Autheur, geleezen heeft. De gemeen gemaakte Proeven van den Autheur, wiens Geneeskundige oudervinding ik hoogfehatte; de inlichtingen, die hy my in onze openhartige vriendfchappelyke Brtefwisfeling toevertrouwde; de wonderbaare, en door my onderzogte, Proeven, te Alkmaar , door wylen Dr. du b»is hoolewerff, genomen, deeden my reikhalzen, om, by de eerfte gelegenheid, van dit Middel gebruik te maaken; dan de allergoedaartigfte Kinderpokjes, die ik zedert te behandelen had , leverden geene voorwerpen voor hetzelve op, en de daarop gevolgde ruim vier jaailga interruptie in myne practyk, benam my de gelegenheid • tot dat ik, in het voorgaande jaar, de beoeffenende ©tóïsSlHflldCj alhier, weder opgevat hsbbcnde3 reeds in de  brief wegens de kinderziekte. 391 de maand Mey daar toe in ftaat gefteld wierd, volgens het nevensgaande Dagverhaal; de Aantekeningen, door my aan het Ziekbed gedaan, behelzende. Ik agte deeze wyze van aantekening noodzaakelyk: Vooreerst, om my van alle gunftig vooroordeel te ontdoen , en alleen aan te gaan op het geen ik dagelyks waarnam; ten anderen, om dat men in zoortgelyke Proefneemingen niet te naauwkeurig zyn kan; immers, tot het wél llaagen van het Middel,wierd niet alleen vereischt,dat 1 de Inmengzels wél bereid waren, maar ook, dat hetzelve tydig en getrouw naar het Voorfchrift wierde toegediend. Niemand agte my nogthans zo dwaas , dat ik deeze Proeve als befüsfende zoude aanmerken; ik geeve die alleen als eene bydrage tot de gefchiedenis van dit Middel, em zo mogelyk die Geneesheeren, die, door een ongunftig vooroordeel daar tegen ingenomen, 'er geheel geen gebruik van maaken, op te wekken, om ten minlten, uit zugt tot waarheid en behoud hunner Natuurgenooten, met ter zyde ftellinge van alle verkeerde baatzugtige oogmerken, hetzelve te beproeven, en ook den uitflag hunner bevinding aan het aigemeen mede te deelen, om dus, uit eène reeks van Waarneemingen, de fom te kunnen opmaaken, of ter verwerping, of ter behouding, van dit door den Autheur hooggepreezen Middel. Indien U Ed. deeze Waarneeming uit hetzelfde oogpunt befchouwen, zal het my aangenaam zyn, dat daaraan eene plaats in uw geagt Maandwerk vergund worde, aerwyl ik met waare hoogagting ben, Wel Edele zeer geleerde Heeren! U Wel Ed. Dw. Dienaar, Utrecht, den 30 July, 1793. joh. rÖbol. Het Kind van E. Hinger, Mufikant, een fchoon Meisje, bloozende van gelaat, oud vier en een halfjaar, bevorens zeer gezond zynde, wierd ziek op Zondag den 15 Mey 1792 (*)• Zy klaagde toen over pyn op en tus- fchea (*) Waarfchynlyk was zy te Haarlem befmet geraakt. Zy heeft de Ziekte alhier niet voortgeplant. Ee 4  3?2 brief jchen de fchouders, en voor de maag, vergezeld van braaking, en een zvvaaren aanval van Koorts, gelyk ook Maandag en Ehngsdag. Dingsdag op den middag vertoonden zien eenige puistjes tusfehen vel en vleesch. De Heer w. van dyk, een kundig Apotheker, gehaald zynde, ziende dat het P.okjes waren, verzogt, dat men een Geneesheer wilde ontbieden; doch fchreef, op aanhouden der Ouders, het Mixtuur van den Heer van den bosch, voor het eerfte tydperk, voor: JBi. Ant. Diaphor. ablut. dr. i. Sp. Mwderer. Syr. 5 rad. aper. §i. Aq. Plor. Samb. giv. Sp. nüri dulc. retïif. dr.i. R. M. 3 Hier by voegde hy, om dat de tong vuil was, een weinig pulv. Cornachinus; doch de Moeder het Kind uit bestwil, Karnemelk met Syroop gegeeven hebbende, volgden 'er, tot twintig reizen toe, fterke ontlastingen. De Heer van dyk. eindelyk aangeftaan hebbende, wierd ik Saturdag, den 21 Mey,de 6de dag der Ziekte, de 4de der uitbotting, by het Kind geroepen. Ik vond het Kind zeer koortfig,met een opgezette pols, tamelyk vrolyk, en zeer prefent; het geheele Iighaam, van het hoord tot de voeten, was met een ontelbaar getal puistjes bezet ; de minlte vertoonden zi°- aan den hals en de borst; allen waren ze klein r doch inzonderheid op het aangezigt, alwaar ze dreigden confiuentes, ten minften cohairenles, te zullen worden; in het aangezigt en op de handen waren ze meest platagtig, met een ingedoken kuiltje; 'er was geen hoofdpyn; het aangezigt was gezwollen, ook de handen; de oogen door de zwelling der oogleden geilooten ; de tong was zuiver ; de doorzwelging en ademhaaling ruim; de flaap weinig, woelig en ongerust; 'er was weinig eetlust; de huid was tuslchen de Pokjes rood ; op de handen , waren reeds eenige Pokjes witagtig van kleur. Ik beval, dat men het Kind , volgens Dr. van den bosch , by kleine teugen veel koud water zoude laaten drinken, eh lugtig dekken' (want, hoewel het in den voorgaanden nagt gedonderd had, was het nog zeer warm); nu en dan op den fchoat des  WECENS DE KINDERZIEKTE. 393 der Moeder te doen zitten; geduurig frisfche lugt in 'het vertrek te houden; de oogleden met een fpons, in laauw water en melk , nu en dan ververscht, gedoopt vogtig te houden ; ik ftond het gebruik van rype Aardbeden, Kersfen en Braamboozen, toe, als ook van Karnemelk ; doch verbood de Aalbesfen , om derzelver fcherp zuur, en het gebruik van Vleesch of Visch. Dewvl de Ziekte, door de menigvuldige Pokjes, een ernltig vooruitzigt voor het vervolg, inzonderheid wegeus de Febris fecundaria , opleverde, ging ik tot -het Middel van van den bosch over, getekend, in de Verhandeling., N°. i-S doch liet het, om de jaaren van het Kind, in agttien poeijers verdeelen; en dewyl wy toen geen Sulphur purum Antimonii hadden, nam ik, in de plaats oe Karmes minerale, met het Alcah caujticum bereid • 'de Resulus Antim. Medicinalis was, volgens de Utrechtfche Apotheek, met het Sal Marin. decrepitatus, gereed gemaakt, I Regul. Ant. Medic. probe ejütriati, fcf tenuisfime triti. Antim. diaphor. ablut. ad. dr. i. Pulv. e chel. Cancr. comp. dr. ii. Camphor. gr. xti. Kerm. miner. gr. vi. M. F. Pulv. Nn. XVIII. om 'er alle « uuren een met koud water te gebruiken; en verbood alle zuuren. De Ouders, veel belang m hun lief en eenig Kind Hellende, namen aan, myn Voorlchrilt getrouw in agt te neemen, dewyl ik hen, zonder dat, met het gevaar van hun Kind dreigde. .... 'sAvonds ten half 8 uuren, had het Kind drie poeliers gebruikt, bevond zig zeer gerust en vrolyk, doch tot den flaap genegen; de pols was wel fuel, doch niet hard of vol. De Pokjes,en het overige,gelyk deezen morgen; doch, na het gebruik der poeijertjes, hadt zy trek tot eeten, zo dat zy met fmaak eenige Aardappelen gebruikte ,• zy had een afkeer van Braamboozen; en zy had eens ontlasting gehad. X-.. v. j Zondag, den sa, de 7de dag der Ziekte, de 5de der uitbotting, 's morgens ten 9 uuren. Het Kind heeft nu zes poeijers gebruikt, heelt een redelykeu nagt gehad, doch was, wakker wordende,voor J Ee 5 een  394 brief een korte poos bedwelmd ; de koorts is iets zwaarder dan gisteren avond; de Pokjes zyn op het voorhoofd en aan den neus te zamen gevloeid, en geheel plat, doch W1r\°P ^.,han^a in het midden met kuiltjes; de huid tusfehen beiden koraalrood ; de tong 'zuiver : geen walging; geen afgang; geen kwyling; geene tekenen van gangrmof*; het aangezigt zeer gezwollen , aIs ook de oogleden. In den voorgaanden nagt had zy, met fmaak! vier _ bierglaasjes met koud water gedronken; voor he? rheShF,,naS Zyuer iVr°lyk' fcheen het zeer gemakkelyk te hebben, en klaagde over geen pyn. Ik beval alle « «uren een poeijertje in te geeven, veel koud water tl drinken, de oogleden op voorgemelde wyze nat te hou. den, en dikwyls op den fchoot te zetten, 's Avonds ten 7 uuren. Het Kind is zeer ilaaperig, en flaapt gerust, nog al wat koorts heeft goede eetlust; de Pokj'es aan de beenen, de billen en het bovenlyf, zyn opgezet, als ook in het aangezigt; op fommige plaatzen coherent, en, daar ze confluent zyn, geheel plat, doch wit; 'er was weinig of geen dorst. Ten 7, 10, 1, 4 en 7 uuren zyn de poedertjes gebruikt. Ik was by de toediening van het laatfte tegenwoordig; dit ging met koud water zeer gemakkeJyk, en gewillig. Ik beval ten 10 uuren, en eens s nagts, en den volgenden morgen ten 7 uuren, weder te beginnen, het Kind te verfchoonen, en veel koud water te drinken. Maandag,de 8fte dag der Ziekte,de 6de der uitbotting. s morgens ten 8 uuren. &' Alles vertoont zich gunftig, de pokblaasjes zyn op eenige plaatzen ontledigd vart etter, op andere met goede etter opgevuld; in het aangezigt komt het my, als ook den Heer van dyk , dien ik als ooggetuige verzogt had, voor, dat dezelve minder confluent zyn dan te vooren , en de interjtitia goed rood ; de zwelling des aangezigts is iets verminderd, doch die der handen een weinig vermeerderd ; 'er is zeer weinig kwyling; over het geheel weinig pisloofing, en de pis niet brandtzedert gisteren heeft het Kind driemaal gezonden seimul reerden afgang gehad. ■ 's Avonds ten 6 uuren. Teu 7, 10, 1 en 4 uuren, had het Kind een poeifertie gebruikt; alles was gunftig, doch de koorts wat zwaarder,  WECENS DE KINDERZIEKTE. 395 der, hoewel my de pols wat zwak en onderdrukt voorkwam; de eetlust was goed. Repetantur Pulveren, Adde Camphor. gr. xii. Kerm. min. gr. vi. M. F. Divijio ut ante. en beval ten 7, 10, en 'snagts, een poeijertje te gebruiken, den volgenden morgen ten 7 uuren te beginnen, en om de 3 uuren voort te gaan. Dingsdag, de 9de dag der Ziekte, de 7de der uitbotting, 's morgens ten half n uuren. Het Kind had zeer wel gerust, was eens afgeweest, doch dorftiger dan na gewoonte; de dorst bedaarde, na het drinken van veel koud water; 'er is weinig kwyling; de Pokjes zyn vol etter; op verfcheide plaatzen van het lichaam, en in het aangezigt, ledige blaasjes; de zwelling des aangezigts is minder; de oogen zyn open en ftaan helder; de handen zyn fterk gezwollen, en op het aanraaken pynelyk; de tong is zuiver. Boven en bezyden den neus, en onder de oogen, beginnen de Pokjes te droogen; de koorts is vry fterk. Ik beval veel koud water te drinken, en met de poeijertjes voort te gaan. 's Avonds ten 7 uuren. Het Kind zit, vrolyk, lagchende, op, in het bed; de Pokjes in het aangezigt beginnen meest alle te droogen; de koorts is gering, de'tong zuiver, weinig kwyling, weinig dorst; ook heeft het Kind drie goede afgangen gehad, en den geheelen dag by tusfchenpoofing goed geflaapen; de handen zyn gezwollen; alle de Pokjes vol goede etter, en de ledige blaasjes alle droog. Woensdag, de 10de dag der Ziekte, de 8fte der uitbot-' ting, 's morgens ten 7 uuren. De nagt was een weinig ongerust geweest, doch zy had in den morgenftond een goeden afgang gehad; de handen zyn gezwollen; de Pokjes op het aangezigt meest droog , ja eenige afgevallen; de overige beginnen beurtelings te droogen; geen koorts, de tong zuiver, weinig kwyling, de borst en keel ruim; het Kind vrolyk, gebruikt de poeijers zonder tegenmorring. Donderdag,"de 11 dag der Ziekte,de 9de der uitbotting, '» morgens ten 9 uuren. \ Gis-  39* BRIEF r«? I T verhï"derd geweest zynde de Lyderesfe te bezoeken ontving ik bet volgende berigt: cisteren was zy vrolyk tot 4. uuren, kreeg toen een zwaare koorts die tot 1 uur 's nagts duurde, waar op een geruse flaap volgde; geduurende die koorts was de kwyling een weinig flerker, en tegen 1 uur kreeg zv zL Gisteren avond ten 4, 7 en 10 uuren, wilde het Kind uurènPOeïJkrSbegeh.rUik,en' d°Chi Wd deez'H niorgen ten 7 uuren. , Ik bevinde baar zonder koorts, vrolyk in bet bed opzittende, met goeden eetlust. De Pokjes zyn in het aangezigt meest afgevallen, de handen zyn fterk gezwollen en.pynelyk, waarom ik eenige pokjes aldaar doorknip e, en met een fponsje met laauw water uitbette m beval met de overige, die ik aanwees, dit na te volgen^ vermits 'er nog maar twee poeijertjes over waren, ' Repetantur pulveres ultimo prcefcripti. S. Ufus idem. Vrydag, de iade dag der Ziekte.de' 10de der uitbotting, d.n ïn M„Sun^6ï viermaal heeft het Kind afgeweest; op den voorften vinger der ünkerhand, vertoonen zich drie donkerpaarlche bloedblaasjes, welke', geopeSd zynde, de eene dun bloed, de twee andere een dunnen bloed gen Zaturdag, de 13de dag der Ziekte. De doorgeknipte bloedblaasjes zyn droog; boven en op 1SH£en meia/lT korst ' verdfr' alles droog! meest afgevallen; op de beenen zyn de Pokjes nog me etter gevuld, ooch aan het droogen; zy heeft vyfmaa. len afgeweest. Pergat. J Zondag, de 14de dag der Ziekte. Boven en bezyden den neus is de korst nog hard; de beenen uitgezonderd is alles afgevallen; de zwelling'der handen is gehee verdweenen; het Kind zonder kSom, heeft eenige taaije afgangen gehad. De poeijers zyn alle gebruikt. Heden niets voorgefchreeven. Maandag, de 15de dag der Ziekte. „.V\i«rSt.°P,deu reUS iS "0g vast' ik bevaI denzelven met boomoly te befmeeren, en met de beenen in laauw water met zemelen te zitten. Daar meest alle de rooven zyn  WEGENS DE KINDERZIEKTE. 397 zyn afgevallen, dagt my, om de ingewanden te zuiveren, het volgende te moeten voorfchryven: l$£. FrucJ. Tamarind. Mann. El. da dr. ii. Fol. Sennce Alex. dr. i. Jnfunde L. A. feruide in aq. Comm? Colat. %'iv. adde Sal. Mir. glaub. dr. Jj. Syr. Rub. id. |i. M. D. S. Alle twee uuren een lepelvol. Woensdag, de 17de dag der Ziekte. Alle de rooven, ook die op den neus, zyn afgevallen; zy heeft zeven weeke, flymerige en Hinkende , afgangen gehad.; daar het Kind volkomen gezond was, nam ik myn affcheid. Terwyl ik dit fchryve, verhaalt my de Vader, dat het Kind eenige Napokken aan de voeten gehad heeft; voor het overige is zy thans gezond. Zy heeft eenige pokputjes in het aangezigt, inzonderheid op den neus, welke, nogthans, aan haare fchoonheid geen hinder toebrengen. Aanmerkingen. 1. Uit deeze Waarneeming blykt, dat, onder het gebruik der Poeijers, by den Heer van den bosch getekend N°. 1. (anders is 'er niets gebruikt,) de Ziekte, die uit haaren aart zeer ernftig dreigde te zyn , in haar geheel beloop zeer verzagt is , en als een eenvoudige Huidziekte is afgeloopen ; zynde de gewoone toevallen van ylhoofdigheid, bezetting op de borst en in de keel, niet te voorfchyn gekomen ; alleen was 'er de eerfte dagen wat koorts. 2. De fterke ontlastingen, tot twintig reizen toe, in het tweede tydperk, zonder eenigen hinder, geeven een nieuw bewys op, dat men, de eerfte wegen vervuild zynde, in dit tydperk veilig buikzuiverende middelen kan toedienen, mits men zich van Drastica onthoude. 3. Eene veeljaarige ondervinding heeft my geleerd, dat, gelyk in ons geval, alles gunftig zynde, de ingedoken kuiltjes, in het midden der Pokjes, niets kwaads beduiden; hebbende dit dikwyls by de goedaartigtte plaats. 4. De  393 brief 4- De Heer van ren bosch getuigt, bv srPPn ««nJ Lyderen de kwyling te hebben waar&oïïen?hier ïa" wel kwyhng doch weinig; wanneer men op df hoe* veelheid der Pokjes acht geeft, veel minder dan gewoonelyk; waardoor dus ook de vreeze voor het opiiouden deezer ontlasting, op den loden dag, en voor deszelfs gedugte gevolgen, veel verminderde. 5- Dezelve zegt ook, dat zyn middel veel pokftof, enkel by disfipatie door de huid, zonder denftoelgan" uitdryft; doch dit heb ik niet bevonden; immers het middel heeft dagelyks afgang bevorderd, ja zelfs op de minfte kwaade tekenen , of vermeerderde koorts, volg. den er zwaare ftoelgangen, met verligtine ö 6. Volgens den Heer van dun bosch , worden de meeste Pokjes ledig van etter, zo dat de rooven groote drooge blaazen zyn. Dit heb ik gedeeltelyk, doch niet zo algemeen, als zyn Ed. opgeeft, ondervonden; 'e ïvn waarlyk, onder het gebruik van het middel, veel Pokies te onder gebragt en verdweenen, en de conjiuentes wierden hier en daar discretce. . ucu 7. De Ziekte is buitengewoon fpoedig afgeloooen; beginnende de Pokjes reeds den oden dag te droogen; zynde den isden meest afgevallen. ' * ■ 1 3 Het midde,1 -is ^trouw de drie uuren gebruikt, heeft geene walging hoegenaamd, veroorzaakt; de ong was de geheele Ziekte door zuiver, en de eetlust hield van het begin tot het einde, tot verwondering, ftand * 9. Hoewel er geen opiata gebruikt zyn, was de flaap, gena'am § ^ d mWdeI' allerSe^nscht en aan- pi°' ll ïeb,by °"ze Lvderesre»byna in het geheel geen Pok-reuk kunnen waarneemen. < iu -?e n"ttig,hdd van het koude water, in groote hoeveelheid gedronken, is, dunkt my, 20 blykbaar in ons geval geweest, dat ik 'er niets van 'zal byvoegen ik ge! loof ook, dat het de hitte, door den Kampher veroorzaakt, zeer bepaald beeft. iv.impaer veroor 12. Het is dunkt my duidelyk, dat door dit middel, by onze Lyderesfe, de zo met regt gevreesde Febris fecundaria gehee is ifgefneeden; immers^ de koorfs op den loden dag der Ziekte, tegen den avond beginnende, hoewel zy geen poeijertjes wilde gebruiken, maakte een vermeerderde kwyling, en zeven Hinkende afgangen, een ' eiu-  wegens de kinderziekte. 399 einde aan denzelven; ook is ze niet weder verfcheenen; en al had dit middel geene andere uitwerking, zoude men het om deeze reden alleen hoog moeten fchatten. 13. De Heer van den bosch betuigt, Hechts in één zyner Proevelingen , doch welke niet voor den oden dag onder zyne beltuuring gefield^ wierd, Napokken te hebben vernomen, en dat in een Epidemie, welke byna allen wegrukte , welke zy aantastte; in ons geval, nogthans, fchynt het, dat de gisting en uitdryving der pokftof niet volkomen geweest is, dewyl de Lyderesfe daarna nog met Napokken is gekweld geweest, en hier en daar, inzonderheid op den neus, eenige pokputten zyn overgebleeven , die nogthans de fchoonheid van het Meisje niet ontcieren. ophelderend berict, wegens de m8sk0estr00m, of maalstroom , een schriklyke draaikolk op de kust van noorwegen. (Uit het Engelsch.} Op de Kust van Noorwegen , op de Breedte van 65 Graaden,in het Landfchap Nordland, in het District i van Lof oden, en naby het Eiland Moskoe, wordt een ^ zeldzaame en hoogstgevaarlyke Maalftroom gevonden, q naar het gemelde Eiland Moskoejlreom geheeten. Desze'.fs | geweld en bruisfchen gaan die van een Waterval te bo| ven, en worden op eenen grooten afftand gehoord, zonüi der eenige tusfchenpoozing , uitgenomen een vierendeel ii uurs alle zes uuren , dat is by de Getykentering van 1 hoog en laag water, wanneer de ftroomdrift fchynt op te d houden; welke korte tusfchenpoos de eenige tyd is, dat j de Visfchers het te dier plaatze kunnen waagen; maar j de beweeging begint welhaast weder; en hoe bedaard 1 de Zee ook moge weezen , neemt dezelve allengskens I toe, met zulk eene draaikragt, dat 'er alles ingezwolgert | wordt wat in den kring der werking komt, en eenige } uuren onder het water blyft, wanneer de brokken, door 1 de klippen vermorfeld, weder bovendryven. Deeze byzonderheid pleit voldingend, onder andere be' wyzen, voor het tegendeel van het gevoelen, omhelsd duur  4co ophelderend beriot door kirciierus en anderen , die zich verbeelden dat 'ei een kolk is, door den aardkloot heenloopende en uitkomende in zeker ander gedeelte, 't welk kircheri-s «ader durft bepaalen , want hy noemt de Bothnifche Naa de naaüwkeürigfte nafpeuringen, welke plaats en omftandigheden toelaaten , is dit denkbeeld eene loutere gisting; want deeze en drie andere, doch kleinder, Maalltroomen, by de Ferme - Eilanden , hebben geen anderen oorfprong, dan de aanloop der golven, by Vloed en Ebbe ; vallende tegen een ry van klippen en banken , welke het water zo bepaalen, dat het zich nederltort als em Waterval: hoe hooger dus de Vloed ryst, hoe dieper de val moet weezen; en de natuurlyke uitwerking hier van is een Draaikolk, welks verbaazende inzwelgende, of medevoerende, kragt genoegzaam door kleine proefneemingcn blykt. Maar het geen dus is «gezwolgen , blvft niet langer op den grond dan de Eb duurt. De inzwelging houdt dan op, en de Itroom derft alle aantrekking en laat toe dat al het weggevoerde weder bovenkome De Heer jonas rawus heeft van de ligging deezes Maalfrroom, de volgende befchryving gegeeVen: „ De Berg van Hefeggen m Ufoden, ligt eene myl van het Eiland Ver en tusfehen deeze beide vindt men die groote en verghnklyke Maalftroom, Moskoefiroom geheeten naar het Eiland Moskoe, ih 't midden daar van geleden met verfcheide omliggende Eilanden, als Ambaaren*een achtfte van een myl Noordwaarts Jflefen, Hoeholm, heldholm Suarven en Buckholm. Moskoe ligt omTrênt een achtfte van een myl Zuidwaards van het Eiland Ver en tusfehen deeze de kleine Eilanden Otterholm Flimen Sandflefen en Stockholm. Tusfehen Lofoden en Moskoe is dl diepte des waters tusfehen de 36 en 40 Vademen; doch aan de andere zyde, na Ver toe, neemt de diepte af o dat 'er geen voeglyke doorvaart is voor een Schip, zonder gevaar van op de klippen aan ftukken te itooten, zelfs by het ftilfte weêr. , Wanneer 'er Vloed is, loopt de ftroom op tegen het land tusfehen Lofoden en Moskoe met eene fchnkbaarende fnelheid; maar het geweldvan de fterke Eb na Zee wordt naauwlyks "eüvenairri Zrf, de zwaarlte en fchnklykfte Waterval,3, ;&noe7 hoort °h? geraas verlcheide mylen verre , en de Maalftroom is van zulk eerte uitgeftrektheid en diepte, dat, wanneer eln Schip  WEGENS DE MOSKDESTROOM. Schip in de aantrekkingskring komt, 't zelve onvermydelyk word medegcfleept, en na beneden gevoerd, daar tegen de klippen aan Hukken ftoot, en, als de Eb ophoudt, aan brokken weder bovenkomt. Maar deeze ftonden van rust vallen alleen voor , by het veranderen van Eb en Vloed, en by ftil weêr; zy houden flegts een vierde van een uur aan. - . , . > "V* Wanneer de Maalftroom in 't hevigst zyner werkin'e is, en de woede vermeerderd door een ftorm, valt het&gevaarlyk, dezelve tot op den afftand van een Noorweeefche myl te naderen. Boots, Jachten, Schepen, zyn 'er door wcggefleept ; zich niet op een genoegzaamen afftand houdende. Het gebeurt ook niet zeldzaam, dat Walvisfchen 'er te naby komen, en in de maaling ingewikkeld worden ; onmogelyk is het te belcnryven , welk een geraas zy maaken, en hoe zy vrugtloos de krasten infpannen om dezelve te ontkomen. Eens waagde het een Beer, om van Lofoden na Moskoe over te: zwemmen , met oogmerk om prooi te bejaagen op de Schaapen, daar weidende; in de Maalftroom geraakt, verfcnafte hy een fpel aan de toekykers ; de ftroom vatte hem, en voerde het Dier na beneden, onder een tchriklyk getier, 't welk tot op 't ftrand klonk. Groote brokken van Pynen andere Boomen , door de Maalftroom ingezvvolgen, komen weder te voorfchyn , aan ftukken gebrooken, en dermaate verbryzeld , dat 'er de fplinters by nederhangen. D.it wyst duidelyk uit , dat de bodem beftaat uit ruuwe klippen , waar deeze brokken houts heen en weder gedreeven worden. Deeze Maalftroom gaat geregeld naar de Ebbe en Vloed der Zee, en het is beftendig alle zes uuren hoog en laag water. Men vindt opgetekend, dat de Moskoeftroom , in den Jaare MDCXLV , op den Zondag van Sexagefima, 's morgens vroeg, met zulk een geraas en geweld woedde , dat op het Eiland Moskoe de fteenen van de huizen vielen." meng. 1793. no. 10, Ff VER-  402 een uitvinding van m*, j^ell. verslag der uitvindinge van mr. john REIT om scheepsvolk in nood van schipbreuke te ' redden. C°rAeJmerUhJ% TransaM™ of*** Society, inflituteA at London,for the Encouragement of Arts, Manufa&ures and Commerce, with the Premiums, ofered in the Tear 1792, Vol. X.) Brief va» Mr. john bell, Sergeant van het KoninehkRegiment der Artülery, aan den Hertog van richmond. sir ! Begreepen hebbende, uit verfcheide welgeflaagde Proef* neemingen door my gedaan, volgens een*beginzel, belfemd voor Troepen, die wallen en fteilten, eni zul! ien beladderen, dat, indien een Schip het ongeluk trof om te ftranden by vlakke of hooge gronden , in zulk een geval, een Bombe, met een Touw, onmiddelyk aan iirand zou kunnen geworpen worden; en, door middel van eemg vlottend tuig, 'er groote reden is om te denken™ dat het Volk aan boord van 't Wrak, zichzelven veiL aan land zou kunnen haaien. & . Het aantal der droevige verhaalen van veeier leeven in die jammerlyke omftandigheden verlooren, en byzon! der dat van het Oorlogfchip the Litchfield-., op de Se van Barbarye, bragt my te binnen het mangel aan 3 eene foort van uitvinding en bewoog my om een Modél van dit Werktuig ter bofchouwing aan de Sociëteit te zenden, en van u de gunst te verzoeken om het aan dezelve voor te Hellen. Indien het daar goedkeuring ontmoete , zal ik des verzogt, met vermaak komen, en verdere opheldering gel. Ik ben, sir, Uw zeer verpligte en onderdaanige Dienaar,- john BEL l. In gevolge van deezen Brief, werd de Herfo* van richmond verzogt, dat hy de befchikkingen zou man" ken?  een uitvinding van MA. J. JULLi ^ ken, tot het doen van de vereischte Proeven, voor Ge? lastigden uit de Sociëteit, om de verdienden van Mr» bell's Uitvinding te toetzen. Uit een kleine Mortier» geplaatst in een Boot, op de Rivier geankerd, omtrent zeshonderd voeten van den oever 4 werd een gelaaden Bombe (*) op 't land geworpen. Aan de Bombe waö een Touw vastgemaakt, welks eene einde aan boord van de Boot bleef; en de Bombe, omtrent driehonderd voeten in 't land vallende, begroef zich omtrent achttien duimen in de aarde: wanneer Mr. bell, en een ander Perfoon , op een vlot op vaten dryvende, en naar eisch geballast, zich binnen weinige minuuten aan den oever haalde, door middel van het bovengemelde Touw. Deeze Proeve, drie keeren met den gewenschten uitllig herhaald zynde , en daar uit blykende, dat de wyze, door Mr. bell voorgefteld, om een Touw aan land te brengen van een Schip in nood, of gedrand, of in ge* vaar van ltranden , veel voordeels belooft aan de Zee* vaardye ; dewyl, door dit middel, zulk een Schip redding kan bekomen; naardemaal een Perfoon, aan land gekomen zynde , touwen van het Schip kan vastmaaken * of lieden van land aan 't Schip kunnen komen om hulp te bieden; en, in gevalle van dreigend gevaar, wanneer alle hoop van Schipsbehoud verdweenen is , de wyze, door Mr. bell voorgedeld, de waarfchynlykfle middelen aanbiedt, om het leeven der Scbeeplingen te behouden, heeft de Sociëteit eene Gifte van vyftig Guinjes toegelegd aan Mr. bell , als hy een volkomen Modél Van zyne Uitvinding aan de Sociëteit liet; welk Modél by de Sociëteit bewaard wordt, ter bezigtiging van allen die des begeerig zyn. (*) Door de gelaaden Bombe heeft men te verftaan, een Boffibe met lood gevuld, aan welke, door middel van een Ring, e-c Touw is vastgemaakt: de Bombe, dus gelaaden, woog oratreüt zeventig Ponden, en haalde acht duimen over kruis,  4®4 SCHILUERAGTIGB TOOISEELEN KEURIGE BESCHRYVING VAN DE GROOTSCHE EN SCHILDERAGTIGE TOONEELEN IN SAVOYE EN WALLISSERLAND. (Overgenomen uit watkin's Traveh through Swisfsrland, Italy, Sicily, enz.) Op Maandag den drie-en-twintigften van July des Jaars MDCCLXXXVII, verliet ik, met mynen Reisgenoot, Geneve , met het vaste voorneemen om alle moeilykheden, die ons op den weg konden ontmoeten, te boven te komen; en ik geloof dat nimmer twee Perfoonen beter gehard waren om eene Reis door Zwitzerland te doen. Op het Grondgebied van zyne Sardinifche Majefteit gekomea zynde, bereikten wy welhaast de kleine Stad Bonneville, gebouwd aan den voet eens Bergs, Mole geheeten, die, door zyne hoogte en fpits toeloopenden top,een allerfchoonst gezigt oplevert, als men aan het Meir van Geneve ftaat. Onze weg liep door eene diepe Valei, waar door de onzuivere Ar-vt, met groot geweld, heenen ftroomt, en zich in de Rhone ontlast. De juiste gelykheid van de tegen elkander overftaande Rotzen, aan de eene zyde hol , aan de andere zyde rond uitpuilende ; derzelver overeenkomst in hoedanigheden , de gelyke hoogte en de kleine afftand tusfehen beiden, verzekerden my, dat deeze Valei gevormd was by een grooten ichok dien de Natuur leed. Wy hielden ons, onder den weg' eenen korten tyd op, om twee overheerlyke Watervallen! die over een berg heen liepen , en daar beneden twee groote ftroomen vormden, te bewonderen. Zy vertoonden zich op 't allervoordeeligst, door de zwaare ftortregens, onlangs gevallen. Kort daar naa ftaken wy de Arve over, en kwamen te Salence; eene plaats , welke my een allerongunftigst denkbeeld van de Savoyfche Steden gegeeven heeft. Onze Herberg, fchoon flegt, was de beste verblyfplaats ia dezelve ; de andere Huizen zien 'er allerelendigst uit en de ftraaten zyn zo morfig, dat het onmogelyk was op dezelve te wandelen. Wy werden 'er, nogthans, beter onthaald en bediend dan wy verwagtten, en dit was voor ons zeer gelukkig; dewyl de zwaare regen , die 'san-  IN SAVOYE EN WALLISSERLAND. 405 «'anderen daags viel, ons liet voortzetten onzer Reize volftrekt belette. Salence verlaatende, vervolgden wy onzen weg, door dezelfde Valei, langs de Oevers van de Arve, en onder den Berg Varens. Omtrent vyf mylen voortgetrokken zynde, fteegen wy van onze paarden af, en werden door 'onzen Gids gebragt na den Waterval van Cheyde, een weinig van dien weg afgelegen. Wy ftonden aan den kant van een groot houten befchutzel, tegen over een hooge rots, begroeid met wild kreupelhout, van welke, omtrent twintig voeten beneden den top, veel waters voortkomt, van eene verbaazende hoogte in eene ongeregelde rigting nederftortende; het fpatten van 't zelve veroorzaakt, door het breeken des waterftrooms tegen de uitfteekende gedeelten van de rots , een dikke mist, zich uitftrekkende tot den afftand van tusfehen de honderd twintig en honderd vyftig voeten j en wy zagen, daar wy het geluk troffen dat de Zon helder fcheen, een allerfraailten Regenboog met al de verfcheidenheid en kleurmengeling. Deeze betoverende plaats verlaatende , reeden wy langs den Berg d'Enterne, die veel hooger geweest is dan tegenwoordig. In den Jaare MDCCLI , gaf dezelve, zes weeken lang agtereenvolgend, wolken van dikke rook op, waar op het geheele bovenfte gedeelte met een vreeslyk geraas inftortte, en de zyden, als mede den bodem, met de brokken bedekte. Beneden deezen Berg ligt het kleine Gehugt Cerve, waar etlyke Franfche Mynwerkers woonen, by eenige Koper- en Loodmynen van geene geringe waarde. Zy lieten ons toe, verfcheide foorten van Erts te onderzoeken, die volkomen beantwoordden aan de befchryving, daar van gegeeven. Deeze Lieden vertoonden ons desgelyks een vry groot Modél van het omgelegen Land, 't geen zeer wel was uitgevoerd. Dit Modél verdient bezigtigd te worden door allen, die de Alpen van Savoye bezoeken ; deeze vindt men daarin veel natuurlyker verbeeld, dan zy met mogelykheid op een Kaart kunnen uitgemerkt worden. —— De Bergen deezes Lands hebben een overvloed van Chamois, een viervoetig Dier van het Geitengetlacht, en 'er zeer op gelykende; doch Tonder van kop , en veel laager van vooren dan van achteren. Te Cerve zagen wy 'er twee volkomen tam gemaakt, —•— Hoe verder wy voorttoogen , hoe flegter wy den weg vónden, en was dezelve, door den onlangs F f 3 ge«  4of* SCI1ILDERAGTIGE TOOKÏEELEfï gevallen regen, derwyze bedorven, dat wy dien naauwlyks gebruiken konden. Egter kwamen wy in de v7e van Chamoum , en aldaar in een kleine, doch welgefchik! te, Herberg, gehouden door zekeren taire, dien ik een Mrfó .f zeer oppasfend Herbergier gevonden héb ik u verVo^^f Va" 0D5en te^™oordigen ftaat, moet v„iL f ' de armoede myner befchryvinge aan te vullen door aan uwe verbeelding de hoogfl/vlugt te gee! Vetl, De vo doening aan dit verzoek, dunkt my is elk Leezer yerfchu digd aan eiken Reisbefchryver f n arde ma, buiten zulks de leevendigfte afbeelding plat en be. latigioos moet voorkomen, ' F • Begrypt dan dit kleine Dorp in eene diepe Valei f*) omringd door de hoogde , verheevenfte e„ fchoonfte ! voorwerpen der woeste Natuur. In eene bykans recb ?v nige hoogte opziende , aanfehouwde ik een keten van Rotzen, veel hooger dan ik met mogelykheid ui eeniïS befchryving kon opmaaken,, Rotlen, die, daar der! gelver ruwe en toorenswys oploopende zyden ini fpit/e punten mtloopen, den naam draagen van LeJLE of de Naalden. Te midden van "deeze is Monl mnc' 3ttti£Ëd*& Sï °Ud£ C" bedek? mei «ui wigdumend Ys of bevroozen Sneeuw. De rechiftandi*r noogte, van het Waterpas der MddeUandJeht £ï, weinig, mmder dan drie Mylen, of ^.603 voeten De aIUCCLXXXVI, door den Heer paccard. een Genees. G krm^eÏZ Ct) ' e" i"1 dli J'aar volvoerden drie ld ' • Veei ra,üclte en arb«ids, dezelfde gevaarlvke ondernceming. 2y bragten den eerden nagt op hvs door, waar zy niettegenftaande het medegenomen ver! warmend dekzel zeer veel werks hadden om de koude «tt te harden; dan, den volgenden morgen voontrekE5 de, iXl lDebCt Ver!laal #»» 'hh* na de Tsbergen van het He,Ugdom Savoye, door den Heer mt. -r. böukrit, by den Drukker deezes j. yntem*, in den Jaare V78, uitgegeeven ,vindt men &**3El&g£Vale"'welke eeni|zL der ;e*"^ el, «m. fin daar geweezen op eene poogjög, vromer' door'  in sav0ye en wallisserland. 407 de, bereikten zy den Bergtop, naa eene Reis van één en twintig uuren. De Heer bourrit en de Hoogleeraar oe saussuriï, van Geneve, wagten thans na eene gunftige gelegenheid om die hoogte te beklimmen. Ik verlangde zeer van die party te kunnen weezen; doch onze tyd zal het niet gedoogen (*). Op den morgen naa onze aankomst, een Gids en Muilezels gehuurd hebbende, doorkruisten wy de Valei van Chamouni, en klommen, door bosfchen van Sparreboomen, langs een oneffen pad, eene hoogte veel fteiler dan de fteilfte onzer Bergen in Brecknokshire. Ik ftond verfteld dat onze Muilezels zo vast op de pooten waren dat zy geen één mistred deeden. Toen ze ons ter halver hoogte van deezen Berg gebragt hadden, fteegen wy af; dewyl het voor die Dieren onmogelyk is hooger op te klimmen. Naa veel vermoeiens kwamen wy by een kleine houten hut , aan welke de Engelfche Reizigers, die deeze Ysgewesten bewgten, den naam gegeeven hebben van Blair's Kasteel, waarfchynlyk ter eere van den Heer die deeze hut bouwde. Hier vond ik de naamen van veele myner Vrienden, op de wanden van dit zogenaamde Kasteel gefneeden ; inzonderheid dien van Lord breadalbane , en diens Broeder Mr. Campbell. Deeze Berg draagt den naam van Mont Anvert, en wordt beklommen, om, op de beste wyze, La Mer de Glacé, of de Ti-Zee, te zien, die 'er recht onder ligt. Van deeze plaats zag ik, boven ons, op eene verbaazende hoogte, de Aiguille de Charmeaux, vanwaar ik dagt, als zo veel verheevener zynde, een veel ruimer gezigt te zullen hebben op het voorwerp onzer nieuwsgierigheid, dan van Blair's Kasteel Ik verliet daarom myn gezelfchap , en , naa anderhalf uur gaans , klimmens en kruipens, langs eene reeks van fcherpe rotzen, kwam ik op de tweede punt van deeze Aiguille de Charmeaux , welke ik geloof, dat geen menschlyke voet vóór my betreeden heeft. In de daad , ik moet, nu het gevaar voorbv is, erkennen dat 't veel van my gewaagd was. 3 Van (f) Wy bleeven niet in gebreke om 's Hooyleeraars Reistocht op Mom Blane mede te deelen, N. Algem. Vaileri. Utteroef. lil D. 2de St. bl. 115, enz.ea zyne Waarne mingen op de groot, fte hoogte in de Oude Wereld, zie AU. bl. 219, enz. Ff 4  4^3 schilde rag tig e tooneelen Van deeze hoogte zag ik neder , aan den eenen kant op de Valei van Chamouni, en , aan den anderen kant op eene Zee van Ys, welke ik ontdekte dat door twee breede kanaalen gemeenfchap hadt met Mont Blanc; naa hier mede myn oog verzadigd te hebben, verliet ik die hoogte; doch het afklimmen ging met veel moeilykheids gepaard. My weder by myne Reisgenooten vervoegd hebbende, daalden wy af, en wandelden te halverweg over deezo Mer de Glacé, met byfland van onzen Gids", die lange Rokken met yzercn pennen medegenomen hadt, om oiis in 't gaan te onderfhitten. Het is bykans oiimngelyk aan iemand, die nimmer dit voortbrengzel der Natuure gezien heeft, 'er een gepast denkbeeld van te geeven. Om dit, egter, te beproeven, moet ik u verzoeken , u voor den geest te haaien eene diepe Valei vol Ys, een weinig min('er dan eene myl in de breedte , die zich kromt van Mont Blanc' tot de Valei van Chamouni: van deszelfs oppervlakte kunt gy u eenig begrip vormen , door te veronderftellen, dat de Zeeün rondsom de Noordpool tot een vasten klomp bevroozen waren , wanneer ltormwind n die tot groote golven hadden opgeruid. Ik herinner my„ dat de volgende regels, in thompson's Seafons, deeze ver» tooning zeer kragtig befchryven: Schoon hier de Winter heerscht, zyn heerfchappy wordt ligt Wanneer ons oog zich naar des aardbals noordpool richt. Bier vest hy zynen troon op overjneeuwde rotzen En bergen Ts, gevormd van opgeruide Jchotzen, Terwyl het Jtormenheir om zynen rykstroon huilt, En hy zich in een nagt, een langen nagt, verjchuilt, En 't zonlicht weigert aan zyn huivrigt onderdaanen i Geduurende een reeks van wisjelende maanen, Terwyl zynpeng gebied al de aard' tot Jiddring wekt En 't grauwe zwerk zyn troon tot een gewelf verftrekt °T—— —— Men ziet dit oord omtoogen * Met pildernisfen, met bosfchaadjen, nêergeboogen En overhoopt door fneeuw; met vloeden, hier en daar Bedekt met bergen Ts, gejtapsld op elkaar, Dis, als de wyde zee, tot in hun' kil bevroren Geer golfgeilets, hoe 'f fior^e , aan 't barre Jtrand doen fworen ■ Wv (*) Wy hebben gpf. hier .hediegtf vu de woorden de* Va,  ÏN SAVOYE EN WALLISSEREAND. 409 Wy hadden de nieuwsgierigheid, om nederwaards te zien in veele dier groote fpleeten, waar het Ys zich, ter diepte van veertig' of vyftig voeten, geopend hadt; doch deeze waren kleine fpleeten in vergelyking met andere, die, gelyk onze Gids, een uitfteekend Leidsman in die bevroozene oorden, ons onderrigtte, dat van twee tot drie honderd voeten diepte haalden. Het is onmogelyk, eene rechte gisfing te vormen over de oorzaak van dit verfchynzel ; naardemaal het tegenwoordige vertoon ilegts weinig opleidings daar toe aan de band geeft. Eene omftandigheid, nogthans, zouden draad van bet kluwen kunnen opleveren, en deeze is, dat men weet, hoe de Ys-Zee toe- en afneemt, en dat, ( by het toeneemen, groote aardheopen als opgeworpen worden. Wanneer een der uitfleekende deelen bezwykt en inftort, behoeft het gekraak in fterkte alleen voor het geluid eens donderflags te wyken. Wy vonden ons zo vol verwonderings, op de befchouwing van dit groot en febrikbaarend voorwerp, dat wy 'er "ons bykans een uur mede bezig hielden. Daar op moesten wy weder Mont Anvert beklimmen , om af te daalen ter plaatze waar deeze Ys-Zee in de Valei beneden eindigt, Wy vonden hier een boog,zeventig voeten hoog, en even zo veele voeten wyd, en, zo ik veronderftel, niet minder dan dertig voeten breed , uit welke een fnelvlietende ftroom , de Arveron geheeten , voortkomt. Wy beklommen eenige rotzen , in het kanaal, recht voor 't midden van deezen boog, van waarwy, met vermaak en bewondering, die heerlyke grot van helder en vast Ys hefchouwden. Nogthans , daar 'er gevaar was dat een gedeelte mogt in Horten , oordeelden wy het veilig, die plaats te verlaaten, en weder te keeren na Prieuré. Hier kwamen wy vermoeid aan ; doch even zeer voldaan als vermoeid, op de herdenking van het wondertooneel, door ons bezigtigd. Op den dertigffen van July, verlieten wy de Valei van Chamouni; aan het zuidelyk uiteinde Col de Balme beklommen hebbende ; van deezen hoogen Bergtop namen wy affcheid van Mont Blanc, de Glacieres en de Aiguil- les, derlandfchen Dichters n. s. van winter, die, in zyne Jaarge. gefjden, een zo oordeelkundig gebruik gemaakt heeft van zynen fivgclfchtn Voorganger thompson. Ff 5  +19 SCHH.DERAGTIGE TOONEELEN v les, welker toppen wy zo menigmaal boven de wolke» hadden zien uitlreeken. Aan den anderen kant, haddei wy een allerheerlykst vergezigt. De diepte en de kronkelingen der Valeie beneden; de omringende Bergen; en L hangende Bosfchen van zeer oude Pynboomen, leverden het itaatlykst en grootschst gezigt op. Naa eene lange wandeling op Col de Balme, (want wv gaven onze Muilezels weinig moeite,) ontdekte mVn Reisgenoot, pocock twee Jongens,bezig met eene kudde Geiten te melken. Vy vervoegden ons ontniddelyk derwaaras, en dronken, in de ruimte, zeer heerlyke melk die ons zo uitfteekend fmaakte, dat wy 'er tienmaal de waarde van betaalden. Beneden aan deeze diepe afdaaling , moesten wy een anderen Berg, La Fourcle geheeten,beklimmen. Van dee?ƒ" za/e,n wy» met een gunftig voorgevoel, Vallais of Wallis)triand, rousseau's Aardsch Paradys. Aan den ingang van dit Landfchap, vindt men de kleine Stad Martigni, of Martignac (*), beftaande uit houten Huizen, gebouwd op de oevers van de Drance: boven de Stad hangen de brokkelige overblyfzels van een Kasteel,in vroegeren tyde de verblyfplaats der Bisfchoppen van Sion. Ik ging op de Vestingwerken, en had van daar een wydftrekkend gezigt over het Land, \ geen wv ge. reed Honden door te trekken. Vroegtyds gingen wv te bedde, ten oogmerk hebbende om met de Zon op te ttaan; doch werden zo zeer geplaagd en geftooken, door Mug- (*) Naby deeze plaats was de Winterlegering van sergius Galba, caesar s Luitenant ;doch ik kon geene overblyfzels daar van vuiden C*sar fchryft 'er van: „ «alba veele voordee„ Iige Veldjlagen bevogten, en veele van .'s vyands Kasteelen bemagtigd hebbende, werden hem Gezanten van allerwegen „ gezonden Gyzelaars gegeeven, en men floot den Vrede. „ Hier op befloot hy, twee Benden onder de Naniuaies te „ legeren ; terwyl hy met de andere van zyn Legioen zou „ overwinteren in eene Stad van de Veragri, OSlodurus ge,. heeten, gelegen in eene naauwe Valei, omringd door hooge " 7ergel]" Dewyl dezelve in twee deelen gefcheiden wordt „ door de Rivier Drance, fchikte hy een deel voor de Gaaien „ en het ander (door hun verlaaten zynde,) tot het Winter! J Wn / yr7/DSi ^n,7,0lls' en vcrfterkte die plaats." C^sar,  ' ÏN sav0ye en wallisserland. au Muggen van de flegtfte foort, dat 'er van geen flaapen inkwam. Den volgenden morgen deed ik een uitftap, om den berugten Waterval, Pisfe Vacht genaamd, te bezien; dezelve ligt omtrent twee [Engelfche'] Mylen van Martigni. Schoon veel hooger en breeder , voldeed dezelve my in verre na zo zeer niet als de Waterval van Clieyde, ter oorzaake van den naakten ftand , en de rechte rigting, waarin het water nederftort. De waterftroom ftrekt zich, zonder door een fterken wind voortgeduwd te zyn, meer dan 1500 voeten uit. Ik verbleef eenigen tyd te deezer plaatze, en keerde na Martigni weder. Zo veele gunftige berigten van Wallisferland geleezen hebbende, en in de Nouvelle Heloife van rousseau, en in de Schriften van hedendaagfche Reizigers , brandden wy van ongeduld , om de fchoonheden van dit Gewest te befchouwen. De befchryving van rousseau is de fchoonfte Landfchapsfchildery, die ik immer in eenig Boek vond. Deeze bewoog ons, in de daad, om deeze Valei, als een tweede Tempé aan te merken , of als een Land , waaraan de Natuur haare gunstbewyzen met eene ruime hand hadt medegedeeld. Hoe verfteld zult gy ftaan, wanneer ik 'er byvoeg , dat onze onverduldigheid door de grootst mogelyke te leurftelling geftraft wierd. Het dunkt my hoogst onverfchoonlyk in Reizigers , dat zy blindelings de gevoelens hunner Voorgangeren aanneemen, en in hunne berigten weder opnaaien. Hier over zult gy , myne Brieven leezende , nooit klaagen : want, hoe zonderling ik moge fchynen, heb ik beflooten, in die gevallen, voor my zeiven te denken. Vallais, of Wallisferland, is een onafhangelyk Gemeenebest, in Bondgenootfchap met de Zwitzers, gelegen tusfehen het Canton Bern en de Alpen. De ftrekking is Oost en West, loopende van eenen Berg, La Fourche geheeten , tot de Ysbeddingen van Faucigni. Men rekent de lengte op honderd en negen mylen, en het breedfte gedeelte op tachtig; doch ik geloof, dat, in hèt laatfte geval, niet weinig vergrootings plaats hebbe. Deeze Landftreek wordt bewaterd door de Rivier de Rhone, die, aan 't eene einde inkomende, bykans tot het andere loopt, vwaar dezelve eene wending maakt, en zich in het Meir Van Geneve ontlast. 'Lr zyn twee voornaame wegen, om in Italië te koken 5 cic eerfte over de groote St. Bernard y'en de tweede over  4ü SCHILDERACTIGE TOÖNEELEN «bruiklyke, v,„ de m hoofdweg"; IT^Tt' deeze hevroozene ftreeken te bezoreen hP7if n Van Martigni tot Won, de Honfdfl-arl o*,, j voorwerp aan, >t welk opViertog vïSfeSÏÏ Het S is zo aag, dat wy het voor nfoerasfig hidden door de veelvuldige overftrooraingen der Rhone- Tn n„L r onderftelling werd naderhand bevestfgd doordeTrkïaT ring der Inwoonderen. Wy klaagden, egter, niet dewvl wy vervvagtten meer voldoening? te zutoi Cvangen b, gededte deCZeS La"dfchaps • ^-^"nog8 r,Pne AUd-7Si0? I Cwant bet is een Stad, zynde een Bk fchoplyke Zetel,) ligt op de oevers van de Rhone 5. in ftede van met dien helderen ftroom voort te fnellen als wy dezelve te Geneve verlaaten hadden, even als de Arve bezoedeld is met gefmolten fneeuw , 'en de witte k e,, over welke het water heen loopt. Van ahe eleiE Plaatzen, die ik ooit zag, is Stonde walen ykfte Et Huizen zyn geringer dan de armlte Voordeden , weike ik ™e,rfn]r°f' ,en 20 ond^glyk morfig, datTk mv in de daad, verlegen vinde om iets ter vergelvkin^ h^ te brengen Om onze aandagt af te wenden vïïf zo onbehaaglyke voorwerpen, beklommen wy Ten Teikn berg na de overblyfzels van een oud Kasteel* 't welk vm ee- te£LVa\debbe!iU'Ca?!gherid G*™^ deezer K!ooSteningen , tieöben vvy den Leezeren e.-ne IierleezenwaarJifr»» ^rD^s\!b1:gSvenen2,'l, on2e N- *ff ZKÊ  IN SAV0YE EN WALLISSERLAND. 413 l eene groote uitgeftrektheid en uitneemende fterkte geweest was. Wedergekeerd zynde, vonden wy ons onthaal in i de Herberg volmaakt overeenkomltig met het voorkomen 1 der Stad : de fchraale opgedischte middagmaaltyd was zo morfig, dat wy, fchoon den fcherpen prikkel des hongers gevoelende, onmogelyk denzelven konden voldoen; om walging te voorkomen, móesten wy al het buitenlte wegfnyden: en waarlyk, de vertooning, die het volk in « de Herberg maakte , was genoegzaam om de graagte van 1 een Hottentot te doen verdwynen. Gy moogt u verze| kerd houden, dat wy ons zeer gelukkig rekenden, toen i de volgende morgen aanbrak, en dat wy ons vertrek niet 1 langer uitftelden dan noodig was om onze kleederen i aan te trekken en de rekening te betaalen ; doch in I ons voortreizen na Brieg, eene Stad, geheel van houten t Huizen, in morfigheid en armoede niet minder dan Siont I hadden wy even min reden, om wel voldaan te weezen, i als te vooren. De Bergen, ter wederzyden van ons, en een gedeelte 1 der Landltreeke, welke wy doorreisden, waren bedekt 1 met donkere bosfchen van oude Sparreboomen, niet door1 mengd met boomen van een leevendiger groen, die de \ verveelende eenzelvigheid van dit voorkomen konden , wegneemen. Het Land, fchoon op veele plaatzen vrugtbaar, droeg weinig tekens van bebouwing. Geene af: tuiningen, weinig Vee, en nog minder Inwoonders die in (laat waren om te werken. Van Brieg tot Ghejtinen is Wallisferlani hooger , en Blinder woest: onze weg liep langs de Rhone; op veele plaatzen was dezelve zeer gevaarlyk door de engte, en i uit hoofde vart" de fteilten , die over de Rivier hingen. Hoe nader wy aan Ghejtinen kwamen, hoe beter wy : den grond bebouwd vonden; doch veel, zeer veel, min. der fchoon dan jean jaques het befchryft. Het voorkomen der Huizenen Ghejtinen is zonderling. | Ze zyn van hout , en meestal rood geverfd. Het boi venfte gedeelte dient ter verblyfplaatze voor het Gezin, hec benedenlte tot ftalling en voorraadfehuur. De Stad is , te onzer groote vertroosting, aan het einde van Wallisferland gelegen. Wy zyn in een Burgerhuis gehuisvest (geen Herberg vindt men in deeze Stad); behalven Brood en Kaas , is 'er eene jammerlyks fchaarsheid van voorraad. De onderfcheide Climaaten, w^lke de Reizigers in dit Land  4-14 schilderAGÏ'1 GE t00neelen Land opmerken, zyn in de daad zeer zigtbaar; en f* volglyk, daar het.land ryk is, kan men ,&op dèuzeifcSi dag redens, inden Zomer en in den Herfst veele Vru " ten aantreffen, die men in andere Landen alleen by opvolging heeft, en met het vorderen der Taareetvden krvit Uit voordeel (als men het zodanig moge rekenenfi! een gevolg van de onaerfche.de graaden der warmte van de Zon, en den vryer oi meer beOootener omloop der lugt door de Bergen veroorzaakt; een voordeel, 't welk 'men mm of meer moet aantreffen in alle bergagtige landftreeken, naar gelange van derzelver zuidelyke hgging _ V!?- we;ezenlyke ftaat, dit het daadlyk voorkomen, van Walhsferland fchoon zo geheel verfchillend h er trt^Z™ Xmilé" B"ef 4 Maar, 't geen neg onverfchoonlyker is , roussfait fpreckt op een nog hooger loftoon van de inwoondeien dan van het Land bovenal van de Vrouwen, de s? ïrieux, de Held des Stuks, by vergelyking tot zynê Lngelagtige julia ophemelt. In ftede van die Zeldzaam] Schoonheden, (want dit is de uitdrukking,) aan te treffen wordt het oog gehinderd door een faV van Vrouwen * flegt yan leest, en nog flegter van gelaat, wier kleur ï 5 1SrVe;VTr 20nderll"Se kleeding by geen Volk, ton by de Walhsfers geagt kan worden tot cleraad haarer Perloonen te (trekken. "adres Doch 'er is nog eene andere hinderpaal om dit Volk fchoon te noemen yan een ernftiger aart, te weeten het afzigtig en hmderlyk ongemak, aan den Hals, hier Goitres geheeten waar mede zeer veele Inwoo ,de "n behebd zyn. Het is een uitwas aan den Hals , 't \velk fchoon by eenigen niet grooter dan een Hoender-ey bv anderen halverweg de borst hangt. Een llotko. men zo afzigtig en walglyk als met mogelykheid kan bedagt worden. Deeze Keelgezwellen worden, (zo™S ik menigmaal gelegenheid gehad heb om in'K nderen op te merken,) voorgegaan door een geele en ziek! lyke kleur, misvormde gelaatstrekken, en een zwarte in de oogen. Zy gaan, meerendeels, vergezeld vm eeïe geheele berooving der verftandsbekwaamheden , 't yvy als een geluk voor deeze elendige Schepsels aanmakten ; naardemaal die berooving hun ongevoelig maakt voor Bezef van hunnen ftaat. Maar zeer Vel hier van ver! fchillen de gevoelens der Wallis/ers , ten opzigte van dL Ge-  IN SAV0YE EN WALLISSERI.AND. 415 Gezwellen; want zy merken, geleid door begrippen, die zo gelukkig in de uitwerking, als ongerymd in de beginzels, zyn, deeze Lieden aaa voor een zegen in hun Gezin, en befchouwen hun met toegenegenheid , als de giften der Voorzienigheid , die hun, door tusfchenkomst deezer kwaaie , bewaard voor zonde en toekomende ftraffen. Zy gaan nog een ftap verder, en laaten deeze misvormden met elkander trouwen , naardemaal zy , met al die zwakheid van verftandsvermogens, zeer tot het voldoen van zinnelyken lust overhellen ; fchoon zy dikwyls , zonder geholpen te worden, te zelfder plaatze zouden blyven zitten , tot de natuur onder den last des hongers bezweek. De oorzaaken, aan welke men dit ongemak toefcbryft, zyn natuurlyk en zedelyk; dat is, de oorfprong wordt aan de eerfte, het toeneemen aan de tweede, toegekend. Wy merken op, dat het grootfte getal deezer ongelukkigen zich in de nabuurfchap van Sion bevindt, en daar is het water , 't welk het volk drinkt , meer dan elders met Tufjlem' bezet. Ik kreeg een zeer goed berigt, (zeer naauwkeurig in myne nafpeuringen zynde,) dat dit de voornaame oorzaak des ongemaks was, dewyl men, by de ontleeding van deeze Goitres , onlangs verfcheide deelen van dien fteen gevonden hadt. Als een an¬ der bewys hier voor, (fchoon men, myns oordeels, geen zekerder dan het gemelde kan aanvoeren,) verhaalde men my, dat de Kinderen van met dit Keelgezwel bezette Lieden , uit het Land gezonden wordende , of alleen na de Eergen op de grenzen van Wallisferland, geheel van dit ongemak bevryd blyven. — De kwaal wordt vermeerderd door hunne verwaarloozing van zindelykheid , en dien bedryfloozen ftaat, in welken zy hunne dagen doorbrengen. — Dit is de droeve ftaat van veele Wallisfers; oordeel hier uit, of ik, op eenigerlei wyze, kon inftemmen met de loffpraake, over hun uitgeboezemd. Het Gemeenebest van Wallisferland beftaat uit zevert groote Gemeenfchappen, in 't Fransch Dizains, in 't Hoogduitsch Zindhen, geheeten. Zes van deeze hebben een Volksbeftuur , en de Regtsbandhaaving is toevertrouwd aan twaalf Magiftraatsperfoonen, met een Voorzitter. De nnamen deezer Gemeenfchappen zyn Siders, Leuk, Visp, Raren, Brieg en Goms. De Stad SÏon, en derzelver Regtsgebied, maakt het zevende Dizain uit; het Beftuur in 't zelve is Ariftocratisch, en wordt uitgevoerd door een Raad vier-en-twintig; de Voorzitter van dien Raad draagt dén tytel van Burgemeester. Niet  4l6 SCIlILDEkAO. TOON. IN SAVOYE EN WALLISSEKXAND, Niet verre van 'Sion liggen drie Kasteelen, die tot den Bisfchoph ken Zetel belmoren; het eerfte, Majoria genaamd, wordt bewoond door den Bisfchop; het tweede, Vakria, door den Deken en eenige Kanunniken, en het derde, Tmrbillon , llrekte, in vroegeren dage, ten verblyf der, Bisfchoppen. Wanneer de Bisfchópiyke Zetel van Sion openvalt, roept de Hoofd -Officier des Lands, in het Kasteel Vakria, het Kapittel, en de Afgevaardigden der Dizains, zamen; de Kanunniken Hellen vier Perfoonen voor , die na deeze Waardigheid ftaan ; één deezer wordt door de Afgevaardigden gekoozen, en die Verkiezing door het geheele Lichaam bevestigd. De Vergadering, onder den naam van Landraad bekend , (in welke de Bisfchop de plaats van Voorzitter bekleedt.) wordt doorgaans zamengerocpen in de maanden May en December, door den Hoofd-Officier des Lands, of den Landfchaps - Hoofdman , gelyk men hem noemt, om te raadpleegen over de algemeene belangen van Wallisferland , en de hangende gefchillen , zonder hooger beroep toe te laaten, te beflisfen. Het is door de inftelling van deeze Opper-Raadsvergadering, dat de onderfcheide deelen van het Gemeenebest vereenigd worden tot één Staatkundig Lichaam. Ze zyn, nogthans, zo onafhanglyk van elkander, dat, in vroegeren tyde, één of meer Dizains afzonderlyke Verbintenisfen aangingen , of den Oorlog verklaarden aan nabuurige Staaten De Taal in het'bovenlte gedeelte der Valeie is Zwitzersch-Hoogduitsch, in het benedenlte liegt Fransch. De eerfte Verbintenis van den Bisfchop en het Volk van Wallisferland, werd, in den Taare MCCL, met Bern aan- ! gegaan. In het Jaar MCCCCLXXIII, traden alle de Di- : zains in Verbintenis met de vier Cantons, of Waldtflatsy en ook op dien tyd met Freyburg en Sokure. Door deeze onderfcheidene Verbintenisfen hegtte zich het Gemeenebest aan het Zwitzersch Lichaam , als een Medegenoot van het Algemeen Verbond. De eerfte Verbintenis- I met Frankryk viel voor in den Jaare MD. De Volkrykheid van Wallisferland wordt op 90,000 Zielen gefchat; deKrygsmagt beftaat uit i85ooo Man. Bi.  de veragting van iemands beroep belachlyk. 417 de veragting van iemands beroep belachlyk. (Uit het Engelsch.) In het Leeven van congreve wordt, op 't gezag van voltmre , 't volgend geval verhaald. Toen voltaire zich in Engeland bevondt, gaf hy een bezoek aan den beroemden Mr. congreve, fchoon hy hem geheel niet kende ; hy deedt het zonder eenige pligtpleeging, met die vrymoedigheid, welke een verheeven vernuft kenmerkt , en fteunde alleen op hunne wederzydfche vermaardheid in de Geleerde Wereld. De Engelschman was te onvrede, en, in ftede van de vrypostigheid in voltaire's gedrag aan te zien als het grootfte Compliment, 't geen hem kon gedaan worden, verklaarde hy: „ dat „ hy zeer blyde zou geweest zyn over voltaire's „ bezoek, indien deeze het zelve by hem als by een „ Heer afgelegd hadt; doch dat hy niet kon goedvin„ den, vriendfchap met iemand aan te kweeken, enkel ,, om dat hy een Autheur was." De Franschman, te onvrede over dit ontydig vertoon van gemaaktheid , keerde zich om, en zeide, heenen gaande, op een ftraffen toon, ,, dat, was Mr. congreve niet iets meer ge„ weest dan enkel een Heer , hy nimmer den overlast deezes bezoeks zou gehad hebben! " Dit voorbeeld van congreve's trotsheid loopt bykans in 't gekke: want hoe kon hy, als een verftandig man, zelfs een enkel oogenblik veronderftellen, dat voltaire de moeite zou genomen hebben om een Heer te bezoeken , wiens naam congreve was! En op welke gronden kunnen wy reden geeven dat hy over Vermaardheid zich fchaamde, daar die te verkrygen de vuurigfte wensch van zyn hart,en de geheele bezigheid zyns leevens,was! De voorbeelden, nogthans, van Lieden, die zich over .hunne Beroepen fchaamen, zelfs dan wanneer ze veel loflyker zyn dan dat van een Tooneeldichter , ontmoet men niet zelden. En, daar de Menfchen genegen zyn van het eene in het andere uiterfte te loopen, is dit mogelyk hun voortgang van de Pedantery in Kleeding , Zeden, en Verkeering, die, veele jaaren geleden, de verlchillende Beroepen en Hanteeringen van elkander onderfcheidden. Zeer weinig van de Pedantery is in het daadlyk leeven meng. 1793. no. ia. Gg over-  4*8 fiE VERAGTING VAN IEMANDS BEROEP evergebleewn. Op het Tooneel zien wy 't een en sndtf dat ons zulks herinnert, wanneer H<» ru^a met ken, brengt een groot geheel voort, leer dL°ti! tot algemeen onderwys. Jndien Menfchen 'van dezelfde Gevoelens en Beroepen altoos by elkander verkeerenTvermeerl d enZ>;„dev^n-leH,ing hebbed SS£ öecien, en verhinderen den natuurJyken en noodz-nklvken Voortgang van onderwys en verbetering 7 ,iu ^ giyks Hrekken om de/nyd end? fey,^ e maarlï ÖiTttii^ door verrchiilende ^mftoVgSg Xróirf/k' wfr*men **4 de Menlcben zich fcEK „v,r hL% " noc"''ê d" ueaeklten , zal alleen dienen om dezelve meer nan H^„ V~ te doen komen, Doch de waarheid der "Se is t 5 SSe'eLflden. ™ ^ ™ hun Beroep of Handel 4e£r l^°f Xy m9£teJ11 ten °°gmerk hebben ie " te Pittgen,, waar over Zy rsdeh hebben zich te fchaamen? In  BELACHLYK. AI9 In zulke gevallen, handelen de Menfchen als op Masquelades, waar een Mom-aangezigt ter verfchooning dient voor ruwheid en onbeleefdheid. —- Op onze Engelfche Hoogefchoolen is het eene wyze Inrigting, dat de Studenten nooit in 't openbaar mogen veifchynen dan met de volle Academie-kleeding; en, indien men ontdekt dat zy zich flegt gedraagen, of in onvoeglyke gezelfchappen geweest zyn, zonder hunne Hoeden en Mantels , worden zy ftrenger geftraft dan byaldien zy die op en aan gehad hadden : want men veronderftelt, dat, wanneer iemand weezenlyk prys ftelt op zyn Characler j hy, door altoos daar in te verfchynen , wil aanduiden, hoe hy wenscht alles te vermyden, wat hetzelve eene fmette zou kunnen aanwryven; terwyl men, als hy de uiterlyke tekens wegwerpt , het voor toegedaan mag neemen , dat hy ten oogmerk heeft iets te doen dat flegt is , iets over 't welk zyue kleeding hem ten verwyt zou (trekken. Trotsheid is, buiten tegenfpraake, eene voornaame oorzaak , dat de Menfchen zich over hun Beroep of Handel fchaamen : want, door eene onverantwoordelyke verkeerdheid van begrip, en fchennis van 't gezond verftand, is men op de gedagten gevallen , dat het grootfte van alle Characters is, een Heer te weezen; door den naam van Heer iemand verltaande, die niets om handen heeft, die van zyne inkomften leeft, of liever, maar al te dikwyls, uit de middelen van anderen. Hoe wonder geestig heeft fielding de fchadelooze trotsheid, en gefteldheid op zyn Beroep, afgefchilderd in den Predikant adams! — „Adams hieldt een „ Schoolmeester voor het grootfte Characler in de wereld , „ en zichzelven voor den grootften aller Schoolmeesteren ; „ en geen van deeze beide punten zou hy gewonHen „ gegeeven hebben aan alexander den grooten aan 't hoofd zyns Legers." Maar, om weder tot de zaak te keeren, om het voorkomen van zulk een Heer te krygen , is het volltrekt noodzaaklyk, dat alles, wat den Godgeleerden, denRegtsgeleerden, den Arts, of den Handwerker, kenmerkt, verdwyne , en een onzydig Characler aangenomen worde, waar uit wy, in 't voorbygaan, met regt, mogen opmaaken, dat de Heer, in ftede van een bepaald Characler te hebben, in de daad geen Characler in 't geheel heeft. Aan deezen ongerymden hoogmoed, zo onbeftaanbaar met waare grootsheid als met gezond verftand, hebbe men toe te fchryven, dat, op de meeste plaatzen van openbaar vermaak, een Vreemdeling gevaar loopt, om den geringGg 2 den  ffifP be veragting van iemands beroep «en Handwerksman voor den aanzienlykften Heer te need}l h'.m en, 11C?aen groet af te ,eSgen ™or den fleer, naa, f,h m°gdyk S m°rgens gekaPc, of de maat tot een drlJr °f£n ge"omen' heeft. Ik herinner my, te tr lgeÈgenher' d,at ik eens zeer gemeenzaam koutte £m tn« * V™ lk' Uit zvn voorkomen en grappigin l'/ 0u,ee,n JKn?8t lllt een aanzienlyke Herberg hieldt; toï()tea«bl-lk d£ BiS^h°P vaH *** te zvn: ciien zelfden vnn 1 t lk,2eer gJe.Ü00rd ovcr het ruw en laag geraas van een Leerling, dien ik bykans een oorvyg hadt gegeeven, wanneer een vriend my influisterde, dat Lord zou vÏÏageT W3S' en> nugter zvnde» des verfchooning Op Bals en Asfemblées, is de vermenging van Characters gewettigd; en, khoon lieden van allerlei rang daar z" menkomen kan men nogthans geen grooter belediging iemand aandoen dan met te kennen te geeven, da ml Z/SrVen KïUtdTI is' fchoon ™n het woord groot er byvoege; of dat een ander een Kleermaahr is hoewel men m denzelfden adem 'er nevens verklaar ! dat hy ryk is. De ontdekking van zulke gewigtige ge! hennen is niet min aanftootlyk voor die Lieden zelve teZ°l hunTne/rienden' — My ^hiet te binnen dat A eens eene Juffrouw, cue Gezelfchap zag, zeer verftoorde d«or het vertaaien eens voorvals, zeêr tot lof tokkende van een Lakenwinkelier. Ik begreep weldra, dat ik een misflag begaan had; doch wist niet welke. Ik bemerkte onmiddelyk , dat myne vertelling niet fmaakte fchoon dezelve tot eer ftrekte van de menschlyke natuur ?a;5™en' zo. we ^s tot eer van 't verftand en hart des Mans , dien het onmiddelyk betrof. Vervolgens ontdekte ik, egter, dat iemand van dat Bedryf ten dien tyde zich aldaar bevondt. Nu begreep ik ten volle over™^ hTK T^*' De beSte ™k,welke ik Ine? over zou hebben kunnen neemen , had ik 'er gelegenheid ÏSnET ' e" Ik W3S b°0S gen°eg van h» °" het e wenfchen, zou geweest zyn, om verlof te verzoeken om my te verontfchuldigen , fa tegenwoordigheid van het zeilde gezelfchap by deezen Heer, en hem te verzekeren dat ik nooit weder iets zou vernaaien tot eer van zyn Koopbedryf ftrekkende. De Juffrouw verondcrftelde , dat k hem kende, en dat ik haar meende te beledigen, door te verftaan te geeven dat zy met Winkeliers verkeerde. Ten aanziene van Geleerde Beroepen, fpyt het my te moe-  BELACHLYK. 421 moeten aanmerken, dat eenigen, van die over hun Beroep althans niet befchaamd behoorden te zyn, des het meest zich fchaamen. Eenige jonge Geestlyken , misfchien ten Kerkdienst gefchikt door eene dwaaze Eerzugt hunner Ouderen , agten het hun pligt, allen voorkomen, en allen gefprek , te vermyden, 't welk hun Beroep zou kunnen aanduiden; J*** S* *** kan hier bovenal ten voorbedde ftrekken. De jonger Zoon zynde eener Familie van eenigen naam , oordeelde men het best hem voor de Kerk te beftemmen; dat is, hem na het Collegie te zenden voor zulk een tyd, dat hem de Ordening niet kon geweigerd worden , als door zyns Vaders invloed eene Standplaats voor hem verkreegen was. Dit gefchiedde op den behoorlyken tyd, en op de gepaste wyze ; en hy is thans het fpreekendst voorbeeld van een Heer Geestlyke, dat immer kan vertoond worden. Eenigen hebben betuigd, dat zy eenige maanden met hem verkeerd hadden , zonder het minlte vermoeden op te vatten , dat hy ooit tot den Kerkdienst was opgebragt: en de meeste Vreemden fchry ven aan hem J * * * s * * * * Esq., tot fat zy, by eenig toeval, verneemen, dat hy, uit hoofde van zyn Ampt, een Eerwaardige is. Om deeze vermomming te volkomener te maaken, heeft zyn gedrag , 't welk vry is van alle gemaaktheid , het Heerfchapagtigjle mengzel van ondeugd en losbandigheid; en zyn taal is doorfpekt met Vloeken en Eeden. Wat de pligten of beginzelen zyns Beroeps betreft, is hy volkomen vry van immer de kwelling der ontdekking te zullen ondergaan. Niemand heeft hem ooit.een woord hooren ontvallen , of het duidde eene volkomene onkunde daar yan, en teffens eene veragting van 't zelve, aan. Zo hy immer in de Kerk eene verdere Bevordering kryge, zal hy ongetwyfeld zulke maatregels neemen , als beletten kunnen , dat het Publiek zulks te weeten kome. Het is zyn begeerte en wensch, te leeven en te fterven als een Heer; en in dit laatstgemelde Characler is hy wel bekend in alle Huizen, waar grof gefpeeld wordt, op alle Asfemblées en Badplaatzen, in Engeland. — Is het noodig een Characler, volmaakt daar mede Ürydig, te fchetzen ? Daar zyn 'er honderden ; doch het behoeft niet dat wy een Mensch afmaaien om de fchildery van een Monjter te meer te doen uitlleeken. Zo heilig , zo eerwaardig , zo verheeven boven alle andere Beroepen, is dat eens Geestlyken , dat zulk een Characler, als ik thans heb opgegeeven , Gg s nooit  4^2. DE VERAGTING VAN IEMANDS BEROEP nooit met genoegzaamen afkeer en veragting kan befchouwd worden. Slegts ééne rede is 'er, waarom iemand zich zyns Beroeps zou fchaamen, en deeze, moet ik bekennen, is eene allerdringendfte: te weeten, dan, wanneer hy bewust is, dat zyn Beroep rede heeft om zich zyns te fchaamen. — In de daad , ik hoop dat deeze oorzaak veelvuldiger werkt dan wy , in den eeiften opflage , genegen zyn toe te ftemmen. Ik hoop, dat, wanneer een Koopman zyne goederen in ydele uitgaven fpilt, om daardoor den Heer te volgen, hy zyn Koophandel begeert te ontveinzen enkel om dat hy geen flegt voorbeeld wil geeven, en uit hoofde zyner overtuiging, dat zulke ongeregeldheden niet overeen te brengen zyn met den loop des Handels, of de braaiheid eens Koopmans. Mogen wy, desge« lyks, niet zeer liefderyk veronderftellen, dat, wanneer een Geestlyke den Galant of den Verleider fpeelt , hy allen fchyn van zyn Beroep ter zyde werpt om 't zelve geene kladde aan te wryven? En wanneer wy zien, dat de Vrouwen van Winkeliers of Handwerkslieden de verkwisting en de zeden naarvolgen van lieden der groote Wereld^ mogen wy dan niet hoopen , dat zy beeven voor den goeden naam hunner Egtgenooten, en begeeren zyn Credit, en dat des Handels in 't algemeen, te bewaaren, door zich te fchaamen over haaren weezenlyken kring? Indien dit zo is, dan ben ik gereed om een groot gedeelte, van 't geen ik hier boven te nederftelde, te herroepen, en verfchooning te vraagen over myn al te haastig opgevat mis verftand des gevals. Zelfs ƒ*** S**** wiens Characler ik heb poogen te fchetzen, mag dan een Heer van zeer goede inzigten zyn, die zyn Beroep wil fpaaren, terwyl hy te veel opregtheids bezit, en de geveinsdheid te zeer verfoeit, om zichzelven te fpaaren. Vast gaat het,dat, daar,naar zommiger gedagten, „een ,„ Schurk te zyn, en het te bekennen," een beginzel is,'t welk eenigen eisch heeft op onze agting, het niet min loflyk is te erkennen, welk een Beroep wy waarneemen, en daarmede overeenkomftig te handelen. Valfche fehaamte heeft meenig een Schurk voorteebra"t. Om deeze te vermyden , zo verre het onze Beroepsbezigheden betreft, zal het een vry goede regel weezen, zulk een Beroep of Handel uit te kiezen, als in zich zeiven eerlyk is, een Man voegende, en dit waar re neemen met werkzaamheid, vlytbetoon en braafheid. Wy zullen dan  BELACHLYK. 423 dan by de Wereld, in twee opzigten, hooggeagt worden , en bevinden, dat iemand veel kan hebben van den Geestlyken, den Regtsgeleerden, den Arts, den Koopman, en ten zelfden tyde veel van den Heer. De eerfte zaak , waarop wy te letten hebben , beltaat daar tin, dat ons Beroep uit eigen aart ons geene fchande aandoe; en de tweede , dat wy 't zelve niet met voordagt bevlekken, Eenige Bezigheden,in zichzelve kwaad, hebben, door een misbegrip van Eer en Vernuft, eene waarde bygezet aan die 'er zich toe overgaven. Maar ik beken, met alle behoorlyke hoogagting voor lieden van eer, dat een eerlyke Schoenlapper by my een agtenswaardiger Characlrer oplevert , dan een volmoedig Hoogeweg-roover ; en dat ik dien eerbied en dat ontzag betoon voor den armften Dorpleeraar, die zyn post met vlyt en opregtheid waarneemt, welke ik moet weigeren aan den eeriykften Speelder, die immer beftondt. DE KEUS VAN ABDALA. Een Oostersch Verhaal. •TTTaar de Zon haaren daaglykfchen loop begint, woonde de VV jeugdige abdala, wiens ongemeene ueugaen nem uierbaar en bemind maakten by alle de Onderdaanen van Sultan almakzor, zynen Vader. Maar Sultan almanzor was een Dwingeland, die weinig agts fioeg op de Deugden zyns Zoons. Bewust van zyne eigene wreedheid , ftrekte hy onophoudelyk ten prooije aan agterdogt, die vergift mengde in zynen beker op den overvloedigften disch. en doorens fpreidde op zvn zagt bedde. Almanzor zag zyn Zoon aan met een boosaartig oog, waar verbitterdheid in te leezen was, zo diKwyis ny dage aan ae v ongenegenheid, welke deeze door zyne Deugden verworven hadt. Zelfs beraamde hy het plan om zyn Zoon van kant te helpen; dewyl hy in een droom des nagts deezen ten Throon verheven gezien hadt. Maar de Stommen, beftemd om dit verfchriklylc bedryf te volvoeren , gaven den Prins beduidenis van 't ge¬ vaar, 't welk hem dreigend over 't hoold hing, en maanden liem aan zich van 't Hof te verwyderen. Abdala bezat eene grootheid van ziel, het edel uitwerkzel van fchuldloosherd. welke hem niet toeliet deezen raad op te volgen; integendeel befloot hy in 's Vaders tegenwoordigheid te gaan, en deezen het wreed opzet tegen hein onder 't ooge te brengen. Gg4 f» Myo  *2* d2 kïus van abda'J. „ Myn Vader!" fprak hv Tt han „ingewikkelde gehoorzaamheid vaneenV/on°T 0 de „ Gy hebt bevolen dat ik in „JJ, „~f °," te betoonen. „ fchynen. Ik weet uw toe g 7n B?0;*'1 »» ver„ onverbiddelyk blyft, moetIk "et wreef ZT^d''Sea „ met de ouderwerplykheid van ul ba'Iuu at wagten „ Maar Kinderpligt dringt mv u t? I ^nngften Onderdaan. „ fchroomlyke gevolgen? dÏ p ', T'n^r" We«ens ^ brengen in de&fchoone gevveste? van L v°d, ™l *> over' „ zult onophoudelyk vervolgd waden doo Sn /"' ,d°Ch » ,; berouws en Zelfverwyts. En in 1 ? e° geest des Naa" mtzigt van het toekomende, gaf hv den s n ' £et voorom het gedoemde Slachtoffer vry te Jaaren I,,,? 6" het teken De jonge Prins vervoegde zfcb /„ ee„ „»i gM?" om in fliue eenzaamheid de dénden de? vS?ge,eg!n bosch' Hy vlydde zich neder aan den Sm »n f bePeinze»boom, en, diep verzonk," in deeze lïJ™ ftaati6en Palln" ongevoelig i„ fl^ap Wie fl^^^""^' »'«J h* de gedagten, die hem waakende a^to^T nm 3 ?ebrooken: den, vervolgden hem in zyne" Zoomen °ntruste"d beziS hielzag hy rond na de dienaars des doodf' iFT 0l,.twaakende , voor den geest gekomen waS, KÏVed om .m zvn flaaP onmenschlyk bevel te volvoeren — nf ?ïï ,s, Dm"Sehnds hemelfche Gedaante voor hen , e^^Z^* ftündt eene ren zich rondsom hem verfp idden 7óo L^T^ geu' den: „ abdala! laat u door ?eer, iL» r hy decza woor„Waak op voor het genoegen \^.f'n.e" overweldigen! „ Berei u tot gelukkia*eehlWnï r e de hooP fchenkt 1 u weder ^Lo^^i!^^^.^^^ za! die hemelfche Gedaante in een itra>vai hct P VerdWeen Abdala verbeeldde zich dat hy nl flie'p Hv den grond op: en, eindelvt Hv rees van wandelde hy door he? bosch inZf dat-hy Wakker zigt hem wederwaren ' 1Cpe S^nzen op het Ge- l^^^^^o^ naderende, ken der jongfte, en geesShSd S °? de™svenvige kaafpreekende oogen. geestISheid van ziel fchitterde uit haare en een traan biggelde af uitvaar ie^^be0i0ud,n« door> De derde was deftig, maar niet droev"? voudig, maar niet onfraay; haare eelMt7fef«J, T k,eedmg eengezondheid, en haare fchoone o'ogeffc^en 5g££ len  de keus van abdala. 4-5 len en tevredenheid aan te duiden, dan te fchitteren van vreugde tn blydfchap. Toen zy den wandelenden Prins naby gekomen waren, hiel» den zy ftand, en fprak de oudfte hem in deezer voege aan: ,, Ongelukkige abdala 1 zyt gy dit bosch ingetreedeu om „ ruimte te geeven aan uwen boezem,door een vloed van traa„ nen te (lonen? De Propheet, die de opregtheid van uwe „ Ziel kent, zal niet gehengen , dat uw wreede Vader zyn „ oogmerk volvoert. Maar ydel zal uwe najaaging wee- ,, zen van de hersfenfchim des Geluks -, Geluk heeft geen „ daadlyk beftaan onder de Kinderen der Menfchen. Myn lee- ven is eene aaneenfchakeling van rampfpoeden geweest. On. „ ophoudelyk heb ik traanen geftort. De Lente heeft voor „ my geene bevalligheden; de Zomer niets bekoorelyks; de „ Herfst derft wat aantrekkelyk mag heeten: want Lente, Zo„ mer en Herfst, gaan fchielyk heenen; en Vermaak, wanneer „ het ooit genooten wordt, verdwynt op 't oogenblik des „ genots. — Neem derhalven, ó Prins! den raad in van eene „ Vriendin. Wanneer de loop der Throonopvolging u roept „ tot het bekleeden van de Heerfchappy uwer Voorvaderen, beklim dan den noodlottigen Throon niet: want deeze Voor- ouders zyn verdweenen als voorbygaande fchaduwen: Heer„ fchappy en Eer zyn flegts oogenblilriyke bezittingen. Ver,. trouw de grilligheden des Noodlots niet, door het zoeken „ van nietsbeduidende geneugten. Smaak den keurigen Disch „ niet: want deeze zal zatheid baaren. Wend uw oor af van „ de zagte toouen der Zang- en Speelkonst: want de ftreelendfte „ toonen verveelen in 't einde. Zoek de roozen der Schoon•i heid niet : want de roozen der Schoonheid verwelken en „ vallen af. Wees wys , ni'em uwe wooning in het „ fomber bosch: want in de droefheid der Eenzaamheid, waar „ Wantrouwen alle hoop in flaap zust, kan Ongeluk en Te„ leurftelling nooit intreeden." Zy hieldt op met fpreeken ; en een fchudding aan een zandhoop deedt de Cel van een Dervis voor zyn oog opryzen, ftaande in 't midden van eene Wildernis, vol uitfleekende rotzen. Ten zelfden oogenblikke nam de vrolyk lachende Nymph, met een lustige houding, aedala's arm; zeggende: ,, Prins! „ welk een tooneel is dit voor de verrukkende vermaaken der „ jeugdige jaaren! Kunt gy één oogenblik het oor leenen aaa ,, de treurige lesfen van die Droefgeestige! De vermaaken des „ leevens te verfmaaden,is ondankbaarheid omtrent den Hemel! „ die te genieten, in al derzelver uitgeleezene verfcheidenheid° „ is waarlyk gelukkig weeze» ! Laat Muzyk en Liefde elk „ oogenblik met genoegen doen wegvlieden! Hoe elendig is „ de Jongeling, die zich onvatbaar toont voor Liefde en Ver- „ maak! Hoe ongevoelig en geestloos zyne ziel! Maar „ ab-  DE KEÜS VAK ABDiLA. " fTL\ 5f "0Ch ?n8eTO«lte > «och geestloos. Duizend » Schoonheden, met de helderfte oogen, zullen u ftreelèn met „ haare met verwelkende bekoorelykheden. Gy zult de eene „ Schoone met de andere vervvisfelen: elk oogenblik uws \Tz„vens zal verrukking en zegen in uwen beker fchenken. ffl „ Volg mynen raad. Beklim den Throon uwer Voorvaderen! „ maar beklim denzelven alleen om de Vermaaken , we ke *' tl vr Tbkdt' 16 fmaaken' en laat aa" eenen grysTari. ^oven" Z°rg" e" kommervolle Regeering dïsRyk, 1 n°PndnHf met eIkSnder 20 rechtdraads ftrydige raadgeevinïZï "AY VCIkeFai doch geen deezer beiden trok ïyne aandagt. 't Leeven dagt hem,volgens de befchryving der eerfte, een last, en volgens het tafereel der laatfte een ydele Ia deezen maalftroom van gedagten, wendde hy het oog op de bedaarde, maar bevallige, Maagd. „Prins," fprak dezelve , de meening van zyn veelbeduidend en vraagend oog Toorkomende, „ uwe opgetoogenheid , uw in twyfel han- " f?f 18 n,at,UUr ykJ Wamieer alleen Uiterften worden voorge- „ field, zal de Rede noodwendig ftilftaan! Verwerp bei- „ der raadgeeving en luister na 't geen ik u zal voordraa. „ ge„ uw Vader zal , binnen kort, zyn fnood leevea " w Ta' Gaa hee"' bekIim zj'"en Throon. Doe,door uwe „ Wysheid en Deugden, de gedagtenis zyner Misdryven ver„ geeten. Indien gy weigert te regeeren over uw Volk, hoe „ groot zal hun verlies weezen ! Indien gy alleen den Schep„ ter opvat om volop van vermaaken te genieten, hoe groot „ ne uwe! ■ Geef agt op het Geluk uws Volks, en gy " 3p\Z Ta verzekeren Wees, egter, niet doof voo? * 1 ;r tol„V™k ^ept. Luister niet na die „droefgeestige Ireurfter. Het is onverftandig, bedaard ge„ riot te laaten vaarcn om dat onmaatigheid zatheid en wan, fmaak baart; of zich te onthouden van vermaaken, die de „ Deugd goedkeurt, om dat deeze vermaaken niet altoosduu„ rend zyn. Indien de Mensch gedoemd ware om altoos te „ treuren, en een verfmaadend oog op alle aardfche geneugten „ te werpen, ten welken einde heeft hy dan de bekwaamhe- „ den tot genot gekreegen? of indien ongebondenheid „en zmnelyk vermaak alleen vermaak fchenken, welk een „ dienst doet hem dan de denkende Ziel? Kan de Nymph, „die zo fterk voor wellustige genietingen pleit, met alle „ baare aantrekkelykheden het oog des Wyzen bekooren? — „ Gaa heen, gy zyt gebooren om te regeeren. Volvoer alle „ de pligten van uwen verheeven ftand, en gy zult de roem„ ry!--e belooiungen dnarvan inzamelen. Wvk niet af van de „ baane des Rrgns; vergeet nimmer de voorfchriften van Deugd „ en Goedertierenheid. De braave Vaat zal geneugten fmaa- „ ken,  he keus van aebala. 4*7 ;ê ken, welke de luister der Heerfchappye alleen met geene t, mogelykheid immer kan geeven. Zyn Naam zal onfterflyk „ op aarde weezen , en zyn Volk zal zyn Roem ten hemel doen klimmen." De dauw der onderwyzinge verfriste de Ziel van abdala. Hy omhelsde het gelukkig Stelzel, 't welk de voorfchriften der "Wysheid onderfcheidde van de inboezemingen der Wanhoope, eh het verfchil aantoonde tusfehen wellustig Vermaak, en het Waar Geluk van den Mensch. Terftond zou hy zyne keuze verklaard hebben ; maar op dat oogenblik verdweenen de drie Vrouwen. De Zon verliet de heuveltoppen; en terwyl abdala, wiens Ziel opgetoogen was over het gebeurde, met peinzende fchreden na het Paleis zyns Vaders wandelde, geraakten zyne vieten verward in digtgegroeid heestergewas, en de donkerheid des nagts overviel hem. In deezen naaren toeftand, werd hy op 't onverwagtst om. fcheenen door een glansryk licht. De Kluis van den Dervis fcheen veranderd in een heerlyk Paleis; in een van deszelfs deuren ftondt een Geleigeest, die hem binnen noodigde. Abdala gehoorzaamde, en volgde dien Gids. Hy wilde fpreeken ; maar zyn ftem werd wederhouelen door verwondering en vreeze. „ Sterveling," fprak de Geleigeest, vóór dat hy de deur des binnenkamers opeude , „ dit is het Paleis van' „ den Geleigeest orasmundo , altoos gunftig aan de wenfchen „ der Wyzen en der Braaven. Uwe Wysheid en Braafheid is j, bekend; en het tydperk, waarin gy gelukkig zult worden, ,, is gekomen! Met dit zeggen, deedt hy de deur open. Abdala vondt drie fchoone Maagden, bezig met weeven. Zy reezen terftond op, om den Vreemdeling te begroeten. „ Zie rond," zeide de Geleigeest, „ en kies een Lotge„ noot uws leevens. Wie deezer drie is het voorwerp uwer „ keuze? De naam der oudfte is tristina, die der tweede „ serena, en der derde wlarana." Abdala ftondt verrukt over de bevalligheden der drie Maagden. Maar in serena herinnerde hy zich de trekken van de Nymph , wier verftandige lesfen hy in het bosch gehoord hadt; haar naderde hy met eene eerbiedvolle houding, verklaarde zyne keuze, en vatte haare niet weigerende hand. Op dit oogenblik verdween het Paleis, en hy bevondt zich in een eenvoudige Hut, waar zyn oog getroffen werd door eene fchoone Vrouwe. Haare kleeding was eenvoudig als die van een Landmeisje, haare gellalte de bevalligheid zelve. Dan mettegenftaande haare eenvoudige opfchik, herinnerde abdala t zich, met genoegen, het betoverend gelaat van haar, die zo l onlangs zyne ziel vermeesterd hadt. „ Ge-  420 de keus van aedala. ,. Gelukkige abdala!" dus luidde de taal, die van boven kwam, eu die hy voor de ftem van orasmunoo kende ge,, lukkige abdala ! uwe Wysheid ftraalt door in uwe gedaane „ keuze, en uw geluk is nu volkomen. Indien op tristina „ uwe keuze gevallen ware , zoudt gy verweezen geweest " itOC altoosdullrend wee5 indien op hilarana, onophou„ delyke knaaging was uw lot gewaest. Maar in serena, die „ eene eenvoudige Herderin fchynt, hebt gy niet alleen eene „ Schoonheid gekoozen , maar eene Maagd , wier gevoelens m gelykvormig zyn aan de uwe, in wier hart de Deugden „ woonen, en wier ziel vatbaar is voor alle de redelyke ge„ neugteu, die het leeven verlangenswaardig maaken. Uw " Yad Zen j een Penning te veranderen, of een GuinjS voöf eert Hh a foooü  43* QNDERRIGTENDE AANMERKINGEN, Kroon te ftelle*. Maar een Man van deeze Leefwyze is niet zo zeer een voorwerp van de inagtneeming der Huishoudkunde: want hy heeft geen Gezin te regelen en geen Leden der Maatfchappye voor te bereiden tot de Pligten, die volgende Gedachten moeten vervullen. Hy behoort, derhalven, niet eigenlyk tot den rang van Perioonen, die belang hebben by de rechte kennis der Huishoudkunde. Maar, indien eene Familie zich fchoeit op den voet, om het Inkomen van een geheel jaar te verteeren, fchoon dezelve het regt hebbe om zulks te doen, hoe fchielyk moet dit Plan in verwarring geraaken ? Indien een Man , die vyf honderd Ponden 's jaarlyks aan Inkomften heeft wanneer hy trouwt, denkt het regt te hebben, om die vyi honderd Ponden te befteeden; kan hy dit regt blyven uitoefenen, wanneer zyn Gezin met een zestal Kinderen vermeerderd wordt ? Zeker neen : want Regt en Ma°t zyn twee zeer verfchillende zaaken. Wat moet hy dan doen ? Zyne Verteering inkorten, zult gy zeggen. — 1 oegeftaan. — Maar wie weet niet, hoe bezwaarlyk zulks valle, en hoe zeer hoogmoed, trots en drift, zich verheffe op het enkel denkbeeld van zulk eene verandering m leevenswyze? Men veronderltelt het als eene gemaklyke zaak , van de hoogte des leevens in de laagte te daalen. Dan, ik vermoed, in alle nederigheid, dat het een misdag is. \ re, -daad' We!k een re8* een Mensch ook hebbe, om belchikking te maaken over zynen Eigendom, zal een veritandig Man altoos agt geeven op de ontelbaare en gewiguge bedenkingen , die zich tegen dat regt verheffen, en by hem zo zwaar zullen weegen, als het regt zelve. Indien 'er niets in zyn eigen Gezin gebeure, 't welk eene meer dan gewoone uitgave vordert, zal hy bedenken , dat, hoewel zyne zaaken op een vasten voet Jtaan, die van de wereld rondsom hem zich in een vlottenden ftaat bevinden, en dat uitwendige oorzaaken, even gewigtig, als die in zyn Plan waren apgedooten, vorderingen kunnen medebrengen, welke hy met eere, en volgens geweeten, niet kan weigeren. Wy zyn aan elkander vastgefchakeld. Kén Mensch alleen kan geen leevensftelzel vormen. De Menigte werkt hier mede. Maar, kunnen de eersrgemelden, die alles verteeren* vut zy hebben in te komen, een Regt, om dit te doen voorwenden, de verder genoemden, die alles verteeun, vat  DE HUISHOUDKUNDE BETREFFENDE. 433 wat zy verwagten, hebben zulk een pleit niet voor hun gedrag. Geen pleit van 't gezond verftand, of de algemeene verpligting tot regtvaardigheid , ontleend. Nogthans vrees ik, dat deeze foort van Lieden allertalrykst is, en hy, die van de zodanigen niets gehoord heeft , heeft niets van het doorgaande leeven vernomen. Zy ftaan met de anderen niet gelyk, die een zeker Inkomen bezitten ; maar vestigen het oog op ingebeelde winlten, meestal van den Handel afhangende , en fchynen het Geld, *t geen zy in denzelven hebben en omzetten, met een zelfde oog aan te zien als een Speelder een fpel kaarten,van geene beduidenis,op zich zelve aangemerkt; doch, by een gelukkig keeren van het blad, gefchikt om groote rykdommen te fchenken. Sir richard stkelk heeft, in den Snapper, of in den SpeStator, ik herinner my niet bepaald in welk dier beide Zedefchriften ik zulks geleezen hebbe, opgemerkt, dat het zekerst middel, om een goed Fortuin te maaken, beftaat in het vertoon te maaken , dat men het ruim kan ftellen. Sir richard heeft, met veelen derAddifónfche Schoole, dikwyls fyne berisping , onder gedaante van een voorgewenden grondregel, voorgelteld; weinig denkende, dat zyne meening , in laateren tyde, verkeerd zou verftaan worden. Dit, nogthans, is menigvoud het geval geweest, en de gedaane aanhaaling kan 'er ten bewyze van ftrekken. De groote Regel van Huishoudkunde beftaat in zich voor te doen, als het ruim te kunnen ftellen. Maar eene vertooning van dien aart valt niet zo gemaklyk in de daadlyke uitoefening als in de befpiegeling. Op het Tooneel kan iemand zich in het gewaad van een Koning kleedeu, met weinig meer kosten, dan iemand zou moeten befteeden tot de kleeding, noodig om op een Geboortedag ten Hove te verfchynen. Maar in het daadlyk leeven zich als ryk te vertoonen, gaat dikwyls vergezeld van uitgaven , die alleen aan daadlyken rykdom voegen. Hier vinden wy ons in de verlegenheid! Hoe die kosten te betaalen? Door 't geen wy vervvagten te befteeden, en op het toekomende te trekken, om het tegenwoordig te kort komende goed te maaken. Hoe! zult gy zeggen, uit te geeven wat men niet bezit. Hoop tot Guinjes te munten, en Denkbeelden tot Banknooten te maakeu? Juist zo. , De ondervinding leert ons, dat niets, by Hh 3 ze-  434 0NDERRICTENDE AANMERKINGEN, zeker flag van lieden, zo zeer in gebruik is, als dit alles hoe womierlpreukig het ook moge klinken in de ooren der zodanigen, die de Wereld alleen uit boeken hebben leeren kennen. Men doet liet, door zyn Credit voegelyk öaande te houden, en door Papieren-geld, dat een Ichynpaare waarde heeft. ' J In een Gezin, volgens dit bedrieglyk Stelzel leevende, fwant het zal alzins blyken bedrieglyk te zyn,) vinden wy eene venoonmg van grootheid en rykdom en eene naavolging van de groote wereld in pragt, op die voorname dagen, wanneer het noodig is, dit fpeliu 't oos: der wereld te fpeelen. Maar, om in Haat te zyn om dit te doen, moet er een laagheid onder loopen, die het geJieeje bedryf, in 't oog van elk verllandig en eeriyk Man een jammerhartig en wanvoegelyk voorkomen bvzet. l Bezoekt het zeilde Gezin op een tyd, dat men u niet verwagt; en de ftrydigheid der leevenswyze zal u dit ades ontvouwen. Gy zult bevinden, dat deeze ruimfchoo' £iöe, mild onthaalende, Lieden, niet voor zichzelven,maar voor anderen, leeven; dat zy zich te vrede houden me' " i raa{? keu$en» op dat Sy by hun Tafelweelde Z £ fmaakenï dac W zich vergenoegen met in hoeken en hooien te llaapen, ten einde het grootfte gedeelte van net huis een Suite van vertrekken zyn moge, die van geen gebruik zyn, dan om vertoon te maaken in sc oos van anderen. ö Wat de jongere takken van zulk een Gezin betreft ^fyHl°n ^MCn C'! Vrouwen oPgroeijen, en zelfs lang' IrtJur Yu' WOrden ^y ^brm in 't geen men de groote Wereld noemt. De Ouders laaten hit aankomen op de Schoonheid en het Vernuft hunner Kinderen, om LUn i°LUm tC niaake»SrTzonder zich oP te houden met den traagen tred van Huislyk vlytbetoon ; en van de Kinderen kan men niet veronderftellen . dat zy traag zyn om de denkbeelden van een leeven-, zo gemaklyk cn verlustigend te omhelzen. De hoop der Familie is , op den ouderdom van achttien jaaren , een welafgerig Dansfer, een goed Drinker, een galant Heer, ook fit alles wat Paardryden betreft wel bedreevenj doch, van het weezenlyke dat tot het leeven behoort, onkundiger dan dikwyls de genngfte van zyns Vaders Bedienden, pe jonge Juffrouw heeft, in dezelfde jaaren, alle vöeaelyke veragting voor een Koopman opgevat, zy verftaat he:  DE HUISHOUDKUNDE BETREFFENDE. 435 het Kaartfpel, dtnK bevallig, en bezit door behulp van een kostbaare, doch eerfte, Modekraamfter,de kunst van zich zeer fraai te kleeden. , . ^ In zommigc Familieu, waar men deezen leeftrant voor 't oog der Wereld volgt, ontdekt men een mengzel van grootheid en laagheid, 't welk aani 't belacblyke grenst to bet dit niet te boven gaat. Zulk* een mengzel van hoogheid en geringlxid kon ik nooit begrypen of overeenKen. ■—- Wat zullen wy, nogthans, zeggen van die groote Gastmaalen , om welke aan te ngten, de Lepels fan een der Gasten geleend zyn , de zilveren Mesfen van een tweeden en het Koelvat van een derden: met één woord, waar de Gasten , hadden zy des eenig agterdenken, met allen regt, van de tafel alles Zouden kunnen vv gneemen ? Moe is zulks met hoogmoed overeen te brengen? — Alles, wat wy hief van kunnen zeggen , is eene oude en erkende waarheid te Saaien, dat de Hoogmoedigften van alle Menfchen de bdachyklte zyn, en dat de Trotfchen altoos waggelend ftaan op de fteilte om in den afgrond van geringheid te * Die*Wi egter, zullen wy veronderftellen, dat in 't einde komt. Hoe zwaar is het voor de braafften een omkeer van ftaat te verdragen, die hun m de gedagten der Wereld vernedert ! Hoe veel zwaarder moet deeze fchok zyn voor de zodanigéö , die,, wanneer zy uit de hoogte nedertuimelen, geen troost vinden in hun eigen boezem, en niemand aantreffen, die medelyden met hun heeft: dewyl het dan openbaar wordt, dat zy een voorafberaamd itelzel van bedrog en veinzery omhelsd hebben, ten bederve niet alleen van hun eigen Gezin, maar van honderd anderen , die , misleid door het valsch vertoon van Rykdom, zich hebben laaten vervoeren om op hun vertrouwen te ftellen. ■ ■ < ■ _. In alle leevensftanden is een Geveinsde een fchadelyk Characler. Maar, indien een Veiusaart een Man is , die voor 't oog der Wereld voor een deugdzaam of geleerd Man wil doorgaan, ais hy,, met de daad, een liegt Mensch of een Domkop is, en dit niet doet om anderen te bederven, lydt hy zelfs het meeste. Vee van deezen verfchilt de Man, die niet alleen de wereld bedot, en de niets kwaads vermoedenden , tot hunne Ichade, bedroogen heeft, en misfchien, tot hun bederf; maar die een geheel Gezin in die zelfde beginzelen opbragt , t 6 • Hh 4 zei"  onderrigtende aanmerkingen, zelve eene hoope inboezemde , welke nooit vervuld kon worden, en tellens een trots, die nu aUnheilKmoïï .weezen. fcn houdt hier het misdryf niet op ; wam een" menigte van zu ke voorbeelden (en ik wenschte van m! het en harte dat 'er zo veele niet voorhanden waren) ltrekt om dat vertrouwen te verminderen, 't welk tusfchen den Man en zynen Naasten behoorde te beftaan t welk den band der Maatfchappye uitmaakt, en misIclnen een der beste inmengzelen is in den t>eker des leevens. Wat de Ouders betreft, die groote fommen befteeder om aan de grilligheden hunner Kinderen , of liever aan hunne eigene grilligheden, te voldoen, en zich fchikkea W3d, aPr" lefv,ensk™,gen » ten ei"de hunne Kinderen by de-Aanzien lyken kunnen verkeeren; ten hunnen opzigte verzoek ik te mogen aanmerken , dat , hoe ilze meen dit moge weezen, men dit altoos niet hebbe toe te chryven aan eene oorzaake, die geene plaats tot verdediging openlaat. Ik vertrouw en hoop, dat, waar deeze toegeevenheid allerongerymdst moge icbynen deZelve mag toegefchreeven worden aan de werkin' van pucterlyke Genegenheid; een beginzel altoos te eerbiedigen En ware het te wenfchen, dat Kinderpligt daar X een gelyken tred hieldt ; doch ik vrees het tegendeel zal ons maar al te zeer blyken het geval te weezen Kinderpligt zegt een keurig Waarneemer van het menschlyk bedryf, is eene bloem van zo tederen aart, da? del zelve weinig gronden aantreft, waarin dezelve wel tiert «n opgroeit: en fchoon wy menigmaal hooren van Ouders die z,ch, ten behoeve hunner Kinderen, uitkleeden "hooren wy zelden of nimmer van Kinderen die, om den wi hunner Ouderen, eenige buitengewooue daad doen. Mis ich en heeft de Natuur de Ouderlyke Gevoeligheid oneindig teergevoeliger gemaakt dan de Kinderlyke en om eenige wyze redenen, onze zielen eene veel grooter genegenheid ingeboezemd, voor die wy gewinnen en 0P. voeden, dan voor die, door welke wy gewonnen tl opgevoed worden ; ten minften de gewoonte heeft zulke verfchillende denkbeelden ingevoerd; ten opzigte der ie draagingen van Vader en Kind, dat men het eene hoo«N lezenswaardige daad oordeele in een ryken Zoon af, fa zynen hehoeftigen en braaven Vader een bekrompen aargeld van vyfng pq{ïd fceft. ^ ^ VOo/^mpen tip m m& verdienfteu in een Vader aanmerkt, ÜS deei  be HUISHOUDKUNDE betreffende. 437 deeze twintigmaal grooter fom aan een des benoodigden Zoon fchenkt. Ik heb hier alleen by te voegen, dat Ouders , met de beste inzigten , hunne begrippen van verpligting tot hun Naakroost, zelfs veel te verre, ja tot een uiterfte, kunnen uitftrekken , 't geen niet van misdryf is vry te pleiten. In ftede van hun veel Gelds te geeven, zou het edelmoediger van hun gehandeld weezen, hun te leeren een weinig hoog te waardeeren , en te doen gelooven , dat veel niet noodig is tot goede en lollyke oogmerken. , Zo lang heb ik ftil geftaan op het Onderwerp der Huishoudkunde , in zo verre het de twee bovengemelde foorten van Lieden betreft, dat ik tot eene nadere gelegenheid zal uitftellen, 't geen ik nog meer over dit Onderwerp te zeggen heb, mede te deelen. NADERE brief van JOH. RöfiOL , M. D. wegens HET MIDDEL VAN WYLEN DR.. J. J. van DEN BOSCH , IN DE KINDERPOKJES. Wel Edele en zeer Geleerde Heeren! „ Tndien UEd. gerefolveerd zyt, myne laatfte Waarnee_l ming, wegens het Middel van den Heere van den „ bosch, te plaatfen (*), verzoeke ik aan den navolgenden, insgelyks, eene plaats in uw Letterwerk in te rui* men. Ik ben, met veel confideratie, Uw Wel Ed. gereede Dienaar, Utrecht, Ï5 Aug. 1793. joh. róbol. Naauwlyks had ik de voorgaande Waarneeming verZonden, of ik wierd op nieuw in de gelegenheid gebragt, om een nadere Proef, met het Middel van Dr. van den rosch , te neemen. Ik zal de Perfoone ook met naame noemen, om myne Collegas gelegenheid tot navorfchinge te verfchaffen. Den 4 Augustus, wierd ik geroepen by de Huisvrouwe van jan van oort , op den hoek van de Hooglandfche» fteeg, (*) Zie hier boven, bladz. 390. Hh 5  433 WAARNEEMING ftecg, buiten de Weerdpoort deezer Stad; oud 0118 melden verlaat tot het laatfte oogenblik onzes leevens. Het fchynt derhalven , niet min onze pligt dan ons belang te weèzen een naauwkeung onderzoek te doen op de verfcheide middelen , welke men aangemerkt heeft als llrekkende tot Gezondheid en Langlee ven heid, en, indien het mogelyk is, zodanige omftandigheden te onderfcheiden, als weezenlyk dienen ter bereiking dier groote einden, van die enkel toevallig zyn. Doch hier is het zeer te bejammeren, dat eene naauwkeurige Leevensbefchryving van alle Perfoonen door hunne Langleevenheid vermaard , voor zo verre ie Let- en Leefregel betreft , ons niet getrouwlyk is ter hand gefield; buiten welke het onmogelyk is de noodige gevolgen daar uit te trekken. Alle de omftandigheden, weezenlykst ten leeven noodzaaklyk , mogen begreepen worden onder de vyf volgende Hoofdverdeehngen. I. Lugt en Lugtsgeftelte- T\r~"Z 1 ' SpyS.,en DranL ~ llL Beweefbg ea Rust, Waaken en Slaapen. IV. Affcheidingen en Uitwerpzels. V. Gemoedsbeweegingen. Van elk deezer zullen wy een kort woord zeggen I. Lugt en Lugtsgejteltenis. Het is van overlang bekend , dat fnsfche of verfche Lugt van eene onmiddelyker noodzaaklykheid ten leeven is , dan Voedzel : want zonder 't laatfte kan een Mensch het twee of drie da "en uithouden; doch, zonder de eerfte, niet veele minuuten? Het leevenonderhoudend beginzel, in den Dampkring be- Sn^Vt/V??"1"^ "00diS üm *™ te doen branden, als ten tolyken keven, is thans bekend niets an- den  ©ver. be gezondheid en langleevenheid. 44* ders te weezen dan die zuivere Gedephlogifteerde Lugt (*), onlangs ontdekt door den fchranderen Wysgeer priestley. De gemeeneDampkringslugt mag veronderlteld worden, meer of min gezond te weezen, naar gclange dezelve vervuld is met dit leevenonderhoudend beginzel. Naardemaal 't zelve in groote hoeveelheid voortvloeit uit de groene bladeren van alle foorteu van Plantgewasfen, die van de vergiftigfte foort niet uitgezonderd, mogen wy daaruit niet eenigermaate opmaaken, waarom men de voorbeelden van Langleevenheid zo veel meer ten platten Lande , dan in groote Steden , aantreft ; waar de Lugt, in ftede van zo ruim te deelen in deeze heilzaame bezwangering, dagelyks befmet wordt met fchadelyke uitvloeizelen van vericheidenerlei aart? Ten aanziene des Lugtsgefteltenisfe, loopen 'er verfcheide Waarneemingen zamen, om te bewyzen, dat die Gewesten, welke binnen de gemaatigde Lugtgewesten liggen, best gefchikt zyn om Langleevenheid te bevorderen. Hieruit.kunnen wy mogelyk verklaaren, waarom Italië zo veele Lieden van hoogen Ouderdom heeft voortgebragt , en waarom Eilanden,over 't algemeen, gezonder zyn dan vaste Landen; van welke de Bermudes, tn eenige andere, voorbeelden opleveren.. En is het voor ons Engelfchen _ geene onaangenaame omftandigheid , dat ons Eiland, (niet tegenftaande de fchielyke Weêrs-veranderingen , waaraan het is blootgefteld,) veel meer voorbeelden van Langleevenheid oplevert, dan men zich, in den eerften opflage , zou verbeelden. De kundige Heer whitehurst verzekert ons, uit vastgaande befcheiden , dat de Engelfchen doorgaande langer leeven dan de Noord - American* nen; en dat een Britsch geftel, zelfs in die Lugtftreek, het langer zal houden dan een Inbooreling. Maar, in 't algemeen, moet toegeftaan worden, dat een Mensch gefchikt is naar den byzonderen ftaat van elke Lugtsgefteltenis, zo dat geen gedeelte van den bewoonbaaren Aardkloot te heet of te koud kan heeten voor derzelver Bewoonderen. Nogthans , om eene vriendlyke gemeenfchap tusfehen de wydst afgelegenfte Gewesten des Aardkloots te onderhouden , heeft de Maaker der Natuure de Wereldbewoonders wyslyk in ftaat gefield , om groote en (*) Volgen» het Stelzel van lavoisier. , Air Vital, of Leeyenüugt.  442 GEWIGTIGE AANMERKINGEN en verbaazende veranderingen van Lugtsgefteltenisfe *«« der nadeel, te ondergaan. B *""lcai*lc j zon- H. Sfryj en flran/è. Schoon Spvs en Drank <«„ a eenvoudipften aart, erkend worden St SiW ?P ?Ca tot Licbaamsgezondheid, kan men ^ulSmktn ^ men mag nu en dan, veilig verandering en hSer Snvs en prikkelender Drank neempn "''•«ger apys paaien der Maatigheid blvve want 1 b!"'-,en de veronderftellen, dat degoede Xnur^nfkV^ 7*1 overvloed van gaaven zou 1ebben SEefW /I ^ — fehiltod, iaVnfcjrdigi 3S'5 vereLSTJ: een wclgdciukt Chyl. Mm roag, dahata dié ftren' Inkeï^sXrSr^' t enKeien öchotel wihen bepaalen, en hem tot Drank al leen Boniwater vergunnen. Natuur, 't is waar Le'^ dat fmaakloos vogt beftemd ten alg'emeenen drank en wonder gefchikt gemaakt tot dagejyks gebruik: Maar de ondervinding heelt even zeer bewezen d t W™ i„ Gce.st.ge Dranken fa zekere omftaS^èden, S mfa heilzaam en gezond zyn, 't zy om kragten te heïkiUn hedenf te vernftlv M?^ F? °,naa"genaame omftandig- femdV^ aa 1 g6en de Natuur b^ £nTm enat IJ J* m,tt,fie,hartfterkingen, en om fchrift cïr RedP gi ft * tC wortïen» vo!Sens h^ ™orluinrt eer Rede, heeft gewoonte en grilligheid -i11en williams. Oer. 1, 1792. berigt wegens de dryvende tuinen in het meir van mexico. De. Abbé clavigero berigt ons , in de Gefchiedenis van Mexico, dat,wanneer de Mexicannen aan de Volken van Colhuan en Tepanecan onderworpen, en bepaald wierden tot elendig kleine Eilanden op het Meir van Mexico, zy voor eenige jaaren ophielden met het land te bebouwen, dewyl zy geen land hadden; tot dat noodzaaklykheid, de moeder van viiding en vlytbetoon, hun leerde, beweegbaare Velden en Tuinen te vormen, die op het water des Meirs dreeven. De wyze, op welke zy deeze maakten, en nog heden ten dage volgen, js zeer eenvoudig. Zy voegen en vlekten takken en wortels van Waterplanten, en andere ligte ftoffen , zamen; doch die genoegzaame fterkte en lievigheid hebben, om de Tuinaarde, digt ineen bearbeid te draagen. Op deezen grond liggen zy de ligte Boschies! die op het Meir dry ven, en over alles verfpreiden zv den modder, welken zy uit de diepte des Meirs haaien De geregelde gedaante deezer Tuinen is vierhoekig- de lengte en breedte verfcbillen; doch doorgaans zyn ze'omtrent agt roeden lang, eo niet meer dan drie breed, en zyn  BERIGT WEGENS DRYVENDE TUINEN^ 449 2yn minder dan een voet hoog boven de oppervlakte des waters. Zodanig waren de eerfte Velden die de Mexicaanen bezaten naa de grondvesting van Mexico: eerst werden ze beplant met Maiz en andere Gewasfen , tot leevensönderhoud noodig. Wanneer, in 't vervolg van tyd, deeze Velden talryk werden .door vlytbetoon, vondt men onder dezelve Bloemtuinen, en Velden met welriekende Kruiden, die gebruikt werden in de^dienst der Goden, of tot wellust der Aanzienlyken. Tegenwoordig kweeken zy Bloemen , en alle foorten van Gewasfen , op dezelve. Alle dagen , het geheele jaar door, ziet men , by zonne opgang , ontelbaare Vaartuigen , belaadeu met verfcheidenerlei foorten van Bloemen en Kruiden, langs het Kanaal komen, na de groote Marktplaats der Hoofdftad. Alle Planten groeijen weelig in deeze Tuinen: de modder van het Meir levert een zeer vrugtbaaren grond uit, en heeft dezelve geen befproeijing uit de wolken noodig. In de grootfte Tuinen ftaat doorgaans een kleine boom, of zelfs een kleine hut, ter befchutting van den Tuinier , en om hem voor het fteeken der zonne, of dea regen, te dekken. Wanneer de Eigenaar van een dry venden Tuin, of van een Chinampa, gelyk men ze noemt, van plaats begeert te veranderen, om of zich van een lastigen Nabuur te verwyderen, of nader by zyne Familie te komen, daa begeeft hy zich in een klein Vaartuig, en roeit alleen met zyn Tuin weg, als dezelve klein is, of bedient zich van anderer hulpe , in gevalle de grootte van den Tuin vordert , dat meer handen helpen roeifen, om de Tuin, met de geheele beplanting en opftal, elders heen te brengen. Dat gedeelte van het Meir, waar men deeze dryven<= de Tuinen aantreft, is eene plaats van verlustiging, en ontvangen de zinnen aldaar de grootfte voldoening. Ii S SE-  eeschryving van calcutta. beschryving van calcutta , in bengalen , de hoofdstad der kritsche heerschapi'ye in oost-indien. (Getrokken uit de Travek in India, during the Tears 1780, 1781, 1782 and 1783, by william hodges, R. A.) TTet vertoon des Lands, by het inkomen van de Gar> JLJL ges of Houghly River, (deeze alleen een arm zynde van den grooten Stroom de Ganges,) belooft zeer weinig; eenig Kreupelhout, een donkere ftreep, vormende , alleen genoeg om eene fcheiding te maaken tus* ichen lugt en water, is alles wat het oog ontdekt. Wanneer het Schip Cakutta nadert, vernaauwlj de Rivier; 't geen men de Garden Reach noemt, levert'het gezigt op fchoone Gebouwen, aan eene watervlakte, omringd met Tuinen; dit zyn de Lusthoven, toebehoorende aan de ryke Inwoonders van Cakutta. Het Schip heeft de Rivier niet veel verder opgevaa3-en , of de geheele Stad Cakutta doet zich eensilags aan het oog op. Deeze Hoofdftad der Groot-Brit- lannifehe Heerfchappye in 't Oosten , heeft eene groote Sterkte of Kasteel, aan de Zuidzyde der Riviere , 't welk in fterkte en netheid van aanleg erkend wordt alle andere in 't Oosten te overtreffen. De Waterpoort van dit Kasteel doet groote eere aan de bekwaamheden des Ingenieurs , de kundige Collonel polier. De Glacis «n de Esplanade zyn bepaald door eene reeks fchoone en geregelde Gebouwen ; en ziet men doorgaans, op de Rivier , een aantal Schepen van verfchillende foort en onderfcheide grootte, van de kloekfte Oost-Indie vaarder tot de kleinfte Boot des Lands. Een Europeaan landt hier in 't midden van eene groote Stad, zonder de buiten-Ophaalbruggen van het Kasteel over te gaan; hier zyn geen Wagters met het naauwziend oog des agterdogts; hier worden geene goederen opgehouden. De Gastvryheid, welke een Vreemdelin» ©ntmoet van de Inwoonderen , beantwoordt volkomeu aan de vryheid zyner toelaatinge in de Stad ; en kan ik de vriendfchapsblyken, welke ik, te dier gelegenheid, genoot  BESCHRYVING VAN CALCUTTA. 451 noot van mynen diep betreurden Vriend henry da vies, Esq. den overleden Advocaat Generaal van Bengalen, nooit vergeeten. De Stad Cakutta ltrekt zich van den Westlykften hoek van het Fort WUUam , langs de oevers der Riviere , Dykans tct het Dorp Cosjipoor, dat is ter lengte van omtrent vier en een halve Engelfche mylen, uit. De breedte is op veele plaatzen niet groot. De Straaten zyn ruim ; de reeks van Gebouwen , aan de twee zyden der Esplanade van het Fort, is heerlyk; en het breng* veel toe aan het grootsch vertoon dat de Huizen van elkander afgefcheiden ftaan , en elk op zichzelven in eene groote ruimte. De Gebouwen zyn, alle groot en ruim, uit hoofde van de noodzaaklykheid1 om een vryen omloop van lugt te hebben in eene lugtftreek, welker hette zo hooggaande is. Doorgaans komt men in de Huizen met eenige trappen ; zy hebben groote uitfleekende portaalen , of zyn met kolommen omringd , die 'er het vertoon van Griekfche Tempels aan byzetten, en , in de daad, elk Huis mag aangemerkt worden als een Tempel, der Gastvryheid geheiligd. . Cakutta was eertyds een klein Fort, van weinig beduidenis , 't welk nog beftaat, en waarin het berugte hol, voor veele Engelfchen , in den Jaare MDCCLVI , zo noodlottig, nog te zien is. Wanneer, ten dien tyde, het Fort Cakutta belegerd en benaauwd werd door suraja dowlach , ontkwam Mr. drake , de Bevelhebber, en veele anderen, nevens de Dames, van die Vastigheid,den vyand, door de vlugt te neemen op de Engelfche Schepen, toen op de hoogte der Stad liggende, en welke Schepen afzakten tot Fulta , op een derde van den afftand van den mond der Riviere, waar zy zeven maanden bleeven, in de grootfte verlegenheid; leeftocht en andere noodwendigheden dervende. Mr. gregory , een Heer zints in de ftaatkundige wereld zeer bekend geworden, en wel byzonder van wegen zyne bedreeveuheid in de Oost - Indifche zaaken, en veele jaaren Directeur der OostIndifche Compagnie te Londen, waagde het, met een Herken wind, in een Vaartuig des Lands, voorby Cakutta te vaaren, en na Chandenagore te gaan, om hulp te verzoeken van den Franfchen Bevelhebber, die hem ontving met alle perfooneele beleefdheid , het kenmerk eens Franschmans; doch zonder iets toe te brengen om de li a. En'  fèsCHRYVINC van calcütta. Engelfchen te Fulta uit hunne ongelegenheid te redden. Van de Franfche Vastigheid toog Mr. grecory voort tot de Hollandjche te Chinfurah, waar men hem met ongemaakte vnendfchap en waare heuschheid bejegende Mr. cregory verhaald hebbende, onder welk een last van ongemakken zyne Landgenooten gebukt lasen.was de Hollandfche Bevelhebber terftond bedagt om dien last te vcrhgten: diens Egtgenoote ging in de Vastigheid rond, en bezorgde linnen, en andere behoeften, voor de Dames. Naa 't verloop van twee dagen, vaardigde die Gouverneur een Sloep af, onder bevel van den Heer van staten , na de Engelfchen, belaaden met voorraad van verlcheidenerlei foort, met eenige kisten Wyn, en twintig Leggers Arrak, voor het Volk. Ten zelfden tyde dat deeze pligt van menschlievenheid beweezen werd aan de Schepelingen, was het Huis des Bevelhebbers dermaate opgevuld met de ongelukkigen , die Cakutta verlaaten hadden, dat hy en zyn Gezin verpligt waren, aan boord van een Schip op de Rivier te llaapen. De naam des Hollandfchen Bevelhebbers, de Heer adriaan bisdom, verdient door de Engelfchen altoos met eerbied genoemd te worden, Dk kleine en toen zo benaauwde Fort, met eenige Pakhuizen, is welhaast eene groete en ryke Stad geworden, toen het Koningryk Bengalen in de handen der Engejeken mei. De grootsheid, nogthans, is dezelve enkel verfchuldigd aan den fraaijen fmaak van den geweezen Gouverneur-Generaal; en men moet bekennen, dat het eerfte Huis, t welk den naam van bouwkunftig verdiende, gebouwd wierd door Mr. hastings: in de daad is net ra zuiverder fmaak, dan eenig, zints gebouwd,fchoon kleinder dan veele andere. » 5*J mengzel van Europeaanfche en Sijïatiïthi Zeden, t welk men m Cakutta ziet, is wonder vreemd, en be' ichouwenswaardig. De koetzen, de phaetons, de chaiten voor één paard, met de draag- en voertuigen der In- boorehngen, de Plegtigheden der Hindoes de verfchillende Vertooningen die de fakirs maaken, vormen ten gezigt, mogelyk met meer nieuwigheden en zeldzaamheden opgevuld, dan eenige Stad e«nen Vreemdeling kan -HE-  beschryving van het eiland carnicoear. 453 beschryving van het eiland carnicobar, en van de gewoonten en zeden der inwoonderen. DoOr den Heere g. hamilton. (Overgenomen uit The Afiatic Refearches. Vol. II.) ITet Eiland Carnicobar is het Noordlykfte van die hoop ~± Eilanden , in de Baay van Bengalen , onder den naam van de Nicobarfche Eilanden bekend, 't Is laag,rond. van gedaante , haalt omtrent veertig mylen in den omtrek, en vertoont zich , op een afftand, als geheel met boomen bedekt; nogthans zyn 'er verfcheide wel opgeruimde en vermaaklyke plekken gronds op 't zelve. De grond is eene zwarte foort van klei, en moerasfig. Met weinig moeite,en in grooten overvloed,brengt het de meeste Vrugten voort, die tusfehen de Keerkringen vallen, als Pynappelen, Cocusnooten, uitfleekende Yains, en een wortel, Cachu geheeten. —- De eenige Viervoetige Dieren , op dit Eiland, zyn Varkens, Honden, groote Ratten, era een Dier, tot het geflacht der Haagedisfen behoorende, 't welk vry kloek is,-door de Eilanders Tolonqui genaamd;'t zelve maakt jagt op 't gevogelte. Geen Huisvogelen zyn 'er dan Hoenders, en deeze in kleine hoeveelheid. Een overvloed is 'er van Slangen van veelerlei foort. Op Carnicobar groeit veel en veelerhand Timmerhout ; het valt zwaar, en is zeer goed tot den Scheepsbouw. De Inboorelingen zyn klein van geftalte, doch welgamaakt, verbaazend vlug en fterk, koperverwig van kleur; de weezen strekken hebben veel van die der Malayers, het tcgenovergeftelde van het fchoone. De Vrouwen zyn by uit (lek leelyk. De Mannen fnyden het hair kort af, en de Vrouwen hebben het hoofd geheel kaal gefchooren; zy draagen geen kleeding dan een klein fchort, gemaakt van eene foort van gedroogd gras, 't welk half weg de dyen komt. Dit gras is niet in elkander geweeven; maar hangt in de lengte af, even als het overfchietend gedeelte van een met riet gedekt huis. De zodanigen , die van de Schepen lakenfche fchorten ontvangen hebben , draagen ze doorgaans kort onder de armen gebonden. De Mannen hebben niets aan 't lyf, dan een fmalle ftrook doek Osia den middel. De ooren der beide Sexen worden in li 5 tic  454 I5ESCHR.YVING- de vroege kindschheid doorboord, en, met in de gaatcn itukjes hout te fteeken, of 'er een zwaar gewigt van fchelpen aan te hangen, weeten zy die gaaten wyd te maaken, en van een onaangenaam aanzien. De Carnicobars zyn natuurlyk goedaartig, vrolyk, en zeer getteld om aan de tafel der Europeaanen te eeten,waar zy alle lpys, hun voorgezet, nuttigen, en in eene verbaazende hoeveelheid binnen flingeren. Op Wyn zyn ze niet zeer gelteld , maar drinken glazen ten boorde toe met Arrak volgefchonken, zo lang zy uit hunne oogen kunnen zien. Een groot gedeelte van hun tyd flyten zy in feestftouden en danfen. Wanneer in een Dorp een Feest gevierd wordt, gaat elk, die het verkiest, fchoon ongenood igd , derwaards : want zy zyn geheel vreemd van alles, wat naar plegtigheid of ftaatfy zweemt. Op deeze Feesten eeten zy magtig veel Varkensvleesch, hun meestgeliefde fpys, Hunne Varkens zyn zeer vet, zy worden gevoed met het binnenfte der Cocusnooten, en drinken zeewater. Met deeze fpyze voeden zy alle hunne Huisdieren , Vogels, Honden, enz. Desgelyks hebben zy een overvloed van kleine Zeevisch, welken zy zeer behendig aan lanfen weeten te fteeken, tot de knieën diep in zee gaande. Zy hebben de kunst, om,met zekerheid,een zeer kiemen Visch, op den afftand van tien of twaalf roeden, te trelfen. Het Varkensvleesch eeten zy genoegzaam raauw, zy doen niets meer ter bereiding dan dat zy 't zelve korten tyd over een wel brandend vuur houden. Een Vogel braaden zy, met 'er een houten pen, op de wyze van een fpit , door te fteeken , en over een lugtig vuur te draaijen, tot dat de vederen verbrand zyn, dan is de Vogel, naar hun fmaak, wel toebereid. Nimmer drinken zy water: hun drank beftaat in de melk van Cocusnooten, en een vogt, Soura geheeten, 't welk uit de Cocusnootenboom vloeit, als men 'er de jonge fpruiten of bloemen afbreekt. Dit laaten zy gesten , vóór dat zy bet gebruiken, wanneer het dronken maakt; deeze hoedanigheid krygt het desv te meer, door de wyze, waar op zy dien drank drinken; denzelven langzaam inzuigende, door een dun rietje. Naa het eeten, gaan de Jongelingen en jonge Dochters, op eene wondervreemde wyze met bladeren uitgedoscbt, aan het danfen. De oude Lieden zitten 'er rondsom, rooken Tabak, en drinken Soura. De Danfers en Danfe- res-  VAN HET EILAND CARNICOBAR. 455 resfen zingen , onder het danfen, Liederen, waarin het aan geene zamenftemming ontbreekt,en zy houden naauwkeurig de maat. Slegts één Speeltuig hebben zy, en dat van de eenvoudigfte zamenftelling. 't Is een holle Bamboo, twee en een half voet lang, en drie duimen over 't kruis; aan den buitenkant loopt, van het eene tot het andere einde, een enkele fnaar, gemaakt van de draaden eens gefpleeten riets; onder de fnaar is eene kleine holligheid, om het aanraaken voor te komen. Men fpeelt op dit Speeltuig even als op een Luit. Weinig toonen kan het voortbrengen. De Muzykant weet het egter eenftemmig te doen klinken, en paart 'er doorgaans zyne ftem mede. 't Geen zy van de Genees- of Heelkunde weeten, is weinig en eenvoudig. Ik had eens gelegenheid, om de bewerking hunner Heelkunde te zien aan de teen van een Meisje, 't welk geltooken was door een Scorpioen, of Honderdbeen. De wond was zeer fterk gezwollen, en de kleine Lyderes fcheen 'er groote fmerte in te hebben. Een van de Eilanders kwam met de Onderkaak van een kleinen Visch, die lang was, en voorzien met twee ryen tanden, zo fcherp als naalden; deeze in de eene hand, en een •• ftokje-, by wyze van een hamer, in de andere neemende, floeg hy de tanden drie of vier maaien in het gezwollen deel, 't geen eene fterke bloeding veroorzaakte: de,teen werd vervolgens met zekere bladeren omwonden , en den volgenden dag liep het Meisje, als of haar niets gedeerd hadt. De Huizen der Carnicobars zyn doorgaans aan den oever gebouwd, en ftaan, dorpswyze, byeen, ten getale van vyftieïi of twintig; ieder huis wordt bewoond door een Gezin uit twintig en meer Perfoonen beftaande. Deeze woonfteden rusten op houten pylaaren, omtrent tien voeten hoog boven den grond; ze zyn rond en met ftroo gedekt, hebben geen > venfters, en zien 'er uit als Byenkorven. De ingang is Jdoor een luik, waar toe men opklimt met een ladder,die''s nagts wordt opgehaald. Deeze wyze van bouwen dient, om de huizen te bevryden voor 't bezoek van Slangen en Ratten; om die beveiliging volkomener te maaken, zyn de pylaaren of ftaaken rondsom bewonden met een glad foort van bladeren, die deeze Dieren het opklimmen beletten: daarenboven heeft ieder ftaak, naby den top, een breed plat ftuk houts, welks uititeeken het verder opklimmen van zulk ongedierte,  45*5 BESCHRYVING te, 't geen over de bladeren heen gekomen is hf>~ te. Dunne ftrooken van Bamboos zyn op zulk'eene wyze gefchikt, dat ze den vryer, doorïocht van lick ën lugt. toelaaten ; van binnen £ alles netjes Se ï? vercierd met vischlanfen, netten, enz. §ewer«, en . De kunst, om Laken of ftoffe tot kleederen te maaken is den Inwoonderen geheel onbekend: wat zv van dien aart hebben, krygen zy van de Schepen? die d? Eiland aandoen, om 'er Cocusnooten te koopen. In vern lin^ voor deeze Nooten (die men voor de £«e in dk deelte van Indie houdt,) neemen zy maar wein% Artvkelen aan: meest begeeren zy daar voor te Sn^SS St het att\lenk£enr Bylen 60 ^pmesfenfwelk?^ gk ïn Arr^zyn' y S^ffi. °? TJ' beide als gefchenken'te o'^en.' S%^Sveu hebben zy met en ftellen geene waarde op df Munt fpecen van andere Volken, dan in zo ver?het hun in den zin moge komen, om ze tot cieraad te doen die nen; de jonge Dochters hangen zomtyds een ftren2 Dol" lars om den hals. Met dit alles kunnen zy Gold en Z> ver van andere Metaalen wel onderkennen en w valt met gemaklyk flegter Metaalen,• in ftedl daar van hun in de hand te ftoppen. van» Zy koopen een veel grooter voorraad van Laken dan Zy °P,i hZ C,,gen Ei,and gebruiken. Deeze is eefchS voor de Markt te Choury. Chourv is ef L KcT ten Zuiden van Carnicobal gelegenf na 't welk"e!1^' berVl^eerienrnoSai°aekS' ^^NofZ oer, neen zeilt, om Laken voor Canoes te verruil™ • want deeze vaartuigen kunnen zy ze?ven nL malen" Deeze reis volvoeren zy 0p de 7on ™ 0 is de natuurstaat vebjciezeltk 30V2N dew beschaafden ? van tien zoortgelyke edelmoedige daden onder eene befchaafde Natie. Dan , waar zyn zo veele bewyzen van edelmoedigheid onder de Indianen aan te treffen als onder andere befchaafde Natiën? Waar bewyst de onbefchaafdeWilde die edelmoedigheid aan zyne vyanden, welke zo veele gtoote zie- len verheffen in eene befchaafde Maatfchappy ? Dut- zende pligten worden onder befchaafde Natiën uitgeoefend , die, en om dat ze veele zyn, zo niet treffen, en om dat men dezelve van dien kant verwagt, 'er minder agt op geeft. Zo moet eene eenvouvvige deugd van eenen veesten Indiaan oneindig meer treffen , om dat men dezelve van hem in 't geheel niet verwagt; maar juist het tegenovergeftelde en weêr anders om, fchynen de ondeugden der befchaafden in een veel zwarter, in een oneindig donkerer, licht voor te komen, dan die der Wilden —— om dat de belchaafdheid der eerfte ze niet duit, en de onbefchaafdheid der laatfte ze als verfchoonlyk maakt, en gereed doet door de vingers zien. Dan, daar men in den befchaafden ftaat de zwaarfte en moeijelykfte pligten betragt, door den Godsdienst, door het zegel van eenen verligten Godsdienst, bekragtigd; daar oefent een Wilde eens zeldzaam eene moeijelyke deugd, aangezet door eene zekere overheerfchende neiging, welke in hem gevoti. den word en dan is het minder eene deugd, dan eene volging zyner neiging, om dat 'er geene de minfte opoffering by plaats heeft, 't geen nogthans gefchieden moet , wil hec den naam van deugd , vooral van uitfehittereude deugd , dragen. Het is dus in den befchaafden ftaat , en, regt ingezien , in den befchaafden ftaat alleen , waar de mensch zyr.e pligten uit ware grondbeginzels oefent, waarin hy leert opofferingen doen, overwinningen maken over neigingen , welke men moet verzaken en veragten, waar de verdorven natuur toe trekt. —— Ja het is de befchaafde ftaat alleen, waarin pligten geleerd worden, welke elk mensch aan God, zynen Maker, verfchuldigd is; welke hy zynen evenmensch en zich zeiven moet bewyzen. — De ware Godsdienst beftaat in eene vuurige liefde tot God, en een onwrikbaar vertrouwen op zyne befchermehde goedheid, in een veilig verlaten op zyne trouwe , en eene ftille gelatenheid in duistere omftandigheden. De Godsdienst beftaat in het heil van anderen zo vuuriglyk te bejagen als van zich zelveu. En de Godsdienst beftaat ook, eindelyk , in alle poogingen aan te wenden tot zyn eigen welzyn. Wie zou nu lust hebben tot eenen ftaat te rug te keeren, waar niets van dit alles ge? leerd word? C v. d. G, 2E-  ZBDBLYKE DEDEKXIKGES• 4ÓI ZEDELSKI EEOENIvINOEBl. De Mensch, die onder al het getchapene ia heerlykheid en luister uitmunt , word vooral hier door voortreffelykef gerekend, dan al het gedierte dezes aardbodems, om dat men hem het Redelyke toekend, het geen alle de overige Dieren der gefchapenhetd misfen; eene voonreffelykheid voorwaar, die den Mensch zo ver boven het redeloos vee verheft, als de onbevlekte Throongeesten verheven zyn boven den zondigen iterveling Dan , hoe weinig beantwoord al dikwils de mensch aan deze voonreffelykheid!— Of is dat een bewys van Redeiykheid, zich in haat en nyd tegens eikanderen te verzetten; zynen broeder te vervolgen, te benadeelen, en.alle mogelyk kwaad toe te brengen? Dat men den eenen tegens den anderen met eene opzettelyke kwaadaartigheid ziet opftaan, om malkanderen te verdelgen, malkanderen van het dierbaarde, het leven, te berooven?— Of is dit die voonreffelykheid van den Mensch, die redeiykheid, welke hem boven al 't gefchapene doet uitmunten, dat men hem ziet dorden naar het bloed van zynen Evenmensch? De Bloeddorst, de oaredelykde aller daden, heerscht helaas! onder het menschdom, heerscht z? menigvuldig onder het menschdom, als immer onder het woeste gedierte, als,onder de bloeddorftigde, de wreedfte, Tygerf in Libien. Magtige Legerbenden trekken tegen eikande¬ ren op , voorzien van allerlei, voorzien van het ysfelykst, moordtuig moordtuig waaromtrent het doorflependst ver*. nuft zich gepynigd heeft, om de meest mogelyke zyner Na- tuurgenooten mede om hals te helpen. Hier over denkt meil denkt men in koelen bloede, zonder te bepeinzen „ wie weet, van hoe veele duizenden myner Natuurgeaooten ik de oorzaak ben, dat zy of jammerlyk het leven laten, of voof altoos ongelukkig zyn!" Welk eene ontzettende, welk eene befchreienswaardige, vertooning! —— Hier zie ik genoopte Steden verwoeste Landen —— en, o aller- ysfelykst gezigtl geheele Velden, die het oog niet overzien ian, bezaaid met dooden, of half verminkten! Welke gedrogten hebben dit wreede fchouwfpel aangeregt? Gei wis moet dit een werk zyn van eene bende der verfcheureudite en ontaardde gedierten, uit de wildernisfen losgebroken, en op de menfchen wreedaardig aangevallen! Neen voorwaar, het woest gedierte is minder wreed. Menfchen zyn op elkau- deren aangevallen, en hebben dit bejammerenswaardig treurto- neel aangeregt en wel menfchen die eikanderen djk;vi<ï nooit gezien, of perzoneels niets tegen malkanderen hebben. ; is dit nu een bewys van Redeiykheid, of Voórireffelyjj.- jieid boven het ander gedierte dezes aardbodems ? —— te i1emg. 1793. no. ii, &k  4^2 jEÉDELYKÊ •sdbnxinoew. die eene Voonreffelykheid boven het redeloos vee - dat honderd duizenden tegens eikanderen aanrukken verwoed met allerlei moordtuig , op eikanderen aanvallen het doodlyk lood van weerskante» door' elkanders benden jagen en niet rusten, eer zy ettelyke duizenden hunner Natuur-enoo' ten hebben ter neer geveld ? Of is dat een bewys van meerderheid boven het overig gedierte, dat men geregelde wel aangelegde, Steden, door de alvernielende vlammen,laat ver! woesten dat men de inwooners van Sieden, Vlekken van Dorpen en Landen, plondert, van al het hunne berooft', en jammerlyk ongelukkig maakt? Dat men dat alleen doet om zekere oogmerken te bereiken, om zyne magt te ver' grooten, zyne bezittingen uit te breiden, om zyn heerschzugt den ruimen teugel te vieren , en zyne fchatten op te hoopen? Is dit die grootere voonreffelykheid, welke den Mensch zo zeer verheft boven al het gefchapene op dezen aardkloot? — Moet dit onze grootheid uitmaken, en ons eeuwen na onzen dood doen leeven, dat men, even als eenen Alcxauder, zo veele Landen verwoest, zo veele Volken ongelukkig gemaakt, moet hebben, en dan nog klagen, dat 'er geene méér werelden zyn, om te overwinnen? Zullen wv ons ook daarom verheffen boven al bet fchepzel, in welker midden wy ons geplaatst vinden, om dat wy malkanderen ner gens in vertrouwen, maar elk zich op het zeerst toelegt om zynen Evenmensen met bedrog te benadeelen? - , Wie'zich daar, op de fynfte, bedektfte en geflependfte, wyze op verftaat maakt al veel de grootfte figuur op de wereld Ech' ter mag men billyk vragen, of het ook een gedeelte onzer Redeiykheid uitmaakt, zich op zo eene wyze te gedragen? —. Dan, hoe ver gaat de fnoodheid dezer Schepzelen niet welke verfierd zyn met den eernaam van Redelyk, dat men z'ich o» het allerzorgvuldigst moet hoeden tegen de lagen der zulken wier fuoodheden het toeleggen op onze bezittingen, op ons' leven zelve? Moeten niet de ftrengfte maatregels genomen worden de hardfte ftraffen bepaald, om de goederen van den eenen tegen de roofzugt des anderen te beveilig gen? Vaak graaft de Dief door, om ons van onze goederen, en dikwils van het leven, te berooven Noch {loten, noch grendels, beveiligen genoegzaam ons, en onze bezittingen, tegen Dieven en lloovers. Noch bedreigingen noch wetten, noch de geweldigfte ftrafgerigten, weerhouden den fnoodaard.om gewelddadig zynen Evenmensen aan te val. Jen , deszelfs goederen te rooven , en vaak hém het leven zelve te beneamen. . Wie zou niet vertvagten moeten wanneer men de zaak, regt indenkende, van den kant der b'illykheid befchouwd, wie zou niet moeten verwagten van < ene zoort van Schepzelen, dat eene Voortreffèlykheid bezit boven al het ge-  ZEDELYKE BEDENKINGEN.' 463 gefchapene , wie zou onder zulk zoort van Schepzelen niet moeten vervvagten eene allervolmaaktfte eensgezindheid, trouwe, liefde, opregtheid eenen altoosduurenden vrede eene nooit verbroken vriendfchap eene geruste , eene allerze- kerfte, veiligheid? dan het tegendeel ondervind men helaas! maar dikwils, dat alteveel plaats heeft. — Het Oorlogszwaard woed, drinkt menfchenbloed, of doet het ftroomeu als rivieren ! De Oorlogsvlam llaat in de daken der Steden, der Vlekken en Dorpen Landen —— geheele Landen, ziet men ontledigd van inwooners — geheele Landen, aan de verwoesting overgegeeven, zyn niet anders dan eene woesteuy, eene wildernis: waar voormaals Steden en pragtige Gebouwen plegen te ftaan , daar word of den ploeg nu door de akkers gedreven — of het is eene huilende wildernis geworden > wooningen der Roerdompen en Nagtuilen eene vertooning van ysfelyke naarheid en afgryzen! Zulke daden rigten de menfchen uit op aard.', Wezens, welken flegts een kort verblyf op dezen Aardkloot vergund word Wezens , welke den adem in hunne, neuzen dragen — die dikwils in het midden hunner woelingen op het alleronver- wagtst worden opgeroenen die in het midden hunner Woelingen den adem uitblazen en fterven! Vergeet dan de brooze mensch, dat hy een nietig fterveling is en bedenken de Grooten der aarde niet, dat de dood even zo wel aan de paleizen der Grooten , dan aan de hutten der fchamele Armen, durft aankloppen? Weet men niet, dat men zelfs op de verhevenfte fteilten het grootst gevaar loopt van af te tuimelen, en in het jatnmerlykst verderf neêr te ftorten ? Vergeet hy , welke anderen beftryd , en geheele Natiën voor zyn geweld wil doen bukken, dat hem , in zyne vuurigfte en driftigfte poogingen , het doodlyk lood kan treffen, en op eens een eind maken aan alle zyne woelingen? — Denkt de Dief die doorgraaft de Roover die op het goed en leven zynes Naastens loert deukt hy niet dat de Galg al gebouwd, en 't Rad is opgerigt, waar hy zyn rampzalig uiteinde vinden zal ? Zyn, ó Mensch ! zulke bedryven uit te voe¬ ren , zulke nadeelen , zulk verderf, der Maatfchappye, toe te brengen, uwe beftemming ? Zyt gy tot zulke einden met zo veele voorregten befchonken boven al het overig fchepzel, om deze gaven op zo eene fcha-ndelyke wyze te misbruiken? Bedenk eens — bedenk eens met al dien ernst, welke het gewigt der zake vordert , hoe bezwaarlyk — hoe hard, het u te verantwoorden vallen zal, wanneer gy eens geroepen word, om rekenfchap te moeten geven van het gebruik, 't geen gy gemaakt hebt van de talenten, aan u gefchonken ! Hoe hard hoe rampzalig, zullen die ©ogenblikken zyn, in welke gy word opgeroepen! Wie gy ook weezen inoogt, ze zullen u onverdraaglyk voorkoKk 2 men  ZEDELYKE BEDENKINGEN. men —— hoewel het u niet baten zal. Gy zult moetei verfchynen , 't zy gy Vorst of Bedelaar zyt. Hier zal alles gelyk ftaan. Alleen hierin zal nog eenig ver- fchil plaats hebben, dat de Monarch, die om zyn heerschzu. Lorenzo musata , een Inbooreling van Cto«»fc fa « r* werd in den Taare Mfirrr yyh? • ^"la!'"*' in Steilte, Slaaf, en behandelde hem m« oi L « Ofncier deezen y emaneer at. Ferulah, (omtrent zestien jaaren bereikt heb-  TRETF3KD VOORBEELD VAN WEDERTCEEHICE DANKBAARHEID 467 hebbende,) zich in Zee baadende, werd door den ftroom weggefieept, en zou ongetwyfeld het leeven hebben moeten verliezen, was lorenzo niet in Zee gelprongen, om hem,met eigen leevensgevaar, te redden. Deeze behoudenis deedt de Genegenheid des Jongelings tot Dankbaarheid aangroeijen, en hy hieldt menigvoud by zynen Vader aan om de Vryheid zyns Behouders; doch vrugtloos. Dikwyls zugtte lorenzo om wed.er na zyn Vaderland te mogen keeren; en ferulah befloot, hem dien wensch te fchenken, dat verlangen te zullen voldoen. Ter volvoering van die "befluit, bragt hy hem op een avond aan een Engelsch Koop. vaardyfehip, gereed om van Algiers te vertrekken; met traanen in de oogen , lorenzo omhelsd hebbende, keerde hy t'huiswaards, vol van dat ftreelend genoegen, en met die zellgoedkeuring, welke een deugdzaam hart gevoelt, als het dankbaar en edelmoedig handelt. Lorenzo keerde in zyn Vaderland te rugge, waar hy vondt, dat'een Bloedverwant, by uiterlten wille,hein een klein Landgoed befprooken hadt. Op 't zelve zette hy zich neder, en genoot alle de aangenaamheden van rust en wel te vredenheidw hem oneindig welgevalliger, dan zy anderzins zouden gewees» zyn , door het herdenken der dagen, in flaaverny doorge-, bragt. In 't einde op den duur het ftille Landleeven moede, of 'c zelve willende afwisfelen door het zien yan andere touneelen, vergezelde hy een zyner Naastbeftaanden, een Scheepska» pitein, op een reis na Genua. Daar geland, hoorde hy eene ftem, uitroepende: Ach! myn Vriend, lorenzo! en be¬ vondt zich , dit hoorende , in de 'armen van ferulah. Verbaasdheid en vreugde namen, op dit oogenblik, zyne geheela ziel eerst geheel in; maar,hoe fpoedig veranderden die aandoeningen in fmert, als hy, door de ketenen, ontdekte, dat feru< lah een Slaaf was! Een Genueefche Galei hadt hem genomen, op een reis na Aleppo. Edelmoedigheid en Dankbaarheid waren de heerfchende trekken van lorenzo's hart: en aan deeze befloot hy alle bedenkingen op te offeren. Zyn beurs met zynen Vriend gedeeld hebbende, nam hy zyn affcheid, met verzekering, dat hy, binnen twee maanden, te Genua zou wederkeeren. Lorenzo hieldt zyn woord. In Sicilië verkogt hy zyn Landgoed, fchoon met groot nadeel, en roet dit geld loste hy zyn Vriend, dien hy weder na Algiers zondt. Ferulah heeft onlangs lorenzo te Catania bezogt, waar zy zich nu bevinden, en niet alleen het Landgoed weder \oor hem ingekogt, maar hem daarenboven met eene groote geldfomme verrykt. Deeze daaden mogen door zommigen, die meer Voorzigtigheids dan MeuscWiefde bezitten, voor uhwerkzeis van Geestdrift  treffend voorbeeld van wedkkkeerige dankbaarheid, drift gehouden worden. Ik kan niet naalaaten ze voor waare Deugd te fchatten, en beklaag my alleen, dat ik niet kan deelen in de Vriendfchap van ferulah en lorenzo. eene staaikundige anecdote. Een vreemd Heer zat, te Venetië, in een Koffyhuis, naast iemand, die heftig uitvoer tegen de Staats-inquifiteurs, of de drie voornaamfte Magiltraatsperfoonen. Dit gefprek- was tegen dien Vreemdeling ingerigt, die niet alleen weigerde iets, betreffende dit onderwerp, te zeggen; maar (zo veel met de welleevenheid beftaanbaar was_) zyne aandagt van den Spree- ker afwendde. Den volgenden morgen, uit zyne Herberg komende, werd hy gegreepen, geblinddoekt, en met geweld in een Gondel gebragt, onder bedreiging van een onmiddelyken dood, indien hy één enkel woord fprak. In de dieplte fleilte roeiden zy voort. Aan land gekomen , wandelde hy een klein ftuk wegs,vóór dat hy in een huis tradt. Hier vondt hy, den blinddoek hem afgedaan zynde, zich in een ruime zaal, met zwart behangen, voor een Regtbank, in 't voorkomen zo ichriklyk als die der Inquifitie. Zy, die als Regters zaten, vroegen hem, hoe lang hy den Man gekend hadt, met wien hy gisteren avond in het Koffyhuis fpra, ? Hy verklaarde, dien Mensch nimmer, vóór dien tyd, gezien tè hebben, en gaf zulke voldingende bewyzen van zyne onfchuld, dat de Regters, naa eene korte raadplëeging, bevel gaven om hem te flaaken; hem, nogthans, beveelende, om, zo lang hy zich in Venetië onthieldt, niet alleen van Staatkundige zaaken te zwygen; maar, in het toekomende, niet te luisteren, als 'er van gefprooken werd. Door een langen gang, bragt men Mem in een ander vertrek , van nog akeliger voorkomen dan het eerfte. Aan het boveneinde zag hy een Man, aan een haak bv de keel hangende ; nader treedende, ontdekte hy, met ïchrik, dat het dezelfde Perfoon was, dien hy in het Koffyhuis ontmoet had. Eenigen tyd het oog op dit deerlyk fchouwfpel gevestigd hebbende, werd hy weder geblinddoekt, en met dezelfde ftilzwygenheid na de Gondel gebragt, en voor de deur zyne/ Herberge ontflaagen.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, KONSTEN en weetenschappen, BETRIiKKELYK. bedenkingen over. den tyd van de uitzending DBfe twaalf apostelen. Door j. priestley , L L. D. F. R. S. (Overgenomen uit priestley's Obfervatitns on the Harmony of the Euangelists.) Naardemaal mattheus geen gewag maakt, van eenige Aanftelling der Twaalven, vóór den tyd, dat zy uitgezonden wierdcm om te prediken , terwyl markus en lukas uitdruklyk verklaaren , dat zy, geroepen wierden om met onzen Heer te zyn, eenigen tyd te. vooren, met een uitzigt op hunne toekomende Zending, Oordeel ik, dat dit gebrek by mattheus uit de verhaalen van die twee andere Euangelisten moet aangevuld worden , en geef ik de voorkeuze aan het verhaal van markus, wegens den tyd dier Gebeurtenisfe, boven dat van lukas: dewyl, volgens den laatften, dezelve de Redenvoering op den Berg voorging, toen, volgens mattheus, die best des onderrigt moest weezen, hy nog niet geroepen was om tesus te vergezellen. En daar beide, markus en lu* kas, uitdruklyk zeggen, dat hy toen de Twaalven verkoos, kan ik bezwaarlyk denken, dat hy ten dien tyde niet meer dan Elf verkoos, en naderhand het Twaalf tal volmaakte, door de Roeping van mattheus. Het kan tot geene tegenwerping tegen de Aanltelhng der Twaalven, op dien tyd, dienen, dat hunne Zending daar op zo fchielyk volgde: want de Twaalven, mattheus uitgezonderd, hadden jesus daadlyk vergezeld, zints zyne eerfte verfchyning in Galilea : en daar het fchynt, dat mattheus te Capernaum gewoond hebbe, is het waarfchynlyk, dat hy veel van jesus gezien en gehoord hadt , en een Toehoorder geweest was van de Leerreden op den Berg, in de tiabuurfchap dier Stad ge-* h0Het"'ftrekt ter bevestiging van de Veronderftelling, dat MENG. I793. NO. 13, .LI «IS  47» bedenkingen over DEN TYD markus IV: 10. Ultarukklng naderhand voorkome, als Ik heb', egter, verkoozen van het seza? vsn af te zien , althans ran h« ta„ gezag van mattheus ff vSSÊa^ftaS opzigte van tesus deed■ ? ',, C ^ J°ann*s te» den is. J deed£» £ welk daar mede verbon. ter onderrigt geweest te zvn- h»? . w°rden veel be" derltelling/de^SiVv el tllr^TlZ? Veim' pen waren, en omen Heer vergS gdden §er°e- en andere daar omllreeks liggende S eden H S?™ laaten, en zich na WSh ÏP hL m te ver* Inwoonders diPr "t/,eruJalem te begeeven: wanneer de 20 tl.  van de uitzending dek. twaalf apostelen. 4?t zou geeven van Gebeurtenisfen, zo veel minder natuurlyk en waarfchynlyk , dan markus en lukas. En ik oordeel, dat 'er verfcheide bewyzen ontleend kunnen worden uit het Euangelie van biatthëus zelve, ten voordeele eener Verfchikking van alles wat inkomt tusfehen H. IX: 34, en het einde van het Xlde Hoofdftuk, en te befluiten, dat het oorfpronglyk geplaatst was aan het einde des XHIden Hoofdftuks. 3. Geen de minfte tegenwerping tegen deeze Verfchikking, of Verplaatzing, kan 'er ontleend worden uit het vergelyken van den tegenwoordigen Zamenhang van het te verfchikkeue gedeelte , met den nieuwen Zamenhang; maar, in tegendeel, iets ten voordeele daar van. Naardemaal jesus heenen gaan,om in de Steden en Vlekken te leeraaren , H. IX: 35, en het uitzenden zyner Apostelen, veel natuurlyker fchynt te volgen op zyne verwerping te Nazareth, een Landfchap, waar hy voorheen niet gepredikt hadt, en waar hy wist, dat zyn verblyf zeer kort zou weezen, dan op iets, dat, als daar voorgaande» verhaald wordt, in de tegenwoordige fchikking. 4. Van deeze Verfchikking kan men te gereeder redert geeven , als men bedenkt, dat dezelfde woorden, Ten dien zelfden dage-, (ev evietw tw mipu) op de verfehikté gedeelten volgen , en zo als zy thans ftaan, en zo als zy verplaatst zouden weezen. Ook is 'er iets gelyk- aartigs in den zin van 't geen de tegenwoordige en veronderftelde plaats deezer omgefchikte deelen voorgaat. Want , zo als zy nu ftaan , volgen zy op het berigt, wegens het Ongeloof der Pliarifeen, die de Wonderwerken aan de Overften der Duivelen toefchreeven ; ert daar ik ze wilde plaatzen zouden zy volgen op het verhaal van het Ongeloof zyner eigene Landgenooten, die* dewyl zy zyne Familie kenden, niet konden begrypen,. van waar zyne groote uitfteekenheid kwam. 5. Het Verhaal van mattheus, zo als het nü inkomt, is zo rechtdraads ftrydig met dat van markus en lukas, dat ieder het zou willen ontwyken, indien het kon gefchieden zonder den Text veel gewelds aan te doen* Makkus en lukas verklaaren duidlyk , dat de Twaalven van hunne Zending te rug kwamen op den dag, wanneer jesus herodes ontvloodt, en even vóór het verzadigen der vyfduizend Perfoonen. Indien dit zo ware, zou het met de waarheid ftrydig weezen, de Twaalveri ia te voeren * als by onzen Heer in eenige verrigting t LI 2 wek  bedenkingen over den tyd welke voorviel tusfehen hunne Zending en deeze We- «Ln ,, P *ïet koornveld, en veele andere Voor¬ vallen by welke de Discipelen , (ouder welkerTik el loof dat men algemeen veronderftelt, datdTwaalven begreepen,indien niet boven al bedoeld' werden ) fiuk! lyk voorkomen als by hem tegenwoordig ^ * eenf WedeAoïï? fiVS" g™?S te maake" van llrZ rl -y omst der Twaalven , als voorgevallen naa netzft' °P, den ^ die' wederkeering fchoon i f F^iïtl 3ls markus en lükas> matth. XIV? In 'tothem vl ?\ ?Vmd WÜrd> kwamen *J™ W**ten tot hem. En het is te waarfebynlyker, dat de Weder. thS Te,ïnnchzending «>00«d S« 5 na^demaaï komst e§n pr ^ d°Êt van hu™e Weder- TstP' en h«m luist op dien zelfden tyd, welken de andere EuangeheboeKers voor hunne Wederkomt!bepaalen J. Wanneer jesus voor herodes vlood, naa deh dood van joannes oen dooper , vertoonen MAUKU^ en lukas hem niet alleen als zonder zyne Discipelen m^r KT^T hfm des§e]yks m ^^Cdï neoen te doen voorkomen; want hy fchryft matth daar ie , Bfl era , ' * • en Z toTu*t" h°\rendeJ 7" hm te vm g voïgd ïi't de Steden. Maar indien de rjiscipeIen dien tvd bv hem waren, gelyk mattheus , volgen; d^ tïenwoordS wylV^aTeS h" ^ vooïEf^ toen ™k £ t fcheiding gewaagd wordt, moeten zv zimT rf™ .T vitKsen ging prediken; en dat hv. ™f u ""S zyner openbaare Bedien ns in den?' «r omtrek met geweest zynde, en de grootéVenge zien-  van de uitzending der. twaalf apostelen. 47J ziende , welke onderwys behoefde, de Twaalven twee aan twee uitzondt, om het woord te verkondigen. Dit bragt veel toe, om het gerugt van jesus meer dan ooit te verfpreiden. Joannes de dooper zondt omtrent dien tyd de Boodfchap om jesus te vraagen. Herodes werd ontrust, en waarfchynlyk dreigende hem en zyne Discipelen te vatten, die zich allen op zyn Grondgebied bevonden, vlugtten zy allen uit diens Heerfchappye in die van zyn Broeder puilippus, en kwamen den zelfden dag byeen. Op deeze veronderltelling , komt ook het Wee, over Chorazin, enz. uitgefprooken, zo laat en juist tydig, gelyk wy hier boven reeds opmerkten.. Wat men ook denke over deeze voorgeftelde Verfchikking, de Orde van markus en lukas is zeker veel natuurlyker en waarfchynlyker, dan de tegenwoordige Ordft van mattheus , 't geen., wanneer wy aanmerken, dat mattheus tegenwoordig was by alle deeze Voorvallen, en de andere Euangelisten niet, buiten het toeftaan van zulk eene Verplaatzing, bezwaarlyk kan worden opgelost. verzoek om oplossing van twee gewetenszwaarigheden voor den geneesheer. (Uit het Hoogd. Magazyn voor Geneesheeren van den Hoogl. baldinger , ade St. van het XVde D.) Daar beide deeze Vraagen niet minder belangryk voor onze Landgenooten, dan voor onze Duitfche Medebroeders , zyn, en vooral de tweede meer dan eenmaal, by ons, gelegenheid tot langduurige, kostbaare, en dus voor den Geneesheer hoogst onaangenaame, Proccduren gegeeven heeft, zo .oordeelden wy het niet geheel ondienftig, om dit Stukje, vertaald, onzen Geleerden aan te bieden , of 'er veellicht onder dezelve mogten gevonden worden, die, by de vereischte bekwaamheid, zich verledigen wilden , om daarover eens na te denken , en hunne gedagten aan ons mede te deelen. Het oorfprongelyke luid aldus: De eerfte Vraag , ftaat het den Geneesheer in zommige gevallen vry, om voorbedachtelyk het leeven zyner Lyders te verkorten? '£r zyn Kjankten, die in vooruitzicht zo verfchrikkelyk LI 3 lang«  ♦74 VERZOIK OM OPLOSSIK» langduurig, of zo pynlyk, zyn, dat de Zieken niet zelden de handen aan zich zeiven liaan , om zich van het fS m&SSffi te bevryden' of weI van hunne wS %t zyn andere, die wel niet zo fmertelyk noch langduurig, maar die waarfchynlyk niet te geneezen zyn , en tegen welke alle hulpmiddelen ter redding* vrugteloos aangewend worden. Van dien aart zyn, dl Watervrees na den beet van een dollen Hond , de Razer! ny, enz. ' iVil«r- Ten derden, zyn 'er gevallen, die met de twee zemelden niets gemeens hebben , en by welke echter deeze Vraag te pas komt; by voorbeeld, geheel wanftaltige Misgeboorten, of ook zulken, van wien het te voorzien s dat hun leeven toch van korten duur yyn zal * Reeds ia myne jeugd ver.elde men van Lydèrs , die de Watervrees hadden, en ook van Misgeboorten, de Voor? bedachte yk door het openen van een Ader van he leeven zouden beroofd zyn , fchoon ik geen een voorbeeld heb kunnen ontdekken , waar by de waarheid dier gebeurtenisfen door ontegenzeggelyke bewyzen geftaafd wierd- zo ook van voorvallen van de eerfte foort ,%vaar by na da? de Ziekte door den Geneesheer onh rftelbaar Verklaard was de Lyder door Opium, Aderlaatingen, enz^edS telyk zonder, gedeeltelyk met, zyn welten en wil ZVn ]f»onTue-ZtTkön Zyn* "»aar ook van deeze venlï ëSL geene nde zekerheid kunnen r;Jk<.f!-datfZeiVra^,n":'!: mvn beste vlogen, Wysgeerig en Geneeskundig trachten te beantwoorden: maafhier by voeg ik teffens myn ernftig en vriendelyk TerLek ' dat (*) De Venaaler heeft van beide meer dan eens ondervinding gehad : de eerfte waren hoogbejaardenTdfe aan het I at veel op de fmmelykfte wyze moesten lyden ,* zonder dat ee*™. pynftUlend middel verlichting aanbragt/en waarom zy ernft.V verzochten, dat men hun jammervolle'leeven'door eL fpoé d.g en teffens zagt werkend vergif mogt eindigen. De twe^Je waren meer ongeduldig en kleinmoedig, en het ontbrak hun teffens aan de beste troostgronden , dié den Lyder geduld ën TjTm ver*hafel' ik bedoel'de prafticaale GoSen/t" en die daarom alleen van my verlangden te weeten of haare «lekte ook van zeer langen duur zoude zyn, wannéér zyïZ ▼er door een kogel dezelve wilden doen eind gen y  TA» TWIE OtMTIKSZWAMtreHiraN. 475 to or,M wysgeenge X»ad^^ overweeging neemen, en hu°" , ke wv verzoeken dit Maiazyn (zegt h« geibekendte zulks door deeze onze L^{'ni^x\{^dex dan het leemaaken; om dat het o W " ' J onmiddelyk den ven van den Mensch betreft, en oe w Geneesheer aangaat. 7iekten ftellen het geduld Smertelyke en langduunge 1 op de proef. van den Lyder, f jan /en Geneesn ee , ^ en dkr. De eerfte is verplicht de proet door ^ halven betreft dit V^f^^^^^oóo^ van de tweede _ « d* ^^^„glylt , en hy ét vSten^ STliffSS8- w&leurigen Hl! de Geneesheer aan -^^ËJ^^V». Krankheden , die voor an^ ^^QS VNOovz^a. nen worden, en doorgaans ongeneesiyK zy , ^"S \nfvSze "of* Sn^yn gaan, of uit vreeze 01_uu » hem verlangen ^^r^^s' -zyn ieeven » beSahy aan hunne.begeerte vo'doen' De opentlyke Renuurders , of Bloedverw , fe gevaar voor ^i"^'^^; yQ0T dt Uiztkh^ ?ot behoud van een als■jgj[»^elffl| en, door py geheel ongefclnkt haltonencne.y . it den t d. medelyden bewoogen, wensentenijy Zal hy hier toe behulpzaam zyn GeneeskundigeI1 Eerftelyk; wat kan hy, die niet tot oe ^ behoort, hier op antwoorden? -f*° ^^o^Wp het zoude gebeurd zyn , '3merd tf hebben, ja zich juist niet veel om de zaa^ bekomme f keurd zelfs daar in toegeftemd, ten minlten ze m t g , te hebben. Maar * geloo, ^fte^m2ü„g gaan veranderen, en tot de .tet^n0^bgvedelm0,eJ7riteilbleef, zouden, zo dra de zaak niet flegts by de mgey* ,  4?£? VERZOEK OM OPLOSSING ISlfniet aSsTe1 va„ ^ «iet de voorzichtigheid ?niten ^ • hebbeD' D™ngt vallen, «w^ér/d^G«SS^m " Vede andere geten van de kunst te werKTi.°V,et a,le v°orfchrifm zulke bande wy2rtvalvk of W°rdcn hein zom" hy onmooglyk konde^nke. S nST* ' van welke aanmerkingen zoude kunnen maal en boüSa'artiSe hem dezelve als een misdaad S 1 Tnder» dat men hy dan -de fmaad en h 0ude aanrekenen; hoe zal door ^ ^t^r!l^^ZTrA n mede 8 zoude daar ten vollen tegen aS.ifrS Verfloore" , voorvveeten tegens zvn SS^Sffr Eü iets met behoort men nimmer van een rer ,rï te wiJ,en doen, derftelle»,en hy behoort tot zf.l , Pe" man te vo°™' genheid te geeven, of die maar t Z™**»** Setne *ele. doorgaan. Waar by is hem "le mS ^ ««""At. eeven, dat de Schepper over S Kr,"' °m met he? heeft voorbehouden, ■naar SiJ]ïk?ur ïe ÏÏ?1™ *£* al,een Zegt d,e niet veel meer, gy zul ni*A Sgen„ &« trouwen, die in flaat 'om he- T ^ Man te ver! een geringe, zaak te achten™M 'f uP Zyn verzo& , "Is die even onbekommerd, i"dien hit Vi met Vreezen> dat iemand anders was, i„ ftaTzoJ^ ,°°k °P ,ver^ek\an te ontrooven? Of kan hy bv eetIvE," T f hem v™ mg- moeite kost om zich te over^' ^ het zo wei' «n om het leeven te brenmo "?^D Va" eenen aude* «ellen, van by het leem f V,X ten vver voorondergaerne leeven wil, ])e£ we k L "mT^11 alks wat der anderen verwagten kan van j ^1" wyze van ie' ^kend geworden? I lY™ 20 iets niet is waneer nu het vertrouwen . 29  VAN TWEE GEWETENSZWAARIGHEDEN. 477 zo als hier uit volgen moet eens verboren is; waar zullen wy dan van leeven? , En wie is 'er die het als volftrekt zeker bepaald heeft, dat de tegenwoordige Lyder onvermydelyk langduurig, fmertelyk, en zonder eenige tusfchenpoozing, of hoop, zal moeten lyden? Dat hy niet door een of ander middel kan in ftaat gefield worden, om ten minften onfchadelyk voor de menfchelyke Maatfchappy te zyn ? Dat hy 'buiten dien niet fpoedig door den natuurlyken dood zal weggenomen worden , en men dus niet noodig heeft zich eigene of vreemde ver wy tin gen op den hals te haaien? En wie kan het den Geneesheer kwalyk neemen , wanneer hy zulke verlangens van de hand wyst , waardoor hy zich zeiven onrust zoude veroorzaaken, om daarvoor anderen rust, gemak en zekerheid, te bezorgen? Begint de liefde niet van my zelve het eerst? En al eens vooronderfteld, men hield de oogen dicht, en Hopte de ooren tegen de getuigenisfen der waarheid, kan men zich dan ook de herinnering aan dien plicht beletten , dat men het leeven van den Zieken zo lang rekken moet als doenlyk is, zelfs maar ter volbrenging van zyne burgerlyke verbintenisfe, al is het dat het volftrekt niet te behouden is? En is dit overeen te brengen met het genomen befluit van het te willen verkorten? Dit zyn myne bewyzen die ik 'er tegen heb. Veellicht kunnen 'er ook voor opgegeeven worden. Ik wensch om die te hooren, (De tweede Vraag, en eenige Ophelderingen, in het volgend Stukje.) NATUURLYKE HISTORIE DER TALINGEN. (Volgens den Heer de buffon.) De Gedaante, welke de Natuur het meest veranderd, vermenigvuldigd , en waar van zy de grootfte verfcheidenheid van fchakeeringen gemaakt, heeft, is die van de Eend; naa de veelvuldige foorten van dit Gellacht reeds door ons befchouwd, biedt zich eene ondergefchikte foort aan , bykans zo talryk als die der Eenden, en die alleen gefchikt fchynt om ons dezelve weder voor den geest te brengen onder eene kleinder vorm. Deeze L1 5 on-  47* NATUURLYKE HISTORIE ©ndergefchikte foort zyn de Talingen, die wv. in 't aU gemeen, met beter kunnen aanduiden , dan met te zei gen , dat het Eenden zyn, veel kleinder dan de overigedoch die, yoor het overige, dezelve gelyken , niet alleen £„n™Ur,,ykh ^"theden, in maakzel ,in évenredighe. tZZï lichaamfdeelen' i maar ook in de fchikking der Pluimadie, en zelfs in het groot onderfcheid der kleuren, S8 h % ,MaMetjeS ? WvfJes- Belo» merkte reeds op. „ de Taling zou geheel gelyk zyn aan de Eend, was „ zy met vee! kleinder ; wie zich een Eend van eene „ kleine geftalte voorftelt, heeft het beeld van een Ta„ ling. Üp de tafels der Romeinen werden de Talingen, als een lekker beetje, opgedischt; zy waren by hun hoog genoeg gefchat om de moeite te neemen van ze te doen voortteelen, en onder de Huisvogelen te houden, even als de Eendvogels (*). Wy zouden ongetwyfeld even zeer als de Ouden hier m llaagen; doch de Ouden hadden meerman wy op met hunne Menagerien, en floegen over t algemeen meer agts op den Landbouw en de Huishoudkunde des Lands. Van de voornaamfte Talingfoorten zullen wy berigt geeven. De gemeene of wintERTALING, in >t Grieksch Bómccs, m t Latyn Querquedula , in 't Fransch Sarcelle* m t Italiaansch San4la , Cercedula, Cercevtlo, Gragancelo, in t bpaansch Cerceta, in *t Hoogduitsch Murentlein Mittel-entle, Scheckicht. entlin , in't Rusfisch Tcherka, heelt de gedaante van een kleine Eend , de grootte van een Patrys. De Pluimadie van het Mannetje, fchoon met min fchitterende kleuren dan die des Eendvogels, is niet min ryk in bevallige weerfchvnen, zo dat het bezwaarlyk valle daar van eene befchryving te geeven. Het voorlyf vertoont een fchoone borstlap van zwart , met graauw gemengeld, en als gemalied met kleine geknotte vierkanten, in grootere omilooten , alle geichikt met zo veel net- en fraaiheid, dat ze een allerichoonrte uitwerking baaren; de zyden van den bals en de kaaken, tot onder de oogen, zyn met kleine witte ftree. pen gewerkt, verfpreid op een rosfen grond; het boyenlte van den kop is zwart, zo ook de hals; doch een lange witte ftreep, een aanvang neemende by het oog, loopt beneden den nek; lange en puntig uitloopende ve- de- {*) Colum. de re rustica.  der talingen. 479 deren bedekken de fchouders , en vlijen zich op de Vleugels als zwarte en witte linten ; de dekveeren der vleugelen zyn vercierd met een kleine groene fpiegel; de zyden en ftuit vertoonen infnyzels van donker graauw, op een ligt graauwen grond, en zo aartig gefchikt als het overige der Pluimadie. De optooi van het Wyfje is veel eenvoudiger; geheel in 't graauw en donker graauw gedoscht, befpeurt men bykans geene kleurmengeiingen in 't gewaad , en geen zwart aan den hals als by 't Mannetje, en, over 't algemeen, is 'er een zo groot onderfcheid tusfehen de beide Sexen onder de Talingen als by de Eendvogelen, zo dat weinigkundige Vogelvangers ze niet kenden, en 'er onvoegelyke naamen aan gegeeven hebben : weshalven de Natuurkundigen hier, gelyk in andere gevallen , op hunne hoede moeten weezen tegen verkeerde benaamingen; ten einde zy de foorten niet vermenigvuldigen, enkel uit hoofde van het kleurverfchil, 't welk men by deeze Vogelen aantreft. Het Mannetje Haat , in den Paartyd, een geluid gelyk aan dat der Rallen; niet te min maakt het Wyfje i'chaars haar Nest in Frankryk (*) , en bykans alle Talingen verlaaten ons vóór den vyftienden of twintigften van April (f). Zy vliegen by benden, ten tyde haarer uittochten; doch zonder, gelyk de. Eenden , een geregelde orde in agt te neemen. Zy verheffen zich boven 't water, en fnellen weg met vlugge vaart; dikwyls dompelen zy zich in 't water, en vinden aan 't oppervlak, of aan de boorden, het voor haar gefchikte voedzel. Vliegen, en het zaad van Waterplanten, maaken de geliefdfte kost uit. Gesner heeft in de maagen der Talingen kleine [teentjes gevonden, gemengd met dit voedzel , en de Heer frisch , die eenige Paaren Talingen , jong gevangen, heeft opgevoed, geeft de volgende befchryving van derzelver leevenswyze in deezen gevangen en getemden ftaat (*) De Heer salerne zegt, nimmer een Talingen-nest gezien te hebben, in het gedeelte van Orleans, waar hy deeze Vogels heeft waargenomen. (1) Naardemaal de Taling zich bykans nooit dan in den Winter vertoont, leidt scwenckfeld 'er den naam van s.ï,Qtier> quedula, quoniam querquero, id eft frigido & hytnali tempor e, maxime apparet.  48° NATUURLYKE HISTORIE toeloppen/elk liep b^aTSk^if^S01^ weinig tyds bragten zy in den bek genoeg waTeJs mede om de Gierst nat te maaken. Niet te min wJZ iZt J naar der Talingen imaak, niet genoeg?oTi* zag dat myne Talingen , de Gierst zo we a i' wier* bragten op den grond der ombeininge , die van ooTS was; deeze verzagt en geweekt zynde, 06™^^ flobberen, en zy maakten hier door eene fle°uf die Sirn genoeg was, en waar uit zy haar Gierst, me \anie £P mengd, aten. Ik plaatlïe ze in een hok ™ Jl ë even eens, doch met minder vrugt , deLderlt "nT? water op den vloer Ik bras" ze in 'r tu dat zy niets deeden dan zoeken§ om eeni^ zaad ? vbf def' zonder bladeren of aardwormen te*eeS? zv v " volgden de Vliegen, en fnapten ze op, even als de vogelen: wanneer ik verwylde met hét gewoone vofdïï te geeven, vraagden zy om 't zelve door eenzlT«e fchreeuw quoak , elk half minuut herhaald 's ILnT* bergt tor Nest onde, gï„„,e ASfetof;1?^':,!? mengefteid uit „etblader, , de zagtfe deelen d er |w en eene rnen.gte vin vederen. Dit Nest met Pt! rtghetdi gemaakt, is vry groot, enr„7topT Jater! b zul-  BÏR TALINGEN. 4gl zulket Voege, dat het daar mede ryst en daal*. Het Legzel, 't welk gefchied in de maand April, is van tien tot twaalf Eijeren , zo groot als Duiven - eijeren, vuil wit, met kleine bruine flippen. De Wyfjes hebben alleen de zorg over het broeden : de Mannetjes fchynen dezelven als dan te verlaaten", om geduurende dien tyd te zamen te leeven; doch in den Herfst keeren zy by hun Gezin weder. Men ziet op de Poelen deeze Talingen ten getale van tien of twaalf, die een Gezin uitmaaken ; in den Wintertyd zwemmen zy de Rivieren op, en zoeken de warme Fonteinen; hier leeven zy van Kers en andere wilde Planten; in de Poelen beftaat haar voedzel uit het zaad van 't Riet, en kleine Vischjes. Zy hebben een zeer fnelle vlugt; het geluid, 't welk zy liaan,is een foort van gefluister vouire, vouire; zy laaten dit op de wateren hooren. in de maand Maart. De Heer heuert verzekert ons , dat deeze Kleine Taling in Brie zo gemeenzaam voorkomt als de andere fchaars, en dat men in dat Gewest eene menigte van dezelve doodt. Volgens rzaczynski maakt men 'er in Poolen jagt op, door gefpannen netten, tusfehen twee boomen. De Talingen vliegen 'er in als zy met den avond zich uit de Poelen begeeven. Van den zomertaling , in 't Latyn Circia , in 't Fransch Sarcelle d'Ete , in 't Engelsch Summer Teal, in 't Schotsch Ateal, in 't Hoogduitsch Birckilgen of Grawtntlin, zouden wy eene en dezelfde foort met de Kleine, of Schyftaling, gemaakt hebben, indien ray,die blykt ze beide gezien te hebben, deeze Taling en de Zomertaling niet onderfcheiden hadt ; wy kunnen niet anders doen dan zyne befchryving volgen, en het berigt, door hem gegeeven, overneemen. Deeze Zomertaling, fchryft hy, is nog iets kleinder dan die men de Kleine Taling heet, en van alle Vogelen uit het groot Gezin der Talingen en0 Eendvogelen , buiten twyfel , de kleinfte; zy heeft een ° zwarten bek ; de kleur boven op is aschgraauw ; op den rug zyn de tippen der vederen wit; over de vleugels loopt een ftreep van een vinger breed ; deeze ftreep is zwart, met een groenen weerfchyn , en met , wit gezoomd ; het geheele voorlyf is wit, met geel gemengd,op de borst zwart gevlekt , en ook aan den onderbuik ; de ftaart loopt fcherp uit; de pooten zyn blaauwagtig, en de vliezen zwart. De Heer baillon heeft my eenige aantekeningen over de  48a NATUURLYKE HISTORIE de Zomertaling gezonden • het komt my voor, dat tnT onder deeze benaaming de Kleine Taling , te vooren door ons befchreeven , verltaat, en niet de ZomertaUng van ray, zo even vermeld. Wat hier van zyn roogf, wv kunnen niet naalaaten zyne aanwyzingen en gewigtS Waarneemingen hier mede te deelen- ëewigtigc ,, Wy noemen alhier (te Montreull fur mer~) de Zomertaling Criquard of Criquet. Deeze Vogel is welgemaaït en heelt veel bevalligs; de geftalte is veel geronde™ dan ^"Vl^T^i 00k is dezelve§Teropgecierd; de kleuren hebben meer verfcheidenheids, en bevalJiger fchikking; zy heeft zomtyds kleine blaauwe vederen, diezich, alleen als de vleugels uitgefpreid zyn, vertoonen ,, Weinige Vogels zyn zo lustig en vrolyk alsdeeze Taling ; zy is bykans gelhdig in beweeging, e„ S zich zonder ophouden ; gemaklyk laat zy zich temmen ach dagen zyn lang genoeg om ze aan den opgeuooten ftaat te gewennen ; ik heb veele jaaren van deeze ÏÏS gen onder myne Watervogelen gehad, en bezeer nog twee die zeer mak zyn. °ë „ Die vrolyke en aartige Talingen voegen, by deeze bevallige hoedanigheden, eene buifengewoone^agtaaS! heid; nooit heb ik ze met elkander zien vegten, zelfs vefdedigen zy zich met als zy worden aangevallen;' zy zyn zo ligt verzeerd als zagtaartig, het minfte toeval brengt naa? eenvoud'5 ^?"troering> ™ekt door het naazetfen Z een hond, is alleen genoeg om ze te doen fterven; wanneer zy, met behulp haarer vleugelen, het niet kunnen optvhegen , blyven zy op de plafts , 'waar zy zich bevinden uitgeitrekt leggen , als afgemat en ten einde adem; haar voedzel beftaat in brood8, garst en zeSsdL^ÏSn.0^ Vll£gen' ^wormei, f Hekken, en an- W S?r ZomrtaUn&2 vertoonen zich, in onze Moerasfen, niet verre van Zee, omtrent de eerfte dagen van Maart; ik geloof dat de Zuide-wind ze aanvoer?; zy houden zich met, gelyk de andere Talingen, in benden byeen; zy zwerven allerwegen, paaren korten tyd naa haare aankomst, en zoeken , i„ de^ maand April, in bt zwaarlyk toeganglyke plaatzen, groote rietplant,, of digt met groente begroeide kruiden,8 een weinig boven 't op pervlak van het moeras verheven ; zy booren 'er door heen, yerwyderen de fcheuten die haar hinderen en vervaardigen daar. een kleine plek, van vk7 oVvyf dui-  DER. TALINGEN. 433 duimen over 't kruis, wanneer zy den grond met drooge planten bedekken; het bovenfte gedeelte is wel befchermd door de breedte der rietboifchen , en de ingang verhooien door de fcheuten , welke zy 'er weder voor haaien ; deeze ingang is meest altoos na 't Zuiden. In dit Nest legt het Wyfje van tien tot veertien eijeren , vuil wit, van grootte als de eerfte eijeren van ' jonge Hoenderen. Ik heb den broeityd kunnen beoaalen; dezelve is, gelyk die der Hoenderen, van een en twinti' tot drie en twintig dagen. ,, De Jongen komen te voorfchyn met dons overdekt even als de kleine Eenden; zy zyn zeer vlug, en kort naa dat ze gekipt zyn, geleiden de Vader en Moeder ze te water; zy zoeken wormen in de planten en in 't flykvliegt 'er een Roofvogel voorby,dan flaat de Moeder een zagt geluid, het geheele Gezin verbergt zich, en blyft onbeweeglyk, tot dat een ander geluid het weder in werkzaamheid brengt. „ De eerfte vederen der Jongen zyn graauw, gelyk die der Wyfjes; het valt als dan zeer bezwaarlyk de Sexen te onderfcheiden, en blyft deeze bezwaarlykheid aanhouden tot den Paartyd; want het is iets byzonders in deeze Vogelen, en ik heb het meer dan ééns waargenomen en oordeel het hier te moeten melden: ik maakte doorgaans van deeze Talingen te krygen met het begin van Maartals dan zyn de Mannetjes vercierd met hunne beste Plui! madie;wanneer de ruityd daar is,worden zy even graauw als de Wyfjes , en blyven in dien ftaat tot de maand January; m den tyd van een Maand neemen als dan de vederen een andere kleur aan. Dit jaar nog heb ik mv over deeze verandering verwonderd; het Mannetje, dat ik heb, is tegenwoordig zo fchoon, als het met mogelykheid kan weezen, en ik heb het even graauw gezien als het Wyfje. Het fchynt, dat de Natuur deeze Talins alleen in den Paartyd heeft willen oppronken. „ Tot de Noordlyke Lugtftreeken behoort deeze Taling niet; zy is zeer aandoenfyk voor de koude. Die ik hield, gingen altoos digt by het hoenderhok flaapen, zoeten de zon, of de warmte van den keukenfchoorfteerr alle zyn ze door eenig toeval geftorven; de meeste door beeten van fterker Vogelen. Nogthans geloof ik, dat zv niet langleevend zyn van aart, naardemaal zv binnen twee maanden,of daar omtrent,haare volle grootte verkrv^en '* Beide in de Oude en Nieuwe Wereld ontmoet mén  4S4 NATUURLYKE HISTORÏE DER TALINGEN. Talingen 'die verfcheidenheden opleveren in deeze tal* ryke Vogelfoort, en door den Heer euffon befchreeveri worden; werwaards wy onze Leezers wyzen; ons ver* genoegende met de meest bekende vermeld te hebben* leevensberigt van albert maller, M. D. Albert hallër , een uitfteekend Arts en Wysgeer, was gebooren te Bern, op den zestienden van Wynmaand des Jaars MDCCVIII, en de Zoon eens beroemden Advocaats. Zyn Vader hadt een talryk Gezin, en albert was van de jongfte van vyf Zoonen. Van den vroegften tyd zyner opvoedinge toonde hy eene groote gefchiktheid voor allerlei foort van Letteroefeningen. Om deeze voort te zetten, nam zyn Vader een Leermeester in huis , abraham mllodz geheeten. Zo ftreng was de tugt van deezen Huisönderwyzer omtrent zynen Kweekeling, dat het toevallig zien van dien Man, in volgende tydperken van haller's leeven, by hem de onaangenaamfte aandoeningen verwekte , door het vernieuwen van de fchrikken in vroegere dagen uitgeftaan. Volgens de berigten ons gegeeven , waren de vorderingen, welke haller in zyn eerfte jeugd maakte, bykans ongelooflyk fnel. In die jaaren , wanneer andere kinderen eerst beginnen te leezen, oefende hy zich in bayle en rioreri: in de kindschheid van negen jaaren was hy in ftaat om uit het Grieksck over te zetten, en maakte een aanvang met Hebreeuwsch te leeren. Niet lang daar naa, werd egter den loop zyner Letteroefeningen eenigzins geftuit , door den dood zyns Vaders; een onheil , 't geen hem trof in zyn dertiende jaar. Hy ging, vervolgens, na de openbaare School te Bern, waar hy veele blyken gaf van een vroegtydig en ongegemeen vernuft. Hy onderfcheidde zich van zyne Me« deleerlingen door zyne kennis in de Griekfclie "en Latyn* fehe Taaien; doch bovenal door zyne Dichtftukjes. Zyne Proeven in dit vak werden uitgegeeven in 't Hovgduitsch, en door 't geheele Ryk geleezen en bewonderd. ' Te Tubingen ving hy de Studie in de Geneeskunde aan, toen hy zestien jaaren bereikt hadt, onder de beToemde Hoogleeraaren duvernoy en camerarhjs : hier bleef hy twee jaaren , wanneer de wydklinkende roem vare  leevensberigt van alrert hall er. 4*5 van den met het hoogde regt hoogberoemden bqerhaaVe hem na Leyden lokte. En was het die Hoogleeraar alleen niet, van wiens overvliegende bekwaamheden hy daar gelegenheid vondt om vrugt te trekken , ruisch leefde nog, en albinus begon vermaard te worden. Aangefpoord door zodanige voorbeelden, befteedde hy den ganfehen dag , en het grootfte gedeelte van den nagt, in onvermoeide naafpeuringen ; terwyl de vorderingen , welke hy maakte, hem eene algemeene agting deeden verwerven, beide van zyne Leermeesters en van zyne Medeleerlingen. In den Jaare MDCCXXVII, kwam by in Engeland. Kort, nogthans,was zyn verblyf in dat Ryk; en was het meer zyn oogmerk om een bezoek by beroemde Mannen van dien tyd af te leggen, dan om te Londen zyne Geneeskundige Studiën voort te zetten. Hy maakte kennis met de voornaamfte; werd vereerd met de vriend, fchap van doüolas en cheselden; en ontving een onthaal, geëvenredigd aan zyne verdienften, van hans slo.v ne , toenmaals Voorzitter van de Koninglyke Sociëteit. Naa Engeland bezogt te hebben, trok hy na Frankryk. Daar vonut hy, by de voortreflyke Leeraars winslow en xe nu an , by welken laatstgemelden hy geduurende zyn verblyf te Parys woonde, gelegenheid, om zich in de Ontleedkunde te oefenen, op eene wyze, die hy voorheen niet aantrof. Maar de yver van onzen jongen Ontleedkundigen was grooter dan de vooroordeelen des Volks , ten dien dage , zelfs in de verlichte Stad Parys, konden verdraagen. Men bragt,eene befchuldiging tegen hen by den Regter in, wegens het ontleeden van Lyken, en hy moest zyne Ontleedkundige naavorfchingen ftaaken door een fchielyk vertrek. Dan, fteeds bedagt op het voortzetten zyner kundigheden , begaf hy zich na Bazel, om het onderwys te genieten van den beroemden bi rnoulli. Dus onderleid en bekwaam gemaakt door de Lesfeit der beste lloogleeraaren van dien tyd, gegeeven aan een Jongeling van ongemeene natuurlyke bekwaamheden , die onaflaatend vlytbetoon daar nevens voegde, keerde hy, in zyn zes en twintigfte jaar, na zyne Geboorteftad weder. Weinig tyds hadt hy 'er zich opgehouden, óf hy ftondt na een Geneesheersplaats in een Hospitaal, en vervolgens na een Hoogleeraarfchap. Maar , noch het characler, 't geen by hadt vóór dat hy zyn Vaderland meng. 1793. no. 12. Mm ver-  4Sf> i eevensberigt verliet, noch de roem , dién by Verwerven en ftaande gehouden hadt, terwyl hy uitlandig was, waren genoegzaam om het belang, 't geen zich tegen hem verzette te overwinnen. In beide deeze bedoelingen vondt hv zich te leur gefield; en het was met dan met moeite dat hy, in t volgend jaar, aangefleld wierd rot Opziender eener openbaare Boekerye te Bern. Deeze post kwam , in de daad geenzins overeen met zyne groote bekwaamheden; doch was dezelve hem aangenaam, dewyl ze hem gelegenheid verfchafte om voldoening te bezorgen aan zyne uitgebreide leesgraagte. De verwaarloozing Van zyne verdienden, die .hem in den aanvang zyner loopbaafrt trof, verminderde zyne lust tot de Geneeskunde niet, en nam niets weg van de agting m zyn Vaderland, en buiten 's Lands, verworven. Korten tyd daar naa werd hy, door Koning georgb den II tot Hoogleeraar op de Hoogefchool te Gottingen beroepen. De pligten,_aan dit gewigtig Ampt verbonden, volbragt hy , met met minder eers voor hem zeiven dan nut voor anderen, den tyd van zeventien jaaren; en dit opende hem een ruim veld ter uitoefening der groote Talenten, welke hy bezat. 6 Door en door kundig in de gevoelens^van anderen ten opzigte van de dierlyke huishouding des Menschlvken Lichaams, getroffen deor de verfcheidenheid der begrippen _ deswegen gekoesterd, en overtuigd dat bet eénig middel, om de waarheid te agterbaalen, beflondt in naauvvlcttende waarneeming, ondernam hy de moeilvke taak, om de verfchynzels, die zich in de menschlyke natuur opdoen, van den oorlprong af na te "aan 1_ in deeze naafpeuringen was hy niet min vlytfg dan Gelukkig , en er was naauwlyks eenige verrigtibg van het Lichaam, of zyne Proeven fpreidden 'er een ^nieuw of fterker licht over uit. Niet lang moest hy, in deeze veelbeduidende onder, neeming, alleen arbeiden. Het voorbeeld des Hoo^leeraars boezemde zynen Leerlingen den geest van onvermoeide naafpeuring in. Zinn , zimmerman , caloani en veele anderen, door edelen nayver bezield, arbeidden met ongelooflyken vlyt, om de ontdekkingen van hunnen grooten Meester voort te zetten, en te'volmaaken. De onderhnge bevlytiging van den Leermeester, en diens KweeRelingen, ftrekte met alleen om de Geneeskundiee Weetenlchap te bevorderen; maar vestigde de kennis^van het Mensch-  VAN aleert HAL lep,. , 4S7 Menschlyk Lichaam op een zekerder, en bykans geheel nieuwen, grondflag. Haller's arbeid , geduurende zyn verblyf te Gottin* gen, bepaalde zich geenzins tot een enkel vak van Weetenfchap. Hy was niet alleen bezorgd om zelve een Verbeteraar te weezen; maar poogde ook anderen tot dergelyke betragtingen aan te zetten. Aan hem hebben het Ontleedkundig Theater, de School der Vroedkunde, de Chirurgicaale Sociëteit, en de Koninglyke Academie der Weetenfchappen, te Gottingen , den oorfprong dank te weeten. Zodanige uitfteekende verdïenftett konden niet rnisfert eene daar mede overeenkomitige belooning aan te treffen by den Vorst, onder wiens opzigt hy dit alles verrigtte. De Koning van Groot ■ Brittanje vereerde hem niet alleen met alle merktekens van onderfcheiding, welke hy zelve hem kon verleenen; 'maar bezorgde hem ook Brieven van Adeldom van den Keizer. Naa den dood van diLLenius, Werd hem het Hoog» leeraarfchap in Kruidkunde te Oxford aangeboden ; in Holland werd hy verzogt den Stoel van den jongen albinus te vervullen; de Koning van Pruis/en wilde hem te. Berlyn tot Opvolger hebben van mauperTuis, Da Marfchalk keith fchreef hem, uit naam des Konings, een Brief, bv welken hem het Cancelierfchap der Univerfiteit te Halls werd aangeboden 4 opengevallen door den dood van den beroemden wolff. Graaf orlow noödig* de hem, uit naam der Keize'rinne, na Rusland \ eenen aanzienlyken ftand te Petersburg hem aanbiedende* De Koning van Zweden befchonk 'hém met een onverzogt eereteken, door hem tot Ridder'van de Noordjlar-Orde, te verheffen ; en Keizer joseph de II vereerde hem mefi een bezoek in eigen perfoon. Deezerwyze geëerd door Vorder, , geagt dooi* Geleerden , en beroemd door geheel Europa, ftondt het in zyne magt den hoogden rang in het GemeenebeSt def Letteren te beklimmen. Nogthans, alle de verlokkende aanbiedingen, hem gedaan, afflaande, bleef hy te Gottingen , fteeds bezorgd om de aangroeiende beroemdheid dier Hoogefchoole verder en venier uit te breiden. (Óöoh , naa een zeventienjaarig verblyf te Gottingen 9 maakte een ongezonde geiteltenis hem min bekwaam om alle de pligten, aan zyn Beroep verknojt, op die wyze ais Mm'ft . hy  48s leevexseerigt hy gewoon was, te vervullen : hierop verzon en ver. kreeg hy van de Regeering van Hanover vryheid "m na zyn.Geboortedad Bern te gaan. Zyne \ edeCers met "ief^ÏÏFd nmvby/iC,h hadin k™ S« met niet min eeis dan voordeels voor hunne Stad wa ren thans zo zeer als anderen overtuigd ™n zy e uit"fteekende verdienden. Een Jaargeld werd hem zin lee yen lang toegelegd; en men benoemde hem, herbaalde keel ren, om de yoornaamfte Staatsbedieningen te bekeeden Deeze bezigheden verminderden zyne zugt tot i et bel rt?n Vv nUttige Imlm™ ^ geenen deele Hy was de eerde Voorzitter, zo wel als de grontffc Bevorderaar van de Oeconomifche Sociëteit te Bern) en h 2 n' gemerkt worden als den Vader en Stii-hrJr L„u *?*r huis-Hospitaal dier Stad. lchter Van het Wees" Afneemende gezondheid , egter belets „»m i lige tooneelen des leevens'tefetreeS lang was hy geheel bepaald aan zyn eigen hm"u-J Tf? ftelde. geen perk aan nuttig voor SPJn D"zelfs door te brengen, want, „fet ZermotZ vier "bTef hy ,n 't lchryven, zyne geliefdde bezighefdVvolhVd™ ?LT'f,dagen VÓÓ[ z*n dood> i" het zeveÏÏlfe Sr' JZayarSs MDCcSvï. *" Va« ^intermland J£ wyzen opleveren van zyn ÏS^SSn"'b£" dringend vernuft en bondig bordeel in / ytd°T zich eenigen tyd te Bienne\ ïln\wMDrdSSr' ' onthoudende, de de hv verfchpiJ» n- 1 ,a > • CAXÜ1> Helden-Tooneel- en LIS ich fLf1^0^ op in den door de romaneske ^S^^^^SjS brand ontdondt in het Üt^ftfc^ met weinig hartzeer, ten^^^d» NaWffe5' toen een ryper ouderdom zv, nl!S ' £Tadfhand, gegeeven h|dPt hoorde mllemXn ^ „ hy uit den brand die opdellen redde S i,' "dat ,, je fcboonfte voortbrengzLf "e/me schTyg vTrnufts „ beidt , om ze, m een vo]gend tydpe/k zyns a vens,',  van albert haller. 48p veris, ter vernietiging te verwyzen , als zyner penne „ onwaardig (*)." Vervolgens was hy, egter, gelukkiger in zyne Dichterlyke Werken. In den Jaare MDCCXXIX vervaardigde hy zyn Dichtftuk op de Alpen; een Dichtlluk zo verheven en onflerflyk als de Bergen , het onderwerp zyner Verzen. Hy fchreef ook eenige Zedekundige Brieven over de Onvolmaaktheid der Menschlyke Deugd, over Bygeloof en Ongeloof, over de ydele Eerzugt ; verfcheide Hekeldichten; Doris, een Herderszang op zyne eerfte Vrouwe en zyne .zo hoog bewonderde Lykklagt op haaren dood. ' Het ftrekt ten overttiigelyken blyke van haller's ryk vernuft en buitengewoone zielsvermogens, dat hy zo zeer uitftak in de Dichtkunde, welke hy, uitgenomen in zyne vroegfte jeugd , nooit anders aanmerkte dan als eene uitfpanning, of om zyn leed onder druk te verzagten, en ten tyde van ziekte , of om zich te troosten van wegen den nyd en minagting, welke hv van zyne Tydgenooten moest ondergaan. De beste Duitfche Oordeelkundigen plaatzen maller onder de beste Duitfche Dichters; en houden het Verhevene voor het kenmerktekenende zyner Schriften. Zy erkennen, dat hy de welluidenheid en ryk- f*) Veelen van haller's Leevensbefchryvers hebben deeze twee dingen ondêreen vermengd, en, door eene natuurlyke overhelling tot vergrooting, verzekerd, dat haller te Bienne, met eene grootheid van ziel boven zyne jaaren, zyne Dichterlyke opftellen verbrandde, "door eene volle overtuiging, dat de Dichtkunde zyne ziel zou vervreemden van de emftiger Letteroefeningen; terwyl volftrekt het tegendeel plaats greep. Hy bewaarde zyne Dichtftukken in voorkeuze boven zyne andere Papieren , en verbrandde ze naa dien tyd: dewyl dezelve tot vermindering zyns roems zouden geftrekt hebben fchoon ze, als voortbrengzels der jeugd, niet geheel van verdienden ont' bloot waren. Ik heb, ten aanziene van deeze byzonderheid, het gezag van zyne Vrienden, balthasar en tscharner , den voorrang gegeeven boven zyne andere Leevensbefchryversdewyl zy zo goede gelegenheid hadden om de waarheid té weeten en te vermelden. Daarenboven liet haller , 't welk ten bykomenden bewyze ftrekt , zyne Dichterlyke oefeningen niet vaaren, en fchreef te Tubingen zyne Morgen -gedanken en Sehn-Sucht, de eerfte voortbrengzels zyuer Dichtkunde wet. ke hy in 't licht gaf. Coxe's Traveh into Swisferland, Vol. II. p. *53. Note. Mms  490 LEEViïNSLElUGT rykheid zyner moedertaale bevorderd heeft; dat hy het fterkst vermoge'i vi'n vbiding en verbeeldingskragt bezat, veel oorfpronglyks in zyne denkbeelden en" taal ten toon fpreidde ; dat hy de Natuur met eigenaartige verwen fchilderde; dat hy de diepten der Bovennatuur- en Zedekunde peilde; dat hy even zeer uitmuntte in fchilderagtige befchryvingen', in zagte en bevallige beelden, te maaien, als in verhevenheid van gevoelens en wysgeerige naauvvkeurigheid, Eenige weinige vitzieke Kunstregters hebben iialler's Dichtwerken nu en dan duisterheid ten laste gelegd, en befchuldigen hem van het invoeren eener nieuwe taaie , ftrydig met de gewoone wy.ce van voordragt. Koele Oordeelkunde moge hem berispen ; maar twintig opeenvolgende Uitgaven zyner Duitfche Dichtwerken, en de Overzetting derzei ven in de voornaamfte taaien van Europa,, bewyzen derzelver erkende waarde, en hoe zeer zy den Leezer behaagen, Eu mag men , zonder grootfpraak, aanmerken, dat, fchoon haller's Verbaazende Werken in Geleerdheid en Weetenfchappen zyne Dichterlyke bekwaamheden als overfchaduwen, hy, nogthans , als hy zich aüeen tot de Dichtkunst bepaald hadt, zyn naam der fterilykhcid zou onttoogcn hebben. Haller's Schriften hebben desgélyks dé Weetenlchap der Plantkunde zeer verrykt, Hy ftak niet minder uti als een Wysgeer, een Geneesheer, een Plant- en Natuurkundige en Dichter , dan als een beminnclyfc Man; zyne Gods vrugt en Menschlievenheid was niet mte, der dan zyne veelvuldige Kundigheid. By zyne andere Schriften voegde hy, in 't Hoogduitsch , de Brieven, aan zyne Dogter, over de Waarheid van den Christlyken Gods-, dienst', hy gaf een Uittrekzel van mtton's Waarheid der Opjtandinge van jbsus ciiris'tus , welk Werk hy erkent dat eerst eenige tvvyfelingen , die hy ten deezen aan» ziene koesterde, wegnam. Hy betuigt, ten zelfden tyde , dat hy oneindig vel voldoenings ontving uit het Isezen van het Meuwe Testament, dewyl hy zich nim» nier meer verzekerd hieldt met de Godheid te verkeeren , dan wanneer hy haaren Wil in dat Godiyk Boek las. in den Jaare MDCCLXXV, zagen van hom, eindelyk , in 't Hoogduitsch het licht., Brieven over verfcheide Aanvallen der nog loevende Vrydenkeren tegen de Qpenhqaring. In dit Werk onderzoekt en wederlègt de Schryver de Tegenwerpingen tegen den Christlyken Gods4UTiSt? op eene so levendige "en gevaarvolle wyze aan-  van albert haller. 49* gevoerd door voltaire , in zyne Questions fur ï'Encyclopedie. „ Indien dit laatstgemclae Werk, voegt >cr de Heer sennebier by, „ moge aangemerkt wor„ den ais een Register van de Twyfelingen en Zwaarigheden tegen bet Christendom; mag men het Werk , van haller aanzien als een Register van Antwoorden i ten voordeele van den Christlyken Godsdienst[, ,! gefchikt om geraadpleegd te worden door allen , die „ onbevooroordeeld en onzydig dit gewigtig Stuk voor , en tegen willen wenfchen behandeld te zien. Wanneer Geleerdheid en Wysbegeerte, in ftede van zich toe te leggen om twyfelagtige ftellingen door drogredenkunst te onderfebraagen , den vereenigden byftand verleenen aan de zaak van den Godsdienst, worden zy waanyk een eer voor den Bezitter, en een zegen voor de Maatfchappy. Zelfs deeze groote en braave Man was niet vry van eene al te groote bekommerdheid wegens zyn welweezen in eenen toekomenden Staat. Die naargeestigheid, welke te regt mag aangemerkt worden als hetuitwerkzel van Ziekte en de leevendigheid zyner Verbeeldingskragt misfchien zamenwerkende met de bekrompene Calvinistische Leerbegrippen, in welke hy was opgevoed, deedt hem meer letten op de Regtvaardigheii , dan op de Genade, van god, zo dat hy zich verwilderde in den eindloozen doolhof van Voorbefchikkmg en Genade. In eene zyner naargeestige vlaagen , onzeker wegens zyne behoudenis , vergeleek hy zichzelven by een Man , geplaatst op den rand eener fteilte , zonder eenig fteunzel- alle oogenblikken vervvagtende in de diepte neder te ftorten. Op eenen anderen tyd, bezield met een zugt na Weetenfchap, barst hyuit, in eenen Brieve aan zyn Vriend bonnet, zyn fpyt te kennen geevende, dat ny eene wereld moest verlaaten, welke hy verrykt hadt door zyne ontdekkingen, en nog verder kon verlichten door zyn yver in de Letteren: „ ó Myne arme harsfenen! welke tot ftof moeten wederkeeren: en al de kunde en *' onderrigting , welke ik heb opgedaan met zo onverZ moeide bevlytiging, zal verdwynen gelyk de Droom eens Kinds." _ , , Deeze kleine zwakheden van een groote Ziel, vermeesterd door aandoenlykheid van gefteltenisfe, en worftelende tegen vroe, ,, den, die by hem waren,niét overtuigd kunnen worden:hy „ „ geloofde niets; het was hem, volgens zyn zeggen, ou„ „ mogelyk, iets te gelooven, hoe gaarne hy zulks ook doen „ ,, wilde." * .. Haller geloofde, juist uit hoofde zyner Godsdienftige , Melancholie ,niet, en heeft nimmer geloofd, dat hy Barmhartig. ,, heid van god erlangen zou. Hy vreesde den dood. Hy was „ ook die vrees nooit te boven gekomen; doch hy vreesde dien flegts om den daar op volgenden Oordeelsdag; en,gelyk „ de ongeftelde Man pleeg te zeggen, om de affchuwelykheid „ zyner Ziele. Zo verfchriklyk wordt in Godsdienftige Zwaar- moedigheid zelfs de eeuwige liefde tot ood berekend, die ,, beter ziet, dan gy en ik, hoe zeer het in de Waereld ge„ heel anders hadt kunnen toegaan , dan daadlyk gefchiedt. ,, De Godsdienftige Zwaarmoedigheid heeft by hem , in de ., werkloozs Eenzaamheid, van den morgen tot den avond ge„ heerscht. Hy verdreef dezelve door Opium en arbeid. Maar „ zy kwam» met het hevigfte geweld, verfcheide jaaren, daMm 5 „ ge-  494 leevensberigt behouden hebbende: hy zag zyn leevensëinde zonder vrees of moeilykheid naderen. Myn Vriend! was zyne taal tot den Geneesheer die hem byftond, Ik Jterf, myn Pols Jlaat niet meer!... en hierop blies hy den laatften adem uit,op den twaalfden van Wintermaand des Jaars MDCCLXXV11, in het zeventigfte jaar zyns Ouderdoms. Zo leefde, zo ftierf, de groote haller; een Man, op wien de geleerde michaclis eene waarneeming toepast, voorryds gemaakt op het verftand van aristoteles ; Neque ccelo, neque terra, neque mari, quicquam relinquere voluit incognitum , indole prceterea adeo mirabili, ut ad fingula natum prcecipue dicas. Dat is : „ hy liet niets „ onönderzogt, noch in den hemel, noch op aarde , „ noch in de zee, en bezat zulk eene wonderbaare be9, kwaamhcid, dat hy gebooren fcheen voor elk onder„ werp, 't welk hy by de hand nam." Haller was, wat zyne Perfoonsgeftalte betrof, kloek en rustig; van een ernftig en veelbeduidend gelaat, zomtyds vertoonde 'er zich een lach op; altoos aangenaam van ftem , doorgaans fprak hy zagt, zelden verhief hy zyn ftem, fchoon in driftvervoering. Gaarne ontfpande hy zich in gezelfchap, en was in 't zelve genoeglyk en beleefd; hy kon met de Dames fpreeken over Modes, Kleederdragten, en dergelyke beuzelingen, als of hy zich nooit van de Wereld afgezonderd hadt. De Heer bonnet berigtte den Heer coxe, dat haller even gemaklyk in 't'Hoogduitsch, Fransch en Latyn, fchreef; dat hy alle Europij che taaien , het Rusjisch, Poolsch en Hungaarsch, uitgezonderd, zo wel verftondr, dat by met de Inboorelingen in hunne moedertaal fprak. Wanneer hy handelde over eenige Weetenfchap, of eenig onderwerp van Letterkunde,was zyne kennis zo uitgeftrekt, dat hy van 't zelve zyn byzonder werk fcheen gemaakt te hebben. Zyne diepe Geleerdheid,in eiken tak van Weetenfchap, is bekend by allen,die in zyne Werken bedreeven zyn. De verfcheidenheid zyner Kundigheden, en de veelvuldigheid der toepasfing zyner Talenten , wordt in deezer voege befchreeven door iemand, die zyn byzondere Vriend was. „ srelyks weder, zo menigwerf hy, in gezelfchap van zyne „ Herders, over zyne droefgeestigheid fprak, of zo dikwerf „ hy zich alleen bevond zonder iets uit te voeren."  van albert haller. 495 was O*): „ Haller bezat eene grondige kennis van'de „ Natuurlyke Historie; was bedreeven in de Oude en „ laatere Gefchiedenisfen, zo algemeene als byzondere; en ongemeen ervaaren in den ftaat des Landbouws, „ der Handwerken , des Handels , der Bevolking en „ der Letterkunde, «an de onderfcheide Volken van Eu- ropa; hy hadt met aandagt de aanmerkelyklte Reisbe„ fchryvingen geleezen; en byzonder zich bevlyttgd op de „ laatfte ontdekkingen, die ter opheldering dei Aardryks„ kunde ftrekken; ettelyke duizend Romans en TooneelJ5 fpelen hadt hy geleezen; en hy bezat zulk een verbaa„ zend geheugen, dat hy derzelver inhoud zeer naauw,, keurig kon verhaalen. „ Naardemaal hy de gewoonte hadt, om uittrekzels te „ maaken en zyn gevoelen te zeggen over elk boek, 'ï „ welk hem in handen kwam , zo wel ten zynen by„ zonderen gebruike , als vcor de Gotlinger Boekbeoordee- ling (f_), las hy de meeste nieuw uitkomende Wer» ken; en zo greetig was hy in dezelve te doorleezen, „ dat hy ze op zyn tafel hadt onder het middagmaal, 'er tusfehen beiden in las,en met een potloot de plaat„ zen merkte, welke hy naderhand uittrok, of over s, welke by zyn gevoelen opgaf. Hy had de gewoonte, ,, om zyne aanmerkingen op kleine ftuk jes papier,, van 8, onderfcheide grootte, te fchryven, die hy vervolgens in „ orde fchikte en vastmaakte; eene wyze van doen van lejbnitz geleerd. „ Van de Natuur hadt haller een zeer gevoelig en „ aandoenlyk geitel ontvangen, 't welk altoos het kind ,, des Vernufts is, Hy fprak daarom by ervaarenis, als „ hy, in eenen Brieve aan voltaire , zich dus uit,, drukte: „ „ De Voorzienigheid houdt de fchaal des ,, ,, Men?chlyken Geluks in evenwigt. Zy heeft u met „ „ Rykdommen befchonken, u met Eer begiftigd'; maar „ ,, inmengzel van Ocgeluk was noodig, en zy bewaar„ ,, de het evenwigt door u Aandoenlykheid te fchen„ ken. Indien myne wenfchen konden baaten, zou ik » » u (*) Tsciiarner Lebrede, enz. p. 87. (P Haller beoordeelde, als het vak hem in di't TydfchrJfï toegefchikt, alle Werken over de Gefchiedenis, de Geneeskunde, de Ontleedkunde, de Natuurlyke Historie, ea verfcheide Mcógeiwérken', inzonderheid die in Balie uitkwamen.  49<5 leevensberigt „ „ u die Bedaardheid toebidden, welke op de aannade. „ „ring des Vernufts wegvliedt ; deeze is mintl dan „ Vernuft wat de Zamenleeving betreft; maar vee „ „ voortreiTelyker ten opzigte van onszelven : als dan » » f0"/* beroemdfte Man in Europa, tevens, de ge „ „ lukkigfte weezen." " r ' "-v",;>' üe se- Haller was altoos onverduldig in Ziekte, zo wel uit ken a^-^W^ voor onïemat ken , ais om dat by m dien toeftand zich verftooken vondt van zyn geliefden Letterarbeid. Hy wj te dS oorzaake, gefteld op het gebruiken van fte?ke Gc'neesmiS delen, meer gefchikt om de onmiddelyke uitwerkzels der finerte en de ongefteldheid weg te neemen, da^deze ve in den grond te geneezen. In zyne laatfte jaaren gewende hv zich aan 't gebruiken van Opium, 't welk hWchan V0°i,eA^d ICb?Dk 5 maar alleen'zyne natuurTyke onverduldigheid deedt toeneemen. Deeze onverdffiheui yan aart, die nu en dan zyne rust ftoorde, zelfs n zyne teugd en toen hy de grootfte maate van gezondheid en lust bezat, vermeerderde met het toeneemen dT jren en bleef hem by tot het einde zyner dagen. J * Zyne bnefwisfeling was, door alle tydperken zyns leevens heen, uitgeftrekt, en flipt j hy [dneehn 4 Er" gelsch, Fransch, Hoogduitsch, Latyn en Italiaansch. Driemaalen tradt haller in den Egt "St met marianne wytzen, in 't Taar MnrpYWT. A- i • MDCCXXXVI. - Vervolgens n«t ft ,^l5 Y *"* m in 'r laar MIirrYYYV r el1sabetii buchers, ' zelfte of h?r ^ Z^ ftierf in 'c Kraambedde m t zeilde, of het volgende, jaar: beide deeze Vrouwen waren te Bern gebooren. - In MDCCXXXLX trouwde hv aan amelia frederica teichmeyer, eene Duitfche vZ afkomst, die hem overleefde. Haller heeft de Leevens zyner twee eerfte Egtgenooten befchreeven , en in 't licht gegeeven Hy het acht Kinderen naa, vier Zoonen S vier Dogters die hy alle gevestigd zag. 6 ' G0D,LIfB ^nuel , in 't Jaar MDCCXXXV gebooren, volgde zyns Vaders voorbeeld in zich aan den dienst zyns Vaderlands, en de Letteren toe te wyden. Hy werd tot Lid van den grooten R™d gekoozen en bekleedde verfcheide Staatsbedieningen, b7. zonder het Ba.ijnwfchap van Nyon; in welke pose hv overleed ,n den Jaare MDCCLXXXVI. My maakte Vich bekend door de uitgave van verfcheide Werken, ftrekken «e om de GefciwdTO* ca Letterkunde van Zwüzerland op    van albert haller. 49? op te helderen; inzonderheid door zyne Schweitner Blbliothek , in„VI Deelen, in 8vo, waar van hy de uitgave des Eerften Deels alleen mogt beleeven. In dit Werk naar verdienften geagt, van wegen de fchikking en naauwkeurigheid , telt de onvermoeide Schryver alle de Boeken op die over Zwitzerland handelen, in alle Taaien, en alle de Werken, uitgegeeven door de Zwitzers, over allerlei onderwerpen. Hy daalt af tot de kleinfte Artykels, welke men in Maandfchriften en Boekbeoordeelingen ontmoet , en in de meeste gevallen, waar zulks te pasfe komt, geeft hy den inhoud op, verbetert de misflagen, en geeft zyn oordeel over de verdienften van het Werk. beschryving van de ligging, en plan, der stad washington, in het landschap columbia, in nooroamerica, welke thans gebouwd wordt, om, met den jaare MDCCC , ten zetel te dienen voor het staatsbestuur der vereenigde staaten van america (*). (Uit het Engelsch.) F\e Stad Washington, in het Landfchap Columbia, met 3_y welker Bouw men thans bezig is, om ze ten beftendigen zetel te doen dienen voor~het Beftuur der Vertenigde Staaten van America, is gelegen aan de Zamenvloeijing der Rivieren Potomac en de Eastern Branch, en ftrekt zich omtrent vier mylen aan elk uit. Zy befluit in zich een plek gronds, welke bezwaarlyk kan overtroffen worden in het ftuk van welgelegenheid, gezondheid en fchoonheid, door eenige in de wyde Wereld : want , fchoon het Land vlak voorkomt, levert het, nogthans, door zaste en langzaam opgaande verhevenheden, eene verfcheidenheid van fraaije gezigten op. Dit Land ligt gedeeltlyk in den Staat van Virginia, gedeelt- lyk (*) Wy fchryven de Vereenigde Staaten van America , en niet, gelyk doorgaans gefchreeven wordt, de Fereenigde Staa. ten van Noord-America; dewyl het eerfte, en niet het laatfte , de Tytel is, by welken deeze nieuwe Mogenheid verkiest benoemd te worden. Zie de Faderl. Hist. ten, Fervolse van wagenaar , by allart , Vde Deel, bl. rji.  49S BESCHRYVING VAN DE LIGGING , EN PLAN, lyk in dien van Maryland, en werd door deeze twee Staaten aan de Vereenigde Staaten van America afaeftaan en door deeze beltemd, om, naa het Jaar MDCCC ten zetel des Staatsbeftuurs te ftrekken. Binnen de grenzen der Stad, zyn vyf en twintig altyd fpringende Bronnen van allerheerlykst water; en ,"doof putten te graaven, kan men fteeds zeer goed water bekomen; daarenboven zullen de altoos vioeijende Stroomen,die thans door dat Land loopen, ten gebruike der Stad aangewen 1 worden. De Eastern Branch is een der vellfg&e en gemaklykffe Havens in America; genoegzaame diepte hebbende voor de grootfte Schepen, tot omtrent vier mylen boven den mond der Riviere: terwyl het Kanaal digt aan den rand der Stad loopt , en ruimte in overvloed heeft. Deeze Rivier heeft de diepte van dertig en vyf en dertig voeten , tot by bet bovenfte gedeelte der Stad, waar de diepte tot tusfehen de twintig en achttien voeten vermindert. De Stad, aan den grooten Postweg gelegen 'zynde, juist even verre van het Noordlykst en Zuidlykst uiterfte der Vereenigde Staaten, en ten naastenby zo van den Atlantifchen Oceaan tot de Rivier Olrio, allerbest bevaarbaar, en in het midden van het rykst bandeldryvend Land in Amejfipei, gefchikt voor den inlandfch-ïn aanvoer, is verreweg de verkiesbaarfte ligging voor de Verblyfplaats van het 'Congres; en wnrdt de Bouw daar van thans voortgezet door den Vaderlandlievemlen yver, niet alleen van het Volk in de Vereenigde Staaten ; maar ook door dien van Vreemdelingen. De brnnenlandfche Vaart, op de Potomac Rivier, is zo verre gevorderd, dat vlotten, belaaden met de voortbrengzelen des Lands, die Rivier en deszelfs takken afzakken, van meer dan honderd en tachtig mylen, tot de groote Watervallen, die veertien tnylen van de nieuwe Stad afleggen. De Kanaalen, aan de groote en kleine Watervallen . zyn bykans voltooid , en de Sluizen zo verre gevorderd , dat in den volgenden Zomer de Vaart geheel geopend zal zyn , tusfehen de andere wateren en öe vonrnaamfte takken van de Potomac, 't welk eene gemeen fchap te water zal veroorzaaken, tusfehen de Sracl Washington en de bimienfre deelen van Virginia en Maryland. door middel van de Potomac. de Shamtmdoahjét South Branch, Opecan, Cape Capon, Patterjbns Creek, Co- noo"  der stad washington. «9 noochegue en Monocafy, meer dan twee honderd mylen,. door een der gezondlle , vermaaklykfte en vrugrbaarUe, oorden in America, die, in grooten overvloed, Tabak van de beste foort, Hennip, Indiaansch Koorn, Tarwe, en andere Graanen, benevens Vrugten aan den Americaanfchen grond eigen, voortbrengen. De Landen aan de Potomac, boven de Stad Washington, rondsom dezelve, en zestig mylen daar beneden, zyn hoog en droog ; overvloeijende van ontelbaare Bronnen heerlyk water: ze zyn bedekt met zwaar Timmerhout van verfcheidenerlei foort. Eenige weinige mylen beneden de Stad, vindt men, aan de oevers van de Potomac, onuitputbaare bergen van Steen, van die foort als de witte en roode Poortlandfche fteen, van welken ,men thans de openbaare Stadsgebouwen oprigt. Boven de Stad,als mede op de oevers der Riviere, vindt men zeer veel uitmuntende Kool, Kalkfteen en Marmer, met blaauwe Lei, waar mede men huizen dekt, van de beste foort. Het aanleggen van deeze Stad , in zulk eene zeer verkifisbaare ligging, en volgens zulk een fraai Plan', zal, by volgende Geflachten, aangemerkt worden als eewe groote proeve van het Oordeel en de Wysheid van den tegenwoordigen Voorzitter der Vereenigde Staaten , terwyl de Naam, aan die Stad gegeeven, tot het einde der dagen, de verpb'gtingen , welke de Americaanen hebben aan een Man van dat uitfteekend Characler, in leevende gehèugenisfe zal bewaaren. Het Plan deezer Stad werd, volgens de onderrigtingeu des Voorzitters van de Vereenigde Staaten , ontworpen door den Major l'enfant, en gaat onbetwistbaar alle andere Steden te boven; vereenigende niet alleen gemak , geregeldheid, fraaiheid van gezigt en vryen omloop van lugt, maar alles groots en fchoons, 't welk ia eene Stad kan gebragt worden. De Stad is verdeeld in Squares, of groote Afdeelingen, door Straaten recht Noord en Zuiden, Oost en West, loopende, 't welk het grondwerk van het Plan uitmaakt. Nogthans , van het Capitool, het Huis des Voorzitters , en eenige der grootlte Pleinen in de Stad, loopen Dwarsftraaten, van het eene groote voorwerp tot het ander; 't welk niet alleen eene verfcheidenheid van fchoone gezigten oplevert, maar die verveelende eenzelvigheid wegneemt,welke zommige andere groote Steden ongevallig maakt. Deeze Dwarsftraaten zyn1" gefchikt om de afgefcheidene en wydst van-  500 BESCHRYVING VAN DE LIGGING, EN PLAN, vaneen liggende voorwerpen te vereenigen , en door h-t geheel een wederkeerig gezigt te bewaaren De Hoofd- ltraaten zyn alle honderd en zestig voeten wyd, bevattende een ftraatweg van tien voeten , en een gekeizeld wandelpad van dertig voeten, aan wederzyden met boomen beplant , 't welk een ruimte van tachtig voeten openlaat voor een met fteenen bevloerden wagenweg. De overige Straaten zyn doorgaans honderd en tien voeten wyd met weinige van negentig voeten, uitgenomen de Noord, Zuid, en Oost Capitool Straaten , die de breedte van honderd en zestig voeten hebben. De Dwarsftraaten draagen de Naamen van de onderfcheide Staaten, die de Unie uitmaaken; terwyl die, welke ten Noorden en Zuiden van het Capitool Oostwaards loopen, den naam hebben van East First Street , East Second Street, &c. en Westwaards van het Capitool, West First Street, West Second Street, &c. Die van het Capitool Noordwaards ftrekken zyn geheeten North A Street, North B Street, &c en die ten Zuiden , South A Street, South B Street, &c. De Verdeelingen van de Stad zvn elf honderd e'n vyftig De rechthoekige Squares, of groote Afdedingen, bevatten doorgaans van drie tot zes Acres, en zyn wederom verdeeld in Onderdeelen (Lots) van veertig tot tachtig voeten van vooren, en van omtrent honderd en tien tot drie honderd voeten diepte, naar de grootte der Afdeeling De ongeregelde Verdeelingen, veroorzaakt door de'Dwarsftraaten, zyn eenige fmal; maar over 't algemeen gunftig gelegen. De fcherpe punten zullen alle op veertig voeten worden afgefneeden, zo dat geen huis in de Stad een fcherpen hoek zal hebben. De Loten, in deeze ongeregelde Verdeelingen, zullen alle een rechten hoek krygen met de onderfcheide Straaten, fchoon de achterhuizen in dezelve niet gelykwydig met elkander zullen ko' men, t welk geen hinder altoos veroorzaakt. Volgens de regelen, opgegeeven en afgekondigd door den Voorzitter der Vereenigde Staaten, ter fchikking der Gebouwen in de Stad, moeten alle Huizen van gebakken of gehouwen Steen zyn; de muuren moeten evenwydig loopen met de Straaten, en of onmiddelyk daar aan geplaatst weezen, of naar welgevallen inwaards opgehaald. De voormuuren , van alle huizen in Straaten honderd en zestig voeten breed , moeten ten minften dertig voeten hoog zyn. Het Plein voor het Capitool (of het Huis waar de Wet- | gee- i  ö-er stad washington. 50$ geevende Magten vergaderen) is op de fchoonfle \erhevehheid in de Stad gelegen , omtrent ééne myl van de Eastetn Brunch, en niet veel meer van de Potomac; hebbende een volkomen gezigt op de geheele Stad zo wel als op het rondsom gelegen Land, tot eene groote uitgeftrektheid. -biet Huis van den Voorzitter zal ftaan op een hoog opgaauden grond, niet verre van den oever van de Potomac ; een heerlyk Watergezigt hebbende, en uitziende op het Capitool en eenige andere voornaame gedeelten der Stad. v Rechtftreeks Zuiden van het Huis des Voorzitters, en recht Westwaards van het Capitool, loopen twee groote ■wandelperken., die eindigen aan de Potomac, en aan de zyden zullen vercierd worden met verfcheide fraaije Gebouwen , Huizen voor Afgezanten van vreemde Mogen•heden, enz. Door de geheele Stad , ter plaatze waar de Hoofdftraaten elkander kruifen , vindt men verfcheide opea Pleinen, van verfchillende gedaanten, die, in groote Steden , hoogst nuttig zyn , en tot geen gering cieraad .dienen. "' ".- Vyftien van de beste dier Pleinen zullen gefchikt worden voor de onderfcheidene Staaten , die de Unie uitmaaken; en niet alleen derzelver Naamen draagen, maar aan die Staaten tot gefchikte plaatzen dienen,'om Stand, beelden, Naalden of Kolommen, op te rigten, ter gedag,tenisfe van hunne voornaame Mannen. Op eene kleine verhevenheid, ter plaatze waar eene lyn recht West van het Capitool en eene recht Zuiden vau het Huis des Voorzitters elkander fnyden, zal een ridderlyk Standbeeld worden opgerigt van den Generaal washing.ton , den tegenwoordigen Voorzitter der Vereenigde Staa-:ten. Het Gebouw, waar de Masfachusfets en Georgia Straa* •ten zamenloopen, is met de tuinen gefchikt tot een Hospitaal voor de Zeelieden. Het Plein aan het Zuideinde van de East Eight Street is .beltemd voor de Beurs, en een wandelperk. De breede zwarte ftreep, welke deels loopt langs de North B Street, en, zich fcheidende , op twee plaatzen in de Easteru Branch komt, is een Kanaal, 't welk tachtig -voeten ftvyd en acht voeten diep zal weezen. Het Plein, waar de South G .Street het Kanaal kruist, mm. i?p$. No. .ia.. • " ns * " §  50S BESCHRYVING VAN DE LIGGING, EN PLAN, is aangelegd tot een Stadhuis en een Waterkom: zynde 'er thans een vry groote waterlprong in 't midden. Op het Plein, aan de vereeniging der beide Rivieren ' zal een Sterkte gebouwd, en zullen daar Ma^azynen en Arfenaalen aangelegd, worden. Aan het Oosteinde van de East Capitol Street zal men een Brug bouwen. De tegenwoordige overgang der Rj. viere is aan het benedeneinde van de Kentucky Street waar de groote weg thans de Eastern Branch kruist. ' De Tyber, welke het voornaamfte water is dat do'or de Stad. loopt, zal verzameld worden in een groote Verlaatplaats, bezyden het Capitool, van waar men het in pvpen zal leiden na de onderfcheide deelen der Stad • terwyl het overtollige water, in fchoone watervallen door de openbaare tuinen ten Westen van het Capitool in het Kanaal zal vloeijen. In verfcheide gedeelten van de Stad zyn plaatzen beftemd voor Markten, Kerken, Vergaderplaatzen, Schouwburgen , enz. De Voorzitter der Vereenigde Staaten, deeze Stad ten zetel des Beftuurs beftemmende, verwierf van de Eigenaars des Gronds om een zeker gedeelte van de Loten in ieder gedeelte, af te ftaan, om verkogt te worden onder zyn opzigt; en dat het beloon daar van alleen zon bekeerd worden tot openbaare Gebouwen, en andere Werken van algemeen nut. Deeze vergunning zal omtrent 15000 Loten uitleveren, en genoegzaam weezen, niet alleen om de openbaare Gebouwen op te rigten, maar om het Kanaal te graaven , de Waterleidingen door de Stad te maaken , de Wegen te beftraaten en te verlichten • 't welk eene zwaare belasting , welke in andere S<-e'den plaats heeft, zal voorkomen, en gevolglyk de Loten eene veel grooter waarde doen krygen. De Geldopfchietingen van Virginia en Maryland tot hier toe genoegzaam zynde , heeft men weinifj Van dë openbaare Loten verkogt; doch de Verkooping 'is aangeflagen , tegen den zeventienden van September deezes Jaars. InJanuary,jongstleden, zyn de meeste Straaten afgeperkt, en de groote Af deelingen (Squares) in kleindere (Lots) onderfcheiden. Het Kanaal was ten deele gegraaven, en hef grootfte gedeelte der Bouwftoffen voor de openbaare Gebouwen, die geheel vangepolyst hardfteen zullen weezen, worden thans, met allen Hiogejyke.ii fpoed, aangevoerd, in de» . ? wei*  EER STAD WASHINGTON. S°5 voorleden Zomer bouwde men reeds verfcheide Huizen voor byzondere Perfoonen , en veele der Eigenaaren van Loten maakten zich toen gereed om in deh volgenden Zomer te bouwen. D A M O N. ERNSTIGE OVEHDENKISO IN DEN HERFST. Aangename, ftreclende, warme, verkwikkelyke en koesterende, Zomerdagen! Gy zyt van ons geweken, met alle uwe vermakelyke fchoonheden ! De Zomer is geweken , afls die fchoonheden zyn verdwenen! De verkwikkelykhedeu der Lente, en de liefelykheden van den Zomer, hebben ons verlaten! Waar zyn uwe fchoone dagen, waar uwe verkwikkelyke nag- ten, gebleven? De liefelykheden van de Lente zyn niet meer de fchoone Zomerdagen zyn voorby gegaan. -Éi- Het lieflyk ruikend gebloemte van de geurige Lente is verdord. « De welruikende Zoinerkruiden verftorven, en eène dood- fche naarheid begint derzelver plaats te vervangen. De bladeren der boomen en digte bosfchen beginnen af te vallen; de Veld- en Zomervrugten zyn in de Schuuren ingezameld. — Het fchoone verdwynt, of is reeds verdwenen. — Het Aardryk begint te verdorren, en heeft weinig bevalligs meer. ■—■— Welk eene verbazende verandering ;befpeurt men airede in al de Natuur! Welk eene verbazende verwisfeling! —Waar men nog onlangs het bly gefchater van de vrolyke Boschbewooners hoorde, daar loeit nu het gehuil van felle herfstwinden door de halfverdorde takken. ——- Waar men nog onlangs het fchommelend loof aan de dunne takjes door de ligce Zefirs zag bevende bewegen , daar huilen nu vaak de loeijende herfstnonnen door. —■En daar de zoetzingende Nagtegaal, onder het malfte groen, al zingende, met haar liefelyk geluid de digte bosfchen plagt te vervullen, daar begint de gemeenzame Musch van koude te verftyvea , met een treurig gezigt de ftervende Natuur te befchouwen. De weelige Akkers, nog korts geleden met goudgeel koorn verfierd, zyn nu met dorre ftoppelen vervuld. Alle de groene beemden, waar het loeijend Vee korts nog weelig graasde , verdorren langzamerhand. De Tuureluur en de wapperende Kieviet gaan waf mere Streeken opzoeken. Gelyk ook de vlugge Zwaluw, die ophoud langs de wyde vlakten te fcheeren ; zo ook de fnelvliegende Daak, die niet meer in de velden word geboord, en de vrolyke Leeuwrik begint ook zyne gezangen te Haken. , De alkoesterende Zon , welke hare verkwikkelyke gulden ftralen vroeg op 't aardryk nederfchoot, houd haren heerNn 2 ly  lyken glans nu langer te nur, is vanlr me, AiLh* .. . geven of blyft geheele d^'^ ó K e oont zich zeer flauw, en als in eene kwynende gedaante _ X tr k als een treung rouwkleed aan, e„ hfeft een droevig aal£ al de Natuur neigt als tot den flaap, 0f berim , rt fis tas? v^e r bnijen geplonderd _^al ^IV^dverLl, 'gaa ^dïyn^l" nanzien 11^* aa,lbra«t kr^ ■« airede ee^treur^ Waar alle de fchoonheden der Natuur! _ HetTrre 717 Moen heeft ons alle die fchoonheden voor een groot deci ontnomen, alles voor 't meest eeiorifd „f, g- , , Natuur in eene akelige *J&fS%£^^J.£ £n ^«edagen, zo de aangename Zomerv S Ken, fchielyk daar heenen. De Herfst komr Pn Z , ras vervangen door den bevenderT w!nter VeZ 2 alles geplonderd door de nypende , de barfche, noo dew den «en zweemfel van deugd en reden befpeurt; verfoeit en veragt- de gemaaktheid der Schynheiligen tot in zyne ziele; geit geenen roem in eene gezogja vertooning van deugd, maar houdt zich altoos aan de zyde der geenen, die opregt wandelen voor hunnen God. Een Ecrlyk Man zoekt uit zyn hart altoos te verbannen alle beginzeleu en béweegingen van Eerzugt, Wraak en Gierigheids ia heeft geene andere oogmerken, dau om alle zyne Handelingen, naar het Voorfchrift van Reden en Godsdienst, zo veel in zyn vermogen is , geftadig en by aanhoudenheid in te Of* ten , en dus Maatig , Regtvaardig en Gadzaliglyk , te leeven ut deeze tegenwoordige Waereld. Een Eer lyk Man zal door Voorfpoed niet tot Trotschheid, door Tegenfpoed niet tot Wanhoop , vervoerd worden ; hy vervult, met naauwgezetheid , alle de gezellige Pligten , en niet alleen deeze, maar ook, inzonderheid, die, welke m hec byzonder op zynen Schepper en Onderhouder, en op zichzelven , betreklyk zyn. , Een jfcerlyk Man is een goed Huisvader, een tederhevend Egtgenoot, een getrouw Vriend, een waardig Burger, een verftandig Voorftander van Godsdienftige en Burgerlyke Vryheid. . „ „ Als Vader, tragt hy zynen Kinderen met alleen eene Befchaafde, maar ook eene Christlvke, Opvoeding te geeven. Als Egtgenoot, is zyne lieve Wederhelft het eenige Voorwerp zyner begeerten. Als Vriend, behartigt hy bet welzyn van zynen Vriend met de uiterfte zorgvuldigheid; hy zorgt voor zyns Vriends tydlyk en .eeuwig welzyn , tot dat de dood eene droevige fcheiding "ff» Eerlyk Man tragt nooit naar zulke Ampten of Bedieningen, die boven zyn vermogen zyn; die, in welken hy geplaatst is , bekleedt hy met roem en agting; hy handelt nimmer onregtvaardig, al konde hy 'er een Kroon mede verdienen: met één woord, hy leeft in eene bedorvene en verleidende Waereld zonder de Menigte in booze zaaken te volgen. Een Eerlyk Man wikkelt zich nimmer in ligrvaardige beloften , is altoos gewoon de waarheid te fpreeken , en nimmer zich van de geringde leugen te bedienen; dapper en kloekmoedig, behaagt hem egter geenzins die valfche onvertzaagdheid , waai in zelfs de lafhartigften hunnen roem ftellen; hy wreekt zich door zwygen, en fomwylen zelfs door nieuwe dienden, waardoor hy zyne ergfte Vyanden aan zich zoekt .te verplichten: verkort men hem in zyn Eer en goeden Naam, hy zal , indien de noodzaaklykheid het vordert , dezelven zedijrlyk , en met befcheidenheid , verdedigen , zonder zich in .hu'erJyke woorden of daaden tegen zynen Belediger uit te laaten;  5°8 EEN E£i!«K 1IAN GESCHETST, ten; en doet gy hem den kleinften dienst, zvne pv^^- , dra volgen, indien by 'er reeds te vooren geen bevvv? ^ geeven heeft. 0 geen l,ewys van ge- £f» jfcfo» neemt alle zyne maatregelen in ,u*r dat hy met overrompeld worde dan nadat VOege* vrugteloos bevonden zVn; zvn • lle voorzorgea (om my dus uit te drukkenj meS Z Z^l^^ doet hem de gevolgen zvner ontwlrnJn oek°mende. en vooruitzien; hy ziet he7/evaar Zf ^en plan"en duideIyk zaagdheid, te gemoedl,m X zï?,STOe' zelve; veritandig in alle zVne Handeling i°ekeIoos in c nen Godsdienst betreft, hferin^dramTv\ T^l ™ Wat z^ ten, naar het Voorfeh ift v n let hel iaLhC> ^ee" Chris' begeert daarin aict wys te zyn i/£W°°/d: dan' h* .ia, als een regtgeaart-Christen enZ^rtk J^ T^ ^ zichzelven, fpreekt van niemand 1 let hY op telyk, en'zoekt zyne dE LdTln 'h~deek *«W verwervende dus de Agt n^van all PrL W^ teJhoudenï lteuring des Allerhooglten. _ ia deP"aV?nl e" de Goedalleen, die God J ' deeze h«> en deeze Aar, * ^/„ve wurhOdilm, Zich aan de onkreuVbre trouw verbint En fchultThos blyft van fnoode logen. ' 0/ Ara t fpreeken, Niet dan verworpen boosheid haat, Geen eed, hoe fchadelyk, zal breeken. Die nooit zyn geld' op woeker geeft Geen gaar en neemt om V recht u krenken De onjchu d tot een voorfpraak heeft; ' God-zal hem, die zo heilig keft, Met nimmer eindend heil bejchenkcn.  MENGEL WE R K> tot fraaye letteren, kónsten en weetenschappen, betr.ekk.elyk. iets over. de altaaren. {Naar het Hoogduitsch.') De meeste Altaaren der vroegfte waereld fchynen oorfpronglyk enkel Gedenktekenen geweest te zyn , die men oprichtte, uit dankbaarheid en eerbied tot God voor zekere uitlteekende blyken en bewyzen zyner zeer byzondere tegenwoordigheid en goedheid; Gedenktekenen niet flegts voor zich zeiven , op dat men * wederom aan die plaats komende , en door dat tekent aan Gods goedheid herinnerd wordende;, Hem nogmaals daarvoor danken, of op het zelve offeren, zou ; maar ook voor anderen, die men hier door , wanneer hun zulle een Altaar in 't oog viel, aan God en zyne goedheid herinnerde, en tot het gebed en offeren, als 't ware, aanfpoorde. Op deze wyze maakten dergelyke Altaaren . als gedenktekenen van dankbaarheid en eerbied omtrent God de plaatzen, waar zy opgericht wierden, tevens tot plaatzen van Godsdienst. Uit dien hoofde noemde jak'ob de plaats, welke door eenen Godlykert droom voor hem zo gewigtig geworden was, ?XD'pO i eene plaats Gods , waar God op eene geheel byzondere Wyze fcheen tegenwoordig te zyn, en waar Hy dus op de gefchiktfte wyze te vereeren was, genes. XXV11I: 16. en volgg. Hiertoe beftemde hy ook aanftonds dezelve vs. 18 , en noemde nu de Stad Bethel, d. i. huis Gods* yergeh genes. XXXV: 7. De plaatze des Altaars, Welk hy hier naderhand oprichtte ^ bekleedde voorheen de Steen 4 op welken jakob dien Godlyken droom gehad had , en welken hy , tot een gedenkteken van een byzonder genadewys van God, oprichtte en met olie begoot, waardoor hy hem van andere Steenen onderfcheiden, en, als 't ware , tot een Altaar inwijden wilde. Derhalven is het epenbaar, dat het Altaar ± welk jakob oprichtte, volgens zyne bedoeling, het zelf de ware,,hei geen de, doorhem vantè voor en opgerichte, Steen was; een gedenkteken ter eere Van meng. 1793, «o- 13» O 0 öodS op welken jakob dien Godlyken droom gehad had ,  S10 ÏETS over DE altaaren. Gods goedheid , die zich door eene merkwaardige vetfchyning en toezegging aan hem verheerlykt hadde en een herinnenngsteken aan de vereering, die men God verfchuldigd is. Het is waarfchynlyk, dat de van abraham, genes. XII: 7, 8. XIII: 14. isaak , genes. XXVI: 25 en jakob., genes. XXXlil: 20, opgerichtte Altaaren dezelfde bedoeling gehad hebben, zo als dan in de beide laatlte plaatzen het aanroepen van Gods naam, uitdruklyk met het bouwen van het Altaar verbonden word. Dan de eerfte oorfprong, de eerfte beftemming, der Altaaren , is toch wel by het offeren , by gevolg in zeer vroege tyden, te zoeken. Naamlyk, men bragt God tot een teken van eerbied en de goede geneigdheden van' zyn hart, gefchenken; gefchenken, zo als men in de kindschheid der waereld had , en voor de behoeften der vroege waereld gefchikt waren , fpyze en drank. Maar nu was de vraag , op welke wyze men deze gefchenken zou brengen , en het natuurlykfte en eerfte, waarop men moest vallen, was de gedachte, om voor God eene zoort van tafel te maaken, zoo als men gewoon was die in de vroegfte tyden te hebben en te gebruiken ; eene, boven de aarde een weinig verheven, plaats van aarde, zooden of fteenen, aan welke men ge- voeglyk kon zitten en fpyzen , dezelven van het gemeene gebruik afgezonderd te houden , en daarop de gefchenken, door welke men de goede geneigdheden van zyn hart omtrent God wilde aan den dag leggen, te plaatzen, en door het verbranden, en wel door den daarvan in de hoogte ftygenden damp,Gode, als 't ware, te doen genieten , waarmede men Hem tevens nog eene andere eer meende te bewyzen. Want het rooken hield men in de oude waereld voor een even zoo algemeen erkend bewys van eer als de gefchenken ; dankgevoel en eerbied omtrent God waren, derhalven, wel de eerfte oorfprong der Offers en Altaaren. Zie hezel, Bibelwerk, Th. I. bey. 3. Mof. 1, a. a. b. * Uit dankbaarheid gaf men, als 't ware, een gedeelte Van zyn vermogen, en zyne behoeften, aan deszelfs weldaadigen Geever te rug. De Altaaren waren, volgens hunne oorfpronglyke bedoeling, in deze betrekking, by gevolg niets anders dan Tafels , die men voor God , tot een teken van de goede gezindheid van zyn hart, en byzonder van zyne kinderlyke dankbaarheid , met fpyzen, als gefclmken , voorzag. Maar tevens zocht men ook daar-  irts over de altaaren. 51 £ daardoor, naar de zeden der oude waereld , God zyne onderdanigheid en eerbied te betuigen, als men deze gefchenken verbrandde , en met derzelver damp, als 'c ware, tot eer van God rookte. In deze betrekking waren de Altaaren, derhalven, volgens de toenmaalig'e kindfche begrippen der waereld, als haardjleden voor God, op welke men, ter verheerlyking zyner grootheid en magt, en ten teken van zyne eerbieding, de aangebragte offeranden verbrandde, en ter zyner eere in rook liet opftygen. — Het eerfte Altaar,waarvan melding gemaakt word, is dat, welk noach bouwde , genes. VIII: ao, waarfchynlyk van aarde, zooden of Heenen. Of kaïn en abel by hunne eerfte offers, gen. IV: 3 en volgg. reeds Altaaren gebouwd hebben , kan men noch bevestigen , noch ontkennen. Na noach bouwde abraham Altaaren , gen. XII: 7, 8. XIII: 14. XXII: 9. tot gedenktekenen van Gods goedheid , en op die plaatzen, alwaar zy God' vereeren, dat is, Hem offeren en aanbidden, wilden. ■ Dit waren de Altaaren der Aartsvaderen, gedenktekenen van Gods goedheid, en tevens plaatzen van den ftaatigen Godsdienst, Offerplaatzen. Wy vinden zulken ook nog in laatere tyden. Zoo richtte b. v. moses een Altaar op, ter gedachtenis van den , door Gods byftand, bevochten zegen op de Amalekiten, en noemde het, geheel naar .de wyze der Aartsvaderen, jehova nissi , de Heer is myn banier, exod. XVII: 15. Moses bouwde 'er nog een , ook als een Gedenkteken, maar op welk tevens ook geofferd wierd , exod. XXIV. 4—7 en volgg. Ook het Altaar op den berg Ebal, deut. XXVlI: 1 en volgg. Josua VIII: 30 en volgg. moest, naar het fchynt, insgelyks, en even zoo wel, als de, daarby op te richtene en met de Godlyke wet te befchryvene, fteenen, een gedenkteken der openlyke en plegtig herhaalde bekendmaaking en infeherping der Godlyke wet zyn. Want, wanneer het enkel en alleen voor het toenmaalig olferen was beftemd geweest ; kon men vraagen , waarom dan ook niet ditmaal, gelyk anders altyd , het gewoonlyke Brandoffer - Altaar was gebruikt ? Een bloot gedenk¬ teken voor de nakomelinsfchap moest integendeel het, aan geene zyde des Jordaans, door de twee en een halve ftamme gebouwde, Altaar zyn , josua XXII: 10-34; want zoo verklaaren zy zich zeiven op de aangehaalde plaats , vs. 23—29, dat zy nooit van voorneemens geweest waren, noch jehova (tegen levit. XVII: 8, 9.) Oo 2 noch  51* iets over DR altaaren, noch ook andere Goden, buiten jehova, op hetzelVfi. te offeren* Zoo bouwde ook cideon, tot een Gedenk*" teken zyner behoudenis, een Altaar, welk hy jehova schalom, jehova myn behoeder, (in onze Staaten overzetting, de Heer is vrede) noemde. Ook saul's Altaar moest een dankbaar Gedenkteken , voor de , hem van God verleende, heerlyke overwinning over de Filillynen4 zyn. Daar de oudfte Hebreeuwen, gelyk alle oude Volken4 hunnen Godsdienst het liefst, of onder fchaduwryke hoornen, gen. XXI: 33, of op de bergen, gewoon waren tc verrichten; kan men gemaklyk denken, dat men hier wel de oudfte Altaaren moet zoeken. Abraham bouwde reeds onder den Eikenboom van Mamre een Altaar gen. XII: 7. XIII 18; daar de Eikenboomen byzonder een hoogen ouderdom bereiken, fchaduwryke plaatzen reeds op zich zelve iets plegtigs en ftaatigs hebben , en voor de Oosterlingen dubbeld fchatbaar zyn , kan men zeer wel begrypen, waarom men hier der Godheid zoo vroeg Altaaren toewydde, en vervolgens in 't gemeen het bosch in zoo hooge waarde, en zoo heilig, hield. Maar dan bediende men zich ook, in 't begin, van de Bergen, om te offeren, en zynen Godsdienst te verrichten , dewyl men veelligt de Godheid zich hier nader dacht, en zich ten eerlten verhooring beloofde. De Heidenen, ten minften, offerden deswegens byzonder gaarne op bergen, om dat zy waanden, dat de Goden van daar hun gebed het best konden hooren. Noach richtte ten dien einde op den berg Ararat een Altaar op , op welk hy jehova offerde , gen. VIII: 20. Abraham moest op den berg Moria zynen Zoon offeren, en bouwde daar een Altaar, gen. XXII: 1, en volgg. en jakob offerde insgelyks op eenen berg, gen. XXXI: 54. Op den berg Horeb of Sinaï moest, zelfs volgens het uitdruklyk bevel van God, Godsdienftig eerbewys verricht worden, exod. III: 12. Op denzelven wierd ook de Wet gegeeven, en aan deszelfs voet door moses een Altaar opgericht. Ik meene in deze gewoonte der Aartsvaderen over het gemeen veel gevoel voor Gods grootheid en majefteit te ontdekken, en zou ter plegtige vereering van God geea gefchikter plaats weeten dan bergen en hoogten, alwaar men zich zeiven zoo klein , zoo zwak en nogthans zoo groot, en van'Godlyken oorfprong, gevoelt; alwaar men de almagt en goedheid des Scheppers , in zoo me-  iets over de altaaren. 513 - menigvuldige voorwerpen, rondom zich verbreid ziet , bewondert en met verbaazing aanfchouwt, en in dezelve den wyzei , grooten , goeden Schepper zelve zoo naby gevoelt, ö! zeker hier, in den hoogen, wyduitgeftrekten , tempel zyner Natuur, in welke alles zoo luid zyne Godlyke heerlykheid verkondigt, kon men Hem de fchoonfte Altaaren bouwen, en dit was ook waarfchynlyk de eerfte rede, waarom men dit zoo vroeg gebruik , om jehova op bergen offer- en vereeringplaatzen op te richten , behield en navolgde. Nog een woord van het Altaar van aarde , welk moses vóór de inrichting van den volkomener uitwendigen Godsdienst op hoog bevel moest bouwen , exod. XX: 24 en volgg. Dit Altaar moest, naamlyk,, waarfchynlyk van aarde vervaardigd worden , daar het "op deze wyze overal in de woesteny, en met ligte moeite, gebouwd kon worden , en dus de offeranden daardoor niet opgehouden worden; welk gebeurd zou zyn , als 'er van de ïfraëlieten in de woesteny op elke legerplaats een moeilyker en kunftiger Altaar had moeten gebouwd worden ; derhalven moest 'er een geheel gemeen, met ligte moeite , in weinig oogenblikken , overal te vervaardigen, Altaar opgericht worden ; een Altaar, zoo als het de Stamvaders des volks, een abraham, isaak en jakob, reeds bouwden. Wilde men nogthans een Altaar van fteenen oprichten , zoo moesten flegts, geene gehouwene, maar geheele , fteenen , over welke geen yzer bewogen was, (jos. VIII: 31.) dat is ruwe, onbearbeide, fteenen, daartoe genomen worden, (deut. XXVII: 5.); waarfchynlyk weer daarom, om, door de toebereidzels tot den Godsdienst, den Godsdienst zelve niet op te houden. Om de¬ zelfde redenen moest het ook niet, gelyk by de Egyptenaaren en andere volken wel in gebruik was, zoo hoog gebouwd worden, dat men noodig had, om met trappen, of langs eene ladder, op hetzelve te klimmen , waarby hier nog de gewigtige omftandigheid komt ; op dat de fchaamte van den offerenden Priester van het volk niet gezien zou worden , vs. 26 , wanneer hy naamlyk met eenen trap of ladder op een zeer hoog Altaar opklom; want de Oosterlingen, en byzonder de oude Hebreeuwen , droegen geene broeken. Deze wierden den Priesters, exod. XXVIJI: 42, eerst verordend; en nog heden ten dage werden zy in het algemeen in, het Oosten niet gedraagen. Oo 3 Ee«  S'A IETS over. de altaaren. Eenigen tyd daar na , toen de uitwendige Godsdienst der Ifraëlieten beter ingericht wierd, moesten twee Altaaren uit Akacien hout gemaakt, en het eene en groote (het Brandoffer-Altaar) met koper, en het kleinere (het ReukAltaar) met goudene plaaten, overtrokken worden. Zederd de Levitifche Godsdienst ingericht wierd, durfden de Ifraëlieten , op verlies van het Ifraëlitifche Burgerrecht, zich van geen ander Altaar bedienen, dan van het groot Brandoffer-Altaar in het Heiligdom , levit. XVII: 8, 9. Dit wierd vermoedlyk bevolen, op dat de Offeranden onder het beftendig opzigt der Priesters verricht wierden, geene wanorden invloeien, en in het byzonder de afgodery , tot welke de Ifraëlieten zoo eene groote geneigdheid hadden , voorgekomen mogt worden. Wy vinden , intusfchen , dat , byzonder ten tyde van het verval van den Ifraëlttifchen Godsdienst, ook elders Altaaren gebouwd zyn, en daarop geofferd is, richt. XXI: I. Kon. III: 5 en volgg. En hoe dikwerf leest men daarenboven, byzonder onder de Koningen, na de verdeeling des ryks: dat het volk offerde op de hoogten, waaronder niet altoos regelrecht hoogten van afgoden zyn te verftaan , maar zomtyds zulke, die zich het volk, naar eigen willekeur, tegen de uitdruklyke Levitifche wet, ter vereering van jehova , had verkozen. Zoo bouwde aaron ook een Altaar, toen hy het volk , op deszelfs onfttiijnige begeerte, een Zinnebeeld van den God jehova moest maaken j, waarop insgelyks geofferd wierd , exod. XXX1I:b5, 6. Eindelyk valt aan te merken, dat de Altaaren nog een byzonder gebruik hadden , dat men zich van dezelve by alle oude volken , van waar ook by de Hebreeuwen, als wykplaatzen, bediende; nogthans fchynt dit, in meenig geval , in de daad, wanvoegetyk , en Gode beledigend , gebruik , door de verordende byzondere Vryfteden , alfchoon niet geheel afgefchaft, evenwel geheel zeldzaam gemaakt te zyn. Ook h ier is de wet van moses zeer verftandig. Volgens derzelver bepaaling, zogt de opzetlyke misdaadiger te vergeefs eene wykplaats by het Altaar , Exisp. XXI: 14; echter verbiedt zy in 't algemeen niet het Altaar tot eene wykplaats te gebruiken , zelfs nadat .de zoogenaamde Vrylleden reeds verordend waren. Wy vinden flegts twee plaatzen, dat het Altaar tot eene wykplaats is gebruikt; van den weerfpan- ne-  iets over de altaaren. 5ij Heling adonia , die aanfpraak op de kroon maakte, i kon. I- «> en volgg. , welke vergifnis verkreeg; en van joab, i ron. II: a8—34, welke , als een opzetlyk doodflaager, volgens de éven aangehaalde wet van moses , exod. XXh 14 , gedood wierd. '"' ' . In de eerfte tyden van het N. T. had men , zoo als men zeer natuurlyk kan verwagten, geene Altaaren, daar de Christlyke Godsdienst de offerandendeed ophouden. Intusfchen wierden, ten behoeve van liefdemaaltyden , en van het heilig Avondmaal, houten tafels gebruikt, welke Men/a DominiS. Dominica, (1 kor. X: ai) Sacrce, enz. maar ook Altaaren, (Ara, Altaria, Thyfiasteria , welk laatfte woord van het Altaar in den tempel te Jerufalem, matth. V: a3, a4. i Kor. IX: 13. X: 18 voorkomt ) genoemd worden. Naar alle vermoeden is het denkbeeld der eerfte Christenen van het Avondmaal mede eene rede , waarom men zich van deze uitdrukkingen fcediende. Men kan, in de daad, niet wel ontkennen, dat het begrip van een Offer, doch van zulk een, dat de Christenen op eene zinnebeeldige wyze aan dat van Christus, Gode eenmaal toegebragie, offer herinnerde , dat geen geweest zy, welk men dikwerf reeds in de vroegfte tyden met het Avondmaal verbonden heeft. Het was hun derhalven een Offer van Dankzegging en des Gebeds, Gode toegeheiligd, door christus, voor de,door denzelven aangebragte, Verzoening, waaraan men, door deze zinnebeeldige daad, op eene plegtïge wyze herinnerd werd; waarby men zynen dood verkondigde, en zich tot eenen Gode welbehaagelyken wandel op het heiligst verbond, zoo als, by de offeranden der Ouden, Verbonden en Verdragen genoten wierden; terwyl de onderhandelende partyen tusfehen de offerftukken doorgingen; zoo dat de offermaaltyden eigenlyk convivia foederaha waren. —- Zederd de tyden van konstantyn den Grooten , begon men deze tafels, of zoogenaamde Altaaren, welke, volgens het getuigenis van augustinus en anderen , in t begin van hout waren, vrijleen te maaken, en. op de Kerkvergadering te Epaon , m het Jaar 500, wierd , Can. 26, uitdrukkelyk bevolen , dat geene andere, dan fteenen. Altaaren gebruikt zouden worden. Daarenboven was 'er, in het begin, in elke Kerk flegts één Altaar, by welke gewoonte de Grieken ook tot heden ten dage gebleven zyn, maar, ten tyde van gregorius den GrooO 0 4 ten f  IETS OVER DE ALTAAREN, t^aaS mm in dÊ Roon,fche nieerd«e Altaaren tJ^i^l^1^**^*»* tot het oprichten van het Altaar des onbekenden Gods'*), waarvan hand. XVII23 melding word gemaakt, was de buitengewoone Godsl dienlbgheid der Athenienfers. Of men nu noodig heb. be eene byzondere aanleiding tot deszelfs op mh ing aan te neemen, en welke dezelve wel geweest mag zvn — of eene verfchrikkelyk woedende p^estzoo eenS € §!fstverrchyning, gelyk anderen droomt , tn 1UISternis' d.le ten van jesus dood voorviel, zoo als sliidas w.1, kan 0IJS 0nverfchillig zyn Zoo veel ,s; duidelyk; de Athenienfers meenden, 'e/mog buiten de hun bekende en door hun vereerde Goden toch nog een God zyn, die invloed op hun lot had, en hunne vereering waardig was. Dezen onbekenden God bouwde hunne Godsdienffigheid een Altaar, van wel ke omftandigheid p.ulus zich op eene ongemeen gelukkige wyze bedienne,om den Arhenienferen dezen, hu tot £S tfjtfg' naaml>k *» allee" God°; verzoek om oplossing van twee gewetenszwaarigheden voor den geneesheer. (Vervolg en Slot van bladz. 477.3 ■TV? tweede Vraag: is het den Geneesheer geoorloofd op^baaren?miniSe' MU ^ toevertrou^, |eheimen tl Naauwlyks gaat 'er een dag voorby, dat een Geneesheer geene geheimen ontdekt, en bykans by ieder Lyder ontdekt hy nieuwe. _ Daar deeze nu, voor zcverre % op de ziekte zelve invloed kunnen hebben, of daar m£ de in verband kaïn, nimmer behooren verzweegen te worden, en hy doorgaans bekend is voor een Man die dezelve, uit hoofde dat hem zulks daaglyks voorkomt kan geheim houden zo maakt men ook geene driluS ■awaangheid om dezelve aan-hem bekend te maaken. Uit ver-  verzoek om oploss. van twee gewetenszwaarigh. 517 vertrouwen word zekerlyk ook nooit door een rechtfchaapen Man misbruikt, en in deeze betrekking zoude dierhalven deeze Vraag overtollig zyn. Maar wanneer hy eens een zodanig geval ontmoet, dat hy eene keuze moet doen, van, of de geheimen eener ziekte te openbaaren, of, met voorweeten , toe te laaten dat anderen door het verzwygen ongelukkig worden; dan heeft het geval plaats, waarop deeze Vraag doelt. Dat beide deeze plichten met elkander in ftryd kunnen geraaken, zal wel niemand in twylfel trekken, daar het geheel niets nieuws is, dat men voorvallen ontmoet, waar by de een tegen den ander moet inloopen. Op welke wyze zal zich de braave Geneesheer nu kunnen redden, zonder dat hy aan een van beiden te kort doet? of welke van de twee zal hy voor den ander opofferen ? In de Praétyk ondervindt men eene menigte gevallen van dien aart, die allen aan het oordeel en de voorzichtigheid van den Geneesheer overgelaaten zyn, zonder dat hy, by een hoffman , gregory, of roderich a castro , eenigen raad daaromtrent kan vinden, en waar by hy het gebrek aan Medicynfche Pandecten, met leedweezen, gewaar word. Zoude het niet van nut kunnen zyn, wanneer eens een daar toe bekwaam, bejaard, practizeerend Geneesheer, eene zodanige Medicus Politicus opftelde? Ik zal een paar Voorbeelden, om het geval duidelyker te maaken, opgeeven. Zeker Heer, of Vrouw, hebbe eens eene Minne, oppasferesfe, bediende of kapper, welke aan Venusziekte, Schurft, of eene andere aanfteekende ziekte, laboreert, en die zich aan den Geneesheer heeft bekend gemaakt en overgegeeven,na gedaan verzoek, van hem, of haar, niet te zullen verraaden, om dat hy, of zy, alsdan hun beftaan zouden moeten verliezen: dit verplicht hem dierhalven om te zwygen , maar van den anderen kant kunnen die Heer, Vrouw of Kinderen, door deeze menfchen, met die zelfde ziekte befmet worden: zyn ftilzwygen is oorzaak dat het met de daad gebeurt: moet hy nu nog langer zwygen ? — Laaten wy dit geval eens ontleeden. De Huisbediende heeft zich onder dat beding aan hem ontdekt, dat hy zwygen zal: hy verliest zyn beftaan, by aldien hy hem verraadt,en de Kapper zyne klandifie niet flegts in dat huis, maar in de geheele plaats waar zyn ongemak rugtbaar word, ten minften voor een geruimen tyd. Daarentegen word eene, misfchien aanzienelyke, Familie, voor eene zeer onaangeOo 5 naa-  5*S VBRZOEK OM OPLOSSING gaarne, veellicht zelf ontëerende, ziekte, die zy buiten haare fchuld krygt, bewaard, indien hy het niet (*) verzwygt. Plicht en geweten verbinden hem, om den een zo wel als den ander nuttig te zyn. Maar hoe kan hv dat in dit geval doen? Misfchien kan men zich op de volgende wyze tog een uitweg baanen. Het Schurft is bekend als een ongemak, dat bv de laagere clasfe van Menfchen niet ongewoon is, die zich dierhalven daar over ook. minder fchaamen, of behoeven te lchaamen, als de voornaame lieden, om dat men 'er doorgaans eene zekere onzuiverheid by vooronderftelt waar op deeze met gaarne willen aangezien worden. Aauzienelyke perloonen zyn, buiten dat, ook wel gewoon, om hunne kranke bedienden voor hunne rekening te laaten geneezen. De ziekte is aanfteekend, en de Familie loopt gevaar om daar mede bennet te moeten worden. Wanneer nu, door dit alles te overweegen,de Geneesheer overgehaald wierd,om de dienstbooden te overreeden van door hem eene ontdekking van het ongemak, aan hunne Heeren of Vrouwen, te doen, en zy dan met derzelver toeitemming, en veellicht wel op hunne kosten, weer *e. ueezen,en in hun voorigen dienst herfteld wierden ? Wanneer hy den Kapper voorfloeg, om zich, onder dit of dat voor te wenden, of op eene andere wyze, voor een tvd lang, van dit huis te verwyderen? Op deeze wyze zoude zich de Geneesheer uit een moeijelyken toeftand kunnen redden, waarin hy groot gevaar liep van te zullen geraaken , , byaldien men, door eene of andere ontdekking tot wantrouwen gebragt, hem daarover eens onmiddelyk aanfprak. Met de Venerike ongemakken is de zaak van een geheel anderen aart. In dat geval zouden de Heeren of Vrouwen, en met recht, minder toegeevend zyn: want het daar door veroorzaakte ongeval is veel grooter, laat zich minder verbergen, is fchandelyker, en juist zo veel te fmertelyker, om dat de beledigde volftrekt onfchuldig is. By zulk eene gelegenheid, dunkt my, behoorde de Geneesheer den Lydereu dit alles nadrukkelyk voor te ftellen , en ze daar door zoeken over te haaien , om hun ongemak zelve te ontdekken , en , daar het tog doorgaans (*) In het oorfprongelyke is, zeker door een drukfout, dit woord uitgelaaten.  VAN TWEE GEWETENSZWAARICHEDEN. 519 gaans de gevolgen van eigen misdryven zyn, de welverdiende ftraf geduldig te draagen , en om niet hunne fchuld, daar door, dat zy andere, zo wel voer hun zeiven, als voor de Maatfchappy, eerwaardige, perfoonen mede ongelukkig maakten, nog te vergrooten. Maar, byaldien deeze voorftellingen geen gehoor mogten vinden, dan behoorde hy hun te verklaaren , dat hy zich verplicht oordeelde, zelf ook tot hun eigen best, om, aan hunne Heeren of Vrouwen, van hunne ziekte kennis te geeven, en dan, dunkt my, handelde hy ook niet onbillyk; want, in de eerfte plaats, is hy even zo zeer verplicht, om de Gezonden voor ziekten te beveiligen, als om Kranken weder te herftellen; en ten tweeden, kan hy deeze ontdekking op een zagter en gevoegelyker manier doen dan een ander , 'er nog eene of andere ontfchuldiging byvoegen, en daar door zomtyds niet alleen het verzogte ftilzwygen, maar veellicht ook wel de betaahng der vereischte kosten voor de geneezing, verkrygen* Si quid novisti reclius^ imperti! t •£ # & Dus verre het oorfprongelyke. Dan het zal misfchien onzen Lcezeren niet onaangenaam zyn,hier nog eenige Aanmerkingen, ten aanzien der beide voorgeftelde Vraagen, te vinden. • _ ,. Ten aanzien der eerfte, en wel omtrent perfoonen die aan de Watervrees, als een gevolg der Dollehondsbeet, of ook wel van een ander Dier, of zelfs van eene andere Ziekte,laboreerden,heeft men in ons Land ook veelvuldige verhaalen , dat dezelve, op last der Overheid, tuslchen bedden zouden verfmoord, of door groote giften Opium, of het openen der Aderen, van het leeven beroofd zyn; doch ik heb, op geenerlei wyze, hier van eenige zekere narichten, veel min bewyzen, kunnen vinden; en het komt my te onmenfchelyk voor, om aan diergelyke vertellingen eenig geloof te kunnen flaan. Ten aanzien der mouftreufe Misgeboorten, want de zodanigen bedoelt eigentlyk de Vraag, zyn my, door een zeer kundig Rechtsgeleerden , de volgende aanmerkingen medegedeeld. Volgens de Wetten der twaalf Tafelen, mogten de Romeinen zodanigen terftond dooden: Pater, zegt een derzelve, injignem ad deformitatem puerum cito  S-° VERZOEK OM OPLOSSING necato. By de oude Duitfchers fchynt deeze gewoonte een oude Kronyk, rtenfj££\^?^^™ by. „ ln dit Jaar" (zo luidt de Vertelling,; „ wieS „ Tweelingen gebooren met monden als Ganze"nTbben „ en rechte armen als Ganze-vleugels; op den derden dal „ van haar geboorte lachte de een'den ander toe" df Rechter heeft ze beide laaten dooden , want de'me nommum, lust men non funt hberi, gut contra formam humanigenens, converfo more procreantu": veluti fi Zlkr monjtrojumahquid,aut prodigiofum,enixa fit. -Prof ToS zegt ten hunnen opzichte, ad tit. H. de his auifli vll akem yans funt, No. i3, „ dat zy nkt "J^f^ " Trmn T'"V°ed ' maar eerder> °P openbaar ge"ach „ des Magtltraats, moeten worden gefmoord " n,ntn~T Inleid, tot de PMl. Rechtsgel., i # - D ze«" WnT* „ fchapen Geboorten houdt men vo'or geen Menfchen „ maar veeleer is men in deeze Landen gewoon deÏÏvl „ terftond te fmooren." Fiier mede Hemt overeen S newegen , de legtb. air. ad legem allat. 14 Hdetalu Hommum. Intus chen Ichynt het gevoelen derbeste clt een doodl ag te begaan, qui monjtrum, cujus iïa prodSa forma, ut pene altmus generis, vel'anïmalllesï Sa. tur, necat ; quamvis ut plane impune fit hoe falnm ho die Magijiratus confenjus requiratur. Vide ZEumn j ' iu heer eenigerfflaate in verlegenheid kan geraken, eer hv de voorzicht.gfte en beste handelwyze, ten voordeeie van beide de partyen, kan ontdekt hebben'; maar'er zyn3 erger gevallen waarin hy, behoudens en goed geweeten byna onmooglyk k.ezen kan , en die nochtans mar al e dikwyls voorkomen ; ja waar van men hier in L fterdam twee u.tfteekende, en beide voor den Geneesheer alleronaangenaamfte, voorbeelden gezien heeft ^eneesneer Wanneer ftaande Huwlyk, een der beide Echt^enooten door eene flechte leefvvyze, zich een VenerieCSk op den hals gehaald heeft, en deswegen een GeneêS?! Otli  VAN TWEE GËWETENSZWAARIGIIEDEN; 52Ï «nder verband der ftf iktfte geheimhouding, waar toe dezelve, echter alreeds door zyn gedaanen eed, by het aanvaarden van zyn ambt, verplicht was, raadpleegde, en de andere by toeval iets ontdekte, waar uit by dezelve eenige argwaan ontftond, en het geen hem, byaldien hy daar van volle zekerheid konde krygen, tot een middel zoude kunnen dienen , om den Echtenband te verbreeken , en een ander Huwlyk aan te gaan;hoe moet zich de Geneesheer, wanneer van hem, voor den dagelykfchen Rechter, want het fpreekt van zelve dat hy niet zonder dwangmiddelen iets diergelyks zal openbaaren , daar omtrent getuigenis der waarheid afgeëischt word, gedraagen? Zal hy hier aan voldoen? dit ftrydt, naar myn inzicht, regelrecht tegen zyn afgelegden Eed. Zal hy op eigen kosten daar tegen appelleeren, en zich in gevaar brengen, van, door langduurige en kostbaare proceduuren, zich zeiven te kunnen ruïneeren? dit verbieden hem de plichten4 die hy aan zich zeiven en zyne Familie verfchuldigd is. Was het niet veel beter, dat de Souverein, want deeze heeft tog alleen het Recht, om over de Academiën te gebieden , omtrent deezen Eed, en deszelfs verbindende kragt , eene juiste en duidelyke bepaaling vastltelde, waar na zich beide, de Rechter en de Geneesheer, moesten gedraagen, en waar door de eerfte niet in de noodzaaklykheid gebragt konde worden, om, ambtshalve, den Geneesheer onaangenaamheden te veroorzaaken , en de ander met zekerheid konde weeten , wanneer , en in hoe verre, hy verplicht konde worden, om de aan hem toevertrouwde Geheimen te moeten openbaaren? De Vertaaler R. ©ver de kleur en gedaante-verschillenheid der volken, en derzelver oorzaaken. (Ontleend uit Mr. bryant's Treatife upon the Autenticity of the Scriptures, and the Truth of the Christian Religion.) T Tet heeft god behaagd,aan alle de Gedachten der MenJL JL fchen, of Volken, zekere kenmerken te geeven, waar door zy van hunne Nabuuren- onderfcheiden worden. Maar zy verfchillen allermeest van die zich op eenen grooten afftand bevinden, in gevolge van de Hette en Kou-  542 OVER DE KLEUR EN OEDAANTE-VER.SCHILLENHËÏD Koude, welke zy gevoelen, en de Lugtftreek, waar ender zy leeven. lnd:en wy Volken neemen, die verre van elkander woonen, op een zeer groot onderfcheid van Breedte, en die yergelyken, zullen zy aan onervaarenen als geheel onderlcheiaene Weezens voorkomen. Maar indien wy van het eene tot het andere Volk trapswyze naderen, en de onderlcheidene Volken waarneemen, die dén tusfchenltand aanvullen, zullen wy eene juiste opklimming ontdekken, en het verfchil niet grooter vinden, dan te wagten ware uit de wyze van leeven, en de ligging van de plaats hunner wooninge. Een Deen, een Sax, en een Engelschman in 't Noorden , vindt men vry gelyk in gelaadstrekken en kleur. Daalen wy tot het Zuiden van Frankryk af, wv ontmoeten een min fchoon Menfchengellacht; gaan wy voort tot Portugal, de Inboorelingen blyken, by vergèlvkin» donkerder van kleur, en hebben andere weezenstrekken' Steeken wy over na Marocco en Taffilat, zy worden allengs'kens zwarter. _ Trekken wy de woestyn van Zara doo°r, tot den Keerkring, wy zien een Volk geheel zwart, doch met rechthangend hair. Verder binnen de Keerkringen en te vvederzyden van de Linie, zyn de volftrekte Negers! Menlchen voor het meerendeel ruw en dik opgezet van gelaad, zo zwart als men ergens aantreft,met wolagtig gekruld hair. Deeze veranderingen hangen van de Ligging en de Lugtftreek af. De Baron de pauw fchryft, des wegen, met het hoogfle regt: „ Of het Menschlyk Geflacht „ int eénen ftam gefprooten is, dan of het verfcheide „ Stamvaders gehad hebbe, is een noodloos Vraa^ftuk, „ waar over de Natuurkundigen in Europa niet behoeven „ te twisten. Het is zeker , dat de Lugtsgefteltenisiè „ alleen alle de verfcheidenheden veroorzaakt, welke men „ onder de Menfchen waarneemt. De meer of min zwar" tendel' Inwoonderen, die de verfchillende Lugts„ gelteldheden tusfehen de Keerkringen ondervinden, be„ wyst, onafhangelyk van alle andere bewyzen, dat de „ Lugtsgefteltenis alleen de inwendigfte ze'lfftandigheden „ van het menschlyk lichaam kleurt/' Voor dit denkbeeld geeft hy zeer goede redenen uit de ligging, en de hette gevoeld by de verfchillende Volken in deeze llrèeken. De Egyptenaars erkenden , dat zy afftamden van het Getlacht der Mizraim; en naar dien Man werd hun Land genaamd. Zy hadden, derhalven, geene verbintenis met het Volk op de Westkust van Africa, noch 'er eenige be-  1 dër volken, en derzelver oorzaaken. 523 betrekking toe. Nu wordt ons berigt, dat de Inboore* lingen van Beneden-Egypte donkerverwig, ert die hooger ©p woonden donkerder, maar die in het Opper-Egypte zich onthielden bykans zwart waren , met wollig hair. Dus was dit kenmerk niet bepaald tot een Ras van Menfchen. Dit wordt verder be weezen door veelen van de Eilanders,bezogt door de jongfte Reizigers, in 't byzonder uit de Waarneemingen van Capitein cook en Dr. forstër. Zy gewaagen van een groot onderfcheid , 'ten aanziene van kleur, geftalte en hair, onder Volk van dezelfde plaats; 't welk, naar hun zeggen, afhangt van meer of min aan de Lugt blootgefteld te zyn,en de byzondere leevenswyze welke zy leiden. Dit merkten zy op te Otsheite. De laatstgemelde Schryver zegt van de Nieuw Caledoniers: „ Zy zyn allen van eene zwarte kleur, hun hair is gekroesd, doch niet zeer wollig, hunne aangezigten zyn rond, met dikke lippen en groote monden. De ïnwoonders van Tanna zyn bykans van de„ zelfde zwarte kleur als de evengemelden, flegts eenige weinigen hebben een helderder uitzigt, by deezen zyn de punten van het hair bruin geel. Het hair en de ,, baard der overigen was zwart, gekroesd, en by zommigen wollig. —— De Inboorelingen van Mellicolo komen naast aan het geflacht der Aapen. Het hair van de meesten hunner is wollig en gekroesd , hun kleur roetverwig, hunne weezenstrekken zyn hard, de kaak- „ beenen en de aangezigten breed." Capitein carte- ret befchryft de Inboorelingen van het Eiland Egmond, als „ zwart, en met wol op 't hoofd." Van een ander Eiland gewaagende, zegt hy: „ het Volk is 'er zwart, met wol op 't hoofd, gelyk de Negers van Africa." Veel meer voorbeelden zou ik kunnen aanvoeren; doch deeze zullen genoegzaam weezen om aan te toonen, dat dit verfchil in hair en kleur, en wat daar meer bykomt, niet bepaald is tot een byzonder Ras van Menfchen : want men treft ze aan by Volken die nimmer eenige gemeenfchap hadden met de Kust van Guinea of het Negerland: in tegendeel, zy zyn 'er zo verre van verwyderd, als eenig Volk op den Aardbodem kan zyn; geheele Vastelanden komen 'er tusfchenbeiden. De verandering, derhalven, in kleur, geftalte en weezenstrekken , hangt grootendeels af van de maate der hette en koude, welke zy ondervinden, en de wyze vanleeven, aan welke een Volk zich gewent. En zyn 'er an-  5«* OVER DE KLEUR EN GEDAANTE-VBRSCHILLENHEilj andere verborgen oorzaaken,welke wyniet weeten,en doof welke eene verandering in de foorten van alle Dieren wordt voortgebragt Hier uit ontftaat, dat een Volk, hoe z er ook onderfcheiden K. gelyk wordt aan de Inboorelingen onder welken het zich nederzet, ondanks zy zie fa„ dezelven algefcheiden houden. Dit blykt duidelyk in een" Joodfche Volkplanting te Cochin , op de Kust van Malabar; die volgens hamilton , zo vroegtydL dSr *Wai? 3l1 de Gevangenis onder nebucadnezar! Io veel is zeker, dat dit tydperk zo verre rugwaards fpri„gt° dat zy thans den tyd hunner aankomfte niet weetentè bepaalen. De Jooden waren oorfpronglyk een fchoon Volk; doch die va. welken wy thans fpreeken, ^ ™ alle opzigten, gelyk geworden aan de Indiaanen?onter welken zy hun verblyf hebben. Zy beftonden voonyds int 80,000 Famihen ; doch zyn tegenwoordig tot 4000 verminderd. Mr.bate, een Geestlyke, die een Zoon in öe Oost-Indien hadt zogt eenige byzonderheden Sn de gefcuiedenis dier Jooden te weeten te komen. Hy krees ten befcheid : Ik fchreef na de Kust van Malabar s, om te ontdekken, welk eene Overlevering de St „ den aldaar behouden hadden wegens den tyd hunner „ vestiging te Cochin; doch ik kreeg geen voldoend 5 „ Woord: ezechieL, de Rabyn der Synagoge, zondt my „ een Allchnft van een koperen Plaat, fn de SynaCe „ hangende. Dit Gefchrift is in de MalabarfJ'faf „ met de gewoone Hebreeuwfche Letters, onderlynd met „ eene letterlyke Overzetting i„ 't Hebreeumch, met eTne „ bygevoegde Hebreeuwfche uitbreiding van die letterlyke „ vertaaling; maar ik vind 'er geene Jaartekening van den „ tyd dat de Jooden zich daar hebben nedergezet aï „ leen eene Vergunning van een Malabarsch Prins, scru„ rin perimal geheeten, dat is prins schirin, die hun „ verlof gaf zich daar te mogen nederzetten, met eenige , Voorregten." Van deeze Jooden zegt dit berigt ver- Lr i\Zy .^genwoordig zo zwart, als de overige „ Malabaren, die flegts een weinig minder zwart Imi „ dan die van Gumea , Benin of Angola." — De Srhrvl ver merkt daar by, met regt, aan:6 „ Dit is eene oni „ dekking, die klaar uitwyst, dat de onderfcheide kleu„ ren der verfchillende Zoonen van noach veroorzaakt „ kunnen zyn door verfchil van gewest, lugt, voedze „ water, of andere natuurlyke oorzaaken " voeazel» Overeenkomftig met het boven opgemerkte, zegt men, dat  der volken, en derzelver oorzaaken. $2$ dat de'\Portugeezen, die zich, drie Eeuwen óf iets langer geleden, op de Kust van Angola hebben nedergezet, volftrekte Negers geworden zyn. De Abbé de manet, die zich in den Jaare 1764 aldaar bevondt , en verfcheide hunner Kinderen doopte, verzekert dit. De Heer Da pauw haalt hem aan , en geeft ons wyders dit verflag: s, Wat de Afftammelingen der eerite Portugeezen betreft, ,, die zich, in deezen oord,omtrent den Jaare 1450, heb„ ben nedergezet, zy zyn, wat de kleur betreft, vol„ fiaagene Negers geworden ; zy hebben ook wol op 't „ hoofd; den baard en-de weezenstrekken gelyk die der „ Negeren; fchoon zy voor het overige de wezenlykfte ftukken van een bedorven Christendom, en de Portugee„ fche Spraak, behouden hebben, hoewel vry veel ver„ basterd door ingemengde Africaanfche Tongvallen. Moore meldt iets dergelyks in zyn berigt van de Ri« vier Gambia. Hy fpreekt van eenigen van 't zelfde Volk, die meer dan drie Eeuwen naby de Mundingos gewoond hebben, en zo min van dezelven verfchillen, dat men ze Negers noemt. Zy neemen dit voor een hoon op; doch het valt gansch bezwaarlyk, hun van de Negers te onderfcheideu. «yzonderheden, den beroemden montesquieu betreffende; Het is niet algemeen bekend, dat de Graaf van chesterfield zo gevoelig was voor de verdien ften van den Baron de montesquieu, dat hy, in de Nieuwspapieren van Sprokkelmaand des Jaars 1755 ■> de volgende Charaifterfchets van dien Wysgeer deedt plaatzen : ,, Op „ den tienden deezer maand overleed te Parys, algemeen „ en opregt beweend, charles seco.noat , Baron d* „ Montesquieu, Prefident van het Parlement van Bour- deaux. Zyne Deugden deeden eer aan de Mensch- lyke Natuur , zyne Schriften daar aan regt. Een ,, Vriend des Menschdoms, verdeedigie hy deszelfs on,, twyfelbaare en onvervreemdbaare Regten met vry,, moedigheid, zelfs in zyn eigen Vaderland, welks vooroordeelen, zo in 't ftuk van Godsdienst als Staatsbe3, ftuur, hy lang beweend, en, niet zonder daarin eenig„ zins te flaagen, getragt hadt te weeren. Hy kende zeer wend. 1793. K0- J3« Pp s» vve*>  5^ byzonderhedeiï, »» wel» e" bewonderde met reden, de gelukkige Refree„ rmgsgeftekenis van Engeland , waar vastbepaalde" en „ bekende Wetten even zeer ftrekken om de Monarchv „ van Dwmgelandy te rug te houden, als om Vrvheid „ te beletten m Ongebondenheid te veraarten, Zyne „ Werken zuHen zyn Naam vereeuwigen, en hem over„ leeven zo lang als gezond Verftand , Zedelyke Ver„.plistmg en de waare Geexf der Wetten, zal verftaan, „ geeerbied en gehandhaafd, worden." Geduurende de Ziekte van den Heer de montesquieu, maakte de Hertog dé nivernois, op last des KóWs I by hem zyne opwagting. In dit onderhoud liep het gefprek , mogelyk ook op hoog bevel, over den Godsdienst. — „ Ik heb altoos," antwoordde de Baron, „ het Chmtenaom geëerbied, en de Zedekunde van het „ Euangelie voor de grootfte gave gehouden, welke het „ Opperweezen aan 't Menschdom kon fchenken'" • Toen Vader routh, een Iersch Je/uit, zyn^Biegtvader, by hem aandrong op de overgave van de verbeteringen, door montesquieu gemaakt in de Perfiaanfche Brieven; leverde de Baron het Handfchrift over aan de Hertogin d aguillon , en, haar verzoekende om zyne Welwenfchers te raadpleegen over de voeglykheid der uitgave, voegde hy 'er nevens: „Ik wil alles aan de " ? * f\ aa,",den Godsdicnsc opofferen; maar niets aan „ de Jejmten! Aan deeze Hertoginne d'acuillon, die haaren op zyn doodbed hggenden Vriend naauwlyks ooit verliet mag de eer gegeeven worden, dat zy 's Mans Schriften bewaard heeft. Op zekeren dag was zy na de eetzaal gegaan om liet middagmaal te houden. Vader routh den Secretaire, die alleen met hem by den Kranken gebleeven was , weggezonden hebbende, floot de deur. De Hertogin , onverwagt wederkeerende , en hoorende dat de zieke baron met veel fterkte en driftvervoering fprak, drong er op om iugelaaten te worden. Toen zy den Geestlyken berispte over zyne barbaarschheid, van iemand ïn zyne longfte oogenblikken te plaagen, klaagde montesquiicu, dat deeze hem den fleutel van zyne Schryflaade hadt willen afdwingen, om langs dien weg aan zyne Pa? pieren te komen. Routh bragt, te zyner verontfchuldiging, zyne onderwerping aan den wil der Overften zvner Orde by. Hy werd weggezonden, zonder zyn oograerk bereuct te hebben. Dit was dezelfde Je/uit, dif, naa  fciONTESQUIEÜ BETREFFENDË. 527 naa den dood van montesquieu, een zogenaamden Brief in 't licht gaf, waarin hy dien beledigden Schryver doet verklaaren; ,, dat een fmaak voor Nieuwigheid en Zon- derlingheid ;eene begeerte om aangezien te worden voor j, een Vernuft, verheeven boven alle gemeenheerfehende vooroordeelen en alle algemeene regels; als mede eene zugt om de toejuiching te verwerven van de zodani,j gen, die het gety van de Volksagting konden beftuu-* „ ren, en die nimmer zo ruimfchoots pryzen, dan wan-» neer zy geregtigd fchynen om het juk van afhange„ lykheid en bedwang af te werpen, hem aange- zet hadt, om de Wapens tegen den Godsdienst op te „ vatten." aardryksk.undige beschryving en omstandig berigt van den staat kentucky, IN noord - america. T Tet bloeiend Landfchap Kentucky is zo laat van ' J7X Aangelegenheid geworden , dat het niet te bevreemden zy, waarom de Aardrykskundigen, die eene „ Kaart en Befchryving van America gaven, geene kennis ,, van Kentucky fchynen gehad, of 't geheel overgellaagen, te „ hebben. Dit gebrekkige is vergoed door Capitein george imlay en Mr. john filson , in een heerlyk Werk, !, ten tytel voerende: A Topographical Defcription of the,, Western Territory of North America, waa/uie het volgende vertaalde Stuk geen onwaardige .plaats in Ons „ Mengelwerk zal beflaan." # # * Kentucky is, het midden genomen , gelegen op dé Noorder Breedte van ,3&°, en 850 Lengte ten Westen. Ten Noorden wordt het bepaald door Great Sandy-creek; ten Noord-Westen door de Ohio ; ten Zuiden door Noord Carolina; ten Oosten door het Gebergte Cumberland. Het is 'meer dan 250 Mylen lang, en 500 breed. Tegenwoordig wordt het verdeeld in drie Landfchappen, Lincoln, Fayette, en Jefferfon; van welke Fayette en Jefferfon aan de Ohio grenzen , en de Rivier Kentuckf ïcheidt Fayette aan de Noord zyde van de twee andere. Thans zyn 'er acht Steden afgeperkt, en worden gebouwd 5. een grooter getal heeft men in 't vooruitzigt. . . Pp % Lmvt*  5^8 AARDRYKSKUNDIGE BESCHRYVING, ENZ.' Louisville, aan de,Watervallen van de Ohio, en Beardstnwn liggen> >#fr>«; Harrodsburg, DanvilUenBtnbu/. row m Lincoln; Lexmgton, Leestown en Greenville, in de twee laarstgemelde liggen aan de Rivier i,« tucky. Op deeze en veele andere6 plaatzen, a n die en andere Rivieren, vindt men Toezigthuizen op de TahakT teelt welke hier met groot voordeel gefchfedt fchoon Land?^ gehed £n 21 h£t voo«brengze,l d£ïï De fchoone Rivier Ohio, welke zich langs de geheele leng e van Kentucky uitftrekt, is ééne Mvl minder, breed, en diep genoeg om Vaanngen d e vS diep gaan te voeren. De doorgaande loop fs Zuid-, en 60° Westwaards; m haaren loop ontvangt zv een aan tal grootere en kleindere Rivieren, die alSê't ware fcha"ting aan die Hoofdrivier betaalen. De eenige hinder in deeze fchoone Rivier ,s een fnelvlietende plaats,Ten en een ha ve myl ang en een vierde van eene myl breed de Falls of Ohio geneeten. Te deezer plaatze loopt de' Rivier over een rotzigen bodem, en de afdaaling is zo langzaam, dat de val waarfchynlyk in 't geheel niet meer dan twintig voeten zich uitftrekt. Op zommige plaaTzen valt dezelve maar eenige weinige voeten. Wanneer de Rivier laag is kunnen ledige Vaartuigen hier heen en weder vaaren; de laading moet te lande wo?den overgebïa™ doch het water hoog zynde,kunnen gelaadene Vaanu ge*n deezen weg neemen. Uitgenomen deeze plaats, is 'er «en fchocï «er Rivier voor inlandfche Vaartuigen. Eene andere voornaame Rivier is 'de KentucU b-pW ten; dezelve ontfpringt uit drie bronnen , Thl tig gedeelte des Lands. De Noordlykfte 'arm loopt half weg Westwaards, en heeft voor de andere hSft een ïö:„¥^ vait,in de °*™ïnoï eer Dreeüte van 3S , 27', en loopt zeer kronkelainip- ter lengte van meer dan 200 Mylen. Behalven deeSf RivS de Red Rmer, de Elkhorn, Dick's Rivier myur"% de baar gedrag. Het Schaap heeft op fraaiheid van geftalte niet veel te roemen ;. het lichaam vertoont zich als een hoop vvols, rustend» op vier fchraale en ftyve pootjes; vlugheid , byzonder als het met-zyn vagt belaaden is, en kragt, ontbreeken het beide; de oogen zyn groot, zonder vuur, wyd van elkander flaande; 't voorhootd, is bultig; de ftoet lang en dun; de hoornen der Rammen, en ook die der Schaapeu welke hoornen hebben, zyn nederwaards geboogen. H— Men vindt dit Jjeest in 't wilde, in de hooge Gebergten van Zwitzeiiand, als mede in Noorwegen „Ti/and, Ierland en Schotland, in Spanje, Frankryk , Enge. land, en in Holland; inzonderheid maakt men op het Eiland Texel veel werks van de tamme aan te kweeken en op te pasfen; zy zyn meest vuil wit, en weinigen zwart, van kleur. Het getat deezer nuttige Dieren is verbaazend groot ; de zorgvuldige hoede der Menfchen , over dit Dier, brengt hier zeker veel aan toe. Zy zyn ter voortbrenging van hun geflachc eerst op het tweede jaar bekwaam, 't welk op haar zeveude of achtfte jaar veeltyds ophoudt. De Lammers , wanneer zy den beboori'yketr ouderdom bereikt hebben om kruiden te kunnen eeten, worden van de Moeder verftooten; dtiurendedus de teêrhartigfte liefde niet langer dan het Lam dezelve noodig heeft, als wanneer het Schaap nog eenige maanden den Mensch haare nuttige melk geeft. Hoe gunftig is deeze fchikking der Voorzienigheid! hoe ryklyk wordt de moeite, welke de Mensch van dit Dier heeft, beloond l ■ Dan, hoe veel nuts zy ons ook aanbrengen, zyn zy egter wat natuurlyke begaafdheden aanbelangt, niet uitmuntende; zy fchynen onder de domften der viervoetige Dieren te moeten geteld worden: een dreigend gevaar weeten zy zelden te myden ; vannier vallen zy dikmaals in het water , 't geen een wis feit dood ten gevolge heeft, zo zy van Menfchen niet geholpen worden, ten minften op dien tyd als zy in de wol zyn: want deeze t van het water doortrokken, maakt het lichaam te zwaar om by den wal te kunnen opklimmen , waartoe de pooten ook met zeer gefchikt zyn: zy zyn vreesagtig, en vlugten op liet mmfte gerugt, eikanderen als verdringende; zy bezitten, het geen wy zagtmoedigheid noemen, in zulk een hoogen trap, dat zy, hoe geflagen,hoe gepynigd, naauwlyks geluid geeven; ook ondergaan zy den dood bykans zonder eenige tegenkanting* Men mag dus de Schaapen vry weerloos noemen; ja zelfs ia 'het voortbrengen der Lammeren hebben zy dikwils de hulp gaa on.s Menfchen noodig. Wonderbaar, in de daad , is de behoeftigheid van dit nutte Schep -  VAN HET fCIIAAP. 543 .Schepzel ,• dat ons, ter betooning, veele behoeften des leeven* fchenkt. • Wat het voedzel deezer zagtaartige Dieren betreft, elk weêt, dat zy allerlei kruid niet -even gretig eeten, het welig opgefchoten gras laaten zy liaan, en zoeken een kort en fappig foort; ook fchceren zy het land, daar de Osfcn het weligfte gtas afgeflaagen hebben, met hunne fcherpe tanden, gaarne na. Welk een voordeel voor het Menschdom, dat zy op één land deA'o£,het Paard en het Schaap, elk zyn nooddruft kunnen laaten zoeken. Met welk eene onderfcheiding , voorzigtïgheid en bedagtzaamheid, weet elk aan de tafel, door de Natuur gedekt en 'voorzien, het nutte te kiezen, en het fchadelyke te vermyden, dat weder aan een ander tot heilzaam voedzel ftrekt. — Veelvuldig zyn de nuttigheden'van dit Beest, wilde men zich tot alle deszelfs byzonderheden inlaaten: van de Melk der Schaapen maakt men in zommige Landen zeer aangenaame Kaas, waar van de Rochefortfche in Frankrjk, en onze Texclfche, kan getuigen: en wie weet niet, hoe de Wol, welke men jaarlyks van dit Beest fcheert, en dus van eene vragt verlost, die her anderzins zoude laaten- vallen , ons tot verfcheidenerlei foort van dekzel en kleeding dient, en,van den Koning tot den Slaaf, van den rykften tot den behoeftigften, daaglyks gebruikt wordt, in ftoffen van verfchillende benaamingen, te breed om hier alle op ie noemen : doch de hoedanigheid der Wol verfch-ilt zeer veel, naar de verfcheidene l anden. Het Uitwerpzel, of dê Mest, der Schaapen is een alleruitmuntendst middel om zommige landen, tot het voortbrengen van een en ander gewas, zon*derling bekwaam te maaken , om nu niet te fpreeken van de geneezende kragt, welke zommigen daarin hebben gemeend te ontdekken. In de Noordfche Landen gebruikt men de Schaapenvagteiï, op eene byzondere wyze, om de knellende koude af te weeren : van de Huid wordt leder en pergament vervaardigd ; eu, welk een overvloed van aangenaam, ligt verteer-, baar en voedzaam, Vleesch zy verfchaffen, weet elk. Ziedaar de voornaamfte byzonderheden van het Schaap voorgefteld. Wie nu kan het Schaap in zyne nuttigheden befchouwen zonder tot dankè'rkentenisfe , aan de wyze en goede Voorzienigheid , te worden opgewekt ? Ik geloof en hoop ,. ellï onzer heeft die aandoening. Eene milddaadigheid, die alle dagen vernieuwd wordt, verdient eene onophoudelyke dankbaarheid. Q$ 2 EENE  £4$ èlNEISKURMOË ONTDEKKINS SÏHE ALLEBAANGELEGENSTE GENEESKUNDIGE ONTDEKKING 0V£E DE KWAAL VAN SCHELDEN» (Uit het Engekch.*) Van de dagen des Spedators af, [tot op den tegenwoordige» tyd, hebben de Zedefchryvers in hunne Vertoogen uitgevaaren tegen het Schelden, ter oorzaake van eene blykbaare misvatting omtrent de waare natuur, den oorfprong en het bedryf, van Schelden zelve. Ja , onze Voorouders waren nog meer te berispen; dewyl zy verder gingen, en, het Schelden voor eene misdaad houdende, 'er eene itraffe op ftelden. Veel lichts heeft men nooit over dit onderwerp verfpreid; doch, dewyl ik my op de kennis daar van byzonder heb toegelegd in de laatfte vyf en dertig jaaren myns leevens, juist den tyd zints ik in den gezegenden Huwlykenftaat tradt, zo hoop ik in ftaat te zullen weezen, om de duisterheden der dagen'van onkunde en van vervolging te verdry ven, en iets te kunnen toebrengen, om die onredelyke Vooroordeelen uit te rooijen, Welke veelen, nog heden ten dage, tegen Schelden koesteren. Men heeft in de Theorie van 't Schelden zeer misgetast, 't Geen eene Kwaal is, heeft men voor een Misdryf genomen: daar, in de daad, Schelden eene Kwaal is, die voornaamlyk in de Longen zit; en, wanneer de kwaade ftof langen tyd opgehouden is, doet dezelve de Spraakdeelen op eene zeer zonderlinge wyze aan, en ontlast zich met een geweld, 't geen, daar het den Patiënten ligtenfchap geeft, zeer ftrekt, om de byitanders te ontrusten en te verfchrikken, en, die het kunnen hooren, magcig te ontftellen. Zodanig is myne Theorie van het Schelden. En, indien wy alle de verfchynzelen, welke het zelve oplevert, in onderfcheidene Gezinnen, naagaan, zullen wy bevinden, dat ze alle deeze Leer bevestigen. Het is, overzulks, de grootfte wreedheid, en de droevigfte onkunde, het Schelden voor een Misdryf te houden. Men mag, even goed', iemand, om dat hy de Koorts heeft, in de Gevangenis werpen, of, om dat hy aan Podegra fukkelt, na de eene of andere Volkplanting overvoeren , als iemand over het Schelden ftraffeu: dewyl het in allen gevalle eene Kwaal is, uit de reeds gemelde oorzaaken herkomftig. En niet alleen is het eene Kwaal op zichzelve, maar wordt, op eene ongepaste wyze behandeld zynde , de oorzaak van veele andere Ongefteldheden. Verwaarloosde Scheldvlaagen hebben dikwyls Stuipen voortgebragt. En, wanneer de ftoffe dier Kwaaie lang wordt opgehouden, zonder daar aan eenigzins lugt e» geeven, tvvyfel ik niet, of-er kan Longteering uit ontftaan, ©f  OVBft DE kW AAL VAN SCHELM!», cf hyftericaale ongefteldhedërt , die, indien ze niet fpö.-dig doodlyk zyn, althans het leeven verdrietig en bitter maaken, voor veele waardige Leden der Maatfchappye. — Alle deeze Ongemakken zou men hebben kunnen voorkomen, indien de Geneeskundige Faculteit het Schelden uit het oogpunt eener Kwaaie befchouwd, en, overeenkomftig met myne Theorie, behandeld, hadt. Ik gaa nu voort tot het opgeeven der KENMERKEN EN VERSCHYNZELEN. Men kan ontdekken, dat iemand met deeze droeve Kwaaie behebt is, aan zyn Pols; dezelve flaat doorgaans honderd Hagen in één minuut; de Oogen zyn zeer ontftooken, puilen uit, en ftaan dreigende; dikwyls vertoont zich een roode gloed cpj 't aangezigt: op andere tyden, en geduurende de uitbarfting der Ongefteldheid, wordt het gelaad beurtlings rood en bleek; men befpeurt eene ongeregelde, maar fterke, beweeging in handen en armen, en een ftampen met den rechter voet; de Stem is zeer fterk, en, als de Kwaal toeneemt, wordt dezelve lchor en ongeregeld: het geheele geftel is in verwarring. Naa dat deeze Toevallen eenigen tyd: aangehouden hebben, bedaaren ze allengskens, of gaan zomtyds fchielyk over, wanneer de Oogen een vloed van traanen ftorten, en de Lyder toe voorige bedaardheid komt. Doch de Ongefteldheid laac eene groote maate van zwakheid naa, en esne byzondere neergeflaagenheid in de oogen, bovenal, wanneer eenige vreemde Perfoonen by de vlaag van Schelden tegenwoordig geweest Zyn. • Ik heb ook opgemerkt, dat het Geheugen eenigzins verzwakt is. De Lyder fchynt eene zeer onvolkomens herinnering overgehouden te hebben van het gebeurde, en- als her, hem eenige omftandigheden erinnert,.worden deeze door,hoofdigheid ontkend. Gemelde Kenmerken en Verfchynzels, begrypt men ligt, verfchillen zeer veel in onderfcheidene Patiënten ; doch, waar zy zich gedeeltlyk ten, zelfden tyde opdoen , behoeft men weinig aan het daadlyk daar zyn der Kwaaie te twyfelen. VOORGESCHIKTMAAICENDE OORZAAKEN. In alle Kwaaien zal men bevinden, dat de kennis der Voorafgefchiktmaakende Oorzaaken veel afdoet om ons in de Geneezing byftand te bieden. In het tegenwoordig geval zyn deeze, Ligtprikkelbaarheid van het vaatagtig Stelzel, fterkte van Drift, en gebrek aan Bedaardheid. AANLEIDENDE OORZAAKEN. De Aanleidende Oorzaaken tot Schelden zyn veelvuldig. OnQq-f der  54* GEWÈBsRüanioE ontdekking der dezelve mogen wy tellen, het breeken van een Porcelffnen Schotel; het verkeerd opzetten van een Hoed; het onen! laaten van een Deur; het te gaar of ongaar koeken vanger Leten; het tut-laaten gaan vat, het Vuur; het niet pjftn 0D den Tyd, van Kappers, Baardfchraapers, enz., „iet nSodthfer verder op te noemen; dewyl deeze Oorzaaken zo natu, vlc zyn, da men ze niet kan voorkomen ; als mede, om f welke ook de Aanleidende Oorzaak zyn moge, de Verfchv^ zeis dezelfde zyn, en de wyze van Geneezin£ dezelfde blyft? geneezing. Verfcheide Geneesmiddelen heeft men tegen deeze OnreIteldheid u.tgedagt ; doch alle tot hier toe van een ruwen ^ geweldigen aart; die, derhalven, indien zy al de Verfchvnzela voor een oogenblik mogen doen ophouden , eene grootere gefchikthe.d dan te vooren tot die Ougeltelteni.fe a-terlaa ten _ Onder deeze fchryft het Getuf ene Volk veel S E.kenftok, een Zweep of een Bullepees, voor; doch die Mid" delen zyn alle onderheevig aan het reeds aangeduidde gebrek Anderen hebben het bybrengen van Bewysredenen aan- gepreezen; doch deeze zullen, even als de Inenting der Kinderziekte, geen baat toebrengen, of de Lyder moet eenigêrwyze voorbereid weezen om dezelve te ontvangen — Eeni gen hebben veel op met het Stilzwygen van alle Perfoonen" die zich omtrent den Lyder bevinden; doch ik moet bekennen, dat, zo menigmaal ik dit middel zag beproeven, de Kwaal veeleer verflitnmeide Het zelfde mag gezegd worden van Infchiklykheid, waar door men den Lyder |Vn eigen gang laat gaan. Dit werkt omtrent even eens als het drinken geeven aan een Waterzugtigen, of het toedienen van brandewyn aan iemand m een heete Koorts Naardemaal het hoofdoogmerk van dit myn fchryven is, om te bewyzen dat Schelden eene Kwaal, en geen Misdryf, b zal ik met breed uitweiden over de Geneeswyze: naardemaalop t eigen oogenblik dat myne Theorie wordt aangenomen , elk in ftaat zal weezen om de Ongefteldheid, naar de regelen der Kunst, of fecundum artem, gelyk men het noemt, te behandelen. Ik zal egter het volgende Voorfchrift opgeeVen, 't geen ik, wel toegediend, nooit zag misfen: Neem: Van Gemeen Verftand, dertig Greinen. Van Betaamelyk Gedrag, één Scrupel. Van Behoorelyk Overleg, tien Greinen. Zi 1 Pren? dk 3lleS raet één inblik BedenÏ^S^'20 - - deör Aanleidende : " ■' -Wat  OVER IjE KWAAL VAN SCHELDEN. 543 Wat de Leevenswyze betreft, fchoon het niet noodig zy den Lyder tot Melkfpyze of Moeskruiden te bepaalen , heb ik altoos goed bevonden hem ernftig te waarfchuwen tegen Geestryke Dranken , en alles wat het Bloed verhit. Dan, het is noodig, dat ik eene zaak van de uiterfte aangelegenheid melde, ter Voorkoming van deeze Ongefteldheid, en welke ik tot hier toe yerzweegen heb , op dat alles, wat ik ten aauziene van myn onderwerp te zeggen heb, te onderfcheidener begreepen worde. Men vooronderftelt door¬ gaande, en, in de daad, men heeft het mentgvoud beweerd, dat deeze Ongefteldheid meest eigen is aan flegts één der beide Sexen: en ik vertrouw het is onnoodig die Sexe te noemen. Maar, hoewel het waarheid moge weezen, dat deeze 'er meest aan onderheevig zy , gaat het, nogthans, zeker, uit myne vooraf opgegeevene Theorie, ten opzigte van de Voor gefchikt, inaakeude Oorzaaken, dat de Mannen even zeer gevaar loopen. Van waar mag het dan bykomen, dat wy niet zo veel Mannen met Schelden behebt vinden als Vrouwen? De beantwoording deezer vraage ligt gereed. Schelden is , gelyk ik boven beweezen heb , het uitwerkzel van eene zekere opgehoudene kwaade ftoffe. Deeze ftoffe heeft zo veel by de Mannen plaats als by de Vrouwen; doch de laatstgemelde hebben zo veele gelegenheden ter ontlasting niet als de Mannen. De Vrouwen vinden zich, door de Mode, en eene meer bepaalde leevenswyze, uitgeflooten van die openbaare Gezelfchappen , Clubs, Koffyhuizen , enz. enz., waar de Mannen fteeds gelegenheid aantreffen, om zich, van 't geen de Ongefteldheid veroorzaakt, te ontdoen, en dus voor te komen, dat die ftoffe zich immer in eene zo groote hoeveelheid ophoopt, dat de voorgemelde Vetfchynzels plaats grypen. Dit, en dit alleen, is de rede, waarom die Kwaal het meest by de Vrouwlyke Sexe wordt waargenomen. Was ik een Wetgeever, [of had ik invloeds genoeg om de Mode te regelen, dan zou ik voordellen, dat de Vrouwen ook haare openbaare Gezelfchappen, Clubs, Koffyhuizen, of zelfs haar Parlement, hadden. In zodanige plaatzen zouden zy gelegenheid vinden tot die oefening, welke zo zeer ftrekt tot het te onder houden der Kwaaie, die, naar de tegenwoordige leefwyze der Vrouwen, zich ophoopt, en, wanneer de natuur zich poogt te ontlasten, gaat die ontlasting vergezeld van al dat geweld, en alle die ongeregeldheden, welke ik reeJs be» fchreef. Zo veel heb ik gewaagd te zeggen van het Schelden, en ik hoop dat ik zal gedaagd weezen in het wegruimen der onredelyke Vooroordeelen, welke gekoesterd zyn door eene aangemaatigde meerderheid in onze Sexe, gevoegd by een deel onkunde, die, om 'er het minst van te zeggen, die meerderheid zeer twyfelagtig maakt. Al-  55» GWEKSKOND. ONTDEKKING OVER DE KtVAAL VAN SCHELDEN, Alleen heb ii: 'er by te voegen, dat myne beweegredenen n d.t alles belangloos geweest zyn, en dat ik niy feer "f tekkig zal agten als ik raad mag geeven aan eenig rtlfm met deeze Kwaaie behebt. De Brieven kunnen wL vrv™' zonden worden aan ' " " 1 vraScvry ge- CELSUS BOERHAAV». , M. D, Londen. BE HEERSCHENDE ZUGT TOT HBT SVEL TEGENGEGAAN. Daar zyn eenige onderwerpen, op welke de verbeelding ziek gaarne bepaalt, fchoon dezelve bykans uitgeput ™ waarover de Menfchen gaarne fchryve/, fchoon % w eten! dat zy niets nieuws daar over kunnen voortbrengen. Nathans moet eenige verdiende toegekend worden aan de zodanigen, die het hun pligt agten, eene Ondeugd te verfoeljen, terwyl dezelve blyft beftaan, zelfs dan, wanneer zv «eene wapenen hebben, om 'er tegen te gebruiken, of ze lyn ^d3 duizendmaal gebezigd; het is door aanhouden alleen fin heC voordraagen van eenige weinige eenvoudige en welbekende Wt en'hetieM11" G7een **** ee" /evoel vaTfcha nte i.y&\ i bezield wordt met een yver ter hervorminge. Dit d* Ichande, dit is de lof, welke hem kan nagaan di» tegen de Ondeugd van het Spel zyne rennen a3er ,' en onderwerp, waarover zo veel gefchreeven, en vergSch se* fchreeven, «; waarover zo weinig nieuws kan worden bygl biagtj en 't welk niet te min, indien dezelve ooit vvyke Wagten? °P *W ™ho*dsadsa 'egenftand, en herhaalde 'Er is ééne rede, in de daad. waarom wy niet moeten verflappen in onze poogingen, noch aflaaten van onzen yver, in dT±fte"d,ge,en weibeleede tegenkanting, welke ik hóóp, dat men als volwigtig zal laaten gelden. Deeze is de toeneemende voortgang, die het Spel maakt, deszelfs vorderingen n de laagere rangen der Maatfchappye, en de koele onverIchilhgheid, waar mede de fchriklyke verwoestingen, dau- door nügffiU l ru Sr°S d6S MenseWoms befchouwd worden. u Jl t uAChynSn te, ^OTPen, dat het eene verdwazing «Vn yë-lenZmde' en ^ vergeeten de aandoeningen van verontwaardiging terwyl zy de taal des medelydens uiten; t \Z? mag, T1aü\ tWyfel trekken> cf het medelyden , in d. geval, wel befteed is, en of wy geregtigd zyn, in één Ö£ P,r» n 2 t0t t£ geeven aan de Voorftanders van heï SpeJi eene Ondeugd, welke, ten minden in één opzigt, alle andere Ondeugden overtreft; dewyl dezelve gepleegd wordt in de  BZ HEERSCHENDE ZUGT TOT HET SPEL TEGENSEGAAN. J5I 4« bedaardfte oogenblikken der rede, en men het ftelzel daar van voortzet met voordagt, overleg, en eene geregelde volharding, niet ongelyk aan die, waar mede men zyn beroep ■waarneemt, Men kan dit niet zeggen van misdryven, gepleegd door den aandrang van fchreeuwende behoeften , of door de {chielyke opwellingen van drift. In de daad, men kan zelden dit zeggen van Dievery of Moord, Het Spel bevat in zich alle Ondeugden. In het Spel is Gierigheid en Ondankbaarheid; het bevat in zich eene geheele vervreemding van de zagte en medelydende gevoelens onzer natuure. De Speeler van beroep is een vyand des Menschdoms, en kent den band niet, door welken de Menfchen verbonden zyn om elkander te helpen en by te ftaan. Doet hy eene edelmoedige daad, of 't geen eenigen met dien eernaam beftempelen, deeze komt eer voort uit verkwisting dan uit goeddaadigheid, en het is zeer zeldzaam, dat hy voor zulk eene daad zich niet ruim en rykiyk vergoeding verfchafc, door elders een groot ongelyk ke pleegen. De Eer van een Speeler is mogelyk een der belachlykfte uitdrukkingen in onze taal: want elk Speeler van beroep weet, dat zyn bedryf niets zou te beduiden hebben, indien hy zich niet bevlytigde, om, door alle mogelyke, middelen, voordeel te behaalen op zyne party, en, inzonderheid, oin de laagfte en fiwodfte, en nogthans gümpig bedekte, kanfen af te zien van de Jeugd, de niets ergdenkende goedwilligheid en o.nbedreevenheid. Dit is het echte Character van een Speeler, en zag immer iemand zulk een Character zonder affchrik aan? „ Het Spel," zegt een uitmuntend Schryver, „ Ichynt niet „ alleen de zugt om uit te munten, maar ook de begeerte tot „ vermaak, verkragt te hebben; het heeft de vlam des Min« „ naars zo wel als den yver des Patriots uitgebluscht, en „ dreigt, indien het verder de overhand neeme , alle onder„ fcheidingen van rang en fexe te verdelgen, alle eerzugt, dan „ die van bedrog, te fnuiken, en Menfchen van alle leevens„ kringen te bederven, wier Voorouders door hunne deugd, door hunne nyverheid, of door hunne zuinigheid, hun in #) ftaat gefield hebben, om buitenfpoorig, niets nuts bedry„ vead , en oHdeugend, te leevea, en hun geheel zonder kun„ digheden te laaten, dan die van het Spel, dat in de mode „ is, en zonder eenigen wensch, dan om een gelukkigen Speel- kans." Een denkbeeld als die, omtrent veertig jaaren geleeden opgegeeven, is zeker meer toepasfelyk op den tegenwoordigen tyd: veel van deeze voorzegging is met de daad vervuld. De zugt om uit te munten in 't geen waarlyk pryzenswaardig is, en de trek tot redelyk vermaak, is met de daad verdweenen. Het Spel dooft alle andere Driften uit, of, om naauwkeuriger te fpreeken, richt ze alle tot één voorwerp, en dat wel tot het onbg- val-  552 I,E HEERSCHEHDE 2ÜST TOT HET SPEL TEGENGEGAAN. valligfte voor eene edeldenkenuc Ziel, de flordige zugt tot Winst. En, wanneer wy deeze zugt de heerfchende vinden in een jeugdig hart, moeten wy dezelve, als iet geheel onnatuurlyk, doemen. Het is, nogthans, het waare weezen en het kenmerktekenende van het Spel, dat het veranderingen in onzen aart te weege brengt, welke niets anders kan veroorzaaken. Wy zyn met geheel ontbloot van Wetten teren deeze Ondeugd; maar die Wetten hebben weinig of gecH kragt • en dit zou het geval blyven, zelfs dan wanneer ze vermenigvuldigd werden: want dit is een der zonderlinge gevallen, waarin ae Wetten geen goed zullen doen zonder de medewerking vu den geest des Volks. Wetten kunnen, op haar best genomen, alleen zekere toevallen van openbaare bukenfpooritrheid verbeteren; maar het Volk kan alleen eene Ondeugd als deeze haatlyk doen worden, en buiten zwang brengen. De Wetten tegen t Spel, behoo.elyk ter uitvoer gebragt, zouden Huizen, om te fpeelen opengezet, kunnen vernietigen; maar zy kunnen in de Huizen van byzondere Perfoonen niet werken. En he: is een bekend en openbaar ftuk, dat, in het punt van misdryf, geen Huizen, die voor Huizen ivaar men fpeelt bekend ftaan, de fchadelyke Kaartpartyen overtreffen, by zekere Lieden van Aanzien of van de C roote Wereld gelyk zy zichzelven noemen, icnoon dat aanzien, die grootheid, niets anders is dan een voorrang in de Ondeugd, en eene meerderheid van onbeachaamd te roemen op zyne fchande. Het vooruitzigt van het opgroeiend Geflacht is, uit dat oogpunt befchouwd, in de daad duister en bedroevend. Hoe veele ryke Famihen hebben zich, door deeze verwenscblyke hebbelykhe.d, bedorven/ Hoe veele zyn met fchulden bezwaard en overlaaden! Welk een aantal Kinderen zullen, groot geworden als zy ten eenigen tyde ontdekken waardoor hunne Ouders ten val gebragt zyn, met de hoogfte reden, het Spel, als de bron van ramp, vervloeken! In welk eene flegte Naagedagtenis moeten die Ouders niet zyn by de arm en berooid gemaakte K.nderen , onfchuldige Slachtoffers van der Ouderen Dwaasheid —-ik zeg te weinig Verkeerdheid, tot een trap van boosheid opgeklommen, die de verbeelding in haare vlugt te vergeefsch zoekt te beftygen, om'er een evemnaatig dv'akbeeld van te vatten en op te geeven!  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETR.EK.K.ELYK. PROEVE OVER DE EENZAAMHEID, OF DE AFZONDERING» (Uit het Engelsch.) Indien gy zult willen, myn Kind! zo. zult gy onderweezen worden, en indien gy uwe ziele daar toe begeeft, ze zult gy gantsen. kloek worden. JESUS SIRACH. Onlochenbaar werd de Mensch voor de Zamenleeving gebooren. Deeze waarheid wordt bekragtigd door het overweegen van de veelvuldige en ontelbaare Beboetten en Zwakheden der Menschlyke Natuure, zo wel als van alles wat de Vermaaken, de Gemakken en de Vertroostingen , des Leevens uitmaakt. Dit is een dier grondftellingen , die , daar zy eens algemeen de toeftemming des Menschdoms verkreegen hebben, aangemerkt worden als van zelve fpreekende waarheden, dié geen tegenipraak sedoogen, en dus op geenerlei wyze eenig_ verder onderzoek behoeven. En, indien onze Pligten in den ltaat der Zamenleeviuge recht verftaan wierden, indien de Menfchen min overhelden om alles tot uiterften te brengen welke onaangeraakt behoorden te blyven, zou er weinisr, reden zich opdoen om by te brengen wat ik voorheb in deeze Proeve te beweeren naamlyk, dat de Mensch voor de Gezellisjyeid of de Maatfchappye met alleen gebooren is, en dat Eenzaamheid en Afzondering een aanfpraak op ons hebben, welke niet kan gelochend, en met behoort wederjtreefd, te worden. , Dichters, en verbeeldingvolle Schryvers in Onrym, hebben veel gezongen en gefchreeven tot Lof der Afzonderinge: als of zy wilden, dat de Aarde zou verdeeld worden in kleine afperkingen, beantwoordende aan de maate der Volkrykheidj en dat elk Mensch zich in zyn afgeperkt gedeelte zou onthouden, zonder eenige gemeenschap met de plek gronds zyns Nabuurs. Zy hebben de . *iENd. i703. NO. 14'. " ' ken>  554 " PROEVE Eenzaamheid verbeeld als de eenige dampkring waarin de Deugd onbefmet kan ademen; en de met mosch begroef, de cel als de eenige Jempel van Godsdienst en Deugdf Het Gezellig en Maatfchappyelyk Leeven hebben zy eenpaarfe gebrandmerkt, als altoos in verbintenisfe ftaande met Godloosheid en Ondeugd, en, in hun verrukte geestdrift voor het vermaak en de geneugten der Eenzaamheid, een vloek «itgefprooken over elke plaats, waar de Gezelligheid de Menfchen m zekeren getale zamenbrengt. rJSÏÏ 1S def Teite waardig, den laster te wederfpreeken van deeze Dichterlyke misduidingen; naardemaal ze, m onze dagen, geen gewigt hebben, en om dat de neiging des Menschdoms zo zeer overhelt tot het tegenovergcftelde uiterfte, dat, om het behoorelyk evenwigt te herftelen, het noodig wordt de zugt tot Afzondering zo vee te verlevendigen, als met de Pligten der Zamenleevmg beftaan kan; en het genot van de Verkeering binnen zulke perken te bepaalen, als de Eenzaamheid noch nutloos, noch verveelend, doet worden De groote zaak, waar op het in het Menschlyk Leeven aankomt, is te weeten, rW Gezelligheid en Eenzaamheid, m zuk eene maate, te mengen, dat de uitkomst met anders is dan Geluk, Orde en Rust; dat niets ingedaan blyft wat afgedaan meet worden, en geen T^d onverantwoord overfchiete, of uuren van welke wv se ï rekenfchap m 't geheel kunnen geeven. y § Daar is een algemeen Spreekwoordlyk zeggen, 't welk toegepast mag worden op Menfchen / te zeer overgegeven aan de vermaaken der Verkeering. Het is de eerfte wensch van kinderlievende Ouders , &te zien dat hun kleine Knaap of Meisje, bekwaam is om alleen te loopen■ en zy fmaaken geen gering genoegen uit de beftffie poogingen van hun Kroost, om dit eerfte tydperk JS woeligen en werkzaamen leevens te bereiken/ Het zou nogthans een wenschlyker zaak weezen, indien zy, wanneer de jaaren van rypen ouderdom gekomen zyi, leerden alleen te loopen, zonder het behulp van ydele vermaak neèmingen, en ydel gezelfchap, onAun opY n weg de3 leevens. te geleiden Het zou voor hun een zegen zynjndien zy vroegtyds leerden die Leidbanden af te werpen,'welke de Ziel in een ftaat van Kindschheid houden, langen tvd naa dat het Lichaam de volwasfenheid bereikt heeft Wantieer gyeen Man ziet, dermaate overgegeeven aan Vermaak dat hy nooit op Afzondering gefteld % die nTnmex zicb ge-  over de eenzaamheid. 555 gelukkig agt, dan in den kring van eenig Gezelfchap, hoedanig ook, en in het genot van alle mogelyke verftrooiende verlustigingen, en die zo zeer eens andeis id, dat hy nooit zyn eigen mag heeten; dan moogt gy vei* lig betluiten, dat hy een van die overgroeide en bedorven Kinderen is, die niet alken kunnen gaan. Mira zou eene van de aangenaam He Vrouwen weezen, eene der beste Egtgenooten en Moeders,was zy geene geflaagene Vyandin van een enkel uur Afzonderings. Haare Mor gen-uur en, die een aanvang neerpen met het geen 't Gemeen den Dag noemt, zyn verdeeld tusfehen de noodwendigheden van den llaap, kleedingbezoeken, het gaart zien van verkoopingen, en de eene winkel voor, de andere naa, in te ilenteren, enz. Haar Dag befteedt zy in gezelfchap, of binnen of buiten's huis, in openbaare Vermaaken, en Kaartpartyen. De minfte lichaamsongesteldheid is eene ondraaglyke last, door den onvoeglyken hinderpaal , welken dezelve oplevert, om te voldoen aan eene gemaakte affpraak, haar beroovende van het geluk om een uitgekoezen gezelfchap te zien, en, 't geen nog erger is , fchoon een gevolg' van het ander, haar bepaalfende tot haare eigene gedagteu; die, door mangel aan fchikking, langen tyd een enkele chaos geweest zyn, of, om een nieuwe Iranfche fpreekwyze te bezigen, zich in een geduurigen Jtaat van Regeer ingloosheid'.-bevinden.- Maar, helaas! hoe weinig beduidend is deeze leevenswyze, om de bedenkingen uit te fluiten van die kwelling,en de herinnering van 't geen waarover wy ons fchaamen.— Mira zal welhaast een aandoenlyk voorbeeld opleveren van de onheilen, welke ontftaan uit de onbekwaamheid van alleen te kunnen gaan. ■ Een Fransch Schryver , wiens Naam ik my niet kart herinneren, zegt, dat elk niet weet hoe eene wandeling te neemen; en men moet bekennen, dat dit eene kunst ris, die men niet kan leeren in de geduurige tegenwoordigheid van Medgezellen. —<—i Gezelfchap is, in 'allé op"zigten , gevaarlyker voor de Ziel, dan Afzondering,!; want, indien wy hartlyk deel neemen ia de vefinaakoa der Verkeering, verleeren wy ras de pligt van overdeaifking, en keuren dezelve onnojödig, dewyl wy ons vau de wysheid van anderen bedienen; maar de Man, die altoos leent, kan niet ryk weezen: In Afzondering is het geval geheel anders; want, indien een Mensch Sar geene buitengewootte verkleefdheid -aan verkrygt, ('t-geeft Rrt zeer  55* PROEVE zeer zeldzaam , en in deeze dagen niet zeer te duiten» is,) keert de zugt tot Gezelligheid, door den Maaker der Natuure ons ingeplant, allengskens wederi hy, die het gemurmel van een beekje zogt, verwisfeit dit' zagt gedruisch met de woeling der menfchen. Zyne Ziel heeft ondertusfchen eene groote maate van voorzigtigheid en wysheid opgedaan In de daad, elk een mag veilig aan de Afzondering worden toevertrouwd; doch'de mee^e gevaaren, die de Jeugd omringen, ontftaan daar uit, dat zy aan de Verkeering, zonder Gids,overgelaaten worden. £k vertrouw, dat dit geen nader bewys behoeft, dan 't t geen de oppervlakkigfte waarneeming ons kan opleveren. ^ De minfte van de nadeden, welke ontftaan uit een afkeer yan Eenzaamheid, zyn losheid, onftandvastigheki van neiging, en kragtloosheid in beiluit. Uitwendige omHandigheden kunnen voorkomen, dat deeze geene andere gedaanten aanneemen; een Man of Vrouw moge een bedryflooze Weetniet, en niet ergers, worden; doch dit is geenzins altoos het geval. Zeer dikwyls geeven zy aanleiding tot ondeugd, door de befchutzels tegen verzoeking weg te neemen, en ons te ontzetten van di» vertroostingen, welke ramp en tegenfpoed draaglyk maaken. Ook zyn losheid, wispelturigheid en befluitloosheid,niet geheel on chadelyk te agten ; naardemaal zy veelal buitenlpoongheid en kostbaare Vermaakneemingen veroorzaaken; waaruit dan verlies van middelen gebooren wordt welk verftandigen en braaven alleen kunnen verdraagen -zonder tot wanhoop over te haan. Wanneer wV niets :van.onszelven kunnen hoopen, zal de byftand van anderen, in t uur des rampfpoeds, niets betekenen. I mfn moet het toeftaan, eenige gevallen, waar- mgde kring der Verkeering, met voordeel, kan worden aangeraaden. Daar zyn zekere zielsongerustheden, ontgaande _ uit eene zieklyke lichaamsgefteltenis , of uit de overblyfzels eens toevalligen ongemaks; in welke gevalJen, yrolyk Gezelfchap , en eene opeenvolging vaii onIcnadelyke uitfpanningen, zeer eigenaartig worden aange- preezen Gezelfchap heeft men desgelyKS aangemerkt als een zagt, en egter kragtdaadig,geneesmiddel tegen zekere, bekommernisfen, ontftaande uit tederheid van Genegenheden; en 't zelve kan, met de medewerking des tvds ongetwyfeld aan de verwagting beantwoorden. Ongetwvfeld heelt men te meermaalen ondervonden, dat, by zulke ge-  OVER DE EENZAAMHEID. 557 gelegenheden, de Eenzaamheid fchadelyk is, als voedzel geevende aan hooplooze zwaargeestigheid. Maar het is geenzins noodig, dat het geen aan den eenen als een Geneesmiddel wordt voorgefchreeven , door allen als een- doorgaande Dieet zal aangenomen worden. Onze Geneesmiddelen behooren ons dagelyks Brood niet te zyn. En mogen wy hier opmerken, dat zy, die, om ingebeelde ongefteldheden te voorkomen, fteeds Geneesmiddelen gebruiken, dikwyls daadlyke ongefteldheden krygen, waar tegen de Geneeskunst vrugtloos alle haare poogingen aanwendt. Wat kan een Geneesheer voorfchryven aan iemand, die, door het hebbelyk gebruik van verfterkende middelen, zich verzwakt heeft? Een bewys, dat aangevoerd kan worden ten voordeele van Afzondering op zyn tyd, is van zulk eenen aart, dat het zeker het zwaarfte gewigt behoort te hebben by de zodanigen, die de grootfte Liefhebbers zyn van vermaak. Ik bedoel, dat, hoe meer wy vermaak neemen, het daar door te fmaakloozer wordt, en dat wy, wanneer het fcherpe der nieuwigheid is afgefleeten, en 'er geene verfcheidenheid zich meer opdoet, onze geesten uitputten in het zoeken na vermaak, 't welk niemand kan verfchalfen, en in een geduurig poogen om iets te verwekken, langen tyd naa dat de vinding heeft opgehouden van te werken, en alle haare kragten verlooren. Niemand kan het zoet des Gezelfchaps fmaaken, die de weelde niet kent van alleen te zyn. In de daad, Gezelligheid en Eenzaamheid zyn voor elkander zo volllrektnoodzaaklyk, dat het bykans onmogelyk te begrypen valt, hoe men ze ooit heeft kunnen vaneen fcheiden. Ongelukkig moet die Man zyn , die deeze verbintenis verbrak j want hy heeft daar door overgelaaten aan het kort en fmertvol uur des doods, wat de bezigheid hadt behooren te zyn van een lang en gerust leeven. Ik ben zo wel overtuigd van de noodzaaklykheid der Afzonderinge op gefchikte tyden, dat ik overhel om veele ongeregeld- en onvoegelykheden, welke, naar 't gevoelen van veelen, aan geheel andere oorzaaken moeten worden toegefchreeven, aan 't verzuim der Afzonderinge toe te kennen. Nimmer zie ik eene ongerymde Mode , by voorbeeld, ftand grypen, zonder die te wyten aan de ligtzinnig- en bedagtloosheid der zodanigen , die zich aan geen oogenblik bedaard denkens kunnen overgeeven. Indien eenige van die ongehuwde Dames, die onlangs de Rr 3 ver-  55S PROEVE vertooning van zwangere Vrouwen aannamen , in haare kamer waren gaan nederzitten,. om, voor eenige weinige minuuten, op het voeglyke of onvoeglyke deezer Mode te denken,zo hou ik my verzekerd,zy zouden,met verfmaading, weggeworpen hebben, zo verregaand eene fchennis van vrouwlyke kieschheid, zulk eene openbaare vertooning van het verval der kuischheid , en zo groot een hoon der Sexe aangedaan , door met de kleeding aan te duiden, dat men eene jonge Juffrouw te meer agtte, om dat zy 'er uitzag als eene openbaare Hoer (*). Indien ik overhelde, om, voor een oogenblik, het ongerymde denkbeeld plaats^te geeven, dat de Godsdienst niets anders is dau eene Staatkundige Inftelling van menschlyke vinding, zo zou ik betuigen, dat een van haare ftawkuoüigfte en wysfte fchikkingen beftondt, in het beftemmen van een Rustdag van den dagelykfehen arbeid. By de zo huigen, wier Beroepsbezigheden, geduurende de week, dringende zyn, moet deeze Dag hooggefchat worden, niet alleen als een dag, waar op zy vry zyn van alles wat hun tot werken dry ft; maar als een dag, op welken zy eene fchoone gelegenheid hebben, om de verflrooide en verwarde gedagten van een week te verzamelen en in orde te fchikken; en, door agterwaards zo wel als voorwaards te zien , de fchatten der ondervinding op te leggen, en een voorraad van noodige wysheid te verzamelen. Gelegenheden tot zulk eene voordeelige bedagtzaamheid komen zeldzaam, zeer zeldzaam, voor te midden der woelingen des bezigen leevens. Verfcheide zorgen (*) Misfchien is het noodig het hier gezegde des Engelfchen Schryvers op te helderen : hy doelt op eene Mode, die. in den aanvang deezes Jaars 1793, te Londen plaats greep: verfcheide ongehuwde Dames van aanzien droegen een ftuk kleeds, een Cestina, of Pad, geheeten, welk haar dej gedaante gaf, als ofzy hoogzwanger waren. Deeze Mode hieldt eenige maanden ftand, siet zonder aanftoot, doch is thans meest verdweenen, en het overblyfzel alleen te vinden, by eenige weinige Damas, wier gewoon bedryf het is, alles uit te tarten wat haare Charaflers opfpraaklyk kan maaken, en elk fchynen te willen bewyzen, dat zy geen Charafter te verliezen hebben.— Of de Cestina yof Pad, ook herwaards overgekomen zy, weeten wy niet, wel dat hec onder de Sexe by ons niet ontbreekt aan zodanige,die, in zulk een geval, dezelve zouden gedraagen , en mogelyk nog niet afgelegd, hebben.  OVER DE EENZAAMHEID» 559 gen en onvermydelyke afróepingen dringen in op elk uur als dan ter overdenking beftemd; maar op den Rustdag heeft men de fchoonfte gelegenheid, om te rugge te zien op het voorledene, om dwaaling te ontdekken, en plans van verbetering te vormen. Zonder de onderhouding van den Sabbath op de wyze der Puriteinen aan te pryzen, of geftrengheden voor te fchryven die door de Wereld zouden uitgelachen worden , mogen wy het als een onbetwistbaare Helling ter neder zetten, dat het in zyne magt te hebben, één dag van de zeven te genieten, ontflagen van alle bezigheid, van alles wat kan afwenden, en van alles wat kan verbysteren , een zegen is, welken geen verftandig man zal verfmaaden, en dien niemand ooit ftrafloos kan verwaarloozen. WAARNEEMING EENER PIS - OPSTOPPING , EN DEN BLAASSTEEK. BOVEN DE SCHAAMBEENS VEREENIGING. Door G. J. VAN WY, Anat. Chirurg, et Artis Obftetr. Lettor, Lid'van de Haar' lemfche en Utrechtfche Maatfchappyen van Weetenfchappen , en van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te Amfterdam. Stads Heel- en Vroedtneester te Arnhem, enz. ryedert het begin van Oogstmaand yan dit Jaar, tot £_j aan heden, ben ik meer dan ooit, in zulk eenen korten tyd, zeer dikwyls in de gelegenheid geweest, om, zo wel by Vrouwen als by Mannen, te ondervinden, dat de inbrengingen van Catheters ter ontlasting vau pis uit de blaas, in gevalle van opftoppingen, het werk niet altyd is van ieder die daartoe geroepen word, zo wel als het ook dikwyls ondoenlyk is, de pisontlaster, zelfs by Vrouwen, in de blaas te brengen; althans niet, wanneer 'er tegeuftandbiedende beletzelen in den weg zyn (*). Be- (*) Dit een en ander heb ik naauwkeurig aangetoond, en af. gehandeld , in myne openbaare Lesgeevingen eil Onderwyzingen op een Lyk , in 't Jaar 1789 , voor de Chirurgyns en Leerlingen , en by andere gelegenheden aan de Vroedvrouwen, Rr 4  "500 - WAARNEEMINS ltetrekkelyk de mislukking , in de inbrenging van eene Catheter ter ontlasting van pis uit de blaas , in geval van opttopping by Mannen, werd ik, beneffens myn kun. dige Vriend, o. dë ruück, Stads Med. Doft. alhier in de voorige maand September, in het geval van den ruim 80 jaarigen Man, G. J. A., bevestigd. Immers deeze Lyder wierd van den 15 tot den 18 's avonds afgemat, door herhaalde vrugtelooze beproevingen met de Catheter, ter aftapping, terwyl de pisontlaster niet in de blaas geraakte, en de inbrenging tot aan den ingang derzelve, met dan pynen, kwetzingen en bloedontlastingen, te wege gebragt hadden; tot dat ik, op nadruklyken aandrang van den zeer Geleerden Heere o. de ruuck, geroepen zynde, den Lyder met de meest mogelyke gemaklykheid, in het geval van Stranguria Spasmodica,de. Catheter inbragt, en ruim drie ponden pis aftapte. Byzonderheden hieromtrent, (die zeker niet geheel onwaardig zouden zyn ter mededeeling) zal ik nu agterwege laaten ; bedoelende voor tegenwoordig geheel iets anders mede te deelen ; alleen zal ik 'er thans het volgende op aanmerken : de binnenbrenging van de Catheter word doorgaans als een Kunstbewerking van zeer weinig aanbelang 'aangemerkt, (ze is ook dikwyls zo, by Vrouwen) en vallende ouder het bereik van ieder Heelmeester; ik kan echter verzekeren zegt garengeot, met eene zeldzaame openhartigheid, (welke ieder kondig. Heelmeester behoort te bezielen en iedereu belyder eerc aandoet,) dat ik, hoe naauwkeurig de voorichrilten der beroemdfte heelmeesters opvolgende, altoos eenige moeijelykbeid daar by ben ontwaar gewordenvoorts geeft deeze Heelkundige, uit 't geen hy laat volgen , te kennen, dat, by eene ontleedkundige kennis der deelen, eene menigvuldige oefening moet plaats heb- ben« " Hierom raad ook de geoefende en kundige d. van GESscHEft, hl 'zyne Oefenende Heelkunde, „ uit „ hoofde der veelvuldige alzints gevaarlyk toevallen, wel„ ke eene, of onkundige of onvoórzigtige, inbrenging des „ Catheters kunnen naar zig ileepen , dat oiibedreevene „ zig- daar mede geheel -niet moeten bemoeijen ; maar de „ toevlugt neemen tot de hulp eens meer bekwaamen en ?, geoefender Heelmeesters." BetrekkeJyk het tweede hier voorgeftelde Geval, wanneer, namelyk, de, mbrengjiig eener pisontlaster, zelfs by Vrouwen, }n geval van onöyerwinlyke tegenftandbiedende  EENER. PIS-OPSTOPPING, ENZ. $61 beletzelen , (zeer dikwyls alleen Stranguria Spasmodica) verhinderd word , en de Blaasfteek, boven de Schaambeensvereeniging, vereischt; hier van had ik voorgenomen, thans iets opmerkelyks den Heeren Schryveren der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen, ter plaatzing en allueenmaaking, mede te deelen. 4)r # Ik wierd ter aftapping van water uit de blaas, in ge» val van opftopping, na dat een onzer Stadsvroedvrouwen reeds alle moeite daar toe vrugteloos aangewend had, op aanraading van myn beroemden Vriend , den Stads Med. Doet. f. h. c. hoff, den 19 van Herfstmaand, verzogt, by T. v. D., Huisvrouw van J. W. S. , oud ruim 30 jaaren. By ondervraaging, was het volgende al 't geen men my, vooraf, berigtte: Zy had te vooren tweemaalen gekraamd, en daar was van de laatfte verlosfing, te vroegtydig in de achtfte maand voorgevallen , na voorafgaande ftorting , nu een jaar geleden , den 31 Augustus , voor 't eerst verhindering in de waterloozing befpeurd * en 't zelve alleen druppelsgewyze kunnen kwyt raaken: ondertusfehen zeide zy, reeds in July pynelyke waterloozing ontdekt te hebben. Den 4 September , had zy, klaagende inzonderheid over buikpynen, den zeer Gel. Heere f. h. c. hoff om hulp gevraagd , en zyn Wel Edele had haar vervolgends van tyd tot tyd bezogt, en hulpmiddelen toegediend; by afwisfeling met verligting en verheffing van pynen en zwelling van den buik. Veele Darmfpuitingen waren ook altoos pynelyk, en vrugteloos, zonder opvolgende ontlastingen, geappliceerd. De Maandzuiveringen hadden zig in dien tyd geregeld, doch weinig, vertoond. Voor 't overige zal ik al het geen niet ter zaake deezes Gevals dient, in dit verhaal, agterwege laaten , en tot den Catheterismus , op den 19 September, toen ik haar voor 't eerst zag, overgaan. By de inbrenging van de Blaasfonde ftuitte ik, zo 't my voorkwam, tegen een vast lichaam, en konde met geen mogelykheid in de blaas geraaken, en by het toucheeren vond ik den hals en mond van den Uterus zeer vast, en, zo het my toefcheen, hard, nederwaards gedrongen ; het welk my deed vreezen voor eene ontaarting van dit, en misRr 5 fchien  502 waarneemin» fchien ook het ander, gedeelte van den Uterus en a-nerkant der blaas. Voor het overige was de buik aanmerkeJyk opgefpannen , en hard. ctw> „nlfl Cen|§e #eB -van de «oodzaakelykheid eener, aanftaande zekere Operatie ter aftapping van het water; doch befpeurde daartoe eene groote afkerigheid, waar! om ik my bedienen moest van andere palliative middelen, met voorneemen, om.nader en fterker tot de Operatie Stede! gSn' wanneer 'er geen ontlasting van water diet is overtollig die middelen, welke ik ter voorkoming der kunstbewerking , en met overleg van den Wel Ed! Heere h. c. hoff, van tyd tot tyd voorgefchreeven tZ' i°'i e §eeven' ,0Inr rcJeIlsn d" zy, volgens de algemeen, bekende voorfchnfren, ingericht waren ; maar het'is mislcmen meer noodzaakelyk, ter waarfchouwing voor anderen, dat ik aantooire hoe men zig in agt moet neemen om misleiding, ter afweering eener Operatie, voor te komen' immers , de fchnk voor de Kunstbewerking, welke ik* iciioon op de vootrzigtigfte en voordeeligfte wyze, ter ontlasting van 't water uit de blaas, voorgelleld bad, deed de Lyderesfe by herhaaling zeggen, (en my misleiden, gelyk naderhand bleek uit 't verhaal eener Naastbeftaande,) dat zy veel beter was, weinig pynen gevoelde en van tyd tot tyd beter, en genoegzaam', pis loosde: en in de, daad , onder het aanhouden van de uitgekozene middelen, tusfehen beide zagte Laxantia en Clysnw ta, zomwylen met, doch meestal zonder veel effect' zag ik evenwel nu en dan eene kleine hoeveelheid ontlaste'pis • ook wierd de buik eenigzints dunner en zagter, zo als zulks door gemelden Heere hoff met my befpeurd wierd ï muis chen was deeze fchynbaare verligting en verbetering van korten duur; de pynen verbeften zig op nieuw, de buik zette zig meer en meer op; doch de Lyderesfe uit vrees voor de. inbrenging van de Catheter, die py' nelyk geweest was, en beangst om eene andere Kunstbewerking, ter ontlasting van 't water, te ondergaan, beTigttemy.by ieder ondervraaging, dat zy,nu en dan, nog at eene aanmerkelyke hoeveelheid water loosde- tot dat zy door eene haarer Naastbeftaanden in zo verre daar in tegengefproken wierd , dat haare pisontlastingen van zeer weinig aanbelang waren, en hierom liet ik my ter overtuiging, de druppelsgewyze ontlaste verzameling, van 'savonds tot s morgens, bewaaren, waar uit bleek dat de Kunst-  eener pis-opstopping, enz. 563 Kunstbewerking allernoodzaaklykst was [, aangezien die hoeveelheid niet boven een klein bierglas vol uitmaakte, en meer uit den overmaate uitgerekten, en daardoor eenigzints opengereten, mond der blaas , dan uit verbetering baars gevals, ontftond, terwyl de buik meer en meer, door de opgezette blaas, oprees. Met moeite konde ik ter tweede beproeving met de pisontlaster geraaken , en hier by ondervond ik'weder dezelfde moeijelykheid, tegenftand en onmogelykheid, ter binnenbrenging, en als nog geetie mogelykheid om de Lyderesfe tot de punftie boven 't fchaambeen, om redenen der bedrieglyke waterontlasting, te beweegen. Tot aan den 1 Oclober duurden de vrugtlooze poogingen ter herfteÜing met uit- en inwendige hulpmiddelen, zo wel als myne aandringingen tot eene onvermydelyke Operatie. Maar toen, de uitgezette blaas, duidelyk, tot de uiterfte grenspaalen aan de boven- en voorzyde van den buik opgefpannen voelende , wilde ik niet langer aanfchouwer van zulk een akeligen , kwynenden en gevaarlyken, toeftand zyn, en drong derhalven nu met dien aandrang daar op aan als ik voor 't laatst ter toeftemming noodig oordeelde ; doch niet, als of dit een middel ter radicaale herftelling zyn konde, maar alleen dienende om voor te komen , dat de opftopping van pis geene oorzaake des doods zyn zoude, daar men thans , in die gevallen , zulke zekere middelen ter voorkoming magtig is. Den 2 Oclober wierd ik hier in gefterkt door myne Vrienden, de Wel Ed. Heeren f. h. c. hoff en 0. de ruuck, welke ik daartoe verzogt had. Ik plaatfte de Lyderesfe , om redenen haarer geweldige pynen, zo gemakkelyk mogelyk, over dwers op haar bed, met de beenen van dezelve af, en deed de kunstbewerking, ter ontlasting van de blaas, door middel van eene rechte wyde en maatig lange Troiscar, op den raad van den Hoogleeraar a. bonn (*); dringende eenigzints fchuins bovenwaards met de priem door de bekleedzelen en peritoneum, in 't midden der buik en linea alba, een en een halve duim boven de kraakbeenige vereeniging der Schaambeenderen, tot in de blaas; en ontlastte, na de (*) Verhandelingen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde, te Amfterdam, IldeDeel, bl. 304.1  5Ö4 waarneeming de uithaaling van de priem, niet minder dan i* ponden pis , medicinaal gewicht, behalven het geftorte water t welk nog op een pint gefchat wierd: onderwyleii e» na de ontlasting van de blaas , beproefde ik de inbrenging yan een dunne buigzaame Catheter van veerkrachtige hars, verfcheide maaien; doch konde dezelve by geene mogelykheid binnen brengen, door d7 SS komelyke tegenftandbieding; welker" oorzaak ik niet 7e. ker bepaalen kan, en 'er hierom geene gisfing van wil opgeeven, dewyl ik aan de blaas,§na den & der" Lv deresfe , niets ongeftelds befpeurd heb. Myn oogmerk was de Catheter van veerkrachtige hars dooi de Sul K A ^MrlV16 bl3aS te h^n,om redenen door Prof. a. bonn (*) opgegeeven; zyn Hoog Ed. zegt • „ Het inbrengen van een dunne buigzaame Catheter van „ veerkrachtige hars,door de zilveren ontlastpyp heen la „ het uithaalen deezer laatfte over den eerften, met ach'ter„ laating van denzelven,is een eenvoudig en zeker middel „ om alle zorg weg te neemen en hinder te voorkomen In dit geval het ik de zilveren Canul in de blaas bleven, terwyl ik dezelve door middel van twee linnen bandjes om de dyen verzekerde; dekkende voor >t overige de .opening der Canul met een compres ; verzekerende he? een en ander met een breeden linnen band om 't lichaam laaiende dus het water uit de blaas vryelyk uitvloeijen en de Lyderesfe ter ruste leggen. «"vioeiicn , De Opmerkingen onder de aflooping der pis zvn deeze: de blaas trok zig, gradatim, en voelbaar voor de vingeren als een bal tot even boven de kraakbeenige ver! eenigingderfchaanibeenderen, in: ondertusfchen liet zfc eene afzonderlyke dikte aan de regterzyde van den buik* beneden den navel, voelen; doch fanmerkelyker in 't mid' den van den buik agter de blaas, en deeze harde zwelling was op t aanvoelen omfchreeven, en vier vingerbreed boven den navel zig uitbreidende. 8 Het fcheen ons (fchoon onzeker) waarfchynelyk toe dat eene of andere ontaarting , vreemd lichaam , of ,?ets' dergelyks, in den Uterus, en mogelyk ook in het rechter Ovarium, zig ophield. recnter Den avond na de kunstbewerking, was de Lyderesfe in jJu Verhandelingen van het Geuootfchap ter bevordering der Heelkunde, te Amfterdam, IldeDeel, bl. 505. Devoruen1^  eener pis-opstopping, enz. goj ïn pynen merkelyk verligt, doch koortsig als te vooren; de; braakingen, die ook eenige dagen te vooren zig vertoond hadden , en nu en dan met drekftoffen gemengd waren geweest , bleeven aanhouden, zo wel als de hik, die met de drekbraakingen een aanvang genomen had. Den 3 Oclober, 's morgens, was het verhaal , dat de Lyderesfe eene groote hoeveelheid drckftoffen door den mond geloosd, en aanhoudende hik gehad,.had. 'Er had zig eene groote menigte pis door de Canul ontlast, en eene nieuwe beproeving, ter inbrenging van de veerkrachtige Catheter, was even vrugteloos als te vooren. De darmfpuitingen en andere toegediende middelen blee* ven vrugteloos; de eerften veroorzaakten geweldige pynen, en wierden terftond uitgeperst, en de laatiten konden door geduurige braakingen, wat men daar tegen ook aanwendde , zo als te vooren , niet ingehouden worden ; ondertusfchen ontlastte zig deezen dag zeer veel pis langs den gevvoonen weg. Den 4 dito, was de Lyderesfe zeer in krachten verminderd ; de drekbraakingen , met doodelyke benaauwdheden verzeld , namen toe, en 'er ontlastte zig dien dag, tweemaalen, zeer veel pis door de Urethra, en zeer weinig door de Canul: ondertusfchen was een kort aanftaande dood,uit de omftandigheden, ontwyfelbaar te voorfpellen, en ophanden, gelyk bleek; den 5 dito, 'smorgens om 3 uuren, overleed zy. Denzelfden namiddag haalde ik den Man, met veel moeite over, tot de opening van het Lyk, en zulks'gefchiedde in tegenwoordigheid van bovengemelde Heeren f. h. c. hoff en 0. de ruuck, en by dat onderzoek, alhoewel met overhaasting, bleek 't volgende: Na de openfnydiug des'buiks , vertoonden zig de ontbloote darmen , zonder eenig fpoor van het Omentum. De darmen waren onderling zodanig, door een uitgeftort, en tot een membrana , op veele plaatzen ter dikte van een guldenftuk , verdikt Serum, vereenigd, dat zy eenen klomp uitmaakten. De-maag, in zyne gewoone plaats, bood aan de vingeren eene verharding aan , ter grootte van een ganzeney , en geplaatst in de nabyheid van den Pylorus , welke verharding by de doorfnyding kraakbeenig bevonden wierd. De lever en milt wierden gezond bevonden , doch het Pan»  566 WAARNEEMING EENER PIS - OPSTOPPING , ENZ. Pancreas was tot eene confiderabele grootte uitgezet ea geheel door Gangrcena aangedaan. De dunne darmen, bovenop leggende, zeer ineen gepakt en klompachtig opgefpannen, (maakende die hardheid uit,welke ons, na de Kunstbewerking, op 't aanvoelen bedrogen , en ons voor den opgezetten Uterus toegefcheenen, had,) verborgen de dikke darmen voor het gezigt, uitgezonderd het Ccecum en Colon in de linker zyde ter plaatze der flexura Coli. Na dat het vereenigend vlies, uit uitgeftort en verdikt Serum beftaande, en 't welk de darmen over haar geheele oppervlakte bedekte, voorzigtig met de vinaeren tusfehen dezelve losgepeld, vaneen gefcheiden , en dus het darmcanaal van dit bindzel vrygemaakt, was, bleek het, dat die geheele Tubus, van de maag tot aan den anus. door heftige ontfteeking was aangedaan; doch vooral had deeze plaats aan en naby het Ccecum , 't welk, benevens het Colon, daar ter plaatze tot Gangrcena was overgegaan; ook was , vooral daar, de Gangrcena in het Mefente'rium te befpeuren, 't welk daarenboven tegennatuurlyk dik, en van eene taaije leerachtige gedaante, was. • Noch de blaas, noch de Uterus , vertoonde iets tesennatuurlyks ; de eerfte was tot een kleinen klomp zamengetrokken. Arnhem, ia Oclob. 1793. BYZONDERHEDEN WEGENS DEN WILDEN MUILEZEL, . EEN WEINIG BEKEND VIERVOETIG DIER. (Overgenomen uit steller's New Syftem of the Natural History.~j De Wilde Muilezels fchuwen de boschagtige oorden, en de hooge bergen met fneeuw bedekt. In Siberië komen ze niet veelvuldig voor. Die men. daar ontmoet zyn doolenden, afgezworven van de groote Benden , welke het Zuiden van de Rusfifche Bezittingen bewoonen. In Tartarye worden ze meest gevonden 111 de (treeken die het Meir Tarniecnoor omringen; een zout Meir, dat zomwylen droog loopt. Dee-  SYZONDÉRHEDEN WEGENS DEN WILDEN MUILEZEL. 567 Deeze Dieren leeven in afgezonderde Eenden, beftaande uit Wyfjes en Jongen, met een oud Mannetje aan 't hoofd. Zeldzaam is zodanig eene Bende fterker dan twiiui" t meermaalen haalt dezelve by lange dat getal niet. Het midden of het einde van Augustus is de Paartyd. De Wyfjes brengen niet meer dan dén Jong te gelyk voort, althans de voorbeelden, dat zy te ééner dragt 'er meer werpen, zyn zeer weinig. Met drie jaaren 'heeft het Jong den vollen groei , en de kleur welke het altoos behoudt. Als dau dryven de Ouden ze uit hunne maatfchappy, en zy rigten eene andere op met die van gelyke jaaren zyn. De Wilde Muilezel draagt doorgaans den kop laas-, en op gelyke hoogte met het lyf. Maar loopende fijeëkt het dien overeinde, en den ftaart uit. Hy grinnikt op een zwaarder toon, en met een helderder geluid, dén het Paard. Zeer vreesagtig, en naauwlettend om gevaar te ontwyken, betoont zich de Wilde Muilezel. Een der Mannetjes wordt op fchildvvagt geplaatst, om de nadering des vyands te ontdekken, en de overigen te waarfchuwen. Om de waakzaamheid van dit fchildwagt-houdend Dier te bedriegen, kruipt de Jaager dikwyls met den buik op den grond , tot dat hy digt by het Dier genaderd is. Zo ras het Dier een mensch op die wyze ziet naderen, maakt het een grooten omweg, en,doet verfcheide wendingen 0111 het te zekerder te neemen. In 't einde waarfchuwt het de Bende, die, met eene groote fhelneid, óp de vlugt gaat. Zomtyds fchiet de Jaager den Scbifdwagt vóór dat dezelve zyne nieuwsgierigheid voldaan heeft. De Wilde Muilezel is van eene verbaazende fnelheid, «n overtreft daarin de Antehpe zelve. Zvne fnelheid is een fpieekwoord geworden by de Volken,"die dit Dier in den wilden ftaat kennen. De Inwoonders van Thihet geeven denzelven ten Rydpaard aan hunnen Channno of God des Vuurs. Zomtyds vangen de Tartaaren jonge Wilde Muilezels; doch zy blyven woest en ontembaar.' Misfchien zouden «de Europeaanen in deeze kunst van tamtri'aakeu beter ilaa■gen; maar, wanneer het gelukte orn ze- É tem men, en in ■ëen-mak Huisdier te hervormen, zouden zy mogelyk verbastereu, den moed en de fnelheid-, ao doorltraalende' ia den  568 BYZONDERHEDEN WEGENS DEN WILDEN MUILEZEL. den wilden ftaat, derven, althans in eene vry groote maate verliezen. De middelen van aanvallen en verdeedigen der Wilde Muilezelen zyn dezelfde als die van het Paard; byten en agteruitflaan. Ten tyde van regen en onweêr, zyn de Wilde Muilezels min wild en min vooruitziende, dan op andere tyden. Uitgenomen in die tyden, of wanneer de Jaager een der agteraanloopenden verrast, of als 'er een in een kuil ligt uit te rusten, te drinken gaat, of bezig is met het zout der woestyne te lekken, is het on mogelyk ze te fchieten of te vangen. De Mongaliers en Tungufen geeven aan het vleesch der Wilde Muilezelen de voorkeus boven dat van Paarden , of zelfs van Beeren. Zy houden het voor zeer voedzaam en gezond. Van de/huid vervaardigen zy hunne laarzen. waarneemingen over tartaryen en de tartaaren. Door Sir william jones , Voorzitter in de Sociëteit te Bengalen. (Getrokken uit de Afiatic Refearches ,■ tr Transaclions of the Society inflituted in Bengal, for inquiring int» the History and Antiquities, the Arts, Sciences and Literature, of Afia-. Vol. II.) rpartaryen neem ik volgens de uitgebreidfte fchaal, en men begrype , om de verfte grenzen, die daar aan toegefchreeven kunnen worden, te verftaan,eene lyn, getrokken van den mond van den Oby tot dien van den Dnieper, en brenge dezelve te rugge oostwaards over den Euxinus, zo dat ze het Schiereiland de [Krim influite$ en breide die uit langs den voet van het Gebergte- Cau • cafus, over de Rivieren Cur en Ar as, tot de Caspifche Zee, van den tegenoverliggenden oever, van welke de lyn den loop volgt van de Jaihun en de Keten van.'t Caucaji* fche Gebergte tot die van Imaus ; en voorts zich uitftrekt over den Chineefchen Muur tot den Witten Berg, en het Land van Tetfo, langs de grenzen van Per/ie, Indie, China, Corea, doch inlluitende een gedeelte van Rusland, met alle de Landfchappen , liggende tusfehen de Tszte cn de Zee van Japan. De  Waarneem, over tartaryen en de tartaaren. 569 De Heer de guignes, wiens Werk, over de Hunnen, 'meer een fchat van bondige Geleerdheid, dan cieraadea van welzeggenj bevat, verfchaft ons, egter, een heerlyke afbeelding van dit wyduitgeftrekt Gewest; 't zelve befchryvende als een verbaazend groot Gebouw, welks kolommen en pylaaren beftaan uit hooge Gebergten , welks dak een verbaazend hooge Berg is , waaraan dé Chineefen den naam van Hemelsch geeven, met een groot aantal wyde Rivieren van de zyden afvlöeijende : indien de verblyfplaats zo heerlyk is, het Land daar rondsom is naar evenredigheid uitgeftrekt, en vol van de wonderbaarse verfcheidenheden : ' eenige gedeelten van 't zelve zyn niet Ys bekorst, andere worden door een verzengende Lugt gefchroeid, en bedekt met eene foort van Lava ; hier ontmoeten wy onmeetelyke ftreeken van Zandwoestynen , en bykans ondoordringbaare Bosfchen; daar Tuinen, Velden , vol riekende Gewasfen, bewaterd door ontelbaare Riviertjes, overvloeijende van Bloemen en Vrugten; van het Oosten na het Westen liggen verfcheide aanmerkëlyk groote Landfchappen, die zich als Valeyen vertoonen' in vergelyking van de daar boven hangende Bergen; doch met de daad de vlakke toppen zyn van de hoogfte Bergen in de Wereld, of ten minften de hoogfte in Afia. In byna een vierde van de Breedte deezes zonderlingen Gewests,heeft men dezelfde bekoorelykeLugtsgetteltenisfe, als in Griekenland, Italië en Provence; in een ander vierde gedeelte die van Engeland, Duitschland, en de Noordlyklte Gedeelten van Frankryk. ÜAn de Noordlyklte Streeken van Tartaryen kunnen weinig fchoonheden bezitten, om dezelve aan te pryzen , althans naar de tegenwoordige Lugtsgefteltenisfe; in 't Zuiden, op de grenzen van Irdnt vindt men de fchoone Valeijen van Soghd, met de beroemde Steden Samarkand en Bokhdrd ; op die van 77bet zyn de Landen van Cashghar , Khoten, Chegil en Khdtd , alle beroemd van wegen de Reukwerken en de fchoonheid der Inwoonderen; aan die van China ligt het Larid van Clnn, oudtyds een magtig Koningryk, welks naam, gelyk die van Khdtd, in laateren tyde, gegeeven is aan 't geheele Chineefche Gebied, waar men zulk eene benaaming voor een hoon zou gerekend hebben. Wy moeten niet vergeeten hier by te voegen het heerlyk Land van Tanciit, den Grieken bekend onder den naam van Serica , en door hiin aangemerkt als het Oostlykst einde van de bewoonbaare Wereld. meng. 1793. no. 14. §s De  57° waarneemingen De fchrandere Heer bailly is de eerfte die dit Rvfc aangemerkt heeft als de Wieg des Menschdoms, en veV onderfte d , dat de geheele Oude Wereld verlicht wK door Weetenfchappen aangebragt uit de Noordlykft Gedeelten van Scytlna, bovenal van de Oevers van ïenifea of de Hyperboreaanfche Gewesten (*; jmijea, Alle de Fabelen van oud Griekenland, Italië, Per Re en Indie leidt de Heer bailly uit het Koorden af :fnmen moet erkennen dat hy zyne Wonderfpreuk 'net vee? fcherpannigheids en geleerdheids beween. Groote geleerdheid en fchranderheid, gepaard met de bekoorelvkheden van een inneemenden ftyl, waren 'er, in ^ H noodig- om een Stelzel draaglyk te maaken 't welk een Aardsch Paradys, de Tuinen van Hesperus, de Eilanden van de Macares , de Lustplaatzen van ElyHum Sn met van Eden, den Hemel van Indra, AePeriZn f Toverlandl der Perfifche Poeete„,met de Stad^vai DiamaS ten, en het Land van Skddcüm, zo genaamd vaifwegm Vermaak en Liefde, niet plaatst in eene Lugtftreek wel ke het menschlyk verftand in 't aloemeen hn,H.' den zetel van aaiVche gelukzaligheden0artÏÏerX den mond van den Oiv.iu de Bevroozen Zee,ia een Geweïï alleen geëvenaard door dat, waar de verwiderdeverbeeldingskragt van dante hem vervoerde om de verblvf Plaats te beftemmen ter Itraffe van de fnoodfte booswfg ten naa hunnen dood; en om welk hy, naar zvS efef„ zeggen,met zonder huivering kon denken. ^ RcIeZ by plutarchus deedt bailly Ogyaia in v m Plaatzen, en hy befluit, dat dit EiSde Jtlantü t n plaïo is; doch vindt zich verleegen om rP hlTJ c het Tsland of Groenland, Spitsbergen of Novl zSL wf re ; onder zo veele bekoorelykf Landfchappen teï her zeker moeilyk eene keuze te doen; dan onze VVvseee? fchoon zo zeer verleegen, omtrent eene vertó? Sn Schoonheden , als de Schaapherder van fl» 2 ƒm t algemeen te denken, dat Nova Zeïïlade'^™ toekomt : dewyl dn ongetwyfeld een Eiland isf^ïn^g een Golf hgt, digt aan een Vast Land, van\ welk een groot (*) Dit Werk is by een der Uitgeeveren de^7P, ÖE* krqS, in den Jasre I78i uicgekomen? oSr den Tv™ Brieven over den Oor/prone der WeetenlhhaLZ, .1 Tu l der FeUen rsn ^a/L/den iZrZllT!' ''  over tartaryen en de tartaaren. Sjt groot aantal Rivieren in den Oceaan ftort. Hy blykt even twyfelagtig en verleegen te zyn, welke van de vyf Volken , weezenlyke of ingebeelde, by de Grieken den naam van Atlanies droegen: en zyn befluit, in beide de gevallen, herinnert ons een Raarekykvenooner te Eton, die in zyn Kasje alle de gekroonde Hoofden der Wereld vertoonde, en door de Schooljongens, die het Spel keeken, gevraagd, wie de Keizer, wie de Paus, wie de Sultan, wie de Groote Mogol, was ? antwoordde : „ die 't u „ blieft, jonge Heeren, die 't u blieft!" Volgens den geleerden Vader visdelu, ving de eerfte Koning der Hyumnus, of Hunnen, zyne Regeering aan, omtrent 3560 jaaren geleeden. Wat de Taal en Let¬ teren der Tartaaren aanbelangt, ten dien opzigte doet zich een 'droevig vak op , met een vooruitzigt zo dor en verveelend als hunne Woestynen. De Tartaaren, over 't algemeen, hadden geen Letterkunde; de Turken hadden geen Letters; de Hunnen hadden, volgens procopius, 'er nooit van gehoord: de groote chengiz, wiens Ryk omtrent tachtig vierkante mylen belloeg, kon geen van zyn eigen Mongolen vinden , m ftaat om zyne Brieven te fchryven; en taimur, met groote natuurlyke vermogens bedeeld, en fterk gefteld op het hooren voor» leezen van Gefchiedenisfen, kon zelve noch fchryven noch leezen. In zommige gedeelten, nogthans, als te Khata, in ZuidTartaryen, op de grenzen van Indie, hadden zy eene foort van Letteren, genaamd Dilberjin: deeze heeft men vermoed dat Letters van Tibet waren, duidelyk Indiaanfche. Men wil ook, dat het Volk van Oighür, of Eighür, een ftel van flegts veertien Letteren hebbe; doch dit wederfpreekt de algemeene Stelling niet, dat de Tartaaren ongeletterd zyn. Dewyl de Tartaaren niet fchryven, is het geenzins te verwonderen, dat hunne Taaien, even als die van America, zeer onvast zyn, en dat men meer dan vyftig Uitfpraaken heeft tusfehen Moscow en China. Van de Tartaarfche Taaien ken ik 'er flegts een, de Turkfche, die te Conftantinopole gefprooken wordt; doch deeze is zo ryk, dat hy, die dezelve grondig verftaat, gemaklyk met de onderfcheide Taaluitfpraaken te regt kan. De Taal der Moguls, in welke zommige Gefchiedenisfen van taimur, en diens Afftammelicgen, oorfpronglyk gefchreeven zyn, wordt in Indie Turcï geheeten; niet dat dezelve volkomen gelyk is met het Turksch van-de Qihmanlus; maar Ss a de  57« waarneemingem de twee Taaieigens verfchillen misfchien minder dan het Zwcedsch en Hoogduitsch, of het Spaansch en Portugeesch, en zeker minder dan het Welfche en lerfche. Indien de grond der Wester Turkfche Taal , afgefcheiden van het Perjisch en Arabisch, waar mede men dezelve verfraaid heeft . een tak zy van de verlooren geraakte Oghuziaanfche Taal, kan ik ftellig verzekeren, dat dezelve geen de minfte gelykheid heeft, of met het Arabisch, of met de Sanfcrit, en uitgevonden moet weezen door een Gedacht van Menfchen, gansch van de Arabieren en de Hindus verfchillende. Over 't geheel is 'er geen beter proef, dan die de Taal der Brachmannen opleevert, van een onheuglyk en volllaagen onderfcheid,tusfehen de Wilden yan H Gebergte, gelyk de Chineefen met het gro .tfte regt de Tartaaren noemen, en de zich oefenende, vreedzaame en aan befchouwing overgegeevene,Bewoonders der vlakten van Indie. De oorfpronglyke Godsdienst der Menfchen, of de zuivere Aanbidding van Eénen Schepper, hadt in Tartaryen plaats, geduurende de eerfte Gedachten van y^set; doch was bedorven vóór de geboorte van oghuz , die denzelven in de Landen zyner Heerfchappye herftelde: eenige Eeuwen naa hem vervielen de Mongals en Turken weder tot groove Afgodery; doch chengiz was een Theïst, die, in zyne Gefprekken met de Muhammedaanfche Leeraaren, hun toellondt, dat hunne bewyzen, voor het Aanweezen en de Eigenfchappen van god , onwederleglyk waren, terwyl hy de blykbaarheid der Zendinge van hunnen Propheet betwistte. Uit oude Griekfche befcheiden leeren wy, dat de Masfageten de Zon vereerden; en het verhaal eens Gezantfchaps van justinus aan den Khdkdn, of Keizer, die zich toen onthieldt in eene fchoone Valei,naby den Oorfprong van de Irtish, gewaagt van de Tartaarfche plegtigheid der zuiveringe van de Romeinfche Afgezanten, door dezelve tusfehen twee Vuuren heen te geleiden : de Tartaaren van dien tyd worden befchreeven als Aanbidders der Vier Hoofdstoffen, en Geloovers in een onzigtbaaren Geest, welken zy Stieren en Rammen offerden. Hedendaagfche Reizigers verhaalen, dat, op de Feesten van eenige Tartaarfche Stammen, de Tartaaren eenige weinige druppels van een geheiligd vogt op de Standbeelden hunner Goden laaten druipen; naa 't welk een der Byftanderen een weinig, dat cverblyft, driemaal fpren- kelr  OVER TARTAfcïEN EN DE TARTAAREN." J73 kelt na het Zuiden, ter eere van het Vuur , na het Westen en het Oosten, ter eere van het Water en de Lugt, en even zo veel keeren na het Noorden, ter eere van de Aarde, die de overblyfzels hunner Voorvaderen befloot: dit alles kan zeer wel waarheid weezen, zonder dat het eene Volksverwantfchap influite tusfehen de Tartaaren en de Hindus; want de Arabieren aanbaden de Planeeten en de Kragten der Natuure; de Arabieren hadden gefneeden Beelden, en plengden offerwater op een zwarten Steen; de Arabieren keerden zich in hunne Gebeden na de onderfcheide Hemelftreekeu; nogthans weeten wy, met volle zekerheid, dat de Arabieren een onderfcheiden Geflacht zyn van de Tartaaren: wy zouden even goed mogen beweeren, dat zy hetzelfde Volk waren , om dat zy ieder hunne Nomades, of zwervende Herders, hadden , en om dat de Turcomans , befchreeveu door irsNUARABSHaH, en door hem Tdtdrs geheeten, gelyk de meeste Arabifche Stammen, een herdersch en krygshaftig Volk zyn, gastvry en edelmoedig, 's Zomers en 's Win-i ters zich in onderfcheide Vlakten onthoudende , ryk in kudde en vee, paarden en kameelen: dan deeze overeenkomst in Zeden ontftaat uit de gelykaartigheid hunner onderfcheidene Woestynen, en de gelykheid der keuze van eene vrye en zwervende leevenswyze , zonder dai het iets ten bewyze ftrekke van eene gemeenfehap in oorfprong, welke zy niet wel zouden kunnen gehad hebben , of zy zouden ten minften eenig oyerblyfzel van Taalgemeenfchap bezitten. Van eenige Wysbegeerte, uitgezonderd de Natuurlyke Zedeleer, welke de ruwfte Staat der Maatfchappye vordert, en de Ondervinding aan de hand geeft, vinden wy in het Ajïatisch Scythia geen meer voetftappen dan in het oud Arabie; en zou de naam van een Wysgeer en een Scyth nooit zamengevoegd geweest zyn , indien anacharsis Athene en Lydia niet bezogt hadt, om 'er dat onderwys te haaien, 't welk zyn Geboorteland hem niet kon verfchaffen:' maar anagharsis was de Zoon eener Griekfche Vrouwe, die hem haare taal geleerd hadt, en welhaast verfmaadde hy zyne eigene. Anacharsis was, buiten tegenfpraak, een Man van gezond verftand, en. uitfteekende zielsbekwaamheden j en onder de geestige gezegden , die hem den naam van een Vernuftig Man, zelfs in Griekenland, deedt verwerven, verhaalt diocenes laürtius , dat, wanneer een Athener hem verweet dat Ss 3 hx  374 - WAARNEMINGEN hy een Scyth was, hy ten antwoord gaf: „ Myn Vader„ land ltrekt my in de daad tot oneere; maar Gy zyt ,, een fchande voor uw Vaderland!" Hoedanig zyn Vaderland was , ten opzigte van Zeden en Burgerlyke Pligten, mogen wy opmaaken uit zyn lot in 't zelvewant toen hy,by zyne wederkomst uit Athene, eene pool ging deedt om 't zelve te hervormen, door het invoeren der wyze Wetten van zyn Vriend solon, werd hy, op eene Jagtparty, gedood, door een pyl van zyn eigen'Broeder, een Scytisch Opperhoofd. Dit was drWysWerte van des Heere» bailly's Atlantes, de eerfte en meest verlichte aller Volken ! C d.vÏÏL? ^Godsdienftige begrippen en zinnebeeldige Fabelen der Hmdus uit Scythia ontleend, dan moesten de Reizigers in dat Land 'er eenige geheele overblyfzes van ontdekt hebben: dan men heeft geene over- SÊS TTdAUr w'elke.eene Ve™antfchaP aanduidden tusfehen de (Godsdienftige Plegtigheden en de Weetenfchappen dier beide Volken. w?ki d°Al ^er/ich gc,cn grond °P' om> u" de algemeen heerfchende Zeden en het Characler der Tartaaren, te beis" V , zy woepyd'ge vorderingen in Kunften en Weetenfchappen gemaakt hebben; zelfs^zyn 'er geene e-té Stukken van Dichtkunst voorhanden, uitgenomen eenTge Oorlogszangen vol fchriklykheden. S .Eenige Stammen der Zwervende Tartaaren bezaten misfchien weezenlyke kundigheden om Kruiden en Delfftoffen tot: geneezing te gebruiken, en gaven "oor in de Toverkunde bedreeven te zyn; maar het algemeen Cha- zvfJeTJtK^ h\ °P "eder ^omeenn,CS zy jaagers of Visfchers van hun beroep waren, en uit den, onder ruw opgeflaagene hutten, of in tenten of in nokken" 7vr VLelVan W00"PIaats «>t woonplaats getrokken. Zy wveii behendige Boogfchutters.afgerigte Ruiters ftoute Krygsheden.lchynende dikwyls in wanorde de wyk te neemen , om hun aanval met nieuw voordeel te hervatten ; zy dronken Paardenmelk, en aten he? vleesch Ivde^eJ^- d°°r Sdteken ^ in veele i^ten wek toi'triAra\TV U"ch.m niets ^kerdaniifhu, lkaak Lor ffw ?^k ; 01 m niets minder d™ ™ een lmaak voor Dichtkunde, en bet verbeteren hunner Taaie. Uit alles blykt , dat verre het grootfte gedeelte van Afia,vm onheuglyke tyden af, bevolkt en bezeten geweest is  OVER TARTARYEN EN DE TARTAAREN. 575 is door drie groote Volken , welke wy, by gebrek van beter benaamingen, Hindus, Arabieren of Tartaaren, noemen. Ieder derzelven is verdeeld, en verder gefmaldeeld^ in een oneindig aantal van takken ; allen verfchillen zy' dermaate in Geftalte, Weezenstrekken, Taal, Zeden en Godsdienst, dat, indien zy oorfpronglyk uit één en denzelfden Stam voortfpruiten, zy eeuwen geleeden van elkander afgefcheiden moeten geweest zyn. Of 'er meer dan drie oorfpronglyke Stammen kunnen gevonden worden, met andere woorden of de Chineefen, Japanners en Per» fiaanen, geheel vau hun verfchillen, of door vermenging gevormd zyn, zal ik vervolgens onderzoeken. Tot welke befluiten deeze Naafpeuringen ons zullen brengen, kan ik nog niet duidelyk onderfcheiden; maar, byaldien ze ons ter waarheid geleiden , zal ik my der moeite, in het doorzwerven van het duister Ryk der Oude Gefchiedenisfen, niet beklaagen; terwyl wy hier in van flap tot ftap voortgaan, en elke flikkering van zeker licht, welke zich opdoet, volgen, moeten wy op onze hoede weezen tegen valfche fchynzels en lichtgevende dampen, die de AJiatifche Reizigers misleiden, door eene fchynvertooning van Water; doch, by een digter nadering,bevon> den worden Zandwoestynen te wee zen. AAR DRYKSKUNDIGE BESCHRYVING EN OMSTANDIG BERIGT VAN DEN STAAT KENTUCKY, IN NOORB-AMERIGA. (Overgenomen uit imlay's en filson's Topographical Defcrip,, (ion of the Western Territory of North-America.) (Vervolg en Slot van bl. 534.) Onder de Natuurlyke Zeldzaamheden van het Landfchap Kentucky, verdienen de kronkelende oevers,of liever fteilten, der Kentucky- en Dick- Rivieren de eerfte plaats. Het verwonderd oog aanlehouwt daar bykans overal drie of vier honderd voeten van vaste lynrecht overeind ftaande kalkfteene rots; op zommige plaatzen fchoon wit marmer, of fraay boogswyze , of op elkander geftapeld als fteenen van een gebouw. Deeze fteilten zyn gelyk de kanten van een Kanaal ; het land daar boven vlak zynde , uitgenomen waar men kreeken vindt, en Ss4 be'  57Ö AARDRYKSKUNDIGE BESCHRYVING, ENZ. bezet met fchoone bosfchen van rooden Ceder. Het is alleen op byzondere plaatzen waar men deeze Rivierkan overtrekken: een derzelven is verwonderenswaardig; een groote weg, breed genoeg voor wagens,gemaakt door de BufFels, loopt, met eene langzaame afhelling, van den top tot hét benedenst van een zeer grooten fteilen berg tot of na de Rivier boven Lees-town. Verbaazende onderaardfche Holen vindt men in dit Land. In eenige derzelven kan men verfcheide mylen reizen onder rots van kalkfteen, gefteund door fchoone boogen en pylaaren; in de meeste Itroomt een waterbeek. I\aby den oorfprong van de Salt-River, heeft men onlangs een onderaardsch meir of grooten poel ontdekt. Colonel böuman zegt, dat hy, met nog iemand vergezeld vier uuren in hetzelve omreisde , to£ hy gelukkig den mond weder aantrof. Dezelfde Heer gewaagt van een ander, 't welk werkt als een lugtfornuis, en veel zwavels bevat. Wie zich in een van deeze beide waagt zonder licht, kan een volkomen denkbeeld krygen van de oorfpronglyke duisternis. Groote natuurlyke Verzamelplaatzen van Zwavel en Zout zyn 'er in dit Land. Een Bron te Boonsburrow werpt by aanhoudenheid, zwavelagtige deeltjes op; en digt by'dezelfde piaat.s is een Zoutbron, Een tweede Zwavelbron Is by Four Mile Creek, een derde aan Green-River eu veele andere op onderfcheide plaatzen, overvloed opleverende van dit nuttig Mineraal. . 'Er zyn drie bronnen van Joodenlym by Green-River die geen ftroom vormen, maar zich in een algemeenen Verlaatbak ontlasten. Deeze ftoffe, in Lampen gebruikt beantwoordt aan alle de einden van de beste Olie. * Verfcheide plaatzen hebben overvloed van Koperrood gemaklyk te bekomen, en, in den opgezuiverden Haat, genoegzaam tot gebruik der Inwoonderen; en, gezuiverd zo goed als eenig in de wereld. '• : Aan de Zuidzyde van Cumberland-River is een Aluinbank gelegen aan een afhelling van rotzen, daar over lutlteekende. In den tegenwoordigen ftaat heeft hetzelve _t voorkomen, en bezit de kragten, van dat Mineraal en is, gezuiverd, zeer fchoone Aluin. Veele fchoone Zoutbrotmen brengen genadig water voort, 't geen, bewerkt , veel zeer goed Zout oplevert Voor tegenwoordig is 'er flegts één, Bullen-Lick geheeten, aan den gang, en geeft Zouts genoeg voor geheel Km-  VAN DEN STAAT KENTÜCKY. 57? Kentucky; pok wordt 'er van uitgevoerd na de Illinois. Drinnons-Lick, de Bigbone en de Blue-Licks Jlgêêven ftroomen Zoutwater uit. De Nob-Liek en verfcheide andere brengen geen water voort , maar beftaan uit klei, gemengd met Zoutdeelen; na dezelve vervoegt zich het'Vee, en brengt, door geftadig getrappel , hooge heuvels eer tot daalen dan tot vlakten. De verbaazend groote kudden Buffels , die" derwaards heenen trekken, vervullen den Reiziger met verwondering en fchrik, door derzelver menigte en grootte ; inzonderheid als hy opmerkt de ontzagiyke wegen, welke zy gemaakt hebben van alle kanten, even als of dezelve na eene volkryke Stad liepen. De groote uitgeftrektheid lands, rondsom deeze Bronnen, is zo verwoest, als of 'er een ftroopende vyand geweest ware; de hoogten zyn gevlakt; want het land, omftreeks deeze Bronnen, is zeer heuvelagtig. Dit zyn waarlyk Zeldzaamheden, en het oog kan zich naauwlyks van hewondering verzadigen. Een Geneeskragtige Bron heeft men gevonden by Great» bons-Lick; deeze heeft, door éénmaal 'er in te baaden, de Schurfdheid geneezen; de ondervinding zal met den tyd meer geneeskragts daar in ontdekken. Men treft 'er' een van gelyken aart aan, niet verre van Drinnons-Lick. Digt by Lexington zyn zeldzaame Begruafplaatzen te zien, vol van Merifchengeraamten. Die Begraafplaatzen zyn in deezer voege vervaardigd. Eerst liggen op den grond groote breede fteenen, op deeze zyn de Lyken/geplaatst, van elkander door zwaare fteenen afgefcheiden , overdekt met andere, die ten grondvlakte dienen tot een volgende byeenfchikking van Lyken. In deeze orde zyn ze gebouwd, zonder kalk, en loopen allengskens naauwer toe, tot een mans hoogte. Deeze wyze van begraaven verfchilt geheel en al van die thans by de Indiaanen in gebruik is. By een Zoutbron aan de Ohio treft men zeer groote Beenderen aan, in kloekheid verre te boven gaande die van eenige foort van Dieren, nu in America voorhanden. De Kop blykt omtrent drie voeten lang geweest , te zyn, de Ribben zeven voeten, de Dybeenen omtrent vier ; een derzelven is te vinden in de Boekery te Philadelphia, en men zegt, dat het acht en zeventig ponden weegt. De Slagtanden zyn meer dan een voet lang; de Kiezen of Maaltanden omtrent vyf duimen vierkant, en acht duimen lang. —t Deeze Beenderen hebben even Ss 5 zeer  5?3 AARDRYKSKUNDIGE BESCHRYVING, ENZ. zeer de verwondering gaande gemaakt der onkundigen ' als de aandagt des VVysgeers getrokken. Stukken van dezelve heeft men na Frankryk en Engeland gezonden waar men dezelve naauwkeurig onderzogt, en, by ver*e* lyking, bevonden, heeft, dat het Overblyfzels waren van dezellde foort van Dieren, die de opgedolven Beenderen opleverden, welke ontdekt zyn in Tartarye, Chili en verfcheide andere plaatzen, zq in de Oude als in de Nieuwe Wereld. Welk een Dier dit is , en hoe het bykome dat de Overblyfzels van 't zelve gevonden zyn in Gewesten zo verre van elkander verwyderd, en waar tegenwoordig; geen zulk Dier beftaat ? is een Vraagftuk zeer moeilyk op te losfen. De Tartaaren kennen die Beenderen toe aan een Schepzel, door hun Maimon geheeten, 't welk die on kundigen en bygeloovigen zeggen , dat zich doorgaans op den grond der Rivieren onthoudt, en van welken Maimon zy veele wonderbaare zaaken vermelden; doch da"r deeze verzekering bewys van waarheid, en zelfs van'waar. fchynlykheid, ontbreekt , is dezelve , met het hoo°fte regt, door de Geleerden verworpen; en, aan den anderen kant, gaat het vast, dat geen zulk Tweeilachtig Dier in onze Americaanfche Wateren beftaat. De Beenderen zelve hebben eene groote gelykheid op die van den Olyphant. 'Er is tegenwoordig geen ander Landdier bekend, groot genoeg om ze omgedraa^en te heboen. De Slagtanden, met welke zy even zo voorzien Waren, leveren ook even zo het waare Yvoor op D>eze uitwendige gelykvormigheden hebben oppervlakkig Waarneemers, over 't algemeen, doen befluiten, dat zV niet kunnen toebehoord hebben aan eenig ander Dier dan dit grootfte onder de thans bekende viervoetige Dierenen, toen zy eerst de aandagt der weetgierige wereld trekken, fchynen de Wysgeeren dit gevoelen onderfchreeven te hebben. Maar, indien het zo ware, hoe komt het, dat deeze geheele Dierenfoort uit America verdwenen is ? Dat de Peruviaanen een zo werk- en zo leerzaam Dier als de Olyphant, indien 't zelve in hun Land beftaan hadt', over't boofd konden zien, daar zy Dieren, als de Llama en de Faca, in die hoedanigheden zo veel minder, tot dienstbaarheid en een tainmen ftaat opbragten? Van waar komt het dat deeze Beenderen gevonden worden in Lugtftrecken ' waar de Olyphant, een Inbooreling van de Brandende We-  VAN DEN STAAT KENTUCKY. 579 Wereldriem, in zynen natuurftaat niet kan leeven , en, getemd, niet voortteelt ? Dit zyn zwaarigheden, gefchikt om de Ligtgeloovigheid zelve over Itaag te werpen. Eindelyk kwamen de naafpeuringen van Dr. hunter aan den dag. Deeze beroemde Ontleedkundige, Beenderen van de Qhio gekreegen hebbende, onderzogt ze met die naauwkeurigheid, waarin hy zo zeer uitltak. Hy ontdekte een groot verfchil tusfehen de gedaante en het maakzel van deeze Beenderen en die van den Olyphant. Hy ontdekte, uit de gedaante der Tanden , dat ze moesten behoord hebben aan een Vleeschvreetend Dier; terwyl de Olyphant verre is van zulk voedzel te nuttigen, en de kaaken geheel onvoorzien zyn van Tanden, ten dien einde noodig. Uit alles maakte hy op , tot groot genoegen der Natuurkundigen, dat deeze Beenderen behoord hadden tot een viervoetig Dier, thans onbekend, en welks Ras waarfchynlyk is uitgeftorven, of 'er moesten overblyfzels van gevonden worden in het wyduitgeftrekt Vasteland van Nieuw - Holland , in welks diepe fchuilhoeken , de nieuwsgierigheid of winzugt der befchaafde Volken, tot nog niet is doorgedrongen. Kan dan zulk een groote fchakel uit de keten der Natuure verlooren geraakt weezen? Gelukkig onzer dat het kon! Hoe fchriklyk een Vyand voor het Menschdom , een Dier zo groot als de Olyphant , de Dwingeland der Bosfchen, misfchien de Verflinder der Menfchen' Volken . als de Indiaanen, moesten, by het beftaan van zulke Dieren, in geftaage onrust leeven. De oneenigheden tusfehen de onderfcheide Stammen moesten opgefchort blyven , tot dat de algemeene Vyand, die aller beftaan dreigde te vernietigen, uitgedelgd ware. Aan deeze om- ftandigheid zyn wy , waarfchynlyk, verfchuldigd eene Gebeurtenis , welke misfchien éénig is in haare foort, de uitdelging van een geheel Ras van Dieren uit het ftelzel der Natuure. De Heer filson befluit zyn Verflag van Kentucky met de volgende Waarneemingen over de gelukkige omftandigheden, die de Inwoonders van Kentucky waarfchynlyk zullen genieten, daar zy een Land bezitten zo uitgebreid en zo vrugtbaar. 'Er zyn vier natuurlyke hoedanigheden noodig om een Land gelukkig te maaken; te weeten een goeden Grond, Lugt, Water en Handel. Deeze zamengenomen bezit Kentucky, de laatfte uitgenomen , in eene hooge maate; en,  SSO . aardryksk.undige beschryving, enz. en , overeenkomftig met ons verflag van den Westlyken Handel, befluiten wy, dat dezelve ten naasten bV gelvk zal weezen aan eenigen anderen Handel aan de Vaste Kust van fmmca i en dat de ongelegenheden , waaraan dezelve blootgefteld mag weezen, ruim zullen vergoed worden door de vrugtbaarheid van den grond • Dit vrugtbaar Landfchap, overvloeiende van alle do natuurlyke weelde, voorzien met alle de voornaamfte benodigdheden voor kunst en vlytbetoon , bewoond door deugdzaame en verftandige Ingezetenen, moet in 't algemeen de aandagt des Menschdoms trekken, gelegen zynde in het middelfte gedeelte van het wyduitgeftrekte Americaanfche Ryk , waar Landbouw , Vlytbetoon, Wetten, ?,Ulllte^ •?uWeutenfchappen' bloe'J'en; waar bedrukte Menschheid haar hangend hoofd opbeurt; waar een Oogst voor de Armen rypt; waar het Geweten ophoudt verflaafd te weezen, en de Wetten niets anders zyn dan da verzekering van Geluk; waar de Natuur vergoeding doet voor den Mensch gefcbaapen te hebben , en het Staatsbeftuur , zo lang fchendig misbruikt tot de misdaadigfte oogmerken, eene Vryplaats opent in de Wildernis voor de verlegenen onder het Menschdom. Het vermelden van uw Geluk zal tot uw Land alle de ongelukkigen op aarde roepen; zy, die verdrukking, Staatkundige of Godsdienftige verdrukking, geleden hebben, zullen daar ontheffing voelen van die knellende ketenen. Tot u zullen ontelbaare menigten uittrekken uit de haatlyke Gewesten, waar de Dwinglandy ten zetel zit; en gy, gy zult hun zeker verwelkomen als Vrienden, als Broeders, gy zult hun verwelkomen om met u, in uw Geluk, te deeleu. Laat de gedagtenis van lycurgus, den Spartaanfchen Wetgeever,die gierigheid en gouddorst uit zyn Land verdreef; laat de uitmuntende locke , die eerst de Leer der Verdraagzaamheid predikte;laat de eerwaardige penn, die de eerfte. Stigter was eener Stad van Broederen; laat Washington, de Verdeediger en Befchermer der vervolgde Vryheid laaten die uitfleekende Mannen altoos de voorbeelden zyn van uw Staatkundig gedrag! Maakt u de weldaadigheden der Natuur ten nutte en van het vrugtbaar Land 't welk gy bewoont * Laat het Yzer uwer Mynen, de Wol uwer Kudden, uw Vlas en Hennip , de Huiden der wilde Dieren die in uwe Bosfchen omzwerven , verwerkt worden , en trek  VAN DEN STAAT KENTUCKÏ» $&t trék allen voordeel van den arbeid uwer handen. Dan zult gy met de overtolligheden van Europa om den voorrang dingen, en weeten, dat het geluk kan gevonden worden zonder den Koophandel, zo algemeen by de 'Menfchen begeerd. In uw Land, gelyk het Beloofde Land, van Melk en Honig overvloeiende; een Land van Water, van Waterfprongen en Diepten, voorzien , die voortkomen uit de Valeijen en Heuvelen; een Land van Tarw en Rogge, en alle foorten van vrugten; zult gy uw brood eeten zonder fchaarsheid, en geen ding in 't zelve ontbreeken. « Gy krimpt 'er niet door de koude van den Steenbok, noch wordt gefchroeid door de brandende hitte van den Kreeft: de zagtheid uwer Lugtsgefteltenisfe is zo groot, dat gy noch de uitwerkzels voelt van befmettende nevels, noch verpestende dampen gewaar wordt. Dus zal uw Land, begunftigd met den lach des Hemels, waarfchynlyk de woonftede maaken van het gelukkigst Volk, 't geen de Wereld immer kende. VERDRAAGZAAMHEID EN WEETENSCHAPPEN IN AMERIKA. (Naar het Hoogduitsch,) De Weetenfchappen zyn in dit Land (onder de Duitfchers) nog in de morgenfchemering. Maar 'er is een School te Philadelphia , ook een Kollegie te Princetown, in Nieuw Jerfey, en nog aan eenige andere plaatzen. Doch het ontbreekt flegts aan bekwaame Leeraars. DE GODSDIENST. Ik weet geen Land onder de zon, waar men zo veele Godsdienftige partyen en Sekten heeft,dan in Noord-Amerika , in de Dertien Vereenigde Staaten. Geen Godsdienst, geene Sekte, is de heerfchende. Onder alle Godsdienften zyn de Proteftanten (*), de Engelfche, zo wei als (*) De Schryver fchynt het woord Proteftant in eenen engen zin te neemen, en 'er alleen Gereformeerden en Luther< fchen deor te verftaan.  53S VERDRAAGZAAMHEID alu-du Èf?6? ,de 'aIrvkfte. Men vindt hier ook fi# geilche Bislchopiyke Kerken, zo wel als Presbyteriaanlcne. Alle Godsdienstbelyders hebben hier Kerken, Biden Vergaderingshiuzen, zo als: Proteftanten, Roomschgezmden Methodisten , enz. De Doopsgezinden, die voornaamlyk m Lancaster Country woonen, zyn in twee partyen verdeeld. Zommigen houden den Zondag, met ons anderen den Zaturdag, voor hunnen Rustda|.' Deeze hebben ook een Klooster , twaalf Engelfche mylen Lancaster Efrata genaamd. Verder °worden £5 te lande veele Hernhutters gevonden. In 't kort zyn 'er ook Socinianen py ons aangekomen. Ook zyn hier Naturahsten, ja zelfs Atheïsten. De Jooden zyn hier ilegi weinig in getal. Een Leeraar moet zich hier byzondeJ wapenen, wanneer hy dergelyke partyen wil overwinnen en zelfs niet overwonnen worden. Over de Tmninl Technici, in de: Godgeleerdheid, lagchen zy, en de geleerde bewyzen mt de. Dogmatica of Polemica worden van hen veracht. Een Predikant hier of in Duitschland te zyn, maak , uit hoofde deezer Sekten, een zeer merklyk onderfcheid. Men heeft in Duitschland met zulke lieden wéinig ot mets te doen Hunne keringen en dwaalineen heeft men wel Gefchriften voor zichj en dan kunnen" ze ïpoedig wederiegd en overwonnen worden. Doch met hen zelfs te disputeeren , hen van hunne dwaalingen te overtuigen en ze voor de waarheid te winnen, daar op moet een Predikant, die uk Duitschland komt, óp nieuw ftudeeren, al is hy anders nog zo bekwaam. Men moei hen tot eenvouwige en onlochenbaare Hellingen te ruit brengen hun de onaffcheidbaare verbindtenis van deeze aal ,df deV n8^"^6 waarhe«en, « in het byzonder ook uit de Gefchiedenis oen oorfprong hunner dwaalingen aantoonen en hoe de Stigters van hunne Sekten tot de zelve vervallen zyn, enz. DE LEERAARS. ^?eider heef: eene ïï gelegenheden, die de kerk en het Kerkwezen in 't gè-  ÉN WEETENSCHAPPEN IN AMERIKA. 583 heel aangaan, by Synoden, het onderzoeken der Kandidaaten, enz. kan hy vry voor of tegen Hemmen. De Predikanten vergaderen jaarlyks gewoonlyk agt of veertien dagen na Pinklteren, op eene plaatsj waarover zy ?elfs zyn overeengekomen. Deeze Synode heeft het beste van Kerk en Godsdienst, gelyk mede de aanfpooring tot trouw en iever in zyn ambt, en in het byzonder ook tot eenen goeden wandel , ten oogmerk. —— Zelfs in Nieuw York, Nieuw Jerfey, Maryland en Virginie, ftaan Predikanten , die onder het Minijterium in Penfylvanie behooren. In Philaddphia zyn twee Hoogduitfche Lutherfche Kerken, en Gemeenten. Ieder Predikant heeft zynen vryen wil , om deeze of geene te bedienen. Het Minijterium kan niemand verplaatzen , als hy niet zelf wil. De Predikant en de Gemeente maaken een accoord voor zekeren tyd ; zy vernieuwen dit accoord, of verbreeken het zelve, naar maate zy met eikanderen te vrede zyn geweest. Een bepaald inkomen hebben de Predikanten hier niet; zy krygen flegts het geen , waarover beide partyen het eens geworden zyn, of zy laaten liet over aan het geweeten en de goedhartigheid hunner Ledemaaten, hoe veel zy hun willen geeven. In de Steden Philadelphia, Lancaster, Nieuw Tork, Baltimore Rending en Fredrikstoyvn hebben zy gewoonlyk flegts ééne Gemeente te bedienen,- zommige hebben 'er ook nog wel eene in het Busch te voorzien. Busch heet alles wat eenen Colonist toebehoort, van Velden, Akkers, Weilanden , Tuinen, Boschaadje welke omtuind is , benevens zyne Wooning; in één woord: eene Colonie. In Tork heeft de Gereformeerde Predikant zes Gemeenten te voorzien: de Lutherfche juist ook zo veel; zelfs anderen hebben 'er wel zeven : zy preeken onder dezelven op de Zondagen en de Werkdagen. Des Zondags voorzien zy gewoonlyk, buiten de korte dagen, twee Gemeenten, als zy niet boven de twee uuren gaans van eikanderen liggen. Die , welke meerdere Gemeenten hebben , houden hunne Rypaarden. Tot inkomften hebben de Predikanten op het Land, ook gedeeltlyk in de Steden , geld, hout, hooi, haver, enz. Op het Land zyn het meest Pastorygoederen. Men heeft ook Predikanten , welke eigene huizen en goederen bezitten. 'Er zyn hier veele anderen, welke overal preeken, zich ook Lutherfche Predikanten noemen , maar met het Minijterium niet vereenigd zyn, Bekwaams en rechtfchapene Predikanten zyn hier  584 verdraagzaamheid en weetensch. in amerika» hier moeilyk om te krygen; men zou 'er thans veele van plaatzen kunnen voorzien. Veele Gemeenten hebben al boven het jaar geen Predikant gehad. By Pittsburg, en in deszelfs omtrek, was voor eenige jaareii zulk een gebrek aan Kerken en Schooien, als mede aan Predikanten en Schoolmeesters, dat een Predikant , dien zy vervolgens kreegen , in veele huizen van vyf tot zes kinderen toe moest dpopen. De schoolen en schoolmeesters. Hier kan fchool houden, die wil, zonder dat hy noor dig heeft, zich vooraf door het Minijterium , of een' Predikant, te laaten onderzoeken. In de Steden zyn meestdeels Orgels in de Kerken ; deswegens moet hy , die in eene Stad een Schoolmeestersplaats begeert , ook het Orgelfpeelen verdaan. Daar geene Predikanten zyn, leest de Schoolmeester des Zondags eene Leerrede uit eene Postille voor. In verfcheidene Schooien leeren de Schoolmeesters de Kinders ook tevens het Engelsch. Hun inkomen is onderfcheiden , en de wyze van betaaling als by de Predikanten. De Hoogduitfche Lutherfche Schoolmeesters moeten hunne Kinderen in het Hoogduitsch, leezen en fchryven, ook in het rekenen, onderwyzen, en hun den Katechismus zoeken te doen verftaan. Ten aanzien der Predikanten en Schoolmeesters, is het met de Gereformeerden eveneens gefteld , als met de Lutherfchen. Op het Land bedienen zich de Gereformeerde en Lutherfche Predikanten ook gemeenfchaplyk van dezelfde Kerk , en zy prediken in dezelve by beurten. Ja dc Verdraagzaamheid gaat hier"zo ver, dat, ten aanzien der aiïus minijteriales en derzelver verrichting, tusfehen de Lutherfche en Gereformeerde Predikanten geen onderfcheid gemaakt word. Is 'er geen Luthersch Predikant tegenwoordig, dan doopt de Gereformeerde Predikant, trouwt en doet Lykredenen , en zo omgekeerd de Lutherfche. In de Geloofsgronden zyn wy bei-Je toch van het zelfde gevoelen. Hier is geen zulke afkeerigbeid tusfehen de Lutherfchen en Gereformeerden, als in veele Landfchappen van Duitscliland, tot fchande en ten nadeele van den Christlyken Godsdienst , welks geest een geest van vrede is, en die zo zeer op eene liefderyke verftandige Verdraagzaamheid aandringt. kort  berigt van de stad en haven van toulon. 585 kort geschiedkundig berigt van de stad en haven van toulon. Toulon, dat thans aller oog en aandagt trekt, daar de Engelfchen die Stad onlangs bemagtigd hebben, en de Franfchen alles te werk ftellen om die allergewigtigfte Plaats , aan de Midcielldndfche Zee, weder te krygen, in gevolge waarvan, op het deerlyk Schouwtooneel des Oorlogs, aldaar eene bloedige rolle zal gefpeeld worden , is eene beroemde Stad en Zeehaven van Frank' ryk, in dat gedeelte 't welk voorheen Provence heette, en thans het Departement van de Var genoemd wordt. De Stad is zeer oud, en, naar het algemeen gevoelen, door een Romeinsch Veldheer geftigt. Thans is dezelve de Hoofdftad van het gezegde Departement, en was, vóór de groote Omwenteling , in den jaare MDCCLXXXIX , een Bisfchoplyke Zetel. Men begroot het getal der Inwoonderen op niet meer dan 80,000 , waarover men zich niet zal verwonderen , als men bedenkt, dat die Stad drie maaien in de Vyftiende Eeuwe, te weeten in de Jaaren JVJCCCCXVIII, MCCCCLX1 en MCCCCLXXVI, het vreeslyk woeden van de Pest onderging; éénmaal in. de Zestiende Eeuwe, in het Jaar MDLXXXVII , en vier maaien in de Zeventiende, in MDCXX1 , MDCXXX,. MDCXLVII en MDCLXIV, en ééns in deeze tegenwoordige, in MDCCXX, de Hagen van dien volkvernielenden geesfel gevoelde. Toulon is verdeeld in het Oude en Nieuwe Kwartier. Het eerstgemelde is vry flegt gebouwd, en heeft niets merkwaardigs dan de Rue aux Arbres, (de Boomftraat,) en het Stadhuis ; boven den ingang van 't zelve is een Balcon , onderfchraagd door twee Termini, of Grensbeelden, meesterftukken van den beroemden Beeldhouwer pujet. Het Nieuwe Kwartier, 't welk als 't ware eene nieuwe Stad uitmaakt, bevat, behalven de groote Werken, daar aangelegd onder de Regeering van lodewyk den XIV, veele fchoone Huizen, onder welken dat van het geweezene Seminarie , buiten tegenfpraak, den voorrang verdient ; ook is 'er een groot langwerpig Plein , met boomen omzet, 't welk tot een Paradeplaats dient. De Haven, tot de beide Kwartieren behoorende, is desmeng. 1793. no. 14. Tt ge-  5§Ó KORT GESCHIEDKUNDIG BERIGT gelyks onderfcheiden door de naarnen van de Oude Haven of de Koopmans Haven; en de Nieuwe Haven of de Konings Haven; doch deeze laatfte Benaaming is verdweeiien met de alfchaffing van de Kouinglyke Waardigheid m de algemeene vernietiging van alles wat tot aandenken van dezelve kon dienen De Koopmans Haven, langs welke eene fchoone Kaay loopt, waarop het Stadhuis ltaat , wordt befchermd door twee fteenen Beeren die Hendrik de IV begon aan te leggen. De Nieuwe Haven werd gebouwd door lodewvk den XIV, die ook de Vestingwerken deezer Stad aanlag. Aan deeze Haven vindt men een Arfenaal , 't welk alles bevat noodig tot het bouwen en uitrusten van Schepen. Het eerst dat het oog trekt is een Lynbaan, geheel overdekt; zich zo verre uitftrekkende als het oog kan reiken, gebouwd naar het ontwerp van vauban. Hier vervaardigt men de zwaarlte Kabeltouwen; boven vindt men alles wat tot het bereiden van de Hennip behoort. Hier is een Wapenhuis, gevuld met Snaphaaneu , Piftoolen, en verder Geweer. Op het Plein liggen ftapels van Kanonnen en Mortieren,Kogels van allerlei zwaarte.aan bergen,in eene verwonderlyk fraaije orde, gefchikt. 'De plaats voor het Zeilwerk, de Gefchutgietery, de Dokken, enz. zyn alle ^en uitenten bezienswaardig. De Galeien, eenige jaaren geleden van Marfeille herwaards gebragt, liggen in een gedeelte van de Nieuwe Haven. Veele van de Galei-ilaaven zyn Werklieden, andere dryven Koophandel, en men zegt, dat men op deezer laatite goede trouwe volkomen kan ltaat maaken. De Staaven llaapen niet langer aan boord der Galeien; maar hebben onlangs aan land een verblyf gekreegen in een groot Gebouw, ten dien einde opgerigr. Toulon is de éémge Marktplaats aan de Middellandjche Zee tot het weder uitvoeren der Oost-Indifche voortbrengzelen Omtrent op het einde van de Tiende Eeuw 'werd Toulon verwoest, en door de Africaavfche Zeeroovers uitgeplunderd; doch welhaast weder herbouwd. De Conftable van bourbon bemagtigde deeze Stad in 't Jaar MDXXIV dit deedt ook carel de V in 't Jaar MDXXXVI; maar' 3n de volgende Eeuwen, kon carel emmanuel, Hertog van Savoye, deeze Stad niet overwinnen, en Prins MDCCVII bde§erde dezelve te vergeefsch, in den Jaare Beide de Oude en de Nieuwe Haven hebben een doorgang  VAN DE STAD EN HAVEN VAN TOULON. 587 ging tot een ruime Reede of Buitenhaven , omringd door bergen , door de natuur bykans een cirkel maakende. De omtrek is zeer uitgebreid, en de ingang wordt te wederzyden verdedigd door een fterk Port. Met één woord, de Havens, de Doks, de Wapenhuizen, en alles wat tot het uitrusten van Oorlogfchepen dienstbaar is, en in Toulon gezien wordt, wettigen het zeggen van een Reiziger , „ dat de Koning van Frankryk zich te ,, Toulon grooter vertoonde dan te Verfailles." —— Toulon ligt aan een Baay van de Middellandfche Zee, op 5" 57" Ooster Lengte, en 430 7" Noorder Breedte. PLAN, TER CP2ISTING EENER NIEUWE HOOGESCHOOL. Aa ' fLAS, TJÏB OPIÜCIZNO de iMriMdl ™ veele onder de Sese. Immers, „ ;.,„ zich doo, ,,„ ,e m^Xiïï>-t?t?iïZ ÏS?:?Sl men is met zeker, dat her zyn Man, of Mama zalCftaan — Kortom, men zal eens wederkomen: ' a"* Openbaare Vermaaklykheden , Schouwburgen , Concerten Danspartyen, enz. kunnen veel toebrengen om den tTh / dooden, en dit Zamenffel zal in volle len|te ukgelegd woeden en alles, zo veel mogelyk, door Proeven§bevestïgdfJIToë' Ontwel? ^W^Ht» rZdVhV* g"! Hoogefchool, eSU1„0Z X #g JSSS^g zaVbepro?v n ,ê o zy Praï^V' ft* °Ver' deeze met andere woorden*, ^t^\mi^^Z°lg6V °f' Dwaasheden de opmerking °SkS%^°tP*'S daarde en bedagtzaamc oogenblikken, die de llilte der Hooge fchool aanbiedt, by het houden der Lesfen: —_ WJ" £ het doen der Proeven, moet noodwendig de ftilte, in veele JeS len wyken; en zullen deeze de plaats kunnen ÏKdefJÏ de Beweegingen, die men anders der ftudeerendrK rZ nood.ge afwisfeling en uitfpanning, met zo vëcl Jnms'aan raadt.-ó Hoe veel loopt 'er zamen om myn Plan a™ prv-' on he %ribkySPMnder Va" "«^ïdlghSI o.n net te werk gefteld te zien, vermeesterd. De Praktik die men tot nog alleen zonder Theorie gevolgd heeft bSS meer dan een kruipende naavolgins re flPn- ml j geblinddoekt in de'n beginne ÏBïW5S?a^ S'2 w^voTatorSn.0118 * ^ ^d ^^r S Ik zal er niets meer aan toevoegen om mvn rw,„ «e pryzen; het fpreekt dermaate voor zfchzlLn dT,^ .« myn onderwerp te kort zou doen met meer woorden e bezigen. Hoogleeraars te bekomen, zal geene zwarigheid baal ren.  EENER NlEUft'E HOOGEÏCIIOOL, 593 ren.' Behalven den opgemelden Edelman, heb ik 'er reeds op 'c ooge, die waardig de aanzienlyke Leerltoelen zullen vervullen , gefchikt om te voldoen aan het zeggen van juvenalis , dat wel het Opfchrift myner Hoogefchoole zou mogen weezen, en waarmede ik de aankondiging van myn Plan fluite: fotanda FERENS infantibus UXiERA magnf. sterkspreekeed voorbeeld van zelfbedwang in een americaanschen ihdiaan. . (Eene waare Gefchiedenis, ontleend uit w. bartram's Traveh throughtNorth and South Carolina, &c.) Buiten de uiterfte grenzen van de Bezittingen der Blanken myne reis voortzettende, vond ik my, by het vallen van een fchoouen avondftond, in een verruklyk oord, terwyl ik bezig was met het befchouwen van de ftille bekoorelykheden der Natuure , op 't onverwagtst , verrast, door een Indiaan , die op een vry verren afftand voor my heen den weg overreedt. Bemerkende, dat hy met een fnaphaan gewapend was, ontftelde ik, op het eerfte gezigt, en poogde zyn oog te ontkomen , door langzaamer te ryden , en, zo veel mogelyk, groote boomen tusfehen ons beiden te houden; doch hy ontdekte my; zich omwendende, zette hy zyn paard aan, en kwam in vollen gallop op my af. Nimmer te vooren was ik vervaard geweest op het zien van een Indiaan; doch ik moet bekennen , dat ik thans ten uiterften ontfteld was; ik begreep, op de minfte bedenking, dat ik, ongewapend zynde, geheel in zyne magt was; en, thans maar weinige oogenblikken over hebbende om my tot fterven te bereiden, gaf ik my geheel aan den wil des Almagtigen over; op diens genadige befcherming, te myner behoudeuisfe, vertrouwende. Dit fchonk my gerustheid, en ik befloot den zo gevreesden vyand bedaard en rustig te gemoet te gaan. De onverfchrokkenIndiaan hieldt fchielyk ftil, op den afftand van eenige voeten, zag my ftilzwygend aan, met een gelaad vol toorn en woede, zyn fnaphaan van den eenen fchouder op den anderen liggende, na alle kanten omkykende. Ik trad na hem toe.boodt hem, met een vertrouwende houding,myn hand aan, hem Broeder noemende ; hierop trok hy fchielyk zyn arin te rugge ; misnoegen , verfmaading , kwaadaartigheid en woede, Üonden op zyn gelaad te leezen. Vervolgens, my weder met aandagt bekykende , naderde hy met een bedaard en ernftig gelaad, en reikte my de hand. Misfchien was de ftille taal van zyn hart, geduurende deeze oogenblikken van opgetogenheid , (want ik geloof vast, dat zyn oogmerk, toen hy my  SS't STERKSPREEKEKB VOORBEeLB van 2ELFBEDWANCI. my eerst naderde, geen ander was,dan om my van kant t* w pen) deeze: „ Blanke! gy zyt myn Vyan^gy en u'e Bmt „ders zoude my van 't keve» berooven:'d? moet niet lt „ fcbieden, en , ware het zo, gy zyt „u alleen, en in myne „ magt. Leef, de Groote Geest verbiedt mv de hand «» „ u te flaan. — Gaa heen tot uwe Broederen fzeg hmi, d?t " en m LSheidnrPhethW0Ud °^ra°ette' die wistledelydVa „ en menschlykheid te betoonen." Althans de uirfW was, dat wy elkander de hand gaven, enTiendiyk: va,efkanderen fcheidden te midden van een eenzaam bosch; hy onderr.gtte my van de» afftand en den weg na een HandelpUs; waar ik ontdekte dat hy daags te vooren eene zeoflene be jegening ontmoet hadt. s • Want, toen ik daar kwam, en myne ontmoeting met den In. dtaan verhaalde, gaf de Opperfte, met een gelaad/dat teffens verbaasdheid en blydfchgp aanduidde, my te verftaans„mZ " J^ÜS^f 7an geluk fPreeke"5 ^ Knaap'i's een " t a s Schurken op den aardbodem, een bekende „ Moordenaar, en door zyn eigen Volk, als een onwaa dige! „ uitgebannen Gister avond was hy hier ; wy ontnamen „hem zyn fnapbaan , braken dezelve in ftukken, ra gaven „ hem zwaare ftokflagen; hy ging heen, e.f wi?t, zijweg! „ makende, een nieuwe fnaphaan te krygenj zeggende, Toen „ hy heenen vlood, dat hy daar mede" den'eerftf„ Blanken? „ die hem op den weg ontmoette, zou dooden!" • c'* De Heer bartram voegt by dit verhaal. Het gedrag van deezen Indtaan my waards, zo korren tyd naa dat hy zul? eene ruwe behandeling van de Blanken ontvangen hadt , deedt de volgende bedenkingen in my opkomen. Kan het ge ochend worden, dat het Zedelyk Beginzel, 't welk de Wldfn aaS tot deugdzaame en pryzenswaardige bedryven, natuurlyk of mgefchaapen ,s? Zeker misfen zy den bytoid'der Letteren of de hulpmiddelen der Opvoeding in de School der Wy.be. fZl-l^k ueüëdzaam,e Sevoelens en daaden van de uitfteekendfte Charafters opgehaald, en der Jeugd, by befchaafde I^'hUT Vee' zor«vuldig^ids voor oogen gehouden worden- derhalven moet dit Zedelyk Beginzel natuurlyk of in. gefchaapen weezen; of zy moeten ftaan onder den onmiddelyken mvloed en het geleide van een Godlyker en magtiger Ondmvyzer, die, by deeze gelegenheden, hun onmiddflyk in. blaast en,als met een ftraal van Godlyk licht, hun eensklaps ontdekt.de waardigheid, de voeglykheid en de fchoonheid, der Deugd. ** % fe° He,er ,EU™M> die de Kwaakers behoort, moge dit laatfte denkbeeld mgang, en veelligt de voorkeus, vincien; wy voor ons neigen veel meer tot het eerfte, als het ~iykfte, en ontheeven van eene menigte zwaargheden, die het ander begrip drukken Geen Leezer zal dit verhaal overvroegen, zonder het gegeeven opfchrift, Sterkfpreeiend voorbeeld van Zelfbedwang, te wettigen ZE-  ZEDELYKE BEDENKINGEN. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Het hart is de bron, waaruit alle 's menfchen bedryven, zo . wel goede als kwade,voortkomen.--—-Indien dan 'smenfchen harte boos is, dan zyn alle zyne handelingen kwaad, en llrekken zo tot bederf van zich zeiven, als tot nadeel van anderen en van de geheele Maatfchappy. Dan, is zyn hart goed, dan llroomen 'er niet dan geheele rivieren van goed, heilzaam voor hem zei ven, heilzaam voor de zamenleeving, en heilzaam voor het menfchelyk gellacht. Met het hoogfte rege mag men den eerften ongelukkig noemen , en den laatften zeer gelukkig fchatten. De booze fluit zyn hart voor al wac goed is. De brave, lyd by hem verdrukking , den vroomen en deugdzamen vervolgt hy. —— Den boozen ea den kwaden helpt hy, en is voor deezen de gewoone toevlugt. Zyn huis ftaat open voor hun, die de grootfte fnood- heden bedryven, en hy is listig om den boozen raad te geeven, ten einde zich aan de regtvaardige ftraf, welke zyne bedreven misdaad vordert, te onttrekken; voor den armen en nooddrufti- gen zyn zyne ooren geflopt. De ongelukki-je word van hem verftooten , ea vind in zyne hulp de minfte toeviugt niet. — Zy , die met regtmatige klagten tot hem toevlugt neemen, worden voor 't hoofd geftooten, terwyl hy, in tegendeel, de gelegenheden opzoekt, om, waar hy kan of mag, het kwaad en de misdaad te befchermen, en te helpen verdedigen. * Welk een hemelsbreed verfchil is 'er tusfehen zulk een hatelyk karakter en het beminnelyke van een braaf en deugdzaam man. Deze is de toevlugt der verdrukte onnoozelheid, de veilige toevlugt der blanke onfchuld. - Zyn boezem gloeit altyd van ware edelmoedigheid, en is geheel vervuld met de beminnelyke deugd van goedwilligheid. ——Liefddadigheid en liefde is zyn grootfte vermaak — om die te bewyzen aan alle menfeken is fteeds zyn yverigfte toeleg. De armen en nooddruftigen wyst hy niet van de hand , of zend hen ledig weg , maar in hem vinden zy hun veiligfte toevlugt. Het geluk van zynen evenmensch is zyne groot- fte blydfchap ; daarom bevordert hy hetzelve waar hy kan. . Geen mensch word van hem ongelyk aangedaan, en, moet hy het van eenen anderen lyden , men vindt hem dra gereed om 'i zelve te vergeeven. Bereidvaardig kan hy goed voor kwaad vergelden het ongelyk, hem aangedaan , uit zyn geheugen wisfehen, en zelfs, ia plaats van zyne vyanden te haten en kwaad te doen, dezelven , volgens de les van zynen zagtmoedigen Meester, goed doen,liefhebben, en hun de misdaden, tegen hem misdreven, kwytfchelden, en uit grond van zyn hart vergeeven. Vervolgingen noch wraakzugt kunnen by hem eene plaats vinden ——. daarom wend hy  $9* zedelyke bedenkiïïc-en, alle poogingen aan, indien 'er ergens eenige twist of tweedragt, haat of toorn, ontftaan is, om die te ftillen , om de rust en vrede te herftellen, om het geluk van zynen eveiimensch en het heil, de voorfpoed, der Maatfchappy, waarvan hy een der waardigfte Leden is, te bevorderen. In zyn eigen boe¬ zem huisvesten nimmer haat of nyd ; maar, in tegendeel, liefde en goedheid. Gelukkig ja driewerf gelukkig, zulk een mensch , wiens hart en borst vervuld is met zulke edel- moedige grondbeginzelen! Gelukkig zulk een Land — gelukkig die Maatfchappy , in welke men veel zulke Leden aantreft. <—■ Ieder itreeve dierhalven daar na, om zulk een ka. rakter te verkrygen , en zich den eernaam waardig te maken van een braai, eerlyk en deugdzaam, mensch te weezen. Geene rust of vrede in de Maatfchappy kan van duur zyn wanneer de rechtvaardigheid en trouw in dezelve word veron! agtzaamd. De rust en vrede verfchaffen der Maatfchappy het grootfte heil, den grootften bloei ; 'want waar geen rust en vrede is, daar heeft verwarring en wanorde plaats, en waar die gevonden word , daar gaat een Gemeenebest te gronde. De rust en vrede is gegrond op de rechtvaardigheid en trouw. Waar de trouw gefcaonden, de rechtvaardigheid vertreeden, word , daar ziet men de banden van vrede en rust verfcheuren, en alom de grootfte wanorde heerfchen. De loffelykfte poogingen, welke van eenen fterveling hier op aarde kunnen aangewend worden, zyn de zulke, die ftrekken om zich zelven en anderen te verbeteren. De ganfche Maatfchappy, wy allen, hec zy wy hoog of laag in rang zyn het zy wy ryk of behoeftig, fchrander of ftomp van vernuft, zyn, in wat ftaat geplaatst, of in welke omftandigheden wy ons mogen bevinden, wy allen hebben de grootfte, de duurfte, verpligting aan menfchen, wier edele toeleg is, nuttige Leden voor de Maatfchappy te maken; en dat kan nooit beter gefchieden, dan door alle zyne poogingen aan te wenden, om zyn eigen gebreken en die van anderen te verbeteren. De deugdzamen zyn de fteunpilaren waarop het gebouw eener Maatfchappy zeker rust. Wie altoos zyne eigen belangen boven die van het algemeen ftelt, is een zeer fchadel 'k Lid w de zamenleeving. Hy, die langs wegen, 't zy van regc of onregt, altoos zyn eigen voordeel op 't oog heeft is nog veel verderfelyker voor de Maatfchappy. Dan hy, die, zonder gevoel , zonder klopping van zyn geweten , de deugdzaamfte Leden vervolgt, en hen allerlei nadeel zoekt aan te brengen , ten einde op der zulker verderf zyn eigen ,grootheid te bouwen, zulk een is volftrekt een pest voor den Staat; terwyl hy de hand leent, om de Maatfchappy te hel- pen verwoesten, waarvan hy zelve een Lid is. - We'k eene ongehoorde uitzinnigheid! o Horridum facinusll C. v. d. G.  BLADf YZER DER VOORNAAMSTE BTZONDERHEDEK, In het Mengelwerk voorkomende. A. A bdala. (De Keus van) Een Oostersch Verhaal. 423 Afzondering , en Eenzaamheid, hoe overgedreeven door de Dichters bezongen, 553. Hoe als een Pligt te befchouwen, 554. Men geeft er zich heden niet ligt te veel aan over, 555. Naadeelen uit het vlieden der Afzondering herkomflig, 556. Wanneer dezelve voor Gezelligheid behoort verwisfeld te worden, ald. Afzondering de faus van een vermaaklyk gezellig leeven, 557. Gebrek aan Af. zondering de bron van veele ongeregeld- en onvoegelykbeden. ald. Alligators. .Zie Krokodillen. almoran en selima. Eene Oosterfche Vertelling. 287 Altaaren , in de vroegfte Wereld enkel Gedenktekens van Dankbaarheid en Eerbied , 509. Van de Offergaven, op dezelve toegebragt, 510. Waren als Haard/leden voor god , 511. Offerplaatzen der Aardsvaderen, van moses, van josua , ald. Bosfchen en Bergen de gewoonlyke plaatzen der Altaaren, 512. Waarom moses een Altaar van Aarde moest vervaardigen,en dezelve van ongehouwen Steenen, en s zonder trappen, moesten weezen , 513. Van de Altaaren- in den Levitifchen Godsdienst, 514. Tot Wykplaatzen gebezigd ; Wet van moses daaromtrent , ald. Hoe in de Christelyke Kerken ingevoerd r 515. Van het Altaar des Oubekenden Gods te Athene. 516 dmerica, (Befchryving van de Characters, Gewoonten en Perfoonen, der Oorfpronglyke Bewooneren van,) 150. Geftalte. Kleur , enz. der Mannen en Vrouwen, en Characler, 155. Kleeding der Mannen , 199, Der Vrouwen , 201. Op Zang , Muzyk en Dansfen, gefield , 202. Spelen, 205. Feesten , ald. Wegens bun Staatsbefluur, 238. Van hunnen Koning, 239. Van hunnen Hoogepriester, 240. Geene Afgodendienaars, 241. Gelooven in eenen Toekomendea Staat, ald. Slaan de Oude Lieden niet dood om van hun onthee ven te worden , 442. Hunne Huwelyks-plegtigheden, 243. Trouwen voor één Jaar, 244. Veelwyvery.üM. Lykplegtigheden, 245. Hunne Taal, 247 — Groote verfcheidenheid van Godsdienstbegrippen in Ame~ rica, 58L Hoe het met de Lutherfche en Gereformeerde Predikanten gefield is. 582. Hoe met de Schooien en Schoolmeesters. 584. — (Sterkfpreekend Voorbeeld V van  bladwyzer; lln v?n?edWang ^ ^ V3S g6eSt bezit om m Cha°an. Vd?J .■ ^ 593 rafter te bewaaren. -ac0 ^«wm^ZonderhngeOntinoetiDgfl^pfl,. (Bedenk neen over tusfeheneen Engelsch Officie? de Omwenteling der) en een Iniuum tut Mwtf.) 214 jWm , hoe me| inrjdi . 38 * ünacharsis, een Scyth, kort Gewest Ys maakt. Zt Verflag van dien Wysgeer. 573*»Mfd , Klooster or> dien Angola (Van eene Volkplanting Berg. ' P "ï!" der Portugeezen op de Kust^/ (De Veragting van % ZtLL ««. ■ ï 525 mands) belacblyk. 417 zaame ipelonk op het Edand) beens-vereeniging, in eene Apostelen, (Bedenkingen over Plw*rfhWtaS * werk gefield den Tyd yan de Uitzending Bombe (Een) voorgefteld als een der Twaalf) , 469.. Men heb- Middel tot Redding van Schip" be derzelver Roeping en Uit- breukelingen , 402. Werking zending te onderfcheiden, 470. met dezelve befchreeven. 403 De lyd-orde waarin marcüsBoschrot, befchreeven. 51 r en lücas deeze Voorvallen Bowrnt, (A.) door Vader couyerbaalen te verkiezen boven kaijer verdagtjgehouden. 270 ^ÏZ/"^™"8',- old.Brumctje, Naamen van deezen Avmilhnl (Eenvoudige Her- Eendvogel, 266. Pluimadie. denbefpiegeling van een fchoo- ald. Woonplaats en Geaartheid. nen Zomerfchen) 33I r ™^ B. Bye » (Honig-) Algemeene aan- -rt.j^u- sr, , , merkingen over deeze Diertjes, fledenhngen. (Zedelyke) 170, 59. Gebreken in de behan! z> i ZI6',~253> 38S, 4<5i» 595 deling van de Natuurlyke His- Meirog. (Sterk Voorbeeld van torie van dat Infect, 60. Hoe Godsdienfiig) s83 het duistere in de Huishou- Metryf, (De Man van) gefchetst, ding der Byen best op te klaa- 341. Hoe tot het vormen ren, 61. Kunstbehendigheden van deezen de Opvoeding ver- noodig om haare Wetkzaam- eischt wordt, 342. In welk heden te ontdekken, 62. een zin 'er gezond Verftand Welke Byekorven daar toe toe beboore, ald. Hoe Deugd best gefchikt, ald. Men heeft - en Gemaatigdheid, 343. Op aan de Byen veel te veel toe- welke wyze hy eene geregelde gefchreeven; zy doen alles uit Tydsverdeeling in [agt neemt, Inftinct, 63. Moeilykheid om 344. Hoe hy flipt zyne Ver- den leevensduur te bepaalen, bintenisfen naakomt , 345. ald. Algemeen in de Oude Vaardig is in het uitvoeren Wereld verfpreid , 65. Het zyner Zaaken , 346. Welk valt zo gemaklyk niet te be- eene gepastheid hy in zyne grypen hoe zy in America ko- Uitgaven m agt neemt, 347. men, ali. Zy zyn eerzichzel- Een afkeer vai het Spel be- ven verdedigende dan anderen toont, ald; Hoe. hy vastheid beledigende Diertjes, ald. Eeten  BLADWYZER. ten 's Winters, 66. Zyn mogelyk de eenige Infeóten die Hette by zichzelven voortbrengen , 67. Proeven daaromtrent genomen , ald. Ligt door Koude aangedaan; hoe gevoelig daar voor, als mede voor Vogtigheid, 68. De Byen als eene Maatfchappy aangemerkt ; Zindelykheid eene hoofdëigenfchap, 100. Uit welke Leden de Maatfchappy beftaat, 101. Welk voornaam deel de Koningin daar in heeft, ald. Hoe best de Natuurlyke Historie van dit Infect. waar te neemen, ten aanziene van den Tyd; dezelve loopt in één Jaar af, 102. Hoe eene Nieuwe Volkplanting begint, 103. Van het Zwermen, ald. en 105. Van het Raaten maaken, 104. Nieuw verflag van het Wasch, 105-108. Wegens de gefieldheid der Cellen in de Raaten , 108, 109. Van de Koning, lyke Cel, 141. Verkeerde begrippen des wegen , 142. Onderfcheid in de Cellen, ald, Van het leggen der Eitjes, 144. Van het Voedzel der Byenwormen , of 't geen doorgaans Byenbiood genaamd wordt , 146. Van de Uitwerpzelen des Byenworms, 149. Van den Poppenftaat der Byen, ald. Over de Saifoenen , wanneer de onderfcheidene Werkzaamheden der Byen plaats grypen, a8o. Hoe veel Honigs zy in den Winter verteeren, 182. Byzondere Waarneemingen over de Koningin , 183. Aantekeningen op schiragh's Proeven, dat de Werkbyen het vermogen hebben om een gewoone Byenworm tot eene Koningin te vormen, 184. Waatin zy van alle andere Byen onderfcheiden is , 188. Van bet getal der Koninginnen in eene Korf, 189- Byzonderheden van de Mannetjes-By , 224,, Van de Werkby , 225. Van derzelver Angel, 226. Groot aantal in een Korf, 227. Van de Deelen , die tot voeding der Byen behooren, ald. O vet de Zintuigen der Byen , 231. Van haare Stem, 268. Breede befchryving van den Angel , 269. Van den Leeftyd deezec Infecten. 27! C Qikutta, Befchryving dier Hoofdftad der Britfche Bezittin* gen in Bengalen, 450. Grootsch vertoon, welke dezelve maakt, 451. Hoe gering in den aanvang , ald. Welk mengzel van Zeden men daar ziet» 452 Carnicobar , een der 'Nicobarjche Eilanden, befchreeven , 453. Geftalte en Kleeding der In* woonderen , ali. Geaartheid en Leevenswyze, 454. Speeltuig by hun in gebruik , 455. Hunne Genees-en Heelkunde; als mede het maakzel hunner Huizen , ald. Koophandel , 456. Taal, 457. Hebben geen denkbeeld van Gon, maar gelooven vast in den Duivel, 458. Lykplegtigheden. ald. Cestina, of Pad, welk een aanftootelyke Kleederdragt der ongehuwde Juffrouwen in Londen. 558 ChaBavos, een der Oorfpronglyke Volken van America; vreemde wyze van begraaven by hun gebruiklyk, 245. Door da Kooplieden Platten, of Platboofden, geheeten , 24$. Hoe Va dis»  BLADWYZER.' die Platheid veroorzaakt wordt. 24(5. Van hunne Taal. 24J Cherokees, een der Oorfpronklyke Volken van America; Geftalte der Mannen en Vrouwen, 151. Derzelver Geaartheid, 1.52. Hoe onderdrukt door andere Volksftammen , ald. Van hunne Taal. 247 Christus , waarom hy, ftaande zyne Omwandeling op Aarde, zorgvuldig vermydde een Gemeenfchaplyke Godsdienstoefening , afgefcheiden van die der Joodfche Synagoge, in te voeren. 257 Congreve, diens vreemd Gedrag omtrent voltaire. 417 Couraijer, (P. f.) Tyd en Plaats zyner Geboorte , 274. Haalt zich het ongenoegen der Roomfche Kerkgemeenfchap op den halze, 275. Hoe hy zich daar tegen manmoedig gedroeg, ald. In Engeland hooggeacht; tot Doctor in de Godgeleerdheid op de Univerfiteit van Oxfort verklaard, 276". Verieering met den Bisfchop atterburv, ftaande zyne ongenade in Frankryk, ald. Vindt zig genoodzaakt dat Ryk te verlaaten , en fteekt na Engeland over ,277. Hoe gunftig daar ontvangen, ald. Zyre Oordeelvelling over Engeland, ten aanziene van den Godsdienst, ald. Veeier Huizen en ƒ Tafels Honden voor hem open, 278. Jaargeld hem toegelegd, ald. Ktyn meer gelds dan hy tot zyne fpaarzaame Leevenswyze behoefde, 279. HoeDi hy 't zelve befteedde, ald. J Schoon de Jefuiten zyne geflagene Vyanden waren , be- E ltlaagde hy veelen by het Vernietigen van hunne Orde, ald. 1 Een Priester in Engeland wei* gert hem de Biegt af te neemen , 280. Verzaakte de Roomfche Kerkgemeenfchap niet, 281. Ging zomtyds in de Proteftantfche Kerk , ald. Zyn Oordeel over de 'Engelfche Kerk , 282. Verilag van de Geloofsverklaaring door hem opgefteld , 283. Van zyne behoedzaamheid in gefprekken, ald. Hoe zyne Geloofsverklaaring opgefteld en in 'e licht gegeeven werdt, volgens zyn uitdruklyken wil, 284. De Roomschgezinden hebben zich op hem niet te beroemen, fchoon hy nimmer afftand deedt van de Roomfche Kerk, 285. Oogmerk om hem in Frankryk' terug te roepen , 320. Zyne Paapery beoordeeld, 32L Men zegt dat hem in Engeland een Standplaats en Bisdom is aangeboden , 323. Waarom hy de Geloofsverklaaring eerst naa zyn dood wilde uitgegeeven hebben onderzogt, 324. Was een C';raten van den besten ftempel, 327. Wat hy van het Euangelie zegt \ ald. ZynCharaaer, 328. Lysê der Werken door hem uitgegeeven, ald. Portraiten van hem» 329- Opfchrift te zyner Eere in het Klooster der Abtdye van IFestminfler. 330 ympkring (Bedenkingen over de Waarfchynlykheid van eenen) rondfom eenige Planeeten sh'e ons Zonneftelzel uitmaaken. go, ytalis fiore purpureo. Zie 'aarsch Vingerhoedskruid. E. ielmoedigheid , een Gefprek, drek kende om waare van val:he te onderfcheideo. 3-4. Eend.  BLADWYZER. Eeni , (Zwarte) Naamen en 20^,473. Ontkennend beWoonplaats deezes Vogels, antwoord. 474, enz. 519 354. Pluimadie, 355. Waar.G«ie«.rfew(Onderzoek)of het den) genomen Leevenswyze, en zon- geöorloofd is, om zorrrmige aan derlinge manier op welke men hem toevertrouwde Geheimen dezelve vangt, ali. Sterke te openbaaren, 516. Nadere Voortteeling, 356. Over het Aanmerkingen hier over. 519 onderfcheid van Mannetjes en Gevoeligheid, (Deugdzaame) aan Wyfjes in deeze Vogelfoort, te kweeken, noodig tot de beald. Loopt en vliegt flegt, ftendigheid van Character en 357. Hoe lang dezelve het Gedrag. i22, 164 onder het water kan houden,Gezondheid, wat 'er de Lugt en en hoe dezelve op zeker Schulp- Lugtsgefteltenis aan toebrengt, vischje aast. 358 440. Wat Spys en Drank , —— (Groote Zwarte') waar in 442. Wat Beweeging, Rust, van de voorgemelde onder- Waaken en Slaapen, ald. Wat de fcheiden , 359. Waar deeze behoorelyke Affcheidingen en gevonden wordt. ald. Uitwerpzels, 443. Hoe veel eene foort n d,; ?fmoedsbeweegingen. ald. door den Bek van de voorige r^i j . r, ■„ r -j j , regtmaatigheid hier van aan(J.edarmteverfchillenlieid der Vol- geweezen , door te toonen , ken, in derzelver oorfprongen dat noch de Leerjlu\ken\ noch naanefpoord. 521 de Geboden, van denzelven GeeMryvery, hoe door algemee. befpotlyk zyn. 2 enz ne voorftellen gekoesterd. 134 Goüres, Menfchen met Keelge" Geluk (Over de Onoplettenheid zwellen in Wallisferland; dit der Menfchen op de Midde- Ongemak onder andere oorzaalen om hun) te verzekeren , ken meer bepaald toegefcbree. 293. Gebrekkige befchryvin- ven aan den Tuffleen, waar megen van Geluk by de Oude de bet water daar meer dan Wysgeeren, 204. By de He- elders bezet is. 414,415 dendaagfche Zedefchryvers , Gosfypium Herbaceum foliis quinald. Fontenelle's en mau- quelobisfu'.tus eglandulojis catilt rERTui's Stellingen, des betref, herbaceo. Zie Êatoinplant. fende, onderzogt- 295 H Gelfheid (Aanmerkingen over I1T aller , (A.) Zyne Afkomst, de) onder de Menfchen. 335 " en vroege Letteroefeningen, Geneesheer_ (Of het den) vry- 484. Vangt de Studie der flaat, m zommige gevallen, Geneeskunde aan, ali. Reist voorbedagtlyk het leeven zyner na Engeland en Frankrvk a8<; Lyderen te verkorten ? onder, Wordt Üp-siender eener BoeV 3 , ke-  BLADWYZER. kerye te Bern, en vervolgen Hoogleeraar te Go'Aingtn, 480 Yver zyner Naafpeuringen, ah Hoe door Vorlten vereerd ei aangezogt; aangebodene Be vorderingen , 487- Keert we der na Bern, 488. Zyn Dood ald. Stelt veele Dichtftukje! op; over het verbranden vai eenigen derzelven , 4S9. An dere Werken, al t. Een Voorltander van het Christendon}, 490. Zwaargeestigc Begrippen door hem gekoesterd, 491- Onderfcheide Berigten wegsns zyne laatfte Leevensoogenblikken, 402. Voordeeliggetuigenis hem betreffende, 493. Taalkennis, ald. Uitgebreide Kundigheden , 495. Gebruikt veel Opium, 496. Zyne Egtverbintenisfen en Naakomelingfchap. ald. Haller (G. E.) Iets over zyne Gefchiedenis en Letterkunde van Zwitzerhnd. ald. Herfst. (Ernftige Overdenking in in den) 5o3 Mama , eene Plant, door de Europilche Plantbefchryvers verkcerdlyk Lawfonia geheeten, op 'Hinzuan gevonden ,• welk gebruik men 'er aldaar van miakt. 2g Binzuan (Onderfcheide verbasterde naamen aan het Eiland) gegeeven, 21. Waar gelegen; dit Afncatxnfche Eiland heeft ]ang onder het Beduur eener Volkplanting der Arabieren ge-, ftaan, ald. Vreemde wyze, waarop de Inwoonders , die En. gelsch verftaanbaar fpraken, den Heer w. jones , met de zynen, ontvingen, 22. Blyken van hunne kunde in 't Arabisch,, ald. Hoe het Eiland, uit dej laaygezien, zich opdoet, ali. s Schoone Spreuken in een Mas. ■ ine, 24. Bezoek by den Gou- ■ verneur ardullah, ali. fle1 zoek by 's Konings Oudften • Zoon ; hoe flegt gehuisvest. • en laag van Characler, 25 . Be:er Charaéter zyns Broeders, 26. Harem van 's Ko1 nings Oudften Zoon, ald. Lust- ■ plaats des Gouverneurs, 27, 2J. Elendige Draagfloeïen op dit Eiland, 69. De Inwoon, ders liefhebbers van Dichtzang- en Speelkunst, 70. Gefchil met een Mufti; ot Verklaarder der Wet, 71. Berigt van het Staatsbeftuur en den Koophandel des Eilands, 72. Hoe een Hinzuanner den Slavenhandel verdedigt , 73 Aanmerkingen daar op , 74 Het gedrag der Engelfchen aldaar beftraft en verfchoond, 75- Reis na den Koning des Eilands, no. Schoonheden des Lands, 112. jjSZüek 5y den Vorst, 113. Hoe ontvangen en gehuisvest, 114. Onderhoud, ij5. Bezoek by den Stads-bevelhebber, 116. Vereeringen van den Vorst, 117 Regeeringsgefteltenisfe , nu. Verlhg van een en ander vroeger bezoek op Hinzuan, de Regeeringsöpvolging ophelderende, 119. Raadgeeving, hoe zich jegens die Eilanders te gedraagen. I2Q Uomg-Bye. Zie Bye. Hoogefchool, (Plan ter Qprigting van eene) om te leeren den Tyd te dooden, om Geld te verfpillen , en als LieJen van de Groote Wereld te leeven. 8 'loveling. (Dtf)EeneAnecdote. 340. Iuishauikunde, hoe weinig rechc gekend era betragt, 429. is  BLADWYZER. egter elks zaak, 430. Schets neeming van een byzonder der zodanigen, die alles ver- Verfchynzel, 't welk by eene teeren wat zy te verteeren doodlyke Ontlteeking in dehebben, 431. Van die geenen zelve plaats vondt. 351 die alles verteeren watzy vei-Johanna. (Het Eiland) Zie Hmwagten, 432. Naadeelen van zuan. het Vertooniuaaken in de We- Jo-k/m (Bepaalde wyze van Godsreld getoond, 433. Wat de dienstöefening, den) voorgtOpvoedingskunst ten deezen fchreeven, 257. Hunne fteropzigte voorfchryft omtrent de ke aankleeving aan die Wet, de Kinderen. 436 ten tyde van christus Om- Hume, als nog aan Bygeloof en wandeling op Aaide. 258 Vooroordeelen vast, door d'a-. -(Verflag van eene Volk- lembert, diderot, en ande- planting van) op de Kust van ren, befchouwd. 84 Malabar, te Cochin. 524. Huwelyk aan de Linkerhand, welk Israels Verlosfing uit de Slaaverny een, 30. Wat het Algemeen van pharao. Dichtmaatig TaWetboek voor de Pruisfifche fereel. -75 Staaten 'er van bepaalt, ald. K. Wat'er toe vereischt wordt, Vamtelm, (Over het Reizen en hoe hetzelve gefchiedt, 31. met) en de Toepasfing daar Staat der Vrouwen dus ge- van, als een maatftok ten trouwd , 32. Hoe 'er eene diende van de Aardrykskunde. Egtfcheiding konne plaats 235 grypen, ali. Van den ftaat Katoen-plant , (Het La%&, of de der Kinderen uit zulk een Hu- Boontjes, van de) door de Newelyk gebooren. 33 gerinnen in de Weit-Indien, T ter vermeerdering, ofherkry- J' en ** ging, van Zog gebruikt, 220. Jenyns, (Soame) waar,en wan- In welke gevallen by de Ge- J neer, gebooren; zyne jeugdige neeskundigen gebruikt , ald. Opvoeding, 191. Zyne twee Aart van dit Zaad, 221. Hoe Huweiyken, 192. Wordt Lid te gebruiken in de Zogvervan het Huis der Gemeente, kryging , ald. Nuttigheid iu ald. Komt als Schryver ter twee opmerkenswaardige Gebaane met eene Proeve vallen , 222, enz. Voorzorovsr de Natuur en Oorfprong gen omtrent die Boontjes in des Kwaads, ali. Beoordeeld, agt te neemen. 223; 193. Geeft Staatkundige Proe- Keelziekten (Peperwortel met ven en Dichtftukjes in 't licht, Mostardzaad , met nut in ald. Plan van zyn Werk over kwaadaartige) in omflagen aande Inwendige Klaarblyklykheid gelegd. S<5 des Christeniems, 194. Beoot-Kentucky, waar in Noord- America deeld, 195. Tegenfchriften , gelegen', 527. Door welke ald. Misbruik zyns Vernufts, Rivieren befpoeld, 528. Lsnds197. Zyn Characler, 198. gefteltenis, ald. Lugtftreek, Zyn Dood. 199 529. Planten daar aan eigen* lneewm4en,(Ptiderbuiks-') Waar- 530. Zwaar Rietgewas, aLi. V 4 Bic*»  BLADWYZER. SSBgVtSSlr. SS" - **» m» en viervoetige Dieren, «M. fpoord °0rzaaken Ma§e" • o^if:1^?" 'GetaY'en^Sï " ^ ^ dneren, ald. Godsdienstge- be ydenisfen "-wenst- 375- Verbaazende Hoen- g a lljl A$"Ca °P ééne Zont- en Zwavelbronnen "5"6 fcnf 8vaf ' ^ Hoede wegen na de Zoutbron- en ?f7 Uder2elver Nes- Kf^Tf H n,eni6tt- 5 ' vcrrcnrik?yS 'Se Mutfels plat getreeden zyn-, Dieren "(.ezer 577- Geneeskragtige Bron, en/ftusto- Kerd p„„„„. 318 aeldzaame Begraafplaatzen, ald. de Sn Vo^ef Groote Beenderen van een ,f pi'• §- ' ^ Geftal. Dier, in Anerua niet mee & ?S^-^T^ voorhanden , daar aan de £SaaiT ."fn O'to gevonden, ald. Ver- [ 5 s! te houden> 2Ó5. fchillende gevoelens over den L£l-Vensw^e- ald. oorfprong deezer Beenderen, L' 573- Hunter bewyst, dat het J'angleevenheid. 7.\c GezondhrU geen tffahM geweest hebbe ^LeHMrs , dSlvef l 579- Gtsfing wegens de uit- Helling in de Klooster, delgtps van dit Dieren-Ras, aR Ifm^L, hoe deS mn^ Befchryvuig van den GeluklTaat ingeriet weëze* Ti» L?J?Z,ten der Inwoonderen. cSn£«, rnJl 1,e Iredik™g. mos, een Geilacht van Jfc deis^ef eC,1S H«' op het Eiland Madaffu. Mjfyotm (Proefmiddel nm^f weerd '7 om fhsn ^ Leevenswyze eer wetra, 23.;. Gefh re en Ge- men dtponf „;.^ 0WJ'£0 c« ÖÉ^e^^£-«^r^ welk s mm*. -»« Middel van Dr! ftelerXetbï " C" °e* j. J- vA'n- den bosch daar in, Menkhra. 522 SffKM Aatmiekgen Zie KM* E"and^3i. «Ua om, m Een andwjfcf^or. (Van eeüe Joodfche Volk.  B L A D W Y Z E fcj Volkplanting op de Kust van) zen verfchuldigd, ald. VetieS 524 re ontvouwing hunner mensch Man, {Een Eer/yfc) gefchetst. 506 lievende hoedanigheden i ken, 537- Hoe gevaarlyk door ten ftaat aanftelden. 48o de Roovers, 538 Talingen, (Kleine of Schyf-) Benaa- Sion , elendige ltaat dier Stad in mingen, 480. Leefwyze ali WallisJ'erland. 412 (Zomer.) Naamen- dé Slaavenliandel, hoe door een Hia. kleiaue onder deeze Vogel- zmnner verdedigd, 73. We- foort, 481. Geaartheid en derfprooken. 74 Leevenswyze. 482. Korten tyd Speculatie-Handelaar , diens Cha- dat het Mannetje een fraaije rafter. 348 Pluimadie heeft, 483. Waar Speelkairten, (Over de) en de zy voorkomen. a^ beduidenis derFiguuren op de-Tartaryen, hoe in de grootfta zelve. 291 uitgsbreidheid op te vatten Spel, ongefchikt voor een Man 568. Schilderagtige Befchry- van Bedryf. 347 ving van de groote verfchei- 1— (De heerfchende zugt tot denheden, welke zich daar in het) tegengegaan. 550 opdoen , 369. Bedenkingen Spotten met Godsdienst en Deugd, op bailly's veronderftellirr* klemmend tegengegaan, 1. De dat dit de Wieg des Menschl Leerftukken van den Christe- doms was, 570. Hoe gebreklyken Godsdienst zyn niet be- kig de Tartaaren zyn in Taal fpottelyk, 2. De üeboden en en Letteren, 571. Van de Pligten omtrent god, den Naas- veelvuldige üitfpraaken hunner ten en onszelven, geeven geen Taal, ald. Wegens hun Godsgrond tot Spotterny. 4, enz. dienst, 572. Hoe bekrompen Staatsdienaars (De onderfcheide hunne Wysbegeerte, 573. Heb- aart der) van Koning hendrik ben vroegtydig geene 'vorde- den IV getoetst. 128 ringen in Kunften en Weetetv (Diep gevoelde Ver- fchappen gemaakt. 574 nedering eens) aid. Taylor, (Brooe) zyne Afkomst Studenten op de Hoogefchoolen 373- Stugge geaartheid zyns in Engeland mogen nooit, Vaders, door de Muzyk gelee- dan in hunne Academieklee- nigd, doet hem vroeg deeze ding , in 't openbaar verfchy- handteeren , ald. Hy oefent nen. 419 zich ook vroeg in de Teken-en Swammerdam, wegens zyne Klei- Schilderkunst, 374. ZyneGe- nigheden in de Natuurlyke His- leerde Opvoeding; munt uit in torie der Byen berispt, daar deWiskundigeWeetenfchappen tegen vetdedigd. 60 ald. Blyken daar van , 375! , 'P. Wordt Secretaris van de Ko- Jj^alingen, kleine Eenden, 477. nhmlyke Sociëteit; geeft eeni* Oudtyds reeds voor een lek- ge Stukken in 't licht, ald. ker beetje gehouden , 478. Trekt na Frankryk, en wordt Naamen van de Gemeene of 'er met onderfcheiding beje- Wimer- Taling, en derzelver gend, 376. Legt zyn post als Pluimadie , ali, Oaderfcheid Secretaris neder, 377. Schryfr ovei  BLADWYZER. over de ReelitlynigePerfpeiïief; Trappe., (De Abtdy de la) wan» zyne wyze van Tekenen cn neer geftigt; Inrigting van deSmaak, 377« Twist met ber- zelve, en Leevenswyze der HomxLi, 378. Vertrekt ander- Kloosterlingen, 159. Fabelmaal na Frankryk, a!d. Zyne agtige Vertellingen wederfproo. twee Huwelyken, 379. Schryft ken , 160. Eetregels , ald. eenë Proeve, Contemplatio Phi- Kleeding, 161. 't Getal der lofophica getyteld, 380. ,Zyn Monniken ; hunne Herberg» Ziekte en Dood, ald. Charac- zaamheid, ald. Zorg voor de terfchets. 381 Armen in de Nabuurfchap, Teneriffe, Waarfchynlykheid dat 162. Mogen geene voorkeude Piek van dat Eiland een ze betoonen omtrent eenigen Vulcanifch Voortbrengzel is Perfoon van hunne Orde, ald. der Middel - Eeuwen , 361. Byzonderheden by het Sterven Vroegfte Berigten wegens het van de Bewoonders deezer beklimmen van dien Bergtop , Abtdye. igj ald. Laatere Berigten , 362. Tuinen (Dryvende) in het Meir Ontmoeting van den Luitenant van Mexico , hoe vervaardigd. rye op dat Eiland , toen hy 448 deezen Piek wilde beklimmen, Tulpbol, Waarneemingen , hoe 363. Hoe zeer hem dit werd dezelve .buiten den grond,een ontraaden , ald. Toerusting nieuwen vormt, met de gevoltot den Tocht, 364. Befchry- gen, daar uit afgeleid. 98-100 ving der Stad Oratava op dat Tydsverdeeling, (Geregelde) van Eiland, ald. Aldaar vriendlyk hoe veel aanbelangs. 344 onthaald, 365. Beklimming U. van den Piek, 368. Moeiiyk- TJitgaven , hoe een Man van heden welke hun bejegenen , w Verftand dezelve regelt. 346 ald. Geene Plantkundige Om-Urus, een Bujfulo,oo\s Zorax, en dekkingen daar gedaan, 370. Bifon, geheeten, veelvuldig in Verfchillende Opgaven van de Kentucky. 532 wydte en diepte des Craters V. op den Top van het Zuiker- Tfallais. Zie Wallisferland. Ircoi, ald. Rye's bevinding, Vingerhoedskruid, (Paarsch) 371. Wegens de hoogte dee- Digitalis fiore purpureo, Gezes Bergs} verfchillende Berig- neeskundige Gefchiedenis deeten, ali. Gefcbiktfte tyd om zer Plant, 11. Tegen welke deezen Berg te beklimmen. Ongemakken en Kwaaien, in372 en uitwendig , gebruikt, 12. Themire , (Aan) by het Graf Vallende Ziekte daar door ge. van haaren Egtgenoot. 170 neezen , ald. Proeven met Toulon, Oudheid dier Stad, 585- dezelve genomen in Scrofula , Verdeeling van dezelve , ald. ald. Proeven in de WaterOnderfcheide Havens en Tuig- zugt, 15, 50. Proeven daar huizen voor den Zeedienst, mede genomen in de Hydra586. Belegeringen door die cephalus Iniernus, of het InwenStad uitgeftaan, ali. Reede en dig Waterhoofd; in de Mania, Buitenhaven. 587 en de Bloedfpuwing. <8 Vol.  BLADWYZER. Fuiken , (De Kleur- en Gedaante- Vingerhoedskruid genomen ik 1 verfcbillenheid der) in derzei- ' ?' ver ooifprongen mzgefpooid.Welfpreekenheid van den Predik. 521 ftoel, waarin dezelve moet Voltaik.es Ontmoeting by con- beftaan. - I3r GKEV£* 4-7Wespen, vernielen, by het aan- W. naderen van den Winter, de TTT-irr 1 1 r- ■ Jongen niet» 36o. Zyn, niet- If/allisferhni, Ligging, 411. tegenftaande derzelver wildDoor rousseau als een heid, vatbaar voor verknoattweede Tempé befchreeven, heid aan derzelver Weldoeald. Het Land beantwoordt ner. ,,jr niet aan de verwagting dazrWinter. (De) Herderszang, Ernuit opgemaakt, 412. Onder- ftige Overdenkingen. s,a fcheide Chmaaten, welke menWysbegeerte (De Beoefeninp derï in dit Land aantreft, 413. Het noodig tot de beftendigheid Volk en de Vrouwen inzon- vanCharafter en Gedrag I22 derheid,niet fehoon, 414. Be- idl fchryving van, en Aanmerkin- y 4 gen over , de Goitres in die