LETTER. OEFENINGEN, ▼ OOR.   ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, AARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konfien en fFeetenfchappen, betrekkelijk. lerste stuk. VOOR 1794- Met Plaaten. Te AMSTERDAM, By A. van der KROE, en By J. Y n T E M A. 1794»   AL GEMEEN E' VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Het Tweede Boek van Samuèï; naar het Hebreeuwich: door ysbrand van hamelsveld : Korte Aanmerkingen over het Tweede Boek van Samuèï, voor Ongeleerden, (door denzelfden). Te Amjlerdam by M. de Bruyn, 1792. In gr. 8vo. 100 en 94 bl, Op onzen gewoonen voet in de aankondiging van dit nuttig Werk voortgaande , vinden wy terftond m het Eerde Hoofddeel een Stuk,het welk wy niet nalaaten kunnen aan onze Lezers mede te delen, namelyk den Klaagzang van david op saul en jonathan, door oeu Here hamelsveld op deze wyze vertaald: Dus werdt dan hfaêh fieraad op uwe heuvels verflagen» Hoe vielen, helaas! de Helden! Ach! maakt het te Gath niet bekend; Verkondigt het niet op Askelons ftraaten'. Op dat de FtUftjnfche dochters zich niet verblyden, De dochters dier onbefuedenen van vreugde niet dartlen! ó Gilboa's berg, daauw, noch regen, moet u immer befproejen! Noch de akkers, zoo vruchtbaar in godgevvyd graan! Ach! daar viel het fchild der Helden, metfmaad, op den grond; Het fchild van Vorst saul! — als ware 't nooit gezalfd. Jonathans boog ontfpaude zich nooit, Dan verzadigd van bloed, van 't merg Der verflagene Helden 1 Nooit keerde sauls zwaard onvoldaan in de fchede! Saul en jonathan! beminlyk paar! In hun leven verè'euigd, in hunn' dood niet gefcheiden» Sneller waren zy dan arenden! Hun moed was leeuwenmoed! Weent, hraëls dochters! weent over saul; Die u in 't kostbaarst purper kleedde, Die uw gewaad met gouden kleinodiën fierde! Hoe vielen de Helden, op het bloedige flagveld! ■Jonathan, helaas! verflagen op uwe heuvels! "Om u, myn broeder, myn jonathan! ben ik ontroostbaar! ó Lust van myn leven, LETT. 1704. NO. X. A P»39  of  godgeleerd genootschap» 1$ \s of 'er blyft, hier;en daar, plaats over, om naar eenige „ nadere verklaaring te verlangen. —— Ondanks dit alles, „ twyfelen wy geenzins, of de kundige en onzydige Lee„ zer zal met ons, ook in deeze Verhandeling,zeer veele „ fchoone gedagten , uitmuntende gezegden , (waar yam „ 'er als gulden Spreuken mogen aangemerkt worden,} en bondige redeneeringen, vinden; en den meesterly- ken ftyl en fchryfwyze, welke ons, meer dan ééns, „ onder het doorbladeren , verrukte, bewonderen. By„ zonder munt ook deeze Verhandeling uit, door eene ,, zo fraaije als uitvoerige uitweiding over 's Menfchen ,, Pligten; welke met des te meer oplettenheid verdient „ geleezen te worden, naar maate ons de ondervinding s, van alle tyden leert, dat het gros der Menfchen ruim zo veel agt flaat op hunne weezenlyke of vermeende „ Regten, en derzelver gronden, dan op hunne tegenover* „ flaande Pligten , en de laatften dikwerf het meest uit „ het oog verliezen , wanneer zy het fterkfte voor de „ eerften yveren, ©f 'er onderling over twisten." Bykans volledig zeiden wy dien grond der beoordeelinge te kunnen onderfckryven; om dat in de Verhandeling vaa den Hoogl. cras, onzes inziens, de Pligten, fchoon wel degelyk in de Vraag , niet min dan de Regten, bedoeld, te fchaars behandeld worden, en zulks, ondanks het gezegde diens Hoogleeraars, bl. 162 enz., een weezenlyk gebrek is in dit anders wel uitgewerkt Antwoord. Het ftrekte ons dus ten genoegen, dit gebrekkige eenigermaate vergoed en aangevuld te zien door zynen Mededinger , wiens Verhandeling, ten deezen opzigte, al den lof verdient, in het gedeelte der even aangehaalde Voorreden hem toegezwaaid. De Verhandeling van den Hoogl. cras, oorfpronglyk in 't Latyn gefchreeven. vindt men, naar gewoonte, hier mede gedrukt, en de Nederduitfche Vertaaling is van des Opftellers eigen hand : zo dat 'er geen twyfel kan vallen, of de zin en meening van het Oorfpronglyke is wel getroffen, en naar faehooren uitgedrukt; terwyl de veelvuldige Aanhaalingen uit pope's Proeve over den Mensch in Nederduitfche Verzen voorkomen, naar de nog onuitgegeevene Vertaaling des Heeren p. van winter n. z. , die deeze Dichter de vriendlykheid gehad heeft, aan den Hoogl. cras toe te fchikken. —— De Vertaaling der in *t Engelsch ingeleverde Proeve van den Hoogl. jbrown, is  16 teyler's is vloeibaar genoeg om voor oorfpronglyk in 't 'Nederduitsch gefchreeven te kunnen doorgaan. Zo veel van beide de Verhandelingen. — Wy zullen ons Toor tegenwoordig tot de Eerfte bepaalen , om vervolgens van de Tweede afzonderlyk te fpreeken. De Hoogl. cras geeft, naa de belangrykheid van het Onderwerp kortlyk vermeld te hebben, de wyze op, hoe de oplosling dient te gefchieden, en zyne Hoofdverdeeling beftaat in twee Hoofddeelen, overeenkomftig de tweeledige Vraage. Het Eerlte Deel, in Vyf Hoofdftukken nader onderfcheiden , vervat de volgende byzonderheden:— i.Hoofdjt. Over het denkbeeld van Gelykheid in 't gemeen, 't Welk in 't eerst Taalkundig, volgens den aart der Latynfche Taaie,de oorfpronglyke der Verhandelinge, en voorts VVysgeerig, het woord Mqualitas, of Gelykheid, verklaart, ooi 'er den waaren zin van te bepaalen, en wat het in heeft te ontvouwen, 't Geen ftrekt ten grondwerk der geheele Verhandelinge. Het Tweede Hoofdruk, ingerigt tegen de vreemde en harsfenfchimmige denkbeelden, door rousseau,aangaande de Natuurlyke of Oorfpronglyke Gelykheid, gevormd, heeft ten opfchrift: Over den Natuurlyken Mensch van rousseau. By dit Schepzel der Verbeeldinge, fteekt de NatuurMensch, in het Derde Hoofdftuk naar waarheid gefchetst, overheerlyk af. Wy waren in bekooringe om deeze, tegen elkander overgefteld, ter proeve te neemen ; doch dit zou ons de plaats ontrooven ter geheele korte ontleeding der Verhandelinge beftemd. Deeze welopgemaakte Schets gaat gepaard met eene ontvouwing van de Gelykheid, welke daar uit voortvloeit. Byzonder ftaat de Hoog!, ftil op de Zedelyke Gelykheid, die ook, onzes agtens, in de Vraage voornaamlyk bedoeld wordt. Hy zegt 'er van: Met één woord, indien de Menfchen alleen naar hunne „ louter algemeene natuur befchouwd en gefchat worden, „ dan zyn zy onderling geheel en al Gelyk. En het is „ deeze overeenkomst, deeze eenpaarigheid van Regten „ en Pligten, die de eigenlyk genaamde Gelykheid, dat is „ de Zedelyke Gelykheid, uitmaakt: opdat zy onderkend •„ worde van de overeenkomst en gelykenis van Lichaam en Geest; welke geene Zedelyke, maar flegts eene Na- tuurlyke (Phyfique) Gelykheid is, en genaamd kan wor- den»  godgeleerd genootschap. 1? ^ den." In eene Aantekening toont hy, dat de FranJchen deeze Zedelyke Gelykheid beoogen, als zy, in hunne Stellingen wegens de Regten van den Mensch, aldus aanvangen: De Menfchen zyn in Regten gelyk. Hy gaat het ten onregte berispen van deezen Grondregel , door den Heer necker, te keer, en wyst aan, dat het de Franfchen niet zyn, welke thans het eerst gezegd hebben , dat de Menfchen gelyk in Regten gebooren worden. Dit alles in het beloop deezes Hoofd (tuks breeder ontwikkeld hebbende, trekt hy het zamen, en is het antwoord, op het eerfte Lid der Vraage, door hem in deeze weinige woorden begreepen: „ De Menfchen zyn in dien zin met eikanderen gelyk vooreerst; dat zy, wat het lichaam , wat de ziel, wat de natuurdriften ,, en verlangens , wat het lot van gebooren te worden en te fterven, aangaat, met eikanderen ten eenemaale „ overeenkomen; dat is, dat zy allen een en dezelfde ,, natuur met eikanderen gemeen hebben. Ten tweeden} ,, dat, uit hoofde van die gemeenfchap aan dezelfde na„ tuur, noodzaaklyk ook de Regten en Pligten, welken uit die gemeene natuur der Menfchen alleen voort* vloeijen , even zeer en gelyklyk tot alle Menfchen „ behooren; en dat die Gelykheid van Regten en Plig„ ten nog ftand grypt onder verfcheide Menfchen , en „ ook onder de vrye Volkeren, die door geenen anderen „ band van betrekking, dan alleen door dien van de al* gemeene menschlyke natuur, onderling Verbonden zyn* Ter naauwkeuriger aanwyzinge van deeze Gelykheid, oordeelt de Schryver het noodig, twee Hoofdltukken te befteeden, om ook de Ongelykheid breeder in overweeging te neemen, en wel vooreerst, De Ongelykheid der Menfchen in den Staat der Natuure, en ten anderen, De Ongelykheid der Menfchen in den Burgerjtaat. Twee Hoofdftukken, die, keurig uitgewerkt, den Schryver tot dit befluit brengen , 't welk ter verdere beantwoording van het eerfte Deel der Vraage dient, en door hem met deeze woorden wordt opgegeeven: „ Dat de Menfchen in dien zin met eikanderen gelyk zyn, dat de Regten en Pligten, welken uit de algemeene natuur der Menfchen voortvloeijen, even zeer en gelyklyk tot alle „ Menfchen behooren: dat de Menlchenj derhalven, ge,, lyk zyn, vooreerst in den Staat der Natuure, voor zo ver noch eenige byzondere natuurlyke betrekking, noch eenig regtmaatig beding en overeenkomst —— en AgTT. 1704. no. 1, 8 s, ten  i% teyler's j, ten anderen, in de Burgerlyke Zamenleeving; voor zo ver noch eenig regtmaatig beding, noch de aart „ van de Burgerrnaatichappy, en het Burgerlyk Opperge- bied zelve, aan zommigen , boven anderen, eenige by„ zondere Regten heeft gegeeven; of ook eenige by- „ zondere Pligten opgelegd." £n voegt hy 'er, niet het hoogfle regt, by : „ Deeze oplosfing der voorge„ ftelde Vraage is niet alleen op zichzelven zeer gewig- tig; maar ook vooral nuttig en gefchikt om den waa,, ren aart en de zekere grenspaalen van alle üppermagt, ., byzonder van het hoogst bewind in de Burgermaat- fchappyen, af te bakenen, en daar uit de eerfte grond,, wetten der Burgermaatfchappyen af te leiden." Hier mede treedt de Heer cras , ter beantwoording van bet tweede Lid der Vraage, in het tweede Hoofddeel zyner Verhandelinge, gelplitst in twee Hoofdftukken; waar in hy nafpéurt , De eigenlyke Regten en Pligten, die uit de Gelykheid der Menjchen voortvïoeijen. In dit gewigtig onderzoek volgt hy deeze natuurlyke orde, dat hy, in het eerfte deezer Hoofdftukken , het oog vestigt op die Regten en Pligten, uit de Gelykheid der Menfchen ontftaande, die in den Staat der Natuur kragt hebben. Hier treft de Vriend der Vryheid in het Burgerlyke en Godsdienftige een alleraangenaamst onderhoud aan; en zal hy niet minder fügting raapen uit het volgend Hoofdftuk, 't welk ten opfchrift draagt : Over de eigenlyke Regten en Pligten , die, uit de Gelykheid der Menfclien voortvloeijende, ook nog in den Burgerjlaat, kragt hebben; om dat zy, zelfs niet door de Burgerlyke Heerfchappy, noch verdelgd, noch verdrukt, noch verduisterd, konden worden. Uit een vooraf betoogde en dus vaste en onwrikbaare Stelling leidt de Hoogleeraar af: ,, Dat 'er in den Burgerftaat, uit zynen aart, geen „ byzondere Burgerlyke Ongelykheid onder de Menfchen gevonden wordt, dan eeniglyk en alleen zodanige, wel„ ke de natuur en het weezen der Burgerlyke Veree» „ niging noodzaaklyk medebrengt. Maar de aart, de „ natuur en het weezen , der Burgermaatfchappy kan „ geene andere Ongelykheid medebrengen , dan alleen ,, zodanige, welke het algemeen welzyn van den Staat, die hoogfte wet en maatftok van alle Burgerlyke in- rigtingen, bewind en befluiten , volftrekt vordert en „ vereischt. Waar uit wy dan dit wettig befluit en deeM zen gewigtigen Regel mogen opmaaken: Dat ook zelfs ». in  GODGELEERD GENOOTSCHAP. J| ia dm Burgerjlaat, voor zo rcrra list algemeens welzyn „ si#j araderx gebiedt, de Burgers , enAiei i/wtkr elkander ' als Burgers befchouwd, onderling Gelyk zyn, en even „ dezelfde Regten genieten, en door den band van dezelfde „' Pligten verbonden zyn.'" Op die Leidftar gaat de Hoogleeraar af, en houdt, in zyn voordragt der veelvuldige zaaken, welke hier in overweeging komen, den veiligen -middenkoers tusfchen geweldige Verdrukking en Losbandigheid , die beide op verkragting der Vryheid ulfloopen. Wat de byzonderhcden betreft, moeten wy onze Leezers ter Verhandelinge zelve verzenden ; waar m eene beleezenheid van oude en nieuwer Schriften over dit Onderwerp, en 't geen 'er toe betrekkelyk is, met de beoordeeling van dezelve, voorkomt, die een fchat van kundigheden oplevert. Wy moeten ons vergenoegen met de opgave van de uitkomst van het betoogde, en de oplosfing der geheele Vraage. „LDat de Menfchen in dien zin Gelyk zyn, „ dat, alle byzondere betrekkingen en bedingen, en aljè „ burgerlyke vereenigingen, ter zyde gefield zynde, de - Pligten en Regten, welke alleen uit de algemeene natuur der Menfchen voortvloeijen, eenpaariglyk tot alle Menfchen behooren; doch dat die Regten en Pligten , ' welke uit eenige byzondere betrekking of beding, of ook uit het Burgerlyk Oppergebied, ontftaan, alleen die gee* nen aangaan, welke door die byzondere betrekkingen zyn verbonden; dat de Menfchen dus, wat deeze laatsr' genoemde Regten en Pligten betreft, aan elkanderen , Ongelyk zyn. En II. Dat uit de Natuurlyke Gelyk- *, heid der Menfchen, weike wy zagen dat plaats heeft, „ als uit eene eigenaartige oorzaak, verfcheidene Regten, en , tegen die Regten overftaande, evenredige Pligten, geboorèn worden'; naamlyk zodanige Regten en Plig,, ten, welke noch eenige natuurlyke betrekking of eenig , beding in den Staat der Natuur, noch eenig Burger„ lyk Oppergebied of beding in de Burgerlyke Maatl, fchappy, heeft kunnen vernietigen ; of, indien het die „ al had kunnen vernietigen, egter niet vernietigd heeft." Wy kunnen ons niet wederhouden van het Slot deez,er Verhandelinge af te fchryven. „ Dat zy dan vry komen, „ die hei onderwerp van deeze geheele overweeging, en „ dit betoog, of kleinagteu , of ook zelfs befpotten! — Dat „ zy vry komen en oordeelen, daar zy zichzelven in de ,, ftrikken van hunne fyue fcherpzinnigiieden verwarren , met welk een' regt 'zy anderen de verkeerdheid en het B » „ kwaad  teïler'» „ kwaad gebruik van fyn, maar valsch, gefpohnene rede„ neeringen verwyten (*)! -—Dat zy vry komen, en be„ flisfen, of het betaamlyk is, alle hunne opgefmükte wel„ fpreekenheid uit te ftallen en te misbruiken, om de goede zaak,de zaak der Menschlykheid,te onderdrukken en te „ overrompelen! Of het betaamt, enkel om de misftappen „ der Menfchen, aan welke de zwakheid en bekrompen„ heid van het menschlyk vernuft in veele zaaken ons ,, blootftelt, de heilige Regten, aan het Menschdohi door „ den weldaadigen Schepper zelve gefchonken , flegts voor beuzelingen te houden, of ook geheel te verag,, ten en te vertreeden! Of het betaamlyk is, met ftout„ heid en eenen vloed van woorden, ja zelfs met eeni* „ ge trotsheid , de agtbaarheid te befchimpen van die a, mannen , die den Mensch op eenigen prys ftellen, en zyne Regten nog eerbiedigen ! Dat zy vry ko- men, die enkel met uitwendigen luister, met rykdom„ men, met het vermogen van aanzienlyken, ingenomen , en, door dien uiterlyken glans bekoord, der braaven ge,, ringheid veragten , of der geringen deugd en fchul- „ deloosheid, als eene kleinigheid , verwerpen (t) ! „ Dat zy komen, dat zy zien en oordeelen, of die Regten „ en Pligten van Gelykheid en Vryheid, welken uit de voortreffelykheid der algemeene menschlyke natuur ontluiken, of dezelven , 't zy door het ftigten van „ Burgerftaaten , het zy door andere menschlyke inftel„ lingen, zo geheel en al hebben kunnen worden uit„ wisent en verdelgd, dat geen de miufte, of niet dan „ flaauwe, voetftappen derzelver meer overig en te vin„ den zyn; en dat zelfs een enkel denkbeeld en gun„ ftiger gedagten der Burgers aangaande die nog over„ gebleevene Gelykheid , en haare Regten en Pligten, „ zo te berispen zy en te verwerpen, als ware daar van ,, het (*) „ Het opftel van de Regten van den Mensch is fterk „ gegapt door den Heer burke , in zyn Werkje tegen „ de Omwenteling in Frankryk , in 't licht gegeeven in 't „ Jaar 1790." Cf) Nadat de rykdommen begonden tot eer te ftrekken, en „ dezelve van roem , oppergebied en raagt, vergezeld vvierden, ,, toen begon de deugd te kwynen , de armoede voor een \, fchande , en de oufchuld voor kwaadwilligheid, gehouden ié „ worden. Sallustkjs, Bell. Catil. Cap. 12."  GODGELEERD GENOOTSCHAP- tl ,", liet grootfte gevaar en het dreigendst verderf voor den Burgerftaat te dugten }" Wy vereenigen ons met den Schryver in de Slotbede. God fchenke ons Mé gunst, dat de Burgerftaaten en Volkeren dermaate geregeld worden, dat, van den eenen „ kant, de grootfte eerbied voor het Oppergezag en Staatss, beftier de gemoederen van Burgers en Ingezetenen 5, beziele, en deszelfs agtbaarheid ongekwetst, deszelfs i, gezag kragtig, zy, en vermogende om de kwaade be,, geerlykheden en fchandelyke neigingen der boozen , „ en alle fnoode en verderflyke losbandigheid , (welken „ de Vyanden van rust, veiligheid en geluk, den hei„ ligften naam misbruikende , ten onregte Vryheid onderftaan te noemen,) te bedwingen en te beteugelen; om alle Burgers en Ingezetenen de waare en zuivere Vryheid te doen genieten; om allen eene volkomene „ zekerheid en veiligheid, (zonder welke geene Vryheid beftaat of mogelyk is,) voor lyf, leeven, goederen, eer, en al wat dierbaar is, te doen genieten. „ De godheid fchenke ook teffens en bewyze ons die gunst, dat, aan den anderen kant, die gemaatigdheid ,, en wysheid in alle Burgerlyk Beftier uitblinke, dat ,, alle Burgers en Ingezetenen i welken , in zekeren zin , „ nog in de daad, ook in den Burgerftaat zeiven, gelyke en vrye Menfchen zyn , ook als zodanigen mogen bev ïchouwd , geagt en behandeld, worden! Dat die Gelykheid overal in het oog der Oppergebieders heilig en onfchendbaar zy ! "en door geen geweld, wapenen, „ en overheerfching van onmenschlyke Geweldenaars, „ worde onderdrukt! Het opperweezen, de Stigter en Bewaarder der Volkeren en Burgerftaaten, bevestige dee„ ze onze hartelyke wensch en bede!" b j t. l. os*  •êS T. l. OSKAMP, TAVÜLM PLANTARUM. % l. oskamp, A. L. M. Med. Philof. tf Artis Obftetr. Doftoris Tabuke Plantarum Terminologica?, adjecla Syftematis Linnxi Expiicatione, nee non pntcipuos Vegetabilium Characteres eruendi Methodo brevisiima. Lugd. Bat. apud A. ö? J. Honkoop, 1793. In fol. m. f. De geleerde Autheur levert ons hier een, voor de Minnaars der Kruidkunde , allernuttigst Handboek, doordien men hierin , als met een opfiag van het oog, de geheele Leer der! Plantkunde, met alles wat daartoe ver* eischt word, kan overzien : dan daar de Schryver, by ondervinding, wist, hoe moeijelyk, en teffens hoe noodzaakelyk, het voor een Leerling in deeze Weetenfchap is, om alle de hiertoe behoorende' Kunsttermen in zyn geheugen te prenten , zo heeft hy, om dit gemakkelyker te maaken, eene wel korte, maar echter voldoende, verklaaring van dezelve uit het Grieksch daar by gevoegd; terwyl hy, tot de zamenftelling van dit Werk, zich van de beste en nieuwfte Schryvers, gelyk uit de zeer wel gefchreeven Voorreden blykt, heeft bediend. Het bevat zes groote Tafelen , in welker eerfte de Wortelen en Stam, in de tweede de Bladen, in de derde de Steelen of Steunfels, in de vierde de Bloomen, en wei voornaamelyk alle de deelen die tot de Voortteeling der Planten behooren , en waardoor ;het onderfcheid dei Gedachten bepaald word , alle, volgens derzelver onderfcheidene deelen , zeer juist befchreeven en gerangfehikt worden ; de vyfde behelst het Syjlema van linn.'eus , volgens de laaffte Uitgave van den Heer schreber , met byvoeging der nieuwfte ontdekkingen in de vier-entwintigfte Clasfe; de zesde, eindelyk, ftrekr om eene gemakkelyke handleiding te geeven , ten einde een Plant, in alle derzelver kenmerken, volgens het Stelzel van den Heer linnteus , te kunnen kennen, evenwel op zodanige wyze, dat men dezelve ook aan het Syjtema van den Hëer gleditsch toetzen en beproeven kan. Het zal onnoodig zyn, hier iets meerder ter aaupryzinge van dit Werk te zeggen, daar men, uit de opgegeevene Schets van deszelfs Inhoud, het wezentlyk nut, dat de Beoefenaars dier Weetenfchap uit hetzelve trekken kunnen, genoegzaam kan opmaaken.  j. G. TÏELKE , ONDERRICHT VOOR OFFICIEREN. e3 Onderricht voor de Officieren die zich in den Velddienst ^S lhZmU maakm, of doch den Veldtogt met nuf binnen willen. Door Voorbeelden uit deni Ze■ Tnja Jigen OorUg opgehelderd , en nut de noodigi Plans voorzien , door johan gotlikij tielke., ; Lapd^a üjf 2 Cleurvorttel. Saxifche Artillerie. Naar den vieram tel ^Zerderden Druk, uit het Hoogduitsch vertak Z met de noodige Byvoegzels vermeerderd. Me en Tim Deel Te Arnhem by J. H. Möeleman , 1791 en l7gl t gr. \vo. , 608 en 136 W., kalven de Voorrede, en eene menigte Plaaten. Het nut dat dit onderricht van Kapitein tielke voor Laps Aankweekelingen kan hebben, is door ons, , de beöordeëling van het Eerfte Deel dezer Vertaallij eeds Sd>J. Had de Schryver, in dat Deel, f ' ir^htimren van den Veld - Ingenieur doen kennen; hy de verrichtingen van ^ * e tot dezelve mede, deelt nu, m XK*?j^^t« he,jb e> die alle hunne betrekking lot liet v _ S;t^£%SS TvSvaaSigefvan Müitaire flans befc ryvende, in XXIX Hoofdftukken, het vervaar- ÏS» en zonde? dezelven; als mede door middel van ITcompaT, en nog een ander lnftrumnt. Het opneemen Zlx Mans- en Paardenfchreden; als mede van Leaers Svieren, Bosfchen, Gehugten, Steden, Dorpen Sz • het maaken van een Plan van een 2to.«.fe ; het Se'ren en verfchanfen. En eindelyk alles wat tot het Saken verfieren, verven en couleuren, van Plans, en Selve'r opplakking, behoort; wordende het geheele Werk "00? een Tafel der verfchillende voetmaten , naar dz ParThe en^Rhynl^dfche verdeeling gefchikt, gefloten. pfoevei t^ gïven uit een Werk van deezen aart, zou aan het algemeen weinig voldoen , als hebbende maar wè nS van onze Leezers belang by het kunstmaatige vïfden iSJgsdienst. Dan, daar de Schryver hier e daar eeniKe verhaalen , of zogenaamde Anecdoten. heeft fnSvloS, Se ook voor Lieden, die geene Oflicieren ^^'jSrtifc kunnen aanbrengen, door dezelve (*) In de Alg. Vad. Lett. vrai 1791, bl. 411.  84 G. TIELKE , ONDERRICHT* VOOR. OFFICIE REN.- te overweegen, neemen wy een enkel ftaaltje, uit het zestiende Byveegzel, over; zynde de aantooning eener fchoone manauvre van een Fransen Officier , welke , door zyn verftandig gedrag , met 400 man , een zeer inportante post, tegens een Armee van 40 tot 50,000 man, bewaarde, die de Vyand anders, zonder zwaarigheid, zou hebben kunnen inneemen. „ Deeze Officier Hond, in 1708, geduurende den Italiaanfcheu Oorlog, op de Hoogte van een Berg, die het Dal van Oulx van dat van Paragelos fcheidt. Hy kwam daar op aan om deeze Hoogte te bewaaren, en de Franfche' Armee, die veel verder daar van daan was dan de Keizerlyke, tyd te geeven om daar zelve te kunnen komen. Hy liet ten dien einde, tegen den nacht, 5 of 6 vuuren op de Hoogte , ongeveer 100 fchreden van elkanderen , rnaaken, zo dat men in het vyandelyke Leger dezelve zien konde. Hier na liet hy, den geheelen nagt dóór, zyne 400 man voorby de vuuren , naar de vyandelyke zyde, zodanig heen marcheeren , dat zy altyd agter het vuur in de fchaduw weer te rug kwamen ; en liet zulks 10 tot 12 maaien herhaalen; zo dat de Vyand niet twyfelde , of een groot Corps van de Armee had reeds deeze Hoogte ingenomen. In deeze overtuiging {telde de Vyand zyne verdere beweeging uit, en de Marechal van villars bekwam. daar door tyd aldaar aan te komen; waar door de Vyand nu niet alleen gehinderd wierd om in het Dal van Paragelos voort ta rukken , maar ook eene geheel andere pofitie neemen moest." Onder de Hulpmiddelen, door den Schryver opgegeeven, om afftanden en wegen te meeten, hebben wy den Schredewyzer niet gevonden , welke nicolai , in zyne Reizen door Duitschland, gebruikte , en zo fterk aanpryst: welligt zou die VVyzer van veel nut in de Krygskunde kunnen zyn, om dat men 'er het tellen der fchre-. den meer wiskundig door doet. Het fpyt ons, verfcheidene Taalfeilen, vooral in den eerften Naamval, in dit Werk aangetroffen te hebben. Schoon wy gaerne willen gelooven, dat veele Leezers van hetzelve dit niet merken zullen , had men het voor de keurigen toch gemakkelyk kunnen voorkomen. Papier en Letter zyn evenredig met zulk eene keurige uitvoering: die intusfchen van een Officier niet te vergen is; maar die fommige Spraakkundigen nog al gaerne' op zich neemen. Fer«  n. ypey, over. den vestingbouw. tt$ Verhandelingen den Vestingbouw betreffende, door n. ypet3 Hoogleeraar in de Wiskunde aan de Hoogefchoole te Franeker. Met Plaaten. Te Amjterdam by J. B. Elwe, 1793. In gr. 8vo. 216 bl. Eene yernieuwde uitgave van Verhandelingen, welke,in deeze oorlogzuchtige tyden, niet minder dan voorheen, de oplettenheid van alle Krygskundigen vorderen. Zy zyn de volgende tien. 1.) Oplosfing van een Vraagttuk in de Krygsbouwkunde; door p. de lavaux, Majoor jn dienst der Vereenigde Nederlanden. „ Dewyl de kragt van een Vestingwerk alleen afhangt van de ruimte, die binnen in een Bolwerk is, en van de grootheid van deszelfs verdediging , zo is het zeker, dat de allervolmaaktfte wyze van een Vestingwerk te maaken, die geene zal zyn , die voor een ieder Veelhoek (Polygone) , aan den beftreeken hoek Qangle flanque), aan de halve keel, en aan den Vleugel tevens, de allergrootfte uitgeftrektheid verfchaft. Maar, volgens alle de tot nog bekende wyzen van Vesting - werken te maaken, kan de beftreeken hoek niet aangroeijen, ten zy de Vleugel verkleind worde; en, dit gefteld zynde, zo volgt uit den aangroei van den Vleugel noodzaakelyk het afneemen van de halve keel; gelyk, aan den anderen kant, uit het aangroeijen van de halve keel, het verminderen van den Vleugel geboren wordt." De meeste Schryvers, en voornamenlyk de vauban, pasten de wyze van Vestingen te maaken op een Zeshoek toe. Doch eindelyk deedt de Hoogleeraar ypey, in den Jaare 1749, te Franeker, in eene Academifche Re-v devoering over de Vestingwerken, zien, dat men te gelyk den beftreeken hoek, de halve keel, en den vleugel, zoo groot kan maaken als mogelyk is. De Hoogleeraar gaf geene oplosfing van dit fchrander uitgedacht Vraagftuk, het welk den Aufteur dezer Verhandeling aanzettede , om, in het volgend jaar, zyne oplosfing van dat Problema, aan den Leydfchen Hoogleeraar johan lulofs, en anderen, in gefchrifte, mede te deelen. Reeds in den Jaare 1737, was de wiskundige georg wolfg. krafft bedacht geweest, om de hoogere gedeelten der Stelkunde op den Vestingbouw toe te pasfen; hy gebruikte daar toe de zogenaamde Methodus, de maximis £? minimis, doch B 5 vond  Ssb w. ypev vond eenige zwaarigheden, die hem eenen anderen weg deeden kiezen. Doch nu maakte de Heer de lavaux, 'van het evengemelde Vraaglïuk, een Meet- en Stelkunftig Voorftel, het welk door mac-laurin, in deszelfs Treatife of Fluxions, Art. 910, en nog duidelyker door simpson, Treatife of Fluxions, Seftion XI, Prob: V, behelzende the Refolution of Problems of various Kinds, opgelost wordt. Welke oplosfing uit het Engelsch vertaald, bl. 12—14, wordt opgegeeven; en op dezelve eene Meetkundige aftekening, voor alle foorten van geregelde Veelhoeken, gegrondvest. De Hoogleeraar lulofs heeft deeze belangryke Verhandeling uit het Fransen vertaald. De Heer de lavaux , in den Jaare 1752, met den onvermoeiden Heer d. klinkenberg in kennis geraakt zynde, deelde dit Theorema, door hem in weinige dagen gevonden, aan denzelven mede, welke laatfte echter zoo fpoedig daar in niet konde llaagen. De Formule, na eenige maanden , mede gevonden hebbende, werdt hy daarnaa een' anderen regel of eigenfchap ontwaar, van welke de befchryving , met de noodige en wel uitgewerkte Tafelen, ten dienfte der minstgeoefenden, in deze Verhandelingen voorkomen, onder den tytel: 2.) Be~ fchouwing van de deelen van het Bastion, volgens een daarover opgegeeven Voorftel van den Hoogleeraar n. ypey, door d. klinkenberg, Ordinaris Klerk ter Secretaryë van Holland. Deze Verhandelingen gaven den Hoogleeraar ypey aanleiding,om den Beminnaars der Vestingbouwkunde de gronden mede te deelen, op welken de Heeren de lavaux en klinkenberg hunne regelen gevestigd hebben. Gefchiedende dit in de 3.) Verhandeling , over de Beginfelen, op welken het Problema, om een gegeeven Veelhoek met het meeste voordeel te verfierken , is gegrond. ——— 4.) Verhandeling over de Profilen der Ves. tingen, door n. ypey. Het bepaalen der Profilen, zoda. nig dat dezelve het meest aan het oogmerk voldoen, is een der gewigtigfte deelen in de Krygsbouwkunde. Het denkbeeld, dat hooge wallen noodzaakelyk zyn, is, na de uitvinding van het Buskruid, tot nadeel van de hedendaagfche Vestingen, te veel overgebleven. De ondervinding heeft, genoegzaam in alle laatere belegeringen, aangetoond, dat, de glacis en bedekte weg ingenomen zynde , de overige Vestingwerken, na evenredigheid, geen tegenftand hebben geboden; het welk alleen veroorzaakt is, om dat de borst weeringen van dezelve, door de BeIe-  OVER DEN VESTINGBOUW. fi? leveraars, op een verren afftand , eer zy te gloeit en bedekten weg hadden vermeesterd, reeds buiten itaat van tegenweer waren gebragt, daar echter de Capitaale Werken dan eerst dienden uit te werken, dat het oprechten der vyandelyke Contrebatteryën op de glacit, en het vullen der gragten , kragtdaadig wierde belet. En deWvl het blykt, dat men zich in de laagfte Werken, dat is in de bedekte wegen, zelfs tegens de venchnkkelyke Ricochetfchooten, geweldig kan verdedigen, zoo zal uit derzelver werkingen geen bewys tegens de laage Capitaale Wallen kunnen worden bygebragt. In deeze onderftelling nu, dat de laagfte Werken de beste zyn , tracht de Hooglecraar wiskunftig te bepaalen, zo wel voor één, als voor veele, Figuuren, hoe de Profilen voor een natten en droogeu Horizont, op een effen lerrein, in een oneindigen Veelhoek, of regte linie, (die hier toe de gemakkelykfte is,) welkers limen van defenfie met regte bolwerkshoeken regthqekig op eikanderen ftaan, en waar voor geene Buitenwerken, behalven de. bedekte weg en alacis, zyn gelegt, moeten gemaakt worden. Op deeze belangryke Verhandeling volgt 5.) Oplosfing van drie Vraagllukken in de Vestingbouwkunde, van denelfden Auéteur. 6.) Verhandeling over de Profilen der Muuren, door denzelfden. Het bepaalen der fteenen Prohen welke de drukking van den grond kunnen verdraao'en ' het zy dezelve tot het bouwen van Kaaijeu, het zv 'dat ze tot bewaaring der Wallen van eene Vesting rullen worden gebruikt, is altoos eene zaak van het arootfte belang in de Bouwkunde. De Baron van koehoorn fchynt byzondere Regelen gehad te hebben, naar welken hv de Muurwerken der Vestingen bepaalde, welke hv echter niet goedgevonden heeft te openbaaren. Maar de beide groote Krygslieden, de Marechal de ïauban en Brigadier delidor, hebben in hunne Werken al^emeene Tafelen gegeeven, uit welke men, de hoogte van den muur gegeeven zynde de boven- en benedenbreedte van denzelven kan vinden; hebbende de laatite vooral, in zyne Science des Ingenieurs, zeer vernuftige beginzllen medegedeeld , volgens welke deeze Weetenfchap, op eene wiskundige wyze, kan behandeld worden. Deze beginzelen van den Heer belidor legt de Hoogleeraar ten grondflage in deeze Verhandeling; trachtende, volgens dezelve, het maaken van Muuren aan Vaste Regelen te verbinden. „e  n. ypey De Zesdt'Verhandeling gaat over de onregelmatige Ves< tuigbouw. Door onregelmaatig verftaat men eene Vlakte welker Grondliniën, met ongelyke hoeken, aan malkanderen fluiten, of van eene ongelyke lengte zyn; zodanig, dat men geenen Cirkel kan trekken, in welkers omtrek de toppunten van deeze hoeken liggen; terwyl de zvden van eene gelyke lengte zynde, ook gelyke hoeken bevatten. Sterkten, die nevens zulke grondliniën worden gebouwd, hebben van daar den naam van onreselmaatke Vestingen ontvangen. Deze op eene regelmaatige wyze aan te leggen, wordt in deeze Verhandeling geleerd. De Linien, naar het Voorfchrift van de vauban gemaakt, op dat een Leger zich agter dezelve zoude kunnen beveiligen, hebben zeer weinig voordeel aangebragt: blykende genoegzaam in de Gefchiedenisfen van den Oorlog wegens de Spaanfche Troonsopvolging. Dit weinig voldoen aan het oogmerk, deedt den Marquis de feuquiere tot het befluit vervallen, dat deeze Liniën geheel geen nut in de Krygsbouwkunde hadden. De claihac , daar tegen, erkende het nut, maar zag groote gebreken in de Liniën der Franfchen. Even zo deedt de Marqms de santa cruz , welke, in derzelver plaats, platte Bastions, en buiten dien Ravelins, in het midden der Courtmes wilde leggen; denkende dat deeze voorzorg , door het nadeel, dat de Soldaaten den Vyaad zouden toebrengen , rykelyk vergolden zoude worden. Van dit gevoelen was ook de Marquis d'asfeld, toen hy , 111 de belegering van Philipsburg, het Franfche Leger m een Retranchement befloot, dat uit Bastions en Courtmes was te famengefteld, het welk, wegens zyne kleine uitgeftrektheid, en overgroote fterkte, zo ontzagchelyk in de oogen van Prins eucenius van Savoyen, was, dat hy niet durfde befluiten, om hetzelve met een Leger van 70,000 mannen aan te tasten. De noodzaakelykheid der Bastions aan een Retranchement dus bewezen ;zynde , heeft zy den Ingenieur landsbergen nieuwe regelen, tot het aanleggen van dezelve, doen uitvinden. Het verzwygen van dezelve, als mede het te veel zamengeftelde van zulk een Retranchement, heeft den Hoogleeraar ypey een 'eenvoudiger foort doen uitvinden; wordende naauwkeurig befchreven in de 7.) Verhandeling over de Retranchementen. De Agtjle Verhandeling [van denzelfden Aucleur ontvouwt de Voor- en Naieelen, die men , door een Werk op ver~  OVER DEN VESTINGBOUW. 29 yerfchïïlendè wyzen te maaken , verkrygt. Daar het by veelen voordeelig wordt gehouden , fommige Werken zodanig te maaken , dat 'er of nimmer , of ten minlten niet dan 11a verloor) van eene groote menigte jaaren, eenig onderhoud aan behóeft te gefchieden ; zo is dit befluit nogthans van de volgende vier oorzaakén afllangelyk. t. Van de kosten, welken 'er worden vereischt, om een Werk op die wyze te vervaardigen. 4. Van de kosten, waar voor het op eene andere Wyze, die binnen eenen bepaalden tyd vernieuwing noodig heeft, tot denzelfden dienst , met eene gelyke veiligheid, gemaakt kan worden. 3. Van den tyd, op welken de vernieuwing moet gefchieden ; en eindelyk; 4. Van de Renten , welke , volgens den gemeenen loop van het geld, te bekomen zyn. De Hoogleeraar onderzoekt deeze oorzaaken op eene ftelkunftige wyze; moetende de uitkomften, (zo als men ligt ziet,) naar de onderftellingen ver* fchillen. Eindelyk fluit de Hoogleeraar zynen arbeid met eene 9.) uitgebreide Verhandeling over de Gewelven; wordende het geheele Werk gefloten door eene 10.) Verhandeling over de Natuur der Bastions, door a. lieftinck. De Krygsbouwkundigen doorgaajns van gevoelen zynde, dat de Bastions of Bolwerken, uit haar eigen aart, van twee Facen en twee Flanquen zyn ingefloten, en daar eene bepaaling op gronden ; zo beweert de Heer lieftinck in deeze : dat die bepaaling niet net is ; nadien de Bastions ook wel twee Facen, twee Gordynen, twee Strykftanquen , en twee Bresftanquen, kunnen hebben. Zo dat uit gemelde bepaaling niet kan bewezen worden , dat een Bastion uit twee Facen, en twee Flanquen, moet beftaan. De Uitvoering deezer Verhandelingen verdient allen lof. Byvoegfels en Aanmerkingen voor het Zesde Deel der Vaderlandfche Historie van jan wagenaak.. Door Mr. h. van wvn, Mr. n. c. lambrf.chtsen , Mr. ant. martini, e. m. engelberts, en anderen. Te Amfterdam by J. Allart, 1792. In gr. 8vo, 121 M., behalven eene Bylaage. Zevende Deel, 139 bl. Wie eenigzins werk maakt van de Gefchiedenisfen van ons Vaderland weet, dat het Zesde Deel der His- to«  3a byv0ecs.els torie van den uitmuntenden wagenaar begint met het aanvaarden der regeeringe door philips den II t en eindigt met de belegeringe en het ontzet van Leyden; terwyl in het Zevende Deel het verhaal van 's Lands gebeurtenisfen wordt voortgezet tot op den dood van Priiife willem den I. Tot dit tydvak van omtrent negen-entwintig jaaren behooren dus de Aanmerkingen en Byvoegfels, welke in deeze beide Stukjes denNederlandfchen Leezer worden medegedeeld. Over de waardy van deezen letterarbeid der in den bovenftaanden titel genoemde lleeren hebben wy , weinig tyds geleden , onze gedachten gezegd (*) , en vinden ons hier weder bevestigd in ons gevoelen, raakende de dankbaarheid, den geleerden mannen verfchuldigd, welken deeze taak op zich hebben genomen. Het is onnoodig daarover uit te weiden in breedvoerige betuigingende geachte Schryvers zullen ze niet vorderen; en het uitkippen van eene en andere byzondere plaatze , om ze den Leezeren te toonen als monfters van de doorgaans (f) uitmuntende Waareu , welke hier hun worden aangeboden, zal wel rykelyk zo veel ruimte wechneemen, als wy met gcvoeglykfieid daartoe kunnen befpaaren : terwyl wy tevens oordeelen de lengte onzer berichten en uittrekfclen liever naar de waardy dan naar de dikte der boeken te moeten regelen. Gaarne zouden wy een begin maaken met de eerfte Aanmerkinge van het Zesde Stukje , over het bewaaren en byeenzoeken der Privilegiën en oude Handvesten, indien niet de lengte dier Aanmerkinge ons noodzaakte daarvan af te zien. Aileenlyk kunnen wy niet nalaaten ons te bedroeven over de weinige zorge , welke men heeft faangewend, om veele Gedenkfiukken der Oudheid in tyds aan het verderf te ontrukken (|). Door zulke achteloosheid zyn, misfehien, niet weinige papieren van aanbelang, welke aan fommige deelen van 's Lands oude Gefchiedenisfen aanmerkelyk licht konden byzetten, on- her- (*) Algem. Vaderl. Letteroef. voor 1703, r St. bl. 536, enz. 587, enz, (f) Doorgaans zeggen wy; wanc niemand kan eifchen, niemand zal verwachten , dat in een Werk vau deezen aart alles even gewigtig of belangryk zal weezen. (|)Zie, bl. 8, het verilag, daarvan gedaaa in het Jaar 15899 en, hl. 10, de aantekening van den Ueere c. schaep.  TOT DE VADEKX. HISTORIE. 31 herftelbaar Verloeren. En is dit het geval in ftukken, welke, als onder het oog der opperfte magt zelve, ia daartoe gefchikte plaatzen bewaard werden , hoeveel erger moet het lot zyn van papieren , welke onder byzondere perfoonen berusten , door erfenisfe, koop , of andere toevallen, geduurig van bezitter veranderen , en veeltyds in onkundige handen vervallen ? Welken dank is men, derhalven, niet fchuldig aan de naarftigheid en vaderlandsliefde der geenen, welken, in onze dagen , hun werk maaken van de nog overgebleven Hukken te verzamelen, en, door middel der drukperfe, der vergetelheid te ontrukken; en hoezeer moet men wenfchen, dat diergelyke poogingen yverig voortgezet, door allen, welken daartoe gelegenheid hebben , begunftigd en bevorderd, en zelfs door openbaar gezach mogen aangemoedigd,worden. —— Doch wy keeren weder tot onze Schryvers. Van bladz. 32 tot bladz. 45 vinden wy verfcheidene aanmerkingen, raakende het character en de handelingen van den beruchten Kardinaal granvelle. Eene derzelve, welke de inborst van deezen bekwaamen en moedigen, maar ftaatzuchtigen, man duidelyk kenmerkt, zullen wy affchryven. Ter gelegenheid dat wagenaar (*) twyffelachtig fpreekt van eenen aanflag tegen des Kardinaals leeven, leezen wy, bl. 37; „dat, egter, de Kar„ dinaal zelve, aan foortgelyke gerugten , geloof floeg, maar , des niet te min , met zyne zaaken doorging , blykt uit een Brief, den 27 van Wintermaand des „ Jaars 1567 , door hem, uit Befancon , aan zekeren „ claijde uELiN chasney .... gefchreeven. ,, Gy moet „ „ (zegt hy) zo kleinmoedig en vreezagtig niet zyn. ,, ,, Indien gy in myne plaatz geweest waart —— toen „ men, twee jaaren lang —— daaglyks voorfpelde, „ ,, dat fommigen my poignards Jleeken geven zouden, gy ,, waart van angst geftorven; en, zelfs hier, moet ik nog op myne hoede zyn. Die voort wil komen moet ,, voor zyn huid niet vreezen." " Over het bekende Verbond der Nederlandfche Edelen, ter handhaavinge van 's Lands Vryheid, wordt niet veel aangetekend. Men wyst ons hier, bl. 47, tot de Historie van liet Verbond en de Smeekfchriften der Edelen, door den Hoogleeraar te water in het licht gegeeveu. Raa- kea- C) rad. Mst. D. VI. bl. 85.  8* Syvoègsels kende het invoeren der openbaare preeke door de Hef* vormden , gedraagt men zich aan deszelfden Verhaal der Reformatie van Zeeland, en andere, na den tyd van wagenaar, gedrukte ftukken. Over de beeldftorming, welke , helaas! zo dikwyls op het preeken volgde , wordt even weinig gezegd , behalven met betrekkinge tot het gebeurde in' den Briel , bl. 58 , en te, Gouda , bl. 59, in welke laatstgemelde Stad het voorzichtige beleid van den Slotvoogd kornelis van der myle , en van de overige leden der Regeeringe , de rust bewaarde, en de plondering voorkwam. Gaarne zouden wy, van bl. 62, enz. , overneemen, het* geen daar voorkomt, raakende de heillooze gevolgen * welke de onverdraagzaamheid der Lutherfchen en Calvinisten onder elkander, maar voornaamelyk der eerstgemelden, voortbragt tot nadeel der verdrukte Nederlanden. Doch, om niet te breed uit te weiden, en eenige ruimte voor eene andere aanmerkinge over te houden, zullen wy alleenlyk zeggen , dat men" van den uitmuntenden Brief van antonios corranos, ter dier plaatze gemeld, een uitvoerig uittrekfel vindt in g. brandt's Hist. der Re- form. D. I. bl. 430, enz. Om gelyke reden gaan wy voorby hetgeen de Schryver, bl. 69, aanmerkt ten opzichte ,, der geenen, die, uit de Commisjien der Graaf„ lyke Stadhouderen, opmaaken, dat de vereenigde waar„ digheden van Stadhouder , Kapitein en Admiraal Gene„ raai tot onze Conjlitutie behooren." Gelyk ook de aantekening, bl. 72 , over het ongehoorde vonnis der Spaaufche Inquifitie , door den Koning bevestigd , waar by, in 't Jaar 1568, alle Nederlanders, eenigen .... uitgenomen , voor Kettersch of Kettergunjlig , en , uit dien hoofde, fchuldig aan Majejleitfchennis verklaard werden. Breedvoerig is de Scuryver over die gewigtige gebeurtenisfe, waaruit, gelyk wagenaar zich uitdrukt, de behoudenis of herftelïing van 's Lands Vryheid fproot. Met eenige verkortinge, en aflaatinge van aanhaalingen, zullen wy hetgeen de Heer van wyn (want aan deezen is men weder deeze aanmerking, en, waarfchynelyk, deeze beide Stukjes, verfchuldigd) daarvan zegt (bl. 76, enz.) onzen Leezeren, als een , ongetvvylfeld, aangenaam onthaal voorzetten. ,, Hoe zeer onze wagenaar hier 't voornaamfte aantekent, 't geen onze Schryveren opgeeven, eischt ,, egter deeze, alleropmerkenswaardigfte, zaak 'er eenige, veelal onbekende, byzonderheden by te voegen. „ Wat  TOT DE VADERL. PISTORIE. „ Wat de Engelfche Haven betreft, uit welke van „ der mark herwaarts fteevende, fchyut men, zoo niet om Douvres, immers om een nabygelegen oort,te moe- ten denken: want, fchoon onze oudlte Schryvers de plaatz niet noemen, getuigt egter één hunner, dat de Watergeuzen zig, meestal, „ onderhielden onder En„ ,, geland in de Duinen (*), ende tot Doevtren." Ook zegt een Schryver der XVIIde Eeuw, dat de Vloot ia ,, Douveren was vervaardigd. Hier toe zoude ook km> „ nen dienen zekere Zinneprent, enz. .,/ . ,, Dat de tyd der inneeming op' den eerften April, (die „ op een Dingsdag viel) moet geplaatst worden , blykt, „ om geene Schryveren aan te haaien, ontegenzeglyk, ,, uit het hoofd eener oorfpronglyke Thefaurie - Reekening der Stad Briele, alwaar men leest, „ expireerehde den „ „ cerjten Aprilis anno twee ende tzeventich , ah den ,, ,., Grave van der Marck binnen derzelver Stede quant." ,4 De Watergeuzen den koers naar Texel zettende, ,, waren gekoomen tot voor Egmond aan Zee. Op deeze „ hoogte draaide de wind; zy keerden toen weder, en „ liepen, met klein zeil, de Maze in; alwaar, des mid,, dags om twee uuren, by fchoonen dage, de Hopluiden ,, brand en üaam, voor den Briel Itreeken, kort daar ,, op, door de rest, gevolgd. Brand was een Veere„ naar, en daam, eigenlyk gezegd adam van haren, ,, een Luiksch Edelman , die 'het Verbond der Edelen „ voorheen getekend hadt. ,, Naauwlyks lagen deeze twee voor. Anker, of brand „ begaf zig naar haren, hem vraagende, of hy wat te „ eeten hadde? Waarop deez hem 't laatfte ftuk Kaas, „ 't geen hy aan boord hadt, toereikte (f). Ik teekene „ dit (*) Hiermede meent van meteren, van welken deeze woorden zyn, gewisfelyk Doms, of, zo als wy het veelal noemen, Duins. R. (f) ,, „Et vint a mon Bort marin bran de camueer, le „ ti quel me di a tu a mangè ? & Ivi donnoit mon dernier ,» Fromage." Deeze woorden fchreef my wylen Jonkheer „ o. z. van,, haren, (wiens ftaal geheugen aan veelen nog „ bekend i>,) meêr dan eens geleezen te hebben in, en ont„ houden uit, het Journal, 't geen door zyn'... Voorvader, öaam van haren , van deezen en andere togten, eigenhan„ dig was gehouden. Dit onwaardeerbaar Handfchrift, 't geen lett. 1794. no. i. C ,,.inw»  •*£ SYVOEGSELS dit aan, om dat die fchaarsheid een gevolg fchynt van het ftreng verbod der Koninginne elisabeth , aar» „ haare Ünderdaanen, om den Watergeuzen geen lee„ vensmiddelen meer te verkoopenj't geen deezen dwong „ te vertrekken. Dat niemand, in den Briel en Maaslandfluis, thans „ aan Watergeuzen dagt, dan de Veerman,jan pietersz „ koppelstok , (zo noemen hem Stads Archivcn,) fchry- ven hoofd en hor, voor onzen wagen. Doch men „heeft, voor eenige jaaren, te regt, opgemerkt, hoe het, in deezen oort, geene vreemdigheid kon gerekend worden, thans aan deezen te denken; daar zy (reeds „ in 1569 'bekend en overal gevreesd,) in den Zomer , ,, des Jaars 1571 , eene landing gedaan hadden in het „ nabuurig .Ooltgensplaat Ook blykt het zeker, dat „ die van binnen, al ras op onraad.... bedagt waren, „ wyl koppelstok, by zyn' komst aan Land, de Poort „ geflooten en den Raad vergaderd vondt. Maar op welken onraad kon men natuurlyker denken, dan op de „ Watergeuzen?.... ,, Dan, dit zy hoe 't wil; koppelstok, die, volgens „ de beste Schryverea, uit eigen beweeging, treslons aan boord voer, fchynt geen vreez voor de Water„ geuzen.... gehad te hebben, en dus.. een van die „ Burgers geweest te zyn , die 's Prinfen zyde en der nieuwe leer waren toegedaan; dezelfde, die men, als „ Ouderling, in den Briele, reeds ten Jaare 1569, ver„ meld vindt „ Treslong, een Brielenaar, zal hem en zynen ftou>„ ten aart, denklyk, gekend, en, op die gronden, by „ lu- men zegt, veele byzonderheden te hebben bevat, wierdt, 1' met de"Boel&ery, op wqlvega, in den nagt van den eerften ' van Louwmaand, des Jaars 1733 i door de vlammen verteerd. De tyding hiervan zou den toenmaligeu Heer Griffier van Hun Hoogmog., Mr. ïrancois fagel, zo getroffen hebben, ■ dat hy verklaarde, zyn halve Bibliotheek te hebben willen " misfen, voor 't behoud van dit Stuk. Brieven van 0. z. „ van haren van 21 Januarj en 27 Mei 1777* aan «V« _Dc laatfte, in hogen Ouderdom overleden, Heer Gnfiier, Mr. „ hunrik ,fagel , die dat Gefchrift in zyne Jeugd behandeld „ hadt, en de Gefchiedenisfeu van zyn Land kende, heeft _er „ my, te meermalen, met lof, van gefproouen. m*m» '£r .is, „ vei, ras» weet, geen Affchrifc va*,'!  tot de vaderl. historie. gij LUmey aangepfeezen hebhen, als de regte man, „ ,, om hem dienst te doen." 't Is natuurlyk te denken, dat de Regeering zig zeer beklemd vondt , op den eisch der Vlooteliugen. Zy „ wist dat, .... veele aanzienlyken de nieuwe leer om- helsd hadden , onder welken ook de geweezen .... „ Bailiu sanuyck, Oom van treslong, behoorde; die, „ thans voortvlugtig , openbaarlyk was ingedaagd. De „ Wet hadt, zo 't my toefchynt, dit werk,.... wel „ met veel befcheidenheid behandeld, en, nog onlangs , ,, aan den Bailiu Jr. johan van duvenvoorde , ver„ klaard, de zaak van zekeren aart pietersz, geban. nen ter caufe van treubelen voorleden , niet te kunnen ,, afdoen , dan in 'j volle Collegie; maar op last van ,, alva,... fomtyds, ftrenger moeten handelen, eenigen „ ter dood brengen, en de goederen van anderen aau-r „ liaan.... al het welke de Watergeuzen, zo zy bin- nen kwamen, met woeker konden verhaalen. Die in» ,, komst, egter, was niet ligt te duiten, daar 't ontzet „ ver af, en zy voor dé poorten waren; te minder, daar veelen.... heimlyk verlangden, ... zig van alva's juk „ te kunnen ontllaan, en Roomsch en Onroomsch zynen ,, tienden penning en Spaanfche benden vloekte. ' Die „ benden hadden , nog onlangs , der Stede op 't hart „ gelegen. Men hadt ze ... . byna van alles moeten „ voordien, en, op Stads kosten, zekeren joosr corne„ lisz moeten aanneemen, voor dat liy die Burgers in 't „ Spaensch , jegens de Soldaeten, vertolkte. De Stad . . . ,, was... eerst op den ipden van Slagtmaand, des Jaar» „ 1571, dit Volk kwyt geraakt... „ Na veel raadpleegens egter, waar onder ook 't ge„ vaar' van 's Konings ongenade, by de overgave , niet „ zal vergeeten zyn, kwam men tot befluit. Jan pie- „ tersz nicker, (dieil ik OOk jan pietersz tinne- „ gieter genoemd vinde,) ging voor. ... De vreez; „ van geplunderd te worden, en de zorg, om zig en 'u „ zyne, door de vlugt, te redden, was by hem, zyn me* degenoot, jan jansz koekebakker, en de andere Re„ genten, veelligt de hoofdreden, waarom zy in de over„ gave ftemden, en daar op den Raad verlieten-, zon„ der de Vlootelingen daadlyke kennis van 't bellootene ,, te geeven; waardoor deezen verpligt wierden, zigzel,, ven ruimbaan te maaken, lumei , door róbol, de Noortpoort deedt opbranden, en treslong zig naar deCs M Zuid-,  BYVOESSELS Zuidpoort begaf, 't geen niet kan gefchied zyn, zon» ,, der andere Poorten en Muurdeuren (*) voorby tc ,, trekken, die dus,'denklyk, allen gellooten waren. 3, By dïnneeming, die hier op volgde, vondt men, „ volgens onze Schryveren, d'aanzienlykfte Inwoonderen gevlugt; één zelfs hunner vermeent, dat 'er naauwlyks „ vyftig weerbaare mannen in de Stad gebleven waren. Treslong wederhield . . . den vlugtenden joan van ,, duvenvoorde. Hy was niet alleen Rentmeesterf, ,, maar, zo als wy ftraks in 't voorbygaan zagen, ook ,, Bailiu. In zekeren brief, vier dagen hier na gefchree- ven , verhaalt men, dat verfcheide Regenten naauw „ bewaard wierden. De tweede Burgemeester ,. klaas ,, jansz koekebakker, fchynt het met de vlugt te zyn „ ontkoomen. Hy was nog afwezig in den Jaare 1575; „ maar in 1577 bevondt hy zig weder in den Briele (+)• „ Dat , by 't overgaan der Stad, de woede der plun- dering, alleen op de Kerken en Kloosters ... viel, is 't eenpaarig gevoelen van alle Schryveren , voor zo „ ver my bewust is .. . Dat de ... Geestelyke Geftig,, ten zeer (legt behandeld wierden, is zeker; ook fchy„ nen de Hoofden der Watergeuzen hun deel uit den ,, buit gehadt te hebben, en, daar onder, van haren, ,, een fchoone geborduurde Cafuyffel (|); maar wat de 5, Burgerye betrelfe , zo de minderen al vry kwamen, kan dit, in 't algemeen, niet van de aanzienlykften, „ met (*) „ Dat *er zodanige waren, leeren de Stads Archiven." (.fj Is deeze niet dezelfde, van welken boven, onder den naam van jan jansz. koekerakker., gefproken wordt? Zo ja, gelyk alles aanduidt, dan moet, of daar, of hier, en wel vvaarfchynelyk daar, eene fchryf- of drukfeil zyn. R. (|) ,, Un beau Cafujjle brodè. Brief van Jonkheer o. z. v. '„ haren, van 27 Mey '1777, aan My. Men'befchuldigt [fok„ ke abelsz , één' der Bevelhebberen onder de Watergeu„ zen («)], dat hy aan boordt, geene andere dan gewyde „ Kelken, enz. uit de geplunderde Keiten, gebruikte, carolus „ [de rebus o. a robles in-Frifid geslis] p. 9 & 10. Toen tres,, LONo,den 2often van Bloeimaand, naar Vlisfingen.. overilak, „ was zyn Volk met Kappen en KafuyfFelen der Geestlykheid „ gekleed. Bor , 6 B. bl 370." , (•») Dat deeze w9ordcn hier moeten ingevoegd'worden , blykt uit de aangehaalde plaatze van carolus, en uit de' Verbeteringen geplaatst athtet tiet Acbtfte Stuk deezet tiyvccg/den. R.  tot de vaoerl. historie. 37 „ met haame van de Leden der Regeering, worden ge,, legd. Immers in de Thefauriers Reekeniug, eindigen„ de met 10 April 1572, en gedaan ten Jaare 1580, wordt,nopens den voorzittenden Burgemeester nicker, ,, geleezen , dat de pennyngen van de wyn excys , vist ,, zyne goederen, int incomen van Lume , binnen dezer ,, Jtede van den Briele, genomen ende hem afhandigh zyn gemaect. Scheldende men hem, vervolgens , die gel„ den kwyt , nadien hy prefenteerde zulx by eede te affir,, meeren. Ook leez ik, in de Refolutien van Holland , ,, ten Jaare 1579, een verzoek der Erfgenaamen vau .den bovengem. Jr. johan van duvenvoorde , in zyn le,, ven Rentmeester van Voorne , om Rembourfement van s, ƒ 6000, ten tyde van den Graef van der marck, uit ,, desfelfs comptoir afhandich gemaect. Dat ook, by de in„ neeming, eenige huizen in brand geraakten, b.. v., dat van pieïer pauwelsz steurs, op den Timmerwerf, ,, en andere, leeren de Stads Boeken van den Briele; ,, die, voor 't overige , federt den 1 April tot den liften van Hooimaand, meestal ontbreeken , en (*),• zelfs „ een pooz daarna, zeer verward en dooreen loopende, gehouden zyn. De Huizen der voornaamfte Vlugte„ lingen dienden terftond voor lumei en zyne Hoplui„ den. De Onder-Admiraal, bartel entens, hadt zyn ,, intrek in dat van den geweeken Schepen karel cansz, alwaar lumei, en anderen Bevelhebberen, dikwyls eene ,, vrolyke Maaltyd hielden. „ Wat de Inneemers van den Briele betreffe, men ,, heeft 'er , na onzen Schryver, uitvoeriger Lyst van „ gemaakt, die in de hier onder aangehaalde Schryve„ ren Cf) kan nagezien worden ; by welken men nog voegen kan willem en frederir van dorp, en een ,, Edelman uit het Geflagt van rengers. Wagenaar s, fpreekt van oom hedding, d'ovelens , als van één' „ per- (*) „ 't Geen ik hier zeg van den Edel, heefc, dat zeer te bejammeren is, ook elders, omtrend deezen tyd, plaatz. De ,, Memoriaalen van 't Hof van Holland worden vermist van » 3i July 1571 tot 4 December 1572. En de Rcfihttien der „ Staaten van den 7 December 1571 tot den 25 Augustus „ 1574." eHZ- (t) ,, Van haren, Geuzan, in 't Histor. Verhaal. Cleyn, ,, Dankoffer, bl. 73 en 74. Te water, tweede Eeuwgety, „ euz. bl. 28 — 36." C 3  «3 byvoec;>els perfoon; doch ik zoude ze liever voor twee houden % „ zo om dat hoofd en bor duidelyk leezen ,, oom „ „ hedding , en d'ovelens," als om dat hommo „ iiETTiNGA (i) en la doüve , by andere gelyktydige Schryveren, onder de Scheepskapiteinen der Watergeu,, zen worden geteld, 't Kan zyn, dat ook zekere van „ tol , c. musius , en van der laan , tot deezen be<,, hooren. ,, Na lumei., in 't vervolg, de Stad, tegen den aanval „ van Bossu,verdeedigd hadt,wierdt zy meer gefterkt, de j. Noord- en Zuidpoort herlïeld , en, voor deeze laatfte, „ een nieuw Bolwerk gelegd , federt lumei's Bolwerk „ genoemd, doch 't geen, met de beide oude Poorten, „ niet meer aanweezig is. Treslong wierdt, federt, Gouverneur- en Kapitein-Generaal der Stad. Hy komt „ dus reeds voor op den 17 van Hooimaand des Jaars „ 1*724 De Regeering .... bleef, na den eerften April, meest buiten bewind, en op den 1 van Hooimaand „ wierden nieuwe Leden aangefteld. Duivenvoorde , „ egter , behield het Bailiufchap , waar in hem tres* ,, long ook, naderhand, opvolgde." Niet minder naauwketirige en uitvoerige Byvoegfels geeft ons de Schryver over het gebeurde in Zeeland, kort na de verovering van den Briel, over de belegering en het ontzet van Leyden , in het Jaar 1574 , en het oprichten der beroemde Hooge-Schoole in de laatstgemelde Stad, waaromtrent eene en andere kleine misvatting van wagenaar verbeterd wordt» Dan hoe gaarne wy hiervan iets wil* (*) „Carolus de reb. gefl. caspari a robles, pag. 11 , die 'M zyneu naam door homerus overzet ; doch de naam van „ lïommc was , voor lang, in Friesland bekend en dit Homnie kan, in onzen tongval, ligtelyk in Oom veranderd „ zyn; ook drcegen meer Lieden dien Voornaam Hedding ,', kan, op gelyke wyze, van Hettinga komen; ten zy men lie„ ver dagte op Hiddinck , 't geen een Gellagt in Groningen „ was," enz. De geleerde Schryver beroept zich in deeze noot meer dan eens op het aangehaalde Werk van joannes casolus. Doch in mynen druk van het Jaar 1750 vinde ik de ■bedoelde woorden niet op de aangehaalde bladzyden. De Heer van wyn heelt, misfehien, den eerften druk, gebruikt. In eene zo bekende zaak, als het gebruik van den naam Hohnfc in Friesland , hebbe ik niet noodig geoordeeld veel tyds aan nazoeken te bsfteeden.  TOT DE VADERX. HISTORIE. Cf> wilden bytengen, wy moeten de wyzen, om nog iets van het volgende of Zevende buikje te kunnen zeggen. (Dïf by de naaste gelegenheid.') Reize door Spanje, gedaan in 'de Jaaren 1786 en 1787, in't byzondermetopzigt tot den Landbouw, Manufac Zuren, Koophandely Bevolking,Belastingen en Inkomten van dat Land; door joseph townsend A. L. M en Predikant te Pewfey in het Graaffchap Wilts. U Deel -1 Stuk. Te Haarlem by A. Doosjes Pz., 1702. i» gr. 8vo. 212 bl. Tndien wy , in onze Leezing, ter f0^00^^1 toos naar onze verkiezing te werk gingen, zoude! wj feeds voorlang den waarneemenden ReiziS^r J0wns^> in Spanje gevolgd hebben; dan wy oordeelen ^«5^^ ris dar wv naa eene zo ras mogelyke bekendmaaking ee§ns WerksV ' geen uit verfcheide Deelen beftaat, ten Sle onzer Leezeren, en ter beantwoording aan den aart onzeLetteroefeningen , met de volgende Deelen eenigen tvd te mogen neemen, om tusfchen beiden andere N.euwe Werken te beoordeelen en plaats te geeveti ; terwyl de veelvuldigheid der Boeken in dit ons Vak, ondank* deeze voorzSrge, te wege brengt, dat ze met zo fehielvf vermeld worden, als en Schryvers en Boekhandelaars, wel zouden wenfchen. Enkel aankondigen, waar toe de Dagbladen, die veelvuldig uitkomen, moeten dienen en beoordeelen , zyn twee zeer onderfcheide zaaken Een Tvtel in te zien en af te fchryven , met een woord , of ettelyke, 'er by te voegen, is een gereed werk, en zo vaardig afgedaan als ondernomen; maar een Boek te doorleezen , met de pen in de hand te doorleezen , er by gelegenheid aanmerkingen by te voegen, of met oordeel het belangryke uit te kippen, gaat zo vlot met. Wv wilden dit, om reden, onzen Leezeren eens met een kort woord onder 't oog houden; en zullen nu voortgaan om van het Tweede Deels Eerfte Stuk deezer befangrvke Reize verflag te geeven. Het algemeen oordeel. over dit Werk by de eerfte Bekendmaaking geflree' C 4 ken-,,  $0 J. townsend' leen (*), en vervolgens bevestigd (f)-, zullen wy niet herhaalen; wat wy ter welverdiende Aanpryzing, te eerst aangetoogene plaatze , gezegd hebben , geldt ten vollen omtrent dit vervolg, en zal het een en ander, daar uit aangeftipt, zulks ten vollen bekragtigen. Asturien is het eerfte Gewest, waar in wy den Eerw. towksend aantreffen. Zyne byzondere 'aanbeveeling aan den Graaf van penalba , den Vriend van den zo beroemden campomanes , een Heer die zeer veele bekwaamden bezat , en voor een Spaansch Edelman zeer goed onderwys hadt genooten, gaf hem gelegenheid, om dit gedeelte van Spanje, in diens gezelfchap , meer te docrkruifen, en meer in 't zelve te zien, dan doortrekkende Reizigers meest mag gebeuren. Van hier de uitvoerige befchryving niet alleen van de Hoodftad Oviedo, maar ook van Ariles aan de Zeekust, werwaaids hy trok om de Kermis by te woonen, en van Luanjo, het Landgoed ■ Carrio , de kleine Stad.Gujon. Gemeenzaame huisïyke verkeering onder de Spanjaarden van aanzien geeft gelegenheid tot het vermelden van veele kleine bvzonderheden, die haare bevalligheid hebben, en eene Natie juist kenfehetzen. Grootere worden van hem niet verzuimd op te tekenen. Wy kunnen hem in alles niet volgen. Overneemenswaardig dagt ons dat in Spanje de Bezittingen van den Man, in den volmaaktften zin, onder1'cheiden zyn van die der Vrouwen. ,, Zó lang de laat* ite leeft," fchryft onze Reiziger, „ kan haar niemand haare bezittingen ontneemen, en wanneer zy fterft, gaan dezelve over op haare Kinderen; of, zo het Leengoederen zyn , vervallen deeze oogenbliklyk aan haaren oudften Zoon, die daar van bezit neemt op den ouderdom van een - en - twintig jaaren , of' zo' veel vroeger als hy jonger komt te trouwen, al ware het dat zyn Vader als dan nog leefde. Bezit de Vrouw adelyke tytels, dan behoudt zy deeze naa haar Huwelyk, en brengt ze over op haaren Erfgenaam. Wanneer een Huwelyks Contract geuooten wordt , maakt de Man eene gerechtlyke verklaariug, wegens de bezittingen, die onaffcheidelyk aan hepi (*) Zie onze Algem. Vadert. Letterocf. voor 1702. I D. ï Sc. fel 434. M.'sl. ! r~~ V°°r 1, S>J' 1 D' ' S'*"  reize door Spanje. 4J hem zeiven, en die aan zyne Vrouw, toebehooren; aan welke laatstgenoemde haar eigendom zo wel verzekerd is, dat, in gevalle de Man een bankbreuk mogt begaan, zyne fchuldeifchers echter geene magt hebben om haar goed aan te tasten; doch indien daarentegen naa zyn overlyden blykt, dat het hem in de waereld wel gegaan is, mag zyj haar gerechtlyk aandeel, in de geheele overwinst, opeifchen. Deeze laatfte voorzorg is, buiten tegenlpraak, zeer verftandig; doch het is te denken, dat de eerlte vry wat aanleiding moet geeven ^tot bedrog. Dit is ook werkelyk het geval, hoewel het geenzins ontbreekt aan drangmiddelen , ten einde den Mensch tot eerlykheid te noodzaaken. Eén voorbeeld hier van mag genoeg zyn. Zeker Koopman te Oviedo maakte, toen hy in het Huwelyk trad, eene valfche Verklaaring op, met oogmerk om zyne fchuldeifchers te benadeelen, indien hy het ongeluk hadde van ooit een bankbreuk te moeten maaken. De Vrouw ftierf kort naa het voltrokken Huwelyk, en nu eischten haare Nabeltaanden alle die goederen, als haar wettig eigendom , waar van hy in dc Verklaaringe gewag gemaakt hadde; waar door de Koopman, die vóór zyn Huwelyk een welgefteld Man was geweest, zich, zonder herftel, eensklaps in armoede zag gedompeld." Naar gewoonte naauw agt flaande op alles wat den Landbouw betreft, vermeldt de Eérw. townsend: ,, Om te wannen, hangt men in Asturien ten eenemaale van den wind af, alzo men daar geen denkbeeld heeft van eenigerhande werktuig, waar mede men zulks in de fchuuren kan verrigten. Zo men hier eens een Wan te zien kreeg, gemaakt naar het modél van een werktuig, dat eerst uitgevonden is door reiselius, van Wurtemberg , by den naam van Rotatilis fucior presfor, doch naderhand verbeterd door Dr. papin, en vervolgens uit Holland in En* geland overgebragt, is het te hoopen, dat de Spanjaarden , zonder door vooroordeel of befchroomdheid daar regen vooringenomen te zyn , dat werktuig ook terftond by hun zouden invoeren, en dat geen dweepzugtig Priester , gelyk in Schotland, het gebruik daar van als een godlooze daad veroordeelen zoude, onder het belachlyk voorweudzel , dat men niet vertrouwde op de Voorzienigheid, in het befchikken van eenen gunftigen wind, die in ftaat is om het koorn uit te wannen." De Natuurlyke Historie, waar in onze Reiziger fterk C5 is,  4^ J. T0WNSEND is, trekt, zo onder den weg als in de Kabinetten , zyne aandagt, en geeft zulks aanleiding tot het inededeelen van gewigtige byzonderheden: als zodanig zal men zeker keuren het volgend verflag : „ Toen ik te Ovieda was te rug gekomen, werd my door zeker Heer aldaar eene verzameling gefchonken van Amber (bf Barnfteen) en Git. Beiden worden in deeze Provincie overvloedig aangetroffen ; doch de twee aanzienlykfte Mynen daar van liggen in het grondgebied van Beloncia, de eene in een Valei, las Guerrias genaamd, de andere ter zyden van eenen hoogen Berg in het Dorp Arenas, in het Kerfpel Val de Soto. De eerfte wordt gevonden tusfchen leijen, in de gedaante van hout. Dit hout gebrooken zynde, ontdekt men in deszelfs knoesten eene witte korst, iniluitende een geel, helder en doorfchynend, Amber. Waar deeze is vindt men ook altyd Git, benevens eene foort van Steenkool, in Engeland bekend onder den naam van Kennel-kooien. De Natuurlyke Historie deezer Zelfftandigheden is als nog zo duister, dat alles, wat eenige betrekking daar toe heeft, zorgvuldig behoorde byeen verzameld en opgetekend te worden. Voor weinige jaaren wierd de Barnfteen alleen gevonden aan de Zeekusten, waar zy door de Golven aangefpoeld wordt; doch ook toen beweezen reeds de onderfcheiden gekorven diertjes, als mieren, vliegen, enz. welke daar in dikwyls opgeflooten zyn, dat die Zelfftandigheid een voortbrengzel van het land is. Dewyl thans , aan verfcheiden plaatfen, insgelyks delfbaare Barnfteen wordt gevonden, zo wyst zulks eenige betrekking aan tusfchen die ftoife en de harften; en wy kunnen haar befchouwen als één fchakel, in eene groote keten, van welke alle Wysgeeren den oorfprong tragten te ontdekken. Men vindt deeze Zelfftandigheid in fommige landftreeken, waar de haar influitende laagen of beddingen, die belaaden zyn met Zee-fchelpen en Zee-gewasfen, ten duidelykften aantoonen , dat beide de eerlte en de laatften door den Oceaan daar ter plaatze nedergelegd zyn (*)." De r (*) Wy herinneren hier onze Leezers aan her Uittrek/el eens Briefs, uit Koningsbergen aan den Heer ciiell gefchreeven, over het Succin, of Geel Amber of Barnfteen, en de ontdekte Vor~ tning daar van , uit het Journal de Phjfique, met eenige Aan»  reize door spanje. 43 De Reis uit Asturien na het Escuriaa\ verfchaft, onder den weg , zeer veele en zeer verl'chillende voorwerpen, als de Merino-Schaapen, de Steden en Dorpen, met de kleinoere en grootere ontmoetingen. Den weg over Salamanca neemende, waagde hy het, den Marquis ue ovieüo, aan wien hy bevolen was, daar niet aantreffende, zich te laaten aanmelden by Doctor curtis, Voorzitter van het lersch Collegie, die hem als een huisgenoot de dagen zyns verblyfs in Salamanca aanmerkte. Dier door bekomen wy een breed verllag van dit Collegie. Ten aanziene van Doctor curtis, geeft deEngelfche Predikant dit getuigenis, en laat hetzelve vergezeld gaan van de volgende aanmerking; naa dat hy de manier van Onderwys aldaar, boven de Voorleezingen op de Academiën gebruiklyk, heeft aangepreezen: „ Dr. curtis leeft met zyne Studenten als een Vader met zyne Kinderen ; en, alhoewel hy zich bevindt in een ftaat van bannisfement, fchynt hy nogthans gelukkig in het waarneemen van zyn gewigtig Ampr. Is het in waarheid niet te beklaagen, dat hy, benevens zo veele andere Ierfche Roomschgezinden, in de noodzaaklykheid gebragt is, om in een vreemd, en van zyn geboortegrond verre afgelegen, Ryk, eene fchuilplaats, en die beicherming, te gaan opzoeken, welke hun eigen Vaderland aan hen behoorde te verleenen. Deeze fbort van vervolging en geweetensdwang, welke onze (de Britfche) regeering zich veroorlooft, is even min ftaatkundig als regtvaardig. Het is zeker , dat onkunde en bygeloof zeer naauw aan elkander verknogt zyn. Wil men nu de ingewortelde vooroordeelen uitrooijen, en het bygeloof verbannen? tragt dan het Menschdom te verlichten. Wil men de liefde en toegenegenheid der zodanigen verwerven , die in Godsdienftig geloof van ons verfchillen ? ftaakt dan alle vervolgingen, omhelst hen als Broeders, en zy zullen van onze Vyanden onze Vrienden worden; met de toeneemende verlichting verdwynt het onderfcheid van gevoelens. By de verlichter Natiën zyn de Catholyken niet langer Papisten. Het geheele Syftema van den Roomfchen Stoel valt langzaamerhand in duigen , en, zonder aanfpraak te maaken op meer dan gemeene fcherpzinnigheid, mogen wy het waagen te voorfpellen, dat, naar mante het merkingen, geplaatst in het Mengelwerk onzer Letteroefeningen -tooi den Jaare 1702, bl, 235.  44 J. TOWNSENB het gebied der Verdraagzaamheid zich verder uitftrekken zal, alles, wat het licht fchuuwen moet, ook aUengskeris zal verdwynen, tot eindelyk het verfchü tusfchen Romnschgezinden en Protejtanten geheel en al ophoudt." De Stad Alba wordt naar verdiende befchreeven, met een breed verflag van St. Terefa. De Reiziger doet een uitflap na St. lldefonfo, welken de Leezers , om de befchryving, hem zullen dankvveeten. „ De Glasfabryk is daar gebragc tot een trap van volmaaktheid, welke als nog in Engeland onbekend is. De grootfte Spiegelglazen tvorden vervaardigd in een koperen raam, honderd en twee en zestig duimen lang, drie en negentig duimen breed, en zes diep , weegende naby de negen ton , of achttien duizend ponden. Deeze zyn alleenlyk voor de koninglyke paleizen , en tot gefchenken, die de Koning uitdeelt." Het vervallen Segovia krygt zyne beurt, en men bedroeft zich, dit kezende; terwyl men zich verbaast over het Klooster van St. Lorenzo en het Escuriaal. Wy neemen 'er niets van over, om plaats te vinden tot de volgende befchryving des Spaanfchen Monarchs : „ De Koning brengt zyn tyd meerendeels met de jagt door. Naa zich des voormiddags eenigen tyd vermaakt te hebben, keert hy te rug tegen het midden van den dag, om den maaltyd te houden. Naa bet eindigen van denzeiven, fpreekt hy met buitenlandfche Ministers, begeel't zich vervolgens, voor weinige minuuten, alleen met zynen Biechtvader , en verlaat dan gemecnlyk vóór drie uuren, doch fomtyds veel vroeger, het Paleis , en rydc tot den afftand van twintig of dertig Engelfche mylen, eer hy begint te jaagen. Wanneer het donker wordt, treedt hy weder in zyn rytuig, en keert na huis. Geenerhande weêr kan hem hier van te rug houden; want hy vreest geen donder, blikfem, hagel, regen of fneeuw; maar is zyn overrok doornat, dan trekt hy eenen anderen aan, en, wat zyn gevolg betreft, zegt hy tot hetzelve zeer koeltjes : De Regen breekt' geen armen of „ beenen!" Ook zelfs op heilige dagen moet aan deeze zyne liefhebbery voldaan worden; waar van, echter, twee dagen, in de Paslie-week, uitgezonderd zyn; en, hoewel hy uit den aart zeer vnendlyk is, zegt men, dat de knorrigheid hem als dan zodanig beheerscht, dat niemand gaarne tot hem nadert. Toen het eens gebeurde, dat een zyner Zoonen, naar eens iöders oordeel, op fterven  reize door spanje. 45 jag, ging hy evenwel, als naar gewoonte, op de Jagt, dringende 'er fteeds op aan , dat de' Zieke zekerlyk herItellen zoude; doch, toen hem, kort daar naa, de tyding wierd gebragt , dat zyn Zoon dood was, antwoordde hy, met zyne gewoone bedaardheid: „ Wel nu, dewyl „ wy niets daar tegen doen kunnen, moeten wy ons „ daar in fchikken!" —— Zyn gevolg heiraat gevvoonlyk uit den Prins van Asturien, den Kapitein der Lyfwagt, zyn Groot - Stalmeester, Groot-Kleederbewaarder, Lyfarts en Heelmeester. Deezen hebben te famen vyf Rydtuigen tot hun gebruik, en nog een ander rydtuig dient tot berging van geneesmiddelen, fchietgeweer, kruid en lood, drooge kleederen, enz. Ieder Rydtuig wordt getrokken van zes Muilezels, en dewyl voor deezen, als ook voor de hem verzeilende lyfwagt, verfcheide ontfpanningen op den weg gereed moeten Itaan , is het getal deezer dieren, die tot dagelyks gebruik vereischt worden, omtrent twee honderd. De fpoed, welke op reis gemaakt wordt, is naar evenredigheid van twaalf (Engelfche) mylen in één uur, waar door niet zelden aan menfchen eii muilezels ongelukken overkomen. — De Koning verlaat zich, onder het jaagen, niet geheel alleen op zyne honden; maar heeft ook gemeenlyk twee honderd mannen by zich, die het Wild moeten opflaan , en het op bekwaame plaatfen na hem toe dryven, waar hy en de Prins gereed ftaan, vergezeld van een genoegzaam aantal Bedienden om de Igeweeren te laaden, en die, zo dra het één afgefchooten is, hun een ander moeten toereiken." ; Wy kunnen deezen nimrod niet verder op de Jagt volgen, noch overneemen de opgegeevene onberekenbaare fchaden, welke hy daar door aan zyne Onderdaanen doet; noch ook een Jagtparty, Bastida genaamd, welke de Heer townsend bywoonde, befchryven; vier zodanige worden 'er jaarlyksch gehouden. „ De kosten van dit Jagtvermaak, zo bloedig en martelend," dat hier zeer leevendig befchreeven wordt, ,, worden begroot op driemaal honderd duizend Reaalen, of ten naasten by de drie en dertig duizend Guldens." De Eerw. townsend keert weder te Madrid te rug, om den winter in die, Hoofdftad door te brengen. Dubbel leezenswaardig is het denkbeeld:, 't welk hy oplevert, van de Leevenswyze , waar aan een Vreemdeling zich daar onderwerpen moet , en de befchryving zyner waarneemingen , aangaande de gebruiken deezer Eeuw.i De  45 }. TOWNSEND De leefwyze, welke hy hieldt, de verkeering, welke hy met de eerfte Staatsdienaars van Spanje en buitenlandfche Mogendheden hadt, ftelde hein in flaat5 om het Holleeven, en dat der Grooten, meer van naby te befchouwen ; met de Geleerden, en Liefhebbers van Weetenfchappen en Kuuften, om te gaan, en de Huislyke Zeden der Inwoonderen op te neemen. In deeze opgave krygen de Cortejos der Spaanfche Dames een ruim aandeel. „ In de groote Steden zyn de Domheeren, of Kanunniken der Kathedraale Kerken , de voornaamfte Cortejos; doch in plaatfen daar Garnifoeneu leggen, neemen eerst de Officiers hunne keuze, en laaten dan de rest de Kerkelyken over. In de vlekken en dorpen van het Platteland, regeeren de Munniken over de harten der Vrouwen, ten minften zo veel zy zulks in hunne magt hebben, en zelfs ontzien veele Kloosterlingen zich niet, om in de Steden daar na te ltreeven. Wat de Parochie-priesters aangaat, is het eene onbetwistbaare waarheid, dat veelei» onder hun Kinderen hebben, en zy al te zamen be- lchuldigd worden in ontugt te leeven. Geduurende myn geheel verblyf in Spanje, heb ik nooit eenig mensch aangetroffen, die genegen was de Priesters van deeze algemeene befchuldiging vry te pleiten; terwyl nogthar.s allen, als met ééne ftem, getuigenis gaven van de meerdere deugdzaamheid der Bisfchoppen. En in de daad, voor zo veel ik deswegens uit [anderen vernam, en uit het geen ik door den gemeenzaamen ommegang, waar mede fommigen van hen my vereerden, zelve heb waargenomen, kunnen deeze eerwaardige Mannen nooit genoeg bewonderd worden om hunnen-y ver, vroomheid en zuiverheid van zeden; daar en tegen fchynen maar zeer weinigen van de Geestlykheid, het zy Waereldlyken of Kloosterlingen, de kuischheid noodzaaklyk te agten, of zulke flikkerende voorbeelden naa te volgen, voor zy na het bezit der Bisfchoplyke Waardigheid beginnen te reikhalzen." Dit geeft hem gelegenheid, om over het ongehuwde leeven der Geestelyken uit te weiden. De Schouwburgen betekenen, te Madrid, niet veel. En klaagt onze Reiziger, dat men 'er,by weinige lieden, zugt voor Weetenfchappen befpeurt. Waar deeze zugt zich opdeedt, trok hy 'er, blykens het verhaal zyuer ontmoetingen , voordcel van. Hoe verbaazend groot zyn de Inkomlten veeier Spaanfche Grooten, hoe talryk en kostbaar hunne Huis- en Hofhouding ! Is iemand begeerig den  reize door spanje; tien ftaat der Geldmiddelen des Spaanfchen Ryks, zo juis£ mogelyk,te weeten,hy vindt hier eene zeer naauwkeuiige opgave. Uit dezelve blykt , dat de Inkomfien , zederc veele jaaren, minder geweest zyn dan de Uitgaven, iin is het dus niet te hoopen, dat de Spaanfche Monarch het voorbeeld ^al volgen van ferdinand den VI, die met de geleerdfte Cafuisten van zyn Ryk raadpleegde over de Vraag, of een Souverain wel verpligt zy,*dê fchulden van een voorgaanden Monarch te betaalenV Deeze onnozele Vraag werd, met veel plegtigheid, ontkennenderwyze beantwoord, en zo dra, ingevolge van dien bellooten was, dat de Koning deeze fchulden niet betaa* len zou, verzamelde ferdinand aanmerkelyke fchatten en liet by zyn overlyden een wel gevulde fchatkist naa."* Hier by voegt de Reiziger een verhaal van de Middelen , ter Geldbekoming te werk gefield; doch wy moeten, dit berigt reeds zo verre uitgeloopen zynde, den Leezer tot de Reize zelve verzenden : met het Veffla» van welker reeds uitgegeeven Deelen wy minder hoopen te verwylen. Burgerpligt kerende Redenvoeringen, gericht aan het Volk, door thomas payüe, Schryver van het fVerk: De Regten vau den. Mensch. Uit het Engelsch vertaald. Te Duinkerken, by van Schelle en Comp., 1793. In gr. Svo. 16 bl. Payne, die zich elders, en ook hier te Lande, eenen Naam gemaakt heeft, door zyn .Gefchrift: De Regten van de? Mensch {*); een Werk hoog gepreeze» en opgehemeld van deezen, diep verfoeid, eri in den zwartfïen afgrond verweezen, van geenen; komt hier, als 't ware, ten kansfel, eu neemt de Taak eens Redenaars voor 't Volk oj» zich. Kort is deeze Re- denvoering. Dezelve heeft ten onderwerpe: Waarom oordeelt gy niet altyd door u zelf over V geen billyk is? Zyne bedoeling ftrekt, om het Volk te tocnen.dat hetzelve het Vermogen en de Bevoegdheid hebbe, om te oordeelen over het Staatsbe- befiuur. 's Mans denkbeelden, ten dien opzigte, zyn, uic zyn grooter Werk, zo algemeen verfpreid en geleezen, genoeg bekend. Alleen worden ze hier in een gemeenzaamer vona gegooten. En hebben wy in dit Eerfte Stukje gevonden, dac hy zyn weelderig en fpeelend Vernuft, zo dikmaals iii een ruimer (*) Zie onze Algem. Vadert. LeUtwf. 1701. ijie St. bi. sjamaan I7n%, ïlr; Sr. bl. ijï.  %8 TH. PAYNE, REDENVOERItïfflSN. iner bellek citfpattende, nu in dit engere perk beter weet te bepaalen. De üitgeevers berigten ons , dat het onthaal , 't welk dit Eerfte Stukje ontmoet , zal uitwyzen , of zy met de Uitgave van de volgende Stukjes al of niet zullen voortgaan. fVysgeerige en Staatkundige Gefchiedenis van de Bezittingen en den Koophandel der Europeaanen , in de beide Indien. Door. den Abt wii.lem tjiomas raynal. Uit het Fransch vertaald, volgens de Geneeffche Uitgave van 1780. Eerfte en Tweede Deel. Te Amfterdam by M. Schalekamp , 1792 en ■ Met Privilegie. In gr. 8vo. 492 en 542 bl., behalven het Voorwerk en de Kaarten en Plaaten. De bekwaame raynal gaf zyn oorfpronglyk Werk, in den Jaare 1773 , het eerst in 't licht. Byna zo fpoedig uitverkogt als uitgegeeven zynde, werdt hetzelve verfcheiden maaien herdrukt. Eene Nederduitfche Vertaaling werdt na eene verbeterde uitgave van 1775 vervaardigd, welke Vertaaling mede fpoedig aan den man was. In Duitschland, Engeland , Italiè'n , Spanjen, zelfs in Conftantinopolen, vericlieenen vari tyd tot tyd Vertaalingui van dat Werk, ten blyke van deszelfs waarde. Intusfchen doorreisde de Schryver een aanmerkelyk gedeelte van Europa, met oogmerk om nieuwe ontdekkingen te doen, of kundiger te worden, en zyn Weri? daar door volkomener te maaken. Van dien opgegaarden voorraad bediende hy zich in de derde of laatfte uitgave, welke Ao. 1780 te Geneve , in tien Deelen, in gr. 8vo , met een Atlas van 50 Kaarten van ionne, het licht zag. Naar deeze uitgave wordt deeze nieuwe Nederduitfche bearbeid, welke, daar en boven, door een bekwaame hand, met ophelderende Aantekeningen voorzien , en met zodanige Byvoegzelen verrykt,als de gebeurtenisfen, welke in en na de jongfte Oorlogen hebben plaats gehad, of de loop van den Koophandel, noodzaaklyk maaken. Welke verbetering ook in de Kaarten plaats heeft; wordende dezelve naar de ontdekkingen der nieuwlle Reizigers hervormd. Oeeze Nederduitfche uitgave zal derhalven de beste zyn van die immer, in welk eene taaie ook, verfcheenen. Twee Deelen van deezen druk zien reeds het licht. Het Eerfte Deel bevat de Bezittingen, Oorlogen en Koophandel, der Portugeezen en Hollanders in Oost- Indië. By. hetzelve is een Tafel van den Staat der Nederlandfche Oost■ Indifche Comp., haare Uitdeelingsn tot op deezen tyd , en de onderfcheidene waarde haarer Atltiën , van .1725 tot heden ; een Tafel van , haare Uitrustingen en Verhoopingen van 1720 tot als ma¬ de 6 Kaarten, en het Afbeeldzel van den Schryver, gevoegd. Het  W. TH. RAYNAL, * STAATKUNDIGE GESCHIBDEXIS. 4J» Het Tweede Deel behelst de Bezittingen, Oorlogen en Koophandel, der Engelfchen en Franfchen in Oest-Indië, met de noodige Kaarten en Tafels. Dit alleen meenden wy, van deeze nieuwe en alzins keurige Nederduitfche uitgave, te moeten melden; van een Werk, dat al te bekend is om 'er uittrekzels van tè geeven ; en van welkers Schryver de Monthly Reviewers, naar waarheid, zeggen: „ 't Valt moeijelyk te bepaalen, of zyne Leezers meer onder' „ richting zullen trekken uit zyne verhaalde Gebeurtenisfen , „ dan uit zyne Aanmerkingen; niets kan zyne naauwkeurigheid „ in de eerlte, niets de doordringenheid zyuer inzichten in de „ laatfte, overtreffen." Aan Nederland; ter gedachtenis van den dapperen Hopman kropff , na eene hardnekkige verdediging van de Vesting dt Klundert doorfchoten. In 's Hage by J. F, Jacobs de Agé, 1793. 10 hl. in gr. Svo. Het algemeen gerucht fchryft dit Dichtftukje aan den Heers bilderdyk toe , met regt, of ten onregte , kunnen wy niet beflisfen. Maar dit is zeker , dat het eene gunftige onderfcheiding verdient onder de menigte Verfen, die derzelver geboorte verfchuldigd zyn aan de gebeurtenisfen, zedert eenigen tyd in Europa, en byzonder in ons Vaderland, voorgevallen. 'Er zyn zeer fchoone coupletten in, b. v.: Cy wist, gy zaagt, den dood voor oogen, Gy zaagt hem, maar uw' plicht met ééit'l En, door uur hart-alleen bewogen, Bejloot gy, in dien dood te treén. Minder behaagt ons de volgende plaats: Wat Godheid thans befliert uw flagen l Wat blikfem knalt ''er om u heen'. Hoe! nog de zege weg te dragen: Nog zegevierend door te treén? ,, Neen," zegt de Geest uit ""safgronds kolken, Die 'f Franfche woeden onderfchaagt, En de ondergang bezwoer der volken: Hy, door uw floutheid zelf vertfaagd. UIT. I7S>4. NO. 1. " ö » Netnj-  5« aan Nederland. „ Neen" zegt hy, knettert op de tanden, • Terwyl gy duizend dooden tart; Rukt zelf een roer tut Gauler handen , En dry ft u 't doodlyk lood in V hart. Wy zyn 'er verre af, van het invoeren van hoogere wezens in zulke gevallen af te keuren; maar het moet op eene wyze gefchieden, die der waarfchynlykheid niet benadeelt, en de illulie niet verhiadert. En wy twyfelen zeer, of dit hier ia het oog gehouden zy. Voor het overige fpreekt het van zei ven , dat wy hier alleen dit Dichtftuk als Dichtftuk beoordeelen, en de gevoelens van den Schryver voor zyne rekening laaten. De Moerbeziën - boom, Herders Zangfpel: door jan a. backer. Te Amfteldam iy D. M» Langeveld , 1702. 46 bladz. in 8vo. Alexis en glicbrus , de Zoon en Dochter van ergastus en palemon, twee Arcadifche Herders, waren reeds eenigen tyd aan elkanderen verloofd, en ftreelden zich met het denkbeeld hunner aaniTaande verbindtenis, toen hunne Vaders met elkanderen in twist geraakten over een' Moerbeziënboom, die het eigendom van palemon was, maar welken de gierige ergastus zich toeeigende. De jonge Gelieven ontvingen hu het wreed bevel van elkanderen niet weder te zien , en alle hoop op hun huwelyk fcheen verlooren. Maar palemon, door zyn Zoon verbeden, was edelmoedig genoeg, om den boom aan ergastus af te ftaan, na dat deze echter eerst, door tusfchenkomst van tiieumosiris, deu Priester van Tan, het eigendom van palemon op denzelven erkend hadt. De twist was nu bygelegd, ea de jonge lieden werden vereenigd. 'Er is noch in het plan, noch in de uitvoering , van het Stukje* iets, dat byzondere aanpryzing verdient; en de Schryver begaat dikwyls taalfouten , hoedanige iemand niec begaan moest, die voor het Publiek fchryft, en vooral niet, die zich in het vak der fchoone Kunften, of fraaije Letteren, begeeft. :£êtie  m j. t. hebkes , voor de jufferschap. 5J Eene Gefchiedenis voor de Jufferfchap , door johannes timotheüs hermes. Drie Deelen. Te Utrecht en Amjlerdam hy G. T. van Paddenburg en Zoon en M. Schalekamp. In e gcaan is naar Bethfaïda, zonder eenige de minilezwarigheid bevatten 't geen marcus ons zegt, (Mare. VI: "3,) dat de Schaaren , jesus en zyne Apostelen ziende heenen vaaren, gezamenlyk te voet liepen van alle Steden derwaards, en hem nog voorkwamen, zo dat ze eer te Bethfaïda waren' dan jesus met zyne Leerlingen. Dit is onmogelyk, volgends de gemeene onderftelling; doch, naar de onze, volgt het van zelve. Want Nazareth 'Bethfaïda, en de mond van de beek, de oosterbeek, daar' ze in de Galileefche Zee ftort, maaken een driehoek uit; waar van de Schaaren , die door het midden van Galileë te voet gingen, Hechts ééne zyde, maar Christus met de zynen , die in een Schip vertrokken langs de beek en de Galileefche Zee, twee zyden, moesten afdoen." " . . Als eene uitfteekende blyk van de waarde deezer By. ielfche Aardrykskunde, moeten wy, by deeze gelegenheid, mei- (*) De bello. ilh xo, 7.  aardrykskunde des bybels. 57 melden, dat dezelve aan onze Nabuuren, de Duitfchers, mede zeer wel bevalt ; . nadat de Wel Eerw. r. janisch, Hoogduitsch Leeraar by de oude Lutherfche Gemeente te Amfierdam, zyne voorige Landgenooten, dit Werk, door eene uitmuntende Vertaaling, heeft leeren kennen. Wy hoopen, dat de arbeidzaarrie van hamelsveld genoegzaame gelegenheid zal vinden, om hetzelve fpoedig te voltooijen. Leerredenen van hugo blair, Doclor der Heilige Godgeleerdheid , een van de Predikanten der Hoofdkerk, en Hoogleeraar in de Rhetorica en fraaije Letteren aan de Hooge - Schoole van Edinburg. Naar den laatjten Druk uit het Engelsch vertaald. Vde en Vide Deel. Te Amfier dam by W. Holtrop , 1793. In gr. 8vo., ieder 208 bladz. Gedagtig aan het nut en genoegen, waar mede wy , nu reeds meer dan tien jaaren geleeden, de voorgaande Stukken van blair's uitmuntende Leerredenen hadden geleezen , zagen wy, zints de aankondiging van nog een volgenden bondel, de daadelyke afgift daar van met verlangen te gemoet. Thans onzen wensch vervuld ziende, willen wy niet draalen, om het leezend gedeelte onzer Landgenooten eenigzins nader bekend te maaken met deeze meesterftukken van gezond Verftand, redelyke Godsvrugt, en mannelyke Welfpreekendheid. Met regt meenen wy de aangekondigde Leerredenen dus te mogen kenmerken; en wy agten het, uit dien hoofde, voor een geluk, dat zy gevallen zyn in handen van eenen Vertaa« Ier, welke het oorfpronklyke in een niet ongevallig Nederlandsch gewaad getooid heeft. Wilden wy de voetflappen drukken van onze waardige en veelgeagte Amptgenooten , de Sehryvers van de Monthly Review , een ruim veld zou voor ons openleggen, om in breedfpraaki,gen lof deezer Leerredenen uit te weiden. Want, hoewel onze Brjtfche broeders, gemeenlyk, vry kaarig zyn in het pryzen van Leerredenen, befteeden zy aan deeze alle de titels, met welke lettervrugten van deezen aart kunnen vereerd worden. Hun gevoelen gaarne toevallende, willen wy het oordeel onzer Leezeren niet vooruit loopen, maar zullen, door het mededeelen van eenige ftaaE 3 len,  $3 hugo blair len, gelegenheid geeven , om de waardy van het geheel te berekenen. Ieder der aangekondigde Deelen bevat tien Leerredenen. Zie hier derzelver Opfchriften. 's Menfchen waare Eer. Aandoenlykheid. Het ten nutte maaken van den Tyd. De Pligten der middelbaaren Ouderdoms. De Dood. Voortgang der Ondeugd. Kloekmoedigheid. Afgunst. Ledigheid. Het gevoel der Godlyke Tegenwoordigheid. Lydzaamheid. Gemaatigdheid. lilydfchap en Droefheid des Harten. Kenmerken van onvolkomene Vroomheid. Het Sakrament van 's Heeren Avondmaal, als eene Voorbereiding tot den Dood. Het gebruik en misbruik der Waereld. De Uiterften in Godsdienftig en Zedelyk Gedrag. Het Spotten met den Godsdienst. De Schepping —— en de Slooping der Waereld. Om nu te voldoen aan onze beloften, bepaalt zich, in deeze aangenaame verfcheidenheid , vooreerst onze keuze tot de Leerrede over den Dood. In het Derde Deel hebbende gehandeld over de leeringen, welke ieder mensch, uit het vooruitzigt van zynen eigen dood, kan afleiden , bepaalt de Heer elair zich hier tot den dood van andere menfchen; onderfcheidenlyk aantoonende, op hoedanig eene wyze wy behooren aangedaan te worden door den dood van vreemden —— van vrienden en van vyanden. In de eerfte Afdeeling fpreekende over het Graf, als de algemeene Verzamelplaats van alle onze Naïuurgenooten , en de gevoelens, welke het gemeene fterflot 3n ons moet verwekken: ,, De kleine en de groote," Ichryft blair. met Jobs woorden , ,, is daar. Daar, ten langen laatfte, legt de behoeftige den last van zyn kommervol leeven af. Niet meer zal hy zuchten onder het pak van armoede en kommer. Niet meer zal hy hooren de onbefcheidene eifchen des meesters, van wien hy zyn fober loon ontving. Niet meer zal hy gewekt worden uit noodige lluimerïng op zyn bed van ïtroo, noch voortgejaagd van zynen fchraalen disch, om den herhaalden arbeid des dags te verduuren. Terwyl zyn nederig graf gegrnaven wordt, en eenige weinige armoedige en afgeleefde nabuuren hem derwaarts draagen, mogen wy, inïusfchen, met vrugt bedenken , dat ook deeze mensch onze broeder was; dat om hem de bedaagde en verlaatene huisvrouw en de behoeftige kinderen nu fchreiën ; dat, hoe ongezien hy ook by de waereld was, hy, veelligt, zo wel een gezond verfiandjals een waardig hart, bezat; en nu ge-  LEERREDENEN. 59 gedmgen is van Engelen, om te rusten «Jjf ^ AhrnhTm Niet verre van tiem woiclt net grai geo '• wfT twllel tot zvne lykftate wordt gemaakt, SS. oöSen "n ïïen rleds eenen aanvang van £ talen over° de' verdeeling zyner — »™ fenen das zien wv de lykbaar van het lacnenn ™ elkander fpreekende over het »^n7an]a4n onze S°nwr hp aemeene belangen des leevens, laaten onze ge dïten ziclïïiever wendln na het fterfhms, en zich voor. ffin war aldaar sebeure. Daar zouden wy aanlchou- droefheid, bepeinzende de jammerlyke breuk, die m hun klein genootfchap voorviel, ».^f^enT«. 7ïpiiHp na het vertrek, t welk nu ledig ltaat, en 11a ie der Gedenkteken 't welk zich van hunnen verfcheidenen v iengd aanb eTt.' Door dusdanig eene opmerking van rfmarten van 'anderen, zal de zelfzoekende ve^rdheid onzer harten allengskens verzagt worden, en tot mensch lykheOnf?een 'anderen dag volgen wy iemand na het graf, die^n0noogenaouede?dom! en naa een langen leevens ooP in vnlkomene rvpheid, ten langen laatfte, tot de ïust is neêr "edaaïdf Terwyl wy over weg gaan na de wooning d ftods,- loopen! eig'enaartig, onze gedagten en gefprekken over alle de veranderingen, we ke u k een oerfoon, geduurende zynen leeftyd, heeft gezien, «y S^aaf allen föhyn, veele S^^^B^ geftaan. Hy ondervondt voor- en tegenfpoed. Hy :zag huisgezinnen en geüagten opkoomen en ten g^nde ffun. Hy zag vrede en oorlog elkander beurtelings vervangen E 4  &> hugo elair het gelaad zyns Vaderlands veele veranderingen ondergaan, en de ftad zelve, waarin hy wponde, in zekeren zin , nieuw worden. Naa al wat hy gezien heeft zyn nu zyne oogen voor altoos geflooten. Hy was' een vreemdeling geworden , in 't midden van eene nieuwe opvolgmge van menfchen. Een geflagt, welk hem niet Kende, was opgedaan om de aarde te vervullen. Aldus gaat de waereld voorby. Door alle rangen en ftanden gaat het eene, en komt het andere,geflagt; en deeze groote herberg wordt, beurtelings, ontruimd, en van nieuws aangevuld met troepen van afwisfelende pelgrims." By deeze fchilderagtige befcbryvinsr voegen wy'no» eene ïindere uit de Leerrede over de" Schepping der Waereld. De Heer blair, fpreekende over het oogmerk der Godheid,™ het voortbrengen van het Heelal,drukt zich, onder andere, in deezer voege uit: „ Kwaadwillig moet het hart van dien mensch zyn, met een verdraaid oog moet hy de Schepping befchouwd hebben, die op het vermoeden kan vallen , dat zy niet het voortbrengzel van oneindige goedwilligheid en liefde is. Hoe veele duideJyke kenmerken van goedwillige bedoelinge vertoonen zich •rondom ons! Met welk eene milde hand is fchoonhcid en tooizel op het gelaad der natuure uitgeftorti Welk een £r^Vê\^ch,ouwfpd voor 's menfchen oog ten toon geiteldl Welk een onderhand voor zyne behoeften toebereid ! Welk eene verfcheidenheid van voorwerpen hem aangebooden, om zyne zintuigen te ftreelen, zyn veritand bezigheid te verfchafTen, zyne verbeeldingskragt te oefrenen, zyn hart te verblyden en te vervrolyken! In waarheid, de aanweezigheid zelve van het Heelal is een «uurzaam gedenkteeken van de goedheid des Scheppers. Vv ant niets, behalven goedheid, konde oorfpronklvk de Schepping daar ftellen. Het Oppérst Weezen. van zelf betraande, en al genoegzaam, hadt geene behoeften, welSe Hy konde tragten aan te vallen. Geen nieuw toevoegzei van geluk of heerlykheid konde Hem toevloeien van de fcnepzels, die Hy formeerde. Goedheid was het zich zelve mededeelende en uiiftortende goedheid; goedheid, welke vermaak fchiep in het mededeelen van geluk , m alle deszelfs gedaanten ; die in den beginne den hemel en de aarde fchien. Van hier de ontelbaare rangen van leevende fchepzelen, met welke de aarde is bevolkt; van de laagfte klasfen van gevoelige Weezens, tot aan den hoogiten ,rang van reden en verüand. Overal,daar lee-  LEERREDENEN. leeven is, is eenige maate van geluk; zyn 'er genietingen naar de'verfchilllnde kragten van gewaarwordmge berekend: en aarde, en lucht, en water, zyn, met gloriervke milddaadigheid, met leeven bezwangerd. Met eenige trekken, uit de laatfte Leerrede over de Sloopinz der Waereld, zullen wy deeze aankondiging emdiS Uitvoerig gehandeld hebbende over de Schepping en° Slooping de? Waereld, om te toonen welk een grootheerlyk denkbeeld dit alles , aangaande de Heerfchappy des Almagtigen, moet doen opvatten: ,,.Mt eerbied," dus fchryft hy, „ befchouwen wy zyne hand m de treffende bedeelingen der voorzienigheid onder de menfchen: beflisfende het lot der gevegten; konmkryken doende opkoomen, of verdwynen; de hoogmoedigen neerwerpende, en de vernederden opheffende: uit het tor Maar wat zyn dusdanige gebeurtenisfen, by de magt en wvsheid , welk Hy in de volwigtiger omwentelingen van het Heelal ten toon fpreidt; door zyn woord W«ielden formeerende, of floopende; naar zyn welgevallen zyne fchepzels verplaatzende, uit de eene waereld m de andere: opdat Hy nieuwe ontwerpen van wysheid en goedheid moge voortzetten , en de geheele ruim e met de v/onderen^ der Scheppinge vervullen Agtervolgende geflaaten zyn 'er opgeftaan om de aarde te bezitten, liy beurten zyn ze voorby gegaan , en verreisd na onbekende oorden. Ons heeft Hy doen opftaan, om hunne plaats te vervullen. Ook wy zullen binnen kort verdwynen. Maar de • menschlyke aanweezigheid vergaat nimmermeer. Het leeven verandert flegts van gedaante, en wordt vernieuwd. De Schepping wordt telkens aangevuld, maar is nooit vol. Wanneer de geheele beftemde loop van de geflagten der menfchen zal geëindigd zyn, dan, even gelyk een Herder zyne kudde van de eene weide in de andere leidt, zal de groote Schepper de zielen, die Hy gemaakt heeft, in nieuwe en toebereide woonlagen d'es leevens overvoeren. Zy gaan, van deeze aarde, na eene nieuwe aarde, en nieuwe hemelen ; ert evenwel verhuizen zy flegts uit het eene gewest der Godlyke heerfchappye in het ander. Te midden van alle deeze veranderingen der natuure , blyft de groote Ueheerfcher 'zelve zonder verandering of fchaduw van omkeermge. Voor Hem zyn deeze afwisfelende omwentelingen des leevens flegts als de dag van gister, als hy voorby is. Van zynen e-uwben troon zietHy Waerelden opftaan, en verdwynen; E 5 be"  6a BUGO BLAIR, LEERREDENEN. begaaft de fchepzelen, die dezelve bewoonen, met vermogens en bekwaamheden, aan hunnen ftand vo^ „de en deelt onder hen uit belooningen en ftraffen" aan hunne daaden evenredig." '"«ucu , aan Genoeg oordeelen wy deeze Proeven, ter uitlokking van Leeraars en Leeken ; de eerfte, om blair als een lTnZ v^Tl ^olgingS tl gebruiken; de fn" Onderzoek, o/ £» OT hoe verre de Leeraars van Jezus Godsdienst _ ?r ze// ow-zaa* va» zvs, foj christendom zo weinig vruchten toont by deszelfs Belyderen; met opgave van eenige middelen, om dit kwaad te verhelpen. ,?T^HRISTïANUS-o B* de v°ornaamfle Boekverkoopers te bekomen. In gr. 8vo. 147 bl. Een warm gevoel van de aangelegenheid zyns Ondervverps, leide de woorden in de pen van den Opfteller deezer Verhandelinge. Zyn onderzoek ilellig beantwoordende wagt hy zich, egter, voor het fchimpend en lmaalend uitvaaren tegen alle Leeraars zonder onderlcheid; een karaktertrek , te zigtbaar in menig een Gefchnft welker Stellers, onder den dekmantel van het alleen gelaaden te hebben op de openbaare Bedienaars, met onduidelyk toonen, den Godsdienst zeiven geen soed hart toe te draagen. Den waardigen Leeraar den verdienden lol toezwaaiende , gispt hy alleen de zulken , die hun gewigtig ampt misbruiken, of zonder gepaste voorbereiding hetzelve aanvaarden. Veele nutte aanmerkingen bevat dit Boekje; en wy gelooven, dat, indien de aankondigingen , daarin gedaan , door de zulken , tot welke zy zyn ingerigt; algemeen gevolgd wierden, de goede zaak der Christenheid merkelyk zou bevoordeeld worden. Ernftig pryzen wy daarom dit Onderzoek ter leezinge aan by allen, die, 't zy door opleiding, onderwys, of eigen oeffening, by het onderwerp belang heb- In de Inleiding maakt christianus eenige aanmerkingen over het belang, welk de Menfchenvriend fielt in de bevordering van waarheid, deugd en geluk, en over ëe  CHRISTIANUS, ONDERZOEK. .$& Ha beletzels, welke derzelver voortplanting belemmeren. T)eeze beletzelen meent hy, onder andere, te vinden in de wvze , op welke door zommigen het Leeraarampt bekleed wordt. De gebreken, welke hy optelt, ontdekt hv in de Leerredenen der Predikanten Catechifa- tien Huisbezoekingen bezoeken van de Zie- ken en Gedrag. Hier op volgt eene Schets van den waardigen Christen - Leeraar , in de voorgemelde byzonheden; voorts eene aanwyzing van de oorzaaken der bovengemelde gebreken, beftaande in de.keuze van per- foonen tot het Predikampt in de gebreken op de Schooien en Akademien in het gebrekkig Examen — het verwaarloozen van den Proponententyd — en eindelyk in de flegte Befoldigingen. Als een hulpmiddel te/en de meeste deezer gebreken, fielt de Schryver, ten befluite, voor, een Algemeen Magazyn voor Predikanten, waarvan hy een Plan opgeeft. — Hier en daar ontmoet men Aanteekeningen ter verdere opheldermge, en die tevens blyken van des Schryvers beleezenheid, in Schrirten tot zyn onderwerp betrekkelyk, opleveren. Onder deeze hebben wy egter twee Aanteekeningen ontmoet, bl "7 en 39 welke de Schryver, onzes oordeels, met voegzaamheid 'zou kunnen terug gehouden hebben. Zulke historiëties laaten zich in een gemeenzaam gefprek niet onaartig vertellen, doch ftrooken met met de deftigheid des onderwerps in openbaaren gefchnfte. Verhandelingen, raaiende den Natuurleken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door teylers Godgeleerd Genootfchap. Xïllde Deel. Te Haarlem by J. Enlchedé en Zoonen en J. van Walré, 1793. Tweede Berigt (*). De uitvoerigheid, welke ons Berigt kreeg over de Eerfte en met den Gouden Eerprys bekroonde, Verhandeling, van den Amjterdamjchen Hoogleeraar cras, verpligtte ons,het Verflag over de Proeve, van den Utrechtfchen Hoogleeraar brown, met een Zilveren Eerprys door Heeren Directeuren befchonken, tot eene nadere gelegen- (*) Zie het Eerfte, hier boven, bl. 13.  ^4 teyler's . genheid te verfchuiven. Wy neemen de eerstvoorkomende waar, om deeze Stukken niet te wyd vaneen te doen komen. 3 Van de betrekkelyke waardye tusfchen de Verhand?hng en deeze Proeve hebben wy , ter aaneetoorene plaatze, het onze gezegd, en dï T^v^^K Eerprys ten hoogften gebillykt ; en twyfelen wy geen2™. of de opgave van het beloop der laatfte , met de fchikking van de eerfte vergeleken, zal de reetmaatigheid van onze oordeelvelling onderfchraa°en en uitwyzen , dat, fchoon het deeze Proeve aan "verdienlten op verre na niet ontbreeke , dezelve, egter, wat de rechtftreekfche Beantwoording der Vraage en de gezette Wysgeerige Behandeling des Onderwerps, betreft, op een grooten afftand by de Verhandeling agteraan kome; een afftand, misfchien voor de meeste Leezers minder groot en merkbaar, uit hoofde van de wyze van Voordragt, en den fraaijen Styl waarin dezelve 4fchreeven is. 0 De Belangrykhcid des VraagRuks en de gepastheid van t zelve in het Tydsgewricht der „ voortbrengt, ten aanziene van elke%edelyke en maï „ fchappyelyke verpligting." ^y*e en maat- Het Derde Hoofdftuk loopt, in gevolge hier van nv»r ?^&'4^h*M4 & MfnschLTde Gelykheid der Verpligting. Het flot zal ons eênigzins na der toonen, welk eene Gelykheid de Hoodeeraar■ bedoeh fchoon met naauwkeurig genoeg bepaald' er wftS ï„* eene gelyke betrekking ëVa„ alfen tot de Maaffchaiv en eene gelyke wederkerigheid van Pitten met Peen ^eid^SS^^f T dG Vo°Sen dier cS fEchdVSf, welke ^^SStet „ dezelve aangekant is tegen hunne zelfzoekenheiden „ traagheid. Eene Gelykheid, welke onrustige en „ byzondere oogmerken bedoelende Menfchen gaarne mis„ bruiken als een werktuig om een geregeld Staatsbe„ tuur overhoop te werpen , en die regeeringloosheid in " verheffen"' * ""P™ ^ W 2ichzelven „ verheffen. Eene Gelykheid van behoeften, met eene verfcheidenheid van middelen om dezelve te " Tru'-A Eene Gelykheid van verpligting, met on. „ derfcheidene vvyzen om zich van dezelve te Wen 1 „ t Is eene Gelykheid, die, door alle Rangen even nóód. „ zaaklyk te ftellen, allen , die hun pligt getrouwfyk „ volbrengen even agtenswaardig maakt in 't oog van " G01? TT" doch%d,°°r, hoo§er en laager rangen, door „ veelvuldige onderfcheidingen en kringen, tewrderen, „ onderfcheide trappen van aanzien en eer onder de „ Menfchen vastftelt. w 't Is eene Gelykheid, welke „ niemand vernedert dan den dwingeland, den fchurk „ den dief, den wellusteling en den luiaart en allen „ behalven deezen, verhoogt tot de veredelende waardig.' " ï-hi^l^ï Ult™aakende Le^n der groote Gemeen9, ichap des Menschdoms, en van Medearbeiders met „ god, om het Geluk van zyne zedelyke en verftandke s, Scheppinge te bevorderen." 3 Het Vierde en laatfte Hoofdftuk deezes Boeks wyst «eni-  GODGELEERD .GENOOTSCHAP. 6? teniee Omlandigheden aan van Menschlyke Gelykheid, nog nkl in overweeging genomen. Delaatfte omftandigheui £ vermeld, tn welke wy geheel overneemen wordt m> deezen klemmenden trant voorgedragen : „ Alle Menfchen zyn daarin aan elkanderen Gelyk , dat zy " tich eeDtaatst vinden in een Staat van Beproeving tot * eerftSoSSdSTstaat van Vergelding. De Natuurlyke en Geopenbaarde Godsdienst ftemmen zamen om ons !! van deeze groote en ontzaglyke waarheid te overtuigen. " 't Is niet min openbaar , volgens de eeuwige begin"zeis naar welke het Godlyk Bewind beftuurd wordt, " dat de Characters , welke de Menfchen verkreegen " hebben in dit tegenwoordig beftaan, tot de eenige IS maat van hun toekomend lot zullen ftrekken. tidien dan eenigzins agt geüaagen wordt op de verlchillende " S?anden welke de8Menfchen hier beneden bekleeden, " zal het alleen zyn om te bepaalen, hoe verre zy de Dikten, daar aan verbonden, volbragt hebben, en we fc " eene maate van verdienften of wanverdienften aan elk " moet toegekend worden, naar de Talenten, welke hy " St , S de Gelegenheden , welke hy genoot tot het " betraVten van elke leugd. Hier zyn alle Menfchen op " den volmaaktften trap van Gelykheid gefield, hebben " dezelfde maate van Regtvaardigheid te wagten, en ontleenen hunne voornaamfte hoop van dezelfde eeuwige " Bron van Goedheid. Kan iemand, de oogen óp dit too" neel gevestigd houdende, met eenigen gepasten indruk 9> van die ontzettende voleindiging in zyn hart, (en " dwaas moet hy zyn in wiens ziel zodanige gedagten " nimmer opkomen,) de Gelykheid der Menfchen lochenen ^ Kan hy naalaaten op te merken de nietsbeteke" uende Tytels, de valsch fchitterende Eeretekenen, de '* vdele Praalvertooningen, van dit voorbygaande tydperk; drvvende voor zyn oog, en in het einde verdwynende gelyk de droornen die zyne verbeeldingskragt in " den flaap bezig houden , doch verzwakken en vergeelt ten worden als hy zyne oogen opent, en wederom het weezen der dingen geniet." Hy befluit dit Hoofdftuk met deeze Spraakwendingen, die de uitboezemingen mogen heeten van een getroffen hart: „ Gy ltout en vermetel Sterveling! die, uit de hoogte uwer in!! geheelde grootheid, nederziet op uwe Medebroederen onder de Kinderen der Menfchen , en veronderftelt, „ dat zy alleen gevormd zyn om hunne gaven op uw  6S teyler's „ Altaar te brengen, en voor u, in flaafsch huldebetoon, de knieën te buigen,weet, dat uwe verheffing u alleen te „ zigtbaarder veragtlyk maakt» Overweeg, dat, indien „ deezen, welken gy veragt, uwe Beginzels omhelsden, en „ de banden van Maatfchappyelyke Vereeniging, waar door „ zy alleen uwe Afhangelingen gemaakt zyn, aan flarden „ rukten, de Magt aan hunne zyde is. Wanneer zy al. „ leen hunne onderfteunende hand te rugge trokken, zon„ der u eenig daadlyk leed te doen wedervaaren, gy zoudt „ plotsling nederzinken tot eene laagte, veel dieper dan „ die van den Daglooner, die zyn brood in het zweet „ zyns aanfchyns wint. Minder tegen gebrek gehard, „ zoudt gy min bekwaam weezen om in de vervulling „ van 't zelve te voorzien, en minder reden hebben om „ deeze van anderer goedheid te verwagten. Over- „ weeg, dat gy, zelfs in. uwe tegenwoordige verheffing, „ in de daad afhangelyker zyt dan zelfs de onedelfle „ onder de Kinderen der Menfchen. Is hy minst afhaii„ gelyk, die 't minst de hulp van anderen behoeft, hy is het in de hoogde maate, die des het meeste gebrek „ heeft. Met onzen Rang groeijen onze behoeften, on„ ze eifchen, onze zorgen, aan. De fchakels, met welke „ wy aan onze Medemenfchen gehegt zyn , vermeni°-„ vuldigen, en de eigende omdandigheid, die onzen in„ vloed uitbreidt , doet onze innerlyke derkte inkritn- „ pen. Hy, derhalven, die het grootde aantal Af-" „ hangelingen telt, heeft alleen het grootde getal der zo„ danigen , aan welke hy zyn aanzien en magt moet „ dankweeten. Hoe hooger en breeder een gebouw is „ opgehaald , met des te grooter val dort het in, wan„ neer de ondermynde pylaaren wankelen. Leer, over„ zulks , uwe Aangelegenheid en Waardigheid zoeken, „ waar gy ze alleen kunt vinden , — in, door ge„ meenzaamheid en goeddaadigheid, troost en geluk te verfpreiden onder het Menschdom. Geniet, het fchyn„ beeld van Trotsheid vaaren laatende , de daadlyke „ voortreffelykheid der Deugd! Maar gy, die uwe „ onderfcheidende Bekwaamheden en verhevene Vermogens 5, aanwendt tot de oogmerken waar toe de Voorzienig„ heid dezelve verleende, vrees niet, dat eenig deel van „ dat Ontzag, Gehoorzaamheid en Eere , waar toe gy „ geregtigd zyt, u zal onthouden worden. Goedheid, „ zich in eenen verheven kring beweegende, en beduurd „ door waare Wysheid, fchynt met zulk een bekoorely- „ ken  godgeleerd genootschap. '■9 „ ken luister, bezit zulk een overheerfchenden invloed, en „ is zo onwederftandelyk aantreklyk , dat zy heerscht ,, over de harten der Menfchen , en menigmaal moet „ bloozen over de Hulde, die zy ontvangt; dewyl de„ zelve der Aanbidding zo naby komt. Magt moge vrees aanjaagen ; luisterryke Rang de oogen doen fcheme,, ren ; Vernuft moge verbaazen; Goedheid, Goedheid alleen, kan het hart vermeesteren!" De Regten, uit de Natuurlyke Gelykheid der Menfchen voortvloeiende, bellaan het Tweede Boek, en gaat het Eerfte Hoofdftuk over de wyze, op welke wy ons begrip van Regten verkrygen ; het Tweede over de twee groote V'.rdeelingen der Regten , die voortvloeiden uit de onderlinge Gelykheid des Menschdoms; het Derde over de aangeboorene eji onvervreemdbaare Regten der Menschlyke Natuure. Breedvoerig is 's Hoogleeraars behandeling over het Regt van Vryheid, hoofdzaaklyk gebragt tot Perfoonlyke Vryheid — Vryheid van Werking — Vryheid van mededeelen zyner Begrippen — en Vryheid van Geweeten. Schoon de Schryver in dit Hoofdftuk uitmuntende Tafereelen ophangt vari Vryheid, daar tegenover gefielde Dwhiglandy, en daar mede ftrydende Losbandigheid , welke wy met verdubbeld genoegen geleezen en herleezen hebben, en wy ons in de bekooringe vonden om 'er geheele ftukken, elk om 't treffendst gemaald, uit over te neemen, indien ons beftek zulks niet verbood; hebben wy te meermaalen reden gevonden om te wenfchen, dat hy min algemeen uitgeweid en bepaalder gefprooken hadt. Hoe zeer wy ons getroffen voelden door de beelden in 't groot gefchilderd, ontbraken 'er kleine, die ongetwyfeld tot de volkomenheid van het ftuk behoorden, of ze zyn te veel in de fchaduw geplaatst om genoeg in het oog te vallen. Het Vierde Hoofdftuk ontvouwt de Regten , byzonder eigen aan zekere Leeverisftanden en Bekwaamheden. Int deeze Afdeeling firaalt zo zeer als ergens in de geheele Proeve door, dat de Schryver meer uit de door hein. voorheen ten grondflage gelegde Ongelykheid , dan uit eene eigenlyk gezegde Gelykheid, redenkavelt. Men hoore het algemeen gevolg, uit het verhandelde in dit Boek afgeleid, 't welk het Vyfde Hoofdftuk uitmaakt: „ Ik heb, „ in deezer voege, zo kort my mogelyk was, getragt op „ te tellen en te bewyzen, de onderfcheide Regten, welke voortvloeijen uit de Natuurlyke Gelykheid der Menlett. 1794. no. 2» F »> fcb.cn»  ~o teïler's fchen, in haar waare licht befchouwd. Eenige deezer ,, zyn zo vveezenlyk noodig tot Menschlyk Geluk , dat „ ze niet gefchonden kunnen worden, dan met omkeering van de eerfte grondbeginzelen der Maatfchappye. Andere volgen, in de daad, wel uit deeze Grondbe, ginzelen ; maar, dewyl dezelve niet zo naauwkeurig ,! kunnen bepaald worden, om een juisten bepaalden eisen, ,,'in elk byzonder geval, vast te ltellen, mogen zy eene min ftrikte waarnéeming lyden, zonder de leevensdeelen der Menschlyke Zamenwooning aan te tasten. Indien deeze van den eerften rang, egter, de grondflagen uitmaaken van het Gebouw der Maatfchappye , , wyzen die van den laatften de middelen aan tot des" zelfs bevestiging en hoogst mogelyke volmaaking. „ Wanneer alle deeze Regten gehandhaafd worden, overeenkomftig met derzelver byzonder aanbelang, zo verre ,, de toeftand des Menschdoms gehenge , is de Maatfchappy bloeijend en gelukkig, onder welk eene R&geeringsvorm dezelve zich ook gefteld vinde. 'Er zyn, 't is waar, zekere Regeeringsvormen, wier gefteltenis L zelve de gewigtigfte Regten met den ondergang dreigt, " en, uit dien hoofde, voor weezenlyk kwaad moeten !! gekeurd worden. Doch 'er zyn andere, die, de groote voorregten der Menschlyke Natuure ftaande 3' houdende, eene rechtftreekfche ftrekking hebben tot de bevordering van gezellig Geluk, fchoon in onderfcheide maate. Onder de zodanige geplaatst te zyn, mag het Menschdom altoos voor een Zegen rekenen. Die Regeeringsvorm is de beste, waar in alle de aangeboo, rene Regten der Menschlyke Natuiue onfehendbaar ,, beveiligd zyn;waar in het Heilig Gezag gehandhaafd, en ' tot de gepaste voorwerpen bepaald, wordt;waar in de Magt van den Staat befteed wordt in het algemeen *1 Geluk te bevorderen , en de Ongelykheid zelve Itrekt om ■ eene Gelykheid van Wet en eene Gelykheid van l\ Verpligting onder alle de Leden der Gemeenlchappe voort te brengen." De Pligten, ontjlaande uit de Gelykheid des Menschdoms, maaken het Derde Boek deezer Proeve uit. Hierin is de Heer tïrown ongelyk breedvoeriger dan zyn Mededinger, de Heer cras; en in dit opzigt, gelyk wy reeds hebben aangeduid, is de Proeve boven de Verhandeling te flellen, in het beantwoorden van alle de Deelen der Vraage. Wy moeten ons vergenoegen met den Inhoud  godgeleerd genootschap. 6êt Hoofdftukken op te geeven. Het Eerfte bevat eenige Voorbereidende Aanmerkingen, die op deezen grondregel rusten: „ dat elke gezellige en burgerlyke Piigt we,, derkeerige Verpligtingen veronderftelt, gegrond op de „ voorwaarden van Gelykheid , op welke de Menfchen & zich in Zamenwooning by elkander vervoegen." —*. Hierom beweert hy, in het Tweede Hoofdftuk, dat alle Menfchen even zeer verbonden zyn om de oorfpronglyke Regten dór Menschlyke Natuur te eerbiedigen; in het Der* de handelt hy over de Pligten der zodanigen, die in laagere Leevensjtanden geplaatst, of met mindere Bekwaamheden en Vermogens bedeeld, zyn; in het Vierde Wyst hy eenige Voorbehoedzels aan, welke men in agt te neemen hebbe,' i% het Jtaan na eenen hooier en en bloeijender Leevensjland.'; bet Vyfde betreft de Pligten der zodanigen, die in hoo'ger Leevensjtanden geplaatst, en met uitjteekender bekwaamheden lefchonkèn, zyn; het Zesd.e loopt over de Pligten, gemeen aan allen, ten aanziene van hunne Gelegenheden en Begaafdheden. Met een zeer ernftig en klemmend Bef uit cjn« digt de Proeve. - l > In het fchetzen deezer Pligten vindt de welverfneede penne des Hoogleeraars gelegenheid om uit te weiden over verfcheide Deugden en Ondeugden ; de eerfte iti in een beminnelyk, de laatfte in een haarelyk, licht voor te ftellen. Weshalven dit gedeelte met Stichting, in eenen eigenlyken zin van het woord, konne, en zal, geleezen worden , ook van hun die in de Proeve meer bepaalds verlangd hadden. Meermaalen is, ten opzigte van teyler's Godgeleerd Genootfchap, gezegd: Crefcit eundo. Het Dertiende Deel, 't welk wy twee maaien onder handen namen, zal aan dit zeggen een bykomend Zegel hangen. Nieuwe Manier van 'CataraSt of Staarfnyding, benefent Heel- en Vroedkundige Waarneemingen, door g. j. van I wy, Lid van verfcheide Geleerde Genootschappen, Stads Heel- en Vroedmeester te Arnhem, enz. enz. Te Arnhein ly W. Troost en Zoon, 1792. In gr. 8vo. 120 bl. In dit Stukje vindt men, behalven het noodig Voorbe* richt, eene Verhandeling over eene nieuwe Manier van Cataract of Staarfnyding, ter veiliger herftelling van het Gezicht, beproefd en goedgekeurd door de Koning- F 3 ly*  72 G. J. VAN WY lyke Paryfche Academie der Heelkunde, 'met het gee* daar toe betrekkelyk is ; herftelling eener omgekeerde Baarmoeder; Waarneeming eener vernielende Kankerzweer aan de onderlip van een Kind; korte en oppervlakkige befchouwing der Stranguria en Jfchuria Venerea, veroorzaakt door Venerea Tubercula Urethra; Scheikundige onderzoeking van den Mercurius Subli?natus Corrofims Adustus; en eindelyk Waarneeming eener Aarsöntbeering , anders famengroeijmg van den Aars , Coalitus Ani genoemd; beneffens eene Coalitus IntestiniRetti, doormiddel van doorfnyding eener uitgebreide vleeschachtise zelfftandigheid en van het Intestinum ReStum herfteld. Om onze Leezers een denkbeeld van de nieuwe wyze van Staarfnyding, voor zo verre zulks, zonder de in het Werk gevoegde Plaat te zien, gefchieden kan, te doen verkrygen, zullen wy dezelve, met de eigen woorden van den geleerden en zeer ervaren Schryver, voorftellen. Nadat hy vooraf een aantal gewigtige bedenkingen over de voor- en nadeelen der depresfie en extraclie vau de Cataract heeft opgegeeven, vervolgt hy aldus: De Staarfnyding, of nieuwe Kunstbewerking ter her„ ftelling der blindheid, welke door de verduistering der ,, Lens Cristallina veroorzaakt word, en welke ik thans, „ algemeen mede te deelen, voorgenomen had, is door „ my, ter oefening, verbetering, en zo veel mogelyk „ tot volmaaking, aan een aantal oogen, op Lyken be,, proefd, en ter uitvoering aan leevende Lyders niet al3, leen verkieslyk geacht, maar ook ter algemeene aanpry„ zing waardig gekeurd. „ Ten einde in het een en ander wel te flaagen, heb „ ik, uit de menigvuldige proefneemingen op Lyken, de „ volgende manier van werken , (die mogelyk nog aan „ veele verbeteringen kan onderhevig zyn,) ter bepaalde „ navolging vastgefteld. Het blinde oog word, door „ den Operateur, en een kundigen Helper, op de gewoons wyze, (ten einde de infnyding veilig te kunnen doen,) zeker bepaald. —— Hier na vat men het op de Plaat *, afgebeelde Werktuig (overeenkomftig met dat, het welk „ de Duitfchers tot de Aderlaatïngen bezigen, en bekend „ is onder den naam van Sneller of Snepper, alleen in „ opzigt van het Mesje verfchillendetusfchen den duim „ en voorften vinger van de rechterhand, indien de Kunstbewerking aan het linkeroog gefchieden zal ; en om., gekeerd, indien het rechteroog het voorwerp der si Ope»  VAN DE CATARACT,.ENZ. 73 Ooeratie' zal zyn. Men voert de punt van het Snymesje op de gewoone plaats, door de Cornea,tot in " dï Camera Anterior , (wel zorg draagende , dat de " duim o vinger, welke het Werktuig bediert en " op de Veer geplaatst is, deeze met te veel drukke, " ten einde dezelve de te ipoedige loslaating van het Mesie voorkomt, het welk anders zoude kunnen ge" beu en, Sn men hier mede onbedachtzaam te werk " S , offchoon ik zulks nimmer ondervonden heb ) " tot aan den naasten rand der Pupüla; alsdan moet n en het Mesie eenigzints fchuins doen nederwaarts hellen , » Sis bellieren , (het welk een kundig en han" dl Heemfee tei■ gemakSelyk valt,) dat de punt va» " het MesS OP & bekwaamde plaats (in de bygevoeg. de Afbeelding duidelyk voorgedeld) uitkomt:, en de onderfte rand der Cornea, genoegzaam mtgedrekt , " hSvemaanswyze, in eenen trek doorlnyd, wanneer men, " het MeS wel gevestigd hebbende, op het einde van ;\?HVeteMeasfe vaf'ons Werktuig, (in de Aftekening te zien,) is aan het voorfte gedeelte van deszeik ' nun (tot op eenige lynen afftand) tweefnydend , W maar vooï het overige is de rug rond en ftomp " èn over het geheel van de punt tot aan het einde '! langzamerhand dikker wordende, en van beide zyden " bolachtig zynde, zo word de wond, die men fteeken" de in de Ownea maakt, zodanig gedopt, dat 'er niets van het Humor Aqueus verlooren gaat, voor dat, de Veer losgelaaten zynde, de geheele Corma doodden ' s — Hier van hangt de meeste veiligheid, gemakke" lvkheid en zekerheid, der doorfnyding af, want de S kan, door een voorzigtige hand in deeze Kunst " hewerkina , nimmer gekwetst worden, dewyl, niet voor " ^Srengtag der* doorfnyding het Humor Aqueus "verlooren gaande, de Uvea , niet als in alle^andere " Kaden, waarby men de Cornea docrfnyd, door de " nïerzXg van het laatstgemelde Vlies , voor het " Mesie kwetsbaar word. .„u»™»* " Het overige van onze aangepreezene Kunstbewer5, king; moet volgens de gewoone en bestgekeurde wyze " Namnog Tengerdere beredeneering en verklaaring , aangaande deeze nieuwe bewerking, opgegeeven te hebSfverhaalt de kundige Schryver twee Gevallen, m wel-  74> P- J. VA DJ WY, VAN DE CATARACT, ENZ. ke hy dezelve aan leevende Lyders verricht heeft, en uit weke het wezentlyk nut daar van onbetwistbaar blyk'. Wy. zouden, indien ons bellek zulks gedoogde, ook gaarne van de overige Waarneemmgen, die alle voor den Liefhebber en Oefenaar der Heelkunde hoogst belan^rvk zvn nog iets willen zeggen; dan, dit moetende nalaatéV, kunnen wy echter met af van te verklaaren , dat wy volkomen eenftemmig over deeze nieuwe" wyze van Staarfnyding oordelen met het getuigenis, 't welk deswegen , door de Konmglyke Academie der Heelkunde te Parys, gegeeven as, uti welk men deeze merkwaardige woorden leest- Deeze Werktuigkonst van een bekend Inftrument „ zeer vernuftig geappliceerd voor de doorfnede van „ het Hoornvlies, maakt de Operatie der Staar of Ca„ taract veel juister , veel gemakkelyker en veel zekers, der, in de handen van een behendig Operateur." Verhandelingen , uitgegeeven door de Hollandfche Maatjehappy der Weelenlchappen te Haarlem. XXIX/te Deel le Haarlem en Amjlerdam by C. Plaat en I Allan ' 1793- In gr. Svo. 225 bl. J' * Beredeneerd Register, ofte Hoofdzaaklyh Inhoud der Verhandelingen , die in de XXVIII Deelen van de Hollandfche Maatjehappy der Weetenfchappen voorkomen. Op derzelver verzoek opgemaakt, door j. f. martinet A L M. Phil. DoStor, Lid der Hollandfche Maatfchappy l en Predikant te Zutphen. En door de Maatfchappy u tl - gegeeven. 250 bl. yrj De miandfeh'. Maatfchappy der Weetenfchappen deelt, m het XXIXfte Deel haarer Verhandelingen , drie Antwoorden mede, op haare PrysftolTe, voor den Taan» ï7oo , dus woordelyk door haar opgegeeven : „ Een 'der 3, vcornaar.ijte gebreken van de gewoone Schepradmolens is „ ongetwyfield daar in gelegen, dat het rad ondieper in 3, het water Jlaat, naar maate het fneller omloopt; en dus „, dat de weerjtand of last vermindert, naar maate de ?, beweegkragt toeneemt, en omgekeerd. Daar echter, in „ dit geval, buiten kyf, krast en tyd nutteloos verfpild „ mitsdien ook tegen de eerjle regels der Werktuigkunde „ gehandeld wordt, zo wordt gevraagd : Op welke wy>c „ kan het genwtie Scheprad, behoudens deszelfs overige vol- 5» ko.  verhandelingen van de hole. maatsch. 75 - lomenheden, zodanig verbeterd en toegefteld worden, dat " TZvoer van Water eeduurig aan de ontlasting gee51 vmreS zyZe,let rad altofs, het zy hetzelve Jneloj " S bTweeèe, even diep in het water hangei En, " SfeTZeede gZk, moet men aanmerken, dat, volgens de " UEensiZdigf gejteldheid der Schepradmolens , de weer" S of last niet verminderd of gemaatigd kan worüen, " J Z.„nat* de beweezkraet vermindert, waar door de Mo- " t liaan ■ men vraagt derhalven , m de tweede plaats» » e/X' iefihiW middel zy , om f " loeien, mits hetzelve, zonder aanmerklyk tydverlies , werk' " GS Rmaakt kan worden ; en geene groote ,t noch ge* züveren Medaille is toe ^ ^ yan M b0s van "frNDEf • z^S, aan wien eene zilveren M* SW,^ erkentenisfe voor deszelfs dM leende Site By de eerfte Verhandeling zyn drie, ^T^te^n,^* ter opheldering gevoegd , welke herberedeV„eerde van de Opftellers duidelyk aan, t0 nfkeer blanken befchouwt en behandelt de Vraag derhalven eene belcbryvmg van ? Scheprad is k0l'ttenftel?annv?y z^ ? elkaifder ge- Skt^fS e/ verbonden gelyk dgygg Ti£ TooSegtf ii wordfom-een^vaar hLj ttaat, ot liaiigt, lüUUl^ ' , • nasfende tromm:;! "ZffSS« Zt %? oPLïd" Kd» «f mm,  76 verhandelingen maaien , door middel van zyne omdraaijende beweegiii" worden opgeheven, zodanig, dat deszelfs hoogte van binnen die van het buiten- of boezem - water overtreft; waardoor de Waterdeur, (gewoonlyk Wagt- of Schoepe' deur genaamd.) welke het buiten- of boezem-water ophield, en keerde, om niet naar binnen te loopen, geopend wordt, en aldus het, zodanig opgeheven, of in den Krimp verhoogde en opgebragte, binnenwater naar buiten doet ftroomen, met eene fnelheid, die evenredig is aan den omloop van het Scheprad, en den ruimen toevoer van het binnenwater. Deeze korte omfchryving van het Scheprad , deszelfs plaatfing en werking , zal elk , die eenige kennis heeft van de eigenfehappen der yloeiftoffen in het algemeen, en van die van het Water in 't byzonder, duidelyk het naauw verband doen zien, dat 'er tusfchen het Scheprad, den Krimp, Opleider en Schoepedeur, gevonden wordt. Naa zich verwonderd te hebben, dat, in een Land als het onze; in het welk men, om zo te fpreeken, zeden eeuwen , op eiken voet gronds de Schepradmolen noodig heeft ; nog zulk eene bekrompene verfcheidenheid gevonden wordt, dat niet alleen byna alle de werktuiglyke deelen der gewoone Watermolens ; maar zelfs de grovere inrichtingen , zo als de Schepraden, de Krimpen , Waterkopen, Schoepedeuren, ondanks de zigtbaare gebreken, nog op dezelfde wyze gemaakt worden; fchikt de Schryver zich, in deeze Afdeeling, tot het befchouwen der Hoofdgebreken, welke in den toe- of zamenftel van de hem bekende Schepraden plaats vinden , namelyk : dat zy te veel zwaar hout, of iigchaam, door den Krimp omvoeren, daar by eiken omgang Water moest plaats vinden; bet welk, zonder eenig bezwaar, zo geen verligting, in de werking, uitgemaaien zoude worden, indien het niet, door het Corpus van het Waterrad , daar uit wierd gehouden en te rug geperst. Eene kleine verfchikking in de Conjtruclie van dit gedeelte van het Scheprad is derhalven het eenvoudig en onkostbaar middel , door hem, ter verbetering van dit Hoofdgebrek, aangeraaden. De verfchikking van den Heer blanken komt hier op reder. Jn plaatfe van de Gordingen, welke nu gemeenlyk uit eiken ribben, zwaar 3 a 6, en 4 a 7 duim, genomen worden, ftelt hy voor, om yzeren Cirkelftukken, als een rondgaanden ring, zwaar | en 3 duim, te neemen; en de Zwaarden, Korleelt of Stesk-fchooren , die de Kruis- ar-  VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY. 77 armen verbinden , en waarin de Schoepen worden gewerkt, cirkels-wyze te maaken, ten einde zy geene plaats ju het Water , of fchoon hetzelve eenige duimen boven het zomerpeil gerezen ware , bellaan ; en eindelyk de Kruis-armen zeiven, uit den tand der Zwaarden, aan den voorkant , tot op de dikte van een gewoone Schoep, dat is van 2 duim, in plaats van 35 a 4 en meer duimen, dikte, die hen nu gemeenlyk gelaaten worden, te maaken. Om dit verbeterd Scheprad met een gewoon Scheprad te vergelyken , geeft hy van elk eene tekening en berekening op , welke het voordeel zyner verfchikking zeer duidelyk maaken. Twee Schepraden, elk groot over 't kruis 19 voeten, breed 20 duim, diep in het Zomerwater = 40 duim, worden gelyklyk onderlteld agt omgangen ïn één minuut te doen. Het eerfte of gewoone Scheprad heeft 1.) 8 ftuks eiken Gordingen, die altoos geheel door het water gaan, op hun ligtfte gefteld, zwaar 3 en 6 duim ieder, lang 13 voet, welker ligchaamlyke inhoud is, 22,464 cubiecq duimen, 2.) 8 dito Zwaarden, doorgaans zwaar 7 a 9 duim, welken men ftellen mag, dat, met hunne einden, voor het minst, by iederen omgang, één a twee voeten door het water gaan , eer die van het nieuwe Scheprad aan de oppervlakte van hetzelve raaken: ftelt dus gemiddeld \\ voet door het water gaande, zwaar 7 en 9 duim, dat is voor 8 ftuks Zwaarden 9,072 cubiecq duimen. Stelt nu de gemelde onnodige zwaarte van 3I, 4, 5 en meer duimen, op de einden der Kruis-armen, tegen de afbiljoeningen, die aan de binnenkanten der houten Gordingen plaats hebben; en dat voorts de opfluiting der Schoepen, met bouten en plaaten, in beide gevallen gelyk zyn, zo bekomt men by het eerfte rad, in ieder omgang, eene ligchaamelyke zwaarte van hout in het water van 31,536 cubiecq duimen, dat is by agt omgangen 252,288 cubiecq duimen — 146 cubiecq voeten, of den inhoud van 27^ Tonnen Waters , die dadelyk iedere minuut gemist worden, om dat ze geen plaats in den Krimp, door de opgegeeven houten Gordingen en Zwaarden, als opgevuld, kunnen vinden. ,, Het nieuwe voorgeiklde Scheprad, met yzeren Gordingen en geboogen Zwaarden, brengt voor dit alles niet meer in het water als 108 voet lengte yzeren Gording, zwaar 'sen 3 duim = 1,944 cubiecq duimen by ieder,en dus by de agt omgangen 15.552 cubiecq duimen, of de plaats van i|f Ton Water, die bv dit nieuwe Scheprad in den F 5 Krimp  VERHANDELINGEN Krimp wordt geoccupeerd, in tegen (telling van vfö To» Water, die thans by de gewoone Schepraden, door de zwaarte der houten Gordingen, enz. iedere minuut verlooren wordt. Waaruit dus allerduidelykst volgt: dat, alléén door deeze kleine verandering in den Zamenftel van het Scheprad, met behoud van aUe overige volko* jnenheden , niet alléén, maar met duidelyke verbetering in fterkte en onderhoud, zonder eenige de minfïe bedenkingen, (het zy kostbaare noch moeilyke uitvoering,) m de uitmaaling van Water, voor iedere minuut, alles op zyn minfte en zeer toegeeflyk gerekend, gewonnen wordt £6|T Ton Waters, het welk, volgens het meest aangenomen vermogen van onze beste en grootfte Schepraden, op ruim een tiende gedeelte vermeerdering in het vermogen van een gewoon Scheprad kan worden gefield. En dit acht de Schryver ook hoofdzaakelyk de eenige verbetering te zyn , voor welke het gewoone Scheprad , op zich zeiven, vatbaar zy. In de tweede Afdeeling toont de Heer klanken aan, Hoedanig de toevoer van Water, meer aan de ontlasting evenredig, kan worden bevorderd, dat het Scheprad, het zy het /hel of langzaam beweege, even diep tn het Water hanze; het welk gefchied, wanneer men, in plaatle van den fn-terwaterloop tregters-wyze naar het Scheprad toe te nekken, zo als men gemeenlyk doet, hetzelve met meerder ruimte evenwydig te trekken, tot zo ver de wanden of astermterloopsmuuren cirkelvormig, kort agter het Scheprad, daar de eigenlyke Krimp begint, kunnen worden aangehaald. Zo als in de bygevoegde Plaaten duidelyk te zien is. Waar door dan zeker kan worden voorgekomen, het zo ras nederflaan van het Water_ m den Krimp , by eenigen fnellen omloop of beweeging van het Scheprad, waar door het rad, ondieper in het water tastende , minder water bevat , en alsdan , me, fneller omgang, in vermogen afneemt: fchoon hier mede evenwel meerder bezwaar , in de werking van de gant- fche Machine, gepaard gaat. In het flot van deeze Afdeeling befchryft de Heer blanken eene drieledige Schoepedtur, denkelyk door zynen Vader _ uitgevonden, 7Ynde zulk een, die in lengte of hoogte uit drie byzondere Stukken beftaat, en, gefloten zynde, een gantscti di. spiegel, Bundel, II D. bl. 31, daar, egter, geen dag- of maandteekemng ge" vonden wordt; doch boven hetzelfde Stuk, onder de Papie„ren van den Heere g. v. hasselt, leeze ik, „Concept «er „ Union binnen Antwerpen ttuergelevert den XXU« Aprilt-. „ Anm 1579"  tot de vaderl. historie. h Oranje (bl. 86) ... fpaarde ... geene moeite om j, liet TJcreclitsch Bondgenoetfchap .... uit te breideu ook over de Brabandfcbe en andere Nederlandfche Ge» westen, en 'er dus eene, 20 veel mooglyk , algemcene ,, Unie van te maaken. Van hier, onder anderen, dat 'i> hy zig ni£t eerder, bepaaldlyk, voor de Utrechtfcht '„ verklaarde, ja zelfs den Graave van rennenberg, ',, die de toeftemming van den Aartshertoge, en zyner j, Doorlugtigheid, om in de laatstgemelde Unie te treeL den, gevraagd hadt, een geruimen tyd, naar antwoord liet wagten. ■ „ In die omftandigheid, en in 't vooruitzigt van 't ge- vaar , 't geen , door 's Prinfen langer draalen, den :,, Utrechtfcheu Bondgenooten boven 't hoofd hing, meen's, den deezen de zaak ernftiger te moeten aanvatten," 'Zyfchreevcn dan eenen dringenden Brief, van welkende inhoud hier wordt opgegeven , en waarvan het flot was, 'dat zy (bl. 87) ,, zyne Doorlugtigheid baden den Graave van rennenberg de verzogte toeftemming .. te doen „ geworden, en ze [de Unie] ook, in eigen perfoon. te avoueeren, ende dat, (zeiden zyf) foe verre des eenichfints „ mogelyk es, /onder eentch langer vertrek, alfoe dat dit voorfz. Grave van uuanenbercii van tfelve op den ,, UIL" van de toecomende maendt vanMey, als den Lant„ dach tot Deventer gcholden fal worden <, veraduerteerS ,, mach wefen , ten eynde dat fyn Gen. diè faecke van de M voorfz. Unie opentlyck ende te vrymoediger mach vorde„ ren (*). „ Zulle (*) „ Zie dien Brief by v. d. spIigel , Bundel , It D. hl. „ 98 —105, alwaar ook, uit een volgend Stuk, (ÜA 108.) „ blykt, dat de Bondgenooten, deezen Brief, aan hunne Me„ deafgevaardigden in Braband, zonden, met verzoek, den in. „ houd van dien zyner Doorlugtigheid, mondeling, met alle 1 befcheidenheid, aan te geeven; ,, want, zeggen zy, de Mcs~ „ „ fiue by ons gerefumeert fynde, hebben rwy\ daerinne eenige 1, „ zwaricheyt beuonden, daer deur wy beducht zyn, dat daer. „ 5, inne yet joude wefen, dat fyn Ex"', foude moegen offenceren, n, „ vermits wy nyet en weten off die Propofitie van de Ge„ „ fieraele Unie, aldaer Cte Antwerpen; gedaen, 't werk van 1, ,, fyn Ex^it. es , ende elf fyn Ex^. met ernst die h:inc daer ,, „ aeu holt ofte nyet." Mui heeft geen meerder bewys nou„ dig , omtrent de omzigtigheid, met welke de, veel zwygen- de, en meer doende, Vorst, dit, zo teder als gewigtig, punt Ga be*  gj EÏVOEGBELS Zulk een nadrfiklyk fchryven trof den Prins ; hy merkte, ligtlyk , dat men zyn doen .... begon u: Sistrouwenl en, vooruitziende dat de Antwerpfche on- . derhamkling .... zou moeten vallen, en, met haai, " alle denkbeelden eener algemeene Unie , gevoelde hy • " llraks dat, door langer uiütel zyner toetreeding tot de " Utrechtfche, ook deeze, en.dus 't geheel behoud, zo van 't Land als van hem zelve, aan eenen zwakken " draad ftondt te hangen, dien de eerfte flag van Parma's zwaard doorkerven zoude. Hy beiloot dan ... " opentlyk uit te komen , en deedt dit , te Antwerpen , of den 3 Mei, des Jaars 1579 ,by eene , eigenhandig geteekende, en, met zyn opgedrukt zegel, bevestigde, Acte, met zo veel omzigtigheid, egter, gefteld, da. " zv mvnes inziens, genoegzaam aantoont de moeilyke ceftalte , in welke hy zig, als algemeen en byzonder " Stadhouder, bevondt, en hoe zeer hy vermyden wilde één der partyen te beleedigen. Immers, lchoon hy, aan " de eene zyde ..., de Utrechtfche Unie verklaarde aan 1 " te neemen en goed te keuren, was hy, aan den au-. V deren kant, verre van het oogmerk tot eene algemeenete mispryzen , plotzeling de handelingen te Antwerpen " af te fnyden, of den fchyn te geeven van iets, tegea " den zin van den Aartshertoge, te willen onderneemen , waarom hy zeide, de Utrechtfche met om" helsd te hebben, dan nadat de Aartshertog, en een " groot deel der Provintien van herwaarts over, (de Prins " fchreef uit Antwerpen ...) het aanneemen van eene al' fodanighe Unie (*) hadden goedgekeurd," enz. _ ■ - ■ behandelde, en die zo verre ging, dat de Utrechtfche Bond" genooten 's Prinfen houding niet kunnende doorgronden, " eindelyk verlegen raakten, wat men, ten deezen, van hem ' „ vermoeden moest." (*) Zo heeft de Text. Onze wagenaar en andere kun dige' Schryvers verftaan 'er door, de Utrechtfche U/iie; mar. "hadt matthus, en hadden een groot deel der Provintien va?. " herwaarts over, de Utrechtfche Unie aangenomen? Ik voor my, zou, liever, door de woorden alsodaniCI Unie* verftaan, niet de Utrechtfche, maar eene foortgelyke " en wel het Antwerpsch Ontwerp dat , hiér en daar, dei " Utrechtfchen Text hieldt, fchoon met verfcheiden, aanmerk , lyke, veranderingen; en dan is de zin, dat, daar de Aarts -,, hertog , en veele andere Provintien, buiten 't Utrechts ver „ bona  TOT DE VADERX. HISTORIE. J$ Nog verfcheidene aanmerkenswaardige byzonderheden, raakende het overgaan van 's Hertogenbosch tot des Konin^s zyde, het opdraagen der Graaflykheid van Holland aan" willem den I, xdes Prinfen ongelukkigen dood, en andere, zouden wy kunnen aanhaalen. Maar wy moeten eindigen, na alleenlyk nog gezegd te hebben, dat, onder de Bylaagen, geplaatst is eene uitvoerige en leezenswaardige Refolutie der Staven van Utrecht, by welke zy den Koning van Spanje vervallen virklaaren van de Heerfchappy ever hun Gewest; en dat het Zevende Stukje verfierd is met het Afbeeldfel van johan strick, den jongen, eerst aangejlelden Secretaris der Staaten van Utrecht. „ bond, eene algemeens. Unie nodig agtten, de Prins, hiertoe, „ de Utrechtfche het bekwaamde oordeelde, en met zyn Stem ,, aannam. Vergelyk ook y. d. spiegel , Bundel , Ilde D. „ bl. 131." Beknopte Historie der Onlusten in de Nederlanden, federt de Onderhandelingen over de Gewapende Neutraliteit in 1780, tot op deezen tyd uit echte Gedenkjtukketi byeen gefield. IVde Deel. In Brabant, 1792. "\Jaardemaal de Schryver in dit Vierde Deel denzelfden W voet houdt als in de drie voorgaande , willefi wy het daar van reeds gezegde 00^ op 't zelve toegepast hebben (*). 't Zelve is, om den Inhoud kortlyk aan te duiden, in Drie Hoofdftukken verdeeld. • Het Eerfte behelst de Gebeurtenisfen, van het begin des Jaars 17^7, tot aan het Gevegt tusfchen een Detachement Soldaaten van van efferen , en eenige Utrechtfche Burgers, by Vreeswyk, gezegd de Vaart. Het Tweede het voorgevallene, zints 't gemelde Tydperk, tot aan de Aanhouding van Mevrouw de Prinfes van orange, by de Goejanverwel- len-Sluis. Het Derde loopt, van die Gebeurtenis af, tot aan den Inval der Pruisfifche Troepen in Holland,.en het overgaan van Utrecht. De Byeenfteller, die weinig meer dan de Nieuwe Nederlandfche Jaarboeken, en het Beroerd Nederland, fchynt ge- (*) Zie onze Algem. Vaderl. Letteroef. voor 1791. I St. M. 45 u Voor 1792, bl. 380» G 3  go. BEKNOPTE HISTORIE DER 3nlusten. geraadpleegd te hebben , betuigt zyne Vaderland/die Vrienden, W een kort Voorberigt: ,, Het hier verhaalde. „ Land- en Lotgenooten! raakt ook u van zeer naby. Gy vindt daar een fpiegel opgehangen van de rampen, die „ den Vaderlyken eigen-grond getroffen, van de „ verdeeldheden , die het hart der Ingezetenen ver„ fcheurd, deezen van elkander vervreemd, hebben , en, ,, ongelukkig ! nog blyven afkeerig houden : in één „ woord , gy ziet u zeiven, uwe tydgenooten, en beidet onderfchéidene bedryven." En meldt ten Slot 5 Hier zal ik voor eene wyl myne pen nederleggen, om, naa eenige ademhaaiing , my over te geeven aan de ,, treurige befchöuWing der verdere Onlusten, die deeze „ merkwaardige Omwending vergezeld hebben , of wel de gevolgen daar van geweest zyn, ten einde ook deeze, met befcheidene vrymoedigheid , in een volgend „ Deel voor te draagen." Berichten van Napels tn Sicilië, byetnverzameld op eent Reis, ge-laan in de Jaaren 1785 en 1786 , door den Heer k. monter , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Koppenhagen. Uit het Hocgduitsch vertaald. Mit Plaaten. Tweede Deel. Te Haarlem by A. Loosjes Pz,, 1792, 266 bl. in gr. tivo, By de aankondiging van het Eerfte Deel deezes Werks, gaven wy onzen Leezeren verflag van het byzonder oogmerk des Hoogleeraars munter met het doen deezer Reize, en van het geen hy, als daar mede gepaard, volvoerde; voorts van den geheelen aanleg en 't beloop zyns arbeids , in deezen befteed, en wat 'er de Vertaalep aan toegebragt hebbe. Wy wyzen hun derwaarts (*); en kunnen hun verzekeren , dat dit Tweede Deel geheel aan het voorheen met lof vermelde, en aan onze ©ps;evatte verwagting,, beantwoordt. Van het Vasteland fteekt de Heer munter na Sicilië over; en vangt dit Deel aan met Algemeene Berigten , dat Eiland betreffende: hy doorloopt de drie Standen des Liehaams van Staat op Sicilië ; den Adel den tweeden Stand , de Bisfchoppeu en Abten en den der- (*) Zie Algem. Vadert, Letter tef. voor 1793, ifte St. bl. 206.  f. munter's berichten van napels en sicilie. qi derden, de Steden die onmiddelyk onder den Koning Haan, Men zal niet kunnen naalaaten, met verwondering de Staatkundige Inrigtingen, en de onderlinge tegenwryting der Partyen, te leezen, en te zien, welk een voornaams rol de Advocaaten daar 1'peelen ; die een geheel afzonderlyken Stand uitmaaken; en wier waardigheid de zekerfte weg is tot Eer, Aan ien en Rykdom. Waarom veele jongere Zoonen , uit de aanzienlyklte Huizen van den Adel, zich op de Regten toeleggen, om de voornaamfte Ampten in de Geregtshoven te verkrygen. „ De Adel,' ïchryft munter, „is geen Vriend van de Advocaaten; en de laatften zyn meer Vrienden van de Regeering; en voor dezelve byzonder van nut in het fnuiken van 't gezag van den Adel. 'Er zyn 'er, egter, die het met den Adel houden, om dat ze geduurig denzelven bedienen , het zy als Advocaaten , of ook als Secretarisfen, en Fiscaalen op hunne goederen. Deeze zyn daar door afhangelyk van den Adel. . Daarenboven geeft de onzekerheid en verwarring, die 'er door het Leenregt veroorzaakt wordt; veel aanleiding tot gefchillen, en de Skjjiaan is een groot Vriend van pleiten , zo dat de Advocaaten , hoewel minder in getal te Palermo dan te Napels, egter niet minder gelegenheid hebben, om een aaflzienlyk vermogen in te zamelen." De Haat der Geestlykheid,welks befchryving kort, maar 2eer toelichtend, is, wordt bellooten mee een verflag van de thans vernietigde Inquifuie. Het Paleis der Inquifitie is geheel ontruimd , en een gedeelte daar van tot een Tolhuis, en het overig» tot byzondere wooningen, gefchikt. Nog zag die Heer eenige overblyfzels van dit haatlyk Geregtshof, die eerlang geheel zullen verdweenen zyn. De plaats, waar voormaals de Veroordeelden verbrand werden , is veranderd in een tuin , die voor elk open ftaat. „ Wie," vraagt de Heer munter ten Hot „ wie, die eenig menschlyk gevoel in zyn hart omdraaot, wenscht niet, dat de Gerechtshoven te L'sfalon, Goa, Sevilla,Rome en Parma, (het jongfte, maar tevens het verfoeilyklte, van allen , om dat het in onze verlichte dagen gelticht werd,) eerlang een zeffde fot mogen ondergaan; opdat men, iu de Negentiende Keuw, deeze fchandvlekken van het Menschdom met meer moge vinden." , De Steden ftaan deels onder de Konmglyke Regeermg, dpels onder de Vryheeren: dit baart aanhoudende twist j G 4 ««  9* i"- MUNTERS BERICHTEN en zoeken de laatstgemelde Steden, wars van den Adel, den Koning te believen, en regt tot Zitting in het Parlement te krygen. (Jok is dc Regeering op Sicilië in 't algemeen niet zeer bemind, ter oorzaake van het Verval des Mandeis. Ook verbergt het Volk zyn misnoegen niet; dikwerf klaagt het aan de Vreemdelingen zyn nood, en handelt vrymoedig met hun over de oorzaakeu van het verval, zo wel als over de middelen tot herltel. Palermo, in den ouden en den tegenwoordigen ftaat, wordt in een afzonderlyk Hoof dit uk voorgeltekl, en de groote Stad Monreale, in derzelver Nabuurfchap, belchreeven. De Reis van Palermo na Girgenti is zeer onderhoudend ; zo ook de belchryving van Girgenti zelve. Oudheidkunde vergezelt den geleerden Reiziger allerwegen; doch men ziet met vermaak,hoe hy,door dezelve geleid, gewaande Oudheidkunde, en haare Verdichtzelen, by alle voorkomende gelegenheden belacht, en op eene geestige wyze ten toon Helt. Van' Girgenti na Syracufe is de Tocht, uit hoofde van 's Reizigers VVaarneenungen, niet min merkwaardig. Hoe veel behelzend is de aanhef der befchryving van Syracufe: ,, Onder de aloude en vermaarde Steden van Griekenland, is 'er geene, die Syracufe eenigzins kan evenaaren, dan Athene; trouwens, men kan zich geen gering denkbeeld vormen van een Gemeenebest, het welk over half Sicilië heerfchappy voerde ------ den zegepraalenden voortgang der Karthaginenfen op dit Eiland ftuitte — aan Athene , in een tydttip , toen geheel Griekenland met fchrik en vreeze voor die Stad vervuld was, het hoofd boodt — twee aanzienlyke Vlooten van dit Gemeenebest vernielde, en twee Heirlegers volkomen verlloeg. Rome alleen vermogt het haar te overwinnen , en, offchoon de Overwinnaar van hannibal, de groote marcellus, de Opperbevelhebber der Romeinen was , zou het hun egter mislukt zyn, indien niet binnenlandfche onlusten en oneenigheden , aie oorzaakeu van den Oorlog waren, dien Veldheer aanleiding gegeeven hadden , om met eenige Burgers in onderhandeling te treeden, zo dat deezen hem gelegenheid gaven, om zich eerst van een gedeelte deiStad meester te maaken. —— Niet minder was Syracufe de Zetel van waare Geleerdheid, de Voedfter van Kui,fien en Weetenichappcn , waar toe haar groot vermogen , haar uitgebreide Koophandel, haare Verbiutenisfen met  VAN NArELS EN SICILIË." 9'6 met de aanzienlyklle Gemeenebesten van Griekenland , het langduurig genot van Vrede , en de Regeering van braave en verftandige Vorften, als gelo en hiero, eene fchoone aanleiding gaven. —— Men telde Syracufe onder de Griekfche Steden, gelyk de overige Steden in Si. cilie, en Groot Griekenland, die door Griekfche Volkplantingen aangelegd waren. Hierom kon hiero mede opgenomen worden onder het getal der geenen, die in de Olympifche Spelen om de overwinning kampten, waar toe geen Vreemdeling toegelaaten werd. Ook namen veele edele en aanzienlyke Grieken herwaards de wyk, om, den haat en de vervolging hunner Medeburgeren te ont- wyken. Dikwerf dreef de nieuwsgierigheid veelen herwaards. Wilde ik hier alle die Mannen optellen, welke die Stad heeft opgeleverd, ik zou te omflagtig worden; dan wie betreurt niet het verlies van de Schriften van den vermaarden fiiilippus , den Tydgenoot van plato en xenophon ? Wie kent niet de fchoone Idyllen van theokritus , waarin de natuurlyke toeftand van Sicilië zo fchoon, en zo getrouw tevens, gefchilderd_wordt, dat men nog ten huidigen dage, en dus tweeduizend jaareu naa den dood van dien Dichter, dezelfde tooneelen ontdekt, zo als ze door hem werden afgemaald? Syracufe bragt den vermaarden arciumedes voort; een Man, dTe in de Werktuigkunde zo veele nieuwe ontdekkingen maakte, als ooit iemand onder de Ouden. 't Was te Syracufe, waar een plato , die hier dikwyls kwam, een weelderig en bedorven Hof met eerbied voor zyn Perfoon wist te vervullen; waar timoleon , naa dat hy den Dwingeland van den Troon gebonsd hadt, te midden onder zyne vrye Medeburgers , als Burger leefde , zonder eenige heerfchappy , hoe ligt verkrygbaar voor hem , zich aan te maatigen. De Deugden van hiero , zyne Gastvryheid, en zugt voor de Weetenfchappen, zyn overvloedig bekend, uit de Olympifche Hymnen van pindarus , en uit de Gefchiedfchryvers , die de gouden Eeuw, welke Syracufe onder zyn beftier beleefde, te boek Helden." Voorts geeft de Hoogleeraar zynen Leezeren een denkbeeld van de grootte en het vermogen van het aloude Syracufe ; en laat daar op volgen een verflag van de aanzienlykfte overblyfzels der Oudheid , welke men nog tegenwoordig in Syracufe vindt; en haalt by die gelegenheid uit de oude Gefchiedenisfen aan, wat dienen G 5 kan  7» P> l6ï Boek IV, Eleg. 3, 4, 6, 9? i°> 11. Uit de Heroides van ovidius, Brief 1, 5, 10, 13, 14: uit zyne Amores, Boek I, Eleg. 15; Boek II, Eleg. 6; Boek III, Eleg- 9 (Lykzang op tibullus): Uit de Ars Amatoria, ée Historie van daedalus en icarus, Boek II, vs. 21—97; wlixes en calypso, Boek II, vs. 123—143; cephalus en PROCRis , Boek III, vs. <58/—747: Uit de Fasti, Boek I, cacüs, vs. 539 — 583; Boek II, arion, vs. 83—-119, de FABIUSSEN , vs. J93 243, ROMüLUS dl J'EMUS , vs. 381 —425, lücretia , vs. 685—853; Boek III, de Roof der Sabynfche Maagden, vs. 179 — 229, (waar achter gevoegd is dezelfde Gefchiedenis, uit Art. Am. I, tot—11 1 aruune, vs. 459 — 517 (en uit Art. Am. I, 5*7—5*5)? Boek IV, de Schaaking van proserpina , vs. 419 618. De Troostzang van een' onbekenden Dichter aan livia augusta, wegens den dood van haaren Zoon drus-s nero. Uit juvenalis het achtlte Hekeldicht Uit lucretius, Boek I, vs. 272 3^0; Boek II, vs. 1 —60; 342—376; Boek III, vs 1037—1098; Boek IV, vs. 548—■ .558, 959 —I023i Boek V, vs. 930 —1154, en 1240 — 1455; Boek VI, vs. 108! -1283. , Eindelyk ' de Prologus van laberius , uit macrobitjs , Saturn. U>7- Uit ("*■) „ Ex Pocris deliaat castos ; csterum ex his, qui lefiu digni fint ob eruditioTiera fed pernicioii propter ofilccenitatem , excerpeiida ceufeo, qnse puaris iuio prselegi posfint." JErasmüs, in Bpijloia «rf J". Ulattenuta  AKTHOLOGIA POeTICA. Uit deze opgave zien kundige Lezers genoegzaam,' dat de Heer van ommeren eene zeer verttandige keuze in deze Stukken gedaan heeft. Veelen echter zullen misfchien ook wen. fchen , dat nog eenige andere Stukjes , zo uit de genoemde als andere oude Dichters, in dezen Bundel opgenomen waren welken zich door derzelver fchoonheid daar toe fchynen aan te beveelen, en die geene gevaarlyke uitwerkzelen op de zeden der jonge lieden hebben kunnen. Doch, betralven dat die Boekje dan misfchien te dik zou geworden zyn, zoo fchynt het uit het Voorberigt, dat de Verzamelaar nog andere redenen had, welken hy niet nodig vondt op te geven, waarom hy dezen wensch niet vervulde. Van horatius gaf hy tree» één Stuk, om dat reeds, zederd de voorleden Eeuw een uittrekzel uit dezen Dichter in de Hollandfche Schooien, op hoog gezag, is ingevoerd. De Heer van ommeren was lang in twyfel, of hy ook Aantekeningen, ter verklaaringe van zwaare plaatzen, by deze Stukjes voegen zou; eindelyk echter hadt hy bellooten, daar van af te zien: de redenen, die hy voor dit befluit bybrengt. zyn ons niet ongegrond voorgekomen. Wy hebben met genoegen vernomen, dat dit Boekje, behalven in de Amlteldamfche, reeds in e'enige andere Schooien is ingevoerd: en wy wenfehen, dat onze aankondiging vaa hetzelve zal medewerken, om hst ook daar, waar het nog niet , a*ngenomen is, in gebruik te brenjen ; dewyl wy van. het doelmaatige van hetzelve volkomen overtuigd zyn. Myne Kinderlyke Traanen. Te Amfterdam by J. Allart, 1792. In gr. %vo. 92 bl. »Tpraanen van Mejuffrouw e. m. post, op het Graf van haare X deugdzaame Moeder, maria johanna van romond, kunnen zeker geene gemeene traanen zyn , zo als men door veelen dagelyks ziet Horten ; maar moeten den befpiegelendeu geest der Dichteres , of de kenmerken van Reden en Godsdienst, duidelyk vertoonen. Haare Hefpiegelingen zyn: 1. Aan den Ceest van myne Moedei: 2. Myne eerfte gedachten by haar Lyk. 3. By di wegvoering van hetzelve. 4. In de Schemering. 5. De Bood. 6. Aan mynen Broedtr. 7. De Bybel. en 8. De Hairlek; kunnende men aan deeze Opfchriften reeds opmaaken, dat deeze Traanen ook voor anderen troostryk kunnen zyn. Hec volgend Staaltje zal onze Leezers daar van nader overtuigen: „ Wy weenen! is dit liefde? is dit wys? Voorheen, toen deze edele Christin, als een beladen pelgrim, haare moei- jelyke levensreis volbragt toen zy, op haar kronkelend pad, hu fteile hoogten, dan diepe valeijen, dan brandende vlakten, dan eenzaams wilderuisfen, ontmoette; toen zy, om een roo»-  liïNE KIKijERLTKE TRAANEN. S£ roosien fe plukken, veele doorn-fteekeri voelen moest; toeu *v dikwyls, met een wankelenden, fchoon door den Godsdienst onderfteuuden, moed, al hygende voordgang; toen was zy eea voorwerp van' medelyden, en van traanen. Ook toen zy vaa de "Tootfte vreugde haars levens, haaren Gade, berooid —— als eene zwakke verlatene Weduwe haar lot betreurde toen zy daarna, van het eene genoegen na het andere, dao< toeneemende zwakheid, werd beroofd; toen haar andew werkzaame geest dikwyU in eene matte kwyning Wegzonk, en m zvne edele werking verhinderd werd; totn was het de tyd van weenen; eu hoe veele ilille traanen, lieve, edele, Moeder! ontrolden dikwyls, by dezen aanblik, in de lutfte maanden uws levens, myne oagen! dan gevoelde ik, dat gy leecit, e» onder het aardfche leven zugtte;. en ik verlangde met u aaar het uur, dat uwen geest zyne vryheid hergeeven zoude. , Dit uur is daar! Gy zyt het dal der traanen ten eind, alle roorite te boven; al het zwerven is over! Gy zyt in 't Vaderland binnen, en geniet de rust, die 'er overblyft voor het volk van God. Nu, zalige Moeder! hebt gy de waarheid van uwe troostryke verwagting, die gy zoo menigmaal, met vogtige oogen, al zingend gevoeldet, ondervonden en op dat ontzettend oogenblik, toeu uw vleesch en uw har: bezweeken , bleef God de rotsfteen van uw hart, en uw eeuwig deel. .In dit eeuwig deel hebt gy u, by t genot en by 't gemis der aardfche goederen , als uwen waaren fthat» verheugd met dit eeuwig deel fchriktet gy niet voor dezen Hond, wanneer het gantsch heelal u ontzinken zou. Ea de laatlle woorden, die gy met een onbedwelmd verftaud uitte, waren juichtoonen over dit eeuwig goed." Proeve van uitgekipte Ftrtaalingen uit meissner's Skizzen. Ti Rotterdam by N. Cornel, 1793- In 2yö- 206 bl' Eene Proeve van uitgekipt flegte Vertaalingen van een Werk, dat veel beter lot verdiende,' en het ook in andere deelen , by voorbeeld, in Alcibiades, Bianca Capello, de IFeduwe té Zehra, enz. reeds getroffen heeft. In het geheele Boekjeis zeer weinig van het origineel vernuft van meisneR te vinden ; maar zo veel te meer blyken , dat de Vertaaler zo mirt den Hoogduitfchen text verftaan heeft, als hy de Nederduitfche fpraake kende. Zie, ter proeve, de eerfte bladzyde: „ Alkander, Erfprins van W. bekroop deN lust, gelyk veele andere Duitfche Vorften, italien te doorreizen. Deelt om het te bezichtigen, en deels om bezien te worden; of om d£ VaderlykE Erffchat te verfpillen, of om nieuwe kundigheden te vergaderen , dit kan ik niet bepaalen. Geaoeg! by reif • <*e»  169 vertaalingen uit meissïu&'s skizzen. de , en 't eenige 'c geen hem van 't grooTsgedeelcs zyner voorgangers onderfcheide, was het gezelfchap van eenen door' zichtigen Duitfcher, den Kamerheer van C." De feilen in het Nederduitsch , in deze weinige woorden reeds zichtbaar, hebben wy , door het plaatfen van grooter letters, aangeweezen: thans zullen wy 'er byvoegen , wat de oorfpronglyke Schryver, volgens onze Vertaaling, zegt: „ Alexander, Erfprins van W. bekroop de lust, dien verfcheidene Duitfche Prinfen reeds gehad hadden, namenlyk, om Italien te doorreizen. Of hy dit wilde doen, om het land te zien, of om gezien te worden; om de vaderlyke fchatten aldaar te verfpillen, of om 'er nieuwe kundigheden te verzamelen , dat weet ik niet, enz." Dat de Vertaaler geen Engelsen kent , zullen wy hem als geene misdaad aanrekenen, zo lang 'er geene Wet is, welke bepaalt: dat men alle vreemde Taaien moet kennen, wanneer men uit ééne Taal vertaalo. Intnsfchen behoorde hy de Engelfche woorden, welke hy niet verftond, letterlyk overgenomen te hebben j en niet: God pleayfc you , Gentelman, in plaatfe van: God pleafe jou , Gentleman , te fchryven; welke laatfte woorden meisner, denkelyk verkeerd, voor God blefs you, Sirl in zyne, aan hem medegedeelde, waare Anecdote: Der Teutfche im Boulevard Theater zu L .. n , gebezigd heeft. Ida van Zwaben. Kleindochter der Keizcrinne Gifela. Uit het Hoogduit sch vertaald. Te Alkmaar by J. Hand , 1792. in gr. %vo. 378 bl. Ida, eene Heldin uit de ruwe en onbefchaafJe Midden-eeuwen, wordt als eene braave Regentesfe van het Graaffchap Ditmarfcn in dit Werk voorgefteld ; fteekende haar beminlyk karakter, en verwonderenswaardige grootmoedigheid van ziel, in de meeste haarer verrichtingen , zeer fterk en blinkend af, by de heerschzuchtige bedriegeryen van eenen walstorp, Xjdo, en anderen van hunnen aanhang, die in dit Werk mede ten tooneele verfchynen. Jammer is het, dat deeze waardige Moeder over haar Land, en deszelfs Ingezetenen, in veele opzichten op eene langdraadige wyze, en over 't geheel in geen 2ó bevalligen ftyl, wordt voorgefteld , dat dit Werk veele Leezers zal aantreffen.  ALGE M EENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN, De Bybel vertaald, omfchreven en door Aanmerkingen opge. helderd. Vilde D. Te Utrecht en Amjterdam by G. 1. van Paddenburg en Zoon en J. Allart, 1793. In gr. 8vo. 722 bladz. Met lofwaardigen yver gaat de Heer van vloten voort in zynen nutten arbeid. De wensch van veele kundige Bybeloeffanaaren wordt hier door vervuld, en verblyden zy zich , dat, ondanks 's Mans zwakke lichaamsgefteldheid, zyne kragten toereiken, om , al gaande weg, voort te fpoeden na het einde van zo een omflagtig Werk, 't welk, zo ten aanzien van het verzamelen der bouwttofrén, als met opzigt tot het bewerken en fchikken , den Opfteller , gevvisfelyk, zeer veele moeite kost. Onder het doorioopen van het Werk zyn ons veele fchoone Aanmerkingen voorgekomen , door welke verfcheiden moeilyke Schriftuurtexten worden toegelicht. Of niet de Schryver, nu en dan, misflagen begaan hebbe? Voorzeker zai hy door Eigenliefde niet zo volkomen overheerscht worden, om zulks n.iet te erkennen. Ook verneemen wy, uit de Voorrede, dat de Heer van vlo* ten de edelmoedigheid heeft gehad, om dit, ten aanzien van een voorgaand Deel, althans in één geval, te belyden, Doch dit vermindert geenzins onze hoogagting voor het Werk,over't geheel genomen. De regel,welken horatius volgde in het beoordeelen van de goedheid van een Vaers, geldt ook by ons omtrent alle andere lettervrugten. De ovenmaate van voortreffelykheid is de maatftok, naar welken de hoedanigheid van eenig Werk moet gewaardeerd e.n op prys gefchat worden. Dit Zevende Deel bevat de Spreuken van Salomo, het Boek van den Prediker, het Hooglied van Salomo, en het Boek van Jefaïas. Ieder deezer Afdeelingen wordt voorafgegaan van eene Inleiding, en het Boek Jefaïas, daar en boven, van eene Algemeene Inleiding op de Schriften der Profeeten. In de byzondere Inleidingen is ons niets voorgekoomen , 't welk men insgelyks niet by de meeste, eett. 1794. no. 3. H Uit»  102 DE BYBEL Uitleggers aantreft. Het Hooglied befchouwt by als een Minnedicht , 't welk , in den ttyl der Eeuwe , in welke het door salomo wierdt opgefteld , in een letterlyken zin moet worden opgevat. Uit de algemeene Inleiding op de Schriften der Profeeten zullen wy het hoofdzaaklyke overneemen. „ Het hoofdkarakter van eenen Profeet, was," volgens van vloten, „ een Leeraar der deugd te zyn, „ en als 'er hervorming vereischt wierd dit te toonen ; „ het hoofddoel van hunne voorlhllen , Leerredenen ge„ naatnd, was, de bloei van Godsdienst en Burgerftaat ,, op de hoogst mogelyke wyze te bevorderen; orn meer „ gezag aan deze bediening te geven , en zoms hunne „ waarfchuwende Leerredenen meer klem by te zet„ ten, wierden ze veel in hun voorftel aaugedreven om „ het toekomftig noodlot van een verkeerd befiaand volle „ nader te fchetzen; en van dit buitengewoone in hun voorftel verkregen hunne Redenvoeringen den naam „ van Profeetifche Leerredenen, daar, eigenlyk gefproken , „ de Profetien meer de bekragtiging van hun voorftel „ dan wel het voorftel zelve waren ; en hierom heeft „ men de benaming van Profeetifche Leerreden niet van „ hun karakter, maar van den inhoud derzelve, al was ,, zulks ten uiterfte gewrongen, afgeleid." Uit het werk der Profeeten, uit het bovengemelde oogpunt befchouwd, leidt de Heer van vloten af , de hooge waarde , in welke zy, zo niet by den Vorst, immers by de Natie , over 't geheel , gehouden wierden. „ Elk edel" denkend Staatsman waardeerde hun als de onzydigfte „ Raadsmannen in de neteligfte gevallen; niet alleen als „ zulken , die het best den fchakel der zaken inzagen , maar die ook zoms, voorgelicht door de GodI, heid, met alle zekerheid de uitkomst konden voorfpel„ len." Van den anderen kant, evenwel, ontkent de Heer van vloten niet, dat de Profeeten, by wylen, in minagting vielen by lieden, „ die, door zedenloosheid in het Godsdienftige, en door geweld in het Burgerlyke, hun „ aanzien en gezag verfterkten. Daar zy (fchryft hy) in hun ampt Godsdienst en Staatkunde naauw ',' verbonden, moesten zy natuurlyk tot den waren fcha„ kei van oorzaken doordringen , waaruit misbruiken ontftaan waren en uit deze kunde vloeide het, ,' dat ze in hunne Leerredenen tot hervorming van den Staat of den Godsdienst zich altoos bepaalden m „ hunne aanfpraken tot de gekroonde Hoofden , Hove-  door. van vloten. I03 Iingen, Staatsmannen, Priesters en valfche Profeeten, de ware oorzaken en de zedelyke misleiders eener volgzieke Natie." Aangaande den aart en oorfprong van den voordragt der Profeeten, verklaart zich onze Uitlegger niet ftellig, zelf niet zeer duidelyk. Indien wy zyne meening kunnen gisfen, was de aanleg van een Profeet, eene natuurlyke opheldering van verftand , volkomener geworden door Jludie, en geheiligd door zuiverheid van hart; waar by vervolgens kwam, eene byzondere aanblaazing of ingeeving van een hooger geest. Betreffende het oogmerk der Prefetien, verklaart van vloten zich tegen de Helling, volgens welke het hoofddoel van alle Profeetifche Schriften is, de komst van den messias en de1 lotgevallen des N. T. te voorfpellen. Wanneer wy ons herinneren de denkwyze van het hof, de geestelykheid en het volk, tot wien de Profeeten fpraken, als mede hunne beftryding der heerfchende gebreken, „ welke in„ vloed," vraagt hy, ,, heeft daar op hun hoofddoel, de ,, voorfpelling van de komst van den messias-, en de ,, ware toeftand en lotgevallen zyner Gemeente ? " Hy ontkent niet, dat de denkbeelden aangaande eenen messias, in laatere tyden, een zeer gewigtig verband gehad hebben met hunne Voorftellen : verfcheiden nutte einden, ter bemoediginge en verfterkinge der vroomen, kondon hier door bereikt worden. Maar, evenwel, „ de„ Profeeten predikten voor hunne Natie, onder welke zy ,, leefden, en niet voor de geenen, die eerst eeuwen na„ hun zouden geboren worden." Hy meent 'daarom, dat, onder de regelrechte en onmiddelyke bedoelingen derProfeeten , het onderwys van het Volk omtrent hunnepligten jegens den Staat en den Godsdienst, de voorfpellingen van den messias in dezelve als ingevlogten, en daar mede naauw verknogt, waren. Uitvoerig ftaar, voorts, de Heer van vloten ftil opde Voorzeggingen, in welke de messias onder tweederlei gedaante voorkoomt: die van nedrigheid en hoogheid ,van de diepfte armoede en veragting, te gelyk met den grootften rykdom en aanzien. Om deeze fchynftrydig-heid te vereffenen , moet men, volgens onzen Uitlegger , onderfcheid maaken tusfchen de eerfte en de tweede komst van den messias. Door zyne eerfte komst zou hyalle de inzigten van den Levirifchen Schaduvvdienst ver.vullen ; door de laatfte moeten de Voorzeggingen van het O. T. de Jooden betreffende , in zo verre alle geH a flag-  !04 DE BYBEIi Aagten der aarde in hun zullen gezegend worden , haare vervulling bekoomen. „ Eene uitwendige herftelling der Jooden, gelukkiger tyden op de waereld, hebben jesus „ christus en de Apostelen byna allen voorfpeld." Het overige deezer Inleidinge befteedt van vloten aan een onderzoek na de oorzaaken van der Jooden Ongeloof, en de Voorfpellingen der Profeeten over nabuurige Ryken. Doch, vermits wy hier in niets byzonders ontmoet hebben, zullen wy uit het Werk zelve iets ter proeve mededeelen. Onze keuze bepaalt zich tot het Drieënvyftigfte Hoofdftuk van jesaïas. Zie hier 's Mans Vertaaling en Uitbreiding , of Omfchryving, van die merkwaardige Bybelplaatze: vs. i. „ Wie geloofde onze prediking? „ Aan wien werd Jehovahs arm openbaar? vs. 2. „ Toen hy als een ryske opfchoot voor Zyn aan« gezicht, ,, Als uit den wortel in een dorren grond; „ Hy had noch vertoning noch loof, „ Geen ryfigheid, die wy anders begeeren. I. „ Maar helaas! boe treurig is de uitwerking, welke „ onze Voordellen by de Natie hebben; reijen van Pro„ feeten mogen den anderen volgen; waar is de hoorder „ die met alle overreding verwagt, dat de inhoud ver„ vuld zal worden? die daar op rekent, och! wie kent „ Jehovahs Alvermogen ? fchoon zigtbaar en treffend wer„ kende in de uitvoering van dat geene, 't welk hoe „ zeldzaam , hoe ongedagt , echter door Hem daarge„ fteld wordt. 2. Zo ooit deze beklagenswaardige ge„ moedsgefteldheid plaats hadde, 't was gewis, toen die „ voortreffelyke Dienaar van Jehovah verfcheen ;. 't is „ waar, hy vertoonde zich by zyne verfchyning niet als „ eene ryzige ceder; 't was niet meer dan een tedere „ fcheut op eene oude en beroemde ftam, onder het ,, hooge opzicht bewaart; eene tronk in een dorre grond, „ van welke men in dien tyd geene andere verwag„ ting konde hebben; en hoewel hy aanmerkelyk groei„ de , hy had toch niets aantreklyks ; hy maakte „ geen kroon, waar onder men ter verkoeling zitten kon„ de ; geen ftatig aanzien , waar door onze hoop op herftelling van het familie-huis van david konde op- „ wak-  DOOR VAN VLOTRN. VS. 3. „ Hy was veracht verlaten van achtbaare mannen; Een man van fmart, gemeenzaam met elende; 5, Elk zag hem met afkeer aan, „ Ja, hy was veracht, van niemand onzer wierd hy geacht. ys, 4. „ Nogtans nam hy onze krankheden weg, „ En nam onze 1'marten op zich; „ Doch wy ftonden in het begrip, 4, Dat hy bezogt, door Elohim getroffen en vernederd was. £ wakkeren. 3. En dit was hy niet alleen in de fchatting „ der menfchen van zyn leeftyd, maar ook in de noodlot„ tigheden zynes leevens; onder groot en klein hield men 4, hem niet voor die afftammeling uit dat waardige huis; „ yermogendeu en aanzienlyken agtten hem niet eens ,, hun aandagt waard; grievende onaangenaamheden moest hy aanhoudend lyden ; geen fterveling kan bekender worden met treffender fmarten dan hy, en die verag,, ting nam eindelyk zo hand over hand toe , dat hy zelfs van zyne vrienden en lievelingen ten uiterlle hoo„ nende en laag behandeld werd. 4. Van agteren leer„ den wy anders oordeelen; alle die elenden onderging „ hy ten onzen voordeele om ons van de grievende „ en pynlykfte te bevryden ; hoe gunftig , hoe gelaten, „ onderging hy een lyden, 't geen wy billyk hadden moe- ten lyden ; in plaats dat onze liefde en bewondering „ daardoor omtrent hem opgewekt zouden worden; fton„ den wy in 't begrip, dat hy om zyne hoog-gevoelend„ heid, eene gevaarlyke dooling, tot zyn vernedering van de Godheid zo gekastyd , ter neder gedrukt, ja ge„ marteld wierd. 5. ö! Wy gevoelen nu, diep getrofM fen, hoe belangryk deze perfoon, voor ons was, wy heb- „ vs. 3. Dit veracht vertaald stinstra uit de eerde betek©. nis dus: haar waren de lendenen gebroken; dit fchynt in den ,, eerden opflag kragtig te wezen , maar komt hier zo zeer niec „ te pas; 't was geen boom, die door een felle wind geknakt ,, was, maar een teder lenig rysje, 't geen voor Iformeu bui. 3, gen kan,''  Io6 DE BYBEL vs. 5. sj Waarlik hy is door ons overtreden gewond-,' „ Hy is om onze wanbedryven verbry?,eld ; „ Hy droeg de kastyiing tot onze herjtelling, ,, En door zyne ftriemen kwam onze genezing, vs. 6. ,* Wy zwerven als Schapen, Elk van ons liep zynen weg; 3, Jehovah deed hem voor onze verkeerdheden boeten, 3, Toen die verzameld wierden, werd hy gedrukt. vs. 8. In zyn angst deed men hem geen recht; Wie dagt aan de zorg van zyn familie? ,, Hywerd afgefneden uit het land der leevendigen ; Door de trotsheid mynes Volks werd hy doodelyk getroffen. „ hebben hem de gevoeligfte fmarten aangedaan , door ons ondankbaar ongevoelig beftaan omtrent hem , en „ dat hy daarom , voor onze trotfche wederfpannighe„ den , tegen den goedertierenften Vader begaan , zich „ gansch liet verguizen tot de onberekenbaarfte trap „ van laagheid; dit alles en zulks aanhoudend , liet hy „ zich , gelaten, welgevallen, in vertrouwen van onze ,", verzoening daardoor uit te werken ; en in der daad, de 3» nypendfte gcesfelflagen, die hem troffen, en zyn hart , fcheurden, dienden In de uitkomst om onze wonden , te zuiveren en het gezonde vleesch te doen aanwas,, fen. 6. Ik zal dit duidelyker ontwikkelen; ons gedrag „ was als dat der fchapen , die van onder het opzicht des herders naar welgevallen grazen; die dwalen, zonder iets te weeten van de gevaren, waarin zy zich fteken, en „ in plaats van zich by den anderen te houden , waar ,, door ze nog eenigzins beftand zyn, ging elk zonder „ teu- v?. geen plaatsbekleeding vooronderftelt;doch zo wy aan de Schrif„ ten des N. T. den fchyn van gezag willen toekennen, moe„ ten wy eenen tweeden adam als hoofd erkennen, — 't Vierde lid moet gewis de betekenis van hyeendryven, door stinstra opgemerkt, hebben; maar dan is de vraag, ef de ver„ ftuiktheden dan of de Schapen byeen gedreven worden ; ik „ geloof 't eerfte."  DOOR VAN VLOTEN. IC7 „ teugel, zonder order, waar zyn trek hem voerde ; — nu deed de Jehovah hem als hoeder voor alle die ge- „ volgen verantwoorden; toen 'die gevolgen alleen in fchynbaar-billyke overweging beoordeeld wierden , deed dit zyn treurige toeftand nog zwaarder worden. „ 8. En dat elk onbevlekt gemoed in de diepfte beklemdheid 't meest opbeurt,' de hoope op een regtvaardig vonnis wierd ook hem ontnomen; 't recht werkte al- „ leen om hem fchynbaar billyk te veroordeelen; men dagt niet aan zyn ftamhuis, dat heldenhuis, noch aan „ zyne vrienden en aanhangelingen ; die ongelukkigen die in hem hun hoofd misten, anders de gewaande hoogheid van myne Natie; in der daad, eene blyk van i9, de fchandelykfte en flaaffche onderwerping deed hem „ 't wreede flagtoffer voor den dood worden." Wy vraagen geene verfchooning voor de uitvoerigheid van dit Uittrekzel. Liever verkoozen wy, zo veel van deeze merkwaardige plaats in zyn geheel te geeven, dan ginds en elders iets uit te kippen. Het eerfte boek der Koningen; naar het Hebr eeuw sch: Korte Aanmerkingen over het eerfte boek der Koningen, voor Ongeleerden: door y. van hamelsveld. Te Amjteliam by M. de Bruyn, 1702. 116 en 106 bl. in gr. üvo. Wy zullen thands weder de gedachten van den Schryver over eenige der meest betwiste plaatzen van dit boek, waar over zeer veel te zeggen valt, aan onze Leezers mededeelen. Ter verdediging der laatfte bevelen, die David aan Salomo gaf, 1 Kon. II: 5, en vervolg., zegt de Heer van hamelsveld : „ Men merke flechts aan, dat david, niet regelrecht, en volftrekt, aan salomo beveelt, om joaB en simeï ter dood te brengen. Neen ! Hy waarfchuwt salomo flechts voor deze lieden , en geeft dit algemeen bevel: Handel volgends uwe wysheid, vs. 6, en dewyl gy een verjlandig man zyt, vs. 9. Deze beide lieden, joüb en simeï, waren gevaarlyk, door hunnen onrustigen aart, byzonder in 't begin der regeering van eenen jongen Vorst. —— Dat david geen volftrekt bevel geeft, om hen ter dood te brengen, blykt, dewyl salomo, die toch zyns Vaders woorden verftondt , en H 4 zy-  tog y. VAN HAMELSVELD zvne meening begreep, hen niet terftond ter dood gebracht, maar wel in 't oog gehouden , en zo dra zy zich aan verarvp fchuldig maakten, zonder genade, geftraft heeft » - Wy zien in deze gantfche redeneering ter verdediging van davio volftrekt geene kracht. liet bevel om simei en joau om te brengen, was buiten allen twv'fel een Itellig gebod , welks volvoering met van een nieuw vergryp afhing. De woorden zeggen dit zoo duidelyk , dat het volftrekt geen bewys behoeft. Salomo kree<* alleen vryheid, om de volvoering van dit gebod eenigen tyd, en wel tot eene gefchikte gelegenheid, uit te ftêllen Hier in moest hy toonen een verftaudig man te zyn dat hy, als een bedreven Staatkundige, een paar mannen 4 die om hun aanzien gevaarlyk waren, en waarfchvnlyk grooten aanhang onder het volk hadden, op zulken tyd en zulke eene wyze ombragt , dat hy van het volk niets kwaads te vreezen hadt. Hy moest maa* ken, dat hy in een' manllag, die tegen den eed van Vader david aan gefchieden moest, ten minllen fchyn des tegts hadt. c Over het O^r, werwaarts salomo een bchip zondtj Cap. IX: 28/fchryft onze Uitlegger: „ Gen. X; 29, Wordt, onder de zooncn, of nakomelingen, van joktan een Ofir genoemd, dus betekent deze naam zekerlyk eene iandftreek van gelukkig Arabië, dat door deze nakomelingen van joktan bevolkt is. Maar nu is de vra3g, of deze benaming ook vervolgends aan andere gewesten gegeven is? Dat _salomo's Schip » of a's men wil, zyne Vloot, drie jaaren heeft doorgebracht op haare reize, geeft reden, om te gelooven, dat Ofir , van waar men goud haalde, verder gelegen heeft dan gelukkig Arabië; aan Ceylon behoeft men echter niet te denken ; maar heeft Ofir geene verwandfchap met den naam Afrika ? De Heer rruce heeft , met zeer veel waarfchynlykheids , de ligging van Ofir op^efpoord, en den koers en het beloop der reize van salomo^s Schip , of Vloot, nagefpoord ; volgends hem zal het landfehap Ofir op de Afrikaanfche kust van Melmde, Sofata* enz. te zoeken zyn, alwaar hy ook dat Tarfis meent gevonden te hebben, het geen 111 de berichten van Sai omo's fcheepvaart, in het vervolg, voorkomt. ' Van die Tarfis zegt de Heer van hamelsveld ver* volgends 4 op Kap* X: 22: Tarfis is anders Tartesfus 65 in  i KONINGEN. lOy Sh Spanje , waar op de Feniciè'rs grooten handel dree- Ven. Doch, nadien dit het zelfde Schip fchynt te zyn, het welk op Ofir voer, zou men moeten denken, dat hetzelve, of de Vloot van salomo, indien men wil, 'Afrika is rondgevaaren , en dus Spanje tevens bezocht heeft, en, in de daad, 'er zyn blyken by de oude Gefchiedfchryvers, dat de vaart om de Kaap de Goede Hoop, fchoon naderhand geheel onbekend geraakt, den ouden echter niet onbekend was; ondertusfchen heeft bruce gedacht, een Tarfis op de kust van Meiinde, of Sofala, gevonden te hebben, en dus zou het Tarfis , hier gemeld, niet verre van Ofir te zoeken zyn. De verdere overweeging hier van vereischt eene andere plaats." De Gefchiedenis van eliü en eliza houdt de Heer Hamelsveld voor een byzonder opftel, het welk de Schryver van het Eerfte Boek der Koningen in zyne Gefchiedenis heeft ingeiascht; voor eene Gefchiedenis vol wonderen, doch daarom niet ongelooflyk, dewyl de oraHandigheden van dien tyd dezelven vereischten. Hy verwyst voorts naar het geen hy , ter beantwoordinge der bedenkingen , welken tegen deze Gefchiedenis ingebragt worden, in den' Bybel verdedigd, heeft gezegd. Des niet tegenftaande wendt hy ook hier en daar , in deze aanmerkingen, zyne poogingen aan, om die bedenkingen op te losfen, en om de gewoone opvattingen dier wonder-. Verhaalen te verdedigen. Zoo fchryft hy op Kap. XVII: 6, waar, gelyk men Weet, veele Vertalers en Uitleggers de Raven reeds verïaaten hebben: ,, Ik blyf by deze Vertaaling (ik heb den Raven geboden, dat zy u daar van Spyze voorzien zullen); en zie niet, dat eenige andere opvatting beter aan alle zwarigheden beantwoordt. Maar, is. het dan ongelooflyk dat Raven, een roofgevogelte, van welke eene foort niet alleen pluimgediert, maar ook jonge haazen, in haar nest draagt, haaren roof thans by de beek Krith gebracht hebben, door het beltuur der Voorzienigheid? Het was thans eerst in het eerfte jaar der droogte, en dus was 'er nog Spyze voor haar te bekomen. En, fchoon de Raven onrein zyn, voor de Jooden, volgt daar Uit, dat ELia' de Spyze, door haar aangebracht, niet zou hebben mogen eten , byzonder in dit geval van nood, in welke gevallen de kerkplegtige geboden werden opgeschort, en geene.verpligting hadden?" H 5 Op  II» Y. VAN HAMELSVELB Op vs. 14 zegt hy, onder anderen : Dat hier de meening enkel zou wezen, dat de vrouw geen gebrek aan meel en olie zou hebben , geduurende den duuren tyd en hongersnood, twyfel ik zeer, veeleer fchynt men te moeten denken aan een wonder, waardoor, in de daad, dit meel en deze olie niet verminderde. My dunkt, dit leert het geheele verhaal. —- En den Schepper der Natuur kon dit niet onmooglyk zyn." Op vs. 17: „ Uit alle omftandigheden , dunkt my, is te befluiten, dat het kind, waarlyk, overleden is." Op Kap. XIX: 8, waar de Overzetting luidt : „ Hy '„ rees dan op, en, gegeten en gedronken hebbende, ging ,, hy,~door de kracht van deze Spyze, veertig etmaalen „ voort, tot aan den god-gewyden berg Horeb:" leezen wy deze Aantekening: ,, Sommigen verftaan dit zoo, dat hy hier voorraad van Spyze genoeg vondt, daar hy zich veertig etmaalen mede kon behelpen. Het naast, echter, fchynt men aan een wonderwerk te moeten denken. — Verders. De afftand tusfchen Beèrfeba en Horeb is zeker geene veertig dagreizen, men moet dan hier onder dezen tyd mede begrypen den tyd, dien de Profeet by Horeb doorbracht, en dien hy vervolgends tot zyne terugreize befteedde." Op Kap. XX: 30, waar men verhaald vindt, dat, door het omvallen der muuren van Afek, 27,000 man van het ïeser van benhadad omkwam, tekent de Heer van hamelsveld aan: ,, Ongetwyfeld gebeurde hier eene aardheving. Ter plaatze, daar ik dit Afek meen te vinden (in de vlakte tusfchen den Libanon en Antilibamn, gemeenlyk Coele Syrië, of het holle Syrië, genaamd) heeft men een meir, Lemoun genoemd, alwaar eertyds eene Stad zal geftaan hebben, die door eene aardbeving zal omgekeerd zyn. Dan kan men ook beter begrypen, hoe hier 27,000 man omkomen. De Koning ontkwam ter naauwernood, door van kamer tot kamer te vluchten. Josefus zegt, dat hy zich in een onderiiardsch gewelf bergde." Wy zullen dit Uittrekzel befluiten , met een gedeelte op te geeven van de Aantekeningen van onzen Schryver, over het tafereel van den hemelfchen raad, Kap. XXII: 19, en verv. Hy meent, dat de beelden hier ontleend Zyn, uit het geen micha, volgens vs. 10, hier voor oogen zag. „ Gelyk de beide Koningen hier zaten, els op  I koningen. ïiï op zynen troon, omringd van de gantfche menigte hunner Hovelingen en Krygslieden , om over den togt te raadplegen , zoo vertoont micha den Koning van het Heel-al, raadplegende over het lot van achab, en dat vastftellende, hy ziet Hem op zynen troon zitten, opgewacht van het gantfche heïr des hemels, van alle de bewooners des hemels. —— Hy verklaart de beloften en Voorzeggingen der andere Propheeten voor valsch enydel, en verzekert, dat God den dood van achab, op dezen togt, heeft vastgefteld. Dit noemt hy: God heeft eenen valfchen voorzeggingsgeest gegeven: Dat is, het door zyne Voorzienigheid zoo beltuurd , dat deze Propheeten valschlyk den geest der voorzegging voorwenden, dien zy niet hebben, en u dus misleiden." Brief van een Heer uit Utrecht aan zyn Vriend te Amfieldam, over eenige gebreken in de Bybel, vertaald door y. van hamelsveld. Ter waarfehouwinge opgedraagen aan alle Ledemaaten der Proteftantfche Kerk, in de Zeven Verè'enigde Nederlanden. Te Amfieldam, by Bom, Peppelenbos; Utrecht , van Rosfum; en Alom. In gr» $vo. 16 bl. Een voortbrengzel van domheid en kwaadaartigheid , waarin men, met eenige voorbeelden, poogt te bewyzen, dat, in de Vertaaling van het Nieuwe Testament door den Heere hamelsveld, niet alleen onnaauwkeurigheden gevonden worden, maar ook valfche en oneerlyke vertaalingen, „ waar door, met uitlating of by voeging van „ denkbeelden, de kragt der Spreekwyze wordt weggenomen , en een geheel verkeerd idéé in de ziel des „ Leezers gebragt wordt; en, dat het doel fchynt, om „ in de vertaaling, zo wel als in de aantekeningen, alles „ te vermyden wat dienstbaar is om de carakterizee„ rende Leerftukken van onze Kerk te bewyzen." Wy hebben niets meer, dan dit, te zeggen, om de waarde van dit Prulfchrift aan onze Leezers kenbaar te maken, daar zy uit de Uittrekzels , die wy uit hamelsveld's Vertaalingen , zoo wel van het Nieuwe als Oude Testament , gegeeven hebben , genoeg weeten , hoe zeer hy overal, waar het maar eenigzins gefchikt gefchieden kan, een getrouw aankleever betoont te zyn van het leerftelzei zyner Kerke, en hoe weinig hy dus zulke aantygingen ver-  II* BRIEF. verdient. —— Wederlegging is de Schryver niet waard; en over de oogmerken van zyn gefchryf oordeele zyn eigen Geweten! Menschkunde. Of Verzameling van de beste en voortref lykfle Waarnemingen en Ondervindingen over de Men* fchen. Met een Byvoegzel van de gewigtigfie Bylagen i en Voorbeelden, uit de Gefchiedenis van geheele Volken en byzondere Menfchen ontleend. Geheel gefchikt tot aU gemeen gebruik. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Dord^ 1 recht, by de Leeuw en Krap, 1793. ^n £r« 8vo- 331 /~\ok het Werk, welk wy, onder den bovenftaanden V_/ titel, aankondigen, verdient eene plaats op de lyst dpr Schriften, welke over de gewigtige Weetenfchap, de kennis van den Mensch, met voordeel kunnen geraadpleegd worden. De Schryver, die heeft goedgevonden zynen -Jiaam te verzwygen , heeft het voorkomen van iemand, die veel geleezen, veel opgemerkt, en daar by veel gedagt, heeft. Hoewel het onderwerp, en zelf, dik1» tnaals, de wyze van behandelen, verre is van nieuw te zyn, 't welk ook niet altoos ter aanpryzinge kan dienen; de zulken, evenwel, die, met den Engelfclien Dichter, den Mensch tot hunne hoofdftudie ftellen, zullen veele der Waarneemingen, hier voorgedraagen, ten nutte kunnen aanwenden, in het verbeteren of uitbreiden der reeds verzamelde kundigheden. Naa eene korte Inleiding , waarin de Schryver voordraagt, eenige aanmerkingen over den geest van Waarneeminge , geheel betreklyk tot de Menschkunde, treedt hy ter zaake ,• verdeelende zyn Werk in twee Hoofddeelen, in welke hy den Mensch, eerst in zyne zedelyke, vervolgens in zyne verftandelyke, hoedanigheid, befchouwt. Onder de eerfte Afdeeling oppert de Schryver eene reeks van Waarneemingen, afgeleid van eene algemeene befchouwing der Menfchen, zo als zy zich, volgens zyne meening, in alle tyden en landen vertoonen, ondanks de groote menigte van onderfcheidene karaktertrekken , welke als zo veele wyziugen der algemeeue geaartheid moeten befchouwd worden. Wy agten het niet ondienftig , het hoofdzaaklyke dier Waarneemingen hier in te lasfchen, als komende onder dezelve nog al eenigen voor, die den oplettenden Menschbefchouwer ftolfe tot naadenken zullen geeven. Zie hier de Waarneemingen: „ Da  MENSCHKUÏÏÖE, 11$ 1^ De Mensch j zo als hy uit de hand des Scheppers „ kwam, en nog dagelyks komt, is, in de daad, een f, goedaartig Schepfel. 'Er zyn, onder het opgevoedde en „ gevormde menschdom, noch volkomen goede, noch vol- komen kwade, menfchen; maar by ieder vind men „ eene vermenging van licht en van duisternisfe ■ en „ 't geheele onderfcheid tusfchen elkanderen beftaat in „ de meerder- of minderheid aan de eene of andere zy,, de. De mensch word dat geen, wat hy door opvoeL, ding , aanleg en omftandigheden, worden kan. Alle L menfchen willen genieten, en verre de meesten wilL, len, van 'r geen hun genoegen geeft, aan anderen nog- thans juist zoo veel geven, als zy zelve kunnen mis£, fen, en als zy hopen dat de andere , of in zyne plaats een derde , hem daarentegen zal wedergeven. „ De menfchen zyn 't geen zy zyn, en doen 't geen „ zy doen, het zy goed, het zy kwaad, zeer zelden volL, gens grondftellingen, zeer zelden uit eene vrye, op L eigen overlegging fteunende, verkiezing; maar ten deele volgens hun geitel (temperament) ten deele uit traagheid, welke het nadenken fchuwt; ten deele uit „ eene verkeerde gewoonte, die hen noodzaakt het tegen- deel te doen van 't geen hun verftand beter keurt; „ ten deele uit nood en behoefte. De menfchen beft, oordeelen naar hunne begrippen , en handelen daary I, waar hen niets hindert , naar hunne beoordeelingen. „ Hunne begrippen, echter, en tevens ook hunne beoorL deelingen, neigingen, hebbelykheden en handelwyzen, L hangen oorfprongelyk, en meestendeels, niet van hunne |, eigen verkiezing, maar van de gelteldheid en omftannn digheden, af, in welke zy zich, van hunne wording, L tot op het tegenwoordig oogenblik, bevinden. Alle I, menfchen hebben eene neiging tot zinnelykheid , dat I, is eene begeerte naar aangenaame, een afkeer van on|, aangenaame, zinnelyke gewaarwordingen; alhoewel zy, L met betrekking tot de voorwerpen dezer neiging, en L de manier en wyze hóe zy dezelve voldoen, vcrbaL zend verfchillen. Alle menfchen hebben gevoel voor eer ,, en fchande; dat is, 'er is onder hen niemand, dien „ 't volkomen onverfchillig is,wat anderen van hem denI» ken, fpreken, en hoe zy zich jegens hem gedragen. K menfchen hebben hunne luimen, de een meer, de i^, ander minder. Niemand is 'er, die ten allen tyde de 4) zelfde gemoedsgefteldheid, graad van rust, vrolvkheid, „ de  ZI4 MENSCHKUNDE. „ de zelfde begrippen over perfoonen en zaaken, de zelf- , „ de warmte van vriendfchap, bezit. De menfchen van , alle plaatzen en ftanden hebben veelvuldige overeen-. „ komften, met betrekking tot het uiterlyke, onder zich „ ingevoerd, over welker waarneeming zy meer bezorgd ,, zyn , dan over het volgen der zedelyke inftellingen. „ Alle menfchen handelen, meer of minder, volgens voor„ oordeelen; dat is, naar begrippen, om welke te on„ derzoeken zy noch tyd, noch lust, noch kracht, noch „ gelegenheid, hadden, en die men evenwel, zonder ge„ noegzamen grond, voor waarheden aanneemt. De men„ fchen, hoe zy ook van elkanderen verfchillen, door opvoeding, klimaat, Gddsdienst en levenswyze , in „ ligchaam en ziel, in geest en hart, in kundigheden, ,, bekwaamheden , neigingen en af keerigheden , "hebben. „ allen echter , meer of minder , zedelyk gevoel, een „ overblyfzel der edele en reine menschheid behouden,weL„ ke hun ingefchapen was. De menfchen zyn voor ver„ hevener deugden, grootere verloocheningen en opoffe„ ringen, vatbaar." Alle deeze Waarneemingen wordenr door den Schryver, afzonderlyk, uitgebreid of geftaafd,. met bedenkingen, die het wonderfpreukige, 't geen in zommigen derzelven mogt voorkoomen, doen wegvallen. Wy hebben deeze Waarneemingen in haar geheel willen me~ dedeelen , omdat des Schryvers algemeene Theorie der.: Menschkunde uit dezelve kan worden afgeleid. Vervolgens handelt de Schryver, onder deeze Afdeeling y, over de onderfcheidene Hartstogten, zo die ten goede, als-; de zulke, welke ten nadeele, werken. Doch in deeze op-• gave, en in de uitbreiding daar van, hebben wy niets.; ontmoet, 't welk niet meermaalen, ook in zommige onlangs uitgekoomene Schriften, breedvoeriger is voorgedraagen. Het zelfde mogen wy ook aanmerken omtrent het. verhandelde in de tweede Afdeeling, loopende [over. 's Menfchen Verftandige Gefteldheid. Het Voorgevoel, de . Geestdryvery, en foortgelyke onderwerpen, zyn zo menigmaalen befchouwd in het licht , waarin zy hier ge- ■ plaatst worden , dat wy geene reden zien voor deeze; herhaaling. Had de Schryver zich bepaald tot de voorgeftelde Waarneemingen , en tot eene meer uitgewerkte-: opheldering en ftaaving van dezelve, zyn Werk zou meer het voorkoomen van Oorfprouklykheid gehad hebben, en.i voor de beoeffenaars van het zeer belangryk vak van : menfchelyke Weetenfchap, de Menschkunde, van uitge-> brei-  MENSCHKUNDE." 115 isreider nuttigheid geweest zyn. De menigte van gemengde Waarneeraingen en Bylagen , welke men ginds rn elders aantreft, levert thans te veel gronds voor de gisfing, dat men het Werk heeft willen rekken. Het Bejlaan en de Werkingen van het Dierlyk Magnetismus t en het Magnetisch Somnambulismus Proefondervindelyk geI Jtaafd en Wysgeerig verdedigd; benevens de nodige ÖnI derrichtingen, om de kennis aan deze Geheimen der Nal tuur ten nutte van den Evenmensch te befteden. Door 1 den Hofraad van eckartshausen. Uit het HoogI duitsch. Te Dordrecht, by de Leeuw en Krap. In t gr. 8vo. 140 bl. Jpvit Werkje gelooven wy Leezers van allerlyen aart en |L/ denkwyze,Dweepers en al te ligtgeloovigen uitgezon|erd, gerust te kunnen aanpryzen, mits zy niet anders fan hunne fnipperuuren, die voor geen nuttiger bezigheen beftemd zyn, daar toe verkiezen te befteeden; imaaers zal voor hun, die in den fmaak van Democriec lallen, hier een overvloed van ftoffe , die de lachlust jan verwekken , te vinden zyn , terwyl de zwaarmoedige Heraclietsgezhide geen minder voorraad zal aantellen , om de dwaasheid , ligtgeloovigheid en misleidingsjugt, van zommige menfchen te kunnen betreuren. Zie ter een ftaaltje. j Onder verfcheidene bewyzen voor het beftaan en de aragt van het Dierlyk Magnetismus, word in dit Werkje eer breedvoerig over zeker Ierlandsch Edelman, valenhm greatrakes , gefprooken, zyne wonderkuuren veriaald, en alles met Getuigfchriften der beroemdfte ManTen (uit de voorige Eeuw; want te dier tyd heeft hy fcleefd) bevestigd. In zekeren Brief van Doctor georg Iust aan joseph glanville leest men: „ Zedert vier jaai ren heeft hy een wonderbaar inftinkt in zig gevoeld, i en zig verbeeld in zyne ooren de ftem als van een t Befcherm-Engel te hooren, die hem toefluisterde: Gy / bezit de gave om Kropgezwellen te geneezen! — —. Zyn Vrouw," (op deeze fchynt het Magnetismus geea ';Jt gehad te hebben, of zy is misfchien van der jeugd t door een kwaaden Dcemon bezeeten geweest,) „ die hy j 'er berigt van gaf, fchreef dit alles liever toe aan een 1 verhitte en buitenfpoorige verbeeldingskragt. Daar ech- ter  116 VAN ECKARTSHAUSEN, OVER. HET DIERE. MAGNETISMUS. „ ter dit fluisteren in de ooren niet ophouden wilde „ befloot hy eindelyk 'er zig naar te rigten, en vermits „ hem toen gevallig eene Vrouw , met een Kropge-' zwel, te vooren kwam, beproefde hy wat hy vermogr, „ beltreek het Kropgezwel met zyne handen, en, na die „ eenige reizen herhaald te hebben , was de Lyderes genee„ zen." Eenigen tyd daarna kreeg hy,op voorige wyze,dit berigt: „ Gy bezit ook het vermogen om de Koorts te ge- neezen ! Greatrakes begaf zig te midden onder de Koortzigen , en genas dezelve met oplegging of be„ ftryking zyner handen. Maar, omtrend een half jaar ,, naderhand, fluisterde deeze ftem hem op nieuw toe:Gy „ hebt eene Geneezende Kragt in U! Hy werd zelf hier „ door overtuigd , dat dit zyn geneezingvermogen. zig „ over alle Ziekten uitftrekte, en het gelukkig gevolg „ rechtvaardigde dit zyn begrip; want, welke Lyders hy ,, met de hand ook aanroerde, zy zagen hunne Kwaaien wyken." Doch genoeg van deeze Wondergefchiedenisfen! Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden; behelzende het begin der Befcliryvinge van het Landfchap ■ Drenthe. Eerfte Stuk. Te Amfterdam, Leyden, DorthS en Harlingen, by J. de Groot, G. Warnars, S. en J..| Luchtmans, A. en P. Blusfé en V. v. d. Plaats, 179»] In gr. 8vo. 243 bl. De opgenoemde Boekhandelaars, die zich, by aanhou»denheid, bevlytigen, om het nog ontbreekende aan den Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden, door den Heer tirion met zo veel lofs aangevangen, en! met behulp van den Vaderlandfchen Gefchiedfchryver wa-j genaar voortgezet, te voltooijen , leveren ons hiepf het begin der Befchryvinge van het Landfchap Drenthe „ dat reeds van ouds een byzonder Gewest heeft uitge-. maakt, en zyne eigene Regeering heeft, van andere Lan-^ den en Provinciën onderfcheiden. Men kan," leezen, wy in eene Aantekening, bl. 14 , „ zich niet genoeg, verwonderen, hoe anderzins naauwkeurige Schryvers* 3, ten deezen opzigte zeer verkeerde berigten, wegens hett Landfchap, hebben opgegeeven. De Eervv. martinet^ „ in zyn Vereenigd Nederland, getuigt, dat de Raad van* „ Stam  tegenwoordige'staat van drenthe. H7 Staaten de Inkomften van Drenthe bejliert. Even zo „ min ftrookt het met de waarheid, dat hun Ed. Mog. zulk een regt over de andere Provinciën zouden oefe„ nen. Zie p. 465." — Een Landfchap welks toeftemming en medewerking, in de XVIde Eeuw, in belangryke zaaken, van veel gewigts geoordeeld werd; 't geen tot de Unie toetradt, die deedt tekenen door Afgezondenen , welke ook Zitting by hun Hoog Mogcnden namen. In welken raug het bleef tot den tyd der Overheering dooi: de Spanjaarden; zedert welken het verltooken is gebleeven van dat voorregt, terwyl Groningen en andere Gewesten , jure post liminii, weder zyn aangenomen : over welk gemis voor Drenthe zich de groote bynkershoer verwondert. Twee Stadhouders, Prins maurits en Graal willem van nassau , van de gegrondheid van dit Regt overtuigd , hebben 's Landfchaps belangen gunftig aanbevolen, en geadvifeerd, om, by voorraad, aan 't zelve de Zitting in den Raad van Staaten toe te ftaan; terwyl het Hof van Gelderland het Landfchap volkomen geregtigd heeft verklaard, om Zitting in de Vergadering dec Staaten Generaal te hebben (*). Om van dit Landfchap, 'c welk tot onze Zeven Vereenigde Gewesten dus eene zo naauwe betrekking heeft, en voorheen de gewoone en buitengewoone Landskisten droeg Ct), van welke laatfte het, volgens de jongfte regeliug , naa de uitgaave van dit Werk, ontflaagen is , en thans, in de gewoone honderd Guldens , 19 Stuivers en 10 Penn. opbrengt, eene Befchryving te leveren, hadden de Uitgeevers hunne hoop gevestigd op den Heer en Mr. j. tonkens ; doch werden daarin door dienst vroegtydigen dood te leur gefield. Waar op zy zich vervoegden by den Heer en Mr. johannes henricus petrus van lier, ten dien tyde Rentmeester van 's Landfchaps Domeinen , thans Raadsheer by den Hove vant Juftitie in 't Landfchap Drenthe , wien het behaagde de Befchryving van 't zelve , die wy nu aankundigeu, vóór eenige jaaren , door een kundig Ingezeten aldaar, tot een byzonder oogmerk, ontworpen, met eenige veranderingen, ophelderende aanmerkingen, en byvoegzeleiï yermeerderd, mede te deelen. Waar door wy een volle- (*) Zie bl. 13—16. (t) Zie bl. 91. jlett. 1794. NO. $.  11 § TEGENWOORDIGE STAAT diger en naauwkeuriger berigt bekomen van dit weinig te recht bekend, hoewel merkwaardig, Gewest. Zeker komen 'er kleinigheden in , die alleen voor de Drenthenaaren van belang kunnen weezen; dan hieromtrent verklaart de Schryver: ,, Niemand mispryze de aantekening van zommige zaaken, die men voor klei- nigheden zou kunnen aanzien. Allen naamlyk zyn min „ of meer belangryk voor den onkundigen, en voor alles„ weetenden hebben wy niet gefchreeven. Hadden de Schryvers van vroegere en laatere Eeuwen niet in het j, ongelukkig begrip verkeerd, om zogenaamde kleinighe,, den hunne pennen onwaardig te agten, of, door on- oplettenheid, veele zaaken, die men voor algemeen ,, bekend aanzag, voor de vergetelheid te beveiligen, de ., Konften en Weetenfchappen zouden hedendaagsch tot nog hooger toppunt gefteegen zyn, en veele oude en nuttige kundigheden, handgreepen en werktuigen, nu „ niet ontbrooken hebben." De Schryver, of liever de Mededeeler, deezer Befchryvinge, heeft zich de moeite gegeeven , om, in veele Aantekeningen, aan Benaamingen en Woorden, of verouderd of plaatslyk in gebruik, een Oudheid- en Taalkundig licht by te zetten, 't welk in veele gevallen noodig , in andere nuttig, was , en het genoegen onder het leezen moet vermeerderen. In dit Eerfte Stuk treffen wy Twee Hoofdftukken aan. Het Eerfte en voornaamfte voert ten Opfchrift: Staats-, Burgerlyke-, Kerkelyke- en Natuurlyke-, Gefieltenis van het- Landfchap Drenthe. ■ Het Tweede beftaat uit By- vnegzels; het een Betrekkelyk de Oprigting van het Hof van Juftitie, in plaats van den Etjtoel, volbragt den 30 Sept. 1791; het tweede Betrekkelyk de Invoering van liet Drenthfche Landregt, linnen de Stad en Heerlykheid Koe* vorden: met de InflruStien voor het Collegie der Gedeputeerden van het Landfchap Drenthe; en de InftruÜie voor de Drosten van Koevorden en het Landfchap Drenthe, van den Jaare 1671. Het Eerfte Hoofdftuk hebben wy het voornaamfte genoemd, en kwam ons, by het inzien van den korten Inhoud , en het doorleezen des Werks, voor, dat het zeer voegelyk eene fcheiding in kleindere Hoofdafdeelingen zou hebben kunnen lyden, en daar door een voegelyker houding bekomen, in ftede van 178 bl. in éénen adem af te loopen. Wanneer de aart der Onderwerpen eene fchif- ting  VAN DRENTHE. itO- j' ting aanbiedt, is het den Leezet welgevallig rustplaatzen ;: aan te treffen. Wy zullen, om hem te doen weeten wat i hy in dit lange Hoofdftuk aantreft , den inhoud voor'"< draagen in die onderfcheidingen, welke ons zeer gepast ■ dunken. De Gelegenheid,Grenzenten Omtrek, van het'Landfchap, | of Graaffchap, Drenthe. Verdeeling in Dingfpillen. Verï deeling der Dingfpillen in Karfpelen. Verdeeling in Schold ] ampten. Ligging en Grenzen der Dingfpillen. Oude InI woonders. Naamreden. Oude Landsheeren, De Staaten, 1 Ridderfchap en Eigenërfden genaamd. Derzelver Vergadej ring. Getal en wyze van Stemmen. Vereischten der Rid\ dermaatigen. Havezaaten. Verfchreeve Ridders. VoorrigI ten der Eïelen. Vereischten en Voorregten der Eigeni'rf* I den. Karfpelen die ten Landsdage verfchynen. Zitting I op den Landsdag. Vergadering in Grollerhout, en over de | Hagenfpraaken. Bedienden der Vergadering. Collegie van j Drost en Gedeputeerde Staaten. Etftoel, Lotting enEiten. I Aloude Benaaming. Crimineele Vergadering. Zitting der Dingfpillen in den Etjtoel. Goorfpraaken. Wapen van hetLandfchap. Landregt, Wetten en Reglementen. Privilegiën. Erffiadhouderjchap. Drostampt. Asfesforaat. MiniJteriaale en andere Ampten en Bedieningen in en buiten het £i Landfchap. Schultesfen. Keurnooten. Advocaaten. Commi* fen ter Admiraliteit, en Conduiïeur Militair. Accynfen en 3 Pagten. Haardjtedegeld. Grondfchatting. Omflagen. Collateraal en ^ojle Penning. Militie op de Repartitie van het Landfchap. Wy hebben in dit gedeelte niet kunnen naalaaten ons te verwonderen over het aantal van Regenten en Amptenaaren ter beheeringe van een Landfchap welks omtrek men ten naasten by op vyftig uuren gaans rekent s en het getal van welker Inwoonders men niet hooger dan op acht en dertig duizend kan begrooten. Onder de Amptenaaren fteekt de Heer Land.host uit, als, naa den Heer Erfftadhouder , de aanzienlyklte en vermogendfte Amptenaar in 't geheele Landfchap; hy trekt eene ruime wedde; en, als hy te Koevorden vernagt, wordt aan hem de gewoone Krygsëere beweezen. By zyne aankomst, zo wel als by zyn vertrek, wordt hy uit het grof gefchut begroet, en geeft, geduurende zyn verblyf, het Wagtwoord. By de vermelding van de Belastingen, vinden wy deeze? niet ongepaste aantekening: „ Uit de gedaane Optelling I a *s van  TEGENWOORDIGE STAAT 39 van de Speciën der verpacht wordende Accynfen, wordt „ lichtelyk opgemerkt, dat 'er,in het Landfchap Drnzf/ze, „ van de Koffy, Thee en Zuiker, geenerhande Impost betaald wordt, en dat over den Accyns van den Tabak kan worden geaccordeerd, uit welken hoofde dezelve „ ook weinig van belang opbrengt. In het voorbygaan „ zal ik hier eene bedenking in 't midden brengen, te „ weeten, dat, indien eene geringe belasting, by voor„ beeld op het Pond Koffy van twee Stuivers, op de „ Thee van drie Stuivers, op de Zuiker en Tabak van „ éénen Stuiver, by wyze van Havencyns, of inkomend *> i'egt5 gevorderd werd, de Heeren Staaten daar door ge„ noegzaam in ftaat zouden gefteld worden, zonder eeni„ ge krenking hunner Finantien,om den drukkendften last „ voor het Gemeen,naamlyk het Hoofdgeld, tot op de helft „ te verminderen. Het gebruik van Koffy, Thee, Zuiker „ en Tabak, offchoon, door gewoonte , maar al te veel „ noodzaakelyk geworden, is en blyft, egter, te eenej, maal eene vry willige daad, daar, in tegendeel, het Hoofd»i geld, of de Redemptie van het Gemaal, zonder keuze, volftrekt noodzaaklyk moet betaald worden." — In het vervolg merkt de Schryver op, hoe groot, voor een zo reinig bevolkt Gewest als Drenthe, de verkwisting in Koffy, Thee en Zuiker, is,en berekent,dat dit 'sjaarlyks verre over de tweemaal honderd duizend Guldens beloopt; en dat 'er, tegen zekeren gemaatigden prys berekend,vyltig duizend Mudden Rogge moeten verkogt en uitgevoerd worden om de benoodigde Koffy te betaalen. — Geftempeld Papier is in het Landfchap buiten gebruik, (bl. 9?.> Dan , om met de opgave van den inhoud vonrt te gaan, in de ons voorgekomene gefchikter Tweede Afdeeling ontmoeten wy deeze byzonrierheden: Begrooting van 't Getal der Ingezetenen. Standsverdeeling der Ingezetenen. Algemeene Befchryving der Derpen. Van de Heerlykhtótn en eenige Dorpen in 't byzonder, gegraaven Vaarten. Naamreden van Koevorden , Asfen en Dikkeningen. ProduSten. Maaten en Gewigten. Jacht. Visfchery. Lee. nen. Tienden. Zylfchot. ) Of het Landfchap minder bewoond worde dan eertyds. Tegenwoordige Ligging niet voordeelig. Aantal der Inwoonders tegen de uitgejtrektheid des Landfchaps vergeleeken. Kerklyke Gejleltenis. Wetten en Gewoonten. Kosters en Schoolmeesters. Orgels. KerkIieven. Qudhedm. Befchryving der Hunnebedden. Oude Stryd'  van drenthe. «21 Strydhamers, Bytels en Urnce. Oude Grafkelder, en 't geen daar in gevonden is. Oude Tumuli, of Lykheuvels, en 't geen daar in gevonden is. Wapenfchyven. Romeinfche Penningen. Banloër Kule. Grollerhout. Romeinfche LeI gerplaatzen. Stad Hunfow. De kleinheid van het getal der Inwoonderen, in verI gelyking van de uitgeftrektheid der Landftreeke , zou, I gelyk onze Schryver te recht opmerkt, door het toelaaI ten van andere Gezindheden, onder meer andere huisI houdlyke fchikkingen, zeer kunnen vermeerderd worden, I bl. 92. Te weeten, men vindt in het Landfchap Drenj the geene andere Kerken, dan de zulken, welke door I Leeraars van de Gezindte der Hervormden bediend worI den. Alleenlyk heeft men, zedert vier jaaren, een Sta1 tie van Roomschgezinden te Koevorden, en, zo wel hier I als te Meppel en op het Hoogeveen, eene kleine Joodfche I Synagoge. Een algemeen erfgerugt, of overlevering, als \ or 'er, naamlyk, geen Roomsch Priester binnen het Land: fchap, zonder verlof, zou mogen vernagten, wordt meestal als een Haaien Wet befchouwd (*). Intusfchen is my 1 niet bekend , dat 'er zulk een verbod voorhanden is: : zeker althans gaat het, dat deeze Wet niet gehandhaafd I wordt, en buiten gebruik is. Intusfchen is het mogelyk, I dat men, ten tyde der Reformatie, het neemen van zulk I een Befluit noodig heeft geoordeeld, om alle poogingen, I tegen het opgang maaken van den Hervormden Gods1 dienst, voor te komen. I Als eene byzonderheid vinden wy, by 't melden der I Kerk in de Heerlykheid Hoogersmilden, opgetekend, dat ij men in die Kerk, zo min als elders in deezen oord, geeine Klokken aantreft; doch men heeft 'er een zonderling Jen elders ongewoon gebruik ingevoerd, om de Gemeente «van het aanvangen der Godsdienstoefeningen te verwitti|gen. Men onderhoudt, naamlyk, een Tamboer,die,door fhet flaan van de eene of de andere marsch, deeze waarfchuwing doet. 1 Wat de Oudheden betreft, en 't geen wyders volgt, ,is, by verkorting, ontleend uit de Oudheidkundige Brieven slvan j. van lier, in 's Hage 1760, hy p. van thol, ge- f- kraijenhof, in zyne Ceographie, M. 373, geefs :«eeze Overlevering op als ware het eene Itellige Wet. * 3  32!ï TEGENWOORDIGE STAAT gedrukt; gepaard met een Voorreden en Aantekeningen V3"t Laatfte*gedeelte' des Eerften Hoofdftuks , waar van wy een ander zouden maaken , ftelt ons voor oogen: Schets van de Natuurlyke Historie. Heidevelden. Rivieren en Wateren. Meer- of Moerdamp. Zandftuinngen. LharaEter der Drenthenaaren. Opvoeding a^r Kinderen. Paarden en andere Beesten. Wilde Dieren. Visfchen. Houtge2 Heide en haare nuttigheid. Verfchillende foorten van grond. Veenen. Steenen. Geluk der Landzaaten. Wy zinTen hier uit alleen overneemen 't geen onze Schiyver eest aangaande de Meer- of Moerdamp: „ s Jaanyks, m 3e Lente, of in het begin van den Zomer, naar maate iet faifoen drooger of vogtiger is, belpeurt men hier 11 een verfchynzel , over welks oorzaak en uitweg mg „ men elders in geene geringe dwaaling verkeert; iets, ' 't welk te meer te bewonderen is, vermids de waare oorzaak niet verre behoeft gezogt te worden. Ik heb " het oog op dien Pvook, of Damp, welke, naar dat de li wndftiSeekPzich uitftrek't, meer dan zestig uuren verre zich verfpreid (f), en, in 't algemeen, elders by den 9 naam vaï Meer-- of Moerdamp bekend is,, om dat men "Snelt, dat dezelve uit de Zee, of uit. Moerasien, " oX" Cl); zynde men voorts van begrip, dat de" E ai e gezondheid der menfchen groot nadeel " toebrengt. Dan, men dwaalt omtrent het een en aii" der Geen ondank zal ik, hierom , by den waarheid" zoekenden Leezer behaalen, indien ik hier de oorzaak £ van dh verfchynzel, overeenkomftig met de waarheid, „ voordraage ^ aantal Morgens Veen- „tand (S) ° S de Provinciën vzn Vriesland, Gronmgenjn (-Ma het Eerfte Deel onzer Vaderl. Letteroefeningen, hebben ly van dit Werk een zeer breedfpraakig Verflag gegee- V£fi ?'Het8Sis zeker, dat men deezen Rook, of Damp, nog veel verder waarneemt. Doch hier wordt alleen de afftand aan. «weezen welken ik zelve meermaalen heb waargenomen. *7n Meer en Maar betekent, in de oude en nog heden m de(HooïuTtfche Taal , de Zee; en Moer, of Moeras, in \ l^le«*oiS5tSlïk «o* HeudT. wel op vier duizend Morgens bepaald worden»  VAN DRENTHE. 123 „ Overysfel, als mede in het Landfchap Drenthe, en ia Munjterland, tot de Boekweitteelt, op de volgende „ wyze, toebereid. De hooge Veenen, om het overtollige ,, water, 'c geen deeze fpongieufe gronden influrpen, at „ te leiden, worden, in 't gemelde faifoen , begrupt ; „ waar door de oppervlakte eene genoegzaame droogte „ bekomt, om met een Hak (*) te kunnen omgelpit „ en in kluiten verdeeld worden, 't Zyn deeze kluiten, „ welke, naa eenigen tyd,wanneer ze droog genoeg zyn, „ in brand geftooken worden. De dikke Kook, welken „ deeze verbranding doet opryzen , en die zich door „ den wind verfpreid, veroorzaakt dien Moer- of Mee/„ damp, waaromtrent men zich zulk een verkeerd denk„ beeld gevormd heeft. En dat deeze Rook geene na„ deelige uitwerking op de gezondheid te wege brengt, „ leert de ondervinding in deeze Gewesten, alwaar die „ Rookdamp het eerfte en dikfte wordt waargenomen. „ Deeze Damp i? veeltyds zo dik, dat men, m eenige „ dagen, de Zen daar door niet kan ontdekken, ot dat „ dezelve zich bloedrood vertoont; en dezelve is van „ langer of korter duur, naar maate de Veennerf droo„ ger, het faifoen gunftiger, of de wind fterker, is. Op„ merkelyk is het, dat, geduurende den tyd waarin dee„ ze Veenrook plaats heeft, zeer zeldzaam Onweder be„ fpeurd wordt. Intusfchen fchryft men aan deezen Rook „ toe, dat dezelve veele Infeéten, welke den bloemknop „ of bloezem der Vrugtboomen befchadigen, zoude vjr„ oorzaaken, en alzo de hoop op eene ryke inzameling „ te leur Helt- Naa de verbranding der Veennerf wordt „ de asch ingeëgd , en de Boekweit gezaaid, waar van „ veeltyds een goede Oogst wordt ingezameld. Volgens „ eene doorgaande gewoonte, moet de Bearbeider een vier„ de gedeelte aan den Eigenaar der Veenen, voor het gebruik daar van, betaalen. „ Deeze verbranding van de oppervlakte der Moerasfen „ heeft een tweederlei nut; eerftelyk om de Veenen, die „ tot Turfgraavery zullen dienen, van de ruwe Veennerf, „ of Bonkaarde, te ontblooten; en ten anderen om door „ de Boekweitteelt geen gering voordeel te genieten. Met ' ' ' » dit (*) De Hak is een puntige Schop, of Spade, die na binnen krom geboogen is. Men flaat dezelve in den grond, en haals; ze daa na zich, met een kluit van den Veengrond. I 4  124 tegenwoordige staat van drenthe. „ dit laatfte oogmerk alleen worden ook Veenen gebrand, „ die tot bet graaven van Turf, by gebrek aan Vaarten „ om deeze Branddoffe af te voeren, niet gebruikt kuu„ nen worden. Naa dat deeze Verbranding twee of drie jaaren achter een gefchied is , worden eenige jaaren „ vereischt om de Veennerf, andermaal, de vereischte „ vastigheid te doen verkrygen om deeze bewerking te hervatten. Intuslchen ontbreekt het nimmer aan gron- den, waar op dezelve gefchieden kan." Vaderlandse!} Woorde?iboek , oorfpronglyk verzameld door j. kok. XXFIlfie Deel. Met Kaarten , Plaaten en Pourtraiten. Te Amfterdam by J. Allart. In gr. 8vo. 384 bl. Soortgelyke Aanmerkingen, als wy ons genoodzaakt vonden op het laatst voorgaande Deel deezes uitvoerigen Werks te maaken (*), gebiedt ons het tegenwoordig afgegeeven Deel te herhaalen. Eigenaartig verwagt men in een Werk van deezen aart Perfoonen en Zaaken vermeld te vinden zo veel mogelyk tot den Tegenwoordigen tyd: ras genoeg wordt het, ondanks alle aangewende moeite tot deeze volkomenheid, onvermydelyk gebrekkig. Wy raadpleegden, by het overlyden van den Hooggel. h. a. schultens, der Leydfche Hoogefchoole, in Oogstmaand deezes Jaars, te vroeg helaas ! ontvallen, dit Woordenboek, om 'er de Voorzaaten deezes bekwaamen en braaven Mans, die mede in het zelfde Vak dier Hoogefchoole tot Cieraaden, en der Oosterfche Oudheid en Taalkunde tot voorlichtende Fakkels, ftrekten, in naa te zoeken , doch geen woord van deeze Mannen! — — terwyl geheele bladzyden by bladzyden gevuld zyn met veel min Verdienstlyken, of wier Leeven en Bedryf allerwegen kan gevonden worden, en die ons, tot verveelens toe , de oude Gefchiiten tusfchen de Contra-Remonftranten en Remonjtranten herinneren. Andere nieuwe Artykels zyn gebrekkig: hoe veel meer, b. v., zou 'er te zeggen gevallen hebben van den Lui- te- (*) Zie. onze Algem. Vadert. Letteroef. voor 't Jaar 1792, ïfte St. bl. 175.  j. KOK, VADERL* WOORDENBOEK. , 12$ .tenant Admiraal kornelis schryver? Men hadt flegts te Xaarboekm open te liaan. Die ook het ftoutmoedig aedrif van den Oost - Indifchen Schipper j. frederik KSver, tegen een Engelsch Oorlogichip flaande, verSen Een Bedryf, 't welk 's dapperen.Mans naam en El seregtigde om in een Vaderlandsch Woordenboek te verfchynen; althans in een dat zo uitgebreid is, en veel Ivermeldt dat min geheugenis verdient. Doch wy maaken geen Register van overgeflaagene or gebrekkig behandelde Jrtykelen; waar toe wy anders-, bvzonder de laatfte Tydperken onzes Vaderlands, ruimye gdegenbeid zouden aantreffen. Het bygebragte dient alleen ter Herinneringe aan de Heeren, die de verzamelde Brokken van den Heer kok zamenvoegen of ver-, ™ Volgens.' gewoonte iets ontleenende uit elk Deel, valt thans ons oog op sikke sjaardema , hier befchreeven als „ een Friesch Edelman , om zyne ongemeene zugt | voor 's Lands Vryheid , en grootmoedige Belangloosheid , , zeer vermaard in de Aloude Gelctnedenisfen. Hy weid : gebooren omtrent het einde der Twaalfde, of het begin der Dertiende, Eeuwe. Dit leiden wy daar uit af dat hy / omtrent het Jaar 1240 tot Poteftaat van Friesland werd 1, verkoozen ,• welke waardigheid niet dan aan Mannen van j beproefde trouwe en ervaarenisfe werd opgedraagen. Van 1 zyne zu°t voor de welvaard van 't Gemeene Land geil tuigt de&voorfpoed, welke het Gewest, onder zyne Rei geenn* genoot. Van de opgemelde hoedanigheden, Vry] heidsliefde en Belangloosheid, kan het volgende ten volI dingenden bewyze dienen. , Tot geluk der Friefche Landzaaten , hadt het gezag, I we'lk zich de Hollandfche Graaven over hen hadden weeI ten aan te maatigen, in den leeftyd van sjaardema een 1 einde genomen. Om die onafhangelykheid te handhaaI ven hadt men, voornaamlyk, aan hem het Poteftaatfchap 1 opgedraagen. Intusfchen bekleedde Koning willem, onJ der de aloude Hollandfche Graaven , by den naam van 1 willem den II bekend, de Graaflyke Waardigheid over I Holland. Heerschzugtig van aart, en alles te werk ftel; lende om zyn vermogen uit te. breiden , gevoelde hy een : heimlyken fpyt, dat het gezag, welk zommigen zyner I Voorzaaten over Friesland hadden geoefend , op hem I niet was afgedaald. Om deeze fchade te beteren, zogt i hy zich. op eene listige wyze, in te wikkelen in de I 5 gunst  126 J. kok gunst van yerfcheiden Grooten. Onder andere fchonk hy aanzienlyke giften aan de Abten en Prelaaten, om hen alzo te beweegen tot aanneeminge van hem voor Heer van Friesland, gelyk zy zommigen zyner Voorzaaten daar voor erkend hadden. Zy aanvaardden de gunstbewyzen doch droegen een te edel hart in hunnen boezem, om daar voor s Lands Vryheid en Onafhanglykheid te ver- W^fH °tmaevetawd den K°™S niet plotfeling voor het hoofd te ftooten en met een het uitzigt op verdere gunstbewyzen af te fnyden, gaven zy een dubbelzinnig antwoord, en weezen hem tot 's Lands Poteftaat sikk* sjaardema, als zonder wiens toeftemming en medewerking de Graaf nimmer, zyn doelwit zou kunnen berei%i d ? aWendde ,Zlch KoninS WILLEM «n Brief In\,„Zh,[V01- aanbiedi"gen van weldaaden ™ g«nstbetooningen, indien hy hem ter bekominge van den begeerden Titel en het daar aan vetknogte Gezag, de behulpzaame hand wilde leenen. Maar hoe groot was sKonirigs te leurftelhng, wanneer hy van den Vryheidmmnenden en Grootmoedigen Fries eenen Brief omving van den volgenden inhoud: ö Grootmagtige Koning'. ,, Wil u niet te vergeefsch vermoeien. Meent gy s, dat ik , om my en myn Gellacht te verheffen , een ** u eria? Wl1 zyn' en de Naakomelingen van die Vrv„ heid berooven, welke onze Voorvaders boven alle goe„ deren gelchat hebben ? Verre van my een geldgierig „ en oneerlyk hart! Vaarwel, en wil my met uwe Brie„ ven niet meer begroeten in dier voege ; want ik wil „ naa deezen geene van u ontvangen. Uit onzen ÜUlZe sjaardema." „ Om zynen afkeer van den aan hem gedaanen voorllag nog duidelyker te doen openbaar worden, vindt men aangetekend, dat sjaardema, tot fpyt van den Hollandjehen Graave, gouden Penningen deedt Haan; op de eene zyde van welke men deeze woorden las : sixtus sjaardema, 1'Otestas ERisuE ; en op den anderen kant een Man verbeeld zag, die geld uit zyne hand liet vallen; zinipeelende op sjaardema's Afwyzinge van de Graat» lyke Aanbiedinge, met het Randfchrift:- libertas vrm* valet auro. De Vryheid is meer waardig dan Goud!" Aan het einde deezes overgefchreeven Artykels vinden wy,  vaderl. woordenboek. 127 wv,niet naar de doorgaande gewoonte,die op goeden grond Ent en ter naazoekinge veelal eene bepaalder aanwyzni21 dan meest gefchiedt, zou vorderen, geene aanduiding, vanwaar die Gefchiedenis ontleend zy. Dit bewoog ons den grónd,waar op dit Verhaal fteunde naa te zoeken. Weinig Se hadt liet in, dien te vinden by winsemius, in zyn 1 Fr^tfche Kronyk; doch teffens troffen wy aan, dat ubbo . emmius uitdruklyk zegt: '. geen zommigen m dit gedeelte I »Mn".r . . * ctaai'drma hemelen, azt ik der Historie omireno "j-t- , . h. x> • c Zlfs der moeite niet waardig om aan te haaien. De Brief is nogthans geplaatst in het Charterboek van Friesland. De eltheid is zeer te verdenken, en de Jaartekening by wrasEMius, 9 Aug. 1*39, wil men die houden, zou de valschheid uitrnaaken, want dan was willem omtrent elf jaaren oud, en nog by lang geenl Roomsch Koning. Wy laaten aan zyne plaats 't geen de Heer j. meerman, in zyne Gefchiedenis van Graaf willem ra» Holland, Roomsch Koning, I D. bl. 355 , over dit Gedrag van „MA de egtheid des Verhaals aangenomen zynt^ obrdedt- doch 't geen die Schryver, bl. 361, aanvoert, aï redenen om aan deeze geheele Gebeurtenis weiïig geloof te liaan, heeft vry veel gewigts. — WaarIvf men behoorde, by het bearbeiden eens Werks dat een kaderlandfche Bibliotheek moest uitrnaaken , meer op de Gefchiedkundige Waarheid te zien , althans het geen twyfelagtig is niet als een onbetwiste Gebeurtenis te neder te ftellen. Tegenwoordige Staat van Zweeden , door den Heer catte au Uit het Fransch vertaald., en met Aantekeningen en Bvvoegzels vermeerderd. Te Utrecht by B. Wild en J. Altheer, en te Rotterdam by J. Meyer. In gr. Sw. 378 bl. Ceene ongepaste bynaamen voegen wy aan deezen Te■ senwoordigen Staat van Zweeden toe, als wy denzelven leerzaam , onderhoudend en veelbevattend , noemen. De Heer catteau vondt zich tot het vervaardigen deezes Werks in ftaat gefteld , doordien hy zich lang ra Zweeden opgehouden, het binnenfte des Ryks doorreisd, en de Taal des Lands geleerd, hadt. Voorts hadden verfcheide Zweeden, grondig onderrigt van alles wat betrekking heeft tot hun Vaderland, hem, door het doen toe-  la3 c A tte Aii ^^^^^^ geland en Duitsehlald, en elders ovïv V fa72^> &»• gegeeven, die van S» 0Ver Zwee^n m 't licht Lnt hy CvIn\ur8Te:stenteCrLEV-frIh1-yk' * Seriën ^tnT * ff** ^ ™ St^eS JJeelen te Zonde» m den Jaare MDCfT Yyyiv il! geraadpleegd te worden (*) f' verdleasn gcfe * *g*ï g&ug aan, waaromtrent hy met waarheid betufÏÏ^ n * vu diglte onzydigheid heeft myne peT&Vr'd „ gefchreeven 't geen myne oogen gekn hehltn ™ „ geest gedagt, en myn hart gevild^t. Gy iét hef „ er is geene menschlyke Maatfchappy, welke hïïe al' „volmaaktheden niet heeft: dezelve JnnZ iT?5 aantoonende , - fpoort my ^ÏÏd^veÏKSÏSf „ ng haak , en ik zou niet anders dan uwe veraS ca» -y * BJBg Hoofdftukken die de volgende Opfchriften voeren - I aL /aar- e» Aar deskundige Gefieldheid. — II? Ge/c/SS* (*) Wy vermelden dit in 't byzonder ; dewyl wv deey» gelegenhe.d waarneeinen, om onzen" Leezeren te hl inZen dat het voornaamfte en weetenswaardigfte uit dewe Reï-n 'tl trokken .n den vorm van Brieven gegooten, enu tgeëven j. by den Drukker deeze., yNTmA, onder den Tvtel van Befchoumng der Maatfchappy en Zede», in PooL, Rusland ^eeden en Deenemarken, doorWogten met Foorvalln enf' w fteekende Charaflers betreffende f welker leezing tót eene breedere opheldermg van zeer veele kort aangerolde bvzon derheden van den Heer cattmu zal kunnen flreSS. *  tbgenw. staat van zweeden. is£ \lundige Schets. ■ III. Naam, Wapens, Tytel, des Ko- \nings, Krooning, Hof, Koninglyke Familie, Hofplaats y iSloten. ———- iv*. Verbintenis/en met vreemde Mogenheden. I——• V. Regeeringsgefitldheid. VI. Inwendig Be- fluur. VII. Godsdienst. ——■ VIII. Burgerlyke en \iyfjlrafiyke Wetten. IX. Krygsïnrigtingen. ! DC. Ridderorden. XI. Inkomjten en Uitgaven der ■Kroon. XII. Bevolking. XIII. Natuurlyke Ryk. \dommen. —— XIV. Land- en Akkerbouw. XV. Ny. yerheid. • XVI. Binnenlandfche Koophandel. XVII. Ëuitenlandfche Handel. XVIII. Geldmiddelen, Muntspeciën, Gewigten en Maaten. —— XIX. Openbaare Opwoeding. XX. Volks-CharaSler, Zeden en Gebruiken. 1——. XXI. Over de Taal. —- XXII. Kunften en Weeten- ffchappen. XXIII. Oudheden. Den Regeeringsvorra kan MDCCLXXIf , in deszelfs uitgeftrekfheid, in het (Hoofddeel van de Staatsgefteltenis niet hebbende kunnen ■invoegen, en dit Stuk nogthans alle aandagt en opmerking verdienende van de geenen die de Staatkundige ^Wetten van Zweeden begeeren te kennen, heeft hy het aan 't einde geplaatst. Den tyd, wanneer de Heer catteau dit zó wel uit elkander gezette Werk opftelde, duidt hy in de Voorrereden, die geen Jaar- of Dagtekening draagt, aan; fchryvende: ,,Myn oogmerk is, een Land te doen kennen, |, 't welk door veele groote Mannen vermaard geworden i, is; een Land, het welk langen tyd de Scheidsman van I, Europa is geweest, en, geduurende één-en-twintig jaaren, I, talryke Magten, die zich tegen 't zelve verbonden had-. j„ den, het hoofd gebooden heeft; een Land, 't welk, zelfs ::„ naa zynen val, door zyne huislyke Omwendingen, en „ door zyne aangewende poogingen tot herftelling zyner L rampen , zich de aandagt en" oplettenheid des onderzoe1, kers heeft waardig gemaakt; een Land, eindelyk, het i, welk thans, met kloekmoedigheid , eenen gedugten en 4, magtigen Nabuur beoorloogt." Voor den Vertaa¬ ler , die zich van zyne taak wel gekweeten, en eenige Byvoegzels en Aanmerkingen by het Werk gedaan heeft, was dus, zo veel Ïaater dit Werk in de Nederlandfche Wereld zendende, een ruim veld geweest om die Byvoegzels te vermeerderen , en zich niet te vergenoegen met de zeer korte Aantekening op bl. 82 : Zweeden in den Oorlog tusfchen Rusland, Oostenryk en „ de Porte, ingewikkeld zynde, tastte hetzelve Rusland aan; >, doei  Ij» C AT TE ALT doch met geen gelukkig gevolg. Een byzondere Vre-' _ de, in de Maand Augustus des Jaars 1790, op het „ onverwagtst, tusfchen de Keizerin van Rusland en den „ Koning van Zweeden geflooten, maakte aan den Oor„ log tusfchen die beide Mogenheden vveêr een einde." Het Hoofddeel der Regeeringsgejieliheid loopt tot den i Jaare MüCCLXXII. Hier aan hadt niet weinig weetenswaardigs en belangryks kunnen toegevoegd worden. Leerzaam, onderhoudend en veelbevattend, hebben wy gezegd de, onzes oordeels, welvoeglyke bynaamen van dit Werk te weezen. Overvloed van plaatzen biedt zich aan, om deezen onzen lof te wettigen; het affchryven van een enkel Hoofddeel zou hier genoeg volftaan kunnen ; dan liever willen wy hier en daar wat ontleenen, om den Schryver in meer dan een opzigt in zyne denkwyze en fchryftrant te doen kennen. 'sSchryvers penceel is, wanneer het op fchilderen aankomt; en geene voeglyke gelegenheid daar toe laat hy voorby glippen; daar op volmaakt afgerigt. Zie hier een kleine : De groote wegen in Zweeden zyn hard en ,, breed : allen kronkelende loopende , verfchaffen zy „ dikwyls eene aangenaame verrasfing; waar door de,, zelve minder verveelende zyn. De ichilderagtigfte too- neelen vertoonen zich in menigte; daar is 'er, waar* ,, uit de landfchapfchilder het grootfte nut kan trekken, „ en die een romansch karaéter hebben het welk men „ bezwaarlyk elders zou vinden. Het oog vermaakt zich j in het befchouwen dier treurige en woeste rotsklom- pen, hellende over eene groenende weide; dier duis- , tere en digte bosfchen, welke zich hier en daar ope„ nen, om, in derzelver doodfche fchuilhoeken, begraas- de velden en kudden te doen ontwaar worden ; dier „ vreedzaame hutten (*), ftaande tegen zandige geberg- „ ten, (*) Men reist in Zweeden zomwylen geduurende vier-en-twintig üuren door bosfchen, en tusfchen rotzen, zonder eene andere wooning te zien dan die der Chivergoors , zynde boeren Postmeesters. De Chivergoors woonen gemeenlyk op twee, zomtyds op drie, en dikwyls zelfs op vier, mylen afftands van elkander, en hebben , beh«lven hun houten hut,flegts een paar hutten voor hun vee of voor hun graan, en een klein vierkant ftuk gronds om 'er hop op te zaaijen. Deeze lieden weeten weinig van moes» krui* .... .. , - " V' "f"*** 'i  tegenw. staat van ZWEEDEN," J^t „ ten, op welker kruinen eenige verftrooide dennen door den wind bewoogen worden. Met veel moeite „ eenen fteilen berg beklommen, en deszelfs top bereikt, hebbende , ontdekt men eene vloeiende vlakte, om„ geeven door een bosch , welks geboomte zich in 't zelve fpiegelt ; dit eenzaam bosch , waarin eene doodfche Itilte heerscht , doorwandelende, en geloo„ vende verre van de menfchen en derzelver wooningen j„ afgefcheiden te zyn , verandert in eens het tooneel; Ey de gezigtëinder breidt zich uit, en men ontdekt ge„ hugten , tuinen en velden , in welken kloeke fterk gefpierde armen den veldarbeid oefenen." De Inrigting des Ryksdags befchryvende, die zamengefteld I is uit den Koning en de vier Ordens , den Adel, de ! Geestlykheid , de Burgery en de Boeren, laat de Heer catteau zich wegens de Boeren dus hooren: ,, De Boeren, die de landen, welke zy en hunne af kome,, lingen bezitten, bebouwen, magtigen, zo lang zy om„ trent hunne verbintenisfen met de Kroon niet in ge,, breke blyven , de Orde der Boeren op den Ryks;„ dag. Zweeden is het éénig Land, waar de vertegen„ woordigers van het lichaam der Landbouwers eene „ byzondere en onderfcheiden klasfe in de Volksverga„ deringen uitrnaaken. In de beraadflaagingen, betreklyk „ de algemeene belangen, kunnen vaele zaaken voorko- men, die een Landman niet kan kennen , en naar 9, waarde fchatten; doch 'er worden ook veele overwooL, gen en verhandeld, die hem byzonder betreffen, en L, tot welker ontzwagteling zyne gevoelens van het grootm fte nut kunnen zyn. In de onderzoekingen zelfs, die :„ buiten hem fchynen te zyn , kan hy een goed door- zigt hebben, wanneer de zaak hem in haar waare dagj„ licht wordt voorgefteld ; het eenvoudig gezond ver- ftand en de natuurlyke redenkunst oordeelen dikwyls L niet min verftandlyk en bondig, dan een door oefe,, ning en arbeid aangekweekt verftand." —— „ Alles," tfchryft hy wyders , ,, is treffend in de ontzagverwek- kende vertooning eens Ryksdags; doch men wordt in„ zonderheid getroffen door de rol welke de Boeren op m dit :irniden, en eeten fchier niets anders dan brood in melk ge: weekt, en hier mede leeven zy, met hunne Vrouwen eo Kinderen, vrolyk en vergenoegd, zyn fterk en gezond.  'Igs CA TT EAU dit ftaatlyk tooncel fpeelen : hoe fchoon is het, den „ Landbouwer , in zyn eenvoudig boersch gewaad , plaats naast de andere Inwoonders te zien neemen , den Throon met vrymoedigheid naderen, en den Vorst, „ zonder verlegenheid , zonder fchroom , aanfpreeken { Rampzalige Rusfifche en Poolfche Boeren , hoe verre „ zyt gy van deeze treffelyke beftaanlykheid verwyderd' „ Gy befproeit het aardryk met uw zweet, wanneer gy „ met veel moeite en arbeid hetzelve doorfnydt; en nooit ,, verzoet het denkbeeld van één dier1 voorregten, van één dier voordeden, welke der Menschheid eer en luister „ byzetten, uwe kwellingen en moeilykheden, noch ftort „ vreugde en vertroosting in uwe hutten! Gy hebt noch Eigendom, noch Vaderland; een wreed Despoot offert ,, u aan zyne wonderzinnigheid op, en gy durft de klag„ ten niet uitbrengen , welke een verbitterd hart u „ op de lippen legt! — — — Verfchoont, Leezers, ,, die afgeperfte beweeging eener Ziele , die alle frerve- lingen, van welken rang zy ook zyn, bemint en hoog„ fchat; eener Ziele, die fmerte gevoelt, wanneer zy een ,, mensch onder het juk des rampfpoeds gedrukt ziet, ,, die zich vergramt, wanneer zy hem ziet veragten en ,, onteeren." Elders van den Boerenftand fpreekende toont hy zeer ingenomen met deuzelven in Zweeden te weezen. „ Hoe ,, belangryk is het, den Mensch in deezen ftaat te befchouweu , waarin hy zich het naast by zyne oorfpronglyke beftaanlykheid bevindt! Deeze agtenswaardige Stervelingen, welken een naarftige arbeid van de ondeugd verwydert , op wier voorhoofd onfchuld en „ opregtheid rusten, die geen andere pragt en wellust „ kennen , dan eenen fchoonen Hemel , en een verruk-, 5, lyk groen , zouden zy niet eerder de oplettenheid tot „ zich trekken, dan die Hoveling, die zich alleen dooi* 3, laag Kruipen vernert , clan cue trunueling van het ge,, luk, flaapende op het dons, in de armen van den wel„ lust, dan die Pronkert, die de waardigheid van den ,, meustii ucivvaiiic, uuur ue ueuzeiagiigneia van zynen Imoit ï /uton m» in no lml- wan Aart 'S«„öaAr-Z,»*. T ^„.1 man trpprlffn • W Iwurcclif r,rAa vlrtAnï^hUnlA vryneiu, en meesiai weigeiteinneia; men Deicnouwt met . jrpnnnp'en den P.mvnnner • jvii vnpA7p] ie ppniri-»nri; denis van twee elkander minnende perfoonen moet aanireffen. De Graaf van sile-srbiu wordt, met zyn gezelfchap, lies avonds, in een bosch overvallen, terwyl de Jaager Hiikur. , niet verre van daar woonende, ter hulpe toefchiet, en fien by zyne Kinderen in huis brengt. Hier raakt één van js Graaven Gezelfchap , zynde een Ritmeester, met mi kur in gefprek over den zevenjaarigen Oorlog, in welken de laatstgemelde mede als Ritmeester gediend heeft. Dit tydilip neemt de Graaf juist waar, om, volgens de Spreuk van rabenerï i/at oude liefde niet roest, zich aan zyne iieve wilhelmina, Dochter van den hem herbergenden Jaager, te verklaaren. |n de gewoone Waereld zou men dit welligt voor onbezonnen  IA8 de graaf en zyn liefje. nen verk'aaren; maar in de romaneske is dit zeer gepast, vooraf wanneer de Schryver daar door iets van sterne's vernuft, iu het aanvoeren van eenige luimige trekken, kan vertoonen, zo als by deeze gelegenheid, in navolging van Tristram S/iandy, gefchied. ,, Ter gerustftelling van wilhelmina en den Graaf, „ (zegt men bl. 23.) was de overyling van den laatften , door '„ de oorlogvoerende Machten (namenlyk de twee Ritmeesters) ,, aan de Kagchel niet opgemerkt. Zy waren juist, toen die „ gefchiedde, in de belegering van Praag, en hadden te veel „ met den Vyand te doen, om te zien of te hooren , wat op eenigen afftand van hun omging. Frits had ook niets be„ merkt, want hy vulde toen juist, in de nevens zynde I£a„ mer, de meirfchuimen pyp van den Ritmeester, met ver„ £che tabak; terwyl deeze Held in den wil had om Praag „ te bombardeeren, en willem, door zynen fterken rit, en den „ aanval by Lowofcitz zich zo zeer vermoeid had, dat hy, op „ zyn paard, was in den flaap gevallen." De Vertaaler van deezen Roman heeft, behalven dat hy overal zeer zuiver Nederduitsch fchreef, ook veel goeds gezegt van het Werk dat hy vertaalde, en het dus karaktermaatig gefchetst. „ Dat de neigingen van het hart' (zegt hy), bovenal in het ftuk der Liefde, zich niet ligt laaten bepaalen, of uitdooven; dat de zucht naar rykdom en ftaat, die anderzins, op de gemoederen der meeste menfchen, zulk een onbepaald vermogen uitoeffent, in dit geval, niet zelden haare krachten te vergeefsch fpilt: dat de voortreflykheid en edelheid eener vrouwelyke ziele, .meestal, ook in den nederigften ftaat, uitfehittert en kennelyk is: dat het natuurlyk fchoone en bevallige geene tooizels behoeft■, daar het, in het kleed der nederigheid, niet zelden, het fterkst in het oog blinkt: — dat edelmoedigheid, in de handelingen der Liefde, in die van eene te leur geftelde Liefde, ook in vrouwelyke karakters vallen kan; en dat een vuurig Minnaar zich, ter bereiking zyner oogmerken, niets ontziet, listig en vindingryk is, en de ftem der Vriendfchap voor die der Liefde zwygen doet, zyn waarheden, van welke men zich, by het doorbladeren van die Boek , op nieuw zal overtuigd houden." Dit alles zegt de Vertaaler, en wy kunnen 'er by voegen dat hy waarheid fpreekt; fchoon wy hier en daar de redeneeringen wel wat korter gewenscht hadden.  A L G E M E E N fe VADERLANDSCHË 1LETTER.OEFENINGEN. De Bybel, door beknopte Uitbreidingen, en ophelderende Aenmerkingen, verklaerd; door j. van nuys klinkenberg, A. L. M. Theol. £f Phil. Docior, Hoogleeraer in de H. Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchiedenis, aen het Illujtre Athenceum, en Predikant in de Gemeente te Amjterdam; mitsgaders Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetinfohappen, te Vlisfingen. XXVjle Deel. Te Amfleldam, by j. Allart, 179a. CCXII, en 464. bladz. in gr. 8vo. Dit Deel bevat de Üitbreidingèn van, en de ophelderende Aanmerkingen over, de zeven Brieven, van dë Apostelen tacobus, petrus, joannrs en judas, welke de Algemeene Zendbrieven pleegen genaamd te worden,, waar voor, naar gewoontezeer uitvoerige Inleidingen j geplaatst zyn. In deze Inleidingen wordt , gelyk men ■ verwachten kon, de echtheid en het Godlyk .^ezag van I alle deze Brieven, door onzen Schryver verdedigd. I Het gevoelen van herder (of, gelyk wy liever zeggen >j zouden, het gevoelen van verfcheide Ouden, door her_I der nader ontwikkeld, en met bewysredenen geftaafd,_) i over den perfoon van jacobus , en den naam broeder des | Heeren, die hem gegeven wordt, noemt by „ eene nieu» »» wigheid van allen grond ontbloot, welke geenen op,, gang gemaakt,noch eenige verdedigers gevonden Heeft." De Heer klinkenberg zou hard werk hebben, om de- ze uitfpraak, ten genoege van bevoegde Rigters, waar :! te maaken. Van de bewyzen van herder zegt hy, dat zy geheel onvoldoende zyn : maar waarlyk, hoe dan ook I cue bewyzen zyn mogen,door de aangevoerde tegenredeneu :l| van onzen Schryver zyn zy toch niet krachteloos' gë- I maakt. Hy belchouwt dezen Brief als een' rohigaen- > den Brief, en de benaaming de twaelf Stammen, welke ih I de vérftrooijing waeren, geeft, volgens hem, te kennen , : Jooden, die belydenis van het geloof in Christus deeJden, Woonende in de landen der Heidenen, en wel be* I paaldelyk die , welken door de bekeerden op het Pink- • ÏjETT. J7U4. NO. 4. li ffe£  150 j. van nüys klinkenberg , de bybel uitgebreid» fterfeest, na dat dezelven te huis gekomen waren, in alle waerelddeelen, bewoogen waren geworden, om de leer der Apostelen te omhelzen. Welk een vreezelyken tyd moet het gekost hebben, eer de Brief alle die Gemeenten rondliep! —— By den tweeden Brief van petrus , omhelst hy het gevoelen van Bisfchop sherlock, dat de Apostel het karakter, de gevoelens, en de levenswys der dwaalgeesten , tegen welke hy waarfchouwt, Kap. II, omftandig befchryvende, eenige plaatzen uit eenen ouden Hebreeuwfchen Schryver , raakende de valfche Propheeten van zynen tyd, overgeuoomen, en op de grouwzaame verleiders, welke hy bedoelde, toegepast hebbe: en dat daar aan het verfchil van ftyl toe te fchryven zy. —— Den eerften Zendbrief van joannes , of liever het ftuk, dat doorgaands dien titul draagt,houdt hy, in navolging van MiCHAëus, niet voor een' brief, maar voor een boek, gefchrift, of opliel, en wel bepaald voor een aanhangfel, of de toepasfing van het Euangelie van joannes. Van den tweeden Brief poogt hy uitvoerig te bewyzen, dat dezelve van den Euangelist joannes, en niet van eenen anderen joannes, Ouderling te Ephefen, gefchreven zy: en hy beroept zich naderhand op dit bewys by den derden. Hy meent, dat de tweede Brief aan eene zekere Christin houdt, wier eigen r;aam kuria was , en aan haare kinderen ; en dat die Christin de uitverkorene, dat is, de uitmuntende, voortrefïyke, genaamd wordt, of om haar voorbeeldig gedrag, of om haaren aanzienlyken ftand in de Gemeente , en de dienften, welke zy aan dezelve gewoon was te bewyzen. Omtrent cajus, aan vvien de derde Brief gefchreven is, durft hy niets bepaalen. By den Brief van judas wordt herder wederom op dezelfde wyze, als by dien van jacobus, afgevaardigd; en over de echtheid en den Schryver van denzelven het gewoon gevoelen, met de gewoone bewyzen, verdedigd. Voorts kennen onze Lezers dit Boek reeds genoegzaam, en een ieder heeft zyn gevoelen over de waarde of onwaarde van hetzelve reeds zoo gevestigd, dat wy niet nodig hebben nieuwe proeven van de behandeling van deze of geene byzondere plaats daar uit op te geven. Ver-  VERZAMELING VAN REDEVOERTNGËW, 'f$l /Verzameling van Redevoeringen , openlyk uitgefproken door de beroemdjie mannen van ons Vaderland. Uit hst La• tyn vertaald. Te Dordrecht by de Leeuw eu Krap, - 1793» Behalven de Voorrede, ii8 bladz* in gr. 8v onze Landgenoten door goede Vertalingen in ftaat te fteli len, óm zich in derzelver fchoonheid te verlustigeri j en j de gewenschte nuttigheid daar van te erlangen; Nic" | mand voorzeker: integendeel verwagten wy van } te wee ten:, HJfpr} Ttkia f eea gladde en aanhoudendü „ klank ;  ÜEIJEDEN DER PORTUOEESCHE jeODEN. 1^7 „ klank; DH312T Sebariem, een afgebrooken klank , als „ het kermen van een die met herhaalde zuchten ach, L, ach, ach! zich beklaagt; ili'nn Teroea, een dreu!;, nende klank, als vart iemand die al ildderende zy» W nood klaagt ; niTin DH3iy Sebariem Teroea , een „ famengeltelde klank , welke van de tweede en derde ,, byeen gevoegd is. De H. Wet gebied ons lev. „ XXIII: 24, ib. XXV: o en num. XXIX: 1, eenen L, klank met benaaming van Teroea te blaazen: dus moeL, ten wy door overlevering driemaal Teroea blaazen , ,, en volgens de Talmud moet elke Teroea, door een TeL, kia voorgegaan en agtervolgd worden ; het welk tot L, dus verre negen Klanken uitmaakt; maar vermids onL, der de wederwaardigheden, welke ons door de BalL lingfchap toegebragt zyn, wy in de onzekerheid blyL, ven , of de eigenlyke meening van het Bybelwoord L, Teroea het geen is , het welk wy Teroea Sebariem of L, wel Sebariem Teroea noemen, en het ons een pligt is L, Gods bevel ftiptelyk na te komen , blaast men eerst t, driemaal Sabariem Teroea, , vervolgens driemaal Stba* ,, riem, en eindelyk driemaal Teroea,; het welk met de „ reeds gemelde Klanken van Tekia zeven-en-twintig Klan■L, ken uitmaakt; zommigen ten onrechte Sebariem Teroea L, voor een dubbelen Klank neemende, berekenen het op i„ dertig. Deeze Klanken moeten met aandagt en zittende aangehoord worden." Uit de Gebeden , die van herhaalingen overvloeijen iftrekke dit ter fraaie. „ Verhoor ons , ó Gy , die de L nooddruftigen verhoort ! Verhoor ons, ó Gy, die de ,, onderdrukten verhoort! Verhoor ons , ö Gy, die de „ verbrokenenen van harte verhoort! Verhoor ons, 6Gy, I, die de verootmoedigden verhoort! Verhoor ons, 6 Gy, 1, die de nedergeflaagenen van geest verhoort! Verhoor L ons, ó Gy, die Abrahani op den Berg Moria verhoord „ hebt ! Verhoor ons, o Gy, die Ifaac op het Altaar 1 verhoord hebt! Verhoor^ons, 6 Gy, die Jacob te BetB el verhoord hebt! Verhoor ons, ó Gy, die Jofeph in .„ den Kerker verhoord hebt! Verhoor ons, ó Gy, die I, Mofes en onze Voorouderen by de Schelfzee verhoord t, hebt ! Verhoor ons, ó Gy, die Aaron met het Wie|, rookvat verhoord hebt! Verhoor ons, 0 Gy, die Phit, neas te Sithim verhoord hebt! Verhoor ons, ó Gy, 1, die Jofua te Gilgal verhoord hebt! Verhoor ons, ö Gy, I, die Ëli te Rama verhoord hebt! Verhoor ons , 6 Gy, L 5 M die  GEBEDEN DER. PORTUGEESCHE JOODEN. „ die Samuel te Mispa verhoord hebt! Verhoor ons , ,t ö Gy, die David en zyn Zoon Salomo'te Jerufalem „ verhoord hebt! Verhoor ons, ö Gy, die Elias op den „ Berg Carmel verhoord hebt! Verhoor ons, ó Gy, die Elila te Jericho verhoord hebt! Verhoor ons, 0 Gy, die „ Hiskias in zyne krankheid verhoord hebt! Verhoor ons , „ ó Gy, die Jonas in het ingewand van den Visch verhoord „ hebt! Verhoor ons, ó Gy, die Hananias, Mifaël, en Azarias in den brandenden Oven verhoord hebt! Ver\ hoor ons, ü Gy, die Daniël in den Leeuwenkuil ver* hoord hebt! Verhoor ons, ó Gy, die Mordechai en „ Ester in den Bnrgt Suzan verhoord hebt! Verhoor ons,, ' ö Gy, die Esdras in de Ballingfchap verhoord hebt: Verhoor ons , ö Gy , die Honni in den kring ver- • „ hoord hebt! Verhoor ons, ó Gy, die de regtvaardi-„ gen, oprechten en volmaakten in alle genachten ver-„ hoord hebt! , . Barmhartige (God!) verhoor ons; Barmhartige (God V)i „verlos ons; Barmhartige (God!) bevryd ons; Barni-, hartige (God) die van Goedertierenheid vervuld zyt! bc„ gunftig ons en alle onze lluisgenooten, en wil ons,, „' ter eere van uwen grooten naam van de duisternisfe ufl het licht Hellen." Vreemd künken zommige Gezangen. Men hoore ! De zagtmoedige Engelen, welke als vonken uitblinken, wier vlammende klingen en gewaad als de heer„ lykfte gloed glinfteren, moedigen elkanderen aan, tegen over den verheven Troon met dreunende ftem; zy: * die den heere alleen in verfchynzel aanfehouwen, ', zyh vol ievers om God te heiligen; roepende: Gy kin„ deren der machtigen! wilt den heere roem en zegepraal „ toefchry ven. '■ _ „ De verhevene Hayot, welke den onbeweegelyken Ze„ tel onderfchraagen, en Ar'üim en Hasmalim , van Uns- * ter en klaarheid omgord, pryzen, in vier benden verdeeld, Gods Lof en Heerlykheid; deezen verheffen, " grenen roemen Hem met lof en Pfalmgezang. Deeze , hemelfche fchaaren zyn dag en nacht onwankelbaar. l% in hunne bedieningen (zy roepen) Gy kinderen, enz. De benden der eerfte afdeelinge, welke aan 't hooid der Hemelryen, onder het bewind van den voornaamen Legerhoofd Michaü ftaan, en zich met tien dui" zenden legerwagens aan Gods rechter zyde bevinden, " vereenigen en verzamelen zich qm zyne Woonftede op *» » "  gebeden der portugeesche jooden. I59 L \e fpeuren; en als zy de aanbiddelyke plaats tot voor , het gordyn genaderd zyn, vernederen zy zich (ea roe, pen) Gy kinderen, enz. „ De benden der tweede afdeelinge van dit leger aan , de (linker zyde gefchaard, zyn onder het Gebied van 1, den waakzaamen Gabriël, en beftaan uit duizenden b Seraphim , met een machtig heir verfterkt ; hier en j, ginds omcingelen zy den Heiligen Zetel. Zy zyn van 1, vuur gewrocht, met vuur gewapend, op paarden van £ vuur gezeten (en roepen) Gy kinderen, enz. } „De .benden der derde afdeelinge, welke eenfchellen galm L en zoetluidenden maatklank doen opgaan, ftaan onder L het bevel van den Godlyken Legerhoofd Nurïü, die i, als een fterkte in 't midden (van haar) pal ftaat; door L hun optrekken en gedruisch dreunt het hemelsch geL welf, zy roepen waar is de plaats van het: Eeuwig i, Wee?en, van den Schepper van Hemel en Aarde? en |, verlangen dag en nacht om Hem, die door luister ver- fterkt is, te aanfehouwen (zy roepen) Gy kinderen, enz. „ De benden der vierde afdeelinge, met pracht ver, cierd, getuigen het Alvermogen; deeze menigte onder , Raphaëls (banieren gefchaard) verkondigt Gods Lof met ;, Pfolmgezang , en wyd Hem de Kroon van macht en L dapperheid toe. Alle deeze benden vereenigen dus E geltadig Zang en Lof. Heere! Gy hebt haar zamenij, gefteld en zo onvertzaagt gemaakt, dat zy nimmer verli, moeit noch afgemat worden (zy roepen) Gy kinde|, ren, enz. 1 Deeze fchitterende Engelenryen verheerlyken U ge|| zamentlyk, en trachten Uwe Genade te beweegen, ten d, voordeele van het onderdrukt volk; zy fchikken hunne 1, fchreden in Uwe vrees en ontzag; verbreiden Uwe i, Heiligheid met een hevig donderende ftem, en als zy I, U, ö Heilige God, heilig erkennen, zyn zy U, ö AU 1, lerheiligfte! welgevallig (zy roepen) Gy kinderen, enz." | Meerder zullen wy niet aanhaalen, om in onze Opgave Met te vervallen tot het door ons meermaalen opgemerkte Igebrek in deeze Gebeden der Portugeefche Jooden. Che-  160 P. J. KASTELEIJ.V Chemifche en Phyjifche Oefeningen, voor de Beminnaars dsn Schei- en Natuurkunde in 't algemeen , ter bevordering^ van Industrie en Oeconomiekunde, en ten nutte der Apotliekers , Fabricanten en Traficanten in 't byzonder , door: v. j. kasïeleijn, Apotheker en Chymist te Amjlerdam,. en Lid van verfcheidene Geleerde Genootfchappen. ljtet, en 11de Deel. Te Leyden by Honkoop en van Tiffelen 1 1793. In gr. 8vo. Ieder Deel 488 bl. D? onvermoeide werkzaamheid van onzen Autheur le" vert, in deeze Deelen, wederom eene aanzienlykef Verzameling van Scheikundige Proeven en Waarneemingen, ten nutte der Apothecars, Fabricanten en Traficanten, zo door hem zeiven als ook door anderen in het werk gefteld; waar door hun gelegenheid gegeeven word,, om veele van hunne verrichtingen, min kostbaar, en nog-I thans aan alle de vereischten voldoende, ter uitvoer tel kunnen brengen. De door hem by de voorgeftelde Proe-fi ven gevoegde redeneering en verklaaring der oorzaakenj: en uitwerkzelen, zyn teffens gefchikt, om hun, die gaaivl. ne iets meer dan alleen navolgers van hunne Leermeesters wenfehen te zyn, in ftaat te ftellen van langs dien weg hunne kundigheden te kunnen vermeerderen, en diejl vervolgens, op veele andere zaaken in hun beroep voorkomende , met nut te kunnen aanwenden. Dan deeze zynJj het niet alleen, welke in dit Werk een fchat van wec-J tenswaardige Ontdekkingen kunnen vinden , maar ook zy,l die zich op de beoefening der Scheikunde zelf met yverl en lust toeleggen, zullen hier, door de bekendmaakingl van eene menigte Proeven, door aanzienlyke Mannen in| andere Landen te werk gefteld , een niet min groote! voorraad van onderwerpen byeen verzameld vinden, diel hunne verdere proefneemingen en navorfchingen, by uit-l fteekenheid, waardig zyn: vooral die geenen , welke zichjj met de Proeven en Redeneeringen voor en tegen hetl nieuw Scheikundig Leerftelzel willen bekend maaken,\i kunnen in het eerfte en wel voornamelyk in het tweeden Deel daartoe eene zeer gepaste gelegenheid verkrygen. Wy voor ons, meerder het groote nut beoogende, hetw welk door de bekendmaaking van dit Werk aan onze* Vaderlandfche Fabriquen , enz. kan toegebragt worden, i dan wel eigentlyk de zuivere Orthodoxie van het Leer- ftel- 1  chemische en phxsischz oefeningen. ï6f tellige, wenfchen, dat de geleerde Schryver op dezelfde Dfwaardige wyze moge voortgaan met zyn tyd en vermoens ten algemeenen beste aan te wenden , het welk lem de dankbaare achting van 't algemeen gewis verweren zal. ,.esfen, over de Gefehiedkunde en Algemeene Staatkunde, 3 door joseph piuestlev, L. L. D. F. R. S. &c. &c. ; Uit het Engelsch vertaald. Ijle Deel. Te Deventer, iby L. Leemhorst, L. A. Karfenbergh en G. Brouwer, 3 1703. In gr. 8vo. 466 bl. Priestley, wien men, welke Eer- of Schandnaamen, naar dat Voor- of Tegeningenomenheid of Partyfchap ten geest beheerfche en de pen beftuure, hem ook molen gegeeven worden, de bynaamen van werkzaam, en i veele takken van Weetenfchap en Geleerdheid bedree'en, niet kan ontzeggen, treedt hier, als Leeraar in de lefchiedkunde en Algemeene Staatkunde, te voorfchyn — det vercierd maar daadlyk ; dewyl de Lesfen over ie onderwerpen door hem reeds jaaren geleeden geioud'en zyn (*) op eene School .te Warneton: een van ie Schooien onder de Dis [enters in Engeland, op weite veele jonge lieden ten onderwys komen , die voor iet grootlte gedeelte niet tot eenig geleerd Beroep beitemd zyn, maar tot Regenten, Amptenaaren, of andere werkzaame en der Maatfchappye hoogst nuttige Leden, spgeleid worden. 1 Het plan deezer Schoolopvoeding brengt eene andere hrigting der Lesfen,dan men op de Hoogefchoolen meest i.antreft, te wege: dezelve is natuurlyker, eenvoudiger, i:n ten algemeenen nutte meer beduidend. Deeze geeft Èen Leeraar gelegenheid, om in de Lesfen zo veele geinengde kundigheden te fmelten, als de aart des hoofdbnderwerps toelaat, om den Toehoorderen opgeklaarle denkbeelden te geeven van zeer veele gewigtige onderwerpen, welke niet zo gevoegelyk in andere Lesfen kon- * (*) Reeds in den Jaare 1788, hebben wy in ons Mengel* ■berk een Stuk daar uit geplaatst. Zie onze Nieuwe Algem. Va\lerl. Letteroef. lilde D. 2de St. bl. S3«- en IVde D. ade Su »1. 40,  1b2- j- priestley konden verhandeld worden , en waarvan ester eene al. gemeene kundigheid in de meeste rangen van het Burgerlyk Leeven zeer noodig, of althans zeer nuttig, zvn. Wy kunnen zeer wel ons zegel hangen aan den wensch des Vertaalers, in 't flot des Voorberigts: „Mos„ ten deeze Lesfen niet alleen veele Leezeren onderie„ ten, en tot verdere oefening aanfpooren: maar ook „ aanleiding geeven , dat foortgelyke Lesfen op onze „ Hoogelchoolen , werwaards zich de meeste Tongelin„ gen met dezelfde beftemming als priestley's begee„ ven, ook gehouden wierden!" Te recht herinnert ons de Vertaaler, „ dat'men in „ deeze Leslen niet meer moet verwagten, dan hoofd„ en buitenomtrekken : daar het flegts de algemeene „ Grondbeginzelen zyn,welke op deHoogefchoolen voee„ lyk geleerd kunnen worden; en waarvan het gemaak" *■ u°p-j- "og eene verfcheidenheid van voordragt, „ uitbreiding, of herhaaling, vordert, terwyl eene meer „ byzondere ontleding der dingen, cn de voltooiing, als „ t ware, van het geheele ftuk, aan eens ieders toekom- „ ltige naavorlchingen moet overgeiaaten worden. „ Aan die reden, cn aan zynen eigenen Leertrant,fchryft „ Dr. rniESTLEY mede toe, de ongelvke lengte dee,, zer Leslen: zynde hy gewoon geweest dezelve eerst „ voor te leezen, en vervolgens als in een gemeenzaam „ gelprek op te helderen, en eindelyk over derzelver „ inhoud zyne Leerlingen zeer naauwkeurig te onder„ vraagen, vóór en aleer hy tot eene volgende Les over„ ging. Al het welk by de eene Les vry meer tyds „ wegneemen moest, dan by eene andere." Naardemaal priestley zyne Lesfen voor Eneelfchen opflelae en uitbreidde , is het zeer eigenaartig, dat hy veelal Engelfclie Schryvers opgeeft,zyne meeste Voorbeelden uit de Engel/die Gefchiedenis ontleent, en veele byzonderheden, den Engelfchen betreffende, breedvoerig opheldert, terwyl hy die met betrekking tot andere Vol. ken flegts aanllipt, of geheel voorby gaat. „ Dit door„ gaans te veranderen," fchryft de Vertaaler, ., en „ het ganfche Werk op eenen Nederland/eken leest te „ lchoeijen, ftreedt minder met onzen wil,'dan met onze „ kragten." — Wy kunnen 's Vertaalers goeden wil niet ia twyfel trekken ; doch hadden wel gewenscht, dat hy zyne kragten beproefd , hadt. Althans in het ftuk waar .hy zyn Voorganger verlaaten heeft , waar van Itraks  LESSEN OVER. DE GESCHIEDKUNDF , ENZ. IÓJ ftraks nader, toont hy, in dit vak, niet onvermogend te weezen. Dan iaaten wy tot de Lesfen van priestley zelve toetreeden. De eerde Les is eene Inleiding. Hier ontmoeten wy het geheele plan en de rangfchikking deezer Lesfen; hy delt zich voor, te befchouwen. I. De algemeene nuttigheid der Gefchiedkunde. —— II. De Bronnen der Gefchiedkunde. III. Wat al noodig of nuttig is gewee- ten te worden, vóór dat men tot de beoefening der Geschiedkunde overgaat. IV. Geeft hy onderrigtingen, om op eene gemaklyke wyze tot de kennis der Gefchiedkunde te geraaken, en dezelve ta behouden. V. De eigenlyke voorwerpen , tot welke zich de aandagt des beoefenaars behoort te bepaalen. Onder welke Afdeeling wy de onderfcheidene onderwerpen van het Staatsbeduur, in het algemeen, zullen befchouwen: te weeten die omftandigheden, welke voornaamlyk (trekken om de burgerlyke Maatfchappyen zeker, talryk en gelukkig, te maaken : zynde dit het gewigtigde der voorwerpen, welke de aandagt van den Leezer der Gefchiedenis behooren bezig te houden. De drie eerde Lesfen ontvouwen , in de meeste en treffèndde opzigten, de Nuttigheid der Gefchiedkunde. In de eerde liegt hy reeds de Staatkunde en Gefchiedkunde zamen , als hy fchryft: „ Maar de voornaame Nuttigheid der Gefchiedkunde, welke wy onder dit hoofdpunt befchouwen kunnen, is, dat alle toekomdige vorderingen in de Weetenfchap van het Staatsbeduur alleen uit dee*e bron gefchept kunnen worden , en dat, indien wy op het welzyn van den Burgerdaat zien , die Weetenfchap zekerlyk de belangrykde van alle Weetenfchappen moet gerekend worden: want de Maatfchappy trekt, buiten kyf, meer voordeel uit het juiste evenwigt der verfchillende magten van den Staat, ja zelfs uit eene enkele wyze wet over de Vryheid en den Eigendom der Menfchen', dan alle andere Weetenfchappen, te zamen genomen, kunnen te wege brengen, uitgezonderd nogthans de Weetenfchappen , iudieu wy ze met dien naam be« ftempelen mogen, der Zedekunde en Godsdienst. „ De menschlyke natuur, met de verfchillende belangen en betrekkingen der menfchen in eenen maatfehappyelyken daat, is zulk een zacnengedeld onderwerp, dat men daaromtrent,vooraf, door bloote redeneering niets met veiligheid kan befluiten. Alles, waarop men eenigen daat kan maa-  Ï6"4 j. piuestley maaken> rnoet uit daaden of gebeurtenisfen worden afge-» leid. Alle de ontwerpen van Regeering, door de wysllen onder de Ouden, als plato, aristoteles, en cicero, gefchetst,zyn , zonder,uitzondering, in veele hoofdzaaken gebrekkig, en, niettegenllaande bet meerder licht, welk more en harrington uit de gefchiedenis van zo veele Ïaater eeuwen hebben kunnen fcheppen, zyn egter noch de Utopia van den eerden , noch de Oceana van den laatden, voor eene daadlyke invoering gefchikt. De eerde is zelfs wegens haare harsfenfchimmigheid ten fpreekwoorde geworden. „ Deeze groote Weetenfchap is nog in haare kindse!^ heid. Menfchen van de grootde opmerkzaamheid en ondervinding zouden zich niet vermeeten , met eenigen grond van zekerheid te kunnen bepaalen, wat, a priorit het gevolg zyn zoude van eene aanmerkelyke verandering in onze Staatsïnrigting of Regeering, of in die van andere Volkeren. Zien wy niet dikwyls, dat onze Staatsdienaaren, die het inwendig beduur van het Ryk, met de ingefpannende aandagt,naagaan,egter verpligt worden van maatregelen te verwisfelen ; vermids zy zich in de verwagting van dezelven bedroogen vonden? Dit maakt het zo ten uiterden hachlyk, eenige weezenlyke verandering in eenen vastgedelden Regeeringsvorm te maaken : geen menschlyk doorzigt kan voorzien, welk nadeel daar uic zou kunnen voortfpruiten. „ Van zo veel aangelegenheid is deeze Weetenfchap van het Staatsbedier, dat een mensch van genoegzaame bekwaamheden, en een vriend des menschdoms, 'zich op niets waardigers kan toeleggen, terwyl gefchiedkundige gebeurtenisfen de eenige grondllag zyn, waar op menfchen, welke denken, en zich niet door hunne verbeelding laaten weglleepen, in deezen eenig befluit kunnen bouwen. Onderdellingen , welke op bewyzen a priori berusten, kunnen minst van allen geduld worden. Opmerkzaamheid en ondervinding zyn hier de eenige veiligs Leidslieden. „ Gelyk alle andere Weetenfchappen zeer fnelle vorderingen in de tegenwoordige Eeuw gemaakt hebben, laatbet zich voor de Weetenfchap van het Staatsbeduur ook gundig inzien , om een gelyken tred met de overige te houden. Veele verdandige Mannen hebben,in deezen laatden tyd, hunne gedachten naar dit onderwerp gewend,en treifelyke Verhandelingen over 't zelve zyn in dit Land * en  LESSEN OVER. DE geschiedkunde , enz.' i5g j?n buiten hetzelve, in het licht gekomen. Maar, 't geen van grooter waarde is, wy hebben thans eenen geruimen ftapel van gewigtige gebeurtenisfen , ter onzer befpiegeling, voor ons. De oude Regeeringen van Europa zyn tot eenen aan merkel yken graad van rypheid gekomen. Wy mogen haast eerder zeggen, zy zyn aan het vervallen : zo dat derzelver onderfcheidene voordeden en gebreken zich thans duidlyk genoeg opdoen: terwyl de nieuwe Regeeringen in Noord-America zo veele nieuwe proeven zyn , waarvan de Staatkundige VVysgeeren zekerlyk veel gebruik zullen kunnen maaken. Bovendien heek de tyd veele vooroordeelen ter begunftiging van voorgewende Rechten tot de Regeering, en van byzondere Regeeringsvormen , verzwakt, of weggenomen : zo dat het éénige eigenaartige voorwerp der Regeering, het Welzyn des Volks, nu byna algemeen erkend, en eeniglyk in het oog gehouden wordt. ,, By gebrek van kennis aan de Gefchiedenis \ ftaan wy bloot, om veele dingen, a priori, als onmogelyk te doe^ men, welke waarlyk met de daad beftaan, en ten uiterften heilzaam zyn. Dus kon men den Koning van Siam niet doen gelooven , dat de Venetiaanen geenen Koning hadden ; even min als het water de hardheid van Heen aanneemen, en menfchen en rydtuigen draagen konde." De Lesfen der volgende Tweede Afdeeling , van de Vierde tot de Twaalfde ingeilooten , handelen over de Bijonnen der Gefchiedenis, en gaat de Onderwyzer, hierin., op den gepasten trant te werke, dat hy alle of teu minfren de voornaamlte Middelen optelt , waarvan men zich bediend heeft, om dc kennis van verledene Gebeur1» tenisfen aan de Naakomelingfchap over te brengen; hy vangt aan met de minst volkomene, voegt 'er de betere nevens , en eindigt met het laatfte en volmaaktfte, 't welk het menschlyk vernuft tot hier toe heeft uitgevou* den. De Lesfen worden te belangryker , daar de Heer priestley,by ehk Huk,den aart van het getuigenis, waarop hetzelve rust, overweegt, en een algemeen verflag geeft van het onderrigt, 't welk wy 'er van kun* nen verwagten. Naa deeze rechtftreekfche Bronnen der Gefchiedenis, vermeldt hy de voornaamfte middelen, door welke wy in ftaat zyn de kennis van gewigtige Voorvallen vaH ter zyde te bekomen, en voort te planten. Van de Dertiende Les neemt de Derde Afd«eliflg eétt lett. 1794, No. 4, M aan*  166 j. phiestley aanvang, cn toont ons, tot de Zeventiende, wat al noodig of nuttig is geweeten te worden, vóór dat men tot de beoefening der Gefchiedenis overgaat: als de Kennis der Menschlyke Natuur; Wysgeerige Kennis in 't algemeen; Aardrykskunde; Tydrekenkunde; de Tydverdeelingen; de onderfcheide Jaartellingen. Hier ook Ontvangen zyne Kweekelingen onderrigting over de wyzen, om de Rykdommen en Magt van oude en ver afgelegen Volken te beoordeelen : terwyl de bronnen van Misvatting, ten aanziene van dit Onderwys, worden aangeweezen. In de Vierde Afdeeling vaart onze Schryver voort met de Onderrigtingen, om de beoefening der Gefchiedenis gemaklyk te maaken. Hy handelt over de Korte Begrippen, de Tydrekenkundige Tafelen, de Gedacht Tafelen. De Kaart der Gefchiedenis en de Kaart der Leevensbefchryvingen, van priestley's Vinding, worden hier niet vergeeten. Dan, de Vertaaler heeft de Proeven deezer beide Kaarten, die in het oorfpronglyke gevonden worden, agterwege gelaaten , om dat ze beide door priestley zelve in 't groot uitgegeeven, en in 't Nederduitsch zyn overgebragt; gedrukt te Amflerdam t by de Wed. j. dóll. Verder handelt hy over den regelmaatigen Voortgang in de Gefchiedenis, en drukt zich, met den aanvang van de Twintigfte Les , deswegen in deezer voege uit. Daar eene regelmaatige voortgang in alle zaaken in het algemeen welbehaagelyk is, en wy lahgs de vaart der Gefchiedenis (om eene Leenfpreuk te gebruiken,) met meerder aangenaamheid gevoerd worden , wanneer wy eenpaarig den ftroom des tyds volgen, en nimmer voorwaards of achterwaards gedreeven worden in den loop van ons leezen, zal ik, ten dienfte der zodanigen, welke gelegenheid en lust hebben, om tot de Bronnen der oude Gefchiedenisfen op te klimmen, uit wheare's Leemtes on History, door bohun uitgegeeven, eene wyze opgeeven, volgens welke de voornaamfte Schryvers der Oudheid mogen geleezen worden, in diervoege dat men "er eene vry regelmaatige keten der Gebeurtenisfen uit zal kunnen opmaaken, welke de Gefchiedenis van Afia, Africa, Griekenland en Rome, tot aan de vernietiging van het Ryk van Conftantinopolen, zal bevatten. Alle Griekfche en Latynfche Gefchiedfchryvers van eenigen naam worden hier kortlyk aangehaald en beoordeeld. Priestley hadt, ten dienfte der zulken, die, ten aanzjeae van hun eigen Laad, van geene Compilatmrs ver- koo  LUSSEN OVER. DE GESCHIEDKUNDE, EKÏ* ' ÏC:* koozen af te hangen , de oorfpronglyke Schryvers der* Jingelfche Gefchiedenis opgenoemd in die orde , waarin zy, overeenkomfiig den tyd waarover zy handelen, behooren geleezen te worden* De Vertaaler heeft dit te recht geheel agter wege gelaaten , en die gaaping aangevuld met, ten dienfte der Nederlanifche Gebruiktren deezer Lesfen, iets dergelyks, met betrekking tot de Vaderlandfche Gefchiedenis,in plaats te ftellen. Lty verdeelt, tof zyn oogmerk , onze Vaderlandfche Gefchiedenis in vief groote Tydvakken, waar van het Eerjte de Aloude Gefchiedenis het Tweede de Middeleeuwen — het Derde den Spaanfchen Oorlog, en het Vierde de Republiek óerVer* eenigde Nederlanden, bevalt Wy hebben, met veel genoegen, de bondigheid van deeze Lyst der Schryveren, en derzelver bcoordeeling, geleezen. Dan het verwonderde ons, dat hy,van cerisier's Tableau de VHistoire generale des Provincies - Unies met lof gewaagende , geheel geen gewag maakt van de Nederduitfche Naavolging deeze1: Werks, by wild te Utrecht 1787, enz. uitgegeeven; di8 zeker het Oorfpronglyke verre overtreft. De Heer cërisier hadt den Bearbeider van dit Werk$ ten dienfte dei Nederlanderen, alle mogelyke vryheid daaromtrent gegeeven, als hy hem, wegens den voet, welke hy daarin meende te houden,onderrigt zynde,fchreef: „Ik weetsdat; het Tafereel, op die wyze bearbeid, bykans niet meer „ het myne zal weezen; doch ik laat 'er u alle Eer van, 5, en behou alleen voor my de Eer van u den weg ge,, baand te hebben*" Men zie, over 't geen deeze Naavolger 'er aan gedaan heeft, zyn breedvoerig Voorberigt voor het Eerfte Deel. En is ons uit de Vergelyking * tusfchen het Franfche Tableau en [het Nederduitfche tafereel , gebleeken , dat, fchoon in de drie eerfte Deelen de overeenkomst vry groot zy* en deeze ook best bewerkt zyn door den Heer cerisier, in de volgende! Deelen de afwyking lanas hoe grooter wordt, naar evenredigheid , dat de Franfche Schryver met wafilusr, zynen arbeid voortgezet, en daar door gebrekkig ten einde gebragt hadt (*). Voorts fchenkt ons de Vertaaler, of liever hief êe Schryver , deezer Lesfen , een naamlyst van de voornaam» (*) Deaze geeft de Herr cerisür te kennen, T*m. IX. p£ £54 > 555' I  J. PRIESTLEY, LESSEN OVER DE GESCHIED-K., E-NZ2 1 raamde Leevensbefchryvingen , Gedenkfchriften , Brieven en Apologien tot onze Vaderlandfche Gefchiedenis behoorende ; fpreekt van de Kerklyke Gefchiedenisfen „ Stedebefchryviugen, enz. Priestley treedt, in de laatfte Les deezer Afdeelinge , weder te voorfchyn, en geeft de Gefchiedfchryvers van andere Volken op, als mede Leevensbefchryvingen , en Zee- en Land-Reizen. De Vyfde Afdeeling, over de belangrykfte Voorwerpen, waarop de Beoefenaar der Gefchiedenis zyne opmerking behoort te vestigen, is als 't ware de Toepasfing der voorgaande Lesfen, en geeft de nuttigfte Waarneemingen aan de hand, daar de Onderwyzer zyne Leerlingen wyst op die deelen der Gefchiedenis, welke meest kunnen ftrekken, om zyn Oordeel te vormen, en zyn Gedrag te regelen. Wy gelooven dat de Heer priestley, ten aanziene van dit gedeelte, veel aan de daar by gevoegde Mondlyke Overlevering heeft overgelaaten. Doch zo veel hy mededeelt, in Gefchrifte, zal over 't algemeen met genoegen en deelneeming geleezen worden. De Oude en Nieuwe Conjtitutie der Vereenigde Staaten van Amerika, uit de beste Schriften in haare gronden ontvouwd , door Mr. gerhard dumbar , Lid van de Maatfchappy der Nederl Letterk. te Leyden, van het Prov. Utrechtfche Genootfchap van Konjten en Weetenfchappen en'van het Genootfchap pro excolendo jure patrio, te Groningen. Eerfte Deel. Te Amflerdam by J. A. Crajenfchot, 1793. In gr. 8vo. 255 bl. Te midden van zo veel gewoels en gruwzaamen bedryfs des Oorlogs, te midden van zo aanhoudende worftelingen der Vryheid, kan het niet dan aangenaam weezen, op vreedzaamer toone-len het oog te vestigen, en de Vryheid daadlyk beftaande, zonder losbandigheid , segepraalend en gezegend te zien, als mede den loop naa re gaan, welken, in een ander Werelddeel, die edele zaak des Menschdoms, met zo gelukkig een uitflag, genomen heeft. , , Om ons het gezigt dier belangryke voorwerpen m klaaren dag te verfchaffen, heeft de Heer dumbar zyne welverfneede pen opgevat, en ons het Eerfte Deel des opgemelden Werks gefchonken. 't Zelve is noch geheel 'oorfprenglyk Opftel, noch geheel Vertaaling; maar een  G. DUMBAR, O. EN N. CONSTITUTIE. l6*J Hiengzel van beiden. Het beftaat uit Negen Afdeelingen. JDe eerfte , een Historisch Verflag van den oorfprong en voortgang van het Congres, en van het invoeren der Artikelen van Confederatie , is van eigen opitel. —. De tweede geeft ons eene Vertaaling van de Oude Conftitutie, en heeft boven de Vertaalingen, welke wy 'er reeds van hebben, het voordeel van toegelicht te worden door Aantekeningen op eenige voor den Nederduitfchen Leezer niet gemaklyk verftaanbaare plaatzen. De derde, van dumbar's eigen hand, geeft ons op, de Uitwerking der Artikelen van Confederatie, in 't algemeen befchouwd. Gedagten van den Generaal Washington, en den Gouverneur trumbull, over den te geringen invloed van het Congres, en het algemeen heerfchend wantrouwen. Oorzaaken van het wantrouwen op Regenten , het welk Staatsomwentelingen pleeg te vergezellen. Inleiding tot een onderzoek nopens de Gebreken in de Artykelen der Confederatie gevonden. De vierde Afdeeling geeft ons op, het Hoofdgebrek in de Artykelen van Confederatie (daar in beftaande, dat het Congres over de byzondere Staaten, als Lichaamen aangemerkt, en niet over de byzondere Ingezetenen van eenen Staat,konde bevelen,) uit de natuur der zaak betoogd, en door befchouwing van de uitkomst beweezen. De vyfde heldert dit ftuk op, door eene Befchouwing der Conftitutien van andere vereenigde Staaten, ingerigt om te toonen, dat dezelven hetzelfde Hoofdgebrek hadden, en daarom of geheel vervallen zyn, of minder voorjpoedig zyn blyven beftaan.— Leenregeeringen, byzonder in Schotland. « Griekfche Republieken onder den Raad der AmphyStions Achaifche Bondgenootfchap. Duitfche RyL Poolen. Zwitzerland. Vereenigde Nederlanden. De zesde ttelt ons voor oogen , andere Gebreken in de Artykelen der Confederatie. Gebrek aan een Guarantie der byzondere Staatsconftitutien. Betaaling by Quoten. Gebrek aan een algemeen gezag ter regeling van den Koophandel. — Het ligten van Krygsvolk by wyze van Quoten. Gelyk Stemregt der Staaten. Gebrek aan een Nationaal Geregtshof. Magt der byzondere Staaten. tot het uitgeeven van Papieren geld. Te veelvuldige afwisfeling onder de Leden van het Congres. — Enkelvoudigheid der Vergadering, in het Congres. — De Artykelen nimmer door het Volk zelf goedgekeurd. —— Deeze drie Afdeelingen zyn bykans geheel getrokken uit een Werkje The F&deraliit getyteld, waaromtrent de Heer bomM 3 sar  3 /• «. DUMBAR. Sar niet fchroomt te zeggen, ,, dat zy, die niet verj, kiezen in de gewesten der verbeelding om te zwerven, ,, maar egte praktikaale op Ondervinding en Menfcheu„ kennis, zo wel als op beginzelen van het Regt, ge„ gronde Staatkunde verlangen, zyns oordeels, vergeefsch ,, naar iets beters zouden zoeken." Hy geelt ons, egter, geene geheele Vertaaling; doch om voldoende reden, in het Voorberigt bygebragt , belloot hy die Vertoogen Tuit den Federalist, welke hem meest algemeen belangryk voorkwamen , over te neemen; doch dezelve zo in ta ïigten , dat ze de gedaante van een oorlpronglyk Werk verkreegen, 't welk niet meer voor Ingezetenen van de jimericaanfche Staaten, die over het al of niet aanneejnen van eenen nieuwen Regeeriugsvorm hadden te raadpleegen , maar voor allen, die verkiezen mogten eene werklyk vastgeftelde, eene in een Gewest, welk de aandagt van geheel Europa heeft tot zich getrokken, vastgeltelde Conftitutie, naauwkeuiiger te leeren kennen, zou fchynen gefchreeven te zyn. Van eenige andere ftukken, tot dit onderwerp betrekkelyk, heeft de Schryyer tevens jhet noodige gebruik gemaakt. Hierop laat de Heer dumbar in de zevende Afdeeling, eigen werk , volgen een Gefchiedkundig Verflag van de inadeelige uitwerkzelen der boven befchreeven gebreken in de Artykelen der Confederatie, door voorbeelden aangeweezen, - Onderhandelingen tusfchen Groot - Britanje en de Verlenigde Staaten, over weaerzydfche nalaatigheid in hit nakomen van fommige Vredesvoorwaarden. Groot-Britanje weigert een TraStaat van Koophandel aan te gaan. — Betrekkingen tusfchen Noord - America en andere Europeaanfche Staaten, met opzigt tot den Koophandel. Staatkunde van Qroot- Britanje, ten aanzien van den Handel op America, vóór en naa de Omwenteling. — Het Congres anmagtig tot befcherming van den Handel tegen de Barbaryfche Zeeruovers, en van de Ingezetenen tegen de Inval(en der Indiaanen. In de achtjte allermerkwaardigfte Afdeeling, vermeldt ons de Staat-, Gefchied- en Menschkundige Schryver de Poagingen tot Verbetering der Conjlitutie. — Een voorjlag van hes Congres tot het verkrygen van een vast inkomen raakt niet tot fiani. — Voorbeeld van eene Bezending uit het Congres aan eenen der Staaten. — De nadeelen, door den Koophandel geleeden, veroorzadken de Conventie van Annapolis, die een m&J$ Qmentis ts fhiladslphict, voorplaat. — liandelivgen van di  O. XN N. CONSTITUTIE. tfi de Conventie van Phüadelphia tot het beraamen der Nieuwe Conftitutie, — Een Ont werp, door Dr. franklin in 't Jaar MDCCLIV opgejield, dient tot een grond/lag van het Werk. — Gedagten van Dr. franklin,en Generaal Washington, over de nieuw ontworpen Conftitutie. — De Conftitutie wordt getekend, en aan het Congres gezonden. — Handelingen daarover in het Congres, 't welk dezelve verzendt aan de byzondere Staaten. Waarop, in de negende en laatfte Afdeeling, de Artykelen der Nieuwe Conftitutie volgen , aangegaan in den Jaare MDCCLXXXV1I, en die ten grondllag ftrekt van een Staat, om ons van 'sHeeren dumear's eigene woorden'te bedienen , „ die, in een Werelddeel, 't welk tot ,, hier toe ten fpeelbal der Europeaanfche Heerschzugt ,, geftrekt hadt, thans gefchikt fchynt, om den verdruk,, ten Europeaanen eene fchuilplaats tegen de overheer„ fching aan te bieden; eenen Staat, die de Wereld het „ eerfte voorbeeld moest geeven van eenen Regeeringsvorm, niet door geweld of list opgedrongen, niet uit „ de ftrydige Inzettingen van veele eeuwen zamengefteld, ,, maar door Wysgeeren ontworpen, en door een Vry „ Volk bekragtigd. Eene Conftitutie, die den grond „ gelegd heeft tot den voorfpoed van de Vereenigde Staa„ ten, en welke wy regt meenen te hebben aan te zien, „ niet als volmaakt, want volmaaktheid fchynt aan alle „ menschlyke Inftellingen ontzegd te zyn, maar als de „ beste die het menschlyk verftand tot heden heeft wee,, ten te beraamen." ■ Men leeze naa, wat franklin des gezegd , wat de groote Washington des gefchreeven heeft, (bl. 205—210,_) en men zal zien, dat die Mannen, met hunne medewerkende Landgenooten, geene harsfenfchimmige Volmaaktheid gezogt, maar het daadlyk beftaan gegeeven hebben aan een Conftitutie, niet vry van onvolmaaktheden, maar de beste die men kon verkrygen. Uit de opgave van het beloop deezes Werks, welks Gefchiedkuadig gedeelte uit de beste bronnen geput is, bronnen die aangeweezen worden, valt elk in 't ooge hoe dit geheele ftuk zamenhangt, en in 't verband dient naagegaan te worden. Onbedenklyk genoegen heeft het ons verfchaft, en van 't zelve durven wy ieder Waarheid- en Vryheidsvriend verzekeren. _ De voorkomende byzonjerneden geeven den Schryver niet zelden gelegenheid tot eene uitweiding. Een deezer willen wy onzen Leezeren mededeelen, verzekerd dat M 4 de-  G. DUMBAR dezelve aller gezette overweeging verdient. Het algemeen Wantrouwen, in de Americaanfche Staaten ten eenigen tyde heerfchende, en waai van de Gouverneur trumbull een akelig tafereel ophing , befchreeven hebbende, vaart de Heer dumbar voort: ,, Dit algemeen Wantrouwen is misfchien de noodzaakelyke , de noodlottige, gezellin van alle Omwentelingen , welke ten doel hebben de Vryheid te grondvesten op de puinhoopen der Dwing9, landy. Een Volk, welk, geduurende een reeks van jaa„ ren, magt en onderdrukking lleeds heeft zien gepaard „ gaan , komt eigenaartig tot de hebbelykheid van de ,, denkbeelden van beiden te verwarren, of in een te fmelten. Het vordert -uitgebreider kundigheden, uitgebrei„ der ondervinding en dieper nadenken, dan men by het „ gros der menfchen billyk verwagten kan, te begrypen, „ dat het naauw beperken van de maate des gezags niet „ het ééuige , niet altoos het beste middel is, om zich s, voor deszelfs nadeelige uitwerkzelen te behoeden : dat „ in iedere Burger-Maatfchappy ergens eene onbegrensde „ Magt moet huisvesten, dewyl de wil der Maatfchappy, ,, welke ergens moet kunnen geuit en uitgevoerd wor1 den, in haare natuur zelve onbegrensd is. Men vormt „' eene'Conftitutie, en men keurt dezelve goed; maar die ' Conftitutie begint te werken, men ziet een Wil die 3' fomtyds van den onzen onderfcheiden is, men gevoelt V een Magt, die aan deezen kan pa?len zetten ; en , ' fchoon het alleen de Wet is, die onze bandeloosheid J beteugelt, befchouwt men in de Uitvoerders dier Wet 3\ de ha*atlykheid van Ariftokraaten, die zich boven hun- ' ne Medeburgeren zoekeu te verhellen. ■ Men ver- 3' geet te bedenken , dat die gewaande Ariftokraaten, " welken men, even te vooren, als aller vertrouwen waar" dig, zelf hielp op den eerftoel plaatzen, op den wenk S' des'Volks wederom van denzelven zullen moeten af*' treeden, en zich onder den gemeenen hoop der Inge3' zetenen vermengen, om de kluisters, welke men on^' derftelt door hun gefmeed te worden, zeiven te hel- 3' pen draagen. Men vergeet vooral, dat niets meer " toebrengt om het Gezag in eenen Burgerfiaat heilzaam " of gévaariyk te maaken, dan de grondflag op welken " hetzelve rust. Een Regent, die zich volgens den algemeenen wil eener Vrye Natie aan derzelver hoofd gefteld ziet, j' kau onregt doen , kan onderdrukken: want hy kaa " zwak.  jO. EN N. CONSTITUTIE. Ï73 " zwak of boos zyn; doch zyne verkeerdheid zal dikwerf kortflondig, en derzelver uitwerkzelen zullen nimmer algemeen zyn. Den Despoot, in tegendeel, die 9 zich vermeet zyne magt van God en zyn Degen af te *' leiden, als of de hoogde goedheid en 't barbaarfche ge,, weid zich immer konden vereenigen ; den Despoot, „ die zich almagtig waant, ontbreekt juist dat vermogen, welk hem meest naar eene aardfche Godheid zou doen gelyken, het vermogen om goed te doen, wanneer hy 5' wil. Daar by fieeds omringd is door de nevelen " van vleijery en leugen , houdt de waarheid zich op !, eenen af Hand, en laat hem in 't duister rondtasten , en wanneer hy meent het gemeene best te bevorderen, bcunfliat hy niet zelden blootlyk de baatzugt van \\ huurlingen , die hem bedriegen , en de volkeren in zynen naam kwellen. Zyne Weldaaden zelve moeten ge\ paard gaan met de vreeskoesterende vertooning van " zyne Magt. Vrees is de bron der gehoorzaamheid, die " hem beweezen wordt, en wat zal van deeze worden, indien zyne Slaaven eenmaal de eenvoudige waarheid ' bezeffen, dat een enkele arm , ook met den zwaarften " fc-pter gewapend, niet beitand is tegen duizenden , " en dat zy alleen Slaaven moeten zyn zo lang zy het zyn willen. ,, Dan het zyn niet alleen de vooroordeelen, welke de , onderdrukking deedt gebooren worden , en welke eene nieuwe orde van zaaken niet op eenmaal kan uitrooi!' jen , die het Wantrouwen , waar van wy hier fpree„ ken, onderhouden. Dat Wantrouwen is zomtyds niet ,, ongegrond. De beste zaak heeft ook flegte voorflan„ ders. Eene Omwenteling, die heerschzugt fnuikt, kan ; tevens voedzel aan heerschzugt geeven: eigenbaat kan ., zich met het hulzel der Vaderlandsliefde vermommen; it en wie kan van de menigte yerwagten, dat zy, door „ den fchyn in 't gewaad der waarheid bedroogen, de „ waarheid zelve ontmoetende, niet vreezen zal in haar „ wederom niets dan den fchyn te omhelzen ? „ Evenwel fchynt het ons toe , dat die menigte in s, geen ding fcherpzigtiger is dan in het karakter van die „ geenen te onderkennen , aan wien haare groote belan„ gen zyn toebetrouwd, en dat zich niet zo dikwyls zou „ misleid vinden , indien zy , alleen haar eigen gevoel raadpleegende , aan 't gefchreeuw der zich dus noemende Volksvrienden, weigerde het oor-te leenen , ca M 5 si meest  *?4 c. dumbar „ meest die geenan wantrouwde, die met niets anders „ bezig zyn dan met wantrouwen te zaaijen. Zommi„ gen deezer tragten verdenking te verfpreiden om hn „ getal der mededingers tot de waardigheden , die zv „ bejaagen, te verminderen. Anderen, te zeer van hun„ ne nietigheid verzekerd om zo hoog te durven opzien, „ doen het zelfde uit nyd , of blootlyk, om , door 'c „ verwekken van onrust, nog eene figuur te maaken , „ die m kalmte geheel en al verdwynt. No* ande„ ren, wel niet zo boos, doch meer verwaand en ftyf„ hoofdig , worden met hunne eigene begrippen en Hel. „ zeis, waarin zy uit gebrek aan doorzilt geene zwaa„ ngheden ontdekken kunnen , en die zy derhalven voor „ onfeilbaar houden, zodanig ingenomen, dat zy zich „ zeiven alleen bevoegd rekenen om den toon aan 't valk „ te geeven; terwyl een heimlyk gevoel van zwakheid, „ een wantrouwen op hun vermogen om door bedaard! „ redeneering de overhand te behouden , hen aanzet om „ den invloed van anderen, die ook voor zichzelven den„ ken en fpreeken willen, door het inboezemen van ver„ moedens, te fluiten. Gezond verftand te bezitten, en „tevens hunne denkbeelden te verwerpen, kan, indien „ men hen gelooven wil, by niemand gepaard gaan dan „ by verraaders en vyanden des Volks. Allen , welke „ ook hunne bedoelingen zyn , allen omhangen zy zich „ met denzelfden mantel van Vaderlandsliefde ; en ge„ lukkig ware het, indien niet nog eene andere troep „ van rampzaligen zich onder hetzelfde dekzel wiste te „ verbergen: wy bedoelen die politieke Tartuffen, die" „ aan de tegenparty gehegt, of door dezelve omgekogt, „ zich onder de welmeenenden vermengen, zich fleeds over „ gebrek aan yver voor de goede zaak beklaagen , alles „ aan lhnkfche mzigten toefchryven, en niets minder be„ oogen dan eene verdeeldheid en regeeringloosheid te „ bewerken , die het gemaklyk maaken den Volke her „ oude juk wederom op den hals te werpen, en zelfs „ veelen uit wanhoop dat juk doen te gemoet ylen. „ De hier befchreevene hindernisfen voor de bevestiging „ van Volksvryheid vloeijen voort uit den aart der werking „ van s Menfchen verftand en hartstogten ; zy zyn vaii „ alle tyden en van alle plaatzen ; zy zyn te overwin„ nen; maar niet te ontwyken; het geen wy ons voor" u j te ond«rzoeken is een weefzel van menfchen „ handen; een weefzel 't welk daarom gebrekkig zyn „ moetj  ^ C*-\ wy fchryven hier die plaatzen niet uit, om dat wy , de ülmirien rem dm Burgem. rendorp beoordeelecde, des eene  J7" j- meerman Dan hoe bepaalt onze Schryver de Pelüike of Volks Vryheid ? Hy verftaat 'er door „ het Regt van allen of „ van een groot getal der Inwoonderen, om , 't zy in per„ foon, 't zy door reprefentanten, telkens door hun ver„ koozen , in het uit- en inwendig beuuur des Lands „ deel te kunnen neemen." Gelyk de Heer meerman de beste en fchitterendfte verwen koos om de Burgerlyke Vryhefd af te maaien, zo zoekt hy de ilegtfte en zwartlte uit om de Volksvryheid te fchilrieren ; en dit was noodig om deeze laatfte te doen voorkomen als de Verdelgster, de Uitrooijler, de Moordenaares der eerfte. Dit Gedrocht, want dusdanig wordt het vervolgens onder de hand der bewerkinge, ftemt de Schryver toe, dat in de Democratifche Ca?itotu van Zwitzerland beftaan kan, doch in een Haat van eenig aanbelang in Europa niet, en dat het Nederlandsch Gemeenebest voor zulk een Regeeiingsvorm berekend zou zyn, wederfpreekt, zyns oordeels, zich zelve, en behoeft fchier geene wederlegging, Voorzigtig fpreekt hy van Europa; want alle Schry- vers van zynen itempel wenden het oog, als zy van Volksregeering ipreeken, altoos af van de Vereenigde Staaten van America. Of zou Volksvryheid , en daar uit voortvloeiende Invloed op de Regeering en Regeeringsbeftelling, in de Nieuwe Wereld, eene andere betekenis, en tegenftrydige uitwerkzels, hebben, dan by ons in de Oude V/ereld? Men zou tot die gedagten moeten komen, indien anders, 't geen de Heer meerman van de Volhvryheid in Europa zegt, waarheid zy; want, wel verre van in America de bovengemelde haatlyke naamen te verdienen , gaat zy, als Voorflandfter, Bevorder aar fier en Vriendin, met de Burgerlyke Vryheid aan de band, ja mo« gen die beide Tweeling-Zusters heeten (*). Doch, „ breekt dé vereischte kennis der Tra&aaten, en byzonder » die.  iso» h meerman1 „ die der byzondere belangen der Europefche Mogenhe* den (*)•" —— Wy zullen hier niet byvoegen de Haaien van veeier diepe onkunde in zaaken van Staat en Koophandel en Zeevaard en Fabrieken, die ons Gemeenebest betreffen, en hun, met regt, ten doel van befpotting fielden hunner kundiger, en in deeze zaaken afgerigter, Medeburgeren. ■ Over het geheel geeft de Heer meerman ons Carricaturen van de Volksvryheid, of liever hy verwart Volksvryheid met Volkslosbandigheid , en poogt aan de eerde al die haatlykheid cn afzigtigheid by te zetten, welke de laatfte by alle Braaven verdient en verwekt. Wy willen gaarne toeflaan, dat verkeerde en buiten 't fpoor hollende begrippen van Volksvryheid aangenomen en gekoesterd zyn door verhitte Voorllanders, of flegte oogmerken bedoelende Lieden ; deeze aan te wyzen , deeze te wederfpreeken , en regtmaatiger begrippen op te geeven, is oordeelkundig en braaf gehandeld; maar te deezer oorzaake in een tegenovergedeld uiterfte te loopen, en tegen alle Volksvryheid uit te vaaren , is geen teken van een onbevooroordeeld verftand, en een waarheid zoekend hart. Zou men, en met het grootfte regt, nietwraaken, dat iemand, alle verkeerde begrippen van het Christendom gevormd, alle de rampen door eene baatzugtige en vervolgzieke Geestlykheid gebrouwen, byeen voegende, dit voor een Sche:s van den Chrisllyken Godsdienst opgaf? Ongetwyfeld: cn zou men, op zulk een vertoon des Christendoms, niet mogen zeggen, ik beef voor zulk een Christenheid! gelyk men, in 't geval van eene gedrogtlyk misvormde Volksvryheid, mag uitboezemen, ik beef voor zulk eene Volksvryheid! De onregtmaatigheid van zulk een handel ftraalt elk in 't ooge. De fpraakwending tot de ongereprefenteer de beminnelyke Sexe heeft ons doen glimlachen. In ernftiger plooi geraakten onze trekken, als wy lazen: ,, Men ontneeme ,, aan het Britfche Ministerie zynen invloed op het Par- lement, en op de verkiezing van een tamelyk getal van ,, deszelfs Leden; men laate ieder Graaffchap en iedere „ Stad gereprefenteerd worden, gelyk de volkrykheid van elk derzelven in onderlinge evenredigheid fchynt ,, te vorderen; en het Ryk van Europa, waar men thans » de (*) Rendorp, Mem. II D. bl. 132,  DÈ feURGERL. VRVHEÏD VOORGESTELD.' >lt „ de voortreflykfte balans der Magten bewondert , bet vrye Groot- Brütanje zal welhaast de kiem zyner mt" voerende Magt verzwakt, zyn Laagerhuis m een Natio* naale Conventie veranderd , en zyn Koning tnisfchieo , wel na den Tover heen geweezen,. of tot het Lot a^t ' Kareis en Lodewyken gedoemd, zien.' Wy kannen niet afzyn hier by te brengen , wat onze Emelfche Broeders, de Revievers, hier op zerrgcn $ „ Was deeze aanmerking gemaakt door een EmelsOh On' derdaan , wy zouden dezelve aangemerkt hebben ais " een Libèl op de Natie, de Conftitutie, en den Ko, ning: in een Vreemdeling fchryven wy zulks toe aan onkunde, of aan vooroordeelen met welke wy mede' lyden hebben. Wie de Engelfche Conftitutie verftaat „ en bemint , zal de Onafhangelykheid van het LaagerI huis aanmerken, als niet min weezenlyk tot dezelve !, behoorende, dan de Voorregten van de Kroon. Uie invloed, voor welken' de flaafïche Huurlingen van het " Minifterie fteeds pleiten, is altoos, met met mm regt* ,. dan wellpreekenheids, vertoond als gevaarlyk voor de Conftitutie,. door veelen der agtbaarfte Leden van bei"de de Huizen; dat zommigen deezer zints eene andere taal gevoerd hebben, verzwakt de waarheid niet " van 't geen zy in vroegeren tyde beweerden, maar toont " alleen de wondere buigzaamheid van hun Vernuft, t !' welk fchynbaare verdeedigingen kan uitvinden voor V dien invloed , wanneer dezelve ten hunnen voordeele V werkt, dien zy, buiten den kring haarer werkzaamheid V zich beweegende, .met regt veroordeeld hadden (*). *' Wegens des Schryvers uitvaaren tegen Frankryk, ZQii* der onderfcheid te maaken tusfchen de Beginzelen en Gronden der Staa'sverbetering, en de Gevolgen, welke daaruit zints ontftaan zyn, willen wy geene aanmerking maaken.^ ^ Hger MKBRMAN zegt van *t gebeurde in ons Vaderland, in de laatfte jaaren, zal niemand, dier f*-) Zie The Appendix to thé Eleventk Volume of the MontVlj R}Jw enlarged, p. 5,* 'j Geen die Schryvers ter ftaavm* ee hier van bybreügen, is voor ons ter overneemmge «lang. foch verdient door de Bezitters van die keurige Boekbéoordseling, of die dit Stukje ter ieezing kunnen krygen, naagez.ec te worden. " J.ETÏ. 1794. NO. 4, N  l8l J. MEERMAN, DE BURCERL. VRYHEID VOORGESTELD» Gebeurtenisfen eenigzins kundig, oordeelen,zodanig voorgedraagen te weezen, „ dat geen druppel gal den beker „ verhittere — den beker des genoegens , dien hy zo it gaarne in overloopende volheid allen zynen Landgenoo,» ten toe wilde reiken!" (bl. 3.) Over het geheel twyielen wy zeer, of dit Werkje de berouwbetuigende bekentenis zal baarcn by veelen, te welker overtuiging van de fchadelykheid der Volksvryheid 't zelve gelcbreeven is; eene bekentenis, door den Heer meerman den zulken in den mond gelegd. „ Ik had my tot eene Party ,5, laaten overhaalen, die een eeuwigen ftaat van onrust j, in ons midden zou onderhouden hebben : waar de „ woelziekften , de flimften, en de geen die het minfte keurig waren omtrent de middelen om hun einde te bereiken, de eenigfte kans hadden, om, telkens, onder ,, den naam van Vryheid, hunne Landsgeuooten te over„ heerfchen ; tot eene Party, waarvan de hoofden my „ in meer dan een enkel opzigt misleid hebben: waarin „ wy allen ter ilaaverny toe van Frankryk zouden af„ hankelyk geworden zyn, en van Engeland, intusfchen, „ den ondergang van onzen Handel, en by het eerfte „ voorwendzel een nieuwen Zeekryg, met her verlies on„ zer Colonien, zouden te vreezen gehad hebben: tot eene „ Party,die eene Conftitutie lasterde, waarvan zy zig voor„ genomen had de verdienstlykheid voorby te zien. Thans „ verheug ik my, ook tegen mynen wil, van myne ver„ blinding geneezen te zyn: en zo weinig het my van „ achteren zou grieven, in eene reize, waar op ik myn „ hart gezet hadt, verhinderd te zyn geworden, wanneer ik vernam, dat het fchip, dat mv zou overge„ bragt hebben , tegen een klip verbryzeld ware; zo „ weinig grieft my meer eene Omwenteling, die den ,, Staat voor een toen nog aan my onbekend verderf be„ hoed heeft! (bl. 92) (*)." (*) Wanneer men de Befchryving der hoedanigheden en oog. merken van veelen dier Partye, zo als dezelve worden opgegeeven door deu Schryver der N. Nederlandfehe Jaarboeken, die zeker tot dezelve niet behoorde, hier by verèelykt, zal men moeten bekannen, dat deeze meer regts aan zynen Naasten Iaacen wedervaaren. 2ie 't Jaar 1787, bl. 5874, vergeleekan ast 6967. 0 41-  4LGEMEENE GESCHIEDENIS DER TEGENWOORDIGE EEUW. 1*3 Algemeens Gefchiedenis der Tegenwoordige Eeuw. In Vier Dee* len. Met Plaaten. Te Harlingen, hy V. van der Plaats, 1753. In gr. Üvo. 381 bl. Order den boventanden Titel ontvangt het leesgraag Publiek een Werk , 't welk zekerlyk volgens geen onbehaaglyJc plan is uitgevoerd. De Gefchiedenisfen van onderfdieidene Volken ftaan, dikmaals , in zo naauw verband met elkander, dat dezelve, in zekeren zin, zich onderling vermengen, en de Historie van eenig byzonder Volk of Land zich bezwaarlyk laat fchetzen, of 'er moet tevens van de lotgevallen van andere Gewesten, meer of min uitvoerig, verflag gedaan worden, bert beknopt verhaal , 't welk het onderling verband der waereldlche lotgevallen aanwyst, en alzo het geheel derzelven ineen zamenhangend tafereel voordraagt, is, derhalven, een waardig gefchenk voor de zulken, die, meer of min, met een wysgeerig oogmerk, een der gewigtigfte voorwerpen der menfchelyke Weetenfchap, de OtfcMtffcnfc, beoefenen. Daar de Opfte Ier deeaer Algemeene Gefchiedenisfe ten oogmerkc hadt flegts een kort begrip mede te deelen , heeft hy noodwendig een aantal voorvallen van minder gewigra moeten verzwygen, er» zich alleen tot de hoofdgebeurtenisfen bepaalen. In de keuze daar van kooint hy ons voor niet ongelukkig gellaagd te Het Eerfte Deel, 't welk, voor zo veel wy weeten, nog maar alleen het licht ziet, brengt de Gefchiedenis der Volken tot onderfcheidene tydftippen, by welke dezelve gevoeglyltst kon worden afgebroken , om den draad des verbaals naderhand te hervatten. Daar de aart deezes Werks geen doorloopend verflag gedoogt, zullen wy een en ander ftaal der ichryrwvze mededeelen. Ten dien einde valt ons oog op het berigt, wegens eenige Karaktertrekken en de laatfte oogenblikken van den vermaarden grondlegger der Rusfifche Monarchie. Geduurende zyne afweezigheïd in Perfie, hadt Czar 1 eter"het gebied van zyn Ryk opgedraagen aan twee zyner voornaamfte Gunftelingen Mentzikoff en Schaffiroff. Doch deeze wierden ras oneenig, en befchuldigden elkanderen van het verduisteren van "s Lands Penningen. Toen de Czar was te huis gekomen, bragt ieder hunner zyne klagten m, doch die van Mentzikoff ronden alleen ingang by den Czar. De zaaK van den thans in ongenade vervallen Gunfteling wierd onderzogt en hy eerlang naar bet Schavot gefleept, alwaar men hem volgens de Rusfifche gewoonte, met de knoet tegen de voeten (loef, en hem voorts naar het blok bragt , om teworden onthoofd, 't geen echter door een pardon, t geen de Keizerin verworven had , een oogenblik vóór de uitvoering, N a wier*  l»4 ALGEMEENE GESCHIEDENIS wierd verhinderd. De doodftraf wierd toen veranderd in ballmgfchap. Doch in ïaater tyd wierd hy weder aan het Hof geroepen, eri in het eerfte aanzien herfteld. Terwyl de Czar. dus waakte voor de rechtvaardigheid, bevorderde hy van een anderen kant het welzyn zyner Staaten, door het affchaffen van eene menigte, tot hier toe onaangeroerde, dwaaze gebruiken. Grooter dan Lodewyk de XIV, die zich tot een flaaf ftelde van het heerschzuchtig Priesterdom, bepaalde hy de Geestelykheid binnen behoorlyke grenzen, en fchafte onder anderen af het geloof aan het Klooster van Pezaski, het geen tot hier toe by de Rusfen zo heilig was geacht, dat een ieder, die aldaar begraaven wierd, in den Hemel kon komen, zonder dat hy berouw had behoeven te toonen over zyne Zonden. Insgelyks wierd verbooden, voor de Hooge Geestelykheid op de knieën te vallen, wanneer zy voorby gingen, gelyk ook hec plaatzen van fpyzen en dranken op de Graven, eveneens als of de Doodeu daar gebruik van konden maaken. Het ter Bedevaartreizen naar zogenaamde heilige plaatzen , eveneens als of het Gebed niet even kragtig was op alle plaatzen van den Aardbodem, en een aantal van diergelyke dwaasheden, wierden mede afgeichaft. „ Na dat de Czar zyne geliefde Catharina, by trappen, had verheven tot zyne wettige Gemaalin, volbragt hy in 1724 dat geen, het welk noch aan haare grootheid ontbrak. Hy deed haar met ongemeen veel pragt kroonen, als Keizerin aller Rusfen, en verwekte daar door reeds de gedagten, gelyk naderhand gebeurde, dat hy voorneemens was, om lmr,by zyn vooroverlyden, het gebied over de magtige Rusfifche Monarchy in banden te laaten. Na het afioopen der plegtigheden, zag men Czar Peter wederom, volgens gewoonte, in het midden zyner Konllenaaren en Bouwlieden; zo dat dikwyls de grootfte Rusfifche Iieeren klaagden, dat zy geen gehoor by den Monarch konden krygen, terwyl zyn Kabinet voor ieder Architect of anderen Konftenaar, die iets nuttigs bad voor te ftellen, open ftond. Tot hier toe had de Czar met Catharina in groote eensgezindheid geleefd. Doch kort na haare krooning betrapre hy haar, zo hy meende, in eene al te groote gemeenzaamheid met een Duitsch jong Heer, van eene fchoone gellalte, Moëns genaamd, een der Kamerheeren der Keizerinne, en wiens Zuster de voornaamfte gunftelinge van Catharina was. Dit nam de r.ayverige Czar, fchoon gewoon alle dagen de trouw, san zyne Huisvrouw gezwooren, te fchenden, zo euvel, dat hy hen alle drie, en zelfs de Kinderen , die hy by Catharina had, in koelen bloede wilde vermoorden. Doch hy liet zicb eindelyk, ten opzichte van zyne Gemaalinne en Kinderen, verbidden. De onvoorzigtige Jongeling kwam 'er zo wel niet af, maar verloor zyn hoofd op het Schavot, fchoon onder een ginder voerweHdzel.  ser tegenwoordige eeuw. *H „ De menigvuldige togten van Czar Peter, in allerlei weder, hadden zyne gezondheid ailengskens verzwakt, en deeden hem met jichtige en rheumatique toevallen zukkelen; doch hier voegde zich, zo men zegt, eene andere kwaal by, die de zelfde zou geweest zyn , door welke de herfteller der Franfche Letterkunde in vroeger tyd wierd weggefleept. Zeker is het, dat de Monarch een zeer ongebonden leven leidde, en dikwyls by nagt zich op gevaarlyke piaatzen begaf, zonder ■ veel voor zyne eer of gezondheid te zorgen, Hoe dit zyn moge, de pyuélyke toevallen, die hem kwelden, namen zodanig toe in het laatst van 1724, dat hy geen reden had zich met eene merkelyke verlenging van zyn leven te vleien. De groote Held voelde den dood naderen met eene wysgeerige gelaatenheid, en beklaagde zich voornaamelyk, dat hy noch veele dingen onvoltooid moest laaten. Geduurende de laatfte dagen van zyn leeven wierd hy bezogt met een aanhoudend ylen, zo dat hy maar nu en dan by zyne kennis was. hl een dier laatfte bedaarde oogenblikken, vroag hy pen en inkt, en wilde iets op papier zetten: doch kon niets voor den dag brengen, dan, geef alles weder aan.... Toen begaven hem zyue kragten geheel, wanneer hy zyne Dochter Anna deed komen, doch deeza vond hem reeds buiten kennis; en, weinige uuren Ïaater, overleed de groote Monarch, in de armen der Keizerinne Catharina." By het bovenftaande zullen wy nog voegen het Verflag eener Zvvitzerfche Volksvergaderinge , waarvan wy hier eene Afbeelding aantreffen. De Schryver, een berigt gegeeven hebbende van zeker gefchil, omtrent den aanvang deezer Keuwe, tusfchen den Abt van st. oal en de Tockenburgers ontftaan, en, hoe de laatften, ter verdeediginge van hunne regten, die van Bern en Zurich hadden in den arm genomeh, Welke zien insgelyks hunne zaak aantrokken, vervolgt aldus: ,, Om de genomene be„ fluiten" (ie weeten, die der Berners eu Zurichers) „ meer „ kragt by te zetten, wierden dezelve, gelyk omtrent alle ge„ wigtige zaaken pleeg te gebeuren , in de Volksvergadering „ gebragt, welke in de Gewesten van dit Gemeenebest, op „ eene zeer zonderlinge wyze, worden gehouden. De voor„ naamfte Burgerlyke Amptenaaren zyn alhier ook fteeds de aan„ z.ienelykfte Krygsbeampten, terwyl ieder Burger een Soldaac van zyn Vaderland is. Wanneer 'er nu iets van gewigt ,, moet worden befloote» of goedgekeurd , worden de Bur,, gers met Krygs-Muziek vergaderd, en verfchyneu gewapsnd, ieder in zyne reije. De Amptenaaren verfchynen teifens in „ hunne Krygsuniform, te voet, behalven den tydelyken Voor- zitter cies Raads, die als Opperbevelhebber te Paarde ver„ fchynt. Zo ras eene zodanige Vergadering voltallig is, fluit men een kring om d« -Officieren.- Waarop de eerfte in rang N 3 ,• de  ï86 algemeene geschiedenis der tegenwoordige eeuw. „ de te doene voordellen opgeeft, die dan , by wege van „ overnemming, door de meerderheid, worden toegeftemd, of ,, afgekeurd." Tydrekenkundige Oefeningen, en Vervolg op dezelve. Opgejleld door matt. van olm J. z. Leermeester in de Wiskunde, Medelid der Maatfchappy: Tot nut van 't Algemeen, te Amflerdam, enz. Te Groningen, hy N. Veenkamp en A. Groenewolt, 179a. In gr. ivo. 98 hl. De rekenkundige van olm deelt in deeze twee Boekskens, elk van agt Hoofdftukken, eenige Tydrekenkundige Vooritellen mede,leercnde 1, de Dagnaam der Weeke uit te rekenen. 2. Het vinden van den Zonnen-cirkel en Zondagsletter. 3. Vaa den Maanen-cirkel,of het Guldengetal. 4. Van de Epatta. 5. Van de Roomfche Indiclie. 6. Van de Juliaanfche Periode. 7. Van de Paaschviering, en 8. om door dezelve het Pinxterfeest te vinden. Het- Vervolg gaat over het Burgerlyk Juliaansch en Gregoriaansch Ztnnejaar; het vinden van de verfchillende datums in dezelve; als mede van den Zon- en Maanen-cirkel, het Guldengetal en de E(a(ta: wordende deeze alle door eenige Proeven of Voorbeelden opgehelderd; eindigende met een Galende;- om het Paaschfeest te vinden. Styl en Taa! zyn zeer gebreklyk, ook kon de Befchryving, in veele opzichten, korter en zaakelyker zyn. Poëzy van harmanus asschenbergh. Te Amflerdam, by P. J, Uijlenbroek, 1793. In \to. 280 bl. De Dichter harmanus asschenbergh , te Amflerdam den i8den van Slagtmaaud, 1792, in den ouderdom van 66 jaafen en 7 maanden, overleden, is aan onze Natie meest bekend door eenige vertaalde Tooneelftukken , welken op den Amfteldamfchen Schouwburg vertoond worden. Medegewerkt hebbende aan fommige Tooneelfpellen, uitgegeeven onder de Zinfpreuk: Oefening befchaaft de Kunften ; als mede aan de beryuiing der Pfalmcn, bekend onder de Zinfpreuk: Laus Deo, Salus Populo; en aan de Christelyke Gezangen, ten gebruike der J)oopsg«zinde Gemeente, vergaderende by het Lam en den Toren, te Amfleldam; heeft hy nog, kort voor zyn dood, een eigen opgefttid Zedelyk Tooneelfpel: De deugdzaame Zoon, in het licht gegeeven, en, by die gelegenheid, affcheid van de Zanggodinnen genomen. Wat nu deeze zyne Poëzy aanbelangt, nimmer heeft men hem kus-  h. asschenbergh's p0e«7. "7 kunnen «verhaalen, om dezelve, by zyn leven der Waereld mede te deelen. Hy heeft echter niet gewild, dat zyne verzamelde Dichtftukken nimmer het licht zouden zien. Integendeel. Hy heeft dezelve niet alleen daar toe, naar zyn ffgen oordeel, en naar dat van des kundigen, geduurig meer en meer verbeterd en befchaafd, maar ook grootdeels zelfs ter uitgave gerangfchikt. Het ontwerp deezer rangfclukking heeft de Uitgeever p. j. uijlenbroek , met goedvinden van des Dichters eenigen Zoon, Mr. gysbert asschenbergh, geheel gevolgd,- „ hebbende niets agtergehouden , dat s Dicnters , roem als Mensch en Kunstbeöefenaar zou kunnen bevorde' ren; niets gegeeven dat dien zou kunnen krenken. -—Met vermaak kunnen wy 'er het volgende by ^fchryven. „ Stukkeu, die alleen waarde ontleenen van den tyd, ot van „ de perfoneele betrekkingen, waarin zy zyn gefchreven, nee t men geoordeeld gevoeglyk geheel weg te moeten laaten. De roem eens Dichters hangt niet af van de vee heid, maar „ wel van de verdienttelykheid zyner voortbrengsels; en deezen behooren zo wel algemeen behaagdyk, als flechts be- trekkelyk belangryk , te zyn." Wy hoopen dat dit voorbeeld veele naavolgers zal vinden. Drie byzondere Afdeelingen rangfehikken deeze Gedichten, op eene zeer voegzaame wyze. De eerjle Afdeelmg bevat elt Brieven , in welken het karakter der opftellers zeer wel is waargenomen. Dezelve zyn: 1. Llypermneftra aan Linceus. 2. Casfander aan Statira. 3. Statira aan Casfander. 4. lurnus aan Eneas. 5. Eneas aan Turnus. 6. Karei, Erfprins van Spanje, aan Ifabella de Valois; uit zyne gevangenis. 7. Anna van Boulein aan Henrik den Agtfien; uit haare gevangenis. 8. Dafnis aan Silvia. 9. Leopold aan Bregitta; uit zyne gevangenis. 10. Charlotta aan Emilia, en 11. Ferdinand aan Arnold. ua tweede Afdeeling behelst tagtig Vertehels en Puntdichten ; en de derde zes-en dertig verjeheiden Gedichten , op byzondere onderwerpen» Om onzen Leezer, uit eenige weinige Proeven, het boertig en fatyriek vernuft van den Heere asschenbergh eemgermaate te doen kennen , kiezen wy de volgende Vertehels uit de tweede Afdeeling. de snoek. Leer dat geen gramfchap u betaamt, Wanneer ge een' gek een tal van logens hoort verdienten: Liegplomper noch dm hy; maak daar door hem bejeaaamd, ö Zo zult gy hem en elk verpligten. ge llekt. N 4 $tn  !8S H. asschensebgh's Een zeker logenaar Vertelde kort en klaar, Bat hy een" grooten fnoek had in zyn net gekregen; {Het was geen fchrobnet, maar een zegen.') Een" Snoek , veel meer dan honderd ponden zwaar. Eén die dit hoorde, zei: Dat 's een verbruide logen'. Waar toch , op welk een fchaal, is deeze fnoek gewogen ? Een ander trok hem by de mouw. Hem wenkend' dat hy zwygen zou, En fprak: Dit 's waarlyk niet byzonder; 'k Zal u vertellen grooter wonder. Een waardig vriend van my, die 't landverblyf verhos. Had, vóór zyn plaats, een brug, {hier moet men wel op letten.) Waarop een jongen was gewoon de pruikedoos, Des morgens, tydig neer te zeiten, Myn vriend had zich gekleed; fprak tot zyn knecht: ga lieen , Om de opgemaakte pruik my van de brug te haaien. Hy gaat; hy komt te rug, en zegt: Ik zie 'er geen : Wat drommel! zou de jongen dwaalen ! Hoe.' zei myn vriend, ik zag, {dat zweer ik op myne eer !~) Dat hy de pruikedoos zette op haar plaats ter neder • Zie nog ééns; gy zaagt mis. Jan gaat, maar komt voort weder, En zegt: Zy is 'er niet, myn heer! Hoe! fprak hy, kan dit mooglyk weezen ? Waar zou de jongen zyn ? hy mag myn gramfchap vreezen: Ikzelf heb hem gezien ? zou hy ook op de plaats Aan 't wand/en zyn, en zich vermaaken met de maats ? Men zoekt; doch, waar men zoek', hy is niet op te fpoei eu. Al wat men onderwind is moeite en tyd verleuren. Geduld dan, zei myn vriend: ik zal my deezen dag 'Behelpen wet de pruik, die 'k gist ren heb gedraagen ; Hoewel ik 't liever anders zag: Die jongen, fchynt het, heeft thans lust am my te plaagen. Zo als hy uit zou gaan komt Piet er, zyn tuinier, Al vliegend naar hem toe, en fchreeuwt, vol drift en yvet 1 Mynheer.' mynheer! ei, kom toch fpoedig aan de vyver, En zie welk een verfchriklyk dier Daar op den kant ligt; och! ik durft niet nader ko:: ■ Loop, fprak hy, Piet! gy fchynt te droomeu. Neen, 't is zo als ik zeg; ik droom waarachtig niet : Geloof' hei als jy 't met jouw eigen oogen ziet. Hy volgt zyn' tuinman, zonder dradien; Hy- komt, hy ziet, hy fchrikt, op 't zien van zulk een' fnoek. Geeft last hem op den wal te haaien. Zes kaerels deeden dit, zynde allen flerk en kloek. Zodra hy was op 't land gekomen, Heep één van hen een mes genomen En  ïoezï. e- tnéti den buik hem op tot in het ingewand. Ellf Maar och! wat fchrik beving zyn leden, Wanneer hy uit den fnoek. zag treeden De„pSo7gen,ymet de doos nog aan zyn hand! ■St •& * ' a >-i. tovenaar, van d'eerften fnoek, verflagen, en dorst geel tweede logen waagen. VRAAG zonder antwoord. é:Jingsté!dtaan hem verftrekten tot een wacht, \n allen ^XTfchaterde als ontzind. D^ZdB%i^T.1n Hl hem by zich komen. % prak: zegode oorzaak my, myn vrind mlrsm gè uw vreugd niet kunt betopmen? nJ. Roer zei: 'k lagch alleen, mynheer! mor 't den en wat toch f, , die hier, in vroeger jaaren, vl u ook Prins en Bisfchop waren Wel Zen 'zouden van die ftaatfle, pracht en eer, nte zy in hunnen tyd nooit zagen? _ Maar, zeker, 'k lagch om u geenzins. noe r. rZk-de Vorst, ook niet als Bisfchop maar als Prins, En >lkan me, als Prins, op V hoogst behaagen. E" * •*Geloof'Jouw woord, ter goeder trouw, 7 Ji Kees' maar, zeg my, zonder draalen Indien J?jfiÜ eens mynheer den Prins kwam haaien, i.men ^ de B.srchgp Myyen %0Ui de deie ambachten. Ter zekere iemand kwam by zekren Pref**»'* een ™Kf , in Zuidbeveland.) Dieti h^eelZdrigtd aan hem een gift te geeven, °!e ' Tot onderlieming van zyn J>£. ., , i 'l, de Predikant, verwonderd zynde . gy P Kent n geen ambacht? vroeg hy weer, i la*ik ken 'er drie, mynheer:. J N S  ». ASSCHENBERGh's Het ftraatenmaaken, 't knoopenmaaken, £» / brtllenflypen; dat zyn alle drie myn zaaken Och' dZ% len Tf* bkf g6fan '* ^aatenuZken niet? Ir 1 A 1 ' m^nlleer^at niets baart dan verdrietMen heeft thans zo veel ommewegen ver^>^. Dat aan den rechten weg geen Jlerfling' ligt Sele*en Waarom die ook niet jlyt. fPel, V kLpenZatn dlh Men hoon thans veel/veTv^ ti^S^ Nu, t briUenJïypen?.... ech mynheer/ Dat s nog het ergst van all'; geloof my, op myne eer • I Want op het goede word geheel'geen! achgejlaag n Dies ,seent bril onnut in dees bedroefde dien"* ' En t kwaad, dat dag aan dag gefchied, is t, dat men door geen bril, maar door de vingers, ziet: gulle toegeevewdheid. Een Schipper, 't zacht geloof van Menno toegedaan, C 7 •/? g-eV0!g' geen vrind van vechte» of van (laan,) Zeilde m dm grond een' Turkfchen roover. ' '} n f ff/I1 Vfnl* volk ftrmS *J *** ^er, Dat daadlykmerd geveld, doch geenszins op zyn last. ieelandren hielden, aan een touw, by 't roer, zich vast, Op hoop van redding. Snoode Turken! V&sjprak de Schipper-, gy zyt waarlyk rechte fchurken. is zeljs een touw by u niet vry? Be/laat gy niets dan dievery, Dan rooven , plunderen , en plukken ? Gy zyt, zo waar! inhaalig vee. Hierop kapt hy dat touw aan ftukken, En zegt: daar, dieven ! neemt het mee. de schipper en zyn stuurman. Een Schipper zwervende op de woeste en holle haaren tag, dicateby zyn Schip, een' Britfchen Kaaper vaaren. De Stuurman zeide: ik zal dien hond, n.üat,.zweer ih! zeilen in den grond: Men dient die roovers uit te roeijen, Eer zy in magt en aantal groeijen ! ' De Schipper fprak, bedaard te moé: (Jy was een Mennoniet:) ik geef geen' last daar toe; Maar, zo gy 't echter wilt beproeven, Dan dient ge een weinigje op te loeven.  ifOEZY. I9ï Dï MANTEL IN DEN LOMBERD. Het uur van elven was verhopen, Straks riep de wacht afgryslyk: Brand! Een Franschman ftiet zyn venfter open, En keek verbaasd aan allen kant. Waar is de brante? zek, myn frinte? Dus vroeg hy: zek het my ter deeg; Zek op wat plaats hy hum befinte? Men antwoord: in de Lomberdjieeg. Ok! borst hy uit, wat ramp! wat fpyte ! Myn arme mantle, ik ben jou kwyt»! KWINKSLAG. Een Schout ontbood een" Boer voor *i hooge dorpgerecht. En fprak, wel, hondsvot', guit! hebt gy van my gezegd Dat nooit een grooter fchurk, dan ik ben, is geboren? Wie ik ? hervat de Boer: dat klinkt my vreemd tn de oorrn. Neen Schoutlief. neen , men heeft jou logens aangebragt: 'k Heb 't nooit gezeid, maar 'kheb V wel duizendmaal gedacht. Wv erkennen gaerne, noch niet te kunnen bevroeden, welke reden d° Heer asschenbergh gehad moge hebben, om deeze Gedichten , by zyn leven , niet te laaten drukken , daar er toch reeds vertaalde Tooneelfpellen van hem in het licht waren • die, als vertaalingen befchouwd, zyn kunstroem minder konden bevorderen, dan eenige eigen vindingen in deeze Poëzy, vooral in de eerfte Afdeeling, bl. 1-61, voorkomende. Dan, mooglyk heeft het meer erndig gelaat van fommigen, vergeleken met eenige losfe uitdrukkingen in eenigen deezer Gedichten, (zo als op bl. 84, 108, 122,126 en 152 voorkomen,) hem daar toe aanleiding gegeeven. Maar waarom dan eene uitgave naa zyn dood toegedaan? Dit is voor ons een Raadzel. Zeker is het intusfchen, dat eenige Vertelzels in deezen Bundel alleen door de beryming eene foort van nieuwheid gekreegen hebben , zo als het Geduld, bl. \\\ , de Billyke Wensch, bl. 152, de ontydige Voorzorg, bl.172, enz. welke, als oude, en genoeg bekende, Kluchten , een Dichter te weinig eer kunnen aanbrengen. Cf-  ƒ. ha2eb C z. ?5SN. T. Gravius „ j. verklaaring van jezus Ude1 en L WClke ^ de kunnen worden. NochThee aanhonTnH Feftdaë<^ gezongen de ernrtige poögingen van r !! ' ve,rla,n«en van veelen , LutherfcL en X" h" V°°rbeeId der hernieuwde EuangeEudeZ X 2?,er gepaste en recds genoeg, om dit Sh„7T gebnnken , hadden kragt goeden. Hwden fS L£ > Herv,ormde Kerk te doen ver- zeker die van den Taarï ZJF. V J te, voere"5 het ware op verzoek, tofgiS beiaHt'hJp?, f3" het toeilmaa!^ W»« merkt men ras daf 'er gSïï^i^"" «ebr,«l Worden> de invoering van zulke Gwï^vfn °eia?ÏD' welke 'er GodsdiLuige Gezan/en Tn dé H^f ^ T ,'eggen ' dac .wierden. Doch ^^^J^r^^^W, Daar de vervulling van deezen wensen voornanoelyk zai af. C*) Zte, onder anderen, onze beöordeeline van dit w»lr ; j Alf. yai. let,, voor i7yi. bi. 40 en 4t. S E Werk» ln d*  GÉ ZAK «EN. 193 afhangen van de meerdere of mindere kunde en kieschheid der Huisgezinnen, die die Gezangboek zulieiï gebruiken; zo kunnen wy niet nalaaten om aan te meiken : dat zy , die iets meer dan eene drooge beryming van Schriftuurplaatfen , of van zeer oppervlakkige Zedeiesfen uit dezelve getrokken , in hunne geestelyke Gezangen begeeren, zich maar zelden in deezen Bundel tzullen voldaan vinden; nadien in dezelve niet alleen zeer weinig poè'zy gevonden wordt, maar zelfs de kieschheid der taaie en der denkbeelden, op veele plaatfen, enkel aan de zucht om te rymen is opgeofFerd. Da volgende Proeven zullen het bewyzen. Z4e hier de aanhef van het softe Gezang. De Landvoogd fteld, ó Heer! Een krttisfehrift, niet tot eer Der Jooden, in vertooning; Gy had geen misdaên, neen: Maar by uw' Naam alleen , Schryft hy: „ der Jooden Koning. # Schoon 't Volk dit koonend' ziet, Hy toch her fchryft het niet; Maar waakt, met trotfche toonen. Voor d'eer van zyn gefchryf; Hy bleef dus 'ï wanbedryf Aan u betoond, verfchoonen. m Ziet daar, verblinde Joon! Het' opfchrift voor Gods Zoon, Dien gy aan 't kruis doet ftirven; Schoon gy uw" Koning dood, Zyn magt blyft eindloos groet; Wat ftraf zult gy verwerven! Welk een gewrongen , welk een koud verhaal van ,een» omftandigheid, die zo vael edele denkbeelden in het hart van een Christendichter kan verwekken! Op bl. 16 komen de volgende regels voor: De vreê bazuin klinkt overal, De heem'len maaken bly gefchal, En aard en zeeën juichen; Het Zuid' en Noord' roemt 's Heer en dain, Het Oost' en West brengt Schatten aan} V Moet alles voor hem buigen. bi-  *S* J. KiZMJ C. Z., GEZAKGE»; " behalven dat e„ huigm niet kiesch gervmd is m beeft het Van Schatten nog zo wffi verband met het algemeen gejuich, dat het enkel een Hp woSt Doch deze zyn, >n zulk eene menigte, in deeze Gezanaen jamden, dat men dezelve byna o'p 'elke blS. kan IZ Dan, wy zeiden, dat de denkbeelden, en de kieschheid der taaie, m dit Gezangboek, dikmaals aan het rym zyTov Jol lode Gezang: Laat een fnooddart, een Verraader Vluchten ah het licht hem ziet; Hy, voor V onderzoek een" fmaader Vlucht, maar zyne daaden niet. Die fmaader voor het onderzoek komt alleen daar zoo se. rlTZ r,°rc°/Ve ry?en" Zo 00k vinden we , bl. |3 £f En h? ' ***r Vlovel in plaatfe'van 7 de W aan god! ja, de Heer hazeu maakt geene zwaa nmuduS' by voorraad, een rym woord voor pyn tl Sn ^ P°Ch ge"°eê 0m ous gezeSde ce flaaven. Zelfs buiten den dwang van Rym en Versmaat, is de taal deezer Ge zangen, dikmaals, onzuiver, zo ais b . u. vs. 6, juThd' in tZtlZlZ\K"egt' ^ foo»ge'yken. — Intusfchen0zullen minder kiefche Zangers zich met dit Gezangboek mogelyk zeer wel te vreede achten voornamelyk in Amflerdam, nldien het yo gens het Pasfieboekje van die Stad ingericht, en met Kerl kelyke goedkeuring bekragtigd is: betonde het geheel m £ Gezangen; verfierd met een niet onbevallig Tytelplaatjen De Naarfligheid der Kinderen beleend, in aangenaame en leerzaame Verhaalen en Gefprekken. Door c. muller, pZklt Zander alle Werkjes, die in deeze tyden, ivaarïn meer dan ooit VV ten voordeele der Kinderen,zo in ons Vaderland,als buiten het zelve,gelchreeven word, zyn uitgegeeven, verdient dit Stukje van wylen den Heer c. muller, met regt, eene plaats. ZVn yoordragt is eenvouwig, en VOOr kinderlyke verfranden gefchikt. Zyne Verhaalen en Gefprekken zyn leerzaam, pryzen het goede be-  C. M8LÏ.ER, VEBHAALEN EN GEfFBEKKElt. 10$ bevallig aan, en Hellen het tegenovergedelde naar verdiende in het veragcelykst licht. De Leezer oordeele uit het volgend (taaltje, zynde het eerlte Verhaal dat in dit Stukje voorkomt. ,, Kinderen moeten dankbaar zyn. , ,, De Dankbaarheid is eene fchoone deugd, Kinderen kunnen dezelve niet beter leeren , dan wanneer1 men hen dikwerf doet gevoelen, hoe veele dingen zy nodig hebben, en hoe veel goeds zy elk oogenblik van- hunne Ouderen genieten. „ Geertruida gedroeg zich altoos zeer ondankbaar jegens baare Ouderen. De Meester kwam eens by haar Moeder klaagen, dat zy, tegen andere Kinderen, gezegd had: „ Myne Ouderen moeten my wel alles geeven, dat zyn zy verplicht; daar voor ben ik hun kind." Zy moest aandonds uit de war. me kamer in een koud vertrek gaan, kreeg weinig te eeten, en, in plaats van naar gewoonte op een bed te ilaapen, moest zy nu op een matras gaan leggen; den volgenden dag kreeg zy des morgens geen ontbyt, en des middags werd haar niets anders, dan brood en water, gegeeven. Toen leerde zy zien, hoe veel goeds zy van haare Ouderen genoot, en welk een groot voorrecht zy boven zo veele duizende arme Kinderen had. „ Klaartje , in tegendeel, was een zeer dankbaar kind, welke' onzen lieven Heer eiken morgen dankte, dat Hy haar zulke goede Ouderen had gegeeven, welke van den morgen tot dea avond voor haar zorgden , en haar zoo veel goeds bewezen. Zy was hun ook zeer gehoorzaam, om dat zy haare dankbaarheid nog door niets anders kon bewyzen. Uit eigene beweeging deed zy hun allerhande kleine dienden, en verrichte alles, wat zy maar eenigzins doen kon." Uit dit daaltje kan de Leezer zien , dat dit Boekje niet alleen Lesfen bevat voor de Kinderen; maar dat ook, daarin, den Ouderen, van ter zyden, zonder dat het zelfs vati de Kinderen gemerkt word, word aangeweezen, hoe. zy hunne Kinderen behandelen moeten. Zulks het veelen deezer even nuttig zyn zal dit te leezen, als hunnen Kinderen zelf. Be Bode uit Thuringen, beflaande in Schetzen tot een Tafereel van Menfchelyke Gelukzaligheid, door c. g. salzman. Uit het Hoogduitsch vertaald. IFde Deel. Te Amflerdam, by G. Roos uw J. ten Brink, Gz. , 1704. In 2vo. 41Ö bl. Men behoeft den Naam van den Heer salzman, die, door verfcheidene zyner Schriften, in onze taaie overgezet, zo  ipo dk bode uit THUB1H0EH. zo wel als door de drie voorige Deeltjes van Let Werk, dat Wy thans aankondigen, by onze Landgenooten genoeg bekend is, flegts te leezen, orn verzeekerd te zyn, dat men, in dit Deel, weder zeer veele nuttige Lesfen, welker opvolging, 't reenfchelyk leven gelukkig maaken kan, op eene aangenaame wyze voorgedraagen, ontmoeten zal. Dit Deel behelst de Levensgefcliiedenis van den Heer constant , Koopman te Richmannshauzcn, en zal waarfchynlyk agtervolgd worden, de. wyl de Heer constant in het zelve nog niet in de hoedanigheid van Koopman ten voorfchyn treed; salzman laat hem alleen, by 't (lot, als Knegt van eenen Heer van assof, na America reizen. Indien de ityl, en wyze van voordragt, van den Auiheur, niet reeds f overbekend was, zouden wy gaarne een Haaltje daar van opgeeven, doch nu vergenoegen wy ons met te zeggen, dat het Deel, voorhanden, niet minder fchoon gefchreeven is, dan de voorgaande. De Uitgeevers berichten ons, dat dit Deel ook afzondeilyk, onder den tiiel van Levensgefchiedenis van den Heer constant , ten dienfte der geenen, welke de Bode niet bezitten, by hen te bekoomen is. pe Gefchiedenis van Sir Charles Grandifon verkort. Ten • Nutte der Nederlandfche Jeugd. Uit het Engelsch vertaald. Te Leydeu, hy Ilonkoop en du Mortier, 1793. ƒ« mmo. • 219 bl. De Vertaaler bericht, in zyn Opdragt aan de Nederlandfche Jeugd, dat zyn oogmerk in deezen tweeledig was : eerst om in de Chara&ers der Hoofdperfbonen deëzer Gefchiedenis uitmuntende voorbeelden van deugd en regtfchapenheid ter navolging voor te (rellen, en om tevens daardoor de Leeslust der Jeugd op te wekken; ten anderen, om dezelve, in het aan. leeren van taaien , als de gefchiktfte hulpmiddelen ter verkryging van verdere nuttige kundigheden, de behulpzaame hand te bieden; ten dien einde belooft hy, dat dit Werkje ook in andere taaien zal gegeeven , en door andere zoortgelyke agtervolgd worden. Daar het groote Werk van den Hr. richardson, in veeier handen, ook in onze Taaie is, behoeven wy van den Inhoud deezer Gefchiedenis niet te fpreeken. Ter aanpryzing van dit Uittrekzel uit dezelve, zeggen wy alleenlyk, dat de ftyl zeer verftaanbaar is, de voornaamfte trekken in de Characters der Hoofdperfonaadjen naauwkeurig in agt genomen zyn, dat de geheele Gefchiedenis in een zeer gefchikt geleide word opgegeeven, en de Opfteller zich bevlytigd heeft, om op zulke byzonderheden eenigzins breeder ftil te ftaan, die nuttige Zelielesfeu voor de Jeugd konden oplereren.  AlLGEMEËNË VAD ER LANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Vyftal Leerredenen , ter aanpryzmg van 0ndtrz°^ > ln zaaken den Godsdienst betreffende , door o. ï nnkt, DoSor en Profesfor der H. Godgeleerdheid, en AcademiePrediker te Utrecht. Te Utrecht by W. van Yzerworst, 1793. In gr. 8vo. 134 bl. Het vvftal Leerredenen van den Hoogteeraat bonnet, hieï aangekondigd , bevat zeer belangryke onderwerpen. Zy zagen het licht op verzoek van eenigen van des beroemden mans byzondere, Vrienden, en vwdjenen ook onze opzettelyke befchouwihg. Zonder óns tot goedof afkeuren in te laaten , hebben wy alleenlyk voorcenomen, de zaaken, in de Leerredenen begreepen, en de wyze der behandelinge, met alle mogelyke beknoptheid aan te kondigen. De vier eerlte Leerredenen voeren aan het hoofd denzelfden text, het , vereerende getuigenis, welk paulus aan die van Bereen geeft Hand. XVII: 11. De vyfde Leerrede . loopt over het gebod diens'zelfden Apostels, iThesf. V: 21. In de Inleiding tot de eerlte Leerrede beklaagt zich de Heer bonnet over de heimelyke ondermymngen en openbaare aanrandingen van den Christen Godsdienst in onze dagen , als mede over de zucht tot nieuwheid; „eene oorzaak, fchryft zyn Hoog Eerw. van de „ rampzalige pooging'onder hen, die nog den Chnsten * Godsdienst willen fchynen voor te ftaan , om wat nieuws in te voeren, en, in de Verklaaring van Gods heilig woord , zulk eene uitlegkunde fmaakelyk te ! maaken, die men, ten aanzien van ongewyde Schryvers, ten fterkften veroordeelen zout eene ilitlegkunde, rest gefchikt , om het voornaam gedeelte der Evan" gelieleeïe twyfelachtig te maaken, te verdonkeren, ja, geheel weg te neemen.» Voorts behelst deeze Leerrede eene uitvoerige Verklaaring van den Text, ter aanwyzinge van het pryswaardig gedrag der Be«er«, in deszelfs onderfcheideue byzonderheden , en Van den Jof, hun deswegen door den Historiefchryver g.eSeevett. LETT. 1794. NO. 5- °  19* C. BONNET In de tweede Leerede, nader ter zaake treedende, onderzoekt de Heer bonnet meer bepaaldlyk, welk het woord zy, 't geen aan die van Bereën door de Apostelen wierdt verkondigd. Dit doet zyn H. Eerw. met oogmerk om de Leere der Proteftantfche, dat wil zeggen, der hier te Lande door openbaar gezag vastgeltelde, Kerke, tegen de zogenaamde dryvers van nieuwigheden te verdeedigen. Volgens de gedagten der laatstgenoemden (fchryft de „ Heer bonnet) moeten wy ons Jefus Christus flegts „ voorftellen, als een bloot mensch, doch, als den bes„ ten, den voortreflykften, onder de menfchen; die van ,, God in de Wereld gezonden is , om wyze lesfen te geeven; den weg ter deugd aan te wyzen; de gee„ nen, die deezen weg bewandelen, die hun best doen 3> om deugdzaam te zyn, uit dien hoofde te verzeke„ ren, dat ze na deezen gelukkig zullen zyn ; verder moeten wy gelooven, dat Jefus die leer, met wonde- ren, en een heilig leeven, bevestigd heeft; ein- „ delyk, dat Hy, onregtveerdig ter dood gebragt zyn- de, uit den dooden is opgedaan, om alle twyfeling „ aangaande zyne Godlyke zending, en een leeven na „ dit leeven, weg te neemen. Derhalven (vervolgt de Hoogl.) wanneer een mensch , naar zyn vermo„ gen, de deugd betragt, eerlyk, regtveerdig, maatig, „ weldaadig is ; na bedryf van zonden zyn leeven be„ tert, en, naar zyn vermogen in goed doen volhardt, dat hy zich dan , van de vergeeving zyner misdaaden „ en zwakheden, en van eene eeuwige zaligheid, verzeke„ ren kan; zonder dat hy noodig heeft te gelooven in ,, eenen Verlosfer, die, zoo als de Proteftanten bewee- ren, niet alleen mensch, maar ook waarachtig God, „ zynde, door zyne gehoorzaamheid , door zyn lyden en fterven, in de plaats van Zondaaren, aan Gods ge„ regtigheid genoeg gedaan, en de eeuwige zaligheid „ niet alleen, maar ook al wat ter verkryging van de„ zelve, door geloof en heiligmaaking, noodig is, ver- worven heeft: en overzulks weerdig is, dat allen Hem „ Godsdienftige eer bewyzen, op Hem hun vertrouwen „ (tellen, in Hem hunne Zaligheid zoeken, van Hem al„ leen hun heil verwagten, en God den Vader, wegens „ zyne onbegrensde liefde, in het zenden, in het gee„ ven , van zulk eenen Verlosfer , dien Hy tot zonde „ heeft gemaakt, op dat wy zouden worden regtveerdigheid M Gods in Hem, eindeloos de eere toebrengen: - < niets » van  VYFTAL LEERREDENEN» M van dit alles behoort, naar de gedagten van deeze lieden, die eene andere gedaante aan het Christendom „ poogen te geeven , tot het weezen van den Godsdienst „ van Jefus." Noodig hebben wy het geoordeeld, door deeze aanhaar ling, den Leezer een denkbeeld te geeven, wat het zys waarvan de Heer bonnet het beftryden en verdeedigen zich in deezen bondel hebbe voorgefteld. Ter berei» kinge nu van zyn oogmerk, naa eenige algemeene aanmerkingen , bepaalt de Redenaar de aandagt zyner hoorderen by den waaren aart der leere, welke Je» fus Kruisgezanten alomme verkondigd hebben : waaromtrent drie zaaken , vooral, opmerking verdienen: Vooreerst, of wy ons Jefus flegts als den besten der menfchen , als Profeet en Leeraar der deugd, dan ook als Godmensch en verzoenenden Middelaar, moe* ten voordellen ? Vervolgens , of de hoofdleere van 't Euangelie alleen beftaa in Voorfchriften van goede Wer« ken, geftaafd met beloften, dan of daartoe ook behoora de leere des geloofs aangaande God den Vader , den Zoon, den H. Geest, en van de reinigmaaking der zon» den door Jefus dood? Eindelyk, of onze geheele verpligting jegens Jefus daar in gelegen zy, dat wy naar zyne Voorfchriften zo deugdzaam zyn als wy kunnen, er* ftaat maaken op zyne beloften, dan of wy hem hebberi aan te merken als de verdienende oorzaak onzer zaligheid , zonder wiens tusfehenkomst wy eeuwiglyk had* den moeten verlooren gaan? Om dit gefchil te bellisfen» doorloopt de Hoogleeraar het Boek der Handelingen, en vervolgens de Brieven der Apostelen, om aldus naa te gian , hoedanige leeringen , aangaande de voorgeiteldê Vraagen, aldaar worden voorgedraagen; al het welk zyn H. Eerw. tot het befluit leidt, dat de leere der Proteftantfche, „ en in 't byzonder die der Gereformeerde, Kerk, „ aangaande den weg des heils, met de waarheid over" eenftemt." Om nu te doen zien, dat de bovenftaande leere niet aan de Schryvers van het N. V. byzonder eigen, maar reeds van ouds voorfpeld, was, tragt de Heer bonnèx vervolgens de overeenftemming van de leere der Apostelen en Profeeten naauwkeurig te ontwikkelen ; dit is de inhoud der derde Leerrede. Het aanvoeren, ten diei) einde, van eenen reeks van getuigenisfen * ten bevvyze, dat de Apostelen, en paulus in 't byzonder, ter 0 » »>  8. BONNET „ ftaavïnge van hunne leere, in navolging van hunnen ,, Heer en Meester, zich hebben beroepen op de Schrif„ ten van het Oude- Testament;" dit alles geeft den Heere bonnet aanleiding tot eenige Vraagen , „ wel„ ker beantwoording , in den tyd dien wy beleeven, „ zeer belaugryk voor ons is, ter bevestiging van ons „ geloof aan de Euangelieleer." De bedoelde Vraagen zyn deeze: „ Vindt men waarlyk, in de Schriften van het „ O. V. Voorzeggingen aangaande den Heere Jefus, en „ hebben de Apostelen, in het geen zy, ter bevestiging hunner leer, bybragten, den waaren zin van de door „ hen aangehaalde gezegden opgegeeven ? .~.VXrC „ hebben zy voornaamlyk, uit de H. Boeken des O. V. „ willen bewyzen ? Was het noodig , dat de Apos- „ telen zich , op oude Voorzeggingen aangaande den ,, Mesfias, beriepen? Hebben de Profeeten, hebben „ de oude Geloovigen, die Voorzeggingen kunnen ver„ ftaan?" Aangaande de eerfte Vraag verzet zich de Heer bonnet zeer ernftig tegen de zulken, die, alle Voorzeggingen verwerpende, van oordeel zyn, dat de aanhaalingen , uit het O. V., door Christus in 't geheel geenen grond opleveren om aan Voorzeggingen te denken ; maar dar. het flegts toepasfingen zyn van zekere gezegden, en overbrengingen van zekere gebeurtenisfen, waar aan de Schryvers van het O. T. niet gsdagt hebben, en niet konden denken. Nogthans erkent zyn H. Eerw. dat 'er in het N. T. woorden, fpreekwyzen en gezegden, uit het O. T. ontleend , alleen by wyze van toepasfinge op deeze of geene zaaken en gevallen, gebezigd worden, zonder dat de oude Godsmannen aan die zaaken of gevallen gedagt hebben. Gaarne hadden wy gewenscht dat de Hoog!, eenige kenmerken hadt medegedeeld, aan welke de aanhaalingen, ten aanzien van derzei ver bedoelinge, van elkander kunnen onderfcheiden worden. Omtrent de tweede Vraag is de Hoogl. van begrip, dat de Schryvers van het N. T. met hunne aanhaalingen, voornaam-, lvk, tragtten te bewyzen, dat Jefus, als de beloofde Meslias , lyden moest en Jlerven, en vervolgens uit de dooden opftaan: om reden dat „ de leere van Mesfias toekom„ itig lyden, by de oude Ifraëlitifche Kerk zeer wel be„ kend , de openbaare leer der Joodfche Kerk, ten aan„ ziene van den Mesfias, ten tyde van Christus, en al „ lang te vooren, zeer bedorven was." Voor de awdzaaklykheid der beroepinge op Voorzeggingen geeft  VÏFTAL LEERREDENEN. 201 de Hoogl. als de reden op, dat de Wonderwerken, door de Apostelen verrigt, niet genoeg waren ten bewyze van het gezag der Christelyke leere; maar dat de Jooden, als verpligt zich te houden aan Mozes en de Profeeten , uit de Schriften van het O. V. moesten overtuigd worden, dat Jefus de Mesfias was. Eindelyk, op de vierde Vraag, met de woorden, Luc X: 24, en iPetr. I: 11, een bevestigend antwoord gegeeven hebbende, doch tevens erkennende , dat, in de oude Godfpraaken, voor ons, zomtyds nog veel duisterheid overblyft, meent de Hoogl. dat eertyds deeze duisterheid geene plaats had, als zynde 'er „ alle reden om vast te ftellen, dat de oude Kerk, by het befchreeven woord , ook byzonder onderwys „ genoten heeft, tot regt verftand der Godfpraaken, ge„ lyk ook, tot kennis der wyze bedoelingen, van den ,, Levitifchen Godsdienst:" welk byzonder onderwys, gelyk de Hoogl. vervolgens aanmerkt , „ door mondelyk „ onderwys medegedeeld, en door getrouwe overlevering „ bewaard," zal geweest zyn de fleutel der kennisfe, welke , volgens het zeggen van. Christus, door de Wetgeleerden was weggenomen. Hoewel de Heer bonnet, ter ftaavinge van zyn gevoelen., het gezag van grotius inroepe, dunkt ons, egter, deeze meening te fmaaken naar de Overleveringen der Roomfche Kerke, die door de Proteftanten, gemeenlyk , yverig worden afgekeurd. De vierde Leerrede,, in welke het onderzoek van de leere des Christendoms wordt aangepreezen, behelst niet veel byzonders. Meer uitgewerkt is de vyfde en laatfte, in welke de beproeving in zaaken van Godsdienst, als noodig en nuttig, wordt voorgedraagen. Verfcheiden bedenkingen bréngt hier de Hoogl. in 't midden, welke opmerking verdienen, hoewel zy, waarfchynlyk, geenen algemeenen byval zullen ontmoeten; inzonderheid 't geen zyn H. Eerw. aangaande de verborgenheden in den Godsdienst, en het gebruik der reden, als eenen toets ter beproevinge, voordraagt. Doch ons beftek gedoogt niet, hier over verder uit te weiden. Te wyd, misfchien, naar 'gelange van het Werkje , is ons verflag uitgedyd. Maar een Gefchrift, gevloeid uit de pen van eenen man van die vermaardheid als de Heer bonnet, verdiende onzst byzondere opmerking. O 3 0»  Soa J. VAN NUYS KLINKENBERG, ONDERWYS. Onderwys in den Godsdienst, door j. van Nuys klinkenberg, A. L. M. S. S. Theol. & Phil. Dottor, Hoogleeraar in de H. Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchiedenis , aan het Illuftre Atheneeum, en Predikant in de Gemeente, te Amflerdam;mitsgaders Lid van het Zeeawsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen. Te Amflerdam by j. Allart, 1793. IK en Xde Deel, in gr. 8vo., van 675 en 686 bl. Van het omflagtig Werk des Amfrerdamfchen Hoog. leeraars en Predikants van nuys klinkenberg hebben wy, van tyd tot tyd, berigt gegeeven, en hetzelve, naar onze manier van bevattinge, op zynen regten prys gefchat. Thans voegen wy de twee genoemde Deelen byeen, omdat zy het zelfde onderwerp behandelen, te weeten, de Zedeleer der Openbaaringe; met eene uitvoerigheid, welke het getal der opgetekende bJadzyden uit» vyyst. Naa eenige algemeene aanmerkingen over de Christelyke Zedeleer, de hoedanigheden der Goede Werken, de inwendige Verbetering van het hart, en de uitwendige Verbetering van den wandel, handelt het Negende Deel over de Pligten, welke de Christenen aan God verfchuldigd zyn, zo met hunne gedagren en woorden, als met hunne daaden, In een afzonderlyk Hoofdftuk fpreekt de Hoogleeraar van de Zonden tegen God, en befluit dit Deei met eene befchouwing der Plichten, welke de Christenen, weer byzonderlyk,aan elk der Drie Goddelyke Perfoonen verfchuldigd zyn. Het Tiende Deel ontvouwt de Pligten, welke de Christenen aan zich zeiven verfchuldigd zyn , nevens de Zonden, welke daar tegen over ftaan; als mede de Pligten , welke de Christenen jegens den Naasten moeten oefenen. Alle deeze onderwerpen worden hier behandeld met eene uitvoerigheid, doorgaans nederdalende tot kleinigheden , welke veeiligt , aan zommige Leezers , lastig en verveelende zal voorkoomen. Dit algemeen berigt zy genoeg omtrent dit Werk, in 't welk ook zulke Leezers, die aangaande verfcheiden, dus ge. naamde, Geweetensgevallen, opheldering verlangen, hunte, begeerte zullen voldaan vinden..  J. F. MARTINET'S HUISBOEK." ftoj Huisboek voor Vaderlandfche Huisgezinnen. Door johan- kes florentius martin et , MttSttf d* VT}t Kwi- fien, DoStor in de Wysgeerte, Lid van de Hollandjche, Zteuw/che en Gelderfche Maatfchappyen der Weetenfchappen te Haarlem, Rotterdam, Vlisfingen en Arnhem; en Predikant te Zutphen. Te Amjlerdam, by J. Allart, 1793. In gr. 8vo. 546 bl. Met zeer veel genoegen hebben wy dit nuttig Huisboek doorleezen ; onzen dank daar voor betuigen wv, in naam van het Publiek, aan den arbeidzaamen en menscblievenden Schryver, door de ronde verklaaring van ons gevoelen, dat de Vaderlandfche Natie, welke, ii andere opzigten, reeds zo veele Verpligting aan den H-ere martinet heeft, door den tegenwoordigen letterarbeid , onder eene nieuwe verpligting is gelegd Het ontwerp en de aanleg van dit Werk is, 111 allen deele, lifwaardig en heilzaam, en de uitvoering, veelal, daar aan evenredig. Deugd, in de ultgebreidfte beteken* van dit woord, onder alle de Leden der byzondere Huisgezinnen, aan te kweeken, en daar door de goede orde en het geluk dier kleine maatfchappyen te bevorderen, is, voorwaar, eene pooging, den Wysgeer en den Christen Leeraar waardig. Hier toe, onzes oordeels, is het gefchrift van den Heere martinet zeer wel berekend. Zyn Eerw. moge, nu en dan, nederdaalen tot by zonderheden, die, naar het oordeel van zommigen, het aanzien van kleinigheden hebben. Doch ook deeze zyn van gewigt, zyn noodig om een voegzaam zamenhangend geheel te vormen. Naa een woord ter onderngtinge, aangaande het oogmerk van zyn Gefchrift, tot de Vaderlandjche Huisgezinnen in 't algemeen te hebben gefproken, treedt de Heer martinet ter zaake. In de eerfte Afdeeling (zy zyn m alles elf in getal) wendt hy zyne rede tot twee ondertrouwde lieden, vermeldende den lof des Huwelyks, ruimt de zwaarigheden uit den weg, die hen tegen de verandering van ftaat met fchroom doen opzien, en geert vervolgens eenige voorbereidende onderrigtingen , welker opvolging hen kan ftellen in het daadelyk bezit van het geluk! voor welk het Huwelyk berekend is. In eene volgende Afdeeling befchouwt hy dezelven, als door djn  èö4 J. F. MARTINET's Huwelyksband met 'er daad vereenigd, en deelt hun, ia die hoedanigheden, zyne bedenkingen mede, noodig ter voorkoominge van verwyderinge, en om hun de zoete vrugten dier allernaauwite vereeniginge, door de ondervinding, te doen fmaaken. „ üe eerde maanden, (zegt „ hy) na een geflooten Huwelyk, zyn wonder aange„ naam; maar laat my toe u te zeggen, dat die eerde „ tyden hagchelyk en zelfs gevaarlyk zyn. De dagen „ der te vooren beteugelde driften, en der omzigtigheid, zyn voorby , en zeer ligtlyk wordt men achteloos. De gevaarlyke dormen van koelheid, verveeling en wal„ ging, kunnen dan opkomen, en geweldige fchokken geeven. Veelen werden daarvan beloopen, en zyn 'er in ,, vergaan. Het valt onmogelyk alle dingen aan te dip„ pen, die de rust kunnen verdooren. In ongelukkige 3S Huwelyken is de grootde oorzaak van het kwaad, by ,, geringe gelegenheden, voortgekomen. De eerfte voornaamfte regel is dan, zich aan geene beuzelingen te „ bekreunen." Vervolgens, de Echtgenooren befchouwende, in de gewigtige hoedanigheid van Ouderen, geeft de Heer juartinet eenige regels aan de hand, aangaande de Lichaamelyke en de Zedelyke Opvoeding. Gelyk de meeste deezer regelen, uit de beste hedendaagl'che Op-< dellen , over die gewigtige onderwerpen,. ontleend, een algemeenen byval zullen ontmoeten, zal de wyze, op welke zy ontvouwd worden, dezelve dies te gereeder ingang doen vinden. Met opzigt tot het onderwys in den Godsdienst, aangemerkt hebbende, hoe de verltandige Moeder best gefchikt is, om de Kinderen over de eerde gronden te onderhouden: „ Gy zult hun, mogelyk, (gaat hy ,, voort) daarna eenen Katechifeermeester geeven; maar „ welken? Weinigen verdaan den waaren kinderlyken On„ derwystrant: meestal volgt men den ouden flender. Hy moet uwer kinderen Meester zyn, die, als een kind, sa kan denken; die op den eenvoudigen kindertoon kan „ praaten; die terst woorden en daarna zaaken vatbaar >x, kan verklaaren, en duizend gelykenisfen ter ophelde„ ring aan de hand heeft. Noem hem, die dat wél kan ,3 uitvoeren, een' voortreflyken Man, en waardeer hem ,„ hoog ; het geen niet veel gebeurt. Dan, (vervolgt j,, de Heer martinet). by deeze gelegenheid moet ik u n herinneren, dat gy alle Leermeesters uwer kinderen, a, tegen de byna algemeene gewoonte, wél moet betaan fes» *-n Jiöver meer,, dan by van andereu. ontvangt; „ da?  huisboek. 205 dat gy hem alle achting moet bewyzen, en minzaam „ bejegenen; en dat gy hem niet naar een liegt vertrek of hok verwyzen, maar in eene goede kamer, 's wiu- ters by een goed vuur, moet zetten; of zal eene koele modevifue beter ontvangen worden, dan de Man, „ die het groote Werk des Onderwys by uwe Kinderen ,, zal verrigten?" Naa de taak der Ouderen te hebben afgehandeld, gaat de Schryver tot de Kinderen zelve over, om hun eenige algemeene pligten onder het oog te brengen. „ De Schryver van dit Boek," dus teder luidt de inneemende aanhef des kinderlievenden Schryvers, ,, die eene opluikende tederheid altoos met eehe ,, genoeglyke aandoening befchouwt; die met ver wonde ,, ring ziet wat gy, Kinders des Vaderlands! nu reeds zyt, en verder worden kunt; die een zagt gevoelig ,, hart voor u heeft, en, gaarne iets tot uw geluk wil- lende toebrengen, zo veele voorfchriften, ter bedie,, ring van uwe Lichaamlyke en Zedelyke Opvoeding, „ in de handen uwer Ouderen overgaf; dees Schryver 5, komt thans ook tot u, dewyl 't ganfche Vaderland, onze groote Maatfchappy, tot welke gy behoort, uwe Ou,, ders, en ook hy , het grootfte belang *er in (tellen. ,, Ziet hem niet aan als een norfchen, (tuurfcheu, har,, den, grimmigen Man, die, met eene onverbiddelyke roede, voor u verfchynt, om te (laan, zqnder dat 'er ,, misdreeven is; of om een hard Onderwys, dat afgry„ zen baart, aan gehoorzaame Kinderen voor te werpen. ,, Gewis, zo gy dat vermoedt of vreest, dan kent gy ,, hem niet. Zagte lieve voordellen wil hy aart u doen; „ en daar gy zodanigen zo gaarne van uwe Ouders, ja ,, zelfs van Vreemden, hoort, waarom zoudt gy ze van hem niet willen ontvangen? Hy bedoelt uw geluk, het geen gy zien kunt in alles, wat hy, ten uwen voor„ deele, aan uwe Ouders fchreef; en zodanige bedoe- ling kan u immers niet mishaagen?" Niet minder hartlyk is des Heeren martinet's aanhef, daar hy het woord tot de Jongelingen zal voeren, om dezelven hunne voornaamde pligten, of liever hun waar belang, ouder 't oog te brengen. Diep doordrongen van het gewigt van hun leevensperk : „ Nu, (fchryft hy) ,, nu is het zo verre met uwe jaaren, gekomen, dat gy „eerlang (welk een gwigtig tyddip!) op het groot touneel des levens zult moeten verichynen: eene vevn fchyirhig, voorzeker noodzaakelyk, en in een* zekeren \ 0 $ „ zin  2o6 J. F. MAR.TINET's „ zin noodzaakelyk voor u; maar ook gevaarlyk en on« „ zeker voor uw geluk; waren 'er geene legioenen van „ openbaare en geheime verleidingen, men zou gerust, „ en zonder één woord te reppen, u daarop laaten tree,, den; maar nu, nu 'er nergens eene volkomen veilig„ heid gevonden wordt, zou het eene waare onbarm- hartigheid zyn, u, onvermaand, tot het opentear ie„ ven te laaten overgaan. De fchoone vlam der Vriend„ fchap, en het vuurig verlangen naar uwe behoudenis, ,, gloeien in myn hart, het welk nimmer dulden zal, „ dat het door een ander, in tederheid en zugt naar uw „ waaragtig geluk, overtroffen worde! Gelooft dit, en ,, dan wil ik u meer zeggen." En, inderdaad, de regels en onderrigtingen , welke de Heer martinet, in deeze Afdeeling , den Jongelingen, gelyk ook in de volgende aan de Dochters , mededeelt, zyn van dien aart, dat, door eene getrouwe opvolging van dezelve, hunne befchaafdheid, hunne glorie, hunne deugd, en, 't geen tog 's Mans hoofdbedoeling is, hun waar geluk, aanmerkelyk zou bevorderd worden. Intusfchen heeft de Zutphenfche Leeraar hier mede zyne taak nog niet afgedaan. Nog drie gewigtige befchouwingen, in zo veele Afdeelingen, houden zyne aandagt bezig, 't Zyn die van de Hoofden der Huisgezinnen, ten aanzien der Dienstboden; van de Dienstboden zelve; om nogmaals weder te keeren tot de Hoofden der Huisgezinnen, met opzigt tot hunne maatregels en gedrag aangaande den Godsdienst; om eindelyk alles met een woord van bemoediginge tot de Ouden van dagen te befluiten. In het begin der laatfie Afdeelinge ontmoeten wy eene beknopte zamentrekking van het verhandelde in het geheele Werk. Niet onaangenaam , vertrouwen wy, zal 't voor veelen zyn, die herinnering hier te leezen. „ Vaders en Moeders, Hoofden der Huisgezinnen, meer dan immer eerwaardig wegens uwen gevorder„ den leeftyd! Hy, die het vermaak hadt u zo lang te „ onderhouden, over veele gewigtige dingen, welke kon„ den dienen, om u eu uw Huigezin gelukkig te maa,, ken, verbeeldt zich thans, dat gy tot het einde uwes levens nadert: des wil hy, voor de laatfte reis, tot „ u fpreeken, en dan affcheid neemen. —— Gy zyt, „ myne geëerde Vrienden ! jong geweest, en hebt nu „ eenen hoogen jaartop bereikt. Gy hebt twee zeer gewigtige tydperken van uw leven, waarin veel ge- s, beurd  huisboek» 207 ,, beuri fs, doorgeloopen, uwe jeugd en uwen volvvas- fen ftaat: nu komt het derde en het laatfte aan, mede van geen gering belang, dewyl gy in hetzelve van de „ Waereld zult aftreeden. Dus zal 'er haast aan uwe „ a-anzienlyke en verheven beftemming, ten opzigte van uwen aardfchen ftaat, voldaan zyn. En welk eene ,, eer, welk een geluk voor u, dat gy, door het liefde„ ryk beftier van god , [daaraan hebt mogen voldoen! — „ Staat, bidde ik u, thans één oogenblik ftil, en ziet 3, te rug naar den grooten afgelegden weg, welken gy zo ,, lang bewandeld hebt; naar de verfchillende tooneelen ,, van uw leven, welke gy hebt gezien; en naar de zo onderfcheiden aanmerkelyke lotgevallen, die u zyn we,, dervaaren. —- Denkt aan uwe tedere kindschheid zo „ veel, als gy u daarvan nog kunt herinneren: denkt „ aan den volgenden jeugdigen vrolyken tyd, toen alles s, u aanlachte: denkt aan uwen volwasfen ftaat: en denkt 3, vooral aan dien nooit van u vergeeten, blyden en ge,, lukkigen Dag van uwe onderlinge Verbindtenis. En, „ als gy dat alles herdagt zult hebben, zegt my, hoe waart gy in dien heerlyken morgenftond, en op den „ fchoonen dag van uw leven ! Laat my toe , u dat „ met eenige trekken te herinneren. Alles, ja alles, was „ kragt, genoegen , blydfchap ! Gy bevondt u beiden „ wonder wél gefchikt tot arbeiden, en alles werdt door u met vaardigheid, lust en yver, verrigt. Uwe zeniir wen waren fterk gefpannen, uwe fpieren vast. Zelden ,, waart gy bedugt voor gevaaren: weinig wierdt gy door ,, vrees beloopen, en gy bezweekt niet onder eenige we,, derwaardigheden. Uwe moed ftondt vol, en, naar ges, lange eenig kwaad u aanrandde , des te fterker Vvas uw wederftand. Gy behoefde weinig hulp; maar ftondt „ meer gereed , om , zelfs ongevraagd , anderen by te ,, fpringen. Gy liept naar eenen kranken met de genees„ middelen in de hand, en konde geheele nagten waa- ken zonder hindernis. Gy fnelde naar eene ongeluk„ kige Weduwe met zo veel gelds als troosts. Gy vloogt naar uwen arbeid: want werkeloosheid was voor u eene „ zwaare pynbank. — Hoe vrolyk loofde gy uwen Schep„ per in den morgenftond, en met welk eene gloeiende „ dankbaarheid vereerde gy hem in den avond! Een vaste „ aanhoudende flaap, naar welken gy niet lang wagtte, „ kwam aan, en herftelde uwe kragten, hoeveel zy ook n geleeden. hadden, —— Maar nu, 6 welk eene verbaals zen-  *H>8 J. r. MARTINE T'S s, zende , welk eene bykans ongelooflyke, maar gevoel>, en zigtbaare, verandering! Gy zyt geworden hec geen », gy niet dagt te kunnen worden; en nooit zult gy meer », worden 't geen gy geweest zyt. — Zo vervallen van >, den ouden bloei! Nu willen uwe voeten traaglyk voort, », en zy beweegen zich niet lang, of uwe oogen zien s, reeds om naar eene rustplaats voor uwen hygenden a, adem. De (lyve ruggegraad kromt zich niet dan met moeite, en herltelt zich niet dan onder veel verzuch- », ten. Uwe zielsvermogens zelve gevoelen de groot », veranderde lichaamsgefteldheid. Uwe Natuur is ontaard s, naar gelange zy in jaaren is toegenomen. De Ziel heeft grootelyks geleeden by het verflyten des lichaams. Zy „ is gewis nog zeer jong: want wat is eene eeuwiglee- „ vende Ziel van flegts zeventig of tagtig jaaren! » „ Maar is uwe Ziel nog jong in deeze waereld, haare „ wooning is oud, en dat belemmert haar in alle haare werkingen. Het edel verftand is onvatbaar, het oor„ deel ftomp , de wil magteloos , de verbeelding zeer 3, flaauw, en het geheugen is trouwloos geworden. 1 „ Gy verhaalt menigmaal het geen gy niet weet immer .,, gezegd te hebben, en dat men u duizendmaal vertel- de is u thans een vreemd nieuws : ja het nieuwe, ,, waarvan gy voorheen zo veel verwagtte , heeft nu bykans geen fchoon meer in uw oog , om dat gy * „ lang geleerd hebt weinig daar van te kunnen ont,, vangen. Denken was eertyds uw leven; maar denken „ is thans voor u een zwaare arbeid. En waar zyn ,, die lieve tedere hoedanigheden, voorheenen ééne uwer uitmuntendfte hoedanigheden ! Tedere gevoeligheid, „ weleer door uw hart zo ligt bewerkt, maar die u ook zo menig zagt vermaak in het medelyden gaf, is ge- weeken, en dat heeft uwe ziel tot koelheid vernederd; „ ja de zoete aandoeningen van liefde en ontferming hou- den ook bykans op. Gy beklaagt u, dat gy by eene weenende ongelukkige Weduwe niet meer kunt wee„ nen, by eenen blyden niet meer kunt vrolyk zyn, en fmert hebt in u zeiven, terwyl gy geene fmert in an„ deren kent. Kwyning volgt op des lichaams verzwak- king, en verminderende zielskragten verzwaaren het leed: ja, het geen verder gaat, eene ongemaklyke tederheid „ tast nu de beste aandoeningen zelfs aan, en verbittert de anders aangebooren, zagte, en lieve goedaartigheid. 6 Treurig verval, dat u zeiven verbaast, en dat gy„ . » ook  HUISBOEK. 4»9 „ ook by zekere ondervinding, naauwlyks gelooven kunt! ó Hoe veel verfchilt niet de oude van den jongen Mensch!" Hoewel reeds tamelyk uitgebreid, kunnen wy, egter, ons verflag van dit Werk niet eindigen, zonder.daar nevens te voegen den hartlyken wensch , met welke de menschlievende Schryver van de hoogbejaarden zyn af1'cheid neemt , en zyn Boek befluit. ,, En nu , myne „ waardfte Vrienden! na u, na uwen Kinderen en Dienst„ boden, zo veel kortlyk gezegt te hebben, van al wat „ dienen kan tot het Huislyk Geluk , door den zegen „ van den besten Vader, die in de Hemelen is; en „na u, in 't byzonder, thans geleid te hebben tot de verbaazende grenzen der Eeuwigheid , waar aardfche ,, menfchen niets meer ten uwen voordeele kunnen doen, moet ik een aandoenlyk affcheid van u neemen. Ver- laat vrolyk deeze zo fchoon van god gefchaapen, maar ,, door dwaaze en zondige menfchen zo befmette, wae„ reld. Rust van uwen langduurigen en veelvuldigen ar- beid , ten nutte uwer Huisgenooten afgedaan. Ont„ vangt den loon voor denzelven, u befprooken in de ,, gewesten der vergelding, uit handen van den genadi,, gen jesus, die niets van denzelven vergeeten, en alle „ uwe (Iruikelingen vergeeven, heeft. Ziet daar millioe- nen verheugde Ouders, millioenen zalige Kinderen, „ millioenen gelukkige Dienstboden; en wanneer gy met „ die volmaakten de Liederen der Eeuwigheid zult aan,, heffen, willen wy op Aarde bidden, dat de uwen, door „ u hier nagelaateu, u langs deezen fchoonen weg mogen „ volgen, om uwe Hemelfche vreugd meer te voloiaaken!" De Tweede Oorzaaken , welke Mr. gibron heeft gefteld voor den fpoedi%en Voortgang van het Christendom; dour den Heer david dalrvmi>i,e onderzogt. Uit het Engelsch vertaald. Te Utrecht, by VV. van Yzerworst, 1793. In gr. 8vo. 187 bl. De Vertaaler van dit wederleggend Gefchrift fchynt geene kennis gehad te hebben aan het Werk, in het welk de beginzels voorkoomen, die hier wederfproken worden. Des Heeren gibüon's History of the Decline and Fall of the Roman Empire is in Engeland algemeen bekend: hierom mogt deszelfs Tegenfchryver, de Heer  2IO D. flALRYMPLE TEGEN GIBBON. Heer david dalrymple , gelyk men fpreekt, met de fleur in 't huis vallen , en zonder eenige inleiding ter zaalte treeden. Dit is niet het geval der Nederlanders; om de kostbaarheid des beroemden Werks, is hetzelve, in vergelyking gefproken, in weinige handen. De Vertaaier, om geene andere redenen te melden, zou flegts aan het billyk verlangen der Leezeren van dalrymple's Tegenfchrift voldaan hebben, indien hy, vooraf, van het oorfpronklyk Werk eenig inlichtend vertlag gegeeven hadde. By deeze aanmerking voegen wy eene andere, volgens welke het ons althans eenigermaate onvoegzaam voorkoomt, eene Wederlegging in het Nederduitsch af te geeven van een Werk, 't welk in eene andere taal gefchreeven is. Hoewel wy de goede trouwe van den Heere dalrymple ,in het aanhaalen van gibbon's woorden, geenzins in twyfel trekken, verlangt, egter, ieder onpartydige, in het oordeelen tusfchen den man en zynen naasten, het geheele redenbeleid, zo wel van den eenen als van den anderen, in zyn geheel voor oogen te hebben: iets, waaromtrent zyn verlangen, door aangehaalde piaatzen, dikmaals uit haar verband gerukt, bezwaarlyk zal voldaan worden. Wy herinneren ons , eene en andere Aankondiging ter Vertaalinge van het Werk van den Heere gibbon gezien te hebben. Hoewel veelen onzer Landgenooten misfchien wenschten , dat die taak door eena kundige hand volvoerd wierdt, denken wy 'egter, dat deeze wensen niet ligt zal vervuld worden. Van wegen de uitvoerigheid en kostbaarheid , zoude het geene genoegzaame koopers vinden, om de moeite en kosten eens Boekhandelaars te kunnen vergoeden. De Speciebus Plethora diverfis , quatenus inde Hsemorrhagite uterinje oriri, venzefeftionisque noxae & commoda determinari queunt. Amftelodarni apud A. Fokkt Simonsz. 75 p. 8vo. maj. Het al te fterk in de mode geraakte aderlaaten, vooral in bloedvloeiingen, en wel voornamentlyk in zogenaamde itortingen, of bloedvloejingen van de Baarmoeder, tegen te gaan, het fchadelyke daar van aan te toonen, en zekere kentekenen aan te wyzen, wanneer men verplicht is al of niet eene aderlaating in het werk te Hellen, maakt het hoofdoogmerk uit van dit Werkje, het welk  DE SPECIEBUS PLETHORvï. 211 welk wel klein in omvang, maar ryk in zaaken, is. In eene beknopte Voorrede tracht de ongenoemde Schryver den Geneesheeren , ten aanzien van het misbruik der aderlaatingen, en eene algemeene verkoelende geneeswyze, die dikwyls even ni.deelig zyn kan , oplettend te maaken; en daarby aan te toonen,van hoe veel gewigt het is, om de wezentlyke bloedrykheid van eene fchynbaare wel te onderfcheiden, en welke ongelukkige 'gevolgen uit eene minnaauwkeurige behandeling ontdaan kunnen. In de behandeling van het onderwerp, befchryft de Autheur eerst de waare bloedrykheid, geeft de kentekenen, toeVallen , oorzaaken, en de vereischte hulpmiddelen, op, waarby zeker eene aderlaating dikwyls van het grootde nut en zelfs hoogstnoodzaakelyk zyn kan; dan hy voege 'er teffens, en met het grootde recht, by,dat eene bloedrykheid , van gezond bloed namentlyk, veel zeldzaamer bloeddortingen veroorzaakt, dan 'er uit eene fchynbaare bloedrykheid, en vooral uit een ongelteldheid en onevenredigheid der vaste en vloeibaare deelen, ontdaan kunnen. Vervolgens de fchynbaare bloedrykheid, in derzelver onderfcheidene foorten, met haare bedriegelyke verfchynzels, befchryvende , maakt hy ook melding van eene zodanige , welke uit eene ophooping van galachtige doffe dikwyls ontdaat,en die menigwerf van alle kentekenen, waaraan men eene waare bloedrykheid kan onderkennen, vergezeld word, behalven dat zich doorgaans daarby opdoen, een geelachtig beflaage tong, bittere fmaak, zomtyds duizeling , hoofdpyn voornamentlyk in het voorhoofd, verboren eetlust, niet zelden neiging rot overgeeven, en eene zekere onaangenaame gewaarwording op de krop van de maag. [ Deeze foort is het die zeker allerbedneglykst is, menigvuldige reizen voorkomt, en zeer zeldzaam eene aderlaating gedoogt;, maar in tegendeel, in weerwil der derkde bloedvloejingen , door gepaste galtemperende , naar boven en onder ontlastende , met byvoeging van plaatzelyke bloeddelpende middelen, kan geneezen worden, zo als de kundige Schryver dit alles bondig beredeneert, met voldoende getuigenisfen der beroemdde Geneesheeren. en overtuigende Waarneemingen, bevestigd. Wy zouden gaarne van dit belangryk Werkje iets meer willen zeggen, indien het voor Leezers van aïlerleie clasfen gefchikt was; dan daar het, uit hoofde der Latynfche Taal, waarin het gefchreeven is, alleen voor de Geleerden,  all BE SPECIEBUS PLETHORjK. ' den, en vooral voor Geneesheeren, beftemd is, van welkeri wy niet twyfFelen, of zy zullen liet met groot genoegen doorleezen, en hunne oplettendheid waardig keuren, zo zulten wy het, by de verzekering, dat het ons als zeer nuttig, en in een aangenaamen ftyl opgefteld, voorgekomen is, laaten berusten. De waare Volksverlichting, met opziet tot Godsdienst en Staatkunde, befchouwd in haren aart, oogmerken , grenzen, bronnen en gevolgen, door Mr. hieronvmus van alphen. Eerjte gedeelte. Te Utrecht, by de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1793. Behalven het Voorberigt, 200 bladz. in gr. 8vo. In het Voorberigt voor deze Verhandeling, waarvan wy reeds den Tweeden Druk voor ons hebben, zegt ons de Schryver, dat hy, by het begin van dezen arbeid, niet dacht, dat de Inleiding, die hy voor zyn Stuk plaatzen wilde, zo veel arbeids in zich hebben, en zo veel plaats beflaan zou, als hy by de ondervinding gewaar werdt: dat hy daarom zyn taak, gedurende den voorleden Winter, niet verder heeft kunnen afwerken , dan tot bet einde der eerfte Afdeeling: dat hy ondertusfehen, daar deze Afdeeling , zo wel als de Inleiding, op zich zei ven ftaan kan; daar hy niet wist, welke verhinderingen hem, in den aanftaanden Winter, het vervolgen van dit Werk zouden kunnen beletten ; daar eindelyk de genoemde twee Stukken, in den tegenwoordigen toeftand van zaaken , niet ongefchikt zyn, om herinnerd eu overwogen te worden ; befloten heeft, dezelven afzonderlyk uit te geeven. Het voornaam oogmerk van de gemelde Inleiding was, volgens des Schryvers eigene verklaaring, „ aan te too- nen, dat Staatkunde en Godsdienst, zo lang 'er be- fchaafde Natiën en Volken geweest zyn, nimmer van ,, elkander gefcheiden waren; dat de aart der zake dit noodzaaklyk maakt; en dat 'er geene reden is, om te „ vermoeden, dat daarin, thands, eenige verandering „ zoude kunnen gemaakt worden; gelyk ook, dat ver„ lichting in Godsdienst verlichting in Staatkunde veroor„ zaakt; en dat deze beide, gezamentlyk en wederkee- rig, . werkfaam zyn tot bevordering van menfchelyk, „ burgerlyk en ftaatkundig, geluk." Doch  H. VAN AÏ.PIIEN, DE WAARE VOLKSVERLICHTING. 2l3 Doch Iaat ons zeiven den voornaamen Inhoud van dit Stuk wat uitvoeriger opgeven. In het begin fpreekt hy van zeker Boekje over de Verlichting , naar het Ho'ogduitsch, te Lingeu gedrukt. Hy hadt, by het oppervlakkig doorbladeren van hetzelve , 'er eene klachte in gevonden, over het gebrek van vryheid der Drukpers in Nederland, en cén oogenblik zich zeiven gevraagd,^ of die klachte ook gegrond ware: doch, by een aandachtiger lezing, hadt hy dit gefchrift van dien aard bevonden, dat zyn Vaderland, ten opzichte van hetzelve althands, geene verdediging behoefde. Het zou geen overtollige arbeid zyn, zegt iiy, het hersfenfehimmige, waiidrochtelyke, enz. daar in voorkomende, eens vóór minkundigen bloot te leggen; doch hy wilde geen' Twistfchrift fchry ven, en hy vondt het ook nuttiger, dit onderwerp eens vooral, van de regte zyde, onverminkt, en duidelyk aan het oog te vertegenwoordigen, dan het gebrekkige in alle dagelyks uitkomende Schriften over de Verlichting aan te tuonen. Na dat hy dierbalven zyne uitfpraken gedaan heeft over de pogingen van anderen, welken zich voor Verlichters en Leeraars van liet menschdom en der Christenheid uitgeven, en welker denkbeelden hy of uit hunne Schriften hadt leeren kennen, of'uit de Gefprekken, die zy hielden, wanneer hy ben tot zich had geroepen, en, by het fchynztl eener emzame lanrp, in eene onafgebroken ftilte vry uit laten fpreken, en met alle aandagt aangehoord: na dat hy voorts eenige aanmerkingen gemaakt heeft over het gewigt en de moeitykheid der doffe; treedt hy zelf ter zaake, om ons, by Wyze van Inleiding tot zyne Verhandeling over de Volksverlichting , te leeren, wat hem overgehaald hebbe , om Staatkunde en Godsdienst, die hy twee oude gezellinnen noemt, niet van elkanderen af te fcheiden. Vooreerst, komt hier in aanmerking, het gezag der oudheid, helcuizedek , de priesterlyke Koning anius in Italië, de Joden, de Egyptenaars, de Grieken, de Romeinen; da Eleufinifche verborgenheden, hoe zeer naderhand verbasterd, fchynen hem toe, in hunnen oirfprong, ee:te Staatkundige iadelling te zyn geweest , waar in , behalv«n deze of geene meer verhevene waarheden van God en Godsdienst, ook de beginzels en voorregten der bumerlyke vereeniging geleerd werden. ,, Ja zelfs, zegt hyt de gewaagde delling : dat de Godsdienst een uitvimn ding der Staatkunde zou geweest zyn, toont, zo ik lett. 1794. ko. 5. j? u  £14 H. VAN ALPHEN „ my niet bedriege, ten minften duidelyk, de algemeenheid zo wel, als de noodzaaklykheid van deze famen„ voeging, in alle burgerlyke regering, aan; welke men „ daarom ouk by alle volken, welke eenigen trap van „ befchaafdheid hebben, tot hier toe heeft aangetroffen„ terwyl zulks alleen by Eskimaux, Gamfchatdakn , eii „ foortgelyken, geen plaats heeft. Waar befchaafdheid „ is, vondt men, gedurende bykans agt-en-vyftig eeuwen, nationalen Godsdienst:" [Als de zaak met gezag af te doen was, dan hadt de Heer van alphen 'er ook nog het gezag van eenige vry onbefchaafde volken by kunnen voegen. Maar tevens hadt dit gezag hem dan kunnen leeren , het welk hy uit de historie der befchaafde natiën nog niet fchynt geleerd te hebben , en het welk zy echter op iedere bladzyde zo duidelyk zegt, dat de vereeniging der Staatkunde met dat geen , wat by verfchillende volken Godsdienst genaamd wordt, altyd de bron is geweest van tallooze gruwelen, de hinderpaal der verlichting en der deugd, en de oirzaak van de yzelykfte rampen. Van de Taheiters , b. v., fchryft forste r (*): „ Behalven de Goden van den tweeden rang, Hellen zy nog eenige mindere Wezens. — Van dien aart is by hen de orometoea, een kwaadaartige geest, „ die zich, naar hunne gedachten, gemeenlyk rondom „ de —— begraafplaatzen ■ . onthoudt. De Ta- „ heiters gelooven, dat deeze booze geest, als de Pries„ teren hem aanroepen, in ftaat is, om die menfchen, „ over welke zy zyne wrask afbidden, eensklaps te doen „ lterven. Misfchien zyn deeze Priesteren juist niet zeer „ naauwgezet van geweten, en vveeten, als men hun de handen vult, eenen mensch, dien men gaarne van kant „ wil hebben, te vergiftigen, en dan zynen fchielyken dood aan orometoea toe te fchryven. Dit komt my te waarfchynlyker voor, dewyl de Inwooneren my „ plechtiglyk verzekerden , dat het in het geheel geene „ ongewoone zaak was , dat het gebed der Priesteren „ aan deeze Godheid verhoord wierdt." Een weinig verder (f) zegt dezelfde Schryver, van de menfchenoffers der Taheiters fprekende: „ De byzonderheid, van welke 9, men den Heer cook verzekerde, te weeten, dat men „ niet dan ondeugende menfchen doodde, om de Goden » te (*) Waarnemingen, lilde Stuk, bl. 667. (.0 Bl. 677.  BE WAARE VOLKSVERLICHTING* g$$ fe' te verzoenen, fchynt de wreedheid van deeze gewoonte „ eenigszins te verminderen, en aan een onheilig bedryf ,, eenen fchyn van wettigheid te geven. Dan-deeze daad „ verfchynt wederom in haare geheele verfchriklykheid, „ wanneer 'er verder gezegd wordt, dat men de keuze „ van het Offer aan den Hoogepriester overlaat. Deeze „ kan dus, by zulk eene gelegenheid, niet flechts aan „ zynen byzonderen haat zeer gevoeglyk den teugel vie- ren, maar ook ongeftoord de vreeslykfie tooneelen van „ Priesterlyke Staatkunde vertoonen. Nog ééne be.« „ merking, dat men naamlyk flechts zulke misdaadigers, „ die geen losgeld voor hunne misdaaden kunnen op„ brengen, tot deezen dood veroordeelt, is een bewys, „ dat de Priester by zulk eene gelegenheid teifens aan „ zyne hebzucht voldoen kan. Is dit alles waar, dan ,^ leveren ook de Inwooneren der Societeits-eilanden een „ droevig voorbeeld van die onzalige afwykingen, iu wel„ ke de menfchen altoos dieper zinken, naar maate zy „ zich in zaaken van den Godsdienst meer aan hunnen „ eigen waan overlaaten, en zich van de eenvouwigheid dier aanbiddinge in geest en waarheid verder verwyde„ ren, die ons door de Christelyke Openbaaring op zulk ,, eene volmaakte wyze geleerd wordt." En wat kaa ondertusfchen de Verlichting ooit uitwerken, om die onzalige afwyking te (tremmen, zo lang zy door de Staatkunde onderfteund worden? In de daad, indien men door Godsdienst verftaat, het geen 'er eigenlyk door verdaan moet worden, maatig, regtvaardig, godzalig leven in deze tegenwoordige waereld (*>; Wezen en Weduwen bezoeken in haare verdrukking, en zich zeiven onbefmet bewaaren van_ de waereld (f); indien men eene Staatkunde bedoelt, die, van de Zedekunde niet onderfcheiden, niets anders leert, als de plichten, waar toe zich een Vader door de (tem der natuur zelve genoopt voelt, van den engeren kring eener enkele huishouding, tot het groote lighaam eener gantfche burgerlyke maatfchappye, over te brengen (|):: dan (*) Tit. II: 12. Ct) Jac. I: 27. . , . . c (|) „ Ce font les vertus pnvées qui font presque toujours les vertus publiques; & wv homme efl: k la tête de TEtot ca qu'il efl: dans Tintérieur de fa maifon. Les premiers fentimens de la nature font ceux qui forment 1'arne: & la_ vejtu quï gouverne, n'eft que cette première hounêteté appli• 58. : V 5 '  422 H. van alphen, de WAARE VOLKSVERLlCHTINS. zich een geregeld en volledig denkbeeld van myn onderwerp zoude kunnen maken." Daar ons Uittrekzel reeds zoo uitgebreid geworden is, en daar wy ook het plan dezer Verhandeling beter zullen kunnen overzien , en de uitvoering gegronder beoordeelen , wanneer het tweede gedeelte bet licht ziet; zullen wy tftands niets meer van dit Stuk zeggen, maar alleen nog maar, uit het Voorberigt, aan onze Lezers mededeelen de opgaave van den taak , dien de Heer van alphen in het tweede gedeelte nog denkt af te werken. „ De taak, my nu nog overig, is: „ I. Aan te wyzen de bronnen en middelen tot deze verlichting ; waar toe ik brenge «) de lebrif ten der wyzen; 0) vooral den Bybel,welken ik houde en in byzonderheden hope aan te pryzen, als het beste üodsdieuftig en Staatkundig Handboek voor menfchen, burgers en regenten; y) eene nationaale lcéture; S) opvoeding, fcholen, openbaar onderwys, enz. enz. „ II. Te befchouwen den tegenwoordigen ftaat der Staatkundige en Godsdienftige verlichting, in vergelyking gebragt met dien der vorige eeuwen; en by die gelegenheid eenige Stellingen der nieuwere verlichters te beproeven ; als b. v. a) de opftand is de heiligde der pligten ; 3) men heeft geenen heerfchenden Godsdienst noodig; y) geene Natie is vry, zo zy niet, in eene Nationale Conventie, zig zelf eene Conftitutie gegeven heeft,: en mogelyk nog eenige andere, of foortgelyke. ,, 111. Zal ik waarfchynlyk nog wel deze of geene Aanmerkingen en Byvoegfelen hebben , welke ik het best in eene laatde Afdeeling by één zal kunnen plaatfen." Vaderlandfche Historie, vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden , zints den aanvang der NoordJlmericaanfche Onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlog tusfchen Engeland en deezen Staat , tot den tegenwoordigen tyd. Uit de geloofwaardigjte Schryvers en egte Gedenkjtukken zamengefield. Met Plaaten. ten Vervolge van wagenaar's Vaderlandfche Historie. Xde Deel. Te Amflerdam by J. Allart, 1793. In gr. 8vo. 400 bi. Behalven den Bladwyzer. De Schryver deezes Werks hadt , in het laatde Boek des voorgaanden Deels, om den zogeuaasnden Oorlog  VADERLANDSCHE HISTORIE, VERVOLGD. S23 log met den Keizer niet te verre uit het oog te verliezen , wat daar toe behoorde, nevens den daarop geflootenen Vrede , gemeld, met eene Opgave van den gedreigden Oorlog met de Venetiaanen, en hier door den draad van het Verhaal der Onlusten, die den Staat inwendig beroerden, afgebrooken. Met den aanvang deezes Deels, of het XXVI Boek, knoopt hy dien weder aan; fchry vende: ,, Wy moeten te rug keeren tot den Aanvang „ des Jaars MDCCLXXXV, om de toedragt der zaaken binnen 's Lands te befchouwen. Die zelfde toonee,, len van Oneenigheid en Verwarring zullen zich aan ons „ oog opdoen, en fterker rollen dan immer werden 'er ge„ fpeeld. In een tyd, dat Eensgezindheid hoogst noo„ ckg was, zien wy de toorts van Tweedragt zwaaijen, „ en de gloeiende vonken van verderf alom verfpreiden." Zulks bleek uit de Bedenkingen van zyne Hoogheid en den Raad van Staaten, by het overleveren der Petitiën, en de taal van Holland te dier gelegenheid gevoerd. Hier ontmoeten wy eene overneemenswaardige Aantekening, betreffende het nader onderzoek der Memorie van Confideratiën en Elucidatien van den Raad van Staaten, die zo veel gerugts maakte, en aan 't welke die Raad thans verklaarde zich nimmer te zullen onttrekken. ,, Deeze Memorie," zegt de Aantekening, over wel„ ke wy breeder gefprooken hebben in het VII Deel on„ zer Vaderl. Hist., bl. 359 werd, ingevolge van een „ Staatsbelluit by Staaten van Holland den 24 van j, Slachtmaand des voorleden Jaars genomen, en ter over„ weeginge aanbevolen aan de Heeren de gyzelaar, „ vTtsSCHteR cn de kempenaar , Penfionarisfen van „ Dordrecht en Amjterdam, en Ordinaris Gedeputeerde „ van Alkmaar, en den Raadpenfionaris van bleiswvkj ,, die dit Stuk daadlyk tér hand namen , en eene zeer uitgewerkte Memorie van Confideratiën opftelden, die„ nende tot wederlegging van die, waar op de Raad van „ Staaten zich hier beriep. —— Ëene Memorie wel vervaardigd; maar nimmer by Holland ingeleverd ; om dat, gelyk wy uit vastgaande befcheiden weeten, de,, zelve niet volkomen af was , toen de Heer pieter ,, paulus, Secretaris dier Commisfie, met den aanvang van Grasmaand des Jaars 1785, tot Raad en Advocaat-Fiscaal ter Admiraliteit op de Maaze werd aangelteld , en hy dezelve eerst eenigen tyd daar naa j, kon afmaaken. —— Ten anderen, en wel vooral om | „ dat  224 vaderlandsche historie T tl mZJ m^ïdtTë/^ groofer wilde do™ wor. „ oen, daar men zag dat de Raad van Staaten im hU „ gedaan Rapport, hoe zeer dezelve geS hadt daS " ftf % TmF W*f te moeten ^tJoorden, evenwel » d'JZ'T ¥^ho'^ van dat Rapport Sn' „ te vo^oen, door de Frontieren in beter ftaar re " ten"' en ?d de ^omflSShSn^ „ ten, en Gefchut-te doen aangieten en aankon»™ • 7* „ meer daar, het Ministerie va f derRaa^ g EeTVeVan" de? Zn\de ' het te waSte" was dat 'er byden Ra-d » haiSre Maatregelen zouden worden gevólgd! SL Wy „ hebben deeze nadere ontworpen ifeorie va„ Cbn/fcfe„ ro»m , met de Bylaagen , onder her oog gehad en ge„ leezen; doch, om bovengemelde redenen, en ook de„wyl zulks ons uitdruklyk verzogt is, zullen wv daar „ van geen verder gebruik maaken. Het genoe? ooï „ deelende deeze gelegenheid waargenomen tf hebben „ om te vermelden nat dezelve , Ichoon nooit overeet „ leverd, weezenlyk beflaat." oveigt- Schoon wy 's Schryvers Voorzigtigheid pryzen, en hem zeer kwaalyk zou gevoegd hebben van aanbetrouwde Pa pieren een verder gebruik te maaken, dan hem uitdruklyk vergund was, fpyt het ons, dat hy zich hie7zo bemald yondt, en wederhouden van byzonderhed n aan 'S te brengen, die nu misfchien voor altoos in 't du «er zullen blyven. Met dit alles weeten wy thans, dat deeze Memorie die veelen als een harsfenfchim befch'ouwd heb! ben, werk yk bellaar; en waarom zy nooit ter tafel van hun Ed. Gr. Mog. kwam. a B^ek üntmoete" wy de ontworpen Publicatie des Stadhouders, en wat in onderfcheide Gewesten daÏÏ over te doen viel. Voorts bepaalt het zich tot Holland in t byzonder , de voortgezette Oproeren aldaar, eH bovenal in de Hofplaatze. De aanftelling van Mr toannes gerardus luyken, tot Advocaat - Fiscaal, wordt 'er befchreeven met eenige byzonderheden welke men elders vergeefsch zou zoeken. Het netelig Stuk over het Commando des Capitein Generaals in 's Graavenhaage il uitvoerig behandeld Wat te Dordrecht en Delft tel? aan! ziene van de Grondwettige Herftelling en Wapenhandel gefchiedde, vindt men vermeld; in 't breede wat té Leiden des aangaande gebeurde , met een verflag van het veel gerugts wekkend Leydfche Ontwerp. Onder de byzonderheden, Am terdam betreffende , de Vergaderingen van  VERVOLGD. 325 ■van Regenten uit verfcheide Gewesten daar gehouden. Voorts wat in Gouda, te Rotterdam en te Viaanen, ten deezen Jaare gebeurde. Het Nationaal Adres aan Staaten van Holland in een der Vergaderingen van vrywillige Schutters en Genootfchappen in ons Vaderland ontworpen. Terwyl dit Boek beflooten wordt met een kort verflag van de Burger-Sociëteiten, die, om deezen tyd, .vroeger en Ïaater op veele Plaatzen, onder veelerlei gedaanten , en naar byzondere Wetten, werden opgerigt. „ Algemeen ," zegt de Gefchiedfchryver , „ was de „ Wet, dat in die Gezellchappen allen onderfcheid van > ,, Rang ophieldt , 'en de aanzienlykfte met hunne min „ aanzienlyke Medeburgeren op gelyken voet verkeerden. „ Eenigen zagen ze met onverfchillige, anderen met fchee- le oogen aan, en ontbrak het niet aan de zodanigen, ,, die 'er openlyk tegen uitvoeren,en geene Smaadnaamen „ te aflchuwelyk hielden om die Byeenkomften 'er mede „ te beltempelen; terwyl zy niet naalieten de Gebreken, „ daar aan vast, en de Misbruiken , waar voor dezelve „ bloot Honden , en hier en daar daadlyk plaats gree„ pen , ten breedften uit te meeten. Voorftanders der „ Burger ■ Sociëteiten, die bykans overal in grooten getale „ gevonden werden, toonden, terwyl zy dezelve aan„ préezen , niet blind te zyn voor een en ander Gebrek „ en Misbruik, 't geen te dugten ftondt, indien de Le„ den deezer Broederfchappen zich daar tegen niet wa- penden, door het vastltellen en aankleeven van wel- ingerigte Wetten , en het volgen van heilzaame Maat\ regelen." Twee raadgeevingen, uit Schriften van diea tyd, bygebragt hebbende, velt hy dit, onzes agtens, billyk oordeel. „ In hoe verre de Burger - Sociëteiten over 't algemeen, en eenige in't byzonder, beantwoord hebben „ aan deeze heilzaame raadgeevingen en nutte waarfchu„ wingen, of 'er van afweeken, zullen wy niet op ons „ neemen te beflisfen. Dit alleen mag ongetwyfeld be„ vestigd worden, dat zy alle op verre na niet gelyk ftonden. Wie dezelve, ten deezen dage, op verfchil„ lende Plaatzen, bezogten, (want 'er was eene onder„ linge toelaating der Leden, in verfchillende Plaatzen; het toonen eens Getuigfchrifts van Lidmaatfchap was genoeg voor een Vreemden om 'er te verfchynen , zo „ hy door geenen Societeits-Broeder werd ingeleid,) be„ kennen eerjpaarig, dat men, de eene Burger-Sociëteit  2SO VADERLANDSCHE HISTORIE naar de andere beoordeelende, een zeer onregtmaatig „ vonnis zou vellen; en dat, gevolglyk, de lof aan dee„ ze gegeeven, en de blaam geene opgelegd, met geene „ regtmaatigheid altoos ten regelmaat 'kan dienen om de „ waarde of onwaarde dier Burger-Broederfchappen te „ bepaalen. Wy zullen, in den verderen loop onzer Ge„ fchiedenisfen , meer dan ééne gelegenheid aantreffen, om „ dezelve op zeer onderfcheidene wyzen werkzaam te zien , en die getrouwe opgave zal onze Leezers in „ ftaat Hellen, om voor zichzelven te beflisfen. Te meer, „ dewyl 'er een tyd zal opdaagen , waar in de Tegen„ flanders van de Grondwettige Herftelling desgelyks „ Burger-Sociëteiten aangingen, en hier door betoonden, „ dat het houden van dusdanige ByeenkomHen der In- gezetenen op zichzelven niet te wraaken was, gelyk zy, „ in den aanvange, een algemcene kreet daar tegen aan„ hieven." Het XXVII Boek betreft Gelderland, Zeeland, Vriesland, Overysfel, Stad en Lande en Drenthe, en vangt de Schryver, de (toffe van 't zelve opgeevende , dus aan: „ De veelvuldigheid van 'sLands inwendige Lotgevallen, „ die zich als opeen Hapelden , hielden ons lang in de „ Hofplaats en in Holland op (*_), welk Gewest, om zo „ te fpreeken, het middelpunt was, waaruit de eerïle be- weegingen ontftonden, en na de andere Bondgenootfchap„ lyke Gewesten onderfcheidene rigtingen namen, die gewy„ zigd werden door byzondere Staatsbelangen, inzigten en „ omfiandigheden, 't geen aan de ééntoonigheid, anders onvermydelyk in 't Verhaal van Volksgebeurtenisfen, in „ een niet uitgeftrek.ter Staat dan onze Vereenigde Ne„ derlanden, eene verfcheidenheid byzet, welke het ver„ veelende, zo niet wegneemt, althans vermindert. Hoe 't „ zy, de Gefchiedkunde fchept de voorwerpen niet; maar „ verwerkt de voorkomende ftoffe, en moet zich, fchoon „ het op verre na niet aangenaam valle , fchikken om „ getrouw te boekftaaven wat 'er gebeurde, en, hoe groot de eenzelvigheid ook moge weezen , zich troosten met „ der waarheid hulde te doen." Wat in de opge- melde Gewesten, den Wapenhandel der Burgeren, en &de Grondwettige Herftelling, de twee hoofdvoorwerpen, van deezen voorgeftaan, door anderen beflreeden,betreffende, voor- (*) Meer dan de helft van dit Boekdeel wordt aan Hollani befteed.  VERVOLG D. 22? voorviel, wordt naar eisch befchreeven. De taal der Voor- en Tegenftanderen hoort men in de opgegeevene Stukken , en de bedryven ziet men in de ontvouwde Verrigtingen. Tot welker opgave uit den Inhoud ons de plaats ontbreekt. De Befchryving der Vieringe van het Tweede Eeuwfeest der Hooge Schoole te Franeker geeft eenige verademing te midden van zo veele gebeurtenisfen van eenen anderen aart, die ons de woelingen der Partyfchappen in veele fchilderyen voor oogen hangen. Woelingen in de Raadzaalen der Staaten, in de Stadhuizen der Steden, in de Raadhuizen ten Platten Lande, als mede tusfchen Burger en Burger. Nergens ontbrak het aan lieden, die niets onbeproefd lieten om de Onderneemingen ten Grondwettigen Herftel, en de daarby gevoegde Wapening, te dwarsboomen en te ondermynen, door het zaad van Tweedragt tusfchen Regenten en Regenten, tusfchen Regenten en Burgeren, tusfchen Burgeren en Burgeren, te zaaijen, en alles toe te brengen om daar aan een weeligen wasdom te bezorgen ; terwyl onder de Voorftanders van het Patriotismus dier dage by wylen zich zeiven vernielende Verdeeldheid heerschte. Hoe veel herinnerings verfchaffen ons deeze Verhaalen! En mogt de Schryver, het XXVIII Boek ontfluitende, 't welk over Utrecht handelt, met regt, zeggen: „ Wan- neer wy het Sticht noemen, en van Utrecht , in dee,, zen tyd, fpreeken, vertoont zich aan onzen geest een reeks van Gebeurtenisfen, zo digt opeen gedrongen, „ dat ze bezwaarlyk te fchiften en te fcheiden vallen, ,, en, fchoon meest in een onmtddelyk verband ftaande ,, met die wy voorheen te boek fielden, hooger en hoo,, ger liepen. Veel, 't geen waare Vryheidsmin niet naa- laat goed te keuren, en toe te juichen, doet zich op; „ doch zomtyds te zeer vermengd met oraftandigheden en bedryven , die de Gemaatigdheid en Bedaardheid ,, moet wraaken; terwyl de Zuiverheid van veeier Oog„ merken te meerrnaalen in verdenking komt, eu de mid„ delen, ter bereiking van dezelve aangewend, niet altoos „ even pryswaardig zyn." Van de regtmaatigbeid deezer voorloopige Waarnceming zal de Leezer overtuigd worden, als hy de Lotgevallen van het Sticht, in den Jaare MDCCLXXXV, in dit Boek aanvangelyk verhaald, zal geleezen hebben. — Aanvangelyk, verhaald zeggen wy , ora dat wy op het ein-  S28 VADERLANDSCHE HISTORIE, VERVOLGD. einde deezes Deels dit Slot aantreffen : „ Het breed be* „ ioop der Utrechtfche en Stichtfche zaaken zal voor den Leezer eene verpoozing vorderen, weshalven wy bet verdere Verhaal tot ten volgend Boek uitftellen." Le Splitzing in het Verhaal één Gewest betreffende, moge den Schryver en Boekhandelaar best gelegen komen; kan het anders gefchikt worden, zal het den Lee- • zer zeker welgevalliger weezen. De Belegering en Verdediging van de Willemftad, in Maart MDCCXCIII. Befchreeven door i'Iktek van oluen- . borgh , Secretaris en Penningmeester der Steede en Landen van Willemftad. Met Afbeeldmgtn. Te Dordrecht en Amflerdam by A. Bluslë en Zoon en J. Allart , 1700. In gr. 8vo. 144 bl. npot het vervaardigen der Befchryvinge van de WillemL ftad , tot het geeven van een Dagverhaal des Belegs,1 van een Berigt des Aftochts der Franfchen, van de Veroveringen op dezelve behaald, en van de verwoestingen door het vyandlyk vuur in die Vesting aangeiïgt, en eenige andere merkwaardige omltandigheden hier toe betreklyk, was de Secretaris dier Stad, van oloenborgii, Oog- en Oorgetuigen dier Gebeurtenisfen, in flaat, fchoon het zyn gewoon werk niet ware voor de Drukpers te fchryven, waarom hy voor het gebrekkige in ftyl en taal verfchooning verzoekt. Dit is waarlyk geen Compliment aan den Leezer gemaakt. Hy behoeft ze. Wy willen ze hem gaarne verleenen. Verreweg de meeste byzonJerheden , behalven kleinigheden het plaatslyke betreffende , zyn uit de nog versch in 't geheugen liggende Dagpapieren van dien tyd, toen de Franfche Wapenen dreigden in 't hart des Lands te dringen, bekend. Wy tekenen 'er alleen uit op , dat dit Beleg dier Veste zestien dagen duurde ; dat de Verdedigers ruim 500 Man en de Belegeraars 8000 fteik waren ; dat tusfchen de 9 en 10,000 gloeijende en andere Kogels, met omtrent 500 Bomben , Houwitzers en Granaaten, in de Vesting gevallen zyn; dat van het Garnifoen en de Burgery niet meer dan 15 lheuvelden, waar onder 4 Bur« gers, terwyl het getal der Gekwetften 12 a 13 beliep. Maar één eenig Huis was van Bombe of Kogel vry ge- blee-  $».VAN OLDENBQRGH , BELEG. VAN DE WILLEMSTAD, if) bleeven, en de fchade binnen de Stad zo groot, dat za met geen 8o,qoo Guldens zal te boeten zyn. Het noodige herftel der Kerke berekent men dat alleen op eene lom. van 8000 Guldens zal te ftaan komen. Men heeft dit Werkje, 't welk ten Gedenkltuk eener zo merkwaardige Gebeurtenisfe moet dienen , met Prentverbeeldingen opgecierd; en bovenal de Helden, die ter Verdediging zich kweeten , in gedagtenis bewaard, door derzelver Silhouetten. Prykende het Silhouër des Barons van boetzelaar , Gouverneur der Willemftad, op den Tytel: terwyl men dertien andere op twee Plaaten zaniengevoegd vindt, en één onder de Voorrede aantreft. De breede Naamlyst der Intekenaaren wyst uit, dé hoo« ge verwagting, welke men van dit aangekondigd Werk vormde. Of daaraan, in allen deele, voldaan zy, twyfelen wy zeer ; doch de Bezitters hebben in een kort bellek byeen, wat deeze voor den Lande zo gewigtige Gebeurtenis betreft» Proeve, betreffende de Natuurlyke Gelykheid der Menfchen, als ook der Rechten, die daar uit voortvloeijen, en dè Pligten , die hier op Jteunen. Welke met een Zilveren, Medaille bekroond werd dm het Godgeleerd Genootfchap van pieter TBYLEtt van der hulst, in Grasmaand 1792. Overgezien en vermeerderd, door l. w. brown, S. t. D. Hoogleeraar in de Zedelyke Wysbegeerte, het Recht der Natuur, en Kerkelyke Gefchiedenis , als medé Bedienaar des Godlyken Woords in de Evgelfche Gemeente te Utrecht, te Utrecht, by de Wed. S. de Waal en Zoon, 1794. 200 bl. in gr. 8ve. "p\e Hoogleeraar brown, wiens Verhandeling, óver het \J opgemelde Onderwerp , door de Heeren Directeuren van teyltcrs Naalaatenfchap, met een. Zilveren Eerprys befchonken, en nier, gelyk de tytel vermeld, door tèyLers Godgeleerd Genootfchap daar mede bekroond is > blykens de Tytels in de uitgegeevene Verhandelingen van teylers Godgeleerd Genootfchap , waar men , tusfchen het toewyzen van den Gouden Eerprys ert den Zilveren, altyd dit onderfcheid in agt genomen vindt (*) , heeft 4 kort naa de (*) Dit onderfcheid, gelyk óns var! goeder hand yitóekèr'l hvst. 1794. no. s*. Q JM  2$0 W. Ji BROWN, PROEVE* de Vertaalde Uitgave zyner Proeve in gedagte Verzameling , deeze, in 't oorfpronglvk Engelsch, overgezien en vermeerderd het licht doen aanfehouwen. Wy hebben van die Verhandeling, zo als dezelve in de Werken van teylers Godgeleerd Genootfchap voorkomt, den Inhoud en onze Beoordeeling opgegeeven (*)• In deeze Vertaaling, daar mede vergeleeken, vinden wy eenige Verfchikking, foms eenige Uitbreiding, en ook wei eene Uitlaating. Doch de verandering is zo groot en van dat aanbelang niet, dat dezelve eene nieuwe Opgave of herhaalde Beoordeeling vordert: weshaN ven wy onze Leezers tot de reeds aangeduide plaatzen onzer Letteroefeningen te rugge wyzen ; en hier alleen aanmerken , dat deeze Vertaaling, in kragt van taal en cierlykheid van ftyl, Op verre na niet haalt by die in het Werk des Genootfchaps. , Wie de moeite neemt eener vergelykinge zal, met eenen enkelen oogflag, dit verfehil ontwaar worden. In de tegenwoordige gedaante is het meer een Handboek, en voor elk verkrygbaarder geworden. is, rust daar op , dat het Godgeleerd Genootfchap alleen een Gouden Eerprys uitlooft, en de Zilveren enkel afhangt van de Heeren Direfteuren der Naalaatenfchap van teyler, als één of meer Verhandelingen waardig gekeurd worden met de Bekroonde in openbaaren druk te verfchynen, en zy goedvinden dit blyk van agting daar aan te verleenen. (*) Zie hier boven, bl. 13 en 03, enz. Het jfaar Tweeduizend vierhonderd en veertig. Een Broom. Door den Heer mercter, thans Lid van de Nationaale Conventie, enz. ó Utinam ! Naar den derden Druk uit het Fransch vertaald. Tweede Deel. Te Haarlem by F. Bonn en A. Loosjes Pz. , 1793. In gr. 8vo. 320 bl. Wanneer men, met de daad, een aangenaamen Droom heeft en wakker wordt,wenscht men niet zelden weder in te Hunneren, en dien Droom te agtervolgen • een wensch die zeldzaam gelukt. Wy kunnen niet ontkennen, dat wy, het Eerlte Deel van deezen Droom uit de hand leggende, ons in 't geval bevonden van te wenlenen om het andere, en met mercier voort te droo. men  mercier, het jaar 2440. sji men. Wy hebben dien wensch moeten uitftel'en tot het den Vertaaler en Uitgeevers gelegen zou komen, om ons weder op den gang te helpen. Gelukkig hebben zy niet lang verwyld (*). _ . De Hoofdftukken, waarin deeze Droom is afgedeeld , voeren deeze over 't geheel min duistere Oplchriften dan die des voorigen Deels: XXXII. De Franfche Academie. XXX11I. Het Kabinet des Komngs. XXXIV. De Zaal der Schilderjtukken. XXXV. Zinnebeeldige Schilderyen. XXXVI. Beeldhouw- en Graveerkunst. XXXVII. De Troonzaal. XXXVIII. De Regeeringsvorm. XXXIX. De Troonsopvolger. — XL. De Vrouwen. XLI. De Belastingen. XLII. De Koophandel. —— XL11I. Het Avondgezelfchap.. —- XLIV. Seinen. XLV. Het Christendom. XLV1. Theocratie. XLVII. Taalkunde. XLVlli. De groote Wet. XL1X. De Leeraar der Natuurlyke Historie. L. Onbebouwde Landen. LI. Een Vraag- Jtuk. LIL Aflosfing der Schulden van den Staat. LUI. Openlyke Voorleezing van een Oud Edi£t. L1V. Het Lugtfchip. LV. Kort gefprek over gewigtige zaaken. LVI. Zeemagt. LVII. De Leeraar in de Staatkunde. LV11I. Staatspenfioenen. — UX. Van Africa. LX.. Tuinierskonst. LX1. Vervolg van het voorgaande. —- LXH. Van de Oost - Indien. LXlIt. Van den Algemeenen Geest. Het inzien deezer Oplchriften is genoeg, om elk, die den fchryftrant van mercier kent, uit te lokken. Veel, zeer veel, biedt zicli om ftryd aan dat het hier eene plaats vinde. Byzonder werd onze aandagt getrokken door het Hoofdftuk, 't welk Belastingen ten Opfchnft voert: fchoon het geheel te lang is om het over te neemen , inzonderheid als men de veelvuldige en geenzins korte ophelderende Aantekeningen daar by wilde voegen, zullen wy het voornaamfte opdisfchen. „ Zeg my eens," vraagt mercier aan zynen ouderrigtenden Gids, hoe de algenaeene Belastingen geheeven worden ; „ want hoe volmaakt uwe Wetgeeving ook zy , daar „ moeten, denk ik, egter altoos Belastingen opgebragt worden? — In plaats van te antwoorden, vatte my » de (♦) Zie onze Aankondiging van het Ifte Deel, Alg, Vai, Lelt. voor 1793, bl. 220. Q *  43» MERCIER „ de braave Man, die my geleidde, by de hand, en bragt my op een groote en ruime kruisftraat. Daar zag ik „ eene Geldkist, twaalf voeten hoog. Die kist ltondt op „ vier rollen; boven op dezelve zag men eene opening, „ in de gedaante van een Armbos , waar over een af- dak was gemaakt, dat haar voor den regen beveilig,, de. Op die bos ftondt gefchreeven , Schatting voor den Koning, vertegenwoordigende den Staat. Naast de- zelve ltondt eene andere bos, wat kleiner , waar op „ deeze woorden: Vrywillige Gift. Ik zag verfcheide „ perfoonen, die met een ongedwongen vrye en genoegly,, ke houding verfcheide verzegelde pakjes in de bos wier„ pen , gelyk men in onzen tyd brieven in het Postij comptoir Iteekt. Alzo ik die gemaklyke wyze van 3, Belastingen te betaalen bewonderde , en daaromtrent duizend belachlyke vraagen deedt, befchouwde men my als een arme Grysaart, die uit zeer verre Landen „ kwam ; en de fpraakzaamheid van dat Volk liet my „ nooit lang na een antwoord wagten. Ik beken dat ;„ men droomen moet om zulke beleefde Menfchen te „ vinden: ó welk een getrouw Volk! „ Die groote kist, die gy daar ziet, zeide men my, 1, is onze algemeene ontvanger der Geldmiddelen. In „ deeze kist werpt elk Burger het geld, dat hy fchul- dig is tot onderhoud van den Staat. In de eene zyn „ wy verpligt jaarlyks de vyftigfte penning van ons in„ komen te werpen. De daglooner, die geen goed „ heeft , of de geen, die maar juist zo veel heeft als „ tot zyn onderhoud noodig is , is van de Belasting ontflaagen: want hoe zou men het brood van den „ ongelukkigen nog kunnen befnoeijen, die een geheelen „ dag werken moet om het te winnen ? In die andere „ kist zyn de gewillige giften, tot nuttige ftigtingen be„ ftemd , gelyk tot de uitvoering van voorgefteldë ont„ werpen, die de goedkeuring van het algemeen ont« „ vangen. Somtyds is die kist nog beter voorzien dan de andere; want wy willen gaerne vry in onze giften s, zyn, en onze edelmoedigheid wil geene andere beweeg„ reden hebben dan de Reden en de Vaderlandsliefde. ,, Zo draa onze Koning een nuttig Edict heeft uitge„ vaardigd, dat de algemeene goedkeuring verdient, dan „ ziet men ons in menigte toeloopen, en eenig blyk van „ erkentenis in die kist brengen. Op dezelfde wyze beloo- nen wy ook alle waakzaame daaden van den Vorst; hy v heek  HET JAAR. 244.0." 233 ■Si heeft maar voor te ftellen , en wy leveren hem de ,, middelen om zyne groote ontwerpen ter uitvoer te „ brengen. Daar is zodanig eene bos in elke wyk. El„ ke Stad heeft zulk eene kist, waar in de Schatting van „ het landvolk geworpen wordt, dat is van den welge„ (telden boer; want de daglooner heeft zyne armen „ in eigendom, en zyn hoofd is niemand iets fchuldig. ,, De üsfen en Varkens zyn zelfs vry van dat haatlyk ,, regt, dat men eerst op de hoofden der Jooden gelegd heeft, en dat gy betaalde:, zonder de vernedering te „ bemerken. „ Maar , antwoordde ik, hoe! men laat het aan de »» goede trouw van het Volk over, welk eene Schatting tj het betaalen zal? Daar moeten veelen zyn , die dezel»» ve inhouden , zonder dat men zulks kan bemerken ? j> •—> Geenzins , die vrees is ongegrond. Vooreerst t, geeven wy het geen wy geeven, met een goed hart; >f onze Schatting is niet gedwongen; zy is op de billykt» heid , zo wel als op gezonde reden, gegrond. Daar »j is niemand onder ons, die het zich niet tot een punt », van eer maakt om de heiligde en wettigde fchuld naauw- keuriglyk te voldoen. Daarenboven, zo 'er iemand j, was, die, in daat zynde om te betaalen, zig daar van durfde onttrekken, zo ziet gy dat tafereel wel, waar op „ alle de naamen der Huisvaders daan; men zou wel ras ontdekken, dat hy zyn verzegeld pakjen, waar by zyne handtekening zyn moet, niet in de kist gedaan ,, heeft; hy zou zig eene eeuwige fchande op den hals „ laaden, en zou met het zelfde oog aangezien worden ,, als een dief; de naam van een (legt Burger zou hem ,, tot zynen dood byblyven. „ Die voorbeelden zyn zeer zeldzaam , naardien de ,) Vrywillige Giften gewoonlyk hooger loopen dan die „ der Schatting. De Burger weet, dat hy, als hy een w, gedeelte van zyne inkomften aan den Staat geeft, zig ■.. «onr ziszelven •nuttia' maakt, en dat hv. zoo hv ze- •„ kere gemakken genieten wil, daar toe de onkosten „ moet doen. „ Maar wat zyn woorden, als het u met voorbeelden ,, getoond kan worden? Gy zult het zien, beter dan ik „ het u zeggen kan. Het is van daag de dag, dat, van ,, alle kanten , de billyke Schatting van een getrouw Volk, jegens eenen weldaadigen Koning, inkomt ; hy „ erkent, dat hy llegts. de bewaarder is der giften* die Q 3 „* beu*  234- MERCIER. „ hem aangeboden worden. Gaa mede na 's Ko- „ nings Paleis. De Afgevaardigden van alle de Provin- „ cien komen van daag aan. In de daad , eenige „ fchreden gedaan hebbende, zag ik mannen , die kleine wagentjes voorttrokken, waarop kisten Honden met lau9, rieren bekroond. Men brak de zegels van die kisten, ,, men woog haar met een fchaal, en de fchaal toonde „ terftond het gewigt van het Zilver dat zy bevatte„ den, als men 'er de zwaarte van de kist, die bekend „ was, aftrok. Alles wierd altoos in Zilver betaald, en „ men wist dus met juistheid , hoe veel de algemeene „ Schatting opbragt; de fom werd openlyk bekend ge„ maakt by het geluid van pauken en trompetten. Na „ deeze algemeene fchouwing plakte men het beloop der geheele fom aan, en men wist de inkomften van den „ Staat: zy wierden in de Koninglyke Schatkamer ge- bragt, onder de bewaaring van den Boekhouder der „ Geldmiddelen. Deeze dag was een dag van vreugdebetooningen. „ Men kroonde zyn hoofd met bloemen; men riep, lang „ leeve de Koning! men ging op de wegen elke Schat„ tingkist te gemoete. Zy waren bedekt met tafeltjes, naar het landleeven gefchikt. De Afgevaardigden der „ verfchillende Provinciën groeteden elkanderen , en dee3, den elkaar gefchenken. Men dronk op de gezondheid „ van den Vorst, onder het gebulder van 't kanon; dat „ van de hoofdftad antwoordde, als de tolk van de dank- zeggingen van den Vorst. Toen fcheen het Volk maar één eenig Huisgezin. De Koning tradt in het midden „ van die vrolyke fchaare; hy beantwoordde de toejui- chingen zyner Onderdaanen door dat teder en vriend„ lyk gezigt, dat vertrouwen inboezemt, en liefde voor „ liefde fchenkt; hy kende die konst niet van ftaatkun- dig te handelen met een Volk, van 't welk hy zich „ als den Vader befchouwde." „ Ik heb u vergeeten te vraagen," zegt mercier wyders, „of gy altoos, en op gezette tyden, van die Lo* teryen hebt, waarin, in mynen tyd, het arme Volk 3, al zyn geld bragt? Neen zeker niet, wy misbrui- ken de ligtgeloovige hoop der menfchen zoo niet. Wy ligten niet, van het armst gedeelte der Burgeren, eene „ zoo wreede als fchrander uitgedagte Belasting. De el- lendige, die,vermoeid van het tegenswoordige,niet dan »»• hoop van het toekomende kan leeven, bragt het loon  het jaar 2440. 235 s, loon van zyn zweet en arbeid in dat noodlottig rad, * waaruit hy fteeds zyn geluk verwagtte; het bedroog M telkens zyne armoede. Het groot verlangen, om wat te bezitten, belettede hem te redeneeren, en, fchoon „ het bedrog tastbaar was , verbeeldde zich elk , alzo „ het hart eer ophoudt te leeven dan te hoopen, dat hy eindelyk eens als een gunlteling der Fortuin zou be„ handeld worden. Het waren de fpaarpenningen van het arm Volk , van welke die heerlyke gebouwen ge„ ftigt waren, daar het zyn leevensonderhoud kwam be1 delen. De pragt der altaaren was zyn werk, en naauwlyks werd het by dezelve toegelaaten. Altoos vreemd, „ altoos te rug geftooten , kon de Arme niet op dien „ (teen gaan zitten, dien hy hadt laaten houwen: ryk betaalde Priesters bewoonden de ark, die, ten minften „ als de billykheid plaats hadde, hem moest toebehoo' ren, en hem tot fchuilplaats moest dienen." ' Het geheele Werk door, treffen wy, waar het te pasfe komt, een Koning aan. Mercier is voor etn Monarchaale Regeeringvorm: zie daarover de Hoofdftukken, de Thrconzaal, de Regeeringsvorm en de Tliroonsopvolger, getyteld. „ De beste Regeeringsvorm," dus drukt hy zich onder andere uit, „ is die van eene vrye Monarchie, in welke ,, één eenig Koning in zynen perfoon, alleen, de wetgeevende en uitvoerende magt vereenigt , mits hy de ,, Grondwetten niet konne veranderen , en de tusfchen beide komende Lichaamen deel aan de Regeering heb- t ben. De Vertegenwoordigers der Steden, de magt hebbende om op zekere tyden te vergaderen, om over den toeftand en de benoodigdheden van den Staat te ' raadpleegen,om berigten en vertoogen daarover aan den „ Vorst te doen, zullen, wel verre van zyn gezag te belem„ meren, hetzelve bevestigen, in plaats van vernietigen." — Dan , hoe veel verfchilt zyn Monarch, in het Jaar Tweeduizend vier honderd en veertig, van die hy bl. 45 in het einde der Achttiende Eeuwe befchryft. „ Acht of tien gekroonde hoofden houden het menschlyk genacht aan f de keten, zyn het eens, verleenen zig onderling hulp, " om die in hunne Koninglyke handen te laaten blyven, * om die , naar hun welgevallen, te kunnen aanhaalen, tot *\ het voortbrengen van ftuiptrekkingen toe.9' Dit fchreef de Heer mercier waarfchynlyk in den Jaare 1737 , toen de derde Druk, met eenige nieuwe Hoofdftukken en Aantekeningen , verfcheen. welke de Nederduitfche, Vertaaler Q4  MERCIER. gevolgd heeft. De overgenomen Bedenking komt hi eene Aantekening voor, weike de gereedheid der Vorften ten Oorloge met veel nadruks befcbryft. /,, Werpen wy, is a, zyne taal, een vlugtig oog over Europa, het is niet s, anders dan een groot tuighuis, daar duizenden vaten ,, kruid flegts een klein vonkje wagten, om op te vlie3, gen. Dikwyls is het de baud van eenen voorbaarigen ,, Staatsdienaar, die de uitbarfting vefoorzaakt. Zy (leekt * in eens het Noorden, Zuiden, en de twee einden der Aarde, in brand." Wy zullen van dit Deel afftappen, met nog eene au» dere trek, over de Gelykheid , ■ dat dikwyls zo verkeerd begreepen, en met moedwil misduide, (hik, aan te voeren, i, De Burgers," fchryft mercier, ,, zyn gelyk; do Jjp eenige onderfcheiding is die, welke iiatuurlyk onder de «,, Menfchen, door deugd, vernuft en arbeid , plaats heeft." „ Wat kan," laat hy den Leeraar der Staatkunde zeg» gen, „ wat kan de bewerktuiging der Maatfchappy ver- Icheelen, die in den grond niet dan een uitwendige 9) vorm is, mits het Natuurlyk Regt eikenjbyzonderen j, Perfoon befchermt, mits de Gelykheid weezenlyk be9, waard blyft? En waarin beftaat die Gelykheid; het is 33 noch in de magt, noch in den rang, noch in den rykdom, om dat de Menfchen in natuur, in talenten s, eu verftand, in kragten zelve, ongelyk zyn. Die Gejy, lykheid, zo wezenlyk wenichenswaardig en dierbaar , a, beftaat in de regten, die eiken Burger den eigendom 2, zyner goederen, en zyner gevoelens, zyner nyverheid, 3, en van zyne talenten, verzekeren. Dus zal elke Staat, waarin het geluk tot de laage kiasfen zal komen, daar at de minfte der Burgeren in vrede leeft, baarblyklyk naar a', de regtvaardigheid geregeerd worden, op welke wyze 3, de wetgeevende magt ook ingerigt zy. — Alles wordt s, gelyk in 't oog der reden, aks de veiligheid dezelfde s, is; zy kan, het is Waar, van fyner wetten afhangen; 2, maar die wetten zyn altoos in de magt der menfchen 2, zo dat men de Staatkunde eer door" de feiten, dan «., door die veranderlyke vormen a die zo zeer van de \, grilligheden der gebeurtenisfen af hangen,. beoordeelen l, moei."—— „ Zy zyn," vervolgt die Leeraar, ., zeer „ weinig onderligt, die altoos om de Gelykheid roepen, en die den ftaat der Natuur in de Burgeriyke Re°-eering willen invoeren. Het geen de Burgers fchynt te „a fcheiden is juist dat geen % welk hun VereeDigt, 't welk  HET JAAR 2440, n$f s, welk het geweld en de vermetelheid beteugelt. Men is „ dan genoodzaakt, de Ongelykheid 'in het ontwerp der „ ftaatkundige Regeeringsvormen te laaten inkomen, en het zou een fchoon geheim zyn, flegts zoo veel Onge„ lykheid 'er in te brengen, als noodig zou zyn tot de „ beweeging en het behoud der Maatfchappye. Maar „ toen door de Wetten den Patriciërs van Rome verboo„ den werd, zich met Plebejifche geflachten door huwes, lyken te verbinden , was dit uitfluitend regt op da „ Regeerings-ampten, op de Priester-ampten, op de eer „ van de zegepraal, de raaskalling der hoogmoed. Zoo s, draa de ryken trotsch zullen worden, zullen de armen „ onbefchoft zyn. Eene wyze Regeering behoort langza„ merhand die wreede wetten te ondermynen, die de on„ gevoeligheid der ryken begunftigen, en de dagelykfche ,, aanvallen van onmededoogende fchuldeifchers te fluiten; ,, maar welke behendigheid wordt 'er niet vereischt oin „ den ryken te doen betaalen, en om den laatfren eigen„ dom der armen te redden. — Hoe zou de Regeeriu» jk, hoopen kunnen, dat het Volk te gelyk en het wei £ „ tuig van haare grootheid , en de fpeelbal van haape „ grilligheden, zou zyn? De Regeering moet vooral die ,, beledigende meerderheid, haatlyker dan de dwinglandy zelve, vermyden." Het Hout , of Boschgedachten , in Zes Befpiegelingen. Door a. loosjes, pz. Te Haarlem, 1793. In gr. Svo. 228 hl. -pve Zes Befpiegelingen, welke de Heer loosjes in dit Boek ±J> mededeelt, gaan 1. over de Natuur, 2. den Mensch, 3. de Eer , 4. Het Vaderland, 5. den Godsdienst, en 6. ovor de Onfterflykheid; zynde elk van hun met eene Plaat voorzien, welke zes verfchillende gezichten /an het Hout (gemeenlyk den Hem genoemd,) voorftellen : als 1. Een gezicht xüt den ■nieuwen Hout, op het Spaarne. 2. Een der Slingerlaanen uit den nieuwen Aanleg , by het gebouw van hope. 3. Een gezicht op het Huis van hope. 4. Een gezicht in de SpanjaardsLaan. 5. Een gezicht op den Agthoek, en 6. Een gezicht in het Sparrehoschjen. Vooraf gaat een Tytelplaat , of afgezet Vignet, verbeeldende den platten grond van het geheele Hout: zynde het geheele Werk der Burgerye van Haarlem toegewyd. Over 't geheel voldoen deeze Befpiegclingen aan de verwach' Hing » die men, op het zien van hunne Opfchriften, vormt ; j:hier en daar komen ons dezelve echter wat te droog en flee' -fpeod voor, hebbende dan te veel den ftyl van Zedekiimi^e <2 5 Ver.  A, LOOSJES, HET HOUT. Vertoogcn. Intusfchen fchynt ons de aanleiding, om in de derde Bespiegeling van de Eer te Ifareeken, door het zien van het prachtig huis van den Heere hope. geheel ongezogt; vooral naa het lêezen van de volgende korte Inleiding , die wy alleen ter proeve, uit deeze Boschgedachten, zullen raededeelen. ,, In het Bosch afgetreden, om myne befpiegelingen te agtervolgen, vait myn oog op het prachtig gebouw, wiens roem verre over de grenfen van ons Vaderland klinkt 't Schync dat de Eerzucht der oude Romeinen, uit haare asfche opgereezen , herwaards overgevloogen , een gedenkteken haarer grootheid, in eene kostbaare Fi/la,hier heeft agtergelaaten. — Keen! 't is niet in het prachtig Italië, 't is niet in den bergagtigen omtrek van Rome, maar in het nederig en eenvoudig Nederland, in het laag en moerasfig Holland, waar de eerzucht dit trottch gevaarte gefticht heeft. Is het dan wonder, dat hier onze geest zich uitbreidt in Befpiegelingen over de Eer , en die verbaazende hartstogt, die , uit zucht na haar ontfpruitende, de menschlyke charakters de byzcnderfte wyzigingen geeft." Fragmenten voor Wandelaren. Uit het Hoogduitsch. Te Rotterdam, by A. Danferweg, VVz., 1793. In gr. 8vo. 114 bl. By het ontluiken der bevallige Lente, of wanneer de weldaadige Zomer zyne fchatten den ftervelingen aanbiedt, mogt elk gevoelig hart, ieder opmerkend verftand, dit klein Boekje met voordeel gebruiken. De onderwerpen, door den Schryver, n en dus ook de hunne, in dien herdruk, als werk van bellamy voorkomen, welke 'er den Samenfteller van genoemd wordt. Anderdeels, om dat ook de bygevoegde Stukjes niet alle van hellamy zyn, zo min als het verzamelde voor een derde Stukje der Proeven ; en eindelyk, om dat zy in 'r. geheel over die nieuwe Uitgave niet ge. kend zyn; in welk laatfte geval zy zich zeker niet zouden onttrokken hebben. Bepaalende zich eindelyk, in gevolge deeze redenen, nu tot de uitgave van een Vervolg op die eerstgemelde Proeve, onder den hier boven geplaatften tytel; komende die Stukje zo in formaat als letter en geheele inrichting zo naby mogelyk overeen met de twee Stukjes by van vlooten voorheen uitgegeeven. De inhoud van hetzelve is: Kwank en Kwink, eene Vertelling. Fragment. Brief. De Schoenen. De Historie van onze Poes. Burgerlied. Denkbeelden uit het Vrouwelyk CharaSter. Vrouwen» deugd. Aan god , toen myne elise beviel. Julia. Toen ik niet zeer te vreeden '/ huis kwam. Toen ik reden tot klagten had. Elegie in de ballingfckap. Het Jongetje* De ftomine Schoone naar 't Hoogduitsch van weisze, en drie waare en origineele Anecdotes. De  n. proeven voor het verstand, enz. 243 De meeste deezer Stukjes, fchoon het vernuft van bellamy ontbreekende, zullen genoeg bevallen, om met verdere Proeven te vervolgen: intusfchen zou het niet kwaad geweest zyn, dat men de Naarvo/ging van weisze had agtergelaaten; niet om dat dezelve niet bevalt, maar om dat men van de Medehelpers, tot den verderen opbouw van dit Werk, alleen Orgineelen vordert. Craav Donamar. Brieven gefchreéven ten tyde van den Zeven* jaarigen Oorlog in Duitschiand. Uitgegeéven door E. R. T. O. B. U. E. W. K. Ijle en Hde Deel. Amflerdam by J.deCoster, 3 793- ** Samen,behalven 7 Foor- en Nabericht,544bl.gr. ivo. Deeze Brieven zyn, volgens het bericht, oorfprongklyk in CyfFerletters gefchreéven , en , naderhand, ontcyfferd in 't licht gegeeven, en dit is mooglyk de rede, dat de Uitgeever zyn eigen naam als in Cyfler opgeeft, welken hy, dien 't lust, onzent wege, vry ontcyffereu mag. Ook word ons in 't zelve gezegd , dat donamar en zyn Vriend jai? giuliano, die de twee Mannelyke Hoofdperfonaadjen in deeze Brieven zyn , twee Voorbeelden opleveren van menfchelyke grootheid in haare dwaalingen: en, met deezen Leiddraad aan de hand, zetten wy ons tot het leezen deezer Brieven; doch bevonde» ras, dat hy ons uit den Doolhof, waar in wy ons begeeven hadden , niet kon verlosfen. Wy konden, met alle ons mooglyke eplettenheid, het Plan of oogmerk van deezen Roman niet opfpeuren ; dit maakte ons, eenigzins, verdrietig, en deed ons naar het einde verlangen, in hoop van als dan het een of ander te ontdekken; en, ziet daar, tot aan het zelve gekomen zynde, vonden wy een Fragment van eenen Brief aan den Uitgeever, in plaats van een noodig Voorbericht aan den Leezer, en hier in word ons aangekondigd, dat in een derde Deel het punt van vereeniging zal gevonden worden , en dat men dus het Plan niet voor de voleinding van het geheel, kan beoordeelen. Dus moeten wy wagten tot dat ons dit ter hand gefteld zal zyn, om alsdan over de Characters der Hoofdperfoonen , en het beloop des Verhaals, met grond, te kunnen oordeelen. * Dat men in een Roman, waar in, maar al te veel, de Liefdesgevallen het voornaame inweefzel zyn, eene Bylaage vind, over de Vrouwelyke geneigdheid en haaren aart, is niet te verwonderen , en zodanige komt ons ook hier voor , Ifte D. bl. 159 167, die zeker- lyk niet zeer tot eer der vrouwelyke Sexe verftrekt. —Maar dat men , in een Werk van deezen aart, een foort va» Geloofs belydenis, ontmoet, dat het zo veel geruchtsmaakend Stelzel van Kant, fchoon eenigzins verhanzeld, daarin vyftien bladz. (Hde D. van 39—55) beflaan zoude, had zeker niemand kunnea vermoeden, en het komt ons voor, dat het, 00  S44- graaf donamar. —— DE kluizenaar, om de waarheid te fpreeken, 'er als ïngefchooven la, of, om 't mee andere woorden te zeggen, dat afkomt het 'er niet te pas, evenwel te pas gebragt word. Het hier voorgetelde gevoelen zal zeker voor veelen ónverfaanbaar zyn, en gelyk het dus van deezen (volgens den Uitgeever zclven) kan worden overgeflaagen , zo zou het ook zeer wel hebben agterwegen gelaaten kunnen zyn. Hoe de Zevenjaarige Oorlog op den titel van 't Me Deel, met opzicht op deeze Brieven, te pas komt, verklaaren wy in dezelven niet te hebben ^kunnen vinden ; 'er word flegts als ter loops, en als een bycieraad, een en andermaal van iets, dat daar toe betrekking heeft,.gewag gemaakt, en 't zal veele koopers, denken wy, gaan even als ons, die meenden daar in verfcheidene byzonderheden, daar toe behoorende, te zullen vinder. Zou het ook zyn om zo veel meer aftrek te krygen? Wat eindelyk de Vertaaling betreft, fchoon wy, uit de vér* gelyking der Overzetting , met een en ander Vers, hier in 't Hoogduitsch 'er bygevoegd , hebben beflootcn , dat dezelve over het algemeen vry getrouw is, zo vind men 'er echter te veel Germanismen in, en geen klein getal Schryf- eu Taalfou» ten tegen de Gellagten 5 Woordbuiging, enz. De Kluizenaar in Helfa. Vit het Hoogduitsch vertaald. Te Leyden hy P. H. Trap. In gr. 8vo. 260 hl. Lucie, eene voortreflyke Vrouw, zedert 30 Jaaren gehuwd aan een man , die eens zo oud als zy is, reist met haar Zoon over Casfel, op het oogenblik dat eenige Soldaten uit America te rug zyn gekomen, die ten diente van een vreemd volk verkogt, en aan hun Land, hunne Vrouwen en Kinderen, ontrukt waren. Deeze vinden hunne Velden verwoest, hunne Vrouwen bedorven, hunne Kinderen verwilderd ,• maar van het Geld, dat voor hun bloed in het Land gekomen is, geen het minte fpoor. Zeker Ambtman, nadrukkelylee voortellen aan den Vorst,tegen deezen menfchenhandel gedaan hebbende, wordt by deeze gelegenheid , met verbaazing en bewondering, door de menigte geroemd; doch hy leeft zo afgezonderd, dat men hem den zonderlingen Kluizenaar in Helfa noemt. Intusfchen weet lucie zo bekend met hem te worden, dat hy haar zynen levensloop , in alle opzichte, vertelt , welke waarlyk byzonder genoeg is, en eindelyk toont, dat zy weleer zyn meest geliefde Minnaresfe was. Met weike ontdekking; het boekje eindigt. De fchikking van deezen Roman is volgens den gewoonen tranc ingericht , dienende dezelve tevens om eenige byzondere Zedekundige Stelregels van zekeren fahken ten toon te fpreiden,van welke de Kluizenaar geheel doordrongen is; waar door zyne n cie dan ook hier en daar op het punt Haat van (eene Profelkte te worden.  ALGEMEENE VADERLANDSCHÉ LETTER-OEFENINGEN. Oude Joodfche Brieven Saemenfpraeken en Verhaelen van fommige Tydgenooten des Zaligmakers. (Behelzende het voornaemjle der Euangelie-Gefchiedenisfen.) Gevolgd naer het Hoogduitsch van wylen }. k. pfenninger, in leven Diaken van St. Pieters Kerk te Zurich. Vilde Deel. Te Leyden, by L. Herdingh, 1792. In gr. Sv». 264 bl. Onder den ftroom van Boeken, welke telkeus ons toe* vloeit, hadt dat van den Heere pfenninger eenen ftreek genomen , welke ons hetzelve , een tyd lang, hadt doen uit het oog verliezen. Thans het boek in onzen weg ontmoet hebbende , haasten wy ons , om het ter kennisfe onzer Leezeren te brengen. In het Voorberigt meldt ons de Nederduitfche Naavolger van het oorfpronklyk Hoogduitsch Werk, dat de Heer pfenninger., door zyn onverwagt overlyden, is verhinderd geworden om het geheele plan te voltooien. Dit berigt, twyfelen wy niet, zal veelen onzer Landgenooten, die in 'sMans wyze van behandelen fmaak vinden, fmartlyk vallen. Tot hunne bemoediginge, egter, kunnen wy 'er, uit het zelfde Voorberigt, nevens voegen , dat de_ vertaalende Naavolger zyn voorneemen heeft aangekondigd, om, in het fpoor zyhs Voorgangers, het*overige der Gefchiedenisfe van het Christendom aan te vullen , welke de gewyde Schriften, en inzonderheid het tweede Boek van Lukas, de Handelingen der Apostelen, daar van opleveren. Voor zo veel het jammer zyn zoude, dat een Werk, zonder» ling in zyne foort, en nuttig in veele opzigren, onvoltooid wierdt gelaaten , kan zulk eene aankondiging, in '£ algemeen, niet dan aangenaam weezen. Wy hoopen dat de Naavolger drep genoeg zal doordringen in den geest van het p'orfpronklyke, om eene gepaste éénheid te ba» waaren ; waaromtrent, evenwel, de moeilykheid dier taake in aanmerking genomen zynde, eenige Ongelykheid Sigtelyk verfchooning zal vinden. Wat den Inhoud deezes Deels aangaat hetzelve be<= helst een berigt van de verdere om Handigheden en ge» fcETT. 1794. N0« 6. & VpJ»  24» J. K. PFENNINGER. volgen van den d^od van Stephanus, voorheen reeds verhaald; de Gefchiedenis der bekeeringe van Saulus, en den aanvang der Voortplantinge van het Christendom onder de Heidenen. Zy, die fmaak vinden in deeze wyze der behandeliuge van de gewyde Gefchiedenisfen, zullen ook dit Deel met genoegen doorleezen. Onder het zoeken om iets ter proeve te leveren, viel ons oog op een Avondmaalslied, 't welk de Schryver in den mond legt van eenige Discipelen en Discipelinnen van Jezus , welke hy zich voorftelt als vierende de hoogwaardige Inftelling.. De Naavolger heeft hetzelve gefteld op de wyze van zeker Lied, by eenige Doopsgezinden in gebruik, getiteld : Zielzucht tot Jefus Christus, beginnende, O Jefus, O! waar rukt de liefde? Te liever verkiezen wy deeze proeve, om dat dezelve ons gelegenheid geeft tot het melden van een ftaal van het bedryf van Saulus, vóór zyne bekeering, in het ftooren van eene Christelyke Vergaderinge. Het Lied is van deezen inhoud: 1. „ O Heer! Wil ons den voorfmaek geven ,, Van 't zegepraelend Hemelsch leven, Terwyl we hier in 't Avondmael „ Vol liefd' en eerbied tot u naken, „ Laat onze Ziel een drupje fmaken „ Van 't zoet der volle zegeprael. 2. „ Der Zegeprael dier kloeke helden, „ Die onverfaegd uw grootheit melden, „ Al moet het zyn op 't moordfc'iavot; „ Wy zien hier wat gy hebt geleden , „ Wat zwaeren flryd gy hebt doornreden, „ Toen g' ons bevredigd hebt met God! 3. '„ Hoe ook natuur van 't kruis moog' gruwen, „ 6 Midd'laer Gods! wy zyn toch d'uwen, „ En zullen 't zyn in eeuwigheit. „ Het Avondmael (treek uw beminnaers „ Met d'eerekroon der overwinnaers, Door U behaeld en ons bereid! 4. » Ai  oude jo0dsc1ie brieven. *47 4- „ Al kwam, daer w"U ter eere zingen. Het moordrot in deez' Fet=tzael dringen. Het (leep ons weg van deez' uw' disch,' ,, Om ons voor 't bloedgericht te ftellen, „ .Geen. nood, uw Geest zal ons verzeilen! " Wy vreezen geen gevangenis." ■ Naauwlyks hadt de vergaderde Christenfchaar dit Lied geëindigd , of Saul met eenen Gerichtsdienaar en eenen Verfvieder koomen in de Vergadering, om de Christenen gevangen te neemen. Van dit bedryf, en het gefprek, by die gelegenheid gehouden, ontmoeten wy dit dichterlyk verflag: . , ,. „ Gerichtsdienaer. Hoor! zy zingen daer binnen; ,, Saul. Zingen? Zo wilde ik hen juist aentreffen. ,, Gkrichtsdienaer. Wat zou dat zingen beduiden? Zoo laet in den avond? ' Saul. Dat doen zy, hore ik, altyd, wanneer zy „ het doodmael van hunnen valfchen Metüas gevierd heb„ ben; die bedrogene dolle menfchen 1 ,, Verspieder. Ia wel, die bedrogene dolle " Saul. Is dit niet de ondeugendlle list van den val„ fchen Mesfias , dat hy, op dat zich zyne leerlingen ,, aen zynen dood niet zouden ergeren, dien juist als ' het wezenlykfte middel ter hunner verlosfmge heelt „ opgegeven, en een gedenkmael dier voorgewende yer„ losfinge door zynen dood inftelde? Verspieder. Mofes ■ „ Saul. Stil! wy moeten ons by malkander voegen. „ De verspieder en gerichtsdienaer voegen zich „ byeen, en [lellen zich in orde. Op een door saul ge„ geven teken, doen zy de deur losfpringen, en vliegen met „ lantaernen, uitgetogen zwoerden , touwen en boeien, in „ de handen onder een vreeslyk geweld ter kamer in. ,, Een groote vergadering van Christenen , aen, lange tafelen zittende met faemgevouwene en om hoog ge- „ hevene handen , houdt eensklaps op met zingen, „ verbleekende in 't eerfte oogenblik , fchoon ze zich wel „ dra weder her ftellen. ,, Saul ziet de ledige fchotel en den beker midden op de „ tafel, vloekt en vaert gramftoorig uit tegen dit gereed„ fchap voor het Avondmael , pogende dit op de aerde te fnwten, én met de voeten te vertrappen, warneer een. 9 J J Ra der  94* j. k. pfenningeh ,, der broeders, eenen anderen toewenkende om dit te tergen, zich kloekmoedig tusfchen dit tafelgereedfchap en saul- „ in fielt. Deze trekt zyn Zwaerd ; de Christen Jlaet Jtil, en saul zegt: „ Neen ! razende Zondaer ! gy moet niet hier —— „ maer met fmaek [fmaed] ter dood gebracht worden. Dit zeggende Jleekt hy zyn Zwaerd weer in de fchede; „ era intusfchen had de andere broeder de fchotel en den beker ,, door een zydeur in veiligheid gebracht, — en was nu te rug ,, gekomen; toen de Wacht beide de uitgangen bezet tede. „ Saul had onder anderen vooral het oog gevestigd op de Dochter van den Raadsheer geiiasi, die met haere Oppaster, welke ook eene heimelyke Discipelin van Jefus was, ontfnapt, en nu mede hier by het Avond- mael tegenwoordig was, en hy doet deze Oppas- ,, ter allereerst en fterkst binden en boeiën ; maer met „ dc jonge maegd ftelt hy nog eerst eenige pogingen in 't werk, om haer ter verlocbening te brengen. Maer, „ toen dit niet gelukte, en alles vruchtloos was, wat hy ,, zeide , werd hy als woedende , rukte haer zelve van „ haere zitplaets af, greep zelve de banden, en hielp haer in alleryl boeiën en wegvoeren." De gevatte Christenen vervolgens na den Kerker gefleept zynde, doet de Heer pfenmnger, saul aan aser, den Opziender van 't gevangenhuis, en zynen zoone, den volgenden Brief fchryven: SaUl. God zy met u lieden! bewaert dezen aller- zekerst ! weigert hen alles ! honger en ellende bren„ gen hen misfchien nog tot berouw, en behouden wel„ ligt nog hunne Zielen. Ziet wel toe , dat gy hen ,, wel bewaert, of gy zult voor hen moeten boeten; ja Gods toorn treffe u voor iedere gunst, die gy hen „ bewyst. Ik moet weder voort —— hy veegt het zweet van zyn aangezicht, en gaat heen." Van wegen de eenheid van het onderwerp , kunnen wy niet nalaaten hier nog nevens te voegen het volgende tooneel , vertoonende de Gevangenen, in den nacht, door asf.r en zynen zoon aan de aeur van den Kerker beluisterd. ,, Zy hoor en nu den eenen dan den anderen, ook Proo* wenjtemmen. „ Eene. God richt in gerechtigheid. Hy zal hem M alles op zyn hoofd doen nederkomen. Een ander*. Laat ons bever bidden, gelyk onze „ He e-  \>UDIt JOODSCHK brïeven. u? ,, Heere deed aen het Kruis: Vader! vergeef het hem ! „ hy weet niet wat hy doet! „Een zagte jongelings- stem. Wie weet, of hy het niet wel meent. Zeide de Heere zelve niet; zy »„nar, in Aor HnpH mppnpn. Gnde eenen dienst te doen. " wanneer zy ons doodeu? r . , , Eenigen te gelyk. ó Vader van Jefus Christus! „ vergeef het hem, hy weet niet, wat hy doet. , Eene. Hy vloog als een bezetene ter kamer in. ' Een andere. Hy fpottede evenwel niet. Een derde. Neen, hy was altoos in ernst toor- " "'een vrouwenstem. Bid voor Cidli. Zy fterft byna in myne armen. Na een poos zwygens, eene met de Jtem als van een ,,"ud man. In den naem van Jefus! zy fterft! „ Veele met elkander. Gelooft zy Jefus Christus! Hy „ is ons naby! . Eene met een Vrouwenjlem; Vergeef Afer die dui„ velfche hardheid, waer meê hy Cidli eenige druppelen „ ter verkwikkinge weigerde! Eene andere. Zekerlyk heeft Saul hem die ge„ ftrengheid geboden. Eene andere. Niet anders. Eene met de Jlem van een jong meisje. De Zooa „zeide, in het voorby gaan, tegen my: Liefkind! hoe „ gaerne zouden myn Vader en ik ulieden verkwikken, „ durfden wy flechts! Eene met een man's jlem. Vader van onzen Heere I 'vergeld hen 't geen zy gaern gedaen zouden hebben, !' even als of zy het gedaen hadden! Veelen. Amen! Amen! doe het Barmhertjge God! „ zegen den Opziender van dezen Kerker en de zynen! Amen! ,, Afer en zyn Zoon, buiten jlaende, droogen de traene* „ af, en zweer en, dat zy de zaek van Jefus van nieuwsop zullen onderzoeken, enz."  s5» H. D. ï0rtner Nagelaatene Leerredenen van u. d. pöktner , in leven Leeraar der Hervormde Gemeente te Frankfort aan den Mam; uit het Hoogduitsch vertaald. Voorzien met eene Voorreden, van s. j. van de wynpersse , Meester in de Vrye Kwijlen, Doftor in de Wysbegeerte, Bedienaar dis Godlyken IVoords te Jlmjlerdam, 'en Lid van het Provinciaal Genootfchap van Konjien en Weetenfchappen , te Utrecht. Tweede Stuk. Te Amflerdam, by Wesikgji en van tier Hey, 1793. In gr. tivo. 260 bladz. Van foortgelyke bedoeling, en in den zelfden finaal uitgevoerd , zyn de hier voorgedraagene Leerredenen, als die des eerften Stuks, elders door ons aangekondigd. De onderwerpen zyn belangryk; de wyze van voordragt is geleidelyk, en het oogmerk aliezins lofwaardig: verlichting des verftands, verbetering van het hart, en ernftige aandrang op gemoedelyke Godzaligheid. — Zes Leerredenen bevat dit Stuk ; de Opfchriften daar van zyn de volgende: Over het waardig gebruik der Voor„ regten , welke de Christenen in de dagen des Nieu- s, wen Testamems genieten. Over het regt gebruik van de Onzekerheid onzes levens en onzer lorgeval- 3, len. De rreuytge Gevolgen eener Hechte Opvoe- ding. • Aankondiging der heerlyke en genadige Verse fcbyning van Christus op aarde. Over de beste gemoedsgesteldheid , om verzoekingen tot zonde ge- s, lukkig te wederftaan. ■ Gods genadige verfchoo- 3, ningen als eene kragtige opwekking ter bekeeringe be3, fchouwd." De laatfte Leerrede wierd op den Bededag te Frankfort, in den Jaare 1760, uitgefproken. Naar* gewoonte zullen wy 't een en ander ter proeve jnededeelen. In de Tweede Leerrede aangetoond hebbende , uit hoofde der onzekerheid van her toekoomende , het overgroot gewigt, om de tydlyke, en vooral de geest' lyke, aangelegenheden naar den eisch te verzorgen, gaat de Heer pörtnek aldus voort: „ Maar hoe is hier het gedrag 3, der menfchen gefteld? Tot deze gewigtige en on- 3, ontbeerlyke bezigheden hebben zy nog altoos tyds ge9, noeg. Schoon zy de noodzaaklykheid daarvan erken,, nen, zo denken zy toch niet verder, dan om dezelve „ van den éénen dag tot den anderen te verfchuiven, en ri op eenen volgenden tyd te hoopen, waarin zy daar wei n eens  nagelaatene leerredenen. *5- eens nader aan denken zullen. Hoewel een felix f voor zyne zonden , en derzelver onaffcheidelyke ge" vdgen.fchrikt, zo wil hy toch met alles ter zaake Hoen om zich van de eene te ontlasten, en de an" oer'teItwyken. Hy zoekt uitftel. Hy verlangt ! dat de Leeraar der geregtigheid pp eenen gelegener^ tyd ' wederkome. Hy wendt allerleie, veelmaalen verdichtte bezigheden voor, die hem thauds met toelieten, me't de benoodigde aandagt van zynen geest, aan eene " zo gewigtige zaak te denken. — In de jeugd rekent " de mensch op eenen ryper' ouderdom , dewyl deze ' hem bekwaamer dunkt, om zich tot God te bekeeren zich met den Godsdienst op te houden, en voor de " eeuwigheid te zorgen. Zo laat hy de lente zynes le" verby gaan , en hoopt op deszelfs onzekeren " zomer. Verfchynt dezelve, dan begint het uitftel pp * nieuw. Dan omringen hem zo veele andere bezig" heden en zorgen, waarmede hy zich meent te veront- * fchuldigen, dat hy de uitnodigingen des Euangehums •" nog geen gehoor geeven kan. Wanneer ik eens oud " worde, denkt hy, dan zal 'er nog tyds genoeg zyn, " om my tot de eeuwigheid voor te bereiden, dan zal ifc " He? daartoe rust en ledigen tyd hebben. Of hy hoopt " wel op een hemzelve onbekend tydftip, op eene krank" heid, op een doodbedde, om dan het groote werk der " bekeeringe en der verzoeninge met God by de hand te " neemen Dus laat hy 'er zich nooit regt aan gelegen " zvn om eene zaak tot ftand te brengen, van welke " evenwel eene geheele eeuwigheid afhangt. Hy ver" traaet dezelve van den eenen tyd tot den anderen, en " rekent altoos op het toekomende. Hy beroemt zich " alzo over den dag van morgen, en ziet den toekomen" den tyd voor zeker aan, en als zodanig, dat hy daarin " alles nog wel zal kunnen doen, dat hy echter heden " behoorde te doen. " Onderwyl verloopt de eene tyd na den anderen, en het groote werk, waarop toch alles aankomt, blytt on- »» Idaan. ■ Eindelyk valt de laatfte uurflag. De En- " fel verfchynt, die by hem, die leef: van eeuwigheid " ?ot eeuwigheid, zweert, dat 'er na dezen tyd geen " f?d meer zyn zal. Hoe treurig zullen dan niet 1' de gevolgen van zulk een uitftel, van zulk eene verUtraaling, wezen? — Welk een angst, welk eene IV 4 JA  &J2 li. D. PÖRTNER, NAGELAATICNE LEERREDENEN. „ verfchrikking, zal den uitfteller niet overvallen, wanneer ,, hy de eeuwigheid intreedt." . Uit de Leerrede, handelende over de bekende ontmoeting van jozeï- met potifar's huisvrouwe, en voordraagende, de beste gemoedsgefteldheid om de Verzoekingen te wederftaan, zullen wy üegts het volgende aanhaalen, terwyl wy de leezing der geheele Leerrede ernftig aanpryzen: ,, Men verkrygt in de jonge jaaren alleen duistere begrippen van God en zyne Kigenfchappen, en van andere waarheden van den Godsdienst, zonder overtui„ ging en zonder gevoel , weshalve men daarvan ook „ geene byzondere werkingen verwachten kan; of, wau,, neer, ja, by eenigen een beter grond gelegd wordt, „ en door de kennis der waarheden eenige "goede in„ drukken veroirzaakt worden, zo wordt dit toch alles „ ras weder door dwaasheden en ydelheden, waarin „ men lmaak krygt, en door de vrye en dartele levens„ wys, waarin men een welgevallen vindt, verdikt, en in zyne kragt verhinderd. . De ondervinding leert, dat ieder indruk, welke onze ziel gevoelt, ras weder ,, verdwynt,wanneer zy niet bywylen vernieuwd,en dikwyls door herhaalde voorfteihngen levendig en werk„ zaam gehouden, wordt. Het is dus ook niet genoeg, dat men God heeft leeren kennen , dat men eenige begrippen van de waarheden van den Godsdienst vcr9, kreegen heeft , en dat het hart goede gevoelens ge„ waar wordt; maar 'er moet ook vlyt aangewend wors, den, om dit alles te bewaaren, en tot eene meerdere 3, levendigheid en kragt te brengen. Men moet het den., ken aan God en zyne Eigenfchappen dikwy] kvernieu„ Wen ; men moet zich dikwyls tot de pligten jegens ,, hem opwekken; men moet zich derzelver gewigt dik9, wyls levendig voor den geest brengen, en men moet 'er zich aan gewennen , om derzelver vervulling als s. zyne gewigtigfte bezigheid, en als onvermydlyk noodig s, tot waare gelukzaligheid, te befchouwen,"  !a. müntinghe, syll0ge 01'usculor.BM. 253 Sylioge Opusculorum ad Doftrinam Sacram pertinentium. Edidit h. muntinghe, S. S. Theol. D. Ejusdemque & Histor. Ecclef. in Academia Gelro-Zutphahica Profesfor ordinarius , & Ecclefiastes Academicus. T. I. & II. Lugduni Batavorum, apud A. rjf J. Honkoop, 1791, 1793. 303 & 330 pagg. in 8°. maj. Kleine Verhandelingen , Redevoeringen , en Programmata, die aan de Academiën in het openbaar verdedigd, of uitgefproken, of by verfchillende plechtige gelegenheden uitgegeven worden, pleegen doorgaans, hoe voortreiiyk zy ook dikwyls zyn, onder de menigte nietsbeduidende pamphlets fchielyk verlooren te gaan. Meestal komen zy ook, reeds by de eerfte uitgave, niet in den algemeenen boekhandel, en worden dus niet veel verder verfpreid, dan het landfchap, waar in zy het; licht zagen. En ondertusfchen geven vernuftige en geleerde mannen, in zulke kleine Stukjes, dikwyls of het refuitaat van zeer geleerde onderzoekingen, of gewigtige ontdekkingen, of vernuftige gisfingen, of veel betekenende wenken over onderwerpen van zeer veel belang : en , fchoon zommigen van hun, wanneer zy een zeker aantal van zulke Stukjes uitgegeven hebben, dezelven naderhand wel eens in bundels vereenigen, zoo is dit toch op verre na het geval met allen niet, en men is ook , wanneer men na zulke verzamelingen wachten moet, langen tyd beroofd van zeer fchrandere nafpooringen over onderwerpen , waarover een ieder weetgierige gaarne eenig nieuw licht begeert. Men heeft dus groote verplichting aan hun , die medewerken om aan zulke Stukjes fpoedig een grooter Publiek te bezorgen; en onze Landgenooten dierhalven hebben reden, om den Heer muntinghe voor de bezorging van de Verzameling voorhanden hartelyk dank te zeggen; vooral, daar hy, alk een man van fmaak en oordeel, alleen zulke Stukken in dezelve opgenomen heeft, die , uit hoofde en van de verhandelde onderwerpen, en van de wyze van behandeling, allerbelangrykst zyn. Zy behooren alle tot het vak der Godgeleerdheid , of van die Wetenfchappen , die voor den waaren Godgeleerden onontbeerlyk zyn, vooral de uitlegkunde der gewyde Schriften. Zy zyn R 5 »i-  *54 muntinghe, svlloge op usc ulorum. allen in Duitschland gefchreven, waar men zich thanda op dit zoort van ftudiën met den besten uitllag toelegt. . 'Het eerlte Deel bevat zes Verhandelingen; naamelyk: 1. van j. c. g. ernesti, over de fpreekwyzen en'gebruiken van het gemeene leven , befchouwd als een hulpmiddel in de verklaaring van het N. T. ; 2. vaa j. g. c. hiïsse, dienende ten betooge, dat de Christelyke Godsdienst niet naar de Stoifche wysbegeerte gevormd is, en niets in zich bevat, wat ter handhavening van derzelver gezag dient ; 3. van j. c. h. krause , over het gebruik Cpaj (licht) en nonet (duisternis) in het N. T.; 4. van g. c. knapp , over de zitting van Christus aan de regterhand Gods; 5. van c. c. tittman , over het onderfcheid tusfchen Godgeleerdheid en Godsdienst; en 6. van denzelfden, over het ontdekken en beoordeelen van de randtekeningen, (Glosfen) die door onachtzaamheid der Aficbryvers in den tekst van het N. T. zyn ingeflopen. Het tweede Deel bevat vyf Verhandelingen; als 1. van j. a. dathe, over het lied van Mofes, Deut. XXXII.; 2. van g. c. storr, over den Historifchen zin; 3. van g. c. knapp , over de plaats , 2 Petr. I: 19—21 , of over den aard en het gebruik der voorfpellingen , betreffende den Mesfias ; 4. van g. c. storr , over de fpreekwys Koningryk der hemelen in het N. T. ;> en 5. van c. g. anton, over de zekerde en voor onzen tyd gefchiktfte wyze van de voorfpellingen , aangaande den Mesfias, te verklaaren. Achter het tweede Deel zyn Registers gevoegd van de opgehelderde bybelplaatzen, woorden, fpreekwyzen en zaaken. Wy wenfchen, dat de Hoogleeraar dezen nuttigen arbeid vervolgen zal. Genees- en Zedenkundige Verhandeling over de Hartstochten, door j. p. zuckert. Uit het Hoogduitsch vertaald, door j. g. sandberg, M. D. Met een voorafgaanden Brief van b. mieuhokf aan j. p. michell, het ontjlaan der Hartstochten betreffende. Te Harderwyk, by J. van Kasteel, 1794. In gr. Svo. 152 bl. en de Brief 212bl. TP\at de Hartstochten een zeer grooten invlsed op byJL/ kans alle voorkomende ziekten hebben, is ieder Geneeskundigen te over bekend; dat zy nu eens ten voor- dee-  J. F. ZUCKERT, OVER DE HARTSTOCHTEN. £Jjr , deele dan ten nadeele werken, leert de dagelykfche oni der vinding; en de grootfte Geneesheeren hebben daarom, in hunne Ziektekundige Werken, ook niet verzuimd van , dezelve behoorlyk gewag te maaken. Dan geene van hun heeft in onze taal over de Hartstochten, als oorzaak of geneesmiddel der ziekten, tot nog toe opzettelyk gehan-;deld, veel min, op eene Wysgeerige wyze,derzelver ourjfprong aangeweezen, en na dezelve, wat hunne oorzaak Jen uitwerkzelen betreft, duidelyk ontvouwd, het voorjen nadeelige daar van aangetoond te hebben, door middel van Genees- en Zedekundige voorfchriften , dezelve tot het nuttigfte einde , waartoe zy ons door een Alj wyzen Schepper ingefchapen zyn, poogen te leiden; en dit is juist het oogmerk, het welk de geleerde zuckert met deeze Verhandeling heeft bedoeld, en waar toe de voorafgaande Brief van den Wysgeerigen Hoogleeraar nieuhoff I insgelyks, voor zo verre daarin over den oorfprong der Hartstochten gehandeld word, van zeer veel nut kan zyn. . Om onze Leezers met het eene' éh andere nader bekend I te doen worden, zullen wy eerst over de Verhandeling j onze gedagten zeggen. Dezelve is zeer klaar en bevatte1 lyk gefchreven, met vermyding van alle geleerde Onder1 ftellingen en diepzinnige Befpiegelingen , om, zo als 'er I de Autheur in zyne Voorrede, en met recht, by voegt, het | Boek voor alle menfchen bruikbaar te maaken. Het is 1 in verfcheide Paragraaphen afgedeeld, waarin, na vooraf | de oorzaak der Hartstochten'uit de zinnelyke indrukken, Ivoorftellingen en gewaarwordingen, zo wel aangenaame als onaangenaame,aangewezen,en de noodzaaklykheid van dezelve betoogd te hebben, onze geleerde Schryver dezelve in vier Hoofdclasfen verdeelt, te weeten, in aangenaame , onaangenaame, redelyke en zinnelyke; dan, daar de redelyke niet zo merkbaar , of met een zo magtig ge- Iweld, als de zinnelyke Hartstochten, op de gefteldheid van ons Lichaam, kunnen werken, zo zyn dezelve wel eens tusfchen beide aangeftipt, maar worden hier eigentlyk niet breedvoerig afgehandeld; het zyn dus alleen de zinnelyke , onder welken ook die , welke uit de ver)l beelding, voorftellingen, enz. ontftaan, mede begrepen | zyn, die hier in hunne oorzaaken en uitwerkzelen, zo a wel heilzaame als nadeelige, op eene geregelde wyze onI derzogt, en de vereischte hulpmiddelen daar by aangeil preezen worden : wy verkiezen, om onze Leezers een I Haaltje der fchryfwyze te doen zien, de 7jfte Paragraaph, ,, Ik  C56 J. F. ZUCKERT ,, Ik heb, (zegt de Schryver,) reeds in de '6>fte Si „ beweezen, dat het tot de vermindering der Hartstoch-Ï „ ten met alleen niet genoeg, maar ook dikwyls ^e- 4 „ vaarlyk is, wanneer men alleen de daarmede verzeld-J „ gaande lichaamlyke bewegingen onderdrukt, zonder del „ Hartstocht zelve te dempen. Men moet dierhalven in 1 „ de genezing der Hartstochten de Ziel zelve bedaarder I „ maken. Ue befpiegelende kennis der dingen is de 1 „ naaste oorzaak der Hartstochten (§ 2.). Van de groot- I „ te, uitgebreidheid en richtigheid der kénnisfe, han fchikken. In dezen toeftand zouden wy door weder- leg«  OVER. DE HARTSTOCHTEN. =57 legging van 't ware oogmerk afwyken, wy zouden de „ Hartstocht nog maar vcrgrooten, in plaats van dezelve te verminderen. Dan daar elke Hartstocht hare verfchillende tusfchenpoozingen heeft, zoo dat het ge„ moed dan eens bedaarder , dan weder oproeriger is, moeten wy deze bedaarde oogenblikken van den an„ deren aanwenden , om hem van zyne dwalingen te „ overtuigen en te bevryden." Dit zy genoeg ten aanzien der Verhandeling zelve. Betreffende nu den Brief, door den Hoogleeraar nieuhoff voor dezelve geplaatst, van deeze kunnen wy geenszins hetzelfde zeggen, het welk wy van de Verhandeling gezegt hebben; want deeze is voor allerleie zoort van Leezers zeker niet zoo gemakkelyk om te bevatten; en daar dezelve eene menigte gevoelens der oudere en laatere Wysgeeren, nopens der menfchen Ziel, de Natuur, enz. opgeeft, verklaart , toeftemt of wederlegt, zo blykt reeds hier uit, dat 'er eene meerdere maate van kennis, tot eene nuttige doorleezing van dezelve, nodig is, dan 'er tot de Verhandeling vereischt wordt. Zulke Leezers ondertusfchen, wier denkvermogen reeds geoeffend is, die gaarne nog by het leezen ftof tot ruimer befpiegeling willen overhouden, zullen denzelven niet flegts met vermaak , maar ook met wezentlyk nut, leezen en herleezen kunnen, en de rykdom van gedachten, die daarin vervat is,zal hun gewis,zelf na herhaalde doorleezingen , telkens nog eene aanzienelyke nieuwe voorraad van onderIwerpen, ter befpiegeling en overdenking, opleveren. Wy 1 zullen, hoe moeielyk dit ons ook voorkomt, zonder een I zaak uit zyn verband te rukken , en daardoor den geil leerden Schryver onrecht aan te doen, echter een Haaltje, 1 ten bewys en proeve , doch met weglaating der aangeI haalde Schryvers, opleveren. Nadat de Hoogleeraar, by het onderzoek na de oorI zaaken der Hartstochten, Gemoedsaandoeningen, of liever t Menschaandoening, de verfchillende denkwyze der Ouden & over meerdere Zielen, die den Mensch zouden beftuuiren, enz. voorgefteld heeft, vervolgt hy op pag. 36 aldus: „ 'T is zoo; zy, die de natuurkunde van den Mensch, }'t zy in gevoelen, of denken, 't zy in befpiegelende, of a dadelyke aandoeningen, werkingen, betrekkingen, il met de grootfte diepzinnigheid en naauwkeurigheid, beioeffenen, onderfcheiden ook nu, als voorheen, in den ff Mensch velerlei werkzaamheden , krachten , vermogens. Men  S5» J. F. ZUCKERT Men telt hedendaags, daar zich waarheid, fchoonheief; j goedheid, als bronnen openen, die meest allen in eene : talryke reeks van allerlei gevoels , en fmaken , worden 1 opgevangen, zelfs meer dan voorheen. Met dit onderfcheid nochtans, dat, die men, voor dezen, wezen- • lyk verfcheiden hield, thans houdt, als zoo veele bezon-■ dere wyzigingen van een grondbeginzel, meer in naam,, ter aanduiding dezer, of gener werking, dan in natuur,, en wezen, onderfcheiden. 'T wysgerig vernuft ziet, int die allen, zoo veel verl'chynzels ; doch waant zich niett berechtigd, voor die allen, zoo veel wezenlyk onderfchei-- dene beginzels der Natuur op te dringen: veel eerr houdt het zich verplicht , in den Mensch , als in de l overige werken van den al, de Natuur te eerbiedigen,, in wyzigingen milde,in beginzels hoog'st fpaarzaam. Eene: uitfpraak , waarop het heilig denkbeeld eener oneindige: Wysheid van den groten maker een onbetwistelyk zegel I zet; —die ook, door den doorzichtigen Natuuronderzoeker,, zoo veel te fterker bevestigd wordt,hoe meer de grondige: verftandsopklaring veld wint. — Geheel voltooid en volledig is deze optelling, omtrent alle de werkingen, eni derzelvere ontbinding tot een eenig grondbeginzel, nochi niet: edoch toereikend, om daar aan zyne redelyke toe-ftemming te geven. Die ook gene geringe verfterking vindt: in de voorddurende zelfsbewustheid van den Mensch,, en de éénheid, of dezelfdheid van het natuurlyk, ver-' ftandig, redelyk en zedelyk, onderwerp, 't welk zich, in! alle omkeringen, den zelfden perfoon erkent. Menzikof,, die met koekjes loopt, —- Menzikof, Czar Peters fpeel-' jonge, Menzikof, Hoveling, Krygsman, Staatsman,, Vorst, Menzikof ten toppunt van eer, gezach, en koninglyken rykdom in vorstelyken pracht; Menzi-. kof in den harden pyerok, in de Siberifche hut, behoef- tiger dan Menzikof, die koekjes verkoopt, was noch; Menzikof. Gelyk zich de Mensch (reeds denzelfden kent,, in alle zyne uiterlyke, dus ook innerlyke,Staatswisfelingen ,! zoo als plato reeds bezefte. Hy is, hy blyft 't zelfde onderwerp, 't welk gevoelt en denkt, lydt en handelt, begrypt, oordeelt, kiest, befluit, begeert, wil. Welke ongerymdheid! voor elke handeling eene geheel eigene Ziel in te roepen ? Een Zielentroep, die met de (leeds blyvende éénheid van 't menfchelyk ik,en deszelfs voorddurend bewust zyn , niet kan ftrokèn. Wordt dit voor een tyd, of blyft dit aanhoudend onherftelbaar, ver- bro"  over de hartstochten. *59 broken, dan waant zich de Krankzinnige een plant, een ÏÏeen engel, een god! Dus roept ons ook de Se 'van 't redeïyk verftand, om. gelyk by velerleii werEen, en verfchynzelen in den Mensch, velerle> krachten en vermogens, als derzelver gronden, te denken; ook wederom onderling tot ééne te brengen die een jiegelyk , voor zich zeiven , doet zeggen : ik denk , ik 2evoei ik lyde, ik bandele." ff Was de recenfie over dit Boek niet reeds verre onze gewoone paaien te buiten gegaan , wy zouden er, ten janzien van een en ander, nog vry wat moeten hy voegen dan de opgegeeven ftaaltjes zullen den Leezer , zo wy verduwen, in ftaat ftellen, om zelve over dit, in onze oogen zeer nuttig, Werk te kunnen oordeelen. , , IVervoh oD m. n. ciiomel's Algemeen, Huishoudelyk, Natuur-, Zedekundig en Konst-Woordenboek, door j a. de 1 ; chaliiot. Veriykt met Kunstplaaten. Zestiende Stuk. Te Campen, by J. A. de Chalmot, en te Amflerdam, 1 by J. Yntema. In gr. qto. Ia /Ten heeft te meermaalen opgemerkt, ten aanziene van IJV1 Woordenboeken, en wy hebben de gegrondheid daar ■ van wel eens gezien, dat de eerfte Letters, of de Zaaken I onder dezelve voorkomende, eene breedvoeriger en netIter behandeling kreegen, dan wanneer het op het einde 1 der Letteren begon te loopen. Een onderfcheid, t geen I billvk elks afkeuring verdient. Wy kunnen niet zeggen i't zelve ontdekt te hebben in den arbeid des Heeren de S chalmot, befteed ter volmaakinge van chomel s WoorIdmboek, die met dit XVIde Stuk reeds in Letter s treedt en dus in 't laatfte gedeelte des Alphabeths geI vorderd is. Men mag van dit Werk zeggen dat het Izich zeiven gelyk blyft; en mogen wy ons, derhalven, torn niet tot herhaalingen te vervallen , op veele voorgaande gunftige Beoordeelingen, in onze Letteroefeningen, beroepen. ., ^ ^ ^ K ontleenen bepaalen «wy ons thans, verfcheidenheidshalven , tot het Artykel raad-pensionaris , ten aanziene van welk Ampt, Holland 1 betreffende, wy deeze toelichtende Befchryving aantref. I fitl: RAAD-  a6o vervolg RAAD-PENSIONARIS,dat letterlyk betekent Loontrekkend Raadsman, is eene waardigheid in de Provincie van Holland, die "maar voor vyf jaaren wordt begeeven; doch men is doorgaans gewoon dien tyd te verlangen. Lastiger noch gewichtiger ambt is 'er niet in 't gantfche Land. Ten tyde der Nederlandfche Vorften uit den Huize van Oostenryk, was hy, dien men nu Raadpenjionaris heet, en toen Advokaat van Holland noemde, de Voorltander der gemeene Vryheid. Uititeekend was en bleef dit ambt, zo door de gevaaren, die het in hagchelyke ty> den altoos verzelden, als door het gezag, 't welk het den Ambtenaar byzette. Is (Hollandice Advocatus) pnncipum temporibus vox erat publicce libertatis, utque tune periculis, ita mutata republica auttoritate prcecipuus, in Conventu Ordinum £f delegatorum Confesfu exqmrit fententias, prceit fuadendo, componit disfidentes. H. Grotii Annal. l.ibr. V. p. 109. Lust het den Leezer het ambt van Raadpenjionaris, deszelfs gewicht en gevaar,met de woorden van eenen Raadpenjionaris zeiven, befchreeven te zien ; zie hier hoe 'er de Ridder jakob rats van zinge, in zyn twee en tachtigjarig Leven, den vyfden druk, 1721 ,bl. 167. „ De Staat gaf my de magt om voor te mogen ftellen, „ En op den Lantdag zelfs de Stemmen op te tellen, „ En na dat yeder Lidt zyn reden hadt geuyt, „ Ten dienfte van het Lant, te maaken het befluyt. Bl. 169. ,, Een ampt van defen aart is vol geftaage forgen, „ Vol aanfpraaks, vol gewoels, ook in den vroegen morgen, „ Dit vond ik alder'meest, wanneer men aan den Staat Al wat tot vrede dient moest brengen in beraat. „ Wat vond ik daar een fwier van ongebaande wegen, „ Waar door men ftont te gaan, al was het ongelegen ? „ Hier was een driftig zant, en daar een harde klip, „ Eu dickmaals rees 'er norm te midden in het Schip- „ Myn God heeft my behoed wanneer het qualik ging „ „ En als fchier aan een draat myn ftaat en wefen hing. „ Wie heeft voor mynen tyt, wie heeft 'er vast gegaan, „ Op foo een krockig ys, en foo een gladden baan?  op chomel's woordenboek. Bl. 172. „ Ik most op defen ftroom mét grooten aandagt zeylen , Want op een harde kust daar moet men dikmaal peylen} „ Al wie bezyden af ging treeden aan de ree ,, Die gaf zyn fwacken voet tïn beften aan da zee. De winden bliefen hart en maackten groote baren, En by my was 'er noyc foo hollen zee bevaren: „ Maar noch ik kwam 'er uyt, doch door myn wysheyt niet, „ 't Was Godes Vadergunst die my ten besten riedt. De noodzaakelykheid die 'er was, 0111 's Lands rech* ten en vryheden voor de overmagt der Oostenrykfche Vorften te bewaaren, deed den -Staaten waarfchynlyk, kort voor den aanvang der Regeering van Graaf karel van oostenryk , naderhand Keizer karel den V, befluiten om eenen Advokaat van Holland aan te ftellen. Zy verkooren hier toe , vermoedelyk voor de eerlte reize, omtrent den Jaare 1510, Mr. albrecht van loo, eenen Raadsheer des Hofs van • den Graave. 't Schync dat zy deezen het ambt van Advokaat hebben opgedraagen , om, door hem, zo veel te rneer ingang by den Graave te vinden. Men vindt, dat die van Dordrecht* in 't Jaar 1518, te Brusfel ftaande hielden, dat de twee gemelde ambten niet te gelyk door éénen perfoon bekleed mogten worden, 't welk den Graave dermaaten vertoornde, dat hy der Regeering van Dordrecht fchri'ftelyk bevel zondt, om haaren Penfionaris Mr. floris oem van wyngaarden, die het woord gevoerd, en ook in andere opzichten wat te yverig voor de oude voorrechten gepleit hadt, van zyn ambt te ontzetten, en binnen twaalf uuren de Stad te doen ruimen. Dit hard bevel werdt nagekomen. Onze Advokaat behieldt zedert beide zyne ambten. Men vindt hem in 't Jaar 1518, op het fluiten van 't vervolg des beftands, tusfchen Koning, naderhand Keizer karel, en Hertog karkl van gf.lder. Hy overleed den 5 January 1525. Na hem werdt, op den 16 May des zelfden jaars,Mr. aert van dkr goes, of aert maertens van der goes, van Penfionaris vari Delft tot 's Lands Advokaat aangefteld. Yverig heeft hy allezints 's Lands rechten voorgedaan, in eenen tyd, toen 'er naauwlyks iets dan last aan 't bedienen van hooge ambten vast was. Dikwils is hy naar Mechelen er* Brusfel ter dagvaart gereist, om 't belang van Holling, te helpen bevorderen, ook dan als 't hem, door de pp» I.ett. I794« no. 6. $  20*2 VERVOLG gemakken van 'c weder en de zwakheid zyns lighaams, bezwaarlyk werdt toegelaaten. IJy zag den aanwas van 't gezag der Graaven met leedfchap, en kende van naby de ftreeken der Landvoogden, Stadhouders en Hovelingen , die dikwils door gefchenken moesten bewoogen worden, om te doen 't gene ze van rechtswegen niet ; weigeren mogten. Oprecht en naauwkeurig was hy in I het berekenen zyner daggelden en reiskosten: alle welke j byzonderheden , benevens veele anderen, wy met zyne 1 eigene aanteekeningen zouden bewyzen kunnen,inaien ons 1 beftek zulks toeliet. Hy ftierf den eerften November des 1 Jaars 1545; na dat hy, reeds in den aanvang des voor- | gaanden Jaars, afftand van zyn ambt gedaan hadt. Zyn Zoon, Mr. adriaan van der goes, werdt in zyne j plaats, den 30 January 1544,' tot Advokaat van Holland verkooren, en den 6 February daar aan volgende beée- * uigu. ity ucieciue ue overoraent der l-anden aan fjlips den II, cn zag de eerfte beginzels van de beroertens, die naderhand het gantfche Land deeden waagen. Er~ ' vaaren was hy in de Regten. Hy overleed den 5 November 1560. Eerst in 't Jaar 1562, werdt Mr. jakob ' van den einde verkooren, om hem in de bedieninge op te volgen. In den aanvang der Nederlandfche beroertens, haalde hy zich den haat van alva op den hals. In 't Jaar 1568, werdt hy, by bossu ten avondmaal genodisrd zynde, van zyn Gastheer gevangen genomen en na Brusfel gevoerd, alwaar hy, meer dan één jaar, in eenen verdrietigen kerker, gefleeten hebbende, van hartzeer overleedt, op den 12 Maart des Jaars 1569. Mr. paulus buis, Penfionaris vzw Leiden, werdt', eerst in 't Jaar 1572, tot Advokaat van Holland verkooren. Loffelyk hei ft hy dit ambt bekleed. Een boezemvriend van willem den I, Prins van Oranje, heeft hy, voor anderen geyverd, om hem tot Graaf van Holland te doen verheffen. Na 't ombrengen des Prinsfen, verzogt hy, nog in 't Jaar 1584, zyn affcheid van de Staaten. Hy gaf voor, ie onvrede te zyn, over de bekrompenheid van zyn berichtlchrift en wedde. Anderen meenden egter nadere redenen van zyne onlust in 't Advokaatfchap te weeten. Sedert kreeg hy zitting in den Raad van Staaten van wegen Utrecht, alwaar 't hem ook niet altyd naar wensch ging. Mr. joiian van oldenbarneveld , Penfionaris der Stad Rotterdam, werdt , op den 5 Maart Is8ó . tOt ZVnen oDvols/er hennpmd Ho he>eft zy-  op chomsl's woordenboek. 2f>3 zyne voortreffelyke hoedanigheden , het ambt, 't welk hy bekleedde, nieuwen luister bygezet. Zo getrouw in 'c raaden als onverwinnelyk van gemoed was hy, en al ta braaf een voorltander der Vaderlandfche Vryheid, om zyn leeven, ten loon zyner dientten, op een Schavot te moeten verliezen. Meii weet, hoe hy, die flegts den last zyner Meesteren, de Staaten van Holland, hadt opgevolgd , door onbevoegde Rechters veroirdeeld zynde, den 13 May des Jaars 1619 , opentlyk onthalsd is geworden. Mr. andries de wit hadt het ambt van Advokaat van Holland, al in den Jaare 1618, bekleed, terwyl barneveld nog in hegteuis zat. Nu bleef hy zyn opvolger. Den 8 December des Jaars 1620 , werdt hy Raadsheer in het Hof van Holland. Mr. antony duïk, gevvoonlyk Raadheer in den Hoogen Raad, werdt,den 22 january des Jaars 1621, tot Raadpenfionaris aangefteld. Hy ftierf in 't Jaar 1629. Mr. adriaan pauw, Heer van Heemjtede, eerst Penfionaris van Amjleldam ,en toen Raad en Rekenmeester der Domeinen van Holland, werdt, den 12 April des JaarS 1631, tot Raad-Penfionaris verkooren , voor eenen tyd van vyf jaaren. En fchoon hy buiten Amjleldam metter woon vertrok , beloofden Burgemeesters egter fchriftelyk, hem eu zyne kinderen als ingebooren' poorters te zullen erkennen. Veel gezach hadt hy in de regeering, en daar by 't oor van den Stadhouder fredrik henrik. In 't Jaar 1634, werdt hy, tegen den zin Holland, en van Amjleldam in 't byzonder , in gezantfehap naar Frankryk gezonden, om den Koning, tot het verklaaren van den oorlog tegen Spanjen, te beweegen. De Stadhouder hadt hem en den Heer de knuit, zynen Medegezant, byzondere berichten desaangaande medegegeeven. In zyn afwezen, zogt men te bewerken, dat hy van zyn ambt verfteeken bleef. Daar lag een befluit, dat de Gezanten niet wederom komen mogten , dan na dat ze uitdrukkelyk verlof daar toe beko* men hadden. Dit verlof poogde men te doen achterblyven. Pauw, ziende waar 't om te doen ware, ontfloeg zich van zyn ambt van Raad - Penfionaris , in 't Jaar 3636, waar na hy ligtelyk verlof bekwam, om t'huiswaards te mogen keeren. Mr. jakob kats, Penfionaris van Dordrecht, hadt, na den dood van den Heere duik, en by afwezigheid van den Heere pauw, het ambt van Raad-Penfionaris reeds waargenomen; weshalven hem nu dit ambt werdt opgedraagen, genoegzaam met eenpaarige S 2 Item-  204. VERVOLG ftemmen; want eenigen hadden wel voorheenen tegett hem ingebracht, dat hy, een Zeeuw van geboorte zynde, niet bevoegd was om in Holland hooge ambten te bekleeden; doch deeze zwaarigheid was afgedaan. Men droeg hem nu 't ambt ook maar voor vyf jaaren op; doch die tyd werdt telkens verlengd. Met veel yver en trouwe, heeft hy die gewichtige bediening waargenomen tot in t Jaar 1651; wanneer hy, het einde der groote Vergadering afgewagt hebbende, zyn affcheid van de Staaten van Holland, op zyne ernftige begeerte, bekomen heeft. Den zeven- en twintigden September des gemelden Jaars, dag van zyn ontflag, viel hy,in de Vergadering van Holland, op de kniën; eerst god, die hem, in zo moeijelyke en gevaarlyke bedieninge , bewaard hadt voor zyne hulpe, en toen de Staaten, voor hunne gunst met hartelyken ernst, bedankende. Mr. adriaan pauw, ten zelfden dage, voor de tweedemaal tot Raad-Penfionaris j verkooren zynde, liet zich bezwaarlyk, en niet dan onder zekere beftemde voorwaarden , beweegen , om 't lastig ambt wederom te aanvaarden. Hy deedt den Eed op den vierden October; doch bleef maar weinig tyds in de bedieninge, alzo hy, op den een- en twintigften February des Jaars 1653, overleedt. Mr. johan de wit, Penfionaris van Dordrecht, werdt, op den 30 July daar aan volgende , tot zynen opvolger gekooren. Negentien jaaren lang, heeft hy 't ambt van Raad-Penfionaris bekleed. Zeer heeft by, in zynen tyd, geyverd tegen de fctadhouderlyke regeering. Zyn hoofdoogmerk was, 't gezach der byzondere Staaten, vooral dat van Holland, ten hoogden top op te vyzelen. Men befchuldigt hem, dat hy , te zeer op 't bezuinigen van 's Lands Penningen gefteld, daar door gelegenheid gaf tot de ongelukken, die den Staat, in 't Jaar 11672, by gebrek aan krygsvolk en welverfterkte grensvestingen, overkwamen. Anderen, die dieper in de Staatsgeheimen meenen gezien te hebben, willen, dat de beoogde verheffing des Prinfen van Oranje de voornaame oirzaak van alle die rampen wa« Wat 'er van zy, de wit hadt zich, in dien tyd, den haat van t gemeen en van veele grooten, in zo verre op den hals gehaald, dat hy goedvondt zich, op den 4 Augustus des Jaars 1672, van zyn Raad-Penfionaris-ambt te ontdaan. Hoe hy, nevens zynen Broeder, den twintigften der zelfde maand , dag op welken men, ter vergadering van Holland, nog beflootea hadt, de witten te-  op chomel's woordenboek. e.65 tegen allen overlast te befchermen, van het Haagsch graauw zy omgebracht, is te bekend, om hier in 't byzonder gemeld te worden. . „ Zonder ons met eene verdere optelling der volgende Raad-Penfionarisfen op te houden, zullen wy liever tot eene byzondere befchryving van het ambt van Raad-Peil' fionaris overgaan. Hy wordt, by meerderheid van de Hemmen der Edelen en Steden, verkooren. Hy woont de aanzienlykde Vergaderingen des Lands gewoonlyk by; als de Vergadering der Staaten van Holland, die der Ge» committeerde Raaden, de byzondere byéénkomften van het Lid der Edelen, als hun byzondere Penfionaris, en de Vergadering der Algemeene Staaten. In de eerfte, heeft hy zyne plaats aan het laager einde van de tafel der Edelen. Hy Helt, met ontdekten hoofde, de zaaken voor, over welken men moet raadpleegen. De Leden der Vergadering hebben wel volkomen recht, om voorflagen te doen; doch zy geeven 'er doorgaans den Raad-Penfionaris kennis van, die ze, in hunne plaats, voorftel:. Hy neemt de ftemmen op, en tracht de verfchillende gevoelens te vereenigen. Hy befluit met de meerderheid, of met eenpaarige ftemmen, daar eenpaarigheid vereischt wordt. Het gróót Zegel van Holland wordt hem ook, op zyne beurt, toevertrouwd. Ook houdt hy onderhandelingen met uitheemfche Staatsdienaars, over alles wat den dienst der Landen betreft. ,, Da natuur van dit wichtig ambt zal beter bevat konnen worden uit de jongfte InfiruStie, die, al na het ophouden der Stadhouderlyke Regeeringe, veranderd en vastgefteld was, op den twaalfden September 1737, met eenige weinige veranderingen , wederom vernieuwd is. Zie Refolutie van Holland" 16 February 1737. Wy voegen den korten inhoud derzelve hier nevens', in welken wy de voornaamfte jongst gemaakte veranderingen, met eene Italiaanfche letter, gefteld hebben. „De Raad-Penfionaris moet ter goeder naarne en faaras ftaan , van den Hervormden Godsdienst, en, behalven in de Nederlandfche , ten minden in de Latynfche en Franfche, taaien ervaaren zyn. Hy mag geene ambten, of dienden, behalven het Raad-Penfimarisfchap , binnen of buiten de Provincie van Holland, bedienen, ten ware die hem door de Staaten zei ven waren opgedraagen. Hy moet zorg draagen, dat 's Lands voorrechten en gewoontens , de oppermacht der Staaten van Holland en S 3 faas  VERVOLG hunne Pgmwoordige Regeeringsvorm in 't byzonder , ongefchonden bewaard biyven: en krygt hy immer kennis aat 'er'iets tegen worde ondernomen,% moet het den sTaa ten urftoni aandrenen; op dat >er by ITL^zienZ'1; Tnl-hy °P liet "«arkomen"Vier gemaakte Wet- ren StaaLsbefJuiteu e» Berichtfcbriften, acht, en den Sta". ten kennis geeven van 't gene 'er tegen m sgaan voSr 3n alle zaaken (,e eenige ftreeken, fteden f dorpen of Collegien van Holland of andere Provinciën betreffen en ter yergadennge van Holland overwoogen worden j's Z verpbcht, eene yofkoW onzydjgheid te bewaar n', zonder yan een.gen derzelven belooningen of wedden te >nó. ^en trekken. De dagvaarden der Staaten moet 1 y « e tegenwoordig zynde Leden,. ten dage der beSyvinge, waarneemen, op den derden dag van elke gewLnlyke ■vergadering, de openftaai.de ambten in omvrafgr breiï £tó T °°> wrêénkomftig met de Refolutie\andn f° Gember j67o, begeeven worden. Het Collegie der Gecommitteerde Raaden en de Vergadering der Al?cmee' Jie .Staaten moet door hem, zonder meitelyk belet w jen bvgewoond. flier heeft hy flegts eetrl&ievl°; Iterp, Vast er, ter. Generaliteit, iets voor, waar oo vyns oudeels , de Staaten van 'Holland behoren be' fefeVs? r1'^"' da" moet ^ 'er de" Gecomm teelden kaaclen kennis van geeven, en derzelver bevelen, 't zy tot het befchryyen der Staaten op eenige bu te,,Ke woone punten, of jn eenige andere punten, naXS 3^y moet, des morgens en des namiddags, er bekwaame'r tuure, eenen aanvang van de Staaten - VergaderinTrrSaken; trachtende tydelyk de Generaliteit*-VergaSerin?bv te woonen, om aldaar de zaaken, ten voordeele di vcl eenigde Landen in 't algemeen , en van Holland in 't byzonder te helpen bellieren. Ook moet hy zich by tyds in de Vergadering der Gecommitteerde Raaden vervoegen, óra Van hun re verneemen, wat zy noodig oirdeelen ter Verwdering van Holland in overweeging Je brengen. De Raad-Penfionaris moet zyne v^flagenfteï dienst van den Lande, zo zoeken te beleiden, datin elke zutmg, de zaaken in omvraage zynde, ten beflui- 2 T TrÓT *$?ïht- De voorflel,e" gedaan zyn. de, moer by den Edelen en Steden daar op hun gevoelen laaten verklaaren, zonder ie-nant in de reden te vallen, of zvn eigen gevoelen tusfchen beide re zesgen, ten ware zulks uitdrukkelyk begeerd, of tot on- der-  op chomel's woordenboek. 267 derrechting der Leden uit voorgaande Staatsbefluiten, of om andere redenen, by hem noodig geoirdeeld wierdt. De ftemmen door hem opgenomen zynde , moet hy 't gevoelen der meerderheid verklaaren; en vooral in zaaken van gewigt de Leden tot de meeste eenpaarigheid zoeken te brengen. In zaaken, waarin duidelyk overftemming plaats heeft, moet hy met de meerderheid befluiten. Tot bekorting der onderhandelingen, moet de Raadpenjionaris de Leden belcheidelyk vermaanen, hunne meeningen kort en beknopt voor te ftellen. Hy mag, zo anders de natuur der zaake of 's Lands dienst zulks vereischt, aan niemand, dan a^n de afgevaardigde Leden, opanbaaren, welke byzondere gevoelens en redenen ter Vergadering voorgefteld zyn. üok moet by alles geheim houden, waarvan 't openbaaren nadeel zou doen, of waar omtrent 't geheim 'bevolen is. De Penfionaris moet, in elke byéénkomst, de gewichtig jte zaaken, of zulken , daar de meeste haast by is, eent ter hand neemen, onder welken zulken, die de geldmiddelen betreffen, begreepen zyn. By hervatting over die punten handelende, moet hy zich alleenlyk tot zulken onder de Leden richten, die zwaarigheid gemaakt hebben; zonder eene algemeene om vraage re doen ,1 ten ware hy daar voor byzondere redenen hadt. De Raad - Penfionaris moet een register van. alle de Refolutien houden, en in het uitbreiden derzelven kort en klaar zyn. Van de Leden, welken zwaarigheid gemaakt hebben , moet hy byzondere aanteekeningen houden. Voorts moet hy alle gewichtige Staatshandelingen zelv' uitbreiden , of ten minjlen de uitbreiding derzelven , door zynen Commis gedaan zynde, naarzien, en 'er den korten inhoud boven ftellen. Hy moet zorg draagen , dat, alle morgens, de Refolutien van den voorgaanden dag, en die van Zaturdag, des Dingsdags daar aan volgende, herzien worden; ten ware dezelven terftond moesten worden uitgevoerd. De Refolutien van gewigt, den laatften dag van elke Vergadering genomen, moeten, door den Raad-Penfionaris, ten minften kortelyk, op 't papier gebragt en der Vergadering voorgeleezen worden , op dat dezelven terftond als vastgefteld zouden konnen worden uitgegeeven. De Apostillen en Appointementen op de gewoonlyke verzoekfchriften moeten, beide door den RaadPenfionaris en den Secretaris, herzien worden. De Re1'olutisn herzien zynde, moet van dezelven, zonder tyd- ïverzuim, den Secretaris der Staaten van Holland een wel S 4 ge*.  tSSt Vervólg fcèfcrireévèn affchrift behandigd worden, op dat de Ledeh der Vergadering en de Gecommitteerde Raaden terftond van beboorlyke uittreksels zouden konnen gediend worden. Alle boekeu, (tukken, brieven en papieren, het gemeene Land betreffende en den Raad - Penfionaris in handen komende, moeten, door hem, op een net Register en Bladwyzer worden gebragt. Voorts moet hy zulke (tukken, wsar op geene verdere Refolutien ftaan te vallen, jaarlyks ter Charter - Kamer van hunne Ed. Groot Mog. doen overbrengen. Eenige Leden der Vergaderinge tot byzondere _ overweégingen gemachtigd zynde, moet de RaadPenfionaris bezorgen, dat het eerfte Lid in de Commisfie, V0°r ee"e J^Wche wedde, word? den &^ÏSXa' Uiï/sLands S^eene middden toe? gelegd ztiduuend guldens , van welke fomme allé Hrimaanden een vierde gedeelte betaald wordt Behalven weuue van den Raad - Penfionaris no* met zesdmVonrf de Advocaat aert van der goes trok iaarlvks vier! ti r"r?p Ie ll;^ü\ BEüuranmi ben 30c ijiuur ich in mpnE iïcilemnoc nrfteft Drie rn riprrirït £L&? ^««otptaeBw in pEfrn rjibr tot mum im K^ermg^^w^a™ ÏSBIff «fe 1 »  op chomel's woordenroek. 271 , „ De zegen die my codt, in tydelycke faaken, ,, Heeft eertyts toegevoegt, en dikmaal laten fmaacken, Quara niet uyt eenig Ambt dat ik eens hadt bekleedt, l>e loon daar toe geftelt en was niet al te breet. Twee en tachtig jarig Leven, bl. 204. „ De dienst van den Raad-Penfionaris eindigt met de vyf jaaren, na verloop van welken men over de verkiezing van eenen nieuwen moet raadpleegen , ten ware verre de meeste ftemmen goedvonden , deezen, op dezelfde Inftrtictie, wederom aan te neemen; wanneer hy dezelve, na dat ze op nieuws vastgefteld is, ook wederom beéédigen moet. Hy heeft, geduurende zynen dienst, rang na de byzondere Leden der Staaten, en na de Gecommitteerde Raaden. Zo hy zyn ambt niet blyft bedienen, mag hy , zonder verlof der Staaten van Holland, zich niet in dienst begeeven van eenige andere Staaten, buiten de Provincie. Groot Plakaatboek , V Deel, bl. 91. De Raad-Penfionaris heeft eenen Commis, eiï eenige Klerken , onder zicti." Romeinfche Gefchiedenisfen door m. stuart. Met Kaarten en Plaaten. Tweede Deel. Behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest, van deszelfs Vestiging tot aan den Ondergang der Fabiën. Te Utrecht, by 13. Wild en J. Altheer, 1793. 562 bl- in gr. üvo. Genoeg hebben wy, by de Aankondiging van het Eerfte Deel (*) deezes belangryken oorfpronglyken Werks van den Eerw. stuart, die zints zyne Standplaats, als Leeraar onder de Remonflranten te Utrecht, voor die van \AmJterdam, by diezelfde Gezindheid , verwisfeld heeft, teezegd, om onze Leezers van des Schryvers wydltrekpend en alle goedkeuring verdienend plan te onderrigten; [jhern den aanleg te doen weeten van eenen Letterarbeid, Mie, reeds by den aanvang zelve, zyn Eerw. met Letter, jleere bekroond heeft. Onze wensch, toen uitgeboezemd, mat een goed vertier mogt uitwyzen, dat het den Ne. merlander aan geen fmaak mogt ontbreeken, is, zo als jtvy van goeder hand vernomen hebben, vervuldl Het 'j f*) Zie onze Algem. Vaderl. Letteroef. voor 't Jaar 1793, É D. bl. 304.  £?2 M. STOART Het Tweede Deel dat thans, te onzer befchouwin»e, voor ons ligt, houdt de welverdiende agting van den 1 Lerw. stuart ftaande, in het befchryven des Tydvaks op den Tytel uitgedrukt, en waarvan het overzigt, met het begin des Eerften Hoofdftuks van het Tweede Boek,deeze fchets geeft : „ Thans opent de Gefchiedenis van Rome een geheel nieuw tooneel voor deszelfs beoefenaar. Het ge* maatigd Koninglyk gezag, het welk langzaamerhand tot een eenhoofdig beltuur overging, en ten laatlten in de willekeurigfte overheerfching eens dwingelands ontaardde, is vernietigd ; Rome is in een Gemeenebest hervormd. Geene VVysgeerige volmaaktheid van Regeeringsvorm vond echter ooit een weezenlyk belban in deezen Staat, hoewel die, van dit tydperk af tot aan de vestiging des Keizerlyken Gezags, telkens van gemeenebest- beftuur veranderde. . Nu zal zich Rome onder de gemaatigdfte Arijtocralie vertoonen, welke 's Volks belangen zorgvuldig in 't oog houdt, en trouwhartig bevordert. Welhaast zullen de Grooten zich alleen verheffen op de onderdrukking des Volks, en, door hun willekeurig, eigenbaatig , en ongevoelig Staarsbeftuur , de onderdrukte menigte nog tydig genoeg wekken uit den gevaarlykften flaap, waarin zy haare geheiligde rechten als menlchen en burgers anders zoude verfluimerd hebben. Daar op vindt het Volk deszelfs voorfpraaken, bedingt de onfehendbaarheid hunner dierbaarfte belangen , en fielt uit deszelfs midden de wachters , befchermers en voorvechters, hunner rechten aan. Lang hangt daar naa de balans tusfchen de Grooten en de menigte door dit billyk tegenwigt in den evenaar, zomtyds flaat hy tot deeze of naar geene zyde over; doch meestal vindt hy het gelukkig evenwigt ; tot dat eene overdreevene volkszucht het zelve geheel verbreekt, en eene ongelukkige regeeringloosheid, het gevolg van de heerschzugt van allen, de teugels des bewinds, na verfcheide gelukkige eeuwen , los laat hangen voor den eerften ftoutmoe•digen verweldiger die dezelven flechts op durft vatten. „ Niet alléén binnen Rome, maar ook buiten deszelfs grondgebied, is alles van gedaante veranderd. Met de verbanning van tauquinius mogt de Stad zich van in. wendige overheerfching verlost rekenen, zy zag zich tevens van haare bondgenooten verhaten , en van haare oude vyanden omringd. Alle verbonden waren meer ten voordeele der Koningen, en op derzelver naam, dan voor' den i  ROMEINSCHE geschiedenissen. 2?3 den Staat aangegaan. De veelvuldige overwinningen der Mbuuriee Volken hadden meer den luister van een zetepraalend Vorst, dan de wezenlyke macht of het grondgebied des Romein/eken Ryks, vermeerderd. Met de vernietiging des Kornnglvken gezags, lcheen Rome' thans allen luister in het oog haarer nabuuren te verhezen , en alle bondgenootfehap verbroken , welke met anderen op 'sVorften naam was aangegaan. Andermaal bevondt zich dus deeze Stad , welke reeds geheele Volken voor haar uitgebreid gezag deedt bukken, tot denzelfden hulploO' zen ftand van buiten gebragt, waar in zy by haare eerfte grondvestiging geweest was. Haare inwendige vergrooting en de vyftigvoudige verdubbeling van haare eerfte talrvkheid,[telden haar echter nu beter in (taat,om de aanvallen op haare onafhangelykheid af te weeren, en het verlies van haar vermogen onder haare nabuuren eerlang met verdubbelde vergoeding weder in te haaien. Zo wel van buiten als van binnen belooft Rome's gefchiedenis ons in dit Boek de allerbelangrykfte tafereelen , waarin een oplettend oog de fpreekendfte overeenkomften vinden zal met alle de Staatkundige gebeurtenisfen van zynen tegenwoordigen tyd." Aan deeze opgehangen Schets beantwoordt het tegenwoordig Deel, en zet de laatst aangeweeze omflandigheid aan de leezing eene verdubbelde aangenaamheid by. Het zou ons gemaklyk vallen deeze overeenkomften op te zamelen ; doch wy willen den Leezer hierin niet voorkomen. Voor tegenwoordig vergenoegen wy ons om de Characterbeelden van eenige Mannen, door den Heer stuart gelukkig getroffen, voor zyn oog op te Allereerst doet zich brutus voor: „ Brutus hadt in weinige maanden meer gedaan , dan de grootfte mannen geduurende geheel hun leeven. Hy hadt zyn Vaderland vry gemaakt van het flaaffche juk; hy hadt deszelfs vryheid vast gelegd in het bloed zyner Zoonen, en was zelf gefneuveld in den ftryd tegen een der dwingelanden. In het beftuur van één jaar hadt zyn verftand en hart zyne [naagedagtenis den eerften rang waardig gemaakt onder de burgerhelden van vroege en laatere eeuwen. Zyn Charaéter was ongetwyfeld hevig , onftuimig , alles verweldigend; doch juist daar door was hy ten hervormer gefchikt van den Romeinfchen Staat. Rome hieldt nimmer op, ook in de tyden eener flaaffche Uil"  274 M. STUART onderwerping, zyne nagedagtenis heilig te houden, we!toe in deeze dagen nog, door alle de Beminnaars der Vryheid en Voorftanders van de rechten van den Burger, dankbaar geëerbiedigd wordt." 6 ' Uitvoeriger ichetst by ons den Volksvriend poplicola. ,, in hem verloor de Vryheid haaren bekwaamen en dapperen Voorvegter; de Raad deszelfs fchraiideriten en eerlykden Staatsman; het Gemeenebest den gemaatigden, wyzen Wetgeever ; het Volk deszelfs belangloosten Legundiger; zyne Kinderen den braafden Vader: en eene geheele reeks van MaatfchappelyKe deugden derzelver Ipreekendst Voorbeeld. Geene Eerzucht deed hem ooit het onbepaaldst vertrouwen misbruiken. Door hem viermaaleu m een zo kort tydsbeltek de hoogde waardigheid in het Gemeenebest up te draagen , waagde de Vryheid niets. De Raad , misnoegd0 over zyn Volk- believend beduur, het geen hem aller harten toeeigende, mogt zomtyds zyne grootheid willen krenken, hv was verheven boven de aanvallen van den nyd, en kende de wraakzucht niet. Geene baatzugt was onder den fchyn van edelmoedigheid de dryfveer zyner daaden. Hy die s Dwingeiands goederen ten buit aan het Volk gaf; die telkens het befchik over alle de uitgaven en inkom! Jten des lands hadt; die tweemaal zegepraalend zyn verrykt Leger binnen Rome wederbragt; aie dus alle middelen bezat, om zich, zonder eenig verwyt, met Ichaiten te verryken, dierf zo arm aan eigen bezittingen als lyLllnag° £ rfe, Alle 2y«e Srondbeginzelen hadden geen enkel befchouwende verdienden; maar werden geleerd en bevestigd door zyn eigen leeven , het geen wy door niet eenen trek hebben misvormd gevonden en waaraan wy, na alle die veredeling, welke de Godsdienst aan onze begrippen van Deugd heeft gefchonken, nog eerbiedig de hulde bewyzen, zo wel van ons verftand als van hart." Hulde aan de Waarheid en Regt te doen is de taak eens Geichiedboekers ; deeze volvoert de Heer stuart als hy ons tarquinius superbus dus voor oogen fchil' dert: „ Wy, die tarquinius in zynen voorfpoed, zo uuu Vn fyne„n tegenfP°ed, onpartydiger befchouwd hebben dan de Romeinen, by wien zyn Naam alleen gehaat was, ooit wilden of konden doen, kunnen niet naasten, by het opniaaken van zyn Characler, deszelfs uitfteekende bekwaamheden, ichrander beleid , en onvermoeid ge-  romeinsöhe geschiedenissen. 2J5 geduld tot het bereiken zyner oogmerken, met verwondering te erkennen. In zynen voorlpoed bedacht, voorzag en wapende hy zich reeds tegen zynen val. Zyn tegenfpoed benam hem zynen moed geenzins, en deedt zyne bekwaamheden , zo al min gelukkig, zeker niet zonder lof uitfchitteren. Een Man toch, die, beroofd van kroon en van vermogen, overal aan zyne machtige tegendreevera vyanden kan verwekken; die de banden van het naauw-. fte bondgenootfcbap kan doen breeken, om zyne verlooren zaak byïtand te bieden; die zich aan het hoofd van talryke Legers weet te dringen, en met dezelven meer dan eens zyne vyanden tot het uiterlïe brengen kan; die, in eenen afgeleefden ouderdom, nog geheele Volken, zelfs tegen hunnen zin, tot zyne oogmerken en onderhandelingen weet te dringen, en in het veld met onverfchrokken moed den dood voor hem te gemoet doet gaan; wiens beleid geheele Legers belhiurt; wiens tegenwoordigheid de llagorden aanvuurt; wiens zwakke hand den bekwaamden vyand durfc aanvallen; en wiens geest, tot aan deszelfs jongden fuik, vreeslyk voor zyne overwinnaars is; zulk een Man bezat toch vermogens, welken men bejammeren moet het deel van eenen Vorst geweest te zyn , die dezelven alleen tot zyne eigen grootheid en willekeurig gezag dienstbaar hieldt. —— Zulke bekwaamheden, tot heil des Volks aangelegd, hadden zyne alleènheerfching tot een zegen des Lands gemaakt , daar zy nu alleen den zegepraal der Vryheid vergrootten over den bekwaamden Dwingeland. De uit- gelaaten vreugde van den Raad, over de tyding van den dood van tarqutnius , daat borg voor het recht, welk wy hier aan zyne vermogens gedaan hebben." Een tweede poplicola komt ons te vooren in mene» mus agrippa , wien het Volk als een Vader beminde en vereerde : „ Zyn Zegepraal over de Sabynen mogt zynen naam in de Gedenkdukken van Rome's heerschzugt vereeuwigen; zyne bevrediging van den Raad en het Volk richtte zyner naagedachtenis eene bevalliger eerzuil op in het dankbaar hart van duizende Nakomelingen, voor wien de erkenning van hunne Rechten, als waardige medeleden van den Staat, een duurzaamer zegen bleef. Aan den vereeuwigden poplicola' in gevoelens gelyk, vereerde de armoede, waar in hy dierf, even zeer zyne belanglooze Vaderlandsliefde. Zyne geringe nslaatenfchap vergunde geen uitvaart aan den rang geë ven- re-  S76 Rf. STUART redigd , dien by in 't Gemeenebest bekleed hadt. De Voogden zyner Kinderen zouden hem daarom als een gemeen man doen begraaven hebben; doch dit leedt de dankbaare menigte niet. De Gemeensmannen riepen het Volk byeen , hielden openlyk eene lofrede over den waardigen Volksvriend, en fielden elk eene vrywillige toelaage voor, om door eene luisterryke uitvaart het verwyt van ondankbaarheid jegens den verdienstlykften Burger te ontgaan." Coriolanus , door een omgekogte bende verraadlyk vermoord, terwyl hy bezig was met zich reden voerende te verdeedigen, werd regt gedaan door de Volfcers. De meeste Leden der algemeene Vergaderinge gaven over dit fnood bedryf hun hoogde misnoegen te kennen. Het voorafgaand oproerig gefchreeuw: Vermoord, den Schelm ! Stenigt lieml hadt hun verbaasd, en de onmiddelyke geweldige aanval in eene verwarring gebragt, waar uit niemand zich ter verdeediging van marcius fpoedig genoeg hadt kunnen redden. „ Men zag, vervolgt de Heer stuart, eenpaarig den val van deezen Held , wien de dood op het flachtveld fcheen te vreezen, met een diepgetroffen hart aan. Zy zei ven , die zyn gedrag veroordeeld zouden hebben, weerhielden hunne traanen by zyn Lyk niet, welks veelvuldige verraaderlyke wonden in hunne oogen de eeuwige tekenen der ondankbaare fchelmfche lafhartigheid hunner Natie zouden blyven. Om dien fchandvlek voor de eer des Volks af te wisfchen , befloot men de vervolging der moordenaars. „Allen,die onder hem gediend en overwonnen hadden, waren woedend over zulk een dood van hunnen Veldheer , en wilden aan deszelfs Lyk den eerbied bewyzen, dien zyne nagedagtenis in hun dankbaar hart immer behouden zou, door alles gewillig zamen te brengen , wat 'er tot eene aanzienlyke uitvaart van coriolanus kon vereischt worden. — Deszelfs Lyk werd in een prachtig Veldheers gewaad op een praalbed ten toon gelegd, en, op de fchouders van jonge aanzienlyke Oorlogshelden, naar de kostbaare houtmyt gedraagen. Voor dit zielloos overfchot ging een lange trein met alle de kenmerken en gedenktekenen zyner veelvuldige overwinningen en veroveringen; agter het zelve volgde byna het geheele Volk, wiens eenpaarige traanen de onpartydigfle getuigen van zyne voorbeeldlooze verdienden voor de Voljcers waren. Na dat elk het eerbiedwekkend Lyk nogmaal befchouwd, en zich naauwlyks aan dit gezigt hadt kranen verzadigen, werd  ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. 277 Werd de brandftapel ontftooken, waar op men 't nu gelegd hadt. Al wat de weelde en pracht toen nog had kunnen uitvinden, om de laatfte eer aan Bevelhebbers en Vorlten luisterryk en kostbaar te maaken, werd bier ryklyk aan de vlammende houtmyt verkwist. Zy, die het ionglte gedrag van marcius, om deszelfs edele beginzelen, gehuldigd hadden, bleeven by het overtchot van hunnen Vriend, tot dat het vuur alles verteerd, en alleen de beenderen overgelaaten hadt. Deeze overblytzelen werden voords met de zorgvuldigheid van naauwe bloedverwanten uit de asfche opgezogt, verzameld, en onder een hooge en prachtige' grafzuil begraaven, welker vercierfelen den nakomeling herinnerden aan den grootlten Krygsheld van deszelfs tyd (*). „ Rome. welk weinig reden had om eenen vyand te vereeren of te betreuren , die zyn eigen Vaderland op den rand des verderfs gebragt, en de traanen van eenige Vrouwen hooger hadt geacht, dan de aanzienlykfte en eerwaardigfte Afgezanten van den Staat, het het llech s de Vrouwen toe om over den dood van coriolanus, als over het verlies van eenen Vader, Zoon , ot Echtgenoot, tien maanden rouw te draagen. Zyne nagedachtenis werd echter vereeuwigd in de Romeinfche Gelcluedenisfen; ten tyde van dionïsius, en dus vyt eeuwen naa zynen dood, fprak men nog van coriolanus, en de Ki ygshaftigheid van zyn Charafter wischtc byna tem (*) Schoon wy in deeze Aankondiging alle andere Aanhaaïingen des Schryvers hebben overgedaagen , kunnen- wy n.et voorbv deeze te plaatzen : „ Dion. hal. Lib. V if. P. 528. P?ut in cmuoi. P. 233. — Livius (L. II. c. 4b.>fi*ynt meer S geQaSn té hebban aan het verhel, van den oudften Tinmeinfchen Gefchiedfchryver fabius, volgens wien coiuolaVws Zeenen hoogen ouderdom in ballingfchap gelee d en meniinaal gezegd zou hebben, dat zulk een toeftand dubbeld SleS vooreenen grysaard was. Cicsro zegt dat men meende, dat hy zichzelven om het leeven zou gebragt heben om de woede der Volfcers over zynen aftocht te ontkom™ • maar fchynt zelf dit verhaal voor een vercierfel der Ge, ? hfedfe yve s te houden, om een, volkomen gelykheid rusfel 1 cIlanü, en themistocles te hebben daar zy aIx\ naa de uitmuntendfte dienden aan hun Vaderland, in ballingfchap verweezen , tot de vyanden van hua Vadeilaad mtHepen, in bruto n. 10. II." LETT. X704. NO. 6, T  £?8 M. S TBAiT cenemaale de fchandvlekken zyner heerschzugt en doemwaardige wraakgierigheid uit by dat Volk, welks oorlogzuchtige geest Dapperheid Deugd noemde. Wy, die het gebruik van natuurlyke vermogens en bekwaamheden zorgvuldig onderfcheiden van het enkel bezit dier voortreflykheden, kunnen den lof niet toeftemmen, dien de bedwelmende luister van zyne fchitterende daaden den meesten ouden en laatere Gefchiedfchryvers van dit vak ontlfreeken heeft." Naa dit, 't welk wy oordeelden te moeten laaten vooraf gaan, vermeld te hebben, is dit de Charafterfchets van den Eerw. stuart: „ Ongetwyfeld had Rome nog geen grooter Veldheer dan coriolanus voortgebragt. Het geluk volgde immer zyne heldhaftige onderneemingen, om dat hy dezelven altyd voorzichtig berekende, dapper ten uitvoer bragt, en zich door de ftrengheid zyner krygstugt fteeds op zyne bende verhaten kon. Op zyne wenken herftelde zich meer dan eens een te rug deinzend, een op de vlucht gelhagen, Leger; tegen zyne bevelen waagde het niemand te fpreeken, fchoon zeer veelen zyn laatften aftocht veroordeelden. Zyne bekwaamheden als Veldheer waren hem min dienftig in den Raad. Onverzettelyke ityfzinnigheid heeft niets met de Staatkunde gemeen, en niets voegt den Regent in een vry Gemeenebest minder, dan den gezagvoerenden geest van een ftreng Krygsbevelhebber. Eene natuurlyke eigenzinnigheid , uit eene toegeevende opvoeding gebooren, ftelde hem buiten ftaat, de infchiklyke houding van een volkbehaagend man aan te neemen, en zyne oorfpronglyke trotsheid wilde zich hierin niet tot de minfte pooging vernederen. De gemeenebestgezindfte denkwyze had hem, met zulk een Character, de liefde des Volks nooit kunnen bezorgen; doch zyne gevoellooze heerschzucht maakte hem nu het rechtmaatig voorwerp van deszelfs haat. — Alle zyne burgerlyke deugden konden hem nooit meer dan geacht , nimmer bemind , maaken. Zyne ftroeve ingetogenheid , welke geen deel nam aan eenige ligtzinnige genoegens der jeugd ; zyne ftrenge regtvaardigheid , welke even min voor anderen, dan voor zichzelf, toegeevend was; en de ernst van zyn voorbeeld, het welk altyd Zeden voor anderen predikte, ontnamen allen bevalligen luister aan zyne onbaatzuchtigheid, weldaadigheid en opofferingen voor zyne Vrienden. De oninfchiklykheid, onverzoenlykheid en wraak- zug-  ROMEIN SC HE GESCHIEDENISSEN. £79 Eiigtigheid,van zyn ligt beledigd hart, maakten hem onge- fchikt voor de minzaame zamenleeving. r Eerzucht en moedermin waren de alles overfpannende dryfveeren zyner daaden. In veelvuldige gevechten zyn leeven voor het Vaderland gewaagd hebbende , fchroomde hy niet dat Vaderland op te offeren aan zyne beledigde eerj en de luisterrykfte voldoeningen zyner eer van de hand geweezen hebbende , uit trouw voor zyne aangenomen Vrienden, onderwierp hy onbefchroomd oerzelver belangen aan de beden zyner Moeder. De tedcrfte moederliefde moge nu de agterftelling van de zaak zyner weldoenders al eens bedekken; nimmer billykt de aliergevoehgfte eerzucht den vyandlyken aanval van eigen medeburgers en vaderland* Deeze misdaad verduistert alle zyne verdienden. Zy is de grootite, waaraan zich een iterveling kan fchuldig maaken. Alle andere misdaadeh toch maaken of hem alleen die ze bedryft, of flechts weinigen buiten hem, ongelukkig; maar de vyand zyns Vaderlands dreigt den ondergang aan geheele Maatfchappyen, en offert duizenden aan zyne rampzalige woede op. Geene reden ter wereld kan ooit zulk eenen aanval rechtvaardigen A en, hoe groot het Charafter van coriolanus in ons oog voor het overige ook zyn mogt, deeze daad alleen zou ons hem met verfoeijing in deeze Oefchiedboeken doen brandmerken." Reize van Zeeland, over de Kaap de Goede Hoop, naar Batavia, Bantam, Bengalen, enz. gedaan m de Jaaren 1768 tot 1771, door den Heer j. s. stavorinus Schout by Nacht by de Admiraliteit van Zeeland. Gevolgd van teniet belangryke Aanmerkingen, over den Aart, Gewoonten , Levenswyze, Godsdienstplechtigheden en Koophandel, der Volkeren in die Gewesten. In Twee Uee* len. Met Kaarten. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1793. fa S?' 8vo" 464 ^' EERSTE UITf REKZEti Indien eene ondervinding van veertig jaaren , die mén in den dienst van zyn Vaderland gereisd heeft, iemand boven anderen het recht geeft, om zyne Waarneemmgea en gevoelens, ten opzichte van Landen en Volken, mede te deelen, dan bezat de Heer stavorinus dit reent} ert  £5° j. S. STAVORINUS, REIZË. wel te meer, daar zyne betoonde opmerkzaamheid zyne onvermoeide vlyt alzins evenaarde. Van tyd tot tyd, eenige befchryvingen van zyne gedaane Reizen opgelteld hebbende, begreep de Uitgeever, die dezelve, naa des bcnryvers dood, met zeer veel genoegen gelezen bad, dat nog veele anderen hetzelfde genoegen zouden kunnen fmaaken , wanneer zy deeze Reizen gedrukt konden leezen. Dit denkbeeld gaf aanleiding tot de uitgave der eerst opgetekende Reize des Schryvers , met een Schip der Nederlandfche Oost - Indilche Compagnie gedaan. De Heer stavorinus, zynen tyd nuttiger willende betreden, dan denzelven, geduurende ettelyke maanden agter den anderen, aan Land door te brengen, het geen al dikwils het lot der Zee-Officieren is, gevoelde, door reislust aangef'poord, groote begeerte om intusfchen eene reiz' naar Batavia te doen; verzoekende daarom, behoudens zynen rang als Capitein ter Zee, by de OostIndifche Compagnie, als Scheepshoofd te worden aangegelteld, het geen hem ook is toegedaan : loopende hy met het Schip de Snoek, den 24ften Juny, uit Vlisfingen in Zee. Uit den Tytel , hier boven , ziet men reeds, dat de Schryver zyne reize verder dan Batavia heeft voortgezet, waar toe de gelegenheden telkens door hem opgegeeven worden. De geheele Reis wordt in het Eerfte Deel. in twee Boeken, het Eerlte van Zeven, het laatlte van Zes, Hoofdjtukken, voorgedragen. Dus vindt men, in het llte Boek, ïfte Hoofdftuk, de reiz' van Zeeland , tot san de Kaap de Goede Hoop, alwaar het Schip den'^den. November, des namiddags omtrent drie uwen, op de Ree liep; hebbende, federt deszelfs vertrek van Vlisfingen, go dooden en 58 zieken, meest alle aan het fcorbut. By de laatfte Monftering in Zeeland, 10 Juny 1768, beliep het geheele getal der Manfchappen op 22;, Koppen. In bet Tweede Hoofójtuk, befchryft de Heer stavorinus zyne reize van de Kaap, den i2den December, met 218 Koppen, (hebbende uit het Hospitaal aldaar een party half ■gezond Volk aan boord gekregen) tot deszelfs aankomst up de Reede van Batavia, den loden Maart, namiddag (>m 4 uuren. In het Derde Hoofdftuk, eene kleine reis om Peper, van Batavia naar Bantam, v:-:n 10 Mey tot 4 Juny. In het Vierde , eene Reize van Batavia naar Bengalen , met 74 Europeaanfche Zeevaarenden en 31 Mooren .aau boord, van 12 Augustus tot 26 September  J. S. STAVORINUS, REIZE. *»* 1769 wanneer zy op de Reede van Voltha het anker wierpen, en naar het Hollands Comptoir Hougly vertrokken. In bet Fyfde Hoofdftuk wordt Bengalen, en de terug togt naar Batavia, belchreven, tot 2 July 1770, in het Zesde, de terug reize naar Kaap de Goede Hoop, alwaar de Schryver den 3den January 1771 , met het Schip het Huis ter Mye, ten anker kwam. Wordende het vervolg der reize naar Nederland, tot 26 Mey van dat zelfde jaar, in het Zevende Hoofdftuk voorgedragen. Het Tweede Boek des Eerften Deels bevat, in Zes Hoofdftukken, verfcheidene Aanmerkingen, betreffende het Eiland Java , de Straat Sunda en Batavia; gaande het ifte over het Eiland Java in 't gemeen, de Straat Sunda, het Prinfen Eiland, het Eiland Dwars in den Weg, de Bogt van Anjer, de Reede van Batavia, het Ryk van Bantam, van Jaccatra, van Cheribon, over den Keizer en Sultan van Java, en het Vorftendom Madura. In het 2de Hoofdftuk wordt de natuurlyke gelleldheid van Java befchreven; in het 3de de geographifche gelteldheid van Batavia, en in het 4de en 5de de Regeeringsvorm en de levenswyze der Europeërs aldaar. Het zesde, of laatfte , Hoofdftuk vertoont de Nederlandfche Buiten-Comptoiren , Ambon , Banda , Ternaten , Maccasfer, Timor, Banjer-Masfing, Malacca, Java's Noordoostkust, Choromandel, Ceilon, Bengalen, Suratte, Mallabaar, Sumatra's Westkust, Bantam , Palembang , Cheribon , enz. benevens de Eilanden Onrust, de Kuiper, Purmerend, en Edam.' Deze Reisbefchryving zeer veele byzonderheden bevattende , meenen wy onze Lezeren te zullen vermaaken, wanneer wy hen eenige verfchillende befchryvingen uit dezelve voordragen. Wy bepaalen ons derhalven aanvanglyk tot de befchouwing der Dorades, Haayen en Lootsmannetjes, welke in menigte naby de Linie aangetroffen worden, en het volk op onze Schepen meestal eene aangenaame ververfching verfchaffen; wordende zekere visch , Albicores geheeten, door hetzelve gemeenlyk met den naam van Halve Koorden beftempeld. „ De Dorades is een der lekkerfte Zeevisfchen die m envindt ; hy is lang en plat, en bedekt met zeer kleine fchubben, daar zyn 'er van de lengte van vier tot agt voeten; doch de meesten, die ik heb helpen vangen, waren zelden boven de zes voeten lang. en gemeenlyk tien, t 3 «I  «Sa J. S. STAVORINUS, REIZE, of twaalf pond zwaar. De kop is ftomp en rond, heb» bende de Visch aldaar ook zyne grootfte breedte, van waar ze dun en fmal naar den ftaart afloopt. Wanneer zy digt aan de oppervlakte van 't water zwemmen, vertoorien zich verfcheiden couleuren, als blaauw, groen, zilver en goud , door malkanderen, op het allerlevendigst. Zy zwemmen zeer fnel, cn fpringen fomtyds eenige voeten boven water om hun prooi te vattenwelke de vliegende Visch is. Schoon de Dorades de lekkerfle Zeevisch is , die men in de groote Zeeën vangt, zoo is hy echter wat droog: als de ftaart gebraaden is, heeft hy in fmaak veel van onze KabbeljauwT De Dolphyn, die voor het mannetje van de Dorades gehouden wordt, heeft dezelfde gedaante en fmaak; doch is zoo fraai van couleur niet. De AMcores zyn dik en in een gedrongen , met een fcherpen kop, dikken buik , en dunnen ftaart, voorzien ; de rug is donker bruin , cn van onderen wit; de visch is vaster en drooger dan van den Dorades, en is ook zoo fyn niet; echter verftrekt hy den Zeeman tot eene fmakelyke Spys: wy vongen 'er verfcheiden die maer clan zestig of zeventig ponden zwaarte hadden, en welke wy met moeite met de lyn binnen boord fleepten ; zy zwemmen nooit alleen, maar altyd met eene menigte te i'amen; men vangt ze met den haak, of i'chiet ze met den harpoen; zy azen niet alleen op vliegende, maar ook op allerhande kleine, Visfchen. Hier van hadden wy op zekeren dag eene aangenaame vertooning ; wy zagen van verre eene groote menigte van Albicores, die in een ronden kring zwommen , en met hunne ftaarten met groot geweld het water beukten, en in het midden was eene menigte van kleine visch; nader by komende, zagen wy, dat de kring hoe langer hoe kleiner door hun gemaakt wierd, waardoor de kleine visch in menigte op malkander wierd gepakt, tot, dat ze, kort daar na, door hunne Vyanden werden verflonden. Deze kleine vischjes, die de gedaante van de Spiering vertoonden, hadden wy dikwils in zoo eene menigte by het Schip, achter aan het roer , dat het volk die in volle mandjes uit het water fchepie, en, na een dag of drie in het zout te hebben gelegen, voor Ansjovis aten; zoo rasch wy deze vischjes by ons zagen, werden wy altyd door Dorades en Albicores vergezeld. „ De Bonyt fchynt dezelfde visch te zyn, zoo wel in gedaante als fmaai;; maar hy is veel kleiner, zoo dat ik ge-.  J. S. STAVORINUS , RËIZÉ. 48 3 Hét hv noa iong zynde, den naam krygt van geloove, dat hy, nog jon• ;\lb cores wordt genaamd; ^ÏÏ^nfia^Sol.rfcheUl in kunnen zteu d3n ^^t^™**"* nu en dan ook H£ dan moet hy eemeemgen tyd met ^?m^5fkomt. den, tot zoo ang, dat « "nJfgd dier dat alles opHet is een gulzig en yleeschvreitena ü > l k is voor flokt wat het »«/^^^Smeng»SlJop plaat; hun die over boord vallen, ot z«mm nooit fen daar zy ' hadden om ze.te ontfnappen, indien zy m« ~d keel van onder is; vatten , doordien de opening van de keel van m , -c l, ï Je kan , door dien het water in de IS e^eeën 3S Ser en' doorfchynend^is waarna Ln de lyn zacht inpalmt , tot dat hy weder beg.n^ * 4ï  h •» STAVORINUS 9 REIZE; te rukken, als dan viert men bot, tot dat hv eünrl^ vermoeid, op zvde van het Schin mP ,„ / ei»oelykj oie men om zyn" Ivf racb ^ vast p ™"lzwa*^er touwen> wordt géüS 2r Ty' ifflSL^^Ï!!S-b<^ op den koP geflagen en gedood of ver 1 V andiPaake» zonder gevaar oen ftaart'af te'kleng I ,Z heelt veeltyds vyf, zes of meer, zuigers aan het vf hangen, ,ene hem niet verlaaten mW& yt blyven, dat men eenigzins fedSoe?JJnJ&T*W ze 'er van af te trekken! gebruiken, om ,, Behalven deeze is 'er no* pptip on,w« r . visa, , die de Haai vergezelt,enVyTby "deSv^mt" zy heeft den naam van L^mdtmetjes geWen om dar men meent, dat zv het a-j om dat deze is ved'moeijelyL l^%r/en mda7t°w; ^ zeil; echter gelukte het ons 'er e?,"a'n r Vhli';W een helger, want zy bvten aan Veen £ S5 2 mCt duim lang, met donker "blaauwe en wbrV'ft. * agt zien, ieder van een duim S Jn dfe a£ fPC? V°°r" 't lyf hepen. Hy hadt omtrent t^Sen^^ wasbeer fomkelyk, en niet zoo droogt aXeleel . VVy, zü),en op deeze Natuur- of VfcchkundiVe V«g doen volgen des Schryvers Re ze '2§l[ rVT ferg welks gezicht algemeen als mïkwaS Semffs Wesbalven de Schryver, niet lang na zyne SkSe aïrï d>. Kaap , zyne nieuwsgier eheid od dien iw i ƒ Wilde; wordende zyne rei, clerwaarSs du befefcevtn^ „Party met nog drie andere Lief hebbers Saai t héb bende, en na ons van wat eten, drank en w v^er te hebben voorzien, vertrokken wy des SlfZ trend halt dne uuren uit het Vlek va/de /TaZ fot ^ den voet des Beras geleffen is • ppn ;.f* a die-  J. S. STAVORINUS REIZE. 285 -diepe laagtens; aan de regterzyde ftroomde een riviertje, het welk . haar oorfprong boven uit den Tafelberg ontkent, en de Kaap van versch water voorziet; maakende hier een zacht geruis door de keifteentjes , die in menigte in deeze kloof liggen : de rug zelve was byna overal met laag kreupelbosch bezet , alwaar zich eertyds het wild gedierte plagt te onthouden ; doch welk aldaar nu niet meer gevonden wordt, ten minften werd niets daarvan by ons vernomen. „ Tot dus verre was het opklimmen ons niet zeer zwaar gevallen; maar nu begon het pad hoe langer hoe jfteiler te worden, en zoo fmal, dat het fomtyds Hechts Jde breedte van twee voeten had : verfcheiden plaatzen waren 'er, die wy op moesten, klimmen, die weinig van het loodregte verlchilden. Aan de linkerzyde hadden wy, als het ware, een muur van fteile opeen geftapelde rotfen , en aan de regterzyde een diepe kloof, het welk, wanneer wy ons veritoutten daar in naar beneden te zien, een ysfelyk gezicht gaf. In het klimmen hielden wy ons vast aan kleine heesters , die hier en daar tusfchen de rotfen waren opgewasfen: dit noodzaakte ons dikwyls te rusten, wanneer wy eene wat breeder plaats aantroffen. Hoe verder wy naar boven kwamen, hoe moeilyker het pad wierd, zo dat wy werk genoeg hadden, ons aan de ruigte vast te houden, om niet in deeze verfchrikkelyke diepte neder te Horten, en ellendig ons leven te verliezen. Wanneer de plaats het ons toeliet, rolden wy nu en dan groote fteenen naar beneden, die, in 'het vallen op andere nederttortende, een ysfelyk geweld en geluid in de kloof maakten , tusfchen de iteile zyden van den Berg geleegen : fomtyds ontmoetten wy groote brokken lieenen, van wel twintig voeten in het vierkant, die van den Berg afgefcheurd waren , en hier en daar verfpreid Jagen. Het pad, dat wy betraden, was zelfs niet anders dan opeen geftapelde losliggende lieenen , die het klimmen nog gevaarlyker en ten uiterften moeijelyk maakten, door de fcherpe kanten en punten, lien van deeze lostrappende, volgden 'er veele andere, en als men in zo een geval zich niet met de handen aan het heestergewas iterk vast houdt, loopt men veel gevaar om naar heneden te Horten. „ Eindelyk geraakten wy des morgens om half agt op het platte, of opperde, gedeelte van den Tafelberg, het T 5 welk  *86* J. S. STAVORINÜ», REÏZE» welk den naam heeft van de Tafel, dewyl zy, van bene» den gezien zynde, zich plat vertoont. „ iiier hadden wy het fraaïfte gezicht, dat men zich verbeelden kan: weêr en wind waren ons dien dag gunftig; de lucht was helder met aangenaame zonnefchyn: landwaards werd ons gezicht bepaald door het hoog gebergte ( van Hottentotsch-Holland ; zuidwaards zagen wy de Baai-Fals, tot deszelfs oosthoek toe, en de Romansklip , welke in die Baai ligt, branden. Tusfchen den Tafelberg en den Zeeboezem , vertoonden zich de Tuinen Conjtantia; wat verder zagen wy de Houtbaai, en, wat meer westwaards draaijende , den Leeuwenberg , waarvan de kop, fchoon zeer hoo§, ons niet meer dan een heuveltje toefcheen, wegens de veel grootere hoogte, daar wy ons op bevonden ; hy feheen onder onze voeten te liggen, niettegenttaande de afitand by de tienduizend voeten was. De Leeuwenjtaart , over de duizend voeten hoog, geleek eene effens vlakte ; het allerfraaifte gezicht was dat van de Tafelbaai; het Robben-Eiland, dat midden in dezelve ligt, verbeeldde niet grooter dan een ordinaire Rog, op het water dry vende, fchoon hetzelve drie kwartier uur gaans in den omtrek is. Van de Schepen, die in de Baai geankerd lagen, kon men bezwaarlyk de Masten, maar geenszins de Raas, onderkennen: de Booten, en andere kleine Vaartuigen, vertoonden zich weinig grooter dan enkele Itipjes. Het Dasfen-Eiland, dat ruim agt mylen van de Kaap afligt, en zeer laag is , was echter volkomen zichtbaar, liet vlek van de Kaap, waar wy van boven op nederzagen, feheen een klein vierkant, waar van wy wel de blokken, maar geenzins de huizen , konden onderkennen, dan alleen, doch flaauwelyk, de Kerk; ook het Kasteel, om dat hetzelve een weinig van het vlek verwyderd ligt. Het is niet wel te befchryven, in welk een klein begrip dit alles en de rondom gelegene landen, wegens de groote hoogte, zich vertoonden. Ten uiterften akelig was het gezicht aan dien kant, waar wy opgeklommen waren , alzo dezelve zich als een fteile opgaande muur vertoonde, en zelfs voorwaards over feheen te hangen. Het vooruitzicht, van daar langs weder naar beneden te moeten afdaalen, was ver van ons uit te lokken, en 'er wa« geen ander pad dat wy gebruiken konden. De lucht was hier boven zeer fyn en koel, niette- gen=  J. &. STAVORINUS, REIZE. 287 genitaande de Zon zeer helder feheen, en het thans in dit gewest Zomer was, en aan de Kaap een warme dag, alwaar de Thermometer op dien tyd op 8o° Hond. Wy lieten van eenige Slaaven, die wy medegenomen hadden, wat ruigte by malkanderen gaêren , en een goed vuur aanflooken, daar wy rondom gingen zitten, en ons middagmaal deeden. „ Eenigen tyd dus uitgerust hebbende, gingen wy een gedeelte van de Tafel rond wandelen, daar wy ruim anderhalf uur mede doorbragten. Deeze is zo vlak niet, I of 'er zyn hier en daar verhevenheden van rotfen; doch de hooglte Hechts van een mans lengte; op veele plaatfen is de grond ook niet anders dan enkele rotfen, die, gelyk als zeebaaren uitgeftrekt liggen. Uit het Noordoosten en Zuid-oosten, tusfchen die rotfen, zyn plaatfen van een fteenachtige aarde , waarin verfcheiden aan ons onbekende foorten van bloemen Honden te bloeijen, waarvan 'er fommige een zeer aangenaamen, en andere een Hinkenden, reuk gaven. Wy zochten eenigen tyd naar Vyvers, die men verhaalde, dat hier vóór deezen zouden zyn geweest; doch zagen niets, dat daar naar geleek; maar wel een aangenaam zoet water, dat een weinig geel gecouleurd was; op fommige plaatfen, in de fcheuren en ' reeten der rotfen, agtergelaaten door de dikke wolken, waarmede de Tafel bedekt wordt, als 'er een Zuid-oostenwind waait. Dit water verfrischte ons zeer , toen wy boven kwamen , vermits wy geen water van de Kaap medegenomen hadden, en byna van dorst verfmachtten. ,, Men vindt 'er ook op verfcheidene plaatfen , daar maar een weinig aarde is, eene foort van rietachtig gras, dat fcherpe punten heeft, en nog al redelyk hoog opgroeit, en tusfchen beide met bloemen verfierd is, zo als wy hier boven reeds gemeld hebben. Naar het Zuiden en Zuid-oosten heeft de Tafel eene merkelyke helling; doch op het einde loopt de Berg weder veele honderde voeten Heil naar beneden, met zwart uitfteekende en overhangende rotfen , zo dat ze van die zyde onmogelyk te beklimmen is. Na ons alhier ruim vier uuren te hebben opgehouden, begonnen wy even voor den middag den Berg af te klimmen. Een half uur benedenwaards gekomen zynde , vonden wy eene inwyking in de rots, die verre voorwaards overhong , en een aangenaame grot maakte. De grond was 'er met een kort gras bezet; een irraaï van  e88 J- S. STAVORINUS, REIZE. van een helder zoet water, ter dikte van een duim, ontfprong uit de rots, in het binnenfte der grot, d e wv °^1'mmen met opgemerkt hadden; hier leiden wy ons een half uur op het gras neder, en nuttigden de SSaS 0VTbr!e,Vene Pr0vifie > TO°P wy w d§er met fristenen moed afklommen. T,0?'3aS h£t °Pklimmen moeijelyk en gevaarlyk geweest, het neergaan was nog erger. Dewyl wy verplicht waren altoos rond.te zien, waar wy onze voeten zetten zouden , zagen wy te gelyk in de ysfelykfte diepte neder, welke ons hoofd duizelig maakte. De minfte misftap was »u veel gevaarlyker dan by het opklimmen, vermits wy ons toen nog met onze handen aan het heestergewas kon™Toi,,TSt, " * waarvan wy nu- geen gebruik konden maaken, ten zy wy achterwaards afgingen, waartoe wy fomtyds genoodzaakt waren: en over de losliggende fcherpe fteenen af te glyden, kwam ons nog gevaarlyker, zr> met ondoenlyk, voor. Gelukkig kwamen wy echter om half drie uureu aan de platte klip, op twee derde van de hoogte naar_ beneden. Dit is een laage vlakke rots waarover het riviertje, dat van boven uit de kloof ont' fpnngt, naar beneden afltroomt. t.n'cr'^n11 7yuh^r eeen . weu"g gerust, en ons met een teug van dat helder Sprmgwater verfrischt hadden, daalden wy verder af naar beneden ; doch langs een veel gemakkelyker weg, dan wy des morgens in het opklimmen tot hier toe gehad hadden, en kwamen 's namiddags om vier nuren in het vlek van de Kaap te ru* s Avonds, en den volgenden dag, waren wy byna niet in 2 ƒ. A. backer, mekgeungen1. Mengelingen uit myne Portefeuille. In Vier Afdeelingen. Door j. a* backkr. Hele veel. Te Amfleldam by A. 15. Saakes, 1794. In uVO. 252 £/. Toeven als het voorgaande Deel (*) behelst dit tweede, in Vier 32, byzondere Afdeelingen. 1. t ertelzek, Vertoogen en Herderszangen, mprofa. 2. Dichtftukjes. $.Anecdotes, cn 4.Medegedeelde Mengelingen. Ten opzichte van allen beroepen wy ons op ons reeds gegeeven oordeel; kunnende de volgende Anecdote ter proeve verftrekken: xantippe. ,, Üp het hooren van den naam van xantippe, maalt ieder zich haar wezenlyk karakter voor zyne verbeelding, en Helt 'er den geduldigen sqcbat*s nevens, 'k Behoef diensvolgens niet te zeggen wie zy was. Maar 't volgende verhaal zal aantoonen, dat zy,by alle kwaadaartigheid, hasren man liefde toedroeg. Socrates had verfcheiden Filolbfen van zynen tyd by zich verzocht, om eene Redevoering over de gezel* lige Deugden te hooren; maar xantippe begreep dat dit uit^eIteld moest worden, alzo zy eenige Vriendinnen ïneenue te ofithaalen in de zaal daar socrates öreeren zoude. De Wysgeer moest gehoorzaamen, Ichoon hy rxaauw tyd hadt om liet zyne Vrienden te doen weeten. In de haast die hy maakte, om by hun rond te loopen, vergat hy diogenes , die ter bellemder uure verfcheen , toeii xantippe niet haar gezelfchap aireede vergaderd was. Men weet dat hy de hondfche bygenaamd wierd, en zyn toenaam beantwoordde aan zyn gedrag. Hy vraagde xantippe , of socrates niet zou fpree- ken van de kwaade Vrouwen en haar vooraan Hellen , 't geen haar dermaate verbitterde , dat zy de Redevoering van haar inan met haare tanden verfcheurde, en, met behulp van haare Vriendinnen,diogenes het huis deed ruimen. Socrates, te huis komende, zag de brokken van zyn werk over de vloer geilrooid, en, hoe geduldig hy ook zynmogte, vervoerde hem de fpyt tot zo verre, dat hy xantippe een klap aan de ooren gaf. Met een ysfelyk gefchreeuw vloog zy ten huize uit naar den Aereopagus, dien zy wist dat juist op dat oogenblik vergaderd was; zy beklaagde zich van geweld, en beriep zich op het gezelfchap dat 'er tegenwoordig geweest was. Men kan ligt denken, dat het getuigenis dier in haare vrolykheid gehoorde Vrouwtjes den armen socrates niet weinig bezwaarde. Alle Hemden zy overeen dat xantippe onmenschlyk behandeld was. De Aereopagus daagde den Wysgeer voor zich, en Houd gereed hem te vonnisfen; doch men wilde nog eenmaal 't getuigenis der beledigde hooren ; men riep haar voor zich, vraagde haar of al het gezegde van haar en die Vrouwen waar was. Ja, antwoordde zy, maar ik had het 'er dubbeld na gemaakt; en door dit getuigenis , dat de liefde haar afperfte, verlostte zy haaren man, die , volgens de Wet der Atheniénfersop vrouwenfla^', ar,* ders een zwaare ftraf had moeten ondergaan," {*) Vaderl. Lelt, yooniyi, bl. (>ij.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Overdenkingen over het Lyden, den Dood en Öpjtanding, van jesus. Volgens het Verhael van zynen Vriend en Leerling Joannes. Door j. l. ewald. Uit liet Hoogduitsch vertaeld. Te Utrecht, by de Wed. S. de Wael en Zoon. In gr. &vo. 309 bl. Legio is het getal der Schriften , Ook in onze taal voorhanden, in welke de Verhaalen der Euangelisten, aangaande het Lyden van den gezegenden Zaligmaaker, aanééngefchakeld, Taal-, Oudheid- en Historiekundig, behandeld worden. Behalven de Werken, daar toe opzettelyk vervaardigd, ontmoet men geenen Schriftverklaarder van eenige vermaardheid , welke zich daar toé niet heeft verledigd. Niet zo ruim is de voorraad van opftellen, in welke het leerzaame, ftigtelyke en opwekkende , in de altoos gedenkwaardige voorvallen begreepen » opzettelyk ontvouwd wordt. Menigmaalen verwonderden wy ons , dat, onder het groot aantal Van uitmuntende Leerredenen, zints geruimen tyd afgegeeven, de Optie:* Iers derzelven niet op de gedagte zyn gevallen, om die allergewigtigst gedeelte der gewyde Gefchiedenisfe praktikaal te behandelen. Een jeruzalrm , zollikofer» jjlair. , en anderen, hadden zy die moeite op zich genomen, welk een allernuttigst Leesboek zou het Publiek van hunne welverfneedene pennen hebben ontvangen! Onder het klein getal leezeuswaardige Schriften van die foort , gedenken wy met genoegen aan het Werk van den Haagfchen Kerkleeraar krieger , onlangs met lof door ons aangekondigd. Ewald , door meer dan ééri Gefchrift onzen Landgenooten bekend , komt hier het zyne bydraagen. 's Mans Overdenkingen verdienen eeile aanzienlyke plaats op de kleine Lyst der Leesboeken, in welke de Euangelifche Verhaalen kott en zaaklyk toegelicht , en de praktikaale leeringen, in dezelve opgefloöten, ernftig en kragtig worden vOorgedraagen. Zie hier den aanleg en het beloop van évvald's Gefchrift. Hy heeft hetzelve gegooten in den vorm vari •' tETT. 1704. no. 7. V Over-  &94 3- *• EWAtD Overdenkingen, te zamen twintig in getal; ieder derzeïven, uitgezonderd de drie eerfte en de laatfte, heeft ten onderwerpe eenig merkwaardig voorval uit de gewyde Verhaalen , betreflende den lydenden en den opgew'ekten jesus. Van de vier Overdenkingen, die wy van het algemeen Ontwerp hebben uitgezonderd, bevat de eerfte een Onderzoek, wegens het Lyden van onzen Heer, uit een menfchelyk oogpunt befchouwd; de tweede overweegt de vraag: Welk een uitwerkzel hadt het lyden en de verzoekingen op de gezindheid van onzen Heer? Het Gebed, waarmede onze Heer zyn lyden aenvaerde, wordt in de derde Overdenking behandeld,cn in de twintigfte of laatfte Overdenking het oogmerk van de Gefchiedenis van Joannes ontvouwd. By wyze van Inleidinge, heeft de Heer ewald, aan het hoofd des Werks, geplaatst, eene korte Schets der Gefchiedenisfe van het Lyden, den Dood en de Opftanding, van jesus, opgemaakt uit de zamengetrokkene berigten der Ëuangelisten, zo als dezelve naar de meening van onzen Schryver moeten gerangfchikt worden. _ Over 't algemeen kunnen wy van deeze Overdenkingen , die ook wel den naam van korte Leerredenen kunnen draagen, getuigen, dat zy met genoegen, en tot ftigting, zullen geleezen worden. Zonder te vervallen in het verveelend uitvoerige van Taal- en Oudheidkundige Aanmerkingen ; zonder eene vertooning te maaken van geleerdheid , die ligt te bekoomen is, en waar mede menig Leeraar de onkundige Gemeente zand in de oogen werpt, doch de geoefenden verveelt; en 't welk de oorzaak is, waarom, geduurende de dus genoemde Pasfieweeken, de openbaare Godsdienstoefening door veelen vermyd wordt: dit alles zorgvuldig vermydende, geeft de Heer ewald een algemeen berigt van perfoonen en zaaken, zo veel als genoeg was, om in den geest van het voorgeftelde Verhaal in te dringen, en zich hetzelve, als 't ware, door daadelyke aanfchouwing te vertegenwoordigen, zo als ieder gebeurtenis zich met 'er daad hadt toegedraagen. Niet even gelukkig, egter, is de Schryver hierin altoos gellaagd: waarom de Vertaaler het noodig heeft geoordeeld , hier en daar, eene aanmerking te plaatzen , in welke de blyken van oordeel en goeden fmaak doorftraalen. Dus ontmoeten wy, onder anderen, aan het flot der IXde Overdenkinge, eene aatiwyzing van het onbeitaanbaare in het karakter van Pilaius, zo als hetzelve door  OVER HET LYDEN j. C Sipf door ewald gefchetst was. Elders, daar de Schryver van de klederen des Heilands fpreekt, maakt de Heer Vertaaler op de uitdrukking: De Lyfrok was zonder naedz uit één Jluk, zoo als Hy, die hem droeg, met regt deeze aanmerking: „ Dit zal zo veel moeten betekenen als „ eenvoudig, oprecht; dan, het mag zyn wat het wil, het ftuit my verfchrikkelyk, ik kan het niet lee,, zen, zonder iets, ja! ik weet niet hoe ik 't noemen zal, verontwaerdigends? maer dit is wat fterk, te ge- „ voelen, het heeft, dunkt my, veel van iet aer- j, tigs, of van een laege naïviteit, en die beide, vind ik, dat in eene Godsdienftige Overdenking eene flechte ,, vertooning maeken; ewald heeft dikwyls reflexiën van it dien aert, die fchoon zyn, —— maar de zucht, ont ,, zulke reflexiën te maeken , verleidt weieens tot on■it voegzaeme." 'Wy herinneren ons , by deeze gelegenheid , eenen Leeraar foortgelyk eenen misdag te hebben hooren begaan, daar hy, handelende over christus, als gekruist tusfchen twee Moordenaaren, 'er nevens voegde: , Hy was hier op zyne rechte plaats: de Deugd ia , het midden.' Om iets ter proeve te leveren van de wyze, op welke de Heer ewald de overdagte voorvallen tot een zedelyk gebruik aanwendt, willen wy hier iets voordraagen uit het geen hy uit den val en 't berouw van petrus afleidt. „ Hier (dus luidt, onder anderen , 's Mans taal,) „ hebben wy de gefchiedenis van ons hart; en helaesi niet van een verhard, diep bedorven , maer van bet ,, beste edelfte hart. De besten onder ons, wanneer zy ,, deze gefchiedenis leezen , moeten gevoelen , dat pe- „ trus vleesch van ons vleesch zy. Wanneer zou- „ de ik aen het einde komen , wanneer ik deze ge„ fchiedenis op alles wilde toepasfen , waer op zy zich al laet toepasfen ! Gy kunt deze gefchiedenis nooit leezen, ftruikelende en vallende, of gy, die nog nooit ,, diep gevallen zyt, die gaerne wildet opftaan, —— die ,, ook opgeftaen zyt, niemand kan ze leezen, zonder 'ef eene menigte licht, en waerfchouwing en troost, in te „ vinden* Maer laet ons vooral zien, wanneer en hoe en hoe diep de welmeenende mensch vallen kan. ,, Juist dan, wanneer gy u voorftelt het zekerfte te zyn, „ juist dan, wanneer gy denkt, hier toe ben ik niet in „ ftaet! dat zou ik nooit in myn leeven doen! — juist Va ,»dan,  *5Ö J. t» EWALD ,, dan, wanneer gy u zeiven het meest vertrouwt, be- „ vindt gy u in het grootfte gevaer. Die op zich „ zelve niet veel (leunt, die waekt en bidt, en zal dan „ ook niet in verzoeking vallen ; maer die gerust is, „ die waekt en bidt niet, maer valt ook, als petrus „ viel. Wee! die menfchen, die op hunne kracht, om „ zich van alles te kunnen onthouden, die op hun edel „ hart vertrouwen; die op geene waerfchouwing letten die ,, met waerfchouwingen fpotten , om dat zy zich ver„ beelden, boven de gewoone waerfchouwingen ver ver„ heven te zyn, —- als zy maer eens op petrus za„ gen, wie hy was, en hoe hy viel, en wie zy zyn, „ en .hoe zy vallen kunnen. Ja! bleef de mensch altyd „ in eene geruste gemoedsgelteldheid , waerin hy aen „ elke waerfchouwing denken, waerin hy iteeds op zyne „ hoede kon zyn, dan kon hy nog veel eer blv- „ ven tlaen, dan hy flaende wilde blyven. Maer daer „ komen verzoekingen, die onze driften aenfpooren, daer ,, komen uuren van driften. Gy wordt tot drift en M tu°.orn verwekt; het vuur der wellust wordt in uw „ binnenfte ontftoken; angst en menfchenvrees komt in a» u op , -—- en helaes ! dan zyt gy niet meer de „ mensch die gy van te vooren waert. De wet in uwe „ leden neemt u gevangen onder de wet der zonde ; gy „ zult vallen , zelfs eer gy noch denkt dat gv kunt „ ttruikelen. En denk niet, dat het by ééne ftruike„ ling, by éénen val,zal blyven.— Hebt gy eens gelost gen* gy zult meer liegen; eens bedrogen, gy zult „ meer bedriegen ; hebt gy u eens aen onmaetigheid „ aen wellust overgegeeven , gy zult 'er u meer aen „overgeeven, en dan fleeds meer liegen en bedriegen, „ Iteeds tterker aen onmaetigheid en wellust verkleefd „ worden. — In minder dan twee uuren kwam de „ openhartige petrus zoo ver, dat hy de fnoodfte leu„ gen bezwoer; en wie onder ons durft vertrouwen „ beter te zyn, dan hy was?" 1 In zyne Overdenking der zorge van jesus voor zyne Moeder en voor zynen Vriend Joannes, hooren wV den Heer ewald, eenigzins in den linaak van pfenmnger aldus redekavelen. „ Het was een bevel van tesus a te weeten aan Joannes, om Maria tot zich te neemen „ dat hy naerkwam; maer hoe dikwyls zal hy Hem niet „ voor dit bevel gedankt hebben ! Hoe veel vreusd s> hadt jesus hun beide door dit woord gefchonken! „ Hoe  OVER. HET LYDEN J. C. 207 Hoe goed moet het hun niet geweest zyn, wanneer „ zy op ftille winteravtfgden by elkander zaten, en over „ Hem fpraken, aen vi|en hun hart zoo verkleefd was! wanneer zy zich zoo menige zyner woorden en dae„ den herinnerden ! wanneer Joannes Maria iets ver„ haelde, 't geen zy nog niet wist, uit de drie laetfte jaeren van zyn leeven ; en Maria Joannes wederom „ zoo veele dingen uit zyne kindsheid en jongelingsjae- ren! wanneer zy den zoo veel bavattenden zin „ van menig woord naerfpoorden, en deszelfs vroegere ]of laetere vervulling gisten! wanneer zy in uuren van „ droefheid zich met zyne belofte oprichtten: Ik wil u geene wee/en laeten, Gy zult my wederzien, „ — Ik zal u tot my neemen, op dat gy zyn meugt 1 ,, daer ik ben! Zeker heeft liet Joannes nook berouwd, , dit laetfte bevel van zynen Heer gehoorzaem geweest ] „ te zyn. En (dus betruit de Heer ewald) dit zal , „ nooit iemand in de geheele waereld berouwen, wan„ neer hy met eene kinderlyke gehoorzaemheid dat geen doet, 't geen hy voor den wil des Heeren erkent. Je'sus beveelt alleen , om de menfchen gelukkig te „ maeken, en verbiedt alleen, om de menfchen uit het „ verderf te redden. Hy geeft te genieten, terwyl Hy „ het genot van andere dingen verbiedt. Al 't zwaer, „ fchynende, 't geen Hy gebiedt, is maer eene opwek, „ king uit den flaep , om in de vreugd van een mor, genfeest der Lente te deelen. Dat zult gy onderj vinden , Mensch ! als gy u maer een tyd lang aeu , ,, zyne woorden houdt, die alle zyn als dit woord. , Meer dan men zeggen of befchryven kan, is zyn juk ,, zacht en zyn last ligt." Wy eindigen ons Berigt met de ernftige aanbeveei ling van dit Werk aan allen , die in het leezen der ge1 wyde Verhaalen , en vooral van de laatfte allergewigi tigfte uuren van 's Heilands leeven, leering en ftigting zoeken. Op zommige plaatzen zou de Heer Vertaaler zynen ftyl een weinig meer hebben kunnen befchaaven3, ! en van Germanismen zuiveren. V 3 Leer-  *9S LEERREDENEN Leerredenen over eenige Geboden der Wet Gods. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Leyden, by A. en J, Honkoop, 1793. Jn gr. 8vo. ïüi bl. Uit het Voorbericht leeren wy, dat de Vertaaler „ ge» waagd heeft, de Leeiradenen, in deezen Bondel „ begreepen, by wyze van Uittrekzels uit een grooter „ Werk, door een waardig, rechtzinnig, Luthersch God„ geleerden , m de Hoogduitfche Taal geichreeven in „ Nederduitsch gewaad, onder 't oog zyns Leezers te „ brengen, en aan zyne beöordeeling over te geeven." Van het verzwygen van den naam des oorfpronklykèn Schryvers geeft hy geene reden. Veelen , misfchien, zullen zich hier over verwonderen: alzo de uitgave van Leerredenen, zonder den naam des Opftellers, eene zeldzaamheid is, en 'er, van wegen het karakter van rechtzinnigheid, op de Lutherfche gronden, den Redenaar toe, geëigend, niets in den weg ftondt, waarom, althans uit dien hoofde, 's Mans naam niet zou genoemd worden. Wat de Leerredenen zelve aanbelangt, zy hebben ten onderwerpe zodanige byzonderheden uit de, dus genoemde , Tien Geboden van de Wet van Mozes, als den Vertaaler meest belangryk voorkwamen, zo van wegen de natuur der zaak zelve , als uit hoofde van de gefteldheid van tyden en zeden, ook hier te Lande, die de voorgeftelde waarfchuwingen en onderrigtingen , naar zyn begrip, meest noodzaaklyk maaken. Vry geregeld is doorgaans, de behandeling der voorgeftelde onderwerpen" hoewel, meestal, eenigzins dor en fchraal, en niet genoeg verleevendigd door zulk eene wyze van voordragt welke , door de overtuiging des verllands , zich eenen weg tot het hart baant, en, door dit middel, de welbegreepene waarheden .haaren invloed doet oefenen op de beftuuring van gemoed en gedrag. Hier en daar betrekt de Prediker tot eene behandelde Ondeugd, of Verbod, byzonderheden, welke zekerlyk door den Wetgeever niet bedoeld zyn. Spreekende, b. v. van het misbruik van Gods naam, rekent hy daar aan fchuldi* „ zulke Dwaalleeraars, die met de grootfte onbefchaamd^ „ heid hunne eigene meeningen en harfenfchimmen voor „ Gods Woord uitgeeven, dezelve uit de Heilige Schrift, door valfche Verklaaringeu, listig zoeken te bewyzen,  OVER EENIGE GEBODEN DER WET OODS. iP9 a en fpreeken, de Heere heeft het gezegd; die, onder * voorwendzel van 'c Christendom van menfehelyke in" ftelJineen en overgeloof te reinigen , en daardoor aanV eeS te maaken , de wigtigfte waarheden, en in" ïonderheid de onderscheidende leeringen van hetzelve, " zoeken te verdringen." "in de vyfde Leerreden ontmoeten wy een onderzoek, wanneer het geoorloofd en plicht zy te dooden? Drie ge5 wordeni hier als zodanig vermeld. Vooreerst, wanTeer 0WverS 3en rechtvaardige" levensftrafFen aan imsdaaSLen uitvoeren. Ten tweede, by onvermydelyke lylsSeeS tegen eenen moordenaar; en eindelyk , op Svel van de Overheid in den kryg. Onder de eerfte Afdeeling treedt de Leeraar in een onderzoek omtrent het rS der Overheid om aan het leeven te mogen «raffel Op het regt der natuur , zegt hy, kan dit niet gegrond zyn, ontlat, volgens dit regt, alle menfaien eilander 4lvk zyn, en niemand magt heeft over de "oeder'en, veel*minder over 't leeven, eens anderen." b'ol kan dê grond daarvan niet zyn de vrywUhge opdrast der Onderdaanen, toen zy de Regeenng en de S voor het algemeene, welzyn in handen der Overheden ftelde: om reden, dat de mensch, geen Heer zynde 'over 7yn leeven , en zich hetzelve met kunnende y 2evol^eivk ook niet aan eenen anderen t ° r ch? kan mfde3eeleyn, om hem daar van te beroo' ven, en met den dood te ftraffen " In de onderftelïinJ dat het recht van de hoogfte Lands - Overheid "oVertet'leeven en den dood haarer Ontodjanj, ^ geen' twyfel onderworpen is," is de Schryver van oorded dat God, zynde de Heer over het leeven der menfchen^ bet gemelde regt aan de Overheid heeftopSaain- zich, ten bewyze daar van, beroepende op E? z fgen van Paulus, dat'de Overheid het Zwaard met tevetgfefs draagt, en zy Godes dienaaresfe ts , een wreek- li loTme^S Zwaard, aan de Overheid^het recht om " Een te Itraffen, heeft ook Jefus zelf erkend, wan" neer hy niet flegts Petrus daar aan erumert, met het " zeggen naamlyk, dat, alle die het Zweert nemen, door I hTzweerl vïrgaan zullen; maar ook op het zeggen ' V 4 "  SOP LEERREDENEN OVER EENIGE GEBODEN DER WET, „ van den Romeinfchen Stadhouder Pilatus: weet ev niet " t ï M?nl\lfbe V' ^dè ZltHebTe^ " ben ul,TLant.w°orddf: Gy enfoudt geen macht heb*, ben tegen my, indien het u niet van boven zeeee-en en „ om zich te laaten dooden, wanneer hy van oproer „ ot van eene andere groote misdaad, ovemu"d konde '' verSd hTdHrd°0rj!y Vfge"S de Wetten d ke „. „ verbeurd hadde: mdten ik onrecht doe, ende vu den „ doode wmdig gedaan hebbe, ik en weilcïeniet 3' T?f H°S ^d 0ük Paulus dit kunnenweigeren die » zelf aan de Christenen te Rome fchreef: alle ziel ™ d l machten over haar gejlelt onderworpen. Want élar l "£« ZCM dm va»Godt: ™de de machten die daar " telen de Tarief ieordineert- dat die haar a) tegen de macht fielt , de ordinantie Godts, wederllaat. M 7rj,i?/,n ?-raegt ¥ Zmm niet te vergeefs. Want * zy u.Godn dienaaresje, een wreekjler tot Jlrafedentee„ nen die quaet dr>et. En (dus belluit de Sch vver) a- * erondr ïff Va", de? Seöpenbaarden Godsdienst, „ grondt zich het recht der Overheid, om doodvonnis- M den " h t?611- Z-Vrhefft dus & 'recht om te dot „ den. In hoe verre dn befluit wettig zy, en de aangevoerde redekaveling het meergemelde rfgt wettige? w len wy bever aan des Legers oordeel overlaa en dan dat wy daar over breedvoerig zouden uitwe deni- wai toe ons Maandwerk, boven dien, niet ge£h%%' 1 Inreden over Judas vs. H , L Uitgefprooken den, Jj Try 1?93' 111 de Rwonjtrantfche Kerk te Blei?. *yk, door obkbrand brvjwing. Veel licht verfpreiiende over den Brief van Judas, en over Daniël Wil. M&L°VT tydm' en om der druipende, ^theistery te keer te gaan. Te Rotterdam by N. Ba- * «1, 1793- In gr. gvo. 44 bU Op eene ontladende befchouwing van den Brief van den Apostel judas , vergeleeken met den Voord™ des Zienders Damel, Hoofdft. VU, laat de Eerw. bruS «ing yolgen, zyn ernftig beklag over het verval van het Christendom in, onze dagen, en over het hand over hand toeneemend getal. van Ongeloovjgen ; die , hoewel fcU fchuil'  g. bruimng's leerreden. 301 fchuil houdende agter het masker van uitwendige belydenisfe van het Euangelium, nogthans, zo niet, met het geloof in God, allen Godsdienst, althans het geloof m jezus, verzaakt hebben. Omtrent de Roomschgezinden, in zommige Landen , voedt hy vooral zeer ongunftige gedagten. „ De weidfche Tempelen (fchryft hy) worden, vooral by die plegtigheden, welken 's nagts ver!' rigt worden , in Tempelen van Venus verkeerd, en ' de Kloosters, waar mede die Landen zyn doorzaaid, ,, zyn doorgaans de affchuwlykfte tooneelen, niet alleen ,, van brasferye en dronkenfchap , maar ook van zulk eene ontngtigheid , welke de menschlykheid fchuwt te " noemen." Zeer gunftige gedagten, intusfchen, voedt de Leeraar aaugaande de bedoelingen van de tegenwoordige hoofden der Franfche Natie , om den Godsdienst tot deszelfs oorfpronklyke beftemming te doen wederkeeren. „ Kan men (vraagt hy) het Godsdienltig , doel der Franfchen den lof weigeren, dat zy de Geest' lykheid weder aan de Stigters des Christenctoms wil' len doen gelyken, en den Christen Godsdienst onder I', hen langzaamerhand tot deszelfs oude eenvoudigheid te willen te rug brengen; een plan volgende, welk de groote erasmus ten zynen tyde reeds poogde in , 't werk te Hellen?" In verre na niet zo gunftig denkt de Eerw. bruining over de voormaalige gelteldheid der Franfchen, vóór de Omwenteling. „ Geen los vermoe„ den is het (dus fchryft hy) —- dat zulke Hoven, waar weelde, hovaardy en geldgierigheid, de eenige dryfveeren der Hovelingen zyn; gelyk men, met zekerheid, omtrent de meeste Franfche Hovelingen heeft " kunnen zeggen: het is geen los vermoeden, dat zulke Hoven der Godverzaaking ten zetel verftrekken , van *' waar die pest der Zielen zig door het ganfche land 4 verfpreidt, en niet alleen den Prelaat en Staatsdienaar, maar ook den Burger, befmet. Ja! de droevige ondervinding leert , hoe zeer die onderfcheidene *' Standen, in Frankryk, daar door vergiftigd waren." Wy gelooven dat de Eerw. bruining in dit alles gelyk heeft; doch wy gelooven tevens, dat 'er geene reden is, om juist Frankryk alleen tot een voorbeeld te ftellen; maar dat zeer veel van zyne gezegden zich ook eb. 4ers laat toepasfen. In het flot zyner Leerreden ontmoeten wy eenige aanmerkingen tegen het ftelzei der be-  3°* e- bruining's leerreden. sSed^e(ï^vï^,aakeKf?<,■o,,, aiz° ^ wiaeente tegen alle verleidingen der omrerptfriHipiH r» waa,lchu».n; wdk oogmerk «kcrlyf SofSfg fs ' * roosjes fz,, 1793, ƒ„ gr> 8y0. 46 J L^oe^ïr^T^ d£i °pftelIerS van deez* kor» X-^ iroeve, het dient orn den mensch gerust te ftellen omtrent zyn lot naa het fterven , en dft het deel ÏÏ yroomen onmiddelyk, immers kort naa hunne intrede "al ondertt^ln^T16"' T g^kkige kLswS'g zaï ondergaan. In de twee eerfte Afdeelingen handelt dl en^ove'/drn t ^^%kheid v,„ 's mfnfcE S zief en over de Opftanomg, of herftelling van den Mensch SSSl^ --™ i? aardlcne Lichaam, zich zal ontwikkelen tot een heerlvker ei. onverderflyk Lichaam, dat tot eene eeuSe duwzaamheid gefchikt en verordend is, omTmenfclien SS? OnV d£r ikheid' en gelnkz I ;h3 te zyn. Op de Natuur, en vooral op het Rvk der Infekten, beroept hy zich ten dien einde, al Welk laatfte eenige veranderingen van dien aart oplevert. Ook mee' ? Lynden,|e £n£ V°°r deCZe ^ te vinden in d T ! kende vergelykmg van paulus , x Kor. XV- <5<-oK Be derde Afdeeling bevat eenige bedenkingen, welkeen Schryver als aanneemelyk doen voorkomen' l^et gevoe den'herSinVf^Wff ^f6" Van dit ^^dfclfe va„ at herftelling tot het eeuwige leeven fpoedig zal gevolgd her"; 32 De, °PTfkkjng Van den MenschÖCfthrfft h?1 „ het andermaal bekleed worden zyner Ziele me Z „ werktuiglyk dpch nu niet aardsS , m ar heSch „ Lichaam gefchied zekerlyk ter volmaking van ™s Men' „ fchcn toeftand Niets minder dan dit! kan de God- „ lyke Wysheid met de herftelling van den Mensd?ten „ eeu-  HET LOT DER MÏNSCHEN NA HUN DOOD. 303 „ eeuwigen leeven beoogen. Is dan (vraagt de Schry2 ver) deze herftelling niet hoe eer hoe beter ? Waar' om zal de Mensch, na zig, volgens zyne beftemming, tot een volmaakter ftaat voorbereid te hebben, geduu* rende eenige weinige jaren , weder een reeks van jaren of eeuwen, in een werkeloozen ftaat gelaten; " worden , eer hy op nieuw in de gelegenheid gefteld worde, om zyne zedelyke ontwikkeling en volmaKing „ voort te zetten , en het geluk te genieten , waarna „ hy in dit leeven ftreefde, welke het doel zyner pogin„ gen, en tevens het doel der Godheid met dezelve, geweest is?" Ter ftaavinge van dit gevoelen beroept ^ïch de Schryver op de leere der Schriftuure, m welke verfcheiden uitdrukkingen of onderftellingen voorkoomen , welke , naar zyne meening, zodanig eene fpoedige herftelJing aankondigen , immers zonder dezelve niet dan zeer gedwongen kunnen verklaard worden; tragtende hy, eindelyk, in de vierde of laatfte Afdeeling, de nuttigheid van het hier beweerde boven het algemeen aangenomen gevoelen , nader aan te toonen. Daar de Proeve met befcheidenheid is opgefteld, zal zy , ook van anuers denkenden, met genoegen geleezen worden. De Artz voor de Minnares/en der Schoonheid. Je Utrecht by H. van Emenes. In $vo. 199 W. Om onze Leezers, of liever Leezeresfen, want voor haar is dit Werkje eigentlyk gefchreéven, in een kort beftek den inhoud van hetzelve te doen zien, zullen wy de Opfchriften van ieder der negen Hoofddeelen, want in zo veele is het afgedeeld , zeer gaarn voor haar affchryven. Het eerfte handelt van de Schoonheid in 't algemeen; het tweede, over de bevordering der groei des Menfche* lyken lichaams; het derde, van het Vel; dit Hoofddeel, het welk het meest uitgewerkfte van allen is , bevat zo veele gewigtige waarheden, inzonderheid voor de Jufferfchap , dat hetzelve by voorkeus door haar verdient geleezen te worden; het vierde handelt over het Hair; het vyf de, van de Oogen; het zesde, van den Neus, den Mond en Hinkenden Adem: ook iets van het kusfchen; een uitneemend nuttig hoofdpunt voor Dames! Het zevende, van de Tanden; het agtfte, van den Hals, den boezem en den Middel; het negende en laatfte van de Nage-  3°4 BE ARTZ gelen aan de Vingers, yan rechte Beenen en kleine Voetjes. Dat dit altemaal Onderwerpen van veel gewigt voor de fchoone Kunne zyn, zal wel niemand, die een! gevoel voor de beminnelyke Sexe heeft, in twyfel trekken ; dan het is niet flegts voor,de Schoonheid alleen, dat onze kundige Schryver, die wy niet twyfelen of hy zal daar door by de Dames veel eer inleggen, maar ook voor de gezondheid, zo wel in meer gevorderde jaaren, als ook reeds in de vroegfte jeugd, de pen opgevat, en, in een aangenaamen onderhoudenden ftyl, zyn welmeenendea raad gegeeven heeft : dat hierby een aantal gebreken der opvoeding vooroordeelen, Mode, enz. niet ongeftraft konden blyven, fpreekt van zelve; maar om de wyze, die hy daar m houdt, te doen zien, verkiezen wv het begin van het agtfte Hoofddeel mede te deelen; dl reden waarom wy dit juist uitkippen zullen de Dames best weeten. „ Hoe lijm zyn de Dames niet! 0m de Kroppen, „ of, gelyk zy bever hooren, de dikke Halzen, voor de „ oogen der Mannen te verbergen; hebben zy de mode „ uitgedacht, den hals en den boezem tot de ooren toe „ me: een berg van gaas, Linon en blonde, te verbou„ wen. Aan Dames met Kroppen, of flyve Boezems, is „ dit noch toe te geeven, wyl Zy oorzaak hebben om „ hunne leelykheid te verbergen: doch wanneer fchoone „ Meisjens en Vrouwen, die zig over hunnen hals en „ boezem niet behoefden te fchaamen , deeze draagt „ (dragt), alleen om dat het de mode is, namaaken, en „ hunne mneemende geftalte alleen om de mode misvor„ men en verminken, dan kan men hun deeze dwaas„ heid onmooglyk vergeeven. Hoe of de mode van het „ eene uiterfte tot het andere overfpringen kan. Noch „ voor korten tyd droeg iedere Dame haare borden gev heel bloot, zy leiden dezelve voor een ieder ten toon, „ en boog zy , uit eerbiedigheid, een konftig netwerk „ van doorzichtig floers en gaas om dezelve , zo was „ dat zo dun, dat het wellustig oog der Mannen alles „ zien moest. De eene deezer onzinnige modens is zo „ wel als de andere tot nadeel van het fchoone geflacht; „ by de tegenwoordige mode is elke fchoone by de Hee„ ren m verdenking, dat zv onder heur gaas-gebergte „ eene lelyke krop, een geelen platten boezem, benevens „ vooruitfteekende fleutelbeenen of eenige ribben konilig „ verborgen heeft. Zy, welke van deeze nadeelige ver- «» derjn  voor de minnaaressen der schoonheid. $0$ ; denking vry wil blyven, onttrekke zig de misvormende mode en betrachte wat wy hier willen aanraaden, dan z'al hals en boezem bezienswaard blyven, en niet " ligt een bedekzel noodig hebben." lammer is het, dat, in dit aartig Handboekje voor de Jufferfchap, zeer veele taal- fpel- en drukfouten in- gefloopen zyn. Vervolg op m. n. chomel, Algemeen, Huishoudelyk, Natuur-, Zedekundig en Komt-Woor denhoek, door j. a. de chalmot. Verrykt met Kunstplaaten. Zeventiende Stuk. Te Campen, by J. A. de Chalmot, en te Amflerdam, by J. Yntema, 179%. In gr. qto. Mag dit Vervolg des alom bekenden en algemeen gepreezen Wóordenboeks van chomel een Voorraadverzamelplaats heeten van de noodiglle, nuttigde en vermaakendlte, Kundigheden des Huislyken, Burgerlyken en Zedelyken, Leevens, waarin men, met zeer weinig zoekens, by een opflag van het oog, de gewigtigfte, beste en nieuwfte, Ontdekkingen en Waarneemingen aantreft, gelyk wy, de voorige Stukken aankondigende, telkens, hier van Haaien bybragten ; het mag, inzonderheid, eene Voorraadverzamelplaats genaamd worden van 't 'geen tot de Plantkunde behoort. Uit dit Stuk zouden wy, ten bewyze hier van, eene menigte Artykels kunnen aanftippen, of flegts één, uitvoerig bearbeid, overneemen ; dan, daar dit enkel aanftippen niets beduidt, en één lang Artykel te veel plaats zou beflaan, lust het ons het voornaamfte op te geeven van twee Artykelen in dit vak. Ten dien einde is onze keuze gevallen op suikerriet en tabak. : wy zullen dezelve, overeenkomftig ons oogmerk, en naar gelange van de bekrompenheid derplaatze, welke wy daar toe kunnen verkenen, bekorten. Het Suikerriet heeft drie Soorten, naamlyk : 1. Wild Suikerriet. 1. Gewoon Suikerriet. 3. Italiaansch Suikerriet, x en 4. Geaaird Suikerriet. Van welke wy alleen zullen i mededeelen. het „ SUIKERRIET (Gewoon). Saccharum qfficinarum. Sui\ kerriet, met gepluimde Bloemen en platte Bladen. Saci eharum Floribus paniculatis , Foliis planis. Linn. Syst. Nat. Hort. Cliff. 26. Mat. Med. 33. Roy. Lugd. 52. Ji-  3°^ VIRVÖLG a*. am. I. p. 108. T. 66. RrjMPH. Amb. V. p. ,H6 T. 74. ƒ. 1. Burm. Fl. Ind. p. 23. ' «ronden11 zo 'Jn ? V?§Uge ,en onder water fta^d« lig geteeldvTrd c *ls u" '*dm> overvloe" tien en twaalf, voeten lang. RuMPHIUS S* gt' ^ be^anTïedTn16"' Zy Zy" lang dfe dus Sr* R™, f" handbreed ^t een half voet Leden teeVen Rbpn e! kn°°pig maaken< De b°venfie niet brfed di? n, T eeniSe voeten Ia"gte» maar omvan/en ' dien^™ds ^an, en het Riet ten deele omvangen. ,, De Heer houttuyn zegt : ik heb zulk * ïïr^^Sftf^i! ^M" Zy" feheel tien'voeS twege e>len in„T een.dulm dik> met Bladen van weü 3, twee eden langte , niet meer dan een vinger breed. „ De Leden hebben, in 't midden, ongevaar§de laSte „ van twee duimen; by den Wortel zynze knner Ge. - ^toven'S het' ƒ vf dikte en^ol^bbendït „ wat boven den grond afgefneeden, en dan geeft het " roeHen^eff .^F* T' lndkn men be" voorc ha " fiï^Z&f vl ' f°mtydS eene BJoem-Air uit, als een " z2dP Door s'ït» e\ draa§£ Cen la»^erpig fpits „ z,aad. Door Stek , 0f in den grond gelegde ftuk- " ÏZ' 'f' h" SemakIvk voort; jf een geheel li Sant.» gr3Ven ' §Ceft Uit ieder Kno°P e« nieuwe ,, Het fappige honigzoete Merg, dat rvkelvk in het wol aatThef S^ïï?.^ hoe^ ^mfenf, door'de'li tïederlS^^^^^ gebruikt hebben. Moogyk'tb'bTn £ S S/S zoete fap, als fyroop, uit zulk Riet gjzoogen en'enul en ireiumg Arahen aangebracht , een foort van Ho- ■Ltór. 7. Plimus verhaalt, dat men het gomachtig in Rit-  op Cöomel's woordenboek. 30? Rieten vondt , van grootte als een Hazelnoot j doch fpreekt ook van Rieten, op de Gelukkige Eilanden groeien, de, uit welken fap geperst werdt van aangenaamen frnaak. Rist. Nat. Libr. 6. . De zeer geleerde salmasius heeft zich verbeeld, dat óe Suiker der Ouden alleenlyk de traan ware van het Bamboes ■ Riet, 't welk groote Boomen maakt in OostIndien. Dit is, ten deele, niet onwaarfchynlykj om dat zy van Riet fpreeken, dat als Boomen groeide, en de* wyl de Bamboezen, jong zynde, een zoet fap, als Honing, bevatten, 't welk door uitdrooging hard wordt: maar het is ook te denken, dat zy insgelyks het regte Suikerriet gekend hebben, en allengs gekomen zyn tot de bekwaamfte manier , om het lap daar uit te perfen, en door uitwaafeming daar van Suiker te bereiden. Sommigen willen zelfs, dat het zo beruchte Tabaxir, 't welk avicenna zeid' de asch te zyn van gebrand Riet, niets anders zy geweest dan Suiker, die, ruuw en ongezuiverd, veel naar asch gelykt. Piso verhaalt, dat in Brafü het Suikerriet van zelv' groeit, en zeer hoog wordt; geevende Suiker- Kryftallen uit door de hitte der zonne. , Onder de Verzengde Luchtftreek onzes Aardkloots wordt dit Riet meest overal, waar een bekwaame grond daar toe is, hedendaags geplant. Om het te teelen, moet een grond uitgekoozen worden, die niet te vet of zwaar is,maar ligt en diep, taamelyk vogtig; doch zodanig niet, dat 'er het water op ftaan blyft, en van alle kanten vry blootgefteld aan de zonnefchyn. Vóór het planten moet het land van allerlei ontuig, dat de onbelemmerde Wortelfchieting van het Riet zoude verhinderen, wel gezuiverd worden. Als dan wordt het zelve in vierkante perken verdeeld, daar men, langs een gefpannen Koord, Groeven in maakt, die twee of drie voeten van elkander zyn, naar de bekwaamheid van het land. In ieder Van deeze kuilen, die by de twee voeten lang, vier of vyf duimen breed, en niet boven de zeven of agt duimen diep zyn, poot men twee ftukken Riet, ruim vyftien duimen lang, aan het boven-end van het Riet, daar het zelve knoopigst is, afgenomen, en deeze worden met aarde bedekt, zodanig dat ieder Plantfoen of Stek, aan elk end van het kuiltje , omtrent drie duimen uit den grond fteekt. Het bekwaamfte faizoen, tot de planting, is de kleine Regentyd ; dewyl de vogtigheid der aarde als dan het Gewas te fpoediger Wortelen doet fchieten. Wei-  $0$ VERVOLS Weinig dagen 'na de planting ziet men het uitfpruiten , en dan is het welhaast noodig , het onkruid en allerlei Bygevvas , waardoor de groeijing verhinderd zou worden , te doen uitroeijen. Dit gefchiedt terwyl het Riet nog jong is , twee of driemaal, én na verloop van eenige maanden nog eens : want het komt tot volwasfenheid of rypheid niet , dan na verloop van een jaar. Vervolgens laat men het affnyden , waar toe eerst de Koppen of Toppen , met de Bladeren daar aan afgehakt, en dan de Rieten,dicht by den grond, afgekapt worden , zonder egter den Stoel te befchadigenf De Rieten worden vervolgens in twee of drie Hukken niet boven de vier voeten lang , gekapt , en met den 'afval de Top-enden naamelyk, aan bosjes gebonden, om het naar de Molen voeren. Best is het, niet meer Riet te laaten fnyden, dan men binnen een etmaal tyds kan uitperfen , om dat het anders ligt bederft. „ Om het Sap, dat de Suiker geeft, uit het Riet te perfen, worden werktuigen gebruikt, die men in 't algemeen Suiker-Molens noemt. Zodanigen zyn 'er van tweederlei foort, naamlyk die door Water, en die door Paarden of Runderen , omgedreeven worden. Windmolens heeft men 'er weinig. Het binnenwerk beftaat uit drie zwaare Hou* ten Rollen, overend- geplaatst en met yzeren Bosfen bekleed, die omgedraaid worden door een groot Rad welks Tanden vatten m die van het Rad dat aan de Sp'il vast is. Dewyl de middelde Pvol byna tegen de anderen atn komt, zo begrypt men ligt dat de ftukken Riet, aan 't end fcherp gefneeden, welke de Slaaven daar geduurig in fteeken, door deeze klemming ftyf worden uitgeperst zo dat het Sap in een daar onder ftaanden bak loopt en uit denzelven wederom , door middel van een' geut geleid wordt in de koperen ketels , die , met fornuizen daar onder gemetzeld , bezyden de pars , in het Kookhuis ftaan. De Ketel bekwaamelyk voorzien zvnde wordt aanftonds vuur daar onder geftookt, en dan laat men het fap , zo dra het door fchuimen gezuiverd is in een anderen loopen, om met fterker vuur verder gel zuiverd te worden ; waartoe men ook drooge Steenkalk gebruikt. Uit deezen Ketel komt het in een derden , die wat kleiner is , en daarin kookt men het zelve tot de hekwaame dikte , om in Houten Koelbakken overgefchept te worden, waarin de Suiker droog wordt die men daar uit fchept in Vaten, tot verzending naar Hol.'  op chomel's woordenboek. 309] i Holland. De Kookhuizen van de Suikermolens zyn met Vyf, zes of zeven, Ketels voorzien. De Schuim, welke van de Suiker - Ketels komt, wordt in de Volkplanting zelve gebruikt, om den Herken drank : te ftooken , die Dram genoemd wordt, of Kilduivel, eii i voor de Slaaven gebruikt, even als men in de Nederlan1 den aan Werkvolk de Jenever geeft. De Dram is een gezonde drank. Door een tweede overhaaling wordt de 1 Dram veel Iterker, en gelykt dan meer naar de Rum , die van de Melasfen op de Eilanden, en in de Engelfche i Volkplantingen, wordt geftookt. Melasfe noemt men 'dé j Syroop, die uit de Vaten lekt , daar de Suiker in overgefchept is, wanneer dezelven te verzygen (taan. Dit is nu de wyze op welke het te Surinamen gedaan wordt* j ln Oost-Indien gefchiedt het op dergelyke manier, door de Javaanen en 'Chineezen , maar óp fommige Eilanden kookt men 'er llegts Syroop van,die aldaar anders gemaakt wordt van de uitgeperlte Rieten, waarvan de Europëers ook Bier brouwen. De Maleijers noemen de Suiker Galat de Chineezen Tung. De Rum, weet men, is een fterke , drank, welke in de West - Indien van de Malasfen, gelyk in Oost-Indien de Arak van Ryst, geftookt wordt.. Voorts eeten de Indiaanen of kaauwen veel de jonge Spruiten van dit Riet, inzonderheid van eene foort , genaamd Tecjia , welke Zeer dun is van Steng en Bast, en zeer zoet Sap heeft, zo rumphius meldt. Dit doet men ook in Egypten, zegt forskaöhl, die te Kairo de Halmen, zag te koop venten : maar de Suiker, zegt hy, wordt 'er zo goed niet gemaakt als in Europa. „'t Menigvuldig gebruik van de Suiker, in de huishouding , tot het aangenaam maaken van allerlei laffe , en het verzagten der fcherpheid van zuure, fpyzen en dranken, is zeer bekend. Men fchynt ze hedendaags niet te kunnen misfen; terwyl in de oudfte tyden enkel Honig daar toe gebruikt werdt. Ook is zy van oneindigen dienst, tot het bereiden van konferven, geleijen, tot het inleggen van vrugten, en inzonderheid tot de fyroopen der Apotheeken. Men kan ze derhalven niet van de Geneesmiddelen uitzonderen, en, behalven het gebruikbaar maaken van veele Artfenyën, welke zonder dien te leejyk of te fcherp zyn zouden, wordt zy, op zich zelve j ook, tot verzagting van de borst, van maag- en kolyk? pynen, dienftig bevonden. Zelfs is zy zagtelyk den afgang bevorderende; maar gelyk , volgens 't gemeene jéETT. 1794. no. 7. X fprèek-  31» VERVOLG fpreekwoord: te veel Zoets walgt, zo wordt ook het al te rykelyk gebruik van de Suiker, in fommige geitellen, voor de ingewanden nadeelig ; ja kan , misfchien, wel eene uitteering veroirzaaken : gelyk fommigen daar van de Engelfche ziekte , in kinderen , afleiden. Anderen pryzen een rykelyk gebruik van Suiker, Honig en andere zoete dingen, als middelen aan, om de gezondheid te bewaaren. En , wat het fcorbut in de mond betreft, daar eenigen de Suiker van befchuldigen, wordt het voorbeeld bygebracht van zeker Heer, die zyn geheele leeven veel daar van gehouden hadt, en, over de tagtig jaaren oud zynde, een ftel nieuwe Tanden kreeg, leevende tot by de honderd jaaren ; zie dit omftandig in de Philofophijche Verhandelingen, by f. houttuvn , lil Deel, bladz. 327, fcfc. Op dien grond heeft zeker voornaam Engelsch Geneesheer, genaamd Doctor slare, een verdediging uitgegeeven van de Suiker, tegen de befchuldigingen van Doctor willis en andere Geneeskundigen, als ook tegen 't algemeene vooroirdeel ; draagende dat vertoog aan de Dames op. Dus zien wy dat dit ftuk zeer in twyfel flaat, en dat de Suiker, even als allerlei leevens- en geneesmiddelen, fpyzen en dranken, naar de omftandigheden , het geitel, de leevensmanier, van den geenen die ze gebruikt, heilzaam kan zyn, of vergiftig. Uitwendig is zy, als een zagtelyk zuiverend middel, tot verfche wonden, als ook, inzonderheid, voor fommige oogkwaaien, dienflig. „TABAK, in het latyn Nicotiana, is de naam van een Planten-Geflacht, onder de Klasfe der Pentandria, of Vyf- mannigen, gerangfchikt. De Kenmerken zyn , een trechterswyze Bloem met een geplooiden Rand ; hellende Meeldraadjes ; voorts een tweehokkig tweeklepkig Zaadhuisje. Daar zyn zeven foorten van , waar van de zes eerflen tot de Kruiden , en de laatfte tot de Boomen behooren. „1. Geweone Tabak. Nicotiana Tabacum. Tabak, met lancetswys' eyronde ongefleelde nfloopende Bladen en fpitspuntige Bloemen. Nicotiana Foliis lanceolato- ovatis, fes~ füibus decurrentibus, £fc. Linn. Syst. Nat. XII. Gen, 247- ƒ>• I7i- Veg. XtlL 248. p. t«5. Hort. Cliff. s6. Vpf. 45. Roy. Lugdb. 423. Nicotiana major latifolia. C. bauh. Pin. 169. Hyoscyamus Peruvianus. Dod. Pin. 452. Biennwhoes. Renkalm. Sp. 37. T. 38. „ Deeze foort levert den Geflachtnaam uit, als dus genoemd  op chomel's woordenboek. SU noerad zynde naar j. nicotius, die Gezant van Frankryk was aan 't Hof van Portugal, en aldaar het Zaad kreeg van dit Kruid, 't welk door zekeren Nederlander, omtrent het midden der zestiende eeuw , uit Flonda was overgebracht. Hy vertoonde of zondthet zelve aan kathmuna de medicis, Koninginne Weduwe en Voogdesle van francois den II, op wier order het in den [vomnglyken Tuin in Frankryk gezaaid, en, opkomende,HerbaMe* dicea geheeten werdt. Anderen, die het zelve ook voortteel. den, gaven 'er wederom andere naamen aan. De: bpaanfchen of Engelfchen, die het vervolgens overvloedig von* den groeijen op Tabago, noemden het, zo men wil, deswegens ïWen Tobacco, of met een Latynfchen uitgang Tabacum. Dus is het, by den naam van Tabak , zedert alom bekend geworden in het voorde der voorgaande eeuw: hoewel de Brafilfche naam Petun was of Petum , naar welken men het dikwils Herba Peti genoemd vindt. Van de Wilden der West-Indifche Eilanden werdt het Touly 8 „Waarom dit Gewas, dat zekerlyk ook in Peru voorkomt , in 't byzonder Peruviaansch Büfenkruid genoemd zy, is onzeker. Het allerbeste, Vannas genaamd, naar de Volkplanting Varina, groeit aan de vaste^ kust van ZuidAmerika, genaamd Tierta ferme', voorts door de geheels West-Indien en is verder in de Provincie van V\rgintin> in Noord-America, voortgeplant. Deeze is de voorraadfchuur van Tabak voor Engeland geworden; gelyk de Franfche Eilanden voor Frankryk zyn, en dus voert de Tabak, naar haare afkomst, den naam van Virgmifihe ot Portorikfche, St. Domingo, Havana of Baai-labak, enz. De overvoering van het Kruid gaf ook weder aanleiding tot het overbrengen van het Zaad , en daar door heeft men dit Gewas in de middelde deelen van Europa, m onze Nederlanden en de nabuurige Ryken, zo derk begonnen voort te teelen , dat die teeling nu ruim Vyfnen faaren geleden door den Koning van Frankryk, om detl invoer der West-Indifche Tabak niet te benadeelen, verbooden werdt. , . .... .* 't Is een jaarlyks Zaai-Gewas , dat uit zeer klein Zaad een groote Plant wordt, en dus zeer fchielyk groeit. Naar de vetheid van den'grond maakt het een Steng vatl drie of vier ellen hoogte, die by den Wortel ontzachlyk lange en breede Bladen uitgeeft, zynde bleekgroen en als met kleine haantjes begroeid, doch op 't aantasten zagt  yz VERVOL© en fmecrig. Aan den Steng zyn de Bladen kleiner, en deszelfs top is gekroond met groote Bloemen van gezegde figuur , welke bleek paarsch en aan den rand wkachüg zyn. Hier op volgt het Zaadhuisje. „Men hadt van de Tabak, oudtys, een zo uitmuntend denkbeeld , dat zy Herba Santta of Heilig Kruid , en Panacéa of Algemeen Geneesmiddel, getyteld werdt. De kragten, die 'er de Indiaanen aan toeichreeven , waren verbaazende. Het hadt, onder de wondheelende , pynItillende en tegengiftige, middelen, zyns gelyke niet. Ook hebben verfcheiden Autheuren, zo in de zestiende als zeventiende eeuw , tot lof van dit Kruid gefchreéven. Men kan niet ontkennen, dat het uitwendig een goed wondmiddel is, geneezende tevens veelerlei huidziekten en vuile zweeren: doch het is ook zeker , dat het zelve, op het hoofd gelegd, om hoofdpyn te doen bedaaren, of ook om het ongediert te dooden, de Menfchen lbmtyds ftomp en als dronken maakt. Hier uit blykt het gevaar, dat 'er in fteekt, om zulks aan Kinderen te doen. Een aanmerkelyk voorbeeld , dien aangaande, vindt men in het IV Deel der Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 447, enz. Geene bereidingen daar van, 't zy de Jyroop , het extrakt of de olie, kunnen inwendig gebruikt worden, zonder groote voorzichtigheid. Men heeft ondervonden, dat een weinigje van het fap, onder 't Bloed van leevende Dieren gemengd, hun oogenblikkelyk doet fterven. De Tabak kan egter, in kleine veelheid gebruikt zynde , tot een braak- en purgeermiddel dienen. Tegen tandpyn is zy een beproefd middel. De rook - klyfteeren , daar van, zyn niet alleen in 't algemeen dienftig om afgang te verwekken , maar ook, zedert weinige jaaren , met byzondere vrugt gebruikt, om Drenkelingen in het leev-m te behouden. „ Daar zyn ook bereidingen van de Tabak,welke Sausfen genaamd worden , die maaken , dat fommig volk, ('t welk in de Noorder landen onder 't gemeen veel in zwang gaat,) dezelve met fmaak en zonder hinder kaauwt; gelyk het ambagtsvolk en de zeelieden, van alle Natiën, zeer veel doen met de raauwe Tabak: maakende de gewoonte het gebruik daarvan op die manier onfchadelyk, ja zelfs, zo men voorgeeft, dienftig tegen fcheurbuik in 't tandvleesch. Het Vrouwvolk, te Lima in Peru, heeft geftadig een rolletje Tabak in den mond, iat zy kaauwen en Limpion noemen; °t welk hen, in de  f)p chomel's woordenboek. 31$ de oogen van Vreemdelingen, gantsch niet bevallig maakt. Het Manvolk rookt 'er fterk, zo wel als te Karthagena en elders in de Westindiën. Het een zo wel als 't andere doet kwylen, en (taai, in dit opzicht, eenigermaate gelyk. Het fabakrooken hebben de Portugeezen, met en benevens dit Kruid, overbracht in de Oosterfche landen, en waarfchynlyk is het, door de verovering van Brafil, ook tot ons gekomen. De Perfiaanen , zo mannen als vrouwen, zyn daar van groote liefhebbers, en van hun is de gewoonte,om tabaksrook door een lange houten pyp of riet in te zuigen, overgegaan tot de Arabieren en andere volkeren van Afiïn. De Chineezen en Japoneezen zuigen den rook der aangeftooken Tabak, door een pyp in, gelyk de Europeaanen, en veelen haaien, dien door water op , gelyk de Turken ; maar by de Negers en Amerikaanen is het de gewoonte een pypje te maaken van een opgerold blad Tabak, en dit pypje, aan 't eene rnd brandende, by 't andere in den mond te houden; gelyk fommig zeevolk, in de Westindiën, ook wel doet: doch veelen van die volkeren bedienen zich van eigen gemaakte tabakspypen. ,, Offchoon nu het tabakrooken , in Ëuropa , waarfchynlyk reeds in het begin der voorgaande eeuw bekend geweest zy , was nogthands , wegens de duurte van de Tabak , die gewoonte niet algemeen. In 't voorfte deezer eeuw rookte men, in onze Nederlanden, nog maar zeer weinig, en byna niet dan in herbergen, of by andere famenkomften. Zedert de Engelfchen de Virginifche Tabak zo gemeen gemaakt hebben, en de Franfchen ons zo veel van hunne Westindifche nebben toegevoerd, is de pyp, by den gemeenen man, den geheelen dag naauwlyks uit den mond: maar by lieden van aanzien,rang cn vermogen, is het rooken meest uit de mode geraakt: ten minfte wordt het niet rooken in een gezelfchap thands niet meer voor vreemd gehouden; noch het rooken als een bewys van deftigheid aangezien. . „ Het rooken van Tabak, dat men wel eens,fpottende,, Tabakdrinken genoemd heeft, is by de Franfchen niet ingedrongen ; maar die Natie heeft zich zo veel te meer overgegeeven aan het gebruik van Snuiftabak, 't welk in Afiïn tot dien trap is gehaat geweest , dat de Koning van Perfiïn en de Groot Hertog van Morkoviïn het zelve, op ftraffe van den neus, ja zelfs van 'jt hoofd,te verliezen, verbooden hebben ?ehad. Zo heeft ieder Natie, X 3 mag  314 VERV0LS mag men zeggen, zyn byzonderen {maak. Want, 't zy men de Tabak kaauwe, 't zy men ze rooke of opfnui* ve, dit kruid behoudt altoos zyn venynigen aart, die, wanneer men 't overdaadig doet, niet nalaat zich, door haare uitwerkingen, vroeger of Ïaater te openbaaren. ,, Ik wil nu de voorbeelden niet aanhaalen van de geenen, wier hoofden of herfenpannen van binnen door den rook zwart, en de voorhoofdsholligheden met Snuif gevuld gevonden zyn; maar alleen acht geeven op de verdoovende eigenfchappen van dit Kruid, dat een vergift is voor meest alle Dieren , en de rook inzonderheid voor 't Gevogelte en de Infekten. Bovendien wordt, in het eerfte geval, door het geduurig uitwerpen van de kwyl, dat in veelen by 't rooken plaats heeft, de fpysverteering benadeeld, en, door het inzwelgen van een gedeelte des rooks of van het fap , de maag bedorven. Het fnuiven droogt de herfenen op, bederft den reuk, en kan allerlei kwaaien der zintuigen en zenuwen veroirzaaken. Doch ten opzicht van dit alles maakt de gefteldheid van den Mensch, de hoedaanigheid van de Tabak , de tyd des jaars en de gewoonte, een oneindig yerfchü, 't welk de reden is, dat fommige Geleerden met zo veel kragt voor, als anderen tegen , 't gebruik van den Tabak gefchreéven hebben. Zie Waarneemingen over 't gebruik en misbruik van de Tabak. Uilgez. Verh. VIII. D. bl. 129. Zeker is 't, dat, in alle fpyzen en dranken, of alles wat men ten monde inneemt , de overmaat van het gebruik een •misbruik maakt , en de gezondfte dingen verandert in vergiften. Dus is het zeker , dat een maatig gebruik van de Tabak, op de eene of andere manier, naar de gewoonte, bevonden wordt tot aangenaamheid, verfterking en verfrisfchinge, te ftrekken : ja het kan , in zekere omftandigheden, dienen tegen honger en dorst. ,, In Sweeden heeft men Tabais-Land van de overgebleevenc Stengen en Bladen , door de Sehaapen , zonder hinder, laaten zuiveren en fchoon eeten. Dit komt 20 vreemd niet voor, dewyl men weet , dat dit Vee verfcheiden Kruiden, zelfs die fcherp zyn, gelyk de VeldJLanonkel, nuttigt, en dus een land,van 't geene de Runders overlaaten, geheel kaal fcheert. Bovendien heeft de Tabak, die in de Noordelyke landen, ja zelfs die in onze Provinciën, geteeld wordt, op verre na de fcherpte niet van de Virginifehe, en die van de Spaanfche Westindiè'n. ïn de Levant, en op de kusten van Klein AJiên, niet al-  f}P CHOMEL'S WOORDENBOEK. 3x5 tTIeen, maar ook in Oostindiën, valt Tabak, die in t Tooken een zeer aangenaamen geur heeft, daar onze Nederlandfche onverdraaglyk Hinkt. Of dit verfchil van de Tabak, die in byzondere deelen des aardbodems geteeld wordt, enkel aan de verfchillende landaart en kweeking, dan ook aan het gebruik van verfchillende foorten van dit Kruid, toe te fchryven zy, is my bedenklyk. 't Is zeker, dat men 'er in de Westindiën, heeft, die grooten breed-, of ook die fmalbladig, en die klein en rond van Blad is ; zynde deeze de beste en mooglyk komt dezelve naast overéén met de Turkfcke Tabak, waar van Linn^eus fpreekt. Een uitvoerig en naauwkeurig bericht, wegens het planten en bereiden van de Tabak zo in Virginiën, Marylani, als in onze Nederlanden, is reeds medegedeeld in ons woordenboek, VI. Deel, bl. 3591 » enz." j Wegens de zes andere Soorten moeten wy onze Leezers wyzen tot het Werk zelve, deeze beftaan in, 2, Heesterige. 3 , Boerfche. 4, Gepluimde. 5, Lymenge. 6, Zeer kleine, en 7, Brandende Tabak. Verhandeling over de Vraage; in welken zin kunnen de Menfchen gezegd worden Gelyk te zynt en welke zyn de Regten en Pligten, die daar uit voortvloeiden. Door Mr. pieter paulus, voorheen Raad en Advocaat-Fiscaal ter Admiraliteit op de Maaze, enz. enz. enz. Te Haarlem, by C Plaat, 1793. In gr. Svo. 216 bl. 't Ts geen misnoegde Mededinger na den Gouden Eer1. p'rys van teyler's Godgeleerd Genootfchap, die, verdooken van deeze Eere , met zyne Verhandeling ter baane komt, om , ware het mogelyk, van het Algemeen eene Goedkeuring te ontvangen , hem ontdaan by het Genootfchap, waar hy een Antwoord op de Vraage inleverde : neen , fchoon de Heer p. paulus wel degelyk het oogmerk hadt, om na den Prys te dingen, werd hy, door zynen Overfchryver te leur gedeld, in de onmogelykheid gebragt, om , ten bedemden tyde, hetzelve toe te zenden. Hy liet het, derhalven , leggen, tot hy zag, hoedanig door het Genootfchap omtrent de ingekomene Antwoorden zou worden beflooten ; of wel tot dat de door hetzelve bekroonde Verhandeling, of VerhanX 4 de'  hlG f. PAULUS, VERHANDELING.' delingen, indien zulks gefchiedde, zouden weezen uitgegeeven. 6 Naa de Uitgave der Verhandelingen van de Hoogleeraars cras en brown (*), meende de Heer paulus veihg te kunnen befluiten, om ook deeze zyne Verhandeling in het licht te zenden : zo, om dat het hem voorkwam, dat de onderfcheide wyze van Behandeling van het zelfde onderwerp genoeg uir elkander liep, om daar door ten minflen niet te verveelen ; als ook , om dat het Onderwerp zelve overwaardig was , van alle zyden en uit verfchillende oogpunten, befchouwd te worden;en hy zich vleide, dat daar door zelfs aan het Oogmerk des Genootlchaps, by het opgeeven der Vraage, te meer zou worden voldaan. De betrekking, welke deeze Verhandeling heeft tot teyler's Godgeleerd Genootfchap, bewoog den Schryver om dezelve aan Heeren Directeuren en Leden van 'f zelve op te draaien: geenzins," gelyk hy zich te recht uitdrukt, „ om voor haar, myn Heeren ï van uw gezag of aan„ zien eenige befcherming te vraagen of te verwasten. „ Neen zeker. Zy daale liever in de diepfle vergetel„ heid, byaldien zy, door het gcwigt der Gronden en „ redeneenngen, waar op zy gebouwd is , zichzelven. „ niet ftaande houden of befchermen kan; en men hoone ,, het Onderwerp zelve nimmer, met 'er in zodanig ge„ val, by wien het ook zy, eenige befcherming voor te „ vraagen of te eifchen. Het betoog der waarheid kan „ zo min door gezag of magt ingeboezemd en voortge„ plant worden, als deezen, op zichzelven, buiten ftaat „ zyn, om grondige waarheden te wederleggen, te verdonkeren, of met wortel en tak uit te rooijen, gelyk „ de Historie van den Christlvken Godsdienst daar van in „ vroeger en Ïaater dagen, de treffendfte bewyzen op. „ levert. r ■ Op het leezen van den Naam, den zo verdienstlyk benoemden Naam, des Schryvers, dan nog veel meer naa het leezen der Verhandelinge, fmertte het ons , dat de Heer paulus met tydig genoeg gereed geweest was, om met de hem waardige Kampvegters, cras en brown, in het ftrydperk te treeden. Zyn Stuk zou, ongetwvfeld eene plaats naar verdienften, in tlyler's Verhandelingen { be> (*) Z:e derzelver Beoordeeling, hier boven, bl. 13 en 6z>.  1>. PAULUS, VERHANDELING. 31? h-ilaagen hebben, fchoon wy het ons niet vermeeten t* bepaalen, welk eene , huns oordeels , dezelve zou verfcreegen hebben. Dat de Verhandeling by bet Genootichap en de Directeuren van teyler's Naalaatenfchap een eunffig onthaal ontmoette, is ontwyfelbaar : dewyl wy, van goeder hand, verzekerd zyn , dat, by eene Goedkeuring van dit zo laat gekomen Stuk, den Schryver, uit erkentenis, door de Heeren Directeuren van tevler's Fundatie, eene Zilveren Medaille, op den Stempel van het Godgeleerd Genootfchap geflaagen, met een buitengewoon Opfelirift voorzien , is toegezonden , nevens een Exemplaar van de Verhandelingen, zo by dit Genootfchap, als by teyler's Tweede Genootichap, uitgegeeven, met toezegging van de Deelen , welke liaan te v0l£en. Het ongeluk der laate gereedheid, waar door fle Bundel der Verhandelingen van teylers Godgeleerd Genootfchap den arbeid deezes Schryvers derft, wordt vergoed , door de Algemeenheid, waar mede de afzonderfvk uitgegeevene Verhandeling geleezen is : herhaalde Oplagen , binnen korten tyd vertierd, vvyzen otiwederfpreëklyk uit, hoe zeer dezelve viel in den fmaak onzer kezende Landgenooten. . Van eene Verhandeling, reeds door vier Drukken zo wyd en zvd verfpreid,zal geen breeder opgave noodig weezen, dan van den korten Inhoud. In de Inleiding over het •^nhpWmff.het recht begrip, en het waare doel, der Vraage, ihydt de Schryver, door zich tot de Zedelyke Gelykheid, als mede tot volkomene en volfirekte Regten en Pligten , te bepaalen, veel overtolligs af, en befchiet het wit doorde Heeren Vraagers voorgefteld, blykens de Voorreden voor de Verhandelingen van cras en brown geplaatst (bl. IV). Drie Hoofd - Afdeelingen fcheiden de Onderwerpen deezer Verhandelinge. De Eerlte Afdeeling bevat Twee Hoofdftukken. Het Ifte toont in welken zin de Menfchen in den Natuurjlaat kunnen gezegd worden, gelyk. te zyn. Het 11. Welke de regten en pligten zyn, die uit deeze Gelykheid der Menfchen voortvloeien. ... De Tweede Afdeeling is in Vier Hoofdftukken gelmaldeeld, die tot Opfchriften voeren: 1. In welken zin de Menfchen, in eene burgerlyke maatschappy leeven- ve, gezegd kunnen worden, gelyk te zyn. II. Welke de regten zyn, die uit deeze Gelykheid der Menfchen, % eene Burgermaatfchappy leevende, voortvloeijen. IJf. X 5 **ei'  318 P. PAULUS, VERHANDELING. Welken de pligten zyn, die uit deeze Gelykheid der Men. iv. wederlegging van eenige Aanmerkingen, die teeen de Gelyklieid der Menfchen, en der Regten m Ptigten d*at De Eïri^T voortfPruitendl gemaaktlyl' hl a lï J*f!itn het Godsdienfiige' of Lakun^littffi? niet min fm°?„te Z°eke"' ^ zvn Kondborftigheid , met min dan zyn zugt voor Deugd en Godsvrugt -allerwegen,,n deeze Verhandeling, doorftraalen, - hy 'verwerkt ze met byzondere Toepasfing op de ten tvde van het geeven der Vraage heerfchende, enPnog by lange naa piet geëindigde, gefchillen over de Regten van den Mensch met beoordeeling.der Voor- en TegtnfchryverL S der in het lVde Hoofdftuk der Hde Afdeelinge. ' * Allertreffendst hebben wy gevonden de berde Afdee- Të\?r L°Ude" §aTe 20 daar uit> als uit d* voorgaande het één en ander ontleenen; doch de alombekendhejd der Verhandelinge maakt het overtollig. Met veel genoegen lazen en herlazen wy dit Stuk; en, in vergelykmg met de twee Verhandelingen, by teyler s Genootfchap ter Beantwoording van dit Vraagftuk, uitgegeeven , zouden wy deeze de Meestgefchiktfte voor het Algemeen heeten, die van cras de Wvsgeeriufle en die van brown de Cierlykfte. 5 ' By gelegenheid der Vierde Uitgave, die van de vo^ nge nergens m verfchilt, dan dat onderaan op bl. rf nog gevoegd is, jacobus II: vs. i-io, betuigt de Schryver  f>. PAULUS, VERHANDELING. 31? Uer-zvn genoegen over het gunftig onthaal, 't welk de Nederlanders aan de Schriften van zynen Jeugdtgen leef. J tvd verleend, en de nog grootere graagte, met welke ■ T deezen zynen arbeid ontvangen hebben. Dezelve i fJhrvfthv, daar 'er zo veel goeds en treffends, thans over dit Onderwerp gefchreéven, het licht ziet, meest toe aan het doorfteekend oogmerk , dat men daar m I «gevonden te hebben, om, naamlyk, der Waarheid hulde te doen, en dezelve in alle haare gevolgen, zonder eenige verdraaijing of bewimpeling, naakt , en zo ïs die zich aan mynen geest vertoonden voor te ftellen: en dft zeker is eene verdienfte, welke deeze Verhandeling zich vrylyk mag toeëigenen, en waarin zy aan geene andere Schriften benoeft toe te geeven; daar ik met de volkomenfte overtuiging verzekeren kan, dat men by het oleüen derzelve niets anders dan het opfpeuren der waarheid op het oog, en geen ander doel, gehad heeft, dan om, door het betoog der Gelykheid , en de bepaaling der Regten van den Mensch, zo in den Natuur- als I in den Burgerftaat, het waaragtig belang en algemeen I Broederfchap des Menschdoms te bevorderen (*J. m Eene beloofde Vertaaling, in het Fransch,van deeza Ver. handeling ziet thans het licht by den Uitgeever van de Ne* 1 der duitfche. Misfive aan Mr. pieter paulus, Schryver eener Verhandelinge over de Vraage: ln welken zin kunnen de Menfchen gezegd worden Gelyk te zyn? en welke zyn de Regten en Pligten, die daar uit voortvloeien? In gr. bvo. 40 bl. Deeze, Misfive uit Amflerdam den 22 November 1793 gedagtekend, en onderfchreeven veritas , en die voorts geen fpoor van Schryver of Drukker draagt, heeft ten flot • „ Indien ik, in de Verdeediging en bepaaling der waaragtige Regten en Pligten van den Mensch en " Burger, zoms eenige odieufe uitdrukkingen heb moe" ten gebruiken, [en waarlyk de Misfive vloeit des overj " bedenkt dat ik geen aanvaller ben: want het valt ge" weldig hard het Menschdom voor onverftandig en laf" hartig& te hooren uitfchelden , door iemand , die alle " banden van Zamenleeving wil los maaken, om een  320 missive aan mr. pieter pautüs. ^^*ÏÏ^t&?*?£& ? * voeren,^, zen Duisterling op °? oT'1hl TïÜS heeft deeden Leezer, ?oorV„ Vifrden Lrut ^piaat^"?^^ 3381 veel agtmg en eerbied voor het SmTTZ ' fchryft' tet hy denken kan, dat het zZe Tn i m> dm datt eenigen agt te'jlZ op d?nUts Z«T*mgm Z0U' omi ofjeveriantygigen l %fl^^n^^j^ dtlivg, m zeker Naamlnn? n„rJ r *» %yne rerhan-> en alt hy het nUt^^t^f* gTak% ^ ^daan;; om dezel op haareTegtpTaan l TeüeT™ ver, die het odieu}e ^^^S&t *** Ophelderende Aanmerkinpen ot> de v,*i,n„r< r die daal uit IZtvlTeijent dZ %r «« Tweede Druk. Te Amflerdam by D M i PAUL^' m «. «* ^g V bT.'Bylraagen ^J?' 0Po ?Cr g0eie S™"^11 meenen wy, hier boven bl W 318, als een doorfteekende CbïrU Irr^ T ■ muntende Verhandelinge van déï. Heer pa! r ff " U'C* ven te hebben, dat 'dezelve ^Wcffi^Tg** gemeen, of voorgefteld, zo in Taal en W ™9r.Art ^* van behandeling f dat de gewigtige £i? '^LV* Wy*C S"^ V°°r,aIIe «n>iS d?lend^ Te'te„dTolien°bne: vattelyk gemaakt w.erd. Met dit begrip vervuld «aen wy vreemd op toen Wy de thans aan£k3de olhd derende Aanmerkingen in handen kreegen ö Ufna' n^u-f °0t ^e'ier Vry windenge° Inleiding, zegt de Ophelderaar: „ ten oogmerk zo heilzaam, als dat van „ den Heere paULUS, te helpen voordzetten kan nS " f^kturmg1 wefdraage"> — naar die goedkeu „ ring heb ik verlangd , en dat verlangen heeft mv de „ pen doen opvatten, om het beknopte Werk vanVe! „zegden waarchger, Schryver, hier en daar , ™r S „ oogen van min doorzigtigen, op te helderen te vei. klaaren, en zodanig uit te breiden, dat het zonder vee '\ttSukken SeVat Tden' °P dat h« S "an M ade Leerftukken door ieder aangenomen, en myn Va- „ der-  OPHELDERENDE AANMERKINGEN. 3" . derland gelukkiger worde. Aangevuurd door wel- ' Sonde hoop op goedkeuring, treede ik ter zaake. " Ik zal eenige Testen uit net Werk van den Heere " paulus overneemen , dezelve woordlyk, met onder[\ fcheidende commas op den kant, en met aanwyzing der ' bladzyden , alwaar zy in het gezegde Werk te vinden " zvn, ter neder ftellen, en myne Verklaaringen en Uit" breidingen daarvan laaten volgen, zo beknopt als eenig" zins met myn oogmerk beftaanbaar zal weezen. "WV SbS?, by het doorleezen , de reeds veronderftelde noodloosheid der Verklaaringe van een duidelyk gefchreéven Boek, allerwegen, ondervonden; en gelooven da de Heer paulus met zulk een Verklaarder van zyne Bestippen zo min gediend is als met den hoogzwellenden Tvtel van Apostel der Menschheid (bl. 9O aan hem geaeeveiu doch deezé laatfte is hem reeds met meer dergelyke irootfpraak van elders toegefchikt , en , zo wy vertrouwen, door hem afgekeurd. ^ De Schryver duidt zich aan als de Opfteller van de Stukswyze uitkomende Wysgeerige- Staat- en Historiekundige Brieven, tusfchen een gevoelig Nederlander en het beminnelykst Batavisch Meisjen, bl. 51 C*), ™ Maaker van heT Dichtftukje, getyteld: De Egaliteit. —- Het 1 ons alzins voorgekomen, dat het fterk Vertier der Verhandeling waar toe dit Stukje ter ophelderinge moet dienen, en Schryver en Boekhandelaar aangefpoord hebben , om vaardig met deeze Aanmerkingen ter baane te komen, en, ware het mogelyk , in dat zog vaarer.de, medegefleept en aan den man gebragt te worden. Of dit oogmerk bereikt is weeten wy niet, fchoon men veelhgt m dit vermoeden zou vallen; althans op den Tytel van het ons toegezonden Exemplaar leezen wy, Tweede Druk. Nederig ftaat de Schryver (bl. 65.) aan den Heer paulus , welmeenend af eene meerderheid in de bekwaamheid'van krachtig te fchryven," en, in de daad, de Ophelderende Aanmerkingen zyn op veele plaatzen kragtloos, gerekt vol wind, of men moest Uitroepingen, Spraakwendingen , en ftoute Verzekeringen, voor kragtig, bondig en afdoenend, houden. Of het Boekdeeltje , buiten dat, te dun ware, dan ot die (*) Zie, over het Eerfte Stuk van dit Werkje, onze Algem. ITadtrl. Letteroef. voor 't Jaar 1793, ifte St. bl. 557. .  321 OPHELDERENDE AANMERKINGEN. die Toevoegzeis ook elders moeten dienen, heeft men 'er 32 bladzyden Bydraagen aan gehegt, beftaande uit een Brok van s öchryvers Dichtftukje De Egaliteit , uit Fragmenten van agrippa's YdeJheid der Weetenfchappen, uit Bbël thius Troost der Wysbegeerte , en de Verlichte Bramin% meest tegen den Adel en Adeldom ingerigt. Wat behooren Adel en Grooten thans te doen? Eene beantwoordde Vraag van j. l. ewald. Te Amjterdam by W. Holtrop, 1793. ji bl. in gr. Svo. Treffend waren, en zeer gepast, eene menigte der Aanmerkingen , die de Heer ewald den Vorften voor oogen hieldt, als hy over de Staatsomwentelingen , der- < zeiver Bronnen en Behoedmiddelen, handelde (*) ; dit zelfde mogen wy getuigen van zeer veele voorkomende Bedenkingen in dit kleine Boeksken aan den Adel en Grooten gerigt, ter beantwoordinge der Vraage : Wat behooren de Adel en Grooten thans te doen? . ^y fch,e,tst de Geestgelteltenis der tegenwoordige tyden m Duitschland, en zegt, onder anderen : „ Reeds heb„ ben in de meeste Steden van het Zuidelyk gedeelte van „ Duitschland zich Clubs gevormd, die Vryheid en Ge,, lykheid prediken ; zy ftaan in onderlinge verbintenis. „ en begeeren niets minder uit te werken dan overal ,, dien geest te verfpreiden, die hun bezielt, en welke, „ in de daad, zeer ligt kan ontvonkt worden: wyl ten „ minften het kiempje daarvan in ieder Mensch ligt die „ naar Gods beeld gefchaapen is. Overal in geheel „ Duitschland zyn, wie weet hoe veele duizenden, Men„ fchen verfpreid, die van dorst naar Vryheid verüuag„ ten, die van yver blaaken, om dezelve, ook in hun „ Vaderland, te doen huisvesten. En zy, die deeze nei„ ging koesteren, zyn juist de fchranderfte vernuften, „ de aandoenlykfte en gevoeligfte harten ; menfchen die „ veel kunnen en durven onderneemen; zy wagten flens „ op den blyden dag, op welken zy iets kunnen be„ werken voor de Vryheid, naar welke hun hart reik„ halst. Hy (*) Zie onze Algem. Vaderl. Letteroef. voor 1795, ifte Stuk, bl. 406.  ƒ. L. EWALD, OVER DEN ADEL. 323 Hy toont hoe allerzorglykst deeze tyd is voor de bevoorregte Standen in Duitschland, uit hoofde van de grieven, welke men tegen den Adel beeft; hoe die hachlykbeid veld wint —- waar op hy deezen raad laat volgen: „ Niet dan door vry willigen afftand van veele ver„ worvene of door list verkreegene regten; niet dan „ door eene vrywillige deelneeming aan de lasten van ,, het verdrukte gedeelte der Natie; niet dan door den ,, onbaatzuchtigen, vaderlandlievenden geest, door daaden „ aan den dag gelegd en overal zigtbaar; niet dan door „ een waarlyk edel gedrag, kunt gy uwen Adel by d» Natie wettigen, en de denkwyze veranderen, welke in „ Duitschland, van tyd tot tyd, algemeener wordt." Het onregtvaardige , het onverjtandige, van een tegenovergefteld Gedrag, 't welk zy nog houden , inzonderheid door het niet mede toebrengen in het draagen der algemeene lasten, en door uit eene hoogte van gewaande Grootheid op den Burgerftand neder te zien, en verdrukking van veelerlei aart te pleegen, wordt met leevendige kleuren gefchetst, en aangeweezen hoe zeer de tyden veranderd zyn. „ Het ware," zegt de Heer ewald, ,, eene dwaasheid, zo wy het oordeel en de denkwyze der „ duistere eeuwen tot een maatftaf van ons oordeel en „ denkwyze wilden neemen; de mensch moet niet bly„ ven ftaan, maar van tyd tot tyd onbevooroordeelder, verftandiger en wyzer, worden; en ik meen, dat wy j, thans wat meer licht verkreegen hebben met opzigt ,, tot de Beftemming en de Regten van den Mensch, de „ Burgerlyke Vryheid en het Oogmerk der Regeeringen, #, dan mén in vroeger tyden hadde. Wy zouden kwaa„ lyk doen, wanneer wy de Veemgerigten, de Vuur„ proeven , de Hekfenprocesfen en de Godfpraaken , in „ ftand hielden , om dat wy die by onze Voorvaderen „ vinden; even zo kwaalyk zouden wy deen, wanneer „ wy den Adel als eene geheel uitmuntende, door God j „ bevoorrechtte, klasfe van Menfchen wilden befchouwen, ,, al hadden onze Voorvaderen denzelven ook aldus befchouwd. „ Het Volk is lang genoeg onmondig geweest, en als ,, onmondigen behandeld. Doch geloof vry dat dit al,, toos zo niet gaan kan. Hat is mondig geworden, en , ,, zal zichzelven voor mondig verklaaren, indien de Re, „ genten ea gy het zelve niet daar voor gelieft te ver- ,, klaa-  32+ J. L. EWALD, OVER DEN ADEL» „ klaar», De Jongeling laat zich niet meer zodanig be* " i»rt " ft Til,at11 kleilien jongen behandelde; hy „ verlcheurt alle banden,en begaat balddaadigheden,wanV neer men zulks doet. En al eens onderlteld zynde, dat „ hier en elders m Duitschland hes volk nog niet ryp „ genoeg ware, om zyne Regten, die het als Mensch „ heeft, zelve te ontwikkelen, weet gy dan niet, hoe „ veele welgevormde menfchen gy,met recht of onrecht, „ tegen u in t harnas hebt gejaagd? hoe veelen van de „ onderneemendlte, bekwaamlte, werkzaamde en verftan„ dig te, Burgeren, met recht of onrecht, party tegen u trekken <■ ó ; Deeze voorrechten zonder verdienden, „ deeze unflumng by groote verdienileii, dit nederzien op „ anderen, t welk zich zo veelen van u veroorlooven, „ en deeze genadige nederdaaling, die zwaarder nog, dan „ de lompde hoogmoed , drukt gist en fmeult in „ veele duizenden van harten, die trotsch genoeg zyn „ om by evengelyke verdienlfen evengelyke voorrechten „ te begeereu; maar echter niet trotsch genoeg om zich „ boven aanmaatigingen zonder verdienden te verheffen. „ liet verdriet van den beledigden Burger-trots zal los„ bartten, zo dra eene gelegenheid zich daartoe aanbiedt; „ het zal ysfelyker losbarden, dan gy u thans kunt ver! „ beelden; de beledigde menigte zal in haaren eigen Stand „ een magtigen Aanhang vinden, gelyk zy in Frankryk ook „ vondt; zy zal het Volk deszelfs Rechten en het ver„ kragten van dezelve bekend maaken, gelyk zy in Frank- „ ryk deedt Alle oude gebruiken, alle verdragen , „ alle gefchreevene , ondertekende en gezegelde, Priv;„ legien, zullen u niets kunnen baaten ; tienvoudig zal „ men u elke verdrukking vergelden, en gy zult onder „ het burgerlyk Despotismus verfmagten, gelyk zo meni°„ arm lyfeigen onder het Despotismus van den Adel ve£ „ fmagt is. Dit zyn geen ydele uitroepingen en over- „ dreevene begogelingen. Een Man van den Burgerdand „ kan meer daar van weeten dan gy; want voor hem durft „ men zyne gevoelens openhartig aan den dag leggen " Ewalu wenscht en raadt, dat de Adel en Grooten in Duitschland, door tydige Opotferingen, van zich het lot van trankryk ver wy deren , en de verdrukking tot die hoogte met laaten komen als dezelve in Frankryk was geklommen , gevolgd van de verfchriklykde Volksberoerten. Ter voorkominge hier van bidt hy hun^, „ om vrywillig af.  j. l. ewald, over den adel, 3*5 afdand te doen van onbillyke, door list verkreegene, ,, tegen de eerde grondbeginzelen van het Recht der Na„ tuur regelrecht ftrydige, Voorregten, om het Volk van „ verdrukking te ontheffen, en langs deezen eenigen weg „ het Vaderland te behouden by die rust, waarin het „ zich zo lang heeft mogen verheugen." Schoon dit Antwoord bepaald voor Duitschland berekend is, ontvouwt het ons de Geestgefteldheid des Volks* aldaar, en kan het met vrugt geleezen worden overat waar men Menfchen vindt, (en waar treft men ze niet aan ?) die, op Geboorte en Afkomst trots, zich verbeelden van een ander Leem gevormd te zyn dan de Bur~ german. Hoe zeer onbeledigend dit Antwoord gefchreeverl zy, zal het weinig fmaaken aan die met weerzin leezen het oude Rympje van john bull: Toen Adam /pitte en Eva f pan, Waar vondt men toen den Edelman? en geen fmaak vinden in de Grondftellüig door kotze^ bue als een Zinfpreuk aan het hoofd van zyne Fragment, ten over den Adel geplaatst. Vergeet uw rang wanneer de Menschheid /preekt: ~ Gedenk niet aan uwe Adelyke Voorzaaten^ Dan alleen wanneer de Eer u oproept! „ Laat ," dus luidt het flot des Voorberigts * laat „ dit Boekje de Waereld ingaan , en uitwerken wat „ het kan uitwerken; zelfs de onredelykfle Beoorde„ laar zal den Schryver niet kunnen befchuldigen, dat „ hy Onlusten heeft willen aanftooken. Nimmer toch heeft eenig mensch iemand met den naam van Brand„ dichter bedempeld, die, wanneer 'er brand ontdondt, olie en droo,waar door het vuur gevoed wordt, trachtj, te uit den weg te ruimen." lètt. 1794. no. 7* - ^'  326 van kinsbergen Befchryving van den Archipel, tot nut van den Krygsman , Zeevaarenden en Handeldryvenden. Volgens de nieuwfte Waarneemingen opgejleld door den R. v. K., Lid der Koninglyke Maatfchappy van Weetenfchappen te Berlyn. Te Amflerdam by J. Allart, 1703. In gr. üvo. 198 bl., met eene uitgebreide Kaart. De Ridder van kinsbergen deelt, in dit Werk, eene beknopte Befchryving mede van de eertyds zo vryë als bloeijende Eilanden van den Archipel; thans onder het onbepaald. Despotismus der Turken zuchtende, en tot de grootfte elende vervallen zynde. Hy begint zyne eerfte Afdeeling met het Eiland Candia; befchryft de Europeefche Kust , en die Eilanden welken gerekend worden aao dezelve eigen te zyn, als Ceriguo, Milo, Tliermia, Andro, de Stad en de Golf van Athenen, Negroponte, de Kusten van Thracien en Macedonien , de Golf van Saloniki ; Lemnos , met deszelfs Haven en Kasteel. Hier aan het Kanaal der Dardanellen gekomen zynde, verlaat hy Europa , en wendt zich naar de Eilanden op de Aziatifche Kust liggende, als Tenedos, Metelin, de kleine Eilandjes Porto Seguri, de Golf van Smirna, de Eilanden Samos, Nicaria, Tino, Micony, Paros, en deszelfs Haven Nausfa; befchryvende teveus de vastigheden en fterkten, door de Rusfcn, in den voorgaanden Oorlog, in die Haven aangelegd; eindigende deeze eerfte Afdeeling met de befchouwing der Eilanden Naxia of Naxo, en Nio, van waar hy weder tot Candia te rug komt. In de tweede Afdeeling, begint de Ridder zynen togt van het Kanaal der Dardanellen, aan de Europeefche Kust; zeilt de Zee van Marmara door, Conflantimpolen voorby en door deszelfs Kanaal naar de Zwarte Zee; vervolgens * langs de Afiatifche Kust, weder naar de Dardanellen terug! Befchryvende, op dien togt , eerst de nieuwe KasteelerI van Europa, en die der Dardanellen; vervolgens de Dardanellen zelve; de Eilanden van Marmara; de Stad Conflantimpolen, met deszelfs omliggende Streeken en Voorlieden, zoo wel op de Kust van Europa, als op die van Aften, gelegen. Eindigende deeze Afdeeling, 1) met eenige Aantekeningen , betreffende de Land- en Zeemagt der Turken, vóór den laatften Oorlog; 2) met eenige Aanmerkingen, betreffende de middelen van Defenjie van het Ka»  BESCHRYVING VAN DEN ARCHIPEL. 32/ Kanaal der Zwarte Zee, en die der Kusten van Europa en Afia, aan hetzelve grenzende; gevolgd van eenige belangryke Aantekeningen , en Aanmerkingen ointrend de diepten op de Europeefche en Aüatifche Kusten. Agter deeze beide Afdeelingen zyn, ten gebruike van den Zeeman, eenige Aanmerkingen gevoegd, omtrend de Westelyke Kust van Morea, en wel voornaamlyk de Havens en Ankerplaatfen van Navarino, Corron en Modon betreffende. Zynde deeze Befchryving daar te boven met eene geheel nieuwe en veel verbeterde Kaart van den Archipel voorzien. - Dit Werk, waarvan de eerfte druk op kosten van den Autheur, en alleen ter leeziuge van zyne Vrienden, gedrukt was, doch het welk nu voor 't*algemeen te bekomen is, bevat eene menigte bewyzen , en doorflaande blyken, van des Schryvers kunde en oplettenheid. Overal toont de Ridder, dat hy zelve den Archangel bevaaren heeft, en, met het doordringend oog eens Krygsmans , de zwakke en fterke plaatfen daarin heeft opgemerkt. Niet alleen nuttig zynde voor den Zeeman, wien hy de Courfen Verheden, Diepten, enz. van dat Vaarwater omftandig aanwyst, deelt hy, in zyne befchryving der byzondere Eilanden, den Staat- en Handelkundigen Leezer ook telkens belangryke berichten mede, die by hun gewigt ook den ftempel der Waarheid en Nieuwheid draagen, en derhalven zeer wel tegen andere vroegere Befchryvingen vergeleken mogen worden. Om onze Leezers hier van te overtuigen, zullen wy, het Werk doori^„o„ja v.;Pr fn daar peniffe korte Befchrvvingen daar IWptLiUfc. j "»w O - uit overneemen. •• . „ De tegenwoordige onvruchtbaarheid van het Liland, Candia, het geen thans haare eigene bewooners niet voeden kan, moet niet aan den grond , noch bergachtige ligging, worden toegekend, dewyl ze alleen aan de vexatien der Turken, de luiheid en onkunde der Slaaven, te wyten zy; want zeker is het, dat dit Eiland op zich zelve meer dan ééns zoo veel bewooners voeden kan , welker getal men thans op 240,000 begroot. Door het Despotismus der Turken is de gevoeligheid der Grieken ten eenemaal uitgedoofd, en in eene volflagene vadzigheid veranderd. De SphaStrioten , welke de bergachtigfte gedeelten van het Eiland bewoonen , hebben al. leen de oude dapperheid en zucht tot vryheid van de Gr eten/er s overgeërfd , en zouden op het eerfte oogen* y 1 blik  3-8 VAN KÏNSBERGEN blik eener onderneeminge tegen het Eiland gereed zyn om dezelve te bevorderen, en het juk der Turkfche Dwingelandy af te fchudden. „ Ceriguo is de Sleutel van den Archipel, doch deszelfs Fortificatiën 'zyn in een zeer flegten ftaat, kunnende voor niets gerekend worden. Milo brengt zeer veel Tarwe, Katoen, Snyboonen, Meloenen, Citrouil • les en Colloquinte voort. „ Op het Fort la Palamide hebben de Turken hun Arfenaal geplaatst; het welk met eene menigte van bomben en kogels, van verfchillend kaliber, voorzien is;" wordende deszelfs toeftand, en de wyze om het te attaqueeren, omftandig voorgedragen. „ Het getal der Inwooners van Napoli di Romania wordt op 6000 gerekend; eenige familiën, in het Fort la Palamide woonende, 'er onder begieepen. De meeste zyn Turken; de Griekfche familiën beloopen naauwelyks 100 in getale, en de Jooden nog veel minder ; ook vindt men 'er fommige Armeniaanen. De Franfchen woonen in de Voorftad buiten Napels zelve, en dryven eenen vry voordeeligen handel; beltaande voornaamlyk in Oly , Graanen, Wollen, Zyde, Vermilioen, Garst, Snyboonen, Beonen , en andere Artykels ; waar tegen zy uit Frankryk ontbieden , Lakens , Koffy , Indigo, Cochenille, Suiker, Lyonfche Stoffen, en andere kleine voorwerpen meer. ,, Thermia is voor den Koophandel, eenige Zyde uitgezonderd, van weinig of geen belang." De Stad Athenen, zoo beroemd in de oude Gefchiedenisfen der Grieken, is thans nog aanmerkelyk genoeg, om 'er eene omftandige befchryvinge over te leezen. „ Dezelve bevat ongeveer iaoco Inwooners, en groeit, wegens de gezondheid der lucht, en de gemaatigdheid, waarmede de Grieken behandeld worden , daaglyks aan. Men heeft dezelve nog onlangs uitgelegt, en, op het eerfte gerucht van den Oorlog, met een zeer flegten muur voorzien. De Albaneezen, die zich geduurende den voorgaandeu Oorlog in Morea verfpreidden, kwamen verfcheidene maaien de Stad plunderen, en het was toen, dat de Turken deeze belagchelyke Werken opwierpen: het geen een duidlyk bewys is van de vreeze, welke de Turken voor binnenlandfche onlusten bezielt. Men verzekert ook van goeder hand, dat, in geval van eenen nieuwen opftand, de Grieken meerder moeds dan ooit zouden betoonen, en noch door de vreeze voor hunne meesters, noch door het  BESCHRYVING VAN DEN ARCHIPEL. 329 het herdenken van de voorige ftrengheid, noch van de trouwloosheid en de kwaade behandeling der Rusfen, te weerhouden zouden zyn. „ De omliggende ftreeken van Athenen zyn wel bebouwd. De zo beroemde Rivieren, de Ilisfus en Eridatius, verdienen thans den naam van Rivieren niet. De eerfte , die aan den zuidkant de Stad en de Citadel influit , ligt 's Zomers droog; en de Eridamis is een beekjen, het welk, in verfcheidene takjes verdeeld, de Olyven-vlakte befproeit. Voor een Esquader zoude hier eenen overvloed van ververfehingen , als Osfen, Sehaapen, Wild en Groenten, maar geen Brandhout en weinig Water, te vinden zyn. „ De Oly is het voornaamfte artykel, het welk Athenen oplevert; waar van een gedeelte naar ConJtantinopO' len, een gedeelte naar Venetiën en Frankryk, verzonden wordt ; welke handel op twee huizen fteunt , aldaar geëtablisfeerd, welke nog eenige Wol en Hennip by hunne verzendingen voegen. • „ De Fortificatiën van de Stad Negropont , op het Eiland van dien naam gelegen, zyn van weinig belang. Men rekent het getal van Inwooners byna op 16,000, en van het geheele Eiland, te zamen, op niet meer dan 40000; zynde een gevolg der despotique regeering en geduurige kwellingen der Turken, waarom eene vruchtbaare landftreek, onder het gezegendfte luchtsgeftel gelegen , en met de vetfte Weilanden voorzien, byna woest en onbewoond blyft liggen. Met een geringen arbeid verzamelt men veel Oly, Koorn en Wyn; de bergen zyn ozeral met bosfchen bedekt, en leveren zeer veel Timmerhout op." De Golven van Volo, Saloniki, di Contesfa en Monte Santo, worden met recht de Koornfchuuren van Conftantinopolen genoemd. Eene oneindige menigte van kleine Vaartuigen van den Grooten Heer vaaren altyd op dezelve af en aan. De Grieken van het Eiland Hydra leggen zich vooral op deeze Scheepvaart toe , en dit Eiland levert de bekwaamfte Zeelieden van den geheelen Archipel. De Golf en Stad van Saloniki acht de Ridder van kinsbergen van weinig belangr de eerfte, om dat haare noordwestelyke ligging te verre afgefcheiden is van het gewoone Vaarwater van den Archipel, en men 'er niet gemakkelyk kan uitkomen. De Stad zelve zou alleen, in gevalle van attaque, en ter provianY 3 dee-  33° VAN KINSBERGEN deering eener Vloot, in aanmerking kunnen komen. Sa~ loniki levert zeer veel Katoen, Tabak, Graanen. Vee era Timmerhout, op, welke Waaren door Confiantinopolen tegen geld, door Smyrna tegen gedroogde Fruit, en door Candia tegen Zeep, worden verruild. Een Esquader zou daar aan alles overvloed vinden. Aan den voet van den berg Olympus, digt by de Haven van S" Catharina, is het b&ste Timmerhout, en drie kleine dagreizen van Saloniki zyn zeer goede Yzer- en Koper-mynen. Pik en Harst vindt men in overvloed op Negroponte, en de Vlakten van Macedonien leveren eene menigte van Hennip op. Waarvoor men Duitfche , Franfche en andere Lakens derwaards zoude kunnen voeren, als zynde byna den geheelen Archipel door, doch voornaamlyk te Saloniki, zeer getrokken en beroemd. „ Het getal der Inwooners van Saloniki rekent mea op 70,000, waar van 20,000 Jooden, j0,000 Grieken, aoo Franfchen , en de rest Turken. De Pest van het Jaar 1781 heeft daar zwaare verwoestingen aangericht, en het getal der Inwooners fterk verminderd ; meest alle jaaren heerfchen hier, tegen het einde van den Zomer, befmettelyke koortfen , welke men gelooft, dat aan de uitdampingen van de moerasfen , die zich van de Stad tot aan den mond van den Verdac noordwestelyk uitftrekken, roe te fchryven zyn. „ De Inwooners van de Stad Lemnos rekent men ongeveer op 1000, waaronder 300 Turken en 700 Grieken; by de Stad is een kleine Haven, en eene vry aanmerkelyke Scheepstimmerwerf. Men rekent op het Eiland 50 Dorpen en icoo Inwooners: binnen op hetzelve zyn byna geen Turken, en de Landeryën leveren Tarwe, Garst en Wyn, die men meest naar Smyrna vervoert, op. Timmerhout is op dit Eiland niet te vinden, maar wordt derwaards van Tasfo en de kusten van de Golf di Con- tesfa heen gebragt. De Stad Tenedos, alwaar zich alle de bewooners van het Eiland van dien naam bevinden, bevat in zich, behalven 1000 Janitzaren, die de Groote Heer 'er, onder het bevel van eenen Aga, onderhoudt , ongeveer 800 Turken, 400 zo wel Grieken als Jooden, die den Wyn, het eenigfte voortbrengzel van het Eiland , tegen Koom , Hout en andere Producten van de kust van Trojen, verruilen. „ De bevolking van het Eiland Metelin bedraagt niet boven 25000 Zielen, waar van f Turken en i Grieken. De  BESCHRYVING VAN DEN ARCHIPEL. 331 De daar woonende Turken behandelen alhier de Grieken met grootere verdraagzaamheid, dan elders in den Archipel; niettegenftaande dit alles, is het getal van bewooners, aangezien de uitgeflrektheid en de vruchtbaarheid van het Eiland, zeer gering. „ Eene menigte fchoon land , groote vlakten , overal door beekjens bevogtigd, liggen onbebouwd. Het Eiland is van grooten overvloed van Brand- en Timmerhout voorzien; zelfs heeft men zomtyds in de haven van Metelin Schepen van linie gebouwd; doch de Werven zyn ten eenemaal vervallen, en in eenen onbruikbaaren ftaat. *— De Bewooners van het Eiland verwaarloozen den Landbouw, en leggen zich meest op de Zeevaart toe, en het Eiland levert zelfs niet genoeg Graanen, voor deszelfs bewooners,op. Zy ruilen,met groot voordeel,het Koorn voor de voortbrengzelen der Olyfboomen , en, derzelver planting en onderhoud weinig moeite vereifchende , is dit hun voornaamfte werk. _ Het Vee en de Weilanden munten boven alle anderen uit. „ De Stad Smyrna is open, en van alle vestingwerken en muuren ontbloot: het oude Kasteel op eene hoogte boven de Stad door de Griekfche Keizers gebouwd , ligt byna ten eenemaal verwoest; op hetzelve liggen eenige Soldaaten , waarvan de dienst alleen beftaat in het hysfen der Turkfche Vlag, en in het groeten van den Molly uit Smirna, uit drie kleine en flegte ftukjes Canon. Beneden by de Stad, juist by den mond van de oude, doch thans gedempte, haven, is nog een ander Kasteel, op de ruïnes van eene Fortresfe, door de Ridders van Rhodus aangelegen, gebouwd; het welk men nog duidelyk uit derzelver Wapens, in blokken marmer uitgehouwen , en waarvan de muuren gemetzeld zyn, ziet. Dit zeer vervallen Kasteel is zonder de minfte Defensie; op hetzelve liggen zes kleine Vierponders, welke gebruikt worden om het feest van Bayram , of eenig ander publiek feest, aan te kondigen: zelfs hebben verfcheidene particulieren, binnen den omtrek van het Kasteel, hunne huizen gebouwd. De Disdar bewoont het Kasteel, doch houdt 'er geen volk, en heeft niets anders te doen , dan op eenige gevangenen te pasfen. Het Fort of Kasteel, aan den uithoek van de Reede gebouwd, is in geenen beteren toeftand dan de twee voorige, en beftaat alieen in een Vierkant gebouw met eenige toorens , zonder graft en buitenwerken. 'Er zyn 30 B Y 4 ftuk-  33* vaw kinsbergen ftukken Canon waaronder 2 metaalen 60 ponders, vyf 18 ponders, tien 12 ponders, en de overige alle van 4 tot 8 ponders. Hier toe houdt de Groote Heer 18 Canonniers , alle genomen uit de nabyliggende Dorpen, welke ook verplicht zyn, om, op de eerfte order van den Commandant, ico man te leveren. De pofitie van dit Fort, in eene zo naauwe pasfage, is zeer belangryk, vermids alle in- of uitloopende Schepen genoodzaakt zyn, op een halve piftoolfchoot by hetzelve lang* te houden, ten einde niet op de Zandbanken, welke op den anderen wal, voor de rivier Menimen, liggen,te vervallen. Deeze pasfage is zo naauw, dat de Turken, na bet verliezen hunner geheele Zeemacht voor Tchesmé, kans meenden te zien, om dezelve geheel te ftopoen, ten einde den Rusfen het inneemen van Smyrna te be letten. Om hun oogmerk te bereiken, lieten zy, in allen haast, eenige van hun eigene Vaartuigen, benevens twee Raguleefche en twee Franfche Schepen, zinken; doch, tot groot geluk voor den Koophandel, waren deeze middelen niet toereikende genoeg; en, aangezien de groote menigte Vreemdelmgen te Smyrna woonachtig, zetteden de Rusfen hunne overwinningen aan dien kant niet verder voort. „ De volkrykheid van Smyrna neemt hand over 'hand toe, zo wel wegens deszelfs uitgebreiden en bloeijenden Koophandel, als wegens de ftrengheid, waarmede de Agas de bewooners der rondom liggende Dorpen behandelen, welke meestal onbewoond en verlaaten zyn. Vóór eene kleine Eeuw wierdt het getal van Inwooners te Smyrna op 30,000 begroot, daar men 'er thands reeds meer dan 100,000 telt;( waarvan 65 a 7*0,000 Turken, 23 k 24,000 Grieken, 6 a 7,000 Armeuiaanen, jo a 12,000 looden, en 4 a 500 van andere Natiën. „ Het diftricl van Smyrna ftrekt zich ten Noorden flechts weinige, maar aan den Zuidkant wel 25 en qo mylen uit, en levert eenen overvloed van Oly Tarwe' Turks-hom en allerhande foorten van vruchten'op: wel? ke gedeeltelyk in het land vertierd, en gedeeltelyk' door de havens van Adajat en Scala Nova, naar Maltha en andere plaatfen van Europa worden vervoerd. Smyrna en deszelfs omliggende ftreeken leveren ook nog veel Catoen, Wol, Wasch en Rozynen, op, doch de Zyden en andere ftoffen, Galnooten en verdere Droogeryën welke van hoogerop derwaards gebragt worden, ftaan verkeer-  EESCHRYVING VAN DEN ARCHIPEL. 333 keerdelyk, als voortbrengzels van Smyrna, by veelen te boek. „ De Koophandel trekt eene menigte Vreemdelingen derwaards, en dezelve maaken verreweg het grootfte gedeelte der Inwooners uit; geheel Matoïiën, Morea, Candia, de Eilanden van den Archipel, ja Perfien zelfs, brengen zeer veel tot de bevolking van Smyrna toe. In het geheele Turkfche Ryk wordt geene Stad gevonden, waarin de Inwoonders minder geplaagd worden, of met grooter vryheid den Koophandel dryven ; zo dat men veilig mag verzekeren, dat de Inwooners van Smyrna, door van Meester te veranderen, niet gelukkiger kunnen zyn. „ De Koophandel van Smyrna, fchoon dezelve jaarlyks op 20 millioenen guldens kan gerekend worden, zoude nog eenen veel grooteren aangroei kunnen erlangen, byaldien Perfien, zedert eene halve Eeuw in eene regeeringloosheid vervallen, zich eindelyk onder het gebied van eenen Vorst vereenigd zag, en, de communicatie met de Turkfche Provintiën geopend zynde, aan de Caravanen eenen veiligen doortogt wierd verleend. Ook zoude het zeer mooglyk zyn, om eenige nieuwe takken van Koophandel aan te leggen , zo het Gouvernement der Turken zich hier toe bevlytigde; doch hierin, gelyk in al het overige, is het ondoenelyk den Turken gezonde denkbeelden in te boezemen , in de plaatfe van de verkeerde principes, 'waarop hunne regeeringsvorm rust. . „ Samos levert, gelyk 'de meeste Eilanden van den Archipel, Fruit, Wyn, Zyde, Pek, Honig en Wasch, op. De Zyde is zeer fraai, en men betaalt dezelve ongeveer een Ryksdaaler het pond , en de uitvoer van dezelve wordt jaarlyks op 40,000 Guldens begroot. De Honig en Wasch zyn 'er van een zeer uitmuntende hoedanigheid, en de eerfte wordt de 50 pond tegen eene Daalder , en de tweede 4! ftuiver het pond, betaald. Het Eiland levert van het eerfte ongeveer 200 Quintaalen, en van het tweede 100 Quintaalen, op , ieder Quintaal gerekend op 150 pond, gelyk men in den Archipel overal gewoon is. De geheele bevolking van dit Eiland beloopt flechts 12000 Zielen, die alle van den Griekfche» Godsdienst zyn. —— De bewooners van liet Eiland Micony fielt men op öcoo, alle in het Steedje Micony woonachtig , en zich op de Zeevaart alleenlyk toeleg.  534 van kinsber.gen gende ; wordende hunne Landeryen zelve door Vreemdelingen vaa de nabygelegen Eilanden bebouwd." I Alen rekent het getal der Inwooners van Conftantinopolen liechts op 6oo,®oo, waar onder nog begreepen zyn Ga. lata , Pera en Topham. Dit fchynt een wonder voor zulk een groote Stad, die de Ridder zeer naauwkeurig belcbrytt; maar de oneindige menigte van Mosqueeën vereilchen zeer veel plaats ; daar en boven zyn de huizen, die meest van hout zyn, zeer laag, en flechts door ééne_ familie of huisgezin bewoond , en met een klein tuintje, of ten minden met eene plaats, voorzien. Het c j l ,_, §etrouwde Sultanen, die haare Paleizen in de &tad hebben, en de huizen van de Grooten van het Hof, bellaan zeer veel plaats; voor het overige zyn 'er, na aen laatst ontflaanen brand, zeer veele Inwooners uit de .Stad vertrokken, wier huizen tot nog toe niet weder zvn opgebouwd. J Schoon wy, door het overneemen van voorenftaande berichten uit dit Werk, ons gewoon bedek eenigzins te buiten zyn getreden, moeten wy 'er ten Hotte toch nog byvoegen , de tegenwoordige bekwaamheid , of liever onbekwaamheid, der Turken in de Navigatie en Zeetacticq: voorwerpen , welke men den Heere van kinsbergen zeer wel ter beöordeelinge kan toevertrouwen ; doch die, aan de zyde der Turken, nog al te veel verwaarloosd worden. „ De Turken, die, den 7 July 1770, voor Tchesmé, riunne geheele Vloot alleen door onkunde der commandeerende Officieren verboren, hebben niet noodig geoordeeld om meer kunde, zedert dien tyd, te trachten te verkrygen. De overledene Capitein Pacha, die, zonder iwyfel, een man vol moeds is geweest, hadt van Zeebaken geen het minde bezef; en fchoon men in Hem het grootde verlangen veronderdelle, om het gezach van &ynen Meester ten hoogden toppunt te verheffen, blykt het echter duidelyk, dat hy van zyn crediet alleen gebruik gemaakt haeft om zyne gierigheid te kunnen voldoen. „ 'Er is geen een enkeld Capitein van de Caravellen, waaruit de Turkfche Zeemagt bedaat , die het minde denkbeeld van Navigatie, Manoeuvres of Zee-taftieq, bezit, en zullen door de Rusfen, met eenige kunde aangegreepen , altoos geflagen worden. Zie hier de voornaamfte reden : Niemand kan een Schip krygen zonder aan-  BESCHRYVÏNG VAN DEN ARCHIPEL. 335 aanbieding, van eene ibmme gelds , en die het meest biedt wordt het bevel opgedraagen. Hier door worden de Capitems in de noodzaakelykheid gefteld , om op hunne beurt weder middelen te bedenken, om hunne geJedene fchade te vergoeden. Een der meest gebruiklyke is, om, terftond na het uitzeilen, de helft van de Equipagie aan land te zetten,en, geduurende de geheele reize, daar van de Soldy te trekken tot hun eigen voordeel. Deeze vermindering van manfchap nog gevoegd by hunne onkunde ftelt hun aan gewisfe gevaaren bloot, welke zy, echter, zoo veel mogelyk, trachten te vermyden, door zich maanden lang in eene haven op te houden, tot dat zy met eene voor den wind op de plaatfe hunner destinatie hoopen te kunnen komen. „ Hunne Lootzen , die meest Grieken zyn, bezitten niets dan eene oppervlakkige, en door lange ondervinding verkreegene, kennisfe der Kusten; en verliezen zy eens het land uit het gezicht, dan is het Compas voor hun ten eenemaal onnut. Ook ziet men gewoonlyk, zoo eene Caravelle naar Syrien of Egypten gezonden wordt, dat de Capitein, in de haven van Smyrna of Rhodos, een Vaartuig, om hem voor te zeilen en den weg te wyzen, opzoekt. . „ Op hunne Schepen heerscht geene de minfte ordet of discipline ; alle ftanden zyn onder elkander verward, de uitdeelinge der Levensmiddelen ongelyk, en het Water niet bepaald ; dus daar ieder afzonderlyk eet, en wat hy wil, is het eenen Capitein onmooglyk, om te bepaalen hoe lang hy in Zee blyven kan. „ In het timmeren en optuigen der Schepen hebben zy, door middel der Franfchen en Engelfchen , eenige vorderingen gemaakt; doch de andere fchikkingen zyn,, binnen boords, even flecht als dezelve te vooren zyn geweest. De Cajuit is verdeeld in verfcheidene kleine hutten voor de Officieren , en hunne geheele battery, van vooren tot achteren, met kleine houten hutten opgepropt, dienende tot Winkels, Koffyhuis , en zelfs tot Keuken voor de Equipagie. Het rooken en branden van licht ftaat alle uuren van den dag en den nacht , aan boord, overal vry. Het Exerceeren met de Stukken is hun onbekend, zoo dat men hierdoor gemaklyk kan bemerken, met welke moeite men een zodanig Schip tot den flag prepareeren zou. st Op hunne batteryen liggen Stukken van allerhande  33 VAN KINSBERCEN, OVER DEN ARCHIPEL. Caliber naast elkander, en het is zeer dikwyls, dat men naast eenen zesponder, eenen 48 of 60 ponder vindt: waar uit noodzaaklyk in den tyd eener aftie de grootfte verwarnnge moet ontftaan , door de onmogelykheid om fchielyk genoeg voor ieder Stuk de juiste kogels en cardoefen aan te kunnen geeven. Dit maakt, dat zy altoos oneindig meer dooden en geblesfeerden, dan haare kundiger Vyanden, moeten hebben. „ In dien tyd beftond de geheele Turkfche Vloot in 24 Schepen van linie, waaronder 8 byna geheel buiten ftaat om Zee te bouwen; en, aangezien de onbegryplyke verwaarloozmge m derzelver ouderboud, kunnen de andere 16, ichoon nog nieuw, niet lang dienen. Door de ongehoorde bedriegeryen der Opzieners, die het geld der limmerheden m hunnen zak fteeken, is het calefaten der Schepen ten eenemaale verwaarloosd; zoo dat, toen ter tyd het Turksch Esquader geen travaat van 8 dagen bad kunnen uitftaan, en een nagelnieuw Schip, het jaar te vooren, in volle Zee zonk. Om kort te gaan, de onkunde, wanorder, dievery en verwaarloozing, in het beftuur van de Turkfche Marine, gaat zoo verre, dat men gerust kan verzekeren, dat geen enkel Turksch Schip in ftaat is, om zelfs den zwakften Vyand één oogenblik het hoofd te bieden." Beknopte Befchryving van den Rhynflroom, henevens de Steden Dorpen en Plaatfen aan deszelfs Oevers gelegen. Verrykt met eene nieuwe Kaart van den loop des Rhyns, van zynen Oorfprong in Zwitferland tot aan deszelfs einde in de Duinen by Katwyk; en twee-en-twintig Gezichten van de voor naamfle Steden, Bergen, enz. Te Amfleldam by A. li. Saakes, 1794. In tfo. 58 bl. ' Deze Befchryving voldoet aan den tytel, met betrekking tot het woord beknopt; doch aan het klein getal blad zyden is tevens ligt op te maaken, dat veele Steden en Plaatfen, langs den Rhyn liggende, in zulk eene beknopte befchryving enkel genoemd kunnen worden. De Opfleller heeft hier en daar eenige trekken van Oudheidkunde aan den dag gelegt; ook fchynen de Plaaten niet geheel nieuw. Intusfehen kan men dit, ten opzichte van de voorgeplaatfle Nieuwe Kaart niet zeggen, nadien men het in dezelve gewaagd heeft, om den Rhyn eenigzins te verleggen, of een nieuwen kop aas denzelven te geeven, namelyk een eind weegs ten Zai-  lEscnaïviHo vah den rhïjsistroom. 33/ Zsiden van Leyden af, ia plaatfe van dóór Leyden heen. Loo« pende dus, als 't ware, nu dóór de zogenaamde Weipoort 9 langs het Noordeinde van Foorfchoten , naar Katwyk , of hes Mallegat. Voor den Graveur was dit zekerlyk de kortfle weg, om dat zy een regte Lyn vormt; doch deeze kortheid flrookt niet met den natuurlyken loop deezer Rivier, die,zo verre wy weeten, nog heden dóór Leyden vloeit; krommende zich daar toe, zo als zy op veele plaatfen doet. De befchryving zelve verbetert de Kaart, in dit geval, niet, wanneer zy zegt: „ Zy (de Rhyn) voorby de oude Bisfchoplyke Stad Utrecht heenen vlietende, en Woerden voorby geftroomd zynde, verliest zich naby de Stad Leyden, by het Dorp Katwyk aan den Rhyn in het Zand, en vindt daar zeker een Canaal, waar door ze zich in het binnenfte der aarde verder ontlast." ——— Jiigenlyk fluit zy naby het Dorp Katwyk op Zee, zonder dat men daar iets van een Canaal onder de aarde weet. Wd. cappenberg , Notaris te Amfteldam , aan het Publiek, Te Amfleldam by A. Mens Jansz., 1794. In ST- 8vö' 58 bl. Willem box, te Amfteldam, aan het Publiek. Te Amfleldam by J. B. £lwe, 1794. In gr. 8vo. 171 bl. Brief aan willem box, wegens het door hem uitgegeeven Be~ richt aan het Publiek; en de daar in tegens den Wel Edelen Heer Notaris cappenberg opgeflotene befchuldigingen, Alomme. In gr. &vo. 28 bl. Een-en-twintig Rechtsgeleerden, namelyk de Heeren Mrs. 1 h. schepman, j. a. van der spyk, j. e. reuvens, g. van zelder van beveren , p. van hamel, g. van der meersch, wm. prakgan, l. j. v1tringa , a. van twist, p. d amen, c.van der kop, cornz., j. j. th. DÜVAL , f.g.alsche en j.l. verwey mejan, in 'sHage; mitsgaders de Heeren Mrs. h. calkoen, f.h. moorrees, A.g. van meurs , r, j. schimmelpenninck , j. l. farjon, m. c. van hall en a. j. cuperus, te Amfteldam, hebben ons bekend oordeel, over de Brieven van den Notaris w. cappenberg te Amfleldam, aan den Notaris f. w. ernst te Dusfeldorp , uitgegeeven door wn.LtM box (*), niet alleen in het Eerfte der bovengeplaatfle Stukken bevestigd ; maar bovendien gemeend (bl. 19) dat gemelde Uitgeever box wel degelyk een oogmerk gehad heeft, om den Heer cappenbehg by het Publiek te proftitueeren; zonder dat de gemelde Misfive aan den Notaris ebnst hem daar eenig recht toe gaf. ■ De Heer I f CAP- _.(') Zie Jlitm. Vtittl. Ltlt, voor 1793, bl. 374 «n 5S0.  33» w. cappenbero en w. box aan het publiek; cappenberg heeft dit fchriftelyk Advys vergezeld doen gaart dan TtT^r' W6lke de Zaak' in gefchi'> minder raaken nalrZontiSn.,!nêen tUSfChen beffl * to N°ta"S **NST ft^r,,^61* B°f hffc,zicV in hec nveede hier ^ven geplaatlte Stuk, mede als de Notaris cappenberg tot het Publiek gewend; zynde reeds het derde Stuk, door hem, over die 11 ii„T Z,y"e!? nAT in 'C licht gegeeven. Het inwinnen van Rechtsgeleerde Advyzen noemt hy een inroepen van Juxihaue troupen. Dit gezegde zou echter meer afdoen, indien hy zelve ook geene Advyzen van Rechtsgeleerden, in dit Stuk, had te berde gebragt, namenlyk van de Heeren Mrs. t. f l. LHONORe en w«. bildeudyk in 's Hage. Is twee tegen één, volgens het bekend fpreekwoord , reeds een Moordenaarswerk! dan zullen 21 Auxiliaire tegen 2 nog veel minder balans kunnen houden, vooral wanneer moed, kragt en wapenen, gelvk gefield mogen worden. Dan hier tegen blykt, dat de Heer box ook geen ledig aanfchouwer is , maar alle kragten aanwendt , om zyne party overhoop te werpen ; fchoon veele zyner pylen , naar ons inzien, te Homp zyn , om met dezelve immer de overwiuninge te behaalen. 'Er is veel door hem omgehaald , dac niets, ren opzichte van cappenberg, ter zaake doet. De Brief, aan den Heere box gericht, is niets dan eene voor cappenberg alzins beleedigende toejuiching aan box; in welke eenige trekken van vernuft gebezigd zyn, om zo veel te dieper te grieven. Dit is derhalven een nog onbekend Auxiliaire, die, met zonder reden, uit den virgilius van vondel zal opgemerkt hebben , dat men zoo wel van het bedrog, als van de dapperheid, tegen een vyand mag gebruik maaken. Wv hoopen echter, dat de Schryver eene betere Zedeleer, dan dia in deeze regelen ligt opgefloten, voor zich ter naarvolginge gekozen heeft, of kiezen zal. * b Neer lands fpoedige Verlosftng; zynde een beknopt ver/lag van de meest weetenswaardige Gebeurtenisfen, die 'er geduurende den tnregtvaardigen Inval der Franfchen , in den Jaare 1793 , in de Republiek der Vereenigde Nederlanden zyn voorgevallen tot op de door hun geheele Ontruiming van ons Vaderland toe; waar in vervat zyn het Decreet der Oorlegsverklaaring door de Natior.aule Conventie in Frankryk aan den Stadhouder der Vereenigde Provintien , en de verdere Stukken daartoe betrekkelyk. Te Delft by J. de Groot, 1793. In gr 8vo. ico bl. Deeze breede Tytel geeft ons een genoegzaam denkbeeld van den Inhoud. Wy hebben 'er niets aan toe te voegen, dan dat Leezers, na iets nieuws, of dit Tydvak byzonder toeli ca-  neerlands SPOEDIGE verlossing. ?S9 lichtends, begeerig, hunne begeerte, naa het doorleezen, ten dien Opzigte, even min als wy, zullen voldaan vinden. i Het Lyden der Ortenbergfche Familie, door a. van kotzebüe. Uit het Hoogduitsch. Met Ptaaten. Ijle Deel. Te Utrecht en l Amflerdam, by G. T. van Paddenburg en Zoon, en M. Schalekamp, 1793. In gr. 8vo. 280 bl. Men levert ons hier weder een Stuk van den in ons Vaüderland, door andere vertaalde Werkjes, genoeg bekenden Heer van kotzebüe. Daar ons llegts het eerfte Deel gegeeven word, willen wy de nadere Opgaave en verdere beoordeeling van het Werk liefst uitftellen , tot dat ons het voï- j gende van deezen Roman ter hand gefteld word. Dit 1 alleen kunnen en darven wy 'er van zeggen, dat het Werk iden Mensch- en Charatterkundigen van kotzebüe waardig is: i zo wel de Hoofd- als de bykomende Charafters zyn uitneemend i wel getroffen, en getuigen van de vrolyke en fchertzende denil kingskragt van den Schryver, zo wel, als van zyne fchranderheid jen doorzicht. De ftyl is levendig en afvvisfelende; alleen zullen | fommigen dien als wat al te langdraadig befchouwen, echter is | hy niet verveelende. I Leonore van Belfond. Niet vertaald. Te Dordrecht, by N. van Eysden en B. J. Morks, 1793. In gr. 8vo. 200 bl. Dit Stuk, 't geen, volgends den Titel, een oorfprongelyk Nederlandsch is, voldoet niet kwalyk aan het oogmerk (van den Schryver, in zyn Voorbericht opgegeeven. —— Het i kenmerkt zeer duidelyk, hoe Vooroordeelen van hoogmoed, gegrond op zogenaamde Adelyke afkomst, in ftaat zyn, om ji menfchen , gelukkig in zich zeiven , volftrekt ongelukkig te ^maaken, en in den afgrond des verderfs, waar heen zy zelf imedegelleept worden, te ftorten. De Graaf de lau- {zanne had zich met eene Dame van Burgerlyke Geboorte, ILeonore van belfond, in den Echt verbonden, en leefde met ihaar in 't genot van alle de Zaligheden van een welverge- inoegd Huwlyk. Zyn Moeder, een op haare Edele af. (komst zeer verwaaten, en daar te boven van alle Edele Denk|wyze vervreemd, vrouwlyk weezen, fielt alle mogelyke mid» 1 delen in 't werk, om die Echtverbintenis te verbreeken, en jlpant daar toe aan, met twee overgegeevene fchurken , om ttweedragt tusfchen het vergenoegd paar te verwekken , ten «einde den Zoon tot Huwlyks-fcheiding te brengen, 't geen haar  LEOUOaK VAN DSLïOK». haar gedeeltelyk gelukt; doch daarna word één van haare medeftanders de fchaaker en onteerer van de Graavin de laut. zai\ne, en was oorzaak van haaren Dood, die door dien des Graaven gevolgd werd. Terwyl de eene Booswigt door de hand des anderen gedood , en dees zelf door den Graaf aan zyne wraak opgeofferd werd. De ontaarte Moeder nam, op het bericht van het ongelukkig uiteinde van haaren Zoon en deszelfs Geinalinne, vergif, en boette haare misdaad door eenen wanhoopigen Dood. — ,, Dus was (zegt de Schryver) het einde van alle Edele en Onedele karakters , die ik , in de voorenftaande Brieven, heb gepoogd af te fchetzen." Spiegel voor het Menschdom. Ifte Deels ifle Stuk. Tt Amftefdam, by H. Molenyzer, 1794. In gr. hvo. 131 bl. Uit den Tweeden Titel blykt, dat deeze Spiegel opgehangen is door een Gezellchap Lettervrienden , onder de Zinfpreuk : Tot Heil der Maatfchappy. Het Voorbericht luid aan de gefamentlyke Intekenaaren, en is ondertekend uit naam van 't Gezellchap, door g. c. h...., l'oorzittinden Beftuurder. Het Werkje behelst vier, of zo men wil drie, (want de tweede is een vervolg op de eerfte,) niet zeer belangryke Vertellingen,die ten Opfchnft hebben: 1.) DeRoekeloo>heid eindelyk met den Dood geboet. 2.) De Godlyke Wraak. 3.) 's Vaders Edelmoedigheid eenmaal in den Zoon beloond. 4.) De Geredde Onfchuld. De ftyl,in welken deeze Verhaalen gefchreéven zyn, is, inzonderheid in de twee eerften, allerjammerhartigst, en fchoon die der twee laatften iets beter, dat is, minder liegt, is, zo is hy nochtans verre van inneemend te zyn. Dit eerfte Stuk, (dat overal vau Drukfouten krielt,) is, volgends het Voorbericht, vooraf gezonden , om de Intekenaaren met het Werk bekend te maaken, en de Lyst derzelven te vermeerderen: hoewel wy niet denken kunnen, dat dit laatfte zeer aan de verwachting beantw >orden zal, en vreezen, dat de reeds deelhebbende Intekenaars, indien zy lieden van fmaak zyn, geene zeer gunftige uitzichten op de volgende Stukken hebben zullen. Achteraan zyn nog twee Dichrftukjes geplaatst, een Fabel en een Klinkdicht, die wy gaarne maatig zouden noemen. Maar.!..  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGER De Bybel een Werk der Godlyke Wysheid. Door d. j. koppen, Predikant te Zettemin in Pommeren. Met eenige bekorting uit het Hoogduitsch vertaald door j. mji DFif roest , Predikant te Haarlem. Eerfte Deel. Te Utrecht en Gouda, by de Wed. S. de Waal eo Zoon , en M. van Lopik, en Comp. In gr. 8vo, 332 bl. Daar wy het met den Eerw. Vertaaler van dit Werk eens zyn, dat alleen een bevestigd geloof aan de Godlykheid van de aloude Openbaaringen, begreepen m de gewyde Boeken, onze twyfelingen tot gewisheid, eu onze geweetens tot rust, brengt, moet 's Mans arbeid, aan de overzetting van het Werk van den Heere koppen befteed, in dank erkend worden. Gewisfelyk zal niet ieüer Helling, door den Pommerenfchen Godgeleerde aeopperd, een algemeenen byval ontmoeten. Dit, evenwel belet geenzins, dat zyn Gefchrift, over het geheel eenómen, moet befchouwd worden als eene niet ondienftise bvdrage tot de algemeene verzameling van aanmerkingen, dienende ten bewyze, dat, zonder eenige godlyke tusfehenkomst, de Verzameling der gewyde Boe* ken nimmer zou hebben aangenomen die eenpaange geftalte of éénheid, welke het onbevooroordeeld verltamt thans'in dezelve opmerkt en bewondert. Ter bereikinge van zyt} doelwit, om naamlyk aan te toonen, dat de Bybel een Werk der Godlyke Wysheid i9 betreedt de Heer koppen den zelfden weg* die geme*enlvk wordt bewandeld, om, door de befchouwing van dé zigtbaare natuur, de menfchen te leiden tot de overtuiging , dat de Waereld niet een Werk van eert bloot geval* maar het wel overlegde Werk van een verhTevener, verftandig en wys, Weezen i*. Hoedanig de Schrwer dit plan hebbe uitgewerkt, kan eenigzins blyo ken uit de Inleiding, alwaar hy eene opgave doet Vart d Vraage, welke hy, ten dien einde, zich zelveu heeft voorgefteld , en door het beantwoorden van welke hy jlbtt. 1794. no. 8» %  34a D. J. VAN KÖPPKN van meening is, de voorgeftelde taak te zullen volvoeren. „ Om naar het aengeweezen Bellek geregeld te gaan" „ zal het nodig weezen te onderzoeken de volgende „ Stukken, in even zoo veele Afdeelingen: „ Voor eerst, welk is het oogmerk, dat de Bybel, in „ zyn geheel genomen , de geheele verzameling aan„ duidt? „ Ten tweeden, zyn alle Stukken en deelen des By„ bels tot dat doeleinde toereikende, en daar mede over,, eenftemmende? ,, Ten derden, is het mogelyk, dat zulk eene Ver„ zameling van Boeken , die een zoo zamengefteld ge„ heel opleveren , tot ftand kon gebragt worden zon„ der eenen byzonderen invloed van God? Bevinden wy, „ dat wy dit met neen moeten beantwoorden, dan vloeit „ hier uit van zelve dit gevolg voort. De Bybel is „ een Werk der Godlyke Wysheid. „ Ten vierden, van weiken aard, en hoedanig, is de „ invloed Gods daar by geweest? Eindelyk, „ Ten vyfden , zullen eenige aanmerkingen over on„ derwerpen , die in 't algemeen betreffen het gedrag „ met opzicht tot den Bybel, en den Bybelfchen Godsdienst, het befluit uitrnaaken." De twee eerfte Vraagen worden in het Eerfte Deel beantwoord, en de oplosfing der overige tot het volgende Deel uifgefteld. Zich nederzettende tot de oplosfing van de eerfte Vraage, betuigt de Eerw. koppen at aanftonds , naa eene herhaalde befchouwing van de geheele Bybelfche Verzameling, niet te kunnen ontdekken, één eenig oogmerk. dat zich voor 't geheel fchikt. Ook is het, zegt hy, niet noodzaaklyk, dat een werk flegts één oogmerk en niet meerdere, hebbe; de Werkmeester kan 'er zich verfcheidene by voorftellen. „ 't ls waar , het wordt „ dan meer zamengefteld, het verband der deelen wordt „ meer ingewikkeld; 'er wordt meer kunst vereischt om ,, alle die oogmerken te gelyk even goed te bereiken, ,, en tot eene gelukkige uitvoering wordt eene meerdere „ bekwaamheid des te noodzaaklyker. Dan , (vervolgt „ koppen) ik bekommer my hier nier over ; ik neem ,, het Werk, zoo als ik het vin de , en 'er doen zich „ als dan drieërlei oogmerken op, welke wel van elkan„ der onderfcheiden zyn, maar alle drie nochtans door „ 't geheele Werk voortgaan, en blykbaar hebben moe„ tea bereikt worden." Zie hier de drieërlei oogmerken ,  de bybrl. 3+3 ken, welke, volgens koppen, met de Verzameling van alle de Bybelfehe fchriften , over 't geheel genomen, bedoeld zyn. „ Voor eerst : 'Er moest eene opeenvolging van gedachten, eene gedachtrekenkundige tchakei, van den eerden mensen af tot op Jezus Chris- \\ tus, voortgezet worden. Ten tweeden: God heeft „ zyne anders onzichtbaare kracht en heerlykheid willen , ontdekken op eene meer merkbaare wyze , dan zulks gewoonlyk naar den loop der wereldfche dingen ge- 'l fchiedt. Ten derden ; 'er moest gekeverd worden * een voortduurende grondflag tot den waaren Godsdienst en de Zedekunde in de wereld." Ten bewyze van zyne eerde dellinge redekavelt de Eerw. koppen aldus : , indien de Godheid reeds van den beginne belloten'had, tot het grootde heil van 't menschdom eene uitneemend verheevene en belangryke Perfonaadje uit '! de menfchen ten bekwamen tyde te voorfchyn re laa!, ten komen, was het dan niet voegzaam, zelfs noodzaaklyk, dat nu ook deeze Perfoon , boven alle andere " menfchen, zoo voor, als na, hem, door byzondere onderfcheidingen wierd gekenmerkt ? Een bekwaam " middel daar toe was zekerlyk , wanneer, onier anderen, reeds lang te vooren, het gedacht wierd bekend. " o-emaakt, van het welk deeze Perfoon zoude afdammen, en in gevolg hier van eene Geflachtlyst met naauw'! keurigheid tot op hem toe wierd voortgezet." ,, Wy " weten," zegt de Heer koppen, by wyze van duitreden, God haa zulk een voorneemen, en zulk eene fchikking *' is in de daad, met betrekking tot Christus, gemaakt. " Niemand kan afkeuren eene Gedagtrekeninï, ook ra , dit opzicht." Dat ook in de daad dit oogmerk in den Bybel bedoeld is geworden , tragt de Schryver te ftaaven, door de opgave van eene voortloopende Geflagtrekening, aldaar voorhanden, beginnende met Adam, en eindigende met Christus; alles gepaard me: zodanige ophelderingen, door welke de zwaarigheden, tegen zyne ftelling ingebragt, worden uit den weg geruimd. Omtrent het tweede oogmerk van den Bvbel, eene dut* delyker openbaaring van Gods onzichtbaare Kracht en Heerlykheid, voorziet de Schryver draks eene tegenwerping. „ Welke byzondere daaden , (vraagt men) wil of kan „ men tot dat einde begeeren? 't Geheele aardryk is in> ., mers vol daar van. Het boek der Natuur ligt dage„ lyks voor elk open." De Schryver de gegrondheid dee-  344 D. J. VAN KOPPEN zer bedenkinge, ia 't afgetrokkene , en in 't algemeen befchouwd, erkennende, merkt, egter, naar 't ons voor. komt, met reden, aan, dat, „wanneer het geval plaats ,, heeft , dat een op zicb zelve tot zyn oogmerk ge„ fchikt middel door toevallige omftandigheden ophoudt daartoe gefchikt te zyn, ('t welk het geval is by de ,, openbaaring Gods door de Werken der Natuur) het „ der Wysheid zeer betaamende is , by dat , nu niet „ meer toereikend, middel, iets anders te voegen,'t welk „ het meerdere kracht byzet. Of, vraagt hy, moet de ,, Wysheid tot een zeker einde altyd flechts een eenig ,, of geheel eenvoudig middel in 't werk ftellen?" De Heer koppen treedt vervolgens in verfcheidene byzonderheden , uit de ondervinding ontleend , welke, zyns oordeels, doen blyken de wenfchelykheid eener nadere ontdekkinge van God aan het menschdom. Doch ons bellek gedoogt niet, hem daarin te volgen. In de overweeging van het derde oogmerk van den Bybel , het daarftellen van een voortduurenden grondllag tot den waaren Godsdienst en de Zedekunde, biedt zich uatuuriyk de Vraag aan, of 'er dan iets zodanigs, als de Bybel, noodig ware tot het verfchaffen van zulk eenen grondllag, en of de Natuur en de Reden daar toe niet toereikten? Ter beantwoordinge van deeze Vraage, onderzoekt de Eerw. koppen wat Godsdienst zy, en geeft eenige der gewigtigfte Stukken op , omtrent welke men noodzaaklyk iet bepaalds en zekers weeten moet , indien de mensch met verftand eenige waare Godsdienftigheid zal oefenen. Van deezen aart zyn : de kennis van Gods Volmaaktheden en Voorzienigheid; Gods bedoeling omtrent den mensch; uit hoedanig een oogpunt God het gedrag der menfchen befchouwe; wat goed of wat kwaad by God zy; of, en waardoor, voor bedreeven kwaad, vergiffenis kan verkreeegen worden. Omtrent alle deeze onderwerpen is koppen van begrip, dat, hoe aanneemelyk de hedendaagfche Wysgeeren , voorgelicht door eene hemelfche Openbaaring, over dezelve mogen redekavelen , het ongeholpen menfchenverftand daar over niet die klaarheid verfpreidt, als het gewigt der zaake fchyiu te vorderen. De historifche bewyzen, welke hy voor zyne meening aanvoert, verdienen zekerlyk opmerking. Voorzigtigheidshalve mengt hy, evenwel, niet te onregt, onder zyne redenkavelingen, de volgende waarfchuwing: a> Verdenkt my niet, myne Broeders en mede - Christe- „ neni  DE BYBEL. 345» j, nen! 't is verre van my flechts een eenige der hier „ bygebragte Waarheden twyfelachtig te willen maaken. Neen ! ik wenfche uwe overtuiging daarvan veel ,, meer behoorlyk te bevestigen , en wel daar door, dat „ men ze allereerst en voornaamlyk alleen bouwt op „ het onderricht van God zeiven, den eenigen die ons „ zeggen kan, wat in zijne Raadsbefluiten verborgen is. „ Ontdekt dan een Wysgeerig vernuft, in den zamen,, hang der dingen, fpooren, die ook daar henen leiden , „ men verheugt zich ook over die uitzichten en de ,, overeenftemming in de Huishoudinge Gods. Maar vindt het, in deeze of die (lukken , geene volkomene „ zekerheid, dit verhindert niet in het minfte, de overtui,, ging van dezelve, want zy behooren uit haaren aard „ geenzins tot die zaaken , welke het menfchelyk ver„ ftand door zich zeiven ontdekken kan; maar tot zul„ ke, welke God alleen bekwaam is op eene voldoende „ wyze bekend te maaken." Om evenwel den fchyn van zich te weeren , als of hy geen Vriend der Reden zy: ,, Wie, vraagt hy, is de „ beste vriend van eenen zwakken; Hy die hem fterkt „ in den waan van zyne kracht, en hem daar door dies ,, te meer bloot ftelt aan 't gevaar van te veel te waa„ gen op zyne fterkte, alle hulp te veragten, en ten „ val te komen ? Of, die hem ter goeder trouwe zegt: „ dit kunt gy doen en dit niet, en hem daardoor dies te bedachtzaamer , en oplettender, op zynen wyzeren leidsman maakt? " Dat nu de Bybel daadlyk tot eenen grondllag van Godsdienst en Zedelykheid heeft gediend, is iets, 't welk, volgens den Heer koppen, op de ondervinding fteunt. ,, Al wat 'er in de wereld geweest is, en nog is, van „ zuivere , Gode tot eere , en der menschheid tot cie„ raad en tot heil ftrekkende Godsdienftigheid en Zede„ lykheid , dit alles fteunt op den Bybel, als op eenen „ grondllag, of dat aHes is uit den Bybel, als deszelfs ,, eerfte bronwel, voortgevloeid, en dat nu reeds meer ,, dan drieduizend jaaren. Dit, zegt hy, is geen bloot ,, voorgeeven, maar gefchiedkundig zoo ligt te bewy„ zen, als utt een zoo ruim tydvak flechts iets te be„ wyzen is." In eene Tweede Afdeeling gaat de Schryver nu over om te bewyzen, dat aan de geftelde Vereischten in den Bybel met 'er daad voldaan is. Hy doet zulks met eene Z 3 uit-  34Ö T. J. KOPPEN uitvoerigheid , in welke wy hem niet kunnen volgen. Om te doen zien, war 'er in den Bybel gedaan zy, met opzigt tot de Openbaaring van Gods Kracht en Heer lykheid, doorloopt hy de geheele Schriftuur; uit dezelve voorbeelden aanhaalende, volgens welke 'er onder alle de verfchillende f >orten van fchepzelen niet eene zou gevonden worden, omtrent welke God zyne wonderdaadige kragt niet op de eene of andere wyze heeft uitgeoefend. Intuslchen vreezen wy, dat de Heer koppen , de kragt van zyn bewys ten duidelykfte willende doen gevoelen, hetzelve, naar het oordeel van zommigen, zal verzwakt hebben, door het aanvoeren van voorvallen als bovennatuurlyk of wonderdaadig, welke ook voor eene andere uitlegging vatbaar zyn. Aldus, om te doen blyken dat Gods kragt niet alleen over zienlyke of lichaamlyke, maar ook over onzigtbaare of onftoffelyke Weezens werkzaam is geweest, verklaart hy in een letterlyken zin eenige bybelfche verhaalen , welke , gemeenlyk , in een ailegoiïfchen zin worden opgevat. De twee bekende voorvallen, de Verleiding der eerfte Ouderen, en de Verzoeking van Christus in de Wuestyn, verklaart hy in deezen zin ; meenende dat niet eene loutere verbeelding, maar met 'er daad een boos Weezen, gemeenlyk de Duivel geheeten, aldaar eene rol gefpeeld hebbe. Zo vindt hy ook dit zelfde booze Weezen in het geval van den Gadareenfchen mensch, Mark. V: i—19, 't welk hem voorkoomt van zulk eenen aart te zyn, ,, dat, indien wy „ by overige geneezingen van bezeetenen eenigzins zou„ den kunnen vermoeden , of hunne kwaal niet mogelyk ,, eene krankheid van het ligchaam of van den geest, 3, of van beide tevens, zy geweest, welke het Volks- begrip den boozen Geesten toefchreef, het in dit ge„ val niet mogelyk zy , dat die gedachte in ons opko„ me." Ja zo zeer fchynt de Heer koppen overtuigd te zyn van het daadlyk aanweezen en werken van eenen Duivel, dat, volgens zyn fchryven, „ het geheele (draks „ vermelde) geval, zo als het daar is, met opzet fchynt uitgezogt en toegelaaten te weezen , opdat men uit het ,, zelve , zoo tastbaar en zichtbaar als maar mogelyk „ was, zou bemerken, dat het geen men Duivel noemt, ï9 niet zy een verdichtfel of iet dat oneigenlyk verdaan \, moet worden; maar eene in de daad bedaande geestlyke natuur, van groote magt voorzien; maar dat in Chris„ tus eene kracht huisvestte , welke ovei alle andere tf krach-  CE BYBEL. 347 krachten gebied voert." Allen, welke ooit dit onderwerp hebben naagedagt, weeten, hoe veel tegen het gevoelen van onzen Schrvver kan worden aangevoerd. Wy zullen ons daartoe niét inlaaten, maar alleen hier nog nevens voegen, dat, wanneer de Heer koppen tot zyne oogmerken zich op de Voorzeggingen beroept, onder dezelve eenige vermeld worden, welke by zommige Leezers weinig kragts ter overtuiging zullen hebben, naardien zy nu eens van twyfelagtige uitlegginge zyn , dan wederom eene andere meening, dan de Schryver daar aan hegt, noodzaaklyk fchynen te vorderen. Het aanvoeren van betwistbaare bewyzen dient meer ter verzwakkinge, dan ter ftaavinge, van eene zaak, voor welke men in de bres is gel'prongen. Dit zelfde zouden wy ook kunnen aanmerken op een reeks van bedenkingen, welke de Schryver aanvoert, ter aanwvzinge wat in den Bybel gedaan zy, met opzigt tot Godsdienst en Zedelykheid. Hoewel wy gaarne erkennen , en den geagten Schryver den lof geeven, veel gezegd te hebben ter eere van de Godlyke Openbaannien f en ten blyke der ophelderingen , daarin voorhanden . van 't geen de Reden onzeker of twyfelagtig laat: vreezen wy , nogthans , dat hy, dikmaals meer redekavelt op Igronden van een aangenomen ftelzel van leerbegrippen, dan op die algemeene gronden , omtrent welke alle Christenen het met elkander eens zvn. Doch ons beftek gedoogt hier over geene verdere uitweiding. Van het Tweede Deel, welk reeds het licht ziet, zullen wy, eerlang, verflag doen. Leerredenen, door alexander gerard , Leeraar der heilize Godgeleerdheid en Hoogleeraar derzelve op de Uoogekhool te Aberdeen, in Schotland. Uit het Engelsch vertaald. Eerfte Stuk. Te Haarlem, by E. W. Cramerus, Junior, 1793- In Sr- 8ye- I5I U' Ondanks de herhaalde klagten van veelen onzer Leeraaren , over het heerfchende verzuim der bywooninge van den openbaaren Godsdienst, ziet men, egter, van tyd tot tyd, veele bondels Leerredenen ten voorfchyn komen. Van het leezen van Leerredenen fchynen, derhalven, onze Landgenooten niet afkeerig te zyn; althans, indien men moge afgaan op den regel , volgens welken de Boekhandelaars van den fmaak der Natie zich Z 4 door-  ?4& A. CERARB doorgaans vry wel weeten te bedienen , en diensvol- geus afgerigt op het verfpreiden van zódanige Schril ten als , onder den grooten hoop, inzonderheid getrokken worden. _ Gelukkig , indien 'hunne keuze , gof die van hunne vrienden en raadslieden, op zodanbe letter vrugten van deezen aart valle, welke wt e n hei zaam^ voedzel voor het verftand en voor het hart kunnen dienen. Aan de Leerredenen van den Hoog Eerw gekard moeten wy het getuigenis geeven, dat zy aan deeze vereischten niet kwaiyk voldoen. De voordit iï eve"re^ «- ^ vatbaarheid va" toehoor. yj„. i ■ i' ,dle Cemge gweffendheid bezitten. Zyne begrippen llrooken volkomen met die van onze Nederlandfche Kerke; doch worden met die beSeiden! heul voorgedraagen , dat ook andersdenkenden 's Mans bedenkingen met genoegen zullen hooren. Alles, eindelyk ademt eene verftandige Godsvrugt, en eenen e nltt gen aandrang op gemoedelyke deugdsbetragting. Een zesta Leerredenen is in deezen Bondel begreepen Naar SÈ™(^C^ 9, hebber^ del^e^t upichntt .• „ De Godsdienst met het gewoone leeven m naauw verbonden." De twee volgende, ontvouwende "Ml": d°t- F jSÜ»*Wë» "ver de „ eeïlte £ „ tofte des Verlosfers." Gen. XXII: ,8 is de text der vytde Leerrede; hebbende tot Gpfchrift: „ De Verlos„ Ier aan Abraham beloofd." In de zesde of laatlte Leerrede wordt uit de woorden i Kon. X: i3«, beweezen „ dat ftandvastigheid in den Godsdienst door de gemee„ ne rampen des menschlyken leevens verfrerkt wordt." , Met ongemeen genoegen hebben wy de twee eerlte Leerredenen geleezen, van wegen de heilzaame ftrekkinge van den „boud, ter aanpryz.nge van Godsdienst en het daadlyk beoefenen en betragten van dien. Tot eene proeve Va?nvL^ if.dKenk-.Wyze 0ffitmi£ den Godsdienst, ais *' pn hf1bbe».de «P O"" tydlyke werkzaamheden, „ en aan slle die daaden , welk de innigfte betrek' k, king tot ons tegenwoordig dierlvk leeven hebben den grond en waare gedaante geeve'nde," zullen wy'ons voor. het tegenwoordige, tot de volgende kanhaalinl bepaalen. *, Wanneer ik (dus fchryft de Eerw. II. „ RAiiu) den Godsdienst in dit licht plaats , meen ik „ met ftaande te houden, dat hy geene pligten beva „ van het recht beftier onzer geVoone beme^bez ghe! den onderfcheiden; of dat 'er geene oefeningen toe bl S) hoo«  LEERREDENEN. 34S „ hooren, die van ons gemeene leeven afgetrokken zyn. „ Neen. Daar zyn tyden en gelegenheden, aan byzon„ dere godsdienftige pligten toegeëigend, in welken geen ,, belang omtrent onze gewoone beroepsbezigheden zich mag indringen. '£r zyn Vergaderingen famengeroe„ pen om de bondzegelen te gebruiken , de openbaare „ aanbidding by te woonen, het woord te hooren; al„ waar wy omtrent deeze oefeningen alleen ingefpannen „ moeten zyn, en waar wy alle waereldl'che gedachten V, en zorgen uit moeten bannen. Daar zyn oefeningen van godsdieuftigheid, welke in het verborgen, in de „ ftilheid der afzondering, verricht moeten worden: als „ bidden, de Schrift leezen, de grondbeginzels van den „ Godsdienst en de verbindtenisfen onzer verfcheidene „ pligten, overdenken, ons zeiven onderzoeken, onze „ zonden belyden, en befluiten van verbetering neemen. „ Wy zyn niet waarlyk godsdienftig, wanneer wy roe„ ftaan, dat bezorgdheid voor onze tydlyke belangen,dat „ naarltigheid in onze waereldlyke bezigheden, ons deeze „ doen verzuimen. Zy hebben geene onmiddelyke be„ trekking op de werken van ons beroep, maar zy zyn ,, 'er beftaanbaar mede: zy fchortenze ze voor een weinig „ tyds op, maar zy kunnen zonder eenige ongevoeglyke Itremming derzelven verricht worden. „ Deeze godsdienstpligten (dus vervolgt gehard,') „ betreffen niet regelrecht het gewoone leeven, ook zyn zy in deszelfs verrichtingen niet op 't naauwst inge„ lyfd ; integendeel , veeleer in fchyn daarvan afgezon„ derd; maar, in de daad, tot de juiste volbrenging „ derzelve dienstbaar. Zy maaken indrukken, welke in- vloed op ons leeven kunnen hebben; zy wekken ge„ voelens op, welke, zonder dezelve, door de drukte „ der beroepsbezigheden verftrooid konden worden ; zy „ verfterken de grondbeginzels van ons gedrag , welke ,, door de afleidingen der waereld ligtlyk verzwakt zou„ den worden, maar den grond uitrnaaken, op welken de vroome man daaglyks werkzaam moet zyn. Zon„ der op deeze godsdienstpligten de aandacht te vestigen, ,, zouden wy noch goede gevoelens, noch grondbegin- zeis, hebben, om ze met ons in de waereld te voeren: „ maar wy vestigen 'er onze aandacht te vergeefs op, ;„ indien wy niet de goede gevoelens en grondbeginzels, welken zy bekwaam zyn in te boezemen, met ons in de waereld brengen. De kerk en de binnenkamer zyn Z 5 „de  35* *• cerard, leerredenen. 7 de SaÖ ifï dfÊ2e Pligten verrigt worden5 ™™ ** ItZ df plaats» alwaar zy de uitwerkingen „ weiken zy voortbrengen , ten toon moeten ipreÜ& " openbaare^Hr ""W* Wdke ZV ™Öe»J „ openbaaren. Het geestlyk leeven moet, door de oefe! " K" maareenZaamheid,en bering, w°orden ve " Sst'e vZL *lmeel he\ d00r deeze> aIs het J'üist „ in de waeield zyne fterkte vertoonen : zyne werk„ saamheden moeten zich met die van het Hvk lée- " riïFS&i °n1 V°°r de eeuwigheid" moet zvn " £ bez,gheden. Y™' den tyd ingeweeven hoord .„ nl6K ,deeze beginzeIs raeer gemeen genoord — en ook betragt worden! °ZLde ™ksverlicht™g, haare Grenzen en Voordeelen, tZJ'rl'- fiV?L?y drie ^redenen , over «fe tL^htlyke F"liïhti?8> d°0r j- g- nOSENmuller. Te Amfterdam, by VV. Holtrop , I79,. Jn sr &vo Het eerfte 217 bl.en het laatfte 85 bl. g Over de Volksverlichting, door j. l. ewald, met eene Voorreden van den Schryver der Tafereelen voor het Menscl uZ' t f00™**?*1™? vertaald' Te Utrecht, by de Wed, S. de Waal en Zoon, i793. Jn gr. 8vfl.' $ £ Dein0neVeenmv!le ™ALD beto.ont zich fteeds werkzaam m een Vak , t geen thans veelshands bearbeid wordt Gettngen zyn Werk Over de Staatsomwentelingen, derzelver Bronnen en Behoedmiddelen f*). Zvne Beantwoordmg der Vraage, wat behooren Ml en Grooten. te doen (f)? en het. Stuk Over de Volksverlichting thans voor handen Men is niet yverloos in ons Land om den arbeid diens Dmtfchers den Landgenoot te leezen te geeven. De twee Vertaalingen van het laatfte Werk, hier boven aangeduid toonen, dat men als 't ware elkan! der tragt voorby te loopen, om het den Nederlander te fchenken. Beide komen ze uit eene andere hand , dan waaraan wy het Stuk over de Staatsomwenteling verfchuldigd zyn. En de Eerw. goede, en de Schryver van de C*) Zie onze Algem. Faderl. Leitereef. voor 1703. bl. aofj, (t) Zie hier boven, bl. 322.  J. l, ewald, over de volksverlichting. 35I de Tafereelen voor kt Menschdom (*) , denken anders, dan de Eerw. van loo. Blykens de Aantekeningen door den eerstgemelden by zyne Vertaaling gevoegd, zo die uit eigen pen vloeiden, als die hy overnam uit den Recenfent van het Llronswykfche 'Journal, in de Beoordeeling van ewald's Volksverlichting ; en de onderrichting des anderen Vertaalers, in zyne aanfpraak aan zyne Landsgenooten, als die geene Aantekeningen van beiang maakte, en van wiens hand wy iets naders wagten. • Immers deeze drukt zich dus uit. „ Het Stuk, dat ik u thans aanbiede, bevat gewis veel weetenswaardigs, zeer veel nuts, zeer veele waarheden , welke den Volken en hun,, dien derzelver belangen zyn aanbetrouwd, nimmer genoeg kunnen ingedrukt, nimmer met te veel klem en aandrang kunnen voorgefteld en gepredikt worden. Zie daar, wat my bewoogen heeft, hetzelve voor den Nederlanderen verffcunbaar te maaken, en bun te fchenken. Dan de Heer ewald leeft onder een fcepter van een oppermagtig Vorst, hy fchreef, zo ik geioove, met de allerbeste, de edelfte en reinfle, bedoelingen -— met de bedoelingen van eenen waaren Menfchenvriend . . doch hy fchreef voor Duitschland, en voor Duitschland kon, en mogt, ja durfde, hy niet anders fchryven: eensdeels, uit aanmerking der vatbaarheid van het grootfte gedeelte der geenen, voor wien hy de pen had opgevat , en andersdeels , wyl het voor hem zeiven teu uiterften gevaarlyk zou geweest zyn, flegts eenen enkelen flap verder te gaan , of de paaien der Verlichting voor den Onderdaan een eenige fchrede wyder uit te breiden ■—- hy deedt dus alles wat hy konde of mogt, en leide tevens eenen voortreffelyken Grondllag voor eene algemeene Verlichting. Dan niet te min begreep ik reeds by de eerfte leezing van dit Werkje, dat men 't zelve in de daad geenzins als een volkomen geheel, als eene volmaakte handleiding tot het bewerken van eene volledige Verlichting van het Menschdom, befchouwen kon, maar flegts als eenen grondllag voor dusdanig een gebouw behoorde aan te merken. Ik deed dit dus ook werkelyk, en heb op het zelve vervolgens, zo verre my mogelyk was , den ftaatlyken tempel ten vollen tragten op te trekken. Ik heb, het geen aan dit Gefchrift ontbrak, (*) Zie onze Algem. Vaderl. Lttteroef. voor 1791. bl. 213.  35» j. t. EWALI brak, naamlyk de Wyze van Verlichting in eenen waarlyk vryen Staat —- in een Gemeenebest -1- in eene af Jon derlyke Verhandeling poogen te fchetzen ; ten einde dï tot een Tegenftuk, een Pendant op het Werk van ewald dienen mogt en dit (tuk zal dra insgelyks by den Uit' geever van deeze Bladen het licht zien het zelve p£Sfeebr?ènge?geWerkt, ^ dat me» het 2 In dit verwagtwordend Tegenftuk zal de Schryver, wat hy verkeerd ot te bekrompen in ewald oordeelt, zeker mededeelen-: en zullen wy het beflisfende oordeel over zyne poogingen, in vergelyking met die van ewald tot dei, tyd dat deeze Verhandeling het licht ziet! volgens s Schryvers verzoek, opfchorcen. De Eerw goede fpreekt met uitgebreider lof van zynen_ oorfpronglyken Schryver. „ Verfcheide Hoogduitfche Stukjes voor en tegen de Verlichting, ze*t hv had ik geleezen die my meestal veel te partydig5 voorkwamen, en my dus zo veel fterker deeden haaken naar een Gel fchnft, dat minder partydig, en meer gegrond, dit onderwerp behandelde. Ik vond in twee Hoogduit/die Tydfchriften welke men zeggen kan , dat bykans lynrecht tegen elkander aanloopen, beoordeelingen van ewald's Boek , die hetzelve wederzyds ten fterkften aanpreezen. Dit verftrekte my tot het grootfte blyk, dat onze Schryver onpaitydig moest zyn te werk gegaan : ik bezorgde my zei ven het Boek , en vond my, by het leezen daar van, niet alleen m myn denkbeeld volkomen bevestigd maar ook myne verwagting op de aangenaamfte wvze overtroffen. J Wat de beide Vertaalingen aanbelangt, zal men wat ftyl, vloeibaarheid en Neêrduitschheid, betreft verre den voorrang moeten afftaan aan den ons onbekenden Schryver der Tafereelen voor het Menschdom. Het Werk des agtenswaardigen Geestlyken ewald is in zestien Afdeelingen onderfcheiden. Derzelver algemeen beloop komt hier op neder algemeen beloop, fchryf ik: want het Ontwerp en Schets van dit Gefchrift, door den Eerw. goede voor zyne Vertaalinge geplaatst is ons ter overneeming te lang. In de twee eerfte handelt ewald over de openbaare en meer heimlyke Vyanden der Verlichting , en hoe men zich ten hunnen npzigt te gedraagen hebbe. Met aanduiding waarin de Volksverlichting beftaat: dit wordt in de derde voortgezet. De vier-  OVER DE VOLKSVERLICHTING. 353 vierde, vyf de, zesde en zevende gaan over de Paaien der Volksverlichting. De achtfte loopt over de Voorwerpen tot welke de Verlichting zich moet uitftrekken. De negende biedt de Middelen aan om de Verlichting uit te breiden. De tiende bepaalt zich tot de Godsdienftige Verlichting , welker Voordeden in de elfde en twaalfde gefchetst worden : inzonderheid door eene Statitifche Tafel , welke uitwyst, dat de Staaten in Europa, ten opzigte van hunne betrekkelyke Magt, in denzelfden rang ftaan, dien zy ten aanziene van de Verlichting bekleeden. In de dertiende gaat de Schryver eene Tegenwerping te keer,, dat zy den lust tot arbeid beneemt. In de veertiende komt hy tot de voornaamfte Tegenwerping daar uit ontleend , dat de Verlichting ongehoorzaame Onderdaanen maakt, welke hy beftrydt; een gewigtig onderwerp in de twee laatfte Afdeelingen voortgezet , en met eene Narede aan de Goede Vorften bellooten. Alleszins ademt dit Werk denzelfden geest, als wy, te boven aangehaalde plaatze, ontdekt hebben in ewald's Werk over de Staatsomwentelingen. Verftandige Raadgeevingen, Lesfen van Voorzigtigheid, van Menschlykheid, van Godsdienst, geeft de Schryver, en laat zich omtrenc harde Waarheden, met eene befcheidenheid, hooren, die lofwaardig is, fchoon zommigen zulks te fchroomvallig zullen vinden ; gelyk veelen ook niet zullen inftemmen met de Paaien der Verlichtinge door den Eerw. ewald gefteld ; veeleer zich voegende by den Schryver van het Brunswykfche Journal, wiens Aanmerkingen de Eerw. goede ons oplevert, en waaromtrent wy van den au» deren Vertaaler zyn eigen Werk te gemoete zien. Niet ongepast is het toevoegzei op de Verhandeling van den Heer ewald, do»r den Eerw. goede daar agter geplaatst, beftaande in drie Leerredenen over de waare Christlyke Verlichting door j. g. rosenmuller , onzen Landgenooten uit andere verdienftelyke Schriften voordeelig bekend. De Gefchillen en wyd uiteen loopende Begrippen over de Verlichting ten deezen dage, en het misverftand waaruit deeze veelal voortfpruiten , gaf deezen Leeraar gelegenheid om by het Pinxterfeest zyne Toehoorders over dit gewigtig onderwerp te onderhouden. In de eerfte Leerreden beantwoort hy de twee volgende Vraagen: I. Waar in beftaat waare Verlichting in 't algemeen? II. Wat heeft men in 't byzonder te veriUan, door waare Christlyke Verlichting? In  354 !• *" EWALD , OVER DE VOLKSVERLICHTING. In de tweede handelt de Leeraar over de voornaamfte Hinderpaalen der waare Christlyke Verlichting, en brengt ze tot deeze drie: I. De heerfchende zinnelykheid, en de daar uit ontftaande traagheid tot ernftig nadenken van den Godsdienst. II. De al te buitenfpoorige Schryf- en Leeslust, die, in onze dagen, hand over hand toeneemt. III. De zo verkeerde cn gebrekkige wyze waarop men de jeugd gewoon lyk in het Christendom onderrigt. De derde Leerreden geeft de Middelen op ter bevordering van de waare Christlyke Verlichting. Zy beftaan: I. In een zorgvuldig en verftandig gebruik te maaken van den Bybel en goede Stichtlyke Boeken. II. In eene betere Opvoeding van de jeugd tot den Godsdienst. De Eerw. rosenmuller deelt zyne veelal zeer opgeklaarde begrippen, over deeze Onderwerpen, mede op eenen voor den Toehoorderen en Leezeren bevatlykeu trant, en met een ernst die zyn hart eer aandoet. Uitgewerkter zou alles hebben kunnen weezen. Veel is enkel aangeftipt. Doch wy durven die Leerredenen, met de Verhandeling van ewald , als in deeze dagen zeer nutte Schriften, zonder verder iets uit dezelve te ontkenen, aanpryzen. Beknopte Clinifche Verhandeling, over den Typlius, de Geele, en Kerker-koortzen, by gelegendheid der befmetlende Ziekte , onlangs te Pkiladelphia, door j. c. f. brückner, DoElor Medicince, en voor deezen de laatfte Evangelifche Predikant by het laatfte Staaten Garnifoen in de Staaten Barrière Namur. In 's Hage , by J. F. J. de Agé. In gr. 8vo. 24 bl. De vernielende Ziekte, welke onlangs te Philadelphia geheerscht en zo veele inwooners ten grave gerukt heeft, deed den Heer brückiskr, uit aanmerking dat men ook hier te lande f'>mtyds dergelyke Koortfen aantreft, het bovenftaande Stukje tot verlichting zyner Ambtgenooten ter neder fchryven. Eene Pathologifche Clinifche befchryving* zege hy . van buide Koortfen (de Geeleen Kerker-koortfen) zal by myne Heeren amptsgenoten niet met een onverfchillig oog kunnen ontvangen ■worden; vermits veele Dogmatifche Aweuren der geneeskundige Scholen of van deeze wreede koortfen geheel ftil zwygen; of de Symptomata pathognomica zeer opperylakkig bene-  J. C. r. BRÜCKNER, OVER DEN TYPHUS. ^SS nevens de therapeutica zeer inadequate opgeven, wanneer men den een, en anderen Schryver uitzondert. En welke Geneesheer kan, alle auteuren geleezen te hebben , zig met waarheid roemen? De menigte is immers al te menigvuldig! Indien de Schryver door beknopt even hetzelfde als kort verftaat, heeft hy zeker aan het Opfchrift van zyn Boekje voldaan, en zyne Ambtgenooten, tot welker behoeve hy zyne Pen gefcherpt heeft, zullen zeer weinig tyds noodig hebben , om hetzelve door te leezen; nadien het , ondanks verfcheide uitvallen tegen de waanwyze en laster- zieke Dorp - barbiers, tegen de bedillers van de openbaaring omtrent de Bloedzweeting van den Heiland, eenige geleerde aanmerking over de Serpent Hamorrhoïs, en foortgelyke fraaijigheden meer, flechts 34 bladz. druks beflaat ; doch zo men tevens bondigheid , volledigheid, en andere vereischten van eene goede Ziektebefchryving, in dit Sukje zoeken wilde, zou men zich zeer bedroogen vinden; dewyl het niet anders dan eene onvolkomen gebrekkige en verwarde compilatie bevat., welke, door de vreemde aanmerkingen, byzonderen flyl, en de ryke inmengfels van Griekfche en Latynfche woorden, een zeer zonderling en tevens wanftaltig geheel uitmaakt. Een zeker Middel, waarin de Schryver zeer veele treffelyke hoedanigheden tegen deeze Koortfen ontdekt heeft, kunnen wy tot ons leedwezen in onze Materia Medica niet vinden , waarfchynlyk door onagtzaamheid van den Letterzetter, want ook deeze is niet in gebreke gebleven, om het Stuk allen mooglyken luister by te zetten. Zie hier, wat 'er de Schryver van zegt, en dit kan tevens als een ftaaltje zyner fchryfwyze dienen: ,, onder ,, de praferverende middelen, om het ontftaan van eene ,, putrescerende fermentatio tegen te gaan, verdient wel ,, de Poleponze, mits hy met het acidum overzaligd is, in „ verfcheidene opzigten den eerften rang. Men doet „ hem eene onbezuiste injuria aan, als men hem op de ,, rol der verhittende dingen wil plaatfen. Hy behoort, „ onder de èumtyKoyisty.u- &vTi ■ derlandfche Historie van jan wagenaar. Door Mr. H. van wyn, Mr. N. c. lambrechtsen , Mr. ant. martini, e. m. engelberts , en anderen. Te Amflerdam, by J. Allart, 1792. In gr, övo. t'08 bl. Dezelfde voor het Negende Deel, 1793, nj W. Dezelfde voor het Tiende Deel, 1793, 130 bl. Behalven een Aanhang fel van 12 bl. De drie Deelen van het groote Werk des Vaderlandfchen Historiefchryvers, tot welker opheldering deeze drie Stukjes gefchikt zyn , behelzen , gelyk bekend is, een der gewigtigfte Tydperken van ons Gemeenebest, hetgeen , naauwelyks ontflagen van het juk der Spaanfche dwingelandye, door den verraaderlyken moord van willem den I, en de daarop gevolgde gebeurtenisfen, weder gebragt werd op het punt van door zynen magtigen vyand vernield, of van beroofd te worden van zyne af hangelykheid, onder den fchyn van buitenlandfche befcherminge; maar door den Moed en het Beleid der Staaten, de Schranderheid en Staatkunde van oldenbar- lett. 1794. no. 8. Aa ne'  35 S BXVOEGSELS neveld , de Krygskunst en Dapperheid van maurits en willem lodewyk, onder den Godlyken zegen, van den ondergang gered, eerlang zo hoog ileeg in magt en aanzien, dat deszelfs voonnaalige beheerfchers, teneinde adems geoorlogd, zich genoodzaakt vonden, het Twaalfjaarige Beltand met de Vereenigde Gewesten te fluiten. Gelukkig ware men geweest, indien men ook, terwyl men rust van buiten had, den Vrede en de Eendragt inwendig had weeten te bewaaren, en elkanders verfchillende begrippen, over eenige afgetrokken- flellingen der Godgeleerdheid , in liefde te verdraagen. Nu "miskende men den aart der menfchelyke Rechten en van ieders Christelyke Vryheid, van niet alleen in zaaken des Geloofs voor zichzelven te oordeelen, maar ook zyne gevoelens, voor zo verre zy de rust der zamenleevinge niet fïooren, openlyk te belyden , en met befcheidenheid te verdedigen. Hieruit ontbonden verdeeldheden, waaronder zich Staatkundige inzichten mengden, welke eindelyk 's Lands gvyzen Staatsdienaar het eerlyke hoofd kostten, terwyl in het Kerkelyke de magtigfte party, gelyk het doorgaans gaat, zich de hoedanigheid van Rechter aanmaatigde', en derzelver uitfpraaken gevolgd werden van eene vervolginge haarer min vermogende tegenltreeveren, welke de meni'chenvriend gaarne in vergetelheid zoude begraven zien, indien niet haare geheugenis in 's Lands Jaarboeken den nakomelingen tot waarfchouwing konde dienen. Onze Schryvers leveren over dit Tydperk weder een aantal van Aantekeningen, en daaronder niet weinige van sanmerkelyken dienst tot opheldering van verfcheidene byzonderheden in 's Lands Gefcbiedenisfen. Zy bewaaren, zoveel ons gebleeken is, overal die naauwkeuri^e onpartydigheid , welke een der voornaamfte vereischten van eenen goeden Historiefchryver uitmaakt; maar tevens zo ligtlyk uit het oog verloren wordt. Geen braaf man geen eerlyk burger, kan onverfchillig zyn, omtrent de welvaart van zyn Vaderland. Wanneer in hetzelve gefchillen ontftaan , welke op die welvaart aanmerkelyken invloed hebben, en waarover hy eenigzins bevoegd is te oordeelen, kan hy naauwelyks nalaaten der eene partye meer dan der andere te zyn toegedaan, het zy omtrenr. den grond des gefchils , het zy uit hoofde der wyze, waarop de twistende aanhangen zich jegens elkander gedraagen. Hieruit ontftaat dikwyls, ook by de beste menfchen »  !pOT DE VADEULANDSCUE HISTORIE. 35S>. fcheti , eenig vooroordeel , eenige vooringenomenheid, welke, zelfs zonder dat zy het weeten of bedoelen, eenen tneer of min ichadelyken invloed hebben op hunne belchryvinge der daaden van anderen; hen de bedryven hunner vrienden doorgaans van den gunftigften kant doen befchouwen , terwyl zy hunnen vyanden ter naauwernood, en dit nog niet altoos, gemeen recht laaten wedervaaren. Vooral niet minder is de vooringenomenheid ten voordeele van alles wat ons Vaderland betreft, en tegen deszelfs vyanden, of dikwyls tegen vreemdelingen in het algemeen. Waar vindt men den Gefchiedenisfchryver, die niet hier of daar zyne eigene Natie, meer dan behoorde, verheft boven andere Volken , of, in de befchryving van oorlogsdaaden en daatsbediyven, de misflagen der Krygsoverden en Staatsdienaaren van zyn Vaderland, altyd gewillig en openhartig erkent, de fraaie daaden en pryswaardige handelingen van deszalfs vyanden altyd den verdienden lof toedeelt? Wagenaar munt boven verre de meesten grootlyks uit, zo in de naauwkeurigheid zyner verhaalen , als. in die edele onzydigheid, welke den geest verheft boven partyzucht en byzondere inzichten; niet -alleen, wanneer hy fpreekt van de betrekkingen en handelingen van den Staat tot en met andere Mogendheden, maar ook daar hy van binnenlandfche gefchillen handelt. Een fterk bewys hiervan is, dat de heethoofdigen van beide partyen, het zy in het ftaatkundige, het zy in het kerkelyke, hem altoos van weerskanten belchuldigd hebben van al te groote toegeeflykheid of aankleevinge aan hunne tegenftreeveren. Eene befchuldiging , welke veelmeer tot zyn voordeel bewyst, dan de éénzydige loffpraak van eenen byzonderen aanhang immer konde uitwerken. Die befchuldiging maakt eene opzettelyke verdeediging van deezen waardigen Man onnoodig: en het is ons oogmerk niet zulk eene verdediging te fchryven. Alleenlyk willen wy aanmerken, dat de geleerde Ópfteller (want fchoon op den titel deezer drie Stukjes verfcheidene naamen ftaan , komt het ons duidelyk voor, dat dezelve weder geheel uit de pen des Heeren van wyn gevloeid zyn) deezer Byvoegfelen getrouwlyk het voetfpoor drukt van zynen Voorganger, Ook dan, wanneer hy deszelfs misdagen, het gevolg van 's menfchen bepaalde vermogens en gebrekkige kundigheden, aanwyst en verbetert. Hy erkent de groote verAa a dien-  3f5o BYVOEGSEtS dienftèn van maurits, maar geeft ook rechtmaatlgen lof aan de Staaten, zo van Holland, als Algemeene (*). Zeer gewigtig is de Aantekening, welke wy in het Achtfte Stukjen, bl. 91 , enz. vinden ter ophelderinge van het geene, in de Vaderl. Hist. D. VIII, bl. 455, enz. gezegd wordt, raakende den ftaat van Eerjlen Edeft, Dlan(l' Zy is getrokken uit „ 't geen de Zeeuwy, lelie Edele, jacob van grypskerke, in zyn onwaar„ deerbaar Handfchrift, het Graaffchap van Zeeland ge« "aan?d • • • neeft aangeteekend," en beflaat ruim negen bladzyden. Zy is dus te lang om geheel door ons te worden overgenomen. En echter is zy van zo grooten aanbelang , dat wy niet kunnen nalaaten ze onzen Leezeren, met zoveel verkortinge , als mogelyk is, tot een ftaal van dit Achtfte Stukjen aan te bieden, „ Van den „ ftaat of titul van eerjlen Edele ," dus begint zy, „ vindt men, in Zeeland , geenerlei fpooren , in de 15 „ eeuw. Alle de Edelen wierden ... geroepen , tot be„ leid van 's Lands zaaken .... Allengskens ... begon„ nen de Edelen uit den huize van Bourgondie, van Eg* „ mond , van Lalaing .... (fchoon zonder wettig gezag „ of toeftemming) zig als eerfte en voornaamfte Edelen ,, te onderfcheiden , en zig een voorregt aan te maati') ge»j 1 geen, naderhand, aanleiding gegeven heeft tot „ trapsgewyze uitbreiding van gezag, 't Beftondt hier in, ,, dat zy .... geroepen wierden tot het aanhooren van „ sLands Rekeningen, op 't ftuk der .... Beden, BeV, kistingen en het Surcrois (f), dat ook hunne naamen , aan 't hoofd der Rekeningen en Rentebrieven, gefteld ,, wierden, dat zy de Rekeningen teekenden , en, daar „ en boven, uit het Surcrois, een aanzienlyk inkoomen „ genoten; waartegen het allen anderen Edelen wel vry ftondt, op 's Lands rekeningen mede te verfchynen, maar (*) Men zie, by voorb., het geen hy zegt van den betoonden moed en wakkerheid der eerften, terftond na den moord van willem den I. ByVoegfels op het VUIfte Deel, bl. 3-5. Van de voorzorgen en het beleid der anderen , terwyl zy, binnen Oftende, de uitkomst van den gevaarlyken veldflag by Nieuwpoort afwachtten. Byvoegfels op het IX Deel, bl. 40,enz. (t) 11 Nopens het Surcrois handelt de Heer van grypsker„ re, in 't 9 Hoofdft.,, en zie men verder de Aanteekening „ van den Heer van de spiEfiai., in zyn Bundal vaa Onuite. „ Stukken, I D.bl. 26"-28."  tot de vaderlandsche historie. 361 maar 2onder dezelve te teekenen, of daarop, by „ naame, gtïntituleerd te worden. ,, Onder de Edelen muntte , door zyne eeramp- »» ten, rykdommen en heerlyke goederen ... uit, maxi*» miliaa'n , Heer van Beveren , Veere, enz. ... Geen " wonder dan, dat hy zig, op gelyke wyze, on- »» derfeheidde. Nimmer egter is de titul van eer/ten Edele, >, aan hem, 't zy alleen , 't zy nevens andere Edelen, 3, opgedraagen, of door hem aangenomen. Nimmer heeft hy het 'er op toegelegd, om de andere Edelen uit te 9, fluiten, of, door eenen Gemagtigden, op de Vergade- ringen der Algemeene Staaten van Zeeland te verfchy,, nen , fchoon hy zulks deedt op die der byzondere ,, Staaten. ,, Na het overlyden van ... maximiliaan ... hadt mi- chiel van den hameele, uit naam der Verzorgers „ van den boedel, zig wel gefield in het bezit der hoe,, danigheid van eerften Edele, door, alléén, 's Lands „ rekeningen te onderteekenen , en daarop geïntituleerd te worden; maar, ten Jaare 1562, verzette zig hier te„ gen Prins willem van orange, ten behoeve van zy- nen Zoon, philips willem, als Heere van St. Maar„ tensdyk, verzoekende, uit dien hoofde, mits het over- lyden van den ... Markgraave van Veere, „ als ge,, „ weest zynde de apparentjte Edelman van Zeeland," „ erkend te worden voor Hoofd en eerften Edele, en dus ,, mede toegelaafen tot de intitulatie der Rekeningen: „ welk verzoek .... toegedaan zynde, zonder egter de ,, andere Edelen uit te fluiten, is, hier uit, de titul van eerften Edele, te voren onbekend, eerst ter gelegenheid „ van 's Lands Rekeningen, geboren, en , ten volgende Jaare 1563, by dezelve byzondere Staaten, niet alleen weder toegelaaten, maar de betrekking van eerften Edele „ zelfs ook uitgebreid , buiten de rekening , tot zaaken „ van Regeering , onder voorwendfel van fpoediger af, doening, enz. „ Toen nu, ten Jaare 1565, de Bezorgers der Nala. „ tenfchap van den Markgraave van Veere, dat Mark„ graaffchap, en, als een deel daar van, den ftaat van „ Eerften Edele ... hadden te koop gefteld, verzettede zig hier tegen de Prins van orange; als reeds, voor „ zynen Zoon, tot eerften Edele, aangenomen; by een „ fmeekfchrift aan de Landvoogdes, in 't welk hy ftaan- de hieldt dat de ftaat van eerften Edele .... 'niet verAa 3 „ bon-  36a f ÏYVOEGSELS „ bonden ware aan het Markgraaffchap van Vèere, enz. „ .... met dat gevolg, dat de Landvoogdes, het ver». „ zoek (tellende in handen der gemelde Verzorgers , den„ zeiven, ey;ter, voor eerst, verboodt , den ftaat van „ eerjlen Edele en 't regt van Surcrois te koop te ftei„ ten. De Verzorgers .... veroorloofden zig, des niet te min, de openbaare veiling .... te doen voortgaan, met byvoeging alleen deezer woorden , voor zoo veel ,, des in de magt van de Crediteuren mogt zyn, en ver* „ der niet. De verkooping, op dien voet, dooraegaan zynde.... en de Koning, by naasting, kooper geworden, . .. bleef 3, de Prins van orange, voor zynen Zoon philips, in het s» ongeftoord genot van den Itaat van eerften Edele, fchoon de Koning, eerst den Heere adolf, en , naderhand, », anthony van Bourgondie, iast gaf, om, in zynen „ naam, als Markgraave van Veere en Heer van Brou,, wershaven, te verfchynen op de Staatsvergaderingen ,, .... terwyl, intusfchen, van elders blykt, dat de an» dere Zeeuwfche Edelen almede ter Vergadering wier„ den befchreven .... „ Het blykt egter niet, dat de Koning, of zyn Ge„ magtigde, den naam van eerften Edele, op de Siaats„vergadering, immer gebruikt hebben, maar wel op 's Lands Rekening overgebragt, den 17 J,<.ly 1571, al„ waar men las: ,, anthony van bourgondir , 'van we„ „ gens de Kor.inglyke Majefteit, als gecoft hebbende het Marquifaat van Veere, reprefenteerende den ftaat van „ „ eersten edele 'j Lands voornoemd." ,, Ondertusfchen had het gevoelen des Konings, van „ ... Eigenaar geworden te zyn van den ftaat van eer- ften Edele, den Prinfe van orange niet verhinderd, „ om zig, in de waarneeming derzelver hoedanigheid..., te handhaaven. Ten dien einde, gaf hy ondërfcheiden „ lastbrieven, van welken egter geene ftrekten, om de ,, andere Edelen uit te fluiten. Maar zy vervielen, door de opkomende beroerten ... Nu ftremde het oorlog ,, den gewoonen loop van zaaken. De Zeeuwfche Staats„ leden waren verdeeld, fommigen de zyde des Konings houdende, anderen die des Piinfen van orange. De ,, laatfte wierdt, na de inneeming van Middelburg , de „ magtigfte. De Prins gedroeg zig als 's Konings Stad3, houder, en hadt 't voornaame beleid van zaaken, met „ ad-  TOT DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 3^3 advys van Gouverneur en Raaden van Zeeland (*). " Dit duurde tot den Jaare 1577, wanneer, na de vereeniging van alle de Zeeuwfche Steden tegen den Koning, de eerfte voltallige Staatsvergadering kon gehou.. den worden. , . „Jonker arend van dorp bekleedde nu de plaats van eer"iten Edele, voor den Heere van St. Maartensdyk, op last ' van den Prins van orange, die dus de eerfte was, ' welke door een' Gemagtigden, den eerften Edele, op de Vergadering der Algemeene Staaten van Zee.and, " deedt verbeelden. Hy nam die waar , tot den Jaare ! ir79, wanneer hy, na eene vrugtelooze pooging, om, . aan de Steden, Vlisfingen en Veere, de derde Stem, ' ter Staatsvergadering, te doen toewyzen .... genoodzaakt wierdt zyne waardigheid ... neder te leggen, en ... opgevolgd wierdt door Mr. pieter de ryke, wederom naamens den Heere van St. Maartensdyk (nogthans niet zonder aanmerkelyke byvoegmg en verandering in den lastbrief, waarin egter van de uitfluiting der andere Edelen niet gewaagd wordt) tot den Taare 1*586, en, van dien tyd af, tot zynen dood, '' voorgevallen ten Jaare 1596, naamens Prins mauiuts , " en ... den Heere van St. Maartensdyk. Trouwens , de Koop van het Markgraaffchap van „*Veere, door Koning philips, ten Jaare 1566 , was te , niet gegaan, door het niet betaalen der Hoofdfom, en de zaaken . . . zoodanig veranderd ... dat men, na 1 het fneuvelen van anthony van bouroonuie , in het laar i<7l , onnoodig fchynt geoordeeld te hebben , " hem een' Opvolger, als Plaatsbekleder van den Heei; ^ en de Stedïn Vlisfingen en Veere , te benoe» men (f). >; M. f*i De Prins, in Zeeland zynde, zal, denkelyk, de plaats, van'eerften Edele, voor den Heere van St. Maartensdyk, daar zulks met nut en voordeel gefchieden kon, federt den Taare 1-574, zelf vervuld hebben, en, by zyne afwezigheid, " die hebben doen waarneemen, eerst door adriaan jüNiut, " naderhand , door arend van dorp , of door christoffel " rtl"'Aan de zyde des Konings,wierden, na het verlies van Middelburg, voor de Staaten van Zeeland gehouden jan van' " stityen, gekooren Bisfchop van Middelburg, doorgaans de " EkÜ genaamd , eenige Edelen, en de Steden Goes, ThoAa 4 )» ,eQ  3°4 BYVOEGSELS ,, Beide Steden waren ook , inderdaad, van alle leen- roerigheid aan den Graave ontllagen. Zy waren goede ,, en Graaflyke Steden geworden , en behoefden dus, ,, door hunnen nieuwen Heer, of zyne Gemagtigden, ter ,, Staatsvergadering niet meer verbeeld te worden. Dit „ was te minder noodig, na dat hun, in 1574, by uit„ drukkelyke Voorregtsbrieven, uit naam van den Graave, „ door den Prins van orange , als deszelfs Stadhou,, der, belooft was , dat zy nimmer zouden kunnen wor,, den veralieneert, by tranfporte, beleeninge of anderzins, ,, in 't geheel of ten deele. „ Ondertusfchen wierden zy , ten Jaare 1580, op den ,, aandrang van eenige Rentheffers, nogmaals te koop ge,, field , en ook ingekogt door de Burgemeesters dier „ Steden: maar ook deeze tweede Verkoop, met gereede „ betaaling niet. gevolgd zynde, oordeelde men, ten vol„ genden Jaare , eene derde Verkooping noodzaaklyk. „ Zy gefcüiedde, op voorwaarden, by Vonnis van den „ Hove van Holland, den 12 Mei 1581 vastgefleld , in „ welken men zig gedroeg tot de voorige van den Jaare „ 1566, zonder van den Staat van eerften Edele, of met „ naarne, of in kragr, gewag te maaken. „ Men hadt, nogthans, ten dage van het Vonnis, eene ,, Waarfchouwing aangeplakt, aangaande de te doene ,., Verkooping van het Markgraaffchap , waar by men „ verklaarde , dat den Kooper zoude volgen de Geregtig„ heid en preerogative van , over alle de Edelen van Zee„ land , te repiefenteer en den tweeden Staat van voorn. „ Landen. ,, Prins willem-van orange kogt beide de gemelde Steden; doch maakte geen den minften eisch op den „ flaat of titul van eerften Edele, veel min tot uitflui,, ting der anderen, of tot het voorgewend regt om den tweeden Staat alleen te verbeelden. Mr. pieter de „ rvke bleef Plaatsbekleeder van philips , als Heere van ,, St. Maartensdyk, zelfs lang na 'sPrinten dood, en 't was eerst ten jaare 1580", wanneer Prinfe maurits, te „ Middelburg koomende, onder het oog gebragt wierdt, dat , by overlyden van zynen broeder philips , de „ Heer- „ len en Reimerswaale , waarby, naderhand, nog kwam de „ Siad Zierikzee Zie van de spiegel onuit^. Stukk. I D. „ bl. 1-17. Hist. der Satisf. van Goes, bl. 96, 57 eu 210."  TOT DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 365 ' ,, Heerlykheid van St. Maartensdyk (uit hoofde van wel„ ke de ftaat van eerjten Edele thans wierdt waargeno', men) mogte kunnen vervallen aan anderen , terwyl hy , !! als Markgraaf van Veere, ook op dien ftaat aanfpraak „ zoude kunnen maaken. Hy gaf dan, den 3 July 1586, " een' nieuwen Lastbrief aan denzelven Mr. pieter de ryke , uit zynen eigen naam, zonder vermelding zy" ner hoedanigheid, nogthans met byvoegmg van een nieuwen titul, naamelyk van Priefident van Gecommit' teerde Raaden, en met magt van een ander, in zyne , piaats, te kunnen ftellen in de Vergadering der Staa' ten van Walcheren, zonder dat, wederom , van de „ uitfluiting der andere Edelen gerept wierdt. Nu, egter, Mr. pieter de uyke, ten Jaare 1596» overleden was, veranderden de zaaken van gedaanie. *' Prins imaurits , die eerst ... den ftaat van eerjten ?! Edele gelaaten hadt aan zynen broeder philips, en, naderhand, op eigen gezag, dezelve hadt aangenomen, , nevens zyn' Broeder, altoos, egter, zonder uitfluiting , der andere Edelen, vondt nu geraaden dien ftaat tot ' dien van éénen Edele over te brengen. Hier toe gaf " aanleiding de groote magt en invloed van den Prins, , die , mits de afwezigheid der anderen , nu gewoon " was alleen het Lid der Edelen te verbeelden , wyl de ' meeste Zeeufche Edelen ten Lande waren uitgeweken, of der Roomfche Godsdienst eï, den Koning getrouw , gebleven, terwyl de overigen buiten ftaat waren hun ' regt, tegen 's'Prinfen gezag, te doen gelden. Waar by kwam, dat de meeste Regenten van Zeeland, dien 3 da Regeering van voorige tyden bekend was, by het 1' overlyden van Mr. pieter de ryke , waren uitgeftorven, terwyl de nieuw' aangekoomene geen oudere Re'! geering kenden, dan van den Jaare 1581 , federt welken tyd, de Edelen wel niet uitgeflooten, maar, eg' ter, niet verfcheenen waren. „Geen wonder dan, dat Prjns maurits , eindelyk, ,, zyn oogmerk bereikte, en dat zyn Lastbrief, op Jon„ ker jacob van malde Ré, ftandt hieldt. 't Is waar, „ dit gefchiedde zonder prejudicie, en onverminderd eens „ ieders geregtigheid; maar door zoodanige ASten van non „ prejudicie , ('t zyn de woorden van den Edelen van „ grypskebke , waar mede wy ook deeze fchets van „ zyn betoog . .. befluiten zullen) worden doorgaans de zwakken in magt of courage, of in beiden, geabufeert, Aa j » «'»  365 byvoegs. tot de vaderlanösche historie. „ en verliezen hun regt, terwyl de magtigen grooter magt, „ en dus fchyn van regt, verkreegen hebbende, niets los laa. „ ten, maar hooger fteigeren." De geleerde Schryver, enkel de Gefchiedenis des Vaderlands willende ophelderen, maakt hier op geene verdere aanmerkingen. Wy zullen zyn voorbeeld volgen, en alleenlyk hier by voegen , dat , volgens de naastvolgende Aasitekening , de Staaten van Zeeland, tot voor weinige jaaren, niet konden verftaan den ftaat van eerften Edele verbonden of geafeiïeerd te zyn aan eenige Huizen, Plaatfen, Perfoonen ofte Familiën (*). Doch hierin is onlangs verandering gekomen. „ Het fpreekt van zel„ ve (dus eindigt de gemelde Aantekening) „ dat, na „ dat Hun Ed. Mog. de Heeren Staaten van Zeeland, „ by Refolutie van den i Mev i7S8, ten verzoeke van „ eenige Landlieden, in Walcheren, goedgevonden heb„ ben de waardigheid van eerften Edele erfelyk te ver„ klaaren , in die wettige Afftammelingen van Priufe „ willem V, aan welken het Stadhouder-Kapitein -Ge„ neraal- en Admiraalfchap van Zeeland, den 30 Novem„ ber 1747, door Hun Ed. Mog., mede Erfelyk, opgeti draagen is (f), de bovengemelde bepaaling, ten aan- zien der opvolging , wel moet gehouden voor afge,, daan ; nogthans , behoudens de overige bepaalingen, „ by voorige Refolutie van den 1 November 1751, met „ betrekking tot den PJaatsbekleeder van den eerjten Ede„ le, by vernieuwing, vastgelleld (4V)." O) BI. 100. (t)„Vaderl. Hisr. laD.bl. 13a. Lees ao D. W.i5i."[Zo als de kanttekening nu ftaat, behoort zy tot de voorige bladzyde, alwaar de Schryver fpreekt van de affchaffinge der waardigheid van eerften Edele, na den dood van willem II: waarfchynlyk is zy by vergisfing hier geplaatst.] C|) Bl. 101, 102. (Een tweede Uittrekfel in een volgend Stukje.) JSieU'  J. P. BRISSOT*S NIEUWE REIZE. 367 Nieuwe Reize, in de Vereenigde Staaten van Notrd America, door j p. brissot (wakville). Uit het Fra- sch vertaald , en met eenige Ophelderingen en Byvoegzelen vermeerderd. Etrjle Deel. Te Amflerdam by M. de Bru>n. Behalven de Foorreden, 370 bl. in gr. &vo. TTVn Vryheidsminnaar, voor welken de Heer brissot J2j bekend ftaat , deedt de Reis na America niet met oogmerk om op Oudheden agt te geeven, of onbekende Planten op te zoeken, maar Menfchen ga !e te (laan die hunne Vryheid verworven hadden. „ Wy hebben," fchryft hy, in zyne Voorreden, zich tot zyne Landgenooten, de Franfchen, vervoegende, „ wy hebben ons ook vrygemaakt. Wy behoeven dus van de _ Ameri„ caanen niet te leeren, op wat wyze de Vryheid moet „ verkreegen worden : maar wel het geheim om de„ zelve te behouden. Dit geheim ligt hoofdzaaklyk in de Zeden: de Americaanen bezitten het, en ilt zie, met leedweezen, niet alleen dat wy het nog niet „ bezitten; maar ook zelfs zyne volftrekte noodzaaklyk„ heid tot het behoud' onzer Vryheid niet bevroeden. \, Dit ftuk is gewigtig, het heil der Omwenteling hangt 3, daar van af; derhalven moet het grondig onderzogt „ worden." Ten dien einde befchryft hy wat, zyns oordeels, waare Vryheid is, en toont hoe dezelve zonder Zeden nier beftaan kan; hoe verre Frankryk van dit laatfte zich verwyderd vindt, en de echte Patriotten 'er fchaars gevonden worden. Treffende trekken wisfelen in dit Tafereel elkander af. Twee grondftellingen, door hem beweezen, zyn noodig ter behoudenisfe der Vryheid. De eerfte, zonder byzondere Zeden heeft men geen openbaare Zeden, geen gemeen Verftand, geen Vryheid. De tweede, zonder Perfoonlyke Onafhangelykheid kan noch politieke noch ondeelbaar e Vryheid lang fland houden. Doch is geene Onafhangelykheid , zonder een eigendom, of een hanteering, of eene neering of eene eerlyke nyverheid , die voor behoeften en afhangelykheid beveiligen. Hoe zeer het in Frankryk aan de uitoefening deezer Grondftellingen ontbreekt , wordt met fterke kleuren gefchetst, en met deeze fpraakwending beflooten: „ Franfchen, gy die deeze middelen „ ter behouding van de Vryheid niet wilt leeren kennen, „ let met aandagt op de tegenwoordige Americaanen; Oaat » dit  •5u0 j. p. brissot 6 „ dit boek open; gy zult aan de eene zyde daar inzien, „ tot welken trap van geluk de menschlyke nyverheid door de Vryheid kan verheeven worden ; hoe deeze „ laatlte de menfchen kan verbeteren, en tot eene abe„ meene Broederliefde geneigd maaken. Gy zult, aan de andere zyde, daar in zien, door welke middelen „ men de Vryheid bewaart ! Het geheim van haare duur„ zaamheid ligt in de goede Zeden ; en dit is eene „ waarheid, welke door de befchouwing des tegen„ woord igen toeftands van America by eiken ftap bevestigd wordt (*). De Heer brissot hieldt het voor zeer nuttig en zeer noodwendig, deeze Grondftellingen door groote voorbeeldeii te bewyzen; en dit is de eerfte rede, waarom hv oeeze Reize m 't licht geeft; en tweede rede was, dat by zynen Landgenooten een Volk wilde fchilderen met welke het hun voegt, in alle betrekkingen, vriendfchaplyk te verbinden. De zedelyke Betrekkingen, welke de Franje nen tot de Amencaanen moeten d@en overhellen, zyn volgens des Schryvers opgave, in de twee eerfte Deelen ontwikkeld; het derde behelst meer byzonder de Betrekkingen van den Koophandel. Dit derde Deel was reeds »n den Jaare MDCCLXXXVII, door den Heer claviere en hem in 't licht gegeeven. De druk daarvan uitverkogt zynde, heeft hy het tot een pligt gerekend het zelve op nieuw met verbeteringen het licht te doen zien. Om het Werk volkomen te maaken, ontbreekt aan t. zelve nog een vierde Deel, 't geen over de Staatkundige betrekkingen , en het tegenwoordig Bondgenootfchap der Vereenigde Staaten, moet handelen. Hier toe zyn de bouwltolfen gereed; doch toen hy de Voorreden des eerlten Deels fchreef ontbrak hem den tyd om ze in orde te brengen. Voorts verflag doende van de bronnen, waar uit hy ge- (*) Hoe gegrond is eene bedenking elders in deeze Voorreden voorkomende, waar de Schryver aanmerkt, dat de Franfchen van charafter moeten veranderen, of dat zy hunne Vryheid niet lang behouden zullen. „ De Vryheid, die den „ Meiifch niet verbetert, geeft haast haare plaats aan eene ,, nieuwe Dienstbaarheid over; het is een hulpmiddel dat op ,, een zeer beroerd lichaam geen kragt heeft, het verwekt in 't zelve eenige zwaare' ftuipen. oin het weder in eene groo„ tere flaapziekte te doea vallen."  NIEUWE REIZE. $6$ $eput heeft, en van de Regelen, welke hy zich in zyne befchouwing voorfchreef, laat hy, onder anderen, zich dus hooren: „ Naardien ik brieven van aanbeveeling van tte geagtlte Mannen in America had , genoot ik overal dat liefddaadig onthaal, dat men eenen Broeder , een Vriend, verfchuldigd is, die eeniglyk voor het welzyn van 't menschlyk geflacht reist. Ik weet niet waarom ik eensklaps myn gemak gevonden heb by Perfoónadien, welke in de Vereenigde Staaten de grootfte rol fpeelen. Naa een getprek van eenige uuren, was ik met hun ais of ik onder hen gebooren was, als of ik een van huu was geweest. „ Is dit niet de vvederzydfche werking „ van deugd en opregtheid? Zy maakt anderen en ook „ zich zeiven gelukkig. Eerlyke lieden , die elkander „ voor de eerltemaal zien , onderhouden eene vriend- ,, fchap , welke eene Eeuw zou kunnen duuren. . „ Het Werk, dat ik met den Heer cLAviéitE , over Ij Frankryk en de Vereenigde Staaten in 't licht had gegeeven , was reeds in America bekend. De GeieerHen , de doorkneede Staatkundigen, maakten alle haast om my alle de Memorien , alle de Onderrigtingen , welke ik konde verlangen, te verfchatfen; en hunnen " verpligtenden yver heb ik die inlichtingen te danken, !, welke den fpoed myner Reize, en myn kort verblyf in ' America, vergoed hebben. Ik heb hen, in den loop van dit Werk , de geregtigheid doen wedervaaren, die " zy verdienden. Myne lofredenen zyn niet verdagt: ik ,\ beb getoond dat ik maatig in loffpraaken was, en dat „ ik niemand roemde als met een opregt gemoed. Neen, nimmer zal myn pen zich veragtlyk maaken, om eenen " Man te roemen, hoe magtig hy ook zy, eenen man, „ dien ik verfoeije, of die den gemeenen haat zou waar„ dig zyn." Wat de Regelen betreft , welke de Heer brissot zich voorfchreef, deeze komen neder op de drie volgende. Wanneer men nuttig wil reizen, moet men zyne aandagt gevestigd houden: Voor ttrst, op de Menfchen. Ten tweeden, op de Boeken. Ten derden, op de Plaatzen. Regels door den Schryver in deeze wydloopige Voorreden breeder uitgewerkt. Wy wyzen den Leezer derwaards. Dit Deel beftaat uit twee-en-dertig Brieven. Derzelver inhoud kortlyk op te geeven zal ons dit Werk best doen kennen. Eerst zes van den Heer cLAViéaE aan den Heer uris-  37* j. p. brissot's arissot. Om dezelve wel te vatten is het noodig zfch den tyd te herinneren, wanneer dezelve gefchreéven zvn in t voorjaar naamlyk des Jaars MDCCLXXXVM, toen veelen m Frankryk, om het Despotismus te ontwyken, eene fchuilplaats in verren lande wilden zoeken. De I. behelst een algemeen Ontwerp van Befchouwingen over de Staatkundige, Burgerlyke en Militaire, beftaanlykheid, als mede over de VVetgeevende Magt der Vrye Americaanen. TT, n W', lo.opt over den Grond ' de Leevensmiddelen , de Volksverhuizingen; en de oorzaaken, die het wel flaagen daarvan verhinderen. De UI. ftelt het Ontwerp eener Volkplantinge in America voor. De IV gaat over de deelen der Vereenigde Staaten, waar heen de Europeaanen best zouden kunnen verhuizen. De 7, e,n. Y1' J?andc!t over d«n inkoop der Landeryen ; de ichuld der Vereenigde Staaten, en den toeftand der Amencaanjche Finantien. Hieraan is gehegt eene Wyze van Befchouwingen die de Heer brissot zich voorftelde geduurende zyne Reize in America te volgen , ter bereiking van zyn Hoofdoogmerk „ om te onderzoeken de m mtweArkzelen der Vryheid op de ontwikkelingen van ,? den Mensch, van de Maatfchappy en van de Regeering ;" de wyze, of fchikking, is van hem, de Befchouwingen zyn van zynen Vriend clavicre. Deeze wel te overdenken is een lleutel des volgenden Werks, en kunnen zy andere Reizigeren van nut weezen , om een plan te vormen naar 't welk zy hunne Aantekeningen inrigten. De I en II. Brief van den Heer brissot zelve betreft iïavr* de Grace, en den Koophandel dier Stad Met den III. vangt zyne Reis na Zee aan. Een overvaard van een-en-vyftig dagen bragt hem te Boston. Het Zeeleeven behaagt hem niet, hy geeft 'er eene zeer ongunftige fchets van by zyne bepeinzing van het ennatuurlyke van t Zeemans. leeven. Ik geloof veele Leezers die Zeelieden kennen, zullen, met ons, deeze Schilderv als te zwaar en te donker gekleurd befchouwen. Door „ hetzelve," luidt zyne raai, „ in alle zyne omftandighe„ den te befchouwen, feheen het mv toe, dat de Mensch „ voor de Zee niet gefchikt was," fchoon zyn vernuft „ zo fterk beeft uitgeblonken om dar element te bedwin„ gen. Hy leeft daar alleen , afgezonderd van zyne „ Vrouw en Kinderen, en g vo|;lyk verliest hy voor „ de eerfte zyne tederheid, die door het huislyk leeven „ geduung aangekweekt wordt ; hy kan de andere niet » OP"  NIEUWE REIZE. 3.7I ,, opvoeden, hy kan van dezelven niet tederlyk bemind „ worden. Wat kan eene Vrouw, alleen zynde, doen? Daar zy geheele maanden agtervolgens alleen is, moet men zich dan wel verwonderen als zy tot ontugt ver,t valt? Is zy getrouw, zo zal zy ongelukkig zyn, om „ dat zy altoos door bekommeringen zal gekweld wor,, den. Het Zeemans leeven is eene Lotery; men kan „ 'er veel in winnen en verliezen. De gewoonte nu van j, zodanig een leeven geeft aanleidingen tot buitenge„ woone verteeringen , fluit de orde en fpaarzaamheid ,, uit, fleept na zich de verkwisting , als men veel ge. „ wonnen heeft, en liefde tot roof en plundering, als „ men verlooren heeft. De Zeeman is, aan boord zyn„ de, gewoon op een meesteragtigen en trotfen toon te „ gebieden, en hy brengt dien toon in zyn huisgezin ,, en in de maatfchappy over. Aan de grootde gevaaren ,, en ongemakken gewend, verliest hy het gevoel van me„ delyden; eens anders rampfpoeden verwekken geen de ,, minfte aandoening meer in zyne ziele. De zwaare fpy„ zen, de fterke dranken, (trekken nog meer om zyne „ inborst te verbitteren, en zyn bloed te verhitten. Ein„ delyk is de onzindelykheid, die men op de Schepen ,, niet kan vermyden , eene laatfte hoedanigheid, die „ rnet het huislyk leeven, en by gevolge met het geluk, ,, ftrydig is (*)." De IV. Brief deelt ons een zeer leezenswaardig verllag mede van Boston. Waar hy alles by- ikans fchoon, en weinig berisplyks, vondt. De V. be- Jhelst de Reis na New-Tork over land, vol Plaats- en Perjtlbonsbefchryvingen, die ons deeze Landftreek als met hem idoen doortrekken. — De VI. is eene Reis van Boston na iNew-York, over Providence. Van welke eertyds bloeijende aStad en Staat hy een bedroevend tafereel ophangt; igrootlyks de oorzaak des vervals toefchryvende aan het iPapietgeld. „ Dit heeft," zyns oordeels, ,, den uitland„ fchen Handel, de nyverheid en den arbeid , verdikt. Men „ verkoopt niets; men arbeidt niet, uit vreeze van zich „ bloot te ftellen om zyne waarde of arbeidsloon in die „ veragte Munt te ontvangen. De Handel in 't klein al- „ leen ; (*) Tot dit onaangenaame van het Zeemans leeven komt de i'Heer brissot weder, bl. 171, waar hy het Land- en Zeereizen f»egen elkander over ftelt, en verreweg de voorkeuze aan 't ueriie geeft.  372 j. p. br.issot's „ leen houdt eenigzins ftand, om dat dezelve niet anders ,, dan met gereed Geld gedreeven wordt. De Koopman ,, ontduikt de Wet, vermits hy zyne koopmanfchap niet „ anders als tegen gereed Geld aflevert; maar de Arbeids- man, die zyne bezolding altoos eerst naar het verrig„ ten van den arbeid bekomt, weigert te arbeiden uit ,, vreeze van met Papiergeld betaald te zullen worden.— „ De oorfprong van dit Papiergeld bewyst, hoe ligt boos» „ aartige en listige menfchen een onweetend volk kun- nen bedriegen." De ontvouwing dier fchelmery , zo zwanger van den Staatverwoestendfte gevolgen, moet in het Werk zelve naageflaagen worden. „ De Staat van Rho* „ de Eiland," fchryft de Heer brissot, ,, zal zich niet weder opbeuren, als naa dat zy het Papiergeld buiten Omloop in zyne Regeering veranderd heeft." Dit geeft den Schryver aanleiding, om zyne gedagten over de Republikein/ene Regeering mede te deelen,op eene wyze, welke hem eere aandoet, en toont hoe hy verre is van Regeeringloosheid op eenigerlei wyze te begunftigen. „ De Magiftraatsperfoonen, is zyne taal, moe« „ ten niet van het Volk afhangen , en de Leden der ,, Vergadering niet zo dikwyls verkooren worden. Het ,, is onbegrypelyk, waarom zo veele braave lieden , die ,, onder de tegenwoordige Regeeringloosheid (Anarchie) „ rusten, zo veele Quakers, welke de voornaamfte Volks„ menigte van deezen Staat uitrnaaken, zich nog niet vereenigd hebben, om deeze verandering te bewer}, ken C). Komt deeze verandering niet fpoedig tot ftand, zo twyfel ik aan de ontvolking van deezen Staat 9, geen oogenblik. De meeste Colonisten van Muskin- gum, naby de Ohio, zyn uit zynen boezem uitgegaan. „ De overfte varnum was aan hun hoofd. Talryke Fa„ milieu maaken zich ook tot die verhuizingen gereed. Byna alle eerlyke lieden zouden, uit afkeer van de Re„ gceringloosheid, waar onder deeze Staat bezwykt, New- ii Port (*) De Schryver maakt op dit vermeldde,in den Jaare 1788, de volgende Aantekening. ,, Deeze verandering is niet meer ver af." De Staat van Rhode-hland heeft onlangs het beduit genomen, om tot het nieuwe Bondgenootfchaplyk Systema toe te treeden. Deeze Uap bewyst, dat de goede grondltellingen eindelyk de overhand behouden hebben, eu dat de byzondere misbruiken beginnen te verdwynen.  nieuwe reize. 373 Port vei laaten, als zy hun ie eigendommen konden ver- " koopen. Ik twyf'el ook geenzins, of het voorbeeld *' w Rhode-bland zal in de oogen van veele lieden een genoegzaam bewys zyn , dat de Republikeinfehe Re*' geeringsform de ongelukkigfte van allen is. Men zou ten onre dering der Menschlyke Natuure. De Vertaaler, die doorgaande vry gelukkig geflaagd is, heeft , gelyk hy berigt, aanftootelyke uitdrukkingen, welke hem, fchoon op weinige plaatzen, voorkwamen, zo veel eene getrouwe Overzetting toeliet, verzagt, om niemand ergernis te geeven. Voorts heeft hy hier en daar 'er eenige Aantekeningen over zaaken , die duister konden fchynen, of eene nadere verklaaring noodig hadden , bygevoegJ, en daar toe ook gebruik gemaakt van de Hoogduitfche verkorte Overzettingen, de een door t. f. ehrmann, te Durkheim aan de Haard, en de ander door j. r. forster , te Berlyn, uitgegeeven. — Wy zullen, naa deeze Opgave des Eerften Deels, niet behoeven te zeggen, dat wy na de overige verlangen. Misfive van de H. H. Gecommitteerden wegens Zeeland, tot de zaaken der O. I. Compagnie, van den 6den Maart 179$. Alom te bekomen. In gr. Svo. 16 bl. De Heeren j. h. schorer en j. van oen houte, gecommitteerd wegens de Provintie Zeeland, tot de zaaken der O. /. Compagnie, geeven in deeze Misfive den zoraelyken toeftand te kennen, in welken gemelde Compagnie zich bevindt; zo door het agterblyven van verfcheide Retourfchepen, het aangroeijen van Schulden en Interesfen , als het aanhoudend gebrek van Zeevaarenden, zo wel hier te Lande, als in Oost-Indien. In dezelve deelen zy,aan H. E. M. de Staaten van Zeeland den inhoud eener Nota mede, hen door Gecommitteerden beëedigde Hoofdparticipanten, uit de Kameren Am. fteldam en Zeeland, ter hand gelteld: uit welke blykt dat de Compagnie het des noods, met haare zaaken en gewoone betaalingen, tot het uiteinde van de maand July 1794 zoude gaande kunnen houden, indien eenige posten van uitgaaf wierden gedefalqueerd , en de betaalin^ daar van, voor eenigen tyd, geprotrakeerd. Doch, dan zouden twee Poincten van meerder aanbelang , en als conditiones fine quibus non, moeten vast ftaan, terwyl, zonder die, de Maatfchappy eerlang, en binnen zeer korten tyd, het zoude moeten opgeeven; en niet alleen ver-  MISSIVE WEGENS DE ZAAKEN DER. O. I. COMPAGNIE. 377 verpligt zyn met de voldoening van haare Crediteuren en dagelykfche betaaling op te houden, maar ook genoodzaakt haare Werven te fluiten, en de gewoone arbeidslieden af te danken. Deeze twee Poinften zyn: 1. Dat, geduurende het voorn: tydvak, geeue geld. fpecien, en op welker verzending de Compagnie , van het voorige jaar, nog twee millioenen guldens ten agteren is, met de uitgaande Schepen naar Indien zouden worden verzonden. En 2. Dat de betaaling van de verfcheenen , en nog tot in de maand van July te verfchynen, interesfen , welke de Maatfchappy aan de H. H. Staaten van Holland, en aan die van Zeeland, verfchuldigd is, mitsgaders van het Montant der 100 en 200 penning op de Actiën, bedraagende te famen tusfchen de 15 en 16 tonnen Gouds, pro» vifioneel zouden moeten worden uitgefteld, en tot eene bekwaame gelegenheid gefurcheerd. Na aangemerkt te hebben , dat het niet zenden van Contanten naar Indien,, (volgens het eerfte poiner,) in de daad en in de uitwerking, het zelfde is , als, van nu af aan , aanftalte te maaken tot de disfolutie van de Maatfchappy; terwyl het toeftaan van het 2de Poinct, van de jegenswoordige omftandigheden van tyden en zaaken , en de gefteldheid der Provintiale Finantiën , het meest Izal afhangen : zo befluiten gemelde Heeren, dat, met al dien onderftand voor het tegenwoordige, de zaaken van de Maatfchappy , na het einde van July , dan evenwel niet gered zyn. Nadien het ten eenemaal onzeker blyft, of de verwagt wordende Retouren , zo dezelvs al behouden mogten binnen komen, toereikend zullen zyn , om uit derzelver provenu de verdere noodige onkosten voor de Maatfchappy te kunnen vinden, welken tot de Voorjaarsverkooping van 1795 betaald moeten worden; en waar voor zy, zoo uit hoofde van de voortduurende fterfte in Indien , en het daar door veroorzaakte gebrek aan Zeevaarende perfoonen, als om dat de Hooge Regeering misfchien zwaarigheid zal maaken, de belaadene Schepen, by gebrek aan Convooijen,, herwaards te zenden, ten uiterften bedugt zyn. Bb 2 D*  3?B DE NE8ERSLAAVBN, De Neger/laven, Tremfpel, m vyf Bedryven. Naar het Hots Outtseh van carel, Fryheer van reitzenstein. Te Rotter*dam by A. Danferweg, Willemsz., 1794. In 8vo. 2ip bl. Cedert eenigen tyd is de zaak der Negerflaaven het algemeene O onderwerp der Europefche Natiën, vooral in Engeland en Irankryk, geweest; alwaar het Parlement en de Nat/orale Fer. gadertng opzettelyk zich aan hetzelve gelegen hebben laaten liggen. Deeze openlyke behandeling van eene zaak , welke in den tegenwoordigen toeftand dier Mogendheden , welke buiten.andfche Colonien bezitten, zo veel voor- en tegenfpreeKers vindt, moest noodwendig ook in andere Landen oplettende befchouwers en onderzoekers aantreffen ; zo dat men zich niet behoeft te verwonderen, dat een Duitsch-vrvheer zulk eene ryke en belangryke ftoffe tot het onderwerp van zVn Tooneelftuk verkozen heeft. Daar het Tooneel zo wel gefchikt is, om ftrydende belangens te vereeingcn, door die in den mond van contrasteerende karakters te leggen, en met alle de werkingen der menfchejyke driften , even als in de natuur , kunstmaatig voor te draagen; zo zal men, uit de volgende fchets der Gefchiedenisfe van dit Treurfpel, kunnen opmaaken , welk eene leiding de Opftelier gekozen heeft, eu in hoe verre hy de onderfcheidene denkbeelden vereenigt. Juua, de Dochter van osdal, Gouverneur der Hoofdftad van een Westindisch Eiland, waar van de Engelfchen bezitters zyn, is in flilte gehuwd met tado , een jonge vrygemaalcte Neger, welke haar re vooren van den dood gered heef: zonder zulks echter uit edelmoedigheid te willen weeten De groote vyand van tado is een eigenbelangzoekend Planter barkly; blank van wezen , maar geheel zwart van ziel : zvnde zoo wreed en gierig, dat hy een Slaaf, die zyn been gebroken heeft, zoo lang flaat tot hy fterft, om dat hy hein vervolgens voor niet de kost niet meer zal geeven; en die deeze moord tracht te verdeedigen, door het inroepen van de oude Wetten der Colonie welke hem vryheid geeven, om zynen Slaaf, als zyn regtmaari' eigendom, tedooden, of te laaten leven, naar het hem gevalt" weshafven hy ook twintig zulke moorden in den ryd van vier jaaren gedaan heeft. Daar tegen is donald, de Neef van den Gouverneur, een groot en yverig vriend der Zwarten, en vooral van tado , welke door donald's Vader te Lenden is opgevoed. De laatfte komt in dit ftuk voor als even van Londen gekomen zynde, alwaar hy wel veele vrienden der Zwarten vondt, maar nog meer vrienden van het Goud; en bericht dus aan zynen vriend, het ongunftig befluit van het Parlement' \tn opzichte der Neserflaaven. Op dat oogenblik ontdek!  TREURSPEL. 3/9 donald eerst het huwelyk vau zynen vriend, even naa dat hy van den Gouverneur deszelfs voorneemen verftaan heeft, om zyne Dochter aan barkly te geeven. Dit brengt alles in werking. Een verbond tusfchen donald en tado, om een opftand in de Colonie te verwekken , wordt nog fterker door de komst van eenige Negers, welken over barkly, wegens het overlyden van den gellagen Slaaf, hunne klagten by den Gouverneur willen doen; doch door donald , die zich aan hun hoofd ftelt, van den Gouverneur te rug gehouden, en door de volgende Aanfpraak bemoedigd worden. „ Koomt, Zwarten! gy hebt den Gouverneur niet noodig; wy zullen uwe I wreekers zyn. Europeërs'. ik zal u toonen, hoe de vertwyfej ling vertrappers der beledigde natuur kan ftraffen ; ik zal u 1 toonen, dat het den mensch flechts eene gedachte kost, om S zyne onderdrukkers te verpletteren! Koomt, ongelukkigen! [ Koom, rampzalig Vader! geef my het lyk uws Zoons; ik zal I het laaten begraaven, met eene pracht ó! Het zal eene I! Lykftatie wezen, waarvan de aarde geen voorbeeld zag!" Uit deeze Aanfpraak ziet men reeds, dat donald, door zyn' 1 te vuurden yver, eene daad begaat, die men, wanneer hy ii dezelve , naa het mislukken van meer gemaatigder eu redelyker i poogingen, beging, welligt nog eene misdaad zoude noemen. S Het is ook aan deezen onvoorzigtigen ftap voornamenlyk te wya ten, als mede aan het te vroeg ontdekken van den GouverI neur, dat julia getrouwd is, en aan het driftige van zyn kaI rakter, dat alles verkeerd uitvalt. Osdal doorfteekt zyne eij gen Dochter, en vervolgens haaren echtgenoot tado; waarna I hy zelf, even als barkly, door de woadende Negers wordt i afgemaakt. Een gelyk lot ondergaat donald , die, te laat de I ontembre woede der Zwarten gezien hebbende, geen aanvoer: der vau een Moordrot wil zyn. In deezen ongelukkigen uit] flag deelen alle de vlugtende Europeërs der Colonie, en het I ftuk eindigt met de volgende Zedelesfeti van een ouden Plan/ ter, welken de Negers voor dood gehouden hebben. „ Mog; %ea de beftuurders der Volken, uit dit ysfelyk voorbeeld, leeren, welken de gevolgen zyn van overheerfching en geweld. 1 De opftand der onderdrukten moge hunnen eigen val bewerI keu, maar hy is tevens de val der tyrannen. Mogten de Vol, ken der aarde hier leeren erkennen, dat zy nimmer, met hee Zwaard in de hand, hunne ellenden kuunen verminderen: dat : zy het wyze plan der eeuwige Voorzienigheid, door oproer, i niet mogen vooruit loopen: zy alleen weet, wanneer het de ■ tyd is, om heerfchende misdaden te betoomen, eu de weenende : onfchuld weder op te richten. En welk een zalig gewest zal dan de Waereld wezen, als de dwingelandy, en met haarde muitzucht, voor eeuwig van dezen aardkloot verbannen is f 'Er zyn verfcheidene fchoone Tooneelen, en veele uitmuntende denkbeelden en gezegden, in dit Treuripel te vinden; Bb 4 *  38o BE NEGERSLAAVEN , de volgende zullen tot eene proeve kunnen dienen. Wanneer jrZf' onVan D0NALD zeker eeheim te m°sen wee- rfnr 't!™ » " -raagt my niets meer! Bedenkt alleen dit, / ?Jm ZVn ,s> en dat de mentenen , in weerwil v.a alle de fchitterende voortreffelykheden van hunnen geest, evenwei in ltaat zyn , om hun eigen, en ook het geluk van anderen, te vernielen, alleen om eene donkerer of lichter kleur van „LT-.**"^' , zy j"6616" de hemelen • doorzoeken de afgronden, en volgen de zonnen op haare banen; maar nog hebben zy met geleerd voor elkanderen te zyn,wat zelfs de tv^er voor den tyger is! Zy hebben nog niet geleerd , te. gen menfchen menfchelyk te zyn , en het evenbeeld des Eeuwigen weder te vinden in een aangezicht, dat zwarter dan Ï^ÏT6 Ji 7~J?V Wil!en het niet vergeeven , dat zonïieftraalen, die hier flechts verwarmen , in andere luchtftreeken verlchroeijen! N.et minder fchoon is de volgende befchouwing, van den yoormaaligen en den tegenwoordigen toeftand der Slaaven.welke donald hen voorltelt, om hen tot wraak aan te fpooreu. „ ireed nader; hoor opmerkzaam naar alles wat ik zeggen zal; bewaar het in uw bloedend hart, en dan zult gy fterk genoeg zyn om woedende fnoodaarts te temmen en moordenaars te ftraffen. Treedt nader, myne Vrienden! (De Zwarten fchaaren zich digi om hem.') „Vrienden en Medebroeders! eens waart gy vry nu zyt gy Slaaven; eens waart gy gelukkig nu zyt ey ellendig. Waarom zyt gy Slaaven? Waarom zyt gy ellendig? ffc liet u roepen, om u te zeggen, dat gy Slaaven zyt, dewyl gy het wezen wilt; maar dat gy vry en gelukkig kunt worden zoo rasch gy vry en gelukkig zyn wilt. Eens durfde gy de fpooren van het vlugtend Wild volgen , door alle de bosfchen, die uw oog die uw fnelle voet bereiken kon; nu wordt gy, als lastdieren, door een zwakken blanken, voortgedreven, waarheen het hem behaagt. Eens doorvischte gy alle de ftroomen en meiren, in welken nwe glydende kanoes tii voerden; nu wordt gy, by honderden, door een enkelen blanken, tot den drukkendften arbeid gedwongen. Dezelfde moed. die eertyds nooit bezweek voor het moordgeweer uwer vyandelyke nabuuren, wordt nu door eene verscbtelyke bullepees getemd. Eens , als gy des avonds vermoeid waart van de jagt , kost gy rusten, en u laaven aan de bemoschte bron, m het koele dal, of aan den oever der wyde Zee, om de zinkende ftraalen der Zon, op de fpeelende golven, te zien flikkeren en danfen; nu hebt gy geene rust, geen laa.nis meer; gy moet u afmatten, dat het zweet van uwe flaapen afgusdt, dat het Meed u tusfchen de noge- len  TREURSPEL. len uitzypelt. Met de avondfchemering ftopt men u in onreine, onmenfcheiyke, holen; daar ziet gy geene zinkende Zon rü'eer' daar omzuifen u geene verkoelende luchties De geesftlzweep is het laatfte dat gy ziet en voelt, eer uwe ferSl'leden door den flaap overweldigd worden,; de geesfelzweep is het eerfte' dat gy ziet en voelt, als gy weder voor de nieuwe fmarcen des nieuwen dags ontmakt. Ln waarom toch wordt gy zoo gemarteld, door een We.r. aantal zwakke Europeërs? Hebt gy hun ooit beledigd? War« zy uwe Vyanden? neemen zy wraak aan u' Neen, gy wordt gema«eldr0m dat deze zwakke Europ,êrs eme attehuwelyke begeerte hebben naar eene verharde, blinkende, aarde, welke ï? Goud noemen, doch die u geene enkele «yë ademhaliag waardig is. Om deze te bezitten, haaten, vervolgen en vermoorden, zy elkanderen om deze te bezuren, doen zy uw bloed, uwe traanen, als water wegftroomeii, —- voor één handvol meer of minder, verdelgen zy ganfche gedachten van u! Is dat niet fchandelyk? veele zwarten door elkander. „ Ha! fchandelyk! fchandelyk! donald. Wie zyn dan deze blanken, dje u martelen, vertrappen en vermoorden' van waar hebben zy het regt, om met uw bloed en traanen te fpeelen ? om dat zy zwakker en lnooder zyn, dan gv V om dat hun aangezic t bleeker is, dan het uwe ? Voor' de leeziug bevalt dit Treurfpel zeer wel, alleen het Karakter van osdal komt ons voor te weiflend te zyn, en niet genoeg overeenkomst met 's mans redenen te hebben. Hy (preekt te wel, om telkens tot uiterften over te ftaan, en nu door dreigen, en daadelyk daar op door fmeeken, zyne Dochter haar geheim te willen ontwringen: men verwondert zich daarom dat hv haar eindelyk doorftoot, om dat men zo veel ftout- heid in hem niet durfde vooronderftellen. Hier en daar bezigt hy, in het woeden zyner driften , uitdrukkingen , die te veel kunst vertoonen , om in die oogenblikken zoo te kunnen denken; by voorb. in het Fyfde Bedryf, na den moord van tado en fuLlA gepleegd te hebben , zegt hy: „ De wreedIte pynigingen zou ik zegenen , indien zy my flechts konden verdelgen uit het ryk der Wezens; maar ik fta daar, in volla kragt, als eene eeuwige rots, van welken duizend gejlmgerde blikzems, ais vonken, te rug ftuivenr Zekerlyk zou ie¬ mand, in zulk een toeftand als osdal, zeer wel aan een Rots kunnen denken; maar van de daar op aanvallende blikfems dan zulk eene Dichterlyke befchryving te geeven, is niet natmirüb 5. Ij**  3&a DE NEGERSLAAVEN, TfiEUKSPEL. lyk. Hier fpreekt derhalven de Dichter Reitzenstein, en niet de verleegen Moordenaar osdal. ' Uit de medegedeelde Proeven zal men kunnen zien, dat de A»uïlmën%V WÖ 'Gn vloeiiend> i": zynde overal zuivêr Neder dmtsch. De Vertaaler zag gaarne.dat dit Stuk in Nederland ten tooneee gevoerd wierdt,al ware het,dat men,om deszelfs uit voerighe.d, 'er geen Naftukje agter gaf: 't welk hy als eene door vooroordeelen gevestigde gewoonte aanziet. Dan , ten opzichte van het laatfte, kunnen wy berichten, dat men, federt eenige jaaren, verfcheide maaien reeds, op den Amfleldamfcben Schouwburg , zodanige groote Stukken enkel door een Ballet Shf°e? k FV Z° h£C vooröorrf^l, om altoos nog een Klucht of Nalpel te zien, in Amfleldam zo groot niet meer is. Maar wat het eerfte aanbelangt: daar de Vertaaler meent reden te hebben, om te gelooven, dat niemand zich zyn geld bekingen zou,al zag hy dien avond niets anders dan het fpeelen van dit Stuk,gelooven wy in tegendeel,dat hy hier een te gunftig vooroordeel heeft van zyn vertaald Treurfpel, of van den algemeenen fmaak onzer Natie. Onze Natie bemint, over 't geheel genomen, die foort van Treurfpelen nog niet. in wel. ken zo veele perfoonen fneuvelen; zo als in dit Stuk, van de elf Venooners, de vyf voornaamfte afgemaakt worden. Zv ziet de handelende perfoonen gaerne op het eind van het Spel gelukkig; ten minften het meerdergedeelte. Onze oude Dichters fchreeven daarom, boven hunne Stukken: Treur- bh- ei». dend-Jpel. Er zyn zeker eenigen die uitzondering verdie. nen, by voorb: een Tltus en Aran, enz., doch zulke fpeel't men thans met meer: en dus zou de vraag zyn, of eéni?e heden, by het zien fpeelen van 4 deeze Negerflaaven, fin welken alle de perfoonen vallen of vluchten, en de laatfte alleen weer yan onder de dooden opftaat,) niet even zouden denken als jaap by langendyk , toen hy bovengenoemd Treurfpel litus en Aran, op den Amfteldamfchen Schouwburg, zag; Het gong 'er zo, dat ik 'er 's nachts te met van droom. Men flak menkaer daer dood as katten en as hongden, Zo dat 'er op het lest gien over eind meer flongden As twie of drie. Ik zaay, kom Maertje loop je best • Want meuglyk worden ftrak de kykers ook equest. ' De Drukkunst, eene Verhandeling. Uitgefprooken in eene aanztenelyte Maatfchappy. Te Amflerdam, by J. Koning, im. In gr. Bvo. 26 bl. 8 '>v *yy, die de Drukkunst geen onwaardig voorwerp hunner befchouwinge achten, zullen in deeze Verhandeling , met eenig ge.  ME DRUKKUNST. tefloecen, eerst een Verhaal van de Uitvinding en Voortgang dier Kunst; ten tweeden derzelver Nuttigheid, en eindelyk: het gewaand Nadeel dat zy aanbrengt, beknopt voorgefteld vinden. Derzelver Opfteller noemt zich een jongen Redenaar, die voor het eerst van zyn leven een Spreekgeftoelte beklimt, en die het nog nimmer gewaagd heeft, om in het openbaar te verfchynen. Zyne Voorftelling is echter zodanig , dat zy aan zommigen, die over dit Onderwerp muider hebben kunnen denken en leezen, een beknopt Tafreel kan verfchaffen m het welk lauweren janszoon coster van Haarlem, (wiens beeldtenis vóór deeze Verhandeling geplaatst is,) als de eigenlyke Uitvinder dier Kunst, voor allen uitblinkt. Schoon wy niet weeten, in welke aanzienelyke Maatfchappy deeze Redevoering gehouden is.weeien wy,by ondervinding, dat het meer of min aanzienelyke eener Maatfchappy geene meerdere of mindere waarde geeft aan de Verhandelingen, die in dezelve uitgefproken worden: fchoon de eerfte de beste zouden vereifchen. Charlotte van Bourbon. Door a. loosjes, p. z. Te Haarlem, by A. Loosjes, P. Z. In gr. ivo. 204 bl. /--«harlotte van Bourbon, Dochter van lodewyk, Hertog van Montpenfter , en jaqueline van Jouy , door haare Moeder opgevoed in de gevoelens der Hugenooten,maar, uit hoofde der talrykheid van het Vaderlyk gezin, in het Klooster Jouare, in het Landfchap Brie, bezorgd; verfchynt in dit Boek met alle de fchoonheid eener aanvallige Maagd, en met al den afkeer, welke haare jeugd en haar geweeten tegen zulk een afgezonderd leven kunnen voeden. Na eene zeer ojechtiae maar tevens zeer onwillige, belofte gedaan te hebben, ontdekt charlotte, in een haarer Kloostervriendin, nen de beminde van Graaf lodewyk van Nasfau, wiens afbeeldzel deeze Maagd, in ftiIte,op haaren boezem draagt Een wederzyds vertrouwen is het gevolg van deeze ontdekking, welk vertrouwen nog grooter wordt, wanneer charlotte de Plaats van haare Moeije, johanna chabot, (mede tot aan haaren dood, in het heimelyke, der Hugenooten Godsdienst toe-edaan,) als Abtdisfe vervuld: en als zodanig aan THEnésE alles opdraagt, wat zy, behoudens haar karakter, als de Opperfte van het Klooster, haar bevelen kan. In deezen toeftand van zaaken verfchynt willkm van Nasfau, in het Klooster van Jouare, ten einde de Non THERéze te fpreeken; en aan dezelve eenen ring van zynen Broeder te overhandigen. Dit gefprek zo harttreffende en ontroerende voor THERdZE, dat deeze eerlang aan de gevolgen daar van, als een flachtoffer. van te ver getrokken Godsdienftigheid, fterft, geef  384 charlotte VAN bourbon, door A. loosjes P. Z. geeft aan de Abtdisfe charlotte, en aan willem van Naifou. eene voegzaame gelegenheid, om elkander, eerst over de godsdienftige gevoelens van charlotte, en vervolgens over de liefde van den Prins, jegens haar, te onderhouden. Zyn raad om het Klooster te ontvluchten, en zich by den Keurvorst van den Paltz te begeeven, werkt het meeste op het Jiart van charlotte , wanneer het gerucht van den afgryzelyken moord, aan de Hugenooten, te Parys en elders , op st. bastholomeus nacht gepleegd, reeds op den morgen van dien dag binnen de vreedzaame muuren van haar Klooster indringt; en haar, door een verhit Priester, den lastbrief van het Hof wordt voorgelegd, om geene huisvesting of fchuilplaatfe aan een der Hugenooten, van welken rang, ouderdom, of kunne, in het Klooster te verleenen. Haare vlucht volgt op eene diepe zwaarmoedigheid. Dezelve gefchied in den nacht, door den luin des Kloosters. Een Landman, benevens zyne Vrouw en twee Kinderen, verfchrikt door de onverwagte komst der Abtdisfe, verzeilen haar, op haare ontdekking als Hugenoote, en ernftig verzoek, naar Rofoi, en verder naar den Paltz; alwaar alle wel ontvangen worden. Blyvende chariotte aan het Hof van den Keurvorst, ondanks de verzoeken van haaren Vader, om haar terug te mogen hebben, zo lang, tot de Heer van aldegonde , op last van den Prins van Oranten liaar, als deszelfs aanftaande Bruid, van daar naar Embden geleid. Twee Hollandfche Oorlogfchepen voeren haar van daar naar den Briel, alwaar eene hartelyke verwellekoming der twee geheven, door een wettig Huwelyk, zelfs met goedkeuring van charlotte's Vader, fpoedig agtervolgd wordt. Uit deeze Schets zal men zien, dat de Heer ioosjes,' wat de hoofdzaak betreft, zeer naauw by de gefchiedenisfe gebleven is: hier en daar heeft hy zich alleen van verdichtingen bedient, waar toe de Dramatifche Voorftelling eener Ge. fchiedenis hem de volkomen vryheid liet. Met vermaak en deelneeming zal men dus verfcheidene Tooneelen, in deeze Charlotte, kunnen leezen; en vooral die, in welken de Dweepery en de vrees voor Menfchen in het waare licht geplaatst worden. — Intusfchen komt de uitdeeling van het H. Avondmaal, hoe eenvoudig en plechtig dezelve ook door den Landman jaques gefchied, wat ontydig voor; over 't geheel gebeurt 'er al te veel, en met te veel gemak, tusfchen den Avondmaaltyd der Nonnen, en het vertrek van charlotte met haare reisgenooten, naar Rofoi, ten één uure.  hehry en louize, door c. l. van der weyde. 38J ïienry en louize. Eene Nederlandfche Gefchiedenis in gemeenzaame Brieven, door coknelta lubertina van der weyde. (JNiet vertaald). In twee Deelen. Eerfte Deel. Te Leyden by D. du Mortier en Zoon, 1754. In gr. ivo., behalven 't Foorbericht, 480 bl. Een Nederlandfche Roman, die, onder zulk zoort van fchriften, met regt eene goede plaats verdient. Hy behelst de Liefdenfgefchiedenis der op den titel genoemde Hoofd-perfonaadjen , die , op elkander by eene toevallige ontmoeting verliefd geworden,onder begunftiging van den Voogd van louize, hunne Vryerye voortzetten ; doch eerst gedwarsboomd worden door eene vroome of fyne Tante van louize, en vervolgens in veelerleie zeer onaangenaame omftandigheden gewikkeld worden door eene boezemvriendin van louize, die, zelf op henry verliefd geworden, eerst twist en wantrouwen ftookt tusfchen de Gelieven, en naderhand louize in de handen fpeelt van een Huzaaren-Officier, een gemeenden Vriend van henry, door welken zy gefchaakt word; doch, door toedoen van twee anderen van henry's Vrienden, word zy uit zyne handen gered. Waar mede, en met het vertrek van henry, zonder dat men weet werwaards, dit eerfte Deel afloopt. — De Hoofd- en byzondere Charaéters zyn, over het gemeen genomen , wel gefchetst , inzonderheid dat van de vroome Tante Bedil-ziek en den fchynheiligen Broeder Bemoeial. De haatelyke ondeugd der Huichelarye word hier zeker met de fterkfte kleuren afgemaald ; jammer is het maar , dat, indien dit wél gedaan word, de Hoögsteerwaardige Naam van 't Opperweezen, en van onzen gezegenden Verlosfer, die monfters zo dikwils, op eene onteerende wyze, moet in den mond en pen gelegd , en de fpreekwyzen der Gewyde Schriften misbruikt en verdraaid moeten worden, 't geen eenen Eerbiediger daar van dikwerf ftooten moet; doch evenwel dat nut kan doen , dat die met regt gevloekte ondeugd zo veel te haatelyker vertoond word. Echter mogen wy niet ontvein¬ zen , dat fommige Charafters niet geheel vry zyn van eenige overdrevenheid, byzonder in 't ftuk der Liefde ; hoewel dit eenigzins verf boonlyk is; want het wit, met jonge Lieden, toch gaarne di.-n weg heen. Wy weeten wel, dat het 't voorregt is der Romanfchryvers, met Ducr.aten te gooijen als of het Pag'penningkjens waren , even als het dit is der Schryveren van Nieuwstydingen , die het in hunne hand hebben, duizenden op een Slagveld te doen fneuvelen: maar het komt toch eenigzins vreemd in , eenen ryken Oostindisch-Vaarder, alleen uit dankbaarheid aan den Vader van louize, die hem, op zyn eer-  3,85 hens? en LOUIZE, DOOS C. t. van DEK WEYDE. eerften tocht, aan een baantje geholpen had, de Dogter van zynen Weldoener , die hy nooit gezien had , tot zyne algemeene Erfgenaame aan te ftellen , niet alleen; maar zelfs, aan haaren, hem even zo onbekenden, Minnaar, een wiswasje van honderd duizend Ducaaten, tot een Huwlyksgifte, toe te zeggen (.bl. 389.) In eene Dame, die in 'sHage woont, kan hec gemaklyk verfchoond worden , dat zy, die mooglyk flegts ter loops in Amflerdam geweest is, zich vergist" in X Character der Menisten (zo als zy die noemt, bl. 250.) van t Lam, en de Zon, en dat zy de laatften, als zich zwieriger kleedende, befchryft; waarvan mooglyk het tegendeel ilchoon het by de laatften ook al hierin zo geheel zuiver niet is) zoude kunnen beweezen worden. Maar onverfchoonlyk is het, het oude afgefleeten verwyt van de ftreeken van Memo Simons kinderen hier weder op te krabben, en (als ter Opheldering,) een bedrieglyke itreek van een Jood, een Landlooper, te verhaalen, en de fclielmeryen van den laatften met de ftreeken van de eerften te vergelyken. Dit kan 'er niet door ! Mejufvr. van der weyde heeft zich mooglyk alleen van deeze haatelyke aanmerking bedient, om eene Ailedaagfche Historie van de Jooden te kunnen vertellen , om haar werk eenig Cieraad by te zetten; fchoon het, onzens achtens, hetzelve een weimg ontluistert, (bl. 251 en volg.) Brieven van albert, aan zynen Vriend, van het begin zyner Verkeering met charlotte, tot haaren Dood. Met Plaaten. Te Utrecht en Amjleldam by G. T. van Paddenburg en Zoon, en M. Schalekamp, 1793. Svo. 256 bl. Wy hadden gedagt, ten minften gehoopt, dat de lydende werther , voor lang ontzield en begraaven, met alle zyne woeste, zogenaamde fentimenteele, indrukken, ook voor lang zou vergeeten zyn: wy zagen dus vreemd op, dat, in deeze brieven, ons de Historie van zyne charlotte werd opgedischc. en dus zyn aandenken, tevens met de wonden , die zyn Lyden m de tedergevoelige Hartjens geflagen had , weder werd 00gekrabt. —- Is 'er , dachten wy, dan geene genoegzaame treurens-ftof in de Wezeulyke Wereld voorhanden ? moet di* nog uit de Ingebeelde worden vermeerderd ? Dan fchoorï wy, verdrietig over de menfchelyke Dromeryen, het boek ter zyde legden, dachten wy: daar is toch nog iets goeds in: deeze Gefchiedenis («» quantum credere fas fit\ kan leeren zich met te vergaapen aan een zo dubbel overgevernist, doch vergiftigd, verguldsel. scv«m»i,  n> c. vak streek, zedelyke verhaalen. 387 Zedelyke Verhaalen, Fabelen en Vertellingen, voor de Nederlandfche Jeugd. Door n. c. van streek, geb. Brinkman. Te Amfteldam by J. B. Elwe, 1793. I» ^vo- 200 bl. Deeze Verhaalen, enz. zullen, naar ons inzien, niet misfen te beantwoorden aan 't Heilzaam Oogmerk, dat zich Mej. van streek heeft voorgefteld , in dezelve voor de Nederlandifche Jeugd te vervaardigen. De Verhaalen, enz. zyn duidelyk maar de vatbaarheid der Jonglingfchap gefchikt, en de zedelyke laanmerkingen zyn niet alleen voor deeze, maar ook voor meer jbejaarden gefchikt, en moeten voor den bedacntzaamen nuttig Ibevonden worden. Het Voorbericht meld ons, dat veele Fabelen fovergenoomen zyn uit den Franfchen Dichter de la motte , doch Snaar de omftandigheden der Nederlandfche Jeugd veranderd; ïhoewel 'er ook veelen , en wel twee derden , het eigendom (zyn van Mej. van streek. Aan 't hoofd van ieder Verhaal lof Fabel is een klein Plaatje gefteld, dat dit Boeksken voor jde Kinderen zo veel te aangenaamer maakt , waar toe ook, Ivoor anderen , de zoetvloeijende Versjes , die elke Afdeeling Jfluit, kunnen dienen. Tot een Haaltje diene het vol¬ gende : de twee standbeelden» 1 „ Op de top van een prachtigen tempel, in Griekenland, wilde ijmen eens het Standbeeld van Pallas plaatfen ——— om dit gedenkteken te vervaardigen , ftelde men de twee beroemdfte fKunftenaaren in 't werk ; en 'er werd eene zeer groote fom jjbeloofd aan hem, die het fraaifte Standbeeld zoude vervaardigd «lebben de beelden moesten echter alvoorens openlyk ten lioon gefteld , op dat ze algemeen zouden kunnen beoordeeld Iworden de Kunftenaar die den prys wegdroeg, zou alleen jhet geld, en des ook de roem genieten. ■ Elk van hun jbevlytigde zich , en bezigde al zyn kunstvermogen de dglorie en het voordeel vuurden beiden aan — zy hadden hunne dpronkftukken welhaast voltooid — men bragt dezelven op het foorplein van den tempel 't volk verzamelde zig aldaar in menigte het ééne Standbeeld trok de oogen en goedkeuring van allen tot zich het andere bezag men naauwlyks dat geene, 't welk men bewonderde, fchitterde door iduizende bevalligheden; alle de trekken waren fyn, en edel; Ihet geheele beloop was bevallig en uitgewerkt; de hekelaars ijzelfs vonden 'er niets op te zeggen — 't andere, daar en ■jtegen, werd algemeen afgekeurd, het was, volgens het algeijtneene oordeel, flechts een onvoltooid ftuk marmer; ieder trek Kas grof, en had een lompen omvang; 't was een vreeslyke groo-  338 H. C. VAN STREEK, ZLDELYKE VEitHAALEN. groote geftalte; het volk wilde het den werkman doen terugi zenden hy, zeide men, die het andere Standbeeld ver.. vaardigd heeft, is de Meester, terwyl men den anderen voon zyn' leerling kan houden; men was gereed om de beloofdei fom aan den gezegden Meester af te geeven, zonder zich verder te beraaden. Wacht, zeide de Beeldhouwer, wiens: werk afgekeurd werd ; men moet de proef eerst van onzen: arbeid neemen ■ is het voor 't voorplein van den tempel,. dat myn Standbeeld gemaakt is? Neen! nu, dat men het dan, nevens het andere , boven op den tempel plaatfe; eni gy zult van hier kunnen zien, wiens werk 't volmaaktfte is men deed dit, terwyl men zich ondertusfchen over de moeite: en kosten reeds beklaagde; maar zo dra de beide Standbeelden op den tempel gefteld waren , veranderde alles van gedaante het bewonderde Standbeeld verloor alle zyne fchoonheid; de fyne trekken, die men eerst zo geroemd had , verflaauwden door den afftand , en men kon dezelven byna niet onderfcheiden. „Het andere,daarentegen,verkreeg door den afftand alle mogelyke bevalligheid, die men nimmer aan het zelve had toege- fchreeven, toen men het van naby befchouwde. Men' moet alles op zyn rechte plaats zien. „Dit Verhaal toont u, ó jeugd ! dat men, om tot een hoogen: trap van bekwaamheid, in welk vak het ook zy, maar vooral: in dat der Kunften en Weetenfchappen, te geraaken, het niet genoeg zy, flechts algemeene regelen van juistheid en orde te volgen; maar dat hiertoe ook eene oordeelkundige onderfcheiding der voorwerpen, der oogmerken , en der ftanden vereischt wordt iet voorwaar, dat veel oplettenheid, en een juist oordeel vordert, en deeze kiefche onderfcheiding is het, die in alle vakken het fchoone van een werk uitmaakt die heeft zelfs invloed op de zamenleeving, en iemand die oordeel genoeg heeft, om zich deeze juiste onderfcheiding der voorwerpen , waarmede hy te doen heeft, ten nutte te maaken, zal zich veel verdriets befpaaren. Door vlyt en oefening wordt'men in kunst volleerd; De Kunstnaar is 't alleen die waare kunst waardeert. Laat vry het dom gemeen zyn edlen roem bevlekken, Het einde zal zyn' roem aan deeze fchand" onttrekken; Zyn werk, door Kunflenaars befckou>.>d werdt eens beloond. En toont, hoe kunst, hoe vlyt, met glorie wordt bekroond"  -ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Godgeleerde, Uitlegkundige en Wysgeerige Verhandelingen, door herm. jo. kiiom, Predikant en Profesfor m de Uitlegkundige Godgeleerdheid, en Kerklyke Gefchiedenisfen, aan dellluitre School te Middelburg, Lid van het Zeeuw/ene, Provinciaale Utrechtfche en andere Genootfchappen. lweede Deels Tweede Stuk. Te Middelburg, by F. Gillisten en de Wed. j. P. Gillisten, 1703- & Sr- 8m 110 w* Drie Uitlegkundige Verhandelingen , ter^ Opheldering van eenige liybelplaatzen, behelst dit 1 weede Stukje des Tweeden Deels van den arbeid diens Hoogleeraars. De eerfte is , gelyk eene en andere , in voorgaande Stukjes, ons medegedeeld (*), eene Voorlezing 111 het Middelburgfche Departement van het Zeeuwfche Genoot* fchaP meer uitgebreid, en met bewyzen en voorbeelden, bv dl mondlyke voordragt, om den bepaalden tyd, niet aangevoerd, getraafd. Deeze Verhandeling behelst eenige Aanmerkingen tegen de voorgewende Duisterheid en Onverstaanbaarheid in de Heilige Schriften, inzonderheid de Schriften der Propheeten. Men wagte hier niets van het selchit deswegen door de Oudvaders tegen de zogenaamde Gnostiken gevoerd; nog ook over het gefchil daar over tusfchen de ^Protejlanten en Roomschgezmde Christenen. 's Hoogleeraars oogmerk is alleen, om de eer der Godlvke Openbaaring in deeze byzonderheid te handhaaven, teen zulken, die dezelve verwerpen, en, ook nog in den tegenwonrdigen tyd, door het fchreeuwen over Duisterheid en Onverftaanbaarheid , vooroordeelen tegen detelve ook by anderen, zoeken aan te kweeken, en in te boezemen. Dan, daar deeze klagten over Duisterheid, Dubbelzinnig- of Tegenftrydigheid, vooral in de Schriften des Ouden Verbomds , en wel byzonder in de zogeimmde Codfpraaken der Propheeten, door de Ongeloovigen van (*) Zie onze Aankondigingen van de voorgaanda Stukjes, Akem. Vaderl. Letteroef. voor 1793. bl. 1 en Ö13.  35» H. J. KROM deezen tyd dagelyks vernieuwd worden, bepaalt de Hoog Eerw. krom zich hier toe voornaamlyk. S Wel verre is hy van alle Duisterheid in de Schriften der Openbaannge, en bovenal in die der ProJS ï ontkennen: dan hy geeft de onvennyde"lrVoffiroDK£ daarvan op en zyne beleezenheid wyst ons op g£ Schryvers, die daar over breeder handelen. Doch merkt hy op, dat veele Duisterheden reeds opgeklaard zyn door de betere kennis van de Taal der Oofterlinlen^Vt^ Ztoltl^1^ d°°r dC kÊUrige ^-beSyvingfn S Met reden vraagt hy: „ Zouden de meeste byzonder„ heden, ook zelfs in de Voorzeggingen der Propheeten „ in zichzelven waarlyk altoos wel zo duistefzyn als' „ veelen _ zich doorgaans ter goeder trouwe verbeelden ? " "ïet die d«istfheid al dikwyls voortfpruiten uit de „ zonderlinge en gedrongene verkeringen van deeze en „ die Godfpraaken, en uit een zekere zugt van fonimle „ anderzins niet onkundige, Uitleggers, om b. v. die H* „ Mannen altoos te willen laaten propheteeren van verre" „ henen: ik wil zeggen, om de vervulling doorban£ „ laaeren tyde te zoeken, tot welken de Voeden of dï „ Volken, aan welken die Voorzegging gedaan werden „ geene regelrechte betrekking hadden; en voor welken „ dan zekeriyk toen ter tyd reeds die Godfpraaken bui „ tengemeen duister, en meestal geheel onver taanbaar „ moeten geweest zyn ? Voorzeggingen immers zvte* „ woonlyk propheetifche Redevoeringen of DichUtukken „ waarin aan het Volk deszelfs zonden en verkewdhV „ dei. ernstig worden onder het oog gebragtV met bl „ dreiging en aankonoiging van gods naakende oordeT „ len, indien men dezelve niet voorkwam door eei°e t£ 3, dige bekeering; en dikwyls ook met beloftevanuit redding als des Heeren gerichten de gewenschte S „ werking by het Volk gehad hadden; of w?Z zvne „ bewaanng en zegen over de zulken'onder hit 7e1Je „ die waarlyk den Heere vreesden, en zyner ftemme S' „ hoor gaven. —-Dit voornaame oogmerk in de Leme" „ denen der Propheeten, het welk niemand immers wel" „ voegelyk ontkennen kan , wordt (myns oordeels) in «J^fr, vfn ^Zelven, doorVoLmig?uSe2pS ;,* So,iaen.» G°dSelemlen> niet genoeg op het oo|gge! " Veele zwaarigheden,merkt de Scluyver wyders op,WOr- den * 3' i»  VERHANDELINGEN. 39* den fpoedig weggenomen,wanneer men hier en daar flegts een weinig toegeeft aan den Oosterfchen ftyl en denkbeelden, of behoorlyk agtflaat op deeze en geene Spreekwoordelyke Gezegden, zonder daar in verhorgenheden te zoeken: met zich door woordenklank te laaten misleiden, maakt men klaare Godfpraaken duister. _ Vervolgens laat de Hoog Eerw. krom zich uit, over de onderfcheidene wyze van Aanhaaling der Voorzeggingen uit het Oude Testament, of ook zelfs van andere Gezegden, aldaar, in bet Nieuwe. Behoedzaamheid en Omzigtigneid in deezen aangeraaden hebbende, vervolgt hy: „ Neemt „men deeze manier der Aanhaaling by locfpeeling,ot „ Adcommodatie, van zommige Godfpraaken der Prophee„ ten in 't geheel niet in agt, men wikkelt zich, ït „ beken het gaarne , in zeer groote zwnangheden , en ,, maakt geheele Godfpraaken duister, door dezelven als „ dan te willen verklaaren en wringen naar zyne aange, nomene veronderftelling. Het is zo • men moet zich „ verwonderen over de moeite en het vernuft van lom, mige braave en geleerde Mannen, als men de verklaa" ringen leest, welke zy , volgens hunne veronderftel' linf, dat zulk een Tekst naamlyk een rechtftreekfche „ Voorzegging van den messias en zyne lotgevallen behelst, fomtyds aan het geheele beloop van zulke Godfpraaken geeven. En kan men zich zeiven hierin, naa ' bedaard en onpartydig onderzoek, volkomen voldoen» . ik wil hun die vryheid geenzins betwisten ; maar ik '! twyfel zeer, of men lieden, die denken, en meer op „ klaare bewyzen, (zo veel de aart van zulk eene zaak " toelaat") dan op onderltellingen en aardige verftandsbe„ fchouwingen, pleegen agt te geeven, wel van de ge' grondheid dier uitleggingen gemaklyk zal kunnen overtuigen. En, in de daad, het komt my onder verbetering zo voor , hoe pryslyk ook anderzins het oogmerk van zulke geleerde en godvrugtige Uitleggers zyn moge, dat men, door zommige gezegdens der Propnee* ten teen het ketinelyke verband van zaaken, of tegen " het'heerfchende oogmerk, te buigen, in plaats van eenvoudig aldaar eene Adcommodatie te erkennen, der agt' baarheid van Gods Woord meer nadeel dan voordeel aanbrengt. Voorzeker deeze manier vau Aanhaahng ' doet zich zeer kennelyk op in meer dan ééne Godfpraak , en de melding van die gezegden m het N. Verbond: welke Godfpraaken, buiten het ftellen van " CC 2 „  39* h. J. krom „ zulk eene Adcommodatie, volgens derzelver Vérband en i, Oogmerk, myus oordeels, niet wel te verklaaren zyn." Dit door een aantal Voorbeelden geftaafd hebbende, die in de Verhandeling zelve moeten naageleezen worden, vaart hy voort: „ Maar zou men , behalven al 't ge,, melde, die duisterheid in fommige Propheetifche Hukken , «, (als men de waarheid zeggen zal,) niet veeltyds daar„ aan moeten toefchryven, dat men de Vervulling van „ verfcheide Voorzeggingen , die kort op handen was, voorby ziende, Iteeds zyn werk daar van maakt, om alles op laatere tyden , b. v. die van den Antichrist ,, onder het N. T., of wel op de laatfte dagen van de Waereld, te willen toepasfen : als of zulk eene Ver„ klaaring der Godfpraaken eene meerdere verbeeven„ heid en grooter agtbaarheid aan dezelven byzette ? En j, het is te verwonderen, hoe zeer men fommige, ander„ zins niet onverflandige, Mannen (naa het licht, dat, door zeer aanneemelyke veiklaaringen , reeds over de s, meeste Prophetien verfpreid is,) nog jverflaafd ziet aan zulke vooroordeelen. Men fchynt fomtyds voor eene uitlegging benaauwd te zyn, om dat ze dezelfde is met die van calvïn en gkotius, of dezelve al te „ na mogt komen." Hier valt de Schryver, en niet ongepast, weder op het voorheen aangeduide denkbeeld, dat de Prophetien meestal Redenvoeringen zyn der Propheeten. „ Is bet nu," vraagt hy, „ niet zeer oneigen, zwaare oordeelen, die „ voor de deur Honden, geheel voorby te zien, en zulke ,, Propheetifche bedreigingen toe te pasfen op het geen dat Volk, fomtyds honderden van jaaren Ïaater, is „ overgekomen in hun naageflacht? Laaten wy ons „ eenvoudig verbeelden, dat 'er, van wegeu de zonden van een Land of Volk, binnen eenen zeer korten tyd, zwaare oordeelen op handen waren, zou bet dan niet zeer oneigen zyn, indien openbaare Volksleeraars, (ver„ onderfteld zynde, dat deezen, door eene boven-natuur„ lyke leiding en verlichting, die zaaken zeer duidelyk t, vooruit zagen,) zulk een Volk waarfchuvvden, en tot eene tydige bekeeriug aanfpoorden, en, voorby ziende „ het geen voor de deur was, die vermaaningen ernftig „ aandrongen, met eene uitvoerige bedreiging van zwaare ,, bezoekingen, welke anders de naakomelingfchap, naa „ verloop van twee- drie- of vierhonderd jaaren, zekerlyk treffen zouden. „ Ik  VERHANDELINGEN. 593 „ Ik zou dit nader kunnen ftaaven met Godfpraaken, welke men onder de zwaarfte rekent, en die in de „ daad ook daar toe behooren, indien men dezelve uit zyn eens aangenomen Systema van Propheetifcht God' „geleerdheid, of uit de bloote klanken oer woorden in ,, zommige Texten, wil verklaaren; maar welke gelukkig „ veel van haare duisterheid verliezen , indien men, zo ,, veel mogelyk, met ter zyde ftelling van alle vooroor„ deelen, op het oogmerk, taalgebruik by de Oosterlin,, gen, en het geheel beloop van zulk eene Godfpraak, ,, behoorelyk agt geeft, en dezelve daar uit eenvoudig „ verklaart." De Hoogleeraar heldert wederom, met een fpreekend voorbeeld, zyne ftelling op: gelyk hy 'er ook een bybrengt, ter Itaaving deezer volgende veel behelzende aanmerking. ,, Waarlyk, indien men zich verplaatst in die „ tyden, waarin de Propheeten hunne Godfpraaken voor- droegen — eenigzins gemeenzaam is met derzelver ftyl en wyze van voorftel — en met eenige naauwkeurig„ heid agt geeft op 't geen zomtyds kort daar naa is „ voorgevallen , zal men dikwyls in die gebeurtenisfen, ,, of in eenige merkwaardige omftandigheden van dezel„ ven, duidelyk zaaken en voorvallen ontdekken, welke „ zulk eene Godfpraak terftond ophelderen, en toelban ,, moeten, nopens verfcheiden byzonderheden derzelver „ Schriften, dat dezelven, in hunnen ltyl of manier vau voordragt, eer die dingen werkelyk gebeurd waren, „ niet beter, niet durdelyker en- meer treffend, zulke voor„ vallen konden gefpeld hebben." Dan genoeg trekken uit deeze Verhandeling, welke wy der leezinge aanpryzen. De tweede Verhandeling is over den waaren zin van jeremia XXXI: 26 , volgens onze Nederduitfche Vertaaling: Hier op ontwaakte ik, en zag toe, en myn fiaap was my zoet. Welke plaats hy, met regt, onder de duistere telt, en die veelshands verklaard is, gelyk deeze Verhandeling uitwyst, en door die ophaaling niet vry blyft van het verveelende der ouderwetfche Schriftuurverklaarderen. De Hoogleeraar verwerpt het algemeen aangenomen gevoelen, dat het eene Turfchenreden van den Propheet zy, en de Verklaaringen van andere, door hem bygebragt, en waagt het, om (naa zo veele gedagten van groote Mannen,) zyne gisfing op te geeven. Eene gisfing, welke (zo zy doorgaat) zyns bedunkens, van dien aart is, dat de woorden, zonder Cc 3 „ dat  394 M. J. krom „ dat wy hier om een Tusfchenreden behoeven te denken, ,, in een onafgebrooken verband ftaan met de voorigen: eene zeer naauwe betrekking hebben op dezelven, en „ wonder wel voegen in het redenbeleid en de beloften van des Heeren vernieuwde gunstbewyzen, welke hier ,, aan het wedergekeerde Volk gedaan worden." Het verband in 't breede naagegaan en de kragt der woorden getoetst hebbende, zal, zyns bedunkens, de meening hier op uitkomen. „ lk heb "de vermoeide ziel dronken ge„ maakt , en alle treurige ziel vervuld, zeggende, en bly te moede fteeds voortjuichende, (behoorende dit ,, als nog tot den lofzang, welke men als dan weder volvrolyk op zou zingen) van wegen deezer dingen, ,, uit hoofde van deeze dingen, t. w. van al den over- vloed , rust en veiligheid , onder des Heeren magtige „ en gunftige voorzorge, ontwaak, ik, fteeds naa eene ongeltoorde rust, zie welgemoed en vrolyk op by het ,, ontwaaken, en myn Jlaap is my zoet. Zulk eene on„ befcbroomde en ongeltoorde rust (trekt my Iteeds tot 3i eene zeer aangenaame en gezegende verkwikking. — Het welk dan, by het voorige gevoegd, een onbekom„ merd en genoeglyk beftaan, in 't midden van een ge„ zegenden overvloed en gewenschte veiligheid, te ken3, nen geeft." Het derde Stuk, hier voorkomende, is een Onderzoek naar de rechte betekenis der Woorden in de Spreuken van salomo , XXX: 28 , volgens onze Nederduitfche Vertaaling: De Spinnekop grypt met de handen, en is in de Paleizen der Koningen. Dezelve is eene Vertaaling eener Latynfche Verhandeling reeds voor eenigen tyd door de Hoogleeraar gefchreéven , en te vinden in de Opuscula Societatis tendimus ad idem & tandem fit surctjlus arbor. Tra), ad Rhen. 1782, thans vertaald door des Schryvers Zoon' jo. herm. krom , Predikant te poortvliet. De gedagten, dat men, volgens zommi- gen, hier een Hagedis of Salamander verdaan moet, wordt verworpen, en den Spinnekop behouden: die, hoe gering en veragt, egter voor fchrander en vernuftig in 'Jt werken bekend ftaat; de werkzaamheid van dit Diertje wordt zeer eigenaartig door het grypen met de handen befchreeven. De zwaarigheid, dat de wysheid van die Diertje doorftraale in het Verblyf in de Paleizen der Koningen, wordt weggenomen, als wy, door de Paleizen der Koningen , hier dat Huis verftaan, 't welk de Spin-  VERHANDELINGEN. 39S ?iekop zichzelven weeft en toebereid, t welk dan met het Paleis eens Konings vergeleeken wordt : laalkunde onderfchraagt deeze opvatting, en de zin is: „ De &pm- nekop grypt met de handen en is een Koning tn , zyn Paleis: wy zouden in onze taal zeggen: Hy woont 'in een prachtig Paleis. Door welk gezegde dan de !, zonderlinge wysheid en behendigheid van dit anders geringe en veragtelyke Diertje ten duidelykften wordt V aangeweezen ; terwyl tevens alles aan het oogmerk " van den wyzen salomo in deezen geheelen volzin , „ ook met betrekking tot de voorige gezegden, vol- ,, komen beantwoordt! " Wy vinden dit eene zeer gepaste Vertaaling, doch veel minder klems, dan de Schryver fielt, in eene Opheldering van den Eerw. nieuwland , te vinden in diens Letter- en Oudheidkundige Verlust., D. I. Hoofdft. XIV. §. 4- bl. 491, m het Voorberigt door den Heer krom bygebragt , om deezen zynen Uitleg te onderfchraagen. Buiten weezenlyke verhindering geeft de Hooggel. Schryver ons hoope, dat wy nog meer Verhandelingen van deezen ophelderenden aart te wagten hebben. Brieven aan emma over de Philofophie van kant, uit het Hoogduitsch van j. l. ewald. Te Utrecht by W. van Yzerworst, 1793. 100 bl. in gr. 8vo. In de Wysbegeerte onzer dagen heeft die des Koningsbergfehen Wysgeers kant , als 't ware, een Epoque gemaakt. Althans hy wykt van alle andere Wysgeeren af, en heeft al de kragt van zynen geest ingefpannen, om alle de Leerftelzels zo der Wysgeeren van vroegeren als van laateren tyde om verre te werpen. Een bedryf, t welk niet kon misfen de hevigfte twisten onder de Wysgeeren, bovenal de Duitfche, te verwekken. Aan Vyanden en Tegenftanders ontbrak het hem niet; dan groot •was ook het getal zyner Vrienden en Voorltanderen, die hem wyd en verre den voorrang boven alle Wysgeeren afftonden; één deezer, de Jenafche Wysgeer reynhold, noemde hem een Man, die alle Stelzels der verftandigfte en voortrenykfte Wysgeeren vergruisd heeft, of den alles zermalmenden kant , om zyne eigene woorden te bezigen. Wie moest niet verlkld ftaan, als hy las: „ OfltnogeC c 4 » lvk-  3£ J» E. EWALD », lykheid van een ontologisch, cosmologisch,phyficotheo. logisch bewys voor het beftaan Gods! " Dan kant brak niet alleen, in zyn Kritik der reinen Vemunft, af- hv tragtte ook op te bouwen, in twee andere Schriften • Kritik dZ K™,?/'1™ f*™"^' e? Grundlegung zur Me'taphyfii rZJ r^ ' g H rl\ bZV,S °P voor hst Belhan (JwLe * V001' 0n(lerflykh«d, en eenige Zedelyke De Heer ewald handelt in het Twaalftal Brieven, hier voor ons liggende, over deeze Philofophie. Met welk bvzonder oogmerk zal hy zelve ons best beduiden alTby in yin Z\rb;rf fch.dus]^t hooren: „ Dat myn oogmerk „ in het geheel niet was tegen kant te fcbryven , wien " ïn-tnJJenker/n 3lS Ma" VCreer' dat heb ^ i« d«ze " v?n H>"uer da^erer-^ geZ^d' en de ^heek geest „(van dit kleine Gefchrift toont het duidelyk. Maar ik „ zag tot myne verwondering , dat ook Philofuphifche „ Leeken ook Dames, de Schriften van kant lazen„ aat het begint tot den goeden toon te behooren van „ zyne Philofophie te fpreeken ; dat men zyne Grolt „ legging , enz. tot een Catechisme des gens a'efprit wil „ maakeu , en ik dagt daar over naa wat toch dit „ Boek of de andere Schriften van kant —- niet „ voor den befchouwenden Wysgeer, maar voor het re„ zond menlchenverfhnd , voor het nog onbedorven „ menfchen hart zyn, of zy de behoeftigheden des ver ftands en des ha, ten van Beu geestvolle fynvoelende „ Dame, of haar verlangen naar rust, naar zekerheid pt> „reinheid, kunnen (tillen, Ik ftelde'my zulk e'I„£ „ vidu voor vergeleek dat geen wat kant geeft, met „ de behoeftigheden , die ik in myn Ideaal kon veron- „ der- C) D!t Moreel Bewys door kant als het ééni^e 0pSe. teeven , heeft eene Vraag daar over by de Hollandfche Maatfchappy te Haarlem doen gebooren worden. Op welke men dne Antwoorden vindt in het XXVIII Deel van de terhan. Iwgen dier Maatfchappye, werwaards wy onze Leezers wvzen die lust mogten hebben in die hooge vlugt van Metaplylica Dok heeft d,e eigenfte Maatfchappy eene Vraag opgehangen over kants algemeene Grondftelling omtrent dfn eerften en algemeenen grond van Zedelyke Verpligting, welke zomm ge aülrter, anderen onzeker of onvrugtbaar, voorkomt. 'Ziezoo over Ongeloof en Zeden, bl. 10.) v^'e. zeao  Brieven aan emma. 397 j, derftellen. —— Zo kwamen deeze Brieven te voorfchyn. ,, Ik höop dat ik kant niet kwalyk zal verftaan heb„ beu, offchoon menig een Philofoof, en, niet zonder 3, grond, daar van befchuldigd wordt. Zonder voorliefde tot eenig Phüofophisch Stelzel, hoe genaamd ook , zonder zeer gewoon te zyn aan eenige Philofopbifche taal, heb ik de Schriften van kant, om myn zelfs wil geleezen, en overpeinsd: en menig een Leek, die „ den Bybel uit behoefte in de hand neemt , verftaat hem beter , dan menig een Godgeleerde , die zyn Sielzel in het hoofd heeft ! Doch daar over mo- „ gen de jabobis, de reinholos, de rhebergs oordee- len; en over het geheele Gefchrift die kleine kring van ,, Dames, die als Mannen kunnen denken, zonder op te houden als Vrouwen te gevoelen." Schoon de Wysbegeerte van kant onder ons , zo veel wy weeten, geen grooten, althans geen algemeenen, opgang gemaakt beett, en 'er onder de Nederlandfche Dames weinig emmas zullen gevonden worden , is dit Werkje niet ongefchikt om 'er ons eenig denkbeeld van te geeven, Eenig denkbeeld, fchryven wy ; want, om kant geheel te verftaan, zou men, blykens de boven aangeweeze Verhandelingen by de Hollandfche Maatfcbappye over een zyner Stellingen uitgegeeven , een nieuw Woordenboek zyner Taaie, met opheldering zyner vreemde en eigengefmeede Spreekwyzen , noodig hebben. De Heer ewald heeft, wel is waar, getragt, dit in eene gemeenzaame en voor allen verftaanbaare taal uit te drukken. Maar was het hem altoos mogelyk? Kon hy het doen, als hy fchryft: ,, Neen, lieve emma ! ik beb zo veel eerbied voor den innerlyken famenhang van het Stel„ zei van kant, dat ik liever bekennen wil: ik verlta hem niet! " Als hy in het denken over deeze en geene Stellingen diens nieuwen Wysgeers, ,, zich als in een luchtbol bevindt, tusfchen hemel en aarde, en „ de vrees voor vallen, het verlangen na vasten grond , „ waar op zyn voet wandelen kan, hem ieder oogenblik „ leert , dat hy tot gaan en niet tot vliegen gemaakt is." Niet ongepast drukt hy zich in "zyn laatften Brief in deezer voege uit, als hy den indruk, welken hy oordeelt dat de befchouwing van 't geheel des Stelsels van kant op emma moet overlaaten, dus befchryft: „ Gy zult dan vinden , dat zyne Philofophie eene boCc 5 M ven-  398 J. L. EWALD „ vennatuurkundige wereld is, vol innerlyke famenhanir „ maar eene vreemde wereld voor ons; eene Opera , „ die bedriegt, zo lang men daar in is, maar die ons „ een droom voorkomt, zo haast het fcherm gevallen " u ' jCn Obelisk, met bewonderenswaardige kunst ge,, bouwd; maar waarin men niet woonen kan, en niet „ woonen zal, die alleen tot een bewys daar ftaat, wat ,, menschlyke kunften en kragten vermogen!" De Schryver erkent, intusfchen, dat ze voor anderea meer zyn kan. Van het ganfche beloop deezer Brieven , die zo weinig bladzyden beflaan, zullen wy geen afzonderlyk verflag geeven. Dan het zal zommigen onzer Leezeren niet ongevallig zyn, dat wy eene opgave doen eener tegenoverltelhng van het Zedelyk Bcginzcl van jesus en hit Zedelyk Beginzel van kant. ,, Het Zedelyk Beginzel van jesus is, heb God Hef „ boven alles, en uwen Naasten als uzelven het Be- „ ginzel van kant, handel altyd zo, dat de regel, naar „ welken gy handelt, een algemeene wet kon worden. „ Het Zedelyk Beginzel van jesus wordt van alle menfchen bevat, om dat ieder een, meer of min„ der, weeten gevoelt wat liefde is. „ Het Zedelyk Beginzel van kant kan van de „ meeste Menfchen in 't geheel niet gevat worden , om ,, dat de minlte Menfchen weeten, wat goed zou zyn, „ wanneer het eene algemeene wet wierd. „ Het Zedelyk Beginzel van jesus is algemeen, en „ vordert evenwel van ieder Mensch flegts zo veel als hy kan. Zo waar en zuiver iemand zichzelven of ande„ ren kan liefhebben , dat is voor hem de maatftaf. Hy veronderftelt by verfchillende Menfchen verfchillende vatbaarheid en verfchillende kragten. „ Het Zedelyk Beginzel van kant is ook algemeen; „ maar vordert van den eenen zo veel als van den ande,, ren, even als of allen dezelfde vatbaarheid en kragten „ hadden. „ Het Zedelyk Beginzel van jesus tast den geheelen Mensch  brieven AAN emma. gO^ Mensch aan, is een doel voor den geheelen Mensch, „ in die veronderftelling , dat rede en gewaarwording, „ hoofd en hart, te gelyk moeten worden aangetast,wan„ neer men op den Mensch fterk wil werken. „ Het Beginzel van kant is een regel voor de Rede, „ tast eenzydig flegts de rede aan, in die veronderftel„ ling, dat zich by den Mensch alles naar de rede fchikp ken zal. „ Het Zedelyk Beginzel van jesus fluit het ik mede in: dewyl de liefde gelukkig maakt; maar arbeidt de „ Zelfzoeking tegen; dewyl de liefde alleen in het geluk van anderen haar eigen geluk vindt. „ Het Zedelyk Beginzel van kant fluit elk te rug„ zigt op zichzelven uit, en arbeidt dus ook de Zelfzoe„ king tegen. Het Zedelyk Beginzel van jesus knoopt deezen „ pligt en zelfsliefde zamen, en maakt deeze verbinding tf onfchadelyk. „ Het Zedelyk Beginzel van kant knoopt beide niet zamen. „ Het Zedelyk Beginzel van jesus geeft regelen voor onze handelingen aan , maar wenkt tevens op gron„ den onzer handelingen , (dat goo beminnenswaardig „ is, dat Menfchen uit één Huisgezin afdammen) of het „ was onzin. „ Het Zedelyk Beginzel van kant geeft alleen , op „ zichzelven ftaande, regelen onzer handelingen aan • en wenkt niet op gronden onzer handelingen. „ Het Zedelyk Beginzel van jesus laat voor buiten». „ gewoone daaden van buitengewoone Menfchen genoeg „ fpeelruimte open: dewyl het den graad van liefde on- bepaald laat , en deeze ook niet bepaald kan wor- den. ,, Het Zedelyk Beginzel van kant laat zulk eene fpeel„ ruimte niet open: dewyl een iegelyk dat alleen maar „ deen moet, wat goed was als allen het deeden. « De  J. L. EWALD, BRIttVEN AAN/ EMMA.' „ De Mensch, die het Zedelyk Beginzel van kant op. " r gt5n.Trdt g°ted ?m dat h? heeft naar ^ne „ Grondftelhng te handelen. „ De Mensch , die het Zedelyk Beginzel van jesus opvolgt, wordt goed om dat hy lief heeft " ; Aan den aart van het Werkje, 't geen door de inrig. ting aan emma eene bevallige gedaante krygt, is zeker voor een gedeelte toe te fchryven, de menigte van vreemde bewoordingen en fpreekwyzen ; doch 'er loopen ook veele Woorden en Uitdrukkingen onder, die de Jeboorte geheel verfchuldigd zyn aan de Hoogduitfche Moeder. Leerredenen by gelegenheid van het Kersfeest, door h. d. pörtner. Uit het Hoogduitsch. Te Amllerdam by W. Brave, 1793. In gr. 8vo. 143 bl. Vier Leerredenen bevat deeze bon del. In de eerde wordt aangeweezen de zekerheid der Godlyke toezeggingen , en onze pligt , wanneer de vervulling daarvan fchynt te vertraagen, volgens hauak. II: 3, 4. Het verhaal by luk. 1: 13—17) geeft den Eerw. pörtner aanleiding om te handelen over den perfoon en de verrichtingen van Joannes , den Voorhoper van Christus. In de derde Leerrede dienen de woorden van paulus , Gal. IV- 4 5, tot eenen grondllag om te fpreeken over den tyd en. de oogmerken der Koomst van Christus in de Weereld. Uit luk. XI: 27, a8 wordt, eindelyk, in de vierde Leerrede, onderzogt, hoe, en in hoe verre, de verwantfchat) van Christus met het menschlyk gefiacht ons tot eer en tot zaligheid verjtrekke. De Eerw. pörtner behandelt deeze onderwerpen uitvoerig, ernftig en gemoedelyk, nadrnklyk aandringende op de beoefening van het werkdaadi«e 't welk daar in ligt opgeflooten. De manier van 'uit' voermge is nagenoeg dezelfde, welke nog heden by de meeste Leeraaren onzer Nederlandfche Kerke in gebruik is; en in denkwyze en begrippen ftemt hy ook daar mede vry naauwkeurig overeen. Pörtner is een Lutheraan van het oude licht. Het  S. VAN EMDKX, HET GODSDIENSTIG HUISGEZIN. 401 Het Godsdienftig Huisgezin , in aangenaame en leerzaame Gefprekken, tot bevorderingvan Bybelkennis en Godvrugt, door s. van emur.e, Predikant te Wageningen, Lid van de Zteuwjche Maatfchappy der Weetenfchappen , Correspondeer end Lid van 't Haagsch Genootfchap tot Verdediging van den Christelyken Godsdienst, enz. Eerfte Deel. Te Utrecht by VV. van Yzerworst , 1793. In tfvo. 252 bl. Volgens zyne betuiging in de Voorrede, hadt de Eerw.' van emdre dit Werkje, oorfpronklyk en in de eerfte plaats, opgefteld ten dienfte zyner Kinderen. De edele wensch, om een uitgebreider nut te doen , deedt het zyn Eerw. ter Drukperfè geeven. 's Mans oogmerk is, om, volgens een nieuw plan, „ drie voorname zaken te gelyk op eene bevatbare wys aan de jeugd te \\ leeren, namelyk de heilige gefchiedenis, of de historiën die in den Bybel voorkomen ; tevens de voor!) naamlte Leerttukken van den geopenbaarden Gods, dienst; en eindelyk de Christelyke Zedekunde, of eene \, aanl'poring om gelovig en godvrugtig te leven." In de uitvoering van dit plan is de Schryver niet ongelukkig weflaagd. De vorm van Zamenfpraaken , in welke hy zyne voorftellen heeft gegooten, maakt dezelve bevattelyk, en veraangenaamt het leezen. Van de drie Deeltjes , met welke het geheele Werk zal voltooid zyn, ziet thans het Eerfte Deel het licht. Het bevat acht Gefprekken. Het eerfte Gefprek loopt over de Schepping dtr Waereld, in 't byzonder van den mensch in den ftaat der regtheid; het tweede verhaalt de Gefchiedenis der eerfte menfchen met opzicht tot den Zondenval; in de derde wordt gehandeld van de Verbastering der menfchen net den Zondenval, tot de geboorte van Noach; het vierde vervolgt de Gefchiedenis van Noach en den Zondvloed, tot op Abrams roeping. In de vier overige Gefprekken worden verhaald het leven van abram , isaak , jacob en joseph. In deeze gefprekken verhaalt de Schryver de voornaamfte gebeurtenisfen en lotgevallen, in het Ö. Verbond vermeld; doormengende alles met ophelderende aanmerkingen over 't geen duister, of' mip bevattelyk, is, en uit ieder gefprek zodanige gevolgen afleidende, als tot ftigtinge en verbeteringe kunnen dienen. Wy  4«2 3. van emdre Wy gelooven, dat deeze leerwyze haare nuttigheid heeft, en aaupryzing verdient boven den gewoonen leertrant, die zich voornaamelyk tot het van buiten leeren bepaalt, en door het moeilyke, voor veele jonge lieden daar aan verknogt, dezelven, heel ligt, zo geenen tegenzin tegen Godsdienftige oefening doet opvatten , althans dezelve met een ongunftig oog doet befchouwen. Zie hier iets ter proeve van de wyze, op welke de Vader de zwaarigheden, tegen hem ingebragt, zoekt uit den weg te ruimen. Handelende over de eerfte Zonde van adam en eva: „ Het fchynt my toe, Vader (doet hy „ jan , eenen der Zamenfpreekeren, zeggen) dat eva , voor „ dat zy begeerte naar die vrucht had, en die daadelyk „ gebruikte, reeds in zonde was gevallen, namelyk zon„ de van hoogmoed , om als God te wezen , en van „ waar die zondige eigenliefde , daar immers adam en „ eva goed en naar Gods beeld gefchapen waren? vader. „ Gy hebt dit ongemeen wel opgemerkt, eu zommige « onzer Godgeleerden en Uitleggers hebben daar niet op „ gedacht, als zy op de eene plaats breed uitweijen over „ adam's en eva's kenuis en heiligheid in den itaat der „ regtheid, en op een andere plaats lpreeken , dat deeze „ menfchen door eenen zondigen hoogmoed begeerte had„ den naar deeze vrugt, en daar van aten. jan. „ Hoe moet ik dan dit ftuk begrypen? vader. „ Dat alle begeerte om aan God gelyk te zyn geen ,» zonde is ; zy hadden, uit kragt van fchepping naar ,ta Gods beeld, gelyk getoond is, gelykheid aan God, en n konden daarin nog veele vorderingen maken. De Za„ ligmaker beveelt ons immers dat wy God zullen gelyk „ zyn, als Hy zegt: veest dan gylieden volmaakt, gelyk ,, uw Vader, die in de hemelen is, volmaakt is. Wy heb„ ben hier flegts in agt te neemen, dat wy zulk eene „ gelykheid met God niet mogen begeeren, waar door „ wy onafhanglyk, almagtig, alwetend , enz. worden , „ want dat zyn eigenfchappen Gods, die in geen fchep- „ fel  HET GODSDIENSTIG HUISGEZIN. +cj fel kunnen vallen. En mozes zegt ons niet, dat de „ Slang zulk eene gelykheid bedoelde, noch ook dat „ eva die begeerde. Ook moeten wy in agt neemen „ dat, fchoon 't geoorlofd is naar eene meerdere gelykheid „ aan God te ftaan, door vordering in kennis en heilig, „ heid, wy die gelykheid niet moeten tragten deelagtig „ te worden, langs eenen weg, die met Gods wet niet „ overeenkomt; zo was hier 't geval. Zy vestigden „ hun aandacht alleen om [op] die beloofde gelykheid „ aan God, kennende goed en kwaad; maar verlooren „ op dat oogenblik Gods uitdrukkelyk verbod uit het „ oog, die niet wilde, dat zy zulks langs dien ivea„ zouden verkrygen. s jan. „ Ik begryp nog niet vader! hoe zulke menfchen 3? £>"j" v." nullen m uc ïuuuen vanen, die „ met een volmaakt verftand , een gezond oordeel en 4, een heiligen wil om God lief te hebben, waren' gefchanen? s vader. „ God had aan onze eerfte Ouderen zulk een volmaakt .. verftand gegeven als hem nndio- «n »•.»*:,. , , „ dat Unit niet in zich eene volmaaktheid in kundigheden .. deeze zou hv door de hpfWinnunnn. j*• » " . *, — —„ "^.....5 ui uHuervinaino- „ vermeerderen kunnen. Zyn oordeel was wel gezond" „ maar ongeoefend, hier toe was dienstbaar de redenee! „ ring, en 't onmiddelyk onderwys van God. Hv bezar .. wel een heiligen wil nm find i;Pf i-„ v,oUk„„ : .. eene meerdere gelvkformi ar „ ten ; doch veele zaken waren hem nog onbekend en „ duister, en daarby zyn oordeel ongeoefend: hoe Hg „ telyk kon door middel van zinnelyke voorwerpen fin „ dien hy niet geduurig op zyn hoede was) zyn oor„ deel overdwarst worden. Was 't anders, dan kon men W 'w- ss1-1 3 "•«<■ *wu» en kva, ïcnoon goed gefchasi pen, nogthans veranderlik waren." Ce.  404 marron, gebed, enz. Gebed, en Formulier van het H. Avondmaal, ten gebruike van de Protejtantfche Kerk te Parys, opgefteld door den Burger marron, Predikant aldaar 1794. Benevens Gebed, opgedraagen aan de Franfche Natie, door den Burger en Vaderlander castellier, Pastoor van de Parochie de Fourqueux , by St. Germain- en Laye , Departement van de Seine en Oife. In het Fransch en Hollandsch. Tweede Druk, 1794. In gr. 8vo. 24 bl. T_Tet Gebed van den Burger-Prediker marron ademt XJi de gevoelens, welke men eigenaartig moet verwagten van eenen yverigen Voorftander der tegenwoordige Franfche Conftitutie. Van hier, dat hy zich tegen derzelver beftryders , vooral ook tegen de vereenigde Oorlogvoerende Mogendheden, eenige fterke uitdrukkingen veroorloft ; welke , naar ons inzien , aan welke zyde dezelve ook mogen gebezigd worden , in eene plegtige aanfpraak tot het alregeerend geduchte Opperweezen, altoos zeer kwalyk voegen. Niets aanltootelyks van deeze of eenige andere natuure is ons voorgekomen in het Formulier en hét Gebed van het H. Avondmaaal. Nagenoeg van denzelfden geest , als dat van marron, is het Gebed van den Pastoor castellier. Aüriani van solinoen Oratio Inauguralis : de praftantia Recentiorum in arte Obltetricia progresfuum. Publice dicta Medioburgi die XXVI Septembris MDCCXCII. in illultris Athenjei Auditorio: quum arteai Obltetrivj ciam publice praMegendi munus follemni ritu aul'picare- tur. Additas fuut Adnotationes aliquot, quibus elementa . Recentiorum demonltrantur. Medioburgi, apud P. Gillisjen, £? Viduam J. P. Gillisfen. 118 bl. in 8vo.'f. m. By het aanvaarden van het Lectoraat in de Vroedkun- I de, aan de Illuftre School te Middelburg, werd' deeze Redevoering, over de voortreflyke vorderingen der Hedendaagfchen in de Verloskunde, door den Heer van solingen openlyk uitgefproken. Een kort overzicht van oen ftaat der Vroedkunde in verfchillende eeuwen gegeven hebbende,fchetsthy voornaamlyk zodanige verbeteringen af welke men in de laatst verlopen jaaren gemaakt heeft; doch merkt  A. VAN ëÖLJNGËN, ORATIO* $0$ merkt tevens met zeef veel reden op, dar, hoe vodfffeilyk ook de poogingen der beroetnlfte Mannen geweest zyn j en hoe veele wichtige ontdekkingen de Konst aan hen te danken gehad hebbe, het echter voor onze tyden edrst bewaard was, om de natuurlyke baaring regt te kennen % en van de wyze , waarop de doortocht van 't kinds hoofd in de verfchillende afmeetingen van 't bekken zich toedraagt, en die den grondllag der geheele Verloskunde uitmaakt, een juist begrip te vormen. Terwyl rtöch te* vret , noch roederer , noch camper , dit uitmuntend eri hoogst-bewonderenswaardig ftuk der dierlyke huisbou* ding wel verftonden, wordt met regt de eer eener juiste befchryving, en verftandige toepasfing daarvan op alle handgreepen der Konst, aan den uitmuntenden en nog leevenden Parysfchen Verloskundigen baudelocqub, (die de eerfte beginfels dier Leer aan petit en solayres te danketi had,) toegekend; in wiens lof dus de lieer VAr* soi.ingen met reden breedvoerig uitweidt, en uit wiens ontdekkingen hy de onberekenbaare voordeden in het gelukkig beftuuren der natuurlyke, zo wel als tegenna* tuürlyke, verlosungen op goede gronden afleidt. Wyders is de voordragt deezer Redenvoeritig zeer leeven> dig, en bevat veele trekken van welfpreekerïdhejd, waarin! men het bekende dichterlyk genie van den Redenaar ziet doorftraalen; hier en daar echter is de ftyl wat gezwollen, en ontaardt fomtyds in 't Windrige. De bygevoegde aantekeningen zyn vry wydloopig, en ftrekken vooral ter verklaaring van 't ftelzel des Heeren baudelocquej aan^ gaande de richtingen van 't hoofd in den doorgang des bekkens. In de gefchiedkundige aanmerkingen heeft hy grootendeels freind, en onder de laateren le roi , gevolgd? doch hierin is de grootfte uaauwkeurigheid niet in acht genomen. Zo kunnen wy b. v. de groote voortreflykheid van paulus van Mgim, dien de Heer van solingen , op 't voetfpoor van freinü , boven alle de overige Grieken verheft, ten aanzien van 't Vroedkundige niet opmaaken: immers, daar zyne voorgangers, moschion ert AëTius, by tegennatuurlyke geboorten, wanneer de voeten nader by 't ostium uteri lagen, als 't hoofd, in die geval het uirhaalen van 't Kind by de voeten aanbeva* len , verwerpt paulus deeze pryslyke handelwyzej en gelast altoos zodanige deelen opwaards te werken, en 't hoofd te zoeken: het geen zeker de gunftigfte denkbeelden van zyne bekwaamheden niet geeven, kan. Dat a. paró 4.ETT. 1794. NO. Dd Op  4o5 A. VAN SOLINGEN, ORATIO. op den rang der onweetende Arabieren, waarvan hy de uitfchryver zou geweest zyn , geplaatst moete worden, terwyl guillemeau, deszelfs Leerling, te regter tyd ir» tegennatuurlyke gevallen de wending van het kind zou aangeprezen hebben, is den lof diens grooten Mans veel te kort gedaan: PARé toch had met ronde woorden de wending van het kind in alle verkeerde liggingen uitdruklyk aanbevolen , terwyl guillemeau dit leerftuk zyns Meesters flechts nader uitgebreid en opgehelderd heeft. Van daar dat men ook aan paró de eer deezer gewichtige verbetering in de Verloskunde vry algemeen hééft toegefchreven ; welke echter met meer regt aan p. franco, die zulks reeds vóór hem had aangeraaden, fchynt toe te komen. Meer andere aanmerkingen van dien aart gaan wy met ftilzwygen voorby. La Flore des Infectophiles précédée d'un Discours fur rrjtilité des Infectes & de 1'Ëtude de 1'lnfectologie. Par jaques brez. a Utrecht, chez B. Wild £? J. Altheer, 324 pag. in gr. 8vo. Dit Deel , het welk, volgens des Auteurs belofte, door meer andere ftaat gevolgd te worden, behelst, behalven de Vooraffpraak, eene zeer uitvoerige redeneering over de nuttigheid der Infecten en de beoefening van hunne Gefchiedenis , waarby gevoegd zyn eenige Noten, voor het grootfte gedeelte Uittrekzels uit de Werken van de in dat vak der ftudien meest beroemde Schryvers ; dienende om het nuttig gebruik deezer Dieren te betoogen, tot voedzel, ter voorkennis eener aanftaande verandering van weder en luchtsgefteldheid, tot huisfelyk en geneeskundig gebruik, tot verwftoffen , enz. Ten aanzien evenwel van het Geneeskundig gebruik der Scorpioenen , waarvan in de derde Note gezegd word , dat men, volgens het getuigenis van redi , ter zyner tyd, 'sjaarlyks wel 400 ffi tot het bereiden der zoge. naamde fcorpioenen-oly bezigde, moeten wy aanmerken r dat wy gaarne het getuigenis van dien beroemden Florentynfehen Geneesheer willen gelooven; maar dat, in onze dagen, de Geneeskundigen al te wel overtuigd zyn, dat de Zo hoog geprezen geneeskragt dier Oly geenzins aam de Scorpioenen , maar wel aan de Oly, en ook aan deeze alleen, kan en moet toegefchreven worden; waarom dan  la flore des insectophiles, par j. brez. 407 dan ook dit InfecT:, bykans algemeen , op de lyst der Geneesmiddelen met regt uitgefchrapt is. Hier op laat de Schryver volgen een Lyst der Planten , Boomen en Heesters, die voor de Infeden zo wel ter bewooning als voedzel dienen ; het een en ander met de Naamen, en volgens het Stelzel, van den beroemden linn/eus. Wy twyfelen niet, of de Liefhebbers deezer ftudie zullen met genoegen van dit Werk gebruik kunnen maaken. By voeg/els en Aanmerkingen voor het Agtjte Deel der Vaderlandfche Historie van jan wagenaar. Door Mr. h. van wyn, Mr. n. c. lambrechtsen, Mr. ant. martini, e. m. engelberts, en anderen. Te Amjterdam, by J. Allart, 1792. In gr. 8yo. 108- bl. Dezelfde voor het Negende Deel , 1793 , 115 bl. > • Dezelfde voor het Tiende Deel% 1793, 130 bl. Behalven een Aanhang fel van 12 bl. (Tweede Uittrekfel.) Uit den ryken voorraad van gewigtige Aanmerkingen, welke ons in deeze drie Stukjes voorkomen, zouden wy nog zeer veel onzen Leezeren kunnen aanbieden ; doch moeten, om dit Uittrekfel niet al te lang te maaken, hen tot het Werk zelve wyzen. Evenwel kunnen wy den lust niet wederftaan van eenige byzonderheden aan te tekenen raakende philips willem, den oudften Zoon van willem den I , by anna van egmond , Graavinne van Buuren, die, nimmer eenig deel aan de beftuuring van 's Lands zaaken gehad hebbende , veel minder bekend is dan zyne broeders , en , egter, uit hoofde van zyne lotgevallen, perfoonlyke hoedanigheden en gehouden gedrag in de neteligfte omftandigheden , wel verdient gekend te worden. Deeze ongelukkige Vorst werd , omtrent 14 jaaren oud , door den Hertoge van alva , met geweld geligt uit de Hooge Schoole van Leuven, ondanks de vryheden en voorrechten dier Schoole, en na Spanje gevoerd, alwaar hy, aS Jaaren lang, gevangen bleet (*;, tot dat hy, in net jaar 1590, genaakt , £•) Fadtrl. Bist. VI D. bh 259. Dd 2  408 eyvoegsels flaakt , en met den Kardinaal - Aartshertoge, albertus van oostenryk, na de Nederlanden werd gezonden (*). Wagenaar meldt, ter laatst aangehaalde plaatze, dat de Graavin van hohenlo , volle Zuster van philips willem en Prins mauriïs zelf, in het Land van Kleef, een mondgefprek met hem hielden. Doch hierop vinden wy aangetekend in het VIII Stukje, bl. 89. „ De Graavin van hohenlo, na, driemaal, door philips genoodigd „ te zyn, begaf zig, uit Buuren,daar zy Hof hieldt,naar hem toe, zonder 'er maukits van te fpreeken; die, ,, vreezende dat zy zig, by haaren Broeder, beklaagen „ zoude over 't beltuur der goederen van Breda, hem \„ den Raadsheere hessels toezondt, zo om hem te be-* „ groeten , als om opening van dat beftuur te geegen (f)." Philips willem bekwam, door den tyd, handligting 'van zyne Goederen in Bourgondie , zo als wagenaar. meldt ter aangehaalde plaatze. Doch hier wordt , in deeze Aantekeningen (mede ter laatstgemelde plaatze) bygevoegd. „ Men zegt, dat dit, den ongelukkigen Prinfe, wierdt aangeboden, mits hy, uit die „ Goederen, jaarlyks drieduizend Guldens, aan de Erf„ genaamen van zyns Vaders moorder, zoude uitkeeren ; „ doch dat hy, verklaarende veeleer alle zyne Goederen te willen misfen, dan ze, op zulk een' fchande* ,, lyken voet, te aanvaarden, 'er eenige tyd verliep, al, vorens men hem 't vry genot derzelven vergunde. De algemeene Staaten, den Prinfe, by deszelfs komst te ' Brusfel, doende begroeten, gaven den Bezorgers van , 't Sterfhuis zyns overleeden' Vaders last, om hem , ' by Wisfel, tienduizend Guldens, uit deszelfs Goede» *] ren, over te maaken. Men deedt dit, om hem geen ! reden tot misnoegen te geven, en teffens, zynen aart , te polfen (|)." In het Negende Stukje deezer Byvoegfèlen vinden wy, raakende p.hilips willem, alleenlyk, op (•) Vaderl. Hist. VIII D. bl. 429. (+) ,. 'Er was, thans, groote koelheid tusfchen maurits en hohenlo, over 't beftuur dier Goederen; zo zeer, dat de ! laatfte zig, aan een der Staatsleden van Holland, beklaagde, ' by gelegenheid van zekeren, door hem gegeven' Maaltyd, tot welken hy, ook de Algemeene Staaten verzogt hebbende, ') 't genoegen niet hadt ze by zig te zien, fchoon hy naar '\ dezelven, tot over één uur, des middags, gewagt hadt. Bor. 33 B. bl. 246." (1) „ Bor. IV D. 32 B. bl, 151, 153, 167, 173 en 246.  tot de vadeulandsche historie. 409 ©p bl. 110, aangetekend, dat hy, na het fluiten van het Beftand, in den jaare 1609, door de Staaten „ met eene „ fomme van vyf-en-twintig duizend guldens eens, be„ fchonken wierdt." Men weet, dat wagenaar (*) , uit de Negotiations de jeannin , verflag doet van de verdeelinge der nalaatenfchap van willem den I, onder deszelfs drie Zoonen. Ingevolge van die verdeelinge , en van het geflooten Beftand ,, nam philips wil„ lem zyn verblyf te Breda (f) :" en dit geeft onzen Schryver aanleiding om in het Tiende Stukje zyner Byvoegfelen , bl, 2 , enz. nopens deezen ongelukkigen Prins, „nog 't een en ander, voor zo ver het tot deeze „ Landen betrekking heeft, en, deels niet, of niet ge„ noegzaam, bekend is, aan te teekenen." En dit zullen wy, met eenige verkortinge, overneemen. ,, De vreeze voor ... SpaanschgezindheM, van welke „ .. de ... Staaten ... philips willem, by zyne komst naar de Nederlanden, verdagt hielden, ... bleek allengskens ongegrond te zyn, en verdween meest al by de .. overweeging, dat een Prins, in deeze Gewesten geboren, en, tot zyn vyftiende jaar, opgevoed, maar toen, met vertrapping van 'sLands voorregten, tegen zynen wil .. opgeligt, naar Spanje gevoerd, aldaar, tot in het een-en-veertigfte jaar zyns leeyens, wel zonder ' kluisters ... doch met verlies, egter, van natuurlyke vryheid ... opgehouden, en ... door 't beleid van !' Spanje van eenen , by hem altyd geliefden (j.) Vader, een groot deel zyner aanzienlyke goederen, en de hoop „ ter (*) Vad. Hist IX D. bl. 456, enz. (f) X D. bl. 4. (|) ,, De liefde en agting , die hy voor zynen Vader droeg, bleek ... in de wraake, welke men zegt, dat hy van eenen " Spaanfchen Hopman nam, die, daar te Lande, de wagt by " hem hadt. Deezen zeer fmaadelyk vin willem I fpreeken. " de, kon philips (wel zagt, maar niet laf, van aart) dien " hoon niet langer dulden, greep hem om den middel, en wierp " hem ten venfter uit, zo dat hy, in nederkoinen, den halze " brak. De Prins liep toen gevaar van den zynen, indien " niet gabïUel n'osoRio, een jong Edelman, daar tegenwoor■ dig, hem gered, en, voor 's Konings Raad, verklaard hadtT " dat de verregaandfte belediging en terging des Hopmans 't '! regtvaardig gevoel zyner Doorluchtigheid hadt ontltooken, , en deeze dus, als de oafchuldige oorzaak van dit onheil» I! moest worden befchouwd. Aubery Memoires, m. 170." Dd3  4IO BYVOEGSELS „ ter opvolging in de hoogde waardigheden hier te Lan„de, geweldaadiglyk, beroofd, en, federt, flegts met » gbmpige eertitelen en weinige inkomden gepaaidden s, JNederlanderen ... geen kwaad hart konde toedraagen; i, te minder , daar men reeds kennis droeg van zynen „ zagten aart, die hem de harde behandeling des Vyands „ deedt verduuren .. . alwaar hy . . . kwanswys, met 9> eelieJ Bende van driehonderd mannen, begunftigd was; „ zonder dat my gebleeken is, dat hy ooit'met dezelven „ tegen deezen Staat te velde trok, hoe zeer hy, in 't „ gevolg van albertus, 't beleg van Calais en Amiens „ bygewoond, en, aldaar, met brein en bloed van drie „ aan zyne zyde gefneuvelde , Spaanfche Edelluiden , t» bei^at' ërooc Sevaar van 't leeven geloopen hadt. (*). „ Men zag hem dan . . . al vroeg, met medelydén „ aan, iclioon t Roomsch geloof, 't welk hy beleedt „ de Spaanfche party, die hy moest aankleeven, en, mis! „ fcluen ook , de verrchillendheid van denkwyze , tus„ fchen hem en ... maurits, over 't beduur der Va„ derlyke Erfgoederen (f), 's Lands Regeering .. hui„ veng maakte, om hem herwaarts te noodi°en zo „ lang men m vollen Oorlog met de Aartshertogen was. „ ioen, egter, in .. 1607, de Vredehandelingen geo„ pend wierden, philips willem ... fchoon tegen den 3, zin van maurits, in zyn Prinsdom Oranje herdeld „ en gehuldigd was (|) en alles zig ... tot eene vriens, delyke verdeehng der bovengemelde Erfgoederen, tus„ ichen hem en zyne Broeders en Zusters , begon te „ lchikken , verkreegen zyne zaaken, hier te Lande „ een eenigfmts gundiger aanzien (§). Dit bleek . toen „ hem ... om ten diende van zyn Slot Oranje te se»» £™ken **& alleen wierdt toegedaan in Holland tien « ftukken Gefchuts . te doen gieten, maar ook de„ zelve dukken hem, federt, grootendeels, nevens twee. „ nonderd musketten en fpietfen, ten diende als vooren, „ wier- P » Meter' Nederf' Hist- B. bl. 266. Aubery Memoir f. m. 171» (t) » Zie myne Aanmerk, op Vaderl. Hist. VIII D m „ 429. v. u.' „ %:^Zk^\^b^ hL Aubery , , p. (§) „ Grot. Afin. I. 17, p, 550."  tot de vaderlandsche historie. au „wierden gefctaonken (*.), waar op een fpoedig verlof I volgde, van zig, nog voor 't fluiten van den lreves, naar Holland te mogen begeeven. Over Buuren .., den 13 van Slagtmaand des Jaars 1608, 111 den Haage *! bekomen, wierdt hy, door eene bezending der Alge*J meene Staaten, afgehaald (f), en verbleef 'er een' geruimen tyd, binnen welken ... door zyn bedel en " vredelievenden aart, maurits met deszelfs Zuster emilia, gehuuwd aan emanuel, Prins van Portugal, ver«. zoendt wierdt, Geduurende zyn verblyf hier te Lande, ging men , „egter, zyne wegen zeer na, en 't leedt niet lange, ot 'er rees eenig wantrouwen ... De Raaden van Staaten „ droegen, in Sprokkelmaand des Jaars 1609, ter alge,, meene Staatsvergadering voor, dat de Prins van Oran,, ge, eerstdaags, naar Breda dondt te vertrekken, om „ aldaar gehuld te worden dat het regt, 't welk.. ', zyne Doorlugtigheid tot deeze Stad was hebbende,door „ der Staaten wapenen was verkregen, en dat hy „ dier' huiven dezelve van deze Landen te leen moest houden" ... geevende verder de Raad in bedenken, ot I', men zyner Doorlugtigheid niet diende aan te zeggen, !, dat de Staat van den Lande het pleegen van eenige nieuwigheid ... binnen Breda, niet zou kunnen lyden i '! Dan de Staaten oordeelden, op dit een en ander, vooreerst, nog geen befluit te moeten neemen {{); ook " weet ik niet, dat dit federt gefchiedde .... Omiertusfchen wierdt de Raad, omdreeks Bloeimaand, weder " verwittigd , dat philips willem de Magidraat van " Steenbergen wilde verzetten, waar op, terftond, twee !' Ledeii uit hun midden afgevaardigd wierden , welken , niet alleen den Prinfe moesten verzoeken die verande- !! ring uit te dellen maar zig ook begeeven naar „ Grave maurits," en deezen vermaan en de aan\ delling des Magiftraats, aldaar „ te continueren , ... * tot nader orde van haar Mog. E." De uitilag, egter, ' deezer bezending, beantwoordde weder niet aan den " wensch des Raads De Raad . . . verzogt toen (*) ,. Refol. der Staat. Gener. 10 Nov. 1607. 30 Jan- '3 Feb. „ en 2 Nov. 1600." " r+) 24, 31 Oft. 13 > 22ena4-Nov. 1608.. Q) 11 » 19 F£b- Dd 4  41* BVVOSGSSLS „alleenlyk, dat [de Algemeene Staaten], hier na. >» Pens , geliefden te handelen , zo als zy , ten mee&. ten dienlte van den Lande, zouden oordeelen te be„ hooren (*) , maar 't blykt my niet, dat de laatst„ genoemden ... zig verzetteden tegen . . . Oranje, die 't vertrouwen van veelen... meer en meer gewon„ nen hadt, en... zig... in 't begin van Hooimaand „ des Jaars 1690, naar Breda begaf, om de hulde zy„ sier oïiderzaaten te erlangen. Voor dit vertrek , ver„ feheen de Prins, in. perfoon, ter algemeene Staatsverandering, en nam, na behoorlyke dankzegging... af„ leheid, met aanbod van zynen gewilligen dienst, in »s ai het geene, waarin men hem zou begeeren te ge» $, bruiken. Toen het hart nader openende , beklaagde », hy zig.. over den rampfpoed zyner langduurige gevans, genis, 111 welke hy 't beste deel zyns leevens hadt „ moeten verflyten . . . verzoekende, eindelyk , dat de Staaten, dit alles in aanfehouw neemende, en byzon9, derlyk lettende, hoe zyn Vader en Vrienden, hun Jee#> ven en bloed voor den Lande hadden gelaaten en ge- ftort, eu ,hoe het meerderdeel der goederen van Kasfau en Buureii, door denzelven zvnen Vader, in 's Lands „ dienst, was verteerd, waar by hy, thans, het meeste „ naadeel leedt, daaromme, zyn' perfoon, in des Lands „ recognitiën Cf), even gunftiglyk als zyne Broeders, ge„ liefden te gedenken. Ook boodt hy... de hulde der. „ Stad en Baronnie van Breda den Staaten aan, die, „ hier op, den ongelukkigen Vorst het deel, h welk zy 9, in zynen rampfpoed namen, verzekerden, en hunnen „ dank voor deszelfs aanbod betuigden, doch zig.. op „het... klein getal der aanwezende Leden... veront„ tehuldigden, van, op 't (luk der verzogte recognitie. t, voor als nog, niet te kunnen befluiten, 't welk men „ egter hem toezeide, by de terugkomst der afweezen„ den, gunftiglyk te zullen gefchieden." De Schryver meldt, vervolgens, dat „ in de eerstvolgende Oogst- „ maand,'.' (s) „ Ref. der Staat. Gener. 1 May 1609." (t) Zi,e myne Aanmerk, ode St. bl. 110, . . Recognitiën V» noemde men, toen ten tyde, de giften, door welken men, », pp ypordMgt en aandrang der Franfche en 'Gróot-Brittamii* M jfcte Gezanten, beflooterj hadt, de dignften van het bui» li vs» Nasiim te erkennen,"  tot de vaberlandsche historie. 413 maand," den Prinfe vyfentwintig duizend guldens eens* Werden toegelegd ,, niet onder naam van Recognitie, maar ,, onder dien van Vereeringe over den wellecom ende defroyement (*)." „ Kort na de affcheidsneeming, vertrok zyne Doornig, tigheid naar Breda, alwaar hy, den i2den van Hooimaand des Jaars 1609, werdt ingehuldigd Men meldt, ,, dat hy, ten zelfden tyde, wegens de Algemeene Staaten . . . door den Heere van Bredtnrode , begroet is s> geworden, waar voor hy hunne Hoogmogenheden fchrif„ telyken dank betuigde (f). My is, egter, van deeze „ bezending in de Staatspapieren niets voorgekoomen, „ fchoon ik de zaak niet ontkenne. Zeker gaat het, dat „ hy, of ten minfte zyne Gemalin... in Slagtrnaand van „ dat zelfde jaar, een keer, vour eenige dagen, herg, waarts deedt, en een bezoek afleide, by louise de coligny, Prinfesfe Weduwe van Oranje... 't Verdient eenige opmerking, dat men , in de algemeene Staats,, befluiten , op den 16 van Slagtrnaand , deeze woorden vindt, „ geproponeert, off men de Prinfesfe van 3, „ Oraingien, ende andere alhier gecommen, zal verwillecommen, maer goetgevonden, dat men 't felve „ „ zal disfimuleeren (-(■)«" Dan , wat ook tot deeze „ koelheid reden gegeven moge hebben ... zy duurde „ niet lang, en, reeds den volgenden dag, vaardigden Hunne Hoogmogenheden de Heeren van Oldenbarne* 3> veld , Magnus en Nyeveld , wegens Holland , Zeeland en Utrecht, af, om haar te congratuleeren , 't geen, vervolgens, plaats hadt (§). Zy kwam, na dien tyd,te meermaalen in Holland; onder anderen,ten Jaareióu, toen zy, met haaren Gemaal, nevens de Prins, fesfe Moeder en regeerende Prinfesfe van Condé, een 3, keer door de Steden doende, ook, wegens de Staaten 9, van dit Gewest, treflyk onthaald , vergast, en, met, „ omtrend, voor twaalf duizend gulden aan Lynwaat, 5J naar de gewoonte van die tyden, befchonken wierdt (**). ,, Pai. (*) „ Refol. der Staat. Gener. 19 Aug. 1609." (f) «, Van goor, Befchryv. van Breda, bl. 38." (j) „ Refol. der Staat. Gener. 16 Nov. 1609." (§) 17 en 18 Nov. 1609." Cf) <—r- van Holl, 25 Oét. 9 en iq Nov. iöii, bl. 207 » en 2x5," Dd S  4H li Y voegsels , „ Philips willem , zo om 't Roomfche geloof 't geen hy en zyne Gemalin beleedt, als om de hoose 3, bedieningen, m welken zyne jongere Broeders zig hier „ bevonoen, zig met wel met der woon in Holland kunnende nederzetten, hieldt zig, federt, meest, met zyn ,, gezin, binnen Breda, fomtyds ook te Brusfel, Parys ,, en elders, op. Te Brusfel byzonderlyk, was hy, na 9, zyn aanzienlyk huweiyk , en bekooming van een groot a, deel zyner Goederen, meer dan in vroeger tyden ge- zien, en de Prins van Condé, uit Frankryk gevlugt ,, toefde, aldaar, by hem. 't Beftuur van zyn Prinsdom „Oranje betrouwde hy, eenigen tyd, aan emanuel, ,, Prins van Portugal, zynen Schoonbroeder. Zyn lee„ ven dus, buiten den Hommer van zaaken, doorbren„ getide, overleedt by te Brusfel, op den 20 van Sprokkelmaand 1618, het 64 jaar zyns ouderdoms, aan de 3, kankerige gevolgen eener kwetünge, die hem , zeer „ met bloedige aembeïen gekweld , door zynen Kruid„ menger, ongelukkiglyk, was toegebragt (*;. „ Hy was een man van gezond,maar, in het diepst der 3, Staat- en Krygskunde , min geoefend , vernuft, 't geen „ aan t verzuim zyner opvoeding , in Spanje , te wy. „ ten was. Ook feheen zyn "treurig verbiyf aldaar ('t welk hy, nu, en dan , door het SchaaHpel plagt s, te leenigen ,) de natuurlyke leevendigheid van zynen 3, geest eenigfints verminderd, en zwakker indrukzelen „ te hebben gelaaten van de gronden en beginfelen der s, Wetenfchappen , die hem , hier te Lande , in zyne ,, eerfte jeugd, met zeer veel zorge, waren aangeleerd. ,, Met dat al, ontbrak het hem aan geene befchaafdheid, die ,5 byzonder na zyn ontflag , door 't bywoonen „ van 't Hef der Aartshertogen, en zyne reizen door ,, Itahen , Frankryk, Duitschland en de Nederlanden, „ bevorderd was geworden ; waarom hy ook ... fom„ wylen, tot het afleggen van Gezantfchappen , niet on3, gefchikt, en, door albertus, gekooren was (f). Van „ zyne goede geaartheid heb ik reeds gewaagd ; ook „ bleek zyne verdraagzaamheid in den Godsdienst, uit de „ on- (*) , AinsÊRï Memeires,p. 172 Ê? 176". MeTER. 31. B. bl. 619. vfo. 633. vfo. 654. vjo. (t) . Metkr. /. e. 18. B. bl. 362. vft. ao. B. bl. 140 en s, S2. B. bl. 442. vft."  TOT DE VADEKXANDSCHE HISTORIE. 415 ,, onverhinderde oefening, zo van den Roomfchen als van ,, den Hervormden, welken hy, beiden , in zyn Prins3, dom Oranje, toeliet (*). Kloek en zwaar was hy van ,, ligcliaam , draagende een' vry grooten en blonden baart. Zyne Gemalin overleedt nog geen jaar na hem (f)." De lengte van dit Uittrekfel verbiedt ons hier meer by te voegen, fchoon wy daartoe anders overvloed van itoffe zouden hebben. De Itukjes zelve zyn onontbeerlyk voor de Liefhebberen van de Gefchiedenisfen des Vaderlands. De lïyl, in welken zy gefchreven zyn, konde fomtyds netter, zuiverder en beknopter, zyn, waarover wy , misfchien, by eene volgende gelegenheid, wel iets zullen zeggen. Doch, indien de Schryver, of Schryvers, deezer Byvoegfëlen hierin niet met wagenaar gelyk ftaan, zy evenaaren hem in de gewigtiger vereischten van kundigheid, arbeidzaamheid, onpartydige waarheidsliefde en bezadigdheid. (*) „ Meteren /. c. 21. 3. bl. 430." (fj >, Aubery /. c. p. 168. Kluit Foed. T. I. p. 100 „ Tab. C. e 9* Historisch Schouwtooneel van 't Wasrelds Lotgevallen, of kort aaneengeschakeld Berigt der voornaamfte Gebeurtenisfen van deezen tyd; verrykt met een Historisch Mengelwerk. Met Plaaten en Kaarten. Hde Deels, \fte en zde Stuk. No. 1. 1793. Te Haarlem, by A. Loosies Pz. In gr. 8vo. ? „ T?en geheele reeks van kleine noodlottigheden," verJLlrf meldt de Uitgeever, „ heeft de uitgave van dit Stuk des Schmwtooneels dus lang vertraagd, waar „ voor hy het Publiek verfchooning verzoekt, terwyl hy „ meent zulks op beter grond te kunnen doen, daar hy „vertrouwt, dat dit Tydsgewricht, zo interesfant als „ moeilyk , met alle waarheidsliefde , onzydigheid eó ,, naauwkeurigh&id, is behandeld geworden." In de daad, het langer tydsverloop tusfchen dit en het laatst voorgaande Stuk, en de vroegere van dit Schouwtooneel, deedt zommigen denken, en de■ begunftigers van *t zelve vreezen, dat het Werk, om de moeite daar aan vast, bleef fteeken. Wy kunnen niet ontkennen ons in dit  4ï6 historisch schouwtoonekl dit geval bevonden te hebben;doch werden, door de ontvangst van dit Stuk, July— September, het gebeurtenisvoile Jaar 1792 betreffende, uit deeze onzekerheid gered. Gaarne Willen wy bekennen, dat de beoordeelende Lectuur van een onnoemelyk aantal Nieuwspapieren en andere Schriften tot het vervaardigen eens Werks van dien aart noodig; dat het fchiften en fcheiden van bet waare en het valfche; het plaatzenswaardige of het onaangeleegene, 't welk, zonder weezenlyk gemis,kan agterwe?e blyven, veel tyds, oplettenheids en moeite, kost,'én wy ons geenzins verwonderen, dat de Redacteur niet altoos kan fpoeden zo ras hy begeert, zal zyn Werk die waarde en lof behouden, welke het, met zo veel regts, verkreegen heeft, en by aanhoudenheid verdient; met dit alles zal het ons, en zo veelen als deezen Gefchiedkundigen arbeid hunne goedkeuring fchenken, hoogst welgevallig weezen, wanneer hy allen fpoed maake, die met het wel uitvoeren van zyn Plan beltaanbaar is. Wy behoeven naauwlyks te vermelden, dat Frankryk, in dit Driemaandig Tydvak , een uitfleekende figuur .maakt, en de binnenlandfche Staatsgebeurtenisfën, zo wel als die des gevoerden Krygs, geen gering gedeelte deezes dikken deels uitrnaaken: dan moeten, daar men ons wel zal verfchoonen van {taaien op te geeven, dewyl ailes in het verband behoort belchouwt te worden, hier aanmerken, dat in alles, dit Land, zo vol beroertenisfen , betreffende, en waaromtrent de gevoelens zo wyd uit een loopen , door den Schryver eene onzydigheid wordt in agt genomen, welke in eenen Gefchiedboeker zo pryslyk is als eene moeilyke taak. Wat ons Land betreft, vinden wy vermeld, 't geen daar beflooten werd ten aanziene van onzen Gezant te Parys, den gryzen lestevenon van berkenrode, en des Franfchen Ministers by onzen Staat in 's Gravenhaa. ge, de te rugroeping des eerften en het opfchorten van alle Minifterieele Gemeenfehap met den laatften. Als mede het befluit van hun Hoog Mogenden , omtrent het geen fchuilplaats verleenen aan eenige Perfoonen, die zich aan de grootfte misdaad tegen hunne Allerchristlyklte Majefteit,en de Koninglyke Familie,zouden hebben fchul«iig gemaakt. De groote zaak der Qjioten of Aandeelen in het draa. gen der Algemeene Lasten , tusfchen de onderfcheide deelen van ons Bondgenootfchaplyk Gemeenebest, werd in Herfst-  VAN 'S WAEREÏ.DS LOTGEVALLEN» 4I7 Herfstmaand tot ftand gebragt, en voor den tyd van vyt én twintig jaaren , met verbooging van eenige en vermindering vart andere Landfchappen, op den volgenden voet bepaald. In de gewoone Lasten van het Bondgenootfchap moeten voortaan opgebragt worden, door Gelderland, naar evenredigheid van ƒ 6- o-io Heiland . . . . 62-1-0 Zeeland . . . 3-16 o Utrecht . . . . 4-10-0 Friesland - . . . 9- 7- o Overysfel . . . . 3-9-6 Stad en Landt . . . 5 - 7 - 8 Drenthe . . . : -19-10 En de kas van de Generaliteit . 4- 8- 2. Te famen uitmaakende ƒ 100. o - o En in de buitengewoone Lasten, van welk een aart dezelve weezen mogen, Gelderland . i . ƒ 6- 7- 9 Holland . . * . 65-11-10 Zeeland . , , ~ . 4-0-4 Utrecht . . . . 4115-2 Friesland . . . . 9-17-8 Overysfel . . . 4 3-13- 5 Stad en Lande . . 'è 5-13-iö Te famen uitmaakende ƒ 100- o- o Blyvende de Kas der Generaliteit bevryd van eenig aandeel in deeze buitengewoone Lasten. Dit wordt, met meerdere byzonderheden,tot dit Staatsbefluit behoorende, omltandig opgegeeven. Wy oordeelden het bovenftaande te moeten plaatzen , om deeze nieuwe Verdeeling, welke, met de voorige vergeleeken, zeer elks aandagt verdient, ook onzen Leezeren in ,'t oog te doen vallen (*). Op (*) Men zie dezelve onder anderen met veele ophelderingen in de Verklaaring der Unie van Utrecht, door Mr. pietjr 1 jaulus , Ifte D. bl. 247.  418 HIST. SCHOUWT. VAN 's WAERELDS LOTGEVALLEN. Op de Bylaage van de Oorfpronglyke Stukken, die van weezenlyk aanbelang en ten aanziene van Frankryk veelvuldig zyn, volgen de Leevensbyzonderheden van den beroemden Washington, met eene keurige Afbeelding diens onvergelyklyken Mans. Voorts is dit Tweede Deels ifte Stuk voorzien met de Portraiten der Franfche Koningïyke Familie in een Groep, met die van custine, kellerman en bournonville , zullende dat van Mad. lamballe, tot dit Stuk behoorende, by de afgifte van het volgende geleverd worden: ook vindt men den Tempel afgebeeld, die ter Gevangenisfe der Vorstlyke Perfoonen ftrekte. Van drie nog overfchietende Maanden des Jaars 1792, OElober, November en December, maakt de Schryver in het'11de Deels 2de Stuk, door No. i. onderfcheid, en eenen aanvang; doch alles bepaalt zich tot Turkyen, Rusland, Poolen, Zweeden, Deenemarken, Portugal, Spanje, Italië, met eenige weinige Bylaagen: zo dat men, ter voltooijing van dien Jaarkring, nog veel belangryks te wagten hebbe. Zeer belangryk ondertusfchen is dit uitgegeeven Stuk, door het bygevoegd Historisch Mengelwerk, fchoon maar één Stuk behelzende , naamlyk de Befchryving van Parys, met een platten grond, naar de jouglte Verdeeiing; doch, daar dit ook afzonderlyk te krygen is, zullen wy 'er afzonderlyk van fpreeken ; naa vermeld te hebben, dat het beloofde Portrait van de fchoone Prinfes de. lamballe hier verfchynt; ook ontmoeten wy de Afbeeldingen van de twee Zusters de Heldinnen ferning, als mede die van marat ; een uitflaande Plaat, het inneemen van Mons door dumourier verwonende , is 'er aan toegevoegd, om ter behoorelyke plaatze in het Schouwtoonetl te komen.  EESCHRYVING DER STAD PARYS. 419^ Befchryving der Stad Parys, bevattende een beknopt VerJlag van den tegenwoordigen Staat der voornaamjte Geestiyke en IVaereldlyke Gejtichten, welke binnen derzelver omtrek gevonden worden , als zyn Kerken , Kloosters, Abtdyen , Collegien , Serninarien, Bibliotheeken, Paleizen, Hotels, Theaters, Tuinen, Standbeelden, Bruggen. Straaten en den loop van de Rivier de Seine; alles die- ■ nende ter verklaaringc van het Plan deezer Stad, in acht en veertig wyken, door de Nationaale Vergadering. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz. 1704. In gr. Sy». 214 bl. Behalven de Aanwyzing. JDarys, de alom beroemde Hoofdftad van het Franfche Kyk, heeft onlangs eene zo verbaazende verandering binnen heure muuren ondergaan, dat men te recht zeggen mag, dat de grootheid van het voorig Parys geëindigd is, en de Stad, als 't ware, thans den naam van Nieuw Parys mag draagen , en op nieuw aanvangt te beftaan: 't is dan nu, zo ooit, de tyd om dezelve iii heure tegenwoordige gefteldheid te befchryven, en tevens te rug te zien op de tyden van heure eerde dichting, aanwasch, bloei, eu eindelyken top van grootheid, van welken zy thans nedergedort fchynt te zyn, om, mogelyk, op nieuw te verryzen. Immers, hierin komt de befchryving van eene Stad met die van 't leeven eens Menfchen overeen, welke men niet kan zeggen volledig te zyn, ten zy die met den dood beflooten worde: zeldzaam echter valt het voor, dat de tydperken der gefchiedenis eener Stad zig zodanig laaten verdeelen, dat men het einde derzelve by den dood vergelyken kan : hier ondertusfchen laat de omdandigheid van zaaken dit gefchiktlyk toe. Welaan, het Oude Parys is 'er geweest, laat ons dus deszelfs leevensperk overzien: ten einde deeze befchouwing tot eene voeglyke Inleiding ter befchryvinge van het Nieuwe of Hedendaagfche Parys drekken moge, waarin wy alleen de gedeeltelyke verwoeste overblyfzelen der oude grootheid zullen aantreffen, even gelyk men in een lyk nog fpeuren van de voormaalige 'fchoonheid van den mensch, en, in een verwoest paleis, nog enkele nablyfzelen van deszelfs eerde pragt gewaar wordt. Parys vangt aan een tweede Rome te worden, waar de fchoone Kundenaar nog de verbryzelde brokken der magt  4*o BESCKRYVIN© magt en kunst bewondert, zo 's Volks nieuwe denkwyze I niet ook zelfs deeze overblyfzelen aan 'c oog der naako- I meüngfehap onttrekke! " Op deezen gepasten ert toelichtenden trant vangt de I Schryver zyn Werk aan, 't geen, gelyk in het voorpaan» I de Artykel gemekt is , een Stuk van het Historisch Men- I gehverk, in het uitgebreide Historisch Schouwtooneel, uit- I maakt; doch ook afzonderlyk het licht ziet, en dus zeer I gevoegelyk ten Vervolge, of tot een tweede Deeltje, kan dienen van een Werkje, getyteld: Frankryk volgens de jongjle Staatkundige Verdeeling, door de Nationaale Vergadering in 1789 bejlooten, en in 1710 in orde gebragt en ingevoerd, 't welk mede in 't Historisch Schouwtooneel t voor 't Jaar 1791, voorkomt, (zie het IVde Stuk deezes Werks voor dat Jaar,} en op zichzelven is uitgegeeven.. Ging dit laatstgemelde vergezeld van eene Kaart van Frankryk, verdeeld in 83 Departementen, het tegenwoordige is opgecierd met een Platten grond van Parys, naar de jongjle verdeeling in 48 Wyken, welke zeer keurig is I uitgevoerd, en, gekleurd zynde, alles, zo onderfcheiden, als in een Heelvels beftek mogelyk is, in 't oog doet vallen. De Uitgeever zegt 'er in het Voorberigt van. ,, Zy,, die het hier bygevoegde Plan met deeze Befchryving vergelyken, zullen wel de voornaamfte Gebouwen op | hetzelve aangeftipt vinden; doch de kleinheid der voorwerpen, en de weinige plaats, liet niet toe, om die alle op het Plan naauwkeurig genoeg aan te wyzen , even min als het klein bellek dulde, dat alles, tot het geringfte toe, wat de Stad Parys oplevert, befchreeven wierd. Wy hebben ons dus flegts tot de voornaamfte Gebouwen en merkwaardigheden bepaald, en doorgaans de I oudheid, ftichter en uiterlyke gedaante derzelve, opge-I geeven , gelyk 0"k van fommigen , welke kostbaar- enzeldzaamheden 'er weleer in gevonden werden. Ten dienfte der reizende perfoonen van fmaak , hebben wy de * Bibliotheeken, en fomtyds oók wat 'er hoogst zeldzaamst in dezelve gevonden wordt,aangeweezen,en de beste Ta-, fereelen in de voornaamfte Kerken opgenoemd, gelyk ook,.., welke meesterftukken van den beitel 'er weleer geweest, zyn;doch deeze laatfte,gelyk ook een groot aantal fraaije' Tafereelen, de Koninglyke Regeering betreffende, zyn.j thans of vernield of verduisterd , 't welk derzelver be~> khry-;  der stad parys. 421 fchryving, zo ons voorkwam, nog te meer noodzaaklyk maakte." Van het een en ander, in dit korte Voorberigt gezegd, zouden wy ltaalen in overvloed kunnen bybrengen, indien ons bepaald bellek zulks gedoogde : wy bepaalen ons tot één voorbeeld. „ Meest van alle," zegt de Schryver , van le Pont Neuf, of de Nieuwe Brug, fpreekende, „ werd deeze Brug weleer vercierd, door bet waereldberoemd Standbeeld van hendrik IV, te Paard (Status Eque/tre d'Henri IV) 't welk vlak 'tegen over de Place Dauphine ltondt: juist niet op het midden van den Brug; ■want dat kon niet gefchikt worden, om dat de Brug eea fcliuinfche rigting heeft. Dit Colosfaal Beeld ftondt weleer op een plein of platte vlakte, welke buiten den Brug naar de Seine uitgebouwd is, en eigenlyk de punt van hen Eiland Notre Dame uitmaakte, op een allergunftigften ftand, wyl het de geheele Seine langs, als ook van beide de Bruggen, die, ten einde der twee armen van dezelve, in de Stad liggen, te weeten le Pont aux Changes en le Pont St. Michel , als ook van de geheele Place Dauphine , en dus in een zeer grooten omtrek gezien kon worden, en dagelyks door millioenen van menfchen gezien werd: wyl juist dit oord het allerdruklte van geheel Parys is. ,, Dit Gedenkftuk is begonnen gefticht te worden den 33 Aug. in den Jaare 1614, op last van Koning lodewyk XIII, de Opvolger van hendrik IV; doch werd niet voleindigd voor den Jaare 1635. De laatstgenoemde Koning was in 't harnas, te Paard zittende , de heffe meer dan leevensgrootte, van gegooten koper, afgebeeld, en ftondt opeen wit marmeren voetftuk, of piêdejtal; aan de vier hoeken deszelfs zaten koperen beelden, verbeeldende gebondene flaaven , welke verfcheiden Krygstuigen onder den voet traden, vervaardigd door franceville van Kameryk, en op de vier zyden waren koperen plaaten, waarop verfcheide opfchriften tot eer des Konings gegraveerd waren. Het beeld was getekend en ook gegooten door zekeren Kunftenaar, genoemd du PRé. Het Paard was niet van denzelfden Kunltenaar, en ook niet in deszelfs aanleg voor dit beeld van deezen Koning gefchikt. Het was te Florence gemaakt door jean de boulogne, een Leerling van MiCHAëL angelo, op last van den Groot-Hertog van Toscanen, ferdinand , welke eerst van voorneemen was 'er zyn eigen iETT. 170^. no. 9. Ee beeld-  424 eeschryving beeldtenis op te doen plaatzen; want te dier tyd wist men nog het geheim niet om een Standbeeld te paard irt eens te kunnen gieten. Men wil zelfs dat dit paard geheellyk volgens het modél van tocca, een Leerling van boulogne , en niet eens door hem zeiven, zou gegooten zyn. Deeze Hertog en zyn Kunftenaar ovejleden zynde , zoadt cosmus II dit paard ten gefchenke aan maria de meoicis , de Weduwe van Koning hendrik IV, en Regentesfe des Ryks ; doch het Schip, waarin het zelve gelaaden , en dat te Livorno onder zeil gegaan was , ïtrandde op de kust van Normandyen , en zonk naby Havre de Grace , en dit zwaare paard bleef aldaar wel een jaar lang op den bodem der Zee gezonken; tot het eindelyk, naa met zwaare kosten en 'moeite weder opgewonden te zyn, in 1613, na Parys gevoerd, en op deeze plaats gefteld werd, waar het in de jongfte onlusten , naa egter nog lang by uitzondering 's volks eerbied, als 't ware voor een toegift, genooten te hebben , eindelyk toch den 14 Aug. 1792 verbryzeld werdt. < Dit geheele Ruk werks was met een fierlyk yzeren hekwerk omringd, ten einde het befchadigen en tegenwerpen van flyk, enz. tegen 't zelve te beletten. De ruimte, of het plein , 't welk op den Brug tusfchen dit Standbeeld en de Place Dauphine gevonden wordt, heeft, tot heden, den naam van Place d'Henri IV gedraagen. Men vulde den buik van het paard met gruis van fteenkoolen, en verborg daar in een pergament, waar op de geheele historie van het oprigten van dit Standbeeld , met zeer groote letteren, in de Franfche taaie gefchreéven was, ten einde de laatfte Nazaat, wanneer mogelyk dit Beeld, eens, door het woeden der tyden, onkenbaar mogt geworden zyn, nog zou kunnen zien, tot wiens eer en door wien het gefteld ware; doch de lamenloop der omftandigheden heeft dit pergament onnut gemaakt." By de vernieling van dit Beeld, betreuren wy zo veele andere Kunst- en Gedenkftukken, aan welke deeze Stadsbefchryving ons herrinnert. Eene Befchryvfng, die, verre van dor en droog te zyn , door veele zeer te pasfe komende verhaalen van ouden en laateren, en ook van den tegenwoordigen, tyd, zeer verleevendigd wordt:'terwyl de Oplieller niet in gebreke blyft om het fterk contrasteerende op veele plaatzen op te merken; dan , wy moeten de Liefhebbers, om voldoening, verzenden tot de Befchryving zelve: waaromtrent de Öpfteller, in 't flot, ver-  der stad parys. 423 verklaart: „ Hier mede hebben wy onze om- en doorwandeling dier zo uitgebreide Stad ten einde gebragt; overal waar wy eenige voornaame Gebouwen of Kerken aantroffen, dezelve, zo al niet befehreeven. dat ons beftek niet duldde, ten minften,aangeftipt. Zeer mogelyk is het ondertusfchen, dat ons nog wel een enkel Kerkjen , Hotel of Theater, die hier in zo groote menigte zyn, ontfnapt is ; inzonderheid, wanneer die niet, of zeer twyfelagtig, op de groote Kaart, (naar welke deeze ver* klein de door van baarse l gemaakt is ,) aange weezen waren. Dit ondertusfchen is zeker, dat de Leezer, deeze Befchryving by de Kaart bezigende, een genoegzaam volledig denkbeeld van het aanmerkelykfte, wat in Parys gevonden wordt, vormen kan." Zeer zal hem tot dat einde te flade komen eene vry uitvoerige Aanwyzing om de voornaamfte Gebouwen , zo wel op het Plan, als de Befchryving zelve, in het Werk te vinden, agter het Werk geplaatst. Reis langs den Rhyn van Maintz tot Dusfeldorp, behel- ■ zende eene zo naauwkeurige als belangryke Befchryving der Steden , Dorpen en Vlekken, aan den oever des Rhyns gelegen. Benevens een zeer omjtandig bericht van den Wynbou'v , als ?ok van den geheelen Houthandel, toeftel en be/tuuring der Houtvlotten. Met Plaaten en Kaarten. Eerfle Deel. Maintz —— Andernach. Te Haarlem, by F. Bohn, 1793. In gr. Svo. iiii bl. Wie deeze Reis gedaan heeft, en wanneer dezelve gedaan is, blykt niet ten vollen. Alleen kunnen wy, uit eene Aantekening (bl. 163), opmaaken, dat hy, ten eenigen tyde,te Nieuwied ,in het Huis der Boekdrukkers-Sociëteit, woonde; en vinden wy , wat den Tyd betreft, fpooren naa den Jaare 1789. Eene toevallige ontmoeting (bl. 115) te Coblentz leert ons, dat de onbekende Reiziger deezen Tocht langs den Rhyn deedt en befchreef met oogmerk om het Reisverhaal te doen drukken. Oorfpronglyk is dezelve in 't Hoogduitsch opgefteld; en ons ftaat voor 'er eene Franfche Vertaaling van gezien te hebben. Die Uitgeever deezer Nederduitfche Overzetting merkt, in zyn Voorbericht, te recht op. ,, Alhoewel 'er bereids veele beichryvingen van den zo alouden als verEe a „ ruk-  424 REIS LANGS DEN RHYN. „ rukkenden Rhynftroom, en der Steden aan deszelfs oevers gelegen, voorhanden zyn, zal het echter den Nederlander niet verdrieten , dit getal met nog ééne ,, vermeerderd te zien : daar , in de eerfte plaats , de genwoordige Staatsomftandigheden den Rhyn een nieuw „ belang, in de gefchiedenisfen der Waereld, byzetten, ,, en de verderllyke verwoesting, welke den woedenden ,, Kryg op de hielen volgt, het herdenken aan den voorigen bloeiftaat van zommige Rhynfteden niet ontydig *4 maakt." Dit inzonderheid ten aanziene van het gryze Maintz , ten tyde des fchryvens van dit Voorberigt, door het Oorlogsgeweld befformd, meer byzonder opgemerkt hebbende, vervolgt hy: ,, Maar ook, ten ,, tweeden, alle Reizigers befchouwen en befchryven de „ plaatzen, die zy doortrekken, niet op dezelfde wyze; „ deeze zien dezelve uit een Staatkundig, geene uit een ,, Zedekundig, anderen wederom uit een Kunst- of Han„ delkundig, oogpunt. —— Onze Reiziger heeft genoeg„ zaam dit alles byeen getrokken , en zyn fchilderagtig ,, befchreeven Reistocht, welke hy voor de vierdemaal ,, gedaan heeft; (dit zal de Steller ces Voorberigts ont„ leend hebben uit des Schryvers Voorreden, voor de „ Hoogduit/che uitgave, welke onvertaald gelaaten is, als „ niets zonderlings omtrent het Werk zelve bevattende,) ,, met Oudheid- Gefchied- Zede- en Koophandelkundige, „ nuttige en aangenaame, aanmerkingen doorweeven; zo „ dat zyn arbeid, behalven het nut, dat de Nederland* „ fche Koopman uit de zo uitvoerige en nergens elders ,, zo voorkomende, befchouwing van den Wyubouw en ,, van den voor Nederland zo gewigtigen Houthandel, ,, trekken kan; ook om deszelfs, na de natuur en op de ,, plaats zelve gefchilderde tafereelen van den heerlyken Rhynftroom , den Nederlander in 't algemeen, wien* ,, Land dergelyke fchoonheden der grootfche Natuur niet „ oplevert, ten hoogften verrukken moet; daar ook zelfs tn de Geleerde zich niet zal beklaagen , zynen tyd aan „ de doorbladering van dit Werk befteed te hebben." Men moet, op het doorleezen deezer Reize , bekennen , dat de fchilderagtige Rhynftroom een Schilder met de pen aangetrolfen hebbe. Weieens vervalt hy, door deezen fchryftrant, tot het gebrek, 't geen hy zelve gevoelde , en met deeze woorden uitdrukt : ,, Het is in „ de daad moeilyk, zo iets fchilderagtigs te fchetzen, s, zonder in het gezwollene van den Poëtifchen fchryf- „ trant  REIS LANGS DEN RHYN. 425 " trant te vervallen, welke altyd het eenvoudig fchoone 1' der Natuur nadeelig is. (bl. 55)." Hiervan is niet vry te kennen de volgende befchryving : „ De hitte , van den onbefchryflyk fchoonen dag was reeds gebrooken, en de in 't westen gedaalde Zonne wierp ! nog heur blikkerend rood door de verdeelde wolken, " over de boschryke kruinen der bergen, welkers top, pen van dien goudgloed blonken. De avondklok hadt reeds uit den hoogverheven Kerktoren , zyn geluid over de ftille velden doen nederrollen, en in de wyde velden en heuvelen den vermoeiden akkerman en wyn„' bouwer in de armen der ruste en zyner wagtende s, gade terug geroepen, de bleeke Maan tradt reeds ag„ ter het donker woud ten voorfcbyn, en liet beur wit, ten zagten wederfchyn op den kronkelenden ftroom " fchitteren, eer ik, getroffen door die tooneelen, de her" berg bereikte." Dan men bedenke dat dit het einde was van eenen Dag , van welken de Schryver zegt: Deeze zo gelukkig als welbefleedde dag behoort in de daad tot den voornaamften en aangenaamften myns leevens. Dronken van aandoening over de ryke Natuur ' tooneelen, ging myn avond in ftille overdenking om." ' Terwyl wy als verlegen ftaan, om eene keus te doen van de waarlyk fchoon getroffene Schilderyen , valt ons oog op zyne Landfchaps-fchildery, als hy op den Rhyn tot de hoogte van de Trierfche Tol- en Overamptftad Boppard genaderd is. Men zie „ De heldere ftille Rivier vormt hier een zeer regelmaatige kom. Meu *! ziet zig in een langwerpig ovaal, door het ryk ge' ftoffeerde Landfchap, als ingellooten; aan de eene zyde gebergte, drie hoog opgeltuwd, waar het oog tusfchen *, ftruiken eene hermitage gewaar wordt, en onder de5 zelve de Stad met heure zwaare muuren, kloosters en " kerktorens; aan de andere zyde wynbergen met afper" kingen en wegen doorflhigerd, en aan den voet met " wachthuisjes , hutjes , vischnetten en overvaarende '*' menfchen, geftoffeerd; in 't verfchiet Kamp, voor zig " de vreedzaame Dorpen Niedersburg en FU/en, tusfchen " akkers en vrugtboomen gelegerd , en boven , in een " dikbewasfen donker woud, van. den lachendeu Jacobs* berg. een fchoone ruime hof- en lustplaats der gewee!' zene Je/uiten van Coblentz , welk de op- en afgaande " fchepen, zonder bemerkt te worden, befpiedt. Dit alles " vormt en verfterkt het romaneske deezer ftreek, dat Ee 3 » zit  42Ö reis langs den rhyn. ,, zig fomwylen met het verhevene vermengt. — Doch „ is het mogelyk, al het fchoone, alle de verfcheide af„ wisfelingen, de vevbaazende vertooningen voor 't ge» zicht; op te merken en te befchryven!" Dit wekt by den Reiziger eene Ipraakwending aan den jongen Landfchaps-fchilier, welke wy zullen overneemen, om veel fchilderagtigs, elders uitvoeriger getekend,by een te vinden. „ Hier, jonge Landfchaps-fchilder! hier opent ,, zig voor u de rykfte School. Het tafereel der „ waarheid ligt u iteeds voor oogen,en biedt u meer dan ,, alle de fchatten der rykfte galleryen en kabinetten der waereld. Mogten toch onze jonge Kunfteuaars, gelyk „ swaneveld en sachtleven , sciiultz eil wanns- „ kirsch deeden, de oevers van den Rhyn bezoeken; hoe veele duizende onnoembaare voorwerpen zouden zig niet vanzelve aan hun voorttellen, welk zelfs het vindingryklte vernuft niet in ftaat is uit eigen dich- ,, trrlyke krachten voort te brengen. Het oorfprong- lyke overtreft alle kunst van navolging. - - Welk een tekenfchool tusfchen deeze ftille en egter bewasfen ber„ gen en hangende klippen, aan welkers voeten de edel,, fte Rivier van Duitschland zig in de onderfcheidenlte „ kronkelingen flingert! Welk eene menigte belangryke „ en verhevene voorwerpen, door de Natuur reeds in regelmaatige orde ontworpen , en in verrasfende har- moniserende groepen famengefteld! Hier zagtlyk ,, afhellende fchaduwryke henvelen, die, door de lieflyke zonne verguld, blinken daar gefcheurde rotzen, „ van welke beeken of wilde regenplasfen nederbruis,, fchen, en in welker holen en uitftekken, treurige over., blyfzelen van vervallen Sloten, de wooningen van lang verdweenen Helden, met mosch, braambeziën en vaal,, groene {buiken, bekleed, het bevallig ontroerende in ,, het landfchap verwekken : oude gryze wouden, die zig met ontzag wekkende deftigheid tot boven de wolken „ opRapelen, en den prachtigen gezigtskring plegtig be- „ fluiten. Bontgekleurde dorpen en kloosters, kapel- ,, len en torens , molens en afzonderlyke hoven met ,, boomen omflooten bezeilde fchepen en belaaden aaken, vaten, en ten deele overeind ftaande baaien, die den ledigen aanfehouweren tot fteun en ruste dienen, „ en met welke zig het gevoel van het arbeidend febeeps„ volk verbindt. Dit aiies op een kleinen afftand met de ,j overal groenende en lachende Natuur gelukkig veree- ,, nigd  REIS LANGS DEN RHYN. 427 - nigd te zien welk een voedzel verCcliaFt dit voor „ den geest! welk een uitmuntend voorbeeld voor^den jongen, zich zelf oefenenden, Landfchapsfchilder!" Naa dit alles zou men zich zeer vergisfen, indien men deeze Reis, als geheel uit Tafereelen van Rhyngezigten, aanmerkte. Niet weinig, tot de Oudheidkunde behoorende, treft men in de Stad- eu Plaatsbefchryvingen aan, en wordt het duistere der Oudheid door veelvuldige Aantekeningen, aan den voet des blads toegelicht. Terwyl de tegenwoordige toeftand der Steden zyn deel krygt. In het mededeelen der berigten blykt des Schryvers recht mzigt van het belang des Handels , van de voortzetting der Weetenfchappen en den Menschdomtne nutte kundigheden, niet alleen in de verhevene takken van Taalgeleerdheid en Wysbegeerte, maar ook van Burgerlyk Onderwys. Was het niet te uitvoerig voor ons bellek, wy zouden overneemen 't geen hy van de Inrigtingen te Coblentz vermeldt; en byzonder die het Kweekfchool van Schoolmeesteren betrelfen. Een ftuk van zo veel aanbelangs, en waar op thans de aandagt van veele Leden der Nederlandfche Maatfchappy: Tot Nut van 'f Algemeen, gevestigd is, en die hier wel eenige aanleiding tot het ontwerpen of verbeteren van hun Plan kunnen vinden. Door de fchikkingfen te Coblentz door den Keurvorst gemaakt , door de' medewerking der Geestlyken , door de voordeden en voorregten aan de Schoolmeesters gefchonken, die in de Reis zelve moeten geleezen worden, heeft men een daadlyk beftaan gegeeven aan eene verbetering in het Schoolweezen , welke den gevoeligen Schryver doet uitroepen: „Gelukkige tyd voor eiken Vriend van 't Menschdom! waarin men dank zy „ der goede Voorzienigheid ! alle takken van nut- „ tige en aangenaame Kundigheden, niet alleen voor den ftand der Geleerden , maar voor eiken beminnaar van s, het goede en fchoone in 't gemeen bearbeide , en den mensch , door de vereischte befchaaving van geest en ,, lichaamskragten , fteeds meer tracht voor te bereiden „ tot dien graad van volkomenheid, welke hy ongehinderd in toekomende tyden,onder de befcherming en het geleide ,, van belanglooze en menschlievende aanvoerders, kan en s, zal bereiken; in welke de waarheid, door de verheven., fte Throonen van Duitschland, geëerbiedigd en gehoord wordt, in welke de Regenten, de Wysgeeren, in het Ee 4 „ Ka-  428 REIS LANGS DEN RHYN. Kabinet, op den Rechterftoel, en in de Studeerkamer, ,, eendragtig werken, om bygeloof, zelfbelang, volksver„ drukking, kabaaien, veragting van den geringeren ftand, „ onweetendheid en onbefchaafdheid onder den gemee„ nen hoop, allengs uit te roeijen , en de Pvegten der „ Menschheid tot het meetfnoer hunner Wetten en Voor„ ftellen te maaken." De befchryving van het Nieuw Paleis des Keurvorsts is fchoon, en toont de Reiziger hier, gelyk elders, een bevoegd Kunstregter te weezen in 't geen tot een goeden imaak, en wel byzonder tot de Schilderkunst, behoort. Met Nieuwied is de Reiziger zeer ingenomen, en geeft een gansch voordeelig berigt van 't geen de tegenwoordige Vorst frederic alexander doet om zynen kleinen ftaat welftand te bezorgen; door Vlytbetoon en Handel aan te moedigen , Buitenlanders te lokken. „ Alom „ heerscbt," fchryft hy, „ in dit kleine Graaffchap, dat „ eerst onlangs tot een Prinsdom verheven is, leeven en „ werkzaamheid onder de Ingezetenen , die uit omtrent ,, 1500 Huisgezinnen beltaan ; overal een ftreeven naar „ meerdere befchaaving en hoogere volkomenheid. Ver- draagzaamheid en Vryheid in den Godsdienst, in den- „ ken en handelen. De Belyderen van allerlei Gods- „ dienstgezindheden, Gereformeerden, Lutheraanen, Hern„ hutters , Mennoniten , Quakers , Roomfchen , Jooden , ,, enz. woonen hier vreeuzaam by elkander, en bieden „ de een den ander broederlyk de hand." —— Zeer gunftig is zyne Befchryving van de Hernhutters, of zogenaamde Moravifche Broeders. Eene Kaart van den Rhynftroom, van Maintz tot An~ dernach, of zo verre dit Deel loopt, helpt den Leezer om hem die Rivier langs te leiden, en is 'er , tot verfraaijing, een Gezigt op de Stad Maintz bygevoegd. Uit de bygebragte Staalen zullen onze Leezers hebben kunnen zien, dat de Vertaaling deezes Werks in gelukkige handen gevallen is. Wy verwagten eerstdaags een tweede en laatfte Deel. Schet.  J. E. de witte, schetzen. Schetzen voor het Menfchetyk Hart, door j. e. de witte , Junior Tweede Deel. Te Amflerdam by de JVed. T. Döll , 1705' I In gr. Svo, J ' Hoewel niet allen van evenveel gewigts, laaten zich, egter, deeze Schetzen, in een uur van uitfpanninge, met jenoegen leezen. In 't byzonder durven wy dezelve aan de Jeugd, zo van de eene als van de andere Sexe, wanneer de leetlust by haar begint uit te botten, gerustlyk aanyryzen. De flukjes zyn, meestal, kort, en loopen af wanneer de nog niet gevestigde aandagt begint te verflaauwen. Daarenboven zyn de gevoelens edel, menschlievend; de bevordering der deugd is een doorloopende Karaktertrek deezer Schetzen. Voor 't grootfte gedeelte bevatten zy korte Geichiedenijfen, Voorvallen, Ontmoetingen , gelukkige of rampIpoedige Ukkomften, terwyl men,tusfchen beiden, eenige korte Dichtflukjes aantreft; omtrent welke wy moeten getuigen, dat dezelve niet onduidelyk uitwyzen , dat de Heer de witte, zints hy zyn werk heeft gemaakt van de beoefening der Dichtkunde, in de edele kunst aanmerkelyke vorderingen heeft gemaakt, in vergelyking van zyne vroegere Dichtproeven. Daar de meeste Schetzen te lang zyn om te kunnen geplaatst worden, deelen wy het volgende Dichtftukje mede; het heeft lot Opfchriit: , uw hart zy uw rechter ! „ Natuurgenoot.' myn Ziel, door uw belang gedreeven; ,, Vondt altoos in uw heil haar eigen heil bereid: „ 'k Ben dikwerf zwaar beproefd, in myn verbitterd leeven; „ Doch fleeds bleef menfchenmin myne enkle zaligheid! Eene ondervinding, uit den rampfpoed voertgefprooten, „ Bewees my dat op aard ons waar geluk niet woont; » De braaffle flerfling wordt uit zynen rang verflooten, „ Terwyl het wuft geval de onwaardfle zotten kroont! ,, Doch't Hart, myn Stof genoot! ons hart moet ons waardeeren„ Als alles ons verlaat, blyft ons V gewisfe by • „ Gewis, ons eigen hart moet ons het eerst vere'eren, „ Dan flappen wy, vol moed, een berg vol ramps op zy! „ Het kleene leevenswebbe is fpoedig afgefponnen; »• De Jcepter en de ploeg zyn een, in V oog van God; „Doch, fpreekt het hart ons vry — heeft men het kwaad verwonnen „ Dan is elk mensch een Forst, hoe ook vervolgd door "t kt'. E e 5 „ 't Zegt  430 J. E. DE WITTE, SCHETZEN. ,, V Zegt weinig of dee ze aarde om toelacht met haar zegen '% „ Dan of een ftormörkaan oi:s kromt in diepe eltend; Geloof me, ons hart alléén moet onze daaden weegen, „En, als 't die edel vindt, is alles wel in 't end.' Mengelingen , door petronella moens en bernardus bosch, J/ie Deels \fle Stukje. Te Amjleldam hy J. L. van Laar Mahué't, 1793 In gr. Svo. 186 hl. TWTa eene Opdragt in Verfen aan den Burgervader henrtk Ju*** hooft lanielsz. , deelen Mejufvr. mo .ns en de Eerw. hosch , in dit Bockie een aantal ttukken mede , wegens hunnen verfchiü' nden inhoud te recht met den naam van Mengelingen bcftempeld. Zy draagen de volgende Opfchriften. Aan den l'rede. De Godsdienst van den .Mensch. Het Patrietismus. Vad'tiar.dsliefde. De verlichte agttiende Eeuw. Overdenking in eenzaamheid, terwyl het gefchut der Franjeken cn Oostenrykers ten donderenden W 'eergalm wyd en zyd verfpreidde , den vijlen ■van Slagtmaand 1792. Vryheid en Gelykheid. Vrye Zanglust, in een fckoonen Nacht. Aan den Nacht. Kare'. d» IXfe, Koning van Frankryk : aan de foorjlanders der Dwinglandy. Over den Slaavenhandel. NB. Geenzins ten voordeele van denzelven. Byvoegfel uit u. j. frossard. De waare Vriend der • Vryheid. Het kenmerk der Goddelyke afkomst in de menfehelyke matuur; en charlotte aan selinde, over den dood van haar' Vriend- De meeste deezer Onderwerpen zyn zeer wel behandeld, en treffen den gevoeligen Leezer. Een voorbeeld daar ■van geeve het volgend Stukje, van de overdenking in Eenzaamheid , by het hooren van. het gefchut. „ Moordend gelu'd 1 dat door de ftilte akelig heenen rolt," waarom v rdryft gy nog de kalmte, die my begon te overfchaduwen ? Het losbrandend gefchut brult nog om de overwinning; elke fchok verkondigt den dood - myn hart beeft, ó God.» we ligt eindigt het leven van een' nuttigen medeburger der waereld op dit tydllip weliigt dringt een kogel in zyn hart, en verfnoort terwyl het lo.-barftend geluid nog dommelt, een 'leven dat niets dan zegen en geluk om zich heen verfpreidde. Moorflvk valt op dit oogenblik de branflre Vader van een foekoodyk b oeijend gezin ; vruchtloos zal de verlangende Echtvriendin naar hem uitzien — vrudnioos zal zy haar' Zui- geling het vaderlyk welkom leeren (lamelen vruchtloos 'i «uilen de huppelende kinders de vleijende armpjes naar hem t citftrekken nooit, nooit zullen zy hem wederzien! ——>' Neen ongelukkigen ! uw liefling uw befchermer, ligt onder de vertrapte dooden ongekend en geplunderd zal hy ï ©p het Slagveld door den overwinnaar begraven worden, ■ EI-  Mengelingen van p. moens en b. bosch. 431 Elke fchoot voert eene koude rilling door myn bloed, en mv»e verbeelding verliest zich in doodelyke tekeningen Achtbaare Grysaards hggen met den dood te worftelen naast bloeiende jongelingen , wier vermorzeld brein wyd en zvd heen !?at\TT lJler,mh een erfele Menfchenvriend met het gebed der tederfte broederliefde op de verbleekende lippen —f en tl %°, Se b°oswicht> gevoelloos en wraakziek in den Krve gewikkeld, blaast op de borst des grootmoedigen al vloekend den jongden adem uit. Daar gilt de wanhoop ; gnds rmeekt de Vriendfchap en geheel de natuur ftaart me weemoedS angst op den uitflag des ftryds. weemoeüigen Aardsenglen! kunt gy traanen weenenf Weent dan, terwyl de Menschheid woedt; IVeent als geweld en wraak vereenen, Belust op rookend Menfchenbloed. Meêlydende Engten! ja uw traanen Zyn paerlen voor uw hemeldeugd —— Zy fehittren op de Zegevaanen, Die 't glorypad der onfchuld baanen, Als morgendaauw van reine vreugd. Waarom die wreede mo'ordtooneelen? Ach! kan de hand der broedertrouw Geen waare grootheid wakker ftreelen ? Moet /mart moet duldelooze rouw De Zegepraal des rechts verzeilen ? Moet zo veel bloed dan 7 offer zyn, Als moed der heldenborst doet zwellen ' En weerloosheid haar juk voelt knellen , Weleer misleid door ydlen fchyn ? é / Verwoesting brult uit yzren monden, De Wapenkreet ontroert natuur; Het kod, naar V broeder hart gezonden, Bereidt het yslykst jlervensuur. Neen Held! die V zuchtend recht verdedigt. Geen wraak onteert uw dapperheid; Nooit wordt uw grootfche ziel beledigd; Als ontrouw zich met V recht bevredigt, Dan wordt uw vriendfchap majefteit. 4f De Menschheid heeft zich zelve ontluisterd Zy boodt haar hand aan Dwinglandy • ' Nu ziet zy zich vertrapt, gekluisterd, &n Jtrjdt ztth— fchoon al worstlend vry. 9 God!  43? MENGELINGEN VAN P. MOENS EN B. BOSCK. S God! haar grootheid zal herleeven; De trotschheid heeft haar jeugd misleid; Haast doet zy aardstirannen beeven, Haast durft zy naar volmaaktheid ftreeven —- Bekoord door Englen zaligheid" Volgens openbaare bekendmaakingen , heeft men geen Vervolg van deeze Mengelingen te wagten : zo dat dit eerfte Deels eerfte Stukje te gelyk het laatfte Deels laatfte Stukje kan heeten. Be gevallen van peregrine picrle. Naar het Engclsch van den Heere smollet. Eerfte Deel. In 'sHage by I. van Cleef, 1793. In gr. ivo. 426 bl. Zy, die de Werken van sterne geleezen, en deszelfs vernuft bewonderd hebben, zullen geen minder vermaak vinden by het doorbladeren van pickle's gevallen ; in welken de Commandeur trunnion het zelfde luimig karakter bezit, dat tristram's Oom tobias overal doet blyken; alleen met die uitzondering , dat de eerde altyd van de Zee en den Scheepsdienst, de laatfte daar tegen van den Oorlog te land, zyne redenen ontleend. Eene menigte gevallen, die wy niet zullen fchetfen , nadien dezelve, in dit eerfte Deel, reeds 34 byzondere Hoofdftukken, met gepaste opfchriften, vullen, fchilderen de byzonderheden van een aantal zeldzaame karakters, zo wel, dat men hen, als waren zy levend voor o.ize oogen, ziet werken. Een bewys van het laatfte, en van het luimig karakter van trunnion, zal het volgend kort bericht kunnen opleveren. Een zeldzaame echtverbintenis aangegaan hebbende, zend hy, ter voltrekking daar van , zyne Bruid naaide naast bygclegeu Kerk, om hem aldaar op te wagten. Een proefhik van zyne galanterie willende geeven, ftygt hy, benevens zyn Luitenant, op twee Harddraavers, aan het hoofd van alle zyne trawanten en bedienden van het mannelyk gedacht, mede te paard gezeten , en uitgedoscht in de witte kleedjes eti zwarte bonnetten, welke zyne Scheepsroeijers voorheen gedragen hebben. Met deeze Equipagie trekt hy van zyn huis, of zogenaamd Garnizoen, naar de Kerk; doch door eene Hegge, welke in den weg Itaat, verhinderd wordende, om verdsr in dezelfde richting voort te trekken , lost hy zyn pistool, cn wend vervolgens naar de andere zyde, met de lyn van zyti voorigen Cours een ftompen hoek nmkjnde; terwyl de rest van het Esquader zyn voorbeeld volgt , zich beftendig in elkanders agterhoede houdende ; even gelyk een vlugt wilde Ganzen. De Bruid ongerust geworden zynde, over het lang wegblvvca van haaren Bruidegom; terwyl ter gelyker tyd de onbe- zuis-  BE 6EVALLEN VAN PERGERINE PICKLE. 43J zuisde drift eener nieuwsgierige menigte , eenige lieden half dood gedrongen, en verfcheidene Banken in de Kerk gebroken heeft, zend een knegt om te zien wat 'er hapert. Deeze verbaasd over den byzonderen optogt, en de wonderlyke manier van des Commandeurs reizen , vervoegt zich by hem, en verhaalt hem , met hoe veel ongeduld zyne Bruid en de Vrienuen hem reeds wagten. Op deeze boodfchap geeft trunnion ten antwoord: „ hoor eens hier, kameraad; ziet „ gy dan niet, dat wy ons haasten, zo veel wy kunnen? Keer „ te rug, en zeg aan die geenen, die u uitgezonden hebben, „ dat de wind omgefchooten is, zedert dat wy het anker geligt „ hebben, en dat wy nu genoodzaakt zyn te laveeren , en „ flechts korte gangen kunnen doen, uit hoofde van de naauw„ te van het Vaarwater ; en dat, wyl wy binnen zes ftreeken 3, van den IVind leggen, zy iets rekenen moeten op de mis- ,, wyzing en afdryving." God zegen ons.' Myn Heer', (zegt de Knegt) wat reden hebt gy toch, om op dit manier te ziegezaagen? Geef flechts uw paard de /poeren, en ryd al regt uit; tn ik wil 'er voor in/taan, dat gy , in minder dan een quartier uurs, voor de deur van de Kerk zult zyn. ,, Wat! vlak „ in den wind op? (antwoord de Commandeur,) wel hei! broer ,, liefl Waar hebt gy de Navigatie geleerd ? Hawser trun. ,, nion is de man niet , dien men hoeft te leeren, hoe hy hier, by den helderen dag, zyn Cours moet zetten, of hoe „ hy zyne eigen calculatie moet maaken. En wat u betreft, kameraad! gy kent de Zeilagie van uw eigen Fregat best." • De Courier keert hier op naar de Kerk te rug, en de Commandeur, door zyn geduurig overleggen, met zyn gevolg den hoek der Parstory, die boven wind van de Kerk ftaat, reeds zo goed als bezeild hebbende, klinkt ongelukkiglyk het muzyk van een party Jagthonden de twee Harddraavers in de ooren. Deeze zetten het plotfeling in een vollen ren, en, alle hunne Spieren uitrekkende, vliegen zy, met een ongelooflyken vaart, dwars het veld over, fpringen over heggen en floocen,en over al wat hun in den weg ftaat, zonder zich het minfte over hunne ongelukkige Ruiters te bekommeren. De Luitenant, wiens Paard dat van trunnion vooruit gerend is , be-grypende dat het eene groote dwaasheid en verwaandheid zoude zyn, wanneer hy zich, mét zyn houten been, vast in den. Zadel wilde houden , neemt zeer verftandiglyk de gunftige gelegenheid waar, om zich van het paard te laaten glyden, in een djgt met klaver begroeid veld. Hier op zyn gemak liggende, en zyn Kapitein op een volle galop ziende aankomen, roept hy hem met de gewoone fcheepsgroet toe: IFaar leid de reis? halo.' De Commandeur, in eene onbegrypelyke benaauwdheid , hem in het voorby vliegen overdwars aanziende, antwoord met eene beevende ftemtae: ,, Gy hebt goed praa- ,, ten, waarlyk! Gy legt daar veilig voor anker. Gave de He„ rael, dat ik ook al zo wel vertuid was!" — Deeze wensch ecli-  434 »E GEVALLEN echter wordt niet vervuld, dan na dat hy over een hek van vyf 1 dwarsboomen, vervolgens over een hollen weg heen gevlo. f gen, en door zyn Paard in een Rivier geworpen is, in weli;e I hy, als in zyn ETeinent leevende, weder tot zich zeiven komt, om het verlies van zynen opfchik aan de Omltaanders te beklaagen. Deeze opfchik moeten wy nog fchetfen , om dat dezelve karaktermaatig is. Hy had, naamlyk, ter eere van zyn trouwdag, zyn beste kleed van fyn blaauw laken aangetrokken, door een Kleermaaker van Ramsgate gemaakt, en voorzien met vyf dozyn zo groote als kleine pinsbekken knoopen. Zyu broek was van hetzelfde ftof, en met breede linten en {frikken aan de kniën vastgemaakt. Zyn kamifool was van rood pluis, met groene fluweele kleppen en gouden knoopsgaten. Zyne laarfeil hadden eene naauwe gelykenis, zo in kleur als gedaante, met een paar lederen brand-emmers. Zyn fchouder was verlierd met een breede buffels draagband, waaraan een byster groote houwer hing . met een gevest als dat vau een flagzwaard. En aan beide zyden van den zadel Itak een verroest piflool uk, geklemd in een holfter, met een beerenvel bekleed. Hei verlies van zyn knoopparuik en omgeboorden hoed, die anderzins in hunne foort weezenlyke zeldzaamheden wa- V ren, ftrekte geheel niet om de franiheid van het fchildery te \ verminderen. In tegendeel, zyn kaale kruin, en de natuurlyke \: lengte van zyn geele tronie, zich nu bloot voor het gez-icht vertoonende, zo bragt zulks niet weinig toe tot het zonder- | linge en klugtige van het geheel. Het verhaal, dat trunnion , aan de verbaasde omftaanders, i van zyn afgelegde reis doet, is niet minder luimig , dan al het voorgaande, en zal het flot van deeze Proeve uitmaakett. * „ Ja, zie daar, broertje lief," (zegt'hy tegen een der Hee- | ren, die hem in zeer beleefde termen gevraagd heeft, of hy I niet onder weg zyn medgezel is kwyt geraakt,) „ je zult mo- f „ gelyk denken, dat ik een vreemd flag van een mensch ben, 1 „nu je my zo wonderlyk ziet toegetakeld; inzonderheid,! „ daar ik een gedeelte van myn wand verlooren heb. Maar 1 „ het is, moet je weeten, zo toegegaan: Heden voor den 1 „ middag , de klokke tien uuren, ligtte ik van voor myn § „ eigen huis. met fchoon weder, en een frisfchen voordeeligenX ,, wind, Zuid-oost ten Zuiden , het anker; zynde myne destinatiet „ naar de naastbygeleegen Kerk, op de Huwelyksvaart. Maat! „ nog naauwlyks waren wy een quart myl onder zeil geweest,! ,, of de wind, omfchietende , woei ons vlak in ons bakhuis;! „ zo dat wy , gelyk je ziet, wel genoodzaakt waren, deal „ ganfchen weg over te laveeren. Des niettemin hadden wy! ,, reeds byna tot het gezigt der Haven opgeloefd, toen deeze | „ onze Paarden, in een oogenblik, voor den wind omvielen, en , I niet meer naar het roer willende luisteren, als blikfems met! „ my en myn Luitenant voortfchooten. Hy had bet geluk,!  van peeegsine picele. 435 () dat hy, binnen kort, op een goeden grond ten anker kwam. „ Maar ik, armen drommel! ik wierd over Rotfen, Banken en „ Welgronden heen gevoerd , zo dan ik eenige goederen over „ boord moest werpen; onder anderen een allerbeste knooppa„ ruik, en een hoed met goud boordfel. Eindelyk ben ik in. „ vlak mater, en op een goeden grond gekomen." Wy kunnen niet ontveinzen, hier en daar, in dit anders bevallig Werk, eenige losfe uitdrukkingen aangetroffen te heb» ben , die , offchoon dezelve met het karakter der handelende perfoonen al overeenkomilig mogen zyn, in het hart van zommige Leezers zulke indrukken nalaatea , aan welke wy uier. gaerne onze Jeugd zouden overgeeven. Mogelyk, dat men,by het vertaaien der volgende Deelen, gepaster, of liever minder ©ntftichtende, woorden vindt! Wysgeerige Staat- en Historie-kundige Brieven, tusfchen een ge. voelig Nederlander, en 'V beminnelykfte Batavifche Meisjen • door den Schryver van het Dichtjtukjen de Egaiiteit. 2de Stukje. Te Amflerdam, by J. L. van Laar Mahuët. In gr. %vo. 48 bl. Wy hebben, ten opzigte van het Tweede Stukje deezer Brieven, te rug te wyzen tot het geen wy van het Eerfte gezegd hebben (*). Niet meer dan dit, pryst zich het tegenwoordige aan. Leonard, die op eenen zo wydver- fchillenden denktrant fchreef, daar toe bevvoogen door een Verraad, welks kennis wy toen dagten dat ons zou ontknoopen hoe hy zichzelven zo ongelyk was, laat ons , met hec beminnelykfte Bataaffche Meisjen, des in dezelfde onzekerheid, als hy fchryft: ,, Het .Verraad, waar van ik het voorwerp ,; gewéést ben, begeer ik zeker voor u te verbergen, 'c ,, heeft ook reeds al zyne werking verlooren, ja het is alreê „ geheel uit myn hart verbannen: gy weet, dat ik, in der„ gelyke gevallen , de gelukkige eigenfchap van vergeetig te „ weezen bezit." Dan wy ontdekken, in dit vervolg der Brieven, dat leokard, de Held deezer Brieven, getrouwd is aan de braave charlotte, die hy, als eene beste Huisvrouw, hartlyk lief heeft; maar dat hy ook sophia, het beminnelykfte Bataaffche Meisjen, bemint. „ 't Is zo," fchryft hy aan zyn Vriend ehlhart, „ ik ondervind werklyk, en heb het reeds een langen tyd ondervon,, den, dat ik en chaklotte en sophia tevens kan beminnen: „ 't geen ik charlotte aitoos heb toegevvenscht bezit so- „ phia maar de braave charlotte zal my nimmer ver- „ oorlooven het te belyden en aan de geheele wereld te I toonen. Zy gelooft, dat het alleenlyk vnendfchap is, „ die ik voor jophia gevoel , en nimmer zal ik haar doea „ bezeffen , dat liefde en vriendfchap eene zelfde zaak is, „ on- i') Alsitnetnt Vaietl. Lettcroif. voor 't Ja*r 179,. ifte St. bl. 557.  4*,6 ivvsgüerig2 , ekz. brieven» onder tweederleie beuaaraingen uitgedrukt; benaamingen, die ,, alleenlyk te kennen geeven, tot welke Sexe het beminde „ voorwerp behoort. Zo zy ooit vermoedt, dat ik so- „ phia bemin, niet als Vriendin, (volgens haare denkbeelden,) maar als Minnares, dan zal de jaloufy haar voor myne oogen weg doen kwynen , ik zal de moorder worden van eene ,, getrouwe Vrouw, en, ó God! wat zal myn hart daar by te ,, lyden hebben! want ik bemin haar waarlyk, of kan men be„ minnen en moorden te gelyk? nu reeds, nu zy nog niets „ van myne verborgene liefde vermoedt, nu reeds kwelt hec my te weeten,dat zy op myn hart bouwt als op een rots....." Op den raad zyns Vriends, om alles voor charlotte verborgen te houden, en zich dan vrymoedig in het bezit van eene Vriendin als sophia te verheugen, vraagt leonard, maar beste ,, Man! zal ik uw raad altoos kunnen opvolgenv Gy kent my, nen leevendigen • aart, en myne natuurlyke aanlage tot ver» ,, rukking?" In de daad, zyn toeftand is hoogst gevaarlyk. Hy fchryft, „ de bevallige sophia is myn Huisvriendin, de hart» „ vriendin van charlotte!" En wil men weeten met welk eert oog hy de eerscgemelde befchouwt, hy zegt het ons in de» toon der verrukking. „ Toen ik deezen Brief begon, verliec „ zy haare Vriendin, en ik had meer dan twee uuren haar aan- „ genaam byzyn genooten. Zy was in een thans zeld- „ zaam, maar weleer gewoon, opgeruimd humeur; zy dartelde ,, voor myne oogen als een fpeelende bevalligheid het „ leevendigst genoegen had zich op haar gelaad geplaatst -— „ de liefde fmeedde in haar hemelsch fchoon oog fchig„ ten, die, als onafgebrooken, elkander opvolgende, van daar „ in myn hart invloogen de bevalligfte glimplach, die „ haaren mond verfierde, gaf my alle oogenblikken verzeke- „ ring van haare liefde ó ! hoe zat zy daar! de mede- ,, heerfcheresfe over myn gevoelig hart, hoe zat zy daar in „ alle haare bekoorlykheden! betoverend als eene weldaadige ,, Godin! hoe verrukkend was haar zacht kleurig en be- „ vallig plooiend tooizel." Veirukkende Gedagten voor het Ledikant van criARL0TTE,waar mede dit Tweede Stukje afloopt, fluit hy met deezen uitroep: — „ Sophia! ik beef! kom zie haar rusten de geluk- ,, kige ! zie haar rusten, en laat uwe tegenwoordigheid my ,, eene afleiding veroorzaaken, op dat myn hart bedaart „ ik ben my zeiven niet " Waarop zal dit alles uitloopen ? .. . . Wy weeten het niet te raamen In deezen Brievenbundel komen , behalven kleindere Dichtftukjes, twee uitvoeriger, het een van een peinzend Dichter, leonard's Vriend, getyteld: Schets van 't Charaiïtcr eens Boezen en eens Braaven Mans, in verfchillende Standen van het leeven. Het andere voert ten opfchrift: De Huishoudelyke Egaiiteit. In beide ontbreeken geen floute trekken; doch de fchoone en waarlyk verhevene hebben wy niet kunnen vinden»  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Bybel vertaald, omfchreven en door Aanmerkingen opgehelderd. Agtjte Deel. Te Utrecht en Amjterdam, by G. T. van Paddenburg en Zoon en J. AUart, 1723. In gr. 8vo. 613 bl. ) Ondanks de zwakke lichaamsgefteldheid, met welke de Eerw. van vloten, by aanhoudenheid, blyft worftelen, behoudt, nogthans, dezelve genoegzaame iterkte van geest, en lust tot oefeninge, om zyn Bybel werk onafgebroken te kunnen voortzetten. Wy verheugen ons over het geluk, welk zyn Eerw., ten dien opzigte, geniet. Jammer, immers, ware het, dat 's Mans arbeid, aan het nuttigfte aller Boeken, en door welken aan alle hoogfchatters der Openbaaringe geen kleine dienst gefchiedt, door lusteloosheid, van den kant des lichaams ontftaan, moest worden afgebroken. Het thans atgegeeven Deel bevat de Voorzeggingen en de Treurzangen van jeremia, nevens het Boek van ezechiel. Volgens aankondiging, in het Voorberigt, zal met het Negende Deel het O. Testament beflooten worden. De uitvoering is hier de zelfde, als die der voorgaande Deelen. In de Inleidingen tot de Voorzeggingen, geeft de Heer van vloten berigt van jeremia's lotgevallen, karakter, fchryfftyl en verdere byzonderheden, hem en zyne amptsbezigheid betreffende. „ Jeremia ," fchryft van vloten, „was een mensch in geaartheid vreesagtig, „ die een ftil leeven, zonder de minfte inzichten, boven „ alles waardeerde, evenwel onder dat alles niet koel, „ en onaandoenlyk, maar hartelyk zyn Vaderland bemin. ,, nende ; hierom doet zyne zagte geaartheid hem niet „ ftreng dreigen, maar ftil in zich zeiven klaagen, en „ zugten onder dat beftaan." Omtrent de Treurzangen is van vloten van oordeel, dat dezelve, niet zo als josephus en hieronymus , en in laatere dagen j. n. michaeus , gewild hebben, als Treurliederen op den dood van Koning josia, maar als onderfcheidene Gezangen , moeten befchouwd worden ; ieder op zich zelve lett. 1704. no. 10. Ff ftaan-  43' de bybel flaande, die door verfchillende orde en maat zich onderfcheiden, en ieder eene byzondere omftandigheid bezingende, ëzechiel was, volgens den Heer van vloten, een tydgenoot van daniel en van jeremia; met den eerften, egter, flegts by gerugte bekend; doch, met den anderen, in eenige verftandhouding leevende. In de voordragt van zaaken munt ëzechiel uit, in het ftuk van orde , boven alle de andere Propheeten. Dat hy veel Chaldeeuwsch in zyne Opftellen brengt, laat zich verklaaren uit zyn verblyf als balling in den oord, alwaar zulks de landtaal was. Zyne manier van profeteeren koomt meest overeen met die van daniel en zachaeua; doch zyn voordragt bevat minder van het profeetisch-poëti1'che ; voerende hy meestal eenen ftyl, die niet alleen Ondicht is, „ maar zelfs de voordragt van de publieke „ monumenten der Oudheid fchynt te volgen, door her„ haling van zaken, en eene zelfs ftotende opeenftapeling van fpreekwyzen:" hoewel hy, voor 't overige, voor het profeetisch, dichterlyke niet onbekwaam wast waarvan zyn bezingen van het lot van Tyrus tot eene proeve kan verftrekken. Zeer voldoende, intusfchen , Vaderlandlievend zelf, was, volgens van vloten, de reden van zulk een min befchaafden voordragt van ëzechiel. „ Had hy dichterlyk gefproken , hy zou min,, der vatbaar voor zyne landgenooten geweest zyn, die, „ door de geweldige fchokken van den Staat,den oorlog„ zuchtigen geest die 'er heerschte, in hunne befchaafd„ heid, zeer verre terug gegaan waren; hierom bediende ,, hy zich meestal van verbloemd voorftel , ryk in uit„ voerige beelden; en meestal zulken die grof en ftout „ zyn, en diehen moeten om zoortgelyk gevoel op te „ wekken." Tot eene proeve bepaalen wy ons thans by een gedeelte van het Vierde Hoofdftuk van ëzechiel. IV. hoofdd. ,. Vs. i. Gy, menfchen kind! Voorziet u van een tichel„ fteen, legt die voor u, en maakt daarop eene tekening van „ de Stad Jerufalem. „ Vs. 2. Tekent een beleg rondom haar, bouwt houten torens rondom haar , en werpt eenen aarden wal op tegen „ haar; tekent legerbenden tegen haar, voert van rondomme „ tegen haar ftormrammen aan. „ Vu 3. Voorziet u vervolgens van een yzere plaat, fielt „ die  DOOR VAN VLOTËNi 439 *, die als een fchut tusfchen u en tusfchen die ftad; drukt me. uw gelaad het bevel tot belegering uit, en doet als of gy „ ze belegerd ; dit zal een teken voor het huis van Israël „ wezen. „ Vs. 4. Legt u dan neder op uwe linkerzyde, en helpt de ftraffen van Israëls huis dragen; zo veel dagen als gy daar* „ op liggen zult, zult gy hunne ftrafen dragen." t. Toen ik dus opgefloten en gebonden lag, wierd my ge* last van Jehovah , my eene vlakke fchyf van kleiaarde, als eene ongebakke tichel, te laten bezorgen, en daarop, met eer* graveeryzer , het ontwerp van de ftad Jerufalem te tekenen» 2. Verder moest ik rondom die ftad eerst een ontwerp van influiting, door de figuur van zekere kasteelen maken; vervolgens van een formeel beleg door een aarden wal, waar agter legers benden en tenten beveiligd lagen ; dan rondom aan de ftadi wallen de inftrumenten, by het ftormlopen in gebruik, daarby tekenen. 3. Daarop moest ik my laten aanreiken eene yzeren plaat, waarop de vladen gebakken wierden ; die moest ift plaatzen laten tusfchen dat plan van de ftad in myn gezicht; myn gelaad moest evenwel de trekken van angstvalligheid beenouden , den belegerden eigen ; en ik moest met gebaarden het voortzetten van het beleg uitdrukken. 4. Ga dan, dit verrigt hebbende-, liggen, nogthans zo, dat gy beftendig op uwe linkerzyde rust; in de houding van eenen boeteling moet gy dus de verdiende ftraffen van het ganfche huis van Israël helpen torsfen; zo veel dagen als gy in die geftalte ligt, zulÈ gy gerekend worden haar ftraf te helpen torsfen." ,, IV. Hoofdft. Vs. i* Het is niet vreemd, dat de landge„ nooten van ëzechiel in dien tyd aan niets minder dag* „ ten, dan aan een beleg der ftad Jerufalem; de afhan„ gelyke Koning had een bezoek aan 't hof van Babel gegeeven, en het feheen dat alles in goede verftand., houding was met dat hofJ' ,, Vs. 2. Ik vind de gedagte van venema geestig, ,, fchoon een weinig gedrongen , evenwel geeft ze nog „ de dragelykfte verklaring; de yzere plaat verbeeld, naaf de gedagte der Jooden, de Egyptenaaren, die hem be,, letten het ontwerp verder af te maken, zo als hy by de belegering begonnen had." ,, Vs. 3. Israël moet hier weder in de ruimfte betê* kenis genomen worden ; de inwooners van dat ryk waren voor een gedeelte wel ballingen, maar ook voöf ,, een gedeelte in het land gebleven, en onder het be« ,» wind der Koningen van Juda gekomen," Ff a P*t%  440 DE BYBEL „ Vs. 4—17* Dit zinnebeeldig voorftel is voor onze s, ooren vreemd ; geen wonder dan, dat elke Uitlegger „ byna eene gedagte op zich zeiven heeft;het vlyd dunkt „ my eenvouwig het allerbest dus : twee verfchillende zaken drukt ezkchicl in zyne gedragingen uit; hy ,, draagt de zonde van het huis Israels in zyn eigen perzoon, dit verftaat een Indiaansen Wysgeer beter dan wy, fchoon de Jood dit uit zuiverder grond van zyn Livitiefche dienst ontleend had; die draagt hy 3 s, dagen, welke voor jaaren gerekend worden, om dat het „ zinnebeeld voor de jaaren niet vatbaar was; zulks nam „ dan een aanvang met de fcheuring der beide ryken, „ om dat toen de afgodery, ftaatkundig befchouwd, den «, Godsdienst van het land v/erd, met eenige zuivere „ voorftellingen daar onder; dan drukt hy den toeftand „ van het belegerde Jerufalem uit in zyne Ieevenswyze „ en ligging, den tyd van 390 dagen. Nog twee by,, zonderheden worden dan daarenboven zinnebeeldig; de toeftand in de laatfte 40 dagen zyn dan meer boet* „ doende voor de ftad , en onder zyn dragen van de ,, verheffende rampen in de laatfte 40 dagen, door mid,, del der Babyloniers; op zyn linkerzyde liggende, was „ zyn regterarm nog vry; Jerufalem, fchoon ingefloten, „ had nog eenige kragten tot verweering; maar de laat- He 40 dagen op de regterzyde liggende,was hy gansch „ weerloos , uitdrukkende den toeftand der ftad, door „ pest en honger bykans in den weerloosften ftaat gebragt; „ in zo verre hy de nationaale zonden droeg, worden de dagen voor jaaren gerekend , en dan zyn 40 dagen ,, voor Judaas nationaale zonde 40 jaaren; dit valt on- der josia's bewind; hier ontbreekt ons het gefchied., kundige; de Godsdienst moest toen ten opzichte van „ de afgodery een verzwaarenden zwaai gekregen heb- ben, ons onbekend: want die jaaren te berekenen van „ den tyd, dat jbremia begon te profeteeren, is my te „ flaauw. Hier blyft my daii eene donkerheid; wy kun- nen hier nist dwalen, om dat die 40 dagen tot de jpo behooren, en daarvan niet onderfcheiden worden dan alleen daardoor dat zy meer verzwaarende zyn j „ voor het naaste geloof ik , dat dit byzonder de ko- ninklyke familie van david fbetreft. Vraagt men ,, nu nog over het geheel, of dit ryke tafereel van zin„ nebeelden louter fchildery is ? Het komt my voor, dat 3, het naïve daarin gelegen is, indien de Profeet in 390 „ da-  door van vloten. 441 ■".dagen dit alles letterlyk ondergaan hebbe; hy fpreekt *, fterker door zyn Jeevenswyze geduurende dien tyd, ■■' dan hy met zyne redenen immer konde doen; is dit " voor iemand te onwaarfchynlyk en te onnatuurlyk, dan " blyft hem nog overig, geduurende die dagen, zich voor te ftellen, dat hy in tegenwoordigheid van 't volk ** die houding alleen hadde , ook die leevensvvyze , als #) hy in tegenwoordigheid van eenig Judeër at of dronk." Gaarne hadden wy des Heeren van vloten's Vertaaling en Uitbreiding van het geheele Vierde Hoofdftuk onzen Leezeren willen onder 't oog brengen. Te groote uitgebreidheid verbiedt ons dit. Men vergenoege zich daarom met de algemeene Aantekening, als behelzende 's Mans gedagten over de bedoeling der vermaarde zinnebeeldige voordragt. Nogthans kunnen wy ons niet wederhouden, om nog een plaats te gunnen aan bet Vs. 12, als een ftruikelblok, waaraan zo menig Christen en Onchristen zynen voet heeft geftoeten. Dus luidt de Vertaaling en Uitbreiding, nevens eene onderftaaiide Aantekening. Vs. ii. Als gy een gerflen brood eet, zult gy dit met t, "menfehendrek in hun byzyn roosteren. 12. Om in de laatfte dagen het verbazend gebrek aan alles te levendiger uit te drukken, zult gy die vladen , welke meesi al geroosterd gebruikt worden, niet mogen roosteren op houtskolen, maar op menfehendrek." „ Vs. 12. Dit menfehendrek moest vooral den toeftand van de reizende Jooden uitdrukken, die van gedroogde „ menfehendrek zich uit nood zouden bedienen , om hunne fpyzen , in plaats van andere brandftoffen, te ' bereiden. Gewoon is het daartoe dierenmist te nee\\ men, welks geur de Arabiërs zelfs fchynen te bagee,, ren, naar het verhaal der Reizigers." Ff 3 God,  A/12 god, DE mensch EN DE BYeEL. God, de Mensch en de Bybel. in eenige Gefprekken voorgedraagen aan Ouders en Onderwyzers, welken belang Jtellen in het tydelyk en eeuwig welzyn van Kinderen, en zich zeiven de gekende waarheden willen herinneren; door een'' oud Kerkleeraar in Nederland. Te Dordrecht, by N. van Eysden, Breda, by W. van Bergen, 1793, In gr. 8vo. 400 bi. Wy herinneren ons, by eenen onzer geëerde Confraters Boekbeoordeelaars, eene Recenfie van het Gefchrift des ongenoemden Gry^aards te hebben geleezen, waar mede wy ons , althans in één opzigt , volkomen kunnen veréénigen: wy hebben het oog op de orde, of liever de wanorde , welke in dit Boek heerscht. In een Werk, 't welk eenigermaate een Syftematisch voorkoomen heeft, waarin de Schryver zyne bedenkingen in de gedaante van Leslen voordraagt, waarin, derhalven, eene gepaste aaneeufchakeling, waarby het een uit het ander voortvloeit, behoorde te zyn in agt genomen: in zulk een Werk zagen wy met bevreemding op tegen eene ichikking , volgens welke reeds in 't begin over 's menfchen natuurlyke verdorvenheid, en zyne verzoening met God, wordt gehandeld , terwyl eerst lang daarna Gods aanzyn beweezen, en deszelfs natuur en hoedanigheden verklaard worden. In eene Verzameling van gemengde bedenkingen, waarin iemand zyne gedagten over een of ander onderwerp, by voorvallende gelegenheden, ten papiere brengt , kan zulks eenigermaate aangaan ; maar geenzins in een Gefchrift, 't welk, reeds duizend- en duizendmaalen behandelde zaaken bevattende , van de geregeldheid van voordragt, en de uit elkander voortvloeiende zamenfchakeling der onderwerpen, zyne meeste waarde moet ontleenen. Voor '1 overige koomt ons de gryze Opfteller voor, een Man te zyn , die het wel meent; aan het Zamen-, itelzel, welk hy, in zyne jeugd, van zynen pr'ofesfor heeft geleerd , getrouw blyft ; hetzelve ernflïg aanpryst, en ginds en elders eenige goede lesfen en raadgeevingen mededeelt. Van dien kant, derhalven, verdient zyn Eerw. in zo verre lof, dat by zynen hoog* geklommenen leeftyd niet nutteloos wil doorbrengen, Doch of  GOD, DE MENSCH EN DE BYBEL. 443 of zyn Gefchrift kan dienen tot een dienftigen leiddraad, om den kinderen- klaare en onderfcheidene bevattingen van de behandelde zaaken in te prenten, hier aan, denken wy, zullen veelen twyfelen, die zich de moeite getroosten om het Werk te doorloopen. Vrjmoedige Gedagten over de zogenoemde Formulieren van Eenigheid. Alom by de Nederlandfche Boekverkoopers tt bekoomen. In gr. &vo. 217 bl. Wy gelooven, aan deeze Verhandeling het regt te zyn verfchuldigd, dezelve te moeten plaatzen op de lyst der beste ftukken, welke, over het veel gerugt maakend en al lang betwist onderwerp der Geloofsformulieren, zyn in 't licht gekoomen. Althans, wat ons betreft, moeten wy verklaaren, geduurende den loop onzer boekoefeningen, geen Gefchrift over dit onderwerp ontmoet te hebben, waar int het voor en tegen duidelyker voorgedraagen, en het groot nadeel, nevens de onbeftaanbaarheid der Formulieren met de Proteftantfche grondbeginzelen, met meer kragt van redenen wordt aangedrongen. Om van het Werk zelve een doorloopend, aaneengefchakeld, verflag mede te deelen, daar het zelve noodwendig vry uitvoerig zou worden, gedoogt het eng beftek niet, waaraan wy zyn verbonden , van wegen het magtig aantal Boeken, welke ons telkens ter beoordeelinge over de hand koomen. Ernftig raaden wy de leezing en beoordeeling van het geheele Werk aan, by allen , hoedanig eene denkwyze zy tot heden ook mogen zyn toegedaan. De zulken, die, ondanks de aangevoerde redenen van den ongenoemden Schryver, zich nog voor de Formulieren blyven verklaaren, zullen 'er, althans, uit kunnen leeren, daar de tegenbedenkingen van zo veel klems en gewigts zyn, dat zy, ook in dit opzigt, de anders denkenden in liefde, behooren te verdraagen. Ff 4 Brie-  444 vill aume Brieven over den Oirfprong en de Oogmerken van het Kwaad. Naar het Hoogduitsch van den Heer villaujwe , Hoogleeraar te Berlin. Derde Deel. Te Utrecht tn Amfteldam, by G. T. van Paddenburg en Zoon, M. Scualekamp, en de Wed. J.Döll. In gr. 8vo. 378 bl. Naa hetgeen wy, in voorgaande Aankondigingen , over den aanleg en de uitvoering deezes wonderfpreukigen Werks, gezegd hebben , zal de Leezer niet verwagten, dat wy, van nieuws , hem daar over onderhouden. Met opzigt tot dit derde en laatfte Deel zullen wy daarom alleen aanmerken, dat de Heer villaume , uit dezelfde beginzels als voorheen redekavelende, aldaar zyn volwigtig plan voortzet, en tot zulk een belluit brengt, als, zyns oordeels , meest gefchikt is om de eer van den Grooten Formeerder der Natuurlyke en Zedelyke Waereld te handhaaven, en de zwaarigheden, die men, aangaande het belangryk onderwerp, vroeg en laat, heeft geopperd, zo niet geheel uit den weg te ruimen, althans te verminderen , en den twyfelaar tot ftaan te brengen. De ftelling, waarvan de Schryver zich het betoog in dit Deel heeft voorgefteld, luidt aldus: ,, Dat het Kwaad eene van Gods wcldaadigfte Schikkingen, de Bron der „ Volmaaktheid en der Menfchelyke Gelukzaligheid, is." In eenen reeks van achttien Brieven wordt deeze ftelling uitvoerig overwoogen, met invlegting van eene menigte van aanmerkingen , zommige van welke, hoewel zy al niet mogen geoordeeld worden, tot bewys der hoofdftellinge, eene betoogende kragt te bezitten, nogthans, afzonderlyk en op zich zelve befchouwd , zetr gewigtige waarheden behelzen. Om den Leezer een naauwkeurig denkbeeld te geeven van 's Heeren villaume's manier van betoogen, door een aaneengefchakeld verflag van den Inhoud en het beloop zyns Gefchrifts , hier toe is ons Maandwerk niet bevoegd; het zou in hetzelve eene te uitgebreide ruimte beflaan. Om die zelfde reden moeten wy, onzes ondanks, de bedenkingen agterhouden , welke wy, zo op de houfdtlelling, als op verfcheide bykoomende aanmerkingen , zouden kunnen voordraagen. Met dit alles, en in weerwil van het bedenkelyke, 't welk  OVER HET KWAAD. 445 welk wy in dit Gefchrift ontmoeten, wenschten wy den Jioofdzaaklyken inhoud van hetzelve kortelyk te fchetzen. Ten dien einde zullen wy ons de moeite getroosten van het overfchryven van den inhoud der Brieven. Naa eene korte zamentrekking van het verhandelde in de twee voorgaande Deelen , en de opgave der bovengemelde ftellinge, in den XLII Brief, den eerften in dit Deel, handelt de Heer villaume eerst over het Natuurlyk, en vervolgens over het Zedelyk, Kwaad. Omtrent het eerstgemelde onderwerp oppert de vernuftige Schryver de volgende ftellingen, ten bewyze, naar zyne meening,' dat zo wel het een als het ander geen weezenlyk Kwaad is, maar altyd iet goeds voortbrengt. „ De meermaalen ,, (door den Heer villaume naamelyk) gebezigde ftel,, ling, dat Kwaad Gods Werk is en derhalven Goed moet zyn, beweezen. Het Kwaad leert ons onzen welftand ,, gevoelen. Het veradelt het gevoelen van het Goede. Zonder het Kwaade zoude men het Goede niet gevoe,, len. Het ontkennend Kwaad veibitert ons Gei;ot en ,, onze Krachten. Het Genot van eenig Goed maakt ons minder gelukkig, dan het verwagten, voorbereiden en „ vervaardigen, van hetzelve. Een treffend Voorbeeld ter ,, bevestiging. De Mensch heeft meer Behoeften, dan ,, eenig ander Schepzel. Het Jlelhg Lyden heeft ook zyne Voordeden. Natuurlyke Voordeden des Natuur„ lyken Kwaads. Een verfchynfel der Natuure. Ziekten „ der Kinderen. Vuurbraakende Bergen. Aardbeevingen. „ 'Er kan geen Kwaad zyn, 't welk van den anderen „ kant ook geen Voordeel aanbrengt. De Voordeden ,, der Ziekten. De Zedenlyke Voordeelen van het Na„ tuurlyk Kwaad. De Nood en het Lyden in de Kinds,, heid en Jeugd. Het lyden verfterkt de Ziel. De Bej, hoeften en het Kwaad maaken de banden der Maatje fchappye vaster. Het Kwaad verwekt gezellige gevoe,, lens. Van den Ouderloozen ftaat. Veele groote Man- nen hebben geene Opvoeding gehad. Het Oorlog." Deeze ftellingen zyn de onderwerpen van Brief XL1II——■ XLV1I. Ten aanzien van het Zedelyk Kwaad oppert en ontvouwt de Heer villaume de volgende ftellingen: „ Zwakheid van den Mensch. Nut daar van in 't alge„ meen; door eenige Voorbeelden opgehelderd. Een be« ,, kend luisterryk Voorbeeld. Waartoe de Grootheid diene. Van eenen ftaat der OnJ'chuld. De Reden al- leen maakt den Mensch niet werkzaam. Gezegden Ff 5 van  villaume „ van mandeville , senault en rousseau, hier toe „ betrekkelyk, en de gedagten des laatstgenoemden daar „ omtrent. Alle Deugd rust op het zedenlyk Bederf. Onweetendheid, beperktheid onzer kennisfe, is de grond ,, van de Verbeteringe onzer Verltandelyke Vermogens. „ Over de Onverzaadlykheid der Lusten, en de Onmaa- tigheid der Hartstochten. Over de Ydelheid , Eerzucht, Eergierigheid, Eigenbaat, Toorn en Dweepery, en dat „ de laatfte • beter is dan Onverfchilligheid in den Gods„ dienst , nevens de gezegden van rousseau en vol„ taire daaromtrent. Manier, op welke men het Volk ,, moet verlichten. Over de Vreeze, en of in dezelve ,, ook Liefde zy , door een Voorbeeld opgehelderd. Over de Liefde. Van de Hartstochten der Jeugd. Over de ,, Eigenzinnigheid." Naa alle deeze grondltellingen, van Brief XLV1I1 — LIV te hebben overwogen , leidt de Schryver daaruit dit gevolg af: „ Uit dezelve, (te wee,, ten , de Bedenkingen over het Nut des Zedenlyken „ Kwaads) blykt dan, dunkt my, ontegenzeggelyk, dat ,, het Zedenlyk Kwaad niet alleen zyne groote Nuttig- heden heeft in de Waereld; maar ook, dat het, zon- der het zelve, 'er maar zeer fober zoude uitzien met ,, het menschdom. Men heeft de zonde (dus gaat hy voort), langen tyd , aan den val van aoam toege„ fchreeven. Dit gevoelen verraadt een even groot ge„ brek aan Wysbegeerte als Menfcbenkennis. Indien het echter zodanig zyn mogte, dat de zonde door den ,, Val van aoam is in de waereld gekomen —— niet om „ dat die de eerfte, maar wel om dat zy de eenigste s, Bron zoude zyn van alle Zedenlyke Verdorvenheid —, 3, dan kan men ook zeggen, dat de VaJ van adam het grootfte Geluk is, het welk den Mensch ooit te beurt „ kon vallen. „ Ook heeft men den Duivel voor den bewerker van , „ die eerfte zonde gehouden —— m waarheid , men „ heeft hem daardoor wel veel eer beweezen. Zo hy „ flim ware , en uit nyd niet wilde toelaaten , dat de ,, Menfchen den goden gelyk wierden, dan had hy zich ,, moeten wagten , om den mensch te verleiden. Zyne ,, boosheid is hem zeer kwalyk bekomen; want daardoor, ,, dat hy cle Zonde en het Lyden in de waereld gebragt „ heeft, heeft hy juist dat geen uitgevoerd, waar voor hy „ zo zeer bevreesd was ; by heeft, daardoor, de Men- „ fcheri  over ket kwaad. 44? ] fchen tot de Wysheid en Gelukzaligheid der goden j,, verheven. Maar (zegt de Heer villaume) weg met zulke on1 ,, wyze gevoelens! De Schepper wilde zyn geliefd fchepïel I tot zyn evenbeeld maaken, hy wilde den mensch* | kroonen met eere en heerlykheid. De weg tot 3 deeze Heerlykheid is moeilyk , gaat langs ruwe, on1 eifene, kromme paden , daar het dikwyls donker is , 1 „ en die niet zelden vol distelen en doornen zyn. Me* ] nigmaal weet de Mensch niet, waar hy is, waar heen I hy gaat, hoe hy zich uit deezen doolhof zal redden. | Maar zyn Schepper leidt hem hy moet maar I met goeden moed voordgaan , en gewis zal hy het I „ einde bereiken." Doch laaten wy onze opgave van den hoofdzaaklyken I inhoud deezes Werks voltooien. De ftelling , Al het Goed wordt uit het Kwaad gebooren, tragt de Schryver, in Brief LV—LIX, door de volgende Aanmerkingen te ftaaven ; ,, Alle Kwaad bedoelt Goed, en hoe dit „ verftaan moet worden. Het Kwaad is : i) Of eene „ bykomende Noodzaaklykheid. a) Of een onryp Goed. 3) Of een Middel tot het Goed. Alle Kwaad be* „ werkt Goed. Twee dwaalingen, in het waardeeren „ van het Goed , uit het Kwaad voordkomende, be- gaan. —— Eerfte dwaaling. Men begeert aange- „ toond te hebben, welk Goed uit het Kwaad voordfpruit. „ Tweede dwaaling. Men oordeelt verkeerd over de a, Beftemming en de Gelukzaligheid van den Mensch. „ Het Lyden der menfchen befchouwd in vergelykinge met „ het Lyden van de andere fchepfelen. De Mensch moet ,, meer lyden dan eenig ander fchepfel. Eenige ge„ dachten over de Ellenden, die den mensch byzonder „ eigen zyn. 's Menfchen lyden neemt met zyne Voi„ maaking toe. Het Kwaad is tot de Befchaaving van den „ mensch volftrekt noodzaaklyk. Opmerkzaamheid en „ Bewustheid kunnen alleen door Lyden en Onvolmaakt„ heid verwekt worden. Waarom ftellen de menfchen 5, het schoone altyd in dingen, welken tot het Wezen „ dezer zaake eigenlyk niet behooren ? Waarom ftellen „ zy hun geluk in zodanige dingen? Tot het kennen „ der dingen is Wanorde, Verwoesting, noodig. Daarop „ is ook het Genot gegrond. Het Vermaak kan den ,, Mensch niet zo goed tot werkzaamheid brengen als „ het lyden." Zie  448 villaume Zie daar het geraamte van dit, in veele opzigten, zon-i derhng Werk 't welk in den negen-en-vyftigften, of] iaatlten, Brief beflooten .wordt met eene korte ineentrek£ u3m > verhandelde alle de drie Deelen. „ Dus! „ heb ik," (fchryft villaume in 't begin deezes Briefs)) „ zoeken aan te toonen, dat 'er geen oorfpronglyk Kwaadi (brunduebel) is, of kan zyn; maar dat het Kwaad,, s, geen uitgezonderd 3 natuurlyk en zedenlyk, niets an-s, aers is, dan eene toevallige afwyking van de werken„ de krachten in den mensch en in de natuur, welkem „ niets anders, dan het Goede, bedoelen." De Heer villaume heeft agter dit Werk gevoegd twee: Verhandelingen, beide tot zyn hoofddoel betrekkelyk:: de eene, over de Leer van den Duivel, de andere, over' den Val van Adam. De eerfte Verhandeling zoekt aam te toonen, dat het gevoelen wegens het aanweezen vani een Duivel, cf veelvermogenden boozen Geest, onwysgeerig is , en dat hetzelve uit de H. Schriftuur niet kam heweezen worden. Wat de Schryver in de tweede; Verhandeling beooge, zal eenigzins kunnen blyken uit het: Hot van dezelve, alwaar hy zich aldus uitdrukt: „ Goq > „ heeft den mensch zo goed gefchapen, als deeze kon | „ gelchapen worden. Almacht of Alwetendheid konde de , „ mensch niet verkrygen, by gevolg was hy feilbaar. ,, Dit konde hy niet weeten, en in 't algemeen kon hy • „ z-ich van gebreken, van rampen, van kwaad, geen „ denkbeeld maaken, zonder eigene ondervindinge. Het „ was voor hem echter van het grootfte belang, om dit ,, re leeren. „ Zulks met woorden te doen, was volltrekt onmoog,, lyk. Met woorden kan men wel denkbeelden te rug roe„ pen , tegenwoordig zynde begrippen byeen voegen; „ maar geene eerde denkbeelden voordbrengen. Onder„ vinding was derhalve volltrekt noodzaaklyk. „ Deeze ondervinding konde de mensch,door te feilen, ,, en wel daar door alleen, verkrygen. „ Zedenlyke mishagen konden al te groote nadeelen ,, aanric.uen, en nog niets leeren; om dat de ftraf twy„ felachtig is, en meestentyds eerst laat komt. „ Naardien de mensch noodzaaklyk feilbaar was, kon„ de hy de onlterflykheid op aarde niet verkrygen; ar,, beid was voor hem, in veele opzichten, noodzaaklyk. „ De menfchen moesten aan elkander ondergefchikt zyn, » z9  OVER. HET KWAAD. 442 i, zo eene Maatfchappy ftand zoude grypen. Smarten 3, waren onvermydlyk. I ,, Dit alles konde god den mensch wel rechtflreeks beL, kend maaken ; maar het zoude geheel nutteloos geL, weest zyn. Maar, om verhevener oogmerken te bej«, reiken, konde hv ook eene gansch andere richting nem men, welke, zonder de dingen te veranderen, daaraan L, maar een ander aanzien gaf. j Daarom ftelt god den mensch als in eenen ftaat, j„ welke voor hem niet gefchikt feheen te zyn, omdat L, hy in denzelven niet kon ftaande blyven; opdat eene L, allerzichtbaarfte verandering mogte voorvallen , als hy L, in zynen rechten ftand geplaatst zou worden. De„ ze, zoo zeer zichtbaare, verandering was voor den L mensch nuttig; daardoor werd hy tot oplettendheid op ,, zyn gedrag, en tot omzichtigheid en behoedzaamheid, L, opgewekt. f Hoe fterk moest ook de indruk niet zyn, welken L, de fchikking van god op hem (adam) maakte. , De L, gedachten van zonde, van ftraffe, van ongeluk, van „ eenen Rechter, drukken zich in zyne ziel in, en bren„ gen hem in eene verbaazing, waar door hy noodzaakL lyk tot opmerkzaamheid, tot omzichtigheid, opgewekt L, moest worden." f Hoedanig ook iemand moge denken over de behandejling van den Heere villaume, den lof van wysgeerig Ivernuft, van belangneeminge in het volwigtig onderwerp, ■zal niemand hem kunnen betwisten. Zo met opzigt tot het •geheele Werk, als meer byzonder aangaande de Verhanideling over den Val van Adam, mogt, onzes oordeels, de ISchryver zyn Werk aldus befluiten: ,, Zonder twyfel kan men, met kwaade oogmerken bezield, deeze Proeve verketteren, door myne ftellinL, gen in een verkeerd licht te plaatfen , of uit elkander te rukken. Maar dan heeft men my niet verftaan, P niet willen verftaan. De verftandigen zullen myne wel|„ meenende poogingen, hoop ik, niet verfmaaden. Mis„ fchien zal ik dank by hua behaalen." J. P. FRANK  45* j. p. frank j. p. frank, M. D. Geheimraad en Lyfdrts des Bisfchopti van Spiers, Hoogl. in de Geneeskunde te Pavia, enz. enz.. Geneeskundige Staatsregeling , of Verhandeling van die: Middelen, welke, tot aanwas der Bevolking , en bevor* ■ dering der algemeene Gezondheid , by ons en andere: Vüken , zyn in het werk gefield , of nog aangewend), zouden kunnen worden. Naar den derden Druk, uit het', Hoogduitsch vertaald , en met Aanmerkingen vermeer-■ derd, door n. a. bake, M. D. IVde Deels 2de Stuk.. Te Leyden by de Erven F. de Does , 1794. In gr., 2vo. 312 bl. De waarde van dit voortreflyk en in zyn foort eenig! Werk is onzen Leezeren, uit de beöordeeling den voorgaande ftukken , reeds meer dan eens gebleken. Het! Deel, welk wy thans voor ons hebben, is ook wederom 1 zo belangryk in onderwerpen en uitmuntend in bearbeiding, dat wy geen reden vinden, om van onze voorheeni gegeven aanpryzing het minst af te trekken. Ook hierin; ontmoet men die zelfde uitgebreide kennis van zo veele: misbruiken en vooroordeelen, als 'er by oude en laatere: Volken plaats gehad, en den lichaamlyken welftand, met: het daaruit voortfpruitend geluk der Burgeren , op onderfcheidene wyzen belemmerd hebben ; benevens eene: juiste opgave dier middelen , waardoor de meeste Wet-' gevers en Volksbeftuurders in geregelde Maatfchappyen getracht hebben , dezelve of voor te komen, of uit den: weg te ruimen. Het onvoldoende en gebrekkige, zo in . de keus als aanwending dier middelen, en de nog overige veelvuldige feilen van 't geneeskundig Staatsbeftuur,, waaromtrent de zorg eener burgerlievende Regeering ba-, hoorde werkzaam te zyn, worden ook door den Hoogl. zeer naauwkeurig en oordeelkundig aangewezen , terwyl hy te gelyk verfcheidene zeer gepaste maatregelen voorilaat, welke tot den grondflag eener zo gewenschte verbetering zouden kunnen verltrekken. De Onderwerpen, welke in dit ftuk, onder den Titel, van de moedwillige verjlooringen der openbaar e veiligheid in 1 het algemeen, voorkomen, zyn de volgende: ifte Hoofdd. 1 van de Vergiftiging ; het °de, van de Ongelukken doof \ Vegteryen, Moorden, Tweegevegten, Zelfmoord en dierge-l lyke ontjtaan; het derde, van de Nadeelen door het voor' | eer-1  GENEESKUNDIGE STAATSREGELING. 451 i tordeel wegens Tovery, Duivelskonftenary en Geneezing door \ Wonderwerken ontjtaan; het 4de, van de mishandeling van 1 ftervende menfchen; het 5de, van het gevaar om leevend I begraven te worden , en van de al te lang uitgebelde begravenis. I Wy hoopen, dat de Hoogl., die een geruimen tyd dit I Werk heeft afgebroken, eens wederom dezen nuttigen I taak vervolgen , en geheel ten einde moge brengen ; te I meer, daar de fraaije Vertaaling en gepaste Aanmerkingen. I van den Heer bake het belang dezer Staatsregeling voor 1 den Nederlander niet weinig hebben doen toeneemen. Korte Gefchiedenis van eenen Onanist, die zich zeiven genezen heeft; voor Ouders en Opvoeders , maar inzonderheid voor zyne lydende Medebroederen gefchreven. Uit het Hoogduitsch. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1794. In gr. Svo. 71 bl, Hoe zeer de Aanmerkingen, die in dit Stukje voorkomen, ter waarfchuwing der jeugd tegens eene heillooze ondeugd , die zo dikwerf de jammerlykfte gevolgen naar zich fleept, cn tevens ter opwakkering der voorzorgen van Ouders en Opvoeders omtrent dit fteeds toeneemend kwaad, verftrekken kunnen, is echter de behandeling van dit geheel onderwerp op zulk eene wyze ingericht, dat de Vertaaling van dit Boekje, nadat de Schriften van tissot, en onlangs van vogel, over deze zelfde ftolfe in onze moedertaal verfcheenen zyn, gemaklyk had kunnen agterwege blyven. Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden. Twintig* Jte Deel. Vervattende een Aanvang der Befchryving van Stad en Lande. Eerfte Deel. Te Amflerdam, Leyden , Dord en Harlingen, by J. de Groot, G. Warnars, S. enJ.Luchtmans, A. en P. Blusfé en V.v.d. Plaats, 1793. Behalven den Bladwyzer, 538 bl. in gr. Svo. Zo zien wy eindelyk de hand gellaagen aan de Befchryving van het laatfte der Zeven Bondgenoot» Ifchaplyke Gewesten, in derzelver Tegenwoordigen Staat; itot voltooijing van een Werk, vóór het midden deezer i Eeuwe , mee zo veel glans en goedkeuring door den nee*'  45a tegenwoordige staat noesten Boekhandelaar tirion aangevangen, en meeren-■ deels, zo verre diens Uitgave reikt , gevloeid uit de! penne van den verdienstlyken wagenaar. -— Vriesland, t van Ïaater tyd, is geheel afgewerkt, zo als het is. • < Overysfel, nog onder handen, verdient eene plaats by het Werk des gemelden wagenaars , en mogen wy die eere niet ontzeggen aan de Befchryving van Stad en Lande, welks eerfte Deel wy thans voor ons hebben (*). 't Zelve is verdeeld in vier Hoofdftukken. Welks eerfte ten Opfehrift voert: Benaaming, Hoqfdverdeeling, Grenzen, Grootte, Waarde voor het Bondgenootfchap , Rang, Overeenkomst met Friesland, Luchtgejteltenis, Meir en, Rivieren, kleiner Wateren, Trekvaarten, Zylen en Ver laaten , Dyken, Gronden, Voortbrengzelen en Middelen van i tejtaan. Dit alles wordt, met veel naauwkeurigheids , ontvouwd ,, en de kleinigheden, tot welke de Schryver afdaalt, zyn,, hoe onverfchillig voor den Vreemdeling, belangryk voor' den Inwooner van dat Gewest, 't Geen, fchoon verre; van het minfte, de laatfte of zevende plaats in het Bondgenootfchap bekleed. Eene plaats aan dit Gewest, naar 's Schryvers oordeel, te beurt gevallen : ,, om dat hetl „ zelve het laatfte van allen onder de beheering var» Keizer carel den V geraakt, en daar door het laat- fte in alle openbaare ftukken werd genoemd; en ten „ anderen het ongeluk hadt van niet dan vyftien jaaren; „ naa de Unie, of eerst in 1504, in het Bondgenootfchapi voor 't geheel te kunnen worden ingelyfd." Met genoegen lazen, met blydfchap deelen wy medei 't geen wy, ten flot, over de Toeneeming van de Bevol- I king en de Welvaart vermeld vinden. „ De gelukkige^ „ pryzen van het Graan ; het bevryd blyven van de 5 Veepest zedert eenige jaaren ; het uitbreiden van alleill „ Koophandel ( van deezen hadt hy even te vooren eener „ fchets gegeeven;) het verbeteren van den Landbouw;» „ het aanwasfen van de Landen op den Dullard; het 11 ,, aanleggen van nieuwe en de fteeds uitgebreid worden» r m de> (*) Aan het Landfchap. Drenthe wordt thans ook gearbeid ,p en zien hier van t^ ee. Stukken het licht, zo dat wy .welhaast, . eene volledige Befchryving van alles zullen hebben wat tot dep Nederlanden behoort. Zie van het eerfte Stuk eene Aankondi-i ging, hier boven, bl. 110,enz.  van stad en lande. 453 de Veenkoloniën, gevolgd door het bouwen van Hui,, zen, zyn te zigtbaare oorzaaken en bewyzen, dat het aantal der Inwoonders van tyd tot tyd toeneemt,dan dat ,, wy dit niet als zeker zouden durven ftellen. Ook is de „ meerdere welvaart te duidelyk om ontkend te wor,, den, fchoon wy gaarne toeftaan, dat deeze zig door de „ tevens aanwinnende weelde bloeiender vertoont , dan ,, zy waarlyk .is. Wy weeten wel, dat deeze onweder- ftaanbaar"vermeerderende invloed alleen in ftaat is, om, „ met eenen gelykblyvendeu toeftand over alle kostvvin„ ningen , de welvaart en de bevolking te verminderen, „ ten zy de vermeerdering van nyverheid zulks tegen- houdt. Wy weeten insgelyks , dat honderd Gebeur,, tenisfen in ftaat zyn, om, zelfs zonder buitengewoone ,, ongelukken, ons niet alleen op het peil onzer Voor„ ouderen, maar verre beneden 't zelve te rug te bren„ gen; maar , over het geheel, fchynt ons hier meer grond tot hoopen dan tot vreezen. Om het Naa- „ gefiacht van den uitflag te kunnen doen oordeelen, agten wy de kennis van de tegenwoordige Bevolking „ de eenige maatltok: terwyl deeze den Tydgenooren be„ langryk is, als de eerfte grondllag in alle ftaatkundige berekeningen. Wy hebben ons derhalven omtrent geen ,, onderwerp zo veel moeite gegeeven, als omtrent de ,, hoeveelheid der Bevolking van onze Provincie , en vleijen ons dat wy dezelve vry naby gevonden hebben, „ wanneer wy ze op 75000 begrooten." Dit getal geeft de Schryver hier llegts op, en belooft, in een byzonder Hoofdftuk , over dit belangryk onderwerp, nader te handelen. Hy gaat over, om, in het Twttde Hoofdftuk , een Verflag te geeven der Gefchiedenis en Lotgevallen der Voorouderen, en voorouderlyken grond, en bebelst hetzelve de Beknopte Historie van de vroeg/te tyden af, tot aan het begin der Saxifche Beroerten. Hy verdiept zich niet in de duisterheden der vroege oudheid, van welke geen gedenkftuk voorhanden is, en het eenen Gefchiedfchryver niet past iets te verzinnen. Oorlogen, Kruistochte'n, Magt van 't Bygeloof, de fchrik der Geestlyke Wapenen, in die tyden, fchoon zoms wederftreefd , als mede Watervloeden, maaken de hoofdfom uit van 't geen men hier ontmoet. Verfcheide misvattingen , de Regeering betreffende , brengt -de Schryver te regt. Onder andere toont hy, dat de Bisfchopïyke Amptenaar geen Regtsgebied in de Stad hadt. — lett. 1794. no. 10. Gg „ De  454 TEGENWOORDIGE STAAT „ De ftelling van zomroigen , dat een Bisfchoplyke be- diende, onder welken naam dit ook zy, tot op dee„ zen tyd toe alle magt bezeten heeft, in dier voege, ,, dat de Stads-Raad geen weereldlyk regtsgebied, waar„ in het ook zy, over de Inwoonderen hadt; maar alles „ afhing van dien Amptenaar (*_), zal zelfs een opper„ vlakkigen Leezer onzer gefchiedenis ftooten, als hy „ herdenkt, hoe veele Verbonden, zelfs van het grootfte aanbelang, door den Stads-Raad ingegaan zyn (f), „ als over vrede of oorlog, het regelen der regtspleegin» gen, en het bepaalen van 't geene het dyk- en zylwee„ zen vereischte. In alle die verdragen en handelingen is geen zweem , dat ooit eenige Bisfchoplyke Ampte„ naar gekend is, of deszelfs toeftemming noodig geoor„ deeld. Iets egter , waare zulks een vereischte , van „ dien aart, dat het louter ongerymdheid is te ftellen, ,5 dat in al dien tyd by toeval waare verzuimd, of dat niemand der handelende partyen de Stads verpligting ,, daar toe zou geweeten hebben (1)." Het Derde Hoofdjtuk vervolgt de Gefchiedenis van de Stad Groningen en de Ommelanden, van het begin der Saxifche Beroerten , tot aan de Overdragt der Regeering aan Keizer carel den V. Welk een leiddraad de Schryver hier volgt, duidt hy met den aanvang aan. „ De „ orde des tyds brengt ons thans tot die aanmerkelyke „ gebeurtenisfen, waar by ons Gewest en Friesland tot „ in de grondvesten gefchud en onderwerpelyk gemaakt „ wierden aan vreemd gezag. De ontwikkeling hier van ,, zal ons wel eenigzins de evenredigheid der ruimte, by „ deeze befchryving voorgenomen , doen overtreeden : ,, maar (*) Deeze Helling is inzonderheid geliefkoosd door (den Heer s. h. van idsinga, in het (zogenaamd) Staatsregt der Vereenigde Nederlanden. (t) Eene lyst daarvan geeft b. alting, in de dependentie der Oldampten, bl. 6o, op. C|) In deeze Aantekening, ons ter overneeminge te breed, geeft de Schryver omftandig berigt van eenen Brief, wegens eene overeenkomst, geflooten in den Jaare 1321 , tusfchen Aduard, Hunpngo, Fivelgo, Groningen en Drenterwolde, of *t Ctregt, over het leggen van een fluis of zyl, om 'er aan te kunnen toetzen het geen idsinga, Ifte D. bl. 407, by gebrek, naar 't fchynt, van een volledig affchrift, 'er uit heeft willen afleiden.  VAN STAD EN LANDE. 455 „ maar wyl eene angstvallige bekorting duisterheid gee„ ven zou, vertrouwen wy in het belang der Gefchie,, denis onze verfchooning te vinden. Wy zullen hier volgen den leiddraad van emmios , niet om dat wy alle de beschuldigingen der meeste Friefche Schryvers „ tegen Groiaingen ongegrond oordeelen, of, met onzen „ Gefchiedfchryver, de handelingen van Groningens Raad ,, en Volk uit het zelfde oogpunt willen befchouwen; „ maar om dat hy ons, na eene naauwkeurige wikking, voorgekomen is de zekerde gids in het doorwandelen „ deezes doolhofs te zyn; daar hy gebruik gemaakt heeft „ van ftukken, wier aanweezen thans voorby is, of ver- looren in ongenaakbaare of onbekende bewaarplaatzen. ,, Indien wy hadden kunnen doorbladeren veele dier ftuk» „ ken, die nog overig zyn in Stads en Lands Archiven, „ zouden wy ons ftelliger kunnen uitlaaten over die on,, zydigheid, welker inagtneeming ten minften ons doel is. ,, Wy fchroomen derhalven niet te ftellen, dat de ver,, regaande heerschzugt van Groningen, niet te vrede met den invloed, dien zy reeds op de Ommelanden „ verkreegen had, de waare dryfveer haarer handelingen en verbonden met Friesland geweest is; om langs dien ,, weg haar gezag aldaar trapswyze te vestigen, en dat „ zy daar door den grond gelegd heeft tot de gevolgde ,, omwenteling in het openbaar beftier. Maar hier tegen „ is de volgende aanmerking even gegrond ; dat nooit „ die Stad daarin zo ver gekoomen waare , had niet „ de droevige fcheuring der Friezen, in Schieringers en ,, Vetkoopers, daar toe de gunftigfte gelegenheid aan de ,, hand gegeeven. Want deeze verdeeldheden, van gely- ken aart als de Hoekfche en Kabeljauwfche elders, had,, den haaren voornaamften zetel gevestigd in het Wes- terlauwerfche Friesland, en van dat gexegend land een „ dusdanig tooneel van verwarringen en wreedheden ge,, maakt, dat eene oppervlakkige befchouwing daarvan reeds den menfchenvriend met afgryzen vervult , en „ verbaasd doet opmerken, hoe fterk het heerlykfte voor,> regt, gelyk voorzeker de vryheid eens volks is, door „ misbruik verwandelen kan in een allergrootst verderf. ,, Daar egter die onlusten minst plaats hadden in ons „ gewest, vooral hier ter Stede, waaren de tegenover„ geftelde gevolgen ook zigtbaar in den gerusteren bloei ,, en de welvaart der Ingezetenen, en het meerder ontzag voor alle wettige regtsoefening; en ia den uitgebreide- Gg & w ra  45« tegenwoordige staat ren handel, naar de wyze dier tyden. Hier door was Groningen gereezen tot dat toppunt van magt, waar op zy , naar gelang haarer Inwoonderen, geen vooruit„ zigt hebben kon. Haar bondgenootfchap wierd gree,, tig gezogt, en verftrekte, in de verfchillende imaldee,, len der Ommelanden, tot een genoegzaamen breidel voor onrustige geesten. Geen wonder derhalven, dat ,, dit de Inwoonders der nabuurige plaatzen in Friesland uitlokte, en begeerig maakte naar zoortgelyke voordeelen. VVarsch van langer de fpeelbal der Edelen of groote Landbezitteren te zyn, en gebruikt te worden, „ als werktuigen, ter voldoening aan dier Heeren driften 3, en belangen, offerden zy den Groningers zulke regten op , wier gemis fmertlyker viel voor den nationaalen hoogmoed der Grooten, dan hinderlyk was aan den Ge» lukftaat eens Volks. Ja zelfs die Edelen , die hunne mededingeren beroofd, gedood, en daar door (volgens het woeste dier tyden) zich derzelver goederen toe„ geëigend hadden, waaren niet zeker van het genot,om „ de overblyvende wraakzugt der maagfchap; indien zy niet geruglïeund wierden door een bondgenootfchap, „ in ftaat om hun in dat bezit te handhaaven." Toont deeze Aanvang des Derden Hoofddeel*, wat wy 'er in te wagten hebben , en de onpartydige denkwyze des Opftellers, de Inleiding van het Vierde Hoofdjtuk , 't welk de Gefchiedenis voortzet van de Overdragt der Regeeringe aan Keizer carel den V, tot aan de Re~ duttie der Stad Groningen in 1592 , wyst ons aan hoe belangvol 't zelve is, niet alleen voor de Groningers; maar voor alle Liefhebbers van 's Lands Gefcbiedenisfe. Zedert de inlyving van dit Gewest," dus luidt zyne taal, ,, in het Huis van Bourgondien, onder het beftier van eenen Vorst, welke , buiten zyne uitgeftrekte Erflanden, Koning van Spanjen en Keizer van het Duitfche Ry k was, en wien daarenboven het krygsgeluk genoegzaam in „ alles medeliep, hadden de buitenlandfche gebeurtenisfen ,, geenen meerderen invloed op onze, dan op de overige „ Nederlandfche,Provinciën. De Staatkundige gefchiedenis ,, derhalven van Stad en Lande wordt algemeener , en verfmelt in die van. Keizer carel, Koning philips, ,, en vervolgens in die van ons Gemeenebest. Wy kont, den ons des bekorten , daar de onfterflyke wagenaar ,, die algemeene web zo meesterlyk afgewerkt heeft, om „ alleen op te geeven zulke gebeurtenisfen , als hier by- ,, zon-  van stad en lande. 457 ,, zonder t'huis hooren. Maar wyl de meeste daar van 3, by de Gefchiedfchryvers deezer tyden vry gebrekkig „ geboekt (taan, en het ons gelukt is daaromtrent au. „ thentyke bengten, hoewel .ongedrukt, gekreegen te „ hebben, dagten wy het beter te zyn, ook dit vervolg „ der gefchiedenis iets omftandiger onzen Leezer m 'de te ,, deelen, al wierde hier door het verhaal, boven de maat in dit boekdeel voorgenomen, uitgerekt: vertrouwende den „ Ingezetenen van dit Gewest niet alleen daar mede dienst te zuilen doen; maar ook anderen, die graag, 't geen de „ Vaderlandfche Gefchiedenis betreft, in het waare da°„ licht, uit egte bronnen opgehaald, geplaatst zien." ° Met veel genoegen hebben wy dit viytig bearbeid gedeelte geleezen, en de te regtbrengingen gezien van misflagen , door anders geagte Schryvers-, als waglnaar , van de spiegel, en anderen, uit gebrek aan oorfpronglyke Befcheiden, of by overyling, begaan. Zie.by voorbeeld de Aantekeningen, bl. 417, 466, 505. De eerfte, op dat wy die alleen aanhaalen, behelst een Briel nit welks inhoud het den Schryver voorkomt, dat d<» Overheid , meerendeels gedrongen , de Algemeene Staa* ten erkende: hy laat den Brief zelve volgen, deels wyl hy niet bekend is , deels wyl hy niet bevat de plegtige verbintenis en eedftaaving der Groningers aan de Algemeene Staaten; gelyk de Heer l. p. Van de spiegel, Bundel van onuitgegeeven Stukken. I D. bl. 90 gegist hadt. De Adie daarvan is eerst opgemaakt 31 Dec! des Jaars ij-<5, naa dat de Heer lalaing van, ville reeds als Stadhouder erkend en ingehaald was. Overneemenswaardig, onder veele andere byzonderhe» deii, tot welke wy ons, om onaes befteks wille, niet kunnen inlaaten , dagt ons de befchryving van het eerfte werk diens nieuwen Stadhouders. Het beftondt om „ met de Regeering te raadpleegen, hoedanig de bezet„ ting haar agterftal te betaalen. Dit ftuk hadt merke„ lyke zwaarighcid in , daar het over de twee tonnen „ gouds beliep (*) , en 'er geen gereed geld in 's Lands „ ontvangplaatzen voor handen was. Daarby drongen de „ Soldaaten op die betaaling, dreigende anders op zyn „ Krygsmans te zullen leeven;ja fchooten,waarfchynlyk om « aan (*) Volgens de naauwkeurige opgave by bor, X. B„ ƒ220 verfo, bedroeg Let 224497-: 3. 3  ^8 TEGENWOORDIGE STAAT aan die bedreiging klem te geeven, een kind op ftraat, en . eene dienstmaagd binnen huis ftaande, dood. Ook eischten zy eene overgroote maat van turf, en allerlei loort f van eetwaaren; daaronder openlyk durvende zeggen, anders voor God en zyne Genade onfchuldig te willen weezen van alle onheilen , welke zy zouden aanregten (*). Hier door gedwongen, Helde men Staatsgewyze gemag- !! tigden aan , welke over de geheele Provincie zouden invorderen eenen vyfden Penning van de jaarlyklche huiren en renten der Landeryen en Huizen, wordende de eigenaaren, welke zelfs hun goed bewoonden , ge- " fchat naar hunne nabuuren. Dan daar men wel vooruit zag hoe zeer deeze inzameling aan zwaangheden f onderheevig zyn, en het geld langzaam zou inkomen, ! wierd den aangeftelde gelastigden magt gegeeven, tot zeven, agt, tien, ja twaalf, ten honderd, penningen op te neemen. Maar daar het Land geen gftioegzaam Geloof (Credit) hadt, en dus niet aangebragt wierd, ge- !! lastte men,kort daar naa, al het gereede geld, dat een ieder boven de vyftig Daalders in huis hadt, den Lande op te fchieten tegen twaalf ten honderd; als i! mede al het gewerkt Zilver en Goud , voor welks 5 waarde men mede dergelyke Schuldbrieven ontving. Van dit Zdver zouden , volgens het bevelfchrift, Knppenmn ■ Ren (f) gemunt worden; boven dien hadt men by^het ' Landfchap Drenthe verworven , dertig duizend Guldens f I), en daar by van Friesland (in veele Gefchnl- " ten deezes tyds Westerland genoemd) twee derde gedeelten verzogt, waar van egter , niet tegenltaan- '* de des Stadhouders goede beloften , niets geworden " Het^Gcfchil tusfchen Groningen en de Ommelanden wordt (*) Bor /. c. verhaalt, dat zy onbefchaamd zeiden, het Plunderen anders hun elfde Gebed te zyn. f-n Waarfchynlyk Neodpenningen. (I) Stads Ref. v. d. 25 Jan. 1577- Boa zegt, dus /. e. kwaIvk drieduizend Guldens. _< fS) Schotanus Fries. Hist. bl. 800, verhaalt wel, dat Friesland 80000, en daar naa bl. 809, dat het 150000 Guldens bewillisd heeft; maar wy gelooven, dat die penningen gebruikt ?vn tot betaaling van het Krygsvolk aldaar, dat even zwaare alterftallen te vorderen hadt, gelyk men optnaaken kan uit hetr geen hy bl. Sio zegt.  VAN STAD EN LANDE. 459 wordt van den oorfprong opgehaald, en in deszelfs voortzetting befchreeven, op eene wyze, die een groot licht verfpreidt over dit netelig ftuk. De Historie loopt, met het einde deezes Eerften Deels, tot den jaare 1599. Eenige Berichten omtrent de Pruisjïfche, Oostenrykfche en Siciliaanfche Monarchiën , benevens fommige daar aan grenzende Staaten. Eerfte Deel. In 's Gravenhaage, by i. van Cleef, 1793. In gr. 8va. 329 bl. Even min, als toen, in den Jaare 1787, Eenige Berichten omtrent Groot-Brittannien en Ierland, van den Schryver der Berichten welke wy thans aankondigen, uitkwamen , behooren wy nog tot den Vriendenkring, die, ten dien tyde, zynen Naam wist; doch is dezelve voor ons geene verborgenheid meer (*). Mr. johan meerman, Vryheer van Dalem, ftaat thans als Opfteller deezer Berichtende Werken bekend ■ met lof bekend. Wy mogten van het eerfte met die voldoening fpreeken , welke wy , in het doorleezen, gefmaakt hadden, en hebben op nieuw dezelve gevonden in de uuren, die wy aan het laatfte te koste .lagen. Vreemd zeker , dat de Schryver, nu zo bekend, zyn Naam op den Tytel verzwygt. De Twee afgeleverde Deelen deezer Berichten, tot welker Eerfte wy ons thans bepaalen, geeven verflag eener Reize van dertien maanden, in de laatfte helft van 1791, en de eerfte van 1792, door een goed gedeelte van Duitschland en Italië gedaan door den Schryver, vergezeld van zyne Echtgenoote. Men befpeurt allerwegen den opmerkzaamen, denkenden, en vergelykenden, Reiziger. Den voet in Hannover zettende, en van de Beheerfching deezes Gewests fpreekende, merkt hy op. „ Gelukkiger ware het buiten twyfel, zo het van de oevers van de „ nederige Leine en niet van die der ftoutere Theems. „ geregeerd werd; gelukkiger zo het niet wel eens in ,, oorlogen ware ingewikkeld , by wjier overwinningen „ of nederlaagen het even onverfchillig kon blyven, en indien 'er niet wel eens een Hannoverfche Boer van dea (*) Zie IV. Alg. Vaderl. Letteroef. III D. 2de St., bl. 589. Gg4  4"D0 BERICHTEN „ den Ploeg wérd afgefcheurd, om de rots van Gibraltar „ te helpen bewaaken , of de bezittingen van Groot„ Brittannien aan de andere zyde des Aardskloots eeni}, ge mylen te helpen uitbreiden. . Een der weezen- lykfte vootregten, die het Keurvorftendom nog geniet, „ is buiten twyfel dat zyne inkomften geheel in het „ Land verteerd worden, en niet behoeven mede te „ werken om Britfche Parlementsleden om te koopen, of ,, de Europceifchc Cabinetten tot de gevoelens van dat van St. James over te buigen." In het breedvoerig verllag der Gb'ttingfche Hoogefchoole , den Schryver nog na aan 't hart liggende, wegens de twee nuttigde jaaren zyns leevens daar voorheen doorgegebragt , vermeldt hy : „ De Lesfen loopen hier twee„ maaien in 't jaar af, in plaats van ééns op de Uni„ veriiteiten van ons Gemeenebest. Men kent 'er ook noch de rust van den Zaturdag , noch die nimmer „ eindigende Vacantien, in welke de Academifche jeugd „ zo vaak de verkreegen kundigheden verliest, en daar na als tot eene vreemde en moeilyke bezigheid tot „ haare oefeningen te rug keert. Al het overige gelyk „ gefteld, leert men te Göttingen dus in drie jaaren zo ,, veel als in ons Vaderland in vyf."— Zo dit, en 't geen hy verder tot lof van die Hoogefchoole meldt , fteek houde ; waaraan het ons vergund zy hartlyk te tvvyfelen, dan vallen orze Hoogefchoolen, in die vergelyking, deerlyk af; doch vooringenomenheid is een vergrootglas. Van de Godsdienst-vryheid te Hannover hadt de Schryvfer reeds met goedkeuring gefprooken (bl. 22.); wegens de Godgeleerden te Göttingen laat hy zich in deezervoege hooren. „ Onder de geenen, die zich der Godge„ leerdheid toewyden, feheen ook niet lang geleeden een ,, geest van vryheid in de denkensvvy^e zich verfpreid „ te hebben , die, gelyk alle overdreevene Vryheid, Los„ handigheid of Despotismus ten gevolge moet hebben. „ Van 260 aanftaande Dienaaren des Euangelies , waren „ 'er fkchts 17, in het voorige jaar, die de DogmatiJ'che Lesfen bywoonden ; de overigen meenden buiten twy. „ tel, door het geen men hun verder mededeelt, genoeg „ in ftaat te zyn om hun Samenftelzel zelve te vormen, en, ,, by het aantreeden huns Ampts, den ganfehen raad hun,, nes Meesters te verkondigen. De Godgeleerde Profesib- ren, zonder zich door zulke ketenen te laaten binden, ,, als men in zo veele Synodaale Steden by ganfche Cen- „ te>  OMTRENT DE PRUISSISCHE, ENZ. MONARCHIEN. 46" r tenaars gefmeed heeft, en zonder alle die nieuwïghe„ den te omhelzen, die men, in andere gedeelten van „ het Ryk, met zo veel greetigheid opwerpt, erkennen ten minften de Gewyde Schriften voor Goddelyk, en „ befchouwen ze, welverklaard, als het eenigfte veilige „ Richtfnoer van Geloof en Zedekunie." In het Hartzgebergte ontmoet de Reiziger veele byzonderheden zyner optekeninge waardig, zo ook te Wolf enbutlel en Brunswyk. De öniverliteit te Helmjtedt trekt in 't byzonder zyne aandagt. — Hier ontmoeten wy een voorbeeld van werkzaamheid in eenen Hoogleeraar, zo fterk, als wy niet weeten ergens aangetroffen te hebben, en het geloof bykans te boven gaat: „ De Hofraad en Profesfor beiiusis , van MiMhauf&n geboortig, reeds „ 30 jaaren lang te Helmjtedt gezeten, vereenigt t'Uins het Huogleeraarampt in zeven Weetenfchappen , en ,, leest, volgens zyn eigen verhaal, vyftien Collegien ,, daags ; geen een dag der weeke als de Zondag hier „ van uitgenomen. De flaap vergt hem flechts twee van ,, de vier-en-twintig uuren af, en ééne maaltyd herftelt in de afrolling derzelven zyne door arbeiden, denken „ en fpreeken, verfpilde krachten." Zou in deeze opgave ook een misflag in de getallen, of eene fnorkende vergrooting, plaats hebben? Wanneer wy alles nadenken en berekenen, fchynt het facit de kragten der menschlyke Natuur te boven te gaan. Te Maagdeburg, Brandenburg en Spandau, zal men zich met den Reiziger genoeglyk eenigen tyd ophouden , om vervolgens met hem te Berlyn te komen. Van welke Stad, en de byzonderheden aldaar, de befchryving buitengewoon breed is; "verrukt door die Stad, even als sanwazaaii over Venetië, voelt hy zich gedrongen zich diens woorden de zyne te maaken , en uit te roepen: De Stichting van andere Steden was het werk der Menfchen, Berlyn hebben de Goden gebouwd. Met dit alles geeft hy zo wel de na- als de voordeden op, welke 'er plaats vinden. „ De Bevolking dier Stad hadt, in 't Jaar 1790, de hoogte van 150803 bereikt, dat is van om„ trent 22 Bewoonders , het middelgetal genomen, in ie„ der huis of openbaar gebouw; een verbaazend onder- Tcheid der Steden in myn Vaderland, waar men fom„ wylen flechts 3 zielen onder het zelfde dak door el„ kander kan rekenen. Deeze bevolking (hier breeder „ omfchreeven) beeft intusfchen zo weinig ais de beGg 5 „ bon-  BERICHTEN bouwing eenige evenredigheid met de liftgefttekth-J ,, ftaan. De ganfche Frederiks-Stad is doodseo k in'! „veele andere gedeelten van Berlyn treft men niet diêï myciende , en op elkander naauw yks lettende liaJ „ den aan, die Londen en meer grootef Stede Tzo alge „ meen kenfchetzen. Doch laaten de PrSs/en het den I „Jhttm met benyden, dat het lichaam Tan hLen 't welf ub - n ee," Wan?alti§ h00fd niet bedekt ïy?' M J;^ J w lle de ovenëe Jedemaaten de fappen na „ zich trekt, en waar zich deeze, door gebrek aan be ** hA^feHyk%mm,Vl°eijing ' maar al te dikvv^ï bededen „ Alle Hoofdlieden zyn uit haaren aart SclLolen van le„ diggang, verkwisting, pracht, en van alle lei zeden„ verbastering; en waar de Bevolking derzelven wït „ zonder dat die der mindere Steden en de? PlMten* „ lands ,n dezelfde evenredigheid toe eene; daar moe„ en noodwendig de Akkerbouw daalen , de velden Tel „ laaten worden cn honderd nuttige l anteeringen te „ gen eene gemaklykere , doch voor denStaatg minde „ fruisjens geluk het geval deezer Gewesten nog niet." De bevolking des Koningryks, toont by veiwolgens aan, tegen die der Hoofdftad ftaat al veertJ ot ff» daar zich te Londen, op zyn gunffigfte gerekTnï, Sfcte Man van geheel Engeland ophoudt. fe"CKenu' ae uende Zeer leevendig fchetst de Schryver de ongebondenheid der jonge Vrouwlieden, en laat aan de befliffing anderen over of de Overheid voorzigtig handelt: „Wanneer " lV dE ie™Pelen de/ Ontngt in alle de groote Steden van " teresin dieZT7H ^T"^ • en „ terLSlen, die dezelve bedienen, pl gten oplegt en voor- " St'»n m V™ 3**? d" ™" vooT nfernand" verV fS a Met verdiende verontwaardiging verfmaadt 5y ÏJrl^' 10 het iWe PruisMche Wetboek voor de Egtlcheidingen opgegeeven, als gefchikt om voortaan, in d,t Koningryk, eene geheele verbreeking van den ? en SttHUWe,ykS Ui? te Werke"5 als ftre^enae om den Echt tot een gewettigden ftaat van Byzittery te vernederen; daar zy het langs honderderlei wegen, waar van verfcheidene reeds zedert eenen geruimen tyd zyn ingellaagen, in de magt van eiken Echtgenoot ftellen om zyne te- . „ ..»«,,, ^c g.UHtne rreaems-Stad is doodsch • nr>k in', „veele andere gedeelten van Berlyn treft men niet diïï " my5egndean ^ ™0r ^1^3 / del" aHn 'di/^ZJl^ÏL 'iai"W^. leende lie-  OMTRENT DE PRUISSISCHE, ENZ. MONARCHIEN. 463 tegenwoordige Wederhelft tegen eene andere te verwisfelen. Te uitvoerig , om 'er ons eenigzins toe in te laaten, is de befchryving van de Gebouwen en Stigtingen in Berlyn. Zo zyn ook 's Schryvers gedagten over de vryere denkwyze der Godgeleerden aldaar, en de gebezigde middelen van bedwang. Onder deeze rangfehikking komt vooral de Beantwoording der Vraage : Zyn de Pruisfifche Staaten al of niet eene willekeurige Monarchie ? waarvan de Graaf van hehtzberg het Neen heeft ftaande gehouden : uit diens Memorie geeft de Reiziger een Uittrekzel, met toetzing van zommige der Grondwetten of der Gebruiken des Lands aan het pnnt van verfchil. Eene herinnering, welke de Schryver deezer Berichten vooraf zendt, is te gewigtig om onopgetekend te laatan. ,, Ik moet alvoorens evenwel herinne„ ren , dat men niet onderzoekt of het Beftuur wille„ keurig gevoerd en de Onderdaanen gedrukt worden; ), dan of een ieder van dezelven onder een gemaatigd Bewind voor de veiligheid zyns perfoons, zyner Be„ zittingen en Rechten, gerust kan voortleeven. Maar '„ hierop komt het aan , of de Koning , wanneer het „ hem lust, willekeurig kan heerfchen , ongeregtigheden kan oefenen, zyne Onderdaanen kan uitzuigen , of ongelukkig maaken, zonder andere hinJerpaalen j", in den weg te vinden , dan die , welke het ongenoe„ gen eener getergde Natie hem daarna zou kunnen " voorleggen? Ik vrees dat het onderfcheid deezer ,', beide Vraagen , die echter zo zeer van elkander ver„ fchillen, aan den yverigen Minister niet fteeds in de gedagte gebleeven zy." Dit blykt uit de aanmerkingen des Schryvers in dit berigt insevlogten. Het Wetboek voor de Pruisfifche Staaten , ingerigt „ om het Land van alle vreemde Regtsgeleerdheid te t\ doen ontworftelen, en den talloozen drom zyner Ro„ meinfche , Saxifche , Friefche , Provinciaale, Stedelyke, Landfchaps- of Dorpswetten, zyner Gewoonten, Ge" wysden, en wat niet al, duizendmaal met elkander „ ftryd voerende, door ieder der twistende parfyen in 11 haar voordeel aangehaald, in een algemeen éénvoudig ,, Wetboek byeen te trekken." Dit plan verdient zeker lof; doch komen 'er in dit Wetboek niet weinige zaaken voor, die des Reizigers berispende aanmerkingen niet ontgaan. — Van het Lyfeigenfchap der Boeren gefproo- ken  4*1 BERICHTEN i;en heboende, t welk, zyns oordeels, in de Pruisfifche Staaten „ nadert aan de grenzen van Slaver ny," vervolgt hy. Maar laaten wy onderzoeken , of het Wetboek „ den Landman, over 't algemeen, een ruimere lugt doet „ ademen. Geen Boer, wordt hier bevolen, mag, zonder toeftemming des Staats, eene burgerlyke neering dry„ ven , noch zyne Kinderen daar toe beftemmen. Hy kan gedwongen worden zyn land te bebouwen , of, „ zo het hem niet lust, het aan eenen andereu over te „ laaten. Men kan in tyden van gebrek hem noodzaa„ ken, de overtollige opkomften zynes lands te verkoo„ pen. Zyne vrugten op den halm te verkoopen , is „ hem niet geoorlofd. Hy is aan den Staat Hand- en „ Spandienften verfchuldigd: ook mag om deeze reden „ het getal van Boerenplaatzen geene vermindering on- „ dergaan. Men kome tog, met dit Wetboeken de hand, eens op eene Hofftede in Delfland of in Rhyn* „ land, en vraage den dikwyls nog klaagenden bewoon„ der, of hy ook lust hebbe na de Oostzee te verhui. „ zen, of zyne Regten tegen die der Pruisfifche Veld,, bouwers te verwisfelen ? " Het vreemd Voorregt, den Mansperfoonen van Adel vergund, om het Huwelyk met de linker hand aan te gaan, voorgedraagen hebbende (*), betuigt de Schryver. „ Zo „ het mogelyk is een onnatnurlyker en gedwongener „ (laat in het menschlyk leeven, dan zulk een Huwelyk, uit te denken, zal ik de vindingskragt van het Ge,, nie , dien dit gelukken zal , bewonderen. Ik twy,, fel, of wel veele Edelen zullen verkiezen de proef „ eener zoodanige vereeniging te neemen; doch ik weet „ niet, wien ik dan meer beklaagen zou, den Man, die ,, liet voorwerp, dat hy in zyn Huwlyksbed heeft opge„ nomen, flechts ten halven beminnen mag, of zyne ongelukkige Wederhelft, die over dag een Dieustmaagd, „ des nagts eene Vrouw, in de belangen haars Heeren „ geen deel kan neemen. Wat zeg ik, die van uur tot „ uur (*) Men zie over dit flag van Huwelyken mede de voornaamfte 'Artykels in het Mengelwerk onzer Algem. Vaderl. Letteroef. voor 1793. bl. 30, waar wy in eene Aanmerking optekenden , dat het, fchoon openbaar aangekondigd, nogthans, uie hoofde van onvoorziene hindernisfen, door eene tweede bekendmaaking, opgefchort is, tot nader order.  OMTRENT t>E PRUISSISCHE , ENZ. MONARCHIEN. 465 \ uur moet beeven, dat de dood eens naastbeftaanden, ' een ampt, een Lot, zynen ftaat verbetere, haar voor eeuwig uit zyne omhelzingen rukke, en haare Kinde- ren van eenen Vader beroove. Dikwyls zyn on- ", gelyke Huwelyken, ik beken het, een vrugtbaare bron \ van huislyk verdriet; maar moet een Wetgeever, om ', deeze buiten dat zo zeldzaame gevallen te verhinderen, , en om het Adelyk Bloed van vermenging met het Bloed ' der Landlieden rein te bewaaren , de vryheid zyner aanzienlykfte Onderdaanen zo zeer belemmeren, dat zy geen meesters zyn om in een ftuk, waar van het ge' noegen huns leevens afhangt, de befchikkingen te maaken, die hun hart hun ingeeft. Schier in hetzelfde ,, jaar, dat men in een uitgeftrekt Koningryk den Adel , vernietigde, verbiedt men hem in een ander de hand ' aan een geringere te geeven, of dwingt hem in een „ Egt, by welken de naamen van Vader en Man in „ klanken vervliegen." De Militaire School, de Ecole Veterinaire, het Arjenaai, verdienen 's Leezers aandagt. De Reiziger tekent, van het laatfte fpreekende, op: „ Van 200,000 Gewee, ren , die men hier gewoonlyk byeen houdt, ontbra' ken 'er 30,000, en ander wapentuig in dezelfde even!' redigheid: de Poolfche Republiek, die, te dier tyde, bezig was zich ter handhaaving haarer nieuwe Confti' tutie te wapenen, hadt by denzelfden Fabriqueur, die voor het Tuighuis arbeidt , zo veel geweer befteld, „ dat deeze het niet zo fpoedig, als noodig was, vermocht te leveren ; om haar dienst te doen ftondt de " Koning toe, dat men intusfchen uit het Arfenaal het !' benoodigde na Poolen verzenden zoude , terwyl de Fa\ briqueur van tyd tot tyd, in dit Gebouw, voor reke' ning van de Republiek te rug zou bezorgen de hoe" veelheid die 'er uit genomen was." Voorts flaat hy het oog op verfcheide andere heilzaamere Fabrieken dan die voorraad tot de vernielende kunst des Oorlogs leveren. Naa uitvoerig over de in- rigting der Zyde-Fabrieqüen gefprooken te hebben,laat hy ▼olgen,dit gedaan te hebben, „ deels om dat de tak der Zydecultuur misfchien ook in ons Vaderland met eenr'\ ge vrugt zou kunnen aangemoedigd worden, en, al ', ware het dan ook flechts de ruwe toebereiding , aan * veelen eene toevoeging tot hun beftaan kunnen ver" fchaffen; deels om te toonen hoe een verlicht Minis- „ te-  466 BERICHTEN OMTRENT DE PRUISS. ENZ. MONARCHIEN. „ terie , federt jaaren herwaarts, voortgaat het gedeelte der Bevolking, 't welk voor den Landbouw en voor den Handel niet gefchikt is, door 'er hun de middelen toe aan de hand te geeven, vlytig, en door dien „ vlyt welvaarende, te maaken. Dit is de heldere zyde ,, der Monarchifche Regeeringsvorm, waar den Fabriceerenden Steden nooit van eene onzusterlyke jaloefie der Handeldryvenden het minfte te duchten ftaat: en waar „ zich deezen nooit tot mederechteresfen over de voor„ Hagen, welke den bloei of de herleeving van geenen „ ten doel hebben, vinden aangefteld." Zo veel troffen wy uittrekkenswaardigs aan in het beloop des dus verre nagegaanen Deels , dat wy ons om plaats verleegen vinden, ter optekening van veele byzon. derheden, die wy, onzen Reiziger vergezellende te Potsdam , Wittenberg, Leipzig, Meisfen en Dresden, over welke de volgende Afdeelingen loopen, aantroffen. Ook hebben wy nog eenige algemeene Aanmerkingen mede te deelen, die wy tot een volgende gelegenheid moeten verfchuiven. Memorien van den Generaal dumouriez, door hemzelven gefchreéven in 1793. Twee Deelen. Amjlerdam, 1794. Wy kunnen niet zeggen , over 't algemeen , groote Liefhebbers van Memorien te weezen ; daar verre de meeste fterk het Egoismus ademen , en, by Zeltverontfchuldiging. de heftige Veroordeeling van Party voegen, derwyze, dat men 'er dikwyls weinig waarheids, tot bydraage der Gefchiedenisfe, uit konne ontkenen, en wy daarom niet inftemmen met eene Bedenking , die ons onlangs onder 't ooge kwam, dat eene Gefchiedenis verhaast of gebrekkig gefchreéven is, om dat men den tyd der Uitgave van Memorien, byzondere Perfoonen betreffende, niet had afgewagt. In deeze begrippen vonden wy ons gefterkt by het doorleezen der Memorien van den Generaal dumouriez , die ongetwyfeld veelen tot derzelver leezing zullen uitlokken. 'sMans berugte Naam, zyne Verrigtingen in Frankryk, op de.grenzen van Nederland, en in ons Vaderland zelve, moeten die uitwerking baaren. Het is daarom niet te bevreemden, dat men zich gehaast heeft 'er eene Ne-  MEMORIEN VAN DUMOURIEZ. 46? Nederduitfche Vertaaling van te bezorgen —— welke haast j misfchien het haare toebrengt, dat dezelve overal niet I klaar en op veele plaatzen ftootende is. Niet onvoorzigtig luidt een Aantekening des Vertaalers, ] als hy aan een gedeelte komt, 't welk betrekking tot 1 ons Vaderland heeft. „ Indien wy ons niet voorgenoImen hadden, ons geheel te onthouden van 't maaken 3,, vau Aanmerkingen op den Text van den Generaal I „ dumouriez , zoude hy ons menigmaal daar toe gele] „ genheid geeven. Dit moge de oordeelkundige Leezer ],, zelve doen. Wy laaten dit Werk ter verantwoording |„ van den nog leevenden Schryver: hebbende 't onze !Vaderlanders in hunne taal alleen medegedeeld , als j„ zynde een belangryk ftuk, (welken zyne verdienften of ],, onverdienften ook mogen zyn,) voor de Historie van |,, onzen tyd; ons rekenende even weinig aanfpraakelyk 1voor deszelfs inhoud , als een Brief befteller is voor \3, dien der Brieven, die hy ombrengt." f Wy kiezen met hem die voorzigtige zyde, en verge» inoegen ons met den Hoofdinhoud op te geeven. Naa Jeene zwellende breedfpraakige en zelfverdeedigende Voor1 reden , behelst het Eerfte Deels Eerfte Stuk den AlJgemeenen Staat der Zaaken; den Staat der Legers; duImouriez's vertrek vau Luik; zyn verblyf te Parys; het 1 Proces des Konings, en vrugtlooze poogingen van den {Generaal dumouriez. — Het Tweede Stuk diens Deels i vangt aan met den Dood des Konings, vermeldt de On1 derhandelingen met cambon, en 's Generaals Conferentie I met eenige Jacobynen; Staatsraad; rolland's verlaaten i van het Minifterie ; Onderhandelingen van Holland; 'c I Vertrek van de maulde, marat, en den Generaal duImouriez; vrugtlooze Onderhandelingen; Oorlogsverklaa1 ring. Het Tweede Deels Eerfte Stuk geeft ons op, het Plan ivan den Veldtocht en het formeeeren van het Leger; de ijGeldleening en het Manifest; de Verzameling van het iLeger; Sterkte van 't zelve; het neemen van Breda, de ÏKlundert, Geertruidenberg; Belegering van de Willemftad; Eet blokkeeren van Bergen op Zoom, Steenbergen; Somma|tie van Heusden; dumouriez aan de Moerdyk en RoóIvaart. Zyn verlaaten van het Leger, op de ontvangen •jorder om te vertrekken. Hoe hy, te Antwerpen komenéde, de Commisfarisfen doet lieenen gaan; te Brusfel met % de Volksvertegenwoordigers fpreekt; aan de Conventie fchryft;  4ós memorien van dumouriez. fchryft; chepv en rstienne doet arresteeren; verfcheide f Ordonnantiën geeft; en te Leuven met de Commisfarisfeu van de Conventie fpreekt. Voorts vertoont het ons den toenmaaligen ftaat des Legers, vóór den Slag van ' Neder winde, en de Retraite, als mede het Gevegt van Gotzenhoven. Het Tweede Deels Tweede Stuk zet 's Generaals be-1 dryven voort, verhaalende den Aftochc, en nog twee I Gevesten; zyne Retraite op Brusfel; deszelfs Ontruiming; het Kamp van Enghien , vau Ath; Conferentie te Ath J met den Collonel mack ; het arresteeren van den Gene-1 raai miranda; het Kamp van Doornik; Retraite uit het J Kamp van Maulde; het arresteeren der Commisfarisfeu f van de Conventie, en van den Oorlogs Minister; het 1 Vertrek van dumouriez; deeze te Bergen; Ëtablisfement der Franfchen te Leuzen ; 't Congres van Antwerpen; Tweede Proclamatie van coburg; Vertrek van den Generaal na Brusfel. Hieraan is eindelyk gehegt een Kort Begrip van "f Leeven des Generaais dumouriez, getrokken uit een Brief aan een zyner Vrienden. Ten onderfchrilt heeft de Vertaaler goedgevonden, de twee bekende Regels van cato te plaat zen. Nee te collaudes, nee te culpaveris ipfe, Hoe faciunt Jtulti, quos gloria vexant inanis. Dit Onderfchrift zou mogelyk op de Memorien beter pasfen, dan de Spreuk op deu Tytel gebezigd. — —• — — Vitamque impendere vero. Nodige Berichten aan de Nederlanderen; inhoudende fcher* pe, doch onpartydige, Aanmerkingen op de Memorien van I den Verraader zyns Vaderlands dumouriez, door hem | zeiven gefchreéven m 1793. Eerjte Aflevering. In AmM fier dam, 1794. In gr. 8vo. 32 bl. Heeft de Vertaaler der Memorien van dumouriez zichl van het maaken van Aanmerkingen wederhouden, het.:. zal ons, blykens het Stukje 't welk wy thans aankon-'I digen, des niet ontbreeken. De Schryver der noodige i I Berichten verzekert, in 't Voorberigt, dat „ deeze bla- | jj den i  noodige berichten. 469 9, den niet met een beevende hand —— met geen be„ kneld hart -— maar met eene ronde pen, en vryen „ R.epubiicaiufchen geest, gefcnreeven zyn." —- Hy betoont zich een yvemar voor de zaak der Franfchen; dan betuigt, ,, tiunne Verdeediging niet verder voor te heb,, ben, dan in zo verre zy door een dumouuiezV' en dit, zo als de inhoud der Memorien uuwyst, gaat zeer Verre, ,, bdchuldigd worden." Om niet voorgekomen te worden, geeft hy eene Eer[le Aflevering van twee bladen , waar mede hy gevorderd is tot bl. Xll der Voorreden zyns Party's, die uit XXVIII bl. beftaat. Zo dat wy nog ééne Aflevering misleiden te wagten nebben, eer wy recht aan de zaak, of aan de Memorien zelve, komen. Zonder ons in dit gefchil te mengen, en alleen den Schryftrant te beoordeelen, moeten wy zeggen, dat het woord fcherpe, op den tytel, niet ten onregte gebezigd is. Dan, hebben wy de Voorreden van dumouriez zwellende genoemd, deeze Aanmerkingen mogen ook dien bynaam draagen. Declamatien tegen Declamatien gefteld, is het kortfte, en, onzes inziens, regtmaatigfte, 't geen dus verre van deeze Aanmerkingen gezegd kan worden. Misfchien zal het Vervolg iets bondigers bevatten. Althans, indien de TegenfcSryver den voet van Party houde, zal hy meer tot bepaalde Gevallen,en derzelver ontwikkeling, moeten komen. —— Wy hebben, dit- afwagtende, ons gehaast, om by de Aankondiging van dumouriez Memorien terftond te voegen, wat inen ten Tegengifte heeft gemeend te moeten geeven. De Aanmerker, op dat wy dit nog vermelden , heeft , ten gemakke der Leezeren, die gedeelten, over welke hy handelt, uit de Memorien^ letterlyk, overgenomen, en de bladzyden aangeweezen. lett. 1794. no. 10. Hh Brief-  47° ' briefwisseling van dumourier , enz. Briefwisfeling van den Generaal dumourier, met den Oorlogsminister pache, Jtaande den Veldtocht in het Belgifche, in 1792. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, i?94' in gr. Svo. 248 bl. Briefwisfeling van den Generaal miranda , met den Generaal Dumourier , en de Ministers van Oorlog pacue en BEURNONViLLE , zeden January 1793 ■> benevens de* Bevelen door den Generaal dumourier aan den Generaal miranda gegeeven, tot op den Slag by Neerwinden, en den Aftocht die daarvan het gevolg is geweest. Te bekomen in 's Haage by I. van Cleef, te Amjterdam by A. v. d. Kroe, enz. In gr. Svo. By de Memorien van den Generaal dumouriez , in een^ voorgaand Artykel aangekondigd, zullen deeze Brief> wisfelingen, welke wy , uit hoofde van derzelver naauwe betrekking op elkander, byeen voegen , zeer wel pasfen, als wy derzelver Egtheid aanneemen, waaraan door zommigen getwyfeld wordt. Deeze Briefwisselingen, over de fchikking en den loop der Krygsverrigtingen naby en op onze Grenzen, kunnen in veele gevallen aan de gei dagte Memorien een wederkaatzend licht byzetten; fchoon zy foms zullen dienen om den vergelykenden Leezer hi twyfel te brengen wat de Gefchiedkundige waarheid is. Briefwisfelingen als deeze zyn voor een Uittreksel niet wel , maar voor eene menigte Aanmerkingen zeer, vatbaar; doch men zal ons, vertrouwen wy , van dezelve te maaken, zo gereed ontdaan , als wy ons des , met den Vertaaler der Memorien van dumouriez , ontflaa» gen oordeelden. Verhandeling over de Vryheid en Gelykheid in de Republiek der Athenienfen , toegepast op die van Frankryk, door den Fleer Hofraad iieyne. Uit het Hoogduitsch vertaald , benevens eene Voorreden en Byvoegzelen van den Vertaaler., Zonder Naam vau Drukker of Plaats, In gr. 8vg. 68 bi. De naam van heyne, met zo veel roems als Taal- en Oudheidkundige bekend, zal zeker de opmerkzaamheid nekken, en niemand deeze Verhandeling kezen zonder 'c?  HEYNE , VERHANDELING. 3er dien Man in te herkennen; fchikking, taal en vernuft, moeten behaagen ; en de Vertaaler heeft 'er alle eer aan gedaan, met ons eene zeer goede Overzetting te bezorgen, fchoon hy, wat de Toepasfing aanbelangt, wyd en verre van den Gottingfchen Hoogleeraar verfchilt, en, door eene menigte van Aanmerkingen, zyne geheel onderfcheidene denkwyze , op eene zeer verftaanbaare en zoms niet zagte wyze, te kennen geefr. De Voorreden en het Slot zyn van denzelfden ftempel. Eén ftaal zy, uit dit kleine Stuksken , genoegzaam. „Alleen," fchryft de Hoogl. heyjne , „ wil ik nog „ aanmerken, dat het Tydftip' der bovengenoemde dertig „ ïyrannen, of van het Collegie, 't welk de Spartaanen, „ na de overgave van Athene, aldaar gefticht hadden, om Wetten en eene nieuwe-Conftitutie te ontwerpen, „ ongemeen veel overeenkomst hadt met de nieuwfte tyd„ perken in de Franfche Gefchiedenis. Deeze Dwing„ landen maakten zich binnen korten tyd meester van „ al het gezag, benoemden na hun goeddunken Raads„ heeren en Overheidsperfoonen , lieten het Krygsvolk ,, van Sparta tot bezetting in de Stad komen, en ruim,, den een ieder uit den weg, wanneer zy dachten dat „ zy zich niet na hunnen zin en wil fchikken zouden; ,, zy benoemden verder drieduizend burgers, die het volk ,, vertegenwoordigen, en waaruit de burgerlyke ampten „ vervuld zouden worden; alle de overige burgers moes„ ten de wapenen overgeeven , en menigen kop moest 'er vliegen, het zy wegens een byzonderen haat der „ Tyrannen, het zy om hunne roovlust te voldoen." — De ongenoemde Vertaaler, en in de daad hy heeft reden om zyn' Naam niet te melden, maakt hierop deeze aanmerking: ,, Dit ziet, zonder twyfel, op de Committér de „ falut public & de fureté génerale. Zodanig zyn de ge,, voelens over de dezelve welke de Engelfche Minister „ pitt ons opdringt; dan, wie, met aandacht en oplet„ tenheid, deeze vergelyking overleest, zal zonder twy„ fel gewaar worden , dat deeze veelmeer op de jongfte „ gebeurtenisfen in Poolen, dan op deeze of eenige an,, dere macht in Frankryk , toe te pasfer. zy. Immers is ,, alle macht in Frankryk Nationaal, en in Poolen wierd „ dezelve door twee vreemde perfoonen en hunne Agen„ ten, even als in Athene, uitgevoerd. Daarenboven zyn „ dit daad zaaken en niet partydige beoordeelingen van „ dingen, die ons nog niet genoeg bekend zyn." Hh ss «•  47a a. J. L. VAN WACKERBARTr's peter de groote en karel de groote, met elkanderen vergeleeken, door a. j. l. van wackerbarth. Te Jwflerüam by W. Holtrop, 1793. In gr. 166 bl. Deeze bladen zyn, blykens het Voorberigt, het eerfte voortbrengzel van den geest eens Jongelings , die 'er vermaak in fchept om groote Mannen van vroeger en Ïaater tyd te befchouwen. De jonge Heer wackerbarth erkent, dat veelen dit terftond zullen bemerken; hy roept hunne toegeeflykheid in, en verzoekt zyne mishagen over 't hoofd te zien. Hoe genegen wy zyn dit verzoek in te willigen, zouden wy aan onzen pügt te kort doen, als wy deeze over 't hoofd gezien lieten; daar ze zo veelvuldig zyn, en door bet geheele Werkje heen heerfchen. Beter hadt hy, wat het geheele Plan betreft, gedaan met plutarchus, dat verheeven Voorbeeld der oudheid, te volgen: doch , buiten die ongelykheid in fchikking , mag de Schryver gezegd worden wel verre te weezen van den leiddraad diens beroemden Mans in allen deele te volgen. Wy laaten des jongen Heers gevoelen over de Alleenheerfching, en derzelver uitmuntenheid boven ieder beperkte Regeeringsvorm, voor zyne rekening, en hem zeggen: „ Rf.genten hebben, om over millioenen van m-n„ fchen en uitgeftrekte Landen onbepaald te heerfchen, een ,, gegrond recht, en zy doen 'er wel aan: want hoe „ zou de wereld, hoe het menschdom, anders kunnen „ belhan , indien men hun de onbepaalde magt niet „ wilde inruimen, om de menfchen, zelfs tegen wil en „ dank,tot gelukzaligheid op te leiden?" Doch, dit zyne begrippen zynde, kunnen wy zeer gereed begrypen, dat hy, in de beide hier vergeleekene Vorften, alles groU vindt, en uitbundig is in hunnen lof; wat ter vermindering daar van zou kunnen ftrekken, verzwygt, of de gebreken in een donkere fchaduw plaatst. Zonder hier op te merken zyne gereedheid om veel als welbeweezene Gefchiedkundige Waarheden aan te neemen, in beider geval , 't welk den toets des onderzoeks niet zou kunnen doorfraan. ' Uitbundig fchreeven wy, -was hy in hunnen lof. „ Verdienen," dus laat hy zich hooren, „ zulke groote Man-  PETER DE GROOTE EN KAREL DE GROOTE. 473 ,i Mannen, gelyk peter en karel waren, niet reeds „ daarom tot in de laatfte Eeuwen met het warmst ge„ voel van dankbaarheid geëerbiedigd te worden; dewyl „ zy millioenen van hunne Menlchenkinderen door wyze „ Wetten zo gelukkig als mogelyk poogden te maaken, ,, al hadden zy ook verder niets merkwaardigs verrigt? „ Verdienen Mannen, die het menschdom zo veel goeds „ hebben beweezen, niet even zeer hooggeagt, geroemd en gepreezen te worden als de grootfte Wetgeevers uit den gryzen Ouderdom? [dit moet mogelyk Oudheid weezen, althans het zou beter zyn.] Zouden zy, die „ alles door zichzelven wrochten, niet even zo veel, ja „ nog veel meer, gedaan hebben, dan een justiniaan, „ een numa , een minos ? Zyn zy wel iets minder dan. „ een lycürgus of mo.-e^?" -— En elders. „ Man- nen, die zulke verbaazende daaden uitvoeren, zo groo„ ten roem verwerven , en zich tot zulk een hoogen „ trap van aanzien verhellen, die zo algemeen worden geëerbiedigd, en byna aangebeden door hunne tydge,, nocten , daar tydgenooteu toch zeldzaam iemands „ waare grootheid erkennen ; deeze Mannen verdienen immers wel den toenaam van groot, die men zo a, dikwerf te onregt verkwist heeft? De eeuw, waar in „ zy leefden, zo wel als de nakomelingfchap, liet hun „ in dit opzicht gerechtigheid wedervaaren. Op deeze wyze zyn zy elkanderen zelfs in hunnen toenaam „ gelyk!" Om de maate des lofs geheel ja over¬ loopend vol te meeten, zegt de Schryver. „ Wy moo„ gen peter en karel de groote befchouwen , uit „ wat oogpunt wy ook willen , overal vinden wy zo „ veel groots, zo veel verhevens , zo veel voortreflyks „ in hun charaéter, in hunne denkwyze, in hunne ge- voelens, dat wy hen eerbiedigen, bewonderen ja aan„ bidden, moeten. Dit is geene vleijery; het is alleen „ die dankbaarheid, welke de nakomelingfchap hun verM fchuldigd is!" In deeze aanbidding zullen veelen gewis geen deel willen neemen; veelen zulks voor de hoogstgaande vleijery , zo niet iets ergers, houden, en, peter den I van naderby kennende, met den Schryver der Hift. de la Maifon de Brandenbourg, zeggen: „ Hy Het Jlervende veeleer den roem naa van een zonderling dan, van een groot Man; „ de Wreedheden van een Dwingeland met de Deugden van „ een Wetgeever zoekende te dekken." Beide deeze VorHh 3. ften  474 A. j. Li van wackerbarth's ften groote daaden te ontzeggen , zou de Gefchiedenis wederfpreeken. Zy hebben in verfcheide opzigten uitgemunt; maar dit geregtigt hun niet tot dien toon van onbegrensde loftuiting , welke dit geheele Werkje door klinkt, doch foms gemengd met iet fcliors en vreemds. By voorbeeld. ., Beiden wisten zy zich van den Godsdienst zeer goed te bedienen, wanneer zy denzelven behoefden, en in hunne aangelegenheden noodig had„ den. Zo zeide karel, dat hy alléén .deswegen tegen de Arabieren na Spanje optrok, om de Christe,, nen, die zich aldaar bevonden, van het juk der Muha,, medaanen te bevryden. Peter deedt juist het zelfde, ,, toen hy te velde trok tegen de ongeloovige Turken. „ Voor het overige hadden zy dit nog met elkanderen „ gemeen, dat zy in alle kerken lieten bidden om een gelukkigen uitflag van den veldtocht. In Gods naam greep.men de vestingen aan,' en in Gods naam leverde ,, men veldllagen. 'Welk een vermaak mag God 'er toch „ wel in fcheppen, wanneer men onder het moorden en „ bloedvergieten zynen naam aanroept? Aan de verbetering van de geestlykheid, van den „ priesterhand, en deszelfs gebruiken, arbeidden peter en karel met veel meer yver, dan ooit eenig Vorst on„ der hunne Tydgenooten. Beiden bezogten zy de talryke vergaderingen van hunne geesrlyken, namen daar by de ,, eerfte plaats in, luisterden naauwkeurig toe by alle hun. ne onderhandelingen, die in hun eigen tegenwoordigheid plaats greepeu, voerden het eerfte woord by dezelve , en Deflisten de zaaken zelf 4 wanneer hunne driftige priesters het niet eens konden worden. Zy " waren' dus niet alleen regenten over lichaamlyke en " burgerlyke, maar te gelyk over de geestlyke en zede' lyke belangen van het groot aantal burgers in hunnen ' Staat." Is dit, en 't geen 'er verder volgt, over hunne gedraagingen in het ftuk van den Godsdienst, waarlyk tot hun lof gemeend, dan begrypen wy niet hoe hy in hun kan pryzen, 't geen (bl. 50) in een ander gelaakt wordt. Gelykvormigheden deeden zich gewis, in veele trekken, op, die de Schryver in de beste gedeelten van deeze Vergelyking in agt neemt. Doch hy wil alles vergely- ken , en vervalt tot kleinigheden. „ Hunne zorg en 5, wehneenende poogingen ftrekten zich zelfs uit tot het uitwendige , tot de zindelykheid der inwoonders van hun-  peter, de groote en karel de groote. 475 'n hunnen Staar. Van alle uitmuntende verbeteringen, die ,, ontelbaar' zyn, zal ik hier 'flechts één eenige aanftip» pen , waarin zy elkander geleeken. Liet r karel zyne ,, Burgers de ,afzichtlyk lange baarden afneemen, peter zorgde 'er niet minder voor, dat men zyne Rusfen ,, hunne ontzachlyk lange baarden afzabelde." Dit afzabelen der baarden- is, op dat wy zulks in 't voorbygaaa opmerken , een dier gefchiedkundige onnaauwkeurig- of onwaarheden-, waarvan wy hier boven, met een woord, melding maakten. Zie w. coxe , Travels into Poland, Rusfia. &c. Vol. II. Ten aanzien van hunne Perfoonen ontmoeten wy deeze vergelyking. ,, Groot en welgemaakt was het gebouw ,, van hun lighaam. Peter de groote was zes voet )r en acht Engelfche duimen lang; karel de groote hadt ,, juist dezelfde lengte. Daar by was hun lighaam fterk en vast. Door hunne onvermoeide reizen, en rustlooze ,, werkzaamheid, bewaarden zy beiden hunne gezondheid „ byna ftooreloos, en bleeven zy aanhoudend in eenen fris,, fen bloei. Werden zy door eenige lighaams-ongefteldheid „ overvallen , men befpeurde ook hieromtrent by hen al ,, weder de verwonderenswaardigfte evenredigheid; want „ geen van beiden hadt ooit met eenige andere ziekte te „ worftelen, dan met eene ligte koorts." De Heer wackerbarth fchynt niet geweeten te hebben, dat Czaar peter met vlaagen van Vallende Ziekte, zyn leeven lang, gekweld was. Zie coxe als boven, Vol. I. Om beider fpaarzaam- en huishoudelykheid af te fchilderen, vindt men bygebragt „ dat karel de onnutte Ge,, wasfen uit zyn tuin verkoopen liet; dat peter's wol„ len Kousfen moesten geflopt worden, en hy droeg ze ,, nog een geheel jaar." Gelyken moeten deeze Vorften zyn. Eg de Schryver weet de gelykenis te vinden. „ Men heeft beiden be„ fchuldigd , dat zy de maatigheid in eeten en drinken „ niet behoorlyk in agt genomen, en het diëet menigmaal ,, gekwetst hebben. Maar ten allen tyde heeft men ny« „ dige lasteraars onder de menfchen gevonden, die zich ergerden aan de glansryke daaden van groote mannen, „ en die hunne uitgebreide deugden niet konden bevat„ ten. Dit mag hier ook het geval wel weezen; verlaa„ ten wy ons egter op hunne gelyktydige Gefchiedfchry„ vers, dan kwamen zy ook in dit opzicht beiden met elkander overeen. HI14 „De  476 A. J. L. VAN WACKERBARTH'S PETM, ENZ» „ De tafel van peter den grooten was zeer fpaar„ zaam ingerigt. ieder privaat perfoon in Engeland en Duitschland, die niet geheel behoeftig is, fpyst thans j, onbetwistbaar met veel meer verkwisting, dan deeze groote Keizer in 't begin van onze eeuw. Het geen hy ondertusfchen van deezen kant ontbeerde, zogt hy 99 op eene andere wyze weer ryklyk te vergoeden. De „ wyn begaf zyn tafel nooit; geftadig moest die dezelve „ bedekken. Niemand mogt hieromtrent den huichelaar ,, of eenig bedrog fpeelen in het drinken : deedt de een of ander zulks evenwel, dan moest hy den grootlten „ pokaal uit geheel Rusland, op de gezondheid van alle „ aanweezenden, in éénen teug uitdrinken. Voor 't ove- rige was hy op reis altyd voorzien van een goede lies ** wyn. ,, Karel de groote had, naar oud- Duitfche Zeden, altyd maar zeer weinige fchutels. Meer dan vier, of ,, vyf ten hoogden, kwamen 'er op zyne tafel nooit. In ,, den Wyn hadt hy niet den miniten fmaak. Maar, in plaatze daar van, at hy gaarne Wildbraad. Het kan „ daarom wed weezen , dat hy van zyn geliefkoosden fchotel fomtyds een weinig te veel gebruikt heeft. Op „ deeze wyze was dit verfchil dan weder vereffend, ter- wyl de een een byzonder liefhebber van het Wild,, braad, en de ander van den Wyn was." —— Heer» Jyk gevonden! Wildbraad en Wyn komen nog al by elkander, en maaken beide op tafel een goed geheel. Doch hoe de Schryver 'er toe komt , om het bemagtigen van Schlusfelberg, (welk wonderbaarlyk verhaal, geheel ftrydig met 't geen wy by coxe Vol. ï. geboekt vinden,wy voor rekening van den Schryver laaten,') in vergelyking te brengen metEGiN* iiaro's lluikminnehandel by karel's Dogter imma, konden wy niet bevroeden, voor dat wy, dit liefdensgefchiedenisje geleezen hebbende, en hoe kakel het met dien Staatsdienaar maakte, opgetekend vonden: „ Hoe fchie,, lyk weeten toch groote Mannen zich te redden uit de „ verwardfte en bedenkelykfte omftandigheden!" De Styl, op dat wy dit Boekdeeltje ter zyde leggen, is zeer ongelyk; zomtyds hoog zwellende, en zomtyds laag kruipende. Op de Zuiverheid van Taal valt niet te boogen. De opgegeeven Haaltjes kunnen van 't een en ander, zonder verders blykea, getuigenis draagen.  LEVEN EN DOOD VAN CASIMIRE. Zeven en Djod van casimire, in Leven regeerende Gravin tot Lippe, Geb. Prinfes van Anhalt; benevens eenige van haare Brieven. Uit het Hoogduitsch, door j van loo, Predikant te Ootmarfum. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1794. In gr, 8vo. 164 bl. Dit Stuksken draagt op het Voorhoofd den Titel van het Leven en Dood van casimire ; doch men zoude zich zeer bedriegen, wanneer men dagt hier eene volledige belchryving van een of beiden te vinden; het behelst alleen eenige Anecdotes, die met het oogmerk van den Optielier (Irookien. De Heer ch. pon, een Vriend van ewald, geeft van haar eene Lofrede, welke zeker zeer hoog loopt. JVLn heffl't geene rede om aan de Egthcid zynes Verhaals , noch der Blieven door hem gemeen gemaakt, te twyfelen, en dan is de Gravin-*?* Lippe gewis een uitmuntende, verllandige en goavruentige, Dame geweest. Doch fommigen zullen mooglyk "denken uac zulke uitfteekende Ziels- en Verftands vermogens, onder eenea anderen befberer, zonder vermindering van waare Godsvrucht, eene andere en minder Theologisch - fentimenteele leiding zouden verkregen hebben. Nochthans kan dit Werkje van veel nut zyn voor verllandige vroome menfchen, en tevens doen zien, dat grootheid van (land niet altyd ftrydig is met welgemeende Godsvreeze Het kan den in rang verhevenen ten voorbeeld, cn den minderen ter aanmoediging ftrekken , om waare grootheid waarin de Groten der Aarde met den mmften gelyk ftaan in de beoefening van naauwgezette deugd na te jaagen In haare Brieven ademt alles menfchen-liefde, en erkentelyke dankbaarheid voor de liefde van (InA <^»n< Aon hoore haar, bl. 123. ' „ Aanftaanden /.ondag denken wy het Avondmaal van onzen nooggepreezen Heiland te genieten. Welke liefde heeft hv ons bevveezen! Vrujiteloos is alle Drawiiw. nm ™a .„_j~_ lyke liefde van onzen God, op eene, maar eenigzins draaglv- fce, wyze te Hameien „ Te vergeefsch zou ik ook trag- ten, flegts een flauwgelykend fchaduvvbeeld van alles, wat de Ooedertierenfte aan my gedaan heeft, te tekenen. Wist trv toch al dat onbefchrvflvta 1 . A ivr,m «av.ar.i~ , --J--J - gvjuiuc Lunii wens een geluk voor ons, dat onze God zo barmhartig is! welk eert omutfpreeklyk geluk! Hy de Beste, de Allerbeste' Hy de Allervolmaakte zal ons byflaan, zal ons kragten verleenen ot> dat wy hem welbehaaglyker mogen worden! God, dio i de diepten van ons nart ziet, ziet uwen wensen, uwe begeerten naar het waare goed, naar zyne goedkeuring, met welbehagen ; en hy hy, die niets dan ons hpogst geluk wil, verhoort u zekerlyk, wanneer gy hem om hulpe aanroept. By onderileunt u zekerlyk met zynen Heilige» Geest, wanneer gy  478 LEVEN EN DOOD VAN CASIMIRE. gy u in alles, zonder uitzondering, naar zyne wyze en beste bevelen poogt te gedraagen. Wat kan aan God welbehaaglyfcer zyn, dan een opregt hart? een hart dat zig geheel aan hem toewydt? een hart dat zyne Geboden wel zoekt te kennen, en nauwkeurig te betragtenV" Uit dit ftaaltjen oordeele de Leezer! Eenzaam Tydverdryf door pierre agron. Te Amflerdam, by M. Schalekamp, I/94. In gr. %vo. 100 bl. ~\r\a Heer agron, dien wy, volgens zyn Vierden Zang, voor XJ eenen Opvoeder der Jeugd leeren kennen, levert ons, in deezen Bundel, een aantal Digtftukjes, die 's Mans edele 1 denkwyze, en tevens zyne bekwaamheid in het Vak, waarin 1 hy , volgens zyn zeggen', zich gewaagd .heeft, leeren ken* neU- Hy verdient, onzes achtens, alle aanmoediging; daar' is veel nauunlyks in zyne voordragt, en veel deelneemends in: de belangen zyner medemenfehen : zonder overgedreeven te! ZVn fchetsc hy dikwyls, zelfs zeer treffende gevallen , zeer: natuurlyk. 1 Het Graf van werther tekent den gevoel-* vollen doch tevens afkeerigen Man van alle te verre getrok-. kene aandoenelykheid, vooral, wanneer dezelve door ongeoorloofde neigingen gekoesterd word. Men hoore hem, op ti eind van dit Digtftukje. \Neen dan zal naberouw uw bcevend hart ver/linden , Dan zult gy, met een" Gil die Wanhoop u ontrukt, Uw billyk vonnis zien, en eeuwig ondervinden , Met welk een bang gewigt de wraak des Hemels drukt. Ach .... werther ! 'A beef voor u... God fchenke u zyn Genade — Dat Hy u gunflig zy Uit goedertierenheid!.... Maar 'A vrees.... rampzaalge Vriend!... die wensch komt veetl le fpade, tj Als ik uw lot hefchouw, verfchrikt my de Eeuwigheid. Vóortreflyke Les, voor allen,die met het fentimenteele befmet zvu en zich werther en charlotte ter navolging voorftelJen.' Wy geeven onzen Leezer, ten bewyze van 's Mans fma'ak en uitvoering, het volgend, getiteld: HET WAAR genoegen. ., Gy! die alleen op fchittrend Goud, Op aanzien , rang, en grootheid, bouwt; Die, in een ruim genot van vleiende Vermaaken, De ftem van 't bang geweeten fmoort, '/ Welk dag en nacht uw rust verftoort, Gy kunt géén vergenoegen fmaaken. J zyn, fchetsc hy dikwyls, zelfs zeer treffende gevallen , zeer. loofde neigingen gekoesterd word. Men hoore hem, op 't Ach .... werther ! *k beef voor u... God fchenke u zyn Genade —j j. et.. IH.t ~m uil an'd'rtirrenheid! .... vut ny » g'*"j"ö ~J b-—■— ,: ,. , , ,■ Maar 'A vrees.... rampzaalge Vriend!... die wensch komt veeU zvu en zich werther en charlotte ter navolging voorftel-1 Jen.' Wy geeven onzen Leezer, ten bewyze van 's Mansl  p. agron, eenzaam tydverdryf. jtfp Ik doel op uwe fchatten niet, Geen grootheid wenkt my in 't verfchiet, Myn Ziel is vry van fmart - met weinig welte vreden; 'k Zie lief en leed, gelaaten , aan, En kan , met geene zorg beladn, Gerust, myn Levenspad betreden. Een edel meisje, dat my mint Een Vriend, die my aan deugd verbindt, En aanfpoort, om myn" pligt, in alles, te betragten; Gezondheid en een kalm gemoed, Gepaard met middelmaatig goed, Zyn meer, dan uwe weelde, te achten. Ik Jlyt geen enkel fmart lyk uw, De groote Schepper der Natuur, Op wien myn Ziel vertrouwt, troost my in 'taardfche zwoegen: IVanneer men Hem waarachtig eert /lis Christen hier beneén verkeert, Geniet men Jteeds het waar genoegen" Portefeuille van Rozette, of Aanteekeningen tot verbetering van 's Menfchen verftand en hart , in een IVysgeerigen en Menfchenkundigen trant befchreeven, onder de Zinjpreuk: üocet & deledtat. ijle en ide Stuk. Te Rotterdam by N. Cornel. In gr. &vo., te zamen 4^3 bl. T ndien deeze Portefeuille aan 't oogmerk voldoet, word ons i in de Voorrede bericht, dat men 's jaarlykk tot hier toe nog geen gewag van uuren in de Bybelboeken; daar wordt alleen gefproken van zekere trappen van achaz , waarvan wy geene nadere berichten hebben; ook is de Zon niet terug gegaan, maar alleen de fchaduwe,zoo dat dit zeldzaam verfchynzel ook niet algemeen is geweest, trouwens het Babylonisch gezantfchap kwam vervolgens ook onderzoek doen naar dat wonderteken, dat in dat land, het land van Juda, gebeurd was. a Chron. XXXU: 31. Het terug gaan der fchaduw kan door eene byzondere breking der zonnefiraalen veroorzaakt zyn; welke onmidlyk op het gebed van jESAia gefchiedde, en dus voor hiskia een wonderteken was." Kap. XXV: 7, lezen wy, dat zedekia geblind werdt. Dit gefchiedde, zegt onze Schryver, „ door hem een gloeiend yzer voor de oogen te houden: eene gewoonte by de Oosterlingen, wanneer zy Vorften onbekwaam willen maaken, om ooit te regeeren. Nu werdt de Godfpraak van EZECHiëL, XII, 13, nopens dezen Vorst, dat hy na Babel gebracht zou worden, maar echter dat land aiet zien zou, duidlyk vervuld." Gedenkwaardigheden uit het openlaar Leven van Jefus, voU. gens de vier Euangelisten in overeenftemming gebracht, en met ophelderende en praktikaale Aanmerkingen voorzien; door h. c. bergen, Tweeden Prediker te Grun-. berg; met een Voorbericht van h. muntinghe, Tiuol, Doft. Hoogleeraar der Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefehiedenujën, enz. aan de HogeJ'chool te Harderwyk. ï* Leyden, by A. en J. Honkoop, 1793. Eerfte Deel, XiV en 519; Tweede Deel, 510 bl. In gr. Svo. ïn het korte Voorbericht, dat de Heer muntinghe voor; j. dit Werk geplaatst heeft, noemt hy hetzelve eene zeer cefcbikte Handleiding voor alle, inzonderheid ongeletterde, Christenen, en voor Christelyke huisgezinnen,om den. zin der gewyde oorkonden van de belangryke gefchiedenis van Jefus wel te verftaan , en dezelven tevens van die zyde te leeren befchouwen, van welke zy ter bevordering van de hoogachting voor Jefus, en van onze verbetering en gelukzaligheid, meest gefchikt zyn. De Schryver.  8. C. BERGEN, LEVEN VAN JESUS. 487 yer , zegt by, heeft, over het geheel genomen, den tekst volgends de beste regels der Uitlegkunde toegelicht ; de onderfcheiden verhaalen der Ëuangehsten, met veel oordeel, te zamen gevoegd; dezelven, zonder eenigen overtolligen omflag , daar het nodig was, opgehelderd; en het praktikaale gebruik daar van klaar en overtuigend aangewezen, zonder losfe fpelingen of ongegronde vergeestelykingen te maaken , waar door de Heilige Schryvers maar al te dikwyls mishandeld zyn. Over het geheel genomen, ftemmen wy volmaakt met dit oordeel overeen, en pryzen het dus aan alle Christenen aan, die zoodanig een Werk behoeven. Om het plan en de inrigting van hetzelve wat nader te leeren kennen, kunnen wy niet beter doen, dan eenige trekken uit de Voorrede van den Schryver zeiven, by verkorting, op te geven. „ Nademaal eigenlyk vier Euangelisten ons Levensbefchryvingen van Jefus, of liever Gedenkwaardigheden uit het leven van Jefus, geleverd hebben zoo fchikre ik alle en elke van deze Gedenkwaardigheden, naar de my waarfchynlykfte, en reeds van meer Geleerden gevolgde orde, overeenftemmend by een, doch zonder daar by al te' angstvallig te wezen, dewyl het 'er by veele gebeurenisfen geheel niet op aankomt, of men ze voor of na anderen leest, en de ftichting daar door ook niet verhinderd wordt. De Schetfe der Gefchiedenis van Jefus, van den tegenwoordigen Abt sextroh te Helmftadt, heeft my hier in meerendeels ten leiddraad gediend, wiens eigen woorden ik ook dikwyls, by het opgeven van den inhoud, behouden heb. Die gebeurenisfen, welke van meer Euangelisten of van allen verhaald worden , trok ik in ééns famen, en bediende my daar by, zoo als overal, van hunne eigene en zinryke bewoordingen. Dezen verdeelde ik in Afdeelingen , ftrooide tusfchen den tekst, dien ik vertaalde, —>— doch waar by ik ook niet zelden andere reeds voor handen zynde goede vertalingen gevolgd ben ophelderende Aanmerkingen en treffende praktikale Toepasftngen voor onzen tyd, zoo dat de Lezer alles in ééns kan voorfleezen, zonder door het terug zien op den kant, of in de onderltaande aantekeningen, in zyne aandacht geftoord te worden. Door deze Aanmerkingen poogde ik i°. de zwaarigheden weg te nemen , die gemeenlyk voor de meeste Christenen, welke de behoorlyke voorlopige kundigheden niet hebben, het lezen li 4 der  488 h. c. bergen, leven van jesus. der Evangeliën moeilyk maken , nadien ik het nodigde uit cle oudheden, zeden, en gebruiken der Oosterlingen, enz. ter opheldering 'er byvoegde. (Dit is ook meer' maaien door kleine inlasfchingen in den tekst zeiven geichied.) Doch, *°. nadien het bv het lezen der H. Schrift de hoofdzaak is , dat men ze met de regte toepasfing leest, zoo heb ik ook daar op byzonder acht genomen! en den Lezer wenken gegeven, hoe hy elke gebeurenis' elk voorval, elk onderwys van onzen Heer. ook praktikaal kan toepaslen, en 'er voor zyn hart en leven ge. brink van maken. Byzonder ben ik daar uitvoerig geweest, waar ik fchadelyke vooroordeelen befrryden, en op de oefening van veele zeer verwaarloosde Christelyke deugden aandringen kon. Eindelyk liet ik nog, daar ik het nodig vond , voor elke Afdeeling eene korte Inleiding vooraf gaan, die den Lezer het rechte gezichtpunt opgeeft, waar uit hy de daar verhaalde gebeurenis, geykenis en imfpraak des Heilands, enz., te befchouwen neelt, of die hem vooraf op het rechte gebruik derzelve opmerkzaam kon maaken, enz. Onder de nieuwer Uitleggeren heb ik byzonder gebruik zoeken te maaken van hess , molden ha uer , less , seiler , rosenmuller , enz. . maar^boven al van het voortreflyk Bybelwerk van hezel. Op het einde van het Tweede Deel vindt men een Register van alle de plaatzen der Euangeliën, die in het geheele Werk behandeld worden. Uit dit gezegde zal men den aart van het Boek voor. handen genoegzaam kennen. Eene proeve daar uit kunnen wy met geven, zonder eene geheele Afdeeling over te ichryven: en, indien wy ook daar toe de alleikortfte koozen, zoo gingen wy toch ons beflek verre te buiten Leerrede, uitgefprooken binnen Londen, op den AlgemeeneVast- en Bededag, den men van SpromZfndT"^ Door johan newton, Predikant aldaar. Uit het Engelsch vertaald , door m. van werkhoven, en uitgegeeven, met een kort Voorbericht, door corn. brem. Ouderling der Schotfche Gereformeerde Gemeente ie Rotterdam. TeAmfterdam, by M. de Bruyn. In gr. 8vo. j2 bl. |^|P eenen dag van algemeene Vernederinge,in de heer\_J fchappyen van zyne Groot - Britannifche Maiefteit wierdt deeze Leerrede uitgefproken, naar aanleiding der" woor-  J. NEWTON, LEERREDE. 489 woorden jonas III: 9. Zy is gefchoeid op den gewoonen leest van foortgelyke, dusgenaamde, Gelegenheids-Redevoeringen. De van elders bekende ernst van den Eerw. newton ftraalt allervvege in zyn opltel door. Optelling van genootene Volkszegeningen; ondankbaare beantwoording aan dezelve, door een zondig gedrag der landzaaten ; beftraffing van het heerfchend kwaad; nadrnklyke aanfpooring tot boetvaardigheid, als een middel ter af'wendinge van Gods tuchtigende oordeelen: deeze zyn de ingrediënten van dit Vertoog; 't welk, by andere van diergelyken aart, geene onaanzienlyke plaats verdient. Het Voorberigt van cornelis brem behelst niets anders, dan de Vertaaling van eenen Brief, door den Eerw. newton aan hem gefchreéven , waarin hy den Rotterdamfchen Ouderling kennis geeft van den dood zyner Huisvrouwe, van de genootene hulp van boven onder dit verlies, en van zyne hoopende uitzigten op heil in de tegenwoordige tyden van beroerte. Ernftige Bedenkingen op zekeren Rondgaanden Brief van de Cardinaalen , Aartsbisfchoppen, en Bisfchoppen van de GaUicaanfche Kerk , voor Echt verklaard door de Amfterdamfche Predikanten, jacques renauu bouillier, filip serurier , petrus haack fi» thomas peir- son ; betreffende de Onbetedigde Uitgewekene Franfche Priesters. Alom te bekoomen. In gr. Svo. 19 bl. TT\e Amfterdamfche Kerkleeraaren van de Franfche, NeJlJ derduitfche en Engelfche Gemeente , op den titel vermeld, hadden, door hunne onderteekening, bekragtigd, een verzoek, door de hoofden der Franfche Geestlykheid, aan de Ingezeetenen, onder andere, van Amfterdam gefdaan, ten behoeve van een aanzienlyk aantal Franfche Priesters, die, door de fchikkingen, in hun Vaderland gemaakt, zicli verpligt oordeelden, liever hetzelve te verlaaten, dan zich aan zekeren van hun gevorderden Eed te onderwerpen. Op dit gedrag der genoemde Kerkleeraaren maakt een onbekend Schryver zyne bedenkingen; welke, indien zy, by wylen, van fcherpheid niet kunnen worden vrygefproken, nogthans, veelal, fteek houden, en het onvoegzaame of tegenzeggelyke der aanfpooringj tot weldaadigheid, in het tegenwoordig geval, nadruklyk aanwyzen. Ü S Ver.  43° verhandelingen Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap der Proef* onder vmdelyke Wysbegetrte te Rotterdam. Elfde Deeh £c*Jte öiuk. 1704. In gr. 410. 143 b(. Dit Stuk van het Rotterdamsch Genootfchap, op welka Letterkundige Voortbrengfels het geleerd Publiek thans al te Ipaarfaam onthaald wordt, beftaat grootendeels uit Waarneemingen, die tot het vak der Genees- en Heel. kunde behooren,en door verfchillende Leden aan hetzelve zyn medegedeeld. De Heer thuessinr befchryft de gelukkige geneezing eener Borstwonde, waar alles een' naderenden dood feheen te voorfpellen,en de Natuur niettemin op 't onverwachtst eene gunftige uitkomst belchikte. — Dr. van der leeuw geeft eene Waarneeming op van eene Zak-waterzugt, welke zich als een Buik-waterzugt voordeed, benevens daarin bevatte gezwellen, welke, by het openen van het doode lichaam, bevonden werden , van eene vleesch- vetpees- en kraakbeenige zelfftandigheid te zyn. Van den Zak, 20 wel als de Gezwellen, worden Afbeeldingen geleverd, die, onzes oordeels, weinig tot opheldering van een geval, het geen buiten dat niet zeer vreemd is, dienende, gemaklyk ontbeerd hadden kunnen worden. Hierna volgt het bericht van eene verbaazende menigte van Etter , door de Paracenthefis ontlast, uit den buik eener waterzugtige Vrouw, door den Heer l. bicker: jammer m de d2ad, dat de opening van *t lyk niet werd toegelaaten. Voorts twaalf Waarneemingen , wegens het gebruik van 't Opium in verltervingen van teenen en voeten; benevens twee Waarneemingen omtrent het nut van dit zelfde middel in Venerifche ongemakken, door Dr, robol. De Waarneemingen, aangaande de verltervingen, zyn gedaan door den Heer muller, Heelmeester in 's Lands Zee-Hospitaal te Enkhuifen, en reeds voor verfcheidene jaaren, door den Heer du puv , in het Geneesen Vroedkundig Magazyn van de Heeren pruis en nolst, kortlyk medegedeeld. Hier komen dezelve uitvoeriger voor, zonder echter eenig nieuw licht aan eene genoegzaam bekende zaak by te zetten. De twee Waarneemingen van het nut des Opium's zyn door denzelfden Heer muller, en een ander Heelmeester, opgegeeven. Dan de allerbelangrykite Waarneemi«g, welke in deezen  VAN HET BATAAFSCH GENOOTSCHAP. 4<}ï $en Bundel voorkomt, is de daaraan volgende, wegens een oogenfchynlyk bevrucht Eijernest, met de befcnryving van de zonderlinge ziekten en toevallen , die hetzelve vergezeld hebben, benevens de verfchyufelen, die zich by het openen van 't lyk opdeeden , door den Heer l. bicker. Dit zonderling geval, waarvan deze beroemde Geneesheer de treurige ervaring in zyne eigen Dochter gehad heeft , is in allen opzichie merkwaardig, en verdient de ernft.ge overweeging der Genees- en Heelkundigen; te meer, daar de fchrandere Schryver tevens eene verzameling van foortgelyke bevruchtigingen, buiten de Baarmoeder,uit de nieuwfte Waarneemingen medegedeeld, en met zyne Aanmerkingen vergezeld heeft. Onder deze laatfte echter, hadden de Verhandelingen van josephi, weinicnecht , en vooral deutsch , die zeer fraaije gevallen van Conceptiones abdominale! befchreven hebben, mede eene plaats behooren te vinden. Eindelyk wordt dit Stuk befloten met eene Verhandeling over het vervaardigen van tekeningen voor den Conus-fpiegel, door den Heer j. rochussen , en een Bericht, wegens het waarneemen der Zons - verduistering van den 5den September 1793, door de Heeren j. florïn en Dr. h. w. rouppe. ÜJiftru&ion fommaire aux Voituriers, Conducteurs de fourgons & autres voitures publiques, fur les foins qu'iis doivent donner a leurs chevaux en route, pour les conferver en fante, prévenir les accidens, aux quels ils font expofés, & remédier a ceux, qui pourroient leur artiver. Par huzarb, Vétérinaire en chef des Mesfageries Nationales. A la Haye, (d'après 1'Edition de Paris,) chez I. van Geef, 1794. pag. 94. In gr. 8vo. Hoe zeer dit kleine Werkje, (het welk in 't Fransch en Nederduitsch , in twee naast elkander ftaande colommen, gedrukt is,) oorfpronglyk ten dienfte der Franfche Posteryen gefchreven is, en daarom veele raadgevingen behelst, welke hier te lande nutloos of overbodig zyn, is het 'er echter verre van af, dat wy daarom, de Vertaaling van hetzelve zouden afkeuren; naardien de regels ter behandeling der Paarden zo wel, als de Voorfchriften ter geneezing hunner ongemakken , die in hetzelve voorkomen, zeer wel gekozen en uit ervaring opge»  492 HUZARD, INSTRUCTION. gemaakt zyn. Men verwachte hier echter geen volledie famenftel van Paarden Artfeny-knnde, dewyl dit Werkje eigenlyk alleen ter onderrichting der Voerlieden gefchikt is, hoedanig zy zich, wanneer hunne Paarden op wes eenige ongemakken mogten opdoen , te gedraagen hebben, en hen te gelyk tegens verfchillende in zwang zynde middelen te waarfchuwen, en het gebruik daarvan te verbieden. Tot zulk een oogmerk is dit opftel zeer wel berekend, en kan ook hier te Lande, in dergelyke gevallen, tot een nuttigen gids verftrekken. Verhandeling over de Gelykheid der Menfchen, en de Rezten en Pligten , welken uit die Gelykheid voortvloeiden fTnrZ?™' £TT- ^AS» U' D- Hoogleeraar in t JSIatuur- Volkeren- Romemsch en Hedendaagsch Burger regt aan het Atheneum lllujlre te Amfterdam. Onder de Zinfpreuk: Quem te Deus esfe Jusflt & humana qua parte Iocatus es in re Difce! persius. Aan welke Verhandeling door teyler's Godgeleerd Genootfchap, op den 6 April i7o2, de Gouden Eerprys is toe. gewezen- Te Haarlem en te Amfterdam by C. Plaat en P. den Hengst, 1794. Behalven de Voorreden Lil bl. 175 bl. m gr. 8vo. rpoen wy , in de Groot-Brütannifche Boekbeoordeelingri' ™e Engelfche Uitgave der Proeve, betreffende s Menfchen Gelykheid , enz. door den Hoogl. brown aangekondigd vonden, bleef by ons weinig twyfels over of wy zouden eene Nederduitfche Vertaaling ontvangen dier Verhandelinge, door den Schryver overgezien en verbeterd; en wy kreegen dezelve eerlang (*); dit ging toe zonder de tusfchenkomst der Teyleriaanfche Stigtingf aan welke die' Proeve oorfpronglyk toebehoorde, en vertaald in haare Werken geplaatst was; dan weinig, of geheel met, dagten wy de Verhandeling zyns overwinnenden Me, (*) Zie hier boven, bl. aap.  H. C. CRAS, OVER. DE GELYKHEID DER MENSCHEN. 493 \ Mededingers, -den Hoogleeraar cras, desgelyks afzonderlyk, in een kleinder formaat gedrukt, te zullen in hant den krygen; en dus dit geheele Deel in twee handboeki jes herfchaapen te zien. Dit nogthans is, uitwyzens den 1 bovenftaanden Tytel, het geval. En leezen wy, in de 1 Voorreden , dat het gefchiedt met toeftemming der Heeren } Directeuren van teyler's Fundatie; die zeker, ten aan} ziene der Antwoorden op de gewigtige Vraage ©ver 1 'r Menfchen Gelykheid, de Stof van den dag, eene meer dan gewoone werkzaamheid betoonen , daar zy ook aan l de niet medegedongen hebbende Verhandeling van Mr. ' pieter paulus een zo onderfcheidend blyk van Goedkeuring en Eerbelooning gaven (*). Ongetwyfeld hebben die Heeren , by wier Boekverkoo| peren het Deel , deeze Verhandelingen van cras en brown bevattende, gelyk ook alle andere Deelen, afzoni dcrlyk te bekomen is , door deeze vergunning die bet kroonde Verhandeling voor elk verkrygbaarder gemaakt; 1 of zy daardoor de waarde huns Genootfchaplyken Werks ophouden, is eene andere Vraag; docb de beantwoording hiervan zal gemaklyk vallen voor eene zo ryke I Stigting. Het bekroonde Antwoord is en blyft, met dat alles, in i de Werken des Godgeleerden Genootfchaps te vinden: want i de Schryver verklaart: ,, Hier en daar heb ik eenige veranderingen en byvoegingen gedaan, welken my niet ongepast voorkwamen; maar welke het niet wel mo||| gelyk is hier byzonder aan te wyzen. Des noods kun},, nen die ook altyd uit vergelyking met de voorige Uit- „ gave van 't Genootfchap zelve blyken. Ook geeft ide Schryver te verftaan , dat de Heer van winter. jhem eenige merkelyke veranderingen in zyne vertaalde [dichtregels van pope medegedeeld heeft. Voor zo veel wy die Vergelyking in het werk fielden, vinden wy geene zaaklyke Verandering altoos: zo dat wy, wat de Verhandeling betreft, volkomen kunnen berusten ,by ons oordeel daar over geftreeken (f). De Voorreden, door den Hoogleeraar by de tegeniwoordige Uitgave gevoegd, is eene weezenlyke Vermeerdering, en verdient dat wy 'er eenig Verflag van geeven. Naa (*) Zie hier boven, bl. 317, (f) Aid. bl. 13.  494 H. C. CRAS Naa eenige algemeene Aanmerkingen oveï de wyzê 9' j waarop men over der Menfchen Gelykheid fpreekt en fchryft , en eene aanmaaning van de voeglykheid om hier net loepen in uiteiften te vermyden, gaat hy twee berispingen, op zyne Verhandeling gemaakt» te keer; als dat hy, by de Regten en Pligten der Gelykheid. ook teffens de Regten en Pligten der Ongelykheid hadt moeten voordraagen ; ter wederfpreeking hier van, merkt hy, Voldoende, met een kort woord, op, dat teyler's Genootfchap na deeze niet gevraagd hadt. Eene andere berisping, dat hy wel van de Regten 9m&3T niet, of te fbaarzaam, vau de Pligten. der Gelykheid, zon gehandeld hebben, geeft hem meerder werks ; dan wy vinden geen reden , om het door ons des opgemerkte te herroepen (*). Kurt, maar zeer leezenswaardig, zyn de Bedenkingen , vervolgens opgegeeven, om de denkbeelden van Natuut en Natuwfiaat nader toe te lichten. Breeder uitgewerkt, en bevenal opmerking verdienende» , js dat gedeelte der Voorreden, waar in hy zich de Vraa-■ gen voordek: ,, Waar toe zich thans zo zeer met de denkbeelden van Gelykheid en Ongelykheid opgehou„ den ? Waarom derzelver grenzen zo zorglyk naage„ fpoora? Waarom is dit het geliefkoosd voorwerp vaitl onze Tyden?" En 'er byvoegt. „ Dat die ty-. „ den zelve , dat de gebeurtenisfen onzer dagen , die! „ even min als andere voorvallen , op deezen aardbol, „ of elders in 't Heelal, by louter toeval, zonder voorn bereidende oorzaaken, gefchieden, dat vooral een op* „ lettende aandagt op 't geen is vooraf gegaan, die Vraag beantwoorden!" -— Dit geeft den Heere cras aanleiding om een oog te flaan op de gefchiedkundige oorzaaken der thans heerfchende wending van de begrippen nopens Gelykheid, Vryheid en Staatsbejtmt. Het een en ander hier uit aangeftipt! De Hoogleeraar vindt de eerfte bron in de te hoog ftygende Ongelykheid in Staat en Stand , by befchouwt dit afzonderlyk ten aan-j ziene van het Kerklyke en Burgerlyke. Zeer gepast is zynej aanmerking, als hy, het billyk misnoegen ten aanziene der Geestlykheid vermeld heboende , zich dus laat hoo-| ren: „ 't ls waar, het losbreekeud misnoegen gaat door-j „ gaans (*) Zie hier boven, bl. 15*  OVER. de gelykheid DER MENSCHBN» 495 "9, gaans te ver, en brengt den Godsdienst zelve zomtyds „ in gevaar. Maar , behalven dat de Godsdienst, op „ zichzelven buiten de bykomende plegtigheden en in„ ftellingen van menfchen befchouwd , in de natuur der M dingen en van den Mensch gegrond, en dus onver„ delgbaar is , is dit vervallen tot uiterften , hoe be- klaaglyk ook , meestal het lot van het Menschdom. ,, Een koort of fnaar fpringt ook met zo veel meerder „ geweld los, als zyne fpanning overmaatig en onnatuur» 9, lyk was. Welk waar Vaderlander heeft ooit de Beeld- ftormeryen hier te Lande goedgekeurd ? Het waren men* ,, fchen van dezelfde natuur als wy; menfchen van de- zelfde Ziels- en Lichaamsvermogens, die voorheen de „ dwaaze, de dweepzugtige, de wreede Kruisvaarten on- dernamen. Is dan dit uitfpatten het beftendig gebrek van den Mensch, het past doorzigtige mannen, in zo,, dauige omftandigheden , zo veel te meer tegen dat ge» „ brek met bezadigdheid te waaken en moedig pal te ftaan. Doch daarenboven mogen wy ons hier wel eens „ herinneren , wie het eigenlyk geweest zyn , die ia Frankryk de Ongodsdienrtigheid het eerst gepredikt hebben ? Waren het de Leken, de gemeene Burgers, „ de fmalle Gemeente, de arme Landlieden? Of waren het niet veeleer de hooge Geestlyken, de Hoofden der Kerke zelve ? de eerfte Staatsdienaars, de groote „ Amptenaaren? vosral die magtige Geestlyken, die, in 9, het midden hunner pragt, weelde en ongeloof, de ,, Proteftanten vervolgden, onderdrukten , en hun dat „ regt van vryen Godsdienst, 't welk de Natuur zelve „ hun hadt gefchonken, onregtvaardiglyk betwistten en ontroofden?" Ten aanziene van het Burgerlyke flaat de Schryver ook byzonder het oog op Frankryk, en hoe verdrukking en verkorting van 's Volks geluk , uit verkeerde Staatkunde gebooren, hier fterk medewrogt. „ Men fpreekt," merkt hy, onder andere, op, „doorgaans veel van voltaire en rousseau , en wil aan der„ zeiver gefchriften en metaphyfique leerftellingen (*), als hoofd- (*) Omtrent het woord Mttaphyfique, in den Text gebezigd, tekent de Schryver in een Noot aan : „ Dit is zeker een „ misbruik van 't woord, ten zy men door metaphyficq alleen eene te ver afgetrokkens en louter bespiegelende Leer, van alle » on-  496 H< C. CRAS hoofdoorzaaken , (den oorfprong der thans zweevende denkbeelden, en dus ook de oorzaak der gebeurtenisfen „ van onzen tyd toegefchreeven hebben. Ik hou „ veeleer de zaaken zelve, den toeftand, de omftandig„ heden, vooral de zedeloosheid der Staatsdienaaren, hun valfche Staatkunde, de onmaatige heerschlust van zom„ mige Vorften , en dit al befchouwd in betrekking tot den onverbreekbaaren zamenhang van oorzaaken en gewrogten; deeze houde ik voor de weezeniyke oorzaa„ ken der Gebeurtenisfen onzer dagen, die nu wel eerst uitgeborlten, maar reeds lang voorbereid geweest zyn: „ van welken de Gefchriften op zyn hoogst als bykomen„*de en medewerkende oorzaaken kunnen worden aangemerkt , en welke Gefchriften ook daar en boven, „ zonder de omltandigheden der zaaken zeiven , of moge„ lyk niet gebooren zouden zyn geweest, of weinig op„ gang hebben kunnen maaken." Behalven dit waren volt air e en rousseau de eerften noch de eenigen , die op zodanigen trant fchreeven, gelyk de Heer cras met naamsvermelding aantoont; en wel byzonder, hoe de Oorlog tusfchen Groot-Brütanje en de Americaanfche Volkplantingen een oogst vau vryheid ademende Schriften teelde. ,, In het Staatkundige," merkt hy, by herhaaling, op, „ is het niet minder, dan in het Natuurkundige , waar„ agtig, dat niets zonder oorzaaken gefchiedt; dat dus de zonderlinge gebeurtenisfen , die wy hedendaagsch beleeven, grootendeels niets anders zyn, dan ontwikkelingen en gevolgen van reeds te vooren beltaan heb„ bende oorzaaken; dat doorgaans de Volksomwentelin„ gen , als 't ware , ontvlammingen van lang onder de „ asfche bedolven en fmeulende vuurvonken zyn ; welker uitbarfting daarom door fchrandere Staatsmannen niet zelden voorlpeld is. En de ondervinding heeft „ van alle tyden ook teffens geleerd, dat de heftigheid „ der uitbarfting van dusdanige, uit misbruik of over„ weldiging geboorene, Staats- of Volksvolkaneii, fteeds 3, evenredig is, zo wel aan den tydverloop, en hoogen „ ondervinding ontbloot, wil te kennen geeven. Zy, die wat „ Metaphyfica verftaan, zullen noch voltaire, noch rousseau , „ voor Metaphyfici houden. Zy hebben veeleer die weetea* fchap het oorlog aangedaan."  OVER. DE GELYKHEID DER MÈNSCHÈtï. 497 |, trap van misbruikt en verkeerd Staatsbeduur, als aart S) de talrykheid van Menfchen, door dusdanige fchokkén ,, in beweeging gebragt. En dit al met ongeltoorde aan* „ dagt, onzydig en bedaard overweegende, en den na„ tuurlyken band en fehakel Van oorzaaken en uitwerk- zeis nagaande, kunnen wy ons dan wel zo zeer ver,, wonderen over al 't geen wy in deeze laatde jaareri beleefd hebben; byzonder in Frankryk hebben zien ge* ,, beuren, en ook wei betreurd hebben." Wy voegen by dit allés, ten bcfluite, des Schryvers eigene Aantekening op de even afgefchreeven plaats: „Hoe iemand ook moge denken, een menschlyk hart alleen ,, is genoeg om te yzen van die vernielingen en flagtiri,, gen van Menfchen, welke in onze dagen hebben plaats „ gehad. Doch het is wederom de Gefchiedkunde, die „ on;: leert , dat de Volks-omwentelingen deeds met ver„ woestingen en bloed bemorscht zyri. Maar het is ook wederom diezelfde Gefchiedkunde, die ons leert, dat veele Vorden niet gefchroomd hebben, tot enkele be„ reiking van hunne heerschzugtige oogmerken , dui* zenden van hunne eigene onderdaanen op te offeren." Raadgeving aan de Bevoorrechte Standen in ie onderfcheiden Staaten van Europa , voordvloeiende uit noodzaakelykheid en eigenaartigheid der Grondbeginfelen van hei Staats-beftier. Door joel barlow. Naar den derden Druk uit het Engelsch vertaald. Te Utrecht by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1794. In gr. üvo. 179 bl. Op de lyst der Werkjes, het thans zweevènd groot Gefchil betreffende, en waartoe wy telkens in on* ze Aankondigingen moeten wederkeeren, verdient geenzins de Jaagde plaats, de opgemelde Raadgeeving aan Bevoorrechte Standen, onlangs te Londen uitgegeeven, onder den Tytel: Avis aux Ördres Privilégiés , fjftf. De diep ën vrymoedig denkende Engelschman barlow betoont zich een warm Voordander van de Franfche Omwenteling, die hy niet alleen als volklonken befchóuwt, maar ook aanmerkt als eene Vernieuwing der Maatfchappy, die zich wyder en wyder zal uitdrekken. Het wordt, zyns bedunkens, voor het Menschlyk Gedacht, van Veel gewigts^ den waaren aart en uitgedrektheid deezer Verarideringe eens bsdaardlyk te befchouwen ; ten einde té lett. 1794. wo. ix; R k. bht*  498 J' BARLOW ontdekken , welke de voor- of nadeelen zyn , die men daarvan verwagten mag. Hy flaat den aart en de gevolgen van eene dergelyke Omwenteling in het Staatsbeftier gade, en het oog op I. Bet Leenftelfel. II. De Kerk. III. Het Krygsveezen. IV. De Handhaaving van het Recht. V. De InkomSten en Uitgaven van den Staat. VI. De Middelen van beftaan. VII. De Letterkunde, Konjten en Weetenfchappen. VIII. Het Recht van den Oorlog te verklaaren, of Vrede te maaken. Het Stukje voorhanden loopt tot de Vierde Afdeeling ingeflooten, en laat de Schryver veelal het oog op Engeland vallen , en zyne pen hoogst vry vloujen over de gezegde Onderwerpen, die ongetwylëld veele byzonderheden behelzen , welke de voornaamfte belangen der Volken van Europa uitrnaaken. Harde Waarheden laat hy menigvoud hooren; doch zyn ftyl is befchaafd, zyn redenkaveling kragtig, fchoon foms gedrongen, 't welk, zo wel in 't Oorfpronglyke, als nog meer in de Vertaaling, nu en dan duisterheid baart, of althans eene herhaalde leezing vordert. Niet zelden voert de Schryver veel gewaagde en veruitziende Stellingen aan , die den geest des onderfcheids by den Leezer eifchen; welke hem, althans dit was ons geval, met behoedzaam'heid zal wapenen , om niet alles aan en over te neemen. Nu en dan, om niet verkeerd verftaan of misduid te worden , geeft hy den Leezer een wenk. By den aanvang van het Artykel de Kerk, 't geen wy onlangs ter leezinge aanpreezen (*), maakt hy deeze gepaste Aanmerking : „ Uit hoofde van die aangenomen denkbeel„ den, waardoor men de Kerk meestal met den Gods- dienst vereenigt, zou ik zeer ligt gevaar loopen, van „ verkeerd begreepen te worden van zommigen myner „ Leezeren, ten ware ik hun, by voorraad, meldde, dat , ik deeze twee voorwerpen geenzins als fa&mverbondes. befchouwe; en dat alomme , waar ik in een onbepaal„ den zin van de Kerk fpreeke , ik daar door het Staats„ beftier bedoele, het welk zich van den naam van het „ oppKR.weezen bedient,alleen ten einde dus, door mid„ del van een Godlyk Gezag, te onbepaalder te kunnen heer- (*) Zie hier boren, bl, aal.  R.AADGEK VING, 499 heerforten ; of, met andere woorden, ten einde over „ het geweeten eene zekere duisternis te verfpreiden, „ en de Vervelingen dus te gemaklyker te kunnen onder? ,, drukken. In de Vereenigde Staaten van America beftaat 'er, om naauwkeurig te fpreeken, niets hoe genaamd, het ,, geen men de Kerk zou kunnen noemen , en egter is 'er geen Land waar het Volk meer eerbied voor den „ Godsdienst toont. Men vindt 'er allerleie Godsdien* „ ftige Gevoelens, zonder egter van eenige, hoe genaam,, de, Kettery, in het minst te weeten; men oefent „ 'er den Godlyken Eerdienst op allerhande wyzen uit, „ en egter kent men 'er geene fcheuringen; zeer dikvwyïs „ veranderen fommige lieden aldaar van Geloof en Ge- zindheid, en egter heeft men 'er geen denkbeeld van „ Afval ; zy hebben Leeraaren en eenen Godsdienst; „ doch geene Priesters. In het kort, de Godsdienst wordt, ,, daar te lande, als zodanig iets befehouwd, het welk „ alleen de onderfcheiden Perfoonen in het byzonder ; doch geenzins geheele te faamen vereenigde lichaamen van Menfchen in hun geheel betreft." Zo zeer zamengefchakeld is de Voordragt des Schryvers, dat wy, zonder veel te lang, voor ons beftek, te worden , geen aanmerklyk gedeelte, 't welk een geheel zou opleveren, kunnen overneemen. Doch kunnen wy niet nalaaten op te merken, hoe zekere plaats een vroegere Jaartekening van dit fchryven uitwyst, dan men veel* ligt zou denken: wy ontmoeten dezelve in het Derde Hoofddeel, over het Krygsweezen (bl. ioó.): „ Dan, al„ hoewel men den grootlten lof aan de wetgeevende ,, Vergadering van Frankryk verfchuldigd zy, uit hoofde van de bezadigde befluiten en mannelyke Itandvastig,, heid, welke derzelver verrigtingen in het gemeen ken„ merken, moet men egter erkennen, dat fommige van ,, derzelver hervormingen de kenmerken van eene al i,, te vreesagtige hand vertoonen. Een erflyken Koning, „ met eene verbaazende groote magt voorzien , te be,, houden; voor een noodloos getal van Priesteren, die alle uit de fchatkist des Volks moeten betaald wor„ den, te zorgen, en deeze Priesteren dus alle middelen te verfchaffen om de half verftrooide puinhoopen der priesterlyke heerfchappy weder op te bouwen, zyn dha,, gen , die men alleen om reden, welke wy bereids hebben aangeweezen, verfchoonen kan. Doch de verbaaKk » „ zen-  5eo J. BARLOW ,, zende groote krygsmagt, welke men bepaald heeft, efl „ voordaan als een fteeds duurende inrigthig moet bly„ ven beftaan —— deeze fchynt my niet alleen onnoo„ dig, en zelfs gevaarlyk voor de vryheid, maar tevens„ gauschlyk en rechtftrèeks ftrydig met het doelwit, heü *, welk men zich heeft voorgefteld. Het oogmerk was, », de veiligheid der grenzen, en het handhaaven van de „ rust in den boezem van den Staat. Dan juist het te„ gendeel zal daarvan het gevolg zyn. ■ Niet dat het „ leger wel ligt tegen het Volk zelf zal gekeerd worden , „ ot den Staat in aanvallende oorlogen konde wikke„ kn. In tegendeel j men veronderftelle, dat het een#oudig en getrouwlyk de grenzen verdedige, als ook ,, het volk belcherme , als dan maaken deeze verdediging en befcherming nog juist de onheilen uit, waar over „ ik my beklaage ; zy ftrekken om het volk te verzwak„ ken, door deszelfs vuur uit te dooven, en hen te lee„ ren, ter erlanging der noodige befcherming,het oog op ,, anderen te vestigen, in ftede van op hun eigen onver. „ winnelyken arm te betrouwen. Een Volk,'t welk zelve ,, zyne wetten maakt , behoort ook in de mogelykheid te zyn van deezen te verdedigen, of het zal weldra! „ den moed tot beiden verliezen. Een genoegzaam bezef ,, van zyn eigene kragten fchenkt aan een volk fteeds „ eene wyze maatiging, en het betragten van zyne plig,, ten zet tevens aan deszelfs regten eene zekere waarde ,} by. Dit is insgelyks het gefchiktst middel om de weezenlyke en innerlyke magt van een volk te ver„ grooten, zelfs verre boven alle begrippen, die wy ons immer van ftaande Legers kunnen vormen; en, tevens , om het alle gelegenheid als ook alle zugt tot het aanvangen van eenen aanvallenden oorlog te beneemen. ,, De waare verzekering van een fteeds duurende rust bin„ nen en buiten zoude, in zodanig een geval, uit deeze ,, waarheid gebooren worden , welke in eene ontegen„ zeggelyke ftelling gewis moest overgaan , te wee- ten dat alle aanvallen dus onmogelyk, het ver- dedigen van zyn eigen grond fteeds buiten allen twyfel weezen zou." Het is, ten aanziene van alles wat over Frankryk gefchreéven wordt, van zeer veel aanbelangs, het Tydperk te weeten, wanneer de Schryver daar over de pen voerde. Dit hadt in eene Voorreden, Berigt of Aantekening, behooren aangeduid te worden. De Vertaaler heeft na cn  RAADGEEVING. $01 | en dan eene Aantekening gemaakt; doch deeze zyn kort en niet veel beduidend ; misfchien deeden de gelegenheden tot dezelve zich te veelvuldig op; dan dit belet eenen Vertaaler niet, om, als hy zich tog Aantekeningen veroorloove, althans geene over te liaan, die licht over zynen Schryver kunnen verfpreiden ; en zeer komt het hier, gelyk wy zo even hebben aangeduid, te ftade, van den Schryftyd niet onkundig te zyn.' Middelen om tot Vrede te kunnen ger aaien. Uit het Fransch vertaald, 1794. In gr. Bvo. 64 bl. De Schryver van dit kleine Stukje houdt deezen Oorlog voor een Oorlog van Engeland onderzoekt wat het oogmerk van Engeland geweest hebb.e om geheel Europa in 't harnas te jaagen 1 brengt eene en andere reden by, welke dit Ryk moeten aanfpooren 0111 Vrede te maaken s— fielt drie mogelyke gevallen: 1. dat de Franfchen overwinnen , en dit houdt hy voor Engeland's val; 2. dat de Monarchie herfteld worde in het Huis van Bourbon, en dan agt hy Engeland ongelukkig —— en ten 3 even zo, wanneer de verbondene Mogenheden een einde aan den Oorlog maaken, in diervoege, dat uit deezen Oorlog niet eene volkomene overwinning van de Coalitie over Frankryk, noch eene volkomene zegepraal van Frankryk over de Coalitie, plaats hebbe. . Voorts onderzoekt hy wat reden het Britfche Kabinet kan hebben om eenen zo bloedigen, en met zulke verbaazendo 'kosten gevoerden, Oorlog voort te zetten. Het Be- vredigings middel fielt de Schryver met deeze woorden voor: ,, Zo zyne Brittannifche Majejteit verklaart, en zyne Bondgenooten noodzaakt te verklaaren, dat zy niet willen gehouden worden van zich met de Inwen» „ dige Regeering van Frankryk te bemoeijen, noch op ,, de Regten der Franfche Natie inbreuk te willen doen, „ van zich zodanig eene Regeeringsform te verkiezen, „ als haar het beste zal toefchynen; van dat oogenblik af „ kan de Oorlog als geëindigd befchouwd worden; en ,, de onderhandelingen zullen van zelve beginnen." Te. vooren hadt de Schryver, op zyne wyze, aangetoond, dat het Franfche Volk een gefchikf? voorwerp is om mede over den Vrede te handelen ; althans voor Engeland, 't , Kk 3 welk  502 MIDDELEN TOT VREDE. welk met de Americaanen, die het voor Rebellen hieldt , als een onafhangelyk Volk gehandeld heeft. Wy bepaalen ons tot deeze Opgave des Inhouds. Het Stukje is getekend Londen 21 Juny 1794, en gaat vergezeld van dit Byvoegzel: Men kan in het Staatkundige ,, de waarfchynlykhedèn berekenen ; maar men kan de j, Gebeurtenislèn niet voorzeggen. Men heeft gezien, ,, dat die geenen , welke daadiyk op dit Gefchrift ge,, volgd zyn, een groot gedeelte der redeneeringen, die s, in hetzelve gevonden worden , bevestigd hebben. Ik ,, verzoek den Leezer te overweegen, of de redenen, die ,, ik hier aanvoer, niet even zo klemmende zouden zyn, „ wanneer zelfs de jongde overwinningen der Franfchen „ in Vlaanderen daaraan geen nieuwe kragt en fterkte „ hadden bygezet." Proeve van den Geest der Jacobynen van Parys, getrokken uit liet Dagboek hunner Zittingen van de Maanden Ja* miary — Maart des Jaars 1792. In het Hoogduitsch uitgegeeven en met Aanmerkingen verrykt, door j. w. van archenholtz. Te Amjterdam by W. Brave, 1793. In gr. 8vo. iytj bl. De Club der Jacobynen, te Parys, heeft eene zo groo* te rol gefpeeld in de Franfche Staatsomwenteling, dat dezelve aller oogen trok, groote Voorftanders en tevens groote Tegenftanders kreeg. Onder deeze laatften moeten wy ongetvvyfeld j. w. van archenholtz , de Mededeeler deezer Proeve, rangfchikken; gelyk uit eene en andere korte Aantekening, aan den voet der bladzyden, blykt. In zyne Voorreden zegt hy, ,, dat het Dagboek ,, der Jacobynen, waarvan zyne Uitgave eene Hoogduit. ,\ fche Vertaaling is, in den Jaare 179a aangevangen, en „ deszelfs affchrift daarom te aanmerkelyker gehouden „ mag worden, wyl het Fransch Origineel geheel verlooren geraakt is, en dat hy deeze Anecdoten en Ndtu„ len daarom tevens zo zorgvuldig byeen verzameld heb„ be, ten einde, zo tyd en gelegenheid hem zulks vergunnen , eene uitgebreide Gefchiedenis der Franfche ,, Omwenteling zamen te ftellen ; wanneer hem dee,, ze bladen tot een onmisbaare bouwftof zouden kun„ nen dienen." Of  J. W. VAN ARCHENHOLTZ, PROEVE. 503 Of derzelver Leezing alle de oogmerken kan bereiken, welke de Nederduitfche Vertaaler in zyn Voorberigt opgeeft, twyfelen wy zeer. Van het Vervolg deezer Zittingen , waarvan deeze drie Maanden flegts ten Proeve ftrekken, wordt ons in dit Voorberigt eenigzins toezegging gedaan, zo dit Werkje met genoegen mogt geleezen worden, dewyl men zich in ftaat bevondt om het met de verdere Zittingen aan te vullen. Wy hebben 'er niets van in handen gekreegen , en houden dus dit voorneemen als geftaakt. Reizen door Zwitferland, Italien, Sicilien en de Griekfche Eylanden mar Konjtantinopolen, en van daar terug door een gedeelte van Griekenland, over Ragufa en de Dalmatifche Eylanden, inde Jaaren 1787, 1788 en 1780. Boor thomas watkins , A. M. Uit het Engelsch vertaald. Eerjte Deel. Te Haarlem by F. Bohn, 1794. In gr. 2vo. 14a bl. Een der Schryveren in ons Mengelwerk, die het voor zyne taak heeft, uit Engelfche nieuw uitkomende Werken, deeze en geene Byzonderheden, zyns oordeels voor 't zelve gefchikt, te kiezen, heeft, uit de oorfpronglyke Reizen van watkins , welks Eerfte Deel der Nederduitfche Vertaalinge wy thans aankondigen, een en ander Stukje medegedeeld (*). Deeze keuze ftrekt ten doorfteekenden blyka van de goedkeuring , door hem aan dit Werk, althans van de overneemenswaardigheid dier Gedeelten , gegeeven. . Het ftaat by ons vast, wanneer wy verneemen, dat eenig Werk, 't geen ons dus ftoffe verfchaft, geheel in onze Landtaale verfchynt, de fpade by het verder uitkippen te fteeken; dit ook hebben wy gedaan , zo ras wy den toeleg zagen om deeze Reizen vertaald het licht te doen zien. Zy zyn zulks overwaardig. Blykens het Voorberigt des Oorfpronglyken Werks, zyn deeze Brieven door den Reiziger aan zynen Vader p. watkins gefchreéven, deeze, aan eenige goede Vrienden, geduurende zyne uitlandigheid , ter leezinge medegedeeld, gaven een genoegen, 't welk den Schryver bewoog, om ze (*) Zie Alg. Vaderl. Letteroef. voor 1703. ade St,, bl. Actf en voor 1794, bl. 25, 63 en 107. Kk4  f II. WATKINS ze aan het meer onzydig oordeel van een grooter krins dien" Tlr!Piü: Werk « veel te doen ui* dyen, heeft hy de Brieven, Frankryk en Spanje betreffènae, agterwege gelaaten. ^ 7 JwL'é{?nW?vldiig a/§eleverd deeltje bepaalt zich tot illt r d' ,DU L,n,d' 20 rvk i!1 fchoo»e e» verruk. * e„-?fIgte?,' verlokt ,?en Reiziger om 'er nieermaalen over uit te weiden, en elk als overtreffend op te geeven. Hy bemerkt en erkeht dit op eene bevallige wyze, als by fchryft: „ Daar ik zo hoog heb opgegeeven van de „ Uggigg yan Geneve, kan ik thans niet voeglyk zeggen, „ qat ik die van Zurich den voorrang daaraan gèeve! ,, W'Wt my, wel is waar, te gemoet voeren, dat jonge luiden wat fchielyk beliisfen; en gy moogt dit met „ veel legt doen, daar ik in deezen myne fcbuld voel „ en erken; maar zal het iiiet eenigermaate myn mis„ lag verkleinen, wanneer ik u vraage, hoe het mogeJyK zy, om my te wederhoren, van alles te zeggen, „ wat ik kan, wanneer ik zulk een Paradys, als Zwit„Jerland, voor oogen hebbe? Ik geloove wel dat ik nier „ vry van geestdryvery ben, met opzigt tot de Veldfchoonhedeh der Natuur ; doch men zou bykans geheel ongevoelig moeten weezen, wanneer' men, over s,, een Land als dit fchryvende , zich koel en afremeeteri „ Konde uitdrukken." Met dit alles valt de Heer watkins niet te befchnldigen van het overgedreevene en opgefmu.te als hy dusdanige Veldfchoonheden afmaalt. Zyn peniee'I is eer kragtig dan uitvoerig. De gewoone Reisvoorvalletjes gaat hy met ftilzwygeu voorby, of zy moeten-een trek van \ Völkscharaftér, en jets veraangenaamends, opleveren. *I,IT }ÓAntr ,G?r?hied*nis V211 elk Canton, en van derzelver onderfcheidene Regeeringsvormen deelt hy mede, en vervrolykt dit anders dor berigt, zo veel de aart der «»kc toelaat, door afwisfelingen en tusfchen - bedenkingen. Geheel het Werk door hoort men den vryheidrninnenuen Engehchman. Zie hier een Haaltje, en teffens «11 van zynen ichryftrant. By het Dorpje Fluellen zich cheep begeevende, om het Meir van Lueerne over te I 'VhfcSyft hy: "Met 8ee"e mogelykheid kan ik een „ denkbeeld vormen van iets fchooner , dan het geen deeze overheerlyke plas, met de omliggende Cantons, ,» oplevert. De bosfcheii aan deszelfs oevers; de diepte en helderheid van het water j deszelfs günfterende op- 33 per-  K E I Z E N. $Qg 5, pervlakte , met de algemeene ftflte van den avond , 3J, deedt een zagt inwendig genoegen by ons geboo3, ren worden , en verwekte zulke aangenaame aandoeningen van vermaak als ik nooit ie vooren gevoelde, j, Daar dan'de geest (gelyk ik zulks hier ondervond) j, vatbaar is om tot zulk een trap van Zelfsgenpt te ge„ raaken , hoe kunnen dan de menfchen zoo dol zyn, s, zoo blind voor hun eigen belang, dat zy denzelven door toorn verkiezen te beroeren en van fïel te helpen ; waarom is hunne rede zoo veel zwakker dan hunne hartstogten, daar zelfs deeze onbezielde voorwerpen der Natuure eenen zoo aangenaamen indruk op ons maaken, én ons, als 't ware, fchynen te over9, reden, dat de rust der Ziele de uitgeleezendfie wellust „ is, dien wy kunnen genieten ? —— Ik werd wakker gemaakt uit deeze mymering, door een der Schuiten„ voerders , die, befpeurende dat wy geen Hoogduitsch. verftonden , oris in ongemeen vloeijend Latyn aanfprak. „ Gy zult denken dat my dit geene geringe verwondering ,, baarde, maar neen, ik begreep fpoedig genoeg, om „ deeze verwondering te voorkomen, dat men zulks hiei; „ aan hadde toe te fchryven , dat zy Vrye Luiden en „ gebooren Wetgeevers van hun Land waren! 'Er doet „ zich eene manlyke 'ongedwongenheid in hunne gefprekken, en houding, op, welke toont, hoe onafhan,, gelyk 'zy zyn. Zy befchouwen alle andere menfchen, „ hoe onderfcheiden ook door het fortuin, als huns Ge«, lyken, en betoonen hun zoo veel agting als zy verdienen. Ik houde de Ingezetenen der Zwitferfche Cati' ,, tons , wier Regeeringsvorm Democratisch is, voor een lichaam van meer vrye Luiden dan de Goedsheeren of Ambagtlieden van Engeland ; en wel om deeze reden , vermids zy , uit hoofde van hunne meerdere Gelyk„ héid, onkfhangelyker van elkander zyn ; buiten welke ik geloove geene moeite te zullen behoeven, om u te „ overtuigen, dat de Vryheid flegts gedeeltlyk kan plaats hebben. Met dit alles zoude ik, by aldien ik „ tot de laagfte klasfe myner Langenooten behoorde, s, niet willen ruilen met een Burger van deeze Cantons, 2, wanneer ik zie op onze Regtsbank voor Gezwoornen; onze Aéte van Habeas Corpus, en onze Vryheid ,, van de Drukpers, die my toefchynen alle hunne vooon regten oneindig té overtreffen." —- De Brief, waarlik 5 in  5o6 th. watkins in. watkins dit fchreef, was den 2 Aug. 1787 gedagtekend. TeLaufanne zich bevindende,voeren zy,met een boot, in liet vlek Oucltie, of de haven van LauJ'anne, over her. Meir, na MieLlieire, in het Hertogdom van Chablais, te.11 gedeelte der Staaten van zyne Sardinifche Majelteit. Ach!" roept de Schryver uit, „ welk eene fchielyke „ verwisfeling van overvloed met gebrek , van vryheid „ met flaaverny, en van geluk met elende! nergens'kun„ nen de uitwerkzels van onderfcheidene Regeeringsvor„ men by twee Volkeren meer in 't oog loopende zyn, „ dan aan de wederzydfche oevers van het Meir. Aan „ den kant van Zwitferland ontmoet het oog niets, of „ het hart van den Menfchenvriend verheugt 'er zich over; aan dien van Chablais ziet hy niets, dan 't geen ,, hem weedom veroorzaakt. Hier kan gevolglyk de Wys„ begeerte de tegen elkander overftaande gevolgen befpie„ gelen van eene vrye en eigendunkelyke Regeering,en de „ vryheid begroeten als den grootften zegen, naast de Ge„ zondheid, dien de Schepper der Natuur kan verleenen. „ Hoe meer ik haar zie,hoe meer ik verliefd op haar wor- de. Miellieire is een Bedelaars-hok,'t geen op eenfmalie ftrook lands ligt, tusfchen het Meir en de rotfen van „ achteren, die 'er als op fchynen te leunen, en het in 't 5, water te dringen. De Ingezetenen zyn zo elendig, als de „ ledigheid, armoede en het bygeloof, hen kan maaken. s, Daar zy voornaamlyk hun kost op het Meir moeten „ zoeken , kan ik niet begrypen hoe zy bellaan kun„ nen in eenen ltrengen winter, wanneer het water by aanhoudenheid met ys bedekt ligt. Men bezoekt door- gaans deeze plaats, om Laufanne en den tegen-oever, 5, op het voordeeliglte , te befchouwen : inzonderheid, daar deeze geheele oord zo fraai is afgefchilderd door de leevendige pen van rousseau, in zyne Nouvelle Heloife." In de befchryving der byzondere Cantons , hadt de Heer watkins, wietis waarneemingen zeer veel over de Menschkunde loopen , zyn gevoelen over het Characler van elk derzelven gezegd; en, in 't flot van zynen laatften Brieve deezes Deels, geeft by de meer algemeene Chaxaftertrekken, in deezer voege, op. „ Men onderftelt, „ dat de Zwitfers, met hunne Bondgenooten, een aan„ tal van twee Millioenen Zielen uitrnaaken. Hunne lee- „ vens*  REIZEN. 507 „ venswys is veel eenvoudiger, dan die van hunne Na}, buurcn, vermits zy meer bepaald worden door hunne „ Regeeringen, blyvende de wetten tegen de weelde on„ der hen nög fteeds in kragt, en alle uitfpanningen, „ gelyk als Hazardfpelen, Komedies, Operaas, ja zells „ Dansfen , buiten vastgeftelde tyden, ftrikt verooden. „ Daar elk Burger een Soldaat is, (uitgezonderd de „ Geestlykheid,) houden zy alle Zondagen,naa den Kerk„ dienst, Krygs-Ëxercitien. Zy maaken veel werks van „ de opvoeding der Jeugd, gelyk blykt aan hunne open„ baare Kweektchoolen en Academiën, waarvan de voor- „ naamfte te Bazel en Bern zyn. Om u een fchets te „ geeven van het Nationaal Karafter, zal ik my bepaa„ len tot de Democratifche Kantons , overmids, naar my:i „ inzien, by deezen, het volk meer van de geaartheid „ en zeden der aloude Zwitfers behouden heeft, dan in ., de overigen. En hieromtrent denk ik zeer gunftig „ over hen, alleen met uitzondering van die der laagere „ Klasfen , die andere Landen bezogt hebben, of met „ Reizigers te doen hadden: daar de zulken, gelyk in „ alle andere Landen, doorgaans bedrieglyk en iniwahg „ vallen. Wat, egter, het gros der Ingezetenen van dea- ze Kantons betreft, zy fchynen my toe zuinig te zyn, „ zonder baat- of fchraapzugt; dapper zonder hoogmoed, „ en gastvry zonder gemaaktheid; jegens Vreemdelingen „ zyn ze beleefd en hoflyk, zonder hen lastig te val„ len, of eenig flinksch oogmerk te laaten blyken. Zy ,, hebben niet veel op met die onderfcheidingen van „ rang, geboorte en fortuin, welken in andere Landen ,, van Europa, en zelfs in de overige Zwitferfche Kan„ tons , zo gedienftig gevierd worden; daar zy gewoon „ zyn de waardy van den ftand, naar de verdienden van „ den Perfoon, af te meeten. Elk een is hier onderrigc „ nopens de voordeden van zyn eigen vrye Regeering, „ en , daar hy bewust is in eigen perfoon een zameu- ftellend deel daarvan uit te maaken, zo wel uit be„ lang, als uit beginzel, een waar Patriot. Zy zyn zo ,, zeer aan hun Land verkleefd, dat verfcheide Soldaaten van de Zwitferfche Regimenten, die in vreemden dienst „ zyn, naa een langduurend afweezen, aan 't kwynen „ liaan, en ziek worden , uit verlangen om na huis te „ keeren. Krygen zy hier toe geen verlof, (gelyk zy egter altyd doen, uit hoofde der kwaade gevolgen van „ eene weigering,) dan fchieten zy 'er zeker het leeven  ; Cg *H. WATKINS, REIZEN. I» by, in; da.ar §een bevordering, noch vermeerdering van iftkomen, in ftaat is, hunne kwyning te geneezen 52 „ eemgst dat hun kan . helpen, in dit geval,T huïs „ te gaan; en dit is ook altyd een onfeilbaar genLsiS „ del voor deeze kwaal welke men de Zwitferfche Zet „ te (*) noemt - In het huislyk leeven ftemmen hunne „ afzonderlyke deugden met hun Volks-karaérer overeen ?' fifv iï?li°f£rS Zyn zy dankbaar en gehoorzaam; „ zeer liefhebbend en oplettend omtrent hunne Bloed. „ verwanten; ftandvastig in Vriendfchap ; als lieden van aanzien edelmoedig, en weldaadig als menfchen." De Heer Vertaaler heeft hier en daar eene ophelderendeiAantekening aan den voet des blads, gevoegd, en die van des Schryvers Aantekeningen onderfcheiden; C*) „ Men noemt deeze Ziekte in 't Hoogduitsch das Heim< ,, weke Daar niets meer aanleiding geeft, om aan de plaats „ welke wy beminnen, te denken, dan de Muzyk welke wv ,;, er hoorden, zyn, om die reden, alle Volksliedjes en ge! ,;, meene Deuntjes van 't Land, by de Zwitferfche RegiinS, • ten> m vreeaden dienst, ten Krengden verboden." Catechismus der Weetenfchappen, Schoone Kunften en Fraaiie Letteren utt verfcheidene beroemde Schryveren, en inzender* hetd volgends de Schets van den beroemden Baron van biel. ïeld, famengefteld met Dichtregelen verrykt, en opgedra^ gen aan de Maatfchappye der Ferdienften , onder de Zinfpreuk: Feil* Mams door arend fokke, simonsz., Me-' déltd derzelver Maatfchappye, enz. enz. lilde Deels *de Stuk. Te Amfterdam , by Arend Fokke , Simonsz. In V. Zvc. 304 bl, ' 5 . -O" vervolg der Weetenfchappen, van welken de Schryver XI noch niet gefprooken had, wordt in de volgende Iet Zamenfpraa'ien voorgecragen; zynde de XVIIIde tot de XXVIle van het geheele Werk. 1, De Phiiologia, of Taalkunde , in hel algemetn 2. LtnguaOnentales, of de Oosterfche Taaien. L,ngu* Erudstoru* & Paiaographia, of de Geleerde Taaien en aêloude Schp/wyze 4 Linguistica, of Hedendaagfche faalkun,1e ^.Ihstona Saennarum, of de Gefchiedenis der F/eelenfffhapm. 6. Notma auüorum & Biographia , of de Kennis aer Schryveren en Levembefphryvlngen. 7. De re Bibliotheek na, of de Boekbeoordeelkunde, Maandwerken en Boekverzamelingen en I. De re Scholast ica, &e., of over de Schooien, Cotlegicn, UnmrjtteitenAcademiën, Geleerde en andere Maat- fchap-  "&. F©KRZ SIMONSZ» CATECHISMUS. fchappfén, tnz. Wordende elke Zarnenfpraak door een Dichtftukje geëindigd. Meermaalen gaven wy eene Proeve uit dit Werk, en zullen heden daar mede vervolgen , door onze Leezers iets van de Kennis der Schryveren, uit dit Stuk, mede te deelen. De Zarnenfpraak vervolgt dusdanig: ,, Petrus. Behoort een Student, of Liefhebber der Geleerdheid, ook Boekenkennis te bezitten? „ Ernestus. Voorzeker, deze is hém zeer noodig; althands kennis dier Boeken , welke in het vck van zyn begunftigde Studie voorkomen; want, alhoewel hy uit de Kennis der Schiyveren weet, welke keuze hem uit dezelve te doen valt, zoude hy neg in verfchillende uitgaven, enz. kunnen dwaalen; en iets voor goeds munt aanneemen, dat, in laatete drukken, veranderd of verbeterd is: Hy móet daarom a.~) wel degely^ de Tytels der Boeken leeren kennen, h.) geene zinfpeelenue Tytels voor natuurlyke aanneemen , c.) wanneer eenig Werk een dubbelen Tytel heeft, hetzelve niet voor twee onderfcheidene Werken aanzien, d.) geen twee Aucteuren, die denzelfden naam draagen, met elkanderen verwarren, gelyk plinius den Natuurkenner , met plinius den jongen ; muskus den Kerkelyken Gefchiedfchryver, met muskus den Dichter, enz. e.) zich wel toeleggen om te weeten, in hoe veele Afdeelingen , Boeken, Deelen of Banden, een Werk verdeeld is. ƒ.) De Tytels, welke met woordverkortingen gefchreven zyn, wel leeren invullen, g.) alle de verfchillende drukken van een Boek kennen, en weeten welke de beste zy, h.) de Plaats der druk, het Formaat en het Jaar van uitgave kennen, i.) weeten wie de Uitgeever is, of geweest is, k.~) weeten of een druk met Nooten, Aanmerkingen, korte Begrippen, Registers, Voorrede, of Opdragt vermeerderd is, of dit alles goed, middenmaatig, of liegt is, w.) Weeten welke Autleur deezer Nooten is, dan of de Text uitgegeeven is, cum notis Variorum, met Aanmerkingen van verfcheidene AucJeuren, n.~) of het Werk verdeeld is in Hoofdftukken of Paragraphen, eti voorzien is van Bladwyzers {Indices), korten Inhoud QSummaria'), Kanttekeningen {Marginalia), enz. ó.) of de Uitgave fchoon is, met opzicht tot den Letter, Correétié, Papier, enz. p.) of het Werk verfierd is met Prenten of andere Figuuren , q.) [of een Boek in achting is, of het beoordeeld is, of de beoordeelaars de Stof, den Styl, of den perfoon des Schryvers, beoordeeld hebben, r.) of de beoordeelaars onpartydig geweest zyn dan niet, bevoegde of onweetende Rechters, enz. men zoude 'er nog by kunnen voegen, s.) de pryzen der Boeken , en der onderfcheidene Drukken, te kennen. „ Leonard. My dunkt, dat al wat UEd. daar opgenoemd keefc, behalven de kennis der beöordeelingen, eer tot den Boek-  51° a. fokke simonsz. Boekhandel en de kunde van een Boekverkooper behoort, dam wel tot die van een Geleerden! „ Erkestus. Hier grenzen zekerlyk die beide kundigheden i —. EU ua« uii kuii men opmaanei), dat een goed Ge--I leerde niet geheel onkundig in den Boekhandel , even als \ kU' ^ucitvcmuuper, niet ten eenemal vreemdeling in de' Geleerdheid zyn kan ; want de eerfte zoude anders dikwyls i gevaar loopen om flegte Editiën , of defecte Boeken, tegen veel geld aan te koooen : «n ,,,„„„ j.i - . *v ' — '"""Lw ^.v^uu!. «.jiucu iiuuuei ■ volftrekt met met voordeel kunnen dryven, zo hy in dit ftuk „ Petrus. Ik geloof met dat al, dat 'er wel Boekverkoopers zyn, die van dit alles niets weeten, en echter hunnen handel even goed voordzetten. „ Ernestus. De Boekhandel is in zo veele byzondere vakken verdeeld, die elk byna een handel op zich zeiven zyn, dat men hier omtrent weinig algemeens zeggen kan , dit echter is waar , dat zulke Boekhandelaars, welke zich met het koopen en verkoopen van oude Werken ophouden, allernood- zasklykst deze kunde behooren te bezitten. 't Kan n zells te flade komen, iets algemeens, ten minften wegens de beste Uitgeevers der Clasfifche Autheureu te weeten, daarom heb ik eenige der beste Uitgeevers dier Werken hier op een Lystje gefteld; wanneer gy nu een Grieksch of Latynsch Clasfisch Schryver wilt aankoopen , of denzelven ergens te koop vindt, en gy ziet 'er deeze Drukkers naamen onder, dan kunt ge verzekerd zyn , dat ge ten minften met geen flegte Editie bedroogen zult worden. „ De beste Drukken der Griekfche en Latynfche Autheuren zyn voornaamlyk die van aldus manutius, een geleerd Boekdrukker, welke, in den jaare 1490, te V&netiën eene Drukkery oprichtte, de Curfyf Letteren uitvondt, en zo naauwkeurig op zyne uitgaven was, dat hy pleeg te zeggen: St posfem, mutarem fingula errata nummo aureo. Dat is: Zo ik konde, wilde ik gaarne elke drukfout, al koste zy my een Ducaat, veranderen. Naa zyn dood zette zyn Zoon aldus met even veel fmaak, de Drukkery voort. Philip en bernard junta , als mede ascasius en badujs , waren voornaame Drukkers te Florencen , omtrend het Jaar 1517. Onder de Franfchen hendrik en robertus stephanus , welke laatfte zyne Drukproeven openlyk ten toon ftelde , eu de fouten die men hem aanwees betaalde. 'Er zyn veele Drukkers uit die gedacht geweest, welke dien naam gevoerd hebben. By dit getal kan men nog voegen wechelius , morel en adrianus turnebus. Onder de Duitfchers munt uit: joh. frobenius, de vriend en tydgenoot vau den geleerden erasmus , gelyk ook johan herbst, of oporinus , welke mede zeer fchoon drukte. Hieronymus commsunus, van Doornik ia Vlaanderen, zette' Zich 1  CATECHISMUS der WEETENSCHAPPEN. 5" zich te Heidelberg neder, en richtte aldaar mede een zeer fchoone Drukkery op. Antwerpen kan zich op zynen christiaan plantvn, in het vak der Boekdrukkunst, beroemen; deeze was te Mont-Louis, niet verre van Tours, geboren, en ftichtte, na verfcheidene reizen gedaan te hebben, te Antwerpen, eene der voornaamfte Drukkeryën. Hy hadde zo veele Arbeiders in 'c werk, dat zy hem, dag aan dag, meer dan 100 Goudguldens kostten; want hy was eigenaar van drie Drukkeryën, één te Antwerpen, één te Leyden, en één te Parys. De Biblia Polyglotia , of Veeltaalige Bybel, is een. der heerlykfte Gedenkftukken van zyne kunst. Onze Ridder cats getuigt zelve , in zyn twee-en-tagtig jaarig Leven, van de beroemdheid deezer Drukkery, in deeze Verzen: Myn Oom was zeer geleerd, en heeft ook veel gefchreéven, Zyn Boeken zyn bekend, als die nog heden leeven; Plantyn ! uw Drukkery draagt hier ook kennis van, Als die veel is gebruikt by menig deftig man. ,, Te Leyden zyn nog , als geleerde Drukkers van voorige tyden, beroemd , de elzeviers ; zy hebben zeer veel kleine Editiën, en Ciasfifche Autheuren, zeer zuiver en Corretl gedrukt: gelyk ook te Amfterdam, de blaauvvs, de janszqons van waasbergen, de wetsteins en haak. De Augsburgfche uitgaven ad infigne Pinus, of die een Pynappel op het Tytelblad uitgedrukt hebben , zyn mede beroemd, doch behooren onder de Moderne uitgaven ; gelyk ook de Engelfche uitgaven van Oxford ex Theatro Sheldoniano , enz. en de nieuwere Editiën van baskerville, welke allerzindelykst en keurig gedrukt zyn. Zo ook de Franfche Editiën, met de Letter van didot, «nz." Het Ontwerp van den Heere van bielfeld haast ten einde zynde, hebben wy, bladz. 185, in de Samenfpraak tusfchen PlTRus en ernestus , het oogmerk van den Heere fokke, voor het vervolg van dit Werk, ontdekt, dat wy ook hier moeten plaaizen. Hy belooft: dat, zo dra de Curfus van algemeene geleerdheid, volgens het Plan van van bielfeld , afgewerkt zal zyn, hy alles met Byvoegzelen, van hier en daar overgeflagen zaaken, of nieuwigheden, vermeerderen zal; en dan top galles een IVeordelyk en Zaakelyk Register maaken, het welk aan de Leezeren van deezen Catechismus tot een klein Kunstwoordenboek zal kunnen verltrekken. Wy hoo. pen op eene fpoedige vervulling van deeze openlyk gedaane belofte! Cha.  $14' CIÏAEACTERS EN LEVENSSCHJETZEN Characlers en Levensfchetfen van merkwaardige ter dood veroordeelde Perfoonen. Uit het Hoogduitsch. Eerfte Deel. Te Cam* pen, hy I. F. Nieman, 1794. Behalven het Voorberigt, 170 bladz. In gr. dvo. Charafters en Levensfchetfen van merkwaardige ter dood veroordeelde Perfoonen leveren doorgaans eene zeer onderhoudende , en , wanneer zy wel gefchreven zyn , eene zeec nuttige, lectuur op. Vooreerst toch , wy lezen gaarne alles, wat ons verwondering baart, en het is niet te loclienen, dat ] de buitengewoone fterkte van geest, en de zeldzaame trap van doorllepenheid, die wy meestal in groote booswigten aantreffen, onze ziel met eene verwondering vervullen, die volmaakt ! van hetzelfde zoort is, als die, waar mede wy alle verhevene I voorwerpen,het zy in de natuurlyke of is de zedelyke waereld, befchouwen. Ja! bluk. heeft zelfs niet ten onregte de uit- ; fpoorigheden van buitengewoone menfchen tot het zedelyk verhevene gebragt, voor zo verre die uitlpoorigheden eene zeldzaame en verwonderenswaardige kracht van geest onderftellen» „ Werkingen van eene meer dan gemeene Deugd, (zegt hy,) zyn wel de gewoonlykfte en vruchtbaarfte..bronnen vau het Zedelyk Verhevene. Doch dit belet niet, dat wy ook fomtyds in gevallen, waarin de Deugd in 't geheel geen deel heeft : aan het karakter niet eenen merkelyken trap van grootheid zouden toekennen, zo dra in de gezindheden of daaden eene buitengewoone maate van kracht of fterkte van geest doorftraalt. Een bewys hiervan is de verwondering, welke wy den doorluchtigen Roover, of den dapperen Muiter, nier kunnen onttrekken, hoe verre Wy ook immer vervreemd zyn, van derzelver gedrag, op zich zeiven befchouwd, goed te keuren (*>" Daarenboven, hoe veele nuttigheden kunnen wy, en voor onze vorderingen in de Menschkunde, en voor de beftiering van ons eigen hart, trekken uit de befchouwing van den aart en het gedrag van merkwaardige ter dood ver- ' oordeelde Perfoonen, het zy dezelven onfchuldig of fchuldig j iiun yzelyk lot ondergingen. In het eerfte geval levert het \ beftaan van de Rigters , in het tweede dat van de veroor- 5 deelden zeiven, ftoffe op tót een aantal allernuttige aanmer- I kingen. Wy zien de bron en de langzaame of meer fnelle 1 ■voortgangen der yzelykfte ondeugden in de harten der men.- I fchen; wy leeren den verbaazenden invloed van een aantal zeer ' geringe omftandigheden op de wending van hunne characters j kennen; wy bevroeden, hoe gemakkelyk zommigen, waar uit I nu 1 (*) Lesfen ovit is Redekunst en i raait H'cetinfcheoptn, Ifte Deel 1 w. se. , m  VAU TER DCOD VEROORDEELD!Jij nu de affchuwlykfte booswigten gegroeid zyn, by een weinig andere rigiing, in de vorming hunner jeugd , of by andere omftandigheden,'als waarin zy nu geplaatst waren, de edelfte menfchen hadden kunnen worden; wy trekken daaruit de hei 1zaamfte vermaantngen voor ons zeiven, die voor de opvoeding van ons kroost, en voor de leiding onzer eigene wilsneigingen, de beste vruchten voortbrengen kunnen; en, terwyl wy nimmer met trotfche verachting, maar altyd met een gegrond medelyden , 'de verfte afwykingen onzer ongelukkige medemenfchen van het fpoor der deugd befchouwen, worden wy behoedzaam op ons eigen gedrag , en poogen dagelyks toe te zien, dat ook wy niet vallen, 'Er is ondertusfchen van dit zoort van characterfchetfen frt onze taal nog weinig voorhanden. Men heefc eenige van de voortrellyke Uittreksels uit crimineel' Atten en Gefchiedenisfen, die in meisz^er's Skizzen gevonden worden, vertaald; en on« langs lazen wy, met zeer veel genoegen, in het Mengelwerk van de Vaderlandfche bibliotheek (*:), een Stukje, dat hier tos behoort, en dat tot veele belangryke aanmerkingen aanleiding geeft, getiteld: de Zonderlinge Iloover, overgenomen uit goraufs Memoires Secrets des Cours, des Gouvernemens, & des Moeurs des Principaux Etats d''Italië. Maar een geheel Werk, opzettelyk ingerigt tot eene verzamelplaats van zulke fchetzen, misten wy nog. Het was dus een zeer goede keus van den Boekverkooper Nieman, dat hy zoodanig een Werk, als een eerfteling zyner drukpers, gelyk hy in de zeer befcheiden Voorreden voor hetzelve zegt, aan zyne Landgenooten aanbieden wilde; én wy wenfchen en verwachten, dat deeze eerfteling gunftig genoeg zal ontvangen worden, om hem in zyn nieuw* begonnen Werk aan te moedigen. Dit Eerfte Deeltje bevat zes Stukken. Het eerfte van dezelven is overgenomen uit pockels Denkwiirdigkeiten zur bereicherung der Erfa'trungfeelentehre und C'mratlerkunde , Erfter fammlumr, Halle 1794; het laatfte uit gruners Almanach fiir Artze und Nichtartze, voor het Jaar 1782; en de vier overigen uit de Biographien hingerichteter Perfonen , die fich durch ihre hohe würde, gelehrfdmkeit , Verbrechen , Unfchüld oder Martem auszeichneten , uitgegeven te Neurenberg, 1790 —1792» 3 Deelen, in 8vo. Wy zullen den inhoud kortlyk opgeven : I. Johan heinrich jüLius rutger )dt, een monfter van men* fchelyk bederf uit gierigheid: in het Jaar 1775 gerad¬ braakt. Dezelfde man, van wien lavater, in zyne Phyjiognomifche Fragmenten (f), fpreekt. Hy pleegde, waarfchynlyk,uiE aandrift van de eigen gierigheid, die de hoofdtrek van zyn cha- rac- f*) VMé Oe'1, No. 7, bl. 331—534. (f) Zweiter Verlüch, 1)1. 19^, tSTT. I7P4» NO. 11, Ll  • CHAEACTERS EN LEVENSSCHETZEN rafter was , nog meer moorden, die niet bekend geworden zyn. Maar de twee, die hy in het Gerigt bekende, waren die van zyne Dienstmaagd, met welke hy eerst een ongeoorloflyke verkeering had gehouden, en welke hy naderhand, toen hy met een ander Meisje in den Echt zou treden, liever van kant helpen wilde, dan door een gering geld afkopen, en tot zwygen brengen: en die van zyne Ifuisvrouw, tegen welke hy, reeds kort na hun Huwelyk, een haat opvattede, om dat haat bruidfchat niet aan zyne verwachting beandwoordde; en welke hy ten laatften orabragt, om dat zy niet zo kaarig was, als hy, en om dat zy een paar nieuwe venfters in haar kamer, en een nieuw kleed voor een bruiloft, hebben wilde. II. Z irinus kuhlm/,nn,een Dweeper en gewaande Propheet, die, na overal , ook in Holland, rondgezworven te hebben, eindelyk in 1689, benevens koenraad nordermann , te Moseau, waar men niet verlicht genoeg was om zulke menfehea ïn een Gekkenhuis op te fluiten, in plaats van ze te ftraffen, levendig verbrand werd (*_). III. Paul iiector mair, Raadsdienaar, Stads- en Proviantkasfier te dugsburg, een man, die in het begin zeer getrouw in zyne ambten was, maar naderhand , eerst door in den Smalcaldifchen oorlog een weinig in zyne rekeningen te rug te raaken, en vervolgens door zyne prachtige en wellustige levenswyze, verleid werd, om zich aan Stads zaaken te vergrypen; die dit lange jaaren achtereen deed, zonder ontdekt te worden-, maar eindelyk in 1579 betrapt, en met de koorde geftraft werd. IV. Nickel list, berucht Roover, die, na zich, jaaren achter een, aan verfcheiden Diefftallen en Kerkrooveryen fchuldig gemaakt te hebben, in Maart 16^9, te Zette, ter dood veroordeeld is. V. Urb :NUs grandier , Predikheer van S. Pierre du Marche, te Londun, in de Provincie Poitou, en Domheer van het heilige Kruiskapittel aldaar , Vriend van den beroemden scaïvola sammarihanus , door den haat van monniken, die zoo goed niet prediken konden als hy, van tov ry belchuldigd, en, door de bewerking van richeuei' , wiens trotschheid hy beledigd had , in het jaar 634. fe Londun onfchuldig verbrand: eene gefchiedenis. die aali den nadenkenden lezer duidelyk doet zien, welke eigenlyk de opklaaring y die voor eene natie wenfehe]yk is; en welke eene maate van de heilloosfte onkunde en zwartfte ondeugd gepaard kan gaan met de blinkendfte vertooning van een' fynen fmaak voor de fchoone kunften. ,, Dit „ too. (*) Men zie, over deezen ongelukkigen man, behalven diegeenen, welken door onzen Schryver ze'ven genoemd wurdei', BTOLtH, Introd. ai hist. liter. p. 665,«en de SchvyVers aangehaald, by WALCH, B'Mitith. 2!icol. U, 90, en saxe, Onvn. liter. V, 216.  VAN TER DOOD VEROORDEELDEN» 5I5 „ tooneel" (zegt de Schryver, met regt, aan het einde van dit verhaal) „ het welk de kenmerken der duistere eeuwen van „ barbaarschheid en blindheid oplevert, viel voor in het zo „ uitmuntende en zo geroemde tydsgewricht van Frankryk, „ het tydsgewricht der fraai;e geesten en der geniën , het welk „ een corn^ille, wouerk en la fontai.\e, zag ontdaan, en „ de bewerker hiVrvan was die beroemde Kardinaal, die zich „ de eer van eenen befchermer van opklaaring en konden toe„ eigende, en wien de floute Franfche Academie voor haaren „ dichter erkent. Arme Menschheid (* I" VI. Johann nicol us goldschmIdt, een Koehoeder te Ei. ehelborn niet ver van fVelmar, om het pleegeu van twee moorden, en het eeten van menfchenvleesch , den 24lten July 772, te Berka aan den Urn geradbraakt. By het verhaal dezer zonderlinge gefchiedenis is eene Verhandeling van hru.ner over het eeten van menfchenvleesch gevoegd, waarin deze dof wel niet is uitgeput, maar toch menige goede aanmerking over dezelve gevonden wordt. Men zal uit deze korte opgave zien, dat de gefchiedenis der meeste perfoonen althands, waar van wy hier charactersof levens-fclietzen vinden, vry belangryk is, en dat dus de keuze van den Vertaaler over het algemeen goedkeuring verdient. Zyne Overzetting is ook vry goed, doch by het ééne ftok ongelyk beter, dan by het andere. Hier en daar hebben wy Hoogduitfche woorden , die in onze taal volftrekt onbekend zyn, en Hoogduitfche fpreekwyzen en woordvoegingen, waargenomen, die wy in het vervolg gaarne vermyd zagen: zoo als bl. 44 in vooruit, bl. 108 beenkhederen, bl. 150 en 156 jagttoorn enz. Wy zouden hier ook onder rekenen doort voor daar (Hoogd. dort) bl 42, maar waarfcnynlyk heeft de Vertaaler daar opzettelyk de oude beryming van het lied, waaruit aldaar een couplet aangehaald wordt, gevolgd. — Op bl. 133 vindt men een zwaare drukfout. 'Er daat dpsorbonne, even als of 'er van een' Schryver van dien naam gefprooken werd , in plaats van de Sorbonne. Wat de wyze betreft, waar op de gefchiedenisfen verhaald zyn, de eerde en de laatde is door de Schryvers zeiven, of doorvlochten met aanmerkingen , of verrylu met byvoegzels die dezelven regt nuttig maaken, en bevorderlyk ter bereiking van die oogmerken, waar toe wy zeiden, dat zulke verhaalen gebruikt kunnen worden. Van de vier overigen kunnen ■wy dit getuigenis niet geven. Zy zyn weinig meer dan drooge verhaSlen, waar by de Leezer zelf al het leerzaame voor zich overdenken moet, zonder dat hy hierin eenige hulp van den , Scliry- (*) Verg. voltaire, üisttire in Slede de Louis XIV. T. I, p. $cu LI 2  5 ld? CHARACTEUS EN LEVENSfCIIETZEN Schryver erlangt: en menigmaal ontbreekt het hem zelfs aan genoegzaame kennis van omlhndighedeu, om zyne overdenkingen met vrucht te laaten werken. De Vertaaler heeft dit gebrek eenigermaate poogen te vergoeden, door by zommige dezer Verhaalen zeer nuttige Aanmerkingen te voegen. Wy zullen hiervan nog een paar Proeven aan onze Leezers mededeelen, en daar mede dit Uittrekzel befluiten. Zie hier een paar van de Aanmerkingen, by de Levensfchets van p. h. mair gevoegd: „ Mair's Byzit was van eene andere godsdienftige gezindheid als hy, en hy, de bedrieger, de hoereerder de echtbreeker, drong by de deelgenoote zyner ondeugden nog aan op het veranderen van haare godsdienftige gevoelens, en het aannemen van de zynen. Zonderling verfchynzel voorwaar! Hoewel zo zonderling niet, daar men het zo menigvuldig by veele menfchen ziet plaats grypen. Hoe menig een is 'er niet, die, by den ondeugendïten wandel, zeer fterk op rechtzinnigheid in het geloof aandringt! Waarlyk de mensch is zich zeiven, in veele opzichten, een onoploslyk ïaadzel. Welke verwarde denkbeelden moet men niet van den Godsdienst hebben , welke onwaardige begrippen van waarheid en deugd, wanneer men waant, dat rechtzinnigheid in de leer let gebrek aan godsvrucht kan vergoeden. Leeraars van jEtus Godsdienst, werkt dit rampzalig vooroordeel, waar door een Wair mede werd in het verderf gcftootan, en zo veelen met hem, toch niet in de hand met uwe verheffing van het geloof ten koste van de deugd! Gy laadt 'er eene zwaare verantwoording door op u, en maakt uwe u toevertrouwde zielen 'er ongelukkig door! Christenen! geloof hen niet, want hun Zender ipreekt anders ; die zegt: ,, Hen kwaade boom kan geen goede vruchten voortbrengen , en zy zullen niet allen, die tot my zeggen, Heere, Heere' in het hemelryk komen, maar die daar doen den wil van mynen hemellchen vader!" ' IVUir nam een christelyk en ftichtelyk einde, zegt het verhaal. Het moet eiken menfchenvriend zekerlyk verheugen,, wanneer hy befpeurt, dat een booswicht zich nog vroeg of laat verbetert, en alle waarde kau men ook zulk eene bekeering of verbetering niet affpreeken. Evenwel blyft die altyd zeer in verdenking by eenen ieder, die den mensch en de deugd maar eenigszins van naby kent. Pyn, banden, en vreeze voor den dood, kan veel bewerken, dat men voor eene waare bekeerii'g houdt, terwyl het niets anders is, dan eene zekere verweeking van hart of character, eene flaaffche vreeze, die geene moeder van waare Christlyke deugd kan wezen Het ware uit dien hoofde te wenfehen, dat men die zogenaamde bekeeringen van misdaadigers in hunne laatfte oogenblikken wat minder uitbazuinde; wam men heeft voorbeelden, belaas! genoeg, dat dezelve anderen tot het kwaad verleid hebben, om zich ook eens zo ïüclnelyk te bekeerea, en zo een Christelyk zalig einde te neemeiu Moer-  van ter öood veroordeelden. 5^ Moorden heeft men ter bereiking van dit doel zien begaan f»). Laat ook eene zodaanige bekeering nog zo ernftig wezen, de* vrucht, het bewyzen van dezelve door goede daaden, ontbreekt er aan, om dat 'er geene mogelykheid toe is. Meermaalen zyn ook dezulken, die zich in deezer voege uit vreeze voor den dood bekeerd hadden , naderhand , wam.eer het gevaar voorby was, weêr tot dezelfde oi.deugden vervallen, en laat ook het einde nog zo ftichtelyk wezen (Christelyk, in den vollen zin van het woord, wilde ik het niet ééns noemen, \vant een Chnstelyke dood volgt alléén op een Christelyk leven, het ware nog veel ftichtelyker geweest, wanneer men zich voor die ondeugden had gehoed , die den mjsdaadiger nu het leven kostten , of dat men voor eene goede zaak geleeden had De Apostel zegt: .. wacht n . dar nipmnr.,1 ™Ar.~ „ ' dief, enz. In het leven van nickel list was, bl. n6\ verhaald, dat een zekere Jood, jon.is meijer genaamd, die aan zyne roo«eryen de-jl had, en met hem geftraft werd, waarfchynlvk door den gxestelyken, die hem niet te veel yver had póoeert te bekeereu, tot het uitterfte gebragt, zich nog op het oogenblik, toen men hem met de winde aan de galg optrok aan de vzelvklle verwenfchinn-en teupn ntn. i>-h„i,i,-.r — ... , zyn doode lichaam daar voor nog den volgenden dag' volgens " vuu.iis uei «.egeenng van z.elle, op eene barbaarlche wvze eeltrafr werd. Ha verraai»- ' r,: aanleiding, om, op p. 119-131, een paar zeer gegronde aan. ^ "i««u icgeu nee aoen verzeilen van misdaadi-gers op het fchavot door jw«rPivb»n on ta„.„ a„ l__ — — o j , "-«-s»-" uc uaiue gewoonte van aan een' Dpvanonnon «n' t . & „„i ru i j • . vau zyne eigene geloofsbelydenis te weigeren. Wenfchelyk ware het, dat mes ten minften de verordening dpr Rm»,;„. „o™ «„'■ het iaar i78a navolg. °M uT," " ""luurg vm llyke en verftokte boosdoeners op het fchavot door geestelvken' Ivoor het toekomende, verboden is (fj. J»"»* (*) Het zou van nut kunnen zyn, dat de Vertaaler eene gefchieden ïs van deezen aart in een volgend Deeltje plaaifte. ëeicnieaems Ir JirmTDl den2,ellden Vd kwain te Hamburg een naamloos Gefchrift _ .-. » " 7 . ""Ji'ituuige/j umr zeeraars lat ae executie te laa. ■en verzeilen. De fchnndeie Oplteller toont, -dat deze gewoonte waar »n men m de vyf cerlte eeuwen van het Christendom pooren vindt met alleen geene nuttigheid heelt, maar fiveele on gebten lehadelyk „ 0f dit Gefchrift-rot het bovengenoemd Verbod er Regeer.ng aanleiding gegeven hebbe, dan of het gelchreven 2V om le wysbcid van ebt gebod te doen zien, is de, Recenfent onbekend.' LI 3 K.i-  HICHABP FLEMMING, RicharD flemMing , of de Deugdzaame Staatsdienaar. Tweede • Deel. Naar het Hoogduitsch. Te Utrecht by de fVcd. S. de: Waal en Zoon, 1793. In gr. 8n>. 432 bl. Op het woordje nu! het welk flemming, volgens het flot: van het Eerfte Deel deezes Werks (*) , als een teken 1 aan den Scherprechter gaf, dat hy gereed was, om zyn hoofd 1 van het ligciaam te laaten fcheiden , vervolgt het verhaal,, met de aanvang van dit tweede Deel: „ uaar ïag neci zwaard." De Scherprechter w ld begeerde niet te houwen 1 in den hals van zynen Weldoener, en wierp dus het zwaard,, in plaatfe van het hoofd voor de voeten van den deugdzaamen Staatsdienaar neder. Dit verdient echter de goedkeuring van flemming niet doch wild is zo fterk in zyne genegenheid voor denzelven, dat hy zich voor hem wil laaten onthalzen; zo dat een vreemde Scherprechter, door den Schouti ontboden, om het vonnis aan fiemming uit te voeren, daar in 't geneel geen middel toe ziet; roepende derhalven: „ .Vfyni Heer! ik kan geen twee menfchen te gelyk het ho fd afflaau ; en kort en goed , ik ben niet genegen, om één mensch hier te onthoofden ; en daar mede afgedaan ! Daar ftaan Grenadiers genoeg , laaten zy fchieten.' De ontroering, welke dit Tooneel verwekt , wordt varvangen door eene niet minder treffende , op de komst van een Lyfjaager van den Vorst, welke, met het Pardon in de baad, by het fchavot van vermoeidheid den geest geeft. Zeker Predikant eerha d, vriend van fi.emmi g , had den Vorst wee-1 ten te ontmoeten, ev~n voor den tyd der te rechtftelli g , wanneer deeze zich, zonder Gevolg, met de Hartenjagt vermaakte , en hoe gelukkig in deeze omftandigheid1 toe aan den hals in eene Moeras gevallen was , uit welke eerhard hem redde. De belooning voor deeze daad was het reeds gemeld Pardon , het welk op den rug van eerhard , met 's Vorften beevende hand, gefchreven was, nadien 'er op dat oogenblik geen tafel werd aangetroffen. Intusfchen eindigen de rampen van flemming , met het gegeeven Pardon, niet. Hy wordt door den Vorst, op aan- ftooi-.ing van deszelfs echtgenoote, en van'den verraderlyken i,nge stroom, uit het land gebannen , en zyne goederen ver. beurd verklaard. Hartige taal wordt over deeze verbanning gefproken. Een Onderofficier ze^t , by deeze gelegenheid: ', Schriklyk is het, zo als het hier toegaat. Burger en BoeVenvrieiiden worden van hunne Ampten beroofd, en Volks beu- («) Zie onze ieöordeelmg, in de alc. vad, lett. wn 1791, U. 4§!»  of D2 deugdzaams STAATSDIENAAR. / feeulen worden van tyd tot tyd meer begunftigd. Braave Inboorlingen jaagt men het land uit, en vreemde bloedzuigers fpeelen hunne, rol in het land." Deeze redenen kunnen flemming echter niet te rug houden , welke eerlang weder gevangen raakt, en, door dezelfde kwaaddookers, nieuwe onheilen lydt: waarvan een dier Lieden het volgend verhaal doet, om fl mmikg's karakter te bezwalken, en dat van zyne Vyanden, zo veel mogelyk , in een gunftig licht te plaatlèn. De Vorst, den geheelen zamenhang der zaak willen Samsz., 1794. In gr. S'vo. 386 bl. Niet lang geleeden gaven wy verflag van het Eerfte Deel deezes nutten Werks, met belofte van bet toen ook reeds afgegeeven Tweede Deel fpoedig te zullen aan« kondigen. Ons gegeeven woord zullen wy thans geliand doen. Niet minder belangryk , dan voorheen, zyn de onderwerpen, welke hier worden behandeld. Men oordeele daar over, uit eene opgave van den hoofdzaaklyken inhoud; naa den voordragt van welken wy eenige by* zonderheden zullen uitkippen. De Heer koppen vange aan met een onderzoek, of eene Verzameling van Boeken , die een uit zo veele Deelen zamengefteld geheel opleveren, als de Bybel, tot ftand hebbe kunnen gebragt worden, zonder eenen byzonderen invloed van God. Om deeze Vraag behoorlyk te beantwoorden , handelt hy, vooreerst, over den Bybel, en deszelfs Oorfprong in 't algemeen , en vervolgens over de in den Bybel volvoerde ■oogmerken, elk in 't byzonder, met opzigt tot de Bybelfcbe Gellagtrekening, de Openbaaring der heerlykheid van God, en eia'delyk tot den Godsdienst en de Zedekunde ; als zynde , gelyk in het Eerfte Deel uitvoerig was beweerd , de drie hoofdbedoelingen , in welke de Godlyke Wysheid in den Bybel voornaamlyk doorftraalr. Thans volgt eene andere Afdeeling, behelzende een onderzoek omtrent de natuur des invloeds, welke zo wél by het befchryven vau den Bybel, als by bet verzamelen der Bybelfche Boeken , heeft plaats gehad. Eene derde en laatlte Afdeeling loopt over onderwerpen , hoewel niet onmiddelyk tot het hoofddoel behoorende, die evenwel van ter zyde daar toe betrekkelyk kunnen ge* maakt worden. Zy handelen over het geloof omtrenï lett. 1704. no. 12. Mm den  522 D. J. koppen den Bybel; over de vryheid van den Bybelfchen of Pro» teftamfchen Godsdienst; over den Voorflag om een Uittrekzel uit den Bybel te maaken; en eindelyk, over de Vraage , vanwaar liet koome , dat de Bybel. naar eene bronwel gelykt, uit welke alle Gezindheden putten? 't Geen de Eerw. koppen over den Oorfprong des Bybels voordraagt, mag te regt den naam voeren van een weluitgewerkt en veelafdoend betoog van de geloofwaardigheid der gewyde Schryvers , als zynde hier alles byeen gebragt, en nu en dan met niet allerwege voorko'omende aanmerkingen verrykt, 't geen de beste Verdeedigers van den geopenbaarden Godsdienst, vroeg en laat, over dit belangryk ftuk hebben voorgedraagen. Vooral ftaat de Schryver uitvoerig ftil, op 't geen men zo menigmaal als eene zwaarigiieid tegen de gewyde Schryvers heeft aangevoerd', dat zy, naamelyk, in hunne Verhaalen van eene zelfde zaak wyd fchynen uit een te loopen ; toonende hy , dat de geopperde bedenking haaren grond heeft in het niet onderfcheiden tusfchen tegenjtrydigheid in de zaak zelve, en verfcheidenheid in het Verhaal; als mede, dat de Éénheid in de zaaken, en de daar mede gepaard gaande verfcheidenheid in den Voordragt, veeleer als een werk der Godlyke Wysheid moet belchouwd worden, als dienende ten waarborge van de opregtheid en eerlykheid der Schryveren. In 't byzonder verledigt zich de Eerw. koppen , om, door de opgave der Hoofdbedoelinge van ieder gefchrift des N. Verbonds , deeze op één éénig doelwit uitloopende Verfcheidenheid te doen opmerken, om daar uit dit gewigtig gevolg af te leiden : Elk Schryver heeft zyn eigen „ ftandpunt, houdt zynen eigenen gang, vestigt zyn oog „ byzonder op het een of ander ftuk der Christlyke 5, leere, en maakt daar aan vast alle zyne overige bes» grippen; en zo wordt de een door den anderen uitge- „ breidt, nader bepaald, en volledig gemaakt. Ie- „ der levert in een zekeren zin iets byzonders , alles 3, hangt aan elkander, volgt uit elkander, en maakt een „ zamenhangerid geheel voor den Godsdienst en de Ze,, deleer, als men het vereenigt met het O. Testament, dat overal tot een grond gelegd wordt." Het befluit, waartoe dit alles onzen Schryver leidt, bevat hy in de volgende aanmerking : ,, Willen wy niet „ ftellen, en wie'kan dat? dat een blind geval een ver„ ftaudig en wel ingericht geheel voortbragt, dan moe- ü tea  DE BYBEL. 5*3 ten wy ook erkennen, dat de Bybel een Werk der Wysheid zy. De, in de lichaamlyke wereld, met zo veele gepastheid, tot zekere bepaalde oogmerken uitgekozene en vereenigde middelen , zyn voor gewoone „ Verftanden nog altyd het overtuigendst bewys, dat de „ wereld het werk zy van een wys Weezen; en waar„ om zoude deze gevolgtrekking niet doorgaan met „ opzicht tot den Bybel, in welken de gefchïktheid der byzondere deelen, als middelen tot de bedoelde oogmerken, veel duidelyker onder 't oog valt, en veel „ minder duisterheid zich opdoet, dan by de gewrochten „ der natuur? Maar was eene bloot menschlyke wysheid 5, toereikende? Menfchen bragten de boeken des Bybels ,, byeen, maar konden zy, als menfchen, de zich zo verre „ uitftrekkende oogmerken doorgronden , welke door den Bybel bereikt zyn ? en altyd overeenkomftig dezelve „ handelen? Dit kunnen wy van lieden, die zo veelen in „ getal waien, in zo onderfcheidene tyden- geleefd heb„ ben, en zo ongelyk waren in wyze van denken, ons „ niet voordellen, ten zy 'er één ware, die alles, wat M 'er reeds gedaan wierd, en nog volgen zoude, die de uitgebreidheid en het beftek van 't geheel overzag, en „ de geenen , die daar aan werkten, regeerde. En deze „ is God, zyne Wysheid bragt dit Werk tot ftand. De „ Bybel, dus in zyn geheel aangemerkt, kon niet worden dat hy is, zonder de medewerking van God." Het geen onze Schryver, tot hier toe, in 't algemeen heeft voorgedraagen , zal by veelen een gereeden by val ontmoeten. Doch, wanneer hy voortgaat tot de bepaaling van de wyze , op welke het Godlyk toezigt of beftuur , omtrent de onderfcheidene Schryvers, werkzaam geweest is, oppert hy, nu en dan, eene ftelling, welke, ginds en elders, tegenftand zal ontmoeten. Volgens 't heden vry algemeen aangenoomen gevoelen, bediende zich moses,tot het zamenftellen zyner Oude Gefchiedenisfe, van berigten, gedenkteekenen, of andere foortgelyke bronnen van onderrigt, welke hem de aloudheid aan de hand gaf. Met befcheidenheid, over 't geheel een doorgaande Karaktertrek van dit Werk, verzet zich koppen tegen deeze gedagte, als niets van belang voor zich hebbende, maar zeer veel, dat daar tegen ftrydt. Moses , evenwel, fchrsef als iemand, die kennis van zaaken hadt. Van waar hadc hy dan zyne berigten? „ 'Er blyft, zegt koppen, niets over, dan dat hy ze verkreeg door eenen buitengewooM m a M nen  5*4 d. j. kopper s, nen invloed van God. En vraagen wy (vervolgt hy) „ van welken aart die geweest zy, dan kan ik, volgens ,, de natuur der geilachtreeken- en gefchiedkundige' by- zonderheden, niet anders denken, dan dat de Voorftel„ lingen daar van, door eene Godlyke werking, in de Ziele van mozes zyn verwekt, dat is: Hy had ze door ,y eene Godlyke ingeeving." Doch, hoewel de Eerw. koppen, in dit geval, eene dus uitgebreide Ingeeving onderftelt, verre is hy 'er af om het Godlyk beltuur omtrent de gewyde Schryvers in dien zelfden zin op te vatten. Hy ftelt, naamelyk, tweeërlei foor-t van Ingeevinge : „ Eene eerjle, welke ,, flechts nu en dan plaats hadt, wanneer eenig inwen- dig onderwys zich zelve terftond, als van God komen- de, deed kennen door zekere buitengewoon leevendige indrukfels en gewaarwordingen : Eene andere , welke ,, beftond in eene befrendige, fchoon minder bemerkbaare, leiding en beftiering van God; waar door zy, welke ,, ze genoten, bewaard werden voor dwaaling, en hun woord als 't woord van God, moest worden aange,, merkt." De eerfte eene Ingeeving van den eerjten, de andere die van den tweeden rang noemende, meent de Heer Koppen de vraag te ku'men beantwoorden:. ,, Van welke ,, hoedanigheid is de invloed of werkzaamheid Gods by 't vervaardigen van den Bybel geweestV" Niet overal van den zelfden aart, zegt hy, maar ongelyk in trap en maate, was die Ingeeving, naar dat de inhoud, de periöonen en de oinftandighedeii, verfchillende waren. „ Het Geflachtreeken- en Gefchiedkundige is grooten,, deels onder eene ingeeving van eenen. minderen, maar hier en daar onder die van den eerften rang befchree„ ven. „ Het gene de openbaring der Godlyke Heerlykheid „ betreft, met opzicht tot de Wonderwerken, even ais ,, het Gefchiedkundige , onder die van eenen minderen , ,, en ten deele onder die van den eerften rang; en, met ,, opzicht tot Voorzeggingen, overal onder die van den eerften rang. „ Eindelyk: het gene den Godsdienst en het Zedelyke ,, aangaat, is grootendeeis befchreven onder eene ingee„ ving van eenen minderen; maar gedeeltelyk ook onder „ die van den eerlteu rang." 't Geen de Schryver daar op laat volgen, dunkt ons niet genoegzaam duidelyk, en eerder eene gezogte , dan eene  de BYBEL. 52J eene weezenlyke, onderfcheiding., „ In beide deeze wy,, zen van ingeeving (dus fchryft hy) is iets buitenge„ woons, dat van den gewoonen loop en den aart der „ dingen afwykt, en dus ook iets bovennatuurlyks; maar ,, of wy ons den Godlyken invloed in beide altyd als eene onmiddelyke werking der Godheid moeten voor,, ftellen, durve ik niet bepaalen, en dit fchynt ook niet „ noodig te weezen , het is genoeg, de werking was ,, Godlyk." Tusfchen eene onmiddelyke werking der Godheid, en tusfchen eene Godlyke werking, verneemen wy, in de daad, geen onderfcheid; het is eene zelfde zaak, met een weinig verfchillende woorden uitgedrukt. _ In de laatfte Afdeeling ontmoeten wy eenige aanmerkingen op den voorflag van zommige Geleerden in Duitschland , om een uittrekzel uit -den Bybel te maaken, en dat, in plaats van den volledigen bondel der gewyde boeken, ter leezinge aan te pryzen. De Schryver keurt dien voorflag af, met wederlegging der redenen, die ter fchraaginge daar van worden aangevoerd De voornaamfte dier redenen zyn de volgende. In den Bybel worden verfcheiden haatlyke, zelf voor de Zedigheid aanftootlyke, dingen verhaald. Doch de Eerw. koppen is van meening, dat het zorgvuldig bedekken dier aanftootlyke dingen veeleer de nieuwsgierigheid zou opwekken by de zulken, voor welke men dezelve zoekt te verbergen , en dus nadeelig doen worden die zelfde dingen , welke onfchadelyk zouden geweest zyn, indien men de volwasfenen zorgzuldig daaromtrent badt onderrigt. Gegrond is de aanmerking , welke koppen daar nevens voegt: „ Wy zien dagelyks allerleie haatlyke Karakters en „ daaden voor onze oogen , wat is 'er dan aanftootlyks „ in, dat wy die in de Bybelfche Gefchiedenis ook aan„ treffen ? Eene der bedoelingen van dat boek is juist „ een tafereel van Zeden, zo wel kwaade als goede, in daaden zelve te vertoonen, opdat een ieder, zelfs die „ daartoe anders geene gelegenheid had, de noodige kennis „ van menfchen en van de Zedelyke Wereld alleen uit zy„ nen Bybel zou kunnen verkrygen. Dit nut gaat verlooj, ren, wanneer men die tafereelen verdonkert." Meer kragts eigent onze Schryver toe aan eene andere bedenking, volgens welke, door een uittrekzel, dat geen, 't welk den Godsdienst aangaat, met weglaating van zaaken » die daar mede in geen onmiddelyk verband ftaan, in een korter beftek kan byeen gebragt worden, en daar door Mm 3 by  j26 D« J. KOPPEN by den gemeenen man de kennis van den Godsdienst gemaklyker maaken. „ Evenwel (fchryft koppen) by „ een naauwkeurig onderzoek bevindt men het anders. ,, De eigenlyke Godsdienftige Waarheden zyn overal „ door den Bybel verfpreid , meestal in korte fpreüken, ,, die op zich zelve ftaan, en die by zekere gelegenhe„ den, midden onder allerlei andere dingen, in welke zy „ als ingevlochten zyn, worden voorgedraagen. Zal men dus een eigenlyk zogenaamd uittrekfel maaken , dan blyven die waarheden toch altyd van elkander gefcheiden, en met veelerlei andere zaaken vermengd, en een „ Leezer zou daar uit, even als nu, voor zich zeiven , moeten uitkippen 't geen den Godsdienst en de Ze, denleere raakte. Want wat betreft Zamenflellen en " fchriftuurlyke waarheden , tot zekere Hoofdftukken ge• bragt, en in de geregelde gedaante eener Weetenfchap 3, voorgedragen , deeze heeft men reeds van ^ veerlerlei aart, en zyn gene bekortingen van den Bybel." Eindelyk oppert onze Schryver eenige zwaarigheden tegen het vervaardigen van zodanig eenen verkorten Bybel. WTy zullen dezelve hier laaten volgen, naardien ons is voorgekoomen, dat veelen, ook hier te lande, van zodanig een uittrekzel niet afkeerig zyn. „ Ik zal aantoonen (fchryft hy) dat zodanige uittrekfels uit den By„ bel zeer aanmerklyke nadeelen ten gevolge zouden hebben. De vraag is vooreerst: wie zal ze maaken? " Elke Godsdienftige gezindheid heeft het zelfde recht *' daar toe,en zo wel haare onderfcheidene denkwyze, als " die des Opftellers, zal zich in de keuze, die men hier maakt, ontdekken. Het behoeft niet gezegd te worden , welke de dingen zyn die van eenen, welke de ' kenmerkende waarheden van 't Euangelie verwerpt, " zouden worden voorby gegaan , en een echt Proteftant zoude deze daar in vooral haare plaats geeven. " Gene twee uittrekfels zelfs , fchoon gemaakt van lie" den van dezelfde denkwyze , zouden met elkander " overeenftemmen , en eene nog grootere verwarring en fcheuV ring in 'ï Godsdienjtige zou het gevolg daar van zyn: ' want, fchoon de Bybel zelve in weezen bleef, by het algemeen invoeren van die uittrekfels , zouden veelen ", met het hoofdboek zelve onbekend worden , hunnen Bybel in 't k'ein voor het zelfde boek daar mede " houden, en in een nabuurige andere plaats eenen an!' deren Bybel aantreffen ; welk eene verwarring ! Nu " „ wordt,  DE BYBEL. 52? „ wordt, niet tegenftaande zo menigerlei belydenisfen en „ leerboeken, de gantfche Christenheid nog eenigermaate „ byeengehouden,door eenen gemeenichaplyken grondllag, „ den Bybel naamlyk; maar welk zou 't gevolg zyn, als „ men begon te zeggen; daar heeft men eenen anderen „ Bybel, dan hier? Verder, wilde men het opgegeeven nadeel nog eenig„ zints voorkomen, dan moest men het volk opzettelyk, „ en by herhaaling beduiden , dat het een onderfcheid „ te maaken had tusfchen den eigenlyken Bybel en het „ uittrekfel. Maar dan is 't natuurelyk dat het vraage: Waarom geeft men ons den Bybel zeiven niet in han,, den? Het zal zich niet te vreden laten ftellen met het antwoord, dat 'er in dat boek veel zy, 't welk duisj, ter is; maar zich daarop beroepen, dat zeer veel ge„ makiyk zy te verftaan, en vraagen: Waarom zouden „ wy dat niet leezen "? Zullen wy autwoorden ; de Ge„ leerden zyn het in de Verklaaring daarvan nog niet ,, eens ; het mogt aanftootlyk en tegen de Rede ftrydend s, fchynen , bet kon ligt tot verkeerde begrippen én tot „ bygeloof aanleiding geven, het is thans niet noodig „ het te weeten , enz. Maar op zodanig een antwoord ,, past deze vraag : Waarom heeft God dan zulke onver„ klaarbaare, laage, aaiaftootlyke, bygeloovige en nadee,, li-e, dingen in den Bybel laten befchryven? is hy dan Gods woord niet? En op deze wyze valt 'er, „ door 't maaken van uittrekfels , altyd een zeer ongwijtig „ licht op den Bybel; want dit kan hem doen befchou- wen als een louter menschlyke Verzameling , van „ waar en onwaar , van goed en kwaad; eu, behoudt ,, dit boek niet zyn Godlyk gezag, en zyne achtbaarheid, op welke alles gebouwd is, dan is, met opzicht althans „ tot het grootst getal der menfchen, de Godsdienst ver- loren. „ Eindelyk , uittrekfels leeveren ons de Bybel , gelyk van zelve fpreekt, niet in zyn geheel ; en 't gene altyd het meest zal lyden, en waar van men het meeste „ zai bekorten, is het gefchiedkundig deel, dat het allerbelangrykfte is. De daadlyke openbaringen van God , „ waarop niet alleen de leerftellingen en geboden, maar ook de bewyzen van derzelver Godlyken Oorfprong, „ rusten, zyn daar mede verknocht. De zamenhang der „ geheele Bybelfche gefchiedenis , de ontwikkeling van 't Godlyk ontwerp, zyne voortduurende bedeelingen onMm 4 „ deï  D. j. KOPPEN, DE BYBELr „ der de Joóden, altyd met het oogmerk om zich als „ God te doen kennen , zyn woord te houden , zyn „ werk ter uitvoer te brengen, waar by het voorgaande „ aan 't volgende licht , en het gene later is, aan 't „ vroegere meer volledigheid byzet; dit overzicht van „ het geheel maakt op het gemoed eenen treffenden in„ druk van de Godlykheid der Openbaring. En dit licht ,'t welk eene zo vaste en volkomene overtuiging aanbrengt, maar dat alleen van den Bybel, in deszelfs ge„ heel befchouwd, afftraalt, gaat door een uittrekfel altyd verkoren. Men bekorte derhalven dit boek niet, (dus ,, befluit koppen) maar men wende alle moeite aan om ,, het geloof, de hoogachting , en de liefde omtrend het „ zelve, te herftelïen, het gebruik daarvan algemeener, „ en hst recht verlland van deszelfs inrichting en in»• «oud , gemaklyker te maaken ; waartoe onze tyden „ zeer veele hulpmiddelen aan de hand geeven." In het Voorbericht ontmoeten wy eenige korte aanmerkingen van den Eerw. Verraaler, welke zo wel 's Mans geoefend verftand, als befcheidene geaartheid, aankondigen. Hoewel alle de ftellingen van zynen Autheur geen algemeenen byval zullen vinden , heeft hy , egter, zynen .landgenooten geen kleinen dienst gedaan , met de toewyding zyner fnipperuuren aan de Overzetting van dit Werk. Nagelaten Leerredenen van g. j. zollikofer , Predikant der Euangelisch - Hervormde Gemeente te Leipzig. In het Nederduitsch vertaald. Zevende Stuk. Te Amfterdam , by de Erven P. Meijer en G. Warnars , 1794, In gr. 8vo. 315 bl. 't Ts uit een beginzel van overtuiginge van de nuttigJ. heid der Leerredenen van den godvrugtigen zollikofer, dat wy ons haasten, deezen bondel, ten vervolge dienende op voorgaande Verzamelingen, onzen Leezeren aan te kondigen. Meer dan eens, by voorgaande gelegenheden , ons gevoelen , omtrent de wyze der bebandelinge van den welfpreekenden Leeraar , gemeld hebbende , zullen wy het gezegde niet herhaalen. Zollikofer blyft volmaakt gelyk aan zich zeiven. De zulken, derhalven, welke de vroeger afgegeevene Leerredenen met ftigting hebben geleezen, zullen hier het zelfde voordeel kunnen behaalen. Elf Leerredenen zyn in di.ï  G. J. ZOLLIKOFER, NAGELATEN-LEERREDENEN. 515 dit zevende Stuk vervat. De volgende zyn daarvan de onderwerpen. De dwaasheid —— de fchandelykheid en de rampialigheid van een zondig leven ; de wysheid van een vroom en deugdzaam leven ; de fchoonheid en eerwaardigheid eener Chnstelyke denk- en levenswyze; de zaligheid eener deugdzaame en Christelyke denk- en levenswyze; over de valfche fchaamte ; over den agterklap; de voorbereiding tot den dood ; het heilig Avondmaal eene opwekking van zuiver er , verhevener deugd en vroomheid; verantwoording van ons Christendom. Uit zulk eenen voorraad van belangryke onderwerpen iets ter proeve willende geeven, belemmert ons, niet weinig , het doen van eene keuze. Deeze bepaalt zich tot het voordraagen van den hoofdzaaklyken inhoud des Vertoogs over de valfche Schaamte ; de kenmerken van welke hier aldus worden voorgedraagen. Als een eerfte kenmerk daar van vinden wy aangeweezen , „ dat men ,, zich over zyne natuurelyke bepaaldheid fchaamt, dat is 3, te zeggen, dat men zich fchaamt, om dat men in veele zaaken onkundig , tot veele zaaken onvermogend en onbekwaam is, en in veele zaaken dwaalt en rnis- s, flagen begaat." Geen fchepzel, geen mensch, kan alles weeten , alles doen , overal werken. Elk mensch heeft, door zyne byzondere omftandigheden , zyne byzondere beperkingen; uit hoofde van welke hy veele dingen niet kan weeten , niet moet willen , niet kunnen doen. „Wien het derhalven moeite kost, om te zeggen: „ dat weet ik niet, dat verftaa ik niet," dat kan ik niet, „ hier heb ik gedwaald, daar heb ik een misflag begaan , daarin heb ik onrecht gehad ; wie denkt, zich door zulk eene belydenis te vernederen , die fchaamt zich over zyne natuurelyke begrensdheid, die fchaamt zich „ daar over, dat hy een mensch is." Het gevolg hier van is, dat men ,, oordeelt over zaaken, waarvan men geene kennis heeft, beflist zonder gronden, verdedigt „ uit trotfche eigenzinnigheid de ongerymdfte gevoelens „ en ftellingen, en bewimpelt zyne onkunde met woor,, den, die niets betekenen." Het is verder valfche Schaamte , „ als men zich over eene onfchuldige armoede en geringheid fchaamt." Schaamen mogen en moeten zy zich, die door vadzigheid, of door verkwisting, tot een laagen ftaat zyn vervallen. „ Maar geheel anders is het met den zulken gelegen, die 5, buiten zyne fchuld, die, niettegenftaande een vlytig, Mm 5 „ ge.  ?30 G. J. ZOLLIKOFER „ geregeld, deugdzaam gedrag, arm en gering is; die „ het enkel deswegen is, om dat hem zyne opvoeding, „ zyne uiterlyke omftandigheden , zyne verbintenislèn met andere menfchen, en zo veele andere dingen, die * niet van ons afhangen, niet gunftig geweest zyn, of 3, ook, om dat hy te edel dacht, te veel naar zyn ge- weeten luisterde, om zich te willen bedienen van zea, kere niet volftrekt onfchuldige middelen om zich te s, verryken. Niet deeze armoede, niet deeze geringe „ ftand , maar het valfche oordeel , dat wy over beiden ,, vellen , vernedert en fchandvlekt ons werkelyk." Van hier, dat de armen , ondanks hunnen ftand, hunne waarde , als menfchen , moeten blyven gevoelen ; nimmer hunne geringheid, door vermomming of kunstgreepen, te verbergen; noch zich voor de ryken en grooten, enkel om dat zy ryk en groot zyn, te vernederen. Den eerbied, aan hunnen hoogen ftand verfchuldigd , mogen zy dezelven bewyzen, doch nooit moeten zy vergeeten, dat de ryken huns gelyken , hunne broeders zyn. Een verder kenmerk der valfclte Schaamte is, „ als men ,, zich over natuurelyke, buiten onze fchuld veroorzaakte, „ lichaamelyke zwakheden, gebreken, ongefteldheden, ziek,, ten," en een vierde , ,, als men zich over gegron,, de, maar niet algemeen aangenomene kundigheden, ge- s, voelens en begin/els fchaamt. Kan het den mensch „ tot eere ftrekken , dat hy een vuige flaaf, dat hy in „ de Maatfchappy der dwaazen een dwaas, is ? Moet „ niet de wyze zelf denken , zelf onderzoeken, zelf tuss, fchen het goede en het kwaade eene keus doen, en „ zich houden aan 't geen hy door nadenken en onder„ zoeken voor waar en goed erkend heeft, hoe zeldzaam „ zulks ook fchyne, hoe weinigen het daarvoor ook er- kennen mogten? Oordeelt niet zonder toereikende „ kennis van zaaken, vergelykt alles met 't geen ,, de reden en de H. Schrift u leeren, zoekt in alle op„ zigten verzekerd te zyn'van uw geloof; maar als gy „ dat gedaan hebt en doet , en gy hebt veele zaaken an„ ders leeren inzien en beoordeelen dan gemeenlyk ge„ fchiedt, en gy hebt beginfels en leefregels omhelsd, „ die van de minften aangenomen en gevolgd worden; „ dan moogt gy wel niet met uwe betere inzigten praa„ len, maar even zo min behoeft gy u over dezelve te „ fchaamen , even zo min behoeft gy ftrydig met de- „ zei-  NAGELATEN LEERREDENEN. 53* „ zelve te fpreeken, of te handelen, uit vrees van door „ anderen gelaakt te worden." Valfche Schaamte is het, wyders, „ als men zich daar„ over Jchaamt, dat men een beter , ingetogener , Jliller „ leven leidt, dan de meeste menfchen leiden." 't Is deeze foort van fchaamte, die niet zelden den mensch verleidt , om zich voor Hechter uit te geeven, dan hy is, zich gebreken toe te fchryven , die hy niet bezit, goede bedryven te ontkennen , die hy heeft gedaan , en zich kwaade bedryven te laaten aanleunen , die hy niet gepleegd heeft. „ Zo fchaamt zich dikwyls de deugdzaa„ me maar bloode Jongeling over zyne onlchuld , dat ,, kostbaare kleinood, en brengt of laat zyne minder j, deugdzaame makkers in den waan , dat hy dezelve, „ even als zy, door buitenfpoorigheden verbeurd heeft» Zo fchrdomt dikwyls de oprechte, maar vreesachtige, „ Christen, om zynen Christelyken denktrant in al zyne „ uitgeftrektheid, en in al zyne kracht, aan den dag te ,, leggen, en der waereld te doen weeten, dat hy fom- wylen afftand doet van zyn recht; dat hy uit liefde tot den vrede en de eendracht vrywillig fommige hem toekoomende voordeden vaarwel zegt ; dat hy alle ,, wraakzucht uit zyn hart verbannen heeft; dat hy zy„ ne vyanden werkelyk lief heeft. Maar wat is hier van de reden? Hy weet, dat deeze edele gevoelens, deeze „ grootmoedige daaden, van veele menfchen voor zwak,, heid , voor ongevoeligheid , voor gebrek aan moed a, en hart uitgekreeten worden;" om welker berisping te ontgaan , by deezen Christelyken denktrant , dit Christelyk gedrag, verbergt. Valfche Schaamte is het, eindelyk, ,, als men zich fchaamt „ over godsdienftige gefprekken, over zulke gefprekken, die „ God, den godsdienst, het Christendom, de zedelykheid ten. „ onderwerp hebben." Vry algemeen is deeze foort van fchaamte. „ Men vindt gewisfelyk veele huichelaars in de waereld, die zich door fchynheiligheid verachtelyk maaken; menfchen, die eene geheel eigene taal voe3, ren,, die alle gefprekken over onverfchillige , of het „ dagelykfche, burgerlyke en huisfelyke, leven betreffende „ zaaken verachten en verwerpen, die alle, ook de on„ fchuldigfte boert verdoemen, die ten rechten en ten on,, rechten tyde over enkel geestelyke, zedelyke, hemel„ fche zaaken, en wel meestal op eenen geheel byzon- deren, of droevigen en zwaarmoedigen, of beuzelenden „ en  532 G. J. ZOLLIKOFER, NAGELATEN LEERREDENEN. „ en met de waardigheid der zaaken niet onvereenko„ menden toon fpreeken , en die dan toch niet beter „ mislchien zelfs erger, denken en handelen, dan de eee' 3, nen, die deeze gedaante van godzaligheid niet hebben. „ Dit heeft de godsdienftige gefprekken, zelfs by weige„ zinde menfchen , in een kwaaden reuk gebragt Dit „ heeft veelen verfterkt in het geheel valfche vooroor- deel , alsof vroomheid en vrolykheid , ernst en op„ geruimdheid, niet met elkander beftaanbaar waren. Dit „ brengt memgen braaven Dienaar van 000 en jesus „ Christus eenigermaate in verlegenheid, ais het gezel„ lige gefprek over zaaken van den godsdienst loopt. Hy 3, zou 'er gaarne deel in neemen, gaarne zyne godsdien„ ftige kundigheden uitbreiden, gaarne in zyne goede v Christelyke gevoelens verfterkt worden , gaarne gees' „ telyk leven mededeelen en ontvangen. Maar hy vreest voor een' huichelaar, voor een' fchynheiiigen, of als, thans voor een' mensch gehouden te worden, die de s, groote waereld en den goeden fmaak niet kent. Dit „ is valfche, ftrafwaardige fchaamte Tracht wel niet 5, zulke godsdienftige gefprekken op te dringen, niet by „ ongevoeglyke gelegenheden op de baan te brengen, niet ,, tegen de verkiezing van het gezelfchap te vervolgen, „ niet door droevigen ernst of door eenen gemaakten „ al te deftigen toon lastig en verdacht te maaken! Maar „ fchaamt u niet, om dezelve by gefchikte aanleidingen „ op eene ongedwongene, befcheidene, vrye wyze, met „ blymoedigheid op de baan te brengen, of levendig te „ houden. En laat dan uwen mond overvloeijen van dat „ geen, waar van uw hart vol is. Laat de befcheidens, heid en de liefde alle uwe beoordeelingen en gefprek„ ken bepaalen en bezielen. Werpt u niet tot leeraars ,, op, maar leert gemeenfchappelyk met elkanderen. Laat 5, godsdienst en deugd geen duisternis en fchrik, maar ,, licht , vrolykheid en vreugde , rondom u verfpreiden. „ Dit is phgtelyk; dit is verkwikking en voedfel voor weldenkende menfchen; en dit kan u onmogelyk tot „ fchande gedyen; het moet u by alle wyzen e» bna, ,, ven tot eer ftrekken." Kor-  c» c. saltzman's korte voorstellen. 533 Korte Voorfiellen ter Verheerlykinge van jesus. Boor c. g. saltzman. Gevolgd na het Hoogduitsch. Te Amjleldam, by I. de Jongh, 1793. In gr. 8vo. 202 bl. Onder den titel van Korte Voorjlellen, bevat dit Werkje eenen Bondel van Leerredenen; boven welke benaaming men , veelligt, de eerstgemelde heeft verkoozen opdat de koopers, veele van welken eenigzins bang zyrt voor den naam van Leerredenen , daar door niet afgefchrikt zouden worden. Doch men weete, om, in dit geval, dien fchrik te verjaagen, dat de Autheur van dit Werkje de beroemde en agtenswaardige , en by veele» ook met de daad geagte, saltzman is: hier te Lande bekend door verfcheidene Schriften, die, by veelen, met graagte geleezen worden, vooral ook door een foortgeFyk als het tegenwoordige, ter Verheerlykinge van God, in twee Deeltjes bevat , en waar op dit ten vervolge dient. De Vertoogen zyn vyf-en-twintig in getal. In eene Aanteekening, op den titel van 't eerfte Vertoog, ontmoeten wy het volgende berigt: „ Ik vinde by den aan„ vang van dit Deel nodig, myuen Leezer andermaal te „ herinneren, in 't oog te houden, dat de post,welke ik ,, bekleede, my roept, tot leering en (richting van alle „ Christenen te prediken, eu ik daarom in myne Voor„ ftellen, die betrekking tot den perfoon en verrichtingen van onzen Zaligmaaker hebben, dat geene voordraa„ ge, wat_ door iedere Christelyke Religie [waarom niet „ Gezindheid?] aangaande dien hoogwaardigen Perfoon „ erkent wordt." Den regel, welken saltzman zich zeiven hier voorfchryft, heeft hy zorgvuldig in agt genomen vermydende hy zorgvuldig alle gefchillen , en op zodanige waarheden aandringende, die algemeen erkend worden. „ De befchikkingen van God, 'om de menschlyke ,, Natuur te vereedelen, de noodzaaklykheid dat God zyn „ beeld aan ons in jesus zynen Zoon heeft voorgefteld„ over den Geest van jesus; over het geloof aan jesus; „ over de Geestlyke Waakzaamheid; over de pligten „ omtrent de Landlieden; de Godlyke Byftand; de Ver„ zoekingen, en de overwinning der Verzoekingen; de „ oogmerken van God, by het zenden van zynen Zoon j,, in de waereld:" deeze zyn eenige der onderwerpen jwelke hier worden behandeld, By allen, welke, in hunne lec-  534 c' g' saltzman's korte voorstellen. lectuure, verbetering van den wil, vertroosting van het gemoed, beoogen , en dit alles op eene wyze, welke, zonder het oordeel veel te vermoeien, het verftand overtuigt; by deeze durven wy het leezen deezer Vertoogen, in een uur van godsdienftige afzonderinge, gerust aanpryzen. Gelyk wy meermaalen gedaan hebben, moeten wy hier onzen wensch herhaalen, dat de Leeraars, meer algemeen , saltzman's Vertoogen in zo verre tot een modél namen, dat zy , zo in zaaklykheid als in beknoptheid , dezelve naavolgden. De openbaare Godsdienstoefening, eene zeer heilzaame Inftelling , welke nu , door de fchraalheid en uitgerektheid der Leerredenen , dikmaals verveelt , zou dan, door de aanmoediging van godsvrugt en deugd, toe eenen zegen voor het menschdom dienen. Korte Opwekkingen tot een Daadelyk Christendom, door e. l. j. f. Eerfte Stukjen. Te Amjleldam. by I. de Jongh, 1793. In gr. 8vo. 16 bl. ■VV/ie hy ook zy, die zynen naam onder de Letteren W e. l. j. f. verbergt , 's Mans oogmerk is allezins welmeenend en pryswaardig. Twee haatlyke ondeugden gaat hy, in zyne Korte Opwekkingen, te keer; den Wraaklust eu de Ondankbaarheid. Uit de Opgave der bladzy- > den van dit Stukjen blykt genoegzaam, dat de voordragt flegts oppervlakkig kan weezen. De denkbeelden, even- ■ wel, zyn redelyk en verftandig, en allezins ingerigt ter bevordennge van 's menfchen waar geluk. Zie hier een enkelen trek: ,, Wraakgierigheid is wreedheid tegen ons zeits. Wiens hart meent gy, dat rustiger, vergenoeg- • „ der, vrolyker is, dat van hem, die zynen bitterfteqj vyand zeiven liefde toedraagt en bewyst, of van hem,, „ die telken dage , door nieuwe ftormen van wrevel-1 „ moedigheid en kwaadaartigheid geflingert , en op en 1 neêr gedreeven wordt! Wie van beiden meent gy, dat: zyn gezondheid meest bevordert, zyn beroep geluk-. kigst waarneemt, en, in het oog van verftandige eni deugdzaame menfchen, zig grooter, beminlyker, eer-; waardiger vertoont? —— Niemand myner Leezeren zal „ my de moeite vergen, om deeze vraagen voor hem te; beantwoorden." Bi-  D. VAN GESSCHER , BEGINSELEN DER HEELKUNDE. 535 Beginfelen der algemeene oefenende Heelkunde, door david. van gesscher , Heelmeester, DireSteur en Secretaris van het Genootfchap: Ter bevordering der Heelkunde te Amfterdam; Lid van verfcheidene Maatfchappyen van Weetenfchappen. Te Amfterdam , by de Wed. J. Dóll en J. B. EIwé, 1794. Behalven het Voorwerk. 288 bl. In gr. 8vo. De arbeidzaame van gesscher, aan wiens vlyt de Nederlandfche Heelmeesters reeds verfcheide nuttige Gefchriften te danken hebben, treedt thans weder met een nieuw Werk te voorfchyn, hetwelk ter verbreiding van Heelkundige kennis onder zyne Landgenooten by uitftek gefchikt is. Uit aanmerking der groote uitgebreidheid en daaruit volgende kostbaarheid zyner hedendaagfche algemeene oefenende Heelkunde , begreep de Heer van gesscher, met zeer veel reden, dat het voor de belangen der Kweekelingen in de Heelkunst niet kwalyk gezorgd zoude zyn, indien men ten hunnen behoeve een Werk vervaardigde , hetgeen in een kleiner beftek den noodzaaklykften inhoud van het eerst genoemde bevatte. Met dit oogmerk^ dan, ontwierp hy deze beginfelen der Heelkunde, na 'er dikwerf toe aangezocht te zyn, waar van thans het eerfte Deel 't licht ziet, en het welk ook den korten inhoud van 't eerfte Deel zyner grootere Heelkunde in zich behelst. Hy bepaalt zich echter in dezen arbeid tot geen bloot uittrekfel, maar heeft tevens zorg gedragen, dat de meest wezenlyke verbeteringen, der algemeene oefenende Heelkunde , zinds den tyd der uitgaave dezes Werks, toegebragt , en begreepen in de Schrilten van eell, richter, en veel anderen der beroemdlte hedendaagfche Heelkundigen , 'er kortlyk in worden voorgefteld. Het Leerftuk van de Wonden de Zweeren de Gezwellen de Uitzakkingen de Wangeftalten en de Beenziekten,zyn de belangryke onderwerpen, die in dit Deel verhandeld worden. In de wyze van uitvoering is de Schryver zeer wel geflaagd, ten de kortheid, klaarheid en genoegzaamheid, welke°hy pegt aaann bedoeld te hebben, zyn in hetzelve grooitendeels bereikt. Wy wenfchen, dat het den nyveren ^Heelmeester aan geen gezondheid, tyd, of lust ontbreeijkea moge, om in dezen taak, welke een zo gefcbik- ten  53Ö D. VAN GESSCHER, BEGINSELEN DER HEELKUNDE* ten leid-draad, tot de kennis der uiterlyke gebreken van 't menschlyk ligchaam, aan de hand geeft, rustig voort te vaaren, en denzelven weldra gelukkig te voleinden. Charterboek der Hertogen van Gelderland en Graaven van Zutphen, beginnende met de oudjte Brieven van die Landjtreeken, en eindigende met de Afzweering van Koning philips, als laatften Hertog. Opgezogt, byeenge. bragt, met verfcheiaene Handfchriften ver geleeken , en met Aanmerkingen opgehelderd, door Mr. pieter bondam, Profesfor in de Rechten te Utrecht, en Historiefehryver van Gelderland. Jfte Deels lilde Afdeeling. Te Utrecht, by J. Altheer, 1793. In gr. folio. 233 bl. Reeds in den Jaare 1783 zag de Eerfte Afdeeling des Eerften Deels van dit Charterboek het licht. De veelvuldige arbeid daar toe noodig, en 'er met de daad aan befteed, laat niet toe dat fpoed de uitgaave van zulk een Werk vergezelle. Mogten wy by de Aankondiging van 't zelve ^van 's Hoogleeraars plan , en de hem verftrekte hulpmiddelen, fpreeken, en tevens vermelden, / hoe zeer hy aan de opgevatte goede verwagting voldeedt (*), de voortgang van deezen Letterarbeid geregtigt dezelve tot dezelfde loffpraake, welke wy niet zullen herhaalen. De IHde Afdeeling, welke thans voor ons ligt, behelst de Charters en verdere Brieven, zo als gegeeven zyn geduurende de Regeering van otto den III; de eerfte is gedagtekend 31 Aug. 11230, en de laatfte den 10 Jan. jQ.71, Jen dag des Overlydens van deezen Graave, die Ultimus of de Laatfte genoemd wordt: dewyl hy de laatfte was die den Naam van otto droeg. Oude Gewoonten, oude Regten , oude Geflachtlysten , ontvangen in de Aantekeningen veel lichts; en de liefhebbers van de Betekenis veeier oude Woorden, byzonder in de Regten , treffen hier een fchat van ophelderingen aan. Terwyl des Schryvers onvermoeide vlyt, door de vergelyking der Leezingen der dikwyls gebreklyke en kwaalyk gefchreevene of ten halven gegeevene oorfpronglyke ftukken, ons de waare Leezing,of het geheel, ter C) Zie onze Alg. Vaderl. Letteroef. Vide D. lire St. bl. 201.  p. bondam, charterboek. 537 ter hand fielt. Menigvoud klaagt hy, en met zeer veel reden, over onnaauwkeurigheid en llordigheid in deezen. Inzonderheid doet hy het over aub. mir^eus , als hy lchryft : Wy hebben meermaalen reeds gezien , hoe -> flordig en willekeurig aub. mir^eus met egte ftukken j» van den ouden tyd heeft omgefprongen. Deeze Brief it (te weeten over het Patronaatschap der Parochi-kerk te >t Ruurmonde, aan de Abdis en het Convent van St. Ma», rie aldaar afgeftaan en overgegeeven) levert daar van », weder een allerdoorllaandst bewys. Den hoofdzaaklya, ken inhoud van dit ltuk heeft hy wel gegeeven; doch, »% zonder zynen Leezer daar van eenigzins te verwitti3j gen, een groot gedeelte tevens over geflagen. Dit jj uitgelatene hebben wy uit een Affchrift van antonius s, matth^eus alhier wederom aangevuld. Door eene dergelyke willekeurige handelwyze heeft mir/eus zejj kerlyk de dankbaarheid, welke men hem voor het uit3> geeven van zo veele oorfpronglyke Brieven verfchul31 digd is , en zynen by de naakomelingfchap daar uit voortvloeijenden roem, zeer verminderd en bezwalkt." Behalven de veelvuldige even aangeftipte belangryke nuttigheden , welke dit Charterboek , op die wyze bewerkt , buiten de groote hoofdzaak, kan verfchaffeu , verdient inzonderheid onze opmerking, dat de Hoogleeraar bondam, in dit Werk, ook ten doele heeft, gelyk hy bl. 516 verklaart, „ alle echte Stukken en Charters by een te verzamelen , die niet alleen rechtftreeks haare be3, trekking hebben tot Gelderland , of een gedeelte van ,, dien; maar ook alle de zodanige, waarin onze Graa„ ven, en vervolgens onze Hertogen, zydlings zyn gemoeid , of betrokken geweest; en die overzulks ook 3, kunnen dienen tot opheldering van de Staatkundige „ Historie van dit Gewest, als mede van de verrigtingen „ van deszelfs Vorften." Geen ongevallig ftuk, hier toe behoorende, zullen wy onzen Leezeren mededeelen , wanneer wy eene Aantekening affchryven over eene byzonderheid in onze Vaderlandfche Gefchiedenisfen, die veelerlei beoordeelingen ondergaan heeft, en, zo 't ons dunkt, niet ongelukkig opgehelderd wordt, betreffende den zin, in welken Graaf otto en zyn Broeder henrik , Bisfchop van Luik, Voogden van Holland en Zeeland genoemd worden. ,, Schoon „ wel," dus luidt 's Hoogleeraars Aantekening op eenen ' Brief , waar by nicolaus , Abt van Middelburg , aan lutt. 1794. «0. 12. Nn Graaf  gj8 P- BON da Hf Graaf otto, en zyn Broeder henrik, in hunne hoedanig' heid als Voogden van Holland en Zeeland, kennis geeft van zyne Uitfpraak, wegens een verfchil van zekeren conra dus , met de Abdis van Rynsborch, over eenige Lan- deryen, den 10 July 1263, „ fchoon wel deeze Brief geen de minfte betrekking tot ons Gelderland heeft, dan alleen voor zo ver onze Graal" otto , en zyn Broeder henrik, Bisfchop van Luik, alhier voorkomen in de hoedanigheid van Voogden, Tutores, van Holland en Zeeland, is egter dezelve uit dien hoofde zeer aanmerkelyk, en verdiende vooral ook in dit ons Werk geplaatst te worden, om reden, dat, gelyk de Heer kluit, aan wien wy de eerfte uitgaaf van deezen Brief verfchuldigd zyn, in zyne Aanmerking daar op, te recht melde,'er tot nog toe geen een eenig Charter, buiten deezen Brief, gevonden wordt, waarin Graaf otto, in de hoedanigheid als Voogd over Holland en Zeeland, voorkomt. Men kan egter aan de zaak niet twyfelen. Het Verhaal van melis stoke, in zyn IVde B. vs. 50—-153, is al te zwaarwigtig om die Voogdy in twyfel te trekken, fchoon ik niet ontkennen wil, dat 'er veele duisterheden en zwaarigheden zich daar omtrend opdoen, welke door de Schryvers tot nog toe niet genoeg opgelost zyn. Men kan onder anderen hier over nazien pontanus ,Hist. Lib. VI. p. 147. Wagenaar's Vaderl. Hist. lilde D., bl. 7, 10. Henr. jungius, in eene te Harderwyk, doch onder eens anders naam, in 1760 intgegeevene Disfertatio de Tutela feminarum apud Romanos ef Batavos, p. 45. & feqq. A. kluit , Hist. Crit. Comitat. Holl. Tom. I. P. H. Exc. 7. p. 329. Joh. meerman, Gefch. van Koning willem, 11de D., bl. 197. Joh. did/. van leeuwen, in Not. ad chron. tielense, p. 230; doch vooral ook, 't geen de in 's Lands gefchiedenis en Oudheden zeer ervaarene en oordeelkundige h. van wyn ons dien aangaande onlangs geleerd heeft, in zyne Byvoegzels en Aanmerkingen op het lilde Deel van wagenaar, bl. 7. „ Verfcheidene tegenftrydigheden zal men mogelyk kunnen oplosten , en veele zwaarigheden uit den weg ruimen, indien men de omftandigheden en voorvallen daaromtrend op volgende wyze begrypt;dat op Vrouw aleio, Zuster van Koning willem, en Weduwe van jan van Avennes, naa doode van haaren Broeder^ floris , die eerst de wettige Voogd des minderjaarigen Graafs geweest was, van regtswege, als de naaste Erfgenaam en Bloedver-  charterboek. 539 verwante zynde, ook de Voogdy vervallen was, gelyk zy ook daarvoor door den Roomsen-Koning richard erkend, en zy door denzelven met de Tutela FruStuaria, over Holland en Zeeland, beleend is geworden in 1262. Men zie den Brief zelf by van mieris , Chart. van Holk lfte D., bl. 333. Doch, dewyl zy een Vrouw was, en de Vrouwen geene plegtige handelingen of verbinterdsfen vermogten aan te gaan, anders dan ten overftaan en op het gezag van eenen door haar zelve te verkiezen Voogd of Momboor, Mandïburnus , Curator of Tutor Seocus, is zy ook verpligt geweest, daar toe iemand te verkiezen. Men zie den Schryver van de Injtit. Juris Principum privati, Lib. I. Tit. 22. §. 133. p. 170. „ Dit ook heeft aleid gedaan, en. den naasten Bloedverwant henrik , Hertog van Brabant, verkooren om haar in het beftier der Hollandfche Voogdy by te ftaan, als haaren daartoe verkooren Momber of Voogd, in alle gevallen en handelingen', die door eene Vrouw niet, dan ten overftaan, en met toeftemming, van eenen Voogd, verrigt konden worden. Op die wyze, denk ik, dat men verftaan moet de woorden van eenen Brief van 1258, by v. mieris d. I. p. 329, alwaar men leest; quem (Ducem Brabaatia;) Domina aleydrs fecum elegit ad gubernandam terram Hollandice Êf Zelandice , prout in literis, fuper hoe confeStis, plenius continetur. Was die Brief, waar by zy den Hertog beeft aangefteld, elegit, tot haaren Momber tot ons overgebleeven, en thans niet verboren geraakt, zou len wy daar uit ongetwyfeld meerder licht kunnen ontvangen, en iius tevens leeren op wat voet, en Injlrutiie, die aanftelling tot Voogd door haar toen gefchied zy. Doch, by gebrek van dien Brief, kunnen wy 'er thans alleen naar gisfen. Naa doode van denzelven , is zy genoodzaakt geweest door die van Holland, om onzen Graaf otto en zynen Broeder henrik , als de naaste Bloedverwanten van den minderjaarigen Graaf, daartoe op nieuw te verkiezen. Op die wyze nu is en de Brabantfche Hertog henrik, en, naa zyn dood, onze Graaf otto en zyn Broeder, de Luikfche Bisfchop , geene eigenlyk gezegde Tutores of Voogden geweest over den minderjaarigen floris den V; maar men moet, onzes bedunkens , dezelve rekenen en houden als Tutores Sexus , die door aleid , welke de eigenlyke Voogdye toekwam, en dus ook met de Tutela FruEluaria beieend was, 'verkooren zyn geweest om als Nn 2 Voog-  54° p. hond am Voogden, of Mombers, baar te adfifteeren in alle gevallen, waar in zy, volgens regten, het gezag van een Momber noodig hadt. — Indien men in dit daglicht de zaak befchouwt, zal men veele zwaarigheden en tegenllrydigheden hier omtrend gemaklyk kunnen oplosfen , en te gelyk gemaklyk reden kunnen geeven : waarom men in alle Brieven, zo ver tot onze kennis zyn gekomen, alleen maar gewag gemaakt vindt van aleid, als wettige Voogdes, in een eigenlyken zin, over haaren minderjaarigen Neef, en niet van deeze, door haar verkoorene t Mombers." De Heer bondam betuigt , dat dit alles wydloopiger en met verfcheiden bewyzen aan te toonen, zyn beftek niet lydt; doch geeft ons hoope dit by eene andere gelegenheid te willen doen, en dan ook tevens zoeken uit te maaken , het verfchil over den tyd, wanneer kloris de V het roer der Regeeringe zelve heeft opgevat. Een voorbeeld van eenen anderen aart, ter .opheldering van een Oud Gebruik in dit Gewest, verfchaft ons de volgende Aantekening. Wanneer oudtyds iemand doodgellagen was, waren de naaste Vrienden van den doodgeflagenen , zo wel van de Zwaard- als van de Spilzyde, verpligt den Doodllager te vervolgen , aan te vatten en voor den Rechter te brengen, by wyze van Wapengerugt, of, gelyk men eigenlyk, volgens het gevoelen van den Heer idsinga, in zyn Staatsrecht, L D. bl. 229, moet fchryven , Wopengerugt, of Wopenroep. Doch, indien hy niet gevat kon worden, maar ontvlugt was, waren de Vrienden verpligt over den ontvlugten Doodllager te klaagen met des dooden hand. ,, Hoe men den dooden oudtyds niet mogt begraaven, maar ten minnen denzelven eerst zynen Hand moest afwinnen , om daar mede zyne klagte tegen den ontvlugten gerichtelyk in te Hellen, ten einde de Rechter hem woestballing des lands en vredeloos mochte leggen ; en welk onderfcheid 'er oudtyds gemaakt wierd tusfchen den Doodllager met Wopengerugt te overroepen, of over denzelven met des1 dooden hand te klaagen , en, gelyk men eigenlyk ook zeide, hem des dooden hand na te draagen, behoeven wy niet otnllagtig aan, te toonen. Zulks kan men ten vollen betoogd vinden by den Hoogwelgeboren Heer a. r. Baron van heekeren tot Zuideras , in deszelfs Amosnitat. Jur. Publ. Gelr. Cap. III. p. 27—40. Het zy genoeg, ter opheldering van de woorden (Per in-  CHARTERBOEK. 541 incen4ium — non debet judicari) aan te merken, dat", wanneer de Vrienden des nedergeflagenen het gewoone Wopen over den Doodllager uitriepen, als dan alle ingezetenen, wilden zy niet in eene by de wetten doorgaans bepaalde brueke (gelyk, by voorbeeld, in Overysfel van drie Pond, zie het Landrecht van Auerysfel van m. wïnhoff, Part. III. Art. I. of volgens het Landrecht van Wedde en Westwoldingerland, Art. 264, van vyfmarck, den Heeren tho broecke vervallen, verpligt waren dezelven re volgen, en te helpen om den Doodllager in handen te krygen. Zo men hem in zyn huis of woonftede zogte , en aldaar niet vondt, mogt men vryelyk, zonder tegen den Doodllager te misdoen, of tegèn den Heer te brueken , deszelfs huis afbreeken, of in brand fteeken. Te recht melde de Frie* fche Historiefcbryver uubo emmius Rer. Frif. Lib. II. p. 35, dien aangaande, jus fuisfe Propinquis homicida; domum, qua vi, quove aftu, incenfam everter e citra Legum metum, donec ille pro noxa fatisfaceret. ■—— Doch wanneer de Doodllager niet met Wopengerugt overroepen wierd, maar de Vrienden hem des dooden hand nadroegen, en met klagelyke woorden , gelyk men in een Oud Stuk leest by orler's Befchr. van Leyden, Tom. I. p. 39,, hem aan het Gerichte aanklaagden, en recht vorderden, zo de daader voortvlugtig was, en zich tegeij die aanklagte in rechten niet verdedigde, werd hy Woestballing des Lands gelegd, en door den Rechter , met gevolg der aanweezende omftanders van dat Hyemaal, zyne Woonftede omver gehaald en verbrand. Dit leeren wy uit het capitulare caroli magni, van den Jaare 797, Art. ii, by BALUzius Capit. Regg. Franc. Tom. I. p. 278. „ Si „ talis fuerit rebellis qui juftitiam facere noluerit, aliter „ diftrictus effe non poterit, £? ad nos, ut in prcefentia nojtra juftitiam reddat, venire defpexerit, condiSto coin„ muni placito, ./mwZ ipfi Pagenfes veniant, &?, Ji unanU miter confenferint, pro diftri&ione illius casaincenda- „ tur." In de Huldigings-brief der Stad Staveren van 1292 by schwartzenbergh in 't Charterboek van Friesland, I D. bl. 124, vindt men hieromtrent dit navolgende: „ Wie enen man doitflaat binnen bezetter zoene, „ jof over rechten handvrede ■ jof die den ghemeinen „ vrede breket van den Poirte med doitflage, men >,fal breken zyn huis en draghent burerpoirte , ende ,, barnent." Meer andere bewyzen dier oude gewoonte kan men vinden aangehaald by den kundigen matth. Nn 3 vort  542 p. bondam, charterboek. von wicht, in zyne Aanmerk, op het Oostfries Land' recht. Lib. I. C. 95. p. ■ . „ ■ Dat ook deeze Gewoonte oudtyds m ons Kjelaerland9 gelyk elders anders , heeft plaats gehad, blykt ten vollen uit de [boven aangehaalde] woorden van onzen Brief, waarby uitdruklyk rüdolph de kock van onzen Graaf otto bedingt, dat, wanneer hy een Doodflag mogte begaan, en hy ontvlugt was , en dus door den Rechter Woestballing des Lands gelegd was, zyn Huis of Slot, egter, door den Graaf, of door deszelfs Amptman, met zou mogen verwoest en verbrandt worden, ten zy hy op het zelve mogte gevlugt zyn, wanneer de Vrienden des Dooden hem met Wopengerugt navolgden , en aldaar zogten te vatten , wanneer zy vryelyk , zonder te misdoen, ook dat Slot of Huis mogten in brand fteeken, of verwoesten, zo hv zich daar uit verweerde, en niet vrywillig overgaf. 'Dit, en niets anders, wordt bedoeld door . deeze woorden van onzen Brief, nisi ego - ad diStam munitionem confugerem, per incendium diEla munitio ab Comité non debet judicari. „ Dat dit feer quaet gebruik, en onredelyke gewoonte, in Veluwe by een uitdrukkelyk verbod naderhand is afgefchaft geworden, leeren wy uit het Gereformeerde landrecht van veluwe, Cap. lil. Art. 11. „ Alfoa" leest men aldaar, ,, bevonden wordt in Veluwen, een zeer qliaet „ gebruick te zyn in het vervolgen van Doodtllagers , „ door dien dat des dooden Mans Vrunden met groote „ ongeftuimicheyt in die Huyfen vallen van die daders, und haere Vrienden, und , onder deckfel van Huesfue" kinge , und vervolcb des Doodtllagers, allerhande moet7' wilÖ und overlast aanrichten, we/ende een Joke van een * zeer qUade Confequentie , die in Landen van Jufticie ' niet behoort geleien te werden. Soo fal fich voortaen " niemant gelasten laten, in 't vervolgen van perfoonen die eene nederlaech begaen hebben, eenige moetwille, " daetlikheyd , fchade oft ongemack aen te richten by pene 1 van reparatie der gedaner befchadigung, ende daerenbo- ven arbitralick geftraft te worden, tot erkentenis des j " Gerichts" Men zal, uit het geen wy hier kortlyk i bvgebragt hebben , thands gemaklyk de reden der affebaffing van deeze oude gewoonte begrypen. De Heer schrassert heeft zulks met ftilzwygen voorbygegaan in zynen Comment. ad d. 1. p. 69." Brie-  KMGGE'S BRIEVEN". 543 Brieven, gefchreéven op eene Reize uit Lotharingen naar Neder-Saxen; uitgegeeven door adolph, vryheer knigge. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfterdam by Wesfing en van der Hey, 1793. In gr. 8vo. 146 bl. Bykans , zo niet volftrekt, alles, wat uit de welverfneede penne des Vryheers knigge vloeide, en in onze Taal werd overgebragt, een bedryf, waarin men, ter oorzaake van het goed vertier , geenzins agterlyk geweest is, fmaakte den Nederlander, en hebben wy, in, veelvuldige Aankondigingen , hem het regt des welverdienden lofs meermaalen laaten wedervaarten. Wy kunnen en mogen dien niet ontbonden aan deezen kleinen Bundel Brieven , de laatfte welke hy waarfchynlyk in dit Werelddeel fchreef, daar hy gereed ftondt om het onrustig tooneej, daar woelende, voor een vreedzaamer in America te verwisfelen , en met de daad dit oogmerk volvoerd heeft. Met dat opmerkend en fcherpziend Oog, met dat kloek Verftand , met dat uitgebreid menschlievend Hart, hem jeigen, bezoekt hy waarfchynlyk voor de laatfte keer deeze Streeken, en zegt het laatst vaarwel aan veelen zyner Bekenden , dit moge nu een dan eenige fomberheid in zynen geest wekken, zyne vrolyke geaartheid behoudt de overhand, en vergezelt men doorgaande den fchertzenden knigge , terwyl van tyd tot tyd zyn gewekte Dichtluim zich hooren laat; de Reisvoorvalletjes worden op zyn geestigen trant verhaald. De voornaamfte Steden , door den Vryheer bezogt, en met de tusfcbenvallende of by een uitflap bezogte Plaatzen befchreeven, zyn : Metz , Saarbrug, Tweebruggen , Heidelberg, Frankfort, Hertzfeld, Merfchen, Casfel, Hameien, Pyrmant, Hannover, Celle, Nenndorf en Breemen. Byzonder bevlytigt hy zich om de Volks- en Stedelyke Charaéters te fcherzen , en 'er meer dan algemeene opmerkingen over mede te deelen. Uit die alle verkiezen wy ons eenigen tyd by de Breemers met onzen Reiziger op te houden. „ Het is," fchryft hy, „ een tyd lang „ de mode geweest in verfcheide Journaalen , van de Ryksftad Bremen als van eene Plaats te fpreeken tot welke „ de Verlichting nog niet doorgedrongen was, en waar „ de menfchen nergens zin in hadden, dan in eeten , Nn 4 „ drin-  544 KNISCE's BRIEVEN» ,, drinken, geldwinnen, en in eenen oud Ryksfreedfchen ,, bokiitfprong. Ik weet niet of ergens een of twee ,, fraaije geesten , wier groote verdienden men veelligt 3, hier geen volkomen regt liet wedervaaren , zich door „ dergelyke fmaadredenen aan het publiek hebben gezogt ,, te wreeken; maar dat weet ik, dat de goede Bremers, deels uit befcheidenheid, deels dewyl zy het der moei,, te niet waardig agtten , op deeze befchuldigingen niet veel gelet , en op hunnen ftillen weg voortgewandeld 3, hebben. Indien de waare Verlichting daarin beftaat, dat de menichen, by de volmaaking van hun verftand, voornaamlyk het daar op toeleggen , dat zy het gebruik hunner 3, kundigheden met toepasfing op hunne beroeping in het „ burgerlyk leeven voor oogen hebben indien men eene Stad niet van barbaarschheid en duisterheid be5, fchuldigen mag; dewyl men aldaar eene menigte geleerde en in alle takken der nuttige Weetenfchappen er- 3, vaarene, Mannen aantreft indien deeze graad van ,, Befchaaving de wenschlykfte is, welke niet ten koste „ der Zedelykheid en echte Duitfche Befcheidenheid ver,, kreegen is ——• dan behoort Bremen gewis onder de verlichte Steden. Maar doorreizende Vreemden heb* 3, ben dikwyls gezegd, dat zy hier eene zekere gemaklyke manier in den ommegang , en leevendigheid en vernuft in de gefprekken, misten —.— en zy hebben gelyk gehad. ,, Ondertusfchen valt het verklaaren van dit verfchyn3, zei niet moeilyk. Een fyn vernuft en eene zekere 3, aangenaame befpraaktheid zyn kinderen der ledigheid, der veelvouwige beoefening der fchoone Weetenfchap. pen,en des geftaadigen ommegangs met Vreemdelingen, 3J die alleen vermaakshalven reizen. Nu zyn hier wei- I „ nig ledige menfchen: weinigen, die fraaije bevalligheid ,, en modeketuur tot het hoofdvoorwerp hunner poogin3, gen maaken. Eindelyk ligt Bremen zo buiten den ,, itreek , dien de lediggaande trekvogels door Europa 5, doen , dat meerendeels alleen zulke Vreemdelingen ,, hier komen, die handelbezigheden hebben, en gevolg,, lyk worden de hoofden der Inwoonders alhier over 't ,, a:s;emeen niet met die aangenaame kleinigheden en vro- lyke gtfieepenheid vervuld; maar zyn meer gevat op „ hunne beroepsbezigheden en op ernltige voorwerpen. „ Komt het 'er u egter op aan, om, onder vier oogen, ,» of ;  knigge's brieven. 543 ï, of in een kleinen kring van verftandige Mannen een ,, focratisch gefprek over filofooffche ltofFen, of over ., zulken, die een byzonder vak der Weetenfchappen be,, treffen, over Staatkunde, Handel en Manufacluuren te „ houden, dan vindt gy daar toe veelligt hier meer ge« „ legenheid, dan in menige Steden, waar deeze oppers, vlakkige zwetzery en eene zekere veelweetenfchap voor tekenen der fynfte befchaaving gehouden wor- den. Maar evenwel vinden de Bremers fmaak in „ de genoeglykheid van een onderhoud , dat met eene „ wakkere helderheid van geest, fyn vernuft en fcherp,, zinnige Weetenfchap, gezouten is. En wat het leezen „ van nieuwe Boeken belangt, zo wenden eenige Lees,, gezelfehappen en Leen-bibliotheek en allen vlyt aan om ,, ook hier de hoofden en harten, de verbeelding en de „ neigingen der jonge lieden, door den geest van onze ,, duizend en nog eens duizend Romans, Comedien „ Ridder- en andere Vertellingen, te doen draaijen en ,, fuizebollen. ,, Eene Stichting, zo als men misfchien in geene eene „ Duitjche Stad vindt, is het Mufceum of de Natuurkunst dige Maatfchappy, welke reeds federt eene ry van jaa„ ren beftaan heeft. Een aantal van Perfoonen, deels Ge. leerden, deels Kooplieden, die thans reeds over de hon„ uerd en zeventig fterk zyn, en hunne nieuwe Medele„ den door ballotteeren verkiezen, betaalt, naamlyk ieder „ Lid, jaarlyks tien daalders, waar voor een groot huis „ tot de Vergadering, beneffens een daar aan grenzende „ tuin gehuurd wordt. In het Huis vindt men eene dagelyks aangroeiende Bibliotheek, een Kabinet van Na., turahen , een Verzameling van Inftrumenten, Model„ len en dergelyken. Dagelyks, van 's morgens tot 's avonds, zyn eenige kamers gefchikt en in den Winter „ verwarmd, om elk lid te ontvangen, die lust heeft om „ hier te leezen, of eenig ander onderhoud zoekt. Alle },, m- en uitlandfche politieke en geleerde tydiiiffen en „,, journaalen van eenig belang liggen dan gereed, en ieder ,, brengt de aanmerkelykfte berigten , welke hy door «„ byzondere Correspondentie verkreegen heeft, mede in („ het gezelfchap. Des Maandags wordt door twaalf Lea, den , die zich daartoe verbonden hebben, beurtlings „ eene vocrleezing gedaan over eenig geleerd Onderwerp, „ uit de Natuurlyke Historie, de Gefchiedenis, de Ster' fi rekunde, enz. Deeze voordragt wordt zo ingerigt Nn 5 „ dat  jij.0 kmgge's brieven. „ dat ze ook voor ongeftudeerde Toehoorders belangryk „ weezen kan." Plaatsruimte verbiedt ons verder voort te vaaren over der Breemeren fmaak in de Schouwburgen , in Muzyk, of ook hun van den Zedelyken kant te befchouwen, gelyk de Heer knigge vervolgens doet. Bepaald heeft zich de Vryheer niet, in welken oord van America hy zich zal nederzetten; doch hy wil een Landman worden, waarfchynlyk in het Genefeedijtri£l, aan het Meir Ontario, tegen over de Engelfche bezittingen in Canada, waarvan hy zeer onbedwongen eene korte befchryving in dit Reisverhaal vlegt. Dan, welk een oord hy ook kieze , zyn verblyf beantwoorde aan zyne verkiezing , in den eerften Brief met de volgende Dichtte» gelen uitgedrukt: Een plaatsje zoek ik waar de vreê De eenvouwigheid bekroont, Waar, ver van glans en gloriezugt, Befcheiden flilte woont,* Waar ik, vereenigd met een vrind, Op eene veilge baan, En by de menigte onbekend, Myn vryen weg kan gaan, Waar my der voglen morgenlied Na zachten flaap verkwikt; Waar my, in 't kalm en bly genot, Geen wapenkreet verfchrikt; Waar oefening en weetenfchap Den heldren geest verheft, Der Zanggodinnen toverkragt Myn hart bezielt en treft. Terwyl ik foms een ledig uur Met fnaarenfpel verkort. En ligte fpys door maatigheid My daaglyks frnaaklyk wordt. Wy wenfchen ook op zyne Americaanfche Lettergefchenken vergast te worden , ook buiten het plan van een Americaansch Archief, Magazyn of Journaal, aan zynen Vriend in deezer voege opgegeeven: „ Zodanig iets „ heb-  knigge's brieven. 547 hebben wy nog niet. Neem eens ; dat Gy voor u de 3, verdienfte van dit Werk by het Duitsch publiek maak- te. Ik konde u de nieuwfte geleerde en politie3, ke Tyd-fchriften, die in America uitkomen, alle vie- rendeelen des jaars zenden, en daar by, misfchien van „ de Medeleden van het Congres zelve, de naauwkeu3, rigfte en zich over het geheel uitftrekkende berigten ,, medegedeeld, bekomen, omtrent den aangroei der be,, volking , nieuwe openbaare fchikkingen en ftichiingm, s, vrugtbaar gemaakte gronden, uitbreiding van handel en manufactuuren, benevens de vorderingen van alle foor- ten van aankweekiug en onderwys. Men zal gewis „ van deeze dingen in America geen geheimen maaken, ,, gelyk in eenige Europifche Staaten. Daar toe is men ,, te wys, heeft te gezonde begrippen van waare Staat,, kunde, en behoeft zich geene openlyke Rekenfchap te „ fchaamen." Berichten van Napels en Sicilië, byeen verzameld op eene Reis , gedaan in de Jaaren 1785 en 17.-56 , door den Heer f. munter , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Koppenhagen. Uit het Hoogduitsch vertaald, lilde Deel. Met Plaaten. Te Haarlem by A. Loosjes Pz. In gr. üvo. 240 bl. Wegens de twee voorgaande Deelen deezer Reize, hebben wy, naar verdienften, met lof gewaagd (*), en dient dit Derde en laatfte om 'er meer licht aan by te zetten, terwyl ook de Hoogleeraar munter niet alleen de goedheid gehad heeft om den Nederduitfchen Vertaaler zyn genoegen te betuigen over de Vertaaling van zyn Werk, maar ook eenige Verbeteringen en Byvoegzels mede te deelen, waarvan men zich in het laatfte van dit Deel bediende, en de overige, tot dit en de twee voorige Deelen behoorende, agteraan plaatfte. Eene toevoeging, waar door de Vertaaling dit vooruit heeft boven hèt Oorfpronglyke. Dit Deel vangt aan met de Stad Catania op Siciiie; eene Stad voor de Geleerden van gewigt, die daarom (*) Zie,wegens het Ifte Dael, Algem.Vadevl. Lett. voor 1753, ifte St. bl.206, en wegens het Hde Deel, hier boven, bl.po.  548 r. munter's berigten om inzonderheid de aandagt van den Heer munter trok, en tot eene meer breedvoerige befchryving aanleiding gaf. Inzonderheid verdient de Hoogefchool daar gekend te worden, en zal men niet kunnen naalaaten, over de Verlichting, welke de geleerde Reiziger hier aantrof, zich met hem te verheugen. „ Het is," fchryft hy, „ voor my altoos eene ftolfe van blydfchap , wanneer ilc mag zien, dat het Licht, 't welk onder ons fchynt, zich van tyd tot tyd, zelf tot de afgelegenfte oorden, verfpreidt; dat mannen, die onder het harde juk der Inquifitie gebooren en opgevoed zyn, egter het pad der waarheid hebben gevonden; ja zelfs, dat men reeds zo verre gevorderd is, dat men, in weerwil van het Roomfche Register van verboden Boeken , zodanige Werken openlyk , kan leezen, en ze verder aan de ftudeerende jeugd kan aanbevelen. Het juk der Inquifitie is verbrooken; het Napelfche Hof is niet zeer bigot , de vryheid van denken neemt van tyd tot tyd de overhand, en wordt door het leezen van goede Boeken (Proteftantfche niet uitgezonderd ,) zo fterk bevorderd en uitgebreid , als 'er met mogelykheid in een Roomsch Land kan plaats hebben." Oudheden en Penningverzamelingen worden befchreeven en toegelicht; doch meer dan door deezen werden wy bekoord door het Charafter van een der Bezitteren van het grootfte en fraaifte Kabinet, den Prins biscari , en kunnen ons niet weerhouden van de opgave der Gefchiedenis deezes waarlyk grooten Mans. ,, Deeze eerwaardige Grysaart was," volgens de taal van den Heer munter, een van die zeldzaame verfchynzels, die alles vereenigen , zo wel het vermogen als den wil, om in een uitgebreiden kring van menfchen een uitgebreid nut te kunnen ftichten. Hy was gebooren in eene aanzienlyke en vermogende Familie, en veel beter opgevoed dan aan de Siciliaanfche Edelen in de eerfte helft van deeze eeuwe doorgaans ten deele viel. Reeds in zyne eerfte jaaren kreeg hy fmaak aan de Weetenfchappen, en de uitwendige omftandigheden van zyn huis veroorlofden hem zich daaraan geheel over te geeven , zonder dat hy noodig had de gunst van het Napelfche Hof te zoeken, of die laage en kruipende middelen by de hand te neemen, die bykans de geheele Adel van Sicilië , het zy uit noodzaaklykheid of uit verkiezing, in het werk Helt. Hy Heet zyn geheele leeven te Catania, zyne Geboorteplaats, en pp zyne goederen in Sicilië; een zeer klein gedeelte van het-  van napels en sicilië, fyff hetzelve alleen uitgezonderd, toen hy, tot bevordering van zyne oogmerken, eene reis deedt door geheel Italié. Zyn Vader hadt een Kabinet van Penningen verzameld, 't welk by zyn dood in goede orde was ; dit was de grondllag van zyn aanzienlyk Mufoum, het welk zo groot en kostbaar is, dat men bet naauwlyks voor eene verzameling van een privaat perfoon zou durven houden. Hy hadt zeer veele kunde in de Oudheden , voornaamlyk was hy zeer bedreeven in den alouden toeftand van zyn Vaderland; uit dien hoofde was hy ieverig bezig met naIpooringen. Hy was de eerfte, die de oude overblvfzels van Catania liet opdelven, en het Hof wist over te haaien om jaarlyks eene fomme van agthonderd Oneen te geeven tot onderhoud en naafpooring van Siciliaaiifche Oudheden. Hoe weinig deeze fomme kon toereiken, kan elk gemaklyk begrypen, te meer, daar de helft hiervan gefield wierd onder het beftier van den Prins torremuzia te Palermo, en de Prins biscari alleen oyer de helft kon befchikken. Zyne onderneemingen waren veel te uitgebreid en te kostbaar, en dus betaalde hy, uit zyn eigen vermogen, de overige kosten. ,, Daarenboven moedigde hy de naarftigheid der Inwoonders van Catania aan, hy was de Vader van Weezen, de Vriend en Toevlugt der armen en behoeftigen, de Lefchermer en Voedfterheer der Weetenfchappen, met één woord, by ftelde alles,wat in zyn vermogen was, in het werk ons Catania te doen bloeien. Hy lpaarde geen geld , wanneer hy meende iets goeds te bewerkftelli- gen. Een Inftituut om jonge Dogters te onderwy- zen, en eene behoorelyke opvoeding te geeven, 't welk een zyner Voorvaderen gefticht hadt, en een Gasthuis voor Kraamvrouwen, 't welk vóór weinig jaaren opgericht is, zyn beide door hem ryklyk begiftigd ; en de bloeiende toeftand deezer beide Geftigten mag men voornaamlyk aan zyne Vaderlandlievende gezindheid en edelmoedige poogingen toefchryven. Op zyn Landgoed Ragona bouwde hy een brug van één-en-dertig boogen over de Rivier Simathus; hy deedt Waterleidingen vervaardigen, waar door hy het water van een andere Ri. vier afleide, en na zyne Rysplantadien voerde, waar door by tevens het water van de wegen en de laagten weg:rok, de eerften verbeterde, en het land voor de nadeeige uitwaafemingen bewaarde. De Brug en de Waterleilingen waren zo vast en liegt, dat ze meer dan eene eeuw fchee-  9 550 munter's berigten fcheenen te kunnen verduuren. Dan eene fterke overftroo- I ming , vergezeld van eene zwaare Orkaan , wierp alles onder den voet. Zonder in aanmerking te neemen het groot verlies, het welk hy geleden hadt, (de Brug alleen hadt hem negentig duizend fcudi gekost,) gaf hy terltond last om het werk op nieuw in orde te brengen. —— Toen Mesfina door de vreeslykfte Aardbeeving bykans geheel verwoest was, kocht hy terftond een aanzienlyke voorraad van Graanen , zondt ze derwaards , en liet z« onder de behoeftigen uitdeelen. „ Dit edelmoedig en onbaatzugtig beftaan verwierf hem al het geen den braaven en verftandigen man gelukkig kan maaken. Hy werd van het geheele Volk geëerbiedigd, en als een Vader bemind; de Siciliaanen rekenaen het zich tot eene eer, dat hy hun Landgenoot was; elk zag, elk erkende, elk eerbiedigde zyne verdienften, behalven alleen de Regeering te Napels. Deeze was ten zynen aanziene zeer onverfchillig, het Hof liet zich niets i aan hem gelegen leggen. En is dit verfchynzel «vel zo vreemd in de werefd ? Intusfchen kreunde hy zich i hier aan zeer weinig; ook behoefde hy de gunften van i het Hof niet. ,, Was hy in zyn openbaar leeven een waar Patriot,, en leide hy de edelaartigfte grondbeginzels aan den dag,, niet minder was hy , aan den anderen kant, in zyne huislyke verkeering, en in den kring zyner Vrienden, de: gezelligfte en beminnenswaardigfte Perfoon. Hy leefde, voor zichzelven gelukkig in den fcboot zyner Familie, en altoos was hy vrolyk en opgeruimd van geest, vatbaar voor alle geneugten die de vriendfchap opleevert.. De vreemdelingen, die in menigte te Catania komen,, genooten in zyn huis alle de voorrechten, welke de gast-, vryheid kon aanbieden, en welke dan eerst regt in haare waarde gekend worden, wanneer men dezelve waarlyk behoeft. Ik voor my, tel het onder de gelukkigfte ontj moetingen myns leevens, dat ik dien braaven Man heb, leeren kennen. De veertien dagen van myn verblyf in Catania, heb ik meestal gefleeten in zyn huis en in zyn gezelfchap, en zyn waardige Zoon, Monfignor pa4 terno capello , hadt de goedheid van my zelve ali het merkwaardige in Catania te toonen. Ik had dusj de fchoonfte gelegenheid om alle de antieke byzonder^ heden , die in het kabinet van den Prins voorhanden waren , naauwkeurig gade te Haan , daar ik hier op* zulk  VAN NAPELS EN SICILIË. 551 zulk een voet leefde , als of ik een der huisgexiooten geweest ware. De .dankbaarheid gebiedt my, van deezen Man met dien nadruk te gewaagcn; maar de taal van myn hart is ook overeenkomftig met de waarheid, en ik tvvyfel niet of myne Leezers zullen my gaarn willen gelooven, daar dit getuigenis overeenftemt met dat van alle Reizigers, die weezenlyk gevoel voor eer en braafheid hebben. Zo veel my bewust is , ben ik de laatfte Vreemdeling geweest, die het geluk gehad heeft om hem te leeren kennen; toen reeds tekende zyne toeneemende verzwakking, dat de dood van tyd tot tyd met zachte fchreden naderde , tot dat hy eindelyk, weinige maanden nadat ik hem ontmoet had, op den i Sept. 1786 , te Catania overleedt > te eerder ben ik uit dien hoofde verpligt, om zyn naam openlyk te noemen, op dat, gelyk hy, in het Zuiden van Europa, den eerbied en hoogagting van elk deelagtig was , hy ook nu nog in het Noorden van Europa, naa zynen dood, met dien eerbied en hocgagting genoemd worde, die men verfchuldigd is aan den Weldoener van zyn Vaderland, en van zyne Medeburgers." Breedvoerig is de befchryving van het Mufeum, door dien Prins geftigt, fchoon de Heer munter zich alleen bepaalt tot het Oudheidkundige gedeelte ; het Natuurkundige , in welk vak hy zyne geringe bedreevenheid erkent, aan volgende Reizigers overlaatende. Terwyl hy ons berigt, dat de Natuurlyke Voortbrengzels van Sicilië thans zeer bearbeid worden door den Hoogleeraar in de Natuurlyke Historie,Don giuseppi ciOEm,de eerfte Skiliaan, die zich geheel alleen aan die weetenfchap heeft toegewyd, en bovenal den JEtna naauwkeurig onderzoekt. Dit vermelden geeft hem gelegenheid om iets aan te tekenen ten opzigte van den vermaarden Kanunnik recupero : Deeze was," fchryft hy, „ wel is waar,de eerfte Siciliaan, die met ernst aan de bearbeiding van de Natuurlyke Gefchiedenis van zyn Vaderland dagt, en in 't byzonder zich toeleide om den Mtna te leeren kennen en zyne onderzoekingen daar omtrent te beredeneerenf Dan het ging hem, gelyk het allen den geenen gaat, die hun eigen Leermeester zyn, of ook zyn moeten. De ■«erfte grondfiagen ontbraken aan zyn gebouw , en dus ivim ny «uic uc zwaaugricuen uier. opiosien, aie zien by een naauwkeurig onderzoek opdeeden. Ook duifde hy, »it vreeze voor de Inquifitie, alle zyne waarneemingen / en  j£2 F. MUNTER'S BERIGTEN en redenkavelingen daarover niet ontdekken. Omtrent vreemdelingen was hy vrymoediger; dan de onverantwoordelyke onbefcheidenheid van brydone hadt hem bykans de wreedlte vervolgingen van de zyde der Inquifitie op den halze gehaald; ja, hy zou gewis een nachtoffer van deeze regtbank zyn geworden, indien hy niet de voorfpraak van den Prins biscari, en de veelvermogende hulp van Monfignor ventimaglia , hadt genooten. Zyne Kettery beftondt hierin, dat 'er op den JEtna wel van twintig duizend jaaren herwaards Lava voorhanden was. Die bygeloovige dagen zyn nu vervlogen. Zints de Inquifitie vernietigd is , mag elk over de Natuur denken, onderzoeken, en fchryven, zo als hy wil." De Heer munter beklom deezen Berg in het ongunftigst faifoen, in het holst van den Winter, met den Heer gibs, en geeft des een zeer leezenswaardig verflag; waar over hy dit regtmaatig oordeel velt: „ Dit verhaal zal den Leezer niet zo zeer treffen , als de Schilderagtige belcbryving van brydone ; maar ze wint het van de laatfte in geloofwaardigheid en egtheid. Ik geef flegts eene befchryving van dingen, die ik gezieii heb; maar hy ook van dingen, die hy niet gezien heeft." Eene Afbeelding van den Crater deezes Vuurbraakenden Bergs, in 1785, gaat hier nevens. Alleen het geen hy gezien en waargenomen heeft befchryvende, wyat hy verder op de Schriften van brydone, hamilton en dolomieu; doch berigt by deeze gelegenheid, dat spallanzani , een der grootfte en ltoutfte Natuuronderzoekeren , in den Jaare 1788 , in Sicilië geweest is en den JEtna onderzogt heeft; zynde hy thans bezig om zyne Ontdekkingen byeen te verzamelen en te rangfchikken. De Hoogleeraar munter ftaat in het denkbeeld van onheuglyk vroege Uitbarftingen. Het een en ander wegens het langzaam vrugtbaar worden van de Lava opgehaald hebbende , fchryft hy ten Hot: ,, 'Er moeten dus reeds te vooren uitberftingen plaats gehad hebben, en, zonder ons in eenig onderzoek in te laaten, of de JEtna negen of achtduizend jaaren, vóór onzen tyd, reeds Vuurftoifen hebbe opgeleverd, kunnen wy vry zeker vastltellen, dat deeze Berg reeds vericheide Eeuwen vroeger, dan de bekende Gefchiedenis begint, Vuurftoffen hebbe opgeworpen ; da$ zyne omwentelingen misfchien ouder zyn dan de omwentelingen van den Aardbol, waar van ons bericht gegeeven wordt in bet Mozaïsch Gefchiedverhaal, en dat ze  VAN NAPELS EN SICILIË. 553 ze misfchien nog vroeger moeten gefteld worden dan de Schepping van den Mensch (*). De Reis van Catania na Mesjïna behelst veele byzonderheden , meest oudheidkundige. Mesjïna zelve wordt befchreeven, en een akelig tafereel gemaald van den Verwoesten ftaat in den Jaare 1783, waarin ook alle de Kabinetten der Oudheden vernield werden. ——- Wegens de oudtyds zo vermaarde Ckaribdis , treffen wy deeze waarneeming aan: „ Wiens verbeeldingskragt vooraf, door het leezen van de Schriften van virgilujs en homerus, is gaande geworden, en dan verwagt hier eene vervaarlyke en fchrikverwekkende vertooning te zullen vinden, zal zich in zyne verwagting te leur gefteld zien. ——-> Men kan zelf regt door deezen draaikolk roeijen of zeilen , zonder dat men eenige beweeging befpeurt. Deeze draaikolk werd veroorzaakt door twee tegen elkander inloopende ftroomen , die zich voor den mond van de Haven van Mesfina vereenigden ; en deeze oorzaak is nog voorhanden. Dan, of de ftroomen hebben, geduurende die reeks van eeuwen, haare kragt verlooren, of de Dichters hebben de vryheid gebruikt van de dingen te vergrooten: want tegenwoordig is deeze draaikolk van minder betekenis dan die op den Donau, welke laatfte alleen gevaarlyk is , wanneer men een onervaaren Stuurman beeft. Deeze draaikolk ligt op de hoogte van den Vuu'rtooren, die op den hoek van den Landtong ftaat, omtrent twintig ellen van Land. Toen ik naby kwam, ontdekte ik niets dan twee witte gladde plaatzen, van omtrent twee ellen breed,en eenige draaijingen van weinig aanbelang, die zo veel kragt niet hadden, dat zy een boot konden overmeesteren. Men verhaalde my, dat, wanneer de Sirocco-wind waait, hy het fterkst van allen bruist, gelyk als het water, wanneer het hard kookt; maar ook dan kunnen groote booten zonder eenig gevaar over denzelven vaaren, en de kleine, offchoon zy *er niet door kun- (*) Wy kunnen, van deeze Byzonderheid in munter's BerïGhten reppende, niet naalaaten onze Leezers tot opheldering te wyzen na de Brieven ter Verdediging van de Voortplant ting des Christlyken Godsdiensts, door r. watson, bl. 163, enz. Dit Werkje is, in den Jaare 1779, by onzen Drukker j. yntema uitgekomen en nog voorhanden. LETT. 1794. NO. 12. O O  £54 f- munter's berigten vaw napels en sicilië* kunnen vaaren, loopen egter geen gevaar van het onderst boven gekeerd te zuilen worden." Eene volgende Afdeeling loopt over de aanzienlykfie Italiaanfche Hoogefchoolen, en over de Kerkhervorming in zommige Landen van Italië. Van de Academie te Pavia ontmoeten wy het naauwkeurigst en breedvoerigst berigt,en kan men het niet leezen zonder de Verlichting , welke daar heerscht, te bewonderen, en de Verdraagzaamheid der Iloogleeraaren in de Godgeleerdheid. Men kent in de Bibliotheek geen lyst van Verboden Boeken, men leest de Proteftantfche Schryvers zo wel als de Roomschgezinde, Zelfs heeft men zedert eenigen tyd een begin gemaakt met verfcheide Proteftantfche Boeken na te drukken, om ze daar door voor de ftudeerende Jeugd meer verkrygbaar te maaken. — Het Kweekfchool voor de Duitjeher s en Hongaaren gaat hier in,met groote fchreden,andere Kweekfchooien vooruit.— In Tuscaane is het ten aanziene der Verlichting gunftig gefteld, men heeft 'er een begin gemaakt met de Kerkhervorming. Wat scipione de ricci, Bisfchop van Pijloja, en Prato, daar aan gedaan heefc, zal men met genoegen kezen. In den Kerk lyken Staat is het ten deezen opzigte flegtst gefteld: ,, de tedere voorzorg van den Heiligen Vader en van de waakzaame Inquifitie hebben , met een heiligen yver, Geleerdheid en Vryheid uit Bologna verdreeven. ])e Hoogefchool is nog op de leest gefchoeid der voorige eeuwen. De Hoogleeraaren berusten in de vorderingen hunner voorgangeren, zonder dat zy na eenige nieuwe ontdekkingen omzien; zy agten zich zalig by het oude te kunnen blyven, en zyn wars van alles wat naar nieuwigheid ruikt." Zo is het ook met de Kweekfchooien te Rome gefteld. De laatfte Afdeeling verfchaft ons eenige merkwaardige berigten betreffende de Siciliaanjche Dichtkunst, door den Vertaaler, met rede, niet weinig bekort; diens weinige Aantekeningen doen hem voor meer dan een vlugtig Vertaaler kennen.  DE CJELYKHEID DER MENECHEfT, 355 De Gelykheid der Menfchen , en de Pligten daar uit voortvloeiende; Üichtftuk. Naar het Latyn van den Heer JeROimimo de bosch, door jan gerard doornik. Te Amjleldam, by P. J. Uylenbroek, 1794. In gr. Svo. ioz hl. Toen de Heer jesonimo de bosch zyn Lacynsch Dichtftuk, De Gelykheid der Menfchen, in de Zaal van het Genootfchap , Concordia {■? Lihertate , had voorgelezen, wekte de algemeene hem toegezwaaide lof de begeerte van den Heere door wik op, om, fchoon onkundig in de Latynfche Taaie, de gedachten van den Heere de bosch , over dit onderwerp , te weeten, als mede de wyze, op welke hy hetzelve behandeld had. De Latynfche Dichter voldeed niet alleen aan dit verzoek, maar nam zelfs de moeite, om eenige fchoone gedeelten van zyn Dichtftuk in het Nederduitsch te vertaaien, welke de Nederduitfche Dichter in Nederduitfche Vaerzen overbragt. Deeze Proeve beviel aan den oorfpronglyken Dichter, en fpoorde den Heere doormk aan tot eene tweede, en ,dus werdc het ontwerp geboren, om het geheele Dichtftuk, naar eene Profa-vertaaling van den Autheur, in Nederduitfche Vaerzen. over te brengen, en in het licht te geeven. Daar wy van het oorfpronglyk Dichtftuk reeds verflag gedaan (*), en eene Proeve gegeeven hebben, zullen wy onze Lezers, die, onkundig in de Latynfche Taaie, die Proeve niet verftaan hebben, welïigt eenig vermaak verfchaffen, door dft naarvolging van dezelve bier te plaatfen: Maar mag een burgery, dus hoor ik iemand vraagen, Een' onrechtvaardig Forst van zynen troon verjaagen? Een moeielyke vraag; een ftuk, van 't grootst gewigt. Dat hy,. die dit befchouwt gelyk 's volks recht en pligt , Een vaste zeilkoers houde, op dat hy veilig lande. Op Scylla niet vervalP noch op de Charybdis ftrande. Hy laate aan 't woeste volk de losfe teugels niet, Noch fmeede een nieuw geweer voor 't wetteloos gebied. Het algemeene nut moet hier vooralP hem raaden; V Is menigwerv' de toets van '/ billyke onzer daaden: Hy weeg", naauwkeurig, eerst al Tt goed en al het kwaad, Dat voort kan fpruiten uit zo hagchelyk een daad; En kiez' dan, zonder drift, met onpartyctig oordeel, Wat flaat en burgery het meeste ftrekt tot voordeel. De billykheid verbied dat ooit de tiranny Van éénen duizenden tot fmart en nadeel zy^. Wan- (*) Zie hier voor, bl. a8 wel alde partydige denkwyze van zommigen in de nabuurfchap, hera een gerust en aangenaam verblyf, in zyne Stolp, onmogelyk maakten. Ook weet men, dat hy geenszins aan eene beroerte is overleden , maar aan de gevolgen eener Koortfe. dio hom in het been was geflagen. Het leeven van jeanne de st. remy de valois , gewezen Gra. vinne de la motte, door haar zelve befchreven. Twee Deelen. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1793. fn '. ECHWAHZ, AARDSCH CELUK. 5*3 I Aardsch Geluk cn *i menfchen TVelzyn, een Nuttig Leesboek voor Kinderen, die gelukkig willen wóiden. Door ). w. schwarz. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Rotterdam en 's Hertogen, bosch, by A. Danferweg Wz., en de Wed. C. A. Vieweg en Zoon, 1794. In ^vo. 413 bl. TV let het grootde regt draagt dit Lees-boek deeZen titel. De J.Vi Schryver zegt, in zyn Voorbericht, dat hy zich Kinderen voordek van agt tot twaalf jaaren, welke hy niet flegts bloote kennis, maar vooral goede Gemoedsneigingen, door dit Gefchrift, tragt in te boezemen, en wy durven,met de grootde ruimte, verklaaren, dat, indien zyne Gefprekken en Vertellingen, welke hy in zyne Verhandelingen heeft ingevlogcen, den Kinderen, en zelfs Volvvasfenen, de waarde der Deugd, en de affchuwlykheid der Zonde, niet als met de handen, om zo te fpreeken , tasten doen , het niet zyn fchuld , maar die zyner Leezeren is. Zyn dyl is gemeenzaam zonder plat, eenvouwig zonder laag, te zyn, en ademt overal warme deelneeming in hec geluk des Opkomenden Geflagts, 't welk hy met de tdelheid van hun beltaan tragt bekend , en tot de beantwoording daar aan begeerig en bekwaam, te maaken. De Inhoud van dit Boekjen bedaat in vier Afdeelingen: de ide gaat over de Grondlegging tot s menfchen Geluk; de 2de, in twee Stukken verdeeld , over onze plichten omtrend God , en ons gedrag jegens onze meJemenfchen in 't gemeen; de 3de over ons gedrag jegens de geenen, met welken wy in eenige betrekking ftaan; en de 4de over ons gedrag (plichten) jegens ons zeiven. Dit alles loop af in agt en vyftig Gefprekken, die allen onderling om den prys als fchynen te dingen. Wy be- veelen dit Werkjen aan allen , wien' in eenige opzichten de vorming van het verdand en hart der Jeugd is toevertrouwd, en 't zal niet onnut eene plaats beflaan in de Verzamelingen" vaii zodanige Menfchenvrienden, die, ter bevordering van het Algemeen Nut, dezelven voor minvermogenden opendeden. — De Vertaaler verdient, ondanks alle de menigvuldige Germanismen , welken hy in zyne Overzetting heeft behouden, allen dank; mnar niet de Uitgeevers, wegens de Druk- en Spelfouten, waarvan dit Werkjen krielt, en waarover de Vertaaler met du'.ibel regt klaagt. 't Is toch ts bejammeren, dat de Drukkers, of liever Uitgeevers, indien zy 'er zich zei ven niet mede kunnen of willen verledigen, zich niet voorzien van goede Correótors, die, vooral indien de Schryver of Vertaaler afweezig is van de Pers, zeer noodzaaklyk zyn; en bovenal in Werkjens die voor de Jeugd gefchikt zyn, als welke niet bekwaam is, om ter don d de nodige verbetering te maaken, en, door zodanige fout-volle Boeken, ligtelyk eene verkeerde fpel- ling  5^ ]. w. schwakz, a ardsch gelui". liug aanneemt, of ook wel denkt, dat het onverfchillig zy, hoe men daar ia te werk ga. Eene waarlchouwing, die, indien, gelyk wy wenfehen, het Werkjen voorhanden herdrukt moest worden, of foortgelyken, door deeze Uitgeevers, wierden gemeen gemaakt, door hen zal worden in acht genomen. De Gefchiedenis v-an isaak jenkins , en sara zyne Vrouw, en derzelver drie Kinderen, Een Volksboek. Uit het Engelseh, naar de Vyfde Uitgaave. Te Haarlem, by F. Bonn, 1794. In 8vo. 48 bl. Deeze Gefchiedenis draagt alle de Kenmerken eener echte Gebeurenis, ten minften zy is zo natuurlyk mooglyk, als iets van dien aart zyn kan. — Zy is opgedraagen aan de Maatfchappye tot Nut van 't Algemeen, en is zo geheel met den aart derzelve ftrookende, dat wy geen oogenblik twyffelen, of zy behoort aldaar te huis. De verfoeijelykheid der Dronken- fchap, en de nadeelige invloed die dezelve heeft op het welzyn der Huisgezinnen, de Opvoeding, en het daarop volgend ongeluk, der Kinderen, tevens met de fchadelyke gevolgen derzelve voor de Gezondheid, worden hier met levendige kleuren afgemaald; en men vind, in het kleen bellek van dit Werksken, veel meer Onderwys voor den Gemeenen man, dan in veele uitvoerige Verhandelingen, over dit onderwerp geleerdelyk en met opzet gefchreéven, te famen. Het is te wenfehen, dat het Igezen van dit Boeksken , op veelen, die uitwerkzelen moge hebben, die de eenvouwige redeneeringen van Mr. langford gehad hebben op 1. jenkins- Het fterk vertier hiervan in Engeland ftrekke ten voorbeelde voor onze Nederlanderen, en doe ook hier zyn vrugtü! Italië het Land der Lief de; of Brieven door Myn Heer van D. aan Mejufvrouw van R,, geduurende zyne reize naar Italië gefchreven ,en eenige Antwoorden op dezelve. Door Mej. C. V. D. W..... Te Rotterdam, by N. Cornel, 1704. In gr. ivo. 272 bl. Ttalie , het Land van woeste wellustige Liefde , en dolle wraakzuchtige Minnenyd,"zo had de titel moeten zyn;ten niinften dan had het Werkjen beter aan zyn Opfchrift voldaan. Het bevat een reeks van fentimenteele, tot verveelens toe herhaalde', Liefdes-betuigingen, die ons dikwyls deeden neigen om het Boek ter neder te leggen, te meer, om dat de tusfehenko. mende Verhaalen nieis zeer belangryks opleverden. 't Is te wenfehen, dat, gelyk clementiwa haaren alexis (dus heeren de Helden van deezen Roman,) van zich verwyderde, om hem van het overgedreevene in zyne Liefde te geneezen , zo ook het leezen van dit Boek de al te teder gevoelende hartjens van zyne Leezers en Leezeresfen van die dwaasheid toe. gezond menfchen-verftand zal doen te rug keeren.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN Onderwys in den Godsdienst, door ]. van nuys klinkenberg , A. L. M. S. S. Theol. èf Phil. DoStor, Hoogleeraar in de II. Godgeleerdheid en Kerkely^e Gefchiedenis , aan het Illujlre Athenoeum , en Predikant in de Gemeente , te Amjterdam ; mitsgaders Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen. Elvde en laetfte Deel. Te Amfterdam, by j. Allart, f. 1794- In gr. Sve. 717 bl. Dezulken, die uit liefhebbery, of om andere redenen, meer of min ophebben met de, dus genaamde, Ge« fchilvoerende Godgeleerdheid , en ook daarom zich het Werk van den Heere van nuys klinkenberg hadden aangefchaft, zyn in hunne billyke verwagting te leur gefield. De Profesfor hadt, by de afgifte van het Eerfte Deel van zyn Onderwys, beloofd, zyn Werk in Negen Boeken te zullen verdeelen, en in het laatfte daar van de Wederleggende Godgeleerdheid te behandelen. Nu zegt zyn Hoog Eerw. ,, Vermits dit Werk reeds aenmerke„ lyk groorer is ge-worden, dan ik, in den beginne, ge» „ dacht had, ben ik te raede geworden, dit On- „ derwys in den Godsdienst, met de afgivte van dit laet» fte Deel, over de Christelyke Zedenleer, te befluiten." Maar welke is dan de reden, waarom de Profesfor van plan is veranderd? Zy is , ,, om dat eene Wederleggende „ Godgeleerdheid, in welke alle tegenwerpingen der geenen , „ die de zaeken anders begrypen, ter toetfe gebracht en „ beantwoord worden, nog ettelyke Deelen zou vorderen.'' Wy twyfelen of deeze reden algemeen voor voldoende zal worden opgenomen. Immers, indien het alleen aan de uitvoerigheid der bewerking moet worden toegefchreeven , dat het plan gebrekkig voltooid is , behoorde de Profesfor, by tyds, zyn gegeeven woord in de gedagten te hebben gehouden , en aldus verhoed , om door uitvoerigheid aan de eene zyde, welker bekorting, daarenboven, veelen niet onaangenaam zou geweest zyn, aan den anderen kant zynen arbeid niet plotzeling te lïtt. 1794. no. 13. Pp moe.  $66 J. VAN NUYS KLINKENBERG moeten afbreeken, en, gelyk zeksr voornaam Nederlandsen. Dichter van zommige Vaerzen plagt te zeggen, zyn Werk te doen ophouden , voor dat het geëindigd is. Voorts zal de bekentenis , dat de beloofde , maar niet volvoerde , Wederleggende • Godgeleerdheid ,, nog ettelyke Deelen „ zon vorderen ," zommigen, aangaande de vastheid en klaarheid van des Piofeslörs Syftema, veelligt , niet de gunlliglte gedagten doen opvatten. De eenvoudige, ongetooide waarheid is niet aan zo veel tegenfpraake onderhevig. Of de Profesfor moest tot zyn pian noodig geoordeeld hebben , eene wederlegging van alle, dus genaamde, Ketters, van welke de Kerkelyke Historiefchryvers, Vader iuen/eus, onder andere, de naamlyst en de begrippen optellen: eene moeite, evenwel, welke, beft aan baar met eene goede uitvoering eener Wederleggende Godgeleerdheid, zeer wel zou hebben kunnen gefpaard worden. Van de elf Hoofdftukken, aanvang neemende met het Twaalfde van het Achtfte Boek, zullen wy den Inhoud, of de Titels, melden. Zy loopen over de volgende onderwerpen: Over de zonden tegen onzen Naesten; over de plichten der Christenen, met betrekking tot den Burgerftaat; over de plichten der Christenen, met betrekking tot de Kerk; over de plichten der Christenen, met opzicht tot het Huwelyk; over de zonden, met betrekking tot het Huwelyk; over de wederkeerige plichten van Ouderen en Kinderen ; over de wederkeerige plichten van Heeren en Dienstbooden; over eenige byzondere plichten , in onderfcheidene levensltanden ; over de plichten der Christenen, in byzondere gevallen, en onderfcheidene omftandigheden; over de drangredenen van de Christelyke Zedenleer; over de veel vermoogende hulpmiddelen der Christelyke Zedenleer. Dit alles wordt hier behandeld met eene uitvoerige omflagtigheid, nederdaalende tot alle byzonderheden, welke tot het geftelde Hoofdonderwerp eenigzins betrekkelyk kunnen gemaakt worden; doch, met dit alles , wederom met eene beknoptheid , door welke de verlangde onderrigtingen , dikmaals , vrugtloos gezogt worden. Dus , b. v. over eenige byzondere plichten in onderfcheidene leevensltanden handelende, worden aan de onderrigting van Kooplieden , Geneesheeren , Advokaaten, Landlieden , Zeelieden, Leermeesters in de fchoolen, en de ■  ONDERWYS IN DEN GODSDIENST. 5«7 de Geleerden, door den Hoogteeraar flegts twintig bladzyden van zynen zeer ruimen letterdruk toegewyd. Intusfchen , en ondanks alle de bovengemaakte aanmerkingen, mogen wy den Hoogleeraar klinkenberg den* lof van arbeidzaamheid niet betwisten ; wy voegen 'er nevens, dat, uit hoofde der uitvoerigheid, zyn Werk van nut zyn kan voor dezulken, die het, over een of ander byzonder geval, in de beftuuring van het zedelyk of uitwendig gedrag, wenfehen te raadpleegen. By wyze van affcheid zullen wy des Schryvers gedagten mededeelen over een byzonder Vraagftuk, of Geweetensgeval, ontleend uit het Hoofdftuk, handelende over de plichten der Christenen omtrent den Burgerftaat. In het fiot daar van oppert de Profesfor de volgende Vraag: Mag men, aen de overheid haer hoog gezach ontneemen, wanneer „ zy haere macht,tot onderdrukking van het Volk, mis,, bruikt ? moet een Volk de verkorting van deszelvs ,, rechten en voorrechten ,• wanneer de overheid zich, „ als een Vyand der ingezeetenen, gedraegt, en in eenen „ toomeloozen dwingeland veiandert, altoos geduldig verdraegen ? en mag een Volk zich, in zulk een ge- val, niet met vereenigde macht, tegen den Onderdruk,, ker, verzetten?" Zie hier, op dit alles, des Heeren klinkenuerg's antwoord. „ Deeze vraeg (fchryft hy) „ dient naeder bepaeld te worden. Zo veel is zeker, dat enkele perfoonen, die, of in hunne verbeelding, „ of zelvs in de daed, door eenige Overheid, mishandeld „ en onderdrukt worden, zich, tegen het openbaer Ge- zach, niet verzetten moogen. Trouwens het gebeurt „ zelden , en misfchien nooit, dat alle ingezeetenen , .met de Overheid, in alle gevallen, te vreede zyn. Welke „ geduurige onlusten, en fchroomlyke verwarringen, zou„ den 'er, in elk eenen Staet, ontftaen, wanneer byzon- dere perfoonen, die meenen, dat zy, door de Over- heid, beleedigd, en, in hunne rechten, gekrenkt zyn, zich, tegen den Opperheer, of de Overheden van lae„ geren rang, met geweld, verzetten mogten. De Apos,, telen hebben, aan de byzondere Christenen, ook toen „ de wreedaert nero heerschte, eenvouwig de onde'r„ daenigheid bevoolen, Ronr. XIII: i—y. Tit. III: i, 2. „ ïPetr.TI: 17; en petrus, die kerende, dat een knecht zynen Heere moet onderdaenig zyn, iyet alleen den „ goeden en den befcheidenen { maer ook . »ieir harden, 1 Petr. II: 18, voorönderftelde blykbaer, dat een ChrisPp 2 „ ten  568 j. van nuys klinkenberg ten zich, tegen eenen harden Opperheer, niet verzet,, ten mooge; daer de wederfpannigheid van eenen flaev „ flechts één huisgezin beroert , maer de tegenkanting ,, van byzondere perfoonen, tegen de Overheid, onbe„ rc-ekenbaer veel onheil, aen eenen ganfchen Staet , veroorzaakt. ,, De Vraeg betreft derhalven niet byzondere perfoonen, maer een geheel Volk; wanneer deszelvs Burgerlyke en Godsdienftige Voorrechten, door eenige hoogs overheid, welke, in eenen onverbiddelyken Dwinge,, land, veranderd is, gekrenkt en vertrapt, en de inge„ zeetenen onrechtvaerdig en wreedaertig mishandeld „ worden. „ Omtrent dit geval, zegt de Heer klinkenberg , heeft „ het Euangelie volflrekt niets bepaeld. —— Het Chris- tendom verfchaft, aen den eenen kant, deszelvs bely,, dereu geene nieuwe rechten en voorrechten, maer ook, „ aen de andere zyde , het beroovt niemand van die ,, voorrechten, welke hem, als mensch en burger, toe- ,, koomen. Dit algemeene is zeker, dat God het „ geluk van menfchen en volken bevoorderen wil; der,, halven kan hy de Dwingelandy, en de onderdrukking, geenszins goedkeuren;' dat God het Ambt der Overhe„ den heeft ingefteld , tot welzyn van menfchen en van ,, volken., en gevolgelyk niet geheele volken , om den „ wil der Overheden, gefchaepen hebbe; en dat de Vor- ften zo wel, als alle andere menfchen, verplicht zyn , „ een verdrag heilig te onderhouden. „ Uit de Zedenleer daerom van het Euangelie, kun- nen wy niet afleiden, hoe zich een geheel Volk, in „ geval van eene geweldige onderdrukking, gedraegen, „ en welke middelen het by de hand neemen moete. ——• ,, Men neeme daerom de toevlucht tot het recht der Na„ tuur, het welk, door het Euangelie,geenszins kan ver„ nietigd of gekrenkt worden. ,, De grondflag der Burgerlyke Regéering, (vervolgt de Hoogl.) is, in een onderling verdrag, gelegen. „ Nu hebben de menfchen , door zich in Burgerlyke „ Maetfchappyen te begeeven, zich onderworpen , niet „ aen eene geweldige overheerfching, maer aen een recht- maetig beftuur, het welk geene andere bedoeling heeft, „ dan het algemeeh geluk van den geheelen Burgerftaet. „ De grondwetten van den Staet bepaelen hoedae- , „ nig dat beituur weezen moete. Deeze grondwetten  onderwys in den godsdienst. 569 j 11 zyn van tweederlei zoort ; of natuurlyke , welke zo „ zeer, tot het weezen der Regeering, behooren, dat, j „ zonder dezelve, geen gezach, en derhalven geene Bur- i „ gerlyke Maatfchappy, beltaen kunnej of willekeurig, | »| welke afhangen van de byzondere Verbindtenisfen . , „ welke, tusfchen het Volk, en hen, aan wien het Be- 11 ituur is opgedraegen , zyn aengegaen. Wanneer „ nu deeze grondwetten, door de Overheeden, gefchon\*J a1 V\ de Beftui'rers. in plaets van befchermers, 011- „ derdrukkers des Volks, worden, dan verliefen zy alle m aen[praek, op de gehoorzaemheid der Burgeren. Dan „ is het verdrag, tusfchen de Beftuurers en het Volk, ,„ verbrooken, en de grondllag van den Burgerftaet ver- ii nietigd. ; ,, Op dien grondllag hebben onfe Voorvaders het fuk P» der öpaenfche dwinglandy mannelyk afgefchud , en |„ philips den Tweeden vervallen verklaerd, van de Re- „ geering deezer Landen. Trouwens, wanneer een „ Opperheer het onderling verdrag gelclionden heeft . „ ont( aet hy even daer door de ingezeetenen van hunnl ,, verphchting, welke, in dat verdrag, gegrondvest II W3.S» , „ Maer (dus gaat de Heer klinkenberg voort) hier u int volgt geenszins, dat men zich, om allerlei gebree„ ken of misbruiken der Regeering, tegen de Overheid , „ verzetten mooge; niets minder dan dit. Alle men' „ fchelyke zaeken hebben gebreeken, en het is onmooge| lyk, dat eenige Regeering, hier op aerde , in alle op| zichten , volkoomen zy. -— Men vindt altoos en , overal onrustige menfchen, die, over het gedrag der k Overheeden , onvergenoegd zyn ; trouwens zeer veelen :, zyn zelvs over het beftuur der altoos wyfe en wel1, daedige Voorzienigheid, niet te vreede. Een verftanI dig en vreedzaem Burger maekt onderfcheid, tusfchen 1, gebreeken welke weezenlyk zyn, en welke eenen I, fchyn hebben. Vindt hy eenige weezenlyke misbruikeu, • LrZltl eVe'Tei' d3t eik een byzonder mensch niet geroepen worde , om dezelve te verbeteren. Men i1 ZT^ Chïyït VK™*V de zorg hier van overlaetea, ■ T-Jr. gCene!3' die, bekwMm zyn, om 'er van te oor! ' uü°r hUDne5 ranS» naeder verplicht zyn, hulpe toe te brengen. Zelvs als men, uit hoofde van zynen ltand , geroepen wordt, om verandering in den btaet voor te ftellen, moet men niet werken, dan door PP 3 „ ge*  57© J. VAN NUYS KLINKENBERG, ONDERWYS. „ geregelde zachte en wettige, en geenszins door gewei, dige weegen , welke de orde zouden beroeren , en meer kwaed. dan goed , veiöorzaeken. " rVeranderingen in de'Regeering , en hervorming in den Burgerftaet, te willen maeken, is altoos eene zeer V zoïgeyke onderneeming, en gemeenlyk is het genees' middel erger, dan de kwael zelvs. Alle zoorten van " Aftand hebben de droevigfte gevolgen , en zo dra er Set onkundig Gemeen in betrokken wordt worden de "orde, de rechtvaerdigheid, en de verdienften , zeer fooedig geheel onderdrukt." Zo als , by voor- be fd deSvroegere en lanter. Gefchiedenisien van .on Vaderland, in meer dan één opzigt, door de treungite ondervinding, kunnen leeren!!! leerredenen door g. karsdorp , j. de jager en j. a. s. hoekstra, Leeraaren der Mennoniten Gemeente te HamburgmAtona, met een voorafgaand Vertoog , waarin getoont word dat Genade en Plicht, de Leer van ?«£ !» zyne Apostelen ook de Leer van Menno en der iaare Mennoniten of Doopsgezinden is. ^'f*™ Zkening van den Uitgever. ftonabyjacob^ck 1794. Behalven het Voorwerk van LX LH blaaz. in gr. 8vo. 286 bl. Onder den opgeftapelden hoop van Boeken, welke, geduurende het aanmerkelyk tydverloop onzes Letterkundig^ ons in handen zyn gevallen,kunnen wy Kwaarhk ons een Werk herinneren, waarin, gelyk men Skt, Slle zeilen zo ftyf gefpannen waren om hetzelve te rekken , als omtrent het hier aangekondigde Boekdeel is gefchied. De Eerw. joannes albertgs s Soekstra vertoont zich hier als een groot, liefhebber ïan r^n : want beter naam kunnen wy niet geeven un deTs genaamde dichtregels, welke hy zo aan t wrfd als hier en daar in de Leerredenen zelve, en verïnlïens aan het ïot, geplaatst heeft; de meeste van wel-, ïe g in-dïï zy aï met den inhoud der Leerredenen in ee„i2 verband ftaan, eene voegzaamer plaats zouden gevonden nebben in eene afzonderlyke Verzameling, op de Onderftelling, naamelyk, dat de Prediker zyne gedagten Sa tfraai aanmerkte, dan dat zyn Eerw. dezelve aan «e waereld mogt onthouden: waaromtrent wy, egter, de  c. karsdorp, enz. leerredenen. 571 vryheid gebruiken, van zyn Eerw. te verfchillen. Gedoogde ons beftek zulk eene uitweiding, wy houden ons verzekerd, dat onbevooroordeelden , niet zeer geringe moeite , van de gegrondheid onzer oordeelvellinge zouden kunnen overtuigd worden. Heeft iemand kist, het rymftukje in het Voorwerk, bl. XXIX, enz. te leezen, getiteld: Dankbaarheid en Vriendfchap tot eer van Jezus, hy zal wel ras verneemen, dat de welmeenendheid, in die Coupletten doorftraalende, de volltrekte afweezigheid van allen dichterlyken fmaak geenzins kan vergoeden. Op de Lof- en andere Gedichten volgt een ,, Vertoog, ,, waarin getoond word , dat Genade en Plicht, de Leer ,, van Jezus en zyne Apostelen, ook de Leer van Menno ,, en der waare Mennoniten of Doopsgezinden is." Welk zogenaamd Vertoog, hoofdzaaklyk, niets anders behelst, dan eene aaneenfchakeling van fchriftuurgetuigenisfen, en van uittrekzelen uit de aloude Geloofsbelydenisfen der Doopsgezinden, als mede uit de Godgeleerdheid van eenen, eertyds onder hen vermaarden, Leeraar, abraham verduin; alle welke aanhaalingen hier enkel worden nedergefteld, zonder dat de Eerw. hoekstra fchynt bedagt te heb» hen, hoe ook deeze menschlyke getuigenisfen voor verfchillende uitleggingen vatbaar zyn , en hoe de twistende partyen onder die Gezinte, voor rechtzinnige Mennoniten willende aangezien worden , dezelfde Belydenisfen dikmaals, ter begunftiginge van hunne dikwyls wyd van een loopende begrippen, hebben aangevoerd. Het wel gefchreéven Werkje van den Friefchen Leeraar jan klaasz van Grouw, onder den titel van Leere der Doopsgezinden , zou hier van ten bewyze kunnen dienen. Maar de Eerw. hoekstra is niet de eerfte onder de Godgeleerden , dje , zyne Rechtzinnigheid willende aan den dag leggen, de bewyzen meer telt dan weegt, meer blyken van yver dan van gezond oordeel en goeden fmaak vertoont. Op het Vertoog volgt al wederom een rymftukje, waarin wy, onder andere , de volgende Coupletten ontmoeten; die wy, ter proeve van 's Mans dichtvermogen, den Leezer zullen mededeelen: En dat fteeds de Mennoniten —— ,. Zelfs door alle tyden heen: Op het fpoor van hunnen Vader —— „ Ievrig en blymoedig treên. I Pp 4 „ Kan  572 c. karsdorp, enz. leerredenen. „ Kan ons hun Getuigms ftaaven —— „ Als een fchets van hun gemoed ■ ,, En — naar 't voorbeeld van hun Meester „ Vaak verzeegeld door hun bloed. „ Hy toch, die den Dood van Jezus ■, ,, Als verzoenende veragt: Of die, by 's Verlosfers Lyden , „ Niet de Deugd als Plicht betragt. „ Is een Leerling van Socinus —— En geen waare Mennoniet „ Zoo als elk uit deze blaadren Hier, uit dit ons Voorftel, ziet." Wat het Werk zelve aangaat, het bevat, in alles, acht Leerredenen : de vier eerfte zyn van den Heere hoekstra, de vier overige vau 's Mans amptgenooten , de Heeren karsdorp en de jager. De meesten zyn , dus genaamde , Gelegenheids - Redevoeringen , ter gelegenheid der Intrede van den eerstgenoeinden in de Gemeente te Altona, by de Belydenis, Doop, Voorbereiding en Avondmaal. Zy zyn, meestal, van eenen ftigtelyken inhoud, met gemoedelyken ernst aandringende op de gehoorzaamheid aan God , door het geloof in jesus Christus. De zulken onzer Leezeren , welke in dergelyke foort van Schriften zyn bedreeven, zullen den aart en het beloop deezer Leerredenen - zich gereedlyk voorftellen. Anderen, wier lecluure en denkwyze eene verfchillende wending heeft, zouden, met een doorloopend Verflag, weinig gediend zyn. Die daar toe lust hebben, wyzen wy tot het Werk zelve. Een Woord op zyn tyd : of hoe zal een Christen zich gedraagen in deeze bedenkelyke Omftandigheden ? Voorgefteld in eene Leerrede over Ephef. V: 15 en i<5, den 17 Augustus 1794, door h. w. van der ploeg, Leeraar der Doopsgezinden te Crefeld. Te Crefeld by A. ter Meer, te Amfterdam by J. ten Btink Gz. Ten voordeele der Armen. In üvo. 30 bl. Indien de pligt eens Christen - Leeraars medebrenge , zyne Gemeente altoos te onderhouden over belangryke onderwerpen , en, diensvolgens, te letten op tyden en om-  H. W. VAN DER PLOEG, LEERREDE. 573 omllandigheden, welke tot byzondere Geestlyke behoeften kunnen aanleiding geeven, heeft de Eerw. van der, ploeg, in zynen tegenwoordigen Voordragt, eene wyze keuze gedaan , althans wat het onderwerp zyner Leerrede betreft. Doordrongen van de tegenwoordige bedenkelyke omttandigheden, in welke, nevens een goed gedeelte van Europa, zyne Crefeldfche Gemeente zich bevondt, wierdt zyn Eerw. te raade, aan dezelve eenige bedenkingen voor te houden, naar 's Mans begrip, dienftig zo tot verligtinge des kommers onder de drukkende of dreigende ongevallen, als om het uitwendig gedrag te beftuuren. In zyne raadgeevingen daaromtrent is zyn Eerw. niet ongelukkig gellaagd. Vertrouwen , Geduld , Hoop en Liefde : deeze zyn de werkzaamheden , welke als dienftige hulpmiddelen worden aan de hand gegeeven. Alleenlyk zou de Leeraar zyn onderwerp, hier en daar, wat meer hebben kunnen uitwerken; en vooral zou eene ernftige Toepasfing, aan het flot, niet kwalyk gevoegd hebben. Thans wordt alles eenigzins plotfeling afgebroken met de bewerking der hoofdbedenkingen. Maar de Verhandeling zou hier door eenigzins verder zyn uitgedyd ; en de Crefeldfchen zyn, veelligt, meest gefield op korte Leerredenen. Gefchiedenis der Hervormde Kerke te Antwerpen, van de twaalfde Eeuw tot den tegenwoordigen tyd; door adriaan uittenhoven , Predikant te Aardenburg. Eerfte Deel. Te Amfterdam by M. Schalekamp, 1794. In gr. gvo. 310 bl. De Eerw. uittenhoven is voorheen Predikant geweest te Antwerpen, en had gelegenheid de KerkenraadsHandelingen der Hervormde Gemeente aldaar te kunnen doorbladeren; toevallig kwam hem het (zo het fchynt) min bekend Werkje van joannes carolus diericxsens , getyteld : Antverpia Christo nafcens £? oriens , feu a£ta ecclefiam Antverpienfium &c. concernentia ; apud ffian. Franc, van Soest , Svo. in handen, en hem bekroop de lust, om, in navolging van den Eerw. w. te water, die, met een goed gevolg, de Historie van de Hervormde Kerk te Gent gefchreéven had , voor de beminnaaren der Hervormings - Gefchiedenis in Nederland , de Ge. Pp 5 fchie-  £74 a. uittenhoven , cescii. der herv. kerk. fchiedenis der Hervormde Kerke te Antwerpen te fchry» ven. Hoewel men (behalven 't geen de Schryver uit dieiucxsens heeft aaugevoerd) de voornaamfte Lotgevallen der Autwerpfche Kerke , by onae meest bekende Gefchiedfchryvers, als hooft, urand, cerisier, millot , en anderen, kan vinden, en men dus niet veele nieuwigheden alhier aantreft, zo heeft echter dit Werk dat nut, dat , het geen elders verftrooid en afgebrooken word voorgefteld, hier met veel naauwkeurigheid is byeengezaineld, en naar de Orde des Tyds gerangfciiikt , en dus als onder één opflag voor 't oog gefteld word. Men heeft alle reden, om, uit de voortzetting van dit Werk, (waar toe wy den Eerw. Schryver tyd en lust, aanmoediging en behulp, toewenfchen,) de ontdekking van nog geheel nieuwe, ten minften weinig bekende, omftandigheden , de Hervormde Kerke te Antwerpen betreffende , te verwagten , en ziet die met nieuwsgierigheid te gemoet. Liet ons beftek het toe, dan zouden wy gaarne onzen Leezeren het een of ander gedeelte deezer zo zeer belangryke Gefchiedenis mededeelen; maar wy moeten hen tot het Werk zelf verzenden, en durven hier by verzekeren , dat zy, in dit Vak, meer dan ééne byzonderheid zullen aantreffen, die, in de Kerkelyke Gefchiedenis van Nederland, verre zyn van belangloos geacht te kunnen worden. Nederduitsch Woordenboek, of Alphabeth van alle Kruyden, Wortels , Zaaden en Gommen, enz. met eene daar agter gevoegde Catalogus generalis omnium fere Simplicium in thefauro fanitatis prajflantium fecundum numerum, & alphabetbum eorum in ordinem redaétus. Door j. ijoogh, Apothecar te Oudewater. Te Amfterdam by j. J. Wysmuller en Zoon , 1794. Behalven het Voorberigt, 68 bl. Volgens het Voorberigt der Drukkers aan den Lezer, is dit Werkje ,, niet alleen zeer nuttig en dienffig, s> maar zelfs onörtbeerlyk voor de Heeren Apothecars, Drogisten , Verf, Kruiden , en Zaadverkoopers ; nog „ niet zo zeer voor hun zeiven , als wel voornaamlyk voor hunne Leerlingen, dewelke (als 'er iets gevraagd „ word)  j. boogh, woordenboek. 575 word) zig terftond door middel van dit Werk, of „ liever Handboek, zullen weeten te helpen." Ja een Werk, hoedanig zy zeggen, dat, zo verre hun bewust is, tot hier toe niet is in 't licTit gegeven. Het beftaat eigenlyk uit eene alphabetifche lyst van Geneesmiddelen, waar agter de Latynfche naamen gevoegd zyn, gelyk men voor de meeste Apotheekboeken geplaatst vindt; en voorts uit de Catalogus eener Simplicie-kast. De grootfte byzonderheid, die wy 'er in hebben aangetroffen, is de menigte feilen en misftellingen in de benaamingen , vooral der Latynfche woorden , waardoor dezelve op de zonderlingfte wyze misvormd, en dikwils geheel onverftaanbaar geworden, zyn. Zo leezen wy, b: v: walvisch , Orka , Byares , Gacholos. Pruna Gal* lica wordt vertaald Pruymen van Gallilea, enz. Dewyl 'er, echter, by de Apothekers of Zaadkoopers weinig vraag naar Walvisfchen is , en het den leerlingen om het even is, of hunne Meesters de Pruimen uit Frankryk of Ga» lilea ontvangen, heeft men uit zodanige fouten weinig nadeel voor de Maatfchappy te wachten ;maar, wanneer wy b: v: lezen Simaruba bast, in 't Latyn Cortex medianus Jambuci, dan vreezen wy, dat de Leerlingen, op dit Handboek afgaande , en beide deze middelen voor eenzoortig houdende, wel eens doodelyke mengfels voor ongelukkige Lyders zullen gereed maaken. In de Catalogus Simplicium ziet het 'er niet veel beter uit:hier leest men b: v: onder de Metaalen, Cincum, Potas; onder de Vruchten, Grandes Querci, groote Eyken, waarfchynlyk voor Glandes Querci, Eikels , die ook zeker al zo gemaklyk in eene Simplicie- kast kunnen gelloten worden. Daar echter de Uitgevers, ter meerdere aanmoediging hunner koopers, belooven , dat, byaldien dit Werk goeden aftrek vindt, zy een tweeden druk in 't licht zullen geeven, die vooral niet minder dan deze zal zyn, kunnen wy met reden verwachten, dat het getal der fouten in dezen tweeden druk ten minften niet grooter zal zyn. Leer-  k. g. hagen, leerboek. Leerboek der Apothekerskunst. Uit het Hoogduitsch mar de vierde-verbeterde Uitgaave van k. g. hagen, Doctor der Geneeskunde en Profesfor aan de Hooge School te Koningsberg , enz. Eerjte Deel. Te Utrecht by ]. de Waal Samz., 1794. Behalven het Voorwerk, 600 bl. Hoewel er reeds voor eenige jaaren van dit nuttig Werk eene Nederduitfche uitgaave is te voorlchyn gekomen , waardoor onze Landgenooten gelegenheid gehad hebben, de waarde van hetzelve te leeren kennen, verfchilt zy echter zeer veel van die, welke thans wordt aangeboden. Immers, daar de algemeene goedkeuring van dit Leerboek, en de aanpryzingen van de oordeeikundigfte Mannen, hetzelve een zo gereeden en herhaalden aftrek hebben doen vinden, dat c!e Schryver het genoegen heeft gehad om zyn Werk binnen veertien jaaren ter negende maak herdrukt te zien, en nadien 'er tevens in dien tuslchentyd zoo veele en zoo gewigtige verbeteringen en ontdekkingen in de Artzeny- en Artzeny-Menskunde gemaakt zyn , waarmede hy telkens gezorgd heeft, zyne nieuwe uitgaave , en vooral deze laatfte , te Vtin^u' JS dlt Werk 00k 200 zeer in omvang en uitgebreidheid toegenomen, en met zoo veele verbeteringen voorzien geworden dat eene nieuwe Vertaaling van hetzelve voor^ den Nederduitfchen Lezer van het grootlte aanbelang,ja zelfs onöutbeerlyk, geworden was;daar het, buiten twyfe , de beste, zoo niet de eenigfte, handleiding is, welke m du vak zoo zeer ten dienfte der Leerlingen is ingericht. ?? 2k ?ffte Def1 k,omen twee Afdeelingen voor : de eerfte handelt over de Apothekerskunst in het algemeen, en ^Vat^ ïi, /0lf "de OIlderdeelingen : algemeene inhoud der Apothekerskunst -— de invloed der Lucht en des Vuurs by pharmaceutifche bewerkingen - de nuttigheid der Apothekerskunst, ten aanzien van ruuwe Geneesmiddelen — de pharmaceutifche Werktuigen - de Leemen (luta) - de pharmaceutifche merktekenen, _ de gewigten en maaten — pligten der Apothekers. De tweede Afdeeling gaat over dtruuwe Geneesmiddelen, en is in de volgende Hoofdftukken verdeeld : de ruuwe Geneesmiddelen in het alge. meen - de Geneesmiddelen uit het Ryk der Dieren - optelling dier Geneesmiddelen - befchryving der Planten in het  K. O. HAGEN, LEERBOEK. 577 het algemeen — inzameling en bewaaring der Planten bejlanddeelen der Planten — derzelver optelling , welke ah Artzenyen gebruikt worden —- de Geneesmiddelen uit het Ryk der Delfjtoffen — de verfchillende foorten van Aarden en Steenen — van de joden-lym (bitumina) (liever aardoliën en harlïen) — van de Zouten — van de Metaalen. In de behandeling van alle deze onderwerpen is de Schryver met veel oordeel te werk gegaan, en heeft doorgaans van de beste en echtfte bronnen gebruik gemaakt. Hy is zeer zorgvuldig in het opgeeven van de uiterlyke kentekenen der Geneesmiddelen, en laat tevens niet na om de vervalfchingen aan te wyzen, waarmede, door heb' zucht, of onkunde, de echte hulpmiddelen zoo dikwerf verbasterd worden , terwyl hy te gelyk de manier opgeeft, om zodanige vermengingen te ontdekken , en aan den dag te brengen; iets, waardoor de nuttigheid van dit Leerboek niet weinig vermeerderd wordt. Om eene proeve van 's Schryvers behandeling te geeven, zullen wy overneemen, het geen hy van het Muscus dier em de Muscus aantekent. „ Het Muscus dier, (Mofchus Mofchiferus) dit Dier, 't welk omtrent drie voeten lang is, en in Tartaryen, Sibenën en China voorkomt, heeft twee groote voorüitftaande Tanden , en voor het overige eenige overeenkomst met eene Ree. Agter den navel wordt men eene byzondere met hairen bezette beurs gewaar, die dikwyls drie duim lang en twee duim breed is, doch waar van flechts omtrent één duim uitfteekt. Hierin is de zo bekende Muscus (Mofchus) beflooten, welke de gedaante van eenen klomp geronnen bloed heeft, en beftaat geheel uit kleine, meer of min vaste, klompjes, die ligtelyk van elkander kunnen gefcheiden worden , en op het gevoel eenigzints fmeerig zyn, eenen bitteren fmaak, en ongemeen fterken , ten uitterften doordringenden byzonderen reuk hebben. De hoeveelheid daarvan bedraagt in ééne Blaas ten hoogften drie Drachmen. De Muscus wordt ons of in Blaazen (Mofchus in veficis), of, zonder dezelve, in klompjes (Mofchus ex veficis) gebragt: de laatfte is altoos van vervalfching verdagt,en moet in Apotheeken geheel niet gebruikt worden. Zelfs by de eerfte moet men met het inkoopen voorzichtig zyn, en, daar men het in het bedrog by deeze kostbaare waar reeds zo ver gebragt heeft om zodanige Blaazen kunftig na te maaken , zo moet' men naauwkeurig daar op acht geeven, of 'er onder de buiten-  g-jg K« O. HAGEN, LEERBOEK.' tenfte hairige huid, die niet te dik of te lang van hair zyn moet, nog een dun bruin vlies zy. Menigmaal vindt men, dat 'er door eene kleine opening, welke door het hair bedekt is, ftukjes Lood ingebragt zyn. De verval» fchingen zelf gefchieden op eene zeer verlcheidene wyze. Men geeft wel voor een kenmerk van goeden Muscus op, dat een weinig daar van, op gloeijend Yzer gelegd, weinig of niets moet terug laaten, doch dit is ontoereikend en valsch, dewyl zelfs van de echte altoos Asfche moet overblyven. De gewoonlykfte vervalfching gefchied met gedroogd bloed, en ook deeze is het moejelykst te ontdekken. Het eenigst middel is het wryven met drooge potasch, wanneer zich daar by eene vlugtig loog-zoutachtige reuk openbaart, zo heeft men grond om te vermoeden, dat 'er bloed of fyn gehakt vleesch onder gemengd is, dewyl zuivere Muscus onder deeze behandeling ögeen fpoor van vlug Loog-zout geeft. De Asphalt kan ligter ontdekt worden, gedeeltelyk om dat de ftukjes, dan doorgebrooken zynde, blinken; gedeeltelyk door het fmelten op heetgemaakt Blik, wanneer de Muscus, die hier niet mede vervalscht is, eene kool nalaat. Veelen beweeren zelfs, dat al de Muscus , welke naar ons toe komt, niets dan eene compefitie is, dewyl 'er eene zo groote hoeveelheid in Europa van gebruikt wordt, en de echte zelfs in China, alwaar deszelfs uitvoer zeer ftreng verbooden is, tegen Zilver opgewogen wordt. Behalven de reeds bygebragte kentekenen onderfcheidt men ook den Muscus naar de plaats , van waar hy vervoerd is. Die uit China, Tonquin, (Mofchus Orientalis five Tunquineri' fis) en Bengaaien komt is de beste, en reeds van buiten is hy kenbaar door zyne bruine verwe , en door de korte en weinige hairen, waarmede hy bedekt is. De reuk van deeze foort is ongelyk fterk er en doordringender, en ze is ook veel hooger in prys dan de Siberifche of Rusfifche (Mofchus Moscoviticus) waar van het hair op den Bal wit is. De Muscus moet in weltoegellooten Vaatwerk of Glaazen bewaard worden , anderzints verliest dezelve veel van zyne kragt. De zuiverfte Wyngeest berooft denzelven geheel van zyne geur, gelyk ook water, 't welk 'er wordt overgehaald. Van geenerlei vocht wordt hy volkomen opgelost." Wy hoopen, dat de Vertaaler, die zoo veel bevoegdheid tot dezen taak aan den dag legt, ook het tweede Deel, waarin de verfchillende pharmaceutifche Bewer- kin-  K. G. HAGEN, LEERBOEK. 575 kingen, en de onderfcheide Bereidingen zelve, behandeld worden, op eene even zoo wei uitgevoerde wyze eerlang; moge in het licht brengen. Burgerlyke en Handelkundige Gefchiedenis van de Engelfclie Volkplantingen in de West-Indien. Door bryan edwards Schildkn. Eerfte Deel. Uit het Engelsch. Te Haerlem V £' L°os->cs» x?94. Ln êr- 8vo. 194 bl., behalven üe Voorreden. Schoon wy, door een zamenloop van omftandigheden. het oordeelkundigs! Maandwerk, 't geen in Engeland uitkomt, the Monthly Revier, doorgaans vry laat krvaen ontvingen wy dat Stukje, waarin 'the History Civil and Commercial of the British Colonies in the West-Indies m den Jaare 1793 uitgekomen, beoordeeld wordt, zeer z? dat wy dié Beoordeeling naauwlyks geleezen hadden , of het bovengemelde Eerfte Deel der Nederduitfche Vertaahnge kwam ons ter hand. De Aankondiging der Vertaahnge herinnerden wy ons ; doch vonden ons verrast door de zo fpoedige uitgave Zo veel wy uit dit Eerfte Deel,'alleen het Eerfte Boek bevattende kunnen oordeelen , hebben onze Engelfche Broeders RecenJenten deezen Letterarbeid op de rechte waarde gefchat als zy , in den aanvang hunner Beoordeehnge , z,ch m deezer voege laaten hooren: „Voor den Wysgeengen en befpiegelenden geest-, die „ een wyduitgeftrekt overzigt neemt van de verloopene „ tydperken, en de trapswyze opklimmingen gadellaat . „waardoor het Menschdom uit een ftaat van Br' „ baarschheid opgevoerd is tot die hoogte in Kunften en „ Weetenfchappen , waartoe het , in de tegenwoordige » feuwe, gekomen is, moet eene Gefchiedenis van de „ Eilanden,die, door derzelver ryke, en wy hadden bvs, kans gezegd onwaardeerbaare, Voortbrengzelen, zo „ veei (*) Tae Monthly Renew for Juny im. Toevallig hadden de Rcviewers hunne Beoordeeling van dit Werk uitgelteldSot deRev fZ.?f!y; d0Cl!' d,°or twee aStereenvolgende Beoordeelingen , met breede untrekzels, te geeven, en een derde te belooven , 1 m, p zy fegc * aat^" weder^ren aan een Schryver van & Mi. edwards uitlleekende verdienften , en vergoeding te fchen„ ken voor dit verwyl.*^ »w6wmuS tc icnen-  58o SRYAN EDWARDS », veel toebrengen aan onze Nationaale Grootheid en ?, Rykdom , een Onderwerp van het hoogfte aanbelang », weezen , en desgelyks voor bykans alle rangen van s, Leezers. —— Wanneer dat Onderwerp nog meer on», zer aandagt waardig gemaakt wordt, door de wyze waar op het is uitgevoerd , door de deftigheid van ftyl, en uitfteekende bekwaamheden des Gefchiedfchry» -., vers, vangt de Beoordeelaar zyne taak aan met een ge5, noegen naar evenredigheid vermeerderd; terwyl de Lee„ zer, by de uiterfte Voldoening, niet kan misfen het gewigtigst Onderwys te bekomen. Zulk eene taak wagt ,, ons; en dit zal de belooning weezen van hem die het „ Werk voorhanden leest. De Schryver fpeurt de onderfcheide voorwerpen, „ welke zich aan hem" agtervolgend opdoen, na, met den „ geest eens Wysgeers, en de onbekrompene denkbeelden van een waar Patriot; by voorkomende gelegenheden ten toon fpreidende de zamengepaarde kundigheden van „ den Natuurkundigen, den Staatsman, en den Koopman. „ De Heer edwards heeft dit Werk ondernomen met het groot voordeel van in Perfoon, geduurende eene menigte van jaaren, in de Landen, welke hy befchryft, gewoond , en naauwkeurig onderzogt te hebben, de s, gefteltenis, de geaartheid en het verftand, der Inwoonderen. Zonder, derhalven, den nuttigen arbeid zyner 9, Voorgangeren in het vak der Gefchiedenisfe te verwerpen, belooft hy zynen Leezeren een meer oorfprong„ lyk Werk, dan tot nog, over dit Onderwerp, het licht 3, ziet; een Werk, gegrond op Gebeurtenis, niet op Be„ fchouwing; op Ondervinding, niet op Bejpiegeling." Wanneer Boekbeoordeelaars, wier lof fcnaars en wier fcherpheid in het aanwyzen van misdagen veelvuldig is, op gemelden trant over een Werk fpreeken , boezemt zulks een gunftig voorgevoelen in. —*— Dan wy leggen onzer Medebroederen Beoordeeling ter zyde, om voorts ons eigen oordeel te gebruiken omtrent het vertaalde gedeelte. Billyk dat wy eerst de Voorreden inzien, om kennis met den Schryver te maaken, en den aart zyns Arbeids in 't algemeen te ontdekken. „ Myne pooging,"dus fpreekt hy zelve, „is: aan den Leezer een gefchiedkundig Verllag mede te deelen van den oorfprong en voortgang van de Vastigheden , door onze eigene [de Engelfche] Natie in de West-Indifche Eilanden gefticht; —— Hunne conftitutioneele inrichtingen,  geschiedenis der west • indien. 5sï gen, inwendig beduur, en Staatkundige Stelzels, omtrent hun vastgehouden, te ontwikkelen. —- De zeden en gefteldheid der tegenwoordige lnwoonders, als onder den invloed van het luclusgeltel, ligging en andere plaatslyke oorzaaken (baande, te befchryven ; m dat gedeelte van myn boek een verbaal van den Africaanjchm Slavenhandel invlegtende, met fommige waarneemingen over het charaéter en den geest der Negers, en aanmerkingen over het itelzel der Siaaverny, dat in onze Colonien plaats heeft - Een uitgebreider verhaal , dan tot nog het licht gezien heeft, te geeven van de Suiker - Eilanden m 't algemeen en van hunne ryke en waardige Croeaeren , Suiker, Indigo, .Koffy en Catfou, in 't byzonder, — Eindelyk de veelvuldige en wydftrekkende tasken van hunnen handel open ie leggen; de betrekking van dezelve op elkander en op de groote belangen, de Manufacluuren, Scheepvaart, Inkomften en Landen van Cr roof. Brittanie, aantoonende. — Deeze, te gelyk met verfcheide zydelingfche onderzoekingen , zyn de Onderwerpen , waaromtrent ik gepoogd heb, nuttige en aangenaame berichten in te zamelen, en aan het algemeen mede te dee en. By de bekentenis, dat derzelver belangrykheid met zal betwist worden, en deeze ziet een ieder, die geen vreemdeling is omtrent de kort aangeduide onderwerpen, beklaan hv zich, dat zyne bekwaamheden niet meer geevenredigd zyn aan de taak, die hy ondernomen heeft. Wy houden dit zyner nederigheid ten goede. Het is ons, in het doorleezen van dit Deel, voorgekomen, dat hy geen te zwaaren last voor zyne fcho'uderen op zich genomen ^Dan, eer de Heer edwards tot de zuivere Staat- en Handelkundige Onderzoekingen toetreedt, ,, waagt hy het , 't oog terug te liaan op de plaats en gefteltems van de ,. West-Indifche Eilanden, toen zy eerst door colum! bus ontdekt werdenen poogt de meest uitfteekende trekken in het Charaéter en den geest van hunne oude Bewoonders af te fcbetzen. Tot een onderzoek van dien aarr kwam hy niet alleen met het oogmerk om gelykvormigheid aan zyn werk te geeven; maar ook, om dat hy, veele jaaren zich opgehouden heboende in de Landen van welke hy fchryft, zich vermeet te denken , dat hy eenigzins beter bevoegd is om te oordeelen over den invloed van het luchtsgeftel en de ligging op de gefteltems van den aart en de verftanden hunner bewoonlett. Ï794. no. 13. Ql ders,  58a ervan edwards ders, dan veele van de Schryvers, welke, verftooken van dat voordeel,, het ondernomen hebben ftelzels zamen te flanfen, en belluiten over dit onderwerp te maaken. Tot het maaken van deeze aanmerkingen kreeg hy aanleiding door de befpiegelingen van den fleer buffon en ! J andere Franfche Theoristen, aangaande den ftaat en het '\ Chara&er der Americaanfche Volken; door hem, en nog meer door den Schryver der Recherches Philofophiques fur les 'Americains, zo laag gefteld, als of zy Ichepzels waren van geene betekenis in het Boek der Natuur, of ei- \ genlyfc geen Menfchen, maar weezens van eèn tweeden èn ondergefchikten rang in de ry der fchepping. Ten aanziene van robertsoN voegt hy 'er nevens: Schoon ,, deeze onze eigene geleerde Gefchiedfchryver veel te ' „ verligt is, om deeze gevoelens in de volkomenfte uit- I „ gellrektheid aan te neemen, die, in de daad, niet zon- j ,, der verontwaardiging kunnen geleezen worden , is het ; ,, egrer onmogelyk te ontkennen , dat zy eenigermaate invloed gehad hebben op zyne waardeering van het „ Americaansch CharacTrer." Dit zegt hy niet alleen, \ maar bewyst het door voorbeelden, die in de Voorreden zelve moeten geleezen worden. Terwyl hy in dit Deel j buffon's,de pauw's , rouertson's en den Abt raynal's misflagen op veele plaatzen met den vinger aanwyst, en de eer der Menschlyke Natuure handhaaft. Wat de andere Afdeelingen van zyn Werk aangaat , denkt hy, ,, dat ze goeddeels nieuw zullen zyn voor de meeste zyner Leezers. Nimmer heeft by eenig Boek gezien , dat zelfs voorgeeft een beknopt en genoeg- ] zaam verflag van den oorfprong en voortgang van on',, ze Natienaale Bezittingen in de deelen tusfchen den j „ keerkring van America op te leveren. Het Stelzel van | ,, Landbouw , in de West-Indien in gebruik , is meestal ,, zo onbekend aan het Volk in Groot-Brittanje, als die I „ van Japan.'" Wat hy van den Slaavenhandel, en de daarmede gepaard 1 gaande omftandigheden, zegt, verfchilt, volgens zyne be- | kentenis , ,, weezenlyk veel van 't geen over dit onder- I ,, werp gezegd is. Doch heeft ten minften dit voordeel, I dat het grootfte deel zyner waarneemingen gegrond is I op perfoonlyke kennis en daadlyke ondervinding ; en 1 wat betreft de zeden en hoedanigheden der gebooren I Africaanen, als onderfcheiden door nationaale kleeding I „ en chaiacteristike trekken, durft hy denken , dat zyne I ?> aan- I  geschiedenis der west-indien. 583 „ aanmerkingen beide nieuw en belangryk zyn." —„Met „ die alles," en deeze betuiging doet veel af, „ is zyn eerfte voorwerp Waarheid en geen Nieuwheid." Vroegere Schryvers heeft hy moeten raadpleegen ; en hier van met oordeel gebruik gemaakt. Dan liever zogt hy hulp by leevende Perfoonen dan by Gefchriften, wanneer zyne eigene bronnen gebrekkig waren. Tot zyn geluk hadt hy kennis gemaakt met Mannen, tot welken, uit hoofde hunner plaatslyke, en voor den Koophandel belangryke, kundigheden , de Engelfche Staatsmannen en Raadsheeren zich zouden mogen begeeven ter onderfteuning van hun eigen crediet, en tot voordeel van het algemeen. Zyne fchuldpligtige dankbaarheid legt by af aan edward long, Schildk., den Schryver van de Gefchiedenis van Jamaica, die hem, wat dit Eiland betrof, allen byltand boodt; aan thomas campbell, Schildk., die hem een groot deel der ftoffe verzorgde voor de Gefchiedenis van Grenada ; aan john braithwaite en alexander. douglas, Schildk. , voor 't geen zy hem verfchaften, Barbados en St. Christophorus betreffende; aan benjamin vaughan en georgü hibbert, Schildk. en Kooplieden te Londen , voor veele uitfteekende en belangryke aanmerkingen , welke hem eindelyk in ltaat gefteld hebben om de Handelkundige onderzoekingen na te zien , met eene maate van genoegzaamheid , welke hy wanhoopte ten dien tyde te zullen verkrygen; zynde wel verzekerd, dat dit gedeelte zyns Werks, om veele redenen, meest aan berisping zou onderhevig zyn. Zo toegerust, zo geholpen, heeft hy de pen ter vervaardiging van dit Werk , voor den Wysgeer en den Koopman hoogst belangryk, opgevat. Hoe hy het volvoerd hebbe naar het oordeel zyner Landgenooten, kan blyken uit het getuigenis der Heeren , die, het geheele oorfpronglyke Werk geleezen hebbende, 'er een zo voordeelig getuigenis van gaven, als wy in den aanvange deezer Aankondiginge vermeld hebben. Wy moeten den Hoofdinhoud des Eerften Boeks, 't geen dit Deel der- Vertaahnge beflaat, opgeeven. Het voert ten Opfchrift: Een algemeen overzigt over den alouden Staat en Inwoonders der Engelfche Volkplantingen in de West-Indien; het is onderlcheiden in vier Hoofdftukken. Het I. Aardrykskundige Verdeeling. Naam. Lucht' Jlreek. Zee~ en Landwind. Schoonheid en byzonderheid van Qq 2 het  58+ BRYAN EDWARDS het Groeiend en Dierenryk. Pragt en verheevenheid vaii de Bergen: bedenkingen over hunnen oorfprong, enz. — Het II. Van de Caraïbes , of de oude Inwoonden van de loef* waardfche Eilanden. Oorfprong. Zwaarigheden betreffende eene naauwkeurige naafpeuring van hun character. Een verhaal van zodanige byzonderheden ah meest betwist zyn nopens hunne Zeden en Manieren , Perfoonen en Huislyke Gewoonten, Opvoeding hunner Kinderen, Kunjten, Manufacïuuren en Landbejtuur, Godsdienftige Plegtigheden, Begraafenisfen, enz. Eenige aanmerkingen uit het geheel afgeleid. liet III. Van de Inboorelmgen van Hispaniola. Cuba, Jamaica en Portorico. Hun Oorfprong. Getal. Perfoonen. Geest en Gefteldheid. Beftuur en Godsdienst. Gemengde Aanmerkingen, betreffende hunne Kunften, Handwerken en Landbouw. Wreedheid der Spanjaarden, enz. — Het IV. Landdieren tot voedzel dienende. Visfchen. Wild Gevogelte. Indiaanfche wyze van Visfchen en Vogelen te vangen. Eetbaare Planten, enz. — By het Eerfte Boek is een gewiatig Aanhangzel, behelzende eenige Waarneemingen over den Oorfprong der Caraïben. De breede opgave van des Schryvers oogmerk en plan, welke wy gepast en noodig keurden, by de Aankondiging des Eerften Deels van een Werk, 't welk uit eenige Deelen beftaan zal, belet ons tegenwoordig uit hetzelve Proeven op te geeven, den daar aan gegeeven lof flaavende. Wy verzekeren onze Leezers , dat dit Werk een Vertaaler heeft aangetroffen , die het oorfpronglyke eer aandoet, in taal en ftyl hetzelve op zyde ftreevende, en bovenal gelukkig in het fchilderagtiae , waarin de Heer edwards zo zeer uitfteekt, te treffen. Hiervan hadden wy eerst ten oogmerke ten vooibcelde by te brengen, wat wy in het 1 Hoofdft. ontmoeten van de fchoonheid deezer Eilanden, doch het is te omflagtig; wy bepaalen ons tot de grootfte en verfcbriklykfte voorwerpen der onbezielde natuur. ,, Het is," dus fchildert hy dezelve, ,, inde grootheid, uitgellrektheid en hoogte van de Bergen der Nieuwe Wereld, dat de Almagt de won„ deren van zyn Alvermogen ten duidelykften heeft aan ,, den dag gelegd. Die van Zuid - America worden on* ,, derfteld byna tweemaal de hoogte van de hoogfte in het oude halfrond te bereiken, en zelfs onder den eve„ naar zyn hunne toppen met eeuwigen fneeuw bekleed. ,, By deeze verbia'zende gevaarten kunnen de hoogfte „ toppen van de rseest verhsven bergen der West-Indi. u Me  GESCHIEDENIS DER WEST-INDIEN. 583 s, fche Eilanden niet vergeleken worden; fommige egter „ van deezen ryzen niet te min tot eene ontzettende hoogte, en zyn onder de eerfte voorwerpen, die de „ aandagt van den reiziger vestigen. De Bergen van Hispaniola in 't byzonder, wier golvende kruinen op 3, een afftand van dertig mylen in Zee ontdekt worden , „ ver boven de wolken met eene verftommende heerlyk,, heid opryzende ; en de blaauwe bergtoppen van Jaj, maica zyn, zo ,'erre ik weete, nimmer geheel bezogr. Noch de nieuwsgierigheid, noch de geldzugt, hebben „ het tot dus verre gewaagd het toppunt van deeze verheven ftreeken te beklimmen. Op zodanige van de» zelve, als bezogt zyn, heeft men bevonden, dat de natuur eene geheel nieuwe fchepping heeft willen lïich,, ten. Daar 'er de luchtltreek verandert, worden 'er „ ook boomen, vogelen en infecten waargenomen , die ,, mede verfchillen van die, welke wy beneden ontdeks, ken. Eenen aanfchouwer, die hier aan niet gewoon is, ,, van deeze hoogte naar beneden ziende, fchynt het ge„ heele tooneel een toverfpel. Het eerfte voorwerp dat „ de oogen treft, by het aanbreeken van den dag, is eene groote uitgeflrekte damp, de geheele oppervlakte der valleijen bedekkende. Daar de grenzen van het ,, Eiland volkomen afgefcheiden en zigtbaar omfchreeven „ zyn? heeft het Eiland als dan de treffendfte gelykheid na een groote uitgeftrektheid waters,wyl de Bergen zo „ veele Eilanden in het midden van een fciioon Meir gelyken. De Zon in kragt winnende, verandert het 'tafe,, reel. De hangende dampen ftygen opwaards en ver„ fmelten in de lucht, alle de fchoonheden der natuur, „ en de zegepraalen der menschlyke vlyt, vertoonende, verhoogd en opgeluisterd door den vollen glans der zon onder den keerkring. —— In het evennagts jaargety „ vertoonen zich gewoonlyk tooneelen van nog grooter „ luister; want, daar alles kalm en fchoon is in de hoogere gewesten , worden 'er beneden wolken gezien „ langs de zyden der Bergen , als vast famengepakte „ lichaamen heendry vende, tot dat zy, door opeenflape, ling, al zwaarderen zwaarder wordende, ten laatlten, „ in groote ftroomen waters, in de vlakten nederftorten. ;, Het geluid van het onweder wordt door deri aanfchou| wer boven duidelyk gehoord; de blikfem veraf zynde, 1 ziet hy de donkerheid door zyne ftraalen verlichten; terQl 3 S3 wy^  586 bryan edwards, geschiedenis. „ wyl de donder, in duizend echos herhaald, ver beneden zyne voeten klaatert." De Vertaaler belooft, in een kort Voorbericht, dat by een der volgende Deelen de Kaarten van de West-Indifche Bezittingen, die in het oorfpronglyke gevonden worden, het licht zullen zien. Met hem twyfelen wy niet, of de zindelykheid der Uitgave zal aan allen , die dezelve voor een aangenaam toevoegzei vau een Werk houden, niet onaangenaam zyn. Wy zien het vervolg deezes Arbeids , zo wel voegende by robertson's Iterk getrokkene Befchryving van America , met verlangen te gemoete. Waarneemingen en Aanmerkingen, aangetekend geduurende eene Reize naar de Eilanden Teneriffe, Amfterdam, Ma~ rias - Eüanden by van Diemensland , Ötaheite, de Sandwich - Eilanden , Owhyhee , de Vosjen-Eilanden op de Noordwestkust van America , Tinian, en van daar na Canton , in het Brigantynfchip de mercuuius , onder Bevel van john henry cox, Schildknaap. Uitgegeeven door oeorge mortimer , Luitenant onder de Zeetroepen. Uit het Engelsch vertaald door j. d. pasteur. Te Leyden by A. en J. Honkoop, 1793. In gr. 8vo. 132 bl. TT^en Dagverhaal eener Scheepsreize, door den Heer cox, JlL deels uit nieuwsgierigheid, deels om den Pelteryhandel op de Noordwestkust van America te dryven, ondernomen, in February 1780 aangevangen, en tot Canton, in China, op den 1 Jan. 1790 gebragt, met eenen omweg, op welken zy de, op den Tytel vermelde, Eilanden en Kusten aandeeden. Verwonderen zich de Leezers, vraagen zy tot wat oogmerk zy zulk een omweg na de plaats hunner beftemming namen ? kunnen zy niet begrypen, welke reden de Reizigers hadden om na Oonolaska te gaao. Tot antwoord berigt de Luitenant mortimer , in eene korte Voorreden; „dat hy niet ten vollen bewust is , , welke beweegredenen Capitein cox hadde voor 't geen \, hy deedt; maar alleen van hem verftaan hadt, dat, naardien hy noodzaaklyk na China moest, hy liever ' verkoos in zyn eigen Schip de reis te doen, dan met eenen Oost-Indischvaarder; voornaamlyk om dat hy zeer  g. biortimer's reize. 587 zeer verlangde , om de Eilanden in de Zuidzee te be„ zoeken, en hy was vry zeker dat de verwagting van „ den Heer cox- geenzins groot was, dat hy, in dit jaar„ getyde, eenigen handel op den kust zou dryven: naar„ dien hy wel wist, dat hy veel te laat zou komen; „ maar dat hy wenschte vroeg in China te Zyn, om, „ met het volgend jaargetyde , ten behoorelyken tyde, „ na de Noordwestkust te fteyenen." Wat het Dagverhaal zelve betreft , is het, gelyk alle Dagverhaaleh yari dien aart, opgevuld met veele fcheepsbyzonder- en kleinigheden , die voor den Schryver van gewigt mogten weezen ; doch by weinige Leezers iets weegen, en eer verveelen dan genoegen fchenken. Uitvoeriger berigten , dan deeze .Waarneemingen en Aanmerkingen opleveren, hebben wy reeds van de Plaatzen. en Kusten, waar over dezelve loopen, dat van de Maria Eilanden uitgezonderd ; deeze zullen den nieuwsgierigen zeker genoegen verfchaffen, en wyzen wy hem tot het Werkje zelve; dewyl de overneeming voor ons beftek te lang is. Volgens den Heer mortimer, „ heeft deeze Reis van 9, cox verfcheide nuttige oogmerken bevorderd, en mis», fchien in niets meer dan in het onderzoeken van het j, Eiland Amfterdam; want men heeft hem reeds verze„ kerd, dat het berigt omtrent dat Eiland, in zyne Reis „ vervat , eenige vermogende Kooplieden heeft aange,, fpoord, om Schepen uit te rusten om Robben te gaan flaan , en tot de Walvischvangst in deszelfs nabuur„ fchap; en twyfelt hy zeer weinig aan den goeden uit,, flag van deeze onderneeming; naardien men onderftelt dat op het nabyliggend Eiland Si. Paulus ook zulk „ eene menigte dier Zeedieren gevonden wordt." Wy zullen, wat hy van dit Eiland zegt, plaatzen, 't geen ons teffens zynen fchryftrant zal toonen. — „ Den ,, negen-en-twintigften Mey, ten half twee uuren naa den middag, zagen wy het, Eiland Amfterdam Noordoost ,, ten Oosten van ons , en des avonds ten half negen uuren ankerden wy, met ons beste tui-anker, aan de Oosrzyde van het Eiland, op een-en-twintig vademen Water, zwart zand, omtrent eene myl van den Wal. „ Naardien de Mercurius , naar alle waarfcbynlykheid , „ het eerfte Engelsch Schhp is, dat ooit by dit Eiland ,, geankerd is, zal het den nieuwsgierigen Leezer mis„ fchien niet onaangenaam zyn, dat ik eene byzondere Q q 4 „ be-  583 e. siortimer's befchryving van 't zelve geeve. Het eenigst berigt» „ dat ik van het Eiland Amfterdam heb kunnen bekomen, is geweest in de Uitleggingen van den Heer dal„ RY&ipLit van zyne Kaarten van Havenen, enz. in welke „ een kort uittrekzel is van eenen vlaming, eenen Hollan* ,, der, die het in het Jaar 1697 bezogt heeft. Dit berigt, „ fchoon kort, is vry naauwkeurig (*). ,, Den dertigften , des morgens, voer ik met den Heer „ cox naar den Wal. Wy landden in een groote baai, „ of liever kom, welke door de omliggende bergen ge» ,, vormd, en door dezelve volkomen tegen den wind be- fchut, wierd. Volgens vlaming was 'er geene opening }, uit Zee in deeze kom in zynen tyd; doch thans is „ 'er een eag Kanaal, door welk een bank ligt, waarop ,, wy in 't invaaren (tooteden ; doch eenigen van ons „ Volk uit de floep fprhigende, trokken dezelve 'er ge,, maklyk over ; dit kan egter niet altoos gefchieden, ge- lyk ik zedert ondervonden heb; want met onzen Der„ denwaak aan wal gaande, ltooteden wy weder, en de 3, golf met groot geweld over de bank breekende, was de boot terftond gevuld; zo dat wy haar niet dan met! moeite redden konden, • „ By ons eerfte landden vonden wy het ftrand met i, zulk eene menigte van Zeehonden bedekt, dat wy ge- noodzaakt waren dezelve te verdryven, voor wy uit de ,, boot kwamen; daar waren ook verfcheide Zee - leeuwen, ., of Zee - Wolven, van een alleroutzagchlykfte grootte en' ,, van een verfchriklyk aanzien, onder; wy maaten eeaen 3, derzelven, 'en bevonden hem een - en • twintig voeten lang, en ten naasten by zoo veel in den omtrek heb- a, ben- (*) De vertaaler maakt hier de volgende aanmerking: „Men „ vindt ook een kort berigt van het Eiland Amfterdam, in de „ Reize van abel tasman, Hist. Bcfchr. der Reizen, D.XVI11, „ in welk Deel ook het berigt van vlamixc te vinden is; dpch, ,, het komt my allervvaarfchynlykst voor , da; de Reiziger her, „ Eiland St. Paulus voor het Eiland Amfterdam heeft aange- zien, en het is niet te verwonderen, dat de Schryver deeze „ dwaaling niet bemerkt heeft zou hy omtrent het Eiland ,, geen ander bergt gezien heeft, dan een uittrekzel uit de „ Reis van vlaming. Het gezigt, dat hy in het oorfprong,, lyke vau de kust in Plaat geeft , met het gezigt van het ,, Eiland St. Paulus in het aangehaalde Werk Yergelykeade 5, „ zal inea myne gisfing- gegrond vinden."  REIZE. 589 bende. Deeze Dieren zyn vuil wit van kleur of fteenkleurig, zeer onfchadelyk, en zo log en lui dat zy zich niet bewoogen , als wy hen naderden, ten zy zy aangetast wierden, wanneer zy naar Zee weeken met open fmoel en hunne koppen fchuddende; doch zonder „ eenig geluid te maaken. Sommigen waren zeer moeilyk ,, te dooden; want, fchoon zy verfcheiden Snaphaanko„ gels in hunne koppen en keelen ontvangen hadden, en ,, op verfcheide plaat zen van hun lyf met halve pieken „ gewond waren , zo dat het bloed hun uit het lyf ,, ftroomde, vonden zy egter nog middel om in de Zee te ontfnappen ; een derzelver werd, egter, met den „ eerften fchoot en een enkelen kogel gedood; ik denk dat de kogel in de hersfenen is doorgedrongen. De Zee-leeuwen gelyken veel naar Robben, in gedaante, „ en zyn, even als zy, met vier pooten of vinnen voor„ zien, van welke zy de twee agterfte zomtyds opge* „ rigt draagen, wanneer zy naar eenen ftaart gelyken. „ In de kom, die zo effen als een vyver en in het ,, midden dertig vademen diep is , is eene groote ver,, fcheidenheid van verfchillende foorten van visch, voor,, namelyk fchoone roode baars of rots-visch , die al„ lerïekkersr. van fmaak is , van welke wy verfcheiden „ vongen , en in weinig minuuten kookten in eenige heete bronnen, welke wy digt aan den oever van de kom „ vonden, zoo dat men te gelyk den eenen voet in koud en den anderen in brandheet water kan zetten. Van deezen visch, op de verhaalde wyze klaar gemaakt, „ aten de lieer cox, ik, en verfcheidene van ons Volk, „ en wanneer zy naderhand naar wal gezonden wierden „ om Robben te dooden, hadden zy zich flegts van eene vischlyn, bifchuit en water, te voorzien om eenen uitmuntenden maaltyd te doen. Wy ftaaken den Ther„ mometer in eene van deeze heete bronnen, en hy rees „ byna in een oogenblik tot honderd vyf - en • tachtig en „ eene halve graaden. ,, Het geheele Eiland , dat omtrent vier mylen om,, treks heeft, is met een foort van grof gras of riet bedekt , dat eene goede fchuilplaats voor de Robben „ verleent. In het boven aangehaalde berigt van den „ Hollander, zegt hy, dat 'er zoet water op de toppen „ der bergen is; of dit waar zy of niet kan ik niet zeggen ; naardien wy niet in ftaat waren dezelve te be3, klimmen, wegens hunne fteilte en de lengte van het Q<3 5 „ riet;  50O G. MOR TI MEIl'S „ riet; en wy konden geene in deeze ftreeken vinden, die beklimbajr waren. Wy vonden , door verfcheide herhaalde waarneemiu„ gen, dit Eiland te leggen op de Zuidlyke breedte van „ acht-en-dertig Graaden en drie-en-veertig minuuten ; deszelfs lengte vonden wy te zyn, acht - en-zeventig „ graaden , dertien minuuten. De Thermometer ftondc „ eens op vyf-en-veertig graaden, en, geduurende het „ overige van ons verblyf aldaar , van vyf - en veertig tot vier-en- vyftig graaden. De bank, op welke wy ge„ ankerd waren, ftrekt langs de geheele lengte van de Oostzyde van het Eiland, en krielt van zJulk een over- vloed van visch van verfchillende foort, dat wy in den „ tyd van een half uur zoo veel konden vangen als voor „ al het Scheepsvolk , voor verfcheide maaltyden , kon „ dienen ; zy waren zoo gulzig dat het aas niet in 't „ water was of zy beeten toe, en dikwyls haalden wy „ 'er twee te gelyk op, elk van acht of negen ponden „ zwaarte. • . ,, Toen het 's morgens vroeg eens zeer helder was, „ onderfcheidden wy duidelyk van het halfdek het Eiland 9, St. Paulus in het Noord-Noord-Oosten, op zeventien „ mylen afftands (*)." < Zy vonden zich eens genoodzaakt by een fterke koelte uit het Noord-Oosten het anker te kappen; welks weder zoeken en vinden voor ons te breed befchreeven wordt; dan zy kwamen 'er weder, en lieten, ter plaatze waar zy geland waren , een vlesch , met een fteenhoop omringd,, waarin zy een ftuk perkement gedaan hadden; met den naam van het Schip, dien van'deszelfs Bevelhebber , de dagtekening, enz. op hetzelve gefchreéven, ten gedenkteken dat zy het bezogt hadden. „ Wy bekwamen omtrent duizend Robben vellen van J} zeer uitmuntende hoedanigheid , terwyl wy ons aan ,, het Eiland Amfterdam ophielden, behalven verfcheide 5, vaten goede traan tot ons gebruik. „ Daar zou misfchien goed voordeel te haaien zyn met ,, een Schip naar het Eiland Amfterdam uit te rusten, ,j om Robbenvellen en Oiie te verzamelen. Daar zou ,, aan den wal eene loots kunnen opgerigr worden om „ de (*) Dit zal dan, merkt de virtaaler op, het Eiland Amfterdam geweest zyn.  reize. 59- de traan van de Robben en Zee-wolven te kooken, ,, die in overvloed en uitmuntend goed te bekomen zoude zyn. Het zou ook goed zyn., dat men zich voorzage van het noodige gereedfchap oin Walvisfchen te vangen, naardien wy, geduurende onp verblyf aan het ,, Eiland, eene menigte van Walvisfcben zagen van de ,, foort die men Cachelotten noemt. Het Schip zou dan na China kunnen ftevenen , daar de vellen en de traan waarfchynlyk eene goede markt zouden vinden. Want, „ fchoon de Chinsezen veel tegen traan hebben, feheen „ egter het monfter, dat wy hun van Robben - traan brag,, ten, hun zeer wel aan te ftaan, en zy zouden 'er onge„ twyfeld eenen zeer goeden prys voor betaalen. En, in de daad, de traan, die wy bekwamen, was zeer goed, zeer helder, en hadt naauwlyks eenige reuk, zy was ten minften geheel vry van dien garftigen ftank van Walvisch-traan." Wy kunnen niet voorby uit dit Reisboek nog op te tekenen, dat zy op Owhyhee, het Eihnd, waar de groote cook zo ongelukkig zyn leeven eindigde, van de Inboorelingen verfcheide Legpenningen bekwamen, eenige al» gefchenken, andere door inkoopen; deeze Penningen war ren hun gelaaten door de Amerihaanen , en waren uitgedeeld onder hen en het volk van de verfchillende plaatzen, die door de Columbia en de Washington, twee Schepen , dei. Vereenigde Staaten toebehoorende, en in de Peltery Eilanden op de Noordwestkust van America behoorende , bezogt waren. Deeze Penningen, van Piauter gemaakt, hadden omtrent de grootte van een Engelsen, Kroonftuk, en waren zeer net geftempeld. Aan de eene zyde met de afbeelding der beide Schepen , en een Engelsch omfchrift, 't welk op deezen zin nederkwam: De Columbia en de Washington , onder het bevel van j. KENDRiCH. Aan de andere zyde werd dit omfchrift dus vervolgd : Te Boston in Noord-America uitgerust na den Stillen Oceaan ; en in het midden, Door j. barrel, s. brown, c. balfinch, j. DARBY, c. hatch, j. m. pintard 1787. ,, Deeze Penningen fchynen op ,, die verfchillende plaatzen , die de Americaanen aau„ deeden, gelaaten te zyn, met inzigt om de eerlte Reis ,, van dien aart te gedenken, die door hen ondernomen was , en om die den Inboorelingen in het geheugen te „ prenten; het welk, naar myne gedagten, eene zeer goe- „ de  59*- <'.• mortimer's reize. s, de handelwyze is , wel waardig de naarvolging van „ alle toekomende Zeevaarders, die op ontdekkingsreizen mogen gezonden worden." Stukken voor de Vaderlandfche Historie , uit de Verzameling van Mr. g. van hasselt. Tweede Deel. Te Arnhem en te Amflerdam by W. Troost en Zoon en T. Ailart. In gr. ttvo. 373 bl. Omtrent dit Tweede Deel deezer oude Oorfpronglyke Stukken , hebben wy onze Leezers te rug te wyzen tot het Verflag van het Eerfte, om hun te onderrigten wat zy daar in te wagten hebben' (*)• De oorfpronglyke Stukken, in dit Deel gegeeven, betreffen Gelderland in de dagen des Hertogs van alva, van welken geesfel onzes Lands, wiens Naam alleen nog ichrik baart, vinden wy hier veele Brieven, als mede van gilles van berlaymont «1 Van alva's Opvolger l. de requesens , en veelen die deezen , in het verdrukken der Landzaaten, ten dienfte ftonden. Wien het lust vau Verbeurtverklaaringen van Goederen, van het Hechten van Huizen, van het doemen, blaaken, branden en moorddaadig ombrengen, te leezen, kan hier in de eigene taal der Vryheids-vyanden zelve te recht raaken. Ophelderende Aanmerkingen , omtrent Perfoonen en Zaaken, treffen wy aan den voet der bladzyden aan: als by voorbeeld. „ De Broer van gilles van berlay9i mont hiette lancelot, en daarom by pontanus, la- deslaus. Sligtenhorst berispt pontanus daar over „ in zyn XIV B. bl. 525; meenende, denkelyk om dat „ lancelot hem niet bekend was, dat pontanus ^eoi,, dius en niet ladeslaus hadt moeten zeggen. Doch „ die berisping was faut, en ftondt minder wel aan ie- mand, die carel van brimeu, [ook by p. c. hooft „ en e. van meteren kwalyk van brimen, en op fol. ,, 72 vfo. van bremen gefchreéven,] telkens van bri„ nen noemt, en den Griflier thomas roos, timon ; die bl. 553, ten opzigte van strada en thuanus, ,, zeide, hoe vitium tam pronomina [quam nomina nostra- tium (*) Zie onze Algem. Vaderl. Letteroef. voor 't Taar i?02. ïfte St. bl. 197-  3. VAN hasselt, stukken voor de vad. hist. 593 „ tium perper am exprimendi vel detorquendi, exteris ple* „ risque & inter hos etiam flonntisfimo Scriptori thuano admodum familiare. Wy zullen in 't vervolg Brie- . ,, ven van lancelot aantreffen." Wegens den tyd der voorgenomene Bouwing eens Kasteels te Arnhem, treffen wy, by eenen Brieve , door den Hertog van alva, te Brusfel, den 25 Mey des Jaars MDLXXl, gefchreéven, deeze opheldering aan; „ En „ dus dwaeft p. p,or in zyn IV B. fof. 176, met voor %, den aenvang van dit Kasteel, het Jaer ij6y, op te geeven. Het Casteel dat hy aldaer wilde maecken is 00c ,, datelyc ontworpen door den Marquis de Vitello ende den „ Ingenieur Pachieco naer het fatfoen van het Antwerp- „ Jche Casteel dan is eerst aengevangen te maecken ,, in't naer-volgende jaer van 15Ó0. Fam. strada geeft „ nog een jaar vroeger voor den opbouw van dit Kasteel „ op. Zie Dec. 1, Lib. VII." By gelegenheid des Bekendmaakings Briefs van requïsens , dat hy tot Opvolger van alva benoemd was, vinden wy deeze charaéterfchetzende oude aantekening: „reque,, sens , non ut moderatiore uteretur imperio fed paulo tec„ tius vestigiis tyrannicis Albani injifteret, propofitumque „ urgeret a Rege Hispaniarum misfus erat. Dus leezen „ wy in bet Breve Chronicon Ar£loce Partis Germanice êf „ Vicmarum Gentium ab anno MDLXXXl usque ad „ MDLXXXVII, p. 21 , 22. Een Werk, 't welk wy voornaamlyk aannaaien om daar mede onze Historie„ fchryvers bekend te maaken. Het is eenQuartyn; my„ ne uitgave is van 1587. zonder naam of plaats, doch „ daar is nog eene vroegere." Ten aanziene van alva's gedrag naa de overgifte der Landvoogdye aan requesens en diens lot naa zyne wederkomfle in Spanje , luidt eene Aantekening : „ Alva .,, de Landvoogdye aan requesens hebbende overge„ draegen, verliet daerop daedlyk de Nederlanden niet, ,, maer hield zich by vervolg (volgens het fcbryven van „ yiGLius aen joach. hopper: Ep. CCXVIl) nog daer in met ongeoorlofde befchikkingen over onbegeevene „ Ampten op, vervroegende de dagtekeningen der Last„ brieven, tot voor den tyd dat hy 't bewind hadt nedergelegd. Zulke zaken verrigt en geene andere meer ,, te beftellen zynde , ging hy weder na Spanje. —— ,, Edoch aldaer niet met de Ongenade van zynen Heer ten *> grave. ——- Alba ging met de ongenade van zynen Heer 3, ten  594 G. VAN HASSELT ,, ten grave: hy hadt met een roekelooze hand in het Re„ gaal van de Kroon getart, door onmiddelyk uit de bron „ der onfterflykheid te fcheppen : zyn zwierige en zeer ,, pragtige woorden uit de vtrtaelde Gefch. van den Af„ val der Vereenigde Nederlanden van de Spaanfche Re„ geering van fred, schiller, D. I. bl. 152, maer die geen Heek houden." Het kan niet misfen of deeze Oirkonden moeten licht verfpreiden op oude Gebruiken., Gegrond is, derhalven, het vertrouwen des Uitgeevers,Awanneer hy by de eerfte van een reeks Brieven, behoorende tot het aflterven van Vrouwe ëLizabeth van Brunswyk. Lunenburg, Hertogin van Gelderen, in den Jaare MDLXXVi, zegt, dat een zeventiental Hakken, daartoe behoorende, ,, al was het alleen,om „ daar uit de Plegtigheden by de oude Begraafenisfen te, leeren kennen, en daar uit dat onderwerp, zo als het ,, van den Heere le francq van derkhëy en zyne voor- gangers wierd behandeld, aan te vullen, niet ondien- (tig zal geoordeeld worden ; nochte voor opheldering ,, van die hoogftaatige Begraafenisfen, welke by vervolg ,, in ons Land, by voorbeeld, van die van Prins willem „ üen I, plaats hadden." By een deezer Brieven ontmoeten wy eene Oudheid- en Taalkundige opheldering ten opzigte van de woorden Tortys en Toorts, welke wy ten Hot deezer Aankondiging nog zullen overneemen. ,, Tortyfen en Toortfen zyn zaa„ ken van dezelve betekenisfe. Toorts komt van Tortys, ,, Tortys en Toorts heet een Fakkel ; Tortys komt a tor- quendo, om dat het pit, het lemmet van de Fakkelen , „ gedraaid word. In het bovenftaaude ftuk en by ver- volg vindt men niet te min het woord Toorts en Tor3, tys by onderfcheiding aangevoerd. Hetverfchil, geloov „ ik, en vergelyk n. huydecoper op m. stoke, III D. bl. 188, dat alleen hierin beflondt, dat de Toortfen ge- j „ draagen wierden, en dat de Tortyfen , daar voor te I „ zwaar zynde , op blakers , voormaals Schottelen ge- I noemu, itonaen. in ae /irnnemicne dtaasreKening van 1 „ 1440 vindt men dit woord Schottelen en SchottelekeertU „Jen, en ik heb die plaats in myn Kronyk, bl. 23, aan„ gevoerd. De Tortyfen (tonden; en daar van daan Stal„ licht, dat is Stand-Staand-licht. Zie huydecop. hier „ boven, kiliaan en my aldaar. Zy Honden te Arnhem by een aanzienlyk Steekfpel , 't geen in 1441 aan een 3J Utrechts in veele opzichten ten voorbeeld ltrekte , (k. ,, jbur-  stukken voor 0e vad. historie. 595 burman's Utr. Jaarb.f) en die wyfe waren ook ,, by 't Gevegt vau den Bun Chevalier Mesfire jacques ,, de lalain, dat hy met den Siciliaan jean de boni„ face hieldt, Torches allumées. Zie george chastel- lain , Chap. XXVIII. Over het gebruik van het „ draagen der Toortfen wordt in de Aenmerk. op het V D. ,, van de Vaderl. Hist. bl. 47, in een noot, gehandeld." Recht en Praktyk, in Brieven; uitgegeeven door gerrit van der jagt, Burger , Notaris , enz. in de Bever, wyk. Te Haarlem by J. Tetmans , 1794. In 8vo. 219 bl. Wie de Schryver zy van dit Boekdeeltje, st welk op den Tytel ten Zinfpreuk voert: ,, Ongepubliceerde ,, Wetten verbinden niet, al vaar het dat ze door den druk „ waren gemeen gemaakt. Generale Regulen, n. 236" weeten wy niet. Dan de Uitgeever of Verzamelaar, die zeer waarfchynlyk met den Schryver één en dezelfde Ikheid uitmaakt —— wy zeggen zeer waarfchynlyk ontdekt zich, als dezelfde, die, in den Jaare 1775, te Hoorn „ iets hadt uitgegeeven over het Notarisavipt, boven ver„ wagting , misfchien boven verdienften , in een der ,, Maandwerken zeer aangepreezen." Wy Boegen onze Letteroefeningen van dat Jaar na, en vonden in het IV D. 1 St. onzer Hedendaagfche Vaderlandfche Letteroefeningen, bl. 453, de Annotatien , betreffende het Notarisampt ; door 'gerrit van der jagt , ais tamelyk, vermeld; doch die zo zeer ophemelende aanpryzing niet —— misfchien heeft een ander Maandwerk, ons onbekend, hem de maat des lofs voller gemeeten. By die Uitgave hadt hy, om zyne eigene woorden te gebruiken , ,, uit eene onbe„ dagtheid der jeugd , naagelaaten zich nader te oai„ fchryven," dit tragt hy , in een Voorreden aan den Leezer, Landgenoot en Medeburger! thans te voorkomen , en hoe? kortlyk dus. „ De tytel van Burger, hem reeds ,, lang door Burgemeest'eren in de Beverwyk gegeeven, is „ by hem de waardigjte. Naa deeze zeer veel lichts geevende omfchryving, durft hy Leezer, Landgenoot en Medeburger , „ verzekeren, dat deeze Verzameling geene mindere nuttigheid, dan het voorige, zal kunnen te „ wege brengen, zo lang de zaaken in haare tegenwoor- „ di-  59» O. VAN DER JAGT ,, dige gedaante zyn." -—„Veelen," laat hy 'er op vol. gen , „ veelen toch hebben , zedert lang, een afkeer ,, veeier bronnen , waar uit men niet kan nalaaten te „ putten en aan te bieden, op dat aan de behoefte eenig,, zins voldaan wordt. Dit aangebodene dan is maar ten „ deele eigen werk, waar toe de voorgangers, dat men zo fpreeke, echter fcheering en inflag leverden." > Dit is ons zo duister als zyne volgende Verdediging des * Schryvers, ,, dat deeze mogelyk beter zou gedaan heb„ ben, met het Regt en de Praktyk meer onder elkander ,, te mengen." De tytel van dit Boekje is nogthans recht en praktyk, en, wordt 'sUitgeevers wensch vervuld, dan moge het fpreekwoörd, op de rugzyde des Tytels geplaatst: Wagt u voor hem die één Boek geleezen heeft , op hem toepasieiyk zyn, die, met een goed verftand, dit Boekje zal geleezen, meermaalen herleezen, en daarvan ,, een goed gebruik gemaakt hebben." Zo veel van den Uitgeever, en diens veelbeloovenden ophef, vermeld hebbende, moeten wy nu dit Zakwerk, zo noemt het de Beverwykfche Burger, zeker van wegen de beknoptheid, wat nader inzien; althans ééns leezen. Van de XXII Brieven, die eerst voorkomen, behelzen de twee eerfte eenige Gronden der Natuurlyke Regtsgeleerdheid, volgens den Hoogleeraar pestel —— Brokwerk. De twee volgende zyn een elendig geraamte der Verhandelinge van den Heer p. paulus, over de Gelykheid der Menfchen. Om van zo iets, dat men het Roomfche Regt noemt, een denkbeeld te geeven, volgt hy in vier Brieven den Hoogleeraar voet. Den chaos, zo als hier het Roomfche Regt genoemd wordt , vinden wy in deeze vier Brieven niet ontward. Het betert 'er, nogthans, niet aan, als de Schryver met den IX Brief, uit zyne eigene Aantekeningen, het een en ander mededeelt , beftaande in korte Onderrigtingen , veelal van weinig beduidenis, met derzelver Opfchriften. Ons oog viel op dat van Procesfen, en wy vonden het te keurig om 't niet over te neemen. Een Rechtsge,, leerde van de zeventiende Eeuw zeide reeds , het ge„ heele recht is een woeste Zee van oneensheid! Wacht u van Rechtsgedingen of Procesfen! Wilt gy nog iets „ onzer Verzenmaakeren ? daar is 't, „ Schudt  recht en praktyk." S97 '„ Schudt men eens den pleitzak uit, Vol twist en kyveraadje, „ 't Schrift kost al een mooie duit; „ Maar gemeenlyk is 't befluit ■ ■ „ Pieraadje. „ Geenszins behage u het kunjtig kyven , wel het net „ en zinryk fchryven. Ik zegge u niet „ Hoe het pleitrad draait en loopt, „ Hoe men woorden zift en knoopt. „ In 't Jaar 1702 werdt, volgens wagenaar, de Koning „ van Pruis/en voor het Hof van Holland gedaagd. In ,, zaken die fpoed vereifchen, gebruikt men in gansch „ Noordholland of Westfriesland, met bewilliging van den „ Schout, eene vaardige wyze van rechtspleeging, Vlot„ recht genoemd." De Characterfchetzen van Notarisfen in den X Brief, leveren ons, om de verandering, een ïooneeltje van een Notaris met eenen vryhart, die de Ontvanger deezes Briefs, zo de Schryver zegt , „ wel zal onderfcheiden „ van hem , die over de waare Conltitutie gefchreéven heeft." De XI Brief begint. „Nu, myn jonge Vriend, zullen „ wy een aanvang maaken," waar van? Dit blykt by de Stukken, die tot den XXI Brief voortgezet worden, en loopen over Regtszaaken, den Notarisfen voorkomende, in den voorgeplaatften Inhoud aangeduid. Men zal 'er veel in vinden dat men 'er niet verwagtte , onder anderen, een Catalogus van Boeken, enz. enz. enz. De laatfte of XXII Brief behelst een Raadgeeving. Iets van de Historie der Rechten. Over de Hervorming van 't Recht. Wetten in Verzen, Alles oppervlakkig, en dus weinig beduidend. Drie Bylaagen befluiten dit Boeksken. A. voert tot opfchrift, de Engelfche Praclyk , en beftaat in een niet zeer duidelyk verflag van de handelwyze, door de zodanigen te houden, die hier te Lande Engelfche Effeclten bezitten. De Schryver is 'er niet voor, dat onze Landgenooten „ hun geld laaten onder een Volk dat hun Vader,, land onwettig beoorlogd heeft." — B. Byzonderheden in de Manier van Procedeeren, —— welke niet veel oin 't lyf hebben. De Bylage C. die ten opfchrifte voert: Waar aan niet al get.wyfeld en wat niet al quceftieus ge- lett. 1794. no. 13. Rr veest  598 g. van der jagt, f echt ?n praktyk. mest is, beftaat bykans geheel uit het geestige Vertoog des Heeren van effen, te vinden in het Tweede Deel van den Hollandfchen Spefiator, bl. 439; doch door dien Vaderlandfehen Schryver niet gefchreéven ten proeve eener twyfelagtige zaak; maar om de Loosheid eens Advocaats, om Praktyk te winnen, geestig te gispen. vOnze Leezers mogen wy ten flot verzekeren, op het woord des Voorredenaars , „ dat op dit Zakwerk geen s, vervolg te wagten is." Wy beklaagen noch huu , noch onszelven, over deeze aanzegging des Verzamelaars, dien wy gelooven, dat over de Beoordeeling van dit Werkje niet zo zeer in zyn fchik zal weezen, als over die van het vroeger door hem gefchreevene , zo hy anders op onze Beoordeeling , hier boven gemeld, gedoeld hebbe. —— Zou men, naa dit alles, zich wel zeer wagten moeten voor den Man die dit ééne Regt- en Praktyk-Boekje geleezen en herleezen heeft!! Hermakni arntzenii, J. U. D. Gymnafii Goudani Prort&ore, Epistola Critica de quibusdam Pindari Thebani locis, ad virum clarisfimum joannem ruardi, J. U. D. In Academia Groningana Eloq. Ling. Gr. & Lat. & Antiq. Gr. Profesforem Ordinarium. Traject! ad Rhenura, apud B, Wild & J. Altheer, MDCCXCIII, 99 pp. 8vo. m. f. Onder de menigvuldige Romeinfche Dichters , die de Gedichten van homerus vertaald, nagevolgd, of verkort hebben, munt vooral uit de Schryver van het kort begrip der Ilias, dat thans doorgaans op den naam van pindarus den Thebaver (*) pleegt aangehaald te worden. De meest bevoegde Reg» ters (tj hebben aan den maaker van dit Dichtftuk den lof gegeven, dat hy veel vernuft en oordeel toont te bezitten; dac hy van de gebreken der laatere Romeinfche Dichters, gezwollenheid en puntige gekunsteldheid, vry is; dat zyne taal, hoewel niet geheel zonder gebreken , echter meestal zuiver en cierlyk mag genaamd worden ; en dat hy een niet ongelukkig na- (* Wermsdorf beeft, met veel vernuft en geleerdheid, gepoogd te bewyzen , dat rufijs festus avienus de uiaal;er van hetzelve is. (T) Om thans geene Getuigenislen van vroegere Geleerden aan te Iiaa. len, zeugen wy alleen, dat valckenaer de cierlykheid van dit Dichtflrk pryst, Diatr. ai Eurip. rèltq. p. 101, en da: wernsdorf 'er van tchryfr: Sanc p'oëoia illud attente legentibus apparet auctor bono ingenio órjudicio prjeditus, a vi.iis (criptorum fequioris aevi, ut a tumore & acuminum afTeciatioiie, alienus, fermonis vero Latini caüitate & elegamia, tuni ïmiutioce vcmfliorum po^tarum fatis felici laudabilis,  h. arntzhnii, epistola critica. 590 navolger is van vroegere Dichters. Hy verdiende dierhalven de achteloosheid niet, met welke hy meer dan anderhalve eeuw door de Geleerden is behandeld geworden; en men is veel dank verfchuldigd aan die geerien, welken, in onzen leeftyd, hunne vlyt en vermogens ter zuivering van den bedorvenen tekst van dit boekje, en ter opheldering van hetzelve, aangewend hebben. Voornaamelyk is het zederd eenige jaaren vlytig bearbeid geworden door onze Landgenooten, p. bondam, jo. scvjkv der, a. van dorp, jo. van der dussen , en ft. de r00y De geleerde Her zou 'er eene nieuwe uitgaaf van bezorgd hebben, indien zyn te vroege dood dit voornemen niet vernietigd had (*j. Doch het geen deze niet heeft kunnen döea, zal, zoo wy hopen, binnen kort volvoerd worden door den beroemden van kooten, wiens uitgave, gelyk wy vernemen," genoegzaam geheel afgedrukt ligt. De beste uitgave, die wy 'er tot dus verre van hebben, is die vffl wernsdorf f;, wiens aanmerKingui tot herftelling der waare lezing, opheldering van moeilyke plaatzen, en aanwyzing van de navolgisgen van andere Dichters zeer veel hebben bygedragen, en die 'er, by wyze van Voorrede, eene uitmuntende Verhandeltrg voor heeft geplaatst, over den maaker van dit Dichtftuk; over de verfchillende uitgaven van hetzelve , en den arbeid door onderfcheiden geleerden daar aan befteed; over de redenen, waarom men het op naam van pindarus gefteld heeft; over de Latynfche overzetting van homesüs, waar van zich de Dichter, by de vervaardiging van hetzelve, fchynt bediend te hebben; over andere Latynfche Dichters, die homerus vertaald, nagevolgd, of verkort, of met hem dezelfde gebeurtenisfen bezongen hebben, en over hunne fragmenten, enz. Wy rekenden het voor zommige onzer Lezers niet ondienftig, dit algemeener verflag vooraf te zenden; laat ons nu van den arbeid fpreken, door den Heer arntzenius aan dit Dichtftuk befteed. Hy heeft zich. ter verbetering van zynen Schryver, van drie hulpmiddelen bediend; i. van een haudfchrift , dat hy zelf fchynt te bezitten, maar waar van hy volftrekt geen verder naligt geeft ; 2. van de aantekeningen van eenen ongenoemden Geleerden, van welken hy ook niets naders mededeelt, zoo dat wy niet weeten hoe dezelven in zyne handen gekomen zyn , en 3 van een gedeelte der afgedrukte bladen der nieuwe uitgave va» onzen Dichter, die wy van den Heer Vah kooten verwachten. Deze bladen zegt hy, dat hem door de vriendelykheid van den Heer nodell ten gebruike gegeven zyn; maar hy meldt 'er niet by , of dit met medeweeten van de» Heer van kooten gefchied zy, veel min, of deze hem de vryheid * ver- (*~) Zie valckfnaer, op de a. p. (+; In de Poëta latini minaret, T- IV, P. II, Altenb. 1785. Rr 2  600 H. AKKTZSNH, EFTSTOLA CRITICA. verleend hebbe, om een openlyk gebruik van dezelven te maaken , vóór dat zyne uitgave geheel afgedrukt en in het licht verfcheenen was. Wy willen echter hopen, dat de Heer arntzenius hier toe verlof zal gehad hebben, dewyl wy hein anders van onbefcheidenheid niet vry zouden kunnen pleiten. Het bevreemdt ons voorts, dat wy, in dezen geheelen brief, niet éénmaal melding vinden van de uitgave van wernsdohf, •waarvan wy zoo even fpraken. Heeft arntzenius dezelve niet gebruikt? . . Dit kunnen wy byna niet denken, daar het toch zeer onachtzaam of onvoorzichtig wezen zou, zich aan ..de verbetering van eenen Schryver te begeven , zonder de laatfte, zeer bekende en ligt verkrygbaare , uitgave van denzelven, door een zeer beroemd man bezorgd, te raadpleegen. En, heeft hy ze gebruikt, waarom dan toch, in het "jaar 1793 * op verlcheiden .plaatzen , nog verbeteringen , als nieuw , voorgefteld, die wernsdorf, reeds in 1785, in den tekst had laaten drukken (*,>: en waarom dan eenige algemeene aanmerkingen over den Latynfchen Dichter, (,b. v. dat hy doorgaands virgilios en ovidios navolgt; dat hy zomtyds zelfs homerus verlaat, om virgilius te volgen; die we nsdorf reeds zeer goed voorgefteld en bewezen had, nog zoo uitvoerig herhaald V Over het geheel moeten wy zeggen, dat dit boekje maar zeer weinige bladzyden beflaan zou, indien de Schryver alleen zyne eigene, en alleen nieuwe, aanmeiiringen medegedeeld, en in loei communes minder uitgeweid had. Voor het beste van het boekje moet men misfchien houden de aanmerkingen op eenige plaatzen van zommige andere Latynfche Schryvers, die de Schryver hier en daar in het voorbygaan behandelt, als oviorus, i.ucius ampelius, priscianus, enz. Echter zyn ook deze aanmerkingen niet alle nieuw. By voorbeeld, a Qeeitio, voor a Caci filio, by lucius ampelius, cap. XVI, wis reeds door perizoniui verbeterd. . In de plaats van priscianus Periëg. vs. 666, welke de Heer arntzbnios verbetert, p. 52, fchynt de fout niet aan den af. fchryver, maar aan pmsciANbs zei ven, te liggen. Op bl. 15, 16, lezen wy : „ Vi fua non carent, & ad e.\priraendum to a-«5«5 utique accommodata Chryfeidis illa , qtiibus, rapta Brifeïde, Apollinis auxilium , vel mortem fibi mplorat: Quid coluisfe juvat rmM) tua Numina, Delphice, prodest, &c. „ Van waar die misftelling, Chryfeidis voor Chryfs, en Brifeide voor Chryfeide, oorfpronglyk zy, kunnen wy niet zeggen. Voor een gewoonen Letterzetter is zy te geleerd, en voor den Schryver te lomp. <*) Men vergelyke fe. v. de uitgave van wernjdorf met de aantekeningen van onzen Schryver op vs. 6341, 672, 699, 854, 945, enz. Et<  EENIGE EYDRAGEN VOOR GENIE EN MiiNSCHEN-GEVOEL. 6oi Eenige Bydragen voor Genie en Menfchen-gevoel. IHde Stuk. Te Utrecht by G. T. van Paddenburg en Zoon , i/po. In 8vo. 187 bl. Dit derde Stukje van eene verzameling, welke wy aanhoudend met genoegen leezen , is door een toeval langer blyven liggen. Wy achten het echter niet te laat, om 'er melding van te maaken, daar zy verdient aangeprezen, en meer algemeen gelezen te worden. Het behelst twee Verhandelingen . over de Po'ètifche Taal en over de Po'ètifche compofitie van eenige Schilderftukken. —— De Terugroeping, een zedelyk verhaal van meiszner , waar van het eerfte gedeelte in het voorgaande Stukje gegeven was. Hovaardy en Trotschheid, eene Vertelling. Vier Dicluftukjes , Orpheus Myn Bef uit Myn Meisje De Vergenoegde Boer en Liefdeverklaring. < (Veleer (een lykklacht van een' minnaar over zyn meisje). Voorts, onder het opfchrift Mifcella. nea, eenige zedelyke bedenkingen, fabelen, enz. en ein¬ delyk zeven Anecdoten. Ue Verhandeling over de Po'ètifche compofitie van eenige Schilderftukken begint met de biliyke klacht, dat veelen, zelfs onder de fyufte kenners, de fchoone kunften alleen befchouwen van den kaDt van het vergenoegen , dat zy verfchaffea, zonder hunne aandacht te vestigen op het zedelyk nut, dat zy baaren kunnen. De Schryver fpreekt in het byzonder van de heilzaame indrukken, die de . tvaardige voorftelling der Bybelfche Gefchiedenis, door den beitel, het graveeryzer, den etsnaald, of het penceel, op onze harten kan voortbrengen. Hy wil misfchien in het vervolg eenige nog niet bewerkte fituatiënen tydvakken op- , en eenige nieuwe ontwerpen aan de hand gevem. Voor het tegenwoordige bepaalt hy zich tot eene korte beoordeeling van eenige bekende Werken van ra- PHAëL, BENVENUTO GARASALO , ANDREAS LINGI , GAUOENTIO FERRARI, HIERON. MUTIEN, ROMAN ïLLI, FETI, MOLA, A. SACCHI, paul veronf.se , en anderen. Zyne aanmerkingen zyn doorgaans juist. Eéne van dezelven nemen wy gaarne over: „ De Heilige gefchiedenis moet met het diepzinnige der plechtigheid en den ernst der Religie zelfs worden voorgedragen. Waar dezen ontbreken, daar misfen wy, in den besten tekenaar, en den keurigften Schilder, zeer vee! van de ftoutfte en gelukkigfte afbeelding. Die hier niet meer eischt, als 'er gewoonlyk gegeven wordt, die weet niet, waartoe hy geregtigd is, en eert den kunftenaar te weinig , terwyl hy niet genoeg van hem vordert. Is, by voorbeeld, de Criticus niet veel te goedig, die niet volkomen eene geheel andere afbeelding der Rr 3 En-  Ö02 EENIGE BYDRAGEM Engelen verlangt, als wy tot nog toe gezien hebben? D« voofftelling der Engelen, als kindertjes , of als hoofden in de wolken , zyn te verre beneden 'alle beoordeeüng, dan dat ik 'er iets van zou kunnen zeggen : maar waar in beftaan tof de grootere afbeeldingen van deze verhevene Geesten ? Zyn° zy wel iets meer, als Vrouwen met Vleugelsn ? Ik ten minften. tan maar zeer weinige uitzonderingen. Wsren dan de Grieken maar alleen in ftaat, in de hoofden, en in de houdingen vau hunne donderende Jupiters, alles, wat verheven is, te vereenigen ? Het is een der wondsrlykfte contrasten , dat wy terwyl wy nog geen Engelen weten te tekenen, ons evenwel durven onderwinden, om God den Vader af te beelden. Het is hier eigenlyk wel de plaats niet. om op te merken, dac zelfs de grootfte Kunftenaar dit «ooit ondernemen moest j maar ik kan tog ondertusfchen niet nalaten te zeggen, dat het byna tegen den Godsdienst ftrydt, dit te doen, ter.vyl het, buiten dat, onmogelyk is, om, onder deze voorftelling, niet volkomen te bezwyken." Wy pryzen deze gantfche Verhandeling aaa onze Schilders en andere Kunftenaars ten fterkften aan. Het geen echter de Schryver, bl. 27-20, zegt, aangaande de Mythologifche werken, hadden wy gaarne wat nader bepaald gezien , daar 'er buiten twyfel in de Mythologie verfcheiden onderwerpen zyn , die insgelyks , waardig behandeld zynde, eene zeer heilzaame uitwerking op het hart hebben kunnen. (Uit de Dichtftukjes ftrekke het volgend ten proeve: MYN BESLUIT. Zal ik voor *t Nageflagte leven, Dat my flechts na myn dood beloont, Naar vergelegen naroem ftreeven, Terwyl t geluk digt by my woont? Een Ad1 laar vlieg', met fterke /pieren, Hoog tegen V Zonlicht. In V verfchiet, Ziet hem de Duif ten Hemel zwieren, En ftreelt zyn duifje, en volgt hem niet. Uit de Mifcellanea deelen wy het eerfte mede: „ De Mufen worden door de Staatkunde der Grooten befchermd; maar zoo» als de Slaaven van hunne Heeren befchermd worden, in eene beftendige gevangenis, enkel om tot hunne oogmerken dienftig te wezen , om de gemakkelykheden van het leven, met de behoeften, 'die daaraan verknocht zyn, door hun te vermeerderen; de menfchen weekelyk,"vreesachtig, en onderdanig te gewennen, en. hun hunne ketenen waardig te maken. Maar even  VOOR GENIE EN MENSCHEN- CEV0EL. éo?, evetl dezelfde Staatkunde, die de gemeene wetenfchappen be. fchermt, is in geftadige vreeze voor den wasdom van dezelven. Zy weet haar zekere afgemeeten paaien te ftellen; weet der ziele ketens aan te leggen, en ftremt heure verhevene vlugt: zy fchryft der vrye gedachte wetten voor; zy leidt de gevangene Geniën aan den band rond, en beftraft het onderzoek van nieuwe waarheden, en de voortplanting van meer verlichte kennis." Uit de Anecdoten kiezen wy de volgende ten proeve : „ Villars bedreigde eenen Proviandmeester, dat hy hem zoti laten ophangen; maar de man gaf hem tot antwoord: Mynheer de Generaal! Men hangt geen mensch op, die 100,000 Daa- lers bezit. En, als men in Frankryk de vqorige Bis- fchoppen aan hunne pligten herinnerde , zoo waren zy gewoon te antwoorden: Men predikt niet, men deelt geen Sa. cramenten uit , wanneer men 100,000 Livres aan Lyfrenten heeft." Gezangen der Liefde. Te Amfterdam by T. Allaft, 1794. In gr. 2vo. 160 bi. J Schreef Mejuffrouw post weleer voor Eenzaamen, haar hart heeft zedert zulk eene verandering ondergaan , dat zy deeze Gezangen aan de Liefde heeft toegewyd. Daar liggen, nu alle die fchoone Gelderfche Iandrafreefen , die betooverende en vruchtbaare ftreeken om Arnhem, vol bosfchen, bergen, dalen, bronnen, akkers, weiden en kronkelende beekjes! Zekerlyk kunnen deeze geene bekoorlykheid meer hebben, nu de Dich. teres verliefd is geworden; ten minften mag men dit befluiten, om dat zy het zelv telkens zegt: nu eens in haar Offer der Liefde, hoe zy, die, als Solitaire, voorheen, op duizend plekjes, met haar boek, een rustplaats vond , nu geen rust meer kan Vinden, nadien deeze door de Liefde vermoord is: Sinds is Natuur hier dood voor my, En de Eenzaamheid verveelend, Geen denkbeeld, dan de Liefde alleen, Is voor myn hart meer ftreelend. Sinds ik u kende, is 't vruchteloos In deeze lieve ftreeken t Geluk te zoeken; V is me alom Op 't lieffte plekje ontweeken, enz. Wat is het bedroefd, op deeze wyze verliefd te zyni Wat zyn die gevoelige harten van de DicUters, maar vooiaï die der Rr4 Dich-  604 GEZANGEN DER LIEFDE. Dichteresfen, te beklaagen, die zodanig doof de Liefde gefolterd worden , dat zy aan Hutjes, aan Fonteinen, aan ffermita* gies, aan Boschduiven , Qwy zwygen van de kwynende Maan!") en zelf, aan Honden, moeten klaagen! Be kwellingen der liefde Zyn meer dan haare vreugde, Zy drukken 't jagend harte; Het vuur der oogen kwynt; In weerwil dezer zorgen , In weerwil van dit lyden , Verwensch ik toch de liefde Voor mynen jongling niet. * V Is waar die kalme dagen, Toen 'k zorgeloos kon lagchtn , He min by naam maar kende, En deelde in al de vreugd Der Schepslen , die me omringen; Toen ik met volle teugen Alom geluk kon drinken , \ Die dagen zyn voorby. Waarlyk eene treurige verandering, die de Dichteres, in allen deele, op volgende wyze voortreft: ê! Wat is myn ziel veranderd Door der liefde treurigheid'. Vtortyds was ik altyd vrolyk , Als Natuur my open lag; Blyde met een danfend mugjen, En een wemelenden worm, Gaf een magre bloem der heide, I Gaf een blaadjen my vermaak; In het ryk van plant en dieren Was de bron van myn genot ; '/t Dronk daar uit met volle teugen 't Reinjle vergenoegen in. In het ryk van plant en dieren Vloeit voor my die bron niet meer; 'k Smacht van dorst, en vind geen dropjen Van dit rein genoegen meer; Al 't vermogen om te deelen In der Schepfelen geluk, Is in my al/ uitge/iorven; 'kVoel  GEZANGEN DER LIEJDE. foj 'k Voel geen zagte landen meer. Onopmerkzaam treed ik 't bloemt jen, Hoe het geure en gloiije, plat: Vogels, alles zingt rondom my, Ik alleen zing niet, en kwyn. Weggezonken in gedachten, Pluk ik dikwyls btaadjens kort; Onbedachtzaam ftaat myn flokjen Plantjens van hun wortels af; 'k Zie daarna, met fpyt, de brokken Der vernielde fchoonheid aan; 'k Schaam my even, 'k zucht en zink Weêr In myn aiepe ftille fmart. Liejde! gy die 't hart vertedert, Maakt gy tevens koel en norsch ? Liefde! ja zyt ge ongelukkig, Dan is uwe kwelling wreed. Gelukkig, dat de kwellingen der Liefde niet altyd duuren! Gelukkig , wanneer dezelve vervangen worden door een gezegend Huwelyk, dat in ftaat is om alle deeze kwellingenöte doen vergeeten. Mejuffrouw post fchynt dit geluk ten deele gevallen te zyn; want zy zingt, bl. 56, in een fchoon Stukje : aan de Noordzee , dat de Liefde haar , op Noordwyks barren grond , nu met ftil genoegen doet zingen. Vervolgens verlaat zy Beekhuizen , Biljoen , den Kei- en Osfenberg; neemt affcheid van alle haare Vrienden in Gelderlandvan den houten lepel in 't herraiete kluisjen ; van den Sleutel tot dat mosfen hutje ; in 't kort van alle die geliefde voorwerpen voor Eenzaamen ; om met haaren overdokp te Noordwyk , nieuwe genoegens te fmaaken ; wordende deeze* Gezangen der Liefde door haar Huwlykslied gefloten. Over het geheel bevallen deeze Gezangen zeer wel, fchoon 'er verfcheidene regels in voorkomen , die niets meer dan prof» zyn. Eere heeft haar hart, dat het de opwellingen niet ontveinsde, en haare vrymoedigheid, dat zy zich, zonder bloozen , aan de ftrenge regels der Etiquette onttrokken heeft. Wy fchryven dit als Mannen, fchoon wy, onze Vrouwen daar over gevraagd hebbende, ten antwoord kreegen • dat al ware bet zo, dat zy zo verliefd waren als Juffr. post* zy het toch niet zeggen, en nog minder fchryven, zouden* Welk eene geveinsdheid! N Be-  6o6' Ai güqükekdv'ic Btfpiegelenie Uitfpanningen en Geestelyke Liederen, op let Englenzang en de Komst van jezus Christus in het Vleesch, door adrianus groeNendyk , Ouderling te Rotterdam. Ijle Stukje. Te Rotterdam by Abraham Groenendyk, 17^.3. /» gr. 8vo. 50 bl. Het oogmerk van den Ouderling groenendyk , om zich bezig te houden met Godvrugtige Befpiegelingen , is lof. lyk en nuttig; en de Onderwerpen, die hy behandelt, zyn •waarlyk verheven; maar juist daarom gelooven wy, dat hy beter ioude gedaan hebben , wanneer hy zyne Uitfpanningen niet had uitgegeeven, ten minften niet algemeen; nadien zyn poëtisch genie (indien hy eenig poëtisch genie heeft , want in deeze Proeve blykt het niet!) op verre na niet in ftaat is , om de door hem verkozene Stoffen eenigzins hunner waardig te behandelen. Zyne Uitfpanningen zyn niet anders dan gerymde regels, in welke de gezonde ziu deerlyk is mishandeld geworden ; en die overal de grootfte onkunde in Spraak en Spelling verraaden. Men zie , ten voorbeelde, de volgende Lofzang (van) maria. Waakt op myn Ziel, Verhef den Heere, v '•■ Wilt hem met jlem en Snaren eeren, Jr Hy wil uw Zaligmaker zyn, . *** Hy heeft uw laagheid, doen uitbreken, Dat Volken zullen Zalig fpreken. Uw Zaligheid, in V algemeyn, Door zynen artn zeer Sterk, Verrigte hy dit IVerk, Die laagheid ziet. Maar Trosfche waan , zal niet bejlaan, By 't licht, van Jezus Ryksgebied. Hy rukt van Ho"gverheve Troonen, Op dat die nedrig zyn, daar wonen, Verheft die uit het leage plof. Die hongrig zyn, wil hy verzade, Met zalig licht van zyn genade. En lyden tot zyn Eer en Lof, Hy nam 'ook Abraham, Zyn Zaad dat na hem kwam, In V Vreê - Verbond, Na 's Hemels raad, in V Vrouwenzaad, Gemaakt voor 's Weerelds ruime rond. Wy  BESPIEGELENDE UITSPANNINGEN. 6ö7 Wy zullen geene Aanmerkingen op deezen Lofzang maaken, de Srof is te ernftig, dan dat wy de belagchelykheid van den Voordragt zouden aanwyzen. Ieder ziet die genoeg. En hy, die de woorden van den Tekst niet duidelyker en treffender vindt, dan deeze Uitbreiding of befpiegelende Uitfpanning, zal welligt door het volgend Staaltje , uit het Christen A, B. C. overtuigd worden, dat de Opfteller even zo veel Smaak als eme, in dit eerfte Stukje, aan den dag legt. Het A.B.C. begint met AAA, en eindigt metZZZ, moetende deeze letters by den aanvang das driemaal genoemd worden. Wy kiezen maar eenige vau de byzonderfte. O O O Hy is geneigt tot u " , Hy zit aan 's Vaders rechterhand, Hy zend zyn Geest ten onderpand QJBSL 's ge"e'gt tot u' TTT De Tyriers deelen meê De Mooren uit het verre Land, Zyn tok in Jezus Kerk geplant TTT De Tyriers deelen meê. VVV'(*) ó Sulamiet myn Duiv Leert my en trek my.door uw Geest, n Dan is V myn Zalig Jubelfeest, VVV i Sulamiet myn Dui*. XXX Geen Paus of Crucifix Vergeeft ons Schuld maar Jezus bloed, Op Golgotha voor ons gehoed, XXX Geen Paus of Crucifix. Wanneer zal men eens ophouden van foortgelyke Rymelaryen in 't licht te geeven? die den fchoonen Godsdienst van jezus wezenlyk onteeren ; en , fchoon met het beste oogmerk vervaardigd, de Spotters telkens, als 't ware opzettelyk, in de hand werken? Wanneer? Zo dra men den onkundigen. iiiet meer zal vleyen, dat ook zyn werk nuttig kan worden; en hy naar den raad van kundigen wil luisteren. (*) Hier moet men zingen my ! uiv ■' uiv ! '.« Want hoe zou het anders rymeii op Duiv? Zeer-  6oZ onderhoud. voor de jeugd. —— salzman's leeraar. Leerryke en aangenaame Onderhoudingen voor de Jeugd. Te Leyden by D. du Mortier en Zoon, 1704. .In 8vo. 70 bl. De ftichtend vermakende Leeraar van Kinderen en Kindervrienden. Gevolgd naar het Hoogduitsch van den Heere salzman. Te Leyden by A. en J. Honkoop, in Zvo. 166 bl. Indien Ouders, Voogden en Leermeesters van Kinderen, hunne moeite wilden aanwenden, om hunne Onderwyzeiingen foorgelyke Boekjes in handen te geeven, en te leeren gebruiken; indien de Kinderen hunnen leeslust mogten opgewekt gevoelen, naar maate verftandige en welmeenende Mannen zich bevlytigd hebben, om in hunnen kring als neder te Jaalen, en hen, op eenen aangenaamen en leerzaamen trant, over hunne verplichtingen, en, om aan dezelven op eene gemaklyke wyze, en met waar zelfsvergenoegen, te kunnen beantwoorden, te onderhouden; (in. dien, zeggen wy, dit gefchiedde,) zou men zeker verwagten mogen, dat zulke Werkjes reeds eene merkelyke verandering in de Denk- en Handelvvyze der Jeugd , en zelfs in die van meergevorderden in Jaaren, zouden hebben te weeg gebragt. Maar't is, helaas! te beklaagen, dat de Uitwerkzelen van zulke nuttige Gefchriften niet meer zigtbaar zyn. Ondertusfchen verblydt zich de Menfchen-en Kindervriend , dat de Lust, om zo veel Nut, als mooglyk is, aan den Medemensen toe te brengen , niet word uitgebluscht, maar, in tegendeel, van tyd toe tyd, fchynt aan te wakkeren ; gewislyk is de Hoop, dat, eindelyk, deeze welgemeende poogingen zullen gelukken, en de Ondervinding, dat dezelven, fchoon ze in 't algemeen niet zo veel nuts doen als men wel zoude wenfehen, echter niet geheel vrugteloos zyn , de moedgeevende Dryfveer voor hen , die gelooven in dit vak iets te kunnen bydraagen, om hunne kragten te beproeven, waarin wy van harten wenfehen, dat zy zullen volharden en wel flaagen! De twee Stukjes voor¬ handen verdienen zeker geen geringe plaats onder de menigvuldige Gefchriften van deezen aart, en worden, uit dien hoofde, door ons, ten fterkften, ter Leezing aajibevoolen.  ALGEMEENE VADERLANDS CHE LETTER-OEFENINGEN. Be Boeken der Chronieken. Naar het Hebreeuwsch: met korte Aanmerkingen voor Ongeleerden: door y. van hamels* veld. Te Amfteldam, by M. de Bruyn, 1792, 1793. In gr. 8vo. ^24 en 136 bl. T\e Boeken der Chronieken zyn Ïaater gefchreven dan die der Koningen: en zy zyn dierhalven geenszins dezelfde, die de Schryver van de Boeken der Koningen dikwyls aanhaalt, onder de benaming van de Boeken der Chro~ nieken, of de Jaarboeken der Koningen van Ifrael of van Juda. Zy worden weinig gelezen , om dat de veelvuldige geflachtregisters, en de uitgebreide berigten van burgerlyke , krygs- , en godsdienftige Schikkingen , door david, salomo, en anderen, gemaakt, de Lezers aflchrikken ; waarby nog komt, dat zy gezegd worden, zeer gebrekkig en vol fouten afgefchreven tot ons gekomen te zyn. Wanneer men ze echter met oplettendheid leest, dan moet men, met hiekonymus , zeggen: Men zou zich zeer bedriegen, als men geloofde, op eene waare Bybelkunde te mogen roemen, zonder de ,, Boeken der Chronieken te kennen." Het naaste oogmerk van den Opfteller was voor zyne Tydgenooten te fchryven; maar echter behelst zyn werk, en zelfs de geflachtlysten daar in, fragmenten der gefchiedenis, die ook voor ons van zeer veel aanbelang zyn; b. v. de berigten van de veroveringen der Ifraè'liten, waar door zy zich hebben uitgebreid tot aan den Euphrdat, iChron. V: 9—23, enz., waar door wy niet alleen verzekerd zyn van de letterlyke vervulliog der belofte , aan abraham gedaan, maar ook een regt denkbeeld verkrygen van de uitgeftrektheid des lands , door de Ifraëliten bewoond , van hunne talrykheid, en de magt hunner Koningen. —— Daarenboven , daar de Schryver dezer boeken andere bronnen zyner gefchiedenis geraadpleegd heeft , dan die van de Boeken Samuëls en der Koningen, heeft hy niet alleen een aantal onfchatbaare byvoegzels en ophelderingen op hunnen arbeid, maar onderffeunt ook, door zyn lett. 1794. N0« *4- $s ge-  6io Y. VAN HAMELSVELD gezag, de geloofwaardigheid zyner verhaalen, zelfs daar, waar hy van hun verfchilt , en wanneer zyne berigten jnet de hunne ftryden. Zy zyn zeker eerst na de Babylonifcbe gevangenis, en waarichynlyk door ezra, gefchreven: doch dan is het geflachtregister van zero* kabel, i Chron. III: 19, door een ander vervolgd. , De Schryver had zeker echte Stukken voor zich, misfchien wel de Hofjaarboeken, door de Hofgefchiedfchryvers der Ifraëlitifche Koningen opgefteld (Verg. aSam. VIII: 16.) Dit berigt aangaande deze Boeken, uit de algemeene aanmerkingen van den Heer van hamelsveld getrokken, meenden wy vooraf te moeten zenden: wy gaan nu over, om zyne gedachten over eenige byzondere plaatzen mede te deelen. I Boek, Kap. II: 18. De Hebr. text is hier duister en genoegzaam onverftaanbaar. Misfchien is de eenvouwige lezing deze: „ Kaleb gewan by azuba zyne Huisvrouw, eene Dochter jeriöth , derzelver Zoons waren, ena. Volgends de gewoone lezing zal misfchien jeriöth een bywyf van kaleb geweest zyn, en dan zou ik de volgende woorden, by dezelve, betreklyk maaken tot azuba; terwyl, vs. 42, mesa zyn eerstgeboren, enz. uit zyn bywyf jeriöth zal geboren zyn. Want de zoons der by wyven werden, by de Hebreen, voor zoonen des vaders, die 's vaders ftaat volgen, gehouden, anders dan in het Romeinfche regt gefchiedt. Het eerfte is echter het eenvouwigfte. Deze geflachtlysten hebben over het geheel veel geleden, enz." Uit de gefchiedenis, Kap. IV; 41. verhaald , befluit onze Uitlegger, dat de byzondere Stamvorlten, zelfs onder de regeering der Koningen, een zeker zoort van heerfchappy hebben gevoerd, niet ongelyk aan die der Ardbifche Emirs: en hy gist, dat men daaruit misfchien verklaaren kan de ongelykheid van magt en volkrykVieid, die wy, in verfcheiden tyden , aangetekend vinden vau het Koningryk der Ifraëliten. Op Kap. 'VII: 6. tekent hy aan: „ In de geflachtlysten van benjamin, Gen. XLVI; 21. Num. XXVI. 38, 39. r Chron. VIII: 1, 2,, en te dezer plaatze, komen verfcheiden moeilykheden voor. In de eerfte plaats, Gen. XLVI: 21, worden tien zoons van benjamin opgenoemd; in de twee volgende plaatzeii, Num. XXVI en 1 Chron. VIII, vyf zoons; hier flechts drie, en nog wel telkens met onderfcheiden naamen. Misfchien zyn van Benjamin's tien  de chronieken. 611 tien zóonen vyf zonder nakomelingen overleden,en (van) de geflachten der vyf overigen in den verderflyken oorlog van dezen ftam met de overige ftammen, Richt. XX, XXI, twee geheel uitgeroeid, zoo dat 'er maar drie zyn overgebleven, die hier gemeld worden. Wat de naamen betreft, daar in kunnen fchryffouten plaats hebben; ook hadden niet zelden dezelfde perfoonen meer dan éénen naam." Kap. XIV: 14. vertaalt hy: Gy moet niet regelrecht op hen aanvallen, maar eenen omweg nemen, om hen in den rug te komen, en te overvallen, enz. „ Naar de gewoone lezing (zegt hy in de aantekeningen) en Vertaaling van den Hebr. tekst, zou het zyn: Gy zult niet optrekken achter hen lieenen: maar dan is 'er eene openbaare ftrydigheid met 2 Sam. V: 23 , daar aan david uitdruklyk geboden wordt, om hen van agteren aan te vallen; doch, wanneer men de Hebr, Accenten hier verlaat, en den Text eenigzins anders leest, zegt hy volltrekt hetzelfde, het geen 2 Sam. V. gelezen wordt." Kap. VII: 17. neemt hy de Overzetting van michaclis over: En toont my den luister van eenen op het hoogst verheven mensch. 6 Jehovah God! ,, Ik verfta de woorden niet, (zegt hy) zoo als zy hier in het Hebreeuwsch gevonden worden, en volg daarom de Vertaaling, die miCHAëLis van deze plaats gegeven heeft. Men zou mis» fchien ook kunnen vertaaien : gy hebt my aanzienlyk gemaakt boven de gewoone wyze der menfchen, met eena kleine verandering in de lezing der Hebreeuwfche woorden." Op Kap. XXI: 1, waar de Vertaaling luidt: Eens ftondt de Satan tegen Ifrae'l op, en porde David aan, om Ifra'èl te tellen , vinden wy de volgende Aantekening : ,, Satan betekent een tegenparty, een bej'chuldiger, een lasteraar, — Sommigen denken aan eenen raadsman van david, die het met Ifra'èl niet wel meende. Doch dit fchynt niet de bedoeling van den Schryver te wezen. ——-> In 2 Sam. XXIV. lezen wy, dat jehova's toorn ontftoken was, enz. nu fchynt onze Schryver dit te verklaaren; de satan ftondt als een befchuldiger tegen Ifraël, en hy was het, die, onder Godlyke toelaating, dav*(d aanporde, her, geen 2 Sam. XXIV. aan jehova wordt toegefchreven, wiens Voorzienigheid alles beftuurt." By Kap. XXII: 14, fprekende van de 100,000 talenten gouds, en de 1000,000 talenten zilvers, die David aldaar gezegd wordt tot den tempelbouw befpaard te hebben, Ss % t#*  6i2 Y. VAN hamelsveld tekent hy het volgende aan: „ Wannneer men deza ichatten , by welken nog gevoegd moeten worden die l-loordlt. XXIX: 3, 4, 7, voorkomen, naar de gewoone berekening tot ons geld brengt, zou men bykans twyfeJen , of 'er wel zoo veel fchats op de geheele aarde voorhanden zy. Ik heb de zwaarigheden, die de Ongeloovigen hier uit ontkenen, beantwoord Byb. verd. VIII Deel bl. 28 volgg. Ik zeg hier alleen, dat het vooreerst mogelyk is, dat de getallen, door fchuld der Affchryveren, bedorven zyn ,• maar voornaamlyk , dat wy de rechte waarde der talenten, die hier bedoeld zyn, niet weten. MiCHAëLis heeft de foin, by rekening, verminderd tot 196 millioenen daalers. En zeker is het, dat davio, gedurende zyne regeering, in alle zyne voorfpoedige oorlogen, verbaazende Ichatten heeft kunnen opleggen."" Hoofdft. XXIV: 10, by de verdeeling der Priesteren in vier-en-twintig klasfen, lezen wy, dat het achtfte lot uitkwam voor abia. „ Dit is merkwaardig (zegt onze uitlegger) om Luc. I: 5,8. Dewyl men daaruit meent te kunnen befluiten , dat jesus in October , maar niet in December, moet geboren zyn. Het achtfte lot viel in de laatde helft der vierde maand Juny , of het begin van July, dus kan elisaueth, huisvrouw van den Priester zacharia , zwanger geworden zyn in het laatst van July of in Augustus , zes maanden daarna wordt maria zwanger, dus op het einde van December, of begin van fjanuary" Kap. XXIX: 7. wordt een Perfifche munt Darkemon of Daricus genoemd, omtrent welken hy aantekent, dat dezelve naar eenen Perfifchen Vorst darius dus genoemd is, dat waarfchynlyk het Griekfche woord Drachma daar van afftamt, en dat men zoodanigen gouden Daricus op al ducaat rekent: en hy voegt 'er by : ,, Wanneer de Schryver van dit Boek deze munt hier noemt, wil hy enkel de waarde dezer vrywillige gift bepaalen , zonder dac hy wil zeggen, dat de gift in deze munt, die veei jonger is, zou opgebracht wezen." II Boek, Kap. II: 13, waar de overzetting luidt: „Ik „ zend u dan eenen fchranderen en kunstkundigen man, „ huram, [dien ik den eernaam van] myn vader [geef]," vinden wy de volgende aantekening: „ Deze kunllenaarj die even zoo heette, als de Koning , draagt den naam van 's Konings vader , als eenen eertitel, zoo als de Europifche Koningen iemand oom of neef betitelen. —- Te  DE CHRONIEKEN. (fl^ Ten ware , dat abi by huram gevoegd moet worden, zoo dat zyn volle naam geweest is huram-abi." Het' laatfte komt ons verre het waarfchynlykfte voor. Kap. XI: 12. wordt verhaald, dat, by de fcheuring van het Ryk, onder rehabeSm, alle Priesters en Leviten uit geheel Ifraël tot hem overgingen, dewyl jerobeüm en zyne zoonen hen van het Priesterambt verltieten. Hier op vinden wy de volgende Aantekening: „ Jerobe5m wilde aan dezen niet toelaten, om den Godsdienst te Jerufalem te gaan bedienen, en zy weigerden den Kalverdienst te Dan of Bethel te bedienen; dus befloten zy, om naa Juda te verhuizen. Tot een verbaazend nadeel van liet Ifraëlitisch ryk, het welk dus op eens beroofd werdt van den geheelen Stam der Geleerden! —- Wee het land, daar de uitbreiding der waarheid en der verlichting geftremd, en dus het nut van het algemeen aan de inzichten van byzonder belang of heerschzucht opgeofferd wordt!" De legermagt van asa wordt Kap. XIV: 8. gerekend op 300,000 man uit Juda, eu 280,000 man uit Benjamin, en dus te zamen op 580,000 ; in de daad een zeer verbaazende menigte, welke veelen, en (naar onze gedachten) niet ten onregte, ook ter dezer plaats een fchryrfout in de getallen heeft doen vermoeden, hoedanige in deze boeken zeer veelvuldig gevonden worden. Van hamelsveld echter twyfelt aan de gegrondheid van dit vermoeden, om dat alle man de wapens moest voeren. „ Het is waar (zegt hy) men fchynt met zulke magt geen reden van vreeze te hebben voor een leger van 1000,000 man, gelyk asa echter vreesde, toen zerah de Kufchiter tegen hem opkwam, vs. 11, 12; maar de krygskunde hadt toen flechts eenen geringen trap van volmaaktheid bereikt, dus deedt het grooter getal toen altyd veel af." Meer waarfchynlyk vindt hy een fout in de getallen, Kap. XVI: 1, waar hy het volgende aantekent: „ Bacsa, de Koning van Ifraël, is overleden in het aöfïe jaar van asa, dus kan hy onmooglyk met dien1 Koning oorlog gevoerd hebben in deszelfs 3611e jaar, en dus 10 jaaren na zyn dood. Waarfchynlyk is het getal hier, en misfchien in het laatfte vers van het voorige hoofdftuk, fout gefchreven door de Affchryvers , of men moest (voegt hy 'er evenwel by) deze 35 en 36 jaaren willen rekenen van het eerfte jaar van rehabe3m , toen de fcheuring der beide ryken plaats hadt, dan zou het 36de Ss 3 jaaï  6l4 y. van hamelsveld, de chronieken. par zyn het 15de van asa. En waarom zou men dus niet mo^en tellen? " Op Kap. XX: 2. zegt hy: „ Verfcheiden Uitleggers willen hier (in plaats van Syrië) Edom lezen, om dat 'er, gelyk uit vs. 10 en 23 blykt, ook Seïriten of Edomiten onder deze Stammen waren, en 'er anders in 't geheel niet van Syriërs gerept wordt in dit verhaal. Doch het is zeker, dat Syrië de waare lezing is. Edom lag immers niet aan de Oostzyde van de doode Zee? Men moet het verhaal wel begrypen. Josafat hadt den Ifraëlitilchen Koning bygeftaan in eenen krygstogt tegen de Syriërs, thans komt 'er onverziens een geducht leger van beoosten de doode Zee, Moabiten, Ammoniten, enz. aantrekken, die Zee om, en zy zyn reeds in Juda gevallen, en tot Hazezon Tornar doorgedrongen ; het gerucht , niet regt de reden van den tocht bevroedende, verbeeldt zich , dat het een Syrisch leger is, het welk eenen tocht bezuiden de doode Zee om na Juda doet, en onder weg de Ammoniten , Moabiten, en andere volksftammen, het zy vrywillig of gedwongen , medeneemt, en dus eene geduchte krygsmagt uitmaakt, om den Koning van Juda te ftraffen, wegens zynen krygstocht tegen de Syriërs. Doch het gerucht bedroog zich, gelyk dat meermaalen gebeurt." Kap. XXVI: 7. heeft de gewoone Vertaaling, overeenkomftig de tegenwoordige lezing van den grondtekst, de Meuniten. Maar hamelsveld leest hier de Ammoniten. Die Mincers, die, ten Zuiden van Mekka, in gelukkig Arabic woonden , en aan welken men hier anders gewoonlyk denkt, komen hem voor te verre van de hand te zyn: en de Ammoniten volgen onmidlyk vs. 8 ; zy deeden ussia' hulde met gefchenken, als een gevolg vau zyne overwinning, op hen behaald, vs. 7. Wy befluiten hier ons Uittrekzel, en hopen binnen kort met onze Lezers de Vertaaling van, en Aanmerkingen op, de Boeken Ezra, Nehemia. en Esther door te lopen. Leer-  W. GOEDE, LEERREDE.1 613 Leerrede over de Redelyke, Christelyke, Repüblikeinfche Vaderlandsliefde, naar aanleiding van 1 petki I: vs. 7*. Gehouden op den Avond van den Algemeenen Dank- Vasten Bededag , den 26 Maart 1794. Door w. goede , Leeraar des Christendoms in de Euangelisch Lutherfchè Gemeente te Campen. Te Amfteldam by M. Schalekamp , 1794. In gr. 8vo. 66 bl. In de Inleiding tot de hier aangekondigde Leerrede onderzoekt de Eerw. goede , waarom de Christlyke Godsdienst, zo min als de Vriendfchap, de Vaderlandsliefde uitdruklyk hebbe aanbevolen, en geeft, van dit verzvvy gen, redenen, die ons allezins voldoende zyn voorgekomen. Zy zyn ontleend , deels uit den aart der zaak zelve, deels uit de omftandigheden van tyden, in welke de Leere vanijEzus wierdt verkondigd; terwyl, intusfchen, in die Leere verfcheiden byzonderheden voorkoomen,welke de waare Vaderlandsliefde niet flegts niet afkeuren, maar veeleer begunftigen en aanmoedigen. In de Verhandeling zelve fielt de Leeraar zich twee zaaken voor: te weeten, te doen zien,wat niet, en wat al, voor Vaderlandsliefde moet worden aangezien. Het is geene Vaderlandsliefde, wanneer men het land zyner geboorte voor het eenige beste op den geheelen aardbodem houdt; of wanneer men de Staatkundige inrichting , de zeden en gewoonten, welke aldaar plaats hebben, boven alle andere hoog waardeert; of wanneer men de gebreken , welke aldaar heerfchen, telkens uitbromt, en eene geheele omwenteling in het Staatsbeduur als het eenig redmiddel telkens als eene wenfchelyke zaak voordraagt; of wanneer men het Volk , waartoe men behoort, voor het meest, zo niet eenig door God beminde Volk houdt, en op andere Natiën, 't zy vrienden of vyanden , met veragting r.ederziet; of, eindelyk, wanneer men meent, uit Patriotisme, andere volken te mogen en te moeten mishandelen , en den nationaalen haat niet flegts met woorden , maar ook met daaden, te betoonen. Niet onaartig maakt de Eerw. goede , in het (lot zyner eerfte Afdeelinge, deeze aanmerking: ,, Wy yveren gewoonlyk zo voor de rechtzin, nigheid in onze begrippen van den Godsdienst, dikwyls ' zelf met onver-ftand. Wy fchrikken voor den naam van Kettery, en hooren niet zonder huivering de lyst van 5 SS4 » Aa-  6l6 w. goede, leerrede. „ Aanen en Isten opnoemen , uit vreeze , dat zy ons „ moogeii bermetten. Wy zyn byzonder fterk ingeno- „ men tegen de Jooden: en nogthans koesteren wy, in onze Staatkundige en Godsdienftige manier van denken, eene menigte Joodfche Ketteryen en Rabbynfche „ onrechtzinnigheden." Hier op gaat de Eerw. goede over, om de echte Vaderlandsliefde ftellig te fchetzen. Zy beftaat, ,, in een ,, oprecht, verftandig en yverig ftreeven , om het alge„ meene best van dat land, waar aan men door geboorte ,, of inwooning is verbonden , by iedere gelegenheid, „ met alle mogelyke zorgvuldigheid en naauwgezetheid, „ te bevorderen." Dit denkbeeld wordt vervolgens nader ontwikkeld , met aanwyzing, hoe de Vaderlandsliefde, zo wel in eene Eenhoofdige als in eene Republikeinfche Regeering, kan plaats hebben; aan welke laatstgemelde hy, evenwel, verre den voorrang geeft : waarom hy zich dan ook verledigt tot het beantwoorden der Vraage: „ Waarin beftaat het Republikeinsch Patriotisme ei,, genlyk, of wat is het Characleriftieke van hetzelve?" Met veel oordeel en befcheidenheid , hoewel ilegts met eenige losfe trekken , volgens des Leeraars bedoeling wordt deeze Vraag beantwoord, en de voordeelen, welke een Republikein boven den onderdaan eener Eenhoofdige regeeringe geniet, ontwikkeld. Naar gewoonte behelst de Toepasfing een beklag over den zinkenden ftaat van het Vaderland, met ernftige Vermaaning, om, door Zedebetering, en door andere gepaste hulpmiddelen, zo niet den ouden bloei te herftellen, immers den verderen teruggang te verhoeden. Naar ons inzien verdient deeze Redevoering aanpryzing , zo wel om den befcheidenen voordragt, als om den zaaklyken inhoud. Alleenlyk dunkt ons de Vooraffpraak een weinig te uitvoerig. Meer dan eens hebben wy, onder het aanhooren van diergelyke uitgerektheid ondervonden, dat dezelve den toehoorderen verveelde. ' Ge-  oeloofsbelydenis van een waarheidzoekenden. 6l? Geloofsbelydenis van een Waarheidzoekende onder de Sansculottes , ten nutte van zyne Broederen , en van dtn Gemeenen Man, gelyk ook ter voldoening van des Nieuwsgierigen. Getrouw in 't Nederduitsch vertaald. Alomme te bekoomen. In 8vo. 40 bl. Een zonderling flag van sans • culotte is deeze', welke hier de pen voert: wat Landsman hy zy, weeten wy niet. Volgens den titel , op welken wy leezen, dat zyn boekske in 't Nederduitsch vertaald is , zouden wy moeten gelooven dat hy elders t'huis hoort. Doch dan moet hy in ons Land wel eene naauwe correspondentie hebben, daar uit de Voorreden blykt, dat hy van de Scheuring der Lutherfchen te Amflerdam niet onkundig is, ja, zelfs wéét, dat zeker Leeraar onder de Doopsgezinden in die Stad, zints eenigen tyd, van fentimenten is veranderd. Hoe 't zy, de fchryvende sans-culotte waarfchuwt zyne Leezers, dat die naam hen niet moet bang maaken, als wierdt daar door een ligtzinnige , of een Godverzaaker, aangekondigd. „ Hoort, myne Vrienden (fchryft hy) onder de sans-culottes zyn goede en edeldenkende ,, waarheidszoekers, welke liefhebbers zyn van leezen en „ onderzoeken , zoo wel als flegte en ligtzinnige — en ,, dus ftaat het immers ook onder u lieden, welke my ,, wel met de fterkfte verzekering gezegd hebben , niet „ alleen, dat men 'er onder uwe geringere veelen vindt , „ welke volftrekt als zonder Godsdienst zyn, en niet be„ ter dan Heidenen ; maar ook , dat men thans onder uwe grooten en aanzienlyken wel Atheïsten, Beis„ ten en Naturalisten vindt, en zulken , die zich als verachters van den Godsdienst betoonen, fchoon zy,om „ aan een ampt te komen, of dat te kunnen behouden, „ nog boven dien de laagheid van ziel hebben , om „ door een zoort van belydenis te veinzen, dat zy tot „ de Christenen , of wel Gereformeerde Christenen, behooren." Misfchien zal eene korte opgave van den hoofdzaaklyken inhoud van dit zonderling getiteld boeksken veelen onzer Leezeren niet onaangenaam weezen. De onbekende Schryver vangt aan met eene korte aanwyzing , „ dat „ de mensch verpligt is, om Godsdienst te hebben." Dit leidt hy daar uit af, om dat het aan het allerhoogfte Ss 5 Wee-  «5i8 geloofsbelydenis Weezen, de erkentenis van wiens daadlyk beftaan by vooraf onderftelt, niet onverfchiliig zyn "kan , hoedanig wy leeven : om dat het allergoedertierenfte Weezen al het mogelyke geluk zyner fchepzelen moet willen; dat is, de fchepzelen moeten, zo veel mogelyk is. hem gelykformig tragcen te worden; 't welk door deugd en goed doen alken kan gefchieden, om dat een mensch zonder Godsdienst ondeugend is; en om dat hy eene zucht na eene grooter en eeuwige gelukzaligheid heeft. Eene volgende ftelling houdt in, dat het niet onverfchiliig is , wat voor een Godsdienst de mensch heeft;" en eene daar op volgende: ,, Het is allerwaarfchynlykst , dat 'er een ,, geopenbaarde Godsdienst is." ,, Onze Wysgee- ren en Vrygeesten (zegt sans - culotte) ftellen ons „ thans den mensch zeer verftandig voor: maar zy zou„ den zekerlyk zeer dwaaslyk van god en de deugd 'fpreeken, zoo zy niet hunne beste denkbeelden uit den ,, Bybel ontleend hadden." Naa vervolgens te hebben aangeweezen , welke merkteekenen eene waare Godlyke Openbaaring moet bezitten , onder welke by plaatst, dat deeze den natuurlyken Godsdienst niet moet tegenfpreeken, tragt sans-culotte te doen zien, dat niet eene van de opgegeevene Openbaaringen, behalven den Bybel, de aangeweezene kenmerken bezitte; maar dat, daarentegen , alle merkteekens van eene waare Godlyke Openbaaringe in den Bybel der Christenen gevonden worden. De Bybel fpreekt den natuurlyken Godsdienst zo weinig tegen , dat hy denzelven veel meer verfraait en verhoogt. „ De „ kortziende is 't alleen die gelooft, dat de Bybel hier ,, en daar de Rede tegenfpreekt. Maar wysbegeerte , oordeelkunde, kennis der Oudheden en Natuurkunde, neemen deeze fchynbaare tegenftrydigheden hoe langs , hoe meer weg." De denkbeelden , welke ons door den Bybel, aangaande god , worden ingeboezemd, zyn veel edeler, dan 'er buiten denzelven in 's menfchen hart zouden zyn opgekomen. Thans voert sans-culotte eenige byzondere merkteekenen aan , de Godlykheid van den Bybel uitwyzende. De Bybel is het oudfte Boek in de waereld. De verfchillende Schryvers van dit Boek voeren allen dezelfde taal ; zy fpreeken elkander nooit tegen. De Zedenleere des N. Testaments is Gode betaamelyker, en beter in ftaat om de menfchen gelukkig te maaken, dan alle andere voorgewende Godlyke Openbaaringen. Waare wonderen zyn 'er gefchied, „ en „ (fchryft  van een waarheidzoekenden. 619 M (fchryft sans-culotte) zy moeten ter bevestiging vau ,, tien Bybel gefchied zyn; anders zouden de Opltellers van den Bybel nooit als boden van god zyn aange,, merkt. Wanneer jesus en zyne Jongeren geene won- deren deeden , dan was ieder een dwaas, die ten ,, gevalle van hun zynen overgeërfden Godsdienst liet vanren." De Bybel behelst Voorzeggingen , die volkomen vervuld zyn. Uit deeze en meer andere bewyzen leidt sans-culotte af de Godlykheid van den Christlyken Godsdienst. In 't flot maakt hy, in antwoord op eenige zwaarigheden, deeze twee algemeene bedenkingen: Wanneer de zonden verminderen, dan verminderen ook de twyfelingen; en : 'Er zullen altyd twyfelingen blyven, om dat 'er weinige zodanige waarheden zyn, dat tweemaal twee vier , en dat alle cirkels rond zyn ; en dat ook zelf de Natuurlyke Godsdienst zyns duisterheden heeft. Uit deeze opgave zal blyken, dat wy den Steller van dit boeksken niet t'onregt een zonderling flag van sansculotte noemden , in aanmerking genomen zynde het denkbeeld, welk omtrent de Br... loozen veelal wordt gevoed. Met voordagt ftonden wy op den inhoud wat langer ftil,om dat hier, in een omvang van veertig bladzyden, meer aanleiding tot naadenken, dan in meenig boek van vierhonderd , wordt gegeeven. Principes de la Religion Naturelle. a Haarlem chez C. Plaat, 1794. Behalven de Voorrede, 46 bl. in 8vo. Grondbeginzelen van den Natuurlyken Godsdienst. Uit het Fransch vertaald. Te Haarlem by C. Plaat, 1704. Behalven de Voorrede, 54 bl. in Svo. Dit boekje is verdeeld in twaalf Lesfen , waarin de volgende onderwerpen verhandeld worden : I. Wat de mensch is, en wat hy het meest begeert ? II. Wat de Godsdienst, en welk zyn oogmerk is ? III. De middelen , door welke wy tot kennis van den Godsdienst kunnen komen. IV. Dat 'er een God is; eerfte waarheid van den Natuurlyken Godsdienst. V. VI. Dat God van eene volmaakte Natuur is , of alle de volmaaktheden bezit; tweede waarheid van den Natuurlyken Godsdienst. VII. Dat God de waereld beltiert door zyne Voorzienigheid; der-  620 grond be ginz, van den natuurl. godsdienst. derde waarheid van den Natuurlyken Godsdienst. VIII, Dat God aan den mensch eene wet heeft voorgefchree» yen ; vierde waarheid van den Natuurlyken Godsdienst. IX. Dat God de betragting van zyne wet wil beloonen, en de overtreeding derzelve wil ftraffen: laatfte waarheid yan den Natuurlyken Godsdienst. X. Dat de Natuurlyke Godsdienst zeer nuttig is. XI. Dat de Natuurlyke Godsdienst ongenoegzaam ter zaligheid, en, hier door zelfs, eene Openbaaring noodzaaklyk geworden is. Xll Dat het zeer waarfchynlyk, of geloofbaar, is, dat God aan de rnenlchen deeze Openbaaring, die voor haar noodzaaklyk was, vergund heelt; en wat deszelfs kenmerken zyn. De Schryver is de Heer a. ph. de la rochette, Predikant by de Walfche Gemeente te Haarlem, die ziclï tot dus verre van dit opftel by het onderwys zyner Leerlingen pleegde te bedienen , en die hetzelve nu in het licht gegeven heeft, deels om de gewoone gebreken der Handfamften te vermyden, deels oo dat ook andere Onder wyzers en verlichte Ouders hetzelve zouden kunnen gebruiken. Wy kunnen het met grond aanpryzen, daar het volledig, beknopt, en, zoo ver de aart der onderwerpen toelaat, duidelyk is; en vooral, daar de waarheden van den Natuurlyken Godsdienst anders doorgaans geheel of gedeeltelyk weggelaten worden in de Onderwyzingeu, die by onderfcheiden Christelyke Gemeenten in gebruik zyn; een gebrek, waar over de Schryver, in zyne Voorrede, met regt zeer ernftig klaagt. De Vertaaling van dit Stukje is vervaardigd door c. croocq , Catechizeermeester en Krankenbezoeker te Haarlem, welke op eene plaats van de Voorrede des Schryvers , waar van de Overzetting gefproken wordt , eene aantekening geplaatst heeft, die wy hier letterlyk zullen opgeven: „ Welkers fwakte en gebreeken, ik vooraf zoo „ gereed erkennen, en wel zoo zeer gevoelen — als dat „ zy mogelyk berispt zullen worden." Men ziet uit deze weinige woorden reeds genoegzaam de onkunde van dezen man m de regelen onzer taal; maar daarenboven heeft zyne Vertaaling doorgaans eene ftyfheid en ftroefneid, die de lezing van dezelve zeer onaangenaam maakt. In hoe verre nu eene vrywillige erkentenis van het gebrekkige van zynen arbeid hem ontfchuldige wegens de onderneming van een' taak, waar toe hy niet geroepen was, mage de Lezer zelf beflisfen. Phar-  PHARMACOPCEA AMSTELODAMENSIS. i Pharmacopcea Amftelodamenfis nova. Am del. apud P. H. Dronsberg, 1792. Inqto. Behalven het Voorwerk, 210 bl. Hoewel men zich in de afgelopen Jaaren in Schotland, Engeland, Zweeden en elders , ongemeen beyverd I hadt, om de -openlyke Apotheekboeken te verbeteren j derzelver noodlooze omflagtigheid te verminderen, en de I bereidingen naar de uitvindingen en ontdekkingen van on! zen tyd in te richten, was echter tot nu toe aan dezen i zoo nuttigen arbeid in ons Vaderland de hand nog niet j gefiagen. De nuttigheid of liever noodzaaklykheid hiervan heeft ongetwyfeld de InfpeStores van het Collegium medicum te Amfterdam doen befluiten , om ook deze zoo wigtige taak te [onderneemen , en hunne Pharmacopcea welkers gebrekkigheid, door den ouderdom van meer dan eene halve Eeuw, voorzeker niet gering geworden was op nieuw te overzien, en naar den toeltand der Geneeskunde in het tegenwoordig tydsbeftek te verbeteren. Dat I hunne pogingen niet ongelukkig zyn uitgevallen, hiervan geeft deze Pharmacopoea nova (in tegenftelling der voorige, die renovata heette, aldus genoemd,) de duidlykh> * bewyzen. Alömme hebben de Opdellers, zo wel ten aanzien van de keuze, als van de faamdelling der Geneesmiddelen , de verouderde Voorfchriften, die uit zoo veelerleie, dikwyls ftrydige, inmengfels plagten te bedaan.en (het kenmerk dier tyden droegen, waarin de kennis der l Materies Medica even gebrekkig, als de beoefening der j Scheikunde onvolkomen was, geheel achterwege gelaten en derzelver plaats met anderen aangevuld, die, hoe zeer uit een minder aantal ingrediënten beftaande, dit gemis Jdoor eene grootere werkzaamheid en door de ervarin' jder beroemdde Artfen geflaafd geneesvermogen, rvklvlc vergoeden. In de Voorfchriften der onderfcheide bereijdingen, ea de wyze van derzelver bewerking, zyn ook {doorgaans de vorderingen, welke men nieuwlings in de (Artzeny- en Scheikunde gemaakt heeft, zeer wel in acht jgenomen, en meestal naar de ondervindingen der beste Scheikundigen, voor zoo verre dezelve geftrekt hebben oir. bet den minften omflag en de geringde kosten, tevens werkfeaame en gelykvormige preeparata te verkrygen, ingerichr 1 Pryslyk is ook de voorzorg, welke de Opftellers gehad jkebben, om den wyngeest, die tot zoo veele bereidingen ge-  622 PHAR.MACOPCEA AMSTELODAMENSIS. gebezigd wordt , en van welks behoorlyke gefteldheid derzelver geneeskrachten groutendeeis afhangen , altoos, zo veel mooglyk, van een bepaalden graad van fynheid te 'hebben ; zynde met dit oogmerk een. foort van vochtweger, onder den naam van Hygrometer, doch die beter Areometer, ter onderfcheiding van de gewoone vochtmeters van den Dampkring, zoude genoemd zyn , ingevoerd, diens gebruik achter de Pharmacopoea befchreven ftaat, en waarvan elk Apotheker verpligt is, zich te moeten voorzien. Het bellek van ons Tydfchrift laat niet toe, dat wy ons in byzonderheden inlaaten, of de Voorfchriften dezer Apotheek afzonderlyk doorgaan, en ter toetfe brengen; hierdoor zoude het in de daad wel niet moeilyk vallen,nu en dan gelegenheid tot aanmerkingen te vinden: doch wy moeten bekennen, dat het Werk over 't algemeen grootlyks is aan te pryzen, en te meer lof verdient, wanneer men de moeilykheden, die aan zodanig een arbeid eigen zyn, behoorlyk in acht neemt, gelyk dezelve in de Voorreden dezer Pharmactpcea , (die, even gelyk het geheele Werk,zeer duidlyk en in goed Latyn gefchreven is,) worden opgegeven, en die tevens dienen kan ter oplosfing van verfcheiden zwarigheden, welke men veelligt, by het eerfte doorlezen van dit Apotheek-boek, tegens het invoeren of uitlaaten van fommige bereidingen, zoude willen bybrengen. Wenschlyk ware het, dat 't voorbeeld van het Amfterdamsch Collegium Medicum ook op andere plaatfen van ons Vaderland naargevolgd, en nog wenschlyker, dat 'er eenmaal eene algemeene Pharmacopoea voor geheel Nederland vervaardigd werd, waardoor dezelfde Geneesmiddelen , op alle plaatfen , op dezelfde wyze, bereid moesten worden; op dat de menigvuldige verwarringen, ja zelfs fchadelyke gevolgen, die, uit de verfchillende faamftellingen van eens benoemde hulpmiddelen, niet zelden voortfruiten, eindelyk, tot welzyn onzer Landgenooten, hierdoor éénmaal een einde mogten neemen. Han  handelingen van servandis civieus. 623 Handelingen van het Geneeskundig Genootfchap , onder de Zinjpreuk: Servandis Civibus. Zestiende Deel. Te Amfterdam by Petrus Conradi , 1702. In gr. 8vo, 174 bl. Het Deel voorhanden , waarfchynlyk het laatfte , welk men van dit Genootfchap te wagten heeft, behelst een tweetal Prysverhandeüngen, ter beantwoording van het volgend Voorftel: ,, Hoedanig is het juiste denk„ beeld der Paraphrenitis ? Verdeelt zy zich ook in foorten, „ naar den onderfcheiden aart der aangedaane Deelen, als het Middelrif, Hartzakje, Mediaftinum, enz.? Welke zyn de tekenen, die haar van alle andere Ziekten onV, derfcheiden? En eindelyk: Zyn 'er, onder de Ziek,, ten, daar zy uiterlyk de meeste overeenkomst mede , heeft, ook zulke, die eene geheel ftrydige behandeling, l, namelyk voor eene Paraphrenitis volftrekt doodelyk, ver„ eifchen ? Heeft dit laatlte ook byzonder zyn opzigt tot ,, fommige Epidemifche Ziekten? tot welke dan meest?"— De Eerfte is van den Heerj. r. iclynpenninck , Stads Medicinaï Doctor te Nymegen, en onlangs aldaar overleden. Naar aanleiding van het Voorftel is dit Autwoord in vier Hoofdihikken gefplitst. In het eerfte wordt de bepaaling der Paraphrenitis uit de beste Schryvers opgegeven, en tevens beweerd , dat de Ziekten van het Mediaftinum en Hartzak je geen foorten van dezelve uitrnaaken. In het tweede geeft hy de tekenen op, die de Paraphrenitis eigen zyn, en te gelyk de onderfcheidende kenmerken van zodanige Ziekten, waar mede zy de grootfte overeenkomst heeft. In het derde wyst hy aan, welke Ziekten onder de zo evengenoemde, op dezelfde wyze als de Paraphrenitis behandeld , doodlyk zouden afloopen; waar ónder vooral de pleuritis en peripneumonia biliofa betrokken worden. Eindelyk wordt in het laatfte Hoofdftuk aangetoond, in welke Epidemifche Ziekten men ten dezen opzichte de grootfte behoedzaamheid noodig heeft, als b. v. in fommige Gal-Rot-Zenuw-Koortfen, ook in eenige febres Exanihcmatic®, als Scharlaken-Gierst-Vlek-Koortfen,enz. Alhoewel de Hr. klynpknninck zeer weinig van zyne eigene ervaring fchynt by te kunnen brengen, blykt het echter, dat hy met de beste Autheurén over dit onderwerp bekend is; ook heeft by de kenmerken en genee*-.  Ö24 handelingen van servandis civibtjs. neezingen dier Ziekten , die zo dikwerf het mom van waare. ontftekingen vertoonen , en als zodanig zeer verkeerd behandeld worden , inzonderheid volgens de Leerftellingen van den wydberoemden stoll, zeer naauwkeurig opgegeven en met veel oordeel behandeld. Het tweede Antwoord heeft tot Opfteller den Heer d. f as , Med. DocL te Leyden. In hetzelve worden voornaamlyk de eerfte gedeelten der Vraage, wegens den aart, de onderfcheiding en kentekenen, der Paraphrenitis, uitvoerig behandeld, terwyl het laatfte , de Itrydige geneeswyze naamlyk der gelykfchynende Epidemifche Ziekten, waaromtrent het voorgaande Antwoord zich voornaamlyk bezig hield , flegts ter loops wordt aangeroerd. Niettemin laat ook deze Schryver veel belezenheid en geneeskundige kennis blyken , en de aanmerkingen, die hy wegens de oorzaaken, faamftellingen en merktekenen, der genoemde Ziekte mededeelt, verdienen wel gelezen te worden. Eindelyk wordt dit Deel, als gewoonlyk, met'Waarneemingen befloten. De eerfte behelst een belangryk voorbeeld eener gelukkig geflaagde doorbooring der Blaas, boven de faamvoeging der Schaambeenderen, in eene hardnekkige opftopping van water ; door den Heere s. popta , Stads Heel- en Vroedmeester te Harlingen. De tweede, door den Heerea.w. brans schippers , Med. Doel. te Zegwaardt, betreft de zonderlinge uitwerkfelen van Kreefts• oogen, die, tegens den witten vloed gebruikt, eene geweldige bloedftorting der baarmoeder veroorzaakten , en, herhaalde reizen gegeven, telkens het zelfde gevolg hadden. Romeinfche Gefchiedenisfen, door m. stuart. Met Kaarten en Plaaten. Derde Deel. Behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest, van den- Ondergang der Fabiën tot aan den Inval der Galliërs. Te Utrecht by B. Wild en J. Altheer, 1793. In gr' 8vo. 553 bl. In het wyduitgeftrekte veld der Algemeene Gefchiedenisfen zyn alle oorden niet even ryk; dit ontmoet men desgelyks in de bepaalder Gefchiedenisfen van een enkel Volk, en treft men ook dus eene fchaarschheid aan in de Romeinfche Gefchiedenisfen , anderzins volop leverende van  m. stuart's TnOmeinschs geschiedenissen. 625 van doffe voor den Gefchiedboeker. Deeze fchrailheid wordt onmerkbaar, of liever blyfc verborgen, vóór den Leezer,indien de Gefchiedfchryver,meer bedagt, om hem, op eene genoeglyke wyze, bezig te houden ,■ dan om hem eene volkomene "Gefchiedenis te fchenken, zich vergenoege, met die fchaarfche plekken lugtig voorby te flappen , en alleen in de ryker voorziene zich op te houden; doch dit kan niet wei gedaan worden door eenen 'Schryver, die de fchakels des tyds , zonder 'er dén over te lhan , volgen wil, en, ten dien opzigte, eene volkomene Gefchiedenis leveren : welk laatfte des Eerw. stuart's doel is. Het Tydperk der Romeinfche Gefchiedenis len op den Tytel aangeduid, fchoon een vak van vyf-en-tachtig Jaaren bevattende , deelt niet zelden in deeze fchaarschheid , of behelst eene aaneenfchakeling van Voorvallen , die, in 't breede geboekt, eene verveelende eenzelvigheid zouden baaren , by welke de leeslust , fchoon door een ftyl als stuart voert geprikkeld, bezwaarlyk wakker zon kunnen blyven. Om dit te voorkomen dient eene kundige verfcheidenheid, welke hy in de wyze van voordragt meesterlyk bezigt; dan nog meer dat hy zich in die gelykfoortige gevallen der kortheid bevlytigt, en een onbedwongener loop aan zyne pen geeft , wanneer nieuwere, of uit anderen hoofde belangryker, zaaken zich aanbieden. Een Gefchiedboeker fchept de doffe niet , hy moet de voorkomende bewerken, 't geen , ter oorzaake van het boven aangeduide , dikwyls niet weinig werks in zich heeft , zal men het geeuwen verwekkende eentooniga voorkomen. „ , Dit Derde Deel behelst het Vervolg des Tweeden Boeks, en vangt aan met het Vyf de Hoofdftuk, van den Onderderzang der Fabiën tot aan de Aanftelling der Tienmannen. De heerschzugt der Confuls en de zwakheid der Gemeensmannen vertoonen zich beurtelings. Inzonderheid wordt hier onze aandagt getrokken door het Voordel van den Gemeensman, c. terentius arsa, tot het invoeren van een Algemeen Wetboek, 't welk Rome, in 't Jaar haarer Bouwinge 292, nog ontbrak. „Uir aeringe beginzelen groot geworden," zo fpreekt onze Gefchiedboeker, „was 'haare burgerlyke Maatfchappy in het zelfde geval ge*' weest met alle andere oorfpronglyke vereenigingen van , onbefchaafde menfchen, van zeer lang het gemis van algemeene Wetten niet te gevoelen, hoe noodzaaklek '* lett. 1794. no. 14. T t si de*  6*6 m. stuart's „ dezelve ook mogen zyn, voor het maatfchappelyke ae* „ luk (*> De weinige byzondere Wetten , door „ romulus aan zyne ruuwe fpitsbroeders medegedeeld }, waren de regels niet gebleeven voor de meeste zyner „ Opvolgers, die, even als hy, in alle andere zaaken „ waar voor geene Wetten bepaald 'waren, over recht en „ onrecht , uitfpraak gedaan hadden , naar hun ei*en „ beste weeten of willekeurig goeddunken. jDe Raad°en „ Confuls waren de Koninglyke regeering , zoo wel in s, deeze bediening en beoordeeling des rechts, als in der„ zeiver overig gezag, opgevolgd, en hadden zich, hier „ in, gehouden aan de eenvoudige beginzelen van het „ recht der natuur, aan de gebruiken der Voorouderen „ en aan de eerfte inftellingen van romulus en zyne „ Opvolgers, voor zoo verre zy daar van de overblyf„ zeis nog hadden kunnen vinden in de geheiligde boe„ ken, die by de Priesters bewaard werden, en waartoe „ zy alleen den toegang hadden. Deeze gronden hun„ ner rechtspleeging hadden zy zorgvuldig verborgen ge„ houden voor het Volk, het welk, door geduurde oor„ logen afgetrokken , zich ook niet hadt toegelegd op „ eene eigene overdenking van de algemeene beginzelen „ des rechts , en voorts meestal op hunne landeryen „ woonende, en alleen op de marktdagen in de Stad komende, buiten de algemeene vergaderingen niets van „ het burgerlyke beftuur der Overheden wisten In „ zeer veele gevallen waren de Raad en de Confuls dus „ vvetgeevers en rechters tevens, en in allen byna was „ hun oordeel boven alle verantwoording, daar niemand „ uit het Volk de wettige gronden hunner uitfpraaken „ kon beoordeelen. v „ Is beide nu allergevaarlykst, zelfs in de best moge„ ly*e maatfchappy van menfchen, die, met de edelïïe „ gevoelens van burgerlyke gelykheid, nog feilbaare men„ Ichen blyven, hoe hagchelyk moet het dan alzins met „ de burgerlyke vryheid van den geringen Romein ge„ taan hebben, wiens Overheden den zotften waan o» „ hunne geboorte koesterden, en van geene kieschheid „ m de middelen wisten om den geringen burger te on. „ derdrukken, en zich op allerlei wyzen boven hem te „ doen gelden. Het is waar, de aanftelling der Ge. ,» meens* C*J Qtnfti.rur les Rom. T. II. p. i4g-«_i5r.  romeinsche geschiedenissen, 627 meensmannen befchermde den Volkering tegen den baldaadigen Adel; maar wat vermogt dezelve tegen die ,, heimlyke dwinglandy, welke,onder het voorwendzel van ,, recht, haare offers kiezen kon, om ze me: het zwaard „ der Geregtigheid zelve re ontzielen." De Raad cn de Adel hadden te vee! eigenbelang by deezes weezenlyke gebreken in den Staat, dan dat zy zich tegen' zulk een allerwenscblykite verbetering niet met alle magt zouden verzet hebben. De tegenwerkingen, de vertraagingeu,veel te breed voor ons bedek, leeZe men by stuart zelve, en voele wat elk edetdenkend Romein rooest gevoelen. Men zie by hem in hoe veel bogten men zich Wrong ten'aanziene van de aanltelüng der Tienmannen. Vau deezer Aanilelling af tot aan de YVederaanfte!liiig der Confuls, geeft ons het Zesde Hoofljluk een verllag; stuart vangt het aan met deeze aaneenfchakelénde bedenking: „De rustlcoze begeerte dtr Genicensluiden, om de uitfpraak van het recht niet langer te zien afhangen van de willekeurige begrippen der Grooten , en ,, het wederkeerig verlangen van deezen, om de dreigen„ de rechtbank des Volks voor eer.en tyd ten . minften gellooten te houden,' hadden thans samengewerkt aati „ eene volkomene verandering van Romes ganfche Staaisbelltmr. De burgerlyke vryheid, aan de heerschzugtige poogingen der Koningen ontyvorfteÜ, en met zo veel ,, beleids tegen de overhéerfching der Cmfuls beveiligd, „ was intusfchen , door den yver dier twee daatkundige „ Partyen, aan de goede trouw eener regeering overge„ laaten, in wier handen de Wetgeevende, uitvoerende en rechterlyke, magt,zonder het minlte opzigt, gelteld was; terwyl het Volk de eenige grens van dat beduur, „ in de tydsbepaaling van één jaar bedaanda , alleen feheen te zullen bewaaken en verdedigen' tegen hun, ,s die dat nieuwe Staatsgellel te vroeg zouden willen om ver rukken. Wat moest de vryheid niet vreezen S) van zulk een onbepaald vertrouwen , en hoe ont„ kwam zy de boeijen , welken haare te yverige verde„ diners haar zelve hadden om dè handen gewroa- Met rede mogt de Gefchiedfchryver deeze vraagen doen ten (*) Machiav. Difc. Polit. L. I. Ch. 35, 40, M „ Maar neen! Blyft op eenen afftand, Veroveraars der „ aarde,die tienduizenden vernielt,om u van duizenden „ met welken gy den kring uwer heerfchappye hebt „ uitgebreid, te doen aanbidden en te doen vloeken. Blvft „ opgeflooten in den kring van uwe vleijers, op dat de „ waarheid u nimmer genaake, en u een fpiegel voor„ boude, waar in gy voor de eerftemaal uzelven zoudt „ bezigtigen, en uwe weezenlyke betrekkingen tot alles 3, wat u omringt leeren kennen. Vernederde hoog„ moed is te ondraaglyke ftraf voor de troetelkinderen „ der weelde; egter zoude het onhoflyke fpiegel u doen „ zien, dat de Wysgeer, de Menfchenvriend, op eenen „ alexander durft nederzien , terwyl hy de Godheid „ looft, dat eens een Washington was gebooren!" De volgende Afdeelingen zyn wederom genoegzaam uit the Federalist getrokken; met die invlegtingen en uitlaatingen, welke deeze Onderwerpen belangryk voor allen kunnen maaken. De XHde Afdeeling heeft deezen Inhoud • Inleiding tot de bejehouwing van den aart en de vaar fchynlyke uitwerkzelen der Nieuwe Conftitutie, ten einde daar uit den  0. EN N. CONSTITUTIE. 6«f den graad van derzelver volmaaktheid te beoordeelen —-— Voor- en nadeelen der onderfcheide Regeerings vormen ——. De grondjlag der Conftitutie Republikeinsch Europi- fche Staaten oneigenlyk Republieken geheeten , Nadeelen der oude Volksregeeringen door de Vorderingen in de Staatkunde ontweeken. Deeze geheele Afdeeling, fchoon kort, is voor ons ter overnecminge te lang , hoe gaarne wy ook ons Werk daar mede zouden opcieren ; men treft 'er eene bondige ontwikkeling aan van veele denkbeelden , die veelal lang uitgefponnen en daar door verdonkerd zyn. Het zal den Leezer niet verdrieten, een en ander hier aiit ontleend , aan te treffen. Uit voorheen beredeneerde ftellingen, zegt hy, „ is ten overvloede op „ te maaken, dat, wanneer wy van eene Republikein„ fche Regeering fpreeken , men onze uitdrukking niet „ behoort te verwarren met die van zommige Staat„ kundige Schryvers , die , niet zo zeer op den waa„ ren aart der dingen als op de in gebruik zynde be„ naamingen het oog vestigende , het woord Republiek ,, dikwerf op zodanige Staaten toepasfen, in welken geen „ kenmerk van eene Volksregeering is te befpeuren. Het „ is eene doorgaande gewoonte, de Vereenigde Neder- landen met den naam van Republiek te beltempelen ,, hoewel niet het geringfte gedeelte der Oppermagt van „ het Volk afkomftig is. Dezelfde titel wordt aan Vene„ tie gegeeven, fchoon daar het groote lichaam des Volks „ door een handvol erflyke Edelen op de volftrektfte wy„ ze wordt overheerd, als mede aan Poolen, hoewel daar „ niets te vinder^ is dan een mengzel van Ariftocratie en „ Monarchie , en wel zulk een liegt mengzel als men „ met mogelykheid uit beide zou kunnen maaken. Niet „ gepaster heeft men Groot Brittanje, welks Regeerings,, vorm alleenlyk een Republikeinfchen tak heeft die „ met eene erflyke Ariftocratie, en ten eenhoofdig be„ ftier , verbonden is, op de lyst der Gemeenebesten ge„ plaatst. Deeze voorbeelden van Staaten, wier Regeeringswyzen byna zo zeer van elkander als van e^ene „ weezenlyke Volksregeering verfchillen, toonen de groote „ onnaauwkeurigheid , met welke men het woord Repu„ bliek in het .behandelen van fiaatkundige onderwerpen „ heeft gebezigd." r Naa aangetoond te hebben dat de Regeeringsvorm in de Vereenigde Staaten van America, met vollen regt, den naam vsa  é38 6. DUMBAR' van Republikeinsch verdient, vaart de Heer dumbar voort: Dan juist deeze omftandigheid , dat de Regeeringsvonn „ van Noord-America volftrekt Republikeinsch is , zal by „ zommigen eene genoegzaame reden opleveren , om daar ,, tegen uit te vaaren, en dezelve als een broeinest vau verwarring , kabaaien en beroerten , af te fchilderen. ,, Ook behoeft het den geenen, die met de gefciiiedenisfen der kleine Gemeenebesten van Griekenland en Italii ,, bekend zyn , aan geene ftolfe tot declameeren te out,, breeken. Het is on mogelyk dezelve te leezen zonder ,, den Iterkften afkeer te gevoelen van de onrust, welke'die ,, Republiekjes in onophoudelyke beweegiirg hièlüt, e:t ,', van de fchielyke opvolging van omwentelingen, welken ,, dezelven fteeds tusfchen de beide uiterften vau onder„ drukking en regeeringloosheid deedt flingeren. Vindt „ men 'er fomtyds'dagen van kalmte , zy fchynen alleen* „ lyk te dienen om Pcoffe te vergaderen tot nieuwe on„ weerswolken. De tusfehenpoozen van gelukkiger tyden , welken 'er zich nu en dan vertoonen , befchouwen wy ,, zelfs met een mengzel van leedweezeu , ontftaan uit de bedenking, dat die behaagelyke tooneelen weldra door de ,, woedende baaren van verdeeldheid en oproer zullen over» „ Helpt worden. Indien 'er eenige ftraalen van kortftoudige „ glorie uit de duisternisfe voortlchieten, wier vlugtig febyn„ zei onze oogen voor een oogenblik kan doen fehemereii , „ zullen dezelve ons te gelyk herinneren, hoe beklaagens,, waardig het is, dat de gebreken in de Regeeringsvor,, men Iteeds moesten in den weg ftaari , om de yverigfte ,, poogingen van Mannen van de uitmuntendfte talenterr „ en verbeevenlte gevoelens , welke" van tyd tot tyd in „ die Republieken ontftonden , van allen goeden uitllag,, ten nutte van de gemeene zaak te berooven. „ De wanorden , die de jaarboeken van die Republie„ ken ontcieren , hebben aan de Predikers van het Des« „ potismus redeneeringen aan de hand gegeeven, om niet „ alleen op den vorm van een Republikeinsch Bellier, „ maar tevens ook op de gronden van alle Burgerlyke „ Vryheid, aan te vallen. Men heeft den Voorltanders vatr ,, eene vrye Regeeringswyze, met een kwaadaartig genoe* „ gen, en als in zegepraal, alle de rampen, aan die voor»-" „ maalige Republieken overgekomen, voor dé voeten ge-„ worpen , en het befluit opgemaakt, t dat Vryheid nim„ mer met de behoorelyté Ondergefchiktheid in eene Maat,, ichappy konde gepaard gaan. Gelukkig zyn 'er ette-  O. EN N. CONSTITUTIE. 639 *, lyke weinige roemrugtige voorbeelden van Staaten, die s, eeuwen lang onder liet genot van Vryheid gebloeid hebben , met welken men de troostlooze drogredenen van „ zulke Predikers kan wederleggen; en nog meer bemoe»> digend is het, dat men eene gegronde en welgevestigde ii hoop mag voeden, van in America een gebouw te heb-., ben zien opregten, welk tot een duurzaam gedenkteken „ van derzelver dwaalingen zal kunnen ftrekken. „ Ondertusfchen kan men niet ontkennen , dat de afj, beeldfels, welken de zodanigen van Republikeinfche Re-, geeringen hebben opgegeeven, dikwyls niet dan te veel „ gelykenis hadden met het oorfpronglyke, waar van zy „ werden ontleend: en , indien men in Ïaater tyd geen „ volmaakter ontwerpen hadt weeten uit te denken , zouden de verlichte Vryheidsvrienden zich tot de noodzaakelykheid gebragt gezien hebben , om de zaak van dia ,, foort van Regeeringswys als onverdeedigbaar te laaten „ glyden. — Maar de Staatkunde heeft, zo wel als de b meeste andere weetenfchappen, groote vorderingen ge„ maakt, zo dat men thans de uitwerking van verfcheide „ inrigtingen, die by de Ouden of geheel niet of zeer gebrekktg bekend waren, zeer wel verftaat. Hier toe be„ hooren : de regelmaatige verdeeling van gezag tusfchen „ onderfcheiden Departementen, welken onderling in even,, wigt ltaan, en elkander in bedwang houden; het inltel„ len van Regtbanken , wier Leden niet kunnen afgezet „ worden , ten zy men hun geregtlyk van wanbedryf „ overtuige; de Vertegenwoordiging van het ganfche Voiic „ in de Wetgeevende Vergadering, door middel van Ge„ deputeerden, door het Volk verkooren: alle deeze din„ gen zyn of geheel nieuwe uitvindingen, of hebben ten ,, minften haare grootite volmaaking in de hedendaagfche „ tyden ontvangen. Zy zyn middelen , eu wel kragtdaa«üge middelen, om de voordeden van eene Republi„ keinfche Regeeringswyze te behouden, en tevens de on„ volmaaktheden, waar aan dezelve zoude kunnen onder„ hevig zyn, te verzagten of te vermyden." _ Aangemerkt hebbende, dat' de Uitgebreidheid des Lands in America veel zal toebrengen om het Americaanfche Gemeenebest in ftand te houden , gaat hy over om die Stelling , welke zommigen vreemd zal voorkomen, en door de Antifederalisten in America, als een tegenwerping tegen de Nieuwe Conftitutie, werd aangedrongen, te verdeedigen. Dit is zyne taak in de Mli Afdeeling, behelzende : Gedag-  6\}0 G. dumbar , o. en n. constitutie. dasten van den Heer de montesquieu over geconfedereerde Republieken ■ Gefchiktheid yan een grooten geconfedereerden Staat tot het fluiten van FaSlien Onderfcheiding tusfchen eene zuivere Volksregeering of Demokratie in eene Republiek De uitgebreidheid der Vereenigde Staaten niet te groot voor eene Republikeinfche Regeeringswyze. De XIV" Afdeeling behelst: Oogmerken eener Bondgsnootfchaplyke Regeering — Magt van 't Congres ter vtrzekering van V Lands veiligheid van buiten — Die magt behoort onbepaald te zyn — Staande Krygsmagt in Vredes- tlCL Waarom V Lands verdediging niet aan de byzon- ■ dere Staaten is overgelaaten Wetten tegen eene fuumie Krygsmagt onuitvoerelyk Het Congres, kan geer Geld tot onderhoud des Legers voor langer dan twee jaaren toewy- zen , Voordeehn van eenen Bondgenootfchaplyken Staat boven een enkelvoudigen in het bewaar en van de Vryheid — Onwaarfchynlykheid dat het Congres ooit een ontwerp van Overheerfching zal kunnen uitvoeren, of zelfs beraamen. In de XV Afdeeling komt ons voor: Magt van 't Conpres tot bewaaring van inwendige rust Door welke middelen het Congres zich van de uitvoering zyner eigene verordeningen kan verzekeren. Het Congres handhaajt den Retublikeinfchen Regeeringsvorm , en waakt tegen oproer in de Staaten Militie Andere punten van Gezag aan het Congres gegeeven. ■ Heffing van Schattingen — De behoeften der Unie en der byzondere Staaten ver gelee nen Regtsgebied van het Congres over de Plaats van zyn wrhUf over Sterkten , Magazynen, enz. Ten laatften wordt, in de XVI Afdeeling, De Stelregel, dat de Wetgeevende, Uitvoerende en Regterlyke, Magten van elkander gefcheiden, en aan verjchillende handen behooren toevertrouwd te worden, in het waare licht geplaatst — en De middelen , om ieder Departement van Gezag binnen tvne taaien te houden, en daar in te handhaaven ,overwoogen. Ceen onzer Leezeren twyfelr, of wy waren dikwyls in hekóoring om ook uit deeze Afdeelingen iets te ontkenen. Tian wv moeten, onzes ondanks, ons te vrede houden met Woote Opgave van den Inhoud. Welhaast hoopen wy htr Derde en laatfte Deel te zullen ontvangen, „ waarin de byzondere Inrigting van den Americaanfchen Regee*t] ringsvorm ftukswyze zal overwogen worden.' Rei-  J. townsend , reize door spanje. 04* Reize door Spanje, gedaan in de Jaaren 1786 en 1787, m < *t byzonder met opzigt tot den Landbouw, ManufatluU' ren , Koophandel, Bevolking , Belastingen en Inkomjten van dat Land, door j. townsend, A. L. M. en Predikant te Pewfey in het Graaffchap Wilts. Ilde Deelt zde Stuk. Te Haarlem, by A. Loosjes, Ez. In gr. 8vo. 211 bl. Wanneer een Werk , van eenige m'tgeftrektheid , by Deelen uitkomende, zich zeiven, in alle opzigten, gelyk blyft , valt in het Vak der Beoordeelinge weinig ot niet te verrigten , en mogen wy overzulks , met townsend's Reize door Spanje , ons werk der Beoordeelinge afgedaan rekenen , en ons beroepen op 't geen wy des ter aanpryzinge een en andermaal gezegd hebben ( J, ahhans wy vinden volkomen vryheid cm zo te handelen, feu opzigte deezes Tweeden Deels Tweede Stuk. De Heer townsend vangt aan met eene Opgave van. de tegenwoordige Volkrykheid van Spanje, door hem gefield op 10,268,150; dan de Vertaaler, die wel niet veele, doch meestal gewigtige, aanmerkingen maakt, ftelt, volgens de Cenfo Espanol , door het Hof zelve uitgegeeven, het getal der Ingezetenen van Spanje op 10,40.9,879; een Verfcbil daaruit ontftaande, dat de Heer townsend het groot getal Geestlyken onder deeze algemeene fom niet gebragt 'heeft , terwyl hy 's Schryvers misdag in de telling der Kloosterlingen aanwyst. Leezenswaardig zyn des Schryvers opmerkingen over de oorzaaken van de mindere voikrykheid in Spanje dan voorheen. Veel komt hier in voor om het VolkscharaCter te ontwikkelen. Onder anderen gaat hy het denkbeeld, van de Spanjaarden veelal gevormd, te keer. „ Wy moeten," fchryft hy, „ ons geenszins „ verbeelden , dat de Spanjaarden uit den aart lui zyn ; „ in tegendeel, zy zyn opmerkelyk wegens hunne behen„ digheid, bekwaam tot de fterkfte infpanningen, en gedul„ dig onder allerlei vermoeienisfen. Dat zy den arbeid „ fcbuwen , moet derhalven toegefchreeven worden aan ,! andere oorzaaken , waai onder , met opzigt tot zm. mbe bezigheden , het nationaal vooroordeel eene der V f ,, voor- (*) Zie onze Algem. Vaderl. Letteroef. voor 1792. I D. 1 St. bl. 124. Voor 1793. I D. 1 St. bl. 84. en hier boven,.bl..#>. lett. 1794. no. 14. Vy  642 J. TOWNSEND „ voornaamfte is." „ Zo het Volk," leezen wy wy« deis „ zich de tegenwoordige gefteldheid van zaaken ten „ nutte maakte, ten einde de Inquifiteurs te verbannen, „ en zyne Vryheid te handhaaven ; 20 hetzelve, verge„ noegd in de bezitting van eene der rykfte Landen op den Aardbodem , de grenzen van deszelfs overgroot „ Ryk inperkte ; zo het zyne uitzigten bepaalde binnen den omtrek van zyn eigen Schiereiland, en de kunften „ aankweekte, Welkè de gezellinnen des vredes zyn; zo „ het, ter opwekking van algemeen vlytbetoon, de muuniken Orders affchafte , het getal van zyne Feestdagen „ verminderde , goede Wetten met opzicht tot den Veld„ en Akkerbouw beraamde, en de kluisters afwierp, met „ welke zyn Koophandel tot hier toe geboeid geweest is; ,, dan mogen wy ons gerust verzekerd houden, dat, uit ,, aanmerking van den grond, het klimaat, den overvloed 9, van water , de natuurlyke voortbrengzelen , de rivie„ ren, de havens, de plaatslyke ligging, geen land van „ dezelfde uirgeftrektheid beter bevolkt , ryker en magtiger. dan Spanje, weezen zoude." Het Character cies Konings levert ons geen Man van groot Verftand, maar van een goed Hart, op. Bovenal behaagde ons , dat hy in de keuze zyner Staatsdienaaren alleen met de welvaart van zyn Volk raadpleegt , en gemeenlyk zeer gelukkig is in die keuze. De bpgegeevene Characterfchetzen van eenige der voornaamften wyzen dit uit. „ Het moet," luidt de taal vau townsend na deeze opgave, „ een Engelschman zeer byzonder in 't oog val„ len, wanneer hy alle de gewichtigfte Ampten in den „ Staat alleen in handen ziet van menfchen, die uit de „ laagere klasfen daar toe verheeven zyn, en onder dee„ zen niet één Man te vinden van hooge geboorte, niet *, één Grande van Spanje. De laatstgenoemden zyn al te „ zamen werklyk geplaatst waar zy behoorden geplaatst „ te worden , dat is, zy zyn Kamerheeren, Opzichters „ van de kleêrkamer, Opperftalmeesters en diergelyke „ meer, dus alle naby den troon, deelende in al deszelfs „ luister, terwyl het zwaare werk en de verantwoordelyk„ heid der amptsverrichtingen aan anderen worden over,, gelaaten, die bekwaamer zyn den last daar van te draa„ gen. In Engeland is het verre weg geheel anders getiteld: daar wordende voornaamfte "Heeren, van hunne „ jeugd af, opgeleid tot hooger uitzichten; op de Schoo,j len wordt hun reeds eene edele eerzugt ingeboezemd, ,, en  REIZE DOOR SPANJE. 643 „ en wanneer zy vervolgens in het Huis der Gemeenten zitting neemen,zien zy daar,dat de pooging, om wee„ zenlyke kundigheden op te doen, en daar in boven anderen uit te munten, de eenige weg is om tot macht „ en aanzien te geraaken. Dit geeft zodanigen lpoorilag ,, tot naarftigheid, dat veelen der grootfte Mannen en be„ kwaamfte Ministers, in fpyt van derzelver erflyke ryk„ dommen en eeretytels , onder den eerften Adel gevon- „ den worden. Daar en tegen is in Spanje , onder „ de hoogfte rangen , alles in traage vadzigheid wegge„ zonken, de Grandes, te vreden met hunne erflyke ryk„ dommen en eeretytels, vernederen zich tot bloote wel„ lustelingen , en zyn dus voor den Staat verlooren. _ Zo „ algemeen is daar zelfs eene verwaarloosde opvoeding, „ dat het de voornaamfte Ministers zeer moeilyk valt, om bekwaame Mannen, ter vervulling van de mindere Amp« ten, te kunnen vinden." Die fcbaarsheid aan bekwaame Mannen heeft ook, gelyk onze Reiziger met de ftukken toont, ten gevolge, dat de bekwaamen van de eene post tot de andere geroepen worden, eer zy in die welke zy verlaaten, alles gedaan hebben, wat zy konden doen, of de zaak noodwendig vorderde. Van Madrid trekt de Heer townsend na Sevilla , en maakt onder den weg zyne leerryke bedenkingen over den Grond, den Land- en Veebouw , de Belastingen , en de hier en daar nieuw aangelegde Volkplantingen. Te laatstgemelder Stede van den Aardsbisfchop allerheuscht ontvangen, hadt hy, door deezen, middel om alles op de beste wyze te bezigtigen, en ons eene Befchryving dier Stad te geeven. Veel behaagen vondt hy in de zamenftelling te zien van een nieuw Orgel voor de Hoofdkerk, „ aan 't „ welk vyfduizend drie honderd Pypen aangebragt zyn, „ en dat honderd en tien Registers neeft, welk, volgens „ verzekering van deszelfs maaker, vyf tig Registers meer ,, is, dan in het beroemd Orgel te Haarlem (*> <-"\ " 's Ret- (*) „ Ik meende, in den eerften opflag," merkt de Vertaaler op, „ dat onze Schryver zich hier, ten aanzien van de beide Orgels te Haarlem en Sevilla, vergist hadt; doch bevinde, na by bevoegde kenners deswegen onderzoek gedaan te hebben, dat zyne opgave zeer echt kan weezen : alzo het gansch niet onmogelyk is, om honderd en tien Registers in een Orgel aan te brengen. Dat te Haarlem munt niet zo zeer uit door het getal zyner Registeis (hebbende zelfs het Orgel te Zwolle twmVv 2 ui  Ö44 J. TOWNSEND 's Reizigers oog werd onthaald op de fchoonfle Schilderftukken. De verbaazende Snuiffabriek en de Zydefa» briek trokken zyne aandagt. De el quemadero, of de Ver. brandingplaats, geeft hem gelegenheid om over de Inquiluie te fpreeken, en twee gevallen, var. laate dagtekening, te verhaalen, die in het Werk zelve moeten geleezen worden. Gevallen, gefchikt om den rechtmaatigen affchrik van zulk een Gerigtshof te verfterken. Hy voegt 'er by. „ Ik ,, kan niet nalaaten, in 't voorbygaan aan te merken, „ dat de Oorfpronglyke Inquifitie, onder den naam van „ Geestlyk Gerechtshof (Spirituel Court) , hedendaagse!. „ in Engeland beftaat , alwaar , even als in Spanje , de arme lieden , door het misbruik van deszelfs gezag, ,j wel het meeste lyden moeten. Het ferpent, dat by ons „ zyn fenyn fchynt verlooren te hebben , ligt flechts in onmagt, maar is niet dood; en zo onze Regeenng, in vervolg van tyden , eene merkelyke verandering mogt ondergaan , zou hetzelve kunnen herleeven , en voor onze Naakomelingen even verderflyk worden als het ten aanzien onzer Voorvaderen is geweest." De Landftreek, omtrent Sevilla, is laag, aan overftrooniingen onderhevig; doch de grond ryk en in vrugtbaarheid onuitputtelyk; onder de Voortbrengzelen munt het Zoethout uit: „ Men zegt, dat van dit laatfte jaarlyksch niet minder dan vierduizend Centenar.rs , of ten naas„ ten by tweeduizend Ton , uit Spanje gevoerd wordt, waarvan men onderftelt , dat een zeer aanmerkelyk ge„ deelte wordt opgekogt door de Brouwers van bet zo,, genaamde Porter , in Londen. Konden deeze Bron. ,, wers Hechts bewoogen worden om de zogenaamde Indifche Coculus (Kokelskerrels of Cocculi Indif daar uit ,, weg te laaten , dan zou men het gebruik van Zoet„ hout, zonder de minfte verhindering,"aan dezelven zeer „ gerust mogen toelaaten." — By nader onderzoek bevondt de Heer townsend den invoer deezer Droogerye zeer aanzienlyk en fteeds toeneemende , en moest hy uit den invoer in de buitenhavens van liet Ryk befluiten , dat de Brouwers te Londen het gebruik deezer aan- gelig Registers meer), maar hoofdzaaklyk door de fterkte en volkomenheid der Registers. Het Orgel te Sevilla ka dus zeer wel vyftig Registers meer hebben, en nogthans, in vergelyking met dat Vaderlandse!, kunstwerk, in zyne foort ongelyk flegtêr weezea."  REIZE door spanje. 64ƒ genaame en onfchadelyke Droogerye tot het brouwen van Porter, aan die der overige Steden en van het Platteland, geleerd hebben. . De Lugtftreek van Sevilla, en het omliggende Land, heeft op Ge/.ondbeid niet te roemen. Te fcheep begaf zich onze Reiziger, de Gmdalquivir afzakkende, na St. Lucar, van waar hy op Cadiz ging. Deeze Stad is het voorwerp zyner VVaanieeminge in eene volgende Afdeeling. 't Geen hy vermeldt van het Hospicio, of algemeen Werkhuis, het voornaamde Gedicht te dier Stede, en dat in zyne foort het beste bertuurd wordt, verdient de aandagt van elk, die in den aanleg of beheering zuiker Gebouwen deel heeft, ten hoogden. Liet on;e plaatsruimte het toe, wy zouden het affchryven. Desgelyks treffen wy' hier hoogst belangryke aanmerkingen aan over de Oorzaaken, die de Voortplanting des Meuschlyken Geflachts vertraagen, of waar door dezelve tot een vast getal bepaald wordt; welke wy alleen te dier zelfde oorzaake der Leezinge kunnen aaapryzen. Het zyn uitweidingen, doch niet van een louter befpiegelenden aart; maar op voorkomende Proeven gegrond. Zo is het ook gelegen met zyne gedagten over den Spaanfchen Koophandel. Hy toont, met voldingende bewyzen, „ dat de Kooplieden in ,, Spanje aan groote en zeer byzondere nadeelen zyn ,, blootgedeld, niet alleen wegens den aart der Re,, geeringe zelve, die volmaakt willekeurig is, eu uit „ hoofde van de onkunde, verkeerde begrippen of onacht„ zaamheid, welke, by de beste Ministers zelve, zo dikwyls „ plaats hebben ; ook niet alleen ter oorzaake van de „ ongerymde beletzelen en verbiedende Wetten, Mono„ polien en drukkende Belastingen; maar insgelyks door „ het wangedrag der Provinciaale Gouverneurs , die, by „ hunne uitfpraaken tusfchen twistende partyen , zich „ niet zelden door baatzuchtige oogmerken laaten ver„ leiden." De Heer townsend deedt te Cadiz een kleinen uitdap, om de Tuighuizen en Dokken te Caraca te bezigtigen; en zag daar iets, 't geen by waardig keurt naa gevolgd te worden; te weeten, om den voorraad van Masten „ te beveiligen tegen wormen, en te beletten , dat zy „ door de zon, den wind en het weer, niet befchadigi „ worden, begraaft men dezelve in Zand; zy worden, „ door dit eenvoudig middel, veele jaaren goed be„ waard." Vv 3 Wat  fyö J' TOWNSEND Wat de Zeemagt van Spanje betreft, vermeldt onze Reiziger: „Sedert den laatst geëindigden Oorlog, heeft „ Spanje de uiterfte poogingen aangewend, ten einde „ haare Zeemagt op een geduchten voet te brengen. Geduurende myn verblyf aldaar , was inzonderheid al„ les in beweeging , en de Minister van het Zeeweezen „ beyverde zich, om, zo veel in zyn vermogen was, een „ fterke Vloot uit te rusten." Om te toonen hoeveel de Spaanfche Zeemagt in weinige jaaren toegenomen heeft, geeft hy eene lyst van derzelver ftaat in de Jaaren 1776 en 1788. Stukken. Schepen in 1776. Schepen in 17558. Van de kleinder Fregatten , als van weinig aanbelang, maakt hy geen gewag ; doch deeze aanmerking voegt hy 'er nevens : ,, Deeze lyst toont duidelyk aan , dat de „ Zeemagt van Spanje , indien wy alleenlyk op de menigte van Kanonnen zien, bykans verdubbeld is; doch flaan wy het oog, zo op het getal der grooter Sche„ pen, als derzelver fterkte, dan zien wy die magt veel „ meer dan verdubbeld. Wanneer wy, wyders, de oog„ merken van het tegenwoordig Ministerie, benevens den „ byzonderen fmaak en neiging van den nieuwen Sou,, verein, in aanmerking neemen, dan mogen wy daar uit „ befluiten , dat noch kosten zullen gefpaard worden, „ noch dat het aan de uiterfte oplettenheid ontbreeken „ zal, ten einde de Zeemagt van dit Ryk fteeds meer en „ meer geducht te maaken." Zeer belangryk zyn 's Schryvers overvveegingen, hier aan gehegt, over het Vraagftuk, of Spanje zich behoort toe te  reize door spanje. 647 te leggen om een voornaamen rang onder de Zeemogenheden te bekleeden ; gepaard met de befchouwing der nadeelen, aan buitenlandfche en verafgelegene Bezittingen vast, met die des Oorlogs; welke in bet Werk zelve moeten geleezen worden. En zal het niemand verdrieten , maar veeleer verlustigen, wanneer hy ten einde van dit Stuk over de meer plaatslyke, de Schouwburgen, de openbaare Predikatiën , de Boetedoeningen', de Lykplegtigheden, leest, en 'sReizigers genoeglyke verkeering te Cadiz; waar hy onder zyne Vrienden telde, Don antonio ulloa, den Reisgenoot van Don george juan. Deezen ," op dat wy dit ten flot hier byvoegen , „ vondt hy een volkomen „ Wysgeer , een verftandig en zeer kundig man ; lee,, vcndig in zyne gefprekken, en even gemeenzaam als ,, befchaafd van zeden en manieren. Toen ik twee „ Schildwachten aan zyne deur zag ftaan, verwagtte ik in deszelfs uiterlyk voorkomen min of meer trotsch-' heid ; doch vond niets minder dan dit. Deez' groo,, te man , zeer klein van perfoon , ongemeen mager, „ bukkende onder den last zyner jaaren , gekleed als „ een boer , en omringd van eene menigte van kinde„ ren, met het jongfte, omtrent twee jaaren oud, fpee„ lende op zyne knie, zat, ten einde het uchtend-be„ zoek zyner Vrienden te ontvangen , in een vertrek, „ welks grootte en huisraad myne opmerking voor ,, eenige oogenblikken aftrokken van den Man , die het voorwerp van mynen eerbied was. Deeze kamer was „ twintig voeten lang, veertien breed , en minder dan ,, acht voeten hoog. Hier in lagen verward door elkan„ der, ftoelen , tafels , koffers , doozen, boeken en pa„ pieren , een bed , een pers , zonnefchermen , kleede„ ren, timmermans gereedfchappen, wiskundige werktui« „ gen, een barometer, een klok, fnaphaanen, fchilde- ryen , fpiegels , delfftoffen , mineraalen , hoorns en „ fchelpen, zyn fcheepsketel, bekkens, gebrooken aarden"'„ kruiken, Americaanfche Oudheden, geld, en een fraaije „ Mummi van de Canarifche Eilanden , of ten minften „ den romp daarvan met het hoofd en de armen; want ,, naardien deeze tot het dagelyksch fpeelgoed zyner ,, kinderen behoorde,hadden dezelven zich vermaakt met „ deeze Mummi de tanden uit te trekken, en de leden „ daar van te breeken." Ueloa liet hem onder de buitenlandfche Delfltoffen veelerhande Zeefchelpen zien, Vv 4 die  6,$ J. TOWNSEND, RE I-ZE DOOR SPANJE. die hy naby de kruinen der hoogde bergen in Amtricn, zelve verzameld hadt , van welken eenige boven den grond, andere in kalklteenen rots, gevonden waren. 'Beknopte Befchryving, 'nevens eene naauwkeurig afgezette Kaart der Zeven Vereenigde Nederlanden , in V Koper gebragt door j. vas jagen , en opgefteld door wylen den Heere w. a: kachif.ne , uitgegeeven ten dienfte van allen, welken een fpoedig en klaar denkbeeld van de ligging, fterkte en gefteld heid, der byzondere Landen en Steden in de Zeven Vereenigde Provinciën wenfehen te verkrygen. Te Amfterdam by D. Onder dé Linden en Zoon, 1793. In gr. 2vo. 47 bl. Beknopte Befchryving, nevens cer.e naauwkeurig afgezette Kaart der Oostenrykfche Nederlanden, in V Koper gebragt door j. vaN jagen, en opgefteld door wylen den Heere w. a. bachiene, nooit voor deezen gedrukt , doch thans met eenige veranderingen (door den tyd noodzaaklyk geworden) uitgegeeven ten dienfte van allen, welken een fpoedig en klaar denkbeeld van de Ligging, Sterkte en Gefteldheid, der byzondere Landen en Steden in de X [zogenaamde) Oostenrykfche Provinciën wenfehen te ver. krygen. Vierde Druk. Te Amfterdam by D. Onder de Linden en Zoon; 1794. In gr. Svo. 52 bl. Wy voegen deeze twee Stukjes van gelyken aart en aanbelang zamen. De tydsomftandigheden, de Tooneelen van den Oorlog, in de opgewelde Gewesten reeds gevoerd, en nog. met zo veel verwcestens gefpeeld, maaken de kennis ideezer Streeken voor allen belangryk. Breedvoerige Belchryvingen, mei Kaarten , zyn 'er genoeg voorhanden ; doch een Handboekje gereediyk te raadpleegen , by het leezen der Nieuwspapieren, zo beknopt en tevens zo zaakryk, als deeze beide, zal men bezwaarlyk elders aantreffen. Zy voldoen ;;au de breede Tytels. De naamen, zo van den Opfteller als van den Graveerder der twee Kaarten, zyn genoegzaame waarborgen van derzelver juistheid en zindelyke uitvoering. Buiten aanmerking der Tydsomftandigheden , welke zeker eene meerdere vraag na dit fiag van Handboekjes moeten maaken , blykens de vierde Druk van het eene zyn deeze twee Werkjes, van zo weinig omflags en kostbaarheids, aüergefchiktst om den Landzaat eenige plaatslyke en gefchiedkundige Weetenfchap te fchenken van het Land zyner Wooninge, en de aangrenzende Landen. Waren deeze algemeener veripreid, elk zou met meer verffands de berigten in de Nieuwspapieren leezen, met meer oordeels over de voorvallen (pree&sn, en geene befchaamenswaardige onkunde verraaden omtrent  w. A. b&ciiiene , BESCHR. DER NEDERLANDEN:. 649 «•ent Voorwerpen , welker kennisverkryging zo gereed open ligt. Wy konden, deeze Stukjes voor ons hebbende, niet naalaateu te wenfehen , dat dezelve op de Nederduitfche Schooien ia deeze Landen werden ingevoerd, om ook de Kindereu der gejinglte Ingezetenen eenig denkbeeld te doen verkrygen van iets , 't welk eens vroeg ingedrukt onuitwischbaare fpooren zou naalaaten. Desgelyks mogt men, in de Leesbibliotheek ken voor den Gemeenen Man, hoedanig 'er een eerst te Haarlem , door het Departement te dier Stede van de Maatfchappy tot nlt van 't algemeen, zeer onlangs is opgerigt, en welk loflyii voorbeeld wy verneemen, dat op meer dan eene plaats ftaat gevolgd te worden, dergelyke Stukjes ter Leezinge aanbieden, onder andere, die tóe de Kennis van den Vaderlande betrekking hebben. Onzydig Verhaal, wegens de Belegering van *sHertogenbosch, door de Franfchen , van den tweeen-twinlig/len September 1794. tol de Overgaaf der Stad,op den twaalfden van Oclober deszelfden Jaars; volgens het Dagregister, door eenen Inwooner dier Stad, geduurende het Beleg , gehouden. Te Amfterdam by M. de J3ruyn, 1794. In gr. Svo. 40 bl. „ r\ai' de overgave der Hoofdftad 's Hertogenbosch aan de Jus Franfchen eene algemeene vertlaagenheid in ons Gemeenebest, veroorzaakt heeft, is het geen wonder, dat, daar over, zeer verfchillende redeneeringen, en daar onder verhaalen , zyn gehoord, welke of uit kwaadwilligheid, of uit te onvredenheid, of uit onkunde, gebooren, zeer vreemde denkbeelden omtrent die gebeurtenis veroorzaakt hebben. „ Om deeze tegen te gaan is het oogmerk van dit Bericht, Hetzelve is genoegzaam geheel een Affchrift vau het Dagregister, gehouden van een voornaam Inwooner dier Stad, welke tevens gelegenheid gehad heeft, om , geduurende het. Beleg, veele byzonderheden te zien, te hooren en op te merken; en wiens Aantekeningen door verfcheide geloofwaardige Getuigen zyn bevestigd." Dus luidt de Aanvang: en hier aan be¬ antwoordt hec kort, maar leezenswaardig, Werkje, 't welk wy geheel eenvoudig vonden, en welke Eenvoudigheid, onder andere , ons tot een bykomend bewys der Egtheid en Geloofwaardigheid iïrekte. Wy zullen uit hec Dagverhaal niets overneemen, dewyl het daartoe niet wel gefchikc is. Op 't zelve volgt de opgaaf van eenige tydingen, naa het intrekken der Franfchen in dis Veste ; doch die mee geen gelyken trap van zekerheid vermeld worden. Overneemens gefchikt keuren wy de volgende Bedenking : V v 5 „ Da  É5° V E B H A A t i, De Leezers zullen, waarfchynlyk, met verwondering in het Dagverhaal het detail van den hoogcn prys van fominiffe leevensmtddelcn hebben gezien (*), daar het algemeen bekend is dat de Magiftraat, eenige weeken vóór de berennitig der Stad' allen Kooplieden en Winkeliers op het emftigfte had aair-e' maand, zich ryklyk te proviandeeren, en ,by ukflaan van groote partyen, het uitgegeevene weer te vervullen. „ Doch die verbaazing zal ophouden, wanneer men zich herinnert, dat niet alleen een groote tros van Hanoverfche en Hesfifche Bagagie, maar ook het Hospitaal der eerstgenoemden weeken lang naby de Stad '5 Hertogenbosch gelagen heeft ■ en vooral, dat eene talryke Armée, uit Engelfchen, Hanov er fchen en Hesjet:, beftaande , 111 en by die Stad lang heeft gecampeerd; de confumptie, daar door veroorzaakt, en door de ruime leevenswyze der Engelfchen en hunne rykeb-ke betaaling, gansch zeer vermeerderd, is byna ongelooHyk.-' — AU leen twee bewezen blyken daar van kunnen doen oordeelen hoedanig die geweest zy. Een Koopman in fterke Dran' ken verkogt, behalven eene aanzienlyke, doch niet gefpecificeerde, quantiteit Brandewyn, nog zeven Stukvaten Genever op éénen dag;en was in den naainiddag nog genoodzaakt, twee Ankers van zynen Buurman te leen te vraagen.— Een Handelaar in Tabak had, in nog geen twee dagen, over de honderd duizend Ponden, in kleine partyen, verkogt, en verklaarde drie dagen Ïaater geen raad te weeten, alzo zyne ganfche provifie van die grootte, aan welke hy in ordinaire tyden den geheel len winter genoeg had, reeds was geconfumeerd. ., Dit veroorzaakte de fchaarschheid van de bovengenoemde Artikelen, wyl 'er geen genoegzaame tyd was tusfchen het vertrek, het zo onverwagt vertrek, der Engelfchen, en de komst der Franfchen, tot de vereischte proviandesring; te meer daar de Meyery, anders een ruimen toevoer aanbrengende, door te vooren gemelde menigte en leger ontbloot, en zelfs door zommige Wapenknegten berooid, was. „Wat het vry algemeen zeggen betreft, dat, indien de Stad het drie dagen langer gehouden hadt , de Vyand had moeten retiree ren,of volgens den eenen door gebrek aan Gefchut,of volgens den anderen door het vermeerderen der Inundatie, wv! de Maas hooger werd; hetzelve is volkomen ongegrond- \vanc het verdubbeld fchieten in de laatfte dagen, en de groote voorraad vau Gelchut en Ammunitie,van welke de Franfchen, door de (*) De Boter klom tot 42 Stuivers, de Kaas tot 8, de Kaarsfen dte naauwlyks te krygen waren, tot 12 Stuivers het pond. Een viVrdVvan een lchepel Aardappels koste 24 Stuivers, en eenije Winkels verkouden geen Zeep of Olie meer te hebben. Voor den meer verr-togenden «bekken! ' " tegen h°°3 verf Sde hdds if In het Eerfte Smk hebben wy voor ons _ *apLrt van — RappoHen Ontwerp van een Decreet, gedaan doormw Vorfte) ~Zn~£ZT BAYLE Cn 7^ Med^Puteerdcn Jü! roorjtet van petion Gevoelen van den Burger morissom Gevoelen van den Burger saiat Just Gevoelen vl GevoeLn van f. ^ü^ -^Zj'? Bur*tr G*-01RE ~ den Prefident '^^^^^^^ WAs payne Redenvoering door j. PETI0N _ %XTan couthon Gevoelen van den Burger gertoux _ Ge" voelen van p. manucl Gevoelen van michel arema — Ce^A» van oondorcet Gevoelen van c. e. as™ ^ VZ j°"'ph serre van 3oNïv.I792 • Gevoelen van a. g camih _ r-„„ / VV2* Kersaint. s Gevoelen van a. GbY Het Vooren Tegen of volkomene Verzameling der Gevoelens, uit. gefprooken m de Conventioneele Vergadering, betreffende 'het Pleidooi van lodvwyk d.n XVI. Men heeft hier alle de echte Stukken der Pletting bygevoegd,naar de origineele Panfche uitgave van büisson en chaude in het Eerfte Jaar der Repl he laatst voorgaande Artykel, Twee Stukken aankondigde., Uitwyzens den inhoud loopt het juist zo verre als het bovengemelde Eerfte Stuk. En, naar luid van het Voorberich der Franfche Uitgeeveren, zullen zy „ de verfchillendrjtukkea „ in hun geheel uttgee ven, zonder die te veranderen of ergens in » te  VOOS EN TEGEN HET PLEIDOOI VAN LODEWTK XVT. tfjj ,, te verminken; met een woord, Textgewyze, en zonder ons „ zeiven eenige de minfte aanmerking te veroorlooven." Dubbel komen wy dus in de gelegenheid om ons deeze oorfpronglyke Stukken zonder inmengzeis te verfchaifen. — Dan, behalven dat de Vertaaler van het Regtsgeding den Vertaaler van hec Voor en Tegen zo merklyk in den arbeid vooruit is, heeft eene vergelyking van een en ander ftuk ons ten vollen overtuigd , dat de Vertaaling des eerstgemelden die des laatstgenoemden verre weg overtreft. En is het van geen gering belang, eene goede Vertaaling te hebben van Stukken, waarin de meesten zich op klem van welzeggen hebben uitgelegd. Jeugdige Gedichten van gerrit van lennep. Ad dominant faci'.es aditus per carmina quaro: Ite procut, Mu/a, ft nihil ista valent. tibullcs. Te Leyden, 1794. In %vo. 81 bladz. Indien wy in ons Tydfchrift een byzondere Rubriek voor Pruharia hadden , dan moest dit boekje, voor alle anderen , eene plaats op de lyst derzelven hebben. Wy kunnen met de grootfte opregtheid betuigen , hartelyk gezind te zyn, om jonge lieden , in welken wy één vonkje waare genie zien, aan te moedigen , en hunne gebreken te verfchoonen. Maar Wy houden het evenwel tevens voor een heiligen plicht, om geene toegevendheid te gebruiken ten koste van de waarheid ,• en wy meenen, dat het getal van Jongelingen, die door onverdienden lof onherftelbaar bedorven zyn, vooral niet minder i-, dan van hun, die door eene te ftrenge berisping zyn neergedrukt. Een Jongeling , die, in één zyner liedjes , den onfterflyken bellamï aldus durft aanfpreeken: Trachtte u immer na te flreeven In uw ongekunfteld fchoon 'k Trachtte , zo als gy, te zingen, Wars van lajfen woordenpraal. Heb ik dan, beminde Dichter! Heb ik hier dan in geflaagd, 't Is door V lezen uwer zangen, Die ik fchoon en godlyk noem: en die ondertusfchen zelf niets anders voor den dag brengt, dan gedachtenlooze of laffe beuzelpraat; zulk een Jongeling verUienc over zyne vermetelheid eene geftrenge beftraffing : en die be-  gffo b. VAN LENNEP j JEUflDIQE GEDICHTEN. bellrafïïng , wel ontvangen zynde, is het eenige middel, om ]iera niet tot een' Dichter, want dat zal hy wel nimmer wornen maar tot een draaglyk mensch , te maaken. Onder de Lofverfen, voor dezen bundel geplaatst, is 'er één. van j. w. van sonsbeek. Deze vertelt, dat hy op een morgen in zyn nachtjapon te peinzen zat op een onvoorbeeldig lofdichtj dat zyn dichtair niet wou vloeien ; dat hy belde ; dat ylings zyn zanglier , in haar (laapjak, kwam binnen fuiven ; dat hy haar met de zeer welfprekende aanfpraak Toe, diêleer my eens een rympje, Ter vereering van de zangen Van myn dierVren vriend van lennep , begroette; en dat hec antwoord was: Zeg eens, moet ik u dan altyd Opgewarmde fpys opdis fchen? Moet ik u dan daaglyks' zeggen, Dat al die van lenneps nimmer Lofgezangen noodig hebben ? Neen, geloof my, hunne naameti Zullen onuitwischbaar blyven, Zoo in 't Album van apollo Als in venus's Portefeuille. Dit fluitje vinden wy zoo fraai, dat wy niet na kunnen lasten , 'er onze Lezers op te onthaalen. Wy denken , dac het een zeer gefchikt middel zal zyn , om hunne lachfpieren in beweging ce brengen, ien dus eer bevordering hunner gezondheid mede te werken. Maar wy krygen 'er tevens aanleiding uic, om hen te waarfchuwen, dat zy toch vooral onzen gerrit van lennep niet verwarren mee den zeer uitmuntenden Jongeling, en zeer begaafden Dichter, david jacobus van lennep , met wien hy, door sonsbeek's zangfter, zeer onwaardiglyk worde zamengepaard. Iets over 't Rouwdraagen. Met agt Modellen. Amfterdam, by W. Holtrop, 1794. In groot Svo. 16 bl. De dood van Neêrlands ingezetenen was, voor hunne Nabeftaanden, fints lange, zoo kostbaar als omflagtig, door de veele plechtigheden, welken daadelyk naa het overlyden plaacs vonden: als 1) door een prachtig bekendmaaken. 2) Door een gewoonlyk Rouwbeklag. 3) Hec kostbaar en nadeelig be. graven in de Kerken. 41 Het Iangduurig fluiten der Ster/hui. zen ; en eindelyk , 5) door hec draagen van Rouwgewaad. In de jongstverloopene jaaren, fchafce men zeker, nu en dan, eenige van die gebruiken af; doch de laatfte, nainelyk het Ripuw- drati'  ïets over *t rcüwdraagen. 655 draagen, bleef cot heden in gewoonte. De Schryver van dit kleine ftukjen, niet willende bellisfchen (zo als in iiallo's glücklither Abend. Th. 2. Z. 183 gedaan wordt) of deeze gewoonte geheel en al diende vernietigd te worden; tracht alleen het lastige kostbaare, drukkende en dikwils ruïneufe, daar van te verbeteren, door het invoeren eii draagen van Linten; waar toe hy agt Modellen opgeeft, kunnende onderfcheidenlyk als Rouwtekens gedraagen worden, 1. over Echtgenooten , 2. Ou. ders, 3. Kinderen , 4. Broeders en Zusters , 5. Grootouders, 6. Kleinkinderen , 7. Ooms en Tantes, en 8. over Neeven en Nichten. „ Het zou Czo als de Schryver wél zegt) noodelooze moeite zyn, breedvoerig voor te ftellen,hoe het aanfchaffen van Rouwklederen altyd ten uiterften lastig en kostbaar is, en hoe hec dikwils gebeurt, dat de Rouw over 'c hoofd van een talryk Huisgezin , met wiens afflerven alle middelen van beftaan ophouden, de ondergang van geheel 't Huisgezin naar zich fleepc; of ten minften een zeer gevoeligen flag toebrengt; en dit, —— ö wreed en onnatuurlyk bedryf! dit gefchied dan dikwils, zo 't heet, ter Eere van eenen Man of Vader , die alléén toe nut van de zynen leefde, die niets als 'c nuc van de zynen wenschte, en wiens dood, die hem om de zynen welligc alléén hard viel, zyne overblyvende dierbaare panden te meer moet knellen, dewyl van 't weinige, dat hy kon nalaaten, nog zoo veel, mogelyk alles, aan de allerongerymdfte gewoonte moet worden opgeofferd; terwyl daarenboven al het menigvuldig Zwart, dat men fteeds voor zich ziet, en met zich torst, de droefheid , die men in waarlyk treurige gevallen (in anderen is het Rouw-draagen enkele ydelheid) zo treffend gevoelt, zo veel mogelyk nog vergroot, en alle verademing tracht af te weeren," Men ziet uit het gefielde, dat het oogmerk van den Uitvinder deezer weinig kostbaare Ilouwdragten alzins pryswaardig is; verdienende daarom zyn Plan de goedkeuring van zodanige lieden, zo als wy 'er reeds kennen, die moeds genoeg hebben, om de eerfte voorbeelden te geeven , zo in het draagen van zulke, of foortgelyke, eenvoudige Rouwtekenen, als in dezelve door testamentaire dispofitiën aan te pryzen. Dat de dankbaare zuchten van diepbedrukte Weduwen en Weezen, hunne zo wel als des Schryvers nutte poogingen, daar voor toegewyd mogen worden , is ook onze wensch! Cf-  656* GESCHIED. VAN DU F. N. SENTIMENT. REIZE.' Gefchiedenis der Rampfpoeden van den Heer anthony augusti* kus tho.vus du f. Uit het Engelsch van Mevrouw williams. Te Dordrecht, by de Leeuw en Krap, 1704. In 'óvo. 38 bl. Ook di: klein Werksken behelst een Verhaal van de haatlyke Gemoedsgefteldheid eens Tyrannifchen en Onnatuurlyken Vaders, die, na dat hy, in de eerfte Levensjaaren van zynen Zoon , op hem en zyne Broeders en Zusters, gelyk op zyne Êgtgenoote , al de zwaarte van eenen Despotifchen vuist had laaten weegen , hem, toen hy eene Vrouw naar zyn hart, maar niet naar den zin zyns Vaders, had genoomen, door eene vervloekte list, uit Engeland, werwaards hy gevlugt was, in Frankryk te lokken wist , en daar eene harde en langduurige gevangenis deed ondergaan, welke hy , met groot gevaar van zyn leven, ontvluchtte, tot dathy, na het uitftaan van veele Rampfpoeden , door den dood zyns ontmenschten Vaders , en zyner Moeder , in zyne natuurlyke regten herfteld werd. Leezers, die eenig menfchelyk gevoel bezitten, zullen dit boeksken niet nederleggen, zonder het gedrag van den Vader te verfoeijen, en het edel Charafter van den Zoon, en zyne onbezweekene Huwlyks-Liefde, met verwondering en goedkeuring te befchouwen. Nieuwe Sentimenteele Reize. Eerfte Deel. Met Plaat en. Naar den Franfchen vyf den Druk. Te Leyden, by J. van Thoir, 1794. In Ivo. 148 bl. _ /~\f deeze Reizen, indedaad, van den beroemden Hr. stervJ ne zyn , word ons zo min op het Titelblad gezegd, als in de dubbelzinnige Advertentien, die wy daarvan in de Cou- ranien hebben geleezen. Doch 't zy hier mede zo als 't wil, de Schryver, die zich Yorick en zyn knegt La Fleur noemt, en zich op oude bekendheid in Frankryk beroept, zy dan sterne of niet: in 't eerfte geval heeft, by ons, de goede steile veel van zyn vuur verlooren; en in 't laatfte geval zyn deeze Sentimenteele Reizen verre beneden de eerften.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Bonheurs uit de Mode. Heldendicht. In drie Zangen. Door Mr. e. j. b. schonck. Te Haarlem by A. Loosjes Pz. In gr. 8-vo. 54 bl. De aanleiding, tot het vervaardigen van dit boertig Heldendicht , kreeg de Dichter schonck door het leezen van boddaert's geroofde Hairlok, naar pope, en onze herinnering ijl de beöordeeling van dat Werkje : dat onze Natie, tot hier toe, nog van zulke Heldendichten verftooken was. Hy geeft dit Stukje echter niet als genoegzaam op, om dat gebrek te vergoeden; maar om andere Dichters daar doer op te wekken, om ook onze Natie niet langer zonder boertig Heldendicht te laaten. Wél voorgaan doet wél volgen. De Hoofdperfonaadjes van dit Proefffukje zyn twee bekende Coiffures, de Bmheur de la Vie, en de zogenaamde Pamela, van welke de eerfte de lydende, de laatlte de zegevierende, is. De Dichter begint zyn Heldendicht op de volgende boertige wyze: ó Zang-Nymfl 't zy ge thans op mutze-bollen woont, Het zy ge u by 't toilet der Jufferfchap vertoont, Of een Charlotte - hoed u ten verblyf kan (trekken; Ai wil my, op myn beê, den rasfen val ontdekken Van floddrige Benheur, voor nette Pamela? Geef, dat ik dus dien val op myne Citer flaa , Dat zelf de Jufferfchap, met luistergreetige ooren, Dien zang nog liever dan een minnelied moog' hooren, Waar in men haare deugd en fiere kuisheid meldt. 't Gaat wel, my dunkt dat reeds myn boezem zachtkens zwelt^ Ik voel alree myn geest, door minnelyke lonken Van saartjes mutze-bol, in yvergloed ontvonken, Hy blaast dien yver aan, door saartjes ftnif foufflet. Ik word op geurig vocht vergast van h^ar Toilet, Waar by geen henglten-nat van Helikon mag .haaien. 't Lust my de zelfmoord van een Juffersmuts te maaien, Door wreevleu nyd ontvonkt in 't winderig gemoed Van saartjes konkelkap. Is't mooglyk, dat ook 'c' bloed IETT. 1794 NO. 15. XX KJ  053 de BONHEURg By gaas of kaïnerdoek den boezem kan doen zwellen? Ik dacht, dat wind of vocht alleen haar kon ontftelfen. Ik dacht dat flyve gom of meel gekookt tot pap , En ingewreeven met de hand der iufferfchap, Het flodderig petist alleen maar kracht kon geeven. Zoo is dan ook de nyd meê door dat doek geweeven!.,. (*) La tour, de Mutzenmaakfter, die kort te vooren no" een geheele baal met gaas had fïuk gefneeden , ziet da"c haare neering vervalt. Zy vorscht de oorzaak daar van na , en een vlugge Naailter vindt die in de invoering der Bankeur: „ Dat floddrig mutzentuig, die vveidfche konkel, ja; ,, Die, durft zy zeggen, die is de oorzaak onzer fchaê. „ Geen jonge Juffer met de naald zoo onbedreeven , „ Of zy weet zelf het doek ligt dat fatzoen te geeven, „ Dewyl die flodderkap, verftooken van fatzoen, „ Noch evenredigheid, noch houding, heeft van doen." Deeze ontdekking dryft de Mutzenmaakfter naar de Godin der Modes, fmeekende dezelve om herftel van haare Fabryk, en de verdere invoering van de Pamela, in plaatfe van de Bankeur. Vertujmna verhoort de bede van ia tour, doende haare Raadslieden, in de zaal van het Madefiat, te zamen komen , om de beste middelen te beraamen. Het befluit is , dat de Droomgod zich naar saartjes Slaapvertrek zal begeeven, om haar de Bonheurs op de aflchuwelykfte wyze voor te flellen. Dit ge» fchied, vindende hy Juffrouw ïaartje Nog op haar Ledikant, in diepen flaap gedompeld; Dtar hy haar ftrafcs het brein met droomen overrompelt, Van Eunjers, Bytebauw; en Hekzen , gansch beroofd Van harlens, ellen met bonheuren op het hoofd, Voor wier affchuwlyk oog zelfs jonge en kloeke helden Aan Mavors dienst gewyd, het op een loopen fielden. ' De Kamerjuffer, naa dit verfchynzel, by het weidsch toilet komende, hoort met verwondering de uitfpraak en het bevel haarer Juffer, benevens alles wat ten nadeele deieerst zo zeer geliefde Bor.heurs gefchied is. Naauwlyks vraagt Q) Virg. Aen. L. I. v. 15. ■ ' "■ ' Tantxne anin.is ccelesiibits irte?  VIT de mode. -052 Vraagt «aartje: waar is myn Pamela? of een heir van Sylfen zweeft naar dat Kapzel toe: Zoo vliegen op den wenk der wankelzieke Grooten, Ook zonder hun bevel, de mindre huisgeuooten; Schoon echter ook een deel dier geesten , minder zwak Van hartens, zich in 't gaas der konkelmuts verltak, Om, zonder zich aan 't ras verkeeren iets te kreunen, De Conftitutie vau dit hulzel te onderfleunen. Beklaaglyk is hier op het noodlot van Bonlicur. Niet alleen dat het roode Lint, op haar kruin, van fchrik verfchiet, maar haar ruimen bodem wordt zö fterk gefchud, dat dezelve als ineen gekneepen wordt. Door den reuk der geurige pomade weder eenigzins by haare zinnen gebragt zynde, berst zy eerst in zuchten, daarna in ïchelden , uit; het welk de zachtzinnige pamela , , die nu ook de zegepraalende is, en derhalven gemakkeJyk zachtzinnig kan zyn —niet weet te (luiten; zelfs niet met de volgende woorden, die zy haare mededinger, ter vertroostinge, voorhoudt; 11.1 ..., dit is Modes loop, zoo wentelt 's Werelds kring, Zoo leefc de Jufferfchap fleeds by verandering. Slaa Modes Jaarboek op, waar vindt ge thans Dormeufen, Waar de a la Grecque muts, waar knorrige Boudeufen, Waar is de belle poule, en 'c alliantie lint ? ... Zie, of ge aan één toilet 'er ftaaltjes meer van vindt. Heeft niet het Kapzel zelf gedoopnaamd naar Minerve , Met dat van Pompadour , zyn wezen moeten derven ? Hoe hoog Fontanje ook rees, ver boven dyk en duin, Zy viel met anderen, in eens, van 'sJuffers kruin. Laat af dan, bid ik u, op eeuwige eer te hoopen? Wat zou toch L'oLivuïR., wat zou la tour, verkoopen, Indien de mode ran een muts, of kraag, of mouw, Tot die verfleeten waar, by meisjes duuren zou? Neen , ik zie zelf alreê karkasfen famen vlechten, Het doek is reeds op 't raam, dat ook myn roem zal flechtee. Hoe zachtzinniger de Pamela fpreekt , hoe meer de woede en toorn van de Bonheur klimt, die zich van haare rnededingfter geenzins als Zedemeesteres wil laaten ringelooren. Haare woede flaat dus eindelyk geheel1 tot wanhoop over, zo dat ze zelf de fchaar vat, zich zelve , met dat moordtuig, wond op wond geeft, en wel» dra geheel verfnipperd op den grond nederzinkt. Xïa Vrou^  6Cv dr b0nheur8 Vrouw juno , Patrones van de Bonheur , medelydeïf hebbende met derzelver dood, verzoekt, in den Tweeden Zang, aan haaren Man jupyn, dat hy haar zo geliefde Muts by de Starren gelieve te plaatfen. Dit verzoek toegeftaan zynde, ylen jupyn's Dienaars naar beneden, zoeken alle de fnitzels op, naaijen die aan elkander, en plaatfen de dus hernaaide Bonheur, digt by het hair van ïelinde, of de geroofde hairlok van pope, aan den hemel. Dit maakt venus, of de Avondfter, die, met haar brillant gezicht , het eerst dit nieuwe tintellicht ontdekt , nieuwsgierig , wie het daar geplaatst heeft; en van welk een afkomst het is. Zy vraagt zulks aan mars , maar die weet meer van het fmeeden zyner Wapenen, dan van nieuwe Sterren, te fpreeken. Phoedus voldoet haare nieuwsgierigheid maar half, en de redenen van merkurius beflisfen , ten deezen opzichte , ook niets. Zy brengt dus de zaak op het Salet der Goden en Godinnen , waar alles van ftukje tot beetje verhandeld wordt, doch niet zonder hevige gefchillen, over het recht om een Muts te vergoden, dat inmiddels reeds uitgeoefend is: doch welke gefchillen, eindelyk, met den Twee* den Zang , een vriendelyk einde neemen. Uit den Hemel brengt de Dichter, in den Derden Zang, zyne Leezers weder op Aarde, befchryvende de gevolgen, welken het noodlot van Bonheur heeft , zo dra het gerucht, op de wieken van jonker lorrinjet, aan de kaptafel van saartje verfcheenen is. Dit gerucht wordt niet ouaartig, zeer modern , en zo perfoneel, befchreven, dat men het heden in duizend jonge Heeren zou kunnen kennen: 't Is, als nog, met honderd ooren Voorzien, om, waar het kan , wat nieuws te moogen hooren, En heeft, by ieder oor, ook eenen wyden mond, Waar meê het daadelyk 't gehoorde nieuws verkondt, 't Is fcherp van Item en bleek, met ingevallen kaaken, Bevallig in zyn foort om Juffers te vïrmaaken. Het heeft op 't mager (*) hoofd een hoed, zoo hoog en groot Van bol en maakzel, als een hollands Zuikerbrood, En om den hals een doek, vóór opgezet met huiven, Zoo bol en rond gelyk de borst van Kroppers-duiven; Om 't rank en fpichtig lyf een rood gebloemd gilet, Met kleine knoopjes rechts en links zeer digt bezet. Hiet (*) Vuig. AtneU. L. IV. vs. 177. —— Caput intir nuiila coniit.  UIT DE MODE.' • Hier over heen een Frak, voorzien met lange flreepen, Waarin het lighaam en ook de armen zyn gekneepen. Een broek van Cafimir, al even glad en ftrak , En twee horlogies in den een en andren zak, Waar aan twee Kettingen met fleutels nederhangen, Zoo lang en breed als of 't 'er dieven meê wou vangen, 't Heeft gespen op den net en fpitsgeneusden fchoen, Zoo groot van maakzel, als belachlyk yan fatzoen. Aan dit Gerucht, of Jonker lorrinjet, vertelt saar* TJe haar nacht- of liever morgengezicht, Van de a la Bonheur gekapte Toverkollen ; en hoe of die, in haare kamer, op den bezemftok reeden. 't Gerucht fpot , in den beginne , met het verhaal, doch, tot reden gebragt zynde,vertelt het alles, met niet weinig vergrooting, aan elke Dame; niet als gedroomd, maar als waar gelchied. De gevoelens, over de oorzaak daar van, zyn geheel verdeeld. De fentimenteele charlotte, wier kwynende ftreepjes, in een zacht Adagio, even als haare zuchten, voortvloeijen, de medelydende charlotte, fmelt geheel weg. Anderen fpotun met het verhaal, tot dat saartjb zelve de waarheid -van alles in het gezelfchap omftandig voordraagt; waarvan het natuurlyk gevolg is, dat niemand der Dames Bonheuren meer wil draagen , en alle tot de zo geliefde Pamela overgaan; het welk in den Winkel van la tour vry wat drukte veroorzaakt. „ 'Er moeten (zegt zy, aan naar Winkeldeehters) dezen dag nog dertig Pamelaas ,. Gereed zyn, 'k zal daarna u alles breed vertellen." JVleer fprak zy niet, en 't gaas vloog reeds langs maat en ellen, De 'fchaaren knarften, in den een en andren- hoek, iMet fchrafelend gepiep, door gaas en kamerdoek. Terwyl vast de armen, als of zy aan koordjes hingen, 33y 't vlytig naaijen, fluks dan op dan neder gingen. De houten mutze-bol, wiens byftand nimmer faalt, En altyd diensthaar is, wierd voor den dag gehaald; En kreeg, het geen finds lang aan hem niet was gegeeven^ Door 't nieuwe kapzel, weêr bevalligheid en leven. De kleine janeton, fchoon jong, nooit zoomens moe, Eragt haar gezoomden ftrook met dubblen yver toe. Weêr andren naaiden dien op ftevige karkasfeu, Of plooiden linten, elk wist op zyn plicht te pasfen, 3Miec anders was de vlyt, toen 't grof Cyklopen-roc 4ïneas Wapens fmeedde, in ^etnaas rookend grot. Xx t Ot.  002 de ëonheurs uit de mode: Op deeze wyze loopt dit boertig Heldendicht, dat veë^ le geestige trekken heelt, ten einde. Hetzelve geeft een goed uitzicht op beter; immers was de ftryd der Kikvorfchen en Muizen ook het eerfte boertig Heldendicht der Grieken niet! Intusfchen twyfelen wy, of de Jufferfchap deeze Zangen wel liever dan Minneliederen zal hooren : eensdeels om dat 'er niets van Liefde inkomt , en anderdeels , om dat 'er in den Tweeden Zang te veel dichterlyk cierfel gevonden wordt, voor het welk maar weinige Juffers berekend zyn. Dan dit raakt de Juffers van onzen tyd, en geenzins de Heldendichter, die haar een boertig Dichtftuk j op eene ftoife die haar eigen is, in handen geeft. Bet Leven van f. r.. kersteman, Profesfor Honorair en DoEtor der beide Rechten. Betrekkelyk tot alle de onderfcheidene tydperken , waaronder zyne wonderbaare Lotgevallen , in verfchillende gelegenheden, gebeurd zyn. Doorhem zeiven befchreven. Twee Deelen. Te Amfterdam 1 by J. B. EIwe. In gr. ?>vo. 306 en 288 bl. Fl. kersteman, wiens Grootvader, in de Vrou• welyke linie , afftamde van bet oud en doorluchtig huis van brederode , werdt, na den afloop van een zwaar proces , tusfchen zyne Ouderen gevoerd , door zyne Moeder, met en benevens zyn ouder Zuster en jonger Broeder , opgevoed: hebbende in zyn zesde jaar, by gelegenheid eener zwaare ziekte, met zyn eigen doodkisc gefpeeld; die hem zekerlyk naderhand te klein, of hy voor dezelve te groot, is geworden. Zyn Moeders Zuster vervolgends met een ryk en aari zienlyk man getrouwd zynde, die naderhand te Rotterdam in regeering gekomen is, nam deeze aangetrouwde Oom de zorge over hem op; liet hem van zyn elfde tot aan zyn veertiende jaar in een Fransch Kostfchool te Voorburg onderwyzen , en gaf hem toen de keuze wat hy wilde worden , Advocaat, Predikant of Geneesheer. Kersteman het eerfte gekozen hebbende, werdt hy, in zyne geboorteplaats 's Gravenhage, op een voornaam Procureurs Comptoir befteld; moetende ten zelfden tyde in de Latynfche taaie onderwezen worden. Het ergerlyk leven dat Patroon en Klerk hield; ("van ivejke de laatfte, om aan geld te komen, geflotene brieven  HUT LEVEN VAN T. L. KERSTEMAN. C6% 'ïen met addresfen maakte , en dezelve door een bood. fchaplooper deedt bezorgen) deed beiden welhaast van el« kander fcheiden. Nauwelyks zestien jaaren bereikt heb» bende, en nog veel te jong geacht wordende om naar de Hoogefchoole gezonden te worden , zondt men den jongen Klerk, met zeker Fransch Heer, rougemont geneeten , naar Parys, ten einde zich aldaar in de Rechtsgeleerdheid te oefenen. In deezen rougemont trof hy eigenlyk een befpieder, die de overrompeling van Gent veroorzaakte; en in deszelfs gewaanden Neef william eene jonge Juffer aan, die den Franschman overal volgde en geleidde. Te Parys gekomen zynde, raakte hy in kennis met zekeren brittonville , wiens levensloop wonderbaar genoeg was; uk mede met zekeren heyne , die zich verbeeldde dat de aardbol meer driekant dan rond Was; en die des nachts een koets met zes paarden , in de volle Maan, zag ryden. Ëene geveinsde krankheid des ligchaams, maar eene wezeniyke ziekte in de beurs, van kersteman , werdt gevolgd van een Wisfelbrief van dubbele waarde, en een bevel om binnen veeruen dagen weder naar Holland te keeren. Nu volgde eerlang de ftudie tot Advocaat: eerst twee jiaren te Leyden, In de gronden van het N ituurlyk recht, en in het befchreven Roomfche recht, onder den Hoogleeraar vitriarius ; vervolgens anderhalf jaar te Utrecht , onder den ouden Profesfor voorda. Daar deeze ftudie niet agter een gefchiedde, maar door den Oorlog van het jaar 1747, of liever door den tegenzin van kersteman in het Studentenleven, afgebroken werdt, zo was zyn vertrek uit Leyden mede een gevolg van eene wellustige en wilde levenswyze ; welke hem als Cadet dienst deed neemen , om Bergen op Zoom te helpen verliezen ; naar welke plaatfe hy in Guarnifocn gezonden wierdt. Als Vaandrig en Werfofficier te rug gekeerd zynde, ontftond eene byzondere vryëry , in welke kersteman niet flaagde. Hier op volgde zyn eerfte proefftuk als Schryver , liggende hy toenmaals met zyn Regiment te Breda; daarop volgde eene groote armoede, welke echter door zyn' Oom weder vergoed werdt: en eindelyk zyne hervatte , en reeds gemelde , ftudie aan de Utrechtfche Hoogefchoole. Een vermaaktogtje , met één zyner Vrienden, uit die Stad naar Ainjterdam doende, bragt hem hetzelve in gezelfchap met den beruchten Doctor en Astrologist Xx 4 jlu«  S64 het leven ludeman ; wiens wonderen hy naderhand, onder de bt< naaming van Meester franciscus, befchreven heeft, en van welke wonderen hy nog eenige proeven in deeze Levensbefchryving mededeelt. Na zes weeken te Harderwyk, als Candidaat, onder den Hoogleeraar pagensteciier , dagelyks twee uuren lang, de private leslen bygewoond te hebben, werdt b.ersteman aldaar, als Doctor Juris, gepromoveerd. Begaf zich daarop naar Rotterdam; en van daar naar Parys, om aantekeningen voor iemand te houden, wegens eea zeldzaam Proces dat daar bepleit werdt. Van daar te rug gekomen zynde, wachtte hem eene andere Commisfie te Gro?iingen', welke verricht, en weder te Rotterdam gekomen zynde, door een vertrek naar Zaltbommel werdt gevolgd; om aldaar de Jeugd, zo de Historie- als Aardryksiunde, benevens de Franfche taal, te onderwyzen; met welk onderwys hy in Mei 1761 een begin maakte. Hierop volgde zyn Huwelyk, dat hem 'de Letlorsplaats te 's Hertogenbosch deed afflaan; zynde zyne Vrouw niet te beweegen, om haare geboorteplaats Bommel te verlaaten: weshalven hy, fchoon in 1764. te Heusden het LeEloraaS aanvaard hebbende, echter in Bommel bleef woonen. Een voorval met zekeren adrianus sbmme , een berucht Zwendelaar te Utrecht, bragt kersteman te Zaltbommel in een kwaaden naam, zodanig dat hy 'er geen drie dagen meer vertoefd zoude hebben, indien hy zulks, ■niet om zyne Vrouw gedaan had. Na het afflaan van het Leiïorjchap te Middelburg , en het overwinnen van verfcheidene zwaarigheden, bereikte hy, anderhalf jaar Ïaater, eindelyk zyn oogmerk, wanneer hy, met vry willige goedkeuring van zyne Vrouw, zyne vaste woonplaats to Amllerd&m verkoos, alwaar zy hem , met haare twee kinderen en huishouden, beloofde te zullen volgen, het welk evenwel niet gefchied is. Kersteman gedroeg zich zodanig te Amflerdam, dat hem voor zes maanden de Pleitbank ontzegd werdt ; en fchoon hy aanvanglyk als Rechtsgeleerde, als Autheur en als Astrologist, eenige winst behaalde, maakte een zamenloop van zwendelaaryen hem die groote Stad eindelyk te "benaauwd. Dezelve verlaaten, en den VVintertyd te Bommel doorgebragt hebbende, werdt hy vervolgens te Sclioonhoven gearresteerd, en van daar naar Rotterdam in de gevangenisfe gevoerd; aldaar juist op zyn 45lten verjaardag, voor de eerffemaal, verhoord, befchuldigd zynde wegens  van F. L. kersteman. 86$ het maaken van een valfchen Wisfelbrief, onder de firma van elzevier en rocquette te Rotterdam getrokken. Daarna werdt hy in een donker en onaangenaam vertrek opgefloten. Op den ioden Augustus 1773, kwam die zaak in ordinair proces ; in de maand van December des volgenden jaars, werdt dezelve vier dagen agter een bepleit. Lenigen tyd daarna werdt de befehuidigde krankzinnig, door dien hem des nachts, als met een zagte Item, in de ooren geblaazen werdt: ik ben de Duivel die u komt bezoeken. Kan men den Schryver gelooven, dart heeft de. beruchte kaat mossel, die meer dan tien jaaren daarna in hetzelfde vertrek gevangen zat, over eene dergelyke ontmoeting geklaagd; fchoon hy zich, zo a!s hy wel gewenscht had, nimmer in de gelegenheid bevonden heeft, om haar daar over te ondervraagen. Twee jaaren gevangen gezeten hebbende, werdt hy op den 7den Maart 1775 gevonnist, om 30 jaaren in Stadswerkhuis gevangen te blyven, en voords voor al zyn leven gebannen uit Holland en Westfriesland. Intusfchen werdt hy, op den iaden April 1786, uit die gevangenis ontflagen, en vervolgens van dat bannisfement volkomen bevryd. Hy deed vóór zyn vertrek, namelyk 23 April, Li de Kerk van het Werkhuis te Rotterdam, eene openbaare Redevoering van affcheid, die veele Lieden tot zich getrokken had, en hem aanmerkelyke giften bezorgde. Deze Redevoering, benevens een Aanfpraak van Dankzegging en Zegenwensch, door hem in gemelde Werkhuis, 12 January 1783, gedaan, zyn beide in het Tweede Deel deezer Levensbefchryvinge te vinden. Geduurende de elfjaarige gevangenis van kersteman,' te Rotterdam, was zyne Vrouw, als mede zyne Moeder, geftorven. Hy begaf zich, derhalven, aanvanglyk by zyne' Zuster te Voorburg, van daar naar Zwol, en vervolgens naar eenige andere Plaatfen ; in de meeste zyn beftaan zoekende met voor de Drukpers te fchryven, en met het trekken van Horoscoopen. Eindelyk begaf hy zich weder naar Amflerdam. Hier eens een nacht in den Bayert y met de arme Vreemdelingen, dan weder op het Franfche Pad ,vmet de Bedelaars, gelogeerd hebbende , bezorgde Schout papegaay hem, op zyn verzoek, in het zogenaamde nieuwe Werkhuis', welk verblyf de Regenten van dat Huis hem fterk hadden afgeraaden. Aldaar in het Bad geweest zynde, werdt hy, door afgematheid en andere ongemakken, ziek; doch herftelde eerlang, door het Xx 5 ge-  #56 tlET LEVEN gebruiken Van goede geneesmiddelen en gepast voedzel, zo dat hy, na een verblyf van zeven weeken , gemelde Werkhuis weder verliet 5 hebbende hy deeze Lcvcnsbefchryving, in den ouderdom van 64 jaaren, aan het huis van een Koperflager geëindigd ; met oogmerk om zyne verdere wederwaardigheden aldaar voor den Boekverkooper elwe op bet papier te ftellen om daar uit, na des Schryvers dood, de kosten der begravenisfe te kunnen vinden. Wy hebben deeze Levensbefchryving omftandig willen fchetlen , ten einde onze Leezers iets meerder van den man zouden kunnen weeten, welken zich Meester franciscus liet noemen , en de meeste gefcnriften, op den naam van den Astrohgist ludeman uitgekomen, heeft opgefteld. Veele Lieden wisten reeds lang, dat die beruchte Horoscooptrekker nimmer iets van dien aart in het licht gegeeven had; anderen waren overtuigd dat hy te gebreklyk fchreef, om iets in het liclit te kunnen geeven; zynde het nog onlangs, uit laldinger's Magazyn voor Art/en, en wel byzonder uit een bewaard Horoscoop van ludeman , gebleken , dat zyne opftellen zo dwaas, als zyn ftyl barbaarsch, moeten geweest zyn. En hoe befchaamd moeten nu zodanige Lieden ftaan , welke de gewaande Voorzeggingen van ludeman, vooral in de laatfte jaaren , meerder , ten minften zo veel , als den Bybel, geloofden, en als zo veele Godfpraken telkens aanweezen; daar kersteman zelve, een zwervend Avonturier, en opfteller van die Schriften, verklaart, dat hy, als de maaker van alle deeze voorzegkundige Gefchriften voor de vollfrckte echtheid van dien niet in de bres fpringen, noch de geloofwaardigheid daar van bepleiten wil. • Behalven. de Levensbefchryving van kersteman , zal men in dezelve verfcheidene byzondere gebeurtenisfen en voorvallen aantreffen, welken waarlyk wonderlyk genoeg zyn. Van dien aart zyn de gefchiedenisfen van isritton■ville, welken hy te Parys had leeren kennen; van j. m. portklet, een valfche Munter, welke met hem in het Werkhuis te Rotterdam opgefloten was; en van maria kantz , of de Bedriegelyke Juffrouw. Ook zyn eenige voorvallen in zyn eigen leven ons byzonder genoeg voorgekomen , waar van het volgende tot een ftaal kan dienen. „ Het gebeurde ("zegt de Schryver, D. I. bladz. 275; dat ik my op een morgen by den Grave van nassau la LECOj,  van F. L. fcERSTEMAN. 66f lecq, Hoofdofficier der Stad Utrecht, bevond, om met hem ce raadpleegen, hoedanig men zich in het geval van een gevangen Smokkelaar gedraagen moest. Zo dra dit mondgefprek afgelopen, en met gemeen overleg dienaangaande een befhiit genomen was, vroeg hy my, al fchertlende, na den uitflag van de ontmoeting, welke my, drie jaaren geleden , met den beruchten Zwendelaar adrianus bemme bejegend was; op een vrolyken trant daar by voegende, dat ik misfchien, wegens de ontydige kraambevalling van de Tabaksverkoopers Weduwe, in zyn fchuldboek aangetekend geweest zou zyn, by aldien de zamengevoegde charakters van Profesfor en praetifeerend Advocaat my in dat opzicht niet gedekt hadden. Hoor, myn Heer de Graaf! antwoordde ik, op geen minder fpottenden toon, als gy het durft waagen om my over deeze beide gevallen in rechten te betrekken, zullen wy zien, hoe wy die fchuid te zamen behooren te vinden. Ik bedank u hartelyk voor dat onzeker buitenkansje, hernam hy; niyn voorzaat heeft, in zynen tyd, als Hoofdofficier van deeze Stad, met den Advocaat van culenburg zulk een fterke proef ondergaan, dat ik my in geene andere procesfen hoegenaamd met Advocaaten inwikkelen wil. — Het geviel, ruim twee maanden daarna, wanneer ik inmiddels myn zomerverblyf te Maarsfen genomen had, dat ik, door een voornaam Logementhouder te Utrecht, aldaar ontboden werdt, om met een perfoon van hooge geboorte, die eene aanzienelyke waardigheid in het Staatsbewind bekleedde, ryplyk te overleggen hoe men best de bedreven misdaad van een Student , zyn bloedverwant zynde, en die wegens deeze oorzaak in handen van den Hoofdofficier gevallen was, afmaaken zoude. Ik was van begrip, dat, terwyl zyn Neef de Student daar over bereids in hechtenis zat, wy, om geen onnodig geld te verfpillen, voorzichtig moesten te werk gaan; te meer, aangemerkt ik by ondervinding wist, dat de Graaf van nassau, in foortgelyke voorvallen, geen onhandelbaar of bloedgierig Hoofdofficier was. Doch in het midden van onze raadpleeging, kwam de onverwagte tyding, dat de perfoon, met welken de gevangen Student in duel met den degen gevochten had, aan zyne bekomene wonden, binnen den negenden dag was komen te overlyden, waar door dit ongelukkig geval , het welk anderzins, ten opzichte van gevaarlyke gevolgen, niets * te  66% HET LEVEN te beduiden had, toen volgends de Wetten volfirekt doodfchuldig moest worden verklaard." „ Ongeacht zodanige onaangenaame vooruitzichten, liet ik my daar door niet affchrikken, om, ter behoudenisie van het leven van den gevangen Student, een kans by den Hoofdofficier te waagens ,, Ik weet de oorzaak „ waarom gy by my komt" zeide hy, zo dra ik in de kamer getreden was hoe is het mogelyk, myn Heer de Graaf 1 dat gy zulks zo net raaden kunt? vtoeg ik meteen nagebootfte verwondering: „ Wel! " hernam hy „ ik „ kan wel denken dat gy komt om ©ver de zaak van den „ ongelukkigen Student te fpreeken. Het fpyt my waar„ lyk, dat een jongman van zulk eene deftige familie, in de fleur van zyne jaaren, zyn leven verliezen moet; 9, want fchoon 'er, in al den tyd dat ik het Hoofdoffi* „ cierfchap bekleed heb, nog geen doodrecht voor de „Stad gefchied is, zo moet ik echter, in dit geval, „ myn' piigt betrachten." Daar ik nu begreep, dat my de pas daar door afgefneden werdt, wendde ik het gefprek op een anderen boeg; zeggende; dat, hoe zeer ik juist niet gekomen ware, om met hem over het geval van den gevangen Student te fpreeken, en daar toe ook met geen byzonderen last voorzien ware, ik gaarne zesduizend guldens voor dat klein ftukje Schildery, dat vlak boven zyn hoofd hing, zoude willen verfpillen, indien ser een middel ter ontvlugtinge voor deezen jongeling kon bedacht worden: ,, Wat het eerfte betreft" antwoordde de Graaf, ,, daar moet gy de Gravin over fpreeken, s, w?nt ik ben geen Schilderyverkooper ; en aangaande „ het laatfte, kan ik niets doen, om dat het buiten myn magt is; en, behalven dat, tegen myn' eed en pligc, „ als Hoofdofficier, ffrydt." Na vervolgends nog een poos over onverfchillige zaaken, raakende de Crimineele rechtspleeging, met hem gefprooken te hebben, verzocht ik nadrukkelyk om het geluk te verkrygen van Mevrouw de Gravinne eens alleen te mogen fpreeken; zonder de minfte bedenking Itond hy myn verzoek toe; en naa affcheid van my genomen te hebben, gaf hy zyne Gemalin daar van kennis, die daarop welhaast in het voorfalet kwam , het geen van dat gevolg was, dat wy, na eene onderhandeling van een klein half uur, de koop van het be^. wuste Schildery, hoe ongemaklyk zy daar van feheen te willen aftoppen, voor vyf honderd goudenen Ryders eens wier-  Van f. l. kerstemanV wierden. Zodanigen grondllag rnet een vooruitziend oogmerk geheel gelukkig gelegd hebbende, verfpreidde zich. den volgenden morgen, heel vroeg, het gerucht door de gantfche Stad, dat-de opgelloten Student, door de achtloosheid van den knecht van den Cipier, uit zyne gevangnis ontfnapt was: de knecht van den gevangenbewaarder over dit pligtverzuim weggejaagd zynde, werden , zo wel door den Hoofdofficier als door de Regeering, alle mogelyke poogingen aangewend, om den ontvluchten Student te achterhaalen; maar, vermids zulks vruchteloos afliep , bleef de zaak daar by berusten; terwyl ik geen reden had om my over de fchaale belooning te verheugen noch te beklaagen." Over het algemeen, kykt, in de meeste plaatfen deezer Levensbefchryving, de oude Zondaar uit, die zich nog al te levendig de gebeurtenisfen en de hartstochten zyner Jeugd herinnert, welken hem ongelukkig gemaakt hebben. Wel verre van hem derhalven als een nuttig voorbeeld ter navolginge aan te pryzen, wenschten wy wel, dat hy hier en daar wat meer affchrik voor de Ondeugd had ingeboezemd, en de galante-voorvallen met minder vermaak had te boek gefteld. Heeft hy zich dikmaals- moeten verwonderen, dat een mensch, met een redelyk oordeel begaafd, zo ver van het fpoor der gezonde reden dwaalen kan, om, met verzaaking van zyn zelfbelang, een verkeerden weg in te flaan ; men zal zich niet minder verwonderen , dat iemand, door zo veele tegenfpoeden geleerd, op het laatst van zyn leven , geene betere raadgeevingen, en gepaste waarfchouwingen voor anderen, daar hy zo veel gelegenheid toe had ——« in zyne Levensbefchryving heeft medegedeeld. catharina herman , Tooneelfpel, door Mr. jan jacob vereul. Te Amfterdam, by J. Allart, 1793. jn er. 8vo. 112 bl. Catharina herman , eene Noordhollandfche Vrouw, was de Echtgenoote van een dier ongelukkige Scheepelingen, welke, geduurende het beleg van Oostende, door de Spanjaarden verrast, en in ketens geklonken wierden. Naauw vernam zy het ongeluk, haaren man overgekomen, ofzy befloot, om hem, zo het mogelyk ware, wit zynen kerker te verlosfen. Na gedeeltelyk haar lang hoofd-  Cl<* J- h vereuL hoofdhair afgefneden, en zich in mansgewaad verkleed te hebben, begaf zy zich op reis naar de vyandelyke legerpkats voor Oostende. Deezen gevaarlyken togt gelukkig rioorgeworfteld hebbende , ontmoette zy hier de grootfte gevaaren. Haare ongemeene fchoonhcid namelyk trok de oogen, haare fpraak de aandacht, van het Spaanfche Krygsvolk tot haar; maakte haar verdacht, en deedt haar eerlang voor een' verfpieder van maurits houden.' pit vermoeden bragt haar in eene gevangenisfe , alwaar zy geheel onkundig bleef van het lot haares Echtgenoots. Op zekeren dag echter, werdt zy uit deeze wreede onkunde, door nog wreeder bericht, getrokken. Zy vernam, dat zeven der Hollandfche gevangenen ter dood gebragt zouden worden, om den dood van zeven Spanjaarden, door de onzen op den wal van Oostende insgelyks gedood, met gelyke ftraffe te wreeken; en dat de overigen naar Spanjen vervoerd zouden worden, om aldaar den Koning als llaaven te dienen. In deezen angst en onzekerheid wegens herman's lot, kwam haar een Vader Jefuit bezoeken, om haar, volgens gewoonte, de biegt af te neemen. In deezen eenen Menfchenvriend vindende, befloot zy, hem haar geheim te openbaaren. Verbaasd over de trouw en den moed deezer waarlyk groote Vrouw, beloofde de eerwaardige Vader haar allen mogelyken byftand. Aan karel van longueval, Grave van bucquoi, Gouverneur van Henegouwen , en , by afwezigheid^- van Hertog albert , Opperbevelhebber der Spaanfchen voor Oostende, maakte hy zyne ontmoeting bekend, en verwierf van deezen, dat catharina in den kerker van haaren man wierd overgebragt. Deezen te ontmoeten, deedt haar van onmagt zwymen. Tot zich zelv' herkomen, openbaarde zy verder haar voorneemen, en verhaalde, hoe zy alles, wat zy kostbaar bezat, verkogt had, om haaren man vry te koopen; dat zy, om dit zelf ten uitvoer te brengen , vermomd herwaards gekomen was; doch dat zy, indien dit doel haar mislukte, befloten had, haaren man in de flaverny of in den dood te verzeilen. De Graaf van bucquoi dit hooiende, begeerde dit edel paar te zien. Verwonderd en diep getroffen door zulle eene ongemeene getrouwheid, kon hy aan de Item vau zyn hart niet wederftaan, en gaf de beide Echtgenooten de volle vryheid. Dit is de geichiedenis van catharina herman, welke in kok's Vaderlandsch Woordenboek gevonden wordt, en door  catharina herman. #p door deri Heere j. j. vereul tot een' grond van die Tooneelfpel gelegd , en zo na mogelyk gevolgd is. Wv hebben hetzelve met veel aandoening en genoegen gele zen; de Verfen zyn vloeijend en kragtig; de karakters volkomen naar de natuur en de gefchiedenis; en de gevoelens inneemend. Dit, zo verre de leezing aangaat Intusfchen gelooven wy niet , dat dit Tooneelfpel op het Tooneel zelve genoeg voldoen zoude. De perfoonen fpreeken te veel, en werken te weinig,zy putten de ftoff» als uit, waar door zy geene levendigheid. genoeg voor den Aanfchouwer bezitten. Onder anderen mislen de Alltenfpraaken, in dit Stuk, die woeling van verfchillen de hartstochten, die alleen in ftaat is, om het invoeren eener Alleenfpraak te doen goedkeuren. Het Stuk had zaa kelyker, en een derde kleiner, kunnen zyn. Daar het voor 't eerst is, dat de Dichter in dit vak arbeidde, zal.hy zeker onze Aanmerkingen niet euvel dui. den: in welk vertrouwen wy 'er de volgende nog zullen byvoegen: Ëen I ooneelfpeldichter behoort zorg te draa .gen, dat hy de verrasfing, die de ontknooping van de daad moet veroorzaaken , niet vooraf verzwakke door te vroeg, al ware het flechts van ter zyde, te'laaten blyken, waar het eindelyk op uit zal loo»en. Dit laatfte fchynt ons toe in dit Tooneelfpel te gefchieden Reeds in het midden van het Stuk, (bl. 50 en cn kan men duidelyk voorzien , dat herman en cathauin-v door bucquoi vrygegeeven zullen worden. Het geval der beide geheven is hem, door den Biegtvader reeds volkomen bekend geworden. Men kent zyn toegeevend karafter, en, even zo zeer, dat van zyne Gemahn, die daadelyk vraagt: * c Bucquoi! gloeit in uw hart ée'n vonk van tederheid Kunt ge al de wreedheid van dier Droeve lot bezeffen : En aarfeit ge eenen (rond haar aan dit leed te ontheffen? Het Antwoord van bucquoi, op die vraag, ontdekt veel te veel wat men van hem kan verwatten , indien de twee lydende perfoonen hunne onfchuld en braafheid doen blyken die de Leezer en Aanfchouwer nu reeds kennen, en dus, by de verdere ontdekking, niets anders dan eene vrygeeving kunnen voorzien. Ge-  - Sjt J' J- VEREUL, CATHARINA HERMAN.' Griefde '(zegt hy)ik ben als gy verftorad,my zelv' ontvoerd, " Door dit tafreel van trouw en jamren diep geroerd j Maar dat die eerfte drift in onze ziel bedaare, Tot zich dit wreed gehiem volkomen openbaare. Het is waar, de wreede alonzo is van een tegengefteld gevoelen, en men zou iets ten nadeele van zyne zyde kunnen verwagten ; maar hoe weinig kan hy doen tegen iemand, die CM. 9=0 maar te zeggen heeft : Vol- Irfnl wat ik begeer! Ook de opkomst van c at ha- 2, In het Eerfte Bedryf, Derde Tooneel, maakt aldaar eene gaaping, die tot verfcheidene vraagen gelegenheid S geeven: als i , hoe komt catharina zo aanltonds Til midden der Legerhoofden ? Kan een onbe- lende dat zo doen? I Waarom verlaat bucquoi zo on. VKwagts het Tooneel, dat alonzo zelv' er verwonderd ïver ftaat* enz. Alle gewrongenheid loopt, meer dan elders', in een Tooneelfpel daadlyk in t oog. George waller's Leven en Zeden , naar ^rheidof Zarfchynlykheid befchreeven , door hem zeiven. Naar H Hoogduitsch. Te Dordrecht by de Leeuw en Krap, 1794. In gr. 8vo. 294 bl. Indien de Schryver van dit Stuk gedagt heeft, dat hy zich zeiven een Compliment maakte ui hoope dat het egenovergeftelde op hem , door gunft.ge Leezers, ïoude terug Liten , vreezen wy , dat hy ui zyne verwachting zeer te leur gefteld zal zyn. Na herhaalde 7 inT 7es2en wy, met den Schryver, dat „ dit boek Tsïu'k S Jan en goede orciïr is in het welk noch feltiment, noch-zedenkunde, noch gevoel, M^h Ui R.JL-  R EG I S T £ R van BOEKEN m SCHRIFTEN, Dis in dit Stuk oordeelkundig'tevens en vrymoedig verhandeld worden. Met derzelver Pryzen. A. Aanmerkingen (Ophelderende) op de Verhandeling van Mr. P. Paulus, over de Vraage; In welk een Zm kunnen de Menfchen gezegd worden Gelyk te zyn, enz. Amft. bv D. M. Langeveld, in gr. Svo. ƒ i-4-° 3f> Agron, (PO Eenzaam Tydverdryf. Amft. by M. Schalekamp, in gr. Svo. ƒ i-o-o 47» Algemeene Gefchiedenis der Tegenwoordige Eeuwe. Ifte Deel. Harl. by V. v. d. Plaats, in gr. 8vo. ƒ3"00 183 Alphen, (H. v.) De waare Volksverlichting, met opzigt tot den Godsdienst eri Staatkunde befchouwd. Eerfte Gedeelte. Utr. by de Wed. J. v. Terveen en Zoon, m «r. Svo. ƒ 1-5-0 j,al,i Aiithologia Poëtica: in ufum Gymn. Amftelodamenfis. Am\l. apudV. den Hengst, in ivno. ƒ 1-0-0 ; 96 Anitzenii, (H.) Epistola Critica, ad virum Claris/. T. Ruardi. Tra], apud B. Wild & J. Altheer, in Svo. f. m. ƒ o-16-0 Artz ( De ) voor \ie Minnaresfen der Schoonheid. Utr. by H. v. Emenes, in Svo. ƒ 1-5-0 Asfchenierg, CH.) ^ëzy. Amlt. by P. J. Uylenbroek, iii4to./3-o-o "O Tïachiene ,(W.,Beknopte Befchryving, nevens eene naauw•° keurig afgezette Kaarr, der VU Vereenigde Nederlanden. Amft. by D. Onder de Linden en Zoon, m gr. 8vo. ƒ 0-17-0 ö4» Beknopte Befchryving, nevens eene lett. 1794. wo. is- Y y naauw-  REGISTER, naauwkeurig afgezette Kaart, der Oostenrykfche Neder* landen. Amft. by D. Onder de Linden en Zoon, iu gr. 8vo. ƒ 0-17-0 64S hacker, (J. A.~) De Moerbeziën-boom , Herders - Zangfpel. Amft. by D. M. Langeveld, in 8vo. ƒ 0-6-0 — Mengelingen uit myn Portefeuille. 11de Deel. Amft. by A. B. Saakes, in 8vo. f 1-16-0 2ost Barlow, (J.) Raadgeeving aan de Bevoorregte Standen in de onderfcbeiden Staaten van Europa, enz. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in gr. Svo. ƒ 1-5-0 497 Bedenkingen (Ernfiige) op zekeren Rondgaanden Brief van de Cardinaalen en Aartsbisfchoppen van de Galli» caanfche Kerk, enz. Alom, in gr. Svo. ƒ 0-4-0 489 Bemmelen, (J. v.) Lesfen voor de eerstbeginnenden in de Engelfche Taal. Leyd. by A. en J. Honkoop , in i2tno. f 0-16-0 291 Bergen, (H. C.) Gedenkwaardigheden uit het openbaar Leeven van Jefus, enz. Met een Voorbericht van den Heer H. Muntinghe. Ifte en Hde Deel. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. Svo. ƒ 5 -16 - o 4S5 Berichten (Lenige) omtrent de Pruisfifche, Oostenrykfche en.Siciüaanfche, Monarchiën, benevens zommige daar aan grenzende Staaten. Ifte Deel. 's Hag. by I. v. Cleef, in gr. Svo. ƒ 2-8-0 450 -—— ("Noodige) aan de Nederlanderen, wegens Bu- mourier. ifte Afi. Amft., in gr. 8vo. ƒ 0-6-0 46S Befchryving (Beknopte) van den Rhynftroom, benevens de Steden,Dorpen en Plaatzen, aan deszelfs Oevers gelegen. Amft. by A. B. Saakes, in 410. ƒ 4-itf-o 336 ————— der Stad Parys, bevattende een beknopt Verflag van den tegenwoordigen Staat der voornaamfte Geestlyke en Waereldlyke Geftichten, welke binnen derzelver omtrek gevonden worden. Haarl. by A. Loosjes Pz., in gr. Svo. ƒ 1 -16-0 4ip Bewaar uw Vuur en Kaarslicht wel! Of Leerreden over de noodzaaklykheid om met vuur en Jicht voorzigtiglyk om te gaan. Amft. by J. R. Poster, in gr. Svo. ƒ 0-5-8 153 Blair, (ff.) Leerredenen. Vde en Vide Deel. Amft. by W. Holtrop, in gr. Svo. ƒ 2 - 4 - o 57 Bondam, (P.) Charterboek der Hertogen van Gelderland én Graa-  REGISTER Graaven van Zutphen. Ifte Deels 3de Afd. Utr. by J. Altheer, in gr. 8vo. ƒ 6-0-0 536 Bonnet , (G.) Vyftal Leerredenen , ter aanpryzing van Onderzoek in Zaaken den Godsdienst betreffende. Utr» by IV. v. Tzerworst, in gr. Svo. ƒ 1-0-0 107 Boogh , (^.) Nederduitsch Woordenboek, of Alphabeui van alle Kruiden , Wortels , Zaaden en Gommen % enz. Amft. by J. J. Wysmuller en Zoon, in gr. 8vo. ƒ o-11-o 574, Bosch, (II. de) Carmen de Mqualitate Hominum. Am(t. apud P. den Hengst, in qto.f. m. ƒ 2-0-0 289 —• (De Gelykheid der Menfchen, en de Plig?en daar uit voortvloeiende. Naar bet Latynvan) Door^. G. Doornik. Amft. by P. J. Uylenbroek , in gr. 8vo. ƒ i-16-0 555 Box, (W.) aan het Publiek. Amft. by J. B. Elwe, int gr. gvo. ƒ i- £-o 337 Brez, (J.) La Flore des Infectophiles. Utr. chez B. Wild & J. Altheer, in gr. 8vo. ƒ 2-0-0 406 Brief aan W. Box, wegens het door hem uitgegeeven Berigt aan het Publiek,enz. Alom,in gr. Svo.fo-4-0 337 —— van een Heer uit Utrecht aan zyn Vriend te Amfterdam , over eenige Gebreken in den Bybel, vertaald door T. v. Hamelsveld. Amft. by Bom, enz. in gr. Svo. ƒ040 in Briefwisfeling van den Generaal Dumourier, met den Oorlogsminister Pache. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ 1 - o-o 470 —— — van den Generaal Miranda, met den Generaal Dumourier, en de Ministers van Oorlog Pache en Beurnonville. 'sHag. by I. v. Cleef, enz., in gr. Svo. ƒ 1 -o - o 470 Brieven van Albert aan zynen Vriend, van het begin zyner verkeering met Charlotte tot haaren Dood. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in 8vo. ƒ i-io-o 3S6* -— (Wysgeerige, Staat-en Historiekundige,) tusfcnea een gevoelig Nederlander en het beminnelykfte Batavifche Meisjen. 2de Stukje. Amft. by J. L. v. Laar Mahiïêt, in gr. Svo. ƒ o - 11. o 435 Brisj'ot, (J. P.) Nieuwe Reize in de Vereenigde Staaten van Noord • America. Ifte Deel. Amft. by M. deBruyn , » gr. 8vo. ƒ 2-2-0 367 Yy 2 Brown,  REGISTER. Brown, (L. W.} Proeve, betreffende de Gelykheid der : Menfchen, als ook der Rechten , die daar uit voortvloeien , en de Pligten, die hier op fteunen. Utr. by de Wed. S. de Waal en Zoon, in gr. 8vo. ƒ i -5-0 229 Brückner, (J. C. F.) Beknopte Clinifche Verhandeling over den Typhus, enz. 'sliag. by J. F. J. de Agè, in gr. 8vo. ƒ o - 8-0 3J4 Bruining, (G.) Leerreden over Judas vs. 14 en 15. Rott. by N. Brakel, in gr. Svo. ƒ 0-8-0 300 Bydragen (Eenige) voor Genie en Menfchen - Gevoel. 3de Stuk. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in Svo. ƒ 1 -6-0 601 Byvoegzels en Aanmerkingen voor het Zesde en Zevende Deel der (Vaderlandfche Historie van Jan Wagenaar. Amft. by J. Allart , in gr. 8vo. ƒ 2-0-0 29 en 82. ————■ voor het Achtfte , Negende en Tiende, Deel. ƒ a • 8 - o 357 en 407 C. Cappenberg, (W.) Notaris te Amfterdam, aan het Publiek. Amft. by A. Mens Jsz., in gr. Svo. ƒ 0-11-© 337 Casquet, (J. E. du) Traité des Declinations Conjugations de la Langue Frangaife. Dordr. chez N. v. Eysden en Comp., in Svo. ƒ 0-I2-0 291 Catteau , Tegenwoordige Staat van Zweeden. Utr. by B. Wild en J. Altheer, in gr. Svo. ƒ 2-4-0 127 Chitraeters en Leevensfchetzen van merkwaardige ter dood veroordeelde Perfoonen. Ifte Deel. Camp. by J. F. Nieman, in gr. 8.vo. ƒ 1-2-0 512 Chonul, (Af. N.) Vervolg op diens Algemeen, Huish'oudelylt. Natuur- Zedekundig en Konst - Woordenboek , door J. A. de Chalmot. Verrykt met Konstplaaten. 16de Stuk. Camp. by J. A. de Chalmot, en Amft. by J. 'Interna, in gr. 410. ƒ 5.0-0 259 „ i7de Stuk. ƒ 5-15-0 305 Christianus, Onderzoek, of, en in hoe verre, de Leeraars van Jezus Godsdienst 'er zelf oorzaak van zyn , dat het Christendom zo weinig vruchten toont by deszelfs Belyderen ; enz. Alom, in gr. Svo. ƒ 0-18-0 62 Couperus, (P. T,) Brieven over het voortzetten van Sehaapen,  8. E e I S T E £. pen, en het verfynen van derze'ver Wol, in 3e Vereenigde Nederlanden. Gouda by W. Verblaauw, in gr Svo, ƒ o-io-o ' ° * Crflx (#. c.; Verhandeling over de Gelykheid der Men11 u •»J'en' de Rechten e" Pligten , weke uit die Gef o 18 VOOr£vloeijen- Haarl- °y c- PlMt> in gr. 8vo. "° D. 493 jyalpmple (D.) De Tweede Oorzaaken , welke Mr. vin hp^oi ' fReid V00r den rP°edi§en Voortgang van het Christendom, onderzogt. Utr. bv W. v Tzef. vorst, in gr. Svo. ƒ 1-5-0 Dichtlauren voor Neêrlandsch Helden, beftaande in Prys? vaerzen. Amft. by W. Brave, in gr. Svo./1-16 o 2W? f5\G° °£ Kr^skunst. i" ^s Zangen. Natr ' AmlTt Tnfderhik,de KoRi"S van Pruis f en. r, * bv -Vvy* Uybnbroek, in gr. 3vo. ƒ 1-16-0 iqS Drukkunst, (Dej eene Verhandeling, uitgefprooken in ^«"f^yke Maatfchappy. Amft. by J.X"^ m gi. 6vo. ƒ o-11 -o • ,P ^Sf/ De 0ude en Nieuwï Conftitutie der Vei ?v« ■ r ^ ,aat-en van Ame™a. Ifte Deel. Amft. by J. A. JCrajenfchot m gr. Svo. ƒ r . I+-0 * J l6g Hde Deel. ƒ i-iö-o 632 ^lartshaufen (Van) Het Beftaan en de Werkingen van n„ti v Ierlyk Magnetismus, en het Magnetisch Snrnnambuhsmus. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. Edwards,(B.) Burgerlyke en Handelkundige Gefchiedenis n^i hhn?epe Volkplantingen in de West-Indien. Ifte Ueel. Haarl. by A. Loosjes Pz., in gr.Svo.ƒ 1 -16-0 4fa Emdre, (S. y.) Het Godidienffig Huisgezifi, in aaiS naame en leerzaame Gefprekken. Ifte Deel. Utr. "bv p WhV' %errvlrst» m gr- 8 vo. ƒ t -10 - o A7i , 3 H'L')££ °Ple»ende Bybelbefchomver, vry nagevolgd door J. A. S. Hoekjtra. Ifte Deel. Urr bv de Wed. S. de Waal en Zoon, in gr. Svo. ƒ 2-iö o ï ' ,07Tr7 Overdenkingen over het Lyden, den Dood en deOpftanding, van Jefus. Utr. by de Wed. S. de Waal en Zoon, 111 gr. 8vo. ƒ 2 0-a ag* ' De Vraag, wat behooren A.iel en Grooten Yy 3 thans  ü E G I 5 T E K. thans- té doen? beantwoord. Amft. by W. Htltrop, in er. Svo. ƒ o-8-o ' . _ 32?J ffwald (f L.) Over de Volksverlichting, haare Grenzen en Voo/deelen; nevens drie Leerredenen over de waare Christlyke Verlichting , door J. G. Rojenmulkr. Amft. bv W. Roltrap , in gr. Svo. ƒ 2-4-0 35» y L Over de Volksverlichting. Utr. by de Wed. S. de Waal en Zoon ,■. in gr. Svo. ƒ . 85» W - Brieven aan Emma , over de Phüofopn» ~n Kant. Utr. by W. v. Tierworst, in gr. Svo, "f?. v.) Liederen voor den Landman, ifte Stukje. Amft. by J. Mart, in 12010. ƒ0.4-» J?okke Simonsz., W Catechismus der Weetenfchap. J- pen, fchoone Kunften en fraaije Letteren. lilde Deels -de Stuk. Amft. by A. Fokke Simonsz. , in gr. Svo. Fragment» voor Wandelaaren. Rott. by A. Danferweg, m er. Svo. f 0-16-0 „, A2''' Frank ( J. P.) Geneeskundige Staatsregeling. Met Aanmerkingen vermeerderd, door H. A. Bake. IVde Deels ade Stuk. Leyd. by de Erven F. de Does, in gr. 8vo ƒ 1-10-0 Q 45 /Gebeden der Portugeefche Jooden, door een Joodschi Genootfchap uit het Hebreeuwsch vertaald. IVde Deel. 'sHag. by L. Cohen, in gr. Svo. ƒ 3-0-0 15S Gedagten ( Vryrnoedige) over de zogenaamde Formulieren van Eenigheid. Alom, m gr. Svo./i-io-<» 443 Gelder ( ?• de~) Grondbeginzelen der Cyfferkunst. Opgehelderd door een menigte uitgezogte Voorbeelden, enz. Rott. by N. Conti, in gr. 8vo. ƒ 4" 10- o H5 Geloofsbelydenis van een Waarheidzoekende onder de Sansculottes. Alom, in 8vo./o-8-o 017 Gerard, (A) Leerredenen, ifte Stuk. Haarl. by E. W. Cramerus fun., in gr. Svo. ƒ 1-2-0 347 è2h&^5^fr Gra»ii/b« verkort. Leyd bv Honkoop en du Jiforfier, in iamo. ƒ o -12 - o 19» x y i (Korte) van een Onanist, die zichzelven ge- reezen heeft. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. 8vo fo-u-e g-  REGISTER. Gefchiedenis (De) van IJdak Jenkins, en Sara zyne Vrouw en derzelver drie Kinderen. Een Volksboek. Haarl bv F. Bohn, in 8vo. ƒ 0-6 - o \A ^ ' der Rampfpoeden van den Heer A A. T. du t. Dordr. by de Leeuw en Krap. ƒ o - 6 - o 6z6 Gesfcher, (D. y.) Beginzelen der algemeene oefenende «edkunde. Ifte Deel. Amft. by de Wed. J. Dóll en J.B. Elwe, in gr. Svo. ƒ 1-16-0 " God, de Mensch en de Bybel, in eenige Gefprekken yoorgedraagen aan Ouders en Onderwyzers, enz. Dordr oby, N-V-Eysden> I» Sr' ^vo. ƒ 1 - i6-o • ^ Goede, (W.)rLeerrede over de Redelyke, Christlyke, Republikeinfche Vaderlandsliefde. Amft. by M Schale* kamp, in gr. Svo. ƒ 0-8 -o - ' 6l- in gPs^o611/!11^^^" R°"' by A' D*nferweS m-> Graav Donamar .Brieven, gefchreéven ten tyde van den Zevenjarigen Oorlog in Duitschland. Ifte en Hde Deel. Amft. by J.deCoster, in gr. Svo. f W2-0 -ai Croea«firf?*, (^.) Befpiegelende Uitfpanningen en Geest- lyke Liederen, ifte Stuk. Rott. by A. Groenendyk, in gr. Svo. ƒ o-11-o 606 H. JJagen, (K. G.) Leerboek der Apothekerskunst. Ifte Deel Utr. by J. de Waal Samz. ƒ 4 - o ■ 0 <76 Hamelsveld, (T. v.) Het Tweede Boek van Samuel» Ït^ » Aan.merkinge" voor Ongeleerden. Amft. by M. de 2?wy«, 111 gr. 8vo. ƒ1.5-© 1 •— 1 I Koningen, ƒ 1•10 -o 107 1 II Koningen, f 1 - 8 - o 48r. —— Chronieken, ƒ 2 -10 - o 609 "TT"; I—' * Aardrykskunde des Bybels. IVde Deel Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 3-0-0 53 Handelingen van het Geneeskundig Genootfchap, onder de Zinlpreuk: Servandis Civibus. XVIde Deel Amft by- P. Conradi, in gr. 8vo. ƒ 1-5. © Jó5.0lftebtUk- Amft-by^^»,ingr. OS|flïnPiiJ,AL^ T^Pl^tarum Terminologie. Lugl Bat, apud A. & J. Honkoop, ft jfc L f.Ty 10- Ó p 22 paulus, (P.) Verhandeling over de Vraage: In welken FnmJnnen d'MS?M*n gezegd worden Gelyk te zS fllZf uyn feuRe^n en pht*n die daaruit Sortvloeijen? Haarl. by C. Plaat, in gr. Svo. ƒ i-6-o ^nhe^Vnt1'^^ leerend% Redenvoeringen, gérJgï aan het Volk. Dmnk. by y. oVfctfe CT Co^p., in gr. oVO. ƒ O - 4 . o .r » B " Ploeg (H.W- v. rf.) Leerreden over V: Ï*>4S Portefeuille van Rozette. rfte en 2de Stuk. Rott/bv N. Cornel , in gr. 8vo. f i-o-o S'h^?0 NaSelaa^ne Leerredenen. 2de sffl? ~~f7e^""7mftLier^enwen by.«eleSenhe^ van het Kers? in U 8Vf ƒ ^-"5 oy Am(l' by * ^rf> "nTTrrsToGfT.foLder Li6fde' Amfl' by * ^ PSfej's leslen over de Gefchiedkunde en Alge? £ sr fvnatk/nde* We DeeL Dev- by L' Leemhont, m gr. bvo. ƒ 2-15-0 l6J Proe-  REGISTER. Proeve van uitgekipte Vertaalingen uit Meisfners Skis/en. , Rott. by N. Cornel, in Svo. ƒ o - 18 - o 99 —— (Nieuwe) voor het Verftand , den Smaak en het Harf. Door eenige Nederlanders, ifte Stukje. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zoon, in Svo. ƒ 1-5-0 242 -— van den Geest der Jacobynen van Parys , getrokken; uit het Dagboek hunner Zittingen van de Maanden . January tot Maart des Jaars 1792. Amft. by W. Brave, 111 gr. 8vo. ƒ i-o«o 502R. "Ds.yr.al, (W.T.) Wysgeerige en Staatkundige Gefchïe- **■ denis van de Bezittingen en den Koophandel der Europeaanen, in de beide Indiën. Ifte en Hde Deel. Amft. by M. Schalekamp, in gr. Svo. ƒ 7-4-0 48 Regtsgeding (Het) van Lodewyk den XVI. Ifte Deels ifte en ade Stuk. Duink. by v. Schelle en Comp., in gr. Svo. ƒ 4-2-0 651 Reize langs den Rhyn, van Maintz tot Dusfeldorp, behelzende eene zo naauwkeurige als belangryke Befchryving der Steden, Dorpen en Vlekken, aan den Oever des Rhyns gelegen. Ifte Deel. Haarl. by F. Bohn, in gr. 8vo. f 1-16-0 425 (Nieuwe Sentimenteele) Ifte Deel. Leyd. by J. v. Thoir, in Svo. ƒ 1-5-0 656 Richard Flemming, of de Deugdzaame Staatsdienaar. Hde Deel. Utr, by de Wed, S. de Waal en Zoon, in gr. Svo. ƒ 2-16-0 518 Rochette, (A. Ph. de la) Principes de la Religion Naturelle. Haarl. chez C. Plaat, in 8vo. ƒ 0-8-0 619 ——■ — Grondbeginzelen van den Natuurlyken Godsdienst. Uit het Fransch vertaald. Haarl. by C, Plaat, in Svo. ƒ 0-8-0 6iy S. Qalzman, (C. G.) De Boode uit Thuringen, beftaande in *^ Schetzen tot een Tafereel van Menschlyke Gelukzaligheid. IVde Deel. Amft. by G. Roos en J. ten Brink Gz., in Svo. ƒ 1 -10-o 195 •———■ . Korte Voordellen ter Verheerlyking van Jefus. Amft. by J. de Jongh, in gr. 8vo./i-i2-o 533 Schonck, (E. J. £.) De Bonheurs uit de Mode. Heldendicht, in drie Zangen. Haarl. by A. Loosjes Pz., in gr. Svo. ƒ o • 15 - 0 657 Schouw»  REGISTER. Schouwtooneel (Historiesch) van 's Werelds Lotgevallen, of kort aaneengefchakeld Berigt der voornaamfte Gebeurtenisfen van deezen Tyd. Hde Deels ifte en 2de Stuk, No. li Haarl. by A. Loosjes Pz., in gr. 8vo. f 10-15-0 4I5 Schwarz, (J. W.) Aardsch Geluk en 's Menfchen Werzyn, een nuttig Leesboek voor Kinderen, die gelukkig willen worden. Rott. by A. Danferweg Wz., in 8vo. /i-io-o 563 Smollet, De gevallen van Peregrine Pickle. Ifte Deel. 's Hag. by I. v. Geef, in gr. Svo. ƒ 2-8-0 432 Solingen, (A. van) Oratio Inauguralis, de prcejtantia Recentiorum in Arte Objtetricia progresfuum, £?c. Med. apud P. Gillisfen & Viduam J. P. Gillisfen , in Svo. f. m. f o-18-0 404 Speciebus (De) Plethorce diverfis , quatenus inde Hcemorrhagice Uterince oriri queunt. &c. Amft. apud A. Fokke Simonsz., in gvo. ƒ. m. f o-ia-o 210 Spiegel voor het Menschdom. Ifte Deels ifte Stuk. Amft. by H. Molenyzer, in gr. 8vo. ƒ 0-16-0 340 Staat (Tegenwoordige) der Vereenigde Nederlanden; behelzende het begin der Befchryvinge van het Landfchap Drenthe, ifte Stuk. Amit. by J. de Groot, enz. in gr. Svo. ƒ 1-10-0 Hó — vervattende een aanvang der Befchryving van Stad en Lande. Ifte Deel. Amft. by J. de Groot, enz., in gr. Svo. ƒ 3-12-0 451 Stavorinus, ( J. S.) Reize van Zeeland, over de Kaap de Goede Hoop, na Batavia, Bantam, Bengalen, enz. II Deelen. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. Svo. ƒ 3-12-0 279 Streek, (N. C. v.) geb. Brinkman, Zedelyke Verhaalen, Fabelen en Vertellingen,, voor de Nederlandfche Jeugd. Amft. by B. Elwe, in Svo. ƒ 1- 5-0 387 Stuart, (M.~) Romeinfche Gefchiedenisfen. Hde Deel. Behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest, van deszelfs Vestiging tot aan den Ondergang der Fdbi'én. Utr. by B. Wild en J. Altheer, in gr. Svo. ƒ 3-15-0 271 —— Hlde Deel. ƒ 3-15-0 624 Sylloge Opufculorum ad Dodtrinam Sacram pertinentium. Edidit H. Muntinghe, S. S. Theol. D. &c. Tom. I fc? //. Lugd. Bat. apud A. & J. Honkoop, in Sve. maj. ƒ 4-8-0 253 Tid-  REGISTER. T. rpitlle, CJ. G.) Onderrigt voor de Officieren, die zich -*■ in den Velddienst zoeken bekwaam te maaken Hde en lilde Deel. Arnh. by J. H. Möeleman, in gr.' Svo Townfend, (^.) Reize door Spanje, gedaan in de Jaaren 17S6 eu 17S7, in 't byzonder met opzigt tot den Landbouw, Manufaftuuren , Koophandel, Bevolkin* Belastingen en Inkomften , van dat Land. Hde Deels ifte Stuk. Haarl. by A. Loosjes Pz., in gr. 8vo. ƒ, 1 - 8 - o • Hde Deels 2de Stuk. ƒ i-ïo-o 6a? U. ■ TJittenhoven, CA.) Gefchiedenis der Hervormde Kerke te Antwerpen, van de twaalfde Eeuw tot op den tesenwoordigen tyd. Ifte Deel. Amft. by M. Schalekamp, in gr. Svo. ƒ 2-4-0 1 ' „ V. "yeit.Rofenftok. Een geestige' Roman, door W. T. Utr. rr by ,1' Emenes, in gr. Svo. ƒ 30-0 SI Vereul C% J.) Catharina Herman, Tooneelfpel. Amft. hl % ^art' in §r' 8vo' / ï " 16- o 66-9 Verhaal (Onzydig) wegens de Belegering van 's Hertogenbosch en de Overgaaf dier Stad. Amft. by M. de %»,ingr.8vo./o-7-o 649 Verhandelingen , raakende den Natuurlyken en Geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door Teyler's Godgeleerd Genootfchap. Xïllde Deel. Haarl. by J. Enfchedé en Zoonen , en J. v. Walrê, in gr. 4to. ƒ 4-0-0 13 tn 63 •■"TT uitgegeeven door de Hollandfche Maat- lchappy der Weetenfchappen te Haarlem. XXIXfte Deel Haarl. by C. Plaat, in gr. Svo. ƒ 3-12-0 74" —7- (Beredeneerd Register, of Hoofdzaaklykè Inhoud der) die in de XXVIII Deelen van de Hollandfche Maatfchappy der Weetenfchappen voorkomen opgemaakt door J. F. Martinet. Haarl. by C. Plaat * in gr. 8vo. ƒ i-iö-o ■ 7\ * van het Bataafsch Genootfchap der Proef. ondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam. Xlde Deels ifte Stuk, in gr- 410. ƒ 2-12-0 4QO Verzameling van Cafus' Politien, Voorftellingen en Dedaratien, enz. ifte Stuk. Amft. by P. H. Dronsbers "J gr. 8yo. ƒ i-s-o Ver-  REGISTER. Verzameling van Redenvoeringen , openlyk uitgefprooken door de beroemdlte Mannen van ons Vaderland. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. 8vo. ƒ 0-16-0 151 Villaume, Brieven over den Oorfprong en de Oogmerken van het Kwaad. lilde Deel. Utr. by G. T. v. Paddenburg en Zeon, in gr, 8vo. ƒ 2.-6-0 444 Vloten, (Van) De Bybel vertaald, omfchreeven , en door Aanmerkingen opgehelderd. Vilde Deel. Utr. by G. T*. v. Paddenburg en Zoon, in gr. Svo. ƒ 4-6-0 101 . VlIIlte Deel. ƒ4.0 - o 437 Voor (Het) en Tegen, of volkomene Verzameling der Gevoelens , uitgelprooken in de Conventioneele Vergadering, ifte Stuk van het Ifte Deel, Amft. by J. de Coster, in gr. Svo. ƒ 0-16-0 652 Vraagen (Onze) vau den Dag. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo, ƒ o-16-0 146 Vrye Gedachten over de Opvoeding van het Menschdom. Zaand. by H. v. Aaken, in gr. 8vo. ƒ 0-12-0 520 W. \V7aarom zyn zo veele menfchen bevreesd voor den W Biikfem en den Donder. Amft. by A. B. Saakes, in gr. Svo. f 0-4.-0 146 Wackerbarth, (A. J. L. v.) Pieter de Groote en Karei de Groote met elkander vergeleeken. Amft. by W. Holtrop , in gr. Svo. ƒ 1-0-0 47" Walker, (2t.) Leerredenen over eenige Onderwerpen , betreffende de Beoefening van den Christlyken Godsdienst, lilde en laatfte Deel. Utr. by W. v. Tzerworst , in gr. 8vo. ƒ 3-4-0 9 Wallefs (G.) Leeven en Zeden, naar• waarheid of waarichynlykheid befchreeven, door hem zeiven. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. 8vo. ƒ 1-16-© 672 Watkin , (T. ) Reizen door Zwitzerland, Italien, Sicilien, en de Griekfche Eilanden, na Konjtantinopolen, en van daar te rug door een gedeelte van Griekenland, over Ragufa en de Dalmatifche Eilanden, in den Jaare 1787, 1788 en 1789. Ifte Deel. Haarl. by F. Bohn, in gr. 8vo. ƒ i-0-0 503 Weyde , (CL. v. d.) Henry en Louife. Eene Nederlandfche Gefchiedenis, in gemeenzaame Brieven (niet vertaald.) Ifte Deel. Leyd. by D. du Mortier en Zoon, in gr. 8vo./.«-I8-0 3,35 fgü-  REGISTER* Witte, Jun.(J. E. de) Schetzen voor het Menschlyk Hart. Hde Deel. Amft. by de Wed. J. Dóll, in gr. Svo. ƒ i-io-o Woordenboek, CVaderlandsch) .oorfpronglvk verzameld door y. Kek. XXVIIfte Deel. Amft. by J. Allart, m gr. Svo. ƒ 3-12-o j24 wy, (G. J. v.) Nieuwe Manier van Cataraft of Staarlnydmg ; beneffens Heel- en Vroedkundige Waarnee. mingen. Arnh. by W. Troost en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 1-5-0 7I y. 'Y'pey, QN.~) Verhandelingen , den Vestingbouw betref* fende. Amft. by % B'. Elwe, in gr. Svo. ƒ 2-10-0 z. 05 2"0«tóo/er, (G. J-J Nagelaaten Leerredenen. 7de Stuk. Amft. by de Erven P. Meyer en G. Warnars, in gr. zuckert, (j. F.) Genees- en Zedenkundige Verhandeling over de Hartstochten. Hard. by f. v. Kasteel, in gr. Svo./3-8-0 354 fciTT. 1794, no. ij. Z* SLADu 1  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE BTZOND ERHEDEN, In de Letteroefeningen voorkomende. A. A dam (De Val van) als voordeelig befchouwd, 446. Hoe dezelve onvermydelyk ware. 448 Adel in Duitschland geraaden wat te dóen in deeze verlichte dagen. 3*3 Afbeeldingen der Bybelfche Gefchiedenisfe, welke onvoegelykheden 'er in moeten vermyd worden. 601 Albicores, welk eene Zeevisch. 282 Alva verliet, de Land voogdy aan bbquesens overgegeeven heb» bende , de Nederlanden niet terftond , 593. Stierf niet in Spanje met 's Konings Ongenade. ald. Ambagten. (De Drie) Dichtftukje. 189 Amcrica,(Noord-)Loïder daar ingevoerde Conftitutie, 171. Vergelyking van de Omwenteling aV daar met de Franfche ,175. Hoe zich, in de Vereenigde Stouter, van America, de Burgerlyke en Volksvryheid vereenigt, 178 jyien vindt 'er «een Kerk, maar Godsdienst, 499. Heeft ziel zelve eene Conftitutie gegeevet op de Volksvryheid gebouwd, 633. Mag alleen een Repuhliel heeten, 637- Daarom geen broeinest van verwarring , ka baaien, enz. 638. Of gelyk te flelien met de kleine Gemeene besten in Griekenland en halie aio Americamen (De oorfpronglyke) door veele Schryvers te laag gefteld. 582 Amfterdam, (Befchryvingvan het Eiland) 587. Menigte van Zeehonden aldaar, 588. Ligging van 't zelve, 590. Tot de Robben-en Cachelotten-vangst gefchikt gekeurd. ald. Arnhem. (Opheldering van den tyd der voorgenomene Bouwing des Kasteels te) 593 Atlienen, (Tegenwoordige gefteld» heid van) 328. Hoe deerlyk de Rivieren de lllisfus en EridarMs verloopen zyn, 329. Welke voorraad het omliggend Land oplevert. ald. Avondmads-Lied: 24* B. Bantam, flegte Ververfching ,welke de Schepen daar kiygen. 289 Barnfteen, welkeen Voortbrengzel. 42 Beireis, Hoogleeraar te Helmftad, een wonder van Werkzaamheid. 46 r Berlyn, hoe fterk bevolkt, 461. Ongebondenheid aldaar. als openlyk gewettigd, 462. Evenredigheid haarer Bewoonderen tot die des geheelen Kyks. ald. Bethfaïda, Oorfprong van den naam deezer Plaatze, 53. Waar men 'er in de Schriften des N. T. van gewaagd vindt, ald. Gefchil over de ligging , 54. , Hoe men de zwaarigheid, hier , uit ontftaande , oplost, door . .. -iet  BLADWYZER. het met pococke voor hetC tegenwoordig Beitfida te houden, 54. Anderen ftellen twee C Bethlaïdas, 55. Doch dit is noodloos ; eene aanmerking over de ligging dier Stad neemt alle zwaarigheid weg. £ ald. BiscaM, (Prins) Gefchiedenis deezes grooten Mans. 548 C Boekdrukkers. (Opgave van eenige der voornaamfte en beste) 510 Boekenkennis, welk eene den Geleerden noodig. 509 ( Bologna. (Ongunftige toeftand van de Hoogefcbool te) 554 Bonyt', welk eene Zeevisch. 282 1 Breemers (De Eer der) tegen den blaam van Onkunde en Stugheid gehandhaafd , 543. Verflag van bet Mujaum, ofde Natuurkundige Maatfchappy te dier Stede. 545 Brielle (Byzonderheden van het bemagtigen der Stad) door de Watergeuzen. 33 Brieven der Apostelen, derzelver herkomst. 6 Brutus. (Charafterfchets van)273 Buis, (Paulus) Ad vocaat van Holland, zyne Verrigtingen. 262 Burgerfocieteiten in ons Vaderland opgerigt, van welk een aart, 225. Hoe men daarover naar billykheid te oordeelen hebbe. ald. Bybel (Drie oogmerken in de Verzameling der Schriften van den) bedoeld. 343 ■ (Ingeeving der Schryveren van den) befchouwd als onderfcheiden in trappen. 524. - ■ ■• (Het maaken van een Uittrekfel van den) afgekeurd. 525 C. /~"andla (Oorzaaken der tegen^ woordige Onvatbaarheid van het Eiland) 327 'anuleius , zyne Redevoering over de Volkseeiykbeid. 650 atania , Vryheid van Boeken ook der Piotettanten te leezen op de Hoogefchool aldaar vergund, -543 haribdis, eene zo gevaarlyke Draaikolk niet als de Dichters willen. 553 'hrütenion, (Waar in zommige dryvers van Nieuwigheden het) naar het oordeel vau boknet, doen beftaan. 398 !hroiïyken , (De Boeken der) van welk eene nuttigheid, 609 Door wien opgefteld, fSro. Chron. II: 18. opgehe'.3erd. ald. 1V:4T. wystuit, dat de byzondere Stamvorften niet ongelyk waren aan de Arabfche Lmirs. an^ ——— VII: 6. Over Benjamin'* Zoonen, op andere Plaatzen vermeld , met het hier gezegds overeengebragt. ald, — XIV: 14. zo vertaald, dat het met 2 sam. V: 23» overeenftemt. 611 XXI: r.' Over den Satan, die david tot de Volkstelling aanporde. a'.d. ——— XXII: 14. Begrooting* van david's Schatten. ald- —1 XXIV: 10. Hoe hec daar gemelde kan ftrekken orn luk. I: 5 en 8. op te helderen. 6iz XXIX: 7. Over de Munt daar bedoeld. ald. 2 Chron. II; 13. hoe te verftaan. ald. ———— X!: 12. Over het doen verhuizen van den Priesterftand. 613 XIV. Over as&'s Le- germagt. ald. —1 XVI: 1. Misdag in da getallen. ali. Zz % 2 Cbron.  BLADWYZER. S Chron. XX: 2. hoe te verdaan. 614 ——— XXVF: 7. anders te bezen. alti. Compagnie, (Oost-Iniifche) Verflag van derzelver zeer verlegenen toeftand in den Jaare 1794. 376 Canjiantinopoien , 't getal der Invvoonderen klein naar de groot- ■ te der Stad. 334 Coriolanus , diens Uiteinde , 276. Zyn Chara&erfcbets. 278 D. T\ankbaarheid, den Kinderen aangepreezen. 195 Doodflaiger (Het Huis van een voortvlugtigen) mogt oudtyds in Getdeiland door de Vrienden des vermoorden ftrafloos in brand geftoken worden, 540. In de Veluwe , by een uitdruklyk gebod , dit afgefchaft. 542 Dood/traffen, op welk een grond het Regt daar toe der Overheid toegekend. 299 Drenthe, van hoe veel aanziens , in vroegeren tyde, byde LandsRegeering , 117. Aanzien van dien Landdrost, 119. Koffy en Thee daar onbelast en veelvuldig in gebruik, 120. Geftempeld Papier is 'er niet in zwang , ald. Er zyn bykans geen anderen dan Hervormden, jai. Geen wat tegen het ver- < nachten van een Roomsch Priester heeft'er plaats, ald. Geen< Klokkengelui, maar het Trommelen van een Tamboer, verwittigt het aanvangen van de< Godsdienstoefeningen. ald. Droades, welke Zeevisfchen, 281 Duitschland, hoe men 'er na Vry heid haakt. 322 • E. TT inde , (Jacobvan den) Advocaat van Holland , zyne voor- ( naamfte lotgevallen. 26» Engeland, den invloed van het Minifterie aldaar op de kiezing der Parlements - Leden gepreezen, 180. Denzelven gewraakt. Ï82 Etna, het denkbeeld van zeer vroege Uitbarftingen diens Bergs voorgedaan. 551 Ëzechiel, Aanmerkingen over diens fty! en fchryfv/yze. 438 —— IV: 1—4. opgehelderd. ald. ——— — 4—17. toegelicht. 440 F. pRANKtiN, als Staatsman en als Nieuwsfchryver, befchouwd. 374 Frankryk. (Oorzaak van de Ongodsdienftigheid in) 495 G. r2elykheid (Zedelyke) der Menfchen, waarin gelegen , 16. Hoe verre die gaat in den Burgerftaat. 18 -— (De Voordeden der) gefchetst, 66. Gelykheid dér Menfchen als in een Staat van Beproeving befchouwd. 67 (VVaar denkbeeld van de) 236 Redenen, waarom de Ge- iykbeid der Menfchen zo zeer de ftoffe van den dag geworden is, opgefpeurd. • 494 jefchied- en Stantkunde, hoe deeze elkander toelichten. 163 ïefchut. (Overdenking in Eenzaamheid op het hooren van) 43o loisdienst en Staatkunde, hoe vereenigd fchadelyk , 2r4. Op welk eene wyze zamenverbonden heilzaam. 215 (Eigenlyke) Verrigtingen moet-n van invloed op ons Burgerlyk gedrag zyn. 349 Ioes,(Aektmaebt£HSVAK der)  BLADWTZE1. Advocaat van Holland,tliens Verrigtingen. 161 Goes (Adriaan van der) volgt diens Vader in dat Ampt ,• i boofdzaakiyke inhoud van zyne. bedryven. 262 Colven. (Over de Beweeging en Gedaante der) 81-2 Gcttingen , (Inrichting der Hoogefchoole te) 460. Hoe hetl met de Lesfen in de Godgeleerdheid daar gefteld is. ald. Grauwer, (U.) onfchuldig door bewerking van richelieu ver-i brand. 514 Granvelle , (De Cardinaal) blyk ï van zyn onverfchrokken moed. 3i Geeatrakes , (V.) een dweepend Geneezer van Kwaaien , door het Dierlyk Magnetismus. ï "5 Groningen, (DeB'sfchoplyke Amptenaar hadt geen Regtsgebied in de Stad) 454. Oorzaak van i het groot Gezag dier Stad in datj Gewest, 455. —— Zie verder Ssad en Lande. J H. rjaaijen, Befchryving van deeze verflindende Visfchen, en dei wyze op welke men dezelve vangt. 283 Hamburg, (Het vergezellen van Boosdoeners op 't Schavot te) j in't Jaar 1784 verboden. 517 Hanoveraanen , tot hun ongeluk • in Krygsdienst aan Groot-Brittanje onderworpen, 459. Gelukkig dat de Inkomften in het Land verteerd worden. 460 K Hartstochten, hoe derzelver beweeging te regelen. 256 Hekdrik , Bisfchop van Luik, en diens Broeder, Graaf otto, in welken zin Voogden van Hol. 'mnd en Zeeland genaamd. 537 K Hendrik de. IV, waar deszelfs Standbeeld te Parys geflaan heeft , 421. Verflag van de Vervaardiging van 't zelve. ald. 'lertogenbosch , hooge prys eeni. ger Lee vensmiddelen geduurende het beleg, 650. Redenen daar van. ald. Hfpaniola. (Schilderachtige befchryving der Bergen op) 585 [okanson, (Olof ) een Zweedfche Boer, van veel invloeds op het Ryksbeftuur, en aldaar zeer geëerbied. 133 hofdfieden. (Gebreken der te groot wordende) 462 [ooft , DANIliLSZ. (hendrik) verlaat Amflerdam niet om eenige beweegingen voor zyn huis, 561. Aan welk Ongemak hy fterft. ald. juwelyken met de linkerhand , in Pruisfen den Adel vergund; hoe zeer te wraaken. 4Ö4 J. en I. eremia XXXI: 26. toegelicht. 39S —- diens Characber. 437 esaïa LUI: 1-8. Van vloten's Uitbreiding of Omfchryving dier Bybelplaatze. 104 tigeeving van de Heiliga Schriften als in onderfcheide trappen voorgefteld. 524 K. Zoap de Goede Hoop , Befcbry* ving van den Tafelberg aldaar. (Zie Tafelberg.) De miswyzing van het Kompas het gemaklyk en byna het zekerst middel om de Kaap aan te doen." 2S8 akt , (Aanmerkingen over de duisterheid der Wysbegeerte van") 395. Tegenoverfteiling van het Zedelyk Beginzel van jesus christus en dat van kant. 398 ats, Oacob) Raadpenfionaris van Holland. 264. Zz 3 Ktfk  BLADWYZER. Kerk en Godsdienst, menigmaal meteikander verward, zeer van elkander onderfcheiden, 498.. In de Staaten van Noord - America vindt men geen Kerk, maar Godsdienst. 499 ■ Khstbmas , (F. l.) kort verflag van diens Leevens loop , 662. Is de vervaardiger der meeste Schriften op den naam van lü beman uitgekomen. 666 Klanken, (Onderfcheide) door de. Jooden m het Ochtend - Gebed op het Nieuwejiarsfeest gcblaazen. 156. 1 Kon. II: 5, enz. toegelicht. 107 —— XVU: 6, 14 en 17. ver-, klaard. 109 —— XiX: 8. opgehelderd, no • XX; 30. hoe te verftaan. ald. •—— XXII: 19. enz. opgehelderd. ald.) a Kon. J; 9. toegelicht. 481 ■ fc 17. Vei effening van ditVers met het III: 1. en VIII: 16.. ald. " M: 11. fpreekt van een Omveer, waar in elia ten Hemel voer. 48a - — 2oen 23. opgehelderd. • ald.' é—■ III: 16--19 , Eisa's Godfpraak bp nieuw vertaald, ald. ■ VI: 26. anders vertaald. 483 j — —— 33. aangevuld, ald. .. .. VIII: 15. Verfcheide gevoelens over den dood van benha- . bad. ald. » XIV: 8 en II. opgehe!-. derd. ; 484 ■—-—■ XVII: 2. tydrekenkundig goedgemaakt. 485 »—- XIX: 35. Wie 'er de verdervende Engel zy. ald. —— XX; 8. Wat men door den Zontsewyzer te verftaan heb- S be. 48G 1 Kon. XXV: 7. Op welk eene wyzezEBEOA geblind werd. 486 £ivaad , QNaiuurlyk) als aanleidlyk tot het Goede befchouwd. 44S (Zedelyk) Nut daarvan, 446. Als de bron van Geluk aangemerkt. 447 f^abdilum , (Het Kasteel) te Syracufe , befchreeven. 94 Legpenningen, door de Americainen cp tchaars bezogte Plaatzen. ter Gedagtenis gelaaten. 591 Lemnos, tegenwoordige Staat van die Stad en Eiland. 339 Lente. (Lof der) 238 Londen, (In) onthoudt zich de tiende Man van geheel Engeland. 402 Loetsmametjes,welke Zeevisfchen. 284 -udeman , (De meeste Schriften op den naam van) door kersteman vervaardigd. 666 Lykflatün (Onderfcheide gevoelens , die by ons opryzen , als men verfchillende) bywoont. . 58, 59 M. wTair , (P. h.) vervalt tot een v*- fchenddaadige Leevenswyze, 514. Aanmerkingen op zyn Characler en Uiteinde. 51S Jahcus V: 1 -19. als een bewys voor het daadlyk beftaan des Duivels aangevoerd. 34S Vlasten, tegen het bederf in Zand bewaard. 645 Vleer- of Moerdamp, oorfprong dier Benaaminge ; deeze, verkeerd voor een Damp uit de Zee en Moeras/en genomen, is eigenlyk de Damp van afbrandende Veenlanden , 122. Niet ongezond. 123 Memorie van Confideratiën en Elw cidatien, door den Ilaad van Staa-  BLADWYZER. Staaten ingeleverd, we! niet door I eene Tegert.Memorie by Holland wederfproken ; doch deeze niet te min vervaardigd ; en waar. om niet ter tafel gebragt. 223 Mensch, (De) in 't algemeen befchouwd. 113 Metelin , Volkrykheid van dit Eiland , 330. Wat hetzelve oplevert. 331 j Mirmiy , een Eiland alleen door Zeevaarenden bewoond, 333] Minjus, (Aub) over zyn fiordig omfpringen met Stukken van den ouden tyd , gegispt. 537 ] Moses , diens Ontmoeting met een Egypiifchen Man. den Kinderen icr leeringevoorgefteld. 7.I Muscus-Dier, Befchryving van 'c zelve, 577. Muscus, veelal vervalscht, hoe de rechte te on-1 derkennen. 578 N. AJ'ipoli di Rmania. (Tegenwoordige geüeldheid en Handel van) 338 JSegropom. (Tegenwoordige ftaat P van het Èilandj 329 Nieuivièd . voordeeli'g berigt deezer Stad. 42 g p O. Qldenbarneveld, (j. van) Berigt van dien Advocaat van Holland. 2 f5 2 Omwentelingen , tot bevordering van Volksvryheid , veelal en waarom van Wantrouwen vergezeld , 172. Die in Noordslmcrica met de Franfche vergeleeken. 175 Ogel (Het) in de Hoofdkerk te Sevilla , met dat te Haarlem vergeleeken. 643 Otto (Graaf) en zyn Broeder HENDiuK Bisfchop van Luik, in welk een zin Voegden van , Holland en Zeeland genoemd. 537 üverhtii (Beantwoording der Vraag.?: mag men aan de) haar hoog Gewg omneemen, wanneer zy h .mne Magt tot Onderdrukking vu het Volk misbruikt? 5öj Oapierengeici, Nadeelen van *t , zelve- 371 arys. (Tegenftelling van Oud en Nieuw) 4I9 'aulus van JEgina, in zyne Vroedkunde onder de Grie.ien te hoos gefteld. . -40| auw , (Admaan) Verflag van deezen Raadpenllonaris van Hollanl. 263, 264 avia. (Verlichting en Verdraagzaamheid op de Hoogefchool te) 554 eter de I, (Czaar) eenige Characlertrekken van dien Vorst, en verflag van zfne laatffte Leevensoogenblikken , 183. Met carel den grooten zonderling vergeleeken. 474 etrus, (Apostel) hoe men diens val uit een zedelyk oogpunt konne befpiegeltn. 295 f1ilips willem, Zoon vat) willem den L uit Leuven na Spanje gevoerd en geflaakt, 407. Wil op zekere voorwaarde geene Goederen aanvaarden, 408. Som, voor eens, door de Staaten aan hem gefchonken , 409, Neemt zyn verblyf te Preda ald. Niet Spamsch gezind ' blyk hiervan , ald. Uit den Lande gehouden, 410. Eenigzins meteen gunftiger oog aangezien, ald. Men ging zyne wegen na, 4". Verfchynt ter Staatsvergaderinge, 412. Te Breda ingehuldigd, 413. Zyne Gemalinne in Holland onthaald , ali. Zyne Leevens wyze en Charso Zz4 Po.  bladwyzeüu Poplicola, diens Cbaraéler. 274 R Propheet (Het Character van eenen) gefchetst, 102. Hoe foms als Staatsmannen hoog geagt, oi~R verfmaad , ald. De komst van den messias te voorfpellen hun hoofdwerk niet. 103 — (De duisterheden in de Schriften der) veel opgehelderd door de betere kennis van de Taal der Oosterlingen, en der R toelichtingen van Reizieeren in het Oosten , 390. Waarom ze nog zomtyds duister blyven, all. Wanneer men alle Accom- h modatie in de Aanhaalingen wil verbannen , wikkelt men zich in veele zwaarigheden , 391. Men verfpreidt duister- l heid over de Prophetifcne Schriften, door de kort ophanden zynde vervulling voorby te h zien , en die in ïaater Tydperken te zoeken , 392. De Prophetien B zyn veelal Redevoeringen, ald. Pruis [en, Onderzoek of hetzelve onder eene willekeurige Mo- < narchie ftaat, 463- De ftaat der Boeren nadert aan Slaaver ny. 464 q- fif^ote»^in 's Lands GewooneLas« ten, nieuwe Verdeeling der- i zeiven, 415. Hoe veel elk der Gewesten in de Buitengewoone draagt. . ald,i R. f>aaipen/ionaris, welk een Ampt ■fV in Holland, 260 Zwaarwig-2 tigheid van 't zelve, ald. Eerst onder den tytel van Advocaat van Holland, 261. Verflag van eenigen die deeze Waardigheid ■ bekleed hebben, 262. Wat tot zyn Ampt behoort, 265. Jongfte lnftrudtie hein gegeeven , ald.. Welke Wedde deeze trekt, 270. Geringheid derWedds voortyds. . ald. EcuPERo,(De Kanunnik) hoebezwaarlyk de Vervolging der Juftitie ontkomen. 552 '.publiek (Met den naam van) worden de Vereenigde Nederlanden , Venetië , Poolen en GrootIlrittanje, verkeerd beftempeld, 637. De Vereenigde Staaten van Noord - America verdienen alleen deezen naam. 638 ïqüesens , met welk een oogmerk, volgens een oud Schryver, na de Nederlanden gezonden. 593 hyn, Schilderagtige Befchryving van het gedeelte dier Riviere, op de hoogte van de Trierfche Tol en Overampt Stad £oppard./i2S omeinen, (Gebrek aan een Wetboek by de) van welke gevolgen. 625 miwdragt, (Eene onkostbaare) voorgefteld. 654 .utgerout (J,h. j.) diens hooggaand boos Cbaracler. 5^3 S. labbath, (Het gebod van den) hoe voor de Ciiristenen als verbin. dend aangemerkt, 10. Waarom door de eerfte Christenen op den Eerften Dag der Weeke veranderd. 11 'aloniki, welk een Voorraad men daar aantreft, 330. Getal der Inwoonderen. ald. lamos, wat dit Eiland oplevert, 333. Bevolking van 't zelve. ald. Samuel h 18. anders vertaald. 2 ——• V: 6, 8. beter overgezet, old. VI: 4. is de naam uzza waarfchynlyk uit den Hebreeuwfchen Text uitgevallen. 3. — VIII: 2. david's ge* drag omtrent de Moabiten ver, fchoond. al*. a Sa-  BLADWYZElt. "2 Samuel XII: 31. tydtden zagten zin niet door zommigen daar aan gegeeven. 3 ———— XVIII: 9. Absalom hing niet aan zyn hair. 47 —— XXIV: 1. De toefchry- ving van davids Volkstelling aan jehova opgehelderd. 5 Schaamte, (Valfche) in verfcheide opzigten ontvouwd. 529, enz. Schattingen, Voordragt van derzelver vrywiilige opbrenging. 232 Schepping, een tooneel van Gods goedheid. 60 Schepraden , in de Watermolens, hoe dezelve in 't algemeen gemaakt worden, befchreeven, 75. VoorgefleldeVerbeteringen, 76. Voordeden daar aan vast, 77. Onderfcheide Schepraden .in één Molen aangepreezen, 79. Zwaarigheden daar tegen opgelost, ald. Schipper (De) en zyn Stuurman. Dichtftukje. , 190 Schot pioen-Olie, met recht van de lyst der Geneesmiddelen uitge- '< fchrapt. 406 Stvilfo , (Aanmerking over het. nieuw Orgel in de Hoofdkerkte) en Vergelyking van't zelve» met het Orgel te Haarlem, 643 Sjaahdema,(Stkke) Trekken vanVaderlands- en Vryheidsliefde, deezen Friefchen Potejlaat toegekend , 125. Zyn Erief aan ■ Koning willem ; Penningen van hem geflaagen, ald. Twyfelagtigheid deezer Gefchiede-é rtisfe. 127 Sicilien. (Van de Advocaaten en den Adel op) 91. Het i'aleis der Inquifitie daar ontruimd, ald. Smyrna, (Tegenwoordige gefield heid van) 331. Hoe zeer verdedigbaar , 332. Neemt toe ir>Volkrykheid,en welke Voort- brengzels het omliggend land op« levert, 332. Koophandel. 333 Snoek. (De) Dichtftukje. 187 Spanje (De Bezittingen der Mannen in) volmaakt van die der Vrouwen onderfcheiden. 40 ——— (De Koning van) zyne leevenswyze, 44. Een dol liefhebber van de Jagt. ald. — (Van de Cortejos in) veele Geestlyken neemen die Post by de Dames waar, 46. De Bisfchoppen daar van vrygefprooken. ald. ——— Opgave der Volkrykheid , 641. Aanmerking tot verdediging van het Charafter der Spanjaarden, tegen de befchuldiging van luiheid, ald. Hoe de Koning te werk gaat in de keuze zyner Staatsdienaaren, 642 —— hoe zeer de Koophandel daar belast is, 645. Opgave van de Zeemagt, in de Jaaren 1775 en 1788. 646 Spiegelglazen, veibaazend groote te St. Ildefonfo vervaardigd. 44 jpreukem XXX: 28. anders en duidlyk vertaald. 394 Staarfnyding (Eene nieuwe wyze van) opgegeeven. 70 taatkunde en Gefchiedkunde, hoe zy elkander toelichten. 163 en Godsdienst, hoe ver- eenigd fchadelyk , 214. Hoe zamengevoegd heilzaam. 215 hoe deeze de Mufen be. fchermt, hekelend voorgedraagen. 602 tad en Lande, waarom dit Gewest de laagfte plaats in de Bondgennot'chaplyke Gewesten bekleedt , 452. Welvaard van dat Gewest, en Oorzaaken hier van , ald. Getal der Inwoonderen, 453. Zwaare Schatting, daar door lalaimg geheeven. 4S7 Stand-  bladwyzer; Standbeelden. (De twee) Eene Vertelling. 386 Suikerrkt, welke foorteu daarvan zyn, 305. Naaoien van de gewoone fooi r, ald. Groeit' in de Om- en Wat-Indien, 306. Hoe de Plant 'er uitziet, ald. '■ Wyze van Voortteeling , 307. Hoe men de Suiker bereidt, 308. Menigvuldig gebruik van dit Gewas, 309. Voor-en nadselen daarvan. 3ro Syracufe, (Befchryving van het oude) 92. Byzonder berigt van het Kasteel Labdalum. 9+ T. n^abak, veelvuldig in Soorten, 310. Benaamingen, ald. Wanneer in Europa eerst bekend geworden , 311. Waar dit Gswas natuurlyk groeit, 312. Hoedanig eene Plant het geeft, ald. Geneeskundig gebruik, ald. Over het rooken en fnuiven , 313. Schadelykheid en nutheid , 314.. In de Noord, lyke Landen groeiende , verfchilt veel van de West- en Oost-Ind'fche. ald. Tafelberg aan de Kaap de goeie Hoop bezogt, 284. Moeilykheid van dien te beklimmen, 285. Schoon gezigt op den zeiven, 286". Koude aldaar, ald. Hoe het daar bovenop gefteld was, 287. Men vindt 'er Wattr, doch geen Vyvers , ald. Esn ftraal zoet water in het afklimmen aangetroffen , ald. Moeilykheid in hst afdaalen. 288 Tabquinius superbus, diensCharacïerfchets. 274 Tenedos, Tegenwoordige Staat van dit Eiland. 33a Tienmannen , hunne Dwinglandy in Rome. 628 Toegeevenheid. (Gtdle) Dichtftukje, 19c Foort; en Tortys , wat die woor» den betekenen , en derzelver underfcheiden gebruik by de Ouden. 594 Voscosk, (In) is het met de Verlichting gunftig gefteld. 554 Turken (Onbekwaamheid der) ftj de Navigatie en Zeetacticq. 3 H> Oorzaaken hier van, 335. Tegenwoordige flegte gefteldheid der Turkfcbe Zeemagt. 335 U. TJitftel van gewigtige zaaken den Mensch eigen, en hoe zeer te wraaken. 251 jLLOA,(AMTONio)bezoekby hem afgelegd, en verwarring daar aangetroffen. 047 Unie van Utrecht, (Hetbeleid van Prins willem den 1, ten opzigte der) naagefpeurd. 82 V. Tfaderlandsliefde, waarin veelal verkeerd gefteld, 615. Waarin dezelve beftaat. 616 Vetnlmdsn , in Friesland, Groningtn, Ouerysfelcn Drenthe, door afbranding tot de Boekweitteek gereed gemaakt, 122. Dit afbranden veroorzaakt den zo» genaainden Meer- of Moerdamp. 123 Vestingwerken. (Voorftellen over den aanleg der) 25. Over de Steenon Profilen, 2,7. Overonregelmaatigen Vestingbouw, 28. Linim,hoe best aan te leggen.ald. Folksomwentelingen, derzelver Oorzaaken. 496 Volksregeering ly Reprefmtatie, geene Regeeringlousheid. 372 Voogden over Holland en Zeeland, in welken zin Graaf otto , en hendrik Bisfchop van Luik, zo voorkomen. 537 Voorzeggingen des O. V. op deiï Mesfias, hoe zeer te waardeuren, 200. Moesten by de Jenden aio.-  B L A D W Y Z E R. aangedrongen worden , 20 r. Hoe de oude Geloovigen dezelve konden verftaan. ald. Vorften , als Beroerders der Wereld afgemaald. 235 Vraag zonder Antwoord. Dichtftukje. iEj) Vreii (Middel, om in den tegenwoordigen Oorlog tot) te geraaken, aangeweezen. 501 Vryheid, (Burger- en Volks-) geene Vyandinnen, maar Tweelingzusters. 178 W. TJfannen. (Vreemd vooroordeel * in Schotland tegen het gebruik der) 41 Wantrouwen, veelal de Gezellinne; van Omwentelingen om de Vryheid daar te ftellen. 172 Wasiiington's Verkiezing tot Voorzitter, verwekt eene algemeene vreugde; treffende Befchryving hier van. 634 Watergeuzen, derzelver bedryf by het inr.eemen van Bnelle door veele byzonderheden opgehelderd. 33, enz. Willem de I van Oranje, diens beleid in het aangaan der Unie 'van Utrecht naagefpeurd. 82, enz. Willemftad, eenige Byzonderheden van het Beleg. 228 Wisfelbrisf (De Houder van een) verliest zyn regt van aanfpraak i op den Remittant, in geval, van de zyde des Houders, verzuimd is, behoorelyk te protefteeren. 136 SVitt, (Joiian r.u) Raadpenfiona- naris van Holland. 2S4. Wolie, (Inlandfche) hier geteeld, zo goed als de Spaanfche. 145 X. 2£antippe. Een Anecdote. 292 Z. geland. (Van de herkomst des u tytels van Eerften Edelen in) 360. Hoe het thans daar mede geüeld is. 366 Zeemans-leven , in een ongunftigen dag gezet. 370 Zoethout, in groote menigte uit Spanje in Engeland gevoerd, en daar tot het brouwen van de Potter gebruikt. 644 Iweeden, welke fchilderachtige Vertooningen dit Ryk oplevert, 130. Befchryving dtr Boeren - Postmeesters, Chivergoors gcheeten, ald. De Boeren maaken 'er een Orde op den Ryksdag uit, 131. Welk eene aanzienlyke vertooning zy daar maaken , 132. Uitmuntenheid van hunnen Stand , ald. Van hoe veei invloeds op de Regeering.door het Voorbeeld van den Landman olof hokanson beweezen, 133. Strenge Vastftelling in dat Ryk omtrent de zodanigen die den daar vastgeftelden Godsdienst verlaaten. 135 Iwitzerland, hoe het zich daar by de Volksvergaderingen toedraagt , 183. Gelykheid de bron van Vryheid aldaar, 505. Characterfchets der Inwoonderen. 50$