MENGELWERK, V O O ft 1794.   ALGEME ENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, WAARIN D E BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN , OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. benevens MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konfien en Weetenfchappent betrekkelijk. TWEEDE STUK. VOOR i 7 94- Met Plaaten. Te AMSTERDAM, By A. van der KROE, en By J. Y N T E M A. ï724'   ! N H O Ü D VAN HET MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konften en WeeUnfchappen betrekkelyk. ■ De Verbastering des Christendoms oorzaak des Ongeloofs. bl- * Nadere Proeven en Bekendmaaking , wegens het gebruik der Catoenboontjes, ter voortbrenging en vermeerderingder Melk by zoogende Vrouwen. Briefswyze medegedeeld, door den Heer casp. uensing, M. D. 8 Verflag van Bergen in de Planeet Venus waargenomen, en van den tyd der Omwentelinge dier Planeet. Door joh- jeron. sciiröter. 10 Aanmerkingen, over Vogelfoorten, die betrekking hebben tot de Eendvogelen en talingen. Volgens de buffon. ii Befchryving van Madras, of het Fort St. Georget en van het omgelegen Land. Door william hodges. 17 Belangrvke Befchryving van Conjtantinopole, met eenige byzonder weetenswaardige omftandigheden van het Turkfche Hof. Door watkin. 25 Nieuw uitgevonden Dievenwekker. Door den Heer jan timmerman. 36 Eutropus, de Onbeftendige. Eene Leevensfchets. 4a Zedelyke Bedenkingen. 4S Proeve over het Belachlyke. 49 Waarneeming van eene by tusfchenpoozen plaats gehad hebbende Kinderziekte. Door ***** M. D. 57 Vreemdigheden van den Vogel Baya, of Indiaanfchen Dik- hek. Door at'har ali' k.ha« , van Delhi. 59 * 2 Be>  INHOUD. Berigt van twee, Regenboogen , ten zelfden tyde gezien te Alverjtoke Hants , den 9 Juny i7Q2 M r l 1 » ^ging van dKVerfchynïeK Vaoryden79E;rWM;tT?RrüE'st!l; tiet Erland Dwgo flastór«, door Capitein john hunter Efq. met gevonden met eenige Aanmerkingen S GS2!ten Cn Zeden d£r Morlacchi-> een Volk van ^ Aanmerkingen , gedunrehde een zes weeks Verblvf in o2 /ortow en Gloucesttrhire , in den Jaare 179'gemaakt In een reeks van Brieven aaneen Vriend. Eer/te Brief,o Over het Cekisch Taaleigen. Eenige Ophelderingen, Noord-America betreffende 84 B-yVaSnï;d:e Gefchiedenis der Verdraagzaamheid'in ons Over de Waardy der Anecdoten. ^ °&a^l d6r 0lUmoeti"ge van de Koninginne van Scheba by koning salomo , i kon. X. Volfens bru- Zeldzaame Waarneeming eens afgebrookenen, voor het grootfte gedeeltejr, de blaas te rug gebleevenen , el zonder mfnyd.ng u.tgehaalden , Pif-omlasters. Door den Heer 0. j. van wv, Ledor, enz. te Arnhem. S Tegenwoordige Staat der Bevolking van de Stad Rome. io2 Gewoonten en Zeden der ALrlacchi; een Volk van Dalmatte. (Fervolg en Slot van bl. 69.) 1Ql' Aanmerkingen, geduurende een zesweeks Verblvf in OrTïSr/?S/-G^W^fre' iÜ den Ja3re gemaita. Hilarins, of Alles om best wil. Een diaraSter. JJf De Coquette. i^a Chara&erfchets. Zedelyke Bedenkingen. ^2 Vèrgelykendè Bedenkingen over Vermaak en Sniert in'dit Leeyen ten aanziene van getal , veelvuldigheid en ver fcheidenheid. Door de beooelin. m«neia en ver- WSl™s.eM"gD.' W6genS Damrm- do°' h; w. niÏ Eenige Byzonderheden, de Nattjurlyke Historie van hPt nt* renryk betreffende, boor john hünÏm™^ ^ Ver-  INHOUD. Verflag der Waarneemingen van james rennell , Efa F wegens een Stroom , welke dfkwvls plaats ar™ ten Westen van SM,, of de Sorlings; ftrekkK 0K Schepen, dle na het Kanaal nevVen, in"^ £ Aanmerkingen , geduurende een zesweeks Verblvf in Ö? &%^GtoK«rt"''*fr*. "«ienjaue 1792'gemaXt Anecdoten van den Pretendent van Engeland, in een Britf van david hume aan john pringle , gefchreeve"n 177, Medegedeeld door den Heere r. arrenberg Leevensberigt van Mevrouw Mary Ddany , Schilderesfe en Bloemkniplter by uitlteekenheid. ouiuaeresw en Zedelyke Bedenkingen.' * Zonderlinge Huwelyksgave. .Een? waare Gebeurtenis. Ut droeve ter Vergelyking van de Verdienden der onderfcheidene Leevensbezigheden en Beroepen. onü«lcheiGeiukkige hertelling van eene volkomene Verlamminsr door khnWeroorzaakt. Medegedeeld door den HeerT scmï 0nweersv°**•in * VF.fla£vas! K.'T Tn de Werken van Geo^ iVWx Dood. Volgens a. murphy, *Jg Aanmerkingen , geduurende een zesweeks Verblvf in Or ^^0*»**, inden Jaare jg^ÜS! VS^lenpig;de tW6e ber°emde E"Sdfche ^ Zedelyke Bedenkingen. 223 Redenvoering over jacobus II. 10. of: de algemeene Ge* ^X"Z"?.' WegMS Ce" S'^'^entl Geneesmiddel. =ÏÏ * 4 Ve r-  INHOUD. Verflag van het Leeven en de Werken van George Edwards. (Vervolg en Slot van bi. 208.) 244 Onh-ldering , wegens de Handelgemeenfchap der Ouden °Sle binnenfte gedeelten van Africa. Door a. h; j. heeren. - Befchryving der Stad Genua. Door Dr. smith. 250 Aranthes en Aspafia. Een Verhaal op een waar Voorval gegrond. 6 Zedelyke Bedenkingen. * 5 Zonderlinge Boekenlotery. 2 Tweede Redenvoering over jacobus II. 10. Doorj. orteus. . ' Het voordeel der Laauwwarme Baden inj de langzaame HeZenuwkoorts (Febris lenta nervoja) , met eenige Waarnee. mingen bevestigd. Door j. p. branois , M. D. a?» Natuurlyke Historie der Onweersvogelen. Het Zeepaard en de Kaapfche. Volgens de buffon. Beri-t van eene foort van Schelpvisch, die een fchoon roSde en beftendige kleur uitlevert. Door collinson. Het kleinfte Gemeenebest in Europa befchreven. 290 VTr „nrriio- Remt wegens de lnwoonders van Am- WS?Tbef Sder L«|«ir , aan de West- S de" W^ ^ D°°r C0L CAEBEReU ^1 kennell. , De Afzetting en dood van Sejanus. Door a. murphy, Befchryving der Stad Genua. Door Dr. smith. (Vervolg en Slot van bl. 263O >y Palemon. Harders Overdenking. 3°5 Coisrif of het ongelukkig Bezoek. Eene Vertelling. 309 Geestig Antwoord van den Graave de Vergennes. 3^ Staatkundige Belydenis, aan den Graave de Vergennes toeeefchreeven. Aanpryzing van goedkoope Vermaaken. Door Mr. j. aikin, MD De fchadelvke Gevolgen der Ligtseloovighcid aan de woorDden van een Landlooper en Kwakzalver dooï eene Gebeurtenis aangeweezen. Door R M. l>.  INHOUD. B OudSgen ' °V£r d£ Starrelare '7Pa gemaakt, ^föog » over de Vooringenomenheid op het eerfte ge- Eene Anecdote, van Effen betreffende. fcf Zedelyke Bedenkingen. Byzonderheid van Arbuthnot. 3JÖ Kan een kundig Geneesheer een Naturalist zyn? -57 Het uitwerkzel van de üulle Kervel, met een eewenschr tm » cJ re Aanmerkingen, geduurende een zesweeks Verblyf in OxZeTLl Gl0UCeStersMre> in den '79a geS^Ï Aanmerkingen, over het behandelen der Dienstbooden. Hl Zedelyke Bedenkingen. ? Onkunde der Otaheiteren. 395 « . 400 Aartig zeggen wegens de Vryverklaaring van America. 4oo Bezegelingen over de Werken gods in de Natuur, geIchikt, om de oneindige Grootheid van derzelver Maaker daar uit te leeren kennen. Door c. v. d. t. f0f zaayykheid , om, zo fpoedig als doenlyk is, den raad DoorR..f.U.nS genees""r daartegen in te roepen. VV aarneemingen , den Broodboom , en de Wrerv™ m ^SS" ^ d£n H£ere FRI£S het bevriete^ 417 Be-  INHOUD. Berigt van een Noordsch Volk, Baschkirs geheeten. Dooi den Hoogleeraar pallas. 4iq Iets over de Myftike Dichtftukken der Perfiaanen en Hm- dus. Door w. jones. 4-2 Aanmerkingen , geduurende een zesweeks Verblyf ia Ox. fordshire en Gloucestershire, in den Jaare 1792 gemaakt. Zevende Brief. 425 Herteufia, of het Aanbelang der Openhartigheid tusfchen Echtgenooten. Eene nieuwe Zedelyke Vertelling. Door de marmontel. 434 Proeve, over bovenmaatigen Rouw, of Droefenisfe. ^ 441 Waarneeming , wegens eene zeer byzondere Borstziekte,, en Berigt van het geen men deswegen , by het openen van het Lyk, ontdekt heeft. 45° De Wording der Bergen. Volgens richard joseph scllivan. ,„ , 453 Iets ophelderends , wegens de Opdragt eens Werks san god. Door george edwakds. 459 Het Charafter van J. J. Rousfeau , gefchetst door jam^s edward smith. r , , r ■ Aanmerkingen, geduurende een zesweeks Verblyt in Uxfordshire en Gloucestershire, in den Jaare 1792 gemaakt. Achtjte Brief. 466 Hortenfia, of het Aanbelang der Openhartigheid tusfchen Echtgenooten. (Vervolg en Slot van bl. 4^0.) 473 Proeve over de Naajaaging en Verkryging van Kundigheden. 4ö5 Ophelderende Aanmerkingen, over de nieuwe Wynproeve, benevens de Bereiding van een verlterkt Proeivogt {Liquor probatorius fortior.) Door hahnemann. 491 Eene Verbetering van de Blixem • afleiders. Door Mr. robsrt patterson, van Pliiladelphia. 491» Berigt, wegens een deezen Zomer uit Zee opgekomen nieuw Eiland in den Archipel. 49* Befchouwingen van , en Waarneemingen op , den ouden en tegenwoordigen ftaat van Rome. Door robert gray, M. A. 459 Aanmerkingen, geduurende een zesweeks Verblyf in Oxfordshire en Gloucestershire , in den Jaare 1792 gemaakt. Negende Brief.  1 "N H O U D. Byzonderheden, de Wed. van J. J. Rous/eau betreffende Door j. edw. smith. L2o De ongelukkige Bedelaar. Eene waare Gefchiedenis. Over de Geveinsdheid. Afkneevelende Wreedheid. Door Dr. smith. P ChwaftST ^ reChte WaardeerinS van Menfchen IeHe°ervegogeUE?.Ude Egyptifche Geneesheeren. Door Ën Aanmerkingen over het lang Leeven en de Ontbinding der* zintuiglyke Lichaamen ; getrokken uit het Werk van william SMELLiE , getyteld : Philofophy of Natural History. Medegedeeld door den Heer r. arrenberg. Befchouwingen van, en Waarneemingen op , den oude/S tegenwoordigen ftaat van Rome. Door robert grav. (Vervolg en Slot van bL 508.) J£ Aanmerkingen, geduurende, een zesweeks Verblvf in Ox. fMefi^^"%mUre * in den Jaare ^p/gemaakl **WifitS^ wam Gefchiedenis' c4' Moederlyke Raad. 57° Zedelyke Bedenkingen. 5?J BefpiegeMngen over de Werken gods in de Natuur 5J? fchikt om de oneindige Grootheid van derzÏÏ JVlfi" ker daar uit te leeren kennen. (Vervolg nïtolanlt S"f DoorrZwiEGVrEBden ArmniMen MU>> Aanmerkingen over het lang Leeven en de Ontbinding der fin! tiuglyke Lichaamen. (Vervolg en Slot van bi. S5i ) Z /Eenige Leevensbyzonderheden van George Forlter • met Aanmerkingen over zyn Character. 1 ' JJ^ Aanmerkingen .geduurende een zesweeks Verblyf in oZ SS- ïgTKj?^ ^ ^ ^9/gemaS. Brief van den Heer Oudenuyl aan zynen Vriend, Weetgraag,  INHOUD. gnag, over de Gemaaktheid, door welke men zich flegter of gebrekkiger vertoont, dan men waarlyk is. 613 Het Oorlog. ■ 619 Naütgedagten. 621 Ivar en Matüda. Eene Gefchiedenis van de Xlilde Eeuw. 622 Anecdote van George den 11, Koning van Engeland. 624. MEN-  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. de verbastering des chiustendohs oorzaak des ongeloofs. O utinam terris pietas antiqua rediret, Simplexque Ê? nondum litigiofa fidesl Religioque foret, non bella irafque fovere, Qua Chrijti lacerant, heu fine fine! gregem. Cesjaretque error, vanis modo ritibus Ulum% Et tantum externa fedulitate coli: Sed cordis probitas divini maxima cultus Pars foret, é? reEti non fimulatus amor: Et Chriftum puro £? fincero corde vereri, Seque adeo tota tradere mente Deo. Chrijte! ah delufis monftra quid denique pofcas, Cum tibi difcipuks po/cis habere fidem ! (Naar het Engelsch.) Een van de aangelegenfte gevolgen van de Verkondiging der Christlyke Leere, was de verdryving van de algemeene Duisterheid en het heertellend Bygeloof', welke, ten dien tyde, de Wereld overdekten. De grootfe Characlers onder het Menschdom Mannen op wel¬ ken de Geleerden van deeze dagen nog met eerbied het oog vestigen, als voorbeelden van naavolging, niet alleen in de Fraaije Kunften, maar in alle voortreflykheden van Schryftrant en Welfpreekenheid —« Mannen die niet voor hunne eigene Eeuw fchreeven, maar een onflerflyken Letterroem behaalden . die uitmuntende Charaéters vormden de onwaardigfte denkbeelden van een Opperweezen, van de natuur en uitgeftrektheid der Zedelyke Verpligtingen, en de verwardlte begrippen van een Leeven naa dit Leeven. De Christlyke Leere bleek, in alle deeze gewigtige opzigten,een Steizel van Godsdienftig Geloof te weezen,waardig den Godlyken Oorlprong, op welken dezelve eisch maakte ——. waardig de volheerlyke uitzigten , die de- weng. 1704. no. 1. A zei-  i ijs verbaste kin o des christendons zelve haaren Belyrleren fchonk. Deeze Lear verbande uit de befchaafde Wereld de onteibaare Voorwerpen van Heidenfche Aanbidding, met alle de haatlykè Plegtigheden en ergerlyke Zedenloosheden , daar uit herkomïlig. Het Opperweezen werd niet langer aangemerkt als een Almagtig , Onfterflyk, Weezen, met menschlyke driften, gedreeven door menschlyke drangredenen, en, in zedelyke hoedanigheden, gelyk aan de flegtften onder de Kinderen der Menfchen; het Menschdom werd geleerd god, den eenen waaren god , te befchouwen als een zuiver en geestlyk Weezen, van welks natuur zy, wel is waar, geene evenmaatige bevatting konden vormen; doch van wélks Beftaan en Eig'enfchappen zy de voldoenendde verzekeringen konden hebben. God werd hun voorgefteld, niet alleen als de Groote Schepper des Heelals, maar als de bellendige Regeerder en Onderhouder van alles wat beftaat; een Weezen, welks Wysheid en Magt niet meer zigtbaar waren in elk voorwerp dat ons omringt , dan zyne Goedheid en Gunltc jegens alle zyne Schepzelen; dat het Menschdom uitnoodigdc, om 't zelve aan te merken in het beminnelyk Charaéler van den Algemeenen Vader, Vriend en Weldoener; die eenen byzonderen en hoogen Afgezant zondt,om aan allen de voldingendPe verzekeringen te geeven omtrent Stukken, waar over c:e Wysften zeer onvolkomene een duistere denkbeelden hadden —— de Verzekeringen van zyne Genade en Vergeeflykheid, op de voorwaarden eener opregte Bekeering eu waare Beterfchap des Leevens ; en de Zekerheid van eenen Toekomenden Staat, door de groote Leer van de Verryzenïs uit den doode. Het Christendom ftelde zodanige Leeringen voor aan redelyke Weezens als hunne aandagt en geloof verdienden. Hun werd niet langer voorgehouden, de wraak van een kwaadaartig Weezen af te bidden, of de gunfte te verwerven van een grillig Weezen, door eenige pragtige eu kostbaare betooningen van Godsdienftigheid -— maar men leerde hun het oog op te heffen tot een Weezen van de hoogfte Zuiverheid en Heiligheid,'t welk van zyne Schepzelen verwagtte de betragting van alle de Deugden, die konden ftrekken tot het welweezen der Maatfchappye in 't algemeen dat het geluk wilde van elk, 'hooid voor hoofd, zelfs op deeze Wereld, waar zy in een Staat van Beproeving leefden dat hun eindelyk gefchikt wilde niaaken tot een genot hier marnaals, niet van zinlyke ge-  oorzaak des ongeloofs. g geneugten, maar van een geluk alleen gefelïikt voor eer» redelyken en onlterflyken Geest. De Rede, in deezer voege verlicht door de uitmuntende Leerftellingen des Christendoms , heeft zedert het helder pad, haar aaugeweezen, gevolgd, en, in alle de verfcheidenheden van volgende naalpeuringen, de overvloedigfte (toü'e gevonden van Dankbaarheid voor die genavolle Bedeeling der Godlyke Gunde , het Eitangelie van jiïsus Christus , die het onllerflyk Leeven aan het licht b'ragt, en aan redelyke en onfterflyke YVeezens drangredenen van werkzaamheid en voorwerpen van naajaaging fchonk, waardig der groote einden tot welke zy gefchapen wa« ren. De Christlyke Godsdienst verleende dus de redelykfte era edelfte denkbeelden van het Beftaan, de Volmaaktheden, en de Voorzienigheid, van het Opperweezen — van de verpligting tot Godsmigt en Deugd, gegrond op eene overeenkomst met den Godlyken wil, en geheiligd door de verzekering van eeuwigduurende Belooningen en eindelyk van de natuur deezer Belooningen, ons voorgelteld, niet als een Mahomethaansch Paradys, of een verblyf vol zinnelyk genot, maar als beltaande in Genietingen, van welke geene beeldtenis, van iets menschlyks ontleend, ons het minde denkbeeld kon g'eeven; en waar van Kennis en Deugd, gezuiverd van alle dwaaling en onvolmaaktheid, het Gezelfchap van Geesten van een hooger rang op de fchaal der verflandige Schepping , en een onophoudelyk betooii der Godlyke Gunde, het voornaamlte en weezenlykfte gedeelte zouden uitmaaken. Deeze Godsdienst was , daarenboven, gefchikt, om deszelfs weldaadigen invloed te verfpreiden over de wyd» uitgeftrekte Staaten en Gemeenebesten , niet door zich te mengen in derzelver Staatkundige fchikkingen; maar door een bezef van algemeene Regt vaardigheid- in te boezemen , en overal de tedere en minzaame gevoelens yan Vrede en algemeene Goedwilligheid te verwekken. - Nogthans heeft het den Allerhoogften behaagd, in den loop zyner Voorzienigheid, om redenen voor den Mensch4 in deezen onvolmaakten ftaat, onnafpeurelyk , zomtyds toe te -laaten , dat de uitfteekendfte zyner Giften uit» werkzels hervoortbrengen, zeer wyd verfchrllende van die, welke zy eigenaartig moesten baaren. In deezer voege vinden wy, dat, niet tegenftaande het Christendom de goeddaadigfte Leerltellingen predikt, m% A % Mm-  4 DE VERBASTERING DES CHRISTENDONS Menfchen aanmaant om welgezind te zyn jegens elkander, om den een den ander, in alle gevallen, te behandelen gelyk zy zelve wenfchen behandeld te worden; met één woord, om de deugden van onderlinge verdraagzaamheid en goedwilligheid te betragten, nogthans, in 't vervolg van tyd, die heilige en menschlievende Godsdienst het middel wierd, om de deerlykfte rampen te brouwen , waar dezelve was vastgefteld. Zwakke en feilbaare Menfchen nraatigden zich trotslyk het voorregt van Onfeilbaarheid aan; vervolgden, met de onverzadelykfte bitterheid, allen , die van hun mogten verfchillen in het Geloof, of dé Uitlegging van eenige Leerltellingen des Godsdiensts; vervolging ftrafte hun met gevangenis, verbeurtverklaaring van goederen, en ballingfchap ; deedt hun de uitgezogtlie pynigingen aan, welke de wreedheid kon verzinnen, en den fchriklykften dood, onder allerlei moorddaadige gedaanten ; ja zelfs , de eislykheden van Geestlyke wraak verder dan het graf uitftrekkende,doemden zy, met eene godvergeetene vermetelheid, de rampzalige llachtoffers hunner woede tot de eeuwige pynen! De zuivere en geestlyke natuur van deezen Hemelfchen Godsdienst werd, desgelyks, bedorven, door het invoeren van de onredelykfte Leerllellingen, en der bygeloovirIte Bedryven, tot dat, in 't einde, de duisternis des Heidendom* andermaal de Wereld fcheen te overdekken. De Gunst van het Opperweezen werd gezogt, niet door een deugdzaam en heilig Leeven, maar door het oefenen van nuttelooze geftrengheden,en bet fterk aankieeven van niets beduidende plegtigheden; tot dat, ten laatften, alle bezef van den waaren aart en uitmuntenheid des Christendons verlooren fcheen. In ftede van aangemerkt te worden als een Godlyk Sterzei, ftrekkende om het hart en den wandel der Belyderen te regelen, en fteeds tot eene hoogere volmaaktheid op te voeren; om de gebreken en onvolmaaktheden, van de menschlyke natuur onaffcheidelyk, te hervormen; om zekere deugden en volmaaktheden naa te jaagen, als gefchikte voorbereidingen tot het genot des hoogften Ge- luks in een ander Leeven in ftede hier van, deedt men de Menfchen denken, dat Godsvrugt en Deugd niets betekenden; dat het volbrengen van zekere plegtigheden genoegzaam was om de plaats van zedelyke braafheid des harten te beldeeden; dat het pleegen der fchendigfte mistlryven vergiffenis kon verwerven volgens zekere gemaak-  oorzaak des ongeloofs. 5 maakte regelen van boetedoening; en dat een leeven 't welk eene onafgebrooke aaneenfchakeling was van' de fnoodfte misdryven , geheel geboet kon worden door eene Godvrugtige maaking by uiteriten wil over de goederen deezer wereld, welke men niet langer kon bezitten. Zodanige ongerymd- en wreedheden konden lang ftand houden in eene domme Eeuwe. Maar god, die, in den onnafpeurlyken weg zyner Voorzienigheid , deeze verkeerdheden toeliet, behaagde het, ten gepasten tyde,Mannen te verwekken van groote bekwaamheden, door wier poogingen eene verbaazende, doch gedeeltlyke, Hervorming te wege gebragt werd. De Christlyke Godsdienst, goeddeels ontdaan van de byhangzels, begon zich eenigermaate te vertoonen in de oor'fpronglykè zuiverheid en eenvoudigheid. De Leeringen van het Christendom, de voortreflykheid van 't zelve, en de verbeterende invloed der Godsdienst-Geboden, begrypt men over 't algemeen in die Landen, waar de Hervorming flahd greep; fchoon 'er, naar het oordeel der verftandigften en besten, nog veel te hervormen valt, om tot de behoorefyke Eenvoudigheid van het waare Christendom te geraaken. la veele wyduitgeftrekte Landen, nogthans, als Frankryk, Spanje en Portugal, was de Godsdienst des Lands dermaate aan de Staatkunde verknogt, dat dezelve, met alle de gedrogtlyke ongerymdheden, onwrikbaar gevestigd fcheen.. De uitwerkzels daar van op het Volk in 't algemeen verfchilden in onderfcheide Landen. In Spanje en Portugal, waar de gemeenfchap met andere Volken niet zo groot was, waar de Inqnifitie met alle haare verfchriklykheden woedde, en de kundigheden, in gevolge daar van , niet zo zeer toenamen, bleef het gros des Volks, ja ook de hoogere rangen, aan het By- en Waan- geloof gehegt. In Frankryk, in tegendeel, waar het vastgeftelde Bygeloof onderfchraagd werd door het eigendunkelykst Regeeringsbeftunr in Europa, was het Gemeen aan 't oud Overgeloof verbonden; maar de hooier en verlichter rangen waren meestal Ongeloovigen; verwerpende het Christendom te eenemaale, als een louter bedrog, of een enkel werktuig van Staatkunde; en zommigen zelfs verzaakten allen Geloof in het Beftaan van een Opperweezen, den Schepper en Beftuurder des Heelalsmet alle hoop en vrees, die ingeboezemd of verwekt kon worden door het Geloof in eenen Toekomenden Staar. A 3 Naar  6 DE VERBASTERING DES CHRISTENDONS Naar gclange ook dat het Volk meer verlicht werd 'm andere opzigten, nam ook het Ongeloof toe.; zo dat het ten laatften eene bekende zaak wierd, dat niet de geletterde Leeken alleen, maar zelfs veele van de vooruaamfte Kcrklyken, of Deïsten, zo geen Athmten, waren. Een opmerkend befchouwer van dit alles kan niet naalaaten, by den eerften oogllag, op te merken, de beillouze gevolgen, welke, zelfs heden ten dage,ontdaan , niet alleen uit de eerde verbasteringen van den Christlyken Godsdienst, maar ook uit het deimzel, 't welk deeze verbasteringen altoos ontvangen hebben van het Staatsbeduur des Lands. Aan een verlicht verdund in trankryk, fcheen het eene van zelfs blykbaare zaak , dat de y»stgefljélde Jjygebovigheid des Lands, al te ongerymd, al te or.redelyk, was, om eenigen eisch te kunnen hebben op eene Godlyke herkomst; dat deeze daar aan toe te kennen, in de daad, niets minder dan Godlasterlyk was; dat dezelve, a's een werktuig van Staatkunde , onderdeuning mogt eifchen; maar dat alle verdandigen de eerde Verkondigers als Beidrïegers moesten befebouwen , en alle de tifchen op Uodlykheid met een dilzwygend verfmsadeu behandelen. Gevolgtrekkingen van deezen aart , in dat Ryk , en in de gemelde oaittandigheden , waren eenigermaate natuurlek (*). liet gevestigd Bygeloof was onbetwistbaar on« waar- (*) Wy kunnen niet naalaaten hier by te voegen eene aanmerking des .Beoordeelaars van de Memoires du Marechal de uicueueu, in the Monthly Review, the Appendix to the XI Vol. p. 572. ,, De Schryver," zegt hy, „ fchynt een geflaageu „ vyand des Christendomst doch dit verwondert ons ge'enzïas; dewyl hy het Christendom niet kent f en Paapery daar voor „ neemt; en kunnen wy niet begrypen, hoe een verllandig Roomseh Catholyk, die eenigermaate over het onderwerp naa- denkt , kan naalaaten eene heitnlyke veragting voor zyne Kerk ontwaar te worden. Ongeloof is het noodzaaklyk gevolg ,, van het opdringen eens onverdraaglyken Bygeloofs aan het „ Menschdom; zy worden geleerd die ongerymde wartaal als de ,, Godsdienst van Christus can te niirken ; en , geene gelegenheid „ of aanmoediging hebbende om den waaren aart. van het F.uan- gelie te onderzoeken, kan het niemand bevreemden, dat zy ',, niet afkeer en veragting verwerpen, 't geen zo onbeltaun„ baar is met de rede, en zo rechtftrceks aanloopt tegen waaren 3, Godsdienst. In de daad, indien onze keuze zich moest be- paaien of tot Ra.ipcry of tot Deïstery, wy zouden, zonder „ in  OORZAAK DES ONGELOOFS. 7 waardig om den minften eisch te maaken op een Hemelfchen oorfprong. Maar het beiluit ging te ver. De vastgeftelde iiygeloovigheid, dus redenkavelden zy, is onredelyk en ongerymd, en moet, daarom, valsch weezen; maar die vastgedelde Bygeloovigheid, voeren zy voort, is het Christendom, derhalven is het Christendom valsch. Zy brasten zich niet voor den geest, dat een Godsdienst, misvormd door alle mogelyke graaden van ongerymdheid en bygeloof, oorfpronglyk geheel kon bevryd geweest zyn van deeze vernederende kenmerken. Het moest hun te binnen gekomen weezen , dat een Leer of Beginzel, waar van men misbruik gemaakt heeft, verfchilt van het Beginzel zelve. Een uitfteekend Schryver zegt: „ Ten aanziene van de Wysbegeerte, en byzonder om„ trent de Scheidkunde, is de Eeuw van verborgenheid „■ en bedrog voorby gegaan; eene redelyke en nuttige „ Weetenfchap heeft de plaats ingenomen van gewaande „ voorgeefzels, ongerymde Itelzels, en valfche treeken. Maar, om dat wy nu niet meer hooren van de Kunst „ om Met aaien te veranderen , of van het Elixer des ,, Leevens, welke de groote voorwerpen waren der Scheid„ kundigen van de voorige Eeuwe, verwerpen wy daar„ om alles dat den naam draagt van Scheidkunde? Even zo moeten wy alles, wat den naam heeft van Gods„ dienst, niet verfmaaden om dat wy Bygeloof en Pries„ terbedrog veragten." Met éën woord , de groote misdag der Franfche Vrydenkers bedaat in 't gebrek van eene genoegzaame maate van opregtheid en onderfcheidend oordeel; deeze bezittende, zouden zy opgeleid geworden zyn om te onderzoeken welke de Leerftellingen en Gebruiken des Chris~ tendoms weezenlyk waren ; om naa te gaan den aart van de eifchen diens Godsdiensts op een Godlyke herkomst; om op te fpeuren de graaden van baarblyklykheid, door de Verdedigers van denzelven bygebragt, en die te vergelyken met de tegenwerpingen der Bediyderen; en dan zouden zy bevonden hebben, dat zulk een. Stelzel van Lee- „ in twyfel te hangen, de laatfte kiezen, als oneindig min ont> „ eerende voor god , en min nadeelig voor het Measchdom. ,. Ongeloovigheid heerschte in Frankryk langen tyd vóór de ,, laatfte Omwenteling; ja deeze heerscht in elk Roomsch Catho„ lyk Land; 'er openlyk voor uic te komen wordt alleen be„ let door de vrêes voor Burgerlyke en Kerklyke Majt." A 4  S DE VERBASTERING DES CHRISTENDQMS , ENZ. Leere eu Zedekunrle , gepaard met zulk een overweegend gewigt van olykbaarheid , zo zuiver en uitmuntend van aart, en aangedrongen door zulke ontzaglyke ftaavingen, n-et behandeld moest worden met eene voorbaarige leevendigheid van vernuft, of de oppervlakkige ftreeken van drogredenkunst; maar onderzogt met.al den ernst en de aandagt, welke de natuur des Ondcrwerps , het verheventte en belangrykfte 't geen men zich kan verbeelden, vordert van elk braaf en bedagtzaam Mensch NADERE PROEVEN EN BEKENDMAAKING WEGENS HET GEBRUIK DER CATOENBOQNTJES , TER VÜORTBRENGING EN VERMEERDERING DER MELK BX ZOOGENDE VROUWEN. Aan de Heeren Uitgeevers der Algemeene VaderlandJche Letteroefeningen. WEL EDELE HEEREN { ' -pvw Uw Wel Ed. de vriendelykheid hebben gehad, om J_y rnyrie Proeven en Waarneemingen wegens het nuttig gebruik der Catsenboontjes, ter voortbrenging en vermeerdering van de Melk by zoogende Vrouwen, in No. o. van Uw Wel Ed. geacht Maandwerk, in het voorleden Jaar uitgegeeven , te plaatzen, tvvyfe! ik niet of Uw Wel Ed. zullen ook deeze nadere Proeven en Bekèndinaaking een plaatsje in het zelve vergunnen. Ik zoude zulks niet verzogt,en zelfs het overbodig geacht, hebben daar de toen belchreevene Proeven en Waarneeminecn reeds verfcheide myner geëerde Kunstgenooten hebben kunnen overhaalen om er insgelyks Proeven mede te neemen en ook anderen, zo binnen als buiten deeze Stad woonachtig daar van gebruik gemaakt hebben, van welken my ver' lcheide de eer hebben aangedaan om my het pelukkie gevolg daar van te kennen te geeven; dan de navolgende Brief, door eene achting en geloof verdienende Dame mv ter bekendmaaking toegezonden , heeft my overgeha-'d om er nog iets meerder van te zeggen. Zie hier daa die anti.  yROEVEN WECENS DE CATOENBOONTJES. $ Wel Ed. Heer l „ Geleezen hebbende, dat UW. Ed. bekend gemaakt heeft het effedt, dat de Catoenpitten doen, om het zog te bevorderen , agte ik het van myn pligt, UW. „ Ed. van een geval, my bewust, kennisfe te geeven. Het was in 't Jaar 1760, dat ik in de Maand Au„ gustus een brief kreeg van Mevrouw M.... gebor. „ D. P , dat de zwarte Meid van Mevrouw M...., „ -die eenige jaaren te vooren een Kind gezoogen had, door haar, in den tyd van drie dagen, weder tot eene „ compleete Minne gemaakt was, op deeze wyze: twee theekopjes pitten uit het West-Indisch Catoen , ges, brand als Coffy, met water of bier tot een papje gea, kookt, en tweemaal 's daags zodanig een quantiteit in„ gegeeven ; op den tweeden dag kwam 'er reeds zugt in de borlten, dat men liet uitzuigen, en op den der„ den was het Zog zo vol op als van eene1 jónge Kraam- vrouw, het welk door den Heer Med. Dr. tronchvn volmaakt goedgekeurd wierd. ,, By die gelegenheid verhaalde Mevr. M...E, dat, „toen zy nog in de lndiën op Curacao was, eene 3, Zwartin in de Kraam llierf, dat de Moeder van die Zwartin, fchoon 60 Jaaren oud, en in geen 30 Jaaren gekraamd hebbende, door het gebruik dier pitten in s, (laat gefteld is , om haar Kindskind te kunnen zoo- gen , en het zelve ook geheel met de Borst opgevoed heeft. „ Zo UW. Ed. nader informatie deswegen wilde nee-' men „ Mydagt, dat ik, met dit aan UW. Ed. te commu„ niceeren, geen ondienst zoude doen; het kon tot aige- ineen nut verilrekken , en de Menfchen. aanmoedigen „ om 'er gerust gebruik van te maaken. Thiel, 23 Septemb. E. M. R.. de C.... 1793. gebor. B De Ondertekenaar oordeelt zich verplicht, aan Mevrouw C. hier mede opentlyk voor haar Ed. vriendelykheid zynen dank te betuigen , zo wel om het genoegen, dat hem daar door veroorzaakt is , van in zyne verwagtinge omtrent het nut deezer Boontjes nog meer bevestigd te zyn; en ten anderen, dat ongetwyfeld hter door anderen A 5 aan-  jo proeven wegens de catoenboontjes, aangefpoord zullen werden, om , voor het onnoozei Kroost, van dit middel een nuttig en heilzaam gebruik te maaken. u;„'\ £ c-'sp. rensing, Mei. Dr. Amjterdam, 21 Decemb. 1793* verslag van bergen in de planeet venus waargenomen , en van den tyd der omwenteling dier planeet. (Ontleend uit j. j. schköter's Cythereiographifche Fragmente.} De Heer sciiröter geeft, in zyn Cythereiographisch Fragment, of VVaarneemingen over zeer opmerkenswaardige Bergen in de Planeet Venus, en de Omwenteling dier Planeet , veele ontdekkingen en aanmerkingen aan en deTi W^T' ^ V°°r den Starr£*™di§e» Cassini hadt in een lange reeks van jaaren waariieemens om vlekken 111 Venus te ontwaaren dezelve al- Mnrf y\m innWee Jaaren' te weeten> MDCLXVI en MDCLXV1I. Bianchini nam dezelve alleen waar in de SrïfvïrJTHMDCQXVI' MDCCXXVII, £a MÜCCXXVIII. De Heer schröter hadt, in den loop van veelvuldige en naauwkeurige .Waarneemingen, i£ den tyd van dertien jaaren, in 't Jaar MDCCLXXXVlII alleen vlekken gezien , en deeze waren niet-zeer bepaald , mem gelykende op hgte wolken. Het mangel van klaar! heid 11 de vlekken fchryft hy toe aan de iiabyheid dier Planeet aan de Zon, en het licht van den Zodiak, waa? door Venus in den Telescoop geen zo beftendig licht geeft als de meeste andere Pianeeten Uk zyne Waarneemingen op deêze vlekken leide hv af, dat Venm in drie of vier en twintig uuren om haaren as omwentelde; doch op deeze alleen dagt hy het niet vei. hg te vertrouwen Naa herhaalde Waarneemingen op die Jaare MDCCXC, fcheen hem haar Zuidlyke Hoorn langer en imaller dan de Noordlyke , zo dat de laatfte tot een breeder fchyf lcheen te behooren. Op eenen anderu tyd fcheen er geen verkuil tusfchen die beide Hoornen merk-  verslag van eercen in de planeet venus. II merkbaar ; en dan wederom vertoonde zich de Noordlyke Hoorn de iïnalite. Dikmaals was 'er een opmerkenswaardig verfchil in de gedaante dier Hoornen, naa 't vel..loop van weinig uuren, te ontdekken. Deeze verfchynzels denkt de Heer schröter te moeten toefchryven aan een groote Keten Bergen in het Zuider Halfrond van Venus, die , door derzelver hoogte, door de Zon, in het duister gedeelte van die Planeet , verlicht worden; even gelyk, in onze Maan , de hooglte Bergen in het Zinder Halfrond gevonden worden. Die gelykvormigheid bewoog den Starrekundigen schröter , om de Hoorns van de Maan waar te neemen, en bevondt dat dezelve in grootte veranderden , juist als die van Venus. Uit het geen hy in de laatstgemelde Planeet waarnam, befloot hy, dat op de Oppervlakte van Venus verfcheide Ketens van Bergen zyn , van ongelyke hoogte; zommige de rechtftandige hoogte van 5 of 15 Geographifche Mylen,', of 12252 Roeden, haaiende. " Dé Omwentelingstyd van Venus , uit veelvuldige Waarneemingen opgemaakt, ftelt hy op 23 uuren en 21 miriuuten ; en kooit dus ten naastenby met cassini overeen (*)• Hy leidt 'er ook uit af, dat de Equator van Venus zeer na de Ecliptica moet hellen ; als mede dat haare Poolen op eenigen afftand van de punten der Hoornen moeten geplaatst weezen. (*) Het verfchil is flegts dén Minuut , en kan dus deeze Waarneeming van den Heer schröter ter bevestiging (trekken aaa de zyde van cassini, in diens verfchil met bianchini over de Omwenteling van Venus, daar deeze laat(te 'er 24 dagen en 8 uuren aan toefchreef. Zie de Starrekunde van den Heer de la lande, IV D. I St. bl. IÖ3. aanmerkingen over vogelsoorten, die betrekking hebben tot de eendvogelen en talingen- {Volgens den lieer de eufpon.) ,1 Ochoon wy doorgaande, in de Opgave der Vogelen, >, O volgens den Heer de buffon , ons voernaamiyk „ be-  I£ AANMERKINGEN „ bepaald hebben tot die , welke de bekendfte waren, of „ de meest aanmerklyke byzonderheden opleverden . en * '» dezulke agtervvege lieten, als bykans alleen in derzei„ ver Geftalte en Pluimadie befchrecven werden zonder „ iets wetenswaardigs by te draageu tot de Huishouding „ deezer Vogelen, en het water medegerekend, tusfchen de zeventien en twintig mylen bedraagt; en dat de Volkrykheid, in Vredestyd, omtrent 750,000 Zielen haalt (f). Geen Stad is 'er in Europa, misfchien geen in de ge« heele Wereld, welke zulk eene verfcheidenheid van Inwoonderen bevat. Turken, Grieken, Armeniërs, Franken, Jooden, enz. De drie eerstgemelden deezer Volken zyn door de geheele Stad verfpreid, fchoon de Grieken en Armeniërs onderfcheiden wyken hebben, waar zy meest woonen. De Franken onthouden zich onder de buitenlandfche Staatsdienaaren in Pera, en de Jooden in Galata. Korten tyd naa myne aankomst in Conjlantinople, nam ik een Caique van Tophannah, een gedeelte van Pera, en beval de Roeijers, dat zy van den oever zouden affteeken. Tot deezen tyd toe dagt ik, dat geen Roeijers , in dit bedryf, de Gondeliers van Venetië Overtroffen; doch deezen waren kinderen in vergelyking met de Turk- fche (*) Doorgaans voor de beste Haven in de geheele Wereld gehouden; naardemaal Schepen van de grootlte, foort tot'aan den oever kunnen vaaren, en leggen aan alle zyden voor Storm• weêr befchut. (t) Van welke drie vierde Grieken en Armeniërs zyn; de overigen Franken, Jtoden en Turken: weskalven de laatstgenoemden flegts weinigen zyn, naar evenredigheid der andere Ingezetenen. B 5  SÖ BELANGRYKE BESCHRYVING fche Bootsgezellen. Hunne Vaartuigen zyn zeer ligt en als zy ze voorwaards ftuwen, fchynen zy grootsc'li op de kragt, welke zy te werk Hellen. Ik liet my op een afftand van twee mylen brengen, om de Stad, en het omliggend Land, ten voordeeligfte te zien; die beide eene fehoonheid vertoonen, welke den aanfchouwer verbaast en behaagt. De gedaante der Stad is driehoekig. Van den Noord, oostlyken hoek van het Seraglio tot de-Zeven Toorens (een afftand van vier en een halve mylj kromt zich die zyde, befpoeld door de Propontis, in de fchoonfte halve maan, geheel bezet met fraaije Gebouwen. Het vertoon van het Keizerlyk Paleis, uit zee te zien, overtreft alles wat van dien aart kan beftaan. Het wordt befchermd door twee wallen, bezet met kanon op den hoek van de Haven, die men by verfcheide gelegenheden afvuurt byzonder om de ftrafoefening bekend te maaken van eenige der Inwoonderen, die in de ongenade van den Sultan, of diens Gunftelingen, vervallen zyn. De tuinen ryzen allengskens van de wallen op. Boven vertoonen zich de Gebouwen van het Seraglio, die, fchoon niet regelmaatig met de looden daken en vergulde halve maanen , een grootsch en heerlyk gezigt opleveren; inzouderheid, dewyl de voornaamfte gebreken bedekt zyn door hoog opgefchoote Cypresfen, en andere boomen, waar mede de Lusthoven beplant zyn. By dit Gebouw doen zich de Mosques op, omringd met de ranke Minarets. Aan de andere zyde van de Haven, welke krielt van Schepen, en geboord is met veele Gebouwen, als Chioschs, Harams, Bagnios, en het Arfenaal, doen zich de hooge heuvels op van Pera en Galata, bedekt met huizen , onder welke de Paleifen der Staatsdienaaren van vreemde Mogenheden het meest uitfteeken. Het mag met volle waarheid gezegd worden , dat de Natuur kwistig geweest is in haare gaven aan den Bosphorus; en de Turken, niet ongevoelig voor die fchoonheden , hebben de vermaaklyke oevers met hunne Lusthuizen opgecierd. Dit eindigt te Scutari. My in het Vaartuig omkeerende, fchiep ik groot genoegen in het gezigt van de Prinfe - Eilanden, acht of negen mylen van Conjlantinople liggende, en nog grooter in het befchouwen van het Gebergte van Afia, bovenal van den Olympus, by Burfa, met eeuwigduurende fneeuw bedekt. Toen ik eenigen tyd my verlustigd hadt met dit on-  VAN CONSTANTINOPLE. Vf onvergelyklyk fchoon verfchiet , keerde ik terug na ConJlaltinople, waar ik, voor de eerfte keer, het Seraglio 'beroemd Paleis, 't welk in 't beste gedeelte der S^ad bebouwd is, wordt van dezelve afgefcheiden door flerke*en hooge wallen. Het beftaat uit drie ruime Hoven, en uitgeftrekte Tuinen. Om in het eerfte in te gaan, wandelde ik onder de groote Poort van welke Conjtantinople den naam van de Porte heeft. Het Gemeen vertoont hier menigmaal het ichriklyk lchouwfpel, dat zy Duitfche en Rusfifche neuzen, ooren en lippen, daar aan vastlpykeren Deeze Poort wordt bewaakt door vyfcig Capigi9 of KÓninglyke Portieren, die, even als de Jamtzaaren, t'huis zynde, geen wapens, maar ftokken, draagen. Het eerfte Hof is langwerpig, en heeft, aan de rechter zyde, het Ziekenhuis voor de zwakken van het Seraglio, en aan de flinker zyde Wapenbewaarplaatzen , de Munt, enz. De daken zyn meest coupelswyze, met lood bedekt, en maaken eene fchoone vertooning. . : Het tweede Hof, (welks ingang desgelyks door vyftig Capigi bewaard wordt,) is bykans vierkant. Het is een Corridor onderfchraagd door marmeren kolommen, de buit van Griekenland ; onder welke een Verblyfplaats is voor de Janitzaaren, en andere Oppasfers van den Divan. Aan de rechterhand heeft men de Keuken en yerfcheide andere Gebouwen ten dienfte van het Seraglio, en aan de flinkerhand des Sultans Paardeftallen. Niemand, dan zyne Hoogheid, mag in dit Hof te paard fty daarop vielen zy met de aangezigten op den grond neder. Abdul hamid is in zyn vier - en - zestigite jaar. Zyn gelaad is lang en deftig; zyne oogen zyn groot en zwart, doch drukken niet veel uit; zyn baard is zwart, en vry lang. Zyne kleeding is gelyk aan die zyner voornaamlte Officieren , uitgenomen de omllagen van zyn Tulband , en het Hermelyn van de zwarte Vosfen, welke niemand buiten hem mag draagen; zynde dit, even als het Purper by de Romeinen, het uitfteekend merkteken van Koninglyke Waardigheid. Een Oppasfer ging naast den Sultan, met de hand op den knep van den zadel; agter hem reden zyne twee Zoonen , beiden nog Kinderen. Ik had gelegenheid om op te merken, met welk een flaaffche oplettenlieid de Hovelingen zich vervoegden by den  $0 JSELANGRYKE BESCHRYVING den Kislaar ■ agd, en diens Medeflaaven; en nogthans ben ik overtuigd, dat zy hem van geheelen harte haaten. Maar, om tot het Seraglio weder te keeren, het is onmcgelyk een zeker verilag te geeven van de Vrouwlyke Bewooneresfen: veele Boeken gewaagen 'er van; maar, geloof my vrylyk, het zyn enkele Romans. Berigten van deezen aart kan men niet krygen dan uit den mond der Gefneedenen , of van Vrouwen, die de Sultan aan zyne Pashas ten huwelyk gegeeven heeft, en het is niet te denken, dat een van deeze beiden de geheimen van de Haram zullen vertellen. Bekend is het, dat de meest geëerde Vrouwen- de Sultanas zyn, of die, welke Kinderen ter wereld gebragt hebben. Zy hebben haare byzondere vertrekken, en worden met groot ontzag behandeld. De anderen woonen te zamen, onder het opzigt van de Kadunes, of Duennar, van het Seraglio, en worden naauw opgepast door de Gefneedenen, die de geringfte misllageu zwaar ftraffen. De Sultan heeft doorgaans maar eenige weinige uitverkoorene , met welke hy verkeert; verlangt hy derzeiver getal te vermeerderen , de Kadari' cahia, of de Overfte der Duennas, doet de jonge Dogiers in eene groote Zaal zamenkomen , wanneer de Sultan kiest, en zyne keuze aanduidt door het voorwerp zyns welgevallens een onderpand te geeven. Het Seraglio, (of liever de Haram,) wordt aangevuld door de Pashos, of Landbeftuurders, die de fchoonfte jonge Dogters , welke zy kunnen vinden, derwaards zenden. Ze zyn meestal Circasfiers; dewyl deeze kiefcher vallen dan de Georgiers: doch men vindt 'er Vrouwen uit meest alle deelen des Ryks , en veele vreemde. Wanneer de Monarch fterft, worden zyne Sultanas overgebragt na het oude Seraglio, voorts haare woonplaats, als mede het verblyf van al het Vorstlyk Kroost, uitgenomen van des regeerenden Sultans Kinderen. De oudfte manlyke Spruit der Familie is altoos Throonöpvolger. De onmiddelyke Opvolger van abdul hamid zal derhalven zyn Zoon niet weezen, maar zyn Neef selim (*), wanneer hy niet afgemaakt wordt om aan zyn Neef plaats te ruimen. Deeze Prins selim is tegenwoordig acht-en-twintig jaaren oud, en, zo men my verzekert, een fchoon Man. Hy heeft, (*) Zims het fchryven van den Heer watkins, is abdul hamid vergeeven geworden, eu selim hem opgevolgd»  VAN CONSTANTWOPLE. ' gjj heeft, zints den dood zyns Vaders, den laatst 'overleden Sultan, in het oude Seraglio als opgeflooten gezeten • hv raag 'er niet uitkomen dan met zyn Oom. Vrouwen' zvn hem vergund; maar alleen de zodanige, die men veron derftelt dat over het kinderbaaren heen zyn. Indien het egter gebeurde, dat een deezer een manlyk kind ter wereld bragt, t zelve zou, ovcreenkomltig met de jalourfcne en onmenichelyke Staatkunde der Turken, onmictdelvk gewurgd worden ; dewyl zulk een kind anderzins den Ihroon zou kunnen beklimmen vóór de Kinderen van den regeerenden Sultan. Het gezag van den Grooten Heer is onbetwistbaar het volltrektlte onder de Souverainen van Europa; naardemaa! zyne Onderdaanen hem niet alleen met fchrik befchouwen, m een Staatkundig licht, als de Heer van hunne Eigendommen en Leeven; maar ook met eerbied, in eert Godsdienllig licht, als de Opvolger en het Toonbeeld van hunnen Propheet. Dan, niettegenftaande hy dus bekleed is met daadlyke magt, en een gezag van denkbeeld afhangende , biyft hy onderhevig aan alle de onheilen yan een Krygsbeftuur, om afgezet en gedood te worden. Dit gebeurt, wanneer de menigte in het denkbeeld gebragt wordt, dat hun Godsdienst, of Welvaaren gevaar loopt, door de verwaarloozing of zwakheid van den Vorsr Alsdan is het, dat zy, vervreemd van die gevoelens* welke hun eerbied en verkogtheid inboezemden, morren' zamenfchoolen , hem ontthroonen en van kant helpenin de verwagting van, onder zyn Opvolger , de zekerheid en voordeelen te zullen genieten , welke zv onder zyne Regeering derfden. Nogthans is de Vizier-azém int zeker opzigt , verantwoordelyk voor de misdagen z'vns Meesters, en wordt deeze dikwyls , fchoon misfchien met wederzin , ter perfoonlyke beveiliging des Grooten Heers, ten fiachtoffer gegeeven aan de blinde woede des Gemeens. Het gezag van deezen Staatsdienaar, die om zyn hals het groot Zegel des Ryks draagt, kent geen paaien dan den wil des Sultans. Hy mag ter dood brengen, wien hy wil, uitgenomen de Pashas, de Spahis, de?Janitzaaren en andere Krygsknegten. Des Sultans handtekening wordt ter doodltraifc van de eerstgemelden vereisen-- en de toeftemming der Krygsbevelhebberen tot die der KrWsknegten; doch geen deezer beide ftrekken ooit ten hinderpaal van 's Viziers begeerte. Hy beheerscht het ge- hse-  3* BELANGRÏKE BESCHRYVING heele Ryk, uitgenomen in 't geen betrekking heeft tot den Godsdienst, en zekere Geregtshandelingeu. Wanneer de Sultan t'huis blyft, trekt hy uit, als'Generalisfimus, aan 't hoofd der Krygsbenden. Hy handelt met vreemde Vorften en derzelver Staatsdienaaren, en geeft hun antwoord naar zyn welgevallen. Zyne jaarwedde is gering; doch de gefchenken en opbrengingen der Paskas en Beys maaken zyn inkomen verbaazend groot. De Vizier naschangi, die, op den zes - en - twintigften van Wynmaand des Jaars MDCCLV, gewurgd wierd, hadt, in de twee maanden zyns Vizierfchaps, 100,000 Pond Sterlings zamengefchraapt. Behalven de Officiers , Oppasfers en Dienstknegten, heeft de Vizier-azém zeldzaam minder dan 2coo Perloonen ten zynen Hove. Wanneer hy, op openbaare Feestdagen, uitrydt, draagt de Standrig voor hem , op een ftok met een gouden knop, drie Paardeitaarten. De drie groote Pashas des Ryks, te weeten van Buda, van Babyion en van Cairo,hebben ook dit voorregt; maar alle de overigen zyn flegts tot één geregtigd. Als hem de Rykszegels worden afgenomen, is wurging of uitbanning het onvermydelyk gevolg. In de daad, was de hachlyke onzekerheid deezes Staatsdienaarfchaps zo groot niet, 't zelve zou, aangemerkt het gezag, daar aan verbonden , waarlyk uitgeftrekter is, begeerlyker weezen, dan dat zyns Souverains. DeMufti, of Hooge-Priester,heeft zyne aanftelling vaa den Sultan. Men Helt voor vast , dat deeze deugdzaam , en in den Coran wel onderweezen, is. De Onfeilbaarheid van den Mufti wordt by de Mufulmannen algemeener erkend dan die van den Paus by de Roomsch Catholyken; want zyne uitfpraaken zyn in alle zaaken beilisfend, en niets van gewigt wordt 'er ondernomen, zonder dat hy geraadpleegd is. Indien zyn gevoelen van dat zyns Meesters verlclnlde, of daar tegen aanliep, zou hy hem onmiddelyk afzetten , en de opengevallen plaats aanvullen met iemand , wiens gevoelens meer met de zyne ftrookten. De Capoudan- Paslia is Opper - Admiraal , en daadlyke Bevelhebber over de Zeemagr. De Reis - Effendi is de Oppergehéimfchryver van Staat , en vergezelt altoos den Grö t-Vizier, om opene - Brieven, Bevelen, enz. uitte vaardigen. Behalven deezen zyn 'er veele andere groote Officieren, als de Fanisfar■ agaji, of de Generaal der Janitzaaren , de Beglerbcys, of de Bevelhebbers der Landfchappen , aan welken de Sultan de drie Paardeftaarten ver-  VAN CONSTANTINOPLEj jj, verleent, dé Tefterdar, of Groot-Schatbewaarder, de Bostangi-Pasha, enz. Ik hel over om te gelooven, dat hooffche list en kuipery nergens dermaate de rol fpeelen, als in de geheime verblyfplaatzen van het Seraglio. Deeze maaken 'er het voornaamfte onderhoud en plailier uit: daar zy aan den geest werkzaamheid geeven, werken zy als een kragtig tegengift tegen het verdriet van altoos opgeflooten te zitten. De aanftelling en afzetting van Staatsdienaaren, het bewind over Landfchappen, het bevel over de Legermagten en de Zeevlooten , hangen menigmaal af van den wil eener grillige Byzit of verminkten Slaaf. De Huizen in Conjlantinople zyn van hout, laag en gering; de Straaten zyn naauw, diep en moriig. In elk voorwerp ziet de Reiziger, dat de 'lurken weinig vordering gemaakt hebben in de Fraaije Kunften, en ontdekt, dat de Schoonheid 1 der Stad alleen beftaat in derzelver Ligging. Het onmaatig gebruik van Koffy heeft het Staatsbeftuur bewoogen om den Handel daar in geheel en al aan zich te trekken. Weinig dagen naa myne aankomst werd ik gebragt in de plaats, waar men de KofFy ten gebruike toebereidt, en kwam in eene lange Zaal, waar eene magt van menfchen bezig was met zuiveren, branden en fynmaaken, der Koffyboonen. Uit de Mortieren ging een ftoflügt op , welker geur ik niet kan denken dat overtroffen wordt door de volgeurige uitwaafemingen van Arui bid Felix. Lieden, die in de Stad Koffy verkoopen, onthouden zich gewoonlyk op hunne Bazdrs, of Markten. Deeze Bazdrs zyn overdekte Straaten, met Winkels aan wederzyden, waarin de onderfcheide Waaren te koop gefield worden. De Geweermaakers, de Drogisten, de Bontwerkers, de Zadelmaakers, trekken bovenal de aandagt door de fchoonheid, verfcheidenheid en fchikking, hunner goederen; maar, deeze plaatzen fteeds vol Volks, en de Pest op 't uitbreeken, zynde, beefde ik onder het bewonderen. Eenmaal ben ik geweest in de Bezelldn waar zy de Kleederen verkoopen der geenen die ™n deel ze verdelgende plaage overleden zyn. Men krygt de Pest niet, gelyk zommigen'denken, door de Uitwaafemin» van met de Pest befmette lichaamen; maar door Aanruk king. Gy zult, derhalven, wel willen gelooven. dar ik jiëng. 1794. NO. 1. C £»«  34/ BELANGRYKE BESCHRYVING zeer zorgvuldig ben onder de Volkshoopen in Conjlan» ünople. In Turkyen zyn geene Herbergen, maar Huizen, Kans, of Caravanferas, geheeten, door liefderyke Perfoonen geftigt, om den Bedevaartganger en Reiziger te ontvaugen. Het zyn vierkante Gebouwen , niet ongelyk aart onze vierhoekige Gebouwen te Oxford, met Gaanderyen, waarin de vertrekken uitkomen. Twee keeren ben ik geweest in de Mosque van Santa Sophia, en andere Mosques. De eerfte keer weeken de Geweetenszwaarigheden van den Deurwaarder, om een Jawr in te laaien, voor de kragtige bewyskunst van Goud. De tweede keer vergezelde ik den weder teruggekeerden bailo , 11 Cavalier Guiliane, die een Firmaa , of Bevelfchrift om toegelaaten te worden, van den Grooten Heer ontvangen hadt. Wanneer wy, op aanmaaning van onzen Geleider, onze fchoenen hadden uitgetrokken, ten einde onze onheilige voeten den vloer niet zouden bezoedelen, werden wy, langs een fmallen trap, gebragt na de Corridor , of groote Gaandery , waar wy eene verkwisting zagen van het fchoonfte Marmer van Troye en Griekenland. Van deeze plaats zagen wy neder in het ruim, bedekt met keurlyk gewerkte matten , waar de Turken zaten by hunne Imams, die hun de Wet des Propheets verklaarden. Op het verwelfzel, en veele andere gedeelten des Gebouws, ftaan u'itgeleezene Spreuken uit den Coran, en hangt van de'hoogte een onnoemlyk groot getal Lampen. By ieder Mosque is een zeker aantal van Minarets, van één tot zes. Deeze zyn hooge gevaarten, zo fmal in den omtrek, dat ze naar hegte Kolommen gelyken. Aan den top is eene rondomloopende Gaandery, van welke een Priester, met eene heefche ftem , het Volk tot het Gebed roept; (want men heeft in Turkyen geene klokken): dit geroep gefchiedt vyf keeren in * ieder etmaal. i Naardemaal de Godsdienstvoorfchriften de Turken gebieden zich door wasfehen te zuiveren eer zy bidden, vindt men, ter verrigtinge dier zuiveringe, veele fchoone Fonteinen. k moet bekennen dat ik zeer veel genoegen fchiep in de wyze, waarop zy den Almagtigen aanbaden; dewyl zy daarin eene houding aannamen, volkomen overgefteld tegen die zy doorgaans vertoonen; eene houding van die-  Van constantjnople". : ^ "diepe vernedering en zelfsverlochening; zich wendende na het Graf van mAhometh te Mecca , en zich menigmaal met uitgefirekte armen ter aarde' buigende. Het heerlykfte van deeze ter Godsdienstoefening gefchikte Gebouwen, is dat van Sultan achmet'; dan, zo veel van Santa Sophia gezegd hebbende, zult gy my wel willen cmtliaan, dat ik 'er eene afzonderlyke befchryving Naby dit gedeelte van' Conjlantinople ftaat een vierkante zeer hooge Tooren, welke, een gezigt. over de geheele Stad' heeft. Een zeker aantal van Jeinitzaarfche Schildwagten zyn 'er alle nagten op geplaatst, om, zo ras zy brand ontdekken, daar van kennis te geeven; want, daar alle deHuizen, om zo te fpreeken, van hout zyn, zon brand, indien niet by tyds voorgekomen, een groot gedeelte , of de geheele Stad, in asfche kunnen leggen. De Nieuwspapieren geeven ons dïkmaals berigt van fchriklyke branden hier voorgevallen. De Wallen van Conjlantinople, in ftede van, (gelyk ik verwagttej in fterkte uit te munten, zyn in een deerlyfc vervalt Weïnigé dagen geleden reed ik ze langs tot het einde van, de S,tad by de Toeven Toorens , en zag de Poort 'van Sdns Rofna?20 , riaby de plaats, waar de krygsbenden van mahomeïh ter Stad inrukten, toen zy dezelve üorméridèrhand Veroverden. Ik wenschte gaarne in het Kasteel de Zeven Toörèti te gaan; doch het werd my niet vergund, dewyl de Heer bulgakoff, de Rusjïfche Gezant', 'ér thans gevangen zit. Schoon te léurgefteld in dit oogmerk, ging ik de Slaavenmarkt bezoeken ; dóch Was genoodzaakt ten dien einde eene" furkfche Klèéding aan' te' doen, als mede een paar knevels, die met koperdraad tusfchen myne boventanden en lip waren vastgemaakt. Tn' de Kleeding der Franken zouden 'zy my te deez'ef plaatze niet toegelaaterr hebben. Door geld' haalde ik éen omkoopbaaren Turk over, om my' verkleed te vergezellen. Ik zag 'er eenigé Slaaven en Slaavinnen die 'er zeer wèl uitzagen, voor de huizen zittende.' Ik bezag ze zodanig, dat de Eigenaar my lachende vroeg, (want hy hieldt my voor geert Jawr,) welke ik wilde koop'en. Ik vreesde ontdekt tè zullen worden ; „maar gaf een glimplach, en ging heen. i ., " . 4 By myn wederkeeren. toonde men my eene plaats, waar rff Kistjes' ftonden vari' dë Kinderen eens' geweezen C 2 Sul-  SÖ BELANGRYKE BESCHRYVING VAN CONSTANTlNOPLE. Sultans, naar alle waarfchynlykheid gewurgd Tot hoe ontelbaar veele moorden heeft Eer- en Staatzugt het KeizerJyk (jellacht der moslems aangezet! nieuw uitgevonden die ven - wekker , DOOR JAN TIMMERMAN, mrtLtl F°iïden ' en Extraordinair Opzigter over sLands Werken, enz. te Haestrecht. D'kwinV^f Verl1ichïe ?eT' de Uitvindingen in het kwaade, zo wel als ui het goede, plaats hebben en meer en meer toeneemen, ondervind E ookin 2ê behendige Huisbraken en Dieveryen, welken men ze! dert eenigen tyd, heeft zien gebeuren; fchoon de Kunst ihy7Xw.1§ £n SluitWerkln heeft ten voor- fcSrfPt0Pnr Hi£t P?' d?' mfa 'm veeIe gallen te kort iV,Zrïïn v"ldinSryke ftreeken, welke in fommise iiuisbraken van deezen tyd doerblinken ; zo dat 'er geene huizen zodanig meer te fluiten zyn , of deze!ven veUZ£' door,bet Tender, maar tevens buhenfpoorij" a? 'fZ^T,,^11' «e°Pend «den, zeden  gort van Volk, het vermogen van den Hefboom (Vetlis Heterodromus) is bekend geworden. Men heeft daar de fterkfte Uitwerkingen van ondervonden, welken byna ongelooflyk zouden voorkomen, fn- ëemwIZtngeheilde ST geweest w'are. i -L Werkingen, welken die Booswichten daar toe gebruikt hebben, zyn: een Fret-boor, byna één duim in zyn middenlyn groot, welke met weinig mS *™™ëf™/ wordeni e« dan, zonder v 11 ger?aï en zeer fpoed!g, een gat maakt: met welke zv dan ook gaten hebben geboord op 'die kanS derVnfters, waar de grendels en knippen zich bevinden Yzer Teuoo\1n00rd't ^f\hebbe" ^ een rond fpi?s ïzer geltooken, t welk hen tot een Hevel of Handhoorn verftrekte, met welken zy de Venfters, Blinden of Liuken, zo verre afgeboogen hebben, tot iyTÏSbbS dee«  NIEUW UITGEVONDEN DIEVEN - WEKKER. 37 deeze afbuiging, weder een tweeden Hevel, of platachtig ïzer, mbragten; en dus hebben zy, door herhaalde aitnugingen , het voorfz. Yzer, dat de form van een Wigge or Beitel heeft, al telkens, door afknyping , dieper en laager na beneden ingebragt, zo dat, op fommige . plaatzen, de Kouzyndorpels aan ftuk zyn gefcheurd, en de grendels van zeiven los raakten. Op eene andere plaats, alwaar de Grendels in yzeren gehakte plaaten in de Onderdorpels infchooven, en dus, door deeze voorzorg, de dorpels zyn heel gebleeven , hebben zy met andere ïnltrumen ten, door de bovengemelde afbuiging, de Grendels en Knippen losgemaakt. Op deeze wyze zyn er, in twee agtereen volgende nachten, aan vyf verfchillende huizen, m eene kleine Stad, en twee Dorpen, huisbraken en diefflallen gepleegd, zonder dat één menscb. 111 voorfz. huizen is wakker geworden, dan in één van dezelven ; waarop zy terftond vertrokken , en hunnen buit ■ wegvoerden. Onder anderen zyn 'er, op de voorfz. wyze, geopend twee zwaare eiken Venflers, lang omtrent 4 voet, dik 2 duim, met ingewerkte klampen, en zwaare ingewerkte hangen , met flerke fchroefbouten , bezorgd , en tevens met zwaare Grendels en Knippen geflooten ; zynde boven dien nog met een zwaare naald, van binnen voorzien. Nog fterker! Een tweede geval heeft plaats gehad aan Venflers, die boven met Knippen en Grendelen gefloten waren, en daar te boven nog met een zwaar yzer Kruis, buiten op dezelve, voorzien, 't welk, door de ftylen heen, van binnen met een yzeren pen was vastv gefloten. Evenwel zyn deeze fluitingen tegen de inbraak niet beftand geweest; door welke den bewooner, ten minflen, aan Zilverwerk of geld, eene fomma van vyfden honderd Guldens ontflolen is. Daar men dus op de zekerlle fluitingen , tegen dergelyke inbraken, niet meer kan betrouwen, hebben deeze voorheen nooit gehoorde huisbraken my aangevuurd ter uitvindinge van eenen Dieven-Wekker; nadien een Dief niets meer kan affchrikken, en van zyne booze voorneemens doen afzien , dan wanneer hy, op de eerde beweeging zyner inbreeking, eenig geraas, geritzel of beweeging , binnenshuis bemerkt. Zynde 'er verfcheidene. voorbeelden , uit welken gebleeken is , dat het inbreeken daar door is geltaakt geworden. Men is al voor eenigen tyd bedacht geweest, om C 3 Schel  S?> NIEUW UITGEVONDEN Schellen boven op Raamen , Blinden of Luiken , enz. van Vóór- en Agterkamers, of Comptoiren, te plaatzen: deeze echter kunnen zo zagtkens open gedaan worden, dat de daar op gepiaatfte Schellen zeer weinig, of geheel geen, geluid geeven. En nadien de Slaapvertrekken meestal in het midden, of op de Bovenkamers, der huizen geplaatst zyn , zo kan het inbreeken , 't welk aan Vóórof Agterkamers, Kelders of Onderhuizen , gefchicd , maar zeer zelden van menfchen, die in den flaap liggen, gehoord worden; en dit is de oorzaak, dat 'er zo veele ongemerkte Diefliallen en Huisbraken kunnen gefchieden. Deeze omftandigheid in overwceging genomen hebbende, fcheen my niets beter, of meer voldoende, toe , dan het uitvinden van een Wekker, welke, in een Gang of Slaapkamer , of andere daar toe gefchikte plaats, gemaakt zynde , de bewooners uit den flaap wekt , zo dra 'er maar eenige beweeging aan Deuren, Venfters , Raamen, Blinden of Luiken, aan derzelver buitenkant, gemaakt wordt. Nadien deeze Dieven-Wekker dan aanllonds afloopt , en hier door het geheele huisgezin opwekt en wakker maakt. \ Dusdanig een Wekker tegen Dieven, door my eenvoudig Dieven - Wekker genoemd , en uitgevonden, hebbe ik gemaakt , in een middenmaatig Gebouw , voor aan de ftraat, als ook^agter aan den tuin, met drje Schuifraamen, in de breedte gebouwd, welken allen met Blinden of Luiken van binnen gefloten zyn. Op de minfle beweeging, welke aan den buitenkant van deeze Raamen wordt gemaakt, loopt voorfchr. Wekker terftond af, en blyft, ruim een minuut lang, afloopen. Dezelve is geplaatst in het midden van den Gang, boven een trap, en over de Slaapkamer, om dus ook door de Dienstboden gehoord te kunnen worden. De Zamenftelling van deezen Dieven-Wekker beftaat in een dubbeld Anker-rad (A), van omtrent 4 duim middenlyns , aan welks ronde gedeelten van den As een Schakel-rad (B) is geplaatst, om het welk een Snaar (C) word opgewonden, welke aan het einde met een Gewigt (D) voorzien is. Verkiest men geen hangend gewigt, dan kan zulks ook door een Haaien Veer, in een Trommel, gefchieden. Het eerstgenoemde Anker-rad, op zyde aau den omtrek met een oneffen getal tanden voorzien zynde, brengt, in het afloopen, een dubbelden flag aa;i den Hamer (E), binnen in ecu vry grooten Schel (F), daar  DIEVEN "WEKKER. 39 daar boven geplaatst. — Hiertoe kan men ook, in grooter gebouwen, een'Klok Gebruiken. Boven den omtrek van het genoemde Rad, het welk ook met Ankertanden voorzien is , hangt een beweegbaare Palhaak (G I H), de gedaante van een Winkelhaak hebbende; aan welkers beide einden Citerdraaden zyn vast gemaakt, door welken deeze Palhaak word opgehgt , t welk de Wekker doet afloopen. Verder is dit gantlche werktuig aan een eiken Plankje (K L) vast gemaakt, om.opgehangen te kunnen worden; zoo als nader in de Aftekening te zien is. . ■ , .: . TT n Om nu, door de beweeging der Deuren, Ventters, Blinden of Luiken, deezen Wekker te-doen afloopen, behoort veel praélyk gebruikt te worden. De werkende oorzaak, welke, op de minfte beweegingen of afbuigingen aan een der Blinden of Luiken yan dit geheele huis, gefchied , doet terftond deezen Wekker afloopen. Het middel is , op zich zeiven, zeer onkostbaar , en gefchied alleen door Citerdraaden (M) en kleine Tuimelaars (N); boven en beneden op ieder Kouzyn is 'er één op de beleg ftukken vastgemaakt, liet Citerdraad, aan het onderfte, gaat langs de Onder-dorpels der Blinden of Luiken heen ; en daar het op het einde met een oogje voorzién is , wordt dit in een duimpje aan het tegenover zynde belegftuk gehaakt. Wanneer men dit Citerdraad, langs de Middel-dorpels der Blinden of Luiken, wil doen heen gaan,dan kan men zulks naar goedvinden doen. En wanneer men Luiken of Blinden heeft, die beneden met yzeren fchtuven fluiten , dan dient men het Citerdraad agter [tegen de Middel-dorpels te doen heen gaan. Het is echter beter, dat men, in rdaats van het Citerdraad daar toe te'gebruiken, een Lat neemt, zoo lang als de breedte van het Kouzyn is. Dat men,in het eene belêgfluk,op het midden van de hoogte der Blinden of Luiken , eene vierkante Kram flaat, en, in het andere, een ronde yzeren Pen, lang duim, buiten het belegftuk uitkomende. Wanneer men dan de Lat met het eene eind in de Kram fteekt, en het andere eind op de Pen legt, ichutvende de Laf vast tegen de Blinden of Luiken aan; wel toeziende, dat de Lat, op dat eind, by de yzeren Pen, onder het Cüerdraad is, 't welk langs den ftyl gefpannen is; dan zal de minfte afbuiging, die buiten aan de Luiken geC 4 Icluea,  NIEUW UITGEVONDËN 1'chiéd, terftond zyne werking op de Lat doen. By'voorbeeld, indien de Luiken maar \ duim naar binnen buigen , dan moet de Lat op de yzeren Pen al a duim werking geeven op 't Citerdraad , 't welk al ruim genoeg is, om den Palhaak te doen opligten. Het gemelde Citer draad, of Laf, tegen de Luiken wel aangefpannen, of vastgefchooven , zynde, zoo kan men ligtlyk begrypen dat, op de minfte afbuiging der Luiken, Deuren,enz. de Tuimelaars in beweeging gebracht worden; en nadien de draa ien van. ieder Kouzyn vastgemaakt zyn aan een draad, langs den onderkant van den Zolder, die uit de Kamers in den Gang, en zoo aan den hier voorbefchreeven Palhaak, is vastgemaakt; zoo behoeft deeze Palhaak maar een weinig te beweegen, om den Wekker daadelyk te doen afloopen. Om de werkende beweeging in den Palhaak te brengen, dient men zich te fchikken naar de omftandigheden der Huizen, Kamers, Deuren en Kouzynen, als mede naar de plaats, alwaar men een Dieven-Wekker begeert te plaatzen. By voorbeeld: heeft men Kouzynen, die binnen met de muuren der Kamers gelvk komen, dan kan de werking zeer eenvoudig zyn; men heeft, in zoo een geval, niets meer noodig, dan aan het Luik, het welk eerst Open gaat , een flaapend Schuifje te maaken, 't welk trien opfchuift, na dat men de Luiken gefloote heeft. VVanneer dan de draad, welke langs den Zolder gelpannen is, maar voor tegen het opgefchooven Schuifje aankomt, dan is men zeker , dat geene Deuren , enz. opengedaan kunnen worden , of de gefpannen draad doet den Palhaak opligten, en den Wekker afloopen. Het komt dan in geene bedenking, welke practyk een Dief ook kan oefenen ; hy kan nimmer die kundigheid hebben , om eenige ongemerkte inbraken te verrichten • nadien meest alle Huisbraken door afbuigingen of wrikkingen gefchieden; alzoo het zaagen, hakken, kloppen, ftootcn, enz. alle Werkingen zyu, die eenig, of veel geraas veroorzaaken; daar de IMIle en zagte werking'van al knyping , by een Dief, altoos in den nacht geoefend wordt. En zodra een Dief, door het wrikken of af knypen, maar zoo verre gevorderd is, dat hy met eeni<=- inftrument by de fluitingen kan komen,dan zyn dezelven los te krygen; maar, losgemaakt zynde, moeten de Deuren W buiken, enz» evenwel door hen,die buiteivzyn,openge-   DIEVEN-WEKKER. 4t gedaan worden, en van die afbuiging, of af knyping, wordt men, door middel van den voorgeftelden Dieven-lVekksr, gewaarfchouwd. En wat de Uuitingen aan de Schuifraamen betreft, op welke men voorheen nog al meende ftaat te kunnen maaken , dezelven worden thans niets meer geacht. Men betrouwde toen op fchroeven , en vooral op infteekende fluitpennen , zeer veel: dan , 'er zyn voorbeelden , dat men de Raamen zodanig opgefchoven heeft, dat de fluitpennen in drie en vier ftukken gebroken zyn. Zo dat, voor de kragt van den yzeren Hefboom, zeer weinig Uuitingen beftandbaar zyn. Zie daar, Leezers! vooral gy, die eenzaame huizen bewoont ! ik twyfel niet , of dit door my uitgedachte Plan zal ter navolging verftrekken; inzonderheid van die geenen, welken deeze onaangenaame en fchadelyke bezoeken , by ondervinding, kennen. De weinige kosten en moeite, die gy daartoe aan uwe huizen moet doen , kunnen u dikwyls voor nog grooter onheilen, dan Dicfltallen, bevryden, daar die Boos-wichten meestal gerejölveerd zyn, om, indien .zy het zoo ver gebragt hebben, van door inbraak in uwe huizen gekomen te zyn, en dan eerst tegenftand ontmoeten , het dan zeker op uw leeven toe te leggen: maar wordt gy, by tyds, opgewekt en gewaarfchouwd , terwyl zy nog buiten bezig zyn , dan is 'er geen nood : één van binnen is dan zoo veel , als zes, of meer , daar buiten. Indien het door my uitgevonden Werktuig voldoet , dan kunnen die geenen, welken van hetzelve gebruik gelieven te maaken, zich deswegens by my addresfeeren. Tot het vervaardigen derzelven, biede ik my aan; doch verzoeke de Brieven, daarover , franco te mogen ontvangen.  eutkopus, EUTROPUS, DE ONEESTÊBDIGE. een LEEVMïSSCHETS. (Uit het Engelsch.) róa/er »f y? ?nos delectefcopia jufio Cmn rtpa fimul m'ulfos ferat Aufidüs acer. At ju tan tuk eget, quanta efl opus, ü neque limo Turbatam haimt aquam, neque vitam amittit in utidfu HOIUTIUS. vS zvroffafVadertnondc in h« begrip, dat de Kinderen, " e'™e\af' moesten ov.ergelaaten worden aan het volgen' van t gele.de hunner eigene zinlykheid; hy zag allen bcdw-n? hunner neigingen aan als eene ilaaverfty,' welke leen Vader S heeft uu te oefenen, en vertrouwde, volkomenf o 'c geen hy, ïeren'SS" GeZ°nd Y^d of de Wysheicf zynlf K^l Overeenkomltig met deeze denkbeelden , groeide eutuopus' op onder zeer weinig bedwang, en kreeg naauwlyks eenï, onderwys. Boeken, 't is waar, hadt hy, en hy las In dezelv- ' Wat hy goeds of kwaads bezat, was geheeleigen. ïly'i was beftemd om tot een voorbeeld dienen van iemand door' zichzelven ro alle dingen onderweezen. ' Eenige lieden, merkt de SpeBator op, kiaagen altoos over de> kortherd des Leevens, en loopeu, nogthans, gedurig met al?e haast; over de gedeelten van 't zelve heen, om op zekerepkazen' te rusten die zy hier en daar in het leevensperk verfpS vinden. Eutropus , zo ras hy gezegd kon worden voor K : zeiven te denken Cen hy werd zeer vroeg aan eigen de ken overgelaateu ) toonde,dat hy een der geenen was.wien het leeven kort voorkomt :dewyl hunne veelbevattende zie en altóós plans van eene verbazende uitgeflrektheid vormen; maar egter S6 .f03^ veranderen, in hoope van een ontwerp aan te trefleu, t welk hun van zorge voor het toekomende ontiTaat. Eutropus, hoe hy 'er eerst toe kwam weeten wy niet, gaf vroegtydig de voorkeus aan de Godgeleerdheid. Misfchien was hy ingenomen met de denkbeelden, om tot de hoogde Waardigheden in de Kerk op te klimmen, en begreep, dat een Bisfchops Myter het toppunt was van menschiyk geluk. Hv bevlytigde zich, derhalven , op de Hoogefchool, met zulk een onvermoeiden y ver, dat hy, welhaast, boven zyne Medeftudenten u.tftak , door de vorderingen, welke hy maakte, met zyne meer dan gemeene gaaven. Eenige jaaren moest hy der God.  BE ONBESTENDIGE» 45. . i Ja* «Jmdien toewven, en deeze waren 'niet (legt her Godgeleerde Sradien toe v,■ wo]&mgi hebbende zag fleed. Den loop." * Myter • dan, hy verkreeg hy rond na een BiW^^fJ jang hadt hy dezelve beff fTv on d ue den wyden afftand tusfchen dezelve en lm* Hv lng de gefchiedenis der Bevorderingen S Ka dykê WJdigSen en befpeurde met hoe veele tot f\er-'y^ ^P7eive omzet waren ; zwaangheden , tot w:h 5p inwven enof hun gelaat lettende, kon het niet misfen, of n7za"'deonbetwistbaars bewyzen van yry hoog gevorder- den Ouderdom. Eutropus begon te denken, dat ouder- dom ra zwakheid, door den hoogften ftand ra de Kerk, fchaars ™ed wierden en vreesde zich over te geeven aan een taf tynpert van hoop en verwagting, die indien ze al mogten vervuld worden, waarfcbynlyk zouden komen als hy met anger vaiaar was voor het regte genot. Hy zag om na een ander Beroep, en bepaalde zich tot de Geneeskunst. Eutropus hadt waargenomen, of men hadt.by hem gefproo. ken van den zeer fchielyken opgang, die jonge Artzeu van E wlamheid gemaakt, en daar door veel Gelds _ en Roems, £i kort» tyd, gewonnen, hadden; hy verlangde in die hoogïït nT e deelen, die Gekroonde Hoofden zelfs hunne Lyf£5 toedraagen, wanneer zy eene hulp behoeven che zy voor geen Koningryk kunnen koopen. , Drie of yier jaa, xe„ onvermoeide bevlytiging op de Geneeskunde ftelde hem in Haat om tot Doftcr bevorderd te worden. Hy zette z.c ieder in een der «razienlykfte wyken van de Hoofdftad, vol vertrouwen, dat hem geene vereischten ontbraken , om zyne Sededoftoren den loef af te fteeken. Maar , helaas! eutropus was een Vreemdeling; hy maakte geene Kennufen; hy verflondt geene van de kunftenaaryen om zich den weg tot opgang te baanen; zyn verheven geest verlmaadde de , laagheid lm te verzoeken Arts in een Hospitaal te worden, en fchrikte voor gewoon gebruiklyke ftreeken van Apothecars en Minnen. F en Patiënt ontboodt hem, doch zyn naam boezemde geen vertrouwen in, het welgelukken zag men eerder aan a!s lers bvzonders, dan zeer bemoedigend. Zyne natuurlyke on- verduldjgheid kwam weder boven, en hy voorzag, dat hy, vohens zyn tegenwoordigen traagen voortgang, misfchien in een0 tamelyke Praftyk zou geraaken, wanneer hy zyne TydSe- uooten en de Oudere Doctoren overleefd hadt • en zeil gereed flondc om huil op den weg van allen vleesch te V°Ten'deezen tyde hadt hy zyne ledige uuren aangevuld, en de verdrietlykheid van het wagten verzet, door het bywoonen van de Regtsgedingen in de Pleitzaal. Hy was bekoord éoor de Welfpreekenheid voor de Balie, en vernam, m§t niet  SüTBOPlJS, weinig verwondering, dat veeipr. nip, , j j , de duizenden 's jaars fronnSfK'vtnS £" Verfchff' twee of driehonderd Ponden SterKn™ ™ £ hem.» dac eeniSen ftaken; en hy zag de Bak2 m« »P m3al' in den zak welk hy verfchuldigd agfte aan ^^.1^,°°^ voIoaczaS. * eens Regters Molde vin !„ geleerdheid en waardigheid seeskunde langer te zoeken beoLl K °P ,het pad der Gegeleerdheid ; waarin hzich' me? £ IV^ ^ ds Re^sheen in de Godgeleerdheid' enTd. r*n VVer> aIs voor" i)e Regtsgeleerdl Studiën^ afged an hSS""^', haast eene gelegenheid 0p omzvnï ' deedt zich wel" fpreiden: doch de WelfpreekenheM faiente,\ CM toon te hadt kunnen behaagen of uaZ rt' > ' °P den PredM°el kwam hier niet te Pas'fe fZ,/CheU^' aan het Ziekbedde, wen oP zichzelven f £ hy CTde h«V° W?n,« Ver"°u! ftuk geraakte, en geheel uit h« /otterde, van zyn de fchitterende WelfSenh^ door Zich telaaten affchrLLn door ee IZeTnJ^ Pmy' t«, eene lafhartigheid geweest «n rfv jf ?^' Z0U' eg" mi uitfteekend in hun ffep, dl e lanL ™\vee!en' te doen te hebben, de Pleitzaal betreedenhaddÏÏ' P,f "der- ^ eene meer gunftige «eleeeiihwrf ,'^Qe" nadden > en wantte op «mtOPus hagdt den Stti iËS^neï-r0*7, " hy ontwaarde, dat de Re*«r X ™ , bereikt' wanneer ee'a verren afftand van' h^ïiyderi"'^ ^. "°S °? geen ftand, flinkfche Dral-rvkln Hv kon > ln faandften af keer van ]fi 8 en £n SeV hadt den verre" |oed was hem nog Sêbleevra °Pn^°PKgn EeniS Erf" den Koophandel toe te Ieg?en ' hy befl°0C zich °P te vangen en voort Te zetten 1VT» i ' a denzeIvea boodt zich aan, en de zaakén ri ?f gele§enl?eid hier toe zo vee. voorfpoeds, dat tx^f dé zoLS"d7ed'h wegens voorige veranderlykheid b-riinr h^LS ' e hem' beweerde, de vroegere ydper'^ H* hefteed te hebben. W'hffg g.eerf'of^^L^1^ van dienst weezen. Zyne sedaane r pr«« r • °D hem hem een bron van vermaak en voord^ - ^ b'eeVerl kundigheden konden zyne goed" Zdenl„ rT Godgeleerde zyne bedrevenheid in de Geneeskunde ftri^ Ver*rekkeni om de eerfte aanvallen van kwaaIe ,ï 6m ln ftaac Regtsgeleerdheid beveiligd?hem™teïen L L??™* e" Zyne leidingen der listig c^ZZj^^Z S2* van  CE OKBE1TJ5NDIG2, 4? van eenige jaaren, nogthans, fchoot het eutropus voor den geest, dat hy niets deedt dan Tyd verliezen. Het vooruitziet op grooten Rykdom vertoonde zich in een wyd verfchiet, en, fchoon hy honderden van zyne Beuenden zag , die het flille vermaak eens Afgezonderden Leevens fmaakten, wanhoopte hy immer in ftaat te zullen geraaken tot het genieten van dat groot geluk , dan misfchien in zeer hoog geklommen jaaren, wanneer hy niet meer bekwaam zou weezen om 'er met den regteu fmaak genot van te hebben. Ook bragt «iet weinig toe aan de verdrietlykheid over zyn tegen woordigen Leevensltand, de verregaande drukte daar mede gepaard, «n in dit opzigt verfchilde het Koopbedryf zo zeer van zyne voorige leevenswyze, dat hy begon te verlangen na het wederkeeren van die dagen, toen hy meester van zyn tyd was, en een goed gedeelte van denzelven kon befteeden aan de beoefening zyner verftandlyke vermogens, na welke hy altoos kaakte, en 't geen hem thans byna geheel niet mogt gebeuren. Met één woord, eutropus ontdeedt zich van zyn aandeel in den Koophandel, en fcheidde van denzelven af met eene Geldfomme, welke hy volkomen toereikende oordeelde tot zyn tegenwoordig nieuw ontworpen plan; om, naamlyk, een Landhoeve te koopen, en eeuwig vaarwel te zeggen aan Londen, met al deszelfs woelige bezigheden en luidrugtige vermaaken. In een Land, waar de Eigendommen zo veel en zo ras van Bezitters verwisfelen, als in Engeland, behoefde eutropus niet lang te wagten na zulk eene gelegenheid, als hy zogt. Ziet hem dan, in den ouderdom van vyf en veertig jaaren^een Landheer aan de oevers van de Severn. Voor een ieder, behalven voor eutropus , zou deeze ftand de allergenoeglykfte geweest zyn. Zyn Landgoed beftondt *it nagenoeg vierhonderd morgen Lands, ryk in Koornvelden en Grasweiden ; zyn Huis was allerbekoorelykst gelegen aan het hangen van een Berg, en hadt dus een wydftrekkend en fchoon uitzigt ; de Rivier de Severn liep door een gedeelte zyns Landgeeds, en hy verrykte den grond door het invoeren van veele verbeteringen, welke de traagheid of eigenzin. nigheid des voorigen Bezitters verwaarloosd hadt. Dan, nogthans ontbrak 'er iets. Gemeenzaamheid, uit gewoonte gebooren, vernieiigde de helft van de fchoonheden , die eutropus in den beginne bekoord hadden , door nieuwigheid dubbel behaaglyk. Eutropus kon , 't is waar, ieezen, en zich met Letteroefeningen bezig houden; maar zyn geest geraakte belemmerd met den voorraad der opgedaane kundigheden; hy miste een kanaal om dezelve mede te deelen. Zyne Nabuuren waren gastvry, vriendlyk, oplettend, gezellig; doch dit alles betekende niets voor eutrop s ; hunne gastvryheid ging te verre; hunne vriendfchap, fchoon hy dezelve niet kon verfmaaden , oordeelde hy niet noodig te hebben; de opwag- lin-  %4 ■ " EUTROFUS; t tingen,- welke zy maakten, Hoorden hem memVmadlëri ;r « ln hun gezelfchap vondt hy zich genoodzaakt deel te nee, men in een onderhoud 't geen hy niet verflondt, of met verveöling te luisteren. Hy gevoelde iets van eene ingebeelde meerderheid, en verlangde na de verkeering met Geletterden, welke Londen alleen kon verfchaffen; doch van welker genot zyne Handelbezigheden hem veelal veritooken hadden toen hy te dier Stede woonde. —— Voor een Man als eutropus was 'er weinig tyds noodig, om een nieuw plan , hoe zeer ook in haast ontworpen, ten uitvoer te brengen; en hy be* vondt zich in een Huis in Lincoln's -inn-fields, in minder dan twse jaaren naa dat hy, voor altoos , affcheid van Londen genomen hadt. . in die Hoofdflad wedergekeerd, befloot hy zyn tyd zulker^ wyze te verdeelen, dat hy , op elk uur, zyn vast beftemde bezigheid of uitfpanning zou hebben ; doch hy nam niet in opmerking, dat in Londen een' Mtnsch minder dan ergens elders meester van zyn tyd is. Bezoeken en Bezoekers vermenigvuldigden. Eutropus , aangemerkt als een Man die niets te-doen hadt, oordeelde men iemand té weezen, die zich niet kon verfchoonen van deel te neemen in eenige vermaak-1 party, om een dag of eenig, of een week, uit te gaan. Weihaaf t vond -hy dit vry lastig, en elke dag begon met een bemiitneeming, van welks verbreeken de avond zeker getuigen was. Eotropus hadt in geen ding behendigheid ; hy kon' geen Neen zeggen tot zich zeiven, geen Neen zeggen aan iemand. Naa één jaar verblyfs in Londen hadt hy de fmertlyke herinnering,dat hetzelve in niets te doen, of geheel bedryfloos, gefleeten was. Aan geen gedeelte van 't zelve kon hy met genoegen denken. Maar, by ondervinding, weetende, dat hêt eenzaam afgezonderd leeven voor hem zo min berekend was als het tegenwoordige, in geltaage woeling gefleeten , ftondt hy verlegen wat te doen. Het -fchoot hem te binnen, dat,' indien hy een middenweg kon vinden tusfchen Eenzaamheid: en Gezelligheid, hy dat geluk zou aantreffen na het welk hy ftreefde, en dus lange te vergeefsch geftréefd hadt. Naa veel en diep denkens over die Huk, verbeeldde hy zich, dat Bath, Londen in 't klein, de plaats was waar hem dit hoogst be-' geerde heil wagtte. Te Bath dagt hy zo veel verkeerings te zullen vinden als hy behoefde, veel van zulk gezelfchap als Waar aan hy gewoon- was, en dat hy t'effens veel meer zyn eigen meester zou weezen dan hy te Londen mogelyk gevonden hadt. Eltropus ging, derhalven, na Bath. Voor eenigen tyd be. haagde alles hem by- uititeekenhéid ; 'want nieuwigheid was de wellust van zyn hart; doch niets is verganglyker dan nieuwigheid. 'Het gezelfchap , 't welk hy te Bath aantrof, was Biet juisc bet geen 'hy verlangde. De Menfchen te Bath be. üon-  BE 0KBESTENEI6E. ftoriden voor de helft uit de zodanigen die 'er gekomen waren vermaakshalven , voor de helft uit lieden die de herftelling eener verzwakte gezondheid zogten. Met de eerstgemelden kon hy niet verkeeren; want hy hadt een afkeer van het fpel: de laatstgenoemden kon hy niet bezoeken zonder deel te necmen in hunnen finertlyken toefland. Droefgeestigheid greep hem aan op het gezigt van zo veele beklagenswaardige voorwerpen; en niet lang hadt hy zich te Bath opgehouden , of hy vatte de fterklte vooroordeelen tegen deeze Plaats op ; die gevolglyk de plaats zyns verblyfs niet langer kon weezen. Nogmaals keerde hy na Londen weder; waar hy, jaaren lang, een onbenyd leeven kwynend voortfieepte. Uit het geval van eutropus kunnen wy leeren , dat het belachlyk is meer van het Menschlyk Leeven te verwagtea dan dat Leeven kan fchenken. Eén Bedryf in 't zelve te hebben is genoeg voor het langfte Leevensperk. Befluitloosheid is het bederf van elke naajaaging , en Onverduldigheid, om öp Aarde een ingebeclden Hemel te vinden , is een der zotfte harfenfchimmen die in 's Menfchen brein kan opkomenEen groot gedeelte tyds, en veel onnoodig overlegs, worde *er belteed in de bepaaling tot de keuze van een Beroep. Naauwlyks is 'er eenig Beroep of de Mensch kan 'er in uitmunten, als hy eene genoegzaame vastigheid van geest bezit, indien hy niet al te veel verwagt, en indien hy niet afwykt van den wel traagen, maar zekeren, voortgang, om zich óver te geeven aan een gevaarlyken kans, welke hy veron» derftelt dat hem in ééns onafhangelyk en ryk zal maaken. — 'Er zyn eenige dingen allerverderflykst voor de Menfchen in alle Beroepen. De zugt tot Rykdom, het benyden der geer nen die met ons het zelfde Bedryf hebben, en eene onverduldigheid om eens het tydperk te bereiken dat men uit zyne zaaken konne Happen, hebben den Val van duizenden veroorzaakt. Door deeze hebben zy zich laaten vervoeren tot be. dry ven, niet alleen ongerymd, maar oneerlyk;en het laatfle gedeelte huns leevens flrekte dikwyls ter ftraffe voor een vroeger. Maar, zelfs zonder deeze ondeugden , is Veranderlykheid en BeüuitloQsheid gefchikt om elke onderneeming te doen mislukken, en de beste Menfchen eene belachlyke rolle te doen Ipeelen; ongelukkig voor zichzelven, en veragt by anderen. De zodanigen, die klaagen dat het Leeven kort is, zouden weldoen met te bedenken , dat het kortfle Leeven ten nutte belteed kan worden , en dat wy eiken dag verantwoordelyk zyn voor het genot van gezondheid en het vermogen van te kunnen werken ; eene bedenking , welke niet zal kunnen naalaaten gewigt te hebben by de zodanigen , die weeten , dat de dagen komen, en de jaaren naderen, in welken zy „ zullen zeggen, wy hebben geen lust in dezelven." ZE"  *5 ZEJMLVKE EEDEWKrWeKN, ZEDELYKE BEDEKKINGEN. Teder mensch behoort zich nauwkeurig gade te flaan , en A wel in agt te nemen, opdat hy nimmer grootfcher denk-, beeld var. z.ch vorme , noch door dwazen hoogmoed zich late voorftaan grootere volmaaktheden te bezitten, dan 'er waarlyk by hem plaats hebben; want hierdoor maakt hy zich en befpottelyk en veragtelyk. y Nimmer fchkteren onze daden minder,dan wanneer men dezelve met geweld wil doen fchitteren. Nooit is men klSnerin het ^og,-Vl" anderel1' dan wanneer men groot wil wezen; wanthy, die zichzelven verheft, word vernederd. Nimmer begaat men meerdere en grootere dwaasheden, dan wanneer men met geweld zvne bekwaamheid wil vertoonen, en met zyn verltand pronken. Hv. die met zichzelven te veel is ingenomen, veragt doorgaans alle anderen; dan hy word ook op zyne beurt van alle anderen veragt. De afkeer van den dood is algemeen ieder fchuwt de Grafmonarch, en befchouwt hem als den wreedaartigtlen, den onverb.ddelykften, Dwingeland, als den geweidigie ,' den gevreestften, Tiran „Wat mag dan den mensch, over 't algesnees gerekend , bewegen , zichzelven zo ligtvaardig voor - hem bloot te geven. Men tart de oogenfchynlyk- Ite gevaren raen ontziet gene finarten noch onge- Tum.TT aI ^at' by eene bedaarde overweging, nllerverfchnkkelykst voorkomt, word uitgetart, en daaraan durft men zich bloot geven; en de dood nochtans komt elk verfchrik. kelyk, zeer gevreesd en affchuwelyk, voor. Waar van dïn deze handelwyze? Waar van daan zulk eene tegenftrydigheid? De mensch waant door zulk eens handel wys zyn Te luk te bevorderen dan 't is louteren waan, waan dis hem misleid. Zyn hoogmoed word geftreeld , en daar! door laat de mensch zich bedriegen , jammerlyk misleiden Eene bedorven redenering doet hem de rede verzaken, en hem gt\fgenooZt°en Zaken' ^ VaakZV" groot«e onh<* Al ons zwoegen, al ons zweten, al ons arbeiden, al ons poogen -— alle bejaging van wellust en vermaken , deza ' allen worden nimmer van ons , of van eenig mensch s-ezoVr —— nimmer nagejaagd, dan met zulk een oogmerk om 'er zich gelukkiger door te .'maken dan men is. Wy zyn van die gefieldhe.d, dat uiterlyke voorwerpen, welke zich opdoen voor onze zintuigen, den grootuen invloed maken op onzen geest en hierdoor veelal onze daden regelen, en al ons gedrag beftieren. Zy maken zulk eenen indruk op het gemoed , d' zy den helen mensch overmeesteren, en onder derzelver g weid JSe™d?n' WClk Cene;dwaasheiJ» "u rede.ykVe e„ £• V. D. ©,  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. proeve over het eelachlyke. (Uit het Engelsch.) Ridiculum acri Fortiits melius magaas pkrumque fecat res, HORATU7S. ^ De bekende Stelling, door den Graaf van shaftesbury beweerd, dat liet Belachlyke de Toetsjteen is der Waarheid, heeft aanleiding gegeeven tot verfcheide Gefchitlen van eenige aangelegenheid in de Geleerde en Zedelyke Wereld. De Schryvers, die het Gevoelen van zyne Lordfchap onderichraagden, hebberi, egter, gepoogd die Stelling te verzagten, derwyze, dat zy de Rede niet geheel van haare post ontzetten , om een kenmerk van Waarheid op te leveren. Zy, die zich tegen zyn Gevoelen aankantten , hebben die Stelling verder getrokken dan men met grond denken mag dat de edele Schryver meende; fchoon hy zeker geen Vriend was van den Geopenbaarden Godsdienst, en eene neiging tot het wonderfpreukige zo wel in zyne begrippen als iu zynen ftyfc heerschte. Ten aanziene van het Belachlyke biedt zich eene zeen noodige onderfcheiding aan. 'Er is een groot vérfchiE tusfchen een Voorwerp dat men belacht, en een belachlyk Voorwerp. Het eerstgemelde verwekt enkel Gelach ; het laatstgenoemde is zo wel onvoegelyk als belachenswairdig, en wordt daarom met zekere maate van veragting en afkeuring befchouwd. Een zeker Schryver, van Lord sitaftesbury's Stelling; fpreekende , met eenigen eerbied voor de bekwaamheden van dien Graaf, merkt op, dat het gefchil, eigenlyk gefprooken, niet is, of het Belachlyke de Toetslleen deiWaarheid zy; maar of de Aandoening om te lachen een gepaste Toetslleen zy om belachlyke voorwerpen fe heng. 1794. no. 2. D on*  5° PROEVE onderfcheiden van die niet belachlyk zyn. Dit dunkt my een gefchikt middel om het geval te bepaalen, en een einde te maaken aan dit lang gehangen hebbende gefchil. Het Belachlyke tot den Toetsfteen der Waarheid te Hellen, zou , in de eerfte plaats , ftrekken tot verwerping der Rede, welke alle Menfchen, in eene genoegzaame maate, bezitten, die hun in ftaat Helt om de Waarheid te kennen , wanneer dezelve hun, met eene behoorelyke baarblyklykheid, wordt voorgefreld; en om 'er een Gevoel in ftede te ftellen, dat is de Gewaarwording van het Belachlyke, welke weinige Menfchen, in vergelyking gefprooken, bezitten. 't Geen beflist moet worden door een zeker Gevoel, als, by voorbeeld, het Gevoel van het Schoone,het Verhevene, het Belachlyke, enz. kan niet tot de Rede behoorea ; en wy weeten, dat Gevoel, met andere woorden Smaak voor het Schoone, Verhevene, enz. aan weinigen, dan welgeoefende Verftanden, eigen is. Wanneer iemand de fchoonheden van een Kunstlluk bewondert, of de grootschheid in eenig tooneel der Natuure, ontftaat deeze zyne bewondering niet om dat hy daar over gedagt en geredeneerd heeft; maar enkel uit het Gevoel, 't welk hy bezit, van Schoonheid , Grootheid en Verhevenheid. En deeze Gevoelens moeten altoos de Toetsfteenen zyn volgens welke hy oordeelt over alle andere voorwerpen van dien aart. Wanneer, derhalven, iemand het Gevoel voor het grootfche bezit, is het voor hem onmogelyk, zekere voorwerpen niet boven andere te ftellen zonder de Rede te hulp te roepen; het is voor hem onmogelyk, het Paleis van St. James boven de Hoofdkerk van St. Paulus te zetten , of, voor een oogenblik , te veronderftellen , dat het Kasteel van Wind/ar, in grootheid en fraaiheid van ligging , de Towr van Londen niet overtreft. Mogt iemand hem daar in tegenfpreeken , hy kan door geen» aaneengefchakelde redekaveling zyne meening verdedigen. Hy kan zich alleen op een derden Perfoon beroepen, die een Gevoel van Grootheid bezit, en die regels van Smaak volgt, die, hoe dikwyls ook vol van verbeelding, onze keuze in zulke zaaken regelen. Gilpin geeft een zeer uitgewerkt verflag, waarom hy eene beflisfende voorkeuze verleent aan het gezigt van Goodrich-Kasteel aan de Wye; maar hy redeneert niet; hy befchryft, hy fchildert met votrden, als ik my zo mag uitdrukken. Het is nuttigheid  over het belachlyke. 51 luid alleen die ons tot redeneeren kan brengen, en nuttigheid komt in geene aanmerking als wy van fchilderagtige Schoonheid of Verhevenheid fpreeken. Gelyk het Gevoel van Schoonheid en Verhevenheid de eigenlyke Toetslleen is om het Schoone van het Leelyke, het Groote van het Geringe, te onderfcheiden, even zo is het Gevoel van het Belachlyke de waare Toetslleen om Belachlyke Voorwerpen te onderfcheiden van de ernftige en deftige. Men heeft, als eene zwaarigheid tegen de Stelling vart Lord shaftesbury, aangevoerd, dat een Voorwerp, hoe ernllig ook, het voorwerp van het Belachlyke kan gemaakt worden. In zekere maate is dit waarheid ; te weeten het is zo waar als dat men een iluk Gouds op deit Toetslleen kan brengen; doch vervalscht metaal zal alleen dien toets niet kunnen verdraagen. Een Misdaadiger moge lachen over iets 't geen hem onvoegelyk voorkomt in het maakzel van de Galg , of over de gedaante van den Strik aan den ilrop die een einde aan zyn leeven zal maaken; en een Omltander moge zyn best doen om de geheele Strafoefening in 't belachlyke te brengen; doch wat is het gevolg? Heeft de Misdaadiger daar door zyne Regters overtuigd dat het ongerymd is een galg en een Ilrop te gebruiken? Heeft hy zyne Galggenooten, die met hem liaan gehangen te worden, overtuigd dat hangen een fpel is? Of heeft de Omilander de andere Toekykers overgehaald om met hem dit alles te belachen ? Nog ééns ; homerus en virgilius heeft men in een boertigeu trant overgezet, die Schryvers', door eene fchryfwyze welke men Travesty, of Verkleeding, noemt, in hun zogenaamd Zondagspak geftooken, en daar door den Lach der Leezeren gaande gemaakt. Maar hebben de Characlers van homerus en virgilius daar by iets in 't minfte geleden? Heeft de Wereld, die zints lang deeze dus verhanfelde Dichtllukken bezat, opgehouden, homerus en virgilius voor de twee grootlle Dichters der Oudheid te^ groeten ? Neen. In fpyt van al het boertige , grappige, deezer Verkleedingen, Parodien, en andere poogingen van dien aart, blyven homerus en virgilius hunne eens bekomene en welgevestigde agting behouden , en zullen het blyven doen , zo lang 'er fmaak voor fraaije Letteren op de Wereld plaats heeft. Wie fpreekt thans van zoïlus, moevius en bavius! Dan, verder; men kan, wordt 'er in 't midden ge D 2 bi»gt9  Se proeve hragt, den Godsdienst en de heiligfte Verborgenheden iu een Belachlyk Jicht voorftellen, en dit Belachlyke zou gevaarlyk weezen. Dan het is zeker den Godsdienst flesteeere betoond , als men veronderftelt, dat een Lach kan omver werpen wat op Bewys gegrond is. Om niet te fpreeken van veele vrugtlooze poogingen der hedendaagiche Ongeloovigen, van de fpottende icbimpfcheuten van een voltaire , of van een hume, kunnen wy niet naalaaten te herinneren , dat de Vyanden van het Christendom, in de vroegfte Eeuwen, hunne tegenkanting met het Belachlyke aanvingen (*). De Apostelen en onmiddelyke Leerlingen van onzen Zaligmaaker Honden der Spotternye ten doei. Dit, egter, deedt hunne zaak geen nadeel; eu die Ongeloovigen van vroegeren tyde namen de toevluet tot ftrenger maatregelen om het Christendom te keer te gaan , welker ongerymdheid zints lang is aangetoond. De waarheid der zaake is, dat, in alle zodanige gevallen, het Belachlyke moge aangewend worden ; maar het zyn de gevallen niet, waar in het Belachlyke te pasie komt. Een Man , wiens gevoelens , waar voor hy uitkomt, waar zyn , beheeft voor de aanvallen van het Belachlyke niet te fchroomen; het ftort bezwykend voor de Waarheid neder. Men heeft den dood belachlyk voorgemeld, in Klugten, Dichtftukjes, dien onder veelvuldige gedaanten fnaaks ingevoerd ; maar de vrees voor den dood laat zich door dergelyke tovermiddelen niet verdryven. Men (*) Wy moeten hier onze Leezers terug wyzen tot een Stuk door ons geplaatst in het Mengelwerk onzer Nieuwe Faderl. Letieroef. Vde D. ade St. bi. 233, ten opfchrift voerende: be Christlyke Godsdienst reeds van den Aanvange der Ferkondiginge af op den Toets der Spotternye en van het Belachlyke gefield. Een fraai Vertoog, ingerigt tegen het zeggen van Lord shaftesbury: „ Ik vernam nimmer, dat de oude Heidenen, in hun ïhood oog„ merk, om den Christlyken Godsdienst, in den eerften tyd, te „ onderdrukken, zich ooit bediend hebben van Belachlyk ten „ toon ftellen. Maar hier van hou ik my verzekerd, dat „ hadt men de waarheid der' Euangelicleere, op eenige wyze, „ kunnen overweldigen, men zou veel verder gekomen wee„ zen, om dezelve te doen zwygen, wanneer men de eerfte „ Verkondigers daar van op een vermaakivker wyze ten tooneele gevoerd hadt , dan in Beerenhuiden gekleed , en in „ Pektonnen aangeitooken." Letter Concernins Enthuftasm, Scli. III. J  OVER HET BELACHLVKE, sa Men mag de proef van het Belachlyke altoos neemen , en ik wil toeftemmen dat het ten Toetsfteen verftVekke van 't geen Belachlyk is; doch niets meer. Het Belachen kan niet meer 't geen te vooren niet belachlyk was belachlyk maaken , dan een Toetzer der Metaalen dat Metaal, 't welk voorheen zuiver was, door toetzen 't zelve verlaage. Indien , in een reeks van denkbeelden, behoorende tot een Godsdienftigen Aanhang, of eene Staatkundige Party, een derzelveu niet (baande gehouden kan worden tegen de kragt van het Belachen, mogen wy ons verzekerd houden dat het onverdedigbaar is, en verworpen zal worden ; want het geen het Belachen niet kan wederftaan zal geen proef kunnen houden. In deezer voege was het, dat erasmus , door zyne Zamenfpraaken, veel toebragt om de bedriegelykheden der Paapery en der Monniken ten toon te ftellen. Dus gaf cërvantes den doodfteek aan de Dooiende Ridderfchap. Geen van beide deeze Schryveren zette de Rede aan eene zyde ; doch zy wisten dat het geen in zichzelven Belachlyk was door het Belachen best getoond kon worden zodanig te weezen. 't Is mogelyk, dat iemand van Vrygeestige beginzelen zo veel Belachlyks verfpreide over de heiliglte en aangelegenlte Waarheden, dat het zelfs voor een oogenblik den Lach verwekke by eenen die dezelve met de daad gelooft. Maar dit zal nimmer gepaard gaan met de overtuiging van het tegendeel der geloofde Waarheden; en dus moet de oogenbliklyke zegepraal, door het Belachlyk voorftellen verwekt, als rook verdwynen. Zommige Menfchen hebben zulk een rykvloeiende ader van Geestigheid, zulk een vaardig werkend gevoel van 't Belachlyke, dat zy niet fchroomen alle voorwerpen, zonder onderfcheid, daar mede aan te vallen,* doch zyn tevens dikwyls zo onkundig , dat zy niet begrypen hoe zy hun talent zeer te onpasfe gebruiken. ——. In het burgerlyk leeven gaat de elende niet zelden vergezeld van omltandigheden die laag en gemeen zyn, en gefchikt oin een Lach te verwekken by de zodanigen die 'er zich niet onmiddelyk in betrokken vinden. Om dit op het Tooneel te vermyden, gaat elende daar altoos vergezeld van pracht en grootheid ; eene Koningin fterft in haar Koninginne-gewaad , en een Held valt in de armen van den dood met al de bevalligheid van een Dans* meester. D 3 Wan-  '^4 PROEVE Wanneer wy, nogthans, bevinden, dat deeze over» maat van iets in een belachlyk licht te Hellen , welke zommige Menfchen bezitten, niets met de daad belachïyks ontdekt hebben, worden wy overtuigd dat zy eene nederlaag leeden ; eene nederlaag, die het voorwerp huns aanvals in onze gedagten hooger doet klimmen , juist om dezelfde reden als waarom wy ons verzekerd houden, dat het metaal, 't welk den toets heeft doorgeftaan, volkomen zuiver is, terwyl wy blyven twyfelen aan de zuiverheid van dat geen , 't welk die proeve niet heeft ondergaan. Schoon wy, derhalven, geen ander dan een laag denkbeeld kunnen vormen van het verfiand en het hatt eens Mans , die 'er zich op toelegt om het Belachlyke te werk te ftellen omtrent voorwerpen van een heiligen aart en eeuwig aanbelang, is 'er egter niets van die poogingen te vreezen. Waarheid is die fterkte, welke noch ftormenderhand, noch by verraad , kan worden ingenomen; zy zal noch voor geweld, noch voor hongersnood, bukken. Maar men zal zeggen, en, zo ik vrees, met al te veel gronds van reden, dat vcelen, en inzonderheid jonge Lieden , door het Belachen, Godsdienst en Deugd verlooren hebben, en hier door alleen Ongeloovigen en Zedeloozen gevvorden zyn. Hoe kan het Belachlyke dan de Toetslleen der Waarheid weezen ? Het Belachlyke is niet min en niet meer in dit geval de Toetslleen deiWaarheid dan voorheen. Geen deezer Verleiden werden door het Belachlyke als een Toetslleen van Waarheid bewerkt. Wanneer het Belachlyke ftrekt om waarheid van valschheid, het voegelyke van het onvoeglyke, en het noodige van het noodlooze, te onderfcheiden , moet het Overtuiging baaren. In het geval 't welk wy thans voor ons hebben veroorzaakt het alleen Schaamte. Het is geenzins ongemeen, dat jonge Lieden, by hunne intrede in de Wereld, door valfche Schaamte hunne goede >£eden vaarwel zeggen; en al het Belachlyke, by hun -aangewend, is misfchieu niets meer dan een luid onzinnig Gefchater, iets wyd en verre verfchillende van het waar en rechtfchaapen Belachlyke, 't welk bellaat in een voorwerp in zulk een licht te plaatzen, dat het blykt ontbloot te weezen van alle reden, van allen bewys, en dus, in zichzelve, nutloos, veragtlyk, en onvoegelyk. —— Overgegeevene Ligtmislèn bezitten zeldzaam het Talent van iets dus Belachlyk te maaken; maar zommigen hunner,  8VER. HET BELACHLYKE. 55 ner, overeenftemmende om elkander te onderfteunen in het belachen van Godsdienst en Zedelykheid, ten einde het fchand- en fchadelyk einde, de verleiding, te bereiken , zullen ongetwyfeld flaagen in het verwekken van die valfche Schaamte, die, zo ik dugt, veele anders braave Jongelingen aangezet heeft tot een losbandig leeven , met alle deszelfs vernielende gevolgen, zonder dat zy immer onderzoek deeden na de beginzelen. ,Van eenen anderen kant mag zulk een gedrag ten mintien aangemerkt worden als een misbruik, van het Belachlyke, het misbruik van een der gaven der Natuure, die, ongetwyfeld, even als alle haare andere gaven, tat goede en waardige oogmerken kan aangewend worden. Waar, by voorbeeld, ongerymde gevoelens voorgeltaan worden, ftrydig met allen gezond verltand en rede, kan men zich, met den gelukkigllen uitflag, van het Belachlyke bedienen. Het geloof in Tover- en Spokeryen, in Starrewichelaar- en Handkykerye , en wat meer van dien aart is , ftrekt ten rechtfchaapen voorwerp van het Belachlyke. Veele ongerymd- en onwelvoegelykheden der Kleeding zyn , door dit zelfde middel, verdreeven; en heeft het Belachlyke te meermaalen der Rede ten dienfte geftaan. In deeze gevallen is 't zelve zeker een Toetslleen der Waarheid. Met dit alles moet men erkennen, dat weinigen dit wapentuig wel en met befcheidenheid weeten te behandelen; en, daar het wonden toebrengt, welke ftrekken om den trots te beledigen, en de driften der lydende partye te ontfteeken, moet men 'er zich niet van bedienen, dan naa het mislukken van alle andere middelen. In geen geval zou ik willen beginnen met het Belachen; dewyl ik geen welmeenend Man ooit begeer te behandelen als een Gek, of iemand die alleen verdient uitgelachen te worden. Maar, indien by dwaasheid ziek onverzettelykheid paart, en deeze hem aanzet tot onvoorzigtige bedryven, mag de werking van het Belachlyke met voordeel beproefd worden; en is men daar mede zomtyds gelukkig gedaagd, wanneer alle andere middelen faalden. Het Belachlyke, gelvk ik reeds aanmerkte, heeft men beproefd omtrent alle Godsdienftige Begrippen; doch haten wy bezien,wat hetzelve heeft afgefchaft, en wat het ons heeft overgelaaten, en wy zullen bevinden, dat het geen Godsdienftig Begrip, 't welk door kragt van goede Bewyzen kan verdedigd worden, in wanagting gebragt heeft. Wy mogen ons gerust verzekerd houden, dat, indien D 4 ie-  5* PROEVE iemands begrippen omtrent eenig onderwerp weleeernnd zyn, indien hy dezelven niet haastig aangenomen maar met nauwkeurigheid onderzogt , heeft f hy voor 1 belachlyke niet te vreezen hëbbè. Hy mag zich fchik ken naar Lord shaftesbury's geestigheid,0 en het Belachlyke voor een Toetslleen der Waarheid houden • naardemaal hy vooraf, de Rede gebruikt hebbende! al het Belachen kragtloos zal affluiten. Is hy , aan den anderen kant, een oppervlakkig denker, heelt hy zich *eere moeite gegeeven om de gronden van zyne eevoelens te onderzoeken, dan zal het Belachen hem de nederlaag geeven, fchoon hy daar door niet overtuigd worde Hv mag uit het ftrydperk treeden gelyk een bloodaart:'maar de wapenen, welke hy had behooren te gebruiken zvh met te flegter om dat hy ze niet heeft weeten met 'voorceel te voeren. Naardemaal , nogthans , dit aandagtig onderzoek der beginzelen met zo algemeen is als het behoorde te weezen; en dewyl jonge Lieden in 't byzonder, die het meest der verleidinge ten doele flaan, misfchien geen tyd gehad hebben om hunne denkbeelden in orde te fchikken en zich tot het verdedigen derzelven toe te rusten, is' het Belachlyke voor zo verre, in verkeerde handen, een zeer gevaarlyk ding; en, zo ik vrees, menigwerf gebe. zigd tot de Afgifte einden, om de onfchuldigeu en onkundigen te verbysteren, de waggelenden te doen vallen cu door valfche fchaamte de anders braaven van een geregeld en deugdzaam leeven af te troonen. Wat zv te verantwoorden hebben, die dus de gave van het Belachlyke misbruiken, hoe verre hun misdryf zich uitftrekt of wat de maate hunner llraffe behoort te weezen, ftaat'mv met te bepaalen. 3 Dr. johnson's gevoelen over dit gefchil , fchoon met liet myne niet geheel overeenftemmende, kan even zeer, zo met meer, de opmerking verdienen; want het is *en onderwerp, 't welk zich van verfchillende zyden laat belchouwen. In zyne Leevensbefchryving van akensioe moemt hy het een metsbeduidend gefchil; hoedanig ik he' geenzins aanmerk. Hy fchryft: „ De hoofdfom van alle" „ de bewysredenen , in het lang-en heftig voor- en te„ genfpreeken van dit nietsbeduidend gefchil , kan men „ gemaklyk opmaaken. Indien het Belachlyke, als een „ 1 oetsfteen der Waarheid , omaent eenige zaak, wordt by„ gebragr, yalt.de vraag alken, of zulk eeo belachen recht- 5J maa-  OVER HET EELACÜLYKÉ. 57 i, maatig zy; en dit kan alleen uitgemaakt worden door ,, het bybrengen der Waarheid, als de toets van het Be,, lachlyke. Stelt u twee Perfoonen voor vol vreeze; de een over een weezenlyk, de ander wegens een inge„ beeld, gevaar; zy zullen beiden, voor eene wyle,even zeer blootgelteld zyn aan de onvermydelyke gevolgen van bloohartigheid, verfmaadende berisping en belach, lyke voorftelling; en de waare ftaat van beider geval „ moet bekend weezen, voor dat men konne beflisfen, ,, wiens vrees redelyk, wiens vrees belachlyk, was; wie ,, medelyden, wie uitjouwing, verdient. Beiden zyn ze, „ voor een tyd , even zeer aan Belaching blootgelteld; „ maar beiden daarom niet even Belachlyk." Wy fluiten deeze Proeve met de Bedenking eens Schryvers over den Man, wiens" Stelregel daar toe aanleiding gegeeven heeft: ,, Lord ,smaj?tesbury bezat eene lee„ vendige verb^eldingskragt; doch hy werd , gelyk dit „ meer gebeurt, 'er zelve zomtyds door bedroogen. Hy bezat een ryke ader van geestigheid en boertery; maar „ hadt 'er een al te groot denkbeeld van. Het Belach„ lyke verwekt alsdan een voorbygaanden indruk, een „ vlugtig vermaak; maar 't heeft, niet op de waarheid lleunende, geene dunrzaame uitwerking, uitgezonderd ,, op hun, die iets belachlyk maaken, en anderen, die „ nevens hun met dezelfde vooroordeelen bezwangerd zyn. Op 't eigen oogenblik, wanneer het Belachlyke „ blykt vaisch en onbefchoft te weezen , verwekt het „ verontwaardiging en veragting. Het fchitterend vernuft is niet magtig om valfche verbeeldingen van zaaken, ,, en ongerymdheden, voor fmaad en vergetelnisfe te be„ waaren. De tyd zal komen, waarin de Schriften zelfs s, van eenen voltaire onder dien last zullen moeten „ bezwyken!" vvaarneeming van eene by tusschenpoozen plaats gehad hebbende kinderziekte, Door Med.Df. "P\e Zoon van eene behoeftige Weduwe, omtrend veerJ_>/ tien jaaren oud, van een zeer fterk geitel, en, zo ais; doorgaans by gemsene Lieden plaats vind, aan veele ongemakken , vooral van nattigheid en koude, niet ongewoon, wierd, in den Winter van 1700, door de KinderD 5 ziek-  «*8 WAARNEEMING WEGENS EENE KINDERZIEKTE. ziekte, die te dier tyd vry algemeen heerschte, aangetast. Deeze Knaap, niet gewoon om in huis te blyven, zeker ook al voornamentlyk uit hoofde dat 'er niet veel, 'r. welk hem behaagen kon, te vinden was , liep met de pas uitgebotte Pokjes op ftraat, en fpeelde met zyne makkers in de fneeuw: maar dit had ten gevolge, dat de Pokjes alle na binnen floegen, en hy daardoor in eene zeer gevaarlyke Koorts met ylhoofdigheid verviel. Zyn Moeder nam daarop haar toevlugt by den Geneesheer dér Diaconie, welke eenige gepaste Geneesmiddelen en Spaanfche Vliegen voorfchreef, die ook de gelukkige uitwerking hadden , dat de Jonge , alhoewel zonder de Kinderziekte te krygen, binnen veertien dagen volkomen herftelde. Omtrend vier weeken daar na, kwamen 'er op nieuw Pokjes te voorfchyn. De Jonge, echter, nog niet genoeg door het eerfte voorval geleerd, wilde, hoe veel moeite zyne Moeder ook daar toe aanwendde, niet binnenshuis, veel min in het bed, blyven , maar liep, als voorheen, in koud en zeer guur weder, op ftraat, by zyne makkers,het welk veroorzaakte, dat alle de Pokjes, aan de linkerzyde, weder na binnen wierden gedreeven, maar die aan de rechterzyde, welke van het onderfgheide foort, en vry talryk, waren, bleeven, en verzwooren geregeld, zo dat hy weder gezond wierd. Omtrend drie maanden daar na, kwamen nu ook aan de linkerzyde op nieuw pnistjes te voorfchyn, die, binnen weinige dagen, in groote , talryke , etterdraagende, Pokjes veranderden, en geregeld afliepen. Aanmerkenswaardig is het, dat deeze Jonge, by dp twee laatfte aanvallen deezer Ziekte , geheel geene Geneesmiddelen heeft gebruikt, zich,van den morgen tot den avond, altyd in de open lucht, die te dier tyd doorgaans guur en koud was, opgehouden, en niet dan zeer liegt voedzel gekreegen, hebbende , evenwel, door zyn buitengewoon gelukkig geitel, zonder dat 'er eenig ongemak nableef, volkomen geneezen is. VREEJI-  vreemdigheden van den vogel baya. 59 vreemdigheden van den vogel baya, of indiaan» schen dirbek. Door at'har ali' khan, van Delhi. (Uit de Afiatic Refcarches.) De AJiatifche Vogel B/aya geheeten, of de Indiaanfche Dikbek, is wat grooter dan een Mosch, donkergeel van Pluimadie, geel aan kop en pooten, lïgtkleiirig op de borst, en heeft een kegelvormigen bek, zeer dik, naar evenredigheid van het lichaam. Deeze Vogel maakt haar Nest in de hoogfte boomen, met den ingang na beneden, om 't zelve tegen de Roofvogels te beveiligen. Vreemde dingen worden van deezen Vogel verhaald. Men zegt, dat de Baya zyn Nest verlicht, door middel van lichtgeevende Vliegen, welke hy in den nagt vangt, en met natte klei aan de wanden van het Nest vastmaakt. Deeze Vogel kan geleerd worden, om het een of ander kleine voorwerp, dat zyn meester hem aanwyst, op te zoeken. Het is, zo men wil, een door ooggetuigen beweezen geval , dat, indien de Eigenaar , die den Vogel afgerigt heeft, een Ring in een diepe put laat vallen, en hem daar op het teken geeft om denzelven ©p te zoeken, de Baya met eene verbaazende fnelheid na beneden vliegt, en den Ring vat eer dezelve in het water komt, en, met een blykbaar genoegen , by zyn Meester boven brengt. Een ander voorbeeld van de leerzaamheid deezes Vogels wordt door den Afi&tifchen Schryver, met veel vertrouwen, verhaald. De jonge Hindoo-Vrouwen te Banares, en op andere plaatzen, draagen dunne gouden plaatjes, Ticas geheeten, als een cieraad, even vastgemaakt tusfchen de weukbraauwen. Het gebeurt niet zelden, dat de jonge Minnaars, die zich vermaaken met Bayas op te kweeken, aan dezelve een teken geeven 't welk zy verltaan, en afzenden om deeze Ticas van de voorhoofden hunner Minnaresfen af te haaien, en die in zegepraal aan de Minnaars te brengen. Bf>  6» BERIGT VAN TWEE RECENSOOGEN. berigt van TWEE REGENBüOGEN, ten ZELFDEN tydb gezien te Alverjtoke Hants, den 9 juny 1792. Met de uitlegging van dit verschynzel. Door den Eerw. Mr. sturges. (Philofophical Tramamons of the Royal Society tf Lendon, for I7P3. P. I.) By een Onweersbui, welke viel in het Zuid-oost aan de Zeekust, terwyl de Zon heider fcheen, maar laag aan den Horizon in 't Noord-west, vertoonden zich twee Regenboogen van den eerden rang. Zy hadden geen zelfde middenpunt; maar raakten elkander aan één punt in het Zuidlyk gedeelte van den Horizon, leder deezer hadt een Regenboog van den tweeden rang,die desgelyks elkander in één punt raakten. De eerstgemelde Regenboogen waren, voor een geruimen tyd, leevendig en fterk van kleur; doch één derzelven was langer van duur en breeder dan de andere, en werd, toen de Zon bykans aan 't ondergaan was, byna een halve cirkel. De Lugt was, ten tyde van dit Verfchynzel, bedaard, en de Zee volmaakt effen. De volkomenfte en langstblyvende Regenboog werd voortgebragt door het rechtitreekfche Licht der Zonne, en de andere door het teruggekaatfte Licht van de Zee, die als een fpiegel werkte. Deeze Regenboog, voortgebragt door ftraalen voortkomende uit een punt laager dan de Zon, moest, by gevolge, hooger zyn dan de andere, veroorzaakt door rechtltreeks en onteruggekaatst Licht. En , naardemaal de Oevers zodanig gelegen waren, dat ze de ftraalen der Zonne onderfchepten in den doorgang tot de oppervlakte des waters, eer de Zon daadlyk onderging, moest de Regenboog, te wege gebragt door het wedergekaatst Licht, •er "dan de andere verdwynen. HET  het eiland dieco ramirez niet gevonden. 6i het eiland die80 ramirez door capitein john hunter, Esq. niet gevonden, volgens zyn Hisiorical Journal of the Transaflion? of Port Jackfon and Nordfolk Island; met eenige aanmerkingen daar over. (Uit liet Engelsch^ Capitein hunter werd, in Oclober MDCCLXXXVliï, met de Sirius, gezonden na de Kaap de Goede Hoop, om voorraad voor de Volkplanting in Port Jackfon te koopen. Hy zeilde ten Zuiden van Nieuw Zeeland om Kaap Hom-, en tragtte, in het overlteeken van den grooten Stillen Oceaan, zo veel mogelyk een koers te houden te midden van de koerfen van de Refolution en de Adventure, in de Jaaren MDCCLXXIII en MDCCLXXIV, om een koers meer te voegen by het groot aantal van koerfen , die thans- gedaan zyn door dien onmeetelyken Oceaan. Kaap Hom naderende , nam Capitein hunter. waar, dat, in alle de Kaarten, welke hy gezien hadt, van Terra del Fuego, een Eiland ligt, omtrent 10 of 12 mylen Zuid Zuid-West van Kaap Hom, genaamd Diego Ramirez; het beftaan van welk Eiland .nooit wederfprooken is door iemand die dat Voorgebergte rondzeilde. Hy bepaalde daarom zich zo naauw mogelyk op die parallel te houden, en, op den middag van den zes en twintiglten November, hadden zy eene goede Middaghoogte genomen , en bevonden zich juist op die parallel. Ten acht uuren voormiddag hadden de Luitenant bradley en de Capitein Waarneemingen gedaan op de Maans-afIknd van de Zon ; de uitflag van welke maar weinig mylen verfchilde, en de gemiddelde was 2900 38' Oost; zo dat zy , huns oordeels, zeer naby moesten weezen aan de plaats, waarop dit Eiland gelteld is: maar, dewyl zich niets opdeedt, zetten zy het landwaards aan, de vertooning waarvan zy menigmaal zagen, fchoon de zwaare donkere wolken , die geltadig zamenpakten, hun verhinderden om een byzonder punt te onderfcheiden. ïn den avond klaarde het een weinig op 'aan den Gezigtëinder, en zy lieten het uiterfte van Terra del Fuego Noord ten AVesten en West Noord-West op omtrent tien mylen afltands. Hierop zetten zy den koers Noord- , Oost  52 het eiland diego ramirez niet gevonden» Oost voort , en dagten veilig te mogen te Hellen , dat 'er geen Eiland gelegen is op dien afltand van Kaap Hom , als men wil, dat Diego Ramirez gezegd word te zyn. Ondanks dit berigt van Capitein hunter , gaat het zeer zeker, dat Capitein cook, geduurende een geheelen naamiddag, in de Endeavour, 't zelve gezien heeft; ge]yk blykt uit twee gefchreevene Dagverhaalen , het een van Capitein cook's eigen hand, en het ander gehouden door een Onder-Officier, wilkinson geheeten, en het was herhaalde keeren aangeweezen op dien tyd. Het blykt verder, uit de Waarneemingen, gedaan door Mr. charles green , op die Reis, en in 't licht gegeeven op last van de Heeren tot de Lengte op Zee benoemd, dat de Breedte van Diego Ramirez is 560 35' Zuid , en de Lengte 68° li? West. Het is, daarenboven, zeker, dat dit Eiland gezien wierd uit de Pandora, uitgezonden om de Muitelingen van Capitein bligh op te zoeken , en 'er zeer digt by heen zeilde , fchoon zommige Officiers van dat Schip, vreemd genoeg zeker, het namen voor de Eilanden van St. lldefonfo, welke op de Zuider-Breedte liggen van 550 51' en Wester-Lengte van 6o° 28' ten Noorden van Kaap Hom, en gevolglyk ver genoeg uit hun gezigt ten dien tyde. Wy vermeeten ons niet I de oorzaak te bepaalen waarom Capitein hunter het Eiland miszeilde. Hy zegt, dat zy op den zes en twintigften, op den middag, zich juist op die parallel bevonden; maar hy vermeldt de uitkomst hunner Waarneemingen niet. Wanneer wy, egter,de Tafel van de Hoogte, eiken dag Middags, op deeze Reis inzien, vinden wy, dat de Breedte op den zes en twintigften van November MDCCLXXXV1II was 55^ 44.' Zuid , 't welk meer is dan drie vierde van een Graad ten Noorden van Diego Ramirez. De Breedte en Lengte, ook op den vyf en twintigften, waren vry naby,. welke men aan dit Eiland toefchryft, en het komt ons hoogwaarfchynlyk voor , dat Capitein hunter al te fchielyk Noordwaards opzeilde (*). (*) De Aanmerkingen ontleenden wy uit the Monthly Review, for Oct. 1793* DE  DE GEWOONTEN EN ZEDEN DER MORLACCHI, 63 DE GEWOONTEN EN ZEDEN DER MORLACCHI, EEN VOJ.K VAN DALMATIE. A/Jorlachia , gelegen tusfchen de inlandfche Bergen vari *KX Dalmatie, ftrekt zich uit langs de Noord-Oost Kust van de Golf van Venetië, en wordt bewoond door een Volk, Morlacken, of Morlacchi, geheeten. Wat het Charaéler deezes Volks betreft, 't zelve wordt als zeer flegt opgegeeven door hunne Nabuuren aan den Zeekant. De Bewoonders der Zeekust van Dalmatie vertellen eene menigte verfchriklyke gevallen van hunne Gierigheid en Wreedheid; maar deeze alle zyn van zeer vroegen tyd, of, indien ze in laater dagen gebeurd zyn moeten ze veeleer toegefchreeven worden aan de boosheid van eenige weinige byzondere Perfoonen, dan aan de booze gelteltenisfe des Volks in 't algemeen. Schoon 'er veele dievenilukjes onder hun voorvallen , kan een Vreemdeling gerust hun land doorreizen , waar hy getrouw begeleid, en herbergzaam ontvangen, wordt. Het grootfle gevaar loopt men van de Haiduks, of Banditti, welker aantal fterk is in de bosfchen en de holen van het gebergte op de grenzen. Aldaar moet een Vreemdeling een geleide neemen van twee deezer Eerlyke Knaapen; Eerlyke Knaapen zeg ik , want zy zyn niet in ftaat om hem te verraaden, fchoon Banditti, en hun toeftand is, over 't algemeen, meer gefchikt om'medelyden dan wantrouwen te verwekken. Zy brengen hun leeven door onder de Wolven, zwervende van°de eene fteilte op de andere, blootgefteld aan de ftrengheid der Saifoenen; dikwyls kwynen zy, door gebrek aan leevensnoodwendigheden, in de afzigtigfte en eenzaamfte fpelonken. Nogthans ftooren zy zeldzaam de rust van anderen, en ftrekken altoos tot getrouwe Gidfen der Reizigeren: het meest dat zy fteelen zyn Schaapen en Osfen, om het vleesch tot voedzel, en de huiden tot fchoenen te gebruiken. Zomtyds gebeurt het, dat de Haiduken, door den uiterften nood gedreeven , by partyen na de hutten der Schaapherderen trekken, en ruwlyk om eeten vraagen, en niet misfen 't zelve onmiddelyk met geweld te neemen, indien men iets in 't minfte mart met opfchaffen. Zeldzaam, 't is waar, ontmoeten zy weigering, of wederftand; naardemaal men weet, dat hun gereedheid  4 ÖE GEWOONTEN EN ZEDEN heid tot geweld gelyk is aan het woeste leeveii 't geen zy leiden. Vier Haiduken fchroomen niet een Cara- vaaue van Vyftien of Twintig Turken aan te vallen en het gelukt doorgaans deezer verregaande minderheid dit grooter aantal te plunderen, of op de vlugt te dryven. Het meerendeel der Haiduken ziet het als een verdienstlyk werk aan, het bloed der Turken te doen ftroomen; eene wreedheid, waar toe zy gereedlyk overllaan, uit hoofde van hunne aangeboorene woestheid , aangevuurd door een verkeerd begreepen Godsdienst-yver, en de gefprekken hunner geestdryvende Priesteren. Wat de Morlacchi zelve betreft, zy zyn openhartig en opregt, en wel in zulk eene maate, dat zy, in andere landen, voor eenvoudige Slegthoofden zouden doorgaan. Uit hoofde deezer hoedanigheid, worden zy zo dikwyls bedroogen door de Italiaanen, dat de Trouw van een Italiaan en de Trouw van sen Hond by de Morlacchi fpreekwyzen zyn van een en dezelfde betekenis. De Morlacchi betoonen zich zeer herbergzaam en gastvry voor Vreemdelingen: deeze beminnelyke hoedanigheden ontdekt men by ryken en armen. De ryken disfchea een gebraaden Lam of Schaap op; de arme geeft even hartlyk wat hy heeft : deeze edelmoedigheid heeft niet alleen plaats omtrent Vreemdelingen; maar ftrekt zich over 't algemeen uit tot allen die behoeftig zyn. —— "Wanneer een Morlack zich op reis bevindt, en aan het huis eens Vriends komt om 'er zyn intrek te neemen, zal de oudfte Dochter van den huize, of een jonggetrouw, de, als 'er zodanig een is, hem ontvangen, en met een kusch verwelkomen als hy van 't paard afflygt of de deur intreedt. Doch een Vreemdeling wordt zeldzaam begunfligd met deeze vrouwlyke beleefdheden; in tegeiir deel zyn de Vrouwen, althans de jonge, fchuw, by diens aankomst, en verbergen zich.' Over het algemeen hebben de Morlacchi weinig denkbeeld van fpaarzaamheid in her huishouden, en verteeren gereed in ééne week zo veel als genoegzaam voor verfcheide maanden zou kunnen ftrekken, wanneer eene gelegenheid, om het hart vrolyk op te haaien, zich voordoet. Een Huwclyk; de Dag van den Heilig die men voor Befchermheilig des Gezins houdt ; de komst van een Bloedverwant of Vriend, of eenige andere tot vrolykheid aanleidende gebeurtenis , maakt alles op wat 'er van eeten of drinken in huis is. Nogthans vertoont die ei-  der morlacchi. *£ eigende Morlack eene verregaande fpaarzaamheid in het gebruik zyner Kleedinge; want, liever dan een nieuwe Muts te laaten natregenen, neemt hy dezelve af, en gaat, hoe zwaar het dortregene, blootshoofds. Zo handelt hy ook met zyne Schoenen , als de weg morfig is , of zy moeten zeer oud weezen. ;Niets, dan volitrekt onvermogen, belet_ den Morlack ftipt in zyne betaaling te weezen ; en, indien hy het geleende geld, ten bedemden tyde, niet konne betaalen, brengt hy een klein gefchenk aan den Schuldvorderaar, en verzoekt eenig uitltel. Hier door gebeurt het menigwerf, dat hy, van uitltel tot uitltel, telkens met een gefchenk, te verzoeken, dubbel betaalt wat hy fchuldig is, zonder daar op te denken. Vriendfchap, onder ons zo ligt aan verandering onderhevig, om de geringde oorzaaken, is bedendig onder de Morlacchi. Zy hebben de Vriendfchap zelfs tot eene foort van Godsdiendige Verbintenis gemaakt, en gaan die Verbintenis aan voor het Altaar. In het Sclavonisch Kerkboek vindt men een byzonderen Zegen over de plegtige Vereeniging van twee Vrienden , of twee Vriendinnen, in tegenwoordigheid der Gemeente. De Vrienden, dus Kerkplegtig vereenigd , worden Pobratimi, en de Vriendinnen Pofestreme, geheeten; 't welk zo veel zegt als Halve Broeders en Halve Zusters. De Vriendfchap tusfchen Perfoonen van verfchillende Sexe wordt, heden ten dage, met zo veel plegtigheids niet vastgelhoerd% fchoon zulks mogelyk, in vroegere en onfchuldiger Eeuwen, mede de gewoonte was. Uit deeze geheiligde Vriendfchapsverbintenisfen onder de Morlacchi, en andere Volken van dezelfde herkomde, fchynen de Gezwooren Broeders gefprooten; eene benaarning, bekend genoeg onder het Gemeene Volk in Italië, en in veele deelen van Europa. Het onderfcheid tusfchen deezen en de Pobratimi in Morlachia bedaat niet alleen in het mangel van de plegtige inzegening, maar in het oogmerk der vereeniging zelve. Want onder de Morlacchi is het éénig doel, wederkeerig dienstbetoon en voordeelbezorging , terwyl zulk een Broederfchap onder de Italiaanen gemeenlyk aangegaan wordt door flegte menfchen, om dus in daat te weezen tot het meer ontrusten en belchadigen der Zamenleeving. De Pligten der Pobratimi zyn, om elkander in geval van nood en gevaar by te daan, om onderling aangedaan leed te wreeken, meng. 1794. N0* 2- & e**  66 DE GEWOONTEN EN ZEDEN en dergelyke. De geestdrift gaat dikwyls zo verre, dat zy hia leeven in de waagfchaal ftellen of verliezen voor de Pobratimi, fchoon de Vriendfchaps-opofferingen deezer Lieden niet geroemd worden als die van een pylades. Indien 'er verwydering en onmin ontftaat, tusfchen twee dus verbondene Vrienden, wordt daar van, het gantfche land over , als een fchandelyk nieuws gefprooken; en heeft men 'er, in de laatfte jaaren, eenige voorbeelden van gezien, tot groot hartzeer van de oude Morlacchi, die het bederf hunner Laudgenooten aan derzelver gemeenfchap met de Italiaanen toefchryven. Wyn en fterke Drank, waarvan dit Volk meer en meer dagelyks gebruik begint te maaken , zullen 'er dezelfde ilegte uitwerkzels, als men elders ziet, doen gebooren worden. Maar, gelyk de Vriendfcbapsverbintenisfen der Morlacchi fterk en heilig zyn , zo zyn ook hunne Gefchillen doorgaans onverzoenlyk. De Vyandfchappen gaan van Vader op Zoon over, en de Moeders misten niet hunnen Kinderen den pligt van wederwraak in te fcherpen, indien hun Vader het ongeluk gehad heeft van vermoord te worden; zy vertoonen hun dikwyls het bebloede hembd en de wapenen des gefneuvelden. Zo diep is de wraak in het hart deezes Volks geworteld, dat alle de Zendelingen in de wereld niet in ftaat zouden weezen dezelve uit te rooijen. Een Morlack is natuurlyk geneigd om goed te doen aan zyne Medemenfchen, en geheel dankbaarheid voor het geringfte gunstbetoon; maar onverzoenlyk ajs hy zich gehoond of beledigd vindt. Een Morlack, die een ander van eene magtige Familie gedood heeft , is doorgaans genoodzaakt zich door de vlugt te redden, en verfcheide jaaren zich uit den weg te houden. Indien hy, geduurende dien tyd, gelukkig genoeg geweest is om de naafpeuring zyner Vervolgeren te ontkomen, en een kleine fomme gelds verzameld heeft, tragt hy vergiffenis en vrede te verwerven; en, ten einde hy omtrent de voorwaarden in Perfoon moge handelen , verzoekt en verwerft hy vrygeleide, 't geea heilig gehouden wordt, fchoon alleen mondeling beloofd. Alsdan treft hy middelaars aan. Op eenen beftemden dag komen de Bloedverwanten der beide vyandlyke Familien te zamen, en de Misdaadiger wordt binnen gebragt, kruipende op handen en voeten; de fnaphaan, het piltool of de zabel , waar mede hy den moord gepleegd heeft, hangt öai zyn hals; en, terwyl hy in deeze vernederde  DSR MCRLACCKL 6'; gefcalte blyft, doet één of meer der Bloedverwanten eet* Lolreden op den gefneuvelden, die zomtyds het vuur van wraaklust, op nieuw, ontfteekt, en den armen kruipenden boeteling in geen klein gevaar brenit. — Op zommige plaatzen is het de gewoonte, dat de beledigde Pariji den Belediger bedreigt, alle foort van wapenen" hem op de keel houdende; wanneer zy eindelyk, naa lang fmeekens, den aangeboden losprys ontvangen. Dusdanige Beyrediguigen komen in Albanië op veel gelds te ftaan; fh r? Morlacchi maaken de zaak voor eepê geringe fotn at. Overal wordt deeze verrigting bellooten met een Vreugdeteest, ten koste van den Belediger. De Morlacken, 't zy ze tot de Rcomfche of de Griekfchd Kerk behooren, hebben zeer zonderlinge denkbeelden over üen Godsdienst, en de onkunde hunner Leeraaren ver» meerdert dagelyks dat allerdeerlykst kwaad. Zy houden zich zo vast overtuigd van het weezenlvk beitaan van tovenaars, beleezers, betoveringen, nagtverfcbymngen 9 goedergemkzeggingen en kwaadfpellende tekens, als of zy er duizend voorbeelden van gezien hadden. Zy koesteren geen den rninften twyfel omtrent het beftaan van Vam* pyren, of Bloedzuigers, en fchryven daar aan, even als in Tranfyhanie, het zuigen van het bloed uit de Kinderen toe. Wanneer, de.rhalven, een Mensch fterft, dien zy vermoeden dat een Vampyre is, oïVukodlak, gelyk zv de zodanigen noemen, zal worden, ihyden zy hem in de billen, en doorfteeken zyn geheele lichaam met pennen; voorgeevende, dat hy, naa deeze kunstbewerking, mag ik dit woord gebruiken, niet rond kan zwerven, 'Er zyn zelfs voorbeelden van Morlacchi, die, zich verbeeldende dat zy mogelyk, naa hun dood, op Kinderbloed zouden belust zyn, hunne Erfgenaamen verzoeken, en zomtyds de belofte afvergen, om hun, als zy geltorven zyn, te behandelen als of zy Vampyren waren. De floutmoedigfte Haid.uk zal beevend wegvlieden voor de verfchyning van een fpookzel, geest, of kabouter» man, welke de verhitte inbeelding van dit bygeloovig en -bevooroordeeld Volk nooit mist te zien. Zy fchaamen zich niet, als zy, wegens die vervaardheid, uitgelachen worden; maar beantwoorden, in 't zaaklyke, zulks met de woorden van pindarus: ,. Vrees\ verwekt door Geesten, „ doet zelfs de Zoonen der Goden vlugten!" De Vrouwen , gelyk wy natuurlyk mogen veronderftellen, E fl a-yri  68 DE GEWOONTEN EN ZEDEN zyn hondermaal vreesagtiger en vol harsfenfchimmen dan de Mannen; en eenige deezer, door zich te meermaalen Toveresfen te hooren noemen , gelooven daadlyk dat zy Hexen zyn. Een groote tweefpalt heerscht 'er in Morlachia, gelyk doorgaans op alle plaatzen waar men die twee Kerkgemeenfchappen aantreft , tusfchen die van de Latynfche en de Griekfche Kerk, welke de Priesters, van wederzyden, niet naalaaten op te ftooken, door duizend fchandelyke historietjes van elkander te vertellen. De Kerken der Latynfche Christenen zyn arm, doch niet zeer morfig; maar die der Grieken even arm, en allerllegtst onderhouden. De Priester van een Morlackiseh Dorp zit wtl eens op den grond van het Kerkhof, en hoort de zondfetlydenis van Vrouwen, die op de knieën aan zyne zyde liggen; een vreemde houding, in de daad! maar tevens een bewys van de onfchuldige zeden deezer goede menfchen , die den dieplten eerbied koesteren voor hunne Geestlyke Leidslieden, en geheel van hun afhangen: zy maaken, van hunne zyde, dikwyls gebruik van een tugt, die eer Krygstugt dan Kerktugt gelykt, daar zy den knuppel bezigen om de overtreeders te recht te brengen. Hier heeft dus een groot misbruik plaats, als mede in de openbaare Boetedoening, welke zy het Volk opleggen, en waarin zy voorgeeven de wyze der oude Kerk te \olgen. Daarenboven trekt de Morlackifche Geestlykheid, zich bedienende van de droeve ligtgeloovigheid deezer onno- \ zele Bergbewoonderen, ongeoorlofde voordeden , door het n verkoopen van zekere bygeloovige Pergamente Rolletjes, 1 en andere fchandelyke Koopwaaren van dien aart. Zy I fchryven, naar het hun in den zin komt, op diessPerga- | mente Rolletjes, Zapiz geheeten, heilige Naamen , met | welken niet gebeuzeld mag worden, en voegen 'er zom- \\ tyds andere by, die 'er zeer liegt nevens pasfen. De laagten, aan deeze Zapiz toegefchreeven, zyn bykans van dezelfde natuur als die de Brofiliaanen toekennen aan hunne vreemd gefneeden Steenen. De Morlacchi zyn gewoon dezelve in hunne mutzen te draagen, om Kwaaien te geneezen, of voor te komen; zy binden ze ook, te dier zelfde oorzaake, aan de hoornen hunner Osfen. De Vervaardigers van deeze bedrogmiddelen Hellen alles te werk om deezen voordeeligen handel aan den gang te hou-  ser. morlacchi. £9 houden, in weerwil van de ongerymdheid, en ondanks de veelvuldige proeven, die de nutloosheid oogfchynlyk aan den dag leggen. Zo wel zelfs zyn zy hier in gellaagd, dat niet alleen de Morlacchi, maar ook de Turken, die op de grenzen woonen, zich ruim en ryklyk voorzien met deeze Zapiz van Christen-Priesters, 'c welk hun Inkomen niet weinig vermeerdert, en agting byzet aan deeze Koopwaare. Desgelyks hebben de Morlacchi niet weinig eerbieds, en veelen van het onkundige Volk in Italië heeft het niet minder, voor zekere Koperen en Zilveren Penningen van het Laage Ryk , of voor zekere gelyktydige Geldftukjes uit Venetië, welke by hun doorgaan voor Medailles van St. helena. Deeze denken zy geneezen de Vallende Ziekte, en dergelyke Ongelteldheden. Evenzeer betoonen zy zich gefteld op eene Hungaarfehe Munt, Petizza geheeten , die op de rugzyde de Maagd maria en het Kind jesus heeft. Een deezer Geldltukjes is voor den Morlack een alleraangenaamst gefchenk. Niet alleen houden de Turken, die op de grenzen woonen, de gemelde Zapiz in een bygeloovigen eerbied; maar brengen menigmaalen Gefchenken aan de Christen-Priesters , en laaten Misfen leezen voor het Beeld van de Maagd maria ; eene handelwyze, rechtdraads ftrydig met de Voorfchriften van den Coran. Nogthans, wanneer zy, volgens de gewoone wyze in dat Land, in den naam van jesus begroet worden, geeven zy geen antwoord. Hierom is hét , dat de Morlacchi, of andere Reizigers, op de grenzen , Turken ontmoetende, niet zeggen, Huaglian issis! dat is, jesus zy gepreezen ! maar, Huaglian jjogI dat wil zeggen, god zy gepreezen! (Het Vervolg en Slot hier na.) E 3 aan-  fa EEN ZESWEEKS VER.BLYE AANMERKINGEN , GEDUURENDE EEN ZESWEEKS VERBLYF IN ÜXFORÜSHIRE EN GLOUCESTERSHIRE , ÏN DEN JAARE MDCCXCII GEMAAKT. ƒ» een reeks van Brieven aan een Vriend. Oxford, 16 Aug. 1792. MYN HEER! Toen wy van elkander fcheidden was uw verzoek om den loop van myn Reisje te verneemen. Gy wenschte dat ik een Dagverhaal zou opftellen, en elk klein avontuur, 't welk wy bejegende, opfchryven als het my nog versch in 't geheugen lag ; en gy hadt de Nederigheid om te begeeren dat ik dit alles aan uw oordeel zou onderwerpen. Wat zult gy dan denken indien ik verklaar dat ik geen fterke wederftreeving voel om dit aiies te doen ? Want, indien rnyne Brieven, ('t welk geen vreemd verlchynzel zou weezen in deeze veel uitgeevcnde ,Eeuw,j voor een hooger Regtbank ,' een Regtbank op welke uwe genegenheid en vooringenomenheid my waards geen invloed altoos heeft, verfcheenen , ik kan niet verliezen 'c welk ik nooit bezat. Ik wil zeggen , ik kan de verkreegen Letterroem eens Schryvers niet verliezen. .Myn Naam is geen waarborg voor de voldoening van Weetgierigheid. Het geheim zal blyven berusten ,' maar allo de teleurstelling zal gevoeld worden by uzelven'. Londen verliet ik op den 14 deezer Maand, en ik vertrok na Oxfsrd. Van de twee wegen, over Heniey en over Uxbridge, verkoos ik den laatften , niet ais die, ïiaar het denkbeeld der Reizigersn, de beste is, maar ais waarfchynlyk meest gefchikt om my door de nieuwigheid te behaagen. Ik had dien weg nooit gereisd. Is dezelve de aangeuaamfte niet in alle opzigten , men is rasfer op het land, men fchudt fchielyker het Hof van een alles over 't hoofd gewasfen Hoofdftad af. De Voorlieden zyn 'hier korter, eu binnen een half uur , naa dat men den Draaiboom door is, ademt men eene zuivere lugtin, nog niet befmet dr.or de dikke dampen van Steenbakke- ryen, Een ander voordeel , en by my geen gering, Èeft^t hier in„ dat het gezigt van den weg niet onder- fchept  ÏN 0XF0RJ3SHIRE , ENZ. n fchept wordt door Nieuwe Huizen. Eene fpreekwyze , die, ter oorzaake der nieuwe wyze van bouwen, onlangs aangenomen, betekent, „ een hoop van gebakken itee» „ nen en kalk; aan het oog vertoonende eene fchennis: „ van alle regelen van Evenredigheid, en van alle wet- ten der Bouwkunde." Maar ééne vertroosting mogen wy altoos onszelve^ geeven by al den wanfmaak door deeze Nieuwe Huizen veroorzaakt, de gedagte naamlyk, dat de Bouwkunde der tegenwoordige Eeuwe waarfchynlyk geen voo: werp van belachen en belpotten der volgende tyden zal opleveren. De Menfchen zullen welhaast beter leeren bouwen, als de ondervinding hun bnderrigt, dat duurzaamer werk meer met hun b&lang overeenkomt de tegenwoordig gebouwde Huizen zyn niet gebouwd voor de Naakomelingfchap. Het Queen's Lying- in Hospital voorby gaande, zag ik, *t is waar, eenige Nieuwe Gebouwen; doch van een hegter maakzel dan die men aan de Noord- en Zuidzyde van Londen aintreft. Onder dezelve zyn gewis Schooien voor jonge Juffrouwen en jonge Heeren. In alle Nieuw aangelegde Straaten, gelyk men ze heet, in de nabuurfchap van de Stad, zyn drie Huizen, die zelden misfen het middelpunt en de einden uit te maaken; een Herberg, een Commenyswinkel, en een Kostfchool. De Opvoeding is een handel geworden , en ongetwyfeld beginnen veelen , die hun kost op deeze wyze zoeken te witinen 9 met een zeer kleinen voorraad van de noodige vereischten , verzekerd dat onkunde en zedige vrymoedigheid, in de meeste gevalle», bekwaamheid noodloos maaken. Denk niet dat ik te ftreng oordeel. 'Er doet zich een ftraal van hoope op, Gy weet dat eenige Koophandelaars, die met een Stalletje en een Kruiwagen begonnen, nu in heerlyke en welvoorziene Winkels zitten; en wie weet of deeze Schoolmeesters en Schoolmatresfen, wier begin even onaanzienlyk is , misfchien niet, door gewoonte van anderen te onderwyzen, zelve tot eenige kennis zingen geraaken? By Kenjington Gravel-pits , (dat veld van Eere voor de Heeren wier agting beltuurd wordt door de beweeging van een Snaphaan,) liaan eenige Huizen, gebouwd in een fmaak die voortyds vry algemeen fchynt geweest te zyn ; de fteenen zyn donker rood; de venflers zyn zeer. lang en fmal; de vertrekken ruim, en zy hebben iets van een lompe grootheid. De Kostfchool te NotE 4 ting-*  F2 EEN ZESWEEKS VERBLYF tingham aan de flinker en des Prinfen Krygsleerfchool aan.de rechter hand zyn in geenen deele onaangenaame voorwerpen; de ligging van de eerfle en de gefchiktheden van de laatfte trefFen in de daad het oog. Het zyn, 't is waar, flegts kleinigheden ; nogthans trekken deeze, als men eerst de Stad verlaat, de aandagt. Hoe anenig een Weetniet fmaakt het genoegen van de hooge Bergtoppen in Wekh, en de icbilderagtige grootschheid der Noordfche Meiren tusfchen Londen en Hampjleadl Van Shcphirds - bush begint het Land zich volkomener op te doen. AEton heeft verfcheide welgebouwde en vermaaklyk gelegene huizen. De Bronnen naby deeze Plaats, weleer beroemd van wegen derzelver geneeskragtige hoedanigheden , worden tegenwoordig fchaars bezogt. He: uitwerkzel deezer Wateren is geen ander dan dat dezelve ontlasting bezorgen, en, indien zy het niet fpoedig doen, zou ik denken dat de hoeveelheid van water , welke men moet inneemen , alle de goede uitwerkzels verhindert. Men fprak hier van een Boomgaard, 'sDuivels Soomgaard geheeten ; maar, dewyl ik niet in ftaat was zyn eigendom naa te gaan, hield ik my niet op om onderzoek te doen op die helfche Vrugt. Men gelooft dat de Duivel veele wonderlyke dingen uitvoert, welke het Ongeloof des tegenwoordigen tyds gaarne in het vergeetboek zou ftellen. In eenige afgelegene oorden des Lands heeft hy egter de eer van een magtig werker te zyn ; en twyfel ik niet of ik zal 'er op myn Reisje ontmoetingen van aantreffen. Hanwell, welk ik nu bereikte, verfchaft weinig opmerkenswaardigs. Men vindt 'er eenige fraaije huizen, ter verlustiging gebouwd. Sion HUI, ter flinker hand gelegen, vertoont zich voordeeliger. Hayes is een nog vermaaklyker Dorp; veele huizen in 't zelve mogen pragtig heeren ; veele indien niet alle de Boerenwooningen zyn onlangs herbouwd. Dit is altoos een gunftig verfchynzel. Zou het niet zeer te wenfchen weezen, dat wy in ftaat waren om te bewyzen, dat de fterk toegenomene grootte van Londen moet toegefchreeven worden aan de eigene aanwasfende bevolking, en den toevloed van Vreemdelingen , en niet aan de ontvolking van de rondsom Jiggende Dorpen ? Het fluk uit een ander oogpunt befchöuwende , mag men misfchien zeggen, dat veele der Dorpen naby Londen toegenomen zyn door de overtolligheden van die Hoofdftad. Dit is zeker het geval ten Zui-  IN OXFORDSHIRE , ENK. 73 Zuiden en ten Noorden. Londen is vereenigd aan Camlerwell, Kennington en Brentford, en de vereeniging van die Stad met Hampftead is bykans voltrokken. De Kerk te Hayes is bezienswaardig; het gedeelte waar het Altaar ftaat, inzonderheid, is heerlyk vercierd. Op het Kerkhof zyn, om de onkosten van Steenen Gedenktekens uit te winnen, veele Houten Paaien met Opfchriften. Dit geloof ik treft men niet veel aan. Op het Kerkhof van Hillingdon, omtrent twee mylen verder, is een opmerkenswaardige Taxis-Boom; men brengt de Kerklyke Registers by, om aan te toonen, dat dezelve twee honderd jaaren oud is. De gewoonte, om die foort van Boomen op de Kerkhoven te planten, is zeker veel ouder. Van Hillingdon kwam ik te Uxbridge, een net en zindelyk Dorp, omtrent eene myl lang. Schryvers van het begin deezer Ëeuwe gewaagen van de Herbergen, uit hoofde van derzelver menigte, en het goed onthaal 't welk men 'er ontvangt ; ten opzigte van deeze laatstgemelde byzonderheid mogen zy nog met lof gedagt worden, fchoon het getal niet groot is. De Kerk draagt veele merktekens van oudheid. Dezelve werd gebouwd ten tyde van den zwakken en ongelukkigen Koning henbrik den VI; de herftellingen zyn veelvuldig geweest. Uxbridge wordt befpoeld door de Rivier Coln, welke Itroomt door een gedeelte van Hertfordshire en Middlefex, en by Staines zich in de Theems ontlast. De meeste Dorpen meenen te mogen fpreeken van eenige gewigtige gebeurtenis , in ouden tyd daar voorgevallen, welke die plaatzen tot eere kunnen ftrekken. Een Vriend, by wien ik ontbeet, herinnerde my, dat de Gelastigden van Koning carel den I , en die van het Parlement , hier een lange Onderhandeling hielden, in den Jaare 1644; doch hy ftondt bedremmeld toen ik hem vroeg , tot wat oogmerk ? Het land omftreeks Uxbridge heeft veele fchoone aftuiningen ,• doch men mist 'er allen vergezigt. Iemand die fmaak vindt om hier te ryden is een belangloos Man, zou onze Vriend W*** zeggen; want hy kan 'er niets zien. Alles komt digt aan t ooge; van het land ontwaart men niets. De nabuurfchap van Uxbridge is misvormd door veele oude en jammerlyke Hutten, niet gelyk die ten voorbedde van de Griekfche Bouworde ftrekten ; maar gelyk die ten verwyt van de hedendaagfche E 5 Land-  74 een zesweeks verblvi? Laudheeren ftrekken. Het is te bejammeren , dat wan» neer de geest opgeruimd is door het bezien van een ryken en welbebouwden grond, wy niet mogen vergeeten den onbeloonden arbeid van den Landman, tot welken met veel waarheids, en zeer eigenaartig, mag gezegd worden: Sic vos non vobis, &C Een heuvel opgaande, naderden wy Buljtrode, het vermaaklyk Landgoed des Hertogs van portland ; myne befchryving daar van zou en kort en overtollig weezenwat kan men van eene zo welbekende plaats zeggen? Van de Gelchiedenis herinner ik my alleen, als iets treffend aflteekende by het Charaéter van den tegenwoordigen Eigenaar, dat het, ten eaiigen tyde, bewoond wierd door den Regter jefferies; een Man, wiens naam e»n gepasten Scheldnaam werd, om elk fnood Regter, die naa hem kwam, aan ie duiden. Op deezen weg hebben wy meer dan op eeruVen weg van Londen de naalaatigheid ontdekt der Gelastigden, om te verzorgen dat 'er kesbaare Myliteenen zyn. Deeze en de Wegwyzers zyn even onbruikbaar, dan voor den Oudheidkundigen, die verkiezen mogt zich te verlustigen in het ontvouwen van derzelver geheimzinnige betekenis. De kosten van nieuwe Myliteenen en Wegwyzers zou een beuzeling bedraagen; en wie reist ondervindt dst de voordeelen daar van groot zyn. Van alle verzuimen moeten die, welke uit domme verwaarloozing fpruiten voor de onverdraagïyklte gehouden worden. De grootheid van zwaare huidernislen moge zomtyds onoverkoBjelyk weezen, en, ten allen tyde, eene verfchooning opleveren ; doch waarom zal men dat gemak en die voeglykheid over 't hoofd zien, welke bezorgd kunnen worden door weinig arbeids , en voor eene kleine geldfomme ? Myliteenen zyn kleinigheden; maar kleine dingen zyn groot, gelyk iemand wel zegt , voor kleine Mannen! Het gezigt des Lands is, naa dat men Buljtrode voorby is, meer open en ruimer, en (trekt om de fchoonheden van het Park op het voordedigst te vertoonen. Beaconsfield heeft niets merkwaardigs in het voorkomen. Men kan, egter, niet naalaaten te denken , dat daar omftreeks de verblyfplaats is van een Heer , wiens vernuft altoos hoogagting inboezemde; maar wiens Character vol is van onbeitaanbaarheden, op welke zyne Vyanden vat hebben , als zy in redenkaveling te kort fchie-  IN OXFORDSHIRE , ENZ. f$ 'fchieten, en die zyne Vrienden, zonder vrugt, tragten te regtvaardigen. Ik weec niet hoe ik de waarde van dien zonderlingen Man recht zal fchatten. Gy en ik hebben hem honaerdmaalen gepreezen en gelaakt , zonder het ooit eens te worden. Als een Heer op zichzelven aangemerkt , is hy geregtigd tot algemeene hoogagting. Zo iierk heeft hy de verknogtheid zyner Vrienden aan hem gemaakt, dat van hem gezegd mag worden, 't geen men van zeer weinige menfchen zeggen kan , dat geen zyner Vriendfchapsverbintenislèn verbrooken zyn dan door ' hemzelven. Maar in een Beampt Leeven heeft hy te dikmaals zich laaten vervoeren door de warmte zyner aandoeningen, en, zich fchikkende naar de omftandighedea der tyden , heeft hy vergeeten, dat zyne bekwaamheden en welipreekenheid hem gegeeven waren om die tyden beter te maaken. Het gebeurt te meermaalen , dat, wanneer de Verbeeldingskragt door het Vernuft in beweeging gebragt is , en dezelve niet beftuurd wordt door Oordeel , Mannen van de grootfte bekwaamheden da zaak, welke zy meenden te onderfchraagen , verzwakten. Onzer beider Vriend, Dr.***, verzekert, dat B*** zunder vast Strtzel begon. Dit moge waar zyn; maar ik denk veeleer dat hy begon met Party te trekken, dat begiuzel van verltandelyk Despotismus. . Zodanig waren de bedenkingen , welke my invielen, Gregories voorby rydende. Indien ze u niet aanftaan , gy moogt ze op uw gemak verbeteren. Ik nam een vlugtig gezigt van High Wycombi, terwyl ik vroeg myn middagmaal liet gereed miaken. Deeze Plaats is zeer gezond, gelegen tusfchen twee hoog opgaande gronden, bedekt met houtgewassen is, zo ik geloof, van eene vry groote oudheid. Dezelve mag voor de tweede, zo niet voor de eerüe, Stad in rang in Buckinghamshire gerekend worden. De laaglla Clasfe van Inwoonders , die Ciasfe welke men in alle Steden Armen noemt, en het in de meeste liegt hebben , wordt hier met nut gebezigd in de Manufacluur van geweeven Kanten, welke men 'er tot een hoogen trap van volkomenheid gebragt heeft. Eenige van de duurlte foorten zyn zeer fraai; en deeze Manufaetuur, over 't geheel, is een Artykel 't welk het land groot voordeel geefr. Behalven de eerfte Manufaéturiers, en de lieden door hun te werk gefield, wint een groot getal van vlytige Armen, die de kost winnen door in de nabuurige Landïïreeken dee-  ?6 MN ZESWEEKS VERBLYF deeze Waar te koop te veilen, welke zy Koopmansnrys mkoopen , en dus met voordeel kunnen vertieren. Aan zulke kleine beginzelen, verhaalde men my, waren verfcheide aanzienlyke Winkeliers in Aylesbwy hun tegenwoordigen bloeienden ftand verfchuldigd , waarop zy roemden. ' High Wycombe is volkryk, en wel gebouwd; men telt 'er tusfchen de drie en vier honderd Huizen. Geen Stad in Buckinghamshire bevatte vier honderd Huizen die de Belasting op Huizen en Venflers , in 't Jaar ï^i gelegd , moesten betaalen, wanneer de waardeering voor het Huis der Gemeente kwam. Het zelfde mag gezegd worden van de Landfchappen Cornwall, Huntingdon Rutland en Westmoreland. De Rivieren Loddon en mek verfchaffen overvloed van water voor de Koorn- en Papier - Moolens. Te deezer plaatze , zo wel als in de nabuurfchap, is een vertoon van werkzaamheid, en een heen en weder gaande beweeging, die zich met genoegen laat aanfehouwen. De Armen die buiten ftaat zyn te werkerf worden voorzien in wel ingerigte Armenhuizen ; een of twee zyn 'er van een hedendaagfehen bouwtrant. De Koornmarkt wordt voor de grootite gehouden in dit gedeelte des Koningryks , en geeft, door een verbaazend aantal Koopers en Verkoopers te lokken , eene groote woelig, heid aan deeze Plaats. Van dit alles levert West Wycombe, omtrent eene myl verder gelegen, een droevig tegenbeeld op. De Huizen zyn klein, en bewoond door de geringde foort van Kantweevers. Het Huis en de Plaats van wylen Lord le despenser liggen aan den flinker hand. De Tuin is met veel fmaaks aangelegd; maar fchynt, in den laatften tyd , verwaarloosd. Een gedeelte bragt ons voor den geest het Schriftuurlyk, maar ongevallig, denkbeeld van den Tuin des Luiaards, door salgmo zo treffend befchreeven. De Kerk van West Wycombe werd gebouwd en vercierd alleen op kosten van Lord le despenser. Dezelve is van Steen, ftaat op een zeer verheevene hoogte, waar de oude Kerk ftondt. De Vloer is Mofaïc, het Verwelfzei geftucadoord, vercierd met zinnebeelden. Daar zyn geen afgeflooten Banken • maar Zittingen , bedekt met groen laaken, en kusfeus met ftroo, om op te knielen. De opfchik is ryk, byzonder de Doopfont, de Kom met het dekzel is van louter Goud. De  IN OXFORD SHIRE, ENZ. 77 De rydweg van hier na Stoken - clmrch, Oxftrdshire, is vol aangenaame verfcheidenheid van weiland en houtgewas. Omtrent eene myl verder dan Stoken-church, doet zich een heerlyk vergezigt op; een groote en uitgeftrekte Valei, ryklyk overdekt met de uitgeleczenfte gaaven der Natuure; de voorwerpen bieden eene aangenaame verfcheidenheid aan, en, den voorgrond, welke al te geregeld is, uitgenomen, is het geheel een allerfchilderagtigst Landfchap. Maar dit is omtrent het éénige van deeze foort op deezen weg. Aan de rechter zyde van de Valei doet zich een fchoon Huis op, toebehoorende aan den Generaal calliot. De weg wordt daarop naauw; maar de rykheid van de omtuiningen verbaast. Tetsworth, waar door ik vervolgens trok, is een klein Dorp; eenige van de Hutten zyn nieuw, een beloovend teken van opwakkerend vlytbetoon. Omtrent twee mylen verder, zag ik, op eene Meente, een voorwerp, dat geen groote eer doet aan het Strafwetboek van een befchaafde Eeuw, en, zo ik hoop, eene Eeuw van Gezond Verftand; een Dief, hangende in ketenen, en half opgeëeten. Van welk nut deeze Straffe kan weezen , ben ik verlegen te berekenen. Bedoelt men 'er mede de Doodllraf te verzwaaren, door den geftraften de verfchriklykheden van een voortduurende fchaude in te boezemen, dan zal het oogmerk alleen beantwoord worden naar maate van de gevoeligheid zyns harten voor fchande. Bedoelt men 'er mede anderen af te fchrikken , als door iets ergers dan de dood, dan kan het zelden eenige uitwerking baaren; want die Doodllraf wordt te onbepaald aangedaan j zomtyds aan Moordenaars, zomtyds aan Hoogewegroovers van een byzonderen aart; en 'er is geene zekerheid, dat dezelve wordt uitgevoerd in eenig bepaald geval. Bedoelt men 'er mede eene waarfchuwing aan anderen te geeven, waar zal men deeze Toonbeelden ophangen? Deeze weg is eenzaam, en wordt zelden bereisd door de zodanigen, die voordeel kunnen doen met dit gezigt; het voorwerp zelve is te aanftootelyk , en men kan 'er geen oogenblik op ftaaroogen. Daarenboven, indien wy op onze Befchaafdheid ftofien, indien wy op onze Zagtaartigheid roemen, en de Gemaatigdheid onzer Strafwetten verheffen, dat wy dan geene denkbeelden herroepen gefchikt voor barbaarfcher Eeuwen. —— In één opzigt, nogthans, moet ik bekennen, dat het Voorwerp, 't welk ik  fjQ EEN ZESWEEKS VERBLYF IN OXFORDSHIRE , EN2, ik hier •ontmoette, op een zeer verkieslyke plaats, misfchien by toeval,gehangen is. Het hangt, naanüyk,recht tegen over een gemeene Kroeg, en kan de bezoekers van dezelve het nuttig denkbeeld inboezemen van het ver.band tusfchen een flegt leeven en een fchandlyken dood Maar deeze eigenfte Leer kan, met dit alles , in eenê min fchnklyke gedaante gepredikt worden. Om de Menfchen van Misdryven af te houden, wilde ik eiken we* 3J1£V£ T V*6 doen -uitloopen, noch, uit hoofde van de ftral, den bopsdocnder opgelegd, hindernis baarcu aan de geenen die weldoen. By Whatdyt of Wheaily-bridge, trokken wy de Rivier over. Dit Dorp is arm; cte Huizen zyn zeer gering. Een Park en eenige Lustplaatzen ter rechter en ilinker zyde verichalfen eene groote verfcheidenheid van Landfchapfchildery_ vol fmaak. De rydweg ;van hier tot Shotoverhill is verveelend, en men heeft geen vergezigt op Oxford. Die Stad komt eensklaps voor het gezigt; doch doet zich, van hier te zien, niet gunftig op. °Van Shotover-heatk is het beste gezigt; dan heeft men de geheele Stad in t ooge, en de fchoonheid heeft geen wedergade. Men heeft het egter noodig gevonden, den weg langs den kant van Shotoverhill te laaten loopen; deeze bragt my tot den oudften en eerbiedenswaardiglten Zetel der Geleerdheid in de geheele Wereld. Ik wilde myn intrek genomen hebben in Crofs Inn; doch werd hier in voorgekomen door de gastvryheid van onzen waardigen Vriend van AU Souls, die 'er op ftondt dat ik by hem zou huisvesten zo lang ik verkoos in Oxford te blyven. Wanneer gy U herinnert bet oog. merk myner Reize na die Stad, zal het U niet verwonderen , dat ik deeze uitnoodiging cnwederitandeJyk vondt. Ik blyf, &c. (De Tweede Brief by eene volgende gelegenlieid.') OVER  ovèr HET CÊLTiSCH taal - EIGÈNi ftk over het celtisch taal-eigen; Aan de Wel Ed. Heeren Schryvers der Algemeene Va* derlandfche Letteroefeningen. MYNE HEEREN! TT et nevensgaande las ik met zo veel gencegen, in een X~Jl Franscli Maandwerk, (VEfprit des Journaux, Novi i?93 5) dat my de lust bekroop , om net, hoewel op eernen vryen trant, met uitlaating van het geen my toefcheen overtollig te zyn, voor my zeiven te vertaaien; zedert dagt ik , dat het niet ongepast goude zyn voor Uw Maandwerk» Ik neem de vryheid het Uw Ed., zo als 't is, toe ta zenden, 01», zo gy 't der moeite waardig vind, hetzelve te plaatzen. Ik heb 'er alleen by te voegen, dat het een gedeelte van een Uittrekzel is uit VAveugle de la Montagne. Ik ben, enz. Twee groote Huisgezinnen, Stamvaders van twee groote Volkeren, de vlakten van den Sennaar verlaatftnde,verdeel» den zich op de Aarde, die zy met hunne Nakomelingen vervulden. Deezen waren de Celto-Scyten en de Sarmaten. De Oudlten, (de Alten, Chalten, Galaten, Gallen,) de Celten, wendden zich naar den Caucafus, en, geftadig zich links-af keerende, bevolkten zy Europa, en een gedeelte van 'net Noorden van Afië, van de Zabacfche Zee, (Palus Meiotis,) tot aan de Pyreneën en de Colommen van Hercules. Van daar is 't , dat men hen Celt-Iberi ^ of Opper-Celten, genoemd heeft; tot dat men de geenen, die aan deeze zyde der Alpen woonden, blootelyk Celten, Galten, Gallen, Wallen (*), of Calen (f), genoemd beeft, Dee- (*) De Inwoonders van Walles, of 't Oude Balgiura van Engeland. (t) De Bewooners van Irland, oflberland, (Over-boveu» laad,) voornaamlyk die aaa den Zeekant,of de Duiuen, woonden ;  SC OVER HET CELTISCH TAAL-EIGEN. Deeze Bevolkingen vermenigvuldigd en gefplitst zynde,' als tot in het oneindige, kwamen 'er ook onder-verdeelingen van hunne Naamen ten voorfchyn; en 't zyn deeze benaamingen, die, of by geval, of uit onderfcheidende Gharactertrekken, ontltaande, (waar over ieder naar welgevallen denken kan,) 't zyn deeze benaamingen, waar aan de Volks - onderfcheidingen in Scythen, in Cymbren, in Osquen, (Usquen,) Theosquen, (Theusquen,) Thusquen, Toscanen, Theothisquen, Teutonen, Gothen, Germanen, Franfchen, Bourgondiërs, enz. haaren oorfprong verfchuldigd zyn: alle Volken, welker afkomst, zelfs tot op hunne naamen toe, voor het grootfte gedeelte, met elkander volkomen gelyk liaan. -—— Zy verfchillen alleen in uitwendige omftandigheden , maar zy blyven het zelfde Volk, oude Broeders der Sclavoniers, of Sarmaten. De laatllen hadden, voornaamlyk, het Oosten ten deel, dat is, Melïe, Perfie en Egypte, terwyl de eerllen zich in Europa vestigden. Indien 'er dan eenige overblyfzelen der Taaie van dit Volk gevonden worden , verdient dit zeker onze aandacht; en indien die nog in het Taaleigen der Noordfche Volken, welke de opvolgende Eeuwen niet hebben kunnen uitwisfchen, en tot ons gekomen zyn, gevonden worden , kan men , door middel derzelven, ontdekken den oorfprong en de naamen van byna alle de andere Volken, en het grootst gedeelte van hunne oude gebruiken, hunne Godsdienftige [begrippen, en Eerdienst. Het mag derhalven byna ongelooflyk fchynen, dat de Taal der Celten zeer veel overeenkomst moet gehad hebben met het Oude Egyptifche of Cophtifche , en dat men derhal ven hierop nog moet letten : niets ondertusfchen is zekerer. ■ Daar word nog heden ten dage eene verbaazende overeenkomst gevonden tusfchen verfcheidene woorden deezer beide Taaien en de waarheden daar door tvoorge- fteld. Men neeme ten voorbeeld, (het geen liet Oudfte, en meest geëerbiedigde, onder de Menfchen is,) de Naamen, waar mede de Celten en Egyptenaars God, den Schepper der Natuur , de Natuur zelve, benoemd hebben. Deezen zyn : Thot, Thaot, Theut, Theut - ata, of Theut-ates, Godt, Hermes-, Ofiris, of Ori/is, Ifis. By den; van daar de naamen Caledon , Caledonia, Duioen vaa Calen, van Galen, of Gallen.  OVER HET CELTISCH TAAL-EIGEN. $i By de Egyptenaaren was de naam des Opperweézens Thot; en de Celt en Germaan aanbad Theut, Theutnta (*); of, 't geen op 't zelfde uitkomt , ("want het onderfcheid beftaat alleen in de verkorting van het Artikel, of de fterkere of zagtere Aspiratie,) zy aanbaden Godt, Guoda, Woda; allen naamen, die dezelfde zaak, den God van 't Heelal, betekenen (f). Van Thot, Theot, hebben de Grieken en Latynen gemaakt Theos en Deus, byna zonder eenige verandering; en, *t geen alleropmerkenswaardigst is, het Wortelwoord Oi is geheel Celtisch, (want The is niets anders dan een Artikel, 't geen nog plaats heeft in de Teutonifche en Anglo-Saxiiche Spraake; G, Gu, is alleen een zoort van Aspiratie, of Keelgeluid, waar van zich de Zuidelyke Volken veel bedienen). Ot betekent in 't Celtisch Goed ; dat, het welk geluk aanbrengt, goeden voorfposd verleent (j). 't Zelve is overgebleeven by de Usquen,de Aborigenes en Latynen. Men vind het in hun optimus, of ottimus, de fuperlatif van bonus; gelykerwys Th-ot, The-ot, niets anders is dan de Goede, de Goede by uitjteekenheid, de vrymagtige Uitdeeler van het geluk. En welk een Naam was gel'chikter voor het Hoogst:Weezen? Kon de eerfte Wereld haaren Schepper door eenen anderen naam aanduiden, dan door (*) Atta betekent Fader. Zou daar mede ons Nederduitseh Kinderlyk Taat niet eenige overeenkomst hebben ? (f) Got, Godt, Woda, of Wodan, zyn het zelfde als Ot, en letterlyk als Goet, Guth , Good, die by de Brabanders, Vlamingen, Hollanders, Duitfchers en Engelfchen, Bonum,Aga>thon, betekenen; het zelfde als het woord Ot. (|) Men zegt nog heden, in Braband en Holland, het zal met otten, (hotten); dat is, het zal niet gelukken: en hec woor:rgi-?g, Huizen, of een %erzar,icli:;g van Huizen, aantrof»  OVER HET CELTISCH TAAL-EIGEN. 83 is (*) De vertaaling der woorden Hermer, of Hermes, door de Latynen, brengt dit betoog genoegzaam tot zekerheid. Door eene enkele verzetting der Svllaben en met bewaaring van het Celtifche Mer, ('t welk de La' tynen van het einde des woords tot deszelfs begin hebben overgebragt ) hebben zy hunnen MERcurius gemaakt; het Gneklche Kunos behoudende, in ftede van het Teu- tonifche Her, of het Latynfche Herus, Dominus. Het zelfde zal men ontmoeten by Ofiris. Dit woord waarover zo veel getwist is, zal zich met even zo veel gemaklykheid laaten verklaaren, door de verzetting van één Letter. Lees ori/ïs , in plaats van osim, gelvk men verzekerd is dat ibmtyds geleezen wordt, en men zal zeer £rUH y ZKP W?n hetïS' ,1at de Egyptifche Fabelkunde „L m ,h£efc ,wlllen afbeelden» 'twelk aanftonds nader blyken zal. Ifis is de Natuur; hierin Hemt men overeen, (f) . Or7isis is 'er de oorzaak, de eerlte oorzaak , van; 't is dus een woord van dezelfde betekenis (Synonymum) van Hermes, den vrymagtigen Veroorzaaker der Natuur Or t welk by de Latynen is overgebleeven, by welken het ieorWh°vrtl1SrVan °rtttt' PT' komt O" oS yoor by de Germanen en de Celten, en is nog heden ten dage bewaard by de Afftammelingen deezer Volken, m alle de byzondere Uitfpraaken (Dialecten) van hunne Taal, om dat geen, 't welk de bron eener zaake is', uit te drukken. Oorzack, Urzack, Oorfprons, UrJprong, Ural, Oirkonde, enz. zyn by de Germanen, en m t geheele Noorden, zeer gebruiklyke Naamen, om dat geen, t welk de eerfte bron eener zaake is, aan te duiden. Het woord Duivel is (om 'er dit nog ten flotte by te voegen) geheel Celtisch. Van deezen hebben het de Latynen en Grieken , tot op den naam toe , overgenomen frvil, Euvel, Uebel, betekent, by de Noordfche Volken" Kwaad; -(*) Roma, Roomen, betekent het zelfde als Valentia(een i>tad m Spanje) en is niets anders clan Vroom , Dapper. Men weet dat de V. gelyk de G. niets anders dan niets beteKenende Verlengingen zyn der woorden. ^> rL"TARCKUS' en aIle Hedendaagfchen, zeggen volmonkI'aJa*'" V f'' dic is geheel zuiver Teutonisch ; «ederduitsch, Hollandsch. De Natuur is niets anders dan het ?3 est' teSenwoordige flaat of orde der zaaken; Ula&. F 2  OVER HET CELTISCH TAAL-EIGEN, kwaad; men voege 'er het Celtisch Artikel by, en men heeft D'evil, D'euvel, Dhdvel, Teufel. De Latynen én Grieken hebben 'er hun Diabolus, of Diabolos,van gemaakt. ENipE OPHELDERINGEN, NOORD - AMERICA BETREEFENDB» Aan de Uitgevers van de Algemene Vaderl, Lettercefe* ningen. MYNE HEREN! Te New-York, in Noord-America,'woont, zints enige jaren, een uitgeweken Hollander, één myner beste Vrienden, met wien ik, toen hy nog in ons Vaderland was, een vertrouwlyken omgang had; doch, van dien tyd af, dat ons de Atlantifche Zee van één fcheidt, is dezelve veranderd in ene vriendelyke Briefwislëling. Deze Briefwisfeling befcaat , behalven in enige berigten, die ons in 't byzonder betreffen, van myne zyde in Vragen, en van de zyde myns. Vnends in Antwoorden, welke, zo ik door 't gevoel van Vriendfchap niet misleid worde , naar myn oordeel, ten groten dele zo merkwaardig zyn, dat ik te rade geworden ben , ÜEd, enige derzelven, met de Vragen, die daartoe aanleiding gegeven hebben , medetedelen, in hoop van dezelve eerlang in het Mengelwerk van Uw geacht Maandwerk, ten behoeve der weetgierigheid .van velen uwer Lezeren, te gullen weder vinden, UE. beftendige Lezer, A. D. Vraag i. By j. d. michaclis» in zyn Mofaïsch Recht} ïlde D. §. 90, vinde ik de volgende Aanmerking: ,, Dat het 'fterk vermenigvuldigen des Volks een gevolg is „ van vroeg trouwen , behoeve ik niet te herinneren j „ dan, het is teffens waarfchynlyk, dat het invloed heeft „ op de Lengte van het Volk, en dezelve kleiner maakr. „ Zeer zelden vindt men onder de joden, die nog tegen?! woordig gewoon zyn jong te trouwen, anderen, dan kleine of middelmatige perfonen ; daarentegen weten * wy van de oude Duitfchers, die byna alle groot waren, v en den Romeinen als halve Reuzen voorkwamen, dar, ze  ENIGE OPHÊXDj NOORD-AMKRICA BETReSf&NÖS. Sjf i, ze laat trouwden, gelyk tacitus verhaalt, De IsraÜUe« ff-!?n ichynen, ten tyde van moses, voor het grootst ,, gedeelte, klein van perfoon geweest te zyn; want da i, Cananieten kwamen hun , uit hoofde van derzelver 0i grootte, yr'eesfelyk voor? en, wanneer 'er van Reu„ zen, ja van gehele Reuzen-geflagten , onder de Ca* „ nanieten, gefproken wordt, behoeft men deze niet altoos voor Reuzen , in enen eigenlyken zin * te hou-» „ den ; maar het konnen lieden van ene byzondere „ grootte, misfchisn gelyk de oude Duitfchers, geweest ,, zyn.'' Wat dunkt Ü, is deze Aanmerking gegrond? immers zo ja, dan behoort dezelve ook op de NoordAmericanen, welke zig insgelyks vroegtydig in 't Huwe* lyk begeven, konnen toegepast worden. Antw. De Americanen zyn, over 't algemeen, van ené ryzige geftalte; maar niet zwaarlyvig. De Aanmerking van MicHAëLis, (wiens Schriften ik, zo verre ik dezelve gelezen heb, hoogfchatte,) dat vroege Huwelyken een Gellagt van kleine menfchen ten gevolge zouden hebben, komt my ongegrond, en het tegendeel veel waaffchynlyker, voor. 't Is by de Boeren zelfs een fpreekwoord: dat een' Vaerze van een' Vaerze de beste Kói wórdt. Dat de Joden doorgaans klein van postuur zouden zyn, mag waar wezen; maar dan moet zulks, naaf myne gedagten, veeleer aan hunne byzondere Ievenswyze, en aan de onderdrukking, waaronder zy4 byna geheel Europa door, zugten, dan aan hunne vroege Huwelyken, taegefchreven worden. Fr. 2. Is het getal der Joden in America groot? A. Een refpectabel jood , een kundig en vriendelyfc Man, alhier, heeft my verzekerd, dat het getal, over de> Verenigde Staten van Noord - America , nauwlyks agt<* honderd bedraagt , Mannen, Vrouwen en Kinderen, ta «amen gerekend, van welke omtrent 230 in de Stad NewYork wonen. —— Die zelfde Jood heeft my verzogt ^ Vy myn antwoord te voegen , dat, fchoon hun getal hier klein is , egter gene Joodfche Emigranten hier weU kom zouden zyn, dan die van een braaf gedrag waren, èn genoegzame middelen van beftaan hadden. Vr. 3. Staat hun het dry ven van alle Handwerken es Handteringen vry? A. Zonder enigen twyfel. In Noord-America hebben alle menfchen, de Zwarten en Mulatten alleen nog uitge* zonderd, dezelfde Regten. F 3 Fr. 4;  Zó ENIGE OPHELDERINGEN Fr. 4. Zo ja, maken ze daar ook gebruik van? A. Weinigen maken van die vryheid, of van dat regt9 gebruik. Verre de meeste Joden alhier zyn Kooplieden, Makelaars, Venduemeesters, enz. Hier zyn egter Joodfche Rumftokers, Boekdrukkers, Horologiemakers, Zilverfmits, Koperflagers, Kleermakers en Schoenmakers. Fr. 5. Men zegt, dat hier de Joden Bedriegers zyn,1 omdat ze op gene 'eerlyke wyze aan de kost konnen komen. Zyn ze dan by U minder bedrieglyk? A. Overal, daar de Wetten regtvaardig zyn, zyn ook de Menfchen regtvaardig. Ik kan niet merken, dat de Joden hier meer bedrieglyk zyn , dan de Christenen. Men zegt hier ook nooit van iemand , die een bedrieger is, dat 's een Jood dat 's een Smous neen; maar men zegt, dat 's een Schelm. Fr. 6. Is het by U even zo zeldzaam , dat de Joden Christenen worden, als hier? ' A. Even zo zeldzaam. Fr. 7. Weet Gy ook nog iets byzonders van de Joden , 't geen ik U niet gevraagd heb ? A. Nauwlyks iets, dan dat men , aan de meesten van die Natie , bezwaarlyk zien of horen kan, dat ze Joden zyn. Ik meen hier evenwel nog te moeten by- Voegen, ('t welk ik misfchien by myn Antwoord op de gde Vraag hadt behoren te doen,) dat de Joden hier niet alleen geregtigd zyn om alle Handwerken te mogen oefenen, maar ook om alle Ambten van Regering te bekleden ; de voornaamlte posten zelfs niet uitgezonderd. Enige weinige jaren geleden werd in deze Stad een Jood tot Alderman (Burgemeester) verkoren, waarvoor hy egter bedankte. Ondertusfchen zyn thans nog te Eas-town , in Penfylvanie, een Jood a Justice of peace (een Vrederegter) — te Savannah, in Georgië, een Jood Alderman —en te George-town, in Zuid-Carolina,een Jood Member of the Legislature of that State (Edelmogend Heer.) Fr. 8. Zyn 'er ook Gilden in de Verenigde Staten van Noord-America? A. De Americanen beminnen te zeer de Vryheid, om zig door ^rukkende Gildewetten aan banden te laten leggen. Iedereen mag hier een Handwerk, of andere affaire, beginnen, welke hy wil, 't zy als Meester of als Knegt, zo als hem goeddunkt, 't Spreekt van zelf, dat Krukkebenen niet ondernemen voor Meester te ageren , of, als ze dwaas genoeg zyn het te doen, dat ze 'er zig flegt  NOOR.D-AMERICA BETREFFENDE. Sf liegt by bevinden. — In den Staat van New-York mag evenwel nu niemand als Medicinaa Doftor praétiieren, zó hy niet het bewys zyner Promotie by enige Academie kan produceren , of anders , door die van de Faculteit alhier, geëxamineerd en kundig bevonden is. Maar dit is geheel iets anders dan een Gilde: zo als insgelyks zyn de Zieke- en Weduwbeurzen, die by zommigen van het zelfde beroep plaats hebben, en daar niemand deel in behoeft te nemen tegen zynen zin. Vr. 9. Hoe vele Intresfen kan men te New-York voor zyn geld maken, mits dat het Capitaal veilig ftaat? A. Van zes tot zeven per Cent op goede Hypotheken* Vr. 10. Worden de Intresfen hoger of lager? A. Ze blyven zo als ze by myne komst, in 't Jaar 1788, waren; alleen de Bank van New-York, die niet minder dan tegen 7 per Cent plagt te disconteren , doet zulks , zedert de oprigting van de Nationale Bank, en in naarvolging van dezelve, tegen 6 per Cent. Wettige, of Lawfull-, Intrest is en blyft in dezen Staat 7 per Cent. Vr. 11. Wordt by U, in de Roomfche Kerk, de Mis in 't Engelsch of in 't Latyn gelezen ? A. Naar ik hoor, in 't Latyn, als in Europa. Vr. 12. Worden de Schepen de Delaware opgevoerd door middel van een Paard, dat boven op het Schip in een rad loopt, gelyk my een Penfylvanier verhaald heeft? A. Wat een Penfylvanier ten Uwent daarvan verhaald mag hebben is all a lying Jtory. De Schepen zeilen de Delaware op , zo wel als af, en maken doorgaans gebruik van Ebbe en Vloed, maar nooit van Paarden. Vr. Is 'er een Boom in Noord - America, en inzonderheid in den Staat van New-York, MapleTree genaamd; waarvan ik by brissot meen gelezen te hebben, dat, enz. A. In den Staat van New-York, en, zo ik meen, ook in de naburige Staten, is een Boom onder dien naam bekend, die, op zekeren tyd van het jaar, een Sap oplevert , 't welk, enige reizen gekookt wordende, als het fap van Suikerriet, goede Suiker geeft. Zedert drie of* vier jaren heeft men zig, meer dan te voren, 'er op toegelegd , om die Suiker te maken; waarmede zelfs een Hollandsch Suiker-Raffinadeur enigzins in 't groot be^ig is , en welke .onderneming door het Gouvernement van dezen Staat begunltigd wordt. Ondertusfchen Haan de Bomen zo verflrooid door de bosfchen of wildernisJen, en de meesten zo verre van woaingen af, dat het F 4 veel  ENIGE 0?HELD. NCORD-AMERICA BETREFFENDE. veel moeite kost een' groote quantiteit lap te vergader ren, en naar de plaats, daar men het koken wil, te transporteren. Daarby geeft ieder Boom zo weinig Suiker, ik meen llegts 4 of 5 ffi, dat men het gecultiveerde land veel voordeliger kan gebruiken met 'er Koorn op te verbouwen, dan met 'er de Maple-Tree op te planten. Voeg hier nog by, dat dezelfde hoeveelheid gronds in de. West-Indien, met Suikerriet bepoot, ten minnen 4 of 6, zo niet 10, malen meer Suiker oplevert,dan ze hier doen zoude, wanneer ze met de Maple-Tree beplant wierd; en Gy zult met my de onwaarfchynlykheid begrypen, dat de Suikerteelt uit de Maple-Tree hier ooit veel opgang zal maken, hoe zeer dezelve by uitftek dienflig is, om dezulken van Suiker te voorzien, die op het land, en verre van Kooplieden af, wonen. Het verhaal van brissot, dat de bezitters van de Suiker-Plantagien getragt zouden hebben dezen Boom hier uit te roeijen , is ten enenmale zonder grond, zo als uit het bovengemelde ligtelyk is af te nemen. Fr. Worden 'er in America velen met den dood geftraft; en welke doodftrafleii zyn daar gebruikelyk? A. Naar het my voorkomt hebben in Noord - America geen' meerdere doodftraffen plaats dan in Holland; en de enige doodftraffe hier, is die van gehangen te worden. New - Tork, Sept. 1703. bydraub tot de geschiedenis der verdraagzaamheid in ons vaderland. Toen men, in den Jaare 1776, de Kerk der Gereformeerden te Holwerd (een aanzienlyk Dorp in de Grieteny Westdongerdeel, in Friesland) geheel zoude vernieuwen, verzocht de Kerkenraad deezer Gemeente, aan dien der Doopsgezinden, om, geduurende den tyd der Verbouwing , den openbaaren Godsdienst in hun Bedehuis te mogen verrichten; en dit verzoek wierd met het zelfde genoegen ingewilligd als gedaan. Ingevolge hief van wierd, geduurende byna drie jaaren, door de Gereformeerden voor- en door de Doopsgezinden 's-namiddags in dezelfde Kerk Godsdienftige Vergadering gehouden, waarby in alle deeleu een voorbeeldelooze liefde éi)  bydragb; 8cj en zachtmoedigheid plaats had, —- tot dat, de nieuwe jKerk volbouwd zynde, de Leeraar der Gereformeerden de Mennonieten , in eene gepaste Leerrede , bedankte, en, uit naam der Gemeente , op de minzaamfte wyze van hen affcheid nam. De Kerkvoogden lieten het echter hier niet by blyven, en beflooten eenpaarig , met voorkennis der Stemgerechtigde Ingezetenen , tot een duurzaam gedenkteken hunner dankbaarheid, zes zilveren Bekers, gefchikt om by de bediening vim het H. Avondmaal gebruikt te kunnen worden , ten gefchenke te geeven ; en aan dit befiuit wierd fpoedig op een gepaste wyze voldaan. Het toereiken van den Beker des Avondmaals aan anders - denkende Christenen kenfchetst reeds zulk een Üefderyken , en waarlyk Christejyken, Geest , dat een onbevooroordeeld hart hetzelve niet , zonder een edel genoegen te gevoelen, kan verneeinen, maar hoe zeer wordt dit genoegen vermeerderd , als men het volgend , der Menschheid vereerend, en verdraagzaamheid en liefde ademend , Opfchrift verneemt , het welk op drie van deeze Bekers, die uitmuntend fraai gewerkt, en met Nummers van één tot zes getekend, zyn, vet? deeld is. AAN DE DOOFSGEZ INDE GEMEENTE VAN JESUS CHRISTUS IN HOLWEBD. N. i. 6 Christen, die zo yv'rig pleit Voor Liefde en voor Verdraagzaamheid, Wat kweet ge u braaf van deeze plichten, Toen gy my, welk een gunstgenot! Den-eerdienst aan ons aller God Liet in uw Bedehuis verrichten, Terwyl, in plaatze van een oud, Voor my een nieuw wierd opgebouwd. N. 2. Uw reklykheid, die my bekoort, Uw daad, die gy my pryzen hoort, Moet in elks oog vol luister blinken; Zes Bekers van het blankst metaal, Om, by des Heilands Avondmaal, Mot Godgewyden Wyn te drinken , üchenk ik u voor dit heusch gedrag, Waar door 'k my graag verplichten zag. N.3.  0* BIBRAGE. N. 3. God kroon' nog meer dat Liefdewerk» Hy zeeg'ne en behoede uw Kerk; ' Steeds bloei' de Vryheid van 't Geweeten- Vervolgzucht, die hy haat en doemt In elk die zich een Christen noemt, (Zo fpreekt de Hervormde Erfgezeetert Van Holwerd, fchuw van Dwinglandy,! Baar nimmer ramp aan u noch my. CGet') petrus stïekwyk, Pastor in Holwerd ,178» h£!P ?e Ad"e, an^ere ftaat het ^Igend verhaal van de ge- N. 4. Ter Gedaclitenisfe £atze%?„eTm.de, Gemeei?te van Hoh'erd> toen in piaatze van de oude een nieuwe Kerk gebouwd wierd haaren Godsdienst in de Kerk der Doopsgezinden mog! 17,6 Zn' fr-Z&BJ*** jonnen den 7 Janïïy nL7r ' enrpindlgd m Nov. 1778 , daar drie/en - derriï En» EKSv^ zestis kleine kindererL N. 5. hebben de Edele Erfgezetenen van mu,,^ Hel van den Hoog ^WefgToorS £ jrl's V™ ailva Grwtno» over Westdongerdeel enz den ™ T . kS,1 Rekeni"S gedaan va'n ze; z Ivere^B? gSonk°enr,dle VergUnning aa» de ^opsgezinde Gemeeme" N. 6. welke de thans adminiirreerende Kerkvoogd 1 „ »T ma overhandigd heeft aan de M^ede° Leeraaren hf /<» Gecombineerde Gemeente van HolverdX ™ deVS deS" SSï" cïriSké'v'f I10g dat by de beide'See^pS S.ra^^eid alsnog «ver  OVER DE WAARDV DEK ANECDOTE W. <)ï OVER DE WAARDY DER ANECDOTEN. (Uit het Hoogduitsch.) Ik maak my dit denkbeeld van een Anecdote, dat ze een kenmerkend blyk behelze van de geileldheid van iemands gemoed of verftand. '£r zyn dus tweeërlei foorten van Anecdoten : door de eene word 'getragt het zedelyk, en door de andere het geests- en verftands - Characler van een mensch te fchetzen. Waartoe kunnen de Anecdoten tog goed weezen ? Tot tydverdryf? ■ Na dat onze fmaak , die onophoudelyk op veranderingen geilek! is, van allerlei foorten van letterkundige vermaaken geproefd had, zo moest zekerlyk de beurt ook aaa de Anecdoten komen. Indien ze flegts amufeerden, gelyk de onfchadelyke toververtelzeis , zo verdienden ze tog wei een plaats in de fraaije Weetenfehappen. Dan ze fchetzen ons geen zaaken der ideale Waereld, maar van de werkelyke, en, Wanneer ze openlyk gedrukt worden, van gewigtige menfchen. In dit opzigt verdienen ze wel dat men van haaren aart en Waardy iets zegge. • Temperament, verbetering of verergering van character ert geluimdheid , by voorvallende gelegenheden, brengen , gelyk bekend is, alle onze bedryven voort,'t zy ze goed of kwaad zyn. De berainnenswaardiglle temperaments - deugden kunnen mee een verdorven ziel in ééa lighaam te zamen woonen. Een ïnan, beoordeeld naar een Anecdote , die de daar genoemde hoedanigheden fchetzen, komt als goed en edel voor, zonder let weezenlyk te zyn- Een dwingeland kan ook , na een vreugdemaal, aan den ziedenden boezem eener verlokkende boeldeern , zagtmoedig en billyk weezen. Is hy nu daarom deugdzaam? Men zal hem daarvoor houden, indien men hem naar zulk een of meer, in dergelyke omftandigheden, verlokte geflraagingen beoordeelt. Al zyn edele gezindheid is behaaglust. De Regent ylt een mensch, dien hy in gevaar ziet van te verongelukken , te hulp. Wat bewyst zyn fpoed? Grondbe- ginzel van goedhartigheid ; maar geen ontwyfelbaar blyk van onkrenkbaare menschlievenheid. Hy, die, met eergierige oogmerken, duizenden zyner Onderdaanen den dood te gemoer. voeren, en, door hun ilroomend bloed, duizend Weduwen en Weezen maaken kan, is niet edelaartig, al onderileunt hy ook honderd noodlydenden. Hy blyft altoos ——■» veel toegegeeven half Vader van zyn Volk, en half Tyran. Gebeurt 't daartegen niet dikmaals, dat een kwaade luim en verontwaardiging , die uit menigerlei omftandigheden i:i een deugdzaam man ontdaan kunnen , die hem niet te verwyten zyuj. gebeurt's niet dikmaals, vraag ik een ieder, dat dseze en-  §4 OVER DE WAARBY EER ANECDOTEN, onmcnschlievende aandoeningen hem tot iets verrasten, waarover hy weinig oogenblikken daarna berouw heeft? Befchaamdil eu getroffen, zegt hy dan tot zig zelvsn: „ Wat heb ik ge- •[ daan; waar kwam ik toe?" En hoe kan zo een daad of rede: van verrasfing, en als een Anecdote bekend gemaakt, een leven il vol van daadelyke deugd brandmerken, en den uitgefchreeuw»•[ den man grievende traauen doen ftorten! Onder de omelbaare tegenftrydigheden in den mensch behoort t ook deeze, dat zyne denk- en handelwyzen min of meer afwy«ken van waarheden, waarvan hy volkomen overtuigd is. Al wat ik gezegd heb zyn dingen die dagelyks voorvallen,, en dus algemeen bekend zyn. Het gevolg, 't welk daaruit; getrokken kan worden , dat Anecdoten zeer onzekere ken-merken van een Character zyn, zal niemand ligt tegenfpreeken., Ondertusfchen word 'er tog altoos volgens Anecdoten geoor-" deeld; en nooit heeft men ze zo opzettelyk als thans nage-fnuffeld. Alleen de beftendige medgezel en vertrouweling; van iemand kan ze in fommige gevallen,, naar waarheid, aan,! het h.cht brengen: en hoe zelden wettigt zig de Anecdoten-• ichryver iu deeze hoedanigheid? OngelHkkig derhalve de man, die van belang genoeg is om ftof te verfchaffen tot openbaars! Vertellingen en Schetzeii ! Hy mooge, in onze dagen, alle; zyne treden dubbel voorzigtig afmeeten, en zyne woorden 1 jiaauwkeurig weegen. En Ulieden, gy waarlyk goede Vorften ,, beklaag ik, dat gy u zo menigmaal , om een Menfchelyke: daad, tot Goden verheven moet zien. Hoe moeten u de Godontëerende loftuitingen van gunsthunkerende Vleijeren verne-. deren ; hoe moeten ze u, over hun en den grooten hoop i deezer ondermaanfche aardbewooneren, doen bloozen! Anecdoten, die tot een blyk van iemands verftand en ver»' jiuft worden opgegeeven, zyn zekerder , maar niet altyd bellis-1 fend. Een eenvouwig mensch brengt wel eens, gelyk een i kind, een goeden inval voor den dag; en een man van verftand! en vernuft heeft ook zyne dommelige buijen. Tot iets aartigs i te zeggen of te beantwoorden behoort niet alleen vernuft,, maar ook tegenwoordigheid van geest en waereldkennis, tem mlnften een goede do-is hooggevoel van zig zeiven. Een oin-> zigtig en befcheiden man , die weinig verkeering heeft, maakt; doorgaans , op een gezelfchap van menfchen van de ModeWaereld, zo geen gekkelykc, althans een niet veel beduidende,, vertooning. Verfcheiden aartige Anecdoten van één man zyn altoos een i blyk van een goed deel vernuft. Dog veronderfteld : men vergiste zig, en fchreef hem grooter geestvermoogens toe dan hy bezat; wat zwaarigheid? Zig te vergisfen in het ver.->; ftand van een mensch is immers niet zo fchadelyk als het te doen aan zyn gemoed. Veel liever mag ik lyden, dat 'er duizend my voor een domoor houden —— dan dat ik by één van hun voor een booswicht te boek ftaa. A. C. K,  MENGEL WE RK tot fraaye letteren, konsten en weêtenschappen, betrekkelyk. ophelderingen der ontmoetinge van de YX>* ninginne van scheba by koning salomo : I kon. X. (Ontleend uit bruce's Traveis.) Veele cude Schryvers hebben geloofd, dat de Koningin van Scheba, of liever Saba, eene Arabifche Vorstinne geweest hebbe. Maar Saba was een byzonder Koningryk, en de Sabeërs maakten een Volk uit onderfcheiden van de Ethiopièrs en Arabieren , en het is niet dan zeer. onlangs dat zy ophielden een onderfcheiden Volk te weezen. De Gefchiedenis leert ons, dat de Sabeërs de gewoonte hadden om zich eer door eene Koninginne, dan door eenen Koning , te laaten regeeren ; eene gewoonte, die nog ftand houdt onder hunne Naakomelingen. Claudia\ kus zingt: Meiis levibusque Sahceis, Jmperat hic Sexus, reginarum fub armis Barbarice pars magna jacet. De Arabieren geeven voor, dat de Naam der Koning* inne van Saba , die te Jerufalem kwam, belkis geweest hebbe. De Abysjiniërs heeten haar maqueda. JeSüS Christus noemt haar , zonder de toevoeging van eenen byzonderen Naam, de Koninginne van het Zuiden, als Hy, de waarheid deezer Gebeurtenisfe ftaavende, zegt: De Koninginne van het Zuiden zal opjlaan in het Oordeel met dit Gejlachte , en hetzelve veroordeelen i want zy is gekomen van de einden der aarde, cm te hooren de Wysheid Van Salomo; en ziet, meer dan salomo is hier (*)* De Heilige Schrift vermeldt ons geene andere byzonderheid Wegens (*) Mattii. XII: 42. meng. 1794. no. 3, G  JJ4 OPHELDERINGEN DER ONTMOETINGE gens de Verblyfplaats deezer Koninginne; dan het is niet waarfchynlyk , dat jesus Christus gezegd zou hebben, dat zy van het einde der aarde kwam , indien zy uit het nabygelegene Arabie ware opgetrokken geweest. Het Goud en de Speceryen , welke zy medebragt, waren Voortbrengzels haars Lands ; en de veelvuldige redenen, welke 1'Ïneda bybrengt, om te bewyzen dat zy uit AraMe kwam, dienen alleen om my te vaster te overtuigen dat zy eene Ethiopifche ware, of van den Stam der Cushitifche Herderen. Eene zaak, die ten bewyze ftrekt dat zy niet uit AraMe kwam, is, dat de Sabe'ëfche Arabieren, of de Homeriten, die den kant van Arabie bewoonden, tegen over de Rivier Azab, door Koningen, en niet door Koninginnen, geregeerd wierden. Daarenboven toogen de Koningen der Homeriten nooit uit hun Land, en werden zy, in 't openbaar verfchynende, dood gelteenigd. Zeker, een Volk, 't welk i in diervoege zyne Koningen behandelde, zou niet geduld hebben, dat eene Koningin ging reizen, indien ten eenigen tyde, by toeval, eene Koningin daar het bewind mogt gevoerd hebben , 't welk nimmer het geval was. Men weet niet, of de Koninginne van Saba den Joodfchen Godsdienst beleedt, dan den Heidenfchen omhelsde. Het Sabeïsmus was door geheel het Oosten verfpreid; en by aanhoudenheid de fteen des aanftoots by de Jooden. Maar, wanneer men in aanmerking neemt de menigte Volks , 't geen fteeds uit Paleftina na Africa toog , en den tyd , welken deeze gemeenfchap tusfchen die Volken duurde, zal het niet vreemd voorkomen, dat de Koningin van Saba eene Joodinne geweest hebbe. Wanneer, tekent de Gewyde Gefchiedfcbryver op , de Koninginne van Saba het gerugte saeomos hoorde aangaande den Naame des heeren, kwam zy om hem met raatzelen te verzoeken. Hy fpreekt van haar met lof, en Helt haar den Jooden ten voorbeelde voor oogen. Koning salomo bedankende, maakt deeze Koningin gewag van den Zegen des Eeuwigleevenden, voor altoos verleend aan den Zaade van Ifraël. Geloofd zy de heere, uwe God, die behaagen in u heeft gehad , om u op den Throon Jfrai'ls te zetten; om dat de heere Ifraèl in eeuwigheid bemint, daarom heeft hy u tot Koning gejteld, om regt en geregtigheid te doen. Dit is «e taal niet eener Heidinne; maar duidt, in tegendeel 9 ie"  van de koninginne van SCHEEA. 95 iemand aan, die wel onderrigt was van de oude Gefchiedenis der Jooden, Het blykt tevens, uit de Heilige Gefchiedenis, dat zy zeer kundig en bedreeven was, niet in die Wysheid byzonder aan Ethiopië eigen, maar die meer byzonder tot de Jooden behoorde. Als een reden van de verre Reis door haar ondernomen, wordt opgegeeven , dat zy door eigen ondervinding zich wilde verzekeren , of Salomo die hooge Wysheid bezat als het gerugt van hem verfpreidde; om hem door het voorfrellen van Raadzelen te beproeven; in welken tak van Geleerdheid salomo ten vollen onderweezen was door nathan. . De Weetenfchap der Oosterlingen , cn der Koningen, die tot elkander betrekking hadden, cn bovenal der Kroningen van Palejlina en Syrië, beftondt grootendeels in het toonen van hunne bekwaamheid- in de raadzelagtige Voorftellen, welke zy elkander voorltelden: Ten blyke hier van ftrekke, dat joas, de Koning Ifraèïs, tot amazia, den Koning van Juda,zondt, om te zeggen: De Distel, die op den Libanon is, zondt tot den Ceder, die op den Lilanon is, om te zeggen: Geeft uwe Dogter mynen Zoone ter Vrouwe; maar het gedierte des Velds , dat op den Libanon is, ging voorby, en vertradt den Distel. Gy zegt, ziet, gy hebt de Edomiten geflaagen; daarom heeft uw hart u verheven, om te roemen: nu, blyft in uw huis: waarom zoudt gy u in het kwaade mengen, dat gy vallen zoudt, gy, en Juda met u (*). De Jaarboeken der Abysfinïèrs zyn vol byzonderheden de Reis des Koninginne van Saba na Jerufalem betreffende, en leveren deeze ten opzigte haarer Godsdienstbelydenisfe een gevoelen op, 't welk tusfchen beiden doorgaat, en geenzins onwaarfcbynlyk is. Deeze vermelden, dat deeze Vorftin eene Heidinne was toen zy van Azab uittoog; maar dat zy, verrukt door de Wysheid van salomo , tot dén Joodfcken Godsdienst te Jerufalem overging. Zy voegen 'er nevens, dat zy by den Koning der Hebreeuwen een Zoon kreeg, dien zy menelik noemde, en die de eerfte Koning werd der Abysjiniërs. Ondertusfchen, met welk eene verzekering ook deeze Jaarboeken van dit voorval fpreeken , en hoe gevaarlylc het zou weezen daar aan in Abysfinie te willen twyfe- (*) aCrnuwr. XXV: 18, ip. G 2  CÖ OPHELDERINGEN DER ONTMOETINGE 7en, zoek ik zulks hier als geene waarheid vast te nel* kn; veel min nog ben ik genegen om het ftellig tegen te ipreeken , fchoon de Bybellche Gefchiedenis des geen enkel woord rept. Het zy dan waarheid of niet. Ik verbeeld my , dat , in de omftandigheden waar in zich die Koningin ten opzigte van salomo bevondt, de Hebreeuwfche Vorst, wel verre van fchroomagtig in minnaaryen te werk te gaan, en bovenal behaagen fcheppende in Idumeëfche en andere Vreemde Vrouwen, zeer natuurlyk zich in liefde kon toegeeven met eene Koninginne, daar belang en vriendfchap haar zints lang begeerlyk maakten, en zy, van haaren kant, door eene zo verre Reistocht te onderneemen, te over was bygekomen. De Abysfiniërs, zo wel Jooden als Christenen, gelooven, dat de XLVfte der Pfalmen eene Voorzegging behelst van de Reize der Koninginne van Saba na Jerufalem: zy voegen 'er by, dat zy vergezeld was door eene üogter van Koning hiram, die van Tyrus in de Hoofdftad van Palejtina optoog ; en beweeren, daarenboven, dat het flot diens Pfalms verklaart, dat zy by salomo eenen Zoon zou hebben, die Koning zou weezen over een Heidensch Volk. Naar luid dier Jaarboeken, keerde de Koningin na Saba , of Azab, te rugge,met haaren Zoon menelik ,dien zy eenige jaaren by zich hieldt, en vervolgens na zynen Vader zondt, om door deezen onderweezen te worden. Salomo verzuimde niets wat ter opvoedinge van dien Zoon kon ftrekken. Menelik werd vervolgens, in den Tempel te Jerufalem, tot Koning van Ethiopië gezalfd en gekroond, en nam den naam van david aan. Menelik, vervolgens na Azab wederkeerende, bragt derwaards eene Volkplanting van Jooden mede, onder welke zich veele Leeraars van mozes Wet bevonden, in 't byzonder dén uit eiken Stam. Hy ftelde deeze Leeraars tot Regters in zyn Ryk aan ; en 't is van deezen dat de tegenwoordige Umbares, of Opperregters, afftamjnen, van welken 'er drie altoos den Koning vergezellen. By menelik bevondt zich ook azarias , Zoon van den Opperpriester zadok, die een Affchrilt van de Wet met zich bragt, 't geen onder zyne bewaaring bleef. Azarias kreeg ook den Tytel van Nebrit , dat is Opperpriester ; en, fchoon het Wetboek verbrand is in de Kerk van Axum , toen in den Moorfchen Oorlog het Koningryk Adel verwoest werd, is de post van aza- w-  van de koninginne van scheea. 97 rias overgebleeven, en, gelyk men verzekert, in zyne Familie, welks Affbmmelingen nog tegenwoordig Nebrits', of Priesters, der Kerke van Axum zyn. Geheel Abysfinie werd daarop tot den Joodfchen Godsdienst bekeerd, en het Bewind van Kerk en Staat werd volkomen ingerigt op den voet des Kerk- en Staatsbeftuurs te Jerufalem. Het laatlte gebruik, 't welk de Koningin van Saba van haare magt maakte, was het vastlïellen van eene Wet, die voor altoos ten regel van Throonöpvolging iu haare Staaten moest dienen. Vooreerst beval zy, dat de Kroon ten allen tyde erflyk zou weezen in de Familie van salomo ; ten anderen, dat, naa haar, geene Vrouwe die Kroon zou kunnen draagen, of voor Koningin verklaard worden; maar dat dezelve zou overgaan op een Manlyken Erfgenaam , hoe verre ook met uitlluiting van naderbelfaande Vrouwen. Zy wilde dat deeze twee Artykelen aangemerkt zouden worden als Grondwetten haars Ryks, nooit af te fchaffen, nooit te veranderen. Eindelyk itelde de Koningin vast, dat de Manlyke Erfgenaamen van het Koningiyk Huis gebragt zouden worden op eenen hoogen berg, en daar blyven tot hun dood, of tot den tyd dat de opengevallen Throon hun ter opvolging riep. De Koningin van Saba, naa deeze Wetten ingevoerd te hebben, welke zy onherroepelyk vastftelde voor haare geheele Naakomelingfchap, en naa eene veertig jaarige Regeering, ftierf 986 jaaren vóór Christus. Haar Zoon menelik volgde haar op, en de Abysfïnifche Jaarboeken leeren ons, dat haare Afftammelingen tot nog den Throon bekleeden. 't Geen de waarheid deezer berigten fchynt te bevestigen, is, dat dit geene nieuwe leere zy; maar fteeds en eenpaarig bewaard gebleeven van den oorfprong af tot deezen dag toe; dat wil zeggen van den tyd af dat de Abysfiniërs Jooden wierden, en naa dat zy het Christendom omhelsd hebben. Wy kunnen 'er nog byvoegen, dat het; getuigenis van alle Nabuurvolken, zo vrienden als vyanden, volmaakt overeenftemt met het geen de Abysfiniërs verhaalen. Plet Wapen hunner Koningen is een loopende Leeuw op een rood veld; en het Opfchrift, mu anbaza am nïzilet salomon am negarde ïude,; *t welk betekent: De Leeuw uit het Gefiacht van Salomo* en uit den Stam van Juda, heeft overwonnen. G 3 ZEXD>  9& zeldzaame waarneeming. zeldzaame waarneeming eens afgerrokenen voor 't grootste gedeelte in de jjlaas te- ' rug geijlevenen, en zonder insnyding uitgehaAlden , 1'is - ontlasters ; door G. J. VAN WY, Anat. Chirurg. &> Artis Obftetr. Lector, Lid van de Haarlemjctie en Utrechtfcke Maatfchappyen van Weetenfchappen, en van het Getwotfchap ter bevordering ' der Heelkunde te Amfterdam, en Stads Heel- en Vroedmeester te Arnhem, enz. Ieder Waarneeming word belangryk geoordeeld , naar gelang van haare mindere of meerdere nuttigheid, welke dezelve aan de Maatfchappye kan toebrengen. Wv deelen de volgende mede, met geen ander oogmerk , dan ova, geboekt zynde, na waarde beoordeeld te worden en in t byzonder, is 't mogelyk, iets leerzaams en nuttigs aan myne Kunstgenooten, vooral heilzaam voor het algemeen, op te leveren. Philip l..., woonachtig te Deutichem, had het on geluk , in het voorgaande Jaar, den 26 Augustus , en laater, herhaalde reizen, door opltopping van water alhier bedlegerig te worden. Ik deed verfcheide maa- len, met goed gevolg, de Catheterismus; en by den uïtllag, en uit de omftandigheden, bleek meer dan waarfchy. nelyk, dat ontlteeking en verzweering der eene of beide Nieren de oorzaak der Pis-opltopping geweest was. Ik ben niet voorneemens, iets wegens de aftappingen van Pis, behoorlyk gebruik van Catheters van Cajeniche Harst, noch wegéns de verdere behandeling,die onzen Lvder uit zulke gevaarlyke omltandigheden, (welke den kundigen Heer 0. de ruuk, en my, zeer veel moeite en zorgen baarde,) m zo verre volkomen redde, dat hy den 20 Oétober, (fchoon onder het beftendig en aanhoudend gebruik der evengemelde Catheters,) huiswaards reizen itonde, meer te zeggen; dewyl zulks tot myn tegenwoordig oogmerk niets belangryks toedraagen kan, en behalven dien ook deeze Waarneeming, zonder nut, te uitgebreid zoude doen worden. Den  ZELDZAAME WAARNEEMING. 99 Den 2 January, van dit Jaar, was de Pis-ontlaster, gelyk meermaalen te vooren onder myne behandeling, uitgenomen , om de ontbeering van dezelve weder te beproeven ; dan, by myne overkomst, bleek die beproeving vrugtéloos te zyn geweest; 'er had zig, na de uitneeming, géén druppel Pis ontlast, maar voordien tyd, door den Pis-ontlaster, aanhoudend, eene aanmerkelyke hoeveelheid Etter. 'Er fchoot derhalven niets over te doen, dan zyne levensregeling , en verdere Geneesmiddelen , voor het vervolg weder re bepaalen, en op nieuw den Pis-ontlaster, die zeer wel gefteld, en op geene plaats verzwakt of befchadigd was , in te brengen ; terwyl ik hem de noodzaakelyke overkomst naar Arnhem, om onder het dagelyks bellier ter beproeving eener volkomene herftelling te kunnen weezen, (volgens de beste regelen der kunst,) aanprees : dan, verhinderende omltandigheden, en het ongunltig Saifoen, beletten den Lyder , van die aanpryzing tydig genoeg gebruik te maaken. Den 11 February, verzogt men my eens weder over te komen, om te zien den gevorderden ftaat van gezondheid des Lyders, en een nieuwen Pis-ontlaster, in plaats van den in de Urethra aanweezigen, in te brengen. Ik was verhinderd (door hooge noodzaakelykheid) myne overkomst eerder te kunnen bepaalen dan tegen den zy daar aan volgenden; en hier van wierd bericht aan den Lyder toegezonden. Maar, hoe toevallig allerongelukkigst 1 tot nu toe had men aan den Pis-ontlaster geene breuk, of bafchadigde plaats, ontdekt; herhaalde reizen was dezelve aanmerkelyk ver voorwaards uitgedrongen geweest , en, op de minfte zagte drukking , ook weder binnenwaards in de Blaas terug gekeerd , zelfs nog den 23 's avonds; waarna onze Lyder , zig gerust ter flaap begeevende, zeer ontrust wierd , en in doodelyke benaauwdheid geraakte, toen hy den 24, 's morgens circa 2 uuren, ontwaakende, befpeurde, dat de Pis-ontlaster, voor een groot gedeelte afgebroken, by hem uitgevallen nederlag; terwyl het overige en grootfie terug gebleeven gedeelte buiten bereik, en terug getrokken, was. Ik bekwam hier van denzelfden ochtend, vroegtydig, bericht ; dan myne veelvuldige bezigheden veroorloofden my niet eerder ter zyner hulpe toe te fchieten , dan tegen den namiddag circa 3 uuren, en dus kwam ik niet voor denzelfden avond 7 uuren te Deutichem; vindende den Lyder zeer beangst, pynelyk, en het te rug gebleeven G 4 ge-  ÏOO ZELDZAAME WAARNEEMING. gedeelte des Pis - ontlasters, in dien tuslchentyd ', ver terug getrokken, achter het Scrotum, tusfchen de Bulbus Urethra en de Projtata, door zamentrekkjng van den hals der Blaas, zeer vast omlloten. Het kortlte afgebroken vooreind, 't welk op de plaats van de afbreeking zig vezelachtig vertoonde, was 3} duimen Rynl. maat lang. Ik liet myn Lyder, overeind, met de kniën gebogen, en 't lichaam voorover , eenige uitperfende poogin-. gen doen , om te zien of daar door het terug gebleeven gedeelte des Pis-ontlasters voorwaards fchieten wilde; dan deeze poogingen waren vrugteloos, en hierom vond ik my in de noodzaakelykheid, eene andere beproeving in 't werk te ftellen, eer ik tot Infuyding , die na genoeg de Operatie der Steen zoude hebben moeten evenaareu , overging; en hierin llaagde ik tegen verwagting; en het is hierom, dat ik de mededeeling van dit geval niet onwaardig, maar ter navolging aanprysbaar, geoordeeld heb. De Lyder agter over, en overdwersch , zeer gemak* lyk zig te bed gelegd hebbende, zo, dat het geheele onderlyf buiten het bed geplaatst was, en met de voeten weerzyds op een ftoel, plaatlte ik weerzyds een helper, lerwyl ik my zeiven tusfchen de beeuen, gebukt, voor den Lyder Helde. Ik bragt, vervoleens , een met oly vet befmeerden vinger van de linkerhand diep in den Anus, en gedrukt agïer tegen de Bla«s, op den Pis-ontlaster binnen dezelve , terwyl ik door een der helpers , met een platte hand, boven het fchaambeen liet aandrukken, om daar door in myn voorneemen, ter voorwaardsltuwing der Catheter in de Urethra , door de beweegbaarheid in het hol der Blaas, niet verhinderd te worden. Vervolgens maakte ik, met mynen ingebragten vinger, tegen de Blaas, en op den Pis-ontlaster, fchuivende , of naar my toe trekkende, drukkingen, zo veel, en zo llerk , als ik tot myne bedoeling noodig oordeelde , eu, zonder te veel benadeelend geweld te oeflénen, durfde vertrouwen; terwyl ik, met myne vingers van de regterhand, het voorfte afgebroken en terug gebleeven einde , achter het Scrotum, zo goed mogelyk , met de bekleedzeis van buiten, wel omlloten aanvatte; doende myne beide handen overeen He turnend zodanige werking doen , zo veel de vingers van de eene voorwaardsfchui-.. ven-  ZELDZAAME WAARNEEMING. lOi veilde poogingen deeden, de andere, door naar zig toetrekking , (even zo als men eene in de Blaas gebragte Pis - ontlaster voorzigtig , en fchuivenderwyze, terugen uitbrengt, met de Penis naar den buik over te voeren,) daar aan beantwoordde; en hier door bragt ik het zo verre, dat de Pis-ontlaster voorwaards gefchoven, en eenigzins getrokken wierd tot voor het Scrotum in de Urethra; verder, dan tot hier aan toe, konde ik het op die wyze niet brengen. Ik ftond nu in beraad , wat te doen ! de Urethra door eene Ininyding te openen , of myne voorbedagte Kunstgreep verder te beproeven ; het laatfte oordeelde ik verkieslyk vooraf te laaten gaan , eer ik tot eene mishaagende , en in de gevolgen misfchien nadeelige , Infnyding befloot; het welk hier in belfond : Ik bragt eene zo veel mogelyke hoeveelheid oly in de Urethra, hervatte daarop de voorgemelde voorwaardsftuwende en trekkende pooging, en vorderde daar door, op nieuw, een weinig, zo, dat ik beiloot te beproeven, of ik, met een dunne, langwerpige , tot myn oogmerk gefchikte, Koorntang , den Pis-ontlaster zoude kunnen vatten en uitnaaien : immers tot het een of ander moest befloten worden; dewyl dezelve met de vingeren nu niet verder gebragt konde worden. Ik liet door een helper den gemelden Pis-ontlaster de terugwyking , (door , met zyne vingers , behoedzaam op denzelven aan te fluiten, tusfchen het Scrotum en den Anus,) beletten , en bragt evengemelde Koorntang , wel in oly genat, voorzigtig in de Urethra , en deed langzaame en behoedzaame poogingen ter indringing en verwyding der Pisbuis, terwyl ik my genoodzaakt vond met de linkerhand tegenftrydig te moeten werken als men anders doet by de inbrenging van Ca, theters of Snyftaven; dewyl ik, op die wyze, niet tot \ aanraaking des beflooten Pis-ontlasters, zo ver naar bin| nen, vorderen konde; integendeel, hoe meer ik de Penis I met de linkerhand terug drukte , en daar door verkortte , hoe gemakkelyker de Tang ingevoerd konde worden; en op deeze wyze bereikte ik eindelyk het vreemde lichaam; zettende de Tang , welke 3 duimen in de Urethra ingevoerd was , tegen hetzelve aan , opende dezelve met zo veel voorzigtigheid als my mogelyk was, om de Urethra niet te kwetzen , of te veel te beledigen, en te verhinderen, dat de wanden der Pisbuis niet G 5 te  ï<32 ZELDZAAME WAARNEEMING. iner n Haagde ik zeer wel: unmers ik had het geluk denzelven op die wyze te vatten , en langzaam uit te haaien, hebbende de lengte van 7 duimen Kyl maat zonder aanmerkelyke belediging; althans de pynen, ?na' na cc uitiiaaln,g op ; er volgden niet dan eenige weinige druppelen bloed , en vervolgens heldere Urin • e 1 ik vond geen de minde pynelyke tegenftand biedende beletze en m de weder binnenbrenging\-an een n?euwcJ Pis-ontlaster van Cajeniche Harst «i-uwen De Lyder ftond zeer vervrolykt op, en klaagde over geene pynen meer, Hiep den volgenden naPt zeer wil en betuigde, »smorgens voor myn vertrek, geen Ten minfen hinder van de Kunstbewerking overbehouden te heb- Heden, den 1 Maart, ontvange ik bericht, dat hy f buiten het onvermogen, om de Urin vryelyk, zonder Pis ontlaster, te kunnen kwyt naken O zeer welvaarende £. Arnhem , 1 Maart 1794. P.S. Wy befpaaren, tot nadere gelegenheid , door nieuwe S«rn^Tngen », d£ ?eneest"^d van fommige waare S! kers weder te bevestrgen; en laateu de tegenbedenkineen van ffi s:s^ sas * °™ C J. VAN Wï. TEGENWOORDIGE STAAT DER BEVOLKING VAN DE STAD ROMEN. (Getrokken uit de Notizie per fjtmo 1754.) Men vind in Romen 82 Parochie-kerken, 216 Kloosters en Geestelyke Geffigten, 19 Col egien waar uitmunten 33 Gasthuizen voor allerlei foort van Menllhe"/"JNatlën» Huizen door Huisgezinnen be! woond, dus tusfchen de drie en vier duizend meer, dan door  tegênw. staat der bevolking van romen. i03 jdoor wylen den zeer geleerden Heer Dr. janssen zyn opgegeeven (*), die het getal tusfchen de vyt en zes en dertig duizend ftelt. Het getal der Leevenden, in den Paaschtyd van 1793 opgenomen, was 16531Ó, waar onder 92300 van het Kfannelyk, en 73016 van het Vrouwelyk, Geflagt, 12128a Békwaam tot de Paasch-Communie, en 44.034 die daar toe fog niet in ftaat waren; waaruit misfchien het getal der anderen, beneden de Twaalf jaaren, is op te maaken. De Stad in Veertien Wyken verdeeld zynde, wordt de (bevolking van ieder derzelve dus opgegeeven: Wyken. Naamen. Perfoonen. x Monte . . 24656 a . Trevi . . 20431 3 Colonna . . 18255 4. . Campo Marzo . 8211 j . . Ponte . . 15828 ö Parione . . 9869 7 Regola . . 0x27 8 . S. Euftachio . 11443 9 . . . Pigna . . 11202 o Campitelli . 1338 x S. Angeli . 920 o Ripa . . 6912 3 Traste vere . 15567 4 Borgo . 11557 In het geheel 165316 Onder dit getal bevonden zig Bisfchoppen 45 Wereldlyke Priesters 2865 Munniken van verfchillende Ordes 2887 Nonnen M77 Ongehuuwde Vrouwsperfoonen die het Geestelyk Üeed draagen, doch in geen Kloosters zyn, (Pinzo- |he.) 30 Choor-jongens en Scholieren 810 Geestelyken in het geheel 8114 lus omtrent negen honderd minder, dan door Dr. jans. sen (*) Brieven iver Italien, Ilde Deel, bl. 26,  104 tegenwoordige staat der eevolking sen worden opgegeeven (*). Verders, 1310 Gasthui Armen, i Moor, 140 Onroomfchen, Turken en ander Ongeloovigen, de Jooden niet mede gerekend, welker ra tal in het geheel niet gemeld word. In het laatst verloopen Jaar, volgens de wyze der Rx meinen van Paafchen 1792 tot Paalchen 179-3 berekend was het getal der Geboorenen 5260, en dat der Doodel 5985» dus er m dat jaar 725 meerder gellorven dan ge booren zyn; het getal der Geboorenen kan men op ruhi een Lenendertigite, en dat der Gelbrvenen op een A«" 7a& hier nncr pan niniTnlT»..:». ït—ojL.. ..... . Lyst, der Geboorenen, der Dooden, en der Leevendênlj •Jaaren. Geboorenen. Dooden. Leevenier 1769 . . 4891 . . 6972 . . J589o; 1770 . . 4967 . . 6646 . . I5844, 1771 • - 4216 . . 58j0 . . ,yj W* • • 5154 . . 5740 . . 158S; 1773 ■ . 5022 . . 6183 . . i|8j5 1774 • • 5259 . . 4887 . . lc5o89 1775 • • J457 • . 5035 • . 16504: 1776 . . 5212 . . 5656 . . l6D33l 1777 • • 5445 • . 6546 . . 26-310 1778 - • 5661 . . 538o . . l6a44 1779 • • 5555 . . 7863 . . 16224 1781 • • 5959 • . 10223 . . jöiSo 1782 . . 5132 . . 6334 . . l62So; 17^3 • • 5755 • . 7240 . . iöWi 1784 • • 5304 . . 9501 . . l6r55; 1785 • • 5375 • . 6034 . . ^245. 1786 . . 5406 . . 6741 . . l63^( I7f7 • • 5125 . . 7104 . . !6Ï59 178S . . 5127 . . 79o8 . , l6544 1789 . . 5462 . . 6984 . . l6^ï 1790 . . 5169 . , 7303 . . l6'z;Z: 1791 - • 5497 • • 7121 . . l63391 179* - • 5227 . . 5S19 . . 16242} 1793 " ' 5 ' " 5985 * • l653" 132058 168083 405930* (*) Aid, bl. 37. ül  VAN DE STAD ROMEN. ^ _ 10$ , Uit deeze Lyst blykt: ■ t. Dat het getal der Geboorenen in Romen, in de Jaaren 1774, driehonderd twee-en-zeventig, in 1775, vierhonderd twee-en-twintig, en in 1778, tweehonderd eenen -tagtig, dat der Overledenen heeft overtroffen, doch in de andere jaaren altoos minder is geweest, het welk, het getal der ongehuuwde Geestelyken in aanmerking genoomen zynde, zo vreemd niet is. 2. Dat 'er, in 25 jaaren, 36025 perfoonen meer overleden dan gebooren zyn. 3. Dat het middengetal der Geboorenen, in 25jaaren, is ruim 5282, dat der Dooden 6723, dat der Leevenden l64.3?Dat 'er in 1781 een zwaare Ziekte, misfchien eene Tertiam remittent, welke te jRorae», als de Sirocco-wind aanhoudend, zonder verkoelende regen, waait, in den Zomer veele menfchen in het graf fleept,geheerscht heeft; vermits 'er in dat jaar alleen 10223 menfchen overleden zyn , en dus 4264 meer dan gebooren; waaruit ook blykt, dat de opgave van Dr. janssen vry naauwkeurig is, als hy zegt, dat in 1781 meer dan een zestiende deel der Inwoonders van Romen geftorven is (*_). In 1784- heeft iets dergelyks plaats gehad; zynde toen een zeventiende deel der menfchen geftorven. 5. Dat, wanneer men het getal der jaarlyks Stervenden te Romen, 25 jaaren door elkander, berekend, bevind, dat hetzelve een vyf - en - twintiglte gedeelte, gelyk Dr. janssen zegt (f), vry zeker uitmaakt der Leevenden. Het getal der Geboorenen kan maar iets meer dan een tïertigfte deel der Inwoonders gerekend worden, het welk, op zig zelve befchouwd, klein is; doch men denke om het groot getal ongehuuwde perfoonen. 6. Dat, in 1793, zes duizend vier honderd en tien menfchen meer, dan in 1769, gevonden zyn,en, wanneer men de 25 jaaren door elkander Haat, had Romen in 1793 drie duizend vier honderd vyf en zestig Inwoonders, zedert 25 jaaren, aangewonnen; zeker een aanmerkelyk getal, wanneer men nagaat, dat, gelyk boven gemeld is, in die 25 jaaren, ,36025 perfoonen meer overleden dan gebooren zyn, het geen, het middengetal berekend zynde, jaarlyks tusfchen de 14 en 1500 Overledenen meer dan Geboorenen oplevert. 7. Dat • (+) Aid. bl. 24. (f) Aid.  lo6 te gen w. staat der. bevolking van romen. 7. Dat het opmerkelyk is, dat, daar de fterfte in 1781 wanneer er meer dan 10000 Dooden waren, en in 1734 wanneer 'er 9501 geteld wierden, egter het getal dee Leevenden in 1782 met 1000 en in 17SJ met 000 ven rneerderd was, waarvan ik geene andere reden kan bee denken, dan de groote menigte van aankomende Vreem-i delingen, waarvan 'er waarichynelyk een aanzienelyk aani tal is blyven woonen. 8. Hieraan kan men ook vry zeker toefchryven, daliet getal der Mannen dat der Vrouwen byna twintia duizend in het laatfte jaar overtreft, daar 'er zeer veebl ongehuuwde Mansperfoonen onder die Vreemdelingen zyn 1 zo dat de Inwoonders van Romen uit verfchillende Na'; tien beitaan, en montagne dezelve niet onaartig bv eer Arkquins rok, uit verfcheiden vreemde lappen zamenge< Iteld, vergeleek. 6 Nu nog iets wegens de tegenwoordige Hoogleeraarer in de Geneeskunde te Romen. , Wanneer men de onderftaande Lyst der Notizie ven gelykt met die van Dr. janssen '(*), zat men zien, dat er, zedert het vertrek van dien Heer, onder dezelve eena aanmerkelyke verandering is voorgevallen. De gewoone Hoogleeraaren zyn thans de volgende; Er" ia de Praayk der Geneeskunde. Dr. Jof. Miciari, in de Botanie. Dr. Joh. Miria Volpi, in de Geneesk. Practyk. Dr. Leop. Micheli, in de Anatomie. Dr. Pasc. Adinolfi, in de Theorie der Scheikunde. Dr. Jof. de R0ifi, Lyf-Arts van den Paus, in de Befpie* gelende Geneeskunde. «"pie* Dr. Fr. Asdrubali, in de Vroedkunde. Dr. Jof. Sisco, in de Heelkunde. Dr. Joh. Bapt. Micocci, in de Pathologie. De buïtengewoone Hoogleeraaren zyn: Dr. N. Martelli, in de Materies Medica. Dr. P. Lupi, in de Geneeskunde. Verzonden uit Utrecht, 24 Febr. 1794. (*) Aia. u. 9t. f' R'  Bit GEWOONTEN EN ZEDEN BEE MORLACCHI. I©7 DE GEWOONTEN EN ZEDEN DER MORLACCHI , EEN VOLK VAN DALMATIE. (Vervolg en Slot van bl. 69.) fVnfchuld, en de natiuirlyke vryheid der herderlyke eeu. V-/ wen, zyn nog bewaard gebleeven onder de Morlacchi, of ten minden zyn 'er veeie trekken nog van te befpeuren in de plaatzan het verfte van onze Vastigheden verwyderd. Zuivere hartlykheid van gevoelens is daar nog niet bedwongen door andere in agtneemingen , en vertoont zich zonder eenige onderfcheiding van omftandigheden. Eene jonge fchoone Morlackifche Maagd , die eenen Man van haare Landftreek ontmoet , kuscht hem hartlyk, zonder de minfte ondeugende, of onzedige, gedagte. Op Heilige Dagen komen alle de Vrouwen en jonge Dogters op het Kerkhof zamen, en kusfchen elkander ; zo dat zy allen van een en dezelfde Familie fcheenen te zyn. Menigmaalen heb ik het zelfde waargenomen op de Marktdagen in de Zeelieden , waar de Morlacchi komen om hunne goederen te verkoopen. Op Feesten en vrolyke Partyen worden , behalven het kusfchen , eenige andere kleine vryheden met de handen genomen , die wy onbetaamelyk zouden keuren, doch op welke zy niet letten; en, des vermaand, zeggen zy, 't is enkel fpel, en het betekent niets. Van dit fpel ontleenen egter hunne Minnaaryen niet zelden het begin, en hebben dikwyls een ernftig einde, als de Gelieven zich met ïlkander verftaan. Zeer zelden gebeurt het. op plaatzen verre van de Kust verwyderd, dat een Morlack een Meisje tegen haar wil wegvoert, of onteert: bellondt iemand zulks, de jonge Dogter zou ongetwyfeld in ftaat zyn om zich te verdedigen; want de Vrouwen zyn, hier te Lande, weinig minder fterk dan de Mannen. De gewoonte brengt mede, dat de jonge Dogter zelve den tyd en de plaats der wegvoeringe beraame, als zy zich wil ontflaan van andere Minnaars, van welken zy eenig liefdeteken, als eeu Koperen Ring, een Mesje, of iets dergelyks, ontvangen heeft. De Morlackifche Meisjes houden zich vry zindelyk, tot zy een Man gekreegen hebben; doch, naa het Iluwe-  log DE GEWOONTEN EN ZEDEN welyk, geeven zy zich aan de verregaandfte onzindelyk* ■ heid over, even of zy de veragting, met welke zy be-handeld worden, wilden regtvaardigen. Met dit alles kan i men niet zeggen dat de jonge Dogters alhier een aan-genaame geur - van zich afgeeven; dewyl zy gewoon zyn i het hair met boter te beftryken, die welhaast, rans wor- ■ dende, geene welriekende geur verfpreidt. De Kleeding der ongetrouwde Vrouwen, onder de Mor- ■ lacchi, is, wat het Hoofdcierzel betreft, de zamenge- ■ fteldfte en grilligfte welke men zich kan verbeelden: ge- • trouwd zynde, mogen zy niets anders draagen dan een: Doek, 't zy wit, 't zy gekleurd, om 't hoofd gewonden., Doch de jonge Dogters gebruiken een roode Kap, waar' aan zy doorgaans een op de fchouders afhangenden fluier: hegten, ten teken van haaren maagdom. De rykere; vercieren deeze Kap met ftrengen van zilveren munt,, waar onder men niet zelden zeer oude en kostbaare ziet. Zy hebben daarenboven oorringen , zeer keurig gewerkt,, en kleine zilveren kettingjes, met halve maantjes, aan i het einde. Dart de armer foort moet zich vergenoegen i met eenvoudige Kappen; of, zo zy eenig cieraad heb-' ben, beftaat het in kleine vreemde fchulpjes, ronde gla- ■ zen koraalen, of brokjes tin. De voornaamfte verdiende van deeze Kappen, waaruit. de fmaak blykt der Morlackifche jonge Dogteren, en die i tevens haare grootsheid ftreelt, beftaat daar in, dat zy,, door de menigte van vercierzelen, de oogen trekken van. allen die zich omtrent haar bevinden; terwyl het geraas, daar door gemaakt, by 't minfte fchudden van het hoofd, dezelfde uitwerking doet. Hierom voegen zy ook halve maantjes van zilver of tin, kleine kettingjes en hartjes,., valfche fteenen en fchulpen, kortom alles wat flikkert, in haar Hoofdcierzel. In eenige Streeken voegen zy kuiven van veelerlei - kleurige vederen als twee hoornen aan dit Kapzel toe; in andere altoos beevende pluimen van glas, of ook kunltige bloemen, welke zy in de Zeehaven -fteden koopen. In de verfcheidenheid deezer grillige vercierzelen, fpreiden zy niet zelden een vindingryk vernuft ten toone. Haare Hembden , op Heilige Dagen, zyn geborduurd met roode zyde, en zomtyds met goud; 't geen zy zelve doen, by het oppasfen van haar Vee: men. moet verfteld ftaan over de keurigheid, waar mede ditgedaan is. Beide oude en jonge Vrouwen draagen om den hals ftren-  DER MORLACCHI. 1o9 ftfeneen glazen koraalen , van onderfcheide grootte en kleur; en veele ringen van koper, tin of zilver, aan de vingeren. Haare armbanden zyn van leder, bewerkt met tin of zilver. Zy borduuren het borstftuk, of vercieren hetzelve met fchulpen en koraalen. Keurslyven zyn 'er onbekend, en 'er komt geen balyn of yzer in haare jakken. Een breeden wollen gordel flaan zy over het jak; deeze is veeltyds met fchulpen bezet, en blaauw van kleur, en daarom Modrina geheeten. Haar overkleed, zo wel als jak, is eene foort van fergie; beide reiken zy tot aan de enkels. Het onderkleed is met fcharlaken gezoomd, en heet Sadak. In den Zomer gebruiken zy geen Modrina, en draagen de Sadak zonder mouwen overeen linnen jak of 't hemd. - De jonge Dogters draagen altoos roöde koulen, en haare fchoenen worden, gelyk die der Mannen, öpanke genaamd. De zool is van onbereide Osfenhuid ; en net bovenfte gedeelte beftaat uk geftrengelde Schaapenlederen riemen, Apute geheeten : deeze maaken zy vast boven de enkels, eenigzins gelykende op de. Cothurnen der Uuden. De ongetrouwde Vrouwen, zelfs van de rylclte £amilien , mogen geen ander fchoeizel draagen; doch, getrouwd zynde, Haat het haar 'vry de Opanke te laaten yaaren, en zich van Turkfche muilen te bedienen. Onder de gemelde ryk opgecierde Kappen, draagen de jonge Dogters het hair geftrengeld; doch, getrouwd zynde, laaten zy het los hangen, zeer voorwaards, zoms knoopen zy het onder de kin toe, en hebben er altoos medailles, koraalen, of doorboorde ftukjes geld, naar de Tartaar[che of Americaanfche wyze, in geftrengeld. Eene ongetrouwde Vrouw, die befchuldigd wordt haare kuischheid verlooren te hebben, loopt gevaar, dat haar de Kap openbaar in de Kerk van 't hoofd gerukt wordt door den Priester, en dat een haarer Bloedverwanten haar, ten teken van eerloosheid, het hair afinyde. Hierom is het, dat, wanneer eene jonge Dogter zich in een ongeoorlofden minnehandel heeft laaten inwikkelen, deeze doorgaans haar teken van Maagdlyken ftaat aflegt, en na ten ander gedeelte des Lands trekt. c. An¥ Aa Niets is algemeener onder de Morlacchi, dan dat ae Huwelyken geflooten worden onder de Oude Lieden der wederzydfche Familien, inzonderheid wanneer de Fai* tyen op een wyden afftand van elkander woonen , en elkander noch zien, noch kennen. Het gewoone beweeg- MENG. I794. NO. 3. H  IÏO DE GEWOONTEN EN ZEDEN] middel tot deeze EgtverbinteEisfen is de eerzugt "om verwant te worden aan een talryke en magtige Familie, beroemd door dappere Mannen voortgebragt te hebben. De Vader van den aanftaanden Bruidegom, of eenige andere nabeltaande Bloedverwant van jaaren, gaat de jonge Dogter vraagen, of liever eene jonge Dogter van zulk eene Familie, doorgaans zonder eene bepaalde keuze. — Hierop worden alle de jonge Dogters van den Huize aan hem vertoond, en hy verkiest die hem best aanftaat; fchoon hy doorgaans het regt van de oudfie in agt neemt. Eene weigering in zulk een geval is zeldzaam : en doet de Vader van het gevraagde Meisje zelden veel onderzoeks na de omftandigheden van de Familie die haar verzoekt. Zomtyds wordt de Dogter van een Meester ten Huwelyk gegeeven aan den Zoon van een Dienaar, of Landbruiker, gelyk in de tyden der Oudvaderen gebruiklyk was: zo weinig agt men de Vrouwen daar te Lande. By deeze gelegenheden, nogthans, genieten de jonge Dogters der Morlacchi een voorregt, 't welk de onze ook wel zouden wenfchen te bezitten, en 't geen zy met de daad behoorden te hebben. Want hy , die de vraag doet, in zyn oogmerk gellaagd zynde, is verpligt heenen *te gaan, en den Bruidegom te brengen. Zyn de jonge lieden , als zy elkander zien, over elkander te vrede, dan wordt het Huwelyk geklonken, anders niet. In eenige Streeken is het de gewoonte,dat de Bruid het Huis en de Familie van den Bruidegom gaat zien, eer zy het beflisfend Jawoord geeve; indien de plaats of de Perfoonen haar niet aanftaan , mag zy al het voorheen bepaalde voor van geene verbindende kragt rekenen. Is zy des wel voldaan, dan keert zy na haars Vaders huis weder, begeleid door den Bruidegom en de naaste Bloedverwanten. Men bepaalt 'er den Trouwdag, op welken de Bruidegom aan 't huis der Bruid komt, vergezeld van zyne voornaamlte Bloedverwanten, die, te deezer gelegenheid , den naam van Svati draagen, allen gewapend en te paard gezeten zynde, in hunne beste kleederen, met een Pauwenveder op hun muts; het onderfcheidend cieraad der geenen die ter Bruiloft genoodigd zyn. Het Gezelfchap gaat gewapend, om eenigen aanflag, beraamd ter ftoorenis van het Bruiloftsfeest, af te weeren; in oude tyden viel dit niet zeldzaam voor: zulks wyzen veele Nationaale Heldenzangen uit. De Bruid wordt met een fluier overdekt, en omringd door  DER MORLACCHI. III door de Svati, te paard gezeten, ter Kerke gebragt. De Trouwplegtigheid wordt volvoerd onder het affchieten van fnaphaanen, piftoolen , en een vreeslyk geroep, 't welk yolduurt tot zy in het huis haars Vaders, of dat des Bruidegoms , wederkeert, indien hetzelve niet te ver af gelegen is. Elk der Svati heeft zyn byzondere post, zo wel geduurende den Optocht , als ftaande het Bruiloftsfeest, 't welk begint ©nmiddelyk naa dat zy uit de Kerk ko* men. De .Parvinaz gaat voor allen, zingende zodanige Zangen als hy denkt dat best ter gelegenheid pasfen. De BariaStar zwaait een lans met een zyden banier daar aan vastgemaakt, en een appel op de punt. 'Er zyn twee Baria£tars, en zomtyds vier,by zeer aanzienlyke Huwelyken. De Stari-fvat is de voornaamfte Perfonadie in den trein; en de aanzienlykfte der Bloedverwanten wordt doorgaans met die waardigheid bekleed. Het is de pligt van den Stacheo, de bevelen van den Stari-fvat te ontvangen en te gehoorzaaraen. De twee Diveri, die 's Bruidegoms Broeders moeten zyn,zo hy dezelve heeft, zyn beltemd om de Bruid op te pasfen. De Komorgia, of Sekfana, wordt afgevaardigd om de Huwelyksgave te ontvangen en te bewaaren. Een Giaous draagt een Standaard, en let op de orde van den optocht, als Ceremoniemeester. Hy zingt, Breberi, Davori,Dobrafrichia.Jara,Pico; altemaal naamen van oude Huisbegunlbgende Goden. Buklia draagt den Drinkkop, zo wel op den tocht als aan tafel. Alle deeze Bedieningen worden verdubbeld, en zomtyds driedubbeld gemaakt , naar gelange van de talrykheid des Gezelfchaps. De eerfte Vreugdedag wordt zoms gehouden ten huize der Bruid, maar doorgaans aan dat des Bruidegoms, werwaards zich de Svati, naa de Huwelyks-Inzegening, in aller yl heen begeeven: ten zelfden tyde loopen 'er drie of vier Mannen te voet, om de goede tyding te brengen ; die het eerst het Huis bereikt, ontvangt ter belooning eene foort van Handdoek , aan de kanten geborduurd. De Domachin, of het Hoofd des Huizes , komt zyne Schoondogter te gemoet; een Kind wordt haar toegereikt, eer zy afftygt, om hetzelve te omhelzen. Is 'er geen Kind in huis, dan leent men het by de Buuren. Dan biedt de Schoonmoeder,of,in haare plaats,eene andere Vrouwlyke Bloedverwante der Bruid, een Koornzeef aan, gevuld met onderfcheide foorten van Graan, Nooten, Amandelen , en andere kleine Vrugten, welke de Bruid, by li a har^  1IO DE GEWOONTEN EN ZEDEN] middel tot deeze EgtverbinteEisfen is de eerzugt 'ota verwant te worden aan een talryke en magtige Familie, beroemd door dappere Mannen voortgebragt te hebben. De Vader van den aanftaanden Bruidegom, of eenige andere nabeftaande Bloedverwant van jaaren, gaat de jonge Dogter vraagen, of liever eene jonge Dogter van zulk eene Familie, doorgaans zonder eene bepaalde keuze. — Hierop worden alle de jonge Dogters van den Huize aan hem vertoond , en hy verkiest die hem best aanftaat; fchoon hy doorgaans het regt van de oudfte in agt neemt. Eene weigering in zulk een geval is zeldzaam: en doet de Vader van het gevraagds Meisje zelden veel onderzoeks na de omftandigheden van de Familie die haar verzoekt. Zomtyds wordt de Dogter van een Meester ten Huwelyk gegeeven aan den Zoon van een Dienaar, of Landbruiker, gelyk in de tyden der Oudvaderen gebruiklyk was: zo weinig agt men de Vrouwen daar te Lande. By deeze gelegenheden, nogthans, genieten de jonge Dogters der Morlacchi een voorregt, 't welk de onze ook wel zouden wenfchen te bezitten, en 't geen zy met de daad behoorden te hebben. Want hy , die de vraag doet, in zyn oogmerk gellaagd zynde, is verpligt heenen *te gaan, en den Bruidegom te brengen. Zyn de jonge lieden, als zy elkander zien, over elkander te vrede, dan wordt het Huwelyk geklonken, anders niet. In eenige Streeken is het de gewoonte,dat de Bruid het Huis en de Familie van den Bruidegom gaat zien, eer zy het bellisfend Jawoord geeve; indien de plaats of de Perfoonen haar niet aanftaan , mag zy al het voorheen bepaalde voor van geene verbindende kragt rekenen. Is zy des wel voldaan, dan keert zy na haars Vaders huis weder, begeleid door den Bruidegom en de naaste Bloedverwanten. Men bepaalt 'er den Trouwdag, op welken de Bruidegom aan 't huis der Bruid komt, vergezeld van zyne voornaamfte Bloedverwanten, die, te deezer gelegenheid , den naam van Svati draagen, allen gewapend en te paard gezeten zynde, in hunne beste kleederen, met een Pauwenveder op hun muts; het onderfcheidend cieraad der geenen die ter Bruiloft genoodigd zyn. —— Het Gezelfchap gaat gewapend, om eenigen aanflag, beraamd ter ftoorenis van het Bruiloftsfeest, af te weeren; in oude tyden viel dit niet zeldzaam voor: zulks wyzen veele Nationaale Heldenzangen uit. De Bruid wordt met een fluier overdekt, en omringd door  DER MORLACCHI. JM1 door de Svati, te paard gezeten, ter Kerke gebragt. De Trouwplegtigheid wordt volvoerd onder het alfchieten van ihaphaanen, piitoolen,en een vreeslyk geroep,'t welk volduurt tot zy in het huis haars Vaders, of dat des Bruidegoms , wederkeert, indien hetzelve niet te ver af gelegen is. Elk der Svati heeft zyn byzondere post, zo wel geduurende den Optocht , als ftaande het Bruiloftsfeest, 't welk begint ©nmiddelyk naa dat zy uit de Kerk ko* men. De Parvinaz gaat voor allen, zingende zodanige Zangen als hy denkt dat best ter gelegenheid pasfen. De BariacJar zwaait een lans met een - zyden banier daar aan vastgemaakt, en een appel op de punt. 'Er zyn twee Bariatïars, en zomtyds vier,by zeer aanzienlyke Huwelyken. De Stari-fvat is de voornaamfte Perfonadie in den trein ; en de aanzienlykfte der Bloedverwanten wordt doorgaans met die' waardigheid bekleed. Het is de pligt van den Stacheo, de bevelen van den Stari-fvat te ontvangen en te gehoorzaamen. De twee Diveri, die 's Bruidegoms Broeders moeten zyn,zo hy dezelve heeft, zyn beltemd om de Bruid op te pasfen. De Komorgia, of Sekfana, wordt afgevaardigd om de Huwelyksgave te ontvangen en te bewaaren. Een Ciaous draagt een Standaard, en let op de orde van den optocht, als Ceremoniemeester. Hy zingt, Breberi, Daveri, Dobrafrichia. Jara, Pico ; altemaal naamen van oude Huisbegunlbgende Goden. Buklia draagt den Drinkkop, zo wel op den tocht als aan tafel. Alle deeze Bedieningen worden verdubbeld, en zomtyds driedubbeld gemaakt, naar gelange van de talrykheid des Gezelfchaps. De eerfte Vreugdedag wordt zoms gehouden ten huize der Bruid, maar doorgaans aan dat des Bruidegoms, werwaards zich de Svati, naa de Huweiyks-Inzegening, in aller yl heen begeeven: ten zelfden tyde loopen 'er drie of vier Mannen te voet, om de goede tyding te brengen ;die het eerst het Huis bereikt .ontvangt ter belooning eene foort van Handdoek, aan de kanten geborduurd. De Domachin, of het Hoofd des Huizes , komt zyne Schoondogter te gemoet; een Kind wordt haar toegereikt, eer zy afftygt, om hetzelve te omhelzen. Is 'er geen Kind in huis, dan leent men het by de Buuren. Dan biedt de Schoonmoeder,of,in haare plaats,eene andere Vrouwlyke Bloedverwante der Bruid, een Koornzeef aan, gevuld met onderfcheide foorten van Graan, Nooten, Amandelen , en andere kleine Vrugten, welke de Bruid, by Ha ha»;  112 DE GEWOONTEN EN ZEDEN handen vol, agter zich heenen werpt op de Svati. Dfi Bruid zit, op den eerften dag, niet aan de groote ta* fel, maar heeft 'er een voor zichzelve, de twee Diveri en den Stacheo. De Bruidegom zit met de Svati aan tafel; doch op den dag aan de Huwelyksvereeniging gewyd mag hy niets losmaaken of aan ftukken fnyden. Zyn vleesch en brood wordt voor hem geiheeden. 't Is de zaak van den Domachin, de Drinkconditien in te ftellen, en de Starifvat is de eerfte die dezelve drinkt. Meestentyds gaat de Bukkara, een vry groote houten kop, rond. Eerst drinkt men den Befchermheilig der Familie , vervolgens het welvaaren van het Heilig Geloof, en zomtyds Hellen zy gezondheden in van hooger en eerwaardiger Benaaming. Op deeze Bruiloftsmaalen heerscht de grootfte overvloed, en ieder van de Svati brengt 'er het zyne aan toe, door het zenden van een aandeel fpyze. De Maaltyd vangt aan met Vrugten en Kaas, de andere geregten komen daar naa , rechtdraads ftrydig met het geen by ons in gebruik is. Alle foorten van Huisgevogelte, en Schaapenvleesch , wordt ryklyk «opgedischt : doch zeer zeldzaam eet een Morlack Kalfsvleesch, en misfchien nooit,of hy moet 'er,buiten zyn Land,toe worden overgehaald. Deeze afkeer van Kalfsvleesch is zeer oud onder de Morlacchi. St. jeronimus maakt 'er melding van tegen jovinianus; en tomeo marnavich, een Bosnisch Schryver, die in den aanvang der laatfte Eeuwe leefde, zegt, dat de Dalmatiërs, niet bedorven door de ondeugden der Vreemdelingen, zjch, tot zynen tyd toe, onthielden van Kalfsvleesch, als een onrein voedzel. — De Vrouwlyke Bloedverwanten, indien zy genoodigd zyn ter Bruilofte, eeten nooit aan tafel met de Mannen, dewyl het eene vaste gewoonte is dat zy afzonderlyk eeten. Naa het Middagmaal brengen zy het overige van den dag door_ met danfen , het zingen van oude liederen, en allerlei fpel, waarin behendigheid of vernuft te pasfe komt. 's Avonds op een gepast uur, naa den Avondmaaltyd en het drinken der drie ftaatlyke Gezondheden, vergezelt de Knum den Bruidegom na het Slaapverirek, doorgaans in den kelder of in den ftal, werwaards de Bruid gebragt wordt door de Diveri en den Stacheo ; doch de drie laatstgemelden moeten vertrekken, en de Knum blyfe alleen by het nieuwlings getrouwde Paar. Indien 'er eenig be-  DER MORLACCHI. 113 beter bed" is dan ftroo , legt hy Bruid en Bruidegom daar op neder, en, den gordel der Bruid losgemaakt hebbende , laat hy elk den ander uitkleeden. Het is nog maar weinig tyds geleden dat de Knum verpligt was de Bruid geheel te ontkleeden; doch dit is thans buiten gebruik; eu, in ftede hier van, heeft hy het voorregt om haar te kusfchen zo dikwyls het hem behaagt , waar hy haar ook ontmoet; welk voorregt in de eerfte maanden iets aangenaams moge hebben , doch welhaast zal walgen. Als zy beiden uitgekleed zyn, gaat de Knum heenen, en ftelt zich luisterende aan de deur des vertreks, zo 'er een deur is. Het behoort tot zyne taak de voltrekking des Huwelyks aan te kondigen. Dit doet hy met het affchieten van een piftool, en dit wordt beantwoord door veelen van het gezelfchap. Den volgenden dag eet de Btuid, zonder haar fluier en maagdlyk hulzel, aan tafel met de Svati, en moet de dikwyls ruwe dubbelzinnigheden en laffe boerteryen hooren van de weinig kiefche en zomtyds dronken Gasten. De Huwelyksfeesten, by de oude Hunnen Sdrave, en by onze Morlacchi Sdravize, geheeten, hebben zeker aanleiding gegeeven tot het Italiaanfche woord Stravizzo. Deeze dui> ren drie, zes, acht of meer dagen, naar gelange van de middelen of de mildheid der Familie by welke de Egtvcrbintenis voorvalt. De nieuw getrouwde Vrouw heeft op deeze Vreugdedagen geene geringe voordeden; deeze loopen menigmaal hooger dan de geheele Huwelyksgave welke zy medebrengt, die veelal beftaat in haare eigene Kleederen, en zomtyds een Koe; ja het gebeurt nu en dan, dat de Ouders, in ftede van Geld aan haare Dogter ten Huwelyk I te geeven, iets van den Bruidegom als een prys bedingen. —r De Bruid brengt alle morgens, zo lang de 1 Feestdagen duuren, water aan de Gasten om de handen te wasfehen, en elk deezer werpt een klein ftukje gelds | in de kom , naa het verrigten deezer reiniging, welke, ; behalven op zodanige tyden, by hun zeldzaam gefchiedt. i Het ftaat der- Bruid ook vry, andere kleine fchattingen I den Svati af te prachen, door het wegfteeken van hunsi ne Schoenen , Mutzen, Mesfen, of iets anders 't ff welk zy noodig hebben, 't geen zy moeten losfen door een icukje gems, volgens de waarueering des gezellchaps. En, behalven alle deeze vrvwillige of afgeperfte oobren- i gingen, moet ied*r Gast zeker Gefchenk geeven aan de «3 'ge-  114- DE GEWOONTEN EN ZEDEN getrouwde Vrouw, als hy, op den laatften dag van dé Sdravize, affcheid neemt; als dan deelt zy, in vergelding eenige kleinigheden uit, beiTaande in hemden, mutzen* handdoeken, en dergelyke. De Huwelyksplegtigheden zyn bykans Juist dezelfde door het geheele uitgebreide Land der Morlacchi; en die by de Boeren, en op de Zeekust van Dalmatie, IJiria, en de Eilanden, verfchillen 'er weinig van. Nogthans is 'er onder de verfcbeidenheden een op het Eiland Zlaritie, naby Sebenico, merkwaardig genoeg om byzonder vermeld te worden. Aldaar moet de Stari-fvat, (dien men natuurlyk veronderltellen mag dat op dat uur veel gedronken heeft,) met een bloot breed zwaard, met één flag den bloemkrans van het hoofd der Bruid afflaan, als zy gereed is om na bed te gaan. Op het Eiland Pago, in het Dorp No- voglia, (waarfchynlyk Gisfa by de oude Aardryksbefchryvers,) heeft een grappiger en min gevaarlyke gewoonte plaats; doch die in woestheid voor de gemelde niet behoeft te wyken. Naa dat het Huwelyksverdrag gellooten is, en de Bruidegom komt om zyne Bruid na de Kerk te geleiden, doet de Vader, of Moeder, by het overleveren , eene vergrootende optelling van alle haare kwaade hoedanigheden; zeggende: „ Weet, daar gy haar tog „ wilt hebben, dat. zy tot niets deugt, dat zy boosiiar„ tig, koppig, is, enz." Waarop de Bruidegom , een ftuunch gelaad aanneemende,zich tot de Bruid wendt,met de woorden: ,, Ach! dewyl dit zo is, zal ik u leeren u „ beter te gedraagen!" en ten zelfden tyde geeft hy haar een flag of floot, of betoont haar foortgelyk eene galantery, die geenzins uit jok is. Het fchynt, in 't algemeen, dat de Morlackifche Vrouwen, en misfchien de meeste Dalmatifche, de Inwoonders der Steden uitgezonderd, geen mishaagen hebben in door haare Minnaars of Egtgenooten geflaagen te worden. In de nabuurfchap van Dernish, zyn de Vrouwen geduurende het eerfte jaar naa het Huwelyk, verpligt, alle Kennisfen huns Volks, die ten haaren huize komen, te kusfchen; doch, het eerfte jaar verftreeken zynde, zyn zy van die pligtpleeging ontflaagen; en waarlyk, zy worden alsdan zo morlig, dat zy het niet wel langer kunnen doen. Misfchien is de vernederende wyze, op welke zy behandeld worden door hunne Mannen en Bloedverwanten , tekens de oorzaak en het uitwerkzel van de fchandeJyke verwaarloozing haarer eigene perfoonen. Als een  DER. MORLACCHI. "5 i een Morlackseh Man van zyn Wyf fpreekt, voegt hy 'er altoos by, met uw verlof. Heeft de Man eene Bedftede, de Vrouw moet op den Vloer daar naast llaapen, In de Huizen der Morlacchi my onthoudende , heb ik dikwyls gezien, dat de Vrouwen met veragting bejegend worden; en ik moet bekennen, dat de Vrouwen, in deeze Landftreek, geenzins beminnelyk zyn, en dat zy de weinige gaven der natuure nog misvormen en verkwisten." De Zwangerheid en de Verlosfing deezer Vrouwen moe» ten ons vreemd voorkomen, by welken de Vrouwen, niettegenftaande alle de voorzorgen in den ftaat der Zwangerheid en naa de Verlosfing gedraagen, zo veel lyden, Een Morlackifche Vrouw verandert niets in haar eeten en werk geduurende haare. Zwangerheid; dikwyl verlost zy zichzelve in 't veld, of aan den weg, neemt het Kind, wascht het in het eerfte water 't geen zy aantreft, brengt het t'huis , en keert den volgenden dag weder tot haar gewoon werk, of het hoeden der Kudde. De tedere Schepzels, zo agtloos behandeld in de eerfte oogenblikken, worden, vervolgens , in elendige doeken gewonden, waarin zy drie of vier maanden blyven, onder dezelfde agtlooze oppasfing. Deeze tyd voorby zynde, worden ze losgelaaten, en toegelaaten in de hut, en voor dezelve om te kruipen, tot zy van zichzelven lee» ren recht overëinde te gaan; en teiïens verkrygen zy die maate van fterkte en gezondheid , welke de Morlacchi bezitten, en bekwaam zyn, om, zonder het minfte ongemak, de naakte borst aan de ftrengfte koude en guürfte fneeuwbuijen bloot te ftellen. De Kinderen laat men zuigen zo lang de Moeder eenig zog heeft, of tot dat zy weder zwanger is; en, indien dit niet voorvaUe in drie, vier of zes, jaaren, blyven zy al dien tyd voedzel • uit 's Moeders borften haaien. De lengte der Borften van de Vrouwen by de Morlacchi is verbaazend ; zy I kunnen den Kinderen de borst geeven over fchouder, en . onder den arm door. Men laat de Jongens zonder broek loopen in een hemd, dat tot aan de knie reikt , tot den ouderdom i van dertien of veertien jaaren. Zy volgen hier in de gei woonte van Bosfina , aan de Porte onderworpen, waar | geen Haraz , of Hoofdtax, van de Jongens betaald wordt, tot dat zy broeken draagen ; vóór dien tyd worden ze 1 aangemerkt als Kinderen, niet in ftaat om te arbeiden of 1 hun brood te winnen. „ ! H 4 BJ  Ïl6 DE GEWOONTEN EN ZEDEN DER MORLACCHI. By het gebooren worden van Kinderen, en bovenal by de geboorte van het eerlte Kind, zenden alle de Bloedverwanten en Vrienden Gefchenken van eeten aan de Kraamvrouw , of liever aan die verlost is ; en de Familie houdt een Gastmaal van alle deeze Gefchenken by elkander gevoegd. De Vrouw gaat niet te Kerk dan veertig dagen naa de Verlosfing. De Morlacchi brengen de jeugdige jaaren door in de bos» fchen , het Vee oppasfende. ln dat gerust en ledig leeven worden zy zomtyds zeer behendig in het fnyden van hout met een mes. Zy vervaardigen houten Koppen, en Fluiten, vercierd met laag verheven beeldwerk , niet geheel van verdienlten ontbloot , en waarin de vinding» rykheid deezes Volks doorftraalt. AANMERKINGEN, GEDUURENDE EEN ZESWEEKS VERi BLYE IN OXFORDSHIRE EN GLOUCESTERSHIRE, IN DEN.JAARE MDCCXCII. (Vervolg van bl. 78.) TWEEDE BRIEF. Oxford, Aug. 1703. MYN HEERl Ik kwam in Oxford over de Magdaleen-Brug, die , behalven de fchoonheid van den bouwtrant, de byzonderheid heeft, dat dezelve meer dan de helft over den droogen grond loopt; de rest gaat over twee kleine armen van de Cherwell. Vereenigd, zouden deeze eenige voldoende reden kunnen geeven voor den aanleg van een Brug, vyfhonderd en zes-en-twintig voeten lang. Stukely verhaalt ons, dat de oude Brug tweemaalen zo breed was als de Londen-Brug; doch dit is eene verzeikering , welke ik hoop dat in twyfel getrokken ma* worden, zonder dat men daar door den naam van een hardnekkig Twyfelaar zich op den hals haale. Toen ik, omtrent tien jaaren geleden, in deeze Stad was, kon ik 'er niet lang blyven; dan nogthans lang genoeg om my te overtuigen, dat 'er geene plaats in dit Koningryk is, welke grooter veld aanbiedt om de gedag- ten  een zesweeks verblyf in oxfordshire, enz. II7 ; ten bezig te houden, of meer verfcheidenheid van voor- \ werpen om de nieuwsgierigheid uit te lokken. Een een- 5 zaam afgezonderd leeven is tot geen van beide deeze I oogmerken gefchikt. Eenzaame Denkers geeven zich ge*. I reed aan vooroordeelen over; zy zyn fchaars van voor- j werpen voorzien, en hebben een zeer bepaalden gezigt- I einder. Geftadige eenzaamheid is eene gevangenis vóór 3 den geest. Maar om veel te denken, en tot eenig ge9 wigtig einde te denken , is het noodig onzen ftand te ] veranderen, van plaats tot plaats te gaan, te zien en te I hooren wat gezien en gehoord kan worden. Afzondering I daar naa zal vrugtbaar weezen ; want wy hebben dan I de middelen opgedaan om dezelve zodanig te maaken. Het is onmogelyk deeze Stad te zien zonder dat 'er 1 een vloed van denkbeelden op ons indringe, van welke a wy ons niet kunnen ontllaan; dan het kost geene ge1 ringe moeite dezelve in orde te fchikken. De vereeni| ging onzer denkbeelden is groot, onze aandoeningen zyn | leevendig , onze herinnering is belangryk , wanneer wy dien Zetel van ouden luister en vroege Letterkunde befchouwen ; wanneer wy ons op dien eigen grond bevinden , welken de Zanggodinnen eerst verwaardigden te vereeren, en welken haare begunltigde Zoonen, door alle volgende eeuwen, als om ftryd, poogden te vercieren ; wanneer wy de volmaaking naagaan van die ruwe beginzelen , die de gedagtenis van alfred kenmerken; wanneer wy den voortgang van verlichtende Weetenfchap volgen, van de onbefchaafdheid der Kloosterbygeloovigheid tot de daarlMling van gezuiverden Godsdienst eu edeldenkende Wysbegeerte. Hoe groot is de verfcheidenheid onzer herinneringen, hoe belangvol worden onze overdenkingen, als wy hier naagaan wat de Tyd 4 voortgebragt en de Gefchiedenis bewaard heeft. Wy kunnen niet gereedlyk de liefde tot het geen oud I is uit onzen zin zetten in de Schoole der Letterkunde. Oud en eerwaardig fchynen zamengevoegd in het zelfde denkbeeld. Indien wy koel en onverfchillig konden zyn I voor de gedenktekens van geleerden Yver en Vaderlandsi liefde, wat zouden wy winnen? Wat zouden wy win1 uen door een verfmaadende verwerping van het te rug I zien op vroegere dagen? Wat zouden wy winnen by het I berekenen hoe veel 'er zou hebben kunnen befpaard wor- 5 den, indien alle deeze Gothifche en Griekfche OverblyfI zeis eenvoudige Gebouwen geweest waïen , zonder cie- H 5 raad.  IlS een zesweeks verblyf raad, zonder vastheid ? Neen , myn waarde Heer! laaten wy niet verwoesten de gedenktekens van milddaadigheid aan de Geleerdheid heweezen, in de barbaarschfte eeuwen zelve gefpaard. De begeerte, om de Gefchiedenis der Volken, en van merkwaardige Steden, tot de verafgelegenlte eeuwen der oudheid te brengen, is een zwak, (misfchien een allerfchadeloost zwak,) waar van geen Volk zich tot nog ontdaan heeft. Het is verwonderlyk naa te gaan welke poogingen men gedaan heeft om de zeer hooge oudheid van Oxford te bewyzen, Anthony wood heeft veel in dit vak gewerkt; maar wood, die, over het geheel, meer opregtheids bezat dan veelen die zich voor Oudheidkundigen uitgeeven, erkent, dat hy niet veel betrouwen ftelde op 't geen men ter ftaaving hier van in 't midden bragt. Rouse , de Warwickfche Oudheidkundige, denkt, of liever zegt, dat deeze edele Stad bykans duizend jaaren vóór christus beltondt, en vergelykt, grillig genoeg zeker, Oxford by Jerufalem , om dat de Berg Calvarien buiten de wallen van Jerufalem lag, even als Mount PleaJ'ant, of Bellemont, buiten de wallen van Oxford. Ik weet niet tot welk een rang van waarfchynlykheden ik dit moet brengen ; doch het levert een blyk op van de Volkstrots der onbefchaafde eeuwen. Ex um difce omnes. Wy mogen, nogthans, den hoop van ongerymdheden der overleveringen wel gefchift hebbende , met regt beweeren , dat Oxford, als eene School van de Geleerdheid welke die tyd medebragt, bekend was vóór de Regeering van alfred; en hier mede, daar Cambridge van eene veel laater tyd is, zyn de Oxforders thans, geloof ik, wel voldaan. Op vry goed gezag, zyn wy onderrigt, dat, omtrent den tyd der Vermeesteringe , Oxford zeven honderd en vyftig woonhuizen telde. In den Jaare MCC, waren 'er zo veel Studenten, dat 'er drie duizend, ter oorzaake van eenig misnoegen, op één tyd zich van daar begaven. Maar het blykt, dat de Ouders, in een veel vroeger tyd dan deeze, verpligt geweest zyn hunne Zoonen na Ojc» ford te zenden: 'er is nog voorhanden een Wet van alfred , welke beveelt, ,, dat alle Vrye Lieden in het Ryk, die tachtig morgens lands bezaten , hunne Zoo„ nen in Geleerdheid moesten opbrengen, tot zy ten min„ ften vyftien jaaren bereikt hadden; ten einde zy mog- » ten  jn oxfordshire, enz. 119 ten geleerd worden god te kennen, Mannen van VerUltand te zyn, en gelukkig te leeven: want een Man, die vry gebooren en egter ongeleerd is, agten wy niet meer dan een beest , of een hartenloos lichaam , en „ een grooten zot." De Geleerdheid deezer plaatze bragt, egter, flegts eene onvolkomene kennis van go» , weinig middelen voor het Verftand, en geen grooten voorraad van Geluk, voort, Oxford was veelmaalen in opftand door de gefchillen tusfchen de Studenten en de Stedelingen , als mede tusfchen de Vreemde en de En.jelfche Studenten , welke altoos met Hagen, en meer dan eens in moord, eindigden. In de vroegere jaaren van de Univerfiteit woonden de Studenten niet in Collegien, maar in Huizen daar toe gehuurd. Wanneer de Meester een Huis huurde, werd het een Hall geheeten , en hy de Principal daar van genaamd. In de daad, onze Univerfiteiten waren, in den beginne, niet meer dan Schooien ,• de Studenten leerden alleen de eerfte beginzels; en het zou vergeeffche arbeid weezen de toenmaalige uitgeftrektheid der Geleerdheid af te tekenen; als welke, vóór de uitvinding der Drukkunst, bepaald was tot Kloosters, en geene gedaante of beftendigheid hadt. Ik wil u, derhalven, niet bezig houden met naafpeunn- gen die gy , op uw gemak , elders kunt vinden. Geene plaats in Engeland kan roemen op zulk een kunftig vertoon als Oxford. Die Stad heeft twintig Collegien, en vyf Halls. Wanneer gy by deeze de Kerken voegt, en de openbaare Gebouwen behoorende tot de Univerfiteit, als de Schooien, het Mufeum, enz. en in aanmerking neemt, dat deeze verfpreid zyn over eene Stad welke geen drie Engelfche mylen in den omtrek haalt, kunt gy u eenig denkbeeld vormen van het genoegen, 't welk het gezigt van Oxford moet opleveren. Tegen de byzondere deelen moge men tegenwerpingen kunnen maaken, maar het geheel befchouwd zynde is 'er niets in Engeland 't geen 'er mede vergeleken kan worden. Het is byzonder eigen aan Oxford , dat, uit hoofde van de wyze waar op de openbaare Gebouwen over de Stad verfpreid zyn, het ©og zich nergens kan heenen wenden1 of het_ 0116moet een voorwerp van treffende grootheid. De uitwerking daar van is niet in een oogenblik afgedaan. Dezelve wordt verfterkt door overdenking. Hy , die gewoon is op de voorledene eeuwen te rug te zien , en hier wordt  120 - EEN ZESWEEKS VERBLYiP wordt men daar toe als gedrongen, zal niet gevoelloos l blyven op de beftendige befchouwing van deeze eerwaar-, dige gedenktekens van Godsvrugt, Geleerdheid en Vaderlandsliefde, De Godsvrugt der Stigteren was indien zy dwaalde, opregt; hunne Geleerdheid, indien gering ' was geëvenredigd aan de middelen; en hunne Vader-' lanoMieme zaï, vertrouw ik, toegejmchd worden waar men dezelve niet naavolgt. Myn eerfte bezoek beb ik afgelegd aan de Boekery van de Univerfiteit, de Bodleiaanfche geheeten, naar den naam van den Aanlegger; een naam, dierbaarder aan de Liefhebbers der Letterkunde, dan die van alle Helden welke immer beltonden. Veel tyds heb in deeze plaats doorgebragt, eu, fchoon ik geen lust heb om u op te houden met byzonderheden die elk weet, zou het onverfchoonlyk weezen niets te zeggen van de grootite Boekery in geheel Europa. Dezelve beftaat uit drie groote Galeryen boven de School waar men in de Godgeleerdheid les geeft. Voorheen was hier eene Boekery, aangelegd door humphrev, Hertog van Gloucester; maar, Ten tyde der Regeering van eduard den VI, werden de. Boeken geltoolen of vernield. Van dien tyd af, tot het einde der Zestiende Eeuwe , was 'er niets dat den naam van Boekery verdiende. Ten dien tyde liet Sir thomas bodleï , een zeer geleerd Man, allen bedry£ vaaren, om zyne dagen toe te wyën aan de oprigting. van de tegenwoordige Boekery. Hy bezat alles wat ver-, eischt werd tot het zamenbrengen van zulk eene Verzameling; Geleerdheid, Geld, Vrienden, Tyd, en, 't geen kragt aan alles byzette, een Geestdrift om het te volvoeren. In twee jaaren tyds verfchafte hy aan de Boe-, kery voor de waarde van 10,000 Ponden, meest in vreemde Landen gekogt. Zyn voorbeeld werd yverig gevolgd door andere Geleerden; doch hy leefde niet lang genoeg om de voltooijing van zyn aangevangen werk te befchou» wen. By zyn Uiterften Wil, befprak hy eene groote fora tot aanvulling van deeze Boekery; doch werd deeze, door dwaasheid of bedrog van den Uitvoerder diens Wils, grootlyks verminderd. De Univerfiteit, dankbaar vour uiicï wai uy uuar aan geaaan Jiadt, noemde hem den Stigter, en gaf zyn naam aan de Boekery. Engeland lteekt uit in yver om groote en wydltrekkende ontwerpen te begunlligen, bykans zo ras zy worden voorgefteld. De begeerte om nuttig te weezen, en mis».  in oxfordshire, enz. Ï2l ïnisfchién de zugt om een naam te maaken, deed, van tyd tot tyd, veel aan de Bodleiaanfche Boekery toevoegen: de laatfte toevoeging die byzondere opmerking verdient werd daar aan gedaan , in den Jaare MDCCLV, door ür. richard rawlinson, den Oudheidkundigen, die alle zyne Boeken, en een kostbaar Mufeum, aan deeze Boekery maakte. Tegenwoordig rekent men, dat de Bodleiaanfche Boekery meer dan vyftig duizend Boekdeelen bevat. Groote ronde getalkn, merkt Dr. johnson op, zyn zelden juist: dan, in het tegenwoordige geval, is, zo verre ik kan naagaan, de misflag aan de goede zyde. Daar zyn meer Boeken dan het gefteld ronde getal; en, indien dit ge« tal moet onderdoen voor de Vaticaanfche Boekery, overtreft de Bodleiaanfche deeze zeker in één opzigt, in de Verzameling, naamlyk, van Oosterfche Handlchriftén. In het Escuriaal vindt men, geloof ik, van Arabifche Boeken de grootfte menigte. De nieuwe Kasten in deeze Boekery te Oxford worden met fpoed aangevuld, en ik zag met groot genoegen, dat de Bezorgers eene menigte van nieuwe en kostbaare Boeken daar fteeds aan-toevoegen. Op de orde, in welke de Boeken geplaatst zyn, valt vry veel aan te merken ; men moet de Catalogus met veel aandagts naagaan, eer men eenig bepaald Boek kan vinden. De Schildery-Galery is behangen met de Portraiten der Stigteren van Collegien , en van andere by uitftek geleerde Mannen. Eenige deezer zyn van de baud vair Eerfte Meesters. Onlangs zyn ze alle fchoongemaakt. De Boekery, welke het naast in getal en waarde met leeze komt, is die van AU Souls College. Deeze Boekery, fchoon onbetwistbaar in die beide opzigten minMer dan de Bodleiaanfche, gaat dezelve te boven in ïgrootschheid van Gebouw, en,'t geen van meer belangs is, fn de fcbikking der Boeken. De plaats, waar deeze Boelken ftaan, is een der fchoonfte van de geheele Univerfikeit. Dezelve is twee honderd voeten lang, twee-en-dertig breed, en veertig hoog. Deeze evenredigheden zoutjden, egter, niet zo zeer behaagen, indien zy de geheele lengte doorliepen ; doch 'er is eene affcheiding in het Inidden, één-en-vyftig voeten breed,'t welk als 't ware een «vierkant vormt, in welks midden een Standbeeld ftaat ■ran Colonel codrington, den Stigter. Boven de Boeken-  EEN ZESWEEKS VERBLYi? kenkasteff zyn bronzen Beelden van verfcheide Begiftiger^ In deeze Boekery zyn de Boeken naar de Weetenichar* pen gerangfclnkt, en door die fchikking, (welke de eew voudigfte en in alle opzigten de gemaklykfte is,) kan met eenig Werk met gemak vinden , en met weinig bebultl van de Boekenlyst. Groote vermeerderingen van nieuw* zo wel als van oude kostbaare Boeken, en Werken mei Plaaten, zyn 'er onlangs aan toegekomen. In den löbï van weinige jaaren zal deeze Boekery alle andere, d« Bodleiaanfche uitgezonderd , in aantal en kostbaarheid overtrellen. 'Er is een Fonds van 300 Ponden 's jaari lyksch, ten dien einde; doch ik geloof dat een gedeelm van die fora gebruikt wordt om den Opper- en Ouden boekbewaarder te betaalen. De, Galery, op welke Boekei: Haan, ftrekt zich langs drie zyden van de Boekery uit: doch de plaats om te gaan is te fmal, en de baluftradi te laag. Het is onmogelyk de ladders te gebruiken om by de bovenfte planken te komen, zonder een denkbeeld van gevaar, 't welk weinigen voor een oogenblik zoudec kunnen verdraagen. Ik weet niet of de Boekery van Christ's Church niet het naaste komt aan die van AU Souls College. De Ven zameling is talryk en kostbaar. Queetis, New Collei ge, St. Johrfs , Exeter en Corpus, behelzen mede Boekenfchatten; de laatfte munt uit in Clasfike Schryvers* Het Boekvertrek in Corpus is donker en naar, en gelvkt veeleer op een pakhuis; doch de Binnenkamer, waar'de Zeldzaamheden bewaard worden, vergoedt dit ryklyk. De Verzameling van Principes Editiones der Clasfike Schry.' veren wordt hier met zeer veel zorgvuldigheid bewaardj Ik zag 'er een met de hand gefchreeven Historie van den Bybel, in 't Fransch, keurlyk afgezet. In het overvoeren uit Frankryk is'er een Deel weggeraakt: het is niet onwaar-' fchynlyk dat de Capitein het Werk by eenig toeval verminkte, en naderhand fchrooir.de het te regt te brengen. Een Liefhebber zou , in een vlaag van begeerlykheid 't zich met geen gedeelte vergenoegd hebben. Wanneer zyne Majefteit, eenige jaaren geleden, zich hier bevondt, zag hy 'er eene Uitgave van een Clasfik Schryver, welke hy, in zyne eigene Boekery, niet hadttj Hy beval zyne Boekhandelaars deeze te bezorgen. Zy verzekerden hem, dat 'er zulk eene Uitgave niet beftondu „ Gy hebt mis," antwoordde zyne Majefteit, „ gaa tté\ „ de  IN OXFORDSHIRE, ENZ* 123 „ de Boekej-y Corpus te Oxford, daar kunt gy dezelve '* Ten'aanziene van de Oxfordfche Boekeryen in 't alge*, meen, mag ik, uit het geen ik gezien, en de berigten , welke ik ontvangen, heb, zeggen, dat ze, in den laatften tyd, zeer veel verbeterd en verrykt zyn door veelvuldige aankoopen. De tegenwoordige Opzienders gf Bezorgers, of hoe gy ze ook verkiest te noemen, fchynen in 't algemeen (want 'er zyn uitzonderingen) aan de oogmerken der Stigteren te voldoen, zo verre hunne Fondfen reiken; want Oxford heeft geen meer rykdoms dan de behoeften vorderen. In een der Boekeryen zag ik verfcheide honderden Boekdeelen in hoopen op den grond liggende. Men onderrigtte my dat het Dubbelen waren , die men zou verkoopen, om het geld daar voor komende te befteeden aan Boeken welke de Boekery nog ontbrak. Dit js, zult gy zeggen, eene goede fchikking ! Dan te Oxford, zo wel als te Cambridge, is een gefchil gereezen , of het verkoopen van zulke Boeken niet ftrydt met den wil der Schenkeren, en, in zo verre, onwettig en onvoeglyk is? en of Perfoonen, die ten oogmerke mogten hebben om hunne Boekverzamelingen aan een der Boekeryen te maaken, daar van niet zullen afzien, als zy ontdekken, dat men met de Giften der vroegere Schenkeren dus omfpringt? Voor en tegen valt 'er wel iets in te brengen. 1 Niemand , die eene Boekery aan «en deezer Collegien befpreekt , kan veronderlteld worden zo onverfchillig te weezen, of hy verwagt, dat dezelve ten gebruike zal ftrekken van het Collegie, overeenkomftig met zyn wil; ook is het eigenaartig, dat hy de hoope koestert, dat zyn Naam by de Naakomelingfchap zal overgaan, als een Vriend der Letteren, en een waardigen Zoon van deeze Alma Mater. Aan den anderen kant, daar de meeste deezer Boekeryen drie, vier of vyf,volftrekt dezelfde, Afdrukken van één Boek hebben, fchynt men, van ter zyde, aan het oogmerk der Schenkeren te voldoen , indien men , 't geen van derzelver verkoop komt, befteedt om de Boekery te verryken. Ik weet niet of men te Oxford dit gefchil ten voordeele van den Verkoop beflist hebbe (*). Te Cambridge, ver- ' (*) Zints dien tyd ben ik onderrigt, dat men deeze Dubbele Boeken te Londen verkogt heeft.  124 EEN ZESWEEKS VERBLYF IN OXFORDSHIRE, ENZ. verhaalde men my, was tot het onverkogt laaten befloo-ij ten. Misfchien zou men een middenweg kunnen betree-.] den. Zou men deeze Dubbele niet zamen kunnen bren-J gen om eene nieuwe Boekery te vormen , of dezelvea toevoegen aan Boekeryen, die, om zo te fpreeken, noga in derzelver kindschheid zyn? Schoon ook in dit gevall de zwaarigheid , dat men tegen den wil des Schenkersa handelt, overblyve. Een Heer, die onlangs een deezer Boekeryen begif-'i tigde , bedenkende , dat hy niets zou uitrigten als hyJ daar aan maakte wat 'er aireede was, verzamelde, by zynf leeven, met veel kosten en moeite , een Voorraad vana zulke Boeken als hy wist dat aan deeze Boekery man«| gelden, en befprak 'er deezen aan. Deeze myn Brief is tot zulk eene lengte uitgeloopen,! dat ik, zo voor u als voor my zei ven, hier zal afbree-J ken , om vervolgens de pen weder op te vatten. Ika ben, enz. (De Derde Brief by eene volgende gelegenheid.') HILARIUS, OF , ALLES OM BEST WILLE. Een Charaéter* (Uit het Engelsch.') Ten vollen te vrede te weezen me» het lot des Menjchdoms, is het voorregt van weinigen; daar over te morren en te klaagen, is der meesten geaartheid; en by wien eene gefteltenis van te onvredenheid de overhand heeft, zal het nooit aan voedzel ontbreeken om de wydgaapendite begeerte te voldoen. Zelfs de zodanigen, die allermeest door Vergenoegdheid uitlteeken, houden wy ligt verdagt dat hunne tevredenheid eer ontftaat uit ongevoeligheid dan uit voldoening; en, ongenegen om hun te gelooven wegens het bezit eener deugd welke wy ontbreeken, zeggen wy, dat de gemaatigdheid hunner begeerten, en gebrek aan ftriaak om dezelve te genieten, eene Stoïcynfche ongevoeligheid hervoortbrengt, die door de Wereld misnomen wordt voor eene Wysgeerige berusting ia wat 'er mag gebeuren. Aan den anderen kant betoonen de meeste Menfchen eene vuurige drift in alle hunne begeerten ; zy ftreeven voorwaarcfs na derzelver voorwerp met heftigheid, en zonder vermoeden van mislukking; en elke teleurftelling baart gevolglyk bitterheid en kleinmoedigheid.  HltATlIUS, OF, ALLES OM BEST WILLE. 185 Eert middenweg tusfchen de uiterften verdient, in alle gevallen, de voorkeuze; en zou deeze misfchien, in dit geval, betreeden kunnen worden, indien wy altoos in aandenken hielden, dat de beste onzer genietingen onvolmaakt, cn ze alle kortflondig, zyn ; dat de ftaat des tegenwoordigen Leevens nooit beltemd was tot een ftaat van onafgebrooken Geluk, en dus nooit zodanig kan vveezen ; dat onheilen ons zullen treffen, ondanks de uiterst aangewende omzigtigheid ; als mede dat de grootfte maate van omzigtigheid, welke de beste onzer kan aanwenden, eene zwakke verdediging uitmaakt tegen een vyand, dien wy niet kunnen voorzien, en tegen wapenen, tot welker afweering wy geene wapenrusting hebben; des, derhalven, het goede en kwaade deezes Leevens moet aangezien worden als liet onvermydelyk lot des Menschdoms; dat wy het eerfte met gemaatigdheid moeten genieten, en liet laatfte zonder hoope» looze kleinmoedigheid draagen. ■ Zodanige overweegingen dikmaals voor den geest herroepen, en vergeleeken met het geen ten allen dage gebeurt binnen den kring onzer eigene waarneeming, zullen ons, ongetwyfeld , die gelykmaatigheid Van Zielsgefteltenisfe verfehaffen, welke het waar Geluk uitmaakt , een kragt van denken geefc, en ons wapent tegen fchielyk opkomende ongelukken. Deeze, in de daad, kunnen wy niet afweeren; dan het is verbaazend hoe veel de grootere rampen des Leevens verzagt en verligt kunnen worden, indien wy 'er dikwyls op deuken, en dezelve gemeenzaam maaken ^an onze verbeelding. Hilarius. levert een Charaéter op van een zonderlingen ftempel. Hy is de gedaagendfte vyand van alle Grommers en Klaagers , en, gelyk zya naam uitwyst, altoos Vrolyk. Hy denkt letterlyk, dat niets iwatyk kan komen, of dat Alles om '/ best gefchiedt. Poor eene langduurige hebbelykheid om ondeugd en ongeluk gering te fchatten, en door, met zekere losheid van beginzelen, aan te merken, dat het grootfte kwaad ten goede werkt, heeft hilarius alles, wat in de Wereld plaats grypt, ten zynen opzigte bevredigd, fchoon hy tot nog weinig bekeerelingen tot zyne gevoelens maakte. Dan zyne byzondere Hellingen zullen best verftaan worden uit een voorbeeld. De Weelde deezer Eeuwe is een algemeen, en by veelen een geliefd , voorwerp van berisping ; Wysgeeren, Zedefchryvers, Leeraars en Dichters, hebben 'er zich tegen vereenigd; maar tegen alles, wat zy kunnen aanvoeren, zal hilarius op den volgenden trant redenkavden: „ Gy klaagt over de Weelde. —— Ik bid u , wat ij „ Weelde. Wat anders, dan het draagen eener fyner Kleeding, „ het bezitten van kostbaarder Huisraad en verderen Toeflel , „ dan de laagere Volksrang , die deeze dingen niet vermydeu „ om dat zy 'er tegen, of een affchrik van, hebben; maar om „ dat zy ze niet kunnen koopen. En zodanige dingen noeme meng. 179+. no. 3. I „ gy  126 HILARIUS, „ gy Weelde, en zegt dat ze niet noodig zyn. Hier in hebc » gy ongeiyk. Zy zyn noodig voor lieden van allerlei Rangen. „ Ze zyn noodzaaklyk voor de Armen, dewyl zy zonder „ dezelve niet kunnen leeven; ze zyn noodzaaklyk voor de „ Ryken, dewyl zonder deeze het leeven hun ondraaglyk zou „ weezen. Ja, ze z.yn noodzaaklyker voor de Armen dart „ voor de Ryken. Aan de eerstgemelden verfchaffen zy brood „ m de veelvuldige werkplaatzen, waar ze vervaardigd wor« „ den ; terwyl derzelver noodzaaklykheid voor de Ryken , „ fchoon weezenlyk, een ftuk van begrip en mode is. Wie „ maakt een van deeze verfraaijende Cieraaden over welke „ gy klaagt ? de bezitter niet; want hy heeft geen het min- fte denkbeeld , hoe ze gemaakt moeten worden. . „ Aanfchouw dat Rydtuig, en overweeg hoe veele handen 'er „ bezig geweest zyn om het te maaken , van hout , yzer , ftaal, leder, fchilderwerk, enz. enz. Vraag den Wagenmaa„ ker hoe veelen Armen hy brood geeft, en hoe veelen dit „ zouden derven , indien men geen Koetzen behoefde ? Waar „ door wordt het arme volk deezes Lands onderfteund, gevoed „ en gekleed? voornaamlyk door de Manufaétuureu ; en hoe „ veele der Manufaftuuren zyn 'er, die, in den zin welken „ gy aan dat woord hegt, tot de Weelde behooren? Indien „ men Linnen, voor Neteldoek en Zyde , of Wolle, in plaats „ van Linnen, gebruikte, de Kanten affchafte, Yzer voor Zil„ ver nam , en gemeen Aardewerk voor Porcelein en Glas, „ waarvan zou eene menigte der Inwoonderen beftaan ? Neen, ,5 zekerlyk niet van uwe verftaudige aanmerkingen tegen de „ Weelde; maar overweeg dit alles ryplyk.en gy zult her door „ my beweerde bevestigd vinden in elk dier Artykelen, door u als noodloos en als Weelde gewraakt. „ Maar gy zult zeggen, dat de zodanigen, die alle deeze „ kostbaarheden bezitten, dezelve niet kunnen bekostigen, en „ zich in den grond helpen. Wat betekent dit? Zy heb- „ ben goed gedaan aan de Maatfchappy in 't groot; de „ Guinje, welke hy niet wist te waardeeren, is gekomen in „ de handen van een die de waarde daar van kent. Deeze „ Kersfen kosten een Schelling het ftuk; maar de Hovenier zal „ de Schellingen, welke hy 'er voor ontvangt, niet opeeten: ,. die Terrine kost veertig Ponden Sterling ; maar de Zilvera, fmit zal die veertig Ponden niet weggeeven voor iets,'t welk „ hy niet noodzaaklyk behoeft; met die fom zal hy een vveelc „ brood aan veertig Menfchen geeven. Doch de Kooper, de „ Eigenaar van dit alles, is geruïneerd, en met zyn Gezin in „ de diepfte laagte gebragt? Toegeftaan! maar mogelyk „ tot den eigen ftand waar uit hy opkwam, en tot den eigen „ ftand waar toe hy gefchikt was. Indien iemand by goed „ geluk. of het een of ander toeval, die hoogte beklimt , „ waarop hy, door een geregeld gedrag, zich zei ven niet kan li of  OF, ALLE! OM BEST WILLE. 12? 9, of niet wil houden, dan is het voeglyk dat hy weder daalt. „ Jntusfchen is hy een middel geweest om een groot ge„ deelte Gelds in voegelyke kanaalen te brengen. Het Geld is niet verlooren om dat hy het verkwist. Hier is " eene Familie van vier of vyf Perfoonen bedorven , gelyk gy ,', het noemt, en daar hebben duizenden van naarftige Lieden ,\ brood gewonnen. Het toegebragte kwaad is zeer gering y ', het gedaane goed zeer groot. Het Geld gaat niet in r rook weg; wat een Gek laat vallen raapt de wyze Man op. " „ Gy vraagt my, of ik niet denk, dat een ieder binnen de „ 'paaien zyns Inkomens, met zyne leevenswyze,moet blyven? Ongetwyfeld , indien het hem behaagt; doch het is geen onheil voor de Maatfchappy, indien hy het niet doet. Wells '* een fraaije Wereld zouden wy hebbe», indien elk binnen de grenzen van zyne Inkomften bleef! My dunkt gy hebt dit „ Kleed langer dan een jaar gedraagen , uwe Schoenen zyn „ meer dan half zo oud, en uwe Schoengespen zyn het tweede paar, 't welk gy in uw ganfche leeven gedraagen hebt. '„ Verbeeld u nu dat het geheele Ryk op denzelfden voet leefde. „ Wat zou het gevolg weezen? In zulk een geval zoudt gy ,' voor die lieden, als voor Bedelaars, moeten zorgen, die tegenwoordig voor zich zeiven en hun Gezin kunnen zorgen, \, niet door uwe onderfteuning, maar door te werken voor „ die Heeren , die 'er niet op gefteld zyn om tot den draad „ verfleetene Kleederen te draagen, en muisvaale Hoeden op „ 't hoofd te hebben, die het voor geen deerlyk ongeluk re» „ kenen, een paar Gespen te breeken, en die fmaak vinden ia , van Kleederen te verwisfelen. „ Gy vaart voort met te vraagen,of ik niet van oordeel ben, dat het iemands pligt in iets op te leggen, 't geen hy aan zyne „ Familie kan naalaaten ? Elk ftaat het vry, of behoort het „ vry te ftaan , voor zich zeiven te oordeelen wat zyn pligt ' is. Dat raakt my niet. Maar ik geloof vast, dat, indien elk zyne Familie geen Schelling naaliet, en buiten de vervvag„ ting van 'er één te zullen erven,'er meer gelukkige Familien „ zouden gevonden worden dan wy thans zien. Want wat is hëc y', gevolg, dat iemand het in zyne raagt hebbe om veel Geids aan t', zyne Familie naa te laaten? In de eerfte plaats, dat, indien hy „ wys genoeg is om dit te doen blyken , zy onverduldig haakea „ na het oogenblik om in 't bezit daar van te treeden ; en, „ ten anderen , hoe wordt het belteed, wanneer het ln die „ handen komt? ■ Hier zal ik my eenigermaate met u be- „ vredigen. Wel, het wordt verfpild in die eigende Weelde „ waar over gy klaagt: immers de Zoons zy.i alle Heertje* „ naar de Mode , en de Dogters van de Bon ton. Gy be» »• OTPt, derhalven, dat het, in 't einde, op 't zelfde uitkomt. „ Hy, die byeen fchraapt, doet niets anders dan een dikke „ beurs vullen, om op de markt der Weelde leeg gekogt te I 2 „ wor-  Ï2& IIILARIÜ5, „ worden; en het goed, 't geen hy niet wilde doen by zya „ eigen leeven , wordt naa zyn dood gedaan, op eene wyze van welke hy geen denkbeeld hadt. Gy moogt onop- „ houdelyk tegen Weelde uitvaaren; maar, indien gy niet kunt „ bevvyzen dat de Wereld buiten dezelve beftaan kan, praat „ gy te vergeefsch. Indien gy wenscht te leeven ter plaatze waar geen Weelde is, dan moogt gy, voor een tyd, u be„ geeven in eenen eerst opkomenden Staat . of nieuwlings „ gevestigde Volkplanting; even gelyk gy, naar onfchuld en „ eenvoudigheid verlangende, die moet zoeken in de Kinder„ kamer. —— Neen, myn Heer! Weelde moet 'er zyn: hec gedrag der Dwaazen is het onderhoud der Verflandigen. Al„ ks gefchiedt om 't best!'''' Dit is eene fchets van den redeneertrant, waar mede hilaEius de hedendaagfche Weelde verdedigt. Wy kunnen niet naalaaten gezond verftand in den grond te ontdekken, fchoon het gebouw, op dien grond flag opgehaald, blyken draagt van vooroordeel en misduiding. Hilarius is geen minder Pleiter voor onderwerping en wel te vredenheid, ten aanziene van elke andere Ondeugd , Dwaasheid of Ongeluk. Hoort hy dat een jonge Knaap, door een losbandig leeven, zyne lichaamsgefteltenis bedorven heeft, hy zegt : —— „ Wel, myn Heer! wat betekent dit ? Hy was voor geene „ andere Vermaaken vatbaar. Hy heeft ze genooten , en zyn „ voorbeeld zal honderden ter waarfchuwing verürekken, „ Wat i< hy anders dan een Slachtoffer op het Altaar der On„ dervinding; een Slachtoffer voor de beledigde waardigheid ,, der Deugd, en van 't Gezond Verftand? Dat zyne Vrienden j, hem beklaagen ; de Maatfchappy heeft niets met hem te „ fchaffen. Gy en ik hebben niets met hem te maaken. Ja , „ hadt hy voortgeleefd, gy bemerkt dat hy een Vriend zou. „ geweest zyn van die Weelde, door u zo heftig gewraakt. „ Maar gy zegt , is het niet droevig dat een fchoone jonge „ Knaap zo fchielyk is afgefneeden door zyn eigen onvooro zigtig gedrag ? Zeker is het. Maar , indien deeze jonge „ Knaapen zo veel in tien jaaren afdoen , als oude Knaa„ pen in vyftig kunnen doen , moeten zy zo veel fchie» lyker gedaan werk hebben. Gy noemt dit droevig, treffend, „ en wat meer. Maar wie is 'er door getroffen? Wiens ge„ laatstrekken wyzen dien fchok van verbaasdheid uit? Dit is „ alles beuzelpraat. Ik zou 'er niet over getroffen zyn, indien „ gy my verhaalde, dat al de jonge Knaapen in Engeland, in „ hun dertiglle jaar, of daaromtrent, van ouderdom ftierven. „ Het is niets anders dan een natuurlyk gevolg van hunne „ Leevenswyze. Zy ontvingen een fchat van gezondheid, om 'er misfchien vyftig jaaren, of meer, op te teeren ; en zy „ verkoozen denzelven in de helft van dien tyd te verkwisten. „ Moesten de Wetten der Natuure omgekeerd worden voor  OF, ALLES om BEST WILLE. I2p ;\ u, fraaije jonge Heertjes? Moest de goedheid des Hemels ftrafloos befpot worden door eenigen onzer medefchepze„ len, om dat ze Heertjes naar de Mode zyn? En dan, myn Heer! ziet gy dat zyne Vrienden getroffen zyn , niet om „ dat hy niet langer kon leeven onder het geftadig gebruik ,, van lichaams- en zielsvergift. Hunne getroffenheid moesc „ plaats gegreepen hebben by zyn leeven, terwyl hy nog in ,, den Lande der Leevenden, de plaats der Hovpe, was." Niet min vaardig betoont zich hilarius, om de- werkingen van Droefheid en Rouwe, over het verlies van waarde Vrienden of Bloedverwanten, tegen te gaan. Wordt hem verhaald, dat de Heer zyne Vrouw verlooren heeft, wier ziekte fchielyk opkwam, kort duurde, en die hem zitten liet mee eenige jonge Kinderen, beroofd van eene teerhartige Moeder. ■ ,, En dit, myn Heer!" voert hilarius hem te gemoet, „ noemt gy een Ongeluk. In geene deele. Indien zy een kwaade Moeder geweest ware, dat is, een van uwe dwaaze „ Moeders, die Speelgoed van hunne Kinderen maaken als zy „ jong zyn, en 'er vervolgens Dwaazen van vormen; waar is „ dan hun verlies? Indien zy niet tot die z-otté Moeders be- hoorde , zy zou het misfchien geworden zyn by het op„ groeijen van haar Kroost, en 'er mogelyk Mannen en Vrou- wen van hebben willen maaken eer zy opgehouden hadden „ Jongens en Meisjes te weezen. Terwyl deeze Kinderen , „ misfchien, nu zullen opgevoed worden door de zodanigen, „ die geene verkeerde toegenegenheid hebben, gefchikt om „ het oordeel te overdwarfen. —— Mogelyk hadt de Man zyne overledene Vrouw lief, en is nu hartlyk bedroefd. „ Maar hoe lang zal zyne genegenheid, hoe lang zyne droe„ fenis, duuren? Wy kunnen geene genegenheid voeden voor „ 't geen wy niet bezitten, en de geweldigfte droefheid zal „ zich door haare eigene kragt wel ras verteeren. Hy zal eene „ andere Vrouwe trouwen, en deeze hem even zeer aanftaan. „ De inbeeldingvolle liefde van Jongens en Meisjes is altoos „ eeuwige bellendigheid : die van bejaarder Perfoonen gereed „ over te brengen; en waarom zou het zo niet zyn? Men „ moge genoegen fcheppen in hooplooze droefheid te koes„ teren; doch zeker kan 'er geen voordeel uit ontflaan, noch „ voor de dooden, noch voor.de leevenden. — Nog eens — „ gy zegt het ongeluk is groot,om dat de Egtgenoote van den , Heer —— jong ftierf. , Maar, waarom is dit een groot „ ongeluk? Doordien zy jong overleed, liet zy haar Man ,, Weduwnaar, niet te oud om'weder te trouwen, indien hy „ 'er zin in hebbe: en de Kinderen, nog zeer jong zynde, ,, kunnen naauwlyks eene noemenswaardige droefheid heoben ,, over iemand, die zy maar fiaauw kenden. üaarenbo- ,, ven, hoe veele rampen is zy niet ontweeken door zo fpoe„ dig te flerven. Zy heeft misfchien niet geleefd om de geI 3 „ ne-  *3» hilarius; „ negenhcid van haaren Egtgenoot, de deugd en het celufc „ haarer Kinderen, te overleeven: zy heeft niet geleefd tot het „ bereiken van eenen Weduweftaat, beroofd van Vrienden be- „ roofd van Kinderen, beroofd van alle vertroosting - I ,, Geloof my, myn Heer! V is alles om best wil." De Staatkundige Begrippen van hilarius zyn gegrond op net zelfde Stelzel van weltevredenheid. Zyne Vrienden kunnen nooit te weeten komen tot welk eene zyde hy overhelt of liever zy ontdekken dat hy volkomen onzydig is, dat hv ^cen leuze voor eenigen Aanhang, hoe genaamd, zal draagen f dezelfde onyerfchilligheid houdt hy omtrent hunne maatregelen. Hy hoort van Oorlog of van Vrede, van een Veldflaff of een Vreugdefeest, van een Slachting of een Te Deum, van een Nederlaag of van eene Illuminatie, met dezelfde Wvsgeerige bedaardheid. Niets ontzet hem, of doet hem lan'er aan dan een minuut; alsdan keert zyne bedaardheid wed°geboden aan hec pl»n om den Handel m Menfchenvleesch af te fchaffen „ Waarom," zegt hilarius, „ medelyden te gevoelen met hun" ,, die geen gevoel hebben voor anderen; die naar een geregeld „ ontworpen ftelzel de rampen der Menschlyke Natuur vergroo„ ten ? Om kort te gaan , hilarius is beftand tegen alles wat hem zeiven, of andereu, in deeze Wereld moge overkomen. ° Eenigen tyd geleden viel hilarius van zyn paard, en brak zyn been. Dit toeval gaf onder zyne Vrienden ftorfe om hem te beklaagen. Dan, hilarius zelve klaagde niet. „ Waar toe " fprak hy, „ al dit beklag! Ik zal eenige weeken t'huis moetên „ blyven; doch ik ben met zo veel genoegen in myn kamer „ als ergens elders: inyn Wondarts zal eene eow). i»innm„„ „ kry- <  of, alles om eest wille. Ï31 krygen voor zyne aan my befteede moeite; en hoe zouden, " zonder dusdanige Toevallen , deeze lieden , die het beste hunner dagen, en hunne geringe middelen, beileed hebben. " om kundigheden op te doen, beftaan? Die toeval heeft my " ook met ernst doen denken aan de kortheid en onzekerheid \\ des leevens nuttige gedagten, die mogelyk in mynen geest ,', niet zouden opgekomen weezen op eene lange en verinaaklyk „ afgelegde reis, welke ik nu niet heb kunnen afleggen." Uit een Character als dat van hilarius kan iets ontleend worden, 't geen, met de daad, hoog te fchatten is; maar wy moeten op onze hoede weezen tegen iets nadeeligs, waar toe het kan ftrekken. Hilarius zet zyne Leer, ongetwyfeld, te verre voort; en, indien alle Menfchen tot dit uiterfte liepen, zou het gevolg daar van geen ander weezen, dan beginzelloosiieid in Begrippen, en losbandigheid in Gedrag : rampen, om welke voort te brengen, men zeker geen nieuw Stelzel behoeft. In het Character van hilarius mogen wy, van den anderen kant, met eerbiedige goedkeuring befchouwen de Weltevredenheid, waar mede hy de mindere rampen des Leevens, verdraagt, wtlke niet met gelaatene onderwerping te draagen eene Zielsgefteltenis aanduidt, zo onbekwaam voor deeze Wereld, als onbereid voor eene Toekomende. Het is verbaazend, hoe veel de onheilen des Leevens vermenigvuldigd worden door bloo» hartigheid van aart, en de verkeerdheid van geitellenisfe. Zelfzoekende dwaasheid maakt eisch op onafgebrooken Geluk, en is fteeds ontrust door beuzelingen, welke onbaatzoekende en Hianlyke Wysheid weet te verfmaaden. Hoewel het ons onmogelyk is tot het toppunt der gewaande Stoïcynfchc Ongevoeligheid op te klimmen , is het nogthans, gelyk een groot Schryver opmerkt, „ voor ons zeer voegelyk, j„ te onderzoeken, hoe naby het in onze magt is, daar toe te „ naderen, en hoe verre wy onszelven kunnen verhelfen bo„ ven den invloed der van buiten aankomende dingen, en onze !„ Zielen in een ftaat van Bedaardheid te brengen : want, L fchoon het ftolfen op eene volflaagene Onafhangelykheii ï, belachlyk is en ydel, is, egter, eene zwakke buigzaamheid i, voor eiken uitwendigen invloed, en eene lydelyke onderwer„ ping aan de dwinglandy van toevallige ontrustingen, beneden „ de waardigheid van die Ziel, welke, hoe zeer ook bedor„ ven of verzwakt, op eene Hemelfche herkomst mag roe» „ men, en hoopt op eene vereeniging met oneindige Goed„ heid en onveranderlyke Gelukzaligheid." I 4 »E  13* 7>E CO(JU£TTr, Een Characlerfchels. De Coquette heeft geen denkbeeld van Liefde. Haar hart ftaat niet open voor eenig gevoel van Tederheid. Zy kent die betoverende Drift niet, welke de ziel gefchikt maakt om nu te vreezen, dan te hoopen; die nu met angstvalligheid pyni"tdan van blydlchap zwelt ; welke het oog met een traan vervult, die nu zagt en aangenaam, dan fmertlyk en bitter is Het eenig oogmerk van haar leeven is te behaagen, en aangebeden re worden. Steeds moet zy zich in een kring van Bewon- neraurpn heviiidpn. '/\t •zoi ma. J«n n..i den toelachen , en gemeenzaam leunen op den fchouder van een derden. Van Eenzaamheid heeft zy een doodlyken afkeer. Zy is jaloers omtrent elke Vrouw, en zoekt de bewondering van ieder Man weg te draagen. Schoon de Coquette kuisch is , zoudt gy u veelligt verbeelden, dat ze de Zedigheid gansch en al verzaakte. Haare kaaken worden nooit door een rooden blos geverfd: haar oog is nimmer neergeflaagen5 de fchroomvallighedcn der Deugd ontrusten haar nooit. Zy fpringt van het eene onderwerp op het ander. Zy doet duizend vraagen, en wagt op geen derzelven eenig antwoord. Het Lichaam der Coquette deelt in de rustloosheid van haare Ziel. Zy is onvermoeid bezig om zich in eene houding te zetten , welke haare bekoorlykheden ten voordeeligüe ten toon fpreidt. Zy trekt haare handfehoenen uit en aan , opdat gy de fchoonheid van haare handen en armen zoudt opmerken. Of het gelprek vrolyk dan ernftig zy, zy moet lachen, om haare fraaije tanden te vertoonen. De Moesjankers, die haar omringen, zyn talryker dan ftrikte welvoeglykheid gehengt; en luidrugt.ger dan beftaanbaar is met eene goede Opvoeding. Terwyl haare inbeelding zelf zuiver blyft , zondt gy denken dat zy haare gedagten fteeds liet gaan op eenig plan van ougeoorlofden Minnehandel. Zy is niet gefteld op het gezelfchap van haare eigene Sexe; en dit is gelukkig. Haare iigtvaardigheid is wel gefchikt om tedere en ras gevoelige harten te wenden. Zy zelve loopt geen gevaar van getroffen te worden. De koelheid van haar Temperament befchermc li aar. Wanneer de Coquette zich kleedt, gaat zy niet te raade met haar eigen fmaak. Zy moet gekleed zyn naar den hoogden graad der nieuwfte Mi.de. De Coquette fchept vermaak in zich zwak te vertoonen ; men moet bekennen dat ze te teder is om de voeten vlak  EE COQUETTE. S33 fvlak op den grond neder te zetten ; zy waggelt onder t wanidelen. Haare Zenuwen zyn doorgaans ongefteld; en, te midden van al het vuur der leevendigheid, en in de bloeiendfte gezondheid , moet zy zichzelve het air van zwaarmoedigheid en zieklykheid geeven. De Coquette moet zich op alle openbaare Byeenkomstplaatzen vartoonen; zo dikwyls in de Kerk als na Schouwburg gaan. Maar verbeeldt u niet dat zy zo oudmodisch is, dat zy eerbied in de Godsdienftige Vergaderingen betoont, of aan. dagt verleent aan 't geen op het Tooneel vertoond wordt. Zy is op die plaatzen niet uit Godsdienltigheid, of uit zugt tot Too- ueelvermaak. Ver van daar. Zy zoekt zich te vertoo- jien. Alles eindigt in haar zelve. Men moge eenige verfchooning vinden voor haare gemaaktheden, zo lang haare Schoonheid zich met inneemende bekoorelykheid voordoet. Doch deeze gemaaktheden overleeven baare Schoonheid, en doen haare rimpels te afzigtiger worden, 'f Geen men kan dulden in een Juffer van achttien jaaren, ftaat leelyk in eene die vyftig telt. De beuzelagtigheid der jeugd blyft de Coquette in hooge jaaren behouden; ja deezevolduurt, fchoon ziekte met ouderdom gepaard gaat; en , 't geen alles overtreft, haar laatfte Leevensbedryf is niet zelden eene Zotheid. ZEDELÏKE BEDENKINGEN. De grootfte , de vuurigfte, begeerten , welke men by het menschdom ontdekt, zyn de begeerten, om lang te mogen leven. Elk wezen in de gefchapenheid gevoelt een trek tot leven, en word in zyn binnenfte ontwaar een weerzin van fterven. Di: is zeer wyfelyk van den grooten Heer der Natuur alzo gefchikt, om daardoor de beste orde onder de gefchapen Wezens te bewaren, en te beletten, dat geen fchepzel vóór den tyd zyner beftemming het tooneel des tydelyken levens verlate. Zou de mensch niet fchielyk van het zelve afftappen, zo dra hy door tegenheden omringd wierd, en met rampen te worftelen had, indien de inwendige begeerte om te leven hem niet toeriep: ,, Gy, 6 mensch! zult uw post niet verlaten, of van dit tooneel afftappen , eer gy uw rol zult hebben uitgefpeeld, en uw werk verrigt." Hierdoor is het, dat elk, fchoon met rampen moetende worftelen, nochtans haakt naar een lang leven. — Men befpeurt een algemeenen weerzin tot fterven, en eene begeerte naar eenen hoogen ouderdom. Van het graf heeft men een afgryzen; en, hoe oud iemand ook zy, hy gevoelt eene yzing om  124 ZEDELYKE BEDENKINGEN. ten grave te dalen. Hy vleit zich, bykans tot op het tl jongst tydftip zynes levens, dat hem nog één dag tot betzelved zal ü orden toegevoegd. Wat zal een mensch niet gevenJ voor het behoud zyns levens ! Leert de ondervinding niet „ dat het zelve hem dierbaarder is, dan alie de aardfche fchat-'. ten V Dan, hoe zeer :.1 't menschdom haakt om te blyven leven, de minllen echter onder de ftervelingeu maken gebruik:; van de middelen weike dienltig zyn, en in de daad ftrekkem kunnen , tot rekking van den levensdraad — in tegendeel, heefee de ondervinding niet van alle tyden geleerd, dat men zich doorgaans van de tegenovergeftelde middelen bedient; want zyn de»: menfchen wel ergens flordiger in. dan in hunne levenswyze, daan nochtans van deze zo veel afhangt., om zyne gezondheid ta'! bewaren, en daardoor zyn leven te verleugen? Wanneer mem het gedrag veler menfchen nagaat, moet men dan niet zeg-'gen, deze leven, als of ze niet konden fterven, of waandeni niet te kunnen fterven, ten minften even als of zy dagten, dat: men meer dan één leven te verliezen had? „ De Ma«. tigheid en de Godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbendé! de belofte van het tegenwoordig en toekomend leven." Dan de meesten worden door de Wellust verteerd. De: Onmatigheid fleept velen weg, eer zy de helft hunner dageai bereikt hebben; „ want de Godlooze zal zyne dagen niet ter* helft brengen." Men ziet dagelyks hoe velen een ongere-. gelde levenswyze vroeg naar 't graf fleept, die, door brasfe-• ryen, dronkenfehappen, ontugtige levenswyze, en wat al meer,, hunne dagen verkorten, of ten minften zich eene menigte onge-• makken op den hals halen, waar door zy een allerelendigst leven leiden moeten. — Leert de dagelykfche bevinding niet, hoe veel | in tegendeel eene welgeordende levenswyze vermag, zo om ziekte en ongemakken van zich af te weren, als om dezelve daarin geftort zynde, te matigen , en fchielyk te doen eindigen? Leert de dagelykfche bevinding niet, hoe de ge- i varen des doods door gematigdheid verminderd worden ? De mensch is blootgefteld aan oneindig vele toevallen en gevaren; maar hoe zeer worden dezelve nog niet vermenigvuldigd, door hun ongeregeld gedrag. Wanneer men alles nagaat, wat ons kan fchaden, en hoe fchielyk onze levensdraad kan afgeiheden worden, is het dan nikt onverantwoordelyk, dat we zo opzettelyk dikwils medewerken , om die veelvuldige gevaren nog door duizend en duizenden te vermenigvuldigen 'i Hoe vaak zien we vele lyders met de uitgezogtfte fmarten liggen worftelen? dan fmarten, van welken zy zeive de oorzaken zyn. Hoe velen vertoonen, zelfs in hunne jeugd, een afge- leefden ouderdom en hoe vele menfchen ziet men vóór hunnen tyd niet ten grave dalen ? Gaat men nu van dit alles de reden na , wie zal dan niet bekennen moeten, dat men zelve hier van de oorzaak is ? Al wat ik iy-  ZEBELYKÉ BEDENKINGEN. t!3J lyde, moet ieder Wellustige bekennen; al wat ik lyde, daar van ben ik zelve de oorzaak! Om een weinig tyds ge* neugte aan het vleesch te geven , heb ik my blootgefteld lan langduurige finerten. Om myne kortliondis;e rusten jp te volgen, moet ik nu, aanhoudend, de grootfte jamme.en Snaken. Dit is nochtans veelal het beklagenswaardig lot ir-eler ftervelingen; maar een lot, dat ze zich door een verkeerd redrag zelve berokkenen. Een der grootfte voorregten, waar mede de milde Schepper ten mensch befchonken heeft , en waar door wy boven an. lere fchepzels in voortrelfelykheid uitmunten, is, buiten allen :wyfel, de Spraak, door welker gebruik wy in ftaat zyn, om jnze denkbeelden, onze gedagten en meeningen, aan anderen nede te deelen, onze voornemens en behoeften duidelyk te mennen te geven. Zou men, buiten de Spraak, ooit in ftaat geveest zyn, zyne denkbeelden te openbaren? Zou men, door ekenen en wyzen, ooit dat oogmerk bereikt hebben i - Voorvaar , hoe ver men gevorderd moge zyn, om Hommen en looven alle konften eu wetenfehappen te leeren, hoe veel chiet men nochtans niet te kort, in velen opzigte,by dezelve, velke van de Spraak gebruik kunnen maken, en hoe veel moeie en arbeid is 'er niet aan vast, om tot dien trap bevorderd te vorden? Wanneer men vreemdelingen ontmoet, wier taal wy liet verftaan, hoe veel moeite is 'er niet aan vast, om iets van mnne meening te kunnen begrypeu. Door alle tekenen in gebaarden aan te wenden, zal hy u, met de grootfte moeite Ier wereld, een gering gedeelte van zyne meening doen verlaan , en nauwlyks aan zyne behoeftigheden voldoening kry;en. Hoe veel gemakkelyker zullen zy zich doen verftaan, velke een bekende taal onder elkander gtbruiken , waar ze raderling de betekenis der woorden weten ? Hunne behoefcigïeden kunnen zy in allen opzigte voldaan krygen, hunne meelingen eikanderen mededeelen, en op eene zeer gemakkelyke vyze hunne onderlinge denkbeelden onder eikanderen gemeen naken. Is dit zo, dan zal elk terftond moeten bekennen, dat er een wys einde moet zyn, waartoe zulk een heerlyk en voor- feeflyk middel den mensch gefchonken zy. Tot twee voorname einden kan men dit bepalen. De alwyze Schepper tteèft den mensch met het voorregt der Spraak befchonken , voorieerst,op dat de omgang der menfchen onderling aang naam zou izyn, en eene bekwaamheid hebbe, om onze denkbeelden beihoorlyk aan den dag te leggen. —— Ten anderen , tot ver- .iheerlyking van den Schepper om Hem groot te maken, fcer te bewyzen, en te danken voor zulk een zonderling voorJtegt. 9 Het word dra eene hebbelykheid, op alle dingen te vitten. —• JDie zich daar aan overgeeft, vind niets goed; al wat hy van fanderea ziet verrigten, daaromtrent is hy al aanftonds bezig, zo  13* ZEDELYKE BEDEKKINGEN. zo dra hy zulks maar ziet, om alles aan te wenden, 'ten eitiil de maar eenige reden, 't zy gegrond of ongegrond, te kunt nen vinden, om daar over zyne aanmerkingen, en critiken ti maken. Duizend tegen een , dat 'er iets in de Maatii fchappy , of openbaar, verrigt word, 't geen zyne volkomer goedkeuring wegdraagt. Buiten 't geen hy zelve doet, ii 'er niets goed en, hoe verkeerd hy ook moge handeleni 't geen niet zelden gebeurt, (want hy, die veel berispt, begaa: doorgaans de grootfte fouten,) als hy dan ziet dat hy verkeerc handelt,zal hy zjm eigen handelwyze verdedigen tot den laattler man. — Dat zulke menfchen zich veele vyanden maken, is geeni zins te verwonderen. Dagelyks moeten zy in twist et; kakelpanyen leven ; ze hebben geduurige fchermmzelingen. Zo verlaten zy de eene Party niet, of zy vallen weer eene andere aan, en voeren alzo eenen onophoudelyken oorlog; Ze zyn even als de ligte Troepen in een Armee, hebben nitnr mer rust, vallen alles aan wat hun maar voorkomt — terwyi alles hun gading is, mits zy hunne Party maar kunnen benadee< len. — Het is niet te verwonderen, dat zy van elk gemyc worden, om dat het ieder juist niet gelegen komt om altyd ir twist te leven, om altyd te kakelen en te harrewarren. . De grond, waar 't zulke luiden uit voortkomt, is niets anders; dan een verkeerd geplaatfte eigenliefde. Ze zyn te veel mei hun eigen ingenomen; en, fchoon zy ook anders al een nederig voorkomen mogen hebben, en geene ftootelyke arrogantie too* nen, nochtans bezitten zy een hoogmoedig hart, of ook wet eens eenen nederigen hoogmoed, die alle hunne daden beftiert; want het is onmogelyk, dat een mensch, welke op een yders daden aanmerking maakt en critifeert, vittende op de minfté kleinigheden, en wederom by anderen brilleert met zyne aan^ merkingen, of dat by dezen of genen eens wakker in 't vaarwater heeft gezeten , en hem , zo als men 't noemt, eens fchoon de waarheid gezegd; het is onmogelyk, zeg ik, dac dit gefchieden kan van een nederig mensch, van een mensch die niet hoog van zichzelven denkt. Zeer bezwaarlylc vallen deze menfchen te verbeteren j want men kan hun die i gebreken, fouten zo lastig in de zamenleving, nooit onder 't oog brengen, of zy verzetten 'er zich aanftonds met allen ge^' weid tegen. Mogelyk het eenig, zeker het beste, middel I is , om hen befpottelyk te maken, en .te lachen met hunnaji dwaze verwaandheid. C v. D. G.  MENGEL WE R X, tot fraayë letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. vergelykende bedenkingen over vermaak en smert in dit leeven , ten aanziene van getal, veelvuldigheid en verscheidenheid» Door den Heer dé beguelin. (Getrokken uit de Memoires de P'Academie Royale de Ber* tin, 1786.) „ Tn de Memorien van de Koninglyke Berlynfche Academie }, 1 der Weetenfchappen en Fraaije Letteren te Berlyn, „ van den Jaare MDCCLXV1, nadt de lieer merian uitgegeeven : Eene Proeve over de Duurzaamheid en „ Kragt van het Vermaak en de Smert, waarin deeze i, Geleerde , in beide die opzigten , de fchaal aan de „ zyde der Smerte liet overflaan (*). Thans geeft een „ Medelid dier Academie, de Heer de beguelin, een j, Vertoog, waarin hy het tegendeel beweert, en welks „ hoofdinhoud wy niet ongepast keuren den Leezeren onzes Mengelwerks mede te deelem" & # # De Heer de beguelin vangt aan met bp te merken* dat de Heer merian hadt behooren aan te toonen , op welk eene wyze de bedroevende uitkomst zyns önderzoeks overeengebragt konne worden met de troostyke overtuiging, dat wy ons beftaan te danken hebben aan een Weezen oneindig in Goedheid; een Weezen dat zeker niet ten oogmerke kon hebben , om de fom des Oordeels zyner Schepzelen grooter dan die des Heils te maaken, — by (*) Men vindt deeze P'roeve van den Heer' mérian, vertaald, in de Uitgeleezene Verhandelingen over de Wysbegeerfe eii de Fraaije Letteren, getrokken uit de Werken der Koking' lyke Academie der Weetenfchappen ie Btrlyrt. III Dselj bh 369, &c; MKNC. I794. NO. 4. K  13$ verget.ykende bedenkingen ——- hy hadt moeten doen zien,- dat, niettegeiiftaande dit Overwigt van Smert , de Voorzienigheid voor ons beftemde, en, wanneer wy wys genoeg waren om het te ontvangen, ons daadlyk aanboodt, een veel grooter fom van goed dan van kwaad; van aangenaame dan van onaangenaame Gewaarwordingen. Met zeer veel juistheid merkt de Heer de beguelin op , dat noch groote Vermaaken, noch groote Smerten , den doorgaanden ftaat van den Mensch uitmaaken; maar zeer fchaars op het pad des menschlyken Leevens worden aangetroffen. Hoe veelen zyn 'er rrkt , die geen van beiden ooit ondervonden hebben ! De doorgaande Staat des Menfchen is die van het enkel wél te hebben; deeze Staat, een weinig verhoogd, wordt Vermaak, cn een weinig verlaagd, is geen aandoening, of verbreekt niet het evenwigt der fchaalen, waarin het aangenaame tegen het onaangenaame wordt opgewoogen. Dan de uitdrukking geen aandoening, dit neeme men wel in opmerking , duidt geen ftaat van volkomene onverfchilligheid aan; deeze zpu met 's Menfchen Natuur ftrydig weezen. Uit een ftaat van Smerte, in welk eene maate deeze ons ook treliè, wenfchen wy allen verlost te worden; cn nogthans is het opmerkenswaardig , dat men onder honderd duizend Perfoonen naauwlyks één vindt, die zich uit dit leeven helpt om van de moeilykheden , daar aan vast, ontflaagen te worden; en, in die enkele gevali n, twyfelt men nog meestentyds, of de Zelfmoorder, op dat oogenblik, wel by zyn verftand ware. Hier uit ïnogen wy opmaaken, dat zelfs de fmertlykfte leevensomitandigheden niet geheel verftooken zyn van de Gewaarwording van eenig goed. Naardemaal het wel te hebben de doorgaande Staat des Menfchen is , zullen ons de Vermaaken min leevendig voorkomen dan Smerten van gelyke lterkte in aandoening ; ook zal de Duurzaamheid van Vermaak en van Smert , fchoon gelyk ten opzigte van den tyd zelve, by vergelyking zeer ongelyk weezen. Wy merken als Vermaak aan alleen die maate van Goed welke gewaarwordelyk grooter is dan onze gewoone ftaat van het wél te hebben ; terwyl wy den naam van Smert geeven aan elken toeftand, waar in onze doorgaande ftaat van het wél te hebben iets verliest van den gewoonen indruk. Is, zal men hier mogelyk vraagen, in den gewoonen loop, en oucier de verfcheide rangen , des menschlyken Lee-  over vermaak en smert in VIT leevsn, Leevens, het getal der Smerten grooter of kleinder dan dat der Geneugten, veronderfteld "zynde dat de kragt van beiden bykans gelyk is? en behelst Smert of Vermaak liet grootfte getal van genachten en foorten? Zonder zich te vermeeten^ om op deeze Vraagen een beflïsfend Antwoord te geeven, gelooft de Heer de beguelin, dati indien zulks ten naauwkeurigften kon worden naagefpoord, de uitkomst op deeze twee Vraagen aan de zyde van Vermaak de balans zou doen OverQaan ; inzonderheid wanneer men zich bepaalde tot die Geneugten en Smerten, welke wy van de Natuur ontkenen. Ten dien einde ftaat, in 't algemeen, aan te metken; dat de eerstgemelde vriendlyk de laatstgenoemde vyandig zyn voor de natuurlyke gelteltenis van gevoelige Weezehs ; en hier uit mogen wy afleiden, dat oneindige Goedheid het pad des leevens met een grooter getal Bloemen dan Doornen beftrooit , en een grooter verfcheidenheid vari de eerfte dan van de laatfte gegeeven heeft. Het Opperweezen heeft ons vatbaar gemaakt voor verfchillende aandoeningen ten zelfden tyde, dié, door derzelver vreemdheid van elkander, dikwyls den aanhoudenden indruk van Smert verzagten. Tyd en bezigheid, weeten wy, by veelvuldige ondervinding , heèlen de diepfte wónden van hartenleed, en de elendigftén zelve vinden verligting als zy mogen fpreeken over de omftandigbedenvari het hun drukkend onheil. * Met één woord; het 'is eene beltendige Wet der Natuure, welke niets anders js dan de eerfte regeling des Scheppers , dat 'er eene fteeds werkende ftrekking plaats hebbe tot inftanclhou« ding der Weezens in 't algemeen; en om de nadeelerij welke zy uit vreemde oorzaaken zouden mogen lydert, te herftellen ; maar kan dccze Wet gezegd worden ten aanziene van het Menschdom te werken , indien het getal hunner Smerten het getal hunner Vermaaken te boven gaat? Om dit in een nog fterkër licht te piaaizen^ mogeti wy meer byzonder het oog liaan op die Aangenaame Aandoeningen, welke men aantreft in den doorgaanden leevensftaat der meeste Menfchen. Deeze ontftaaii uit de bewustheid van te beftaan — uit het geno't'yaii zo geene volkomene , ten minften van eene draaglyke', gezondheid — uit de beurtlingfche opvolging vaft Werkzaamheid én rust — uit de voldoening aan de ëifchefi der Natuure en der Weetgierigheid -*» dit verbintenisfen J & a aa?,'  *4S VERGELYKENDE BEDENKINGEN aangeprikkeld door belang • uit de betrekkingen en verkleefdheden des gezelligen leevens — uit de begeerte om kennis op te doen en mede te deelen — uit eene verfcheidenheid van bezig- en werkzaamheden, 't zy van beroep of uitfpanning , die de vermogens van z4el en lichaam bezig houden of verbeteren, gepaard met de bewustheid van te boven gekomene moeilykheden en van volbragte pligten, en eindelyk de hoop, welke toekomend genot vervroegt. Alle deeze bronnen van Vermaak zyn zeer naauw met onze Natuur verbonden, en gemeen aan het grootfte gedeelte des Menschdoms in eiken ftand en tydperk des Leevens. Ik fpreek hier niet van Kunst - genietingen die wy zeive gemaakt hebben; dewyl daar tegen overftaan de Kunst-behoeften , die waarfchynlyk de Genietingen van dat flag in aantal overtreffen : en zou het niet opregt gehandeld weezen , wanneer wy dat goed of dat kwaad, 't welk alleen het beftaan verfchuldigd is aan de ongeregeldheid der verbecldinge, in eenen rang fielden met de Vermaaken en Smerten ons toegefchikt door de gelteltenis onzer Natuure. Misfchien zal men vraagen, waarom, indien onze Vermaaken onze Smerten in aantal te boven gaan , 'er zo weinigen gevonden worden , die de loopbaan des leevens , reeds afgelegd , weder zouden willen hervatten ? —— Men mag hier op aanmerken, dat de werkzaamheid van 's Menfchen geest van dien aart is, dat dezelve eene geduurige opvolging van nieuwe denkbeelden vordert; als mede dat de Natuur ons eene ftaag werkende begeerte tot verwisfeling van ftaat ingeplant heeft; eene verwisfeling fteeds van den voorgaanden ftaat verfchillende , en welke allengskens opleidt tot die volmaaktheid , welke eindige Weezens niet op éénmaal kunnen bereiken. Wy zyn gevormd niet voor een beftaan dat fteeds het zelfde blyft, niet om de omftandigheden, door welke wy reeds heen gegaan zyn, op nieuw door te loopen; maar om op onze loopbaane geduurig te vorderen tot nieuwe en verhevener wyzen van beftaan. . Eene andere oorzaak is, dat de ftaat, in de veronderftelling van ons Leeven weder aan te vangen, medebrengt, dat alle de omftandigheden, welke wy zullen ontmoeten , ons aireede bekend zyn. Te deezer oorzaake wordt de nieuwsgierigheid niet opgewekt , de hoop niet ontvonkt; geen nieuwe voorwerpen bieden ziek  over vermaak en smert in dit leeven." 141 zich aan: my misfen de vryheid, om de Smerten, welke wy weeten te moeten ondergaan, voor te komen , of te vermyden ; van hier zyn de ondervinding, de kennis en bekwaamheden, welke wy verkreegen hebben, voor ons van geene beduideuis; en wy kunnen geen ander xiitzigt vormen, dan dat wy aan het einde van dit ons tweede beftaan volkomen even ver of op het zelfde punt zouden weezen als waar wy begonnen. Neemt dit weg, en de meeste Menfchen zouden blyde weezen om den dood te ontwyken , een leeven te hervatten, 't welk even of zelfs minder was in maate des Geluks, dan 't geen zy hebben afgelegd. Uit het getal deezer wederwenfchers van het Leeven hebbe men niet uit te monfteren die gewaande Wysgeeren, die ons beftaan tot den tegenwoordigen Staat bepaalen, die fteeds over de elenden van dit Leeven klagten uitftorten, en nogthans den moed niet hebben om 'er een einde aan te maaken. Wat de zodanigen betreft, die door Rede en Godsdienst zich bezield vinden met de welgegronde hoope eens Toekomenden Beftaans, en van een fteeds duurenden voortgang tot Volmaaktheid , fchoon zy een zo leevendig gevoel hebben als anderen van de Geneugten deezes Leevens, 't welk zy aanmerken als eene natuurlyke voorbereiding tot een ander Leeven , zy zulr len nimmer wenfchen de loopbaaue deezes Leevens op nieuw in te treeden ; naardemaal zulks , hoe veel genoegen het ook mogt fchenken, alleen zou llrekken om hunne vordering te vertraagen tot het intreeden in dien meer volkomen ftaat, voor welken zy weeten dat ze befterad zyn. waarneemingen wegens den dauwworm. Wel Edele en zeer Geleerde Heeren! In de Letteroefeningen voor 1793 , No. 7, gezien hebbende , dat een myner Vrienden , de Heer Doétor kraus , eene Vertaaling over den Dauwworm der Kinderen , van den zeer Geleerden Hoogleeraar strak, te Maints , heeft uitgegeeven ; en , daar myn Vriend my daarin is voorgekomen , zo geloof ik tog eenig nut aan het Publiek te zullen doen , met eenige Waarneemingen K 3 vsq  44s WAARNEEMIKGEN van deeze Ziekte bekend te maaken; (te meer, daar de Autheur myn Leermeester was ; en ik onder zyn belruur veele Zieken waargenomen heb.) Ik heb eene menigte Ziekten door dit fpecifïcn van den Dauwworm , zo wel in Duitschland , als hier te Lande, geneezen, en welke meestal niet anders merkwaardigs noodig hadden, dan naar het Voorfchrift van den Heer Profesfor strak behandeld te worden en zal derhal ven daarvan geen gewag maaken; doch de twee volgende Gevallen ichynen my zonderling, en van gewist te weezen. ö Een Jongman van omtrent achttien Jaaren, zeer fchielyk, en zonder eenige voorafgegaane bekende oorzaak een Zinking op zyn regter oog bekomen hebbende, liet my roepen : zeggende, dat het met hem was , als of by een Floers voor het oog had , en konde 'er niet wel mede zien : uiterlyk zag men eenige troebeligheden over den Oogbol verfpreid, met eene ligte ontfteeking. Ik deed den Lyder eene Aderlaating, en gaf des morgens en 's avonds Pillen uit de Rheum Gum. Guaiac. Sal priyai. Tart. Emetic. en Sapo : uiterlyk gaf ik een Collyrium, uit Aq. Veget. M. G. met de PitnoL alb en liet agter de beide Ooren de Ecorce de Gareu léggen : maar by alle deeze middelen wierd het oog Üimmer en de Lyder konde 'er niet meer mede zien. Het linker 'oog J>egon daar by ook erger te worden , het geen my in eenige verlegenheid bragt. In deeze omftandigheden , vroeg ik verfeheide Menfchen , die dagelyks om den Jongeling heen waren , en Wel byzonder aan eene Meid, die langen tyd in dat huis gediend had, of de Patiënt niet het een of ander ongemak aan bet hoofd of aangezigt gehad had, (ik verbeeldde my dat zomtyds een Uitllag, of Schurft, op het hoofd fchielyk aoor fmeeren verdreeven was,) waarop ik tot antwoord kreeg, dat men zig niets daarvan herinneren konde ; maar wel , dat hy in zyne kindschheid den Dauwworm gehad had ; duch , over het jaar oud zynde, was daar niets meer van vernomen, dan alleen, van tyd tot tyd, een kleinen Uitflag aan het voorhoofd , en wel byzonder in het voor- en najaar , heiwelk alsdan met een zeker foort van Wasr'w.ater gemakkelyk wegging • hebbende zulks ds Lyder twee Maas-  WEGENS DEN DAUWWORM. J43 Maanden te vooren nog gehad, en door het wasfchen was het wederom verdweenen. Deeze vertelling gaf my het denkbeeld , of ook het miasma van den Dauwworm oorzaak van de blindheid was: ik nam Pillen en Oogwater weg, en gaf op denzelfden avond den Lyder eene halve Drachma, voor een Gift, van de Jacea; en zo continueerde ik 's morgens en 's avonds. Na omtrent vier weeken dit middel gebruikt te hebben , kwam de uitflag boven het regter oog voor den dag , en was niet te miskennen; de Urin had ook de Katten - pisreuk gekreegen ; (een zeker teken , dat het miasma door de Medicynen aangetast, en bekwaam gemaakt was om uitgevoerd te worden,) ik vermeerderde de Dojis tot een Drachma. De oogen wierden alle dagen beter , de Uitllag verdween , en na drie Maanden was de Lyder volkomen herftelu; —— 12 Jaaren daarna den Lyder gefprooken hebbende , heeft hy my verzekerd nimmer den minften Uitflag befpeurd te hebben , nog veel minder eenig ongemak aan de oogen. Anno 1790, in G in Guarnifoen liggende, wierd ik by den Raadsheer J geroepen , welke my zyn Zoontje , van omtrent 6 a 7 Jaaren , voorftelde, 't welk met een Uitllag, van het hoofd tot de voetzooien , deerlyk en erbarmenswaardig geplaagd was , zo dat ik wel betuigen kan diens weerga in myn leeven niet gezien te hebben. Gevraagd wordende , wat ik van de Kwaal dagt, en of 'er eenig foulagement of hulp op te vinden zoude zyn? Na my te hebben laaten onderrichten , hoe lange' het wel geleeden was, dat hy dien Uitflag gehad hadde, en vernam hoe oud het ware, zo examineerde ik den Uitflag nader, en verklaarde denzelven voor een Melkfchurft, of Dauwworm, met by voeging, dat, zo het Dauwworm mogt zyn, het Kind geneuzen zoude worden, dewyl men daar voor een fpeciikq middel had. Wyders wierd ik geïnformeerd , dat het Kind, zo oud het was, altyd onder de handen van Doctoren en Chirurgyns was geweest, welke het zelve nu. ongeneesbaar verklaarden , en dat 'er ook niemand was die zulks geneezen zou : dat men der Natuur nu verder de geneezing moest overlaaten. Tk beantwoordde dit, met te zeggen, zulks wel te willen gelooven ; maar verzogt teffens , dat, indien zy my eenige Maanden tyd geliefden te geeven tot de geueeK 4 zing*  144 waarneemingen zing, haar Kind (zo ik prefumeerde) onfeilbaar geneezen zoude worden. Men ftond myn begeerte toe , en men beloofde my alles exact naar te komen, wat ik ordonneerde ; ik begon dan, den 28 November, Poeijers uit de "viola tricolor aan het Kind 's morgens en 's avonds een 1'crupel pro doji toe te dienen j ao Poeijers gebruikt hebbende, gaf ik 20 Poèijers van een halve Drachma pro doji ; deeze wederom gebruikt zynde zonder de imhfte verandering in den Lyder te hebben waargenomen , als alleen dat het jeuken niet meer zo erg was, gaf ik van de volgende 20 Poeijers 9 Scrupels pro doji. Deeze ook wederom zonder merkelyke verandering gebruikt zynde , als dat het water meer dan naar gewoonte begon te ruiken, en het my ook toel'cheèn, als of 'er eenige verandering in de Schurft was, welke ik echter niet befchryven kan, zo vermeerderde Ik de Dojis tot eene Drachma, en gaf wederom eenige Poeijers ordonneerde tellens de emolliee- rende Baden, alle dagen eens, welke ook met veel geduld een tyd lang gebruikt zyn geworden. Hier op was pok geene zonderlinge verandering, als dat'de korlten van den Uitllag niet dikker wierden, en 'er miyder fcherp'e yogten uit'kwamen; het jeuken was óok draagelyker idan voorheen. Den 7 January gaf ik een Dcccïïum Laxans, en' ha deezen veranderde ik de Mèdicynen, om dat ik de Ziekte met een ander miasma vermengd vond. pen 8 January gaf'ik Poeijers uit Drachma Semisf. Viol. iricol. et Sulphur. Au_rat. Antim. '$ce prcecipit. Gran. ij pro doji, waar vim ik' 's morgens en 's avonds één liet gebruiken, en daarmede continueerde tot den 14 Maart* dan in deezen ttisfchentyd kwamen' 'er veele 'raifonnementen, 'zo wel over my, als myne Medicamenten, voor den dag; altyd met de rechterlyke machtfpreuk', het is tog pngtneeslaar, en hy zal het 'Kind niet geneezen ; ik dagt, niet esofus , Otiafi . Dog de Ouders', en byzonder de Moeder, bfccven goeden moed houden, en verzekerden my, het Kind met de Medicynen ie zullen laaten cpntinuéeren. Ik herhaalde de Poeijers met het Sulpk Aurat. Antim. £n 'liet het Kind met een water, uit Teer geprepareerd ' alle da»ep tweemaal wasfchen. Nu had ik het genoegen het zelve van dag tot dag jn beterfchap te zien toencemerio Zelfs in het midden van de Maand Mey, was if^'Kiüd reeds %o verre, dat het geheele Lyï genoeg- 2aaq  wegens den dauwworm. 145 2aam fchoon , en 'er weinig jeukte was. Dan , daar ik met het Regiment, in het laatst van Mey, marcheeren moest, zo perfuadeerde ik de Ouders, om tog het middel te continueeren, dat ik daartoe genoegzaame Mèdicynen zoude laaten ; het we(k zy my dan ook beloofden na te komen. Na myn vertrek vernam ik niets meer van den Patiënt, dan in de Maand November 1791; toen kreeg ik,tot myn. groot genoegen, yan des Patiënt? Vader het volgende fchryven: Wel Ed. Geftrenge Heer! „ By gelegendheid, dat ik den Heer van M...,. ren-i „ contreerde in 's Hage, vernam ik, dat zyn H. W. G. met Uw Ed. G. correspondeerde ; ik neem de vry„ heid onder deszelfs adres een klein Lettertje in te fluiten, met berigt, dat onze simeon petrus volkomen door applicatie van UEd. Medicamenten geneezen is ,, yan de zo jammerlyke plaag van den Dauwworm. Ik „ viude my verpligt , hier van Uw Ed. G. kennis te geeven , 't geen Uw Ed. G. niet minder dan my plai- fier zal doen." 'sHage, den B. D. V. J 4 September 1791. Zal men niet aan het boosaartige Schurft op het hoofd met dit Middel wat goeds kunnen doen? Ik heb nog geene pccafie gehad zulks te probeeren , edog zal hetzelve #ppliceeren, wanneer het my voor mogte komen. Verders ben met de volkomenlte Hoogagting, Wel Edele en zeer Geleerde Heeren! Brielle, 'den Uw E. D. W. Dienaar, § December 1793. h. w. niss^eus, M. Dr. en CUrurg. Major van het Regim. Mariniers van den Generaal Major westerlo. ' ' K S P*- K 5  Ï4& BYZONDERHEDEN EENIGE BYZONDERHEDEN, DE NATUUR LYKE HISTORIÉ VAN HET DIERENRYK BETREFFENDE. (Overgenomen uit An Historical Journal of the Transac- ■ tions at Port Jackfon and Nortfolk Island, with the Discover ies,, wich have been made in New South Wales and in the Southern i Ocean , fince the Publication ef phillip's Voyage , compiled from ■ the official Papers; including the Journals of Couvernors phillip* and king, and. of Lieut. ball, and the Fbyages from the first' failing of the Sirius in 1787, to the return of that Ships Cein- • pany to England in 1792. By John hunter, Esq. 1793.) TTV- volgende By zonderheden, het Dierenryk in een: ,5 JL/ nog fchaars bezogt, en nog miii welbefchreeven,, ,, gedeelte der Wereld betreffende, dagten ons overnee-„ menswaardig; en twyfelen wy geen < ogenblik, of onze' ,, Leezers zullen onze keuze biilyken. Schoon wy voor de 1 waarheid van alle geenzius burg liaan ; en de foort-„ vermenging, by ons, een zeer vreemd voorkomen heb-. „ be." Het Beest, in de Reisbefchryving van de Endeavour,, de Kangaroo geheeten (*), doch door de Inbooreiingen 1 Patagarans genaamd, vonden wy veelvuldig. Een dee- • zer Dieren fchooten wy, en vonden 't zelve 140 Ponden zwaar; de Staart was 40 Duimen lang, en 17 aan 1 den wortel dik. Wy aten het vleesch met veel fmaak;, het dagt my goed Schaapenvléesch te evenaaren. De1 fterkte, welke dit Dier heeft in de Achterpooten, is zeer' groot. In de poogingen, welke het verrast zynde deedt,, ïprong het op de zeer lange Achterpooten, en vorderde 1 eiken fpropg omtrent achttien of vier en twintig voeten. In het loopen komen de Voorpooten niet aan den grond;] en zyn ze ook zo kort, dat het Dier 'er geen gebruik van 1I1 maaken kan, om voort te komen. Groote fterkte hebben ij. de Kangaroos ook in den Staart, en is deeze, ongetwy-j feld, eeu voornaam middel van verdeediging als zy worden aangevallen: want zy kunnen met groot geweld 'er' mede flaan: ja ik denk, dat die kragt groot genoeg is; om fT (*■) Zie eene Befchryving van dit vreemde Dier in onze) Jlgemeene Vaderl. Letteroef. voor 't Jaar 1791. Itde D. 2de frj bi. 429.  DE NATLTURL. HISTORIE BETREFFENDE. 147 om eens Mans been te breeken: en het is niet onwaarfchynlyk , dat deeze groote kragt in den Staart deeze Dieren te fiade komt, om de gemelde verbaazende fprongen te doen, Eenigen tyd hielden wy den Staart aeezer Dieren als hun voornaamfte middel ter verdeedigmg; doch onlangs, met zeer veel voordeed 'er jagt op maakende met onze Jagthonden, ontdekten wy, dat ze ook ten dien einde hunne Tanden en Nagelen gebruiken. D^ Hond is veel fneller dan de Kangaroo. De jagt in eeu ppen woud (de plaats meest door dit Dier bezogt,) duurt zelden langer dan acht of tien minuuten, en, indien 'er meer Honden zyn dan één, zeldzaam zo lang. Zo ra* de Hond den Kangaroo aangrypt, keert hy zich om, en, vasthoudende met de Nagelen van zyne Voorpooten , Haat hy met de Achterpooten, die zeer fterk zyn, na den Hond, en treft hem in zulker voege, dat wy ons menigmaal genoodzaakt vonden den Hond na huis te bezorgen , wegens de hem toegebragte wonden. Weinige van deeze Dieren hebben met de daad zich eene ontkoming bezorgd, naa dat zy door een Houd waren aangcgreepen : want de Honden vatten ze by de keel, ca bielden ze daarby vast tot zy byliand kreegen; fchoon veele Honden in de worfteling bykans het leeven verboren. Eenige van de Mannetjes Kangaroos zyn zeer kloek van geftalte: ik heb 'er gezien, die, op de hakken zittende, vyf voeten en acht duimen hoog waren: zulk een Dier is te fterk voor één enkelen Hond , eu zou, fchoon zeer gewond, als de Hond geen hulp by de hand vondt, denzelven zeker dooden. Wy weeten , dat de Honden1, hier vallende, op den Kangaroo jagt maaken,en denzelven dooden:deeze Honden mogen ftoutmoediger en feller zyn; doch zy blykcn niet fterker te weezen dan onze groote Jagt-honden. Iemand onzer,die uit fchieten was,zag een Inlandfchen Hond een Kangaroo naazetten ; dan, misneemende in de twee Diejen, als zy hem voorby gingen, fchoot hy op het achterfte, en bragt het t'huis, en het bleek een Inlandfchen Hond te weezen. -—- Van deeze Honden hebben wv 'er veele van jongs af by ons genomen ; doch nimnuv konden wy het zo verre brengen , dat zy hunne aan? geboorene woestheid aflagen: fchoon wel gevoed , wilden zy altoos, doch bovenal in het duister, jagt inaaken op Biggen, Kuikens, of eenig ander klein Dier, 't welk zy konden magtig worden; zy bragten het omnid- de-  14? BY20NDERHEDEH dclyk om ?c leeven, en aten het doorgaans op, —— dit kon deezen Honden op geenerlei wyze worden afgeleerd; doch, in andere opzigten, waren zy, tam gemaak;, vry goedaartige Huisdieren. De Oposfum, of Buidelrat, vindt men hier veelvuldig; doch niet geheel en al gelyk aan den Americaanfchen Oposfum. Dit Dier heeft veel van den Kangaroo, in de fterkte van den Staart en het maakzel der Voorpooten, die zeer kort zyn naar evenredigheid van de Achterpooten. Even als de Americaanfche Buidelrat , heeft het den zak, of valfchen buik, waarin het de Jongen bergt in tyden van gevaar : de kleur is ten naasten by dezelfde; doch het bont digter en fynder. Verfcheide Dieren zyn 'er van eene kleinder geftalte, tot den Veld-rat toe, die in 't een of ander gedeelte iets van den Kangaroo en den Oposfum hebben; wy vingen veele Ratten, voorzien met dien zak, om de Jongen te bergen, terwyl de Pooten , Klaauwen en Staart, volkomen op die van den Kangaroo geleeken. Het fchynt, uit de groote gelykvormigheid in het eene of andere gedeelte van de ondericheidene Viervoetige Dieren, welke wy hier aantroffen, dat 'er eene vermengde gemeenfchap tusfchen de verfchillende Sexen van alle deeze onderfcheidene Dieren plaats heeft. Dezelfde waarneeming gaat door tot de Visfchen der Zee, tot het Gevogelte in de Lugt, en, ik mag 'er byvoegen, tot de Booraen in het Woud. Het was wonderlyk om te zien, welk eene menigte van Visfchen 'er gevangen werd, die in 't een of ander gedeelte iets had* den van eenen anderen Visch. Ten aanziene van de vermenging des gevederden Geflachts, is de Papegaay de heerfchende. Wy hebben Vogels gefchooten, met den Kop, Hals en Bek, van een Papegaay, eu met dezelfde verfcheidenheid van de fchoonfte Pluimadie op de gemelde deelen, waarin deeze Vogelfoort uitmunt; doch de Staart en het Lyf van een verfchillend maakzel en kleur , met lange , rechte en fraaije, Beenen en Pooten, het tegenovergeftelde van alle Vogelen van de Papegaay - foort. üok zag ik een Vogel met de Pooten van een Papegaay, terwyl de Kop en de Hals van gedaante en kleur waren als een gemeene Meeuw, en de Staart van den Havik. Wat de Boomen betreft, en derzelver vermenging, ontdekte ik Boomen, welke drie ondcrfchtide foonen van Bla»  DE NATUURL. HISTORIE BETREFFENDE < H9 Bladeren droegen: dikwyls vond ik andere, die het blad hadden van den Gom-boom, met de Gom daar uit zypelende; doch bekleed met den fchors van een geheel andere foort van Boomen. In dit Land is eene groote verfcheidenheid van Vogelen; alle die van het Papegaaien - Geflacht; als de Macauw, de Cackatoo, Lorey, en de Groene Papegaay; de Parakieten, van verfcheide foorten en grootte, zyn bekleed met de fchóonfte Pluimadie, welke men zich kan verbeelden: het kunftigfte penfeel was noodig, om 'er aen Vreemdeling een denkbeeld van te geeven: want het is onmogelyk met woorden die kleurfchakeeringen te be- fchryven. De gemeene Kraay is hier mede; doch de ftem en het gekras verfchilt veel van die in Europa. Hier is ook een groot getal Havikken, van onderfcheide kleur tn grootte: als mede Duiven, Kwartels, en eene groote verfcheidenheid van kleinder Gevogelte; doch ik heb 'er geen een gehoord, die eén aangenaamen zang zong. Men heeft 'er verfcheide groote Vogels gezien , die den geenen , welken zy eerst voorkwamen, Struisvogels toefcheenen: dewyl zy niet konden vliegen,en, naagezet, zo fterk liepen, dat een fnelle en fterke Jagthond ze niet kon innaaien. Eén werd 'er gefchooten. Dit gaf gelegenheid tot een nader onderzoek. Eenigen waren van gevoelen dat het de Emew was, door LiNNiEus befchreeJven: anderen hielden. het voor een Kafuaris; doch deIzelve overtrof dien Vogel verre in grootte: de ons onbekende Vogel haalde, vaa de Pooten tot het opperlte, jvan den Kop gemeeten, zeven voeten en twee duimen: het eenig onderfcheid, 't welk ik kon ontdekken, tusfchen deezen Vogel en den Struisvogel, was in den Bek, die my aan de punt jfcherper voorkwam : ook had hy |3rie vingers, 't welk men my zegt, dat het geval van flien Struisvogel niet is. Een kenmerktekenend onderfcheid, geen wy voor zeer zeldzaam hielden, liep ons in 't Hg; hierin betraande, dat uit ieder pen twee onderfcheide vederen groeiden. Het vleesch van deezen Vogel, |Tchoon niet fyn, fmaakte ons lekker; met ons vyven hielden wy een fuiaaklyk middagmaal van één Poot. IVan Infeften is hier eene zo groote verfcheidenheid, Is van Vogelen; Schorpioenen, Duizendbeenen, Spinïekoppen, Mieren, en veele andere. De Mieren zyn Van mderfcheide grootte, van de kleinfte, in Europa befcend , ot die bjkans een duim lang zyn: eenige zyn zwart, an- \  14? BYZONDERHEDEW dclyk om ft leeven, en aten het doorgaans op, —- dit kon deezen Honden op geenerlei wyze worden afgeleerd; doch, in andere opzigten, waren zy, tam gemaak;, vry goedaartige Huisdieren. De Oposfum, of Buidelrat, vindt men hier veelvuldig; doch niet geheel en al gelyk aan den Americaanfchen Oposfum. Dit Dier heeft veel van den Kangaroo, in de fterkte van den Staart en het maakzel der Voorpooten, die zeer kort zyn naar evenredigheid van de Achterpooten. Even als de Americaanfche Buidelrat , heeft het den zak, of valfchen buik, waarin het de Jongen bergt in tyden van gevaar : de kleur is ten naasten by dezelfde; doch het bont digter en fynder. Verfcheide Dieren zyn 'er van eene kleinder gettalte, tot den Veld-rat toe, die in 't een of ander gedeelte iets van den Kangaroo en den Oposfum hebben; wy vingen veele Ratten, voorzien \ met dien zak, om de Jongen te bergen, terwyl de Pooten, Klaauwen en Staart, volkomen op die van den Kangaroo geleeken. Het fchynt, uit de groote gelykvormigheid in het eene of andere gedeelte van de onderfcheidene Viervoetige Dieren, welke wy hier aantroffen, dat 'er eene vermengde gemeenfchap tusfchen de verfchillende Sexen van alle deeze onderfcheidene Dieren plaats heeft. Dezelfde waarneeming gaat door tot de Visfchen der Zee, tot het Gevogelte in de Lugt, en, ik mag 'er byvoegen, tot de Boornen in het Woud. Het was wonderlyk om te zien, welk eene menigte van Visfchen 'er ge» vangen werd, die in 't een of ander gedeelte iets hadden van eenen anderen Visch. Ten aanziene van de vermenging des gevederden Geïlachts, is de Papegaay de heerfchende. Wy hebben Vogels gefchooten, met den Kop, Hals en Bek, van een Papegaay, en met dezelfde verfcheidenheid van de fchoonfte Pluimadie op de gemelde deelen, waarin deeze Vogelfoort uitmunt; doch de Staart en het Lyf van een verfchillend maakzel en kleur , met lange , rechte en fraaije, Beenen en Pooten, het tegenovergeftelde van alle Vogelen van de Papegaay - foort. Ook zag ik een Vogel met de Pooten van een Papegaay, terwyl de Kop en de Hals van gedaante en kleur waren als een gemeene Meeuw, en de Staart van den Havik. Wat de Roomen betreft, en derzelver vermenging, ont- | dekte ik Boomen, welke drie onderfch&ide foorten van J Bla» I  de natutjrl. historie betreffende. 149 Bladeren droegen: dikwyls vond ik andere, die het blad hadden van den Gom-boom, met de Gom daar uit zypelende; doch bekleed met den fchors van een geheel andere foort van Boomen. In dit Land is eene groote verfcheidenheid van Vogelen; alle die van het Papegaaien - Gedacht; als de Macauw, de Cackatoo, Lorey, en de Groene Papegaay; de f Par&kieten, van verfcheide foorten en grootte , zyn bekleed met de fchöonfte Pluimadie, welke men zich kan r verbeelden: het kunffigfte penfeel was noodig, om 'er I aen Vreemdeling een denkbeeld van te geeven: want het is [ onmogelyk met woorden die kleurfchakeeringen te befchiyven. —- De gemeene Kraay is hier mede; doch de } ftem en het gekras verfchilt veel van die in Europa. Hier I is ook een groot getal Havikken, van onderfcheide kleur I en grootte: als mede Duiven, Kwartels, en eene groote I verfcheidenheid van kleinder Gevogelte 5 doch ik heb 'er l geen een gehoord, die eén aangenaamen zang zong. J Men heeft 'er verfcheide groote Vogels gezien , die jden geenen, welken zy eerst voorkwamen, Struisvogels Itoefcheenen: dewyl zy niet konden vliegen,en, naagezet, Jzo fterk liepen, dat een fnelle en fterke Jagthond ze niet Ikon inhaalen. Eén werd 'er gefchooten, Dit gaf geleJgenheid tot een nader onderzoek. Eenigen waren van •gevoelen dat het de Emew was, door linn^eus befchreeIven: anderen hielden, het voor een Kafuaris; doch deJzelve overtrof dien Vogel verre in grootte: de ons onJbekende Vogel haalde, vaa de Pooten tot het opperfte, jlvan den Kop gemeeten, zeven voeten en twee duimen: Jhet eenig onderfcheid, 't welk ik kon ontdekken, tusJfchen deezen Vogel en den Struisvogel, was in den Bek, me my aan de punt (fcherper voorkwam : ook had hy ijdrie vingers, 't welk men my zegt, dat het geval van iden Struisvogel niet is. Een kenmerktekenend onderfcheid, 't geen wy voor zeer zeldzaam hielden, liep ons in 't oog; hierin bellaande, dat uit ieder pen twee onderfcheide vederen groeiden. Het vieesch van deezen Vogel, fchoon niet fyn, fmaakte ons lekker; met ons vyveu hielden wy een fmaaklyk middagmaal van één Poot. 1 Van Infeclen is hier eene zo groote verfcheidenheid, ids van Vogelen; Schorpioenen, Duizendbeenen, Spinjuekoppen, Mieren, en veele andere. De Mieren zyn Van bnderfcheide grootte, van de kleinfte, in Europa befëend , kot die b>kans een duim lang zyn: eenige zyn zwart, an-  1$0 BYZONDERH. DE NATUURL. HISTORIE BETREFFENDE* andere wit, en zommige,van het grootfte foort,roodagtig: de laatstgemelde zyn , in de daad , fchroomlyke kleine Dieren : als men naby derzelver nest treedt , ('t welk doorgaans onder den grond is , met verfcheide kleins uitgangen,) en hun dus ftoort, komen zy, in grooten getale , te voorfchyn , vallen met een verbaazenden moed op hunne verftoorders aan, en vervolgen ze op een vry verren afftand; de beet gaat, voor eenigen tyd, met een zeer fcherpe jpyrf vergezeld. Eenige Mieren maaken haare Nesten tegen een boom, ter grootte van een ruimen Byenkorf: een ander foort werpt hoogten van klei op, ter hoogte van vier voeten. Met ftilzwygen kan ik niet voorbygaan, het vlytbetoqn van een der Spinnekoppen; dit kleine Diertje, fchoon, in vergelyking met onze gewoone Spinnen, vry groot, maakt de webbe in de bosfchen tusfchen de boomen , doorgaans op een afftand van dertig of veertig voeten , en weeft het zo vast, dat men 'er met geweld moet door heen breeken. Ik heb de zyde, van welke de Webbe zatnengefteld wordt , gezien, als een kloen opgewonden, die my toefcheen zo groot te weezen, als ik 'er immer een zag van een Zydeworm afgehaspeld. Ik vond op de boomen, aan welke de Web afhing, een dunne fchil, niet ongelyk aan die,waarin de Zydeworm haar fpinzel bereidt; deeze fchil openende, vond ik eene menigte van deeze zyde daar in, waarin de Spin omwonden zat. Van kruii e id Gedierte treft men hier Slangen aan, van de kleinfte, in Engeland bekend, tot de lengte van zeven Voeten, en omtrent Zo dik als een Mans vuist, en veële Hagedisf*n van verkillende grootte en foort. Over de Vogelen fpréekende, heb ik vergeeten te melden, dat eenigen Van ons Volk, in de poelen, welk; zy op hunne Jagïpartyen aantroffen, de Zwarte Zwaan zagen, din gezegd wordt zich te onthouden in eenige oorden van de Westkust deezes Lands. Zy befchreeven de buitenranden der vleugelen wit, en de geheele Pluimadie voor het overige zwart. Ik zag 'cr een door hun gefchooten : dezelve beantwoordde, wat de kleur betreft, aan de opgegeevene befchryving; maar de Bek was bleek rood : de grootte was omtrent dezelfde als van een gemeene Zwaan ; en wy vonden dien Vo^el goed tot fpyze.  waarneemingen wegens een stroom, enz. 151 verslag der waarneemingen van james rennell, esq. f. r. s. , wegens een stroom , welke dikwyls plaats grypt, ten westen van scilly , of de sorlings, strekkende om de schepen, die na het kanaal stevenen , in gevaar te brengen. TT\c Heer j. rennell , van wien wy meermaalen geJL/ waagden, als een door en door kundig Aardryksbefchryver, die te Zee en te Land de gewigtiglte Ontdekkingen gedaan heeft, las laatstleden Zomermaand, in de Koninglyke Sociëteit te Londen, de Waarneemingen, in het opfchrift gemeld, voor. Ongetwyfeld zullen dezelve geplaatst worden in de Werken der Sociëteit; doch heeft men het van te veel belang voor de Zeevaarenden gere* kend, om met de uitgave daar van zo lang te verwylen, tn dit Vertoog afzonderlyk met een groote Kaart uitgegeeven (*> Wy haasten ons om 'er een kort Verflag van te doen. De waarneemende Heer rennell merkt op: ,, Het is •eene welbekende omftandigheid voor de Zeelieden , dat Schepen, uit den Atlantifchen Oceaan komende, en koers zettende na het Kanaal, op een Parallel eenigzins ten Zuiden van de Scilly Eilanden, of de Sorlings, desniet* tegenftaande, zich dikwyls ten Noorden van deeze Eilanden bevinden; of, met andere woorden, in den Mond van het St. George's Kanaal of het Kanaal van Bristol, (onze Nederlandfche Zeelieden noemen dit in het Verkeerde 'Kanaal raaken.) Deeze buitengewoone Miskoerfing heeft men toegefchreeven aan verkeerd ftuuren, aan 't verkeerd heemen der breedte , of aan de trekking van het Briftolfche Kanaal: doch geen van deeze oorzaaken geeft 'er een voldoende reden van aan de hand ; naardemaal eens foegeftaan zynde, dat 'er, op zommige tyden, eene trekking is in het Kanaal van Brijtol, deeze niet veronderfteld kan worden zich tot Scilly, of de Sorlings, uit te ftrekken, en de Miskoetling voorgevallen is by zeer goed Zeil- (*) De Engelfche Tytel is: Obfervations on a Currcnt, thdt cfien prevai'.s to the Westward of Scilly, endangeritig the Safety tf Ships, that approack the British Channel. By james kenjsei.l» Esq. r. ft. 1. 4*0. with a largt Qhart. 2 S. nkoc  jj* WAARNEEMINGEN WEGENS EEN STROOM, ENZ. Zeilweder, en op tyden zeer gefchikt tot het doen van de noodige Waarneemingen. . . De gevolgen deezer afwykinge van den bedoelden koers zyn& dikwerf allerongelukkigst geweest. Ten onzen ] tvde bleek het byzonder in het verongelukken van de ; Nann Paketboot, in het begin deezer Eeuwe in het blvven van Sir cloudesley shovel, en andere Schepen zvner Vloote. Veele ongelukken, even droevig, maar van geen zo in 't oog loopenden aart, zyn 'er voorgevallen- en veele andere, waarin het gevaar oogfchynlyk groot'geweest,maar niet van eene voUlaagen ongeluk gevolgd is, zyn het Gemeen naauwlyks ter oore gekomen. Alle deeze heelt men aan het een of ander toeval toegefchreeven , en dus geen pooging gedaan om de waare oorzaak te ontdekken. ■ Ik ben, nogthans, van oordeel, dat dezelve ontftonden uit eene bepaalde oorzaak, een Stroom naamIvk en zal, derhalven, poogen die oorzaak, en de uitwerkingen daar van, naa te fpeuren- ten einde de Zeelieden onderrigt mogen weezen van de tyden, op welken zv dien Stroom meest te wagten hebben, met eene vry eroote k'agt werkende: want als dan is het alleen, dat 'er de vermelde ongelukken uit kunnen gebooren worden- naardemaal de Stroom, die gewoonlyk plaats heeft, waarfchynlyk al te zwak is om eene dwaaling in de berekening te veroorzaaken, gelyk aan het verichil van Se Parallel, tusfchen het Zuidlyk gedeelte van de. Sorlinirs en den- koers, welken een Scheepsbevelhebber, voorzigtig in zyn doen, doch geen Stroom vermoedende zou verkiezen te zeilen. * Den eerften oorfprong van deezen Stroom hebbe men te'zoeken in de heerfchende Westewinden in den AtlantiMien Oceaan, die het water langs de Noordkust van ^nme drvven , en opeen ftuuwen Hl oe Laay van Bisvanwaar het langs de Kust van Frankryk geworden 'wordt, in eene rigting Noord-West ten Westen^, na het Westen van Scilly, of de Sorlings, en Ierland. De Maior geeft dringende reden op, voor het beltaan rnsfchen Ushant en Ierland, op een Kaart van de Koerfen van den Heflor en den Atlas, twee Oost-Indifche Schepen, in MDCCLXXVIH en MDCC- lxxxviio " r*Vt Geen de Heer rknuell tea deezen opzigte aanvoert, ■- ' vor-  waarneemingen wegens een stroom, enz. I$% Wegens de uitwerking van deezen Stroom.. deelt de Heer rennell de volgende Aanmerkingen mede. Vooreers*- Ken een Schip fchuins deezen Stroom doorfnydt Rn 'Oost ten Zuiden of meer Zuiclelyke rigting, za het 'e- veel anger in blyven, eu by gevolg meei door a^ gedaan toSn dan mdien het meer rec^kfche den Stroom fneedt. Het zelfde, gevolg zal^plaats heb ben bv het doorvaaren van deezen Stroom, met eén llap ; n SrS —• Ten tweeden: Eene goede waarneeming ÏÏÏ de Breedte op den middag zou men V^g^né goede waarborg agten, om, geduurende eengangen nagt Oostwaards op te zeilen; dewyl het, nogtlians, mo. gelyk is, dat men lang genoeg m den ^°™p^^ om afgevoerd te worden van een Parallel,. welken me een ze&er veilige oordeelde, tot, die van d Scilly, is het raadzaam en voorzigtig, naa by inhouden heid ilyve Westewinden in den Atlantifchen Oceaanj£ had te hebben, en het Kanaal met flappe Zuidelyke winden nadertnde" in Vredestyd, tot de hoogte vioüte (by ons Keizand) te zeilen, of, m allen SevaUe'T^ Parallel van 48°, 45' ten hoogten te houden. --" lm derden: Schepen, die den wil Westwaards hebben zul Feu, van den m'ond van het Kanaal, met een Wind uk den Zuidwesten, best doen met meest over Bakboord te Wlen. Ten vierden: Keurt de Major rennell het OogtSerk goed,om de Vuurbaak van Scilly (indie11 dezelve „iet reeds5 weggenomen is,) te verplaatzen op het Zmdwestlykst gedeelte der hooge Rotzen. — Pryst hy aan, dat 'er een Schip gezonden worde, met Zee-horlogien aan boord, om de Diepten tusfchen de Paralellen van Scilly en Ushant te onderzoeken, van den Meridiaan van Punt Lizard zo verre Westwaards, als de g maa igde Diepte zich üitftrekt,. In één Zomer zal men met de&Zee-horlogien als ze in kundige handeo, zyn meer afdoen, dan al de weetenfchap van Dr. halles ken uitrigten in den loop van een lang leeven. vordert, om den behoorelyken indruk te maaken, een geduurig inzien van de by de Waarneem.ngen ge™eSdX0tXz der Het is te hoopen, dat deeze, met eene geheele Vertaling der Vaarneemingen, v/aarvan wy hier verllag doen, ten dienlte O» zer Zeevaarenden , het licht zal zien. meng* I7O4.. no. 4. k  154 EEN ZESWEEKS VERELYÏ aanmerkingen, geduurende een zesweeks verblyf in oxfordshire en gloucestershire, in den jaare MDCCXCII gemaakt. In een reeks van Brieven aan een Vriend. " (Vervolg van tl. 124.) derde brief. Oxford, Aug. 1792. myn heer! Daar zyn verfcheide byzonderheden in de Gefchiedenis der radcliffe Boekery; doch het vreemd Character van den Stigter, en het zonderling maakzel des Gebouws, verdienen den voorrang. Radcliffe was een grillig man van de onbehaaglykfte foort, onïnfchiklyk, ruw, ihiursch. Zyne kunde, om de gezondheid van anderen te herftellen , werkte niet op zyne eigene: zyne overgegeevenheid aan fterk drinken , fchoon misfchien de minst misdaadige opvolging zyner neigingen, was de meest in 't oog loopende. Radcliffe was geen Man van 13cleezenheid, en geen Verzamelaar van Boeken. Wanneer i)r. bathurst van Trinity hem vroeg, waarin hy ftnbeerde, wees radcliffe op eenige glaazen Phiolen, een Kruidboek en een Geraamte; zeggende: Myn Heer! dit is radcliffe's Boekery! Geene omftandigheid deedt zich in zyn leeven op, welke in hem den Stiater van eene Boekery kenmerkte. Dat radcliffe de Aanlegger eener Boekery zou worden, was zo min te wagten, als dat een Gefneëdene een Serail zou oprigten, was het geestig zeggen van Dr. garth. Vast gaat het, nogthans, dat zyne milddaadigheid dit voornaamlyk ten oogmerk hadt. Zyn eerfte plan was de Bodleiaanfche Boekery te vergrooten; doch, met de Univerfiteit omtrent dit plan niet overeenkomende, befprak hy, by zyn overlyden, veertigduizend Ponden Sterling, tot het aanleggen eener Nieuwe Boekery. Hy ftierf in den Jaare MDCCXIV; doch het tegenwoordig Gebouw, waarom is my onbekend, werd niet begonnen voor het Jaar MDCCXXXVII, en tien jaaren daar naa voltooid door GiBBs,een Inbooreling van Aberdten in Schotland,een Bouw-  in oxfordshire, enz. J55 Bouwmeester van eenige vermaardheid , uit hoofde van de Bouwkundige geregeldheid zyner Gevaarten ; doch zelden aangehaald wegens de fraaiheid van zynen fruaak. Een logge zwaarte doet zich op, als men deeze Boekery ziet, en, 'er ïntreedende, wordt men met eeu grafkelderagtige «aargeestigheid bevangen. — Gy zult, betuigde my een Heer,'met vrees getroffen worden,als gy de radcliffe Boekery intreedt? Doch, waarom met vrees vervuld worden , by het intreeden van eene Boekery ? Zal het fomber godsdienftig licht van een Hoofdkerk den Student bevorderlyk weezen ? Dan reeds voorlang is dit Gebouw het voorwerp van boertery geweest. Deeze noemde het radcliffe's Maufoleum; een ander zegt, dat het eene buiging maakt; een derde, dat het in den grond fchynt te zinken. Een gemeenziend oog zal van dit alles niets ontdekken; doch een, dat op gebreken aast, veel meer. De kamer, tot de Boeken gefchikt, moet men, egter, bekennen , vergoedt door de grootfche gedaante, en de bevallige koepel, al de overftallige zwaarte van de uitwen» dige gedaante. Dan een bodley ontbrak 'er, om de Boekenkasfen te vullen. De Verzameling is vry groot , doch zeer gebrekkig, en wordt dezelve als eene Boekery fchaars bezogt. Eenige jaaren geleeden, was 'er een voorllel, om alle de Handfchriften, tot de andere Boekeryen behoorende, in dit Gebouw over te brengen; een voorlïel nooit ten uitvoer gebragt. Naardemaal de Univerfiteit van Ox° ford, zints onlangs, in Haat gefield is, om, in het vak der Geneeskunde, met Edenburg en Londen om de kroon te dingen ; en dewyl de lesfeii, daarin gegeeven, (lipt bygewoond worden, en, 't geen meer is, wel waardig zyn, dus bygewoond te worden, zal men het mogelyk goedvinden , om het Fonds van deeze Boekery te belteeden, om dezelve tot eene volkomene Verzameling tc maaken van Geneeskundige Boeken, en den Apparatus van 't geen tot de Genees- en Heelkunde behoort, zo oude als hedendaagfche. Wy hebben in Engeland geene Verzameling op dit plan ingerigt, dan alleen by byzondere Perfoonen, en, in het tegenwoordige verval der Buitenlandfche Schooien van Geneeskunde, zou dit Plan,' wat de kosten aanbelangt, niet onuitvoerelyk, en,wat de nuttigheid betreft, de uitlokkende kragt onwederfiandelyfc zyn. Aan de Uitvoerders van Dr. radcliffe's Üiterfien Wil L 2 &  IjS EEN ZESWEEKS verblyf is Oxford een Hospitaal verfchuldigd, gebouwd, zo meti zegt, naar het plan van het Land-ziekenhuis te Glow cester; doch, naar het my voorkomt, verre daar beneden in netheid en ligging. Het Obfervatonum voor de Starrekunde werd ook door de Uitvoerders bezorgd, uit het overlchot des gelds naa het bouwen der Boekery. Keene vvas de oorfpronglyke ArchitecT:; maar de voltooijing is overgelaaten aan een Man, die gebooren fcbynt om Oxford op te luisteren. Behoef ik u wyatt te noemen ? Of kan ik zyn naam vermelden, zonder den verontwaardigenden fpyt te gevoelen , dat de Hoofdftad zyn Chef d'ceuvre, het Pantheon, verlooren heefc, door de zorgloosheid of opzettelyke boosaartigheid van een hoop gelukzoekers, aan welke men toegelaaten heefc hetzelve aan te vullen met brandftoflen, in de gedaante van een Italiaansch Theater? Het was, in de daad, een voorafgaande oorzaak van fpyt , dat de bekwaamheden van het grootfte vernuft deezer Eeuwe befteed zouden worden aan een Gebouw, 't welk zo korten tyd daar naa ftond verhaten te worden, door de omwenteling van fmaaklooze Mode. Het ftond net twintig jaaren. Geduurende het laatffce gedeelte van dien tyd , wilde een Vreemdeling het, Pantheon bezoeken , om overtuigd te worden, dat de zuiverheid, de grootschheid en de bevalligheid, der Bouwkunde herleefden. Wy gingen daar heen, en zagen 'er niets bezienswaardig?. Het is myn oogmerk geenzius, om u de veelvuldige fcheonheden of gebreken van de onderfcheidene Collegien , te Oxford, te befchryven. Dat zou Copywerk weezen. Misfchien zal, ten gemeenen gebruike, het kleine Boekje, The Oxford Guide getyteld, genoegzaam weezen. Elke Stad, van eenige vermaardheid, moest een Werkje van dien aart hebben. Die Boekjes zyn beter, dan de meeste leevende Gidfen, de Ciceronis, inzonderheid op de Plaatzen van zekere Edellieden, die gemeene knegts zyn, wier onkunde geheel ondraagelyk zou zyn, indien dezelve niet vergoed wierd door de ftoffe tot lachen, welke zy geeven in het radbraaken der vreemde Naamen. *t Geen reeds zo veelmaalen befchreeven, en wel bekend is, daar laaiende , zal ik my vergenoegen met de opgave van het vermelden der Verbeteringen en Verciejingen, aan welke de Heer wïatt thans bezig is. De voornaamfte deezer is New College Cliapel. Myn Vriend, die my vergezelde, ftelde zediglyk ter zyde allen 7 * denk-  IN OXFORDSHIRE, ENZ. 15? denkbeeld, dat dit Gebouw Kings College Chapel te Cambridge zou evenaaren. Deeze, is te vreezen zal altoos alleen ftaan. Nogthans zal dit onderhanden zynde Werk, voltooid zynde, onbetwistbaar in rang 'er naast aan komen Wiatt fchynt allen te overtreffen in dt Weettnfchap van''Gothifche Architectuur. Ik zeg Weetenfchap; dewyl ik *een woord heb, om myn denkbeeld van zyne kunde beter uit te drukken. In den Griekfchen Bouwtrant hebt gy veele blyken van zyn fmaak gezien. In deeze Kapél heeft hv «rebraet eene groote menigte van gefneden houtwerk, allerkeurigst gemaakt, dat 'er geplaatst fchynt in het begu der jongst verfireekene Eeuwe. De Onderwerpen van eenige zyn allerbelangrykst voor den Oudheidkundigen • andere grenzen aan het boertige, en kenmerken, op het'onderfcheidenst, de ruwe tyden, toen men oordeelde dat de Ondeugd, om gehaat te worden, alleen be- hoefde gezien te worden." Overeenkomftig met welKen regel men de Zonden der Menfchen, naar het leeven , in hout fneed. vku^/L ru Ik behoef u niet te zeggen, dat de gefchilderde Glazen van deeze Kapél bezogt worden ^™?™erP™^n nieuwsgierigheid. De Historie van gefchilderde Glazen kon eenig licht ontkenen uit de tegenoverftelhng van oude en nieuwe Werkftukken. Het Glas van Sir joshua s Cartoons is thans digtgellooten : groote fommen gelds ?Yn aangebooden, om 'er licht door te mogen fcheppen; doch de orders der Sociëteit zyn zo llnkt, dat men dit «iet kan verwerven. De drie Glasvenfters, aan de noordzydef weS geopend in het Jaar MDCCLXX1V. Men ziet 'er vier en twintig afbeeldingen van Aardsvaders, Propheeten , leevensgrootte ieder in een ms , op_ een voetftuk, en onder een Gothisch verhemetzel. De keuren hebben niets van den oorfpronglyken glans verboren. Men verwagt, dat de New College Oiapel, naa omtrent twee karen zal volbouwd weezen; maar, dewyl de Encmna oy de inhuldiging van eenen nieuwen Kanfeher volgende, m het mekotnende jaar zullen plaats hebben, za 1 men zich benaarftiaen, om de Kapél, omtrent dien tyd, te kunnen SS Het tegelyk invallen des tyds by zekere geb-urtenisfen, zet aan derzelver vermaardheid iets by. Mr wyatt is, desgelyks, bezig aan de Magdalen Hf en Chapel, welke laatstgenoemde verdienen zal gemeld è wSen met die van New College. Het opc.erend gedeelte is, royas oordeels, eenvoudiger; doch de ui£ ^ 3  Ï5S ef-n zesweeks verblyf werking , van alles .zamengenomen , zo grootsch niet. Het kostbaar plan deezes Bouwmeesters, om dit Collegie te volmaaken door 'er twee Vleugels aan toe te voegen de ééne zyde van bet oude vierkant te neder werpende 'en het tegenwoordig nieuw'Gebouw in den Gothifchen frnaak ophaalende, is nog in overweeging. Het ontbreekt dit Lichaam aan geen geld om het uit te voeren ; maar men twyfelt eenigzins, of dit plan in de uitwerking zou voldoen. Aan het Magdakn College is veel oudheids, en de oude Tooren is een Gevaarte van den egten eerwaardigen ftempel. De Wandelplaatzen, behoorende tot dit Collegie, inzonderheid die, welke men de Addifon's noemt, mogen onder de beste van Oxford geteld worden. De fchoone wandelweg van deeze plaats, rondsom de Grasvelden, lokt zeer uit, door de fchoone gezigten, welke men 'er heeft, op veele plaatzen. Voor iemand, die te Londen woont, hebben de Wandelwegen van Oxford iets byzonder aantreklyks. Onder de mindere Werken mogen wy tellen de Boekery van Oriel College, thans door'Mr. wyatt gebouwd wordende: het is een eenvoudige, maar fchoone, Zaal, welgelchikt ten gebruike. De fchoonhedcn van den ouden Bouwtrant moge men weder invoeren', maar de Fondfen heden ten dage dulden geene mededinging. De milddaadigheid van hendrik en wolsky kan men in de Schooien der Geleerdheid niet meer wagten. De waarde des Gelds is verminderd, en 't geen, in vroegeren tyde, voor dezelfde fom groot kon weezen, kan nu alleen eenvoudig en nuttig zyn. Uit eene rekening, nog voorhanden in de Bodleiaanfche Boekery, blykt, dat de uitgaven van Christ-Church College, voor één jaar, waren, 7835 L. 7 S. 1 D.; het werd voltooid in vyf jaaren 'en wy mogen (tellen, dat de geheele kosten 40,000 L. bedraagen hebben. Newgate kost 50,000 L. en Somerfet Place heeft reeds 3^0,000 L. verflonden. Ik heb reeds gelprooken van het Obfervatarium, omtrent voltooid door Mr. wyatt, die ook, zo ik gelooi' het fchoone Huis, door den Savilliaanfchen Hoogleeraar bewoond, bouwde, Aan het Obfervatorium is nog te maaken den Achthoek, in den frnaak van den Tempel te Athene; en den Atlas boven op. De Uitvoerders van radcliffe 's Laatlten Wil hebben eene menigte Starrekundige Werk tuigen gefchonkep, De tegenwoordige. Hertog van marl-  in oxfordshire, enz. 159 T,orough heeft 'er zich ook een Beaunftiger van betoond: hy gaf den grond, waarop het Obfervatorium gebouwd is, en een Telescoop, 't welk duizend Ponden St. kost. Een Gebouw met een beweegbaar dak zal welhaast voor dit Werktuig in gereedheid zyn. Deeze zyn de voornaamfte Werken, die deeze verfcheidenheden van vernuftsbetooningen uitlokten , welke misfchien ééns in eene eeuw zich vereenigen in één Man. Ik oordeelde gemelde verbeteringen te moeten optekenen , als geene geringe proeven opleverende van een herleevenden geest en fmaak op de Univerfiteit. Naa eene wandeling door de onderfcheidcne Collegien en Halls, wordt men des vol, en men zou zich wenfchen te ontlasten door eene tot kleinigheden afdaalende, en breedfpraakige, befchryving van alles, wat men gezien heeft. Maar is het mogelyk aan zaaken, zo menigvoud befchreeven, iets nieuws toe te voegen ? Elk voorwerp, nogthans, trekt niet in dezelfde maate, en ftapte ik at van den regel, dien ik my zeiven heb vcorgefchreeven, zou het my gemaklyk vallen breed uit te weiden, over de voorwerpen , die myne aandagt uitlokten , en myne nieuwsgierigheid voldeeden. Ik zou tragten u een denkbeeld te geeven, van dat altoosduurend gedenkteken van eerzoekende milddaadigheid, Christ's Church, gegrondvest door woi.sey,en,naa diens dood,voortgezet door hendruc den VIII, wiens zonden de Kunfienaar en de Oudheidkundige gereedlyk zal vergeeven. Een Boekdeel zou nocdig weezen, om regt te laaten wedervaaren aan de verfcheidenheden van grootschheid, in het groot Vierkant in Peckwater Square, Canterbury Court, of de Hoofdkerk. Van deeze zou ik in verzoeking komen, om met myne befchryving voort te gaan na de Kapél van Lincoln College, die van St. John , bykans het geheele van Queen College, St. Mary of de Univerfiteit-Kerk, en de J Kapél van AU Souls; de laatfte is een alleruitgezogtst Miniatuur, voltooid in een finaak, welke nooit mist de aandagt der Vreemdelingen te trekken. Gezien van den tegenover Kapél, vertoont dezelve zich als een betoverend werkftuk ; het licht wordt 'er ingelaaten in de keuriglte maate, en doet een treffende werking op mëng's JSIoli me tangere, boven de Avondmaalstafel gefchilderd. Wilde ik uwe aandagt vestigen op de Tuinen der Collegien, het zou onverfchoonlyk weezen die van Merton «ver'te liaan, van St, John, Trinity, Magdalen Grove L 4 en  eén zesweeks verblyf en New College. Geen deezer, dit moet men toeftaari 4 zal vermaak verfchaffen, als men Merton uitzondert, wat het lchoone van Landfchapfchildery betreft; maar, als de . ftille en koele wykplaatzen ter overpeinzing, zyn ze ver* wonderenswaardig fchoone toevoegzeis aan den Zetel der Geleerdheid. Van de Schooien, het Anatomisch Theater en het MuJrutrt, heb ik weinig te zeggen. Het laatstgemelde is nimmer geagt als eene Verzameling die uitfteekt, noch laaten die van Oxford 'er zich op voorltaan. De Schooien en het Anatomisch Theater zyn te over en over befchreeven. Streater's Zolderfchildering heeft men zeer bewonderd, en ik zou het misfchien mede gedaan hebben, indien ik immer genoegen kon fcheppen in Schilderllukkeh, zo geplaatst, dat zy alle wetten van naavolging kwetzen. Te Blenheim deeden de gefchilderde Zolderftukken my denken aan de wondertekenen van de Monniken-Eeuw , toen men Veldflagen in de lugt zag keveren. Ik zal hier, ten flot deezes BriefS, nog eeniga vlug- fïge waarneemingen, Oxford betreffende, byvoegen. * N'iets loopt te deezer Stede meer in 't ooge , dan de reinheid aller openbaare Gebouwen. De Stad deelt in deeze zindelykheid in groote maate; de Huizen, meest van fteeti zynde, brengt zulks veel toe tot een net voorkomen der ttraaten. De fteen wordt 'et, met geringe kosten, van Shotover-Mll aangevoerd; De Volkrykheid van Oxford is, de laatfte jaaren, eer af- dan aangenomen, althans weet ik, op goede befcheiden , dat 'er geen merkbaare vermeerdering plaats hebbe. 'Er zyn geen nieuwe Straaten; en zulke Huizen, als hieuw gebouwd zyn, werden door de Eigenaars in ftede der oude gezet. Hier vindt men geen Menfchen die Huizen timmeren, en geheele Straaten aanleggen , en dan na Lieden, nrh ze te bewoonen, omzien. In den Jaare MDCCLXXXl telde men, te Oxford, tweeduizend en driehonderd Huizen die Huis- en Venftergeld betaalden. Dit getal Huizen kan eene volkrykheid boven de tien duizend 'opleveren. Dsn een Heer verzekerde my, dat het tegenwoordige getal der Huizen niet meer dan agttienhonderd 'en veertien is, en het getal der Inwoonderen achtduizend twéehenrierd en twee en negentig. Het valt moeilyk in ftukken van dien aart tot zekerheid te geraaken» Het  IN OXFORDSHIRE , ENZ; ï^1 Het getal der Collegieleden was, in 't Jaar MDCCUXXVII, tweeduizend vierhonderdl enL«ef ^ e^be^ droe°- 't zelve , in den Jaare MDCLXCl, tweeauizeno. zeshonderd en'twee , een zigtbaare aanwas. Uit eene a nïekening my voorgekomen, voeg ikhiet nevens, dat het getal der Studenten, in 't Jaar MDCXII, tweeduizend, negenhonderd en twintig beliep. DV Kooplieden en Winkeliers deezer Stad beftaan on* getwyfeM meest van de Collegien. Te Ofrdtyn m Handwerken van eenig aanbelang, en —- t geen ik blyde zou weezen van Handwerkende Steden te mogen zeggen, geen Loterykramers mogen hier weezen. IK behoef 'er niet by te voegen, dat Speelers in dee«: Stad niet mogen komen, en binnen verfcheide mylen m den omtrek mag geen Schouwburg geopend worden. Aan deeze en andere bepaalingen, door de hoog s Overheid, ik meen den Vice-Kanfelier, ingefteld hebbe men toe te fchryven, dat openlyke betaamelykheid, ten minften eenigermaate , wordt in agt genomen. En deeze, zo dezelve tot geen hooger einde ftrekte, brengt althans het haare toe tot de ftilte en eenzaamheid , noodig in eene plaats van Geleerde Opvoeding. Dan het fmert my 'er te moeten byvoegen , dat 'er m één opzigt eene groote üapheid in tugt plaats heeft. Het aantal hgte Vrouwen, die zich openlyk langs ftraat vertoonen, doet geen eer aan het Stadsbeftuun. De magt van den Vice-Kanfelier is zeer groot, en bevestigd door herhaalde beiluiten van de Kroon en het Parlement. Men heeft my, egter, onderrigt, dat de gren* zen van het Regtsgebied des Vice - Kanfehers niet bepaald zyn in eenig vastgefteld Voorfchnft. Eenigen denken, dat zyn gezag zich Vyf mylen in t rond uitltreKt, doch dit is onzeker. De zagtheid,met welke deeze magt wordt uitgeoefend, ftrekt om deeze onzekerheid te doen volduuren, welke misfchien den eenen of anderen tyd zal opgeklaard worden door de botzing tusfchen ltrenge Deugd en halsftarrige Ongebondenheid. r - _ ' , In zommige ftukken, by voorbeeld in de Zetting der Prvzen van het Brood, zyn de Univerfiteiten : uitgezonderd, als beftuurd wordende door de Wetten van haar eigen lichaam. Elke Univerfiteit is een lichaam, en elk Collegie is een lichaam daarin opgeflooten. De ataaten van America zyn niet onafhangelyker van elkander dan de Colkgien , fcHoon zy alle zich vereenigen tot oogh § Hier'  1Ó2 een zesweeks verblyf in oxfordshire, enz. merken de algemeene zaak betreffende. De Magiftraatsperfoonen alhier, de Major, de Alderman, enz. doen den Eed van Gehoorzaamheid en Trouwe aan de Unrverfueit, vertoond in den Perfoon des Vice-Kanfeliers. Wanneer wy in aanmerking neemen , dat Oxford de erkende Voedlier is van Hierarcby en Toryism , kan men met verwagten, dat die Stad ter verblyfplaats zal ftrekken van veele Disfenters; nogthans zyn 'er twee zodanige Vergaderingen; de eene behoorende tot de Protestantfche Disfenters, welke reeds meer dan eene Eeuw beftaan heeft; de andere tot de Methodisten van wesley's Aanhang. Hunne ftille zeden en het vreedzaam gedrag geregtigen hun tot befcherming ; en , wanneer zy, ten eenigen tyde, uit 'hoofde van hunne begrippen, last lyden, komt hun dit meestentyds over van een Yveraar der Heerfchende Kerke; doch', voor zo verre ik heb kunnen verneemen, vindt hy geen fteun by de Univerfiteit. b De uitfteekende Inftelling der Zondags - Schooien heeft zich ook tot deezen Zetel der Geleerdheid uitgeftrekt. Men treft 'er vier of vyf Schooien van dien aart aan, die voornaamlyk [onderlteund worden door Infchryvingen van byzondere perfoonen. In eenige deezer, draagen~de Kinderen alle dezelfde kleedinge; eene byzonderheid, welke ik nergens elders heb waargenomen; doch, reikt het Fonds tot het doen deezer onkosten, is 'er niets onvoegelyks ia eenpaarige zindelykheid. Ik ben, enz. (De Pierde Brief by eene volgende gelegenheid.) Aan de Heeren Schryveren van de Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen. myne heeren! Den volgenden Brief, gefchreeven door den vermaarden Engelfchen Historiefchryver david home , in een onlangs uitgekomen Engelsch Werk vindende , en my niet kunnende herinneren denzelven nog ergens in onze taal gelezen te hebben , heeft deszelfs zonderlinge inhoud my bewogen dien te vertaaien, en UEds. ter plaatzing in uw Mengelwerk aan te bieden. Indien ik het mis mogt hebben, en deze Brief reeds in eenig Vaderlandsch Werk geplaatst is, zal ik my de. vergeeffche moei-  brief aan de schryvers eer letteroefeningen. 163 moeite , die ik 'er aan gedaan heb, ligtlyk getroosten. Inmiddels heb ik de eer met alle hoogachting te zyn, myne heeren! UE. D. W. Dienaar, Rotterdam, den 13 Maart 1794. reinier arrenberg. anecdoten van den pretendent (*) van engeland , in een brief van den heer david hume aan den heere john pringle, geschreven in 1773. waarde heer ! Dat de tegenwoordige Pretendent zich , in het Jaar I753? hi Londen bevond, weet ik met de volko■menfte zekerheid, om dat ik het heb van Lord mare* chal , die verklaarde, 'er ten vollen kennis van te hebben. Twee of drie dagen na dat zyn Lordfchap my hier van onderrigt had, vertelde hy my, dat hy, des avonds te vooren, daaromtrent nog verfcheiden byzonderheden vernomen had van eene Dame, welker naam hy my wei- ger- (*) Hy ftierf te Rome, den 3 Maart 1788: federt den dood van zyn Vader, die in 1765 voorviel, had hy daar den tytel vsn Koning van Groot' Briitanje aangenomen; maar in andere Landen noemde men hem den Ridder van St. George, en in Engeland den Pretendent. Hy was juist 67 jaaren oud; zynde geboren den 30 van November 1720; zyne moeder was de ryktl^ Vrouw in Europa: zy was de Prinfes maria clementina sobieski, Kleindogter van den vermaarden johan soeieski, Koning van Polen , die de Turken voor Weenen geflagen had. Zy ftierf den 18 January 1735. Hy trouwde , eenige jaaren geleden , in Duitschland , met de Princesfe van stolberg doch heeft by haar, die nog in leven is, geene kinderen verwekt. Alle recht, 't welk de Pretendent meende te hebbeir, is derhalven vervallen op zyn Broeder , den Cardinaal van Tork. Hy heeft'eene natuurlyke Dogter, welke hy, uit hooft'e van zyne vermeende Koninglyke magt, tot Hertogin van 'Al bpny verheven, en aan welke hy alle zyne gelden in de Franfche Fondfen, die zeer aanmerklyk zyn, befproken heeft.  \ JÖ4 anecdoten gerde te noemen, maar die ik onderftel Lady primrose te wezen. De Pretendent kwam des avonds aan haar huis, zonder dat hy haar vooraf van zyne komst eenig berigt gegeven had , en trad in het vertrek, waar een groot gezelfchap was , eri Zy zelve bezig met de kaart te fpelen. Hy was door den knegt aangediend onder een anderen naam, en toen zy hem zag, dagt zy niet anders of de Kaarten zouden haar uit de handen gevallen zyn; doch zy had tegenwoordigheid van geest genoeg, om hem, by den naam, dien hy aangenomen had, te noemen, en te vraagen wanneer by in Engelaud was gekomen, en hoe lang hy 'er dagt te blyven. Na dat hy, en h»t gezelfchap, vertrokken was, betuigden de Dienstbooden, dai zy, met verwondering, gezien liadden , hoe zeer die vreemde Heer geleek naar het Pourtret van den Prins,'t welk voor den Schoorlteen gefchilderd was in het vertrek daar het gezelfchap gezeten had. Zyn Lordfchap voegde daar by (ik denk op liet gezegde van dezelfde Dame), dat de Pretendent zoo weinig behoedzaamheid gebruikte, dat hy, op den klaaren dag, in zyne gewoone kleeding , egter zonder zyn blaauw Lint en Star, in het St. James Park en Pall Mali ging wandelen. Omtrent vyf jaaren geleden , verleide ik die historie aan Mylord holdkrness, die, in het Jaar 1753, Secretaris van Staat was, en voegde daar by, dat ik vastltelde, dat dit geval zyn Lordfchap op dien tyd zoude ontfnapt wezen. Wel gansch niet, gaf hy my ten antwoord, maar wie meent gy dat de eerfte was, die het my zeide? Het was de Koning zelf, en zyne Majefteit voegde daarby: ivat denkt gy Mylord, dat ik toch met hem doen zoude? Lord holderness was geweldig verlegen wat hy zoude antwoorden; want indien hy zyn waar gevoelen gezegd had, zou men het hebben kunnen uitleggen, als of hy onverfchillig ware geweest omtrent de Koninglyke Familie. De Koning merkte zyne verlegenheid, en redde hem 'er uit, door te zeggen: Ik zal niet metal doen Mylord; als het hem in Engeland verveelt, zal hy wel weder buiten 's lands gaan. My dunkt dat dit geval, ter eere van den overleden Koning, wel algemeen bekend mag wezen. Dan, het geen u nog meer zal verwonderen, is, dat Lord marechal my, eenige weinige dagen na de Krooiiins van den tegenwoordigen Koning, verhaalde te ge8 Joo-}  VAN DEN PRETENDENT VAN ENGELAND. l$S loeven, dat de Pretendent op dien tyd in Londen was «wees , ten minften, dat hy tegen dien tyd over Zee S gekomen, om de Krooning te zien, en dat hy deïeïve ook, in de daad, gezien had. Ik vroeg zyn Lordfchap naar eenig bewys van dit vreemd geval: wel, zeide hv eeï zeker Hee/ heeft my gezegd, dat hy hem niet X'en gezien en gefproken, maar ook in het oor geluisterd had: Uwe Koninglyke Hoogheid is de laatjte yan alle Ihrvelinwu die ik verwagt had hier te zullen zien; waar{p dfpretendent ten antwoord gaf: de nieuwsgierigheid heeft my hier gebragt; doch ik kan u verzekeren, dat ik. del perjoon, dit het voorwerp van alle deze pr agt en Jtaatfie fs let minst van allen haat. Gy ziet dus, dat de egte bronnen, waaruit deze historie gehaald is, een grooten trap van waarfchynlykheid aan dezelve geeft. Ik heb ook ontdekt, dat het verblyf van denpretendent in Engeland, in het Jaar 1753, ^ alle de Jakobieten is bekend geweest; fommigen van hun hebben my zelf verzekerd , dtc hy die gelegenheid had waargenomen om plegtig afftand te doen van den Katholyken Godsdienst, onder zyn eigen naam van karel stuart , ut de Nieuwe Kerk in het Sttand, en dat dit de reden was, dat hv federt, door het Hof van Rome, zoo kwaalyk behandeld werd; doch ik heb reden om aan deze laatfte byzonderheid te twyfelen. Lord mare c hal had zeer flegte gedagten van dezen ongelukkigen Prins , en meende dat 'er geene ondeugd zoo liegt of fchandelyk beftond, daar hy niet in ftaat toe was waarvan hy my verfcheiden bewyzen gat. Die Lord, fchoon een man van eer, zou men mooglyk voor een misnoegden Hoveling kunnen aanzien; maar het geen mv in dat denkbeeld omtrent dien Prins bevestigde, was een gefprek, het welk ik meen u verhaald te nebben, doch, of dit niet mogt gefchied zyn, zal ik 'er u eenige byzonderheden van mededeelen. Te Parys zynde verhaalde my de Heer helvetius, dat hy geene kennis aan den Pretendent had ; doch dat hy , eenigen tyd na dat dezelve uit Frankryk gejaagd was, een Brief van hem ontfing, waar in die Prins, zeide hy, my fchreef: „ Dat ., zyne byzondere zaaken hem noodzaakten teParyr te komen, en dewyl hy myn karakter kende , als de M deugdzaamfte man in Frankryk, hy zich aan my wilde vertrouwen, indien ik beloofde hem te zullen verbergeu en befchermen. Ik beken, (vervolgde h-x- " * » VÉ-  166 ANECDOTEN VAN DEN PRETENDENT VAN ENGELAND.' „ vetius) dat fchoon ik wist dat het gevaar om den " c ?i"d7le herber§e»> «"tyds, veel grooter in P*™? „ dan m Londen was, en fchoon ik de Familie vatTS ,, nover met alleen hield voor de wettige Souverein van » Sge anpd > maar ,zeJf voor de wettiglïe Sofrein vm >, geheel Europa, als zulks zynde by eene vrve en vóï „ komen bewilliging van het volk, liet ik my^door zyne " JneUhZ\°Verhaalen? °m hem in mvn hu*s• « noodigeS, „ en hem byna wee jaaren, gaande en komende, te ver' " r^i'va, %ZVie corresPO»dentie met zyne party op de Pontneuf door myne handen te laaten gaan; „ maar ik bevond ten laatften, dat ik my in al dat ge' ,, vaar en onrust geftoken had voor den alleronwaardig" £1 uL me,nfchen: zoodanig, dat ik volkomen verzS „ kerd ben aat toen hy te Nantes kwam , om zich tot „ zyne onderneeming naar Schotland in te fcheepen, hv „ zoo bang werd dat hy weigerde aan boord te gaan; „ maar dat zyne Aanhangers, ziende dat de zaaken reeds " rV/l JPki°S,en - u3^" 'u en zv be*ot 20uden worden f 2£ Wt ,afhartlSheid» des nagts, aan handen en „ voeten gebonden, aan boord bragten " Ik vroeg hem of hy dit laatfte letterlyk meende? ia zeide hy, letterlyk; zy bonden hem, en bragten hem iet geweld aan boord Wat dunkt u van zulk° een Held eu Veroveraar? Dan Lord marechal en helvetius fteuieten daarin beiden over een, dat hy, in weerwil van zyn vreemd karakter, egter niet Bigot was ,• hebbende, door zyn ommegang met de Philofophen van Parvs de manier geleerd om alle Godsdienften te verachten Gy moet weeten, dat zy beiden meenden hem hier medé te pryzen, en my uitlachten over de bekrompenheid van myne denkbeelden in dit opzigt. Ik twyfel niet, of dit verhaal zal Lord hardwick vreemd voorkomen, wien ik verzoek van myn eerbied te verzekeren en zyn Lordfchap zal zeker deze ongehoorde mengeling yan ftoutheid en bloohartigheid, in een en het zelfde karakter , zeer zeldzaam vinden. Ik OAVID HUME. LES»  lEEVENSSERlGT VAN MEVROUW MART DELANY. IC? j,EEV£NSBERIGT VAN mevrouw mary delany, SCHILDEKESSg EN ELOEMKNIPaTER by u1tsteekenkeid. (Uit het Engelsch.') 3 m r ary delany, eene Dame van uitfteekend verftand en verI £j\ dienften, werd gebooren op den veertienden van Bloeimaand I des Taars MDCC, op een klein Landgoed van haaren Vader, te Coulfion, in Wiltshire. Zy ftamde af van aanzienlyken GeI iktchte, was de Dogier van bernard granville, Esq. een jon9 ger Proeder van oeorge granville , Esq. naderhand Lord I Landsdown; een Edelman, wiens bekwaamheden en deugden, wiens Charafter als Dichter, wiens Vriendfchap met pope, swift, en andere uitfteekende Vernuften van dien tyd, en wiens algemeene befcherming, verleend aan Mannen van Verftand en Letteren, hem, in de geleerde Wereld, bekend, beroemd en geagt, maakten. Als eene Afftammelinge van zulk een Genacht, kon het haar aan geene allerbeste Opvoeding ontbreeken. Vóór haar eerfte Huwlyk onthieldt zy zich meest te Whitehall, by haare Moei, Mevrouw stanley , wier Man, de Heer john stanley, zeer veel verftands en kundigheden bezat. De jonge Juffrouw granville bezogt egter dikwyls haaren Oom, Lord Landsdown, op zyn Landgoed. In "het gezelfchap van dien Lord , die de bevalligheden eens welleevenden Mans met die van een welgeoefend Letterminnaar paarde , werd haar verftand befchaafd , haar fmaak gezuiverd, en zy kreeg eene bevalligheid eu deftigheid van Zeden , welke zy tot haare laatfte leevensjaaren behield. Het was te Long Leat , het Landgoed van de weymouth Familie, door Lord Landsdown betrokken geduurende de minderjaarigheid der Erfgenaame van dat Landgoed , waar de jonge Juffrouw granville voor de eerftemaal den Heer alexander pendarves, Esq. zag; een Heer van groote middelen, te Roscrow, in het Landfchap Cornwall, en die onmiddelyk zich aan haar vervoegde met zyne Liefdensverklaaring; deeze werd zo kragtdaadig onderfteund door haaren Oom, dien zy geen i moeds genoeg nadt iets te weigeren, dat zy, met wederzin, in de verzogte Egtverbintenis toeftemde;welke ook, binnen den tyd van twee of drie weeken, voltrokken werd: zy was toen zeventien jaaren oud. Groot verfchil van jaaren, en andere omftandigheden, bragten te wege , dat'zy, ftaande dit Huwlyk, zeer ongelukkig was. Zy poogde, nogthans, haar lot zich zo draaglyk te maaken als zy eenigzins kon. Hec afgezonderd keven, waartos  t($S LEEVENSBERIOT zy bepaald was, befteedde zy wyslyk in het aankweeken van haare natuurlyk groote verftandlyke vermogens; en het goed gebruik, 't welk zy van haaren ledigen tyd maakte, bleek in haare aangenaame Verkeering, en uit de Brieven aan haare Vrienden, — Dat vaardig bezef van hec fraaije en het fchoone, 't welk Smaak vormt , bezat zy in eene zeer groote maate; dit maakte haar byzonder sefchikt tot vorderingen in de fraaije Kunften. In den leevenstyd, van welken wy thans fpreeken, lag zy zich meest op de Muzyk toe. De Schilderkunst, die zy , vervolgens, meest beminde, en waarin zy voornaamlyk uitftak, hadt haare aandagt nog niet tot beoefening toe ge« trokken. Mevrouw pendarves werd Weduwe in 't Jaar MDCCXXIV. Zy verliet Comwall, en zette zich te Londen neder. Verfcheide jaaren, te weeten tusfchen de Jaaren MDCCXXX en MDCCXXXVI, hieidt zy Briefwisfeling met Dr. swift. Twee baarer Brieven, in 't laatstgemelde jaar gefchreeven , zyn in swift's Werken geplaatst, en kunnen dienen om ons de fterkte en leevendigheid van haaren geest te doen kennen, als mede de verflandige wyze op welke zy haare vermogens befteedde. Haare gewoonte was, zo als zy Dr. swift berigt, 's morgens tusfchen vyf en zes uuren op te ftasn, en ten elf uuren te bedde te gaan. Uit die zelfde Brieven blykt,hoe zeer Mevrouw pendarves gefchikt was om een bron van genoegen in zich zelve te vinden; want zy verklaart, dat het eenzaam leeven haar veel vermaaklyker viel dan zy gedagt hadt. Men heeft opgemerkt, dat 'er, in haare Brieven aan Dr. swift, eene ftyfheid en bedwang is , zeer onderfcheiden van de ongemaakte losheid, welke in die aan haare gemeenzaame Vrienden doordraaide ; men moet dit ongetwyfeld toekennen aan het ontzag, 't welk zy hadt voor den Deken van St. Patrick. In den Jaare MDCCXLIII hertrouwde de Weduwe van pendarves aan Dr. delany, dien zy reeds lang gekend , en veele jaaren hooggeagt, hadt. Negentien jaaren hadt zy iii den Weduwenftaat doorgebragt, toen zy deeze Egtverbintenis, voor haar zeer gelukkig, aanging ; haar Man droeg haar de grootfte agting en liefde toe. Dr. delany ftierf in Mey des Jaars MDCCLXVIII. Naa diens dood dagt zy zich te Bath neder te zetten, en was in onderhandeling om daar een Huis te bekomen. Maar de Hertogin Weduwe van Portland, dit haar oogmerk verftaande, ging haar bezoeken, om haar daar van af te brengen. De Hertogin, die in haare vroege jaaren zeer gemeenzaam met Mevrouw delany verkeerde , wenschte naby zich te hebben eene Dame, van welke zy zich, verfcheide jaaren, onvermydelyk gefcheiden vondt, en wier verftand en hart zy wist dat zeer veel zou kunnen toebrengen tot h2t geluk haars eigen leevens. De Henogin Haagde in haar verzoek. Den, volgenden Winter ging  VAN MEVROUW MART DELANY. ItTp igiug Mevrouw delany by de Hertogin van Portland, te IVhitehall. Met den voortyd des [aars MDCCLXIX, huurde zy een klein Huis in Thatched-houfe - Court in St. James/lreet. Hier bleef zy tot ze een Huis, meer naar haaren fmaak, kon vinden, 't welk zy het volgend jaar in St. James-place aantrof, en waarin zy tot haaren dood woonde. ' De Zomers bragt zy door met de Hertoginne van Portland te Butftrode, zomtyds ging zy haare Vrienden in Warwickshire en Straffbrdshire bezoeken, en by andere Vrienden, die zich gelukkig oordeelden haar gezelfchap te mogen genieten. Maar deeze bezoeken waren noch veelvuldig noch langduurig, en hielden dezelve in de laatfte jaaren geheel op. In den Winter ging 'er naauwlyks een dag voorby, of de Hertogin van Portland, indien zy niet door ongefteldheid verhinderd werd, bragt eenigen tyd door by Mevrouw delany, te James-place. De tyd haars bezoeks was meest van zeven tot tien uuren 's avonds; wanneer ten huize haarer Vriendin menigmaal gezelfchap was van lieden van aanzien en bekwaamheid. Het blykt uit dit verflag, dat Mevrouw delany nooit by^ de Hertogin van Portland woonde als een Qezelfchaps Juffrouw (in de gebrnikelyke betekenis van die benaaming) maar; als eene onafhanglyke Vriendin; zy bezat meer dan zeshon-. derd Ponden Sterling 's jaarlyks inkomen, 't Geen deeze twee zij fiaauvv te zaroen bragt, was oude kennis, getykheid van deugden, ea zamenrtemmende liefhebberyen. • Naa den dood van de Hertogin Weduwe van Portland, bihaagde hét den Koning, die Mevrouw delany menigmaal te! B-ulftrode gezien en met haar verkeerd hadt, haar ten Zomergebruike te vergunnen, een geheel gemeubileerd Huis in St. AlJians-ftreet. IVindfor, by den ingang van het Kasteel. En, ten einde het betrekken van twee Huizen haar op geen te hooge kosten mogt te ftaan komen, voegde zyne Majefteit 'er een Jaargeld by van drie honderd Ponden. De wyze, op welke dit Jaargeld betaald werd, zette welgevalligheid by aan deeze gifte. Om de gewoone afkortingen voor het bezorgen te voorkomen, bragt de Koningin, alle half jaaren, de Banknoo'ten, ea gaf ze eigenhandig over. Deeze gifte was, egter, gelyk veelen zich verbeeld hebbea , geen Aalmoes. Mevrouw delany hadt dezelve , als zodanig befchouwd , niet noodig. Had haar verlangen, altoos zeer gemaatigd , zich uitgeftrekt tot een ruimer inkomen , zy had naabeftaaude Bloedverwanten, wier gelegenheid, zo wel als genegenheid, haar dit op de ruimfte wyza zou hebben kunnen bezorgen. 'sKonings weldaa- digheid fproot uit de hoogagting, welke hy, nevens de Koningin, had voor haar Chara&er, en uit de begeerte, om eene Dame van zo veel bekwaamheid en verdienden digt by zich je hebben. Veel genoegen vonden zy in haaren ommegang; I meng. i79\. no» 4. M het  tfó . tEEVENSBERtOT het gebeurde niet zeldzaam dat zy elkander tweemaalen daag» zagen. Op den vyftienden van Grasmaand des Jaars MDCCLXXXVIII, overleed zy, naa eene kortftondige Ziekte, ten haaren huize in St, James Place, bykans het acht-en-tachtigfte jaar haars leevens vervuld hebbende. Wat wy dus verre bybragten doet weinig om Mevrouw delany ten Voorwerpe eener Leevensbefchryvinge te neemeh ; doch daartoe is zy geregtigd, door haare bedreevenheid in de Schilderkunst en anderen Vernufts arbeid; wel byzonder door ééne Kunstbewerking, welke haar geheel eigen mogt heeten. Betreffende de Schilderkunst; laat kwam zy tot de beoefening van dezelve. Meer dan dertig jaaren bereikt hebbende, leerde zy eerst tekenen; tot Leermeester neemende den Heer goupy, een Meester van naam ten dien dage, en door frederik, Prins van Walles, veel gebruikt. Het fchilderen met Olieverf nam zy eerst ter hand naa haar veertigfte jaar. Zo fterk was haare zugt, zo werkzaam haar yver in deeze kunst, dac zy 'er menigmaalen, dag aan dag, mede bezig, was, van 'smorgens ten zes uuren tot den tyd des middagmaals; zich alleen eene korte tusfchenpooze vergunnende tot het neemen van haar ontbyt. Meest fchilderde zy Stukken naa; doch op eene meesterlyke wyze. Het éénige groote oorfpronglyke Werk van haar met Olieverf is eene Opwekking van Lazarus, thans in 't bezit van haare Bloedverwante en hooggefchatte Vriendin, Lady hdte. De aanleiding :oc het Stuk was ondeend uit eene welbekende Plaat van rfmbrand. Men weet, dat Sir josHüA Reynolds zeer veel genoegen fchiep in deeze Sehildery van Mevrouw delany. Het aantal der Stukken, door haar gefchilderd, was, als men in aanmerking neemt dat zy zo. laat begon, zeer groor. Haar eigen huis hing 'er vol van; andere maaken de voornaamfte cieraaden uit van Calswkh, 'Welsbourn en Ham ; de Woonplaatzen van haare Neeyen , Mr. grenville en Mr. dewes , en van haare Nigt, Mevrouw port. Mevrouw Delany muntte, onder andere begaafdheden, uit in Borduuren en het maaken van Schulpwerk ; veele keurlyké ftukken van haar vernuft, in dit vak, liet zy naa. Doch 't geen ten haaren opzigte alleraanmerkelykst is, beftaat hier in: dat zy, in den onderdom van vier-en-zeventig jaaren, eene nieuwe en allerbevalligfte wyze üitvondt, om haar vernuft aan den dag te leggen. Dit was door eene Flora van eene allerzonderlingfte foort aan te leggen, door gekleurde Papieren byeen te voegen; het geen niet oneigen eene foort van MofaicWerk mogt heeten. Volkomen bedreeven in het behandelen Van de, fchaar, fneed zy de Plant of Bloem, welke zy zich Voorgefteld hadt naa te volgen, uit; dat is te zeggen, zy fneed uit,  VAN MEVROUW MAP-Y DELANY. 171 ■uit, de onderfcheide Bladen en Deelen, in Chineesch papier, van zulk eene kleur als aan het voorwerp voegde: en , daar zy niet altoos papier kon vinden van die kleur als zy noodig had, kleurde zy het papier naar eisch der zaake. Zy gebruikte een zwarten grond, als best om haar Bloem te doen uitkomen. Het geenzins minfte gedeelte van haare kunst beftondt hierin, dat, fchoon zy nimmer een penfeel gebruikte om de gedaante of houding van de Plant uit te tekenen, zy, nogthans, wanneer zy alle de deelen, die dezelve zamenftelde, byeenvoegde, dezelve zo los en bevallig hing, dat elk zich verzekerd hieldt, dat ze vóóraf moest uitgetekend en by herhaaling verbeterd weezen door eene kundige hand, eer dezelve die natuurlyke losheid en bevalligheid kon bekomen, die, 't zy zonder belediging van de eer deezer Kunftenaaresfe gezegd , met regt een vervalfching van de Werken der Natuur mogt heeten. De uitwerking overtrof alles wat de Schilderkunst kon voortbrengen; zo bedrieglyk was haare Kunst, dat zy zomtyds een weezenlyk Blad van een Plant hing naast een blad van haar eigen maakzel; het geen het oog niet kon ontdekken, zelfs dan niet wanneer zy het met den vinger aanwees. Tot haar drie-en-tachtigfte jaar was Mevrouw delany bezig met het voortzetten van haar Bloemwerk; wanneer de verduistering haarer oogen haar verpligtte 't zelve te ftaaken. Haar onvermoeide vlyc hadt egter haar de volkomenfte Flora doen zamenftellen, die ooit door dezelfde hand vervaardigd werd. Het getal der door haar bewerkte Planten beliep negen honderd en tachtig. Deeze onwaardeerbaare Flora maakte zy aan haar Neef court dewes. Esq. die dezelve thans bezit. Agterhoudenheid in deeze Kunstbewerking kon niet vallen in Mevrouw delany. Zy was 'er menigmaal in gezelfchap mede bezig, en zogt haare Vriendinnen te toonen hoe gemaklyk het viel; meermaalen klaagde zy, dat zo weinige het wilden onderneemen haar naa te volgen. Om dit met vrugt te doen, worden, nogthans , twee zaaken volltrekt vereischt; eene groote maate van geduld, en eene fikfche bedreevenheid in het Bloemtekenen. Tachtig jaaren oud zynde, fchreef zy voor het Eerfte Deel van haare Flora. „ Dit Papieren Mofaic-werk werd begonnen , in het vier-en-zeventigfte jaar myns ouderdoms (ik bedoelde \\ in 't eerst alleen eene naarvolging van een Horlus ficcus,) „ als een handgebaar en uitfpanning, om my het gemis te boe„ ten van die my voorheen zo zeer behaagd, maar het ver„ mogen van behaagen verlooren, hadden; beroofd zynde van „ dien Vriend, op wiens partydige goedkeuring ik grootsch was, en die 'er waarde aan byzette. Schoon de uitllag van ,, deezen Kunstarbeid myne verwagting te boven ging, dagt ife „ dat eene begogeling myner eigene verbeelding myn oordeel Ma »  j^a tEEVENSBERIOT ., mogt zwenken, om 'er gunftiger,dan dezelve verdien de, over te oordeelen. En zou ik het werk, als te vergeefseh on- ", dernomen, hebben laaten vaaren , hadt de Plertogin Weduwe \\ van Portland hetzelve niet met gunftlge oogen befchouwd. ;; Haare goedkeuring zette zo veel by aan myne onderneeming, dat ik ze van aanbelang keurde, en gaf my moed om 'er mede voort te vaaren. Aan haar ben ik meer verfchuldigd , dan ik durf zeggen; maar myn hart zal akoos met de uiterfte dankbaarheid en tederfte genegenheid, voelen de ' , eer en het vermaak, welke ik, meer dan veertig jaaren lang, penooten heb in haare edelmoedige, beltendige en ldefche, „ Vriendfchap." mary delany. Wy moeten hier een niet onaartig geval, tot dit onderwerp betrekkelyk, byvoegen. Mevrouw dela.ny in Ierland zynde, kreeg een Citroen ten gefchenke; de Zaaden van dezelve plantte zy, en kweekte van een derzelve een Boom, die, ten tyde dat zy dit Ryk verliet, in volkomen groei was. Toen zy geheel ingenomen was met het opmaaken van haare Flora, wensclue zy menigmaalen die agtergelaate riant in haar Werk te vereeuwigen; deezen wensch boezemde zy niet te vergeefseh uit by haare f lartvrieödinne dc Hertogin van Portland, die wist te bewerken dat deeze Boom overgezonden werd na Buljtrode. %o. ras dezelve herfteld was van de ongemakken op zo lang 'eene reis daar aan overgekomen, ftelde men den Citroenboom jri de Gallery. Wanneer Mevrouw delany zich over de fchoonheid van dien Boom verwonderde , gaf de Hertogin haar te kennen, dat dit de eigenfte Boom was, welken zy 20 dikmaals gewenscht hadt te mogen bezitten. Zonder uitltel vervaardigde zy een papieren afbeelding van een tak deezes zo verpligtend aan haar gefchonken Bo.>ms. By het opgemelde Gefchrift, voor het Eerfte Deel van haare Flora, in het tachtigfte jaar haars ouderdoms, geplaatst, hadt zy eenige Dichtregelen gevoegd, fchoon men niet weet, dat zy vóór dien tyd eenig Vers maakte. In den Jaare MDCCLXXX1I , haar Gezigt verlooren hebbende , beklaagde zy zich , in Dichtregelen, over dit verlies, voornaamlyk om dat 2y belet wierd haar Bloemwerk voort te zetten ; doch die Vers draagt tevens de blykxn van haare onderwerplyke en Godsdienftige Gcmoedsgeftelienisfe. Haar Vriend Mr. keatu geeft deeze Charafterfchets van ■zyne Vriendinne. „ Mevrouw delany bezat alle Deugden , ciie het roéiwchlyk hart kunnen vercieren ; met eene Ziel, '" zo zuiver en zo onbefmet van de wereld , dat men zich met reden verwonderde, .hoe zy, op de fchitterendfte too' neelen -van- dezelve, kon Jscven, zonder belinet te narden «sü . „ v l & „ mei Haare goeciKeunng zenc zu vcci uj aan uum»um.-  VAN MEVfiOUW MABY DELANY. . Ï^J r4, met een enkel ziertje van dwaasheid en verkeerdheid. De •s, fterkte van haar verftand ontving 'er, in de hoogfte maate, „ de Befchaafdheid van; doch de Zwakheid nimmer. Haar leeven „ werd beftuurd door de gevoelens van waare Godsvrugr; ,, haare wyze van denken was altoos opregt; haare verkeering Ieevendig, genoeglyk, en leerzaam. Zy was Warrp", •,, kiesch en opregt, in haare Vriendfchap , vol van mensch.„ liefde en goedwilligheid, geagt en bemind by allen die het .„ geluk hadden haar te kennen. Die zonnefchyn van be"',, daardheid des gemoeds, welke de braaven alleen kunnen „ genieten , en die zo veel bevalligs over haare leevensdagen „ verfpreidde , bleef haar onbewolkt by tot het laatfte, niet '„ min helder by het ondergaan , dan op den vollen middag* „ Haare gedaante , die in haare jeugd bewondering verwek" „ te, vorderde in den ouderdom eerbied. Dezelve Vertoonde ,, eene edele ruïne, door het verloop van tyd eerwaardig "ge„ worden. Haare verftandsvermogens bleeven tot op haar' uitér„ fte onverzwakt ; en zy verliet den ftaat der fterflykheid, ',, om in een beter Wereld de kroon van een welbefteed leeveri te ontvangen i" Mevrouw delany werd in de St. James Kerk begraaven. Aan eene der Pylaaren is een Steen geplaatst te haarer gedagte* nisfe, met een Opfchrift, 't welk haar Naam, Afkomst, Huwly.ken, Ouderdom, enz. gemeld te hebben , ten (lot heeft: ",, Zy was eene Mevrouwe van zonderling vernuft, befchaafd- heid en ongemaakte Godsvrugt. Deeze hoedanigheden had,, den haar , alle haare Leevensdagen , dierbaar gemaakt ,, by de voornaamften en uitmuntendften , en deeden dé ,, laatfte luisterryk worden , door haar veele treffende biy„ ken te doen ondervinden vaa de gunst des Konings eu der „ Koninginne." (*) (') Mr. walPolë, in de laaifte uitgave zyner Mttdöüs of Pahitïng in England, fpreekende van een byzonder Schilderlluk , in 't bezi? der Hertoginne Weduwe van Portland, drukt zich, ten aanziene Van Mevrouw delany, in eene Aantekening, dus uitt „ Dit Pourtrajt ber M Iprak de Hertogin, by haar overlyden . aan haare Vriendin, de We, „ duwe van Dr. delany, die weleer Uriefwisfelirg hielde met Öoelör „ swift; eene Dame van veel verftand en frnaak , eene Schilderes^ „ in Olieverf, die, in den ouderdom van vi?r - en - zeventig Jaaren, dS „Kunst uitvondt van Papier Mofaic; met welke gekleurde ihjffe zy» j, in den tyd van acht jaaren, eene groote menigte van Bloemen en, „ bloeiende Planten zamenitelde, met eene luauwkeurigbeid 6a wel»' ,> gelykenheid die geen wedergade heeft. M 3 ZE-  ZEDELYKE BEDENKINGEN. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Indien de trek, de begeerte naar iets beftendigs, naar een ge* luk, dat duurzaam is, nimmer konde vervuld, of doorniets konde voldaan worden , was dan het redelyk fchepzel geen ongelyk aangedaan, met dusdanige neigingen begaafd te zyn, en tevens de kennis, het vermogen, te bezitten, om dit te kunnen beredeneereii? Indien een redelyk mensch, met alle die fchoone voorregten, waardoor hy boven al het overig fchep3el oneindig ver uitmunt, moest verzwolgen worden in dea grondeloozen kolk der vernietiging , waar nimmer zyne uitgetlrekte begeerten kunnen voldaan worden, dan was de mensch immers het rampzaliglte aller fchepzelen, en tot zyne onvermydelyke ftraf met gaven befchonken, welke hy, en voor zich zeiven en voor zyn kroost, bellendig had af te bidden , naardien zy alle de oogenblikken van zyn leeven zo zouden vergiftigen, dat 'er niet een enkel oogenblik voor hem genoegelyk zou zyn? Hoe vreemd werken veele menfchen, en hoe verkeerd ora dat geen te bejagen, waartoe zy nogthans beftemd zyn. ——Onze Groote Maker heeft ons met dat oogmerk gefchapen, om ons gelukkig te doen zyn , en alle menfchen willen ook gaarn gelukkig wezen; zelfs werken alle menfchen om dac doel te bereiken. Elke daad, welke men ziet verrigten, mag men vty belluiten, dat ten oogmerk heeft het geluk van heta die ze doet, ze mogen dan zo verkeerd en zo uitzinnig zyn als zy willen. Hoe vreemd de mensch vaak werkt , en welke verkeerde wegen hy inflaan moge , zyn geluk te bejagen is. toch het bedoelde. Het fchynt vreemd, dat iemand, die zich moedwillig in gevaaren begeeft, zyn geluk zou bedoelen; nogthans is niets zekerder, dan dit: want zo een waant al zyn geluk gelegen te zyn in zyne ftoutmoedigheid, en iets te durven doen, waartoe een ander de moed ontbreekt , zonder te beredeneeren , of zyn pligt 'er mede verknogt is. Hoe vreemd dit ook by veelen luiden mag, eene bedaarde overweeging zal ons dra overtuigen, dat dit zo vreemd niet is als het wel fchyut. Het zal mogelyk eene wonderfpreuk aan veelen toefchynen, en niemand, in eene bedaarde gemoedsgefteldheid zynde , zal kunnen begrypen, of willen gelooven, dat een toornig man , welke naar wraak dorst, en , om zynen toorn te wreeken, zich zeiven aan de oogenfchynelykfte gevaren zal bloot geven, en hier in kan gezegd worden zyn geluk te bedoelen. Het is echter zeer zeker, dac hy, die 2ich in de drift zynes toorus niet kan wreeken , zich zeltea zal ongelukkig rekenen , veel ongelukkiger, dan dac hy  ZEDELYKE BEDEKKINGEN, zyne wraak kan uitoefenen , de gevaren mogen daarby nog zo groot zyn, al ftortte hy zich zeiven ook in een onvermydelyk verderf. De mensch moet zich wreeken aan zyne tegenparty, welke hem waarlyk , ofwel fchynbaar, beledigd heeft, Maar deze algemeene begeerte, die vuunge drift, naar wraak, zyn de overtuigenfte bewyzen, dat men zich door de uitvoering van dezelve waant gelukkiger te zullen maken, dan met dezelven na te laten, en zyne gramfchap te bedwingen. Van waar dusdanig een dolzinnige handelwys der menfchen? Zulk eene verkeerde handelwys neemt nergens zynen oorfprong uit , dan uit eene verkeerde redeneering. Het (leunt alles op valfche gronden, dat zulk eene handelwys den mensch geluk kan aanbrengen. Hy, integendeel, die zich zeiven weet te bedwingen, werkende uit grondbeginzels van edelmoedigheid, zal zynen broeder misdaden weecen te vergecven, en zich zeiven van wraak te bedwingen; zulk een heeft eert doeleinde om zich gelukkig te maken, en hy bereikt dadelyk dat doel, om dat het iemand oneindig gelukkiger maakc, die een ander zyne misdaad weet te vergeeven, en ongelyk te verdra. gen, dan zyne wraaklust op te volgen, eu de verkeerde driften tot eene wraakzugtige wedervergelding den ruimen tengel te vieren. — Waant hy niet zyn geluk op het oog te hebben, welke zich aan de dartelde wellustigheden overgeeft; die een dienstknegt, die een Haaf, is der Zonde, fchoon by duizend voorbeelden dagelyks zich kan voor oogen ftellen van zulken, die den wellust dienstbaar zyn, welken, door ontelbare ongevallen overladen, als onvermydelyke gevolgen van wellust, een jammerlyk, een allerongelukkigst, leven leiden.— Deze meenen nogthans al hun geluk te vinden in de opvolging van hunne verkeerde driften, even zo zeer als zy, welke ingetogen, deugdzaam, leeven, en hunne zondige neigingen weeten te bedwingen. Zo veel hangt 'er van eene ver¬ keerde reden eering af , zo veel is 'er gelegen , dat men zich leert gewennen alles op zyne regte en juiste waarde te leeren fchatcen. E* hoe zal men zulk een voornaam doel het beste treffen, dan de zaken te leereu doorzien, dezelve van alle kanten te bekyken, en daar daaromtrent wel en redelyk te redeneeren. Een voorzigtig man let op alle zyne daden, op zyn fpreken, en zelfs op zyne gedagten. Hy beftiert zyne gedagten zo, dat, als hy fpreken moet, 'er nooit een onbedagt woord over zyne lippen gaat. Hy overlegt zyne daden en be- dryven in dier voege, dat zy de fcherpfte toets kunnen door- flaan de voorzigtigheid is altyd zyne veilige Leidsvrouw, regelt en beftiert alle zyne gangen. Als hy werkt, dan werkt hy altyd met de beste oogmerken, en dat maakt, dat hy ook zelden zyn doel mist, maar zyn oogmerk op de gefchiktfte wyze weet te bereiken, Hoe veel verfchilt hier van her geM 4 drag  .zedelyke bedenkingen; drag van een onbedagtzaam en onvoorzigtig mensch. —— Deze werkt los daar heenen , fpreekt, zonder zyne woorden te overdenken, zeer onbedagtzaam, en heeft zelden in zyne dar den en handelingen eenig bepaald doel. Hiervandaan, dat de onbedagtzame man zo veele dwaasheden begaat. De tong van den Ongebondenen moet, even als de mond van e^nen Lasteraar, verdommen. Wee den geenen die den braven lastert ; want zyne lasteringe zal op zyn eigen kop neder komen. De Lasteraar is doorgaans een heel bedorven mensch een die draait met alle winden . op wien men geen 't tuinde vertrouwen ftellen kan. Hy verraad zyne beste vrienden, als hy zyne fnoode oogmerken maar bereiken kan. De Lasteraar fchuilt veel in den donker , en het is hem om 't even. welke middelen hy by de hand vat, om zyn Inood opzet ten uitvoer te brengen. Nu vertoont hy zich in deze. dan wederom in die gedaante; doch, in welke hy zich ook vertoont, altyd is hy gevaarlyk. Myd hem als de Pest; want hy is even gevaarlyk , zo nog niet erger dan deze. Scnuwt hem boven al wat te fchuwen is. Dan de mond van den Lasteraar zal verftommen, na dat hy den braven gelasterd en veel ongelyk aangedaan hebbe —— zo zal ook de tong van den Ongebondenen verftommen, na dat hy veele vuile reden heeft voortgebragt. Zyn het niet doorgaans de grootfte fnoodaards de ver- dorvenfte Zondaars, die op andere menfchen het meest te zeggen hebben, op brave menfchen, van welke zy nimmer leed ontvangen hebben? Zy vallen uit verborgen fchuilboeken den goeden , den vroomen,aan. Dik wils weeten zy hunne fnoode aanflagen zo te beleggen, dat zy voor al de waereld verborgen blyven. Wat is 'er verfoejelyker dan zulk eene handelwys, die haren oorfprong uit de Hel heeft. Hy, die in het donkere fchuilt, is doorgaans de grootfte Lafaard. Hy,die, verfchoolen in de duisternis, de braven onvoorziens aanvalt, is gelyk aan hem, die den dooden romp mishandelt van hem, dien hy in zyn leven niet dorst aandoen. ó Gy fnood¬ aards, keert eerst tot u zeiven in, eer gy anderen aanvalt, en gy zult bevinden, dat gy overvloedig werk zult vinden, zonder dat gy u met anderen behoeft op te houden. Wanneer 'er gewéldige ftormwinden gewoed, felle orkanen geloeid, de -ysfelykfte onweersbuien hare rommelende donders: en gloejende blixems, met verfchrikkelyke, en alles overftroomende, plasregens hebben uitgeftort; na dat deze zyn opgehouden , ontvangt de gantfche natuur eene ftille rust, eene, bedaarde kalmte , en vertoont zich in eene veel bekoorlyker gedaante,dan te vooren. Wanneer ons hart, na veele uit¬ gedane rampen, na uitgedane ftormen van tegenbeden en drukkende wederwaardigheden, in eene ftille en bedaarde rust komt,; na dat de donkere onweersbuien van jammeren zyn overge- dre-  zedelyke bedenkingen. 17? dreven,en na dat zy zyn geweeken,en de heilzon van agter de donkere, de zwarte, wolken van kwelling en droefheid zig begint te vertoonen — hoe aangenaam en. zuiver worden dan onze aandoeningen; hoe verkvvikkelyk alle de gewaarwordingen, na dat dit onweer over is, en de orkanen van tegenfpoed geweken zyn. Geen trek is algemeener by den mensch, dan de trek otn gelukkig te zyn; hieraan komt de trek , om zyn leven te behouden. Dan de trek tot het leven, ze mag zo fterk zyn als ze wil,js tog misder dan die tot geluk, en altyd aan deze laatfte ondergefchikf, want hoe menig een heeft zyn leven niet veil, om zich zeiven gelukkig te maken. Wat ziec men den mensch niet al verrigten ? hoe veele gevaren tarten om door de waereld te geraken? maar dat wel door de waereld komen, is juist zyn tydelyk geluk te behartigen. Hoe menigmaal fielt hy, om dat oogmerk te bereiken, zyn dierbaar leven niet in gevaar? Millioenen van menfchen vertrouwen dit dierbaar pand aan de trouwlooze en woedende golven, en tartea de dreigenfte doodsgevaren? Hoe veele dui¬ zenden vliegen den dood in het aangezicht, den gewisfen dood in het bloedig oorlogsveldy Dan, wat beweegt den mensch nu waarlyk tot zulke ftoute en roekelooze onuernee- mingen? Wat anders, dan de trek, om hier zyn fortuin te maken, dat, met andere woorden, is, om hier zyn geluk te zoeken ? Dus blykt het middagklaar, dat de trek om gelukkig te zyn, die van zyn leven te befchermen, den trek tot het leven, overtreft; om dat men de laatfte, in weerwil van de grootfte gevaren, aan de eerfte opofferc. Wanneer men de Natuur in hare werkingen , of liever den Stigter der Natuur, in zyne werkingen, nagaat, dan ontdekt men daar in, als een ftaal van deszelfs oneindige Wysheid, en van de beste Orde, dat 'Hy nergens, met iprongen, van het eene zoort zyner fchepzelen , tot het andere, maar met langzame fchreden, en als ongevoelig, overgaat. Dit is eene fchoone Orde, en eene aanbiddelyke Wysheid. Dé Almagtige klimt van de min volmaakte tot de meêr volmaakte fchepzelen zo ongevoelig op, dat men maar nauwelyks de uiterfte grenzen van het een en ander zoort, van die het naast aan eikanderen komen, merken kan. Onder het plantenryk vind men zulk eene oneindige verfcheidenheid, eD zagte opklimming tot het ryk der dieren, dat het deze zo naby komt, zo digt aan dezelve grenst, met de volmaaktfte uit derzelver zoort, dat men maar nauwlyks ontdekken kan, of zy toe het ryk der groeibare, dan tot dat der dieren , behooren.——— Dit zelfde heeft ook plaats met betrekking der Redelyke en der Redelooze wezens. — Hier zyn de grenzen zo nauw aan eikanderen vermaagfehapt, dat derzelver uiterfte eindpalen nauwlyks bemerkbaar zyn. ó Diepte van oneindige Wysheid!— Wie kjan u bevatten,zq min uwe magt,als uwe onbeperkte kennisfe! Is  tyZ i ZEDELYKE BEDENKINOEIf. . Is de dood voor alle menfchen affchrikkelyk? Heeft ieder mensch een afkeer van fterven, ieder, wie hy wezen moge, eene vreeze des doods? Het is zeer natuurlyk, dat hy, welke zich na den dood geenen gelukkigen ftaat mag , nocli kan, belooven, die geen vooruitzigt heeft, dan op de rampzaligfte jammeren , waarvan wy in dit leven geene juiste bevatting kunnen maken , dat zulke menfchen met eene akelige vertwyfeling hun fterfuur te gcmoet zien. Dan, zal deze angstvalligheid ook plaats grypen by hen, die, op vaste gron. den, hoop en vertrouwen hebben,dat zy na den dood in eenen ftaat zuilen overftappen, oneindig gelukkiger, dan al wat men ziel» in dit leven, onder den naam van geluk, kan voorfteHen? Waaruit ontflaat het , dat zulken echter voor den dood beeven? Al wat leeft heeft eenen afkeer van den dood, een weêrzin in fterven. In elk dier, in elk fchepzel byna, ontdekt men eene levendige begeerte om zyn leven te befchermen, te rekken. Alles haakt naar het leven, en de dood komt elk voor als een wangedrogt in de Natuur. Is een mensch wel ergens teêrder op, en kan hy wel iet* minder verdragen, dan dat men hem ftelle tot een voorwerp van befpotting? Wanneer men waant belagchelyk te zyn aan een ander, dat grieft zo geweldig, dat men 't niet verdragen kan, Veele menfchen, wanneer zy merken, dat zy de voorwerpen van befpotting worden, zullen veelal zich zelve niet bedwingen kunnen, maar hunne ziedende driften van graraftoorigheid den vryen teugel vieren. Nochtans moet men zich ten hoogften verwonderen , hoe veele menfchen zich zo dwaas kunnen aanftellen, dat ze bykans met ydere daad, die zy verligten, zich aan al de wereld belagchelyk maken, en niet kun-1 nen befchouwd worden, zonder dat een yder hen befpotte. Indien elk zo onzydig omtrent zich zeiven dagt en handelde , als met opzigt tot anderen, men zou veel minder lieden ontmoeten, welke zich in de zamenleeving zo dwaas aanftellen, dat ze niet kunnen aanfehouwd worden, zonder dat men ze befpotten, hartelyk belagchen, moet. Hoe veel grooter is hy, die zynen broeder eene misdaad vergeeft , dan hy , die, uit wraakzugtige beginzels, alle-gelegenheden opzoekt, en aanvat, om hem zyne misdaad te vergelden. Onze groote Meester leert ons, dat wy onzen broeder, wanneer hy tegen ons gezondigd heeft, niet (legts zevenmaal zyne misdaad zullen vergeeven ; maar zeventigmaal zevenmaal; dat is, dat wy onzen broeder zo menigvuldigmalen zyne misdaden zullen vergeeven, als hy tegen ons zondigt — dat het nooit aan ons ftaat, om eene eenige wraak te oefei nen aan onze medemenfehen. Indien de ftille klagten, en diepe zugten, der Wellustige» eens luide en openbare ftemmen waren; men zou hen dikwils op deze, of zoortgelyke, wyze dezelve hooren uitboezemen, wan»  feEDEI.YKE BEDENKING EM^ I?» wanneer zy de hevigfte fmerten moeten lyden, welke de treurige gevolgen van een wellustig leven zyn: — ó Verleiden» de, ö bedriegelyke wellusten, wat ftaat uwe genieting, uwe bejaging , my duur! Hoe heb ik u overal opgezogt, en hoe zyt gy my allerwege in den mond geloopen! —— ó Ver< leidende wereld, ó verlokkende wellustigheden, in welke elende, in welke jammeren, hebt gy me niet gedompeld! Nu frnaak ik de wrange vrugten uwer bedriegelyke genoegens , uwer valfche gelukzaligheden! — 6 Al te duurgekogte ver- makelykheden! — Wie weet.... Nu moet ik u voor eeuwig vaarwel zeggen nu moet ik u voor altoos verlaten! —. Wie weet voor eeuwig!... Verleidende vrienden, die my zo vaak hebben medeg. fleept in uwe verderfeiyke byeenkomften, waarin ik zo veele vermaken vond — nu — ja nu, nu moeë ïk u, helaas! vaarwel zeggen, en gy lieden!.... Dus zouden veelal de luide ftemmen zyn der .Martelaren van de verderfeiyke wellusten dezer verleidende en haastig voorby fnellende wereld. Zichzelven te willen ftellen boven anderen, te willen verhef, fen boven zyne Natuurgenooten, is het werk eener kwalyk geplaatfte eigenliefde. Wy moeten ons nimmer boven anderen verheffen, maar onze daden moeten dat doen. De verbeelding'maakt ons veelal belagchelyk; want hierdoor geeft men aan de wereld de bewyzen op, waar voor men wil gehouden worden, fchoon men in der daad niets van die begaafdheden bezit, welke men gaarne zoude hebben dac aiaderen in ons erkenden. Dan, hoe zal een ander in ons erkennen, 't geen in ons niet kan gevonden worden ? Maar vind men 't niet by ons, dan maakt het ons ook zeer.belagchelyk, te begeeren, dat een ander het in ons zal erkennen. De Dwaas is hoogmoedig en opgeblazen, hy laat zich door ydelen waan vervoeren, en hy begeert iets te zyn, dat hy niet is, en in tegendeel, hy is met de daad iets, dat hy niet wil wezen; hy is namelyk een dwaas, en hy wil wys zyn. Waar een natuuriyke trek toe is, bewyst genoegzaam, dat 'er zo iets moet zyn; want naar iets een trek te hebben dat geen beftaan heeft, noch beftaan hebben kan, fluit eene onge* tymdheid , eene onmogelykheid, in. Dan by alle menfchen heeft een trek plaats naar wezentlyk geluk; derhalven , 'er moet zulk een wezentlyk geluk ook dadelyk plaats hebben. In de Natuur ontwikkelt zich alles langzaam; doch op eene verbazende en onbegrypelyke wyze. Wie zou berekenen kunnen, indien men 't niet dagelyks zag gebeuren, dat, uit een tiietsbeduidend zaad, een grooten boom, kruid, of fchoone en liefelyk ruikende bloemen zouden voortkomen; dat het in onze •algemeene moeder, de aarde, geworpen, aangename en verkwikJjelyke vrugten zou dragen ? — Wie zou kunnen berekenen, dat één  jg9 zedelyke dedenkingenv één graankoorntje zo eene menigte van koornkens zon kun-1 nen teelen? —- Wie zou kunnen denken, zag men 't niet ge- , duurig, dat, uit een en denzelfden grond, zo eene onnagaanbare ve'rfcheidenheid van boomen, heesters, planten en kruiden, elk naar zynen aart, kon wasfen en opgroejeu ? — Deze alle ontwikkelen zich langzaam, en bykans op eene ongevoelige, eene onmerkbare, wyze. — Hoe verbazend is de ontwikkeling van den geheelen mensch , zo omtrent zyne natuurlyke, als redelyke, vermogens? — Hoe langzaam groeit men tot een volkomen man? Met zeer trage fchreden gaan de verftandige vermogens voort, en ontwikkelen zich van trap tot trap. Dan, wie Haat dit alles opmerkzaam gade, zonder daar by op het zekerst overtuigd te worden, dat eene ouzigtbare hand eener oneindige Wysheid daar in werkt, en dit alles beftiert? Zó veel ligt 'er gelegen aan het waarneemen onzer pligten, in onzen naasten wel te doen; in ons jegens anderen zo te gedragen, als wy wenfehen zelve van hun behandeld te worden; in onze naasten zo te behandelen, als wy met ons zeiven gewoon zyn, waarin wy altoos, uit liefde voor ons zeiven, het beste, en 't geen ons het nuttigst toefchynt, met aile onze kragten bejagen. Zo veel ligt 'er aan zulk; eene handelwyze gelegen , dat 'er ons beftendig welzyn aan verbonden is. C. v. d. G. zonderlikge huwelyksgave. Eene waare Gebeurtenis. De beroemde la bruyere was gewoon veel te komen in de* Boekwinkel van den Boekverkooper michalet, waar hy zich vermaakte met het leezen der Nieuwspapieren , en te fpeelen met het Dogtertje van den Boekhandelaar, een liet Kind, waar mede hy veel ophadt. Op zekeren dag haalde hy het Handfchrift zyner Charaóters uit den zak, baodt het det> Heer michalet aan; zeggende; Wilt gy dit Werk drukken? Ik weet niet of gy ,er by zult winnen: maar, indien het wel Jlaagc , laaten dan de Voordeden ter Huwelyksgave ftrekkcu van myne kleine Vriendin. • De Boekhandelaar, fchoon twyf elende aan den uitllag, waagde de oplage: de eerfte Druk was, binnen korten tyd, uicverkogt , verfcheide Herdrukken volgden, en de Voordeden bedroegen eene aanzienlyke fomme en met deeze, als een Bruidfchat, werd de jonge Juffrouw michalet vervolgens zeer voordeelig uitgehuwelykt.  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTÈN EN WÉETENSCHAPPEN, BETREKKELYK. PROEVE, TER VERGELYKING VAN DE VERDIENSTEN DER ONDERSCHEIDENE LEEVENSBEZIGHEDEN EN BEROEPEN; (Uit het Engelsch.) s> T}e Veragting van iemands Beroep belachlyk, was het t, Opfchrit't eens korten Vertoogs , onlangs in ons „ Mengelwerk geplaatst (*). Niet ongepast voegen wy ti 'er dit breeder en meer beredeneerde by."( & ® # Onder de nietsbeduidende gefchillen,welke menigwerf de rust des Gezelfchaps ftooren, en het gefprek van een behaaglyken koers afwenden, ken ik 'er geen van beüzelagtiger aart, dan die ontftaan als de lieden zich vermeeten om de vergelykende waarde van hunne onderfcheide Beroepen en Leevensbezigheden op te maaken.. . • ,, 't Geen dit gefchil te meer nutloos maakt, beftaat hier in, dat, in negeiv van de tien gevallen, het van 'c Geval afhangt, of iemand van dit of dat Beroep zal weezen, of, indieii van Keuze, dan weeten wy maar al te wel, dat wy, in de Keuze van een Beroep, geene groote maate van fchranderheid kunnen betoonen. Jongelingen verkiezen een Beroep; zy weeten niet waarom; en naa dat zy 't zelve aanvaard, en 'er eenige vorderingen in gemaakt hebben, verpligt de noodzaaklykheid hun om daar by te blyven. , - v.; , En ik denk niet dat wy veel zullen winnen doof de ondervinding der Ouderen hiel- in te roepen; want het is tien tegen een of zy zullen een Beroep uitkiezen;,'t geen. naderhand blykt het Kind niet aan te ftaan, of dat (*) Zié orizè Algem. VaderL Letteroef. voor 1793 s atdè Si' bi. 4-7- 6IENG. 1794. NO. $, N  lS2 OVER. DE ONDERSCHEIDENE BEZIGHEDEN het 'er ongefchikt voor is. De raad der Ouderen is, in dit geval, zeker niet te verwerpen, maar tevens moet dezelve nooit in de gedaante van een bevel gegeeven worden. Daar zyn gevallen, waar in de Kinderen, als door een heimlyke aandrift, gedreeven worden tot dat byzonder Beroep, 't welk zo wel met hunne bekwaamheden als met hunne neiging ftrookt. En , waarlyk, in de meeste gevallen , is eene Iterke neiging, of overhelling, geen ongunflig voorteken van een volgend welllaagen. Indien de bekwaamheden flegts een maatigen trap bereiken, zal volftandigheid wonderen doen. Doch, in een verder gevorderd leevensperk, wanneer de Menfchen vast bepaald zyn aan eenige Beroepsbezigheid, gefchil te voeren wegens de voortreflykheid daar van boven eenige andere, is, ten minften genomen,dwaasheid, en baart dikwyls hooggaande oneenigheden. Daarenboven, wanneer een plan ter uitvoer gebragt is, komt het niet meer te pasfe te redentwisten over deszelfs verdienften of nuttigheid. Ook zyn weinigen zo belangloos en vry, dat zy in ftaat zyn om onpartydig te fpreeken over 't. geen hun eigen doen raakt. En, naardemaal gefchillen van dien aart tot geèn goed oogmerk ftrekken, dewyl 'er geene bellisfing kan vallen die de zaak eenigzins verandert, geeven zy doorgaans aanleiding tot valfche begrippen omtrent ons Lot. Horatius heeft, in zyn Eerjte Hekeldicht, de dwaasheid van te onvrede te zyn met onzen eigen Leevensftand, volgeestig afgefchilderd. Hy vangt aan, volgens de Vertaaling van b. iiuydecoper, Wat mag de reden zyn, Mecenas, dat geen Mensch Vernoegd is met zyn ftaat; 't zy die hem naar zyn wensch En keuze is toegeftaan, het zy door 't lot befchooren? Elk dien van andren pryst? Nu zult ge eenKrygsman hooren, Die, als hy, oud en zwak, 't geleeden leed bezeft, 't Geluk des Koopmans tot den hemel toe verheft; Dan roept de Koopman weer, als hy den wind hoort gieren, En om zyn Schepen denkt, die langs de golven zwieren, Gelukkige Soldaat! die, in den grootften nood, Een blyde zegen vindt, of eene korte dood! Een Rechtsgeleerde,als hy door een, die raad komt vraagen, Ten bedde uit wordt geklopt, zo ras 't begint te daagen, Denkt: Hte gelukkig leeft de Boer op '/ eenzaam land'. De Boer, als hy zyn vee ter markt dryft; met zyn hand Den  en beroepen. lil Den riem in 't water ploft, of, op zyn har gezeeten, Door dik en dun rydt, en zyn beestjes vast ziet zweeten, Roept: Hoe gelukkig leeft de Burger in de Stad'. Zo fcheelt 'er, als gy ziet, aan ieder altyd wat. Zo ik u alles, wat men hier omtrent kan zeggen, In orde, en achtereen, doen zien, en uit wou leggen; De dag viel my te kort; maar hoor, hier wil ik heen. Zo een der Goön dit volk eens aanfprak in deez' reen; Wel aan! ik ben gereed te doen wat gy begeerde: Soldaat, gy zult voortadn een Koopman; Rechtsgeleerde , Cy zult een Landman zyn. Valt u uw lot te kwaad, Gaat ruilt nu onderling en wisfelt uwen plaat, Zo als gy 't goedvindt, naar uw eigen welbehaagen; Maar wacht u, na deez1 tyd, my weer aan V hoofd te klaagen. Wat denkt gy, zouden zy toch doen, na deezen raad? Net als te vooren; zich beklaagen van hun ftaat. Ondankbaaren! die fteeds gelukkig weuscht te leeven, En vaak de middelen, u aan de hand gegeeven, Verwaarloost en verzuimt! wat klaagt wat zucht gy toch f Horatius laat boertende een ieder llrydig met zyn eigen gevoelen fpreeken ; want de groote misgreep ligc in het tegenovergefteld uiterfte; dat wy, naamlyk, een al te hoog denkbeeld vormen van onze eigene Beroepsbezigheden, en die van andere beneden de waarde fchatten. Een Man, die van zyn eigen Beroep laag fpreekt, laat zulks vaaren, op het oogenblik dat iemand hem me* devalt; hy weet dat hy van zyn Beroep, indien het liegt is, niet afkan, en zyn hoogmoed duldt niet het oor te leenen aan het laaken van 't zelve. In deeze nietsbeduidende gefchillen , tot welker aanhooren wy ons zomtyds verweezen vinden, over de vergelykende waarde der Beriepen en Leevensbezigheden . valt het gereed te ontdekken, dat eene valfche waardeering van 't geen met de daad verdienstlyk is in het geheele gefchil heerscht. Het algemeen denkbeeld loopt daar heen, dat het Beroep , waarin men het grootfte aantal van ryke lieden vindt, het hoogst op de fchaal der verdienften moet gefield worden ; even als of Rykdom, op zichzelven , eer» toets ware van verdienften, en niets goeds of waardigs kon gevonden worden in een nederig genot van zyn be» ïcheiden deel. Eenigen willen den Bankier aan 't hoofd van alle Beroepen ftellen; hy is de Man die ryk fchyat. te worden N * «*t  184 OVER DE ONDERSCHEIDENE BEZIGHBDEN enkel door het omzetten van zekere Geldfommen; hy heeft weinig handen-arbeid te doen, en zyn geest niet zeer af te ilooven. Anderen, en met meer gronds, zetten den Koopman boven aan , die, fchoon 'er meer werktuiglyks in zyn bedryf kome , nogthans de waare weldoener is van zyn Land , en aan het gemeen niets meer verfchuldigd dan het zelve aan hem verpligt is. Met dit alles zyn 'er verfcheide Regels, die nedergezet kunnen worden om ons in ftaat te ftellen ter beoordeeling vxelk het verdienstlykst Beroep is. Het is, zo ik hoop , eene toegeftaane waarheid , dat , fchoon de Weelde van eenig heil voor een Volk kunne weezen, door veeier handen werk te verfchalfen, nogthans een zeer klein getal van een Volk in Weelde kan leeven, of die dingen bezitten of genieten, welke wy onder de behoeften der Weelde tellen. Ik wil daarom ook hoopen, dat men zal toeftemmen , dat de Noodwendigheden des Leevens die dingen zyn , welke het meest toebrengen tot het onderhoud en welweezen eens Volks , en dat hy, die zich bevlytjgt om deeze goedkoopst en best te bezorgen, het nuttigst Lid der Maatfchappye uitmaakt. Veronderftel, derhalven , dat wy als eeu vasten Regel aanneemen, dat elk Beroep en Handel beoordeeld moet worden naar de maate van de Nuttigheid, daar door te wege gebragt. Dit zal, zo ik my vet beeld e, geen ongepast middel weezen , om de zaak te bellisfen; want niemand kan ontkennen, dat het geen nuttig is, en ten allen tyde vereischt wordt , den voorrang moet hebben van 't geen enkel tot Weelde behoort, en men altoos kan misfen. Maar zodanig is de tegenwoordige ftaat der dingen in de wereld, dat het zeer bezwaarlyk valle te zeggen, wat nuttig is, en wat overtollig. Wy worden aan zekere dingen door langen tyd zo gewoon , dat de hebbelykheid, daar door verkreegen, eene tweede natuur worde; wy weeten niet hoe wy het zonder dezelve zouden kunnen ftellen, en het valt ons bezwaarlyk te denken dat ze niet volftrekt noodzaaklyk zyn. —- Indien een man, in goeden doen gezeeten, zich bepaalde om weg te doen, of te verkoopen, alles wat om hem was, 't geen hy niet volftrekt noodig hadt, hy zou, zyn Huisraad bekykende, zich zeer verlegen vinden, om te zeggen, buiten welke dingen hy omkon, en wat hy moest overhouden. Hy zou misfchien niet min bedremmeld (taan in zyne Tafel- be-  EN BEROEPEN. 155? behoeften te verminderen ; fteeds zou hy fterk overhellen , ter begunltiging van het een en ander , door die kragt der gewoonte , welke daaraan in zyne oogen eene foort van nuttigheid gegeeven heeft. Om te bepaalen wat overtolligheden der Weelde, en wat Leevensnoodzaaklykheden, zyn,wyst men ons zomtyds tot de dagen onzer Voorvaderen, oftot een Tydperk, de Gulden Eeuw geheeten, toen de Menfchen volgens de eenvoudige voorfchriften der Natuure leefden. Maar helaas ! wy kunnen geene egte befcheiden vinden van zodanig eene Eeuwe; wy weeten niet welke de eenvoudige voorfchriften der Natuure zyn. En wat onze Voorouders betreft, hunne bedryven zyn in zo veele eeuwen van vergetelnis begraaven , dat ze niet langer tot voorbeelden kunnen ilrekken. Wy zouden even goed na het Mufeum kunnen gaan, om de Penningen van julius cesar, of van otto, voor gangbaare munt te doen gaan, en meer van waarde dan ons eigen geld. Vast gaat het, dat onze Voorouders te vrede waren met weiniger dan wy ; doch die tevredenheid was geen groote deugd; want zy genooten alles wat zy hadden, en zy verlangden meer; en dit is nog juist ons geval. Indien wy, derhalven, te rug moeten gaan om eene lyst van de Leevensnoodwendigheden te zoeken, moet men ons zeggen in welk eene Eeuw der wereld die te vinden is. Wy mogen veronderltellen, dat 'er een gemiddeld Tydperk geweest hebbe, wanneer de Menfchen naar dien gemaatigden ftyl van verteering leefden, welke alle overtolligheden uitfluit ; maar , dewyl wy niet weeten dat Tydperk uit te vinden, loopen wy gevaar die grensfcheiding te overfchreeden , en, door verder rugwaards te gaan , zullen wy komen tot een Tydperk, toen de Menfchen in bosfchen leefden, op wilde dieren jagt maakten, en de gevangenen ten lyve infloegen. Indien wy zo verre te rug wyken, zuilen wy ons wel voldaan houden, dat wy het voorwerp van ons zoeken niet vinden. Wanneer het dan zo bezwaarlyk valle te bepaalen wat de overtolligheden der Weelde , en welke de Leevensnoodwendigheden , zyn, wy zullen het even bezwaarlyk vinden onzen geftelden Regel van de Nuttigheid toe te pasfen op de onderfcheide Beroepen en Bezigheden des Menschdoms. Zodanig, nogthans, is de Zelfliefde der Menfchen, dat deeze zwaarigheid hun nooit wederhoudt N 3, vm  ïttf OVER DÊ ONDERSCHEIDENE ÊEZIGHEDEN van een hooger gevoelen te hebben van zyne eigene Bezigheid dan van die zyns Naasten. De Bankier zegt. „ 6 Een Koopman heeft geen dan 9, een flaafsch bedryf, hy hangt zo zeer af van de fors, tuin der Zee, van toevallige Gebeurtenisfen, en hon- dcrd kleinigheden, dat het te verwonderen is hoe hy „ 'er iets by kan winnen; daarenboven is de naam van 5, Koopman een walch in de ooren der befchaafde Ge- „ zellchappen in het Westeinde van Londen.'" De Koopman antwoordt, vastftellende dat de benaaming van Bankier een fraai klinkende naam is , welks eerfte lettergreep een zekere maate van eer en gerustheid fchynt ïn te boezemen. „ Helaas! ik herinner my een tyd , 9, waar in 'er geen Bankiers waren dan eenige Zilver3, Jmits in de Lombardjtraat , van welken het geheele s, tegenwoordige geilacht afftamt; en, wat de zekerheid aanbelangt, voorwaar 'er moet eene groote zekerheid weezen, wanneer alles van het Crediet van Papier af3, hangt, en de belachlykfte achterdocht, het Publiek in3, geboezemd , genoeg is om het te doen inftorten; ,, daarenboven voegt het aan de Bankiers niet zo laag van de Kooplieden te fpreeken, of zy moesten verkiezen „ te vergeeten dat zy de ootmoedige Dienaars zyn van ■ de Kooplieden , en altoos zullen moeten weezen." Deeze zugt om onze eigene Beroepsbezigheid boven die van alle anderen te zetten, daalt af tot op de laagfle Handweikslieden. Jonas hanway verhaalt ons van een Meester-Schoorfteenveeger, die, in ftede van zyne Leerlingen te flaan, als zy verkeerd deeden, hun bedreigde, dat hy hun by een Kleermaaker zou beltellen! Eene bedreiging, die deeze Knaapen altoos tot hun pligt bragt. En daar ik dus, by toeval, van Kleermaakers ge- fprooken heb , hoop ik , dat die Broederfchap het niet kwalyk zal neemen , indien ik myne verwondering daar over betuig, dat dezelve zo langen tyd ten doel geftaan heeft van elk boertend vernuft, en ten fpot van Domkoppen. Dit is , als wy het beginzel van Nuttigheid aankleeven, zeer vreemd; want welk Handwerk is nuttiger ? En, indien wy den invloed van 't zelve op de groote Wereld , die fpeelpop van de Modes, naagaan , moeten wy ons nog meer verwonderen dat de Kleermaakp^s niet gevleid en geëerd worden, boven alle andere KÜnftenaars. Zonder hun zouden wy, op een Geboortedag  EN BEROEPEN. daa des Koningfi, misvormdheid in ftede van fraaiheid, S duisters in Plaats van fchittering, hebben. Nogthans zyT'er weinige menfchen van een ander Beroep Se dat van een Kleermaaker niet aanzien als laag als of het fchandelyk ware een Kleed te maaken, en geen fchan- deMaeart£ omlo't'de Maatjlaf van Nuttigheid weder te ke^n. 'Schoon, uit het gein ik heb aangemerkt het zwaar mo-e val en de juiste punten van Nuttigheid m óTlIvgëykime treffen , zyn 'er nogthans eenige dmgL , Sr over wy met beflisfende zekerheui mogen fnreéken Wy mogen , by voorbeeld, voluit vast- ffel n , dat een Man , °die een Huis kan bouwen, een nuttiger Lid in de Maatfchappy is dan hy , die alleen een Taart kan bakken; dat hy, die een goedkoope en gezonde Drank verkoopt, een veel ^g^^^^&X^ moet gerekend worden, dan hy, die alleen fchadelyke en dronkenmaakende Wateren verkoopt; fchoon de eerstgemelde onder den nederigen naam van Brouwer gaat,, en de laatS" zich met den weidfcher tytel van Distelateur laat beltempelen; en dat hy, die het vleescli voor onze tafels nacht en gereed maakt, voor ons en voor ons Gezin meer betekent, dan de Kapper, dien wy kunnen misten. Wy mogen, desgelyks, beüuiten, dat de onderneemende Manufatfurier, die aan duizenden brood geeft, een veel nutter Beroep waarneemt , dan de Opkooper, die zekere Goederen in zyn geweld zoekt te krygen, en hun het voordeel, als 't ware, van voor den mond weg- haïn deeze en veele andere gevallen, mogen wy, met groote zekerheid, op het denkbeeld van Nuttigheid, beflisfend vonnis vellen; doch ik hou my verzekerd, dat zeer weinigen genegen zullen weezen om zich aan dien Regel te onderwerpen. De Koetsmaaker zal het den Timmerman niet gewonnen willen geeven; de Metzelaar zal een laag begrip koesteren van den Straatmaaker, en de Zilverfmit met een oog van veragting nederzien op den Yzer- en Staalbewerker. Ook zullen wy, vrees ik, bevinden, dat de Geleerde Beroepen niet geheel vry zyn van vooroordeelen tegen elkander. Het fpyt den Godgeleerden, dat 'er zo veele Regtsseleerden gevonden worden; hy vreest, dat, icnoon zommigen hunner eerlyk mogen weezen , het nogthans een kwaadfpellend teken is, dat. zo veelen van deeze lieden  |8S OVER DE ONDERSCHEIDENE BEZICHEDEN fteeds bezigheid vinden. De Regtsgeleerde verwon». dert zich , dat de Staat zulk een drom van Lediggangers als de Geestlyken onderfteunt, en denkt dat zy meer dienst zouden doen agter den Ploeg dan op den Predik- ftoel. • De Geneesheer vereenigt zich in de algemeene fmaadredenen , tegen de Geestlyken en Regtsgeleerdeu afgegeeven; doch merkt de Apothecar aan als zyn Knegt; de Apothecar ziet den enkelen Drogist met een. feheel oog aan: terwyl de Chirurgyn, om de geheele Wereld , geen van beiden zou willen weezen. -— Dit zyn de uitwerkzels van dien ydelen waan, welk ons aanzet om beter van ons eigen Bedryf, dan dat van anderen, te fpreeken ; misfchien niet altoos, om dat wy het voor beter houden; maar om dat wy, 'er in opgeweekt en aan gewoon , niet kunnen te rug keeren, en dus welftaaiishalvea de eer daar van moeten ophouden. Naast Nuttigheid, die voorzeker den besten toets oplevert van de eer of verdienften eens Beroeps, denkt men mogelyk, dat zodanige Bezigheden, die den oorfprong óntleenen van traagheid of onkunde, als minder dan an-t dere moeten gerekend worden. In den loop des uitgebreiden Handels, waar op Engeland mag roemen , zyn cenïge takken ontftaan, enkel uit de traagheid en onkunde van anderen. Een Man, by voorbeeld, heeft iets te doen aan de Bank, of in het Tolhuis; en hy weet niet hoe daar mede om te gaan , hy bedient zich daarom van een Makelaar, of Convooilooper. Deeze Man verrigt alles voor eene kleinigheid, en ontheft den ander van alle moeite. Men moge deeze Tusfcbenloopers laag rangfehikkeri, én het gaat zeker, dat, in zekeren kring van Burgers, het voor een regel gehouden wordt, om geen deezer. Weezens, hoe veel fchats zy ook mogen bezitten, in hun gezelfchap toe te laaten. Dan het is niet hups gehandeld,' deeze lieden in dit vernederend licht te befchouwen. Laaten wy te rug keeren tot onzen eerlten Regel van Nuttigheid; en wy zullen beter van hun den* ken ; zeker wy kunnen niet laag gevoelen van hun, die de gevolgen van traagheid voorkomen, of de misvattingen van onkunde weeren. Niemand kan alleen op zichzelven eiken tak van 't geen tot den Handel behoort zelve waarneemen, en hy, die volvoert 't geen een ander niet kan, doen , mag met groot vertrouwen in zyn byweezen verfehynen. ' Een andere Regel, dien men nedergefteld. heeft, rijst,  IN BEROEPEN. !& ep zeer valfche grondflaaien. Men wil, naamlyk, dat, : hoe onofhangelyker iemands Bedryf is van de algemeeine toevalligheden der menschlyke. zaaken, 't zelve te i pryswaardiger en hooger gefchat moet worden. Veel van i de onaf hangelykheid van eenig Beroep te fpreeken , is I dwaasheid uitftorten: 'er kan geen onaf hangelykheid plaats l hebben in iets 't geen aan zo veele wisielvalligheden >| bloot ftaat. Eenige weinigen zyn 'er, die gezegd mogen worden onaf hangelyker , dan anderen , te weezen. Een Koopman, die een uitgebreideu Handel dryft, i heeft een onaf hangelyker Charafter, dan een Man, die f enkel in één Artykel doet, 't geen kan misfen voordeel 3 aan te brengen, of waar men kan verkiezen het buiten 1 te ftellen. Een Kruidenier is een onaf hangelyker Man, i dan een Zydeftofverkooper ; want men zal blyven Thee 3 en Zuiker koopen, als men geen Zyde of Satynen ftofij fen kan inllaan. De geringfte Handwerksman is onafhanè gelyker, dan hy die in de Lotery handelt; want de laatfte 1 hangt te eenemaal af van de grilligheid, of de behoefte, 1 eens Staatsdienaars; hy weet niet of in een volgend jaar ] zyn Beroep ltand zal houden, of voor altoos vernietigd. I. weezen. in tyden van algemeenen volksramp, ontij dekken wy welhaast wie de onafhangelykfte zyn: want ;! dan moeten zy, die enkel in Artykelen van Weelde handeI len , ftil zitten; terwyl zy, die noodwendigheden verI koopen , altoos iets te doen hebben , en , fteeds iets | overhoudende , op beter tyden hoopen. Maar de I afhangelykheid des eenen Bedryfs van het andere is zo f groot, zy zyn zo zeer in elkander ingeweeven , en het | geheele gebouw kan zo gereed bezwyken door het gemis ;l van een fchynbaar weinig beduidend gedeelte , dat geen | mensch, op draaglyke beginzelen, ooit zichzelven als on1 afhangelyk kan bei'chouwen. Het zou, in de daad, iets I wonderbaars wezen, indien onaf hangelykheid , dat is, ï' ftandhoudende zekerheid, gegeeven ware aan eenig BeI roep, daar dezelve geweigerd is aan alle andere menschlyke bedryven. De opkomst; en val van groote Huizen, die den uitgebreidfteu Handel dreeven, wyzen dit ons met I den vinger aan, 'Er zyn niet veele Bezigheden, die gezegd kunnen wor3 den, geheel nutloos te weezen. De Menfchen mogen ij elk, hoofd voor hoofd befcbouwd,weinige dingen behoea ven; doch, als Leden der Maatfchappye, hebben zy veel i ijoodig. De verdienfte van eenig Beroep zal derhalven N I W®.  IpO over DE ONDERSCHEIDENE BEZIGHED. EN BEROEPEN. niet ontdaan uit den prys, die Waan 'er op fielt; maar uit het getrouw en eerlyk waarneemen, en de hoeveelheid van Geluk, welke ieder Mensch geniet, zal hem bevredigen met zyn ftand, hoewel dezelve geen zo groot vertoon in 't oog der wereld maake. De Armen en Ryken zyn dermaate aaneen verbonden , dat het, in beiden, eene groote dwaasheid is te denken, dat hunne belangen van elkander gefcheiden zyn: wat kan de behoeftige Handwerker doen, zonder den ryken Koopman, die hem betaalt; en wat kan de ryke Koopman uitvoeren, om zich van de rest der wereld te onderfcheiden, zonder dat de Arme hem de behulpzaame hand biede? „ Hy," fchryft Dr. johnson , „ die Roem zoekt langs ,, regtmaatige wegen, vertrouwt zyn Geluk aan de win„ den; maar hy, die 'er na dingt door valfche verdien- ften, heeft niet alleen het geweld des ftorms te vree,, zen , maar ook voor lekken van zyn fchip. Schoon het hem gelukke, 't zelve, voor eene wyle, boven wa,, ter te houden, onder begunftiging van een zagt koeltje „ en van een bedaarde zee , op den eerften windvlaag ,, moet hy onvermydelyk ten gronde gaan, en, tot ver„ zwaaring van zyn ongeluk , met de bedroevende be- denking, dat , ware hy te vrede geweest met den ,, ftand, dien de Natuur hem aanwees, hy deezen ramp „ ontgaan zou weezen. Gemaaktheid zal mogelyk, ,, voor een tyd, flaagen, en iemand moge, door groote omzigtigheid , anderen in den waan brengen , dat hy ,, waarlyk de hoedanigheden bezitte, welke hy zich zel„ ven aanmaatigt; doch het uur komt, waarin hy de„ zelve zal betoonen, en dan moet hy, wat hy ooit in „ overmaat van lof genoot, boeten door fchande. 5, Toejuiching en bewondering heeft men, in geenen dee,, le, onder de Leevensnoodwendigheden te rekenen, en „ hebben daarom alle kunstftreeken, om dezelve te ver„ werven , zeer weinig eisch op vergiffenis of medely„ den. 'Er beftaat naauwlyks eenig Mensch zonder eeni„ ge bekwaamheden, die of reeds te fchatten of te ver- beteren zyn, waar door hy zich altoos tegen verag- ting kan beveiligen. En misfchien is , ontheeven te zyn „ van Schande , de verkieslykfte agting, gelyk bevryd„ heid van Pyn, by zomraige Wysgeeren, voor eene be„ paaling van Geluk wordt opgegeeven." CE-  teERSTEL VAN EENE VOLKOOMENË VERLAMMING. Ï9I gelukkige herstelling van eene volkoomenë verlamming , door schrik veroorzaakt. Medegedeeld door g. schutte, Med. Doel. Onder de redenen, welke zamenloopen om de Geneezingen der Zenuwziekten te ftremmen, behoort ook deeze, dat men dikwerf, te veel op Specifique middelen vertrouwende, de algemeene Wetten der Irritabiliteit uit het oog veriieze, en in het verkiezen der Geneesmiddelen meer in het blinde rondtaste, dan dat men op juist gelegde Ziektekundige gronden zyne behandeling vestige. Het volgend geval kan ons daarentegen leeren, dat men deeze Ziekten, even als alle andere, gelukkig geneezen zal , wanneer men de aanWyzing der Natuur juist weet te treffen, en volgens deeze de keuze der Geneesmiddelen bepaale. Een twaalfjaarig Meisje, van eene voor dien leefiyd ryzige geftalte, dunne hiiid, tedere vezels, en niet zeer vochtryk zynde, verfchrikte door een zeker toeval, waarvan zy ooggetuige was, allergeweldigst. —— Deeze Schrik veroorzaakte eenigen tyd daar na eene jeuking, of, zo als zy het noemde, een krieuweling, in de hand, welke*van een onmaatig gelach achtervolgd wierd, en door deezen ' fcheen te eindigen. Men zag dit in het eerst voor eene grilligheid aan; maar kort daar na veranderde die jeuking in een pynlyk gevoel; en 'er bleef een loomheid, door den geheelen rechter arm heen, over. , De Ouders bellooten hier tegens hulp te zoeken, en ontvingen tot raad een uiterlyk middel, waar mede zy de hand wasfchen zouden; het geen zy echter, gelyk een ieder, die Hechts een oppervlakkig denkbeeld der Zenuwziekten Jheeft, gemakkelyk kan vermoeden, zonder eenige vrucht j gebruikten. Intusfchen begonnen de hand en arm zich j krampachtig zamen te trekken, en de overige ledemaaten vingen ook aan in deeze zenuwaartige aandoeningen te \ deelen. Eerst zag men het rechter been, en den linker 1 arm en hand , in ftuiptrekkingen vervallen , en nader1 hand wierd het geheele lichaam door dezelve ontelbaare I maaien op den dag aangedaan, met dat gevolg, dat 'er I eerst loomheid en zwaarte, en eindelyk eene volkoomene 1 Verlamming, in die deelen overbleef. Men had nU den IHuis.Artz over het geval geraadpleegd, welke, onder  192 GELUKKIGE HERSTELLING andere middelen, die ik niet heb kunnen nagaan, "de Spirit. Corn. Cerv. en Asfa feetida liet toedienen; doch vooral de Ele&riciteit aanprees. Men befloot dan ook de Electric'ueit te beproeven; doch, ofl'choon dezelve door den kundigen Apothecar van Barneveld wierd aangewend , . zo deed dezelve echter niet alleen geen den imnften dienst, maar zelfs verergerden, na iedere aanwending der Eleftriciteit , de omftandigheden van het Meisje zo zichtbaar, dat zulks den Heer Barneveld aanfpoorde de verdere aanwending af te raaden. Dit deed de Ouders befluiten, myne hulp te vraagen. Ik vond het Meisje in een allerdeerniswaardigften toeltand. Alles was verlamd. De armen en beenen waren als doode lichaamen, zonder gevoel en beweeging. Het geheele lichaam zakte neder, of viel plotsling, "zonder de minfte kracht, om zich, in weike richting ook, te onderlteunen. De fpieren van de keel zelve waren zodanig werkeloos , dac de Lyderesfe nu geen dropprï vochts konde doorzwelgen. Eenige reizen op den dag kreeg zy een ftuip over het geheele lichaam, en van tyd tot tyd trokken zich de fpieren van het aangezicht te zamen, 't welk aan hetzelve dikwerf een akelig aanzien gaf. De pols was eenigzints verfneld , en zeer zwak, het geen echter zeer gemakkelyk een gevolg kan geweest zyn van het weinig voedzel , dat zy nu zedert vier wecken , uit hoofde van de moeilyke flikking, vooral in de drie laatfte dagen, wanneer zy zelfs geen vocht konde binnen brengen, had genoomen. In deezen toeltand wil ik gaarne bekennen, op het eerfte oogenblik, geen plan van geneezing te durven beraamen. Maar, hetzelve aan eene nadere overweeging overlaatende, befloot ik voor de onderhouding van het leeven, zo veel mogelyk, te zorgen; liet ten dien einde, noch dien zelfden dag, Lavementen met Osfenbouillon zetten, en intusfehen de keel uiterlyk niet het Ol. Cajeputi eenige reizen op dien dag wryven. Intusfehen, over den aart der Ziekte eens nadenkende, nam ik ten eeriten het fyne en tedere weefzel der vaste deelen in aanmerking. Ik vergeleek hier mede den Schrik, als de opwekkende oorzaak der Ziekte; verders, nagaande hoe de Verlamming zichtbaar op de (tuiptrekkingen gevolgd was, en hoe fchadelyk in deezen de prikkel der Elektriciteit zich getoond had , maakte ik, uit alle deeze byzondere fa/fta., dit algemeene befluit:; naamelyk, dat da naas?.  VAN EENE V8LK00MENE VERLAMMING» IOJ naaste oorzaak der Ziekte, in weerwil der Verlamming, in eene te groote aaudoenlykheid van het Leevensbeginfel gelegen was, welke aaudoenlykheid, door den Schrik opgewekt , het Leevensbegiufel in dien ftaat had gebracht, dat ;het nu door de ligtlie oorzaaken in ftuipachtige en onregelmaatige beweegingen verviel; waardoor het zich fteeds, en by aanhoudenheid, uitputte,zo dat de gevoelige vezel alle kracht verloor, en door geenen natuurlyken prikkel in zyne behoorlyke werking konde gebracht worden. De Verlamming merkte ik alzo aan, als een uitwerkfel der ftuiptrekkingen, als een uitputting van het leeven, door de onregelmaatige en te fterke beweegingen veroorzaakt , en ik begreep, dat dezelve zoude weggenoomen worden, wanneer ik de oorzaak konde wegneemen. Op dit befluit myne Geneeswyze vestigende, nam ik voor, bet vermoogendst van alle Geneesmiddelen, welke jn de te groote aandoenlykheid aangepree^en worden, te beproeven. Ik fchreef daarom het Opium, uiterlyk en innerlyk, voor. Uiterlyk vereenigde ik hetzelve met het 01. Lini, om 'er de keel mede te wryven, ten einde alzo de flikking' te herftellen , en de Lyderesfe in ftaat te brengen , dat zy en voedzel en Geneesmiddelen konde doorzwelgen. Innerlyk liet ik hetzelve door Lavementen binnen brengen , en, indachtig aan de les van hofeland , welke , in alle gevallen alwaar hy het Opium in geene genoegzaame hoeveelheid konde toedienen, hetzelve met de Spiauterbloemen vereenigde, deed ik ook by hetzelve die zogenaamde Metaalkalk (Oxide de Zinc Sublimé) en de Mofchus. Dit laatfte uit hoofde van de opwekkende kracht, welke hetzelve, in alle verzwakkingen van het Leevensbegir.fel, zo zichtbaar aan den dag legt (*). Naauwelyks had ik met deeze Geneeswyze drie dagen aangehouden, of de Lyderesfe konde al genoegzaam doorzwelgen, om het Geneesmiddel door den mond in te neemen. Ook verminderden de ftuipachtige aanvallen zichtbaar, (*) Men zie,over het rechte Gebruik der Zincbloemen, in de Zenuwziekten, en derzelver verfchillende Werking van de andere Zenuwmiddelen, myne Verhandeling over het Inwendig Gebruik der Spiauterbloemen , p. 84. feq., te vinden in de Handelingen van het Geneeskundig Genootfchap: Servandis CYnbus, Vyftiende Deel.  394 eELÜKKICE HERSTEL.UNS baar, in hevigheid zo wel, als dat 'ze langer wechbleei ven. En na verloop van 6 dagen waren de Lavementen vuikoomen nutteloos , alzo het flikkingsvermoogen genoegzaam herfteld was. De Verlamming der andere deelen bleef echter noch geftadig aanhouden. Dan den zevenden dag was ik verwonderd, de omftandigheden zo geheel veranderd te zien, de Lyderesfe in eene zittende houding aan te treffen, en haar den linker arm te zien oplichten. Van nu af aan nam de geneezing van oogenblik tot oogenblik toe , en den loden dag ging zy al reeds weder, met behulp van een ftok, door het vertrek. Ik maakte in het Geneesmiddel geene verandering, dan alleen, dat ik de gift der Mofchus vermeerderde, naar maate de ftuiptrekkingen verminderden. De gift van het Laad. Liquid. Sydenh. bleef als van den beginne af, tot 30 droppelen dagelyks. De Zincbloemen had ik eerst vermeerderd tot xij greinen dagelyks; maar toen,na den 7den dag, de ftuiptrekkingen geheel ophielden, bleef dit middel ook in dezelfde hoeveelheid. Na verloop van 14 dagen bleef 'er niets, dan noch een loom gevoel in de rechter hand, en eene verzwakking in den rechter arm, over. Ik verminderde daarom allengskens met het Geneesmiddel, en den aoiten dag nam ik van haar affcheid. Het is nu vyf weeken dat zy herfteld is. Zy blyft volkoomen gezond, is vlug, leevendig, en heeft geene overblyfzelen van ftuiptrekkingen, of van verlamming. Indien wy nu uit dit geval Praclifche Gevolgtrekkingen w'lden ontkenen, zouden wy, misfchien, het algemeene JBefluit kunnen maaken, dat alle prikkelende middelen nutteloos zyn, wanneer het Leevensbeginfti te aandoenlyk is of, om in de taal van gaubius te fpreeken, wanneer hetzelve door Irritabititeit zondigt. Camphora, Mofchus , Castoreum . Sp. Corn. Cerv., en de geheele kraam der Nervina Stimulantia, zyn dan volkoomen nutteloos. Ze kunnen van geen dienst zyn, dan in zo verre ze, met de Narcotica vereenigd, eenen tweeden rol fpeelen. De Elektriciteit is in dat geval even vruchteloos, zo ze al niet fchadelyk zy door deszelfs veelvermoogende prikkelende kracht. —— De Narcotica maaken dan het HoofdGeneesmiddel uit. In ons geval zoude de Mofchus niets gedaan hebben. Het was, na dat de Irritabiliteit door het Opium en de Zincbloemen overwonnen was, dat dezelve medewerkte , om aan de gevoelige vezel de veerkracht weder te geeven, en alzo de geneezing te verhaasten. Mo-  tan eene volkoomenë verlamming. 195 Mogelyk zoude het Opium alleen het zelfde effeét gedaan: hebben, mogelyk de Zincbloemen, zonder het Opium,de Geneezing hebben bewerkt, en misfchien zouden andere Narcotica dezelfde uitwerking gehad hebben; ten minften hebben my analoge gevallen genoegzaam geleerd, dat men, met eenen stoll, gelukkig geneezen zal, wanneer men de gelegenheid van een Geneesmiddel toe te dienen wel weet te treffen , en wanneer men op eene juist bellemde aanwyzing meer vertrouwt, dan op eene onbepaalde fpecifique kracht der Geneesmiddelen. Amjterdam, den 14 April 1794. de algemeene ongezondheid der lugtstreeken in america wedersprooken. Overgenomen uit The History cf New Hampshire. By jeremï belknap A. M. Memher of the Philofophical Society in Philadelphia, and of the Academy of Arts and Sciences in Masfachufetts. Jfuropifche Schryvers, en onder deezen Mannen van naam, hebben, met veel vertrouwen, verzekerd, dat de Lugtftreeken in America, onder dezelfde Breedten als die van Europa, ongunftig zyn voor de Gezondheid en» Langleevenheid; dat de uiterfte grenspaal des leevens daar op veertig of vyftig jaaren gefteld is. Men fchryft deeze heilloöze uitwerkzels toe aan de bedorvene uitwaasfemingen van ftilftaande Wateren , aan een Aardryks - oppervlakte, ongeredderd, onbebouwd, en overgroeid met wild opgefchootene gewasfen , die daaraan den zuiverenden invloed der Zonne ontzeggen (*). Indien men deeze aanmerkingen bepaalde tot de laage Vlakten in de Zuidlykfte Staaten, zou derzelver gepastheid misfchien niet wederfprooken kunnen worden: dan men hebbe onderfcheid te maaken tusfchen deeze gedeelten van America, en andere, die zich in geheel andere omftandigheden bevinden. Wanneer Schryvers voorgeeven als Wysgeeren de pen te voeren, moeten zy berigten zoeken te ontvangen uit de (*) Roeertson's Hist. of America. Vol. II. p. 17. (Nederd. Vert. Ude D. bl. 30.) King's Thoughts on the Emigration t» America. Political Magazine, 1783. p. 261.  It)6 SE ONGEZONDHEID IN AMERICA de zuiverfte bronnen, en zich niet te vrede houden meÉ Befpiegelingen over onderwerpen, welke alleen door Waarneeming , eii Bewysftukken daar uit ontleend, kunnen bepaald worden: het voegt hun niet algemeene gevolgen te trekken uit gedeeltlyke bel'cheiden. Schryven zy als Staatslieden, dan mogen zy in de daad hun oogmerk bereiken , door de zaaken in een bedrieglyk licht voor oogen te ftellen, en America, af te fchilderen als een Graf voor de Europeaanen, en daar door de drift der verhuizinge derwaards zoeken te dempen* Het is, ondertusfchen, niet onaartig waar te neemen, •welke onbeftaanbaare gevolgtrekkingen deeze befpiegelende Wysgeeren afleiden uit dezelfde beginzels; want , terwyl de een de Lugt van een met Houtgewas begroeid Land veroordeelt, als verderflyk voor de Gezondheid ert het Leeven, roemt een ander dezelve , als bevattende een overvloed van voedende deelen, en beweert, dat Menfchen, die zich in boschagtige Gewesten onthouden, minder voedzel gebruiken, dan die in open Landen woonen (*). Dan, ondanks de droomeryen van Europifche Wysgeeren, en de baatzoekende inzigten van Europifche Staatslieden, kan America best befchreeven worden door dé zodanigen, die 'er langen tyd gewoond hebben. Zy, die dit Werelddeel nooit zagen, en zy, die 'er doorgetrokkeri zyn met den vaardigen fpoed eens Reizigers, kunnen niet dan zeer onbevoegde Regters weezen; nogthans zyn 'er veelen van deeze beiderlei foort, wier berigten meer geloofs gevonden hebben, dan ze verdienden. In New Hampshire is een onbearbeide en onbebouwde Grond zo verre van een voorwerp te weezen 't welk fchrik voor Gezondheid of Leeven behoort te baaren, dat 'er geen Menfchen fterker en kloeker zyn, dan die op nieuwe Plantadien werken; en treft men geen Lieden aan , die meer frnaak in hartig te eeten vinden. Dit is niet alleen waar ten opzigte van de Inbooreiingen des Lands, maar ook van de Aankomelingen uit Europa. Het is eene algemeene waarneeming ,dat de eerfte Planters, in nieuw aangelegde gronden , een hoogen ouderdom bereikten. Het is tevens waarheid, dat de Lugt van onzeBosfchen zeer gezond is. |Het hoog en weelig opgroeijen tao* ('*) Abbé raynal's History of the hdes. Vol. III. p. 278* }  wederspr00ken. to? aogé een Europeaan in. 't wilde opfchieten noemen; dit 'ftrekt niet alleen ten teken van de kragt en de vrugtbaarheid des gronds; maar brengt veel toe om fchadelyke dampen weg te neemen; en als de grond eens gezuiverd is, zal de Natuur, indien de Mensch zyn pligt veragteloost, met haare goeddaadige hand, op nieuw, een tweede zulk wild opfchieten, met het zelfde weldaa. dige oogmerk, daar ftellen. Een ryke uitvloed van harstagtige boomen deelt aan de Lugt eene balzemigtige hoedanigheid mede , allerbevorderïykst voor de Gezondheid. Terwyl de veelvuldige Stroomen vair helder ent zuiver Water, onder welken 'er eenige met groote fnelhekl van het Gebergte affchieten, een vioed van frisfche Lugt veroorzaaken, allerheilzaamst voor die op de oevers, woonen. Hier by mogen wy nog voegen, dat de Noordweste Wind de groote herlteller is van alle fchadelyke hoedanigheden die in de Lugt van America kunnen huisvesten, en als die Wind de overhand heefc, verfpreidt dezelve Gezondheid, en deelt fterkte mede aan het mensehlyk lichaam. Daar zyn, 't is waar, eenige weinige plaatzcn, zelfs in New Hampshire, in welke de Damp, opklimmende uk een land met versch water overftroomd, galagtige ziekten en zenuwkwaaien veroorzaakt, en de Inwoonders blootftelt aan eene vroegtydige verzwakking. Zulks wordt dikwyls aangezet door een ongepast gebruik van fterke Dranken, als Geneesmiddelen genomen: maar het vertrek deezer lieden na de zuiverder Lugt van het Gebergte; en eene gemaatigder leevenswyze, doet deeze ongemakken wyken, en de geitellen worden verfterkt. In de nabyheid van Conneclicut Rivier heeft men eenige voorbeelden gezien ,van Gezwellen aan de keel, niet ongelyk aan de Goüres onder de Inwoonderen van het Alpifche Gebergte. De Vrouwen waren, inzonderheid, 'er mede behebt. Eene verplaatzing na den Zeeoever en een aanhoudend baaden in zout water, brengt veel toe om deeze Gezwellen te doen verdwytien. Een ruirri gebruik van gezouten Visch, en van Zuur uit het groeiend Ryk, bovenal Cyder, heeft men desgelyks heilzaam gevonden: en, volgens de laatfte en beste bel'cbeiden, welke ik heb kunnen bekomen, is thans deeze Ongefteltenis min algemeen, en gemaklyker weg te neemen, dan eenige weinige jaaren geleden. Uit de Sterflysten , die ik my heb doen bezorgen.: meng. 1794. no. 5. ö blyk  198 de ongezondheid in america wedersprooken. blykt het, dat een vry groot aantal Menfchen een hoogen Ouderdom bereiken, en dat veelen hunner fterven, niet in gevolge van eenige geweldige Ziekte, maar door het allengskens toeneemend verval van kragten. De dood van volwasfene Perfoonen, tusfchen de twintig en vyftig jaaren, is zeer zeldzaam, in vergelyking met de Sterfiysten uit Europa. Men rekent dat bykans een twintig/te gedeelte der Inwoonderen van Londen, het eene jaar door het andere genomen, 'fterft, en het gaat vast, dat niet meer dan één van de zeventig der Inwoonderen van New Hampshire, 's jaars, fterft; zo 'er geene heerfchende ziekte woedt, 't geen zeer zelden gebeurt. natuurlyke historie der onweersvogelen , in 't algemeen. (Volgens den Heer be buffon.) Van alle Vogelen, die diep in Zee gevonden worden, zyn de Onweersvogelen, Procellarice,, het meest der Zee genegen ; ten minften zy fchynen de vervreemdfte van het Land, en de ftoutmoedigfte om zich verre van 't zelve te verwyderen, en op den wyden Oceaan om te zwerven: want zy geeven zich met zo veel vertrouwen, als ftoutheid, aan de beweeging der baaren over, en aan het geweld der winden ; zelfs fchynen zy de Stormen te trotfen. Hoe verre zich de Zeelieden gewaagd hebben, hoe verre zy zyn doorgedrongen , 't zy in de Poolgewesten, 't zy in andere Wereldriemen, zy vonden deeze Vogels, die, als 't ware, hun opwagtten en voorgingen op de afgelegenfte en ftormagtiglle ftreeken: overal zagen zy dezelve met gerustheid fpeelen , en zelfs met vrolykheid dartelen, op dit Element, in zyne woede za verfchriklyk, en waar voor de onverzaagdfte Mensch moet beeven en verbleeken : als wilde de Natuur hua doen bekennen, hoe zeer het Initincc, en de Vermogens, welke zy verleend heeft aan Weezens beneden ons in rang geplaatst, deeelve verheft boven 't geen onze Rede en onze Kunst vermag. Voorzien van lange Vleugelen, bedeeld met gevliesde Pooten, voegen de Onweersvogelen, by de gemaklykheid en ligtheid van vlugt, by de vaardigheid in het zwemmen.  NATUURL. HISTORIE DER ONWEERSVOGELEN, ENZ. JQ"9' men, de zonderlinge bekwaamheid van op het water te loopen; zy raaken het opperfte der golven even aan met een fnellen voortgang, in welken het lichaam horizontaal onderlchraagd wordt, en in evenwigt g'ehouden , door de uitgebreide Vleugelen, terwyl zy met de Pooten beurt- liugs en vaardig de oppervlakte des waters treeden. Van deezen loop op het water komt de naam, Petrel; dezelve is gevormd van Peter, Pierre, of van Petrill, Pierot, of Petit - pierre ; de Éngelfche Zeelieden hebben 'er die benaaming aan gegeeven, wanneer zy deeze Vogels , even als Apostel petrus , op het water zagen loopen. De Soorten van Onweersvogelen zyn talryk. Alle hebben groote en lterke Vleugels ; nogthans verheffen zy zich niet hoog in de lugt; doorgaans fcheeren zy vliegende over het water heen. Zy hebben drie Vingers, door een vlies vereenigd: de twee Zydvingers hebben een boord aan den buitenkant: de vierde vinger is niets meer dan een kleine Spoor, die omniddelyk uit de hiel komt, zonder eenigzins met een lid voorzien te zyn (*). De Bek der Onweersvogelen is, gelyk die der Alba,tros/en, geleed, en fchynt zamengefteld uit vier Hukken, waarvan 'er twee , als op elkander gevoegd , de uiterflen der Kaaken uitmaaken : zy hebben , daarenboven, langs de Bovenkaak, digr aan den Kop, twee kleine Jcookertjes, of verborgene holligheden, in welke de Neusgaten komen. Uit het geheele maakzel, fchynt deeze Bek de Bek eens Roofvogels: want dezelve is dik, fnydend, en aan 't einde gekromd. Voor het overige is die gedaante van den Bek niet geheel eenpaaiïg by alle Onweersvogelen. 'Er is zelfs onderfcheids genoeg, om daar uit iets kenmerkends te ontkenen, 't welk eene verdeeling zou maaken in het Gezin deezer Vogelen. In de daad, in veele foorten is alleen de punt van de Bovenkaak omgeboogen als een haak : de benedenpunt , in tegendeel , gootswyze uitgehold , en geknot als een lepel. By andere zyn de punten van elke Kaak fcherp, om» gekromd, en vormen met elkander een krommen Bek. Dit (*) Willughby noemt deeze Spoor een kleine agtervinger; geen denkbeeld hebbende van een Lid, onmiddelyk uit de hjel voortkomende. O a  üo0 NATUURLYKE HISTORIE Dit onderfcheid heeft de Heer brisson waargenomen * cn, fchoon de Heer forster (*} het wille verwerpen» dunkt het ons behoudenswaardig. Alle deeze Vogels, hoe ook gebekt, fchynen een zeefde InftincT: , en een algemeene eigenfchap, te hebben in het maaken der Nesten. Zy onthouden zich niet op 't land, dan in dien tyd, welke zeer kort, is: en, als of zy gevoelden hoe vreemd hun dit verblyf zy, verbergen zy zich in de gaten der rotzen aan den zeekant; zy laaten uit de diepte dier rotsholen hunne onaangenaame ftem hooren, die men veelligt voor het geluid van eenig kruipend Dier zou neemen Cf). Het getal der Eijeren is niet groot. Zy voeden de Jongen met in den bek uit te ftorten de halfverteerde fpyze, reeds in traan of olie veranderd; Visch is hun voornaamlle zo niet eenige voedzel. Eene byzonderheid is 'er , waarvan zy, die deeze Vogels in de nesten opzoeken, wel mogen verwittigd worden; hierin beftaande, dat de vrees van gevangen te zullen worden, of de hoop van zich te zullen kunnen verdeedigen , hun een Olie, waarvan de maag vol is, doet uitwerpen: zy (buiten dezelve in 't aangezigt , of de oogen, van den Vogelaar; en dewyl hunne Nesten meestentyds gelegen zyn aan fteile kusten, in de rotsfpleeten van eene groote hoogte, heeft de onkunde h'ervan het leeven aan veelen gekost (|). De (*) Ohfervatiom de M. forster, p. 184. Cf) De Onweersvogelen begeeven zich by duizenden onder den grond; zy voeden daar de Jongen , en keeren alle nagten derwaards weder. Forster, Obfervations, p. 181. De Bos. fchen (van Nieuw Zeeland) weergalmden van het gefchreeuw der Onweersvogelen, in gaten onder den grond verborgen, die kwaakten als Kikvorfchen, of klokten als Hennen. Het fchynt, dat alle Onweersvogelen de gewoonte hebben van onder deii grond te nestelen: want wy hebben eene en andere foort dit zien doeh in Dusky Baai. Forster , Second Voyage de cook , 'Tom. II. p. ito. (|) De Nieuwspapieren te Londen, ln Juny 1761, vernaaien het ongeluk den Heer camp3EL overgekomen, die, het Nest eens Onweersvogels op een fteile rots willende uithaalen, de Olie, welke deeze Vogel uitwierp, in de oogen kreeg, waarop hy afliet; maar van de rots te pletter viel. Edwards,Pre/ace de la troiftéme partie des Glanures, p. 4. De kleinfte foort van Onweersvogelen , het Stormvogeltje, heeft dit ook voor eene ge woon-  der onweersvogelen, j.n 't algemeen. 201 De Heer forster merkt op , dat de Heer linn^eus de Onweersvogelen weinig moet gekend hebben ; naardemaal hy flegts zes Soorten telt; terwyl de Heer forster twaalf Nieuwe Soorten , alleen in de Zuid-Zee, ontdekt heeft (*); wy wenschten wel, dat die Reiziger ons b&> fchryvingen van alle die Soorten hadt medegedeeld. Dit zo niet zynde, zullen wy ons met de Befchryving der bekende Soorten moeten te vrede houden (f). woonte. Charles smith fchryft, in zyn Werk over den tegen* woordigen Staat van het Landfchap Ker/y, in Ierland, dat het Stormvogeltje, als het gegreepen wordt, uit den bek een lepel vol Olie uitgeeft, ld. Ibid. (*) Obfervations de M. torster, p. 184. Cf) wy zullen van dit Vogelgellacht, vervolgens, de voorn'aarnite Soorten opgeeven. verslag van het leeven en de werken van george edwards, F. R. S. & F. S, A.. (Uit het Engelsch.y C-eorge edwards , een uitfteekend Natuurkundige s ' die zich byzonder deedt kennen door zyne kunde en aftekening der Vogelen , werd den derden van Grasmaand des Jaars MDCXCIII gebooren te Stratford, een Buurt behoorende tot West-Ham in Es/ex. Eenige zyner vroegfte jaaren bragt hy door onder het opzigt van een Geest)yken, hewit geheeten, toen Leermeester in eene openbaare School te Laytonftone, eenige weinige mylen van edwards Geboorteplaats. Deeze School verlaaten hebbende, werd hy befteld by eenen anderen Leeraar der Vastgeftelde Kerke te Brehtwood; en vervolgens, dewyl zyne Ouders hem.ten Koop. handel gefchikt hadden , als Leerling geplaatst by een Koopman in Fëftchurch-Jlreet. Hy trof zeer gelukkig eenen Meester aan , die hem met alle beleefdheid en vriendfchap behandelde ; en die, behalven dat hy een Man was van zeer naauwgezette Godsdienftigheici, de by Kooplieden zeldzaame hoedanigheid bezat van welbedreeven te weezen in de Geleerde Taaien. Omtrent het midden der Leerjaaren van den.Heer edwards, viel, 'er iets voor, 't welk eene rigting gaf; aan 0 2 '  202 verslag van het leeven, enz* Zyne toekomende Studiën. Naa den dood van Dr. nïciioLAS , een Man , die zich in de Geneeskunde roem verworven heeft, en een Bloedverwant van edwards Meester, werden 'sDoétors Boeken, die zeer menigvuldig waren, geplaatst op de kamer des Leerlings. Zo onverwagt eene gelegenheid,om kundigheden op te doen, ging by hem niet verlooren. Hy bediende 'er zich van met greetigheid, en befteedde al den ledigen tyd welken hy by dag hadt, en niet zelden een groot gedeelte van den nagt, in het doorbladeren van Dr. nicholas Verzameling , zo verre die de Natuurlyke Historie , BeeldhouwSchilder- en Starrekuude, en de Oudheden , betrof. Zints dien tyd hielde edwards uitzigt om Rykdommen te verkrygen, welke de Koophandel aan deszelfs yverige behartigers fchenkt, op. De Winkel en de Beurs begonnen alle de bekoorlykheden te derven ; en, by het eindigen zyner Leerjaaren, vormde hy het plan om buiten 's Lands te reizen, met oogmerk om.zyn fmaak te verbeteren, en een fchat van kundigheden op te zamelen. Edwards eerfte Reis was na Holland, werwaards hy fcheep ging in 't Jaar MDCCXVI, en de voornaamfte Steden der Vereenigde Nederlanden, bezogt. Naa een maand daar blyvens, keerde hy na Engeland weder, en onthieldt zich twee jaaren in Londen cn daar omltreeks, zonder iets bepaalds, te doen , fchoon wy wel mogen veronderftellen , dat hy niet afliet, zyne kundigheden in de Natuurlyke Historie te vermeerderen. Zyne tweede Reis'was na Noorwegen, werwaards hy heeiüoog op de uitnoodiging van een Heer, hem zeer genesen,*en wiens Neef Capitein was van het Schip, waar mede edwards derwaards Iteevende. Een werkzaame 'eh wysgeerige geest, gelyk de zyne, kon niet naalaaten eene hooge voldoening té fmaaken in een Land, vol rotzeil, van eene verbaazende grootte, vol altoos groene boomen , en waar zommige van de Inwoonders naauwJyks de kunften der befchaafdheid kenden. De Zon ging, geduurende zyn veiblyf, alleen onder om weder op te gaan; ■weinige uuren offerde hy aan den flaap op. Zomtyds wandelde hy op de oevers van kreeken, by de holen der Zeevogelen, en andere eenzaam zwervende der gevederde Bende, op piaatzen waar hy geen ftem dan die aeeier Vogelen hoorde. Op andere tyden nam hy den groei der Planten waar, tusfchen het gebergte, en ontmoette sflenigraaalea, by de Bergbëwoonders, die Gastvryheid » wel-  van george edwards. 40$ welke men fchaarfcher aantreft in meer befchaafde oor- een. Op zyn tocht naa Frederikftad, bevondt hy zich niet verre van het Kanon van carel den XII, Koning van Zweeden, op dien tyd bezig met het beleg van Frederikshall, voor welke plaats die Vorst fneuvelde. Deeze omftandigheid wederhield den Heer edwards Zweeden te bezoeken; daar het Zweedfche Leger zeer tuk was om Vreemdelingen aan te houden. Niettegenftaande al zyne voorzorg én' omzigtigheid, om aan geene der partyen aanftoot te geeven, werd hy eens gevat door de Deenfche VVagt, die hem hieldt voor een Spion, door den vyand gebezigd om kundfehap van hunne oogmerken op te doen. Nogthans kreeg hy, door het bybrengeu van onlochenbaare getuigenisfen zyner onfchuld, zyn ontflag. . , ln Hooimaand des Jaars MDCCXVI1I, ftak edwards weder na Engeland over, en keerde, kort naa zyne wederkomst te Londen, na zyne Geboorceplaats , waar hy den Winter doorbragt. Dan begeerig om Frankryk te bezoeken, trok hy in MDCCXIX over Dieppe na Parys. De byzonderheden dier Stad bezigtigd hebbende, nam hy zyn intrek in een Dorp Greencourt geheeten , gelegen in het groote Perk van Verfailks. Zyn oogmerk in het verkiezen deezer plaatze was zyne kennis in de Natuurlyke Historie uit te breiden; dan, tot zya geen gering verdriet, vondt men op dien tyd geen leeveud fchepzel in de Menagerie. Naardemaal het Hof, geduurende 'sKonings Minderjaarigheid, zich niet te Verfailles ,onzhieldt, was de eertyds zo wydvermaarde Verzameling van Dieren zo geheel en al verwaarloosd, dat ze alle of dood of verftrooid waren. Ten deezen opzigte teleurgefteld, vermaakte zich edwards met de prachtige Optochten, ten toonftellingen van Reliquien, in verfcheide Kerken en Godsdienftige Geftigten; byzonder zyne aandagt vestigende op de werkftukken der Schilder- en Beeldhouwkunde, in de openbaare Gebouwen. Terwyl hy zich in Frankryk onthieldt, deed hy tweeuitllappeu in dat Ryk , ieder van een paar honderd Mylen. De eerfte was na Chalons in Champagne, in Bloeimaand des Jaars MDCCXX; de tweede was te voet na Orleans en Blois. Deeze laatfte reis volbragt hy in vermomde kleeding , met oogmerk om die Zoonen der ichraapzugt te ontwyken , die hun beurs maaken met O a de  204 VERSLAG VAN HET LEEVEN, ENZ. de Reizigers te berooven. Dit plan bleek veel gewaagd, te zyn; want 'er was zeer onlangs een Edict uitgevaardigd om de Landloopers op te pakken, met oogmerk om dezelven na America te voeren, na de Oevers van de Rivier MUfifippi , waar men bevolking behoefde. Het gevolg hier van was , dat onze Philofooph ter naauwer noode een Reis na de West-Indiè'n ontkwam. Toen de Heer edwards uit Frankryk in Engeland wederkeerde, zette hy zyne geliefde Studie, de Natuurlyke Historie, met allen ernst, voort; zich toeleggende, om zulke Dieren, als te zyner kennisfe kwamen, te tekenen en te kleuren. Zyn voornaamfte bezorgdheid was, om meer het natuurlyk, dan het fchilderagtig, Schoon te bewaaren; Vogels "trokken, in 't eerst, zyne aandagt voornaamlyk; en eenige der beste Afbeeldingen door hem gekon zynde', maakte hy 'er weinige Aftekeningen van voor zich zeiven. Deeze werden bewonderd door de Liefhebbers, die,' door 'er een goeden prys voor te belteeden, onzen jongen Natuurkundigen aanmoedigden om met langt, zyn werk voort te zetten. James theobald , Esq. van Lambeth , een yverig Vooritander der Weetenl'chappen, was' een der eerfte Befehermheeren en Weldoenderen van den Heer f.owards. Dus onverwagt aangemoedigd, nam onze Kunftenaar toe in kunde en arbeidzaamheid, en verkreeg, door zvne bevlytiging in zyne geliefde Studie, een behoorelyk inkomen', en eene wydftrekkende kennis. Niet te min liet hy zyn vlytbetoon, in den Jaare MDCCXXXI, voor een tyd vaaren, en deedt, met twee 7.vner Bloedverwanten, eene Reis naa Holland en Braband, Hier' egter liet hy zyn tyd niet vrugtloos voorby loopen' want hy verzamelde verfcheide fchaars voorkomende Boeken , en' hadt gelegenheid om de oorfpronglyke Schilderftukken te zien van de grootfte Meesters , te Antwerpen, té Bntsfel, te Utrecht, en in andere groote Steden. ' ' " ' ' * _ Op aanpryzing van Sir hans sloane Bart. Voorzitter van het Collegie der Geneesheeren, werd onze edwapds vérknozen tot 'hun Boekbewaarder, en voegde men hem kamers in het Collegie tóe. Dit, 't welk her voornname tydperk was in zyn leeven , bepaalde hem tot' een nost, die' het meest ftrookte met zyn finaak eu éehegènhéid.' Thans vond* hy zich in ftaat om (leeds le'bruik te maaken van eene uitgezogte Boekery , vol van èe kóstbaarfte Boeken óver de Natuurlyke Historie, ia LiA •• - '' ■ • f * *' wei-  VAN GE0RGE EDWARDS. AOJ- welke hy zich by aanhoudenheid oefende. —— Zo werd hy by trappen een der uitmuntendfte Vogelbefchry-, vers van ons Land, en van alle andere Landen; en ten deezen opzigte is zyne verdienfte zo wel bekend, dat dezelve niet in twyfei kan getrokken worden. In 't byzonder ftaat hier op te tekenen, dat hy nooit anderen toevertrouwde , wat hy zelve kon uitvoeren , en dat hy het menigmaal zo bezwaarlyk vondt zich zeiven te voldoen, dat hy' niet zelden drie of vier tekeningen maakte, om het door hem gekoozen voorwerp in houding en character op 't volkomenst te treffen. De Heer edwards leverde , in 't Jaar MDCCXLïIf, der Wereld een verwonderlyk blyk van zyne arbeidzaamheid , door de Uitgave van het Eerfte Deel zyner Hijtory of Birds. Hetzelve werd uitgegeeven in groot Ato, en behelst één en zestig Vogelen, en twee viervoetige Dieren, van welke de meesten voorheen noch afgetekend noch befchreeven waren. Ze zyn gefneeden op twee-en-vyftig Plaaten , naar oorfpronglyke "Tekeningen, en juist gekleurd; met volkomene en naauwkeurige Befchryvingen. Uit Deel is opgedraagen aan den Voorzitter en de Leden van het Koninglyk Collegie der Geneesheeren, wier gunstbetooningen en byftand door den Schryver met alle hartlykheid erkend worden. De Befchryvingen kwamen desgelyks in 't Fransch uit, ten diende der Buitenlanderen; dit gefchiedde ook ten opzigte van de volgende Deelen. Hec getal der Infchryveren de vuuriglte verwagtingen van den Heer edwards zelve overtreffende, verfcheen •een Tweede Deel der Hijtory of Birds , in den Jaare ïvlDCCXLVH, opgedraagen aan Sir hans sloane, toen Lyfarts van zyne Majefteit, en wiens verdienden, als Natuurkundige , al te zeer bekend zyn, zo binnen als buiten 'sLands, dan dat wy des byzondere melding behoeven te maaken. De Vriendfchap deezes beroemden Mans, voor onzen Schryver wordt in die Opdragt vermeld, met al de warmte van een gevoelig en dankbaar hart. Dit Tweede Deel bevat desgelyks één-en-zestig Vogels en twee viervoetige Dieren, op twee-en-vyftig Plaaten; met de Beichryvingen. ln 't Jaar MDCCL, kwam het Derde Deel deezes Werks uit, behelzende het zelfde getal Plaaten, en negenen vyftig Vogelen. Het was opgedraagen aan den Voorzitter., den Raad en de Leden, der Koninglyke Sociëteit. Q 5. Hec  SOÖ VERSLAG VAN HET LEEVEN, ENZ. Het Vierde Deel zag het licht in 't Jaar MDCCLI, beftaande uit zeven-en-dertig Plaaten , waar op negenen-dertig Vogelen , en waar by gevoegd zyn zestien Plaaten rnet Slangen, Visfchen en Inlééteu. Dit was het laatfte Deel, 't geen de lieer edwards toen voorhad uit te geeven , en hy fchynt het aangemerkt te hebben . als het volkomenfte van 't geen hy, de Natuurlyke Historie betreffende , voortbragt, waarom by het opdroeg aan het Opperweezen. Die Opdragt was , buiten twyfel, zeer Godvrugtig, wat het oogmerk aanbelangt; maar de wysheid der keuze kan niet aangepreezen worden. Zulk een vermeeten is te hoog voor een Menschlyk Schepzel, en de weinige voorbeelden van dien aart, welke ons in de Gefchiedenis der Letterkunde voorkomen , heeft men altoos met regt gewraakt. Misfchien zullen zommigen onzer Leezeren begeerig zyn, om te zien op welk een trant onze Natuurkenner zich in deeze zeldzaame Opdragt uitdrukt; dezelve was kort, en van den volgenden inhoud: ,, Aan god, „ den Eén Eeuwigen! den Alomtegenwoordigen, den Al„ weetenden en Almagtigen, Schepper aller Dingen, die „ beftaan! van Kringen, onafmeetbaar groot, tot de klein„ fte Stofvezeltjes , wordt dit Ondeeltje opgedraagen „ en toegeheiligd, met alle mogelyke Dankerkentenisfe, Ootmoed, Vereering en hooglte Aanbidding, beide van ,, Lichaam en Geest, ,, door „ Zyn alleronderdaanigst en ne« ,, derigst Schepzel • , george edwards." Schoon men uit onzes Schryvers Opdragt aan de Godheid zich veelligt zou verbeelden, dat hy ten oogmerke had zynen fchryfarbèid te ftaaken, was zyn geest veel te werkzaam, en zyne zugt ter kennisfe veel te vuurig, om zich te vergenoegen met het geen hy reeds gedaan hadt. In gevolge hiervan fchonk hy , met den Jaare MDCCLVII1, der geleerde Wereld, het Eerfte Deel van zyne Gleanings ef Natural Hijtory ; vertoonende zeventig onderfcheide Vogelen, Visfchen, Infeéten en Planten , meest tot dien tyd onbefchreeven, volgens de Natuur  Van george edwards. 20? tuur gekleurd, op vyftig koperen Plaaten. Dit Deel was opgedraagen aan de Bezorgers van het Brüfche Mufeum. Een Oordeelkundig Boekbeoordeelaar heeft, van dit vVerk fpreekende, de volgende fchatting betaald aan de verdienden onzes Schryvers: „ Alle Schryvers over de Natuurlyke Historie zyn van geene gebrekkigheid te befchuldigen; veelen hebben Afbeeldingen naar het leeven gefchonken , en ze op de naauwkeuriglte wyze uitgevoerd. Onder deezen verdient de Heer edwards op de onderfcheidenfte wyze vermeld te worden; zyne Afbeeldingen , en in zyne Gleanings of Naturai Hijtory, en ia zyne Hijtory of Birds, zyn zeer flipt de Natuur gevolgd. Wy verwonderen ons, derhalven, niet, dat zy zo welkom geweest zyn by allen , die frnaak vinden in juiste Afbeeldingen, op de fchoonlle wyze vercierd. Het hoofdvoorwerp is hier altoos getekend in eene natuurlyke en bevallige houding, vry van alle ftyfheid of gemaaktheid; voorts zyn de Plaaten zodanig vercierd, dat zy veel toebrengen om de fchoonheid van het hoofdvoorwerp te meer te doen affteeken. Eenigen , 't is waar , hebben beweerd, dat de Dier- en Plantbefchryvers , in dusdanige Werken, te veel fpeelens aan de verbeelding gaven, en, om de fraaiheid hunner Plaaten te vermeerderen, 'er veele trekken byvoegden in de natuur niet te vinden. Dan, ten opzigte van den Heer edwards , hebben wy eenige moeite genomen om ons zeiven daaromtrent te voldoen, door veele zyner Afbeeldingen te vergelyken met de oorfpronglyke van welke zy ontleend waren; en wy kunnen , met volkomen waarheid, belyden, dat wy in alle deelen eene treffende gelykheid vonden, zo in de Tekening als in de Kleuren. De Heer edwards heeft, 't is waar, zich bediend van de kunst om zyne Plaaten op te eieren , door een fraai contrast te maaken tusfchen de kleuren der Hoofdvoorwerpen, en die der Bycieraaden; maar, ook ten deezen aanziene, week hy nimmer af van de natuur, hy koos zodanige voorwerpen, wier eigenaartige kleuren dit Contrast vormden. De Heer edwards wist, daarenboven, zyne Voorwerpen te plaatzen in zulk eene verfcheidenheid van bevallige houdingen , dat het oog niet vermoeid wordt door eene verveelende eenzelvigheid van Hand; welke ten gelyken tyde verraadt en eene fchraalheid van vinding, en eene ónopfettenheid in de befchouwing der voorwerpen zelve. —  £0.8 verslag van het leeven, enz. vang. edwards. Eene andere byzonderheid, welke de Werken van den Heer edwards te dierbaarder maakt, beftaat hier in, dat de ' meeste Voorwerpen de zodanige zyn, als men voorheen niet befchreeven of afgebeeld vondt, of van welken men by anderen geene dan gebrekkige Afbeeldingen aantrof; I zo dat het daadlyke toevoegzeis zyn tot de Natuurlyke I Historie, ftrekkende om onze kundigheden te vermeerde- j ren van de tallooze foorten der Voorwerpen, met wel- | ke de Almagtige Schepper ons aardsch verblyf vercierd heeft." Een Tweede Deel der Glsanings kwam in den Jaare j 3V1DCCLX uit; het beftaat uit vyftig Plaaten, en de Be- I fchryvingen , zo wel als de Afbeeldingen van honderd Dieren en Planten. Dit Deel droeg hy op aan wylen den Graaf bute , wiens liefhebbery voor de Natuurlyke Historie, byzonder de Plantkunde. wel bekend is. i Het Derde Deel van zyne Gleanings, dat bet Zevende ea laatfte Deel der Werken van den Heer edwards I uitmaakt, verfcheen in 't Jaar. MDCCLXill; het was tocgeWyd aan den Graaf ferrers , die, wanneer Capitein suirley een Franfchen Prys genomen hadt , een I groot getal Vogelen, beftemd voor Madame pompadour, aan onzen Natuurkenner mededeelde , die daar door > ju ftaat gefteld werd, meer volkomenheids en waarde aan zyn Arbeid by te zetten. Dit Deel bevat achten vyftig onderfcheidene Voorwerpen, op twee - en - vyftig Plaaten gebragt, even als in de voorgaande Deelen. In de drie Deelen van de Gleanings gaat het Engelsch ver-? gezeld van eene Franfche Overzetting op de tegenoverbladzyde. In de voorige Deelen werd de Franfche Éefchry» ving afzonderlyk gedrukt, (Het Vervolg en Slot by eene nadere gelegenheid.) NBflt  nero's dood. nero's dood. (Volgens den Heer arthur murpht, Esq.) S Nero! Vadermoord kolp u aan Heerfchappy, Gy leefde in broeder-vrouwe- en moeder-moordery, Gy waart te fnood om door eens anders hand te fneeven , Uw eige hand, uw dolk, moest u den dooo'/leek geeven. o. brandt. }, T"\eezer dage kwam in Engeland in 't licht eene nieu« 3i Juf we Engelfche Overzetting van den roem der Ro~ ,, meinfche Gefchiedboekeren, tacitus (*_), die van de 3, keuriglte Boekbeoordeelaaren, in dat Ryk , met groo» t, ten lof vermeld wordt , zo ten aanziene van de Vertaaling zelve, als van wegen de Aantekeningen op den „ Schryver, en de Byvoegfelen, om de gaapingeh, door 't ,, gemis van 't oorfpronglyke, aan te vullen. Onder deeze 3, Eyvoegzelen kwam ons dat tot het XVI Boek der „ Jaarboeken , den Dood van nero betreffende , zeer j, overneemenswaardig voor, en gefchikt om 'er de Lee„ zers onzes Mengelwerkt deelgenooten van te maaken, • door de volgende Overzetting." & Nero ontdekte den deerlyken tegenloop zyner zaaken. • Van zyne Legers kon hy geene onderfteuning verwagten. I Het Krygsvoik was op den tocht na de Caspifche Zee é te rug geroepen; maar eene lange rust was noodig om de I geesten te verkwikken van Krygsknegten, door onophou- delyke vermoeienis afgemat. De Legioenen van Illyritum keerden te rug met van hem vervreemde harten. 1 Verfmaadende hunne gevoelens te ontveinzen , vaardig3 den zy een Gezantfchap af tot virginjus aan den OpperI Rhyn; hun brandend verlangen te verftaan geevende, dat hy O De Tytel is: The Works of Cornelius Tacitus; by arthur 'i murphy, Esq. With an Esfay an the Life and Genius vf Tacitus; \i Notes, Supploments and Mops, 4. Vol. in 410, 4 1. 4. f. Ro- l\ BUNSONS , 1703.  aio nero's dood. hy het verzoek der Legioenen, onder zyn bewind, zou inwilligen, en de Keizerlyke Waardigheid aanvaarden. Acht Batavifche Benden hadden een geest van misnoegen laaten blykeri: en de Pratoriaanf'che Lyfwagten ftonden onder den invloed van nymphidius. In deezen benarden toeltand zag nero na byftand om; doch te vergeefseh. Hy ging op en neder door de kamers van zyn Paleis, en alles was eenzaamheid. Hy, die, flegts weinige dagen geleden, de God van den Raad cn het Volk was, vreesde nu het ilachtoffer daar van te zullen worden, liet geweeten begon zyne regten te doen gelden. De Item van 't zelve liet zich hooien. Nero zag te rugge op zyne misdryven , beefde van febrik, en krump van knaagiug. Hy herhaalde, in bitterheid zyns harte, en aangegreepen door wanhoop, een regel, dien hy menigmaal, de rol van oedipus op 't openbaar tooneel fpeelende, geuit hadt: Myn Vrouw, myn Vader, en myne Moeder, doemen my ten dood! In deeze uure vol angst kleefde niemand van al zynen Hofttoet, en van alle de Medewerktuigen zyner misdryven, hem aan; behalven spokus de Gefneedene, phaon een vrygemaakte Slaaf, en epaphroditus zyn Geheimfchryver. Nero gaf den Soldaaten op fchildwagt bevel, om, met allen haast, zich na Ostia te vervoegen, en een Schip geleed te maaken, waar op hy zich na Egypte mogt infcheepen. Zy wilden niet gehoorzaameu. Een hunner vroeg hem, met een halven regel uit virgilius, is het dan een zo vreeslyk ding te fterven ? Hy begaf zich tot de Serviliaanfche Wagteii, met zich neemende een fpoedig werkend vergift, toebereid door de welbekende locusta; maar zyn btfluit bezweek. Hy 'keerde weder in zyne kamer te rugge, en wierp zich op het rustbedde neder. De gemoedsbeweegenisfen lieten hem geen rust toe. Hy ltondt op, en verzogt dat een verpikten de hand een einde aan zyn deerlyk leeven wilde maaken. Deezen dienst begeerde niemand hem te bewyzen, en hem zeiven ontbrak daar toe de moed. Tot het uiter.de van wanhoop gedreeven, vervoerd door knaaging en vreeze, riep hy, op den weemoedigften toon: Myne Vrienden verhaten my, en ik kan geen" vyand vinden! Hy vloodt uit zyn Paleis, als met oogmerk om zich in den Tyber te werpen. Hy veranderde van gedagten, en nam voor, na Spanje te vlug.eu, duur zich op genade of ongenade J 991»  nero's dood. ai! aan calba over te geeven. Maar geen Schip lag in Ostia gereed. Verfcheide ontwerpen deeden zich, in fchielyke opvolging , voor zynen geest op; zy vermeerderden den reeds geweldigen ftorm zyner driften , en dienden alleen om hem nog meer te verbysteren. De kragt zyner Welfpreekenheid te beproeven was een ander redmiddel 't welk hem te binnen fciioot. Ten dien einde ftelde by zich voor, in een treurgewaad na de markt te gaan, en daar, door eene hartroerende aanfpraak, vergiffenis van het Volk te verwerven. Bleeven hunne onvermurwbaare harten verhard tegen den zagten invloed van overreedende Welfpreekenheid , weigerden zy hun Keizer te herltellen in het volle genot zyner voorregten, hy twyfelde niet, of hy zou , ten minften, van hun de Landvoogdye van Egypte kunnen afperfen,, waar hy, als Overlten, den vryen teugel zou kunnen flaaken aan zyne ongeregelde driften. Dit ontwerp fcheen hem toe te zullen gelukken; maar een ftraal bedenkens verwekte trillenden fchrik. Het volk mogt, zonder af te wagten om te hooren na de Godlyke toonen zyner welluidende ftemme , in openlyken oproer uitbarften, en woedende hun Vorst, van lid tot lid, verfcheuren. Welk eeu weg zou hy inllaan? Waar kon hy zich verbergen ? Hy zag rond ,met oogen vol verwilderde wanhoop , en vroeg zyne nog bygebleevene Medgezellen : Is 'er geen fcnuilplaats ? Geen veilig verblyf, waarin ik tyd hebbe om te overleggen wat te doen? Phaon, zyn vrygemaakte Slaaf, ftelde hem voor, hem te geleiden na een onaanzienlyk Landgoed , 't welk hy in eigendom bezat, omtrent vier mylen van Rome gelegen. Nero omhelsde de aanbieding. Geen tyd was 'er te verzuimen. Hy trok uit op 't fchraalfte toegerust, ongefchoeid, niets aanhebbende dan zyn onderkleed , zonder Overtrekzel of Keizerlyken Tabbaard. Om zich te vermommen, greep hy een ouden verlleeten mantel, lïoeg dien om zyne fchouders, bedekte zyn hoofd, en hield een zakdoek voor zyn aangezigt. In deezer voege fteeg hy te paard, met een geest vol verbystering, zich een fchandelyke vlugt getroostende , alleen vergezeld door phaon den Vrygemaakten, epaphroditus den Geheimfchryver, en sporus den Gefneedenen , en nog een wiens naam door aurelius victou gezegd wordt neopiivtus geweest te zyn. Zo bragt nero zyn laatlten nagt over. Met Jiet aanbreeken van den dag verlieten de Prasto- ri-  NERö'S dood» rinanrche Lvfwagten hunne Randplaats in het Paleis, eil vervoegden zich by hunne Medegenóoten in de LegerSS waar, door den invloed en de bewerking van Sphidiüs, galba voor Keizer werd uitgeroepen. De Raad vergaderde, en bekragtigde, naa eene korte raadpleegin- de keus der Prreforiaanfche Lyfwagt. De tyd wL eindelyk gekomen, op welken die Vergadering met ge^ kon handelen/ Zy bellooten dien dag te merktekenen me? een benïit, den Romein/eken Raad waardig. Met eennaari-e ftemmen verklaarden zy den Dwingeland, die Se Menschlyke en Godlyke Wetten met voeten getreeden hadt, voor een openbaar vyand, en veroordeelden hem by vonnis, tot den Dood, volgens de ftrengheid der Se Wetten, en de handelwyze van het Oude Gemee- lieNSEao, ondertusfehen, fpoedde zich, zo veel mogelyk, om de Landhoeve des Vrygemaakten te bereiken. Hy hoorde de toejuichingen uit de Pratoriaanfche Leger»£t? de naam van galba klonk hem in 't oor. ben Man digt\an den weg in het veld arbeidende keek pp, tóeï hy ieden te paafd met fpoed hoorde voorby ryden. Ziet zeide hy, deeze Mannen zetten nero lnttiglyk " na!" ben ander vroeg, onder den weg, „ wat zegt " men in de Stad van nero?" Wanneer zy digt by phaon's huis gekomen waren, werd nero ontrust door eeTonverwagt voorval. Zyn paard fteigerde op het zien van een geraamte, aan den kant des wegs. liggende; in ïevolse vin dien ichok geraakte zyn aangezigt bloot, en f en oud Krygsknegt, reeds uit den dienst ontflaagen, herkende den Keizer, en begroette hem by zynen naam. De vree va*? ontdekt te zulfen worden deedt den vlugtenden Vorst, nevens de zynen, met allen fpoed , voorwennen. Oo een kleinen afftand van de Landhoeve genaderd, oordeelden zy het ongeraaden, op eene openbaare wyze daar in te gaan. Nero fteeg af, en doorkruiste een veld met riet begroeid. Phaon raadde hem , zich in een Zandkuil verborgen te houden , tot dat men een heimlyken -weg om Kis te komen vervaardigd hadt. Dat ware? Sak nero, „ my zeiven leevend loegraavenV Hy fchepte Sg water uit een modderige floot en hier roede zynendorst gelescht hebbende, vroeg hy op een treurigen tnnn- Is dit een drank dien nero gewoon was te drinken! __l*Men maakte eene opening in de Zydmuur, en nero kroop 'er door; Hy werd gebragt in eene kamer, waar  nero's dood. ai3 hy niets dan elende zag. In dit gemeen vertrek wierp hy zich op een nog gemeeuer bedde neder , en vroeg pm eenig voedzeL Zy booden hem brood aan; doch het was zo zwart, dat het gezigt daar van walen verwekte. Het water hem gegeeven was Hinkend ; maar dorst noodzaakte hem dien walchlyken drank te. drinken. Nero's Vrienden zagen dat 'er geen hoop meer overig was: zy vreesden voor het deerlyk lot 't welk den Vorst dreigde, en raadden hem door eene. manlyke daad zich aan een fchandlyken dood te onttrekken, Nero gaf 'er zyne toeftemming aan; doch hy zogt uitftel., nog gefield om zyn leeven te rekken. Toebereidzels tot zyne uitvaart waren noodig. Hy beval dat 'er een Graf zou gedolyen worden, gefchikt naar zyne lyfsgeftalte ; men zou eene hoeveelheid houts verzamelen tot een Lykmyt , en ftukken marmer aanvoeren tot een voeglyk dekzel zyns Grafs. Hy beweende zyn ongelukkig lot met een vloed van traanen. Een diepe zugt geloosd hebbende, zeide hy tot zyne Vrienden : Welk een Muzykant zal de Wereld verliezen! Geduurende, dit tooneel van uitftel en bloohartigheïdy kwam 'er een Boode met Papieren vau Rome aan phaon. —— Nero greep het Paket. Hy las de papieren met ongeduld , en vondt daar in, dat hy niet alleen voor een openlyken vyand verklaard, maar ook verweezen. was om de Doodftraffe te ondergaan, met alle de geftrengheid des ouden gebruiks. Hy vroeg : Welk eene foort van Doodftraffe is deeze? Wat is het oud Gebruik? Men gaf hem te verftaan, dat, volgens de Wet van het oude Gemeenebest, elk Verraader met het hoofd tusfchen twee ftaaken, en het lichaam moedernaakt uitgekleed, de fmerte van een langzaamen dood moest lyden onder beuls handen. De vrees voor, eene zo fchandvoile ftralfe boezemde nero een kortftondige drift in, die voor een oogenblik het vertoon van moed maakte, Hy haalde twee dolken te voorfchyn,,welke hy medegenomen hadt, en beproefde , als, gereed om iets ftouts. te beliaan, de punten van beide; doch ftak ze. vervolgens, wederom bedaard in de fcheeden, onder de betuiging: Het noodlottig oogenblik is, nog niet gekomen! Hy wendde zich tot sporus , en verzogt hem den Lykklagt te beginnen. Zing den treurigen Lyltoon , en bewys de laatfte pligten aan uwen Vriend! Hy zag_ rondsom zich heenen; zeggende: En meng. 1794. n'o. 5. P- ' waar-  2i4 nero's dood. waarom wil niet iemand zichzelven af maaken, en my keren hoe te fterven ? Hy hield zich een oogenblik Uil. Traanèn biggelden uit zyne oogen. Hy ftondt overeinde, en riep , met de ftem der woeste wanhoope : Nero ! dit is fchande! gy kwynt in ongenade! Dit is geen tyd om neerfiagtig te weezen ! dit oogenblik vordert manlyke fterkte! Deeze woorden hadt nero niet uitgefprooken, of hy hoorde het getrappel van paarden het huis zyns verblyfs naderen. Dit gaf hy te verftaan door een regel uit homerus op te haaien. De Raad hadt, met de daad, bevel gegeeven, dat nero na Rome zou te rug gevoerd worden, om het vonnis, door denzelven uitgefprooken, te ondergaan: de Dienaars, met dien last voorzien, bevonden zich naby. Nero vatte den dolk op, en ftak zich in de keel. De fteek was te ondiep. Epaphrodxtus ftondt hem by, en de volgende fteek was doodlyk. Een Hoofdman over honderd tradt ter kamer in, en, nero gewond vindende, fchoot onmiddelyk te zyner hulpe toe; voorgeevende , dat hy kwam om met eene vriendlyke hand de wonde te verbinden , en \s Keizers leeven te behouden. Nero hadt den laatften {'nik nog niet gegeeven. Hy floeg de kwynende oogen op , en fprak met een flaauwe ftem : Gy komt te laat: is dit uwe getrouwheid ? - Dit zeggende blies hy den jongften adem uit. De wreedheid van zynen aart was nog op zyu gelaad zigtbaar. Zyne oogen ftonden opgefpard ; elke weezenstrek toonde woedende driften, en hy zag 'er ftrenger , grimmiger en verfchriklyker, uit dan immer. Nero ftierf in het twee-en - dertigfte jaar zyns leevens, op den elfden van de maand Juny, naa eene Regeering van dertien jaaren, zeven maanden en acht-entwintig dagen. De nieuwsmaare van zynen Dood ontving men te Rome met alle betooning van blydfchap. Het volk liep herwaards en derwaards door de ftraaten, met den hoed der Vryheid op hunne hoofden. De Markt weergalmde van bly gejuich. Jeclus, een Gevryde, die galba's zaaken te Rome waarnam , was door nero in den kerker geworpen. Maar , by de fchielyke verheffing zyns Meesters, werd hy thans een Man van gezag en groote agtbaarheid, Hy ftemde toe, dat nero's  nero's dood. 415 ro's Lyk, ter plaatze waar hy ftierf, zou verbrand worden. De Lykplegtigheden werden volvoerd zonder verwyl, en zonder pragt. Men bragt zyn overfchot in de begraafplaats der Domitiaanfche Familie , zyne Vaderlyke Voorouders. De Lykbus werd gedraagen door twee Slaavinnen, en acte de berugte Byzit. De heimlyke wyze, op welke de Lykplegtigheden gehouden waren, was oorzaak van eenige onaangenaame gevolgen, die naderhand in het Gemeenebest ftoorenis verwekten. By veelen bleef 'er een twyfel over, of nero het niet na Afin. of Egypte mogt ontkomen weezen. Lieden, die, onder de bedorvene en met alle fnoodheid gebrandmerkte Regeering , een losbandig leeven geleid hadden , en , by gevolge, nero's ondeugden beminden , betoonden alle hoogagting voor zyne naagedagtenis , en wilden tevens gaarne gelooven , dat hy nog in leeven was. Zy rigtten een Grafteken op, en bekleedden 't zelve, veele jaaren agter een, met Lente- en Zomerbloemen. De Parthers hielden hem in een vereerend aandenken, en toonden zich, vervolgens, door een Bedrieger misleid zynde, die den naam van nero aannam, gereed, om, met de magt huns Volks, zyne zaak te handhaaven. De Stam der c/esars ftierf uit met nero ; hy was de laatfte, en mogelyk de fnoodfte, van dat doorlugtig Huis. aanmerkingen, geduurende een zesweeks verblyf in oxfordshire en gloucestershire , in den jaare MDCCXCIl gemaakt, In een reeks van Brieven aan een Vriend, (Vervolg van bl. 162.) viebde brief. Oxford, Aug. 1792. m7n heer! De onderzoekende Reiziger overweegt zelden, dat het zomtyds niet zeer gemaklyk, en by wylen ook niet geheel voegelyk, h, poogingen te doen ter vervullinge zyner nieuws gierigheid. Ik heb nu en dan , in den loop myuer reizen op andere plaatzen, door het een en ander uit te fchieten, gekreegen , wat my op rechtftreeks vraagen zou geweigerd gep 2 wee«  2tf5 HEN ZESWEEKS VER2LYF Weest zyn. Wanneer iemand ons zyn Landgoed vertoont* niottten wy niet vraagen,wat het jaarlyks opbrengt; wanneer hy ons door een fraai huis geleidt, durven wy niet vraagen hoe veel het kost, fchoon onze nieuwsgierigheid altoos dringt toe het doen van dusdanige voordellen, als wy bevinden dac hec Landgoed uicgedreke, en de inrichting van alles kostbaar, is. Ik wenschte wel in Itaat te weezen met zekerheid u te kunnen vermelden, hoe groot de Inkomden zyn der Univerfiteit te Oxford; doch, om zeer in 't oog loopende redenen,kon ik dit niet net te weeten komen. Gy moogt u, in de daad, eene vry groote fomme voordellen; doch het gaat vast dat gy verre boven of beneden de waarheid in uw gisfen zult weezen. Men heeft geen oogmerk om u te misleiden; maar het is zeer bezwaarlyk verzekering te bekomen van alle de fummen om de rekening net op te maaken. De Inkomden der Univerfiteit te Oxford zyn, in den vroegflen tyd, gereezen uit de milddaadigheid onzer hendriksen en woLstYs, vanVorden en Staatslieden; maar, zints het begin deezer Eeuwe , totgenomen door de giften van Kerkvoogden en andere geleerde Zoonen van deeze Alma Mater , wier bekwaamheden en vlyt hun tot hooge Bedieningen in de Kerk opvoerden , of Rykdom deeden verwerven in eenig geleerd Beroep. Menfchen van geen rang, alleen met fehatten van Geleerdheid van hier vertrekkende, zyn wedergekeerd ds Bisfch oppen , Regters en Begundigers. \ Ten tyde van Bisfchop s^ncroft, bedroeg de geheele £bm der jaarlylifche Inkomden van de Collegien 23,190 Pond. Sc van welke, naa de noodige aftrekkingen , achttien duizend Pond. St., oveibleeven tot onderhoud van Perfoonen toe de Collegien, als Leden of Bedienden, behoorende. De Bisfchop rekent mede dac twaalf honderd Perlbonen in de Stad, als Winkeliers van veelerlei foort , door de Univerfiteit beftaan. Dit alles kunt gy vinden in taxner's Handfchriften in de Bodleiaanfche Boekery, uitgegeeven door lVlr. gutch. Dat de tegenwoordige Inkomden de bovengemelde overtreffen, is boven allen twyfel verheeven. Christ-Church alleen bezit een Inkomen van 12,000 Pond. St. 's jaarlyks, uit Landeigendommen. Het gaat desgelyks vast, dat de noodige Uitgaven die der Voorgaande berekening te boven gaan. Het plan, omhelsd, zo ik meen, in het laatde gedeelte der jongsc verdreekene Eeuwe, tot behoud en aanwas van de Collegie Landgoederen, was alleruitmuntendst. Swift «zegt, dat zy, in ' flede van haare Renten te bepaalen tot eene zekere Geld3'omme, met de Huurders overeenkwamen om den prys te fcetaalen van zo veele Schepels Koorn , gerekend naar den Marktprys van twee jaargetyden : want een Schepel Koorn beeft een weezenlyke inwendige waarde, 't geen het geval Van Goud en Zilver niet is. Indien men van dit plan niet was  in oxf0f.d3hire , enz. 2!^ was afgeftapt, zouden de Collegien haare Fondfen geheel en al behouden hebben tot deezen cag toe. Terwyl in dien zelfden tyd de Maakingen dezelve grootlyks vermeerderden. Waar by gy in aanmerking moet neemen de natuurlyke en voortgaande; verbeteringen der Landeryen. Dr. watsov, de tegenwoordige Bisfchop van Landnff', berekent de Kerklyke Landeryen, aan Oxford toekomende, op 120,000 Pond. St. Die van Cambridge bedraagen omtrent de helft van deeze fom. Ik heb reeds aangeduid , dat de Univerfiteit zelve , als een groot lichaam aangemerkt, zeer verre van ryk b. Giften gedaan aan een der Collegien, hoe groot ook, draagen niets by tot het Fonds der Univerfiteit. Door zeer ftrikte Wetten wordt de Univerfiteits Kleeding in gebruik gehouden. Geen Student mag in 't openbaar ver» fchynen, dan met Mantel en Hoed. De rede hier voor is een oude. Wooo fchryft, „ dat, in vroegeren tyd, Perfoonen, „ voorhebbende eenig flegt ftuk uit te voeren, een Studenten „ Mantel omflocgen; maar dien, als zy gevaar liepen van gevat ,, en geftraft te zullen worden, wegwierpen, om voor geen Studenten door te gaan." „ Dit," voegt hy 'er nevens. „ was 'er ten dien tyde zeer in zwang, en ik heb het meennaa„ len ten mynen tyde zien pleegen, tot groote fchande voor ,, de Univerfiteit." Dit bedryf is tegenwoordig een wei¬ nig veranderd. Jonge Heeren, „ wanneer zy voorhebben eenig flegt ftuk uit te voeren," werpen alles af wat eenig vertoon van geregeldheid maakt, en loopen geen gevaar altoos van voor Studenten gehouden te worden. Volgens eene Vastftelling, in den Jaare MDCCLXX ge» maakt, in eene Zamen.roeping , heeft geen Hoofd van eenig Collegie, noch alle de Hoofden der Collegien te zamen , regc om ontflag te verleenen van , of verandering te maaken in, eenig gedeelte van de Academie-Kleedirjge , zonder toellemïning der Zamenroeping, welke het Wetgeevend Lichaam uitmaakt. Toen ik my eenige jaaren geleeden te Oxford bevondt, op een tyd van onlusten wegens het verkiezen van Staatsleden, zag ik een Studenc, die een ruigen Vosfenftaarc aan zyn Hoed droeg. Op myne Vraag, welk een gedeelta van de Academie - Kleeding dit vreemd cieraad mogt weezen? kreeg ik ten antwoord, dat de jonge Heer een Marquis was! Ik had gelegenheid, om waar te neemen, dat een gedeelte der Kerklyke Tugt, of Ordening, hier met groote onpartydigheid wordt aangekleefd en onderhouden. De byzondere Doop aan Huis vermag hier aan niemands Kind bediend worden. Een Dame van hoogen Rang, onlangs te Oxford in het kraambedde bevallende, zogt te vergeefseh verfchoond te worden van de Gemeenheid der openbaare bediening des Doopzels; maar men ken het haar niet veroorloven, en zy hadt het verdriet van deeze Godsdienftige verrigting te moeten laaten volP 3 voe-  21$ xen zesweeks verblyf voeren in de plasts ten openbaaren Godsdienst gefchikt! Het is , nogthans , opmerkenswaardig , dat de Geestlykheid in *t algemeen , overal elders, dit als eene onverfchillige zaak befchouwt. De Univerfiteit-Leerreden wordt in St. Mary, of de Univerfiteit-Kerk, alle Zondagen gehouden, uitgenomen in de Vasten. De plegtigheid, te dier gelegenheid, is u mogelyk nieuw. De Vice Kanfelier, en de andere Hoofden des Univerfiteit, de Doftoren, enz. vergaderd zynde, wordt 'er een Muzykltuk, naar welgevallen , aangeheeven door Dr. hayes, of een zyner Leerlingen; naa 'c welke de Choristen een Pfalm aanheffen. De Leeraar begint dan met een algemeen Gebed voor de Kerk , den Koning, de Koninglyke Familie , de Univerfiteit, den Kanfelier , den Vice Kanfelier, enz. enz. In dit gebed vermeldt hy ook de Stigters en Begiftigers van het Collegie (waar toe hy behoort) by Kaame. Naa het Gebed en de Leerreden, vertrekt de Vice Kanfelier en de verdere Academiehoofden, in ftaatlyken trein, en, die in deWyk woonen, komen, om de gewoone Morgen, gebeden te hooren van den Wykleeraar of den Voorleezer. Veelligt zoudt gy u verbeelden, dat dusdanig eene Leerreden eene geleerde Redenvoering zal weezen , dat is, een ftuk van Geleerdheid en oordeelkundige fcherpzinuigheid, van dien aart, dat dezelve voegde voor de agtbaarheid dier Toehoorderen. Dit, nogthans, is altoos het geval niet; ik bevond het zo. Wat ik hoorde waren eenvoudige, welingerigte, Leerredenen over eenige Hoofdleering des Christendoms. Deeze gewoonte , om de Univerficeit-Leerreden by te woonen fteunt op een oud gebruik. Vreemd eenigzins, dat de Dienst het by woonen van de Academieleden niet zo wel als de Leerreden vordert. Dan misfchien oordeelt men het genoegzaam dat zy dien in hunne eigene Kapéllen houden. De voordeelen van een zuivere en lugtige Marktplaats zyn zo veele , dat ik niet kan naalaaten die van Oxford, als een voorbeeld, aan te pryzen. Omtrent twintig jaaren geleden , ftonden deeze onvermydelyk noodwendige Waaren hier en daar op ftraat, gelyk nog het geval is in eenige Landlieden; maar nu is 'er eene nieuwe algemeene Markt opgerigt, tusfchen de High-flreet w-Je jus College Lane, zeer ruim en gemaklyk. De Leevensmiddelen, daar te koop gefteld, zyn overvloedig, en van een redelyken prys. Drie toegangen loopen 'er heen in rechte lynen; deeze, van elkander in het midden doorfneden, geeven een vryen omloop aan de lugt. Van wegen de Univer fiteit zyn 'er Leden van dezelve aangefteld tot Marktmeesters, die de Eetwaaren keuren, en toezigt op de Maaten en Gewigten hebben. Dit werk, even als andere van hooge noodzaaklykbeid , wordt ln groote Steden veelal toevertrouwd aan Lieden van den laageren rang, voor welken het nu en dan voordeelig ksa weezen kleine misflageu over 't hoofd te zien. Het  IN OXFORDSHIRE, ENZ. 9If> Het Stads-Gevangenhuis is fraay. en wel hegt gebouwd,doof jlackburn; dan misfchien te groot. Oxford's Inwoonders moesten wel zeer flegt worden, indien de helft van dit Gebouw noodig zou weezen om de Onverlaaten te huisvesten. De Landfchaps-Gevangenis, by het Oud Kasteel gelegen, is flegts gedeeltlyk voltrokken; maar zeer wel ingengt; mee een nette Kapél. De Misdaadigers worden zeer nuttig bezig gehouden met het graaven van een Kanaal, en aan andere Werken. Ik heb eene Rekening gezien, waar uit bleek, dat deeze Gevangenen, door hunnen arbeid, naa aftrek van het noodige onderhoud, eene jaarlykfche winst van 115 Ponden St. aanbragten. Die zelfde Perfoonen, werkloos blyvende.als te Londen en in andere Gevangenhuizen, zouden, naar eene maatige berekening, het Landfchap op ruim 122 Pond. St. 's jaarlyks te ftaan gekomen weezen. ; Naardemaal dit de laatfte Brief is, welke ik u tut Oxford fchryve, heb ik denzelven open gehouden, om u tevens een berigt te zenden van eeu buiteuftapje, 'c welk ik gedaan heb, na Nunekam Courtenay, het Verblyf van den Graaf h&rcqurt; een voorwerp, 't geen weinigen naalaaten te bezigtigen, als zy zo naby in de nabuurfchap komen. Op den weg is niets dat de aandagt trekt, of het moest Sandfort weezen, waar men de kleinfte Kerk, en het grootfte Kerkhof, in geheel Engeland, vindt. De Wedde des Predikants heeft meer van de kleinte des Kerks, dan van de grootte des Kerkhofs; dezelve is niet meer dan 30 Pond. St. 's jaars. , Nunekam Courtenay is, naa veelvuldige lotwisfehngen, thans een eigendom van de harcoürt Familie. Het Huis, gebouwd door den laatst overleden Graaf, is zints veel veranderd en vergroot, 't Zelve is een fraay eenvoudig Gebouw, ftaande in een perk van omtrent zeven mylen in den omtrek, 't welk een groocer verfcheidenheid van ftoute en fchilderagtige voorwerpen aanbiedt, dan misfchien eenig ander. Van dezelve zegt horace walpole, Cmin bekend dan de tegenwoordige Lord orford,) „dat 'er eenige waardig zyn het ftoute penfeel „ van rubrens , en andere voorwerpen opleveren voor de " zagte zonnefchyntjes van claude." De Tuinen zyn aangelegd door brown , wiens vry goede fmaak voor de onbevlekte fchoonheden der Natuure in den Bloemhof niet doordraait. Deeze kleine plek gronds heeft hy, by wyze van betovering, groot willen doen fchynen. De Wandelpaden , Grotten, enz. zyn vercierd met Borstbeelden van weezenlyke en ingebeelde Perfoonadien; men ziet 'er flora, cowley, cato, apollo, faunus , locke, enz. met Opfchriften uit verfchillende Schryvers ontleend. De Grot is zamengefteld uit ruwe fteeuen, gemengd met verfteeningen, om een jjatuurlyke Grot na te bootzen. Ja het Huis treedt men door een Portaal, vercierd met DoP 4 ri-  120 een zesweeks VEÜBLYf rifche Kolommen, en Afgietzels van oude Standbeelden; men klimt langs een ovaalen trap in eene Zaal, dertig voeten lang, zestien wyd, en achttien en een haif hoog , behangen met blaauw Damast. De Schilderyen, hier, zyn meest Familie Pourtraiten ; en Svfanna met de Boeven , door annibal caraccl Van dyck's Henrictta Maria, Gemalin van Carel den I, is onder de beste overblyfzels van dien Meester. De Voor¬ kamer heeft, behalven andere uitfteekende Schilderyen, een Gezigt van een gedeelte van de Kaay eu Baay van Napels, door gaspar occhiali; een Gezigt van een gedeelte van Rome en den Tiber, door denzelfden; twee fchoone Koppen, door cornelius janssen ; Koning IFilliam jaagende, door wootton; Christus de VVisfelaars uit den Tempel dryvende, op Marmer, door bassan. In de Boekery ontmoet men eenige keurige Pourtraiten van de hand eeniger laatere Meesters; Prior door daijl ; Mejuffrouw Pritchart, de Actrice, door pine; IFhitehead, den Gelauwerdeu Dichter, door wildon; Rousjeau., door gogain, volgens ramsay; en Mejuffrouw Siddons, de Actrice, door hamilton: van dit ftuk is een Plaat. . In de Eetzaal zyn Sir joshua's Afbeeldzels van den te- genwoordigen Graaf en Graviune , in hun plegtgewaad ; twee fchoone Landfchappen van ruysdaal en claude; één van sny- der's beste ftukken, Honden en dood Wild. In den acht- hoekigen Kamer is barocci's beroemde Heilige Familie; de Madona van guido ; een heerlyk Schilderftuk door poussin , verbeeldende Mofes, de wateren van Meriba drinkbaar «makende. In dit vertrek vindt men verfcheide kleine Schilderftukjes van groote verdienften, inzonderheid een Pourtrait van sofosisba angusciola , van haar eigen hand. De groote Zaal, negen en veertig voeten lang en vier en twintig breed, bevat vier zeer fchoone Landfchappen , door van artois geftoffeerd, met Beelden, door teniers; Maria, de tegenwoordige Hertoginne van Gloucester, door Sir joshua; een ontwyfelbaar Origineel, door both ; een Laudfchap met Beelden, in zyn besten trant: doch het grootfte cieraad van deeze Zaal is een Landfchap , door rubbens ; het onderwerp, een Rydtuig omvallende by het maanlicht. Bolswaert heeft 'er een Prent van vervaardigd. De Gang, van daar loopende na 's Konings Slaapkamer, is meest bezet mst Familieftukken, gelyk mede die Kamer zelve. In de Kleedkamer der Koninginne zyn verfcheide uitmuntende Schilderyen, door van wyck, watteau, occhiali, enz. In 'sKonings Kleedkamer zyn een groot aantal Pourtraiten, door kneller, lely, riley, janssen, enz.; als mede een uitvoerig Stuk door snyder , Honden, dood Wild en Vrugten, verbeeldende. Maar alle de Schilderftukken in dit Huis op te tellen, zou de Copy weezen van een breedvoerige Catalogus. Over het geheel vindt men 'er Stukken yan de beste Meesters, met den keurigften frnaak verzameld. Ik  IN OXFORDSHIRE, ENZ. 221 Ik twyfel, of eenig flegt Stuk in de geheele Verzameling kan gevonden worden; en van hoe veele Verzamelingen kan men "Dennette Kerk, in de Tuinen gebouwd, is naar de tekening van den overleden Graaf. Van buiten is dezelve löniscn en in naavolging van een ouden Tempel. Van binnen maaken netheid en eenvoudigheid de fchoonfte cieraaden uit. Het voornaamlle Portaal, uit zes kolommen beftaande, heeft geene gemeenfchap met de Kerk; maar dient tot eene zitting in den Tuin: de openbaare ingang is aan den tegenoverkant , en die voor de Familie is eeu halfrond Portaal aan het Westeinde._ — Het Altaarftuk door masqn , verbeeldende den barmhartigen Samaritaan, heeft veel verdienden. Onder de byzonderheden in het Huis, had ik moeten fpreeken van vier oude Kaarten, Tapytwerk, van zeer hoogen ouderdom-, uitmuntende in kunstwerk en naauwkeurigheid. Twee derzelven zvn van Oxfordshire en Gloucestershire. Ze worden bewaard in"een daar toe gemaakt vertrek; doch niet vertoond aan eiken Bezigtiger van het Huis, . ; . Op een zeer fchilderagtigen ftand in den Tuin, is geplaatst de Carfax, die eertyds ftondt boven aan de High-jireet te Oxford een dierbaar ftuk der Oudheid. Geplaatst geweest zvnde waar vier wegen elkander kruisten , kreeg dit Beeld den naam van Quatre voix, een naam by verbastering veranderd in Carfax. Eenige jaaren geleden, bevondt men, dat hetzelve belemmering baarde , en werd het daarom weggenomen. De Univerfiteit gaf het ten gefchenke aan Lord harcourt, die het in zyn Tuin plaatfte, waar het een belangryk voorwerp oplevert. ■ _. Het Dorp Nunekam verdient byzonder vermeld te worden, uit hoofde van deszelfs uitmuntende inrigting. De Inwoonders leeven onder het onmiddelyk opzigt der tegenwoordige Gravinne, die zulk een geest van Vlytbetoon , Zuinigheid en Zindelykheid, onder haare Landhoevenaaren heeft ingevoerd, als men zeldzaam aantreft. Belooningen worden voorgefteld aan die in de even-emelde drie hoedanigheden uitmunten; en deeze belooningen zyn gelukkig zo gefchikt, dat zy een geregeld gedrag bevorderen, zonder de Gierigheid op te wekken, ot open te geeven aan bedrog. De Inwoonders van Nuneaam, die Verdienstlyk {Meritorious) gekeurd zyn , kunnen gekend worden van den doortrekkenden Vreemdeling ; de Letter M (Merit\ wordt, op last der Gravinne, aan hun deur gefchilderd. Op eenige deuren ontmoette ik twee of drie M; dit duidde, naar men my berigtte, een hooger maate van verdienften aan. De Naamen deezer Fcrdienstlyken ftaan ook aan de Kerkdeur gefchreeven. Schiet iemand hunner in zyne pligtsbetragting te kort, al die eer wordt uitgewischt, en de deur blyft on. ge-  92* EEN ZESWEEKS VERBLYF IN OXFORDSHIRE , ENZ. getekend , tot zy hun loflyk Character weder herwonne* hebben. Op het Jaarlyks Feest, gegeeven aan deeze Landlieden, worden, behalven de Pryzen van Verdienften aan de Inwoonders die zich geduurende het verloopen jaar best gedraagen hebben, Pryzen van Vlyt toegeweezen aan de Vrouwen en Dogters die het best fpinnen. De Pryzen worden in de Kerk uitgedeeld, wanneer zeer eigenaartig de plegtigheid van den dag wordt aangevangen met een Leerreden; en, naa het afloopen van alles, worden de Dorpelingen op een Middagmaal onthaald, ■waarop danfen en betaamlyke vroiykheid volgt. Het geheele jaar door bezoekt de Gravin deeze lieden, en flaat agt op hun gedrag; zy verrigt zulks met de genegenheid van eene edelmoedige Weidoenfter; maar tevens met de voeglyke ftrengheid eener Oordeelaareslè. En ik ;hou my ten vollen verzekerd, dat zy zich rykiyk beloond vindt door de gelukkige uitwerkzels van haare onvermoeide, en (het fmert my 'er te moeten byvoegen) niet gemeene, zorg voor deeze arme lieden, wier beltaan en geluk van haar afhangen. Voor hun, die by verbeelding kunnen berekenen , of die met de daad ondervinden, hoe groot een zegen een Edelman van eenen edelmoedigen aart kan weezen, door zich toe te leggen op de geluksbevordering zyner arme onderhoorigen, en die by ervaarenis weeten, dat de grootlle wellust des leevens is goed te doen, moet het gedrag van veele Aanzienlyken en Rykeu, voor altoos, een wonderfpreuk blyven. Het Dorp Nunekam Courtenay lag voorheen op een hoogen grond; dan de laatst overleden Graaf bragt het over daar hec thans ligt; hetzelve geheel herbouwende in een reeks nette Uoerenwooningen: tusfchen elke twee is een open plein; tot een grond om groenten voor het huishouden te teelen. De tegenwoordige ligging is gezond, gelyk het gelaad der Inwoonderen uitwyst; fchoon de bewoonders van het oude Dorp van de gezondheid des tegenwoordigen een liegt denkbeeld hadden, 't geen een hünner in een ruw boersch versje, op de Kerkdeur aangeplakt, ten tyde der verandering, te kennen gaf, en zich door dit bedryf meende te wreeken_ op Lord harcourt, dien hy vervloekt, wegens de verplaatzing in een ongezond oord. Ik ben, enz. (De Vyf de Brief by eene volgende gelegenheid.'} VER-  vekgelykik6 tusschen fox en pitt. 223 vergelyking tusschen de twee beroemde engelscke redenaars, fox en pitt. (Uit de Political Correspondence.") Geduurende den Americaanfchen Oorlog, was Mr. fox flout en geweldig, zo in zyne maatregelen als in zyne gefprekken; hy betoonde een heftigen en vastbepaalden tegenftand aan het gedrag van het Minifterie. Indien Mr. fox's wyze van doen in eenig opzigt daar van verfchilt, het ontftaat daar uit, dat zyne denkbeelden, door ondervinding, meer opgeklaard zyn, en dat hy eenige onbefchaafdheden heeft afgelegd. Zeldzaam komt hy 'er thans toe, om iemand m Perfoon aan te vallen: dan hy betoont nog denzelfden onverfchrokken geest, denzelfden yver voor de Vryheid, en dezelfde trekken van onverwagten en meesterlyken redeneertrant. De ftyl en manier van deezen Spreeker maakt, in de daad, een trelfend tegenbeeld uit van den ftyl en de manier des Staatsdienaars pitt. Ieder hunner vertoont iets uitmuntends, voor t meerendeel verfchillend van elkander. Mr. pitt's Welfpreekenheid onderfbheidt zich door bevalligheid van houding en netheid van taal. Mr. fox munt geenzins uit in de eerstgemelde hoedanigheid, en de veelvuldige onnaauwkeurigheden in uitdrukking, begaan in de hitte des gefpreks , toonen dikwyls, dat hy ten aanziene van de laatfte al te agtloos is. ■ Mr. pitt s uitfpraak is onderfcheiden , voor allen verftaanbaar; de voordragt van Mr. fox is zeer fchielyk en vuurig, wanneer de bewyzen als 'c ware in zynen geest opdringen. De een fpreekt volgens de bedaarde opgave van zyn Verlland; de ander fchynt gedreeven door de gevoelens van zyn Hart. Mr. pitt fpreidt veel vermogende bekwaamheden ten toon ; Mr. fox doet een onsemeen vernuft blyken. Mr. pitt overreedt; Mr. fox overtuigt. De Welfpreekenheid van den eerften ondetfcheidt zich door deftigheid en het verhevene ; die van den laatlten door kragt en vuur. Met eene geltalte zo zeer het tegeuovergeftelde van zyn Mededinger, heeft Mr. fox geen nadeel van een zeer dik lichaam; maar doet, onwederftandelyk, zyne Toehoorders deel neemen in de zaak voor welke hy fpreekt, zelfs dan, wanneer die zaak het minst overeenkomt met hunne vooraf opgevatte begrippen; en, alles medefleepende door den ernst voor 't geen zyn gevoel hem aanzet te verdedi* gen, herinneren wy ons quinctiliaan's befchryving van per.icles, die gezegd werd met Donder en Blixem te jpreeken! ze-  •5,34, xedexïke bedenkingbn. zedelïke bedenkingen. Hoe dwaas is het zich buitenfpoorig aan te ftellen. Buitenfpoorigê vrolykheid word vaak a/gewisfeld door de bitterfte treurigheid. Zo is ook eene uitgelaten droefheid vaak van korten" duur. De mensch is een fchepzel van die geaar.theid , dat hy niet lang kan verkeeren in een en dezelfde om- ftandsigheden, zonder naar verandering te neigen. » Ook is alles- wat de tyd en deze wereld opleveren van dien aart, dat het een redelyk wezen naar verandering doet haken, om dat al wat in de wereld is de onbeftendigheid tot zyn grondllag heeft , en de begeerten der ziele niet altoos vervullen kan. 'Er is geen goed. in de wereld zo groot, geen geluk zo uitgebreid, of 'er is. flegts maar één oogenblik noodig, om het omver te werpen. Ook is ons aardsch geluk nimmer van dien aart , of een langduurig genot doet den mensch naar veraiv dering haken. Niets is. zo verrukkelyk, of de gewoonte aan hetzelve doet by ons al ras deszelfs waarde verminderen. Zo is 't ook gelegen met de droefheid over een geleden kwaad. Nooit is het kwaad zo hevig en fel, of de tyd brengt 'er verandering in; en hoe heviger de droefheid is, des te fchie,lyker word dezelve gematigd. Dat we ons dan nimmer uitgelaten hetoonen, of aan ongehoorde uitfpoorigheden overgeven! Is 'er wel een eenig ding op de wereld, 't geen den mensch een beftendig geluk kan bezorgen ? Al het ondermaanfche is aan oogenblikkelyke veranderingen onderworpen. Ons geluk is van gisteren, en duurt dikwils niet tot morgen. Onze da"\ gen zyn een wisfeling, een mengeling, van geluk en ongeluk. \ _ Dan de neigingen van den mensch , welke een yder in zvn binnenfte ontwaart, om naar geluk te ftreven, om waarlyk gelukkig te worden, moeten een yder overtuigen, en veilig doen befluiten, dat 'er wezentlyk iets zyn moet, 't geen met regt den naam van waar geluk dragen kan.— Onze ziel zelfs, waaruit deze begeerte'voortkomt, overtuigt ons ook overvloedig van deze waarheid,1 om dat deze, geestelyk zynde, zig met geene natuurlyke dingen vergenoegen kan. Dierhalven kan men veilig dit befluit opmaken. 'Er is een beftendig goed, een waar geluk, dat alje de begeerten onzer ziel vervullen kan„ C. v. d. G.  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. redenvoering. de algemeene gehoorzaamheid aan de wetten van christus, noodig ter zaligheid. ÜOOr den Eerw. beilby porteus , D. D. Bisfchop van Chester. Want wie de geheele IVet zal houden, en in één ftruikelen, die is fehuldig geworden aan alle. jacobus II: 10. Daar zyn weinige Plaatzen in de Heilige Schrift, dia meer gelegenheids gegeeven hebben tot zegepraal aan de Vyanden van het Christendom, en tot ongerustheid aan eenigen van deszdfs Vrienden , dan de Taal van Apostel jacobus aan 't hoofd deezer Redenvoeringe geplaatst. De eerstgemelden ftellen dezelve voor als een zeggen in den hoogden graad dwinglandisch, onge. rymd en onregtvaardig; de laatstgenoemden leezen die woord des Apostels met bekommerdheid en fchrik, en zyn gereed om uit te roepen ; dit woord is hard , wie kan het verdraagen (*)? Een hard zeggen is het ongetwyfeld, wanneer het moet worden opgevat, gelyk zommigen beweerd hebben, in alle kragt. Daii het valt niet gemaklyk te begrypen, waarom wy verpligt zouden weezen, ons te houden aan den lettalyken zin in deeze bepaalde plaats der Schriftuure, daar wy, in verfcheide andere van denzelfden aart, en even volkomen Iterk uitgedrukt, zonder fchroom van den letterlyken zin afwyken. Geen Mensch, veronderftel ik, agt zich, (zonder eenig onderfcheid of uitzondering) verpligt, om te geeven een iegelyk die hem vraagt; om zyn rechter oog uit te trekken; zyn rechter arm af te kappen; zyn rok te geeven (*) Joh. VI: E WETTEN VAN CHRISTUS. 233 bragt , en de daar uit getrokkene befluiten, juist zyn , zal de zin deezer duistere Plaatze hier op neder komen: , Indien gy de groote Wet : Gy zult uwen Naasten , liefhebben als uzelven (die aangenomen , verklaard en , aangedrongen is, door ons Geestlyk Opperhoofd, chris, tus, en door hem gefteld tot een der groote takken , van zynen Godsdienst, welke dus de Koninglyke Wet , mag heeten,) indien gy, zeg ik, deeze Wet in alle der, zeiver deelen volbrengt, zo doet gy wel. Maar, indien , gy u aan zulk een liefdelooze aanneeming des perfoons , fchuldig maakt, als waarvan ik hier boven geiproo, ken heb, fchendt gy daar door die Koninglyke Wet, , gy pleegt eene groote zonde, en moet de Strafte,op die , zonde gefteld, verwagten. Daar is, ik weet het, eene , heerlchende Leer onder u , welke eenigen onder u kan , doen denken, dat u voor deeze Straffe zal beveiligen. , Gy zyt door uwe Joodfche Meesters geleerd, niet al* , leen dat een deugzaam leeven vergoeding zal doen , voor het hebbelyk pleegen van eenige enkele Ondeugd; , maar dat, indien gy ftipt eenig groot Gebod van de Wet , hebt waargenomen, en alle de overige gefchonden, hit , wel met u gaan zal, dat uwe dagen verlengd zullen , worden, dat gy het aardryk zult bezitten (*_). Gy , kunt, derhalven, uzelven mogelyk vleijen, dat, fchoon , gy geduurig de groote Wet der Liefde overtreedt, door ,- een onvoegelyk onderfcheid tusfchen de Perfoonen te , maaken, gy nogthans, uit hoofde uwer gehoorzaamheid , aan de zedelyke Wet in andere" opzigten , niet alleen , Straffe ontgaan zult; maar zelfs Belooning erlangen. , Doch dit is een allergevaarlyks't en bedrieglykst begrip* , Het is een dier oude Joodfche Vooroordeelen, die "nog , huisvesten in uwe gemoederen, waar ze vroeg en diep , ingedrukt zyn door de bedorvene overleveringen en val, fche uitleggingen uwer Rabbynfche Wetverklaarderen, , Het is zo verre van waarheid te zyn, als men u geleerd , heeft te denken, dat hy. die één Groot Gebod van de Wet , onderhoudt, de geheele Wet waarneemt, dat het tegendeel , juist waarheid is. Want ik zeg u, zo iemand de geheele , Wet zal houden, en in één Jtruikelen, die is fchuldig aan alle3 — zo ver, meen ik, fchuldig aan alle, dat hy niet meer » §e- (*) Zie pocock on Hofeam XIV: 2, p. 683. Whitby on fa mes II: n. * Q5  «34 ALGEMEENE GEHOORZAAMHEID , geregtigd zal zyn tot Strafloosheid of Belooning, dan of , hy in alle opzigten, in ftede van in één, gezondigd hadt. , Want gy weet zeer wel,dat hy, die gezegd heeft, pleegt , geen Overfpel, ook gezegd heeft, gy zult niet Dood/laan. , Elk Voorfclirift der Wet koint van denzelfden Wetgee, ver; indien gy, derhalven, geen Overfpel zult pleegen , en egter Dood/laat, indien gy het eene Gebod onder, houdt en het ander verbreekt, gedraagt gy u weder, fpannig tegen dien Godlyken Wetgeever, gy wordt , baarblyklyk een Overtreeder van zyne Wet in één ge, val, en moet gevolglyk de Straffe draagen op die Over, treeding gefteld, niettegenltaande de ftiptheid uwer ge, hoorzaamheid in alle andere gevallen. —— Dit zal u , mogelyk als eene harde ftelling voorkomen, te meer, , daar gy u misfchien ftreelde met de hoope, dat gy eene , zagtere behandeling zoudt ontmoeten onder het Euan, gelie, 't geen gy zo menigmaal, met nadruk, de IVet , der Vryheid hoorde noemen. Die naam voegt ;'er aan , in verfcheide gewigtige opzigten. Het heeft u onthee, ven van het zwaare juk der Byplegtige Wet, u verlost , van den Vloek der Wet, van de Bediening des Doods, , van de Letter des Doods, en u geroepen tot de heerlyke , Vryheid der Kinderen van god (*). Spreek en doet , derhalven alzo, als die, ongetwyfeld, door de Wet der , Vryheid zult geoordeeld worden. Maar tast niet mis om, trent den aart deezer Vryheid. Verbeeld u {niet dat , het eene Vryheid is, om eenig Gebod te overtreeden, , 't welk u moeilyk valt waar te neemen. Schoon he: , Éuangelie u vrygemaakt heeft van de flaaverny der By, plegtige Wet, heeft het u in het allerminfte niet ont, flaagen van de verpligtingen der Zedelyke Wet. In te, gendeel, het Éuangelie bekragtigt en verfterkt die Wet. , Indien hetzelve ontllag gaf, of oogluiking gebruikte, omtrent het botvieren aan eenige geliefkoosde neiging, zou het geen Wet der Vryheid, maar van Ongebonden| heid, weezen. Het Éuangelie wil, het Éuangelie kan, niet toelaaten, dat de inbreuk zelfs op één enkel Godlyk Gebod ftrafioos doorgaa: over hem, gevolglyk, die \ geen Barmhartigheid gedaan heeft, zal een onbarmhartig , oordeel gaan: hy, die de groote Wet der Barmhartigheid of Christlyke Lief de, overtreedt, zal, uit hoofde van zyne 5 ge- (*) Gal, III: 13. a Coa. III: 7. Rom. VIII: at.  AAN DE WETTEN VAN CHRISTUS. &35 , gehoorzaamheid in andere opzigten, door de Barmhar, tigheid van God niet ontheeven worden van de Straffe, , op die üvertreedinge aangekondigd. Maar, indien hy, , in tegendeel, zyne uiterfte poogingen aanwendt, om elk , Gebod van het Éuangelie te volbrengen, en inzonder, heid het allergewigtigfte Gebod, van Barmhartigheid of , Algemeene Liefde, dan zal de Barmhartigheid tegen het , Oordeel roemen, zyne toevallige overtreedingen en zwak, heden zullen Barmhartigheid ontmoeten by zynen Almag, tigen Regter, en dezelfde Barmhartigheid , welke hy , betoond heeft omtrent zyne hem beledigende of behoef, tige Natuurgenooten, zal zich ten Jongften Dage over ' , hem genaderyk uitflrekken.' In eene volgende Redenvoering, die wy, ter eerfte gelegenheid, zullen mededeelen, beredeneert de Bisfchop van Chester deeze breede Verklaaring der Woorden van Apostel jacobus , welke hy , onzes inziens , in een onbeneveld licht ftelde; waarom wy zyne Redenvoering der Vertaalinge en Plaatzinge waardig oordeelden: en twyfelen wy niet, of zy, die voldoening in deeze Verklaaring gevonden hebben, zullen met verlangen een Beredeneerd Vertoog, daar op gegrond, te gemoete zien. WAARNEEMING WEGENS EEN STEENBR.EEKENO GENEESMIDDEL. (Uit het Fransch vertaald.) Zekere Vrouw, oud 54 jaaren , wierd onverhoeds, in het begin van de maand October 1791, door ge-» weldige pynen in de Nieren aangetast, zonder dat 'er eenige Koorts of blyk van Ontfteeking by gevonden wierd; de Maag was daarby zo fterk door de prikkeling aangedaan dat dezelve geenerhande voedzel konde inhouden. Daar' deeze Vrouw nooit eenig gebrek aan de Nieren gehad had, viel men niet op de gedagten, dat de oorzaak van het ongeval in dezelve zoude fchuilen; vermoedende dierhalven , dat het ongemak eene uit verkoudheid ontftaane Nierenwee (Nephralgie) was , iloeg ik, ter voorkoming van de ontfteeking en vermindering der pynen, eene Aderlaating voor, • Een  *3Ö WAARNEEMING Een Wondheeler, welke men, reeds vóór my, om raad gevraagd had, befchouwde hec toeval als een Nieren-co» lycq, (Colique Nephntique), en deeze gaf op de vraagen, hem deswegen gedaan, een zo weinig gerustftellend antwoord, dat men niet verkoos om de Aderlaating werkltellig te maaken. De pynen en het overgeeven bleeven voortduuren en de geappliceerde lavementen waren buiten ftaat om de hardnekkige verltoppingen, die 'er plaats vonden, los te maaken. Vrugteloos poogde de Lyderesfe, door allerleie toorten van beweegingen met het lichaam te maaken,eenige verzagtuig van haare bykans onlydelyke pynen toe te brengen; ik deed haar in een laauw bad plaatzen, dit gaf voor een oogenblik wat verzagting, de pols bleef natuurlyk , de urin was helder:" ik viel wel eens op de gedagten of 'er ook een Steen mogt plaats hebben; maar, daar de Lyderêslè nooit eenig ongemak in de waterwegen ontdekt had, en ik geloofde, dat zich de Steen m de Nieren , door voorgegaane tekenen zoude hebben moeten openbaaren , zo verwierp ik weder dat denkbeeld ; ondertusfchen wierd ik welhaast gedrongen van weder tot het zelfde vermoeden terug te moeten komen, daar ik geene andere reden tot grondoorzaak van het ongemak koude aanneemen. In der daad , zouden de hevige pyn in de Nieren voortgaande langs de pisleiders naar de blaas, en die zich van daar tot in de iinkerkuit uitftrekten; eene flaaawe ontfteeking en lichte zwelling aan de lippen der fchaamdeelen; eene flegts droppelsgewyze waterloozing, en die met een gevoel van groote hitte daarby ontlast wierd, wel iets anders dan de aanwezigheid van een Steen kunnen te kennen geeven ? Ik liet haar dierhalven fondeeren, maar het is niet te verwonderen, dat wy geen de minfte kentekenen van een Steen ontdekten: daar zich alle de pynen by de Lyderesfe, enkel, tot in den omtrek der Nieren bepaalden. Den isden dier maand liet ik haar een laxeermiddel gebruiken , door het welk zy veel galltoffe ontlastte; den lóden begon ik van het ontbindend middel gebruik te maaken: eerst gaf ik haar vier grein vast bitter Wynlteenzout, (de Alkali fixe, Tartre,ou fel deTartre) in drie oneen zuiver water opgelost; een ogenblik daarna , vyf droppelen zuure geest van Zwavel, (acide fulphurique) insgelyks in drie oneen water: dit middel liet ik haar vier-  WEGENS EEN STEENBREEKEND GENEESMIDDEL. 337 1 viermaal 's daags gebruiken , en klom vervolgens daar» ] mede trapswyze op, door de giften te vermeerderen. Van den róden tot den 27lten dier maand, wisfelden I de pynen af en aan, van den 231ten tot den 3i(ten was zy geheel zonder pyn; de eerfte November was voor ï haar een zeer pynelyke dag, op den tweeden loste zy, { na eenige hevige fmerten en geweldig brandende waterï loozing,onverwagts, twee Steenen,van de grootte als een ■ Noot. Zederd dien tyd heeft zy geenerhande ongemak 5 van dien aart meer ontdekt, zwaaren arbeid verricht, en I daar by eene goede gezondheid genooten. verslag der waarneemingen , wegens de dampkringen van venus en de maan. Door joh. jeron. schroeter. (Getrokken uit the PhikfophicalTransaStions. Part. II, for. 1792.) 't Ts allen onzer Starrekundige Leezers bekend, dac de ± overgangen van Venus, in de Jaaren MDCCLXl" en MDCCLXV, eenige Verfchynzels opleverden, die ter begunftiging firekten der veronderftelling, dat deeze Planeet van een Dampkring voorzien was. Deeze verfchynzels waren, nogthans, van zodanig eene natuur, en door zo weinigen van de veelvuldige VVaarneemeren, te dier 1 gelegenheden, opgemerkt, dat ze geen voldoende baarblyklykheid fchonken, om het daadlyk beftaan van zulk i een Dampkring vast te ftellen. Een der Waarneemeren kwam zo verre, dat hy het denkbeeld, van in ftaat te 1 zyn om een Dampkring rondsom een Planeet, op zo groot j een afftand van ons, als Venus, te ontdekken, onder de : harsfenfchimmen rekende. Het bewys uit de Analogie, door eenigen aangedrongen, wordt, in 't algemeen, onvoldoende gerekend, als ï 'er geene daadlyke Waarneeming-en ter onderfteuning by  verslag van het leeven, enz. „ zyne Godlyke Natuure als waar voor myne onvol„ maakte ftaat vatbaar is, op dat ik my alle de overige ,^ dagen myns leevens moge gedraagen op eene wyze allerovereenkomenst met zynen Wille, die by gevolge „ de gelukkigfte voor myzelven moet weezen. Wat „ myn lot in een toekomend beftaan zal zyn, is alleen „ bekend aan den wyzen Befchikker aller dingen; nog,, thans ftrekt myne tegenwoordige begeerte (misfchien „ ydel en onbeftaanbaar met den aart der dingen) zich uit, dat ik een verftandige Geest mag worden, ontflaagen van groove ftoffe, zwaarte en ligtheid, bedeeld „ met een vermogen om my naar welgevallen te bewee„ gen, om in 't oneindige door te dringen in de onbe„ grensde lugtruimte, of in vaste lichaamen, om te zien „ en te weeten hoe de deelen van het Groot Heelal met „ elkander zamenhangen, en door welk een verbaazende „ Werktuigkunde dezelve in een geregelden en altoosj, duurenden loop gehouden worden. Maar, ó ydele en „ veel vermeetende vlugt der gedagten! Ik onderwerp myn „ toekomend beftaan aan den hoogen wil van den éénen „ Almagtigen!" In het eerfte gedeelte deezer Bede , is zekere maate Van Geestdryvery en Zwakheid. Wat reden hadt de Heer edwards , om te wenfchen, dat hy zyne zugt tot het voortzetten der Natuurlyke Historie mogt verliezen: daar de beoefening der Natuure de beoefening is der Werken van god, de redelyke befchouwing van welke ftrekt om onze denkbeelden van de Magt , de Wysheid en Goedheid, gods uit te breiden, en den geest van Godsdienftigheid te verfterken ? En de Godsdienst vordert niet dat mén eenige andere Beoefening ter zyde ftelle, welke dient tot bevordering van kennis en van het welwcezen der Maatfchappye. Het tweede gedeelte van edwards Gebed behelst een edel denkbeeld, fchoon misfchien niet zeer oordeelkundig uitgedrukt. Het denkbeeld om eeuwig te leeven in het voortzetten van Weetenfchap , het beoefenen van Deugd en Goedwilligheid , moet oneindig aangenaam weezen voor een verlicht Verftand en een welgefteld Hart ; en ik heb dikmaals opgemerkt , dat die Wysgeeren , (en het is te vreezen dat deezen maar in al te grooten getale gevonden worden,) die mm verftand niet openen voor de verBekeringen van eenen Toekomenden Staat, welke de GodsÜenst ons verleent, ischtmaatige reden hebben om. zich  VAN GEORGE EDWARDS. te kwellen , dat zy beroofd zullen worden van waardige voorwerpen, van in eeuwigheid voortgezet onderzoek in de gelteltenis des Heelals , welke zy anderzins zouden bekomen hebben. Verfcheide Stukken over de Natuurlyke Historie deelde de Heer edwards, van tyd tot tyd, aan de Koninglyke Sociëteit mede , welke geplaatst zyn in de Philofophical TransaEtions. Nu en dan, doch fchaars, droeg hy iets by tot andere Tydfchriften. De Voorredens en Inleidingen tot verfcheide zyner Boekdeelen behelzen keurige en verltandige Proeven , betreklyk tot het voorwerp zyner hoofdbedoeling. Hy. heeft desgelyks ons naagelaaten een korte en algemeene Leerwyze om met Waterverwen te tekenen en te fchilderen; met lesfen over het etzen van koperen Plaaten ; als mede eene Verhandeling over het trekken der Vogelen. Deeze Proeven werden , in den Jaare MDCCLXX, byeenverzameld en uitgegeeven door onzen Schryver, in één Deeltje in 8vo. Zyn oogmerk hier mede was, om te gemoet te komen aan zodanige Perfoonen in de naafpeuringen der Natuure , die niet in ftaat waren zyn groot en kostbaar Werk te koopen. Zeventien jaaren, naa dat de Heer edwards aangelteld was tot het houden van het opzigt over de Boekery van het Collegie der Geneesheeren, werd hy door den Voorzitter en den Raad der Koninglyke Sociëteit vereerd met oödfrey copley's Medaille. Dit viel voor op St. Andries, MDCCL; en deeze Eer werd hem beweezen, uit aanmerking dat hy toen zyne Natural History of Birds voltooid hadt, fchoon het laatfte Deel nog niet was uit-tf gegeeven. —— Zyne gevoeligheid, voor die onderfcheidende Eere hem beweezen, betoonde hy door een afbeeldzel van die Medaille te laaten graveeren, en plaatzen onder den algemeenen Tytel van het Eerfte Deel deezes Werks. Op den tienden van Slachtmaand des Jaars MDCCLVII, werd hy gekoozen tot Lid van de Koninglyke Sociëteit; vervolgens tot Lid van de Sociëteit der Oudheidkundigen. Desgelyks genoot hy de eer van Lid te worden veeier Academiën van Geleerdheid en Weetenfchap, in verfcheide deelen van Europa. Ter vergelding van zulke blyVen van hoogagting van Geleerde Lichaamen, gaf hy fraai gekleurde Exemplaaren van alle zyne Werken aan het Koninglyk Collegie van Geneesheeren, aan de Koninglyke Sociëteit, aan de Sociëteit der Oudheidkundigen, en bet R 4 Britsck  848 verslag- van HET leeven , enz. Jiritsch Mufeum. Dit zelfde gefchenk aan de Koninglyke Academie ie Parys gezonden hebbende, ontving hy van dezelve een allerbeleefdften Brief van Dankzegging , gefchreeven door den toenmaaligen Secretaris defouchy. Onze Schryver vondt zich vereerd met de vriendfchap, en de edelmoedige onderfteuning, van eenigen uit den voornaamften Adel des Koningryks. Met byzonder genoegen fprak hy altyd van de befcherming, hem verleend door vier aanzienlyke Mannen, die, met het hoogfte regt, gerekend werden onder de voornaamfte Bevorderaars van Geleerdheid, Weetenfchappen en Kunnen , in de tegenwoordige Eeuw. Deeze waren wylen de Hertog van richmond, Sir hans sloane, Dr. mead, en martin tolkes , Esq. De, dood deezer Mannen , zo waarjyk edel, zo goed , en , in alle opzigten , zo uitftee. kend, in het korte tydsbeftek van drie of vier jaaren , trof onzen Natuurkundigen op het fterklte. Hy verbeeldde zich, dat, naa zulk een verlies voor Kunfteri en Weetenfchappen in het algemeen, en voor hemzelven in 't byzonder,alle poogingen, om in eenigen tak van kennisfe uit te munten,vrugtloos zouden weezen,door mangel aan groote Mannen, om het opkomend Genacht aan te moedigen ; en hy dagt alle verdere voortzetting in de Natuurlyke Historie te ihaken. Maar de yverwekkende geest, werkzaam in de Stigting van die groote Verzamelplaats der Weetenfchappen , het Brilfche Mufeum, deedt zyne zugt tot zyne geliefde Oefening herleeven, en was een prikkel voor anderen om zich tot dergelyken arbeid te 0begeeven; „ en ik hoop," ichryft de Heer edwards, „ dat deeze zaaden, gezaaid op hoog Gezag, gekweekt , en befchermd dcor een Vorst uitmuntend in Deugd '„ en Geleerdheid, wortel zullen fchieten, opgroeijen, en „ een ryken Oogst uitleveren." De hoop van den Heer edwards is gelukkig vervuld; de Oogst is, met de daad, overvloedig, en de Arbeiders zyn niet weinig geweest. Naa onzes Schryvers uitgave van zyne Gleanings, vondt by, zeventig jaaren bereikt hebbende, dat zyn gezigt hem begon te begeeven , en dat zyne hand de vastheid verloor. Hy bleef egter nog eenige jaaren laater in zyn post als Boekbewaarder van het Koninglyk Collegie der Geneesheeren; maar, bevindende dat zyne zwakheden toenamen, liet hy, in 't jaar MDCCLX1X, alle openbaare Bediening vaaren, en betrok een klein Huis, 't welk hy in Plaifiow kogr. Vooraf ontdeedt hy zich van alle Afdruk,*  VAN GE0RGE EDWARDS. 249 drukken en Plaaten zyner Werken, aan den Heer robson, Boekhandelaar in New- Bound-Jlreet. Zyne Verzameling van Tekeningen, meer dan negenhonderd bedraagende , hadt hy voorheen verkogt aan den Graaf van bute. De verkeering met eenige weinige uitgeleezene Vrienden , en het leezen van eenige uitgekoozene Boeken , dienden ten vermaake des avondltonds van edwards leeven: by wylen deedt hy een reisje na zommige van de voornaam fte Steden in Engeland , byzonder na Bristol, Bath, Exeter en Norwich. Hoe hoogen ouderdom de Heer edwards nu ook beklommen hadt, kon hy zich niet geheel onthouden van zyne meestgeliefde bezigheid. Hy tekende te Plaiftow eenige zeldzaam voorkomende Dieren , in 't byzonder de Siyah Ghush, of Zwart-Oor; eene foort van Katten. Eene Plaat , naar zyne tekening vervaardigd , kan men vinden in Dr. gregory sharpe's Uitgave van de Syn* tagma Disfertationum van Dr. thomas hyde. Onze Natuurkundige maakte ook eene Aftekening van den Argus , een van de grootfte foorten van Phaifanten, een Inbooreling van het Noorden van China; hy vervaardigde dezelve volgens een bewaarden Vogel, hem toegezonden door Dr. foïiiergill. Een ander zyner laate Tekeningen was die van den Slangendooder uit Indie, naar een leevenden Vogel, toebehoorende aan Capitein raymond, te Valentines, in Es/ex. Plaaten van deeze drie Dieren, en van den naauwgebekten Krokodil van de Gange-s, en den Kikvorsch-visch van Suriname, komen voor in de Addenda to the Memoires of Mr. edwards Life. Wy mogen 'er byvoegen, dat edwards, geduurende zyn verblyf te Plaiftow, Tekeningen maakte van de Kestril ,eene foort van Havik, voorkomende in holle boomen en oude ruïnen in Engeland, welken Vogel men befchreeven vindt in de British Zoology, door den kundigen Heer Mr. pennant, met wien onze Schryver een langduurige onafgebrookene vriendfchap en brkfwisfeling hieldt. — De Heer edwards heeft tene Uitgave van willoughby's Ornithology naagelaaten, met gefchreevene Aantekeningen, en veele keurige Waarneemingen, waarin hy de misflagen van voorige Schryveren verbetert, en derzelver uitlaatingen aanvult. Men heeft gezegd, dat dezelve welhaast het licht zou zien; doch wy herinneren ons niet dat het gebeurd is. —— Eenigen tyd vóór zyn dood, fchonk hy een heerlyk Exemplaar van catesby's Carolina aan Mr. bartlet R 5 V»a  25o VERSLAG VAN HET LEEVEN, ENZ. van Lama's Conduit-Jtrect. De Plaaten waren door zyn eigen hand keurig gekleurd , en hy gaf meermaalen te kennen, dat ze des Schryvers oorfpronglyk Werk evenaarden. Des Heeren edwards laatfte jaaren werden verbittterd door den Kanker, die alle de poogingen der Heelkunde te leur ftelde, en hem van 't gezigt uit een zyner oogen beroofde. Veel leedt hy ook van het Graveel, eene kwaal, waaraan hy , in verfcheide tydperken zyns leevens onderhevig geweest was. Men heeft, egter, opgemerkt, dat hy, in de zwaarfte toevallen van pyn, zich naauwlyks ooit eenige klagte liet ontglippen. Zyn tachtigfte jaar vervuld hebbende, en verzwakt door ouderdom en ziekte, ftierf hy op den drie en twintigften van Hooimaand des Jaars MDCCLXXIII, naar verdienften betreurd door eene talryke menigte van Bekenden. Twee Zusters, die hy naaliet , befprak hy de Middelen , welke hy verkreegen hadt , door hec vlytig voortzetten van zynen arbeid. Niet lange overleefden zy hem, en werden, weinig uuren naa elkander ftervende, te gelyk begraaven. Het overfchot van den Heer edwards werd ter aarde befteld op het Kerkhof van West' ham, de Kerk zyner Geboorteplaatze; waar de Vol voerders van zynen Uiterften wil een Steen hebben opgerigt, met een eenvoudig Opfchrifc, om zyn roem als Kunftenaar en Dierbefchryver te vereeuwigen. Wat zyn Perfoon betreft, was hy middelbaar van geftalte, tot het dikke overhellende: genoeglyk en gul van aart. Alle zyne Kennisfen ondervonden zyne Goedaartigheid ; en zyne arme nabuuren deelden ryklyk in zyne Liefddaadigheid. Door het wantrouwen op zyne eigene bekwaamheden, en de nederigheid, welke altoos in zyn gedrag doorftraaide, fcheen hy niet berekend om te fchitteren in de algemeene verkeering; maar voor Perfoonen, die frnaak vonden in Oefeningen, gelykaartig aan zyne meestgeliefde, was hy een allergefpraakzaamsc en aangenaamsc gezelfchapsman. Hoe zeer de Werken van den Heer edwards in agting blyven, blykt uit den hoogen prys, voor welken zy doorgaans verkogt worden. Edwards eigen en onderfcheidend charaéler is, dat hy alle de Engelfche Vogelbefchryvers, vóór hem, wyd en verre overtrof. De zeer groote byvoegzelen, welke, zints den Jaare MDCCLXifl, de Natuurlyke Historie verkreegen heeft, de hooger maate vaa  Van ceorge edwards. ton frnaak en fraaiheid, waar toe rnen de Graveerkunst opvoerde , zullen aan Werken, thans onderhanden, een roem byzetten, meerder dan de Heer edwards verwierf. Maar dat hy overtroffen wordt door de zodanigen, die naa hem kwamen, kan nier ftrekken tot eenige vermindering van den rechtmaatigen roem door hem verworven; of beletten, dat zyne Naagedagtenis, aan volgende Geflachten, met eere en toejuiching worde overgeleverd. opheldering , wegens de handelgemeenschap der ouden met de binnenste gedeelten van africa. (Ontleend uit a. h. j. heeren, Uien uber die Politik.) Alfrica, een Land, 'c welk uitgeftrekte Koningrykea bevat , van welke de Naamen naauwlyks bekend zyn; waar de Natuur eenige van haare grootfte werkzaamheden verrigt; waar verfcheide foorten van Dieren bewaard gebleeven zyn, in heimlyke hooien en ondoordringbaare wildernislen , voor de vernielende hand der Menfchen; waar Volken in eenen ftaat van Maatfchappy leeven, zeer verfchillend van onze Maatfchappyelyke vereeniging, en eene Staatkunde volgen, gegrond op beginzelen van welke wy misfchien geen de minlte bevatting hebben —— dat Africa verdient, ten aanziene van den Handel in de inwendiglte deelen, die tegenwoordig meer dan ooit de voorwerpen zyn van de naafpeuring der Aardrykskundigen, befchouwd te worden. De Caravaanen van Carthago fchynen een der Verborgenheden van dien Staat geweest te zyn ; geen Schryver heeft 'er uitdruklyk van gewaagd, zelfs herodotus niet, die den weg, langs welken de Egyptenaars van Thebes tot in het hart van Africa doordrongen, zo volkomen befchryfr. De Koopwaaren, nogthans, met welken de Cathaginenfers bekend ftaan de nabuurige en afhanglyke Staaten voorzien te hebben, inzonderheid het getal der Slaaven, die zy na de Balearifche Eilanden,, en veele hunner Volkplantingen, zonden, leveren eene genoegzaame blykbaarheid op, dat zy zeer naby, zo niet tot de oevers van den Niger, doordrongen; en kon dir, in die dagen, even als heden, alleen gefchieden door mid«Tèl van Caravaanen. Wy weeten dat 'er tegenwoordig  i$2 van DE HANDELCEMEENSCHAP DER OUDEN zulke Caravaanen zyn, en even zeer zyn wy verzekerd > dat de weg, welke zy neemen, zich verbindt met den reiskoers, door herodotus ons voor oogen gehouden. Herodotus geeft op (*), het Berigt, 't welk hy ontvangen hadt van Reizigers, die alleen zo verre hadden kunnen komen in de onherbergzaame Gewesten, van welken zy fpreeken, door middel van Caravaanen. Derzelver opeenvolgende Pleisterplaatzen lagen op tien dagen afftands van elkander; en van deeze telt hy 'er vyf op; te weeten: Ammonium, Augila, eene Springwelle in het Land der Gar amant es, een ander onder de Atarantes, en de laatfte by de hooge Bergen , aan welken hy den naam van Atlas geeft. Deeze afltand van vyftig dagen reizens, in de aangeweezene rigtingen, brengt ons op de grenzen van Cathna, die, ten deezen tyde, bezogt worden door de Caravaanen, beide uit Egypte en Meferata, op de kust van Barbaryen ( f). Men hebbe hier in opmerking te neemen , dat, van de derde Pleisterplaats, een weg gezegd wordt te loopen, die, in dertig dagen, den Reiziger brengt by de Lotophagi; een Volk, dat, gelyk wy uit polybius en strabo weeten, woonde op de kust, waar Tripoli en Meferata thans gevonden worden: „van welk laatstgemeld Land de Caravaanen nog trekken door Wadan en Mourzoek na Ganatt, en deeze Plaats bereiken zy in negen en twintig dagen Dit is on¬ getwyfeld de zetel der oude Garamantes. Men moet hier byvoegen , dat herodotus verhaalt veele berigten van de Lotophagi en de Nafamonen, hunne Nabuuren , ontvangen te hebben ; 't welk duidelyk eene gemeenfchap tusfchen deeze Vulken influitren de gereedheid van deeze gemeenfchap zal, in zeker voege, ons van het beftaan deezes Volks overtuigen; de Oostlykfte wooningen der Nafamonen niet meer dan tien dagen reizens afliggende van Augila, dè tweede Pleisterplaats op den grooten Thebaanfchen Weg. Herodotus gewaagt, doch op eene zeer onbepaalde wyze, van zekere Zoutputten («Ais psTttMov) omtrent tien dagen reizens van de Atlantes af gelegen; waar de Menfchen woonen (*) Herodotus, Lib. IV. Cap. 181 & 185. ( f) Zie Major rennell's Sketch of the Northern parts of Africa, in zyne Elucidations of the African Geography. (+) Zie Proceedings of the African Asfociation, p. 125 en  met africa, enz. 4J3 nen in Hutten van Zout gemaakt, en waar het nimmer regent. Men gist dat deeze plek het ongastvry Tegafa is, bezogt door Leo africanüs, die drie dagen by deeze Putten Heet; van waar TombouSton den voorraad van Zout ontvangt. De afftand tusfchen deeze twee Plaatzen, zegt leo , is omtrent twintig dagen reizens. Spreidt het opgegeeven Verflag eenig licht over 't geen de Ouden ons naagelaaten hebben, wegens de inwendige deelen van Africa, het geen de Heer heeren ons vermeldt van Meroe en den Ethiopifchen Handel, zal ons niet min voldoende, niet min belangryk, voorkomen. — Herodotus bakent , volgens zyne gewoonte , den reisweg van Elephantina , de Zuidlykfte Grensltad van Egypte, af, tot Meroe toe, 't welk hy vereert met den naam van de Hoofdftad van Ethiopia. —Hieruit,en uit het berigt van agatharcides , diodorus siculus , strabo , plinius en eratosthenes , moet de ligging van deeze weleer vermaarde Stad aan de rechterhand des Nyls geweest zyn , een weinig beneden het tegenwoordig Chendi , op omtrent 70" Noorder Breedte en 520 Ooster Lengte. Plinius fchryfc uitdruklyk, dat de Gezanten , door nero uitgezonden om deeze oorden te bezigtigen, een Eiland in den Nyl ontdekt hadden, Tadu geheeten , tegen over die Stad , aan welker Haven het een befchutzel verleende. Het zal hier voegen eene kleine plaats uit den Heere bruce af te fchryven, welke, daar die Reiziger niet zeer onder den invloed geftaan heeft van berigten uit de Ouden ontleend, een fterk fpreekende bevestiging oplevert , wegens de ligging deezer gedenkwaardige Plaatze. ,, Op den avond van den 2o(ten Oétober verlieten wy „ Chendi, en bleeven twee mylen van de Stad, en om„ trent ééne myl van de Rivier: op den aiften vervelg,, den wy 's morgens, drie vierendeel uurs over vieren, onzen weg. Ten negen uuren fteegen wy af om onze „ Kameelen te laaten eeten; omtrent tien mylen afgelegd „ hebbende. Te deezer plaatze begint een groot Eiland ,, in den Nyl, verfcheide mylen lang, vol Dorpen, Ge„ boomte en Koorn. Tegen hetzelve over, ligt de Berg . „ Gibbainy , waar ik de eerfte vertooning van Ruïnen „ aantrof, zints die van Axum in Abysfinia. Wy zagen hier ,, brokken van verbryzelde Voetltukken, gelyk die van „ Axum , alle duidelyk bellemd voor Standbeelden van „ den Hond ; eenige ftukken van Obelisken , met beeld- „ fpraa-  $54- VAN DE HANDELGEMEENSCHAP DER. OUDEN fpraakige Figuuren, meest geheel uitgefleeten. De Ara,' „ bieren vertelden ons, dat deeze Ruïnen zeer uitgebreid „ waren, en dat veele ftukken van Standbeelden, beide ,, van Menfchen en Dieren, hier opgedolven waren; de ,, Standbeelden van Menfchen beftonden meest uit zwar- . ten Steen. Het is onmogelyk hier naa te laaten te gis-» fen, dat dit de oude Stad Meroe was (*)." Dit Stuk is thans veel hooger dan enkel gisfen gebragt, en het geen naast ftaat te onderzoeken is de Staatkundige gefteldheid van deeze eertyds wyduitgebreide en bloeiende Hoofdftad. Uit diodorus seculus maaken wy op, dat deeze Stad onder de heerfchappy van een Stam-Priesteren ftondt; dat dezelve het middelpunt was van hunne Magt en Godsdienstplegtigheden; dat zy Zendelingen afvaardigden na afgelegene deelen , die andere Steden van geene geringe grootte en aangelegenheid grondvestten, — dat Elephantina, Thebes, en misfchien Ammonium, on-, der het getal deezer Vastigheden in 'c Noorden behoorden; als mede, dat Meroe, aangemerkt als de Stapelplaats des Handels van Ethiopia, die Stad zeker Zuidwaards Vastigheden hadt, van waar zy verfcheide Artyiels, als Goud, Yvoor, Speceryen en Reukwerken,verkreeg, die in haare eigene nabuurfchap niet vielen, althans niet in overvloed (f). Deeze omftandigheid brengt ons tot eene waarfchynlykheid , bykans de hoogte van een bewys bereikende, dat 'er eene gemeenfchap ftand greep tusfchen Meroe en Gelukkig Arabic, waar men weet, dat de Voortbrengzels van Indie, in de vroegfte tydperken, ingevoerd zyn. De gemaklvklte en allerwaarfchynlykfte gemeenfchap was ongetwyfeld over de Straat van Babelmandel; en dat 'er zulk eene Handelgemeenfchap, ten eenigen tyde, beftaan hebbe, fchynt bevestigd te worden door het berigt, gegeeven door den Heer bruce, wegens de Overblyfzels van Azab, aan de Africaanfche zyde van gemelde Straat, en van Axum, omtrent halfweg tusfchen Azab en Meroe, 't welk den weg aanduidt, genomen door de Caravaanen, die (*) Bruce's Travels, Vol. IV. p. 538. [ f) Deeze Gemeenfchap, tusfchen den Godsdienst en den Koophandel , zal niemand bevreemden die het Werk van den grooten robertson, Gefchiedkundig Onderzoek wegens Oud Indie, op bl. 19+, naadaat, in de Nederduitfche Vertaaling, in den yoorleden Jaare, by j.tntema en a. loosies Pz., ukgegeeven.]  MET AFRICA, ENZ. *J5 die de gemeenfchap gaande hielden tusfchen dt Ganges en de Middellandfche Zee. 's Reizigers woorden zyn: „ Op den achtften kwamen wy in de Vlakte, in welke „ Axum weleer ftondt , ten eenigen tyde de Hoofdftad „ van Abysjinia, ten minften gelyk men veronderftelt. „ Wat my betreft, ik geloof, dat het eene heerlyke „ Hoofdftad geweest is van het handeldryvend Volk , de „ Troglodyte Ethiopiers. De Steden van dit Volk hadden „ Gebouwen van groote fterkte, uitgebreid en kostbaar, „ in 't byzonder te Azab, waardig den luister en ryk„ dom van een Staat, die, van de vroegfte Eeuwen, de Markt was van den Indifchtn en Africaanfchen „ Handel." Dewyl, onder deeze Overblyfzels, zich alleen voordoen de Ruïnen van openbaare en geene van byzondere Gebouwen, gist men dat het geen Steden waren van beftendig verblyf; maar veeleer Plaatzen van Zamenkomst , waar de veel onderneemende Handelaars en dier Reisgenooten, naar gewoonte, zich in hunne tenten onthielden; doch waar Godsdienstplegtigheden gevierd werden met de grootfte ftaatlykheid, en op eene wyze, voegende aan de gefteltenisfe van Menfchen , die zich waagden op Tochten door de Woestynen heen, veel moeilyker en gevaarlyker dan het vaaren over den Atldntifchen Oceaan. Hieruit mag men ook afleiden, den grooten invloed, of liever magt, der Priesteren, die, misfchien, de eenige beftendige Bewoonders waren van deeze Plaatzen, welke zy wenschten dat aangezien zouden worden voor de geliefde Verblyfplaatzen hunner Godheden. . Zo veel blykt, op het beste gezag, dat Meroe, Axum en Azab, Plaatzen waren, die eenen oorfprong hadden aan alle gemeen, en allerwaarfchynlykst waren het de voornaamfte Rust- en Pleisterplaatzen der Caravaanen , die op Arabie handel dreeven: terwyl Thebes en Ammonium de Gemeenfchap met Carthago onderhielden. —— Of 'er van Azab eene Handelgemeenfcbap ftand greep met de Ethitpiers van de Zuidlyker Gedeelten Van Africa, na Gardefan en het tegenwoordig Zanguebar, blyfc voor nadere opfpeuring overgelaaten; dan 'er is gronds genoeg om die naafpeuring aan te moedigen. Ét-  256 BESCHRYVIN* BESCHRYVING VAN DE STAD GENUA. (Ontleend uit Dr. smith's Sketch of a Tour on the Continent.') De grootschheid van Genua beftaat, over 't algemeen gefprooken, niet in de ruimte der Straaten of Pleinen. Van de eerfte zyn naauwlyks eenige, uitgenomen Strada Balbi en Strada Nuova , wyd genoeg om met een koets bereeden te worden. De overige zyn, t is waar, recht en geregeld, doch zo naauw, en dikwyls zo fteil, dat men 'er alleen te voet of in een draagftoel door kan gaan; en zv loopen derwyze door elkander, dat een vreemdeline veel werks heeft om den weg te vinden. Alle zyn ze nogthans wel beftraat en onderhouden, en de engte dier Straaten geeft een voordeel in heet Weêr dewyl de Zon 'er niet in kan fchynen, en de mblaazende Zeewinden op de hoeken ze bekoelen. . > , In ftaatlykheid van Gebouwen heeft deeze Stad misfchien geen wedergade. De twee bovengenoemde Straaten b-ftaan bykans geheel uit de kostbaarfte Paleizen van Europa, welker zwaare Pylaaren, marmeren Kroonlysten , ruime Voorpleinen, Boogen en Gaanderyen , den aauk-houwer met de verhevenfte denkbeelden van grootschheid vervullen ; terwyl derzelver Vertrekken voorzien zyn met de rvkfte 'fchatten der Schilderkunst. Nogthans is Genua misfchien meer merkwaardig uit hoofde van de ligging. Gebouwd op eene Hoogte, ziende over een fchoone Baai, en op zommige plaatzen het gezigt hebbende op eene uitgeftrektheid der fchoonfte Kust wederzyds dertig of veertig mylen; bedekt tegen het Noorden door een amphitheater van hooge, groen begroeide bergen, min verftrooid dan Napels., zo dat het oo! van veel! onderfcheide deelen op éénmaa het gezigt hebbe van elk hoofdvoorwerp; Genua dunkt my het fraaifte gezigt op te leveren van eenige Stad , welke ik 101nJr Stvl in het bouwen is hier niet van de zuiverfte foort fchoon zomtyds ryk in Cieraaden. Eenige der Padzen zyn van buiten in fresco gefchilderd. Deeze befchilderingen, hoewel mhfchien twee Eeuwen oud, zyn vrv wel bewaard; doch zy doen geene goede uitwerking. Zommige der oudere Gebouwen zyn van wit en zwart  van de stad genua. zj7 Marmer, in beurtlingfche horizontaale kragen: dit is mis. fchien van alle metzelwyzen de allerafzigtigfte. De Hoofdkerk is in deezer voege opgecierd. Dezelve is van zeer ouden tyd, en gevolglyk Gqthisch. De drie Deuren, die den voornaamen ingang uitmaaken, zyn ryklyk opgepronkt met Pylaaren, en fcherp toeloopeude Boogen , gelyk by de meeste onzer Engelfche Hoofdkerken. De vierkante Tooren heeft niets opmerkenswaardigs. Het meest beroemde in deeze Hoofdkerk is de Heilige Schotel, welke men wil dat gehouwen is uit een vast Esmaraud, omtrent een voet over kruis ; men zegt, dat onze Zaligmaaker met zyne Jongeren uit dezelve het Paaschlam geëeten hebben. Anderen beweeren, dat dezelve een gedeelte uitmaakte van de ryke Gefchenken door de verpligtende Koningin van Sclteba aan salomo gebragt. Indien wy berigt hadden van eenige Schotel door adam tot het een of ander einde gebezigd, zonder twyfel zou men ?er een Adamsfchotel van gemaakt hebben. Deeze hooge voorgeevens fchynen minder aan tegenfpraak onderhevig dan de zelfftandigheid der Schotel zelve. Niet dat ik hier kan fpreeken uit eigene Waarneeming; want de toegang tot deezen eerwaardigen fchat is zeer bezwaarlyk; de voorzigtige Raad heeft het best geoordeeld , dat dezelve bedekt zou worden, ter verwekkinge van. des te meer eerbiedenisfe. Niemand kan deeze Schotel zieq, dan op een uitdruklyk belluit van den Raad, en in gevolge hier van eerst naa het geeven van veele fteekpenningen. Ik hield my, overzulks, te vrede met het berigt van een zeer kundig Chemist en Delfltofkundigen, die dit oudheids overblyfzel met voord agt beZigtigd, en bevonden hadt, dat 'er verfcheide lugtbelletjes, of blaasjes, in waren, die, gelyk de Heer de la condamine waarnam, beflisfen, dat het een glaazen Schotel is. Met dit alles kan men niet locheneu, dat het een fchoon ftuk Glas en van hooge Oudheid is. Men wil ook, dar de Asch van joannüs den dooper in dit Kerkgebouw bewaard worde. Dezelve rust in een Kapél, ryklyk voorzien met groote en fraaije Zilveren Lampen, die men altoos brandende houdt. Deeze heilige Overblyfzels werden herwaards , in den Jaare MXCVIII, overgebragt van Myra; zo dat men de weezenlykheid daarvan min gemaklyk kan betwisten , dan die van de Esmarauden Schotel. Het ontbreekt ook niet aan Wonderwerken 'ter ftaavinge van derzelver egtheid, meng. 1794. no. 6. S óp  seschryving op welke ik niet verneem, dat de meergemelde Schotel kan boogea. De Kérk van St. Ambrofius, eertyds aan de Jefuiten toebehoorende, is zeer ryk vercierd, en in een goeden Styl gebouwd. In dezelve vindt men de Begraafplaats der Familie van durazzo. Het Altaarftuk by deeze Begraafplaats, in eene der Kruisvleugelen, is een der fraailte -Schilderftukken van guido rheni ; verbeeldende de Op■fieeming der Heilige Maagd, beftaande uit zes-en-twintig beelden, alle op de fterkfte manier gefchilderd. De zamenftelliug, en de algemeene uitwerking, gelykt zeer veel op diens Schilders beroemd Stuk over de onbevlekte Ontvangenisfe , eertyds te Houghtoti. De ftand, waarin dit Altaarftuk hangt, is allervoordeeligst, daar de Kerk geheel verlicht wordt van de verdieping in de Attifche Orde. Tegen over dit Stuk hangt de bewonderde Schildery, door rübbens , van een heilig Je/uit, geneezende eenen vau den Duivel bezetenen; een Schildeifl.uk,'t welk eene heerlyke uitwerking doet, en veel bevalliger is dan de Befnydenis boven het Hoog Altaar van dezelfde hand, waar een gemeene Dienstmaagd zich ih 't rood vertoont. Dit is een der fraailte Kerken in Genua, fchoon niet van de grootfte. De Annunciata is veel ruimer, vercierd met kostbaar Marmer, doch met weinig fmaak gefchikt, en van buiten nog niet voltooid. De Kolommen van het Ruim der Kerke zyn van wit Marmer met rood in de groeven, 't welk zeer kakelbont ftaat. Aan een Altaar zyn twee heerlyke geribde Pylasren van bruin gewolkt Albast , zeer fyn in zyne foort. Hier is het Grafgedenkteken des Hertogs de bouflers , door Lodbwyk den XV gezonden, om Genua, in den Jaare MDCCXLVIl, te verdedigen. Hy ftierf aan de Kinderziekte, ten tyde dat hy zyne Krvgskundige maatregelen begonnen hadt om de Oostenrykfche Armée in de engte te brengen. De Raad heeft zyne voordeelen, der Stad toegebragt, in een fraai Graffchrift vermeld. Naa de veelvuldige weldsch opgepronkte Kerken, die zich allerwegen opdoen, bezigtigd te tvebben, geeft het eenige verpoozing een bezoek ai te leggen aan het edel Gebouw St. Maria di Carignam, welks binnenmuuren enkel wit zyn , en alle bevalligheid verfchuldigd is aan het fchoon der Bouwkunde, dat zich hier in den heerlykften fmaak vertoont. Deeze Kerk heefc de gedaante J van  van de stad genua. -5? van een Grieksch kruis, met een Koepel op het middenpuat. Op de hoeken van het vlak onder den Koepel zyn vier Colosfale Standbeelden; twee derzelve zyn vervaardigd door den wydberoemden Franfchen Kunltenaar puget , die in den aanvang deezer Eeuwe bloeide. Het Standbeeld van st. sebastiaan verdient, in de daad, den hoogften roem, zo van wegen de uitdrukking van Godsvrugt en Onderwerping te midden van de hoogstgaande pyn, als uit hoofde van de kennis der Ontleedkunde, daar in doorftraalende. Het ander, verbeeldende st. sauli, een Bisfchop met zynen Bisfchoplyken Mantel, is uitmuntend, wegens de ernsthaftigheid en geestdrift doorftraalende in zyne houding, en den grootfchen fmaak der Kleedinge. De ligging van St. Maria di Carignano vry hoog zynde, is de toegang tot deeze Kerk langs een breeden brug, over een drooge diepte, vanwaar men een zeer uitgeftrekt gezigt heeft over de Baai en de Kust; dit levert een geliefde wandelplaats op in den Zomeravondftond by het ondergaan der zonne. Het Hertoglyk Paleis, een groot en hegt Gebouw, behelst niets 't geen den Reiziger lang ophoudt. De nieuwe groote Raadkamer , gebouwd in ftede van die afbrandde in den Jaare MDCCLXXVI1, is een zeer heerlyke Zaal, omtrent honderd-en-twintig voeten lang, en vyftig wyd , vercierd met deftige kolommen van Spaansch bracatello , eene foort van Marmer vol verfcheidenheid van rood en geel; met Standbeelden tusfchen de Kolommen. Een derzelven, in den losfen Franfchen Styl, verbeeldt den Marfchalk de richelieu, die den Hertog de bouflers, in het bevel over het Franfche Leger, opvolgde, in 't Jaar MDCCXLVIf. De Genueefen fchynen, op dien tyd , gansch bevreesd geweest te zyn , en niet zonder reden: de Franfchen behoedden hun zeker voor den ondergang. Men vindt hier Copyen der Schilderyen van solïmene, die in den Jaare MDCCLXXVIt verbrand zyn, over welk verlies elk met leedweezen fpreekt. —— De kleine Zomer-raadkamer is desgelyks een ryk vercierdè Zaal, voorzien van eenige Schilderftukken; de Gefchiedenis van columbus betreffende. Geen Onderwerp kan belangryker weezen, en de Genueefen mogen wel grootsch zyn op deezen uitfteekenden Stadgenoot. Veele huizen van byzondere perfoonen in de Stad zyn vol van Schilderyen in fresco, deeze Gefchiedenisfen verbeeldende; en de gedeelten daarvan zyn , in veele gevallen , zeer S 2 fchil.  afic» BESCHRYVING ichüderaglïg; als zyn affcheid van Europa te midden van! de traanen zyner Vrienden; zyne lotgevallen in de Nieuwe Wereld; en zyne aanbieding van de onderfcheidene voortbrengzelen aaii den Spaan/eken Monarch , by zyne/ wederkomst, in 't midden van een groep verbaasde ert bewonderende Hovelingen'. Columbus heeft onlangs eene nieuwe vereering zyner naagedagténisfe ontvangen in eert allèrfraaifte'ert volkomene Gefcbiedkundige Lofreden, in 't Italiaansch gefchreeven door den Heer hippolito durazzo, en keurlyk gedrukt te Parma; gepaard met eene dergelyke Lofreden van den doorkundigen Heer nicola caïtaneo, ter eere van andreas doria, dien waarlyk grooten Patriot, die, naa zyn Vaderland gered te hebben door zyn kloek beleid'en heldenmoed, de aangeboodene Opperheerfchappy van dé hand wees: dewyl hy het voor het belang van den Staat nadeelig keurde, zo veel Magts in 'één Perfoon te doen huisvesten. Zulke Charafters, hoe zeldzaam ook, fchenken ons eenige vergoeding voor die tooneeïen van Bloedftorting eh Trouwloosheid, „ dat Stelzel van Schurkagtigheid, S.watkunde geheeten," waar uit de Gefchiedenis doorgaande is zamengefteldo Dr. batt vertoonde ons het groot Hospitaal, een der grootfte en heerlykfte in geheel Europa, 't Zelve ftaat open voor Zieken van alle Volken, van alle Godsdienstbe-~ lydenisfen, eh bevat van iaoo tot 2000 Patiënten. Omtrent 700 Vrouwen en 1200 Mannen worden 'er 's Jaarlyks in gebragt, wegens wonden met mesfen en dolken'; wandaaden bykans genoegzaam om het Volkscharafter de algemeene verfoeij'ing van het Menschdom op den hals te haaien. Nogthans zal dit eigenfte Volk, welks opftuiveride driften het dusdanige ichrikbaarende bedryven doen pleegenfchrikken op de voorafberaadene beestagtigheid van het boxen in Engeland. Dit Hospitaal pronkt met marmeren Standbeelden van deszelfs Weldoeners, doorgaans flegt uitgevoerd. Perfoonen, die 'er tot 50,000 Livres en onder de ioe,ooo aan gaven, worden ftaande verbeeld: dan zy, die 'er meer dan 100,000 Livres aan fchonken, in eene zittende geftalte. De Apothecars Winkel is zeer gefchikt, met een kleinen daar by gelegen Tuin. ' Nigf  van de stad genua. 2(5* Niet verre van dit groote Hospitaal is een kleindér, voor Ongeneeslyken gefchikt; dit heeft een beter Tuin. Het Gebouw is desgelyks met marmeren Kolommen en Standbeelden voorzien. . Ons werd eene Leevensbyzonderheid verteld', zeer tot eere ftrekkende van Keizer josephus den II. Te paard Genua binnen rydende, vergezeld van eenige weinigen, ging hy toevallig voorby het groote Hospitaal; getroffen door het voorkomen deezes GeboUws, wilde hy terftonct afftygen en het bezigtigen, ondanks de tegenverklaaringen zyns Gezelfchaps en de Bewoonders van het Hospitaal, die hem beduidden, dat de Raad ten oogmerk hadt hem dit Gebouw, en al het verder bezienswaardige in Genua, op zyn gemak, te laaten bezigtigen, op eene wyze meer beantwoordende aan zyne waardigheid ; doch dé verftandige Vorst gaf ten antwoord , dat hy meer verlangde zodanige dingen. te zien in derzelver gewoonen ftaat, om dus te kunnen 'oordeelen over de Weezenlyke verdienften, 't geen hem onmogelyk was als ze vermomd waren door eene toebereiding te zyner opwagtinge. Men verhaalde ons niet, of zyne Keizerlyke Majefteit een bezoek afgelegd hadt by een gedenkwaardige plek gronds, in een Straat, niet verre van het groote Hospitaal afgelegen , waar dè Omwenteling in den Jaare MDCCXLVI eenen aanvang nam, en die uitgemerkt ié door eenige .witte fteenen in de Straat; Ten dien tyde was deeze Stad op het diepst vernederd door de Duitfchers, die. dezelve óp de ongenadigfte Wyze uitplunderden, en de Burgers behandelden met eene onoefchoftheid, altoos eigen aan Slaaven, a.\s zy Overwinnaars worden. Men dwong de Genueefen hun eigen Kanon na de Legerplaats der Oostenrykeren te brengen: dan, op zekeren dag in Wintermaand des Jaars MDCCXLVI, wanneer een moedig Republikain deezerwyze gebruikt werd ter aangeduide plaatze , ontving hy een flag van een Duitsch Officier, 't geen. zyn lang bedwongene verontwaardiging opwekte. De geest, die hem bezielde, deelde' zich onmiddelyk mede aan de toekykers, 'en floeg voort door de geheele Stad. Het lichaam des Volks, niet geholpen door den vol vrees beevenden Raad, viel op de Verdrukkers aan, die welhaast in groote verwarring werden uitgedreeven. De niet wyd van de Stad woonendé Boeren onderfteunden de poogingen hunner Landgenooten, en fchikten zich, met een verwonderenswaardige orS 3 dë|  flÖ2 beschryving de, tot eén Leger. De Prins doria verfloeg 's Vyands Generaal in de Voorftad van St. Pietro (Panna, en de Oostenrykers vlooden in de grootlie verlegenheid; laatende alle hunne Legergoederen en Krygsvoorraad in de handen hunner Overwinnaaren, en 4000 Man krygsgevangen in de Albergo. De Albergo is een Hospitaal voor arm en ziek volk, en tenens een Tugthuis voor ontugtige Vrouwen, In grootschheid behoeft het niet te wyken voor de reeds vermelde Hospitaalen, en fchynt men in het plan deezes Geltichts, even als in de andere Hospitaalen, meer op de vertooning, dan op het wezenlyk nut, gezien te hebben. De Bouwmeesters waren meer gewoon Paleizen te bouwen, dan Verblyfplaatzen voor Armoede en Ziekte. Doch men moet, ter verfchooninge, aanmerken, dat de kunst om Hospitaalen wel aan te leggen nergens, dan zeer onlangs, recht begreepen is. De Kapél van de Albergo is opmerkelyk, uit hoofde van twee Stukken der Beeldhouwkunde. Ten lof van dat aan het Hoog Altaar, de Hemelvaard der Heilige Maagd, door puget, zyn alle Franfche Boeken, des gewaagende, vol; ik geloof niet geheel onverdiend , fchoon ik my op het eerfte gezigt te leur gefteld vond, en het ftuk my zelf mishaagde , uit hoofde van de gemaaktheid in de houding en in de kleeding; maar ik moet bekennen, dat myne aandagt fchielyk geheel van dit Kunstftuk werd afgetrokken door een toevallig kyken na de ilinker zyde: waar een ander Beeldhouwwerk boven een klein Altaar myne oogen trok, en alle vermogens van myn geest in eene vervoering van bewondering en teder medelyden wegrukte, zo fterk als ooit Mejuffrouw siddons die beweegingen in haar zelve weet op te wekken. Dit was niets anders , dan het Laagverheeven Beeldwerk, door michael angelo BuoNAROTA , zo vlugtig vermeld door de la lande, en geheel overgeflaagen door cochin en den Abbé richakd ; doch 't welk, ter eere van Engeland, zo treffend befchreeven is door Lady miljler. Ik ben 'er niet weinig grootsch op, dat ik by dit Voorwerp juist voelde 't geen zy gevoelde, zonder de« vooringenomen te zyn ; alleen floeg ik 'er agt op door aanwyzing van een gemeen Geleidboek door Genua, zo 't fchynt zamengefteld uit verfcheide Schryvers, waarin dit onnavolglyk Meesterltuk , eenigermaate , naar waarde gepreezen wordt. De Abbé dupaty heefc het desge- lyks  VAN DE STAD GENUA. &6$ Jyks met korte, doch kragtige, woorden genoemd. Het onderwerp beftaat uit twee Hoofden, omtrent van grootte als natuurlyke hoofden: een Dood Christus Hoofd, en dat zyner Moeder, over hem heen bukkende. Woorden kunnen geen regt doen aan de uitdrukking van boezem fmert, in het aangezigt van maria. Het is niet alleen natuurlyk in den hoogden graad: het is de boezemfmert yan een Character, veifynd, en boven het menschlyke teder. Het aanl'chouwen van 't zelve herinnert elk aandoenlyk tooneel, ieder hartroerend voorval, •'t geen iemand in zyn ganfche leeven trof. Zy, die met een naauwletteucj oog waargenomen hebben, alle de leedvolle trekken des gelaats van bovengemelde Engelfche Treurfpeeleresfe, in de rollen van Ifubdla en Belvidere, kunnen zich alleen eenig denkbeeld vormen van de verbaazende uitwerking deezes ftuks marmer; 't zelve beziende, fchynt elke keurige verfcheidenheid van die uitdrukking ,by afwisfeling, in. de weezenstrekken te fpeelen. De Leezer vergeeve my myne geestvervoering. Die was het eerde waarlyk keurig ftuk van Beeldhouwkunst, 't geen ik immer aanfehouwde. Ik had te vooren geen denkbeeld van de vermogens dier Kunfte, en zal ik weinig gelegenheden aantreffen om in zulk eene verrukking weder te vervallen. • Men verhaalde ons van eenige Engelfche Heeren, die niet lang geleden , dit Meesterduk wilden koopen , to* welk een prys ook; doch zy konden het niet magtig worden. (Het Vervolg hier na.) ara kt hes en aspasia. Een Verhaal op een waar Voorval gegrtnd. Aranthes wa3 de Zoon des Gouverneurs van eene der Eilanden in de Middellandfche Zee, begunftigd met alle de voordeelen van Natuur, Middelen en Opvoeding. Aspasia was eene Griekfche Juffrouw, boven befchryving fchoon, en bewonderd by de geheele Jongelingfchap van Athene, toenmaals de Verzamelplaats van alles wat van rang en befchaafdheid was in het Romeinfche Gebied. Wederzydfche Verdienften baarden welhaast wederzydfche Agting ; en deeze veranderde, naa verloop van eenigen tyd, ia tie vuuriglte Liefde. Beiden ftreelden zy zich met de vieler.ee S 4 hoa-  S5| aranthes sn aspasia. k'pope, van met elkander, hun leeven lang, gelukkig te zullen ■weezen ; toen aranthes, na huis keerende om zyns Vaders 'toeftemming te verwerven, genomen werd door een ZeerooVer, verkogt in de binnenfte deelen van Africa, en daar verweezen tot den hardden flaaven arbeid. AspasIa voelde intusfehen alles wat liefde en onverduldig verlangen konden inboezemen. Een geheel jaar liep voorbyj zonder dat zy eenige tyding hoorde van haaren Minnaar: een ander ving den kring aan; maar nog dezelfde ontrustende llilte! Eindelyk kwam 'er berigt, dat aranthes niet meer was. Asfasia's Liefde veranderde in Wanhoop. Tyd, de verzagier van allen leed, verzagtte allengskens de imert, die aspasia uitftondt. Zy liet zich, ten lesten, overhaalen, om het oor te leenen aan nieuwe aanzoeken, die, door de aanmaaningen haarer Ouderen, zó veel op haar verrnogten, dat zy haare toeftemming gaf om na Frankryk te gaan, met een oud Koopman, die haar voor zyn Zoon fchikte, toen iii 'Africa; handel dryvende met de Inwoonderen diensLands. Haare reis .was voorfpoedig. En hadden haare fraaijé Zeden den ouden Heer bekoord, zyn Zoon, die korten tyd daar naa t'huis kwam, werd niet minder verrukt en ingenomen door haare Perfoon, Begaafdheden en Deugden. De Dag ter Trouwplegtigheid werd bepaald. En, dewyl 's Bruidegoms Vader de rykfte Man te dier plaatze was, kwamen alle de Inwoonders om hunne Gelukwenfchingen af te leggen. Om meerder luisters aan de Plegtigheid by te zetten, deedt de Bruidegom aan de Bruid een gefchenk van vyftig Slaaven, toen juist aan land gekomen, en gereed, om, naa een halver! dag reizens, haar op te pasfen. Naardemaal de tegenwoordigheid van zulk een aantal Slaaven geoordeeld werd de Tronwltaatfia te zullen vergrooten, werden zy gebragt ria het Hüis des Koopmans, belaaden men Koopmanfchappen , naar de gewoonte dier Eeuwe, en gêbukc gaande onder dien last, en vermoeid. Aspasia gevoelde alles wat menschlykheid kan inboezemen óp het gezigt van zo veel leeds , terwyl zy een voor eert vöorby haar toógen. Maar; wie kan haare gemoedsaandoening gen befchryven, toen zy, onder de agterften dier ongelukkigen, haar eigen aranthes zag, vermagerd door arbeid en kommer, en met de oogen ftyf op den grond gellaagen. Zy gaf een luide gil, en viel geheel bezwymende in de armen, der Omftanderen. Naardemaal haar gil en bezwyming de oogeu van allen haarwaards trok, floeg ook aranthes de zyne op, en zag nog éénmaal het Voorwerp zyner Liefde. Hy vloog te haarer hulpe. De gefchiedenis van aspasia's voorige Liefde, en van de ongelukken haars Minnaars, werd welhaast algemeen bekend. En de jonge Koopman itoadc op -de edelmoedigfte wy-  aranthes en aspasia. %$<^ Wyze, zyne Bruid, en alle zyne aangenaame uitzigten, af aan de vroegere eifchen van aranthes. ■ Was het verhaalde een Roman, men zou het hier zeer voegelyk kunnen laaten afloopen ; doch het is eene waare Gebeurtenis; en, om der waarheid regt te doen, móeten wy dezelve, hoe onaangenaam ook, verd:r voortzetten. ■ Aranthes eii aspasia zaten, naa de voltrekking huns Huwelyks, aan een open venfter van een Landhuis in de nabuurfchap van Lions, gelukkig in elkanders bezit, en vervuld met de aangenaamlte vooruitzigten, toen een onberaaden losfe Knaap, met een boog Vogels gefchooten hebbende in een bygelegen woud, in 't wilde een pyl deedt affnorren, en die pyl doorboorde aranthes en aspüsia op 't zelfde oogenblik. " In deezer voege eindigden zy-een leeven vol ongeluks ,op de allerongelukkigfte wyze. Zy werden in 't zelfde Graf bygezet; en hun Graffchrift, (vermeld by de Reisbefchryvers, hoewel hunne Gefchiedenis in 't breede hun onbekend was,) is nog leesbaar; en nog ftrekt hun Graf, bykans duizend jaaren geleden opgerigt, ten Gedenkteken van hunne ongelukkige Liefde èn wederzydfche Getrouwheid. zedelyke bedenkingen. Een mensch, welke ieder oogenblik waant beledigd te worden, die het minfte niet verdragen kan, en op een enkel woord vuur vat, wanende door een ieder verongelykt te worden , is in eenen geduurigen oorlog met zich zeiven, en met de geheele wereld. Kooit heeft hy rust of eenige kalmte ia zyn gemoed het minst, dat hy hoort, ontrust hem , en , éven als een voortgedreven wind , is hy in eene geduurige beweging, om zich tegen alles en elk een te verzetten welke hem ontmoet. Ondertusfchen, wanneer men de handel¬ wys van zulk een mensch nagaat, en op zyne daden let, dan zal men bevinden , dat niemand meêr beledigt dan hy zelve die waant van elk beledigd te worden, lly vordert van anderen het geen hy zelve aan geen anderen bewyzen wil. Anderen moeten geduurig van hem hooren,het geen hy intusfehen zelve van geen mensch zou willen verdragen. En hoort de redeneeringen van zulk eenen :— hy zal u met niets bezig houden, dan met, „ dezen heb ik dit gezegd, dien dat onder den neus gewreven;" zo dat gy hem nimmer zult aantreffen dan in oorlog tegen al de wereld. 1 Onze denkbeelden, welke wy in de kindsheid verkrygen, of die wy ons in dien vroegen leeftyd maken, blyven ons zeer lang, zelfs tot in eenen hoogen ouderdom, by. —— Vooroor, deelen, welke wy in de eerfte jeugd verkrygen, of ons dart in.  g£$ ZEDEI.YK2 B"DSNKIKG'il&'. 'fngefcherpt worden, zyn de a'ter vermogende, en die wy zekerlyk niet ligt afleggen. — Opwasfende, blyven zy ons by, en fchynen met ous op te wasfen,en daarom kunnen wy dezelve, ouder geworden, en tot rypere jaren gekomen zynde, zeer bezwaarlyk overwinnen eu afleggen. Het is met deze even als met onze natuurlyke gebreken , met welke wy gebooren Worden; zy groejen met ons op , wy kunnen dezelve niet overwinnen, of te boven komen. Wanneer een Kind in .zyne eerde jeugd word veronagtzaamd , en men boezemt het lage denkbeelden voor Deugd en Godsvrugt in, men kan vast ftaat maken, dat men een flegt Lid aan de Maatfchappy levert. . De beste, de braaffle,Leden, die men in de zamenleving aantreft, zyn de zulken, wier zielen men vroeg met gundige denkbeelden voor de Deugd, en Eerbied voor het Opperwezen , vervuld heeft. Men kan waarlyk hier niet te vroeg een aanvang mede nemen, want niet eerder daar mede te be. ginnen voor men meent dat de yerftanden vatbaar zyn, is niet anders dan de jeugd in 't wild te laten opwasfen , en vatbaar te doen worden voor den invloed van kwaad en allerlei ondeugden, die in eeuwigheid niet zyn uit te roejen -— daar en tegen, wanneer de Zaden van Deugd en Godvrugt vroeg in de tedere harten der jeugd geftrooid worden , dan ziet men dezelve gelukkig met haar opwasfen, en in de volwasfen jaren, en in den hoogen ouderdom, de fchoontle vrugten dragen. Wanneer men niet begeert, dat tegeus de jeugd eerder van Godsdienst, of verheven zaken, welke men kan rekenen dat het verdand en de begrippen der kinderen te boven gaan, voor en aleer zy vatbaar zyn voor dezelve, en die met hun verftand kunnen bevatten, gefproken word, dan moet men ook allen huizelyken en openbaren Godsdienst laten varen, en men dient geheel zonder Godsdienst te leven. - Men moet nalaten God voor byzondere gunstbewyzen te danken te bidden om eenen zegen over fpys en drank ea men moet te eenemaat zonder eenigen Godsdienst leven. Zal nu zulk eene handelwys gefchikte Leden voor de Maatfchappy opleveren , of liever een Gemeenebest van Deïsten en Naturalisten , daar wy tog zagen van welk een uitwerking de denkbeelden, welke wy in de kindsheid opzamelen, doorgaans zyn? Wat zal 'er te wagten wezen van kinderen welke men zo lang heeft laten voortleven, zonder eenig grondbeginzel , zonder eenig denkbeeld van een Opperwezen , zonder het minfte denkbeeld van Godsdienst? • Zal men in eene Maatfchap. py, wier Leden zo zyn opgetrokken, wei de beste zeden, de gefchiktde, de redelykde, menfchen vinden? Een onwetend, bot, onhebbelyk mensch, ■ een geheel onbedreven onervaren mensch, is niet ver af van het rede- looze Vee. Wat tog onderfcheid den mensch van hec redelooze? niets anders, dan dat hy zyne edele vermogens aan- lcgr,  ZEDELYKE BEDENKINGEN» 20/ legt, om zich langs dien weg kundigheden op te zamelen, Wetenfchappen te verkrygen, dour welke hy zich verheft boven alles wat zich rondom hem bevind, boven al het gefcha- •pene van dezen Aardkloot. Een veritandig man is zeer ver verheven boven zyne Medeburgers. Geen huisgezin, geea Staat, geen Maatfchappy, kan beltendig en van duur gerekend worden , waar de Wetenfchappen veragt, waar de Kunlten veronagtzaamd,, worden. Een Gemeenebest word door Geleerdheid en uitoefening van Wetenfchappen onderfteund. — De verflandige menfchen zyn als het Zout der aarde, dat alles tegen bederf bthoed. Zy zyn ook de eer en cieraad van een Land, dat boven anderen uitmunt, en zich verheft, naar mate geleerdheid en kennis in het zelve bloeit. Daar integendeel «en Gemeenebest, of Staat, waar de Wetenfchappen, de kennis, van zaken, worden verwaarloosd , een Land is, dat te gronde ° gaat. —— De geleerdheid en ervarenheid in Kunlten en Wetenfchappen maken alle Menfchen gelukkig, en doen Staatea en Gemeenebesten bloejen. Voor welke aandoeningen is het menfchelyk hart niet vatbaar; wanneer het oog ftreelende gezichten ziet, wanneer het, inde verkwikkelyke Lente, de fchoone Natuur befchouwt, het malfche groen in de beemden, de liefelyke bloempjes in de dalen , de jeugdige blaadjes in de bosfchen. Wanneer het oog al dat fchoone, welk de jeugdige Lente aan de milde Natuur zo overvloedig fchenkt, aanfchouwt, dan word het hart met vreugde vervuld, en geniet de allerftreelendfte aandoeningen, — wanneer het oor de zoetluidende Toontjes ontvangt, welke de kwinkeleerende Wildzang aanheft in de bladerryke Bosfchen, of in de wyde, en door de natuur zó fchoon gecierde, Vlakten, dan is het hart in eene aangename verrukking, wanneer het oog zich verlustigt in de befchouwing van de aangenaam- fte tooneelen, wanneer het daden ziet verrigten, die der menschlykheid eer aandoen , dan ontvangt het hart aandoeningen , die niet regt befchreven , maar alleen gevoeld, kunnen worden, wanneer het oog de aandoenlykfte reden hoort, dan is het hart enkele aandoening. Dan welke gewaarwordingen ontdaan 'er in het hart by de veran lering dezer tooneelen ? By de befchouwing van eene dervende natuur, by het zien eener treurige gebeurtenis, voelt het hart zich dan niet getroffen door de geweldigde aandoeningen, zo van afkeer als hartelyk medelyden? Wanneer het gehoor geweldig word aangedaan, als de ganfche natuur als in arbeid is, hoe krimpt dan het hart niet wg door aandoeningen, die het fchynen van een te fcheuren? — Smelt het niet weg in weemoedigheid op het hooren verhalen eener aandóenelyke en treffende gebeurtenis? Zo vatbaar is het hart voor zagte, voortreffende, aandoeningen, die den mensch vereeren, en voor de Maatfchappy nuttig, ten hoogden voordeelig, zyn. —— Dan  zedelyke bedenkingen* Dan door hoe veele aandoeningen word het menfchelyk hart ook 'niét getroffen, waar door het Merischdom te eenemaal ont- «ér£l %n verlaagd word. De Wraak vindt niet zelden een veilige fchuilplaats in 't menfchelyk hart. Op de minfte en' fchynbaarfte belediging is des menfchen hart op wraak be- ^agt> _ Want in het zelve woonen haat, nyd, afkeer en wraa'kzugt; wanneer dezê aan het woeden geraken, dan ontfta'ah 'er in het hart de allerhevigfte aandoeningen, waarvan de uiteinden en gevolgen treurig zyn. : Orde in zyne zakên te houden, is allernuttigst en voordeeügst 'voor elk mensch. Door het verwaarloozen eener goede orde gaat onbedenkelyk veel verloren. Een mensch, welke geene orde in zyne zaken houd , loopt zeer veel gevaar om tot • armoede te vervallen , oiii dat hy oneindig veel méér noodig heeft, dan hy , die zyne zaken in goede orde houd. By den )aatften word niets verwaarloosd, daar by den eerften alles Verlóren gaat. C. v. d. G. zonderlinge boekenlotery. r sterne, Deken van St. Patrick, maakte eene vreemds JL) 'befchikking op zyne Boekery. Hy bezat eene groot* Boekverzameling, en plaatfte dezelve in het bovenfte gedeelte van zvn Huis, in eene ruime Zaal, ten dien einde gebouwd, met een vuurplaats aan de twee einden. Hy vermeerderde dee: xe Verzameling zeer flerk, in het volgende tydperk zyns leevens en toen hy Bisfchop van Cloger ftierf, in den Jaar? ï7a< befprak hy zulke Boeken uit zyne Boekery aan de Optiendèrs der openbaare Bibliotheek in Dublin, door den Heer *hrsh geftigt, als daar mogteu ontbreeken. De overige wilde hv dat verkogt, en dat het geld, daar van komende, onder de Leeraars van zyn Bisdom zou uitgedeeld worden. Dan deeze Heeren wilden liever de Boeken onder elkander verdeelen. Hierop werden alle de overgefchootene Boeken , die zeer veel? waren in Loten verdeeld, zo gelyk in waardye als mogelyk was 'en in kisten gefpykerd, op welke men getallen zette, Dubbelde van deeze getallen werden op ftukjes papier gefchreeven , en elk trok zyn Lot in deeze Zonderlinge Boekenlo.tery.  MENGEL IV E R K , tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. de algemeene gehoorzaamheid aan de wetten van christus, noodig ter zaligheid. Door den Eerw. beilby porteus , D. D. Bisfchop van Chester. Want wie de geheele Wet zal houden, en in tin ftrifikekn^ die is fchuldig geworden aan alle. jacobus II: 10. tweede reden voering. Ik heb, zo ik Tioop, voldoende beweezen, dat de gegeevene Uitlegging der Woorden van Apostel jacobus* in myne voorgaande Redenvoering (*), niet willekeurig of eene enkele gisting is; maar ontltaat uit den zamenhang , en de gelegenheid, by welke zy gefchreeveu zyn, en zamenftemt met het geheele beloop van 's Apostels bewys , als mede met het byzonder voorwerp , 't welk hy op 'c ooge hadc. Dezelve geeft geen grooter verzagting aan 's Apostels uitdrukking , dan de byzondere kragt eri klem der Schriftuur-taal, en de beknopte uiting van fpreukswyze grondftellingen , volftrekt verei- fchen geen grooter dan gewettigd wordt door de gezondfte regelen der Oordeelkunde , en de handelwyze der gemaatigdfte Schriftuurverklaarders, in veele dergelyke gevallen. Ten zelfden tyde fchynt die Uitlegging outheeven van alle de tegenwerpingen doorgaans tegen deezen Text ingebragt, —- zy laat geen plaats over oni denzelven te bezwaaren met hooggaande en niets onderfcheidende geftrengheid ; en de Leering, daarin voorgefteld, wordt onderfchraagd door het geheel beloop der Heilige Bladeren. Ie.ler, die de minfte bedreevenheid in de Heilige Schrik ten bezit, moet weeten, dat de Belooningen der Chris* tenheid daar in alleen den zodanigen worden toegezegd j „. • d'té^ (*) Zie boven, bi. 2253 weng. I794. no. 7* X  %fm ALGEWËEHE GEHOORZAAMHEID die, naar hun beste vermogen, tragten eerlyk te wandelen gooe te behaagen, en daarin meer overvloedig te worden (*); en dat de Straffen, daar in bedreigd , uitgefprooken worden tegen elke hebbelyke zonde , van welk een" foort ook, zonder eenige uitzondering, ten voordeele der zodanigen , die in één punt alleen overtreeden, en alle de overige waarneemen. kn, gelyk dit de algemeene taal der Schriftuure is, zo ftemt, dezelve ten vollen overeen, met elk beginzel van Rede, Regtvaardigheid en Billykheid. „ , . , , , Ten aanziene van toekomende Belooningen zal de zaak geen twyfel altoos overlaaten. Het Eeuwig Leeven de vrye Gaave van god zynde , mag hy zeker t zelve fchenken op zodanige Voorwaarden als het hem behaagt voor te fcnryven. De Voorwaarden zyn: Geloof m Christus , en Gehoorzaamlteid aan alle zyne Wetten. Wie, derhalven, zich niet overeenkomltig gedraagt met de vastgeftelde Voorwaarden, kan geen eisch hebben op het Gunstbetoon daaraan volftrekt verbonden. Schoon de Overtreeder van één Gebod mogelyk zo verre gaat, dat hy zich vleije, dat hy niet gepaft zal worden wegens zyne overtreeding, kan hy nogthans zeker niet verwasten, dat hy 'er voor beloond zal worden. Het zou , in de daad, vreemd weezen, iadien allen, die enkel één geliefkoosde zonde hadden, in den Gelukftaat hier naamaals werden Voegelaaten; want, daar onderfcheidene Menfchen , door hunne verfchillende neigingen , geleid worden , om in onderfcheidene opzigten te overtreeden, zou hiervan het gevolg weezen, dat Zondaars van allerlei benaamingen den weg ten Hemel vonden. En dus , dat wv in ftede van daar te ontmoeten , naar de ons ingeboezemde verwagting, de Geesten der volmaakte Regtyaardieen (f) en eene uitmuntende vergadering van Heiligen en Engelen, ons zouden omringd vinden m de wooningen der Zaligen zelve, met zulk een ioort vaD gezelfchap, 'als wy ons zouden fchaamen op Aarde gezien te Niets^'derhalven , kan onlochenbaar redelyker en regtmaatiger weezen, dan dat de Hebbelyke Overtreeder yan één Godlyk Gebod zou uitgeflooten zyn van de toekomende Gelukzaligheid. Nogthans zal men het misfchien nar d (*) Colloss. IV: i tot Ut  AAN DE WETTEN VAN CHRISTUS» S?fe hard vinden, dat hy zal veroordeeld worden tot de elen* den der toekomende Wereld. Naauwlyks is 'er eenig ding, 't welk wy denken zo redelyk en zo natuurlyte te weezen, als dat een aantal van goede hoedanigheden voldoen zal voor ééne kwaade hebbelykheid, en ons teii rninften voor Straffe beveiligen, indien niet tot Belooning geregtigen. Waarom, nogthans, zouden wy dit verwagten van de Euangelifche Bedeeling, daar wy in den ge* woonen loop van gods Voorzienigheid het tegendeel ontwaaren ? Hoe dikwyls zien wy , in de zaaken deezer Wereld , niet alleen, dat één hebbelyke zonde, maar dat één enkele verkeerde daad, ondanks duizend uitfteekendê hoedanigheden, het verval van Middelen, het gemis van een goeden Naam, en het derven van allen aardsch Ge» noegen, met zich fleept? Het geval is het zelfde in dé Huishouding der Natuure en de Kunst-Inrigtingen der Burgerlyke Maatfchappye. De gezondheid des Menschlyken Liehaams ontltaat uit de volkomene welgefteldheid van alle deelen. Het minfte lid ongefteld zynde , lydt het geheel, en elk lid met hetzelve. In het ftaatkuh- dig lichaam is eene volkomene gehoorzaamheid aan dé Wetten die alleen regt geeft tot befeherming van deit Staat, en één enkel Misdryf maakt ons , nicttegenftaande alle andere gedaane dienllen, aan ftralfe onderhevig. —a-i Voegt hier by , dat, in alle verbonden en overeeukomften, welke wy de eeu met den ander aangaan, onze ty-i delyke zaaken betreffende, de Verbreeking van ééne weezenlyke voorwaarde de verbintenis verbreekt, en ons berooft van alle de voordeden, welke wy daar uit verhoopten; Het regt nu, 't welk wy hebben op eene Eeuwige Gelukzaligheid hier naamaais , fteunt op den zwakken grond onzer eigene on volkomene verdienften alleen niet I want wy zyn allen onnutte dienstknegten (*) ; maar öp den vasten grondzuil van dat kragtig Verbond, 't welk gemaakt is tusfchen god en ons, door de Bemiddeling onzes Verlosfers, en 't geen hy verzegelde met zyn eigcfl bloed aan het Kruis geftort. Alle de Vuorlchriften van het Éuangelie zyn zo veele Voorwaarden van dat Verbond, welke wy beloofd hebben, en welke wy gehoüderi zyn, na te komen. Indien wy, derhalven, moedwillig en hebbelyk ééu deezer Voorwaarden fchendeni fchoOft wy flipt alle de overige vervullen, fchenden wy hët Vérbond i (*) Lm. XVII: iQi T ft  ALGEMEENE GEHOORZAAMHEID bond, en verbeuren ons Ferbonds-regt (het éénig regt 't welk wy hebben) tot de vergiffenis onzer zonden , en Hellen ons, gevolglyk , weder bloot voor de ftraffe den Zondaar gedreigd. Waar kan dan de grond weezen om te klaagen over geltrengheid, ten deezen aanziene ? Welk voorwendzel kunnen wy' hebben om te morren over onzen Regter , als hy dezelfde maatregels van Regtvaardigheid volgt in de andere Wereld, welke hy, in den algemeenen loop zyner Voorzienigheid in deeze, ons grond geeft te verwagten; wanneer hy ons, in eenen toekomenden Staat met geen grooter geftrengheid behandelt dan wy, in onze grootfte belangen, billyk en voorzigtig oordeelen omtrent elkander uit te oefenen? _ Maar zal god ons dan niet in genade oordeelen? Zal hy geen medelyden hebben met onze menschlyke zwakheid? Zal hy ftipt zyn in op te merken, en te ttraffen, alles wat kwalyk bedreeven is, ondanks de naauwlettenheid,welke wy, in alle andere opzigten, omtrent ons gedrag betoonen? Dat god ons in genade zal oordeelen lydt geen twyfel. Wat, helaas! zou 'er van den besten onzer worden, deedt hy zulks niet? Doch dat hy zal gehengen dat zyne Genade zyne P.egtvaardigheid vernietige , door toe te itaan, dat één zyner Wetten ftrafloos gefchonden worde, is iets, 't welk geen redelyk mensch, met mogelykheid, kan veronderftellen. Wy behoeven niet zeer bedugt te zyn, dat 'er geen plaats voor Genadebetoon zal overblyven. Naa dat wy alles gedaan hebben wat wy kunnen, naa dat wy de geheele Wet onderhielden, zonder uitzondering, met al de voorzorg en ftiptheid ons mogelyk, zal 'er nog genoeg voor god , om te vergeeven , overblyven, en de volmaaktfte onzer zal noodig hebben, dat hy zyne Genade aan ons betoone. In ons onderhouden van elke Wet zullen zich ontelbaare gebreken en dwaalingen opdoen, die de eigenaartige voorwerpen zyn van Godlyk mededoogen. Deeze heeft god beloofd te zullen vergeeven, op onze waare boetvaardigheid, endoor de verdienlten van Christus jesus; en van deeze zal een zo groot aantal weezen, dat het geheel noodloos en hoogst gevaarlyk is, die rekening te vergrooten door de byvoeging van moedwillige overtreedingen. Indien onze beste deugden, met alle derzelver eigene onvolmaaktheden, aanneemenswaardigheid kunnen verkrygen door de  AAN de WETTEN VAN CHRISTUS. 273 tusfchenkomst onzes Verlosfers , doen zy volkomen zo veel als wy reden hebben om van dezelve te verwagten. Zy hebben geen overtollige verdienften van zich zeiven , en kunnen dus niets overhebben ten anderen gebruike, om tot een dekzel te dienen van eenige geliefde zonde. Het geheel komt, derhalven, hier op neder, dat da eenige zekere grond om ten Hemel ingang te verwerven, én van zekerheid tegen toekomende Straffen, beftaar in eene niets uitzonderende (maar al te dikwyls, god weet het , onvolkomene) gehoorzaamheid aan elk Gebod van het Éuangelie! 'Er is, in de daad, altoos één, welks onderhouden ons zwaarder voorkomt dan dat der overige, en 't welk wy, te dier oorzaake, zeer verlangen in 't geheel niet te onderhouden. Maar, indien wy, in waaren ernst, bedagt zyn op ons eeuwig Welweezen, is onze Gehoorzaamheid in dit punt ook, hoe moeilyk^het ons valle, onvermydelyk noodig. Het is dat Kruis, 't welk ons bevolen wordt op te neemen,- wanneer ons bevolen wordt Christus te volgen. Het is het juk, 't welk hy op ons ligt, de last, dien hy ons afvordert, te draagen. Uit af te wyzen is op éénmaal de Voorwaarden onzer Zaligheid te verwerpen, en alle eifchen op Godlyk gunstbetoon te verbeuren. Het is van geene beduidenis de ftiptheid onzer onderhoudinge in andere gevallen aan te dringen. Onze goede daaden kunnen op geene andere wyze aanneemenswaardig zyn by god, dan in zo verre zy voortvloeijen uit een beginzel van Liefde tot Hem, en gehoorzaamheid aan zyne Wetten, ons geopenbaard in het Éuangelie van zynen gezegenden Zoon. Maar, indien wy beftendig' deeze Wetten overtreeden in éénig punt , is het onmogeivk dat onze onderhouding der overige ontftaa uit eenigen Godsdienftigen be* weeggrond. Indien zulk een beweeggrond op ons invloed hadt in eenige punten, het zou op ons kragt oefenen in alle opzigten, en ons nimmer vergunnen te volharden in eene regtftreekfche wederftreeving van den god , dien wy beminnen, zelfs in, de geringfte byzonderheid. De liefde tot onszelven, de zugt tot magt, tot lof, tot vermaak, tot winst, moge ons in veele gevallen ter Deugd leiden, en het zal blyken, dat wy geen. waardiger gids volgden, indien, wanneer zy ons ter Ondeugd eervoeren % wy ze zonder wederzin gehoorzaamen, en z». T 3, gè-  S74 ALGEMEENE GEHOORZAAMHEID gereed zyn om eenige van gods Wetten op derzelver 2a« loezeming te breckenals om ze te onderhouden. Laaten wy deeze zaak op onszelven thuis brengen. Laaten wy oordeelen volgens onze eigene gevoelens en aandoeningen by dergelyke gelegenheden. Zouden wy hem voor onzen opregten Vriend houden, die, als het zamenftemde niet zyne natuurlyke neigingen, als het zyn trots flreelde , zyn eerzugt voedde , of zyn belang bevorderde, zich zeer gereed betoonde om ons alle tekenen van agting en goedwilligheid te betoonen; maar die, wanneer het aanliep tegen een deezer oogme'ken, ons fchandelyk liet zitten, fchoon wy zyne hulpe hoogst behoefden? Of zouden wy denken dat die Dienst- kn»st zyn loon en onze gunst verdiende a die, fchoon hy, in andere opzigten, zyn post wel waarnam, nogthans in eenig weezenlyk deel van zyn pligt, wanneer zyn dienst ons allermeest zou te ftade komen en alleraangenaamst weezen, rechtdraads ftrydig handelde met onze uitdrukJvke bevelen ? Zouden wy den een geen trouwloos Vriend den ander geen onwaardigen Dienstknegt, noemen ? en ze beide verzaaken met de verontwaardiging en veragting, welke zy verdienden? En hoe kunnen wy ons dan'verbeelden dat god zulk eenen dienst van onze hand zü aanneemen , als de minfte onzer eene belediging hem aangedaan zou agten? Hoe kunnen wy ons diets maaken, dat hv te vrede zal weezen met het overfchot onzer dniten , dat hy zich voldaan zal houden met de waarneeming dier Wetten, tot welker overtreeding wy misfchien geen de minfte neiging of verzoeking hebben ; en onze ongehoorzaamheid over 't hoofd zien, in dat éinig punt, waarin wy de opregtheid onzer verknogtfoeid aan hem kunnen toonen, waarin onze Driften en onze Belangen met onzen Pligt ftryden, en ons kragtig aandryven om tegen onzen Masker wederfpannig te worden? Dat derhalven, een ieder, die den naam van Christus moemt, afjtaa van alle ongeregiigheid (*H dat hy zyne eigene byzondere verkeerdheid verlaate; dat hy een voordeernen opvatte om een fcheidbrief te geeven aan die troetelzonde, welke, zo lang in zynen boezem gekoesterd, hem voor altoos haatlyk moest maaken m het oog van god, en hem zo kragtdaadi* ^fluiten van Beloo- nmg a (*) aTisi. II: 19.  AHN DE WETTEN VAN CHRISTUS. 975 ning, cn blootftellen aan eene zekere maate van Straffe, als of hy in alle punten, in ftede van één, overtreeden Dit is de waare en zuivere Leer der Heilige Schrift. De Leer der Wereld , ik weet het, is van eenen geheel anderen aart, en wy hebben Stekels van Zedeleere, en Plans van Opvoeding, ontvangen , vaneen veel infchiklyker, gemaklyker en toegeevender, aart (*). Het weezen van dezelve is begreepen in weinig woorden: „ te „ vleijen die wy veragten ; te ftreelen die wy haaten ; ., verbintenisfen aan te gaan zonder vriendlch;ip; betui„ gingen, zonder meening, te doen; een goed gelaad te vertoonen zonder goeddaadigheid te bewyzen ; Iraai „ voor te komen zonder zeden; den fchyn te bewaaren, „ en het weezen der zaake of te offeren." Deeze zyn de Grondregels , welke thans het Mensendom moeten verlichten en verbeteren ; en , daar zy te voorfchyn treeden aangepreezen door alle de voordeden, die vernuft, zwier en fraaiheid van opftel, daar aan kunnen byzetten, is 'er maar al te veel gronds om te vreezen, dat een groot gedeelte van het opkomend Geflacht deeze Godfpraaken met een ingewikkeld Geloove zal aanneemen, derzelver gezag als volftrekt en alles afdoenend befchouwen in eenige van de weezenlykfte deelen des zedelyken gedrags. In de daad, de gefteltenis der tyden fcheen niet te roepen om eenige nieuwe aanfpooringen tot ongebondenheid. Maar wat anders kan men verwagten, wanneer, gelyk de Propheet klaagt, de Men/eken den fpringader des leevenden waters vergeeten, en zich zeiven bakken uithouwen, gebrookene bakken , die geen water houden (f); wanneer zy den eenvoudigen weg van Zedelyke Regtheid, welken de Openbaaring hun aanwyst, verlaaten, en omzwerven op ter zyde afloopende kronkelpaden, en een bedrieglyk eigenwillig Stelzel vormen, in 't welk ieder ding juist gefchikt is naar hunne eigene zielsgefteltenisfe , waarin ondeugden hervormd worden in deugden, en deugden in on- (*) De welbekende Brieven van een overleden Edelman- aan zyn Zoon (Lord chesterfield) waren, eenige maanden vóór dat deeze Leerreden te St. James gedaan werd , in 't licht gegeeven. Jerem. II: 15.  «76 ALGEMEENE GEHOORZAAMHEID ondeugden verkeerd, naar dat zulks ftrookt met hutS fmaak , en de omftandigheden waarin zy verkeeren. Kan 'er , met mogelykheid , een overtuigender bewys byaebragt worden van het volftrekte onvermogen der Menschlyke Wysheid , zelfs in haaren gevorderdften en verhevenften Haat, om het Beftuur van ons Zedelyk Gedrag op zich te neemen , en de dringende noodzaaklykïieid des Lichts van boven, om onze gangen te beltuuren, zelfs in een tyd, welken wy eene Verlichte Eeuw gelieven te noemen? Kan eenige zaak klaarder aan- toóneu de oneindige verpligtingen , welke wy hebben aan de Christlyke Leere, daar deeze die gewigtige zaak uit de handen der Menfchen genomen, en in de handen van goo gegeeven heeft; daar deeze ons ééne rechte en nergens, afwykende regelmaat van gedrrg voorfchryft; ons, onder bedreiging van de zwaarfte ftraflen, verbiedende , ter rechter of ter flinker hand af te wyken ? Wie ziet, derhalven, de wysheid, de redelykheid en de nutheid , niet van de Leer des Apostels , dut, zo wie de geheele Wet zal -houden, en in één jtruikelen , die fchuldig geworden is aan alle? Wie ontdekt met, dat een tittel van de waare meening deezer betuiging af te wyken het zelfde is als een deur open te zetten ter inlaating van alle mogelyk bedenkbaare ihoodheid ? Wanneer wy eenmaal beginnen in twyfel te trekken de noodzaaklykheid van algemeene heiligheid des leevens ; wanneer wy eenmaal beginnen Wetten voor onszelven te maaken, en Itoutlyk te bepaalen, dat deeze Deugd hard, een ander onvolbrengbaar is, dat men die Ondeugd voor een verfchoonlyk zwak , en geene voor een noodzaaklyke behoefte, te houden hebbe,valt het gereed te begrypen,dat 3er welhaast een einde moet weezen aan allen onderfcheid tusfchen regt en ouregt. Indien de eene mensch , by voorbeeld, denkt, daü Overfpel en Geveinsdheid, in zekere omftandigheden, en hy zekere gelegenheden, mogen toegedaan worden, waarom zal dan een ander dezelfde, toegeeflykheid niet vorderen voor Toorn, Trotsheid, Staatszugt, of Wraak, en deeze ook op de lyst van geoorlofde Ondeugden aanfehryven ? Daar is, waarlyk, naauwlyks eene misdaad in »de aatuur der dingen te verzinnen, die, naar deezen regel, hier of daar geen voorfpraak of verdeediger heeft. Wanaeer dus ieder Mensch, in ftede van de hem byzonder1 figene boosheid af te leggen, eene ontheffing bekomt VSiï  AAN DE WETTEN VAN CHRISTUS. 477 van elke wederhouding, welke hy lastig rekent, zullen de Piigten van den Godsdienst, een voor een, uit hjt Éuangelie geligt worden, tot 'er geen enkele Deugd overblyve, welke men niet kan ontwyken , als wy zulks voor ons gepast oordeelen. Dit voorbeeld, derhalven, kan, onder duizend andere, dienen, om ons te overtuigen, hoe gei-aarlyk het zou weezen, de minfte ruimte toe te ftaan in de voorwaarden en de majite van Gehoorzaamheid ; en hoe noodzaaklyk het is voor de zodanigen, die geroepen zyn om de Éuangelie Waarheid zuiver te bewaaren , daar voor te waaken met een nimmer lluimerend oog , en, om geene oorzaak, welke ook, den verheeveu toon der Euangelifche Zedekunde te verlaagen , om deeze een zagter taal te doen fpreeken , en te fchikken naar de verbeeldingvolle begrippen en bedorvene Geweetensleer der Wereldlyke Wysheid. De Menfchen mogen, ongetwyfeld, handelen naar welk een regel het hun behaage; maar de regel naar welken zy zullen geoordeeld worden, is die van het Éuangelie; en alles wat wy kunnen doen is, dien regel hun duidelyk en volkomen voor te Hellen , en, met luider ftemme , te waarfchuwen voor het gevaar van eenigen anderen gids te volgen. Zy mogen zich verbeelden, indien het hun behaage, dat verlichte en groote Zielen ver verheeveu zyn boven Bepaalingen, waaraan het Gemeen zich onderwerpt; dat zulks wat Ondeugd is by Menfchen van een laagen lang, wanneer hetzelve by Lieden van hooger rang komt, de fnoodheid aflegt, en tot Deugd verheeyen wordt; dat Geveinsdheid, fchoon een valfche munt, eene noodzaaklyke is (*); en dat de grootite ongeregeldheden , wanneer zy iets kunnen toebrengen om onze Zeden te verfraaijen, geene Ondeugden van het Hart zyn maar kleine Zwakheden der Jeugd, die zeker hier ver' fchooning en hier naamaals ftrafloosheid zullen vinden. ■ Indien Menfchen van Verftand verkiezen zich zei- yen met zulke verbeeldingen, als deeze, te ftreelen; en, indien anderen het voorzigtig oordeelen hun liever voor Leidslieden op 's leevenspad te neemen dan god , zy moeten het doen, maar ook hun eigen gevaar loopen. Maar (*) Een Heidemch Zedefchryver was, zo 't fchynt, van een ander gevoelen. Ex omni vita ftmulatio £? disfimu/atio tolletida efi. Cic. dn Of. L. III. c. j5. T 5  &ft$ algem. GEH00RZ. AAN DE WETTEN VAN CHRISTUS. Maar zy, die eisch maaken op het bezit van beginzeis, of van Godsdienst, zullen wél doen met te hedenken, dat Hy, die alleen regt heeft om ons Gedrag te regelen , en die alleen ons kan onderrigten , op welke voorwaarden hy ons voor eeuwig zal aanueemen of af> wyzen, ons een geheel ander rigtfnoer des gedrags gegeeven hebbe. Hy vordert van ons niet enkel den Schyn, maar het Weezen; niet de Gedaante, maar de Kragt, der Godzaligheid. Hy fchryft denzelfden leefregel voor aan den grooten en geringen, aan den ryken en den armen. Hy ziet de Perfoonen niet aan: en, indien hy eenig Mensch Verlof gegeeven heeft om te zondigen, dat men dit Verlof te voorfchyn brenge ! Hy beveelt ons niet eener bedorvene Wereld gelykvormig te worden; niet te vleijen en te veinzen, om allen te behaagen en te bedriegen; maar jn eenvoudigheid en opregtheid des harten in de Wereld te verkeeren (*). — 't Geeu eenigen met den naam van verfchoonlyke Zwakheden beftempelen, noemt Hy Ondeugden van het Hart, en verklaart ons, met uitdruklyke woorden, dat zy den Mensch verontreinigen (f). En, om alle hoope op toegeeflykheid wegens eenige geliefde Zonde af te ihyden, zelfs dan, wanneer dezelve omringd is met het fchynzel van veele andere Deugden, luidt de Verklaaring, dat, zo wie de geheele Wet zal houden, en in één ftrui' kelen, die fchuldig zal wetzen aan alle. (*) 2 corinth. I: 12. Cf) Matth. XV: 18. het voordeed der laauwwarme baden in de lang" zaame zenuwkoorts (Febris lenta nervofa), wet eenige waarneemingen bevestigd , door j. d. drandis , Med. Dr. , Gezondheidsraad en Bron-Artz te Driburg. (Een Uittrekzel uit eene Hoogduitfche Verhandeling?) Overtuiging en ondervinding hebben my bewogen de Laauwwarme Baden, in de zogenaamde langzaame Zenuwkoortzen (Febres lenta nervofce) aan te raaden: ik zal myne Waarneemingen daaromtrend mededeelen. In den Winter van 't Jaar 1785, was deeze Koorts in GÖttingen vry gemeen,en ging dikwyls met onzuiverheden in de maag, galachtige en flymige vuiligheden,vergezeld;  VAN DE LAAUWWARME BADEN, ENZ. 2?0 over bet algemeen fcheen zy nochtans doorgaans tot het genoemde foort der Koortzen over te hellen. Men ontdekte geene duidelyke of zekere tekenen dat de Koorts geheel afging, de Harfenen (Senforiurri) wierden voornaamlyk'aangedaan; men gevoelde een doffe pyn.in het agterhoofd, eene byzondere zwakheid en Hompbeid der zintuigen , of ook wel eene tegennatuurlyke gevoeligheid van dezelve, een kleine ongeregelde, zomtyds min of meer i'neile, pols, eene algemeene neerllagtigheid, raauwe zeer heldere , nu en dan ook wel zeer natuurIvke, pis, flaapeloosheid of eene groota geneigdheid tot fiaapen, maar zonder eenige verligting, dikwyls buikloopen, doch zonder verbetering; deeze waren de ongemakken , waarover de Lyders in de eerfte agt of twaalf dagen meestal klaagden, maar die ondertusfchen daar by doorgaans nog in ftaat waren , om zich van het bedde te kunnen onthouden. Van tyd tot tyd wierden de Harfenen nog fterker aangedaan ; 'er kwam, by gebrek aan geheugen, ongevoeligheid (Apatia), ftille ylhoofdigheid, enz.; en de Ziekte eindigde doorgaans eerst in de vyfde of zesde week door den dood, die gewoonlyk na hevige ftuiptrekkingen volgde. Op deeze wyze, zag ik een jong Geneesheer in de zesde week der Ziekte lterven, wiens Lyk ik ook geopend heb. Korten tyd hierna wierd een ander jong Geneesheer , eene van myne geachtfte Vrienden, die met my het voornoemde Lyk geopend had , op bykans gelyke wyze, door deeze Koorts aangetast, ik zag hem niet eer, uit hoofde dat ik eenige dagen van Göttingen afwezend was geweest, dan nadat hy reeds over de agt dagen ziek gelegen had. Zyn toeftand was ten uiterften bcdeuklyk, zyne Harfenen ten eenemaale aangedaan, eene geweldige neerflagtigheid wisfelde van tyd tot tyd met dwaalfpraak (Irrereden) af, de pols was klein, onregelmaatig en zeer Ihel, men kon niet merken dat de Koorts afging, en van opzwellende onzuiverheden in de ingewanden kon men geen het minfte kenteken ontdekken. Zyn Geneesheer had hem , ingevolge van deeze aanwyzing (indieatio), blaartrekkende pleisters aan de Kuiten laaten leggen,verordineerde den Wyn,en liet inwendig de Campher en Koortsbast gebruiken. Deeze prikkelende middelen fcheenen ondertusfchen zyne ïiatfejien nog erger aan te doen, de ylhoofdigheid wierd fter°  ü8o VAN DE LAAUWWARME BADEN fterker.en de angstvalligheid nam in een zeer hoogen graad toe. hi deezen toeftand raadde ik, om den Lyder tot ftilte te brengen , het Laauwwarme Bad aan, waar toe zyn andere Geneesheer bewilligde : behalven dit, lieten wy de Campher, Wyn en Koortsbast, weg, en verordineerden , in derzelver plaats, de Spiritus Mindereri, en laauwwarm warerachtig drinken, met een weinig Wyn vermengd. De heilzaame mitwerking van dit eerfte bad was zo duidelyk zigtbaar, dat het my even zo weinig moeite by zyn anderen Geneesheer kostte, om tot voortzetting der geneezing van dit middel gebruik te maaken, als by zyne Oppasfers, wien het zeer moejelyk viel een zodanig bad, op een Kamer van de derde verdieping, klaar te maaken; ook had ik niet nodig om den Lyder zelve, met veele woorden, daar toe te beweegen. Na een half uur in het bad doorgebragt te hebben, was de Lyder van zyne ylhoofdigheid zo wel als van de angstvalligheid bevryd, hy drukte my de hand, en verzekerde daar by, dat hy zig nu heel wel bevond, en door dit middel ongetwyfeld zoude gered worden. Gp deeze wyze wierd met het baden agt of tien dagen aangehouden, daaglyks bragt ik myn Vriend zelf in het bad , en had daar voor die belooning, dat ik hem daaglyks beter, en ten laau ften volkomen weder heriteld, zag. In Hiidesheim zag ik, in het Jaar 1789, eene juist daarmede overeenftemmende Ziekte zeer algemeen grasleeren; ik maakte van myn middel zeer dikwyls gebruik, overal waar men het flegts konde aanwenden, en altyd mee het beste gevolg. Ik zal flegts twee gevallen aanvoeren, die, zo als ik vertrouwe, ten voordeele van myue mee-' ning, zeer veel bewyzen zullen. Ik kreeg voor het eerst , in een zeer klein Huis, een Winkeiknegt te bezoeken, die aan deeze Ziekte laboreerde. Dezelve ging volmaakt denzelfden weg , ais de reeds hier voor duidelyk genoeg befchreevene Zenuwkoorts; eene menigte van geheel tegenftrydige toevallen , die zig evenwel alle uit eene byzondere aandoening der Harfenen lieten afleiden, volgden op elkander. In de derde Week kwam de ongevoeligheid, Itompheid en ylhoofdigheid. Ik had volle zeven weeken tyd , om alle mogelyke middelen te kunnen in het werk ftellen , en ik heb gewis niets van alles, wat my bekend was, onbeproefd gelaatenj Wyn, Naptha, en diergelyke middelea meer, dikwyls, en in groote giften,voorgefchreeven;maar vaa  JN DE LANGZAAMS ZENUWKOORTS. &$l vsa het Laauwwarme Bad, hoe dikwyls ik zulks ook voorfloeg, kon, uit hoofde van de plaatslyke omftandigheden , waarin de Lyder was , geen gebruik gemaakt worden; hy Itierf in het midden van de achtlle week. Onmiddelyk daarop wierd in het zelfde Huis een jong Meisje door die zeifde ziekte aangetast; de toevallen waren terftond by het begin der ziekte reeds veel heftiger; eene onweerftaanbaare droefgeestigheid en angstvalligheid, vergezeld van een doffe pyn in het agterhoofd, fluipende remitterende Koorts, enz. noodzaakten de Lyderes, om na zes of acht dagen reeds het bedde te moeten houden, en kort daarna, omtrend den twaalfden of veertien* den dag , vertoonde zich reeds de zo vreeslyke ongevoeligheid, die met ylhoofdigheid vergezeld ging. Hier drong ik myn voorflag door, en bragt het omtrend den vyftienden of zestienden dag der ziekte zo verre, dat de Lyderesfe in een Laauwwarm Bad wierd geplaatst. De uitllag beantwoordde ten vollen aan myne belofte, de ylhoofdigheid wierd minder, de ziekte nam, zonder eene duidelyke fcheiding (Cri/w), van tyd tot tyd,af, en, na verloop van vier weeken, was dezelve geheel weggenoomen; maar de herftelling der krachten vorderde zeer weinig: eerst na verloop van zeven of acht weeken was de Lyderesfe in ftaat van te kunnen uitgaan, en het uitvallen van al het hair bewees, overtuigend , van hoe veel gewigt haare Krankte geweest was. In de maand February 1790, wierd ik om raad gevraagd voor een jong Koopman , welke , na alle omftandigheden , die men my bericht had, aan dezelfde Koorts ziek lag. Hy was door een ander Geneesheer, zederd drie weeken, gedeeltelyk met zagte uitdryvende, gedeeltelyk met opwekkende, middelen behandeld. De ongelukkige omftandigheden, welke, ten dien tyde,uit hoofde der ziekte van myne eigene Vrouw, in myn huis plaats greepen, lieten my niet toe, om -de zorg vo»r deezen Lyder op my te neemen; myn advis was derhalven over het geheel , dat ik die Koorts voor een van de tegenwoordig heerfcheride fleepende Zenuwkoortzen hield, en dat ik wenschte, dat de Geneesheer op het gebruik maaken van Laauwwarme Baden zyne aandagt vestigen mogt. Zyn Geneesheer fchynt echter geen vertrouwen in dit middel gefteld te hebben, en dus wierd het ook niet gebezigd. Veertien dagen daarna , toen ik in ftaat gefield was , om myne bezigheden weder op te vatten, wierd  l8a van DE LAAUWWARME BADEN wierd ik op nieuw by deezen Lyder geroepen, de Geneesheer, die hem tot nu toe had bediend,had alle hoop, om hem te kunnen redden, opgegeeven, en zeker bevond hy zig ook in den gevaarlykften toeftand. Hy hg geheel buiten kennis, alle ontlastingen ontliepen hem zonder eenige bewustheid daar van te hebben; geliadig pruttelde hy in zyne ligte ylhoofdigheid zo wat binnensmonds , of maakte allerlei beweegingen met zyne armen, plukte aan de beddelakens , enz. De pols was zeer klein en fnel, het oplpringen der trekkers was aanhoudend, de tong droog, glanzend' rood, en zonder bellag. Dikwyls ontltond 'er een hoest, waar door een weinig fchuimend dun bloed opkwam. De ziekte had nu reeds vyf volle weeken aangehouden. Van ©ntlastende en opwekkende middelen had men rykelyk gebruik gemaakt, en zederd een geruimen tyd tot fterke giften Wyn, Muscus, enz. zyn toevlugt genoomen. ln weerwil van alle deeze bedenkelyke omftandigheden, maakte ik echter geene zwaarigheid om de Laauwe Baden aan te raaden; ik ftelde in dezelve, als een zeer werkzaam Krampftillend middel zynde, zeer veel vertrouwen, en was overtuigd, dat ik daar door ten minften geen nadeel konde toebrengen, en bovendien waren alle de omftandigheden reeds van dien aart, dat zo wel de Geneesheer als de Bloedverwanten overvloedige redenen hadden om alles te mogen waagen. Het eerfte Bad bragt reeds eene merkelyke verligting ie weeg , en fpoorde ons daardoor aan om het zelve vlytig voort te zetten; door de hoest wierd alreeds geen bloed meer uitgeworpen; de ftoelgang wierd ook minder, en niet meer zonder bewustheid ontlast. Na verloop van acht dagen, zag men reeds eene aanmerkelyke beterfchap , en, na nog omtrend drie weeken, was de Lyder volkomen herfteld. Dus verre de Aufteur. Het voorgaande en volgende, in deeze Verhandeling vervat, heeft ten oogmerk het nut deezer Baden, in deeze en andere Koortzen.te beredeneeren, en tegen het gevoelen van den Heer markard te verdeedigen; doch zulks was voor ons Maandwerk te ornflagtig, daar men echter zints eenigen tyd hier in Amfierdam, een en andermaal, deeze Koorts ook reeds waargenomen heeft, oordeelden wy het niet ondienftig , den Heeren Geneesbeöefenaaren met deeze Waarneemingen , ter nadere beproeving, bekend te maaken. Eene en zeker niet geringe zwaarigheid valt hier by nog uit den weg  IN DE LANGZAAME ZENUWKOORTS. tSj te ruimen, en deeze is, waar krygt men zulke groote Kuipen , die tot zodanig een Bad vereischt worden? Voor Burgerlieden is hec zo wel te omflagtig als te kostbaar, om 'er zelve een te laaten maaken, en dan zoude die ook waarichynlyk niet veel eer klaar zyn, dan tegen dien tyd dat de Lyder daarvan geen nut meer konde hebben; om hier omtrend in tyds te zorgen, was 'er, na ons inzien, niets beter, dan dat eenige Kuipers zodanige Badkuipen in voorraad vervaardigden, om dezelve, by voorkomende gelegenheden, voor een maatigen prys te kunnen verhuureii, en waarby men dan alleen maar op eene behoorlyke reiniging had te letten: dat nu, indien dezelve dikwyls vereischt wierden, het, ten minften in deeze Stad , aan geene Kuipers ontbreeken zoude, die hiertoe bereidwillig zullen zyn, valt niet aan te twyffelen; en, daar dezelve ook, in verfcheide andere Ziekten, met veel nut, kunnen gebezigd worden, zoude daar door aan het algemeeu een wezentlyken dienst gedaan worden. De Vertaaler R. M. D. natuurlyke historie der onweersvogelen. Het Zeepaard en de Kaapfche. (Volgens den Heer de buffon.) Volgens onze toezegging (*) zullen wy de voornaamfte Soorten van Onweersvogelen byzonderder befchryven. De Onweersvogel, het Zeepaard geheeten, wordt in 'c Noorden Haff-hert en Hav-hert , door de Duitfchers Scepherd, door de -Franfchen Petrel Cendré, of Proctllaire du Nord, genaamd. Deeze onthoudt zich in de Noordfche Zeeën. Clusius vergelykt de grootte by die van een middelmaatig Huen. De Heer rolandson martin, een Zweedsch Waarneemer, fchryft dat hy de grootte van een Kraai hebbe. De eerstgemelde deezer "Schryveren vindt in de houding en gedaante iets van den Valk. Zyn bek, zeer vol gelederen en fcherp omgeboogen , is met de daad de Bek eens Roofvogels. De kromgeboogen bo- (*) Zie hier boven, bh sol. In de AanteU  *H NATUURLYKE HISTORIE bovenkaak, en de afgeknotte gootswyze loopende onderkaak, zyn geelagtig van kleur; en bet overige van den Bek met de twee kookers, waar in de Neusgaten ttaau, zyn zwartagtig in het doode Zeepaard,^ welk wy befchryven; doch men verzekert ons, dat de Bek geheel rood is in den leevenden Vogel , en dat de Pooten van dezelfde kleur zyn. De Pluimadie van het Lyf is bleek aschgraauw, over de fchouders blaauwagtiger, en de Vleugelpennen zyn nog donkerder en bykans zwart; de Pluimen zyn zeer digt gellooten, ruig en bedekt met een digt fyn dons, waar mede de huid des lichaatns geheel bekleed is. De Vogelbefchryvers komen overeen in deezen Onweersvogel , naar den Noordfchen naam, het Zeepaard te noemen. De Nooren geeven 'er, volgens pontoppioan, deeze benaaming aan , ,, omdat die Vogel een geluid „ flaat niet ongelyk aan het grinneken van een paard; en omdat het geraas, 't welk hy zwemmende maakt, veel ,, heefc van den Itap van een viervoetig Dier (♦);" dan het valt niet gemaklyk te begrypen hoe een zwemmende Vogel een geluid kan verwekken, gelykende na het flappen van een Paard; zou het niet veeleer weezen van wegen het loopen op hetjvater, dat men die benaaming aan deezen Vogel heeft toegevoegd ? Dezelfde Befchryver der Natuurlyke Historie van Noorwegen zegt 'er by , dat deeze Vogels niet in gebreke blyven om de Schepen te volgen die op de Zeehondenvangst gaan; wagtende op het wegwerpen van de Ingewanden deezer Dieren; hy verzekert, desgelyks, dat zy greetig aanvallen op doode Walvislchen , of gewonden die boven dryven , dat de Visfchers deeze Vogels met Hokken doodflaan, zonder dat de overigen daar op de vlugt neemen. Men vindt deeze Onweersvogelen van de zeventig- tot tachtig Graaden Noorder Breedte; zy vliegen in deeze Ysgewesten, en wanneer men ziet dat zy de volle Zee verlaaten, om ergens fchuil te zoeken, ftrekt zulks voor de Zeelieden ten» teken van op handen zynde Storm, even als zy dit opmaaken uit de vlugt in het kleine Onweersvogeltje, waar over wy laater zullen fpreeken. Eene tweede foort van Onweersvogelen, de Kaapfche bygenaamd, of ook de Kaapfche Duif geheeten, heeft de (*) Hist. Nat. de Nerwege, par r-OJNTorriDAN. Journal Et rang. F*v. WH-  DER ONWEERSVOGELEN. S§5 de Pluimadie zwart en wit, zojuist afgeperkt van elkander onderfcheiden, dat het een Dambord ge lyke, waarom alle de Kranfclie Zeelieden 'er den naam van Damier aan geeven; in dien zelfden zin noemen de Spanjaarden deezen Vogel Pardelas, en de Portugeezen Pintado, welken laatfteri naam de Engelfchen hebben overgenomen. De grootte van deezen Vugel is die van een gewoone Duif; in zyne vlugt en houding gelykt hy ook veel op een Duif; de Zeelieden geeven 'er uit dien hoofde niet zelden den naam van Zee-duif aan. Deeze Kaapfche Onweersvogel heeft den Bek en Pooten zwart. Boven op den Bek zyn twee kookertjes, waar in de Neusgaten geboord zyn; de punt van den bovenfnavel is gekromd, en die van den beneden loopt gootswyze en als afgeknot. Het bovenlte van den Kop is zware, zo zyn ook de groote Slagvlerken , doch met witte vlekken; de Staart is wit en zwart; de Buik wit; voorts het Lyf op de gemelde geregelde wyze in witte en zwarte ruiten verdeeld. Dampmr geeft juist dezelfde Befchryving van de Pintado (*). liet Mannetje en Wyfje verfchillen niet merkbaar van elkander in Pluimadie of in Grootte. De Kaapfche Onweersvogel is, met vee'e andere vari zyn Geflacht, een bewooner van de Zeeën aan de Zuidpool. Merkt dampier, denzelven aan als behoorende tot de gemaatigde Lugtftreek in het Zitïderhalfrond (f), het is om dat die Reiziger niet verre genoeg doordrong in de koudere Gewesten, orri daar deezen Vogel te volgen ; want men heeft denzelven aangetroffen óp de hóogfte Zuidlyke Breedten. Capitein cook verzekert ons , dat deeze Onweersvogels, als mede de Blaauwe, zich voordoen in alle deelen van de Zuidzee op de hoogfte breedte11 C-r)' De beste Waarneemers komen 'er in overeen, dat men deezen Vogel zeldzaam ontmoet dan naa dat men Over den Keerkring is (§); ook blykt hec uit verfcheide Ver* (*) Dampier , Tom. IV. p. 84. (t) Dampier, als boven. (I) Cooir, Second Voyage, Tom'. I. p. 284. (§) De Kaapfche Onweersvogel is e^n Inwodner vah dë kón. de en gemaatigde gedeelten des Zuidlyken Halfronds; eri., indien eenige deezer Vogelen de Schepen verder dan den Keerkring volgen, blyven zy 'ef korten tyd; dus ziet men zelden den Kaapfchen Onweersvogel te zamert met den Keerkringvogel , by de Franfche Zeelieden , Paille en Queue geheeten* meng. 1794. no. 7. V Qfr.  iSö NATUURLYKE HISTORIE Vernaaien, dat de eerfte plaatzen, waar men deeze Vogels begint aan te treffen, in Zeeën zyn niet verre van de Kaap de Goede Hoop (*); desgelyks ontmoet men dezelve aan de Kasten van America op eene daar mede overeenkomende Breedte (f). De Admiraal anson zogt ze Obfcrvations communiqués par M. Ie Vicomte de QUERHoëNT. Op den 4 Oétober, op de hoogte van vyf-en - twintig Graaden en negen en-twintig Minuten Zuider Breedte, vloogen rondsom ons een groot getal kleine gewoone Onweersvogels, roetkleurig bruin, met een witten borst (Procetlaria pela* gica); de lugt was koud en feherp; 's anderen daags vertoonden zich de Albatrosfen en Pintades {Procellaria Capenfis) voor de eerfte maal. Cook, Second Voyage, Tom. I. p. 46. (*) De volgende dagen, zag men diezelfde Vogels in veel grooter getal, die ons niet verlieten dan verre voorby de Kaap; deezen waren zware op den rug en wit aan den buik;de vleugels waren afgezet met twee kleuren, omtrent gelyk een Dambord, waarom de Franfchen 'er zeker den naam van Damier aan geeven; ze zyn een weinig grooter dan een Duif; andere ■waren veel grooter dan de eerstgemelde, zwart van boven, ge. heel wit van onderen; het uiterfte der vleugelen was fluweelagtig zwart; de Portugeezen noemden ze Mangas de Velado. Premier Voyage de Siam, par ie P. tachard. ——- Dampier. bevondt zich onder een middaglyn, naar zyne berekening twaalf honderd mylen ten Oosten van de Kaap de Goede Hoop. Niets kwam hem hier zeer merkwaardig voor, dan dat hy, onder den weg, zich vergezeld vondt door eene menigte van Vogelen, bovenal door Pintades. Hist. Gen. des Voyages, Tom. XI. p. 317. (+) Zeilende van Rio-Janeiro na Port-defiré, tusfchen de vyf en zes-en-dertig Graaden Zuider Breedte, zagen wy voor "t eerst eene groote menigte Vogelen rondsom ons vliegen. Onder deeze waren 'er eenige zeer groote, eenige hadden ee» witte, andere eene zwarte, Pluimadie:wy ontdekten veele Peintades; deeze Vogels, wit en zwart gevlekt, fcheenen een weinig grooter dan Duiven. Voyage du Capitaine byron, Tom. I. du premier Voyage de cook, p. 10. Op deeze Breedte (van drie-en-veertig Graaden en dertig Minuten, op de kust van Brafif) en op die van Kaap Blanc, op zes-en-veertig Graaden, doet zich eene menigte van Walvisfchen op, en een nieuw foort van Vogelen, gelykende naar Duiven; derzelver Pluimadie is geregeld zwart en wit gemengeld ; waarom de Franfchen ze Damier noemen : Pardela is de naam door de Spanjaarden daar aan gegeeven. Frezier dans VHistoire gene. ruk des Voyages.  PER ONWEERSVOGELEN» itf se te vergeefseh op het Eiland Juan de Fernandèz ; niet re min ontdekte hy veele van hunne holen, en was van begrip, dat de wilde Honden, over dit Eiland verfpreid, dezelve verdreeven of vernield hadden (*). Dan misfchien zou hy, in een ander Jaargetyde , deeze Vogels aangetroffen hebben , veronderfteld dat het Eiland, waar hy ze zogt , een Nestel-eiland Was; want het blykt, gelyk wy reeds in de algemeene Befchryving deezer Vogelen opgemerkt hebben, dat zy zich niet aan land onthouden dan op dien tyd , en hun leeven in volle Zee flytenj zich op 'c water ter ruste vleiende als de Zee ftil is, en 'er zelfs blyvende als de golven woeden ; want ais dan zetten zy zich in' de tusfehenruimte , die twee gol* ven van een fcheidt, en blyven 'er met uitgefpreide vleugelen, door den wind op en neder geworpen. Deeze leevenswyze, welke die Vogels bykans in eene geltadige beweeging houdt, maakt hun flaap zeer afge» brooken ; ingevolge hier van hoort men ze alle uuren van den nagt rondsom het Schip vliegen (f). Dikwyls ziet men ze verzamelen agter het Schip, zwemmende metgemak; zy naderen zeer gemeenzaam, en laaten ten zelfden tyde hun fchorre en onaangenaame Item hooren (1). In hun vlugt fcheeren zy over de oppervlakte des waters; van tyd tot tyd de Pooten, welke zy rtederwaard* laaten hangen, nat maakende. Het fchynt dat zy leeven van Vischkuit, die op de baaren dobbert (§). Men heeft egter waargenomen , dat zy, gelyk veele andere Zeevogelen op de krengen der Walvisfchen aazen (**)■. Zy worden gevangen met den hoek, waaraan men een ftukfd Vleesch doet (ft). Zomtyds verwart men de vleugels jrt lp (*) Foyagé de fAdmiral anüon, Torn. II. part. t. p. 4.^ (f) Waarneeining van den Heer le Vicomte de QUERHoënfi (j.) Deeze byzonderheid, als mede de volgende, heb ik gS- tro' Over 't algemeen vinden zich da Kubeshai'rs in goeden doen, zyn een gerust en onbefchadigend Vulk, maar grootmoedig en onafhanglyk. Hunne Stad word aangezien als een onzydig Grondgebied , waarop de nabuurige Vorften hunne Schatten veilig kunnen vertrouwen. Zy ftellen 's Jaariyks twaalf Magiftraats - Perfoonen aan , welke zy de onbepaaldlte onderwerping betoonen ; en, naardemaal alle de Inwoonders op den voet ltaan der volkomenfte Gelykheid, is elk hoofd voor hoofd verzekerd, dat hy op zyne beurt een deel in het Stadsbewind zal krygen. ln den jaare MDCCXXV, erkende de Overheid, zo wel als de Usmei, de Souverainiteit van Rusland ; doch zonder het betaalen van eenige Schatting (*)• De Major rennell beeft dit berigt van den Colonel caeber , als zeer geloofwaardig, aangehaald (f). De Lesguis, in wier Land de Stad Kubesha gelegen is, zyn 'Partaaien ; en hun Land wordt door de Georgiers nu eens Lesguiitan dan eens Daghestan genoemd. Ten Zuiden en ten Oosten is het bepaald door Ptrfie en de Caspijche Zee ; ren Zuidwesten en Westen door Georgië, de Osji en Kisti, en ten Noorden de Kisti en 'larlaarfche Stammen. Het is verdeeld in verfcheide Diftricten , in 't algemeen onafhanaelyk van elkander, en beftuurd door Opperhoofden , van het Volk zelve gekooren. Aan een van deeze Diftricten fchryft de Colonel gaeber de volgende zeer zonderlinge gewoonte toe: s> In (*) Gaeber's Account, 1728. (j-) Rennkll's Memoir of a Map of the Countries, sowprehenied between the Black Sea and the Caspian.  wegens de inwoonders van kubesha. 303 ^, In bet Diftrict, onderworpen aan de Usmei, of Khan, „ der Caitaks, is het gebruiklyk, dat, wanneer de Usmei g3 een Zoon heeft, deeze van Dorp tot Dorp rond ge-„ bragt wordt, en beurtlings gezoogd door elke Vrouw die een zuigend Kind heeft, tot dat des Khans Zoon „ gefpeend is. Deeze gewoonte, die eene foort van „ Broederfrhap tusfchen den Prins en zyne Onderdaanen „ te wege brengt, veroorzaakt, dat zy zeer aan elkander s, gehegt zyn." De Lesguis Tartaaren (lammen waarfchynlyk af van de Stammen der tóergbewoonderen , by de oude Aardrykskundigen bekend onder den naam van Lesgm, of Lig^es. De fterkte huns Lands, een bergagtig Gewest, welks toegangen alleen aan de Lesguis Tartaaren bekend zyn,heeft het, naar allen fchyn, ten allen tyde beveiligd tegen deu inval van Vreemden. Zy beftaan voornaamlyk van de Veeteelt , en roovende uittochten in de landen hunner ryker Nabuuren. Geduurende de Onlusten in Perfie, omtrent het begin deezer Eeuwe , plunderoen zy, nerhaalde keeren, de Steden Shamachie en Atdebil; hunne verwoestingen uitftrekkende in de nabuurige Oorden: ook heeft men den tegenwoordigen elendigen ltaat van Georgia, en een gedeelte van Armenië, toe te fchryven aan de Veelvuldigheid hunner ftrooperyen. In perfuonlyke geltalte, kleeding, en algemeene leevenswyze, gelyken zy, voor zo verre zy ons bekend zyn, zeer veel op de Circaijiers. t de afzetting en dood van sejanus. (Volgens den Heer arthur murphy, Esq.) „ TJfebben wy onlangs (*_), uit de Aanvullingen des ,, JL J Engelfchen Vertaalers van tacitus , den Heer „ murphy , onzen Leezeren nero's Dood medegedeeld; ,, die zelfde Schryver beeft het Vyfde Boek van de „ Jaarboeken diens Gefchiedfchryvers , 't welk deezen „ tyd niet dan verminkt bereikt heeft , aangevuld , en „ daarin het Lot des Keizerlyken Gunllelings seja„ nus, toen hy in ongenade viel en zyn einde vondt, (*) Zie hier boven, bl. soo. V s  feüA DE AFZETTING EN DOOD ,, op eene wyze befchreeven , dat dit Toevoegzei niet min waardig is , dan het voorgaande , om in ons ,, Mengelwerk te verfcbynen." # # # Te Rome begreep men nu, dat de Keizer vervreemd was van sejanus, door hem ten hoogften trap van Magt en Grootheid verheven. Sejanus zelve begon zyne oogen te openen, en ten laatften een wisfeling van Fortuin te zien. Hy bevondt, dat hy de Speelbal geweest was van een Staatkundig Vorst, die, zyn geheele leeven lang, zich in de Veinskunst geoefend hadt , en een volkomen Meester geworden was in de Kunftenaaryen van Bedrog en Wreedheid. De jonge caligula ftondt , in fchyn, in blaakende gunfte by zynen Grootvader, en de harten des Volks waren, ten allen tyde , gereed om zich de zaak der Familie van germanicus aan te trekken. De te leurgeftelde Staatsdienaar zag , te laat, de befluitloosheid, welke hem wederhieldt, (taande zyn Burgemeesterfchap, toen de geheele magt van den Staat in zyne eigene handen was. In de kunftenaaryen van bedrog zag hy , dat hy niet opgewasfen was tegen een Staatkundigen, die een vast Stelzel volgde, die zyne maatregels in de donkere eenzaamheid nam, en nooit zyne beraadilaagingen liet uitlekken, of zy werden ten zelfden tyde gevoeld en bekend. Sejanus befloot zyn verlies te herItellen, en door ééne kragtdaadige pooging het lot des Ryks te beflisfen. Hy riep zyne Vrienden en Aanhangers zamen; hy maakte zyn hof by de zodanigen als hem ongenegen fcheenen; hy ftelde beloften en belooningen voor; en her getal zyner volgeren vermeerderd hebbende, vormde hy eene ftoute Zamenzweering, met het bepaald voorneemen, om, hoe 't ook moge gaan, de Oppermagt te verkrygen. Eene magtige Verbintenis was met verbaazende lctuelykheid gevormd, en een groot getal Mannen van allerlei rang, Raadsheeren en Krygslieden , namen deel in het verraad. Onder deezen was patrius secundus, de vertrouwde Vriend en voornaamfte Bewerker van den Staatsdienaar. Van deezen Man hadt sejanus zich bediend tegen het leeven van crkmutius cordus, en thans zien wy hem , met de ftreekeri , in welke hy onderweezen was, bezig tegen zynen Meester. Welk ook zyne beweeg»  van sejanus. 30 van Brood naauwlyks verdraagen. Eene plaats van wacblyker onzindelykheid , dan die Rakkery , kan men zich bezwaarlyk verbeelden. De Werklieden, die den geheelen nagt door arbeiden en over dag rusten, ter oorzaake van de hitte, zyn naakt, uitgenomen een klein dekzel ter welvoegelykheid , eu .een paar muilen; maar Zy kneeden het deeg niet bloote voeten. Alle deelen der Broodbakkery (taan in volmaakte eenftemmigheid met dit fraaije bedryf. Vyf of zes Ovens waren 'er aan den gang; doch ik "verWagtte veel meer te zien in deeze Bakkery, de Volkrykheid der Stad in aanmerking geho- men zynde. Wanneer zullen de Staatsbeftuuren de nadeelige gevolgen leeren kennen van zulke uitfluitende Voorreaten ? Kundige Bloemen worden hier vry goed gemaakt. Het Schryf-  VAN DE STAD GENUA. 3©3 Schryfpapier is uitmuntend. Men verhaalde my, dat het Papier, in Engeland gebruikt tot het maaken van Speelkaarten, uit Genua komt. Myns bedunkens heeft men het Charaéter der Genueezen , in 't algemeen, ten minften van de hoogere rangen, niet wel begreepen. 'Er mag, 't is waar, menig een onkundige, niets beduidende, en naar evenredigheid trotfcbe, onder den Adel gevonden worden ; doch welk Land is zonder zulke Edelen ? Maar 'er zyn, die her ' tegenbeeld daar van mogen heeten, aan welken hun Rang hun niet tot fchande, maar tot eere, Itrekt. Wat de Verkeering betreft, de iyn van onderfcheiding wordt zeer zigtbaar getrokken tusfchen de Edelen en de Onedelen; doch die onderfcheiding voelen zy meer die onmiddelyk op den hoogden rang volgen , dan het gros des Volks. De laatstgemelden zyn open en vry in hunne wyzen van doen, zonder flaafschheid, met veel Republikeinfchen geest. Een edel Genuees gedraagt zich, ten hunnen opzigte, altoos minzaam. Het Volk is meer dan ééns vreeslyk geweest voor zyne Beduurders , en toen de Koning van Napels, weinige jaaren geleeden, Genua bezogt, betoonde het zo groot eene genegenheid voor hem, dat hy, om eerbetooningen en onlusten, waar in hy geen zin hadt, te ontgaan, de Stad in alle haast verliet. De openbaare Zeden zyn zeer betaamelyk, en de Politie is vry goed. De vreemde gewoonte van Cicesbeos, of Cavalieri ferventi, werkt hier in volle kragt: maar de weezenlyke natuur deezer Gewoonte, met alle de verder afgelegene gevolgen, is al te kronkelig eene doolhof voor een Vreemdeling, om 'er zich in te begeeven. Ongetwyfeld kan het een ryke bron van Zedeloosheid weezen; maar is het die niet noodzaaklyk, en is zulks dikwyls voor de ééne der Partyen zo lastig, als het knellendst Huwelyksjuk kan weezen. Ik heb jonggetrouwde Mannen gekend , van zeer veel fatfoen, die moeds genoeg bezaten , om aan haare Vrouwen deeze opoffering aan de Mode te weigeren, die teffens de post van Cicesbeo weigerden waar te neemen ; doch wéinigen kunnen langen tyd den vloed des heerfchenden denkbeelds wederdaan. Zeer oplettend zyn de Genueezen omtrent hunnen Godsdienst; bedendig woonen zy de Mis by, en zyn verbonden in veele broederfchappen van boetedoening; zich verpligtende om de Zieken te bezoeken en de Dooden X 2 , te  3o4 BESCHRYVINC? te begraaven. —- Ik had niet veel gefpreks met myhé byzondere Vrienden, over dit onderwerp; fchoon my nu en dan door anderen Vraafren werden voorgefteld, ten opzigte van onze Engelfche Kerk. Naardemaal myn eenig doel, in gefprekken over den Godsdienst, altoos daar heenen ftrekt, om Liefde te bevorderen, en Afkeerigheden te verzagten , gedroeg ik my fteeds daar mede overeenkomftig, by die gelegenheden. Zy, met welken ik in dusdanige gefprekken geraakte, drongen aan op de noodzaaklykheid van de Biegt. Ik beduidde hun, dat onze Kerk die vertroosting verfchafte voor die dezelve begeerde, en dat elke Sefte onder de Christenen, in geestlyke zaaken, de raadpleeging met de Bedienaaren van het Éuangelie toeftondt. Dit oordeelde men niet voldoende; want de Rooms ch-Catholy ken merken de Biegt aan, als een onvermydelyke pligt. Ik waagde van verre aan te duiden de ongelegenheden , welke konden ontdaan uit flegte Biegtvaders, enz. Zy wilden niet toeftemmen, dat 'er eenige ongelegenheden uit konden voortkomen: want dat naauwlyks ooit een Biegtvader het bedaan had, den Ëed van geheimhouding te Ichenden; de weinigen, die het immer ondernamen, waren, naa dit Godloos misdryf, wonderdaadig met ftomheid geflaagen! Allerongerymdst dunkt het den Rooms ch-Catholy ken hier, dat onze Koning het Hoofd der Kerke is: doch zy vergeeten, dat 'er geene ongerymdheid beftaan kan, of men moet een vast punt hebben om dezelve té bewyzen: 't geen allen moeten ;toeftemmen dat hier geheel ontbreekt. Een Engelschman verftaat, wanneer hy den Koning het Hoofd der Kerke noemt, daar door niets anders, dan dat de Paus dit Hoofd niet is. Ik vergunde myne Genueefche Vrienden daarom zich met dit denkbeeld van ongerymdheid zo zeer te vermaaken als het hun behaagde. ■ Ik geloof, in de daad, dat zy, ten mynen opzigte, niets 'anders gevoelden, dan liefderyk mededoogen; en als ik hun de weezenlyke deelen des Proteflantendoms ophaalde , fcheenen zy my aan re merken als een Byna Christen; zeggende misfchien by zichzelven: ,, Gave „ god! dat gy het niet byna, maar geheel, waart!" Het is- opmerkelyk , dat de Genueezen de Engelfchen bykans in 't zelfde licht befchouwen, als wy hun doen: een achterhoudend, trotsch, Volk; zich liever by elkander vervoegende, dan met Vreemden verkeerende. Nogthans  VAN DE STAD GENUA. . 305 thans zyn zy zeer in hun fchik, wanneer een Engelschman in hunne gezelfchappen wil komen ; hunne zeden, taal, en gewoonten aanneemén , en de Zeldzaamheden hunner Stad bewonderen. Onze Manufacluuren zyn zeer bv hun gezogt , fchoon zy in wyze van Kleediiig de Franfchen meest volgen. Niettegenftaande het te Genua, zeer gebruiklyk is te voet te gaan, doet men dit meest altoos met den hoed onder den arm: want men zou het hoogst onbeleefd vinden, als iemand in een gezelfchap kwam met het hair door het opzetten van den hoed in wanorde gebragt. PALEMON. Harders Overdenking. By een kronkelend Beekje, wiens hobbelende Golfjes, door een ligt Windje, dat uit het zwoele Westen bloes, bewogen, al dartelend door eikanderen fpeelden, terwyl in de kriscallyne Stroompjes eene ontelbare menigte bruingefchubde Vischjes al hobbelend door de Golfjes, ginds en herwaards, zwommen; in een der aangenaamlte itreeken van het Land , was palemom neérgezeten op een groen Moschheuveltje, in de fchaduwe van een lommerryk Prieeltje; eene plaats even zo verruklyk voor 't gezigt , als wegens hec gezang der Vogeltjes llreelend voor het gehoor, om eenen wellust te fmaken die geen Vorst of Koning ten deele valt. Welke aangename geuren fpreid hier de ruikende Jasmyu door alle ftreeken, daar de fchoongecouleurde Camperfoely, terwyl zy als met verrukkende Omhelzingen het geboomte fchynt te ftreelen , hare verkwikkelyke en aangename geuren wyd en zyd uitbreid , en het oog als betoverc. Hier vertoonen de zagte Camillen een fchoon en levend Veldtapyt. „ , Al 't gebloemt was verrukkend zo wel in geur als kleuren , en 't geboomte verkwikte het vrolyk hart door zyne frisfche en koele fchaduwen. Hier, fprak de vergenoegde Harder hier is de ware verblyfplaats van aardsch genoegen, van onfchuldigen wellust; want door de verrukkendfte gezichten word het begeerig oog verzadigd, zo dra de Zon zagtjes begint uit de Oosterkimmen te ryzen , en het goud wyd en zyd op de Velden en Akkers te fpreiden. Zagte dauwdrupjes hangen even als fchoone paerlen allerwege op het mals en teder Gras, en verkwikt het' lieflyk ruikend gebloehue , dac zyne verlooren X 3 k»S-  300 PALEMON, kragten op nieuw doof dezelve herfteld voelt. —— Eene onv nagaanbre fchoonheid vertoont zich alom door de ruime Velden eene fchoonheid die tevens vervrolykt, en het hart tot warme dankbaarheid opwekt. Hier verfchaffen de koele fchaduwen van digt ineen geftrengelde takken tegen de brandende hitte van gloeiende Zomerdagen , een verkwiklyken Lommer. Mensch en Vee zoekt dan den verfrisfchenden lommer of fchaduwe, of eeu vlietenden Stroom, ter verkwikking, ö Gy digt bewasfen- en fchaduwryke Prieelen , in wier groene gewelfde daken het vrolyk zingend gevogelte veilige fchuilplaatzen zoekt terwyl het gerust en onbazorgd liefelyk zit te kwinkeleeren —— met hoe veele fchoonheden met hoe veele oog en oor verlustigende cieraden, pronkt gy. Hier was palemon op een Moschryk Heuveltje neêrgezeten ——— eeu bemoscht heuveltje tot een zagt Zitbankje gevormd. Hier was de plaats alwaar hy dagelyks gewoon was zyn grootfte vermaak te fmaken. Hier was de plaats, waar hy onverzadelyken wellust genoot. Dan, wanneer de Zon uit den Oosten oprees, bezogt hy al vroeg deze aangename plaats, en als de dag daalde, en 't alkoesterend Zonlicht zyn laatde glans aan de Westerkimmen verfpreidde, —— verfrisfchende Avondftonden . die de vermoeide leden van den arbeidzamen Akkerman verkwikken , en aan zyne vermoeide en afgedoofde leden wederom de kragten herftellen, die het Vee verkwikt, dat met langzamen tred ftalvvaards komt, terwyl een frisfche dauw het als in eenen damp verbergt, een zagte dauw, welke zich allervvege langs de Velden ver. fpreid. ó Welk een vermaak! welk een wellust i'chenkt dit oord aan eene gevoelige ziel. Juichend paart palemon dagelyks zyne gezangen met die van den vrolyken Landman, die, na het volbrengen van eenen zwaren arbeid, den Lof zynes Scheppers zingt. Dan fluit palemon den dag met verheugde en dankbare Avondzangen, die van den Wildzang in de digte bosfchen verzeld worde. Een ftille nagt verkwikt hem met een gerusten flaap. Hy flaapt ge¬ rust tot aan den morgen, eu word door het zangryk Choor begroet, dat de blyde aankomst van den dag vrolyk verwelkomt. Hoe verrukkend vertoont zich al de Natuur! ——— Iedere dag is een opvolging van vermaak en genoegen. Iedere vrolyke morgen, die daagt, word van al wat leeft blymoedig verwelkomt. Iedere blyde morgen word vervangen van eenen fchoonen middag , welke niet minder door de blyde bosch- en veldbewooners met liefelyke gezangen verwelkomt word terwyl de betoverende Nachtegaal met verruk¬ kende toonen in de bladerryke bosfchen al den dag zingt, tot  harders overdenking. 307 tot in den laten Avondftond , en net luisterend oor vervult met de innemenfte Zangtoonen. Zo verrukkend is de Natuur, waarin palemon al zyn genoegen en vermaak vindt ; dezelve overpeinzende in ftille rusc op zyn zagt Mosciiheuveltje gezeten. Zyne gevoelige Ziel, op den duur door dezelve getroffen , fmaakt den onver- beeldelykften wellust. *» Gy , ó verrukkende Velden, wie zou door uw fchoon niet getroffen worden , vooral in zulke oorden,waar gy de treffendlte bekooriykheden ten toon fpreid! , De arbeidzame Landman, vermoeid van al den dag te zwoegen, herftelt zyne verloren kragcen als de koele en verfrisfchende Avondftond aankomt. — Vee en Mensch worden verkwikt, en verinaken zich in de befchouwing vart alle de ten toon gefpreide aanminnigheden. Hoe veel ver- fchilt het vergenoegde Landleven van dat des vadzigen Stedelings , waar men veele ledige en luie dagen gewoon is door te brengen. De eenvouwige Landman verkiest te regt het lugte en gezonde Landleven ver boven dat van bemuurde en dampige Steden. ■ In de Steden woont ook bedrog, dat de eenvouwige Landman niet kent. —— Het krielt 'er van Nyd en Listen. De Steden zyn gevvoonlyk vol be¬ driegers en valschaarts — daar op het Land niet anders woonc dan opregte eenvouwigheid, en het grootst vermaak. Hoe gerust leeft de Landman, en is te vrede met zyn Erf. > Haat, nyd, list en bedrog is hier geweerd, en word 'er niec gelyk in muffe Steden gevonden. —— Buiten woont niet anders dan het zuiverde het oufchuldigfte vermaak. — Op het Land woont de diepe eenvouwigheid daar in de Steden weidfebe pragt, en verkwistende weelde, woont. Buiten i vindt men nog de ware en zuivere nederigheid ea oprechtheid ; daar de Steden krielen van opgeblazen Trotschaaris en gevaarlyke Bedriegers. • Daarom verkiest de eenvouwige palemon het vermakelyk Buitenleven ver boven hec woelig en bedorven Stadsleven. —- De logge Stedeling ligc nog te ronken, als palemon zich al bevindt in de wyde Vlakten, en zich verlustigt in de befchouwing van de fchoone en milde Natuur. Met het aanbreeken van den dageraad ryst hy al van zyne Legerftede op wanneer zommige Stedelingen zich maar eerst ter rust begeeven — of zich nog wal baden in dartele, in de fchuldigfte, wellusten — zeer gefchikt om den mensch duizende van ongemakken op den hals te laden, waar de Landman niet van weet • die de eenvouwige Landman in 'c geheel niet kent. —— Wanneet de dartele Stedeling zich nog maar naauvv ter rust heeft begeven, om zyne door den wellust verloren kragten wat te herftellen — dan wandelt reeds de Veldeling de bekoörlyke wyde Vlakten door, alwaar hy van al de natuur word aangelagchen , het geen hem een zui. veren, een onvermengden, wellust fchenkc —— oneindig edeler, X 4 dm  301 palemon, dan welke de Stedelingen zoeken in hare dartele 'vermaken. • Hier word hy op de verrukkendfte fchoonheden vergast, terwyl menige Stedeling, menige vadzige Stedeling, al dat fchoon verflaapt; liggende het grootfte deel van den dag op zyn Legerftee te ronken , onaandoenelyk voor wezenlyka vermaken. Palemon fmaakt alle de genoegens op het zalig land, welke eene ftille kalmte aan de ziel bezorgen. Dit zalig Lot ver. wisfelde hy voor geen Koningskroon, noch voor het ver- wyfde leven van menigen dartelen Stedeling. Palemon flaapt geruster op een handvol ftroo , of in het malfche Gras, dan de onrustige Vorften op het zagte dons. Wat flaapc de Landman gerust de dagelykfche bezigheden fchenken hem de zaligfte rust zonder eenigen kommer of zorg, door welke veele Grooten der aarde verteerd worden. Afgemat van zorgen, brengt veelal de Vorst veele flapelooze nagten door. Zo veel verfchilt de hoogheid by de lage en diepe eenvouwigheid, dat de laatfte ons de hoo^fte aardfche gelukzaligheden fchenkt; terwyl de eerfte niets baart dan geduurige kwellingen verdriet: want men flaapt veel geruster, zonder zorgen, op den harden grond dan op de zagfte bedden wanneer men, afgemat van zorgen, jammerlyk gefolterd word. Met het opgaan van den dageraad verlaat palemon vrolyk zyne Legerftede. Hy ziet de Zon uit de kimmen ryzen, ea hare eerfte ftralen op de toppen der heuvels verfpreiden. i . Dan lacht hem al de Natuur aan en in den vroegen morgen word hy op de verrukkendfte fchoonheden onthaald ■ ■ Schoonheden, die de vadzige Stedeling verflaapt —- of die hy ten minften niet kent, om dat hy, veel te veel verflaafd aan zyne bedorven levenswys , gewoon is de orde in de Natuur om te keeren; gebruikende veelal den dag voor den nagt, en den nagt om te waken ——- den dag op zyne Legerftede te blyven ronken. Als de blonde dageraad aanbreekt dan daagt ook het geluk van palemon met denzelven. Te gelyk met het opgaan van den dag ryst ook palemon's genoegen. Da fchelle Leeuwrik verwelkomt hem in de Velden, terwyl hy al zingende uit hüt malfche Gras opryst, en trillende op wapperende Wiekjes de Lugt inroeit. ——• De bonte en gefpikkelde Melkkoejen lekken vast de zagte paarldruppelen van de jeugdige Grasfcheutjes , en welriekende Kruiden, en geurige Bloempjes. —— Al bulkende verwelkomen zy palemon in de groene beemden, terwyl hy alom onthaald word op de liefelykfte balzemgeureu , welke zich wyd en zyd door de ruime Velden verfpreiden. ——— Al 't gebloemt, door zagte dauwdruppeltjes verkwikt, opent zich, en lacht de opkomende Zon viiendelyk aan. —-— De bruin gefchubde Viscbjes dartelen vol vreugd  HAEDIES OVERDENKING. 3°9 vreugd door de fpeelzieke golfjes, en vermaken zich dartelende op de hobbelende baartjes. Land- en Watervogels begin¬ nen de (temmen zaam te paren, en vereenigen een geluid, dat allerwege het oor ftreelt, het hart verrukt, en de ziel in on- vermengden wellust wegvoert een wellust oneindig hoo. ger te fchatten, dan waarop de Stedeling roemen kan een wellust, die men te vergeefseh in de Paleizen der Grooten , of in de Zalen der Vorften, zoekt. Dezen wellust fmaakt men op het Land — en op het Land alleen. Zo woont Buiten het vermaak — het vermaak alleen woont op het Land — het vermaak dat palemon op het Land geniet, zou hy voor geen Koninglyke kroon verwisfelen. Buiten woont niet anders dan vermaak; maar in de Steden woont veel kwelling en verdriet waarvan ze veelal krielen. . . Buiten ademt men eene vrye Lugt —— daar de Steden veelal vol fchadelyke dampen zyn, zeer verderfelyk voor de gezondheid, en doodlyk voor hun, die met (kepende kwalen zukkelen. Hoe heilzaam is het buitenleven voor de zukkelende Zieken! Hier vergeet men al zyne zorgen, en de fpaarzaamheid is heilzamer, dan de beste Artzeuyen. Dit alles zat palemon te overpeinzen aan den kant van een kronkelend Beekje,welks hobbelende Golfjes, door zwoele Weste Windjes bewogen , al dartelend door eikanderen fpeelden. Dit alles zat palemon dagelyks te overweegen in de fchaduwe van een lommerryk Prieel. Hier zat hy op een zagt Moschheuveltje, en fmaakte dag aan dag de edelfte Vermaken. C. v. D. G. cogrif, of het ongelukkig dezoer. Eene Vertelling. (Uit het Fransch.~) Een myner Vrienden voerde my op zekeren tyd te gemoete: „ cogrif , gy zit te veel t'huis, gy ziet geen gezelfchap genoeg, en inzonderheid hezoekt gy de Grooten " te weinig; hoe centoonig dikwyls de verkeering met zom!! mige Grooten moeë weezen, is 'er doorgaans in hun ge', zelfcliap meer te haaien dan te verliezen. Ik ken 'er veelen die u wel gezind zyn; kom ze zién cogrif , gy moogt ,', u een vriendlyk en heusch onthaal belooven." Ik liet my overhaalen; jk kleedde my aan, en, om eene proef  3'0 COGRIf, proef te neemen, ging ik dien middag eeten by een Heef, die een talryk gezelfchap wagtte : „ 't Is ncodig," fprak myn Gids, „dat gy, vóór wy daar komen, eenige onderrigting hebt ,, van de Gebruiken in dit Huis: de Heer is zeer ligt geraakt; „ doch ik zal u op den voet trappen, telken maale als ik u „ ergens voor wil waarfchuwen. Voor 't overige is hy een „ zeer braaf Man, zeer edelmoedig, verftandig, kiesch." Dit laatlte bemoedigde my. Ik trad binnen ; men diende my aan ; het geheele Gezelfchap ftond op ; ik groette eerst den Huisheer, vervolgens den geheelen kring van Gasten; my weder tot den Gastheer vervoegende, reikte hy, met de uiterfte beleefdheid, my de hand toe, zeggende: ,, Ik kende u reeds, „ zonder u gezien te hebben ; doch ik ben verrukt dat men „ den gelukkigen inval gehad heeft om u hier te brengen." ,, Myn Heer," was myn antwoord, ,, men heeft geen Geweld behoeven te doen om my hier te brengen." St. St. zeide myn Vriend zeer ftilleti'es, en trapte my op den voet ; my voorts influisterende: gebruik nooit het woord Geweld by myn Heer ***, hy heeft 'er een wederzin tegen opgevat, naa dat hy eene Affaire d'hontieur gehad heefc, waarvan hy flegt afkwam. „ Ach Hemel ! was myn antwoord, het fmert my hem „ reden van ftoorenis gegeeven te hebben ! — en ik zal „ het woord Geweld uit myn Woordenboek doen , zo dikwyls j. ik in dit huis den yoet zet." In de daad, ik had opgemerkt , dat dit woord den Gastheer hadt doen agterwaards treeden, en het voorhoofd frontzelen. Ik bemerk wel, fprak ik by my zeiven, dat men wel zeer op zyn hoede moet weezen, als men de lieden niet kent. Ondertusfchen vroeg men my na verfcheide dingen, myn toeftand betreffende. Eene zeer bevallige Dame voerde my te' geraoet: „ Myn Heer cofrif , ik fiierf van trek om u te zien: doch ik had niet durven denken dat dit geluk my heden zou gebeuren." „Mevrouw," hervatte ik, galant op myne wyze, „ dan weet ik wie het meest wint by deeze verrasfing." St. St., myn waarde cogrif , fpreek nooit van winnen in dit huis; de lieer kan dit woord niet hooren zonder daardoor ten flerkflen getroffen te worden, zints hy zeker Geding in V welk hy dagt te zullen winnen , verhoren heeft Myn Vriend my du vermaanende, trarit my zeer gevoelig op den voet. Merk hier op, dat ik een grooten Likdoorn op den voet had , die my geweldig zeer deed, toen myn Vriend den zynen op 't midden daarvan zette. „ Hemel!" fprak ik by my zeiven, „ ik ben zeer (legt op de zaaken van dit huis afgerigt; men „ moet hier wel door en door kundig weezen, om niets kwa,, lyk geplaatst te zeggen!" Men ging aan tafel; myn brood was wat korftig gebakken; ik ben geen liefhebber om Houtskool met myne tanden fyn te maaien; ik fneed de korst met myn mes af; geen minuut was ik  dj HM ongelukkig bezoek» 311 & »er mede bezig. Myn Vriend dagt ik dat my den voet deeze keer zou ftukken getrapt hebben. Wat hebt gy gedaan? fluisterde hy my in 't oor , onze Gastheer kan met verdraaien, dat men ae korften van het Brood Jnydt, naa dat hy een Maitresfe verkoren heeft, die hy fmoorlyk beminde, en gewoon was de korften van zyn Brood te fnyden. — „Ach! voegde ik hem toe, „ wat ben ik lomp! doch waarom hebt gy „ mv van dit alles niet vooraf verwittigd?" Ik waagde het onder het Desfert te zeggen : „ Die Wyn is „ uitfteekend, zyns gelyken groeit niet op Parnas, en ik zou honderd Fonteinen, als de Hippocreen, voor eer. Stuk van deezen Wvn geeven." Naauwlyks had ik deeze noodlottige woorden gefprooken, of ik zag rondsom my niets dan donkere gezigten. Onze Gastheer werd bleeK, en fcheen in flaauwre te zullen vallen. Myn Vriend trad my weder op den voet; doch hy trilde als een blad, en ik voelde het beeven van zyn voet. „ Myn Hemel!" vroeg ik hem ftillelies , „ wat heb ik gedaan? wat heb ik gezegd, dat zo yer- fchriklvk is? Ik weet niet hoe hec te maaken, indien ',' "v my niet uit deeze verlegenheid redt." In de daad, hervatte myn Vriend, deeze zaak loopt emftig, en tk weet met hoe dezelve te herftellen. Gy hebt van een lonte.n gefprooken; dit woord Fontein is een donder/lag in V oor van onzen Gastheer, zedert hy een klein bruin Hondje in een Fontein, iV*e mylen van zyn Landgoed, verhoren heeft. Schrik bevangt hem op V hoor en van iets, dat tot een Fontein betrekking heeft. _ Naa deeze zo veel onttteltenis baarende onvoorzigtigheifl , fchöot my niets over , dan te zwygen op alle Vraagen, my gedaan. Ondertusfchen verzogt men my om te zingen. Weieer het niet, zeide myn Vriend , my weder op den voet treedende, onze Gastheer heeft een wederzin in allen, die zicft laaten bidden; dit heeft op zyn geftcl eene zonderlinge mtwer, W „ Maar wat zal ik zingen?" IVat u behaagt. Hier op ving ik een nieuw Airtje aan, waarin by geval de naam van elise kwam.... Op dien naam viel onze Gastheer agcerovr van zyn ftoel, alle de Gasten zagen my woedend aan, de Knegts liepen hunnen Heer te hulp. Nu werd ik raadloos. Myn Vriend mogt my op den voet trappen; maar ik ftond op, nam myn ftok en hoed, en liep, in die verwarring, ten huize uit; zweerende, dat, indien ik ooit weder m dit huis trad om te eeten, hongersnood my daar toe zou moeten dwingen. gees '  312 geestig antwoord van de vergennes. geestig antwoord van den graave de vergennes. De Heer de la mothe, een Americaansch Fregat, met een Brik uit dat zelfde Land, op Zee ontmoetende, ontving van deeze beide de gewoone Eerefchooten. Hy beantwoordde zulks door negen fchooten, de gebruiklyke Eergroet aan de Vlaggen van Republieken. De Engelfche Staatsdienaar te Parys, ten Hove van Verfailles dit verneemende, vervoegde zich onmiddelyk tot den Graaf de vergennes , met klagten over deezen hoon, als behelzende eene erkentenis der Americaanfche Republiek, en verzogt deswegen verklaaring uit den mond des Franfchen Staatsdienaars. ■■ Deeze, de houding eens grootlyks verwonderden aanneemende, antwoordde onmiddelyk : Het was misfchien een Wedergroet op die, welke gy voorheen gedaan hebt aan de Corficaanfche Vlag, toen uw Hof wist, dat de Koning, myn Meester, deeze Eilanders als Muitelingen behandelde ! staatkundige belydenis aan den graave de vergennes toegeschreeven. (Uit het Pourtrait du Compte de vergennes.) Men wil, dat de Franfche Staatsdienaar de Graaf de vergennes, naa dat hy dertien jaaren aan het roer der Bui. tenlandfche zaaken gezeten hadt, deeze Staatkundige Belydenis deed: ■ Het is volftrekt noodzaaklyk de Engelfchen te haa- n f . de Spanjaarden te vleijen den Keizer niet te „ beledigen op een goeden voet met Pruisfen te lee- 5J ven , , de Hollanders in onze belangen over te haaien )t de Turken te befchermen — Rome te eerbiedigen —• „ de opkomende Republiek van America te onderfchraagen „ — Zwitzerland by te ftaan —- en op het gedrag der Volk„ plantingen agt te geeven."  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekk.elyk. "* ""' ""- ■ aanp*ryzing van goedkoope vermaaken. (Uit de Letters from * Father to a Son, by Mr. i. aikin, M. D.) waarde zoon'. Gy weet, hoe zeer te vergeefseh de Wysgeeren van alle Eeuwen getragt hebben , de Menfchen van zugt tot Vermaak af te trekken, en hunne aandagt te vestigen op eenig enkel en hoogst Goed , 't geen al het overige voor hun overtollig zou doen worden. De ftem der Natuure fprak in hun binnenfte re fterk , dan dat voorfchriften van KunSt dezelve zouden kunnen doen zwygen. De Menfchen hebben het altoos tot een groot voorwerp van hun leeven gefteld, zo veel en zo verfcheidenerlei Vermaak te genieten , als zy zich konden verfchaffen. Het woord in den ruimften zin geno¬ men zynde, en het plan des genots wyd genoeg uitftrekkende, zo ten aanziene van de foort , als van de duuring4zie ik geen reden om in dit oogmerk iets kwaads te vinden : en verwagt geen voordeel van een Scelzei van Zedekunde voor de Schooien, en een ander voor het daadlyk leeven, te vervaardigen. Derhalven veronderfteld, dat .het Einde, om Vermaak te neemen, binnen zekere paaien omfchreeven, goedkeuring verdient; dan zyn ook de Middelen, om dit Einde te bereiken, een gefchikt voorwerp om voorgefteld te worden door de zodanigen, die by ondervinding de Wereld hebben leeren kennen, aan zulken, die deeze lesfen nog behoeven. Ja zelfs is dit een belangryk Onderwerp, en welks ontvouwing binnen de grenzen ligt der menschlyke Rede. De raad om onze Begeerten te bepaalen, waar óp alle de Zedeleeraars der Oudheid aandrongen , is eene zeer gewigtige tot het verkrygen van waar Geluk. Het zon nogthans een misbegrip weezen te ftellen , dat de onm&ng. 1794. no. 8. y der-  314. AANPR.YZIN8 derdnikking der Begeerten, op zichzelve aangemerkt, tot Geluk leidde. 'Er Kunnen geene Genietingen zonder Begeerten weezen: want, in deeze laatfte voldoening, is alle Genot, zo verftandig als zinnelyk , gelegen. De Wysgeerige Aanhangen , derhalven, die aandrongen op eene geheele uitrooijing der Begeerten , als noodig tot Geluk, ftonden onder den invloed van eene gekunftelde Wysbegeerte, gegrond op een misverftand van 's Menfchen waare natuur en beftemming. Maar, aan den anderen kant, zyn onvoldaane Begeerten , of liever zodanige Begeerten, op welker voldoening wy geen redelyk vooruitzigt hebben , de bronnen van de grootfte verdrietlykheden des leevens. De waare kunst onzer Geluksbevordering beftaat, derhalven, in onze Begeerten evenredig te maaken aan de Middelen, welke wy tot derzelver voldoening bezitten; of, met andere woorden, in frnaak te hebben in Verkrygbaare Vermaaken. Naauvvlyks is 'er een Leevensftand, waarin eenige aandagt op dit ftuk niet noodig zy : want de Begeerte is zo geneigd de maat van tegenwoordig genot te overfchreeden by Lieden van den hoogften , als by Perfoonen van den laagften, rang. Doch byzonder komt deeze jnagtneeming te pasfe in dien Leevensftand, waar eene meer of min aanzienlyke opvoeding , en vrye verkeering met Lieden van de hoogfte rtmgen in de Maatfchappy, de ftreelende denkbeelden van voldoeningen gekoesterd heeft, welke de middelen doorgaans niet toelaaten te verkrygen. Beroepen, die men posten van eer en aanzien noemt, komen hier bovenal in aanmerking, en veelen, daar toe opgeleid, betaalen eene zwaare fchatting voor de voorregten aan hunnen Leevensftand verknogt, ter oorzaake van de geduurig aanhoudende kwelling, ontftaande uit onvoldoenbaare wenfchen. Het Beroep , 't geen gy verkoozen hebt, verbiedt, op eene byzondere wyze , het inwilligen van zodanige Begeerten, die het bezit van ryk dom vorderen. Om gelukkig te zyn is het noodig, dat gy gtiikoop gelukkig moet worden. En ik verheug my op de overdenking, dat veele bronnen van genot ten vollen voor u open ftaan, welke u, zo zeer als iemand, bykans in ftaat ftellen, om waare Vermaaken te genieten. Het voor toegellaan neemende, dat gy de hoogfte voldoening zult zoeken en vinden ln het volbrengen van de post, waar toe gy geroepen wordt, zal ik thans u eeni-  van goedkoope vermaaken. 31$ «enige van die Voorwerpen aanwyzen, na welke gy uit eigen verkiezing moogt ftaan, en in welker genot gy uw overfchietenden tyd, op de gelukkigfte wyze, kunt befleeden. Aan het hoofd van alle Vermaaken, die zich aan een Man van Opvoeding aanbieden, mag ik, met zeer veel vertrouwen, plaatzen het Vermaak, 't welk de Boeken verfchaffen. In verfcheidenheid, in duurzaamheid, in gemakiykheid van verkryging, kan geen ander daar mede om den voorrang dingen, en, in het opleveren van daadlyk Vermaak, behoeft deeze bron voor weinige te wyken. Verbeeld u, dat wy het in onze magt hadden , de Schimmen van de grootfte en verftandigfte Mannen , die immer beftonden , op te roepen, en hun te verphgten om met ons in onderhoud te treeden, over de belangrykfte onderwerpen 1 hoe groor een voorregt zouden wy dit agten! hoe verre verheeven boven allen ander gemeen genot! Dan, in eene welvoorziene Boekery, hebben wy,met de daad,dit in onze magt. Wy kunnen xenophon en cesar vraagen na hunne Veldtochten; demosthenes en cicero voor ons laaten pleiten ; ons in de gehoorzaalen van socrates en plato vervoegen ; en betoogingen van euclides en newton zien. In Boeken hebben wy de uitgeleezendlte ge* dagten van de bekwaamde Mannen, op de beste wyze, voorgedraagen. Wy kunnen, naar ons welgevallen, botheid en onbefchoftheid uitlluiten, en onze deur alleen openen voor vernuft en gezond verftand. 't Is noodloos hier te herhaalen de hooge aanpryzin* gen, welke aan de beoefening der Letteren gegeeven zyn door Perfoonen, die den vryen toegang hadden tot alle andere bronnen van Genoegen. In ftede van cicero by u te laaten fpreeken, zal ik u, op eene eenvoudige wyze, myiie eigene ondervinding, ten aanziene van dit onderwerp, opgeeven. Indien Huislyk genoegen, in de eerfte plaats, tot het geluk myns leevens toegebragt heeft, (en ik zou ondankbaar weezen, als ik dit niet erkende,) moet ikk buiten twyfel, het Vermaak, 't welk my de Boeken fchonken , in de tweede plaats ftellen. Zonder Boeken was ik nooit in ftaat eenen enkelen dag tot myne volkomene voldoening door te brengen : met Boeken was nimmer een dag myns leevens zo donker, of dezelve werd daaf Y 2 doofi  JJlfi A ANP RYZÏNG door eenigzins opgeklaard. Pyn en ziekte zelfs zyn 'er,om zo te fpreeken, voor een wyl, door weg geweerd. Door het gemaklyk middel van een Boek in myn zak te hebben, wist ik menigmaal lange dagen en nagten , in de onaangenaamfte vakken van myn Beroep, door te brengen met eene gemengde aandoening van weltevredenheid en ongeduld. Dusdanige voorvallen hebben my een voldingend bewys opgeleverd van de mogelykheid om goedkoop vermaakt te worden, en van hoe veel aanbelangs het is, tot de fom van het menschlyk Geluk, kleine oplettenheden niet te verzuimen, om het meeste genot te trekken van het leeven, zo als het valt. Leezen mag, in welken zin ook genomen, een goedkoop Vermaak heeten. Een fmaak voor Boeken, 't is waar, kan men kostbaar genoeg maaken: doch dat is de fmaalc voor Uitgaven, Banden en Druk.' Indien gy u voldoen kunt met het verftaan van de meening eens Schryvers, op eene gemaklyke wyze, zal een Kroon, aan een Boekenjtalletje uitgegeeven, even zeer uwe behoefte vervullen, als een Guinje in een voornaamen Boekwinkel. — Leer ook onderfcheid maaken tusfchen Boeken die geleezen kunnen worden, en Boeken die gehouden dienen te worden. Van de eerstgemelde foort zult gy overvloeds genoeg vinden in elke Leesbibliotheek, waar men voor weinig gelds te recht kan; het gebruik van deeze is voor den Letterminnaar, om zyn geest, niet om zyn Boekenkas, te vullen. — Geen toettel , geene bepaaling van tyd en plaats, is noodig tot het genot van Leezen. Uit het midden der drukte en woeling kunt gy, door de Toverkragt van een Boek, u overbrengen tot de tooneelen der vroegfte eeuwen , en verstafgelegenfte landen; daardoor u zeiven ontheffen van tegenwoordige zorge en vermoeienis. „ Aangenaame buigzaamheid van 's Menfchen geest," (roept sterne uit, als hy een voorval van dien aart in zyn Sentimental Journey verhaalt,) „die zich op éénmaal kan overgeeven aan begogelingen, „ welke de verwagting van kommer en lastige oogen„ blikken doen verdwynen ! " Het naaste der gemaklyk verkrygbaare Vermaaken, welke ik u wilde aanwyzen, is dat der Verkeeringe. Een Vermaak van prikkelender aart dan 't geen uit Leezen ontltaat: naardemaal wy in de Verkeering niet alleen de gevoelens van anderen ontvangen; maar ook onze eigene me-  VAN SOEDKOOPE VERMAAKEN. 317 mededeelen : uit dit wederzyds ontvangen en mededeeien, ontftaat eene belangneeming, welke Boeken in geene daar aan gelyke maate kunnen geeven. Gefchiktheid tot Verkeering hangt af van den voorraad van denkbeelden in den geest opgelegd, en het vermogen om dezelve mede te deelen. Deeze zyn, voor geen gering gedeelte, de uitwerkzels van Opvoeding en hebbelyken Ommegang, en worden tot een zeker punt begunItigd door aanzienlykheid van rang. Maar dit is alleen tot een zeker punt: want wanneer gy komt tot dien rang., waarin zinlyke lust, bedryfloosheid en un> fpanning, begunltigd worden door ruimheid van middelen, verliest gy meer door de verzwakking der zielsvermogens , dan gy kunt winnen door eene meerdere befchaafdheid van zeden en fraaiheid van voorftel. En, in de daad, 'er zyn onder ons veelen van den hoogden rang, wier ommegang zelfs de laatstgemelde hoedanigheden ter aanpryzing derft, die, aan het gebrek van voeglyke uitdrukkinge, de grootfte ruwheid van taal en ge« drag toevoegen. In losbandigheid is eene ingewortelde laagheid, welke aan de verhevenfte Standen zelfs een fmet van onbefchaafde ruwheid aanwryft. Als men in 't gezelfchap van die zogenaamde Aanzienlyke Lieden een luidruftig gefchreeuw hoort over Honden en Paarden, als zy twisten over Speelfchulden , als zy daaronder gefprekken van nog ruwer aart vermengen, kunt gy uit de woorden en ftoffe des gefpreks niet opmaaken , of gy luistert na de Heeren die op de bovenkamer zitten, dan na de Stalknegts beneden. Het is in geenen deele ongemeen, in dat zogenaamd best Gezelfchap, het flegtfie Gefprek te hooren. Indien uw Charaéter en Leevensftand u voor altoos uitfluiten van zulke Gezelfchappen, hebt gy geen reden om over dit verlies te klaagen. Het zal ruim en ryklyk vergoed worden, door de gelegenheden, welke zich aanbieden, om eenen vryen Ommegang te hebben met de welopgevoedfte en redelykfte van beide de Sexen by welken voeglykheid van Zeden en verfcheidenheid' van Kundigheden altoos op hoogen prys liaan , fchoon flegts middelmaatig vercierd met de voordeelen van ruime middelen. Nogthans wilde ik, met dit alles, u geen te kieskeuri. gen fmaak inboezemen , ten aanziene van de onderwerpen en den ftyl der Gefprekken : mits dezelve de wee. ^ 3 zsa»  giS 4ANPB.ÏZIN6 zenlyke deelen bezitten van gezond verftand en nuttigt kuudigheid. — Onder de zodanigen, die maar zeer weinig genooten hebben van de voordeden eener befchaafde Opvoeding, treft gy menigmaal Perfoonen aan, bedeeld met eene natuurlyke fchranderheid , en eene gefchiktheid om aanmerkingen te maaken, die beide onderhoud en leering verfchaffen. Wie zou niet wenfchen kennis gehad te hebben aan franklin, toen hy nog een Boekdrukkersgezel was, zelfs fchoon hy nimmer opgefteegen ware tot een der uitfteekendfte Charadters zyner Eeuwe? Onderrigting, in de daad, kan men krygen van bykans ieder mensch, in ftukken, behoorende tot zyne bepaalde leevenswyze. Geraaken wy in gezelfchap waar men weinig te wagten heeft van algemeene ftotfen des gefpreks, dan is het best aan het onderhoud eene wending te geeven tot die bepaalde onderwerpen, in welke zy bedreevenheid bezitten, en men zal zyn voordeel kunnen doen, zelfs met deeze minst beloovende ltofien. Ook is de Mensch, in eiken ftand, een weiwaardig voorwerp van betragting; cn de Befchouwer van den Mensch kan veel onderhouds haaien uit het waarneemen der Zeden en Begrippen van de onderfcheide Menfchenrangen, in derzelver verfchillende bezigheden en vermaaken Een derde bron van goedkoop Vermaak, ontfpringt uit de Beoefening der Natuure. Zo veele voordeelen ten opzigte van de gezondheid, opgeruimdheid van geest, nuttige kennis, en onuitputtelyk vermaak, vereenigen zich in deeze Beoefening, dat ik niet zou nalaaten u dezelve op het allernadruklykfte aan te pryzen , indien gy niet aireede een gevestigden fmaak voor dit Genoegen u eigen gemaakt hadt. In dit geval kan ik, wederom , uit eigen ondervinding fpreeken. Het beoefenen der Plantkunde heeft voor my verfcheide Zomers doen wegvliegen met een zuiverder en Jeevendiger genoegen, dan eenig ander voorwerp, op zichzelven genomen, my kon verfchaffen. Deeze maakte my elk uitryden , elke wandeling, van aanbelang, en veranderde de fteeds wederkeerende kringen en bezighe* den in verlustigende reisjes. Door den indruk deezer aandoeningen , heb ik altoos als geheel overtollig befchouwd de moeite, genomen door eenige Voorftanders der, Natuurlyke Historie, om de nuttigheid daarvan aan te toonen, ten opzigte van de algemeene oogmerken des kevens. Veele hunner waarneemiugen , ik beken het, zyn  VAN GOEDKOOPE VERMAAKEN. . 3 IQ zyn waar, en mogen dienen om voorftanders tot deeze beoefening te winnen by de zodanigen, die alles afmeeten naar het rigtfnoer van huishoudelyke waarde; maar is het niet genoeg een bron te openen van veelvuldig en goedkoop Vermaak, 't geen ftrekt om de Ziel in kalmte te brengen en te houden, en den geest te vervullen met waardige begrippen van de Natuur en derzelver Maaker ? Wanneer ik een Mensch geluk aanbied voor een goedkoopen prys, onvermengd met eenig vernederend mengzei, kan ik hem dan wel grooter zegen fchenken? En niets, in de daad, is gunftiger voor 't genot, dan de vereeniging van Lichaamsbeweeging, en Uitfpanning voor den Geest? Deeze voordeden vereenigt de Beoefening der Natuurlyke Historie in de hoogfte maate: en zo groot is de oneindige verfcheidenheid der Voorwerpen, welke dezelve oplevert, dat de geftaage arbeid des langduurigften leevens ze niet zal uitputten. De Beoefening der Natuure is in zichzelve goedkoop, en egter kan dezelve voortgezet worden op een allerkostbaarlle wyze, door den toeftel van Kabinetten, gekogte Verzamelingen, door Prenten en Tekeningen. Maar, indien gy u wilt te vrede houden met het groote Boek dêr Natuure , en eenige weinigen van de bekwaamde Verklaarders, gepaard met de rykdommen , die uw eigen vlytbetoon inzamelt , zult gy voorraad genoeg vinden, om, binnen uw eigen kring, te beantwoorden aan alle redelyke oogmerken van onderwys en vermaak. ——- Wy kennen een uitfteekend Natuurkundige (*;, die, door eene gepaste te kostligging van den tyd en het geld, 't geen hy kon uitfpaaren van het waarneemen eens gemeenen SchryffchoOls, een uitgebreider en naauwkeuriger keunis van de Natuurlyke Historie bezit, dan te beurte valt aan veele Bezitters van de uitgebreidfte Kabinetten. De herinnering van zyne zedige verdienften en weetenfchaplyk genoegen zal, des hou ik my verzekerd , u voor altoos dierbaar maaken deeze ryke fchatkamers van goedkoop Vermaak. (Een fmaak voor het verhevene en fchoone der Natuure, gelyk deeze zich opdoet in ha«re grootere Werken, en ontftaande uit de zamenvoegingen der uitwen- di« (*) Mr. wigg van Tarmeuth* y 4  3*9 AANFRYZÏKG dige gedaanten, brengt desgelyks eene menigte van uitgeleezene Vermaaken voort, van welker genot zich, ten allen tyde, weinige Perfoonen uitgeflooten vonden. Om deeze in eene hooge maate te genieten, is 'er eene geest» gefteltenis noodig, verrykt door Letterkunde, en uitgebreid door verbeelding en opmerking: en, in 't byzonder, wordt daartoe vereischt fmaak voor het Dichterlyke, Veel moeite fchynt 'er niet vast te weezen aan het aankweeken van deeze foort van genot: want het komt ongezogt op in elk geoefenden geest; het gevaar alleen is, dat de begeerte al te fchielyk de voorwerpen zal uitputten. — Meer ongemak wekkende verlangens na 't geen buiten myn bereik lag, hebben myne verbeelding aangegreepen, op het leezen der befchryvingen van die treffende tooneelen der Natuure, bezogt door Reizigers, dan op het bedenken van alle de andere voordeden , die overvloed van middelen en ruimte van tyd kunnen verfchaffen. Nogthans zou ik, voorzeker, niet wenfchen minder gevoelig te weezen, dan ik ben, voor deezen oorfprong van genoegenwekkende aandoeningen. Zy mogen onderlchtidener en meer veranderd gemaakt worden, door den fmaak, voor 't geen men eigenlyk het Schilder agtigt noemt, in te roepen, of zich van het Natuurlyk tooneel te vervoegen tot de naarvolgingen en verbeteringen van 't zelve, door het penfeel. Maar dit, begryp ik, is bykans noodwendig verbonden aan bedreevenheid in de Schilderkunst, en zo deeze niet dienstbaar gemaakt worde aan de oogmerken dier kunst, zou ik vreezen, dat men meer zou verliezen door een open te geeven tot eene ligtwalgende kieskeurigheid , dan men zou winnen door de dingen met een meer geleerd oog te befchouwen. Deeze aanmerking zou my eigenaartig brengen om de Vermaaken te overweegen, herkomfh'g uit het beoefenen der opcierende Kunften, en uit de befchouwing van derzelver voortbrengzelen door anderen. Maar, fchoon ik ten vollen overtuigd ben van het genoeglyk toevoegzei, welk deeze opleveren aan den algemeenen voorraad van inenschlyk genot , komen zy nogthans, ten opzigte van de meeste byzondere Perfoonen , niet wel op de lyst van Goedkoops Vermaaken. Een fmaak voor dezelve moet jn de vroege jeugd gevormd, en met veel verftandigheid aangekweekt, worden , 't welk beide op veel tyds en gelds te liaan komt. Deeze Vermaaken zyn niet gefchikt voor alle tyden, en voor alle plaatzen, maar vorderen toe-  VAN GOEDKOOPS VERMAAKEN. 321 toeftel en gefchikte gelegenheid. Zy worden bezwaarlyk binnen paaien gehouden , en hebben fteeds eene ftrekking om het gereede en eenvoudige te verlaaten, om het geen meer bearbeid en zamengefteld is na te jaagen. Een fmaak voor de Muzyk fchynt my toe, voor zo verre ik uit waarneeming alleen kan oordeelen, byzonder van deezen aart te weezen. Wanneer deeze als door de Natuur aangeduid wordt, gelyk zulks foms plaats heeft, en vroegtydig gereedlyk kan aangekweekt worden, is dezelve, buiten twyfel, in ftaat om een der uitgeleezendftë vermaaken op te leveren ; maar zal als dan, naar alle waarfchynlykheid, de plaats inneemen van alle andere aangeleerde tot cieraad ltrekkende begaafdheden. En, fchoon de verkryging daar van, onder de gemelde omftandigheden , die opoffering waardig mogt weezen, zal, nogthans , zulks te doen met oogmerk om den fmaak voor eenige enkel verlustigende bezigheid te kweeken , myns oordeels, geagt moeten worden op eene valfche waardeering der dingen te fteunen. Indien, egter, de ondervinding mogt uitwyzen , dat de Vermaaken der Muzyk genooteu kunnen worden met maatigheid, en enkel om eene aangenaame verfcheidenheid te baaren, zonder de plaats in te neemen van iets meer waardigs, houden myne tegenbedenkingen op. Dit zelfde mag gezegd worden van het Tekenen en den Smaak voor verfcheide andere verlustigende Bezigheden van dien aart , waaromtrent toevallige omftandigheden en neiging, door voorzigtigheid geregeld, de keuze mogen bepaalen. Ik heb u dus, zo ik agt, de bronnen aangeweezen, uit welke gy genoegzaame Stoffe kunt fcheppen van gemaklyk en goedkoop verkrygbaare Vermaaken , indien gy daar by toebrengt, 't geen volftrekt noodzaaklyk is, zullen uitwendige hulpmiddelen om gelukkig te zyn iets betekenen eene Ziel, met ziobzelve te vrede. Deeze kan niemand hebben, dan wanneer hy bewust is van eigen braafheid en deugd. Eene bewustheid welke gy uzelven moet verfchaffen. Vaarwel. Y 5 DE  322 DE SCHADELYKE GEVOLGEN DE SCHADELYKE GEVOLGEN DER LIGTGELOOV1GHEIO AAN DE WOORDEN VAN EEN LANDLOOPER EN KWAKZALVER , DOOR EENE GEBEURTENIS AANGEWEEZEN. Door R M. D. Belangryke Waarheden, fchoon oud, algemeen bekend en toegeftemd, verdienen zomtyds eens opgewarmd en als nieuw voorgedragen te worden; vooral dan, wanneer men zodanige gebeurtenisfen ontmoet, die bewyzen, dat,hoe zeer het Menschdom van dezelve ten overvloede kundig is, het nochtans niet zelden tegen deeze overtuiging handelt , en zich zelf daar door de grootfte nadeelen berokkent ; indien dit in eenige zaak waar is, zo is het vooral met opzicht tot de Gezegden en hooggeroemde Geneesmiddelen der Kwakzalvers en Landloopers waaragtig. Een ieder toch is overtuigd, dat hunne Ziektekunde zo wel als hunne middelen niets waardig zyn, dat zy niet anders bedoelen, dan om de ligtgeloovigen de beurs te veegen, en zich verder om hunne ziekte Of gezondheid, leven of dood, zeer weinig bekommeren: dat des niet tegenftaande, nu en dan, (de Hemel gaf dat dit flegts zeldzaam gebeurde, of altyd nog zo gelukkig als in dit geval mogt afloopen^ de een of ander zich zelf als flagtoffers daaraan overgeeven, zal uit het volgend verhaal kunnen blyken. De Vrouw van H. S , van een zwakkelyk, aandoe- nelyk, geitel, en bleek aangezigt, Hond, nu omtrent drie maanden geleeden, met haar Kind op de floep; een Tirolfche Landlooper, met een Medicyn- of liever een Vergifknsje op den rug , daar voorby gaande, fpreekt haar aldus aan: „ Wel Juffrouw; gy mogt uw Kind wel van „ de borst doen, want gy hebt de teering, en uw Gort „ eeten_ zal u niets baaten ; doch ik heb nog wel iets „ dat in ftaat zoude weezen om u te kunnen genee„ zen." Deeze aanfpraak trof die Vrouw allergeweldigst , te meer, om dat zy, buiten iemands weeten, zedert eenige dagen des morgens gort Gebruikt had,alleen uit vreeze dat zy anders te zwak mogt worden om haar Kind behoorlyk te kunnen ftillen; daar nu deeze Knaap dit juist geyaaden had, twyfelde zy in het minfte niet of zyn ove-  DER LïGTGBLOOVIGHEID. 3*3 ris gezegde zoude ook ontwyfelbaar waar zyn, en dac hy haar het een en ander had kunnen aanzien, zo als hy verzekerde; dat zy nu dierhalven, door een kort aanftaanden dood, van haar geliefden Man, Kinderen, eu vooral van haar tederstgeliefde zuigeling, zoude gefcheiden worden, dit denkbeeld viel haar ondraaglyk: vergeefseh poogde die Schurk, met haare ontfteltenis zyn voordeel willende doen, haar zyne Geneesmiddelen als onfeilbaar aan te pryzen; want, hoe groot ook haar vertrouwen op zyne Ziektekunde was, ftelde zy, nochtans, geheel geen vertrouwen in zyne Geneesmiddelen: zy liep in haare huis, en gaf zich ten eenemaal aan de Iterkfte uitwerkzelen eener diepe droefgeestigheid over. Haar Man, vervolgens te huis gekomen zynde, kon, even weinig als haare naastbeftaande Vrienden, de oorzaak van haare droefgeestigheid ontdekken, die zy z\ch voorgenomen had volftrekt geheim te houden, om dat men haar anders mogt willen noodzaaken van haar Kind te fpeenen, het welk zy als het grootfte ongeluk voor het zelve hield, en liever haar leven wilde opofferen, dan haar Kind door het onttrekken van haar zog in gevaar te brengen. Men poogde haar, vervolgens, door allerleie beweegredenen over te haaien, om eens met my* haar gewoonen Geneesmeester, in welken zy altyd een groot vertrouwen gefteld had, te raadpleegeu; doch ook dit was vrugteloos, om dat zy bedugt was, dat ik alsdan in de eerfte plaats verlangen zoude dat zy het Kind van de borst zoude doen. Na verloop van eenige dagen kwam echter haar man by my, met verzoek dat ik haar mogt gaan zien , dewyl haar zeker iets moest fcheelen, fchoon men niet wist wat, en dat ik my vooral toch niet ïigtelyk mogt laaten afwyzen. By haar komende, vond ik dat zy 'er zeer vervallen, bleek-geel van kleur , uitzag, en zeer dorllig was; een drooge tong, bitteren fmaak in den mond, drukkende zwaarte op de krop der maag en knaagende pyn in de lendenen, had: niet zonder zeer veel moeite, en alleen op de fterkfte verzekering, dat niets anders dan een overmaat van galftoffe in de maag van dit alles de oorzaak was, liet zy zich beweegen, om van een zagt braakmiddel , uit eenige weinige greinen braakwynfteen vervaardigd, gebruik te maaken. Den volgenden dag haar weder bezoekende, vond ik haar zeer opgeruimd van humeur, uit hoofde der, in allen opzichte , zeer gelukkige uitwerkingen van het voorgefchreeven genees,-  324. DE SCHADELYKE GEVOLGEN DER LIGTGEL00VIGH*1B« neesmiddel. Zy verhaalde my toen omftandig al het gebeurde, met by voeging dat zy my daags te vooren met de uiterfte oplettenheid aangehoord had, of my ook eenige uitdrukkingen mogten ontglippen , die haar in het denkbeeld der , na haare overtuiging , volftrekt doodelyke teering, zouden bevestigd hebben; want dat ik het opentlyk zoude te kennen geeven , verwagtte zy geheel niet , of, dat ik op de noodzaakelykheid van het Kind te fpeenen, het welk zy mede voor een bewys daarvan zoude gehouden hebben , aangedrongen had, in welk geval zy zich volftrekt voorgenomen had, om geenerhande geneesmiddel te zullen inneemen: dan daar zy nu geheel van het tegendeel overtuigd was, gaf zy zich verder met blymoedigheid ten eenemaal aan myne zorge over; verachtende niet alleen haare voorige dwaaze ligtgeloovigheid, maar zich ook ten uiterften beklaagende, dat zulke fchadelyke bedriegers niet van de ftraaten geweerd, of hun ten minften belet wierd van onnozele onkundige menfchen op zulk eene godlooze wyze te mogen misleiden en in levensgevaar te brengen , zo als zy zelve en door haar ook het zoogende Kind daar in geraakt waren. Ik fchreef haar vervolgens de noodige Geneesmiddelen voor, en had het genoegen van, na verloop van veertien dagen, haar gezond, en volkomen in ftaat om haar Kind verder te zoogen, te mogen verlaaten, na welken tyd zy tot nu toe ook volkomen wel gebleeven is, Amjttrdam, 3 July 1794- IE»  BEDENKINGEN OVER DE STARREK. ONTDEKKINGEN. 325 bedenkingen over de starrekundige ontdekkingen der oudcn. (Uit het Engelsch,') Tou heavenly orbs, the glad abodes of lift Effufive kindled by His breath divine Through endlefs forms of being, all inhalt From Him their portion of the vit al fiame, In meafure fuch, that, from the vide complex Of c» - exiflent orders, one might arife One order, all involving and intire. ak en s ide. Het is der opmerkinge waardig , dat 'er verfcheide aangelegene Waarheden zyn, die, Eeuwen geleden, door de Ouden geleerd werden, en eindelyk door de Hedendaagfchen aangenomen zyn, naa het niet ongewoone lot van verworpen en met verfmaading behandeld te worden, ondergaan te hebben. Dit is in 't byzonder het geval geweest met de Starrekunde. Dat de Aarde rondsom de Zon beweege, en dat er Tegenvoeters gevonden worden , zyn waarheden , van overlang bekend , fchoon overal , in den beginne, met fmaad en uitjouwing bejegend, toen men ze aan de laatere Geflachten voorhieldt. Deeze waarheden werden zelts gevaarlyk voor hun die ze beweerden, gelyk galileo, de beroemde Florentynfche Wysgeer, in de Zeventiende Eeuw, in de Gevangenis der Inquifnie ondervondt. Nogthans zyn beide deeze leeringen thans zo wel geftaafd en bevestigd , dat ze eene algemeene goedkeuring wegdraagen. Dus hebben wy, twee Eeuwen geleden, weder ingevoerd de beroemdfte der oude begrippen, terwyl wy ons gelaaten niet te weeten , dat wy, in eeniger voege , hoogagting verfchuldigd zyn aan die ze eerst beweerden. . , , , , Het redelykst Stelzel in zich zelve, en 't geen best overeenkomt met de naauwkeurigfte Waarneemingen , is 't geen, omtrent den Jaare MDXXX, voorgefteld werd door nicolaus copernicus , een beroemd Poolsch Starrekundige , die de Zon in het middelpunt plaatfte , en veronderÜelde, dat alle de Planeeten, met de Aarde, om de Zon  32*> BEDENkINGEN Zon liepen. Van hier draagt dit Stelzel den naam van het Cvpernicuanjche; doch het is vreemd, hoe een Stelzel, zo volkomen en onderfcheiden beweerd door de Ouden, den naam ontleent van een zo laat Wysgeer. Pythagoras, philolaüs, nicetas van Syracufe, plato , aristarchus , en veele anderen onder de Ouden, hebben, op eene menigte van plaatzen, dit gevoelen voorgefteld; terwyl diogenes laertius, plutarchüs dl stob^eus, hunne denkbeelden zeer naauwkeurig aan ons hebben overgeleverd. Dat dit Stelzel, in een vroeger tydperk, niet algemeen omhelsd wierd, moet geheel aan de kragt des vooroordeels worden toegefchreeven. Pythagoras dagt, dat ae Aarde een beweeglyk Lichaam was, en, wel verre van het Middelpunt des Heelals te weezen, wentelde rondsom het Gewest des Vuurs, dat is de Zon, en dat hier uit nagt en dag ontftondt. Deeze kundigheid deedt hy, naar men wil, op, by de Egyptenaar! Eenigen fchryven dit begrip toe aan philolaüs ,. den Leeriing van pythagoras; doch het is biykbaar, dat hy alleen de verdienfte bezat van den Gemeenmaaker deezes begrips te weezen, en van verfcheide andere Gevoelens tot de School zyns Leermeesters behoorende: want eusebius verzekert ftellig, dat philolaüs de eerfte was die het Stelzel van pythagoras in gefchrift ftelde. Deeze philolaüs voegde 'er by, dat de Aarde zich bewoog in een fchuinfchen kring, waar door hy, ongetwyfeld, den Zodiac verftondt. Aristarchus van Samos , die omtrent drie Eeuwen vóór christus leefde , was een der voornaamfte Verdeedigers van de Leer, dat de Aarde zich bewoog. Archimedes berigt ons in zyn Boek, de Arenario, dat aristarchus , over dit onderwerp tegen eenigen der Wysgeeren van zynen tyd fchryven de, de Zon onbeweeg■ lyk plaatfte in het middelpunt van eenen wandelkring, door de Aarde in haaren omloop befchreeven. Sextus empiricus haalt hem ook aan als een der voornaamlte onderfteunders van dit gevoelen. 'Er is ook een plaats by plutarchus , waar uit blykt, dat cleanthiïs den Wysgeer aristarchus van Godloosheid befchnldigde, als een die de rust van vesta , en van alle de Goden; ftoorde; wanneer hy, verflag geevende van de verfchynzelen der Planeeten in derzelver loop , leeraarde dat de Hemel, of het Firmament der Vaste Starren, onbeweeg- lyk  OVER. DE STAREE-K» ONTDEKKINGEN.' 2*7 lyk was, en dat de Aarde zich bewoog in een fchuinIchen kring, en teffens om haaren eigen as draaide. Theophrastus zegt, in zyne Gefchiedenis der Starrekunde, welke onze tyden niet bereikt heeft, volgens de aanhaaling van plutarchus, dat plato, in zynen ouderdom , de dwaaling liet vaaren , welke hy omhelsd hadt dat de Zon om de Aarde draaide; zich beklaagende dat hy die niet in het middelpunt, maar de Aarde daar gefteld had, tegen de orde der natuure. En is het geheel niet te bevreemden, dat plato wederkeerde tot het omhelzen van een denkbeeld, hem vroegtyds ingeboezemd m de Schooien van twee beroemde Pythagoristen , archytas van Tarentum en timeus de Locrier, gelyk wy leeren uit de Verdediging des Christendoms van jeronimus tegen rufinus. Uit cicero blykt, dat iieraclides van Pontus, een Pythagorist, dezelfde Leer voorftelde. Dat de Aarde rond is, en aan alle zyden bewoond, en dat 'er, by gevolge, Tegenvoeters gevonden worden, is eene der oudfte Leerltellingen der Wysbegeerte. Diogenes laertius fchryft, dat plato de eerfte was, die de Bewoonders der Aarde tegen over ons Antipode!, dat is Tegenvoeters, noemde. Hy meent hier mede niet dat plato de eerfte was die dit gevoelen leeraarde; maar alleen dat hy de eerfte was die het woord Antipodes gebruikte: want elders gewaagt hy van pythagoras als de eerfte die dit leeraarde. 'Er is ook eene uitdrukking in plutarchus , waar uir blykt, dat men dit ftuk, ten zynen tyde, betwistte. Lucretios en plinius , die dit begrip tegenfpreeken, zo wel als de üudvader augustinus , ftrekken tot getuigen dat het ten hunnen dage heerschte. Wat de bewyzen betreft, die de Ouden aanvoerden voor de rondheid der Aarde deeze waren de eigenfte, die de Hedendaagfchen bybrengen. Plinius merkt op, dat het land, 't geen het oog ontwykt der geenen die zich op het fcheepsdek bevinden, nog in 't gezigt blyfc der zodanigen , die in 't opperfte van de mast zitten: en befluit hieruit dat de Aarde rond is. Aristoteles trok dit gevolg niet alleen uit de fchaduw van de Aarde, die zich by eene Maansverduistering rond vertoont op de fchyf der Maane; maar ook uit deeze byzonderheid, dat men , zuidwaardsaan reizende , andere Starren ontdekt, en dus da Starren, welke wy voorheen in het Zenith of elders zagen , derzelver ftand ten onzen opzigte veranderen. De  3aJl BEDENKINGEN De Omwenteling der Planeeten, om derzelver eigen as, is een ander ftuk, 't geen tot ons tegenwoordig onderwerp behoort. Hoe veel hulps de uitvinding der Telescopen toegebragt hebbe aan de Starrekundige Waarneemingen der Hedendaagfchen, is bovenal blykbaar uit de ontdekking, dat de Planeeten om derzelver eigen as omwentelen : eene ontdekking, gegrond op de gezette wederkomst der vlekken op derzelver lichaam waargenomen ; zo dat ieder Planeet twee beweegingen hebbe, de eene, waardoor dezelve, met de andere, wordt gevoerd rondsom het algemeen middelpunt; de andere, waardoor zy om haar eigen as draait. Maar alles, wat de Hedendaagfchen, ten deezen opzigte, gedaan hebben, dient alleen om aan de Ouden de eere toe te kennen, van de eerfte Ontdekkers te weezen. Hierin ftaan de Hedendaagfchen tot de Ouden , als de Franfche Wysgeeren tot den grooten newton: de arbeid en reizen deezer Wysgeeren, om de Aarde by de Poolgewesten, en onder de Middaglyn, te bezoeken ter bepaaling van de gedaante des Aardkloots, dienden alleen ter bevestiging van 't geen newton deswegen gedagt hadt, zonder de moeite te neemen van uit zyn kamer te gaan. Op dezelfde wyze hebben de meeste onzer Proeven gediend, en dienen nog, om de gisfingen der Ouden te onderfchraagen; fchoon het menigwerf gebeurd zy, dat deeze eigenfte gisfmgen, welke thans zo algemee», als waar, worden aangenomen, voorheen even algemeen verworpen wierden. Welke ook de gronden geweest zyn op welken de Ouden hunne befpiegeling grondden, vast gaat het, dat zy klaar begreepen , dat de Planeeten om derzelver eigen as wentelden. Heraclides van Pontus en ecphantes , twee beroemde Pythagoristen, gaven deeze waarheid, voor lan°-,te kennen,en maakten gebruik van eene zeer gepaste vergèlyking om hun denkbeeld uit te drukken; zeggende dat de Aarde van het Westen na het Oosten wentelde, gelyk een wiel om zyn as. Plato ftrekt deeze waarneeming uit van de Aarde tot de andere Planeeten. Volgens atticus , den Platonist, voegde hy , by de algemeene beweeging die de Planeeten maaken, een ronden loop befchryvende, eene andere, ontftaande uit derzelver klootfche gedaante, die de Planeeten om haaren eigen as deeden wentelen, terwyl zy in den algemeenen omloop voortgingen. Plotinus fchryft mede dit gevoelen aan plato toe; want, van hem fpreekcnde, zegt hy, dat  over de STARREK. ontdekkingen. «25 dat plato , behalven den grooten ronden omloop, door alle Starren in 't algemeen waargenomen, dagt, dat zy eiK eenen anderen hadden om haar eigen as. Cicero kent het zelfde begrip toe aan nicëtas van Syracufe, en haalt theophrastus aan ten getuigen van 't geen hy beweert. Nicetas is dezelfde Perioon als die bv diogenes laertius, onder den naam van hycetas , voorkomt, wiens gevoelen was, dat de fnelheid van de beweesing der Aarde om haaren eigen as, en anderzins, eeniglyk ter oorzaak ftrekte van de fchynbaare Omwentelingen der Hemelfche Lichaamen. De Maan, die onze Aarde als een Wagter vergezelt, •gaf aan de Ouden gelegenheid om hunne fchranderhei 1 te doen blyken. Zy ontdekten, vroegtydig, dat de Maan geen licht van zichzelve hadt; maar fcheen met een glans van de Zon ontleend. Dit was, volgens tiiales, het gevoelen van anaxagoras en empedocles, die daar uit niet alleen reden gaven van de zagtheid des Maanlicbts, maar ook van de onmerkbaarheid der Hette, c welk onze laatere Proefneemingen bevestigen; want met alle benulp van Brandglazen heeft men het tut nog niet mogelyk *c vonden, de minfte hette door de verzameling der btraalen voort te brengen. ' , De Waarneemingen, door de Hedendaagfchen gedaan, ftrekken om ons te overtuigen, dat de Maan een Dampkring hebbe, fchoon zeer yl. By eene volkomene Zonnetaanmg vertoont zich, rondsom de fchyf der Maane, een fchitterende glans, gelykwydig met den omtrek; welke dunner en dunner wordt naar gelange dezelve verder van de Maan afwykt. Dit is mogelyk niets anders dan een uitwerkzel voortgebragt door zulk eene vloeiftotfe als de Lugt, die, uit hoofde van derzelver zwaarte en veerkragt, beneden digter is dan boven. Met een Telescoop kunnen wy gemaklyk in de Maan gedeelten ontdekken , die helderder en uitfteekender zyn dan andere , en welke men voor bergen houdt. Wy befpeuren desgelyks andere deelen laaler en niet zo helder, welke valeijen fchynen tusfchen, de bergen. 'Er zyn nog andere deelen, die, minder lichts te rug kaatzende , een effen oppervlakte vertoonen , en veronderfteld worden verzamelingen van water te weezen. Indien de Maan dan haare wateren, haaren dampkring, haare bergen en valeijen hebbe, leidt men daat uit af, dat 'er ook regen, fneeuw, en alle andere verfchynzels, eigen aan zulk een ftand, plaats hebben; en meng. 1794. no. 8. Z 0115  BEDENKINGEN ons denkbeeld van de Wysheid en Magt oods doét ona! eer vermoeden , dat hy ook Schepzelen voortbragt ora daar op te woonen, dan ftellen, dat hy zo veel zou gedaan hebben omtrent een ledig onbewoond lichaam. De Ouden, die het behulp onzer Telescopen misten, vulden dit gebrek aan met een fchrander doordenken: want, zonder de middelen, welke wy bezitten, hebben zy alle de gevolgen getrokken , die de Hedendaagfchen toeftaan; en ontdekten voorlang door het oog des verftands, wat wy vervolgens door het gewapend oog des lichaams waarnamen.' Wy zien , uit zommige overgebleevene ftukken van hunne Werken , op hoe verheven eene wyze (eene wyze der Majefteit van de Godheid waardig) zy doordrongen tot de oogmerken van het Opperweezen, in diens beitemming der Planeeten , en der menigte van- Starren aan het Uitfpanzel. Zy bel'chouwden dezelve als zo veele Zonnen, rondsom welke Planeeten wentelden , even als in ons Zonneltelzel. Zy gingen verder, en beweerden, dat deeze Planeeten Inwooners hadden, welker aart zy zich niet vermeetten te befchryven, fchoon zy veronderftelden dat ze voor ons in fchoonheid en waardigheid niet behoefden te wyken. Orpheus is de oudfte Schryver, wiens gevoelen, ten dien opzigte, onzen tyd bereikt heeft. Proclus heeft drie dichtregelen van dien ouden Wysgeer, in welke hy Heilig beweert , dat de Maan eene andere Aarde was, met bergen, valeijen, enz. Pxthagoras, die or¬ pheus volgde in veele van zyne gevoelens, leeraarde desgelyks, dat de Maan eene Aarde was gelyk aan de onze, vervuld met Dieren, welker natuur hy niet ondernam te befchryven , fchoon hy zich verzekerd hieldt , dat ze van eene edeler en fraaijer foort waren dan de onze, en niet onderhevig aan dezelfde zwakheden. Het zou zeer gereed vallen de aanhaalingen te vermenigvuldigen die uitweezen hoe zeer algemeen dit gevoelen was onder de Oude Wysgeeren ; doch het zal genoegzaam weezen eene opmerkenswaardige plaats aan te voeren uit stob^eus , waarin hy ons de gedagten opgeeft van democritus, over de natuur der Maane, tn de oorzaak van de Vlekken, welke wy op de fchyf dtr Maane ontdekken. Die groote Wysgeer verbeeldde zich, dat deeze vlekken niets anders waren dan fchaduwen, gevormd door de verbaaaende hoogte der Maan-bergen, die  OVER DE STARREK. ONTDEKKINGEN. 33* die het licht onderfchepten van de laagere deelen dier Planeet, waar de Valeijen gevormd werden , die zich vertoonden als 1'chaduwen of vlekken. Plutarchus ging verder, verzekerende , dat uitgebreide Zeeën en diepe Holen in de Maan waren. Zyne gistingen zyn gebouwd op denzelfden grond als die der rieden daaglchen ; want hy merkt op, dat dee'ze zwaare en uitgeftrekte fchaduwen, welke zich op de Maanfchyf vertoonen, groote Zeeën moesten bevatten, niet in ftaat om een zo helder licht te rug te kaatzen als de vastere duistere deelen, of veroorzaakt worden door zeer wyde en diepe fiolen, die de ftraalen der Zonne verzwolgen. En xeinophanks zegt, dat deeze onmeetlyke Holten bewoond wierden door eèn ander Menschlyk geflacht, die juist zo ajs wy op Aarde leeven. Het blykt, nogthans, uit eene plaats by plutarchus, dat, ten zynen tyde , zo wel als laater, het door veelen betwist wierd, dat de Maan eenige Dampen uitwaafemde , ter voortbrenging van Regen en andere Weerverfchynzelen. Hy hieldt het met de ontkennende Party, zich verzekerd houdende , dat de Maan verbaazend verhit moest weezen, door de nimmer'ophoudende werking der Zonneftraalen op dezelve; dat alle vogt 'cr zodanig uitgetrokken moest wcezen , dat 'er geen voorraad was voor het opgeeven van nieuwe Dampen; waar uit hy befloot, dat 'er geen Wolken , Regenbuien of Winden , en gevolglyk ook geen Planten of Dieren, beftonden. Dit nu is de eigeufte rede, welke heden ten dage wordt aangevoerd door de zodanigen, die zich tegen het denkbeeld van de bewoondheid der Maane aankanten ; terwyl het éénig noodwendig gevolg, daar uit voortvloeijende, is, dat de Inwoonders dier Planeet geheel van die der onze moeten verfchillen, en door hunne gefteltenisfe gefchikt zyn voor zulk eene Woonplaats. , Wat hiervan ook zyn moge, het blykt, uit deeze plaats,dat het gevoelen, hier vermeld,Voorftanders hadr, ook ten tyde van plutarchus , .die zich niet min vrugtbaar in gisfmgen betoonden , dan wy, in 't zelve te onderfchraagen. De Melkweg en de Vasteftarren hebben ten voorwerpe geftrekt van onderzoek voor i veele Wysgeeren. Ten aanziene van den Melkweg, (die heldere uitfehitteïende ri«m, welke aan het uirfpanzel, te midden van de Z * Vas-  33* bedenkingen Vasteftarren, gezien wordt,) hielden de Pythagoristen ftaande, dat dezelve voortyds het Zonnepad geweest ware, en deeze daar de ftreep , welke wy nog aanfchou- wen, hadt agtergelaaten. De Peripatetici beweerden, volgens alustoteles, dat de Mekweg gevormd wierd door uitwaal'emingen, hoog in het Lugrgewest opgehouden. Men wil gtreedlyk toeftaan, dat 'er misdagen waren in hunne gistingen ; doch zy floegen den bal niet altoos mis. Democritus , niet geholpen door het fteunzel eens Verrekykers, ging galileo voor, in op te merken, dat bet geen wy den Melkweg noemen eene ontelbaare menigte van Vasteftarren behelsde , de zamenmengeling van welker afgelegene Straalen de witheid veroorzaakte, waar aan wy den naam van Melkweg geeven; of, om dit met de woorden van plutarchus uit te drukken, was het de vereenigde helderheid van een onnoemelyk groot aantal Starren. Niet min opgeklaard waren de Ouden in hunne begrippen over de Vasteftarren dan wy zyn: want het is nog niet zeer lang geleden , dat de Hedendaagfchen de denkbeelden deezer groote Leeraaren , ten aanziene van dit onderwerp, omhelsden; naa dezelve een reeks van eeuwen verworpen te hebben. Het zou tegenwoordig als iets ongerymds in eenen Wysgeer uitgekreeten worden, wanneer hy twyfelde of deeze Starren Zonnen waren gelyk onze Zon, die ieder haare eigene Planeeten hadden, daar om heen wentelende , en onderfcheide Zonneftelzels vormende, meer of min naar het onze gelykende. Dit denkbeeld nu van eene Veelheid der Werelden werd algemeen ingeboezemd door de Griekfche Wysgeeren. Plutarchus, naa 'er een berigt van gegeeven te hebben, fchryft, dat hy zo verre was van dit een wanbegrip ^te keuren , dat hy het hoogstwaarfchynlyk hieldt, dat 'er geweest waren, en nog waren, ontelbaare,, Ichoon geen oneindig aantal van Werelden, die, zo wel als de onze, land, water en een uitfpanzel, hadden. Anaximenes was een. der eerften die deeze Leer predikte. Hy geloofde dat de Vasteftarren onmeetelyk groote Vuurklompen waren , omringd door zekere Aardklonten, onzigtbaar voor ons, en die derzelver omloopen volbragten. Het is blykbaar, dat hy, door deeze Aardklooten, zich om deeze Vuurklompen wentelende , Planeeten ver ftondt, gelyk aan de onze, ondergefchikt aan haare eigene Zon, en daar mede een Zonneftelzel uitmaakende. Laa-  «ver de starrek. ontdekkingen. 333 Laaten wy, ten befluite, de gevoelens der Ouden, ten aanziene der Comeeten, of Staartftarren, overweegen. Lr is geen buitenfpoorige vlugt der verbeelding, hoe wild ook, of dezelve heeft men, in verfchillende Eeuwen, gewaagd, om reden te geeven van de natuur deezer verbaazende tiemelfche Lichaamen , en de ongeregeldheid van derzelver loop. Zelfs in de laatere Eeuwen hebben een kepler en een hevelius volftrekt in 't wilde loopende gisfingen, omtrent de oorzaak deezer Verfchynzelen, ter baane gebragt. De Heer cassini, en naa hem Sir izaak newton , hebben eindelyk zekerheid gegeeven aan de gevoelens der Wysgeeren ten deezen opzigte, door hunne zeer naauwkeurige Waarneemingen en Berekeningen, of, om eigenlyker te fpreeken, door onze aandagt te rug te brengen tot, en te vestigen op, het geen voortyds bygebragt was door de Chaldeen en de Egyptenaaren , door anaxagoras, democritlts , pythagoras, hippocrates van ChkS , seneca , apollonius myndius en artemido- rus; want, in het handelen over deeze Starren, zyn de bepaalingen van cassini en newton, de reden, welke zy geeven van de zeldzaamheid der verfchynmgen , en de verfchooningen, die zy bybrengen, wegens het nog niet vormen van een naauwkeuriger Theorie, begreepen in de woorden reeds door seneca gebezigd. De verfchyningen der Comeeten, fchryft hy, zyn zo zeldsaam, dat men nog niet in ftaat geweest is om een aantal Waarneemingen te doen, ter bepaalinge of derzelver loop geregeld is , dan niet; doch de Grieken , die eenigen tyd vroeger Waarneemingen gedaan hebben, leggen zich toe om zulks naa te fpooren. Seneca onderrigt ons , te dier zelfde plaatze, dat de Chaldeen de Comeeten hielden voor Lichaamen als de Planeeten, en diodorus siculus , in zyne Gefchiedenis , berigt geevende van de uitgeftrektheid der kundigheden onder de Egyptenaars, roemt hun wegens de vlytige beoefening met welke zy de Starren en derzelver loop waarnamen, en merkt op, dat zy zeer oude en zeer naauwkeurige Waarneemingen verzameld hadden, hun ten vollen onderrigtende van de onderfcheide beweegingen, loopkringen en Handen, der Planeeten; 'er by voegende, dat zy Aardbeevingen, Overftroomingen, en de wederkomst der Comeeten, konden voorfpellen. Aristoteles, de gevoelens van anaxagoras en democritus ontvouwende , zegt van den eerstgemelden , Z 3 dar  534 bedenkingen dat hy de Comeeten hieldt voor eene verzameling van veele zwervende Starren, die door derzelver nadering en liet onderling mengelen haarer Straalen voor ons zigtbaar .werden. Dit begrip, verre van wysgeerig, was , nogthans verre te ftellen boven dat van eenige grootere en laatere Wysgeeren, die ftaande hielden dat ze uit Lugt geformeerd wierden, even als de Visfchen uit Water. Pythagoras , die zeer naby kwam aan de tyden van anaxagoras , hadt , volgens het berigt van auistotej.es, een gevoelen der verlichtfte Eeuwe waardig; want hy merkte de Comeeten aan als Starren , die geregeld , doch in eenen langwerpigen kring, rondsom de Zon liepen , en alleen zich aan ons vertoonden in byzondere deelen van haaren wandelkring, op groote afftanden van ■ tyd. Akistotkles haalt ook de getuigenisfen van hippocrates van Chios en .eschylus aan , ter ftaavinge van dit begrip. Stob^eus (telt ons bet gevoelen van pythagoras voor, bykans met dezelfde uitdrukkingen van aristoteles; doch in zeker opzigt klaarder. Hy verbeeldde zich, fchryft hy , dat de Comeeten zwervende Planeeten waren , die alleen op zekere tyden van derzelver omloop zich vertoonden. Over het geheel heeft seneca, meer dan iemand anders , dit onderwerp als een waar Wysgeer ontleedt. Hy haalt alle de verfchillende gevoelens op wegens de Comeeten , en fchynt de voorkeus te geeven aan dat van artemidorus, die ftelde, dat 'er een verbaazend aantal van Comeeten was; doch dat derzelver wandelkringen van dien aart waren, dat ze, wel verre van altoos in ons gezigt te zyn, alleen van ons konden gezien worden in derzelver uiterften. Vervolgens redenkavelt hy hier over zo fraai als bondig; zeggende, waarom zouden wy ons bevreemden, dat de Comeeten, die zich zo zeldzaam aan de wereld vertoonen, nog niet tot vaste regelen gebragt zyn, of dat wy, tot dus lange, niet in ftaat geweest zyn , om te bepaalen , wanr de loop begint en eindigt van Planeeten, zo oud als het Heelal, en welker wederkomst, na een zo groot tusfchenverloop Van tyd, voorvalt? De tyd zal komen, vaart hy voort, .wanneer de Naakomelingfchap verbaasd zal ftaan over zaaken zo blyk baar: want het geen ons nu duister fchynt, zal ten eenigen dage, in het verloop van eeuwen, en ^oor den viyt onzer Naakomelingen , geheel opgeklaard wor-  over de STARREE. ontdekkingen.' 335 j.» • Anrb een klein beftek van jaaren, doorgebragt *° Wieen het do vieren aan drift, zal nier Helpen lot ÏÏe^eïfpeuring™ als die de bentang «n Vn verre afgelegene lichaamen betreffen. Gaan waU? de bygebragte plaatzen na, dan zal men ffi01ten oeftemmen, dat dl Hedendaagfchen metsbon, f de Comeeten betreffende, gezegd hebben, of het wordt in de Schriften der Ouden gevonden : uitgenomen dat de laatere Waarneemingen hun verfchaften , t geen senpca zo noodzaaklyk oordeelde, en dat alleen de Seïing kon weezen van een lang verloop van een- WMet één woord, niet tegenftaande alle de voordeelen, welke de Hedendaagfchen boven de Ouden hebben, door de verbaaZende opeenftapeling van WaarneemingenBerekeningen, en, bovenal, door de uitvinding der Telescopen "uilen de laatstgemelden altoos eenen verheven JaTg bekléeden in de Gefchiedenis der Starrekunde. EENIGE, tot DUS LANGE, NIET recht BEGREEPENE j5yzonderheden-, TOT de NATUURLYKE h1stoRIE van DEN OLYPHANT BEHOORENDli. DOOr den Heer corse. (Getrokken uit de Atiatic Refearches, or Transaaions of the Society inliituted in Bengal, for inquirtng tnto the Hu. ton and Antiquities, the Arts, Sciences and Litey ralure, ofAfia. Vol. III.) De Heer corse, te Tipura zich onthoudende , hadt gelegenheid, om te zien, op welke wyzen de Inbooreiingen de Wilde Olyphanten vingen; en verfcheide By. zonderheden, beboerende tot de Natuurlyke Historie van zeer groot Viervoetig Dier, tot hier toe gebrekkig bekend, of niet wel begreepen, vielen onder zyne Waar- "^eTnnge Olyphanten zuigen altoos met den Bek, nimmer met den Snuit, gelyk de Heer de buffon verkeerdlvk verzekert. De Heer corse zag 'er van één dag, rot ' van drie jaaren, die aan de Moeder zoogen; doch nimmer dat zy den Snuit gebruikten, dan omi dc: borst te drukken, 't geen zy, door een natuurlyk Inftmct, fcheeZ 4. n  336" byzonderheden wegens den olyphant. nen te weeten dat diende om de melk te gereeder en overvloediger te doen vloeijen. De wyze van paaren van het Mannetje en Wyfie waarover men zo veel byzonders verteld heeft, is thans buiten alle mogelykheid van twyfel gefteld. Daar de Heer buller, de Luitenant hawkins, en veele anderen een Mannetje met een Wyfje zagen paaren, naa dat men 2e in veiligheid gebragt hadt in de Keddagh (*) , en vernamen hoe zulks juist op dezelfde wyze toeging als een Hengst eene Merrie befpringt. Zo veel de Heer corse kon nagaan, duurt de Zwangerheid van een Oiyphant omtrent twee jaaren: naardemaal een Olyphant jongde, één en twintig maanden en drie dagen, naa dat dezelve gevangen was. In de maand January 1788, werd deeze Olyphant gevangen; men ontdekte, in April of May, dat dezelve moest jongen,en het Jong, een Mannetje, kwam, op den veertienden van Oc- tober .1789, te voorfchyn. By de geboorte was dit Jong vyt en dertig duimen hoog, by de fchouders gemeeten, en, in Maart 1790, haalde het negen en dertig duimen; zynde dus vier duimen, in bykans1 even zo veele maanden, gegroeid. (*) Zo noemt men de plaats, rondsom afgefcliut met boomen en omtuinhigen, waarin de Olyphanten gedreeven worden door de Jaagers, als zy 'er eenige gevangen hebben. aanmerkingen, geduurende een zesweeks verblyf in oxfordshire en gloucestershire, in den jaare MDCCXCII gemaakt. In een reeks van Brieven aan een Vriend. (Vervolg van bi. 222.) vyfde brief. Gloucester, Aug. 1792. myn heer! /~\p den weg na Gloucester, omtrent twee mylen van V/ Oxford, heeft men, van een hoog opgaanden grond, het fchoonfte gezigt op die Stad, welke zich, omringd door  EEN ZESWEEKS VERBLYF IN OXFORDSHIRE, ENZ. 337 door een zeer wyduitgeftrekt Landfchap, in al derzelver luister vertoont 5 ter flinker zyde, in deezen ftand gezien, doet zich een groote uitgeltrektheid welbebouwd land op. Van hier tot Whitney, is het land vlak, en ryst bykans onmerkbaar op. Bv Ensham ftaat een groot onbewoond Gebouw, t geen alzins het voorkomen heeft van het overblyvend ledenkteken eener mislukte onderneeming. Ik giste dat het tot eenig Fabriek beftemd geweest was ; doch de Postillion onderrigtte my, dat het een Herberg geweest ware; en nu niet aangehouden wierd, Uit hooide van een gefchil over den eigendom. Ensham, voorheen een koninglyk , is thans een arm, Dorp. Er zyn nog eenige overblyfzels van eene Abtdy. Onder alle de Huizen zyn 'er flegts drie of vier, die draaglyk mogen heeten. De Kerk is een eenvoudig oud Gebouw. Witney, of Whitney, zeven mylen van Oxford, is de Stad in welke de meeste Manufacturen zyn in dit Landfchap; eene plaats van hooge oudheid, en heeft dezelve de eer van de tyden der Legenden overleefd , om het vertoon te maaken van een werkzaam leeven en voorlpoed geevenden arbeid. Whitney is , nogthans , eer een volkryke, dan een welgebouwde, Stad, de Huizen ftaan er niet geregeld. De Huizen van veele byzondere Perfoonen geeven blyk van de welvaard der Eigenaaren. Het Stadhuis is een net gebouw. De Kerk prykt met een vry goeden Toren. .. De Dekenfabriek is 'er in een zeer bloeijenden itaat. De Handel op 't Vasteland heeft onlangs vlugt genomen. — Men beristte my, dat men te deezer plaatze, weeklyks , tagtigduizend Ponden wol verwerkt. Deeze groote behoefte geeft bezigheid aan de omliggende D >rpen , zo wel als aan alle de Spintueryen in de Stad. ie Wfntney zelfs houdt deeze Fabriek honderd en vyftig getouwen bezig, en meer dan vier duizend perfoonen van allerlei ouderdom en vermogen leenen de hand, tot het voortzetten van dien arbeid. De Waschmolens hebben overvloed van water uit de Windrush. Het water deezer kleine Rivier wordt veronderfteld, iets in zich te hebben 't geen 't zelve meer dan eenig ander water gefchikt maakt tot de bleekery. Ik kan niet wel twytelen aan iets, 't geen elk hier zo gereedlyk beweert; doch tevens niet naalaaten my te herinneren, dat 'er een tyd veweest is, waarin men veronderftelde , dat het water h * Z 5 v*n  333 een zesweeks verblyf van de Theems het uitfluitend vermogen bezat, om 'er goeden Potter van te brouwen en niet die geheele Rivier; maar alleen dat gedeelte , 't welk vloeit van Westminfter-bridge tot Wapping, te welker plaatze het water, zo het eenige byzondere kragt of eigenfehap kreeg, althans die van Zuiverheid niet was. Doch wy weeten, dat, tegenwoordig, eenige der voornaamfte Brouwers, te Londen, het water van de Theems niet gebruiken, zonder dat het eenige vermindering toebrengt aan den Porter, «lien zy afl-veren. Eer ik Whitney verlaat, moet ik u berigten, dat de Openbaare School voorzien is van eene vry goede Boekery: eene byzonderbeid, welke wy niet altoos aantreffen in grooter en ryker Steden. Vóór dat ik ter Stad uitreed, werdt het rydtuig omringd door een hoop bedelende kinderen, wier zingende toon en lastig aanhouden uitweezen, dat zy tot het bedelen als opgebragt, of in derzelver opvoeding dermaate verwaarloosd waren, dat zy het uit noodzaaklykheid deeden. Wat men ook zegge van den voorfpoed en welvaard eener Stad waar Manufacturen zyn,dienen voorwerpen van deezen aart, om iets van de rekening af te trekken. Niets, byzondere aandagt verdienende , deedt zich op te Minfter Lovel, waar ik vervolgens aankwam, dan de ruïnen van een Klooster, gelegen in eene valei aan den oever van de Windrush. Zulk eeu ftand, heeft men op. gemerkt, werd doorgaans gekoozen door de aanleggers van Godienltige Geftichten. Burford is aangenaam gelegen op eene hoogte , ten zuiden van de Windrush, die, niet verre van hier, in Gxfordshire komt, en de laagere gronden bewatert. De Stad heeft thans weinig 't geen eens Vreemdelings weetgierigheid uitlokt. Nogthans verheft zy zich op eenige gefchiedkuudige vermaardheid ; een gevegt naamlyk, 't welk plaats gehad heeft tusfchen ethelun, een WestSaxisch Lord, en ethelbald, den Koning van Mercia, waarin de laatstgemelde de nederlaag kreeg, en zyn Standaart hem ontnomen werd. Ter gedagtenisfe hier van hebben de Inwoonders , veele jaaren daar naa, een Ommegang gehouden, met een Standaart, waar by zy een Reus voegden : want wat is een Standaart zonder Reus? —— Ten huize van Mr. lenthall zyn eenige fchoone Schilderyen; maar een toeval verhinderde my dezelve te bezigtigen. Glm-  in oxfordshire, enz. 339 Gloucestershire treedt men in te Linie Barrington. Lord sherborne's Huis en Landgoed ter rechterhand laaiende liagen, komt men te Northleach, gelegen te midden van de Cotsveld-hUls, die het eerst den oogen bieden de fchilderagtige Gezigten, welke de Natuur met eene zo ruime hand aan dit Landfchap gefchonken heet:. De Kerk van Northleach is een gebouw van hoogen ouderdom , en behelst eenige niet onaanzienlyke Gedenkftukken. De Huizen zyn over 't algemeen goed, fchoon de Linnenhandel, waar door deeze Plaats voorheen vermaard was, grootlyks afgenomen is, ter oorzaake van gebrek aan water. Aan 't einde van Northleach is een nieuw Tugthuis. zeer goed gefchikt ter gevangenisfe.en tot den arbeid. Te deezer Stede nam ik myn middagmaal in the King s Head. Wat iemand eet, in 't breede te berigten, is zeer ouverfchillig; doch het is onmogelyk m deezen oord, en andere, wyd van de Hoofdftad afgelegen, te reizen, zonder waar te neemen, hoe zeer, in de laatfte jaaren,de Herbergen verbeterd zyn. Zulks moet buiten twyfel toecefchreeven worden aan de verbeteringen der wegen, en de grooter gemaklykheid in het reizen. Eene reis van een honderd mylen herinnert ons niet langer aan de wisfelbeurtigheden des menschlyken leevens, noch gaat gepaard met eene ernftige toerusting om zyn Uiterften Wil te maaken, enz., veel min is dit de bezigheid van drie of vier dagen reizens. De gemaklykheid, waar mede men, 't zy uit noodzaaklykheid of vermaakshalven reizende , den weg aflegt, moedigde de Herbergiers aan, om ook het hunne toe te brengen tot veraangenaaming der reizigeren, en by het noodige het verkwikkende te voegen. Was rans Spek en Eijeren,veele jaaren geleden,niet het eenige, 't geen men op plaatzen aantrof, waar men thans onthaald wordt op verfcheidenheid van lekkere fpy zen ? Wanneer men verder dan Northleach komt, is de weg zeer fteenagtig, en het oog ontmoet, 't geen een tegengif is van "alle fchoonheid, fteenen omheiningen. In den avond kwam ik te Cheltenham; den ouden weg te Froeynilï verhaten hebbende. Men betuigde my te Cheltenham , dat het my onmogelyk zou weezen daar een bed te vinden , en men verzogt my beleefdlyk, dat ik de moeite niet zou doen om uit het rydtuig te komen. Natrdemaal ik my voorftelde na deeze plaats weder te keeren, als dezelve meer teeganglyk was, reed ik voort na , Glou-  31* ken zesweeks verblyf Gloucester, langs een weg, die ten allen tyde vry f!e"t is, maar ifu, uit hooide van den onlangs gevallen regen te llegter. Wen fchynt egter eenige moeite gedaan té hebben om den grond vaster te maaken. De fteenen waar mede de weg beuraat is, worden gebragt van Bril ftol en Ckepftow. In de nabuurfchap wordt eene foort van fteen gevonden, die men veel goedkooper zou hebben; doch dezelve kan geheel niet dienen. Van de gezigten in Gloucestershire, hebt gy veel hooren fpreeken. Wat men ontmoet, naa Northleach voorby gereeden te zyn , kan in de daad dienen om u te verlustigen; maar dewyl ik niet kan roemen eene pen te bezitten, in ftaat om dit alles met eene genoegzaame verfcheidenheid, in het breede, te befchryven, zal ik voor ééns de pen leenen van den grootiten meester in het met woorden fchetzen van fchilderagtige Tafereelen. „ Het Landfchap Gloucester is verdeeld in drie voornaame deelen, de Wolds, of de hooge bergagtige gronden na het Oosten de Valei van de Severn in het midden en het Woud van Dean in het Westen. Het eerfte waren wy doorgegaan by ons inkomen in Gloucestershire: de hoogte, waarop wy ons tegenwoordi* bevonden , maakte 'er het uiterfte gedeelte van. Hier veranderden de hoogten , welke wy bykans ongemerkt opgeklommen waren, eensilags in een laager grond- en de groote uitgeftrektheid van een wyd land vertoonde'zich op eenmaal aan ons oog. „ Ik weet niet dat ik immer my fterker getroffen vodde, door de zonderlingheid en grootschheid van eenig Landfchap. De Natuur brengt doorgaans verfcheide Landfchappen zamen, door eene gemaklvke wyze van verbinding. Verheft zy den grond aan den eenen kant, door een iangzaamen opgang, zy vereenigt die gemeenlyk met het land aan de andere zyde , ongevoelig. Wy gaan zonder het te bemerken, van den eenen grond od den anderen. Alles gefchiedt allengskens. Maar, wannéér de Natuur in 't froute werkt, en een meer byzonderen ftyl aanneemt, gelyk hier; wanneer zy een land laat opryzen honderd mylen lang (van Londen af) en dan dien opgang op ééns afbreekt, en ons op den kant van eene ftèilte brengt, van waar men in eene wydftrekkende valei ziet, vinden wy ons onmiddelyk getroffen door de nieuwheid en grootschheid des opengefchooven tooneels. „ Het was de Valei van de Severn , die zich voor ons  IN OXFORDSHIRE, ENZ. 34* •ons opende. Misfchien kan in Engeland nergens een afftand zo ryk, en teffeiis zo uitgeltrefct, gevonden worden Wy zagen de Rivier bykans van het eene tot het andere einde, met bogten loopende,veele mylen lang, in eene ftrekking na het Noordwesten. Het oog verloor zich in de veelvuldigheid der voorwerpen, welke net zeive op ééns troffen; het liep, als 't ware, n t wilde over de wyde uitgeftrektheid, met bewonderende verrukking, eer het bedaard genoeg kon zien, om eemge zamenhan- geide waarneemingen te doen. Lindelyk begint men onderfcheidener te zien, en de gedeelten van het wydftrekkend ruim te befchouwen. _ Noordwaards ziet men in de Valei langs den loop van de Severn. De Stad Cheltenham ligt beneden onze voeten op den afftand van twee of drie mylen. De Valei fcheen vervolgens bepaald door de grensfcheidingen van de Bredon - bergen aan de regter , en door de Malvem-bergen aan de ilinkerhand. Recht in 'c midden der Valei, tusfchen deeze bergen, ligt Tewkesbury, in t hout Eedooken; de groote Kerk maakt, zelfs op_ deezen afftand, eene aanzienlyke vertooning. Een weinig ter regterhand, maar verre in 't verfchiet, doen zich de toorens op van Worcester, als het helder weer is; bovenal wanneer een toevallige valling van het licht dezelve affcheiden van de bergen van Shropshire, die het tooneel flUlte\Vestwaards heeft men het gezigt op Gloucester. En hie'r' is het opmerkelyk, dat, daar de voorwerpen in het Noordlykst gedeelte der Valeie bepaald worden door de bergen van Bredon en Malvern, uit dit oogpunt, de Valei begrensd is door twee andere Bergen, die, fchoon op zichzelve van niet veel beduidenis, een bepaald charafter geeven aan dit tooneel, en des te meer dewyl ze beide afgelcheiden van alle andere voorwerpen ftaan. Een deezer Bergen is bekend onder den naam van Robin swood, de ander by dien van Church-down, ter oorzaake van de zonderlingheid eener Kerke op den top gebouwd. Tusfchen deeze twee Kergen vertoont zich het groot voorwerp der Valeie, de Stad Gloucester, welke zich als opbeurt boven boschryke tooneelen. Verder op dan Gloucester gaat het oog de Valei door op grooter afftand, tot deeze zich vereenigt met een keten bergen. Meer Westwaards doet zich een ■boschgezigt op, zamengefteld uit het geboomte des Landfchaps , veree- nigd  34* ZESWEEKS VERBLY* nigd met het Woud van Dean. Van dit gezigt is de hoofdtrek de mond van de Severn, waar dezelve eerst het character van grootheid aanneemt, door zich te vermengen met den Oceaan. Een klein gedeelte daarvan alleen vertoont zich in een fcherpen hoek over het houtgewas heen. Maar het oog, aan hec verfchiet gewoon, zulk een waterplas ziende, hoe klein dezelve ook fcnyne, en op zulk een afltand een bepaalde gedaante behoudende , btfluic tot de volle grootte. Hec gebergte van Welch, 'c welk zich verderop dan de Severn verheft, dient ,om het denkbeeld te vergrooten ; want, door een gelyke horizontaale lyn te vormen langs den kant van het water, zet 'er dit het vertoon aan byvan een Zeeboezem , gelyk dezelve waarlyk is." Dus verre de Heer gilpin; en indien zyne befchryving u niet eenig denkbeeld geeve van het verrukkend gezigt, 't geen ik heden zag, zal het voor my eene vrugtlooze pooging weezen dezelve te onderneernen. Naa eenige oogenbiikken getoefd te hebben in de Bell Jnn, een Huis opmerkenswaardig, dewyl het ter Geboorteplaats ftrekte aan den vermaarden george whitfield, waar hy, ten eenigen tyde, de laage bediening van Oppasfer bekleedde, ging ik na het huis van onzen Vriend *****; ik werd 'er , om 'er het minst van te zeggen, ontvangen op eene wyze, welke myne verwagting in geenerlei opzigt te leur ftelde. De opwagting was vriendlyk zonder overlaading, en gastvry zonder gemaaktheid. De Stad Gloucester heeft veele voordeden, uit derzelver ligging herkomitig. Gebouwd op eene geregelde hoogte, en verdeeld in vier deelen door twee ftraaten, die elkander kruisten op het hoogfte punt, wordt gezondheid en zindelykheid op de minst kostbaare wyze bevorderd. De Straaten, rechte hoeken maakende, geeven 'er eene geregeldheid aan, die alleen vermindert door den ongelyken bouw der Huizen ; doch dit is eene onvolkomenheid met geen wensch weg te neemen. Gloucester was ongetwyfeld, oorfpronglyk, eene fterke plaats ; en de Gefchiedfchryvers zyn niet fpaarzaanï geweest in het ophaalen van de veelvuldige belegeringen, welke zy doorftondt. Van die fterkte, of zelfs van lchyn van fterkte, is thans weinig overgebleeven. Gelyk in alle Steden des Koningryks, zyn de Wallen en Poorten weggenomen ; zints het midden der jongstverloo- pe-  ÏN OXFORDSHIRE, ENE. 343 ptaè Eeuwe heeft men voor geen binnenlandfchen oor1o gevuld waren met losfe ongeregelde fteenen. Men verzeker/de my, egter, dat dit een misllag is; ik zou, derhal ven, wel wenfchen dat men dit werk doorgezet hadt. De gewoonte, om met zwaare Pylaaren en ronde Boogeri te bouwen, wordt toegefchreeven aan de Normannen; en deeze Hoofdkerk, als mede die van Durhatn, Norwich en Worcester, leveren 'er blyken van op. De Hoofdkerk van Gloucester wordt zeer net en zindé-  544- EEN ZESWEEKS VERBLYl» delyk onderhouden : eene waarneeming nogthans , die op dezelve alleen niet past. De meeste Hoofdkerken in Engeland mogen aangehaald worden als tot eere (trekkende van huu wien de zorg daarover is aanbevolen. Om eene Hoofdkerk te zien, waarin kladdigheid en verwaarloozing de overhand hebbèn, moet men gaan in Westminjler-aibey; een Gebouw, 't welk men, om de eene of andere reden, aan de verwoestende hand des tyds heeft overgegeeven, zonder dat een vriendlyke hand zich uitftrekte om den voortgang van derzelver verval te (luiten. Een trap van tweehonderd en zes-en-zeventig treden opgeklommen zynde, bereikten wy den top van het dak. Van daar heeft men een alleruitgeftrektst gezigt over de Valei , in welker middenpunt Gloucester ligt. Van deeze hoogte ziet men dat de Stad in de gedaante van een Kruis gebouwd is ; eene byzonderheid van Godsdienftigen eerbied, welke, met de veelvuldige overblyfzels van Godsdienltige Geftigten in dezelve, aanleiding gegeeven heeft tot het Spreekwoord : Zo zeker als God in Gloucester is l Dit, ten minden, dunkt my de waarfchynlyke oorfprong van deeze uitdrukking; want met alle myne vooringenomenheid voor eene Stad, aan de vriendlykheid van veelen welker Inwoonderen ik reeds de hoogfte verpligting heb , kan ik 'er niet van zeggen 't geen petronius van Athene verklaarde , ,, dat het gemaklyker valt 'er „ een God dan een Mensch te vinden." Men treft in deeze Hoofdkerk verfcheide fraaije nieuwe Gedenktekens aan , die tot eere ftrekken der Kunftenaaren, fchoon hunne naamen de vermaardheid niet verkreegen hebben van een roubilliac , een banks , of een bacon. Het Grafgedenkteken van eduard den II, die onmenschlyk vermoord werd te Berkeley Castle, is het opmerkenswaardigfte van de oude Grafplaatzen. Men heeft 'er eene Afbeelding van in rapjn's Historie; doch het is onlangs met zeer veel naauwkeurigheid in Plaat gebragt door Mr. bonner, en, zo ik meen, gefchikt voor byland's Antiquitits of Gloucestershire. De groote offeringen aan de Kist , die de overblyfzels van deezen ongelukkigen Monarch befloot, (lelden de Abten in ftaat «m deeze Hoofdkerk te ftigten. Koning hendrik de VIII rigtte den Bisfchoplyken Zetel van Gloucester op. De lyst der Bisfchoppen klimt flegts tot vier-en-twintig op; doch mag op eenige vermaar-  in oxfordshire, enz. 34* niaarde naamen boogen; als hooper de Martelaar, fowler, üenson en warburton. By deezen mag ik voegen een naam, die door de Inwoonders vermeld wordt als geen gering cieraad op de lyst der Bisfchoppen, de tegenwoordige Bisfchop tucker, wiens geleerde en vaderlandlievende arbeid bewondering verwekt heeft, zelfs dan wanneer dezelve fomtyds geen dankbaarheid baarde. Het Land is iets aan den Hoogeerw. tucker verfchuldigd; doch 'er was een tyd van ftaatkundige dolheid, wanneer zyn raad, was dezelve opgevolgd, het Volk onder grooter verpligting aan hem zou gebragt hebben. Hy is thans in zyn tachtigfte jaar,en geniet eene vry goede maate van gezondheid; doch, om zyne eigene woorden te gebruiken, ,, de Klok heeft voorllag geflaagen." Het oude Abtdy Capittelliuis is voor omtrent anderhalve eeuw in eene Boekery veranderd ; de Collegit Boekery geheeten. Onlangs heeft men 'er eenige giften aan gedaan; doch de verzameling is klein. ' De Kerken van Gloucester zyn gemaklyk; doch meest oude Gebouwen , waarin men niets opmerkenswaardigs ontmoet. Het Ziekenhuis is , boven alle uitzondering, het beste Gebouw van die foort in geheel Engeland, naar deszelfs grootte. Het is zo wel ingerigt, dat alle hinderlyke flank geweerd worde, en de kieskeuriglle bezigtiger daar van geen den minften hinder heeft. Weinige huizen van byzondere perfoonen zyn zo gefchikt om de herttelling der Zieken te bevorderen. De vertrekken zyn hoog en ruim, en krygen genoegzaame lugt. 'Er zyn, door elkander, honderd Patiënten in, die opgepast worden door bekwaam? Mannen van de kunst. Toen de Koning en Koningin, in den Jaare MDCCLXXXVIII, zich hier bevonden, preezen zy dit Geftigt grootlyks, en de Beltuurders, zich wenfchende te bedienen van de Koninglyke goedkeuring, hebben deeze omftandigheid met gouden letteren vermeld in de Vergaderplaats. . Dit Ziekenhuis wierd geftigt uit openbaare giften en erfmaakingen; en wordt onderhouden door eene jaarlykfche infchryving. Bisfchop benson voorzag de noodzaaklykheid van zulk een Huis voor dee?e Stad, en befprak 200 Pond St. tot dit einde. Ik ben, enz. (De Zesde Brief by eene volgende gelegenheid.) meng» 1794- no. 8. Aa vaa-5  34<* vertoog over de vooringenomenheid vertoog over ds vooringenomenheid op *t eerste gezigt. Ad panitendum properat, cito qui judicat. seneca. Hy krygt zeer ligt berouw, die fchielyk oordeel velt. (Uit het Engelsch.) De Phyfiognomie, of, zo als lavater fchryft, de Phyfiognó' monie, fchynt eene grooter maate van aaumaatiging in zich te hebben dan eenige andere foort van natuurlyke of verkreegene kundigheden, tot welke de Mensch kan geraaken. Of de Pnyfiognomie tot zekere regelen kan gebragt, en, gelyk andere Weetenfchappen, geleerd worden, zo als de gemelde Schryver beweert, msg men ten minften in twyfel trekken, zo niet tegenlpreeken, ep de Uerklle gronden van redenkaveling en ondervinding. Het is onbetwistbaar, dat wy ons eenig begrip van iemand kunnen vormen op het eerfte aanzien; doch, daar wy zelden, of nooit, eene reden kunnen bybrengeu, waarom wy zulk een begrip van iemand opmaaken, zo volgt, dat, indien wy het recht gevat hebben, zulks by toeval ontftaat, of uit eene foort van InftincT: voorkomt, of een heimlyke kennis, geheel onmededeelbaar; en . 11 .„., Uot- var Ut • '-»'•- o ■ -- ----- 1> — - ■tov kunnen onze kennis niet mededeelen aan anderen , en, uit deezen hoofde, is de Phyfiognomie geene Weetenichap, welke wy even als andere, Kunnen ouueiwy^cn. j^ctcivc i», u.u hooHften genomen, eene foort van InftincT:, den Mensch gegeeven even als het InftincT: aan de Dieren gefchonkeu , om het ééne' foort van gewas van het andere te onderfcheiden, en hun voor kwaade toevallen te behoeden. Waarom wy, op het enkel aanzien van iemand, overhellen om hem lief te hebben of te haaten, een goed of kwaad gevoden van hem te hebben, kunnen wy even min zeggen dan waarom een Dier, terwyl hec graast, fchadelyke planten vermydt, en zich alleen met heilzaame voortbrengsels der aarde voedt. ""■ Ik meen eene vry groote maate van Pnyuognomie- kunde te bezitten, en grond te hebben om daarop te roemen, indien 'er eenige roem in fteeke , of indien ik dezelve kon mededeelen Ik word, zonder te weeten hoe, geleid om een zeker denkbeeld van iemand, op het eerfte gezigt, te vormen, en dit denkbeeld heb ik nooit in éénig geval verkeerd bevonden. Ik heb 't is waar, in den loop eener naamver kenniskrygmg, reden gek reegen om het te veranderen ; dan eene langduuri-  o? 't eerste gezmt. 34?* ger verkeering heeft iny geleerd, dat myn eerfte denkbeeld . gevormd zonder eenigen ommegang in 't geheel , het éénig waare was. De meeste Menfchen hebben deeze foort van kennis ia eene meerdere of mindere maate; doch men mag twyfelen of dezelve veel tot hun genoegen toebrengt, of dezelve niet voor misvatting bloot ftaat, en of, daar vooroordeel een onkruid is,'t welk in 's menfchen hart fterken wasdom bekomt, het niet gevaarlyk is dezelve anderen aan te pryzen, of bekend te maaken. Waren de Werken van lavater algemeen beftudeerd, dan, des hou ik my verzekerd, zouden wy welhaast de Eeuw der Onbefchoftheid beleeven; ieder over eens anders ChUracTer oordeelende, zonder den minften grond. Phyfiognomie, zo zelfs als. hy dezelve verklaard heeft, is eene gisfende Weetenfchap. Gy kunt het recht, maar ook mis, hebben, en gy bezit niets dan de ondervinding, om u omtrent het een of ander te varzekeren; en de ondervinding zal u iemands Charafter doen kennen, zoi;der dat gy u de moeite geeft, om, op het eerfte gezigt, over hem te oordeelen. Der Menfchen Characters, indien de Phyfiognomie wis ging, moesten altoos dezelfde blyven, 't geen wy weeten dat zeldzaam het geval is; het Character van het Kind, den Jongeling, den Man en den Grysaart, verfchillen zeer veel; terwyl de veranderingen in het uitzigt d« zodanige niet zyn als de verandering van Character veroorzaakt, maar te wege gebragt worden door de vermeerdering der jaaren , of liever door de vordering van den gezonden fterken Mensch tot ontbinding. Kunnen wy dan niets weeten door iemands Gelaad op te neemenV Ja, zeer veel; wy kunnen zeggen of hy te onvrede dan vergenoegd, ziek cf gezond, oud of jong, is: doch dit zelfs kunnen wy niet zeggen zonder gevaar van dwaaling; want de weezei strekken van zommige Menfchen zyn niet zeer gefchikt om de Gemoedsbeweegiiigen aan te duiden ; daarenboven verfchillen wy in onze denkbeelden over gezondheid en ziekte. Veele Menfchen , inzonderheid die zich op Letteroefeningen toeleggen, zien 'er ouder uit dan zy met de daad zyn, terwyl anderen, door gezondheid van gefteltenisfe, netheid in kleeding, en vlugheid van beweeging, zich veel jonger vertoonen dan zy weezenlyk zyn. Maar toen ik de pen opvatte was myn oogmerk niet tegen het Stelzel van lavater te fchryven. Het heeft vefcl fehoons, behelst veel onderrigts, en doet aan alle kanten de Godsvrugt en Menschliefde van den Schryver doorftraalen (*;. Myn oogmerk was te klaagen over eene foort van Phyfiognomifche keu* (*) Lavater is een man van vernuft en fchrenderheid, niet weinig vermaaks kan men uit zyn Werk haaien; maar ik vrees dat het geen A * a fclirans  34*. VERTOOG OVER CZ VOORINGENOMENHEID kennis, welke in Engeland plaats gegreepen heeft langen tyd vóór dat lavater zyne Phyfiognomifche Waarneeraingen begon. Ik bedoel die gelukkige bekwaamheid , welke zommigert bezitten, om de Menfchen op het eerfte gezigt te kennen, uit zekere tekens-en kenmerken, die in het Stelzel van lavater. ijiet voorkomen. Lieden van Fatfoen kennen het Character van iemand me de Krul van zyn hair, uit de Sneede van zyrt kleed, uit de Buiging, welke hy by de intrede in een Gezelfchap maakt, ea oordeelen overèenkomftig met die kennis. Zy hebben desgelyks een zeer fcherpziend oog, niet alleen om iemands Character te ontdekken, maar ook wat hy komt doen. Zy kunnen uit het gelaad en de houding leezen of hy komt om eene Rekening te ontvangen of te betaalen, en regelen hun gedrag daarvolgens-, een voeglyken ernst en deftigheid aanneemende, of een bevalligen lach , naar de omftandigheden het eifchen. Een Gemeen Man is, op zyne wyze, geen gering Phy- fiognomist; wanneer hy zyne Rekening vertoont, ontdekt hy met den eerften opftag of dezelve betaald zal worden , dan niet. Als hy een Groot Man ontmoet met een glimlach op t aangezigt, ftelt hy vast, dat deezen iets ontbreeke, eene levering van nieuwe waar, een langer borgen, of misfchien, eens in zeven jaar, een ftem. Eenj bedrecvenheid' in deeze foort van Phyfiognomie fpaart een groot deel van noodeloos gefprek, en kan, by gevolge, veel onaangenaame twistredeninge voorkomen, die anders zeer gereed kan ontdaan uit iict onderhoud van twee lieden, waar van de een fchuldi? is, en niet kan betaalen, en de ander moet hebben , maar geen geduld kan neemen. Een aanzienlyk WTih Keiier in IFestminfter, zeer veïre gevorderd in de Gelaadkennis zyner Kalanten , verzekert my dat hy veel werks afdoet, in de uiterfte ftilte. Wanneer hy eene Rekening overgeeft aan een Edel Kooper, hy wagt niet langer dan dat deeze tyds ge» eoeg heeft om dezelve te leezen, en krygt, onder dit leezen, een allernadvuklykst antwoord, zonder dat die Heer een enkel ■woord voortbrengt, en maakt zyn Dienaar, meer of min nederig, naar dat hy het belluit opmaakt uit het geen hy gezien heeft. ... Op openbaare piaatzen fteeken veelen uit m het kennen van den rang en ftaat der lieden die het Gezelfchap uitmaaken , niet uit htinne Weezenstrekken alleen ; maar ook uit hunne Kleeding. Maar het is deeze foort van Phyfiognomie, (ik moet ° hier Schranderheid zal geeven aan de zodanigen welke de Natuur deeze gave «veig dheeft, en geen bebbelykbeid van nauwkeurig letten aan de ?n'ken die door gewoonte onoplettend zyn ; en, indie» het onkundigen Snzltte tot vourbasrige oordeelvellingen, vrees ik, dat het meer kw«a4« tfali aoeds zal doen. Beattis's Ekaents of Moral Scunce.  "OP *T EER5TE GEZIGT» 31^ 'aier dit woord , hoe oneigen ook , gebruiken) waarover ik zeer moet klaagen. Misfchien is 'er een tyd geweest, dat de Kleeding en zelfs bet Uitzigt, eenige aanduiding gaf van den rang en leevensftand oer voorkomende Perfoonen; maar ik weet niet hoe deeze onderfcheiding thans geheel vervlogen fchynt. De Kleeding is zo geheel en al willekeurig geworden, dat, iiadism wy dezelve ten kenmerk namen van Rang of Middelen, wy gevaar zouden loopen van vyftigmaal op 6én dag bedroogen te worden. Daar zit een ernsthaftig en deftig-uitziend Heer m 't zwart , met een witte, dik gepoederde, groote pruik. Hy fchynt in diepe gepeinzen verzonken , en geheel geen ags te liaan op 't geen hem omringt. Wie is hy ? Gy zult zeggen een Bisfchop , diep in gepeinzen over de verhevenfte waarheden, geheel afgefcheiden van en- verre verheven boven de zaaken deezer wereld. Neen, het is een Actie¬ handelaar , wiens Vrouw zeer onlangs begraaven is , en die de gevoeligfte fpyt heeft , dat de voorfpoed der Franfche Wapenen aan den Rhyn de Fondfen zo zeer hebben doen daalen. Met verte van deezen ziet gy een lustig vrolyk Heertje, gelaarsd, in rydgewaad, met het hair naar de eerfte mode opgemaakt, en een zweep in de hand; hy geeft zich veel werks met de Dames, en laat nu en dan , enkel om deeze te vermaaken, een dubbelzinnigheid of twee hooren, en vertelt een grappige historie, die hy belluit met een luidrugtigen lach. Gy hebt reeds beflooten dat hy een kind van Fatfoen is, en de waarfchynlyke Erfgenaam van een ryken Baron. Schynbaarheden zyn bedrieglyk; hy is een eerwaardig Geestlyke, aan wien een Edelman, uitfteekende in het beloonen van verdienften, een veel opbrengende Standplaats gaf, enkel om dat hy zyn Voorfpraak wierd, in 't welk geen man van eenige deugd of verftand hem wilde ten dienfte ftaan. Maar welk een onbefchofte is hy, die zich iti zó veel goed gezelfchap indringt met een kleed waarvan men de draaden kan tellen, met vuil linnen, met een hoed en pruik die een Smous van de ftraat niet zou opraapen ? Waarfchynlyk een arme hond, die eeu brok komt bedelen, of een ongelukkig Man, die voortgeholpen wil worden door een gifte of misfchien ■ Neen, die Man heeft tachtig duizend Ponden Sterling in de Fondfen, en zou , om zyn eigene woorden te gebruiken , „ dit geheele Gezelfchap kunnen kóo„ pen en verkoopen," ware het niet, dat hy nooit eenig ding kogt, of hy moest, by den verkoop, driemaal 'er de waardè voor krygcn. Hy heeft van daag zuiver zeshonderd Ponderi gewonnen, door eene kleine ryzing in. de Fondfen; en ftaat nu gereed om zyn maaltyd voor vier duivers te houden, èri A 9, 3 da*  Jg* VERTOOG OVER SE VOORINGENOMENHEID dan weder te keeren na de Vliering van een huis, in een def geringfte ftraaten van de ganfche Stad. In tegenftelling van deeze treedt 'er een Heer in, fraai geJ kleed; Hy haalt een gouden Snuifdoos uit den zak, ziet op een goud Horlogie hoe laat het is, en vertoont, in 't kort, ia «lies zo zeer den Heer van Fatfoen, dat elk gereed is hem op 't nederigst te groeten. Hy roept om zyn koets, flapt 'er met een trotfche houding in,en belast den koetfier in St.James- ftreet ftil te houden. Deeze is vvaarfchynlyk een Man van Middelen,of een Staatsman Neen,hy is een Linnen-handelaar, die, binnen weinige weeken, aan zyne fchuldeifcheren, twee ten honderd, op eene edelmoedige wyze, zal aanbieden. Dusdanig is de uitwerking onzer keurige onderkenning deï CharacTers, wanneer de Kleeding eeniglyk ten grond ftrekke waar wy op afgaan. Mejuffrouw modely, zeer bedreeven ia de etiquette, en door en door bedreeven in 't geen men eene volkomene Opvoeding heet, bezit een opmerkenswaardige bedreevenheid om der Menfchen Character, op 't eerfte gezigt, te kennen. Want men moet in aanmerking neemen, en misfchien moest ik dit vroeger hebben opgetekend, dat lieden van deezen ftempel, geheel door 't uitwendig voorkomen geleid, (terwyl lavater en diens Leerlingen hunne nafpeuringen op de hoedanigheden van de Ziel te werk ftellen ,) Mejuffrouw modely, en elke Dame, die weet, op welk eene wyze behoorelyke onderfcheidingen te maaken, alleen letten op 't geen in de Beurs huisvest, en daar over oordeelen naar 't geen uit de Beurs moet komen, te wéeten fraaije Kleederen, en een grootfche Equipagie. Diensvolgens heeft deeze Dame by zich zelve een fchaal van verdienften opgemaakt, opklimmende van Niels tot Votrtreffelykheid; naar deezen regelt zy de Eerbetooningen , welke zy bewyst, de agtgeeving, welke zy betoont, en haar gezelfchap op dagen van bezoek. Met eenen enkelen oogflag weet zy, dat een Man, in een gemeen of gekeerd Kleed , niets moet waardig weezen, en hy wordt beneden op de fchaal geplaatst; naast hem komt de Heer in een eenvoudig Gewaad, die, fchoon weinig waardig, nogthans boven den eerstgemelden te keuren is; deeze wykt, op zyne beurt, voor eenen die geborduurde Kleederen en Kanten draagt, enz. Iemand, die te voet komt,is baarblyklyk minder, dan hy die te paard verfchynt; die alleea te paard zit, is ongetwyfeld veel minder dan hy , die een Knegt te paard agter Zich heeft; maar alle deezen moeten wyken voor Perfoonen, die in Rydtuigeu komen; en die hebben, naar gelange van de cierlykheid der Rydtuigen, eenen hodger of laager rang. Zulk eene kundigheid van de Charaéters verkrygr Mejuffrouw modely,enkel door de Perfoonen te zien;en gelykt deeze kundigheid zeer veel op die iemand van de Boeken magtig wordt, door  Of 'T EÏTVSTE 6EZIGT. 351 door enkel de Tytelbladen te leezen. Ik wil, egter, niet op my neemen te beweeren, dat zy nimmer mistaste. Volmaaktheid moet men onder de menfchen niet zoeken. In den voorleden Winter danite zy op een openbaar bal, zo zy meende met een Lord, en 't was een Paruikemaaker; geen maand geleden werd zy, by het uitgaan der Opera, in haare koets geleid door iemand, dien zy voor van hoogen rang aanzag; doch zy ontdekte naderhand, dat hy niet meer was, dan de Kamerdienaar van een Bisfchop. De Phyfiognomie, welke van het uitwendig voorkomen afhangt , wordt menigmaal uitgeftrekt tot zyne Manieren, 't Geen men onbedwongenheid, bevalligheid en deftigheid, noemt, misneemt men veelal voor vernuft, verdieulte en eer. Een liug en ftyf intreeden in een kamer heeft menigmaal iemand grootlyks benadeeld, terwyl een ander, door het bevallig danfen van een menuet, zyn fortuin maakte. — Zo partydig zyn wy omtrent de kundigheid, welke wy by het eerfte zien van iemand ons vormen, dat het ons altoos fmert, wanneer wy door nader kennis het tegendeel verneemen. Daar is treffende lelykheid zo wel als treffende fchoonheid. Geen van beiden , nochthans, fteekt uit in beftendigheid; ook wordt het goed en kwaad in de wereld niet zeer geitoOrd door zulke vooringenomenheden. Daar wy dan zulk eene fterk overhellende neiging hebben, om over onzen Naasten te oordeelen volgens het eerfte voorkomen, moeten wy tragten zulks te doen op beginzelen, welke ons niet bedriegen. Een Domkop kan bevallig; weezeu, een, die op den oever fiaat van bankroet te fpeelen, het aanzien van een ryk man hebben. Houding en Kleeding, derhalven, zyn ongefchikt om het Character te bepaalen; ten hoogden genomen onderrigten deeze ons, dat de een een bekwaam Dansmeester, en de ander een ligtgeloovig Kleermaaker, gehad hebbe. Doch wy mogen ons*verzekerd houden, dat, indien de eerfte indruk van iemands Character ongunftig is, en wy daar 00 voortgaan, wy hem onregt aandoen, dan zelfs wanneer wy ons gevoelen niet uitbrengen. Het weezenlyk Character van een Mensch is met geen enkelen opflag van het oog te ontdekken: want de Mensch is zulk een zamengefteld weezen , zo geduurig veranderende ia zyne begrippen , dat wy, zelfs naa eene langduurige verkeering, zelden in ftaat zyn om te bepaalen, wat juist zyn Gharacter is. Kunnen wy dan veronderfteilen, dat wy, op 't eerfte gezigt, zullen ontwaar worden, wat jaaren van ommegang, Zeldzaam, ten vollen ontdekken ? Het is, gelyk ik in den beginne aanmerkte, mogelyk. dat wy het treffen. Ik weet h^c by bevinding; maar, dewyl het onmogelyk is reden van ons begrip te geeven, ea het zeer onredelyk is, een gevoelen zonAa 4 der  gjfi vertoog over de voorincenom. op *t bersïe gezi8t» der groiid van reden aan te kleeven, voegt het ons zeer onv zigtig te weezen, en voor ons zei ven te bewaaren, 't welk, ontdekt, ten nadeele van een ander zou kunnen dienen. * Wy voegen by dit Vertoog eene anecdote, van effen betreffende. Onze beroemde Spectatorfchryver j. van effen , die ge. woon was zich naar den eerften fmaak van zynen tyd en ryk te kleeden , fchoon hy niet ruim van tydlyke middelen bedeeld was, wandelde met zyn Boezemvriend th. van snakenberg buiten Leyden! Op eenigen afltand kwam een ryke Vrek, armoedig gekleed, doch, ten aanziene zyner Middelen, den Heer van snakenburg bekend, aanilappen. Van snakenburg hieldt van effen itaande, keek hem, en beurtlings den van effen onbekenden Man , aan ; zeggende : „ Op „ dit oogenblik zie ik twee groote Bedriegers " fVie? vroeg van effen. „ TJ, en dien Vriend!" gaf hem van snakenburg te houden; met by voeging: „ Elk ziet u voor „ een ryk , en dien Man voor een arm, Man aan!" • Van eff. n lachte hartlyk over deezen inval van den geestigen snakenburg. zedelyke bedenkingen. Is 'er wel eene Iterker fpoorflag, die ons tot deugdsbetragting moest aanzetten , dan onze eigenliefde ? Eigen behoud, eigen welzyn, is tog de grond, waar uit alle redelyke wezens werkzaam zyn; en fchoon wel de meeste menfchen verkeerde middelen aanwenden, om zich gelukkig te maken, dit neemt echter niet weg, dat zy wanen door dezelve dit oogmerk te bereiken. De wellustige heeft geen ander oogmerk; hy waant, door zyne driften, en wellustige neigingen, op te volgen, zichzelven geluk te verfchaffen: dan zyne verkeerde redenering misleid hem jammerlyk, en de rampzalige uitkomst bevestigt zulks maar al te zeer. Het is een zeer kort genot van iets, dat flegts de zinnelyke vermaken ftreelt; maar de beklagenswaardigfte gevolgen heeft, om dat ze den mensch, en in den tyd, en na dit leven, ongelukkig maken. ■ Dan ge* heel andere gevolgen heeft eene flipte deugdsbetragting; deze verzorgt ons een aangenaam, een gerust, vergenoegd en ver- makelyk, leven. Men heeft geene inwendige befchuldigin. gen van kwalyk gehandeld te hebben, welke befchuldigingen onze allerbeste vermaken vergiftigen;integendeel,door de deugd » te betragten, heeft men de medebewustheid van wel gehandeld te hebben, ea dit geeft in 't gemoed die kalmte, welke 's men-  ZEDELYKE BEDENKINGEN. 35 3 's menfchen waar geluk uitmaakt, en, dat alles overtreft, de deugd maakt hare betragters na dit leven beftendig gelukkig. Maar is het dan niet de grootfte dwaasheid, de deugd te veragten, die ons beftendig gelukkig maakt, enxde ondeugd aan te kleven, waardoor wy voor altoos rampzalig worden? — Moest de liefde, welke wy ons zeiven verfchuldigd zyn,ons niet aanzetten, om als wyzen redelyk, en niet als dwazen zo redeloos, te werk te gaan, dat wy ons eigen welzyn moedwillig verwaarloozen? —— Indien wy treeden buiten de grenzen der deugd, dan benadeelen wy aanftouds ons zeiven, en anderen lyden daardoor ook den meesten tyd fchade; om dat het algemeen altoos lyd by het nadeel van een van deszelfs leden; daar en boven ftryd een kwaad gedrag tegen de wyze inzigten en oogmerken van den alwyzen Schepper. — Deze wil dat de goede orde op de best mogelyke wyze zal bewaard worden: maar deze orde verftoor ik zo dra myne gangen, afwyken van het regte fpoor, en ik mis in het beantwoorden aan myne beftemming. Al wie zynen evenmensen benadeelt, legt doorgaans ook de hand aan zyu eigen verderf. Want hy, die zich toe¬ legt om beftendig zynen naasten te benadeelen , die legt den. grond om de Maatfchappy tot haren ondergang te doen nei> gen, en de zuilen, waarop een ftaat gevestigd is, te doen waggelen , om dat men de byzondere leden, waaruit eene Maatfchappy beftaat, niet kan benadeelen, zonder dat het geheele lighaam daar by lyden moet, even zo min als een deel van 's menfchen lighaam kan lyden, zonder dat de geheele mensch dat gevoelt, en 'er by lyden moet. Het is eene oneindige en aanbiddelyke Wysheid, die gezorgd heeft, om elk mensch klaar te doen weeten, wat regt en wat onregt zy daarin heeft de wyze Schepper voorzien, ten einde de mensch niet zoude dwalen om zyne ziele met eene genoegzame kragt van waarheid te verfterken, waaraan men veilig alle menfchelyke bedryven toetzen kan. Dar dit waarheid zy, zal elk, by een nauwkeurig onderzoek van zichzelven, weldra ondervinden. Wie wél handelt, gevoelt eene aangename aandoening, voortvloejende uit eene bewustheid dat hy wél gedaan heeft dan zo dra men kwalyk heeft gehandeld, verliest het gemoed die aangename aandoening; en daar te voren in de ziel eene bedaarde rust en kalmte plaats had, daar word dezelve door onrust gekweld, en verliest al hare vorige kalmte. Het gemoed is als eene onftuimige zee, rusteloos in beweging. Het geweten klopt, en men kan zich de verkeerd gepleegde bedryven niet herinneren, of aanftonds worden wy onrustig, en nochtans is er geen deel van ons geluk zo voornaam, dan de rust van 't gemoed, en in tegendeel geene onzaliger omftandigheid, dan een onrustig geweten. —— Nooit, zal ieder moeten betuigen, is men gelukkig  354 ZEDELYKE 3ÜDElSKINGER. kiger, dan dat het geweten, die ligtende fakkel, die alle de fchudhoeken van het hart doorzoekt, zegt: dat men wél doet. dat met, zyn pligt betragt. Daar men in tegendeel nimiaeï ongelukkiger leeft, dan geftadig door zyn geweten befchuldigd, h"nckïdrP V£rWeeteB te worden: mensch! gy hebt kwalyk ge* Wanneer men 's menfchen gefteldheid wel in overweging neemt, dan zal men dra bevinden, dat dezelve van dien aard zy,dat men omtrent zeer veele zaken volmaakt;onkundig is,dat wy van zeer weinige maar bekrompe kennis hebben, en 'er lk'gts wat van weten, alleen uit derzelver eigenfchappen. Onze kennis zullen wy dierhalven bevinden als zeer bepaald en bekrompen. —- Dan zal deze onkunde ons wel ongelukkig maken Eene uitgebreide kundigheid brengt zeker veel toe om ons geluk te verwyderen en uitgebreider te maken. Dan de wezens der zaken kunnen wy niet opfpeuren; al wat' men daaromtrent met zekerheid weet, leeren ons derzelver volmaaktheden; en daar van niets meer te weten, maakt daarom ons met ongelukkiger. Dit is eene wyze fchikking van onzen oneindigen Maker, dat die ons ongeluk niet volftrekt doet afhangen van eene volmaakte kennis van zaken, of van eene gebrekkige kunde van dezelve. Dat die eene waar- beid is, bevestigt de dagelykfehe bevinding overvloedig; wanc onze kennis kan in veele opzigten, omtrent eene meni?te van zaken, vry uitgebreid zyn, zonder dat dezelve den "minften invloed maakt op ons geluk of ongeluk. Dan men mag omtrent het waarnemen zyner pligten geenzins onverfchillig zyu; want van derzelver meerdere of mindere b'etragting hangt volftrekt ons geluk of ongeluk af. Wanneer wy menfchen in vooifpoed leven , dan vloeit ons alles toe; aan eer, aanzien en achting, hebben wy geen gebrek, —— een overvloed van vrienden komen ons, van alle kamen , hunne opwagtingen aanbieden. Van de wereld worden wy geroemd; van de fchuimloopers bezogt; van de vleiers aangebeden. — Wanneer het fortuin ons asnlagt, vloeit ons alles toe, ieder wil onze vriend zyn, ieder met ons gemeenzaam verkeeren. Dan zo dra keert ons het geluk den rug niet toe, of wy geraken in veragting alle menfchen vermen ons, en by welken wy de voorwerpen van vleijing en aanbidding waren , zyn wy dan de voorwerpen van befpotting de voorwerpen van veragting. Het is niet de lage, maar de ondeugende, man, die onze veragting verdient. Hy, die op eene fchelmagtige wyze de goederen van zyn evenmensen vervreemt, is gevaarlyker dan een openbare dief. Hy, die zich heimelyk door be¬ drog zyns naastens goederen eigen maakt, is de gevaarlykfte roover. Voor de laatfte kan men zich nog wagten, om dac zy in 't openbaar u aanvallen; dan de eerfte leggen u la-  ZEDELYKE BEDENKINGEN. 355 ïacen, die vaak niet te voorzien zyn. • De laatfte komen voor in hunne ware gedaante ; de eerfte vermomd onder den fchyn van deugdzaam en godvrugtig. De laatfte eindigt doorgaans zyn leven aan de galg, of op het rad;en al dikwils herftelt Ie eerfte, fchoon zomwylen oneindig meer geroofd hebbende dan de laatfte zich in zyne vorige eer. De deugdzame man is ook de ftandvastige man ; hy laat Zich niet verleiden, noch van 't regte fpoor afbrengen. Schoon alles veiandere, hy blyft onveranderlyk. , Elk mensch bykans hoort men klagen over zynen toeftand in de wereld; weinigen, doorgaans zeer weinigen, zyn te vrede mee den ftaat, of het beroep waarin zy door de goede Voorzienig. beid zyn geplaatst. Yder waant,dat hem het zwaarfte lot is ten deele gevallen,om dat hy dagelyks moeijelykheden ontmoet, van welke hy denkt dat een ander bevryd is. ó Gy dwazen, weet gy dan niet, dat 'er in deze beneden-gewesten niets volmaakts te vinden is; en alles wat men by de hand vat hoe fchoon het ook fchynen moge, altyd heeft het zyne onvolmaaktheden altoos heeft het zyne onkundige zyden.. Hy die dat niet geleerd heeft, zal zich in alles, wat hy by de 'hand vat, in gediuirige belemmeringen vinden, en nimmar één oogenblik gélukkig leeven. Dan, ieder handde,gelyk het betaamt, in den toeftand waarin hy zich bevind, of in het beroep, waarin hy geplaatst is. Wie dat doet, zal zeer veele gelukkige dagen hebben, en waarlyk bevinden, dat hy altoos meer ftof tot dankbaarheid, dan tot murraureeren, heeft. Veelal kent men niet eerder de waarde van eenig ding, voor dat men het verliest. Wannéér wy menfchen iets genieten, van nog zo eene waarde; wy zyn 'er zo geene bezitters van , of wy worden 'er weldra ouverfchiilig omtrent, zo nop- niet veel erger, zo wy 'er niet van walgen. — Wanneer het ons ontnomen word wanneer het voorby is, en wy het voor altyd moeten misfen dan helaas beklagen wy ons, al hebben wy het zelfs veracht onder de genieting. , Zal ons het volgende meêr vermaak, meêr genoegen, ceven? - Neen, gewisfelyk niet, Zo dra wy 'er aan gewoon zyn, en de nieuwigheid is 'er af, dan haken wy al aauftonds naar wat anders. Wy leeven als by geduurige veranderingen. n Dan 's menfchen zwakheid ftraalt nergens meer in door, dan even in zulk een gedrag. Hoe zwak¬ ker wy inmiddels in verftand zyn . des te meer haken wy naar verandering. Wy zyn den kinderen gelyk, die, het geen zy zo geftreeld en geliefkoosd hebben, bykans op het zelfde oogenblik kloppen , flaan, en verachtelyk van zich werpen, ó Dwazen, zullen wy dan altoos als verftandelooze kinderen handelen! Zich zeiven altyd gelyk te blyven , is het werk van een verftandig, van een wys, man; hy laat zich niet ligt bewegen, noch  353 zedf.lyke 3edenkikgen. noch omzetten. — Hy blyft, m weerwil van alle aanlokzelen, alle verleidingen, pal Haan, even gelyk een onbeweeglyke rots in het midden der golven, die het geloei der winden en hec geklots der baren weerftaat, fchoon eeuwen lang door dezelve geweldig aangevallen; dan de onftandvastige man weerftaat de geringfte aanvallen der verleidingen niet. Hy laat zich, even gelyk de ligte golven, door de minfte aanvallen bewegen. Een zagtblazend windje maakt, zo dra het zich laat voelen , aanftonds eene beweging in de ligtgevoelige golfjes. . Even zo. fchielyk word de onftandvastige man bewogen op eiken aanval die hem van buiten aankomt, dezelve moge zo Lragteloos wezen als hy wil. Men zwaait den oniland- vastigen werwaards men begeert, nu naar dezen, en dan wederom naar geenen kant, en men kan niet vertrouwen, dat hy een oogenblik dezelfde zal blyven. C. v. d. G. jyz0nderhe1d van dr. arbuthnot. Dr. arbuthnot klaagde, dat hy deeze wereld moede was, en het hem verveelde in zo veel flegt gezelfchap te leeven. Eene zeldzaame klagt in den mond eens Heers van ar< buthnot's ftempel; bekend voor een Man van vernuft, wieus geest altoos zwanger fcheen van boertige denkbeelden, en meest alles, indien niet eeniglyk, een belachlyken draai gaf, misdryven niet uitgeflooten. Dat voor zulk een Man, aan wiens verbeelding bykans elk Character, en iedere Gebeurtenis, ern blyfpel verfchafte, de Dood welkom kon weezen, dewyl lier Leeven hem fmaakloos geworden was, levert een droevig, tfóch fpreekend, bewys op van de gegrondheid der fpreuke: Dat het Hart, zelfs te midden van het lachen, fmerte hebbe! of dat zy , die best gefchikt en bekwaamst zyn om anderen te vervrolyken , niet altoos zelve vrolyk zyn , en dat hunne. Vrolykheid menigmaal het uitwerkzel is vafi eene moeilyke pooging , bovenal te werk gefteld om Hoogmoed te voldoen, eu de lastige medgezellinne van kwelling des geests.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. kan een kundig geneesheer een naturalist zyn ? Onder de vooroordeelen, waarover men in onze dagen zo algemeen hoort klaagen, is 'er één, het welk, zo wel uit hoofde van deszelfs ongerymdheid, als uit hoofde van het liefdelooze , 't welk daarin opgefloten ligt, reeds voorlang moest verbannen zyn, en het welk, echter, niet flegts by den grooten .hoop, maar ook by eene meer beichaafde klasfe van menfchen, nog geduurig ingang vindt; ik bedoel dat denkbeeld, als of het onderzoek der natuur, in den uitgebreidften zin, den mensch vati het geloof aan de waarheden des Euangeliums zou aftrekken, en dat hy, die diep in de geheimen der natuur zocht in te dringen, daardoor het grootfte gevaar zou loopen, om een Naturalist, dat is te zeggen, volgens het algemeen heerfchend denkbeeld , een mensch zonder Godsdienst, althans zonder geloof aan eene Openbaaring, te worden. Ik durf gerust beweeren , dat die Natuurkundigen , welke, door hunne gevoelens en gedraagingen, aanleiding; gegeven hebben tot hei vellen van zulk een ongegrond en liefdeloos vonnis over allen , die zich op de kennis der natuur toeleggen, den naam van Geleerden in deze wetenfchap met "geen het minfte recht kunnen draagen; maar dat zy flegts de eerfte beginl'elen derzelve gevat hebben, of misfchien tot de klasfe der zodanigen behooren, die hun gebrek aan wezenlyke kunde, door iedele vertooning, zoeken te verbergen. Dit is toch het algemeene lot van alle wetenfchappen, dat zy , die 'er het minst in gevorderd zyn , dezelve het meest tot oneer verftrekken; dat dwaaling,misbruiken en zotheden, die alleen haaren grondflag hebben in onkunde en verwaandheid, vaak aan deze of geene wetenfchap ten laste gelegd wordt, daar zy alleen by de onkundige beoefenaars derzelve moet t'huis gezocht worden: en dat men hier de rede moet zoeken, waarom eene meng. 1794. no. 9. Bb we*  358 kan een kundig geneesheer wetenfchap, die, welbeoefend, den weg tot waarheid etl deugd zou aanwyzen, wel eens een middel ter bevordering der ondeugd kan worden. Juist dit is ook het geval met de Natuurkunde. Men waant, dat zy het ongeloof bevordere, om dat 'er onder hun, die deze wetenfchap hoog fchatten en beoefenen, voormaais mannen waren, en thans nog zyn, die over de natuur op zodanige wyze fpreeken , dat men hierdoor op het vermoeden komt, of zy wel gunffig omtrend den Godsdienst denken, daar zodanige taal veeleer hunne wezenlyke kunde moest verdacht maaken. Hoe minder vorderingen een geletterde gemaakt heeft, zo in de uitbreiding als in de befchaaving zyner kundigheden, zo veel te meer loopt hy gevaar, om op zyne denkbeelden te fteunen, om onbedagtzaam en overhaast te werk te gaan in het maaken van gevolgtrekkingen, om langzaame en tevens verkeerde vorderingen in die wetenfchap te maaken, om onverzettelyk zyne aangenomen begrippen te blyven omhelzen , om eene ftoute taal te voeren, als uit de hoogte te fpreeken, en zich op verkregen kundigheden te verheffen. Is het dan wel te verwonderen , dat menig een , die misfchien één of twee Collegien over de Natuurkunde heeft bygewoond, en van de wonderbaare kragten en wetten der natuur aanvanglyk begint te keuvelen, niet met dien betaamlyken eerbied fpreekt van Godsdienftige verborgenheden, dat hy God en de natuur met elkander verwart? Is het te verwonderen, dat, naar maate zyne jaaren,en met dezelve zyne ervaring en kundigheden,toeneemen,naar maate dus dezelfde God, die zich in zyn Woord geopenbaard heeft, ook in de geheele natuur, en in zyn byzonder beftuur, meer en meer door hem gekend word, hy ook tiaar die maate tot zyne voorgaande Godsdienftige denkbeelden terug keert ? Men mag, uit dien hoofde, de Les van pope aan de Aankomelingen in de Dichtkunst wel toeroepen aan hun, die de natuur en derzelver kragten en wetten willen doorfnuffelen, A Httle leaming is a dang'rous thing, Drink deep, or taste not the Pierian fpring. There fhallow draughts intoxicate the brain , But drinking largely fibers us again. Alphonsüs de X, Koning van Kastilie, toegenaamJ de Wy-  EEN NATURALIST ZYN$ Wvze, moet het waarlyk in de Natuurkunde niet vet gebragt hebben, indien hy, gelyk men van hem verhaalt, in de daad gezegd heeft, dat, byaldien God hem by de Schepping geraadpleegd had, de wereld in veelen opzigte beter zou geweest zyn, dan zy tegenwoordig is. — Geheel anders denkt de Natuurkundige; elke keten van gewrochten en oorzaaken leidt hem met zyne gedachte» op tot God, den alwyzen en besten Vader. Zyn vorfcliend oog ontdekt den Schepper, zo wel in het majestuèus Omveder, als in den verkwikkenden Lente-regein Alom vertoont zich aan hem De Cirkel, dien geen mensch met woorden , Geen Geest met denken, meeten kan, Wiens middenpunt aan duizend Oorden, Wiens omvang niemand meeten kan. Dezelfde onuitfpreeklyke grootheid, dezelfde onnarpeütlyke wysheid, dez-elfde onbeperkte goedheid, ontdekt hy zo wel in de zon, als in den koornhalm, die door haar beftraald wordt. Hy mag zyn oog wenden werwaards hv wil, hy mag peinzen zo veel hy wil, altoos ontmoet hy voorwerpen, die zyn verftand, met behulp van alle zyne kundigheden, niet bevatten, niet doorgronden, kan; hy ontmoet verborgenheden, die zyne reden moet eerbiedigen, die hem in 't ftof doen nedervallen en aan- bldWie", die zich op de kennis der natuur toelegt, heeft meer gelegenheid om de aanbiddelyke eigenfchappen van het Goddelyk Opperwezen te ontdekken , en zich van de waarheid en heilryke uitwerkzelen der Goddelyke Openbaaring te overtuigen, dan de Geneesheeer? Hoe naauwkeurieer hy den mensch, die als 't ware eene wereld in 't klein is, befchouwt, hoe meer hy, in de waarneeming van zyn beroep, de lotgevallen en de inwendige gefteldheid der menfchen gadellaat, en dus als doordringt tot deszelfs geheimfte gefchiedenis, zo meer zal hy ookmenisrvuldiee en treffende bewyzen van de almagt, wysheid* geregtigheid en liefde, van het Opperwezen en tevens van de voortreffelykheid van den geopenbaarden Godsdienst, ontdekken. kaI.-. De naauwkeurige befchouwing van 's menfchen lichaam, vertoont hem een konftig werktuig, het welk, zo wel ut zyn geheel, als ia deszelfs byzondere deelen, de naboot-  360 KAN EEN KUNDIG GENEESHEER fende konst befchaamd maakt, ja waarby al wat het menfchelyk verftand ooit verzonnen, wat menfchen handen ooit gewrocht, ja waarop geheele natiën getrotfeerd, hebben, als niets is. — In dit werktuig is alles, zelfs het kleinlte vezeltje, bezield met iets, 't welk de hand van den fterveling nooit kan mededeelen het Leven; het bezit vermogens, die volftrekt eene meer dan menschlyke oorzaak moeten hebben, vermogens om te kunnen toeneemen, om gevaaren te ontduiken of weerftand aan dezelve te kunnen bieden, zelfs om geledene fchade te kunnen vergoeden. Dit konftig geheel is de woonplaats van iets, 't welk, door zyne voortrelFelykheid, kragten en werkzaamheden, zynen Goddelyken oorfprong, en het naauw verband, het welk 'er is tusfchen den Schepper en zyne fchepfelen, zo duidelyk aan den dag legt. — Hy ziet Ja," hoor ik, dunkt my, zeggen, ,, hy ziet ook, „ wat Wysgeerige Natuuronderzoekers gezien hebben: „ hy ziet een almagtig, wys en goedertieren, Opperwe„ zen , den Schepper en Onderhouder van alles, den Vader der Natuur, den grootften Werkmeester, die ,, eens een onnavolgbaar konstftuk vervaardigde , het „ welk duizende van jaaren van zelfs voortwerkt. Hy „ ontdekt, hoe fchoon, hoe verheven, hoe heilig, de ,, natuur is, hoe zy zich zelf altoos gelyk blyft, hoe „ onveranderlyk haare wetten, hoe geregeld de loop van „ alles, hoe onuitputtelyk haare kragten, hoe eenvouwig ,, haare middelen, hoe heerlyk haare gewrochten, hoe „ overeenkemftig haare deelen, zyn, ja hoe zy ons tot „ de waare volmaaktheid opleidt." Maar neen! dat alles ziet de Geneesheer niet ten eenemaal op die wyze, hy ontdekt wel eens dingen, die hier tegen inloopen. Ik zal. tegen deze hemelhooge_ loftuiting ter eere van de Natuur , Hechts eenige weinige bedenkingen opperen, welke de Geneesheer, in de dagelykfche beoefening der Geneeskunde, geduurig bewaarheid zal vinden. De Natuur vertoont haar betoverend fchoon in een welgebouwd Lichaam, en in de onfchuldige Ziel van een gezond Kind, en in de evenredige ontwikkeling van beiden. Doch wanneer dat zelfde lieve wigtje door de alverwoestende kinderziekte overvallen word, wanneer dat engelachtig gelaar op de wanftaliigfie wyze word opgezet, wanneer de bloejende kleur der roofenroode wangen met eene zwarte korst word verwisfeld, wanneer de fpreekende oo-  EEN NATURALIST ZYN? 3°"» oogen gefloten zyn, wanneer een fchorre ftem de plaats van zagte toonen vervangt , is dan de natuur nog zo fchoon, zo bekoorlyk? YVaar is hier de hooge, de heilige en weldaadige, natuur , die, met alle haare wetten , kragten en werkingen, niets dan de hoogst-mooglyke volmaaktheid en gelukzaligheid der Schepfden bedoelt? —-» Ontdekt men haar insgeiyks in deze bekoorlyke gedaante, wanneer befmettelyke ziekten op den aardbodem woeden, menfchen en vee dooden, en geheele ftreek en als ontvolken; of wanneer zy de oevers van den Taag doet beeven, Calabrien verwoest, Mesfina omkeert, en de bekoorlyklte landsdouwen met ten vuurltroom overdekt? — Js zy nog de fchoone natuur, wanneer zy den bewoeneren der Alpifche bergen met het krop - gezwel , en den Amerikaan met den worm, die tusfchen huid en vleesch knaagt, bedeelde? Is zy nog de weldaadige verzorgfter, wanneer zy allerlei ziekten en ongemakken onder de ltervelingen verfpreidt ? ,, Maar dit alles," (dus fpreeken haare Vereerers,) ,, dit alles dient tot inltandhouding en de welvaard van 't geheel; dit alles behoort tot de overeenttemming in de natuur: de onheilen en de ondergang van zommige perfoonen moet over 't geheel de algemeene wel„ vaard bevorderen." Dat men dit aan die ongelukkigen herinnere, die door de kinderziekte hun gezicht, door andere toevallen hunne gezondheid,, verJooren hebben, of van tyd tot tyd als fneeuw voor de zon verdwynen ;_ laaten zy gevoelen hoe veel. troost 'er voor hun opgefloten ligge in het denkbeeld, dat hunne fnjart, hunne ellende, moet ltrekken ten algemeenen nutte,dat andere hunner Natuurgenootenlangs dien weg grootelyks bevoordeeld moeten worden, en dat het de goede,, de wyze, de beste, de beminnenswaardige, de. heilige, de verheven Natuur, is, die, ten behoeve dier algemeene overeen ftem m in g , en ter bereiking van de hoogst-mogelyke gelukzaligheid van het Heelal, hem krank, blind, gebrekkig,ja zelfs geheel ongelukkig, doet zyn.,—» Welk eene vergoeding zal dit voor hem weezen? _Mèn neeme 'er flegts. de proef van by een Jongeling, vvien eene woedende teering in den bloei zyner jaaren int dit leven dreigt weg te rukken; men zoeke hem dat grondbeginfel overtuigend in te boezemen, dat de mensch, met dezelfde onverfchilligheid, waarmede de man die zyn. Bb 3 we-.  jg* KAM BEN KUNDIC GENEESHEER. wereld verftaat, na dat hy al zyn geld, zonder hoop op herftel, verfpeeld heeft, van de fpeeltafel opryst, zo ook van het toneel dezer wereld aftreeden, en eene ongewis- fe eeuwigheid inftappen, moet. Wat zal de uitwer> king zyn? , , . Neen! te vergeefseh predikt men aan lydenden en ongelukkigen de Overeenftemming der natuur, en hoe fchoon het zy ten beste van het geheel te lyden , en zyn leven op te offeren: hier is geen troost en bemoediging te vinden, dan alleen in den Godsdienst. Dagelyks is de Geneesheer getuige van de rust en vrede , dien zy haaren berainnaaren verfchaft. Die verzekering, dat de almagtige en goedertieren Vader der Scheplelen niet flegts het geheel maar ook deszelfs byzondere deelen, en dus het lot van elk der itervelingen, beftiert; dat niets in dit leven, niet het minfte kwaad, ons wedervaaren, geen hair van ons hoofd vallen, kan, zonder den wil van onzen hemellchen Vader- dat Hy zo wel de dagen van den Slaaf als van den Monarch in zyne handen heeft ; dat zyn bellier onnafneurlvk, maar altoos liefderyk, zyne beftraffing altoos vaderlvk. is, en het lyden van dezen tyd niet te waardeeren zv tegen de heerlykheid , die aan ons geopenbaard zal borden; de verzekering van dit alles geefc moed en kragt wanneer de natuur het ergfte dreigt; geert ftille tevredenheid en geduld in de langduungfte wederwaardigheden , en baart de zagtfte kalmte en vrolykfle gewaarwordingen by de hevigfte fmarten De troost¬ redenen van een ftervenden aan zyne achterblyvende vrienden, en zyne reeds ftamelende verzugtingen tot den AUerhoogften , moeten het ongevoeligst hart treffen . zulk een toneel moet door hart en aderen dringen! —Rondom de veege bedfponde is alles in traanen van droefheid en medelyden gedompeld en hy, het voorwerp dier droefheid, hy ligt gerust en wel te vrede: de levendiafte hoop en de zaligfte vooruitzichten geeven vleugelen aan den geest, die reeds gereed is , om dien broozen tabernakel te verlaaten. Nog in den jongften nood verheft hy zich hemelwaards , en beveelt ftervenae zvn Geest in de handen van zynen Verlosfer. — Is in dit alles niets meer te vinden , dan alleen de uitwerkfels eener verhitte inbeeldingskragt ? Ik laat het aan anderen over om dit denkbeeld te beftryden ; flegts ééne Vraag zal ik doen;  EEN NATURALIST ZYN? 363 Waarom verheft niet die zelfde inbeeldingskragt den ftervenden Wvsgeer, of waarom hy haar niet? Wat is de rede dat de Geneesheer den gewaanden Wysgeer zo zelden , en den Christen zo vaak , gerust de eeuwigheid ziet inftappen? —Meer dan eens was ik aan de bedfponde van den Itervenden Herken Geest; maar nooit zag ik een van hun fterven met de vrede van den Christen. Doorgaans ontdekt men in den eerften eene zigtbaare onrust; hy kan den ftryd niet verbergen , die Ui zyn geest plaats heeft; zyn ziel is in de vreeslykfte beweeging, en zoekt te vergeefs naar licht en troost. — Ln wat hun betreft, die, uit onkunde en blinde navolging, de voetftappen dier gewaande Wysgeeren volgen, die geene andere rede voor het verachten van den Godsdienst, als voor het verwisfelen van hun gewaad, hebben, deze zyn altoos • de zwakften van alle in wederwaardigheden , rampen , levensgevaar en den dood. —- In het laatfte geval, in 't byzonder, befchouwen zy de zaak uit een gpheel ander oogpunt dan te vooren ; de betoveringen eener zinnelyke wereld vallen dan geheel weg: en dan zyn zy doorgaans zeer gereed, om de dwaasheid hunner grondbeginfelen te erkennen, en met een opregt berouw over dezelve tot den Godsdienst te rug te keeren. — Geen wonder, dat men uit dien hoofde den ftervenden nooit alleen laat ; geduurig is hy omringd van zyne medebroeders, die tot aan zyn einde hem in zyn ongeloof zoeken te bewaaren. In hunne tegenwoordigheid durft de lyder geen blyk geeven van eenige wyfeling aan de echtheid zyner voormaalige grondbeginlelen; vrees voor fchimp en befpotting houdt hem te rug; maar met dat al gevoelt zyn hart de wezenlyke behoefte, en dorst naar wezenlyke troost en bemoediging , die deze gewaande Wyzen hem niet kunnen geeven. — Zo ging het voltaire: zo ras zyne Vrienden ontdekten , dat hy in zyne grondbeginfelen begon te wankelen , en niet ongenegen zou zyn om zich met de Christélyke Kerk te verzoenen, trokken zy een Cordon rondom hem; en zy, die door hem tot het ongeloof verleid waren , werden nu de werktuigen die hem dwongen om als een Ongeloovige te fterven. — Gewis eene merkwaardige omftandigheid, die men misfchien nog niet uit dit oogpunt befchouwd heeft. Van foortgelyke toneelen is de beoefenende GeneesBb 4 heer  364 KAN EEN KUNDIG CENEESH. EEN NATURALIST ZYN ? heer een getuige: dagelyks ontmoet hy foortgelvke vrueren van Geloof en Ongeloof. Hoe kan men nog den Geneesheer voornaamlyk befchuldigen van Naturalisten/ 2 m IM1 gy, die met uwe verderflyke Schriften de wereld in dit vooroordeel verfterkt hebt, wreede de la mettrie, hoe ontzagchelyk was uw einde! Uw buik was uw ? Om aan wellust en overdaad den vryen teu¬ gel te kunnen vieren , fchreeft gy dat fchaudelyk Gefchrift, IHomme machine. Uw buik was ook uw moordenaar -Met dezelfde trotschheid, waar door gy met de onwrikbaare waarheden van den Godsdienst den fpot dreef verwierpt gy insgelyks de regte hulpmiddelen. Iu deiï bloei uwer jaaren, onder de vreeslykfïe pynen, en od den rand van het graf gefteld , zaagt gy te laat, dat uwe waanwysheid u het leven kostte; met dit knaagend denkbeeld gingt gy, zonder de vertroostingen van den Godsdienst te kunnen fmaaken, en zonder de hoope eener zahge Onflerflykheid, de Eeuwigheid in. De gedachte des doods brengt my andermaal te rus op de zo hoog geprezen Natuur. ïs zy nog zo fchoon in die laatfte oogenblikken des levens, of in het ontzielde lyks1 Zy mag beminnenswaardig zyn onder 't lommer der boomen, en in 't groen der velden bv her ruisfchen van een beekje , cn onder het fuifelen van een zagten windI, by t gezang van den Nachtegaal, en bv het kirren der Duive; maar is zy het ook in het Ziek vertrek , en aan andere oorden , waar de ongemakken des levens woeden en het menfchelyk lichaam verteeren , of ook den Geest belemmeren ? En echrer ;« en blyft zy dezelfde Natuur. — Doch deze haare aan! bidders en yereerers noemen haar dan flegts, wanneer "v iets fraais, iets beminnenswaardigs, vinden, en niet dan wanneer er iets affchuwlyks voorkomt. Het fchoone én verhevene moet alleen van „haar afkomftig zyn _ doch ÏroroSen. ****** fchadelvke> galleen van HET  waarneeming WEGENS de dulle•kervel. 365 het UITTREK2EL VAN DE dulle - KERVEL MET jELN GJ£ VVIiNSCHT GEVOLG GEBRUIKT , in een CEPHAL/EA. Door j. heller, Med. rjf Chir. Docïor. De Dulle - Kervel QFolia Cicutce) behoort tot die Geneesmiddelen, die in alle nanden niet dezelfde uuwerking nebben , en daarom van zommige Geneeskundigen , als een onnut en gevaarlyk Geneesmiddel , verworpen word ; terwyl anderen hier van de voortreflyktte uitwerkingen in de allerhardnekkigfte Ziekten meenen waargenomen te hebben. Wat my betreft , ik heb 'er zomtyds de heilzaamffe uitwerkingen van gezien, en wel in Ziekten die alle andere Genees', middelen weerftonden : het volgende geval kan hiervan mede tot een bewys ltrekken. Een jonge Jufvrouw (in de twintig jaaren oud) van een zwak en aandoenlyk geitel, had anderhalf jaar aan een meest aanhoudende hevige hoofdpyn (Cephalcea) gehakkeld; die zich zomtyds zo geweldig verhelce, dat zy het naauwlyks draagen kon. De pyn bepaalde zich voornamentlyk omtrent de Sutura Sagittalis, en itrekte zich uit naar het agterhoofd en de zyden. De Menfes waren in den loop der Ziekte opireftopt en de Neusgaten droog, zonder de minfte ontlasting van eenig water? of faotterig vogt. Daar deeze Ziekte zo lang geduurd had , had men niet nagelaaten een menigte zo in- als uitwendige Geneesmiddelen (door kundige Geneesheeren voorgefchreevenj te beproeven; zelfs had men een Spaanfche Vliegplaaster op het hoofd gelegd, eu verfcheiden dragten gezet; doch zonder de minfte vrucht. Wanneer men zomtyds, om de aanhoudende flaapeloosheid, een rustmiddel had toegediend, vermeerderde de pyn zo geweldig dat men, na dit eenige reizen heproefd te hebben 'er niet meer toe durfde overgaan. Eindelyk wierd ik door deeze jonge Jufvrouw geraadpleegd, en vond (behalven het gemelde) haar pols klein en ingetrokken. . Ik diende haar terftond het Uittrekzel van de DulleKervel (Extratï. Cicutce) toe, waar van ik haar, de eerfte drie avonden, 3 Aazen, tot een pilletje gemaakt lier ge.  jrïfJ waarneeming wegens de dulle-kervel. gebruiken , en klom vervolgens hier mede op, tot dat zy avonds en 's morgens 6 pillen, of 12 pillen daags, gebruikte. Op het gebruik van de eerfte pil had zy geruster geflaapen , en vond zich 's morgens geheel verkwikt ; welke uitwerking zy , de geheele behandeling door, van deeze pillen ondervonden heeft. De pynen ver- minderden fpoedig onder het gebruik van dit Geneesmiddel , en de Lyderes is in den tyd van ruim 2 Maanden volkomen herlteld , naar welken tyd, namentlyk zedert het Jaar 1790 , ik niets meer van haar vernomen heb. Na dat myne Lyderes, eenige dagen , 12 pillen daags met het gewenscht gevolg gebruikt had, liet ik het verder gebruik itaaken; dan welhaast vermeerderde de pyn, en ik wierd genoodzaakt met het gebruik dei pillen wederom een begin te maaken. L)e Neus begon eerst een waterig en vervolgens een fnotterig vogt te ontlasten ; de Menfes vertoonden zich weder ; en myne Lyderes herftelde , zonder eenig ander Geneesmiddel, (een zagt laxeermiddel uitgezonderd) dan het Extract. Cicutte, gebruikt te hebben. ophelderingen van de natuurlyke historie des olyphants. (Ontleend uit de Phikfoph. Esfays ef Mr. foucher D'OBSOiNVILLE.) Jan de Heeren Schryver en der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen. MYNE HEERFn! „ Tn UE. Mengelwerk, No. VIII deezes Jaars, las ik eene „ X en andere Byzonderheden tot de Natuurlyke Histo„ rie des Olyphants behoorende, door den Heer corse, ,, overgenomen uit de Afiatic Refearches, en daar opge„ geeven als zodanige ftukken betreffende, welke men, tot „ nog toe, niet wel begreepen heeft ;zy liepen over het Zui„ gen , de Voortteeling , en den tyd des Dragts , deezer „ viervoetige Dieren. By het leezen viel my in, over de „ drie Byzonderheden , in het opgeroeide Werk des Hee„ ren d'obsonvjxle, breedvoeriger,omtrent het zelfde,ge- „ lec-  OPHELDERINGEN VAN DE NAT. HIST.DES OLYPHANTS. 36*7 kezen te hebben. Ik floeg het na , en vond dat myn geheugen my niet geheel en al bedroog. — Ik oordeel" de het geen hy fchreef der Vertaalinge, en eene plaats " in UE. Mengelwerk, waardig. Keurt Gyl. het ook zo , !' dan zal ik, met genoegen, zien, dat deeze myne Ver- , taaling geplaatst worde. Vertaaling , fchryf ik; doch ik heb het oorfpronglyke eemgzins verkort, en " mv om den wil dat uw Werk in aller handen komt, teil opzigte van het Paaren min uitvoerig uitgedrukt „ dan de Schryver. Ik volgde, het oorfpronglyk Fransch „ niet bezittende , de Engelfche Overzetting van den Heer thomas holcroft, die, in den Jaare 1784, eene Vertaaling van het Franfche Werk heeft uitge" geeven onder den Tytel: Fhilofoph. Esfays on the " manners of various Foreign Animals; with Obfervations V on the Laws and Cufloms of feveral Eaftern Nations. ' Written in Frensh by Mr. foucher d'obsonville , 11 and translated into English by thomas holcroft, Eene Vertaaling, welke het zonderling voorregt heeft, van onder des Schryvers oog vervaardigd, en door hem „ naagezien, te zyn. . Indien deeze Proeve van Vertaaling uit dit Werk IJE. mogt behaagen , en ik van UE. een wenk kryge dat myn verdere arbeid, aan de Vertaaling van '* de Waameemingen omtrent een en ander Dier, in dit '! Werk voorkomende, belteed, UE. niet ongevallig zou * weezen , zal ik my daar toe gaarne, van tyd tot tyd, „ verledigen. Ik blyf, enz. E. S. (*> Van de vroegfle Eeuwen af is de Olyphant (f) een voorwerp geweest der bewonderinge van Geleerden en Ongeleerden; en 'er is, mogelyk, nog geen Dier, mesr^ (*) De Heer E. S. willen wy gaarne den wenk geeven, dat hy ons nu en dan een Stukje uit dat Werk fchenke; hy zal daardoor de Uitgeevers hoogst verpligten. (f) De Olyphant wordt in het Perfisch FM, in het Sanscntisch Kasgam, geheeten; in Indoftan noemt men dit Dier Hatt, en in Tamoul Anti.  368 ophelderingen van de nat. hist. aandagt des Wysgeers waardig. Zyne grootte , zyne jfterkte, zyne fchranderheid en aandoenlykheid, en een Inltincr dat fchynbaar het Verftand zeer naby komt kennen hem eene uitfteekenheid toe. De Olyphanten teelen in veele Landen voort; doch ik zal alleen het een en ander opgeeven van die in Indie gevonden worden. Tegenwoordig komen de Olyphanten in grooten getale voor in die deelen van het Schiereiland , welke gelegen zyn aau de Noord-noord-oost kant van het Gebergte van Koma.hu , en aan den tegenovergeftelden uithoek , waar de Bergketen in 't Zuiden raakt aan Kaap Comorin. Omtrent deeze laatstgemelde alleen zal ik eene en andere Waarneeming mededeelen. Ik bevond my te Coemboutour, eene Stad in NederMaisjour. ten tyde dat de Bevelhebber van dien Oord, onder hyoeu ali , last gaf tot de groote jaarlykfche Jagt waar toe tusfchen de twee en drie duizend Boeren gebruikt worden. De Olyphanten, welke men vangt in dit Zuidlykst Gebergte van Indie, zyn van de grootfte.' Ik heb 'er twee of drie gezien tusfchen de twaalf en dertien voeten hoog; in moed worden zy bykans gelyk gefield met die van Ceylon, en ook met deeze menigmaal verward , fchoon het lang geleden zy, dat zy eenige of ten minften zeer weinige van dit Eiland gehad hebbenwant, dewyl de Hollanders meester zyn van alle de Zeehavens , verkiest de Koning niet dat zyne Onderdaanen te veel gemeenfchaps met hun hebben; en de uitvoer van de meeste Waaren des Lands is verboden: weshalven de handel alleen gedreeven wordt met kleine Vaartuigen niet gefchikt tot den overvoer van Olyphanten. Veele Schryvers hebben gewaagd van de Tekenen van Eerbiedenis die de Ceylonfche Olyphanten van die uit andere Landen ontvangen, 't Geen misfchien aanleiding gegeeven heeft tot deeze veronderftelling is, dat de Ceylonfche Olyphanten, het hoogst geagt zynde , bewaard worden ten dienfte der aanzienlykfte Heeren ; waarom men de andere leert tekenen van vrees of ontzag in derzelver tegenwoordigheid te betoonen. Niet te min gaat het vast, dat, onder de meeste Dieren, zelfs van dezelfde foort , een voorkomen van meerdere ftoutheid en moed genoegzaam is om dergelyke uitwerkzels te wege te brengen. Wanneer men den Verkoopprys der Olyphanten be- paalt,  DES OLYPHANTS. 3fy paalt, meeten zy of de hoogte, van het middelde van den ïug, 't geen het hoogfte gedeelte is, of de lengte, van • den wortel des Snuits af tot het begin van den Staart ; 'want zy gebruiken deeze beide wyzen van meeten, en de waarde wordt bepaald door zekere bekende evenredigheden , en het getal der Cubieken in de hoogte of in de lengte. Dus zal, al het overige, wat den Ouderdom en de gevorderdheid in Leering betreft, gelyk gefteld zynde, wanneer een Olyphant van eene kleine geftalte tach. tig of honderd Pagodas elke Cubiek kost, een ander, van twaalf of dertien voelen hoog , gefchat worden op honderd en vyftig, twee honderd, of mogelyk meer, Pagodas. De Indiaanfche Olyphant eet, in een vryen ftaat leevende , vrugten, kruiden , de toppen der boomen , en koorn. Hy is bovenal gefteld op het zaad van de Bamboo (*), 't welk, in gedaante en fmaak, zeer gdykt op Tarwe; zyn voedzel, in den getemden ftaat, verfchik hier van niet veel. Nu en dan worden zy onthaald op koeken, gemaakt van gekookte ryst, Tarwenmeel, doorkneed met boter en hef van zuiker , waar by zy eenige viesfen Arak voegen. De gewoone tred deezer Dieren is langzaam en voorzigtig, fchoon niet log, als men de grootheid in aanmerking neemt ; wanneer zy eenig gevaar willen ontwyken, of hun vyand aanvallen , verlengen en verftiellen zy hun tred, zo dat zy het kunnen uithouden tegen een Paard, op een korten galop; doch niet op een vollen. De Indiaanfche Jaagers hebben opgemerkt, dat zy lichter te rechter dan te flinker zyde afwyken ; waarvan zy zich zomtyds bedienen om 'er een af te zonderea , en aan te vallen ; maar dit gebrek leeren zy door onderwys ligt af. Gaarne loopen zy in helder water; zy kunnen langen tyd, en met (*) Indien wy groote dingen met kleine mogen vergelyken, geeft het Stroo, 't welk de Koornhalmen onderfchraagt, op het eerfte gezigt, eenige gelykheid met de Bamboo; en, 't geen de gelykvormigheid nog treffender maakt , is, dat de Bamboo een Graan heeft in een air begreepen , gelykende op haver; doch in kleur, grootte en fmaak, heeft het zaad van de Bam. boo meer gelykheids op kleine Tarwe. Het is een fterk voedzel, en wordt menigmaal, in ftede van Ryst, gebruikt door de Inwoonde» van de hooge Bergketen , die het Schier-eiland verdeelt.  37 ophelderingen van de nat. hist. met gemak, zwemmen, bovenal als zy het doen in eene menigte by elkander , mits de gojven of de ftroom niet zeer fterk zyn. Wilde Olyphanten leeven, gelyk meest alle andere Dieren , die van kruiden en vrugten beftaan, in kleine Maatfchappyen. De Opperfte is altoos aan 't hoofd van de bende, en treedt, in geval van gevaar, vooruit, wanneer zy alle hunne kragten tot de gemeene zaak vereenigen; men heeft desgelyks waargenomen, dat die voorganger veelal van Wyfjes omringd is. Verfcheide kundige Indiaanen hebben my egter verzekerd , dat men nu en dan Olyphanten ziet, die fchynen beflooten te hebben volftrekt alleen te leeven; maar een Olyphant, in dien ftaat, wordt ligt door eene foort van dolheid aangegreepen, welke hem aanzet om mensch en beest te vervolgen en te dooden. Eenigen willen, dat de Olyphanten , die zich tot deeze afgezonderde leevenswyze begeeven, zulks doen uit dorst na wraak. Wat hiervan ook zyn moge, zo dra het bekend is, dat een deezer dolle krankzinnige Olyphanten zich vertoond heeft, vergaderen de Inwoonders van verfcheide Dorpen, en weeten, door het een of ander middel, binnen kort, dit Dier uit den weg te ruimen. De Graaf de buffon my de eere aangedaan hebbende, om te verzoeken, dat ik hem wilde ontvouwen), op welk eene wyze de Olyphanten zuigen en paaren, zal ik tragten hier te neder te ftellen wat ik hem toen mondeling gezegd heb. Een jonge Olyphant, twee of drie maanden oud, die omtrent de hoogte heeft van een Vaars van anderhalf jaar, in een huis tegen over de plaats myns verblyfs te Coemboutour, dien ik geduurig gelegenheid had om waar te neemen, zag ik te meermaalen, zo ras het Wyfje nederlag, een der mammen grypen en in den Bek neemen, terwyl de Snuit, zonder iets uit te voeren, op het lyf der moeder rustte. Dit Dier is, by de geboorte, onmiddelyk door den reuk verwittigd van de tegenwoordigheid der melk, een vogt, 't welk zyn Inftincr verlangt, maar, even als elk ander viervoetig Dier, is het de Bek des Tongs, die het zuigen verrigt. 't Is waar, ik heb menigmaal gezien, dat dit Jong, inzonderheid als het ftondt, met zyn Snuit aan de mammen van de Moeder fpeelde. Doch ik veronderftel dat het niet mogelyk is, voor een zo iongen Olyphant, op die wyze, eenige weinige drup' pels \  des olyphants. 371 pels melk daar uit te trekken ; ik zeg eenige weinige druppels , want eene hoeveelheid van eenig belang is eene volüaagene onmogelykheid; dewyl de opening in den Snuit als toen nog te klein, was om de mam voeglyk te omvatten. Zodanig fpeelen, oppervlakkig gezien, heeft misfchien de dwaaling veroorzaakt van eenige Reizigers ; terwyl anderen, in opmerking neemende dat de Olyphanten doorgaans hun dorst lestenen met het water door den Snuit in de keel op te pompen , als een waarfchynlyk gevolg daar uit opmaakten, dat zy op dezelfde wyze zoogen; doch, wat ook tot dit fchryven aanleiding moge gegeeven hebben, het is ongetwyfeld eene dwaaling. Wat het Paaren der Olyphanten betreft, hierover kan ik alleen fpreeken volgens hooren zeggen; doch dit, door daadlyke bewysftukken gefchraagd, zal misfchien eenige maate van geloof verdienen. Menigmaalen heb ik de Oppasfers en Jaagers van Olyphanten gevraagd, of zy deeze Dieren ooit hadden zien paaren in den vryen, of in den gevangen, ftaat? Allen hebben zy my verhaald, dat een tam Wyfje, fchoon zeldzaam, zwanger wordt; doch dan was het by een wilden Olyphant, met welken het voorheen geleefd hadt. Eenige van deeze Indiaanen voegden 'er by , zo zy verzekerden uit ooggetuigen , dat het Wyfje , geholpen door het Mannetje, zich op den rug werpt, op eene plaats die van zelve eenigzins hol is,of door de tanden van het Mannetje hol gemaakt, waarop het Mannetje haar nadert. De hedendaagfche Reizigers door den Heer de buffon aangetoogen, hadden bykans 't zelfde berigt ontvangen (*). Naa dat ik den Heer de buffon myne gedagten over deeze twee Vraagen hadt medegedeeld, ïchreef ik aan den Hee- (*) Ik heb by een Reisbefchryver, wiens naam my vergeeten is, geleezen , dat hy menigmaal de Olyphanten op Ceylon hadt zien paaren, op de wyze der andere viervoetige Dieren; doch daar deeze Perfoon flegts een Reiziger is, die voorgeeft dit menigmaal gezien te hebben, geeft dit dikwyls zieu weinig klems aan zyn getuigenis: te meer, daar het bekend is, dat de Olyphanten in dit bedryf, gelyk veele Dieren, het oog der Menfchen ontwyken. [In het berigt 't geen my aanleiding gaf tot deeze Vertaaling, komen de Heeren boller en hawkins voor als ooggetuigen, die met deezen Reiziger zameufteiamen. Zie boven. bl. s.té.l  37* ophelderingen van de nat. hist. Heere gentil , een Colonel van het Voetvolk, en een myner Vrienden, wiens gevoelens hy desgelyks wenschte te weeten, aangaande deeze byzonderheden. Deeze Officier, die, door een zamenloop van omltandigheden, gelegenheid te over hadt, om kundigheden op te zamelen, betreffende veele weetenswaardige ftukken, antwoordde my onverwyld: dat hy, zo wel als ik, de jonge Oly„ phanten hadt zien zuigen; dat zy daar toe alleen den ,, Bek bezigden: hier van bezat hy eene aftekening, „ welke hy voorhadt den Heer de buffon aan te biea> den." Wat het Paaren betrof, voegde hy 'er nevens , ,, dat zyn gevoelen geheel van het myne ver„ fchilde; naardemaal de Oppasièrs der Olyphanten, door ,, hem ondervraagd, hem verzekerden, dat zy deeze Die„ ren, wilde en tamme, hadden zien paaren by befprin,, ging;" tot itaaving van welk gevoelen hy 'er byvoegde, ,, dat de meeste Wyf jes, te wederzyde van den nek, ,, de huid gelchaafd hadden, 't geen hy toefchreef aan „ het vasthouden en wryven der tanden by het paaren." Desniettegenltaande komt my de door my gefielde Paarwyze beter overeen met de gefteldheid der Teeldeelen hy het Mannetje en Wyfje, en zal die Paarwyze even goed de fchaaving aan den nek kunnen oplosten. Diodorus van sicilie en andere Ouden hebben, volgens aiustoteles, gezegd, dat zy paaren even als andere viervoetige Dieren. Doch, daar deeze laatstgemelde Wysgeer zyn berigt alleen van anderen hadt , is het niet vreemd, dat hy zich buiten ftaat vondt om zekerheid ten deezen aanziene op te doen ; en fchynt het tot heden, naa zo veel meer gelegenheden tot onderrigt, nog niet ten vollen uitgemaakt (*). Ik heb desgelyks getragt het gevoelen van anderen, die my met hunne vriendfchap vereerden, en verkeerd hadden in de ftreeken waar de Olyphanten voorkomen, in te neemen. De Heeren de lauriston,de la GRENée, de rubec, de noirfosse en pE MAisoNPRé, hebben allen, fchoon iu verfchillende ftanden, gereisd als oplettende waarin De Latynfche Overzetting van aristoteles te deezer plaatze, Subfidit famina, clunibusque fubmisfis, infiftit pedibus ac innititur; mas fuperveniens comprimit, atque ita mmere ventreo fungitur, legt de Heer d'obsonville overeenkomttig met zyn gevoeltn uit.  DES OLYPHANTS. 373 waarneemers, met de bekwaamheid om zich by het Landvolk verftaanbaar uit te drukken, en hun 'te verftaan; zy allen verzekerden my, het zelfde berigt,als ik, van de In'diaanfche Jaagers ontvangen té hebben. De tamme Staat belet niet dat de Olyphanten hunne tyden hebben, dat zy paarziek zyn. Het Wyfje betoont zich alsdan ongemaklyk; maar blyft, desniettegenftaande, zagtaartig en gehoorzaam. Het Mannetje, in tegendeel, wordt menigmaalen woedend, en breekt zomtyds los: hy zwerft dan om, nu eens traag, dan weder fnei, loopende; zyn Cornac, of Beftuurder, is, op die tyden, niet buiten gevaar: en hy zou groote wanorders aanrigten, indien 'er geen Mannen waren, die, by tusfchenpoozen, zyne woede tegengaan, door ontftooken toortzen op lange pieken hem voor te houden, met welken zy zich gelaaten gereed te zyn hem in de oogen te fteeken. Deeze dolheid om te paaren, heeft men waargenomen, is allergeweldigst in de Olyphanten , die geheel volgroeid waren, eer zy in de bosfchen gevangen werden. De grootfte kragt van den Olyphant is in zyn Snuit, of Neus, gelegen, een Lichaamsdeel zo overkunftig gevormd, dat het een meesterftuk is van buigzaamheid, kragt en aaudoenlykheid. Wat de fterkte des Olyphants voorts betreft, fchoon hy gemaklyk drie duizend Ponden gewigts kan draagen, 't welk het vermogen van eenig ander Dier te boven gaat, is het egter zeker, dat zyne kragten, naar evenredigheid van de grootte, minder zyn, dan van veele andere viervoetige Dieren. Het Lyf van den Olyphant is kort, gedrongen, en on«■efchikt om verfcheidenerlei foorten van lasten te draagen: want, indien men de Schouders en de Billen vry en onbelast zal laaten, blyft 'er Qegts een kleine plaats, om te belaaden, over. Doorgaans wordt hy belaaden met een Hoze-, eeu foort van Plat, omringd met een klein hekje, en befchermd door een verhemelzel, onder 't welk de Vorst gemaklyk gezeten is; doch hy kan flegts twee of drie Heeren by zich hebben. Andere foorten van Hozen hebben zy voor den oorlog gefchikt, die iets ruimer zyn; doch deeze bevatten zeldzaam meer dan vier of vyf ftrydbaare Mannen, gewapend met Boog, Pylen, Werpfpietzen, Donderbusfen en Handgranaaten. Ik twyfet zeer, rif 'er mogelykheid is om op den rug des Olyphants een Hoze te plaatzen, waarin acht of tien Soldaaten plaats genoeg zouden hebben om zich van hun wapentuig t« MENG. J794. NO. O. Cc bC-  374 OPHELDERINGEN VAN DE NAT. HIST. bedienen. —— Oude Schryvers, nogthans, van zeer veel gezags, na den tyd van alexander, fchynen te verzekeren, dat, ten hunnen dage, deeze Indiaanfche Krygstorens op de Olyphanten geplaatst, zeven of achtmaalen het aantal Krygslieden bevatten, 't welk 'er thans in geplaatst wordt; doch dit zyn blykbaare dwaalingen. De Olyphant is zeer vatbaar voor dankbaarheid, verbittering, hoogmoed, nayver en verknogtheid. Wat deeze zedelyke hoedanigheden, die eene foort van Inftinct fchynen aan re duiden, zeer gelykaartig aan 't geen wy Verftand of Opmerking noemen, betreft, zal het genoeg zyn te Hielden, dat hy in den tyd van twee of drie jaaren alles leert van zyn Cornac, die fchreilings op zyn nek zit, en over hem gebied voert; luisterende naar diens ftem of de drukking van diens hand, gewapend met een fcherpen haak, Ankoche genaamd,verhaast of vertraagt'hy zyn ftap; hy gaat op den buik leggen om met te meer gemaks beklommen te worden , of1 biedt zyn poot aan om 'er op te flappen, en is zyn meester met zyn Snuit behulpzaam, of ligt hem op. Hy vat een misdaadiger aan, werpt dien in de hoogte, en trapt hem, nederkomende, dood. Moet hy tegen een anderen Olyphant of wild Beest vegten, hy vereenigt beleid met moed. Is hy genoodzaakt zich tegen een Tyger te weer te ftellen , hy kent de grootheid van 't gevaar waarin hy verkeert,; zich zeiven bezittende in de hitte des gevegts, fchoon gewond, is hy zeer zorgvuldig om zyn Snuit op te heffen , of zodanig te rigten , dat dezelve buiten het bereik blyft van zynen Vyand; tragtende intusfehen hem een flag toe te brengen, gefchikt om hem te vellen , om hem onder zyn pooten te verpletten, of, zyn Snuit opkiommende, doorftoot hy hem met de flagtanden. Een welonderweezen Olyphant zal in 't midden van vuurgeweer voorttreeden; het fchieten van fchaphaanen of het gebulder des gefchuts niet ontziende; maar, fchoon hy, flegts met een yzeren keten gewapend, een vreeslyke flachting in den oorlog kan aanrigten, wordt hy zelden in den ftryd gebruikt, nu de vuurwapens zo algemeen zyn geworden. Hoewel men overtuigd is, dat van den Olyphant, geheel tam gemaakt zynde, weinig te vreezen is, dugten zy nogthans, dat hy, door wonden woedend gemaakt, fchrik en dood zonder onderfcheid van vrienden en vyanden zou verfpreiden: in den Kryg wordt hy dus weinig gebruikt, daa om vertooning te maa-  des olyphants. 375 maaken, om van verre te zien en gezien te worden, en dus blyft hy een voorwerp waarop men het munt. Indien de Olyphant deel neemt in het gevegt , moet hy met fnellen vaart loopen, om de gelederen des vyands te breeken: daarenboven moet hy met yzer befchut zyn, om een fnaphaanskogel te kunnen doen affluiten: en behoort zyn Cornac een of twee andere Indiaanen agter zich te hebben, om hem, in gevalle van ongelegenheid, te vervangen, en desgelyks zo gewapend, dat zy voor geen fnaphaanskogel behoeven te dugten. Men zou eene inrigting kunnen te werk te Hellen, die,hoe hachlyk ook, ten behoedmiddel ftrekte tegen de wilde woede des Diers. De Cornac is, gelyk wy vermeld hebben, voorzien van een Ankoche, ten beduur; dit werktuig moest dan twee punten hebben , en één derzelven genoegzaam fterk en lcherp, om, in den uiteiften nood, den Olyphant onmiddelyk te dooden, door dit wapentuig in het zagtfte gedeelte van den kop te ftooten. Nooit is de Olyphant, uit den aart zagt en omzigtig, van zelve wreed, en betoont geen trek om te beledigen, gelyk de Buffel en de Rhinoceros. Het is doorgaans met moeite dat men hem overhaalt om andere Dieren te beftryden, of aan te vallen: fchoon in andere opzigten gehoorzaam, weigert hy dit in den beginne met affchrik en balftuurigheid. Ik twyfef niet of zulks ontftaat zomtyds uit vrees; doch het zou verkeerd zyn dit algemeen vast te ftellen. Olyphanten, die grooten wederzin betoonden om een zwak kuiken te dooden, ten einde hun aan het bloedvergieten te gewennen , vogten nogthans met behendigheid en moed, als zy volftrekt getergd waren. Eene gebeurtenis, waar van de Baron de lauriston ooggetuigen was, is zeer gefchikt om ons een denkbeeld te geevea van het aandoenlyk en zagtaanig Charaifter des Olyphants. Geduurende den laatften oo.log, dreef zyn yver, en zekere omftandigheden,hem na Laknaor,d& Hoofdftad van Soubah, een Onderkoningfchap van dien naam, op een tyd , dat eene kwaadaartige Ziekte de grootfte vernieling onder de Inwoonderen aanrigtte. De voornaamfte ftraat na de poort van het Paleis lag bedekt met zieken en ftervenden, op den grond uitgeftrekt, op het oogenblik dat de Nabob 'er volftrekt door moest. Het fcheen onvermydelyk, dat de Olyphant,in zyn voortloopen, op veelen deezer elendigen moest trappen en hun C c 2 ver«  37<5 OPHELDERINGEN VAN DE NAT. HIST. verzeeren of dooden , als men niet ophieldt en vooraf den weg ruim maakte; doch men hadt haast, en daar ent boven voegde zulk eene tederhartigheid niet aan eert Prins van dat aanzien. De Olyphant, nogthans, zondes dat hy zyn tred fcheen te vertraagen, of eenig bevel ten dien einde te ontvangen, boodt de liggenden byftand met zyn Snuit, fchoof eenigen weg, rigtte anderen op, en ftapte bezyden de overigen heen, inet zo veel beleids; en voorzigtigheids , dat hy geen Mensch verzeerde. Een Afiatisch Prins en diens Slaaven betoonden zich doof voor de ftem der Natuure , terwyl een Beest aan die zagte infpraak gehoor gaf. De Olyphanten doen, by veele gelegenheden, den Indiaanen groote dienften; by voorbeeld, indien een Leger een rivier moet overtrekken , haaien de Cornacs deeze Dieren met woorden, en het ünbieden van een fmaaklyk onthaal, over, om een zwaarder last dan gewoonlyk op te neemen ; waarop zy gewillig over de rivier trekken en wederkeeren, en zomtyds zo diep in het water, dat men het uiterlte van den Snuit alleen kan zien. Eenige Reizigers hebben gedagt datzy, dus belaaden, zwommen; doch het is zeker dat zy loopen, dat men de diepte der riviere vooraf peilt, en dat zy, dus belaaden, geen ftap zouden kunnen voortgaan, wanneer het voor hun te diep was om grond te vinden. Zy komen ook te pasfe om Kanon op de toppen van zeer hooge bergen te brengen, om Schepen in de diepte, of daar uit op flrand, te haaien, enz. Dan ik laat af in een breedfpraakig verhaal te treeden van deeze werkzaamheden , reeds betchreevent door meest allen , die in Indie geweest zyn. Daarenboven heeft de Heer de buffon de meest optekenenswaardige byeen verzameld uit de vernaaien der geagtfte Reijigeren, en bovenal uit die van den Heer de bUssi , die , terwyl hy den Staat en de Oostindifche Maatfchappy diende» met lof bekend was in deeze ftreeken. Niet alleen gehoorzaamen de Olyphanten aan de ftem hunner Oppasferen , als deezen die Dieren op eenen afftand gebieden; maar eenigen zullen, in derzelver afweezen, ongewoone bevelen, hun vooraf gegeeven, volvoeren. Ik heb, twee Olyphanten bezig gezien met een muur omver te werpen, 't welk de Cornacs hun bevolen, en waar toe zy deeze Beesten aangemoedigd, hadden, door de belofte van Vrugten en Brandewyn. Zy vereenigden hunne kragten, en, hunne Snuiten, die tot voorkoming van ver- zee*  DES OLYPHANTS. 37? zeering met leder bekleed waren, opkrommende, ftieterr zy tegen het, fterkfte gedeelte van den muur, en gingen, met herbaalde ftooten, voort; fteeds lettende op en met hunne oogen nagaande wat uitwerking het deedt: in 't einde deeden zy op den waggelenden muur een hevige pooging , en liepen 'er beide van af, om door de vallende ruïnen niet befchadigd te worden. Geduurende den laatften oorlog hadden veele Franfchen gelegenheid om waar te neemen , dat een Olyphant, die een wonde door een Kanonskogel ontvangen hadt , naa twee of drie maaien na het Hospitaal gebragt te zyn, waar hy zich op den grond nederwierp om verbonden te worden, alleen derwaards ging. De Chirurgyn deedt aan het Beest wat hy noodig oordeelde, en bediende zich zelfs van een brandmiddel; dan, fchoon de pyn het zomtyds een klaagend geluid deedt liaan, betoonde 't zelve geene andere tekens dan die van dankbaarheid, aan hem, die, door kortftondige pynlyke middelen, zyne geneezing tragtte te bevorderen. Ik zou hier veel kunnen byvoegen van de Vermogens en Bekwaamheden deezer Dieren; doch alleen nog zeggen , dat de Olyphant, in een zeer korten tyd, de meening leert begrypen van de woorden der geenen die met hem omgaan, en, met eene bewonderenswaardige vaardigheid, geleerd wordt de gewigtigfte dienden te doen. Eén ding is 'er waaromtrent de Olyphant geen onderwys behoeft, en dit is dankbaarheid; op het zien of hooren dat zyn Meester, of liever zyn Weldoener, in gevaar is, vergeet hy zichzelven. Eenige van de Indiaanen hebben een byzonderen eerbied voor de Witte, of liever Roomkleurige, Olyphanten ; want doorgaans zyn ze meer of min donker graauw; de, Naamen van beroemde Mannen, die van de vroegfte tyden af een witten bereeden, worden by hun bewaard. Ik heb nooit zogenaamde Witte Olyphanten gezien; doch, ten deezen opzigte berigten ontvangen , welke zekere, maate van geloofwaardigheid verdienen. Zy komen hier op neder —— dat de Witte Olyphanten doorgaans middelmaatig van grootte zyn , en geen byzonder gellacht uitumken;dat zy een zwak gezigt hebben;dat het weinige hair,'t geen zy hebben, van dezelfde kleur met de huid is, niet geheel wit, maar eenigzins gefprenkeld; en einde* lyk, dat, ter plaatze waar ze nog het hoogst geagt zyn, die hoogagting niet ontftaat uit hoofde van eenige boven? Cc 3 shïa  3?8 CPHEL». VAN DE NAT. HIST. DIS OLYPHANTS. andere uitfteekende bekwaamheden , maar om dat de witte kleur , zeer zeldzaam onder deeze Dieren , een Zinfchets is van Zuiverheid. — Uit alle die byzonderheden durf ik bykans opmaaken, dat dit gewaande onderfcheid niet tot de zogenaamde Speelingen van de Natuur behoort ; maar eene foort van Melaatsheid is , van welke de ongefteldheid in het celagtig weefzel der pooren van de huid de aanleidende oorzaak kan weezen. aanmerkingen, geduurende een zesweeks verblyf in oxfordshire en gloucestershire, in den jaare MDCCXCII gemaakt. In een reeks van Brieven aan een Vriend. (Vervolg van bl. 345.) zesde brief. Gloucester, Sept. 1792. myn heer! Schoon ik niet behoore tot het aantal der zodanigen, op welken de regels van juvenalis pasfen, Quos mire afficiunt infcripta ergajtula c ar eer Rufticus, zou het nogthans, om verfcheide redenen, on vergeef!yk in my weezen , geen byzonder oog van opmerking te fiaan op het Landfchaps Gevangenhuis van Gloucester. ' Ik behoef by u niet te herhaalen wat zo dikwyls gezegd en gefchreeven is over den flegten ftaat der Gevangenisfen in dit Koningryk, en bovenal over de onvoegelyke behandeling der Gevangenen. Alle braaven en denkenden hebben geklaagd, dat eene Gevangenis zo .verre te kort fchoot om te voldoen aan de oogmerken, welke dezelve ten oogmerk hadt om te bereiken , dat ze veeleer t«n Kweekfchool van Ondeugd dan ter Strafplaats van dezelve diende, en dat veele honderden, althans in de Hoofdftad , bykans onfchuldig in de Gevan?ems geworpen, uit dezelve als Snoodaarts kwamen. Wanneer de oude wyze van het behandelen der Gevangenen ten bes«  ïen zesweeks verblyf in oxfordshire , enz. 37O feesten toeging, bevondt men, dat de Gevangenis de vereischte werking niet deed op hun hart : want, daar dezelve alleen beftondt in de berooving van vryheid , konden zy gemaklyk bedagt weezen op middelen om hunne ihoodheid voort te zetten, en door de onderlinge verkeering elkander ftyven en fterken in all* fchandlyke bedryven. De eerfte Man, die een ftap voorwaards deedt om de verkeerdheden van onze Gevangenhuizen te verbetaren, en dezelve te maaken 't geen zy moesten weezen, m elk menschlievend en welgeregeld Staatsbeftuur, was wylen john howard , die den edelen bynaam van den weldaadigen , met zo veel regts, verdiende (*} Een waardig Baron deezer Landftreek , Sir c. q- paul , onderfcheidde zich, kort naa de uitgave des eerften Deels van howard's Werken, in het voortzetten van de oprbting eens Hospitaals, volgens de beginzelen door dien nuttigen Schryver te neder gefteld. Hy vondt veele binderpaalen te boven te komen, veele vooroordeelen te overwinnen. De onderfteuuing, nogthans, welke zyne Mederegters hem booden, ftelde hem in ftaat om de zaak tot eenÖgelukkig einde te brengen. Ik had heden het geluk om dit Gevangenhuis te bezingen , en fmaakte daarby een grooter genoegen dan ik* immer genoot-by het bezien der Verblyfplaatzen der Grooten deezer Aarde ; dewyl ik my verzekerd hield, dat wanneer dit Gevangenhuis by aanhoudenheid beftuurd worde volgens het thans aangenomen plan, zulks ?eer veel zal toebrengen om- de flegten te verbeteren, en aan de Maatfchappy verfcheide waardige Leden te fchenken , die dezelve vanderzins geheel zou verlooren hebben. „ . _ De groote misflag in alle Gevangenisfen , uitgenomen de weinige, welke ingerigt zyn op het Plan der Gevangenis te Gloucester , beftaat hier in, dat de Gevangenen0 van allerlei foort, geheel fnooden en minder boozen, verlof hebben om met elkander te verkeerenj en, zo lang dit (*) Deezen Menfchenvriend hebben wy niet ongedagt gelaaten , maar, in ons Mengelwerk , te meermaalen van hem, eft niet in 't voorbygaan, gewaagd. Men zie Nieuwe Algem. Kaderh Leilereef. V D. 2de Stuk, bl. 33* en 481. Voor t Jaar 1792, sde Stuk, bl. 161 en 244, enz. Cc 4  380 een zesweeks verblyf dit duurt, kan men met geene mogelykheid verwagten, dat hunne Gevangenis op hun eenig ander dan een flegt uitwerkzel zal hebben. In dit Gevangenhuis wordt het san geen twee Gevangenen, om welk misdryf ook zittende, vergund in dezelfde kamer te weezen , of elkander te zien, uitgezonderd op de uuren des arbeids, en dit nog is geregeld naar gelange van hun gedrag. Het Gebouw werd begonnen in 't Jaar MDCCLXXXIII, en in omtrent vier jaaren voltrokken. Het is verdeeld in pleinen en kwartieren, met gaanderyen , enz. 'er zyn meer dan driehonderd Cellen; elk deezer is een zindelyke lan£' werpige kamer, met een bed, en verderen voeglyken toeliel._ Het geheel heeft een zo zuiver en tot de gezondheid gefchikt voorkomen , dat een Vreemdeling dit Gebouw in 't eerst zou neemen voor een Huis, gefchikt tot het dryven van een of ander Handwerk. De Bouwmeester was wylen Mr. blackbürn , wiens oordeel, in dit flag van Gebouwen, hem een onderscheidenden naam verworven heeft. Het kost bykans veertig duizend Ponden St., eene fom die de Ingezetenen affchrikte, tot zy begreepen dat de prys niet hoog, maar veel eer laag, gefteld was. Ten einde gy eenig denkbeeld zult kunnen vormen van het nut , 't welk men mag verwagten van een Gevan-, genhuis , volgens dit Plan ingerigr , zal ik u de hoofd-. byzonderheden daar van opgeeven. De Gevangenen zyn verdeeld in vier Clasfen, naar maate van de door hun gepleegde misdryven. Die van de eerfte en hoogfte Clasfe zyn opgefiooten in donkere Cellen, zonder gemeenfchap met iemand, behalven den Kapellaan , den Chirurgyn, de Beftuurders sis zy den ftaat der Gevangenisfen opneemen, den Oppasfer, die hun ten minften eenmaal daags moet bezoeken, het zuiveren van de Cel bezorgen, en alles, wat der ge-, zondheid kan benadeelen , wegneemen. De Gevan-, genen van de tweede Clasfe zitten in lichte Cellen, even zeer als de voorgemelden van de verkeering afgeflooten. Deeze beide worden aangemerkt ats ftrafplaatzen voor balftuurige Gevangenen, en om de tugt van het Gevangenhuis kragt by te zetten. De derde Clasfe bepaalt den Gevangenen tot zyn eigen Cel, zo verre,dat het hem: vry itaat de buitenlugt te neemen voor zo veel uuren op eiken dag, als de verdcelingen van het plein toelaaten; want flegts één Gevangenen van een Clasfe mag 'er zyn  IN OXFORDSHIRE, ENZ. 381 zyn. op den zelfden tyd. Op Zondag, en andere dagen van Godsdienstoefening , wordt elk Gevangenen afzonderlyk na de Kapél gebragt; en, mits zyn of haar gedrag geregeld en welvoegelyk geweest hebbe, mag hy of zy, op Zondagen , de buitenlugt fcheppen op het plein , in gezelfchap van die tot zyne of haare Clasfe behooren. De Gevangenen van de vierde Ciaife worden ten allen tyde tot hunne Cellen bepaald, uitgenomen geduurende den tyd der Godsdienstoefening , en den tyd tot het eeten gefchikt , wanneer zy mogen verkeeren met anderen van hunne Clasfe, op de plaats in de open lugt. —- Gy zult, myn Vriend ! terftond erkennen de nuttigheid van deeze rangfchikking en maate van opgellootenheid naar het gedrag der Gevangenen. De Gouverneur van het Gevangenhuis, gelyk hy genoemd wordt, heeft een Jaarwedde van 200 Ponden St ; maar geen vervalletjes , hoe genaamd ; uitgenomen de op zekeren prys bepaalde vergunning voor meer dan gewoone bedding, volgens Reglement toegedaan , en zulk een gedeelte van de voordeden, uit der Gevangenen arbeid herkomflig, als de Beduurders hem toeleggen. Hy mag geen der Gevangenen liaan, dan alleen in geval van zelfverdediging; men vordert van hem af, dat hy niet bedaardheid , doch ftrikt en zonder eenige party- digheid, handelt. De Oppasfers worden in boete bellaagen over vloeken en zweeren , en het geld komt in de Bos der Gevangenen ; Dronkenfchap doet hun de post verliezen ; zy mogen geen geld ontfangen, of iets, hoe genaamd, vraagen. De Werkbaas heeft een Jaargeld van 50 Ponden St. Hy komt in als een Hulp van den Gouverneur, en heeft het opzigt over den arbeid der Gevangenen: hy moet vlytbetoon aanwakkeren onder de Schuldenaars en Gevangenen wegens andere misdryven,'die genegen zyn om te werken; want wie, in dit Gevangenhuis, lust heeft om te werken, wordt gebruikt, en een gedeelte van de winst bewaard ten hunnen diende. Hy houdt een lyst van de Werktuigen en Gereedfchappen aan de Gevangenen gegeeven , en neemt die van hun af als zy uitfcheiden met den arbeid, om ze 's nagts op te fluiten. De pest van den Kapellaan is wel ingerigt om de uitwerking deezer afzonderende Gevangenis te onderfchraagen. Hy moet alle Woensdagen en Vrydagen, 's morgens, op vastbepaalde uuren , de Gebeden leezen, en elC c 5 ken  3f?l EEN ZESWEEKS VERBLYF ken Zondag , op Kerstyd en op Goeden Vrydag, pree. ken. Menigmaal moet hy alle de Gevangenen gaan zien, zonder dat 'er de Gouverneur', of eenig ander der Huisbedienden, by is ; onderzoek doen naar hunne ornftandigheid, en den ftaat der Cellen waarneemen. Hy moet zich vervoegen by elk Gevangenen, die zyn raad en byftand in 't geestlyke verzoekt. Godsdienftige en Zedekundige Boeken worden hem gegeeven , en hy deelt ze «aar goedvinden uit onder de Gevangenen in eenzaamheid zittende, als hy denkt dat een hunner eene gefteldheid van geest heeft om voordeel van zodanig onderwys te trekken. Het is aan hem gelaaten het Avondmaal toe te dienen,op zulke tyden, en aan zulke Perfoonen, als hy 'er toe gefchikt keurt. Naardemaal deeze Gevangenis gebouwd werd door menfchen van een onbekrompen hart, en tot de beste oogmerken, kan men niet denken, dat zy daar mede ftrydig handelden in het ftuk van den Godsdienst, üiensvolgens is het hier een regel, dat, fchoon de Kapellaan, tot het bezoeken der Gevangenen aangefteld , tot de Kerk van Engeland behoort , nogthans een Gevangene, die verklaart van eene andere Geloofsgezindheid te weezen , het bezoek mag ontvangen van een Leeraar dier Gezindheid. Ik ben te breedvoeriger geweest in de opgave van de pligten des Kapellaans, dewyl ik weet dat ze over 't hoofd gezien , of op de iloflte wyze waargenomen, worden in de meeste Gevangenhuizen; en dewyl het, in eene Gevangenis op deezen voet ingerïgt, van het uiterfte aanbelang is, dat dezelve met alle ftiptheid en yver volvoerd worden. Men heeft daarom in de aanftelling eens Kapellaans zeer veel zorgvuldigheid gebruikt, in gevolge van een Aanfpraak van Sir g. o. paul , over dit onderwerp, aan zyne Mederegiers. Door lieden, die geen belang hadden om my te misleiden , ben ik onderrigt, dat men, in geen geval, het minst van het oorfpronglyk Plan is afgeweeken. De Heeren , die dit Gevangenhuis onder htm opzigt hebben , allen Lieden van ruime middelen zynde , en zeiven verheven boven alle omkooping, hebben dit verderf ook uit alle gedeelten van deeze lnftellmg geweerd, en de goede uitwerkzels hiervan vertoonen zich allezins op het duidlykfte. In de Gevangenhuizen in de Hoofdftad, en in veele andere , heeft eene zeer flegte gewoonte plaats , welke tot  IN OXFORDSHIRE, ENZ. 383 tot fchande ftrekt van een Land, 't geen op Menschlievenheid en goede Tugt roem draagt. Ik bedoel, dat men den Gevangenen toeftaat Drinkgeld, of andere Gelden, te vorderen van anderen, als zy in de Gevangenis komen. Zulks is hier volftrekt verboden, en kan het ook , uit de Gelteltenis der Gevangenisfe zelve, geen plaats grypen. Een Reglement is gedrukt ten dienfte der Gevangenen, ten einde zy naauwkeurig mogen weeten, wat van hun geëischt wordt , en wat zy in hunnen ltaat moeten volbrengen. Dit Reglement is aangeplakt in de Cel van eiken Gevangenen, en wordt daarenboven ééns in elke maand in de Kapél voorgeleezen. Allen Spel is te eenemsal verboden. De Gevangenen moeten zich zindelyk houden, en men let zeer zorgvuldig op de reinheid hunner Cellen en Perfoonen. By het inbrengen komt de Gevangene eerst in het Lazaret, waar de Chijurgyn hem onderzoekt. Wordt hy ziek bevonden, het Ziekenhuis is zyn verblyf; doch, gezond zynde, na die Afdeeling gepast, welke voor hem gefchikt is, en voorzien met de Gevangenhuis-kleeding; zyne eigene kleede* ren worden, naa gereinigd en genommerd te zyn, in de Kleederkamer gebragt, en bewaard tot den tyd dat zyne Gevangenis ten einde loopt. De voordeelen van der Gevangenen arbeid zyn verdeeld in vier deelen; twee deezer worden aan den Gevangenen betaald, een aan den Gouverneur en Opzigter der Werken , en het ander komt in de algemeene beurs. Hieromtrent hebben eenige fchikkingen ter keuze der Gevangenen plaats. Weeklyks wordt een gedeelte van hunne winst betaald ; zy mogen daar voor noodwendigheden , beltaanbaar met de voorgefchreefene Regelen, koopen , die alle onmaatigheid in drank , enz. weeren. Dir is het hoofdzaaklyke van 't geen zul¬ ke Gevangenen betreft, die eigenlyk gezegde Misdaadigers zyn. Ik heb alleen de zodanige vermeld die to6 dit Gevangenhuis byzonder behooren. Zy zyn daarenboven onderworpen aan de algemeener Regelen, bekragtigd door eenige onlangs uitgegeevene Parlements Aften. De eenzaame of afgezonderde Gevangenis , fchoon naar het gevoelen van de meerderheid der zodanigen die dit onderwerp doordagt hebben , de best mogelyke wyze om jonge Misdaadigers (en door die behandeling is  384 een zesweeks verblyf ïs het te hoopen, dat zy allen vervolgens tot die foort znU ]en behooren,_) te regt te brengen, heeft nogthans haare bedryders. Z&ker Schryver heeft onlangs dezelve als ftreng en dwinglandisch uitgekreeten, en breed uitgeweid over de Gezellige Aandoeningen,. Maar , indien hy zich de moeite gegeeven hadt om te leezen (doch dit flag van lieden is niet zelden te wys om te leezen,) dan zou hy zyne Tegenwerpingen geheel voorgekomen of beantwoord gevonden hebben. Het wordt toegedaan , dat zy, die Eenzaamheid in 't algemeen met eene onverzagte ftrengheid wilden opleggen, wel zouden doen met de verhardende uitwerkzels daarvan te overweegen op eene ziel met misdryf overlaaden, en afgefneeden van die hebbelyke bedwelming, welke by den fnoodaart alle opmerking verbandt ; zy zouden dan gewaar worden dat dit iets meer is , dan de enkele wyze van- gevangen houden , willekeurig opgelegd. „ Eenzaamheid ," fchryft de meermaals aangenaaide Baron g. o. pa-ül , ,, met „ behoorelyke in agtneeming op de uitwerking daar van, „ zal , twyfel ik geenzins , den verhardden Misdaadi„ ger verbeteren, en zonder die in agtneeming behoort „ dezelve nimmer opgelegd te worden." Zo zeer is hy overtuigd van de noodzaaklykheid dier oplettenheid , dat hy 'er by voegt.' „ Indien het immer gebeurde , „ dat de Overheden verwaarloosden te letten op het „ nagaan der gevolgen van hunne Gevangenzetting, of vervielen tot onkunde van, of ongevoeligheid voor, ,, den daat, tot welken zy de Overtreeders verwyzen , ,, dan zou het de pligt weezen van het Hof, of de Kwar,, tierszittingen , onmiddelyk alle dratfen van eenzaame ,, opfluiting op te fchorten, in zulke verwaarloosde Gevangenhuizen. In geen geval vermoedt de Wet den „ Regter onkundig van den daat der Gevangenisfe , tot welken de veroordeelde verweezen wordt. En wat de eenzaame of afgezonderde Gevangenis aanbelangt, deeze moet niet langer dand grypen , dan dat men op de „ Gevangenen let. Het Plan, volgens 't welk ons Ge„ vangenhuis is ingerigt, zal men bevinden, dat veele groote voordeden, onaf hangelyk van het denkbeeld van l, Eenzaamheid, bezit. Op Eenzaamheid moet drikt aan„ gedrongen worden, tot dat dezelve Opmerking te wege „ brengt; doch dan iets der Opmerkinge als een onderwerp aangeboden worden. Voldrekte , ajgeheele en m »«"  ïN OXFORDSHIRE , ENZ. 385 s, onafgebrooke, Eenzaamheid zou den geest of verwilde,, ren of verjlompen; en, zo ik my verbeelde, zelden te ,, regt brengen." De Voorltanders, derhalven , van Afzondering in de Gevangenhuizen, zyn geenzins onkundig, dat dezelve, om behoorlyke uitwerking hervoort te brengen, naar gelange der omftandigheden , moet geregeld en gewyzigd worden, 't Zy men de Eenzaamheid als eene ftralFe befchouwe, of aanmerke als een middel om de Slegten te verbeteren, nimmer hebbe men dezelve zonder onderfcheid op te leggen. Niet onderfcheidende Strafoefeningen ftrek» ken alleen om alle Misdaaden te verwarren. Om deeze tegenwerping kragtloos te maaken, zyn 'er, gelyk ik u vermeld heb, onderfcheide Graaden van Afgezonderde Gevangenis , gefchikt voor een foort van Menfchen, die eene daar aan beantwoordende maate van fchuld, weerbarftigheid, of hardheid van harte, hebben. Geen Plan, in de daad, beloofde immer een beteren uitflag; doch geen Plan kan men ver wagten dat eene volkomene uitwerking zal voortbrengen. Het tegenwoordige is nu in zyne kindschheid. Het verloop van eenige weinige jaaren zal toonen, of, en in welk eene maate, hetzelve volvoerbaar is; in het eerfte voorkomen verdient het ongetwyfeld de voorkeuze boven de gewoone handelwyze in de Gevangenisfen: dewyl niets zo verkeerd of liegt kan zyn: en het hangt van de Overheden, en het Volk zelve , af, of de beloofde voordeden met de daad zullen ftand grypen. Maar ik heb alle de openbaare voordeden, ontftaande uit de Inrigting van 't Gevangenhuis te Gloucester, u niet vermeld, daar ik nog geen woord gefprooken heb van de wyze, op welke een ander flag van Gevangenen behandeld wordt. De wyze van behandeling der om Schulden gezetten was altoos een deel des onderzoeks by den Heer howard, en gy, die zyn Werk gdeezen hebt, zult u zeker wel herinneren, dat hy zich naauwlyks ooit voldaan vondt over 't geen hy zag en hoorde. Ik behoef u de tooneelen niet voor den geest te fchilderen, welke de Gevangenisfen van King's Bench en Fleet opleveren. Of het Plan, hier gevolgd, de voorkeuze verdient, laat ik aan uw eigen oordeel. Elk Schuldenaar, hier gezet, heeft, zo verre het gebouw der Gevangenisfe toelaat, een onderfcheiden Slaapvertrek, met den noodigen toeftel, op 's Landfchaps kosten :•  386 EEN ZESWEEKS VER.EL.Ylf ten : verkiest, hy iets meerder, tot meerder geryf en gemak , hy mag het zich aanfchaffen , zonder voor die vergunning iets buitengewoons te betaalen. Heeft hy lust om te werken, hem wordt werk gegeeven, en een derde gedeelte van zyne winst komt aan den Gouverneur , en den Opziender der Werklieden : heeft hy gelegenheid dat hy werk kryge, buiten het geen in het Gevangenhuis te werken gegeeven wordt , hy mag dit volvoeren , zonder tusfchenkomst van de Oppasfers der Gevangenisfe, of 'er iets voor te betaalen. Eene uitzondering is hier op, naamlyk, wanneer de Stoffe of de Werktuigen van zulk een aart of zo omflagtig zyn, dat het niet voeglyk is dezelve in de Gevangenis toe te laaten eene uitzondering allerredelykst. Veele Schuldenaars zag ik werken , en men verhaalde my, dat eenigen, wegens vry groote fommen gezet, zich door werken 'er uit gered hadden. Niet verre van de Gevangenis is een huis , waarin men het gewerkte, door de Gevangenen, verkoopt. Het beftaat meest uit Handwerken van de gemeenfte foort. Ik kogt eenige kleinigheden van gedraaid werk, en eenige weinige Tekeningen met pen en inkt gemaakt, zeer net uitgevoerd, door iemand onlangs om fchuld gezet; doch die, door dit middel, zich uit ongelegenheid redde, en nu bezig is aan kunstwerken van eene hoogere foort. Maar, dewyl het zomtyds gebeurt, dat een Schuldenaar zo verre van zyne Vrienden verwyderd, of des geheel ontbloot is , dat hy allen bykomenden onderftand derft, eu het vermogen niet heeft om de vier duivers van zyne .Schuldeifchers te krygen, of dat hy niet kan werken, of geen genoegzaamen arbeid ten zynen onderftand verrigten; in zulke gevallen kunnen, op het inleveren van een Getuigfchrift van het Geregt, of van eenige andere agtenswaardige Perfoonen uit de woonplaats des Schuldenaars, inhoudende , dat hy geen Vrienden heeft, en een waardig voorwerp is van weldaadigheid, de Regters , die deeze Gevangenis bezoeken , of twee hunner, zulk een Gevangenen onthelFen van het betaalen zyns aandeels in de algemeene beurs, of mogen hem byftand verkenen in het verkrygen van vier ftuivers der Schuldeifcheren. Ik heb hier alleen nog by te voegen, dat de Schuldenaars in elk gedeelte huns gedrags beftuurd worden volgens regelen van een vry ftrenge, fchoon in geenen deele drukkende, tugt. Zy worden belet te  IN OXFORDSHIRE, ENZ. 387 te fpeelen, overdaadig te drinken, en alles, wat hun ten nadeele kan ftrekken, wordt hun onthouden. Dit zyn eenige .der Inrigtingen en Wetten, welke men volgt in het beftuur van een Gevangenhuis, opgerigt, niet zo zeer om te Jlrafen, maar veeleer om te verbeteren. Heb ik in de opgave hier van de perken van myne voorgaande Brieven , één enkel onderwerp betreffende, overtreeden, ik heb alleen, te myner verfchooninge, in te brengen, dat dusdanig een onderwerp belangryk moest Zyn voor u, en voor een ieder, die den tegenwoordigen deerlyken en deerniswaardigen ftaat der Misdaadigeren in ernftige overweeging neemt. Waarfchynlyk zullen wy, door zodanige middelen, de Misdaaden niet verbannen; doch zy zullen, vlei ik my, vergezeld gaan van omftandigheden , die in het pleegen minder fchriklykheids hebben, en gevolgd worden van een heilzaamer berouw, naa dat ze gepleegd zyn. Andere Straffen mogen nog noodig blyven ; maar deeze zullen meer uitwerkings doen, en op den Misdaadiger en op het Gemeen. Zints de oprigting van dit Gevangenhuis, heeft; men hier flegts twee voorbeelden van doodftraffe gehad. De plaats der Strafoefening is een plat, zich verre-boven het dak der Gevangenisfe verheffende; het ziet over de geheele Stad heenen; en deeze kan getuigenis draagen van die ontzettende verrigting. Waar vertooningen van dien aart niet veelvuldig zyn, laaten zy gewoonlyk eenen diepen indruk agter. In de Hoofdftad zyn ze zo algemeen, dat, indien ik het zo mag uitdrukken, niemand het der moeite waardig oordeelt ze te gaan zien. Indien ik geene verkeerde begrippen, dit ftuk betreffende, heb ingezoogen, is het uiterfte, 't geen de Wetgeevende Magt kan doen, de gewelddaadigfte fnoodheden maatigen of verminderen. Dezelve geheel te verbannen is boven menschlyk bereik: en zy, die na volmaaktheid'in deezen ftaan, zullen waarfchynlyk meer te kort fchieten in eenig goed te doen, dan zy, die zich met een min hoogvliegende hoope ftreelen. Waren de Gevangenhuizen in 't algemeen geregeld naar het Plan, van 't welk ik u thans eenig, fchoon onvolkomen, berigt gegeeven heb, de voordeden daarvan zouden desgelyks algemeen weezen: voor tegenwoordig zyn ze tot nog bepaald aan twee of drie Landfchappen. Waarom de Hoofdftad in deeze gewigtige Hervorming niet  383 EEN ZESWEEKS VERBLYF IN OXFORDSHIRE, ENZ. niet voorgegaan is, kan ik niet begrypen, daar dezelve zints lang voorgegaan is in alle de misbruiken, welke orr» Hervorming fchreeuwen. ilk weet 't is waar , m Middlejex wordt thans een Gevaneenhuis op dit Plan geftigt, wat het Gebouw aanbelangt: en ik hoop, dat de inwendige Inngting even zeer ten algemeenen beste zal ftrekken; doch ik weet 'er niets meer van; en ik vrees eenigermaate, dat één Gevaneenhuis , alleen tot afzonderlyke opfluiting getchikt, naauwlyks toereikend zal weezen om een tiende gedeelte te bevatten van de Voorwerpen , die deeze wyze van Hervorming zouden behoeven. F en afgelegen Landfchap heeft een veel beter kans om de "voordeden van het Plan, op het gunftigfte, te vertoonen : want de Volkszeden, een honderd mylen van de Hoofdftad, verfchillen zo veel van de Zeden der Bewoonderen zelve , als de eenvoudigheid van een Kind onderfcheiden is van de listigheid eens volwasfen Mans. Maar ik vrees, dat myn gelchryf u zal verveelen. In mvn' volgenden hoop ik u op vrolyker tooneelen te breno-en • want myn rydtuig ftaat gereed om my te voeren na Cheltenham, die Zetel van Vermaak en Geluk. Ik ben, enz. (De volgende Brief ter naastkomende gelegenheid.) AANMERKINGEN OVER HET BEHANDELEN DER DIENSTBODEN. Non recordaberis qv.is fis, & quibus imperes? nonne cognatis? wnne naturd fratribus? nonne a Jove oriundis? epictetüs, Disfert. XIII. (Uit het Engelsch.) Geene klagten bykans algemeener, dan die geftort worden over bet flegt Gedrag en de verregaande Verdorvenheid der Dienstboden. Hunne agtloosheid, luiheid cn losbandigheid , worden by veelen onder de grootfte kwellingen des leevens gerekend. Dit gaat zo verre, dat wv te meermaalen Heeren hebben hooren betuigen, dat 3 zy  aanmerk. ©ver het behand. der dienstboden. 3Sf> zy liever zichzelven bezorgden, dan geplaagd wierden met domheid en onbefchoftheid van Dienstboden. Naardemaal de Menschlyke Natuur dezelfde is in alle Lee vensrangen, moet 'er eene verborgene oorzaak weezen van dit wydftrekkend kwaad; fchuilende in den Staat van Dienstbaarheid zelve, of in de uitoefening van dat Gezag, 't welk de hoogere rang van Heer geeft boven den Dienstknegt. Veelvuldige waarneemingen doen my overhellen, om het over 't algemeen in de laatstgemelde byzonderheid te zoeken. Het is een Spreekwoord geworden: Een goed Meester maakt een goed Knegt. Geen geitel bykans is zo hardnekkig en onhandelbaar, 't welk niet vermurwd en verzagt wordt door zagtheid en menschlievende behandeling; en, aan den anderen kant, is 'er bykans geen zo zagt en onderwerpelyk, of het wordt ftug en weerbarftig door kwaade beuandeling en onderdrukking. Van deeze waarheid zie ik dagelyks voorbedden; en myne twee Vrienden, pusillus en pompilius, zullen my thans een fterkfpreekend bewys opleveren. Pusillus heeft in zyn dienst genomen den Zoon van een eerlyken en vlytigen Boer, een wakkere Knaap van vyftien jaaren ——■ en dus van dien ouderdom, waarin flegtheid begint uit te botten, en, indien dezelve gekoesterd wordt door ledigheid, of niet bedwongen door gefchikte tugt, welhaast tot een verbaazen de hoogte opgroeit. Zyn Meester hieldt hem geftadig in Bezigheid, en behandelde hem met een gepast mengzel van Strakheid en ïoegeevenheid : en dewyl de Jongen goede beginzels hadt, hem door zyne Ouders ingeboezemd, werd pieter, binnen korten tyd, een allerbest Knegt. Pompilius,- aangemoedigd door dit voorbeeld van zyn Buurman, nam een anderen Zoon uit het zelfde braave Huisgezin: deeze was één jaar jonger dan zyn Broeder; doch even wakker, goed geaart, en gefchikt. Thomas was niet weinig in zyn fchik met deeze bevordering: en, dewyl zyn Heer een weidfcher leevenswyze hieldt, een fchitterender Livery gaf, dan pusillus, en het beneden zich rekende naauwkeurig agt te (kan op zyne Dienstboden, kreeg thomas, in den beginne, meer tyds waarin hy zyn eigen meester was. Hy verhief zich deswegen een weinig boven zyn Broeder pieter, 't geen niet kon naalaaten by deezen het beginzel van Nyd eenigzins op te wekken. meng. 1794. no, 9.. Dd Hel  jpo AANMERKINGEN Het teedt niet lang, of de dingen begonnen een andef gelaad aan te neemen, en thomas bevondt, dat hy niet zo geheel gelukkig was, als hy, in den beginne, gedagt hadt. Zyn Heer behandelde hem met meer trots- en geftrengheid ; niet alleen gaf hy hem allerlei fcheldnaamen , maar floeg hem met de zweep over ongewillige misdryven; liet hem een uur met de paarden op ftraat ftaan wagten, riep hem van tafel als hy zat te eeten, zondt hem om boodfchappen op onvoeglyke uuren , laat in den avond, door regen en fneeuw; en met dit alles bekeef hy zyn doen, zonder reden en zonder maat. Terwyl pusillus (gelyk elk verftandig Heer behoort te doen) dikwyls liever eene kleine ongelegenheid verdroeg, dan dat hy zyn Knegt, buiten vollirekte noodzaaklykheid, aan eenige ongemakken van dien aart blootftelde. — „ Doch," (riep pompilius uit by pusillus , die hem zomtyds^ over dit doen berispte,) „ waar voor betaalen „ wy onze Knegts?" „ Och, thomas" voegde hy 'er by, „ is een onbefchofte domme Rekel, hy zal nooit „ een Knegt worden!" En als hy dit hem ten laste lei, hadt thomas onvolkomen uitgevoerd 't geen zyn Meester de moeite niet genomen hadt hem onderfcheiden te beveelen. In 't kort, de Heer en de Knegt fcheenen in een ftaat van geduurige vyandfchap te leeven: de Heer wagtte op gelegenheden om zyn misnoegen tegen zyn Knegt bot te vieren , die , op zyne beurt, uit geen ander beginzel dan dat van vrees handelende , meer bezorgd was om 's Meesters verwyten te ontgaan, dan om zyne bevelen uit te voeren, en diens genegenheid te winnen. Pompilius in de daad fprak (*) nooit tegen hem , dan om hem te beknorren. En, dewyl Dienstboden dezelfde aandoeningen hebben, en even juist als hunne Heeren redenkavelen over zaaken die zy begrypen , kan men niet naalaaten vast te ftellen, dat zulk eene behandeling hunne wraakzugt gaande maakt. Thomas nam diensvolgens al- (*) Ten voorbedde dat Knegts den hoon van een veragtend zwygen voelen, kan het volgende dienen. De Broeder van Lord anson hadt eene Reis in het Qnten gedaan : als zy te Jlleppo kwamen, ging zyn Knegt van hem af, voor reden geevende , dat zyn Heer, op eene Reis van 3000 Mylen, geen drie wooiden tegen hem gefprooken hadt.  over het behandelen der dienstboden. 39I alle gelegenheden 'waar, om zyn Heer die mishandelingen betaald te zetten: en, dewyl lotgenooten in lyden natuurlyk met elkander overeenftemmen, liet thomas geenzins na, als hy zulk een Makker aantrof, *t welk niet zelden gebeurde, met deezen in een Bierhuis te gaan, waar zy den boezem voor elkander uitfchudden : dit gedrag verfchafte zyn Heer^jneer regtmaatigen grond om hem door te ftryken, en zou thomas welhaast, in gevolge van al dit bedryf, een hebbelyk dronkaart geworden weezen; doch, eene verregaande mishandeling van zyn Heer ontvangen hebbende , waarfchuwde hy deezen , dat hy uit zyn dienst wilde vertrekken; die hem daarop onmiddelyk weg zondt, met weigering van een Getuigenis te zullen geeven. Gelukkig nam een Heer, daar omftreeks woonagtig , die met pompilius overhoop lag , thomas zonder Getuigenis aan, en vondt hem, door eene goede behandeling, een braaf Knegt. De Knegt van pusillus nam dagelyks in bekwaamheid toe. Zyn Meester gaf hem met bedaardheid bevelen, onderwees hem in zyn pligt, en overtuigde pieter , by alle gelegenheden, dat hy diens belang zo wel ter harte nam , als zyn eigen. Pieter, van den anderen kant, deedt, uit eerzugt om zyu Heer te behaagen , veele dingen uit zichzelven, en zonder 's Meesters bevelen af te wagten; en daar de zaaken van zyn Heer te bezorgen hem geheel inneemt, vindt pusillus het dikwyls zyn belang, met zyn Knegt te overleggen, die, omtrent zaaken welke onder zyn begrip vallen, zomtyds beter oordeelt dan zyn Heer. Met één woord, pompilius gaat te werk naar den grondregel der Dwingelanden, Oderint dum metuant. ,,Laa„ ten zy my haaten , als zy my flegts vreezen 1" De grondregel van pusillus is recht het tegenovergeftelde, Colant me potius quam timeant. „ Dat zy my veeleer ,, eerbieden, dan vreezen!" en zy worden overeenkomftig daar mede behandeld. Ik vermeet het my niet te handelen over de wyze, op welke de Dames met haare Dienstmeisjes te werk gaan : het gebeurt niet zelden , dat, onder haare zagte regeering, de Dienstmeisjes in zeker voege haare Vriendinnen en Vertrouwelingen zyn; en Knegts worden zomtyds met eene meer dan broederlyke genegenheid bejegend. ' Dd * Ook  3p2 AANMERKINGEN Ook zal ik hier niet uitweiden over de Dienstboden in de hoogfte Leevensltanden; dewyl ik vrees dat zy meer nadeels lyden uit hoofde van de verwaarloozing, of uit kragt van de voorbeelden, hunner Heeren , dan van derzelver Geftrengheid. Zy bootzen de Ondeugden hunner Meesteren naa, of worden verleid door de Weelde en Buitenfpoorigheid , welke maar al te gemeen in zulke Huisgezinnen heerfchen, om wellustig en losbandig te worden, terwyl zy, om aan die hebbelyk gewordene ondeugden te voldoen , als zy uit den dienst en in eenig bedryf gekomen zyn , eerloozen en overgegeeven fnoodaarts •worden (*). En wanneer zy, nog in dienst zynde, een goed deel van den nagt moeten opblyven om hunne Heeren op te wagten als deezen aan de Speeltafel zitten, of hunne Mevrouwen als zy tot den vroegen morgen op haare Asfemblés, van verfchillenden aart, toeven, is het hun niet zeer kwalyk af te neemen, wanneer zy, om het verlies van nagtrust te vergoeden, eenig vermaak zoeken, niet fchuldeloozer dan dat hunner Heeren en Mevrouwen. Indien 'er, derhalven , geeae Hervorming komt in de Leevenswyze by lieden van hoogen Rang , zuilen alle poogingen der weldaadige en liefderyke Inltellingen ter befchaaving van de Jeugd, en tot opwekking van Vlytbetoon, yergeeffchen arbeid doen; de Zeden van dit flag van Volk worden onfeilbaar bedorven in den eerllen dienst , welken zy krygen onder lieden van de groote "Wereld. . Ik zal deeze Proeve befiuiten met de Vertaaling van een gedeelte van seneca's Brief over dit onderwerp ; een Brief, die niet alleen zo veel Christlyks ademt, maar ons teffens eene maar al te leevendige fchets geeft van de verregaande Weelde en Trotsheid onder de Romeinen van zynen tyd: tot welken Staat wy, egter, met maar al te rasfe fchreden, fchynen te naderen, deels uit eene foortgelyke oorzaak den invoer des Rykdoms, der Weelde en Verwyfdheid, der Afiatifcht Volken , die misfchien de ongevergde beledigingen, welke zy van de Europtaanen ontvangen hebben, zul- (*) De veelvuldige Huisbraaken en Diefltallen, in Londen, •worden doorgaans gepleegd door tusfehenkomst van llegte Dienstboden.  OVER het behandelen der dienstboden. 3O3 zullen wreeken , door langzaamerhand de Zeden hunner Overwinnaaren te bederven, en hun, op hunne beurt, een prooi te doen worden van een deugdzaamer en krygshaftiger Volk. seneca aan lucilius. Het was my zeer aangenaam te verneemen , uit eenigen uwer Nabuuren op het Land, dat gy zo vriendlvk en gemeenzaam leeft met uwe Slaaven. Het is, in de daad, niets meer dan ik mogt verwagten van uw gezond en veelverlicht verftand. Maar zyn zy waarlyk onze Slaaven? Neen, zy zyn Menfchen, zy zyn onze Medegenooten , zy zyn onze nederige Vrienden. Zyn zy onze Slaaven? Neen, zy zyn alleen onze Mededienstknegten, indien gy in agt neemt dat wy allen onder de heerfchappy ftaan van de Fortuin. Ik kan, derhalven , my van lachen niet wederhouden over de zodanigen , die zich bennet zouden rekenen , indien zy genoodzaakt waren met hunne Mededienstknegten te eeten. , „ Doch waarom ? Alleen om dat eene alleronvoegelvkf'te gewoonte het voor een Heer noodig gemaakt heeft om , als hy aan tafel zit , opgepast te worden door een hoop Slaaven, rondsom hem ftaande. Hy eet meer dan zyn maag kan verftuuwen, en terwyl hy, dus greetig de fpyze inflingerende, zyn dikken buik uitzet, durven zyn- Slaaven de lippen niet beweegen, of een enkel woord fpreeken. Het minfte gefluister wordt met een flag betaald gezet. De toevalliglle en buiten eigen wil voorkomende omftandigheden ontgaan de itrafFe niet. Te hoesten , te niezen , • te hikken, of de ftilte des gezelfchaps te ftooren , door eenig geraas, is een groote mis- daad'ln deezervoege blyven de Slaaven den geheelen avond vasten en ftom. Vanhier komt het dat de Slaaven die niet mogen fpreeken in het byweezen hunner Meesteren, die fchade vergoeden door ruim genoeg ag* ter hun rug te praaten ; terwyl zodanige Slaaven, dien het vergund wordt niet alleen in de tegenwoordigheid hunner Heeren te fpreeken, maar zediglyk met hun te Vniiren. niet zelden gereed gevonden zyn om hun eigen leeven voor dat hunner Heeren op te offeren , om een gevaar. 't welk het leeven hunner Heeren dreigde ,-af te 6 ' D d 3 wee-  394 AANMERKINGEN weeren. Zy fpraken by hunne Gastmaalen ; doch waren geheel ftil by het ondergaan van pyniging. „ Uit dien zelfden ongerymden hoogmoed ontftaat het Spreekwoord: Een Mensch heeft zo veele Vyanden als hy Slaaven heeft. Helaas, zy zyn onze Vyanden niet; maar wy maaken ze zo. „Ik verzwyg veele andere wreede en onmenschlyke bedryven ten deezen aanziene : Als dat men de Slaaven niet behandelt of zy Menfchen, maar mishandelt als of zy Beesten, waren; dat, wanneer men aan tafel zit, de een gebruikt wordt om het uitfpuwzel weg te neemen, een anderen om de brokken op te raapen, die de dronken gasten laaten vallen; terwyl een derde ftaat cm het kostlyk gevogelte te fnyden, en dit met een behendige kunstgreep doet; zwaaijende zyn bedreeven hand rondsom den borst en den romp, en dit net gefneedene in den fchotel uitfpreidt. ,,Ellendige Sterveling! die tot geen ander oogmerk leeft, dan om de Spyzen voor te fnyden ! fchoon hy misfchien veragtlyker en ellendiger is, die, ter voldoening van zyn fmaak, deezen armen knaap eene zo beuzelagtige kunst geleerd heeft: om welke te leeren de Noodzaaklykheid hem alleen gedrongen heeft (*). „ De Hoofdfom myner Voorfchriften , ten aanziene van dit onderwerp, komt hier op neder. -—— Dat gy op zulk eene wyze leeft met uwe Minderen, als gy zoudt wenfchen dat uwe Meerderen met u deeden. . "Waardeert de Menfchen niet naar hunne bezigheden; maar fchat hun naar hunne Zeden; deeze hangen van den Mensch zelve af; 't geval fchikt hem het andere toe. Hy moge, wat zyn Perfoon betreft, Slaaf weezen; maar mogelyk is zyne Ziel vry. Zal het hem tot misdaad toegerekend worden, dat hy een Slaaf is? Zeg my, wie is geen Slaaf? Deeze Mensch is een Slaaf zyner wellustige Neigingen ; een ander van zyne Gierigheid • een ander van zyn Eerzugt; en allen zyn wy Slaaven van Vrees (f). Hier is een Man van Burgemeesterlyke Waardigheid, die zich ten Slaaf maakt van een ryk oud Wyf. (*) Hier hebben wy, om reden, eenige mishandelingen der Slaaven, door seneca vermeld, agterwege gelaaten. (t) Deeze uitdrukking fchynt te zinfpeelen op de Stokyn. fshe l^eer, betreffende de Driften.,  over het behandelen der dienstboden. 395 Wyf. Daar is een Rykaart verfiaafd aan eene kleine listige Dienstmaagd. Ziet onze jonge Heeren van het meeste aanaien, de Slaaven van Tooneelfpeelfters en Zangeresfen. „ Wat nu kan fchandlyker zyn dan deeze vrywilhge Slaaverny ? Dat , derhalven , deeze kieskeurige Knaapen u niet affchrikken van u gemeenzaam zelfs omtrent uwe Slaaven te gedraagen , of ten minften van hun zonder een noodloozen trots te behandelen. Dat zy veeleer u beminnen en eerbieden dan vreezen.* „ Hoe, zegt gy,wilt gy dan dat wy onzen Slaaven de vryheid geeven, en de Heeren uit hun hooger ftand nederdaalen? Wie zo fpreekt, zou het voegen te vrede te weezen met het geen den Goden genoeg is, die alleen geëerbied en bemind worden. Maar Liefde is onbeltaan- baar met Vrees. Veel wyzer, derhalven, handelt gy, myns bedunkens , daar gy door uwe Slaaven niet wilt gevreesd worden; daar gy hun alleen met woorden kastydt, en het voor de Dieren overlaat dat zy met hardheid en flagen geregeerd worden." Ik voeg hier nog by, dat cicero, plinius, en alle wyzea en braaven onder de Romeinen, over hunne Slaaven met dezelfde tederheid en menschlievenheid fpreeken. - Indien dan de Slaaven volltrekt noodzaaklyk zyn in onze Zuikerplantadien, dat wy dan ten minften hun behandelen met zo veel menschlykheids als zy deeden die het Éuangelie niet kenden. — Verre van met den Gouverneur trelawny, nu veertig jaaren geleeden , boertende te zeggen : „ Wat betekent het ly„ den en de dood van een handvol Buitenlandfche „ Menfchen , indien wy beter Waar ter Markt kunnen ,, brengen!" ZEDELYKE BEDENKINGEN. Het School der Natuur is voor den mensch zeer leerzaam. Indien men daar vlytig zynen tyd in hefteed, kan men zeer groote vorderingen maken in de beste der Weetenfchappen die het gemoed verderen en den redelyken mensch eer aan3oen. Men ontmoet in de natuur millioenen van voorwerpen , welke onze naauwkeurigfte opmerking dubbel waardig zyn, en, opmerkzaam betragt, een aantal wonderen opleveren, Dd 4 wel-  $9$ 2EDELYKE BEDENKINCEW. welke ons allen verbazen. Slaat men zyne oogen he- mehvaard Zon, Maan en Starren de Hemel mee deszelfs volheid welk een ontzagbarend gewrogt! ■ Slaac men het gezicht op de Wolken welke in onzen Damp. kring hangen zyn zy geene verbazende gewrogten van Almagt en Vermogen ? Daar vergaderen zich de dampen om onzen aardbol te befproeijen; van daar valt de vrugtbre regen op het aardryk, die Mensch en Vee, Kruid en Planten, veritwikt. Van daar hoort men de rommelende Donders rollen, en men ziet de fchitterende Blixems ik'tfchieien. ■ Van daar loeijen de rftjilende Wervelwinden. Hoe verbazend is hunne kragt eu uitwerking! Wie beftuurt en regeert dit alles? Wie anders dan de Almagtige , die in den Hemel woont, die den Donder, den Blixem en de Winden, uitzent, en laat woeden in den beneden Dampkring. ■ Dan, keert men te rug tot de aarde, en merkt men op wat deze al bevat , zo wel in hare ingewanden , als op hare oppervlakte. Hare ingewanden zyn vervuld met de Wonderen des Allerhooglten. De Aarde is vol van zyne Heer- lykheid , en de Zee is overal vervuld met Waterbewootiers. . Uit de aarde fpruiten de Grasfcheutkens tot wonderbaar voedzel voor de beesten, het koorn, dat het hart der menfchen verfterkt, en allerlei voedende en genezende Kruiden. Wie is het die aan dit alles groei en wasdom geeft? Wie befproeit het aardryk met eenen milden , men etnen malfchen, regen? Wie bewatert op zynen tyd dezen ganfehen Hof? Is het niet de Almagcige, die regen en zonnefchyn, alles, fchenkt op zynen tyd , die het Koorn vermenigvuldigt , duizendvoudig en meer. Die ook uit dien zelfden grond alle Gewasfen en Boomvrugten doet voortkomen, om den mensch te voeden en verkwikken. Het aardryk is vol van Gods heerlykheid , en het werk zyner handen verkondigt zynen lof! Mensch en Vee worden hier overvloedig gevoed en verkwikt. Wie fchenkt ons het ver- kwikkelyk Ooft? Wie doet de zappige Peer en de fmake- lyke Appel bloozen aan hunne ïteelen? Wie Hort het ver- kwikkelyk vogt in de edele Druif en maakt de zoetzap- pige en bloozeade Per fik voor ons zo fmakelyk? Is het niec de God der Natuur die aan alles den groei en wasdom fchenkc 1 de voedende en verk \ ikkende kragt t die Vee en Menfchen onderhoud, den bloefem en de rypheid fchenkc aan alle de Vrugten des Aardryks, die we zien groeijen door eene verborgen kragt en zien ryp worden, fchoon wy de wyze op welke, door onze yverigfte en vernuftiglte navor- üngen, niet kunnen uitvinden? Wie is het, die aan ons menfchen het leven —— en een Vernuft, gefchonken heefc, waar door wy zo veel edeler zyn, dan het redelooze Vee, en  ZEDELYKE BEDBNKIH8EN. 3pjf «n in deze beneden Gewesten boven al het gefchapen uitmunten ? Wie doet u zo ver boven al het gefchapene, ó Mensch 1 wie doet u uitfchitteren , boven al wat men in de Natuur ontmoet ? > Is het niet de Oneindig Groote —— de Algenoegzaame God —— die den Hemel en de Aarde hetfc voortgebragt? Die de dingen, welke geen bellaan hadden , by hare wording riep even als of zy beftaan hadden ? Die enkel fprak : „ daar zy ,, ligt,' en op het zelfde oogenblik „ was 'er ligt?" Is het niet die Oneindige die Groote God, door wien tot heden toe nog alles word in ftand gehouden, alles wat gefchapen is alles wat eenmaal aanwezen ontvangen heeft van het allergeringfte tot het allergrootfte , tot het verhevenfte van het minfte Stofje tot de ont- zagbarendfte groote Werken , welke wy in de Natuur aantreffen ? Die dat alles tot het allergeringfte toe gade- flaat en wel gadeflaat, zonder zich daar over in 't minst te vermoeijen ? Hoe groot is God dierhalven, de eenige Oorfprong van alles ? Hoe billyk is het, dat wy y met rede begaafde Wezens , dien God toebrengen al den lof, den prys, de eer en de dankzegging tot in alle Eeuwigheid! God te vreezen, Hem alleen te dienen en te eerbiedigen Hein boven alles tot net eerlte en voornaamfte doel onzer liefde te ftellen — en aan den Mensch onzen evenmensen, alle goedwilligheid te betoonen, — dien zo te behandelen, als wy zelve van hem wenfehen behandeld te worden, zyn deze niet de hoofdpligten, uit welke alle onze andere moeten voortvloeijen , en die onze overige daden en handelingen regelen moeten ? Dan kunnen wy den eerften dezer pligten wel beter leer.n kennen, dau langs den weg der befchouwing zyner Werken en hoe kunt gy, 6 Mensch! van uwe verpligting omtrent uwen evenmensen meer overreed worden, dan wanneer gy in aanmerking neemt, dat wy alle afhangelyke Wezens zyn? De minften oordeelen of gevoelen regt van zich zeiven, of fchatten hunne waarde op den juisten prys; men gevoelt of te hoog, of te laag, van zich zeiven. — Den meesten tyd doet onze eigenfiefde ons een liefdeloos oordeel vellen over anderen, dac niet zeer gunftig is, en wy gevoelen zeer hoog omtrent ons zeiven. Hoog te denken van zyn eigen vermogen , en laag van eens anders, is immers een bewys van een zeer bekrompen verftand. Ken u zeiven , is een nuttige en allerheilzaamfte les; dan tevens eene les, die weinig ingang heeft in de harten der menfchen. Der ftervelingen hart is veeltyds opgeblazen en laatdunkend, en zet zelden den toegang open tot iioe.de en nuttige vermaningen hier van daan is het, dat de allerbeste , de heilzaamfte, raad en vermaningen zo. weinig vrugt  3$S ZEDELYKE BED NIUNSES. vrugt doen by de menfchen. Hoe dwaas is dierhalven veelal ons beilaan niet. Hoe onvergeeflyk veelal uw gedrag, ó Menfchen! Zal men zich verheffen,die een mot,een worm, gelyk is zal men zich laatdunkend betoonen daar men in befchouwing van 't geheelal, en in vergelyking tot den oneindigen Schepper, waarlyk nog;minder is, dan een druppel nan den emmer, en een ftofken aan de weegfchaal. Verhef u dan niet, ó dwaze Sterveling! boven alles wat gy op aarde ziet, of u in deze beneden gewesten bejegent. —— Gy zyt flegts ook maar gefchikt om dien fchakel in de gefchapenheid vol te maken, gelyk alle de andere zoorten, die even zo noodzakelyk als gy zyn, om aan het plan te voldoen, dat de oneindige Maker zich gevormd had, in het groote Scheppingswerk, waarin het geringde niet kan gemist worden, om dat dit even als het greote in dat welberaamd plan gevorderd word, en, by gebrek hier van, de groote Schepper in zyne oogmerken en bedoelingen zou misten. Dan denk daarom niet, ó dwaas! dat gy uit uzelven noodzakelyk zyt, en de Schepper uit dieu hoofde van u zou afhangen , als of Hy u niet misfen kon, om in zichzelven alle die volkomenheden en algenoegzaamheden te bezitten, die tot aen allervolmaaktst en allergelukzaligst Wezen vereischt worden. Wy menfchen zyn die Schepzelen op dezen aardbol, door den grooten Werkmeester verordend, en in dier voege gefchapen, dat wy de eenigfte zyn,onder zo veele menigten van andere foorten van Wezens, van welke wy omringd worden,die eenige begrippen kunnen vormen van de onbegrensde volkomenheden van onzen grooten Schepper. Het is onze beftemming, de verordening van redelyke Wezens alleen maar, om aan dat groot en alwys doel onzes Makers te voldoen. In dat wel verordend plan van den oneindigen Formeerder aller dingen, moesten 'er op onze planeet Wezens gevormd worden, welke met verftand en reden begaafd zyn, vermogens, om uit de gewrogten in de Schepping tot den Schepper zeiven te redeneeren. Wanneer wy dan de Werken Gods befpiegelen, en ons ïn derzelver grootheid verlustigen welke grootfche denk¬ beelden moeten ons dan niet bezielen van dien God, welke de eenige Formeerder is van al het gefchapene. Dan hoe onverantwoordelyk is ons gedrag dan niet, wanneer wy roekeloos verwaarloozen met te beantwoorden aan onze groote beftemming, en het oogmerk , dat God heeft , in ons als redelyke Wezens te vormen. Wat fpeelt de mensch niet vaak met het dierbaarde dat hy in de Wereld bezit, met zyne Gezondheid, maar voor¬ waar nog flimmer met zyn dierbaar Leven. Hoe veele duizende levens worden 'er niet onbezonnen en allerroekeloost gewaagd, aan de onkundigfte Kwakzalvers; aan menfchen, die noch  ZEDELYKE BEDENKINGEN. 359 neen kennis hebben van het Lichaanisgeftel ; noch iets verftaan van de Ziektekunde; noch iets weeten van de middelen, dienftig voor de ongefteldheden; noch iets verftaan van de mengkunde, of de zamenvoeging der middelen. Menfchen , die geen geregelde Geneeskunde'altoos bezitten; maar 'er llegts op uit zyn , om den gemeenen man te bedriegen , en hem geld uit den zak te praten ; die zich op duizend kuuren beroepen •welke zy aan Lyders verrigt hebben , welke anderen niet heb. ben kunnen helpen, terwyl ze verzwygen hoe veelen door hen ongelukkig, en om 't leven zyn gebragt geworden. Onderwyl vertrouwt men gerust zyn leven aan een hals, die niets weet, die nergens kennis van heeft, dan van bedriegen. . Zo zorgeloos fpeelt men met zyne gezondheid en met zyn ieven, daar men geen kleed, of geen fchoen, zou laten maken, zonder alvorens zorgvuldig onderzogt te hebben, of de Werkbaas, wehen men gebruikt, zyn Ambagt verilaat; zonder alvorens wel overtuigd te zyn van deszelfs bekwaamheden. . Dan nog onverfchoonelyker is het, omtrent zyn eeuwig weiof ongelukkig zyn, zo onagtzaam te wezen, als de meeste daaromtrent te werk gaan. Verdartelen niet vee/en hun beftendig geluk; en offeren ze dus niet een goed van oneindige waarde op aan niets beduidende beuzelingen , die haast vergaan, en dan niet anders agterlaten. dan beklagenswaardige uiteinden; veelal de gevolgen van eene dartele en ongebonde wyze van leven? Menfchen , die altyd van zichzelven fpreeken, zyn doorgaans bekrompen vernuften. Het kan niet misfen , of by, die den mond vol heeft van zichzelven, moet de verachting en fpot van anderen worden. Veel te fpreeken veel fnappen , veel wawelen, vermoeit de hoorders geweldig. —— Een fnapper mag men in een zeker opzicht houden voor eene plaag der Maatfchappy. Dan zichzelven in alle gevallen op te halen, en by te brengen, is een walg voor anderen om aan te hooren. Zyn eigen lofprediker te zyn, vind geen ingang by anderen , en de toehoorders van zulk eene lofrede verveelen zich weldra. Zal de pogcher, de zwetzer, zulks niet zelve dra begrypen, wanneer hy flegts maar een weinig opmerking gebruikt! Zyne toehoorders beginnen te geeuwen , en wenden alle poogingen aan om den redenaar van zyn ftuk af te brengen, en een anderen weg heen te leiden. Laten wy dan ons zeiven altyd zorgvuldig wagten van nimmer te veel te fpreeken. Laten wy onze tong breidelen, en eenen wagt voor onzen mond zetten, op dat 'er niet te veel uitga. —— Dan vooral drage een yder zorge, dat hy nimmer de Trompetter van zyn eigen lof zy. C. r. d. G. ON-  400 ONKUNDE EER 0taheiteb.en, enz. ONKUNDE de r OT a h Ei t E R E N. Noodzaaklykheid is de groote Dryfveer en Gids des Menschdoms in hunne uitvindingen. Nogthans doet 'er zich zulk eene groote ongelykheid op in eenige deelen hunner vorderingen, en eenige Volken komen zo verre by andere agteraan, in bykans gelyke omdandigheden , dat wy dit moeten toefchry. ven aan eenige toevallen in hunne gefchiedenis, of aan eenige byzonderheden, voortkomende uit hunnen ftaat, van welke wy geene kennis draagen. Het Volk op het Eiland Qtaheite, in de Zuider Stille Zee, overtreft verre de meeste Americaanen in de kennis en beoefening veeier Kunften* nogthans bleek het, dat de Otaheiters, toen "Capitein wallis hun eerst ontdekte , de Kunst om Water te kooken niet hadden uitgevonden , en geen vat bezaten 't geen tegen het vuur beftand was ; zy hadden geen meer denkbeeld dat Water heet gemaakt kon worden, dan dat bet door de Koude tot een vast Lichaam kon (lollen. AAitTIG ZEGGEN WEGENS DE VRY VERKLAAR ING VAN AMERICA. "ïtTanneer het te Londen bekend werd, dat het Hof va» W Verfailles de Americaanfche Gezanten voor Gevolmagtigden erkend, en dus de Onafhanglykheid der Americaanfche Staaten toegeftemd, had , ontftond aldaar eene hooggaande verwondering, met verbaasdheid vergezeld. Men zeide, „ dat „ dit Voorval, gelyk een Eleftrieke Schok, het geheele ,, Volk met één en denzelfden flag getroffen had." —— Hierop gaf iemand te verftaan : Men behoefde zich des niet te verwonderen , naardemaal Dr. franklin de Vlesfen gelaaden tn den ConduÜor beftaurd hadl  M ENGEL-WERK, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK. BESPIEGELINGEN OVER DE WERKEN GODS IN DE NATUUR, GESCHIKT OM DE ONlUNDIGE CR00TÜE1D VAN DERZELVER MAKER DAAR UIT TE LEEREN KENNEN. T Tet oogmerk der Godheid in het voortbrengen van 't jLJ. Geheelal , het voornaam doel van den Alwyzen Schepper in het groote Scheppingswerk, kan men gevoeglyk in tweeërlei opzigten begrypen , en om zyne goedwilligheid en liefde, die beminnelyke Godsdeugden, te kunnen betoonen en aan den dag te leggen, en om, door dat Almagtig gewrogt, de voortbrenging en vorming aller dingen, zyne Eer en Heerlykheid, ten toon te fpreiden. —- Welke Heerlykheid en Eer, had 'er geene Schepping,geene Voortbrenging der dingen,uit Niet plaats gehad, den Schepper alleen maar zouden zyn bekend gebleven. De Algenoegzame, daar Hy alle gelukzaligheden, van Eeuwigheid alle volkomenheden en algenoegzaamheden, in zich zeiven bezat, had wel geene Schepzelen,geene Wezens, buiten zich, noodig,om Hem deze oneindige en algenoegzame gelukzaligheid te bezorgen; dewyl God deze alle bezat in zich zeiven voor de Schepping, even als na derzelver wording. De vorming der dingen heeft Hem dierhalven niet gelukzaliger, niet algenoègzarner, gemaakt, dan vóór de Schepping. Schoon dit eene onveranderlyke waarheid zy, behaagde het nochtans den grooten Schepper, het in zyn eeuwig wysberaamd Plan zo te fchikken, om zyne volkomenheden aan redelyk werkende Wezens luisterryk ten toon te fpreiden; en uit dien hoofde is het ook onloochenbaar zeker, dat God alles gewrocht heeft, om zich zelfs wil, om zyne Majefteit en Heerlykheid bekend te maken, en hiertoe was het noodig, dat 'er Wezens aanzyn ontvingen , vatbaar om daarvan iets te kunnen begrypen. Wy mogen dus gerust en veilig beflui- ten, dat God de Wereld gefchapen heeft om zich zelfs wil , te meer , naardien Hy ons in zyn Woord heeft la? meng. 1794." no. 10. Ee ten  402 BESPIEGELINGEN ten aankondigen, zelve ons bekend maakt, „ Zo heeft de Heere cius alles gewrogt, om zich zelfs wil," ■■—. en hier in openbaart zich eene diepte van wysheid, eene oneindige diepte van zaligheid! eene zaligheid, die zich vaa tyd tot tyd al meêr en luisterryker heeft beginren te vertoonen, naar mate de verftandige Wezens op den aardbodem begonden te vermenigvuldigen, en wyder te vcrfj reiden. —- Naar mate die Wezens, welke vatbaar zyn voor oneindige gelukzaligheid, zich wyds en zyds^ begonden uit te breiden en hoe langer de Schepping geduurd heeft, hebben de onbegrypelyke . G idsdeugden , en de luisterryke glans derzelve, zich al fchopner en heerlyker beginnen te vertoonen. Om nu hieromtrent het groot doel te treffen, blykt vanzelve, moest de Schepper, in de uitvoering van zyn van Eeuwigheid voorgenomen Plan, zorgen, dat 'er, by de Wording der dingen, Wezens wierden gevormd, vatbaar voor de bewondering van de grootheid huns Scheppers. Noodwendig moesten 'er verftandige Wezens, onder alle de Schepzelen, met welke het Geheelal vervuld wierd, gevormd worden. Wezens, welke vermogens bezaten, om, uit de verbazende menigte en grootheid der voortgebragte Werken, tot Hem te kunnen redeneeren, welke dezelve heeft voortgebragt. Die zich tevens konden verbazen over de oneindige grootheid, almagt en wysheid, van den allesvermogenden Werkmeester, de eenige oorzaak van het beftaan, het aanwezen, van het Geheelal. Ten anderen is het groot oogmerk der Godheid, in het voortbrengen van 't Geheelal, loutere goedwilligheid en liefde. - Hy, welke de Schepping uit een ander oogpunt befchouwt, en God niet aanmerkt als de Bron van alle goedwilligheid en liefde, moet een geheel bedorven, een ten eenemaal boos, hart bezitten, een hart dat geheel kwaaddenkend is; want zulk een befchouwt de dingen met een verkeerd gezicht. Want vertoonen zich niet overal, werwaards men het oog wend, bedoelingen van des Scheppers goedwilligheid en liefde? Is niet in al de Natuur eene verrukkende fchoonheid, die op de Tuimfte, en op de overvloedigfte, wyze Nten toon gefpreid word? — Overal vertoont zich orde, overal overvloedige mildheid, om te voorzien in alle de behoeften, in al het gebrek der onderfcheide gefchapen Wezens — overal onnagaanbare fchoonheid. . Het aardryk is overal vervuld vrugtbaar in allerlei geboomten, kruiden en plan- ' * ten.  OVER DE WERKEN GODS IN DE NATUUR. 4°3 ten. —— Het aardryk brengt voort allerlei kruid, zaadzajende naar zynen aart welke alle wederom gefchikt zyn tot voedzel voor Menfchen en beesten. Mensch en vee vind hier overvloedig onderhoud » alles draagt de duidelykfte kenmerken van liefde en goedheid alles verkondigt de eer en heerlykheid van zynen Maker en Onderhouder alles ademt liefde en goedheid alles is vol van 's Makers Schepzels- min. Slaat men 't oog op de verbazende verfcheidenheid der voorwerpen in de Natuur, op de menigvuldige onderfcheiden zoorten van Schepzelen, en de onna- gaanbare menigte in elke zoort welke uitmuntende vertooning! — welke bewyzen van onberekenbare goedheid! Hoe worden onze zinnen geftreeld door vef- fchillende voorwerpen, die ons bejegenen, die den geheelen Mensch in opgetogenheid wegvoeren —- alle zyn zy blyde Verkondigers van 's Heeren lof alle Predikers zyner liefde zyner onfchatbare goedheid. —— De Algenoegzame heeft geene behoeften om te volSoen. —— Dan zyne goedheid heeft voorzien in alle de behoeften zyner Schepzelen. —Zyn geluk kan niet uitgebreider worden; dan het geluk zyner Schepzelen kan vermeerderd en uitgebreid worden. En, om dat geluk te vermeerderen , moet al het gefchapene medewerken ; wat rtraalt hief anders in door, dan onafmetelyke goedheid en liefde des Scheppers ? Deze goedheid verfpreid zich door alle de rangen der onderfcheiden Schepzelen. Een zeker geluk word genoten van alle de gefchapen Wezens, zo wel van die de laagfte clasfe, dan die den hoogfteu rang, in de Schepping bekleeden. Dit geluk daalt af, en klimt naar mate de voorwerpen zyn , waartoe het bepaald word. En zeker, wat kan men anders van den oneindig goeden God verwagten, wat anders, dan dat hy aan alle de Wezens, door hem voortgebragt, de hand zal blyven houden, en dat zyne goedheid tevens aan allen dat geluk zal bezorgen, waarvoor zy wegens hunnen aart vatbaar en gefchikt zyn? Dan tot Wezens, die God verordend heeft, om uit zyne groote Werken iets van zyne onbegrensde volkomenheden te kunnen bevatten , behoort op dezen aardkloot alleen de Mensch wy redelyke Wezens. —— En het is ook onze beftemming, om aan dat groot alwys oogmerk van onzen Maker te voldoen > hieraan te beantwoorden, blyft onze eeuwige verpligting. De önEe 2 «in*  404 BESPIEGELINGEN eindige Schepper heeft in zyn Scheppings-plan , in dat wel verordend Plan, ten doel gehad zyne Eer en Heerlykheid te verbreiden; maar tevens ons menfchen te. fchikken tot de eenige Wezens, die daar bevatting van kunnen hebben. En wy geven volftrekt geen agt op onze beltemming , als wy roekeloos verwaarloozen met hieraan niet te beantwoorden. —— ó Welk een onvergeeflyke misdaad! Wy zyn dan die Schepzelen , die eenige Wezens in deze beneden Gewesten, alleen van God gefchikt om zyne groote Werken te befpiegelen, en ons in de befchouwing van dezelve te verlustigen en waarlyk geen aangenamere bezigheid voor een redelyk werkend Wezen , dewyl men, in het onderzoek der Werken Gods in de Natuur, zulk een ondoorgrondelyke diepte van wysheid ontdekt, dat dezelve nimmer door eindige Wezens kan worden uitgeput— daar by is het de alleraangenaamfte en vermakelyklte bezigheid voor eiken mensch, die uit deze volheid , iiit de volheid der Schepping , de oneindige Grootheid, de onbepaalde Almagt en Wysheid, des Makers, uit de voorhanden zynde Schepzelen, zeg ik, poogt te ontdekken. — Dan elk mensch moet verbaasd ftaan, en door eene bedwelmende verwondering opgetogen, wanneer hy de onafmetelyke grootheid, en de onberekenbare kleinheid der gefchapen Wezens nagaat, welke alle gefchikt zyn, om zamen een volkomen geheel uit te maken wanneer hy verder in zyne befpiegelingen bepeinst de juiste orde, die in al het gefchapene gelegd is. . En, fchoon hier en daar eene fchynbre wanorde fchynt plaats te grypen , verdwynt dat denkbeeld heel fchielyk by een nauwkeurig onderzoek van zaken, en men vind in de ganfche Schepping geene gaping, of fprongen van het eene uiterfte tot het andere ; maar eene zagte opklimming en nederdaling, die ons als ongevoelig van het een tot het ander leid. Dan wanneer men zyne aandagt flegts alleen bepaalt by de enkele befpiegeling der Schepping flegts alleen alles met een vlugtig oog oppervlakkig befchouwd — wanneer men op deze wyze alleen het gezicht hemelwaards verheft, en men befchouwt by een lchoonen avond, of in een ftillen na^t,het wyde Hemelruim, dat allerverbazendsd Hemelruim, waarin miliioenen van Werelden hangen, die zich in hunne kringen bewegen en omdraijen; bewegen ia eene juiste orde — draijen en wenden , zonder dat de  OVER. DE WERKEN GODS IN DE NATUUR. 405 de een tegen de andere aanbotst. — Als men dan van deze verbazende grootheid uit de Hoogte nederdaalt in deze beneden Gewesten, en aldaar alles befchouwt, van het- allergrootfte tot de meestmogelyke kleinheid van Wezens , door welke wy ieder in zynen kring omringd wor den, als wy dit alles nagaan, en maar flegts oppervlakkig befpiegelen, met welk eene verbazende verwondering zullen wy ons dan niet aangedaan vinden over de Wonderen van Gods groote^ magt, en met den Godgewyden Dichter moeten uitroepen: „ Hoe groot zyn uwe Werken, ó Heere! Gy hebt ze alle met "Wysheid gemaakt." Maar hoe veel hooger klimt onze verbazing nog, wanneer wy ons onderzoek bepalen by de eerfte beginzelen, de grondbeginzelen , waaruit de Stoffen zyn zamengelleld, en by de onbegrypelyk fchoone vorming van dezelve. De eerfte beginzelen der Stoffe, waaruit de Wezens zyn gevormd, zyn zo onnadenkelyk fyn en klein, dat ze het icherpziendst oog niet flegts ontfnappen; maar dat ze met de vergrooten^fte glazen zelfs niet kunnen nagefpoord worden, en de verdeeling van dezelve gaat zo ver, dat ze ons bedwelmt; en, 6 verbazende Grootheid van den Schepper! hoe klein ze ook zyn mogen, alle zyn ze gekenmerkt met een zeker onderfcheid, waardoor ze onderling van elkander verfchillen. Dit is eene onafmetelyke Wysheid en Almagt! Ondertusfchen, de Almagtige heeft ze gevormd, en zo gevormd, dat ze juist gefchikt zyn, om wederom alle de onderfcheiden Wezens uit te kunnen zamengefteld worden. Dus heeft de Groote Schepper deze grondbeginzeis, die onnagaanbaar fyne deeltjes, gefchikt ter vorming van alle zoorten van ligchamen ; terwyl, onder die gevormde ligchamen , 'er millioenen van dezelve zoo verbazend , en onnagaanbaar kleine gevonden worden, dat ze niet flegts voor 't bloote oog onzigtbaar , maar met de meest vergrootende glazen bezwaarlyk zyn na te gaan.— Is het niet verbazend, dat men diertjes ontdekt, zo onnagaanbaar klein , dac 'er een groot aantal van dezelve in eenen enkelen waterdruppel gevonden worden, waarin zy zich ruim bewegen en leeven kunnen. — In eenen enkelen druppel een oneindig getal diertjes te ontdekken , welke alle doop den grooten Schepper leven ontvangen hebben; onderfcheiden deeltjes gekregen , waardoor zy ^zich ongemeeu vlug bewegen; zich voeden met aas nog oneindig kleiner dan zy zelve zyn, en op hunne wyze voortteelen-, Ee 3 eah  A06 BESPIEGELINGEN en ieder zyn byzonder zoort in ftand houden. Verbazen» I de waarheden! Hier ftaat de grootfte kunftenaar opgetogen , opgetogen over de vorming van Diertjes, zo onberekenbaar klein, dat flegts een enkele druppel waters voor dezelve een wyde Oceaan is. Leuwenhoek ontdekte in zo veel water, in dat ruim, 't geen een enkele zandkorrel kan beflaan , eenige honderd diertjes, welke zich geregeld bewogen, onbedenkelyk vlug waren, huns gelyken voortteelden, en van anderen in vorm en maakzel zigtbaar onderfcheiden waren. — Wie zou het gelooven , werd het niet onwederfprekelyk geftaafd door de overtuteendlte proeven? —In onderfcheiden druppelen waters, van onderscheiden plaatzen genomen, en van verfchillende zoorten uit het groeibare, of van ftaande of bedorven water , in deze allen ontdekte Hy in eenen enkelen druppel millioenen van diertjes. — Maar, ó verbazende Almagt, hy vond zulk eene verfcheidenheid , zo veele byzondere diertjes, zo veele zoorten , dat het alle bevatting te boven ging. Is dat niet onnagaanbaar groot, aan zo veele millioenen byzondere diertjes elk iets byzon- ■ ders mede te deelen, waardoor zy zich onderling, en van alle andere, onderfcheiden ? Deze verfcheidenheid heb ik . zelve meêr dan eens in verfchillende druppelen van vuil i gootwater, of water getrokken op onderfcheide kruiden, j waargenomen. — In eenen druppel van dezelve ontdekte ï ik eene groote menigte van onderfcheiden diertjes, waarvan 'er zommige waren van eene fchroefwyze gedaan- • te welke zich verkortten of verlengden, naarmate zy h Zic'h uit of in fchroefden ; de kopjes waren in evenre- ■ digheid van de ligchaampjes ongemeen groot — dan de : ligchaampjes zetten zich uit als zy de kopjes inwaards I trokken , en verdunden als ze die weer uitftaken. —— h Hoe verbazend is dit alles. — Hoe vervuld is de gan- ■ fche natuur — welk eene verfcheidenheid in dezelve —» waarlyk, dit alles meer overdenkende, moet ons redelyk werkende Wezens in verwondering wegvoeren over de oneindige grootheid van onzen Maker. — Billyk mag men vragen: waarin blinkt eens Werkmeesters grootheid meêr in uit, in het verbazend groote zyner Werken, of in de onnagaanbare kleinheid van dezelve ? — Wie zou het gelooven, hadden de vergrootglazen het ons niet onwederfprekelyk geleerd — wie zou het gelooven , dat het in s de flooten Hinkend water door millioenen van diertjes j in coleur wierd veranderd, zo dat deszelfs oppervlakte : zich i  OVER DE WERKEN GODS IN DE NATUUR. 4°7 zich nu eens roodachtig, en dan eens groen, vertoont.— Deze gecoleurde oppervlakte is niet anders dan eene verzameling van een onnoemelyk getal van millioenen diertjes, die zich daar i» eene tallooze maatfchappy ver- Hier vertoont zich de Natuur oneindig ryk, en vormt 'er als onderfcheiden Werelden in het vloeibaar ^element; mogelyk zo ryk in menigte van Wezens, als 'er op de oppervlakte van den aardbol gevonden worden. — Mogelyk zyn de wateren oneindig voller van Wezens, dan het drooge.- ó Oneindige Almagt! Algenoegzame Alwyze Schepper! hoe groot — hoe verbazend, zyn uwe Werken. — Ik dank U,Hemelfche Vader,dat Gy my eenige treden van uw alvermogen en grootheid hebt leeren kennen uit uwe Werken! Ik dank U, dat Gy myne aandagt bepaald hebt tot zulke zaken, welke veeier aandagt en opmerking onwaardig — veel te gering, fchynen.— Ik dank U, Hemelfche Vader, dat Gy me leert, hoe Gy overal, en in de allerveragtelykfte en onzienelykfte voorwerpen zelts even zo wel groot zyt, als in die heerlyke en majestueufe werken, welke wegens derzelver grootheid aller oo^en tot zich trekken! — Wanneer myne aandagt het allereerst bepaald wierd by de ontzagwekkende grootheid van des Scheppers werken — by het onmeetbaar ruim, in welke zulke ontzaggelyke gevaarten hangen, als wy by eenen fchoonen avondftond, of in eenen helderen nagt, boven onze hoofden zien hangen, welke alle zich binnen hunne kringen wenden en drajen — als ik bepaald wierd by derzelver onmeetelyke afftanden van eikanderen, zo dat een kogel, met de zelfde fnelheid blyvende voortgaan , als hy by de uitfchieting van het kanon heeft, eenige honderd jaren werk zou hebben, om den afftand te doorloopen, welke eenige Starren van onzen aardkloot, en den onbegrypelyken afftand, dien zy van eikanderen hebben, terwyl die zelfde kogel, met de eigen fnelheid voortgaande , eenige duizend jaren zou werk hebben , om van den eenen pool den anderen te bereiken. Wanneer myne aandagt by deze oneindige Grootheid van Gods werken, voor de eerfte keer, bepaald wierd, gevoelde ik my in eene bedwelmende verrukking weggevoerd. Dan welk eene verbazing moet elk aandagtig gemoed niet vervoeren, wanneer men de aandagt vestigt op de onbegrypelyke , de onnagaanbare, kleinheid van Gods Werken ! —- Hier is de Schepper niet minder Ee4 g">ot  4©8 sespiec. over de werken gods in de natuur» groot in deze onnadenkelyke kleinheid, dan in de ont. zaggelyke grootheid zyner Gewrogten. Alle deze ontdekkingen zyn geene harzenfchimmen , maar fteunen op onweerlprekelyke proeven. Inmiddels is myn oogmerk deze aangenaame Stoffe te vervolgen, indien God myne gezondheid fpaart, my lust en gelegenheid fchenkt, om myn voornemen uit te voeren. C. v. d. G. BESCHRYVING DER KRAAMKOORTZEN , TEN BETOOGE DER NOODZAAKELYKMJiiD, OM, ZO SPOEDIG ALS DOENLYK IS , DEN RAAD VAN EEN KUNDIG GENEESMEESTER DAAR TEGEN IN TE ROE PEN. Door R. M. D. Dit, niet zeidén, Kraamvrouwen .vooral de zulke, die ten tyde van haare dragt flerke eetfters geweest zyn , in de eerfte dagen na haare bevalling , door eene vry hevige Koorts, zomtyds met ylhoofdigheid, ja zelfs met eene geheele razerny, vergezeld, overvallen worden, leert de dagelykfche ondervinding ; dat deeze Koorts , wanneer de toevallen niet al te geweldig zyn, veelal , in het begin, voor een Zogkoorts aangezien, hierom als onfchadelyk geacht, en dierhalven ook zeldzaam een Geneesmeester tydig genoeg daar over geraadpleegd word, zullen veele Geneeskundigen met my reeds dikwerf ondervonden hebben: daar ondertusfchen, door dit verzuim, de ongelukkige Lyderesfen niet zelden in het grootfte gevaar van haar leven te kunnen verliezen gersaken, zal eene befchryving der kentekenen en aart deezer Ziekte veelligt niet geheel onnut zyn, om dat Leezers en Leezeresfen van dit Maandwerk , fchoon anders niet gewoon geneeskundige Schriften te doorbladeren, hier door in de gelegenheid gefield worden, om dezelve te kunnen keien kennen, • en teff'ens aangefpoord, om , by het voorkomen van zodanige verl'chynzelen , terftond van hunnen Arts de benoodigde hulp te verzoeken : terwyl zy tellens hieruit zullen kunnen zien, dat zodanige middelen, die door eene blinde onkunde, of verjaarde vooroordeelen, afgekeurd worden, alleen in ftaat zyn, om de hevigheid van deeze Ziekte te verminderen, en, by een tydig en gepast gebruik, zelfs geheel weg te neemen. Wel  BESCHRYVING DER KRAAMKOORTZEN. 409 Wel sevoedde, gezonde, Vrouwen, als mede de zulke, die in haare dragt, het zy door eene prikkelende ftoi in de maao of al te fcherpe vochten , daartoe aangezet, ot die uit verkiezing, vooroordeel of gewoonte, veele en voedzaame Spyzen genuttigd hebben , zyn aan deeze Koortzen meer dan anderen blootgelteld. _ De eerfte verfchynzels, die eene zodanige Kraamkoorts doorgaans aankondigen, zyn eene drooge zomtyds beflaagene tong, nu eens met meerderen dan minderen dorst, een trek tot zuuragtige, koude, dranken en fruiten, een afkeer van vleesch, vette fpyzen, chocolaad, koffy en dergelyken , vergezeld van oprispingen , walging, neiging om over te geeven, fpanninüen en. rommeling der ingewanden , benaauwdheid, onrustige, kortafgebrookene flaap met angstvallige droomen , ook wel geheele flaapeloosheid hoofdpyn , duizelingen; zomtyds een gevoel van eene koude rilling en huiveringen door den rug en alle de ledemaaten , waar by zich als dan gewoonlyk nog voegen eene aanmerkelyke zwelling van den onderbuik , en eene fpoedige vermindering, zomtyds ook wel geheele opltopping, der Kraamzuivering. . Dat ondertusfchen alle deeze verfchynzelen, ot liever zommige van hun, niet afzonderlyk juist deeze Ziekte alleen, en volltrekt geene andere, kunnen te kennen geeven; zo ook dat zy zich alle, of gelyktydig in een ert het zelfde voorwerp, zouden moeten vertoonen, dit zal men , zo ik vertrouwe, beter begrypen : 'er zyn veele andere ongemakken, waaraan de Kraamvrouwen onderhevig zyn , welke uit hunnen aart gedeeltelyk dezelve, of ten minften zommige van deeze verfchynzelen, medebrengen , dan die teffens ook nog door anderen vergezeld worden, waardoor een kundig Arts gelegenheid heeft om de eene ziekte van de andere behoorlyk te kunnen onderkennen: ook hangt de menigte en he. vigheid deezer toevallen , behalven van de gevoelige gelteldheid der Lyderesfen , ook nog af van de hoeveelheid, kwaadaartigheid, den trap der ontbinding en zitplaats Van de Ziek'teftoffe ; zeker is het ondertusfchen, dat de meeste der opgetelde verfchynzelen zich in het eerfte tydperk van deeze Ziekte reeds vertoonen. Deeze worden gevolgd door eene eerst ligter, dan heviger , in den beginne wel eens eene afgaande , doch vervolgens aanhoudende, Koorts, die meestal van ylhoofdigheid. niet zelden van eene geheele razerny, vergezeld Ee 5 word.  4IO BESCHRYVINC word. In dit tydperk der Ziekte ziet men doorgaans oat de Natuur zich langs den een of anderen wee pooec te ontlasten , en dit gefchied dan of door het braaken ot door eenen loop, of ook wel door een fterken vloed' het eerfte gebeurt zeldzaam, maar is doorgaans heilzaam' mits er geene ontiteeking mede vergezeld gaa; het tweede en derde ondervind men dikwyls, maar beide zvn gevaailyk. Indien de Ziekteltof naar boven alleen ontlast wordt , dan houd de Koorts weldra op, uit hoofde dat als dan de werkende oorzaak daar mede doorgaans weggenomen is ; maar byaldien dit door herhaalde ltoelgangen, met of zonder daarby komende braakman gefchied, dan volgt 'er gewoonlyk eene aanmerkelyke"verzwakking op , die niet zelden het leven der Lyderesfe in gevaar brengt ; het zelfde heeft ook plaats wanneer zulks door eene fterke ftorting gefchied, om dat, in beide deeze gevallen, de Ziekteltoffe tot eene groote hoogte van rotting is opgeklommen, voor en aleer deeze ontlasting door de Natuur volgt, en 'er ook veele rottige deelen m het bloed opgenoomen zyn , waardoor dit al te zeer ontbonden word, en gevaar loopt geheel tot bederf over te gaan. Iets, het geen deeze Ziekte by zommigen nog al aanmerkelyk verzwaart, bellaar in de uaui, maS al te zZ het voorkomen van eene onbetwistbaare baar- " om „fy v n mynen Vrede te beroove... Met de verfoe.lyke " kMtfenaarven dar vleitaale, waarop, hy zo meesterlyk is af" erkt Terleidde hy, ongetwyfeld, het ongelukk.g Schepzel, ÏS'rSe» e„ i» te ««vind.» »» '™ "'««^'«.«S oveï h..re zwakheid te zesepraalen, ■« «* "™,'Zfe .[heid taffen wj kaar, indie» «y OTjelMkis. te-wO-Hme G g 2 "  42<5 HORTENSIA. „ ten prooije vallen! Hoe zeer verfoei ik in een ander een misaryf, waaraan ik zelve even zeer fchuldig ftaa' En „ met welk eene gelrrengheid ftraf ik eene zwakke Vrouw' .., veel min misdaadig dan ik' Nogthans, helaas! naa haar aan' „ gebeden te hebben , bemin ik haar nog genoeg om medely„ den met haar te hebben, en haar val te beklaa^en ' Maar „ door- eene onwederllandlyke aandrift voel ik my tegen haar „ opgezet, en het zou ondoenlyk weezen voor myn hart, mèt „ het haare zamen te Hemmen. Ik ben nimmer gebrekkig ge„ weest in het volbrengen van myne belofte aan haar Zv „ zy alleen, heeft haare beloften verbrooken, en my bedroo„ gen. Aanbad ik haar ten eenigen tyde , ik wil haar nooit „ weder zien; het zou my bysterzinnig maaken. Steeds zou " ,^fchJ0?ff,eD a!s in de armen va" een Medeminnaar. „ Dat denkbeeld is by my onuitwischbaar , ea zal my plaaaeu „ zo lang ik leef!" J r 5 Daarop zich herinnerende haare bedrieg, lyke liefkoozingen en tedere taal, zelfs in tegenwoordigheid van den verraadden donval, dien zy beminde, riep hy uit: „ Neen neen, nooit „ zal de herinnering van haare trouwloosheid uit myne eeheu,. gems gewischt worden; het beeld van mynen Medeminnaar „ is voor my als een fchriklyk Spookzel, dat altoos tusfchen „ ons beiden zal liaan l Zy verlangt haare Dogter! Neen „ myne Dogter is de haare niet langer. Zy heeft allen regt op „ haar verbeurd! nimmer z^l myne Dogter he.nen gaan, en de „ kunst leeren, om een ligtgeloovig Egtgenoot te vleiien en te bedriegen! De troostlooze vervwne bleef dus, negen lange jaaren eenzaam, en vergunde niemand by hem te komen. Zvne Dogter werd zorgvuldig in een klooster opgevoed : zy hadt nu en dan vryheid om aan haare Moeder te mogen fchryven doch haare Brieven moesten onder het oog der Abtdisfe komen. De Marquifinne drukte, in haare antwoorden, alleen in algemeene bewoordingen , haare fmert uit over de fcheiditig van haare Dogter; maar het moederlyk hart Hortte duizend tederheden uit: en onder de wyze raadgeevingen, waar mede haare Brie ven waren opgevuld, werden gehoorzaamheid aan haaren Vader en onderwerping aan diens wil, iteeds, als de heiiVlte oli/ iten, aangedrongen. r rt Vervanne, aan wien zyne Dogter deeze Brieven mededeelde, las en herlas dezelve in flilte. Maar, wanneer hv zich aan bedenkingen overgaf, riep hy menigmaal zugtende uit- „ Hemel ! hoe veele alleruitmuntendlte bekwaamheden he*ft „ een oogenblik van zwakheid onteerd! Hoe veel goedheids „ en deugds, mogelyk, is vernederd door eene onheus "-tê „ drift! ö Hortensia fprak, in haare Brieven, weinig vsn zichzelve, en  HORTEHSIA. 437 cn vermeldde bykan» nimmer iets van den ftaat haarer gezondheid. Hoe zeer haare Dogter sylvia, op het ernrtig-t, begeerde des eenig berigt te bekomen , kwam de Moeder niet verder dan tot de bekentenis, dat zy zich verzwakt voelde. Dus tragtte zy veeleer haar verval van kragten te bedekken, dan te erkennen. Voor de oude Mevrouw, haare Moeder, was dit maar al te blykbaar. Mevrouw de livernon zag de toeneemende verzwakkin. , en poogde een hulpmiddel daar tegen, te vinden. — ,, Ach' myne waarde Moeder," fprak hortensia, ,, het hulp„ middel, of liever de eenige verzagting, voor my zou weezen, „ dat ik myn Kind zage " Drie dagen daar naa ontving vi.rvakne van Mevrouw de livernon den volgenden Brief: „ Myn Heer! ik kan voor u niet langer verbergen , dat de gezondheid myner Dogter ,, zeer zigtbaar afneemt. Zy verlangt zeer haar Kind te zien. „ In den ftaat, waarin zy zich gebragt vindt, kunt gy de ,, wreedheid niet hebben om haar deezen troost te weigeren. „ Weldra, helaas! zal zy u ten prooi laaten van een langduu„ rig en onverligtbaar berouw: want uw hart is goed, en ,, zal, in het einde, regtvaardig weezen. Spaar uzelven, ten minften, de bittere gedagte, van aan eene Moeder het genoegen geweigerd te hebben om haare Dogter te omhel- zen, en haar het laatst Vaarwel te zeggen, eer zy Ik kan dat wreede woord niet fchryven. Ik ben eene „ Moeder, en voel het oogenblik , wanneer ik niet langer ,, Moeder zal weezen. Vergun ons, myn Heer! deeze „ laatfte gunst. Ik fmeek ze u op myne knieën af. Binnen ,, ééne maand zult gy uwe sylvia weder hebben!" . Op het leezen van deezen Brief werd het hart van den on- gelukkigen vervanne door droefheid vaneen gereeten. „ Is 'er dan niets," boezemde hy uit, „ is 'er dan niets dan de dood, die in myne oogen den misllag van een zwak fterveling kan verzoenen? Om haar te ftraffen heb ik haar negen jaaren in ballingfchap doen zugten; en, op dit oogenblik, nu zy, mogelyk, den laatften adem uitblaast, haast ik my niet om haar te zeggen, dat ik het haar vergeef! Ja, myn hart v&rgeefc haar alles; en ik wilde myn leeven verbeuren om het haare te verlengen. Maar welk eene ontmoeting: welk eene pyniging zo voor haar, als voor my zeiven! Zal ik heenen gaan, en haar verbysteren door een verwytend ftilzwygen? Zal ik heenen gaan, en in een hart, door kommer uitgeput, zoeken na gevoelens, niet van Liefde, (want de enkele naam van Liefde moet voor altoos by ons haatlyk weezen,) maar van edelmoedige en opregte goedwilligheid. Ach! indien enkele Vriendfchap, (Vriendfchap, waarvan agting de ziel uitmaakt,) ons kan vereenigen, zou ik heenen gaan, Gg 3 en  433 HORTENSIA. en my voor haare voeten nedervverpen. Doch kan de Egtgenoot, wiens gezigt niet kan verdraagen worden zonder fchaainte, en de Vrouw wier fchande hy onophoudelyk moet zoeken te vergeeten, ooit Vrienden weezen? Ween, medelvden gebiedt my haar nimmer weder te zien. Dan, dat ik haar den laatften troost niet weigere. Beledigde Liefde heeft geen regt om de Natuur geweld aan te doen." Den volgen- den morgen vertrok sylvia , vergezeld van eene vertrouwde Dienstmaagd , na Livernon. Helaas: niet welk een fmert was de vreugde gemengd, die deeze jonge Juffer gevoelde, op het zien van haare Moeder! Zy herinnerde zich haar gezien te hebben in den bloei der fchoonheid-, en zy kon haar thans naauwlyks herkennen. In ftede van de roozen , die voorheen op haare wangen gloorden , verfpreidde zich een vuurig rood op de bleekheid haarer vermagerde kaakenjen het vuur eener lluiplróortze,die haar verteerde, blonk in haare door fmert hol ftaande oogen. Doch, fchoon zy meer veranderd geweest ware , zouden haare traanen, haare ontroering, haare hygende boezem, en de vreugdegil, welke zy gaf, op het zien van haare Dogter, de Moeder hebben aangeduid. Een Moeder alleen kan , in de daad, deeze onnavolgbaare aandoeningen uitdrukken. Alles is onverfchillig, met haaie tederheid vergeleeken. Alles is koud, in vergelyking met haar hart. Zo ras zy haare dierbeminde sylvia aan haaren boezem zou drukken, was al haar geleeden leed vergeeten. De nagten bragt zy in treurigheid door; maar als de mor. genftond haare Dogter aan haar wedergaf, fcheen de natuur haare ('mirten op te fchorten, en sylvia dagt dat haare Moe der uit een zagten flaap opwaakte. Bykans eene maand verliep 'er in de uitboezemingen van wederzydfche tederheden , de ftreelenrifte gemeenzaamheid en den aandoenelykften ommegang. De Lesfen , welke hortensia aan haare Dogter gaf, ademden niets dan deugd; maar in deeze gefprekken, waar in de Vader ten allen tyde inkwam , werd de naam van Egtgenool bykans nimmer genoemd; geen ééne klagte omtrent hem ontglipte de lippen van haar, die hy dood ^deedt treuren. In 't einde, in fpyt van de begogeling, waar in de Moeder de Dogter poogde te houden, voelde zy zich afgemat, en, denkende dat zy nog maar weinige dagen leevens overig hadt, befloot zy sylvia te laaten vertrekken, 't zy om haar de fmert te befpaaren van haar uiteinde by te woonen , 't zy om de oogenblikken der ontbindinge zichzelve gemaklyker te maaken. ,. Gaa heen, myn dierbaar Kind," zo fprak zy, „ keer tot ,, uwen Vader weder. -Gy zult den Winter by hem doorbren- „ gen,  hortensi a. 43<5 gen, en in den Voortyd, indien ik zo lang leeve, zult gy ',' hem beweegen om toe te ftaan dat gy my weder bezoekt. ' Zeg hem alles wat teder is in den naam uwer Móeder, die " hem altoos beminde, en altoos zal beminnen!" Toen haare traan en met die van het fchreiend Kind mengelende , gaf zy haar een Koffertje, nevens een Hemel ; haar verzoekende, te zweeren, dat zy het nooit zou openen, vdór dat zy niet meer onder de leevenden zou weezen. Sylvia beloofde dit met een eed, eu vertrok met een door droefheid geheel beklemd harte. Vervanne wagtte met ongeduld op de wederkomst zyner Dogter. „ Hoe verlegenmaaketid ," riep hy uit, „ is het „ zich met de ftrengheid van een haatend hart te gedraagen, ter,] wyl het geen haat voedt , en wreed te weezen met eene ,) gevoelige Ziel! Ach! Indien 'er, om haar ten leeven en ge„ zonaheid weder te brengen , niets meer noodig ware dan ,, al myne' gevoeligheid in haare armen af te leggen; indien „ zy den moed hadt om dit te begeeren, jalourfche en bele', digde liefde, ja zelfs eer, bezwaarlyk vergeevende eer, zou „ te vergeefseh my poogen te rug te houden. Ik zou hee„ nen gaan om haar te zien , en het leeven eener ongelukkige „ Vrouwe te redden." Deeze aandoeningen , zo natuuriyk voor een welgeplaatst hart, en nogthans zo ongemeen, verkreegen nieuwe kragt, toen zyne t'huisgekomene Dogter hein verhaalde, in welk een ftaat zy haare Moeder verhaten hadt, wanneer zy hem vermeldde al het tedere , met welks overbrengiug hortensia haar belast hadt. „ Ach! myn waarde Vader!" voegde sylvia 'er weenende by, „ hoe is het mogelyk dat eene zo deugdzaame Vrouwe, eene Vrouwe die u aanbidt, die nooit heeft op" gehouden van u te beminnen , die nimmer van u fpreekt dan met de uiterfte hoogagting , die my duizendwerf her„ naald heeft, dat myn eerfte pligt was myn Vader te eerbie. den, te beminnen, en hem gelukkig maaken; hoe is het ',' mogelyk dat zy wegkwynt en fterft, afgefcheiden van haa- ren Egtgenoot? Gy he'.it zints lang my ftilzwygen opge^ , legd ten opziate van deeze voor my onverklaarbaare fcheï" ding, en ik heb altoos dit verbod gehoorzaamd maar" Op deeze woorden viel vervanne haar in de reden; zeggende: 'r ,, Dogter! daar zyn Familie-geheimen , wel- ,, ke het voegelyk is dat geheimen blyven voor iemand van uwe jaaren Uwe Moeder betuigde geen verlangen om '! my te zien, deedt zy welv" Zy deedt het niet vol- ftrekt. „ Wel ! hou u dan gerust, dat tusfchen een Man en Vrouw, die zo veel agtings voor elkander behouden, , eene rede moet weezen voor zo lang eene affcheiding,» om welke te weeten het Kinderen niet past zich nieuwsgierig ., aan te ftellen." Syl.  44» HORTENSIA. Sylvia liet, in gehoorzaaming van 's Vaders bevel , af van eenigen verderen aandrang; en vondt, zo ras zy alleen was, in traanen en zugten eenige verligting. De Dienstmaagd, die sylvia op de reis na haare Moeder vergezelde, hadt gezien dat de jonge JulTer over dit Koffertje zat ce fchreien, 't welk zy zorgvuldig op haar fchoot hieldt. Zy merkie op, dat deeze dit bedryf in eenzaamheid vaak herhaalde, en, zonder het Koffertje te openen, de oogen treurig op 't zelve gevestigd hield, of 't zelve kuschte met alle tekenen van eerbied en tederheid. Ongerust over de oorzaak en de uitwerking van deeze aanhoudende treurigheid , oordeelde zy zich verpligt \ hiervan den Vader verllag te geeven. Zy deedt hem in de gelegenheid komen om zyne Dogter te zien, op het oogenblik, als deeze, met oogen vol traanen, het Koffertje beichouwende , de woorden herhaalde: „ Moet ik dan onkundig blyven van haar Gc„ heim, tot dat zy niat meer zal weezen!" „ Dogter," fprak de Marquis, wat is die kleine fchat, „ welks gezigt by u die ontroering verwekt?" heeze fchat! myn fleert antwoorde zy: Ja, 't. is, in Je daad, een fchat, en ik bid den Hemel, dat het my nooit geoorloofd moge weezen dezelve bekend te maaken ; ik beloofde myne Moeder dit Koffertje niet te zullen openen dan naa dat zy — — — Zy kon het niet verder uitbrengen ; traanen en blikken fmoorden haare ftem. „ Hebt gy de Sleutel," vroeg vervanne. Ja, ik heb dien; maar ik zal nimmer de gelofte, aan myne Moeder gedaan, verbreeken. , Jonge juffers van ,, uwe jaaren, sylvia, vallen nieuwsgierig." icA{ neen myn Heer ! Ik durf ten minften voor my zelve inftaan. „ Gy zoudt dit met meer zekerheids kunnen doen, als gy het „ Koffertje my in bewaaring gaaft , en zelve den Sleutel „ hie'dt." Sylvia gehoorzaamde en gaf hét Koffertje over; doch met dien wederzin, welken wy gevoelen, als wy affeheiden van iets, ons overdierbaar. [Het Vervolg in V naastkomend Stukje.)  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten en weetbnschappen, betrekkelyk. proeve over bovenmaatigen rouw, of drobfen1sse. (Uit het Engelsch.) m i Some grief fhows much of love, But much of grief fhows flill j'ome want of wit. SHAKESPEAllE. Geen Hartstocht, of Aandoening onzer Ziele, valt moeilyker te verftaan en te ontvouwen, dan de Rouw, of Droefenisfe. Dezelve is van het alLervermengdfte foort; ons opleidende, wanneer wy ons tot onderzoek zetten, tot duizenderlei bedenkingen, aanmerkingen, en, mogen wy 'er byvoegen, tot onoplosbaarheden. De Rouw, van den eenen kant befchouwd, doet zich op als redelyk, vol genegenheids en regtmaatig; doch, van een anderen kant bezien, nadert dezelve tot dwaasheid, wreedheid en ongerymdheid. Dezelve verfchilt van alle andere Hartstochten; fterker, fmertlyker en langduuriger, uitwerkzelen hervoortbrengende , als mede het ge* luk en de bedryven deezes leevens in eene grooter maate ftoorende. Even zeer wraakeu wy de geheele afweezigheid als de overmaate; doch op zeer verfchillende gronden. De eigenlyke maate, hoe verre wy aan den Rouw bot mogen vieren, kennen weinigen, en, als men die kent , kan men zich 'er niet aan houden ; dewyl dezelve altoos werkt naar gelange van den voorafgaanden ftaat van zwakheid of fterkte, van verwyfdheid of manlykheid, bedagtloosheid, of diepdenkenheid, onzer algemeene gtlteltenisfe. De hoofdoorzaak van den Rouw, van die Droefenisfe, welke vergezeld gaat van de geweldigfle uitwerkzelen, is de dood van eenen teerbeminden Vriend of Bloedverwant. Droefenis over de Onheilen van anderen mag eigenaartiger Medelyden heeten, en verfchilt van die » jmeng. 1794. no. 11. H h waar-  442 PROEVE waarover wy fpreeken, door ons aan te zetten tot het te werk ftellen van zodanige maatregelen, als kunnen dienen om het onheil te verligten , of geheel weg te neemen : terwyl de andere en alle haare werkzaamheden enkel beftaan in de aandoening des gemoeds van den overbly venden; en tot geen ander nuttig einde iets ver# mogen. In de daad, dezelve heeft haare nuttigheden in het algemeene zamenftel; zy maakt een gedeelte uit van die genegenheid, welke ons aan elkander hegt, goedwilligheid , onderlinge verdraagzaamheid, baart; het geheel uitblyven daarvan merken wy aan als een teken van een ongevoelig hart. De Dood eens Vriends van langbeproefde wederzydfche toegenegenheid is, ongetwyfeld, een van die rampen, waar tegen wy, te vergeefseh, de kragt onzer Wysbegeerte en de Vertroostingen des Christendoms ftellen. De moed van een Mensch is zwakheid, wanneer de genegenheid weigert haare behulpzaame hand te bieden. Van alle verliezen zya de onherftelbaare het moeilykst te draagen, en van al zulke verliezen kan men de Dood van een Vriend , dien wy bemind hebben, en die ons weder beminde , niet vooraf befchouwen zonder affchrik, en niet ondervinden zonder boezemfmerte. Vriendfchap is het kostlykfte , verzagtendfte, onfchuldigfte en heilzaamfte, inmengzel in den beker des leevens. Wanneer deeze ons ontvalt, denken wy dat ons alles ontvallen is, en wy houden al het overblyvende voor laf, fmaakloos en onnut. De Ziel wordt te midden van de zamenleeving treurig, vindt zich eenzaam onder de menigte, en hooploos, fchoon omringd van onderltcuning: de beste fteun is weggenomen: de droevige rouwdraager geeft zich zeiven over aan de knaagendfte bedenkingen over het voorheen gebeurde , en wanhoopt aan geluk in het toekomende. De Droefheid over het verlies van een Vriend, hoe groot ook , kan nog verzwaard worden als 'er het verbreeken van den band der Bloedverwantfchappe bykomt. De verlooren Vriend kan een geliefd Kind , een Egtgenoot , eene Vrouw, een Broeder, eene Zuster of ander Nabeftaande, weezen. In zodanige gevallen is het verlies te onherftelbaarder: naardemaal, by alle welgeplaatfte harten, die betrekkelyke genegenheden de fterkfte banden van Vriendfchap zyn, en, ééns verbrooken, niet weder «aueengeliegt kunnen worden ; terwyl het niet onmogelyk  OVER BOVENMAAT (GEN ROUW. 443 lyk is, zelfs in vry ver gevorderde jaaren, weder Vrienden te verkrygen , gelyk aan die ons door den dood ontrukt zyn. Maar, wanneer Droefheid ontftaat uit eene vereeniging van Liefde en Bloedverwantfchaplyke Toegenegenheid, dan zal dezelve ongetwyfeld in de geweldigtte gedaante te voorfchyn treeden. Veele voorbeelden ontmoeten wy dagelyks .van de heillooze uitwerkzelen van geweldigen Rouw. By eenigen brengt dezelve eene verdooving en geheele opfchorting van alle vermogens te wege, welhaast in den dood eindigende. By anderen, daar de Droefheid lugt vindt in traanen en uitboezemingen van-fmert, blyft dezelve, des ondanks, aan het hart knaagen, droogt de leevensbron op , en doet het ongelukkig voorwerp ontydig ten grave daalen. By nog anderen veroorzaakt die Droefenis eene onmiddelyke verbystering van zinnen, welker herftelling foms twyfelagtig is, en foms oogenbliklyk voorgekomen wordt door eene daad van wan- • hoop. Het is eene treurige gedagten dat dit de gevolgen zyn van eene naauwe deugdzaame verknpgtheidj Het algemeen gevóelen des Menschdoms is gunftig, ten aanziene van die ongelukkige Rouwdraagers. Te hooren zeggen, dat iemand van Rouw geftorven is, verwekt eene gemengde aandoening van de tederfte agting en genegenheid. De maat van Droefenisfe hangt , in alle gevallen, af van zekere ouiftandigheden onzer Lichaams- of Zielsgefteitenisfe. De Vrouwen zyn over 't algemeen meer overhellende tot Droefenisfe dan de Mannen, 't welk deels ontftaat uit een hoogeren graad van tederheid in de Ziels- en deels van zwakheid en ligt aandoenlykheid der Lichaamsgefteltenisfe. In de daad, zy zyn meer onderworpen aan bovenmaatigheid in alle deugdzaame Hartstochten dan de Mannen. De fterke gezondheid des Lichaams , de rustigheid der Ziele , en altoos veranderende afwendingen der Mannen , beletten hun al te lang op één denkbeeld ftaan te blyven. Zy kunnen zich buiten begeeven op de werkzaame tooneelen der bedryfvolle wereld , verfcheide bezigheid vorderende verbintenisfen aangaan , die de Ziel onledig houden , en verwydering in veelerlei opzigten verfciialïen aan de aandagt, die, op één enkel voorwerp, by aanhoudenheid, gevestigd, bysterzinnigheid zou hervoortbrengen. Vrouwen hebben deeze voordeelen niet; zy kunnen zich niet bedienen van Hhs die  444 PROEVE die plaatsveranderingen , welke verandering van denkbeelden medebrengen. Misfchien zyn de Vrouwen desgelyks door de pligten der Sexe aan een meer beperkten kring van vermaaken bepaald, en Hellen, uit dien hoofde, hooger prys op de Vriendfchap dan de Mannen; dewyl de vertroostingen der Vriendfchappe noodzaak lykst zyn in een ftaat die der eenzaamheid het naaste bykomt. Wy houden ons, daarenboven ,verzekerd, dat, in alie betrekkingen , van Dogter, Zuster , i Vrouw of Moeder, haare verkleefdheden fterker zyn dan die der Mannen. Op deeze aanmerkingen mogen eenige uitzonderingen vallen: ik had niet ten oogmerke een regel vast te ftellen boven uitzonderingen verheven , en is het niet noodig de Sexe ten koste van de waarheid te behaagen: doch ik denk, dat het geftelde zich op de Vrouwen in 't algemeen laat toepaslèn , en, dit toegedaan zynde, heb ik alles wat ik tot myn oogmerk verlang. Droefenis zal ook in maate veranderen naar den ouderdom, dien men bereikt heeft. De Droefenis van Kinderen is ras voorbygaande; die van de Jeugd meer treffend en geweldig ; doch voor verligting vatbaar. „ ln „ het afneemen der jaaren," zegt Dr. joukson, ,, is de Droefheid van korten duur: 't zy dat wy met gemak „ draagen 't geen „^wy langen tyd gedraagen hebben, „ of dat wy, onsjH die jaaren bevindende, waarin wy ontdekken, dat op ons minder agt geflaagen wordt, „ ook minder op anderen agt geeven ; of dat wy met „ een vlugtiger oog nederzien op rampen , aan welke „ wy weeten dat de hand des, doods welhaast een ein- „ de zal maaken." Maar, fchoon by Oude lieden de Droefenis zelden van langen duur zy, moet men toefiemmen, dat ze dikwyls, in zulke gevallen, de droevig. He uitwerkzels baarde. De vroegtydige Dood van een flegten Zoon, of zyn Leeven, indien hy 't zelve doorbrengt in eene aaneenfchakeling van misdryven , zonder hoope op beterfchap , heeft de gryze hairen van veele Ouders met kommer doen ten grave daalen. In 't laatfte geval, nogthans, moeten wy aanmerken, dat de Droefenis waarfchynlyk vermengd is met aandoeningen van eene andere foort, met verontwaardiging, affchrik, gewonde hoogmoed en te leurgefHde hoope. Verfchillendheid van Gefteltenisfe zal ook onderfcheide graaden vau Rouw en Droefenisfe te wege brengen. Vrolyke, weinig diepdenkende, Perfoonen zyn zeldzaam vat-  OVER EOVENBIAATIGEN ROUW. 445- vatbaar voor deeze Aandoening, in.eene vry groote, en, mag men 'er mogelyk byvoegen, in eenige beminnelyke maate. Hunne Droefenis moge geweldig weezen , doch dezelve is enkel eene aandoening der zenuwen, verwekt' door de naare vertooning des Doodbeds, en het gezigt van een leevenloos lichaam , dat, korten tyd geleeden , geheel vrolykheid, leeven' en lust, was. Dezelve verdwynt vry fchielyk, en ruimt gereed plaats in voor meer vermaaklyke denkbeelden, laat weinig fpooren agter, en zelden eene vertederde herinnering des overledeneu. Onbedagtzaame Losbollen, zy, die met den Godsdienst niets ophebben , of in een fteeds herhaalden kring van vermaaken rondioopen, zyn nog minder gefchikt om door Droefenisfe te lyden. —— Het weezen der Rouwe beftaat in liefde tot den afgeftorvenen, welke Lieden van den befchreeven ftempel doorgaans betoonen door hun zeldzaam te bezoeken als zy ziek zyn , door zich zo fchielyk en zo ver mogelyk van hun te verwyderen als zy den laatften adem hebben uitgeblaazen; ten einde zy alles vermyden wat ftrekt om hunne Vermaaken te ftooren, door hun te herinneren wat aller Menfchen eindelyk lot is. Van zodanige Perfoonen kunnen wy onmo. gelyk waare Vriendfchap verwagten , of ooit hoopen dat zy ons met waare Droefenisfe zullen betreuren. De maat en duurzaamheid der Droefenisfe zal veel, en misfchien altoos, afhangen van de maate der fterkte of zwakheid der Ziele, onafhangelyk van alle andere bedenkingen. De Droefheid van een verftandig Man verfchilt zo veel van die van eenig ander Mensch, als zyne daaden daarvan zouden onderfcheiden zyn in eenig an» der bezwaarend geval. Menfchen van een goed hart, doch zwak verftand, lyden veel by geweldige en door geen rede betoomde Droefenisfe. Wy weeten allen, hoe bezwaarlyk het is een troostloozen troost te fchenken; wy onderftaan het zelden met eenige hoop op een gelukkigen uitllag; weetende dat de Lyder best aan zichzelven worde overgelaaten. Heeft de Rouwdraagende niets in zich om de overmaat zyner Droefenisfe op te weegen; kan hy met geen genoegen agter-, met geene hoope voorwaards zien; kan men hem niet beweegen om de zaak in en by het licht van den Christlyken "Godsdienst , of als een Wysgeer, te befchouwen; dan moeten wy zyne goneezing aan de werking des tyds aanbeveelen, en aan die verzwakking der Geheugenisfe, welke zo wyslyk geHh 3 fch'jkt  446 proeve fchikt is om den last der menschlyke elenden te verligten. Menfchen, in tegendeel, van een fterker geestgefteltenisfe, die den aart der Smerte, hun overgekomen, naagaan, de einden , waartoe dezelve ftrekt, overwoogen, en het oog tot de hand, die kastydt, opgeheeven hebben, die weeten op welk een prys het menschlyk leeven gefchat, en met welk eene fchaale de geneugten en ongeneugten tegen elkander moeten opgewoogen worden, zullen niet ledroefd zyn als de zodanige die geene hoope Itebben. Hunne Droefenis is opregt, doch manlyk; duurzaam, maar onderwerpelyk. Zy treuren in ftilte, zonder de wegen der hemelfche Voorzienigheid te bedillen door uitgeboezemde klagten. Zy denken met de tederst gevoelige Rouwe om den hun ontrukten misfchien weggerukt te midden van gezondheid, eer, rykdom, en nutheid in hun geflachtel Nogthans voeden zy de nederige hoope , dat de Afgeltorvene hun llegts eene dagreize vooruit gegaan is, dat zy eerlang by hem weder zullen komen wederkomen — om nimmer op nieuw te fcheiden. De Droefenis van zwakke Zielen vervoert hun menigmaal tot het ftorten van geweldige luidrugtige klagten , gepaard met handwringingen , bedryven die aan het Godlasterende grenzen, en tot een gedrag, zo kwellend en martelend voor hunzelven als lastig voor hunne Vrienden, en onteerend voor de naagedagtenis des Overledenen. Zy ftorten over allen dezelfde weeklagten uit, zonder onderfcheid te maaken tusfchen wegneemingen , die men onder de goedgunftigfte fchikkingen des Hemels te tellen hebbe, en die meer ondoorgroudlyke en fchieryke tugtigingen , welke gepaard gaan met zeer bedroevende omdandigheden , en misfchien met oneere voor de overblyvenden ; tusfchen het vreedzaam Sterfbed, waarop een Christen zynen laatften leevensadem met de ftreclendfte gerustheid uitblaast, en het fchandelyk Schavot , waarop een verhard veroordeeld Overtreeder voor zyne misdryven boet; tusfchen de zagte ontbinding van de welvoorbereide, en geheel aan gods fchikking onderworpene, Ziel; en het fchielyk einde van hem, die in een oogenblik wordt weggeraapt, met alle zyne misdaaden op z-yn hoofd. De" Tyd , heeft men gezegd , is het Geneesmiddel der Droefenisfe ; en mogelyk zal dezelve, in de meeste gevallen, die kragt betoonen. Zeker gaat het, dat de Menfchen,  OVER. BOVENMAATIGEN ROUW< 44? fchen, zo de Rouw niet eenige lichaamskwaaie heeft aangebragt, zelden na eenig ander hulpmiddel omzien. Doch, waar de Droefenis diepe wortels gefchooten heeft, moge de Tyd-dezelve verzagten en geregelder doen worden, nogthans zullen 'er duizend geringe omftandigheden voorkomen om dezelve leevendig te houden, en nadeehge uitwerkzels te wege te brengen. Een beter middel dan de Tyd kunnen wy vinden in den Christlyken Godsdienst, in de verpligtingen, welke dezelve oplegt, en ffl de vertroostingen, welke dezelve verfchaft. Laaten wy, in de eerfte plaatze, overweegen wat Droefenis en Rouwe is; dat , met fterke Lietde tot den Overledenen een nog grooter maate van Zelriierde gepaard gaande, deeze ons aanzet om dien Dood meer te betreuren, onzent- dan zynenthalven. Niemand, vertrouw ik, zal zeggen, dat 'er iets betreurenswaardigs is in den Dood van een braaf Man. Waarom dan al die Droefheid, welke onzen Geest afmat, onze Gezondheid benadeelt , onze Leevensbezigheden verhindert , en ons afkeerig maakt van de pligten , der Maatfchappye verfchul- di°-d te vervullen ? Wy kunnen zo onkundig met weezen, dat wy niet zouden weeten, dat zulk eene bovenmaatige Droefenis den Dooden geen voordeel kan aanbrengen, noch eenig nut doen.aan de Leevenden. De Overledene is heenen gegaan na de plaats voor alle Menfchen beftemd, om de Belooning te ontvangen, voor de Deugd weggelegd. Hy is nu verre boven het bereik van alle de moeilykheden en bekommernisfen, die den Mensen op 's leevens loopbaane vergezellen en drukken. Hy heeft de fmertlyke beproevingen van ziekte en tmerte doorgeworfteld, met onbezweeke Godsvrugt, en een onwankelbaar vertrouwen. Wat is 'er in dit alles om de bovenmaatigheid der Droefenisfe te regtvaardigen? Verregaande Rouwe over zulk eenen grenst aan benydmg zyner Gelukzaligheid. Zoudt gy, indien het in uwe magt gefteld ware, hem weder te rug roepen? Zoudt gy, voor een enkel oogenblik , de gedagten huisvesten om uw Vriend uit zynen tegenwoordigen Staat weder te brengen tot zynen voorigen/ Of, indien gy denkt, dat gy u zoudt kunnen regtvaardigen. in het uitboezemen van zulk eenen verkeerden wensen , van welk een aanbelang zyt gy in de fchaal van menschlyke verdienften, dat de beüuiten der hemelfche Voorzienigheid , om uwent wille, moeten veranderd worden i. —-Hh 4 «y-  448 PROEVE Gy zyt een Christen en gy belydt de gevoelens van een Y'mien, In wiens hand wilt gy dan de befchikking van s Menfchen geluk plaatzen? Denk veeleer, uit wiens hand gy nu wenscht die magt te ontneemen. Beef, dat gy zo verre genaderd zyt rot den rand der murmureerroge van den Godloozen , en de vermetelheid des Godlasteraars. —- Beef, dat gy, voor een oogenblik, hebt durven morren tegen de Wysheid van hem, in wien gy betuigt te leeven en te beweegen, en van wien gy uw beftaan ontvangen hebt. : Men zal mogelyk zeggen, dat de hartbreekendfte Droefheid, wegens het verfies van een Vriend, kan plaats hebben, zonder eenig vermoeden of oogmerk om de wyze ichikking der Voorzienigheid, in hem weg te neemen te bedillen. -— Het zy zo; en gy moogt het verdedigen, met te zeggen, dat gy een Vriend verlooren hebt, hoedanig een de geheele Wereld u niet weder kan geeven ; dat gy jong zyt, en niet weet zulk een Vriend weder te vinden, dat de proeve gevaarlyk, en de gelukkige uitflap bykans onmogelyk, is; of dat gy oud zyt, wanneer het te laat is om nieuwe verbintenisfen aan te gaan, en dat gy verweezen zyt om den avondftond uws leevens te flyten in een treurig herdenken van een geluk , 't welk u met meer kan ten deele vallen. Zyt gy volkomen verzekerd, ó Mensch! dat het is °-elvk gy het nederftelt, en uit zal loopen zo als gy voorzegt 2 Hebt gy alles wat Vriendfchap heeten mag in dien Overledenen bezeten ? of is de Wereld zo verhard, zo ongevoelig, dat er geene verbintenis overblyft voor deugdzaamen Ouderdom, geene verbintenis die het laatfte tydperk uws beftaans zo gelukkig kan maaken als het eerfte. * Dit zyn enkele begogelingen, meer ftrekkende ter eere van den Gcftorvenen , dan beftaanhaar is met de orde der dingen in de Zedelyke Wereld. Gy kent u zeiven weinig, indien gy denkt, dat al uw geluk met uwen Vriend ten grave gedaald is, of dat het geluk van eenig Mensch geheel van een ander Mensch moet afhangen. „ Ten .jnaxknt van de hevigfle en fmertvolfte Droefenisfe, om mj van de woorden eens uitmuntenden Schryvers te bedienen, „ welke ontftaat uit het verlies „ der zodanigen, die wy met tederheid beminden ftaat „ aan te merken, dat de Vriendfchap, tusfchen Sterve- „ Hu-  OVER BOVENMAATIGEN ROUW. r 449 lingen, op geenen anderen voet kan worden aange„ gaan, dan dat één van beiden, in eenig volgend tyd,, perk, zal moeten weenen over het verlies van den an- deren. Deeze Droefheid zal altoos den Overblyven,, den eene vertroosting verfchaffen , geëvenredigd aan ,, zynen Houw; want de fmerte welke hy gevoelt, hoe ,, groot dezelve ook moge weezen, is zyn Vriend ont- gaan." In het afgaan onzer leevensdagen beginnen wy onszeiven aan de Vermaaken des leevens te onttrekken , en de bot viering aan Droefenisfe kan eenigermaate tot een zo belangryke zaak medewerken. Maar in den vroegen leeftyd zich aan buitenfpoorigen Rouwe over te geeven, uit het denkbeeld dat ons Geluk met onzen Vriend begraaven is, en dat gy nimmer een ander zult kunnen weder vinden, is de hoogfte lofreden over den Dooien, ten koste van de Leevenden. Misfchien heeft uw Vriend eenige hoedanigheden bezeten, welke gy niet gereed in eenen anderen zult aantreffen; doch bedenk welke deeze waren, of zy volftrekt noodzaaklyk tot uw Geluk behoor* den , dan of zy alleen tot uw Vermaak med«werkten? of gy in het treuren daarover u niet zelfzoekend aanftelt V en of gy, deeze dervende, waarlyk iets verliest ? Onderwerping aan den Godlyken Wille is een redelyke Verpligting, welke op alle Menfchen rust; en die, gepaard met eene regtmaatige waardeering des Menschlyken Leevens, niet kan misfen af te vveeren wat waarlyk fmertlyk en onvoeglyk is, in Droefenisfe. ■ Wat wy ook mogen verliezen in den Dood van eenen Vriend, het ontfiaat ons niet van de overblyvende Pligten deezes Leevens. Veel min behoort het ons te berooven van de herinnering, dat het Menschlyk Leeven een zamenmengzel is van Vreugde en Droefenisfe; dat het derhalven een ftaat is van Beproeving, van voorbereiding tot iets van meerder belangs. De veelvuldige herinnering hiervan behoort by ons de rechtmaatige hoogagting , die wy voor onze naastbeftaanden en dierbaarften in dit leeven hielden, niet te verminderen. Wy moeten de Droefenisfe niet te fchielyk verdry ven, of ons overgeeven aan de koude en gevoellooze begrippen eener troostlooze Wysbegeerte; in tegendeel, wanneer wy den Dood onzer Vrienden in dat licht befchouwen, 't welk de Christlyke Godsdienst ons fchenkt, Hh 5 zul.  450 PROEVE OVER BOVENMAATIGEN ROUW, zullen onze Zielen het rechte evenwigt verkrygen tusfchen de uitfpoorigheid van tederheid en van gevoelloosheid. Gelyk de bekende kortftondigheid deezes Leevens onze Driften behoort te maatigen, zo behoort dezelve ook onze Oogmerken te bepaalen, en ons te leeren, dat wy, 't geen wy genieten, rnet maatigheid moeten genieten, en dat onze begeerte nooit de grenzen van nederige hoope behoort te overfchreeden. WAARNEEMING WECENS EENE ZEER BYZONDERE BORSTZIEKTE, EN BERIGT VAN HET GEEN MEN DESWEGEN BY DE OPENING VAN HET LYK ONTDEKT HEEFT. (Uit het Latyn vertaald.) De Heer van oud 2.6 jaaren, had, uit hoofde van fterke verhitting, reeds eenige reizen eene Bloedipuwing gehad, waarby zig in de maand Augustus eene aanhoudende Koorts voegde, welke men voor eene Zinkingkoorts hield. De Lyder befpeurde geen pyn in de zyde, maar wierd gekweld door een geweldigen hoest, met het uitwerpen van eene etteragtige Itolfe met eenige ftriempjes bloed vermengd, welke vervolgens tot eene fleepende Koorts, vergezeld van eene fterke engborftigheid , en eene aanhoudende loozing van etteragtige Huimen, overging. Omtrend het midden der maand September hield deeze etterloozing op, nu en dan ontftond 'er eene drooge hoest, terwyl de engborftigheid en fleepende Koorts bleeven voortduuren; men vermoedde, dat de oorzaak daarvan in den onderbuik gezogt moest worden. Op den 6 January des volgenden jaars, zag de Schryver den Lyder voor het eerst; zyn fpraak was vry, maar de ademhaaling kort; de pols zeer fnel; het lichaam vermagerd; de wangen, voornamelyk de linke, roozekleurig, zo als men gewoonlyk by teeringachtigen waarneemt; de pis had een etterachtig bezinkzel; de eetlust en flaap waren goed, met een maatigen dorst; de onderbuik was, zo als uit alles bleek, niet bezet; de inameding was gemakkelyk , maar 'er volgde terftond een drooge hoest op; de lichaamsbeweegingen waren moeijeïyk, niet by gebrek van kragten, maar alleen uit hoofde der  WAARNEEMING WEGENS EENE BORSTZIEKTE. 451 der belette ademhaaling. Uit de ongemeene beklemdheid der borst, oorueelde de Schryver, dat zig in beide de borstholten etter moest bevinden/en wel m een nog beflooten zak, uit hoofde van de gemakkelykheid waar mede de Lyder op beide zyden konde liggen, van den droogen hoest, en der voorafgaande borstziekte zonder pvn Voorts was 'er geen ander kenteken, dan dat de Lyder 'verhaalde, dat hy, geduurende den tyd van deeze Ziekte, altyd eene zonderlinge gewaarwordinge 111 de linkerborst gevoelde, voornamelyk als dan, wanneer hy, te bedde liegende, zig van de eene na de andere zyde omkeerde. Een der gewoone Geneesheeren geloofde, dat 'er eene flagaderfpat (Aneurisma) plaats vond, en hiervan wilde hv alle de toevallen alieiden. Hy bleef ook in dit gevoelen volharden , toen zelfs, wanneer de ziekte reeds aanmerkelyk verflimmerd was; voorgeevende, dat 'er nu nog eene verettering der Long zoude by gekomen zyn. Na verloop van agt dagen, ontdekte de Lyder op die zelfde plaats, alwaar hy te vooren die zonderlinge gewaarwording had gehad , eene zekere beweeging , die men nadat de Lyder behoorlyk geplaatst was, met de vinger ontdekte , tusfchen de tweede en derde valfche ribbe, op den afftand van omtrend twee handen breedte van den ruggraat, plaats te hebben, en die volkomen met de ademhaaling overeenkomftig was ; zo dat het fcheen, als of dit gedeelte der borst, by de inademing, door zekere vloeiltoffe wierd uitgezet, welke by de uitademing weder opgetrokken wierd. De Schryver oordeelde , dat dit volftrekt geene flagaderfpat, maar een etterzak, en wel zodanige , die met het borstvlies (PLeura) vereenigd was, zyn moest. Op den 26 February wierd, in 't byzyn van verfcheide Geneesheeren, de Operatie verrigt, nadat vooraf de opperhuid door een bytend middel was doorvreeten , dewyl de Lyder een affchuw van het mes had; maar door de wond ontlastten zig niet anders dan eenige weinige droppelen bloed , en , in itede van etter , lugt: men ftak toen een plukzel ter lengte van een duim, en die tot in de borstholte doordrong, in de gemaakte opening. By het eerfte verband, 't welk 32 uuren daar na gedaan wierd, bevond men, dat dat gedeelte van liet plukzel, 't geen tot in de borstholte geltrekt had, met etter, en het overige met bloed, doortrokken was, zonder dat men op dien tyd, of naderhand, eenige uitdringende lugt meer  452- WAARNEEMING meer ontwaar wierd: de Lyder, doof voor alle vermaaKingen wilde, hoe zeer men hem daarom bad, niet op de imker-, maar altyd op de rechterzyde liggen, waardoor de opening, nu aan zich zelf overgelaaten, binnen den tyd van 3 dagen, en het uitwendig0 zweertje bZel tr,Z?}Z'JSmS>u °5dertisl"cheji dat eene uitteerende Koorts hand over hand toenam: op den 3o Maart, toen de wond byna geflooten was, ontlastten zig evenwel tog nog eenige weinige taaje etterachtige deeltjes; vervolge.il alles weder geneezen zynde, kon men 'er geene bewee. ging meer ontdekken By de aanhoudende uitloozing van etterltolfe kwam een fterke doorloop, de ligging des Lyders bleef beftendig op de rechter zyde, en eindelyk op den 30 May volgde zyn dood. * rPZ°tl\he} Lyk ap uen rug &le& was, zag men de rechter zyde van de borst aanmerkelyk opgezeT; de onderbuiks ingewanden bevond men volmaakt gezond: de linker long was hier en daar aan het borstjes gegroeid; een etterzak in het midden aan het borstvlies gehegt' voornaamelyk onder de tweede valfche ribbe , had dl grootte van een ganzen-ey, was half gevuld met eene in kleur en vastheid volmaakt gelyke etterftoffe, als de Lyder van boven ontlast had; bedraagende ten naasten bv «en bierglas vol; het litteken der borstfteek bevond men omtrend eene lyn hooger, dan de zak; het onderfte gedeelte der Long was rood en ontftooken, het bovenlte was gezond. Aan de rechter zyde vond men eene etterborst , bevattende omtrend vier groote bierglaazen vol ounne ftoffe , waarin eenige verdikte deeltjes dreeven, voorts even zo als in de andere zyde, zondir de min' lte reuk; de Long had de grootte flegts van een vuist; de luchtpypen in beide de Longen waren vol etter- 'er waren geen knoestgezwellen, en het Hart was gezond. Het bleek, dierhalven, dat, by de Operatie, het mesje den etterzak wel geraakt had, maar flegts even, en dat het liggen des Lyders, op de tegengeftelde zyde, al te veel gelegenheid tot het fluiten der gemaakte opening heeft gegeeven, waarom dezelve dan ook tot geene behoorlyke etterrnaaking konde gebragt worden, te meer, daar de overige Geneesmeesters hiertoe ook hunne toeftemming met wilden geeven. De ontlaste lugt is niet uit de borstholte, maar uit de Long zelve, voortgekomen , en hierdoor kwam het , dat de Lyder daar door ook geene verhgting konde befpeuren, als mede dat men by  wegens eene borstziekte. 453 by de volgende verbanden, toen het lidteken reeds gemaakt was, 'er niet meer van ontdekte. Dat men, na dat alles geneezen was, niets meer op het gevoel van den etterzak ontdekken konde; dit wierd /veroorzaakt om dat ter dier tyd die zak gebrooken was, gelyk de uitgeworpene ftoffe duidelyk aanwees. de wording der eergen. (Overgenomen uit A View of Nature, in Letters to a Traveller among the Aips, hy richard joseph sullivan, Esq. F. 11. S. & F. A. S. üitgegeeven in 1794.) De oplosfing, welke men gegeeven heeft, wegens de voortbrenging van eenige Bergen, door het vastftellen van Vulcanifche uitbarftingen, werd naderhand , door zeer kundige Mannen, toegepast, om reden te geeven van het beftaan aller Bergen, welke zy ook mogten weezen. De Heer pallas ondernam het, door 't geen hy voor ontwyfelbaar gebeurde zaaken hieldt, het oude gevoelen te wederleggen , dat de Bergen uit het water hervoort kwamen.- Hy reisde, op bevel der Keizerinne van Rusland, door de Landen haarer Heerfchappye in Europa en AJi-i, en bevondt, in den loop van een naauwkeurig en vermoeiend onderzoek, dat de hooge eerfte ketens van |>ergen in Siberië alle Granit waren, met een gronddag Wn Quartz , meer of min gemengd met Spats, Mica, en kleine gedeelten van Bafalten, zonder orde verfpreid, en in ongeregelde brokken. Deeze oude rotzige zelfftandigheid, en het Zand voortgebragt door derzelver ontbinding, hieldt hy voor den grondflag van het geheele Vasteland. Die Granit vondt hy nimmer in laagen of beddingen ; ze was in klompen, of in hoopen, boven elkander opeen geftapeld, en nooit het minfte merkteken of den geringflen voetftap vertoonende van Verfteening, of den indruk van iets geörganifeerds. Daarenboven beweerde hy , dat, behalven deeze eerfte Bergen, 'er andere voorkwamen van een laater herkomst. Deeze noemde hy Bergen van de tweede of derde foort: de eerstgemelde, uit Schast beftaande, waren, zyns oordeels, voortgebragt aan de zyden der eerfte Bergen, door de ontbinding van de  454 Dfi wording der eergen. de Granit; de laatstgemelde ontftonden uit overblyfzels van de Zee,opgeheeven en overgevoerd door de uitbarltingen van Vulcanen en daar op volgende Overitroomingen. Op eene veronderftelJing eenigzins hier naar gelykende, hebben anderen zeer vernuftig beweerd, dat de Bergen onwederfpreeklyk voortgebragt waren door Vulcanen, en geen Vulcanen door Bergen. „ De geheele gronddag „ van het Eiland Jfchia," fchryft Sir wiluam hamilton, „ omtrent- achttien mylen in den omtrek, is ge„ vormd van Lava. De groote Berg, op dit Eiland, „ in vroegeren tyde Epomeus en nu San Nicolo geheeten „ welke bykans zo hoog is als de Vefuvius, werd al„ lengskens opgeworpen, en het geheele Eiland is uit Z°e „ voortgekomen." Dezelfde Wording fchryft hy aan den Vefuvius toe. „ Want waarom," zegt hy, „ zou niet u de Vefuvius, in een verloop van eeuwen, ter hoogte „ van tweeduizend voeten gereezea zyn, daar men weet „ dat de Montagne Nuovo, by Puzzole, uit bet Lucri- ,, nisch Meir, in dén nagt opkwam?" Doch dit was geene nieuwe Leer. Een Italiaansch Schryver gaf te Venetië, in den Jaare MDCCXL, een Boek uit, waarin hy beweerde, dat de Bergen in de Zee opgekomen waren door onderaardfche Vuuren, en met zich gevoerd hadden de Schelpvisfchen en andere Zeelichaamen, welke men doorgaans op den bodem van den Oceaan vindt. Zelfs in hooke's Discour Je onEarth-quakes ,in den Jaare MDCLXXXV1H in 't licht gegeeven, wordt gewag gemaakt van den bodem der Zee , als opgeheven door onderaardfche Vuuren; uit dit beginzel geeft hy reden van de Schulpen, welke men in de Bergen aantreft, eii komt het hem niet onwaarfchynlyk voor, dat Aardbeevingen medcwrogten in het veroorzaaken van den Zondvloed. Maar een Berg, te Taberg, in Zweeden, wordt gezegd geheel te beftaan uit Yzer-erts; (de eenige Erts, ondertusfchen , waar uit men ooit bevonden heeft dat geheele Bergen zamengefteld waren,) vier honderd voeten hoog, en omtrent drie mylen in den omtrek haaiende; deeze fchynt geene ftellige verklaaring toe te laaten;maar in tegendeel , pus tot het vast befluit te brengen, dat geene veronderftelling, tot nog uitgedagt om de Wordin? der Bergen op te losfen, voldoende bevonden is, of boven tegenfpraak verheven. Geen Yzer-erts werd bezyden den voet van deezen Berg gevonden. Het fcheen M of  de wording der bergen. 4#5 of dezelve door kunst daar op het land was nedergezet, en nogthans worden 'er beenderen van Dieren in de binnenfte fpleeten gevonden. Het is eene zaak die geen twyfel overlaat , dat er eenige Verhevenheden op deeze Aarde zyn, zeer oneigen Bergen genaamd; weinig anders zynde dan hoopen van Asch en Fuimfteen, door üitbarftingen opgeworpen, aangegroeid, en tot groote klompen gezet. Die Hoogten, nogthans, leveren geen genoegzaamen grond op tot wederlegging van het gevoelen, dat de Vulcanen, verre van de oorzaaken te weezen tot het vormen van Bergen, rechtftreeks het tegeadeel zyn , en allerzekerst (trekken om dezelve te verlaagen en te verwoesten (*). De Aarde wordt veeleer nedergedrukt, dan opgeheeven , dooide kragten daar onder werkende. Geen Vulcaan, geene Aardbeeving, bragt ooit, by menfchen heugenis, dat geen voort, wat men een Berg noemt. Die khok zou te groot weezen voor onzen Aardkloot. Is 'er, onder all? de ontzettende gebeurtenisfen , voorgevallen binnen den tyd dat men des aantekening hieldt, immer ééne geweest , waaruit een bewys kan worden opgemaakt, dat 'er een Berg van Granit ontftondt? Het tegendeel zou ik denken waarheid te weezen. Daarenboven, de gefteldheid der inwendige deelen maakt het ongelooflyk, dat gevaarten, zo eenpaarig,zo geregeld,voortgebragt zouden weezen door fchielyke Üitbarftingen , of andere fprongswyze Schokken der Aarde. Borelli merkte ten deezen aanziene op, dat het Vuur van een Vulcaan niet voortkomt uit het middelpunt, noch uit den grond, eens Bergs; maar van den top; en dat de branding nimmer dan tot eene geringe diepte ging. Buffon omhelsde het zelfde gevoelen , en hieldt ftaande, dat de Stoffen, uit de Vulcaaen voortkomende, altoos dezelfde waren met die men op den top der Bergen vondt, alleen misvormd door verkalking, en het verfmelten der Metaaldeeltjes , daar in begreepen. „ Vuur," fchryft hy, „werkt,zo als men weet,gelyklyk „ aan alle zyden , het kan, derhalven, niet na boven „ werken met eene kragt genoegzaam om groote ftee„ nen een halve myl hoog te brengen, zonder eene „ daar aan gelyke weder-werking op den grond, en aan „ de (*) Buffon.  DE WORDING DER BERGEN»' „ de zyden. Waarom dan, indien de Vulcanifche ftofFe 3, diep ligt, komt dezelve niet uit de Vlakten, waar de „ wederftand minder is dan op den top der Bergen? „ Hier is niet onbeftaanbaar mede , dat ze de oorzaak zyn ,, van zwaare Aardbeevingen , noch ook dat zy geméén„ fchap hebben door onderaardfche toegangen. De re- de, waarom men alleen Vulcanen op Bergen aantreft, j, is niet zwaar om te ontdekken. Grootere hoeveelhe' „ den van Mineraalen, Zwavel, vindt men in Bergen „ dan in Vlakten. Bergen zyn meer onderhevig aan ., den invloed der Lugt; zy ontvangen meer Regens en vogtigheids , waar door de Mineraale zelfltandigheden ,, vatbaar worden voor eene gisting, die tot een trap van daadlyke orftvlamming opklimt." Dan , hoe vernuftig dit denkbeeld moge weezen , is het niet genoegzaam gegrond. Het Vuur moet veel dieper gefteld worden dan het middelpunt, of het voetftuk , der Bergen. Buffon erkent, dat Vulcanen nooit beftaan dan op hooge Bergen; en nogthans veronderftelt hy, dat eenige met andere gemeenfchap hebben door onderaardfche toegangen; de Üitbarftingen niet zelden ten zelfden tyde voorvallende. ,, Vulcanen," dus drukt hy zich in zyn figuurlyken ftyl uit, ,, zyn vervaarlyke holen, welker 5, openingen dikwyls meer dan een halve myl in dea ,, omtrek hebben, en zekere verbeeldingvolle Schryvers ,, hebben ze aangemerkt als Lugtgaten van het Middel„ ,puntig Vuur." Wat ook anderen omtrent dit onderwerp mogen gezegd of buffon zelve gegist hebben, de uitkomst van kloeke naafpeuring fchynt 'er voor te pleiten, om vast te feilen, dat de Vulcanen (en zy zyn aan geen Lugtftreek byzonder eigen) noch eene nuodzaaklyke, noch, in 't algemeen , eene toevallige , gemeenfchap hebben met andere Bergen (*). Met de Zee, in de daad, fchynen zy on▼eranderlyk de naauwlte en onaffcheidbaarfte gemeenfchap , te hebben. Alle Vulcanen, in een nog brandenden ftaat, heeft men doorgaans in de nabyheid der Zee aangetroffen. De uitgebluschte, fchoon diep landwaards in gelegen, leveren overtuigende bewyzen op, dar zy de Zee «ligt by zich hadden toen zy Vuur uitgaven. In Peru ïusten zy op Granit; ia Hesfenland en Boheemen op Schist; (*) KlRWAN.  pe wording der bergen. 457 Schist; in Silefie, Italië, en andere Zuidlyke deelen van Europa, op Kalkfteen ; en alle deeze zelfltandigheden zyn onbetwistbaar van een wateragtigen oorfprong. Onderaardfche Vuuren hebben algemeen in de ingewanden der Aarde beftaan , en is 'er naauwlyks een Land, waar men geene voetftappen aantreft van de verwoestingen daar door veroorzaakt. De Heer condamine fchreef, in den Jaare MDCCLV, dat alle Hoogten en Bergen omftreeks Napels ruwe hoopen zyn van Hollen door Vulcanen uitgeworpen, die thans uitgebluscht zyn, en welker Üitbarftingen, vroeger, dan de Gelchiedenis reikt, voorgevallen , de Havens van Napels en Puzzole fchynen gevormd te hebben. Langs den geheelen weg , van Napels tot Rome, kon hy de Lava nagaan. „ Het „ is onmogelyk," fchryft hy , „ voor iemand niet ten vollen overtuigd te worden van eene volmaakte ge'! lykheid tusfchen de Voortbrengzelen van den Vefw vius en die hy ontmoet by eiken voetftap op den " weg van Napels tot Rome; van Rome tot Fiterbo ; en „ van Rome na Loretto.h „ Wanneer ik," vaart hy voort op eene verheven vlakte een ronde kom zie, omringd met verkalkte rotzen , laat ik my met be! driegen door het groen der omliggende velden; ik be- merk terftond de overblyfzels van een ouden Vulcaan. Indien 'er een breuk in den omtrek is, ontdek ik de ** uitloopplaats eener Lava. Indien 'er geen breuk plaats " hebbe, vormt het regen- en welwater, daar ver -ajneld, " doorgaans een Meir in den mond van den Vuicaan. Ik " hou de Appenynen en de Cordelüers voor ketens van " Vulcanen. Dan ik beweer niet , dat dit het geval is " aller Bergen Ik kon dezelfde vertooningen niet vinden " op de Alpen ; doch ik heb ze aangetroffen in Duw " phins en m Provence, en de meeste Landen verfchaf!, fen 'er voorbeelden van." 't Geen de Heer condamine zegt, is zeker regtmaa- t}£r - De Kust van Paufilippo en Napels, de Capo de Monte, en de geheele klomp, door weiken de Ci.acombes gehouwen zyn , is te eenemaal verharde Tufa en Piperno zo gereed te onderkennen door de brokken van di-te Lava. De ftranden va.i de ruïnen van Pumpeia tot de Zee, twee mylen lang, weet men, dat gevormd zy« van Puimfteen, Pozzolano en Asch, m den Jaare LAXLX. gevallen. Met één woord, de geheele bogt van de Baay van Napels, van Stabea tot Baia^s niets anders dan Vul- meng. 1794- N0« Iu ^ 6*"  458 BE WORDING DER BERGEN* canifche ftofFe , door den tyd tn menfchen - arbeid in gröëibaarè aarde veranderd (*). Over dit onderwérp gaf de Heer micheli, in den Jaare MDCCXXXlil, eene Verhandeling in 't licht. Hy was de eerfte, die de biyken van Vulcanifche voortbrengzels Óp'fpeurde in het Appenynfche Gebergte , bovenal in de nabuurfchap van Radicofani. De Waarneemingen , egter, van condaminb fchynen éen fterk fpreékend ftuk te behelzen, als hy beweert, dat (*) Onder het vertaaien deezer Waarneemingen van suluvan-, leezen wy toevallig het Derde Deel der Berigten omtrent de Prüisfifche , üosienrykfche en Siciliaanfche, Monarchien, van een Nederlandfchen Reiziger, in den Jaare MDCCXCII. Deeze, de Heer meerman, geeft hier van eene befchryving, welke wy niet kunnen naalaaten aan den voet deezes blads te plaatzen. i, De geheele Golf van Napels noemt men dikwyls II Cratere, in de vry waarfchynlyke veronderstelling,dat in de Jongeling„ fehap der Waereld een Vulcaan van onmeetelyken omvang hier gewoed hebbe, en, na zyn voorraad van ontvlambaar» doffen byna te hebben uitgeput, ten laatften zy ingeftort, en door de Zee overdekt: zo dat de ganfche halvu cirkel, die „ thans deeze Golf om vademt, met Capri, Jsfchia, Proeida, „ en hoe ook de overige Eilanden heeten, die van afftand tot „ afftand na de andere zyde tegen hem over liggen, Hechts als ,, Ruïnen moeten befchouwd worden van het oude muurwerk ,, des Colosfaalen Bergs . en de Vefuvius als de eeniglte nog „ rookende en brandende mond van al het onderaardfche vuur, ,, 't geen hy te vooren in geheel andere ftroomen naar de „ hoogte en in 't rond heeft gezonden. Doch ook deeze Zoou is voor een ieder, die den Vader niet gekend heeft, eea ,, eerbied inboezemend voorwerp. Hy heeft thans, by een onv j, trek van 10 uuren gaans, langs zyne Bafis genieeten, eene hoogte van 600 voeten boven de o; pervlakte der Zee, 't ,, welk de Ridder hamilton verzekert, wel icoo meerder te zyn, dan toen dezelve, nog geen dertig jaar geleeden, deu ,, post van Groot-Britannisch Minister aan dit Hof kwam be- kleederi ; ook hebben veele Heden de Somma, dat is, de niet brandende kruin deezes Bergs, hooger dam die des te,, genwbordigen Craters gekend, welke thans de andere verre ,, boven het hoofd gewasfen is. De fcheiding van beide krui5, nen maakt een akelig, en met uitgebrande Vutirftoffen over„ trokken, dal uit; misfchien heeft de Somma wel te vooren ,, den eigenlyken Crater bevat, terwyl de tegenwoordige flechts ., aan eeu laater opwerpzel zynen oorfprocg verfchuldigd iï," bl. 153 en 154.  DE WÓRÖÏ'NG DEE BERGEN. 459 dat d> Alpen geen het minfte fpoor van een Vulcanifchen oorfprong opleveren. Des niet tegenftaande heeft men langen tyd de Vdcanifche Wording van alle Bergen ftaande gehouden. De Wysgeeren yverden voor dit gevoelen met eene hevigheid, niet ongelyk aan de by hun geliefde Hoofdltoffe. Doch zy lieten eindelyk af. Verdere waarneeming gaf aangroeiende waarfchynlykheid aan condaminê's begrippen wegens de Alpen. De Heer de SAUssuRE die onverfchrokkem Man, dat agtbaar cieraad der Weetenfchappen, thans te Gerieve, onderfchraagde dezelve in een zyner Schriften. „ Tot deezen dag toe,luidt zyne taal, „ heeft men geen voetftap van Viilca„ nen, noch hier omftreeks, noch zelfs in geheel £mts, zerland, gevonden ; en, naa zelve veele plaatzen be-. zogt, en met alle mogelyke zorgvuldigheid het geheele , gedeelte van de keten der Alpifche Gebergten, 't welk zich van Greneble tot Infpruk uitftrelct, nagegaan te V, hebben, heb ik, behalven eenige warmwater Bronnen, geen het minfte teken van onderaardfche vuuren ge- ', vonden." » Doch, naa de uitgave van het Werkje, waar hy dus fchryft, heeft de saussure zelve ontwyfelbaare overblyfzels van Vulcanen ontdekt; 't is waar, niet onmiddelyk in de Alpen, doch niet verre yan der.zeiver nabuurfchap. jLEXS OPHEEDERENDS WEGENS de OPDRAGT EENS wer.es AAM god , door den heer georg1s EDWARDS. Aan de Heeren Schryver en der Algemeene Vaierlani'. fche Letteroefeningen. myne heeren! s» "\J^et lan£ ge'eeflen door u geplaatst in uw $fet}° „ lil gel werk. een Verflag van het Leeven en de Weriverjt „ van george edwarus (*), waarin voorkomt zynëOpdragt van een Deel zyner History of Birds aaö ', god (t)> met ee»ige Aanmerkingen over dit Bedryf „ deezes grooten Mans, die over 't algemeen niet onge- p gron| (.*■) Zie hier beven, bl. 201. .Cf) Md. «— bl. 206. l i .2  4ÖÜ IETS OPHELDERENDS " 5r0nd.- Z^n', 9nderdaa§s kwam ffly> iets nsazien. ,, de, dit Deel zyns Werks in handen, en viel myn oog „ op deeze Opdragt, en teffens op eene korte Voorre„ den, voor dit Deel geplaatst. Ik las een en ander, " ° dc bykans eeniglyk ingerigt om die „ Opdragt te verdedigen. Ik nam de kleine moeite om „ dezelve te vertaaien, met oogmerk, om ze U toe te „ ichikken , gelyk ik thans doe. Kunt Gyl. 'er eene „ kleine plaats voor inruimen in uw Mengelwerk, my zal „ genoegen gefchieden. Kan het gezegde van den Heer edwards zyn beftaan by allen niet billykeu, het zal „ hem ter verlchooninge mogen ftrekken: terwyl dit korte „ ötukje ttrkns een bewys oplevert van zyne denkwyze „ over den Godsdienst. Ik blyf, enz. * ® * * Ofïchoon het my niet oneigen dagt, maar veeleer zeer redelyk en regtmaatig voorkwam, aan gode op te offeren, ot toe te heiligen, eenig dierbaar Eigendom of Zegen , welken wy van Hem ontvingen , zal nogthans de ongewoonheid om een Boek aan den Grooten scheer des heelals op te draagen ,„ by de Menfchen eenige Verdediging vorderen. h Zy zullen mogelyk toeftemmen, dat de Volken, in byna alle Eeuwen, en op alle Plaatzen der Wereld, om hunne Dankerkentenisfe aan god te toonen , Hem oogeófferd? toegebragt en aangeboden hebben, een gedeeltè%an de Vermenigvuldiging, dewyl Hy, in zyne Goedheid,hun gezegend hadt met de Bekwaamheid, om de Vrugten des Velds tei teelen, of hun Vee te vermenigvuldigen: van deeze offerden zy doorgaans de Eerstgebooren Dieren of de vroegstrype Vrugten, welke men oordeelde de fchoon. ite te weezen, en meest gepast om„toegebragt te worden aan den Geever van alle goede Dingen. Men zal my tegenwerpen, dat myne Offerande aan god van eene Soort is, geheel verfchillende van 't geen Hem doorgaande wordt toegeheiligd. Hierop dient ten ant- £°m ?.datS-.?yns oordeels» de Bekwaamheden van SMenlcnen Ziel, en zyn inwendig Vermogen om in de wonderbaare Werken van den grooten schepper door te dringen, en dezelve te bewonderen , Gaven zvn, verre verheven boven die hem alleen tot Voedzel of Dekzel dienen: waarom het meer 's Menfchen pligt is, god dank  WEGENS EENE OPDRAGT. 461 dank te zeggen voor de Bekwaamheden zyner Ziele, dan voor de Onderhouding zyns Lichaams. Merkt iemand aan, dat dit Werk de Eerfte Vrugt niet is van het Denkend Vermogen my g,efchonken,en, uit dien hoofde, niet zo waardig om gode toegebragt te worden; hy weete, dat,fchoon de Dierlyke en Groeiende Lichaamen beter Vrugten in den beginne , dan naderhand, mogen voortbrengen, het anders gefteld is met de Vermogens en Bekwaamheden van den Geest, die, met de jaaren, door Opmerking en lange Ondervinding, toeneemen; weshalven de Ziel haare grootfte Volmaaktheid en Schooiheid niet bekomt, dan in het laatfte gedeelte des Leevens; terwyl het Lichaam het volkomenst is in de vroegere Tydperken. Indien , gevolglyk, een Mensch iets wil opofferen aan het hoogste weezen , 't geen enkel een Voortbrengzel des Verltands is, dan, dunkt my, moet het laatfte, 't geen hy bearbeidde, voor het volkomenst gerekend worden: om deeze rede heb ik het Laatfte Werk van deezen aart, 't geen ik ten oogmerke hadt af te maaken, aan god opgedraagen. . . , Ik eigen gode dit Boekdeel toe, in neaenge Dankerkentenisfe voor al het goede , 't welk ik van Hem in deeze Wereld ontvangen heb; en niet, dewyl ik my verbeelde , dat god Offeranden of Toebrenahigen van eenige foort van de Kinderen der Menfchen verwagt. Het is voor myne Rede allerduidelyksr, dat god geene Offeran-, den van ons behoeft, fchoon algemeene gewoonte Formulieren ingefteld hefeft, volgens welke de Menfchen hunne Verpligting en Dankbaarheid aan god betoonen. Menfchen die een gevoel hebben van Dankbaarheid aan god, zullen' altoos verlangen eenige uitwendige Tekenen van die Dankbaarheid te betoonen: 't welk door geene foort van Offeranden kon gefchieden, dan van zulke goede Gaven, als zy eerst van gode ontvaugen hebben. Indien wy ons zeiven aanmerken als Atomes van Onvolmaaktheid, by den almagtigen vergcleeken, is het onvermydelyk, dat onze Bedryven ten zynen opzigte vol moeten weezen van on beftaan baare Ongerymdheden: en het is zeker, god kan van ons geen Offerande, geen naar Voorfchriften ingerigten Eerdienst, of woordlyk Gebed, behoeven; doch Natuur en Rede leeren ons, dat, wanneer wy gevoelig aangedaan worden door de verpligtingen die wy aan god hebben, uit aanmerking van zyn Alvermogen en Goedheid, ons betpond in ons voort te brenIi 3 gen,  462 iets ophelderènds wegeks eene opdragt. gen, uit een chaos van donkerheid en verwarring, in Leêven en Licht en redelyk Verftand; in ons te maaken tot Heeren en Meesters van alle andere gefchapene Weezens, die het gelaad deezes Aardbodems bedekken', dat onze gemoederen zwellen van Dankerkentenisfe, Lof en Verheerlyking, gepaard met de diepfte Vernedering en Aanbidding. En de groote Goedheid van god, jegens ons allen, moet, myns bedunkens, ons natuurlyk leeren, dat, daar een Gedeelte van zyne Liefde toegefchikt is aan elk hoofd voor hoofd, wy ook goedertieren en liefhebbend jegens elkander moeten weezen: want het is zeker 's Menfchen Pligt, te beminnen, dien god bemint. Ik hoop, niemand zal zich ftooten aan het geen ik hier boven gezegd heb: want, dewyl dit Werk eene Natuurlyke- Historie is, had ik bepaald ten oogmerke het toe te heiligen aau den grooten god Der natuure, zodanig als ik denk dat alle Menfchen van verftand Hem On.dekken door het Licht hunner eigene Zielen; om welke reden ik my van den byftand der Openbaaringe niet bediend heb : fchoon niemand bereidvaardiger kan weeKen, dan ik ben, om den Natvurlyken met den Geopenhaarden Godsdienst te paaren, zo verre men vindt dat ze met elkander overeenftemmen. En ik geloof, da': veele onzer beste Godgeleerden deeze beide zo wel veréénigd hebben, dat ze bykans één en dezelfde zaak uitmaaken. . Wat my zei ven betreft,. ik heb altoos myn Wandel ingerigt volgens zulke Leerltellingen in de Openbaaring , als aan myn Verftand voorkwamen met de Natuur, Rede en het gezond Menfchen Verftand, overeen te Hemmen: en ik geloof, daar zyn 'er weinigen, die eene ingewikkelde toeltemming zullen geeven aan 't geen kan voorkomt ftrydig te weezen met Natuur, Rede en gezond Menfchen Verftand. het character van j. j. rousseau , geschetst door james edward smith, M. D. F. R. S. (Overgenomen uit diens Sketch of a Tour on the Continent. Ïk heb bevonden,dat het Characler van r.ousseatj, waarover men zo zeer verfchild ea getwist heeft, van mid'erby bezien * zich gunftiger, dan in den eerfte opflage, ver-  fcET CHARACTER VAN J. J. ROUSSEAU. 4^3 v-rtoont. Ieder, die hem hier kende, fpreekt van hem met de toegenegenfte hoogagting, als den vriendlykften, ongemaaktften en zedigften, Man, en die zich in de verkeenng niets zonderlings aanmaatigde. _ Tot geestdryvens toe gefteld 'op de beoefening der Natuurlyke Historie, en op linn/eus , dien hy voor den besten Verklaarder hieldt van haare Werken ,_.was hy fteeds zeer verknogt aan a'len, die met hem in deezen fmaak overeenftemden. De beminnenswaardige en uitmuntende Dame, aan welke hy zyne Brieven:.over de Plantkunde fchreef, ftemt dit toe, en houdt zyne naagedagtenisfe in de hoogfte eerbiedenisfe. Ik waagde het, haar eenige vraasen voor te ftellen. Detreffende zommige onverklaarbaare bedryven zyns leevens en meer byzonder over de menschhaatende verfchrikklnaen en vermoedens, welke zyne laatfte leevensdagen verbitterden. Zy fcheen dit laatstgemelde als niet geheel ongegrond te houden; doch oordeelde, dat het grootendeels' moest tocgefchreeven worden aan eene ongefteldheid van geest, waar over hy te beklaagen en geenzins te befchuldigen was. De bekoorelyke Dogter deezer Dame vertoonde my eene Verzameling van Gedroogde Planten , vervaardigd door rousseau j en door hem aan haar ten gefchenke gegeeven , netjes geplakt op fchryfpapier , en onderfchreeven met de Benaamingen van linn/eus, en eenige byzonderheden. De Plantkunde fchynt, in 't laatfte gedeelte zyns leevens, zyne geliefdlte uitfpanning geweest te zyn; zyne gevoelens en gewaarwordingen ten deezen aanziene heeft hy met die klem en bevalligheid, hem byzonder eigen, uitgedrukt in zynen Brieve aan linvmvs , te vinden in het Journal de Paris; en van welken ik het oorfpronglyke bewaar,als een hoogstfchatbaar overbtyfzel. Ik behoef my, by den waarheidlievenden Leezer, niet te verontfchuldigen over de kleinigheden, welke ik opgeef van een zo beroemd Charaéter. Zy, die alleen parTydige begrippen gekoesterd hebben van rousseau, zullen zich mogelyk verwonderen, dat zyne Niagedagtenisfe in zegeninge is by Braaven. Deezen verzoek ik te willen opmerken, dat ik niet byzonder het oog heb op die Schoonheid, Styl en Taal, die uitfteekende plaat zen in zyne Schriften, welke zyne Werken onfterflyk maaken; terwyl de verdienften van eenige zyner vyanden alleen daar in heli 4 ftaan,  464 met character. flaap * dat zy hem hierin eenigermaate gelykvormig zyn: ik eerbiedig hem als een Schryver, by uitltek ,over 't geheel, gun (lig aan de belangen der Menschlykheid, Rede en Godsdienst. Wanneer hy immer een deezer drie onfchatbaare hoofdbelangen beltrydt, verfchil ik van hem ten eenemaale; doch wil , te dier oorzaake, alle zyne Werken niet ten vuure doemen. Naardemaal de besten en Godsdienftigften myner Bekenden onder zyne groote Bewonderaars behooren, ftrekt zulks, misfchien , om myn oordeel eenigzins te zwenken; doch het is zeker verkieslyker zich te laaten misleiden door de fchoonlte deelen van iemands Character , dan zyne onvolmaaktheden ten voorwendzel te neemen om de fraaiheden van 't zelve met te bewonderen, ot 'er zyn voordeel mede te doen. Ook kunnen de gebreken of onbeftaanbaarheden in het byzonder Character van rousseaü niets afneemen van de kiefche en Godsdienllige beginzelen , waarvan zyne Werken overvloeijeu. Waarheid is en blyft waarheid, van wien dezelve ook komen moge. Geene onvolmaaktheden der menscnlyke Natuure kunnen eene in zichzelve edele zaak benadeelen. liet zou, by voorbeeld, dwaasheid wetzen het Christendom te verwerpen , om dat petros zynen Meesier verloochende , of iudas hein verraadde. Zeer bezwaarlyk zal men iets ftigtender , opwekkendtr eu vertroostender, leezen, dan het Sterfbedde van julia. Haar Cbarafter is blykbaar gefchetst ten voorbedde van een Godsdienftig fterven. Laaten wy hiervolgens oordeelen over den Schryver en niet volgens de twyfelingen en veel gewaagde uitdrukkingen, de jammerzalige vrugten van onregtmaatige vervolging hem ; angedaan, en van kwalyk geduidde goede oogmerken. En zou het geenzins bezwaarlyk vallen, uit de Wcïken van rousseau eene veel grooter hoeveelheid plaatzen aan te voeren, regtftreeks (trekkende ter onderfteuning van het Christendom, dan die men ftelt daar aan vyandig re weezen. Het is eene bekende zaak, dat hy zxh blootltelde aan de befpotting van voltaire om dat hy het Charafter en den Dood van Christus' boven het Cuarac'ter en den Dood van socrates verhief. „ Maar hy was," zeggen zyne Tegenftreevers, „ lis„ trg, en geloofde in geene Wonderwerken." Indien hy m den Christlyke» Godsdienst geloofde, zonder de tus- fchen-  van j. j. rousseau. 465 fchenkomst der Wonderwerken om zyn Geloof te onderl'chraagen , is dit een bewys zyns Ongeloofs ? Was "hy listig, dit blyft voor zyne rekening. Ik heb niets te doen met verborgene meeningen, of geheimzinnige verklaaringen van eenig boek , althans niet Van de Schriften eens zo vernuftigen en duidelyken Schryvers als rousseau. Ongelukkig voor hem, was het geheele beloop zyner Schriften te zeer aangekant tegen de heerfchende begrippen; of ten minften tezen de geliefde belangen der gezag voerenden onder welken hy leefde; want het ontbrak nimmer, of ergens, aan Schriftgeleerden en Pharifeen, om elke pooging, tot het onderwyzen en verbeteren des Menschdoms , te dwarsboomen. Te deezer oorzaake was het, dat rousseau, de eer gebad hebbende om de wraak te gevoelen van alle rangen van Tyrannen en Bygeloovigen, van een Koning of Bisfchop van Frankryk tot een Magiltraatsperfoon van Bern, of een Zwitzers Leeraar, zich genoodzaakt vondt de wyk na Engeland te neemen. In dit Ryk werd die vervolgde met open armen ontvangen; met reden aangezien wordende voor een Martelaar van dien geest des Onderzoeks en der Vryheid, welke den grondllag uitmaakt van onze Engelfche Staatsgefteltenisfe , en waarop alleen onze Hervormde Godsdienst rust. Hy vondt zich verwelkomt en bemind van de besten, en genoot in 't byzonder de goedheid van onzen Koning. 't Is waar, dat eene zekere maate van zeer ligt ontfteekbaare aandoenlykheid , gevoegd by de ongelykmaatigheden van eene geaartheiü, te nedergedrnkt door vervolging en ongezondheid, te wege bragt, dat rousseau dikwyls blykbaar welgemeende vriendfchapsblyken , op eene onbevallige wyze, ontving. Nogthans vermoed ik, uit de meeste der klagten van deezen aart, die ik gehoord heb uit den mond van lieden daarin onmiddelyk betrokken, dat hy niet zelden gelyk hadt. Maar, veronderfteld zynde dat hy te laaken ware in alle deeze gevallen, zy greepen plaats lange naa de Uitgave zyner meestberoemde Werken. Was het dan niet zeer onregtmaatig, dat zy, die hem verheven en befchermd hadden om die Werken, hunne gevoeligheid tegen hem lieten blyken om iets in zyn volgend gedrag? Verre zy het nogthans van my eene volkomene regtIi 5 vaar-  4.6"6 het character van j. j. rousseau. vaardiging zyner Schriften op my te neemen. Ik kamp alleen voor het algemeen goed oogmerk des Schryvers. De Werken zelve moeten door eene onpartydige Naakomelingfchap beoordeeld worden. Ik Hel alleen myne eigene gevoelens voor; doch ik doe het rondborftig ; het verfmaadende myne begrippen te verheelen , of om dat de Ongeloovigen rousseau als onder hun ftandaard dienende aangemerkt , of om dat de Onbraaven en Oneerlyken hem valschlyk doorgeftreeken hebben ; de waare reden van hun Wederzin zyne deugdzaame Opregtheid —— niet durvende openbaaren. aanmerkingen, geduurende een zesweeks verIi lye' in oxi'-oudshire en gloucestershire, IN den jaake MDCCXC1I gemaakt. In tin reeks van Brieven aan een Vriend. (Vervolg van bl. 433.) achtste brief. Gloucester, Sept. 1702. myn heer! By mynen laatften Brieve moest ik nog gevoegd hebben , dat, in het tegenwoordige doodftille Saifoen , (want te Gloucester heeft men, op deezen tyd, geene openbaare Vermaaken,) de nabyheid van Cheltenham aan de Inwoonderen deezer Stad voor een tyd tot een wykplaats verftrekt om de el enden der Eenzelvigheid te ontgaan. Men maakt dikwyls party, om voor een daa ef twee de Vermaaken van Cheltenham te genieten; vanwaar men wel voldaan , en zonder het verveelende van een Bronplaats gevoeld te hebben , tot zyne zaaken en Stadskennisfen wederkeert. De Stad Gloucester heefc een gebrek, en 't geen, myns bedunkens , niet ligt kan opgewoogen worden. Men vindt 'er geene openbaare wandelwegen ; nogthans zyn 'er veele fchoone gelegenheden , waar ze aangelegd en dit gebrek verholpen kunnen worden. De Stad is, over het  EEN ZESWEEKS VERBLYF IN OXFORDSHIRE, ENZ. 467 het geheel j deftig; men heeft 'er Weinige openbaare Vermaaken, en deeze weinige kan men nog flegts een klein gedeelte van het jaar genieten. De Schouwburg, heeft men my gezegd, is een klein doch welgefchikt en fraai Gebouw, en de Acteurs en Actrices zyn van de beste foort. Het is de Mode geworden om laag te denken Over die buiten de Hoofdftad ten tooneele treeden; zulk eene Mode zcu misfchien gegrond weezen , indien men de naamen kon vergeeten van siddons, jordan , dodd, Edwin, wilson en "veele anderen, die op deeze verfmaade Tooneelen die volmaaktheid bereikten , welke hun te Londen zo veel toeloops gaven. -— Ik kan niet nalaaten hier aan te merken, dat de wederkeering deezer Toopeelfpeelders, tot hunne oude Standplaatzen , vergezeld gegaan heeft met byzonder harde omltandigheden voor die eertyds hunne Broeders waren. Wanneer een Tooneelfpeelder, om zo te fpreeken, de Stads Jtempel van Londen gekreegen beeft, en , voor eene buitenfpoorig hoog loopende belooning verzogt wordt, eenige weinige avonden buiten die Stad te fpeelen, verilindt hy de voordeden van zulk een Jaarfaifoen, en heeft de Monopolie van de aandagt te dier plaatze. De Verkeering in Gloucester is zeer aangenaam, dat wil zeggen, zeer naar myn fmaak. Men ontmoet 'er Heeren en Dames van kundigheid, gefpraakzaam, gastvry. In ééne Familie ontvangen te worden is zo goed als de intrede by alle te hebben. Ik heb gehoord, dat Dr. priestley de Verdraagzaamheid der Geestlyken en Ingezetenen van Gloucester erkent,en zyn gevoelen,op dit ftuk, hou ik voor een voldingend gezag; weinigen zyn minder genegen om in 't wilde van de Kerklyken te fpreeken, of den "lof uit te bazuinen van een Deken , of iemand die eenige andere Kerk lyke Waardigheid bekleedr. ——. Hier zyn talryke Aanhangen van allerlei Gelool'sbelydenisfen, t)isfenters, Methodisten, Jooden, enz. en ik kan niet bemerken , dat verfchil van Gevoelens hun van elkander verwyderd houdt. De voornaamfte Geestlyken, tot de Hoofdkerk behoorende, zyn de eerwaardige Deken Dr. josiah tucker , wiens veelvuldig uitgegeeveuc Schriften hem by de laate Naakomelinglchap zullen deen kennen, als een Man, die niet weinig toebragt aan het welweezen zyns Vaderlands; eu Dr. josEPii white, doorgaans bampton white geheeten, wiens Bundel Leerredenen, in de Bampton Ln- 16-  468 een zesweeks veeblye tures gepredikt, nooit overtroffen zyn, *t zy in de ftoffe of in de wyze van behandeling, fchoon Mannen van ontwyfelbaar groote begaafdheden hem daarin zyn naagevolgd. Het gefchil , waartoe die Leerredenen aanleiding gaven , wat derzelver oorfpronglykheid betrof , is thans vergeeten , en hy zelve heeft de fchuld dat het immer ontftondt. Dat hy byfland ontving van Mr. badcock. en Dr. parr, en misfchien van anderen, zal niemand zyner Vrienden ontkennen , en hy zelve iochende het nimmer, fchoon hy zich niet verpligt rekende elke plaats uit te merken met den naam van hem , dia dezelve fchreef, of hem aan de hand gaf. Het is zeker jammer, dat hy zyne verpligtingen aan zyne geleerde Vrienden niet erkende in de Voorreden; dit hadt hy, in algemeene bewoordingen, kunnen doen, en zyne vyanden voor altoos den mond ltoppen. Naauwlyks behoef ik u te zeggen, dat de Inwoonders va* Gloucester hoog fpreeken van hunnen Deken tucker, als een Eer van hunne Hoofdkerk. Hy werd, in July des Jaars MDCCLV11I, tot Deken van Glouces* ter verheven; hy was toen een der Prebendarisfen van gristol , en Retftor van St. Stevens, in die Stad. Hy deedt afftand van de Prebende; maar behieldt, indien ik het niet mis heb, het Rcdtoraat. Dr. white ftaat desgelyks in 's Volks gunfle ; doch zou het meer doen, indien by wat dikmaalcr predikte; zy houden hem voor wat gemaklyk; en ik geloof hy zal dit zelve bekennen: want hy wederfpreekt het niet doo? daaden of door fchriften. Hy kreeg deeze Prebende van zyn Patroon L>ri thurlow, en ik geloof, dat dezelve 's jaarlyks 300 Ponden Sterling waardig is, behalven het Huis, waar hy thans bykans beftendig zyn verblyf houdt. —— Zyn Vader was een Weever te Glouces" ter, en nooit in ruime omllandigheden. Joseph werd in de openbaare School opgevoed, en gedroeg zich altoos., als een liefhebbend Zoon. Gisteren werd my eene Anecdote van hem in gezelfchap verhaald, welke hem zeer ter eere ftrekt. Toen de plegtigheid zyner Inzegeninge in de Hoofdkerk volvoerd was, en de Geestlyken en de Adel hem met deeze Bevordering geiukwenschten, koos. hy zyn Vader uit de omltaande menigte, omhelsde hem hartlyk, en boodt deezen Man zynen aanzienlyken Vrienden aan. Dit was geheel en al het bedryf van zyn hart; want Dr. white heeft geen zier van tooneelver- too-  in oxfordshire, enz* 469 tooning, en zal nimmer, des ben ik ten vollen verzekerd, zich eenige moeite geeven om iets gemaakts te verrigten. De Volkrykheid van Gloucester is in den laatften tyd niet opgemaakt. Men ftelt dezelve tusfchen de zeven en acht duizend. Gisfenderwyze, de Stad befchouwd zynde van den tooren der Hoofdkerke, en uit andere omftandigheden , zou ik het getal boven de acht duizend ftellen. Omtrent acht honderd en zestig is het getal der Huizen. Deeze met vyf vermenigvuldigd, volgens de wyze van Volksberekening van Dr. price , zou ons niet meer dan vier duizend en drie honderd Inwoonders geeven; eene ömftandigheid, welke my die wyze van berekening heeft doen mistrouwen. Wat 'er ook van de Volkrykheid moge weezen , vast gaat het dat dezelve toeneemt, fchoon misfchien niet in eene maate geëvenredigd aan die van andere Steden, gunftiger voor den Koophandel en Handwerken gelegen. In de Voorlieden worden thans verfcheide nieuwe Huizen aangebouwd , die 'er net uitzien, en geryflyk ter bewooninge; de fteen , waar van ze gemaakt zyn, is zeer goed, maar de aanleg wat ligt; zeer gelykende naar de Huizen in St. George'r Fields, die zeer tot oneere van eene ryke Stad ftrekken. In Gloucester onthouden zich veele Jooden; zy hebben 'er ook eene Synagoge. Zy reizen van Bristol en andere Plaatzen; zodanige foort van Waaren verkoopende , die, uit hoofde van den Prys en de Hoedanigheid, by ondervinding bekend Itaan voor Joodsch Goed. De Methodisten zyn hier zeer talryk; zo van wesley's als van whitefield's Aanhang; de laatstgemelde werd, gelyk ik meen in een voorgaanden Brief reeds gefchreeven te hebben, te Gloucester gebooren. Verfcheide Kerken zyn 'er tot de vastgeftelde Kerk behoorende; doch geen derzelven heeft in haar Maakzel óf Gefchiedenis iets byzonder opmerkenswaardigs. ——= De Overblyfzels van Godsdienftige Geftigten in en omftreeks Gloucester zyn veelvuldig, 't Geen 'er nog overig is van de Lanthony Priory , omtrent eene myl van de Stad af gelegen, is belangryk voor den Oudheidkundigen. Dezelve werd geftigt door milo, Graaf van Hereford, in den Jaare MCXXXVI , en toegeheihgd aan de Maagd maria en st. jan den dooper , voor de Zwarte Kanunniken van Lanthony in Monmouthshire, door die van Welch  47a EEN ZESWEEKS VERELYg Welch uit hunne Woonfteden gedreeven. Het geen 'er nOg van is overgebleeven behoort aan den Hertog van Norfolk, en wordt door een Landhoevenaar bewoond. Zonder u op te houden met een breed verflag van de algemeene Regeeringsgefteldheid van Gloucester, die niets byzonders in zich heeft, afwykende van de Regeeringsvorm der meeste Steden in dit Ryk,' moet ik u meer be'uaald onderhouden over eene Eer, welke aan deeze Stad byzonder toekomt. Hier was het dat de ZondagsSchooien allereerst werden ingevoerd. Gy kent myne gevoelens over de natuur en nuttigheid dier Inltellinge. Ik vertrouw, dat dezelve eene allerwenschlykfte Omwenteling zal te wege brengen; de Omwenteling in de begrippen en zeden van het gros des Volks. Dat dezelve ter oorzaake moet ftrekken van de heilzaamfte gevolgen voor de- Maatfchappy, loopt zodanig in 't ooge, dat men rede' hebbe zich te verwonderen over de laate invoering deezer hoognuttige Inftellinge. Eergisteren hield ik het middagmaal met den waardigen eerften Uitvinder en Invoerder , Mr. robert raikes , en wy fpraken in 'r breede over dit onderwerp. In de onderfcheide Zondags-Schooien te Gloucester, telt men boven de vyfhonderd Schoolgangers, en de verandering, welke 'er, zints derzelver oprigting, is voorgevallen in het uiterlyk voorkomen van de laagfte Clasfe der Burgeren, is groot, en zeer aanmoedigend. Men vertoonde my onlangs een Brief in een onzer Maandwerken , waarin men poogde Mr. raikés de eer te betwisten van eerst deeze Schooien ingelteld te hebben , en die eer over te draagen aan een Kerklyken te Gloucester. Het gefchil valt ligt uit te maaken. Noch Mr. raikés, noch die Geestlyke, zyn Lieden die op Eerbejag gefteld zyn; zy hebben elkander altoos de hand geboden om het Plan deezer Schooien te volmaaken, en zyn alleen in zo verre Mededingers in den yver om den verderen voortgang te bevorderen. — In 't geheele Landfchap worden zes-en-dertig van die Schooien gevonden'. In 't ganfche Ryk beloopt het getal deezer Schooien achthonderd en drie; en dat der Schoolgangeren meer dan twee-en-vyftig duizend. x Het heeft aan geene Tegenwerpingen tegen deeze Inrigting ontbrooken; de voornaamfte is, dat wy,dus doende. Heertjes, in ftede van Dienstknegten, van de Kinderen der Armen zullen maaken. Als eene zwaarigheid tegen de  'in oxfordshire, enz. de Zondags-Schooien, is dezelve te eenernaal beuzelagtig, eri verdient naauwlyks eenig antwoord ; naardemaal een der hoofdzaaken, welke men den Kinderen mlcherpt, is onderdanigheid en gehoorzaamheid aan hunne Meerderen. . Als°een voorltel op zichzelven aangemerkt , (trekkende om alle Opvoeding der Armen te ontmoedigen, is deeze tegenwerping barbaarsch, en ongepast'voor de Eeuw waarin wy leeven. De verfpreiding van kundigheden onder de laagere Volksrangen is eene pligt, rustende op de zodanigen, die zich in Haat vinden om dezelve mede te deelen, en kan geene nadeelige gevolgen naa zich lleepen; dewyl het eene beweezene zaak is, dat meer dan de helft van de Ondeugden, waaraan de Armen zich fchuldig maaken , ontdaan uit hunne droeve onkunde. Onkunde, in de daad, is zo algemeen de moeder van Ondeugd, Laagheid, eii van alle Ruwheid in begrippen en daaden, dat wy nimmer een onkundig ryk man van bedryf ontmoeten, of hy is, over 't algemeen p-efprooken, laaghartig, zelfzoekend en onheusch. Kundigheid , daarenboven , indien wy al eens toeltaan dat dezelve ftrekc om van deeze arme Schoolgangeren Heertjes, te maaken, wordt 'er in zulk eene ruime maate niet uitgedeeld, dat 'er deeze uitwerking van te wagten Haat. Wat men 'er onderwyst, gaat niet verder dan dat zy leeren leezen, en de Pligten, van god en Menfchen voorgefchreeven, verftaan. Dit, begryp ik, zal, in alle befchaafde Gezelfchappen, voor eeu zwakken grond gehouden worden om het Heerfchappige op te vestigen. Zal een arme Jongen ongehoorzaamer weezen, om dat men hem "eleerd heeft te gehoonaamen; zal hy ondeugender zyn, om dat men hem vroegtyds inboezemde, dat hy eer-* lykheid en vlytbetoon zo wel voor heilige als burgerlyke pligten te houden hebbe? In tegendeel, zal de kennis en overtuiging hiervan niet ftrekken om de noodzaaklykheid én het vermaak der Deugd zyner Zitle in te drukken, in zulker voege , dat hy geweetenshalve zynen pligt volvoert, en in zyne Dienstbaarheid eene volmaakte Vryheid vindt? Men heeft het niet onvoegelyk ge¬ oordeeld, de Imiaanen, die wy in ketenen van Slaaverny houden, te onderwyzen; en zullen wy dan min agts Haart op die tot Dienstbaarheid als 't ware te midden van ons • gebooren worden, en wier verftanden beter voorbereid zyn om Onderwys te ontvangen ? Met één woord, het komt 'er alleen op aan' —— eene Godsdienftige Opvoeding,  47* EEN ZESWEEKS VERBLYF IN OXFORDSHIRE, ENZ. ding , of geene ? —— Kan nu een denkend mensch twyfelen aan welk van die beiden de voorkeuze te geeven , daar de Ondervinding met zo luider ftemme fpreekt (*)? Maar ik moet deezen fluiten. Men heeft my een klein uitltapje voorgelteld na' Herfordshire; en ik misreken my grootlyks, indien dit uitltapje my geene Schryfftolfe verfchafc tot een veel langer Brief, dan deeze. Over een uur vertrekken wy; en ik heb thans naauwlyks tyd om te herhaalen dat ik ben, enz. (*) Zo in Engeland als in ons Vaderland , waar SchoolInrigtingen van foortgelyken aart, in eenige Steden, plaats hebben, is het te hoopen dat ze ftand zuilen houden, en meer eu meer toeneemen. Gedwarsboomd kunnen ze worden door z: !■ ke laagdenkenden van hunne Medemenfchen , als zich niet fchaamen eene Tegenwerping, gelyk de Brieffchryver hier aanvoerde en oploste j doch zy zullen fchootvry blyven , zo wy hoopen en vertrouwen , voor beftrydingen van dien aart als wy aantroffen in de zo even aangehaalde (til. 458.) Berigten omtrent de Pruhfifche, Oostenrykfche en iticiliaanfche, Monarchten , III D. bl. 243 ; waar de Schryver, naa een verflag van eene door hem te Napels bezogte Regia Scuola Normale per la publica Educazione, 'er by voegt: ,, Zo deeze „ onderneeming met dezelfde warmte ware doorgezet, daar ze „ aanvankelyk mede was ingevoerd , zoude misfchien binnen ,, twintig of dertig jaaren een Natie van Lazarones in een ge„ poiyster , beter onderweezen en zedelyker, Volk hebben ,, kunnen omgefchaapen worden. Maar, helaasI deeze Volltsverlichting kwam niet met het belang van een groot gedeelte der Geestlykheid overeen, die 'er zich in vervolg van tyd eenen minderen invloed op de Schaapen hunner weide door *, voorfpelden, of de invoering van Ultramontainfche beginze„ len in de Kerk; en dit gaf, met de domheid de traagheid, „ de bigotterie van anderen uit dezelfde orde aan deeze Schoo» „ len den eerflen krak ; den tweeden en noch geduchteren ontvingen zy van de Franfche Omwenteling; en zedert dien „ tyd heeft ook het Minillerie , fidderende om over wyzer On„ derdaanen te regeeren, de lust, om die inrigting verder voort ,, te zetten, te eenemaale verloren (als of men, om het leezen, „ fchryven , en zyne pligten, te verftaan, noodwendig een Ja,, cobyn moest worden!) en het laat nu Hechts wat'er is, zon„ der, zo veel het zichzelven niet tegenfpreekende doen kan, „ aan eenige uitbraiding meer te denken." (De volgende ter eerfte gelegenheid.) HOR-  hortensia. hortensia , of het aanbelang der openhartigheid tusschen eütgenooten. Eene nieuwe Zedelyke Vertelling, door den Heer rst mar* montel. (Vervolg en Slot van bl. 440.) De Marquis het Koffertje nu in handen hebbende, vervolgt het Verhaal aldus: In elke andere omllandigheid zou de Marquis zich op het ftriktst verbonden gerekend hebben, om een Geheim, deezerwyze door eene Moeder aan haare Dogter toevertrouwd, hei' .lig ongefchonden te laaten. Maar, met welk een onwederftaudelyk geweld moest de verzoeking, om het verborgene in dit Koffertje te weeten, hein aandryven ? Verzekerd , dat hec niet wel iets anders kon weezen, dan eene foort van Uiterften Wil of laatfte Aanbeveeling, hoe veel belangs moest hy dan 'er niet in ftellen, om te weeten, hoe de Ziel van hortensia zich bloot lag voor de oogen van haare Dogter , en welke de waarheden mogten weezen, die zy haar niet dan all uit het graf wilde openbaaren ? Welk een berouw zou de ondervinding hem, den eenen of anderen dag, niet kunnen baaren, dat hy verzuimd hadt om tot kennis van dit gehei n re geraaken v Het was voor hem onmogelyk zyne Vrouw onfchuldig te agten* doch hec zou hem genoegen verfchaffen, haar min fchuldig te vinden: en, fchoon het bezef van onregtvaardig geweest te zyn fmertelyk mogt weezen , verlangde hy nogthans niets hartlyker, dan zulk eene zelfbefchuldiging te voelen. Hy twyfelde langen tyd , hy gevoelde een hevigen tweeftryd , hy poogde de neiging, welke hy zelve afkeurde, te overwinnen; meer dan twintig keeren zette hy het Koffertje weg, en poogde op zich zeiven te verkrygen, om het zyne Dogter weder te geeven. Maar zyne hand, ondanks zynen wil, gehoorzaamde eindelyk aan de drift, en hy brak het flot af — en toen was het hem onmogelyk het Papier niet te leezen, met hortensia's eigen hand gefchreeven , en .in dit Koffertje gellooten. Het zelve was van den volgenden ontdekkenden inhoud: 't Is myne wensch , myne waarde Dogter! by mynen dood, u eene allergewigtigfle les te geeven. Ik fterf gefchandvlekt; maar ik fterf onfchuldig. Men heeft my een Misdryf ten laste gelegd, terwyl ik alleen fchuldig ftondt aan Dwaalingen, welke ik denk dat geregtigd zyn tot vergiffenis. Maar deeze dwaalingen, beuzelagtig in zichzelve, hadden een ernftig voorkomen, en bedroogen uwen Vader. Befchuldig hem oiENG. 1791. no. tl. Kk niet;  4*4 KCRTFNSIA. niet; zyn misflag was onvermydelyk: myn eerfle misflag was, geene gepaste maatregels te neemen om 'er hem tegen op de hoede te doen zyn. Ik dagt, hy zou deeze gevaarlyke fchynbaarheden veragten: ik hegtte een nietsbedtiidend gewigt aan iets, 't weik niets betekende, en verimaadde 't geen van het uiterfte aanbelang was. Stout op de deugdzaame gevoelens, welke ik in myn hatt koesterde , hield ik my verzekerd, dat ik de agting van anderen , en die van eenen waardigen Egtgenoot, nimmer zou verliezen. Vry van vawyt in myne eigene oogen, vleide ik my zeiven, dat ik f oven verdenking verheven was; en, zonder iets te doen om my waarlyk veragtlyk te maaken, verviel ik in de veragting der wereld en van myn eigen Egtgenoot. Deeze veragting, myne waarde Dogter! is het langzaam werkend vergif, 'i welk my verteert, en welhaast ten grave zal lleepen. Luister, denk, en vergeet nimmer, wat uwe Moeder ten val bragt. „ Negentien jaaren bereikt hebbende,trouwde ik aan een Man, dien ik van alle Mannen den agtenswaardigllen en beminnelykilen oordeelde Ongelukkig mogt ik op eenige Schoonheid boogen. In mynen tegenwoordigen toelland, helaas! mag ik dit zonder trotsheid zeggen. Deeze gevaarlyke gift der Natuure onderfteunde de zorg, welke ik nam, om te behaagen aan den Egtgenoot dien ik beminde, dien ik alleen ooit beminde, en dien ik'zal beminnen tot mynen laatften fuik. Maar, fchoon dit gevoel alleen genoeg zou geweest zyn voor myn geluk, had ik geen verltands genoeg, om te begrypen dat het voldoen moest aan myne eerzugt.' Myne grootschheid deedt my uitzien na andere zegepraalen , door de bevalligheden, eigen aan myne jaaren. Ik vergunde my zelve om te ftreeven Ba het behaagen aan anderen, en, terwvl ik voor myn Egtgenoot at de genegenheid van myn hart bewaarde, liet ik toe, dat myne verganglyke fchoonheid onfchuldig de hulde genoot, welke men daar aan betaalde. Niet dat ik iigtgeloovig genoeg was om veel in die hulde te ftellen: want ik wist, dat dezelve voor beuzelagtig, en dikwyls voor ongetrouw, moest gehouden worden. Myne Moeder hadt zorg gedraagen, om my de weezenlyke waarde daarvan te doen kennen, tn al deeze aanbidding was voor my van weinig beduidenis. Maar, ziende dat de Dames van myne jaaren, zonder deeze meer te agten dan ik zelve, 'er nogthans vermaak in fchiepen, liet ik my daar door ftreelen, even als zy. Uw Vader was niet agterdenkend of jalouis. Onze wederzydfche tederheid hadt een character aangenomen, 't welk wy onveranderlyk oordeelden: uwe Gebo. rte hadt de vereeniging onzer harten kiefcher en naauwer gemaakt, en eene genegenheid, die, fchoon van'een bedaarder aart, geene fterkte ontbrak, had de helderheid van vergenoegen de plaats van liefdesvervoering doen vervangen. „ In deezer voege was ik in het volle bezit van myns Egtge- noots  Hortensia; A75 noots agting. Ik maakte voor hem geen geheim van de oplettcnheden, my betoond door het vrolyk en jeugdig cedeelte in den kring onzer verkeeringe. Zy werden, zoiider eenigen agterdogt, ten onzen huize ontvangen. Myne Moeder alleen beioonde des eenige ongerustheid: niet dat zy iets in 't minfte twyfelde san de deugdzaame'gevoelens van myn hart; maar het fchrander vooruitzigt deedc haar vreezen voor het gevaar,'t welk haare Dogter liep,en vin het twyfelagtige licht, 't welk enkel voorkomen aan eene zaak kart byzetten.en van d$ valfche kleuren, die hoosaartigheid over de voorwerpen vefp'reidr. ,, Gy zyt," dit voerde zy my te gemoete, ,, wel voldaan „ over de gerustheid van het hart uws Egtaenoots; gelyk ik, „ leest hy in uwe Ziel Maar zyt gy even zeker, dat de j, wereld u regt zal doen'*- Denkt gy dat nydige trots, en „ niets ontziènde boosaartigheid, die een loei maaken van ver„ giftige pylen te werpen , geen nadeel zul en toebrengen aan uwe Eer-, zo teder, zo ligt gewond, en welke gy onvoor- „ zigtig bloot geeft?" jk antwoordde,- dat de onfchuld myns gedrags zo blykbaar was , dat nk ' ' Kk a ' " " jg§  47$ HORTENSIA» neelvergaderingen, en 't geen 'er agter de fcliermeii omging, my geen onrust baarde ? Hy boodt my aan , zyn Vriend veb.vani^e over te haaien , om alle verbintenis met dit Gezelfchap af te breeken, indien het by my de minfte lastige gewaarwor» ding verwekte. ,, d'Onvat, had, mogelyk, niets anders ten oogmerke, ^dan myne gerustheid; misfchien wilde hy zelve die ftooren. 't ls een vermoeden, 't geen ik wraak; doch 't geen, zints myn ongeluk, my meermaalen voor den geest kwam. „ Zo wei„ nig," zeide hy my, herhaalde keeren „ zo weinig is genoeg ,, om het geluk te ftooren van een hart, zo fyn gevoelig als „ het uwe Een fchaduw van vermoeden, de nmifte zweem van ,. verkeerdheid in *t gediag myns Vriends, hoe deugdzaam en „ eerlyk hy my voorkomt, doet my voor u beiden be. ven! " 'Helaas! myne lieve Dogter, ik was het, die deeze gedagten verbande, door hem te verzekeren, dat myne agting voor mynen Egtgenoot onveranderlyk was, en dat ik nimmer laag genoeg zou weezen om voor zulk eene mededinging te vreezén. Te meermaalen hoorde ik myn Man zewe de bekwaamheden, de perfoon,en de bevalligheden, der Aétrices pryzen; doch, dewyl die alleen ter loops gelchiedde, gevoelde niyn hart geen de minfte aandoening van jaloufy. ,. Eindelyk werd deeze onfehatbaare gerustheid geftoord door eene omftandigheid, welke ik tot nog tiaauwiyks kan gelooven, naa dezelve met eigen oogen gezien se hebuen. „ Myn Egtgenoot hadt my ryklyk befchonken met allo die cieraaden van weelde , eeityds zo hoog geagt. Ik had Diamanten van ongemeene grootte en het zuiverst water : in myne armbanden, oorringen en halscieraad, werd de kunde en fmaak van den kunftenaar nog meer bewonderd, dan de rykheid der Steenen zelve; nogthans, naa ee;;;ge jaaren nu en dan gebruik gemaakt te hebben van deezen opfchik, tooide iK my 'er nimmer langer mede op. Nar. uwe geboorte , het charaaer van Moeder wat meer vastheids gegeeven hebbende aan myne gefteltenisfe, gaf ik weinig agts op de voordeden, die de kleeding aanbrengt. Ik bewaarde, voor myn lief Kind, de Diamanten, my onnoodig geworden. „ Maar, op zekeren dag, onder myne kosibaarheden zoekende" na een Ring, om welken my oonval vroeg, tot een modél om 'er een volgens te laaten zetten , verplaaifte ik mvn Diamant-koffertje en bemerkte dat het zeer ligt was. Ik ppende 't zelve, en vond het ledig. Ik ontftelde verfchriklyk: zulk een diefftal -kon niet naalaaten my zeer aan te doen. Ik fpiak 'er egter niet van in huis; doch vond my zeer verlegen, en in onzekerheid, of ik terftond, dan naa eenig uitftel, myn Egtgenoot van deeze myne verlegenheid zou onder- rigtèn. Ik raadpleegde hier over met d'onval. Hy gaf my deezen raad: „ Neen, zeg het hem niet, hec zou hem •■■}•--■-„ ont-  HORTEHSI M 477 }t ontrusten zonder eenige vrugt. Indien de Dief niet vor5rz.g« ,» tig genoeg geweest hebbe om ze uit elkander te neemen, zul,4 len uwe Juweelen wederkomen. De Policie heeft de oogen ,, van een Lynx; en ik wil myn best doen om eenig licht aan „ de nafpeuringen te geeven." Ik deelde aan d'onval alles mede, wat de Policie in ftaat kon ftellen om myne juweelen te ontdekken, en beval aan hem het bezorgen deezer zaake. „ 's Volgenden daags kwam hy aan ons huis, met een lachend gelaad ; zeggende: „ Goede tyding! uwe Juweelen zyn ge- ,, vonden." Myne eerfte aandoening was die van blyd- fchap. Ik had den geheelen nagt niet gellaapen: ik twyfelds niet of de Dief was zeer wel bekend in ons huis; doch ifc durfde niemand bepaald verdenken Ach < riep ik uit , zeg my terftond, by uien zyn ze gevonden? Dit," gaf by my ten antwoord, „ zal ik u nimmer zeggen: het'zou u „ vrugtloos bedroeven; en mogelyk is, naa dat alles zich ont* wikkeld zal hebben, de misdaad zo groot niet als gy denkt* „ Stal u gerust dat uwe Juweelen eerlang weder in uwe han. den zullen komen; en dit, dit is de groote zaak." Neen, zeide ik, het is niet! Ik word door vermoeden geteisterd en leef in de knellendfte ongerustheid, tot zo lang ik den Dief kenne. Ik zal denken hem te zien in elk, die my nadert. - „ Neen," voerde hy my lachende te gemoete, ,, de Dief „ is niet gevaarlyk, en ik ftaa 'er voor in, dat hy in ftaac is u alles ten vollen weder te geeven." Ik drong ai fterker aan, en haalde hem eindelyk ter ontdekking over. ,, Ik; „ zal," fprak hy , „ uwe vrees gerust ftellen; maar beloof „ my op uw woord, dat dit voorval tusfchen ons een onfchendbaar geheim zal blyven." Deeze woorden werkten op my, als een ftraal lichts te midden van de donkerheid. Myn Ifeer, zeide ik, V geen gy zegt, en de wyze waarop gy fpreekt, doet my op myn Egtgenoot denken. IVat heeft hy 'er mede my ten laste gelegd, dan zou ik het in (lilte betreurd , of, in uwen boezem, myne belydenis, met de betuiging van myn berouw , afgelegd hebben. Maar de weezenlyke misdag door my begaan, en waar tegen ik u wensch te waarfchuwen, was die onvoorzigtigheid, dat vermetel vertrouwen, 't welk, afhangende van het getuigenis van myn geweeten, my deed denken , dat ik my over niets anders te bekommeren had. Dit heeft uwe Moeder ten val gebragt. Ik heb reeds gezegd, dat ik myne jeugd doorbragt in de hulde van een kring bel wonderaaren te ontvangen; en nogthans kon ik veronderftellen, dat ik geen gevaar liep van lastertongen. Zo trots op behaagen, en zo ydelzinnig als deeze, die deeze rol ln zwakheid eindigen, verwagtte ik alleen voor zwakheid bevryd te weezen, re midden van de gevaaren, welke my omringden. Uit het bezit van myns Egtgenoots agting, leid- ik een regt af op zyn onverauderlyk betrouwen. Zelfs dan , wanneer de fchynbaarheden tegen my waren, verfmaadde ik dezelve weg te weeren. — Deeze, myne waarde Dogter, waren de Dwaalingen myns leevens. Ik ben niet in ttaat geweest uws, Vaders eerften misflag te bedekken; maar het is aan my dat gy dien most  hortensia. 4»! snoet wyten. Indien ik minder gefteld geweest ware op uitfpanningen, indien ik oplettender geweest ware om hem te behaagen , en indien ik aan zyne begeerten geen tyd gegeeven hadt om te verwilderen, zou hy iió,oit, helaas! een ander bemind hebben. Neem een les uit myne Dwaalingen, en vergeet de zyne. Bemin hem zo zeer als hy my altoos bemind had; en, wanneer gy eene Vrouw en Moeder zult worden, herinner u dan, dat het door de eeuwige befluiten der Natuure vast bepaald is, dat Eer, Vrede der Ziele, en Geluk, voor eene Vrouw onaffcheidelyk zyn van haaren pligt." Het valt niet zwaar zich te verbeelden, weltc een indruk het ee-zen van dit Gefcnrift op vervanne maakte. Bovenmaate bezwaard over het zo verkeerd fehatten van zulk een zuiver en deugdzaam nart, overftelpt van berouw wegens het verbitteren ei verkorten van haar leven; verlost nogtkans van her, verwyt haar gedaan, als van een zwaaren last ontheven; onverduldig om heen'ie gaan en zyn misdryf aan harre knieën te boeten, en den Hemel fmeekende om haar te m.jgen zien vóór haaren dood, van welken hy de oorzaak was, kusciite hy duizend keeren ce letteren door haate hand gefchreeven, die zo veel nieuwe wonden aan zyn hart toebragten, doch één, erger dart alle de andere, genazen; hoe groot was, te midden van alle deeze aandoeningen, de verontwaardiging, welke hy gevoelde, toen hy in hortensia's verhaal ontdekte al de werken der duisterheid en lhoodheid van den trouwloozen d'onval. Ach !" riep hy uit , ik was het dan, dien de I lemel wreekte , door hem tot een fchandvol leevenseinde te bren- | gein" 1 Veuvanne bragt den nagt in traanen door, den Hemel biddende hem tyd te geeven om het aangedaane ongelyk te herftellen. Den volgenden morgen vertrok hy met zyne Dogter in een Postchais na Livernon. De verbaasdheid en vreugde van hortensia's Moeder, als zy vernam dat sylvia met haaren Vader gekomen was, klom ten hoogften top. Maar^, als zy afkwam om hem te ontvaugeu, verzogt zy hem de* Zieke te Ipaaren , en haar eenige oogenblikken te vergunnen om haare Dogter voor te bereiden toe de ontmoeting; ten einde zo fchielyk eene ontroering haar den dood niet eensilags mogt aandoen. Ach! myne waarde Moeder!" fprak hortensia, toen zyr by langzaame ontdekkingen vernam dat haar Egtgenoot gekomen was, „ ik bevind my flegter dan ik dagt te weezen. — „ Laat hy terftond by my komen, om my 't laatfte Vaarwel te zeggen, en my te vergeeven die fmerten met welke ik „ zyn leeven verbitterd heb!" Vervanne bevondt zich naauwlyks in de tegenwoordigheid zyner Vrouwe, of by vatte haare hand, befproeide die met zyne traanen, en fmeekte haar om vergiffenis. Cy meet wel zeer edelmoedig weezen, ,fprak zy, op een tederen toon, naar.  4^2 hortensia, naardemaal gy, my fchuldig houdende , j\jee„ * viel hl daar op in , „ ik geloof het met langer, en ik 'moest hec „ nooit geloofd hebben : myne agting voor u moest my in „ ftaat gefield hebben , om bediieglyke fchyi.baarheden te we- n ^>'ltaan- , Maar alles is nu ontwikkeld. Ik maakte mv „ ichuldig aan de verbreeking van het vertrouwen myner Doe„ter. ik opende haar Koffertje; ik las, en myn hart was ... niet langer ten prooije dan aan berouw. Maar dat berouw „ beichuldjgt my niet van de trouwloosheid , waaraan g« mv „ veronderftelt fchuldig te weezen. Geloof, waarde hor. „ TfcHsu, in de opregtheid van een Man, wiens hart u niet „ onbekend kan weezen. Zo ras gy kragten genoeg bekomen „ zult hebben, om hem verder te hooren, zult gy hem on„ Ichuldig ynjuen, en nog uwer Liefde waardig" De aandoening van hoktensia, op het hooren deezer weinige woorden, was zo fterk , en de lhikken van teerhartigheid en vreugde waren zo geweldig, dat het fcheen of haare ontbinding Haby was. Dit was net middel haarer behoudenisle De verzweering, de zetel haarer kwaaie, brak door. en ontlastte haare borst: toen ze bekwam uit haare bezwyming, voelde zy haare beterfchap, en zich als weder in 't leeven h>rbra«! De vreugde over deeze gelukkige gebeurtenis kende geen paaien in het Kasteel van Livernon, 't weik van dankzeggingen, ten Hemd opgezonden , weergalmde. De oppaslingen van moer derlyke Liefde, gepaard met die van Dogter en Egtgenoot, vereenigden zich om de herftelling te voltooijen, èn, binnen korten tyd bevondt zich de Lyderesfe in een ftaat van (poenige herftelling, f Op zekeren dag fPrak zy tot haaren Egtgenoot, met de inreemeunffe vnendlykneid : Ly hebt my dan altoos benu.d ? Aan du verrukkend denkbeeld is al het vermaak van myn vermeuwa bejtaan verknogtl Vervang antwoordde s „ Gy zult in ftaat zyn hierover ;' Zrl* a r , e"' e" ' haar het Koffertie verwonend., waarin de Juweelen waren , voegde hy 'er nevens : Hier „ zyn uwe Juweelen , die voor een oogenblik ontheiligd wer„ den, zonder ooit op te houden de uwe te weezen. Hoor „ dan toe met bedaardheid van geest en ftilzwygen; want het „ is niet aan u , maar aan deeze uitmuntende Moeder, dat ik het verhaal doe.' ' 'Er was, gy Weet het Mevrouw! een tyd, waarin men ., de Juweelen voor een onvermydelyk noodwendig gedeelte „ der Vrouwelyke Kleeding hieldt. Die tyd duurde Tiet lang: ,, want braave Vrouwen, de rykfte vin alle ciéraaden misbruik: „ ziende , lagen ze mer wanfmaak weg. Reeds in het derde jaar yan ons Huwelyk heefc horiensia haare luweelèn ., weggelegd. Zy werden toevertrouwd aan dit Koffertie en ,, vergeeten. ' ' „ Het 1  HORTENSIA. 4*3 „ Het zwak , om voor een Man van Vernuft te gaan, was „ ten dien tyde eene lieerfchende kwaal, en ik ontging die „ befmetting niet. Ik was Lid van een Gezelfchap, 't geen dagt in de Letterkunde voor te zitten. Het Tooneel fcheen „ voornaamiyk onze zaak. Wy waren de Raadgeevers en Pa„ troorien oer Afteurs; doch de onderfcheidenite gunst was „ voor de Aclnces weggelegd; en meer dan één onzer yer„ keerde met dezelve gemeenzaam. Ik behoorde nimmer tot ,, dat getal; de jeugdige Egtgenoot eener Vrouwe, nog jon,, ger dan ik , voelde nooit , dank zy den Hemel! de min„ ite aan tok keling om haar ongetrouw te weezen. Myn „ fmaak voor het Tooneel dteef my alleen derwaards, „Een onzer Liefhebberen, de Ridder donval, hadt zich „ zo wel bediend van zynen infchikkenden aart, dat ik met „ hem , 't geen men Vriendfchap noemt , aanging. Hy bezat ,, vernuft, fmaak, veele verkreegene kundigheden, en toondu zich doordrongen van fentimenteele Wysbegeerie. My over„ reed hebbende , dat hy , met een aandeel Galanterie en Vrygeestery , nogthans genoegzaame Eeriykheid behouden „ hadt, liet ik my in zyne ftrikken vangen. Hy kwam dik,, wyls ten mynen huize; en daar hy niets meer in zyne ge- draagingen jegens myne Egtgenoote betoonde dan de wel:, voegeiykheld geheugde, wantrouwde ik hem niet, en haar „ nog minder. Maar welk een net ipande hy ons beiden! Op een dier avondmaaltyden, tot welken ons Gezelfchap „ de bezitters van Tooneelbekwaamheden noodigde , brsgc ,, eene der beroemdfte AcLices eene jonge fchoone Dinglter „ na openbaare toejuiching , wier eerlle ten Tooneel-verfchy„ ning was bekend gemaakt Deeze heette melania. Zy zou „ eene rol fpeelen, die uitgevoerd moest worden in eene Kleej, ding ryk van Diamanten. Zy bezat 'er geene ; en hield het derven daarvan voor eene vernedering. Die van ,, haare Vriendin waren bekend, en zy wilde niet dat men „ van haar Iprak als iemand die met geleende Juweelen , pronkte. „ ■ eeze kieschheid, zeide de Ridder d'onvai. tot haar, half fluisterende, is edel; maar, indien een Vriend u Diaman. „ ten leende, welke men nooit op liet Tooneel zag? —„Zeker," „ fprak mel,ini\, ik zou aan hem eene gevoelige verpligting „ hebben ! ■ Marquis , voerde d'onvat, my daar op to „ gemoete, met eene losfe houding, gy kunt ons deeze gumt ,. betoonen. De Diamanten van w.ve tgtgeniote leggen in haar „ Koffertje vergeeten; gy kunt gemaklyk dezelve voor een dag of zes „ daar uit neetnen. Ik ft el my borg voor het wederbezorgin. —Ik had de zwakheid om daarin toe te fLminen , en maakte my fchuldig aan het nog grooter zwak om het voor mymVrouw te verbergen. Hieruit ontftonden de rampen , ,. wa.ir- . 1  4?4 hortensia. s, waarvan wy beiden de onfchuldige Slachtoffers geweest » zyn- ,. Gy weet welk een indruk het zien der Diamanten op hortensia gemaakt heeft , gy weet met welk eene behendigheid de listige fchurk dit alles te haarer outroeringe be- „ ftemde. Hy hieldt het oog op haar gevestigd; hy zag, dac „ zy den Schouwburg verliet; en ging van my af met oogmerk om haar te verleiden , terwyl hy zich voordeedt als een „ trooster. Het bezwymen van eene Dame in eene der Logies veroorzaakte eenige beweeging. Ik hoorde uit de omftanders den naam der Dame. Ik begaf my terftond na huis, „ met al de angstvalligheid van een liefhebbend Egtgenoot, Oordeel over de omwenteling van gedagten , welke myne Ziel beftormde , op het oogenblik toen ik in haare kamer ?, trad!" O Hemel! fchreeuwde hortensia , welk een tooneel van fnoodheid! welk een fchriklyk Charaéïer hebt gy aan myn oog blootgelegd'.' , Ik," fprak daarop vervanne , „ ik ben ge- wrooken ! Bekend voor een gelukzoeker, en zyn leeven „ moede, haalde hy, door onbefcheid, de welverdiende ftraffe „ zich op den halze ; hy gedroeg zich als een lafaart, en ftierf gelyk hy moest fterven. „ Maar," myne dietbaare hortensia , „ welk eene wereld van moeilyk- en verdrietlykheden zouden eenige weinige woor. „ den van ontdekking ons befpaard hebben! Zonder een al„ lervolkomendst vertrouwen, zonder een vertrouwen 't welk „ alle agterhoudenheid verbant, beftaat 'er zodanig iets als on- veranderlyke hoogagting niet, zelfs by de best voor elkan„ der berekende harten. Vermoeden en ongerustheid fluipea (, in, en verfpreiden derzelver.vergift in ftilte: en, indien men, „ voor eene wyl, het opkropt, krygt hec meerder kragts. De , wortels van allen misverftand moeten op het eigen oogenblik, wanneer zy zich voordoen, uitgeroeid worden; ineu heefc „ niet zonder reden gezegd , dat de ondergaande Zon geen „ wolkje, tusfchen een weigehuwd Paar, moet agterlaaten." Ik hoop, fprak hortensia, aan vervanne de hand toereikende, dat gy u beftendig zult houden aan deezen Grondregel; vaij. myne zyde beloof ik dien vervolgens te zullen aankleeven toSr yiyn laatften leevensddem!  MENGELWERK, TOT PRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, ËETREKKELYK. PROEVE OVER DE NAAJAAGING EN VERKRYGING VAN KUNDIGHEDEN. (Uit het Engelsch.) Science! thou fair effufive ray From the great fource of mental day, Free , generous , and refii-Td! De/cend witk all thy treafures fraught, Illumine each bewilder'd thought And Lies my labouring mini, A K E N SI D E. TTet mag voor eene erkende waarheid doorgaan, dat JLi veele Beoefenaars der Weetenfchappen hunne ge» zonuheid gekrenkt hebben door eene onaflaatende Naajaaging van Kundigheden , zonder dat zy daar aan geëvenredigde vergeldingen erlangden , van vermaak of vordering. Zy leezen, in de daad, dewyl zy dit aanzien voor een pligt ; of, om dat zy zich wenfchen bekwaam te maaken tot zeker bepaald geleerd Beroep; doch zy bekennen menigrnaalen, dat de geheele taak hunner Letterbezigheden een aanhoudende vermoeiende arbeid is, en dat het genoegen, daar uit hervoortkomende, eene zeer ongelyke vergelding is voor de uitputting hunner geesten, en daar uit volgende naargeestigheid. Letteroefenaars van deezen (lempel bevindt men veelal deugdzaame en beminnenswaardige Menfchen; en het zott een geluk voor hun zyn, wilden zy agt geeven op eenige wenken, die, opgevolgd, hunne Letteroefeningen genoeglyker en voordeeliger zouden maaken. Een der eerfte en belangrykfte Voorwerpen, derhalven, om de eigenaartige voordeden van onze Letteroefeningen te trekken, moet zyn het Leezen niet tot eenen taak, maar als eene verlustigende bezigheid , te neemen. Zodanig immers is de gelteltenis onzer Menschlyke Natuure, dat geen bedryf lang en geregeld zal voortgezet worden, MENG. I794. NO. 14. LI 't  ■iSö" OVER DE NAAJAAGINC, ENZ. 't welk niet gepaard gaat met zekere maate van vermaak. Tot eene Letttrbezigheid die afmattend en onhehaagelyk is begeeven wy ons met wederzin, onze aandagt daar op gevestigd is oppervlakkig, en wy zyn gereed om het onderwerp te laaten vaaren, zonder 'er op te denken in eene maate genoegzaam om bet einde, de verkryging van meerder Weetenfcbap, te bereiken. In ftede van 'er geftadig op te denken, zoeken wy het uit onze gedagten te verbannen, als een voorwerp van onaangenaame aandoeningen. Maar het hart en de neiging, de verbeelding en het geheugen, werken te zamen met het verftand, om de grootfte voordeelen te trekken van eene by ons geliefde Letteroefening. Het is, overzulks, van het uiterfte aanbelang, dat wy ons eene fterke gefteldheid eigen maaken op zulke deelen der Weetenfchap, of op zodanige Boeken, als ons oordeel ons zegt dat wy zullen beoefenen of leezen. —. Tot dit einde kunnen ons verfcheide hulpmiddelen te iiade komen ; doch onder deeze is misfchien geen aanleidelyker, dan de Verkeering met Lieden van fmaak, vernuft en geest, dat wy met hun fpreeken over de Boeken, welke wy leezen, en over de Onderwerpen, die wy beoefenen. In de verkeering is eene vuurigheid en geest, welke de voorwerpen, die anderzins koel en fmaakloos zouden weezen, leeven en fmaak byzet. Wanneer wy ons weder alleen bevinden,voelen wy ons natuurlyk opgewekt om de Boeken te raadpleegen over de onderwerpen , die de ftoffe des gefpreks uitmaakten : en het licht, geduurende het onderhoud verkreegen, is een uitfteekend hulpmiddel tot voortzetting onzer naafpeurirtfgen. Zo ras wy door Leezen eene genoegzaame kennis gekreegen hebben van eenig byzonder Boek, of Onderwerp, zal het ons zeer aanvuuren om verder voort te vaaren. Spreeken wy daarover met onze gelyken in Letterkundige vordering, of met de meer Geleerden en verder geoefenden, dan wordt zulks meer opgewekt; onze Eigenliefde maakt ons bezorgd om het verkreegene te behouden; wy zoeken de hulp der Boeken, en doorleezen dezelve met verdubbelde aandagt en opmerking. Daarenboven zal het ons, misfchien, zwaar vallen ons te wederhouden van genegenheid op te vatten voor iets, waarOp wy vroegtyds en veelmaal het oog vestigen. In de daad, indien wy eenmaal onze aandagt bepaald kun-  VAN KUNDIGHEDEN. 4S? Kunnen vestigen op een goed Boek , dan zal 'er niets meer noodig weezen om oas hetzelve te doen beminnen. Even" gelyk in de natuur twee lichaamen, wanneer zy eikanderen naderen , vereenigd worden door aantrekking of aankleeviug , zo zal de ziel, als zy zich op eenig Onderwerp, welk het ook zyn moge, vestigt, als 't ware , daar mede vereenigd worden , en 'er na toe vliegen met eene eigenwillige fnelheid. Voorwaar, 'er is geen onderwerp zo dor en droog, of wy zullen, door onze aandagt daar op te vestigen, ten laatften be. vinden, dat het ons geen gering vermaak aanbrengt. Bovennatuur- en Wiskundige onderwerpen , zelfs wanneer zy in het afgetrokkenfte loopen , weeten wy, dat den daar in zich bevlytigenden eene groote maate van voldoening fchenken. Deeze gedeelten , derhalven, van Geleerdheid en Weetenfchap, die in derzelver aart meer onderhoudend zyn, kunnen niet misfen, in een hoogen graad, genoegen te verlchaflen, als de ziel 'er fteeds fterk op is ingefpannen. Om het vermogen en de hebbelykheid te verkrygen van onze Aandagt te vestigen , zal het noodig zyn, in den beginne, een zeer ernltig befluit te neemen. In den aanvang van' het leeren eener Taaie, by het opvatten van een Boek over eene Weetenfchap , 't welk ons geheel vreemde denkbeelden voor den geest brengt, kunnen wy niet naalaaten zekeren wederzin ontwaar te worden. Maar indien de Letteroefenaar volhardt, dan zal die wederzin welhaast verdwynen, en door vermaak, als een belooning des doorgeltaanen arbeids, vervangen worden. —— Vóór dat dit plaats heeft, is het hem geraaden, het zich, hoe onaangenaam het moge weezen, tot een onveranderlyken regel te ftellen, om eene zekere hoeveelheid, of een bepaalden tyd, te kezen, en hy zal ongetwyfeld bevinden, dat, het geen hy als een Taak opnam, van hem als een verlustiging wordt voortgezet. Hei houden van Aantekening-Boeken is door den Heer locke.en andere Ma nen van naam en agtbaarheid,fterk aangepreezen. Maar Dr. knox, wiens befpiegelende naafpeurinsen wy mogen vei onderltellen dat kragtig onderfchraagd zyn door de ondervinding in het beoefenend , deel der Opvoedinge, wraakt dezelve ten hoogften. 'Er zyn," fchryft hy ,, veele Studenten, die hunne dagen ilyten in plaatzen uit de Schryvers op te zamelen, en geheel in hunne Aantekening-Boeken over te fchryven; LI a een?  488 ÖVËR DE NAAJAAGING, ENZ. eene wyze van L»tteroefenen hoogst af te keuren als die zelden ;,Jen Student voordeel of vermaak fchenkt' zyn tyd verlhndt, zyne oogen vermoeit, en zyne gezondheid krenkt. Ik raad, op het allerernfrigfte, alle deeze ongelukkige Stu renten, die zich hebben laaten diets maaken. dat het gebruik hunner handen denkbeelden in de harslenen kan drukken; die hunne aandagt afwenden door overfchryven; die zichzelven afmatten in het uittrekken en verkorten; en die denken, dat zy, door hunne Aantekening-Boeken te vullen, hun verftand verryken hier mede op te houden terwyl zy nog oogen om te zien en vingers om te Ichryyen hebben Zy zyn geheel van den weg ter Geleerdheid afgeweeken; en als zy, op dit bypad, langen tyd voortgaan, zullen zy onbekwaam worden om weder te_ keeren, of een beter fpoor op te liaan. Naa veele jaaren gefleeten te hebben in deezen noodloozen arbeid, is het geen wonder, dat zy hunne Boeken digt doen, onder het uilboezemen van de geïts is"81' IeCZenS yddhdd en vermoeijing des „ Niets kan ons in het Leezen weezenlyk dienen, dan t geen de Geest zich eigen maakt door denken, en het in de geheugems te prenten. Het overgefchreevene krygt door dien arbeid geen meer eigendoms , dan toen wv het in druk voor ons hadden. Het is eene misvatting, te ftellen, dat, door het fchryven der woorden met een pen op het papier, de denkbeelden zich klaarder in de harsfenen drukken , dan door aandagtig leezen. „ De beste wyze van Üittrekzels en Verkortingen te maaken beftaat in des Schryvers denkbeelden, naa zyn Boek digt gedaan te hebben, met onze eigene woorden uit te drukken. Do-r dir te doen , oefenen wy bet geheugen, en gewennen ons aan een fchryfftyl. Wv man. ken, t geen wy fchryven, ons eigen; wy denken; wv zyn werkzaam, en vemordeelen ons zeiven niet tot een? Hi ' 6 werktuiglyk, of een handwerk, ma| „ Dan, naa alles wat zommigen mogen zeggen , fchrv. ven of denken, vast gaat het, dat de grootfte Let terne fenaars zich te vrede hielden met leezen , zonder Uit trekzels of korte Begrippen te maaken. Zy waren vo daat, met het geen in hunnen geest overbleef naa eerï S Sven^26"' Cn' 3,8 Zy fchreeven' ^reeven zy u," „ Het  VAN KUNDIGHEDEN. 439 „ Het Leezen noemt men, met regt, voedzel voor den geest. Gelyk voedzel, moet het geleezene verteerd en •gefcbeiden worden,en de voedende kragt vertoonen in het veroorzaaken van groei en lterkte, om den geest in ftaat te ftellen van gezonde en rype vrugten voort te brengen. Her moet, gelyk men zegt, veranderd worden in juccum £ƒ fanguinem, in fap en bloed, en niet weder verfchynen in dezelfde gedaante aks men het innam. Het is waar (en dit voorbeeld zou men kunnen aanvoeren ter wederlegging van het door my beweerde) dat demosthenes acht maaien met eigen hand thucvdides uitfehreef; maar men hebbe hier by te bedenken, dat deisiosthenes leefde toen de Drukkunst nog-niet was uitgevonden , en dat hy zich opgewekt voelde om thucydides. over te fenryven, niet alleen te zyner eigene leering , maar ook om de Affchriften te vermenigvuldigen van een by hem zo zeer hooggewaardeerden Schryver." Wyders zal eene behoorelyke maate van Verfcheiden» heid niet luttel toebrengen om het Leezen eene aangenaame bezigheid te doen worden. Want , fchoon het waarheid is, dat men niet meer dan één of twee Boeken tellens onderhanden moet hebben, zal het egter, als deeze uitgeleezen zyn, zeer gepast weezen, dat wy, eenige afmatting gevoelende, eenen Schryver opneemen, die eenen anderen ftyl voert, of over een geheel verfchillend onderwerp handelt; dat wy Werken in Onrym voor Dichtwerken, en de laatfte weder voor de eerfte, verwisfelenj dat wy de Ouden met de Hedendaagfchen mengen ; beurtlings het Boek nederleggen en de Pen opvatten; en foms die beide laaten vaaren, om ons in een aangenaam gezelfchap, of ter plaatze van openbaare verlustiging, te begeeven. De geest zal , naa die korte verpoo» zing, met al de greetigheid van Letter-honger, na de Boeken wederkeereu. Die Tusfchenpoozingen moeten niet te lang weezen, of zo veelvuldig, dat wy eene hebbelyk» heid krygen van ledigheid of uitfpanning.. Hy, die met vermaak wil leezen, (en wy mogen het herhaalen, dat allen, die met weezenlyk voordeel leezen , het met vermaak doen,) moet agtgeeven op den tyd van den Dag, en het Saifoen des Jaars. De Morgen heefc men algemeen erkend voor den besten tyd ter Letreroe» feninge; de Naamiddag kan voordeeligst befteed, worden in kennis ■ aankweekenden ommegang. De eigenfte verLl 3 1230»  4<">0 OVEK. DE NAAJAAGING, ENZ. VAN KUNDIGHEDEN*. mogens, die vójr het Middagmaal in ftaat zyn om zich te bepaalen tot de fcherpzinnigfte en verheeveufte naafpeuringen, leert de algemeene ondervinding, dat naa het Middagmaal , in vergelyking gefprooken , onvermogend en Homp zyn. ,, Ik weet niet hoe het bykome," zege een beroemd Schryver, ,,dat al myne Wysbegeerte, waar toe ik my met alle vuurigheid begaf vóór den Mida, dag, my als onzin voorkomt zo ras ik het Middag. „ maal gehou len heb." Zeer heet Weer is byzonder ongefchikt ter Letteroefening. De Maanden July, Augustus en September, zya geenzins de Maanden des Jaars, in welke du Vrugten des Verlhnds tot rypheid komen. Misfchien zal een ftreng Wysgeer willen beweeren, dat de Zielsvermogens geene aandoening moeten gevoelen van de veranderingen van Koude en Hette. Dan wie zal luisteren na den Wysgeer, als hy van het tegendeel, door de daadlyke ondervinding, overtuigd is? Ilet verdient onze opmerking, dat deeze Maanden tot Rusttyden beftemd zyn in de Ge- regtshoven en op de Academiën. By koud en guur Weer, wanneer wy ons heul aan den haard zoeken, vinden wy dat vermaak in onze Boeken , 't welk wy in den Voortyd, en in den Herfst, in den Zonnefchyn zogten, cn in de bekoorelykheden der Landvertooningen. Wy zwerven niet langer rond ; wy verzamelen "onze verftrooide denkbeelden, en fmaaken, in de beoefening onzer Zielsvermogens, dat genoegen, 't welk het gevolg en de belooning is van, op eene gepaste wyze, de natuurlyke kragten te werk te Hellen van het Godlyk deeltje, 'c welk in onzen boezem huisvest. Maar re aller Uuren, en in alle Jaargetyden, zullen wy, indien wy de buitenfpoorige omzwervingen der Verbeeldingskragt kunnen beperken, de Togten van het hart regelen, en te vel voeren over onze Aandagt, zo dat deeze zich bepaale tot het onderwerp 't geen wy onderzoeken, onze Aandagt ryklyk beloond vinden. Verleen gezette aandagt; en gezette aandagt op eenig deswaardig voorwerp zal altoos weezenlyke voldoening baaren. . Ten aanziene van het Leezen inzonderheid , hier op mo-ge men ftaat maaken als op eene beweezene waarheid, zal de maate van Voordeel, zo wel als van Vermaak, altoos aan de maate van Aanuagt geëvenredigd weezen. CP-  OPHELDERENDE AANMERKINGEN, ENZ. 49r. ophelderende aanmerkingen over de nieuwe wyn-proeve, benevens de bereiding van een versterkt proef vocht, (LiqUOT probatonUS fOT' tior.) Door den Heer hahnemann. (v. crell, Chem. Annal. 1794O «. 1. r-p0en ik myn middel ter beproeving van Wynen 1 vervaardigde, was myn oogmerk,om het ood, koper en andere fchadelyke metaalen , die daarin bevat mo-ten zyn, aan den dag te brengen, op eene wyze, •Swrdoo-het yzer, zo dit te gelyk door het eigen zuur des Wyns daarin opgelost ware, niet tevens nedergeplofd werd, en de proef dus niet hinderen kon. S a Wanneer eenig tegenwerkend middel (reagens) (luizende maaien aan de verwachting voldoet, zo is het meer dan waarfchynlyk , dat , wanneer het eenmaal kwalyk uitvalt , de oorzaak daarvan niet aan 't Voorfchrift van het Próefmiddel, maar aan de verkeerde bereiding, of bewaaring, of aan eenige omftandigheden by het gebruik, moet toegtfchreven worden. «. *. Zodanig was het geval met myn Proeftocht, welks nuttigheid my noopt, om, zo veel mooglyk, alle mishagen die by het bereiden, bewaaren en gebruiken, van hetzelve kunnen plaats hebben, uit den weg te ruimen. «. 4. Onder de misQagen, die by het bereiden hebben plaats gehad, is mooglyk een der minst zeldzaamen geweest, dat men, daar° ik by het eerfte voorfchrift mets van den graad van warmte, die het water, het welk 'er toe gebruikt wordt, hebben moet , gemeld hadde , fomtyds zeer koud water daartoe gebezigd heeft ; het geen voorzeker niet in ftaat was, om de overbodige hoeveelheid wynfteens , die nodig is om het gezwav ld yzer opgelost te houden, te ontbinden. Water van 33 Fahr. lost naauwlyks & wynfteen op ; m zulk een onecht Proeftocht is wel leverlucht (gaz hydrogene fulfure). genoeg om het yzer neder te ploffen, maar geen genoeglaame hoeveelheid zuur, om het in deszelfs vereeniging met zwavel opgelost té houden. . In myne aanmerk. ngen op het eerfte Deel der Arznei'iuddel- leer van mon*o, heb ik reeds den. graad van warmte opgegeveij » LI 4 Moog-  49a OPHELDERENDE AANMERKINGEN Mooglyk heeft men ook wynfteen-kristallen genomen, die Biet fyn genoeg geftampt waren. §. y. Ik gelastte voorts het vocht tien minuten lang om te fehudden , hierdoor meende ik zonder tusfchenpoozing, deels om de werking der moeilyk op te losfen kalk-lever C fuif ure de chaux) op het niet min ongeir.aklyk te ontbinden zuure zout te bevorderen ; deels om de oplosfing van eene genoegzaam overtollige hoeveelheid wynfteens te verhaasten, ten einde 'er een gezuurd • leverlucht-water door te verkrygen. Misfchien heett men met dit omfchudden niet lang genoeg aangehouden. % 6. Wanneer men het mengfel eenigen tyd ftaan laat, zonder het van het onopgeloste af te gieten,*• of door te zygen , alsdan klimmen 'er nog leverlucht - blaasjes op, die de tynere deeltjes van de ligier kalk-zwavel-lever mede opwaarts voeren, en op deze wyze het weinige oveifchietende wynfteen-zuur weder wegneemen; het is dus beter, dat men het mengfel eenige dagen tot de volkomen ontbinding der lever ftaan laat , (waarop zich alsdan de overfchietende wynfteen weder oplost,) of hetgeen nog de voorkeur verdient, dat men het terftond na het omichudden, zodra het helder geworden is, afgiet en doorzygt. Mooglyk is men ook in dit ftuk fomwyleu onoplettend geweest, daar ik 'er in myn Voorfchrift met van gefproken heb. §. 7. Zo men een wel bereid Proefvocht op eene plaats neoerzet, alwaar het aan de winterkoude is blootgefteld, dan heeft het geval plaats, waarvan §. 4. gefproken is. De overvloedige wynfteen, die 'er in opgelost is, fchiet tegen de wanden van 'c glas tot kristallen aan; omdat 'cr by eene zo geringe warmte Hechts eene ongenieeu kl eine hoeveelheid opgelost kan blyven, die niet toereikende is om het yzer ontbonden te houden. Misfchien heeft het foms ook hier aan gehaperd. §. 8. Wanneer het vocht ter beproeving van Wyn gebezigd wordt , is het onverfchillig , of men 'er veel of weinig op eenmaal by giete , indien 'er flechts zo veel wordt bygedaan, als tot het nederploffen der daarin bevatte fchadelyke metaalen genoegzaam is, en tevens de tegenwerking van 't middel bevordert, door het mengfel een paar minuten lang om te roeren. §. 9. Dit echter moet ik herinneren, dat, by het doen der Wyn-proef, flechts het yzer, hetgeen in een plant- z uur  over de nieuwe wïn - proeve. 493 zuur fhet zuur van den Wyn) opgelost is, zich niet kentekenen zal, en ontbonden blyven. Wil men daarentegen het middel, door het bydoen van yzer - vitriool of vzer-falpeter, op de proef ftellen, gelyk zeker lcheikundige onlangs deed, alsdan vordert men meer van hetzelve, als ik beloofd heb. Hoe verbaazend zeldzaam toch zullen die gevallen voorkomen, waar het yzer-vitriool met Wyu vermengd is , en by toeval althans naauAdyks ooit met voordagt nimmer, omdat dit zout niets aan den Wyn verbeteren , maar 'er wel een waglyken fmaak aan geeven kan. §. 10. Het half gcdephlogifticierd yzer van het yzervkriool kan, in deszelfs gezwaveldeu toeftand, door het weinige zuur dezes Proefvoclus niet opgelost gehouden worden",' maar wel het yzer , dat door het zuur van den Wyn, zelfs tot verzadiging toe, ontbondeu is. Dit moet het Proefvocht doen, en dit kan het. §. ii. Ten einde dus de misvattingen by de bereiding van myn Proefvocht te kunnen vermyden, geef ik nogmaals het Voorfchrift daarvan op , maar met zodanige voorzorgen, waardoor dergelyke feilen kunnen voorgekomen worden. $. 12. Op een mengfel van twee drachmen gedampte drooge kalk-zwavel-lever, en zeven drachmen fyn geftooten wynfteen-kristallen, giet men in een wyde iterke flesch zestien oneen laauw (oo° Fahr.) bronwater, ichudt het tien minuten lang zonder ophouden om , zet het dan omtrent één minuut lang neder, om te bezinken, giet terftond het melkwit vocht af, en zygt het door vierdubbeld vloei-papier op eene maatig warme plaats. Dit vocht, hetgeen dan byna zo helder als water is, bewaart men in kleine wel toegekirrkte flesjes op eene taamelyk warme plaats, en neemt by het gebruik daarvan omtrent één deel op twee deelen Wyn , hetgeen men dan twee minuten lang omroert. Blyft het mengfel klaar, zo bevat het, uitgenomen misfchien eenige yzerdeelen, geen metaal in zich; wordt het troebel, dan is het zwartachtig nederploffel eenig fchadelyk metaal, lood, koper, enz. §. 13. Wordt het vocht op deze wyze bereid en bewaard , dan is het ter beproeving van Wyn , in welks eigen zuur yzer is opgelost, onfeilbaar. i. 14. Dewyl ik echter niet gaarn een zaak Hechts ten halve laat fteeken, zelfs dan, wanneer ik niet beloofd heb meer te zullen doen, en men toch mooglyk in het LI 5 on-  494- OPHELDERENDE AANMERKINGEN ongemeen zeldzaam geval van het aanzyn van yzer-vitriool in Wyn, of van eenig half verkalkt yzer in andere vochten, die den Artzen ter onderzoeking worden aangeboden , en waarin tevens fchadelyke metaalen bevat konden zyn , gaarn verlangen zoude zodanig een Proef'middel te bezitten . zo heb ik een middel uitgevonden, hetgeen alle de voordeelen van de ftraks opgegeven Wyn ■ proef heeft en te gelyk eene genoegzaatne hoeveelheid zuur bevat, om het half verkalkte yzer, hoe veel het ook zyn mogt. opgelost te houden. Dit is het geen ik, onder den naam van Liquor probatorius fortior, op de volgende wyze bereide. §. 15. Men ontbindt twee drachmen wezenïyk wynfteenzuur (Jal esfentialis acidus tartari) in zestien oneen zuiver water van eene maatige warmte, doet 'er dan twee drachmen fyn geftampte drooge kalk • zwavel - lever by, fchudt het mengfel in een ruime flesch tien minuten lang zonder verpoozen om, zet het dan een half uur neder, om te bezinken , giet vervolgens het vocht in een flesch af, waarin te voren vier drachmen fyn gewreven wezeulyk wyniteen-zuur gedaan zyn, lost dit door omfchudden daarin op, laat het een dag en nacht ftaan om te bezinken, en giet het bovendryvend helder Proefvocht in kleine fleschjes af. §. 16. Het gebruik van dit vocht is het zelfde als van 't voorige; het ploft de fchadelyke metaalen, het onfehadelyke yzer uitgezonderd, met eene donkere kleur neder, en wordt op dezelfde wyze gebruikt. Daarenboven bezif het 't voorrecht, dat het ook 't half verkalkt yzer van de yzer - vitriool en yzer falpeter niet doet nedervallen, zelfs in de ltrengfte koude zyn kracht niet verliest, (het bevriest op 32° Fahr. niet J en veel meer lever-lucht in zich heefc. §. 17. Het oogmerk, dat ik by het bereiden van dit een en ander Proefvocht bedoelde, was het volgende. Op de kortfte, minst duure en gemaklykfte, wyze, een met zwavel-lever- lucht verzadigd vocht te verkrygen, (om de metaalen gezwaveld [donkerkleurig] neder te ploffen,) het geen tevens zo veel zuur bevatte, om het uit metaalontbindingen (vooral de met lood , enz. vergifte VVynen) zo moeilyk te weeren yzer, geheel en al opgelost te houden , terwyl de overige fchadelyke metaalen met eene zwarte kleur nedergeplofd worden. §. 18. Om water met zwavel-lever-lucht, die in byzondere glafen ontbonden [en in een ander glas overgebragt is,  OVER DE NIEUWE WYN-PROEVE; 49? Ss. tot verzadiging toe te bezwangeren, is een arbeid, die aan elk niet kan toevertrouwd worden, tevens niet gemaklyk, (want Blaazen laaten deze lucht door,) en lok kostbaar is, wanneer hy gelykvorm.g zal uitvallen. Hier eefchiedt beide te gelyk, hei wynlteen-zuur ontleedt de kalktever, door met de kalkaarde esn byna onoplosbaar nederplolfel te maaken, en in het water mets anders overlaat als lever-lucht, waarmede het tot verzadigd toe vereenigd wordt. Deze hoedanigheden vindt men alleen in deze zwavellever, en alleen ra dit zuur. _ « 19 Het overtollige wynfteen - zuur, het welk m dit taenVel gedaan 'wordt, (hetgeen, wegens de wederöplosbaarheid van den kalk-wynlteen in een grooter hoeveelheid van zuur, by het Liquor probatorius fortior eerst wordt bygedaan, nadat het lever - lucht - water gereed is,) kon «-een der bekende gezwavelde metaalen op nieuw oplosten, (zelfs niet het kleinfte gedeelte derzelven) zonder hunne vereeniging te fcheiden. Slechts het gezwavelde yzer, dat ook in het nederploffel begrepen is, kan het ontbinden. Dit blyft opgelost, terwyl de andere metaalen met "eene donkere kleur nedervallen, zodra er het Proefvocht by gedaan wordt. §. 20. Het yzer, dat voorheen gedeeltelyk verkalkt is, gelyk het in 't yzer - vitriool gevonden wordt, maakt, na het byvoegen der zwavel -lever- lucht, eene itof, die door de zuuren veel moeilyker kan ontbonden worden, en dus een fterker zuur vordert. Daar wordt naamlyk een tegenwerkend middel (reagens) vereischt, zo als het Liquor probatorius fortior is. « 21. Elk redelyk fcheikundige zal dit laatst genoemde middel, ter beproeving der delfftoffen, dikwyls nuttig, fomtyds onontbeerlyk, vinden; terwyl het, ter ontdekking der fchadelyke metaalen , by geregtlyke onderzoekingen van Wynen , waarin men lood , koper , rattekruid vermoedt, van vergiften, van kwakzalver -middelen, enz. niet kan misfen van dienst te zyn. Het veel of weinig verkalkt yzer komt by deze beproeving met te» voorfchyn, ea maakt dus den uitflag niet dubbelzinnig. se-  496 eene verbetering eene verbetering van de blixem-apleiders. Door Mr. robert patterson, van Phüadelphia; aan wien de Magellamfche Gouden Eerprys daar voor is toegeweezen. (Uit the TramaSlions of the American Philofophical Society.) Uit de voorbeelden, welke nu en dan voorkomen, van gebouwen, door den Blixem getroffen, fchoon met Afleiders voorzien, en de veelvuldige gevallen, dat deeze.Afleiders aan den Top gefmoken waren'do0r een ftPfTiaa ?ibIykt' d,at,deeze bewonderenswaardig Toeftel tegen de gevaarlyke uitwerkzelen van het Blixemvuur, in zeker voege, nog onvolkomen is. Fi S§dere AflS^ ^ 'f "°g mod'^ aan beide de Linden dei Afleideren. Aan het boven Einde, om dezelve te bevei .gen tegen het toeval van te fmelten? waar door de Afleider onbekwaam wordt om aan hét oorim-onglyk oogmerk te voldoen: te weeten, de Eledtrieke Vloeiftoffe, of den Bhxem, uit de voorbygaande wolk,op eene ftille cn ongevoelige wyze, te trekken: want het zyn gepunte Afleiders alleen , die deeze eigenfchap be. Zitten -r- en aan het beneden Einde, om een meer gereeden doortocht te bezorgen aan die Vloeiftoffe, :n de oninngeiide aarde. ' * Het eerfte deezer oogmerken, hou ik my volkomen verzekerd, zou bereikt worden, door, in den top des Afleiders, een ftuk Potlood in te laaten van omtrent twee duimen lang , genomen van het beste Potlood en uitkopende in een fcherpe punt, een weinig flegts buiten de Metaalen kooker uufteekende: zo dat, indien de Potloodpunt er door eenig toeval af mogt breeken , (waar voor ik denk, dat dezelve weinig gevaar loopt,) de Metaalen punt des Afleiders nog fcherp genoeg bleeve, om te beantwoorden aan het oogmerk van een Metaalen Conductor. Men weet hoe deeze Zelfftandigheid de grootfte hette, zonder te fmelten, kan dooritaan ; waarom men 'er zich van bedient tot het maaken van Stookkroezen: ook vervliegt <;ezelve niet, gelyk cronstedt opmerkt m zyne Mimralogy, (Sect. 231.) dan wanneer zy blootgesteld worde aan langzaam verkalkende Hette; waaraan ze zich nim-  VAN DE BLIXEM-AFLEIDERS. 497 I nimmer aan den top eens Blixem - Afleiders kan blootge'fteld vinden. Teffetis is het vermogen nies Potloods, als een Afleider der Eleélrieke Stofte, misfchien gelyk, of flegts een weinig minder , dan dat van eenige andere der Metaalen. Eene lyn, op een ftuk papiers met een Potlood getrokken , zal, gelyk ik te meermaalen beproefd heb , een Eledtrifche Ontiaading oogfcbynlyk zo wel geleiden, als een gelyke ftreep Verguldzel zou doen ; en zulks zonder immer het geleidend vermogen te verliezen, 't welk het geval van Verguldzei niet is. Het tweede oogmerk is, om de Ontlasting der Eleélrieke ' Vloeiftoffe te bevorderen aan het beneden Einde des Afleiders in den omliggenden grond. Het is, in veele gevallen , door de tusfchenkomst van rotzen of andere hinderpaalen , niet doenlyk , het onder Einde des Afleiders zo diep te plaatzen , dat hetzelve den vogtigen grond bereike , of by eenig ander voorwerp kome , 't ; welk een tamelyk goede Afleider is van Eleélrieke Stoffe. Ja zelfs , waar dit doenlyk is , zou zulks , zo ik my verbeelde , alleen niet genoegzaam weezen , om aan het verlangde oogmerk te beantwoorden. Yzer in den grond , en bovenal in een vogtigen grond, begraaven, zal terftond met roest omkorst worden, 't geen fteeds voortgaat , tot dat het Yzer geheel in roest verandert: doch Yzer-roest, en in de daad de Kalk van alle Metaalen, is geen Geleider, of althans eene zeer gebrekkige Geleider, der Eleétdeke StofFe. Hier uit valt gereedlyk op te maaken, dat, binnen weinige jaaren naa het ftellen eens Blixem - afleiders , het gedeelte, 't geen onder den grond is , weinig of niets zal toebrengen tot de beveiliging des Gebouws. Daarenboven is de oppervlakte van dit gedeelte des Afleiders te fraai , om eene gamaklyke en overvloedige ontlasting der Eleélrieke StolFe in den grond te bezorgen , welke als dan een zeer onvolkomene Conduélor is. Als een hulpmiddel tegen deeze gebreken, zou ik vooraftellen om het gedeelte des Afleiders, onder den grond, I van Tin of Koper te maaken, welke Metaalen min vata baar zyn voor roest en wegvreeting, als zy onder den \i grond leggen , dan Yzer. —_ Of misfchien zou dit oogM merk nog beter bereikt worden, als men dit gedeelte i van den ftaaf des Afleiders , van welk een Metaal de5 zelve ook moge vervaardigd weezen, bekleedde met dik om-  498 EENE VERBETERING VAN DE BLIXEM-AFLEIDERS. omkleedzel van Potlood, vooraf tot eene foort van deeg ten zwavel te vermengen, (gelyk men te werk gaat in i het vervaardigen der gemeene Potlooden ,) en dan , nog heet zynde, om den Haaf te voegen. Door dit middel zou het beneden bande, m>ns oordeels, het geleidend vermogen, .— ö>. ,viiUmui,„H6 , eeuwen ïang Kunnen be» houden. Ten einde de oppervlakte van het beneden Einde des Afleiders te vermeerderen, graave men een gat of put yan behoorlyke diepte, en doe in deeze put eene zekere hoeveelheid Houtskool rondsom het benederriie des Afiei. «Iers. De Houtskool bezit twee eigenfehappen, op eene byzondere wyze gefc! ikt om aan dat oogmerk te beantwoorden. Voor eerst is dezelve een goede Conduétor tier ü,U ctnciteit; en, ten anderen, zal dezelve weinig of geen verandering van eigenfehappen ondergaan, met, hoe lange ook , onaer den grond te liggen. hi deezer-- voege zal men de oppervlakte van dit gedeelte des Afleiuers, t welk den grond raakt, met weinig moeite en zeer geringe kosten , naar welgevallen kunnen uitbreiden. Eene omltandigheid, welke een ieder, die eenige bedreevenheid bezit in de Electrifche Proefneemingen , moet erkennen van veel aanbelangs te weezen tot het hier beoogde einde. BERIGT, WEGENS EEN DEEZEN ZOMER UIT ZEE OPGEKOMEN NIEUW EILAND IN DEN ARCHIPEL. „ T>reeder en omftandiger Berigt, wegens dit Verfchyn„ U zei, inwagtende, kunnen wy niet naalaaten het vol- gende te plaatzen, uit een Engelsch Nieuwspapier ko„ mende van de hand eens Heers te Smirna." ' De Inwoonders van het Eiland Tenedos, in den Archipel, greep, in den nagt van den vyfden funy laatstleden een vry groote fchrik aan, veroorzaakt door verfcheidl zwaare lchuddingen eener Aardbeeving. 's Morgens ontdekten zy , te hunner groote verbaazing, een klein Eiland, van omtrent eene halve myl in den omtrek, uit Zee opgekomen, tusfchen hun Eiland en de Afiatifche kust. In het midden ontdekte men eene kleine Vulcaan waaruit een roodagtige rook opging. Toen  BERIGT WEGENS EEN NIEUW EILAND. 499 Toen ik dit vreemd verhaal hoorde, belloot ik ooggetuigen van dit Voorval te weezen, en huurde een kmin Vaartuig, 't welk my derwaards bragt. Men ouderri6tte my, dac het Eiland, naa het eerfte vertoon, grooter geworden was, en nog fteeds in grootte toenam. Naardemaal de Inwoonders van Tenedos vry onkundig en bygeloovig zyn, fchroomden zy digt by dit nieuwe Eiland te komen. Ik voer,derhalven,nevens myn knegt, derwaards. Wy maakten onze boot vast aan een rots van het nieuwe Eiiand, en traden 'er op. Ik ontdekte veele takken van Coraal over hetzelve verfpreid; als mede verfcheide foorten van Schelpvisfchen. Uit den Vulcaan kwam een wonderbaar geluid, veel gelykende naar het ger.y van wagens. BESCHOUWINGEN VAN , EN WAARNEEMINGEN OP, DEN OUDEN EN TEGENWOORDIGEN STAAT VAN ROME. (Ontleend uit de onlangs in Engeland uitgegeevene Letten, during the Courfe of a Tour through Germany, Switzetiani and Itaiy, in the Tears 1791 and 1701; with Refleclions on the Mannen , Literature and Religion of thofe Csuntries; by robert gray,M. A. Vicar of Farringdon, Berks.) Door welk eene verfcheidenheid van trekken zullen wy Rome kenmerkteke-nend befchryven! Wy vinden ons verward door de min zamenhangende verfcheidenheid van voorwerpen, welke wy, in het verloop van weinige dagen, gezien hebben, onder het geleide van den Abbé ANDRé; een Cicerone, die ons geleide op zeer fchiklyke voorwaarden, en zeer fpaarzaam is in uitgaaven: hy mag een wandelende Kaart heeten, en heeft genoegzaame kennis aan de Oudheden, tot welke hy ons bragt. Wy hebben reeds veele der vervallene Gedenkltukken van het Heidensch Keizerryk bezogt de verftrooide Kolommen van Tempelen , waarin de Afgodery zegepraalde de verbrookene Overblyfzels der Waterleidingen, welke geheele R-vieren in Rome bragten de vergruisde Muuren der Schouwburgen, waar de Zwaardfchermers onderhouden werden om vrywillig hun bloed te Horten, en geleerd bevallig te fterven, tot vermaak der onmenschlyk-e aanfchouwers van beiderlei Kunne —  5C0 BESCHOUWING 'VAN DEN OUDErT de ingezonke Boogen, onder welken men gevangen Kr>. ningen heenvoerde, geketend en heloot. ' Onder deeze hebben wy vermengd gezien, de trotfche Heerfchappy van bet Pauslyk Rome de Paleizen der hoogmoedige Paufen de Mufeum, waarin de Wer¬ ken der oude Vernuften verzameld zyn, met de mede- dingende Voortbrengzelen van laatere tyden de Ker- ken, waarin de Cieraaden der Heidenfche Gebouwen ingevoerd zyn, wel fchitterend, doch zeer ongepast. Vergeefseh zoekt men na eenige trekken van het Heidensch en het Chnstensch Rome van elkander afgezonderd; ze zyn wonder dooreen gemengd, en in elkander tagelyfd. Zomwylen valt het bezwaarlyk de Werken van ouden of laatereu lyd te bepaalen, en het is bykans onmogelyk onderfcheid te vinden tusfchen de character. trekken der oude of hedendaagfche Bygeloovigheid. Huizen van laate jaartekening vertoonen de afgenomene brokken van die Oud Rome vercierden. Christen-kerken zyn gegrondvest op de grondflagen van Heidenfche Tempelen, en opgehaald met bouwfioffen van dezelve ontleend. De Standbeelden der Apostelen Haan op Kolommen van de Iveizeren ; en de overblyfzels van de Puteoli, gefchikt om de flegtfte Slaaven te ontvangen, maaken thani een doolhof uit van Catacombes , vereerd als de Begraafplaatzen der eerfte Martelaaren. Hadt Rome, in de dagen haarer grootheid, kunnen voorzien,dat de Belyders van den toen yerfmaaden Godsdienst van jesus, in volgende eeuwen, m zulker voege de heerichappy zouden voeren over de ruinen van haare Heidenfche grootheid, hoe zeer zou zy het trotfche hoold geboogen hebben? Het. is, met de daad, opmerkenswaardig, hoe het Pauslykt Rome als uit de asfciie van het Heidenfche herlezen is, en zich met de cieraaden daarvan opgepronkt heeft. De kerk van St. Theodorus rust op de «ronddagen van een 1'empel , opgerigt ter eere der kinderlyke Stigters van Rome, op de plaats waar de vertelling wilde, dat deeze gezoogd werden. De Kerk van St. Cosmo en St. üamian opent de deuren van een Tempel toegeheihgd aan dezelfde Grondvesters der Stad Die van Santa Maria. Sopra Minerva, duidt haare oude herkomst aan; en, zonder buiten Rome te treeden , om de mnuren van den lempel van Bacchus, in de Kerk van St Urbino, te vinden, behoed n wy alleen op te merk^ ' iac het Pantheon, door agrippa 'toegeheiligd aan Jupiter en an-  en tegenw. staat van rome» 50l andere Goden , doof Paus eonifacius den IV gewyd is aan de Maagd en de Heilige Martelaar en , en door gregorius den IV aan alle de Heiligen. Het Corinthisch Koper, van het Voorportaal deezes Tempels genomen, werd veranderd in een verhemelzel, onderfteund door kolommen, by het Pauslyk Altaar van St. Pieters Kerk; en de Kerk van St. Paulus is vercierd met marmeren Pylaaren, ontleend van het Maufoleum van Keizer adriaan. De Onderfchraagers van het Roomfche Geloof fchiepen genoegen in hec denkbeeld, dat zy de Heiligdommen der Valsehheid en Godloosheid veranderden in Plaatzen van gewaande Heiligheid ; en , op dergelyke beginzelen, bouwden zy het Carthuizers Klooster over de Baden xvan diocletiaan de Kerk van St. Andrea della Valle ter ftede waar de Schouwburg van. pompejus ftondt —- die van St. Marcello op de plek des Tempels van IJis, door tiberius zelve, uit hoofde van de fchandlykheden daar gepleegd, geflooten en die van St. Agnes ter plaatze waar eenige Bordeelen Honden, voor welker befmetting deeze Heilige wonderdaadig bewaard werd, gelyk het fraaije beeldwerk van algardi getuigt. Het zou dienftig geweest zyn voor de agting der Opvolgeren van St. Petrus, indien zy alleen de uitwendige Bouwlloffen der Heidenfche Geftichten ontleend, en, ten zelfden tyde, de Heidenfche plegtigheden niet overgenomen hadden; deeze onheilige dingen vermengende met Se zuiverheid van den Christlyken Eerdienst. Maar ongelukkig werden de Tempels, aan Christen Heiligen toe« gewyd, dikwyls even zeer de tooneelen van Afgodery, als die geheiligd geweest waren aan ingebeelde Godheden. De Standbeelden der Helden werden veranderd in die van Martelaaren, om nog de aanbidding te ontvangen , en befchermers te weezen van de hun geheiligde Altaaren. Zy , die de Kerken bouwden, befprengden zich met heilig water, deeden het wierookvat branden, ftaaken kaarten op, enz. De volharding in Heidenfche gebruiken heeft zich zomtyds, in andere voorbeelden, ten zigtbaarften vertoond. Dé < Vcstaalfche Maagdén herleefden in de perfoon der Nonnen de ommegangen met het Heilige^ bootften een oud voorbeeld naa gecanonifeerde Heiligen Volgden op de Befchermgoden, en de wellustige plegtigheden, ter meng. 1794. no. 12. Mm eere  j02 BESCHOUWING VAN DEN OUDEN eere van fchaamtlooze Zinnebeelden, worden nog in gedagtenisfe gehouden (f). De omftandigheden en toeftel van den Heidenfchen Eerdienst werden zomtyds overgenomen , waarfchynlyk in gevolge van de verwyten der Heidenen, aan de Christenen gedaan , dat zy deeze dingen ontbraken , welke het Mentchdom gewoon geweest was te eerbieden, als Gode alleraangenaamst. Zy fchynen ten minften, uit hoofde van de naauwkeurige overeenkomst, hervoort te ko-men uit eene naavolging van de zyde der Rooms chgezinden, en niet, gelyk de geleerde en verbeeldingvolle war."burton zich verbeeldde , uit den algemeenen invloed des Bygeloofs; dezelfde uitwerkzels onder de Christenen, als by de Heidenen, te wege brengende. Gewoonten, in den Godsdienst lang gevestigd , konden niet naalaaten eenige kragt te behouden over de zodanigen, die belboten hunne dwaalingen te laaten vaaren ; en hoe zeer de vroegfte Christenheid de heerfchende Bygeloovigheden mogt wraaken , werden eenige dingen behouden, als fchadelooze infchiklykheden aan de vooroordeelen , en andere werden ongevoelig aangenomen door dien geest van navolging, waardoor de zeden allengskens in elkander fmelten , wanneer eene langdutirige gemeenfchap plaats heeft; even zo valt het gemaklyk in het burgerlyke eenige trekken van gelykvormigheid te vinden, tusfchen het Character van het oude en hedendaagfche Rome. Dat het gevolg deezer overneeminge, in zaaken van den Godsdienst, nadeelig geweest hebbe voor de agting des Pausdoms, en dat de Leer der Roomfche Kerke, diensvolgens, voor een groot gedeelte, Anti-christisch is, hebben veele Schryvers aangetoond. De geest van die overeenkomftige Inftellingen was dikwyls, mogelyk, goed; doch die geest is thans vervloogen, en het waare oogmerk verdweenen, terwyl de Kerk zich overlaaden vindt met een hoop dorre, en niets dan kwaad doende, plegtigheden. Eén trek van Zuiverheid, nogthans, heeft de Roomfche Kerk, te midden van alle die verdervende verkeerdheden, be- (*) Getuigen de Ommegangen, die, nog binnen een Eeuw, op Sicilië plaats hadden ; de Vinger van St. Ctsmo, en de Centha Ferierk, door de Pelgrims gedraagen.  EN TEGENW. STAAT VAN ROME, &3 Behouden; een Geest van Christlyke Goeddaadigheid jegens alle derzelver Leden, dikwyls tot uiterften gedreeven- een Geest betoond in allen mogelyk betoon van Liefde, ter hulpverlening iu ongelegenheden van allerlei foort. Wy kunnen een treffend kenmerk van onderfcheid befpeuren, tusfchen het Heidensch en het Pauslyk Rome, in de ontelbaare inrigtingen, welke 'er tegenwoordig bettaan, tot verligting van menschlyke elenden, die hein van de wieg tot het graf vergezellen, en hec voorzien in alle behoeften, geestlyke en hchaamlyke, die byftand of hulpmiddel toelaaten. _ Ten allen tyde is 'er iets grootsch geweest in het Characler der Romeinen: door alle eeuwen heen heeft het althans trekken ten toon gefpreid , die ontzagwekkend, fchoon gevaarlvk, waren. In de tydperken van het Gemeenebest kunnen wy, te midden van de krygsdnften, en eene woede om vermeesteringen te maaken , niet naalaaten te bewonderen eene ongemeene maate van edelmoedigheid omtrent de verwonnenen , eene onverwinnelyke dapperheid, eene onbaatzoekende vaderlandsliefde, maatiee leevenswyze , en eene braafheid van huislyke zeden. —- Te midden van het bederf, 't welk den aanwas des Ryks vergezelde, worden wy nog verrukt door de ten toon fpreiding van vernuft en behaagende letterkunde; door eene zedekunde zeer verfynd en fchittereud, fchoon verlaagd door daar aan kleevende dwaalingen , en vermengd met ondeugende beginzelen; door eene leevendige en bezielde welfpreekendheid, en.de betoverende bevalligheden der Dichtkunde. Indien de deugden der Romeinen iets zeer aantrek^ks in zich hadden, hunne ondeugden waren desgelyks groot en buitengewoon : het verderf was onder hun uitgeftrekt , en hunne bygeloovigheden hadden een wydheerfchenden invloed. De aart der Romeinen, altoos hoogvliegend, vertoont nog dikwyls haare kragt in het verzwakt hedendaagscb. seflacht; waarin wy nog mogen opmerken een veelbetekenend gelaad, een ontzagwekkende houding, een fterkte van geest, die alleen aanmoediging en beftuur ontbreekt, om de banden, welke het betoon daar van verhinderen? aan flarden te rukken. Indien wy het oog wilden wenden op de grootschheid der oude Stad , nog merkbaar in overblyfzelen, zullen wy, met bewondering, befchouwen het groote, fchoon half verbryzelde, gevaarte van het Collisfaumi de uitgeJvl m a iftre&t-  -5o4 beschouwing van den dijden ftrektbeid en Ichikkingcn der Kcizerlyke Baden, uitgelegd als landfchappen , tnee wandelwegen, Porticos en Mufeums, venykt met alle vtrlchcidcnheid van cieraaad (*); de Tempels der Stad, de Obelisken, de Zegeboogen, de welaangelegde Wegen, aangelegd over Rivieren en Bergen, tot het uiterfte der vefstafgelegetie Landfchappen, de Waterleidingen (f), de Catacombes en de Paleizen. De overgebleevene gedenktekens, opgerigt in de bloeiende tyden van het Gemeenebest, zyn van weinig beduidenis, vergeleeken met die van deszelfs vervallenden Haar. D^ Tyber verdeelt de Stad nog, fchoon niet met den xuüupov poov, den Klaaren Stroom, van welken dionysius fpreekt ; dan hoe zeer zyn de Kunstwerken van menfchenhanden verlooren geraakt! Wél drukt het de Italiaanfche Dichter, janus vitalis, uit: Difce hinc quid posfit Fortuna, immota labascunt Et qua; perpetuo funt fluitura manent. Dat is: Leer wat Fortuin vermag; het vaste valt ter neer, Het altyd vloeiend blyft. Van de Subliciaanfche .of JEmïliaanfche Burg is maar weinig muurwerk overgebleeven; van het Capitool weet men alleen de plaats, de onbeweeglyke Saxum van 't zelve is verdweenen ; van den Tempel , waarin numa pompilius zynen vertrouwden ommegang hadt met mgeria , en de bekragtiging zyner heilzaame Wetten ontleende, is niets te zien dan een druipende Grotto en een gebrooken Standbeeld; van het groote werk der Cloaca Maxima is flegts één boog van een riool te zien. Toen kennis aan de Werken van Griekenland,en andere Lan- (*) Lavacra in modum provinciarum extrucüa, fchryft ammianus maf.cellinus , fpreekende van de Antoniaanfche Baden, opgerigt door caracalla, welke byzondere BadpJaatzen hadden voor 23,000 Perfoonen, en nogthans kleinder waren dan die van diocleTiaan. Q) Ten tyde van cesar waren 'er veertien Waterleidingen, die 150 fpringende Fonteinen en 118 openbaare Baden water bezorgden, behalven hec water, noodig tot de Naumachue, of de Scheepsüryden.  EN TEGENW. STAAT VAN ROME. 5°5 Landen , fmaak voor de Kunften baarde , vervulde de nayver der ltreeveren na volksgunlte, als mede de mededinging en ryklykheid der Keizerlyke befclierming, de Stad met Gebouwen , die de merktekens droegen van nutheid of praalzugt. Men voerde Steenbrokken uit Egypte, en het marmer van AJia werd naar Griekjche ontwerpen bearbeid. Ongelukkig viel het zo ur, , dat de Tempels, in vroegeren tyde opgerigt, en de Gebouwen, in laatere dagen daar by geftigt , zo digt opeen gepakt wierden, dat zy de helft verlooren van derzelver aanzien. Rome was lang bepaald aan haare zeven Bergen, en vervaardigde haare Werken op eene bepaalde fchaal. Wanneer de Heerfchappy zich uitbreidde , bleef eene voorkeus voor den Zetel des Ryks Itand houden; en de Kunften , fchoon algemeen ingevoerd , werden in derzelver uitoefening beperkt. De noodzaaklykheid om eene Stad te verfterken, wier Inwoonders in geftaage oorlogen zich vonden ingewikkeld met de nanuuren , vorderde , dat de ftraaten naauw moesteii weezen , als daardoor re gemaklyker te verdeedigen, en minder ruimte beflaande. VastgefteUle plans worden niet ligt veranderd , en, bet middelpunt van Rome moest, eeuwen lang, bepaald blyven tot de oorfpronglyke afmeetingen , die zeer beperkt waren , gelyk wy mogen oordeelen uit het oude plan van Rome, ontdekt op een vloer in de Ktrk van St. Cosmo en St. Damian; uit de afmeetingen van den ouden Forum, en de breedte van de Via Sacra, eene hoofdftraat van Rome , in welke de Godsdienltige ommegangen ten toon gefpreid werden, en in welke horatius, met andere zich aan befpiegeling overgeevende lediggangers, zich onthielden. Rome breidde zich niet uit in open pleinen, vóór dat vastgeftelde welvaard vertrouwen op de zekei» heid van de Hoofdftad voortbragt. Genoeg, nogthans, is 'er van Rome overgebleeven , om. ons in ftaat te Hellen tot het nagaan van de Bouwkunde in die Stad, van derzelver volkomenheid ten tyde van augustus , tot derzelver verval in de dagen van con» stantinus. De overblyfzels van de marmeren Stad des eerlten Keizers befchouwende, moeten wy ons vereenigen met den wensch van Vader augustinus , om Rome in haaren luister te befchouwen. Den Boog van den laatften Keizer beziende, belaaden met de cieraaden van een gelukkiger tydperk, moeten wy het verval der fchoone Kunften betreuren. Mm 3 't Is,  $ De Gebouwen van de tyden der Paufen, te zamen met den hoogmoed kenfchetzende Ontwerpen van Paus]Yke Magt, behoeven naauwlyks te wyken voor die van het Heidensch Rome; en dè bedenkingen, welke zy eigenaartig inboezemen , zyn zo gewigtig en belangryk als die ontftaan uit het befchouwen van de Werkftukken der Heidenen. De Fonteinen, de Paleizen, de Kloosters en de Kerken, door de Paufen gebouwd , dingen om den voor- (*) Het is eene bekende zaak, dat de Jooden altoos zorgvuldig vermyd hebben onder deezen Zegeboog door te gaan , welke hun herinnert aan hun verlooren Staatsbewind en Voorfpoed, verbeurd overeenkoraftig de oude Voorzeggingen. (+) Instinctu divinitatis et mentis magnitudike. Mm 4  508 besch. van den oudên en tec. staat van romï. Sa"g V/- VVfrken der 0udheid- Men wil dat het Vaticaan elf duizend vertrekken bevat, en , met de Tuinen eene plaats bellaar gelyk aan de grondvlakte vï dTsïi aan de /T7g l™lh?e»™ Po»d™ Sterling waren 'er aan de St. Pieters Kerk te koste gelegd, in den tyd van fontana; en wie, die dezelve gezien heeft, fmert deeze d,?eJnChil,de,rS en Beeldhouwers van leo den X behoefn,"ufks °«df ^ doen voor die der Keizeren, en zy lage» hunne Talenten te koste aan veel verhevener voorwerpen; want, in ftede van de woeste, wreed eï Sre^^H'^^'r r11^-6 Helden der Öudheld ke„" merkten door penfeel of beitel uit te drukken , werden Jermotn1 d^er KUnftenaarSuaanS'£VUUrd om i^SSft vermogen in te fpannen tot het verbeelden van de verhevene aandoeningen der Godsvrugt. Sixtus de V ndX RT' indi£n nkt 20 "cel als aogustds , ten Vo L^ J ïaryt ' fchoon hv 'er> met trek van ™inïr«T°en; byV,°e§e' dat dit de min,te roem van ware (*) e" Sr°0tlte PaUS SIXTÜ- DEN V' De Roomfche Kerk, 't is waar, heefc haare tydperken van Smaak in de Kunften gehad, en ook de tyXrkS van verval Haare Tempels, grootsch gebouwd wS ScHIderftukk1562161'6 Staildbeclden' en ^leeZUffS Schilderftukken, vertoom, zyn maar al te dikwyls overlaaden met ryke Stoffen en uitgewerkte Cieraaden • deBeelden van de Moeder-maagd, prasnig uitgedoscht' en de Altaaren, opgevuld met Kerkcieraaden, laa§t men zien • maar wy moesten bewonderen de Kunstftukken van BRAMANTE, RAPHAëf. en MICHACL ANCELO. MeC Zlllke beuzehngen zyn, egter, veelen voldaan; en Vreemdelingen ftaaren met oogen vol verwondering, als zy hooren vermelden oe waardy van die valfche Steenen en nagemaakte Diamanten, ten gefchenke gedaan door de ananiassen van vroegere dagen. (*) Sixtus de V herftelde de Fontein van Masfa, welker bron twintig mylen van Rome aflag, naby het oude Prln ste en geleide het water door eene Waterleiding van w.ooo^ch»! den, op boogen gemetzeld. J' (Het Vervolg en Slot ter eerstkomende gelegenheid.) aaw  een zesweeks verblyf in oxfordshire, enz. J09 aanmerkingen, geduurende een zesweeks verblyf in oxfordshire en gloucestershire, in den jaare MDCCXCII gemaakt. In ten reeks van Brieven aan een Vriend. (Vervolg van bl. 478.) negende brief. Gloutester, Sept. 1702, myn heer! Naardemaal ik, zints mynen laatften Brief, verfcheide uitltappen in de nabuurfchap van Gloucester gedaan heb , waarop de nieuwsgierigheid dikwyls verdrukt, of ten minften de voldoening daar aan afgebrooken werd, door de gezellige bekoorlykheden van Landvermaaken, moet gy van my het geregeld verflag eens Aardryksbefchryvers niets verwagtenj ik kan niets meer doen dan u belooven eenige weinige aanmerkingen, welke de gelegenheid my deedt opzamelen, zo veel eene bykans onophoudelyke verfcheidenheid van aangenaame voorwerpen wilde geheugen. Zints myn jongfte fchryven ging ik uit met onzen Vriend Mr. T en diens Zoon, om een Toertje te doen in Herefordshire , eene Landltreek der kennisneeming van de Reizigeten wel waardig, niet min ter oorzaake van de ryk- en vrugtbaarheid, dan van wegen de veelvuldige fchoone gezigten , welke het oplevert. Wy verlieten Gloucester in den morgenftond , en toogen de Westpoort uit , dé éénig overgebleevene Poort van deeze oude Stad. Van de brug, op welke wy ons toen bevonden, hebt gy, ter rechterhand, een zeer uitgeftrekt veld met Vee bedekt, en doorfneeden van de Severn. Aan de (linkerhand vormt deeze Rivier eene foort van Eiland, Olnej of Alney geheeten, waar men zegt, dat een Tweegevegt gehouden werd tusfchen edmund , Koning van Engeland, en canutus, Koning der Deenen, om het lot te beflisfen des Koüingryks, door bloedige Oorlogen vaneen gereeten : dit eindigde in eene verdeeling des Koningryks; vermids geen der vegtende Partye» Mm 5 de  510 EEN ZESWEEKS VERBLYP de overwinning behaalde. De Inwoonders van WaltonL eenige mylen ten Noorden van Gloucester gelegen, beweeren, dat dit gevegt voorviel op Oleneay , een Eiland in dien oord. Het komt my, op dit pas, niet gelegen, dit gefchil uit te maaken; en misfchien ware het droevig dit te beflisfen ; daar die twist het gefprek, als het in de Landdorpen aan 't kvvynen zou flaan kan leevendig houden. Omtrent twee mylen van Gloucester kwamen wy te Highnam Court, de Plaats waar zich Sir john cuise, Bart. onthoudt, en welke wy bezogten. Het Huis is een eenvoudig, doch, in zommige opzigten , een fraai Gebouw, naar de tekening van inigo jones. De vertrekken zyn ruim ; de grond is in den tegenwoordigen fmaak aangelegd. Het Perk is zeer uitgeftrekt , en heeft eenige verrukkende gezigten op het omliggende land. -— Weder op den weg komende, en rondziende, ftonden wy niet weinig verfteld, wanneer wy bevonden, dat het gezigt op het Huis belemmerd wierd door de onguriftige ligging der Kerke ; een voorwerp op zichzelve niet ongevallig; doch zeker daar geplaatst, zonder te letten op het genoegen des Reizigers, die 'er door beroofd wordt van een der beste gezigten op het Huis. Ik moet hier in 't algemeen aanmerken , want ik bevind my buiten ftaat om tot byzonderheden af te daalen , dat 'er veele goede Schilderyen voorhanden zyn te Highnam Court. De Voorzaat van den tegenwoordigen waardigen Eigenaar, de Generaal cuise , fchonk die Verzameling van Schilderftukken , welke men zien kan in Christ - church Collegie, Oxford. Met dit te doen beroofde hy zyne Familie niet -zeer veel. Hy was een welbetaalende Verzamelaar van Schilderyen; doch 'er zyn weinige Kunstkenners, die zyn fmaak niet in twyfel getrokken hebben. Van Highnam reeden wy door een met hout begroeide en fchilderagtige landftreek, waar het oog onthaald wordt door eene verfcheidenheid der aangenaamfte voorwerpen ; 'c welk eene aandoening te wege brengt op eenen geest, aan zulke voorwerpen niet zeer gewoon , die zich beter laat gevoelen dan befchryven. ,, Het Landleeven," gelyk een bevallig Schryver opmerkt, ,, boezemt eigenaar„ tig gevoelens van Goe.ddaadigheid in: door, by aanhou,, denheid , de giften der Natuure te ontvangen, wordt „ de Ziel uitgebreid, en de Menfchen ongevoelig gewoon ,, om dezelve rondsom zich te verfpreiden," 'Er zyn  ÏN OXFORDSHIRE , ENZ* 5U zyn weinige Menfchen, geloof ik, op welken Landgezig ten geene zedelyke uitwerking te wege brengen , voor een poos misfchien; want zigtbaare voorwerpen kuunen niets meer doen. En, indien de zodanigen, wier Leevensltand hun fteeds gelegenheid verfchaft om Landgezigten te befchouwen, daar door luttel aangedaan worden , dan mogen .wy, met reden , vermoeden , dat de misflag fchuilt in groote onaandoenlykheid, of in een verkeerden fmaak. De Kerk van Churchham, of Church-hill, welke wy aan onze (linkerhand lieten leggen, is zonderling, uit hoofde van de Zitplaatzen, of Banken, vóór den tyd der Hervorming in gebruik; het zyn laage open Banken, waarin de Kerkgangers, zonder eenige onderfcheiding, plaats neemen. Veele ongelegenheden zouden voorgekomen of vermyd worden, indien de Zitplaatzen in alle Kerken, op die wyze, waren ingerigt; maar ik weet niet hoe men dir 'zou kunnen overeenbrengen met den Familit ■ Trots op 't Land, en met den nog belachlyker Kerkpraal, om Geltoelten, den Landtrots leevendig houdende , in de Kerk in tïe Hoofdjtad te hebben: waar zy veelal, geduurende den dienst, ledig blyven; terwyl de yverige Kerkganger zich genoodzaakt vindt op den fteenen vloer te itaan, is de Godsdienftige Eigenaar dier afgellootene Banken , of Geltoelten, bezig met Landvermaak te neemen, of onthoudt zich aan een verlustigend Bad, met zyn Gezin. Kort naa dat wy Lea Brook voorby waren , omtrent twaalf mylen van Gloucester, kwamen wy in HerefordsUre, en bevonden ons naauwlyks op de grenzen van dit Landfchap, of onze aandagt viel op de flegtheid der wegen. Ze zyn, ïn de daad, daar door tot een fpreekwoord geworden , en zodanig , volgens het getuigenis van zekeren Schryver, „ als men zou verwagten aan te „ treffen in de Moerasfen van Holland, of de Geberg„ ten in Zwitzerland." Van den voet van May-hill, een voorwerp 't geen men omtrent allerwegen kan zien, moesten wy waaden door een amphibioufen, of tweejlachtigen, weg, mag ik die uitdrukking bezigen, tot Bill-Mill, werwaards wy van Weston heen reeden, de plaats onzer eerst volgende beftemming. De diepte des waters was, op veele plaatzen , drie voeten. Dit zelfde ondervindt men dikwyls in dit Landfchap, 't geen, in de verbetering deiwegen, agteraan komt by alle andere Landfchappen in rik Ko  5Ift EEN ZESWEEKS VERBLYF Koningryk. Wanneer een weg flegt is door oneffenheden, door eene fteen- of rotsagt.g'e oppervlakte , h" ft men eenige vertroosting daar in. dat dezelve aWfsdoch die vertroosting moet men den meesten tyd des' jaars hier misfen, en in het regenfaifoen kunnen zy niet dan onbruikbaar weezen voor wagens Waarom men de wegen in dien"ftaat laat blyven, weet ik niet. De Heeren m het Landfchap, die zich anderzins aanmoedigers betoonen van verbeteringen, kunnen zeker met onkundig weezen, hoe zeer 3e «Se vaa het Land vermeerdert door welaangelegde wegen en hoe zeer al Ie gunftige omftandigheden f hef belanfeens Landchaps betreffende, bevorderd worden door eene gemaklyke gemeenfchap tusfchen de eene plaats en de fndere Wat wordt 'er van den Handel der voortbrengzelen des Landbouw*, en wat kan de rykfte Oogst des Lands aan den Eigenaar opbrengen , wanneer 'er zes of zeven paarden noodig zyn om een Wagenvragt Koorn ter markt te brengen? Onze Vriend T bragt, on zvne wvze m t midden, dat de weg, op welken wy ons thans bevonden met zeer kleine kosten, bevaarbaar zon kunnen gemaakt worden ^ misfchien zal de weg, eenige jaaren aan zichzelven overgelaten, bevaarbaar worden, tonder eenige kosten in 't geheel. ' 8C Maar, de tiegte wegen overgeflaagen, het Land , door t welk wy reeden, vloeide over van fchilderagtige Landvertoomngen, zomtyds afgebrobken en ongeregeld, zomtyds flegts een gedeelte yan het tooneel voor 't gezigt openftellende; maar dikwyls hadden zy alle eigenfchippen van eene waare Landfchapsfchildery. ü. BiU%l, waar wy op den Middagmaakyd aankwamen , is gelegen in het middenpunt van eene holte , gevormd door rotzige en met geboomte begroeide hoogten , die omtrent cirkelsyvyze opryzei, ; dit geeft een denkbeeld van landfchaplyke eenzaamheid en eene afzondering van het druk gejoel der menfchen zo fterk als ik zelden gezien beb. fe^en over het Huis , gebouwd door chaules bonnor , L q., de Eigenaar van deeze Plaats, vindt men. op den top eener fteile hoogte, de Ruïnen van Pennyard Castle; agter de hoogte, nog fteiler oploopende, en met Houigc vas beplant, ontdekten wy eene menigte van holen in louter rots, wonder gefchikt ter verblyfplaats eens V\oestyniers; eenige deezer vormden natuurlyke boogen, ruw en fchnklyk. Eén derzelven noemden wy Druids- Hall,  !N OXFORDSHIRE, ENZ. 5ïS Hall, en ftemden overeen, om 'er u , en eenige andere Vrienden, op een Druidisch Feest te noodigen —- doch hiervan nader. De Valei wordt bewaterd door een kleine Stroom, die eene genoegzaame hoogte bereikt om een Papiermoolen te doen gaan. Ik ftond eenigzins verwonderd, dac ik eene Papiermaakery in deezen eenzaamen oord aantrof; nogthans zyn 'er verfcheidene in deezen hoek. Zy maaken meerendeels grof Papier , en zenden het ter markt te Hereford en Brijtol, vanwaar het na Ierland afge•fcheept wordt. In den naamiddag toogen wy uit om Goodrich Castle te bezigtigen. Schoon men dit verheven voorwerp, zich hoog verheffende, ziet, lang vóór dat men aan de oevers van de Wye komc, aan welke hec gelegen is, nogthans is het, wanneer men daar komt, dat 't zelve het meeste treft. Ik voelde my 'er zo zeer door aangedaan, dat ik het hield voor het ftoutfte Voorwerp van deeze foort in 't geheele Koningryk; en gy moogt oordeelen over het vermaak , 't welk"ik genoot, toen men my, op onze terugkomst, de volgende plaats in gilpin's Tour aanwees : ,, Naa vier mylen van Rofs gevaaren te hebben, kwamen wy by Goodrich Castle , waar een grootsch ge„ zïgt zich opdoet, en wy gingen op onze riemen leggen „ om het te bezigtigen. Een arm der Riviere, eene „ fchoone Baai vormende , doet zich op aan 't ooge. ,, De oever, aan de rechterzyde, is fteil, en bedekt met ,, houtgewas; boven 't zelve fteekt een ftout voorge„ bergte uit, bekroond met een Kasteel, den kruin uit ,, het geboomte verheffende. Dit gezigt, 't welk een der „ grootschfte is op de Rivier, zou ik niet fchroomen, ,, ftrikt gefprooken, fctiilderagtig te noemen, 't geen zo zeldzaam het charafter is van een zuiver natuurlyk ,, tooneel." Wat de Gefchiedenis van dit Kasteel betreft, moet ik u na grose verzenden. Hy heefc 'er de gezigten van gegeeven; doch ze zyn , het plan zyns Werks geene andere gedoogende , enkel de afbeeldingen der Ruïnen. Gilpin heeft een omtrek van de vertooning gegeeven; doch ik weet niet, dat 'er iets het licht ziet, 't welk een recht denkbeeld kan inboezemen van de grootschheid dier ligging. Onze paarden aan het Overzet-huis laatende, beklommen wy  EEN ZESWEEKS VERBLYF* wy de hoogte , en bezagen de Ruïnen. Genoeg is 'es? overgebleven om ons te overtuigen, dat Goodrich Castle, ten eenigen tyde , eene plaats van groote fterkte moet geweest zyn. Eén bastion is nog bykans geheel; doch delteen, door den tyd wryfbaar geworden, ftaat welhaast te vergaan. De gezigten van den heuveltop, en van zodanige deelen des Kasteeis als wy met veiligheid konden beklimmen , zyn zeer uitgeftrekt, en , dewyl de dag begon ten avond te daalen, kreeg elk voorwerp een by^evoegde belangrykheid. De ftaatlyke liilte van alles rondsom ons , alleen afgebrooken d oor het dof gemurmel van de Wye beneden, en de aandoeningen ontltaande uit de befchouwing van dit eerwaardig Gevaarte, wrogt alles mede om ons een Geestdrift in te boezemen, welke wy eenigtn tyd genooten , zonder elkander onze overleggingen mede te deelen, welke wy wisten dat op één toon .gefpannen waren, ik ondervond de waarheid van die fchoone plaats in Dr. johnson's Tour, zo zeer als ik voorheen de fraaiheid daarvan bewonderd had: On„ zen geest af te trekken van alle verrukking, die eene „ plaats inboezemt , zou onmogelyk , indien wy zulks „ poogden zou het dwaas weezen, zo het mogelyk was, „ Wat ons ontrukt van de overlieerfchende kragt onzer zinnen; wat te wege brengt, dat het voorledene, het 9, algelegene , of het toekomende, heerscht over het te,, genwoordige , verheft ons tot de waardigheid van den- kende Weezens. Verre van my, en verre van ,, myne Vrienden, zy zulk eene koele Wysbegeerte als „ ons onveriehillig en onbewoogen brengt op een grond, die vereerd is door Wysheid, Dapperheid of Deugd. ,, Die mensch is weinig te benyden , wiens Patriotismus „ geen kragt verkrygt op de Vlakten van Marathon, of „ wiens Godsvrugt niet warmer wordt onder de Ruïnen ,, van lona." Wie, die niet ftomp, louter zelfzoekend en ongevoelig, is, koestert geene gevoelens gelyk deeze, by het befchouwen der Ruïnen van ou e Dapperheid of Gods? vrugt, fchoon hy niet in Haat zy om z\ne gevoelens uit te drukken met eene waardigheid aan het onderwerp pasftnde. In 't voo'bygaan, hot is der moeite waardig de boven bygebragie plaats te leezen in Sr john hawkin's Life of johnson; gy zult daar ontdekken hoe hy zich verwarre in een doolhof van zogenaamde beoorr dee-  IN OXFORDSHIRE, ENZ. ^15 deeling, en de jammerhartiglte aanmerkingen, ooit het papier aanbevolen, bybrengt. Het grootfte gedeelte van den volgenden dag zwierven wy rond tusfchen de heuvelen en dalen omftreeks BUIMill; en naa het middagmaal gingen wy na Guns-Mills, gelegen in het Woud van Dean, Gloucestershire. Myne Tochtgenooten fcheenen zo wel bedreeven in de onderfcheidene wegen van dit Bosch,dat myne eigene onkunde my geene onrust ter wereld baarde. Maar welhaast bevond ik, dat iemand den weg kan misfen by dag, en dien by avond niet wedervinden. Wy hadden niet meer dan twee mylen in dit wydlirekkend bosch gereeden , toen de Heer 'f ons te kennen gaf, dat hy niet volkomen zeker was, of het niet zeer mogelyk zou weezen, dat hy van den weg af was. — Een weinig verder veranderde zyne twyfeling in zekerheid; doch, daar wy niet meer dan één uur te ryden , en zo veel van het daglicht nog te goed, hadden, dagten wy den misflag ligt herftelbaar. üp dat oogenblik hield ik het voor een geluk, dewyl wy moesten voortryden na eene plaats, de Wildernis geheeten, een Landgoed toebehoorende aan maynarjj colchester , Esq. gelegen op eene hoogte , vanwaar het oog meer dan twaalf Landfchappen kan overzien; en wy vermaakten ons met deeze verbeelding, terwyl de Heer T den rechten weg dagt te hebben. Al voortrydende, in het volle vertrouwen dat wy het rechte fpoor hadden, (tonden wy op nieuw ftil; wy kwamen op een tweefprong, die zeer dubbelzinnig was, en voor ons moeilyk te bepaalen , welke van de twee wegen tot bevordering van onze Reis behoorde ; ons beflirk werd niet vaardiger of volftrekter, door eene omftandig- heid, die de jonge Heer T opmerkte, dat 'er een derde weg was, en welke, op 't oog te zien, zo wel de rechte kon weezen als de twee andere. De Zon naderde nu fterk aan den ondergang , en wy hadden alleen in aanmerking te neemen, dat de tyd, in raadpleeging gefleeten, zo nadeelig kon weezen als het befluit zelve. De pjeer T fcheen egter gelukkig op den inval te komen, dat de middelfte weg onze weg was. Het is waarfchynlyk dat de fpreuk medio tutisfime ibis hem voor den geest kwam; doch wy hadden geen myl gereeden, of het bleek allerduidelykst, dat hy op geen goed gezag ons dien weg hadt aangeraaden. Het was nu ten naasten by donker, en wy moesten voorzigtiger ryden; want de weg was  5l6 EEN ZESWEEKS VERBLYF was naauw en oneffen, dikwyls met koolputten aan den eenen , en uitfteekende Heenen aan den andéren, kant. De duisternis omringde ons, en, geen opening zich voorwaards opdoende , fteegen wy af om onze paarden langs eene fteilte af te leiden. Dit gedaan hebbende zonder gevaar, (tonden wy (lil, en luisterden of wy ook eenig geluid konden verneemen, 'c welk ons van de nabyheid van menfchen verzekerde. De geringfte van alle zyner Majefteits onderdaanen zou ons, op dat pas, het hoogfte genoegen gegeeven hebben; doch geen menschlyk weezen doortrok dit gedeelte des VVouds. —— Een weinig verder voortgaande, ontdekten wy eenig licht; maar, helaas! het was alleen een laatfte flikkering van de lugt in 'c Westen. Wy hoorden eenig geluid ; doch het was te verre af om onderfcheiden kenbaar te weezen; en wy konden niet bepaalen of het voor dan achter ons of het te rechter of te (linkerhand, was. Befchouw ons hier dan, myn Heer! te midden van een Bosch, twintig mylen lang en tien breed, zo verre wy wisten naby geene Wooning, en geheel hulploos. Welk een figuur zou dit maaken in een Roman , inzonderheid als men 'er een fchriklyke Donderbui, of ongenadig alles omverfmytenden Storm, byvoegde. Doch wy waren in geen humeur, om daar ter plaatze deeze bykomende omftandigheden te bewonderen, die in een verhaal ons zo verrukkend fchriklyk voorkomen. Nogthans ontzonk ons de moed niet, fchoon wy dien alleen konden betoonen met ltil te (taan. Te rug te gaan was zo onmogelyk als voorwaards te fpoeden; en wat ter rechter of (linkerhand af te ryden aanbelangt, wy hadden, door die wyze van beweeging, ons zeiven reeds genoeg in 't naauw gebragt. Naa egter ernftig beflooten te hebben, dat de weg, waarop wy ons bevonden, hoe weinig wy 'er ook van wisten, ergens moest uitloopen, en dat, 't zy wy denzelven in de lengte of in de breedte van het Bosch namen, wy 'er uit moesten komen, door in een rechte lyn voort te ryden , fteegen wy weder op. De Heer T , die tot dus lange een goed gevoelen gehad hadt van zyne bedreevenheid in de Aardrykskunde van deeze plek gronds, en waar tegen ik flegts de kleinigheid van eene daar mede ftrydige ondervinding kon aanvoeren, nam het nogmaals op zich onze wegwyzer te weezen. Welhaast was hy in de gelegenheid om een der voornaamfte pligten van die bediening  in oxfordshire, enz. 5T7 ning te vervullen, door ons fchielyk te beveelen dat wy ftil moesten houden; ons onderrigtende dat wy op den kant waren van een vry fteilen berg, en een uithoek; zo dat wy weder moesten afklimmen. De meerdere donkerheid, welke zich opdeedt, ontdekte ons deels het gevaar, waarin wy ons bevonden, en bedekte het gedeeltlyk. Hier pleegden wy op nieuw raad, en de over en weder fpraak duurde lang , en alles in ernst. Verfcheide gevoelens werden voorgefteld, en ontbrak het niet aan ftoute gisftngen. Nimmer voorheen te deezer plaatze geweest zynde , hield ik my by afgetrokkene redenkavehngen over het geval; in 't einde kwamen wy tot een befluit^ waarin wy allen overeenftemden; te weeten, dat wy verdwaald waren, en dat niemand onzer het minfte denkbeeld hadt hoe den weg weder te vinden. Wy verlangden nu na de kunst , die de Romanfchryvers zo gelukkig in hun hand hebben , om hunne Helden en Heldinnen uit verlegenheden van dien aart als de onze te redden; en wy begonnen te denken, dat wy den nagt op de wyze van don quixot zouden moeten doorbrengen. _ _ Om, nogthans, op 't papier onze Reis korter en veiliger te maaken , dan dezelve in de daad was , moet ik u melden, dat, naa drie uuren op deeze wyze gezworven te hebben , geheel vermoeid en met bezwykenden moed, de verlosfing opdaagde wanneer wy dezelve het minst verwagtten, en dat zonder de tusfchenkomst van eenig bovennatuurlyk Weezen. Een vreugdelcbreeuw van onzen Gids kondigde ons aan, dat hy een licht gezien hadt, door het geboomte flikkerende; het geblaf van een hond bevestigde de blyde tyding, en wy maakten ftoutlyk uit die twee tekens op, dat 'er eene Wooning omtrent was. Wy bevonden dezelve een hut, waar uit, op ons roepen, eene agtenswaardige Vrouw kwam, by welke wy beflooten onzen intrek te neemen, indien wy bevonden te verre van de plaats onzer beftemming af te weezen, om dezelve ten behoorlyken tyde te bereiken. Tot ons hoogst genoegen vernamen wy, dat wy niet verre waren van Guns-Mills, waar een vriendlyk onthaal en een goede avond maaltyd al ons zwerven en lyden tot eene ftolfe van het vrolykst onderhoud maakten. Hier bleeven wy het grootfte gedeelte van den volgenuen dag, en bezigtigden^eenige gedeelten van het Bosch. Op eene hooete, boven de Papiermoolens, is eene Wel, St. Antonies-Wel geheeten. Het water heeft eenige mineraale meng. 1704. no. 12. N n hoe.  518 EEN ZESWEEKS VERBLYF hoedanigheden, en is zeer koel. De bodem van de vierkante fteenen gemetzelde kom, waarin het water vloeit, was bedekt met kromme Spelden, een merkteken van die bygeloovigheid welke men moet verwagten dat de gemoederen der Landlieden beheerscht, en zich onder de eene of andere gedaante vertoont, ondanks de hooggeroemde verlichting van het einde der Achttiende Eeuw. Indien gy uw Paard, uw Kind, of eenig ander ding van waarde, verliest, heeft men flegts een kromme fpeld in deeze Wel te werpen, en te wenfchen om het herkrygen van het verloorene , en hiermede is de zaak afgedaan. Terwyl wy het lekker water dronken, kwam een Knegt my boodfchappen, dat myn Paard uit den ftal was weggeloopen , en niet kon gevonden worden. Hier was het juist de tyd om de kragten van de kromme fpeide te beproeven; wy wierpen 'er een in, met alle plegtigheid daarby behoorende; doch het fmert my dat de Proeve in één opzigt onvolkomen was. Toen wy na den ftal gingen bevonden wy dat niet myn, maar eens anders, Paard was weggeloopen —■ by gevolge verloor ik deeze gelegenheid om myn getuigenis te voegen ter bevestiging van het verwonderenswaardig ontdekkend vermogen van St. Antonies - Wel. Het Bosch van Dean, met een verhaal van 't welk ik deezen mynen Brief zal befluiten, ftelt men dat omtrent dertig duizend Acres gronds beflaat; maar zo veele gedeelten van 't zelve zyn onlangs bebouwd, dat, het geen eigenlyk Bosch mag genoemd worden, van dag tot dag in uitgeftrektheid afneemt; veele vlekken en dorpen zyn 'er in gebouwd; doch deeze geheele plek was, ten eenigen tyde , geheel met hout bedekt, en de beste Eikenboomen in het geheele Ryk werden hier tot den Scheepsbouw geveld. Wat 'er nog van Eikenboomen over is, keurt men beter dan die men elders aantreft; maar de hoeveelheid is, in vergelyking, van geene beduidenis ; in de laatfte veertig jaaren is het Eikenhout, ten Scheepsbouw gefchikt, in deezen oord geweldig verminderd. De Bergen hebben veel Yzerërts , en de Voerwerken ■worden 'er met groot voordeel voortgezet. Men heeft opgemerkt , dat men meer van het Bosch hier behouden heeft, zo in het Voorkomen als in de Wetten, dan in meest alle de deelen des Ryks. De Boschvertooning is natuurlyk en grootsch; de kunst heeft hier de hand ao veel niet geleend als in het Bosch van Windfor. De Bosch-  EN OXFORDSHIRE , ENZ» 5'? Boschwetten, weleer een zo ryke bron van verdrukking, zyn nn naauwlyks bekend; en die nog beftaan laat men flïïpen of worden zeer flap uitgevoerd. Het Wild & Je? Bo ch van Dean is niet zeer talryk, en de Boeren, weelende hoe ligt deeze woudroof kan ontdekt worden , maaken 'er zich zelden aan fchuldig; maar m het fteelei S Boomen, ook van vry groote, zyn zy wonder afJerigt. Zy kappen de takken at, en begraaven den (lam f en len tvd onder den grond, en voeren dien naderhand byTulken 's nagts weg! Deeze diefftallen zyn vry alglmeen bekend; doch men ziet ze, en misfchien met t>eheel oneigen, door de vingeren. Wanneer wy in aanmerking neemen het groot aan. b«lan» onzer Scheepsmagt tot het beftaan van GrooU Brittanie als een handeldryvend Volk, moeten wy ons Sferen , als wy de veelvuldige klagten hooren over het algemeen verzuim in het aankweeken van Eikenboomen; en wy moeten ons nog meer verwonderen , a* wy bevinden ' dat deeze klagten niet zonder grond geltor, worden. Veel meer van dit, als mede van onze andere t Bosfchen, behoorde ingeflooten te zyn, en weder Semaakc te worden 't geen zy eertyds waren, daadlyke Bosfcnen. Ik zal befluiten met eenige weinige aanmerkingen yan eenen Schryver, dien ik meermaalen aanvoerde. Tegenwoordig, zegt de Heer gilpin, zyn zelfs de overblvfzels van onze Boschboomen vergeeten. Van we.nio-e vinden wy de merktekens op oude Kaarten; maar, wat de Bosfchen zelve aanbelangt, naauwlyks is er iets van over om op te roemen. Eenige Bosfchen zyn verwoest in tyden van ongeregeldheid; veele zyn door enkele verwaarlozing weggeraakt — door oneerlykheid der nabuuren weggeroofd. Het lchüderagtig fchoon beminnend oog vindt zich grootlyks beledigd door Jde verwoesting van alle deeze boschgezigten Niet dat het vermaak fchept in een volftandig onafgebroken Bo§.cb. te aanfehouwen, of verlangt het geheele land met hout begroeid te zien. Het fchept genoegen in het mengzel van Bosch en Vlakte; daarin beftaat het fchoon. Het is de 7aak van het oog niet om op het nutte zich alleen te vesSïn Het heeft niets te doen met de belangen vati uloeaTen fpaade: maar vestigt zich alleen op het gelaad der Natuur, als een fchoon voorwerp. Maarteffens» het meer dan waarfchynlyk, dat, indien ten minften Zommige o.wes oude Bwjchen in het Koningryk^-  5lO een zesweeks vei5blyf, in oxfordshire, enz. waard gebleeven ware», het einde van algemeen nut zo wel zou bereikt zyn als dat van de behoudenis des lchilderagtigen fchoons. Dit was althans het begrip onzer Vyanderi. Wy zyn ouderrigt, dat de Spanjaarden. by hunnen bedoelden Inval, in den Jaare MDLXXXVijl, onder ander kwaal , ons toeaedagt , bevel gegeeven hadden, om alle LSosl'chen in Engeland te verwoesten, en bovenal hec Bosch van Dean, in Gloucestershire. lk ben, enz. (De volgende ter naastkomende gelegenheid.) byzonderheden, de weduwe van j. j. rousseau betref eende. DoOR james edward smith . M. D. F. R. S. (Overgenomen uit diens Sketch of a Tour on the Continent.) " V00r z? ve""e het te 1!adere toelichting van rous„ t seaus Characler, onlangs door ons uit het boj> ven aangeduide Werk van Dr. smith opgegeeven (*) » konne ftrekken , en het berigt op zich zelve wegens „ deeze Weduwe niet geheel onbelaugryk is, hebben wy „ met getwyfeld om deeze Byzonderheden op de Charac„ tertrekken van vvylen haaren Egtgenoot te laaten vol„ gen." * ■* * Van Ermenonville, de Lustplaats des Heeren de girardin, waar het Gebeente van den daar geftorven rousseau rust, trokken wy na Plesfis de Belle Vue, een Dorp omtrent twee mylen van daar op den weg na Parys gelegen, om 'er een bezoek af te leggen by de Weduwe' van jean jacques, zyne beroemde theresa. Wy twy telden in 't eerst of wy haar zouden gaan zien; vreezende of wy by haar niet wel het een of ander zouden kunnen aantreffen, ftrekken de om onze hoogag:ing voor haaren geweezen Egtgenoot te doen daaien. De uitflag was volmaakt het tegendeel. Wy vonden rousseau's Weduwe in eene nette land- woo- (*) Zie hier boven, bl. 462.  BYZONDERHEDEN , DE WED. ROUSSEAU BETREFFENDE» 521 wooning, in 't linnen gekleed, gelyk baare. Buuren; zy droeg een klein gouden kruis op de borst. Zy was klein van geftalte, en geleek weinig op het Pourtrait, 't welk men van haar gegeeven heeft in de Franfche Prent van haars Egtgenoot's laatfte oogenblikken. Haar gelaad hadt iets aandoenlyks en treffends; haar voorkomen was dat eener welopgevoede Vrouwe, en duidde eene zielsgefteltenisfe aan niet onwaardig om de Leevensgezellinne van rousseau te weezen. Zy is gewoon Lieden te zien die haar uit nieuwsgierigheid komen bezoeken ; zy ontving ons op eene ongemaakte en beleefde wyze. Zy hoorde onze betuigingen van onze hoogagting voor haaren Egtgenoot op de voeglykfte en verpligtendfte wyze, en beantwoordde , met een groote vaardigheid, de vraagen , welke wy oorbaar vonden haar te doen. Uit haar vernam ik de volgende byzonderheden. Het Character van julia , naa haar Huwelyk, was ontleend van Mevrouw boy-de-la-tour, van Lyons; eene Boezemvriendinne van rousseau en van diens Vrouwe , by welke zy meest altoos 's jaarlyks een lang bezoek gingen afleggen, en die nog in leeven is. Maar de Gefchiedenis der Nouvelle Heloïfe heeft geene de minfte gemeenfchap met de Gefchiedenisfe dier Dame. Hoe verre deeze op de waarheid gegrond was , en wie de eigenlyke Charaéters waren, dit behoorde tot de geheimen, die in in den boezem diens Schryvers fchoolen; en viel geen der tooneelen, in dat Werk voorkomende , te Ermenonville voor, gelyk eenigen beweerd hebben. De Confesfions", verzekerde my Mevrouw rousseau , waren geheel door haaren Egtgenoot gefchreeven, en, naa diens dood, door haar in 't licht gegeeven. Zy vertrouwde het Handfchrift aan den Marquis de girardin, die 'er eenige byzondere Anecdoten, als mede eenige Naamen van nog leevende Perfoonen, in uitfchrapte , niet volkomen met haare goedkeuring. Zy wilde de Confesjïons geleverd hebben zo als dezelve uit de pen des Schryvers gevloeid waren. —— Voorwaar, de grootfte bewonderaar van rousseau moet het fmerten, dat dit Werk in *t geheel het licht ziet; want wat kan de uitwerking weezen van de opgave van elke zwakheid , van elke grillige gedagten , van een Charaóter, in veele opzigten uitfteekend deugdzaam , dan alleen dat flegte lieden daaruit gelegenheid neemen om alle Deugd uit te fchreeuwen als enkele uitwendige vertooning, en dat zeh> min overgegeevene Nn 3 bgo».  £Ü ËYZONDERHEDEh? boozen hun geweeten irt flaap fusfen mei hef verzag* iend denkbeeld, dat zy mogelyk zo goed zyn als de rest der wereld* — Niets waarfchynlyk kan meer kwaads gedaan hebben aan de zaak van den Godsdienst, dan*, by voorbeeld, de tot kleinigheden afdaalende ten toonfpreiding van de bygeloovigheid en.verregaande zwakheid van Dr. samuel johmson, een van de welmeenendfte maar allerbe vooroordeel fte Menfchen, die fchynt gedagt te hebj ben, dat iemand geen Godsdienst in 't geheet kon bezitten , „ indien hy niet tot de Kerk van Rome, of tot de „ Engelfche Kerk, behoorde." Indien dusdanige gevoelens de egte vrugten waren van den Godsdienst, zouden zy verder gaan dan de verstftrekkende poogingen van zogenaamde Sterke Geesten en Twyfelaaren tegen het toevoorzigt eener weldaadige Voorzienigheid. Nogthans heeft mén deezen goeden Man zeer oi öordeelkundig°opgegeeven als een Modél van Godsdienftigheid; en dus de wereld willen doen gelooven, dat allen , die eenigen eisch maakten op Godsdienftigheid, zo bekrompen en onverdraagzaam waren in hunne Godsdienftige begrippen als jounson was. —* Eenige laatere Schryvers hebben dezelfde foort van bitterheid in het Staatkundige laaten blyken, tot groot nadeel van hunne zaak. Mevrouw rousseau vertoonde ons een pleister Borstèeeld van haaren Egtgenoot, afgegooten op zyn aangezigr, weinig uuren naa diens overlyden ; en 't geen zy denkt dat ons zyne waare beeldtenis oplevert. Dit is verre het bevalligst Pourtrait van rousseau , 't geen my immer Voorkwam. De aandoenlykheid, en nogthans de bedaardheid, van het gelaad is bekoorelyk; en de mond is een der foreckendfte, dien ik ooit zag. Ik zou denken, dat het zo bezwaarlyk zou vallen dit naa te.maaken als dat beroemde Standbeeld, zo zeer bewonderd, van hhchael angelo, welks fpieren, naauwkeurig befchouwd, in beweeging fcheenett. Men verhaalde ons te Ermenonville , dat de Weduw Van rousseau een Jaargeld van vyftig Ponden Sterling van den Koning van Groot- Brittan je trekt; ik heb dit verhaal niet bevestigd gevonden, en kan voor de waarheid van 't zelve niet inftaan. Dé Weduw van rousseau heeft het voorkomen van jonger te weezen dan haar Egtgenoot, en fchynt nog wel eenige jaaren te kunnen leeven. Wy vernamen, by onze wederkomst te Parys, dat haare begrippen van naauwge- zet-  DE WED. ROUSSEAU BETREFFENDE. JS3 zetheid niet altoos zo romanesk waren als de zyne, en dat zy eens op het punt Honden om van elkander te fcheiden, ter oorzaake van een verfchil niet zeer algemeen tusfchen Man en Vrouw. Het is te over bekend, dat deeze beroemde Man altoos een geweldigen afkeer hadt van Gefchenken te ontvangen, uitgenomen van eenige zeer byzondere Vrienden, zelfs dan wanneer hy zich in de uiterfte behoefte vondt. Dit gedrag deedt hem by het gros des menschdoms onder de Dwaazen rangfchikken , terwyl het hem een groot getal van de geilaagenfte vyanden baarde onder de zodanigen, die hem aanzagen voor iemand wel by zyn verftand. Zyne Huisvrouw, min naauwgezet in dit ftuk, dagt, dat 'er geen kwaad in ftake, in een ftuk broods van iemand te ontvangen, op een tyd dat zy beiden van honger fcheenen te zullen moeten omkomen; en, ten einde zy de teêrgevoeligheid van haaren Man niet mogt kwetzen , hieldt zy voor hem verborgen vanwaar die onderftand kwam. Ongelukkig egter voor beiden, ontdekte hy de misleiding, en duidde dezelve voor eene fchriklyke zamenzweering tegen zyne Eer. DE O'N GELUKKIG li BEDELAAR. Eene waare Gefchiedenis. Niet altyd zyn de daadeu en de lavensbyzonderheden van aanzienlyke of ryke lieden aanmerkelyker dan die van armen en noodlydenden. Daar die der eerfte veel meer gerucht in de Waereld maaken, verliezen die der laatfte zich veeltyds in verfchooven hoeken, waar het onderzoekend oog en oor niet gaerne indringt , om dat de Armoede zelden ia een behaaglyk kleed getooid is. Gebrek van ondervraaginge aan de eene , en die aan verkeeringe met menfchen aan de andere, zyde, houd dus veeltyds aanmerke'yke zaaken voor de leezende Waereld verborgen. Het volgend Verhaal, doar den Heer spies, in den Hoogduitfchen Apollo , voorgedragen , zal onze Leezers kunnen overtuigen, dat ook de levensloop van een' Bedelaar zeer aanraerkelyk kan zyn , en veel leerryks voor anderen kan bevatten. • Als ik (dus fchryft spies) onlangs de eenzaamheid zogt, on dezelve in een klein aangenaam Dal hoopte te vinden, ontmoette my op den weg een oude Bedelaar. Eer hy by my was, nam hy reeds zyn' muts af, terwyl de wind met de wei^l n 4 ni-  5-4 ke ongelukkige bedelaak. tóge gryze hairen fpeelde, die zyn hoofd hier en daar be, dekten. Ik tastte in myn zak, en haalde een koperen munt uit ; doch toen ik zag, dat hy zyn oog vol hoop op mv vestigde , en met waggelende 1'chreden naderde itak ik de koperen munt weer weg, en zogt 'er een zilveren voor. Onder dit zoeken was hy my genaderd. „ Erbarm u over een . arm^n grysaart, • zeide hy, ;, die gaerne nog zoude wille» werken, indien by konde. Ik. lloe oud z>t gy wel? Vader! Bedelaar. Ik moet reeds over de tagtig jaaren zyn. Toen de Franfclxn in Boheemen vielen, {hier zuchtte hy , was ik om trend v.ertg jaaren. Toen de zevenjarige Oorlog begon (hy zuch/te ten tweedemaal; was ik reeds over de vyftig Ik. Nu, dan zyt gy reeds over de negentig jaaren oud! Hy. Dat kan wel zyn. Zo veel te beter. Zo veel te fchieïyker zal God my uit dit jammerdal verlosfen. Ik. Hebt gy geene bloedverwanten ? geene Vrienden "> Hy. Die heb ik nooit gehad, myn Heer' Ik. Nooit? Hv. Keen. Zo lang my heugt was ik een Vader- en Moederlooze Wees, en vond, in het geheele Dorp. niemand die my m maaglchap wilde beftaan. 5 Ik. Hebt gy geene Vrouw, geene Kinderen, gehad? Hy. (Met zyn d$ornenftok in de aarde wroetende.)' Ik heb een Vrouw, zeven Dochteren en twee Zoonen, gehad; maar (met tnmge fmert) ik heb 'er geen meer. Ik. Waart gy aityd arm ? .Hy. Ik was arm, ik wierd ryk, bezat toen,, is het gindfche Dorp, twee Eoerenwooningen en Landeryen. Ik wierd weder arm , moet thans, (hier weende hy bitterlyk) moet thans op myn ouden dag gaan bedelen. ^ *a Ik. Dan zyt gy zeer te beklaagen. Hy. Ja wel, ó goede God! ja wel! Was daar boven geene belooning, waar zou dan troost voor my te vinden zyni» Ik. Ga wat zitten, daar in de fchaduiv, en verhaal mv zo gy wilt, uw Levensloop eens. Dezelve moet zeer merk waardig zyfi. L1K Hy. ó! Al te merkwaardig! maar, myn Heer! wanneer ik my alles te binnen breng , dan doet het myn hart fchriklvk zeer; dan moet ik fchreijen als een kind; en ik heb zo wei, rug traanen meer. Ik moet 'er fpaarzaam mede zyn , op dat ik in den grootften nood, het harde hart der menfchen tot medé' lyden beweegen kan. c Ik. God bewaare my, dat ik u uwen eenigen, zo weim> " benydenswaardigen , rykdora ontrooven zoude. Spaar uwe uaaneii, by my hebt gy zé niet noodig. Ga in Gods naam! Ut. De Heere vergelde het u duizendmaaj.  de ongelukkige eedelaas. 52$ Hy giflg langzaam heen; bekeek, in het gaan, de gift welke ik hem gegeeven had; bleet Üaan, en keerde eindeiyk weêrom. „ Myn Heer!" zeide hy: „ gy hebt my myne weinige traanen te duur betaald. Het is myn pligt daar voor daukbaar te zyn. Ik zal u myn' geheelen levensloop vernaaien." Ik. Wanneer het u evenwel leed doet; wanneer het reeds vergeeten (menen in uw hart zoude verwekken, dan wil ik het Hiet weeten. Laat het na, Vader! het zou u te veel aan¬ doen, en ik zou het moeten veratnwoorden. Hy. Zorg daar niet voor. Ongelukken , die men zo lang met geduld kon verdraagen, kan men ook vertellen. Doet het myn hatt te veel aan, dan zal ik myn Verhaal, op zyn* tyd, eindigen. Hy lag zyn bedeltasch neder, en begon zyn Verhaal, het welk wy onze Leezers,fchoon niet wooideiyk, echter getrouw, zullen voordraagen. Toen jacob (dus heette de anne man ) één jaar oud was, vond hem een Knecht, des avonds in de fchemering, fchreijende, en geheel alleen, aan den ftraatweg zitten. Deeze ontfermde zich over hem, en bragt hem naar het Slot van den Opperamptjnan. Ook deeze laatfte had medelyden met het verlaaten Kind, en beloofde 'er zorg voor te zullen draagen. Eene arme Vrouw nam het, tegen betaaling, in de kost, en voedde het als eene eigen Moeder op. Toen de Knaap tien jaaren oud was, kwam hy, als Herdersjongen, in dienst van zynen Heer, en moest nu zelfs zyn brood verdienen. Hy (liep in den Stal, had geen Bed, zyn geheele rykdom beftond in een ouden Zak, in welken hy alle avonden kroop, dezelve over zich heenen trok, en, op deeze wyze, geheel vergenoegd en wel te vreeden , tot aan den morgen (liep. Zyne kragten vermeerderden, hy wierd fteik en groot, en, toen hy omtrend zestien jaaren oud was, had hy reeds het zeldzaam geluk,dat hy als oppasfer der Osfen werdt aangefteld. Zyn Heer was een zeer ryke Graaf. Dezelve ha.i dikmaals bezoek van Vreemdelingen, die zomtyds verlcheidene Weeken zyne gastvryheid misbruikten; geduu. rende dien tyd , braaf met hem (peelden , en hém veel geld afwor.nen. De arme jacob keek dikmaals van verre naar dat fpeelen, wanneer hy gras haalde ; want de Heeren fpeelden des avonds meestal in een klein Tuiuhuisjen , dat in het midden van het Weiland ftond. Hy zag, hoe elke Speeler een berg van goud voor zich had liggen, en wenschte dik» maals fleihts één Ducaat daar van te bezitten. Eens ging hy, op een vroegen morgen , door dit Tuiuhuisjen , in 't welk men, tot het aanbreeken van den dag, gefpeeld had. Hy bleef naast de ledige tafel ftaan , en dacht aan zyn dikmaals herhaalden wensch; wanneer hy, in het zand, iets zag blinken, en, tot zyne verbaazing, een fchoone nieuwe Ducaat opraapte. Zyne vreugde hierover was onbefchryflyk groot, maar opk zeer kort; Nn 5 want I. (  52(5 de ongelukkige bedelaas. want zyn Geweeten herinnerde hém aanftonds, dat men sevon dene dingen te rug moet geeven. Hy beiloot zyn Geweeten bier in te volgen, en de Ducaat aan den Graaf zelve te overhan" digea; hoopende echter daar mede eenig drinkgeld te zullen verdienen. Op den middag was hy zo gelukkig om binnen gelasten te worden. De Graaf lachte om zyne eerlykheid en gaf hem daadelyk de Ducaat te rug. „ Zoek daar allé morgen'" zeide hy, „ en wat gy 'er vindt, zy u reeds vooruit gefchonken. Ik wensch dat gy 'er nog honderd moogt vinden , want zy zullen u van harten gegund zyn » Maar (riep hy kern na) verdrink het geld niet , koop 'er liever een Rok voor." Jacob's vreugde wag nu zonder perk, want zy was geheel zuiver. Hy ylde weder naar het Tuinhuisjen, wroette al het zand om, en vond nog vier Ducaaten en een Daalder. Nu was hy, volgens zyne meening, een ryk man, die op deeze Waereld niets konde ontbreeken. Hy maakte een lederen zakjen , flak het geld daar in, en droeg het altyd by zich. De oogen van den Grysaart fonkelden nog by het verhaal van het genoegen dat hy gefmaakt hadt, zo dikmaals by, na een zwaaren arbeid, zich des avonds op eene eenzaame plaatfe nedergezet, en zyn geld geteld had. Beelden der blyde toekomlle zweefden hem dan voor zyne oogen; hy kogc zich, in zyne verbeelding', een Huisjen , nam een Vrouw en achtte zich geheel gelukkig. Ook fcheen het geluk hem'hoe langs hoe meer te naderen, nadien hy, by het geduurig omwroeten van het Zand, des morgens, in het Tuinhuisjen, nu en dan een Ducaat of een Daalder vond. De Grysaart verze» kerde, dat hy het eindelyk altyd des avonds te vooren wist, of hy den volgenden morgen iets zoude vinden. Want, wan¬ neer «e ïpccicuue neeren gerust aan nunne tareltjens zateia, en iet goud elkander toetelden, dan vond hy niets; maar wanneer zy, in een grooten hoop, alle om ééne tafel Honden, en het geld met de Kaarten naar een grooten hoop geld heen fchooven (*), of wierpen, dan was hy zeker, 'smorgens vroeg iets te zullen vinden. Daar deeze Oogst evenwel alleen den Zomer door duurde; daar 'er ook, zelfs in dien tyd, niet altyd zo gelukkig voor hem gefpeeld wierd, zo was hy reeds twee en twintig jaaren oud, toen hy tweehonderd guldens op die wyze verzameld hadt. Om deezen tyd regeerde, in dat gewest, eene gevaarlyke aanfteekende ziekte, welke, gelyk aan de Pest, halve Dorpe* ontvolkte. Toen deeze ziekte ophield, waren verfcheiden Landhoeven ledig; zynde hunne bezitters, met alle hunne Kinderen en Vee, door de Ziekte weggeraapt. Jacob hoorde fpoedig daar na , dat de Opper - amptman, op een Landdag, open- (*) Waarfchynlyk fpeelden zy dan Faro.  BE ONGELUKKIGE BEDELAAR.' 537 epenlyk had doen bekend maaken, dat deeze ledige Landhoeven voor elk vry waren die geld had om 'er den noodigen Vaehandel te kunnen dryven; ja zulk eene Landhoeve zou een voikomen eigendom zyn (iets dat anders geen Boer in Bohee■men kan bezitten J wanneer iemand veertig guldens courant geld voor zulk eene Hoeve betaalde, en aannam, om de daar toe ■ftaande Vroondiei ften te zullen leveren. Het hart van jacob klopte fterk, toen hy dit vernam. Hy was zekerlyk, op dien tyd, een ryk man; kon zulk eene Hoeve contant betaalen; het noodige Vee daar toe koopen; maar zyn geld was hem,door gewoonte,ook byna veel duurder dan zyn geluk geworden. Het fcheen hem byna onmogelyk, Van dat geld te. fcheiden. Hy had 'er nog nimmer eeu penning van uitgegeeven; leefde van zynen dienst; ging dikmaals, in ftilte en eenzaamheid, zyn fchat met vreugde natellen. Waarfchynlyk zou deeze liefde tot het geld hem overwonnen , eu wel geheel bedorven, hebben , wanneer hy hoop gehad hadde , om zynen fchat te kunnen vermeerderen. Maar daar deeze befmettelyke Ziekte ook tot in het Slot gedrongen was, en de Gravin, nevens twee van haare Kinderen , in 't graf geftort had , leefde men aldaar in een diepen rouw; zo dat in het Tuinhuisjen, de geliefde verblyfplaatfe der Gravin , in 't geheel niet meer gefpeeld wierdc. Bovendien had een heviger hartstocht het hart va» jacob overwonnen. Hy beminde reeds, zedert twee jaaren , eene naast hem dienende Maagd, die zekerlyk zeer arm, maar ook fchoon en deugdzaam , was, en den arbeid even zeer, als haare jacob, beminde. Haar had hy, door overmaat van liefde, zyn geld getoond, en het reeds eenige maaien op haaren fchoot geteld: het was dus billyk , dat hy haar ook thans om raad vraagde. Haar antwoord kan men zich ligt voorftellen. Vol van verlangen om jacos's Vrouw, en eene Boerenvrouw tevens, te worden , befchreef zy hem het geluk , 't welk zy met* elkander genieten en fmaaken zouden, zo verrukkend; fchilderde hem den Winst, welken hy met deezen koop zoude doen, zo zeker en groot, dat hy belloot haaren raad te volgen , en naauwlyks den volgenden dag konde afwagten. In zyn verfleeten linnen Kiel trad hy 's morgens voor den Graaf, en meldde zich aan als kooper eener Landhoeve, welke hy met alle de voorwaarden wilde aanvaarden De Graaf lachte, en wilde hem juist voorftellen , dat tot deezen Koop ook geld gevorderd wierdt, wanneer jacob, trotsch genoeg, zyn lederen zakjen uithaalde, het geld op de Tafel uitfchndde, en contant wilde betaalen. De Graaf verwonderde zich , met reden, over des Knechts rykdom, en vraagde: hoe het mogelyk ware, dat hy met eere zo ryk was geworden? Doch jacob herinnerde hem aan zyne toeftemming, die de Graaf reeds lang vergeeten had. ik  jé*! DE OXSELUJtKIOE BEDELAAR. Ik heb, zeide hy, die toeftemraing:, benevens uwen raad «a yveng ten nutte gemaakt. Ik heb dagelvks in her Tn?l ■ 7 gezogt, en alles, wat ik vond, zYgSfg ÜLtlTvSSi nu myn geluk, en verkoop my een Bofren-Bruiker' ^1 „Gaerne, zeer gaerne , antwoordde de Graaf. k fta^ Verzoek u toe: Gy zyt de eerfte die door Speelgeld rvk z?t geworden: ik wensch, dat het u meer ^int ,71 l y J het gemeeolyk zynen bezitters fchenkt " «"brengen, daa Nu werd: het ContraS voor jacob, op bevel van den Graaf , daadelyk gereed gemaakt; de Bóeren-Bruiker, door hem geko'' zen, aan hem overgetekend, en hem te gelyk vrvheid i.ee ven om zyn geliefde marla te mogen^rouwen Hef wa^ juist Herfst, hy kogt derhalven het noodige zaadJ twee KoeHen tlz Zt nS'1' 'f6". Tlke hy zy»e velden'beP oegde ]en bez-aiue. Hierdoor had hy veel boven anderen vooruit welke met den koop hunner Boerderyen talmden, en damdoór den zaaityd verzuimden. Toen hy dit werk ver richt ha ! wilde by de reeds aan hem verloofde maria, als Vrouw, in zyne Boerdery voeren; hy ging om haar du 'te melden, d'0^ ^ haar te bed. Zy was den voorigen dag ziek geworden. 7y was echter zo blyde, dat haar beminde by haar was, dat zv opftond om met hem te praaten, en hem zelfs een e nd weegs naar zyn huis te vergezellen Zeer vroeg meldde men ,cob echter, den volgenden dag reeds, dat zyne m,r,a zeer ziek was, en mymerde; en nadien men by het Graaflyk Slot, Taar zy woonde, voor alle ziekten in vreeze was/en weder aan deeze de Pest meende te ontdekken, zo werd hem revens bericht, dat zy, dienzelfden morgen nog, van daat naar eene andere piaatfe gebragt moest worden. Jacob fpande weeuende zyne Paarden m en bragt zyne kranke maria by haar o de Moeder d,e met hem in dén Dorp woonde; van daar y de by naar de Stad, om een Doctor te haaien. Deeze wilde niets yoorfchryyen, en nog minder haar bezoeken, vóór dat jacob aetn twaalf guldens betaald had. Deeze haalde zyn geldbeura uit, en telde, voor het eerst, met vermaak, dit gek! aan den poétor. Buiten mar.a fcheen hem dit geld geene waarde té bezitten; uit liefde voor haar had hy zyne Boerdery gekogt; en om haar te redden zou hy gaerne alles weder te rug gel geeven hebben om flechts met haar in de grootlte armoede te kunnen leeven; want zy had, volgens zyne verklaaring, ZVn geheele hart ingenomen, en was hem, boven alles, duur en waard geworden. ' De reeds betaalde Arts wendde alle middelen aan; maar de Ziekte van maria (leeg dagelyks, zo dat zy reeds van een Priester de kerkgerechten ontving , toen jacob bevel kree-, om met zyne Paarden de vereisen te Vroondienften te doen, en inet , Cn eenige cederen van den Graaf naar de Hoofdftad te voeren. Hy had nog geen Knecht, en, daar het be'  N HE ONGELUKKIGE EEDELAAR» gay bevel zo dringend was, moes: hy zelfs ryden. Zyn affcheid van maria , die hem niet meer kende, was zeer aandoenlyk; en geduurende zyn heen- en weêr reize was dit zyn grootfte fmert, dat hy haar, in haar doodsangst, niet konde byftaan , of haar lyk, naar het graf, konde volgen. Het was in het vallen van den avond, toen hy te rug keerde; niemand ontmoette hem. Hy moest het Kerkhof voorby ryden, Zidderend keek hy over den muur, en zag, niet verre van zich, een nieuw graf. Daar ligt, daar rust zy, dacht hy, en zyn hart werdt als verfcheurd. Weenende bragt hy zyne Paarden in den Stal, en wierp zich, klaagende eu fchreiende, op het ftroo. Waar. fchynly-k zou hy den geheelen nacht zyne maria beweend hebben, zonder zyne afgematte en hongerige Paarden te voederen, zo zyn Meid niet in den Stal gekomen, en hem gezien had. ,, Zyt gy daar!" riep deeze vrolyk uit: ,, dat zal ik aanftonds aan maria gaan zeggen!" Jacob. Leeft zy dan nog? De meid. Wel zeker! Zy is veel beter geworden; zy kan reeds in het bed over eind zitten!" Geen bericht kon den wanhoopenden jacob aangeuaamer klinken. Hy vloog naar haar toe, en vond haar wezenlyk veel beter. Na vier weeken kon zy weder uitgaan ; en, daar dit op een fchoonen Herfstdag gefchiedde , zo bragt jacob haar op zyne Landeryen , die heerlyk bloeiden , en een milden Oogst beloofden. Hy herinnerde zich, by zyn verhaal, die gelukkige oogenblikken nog, met een wezenlyk genoegen, en telde de kwartieren, welke hy met zyne Geliefde daar had doorgebragt, onder de vermaaklykfte zyns levens. Kort daar na, trad hy met haar in het Huwelyk; en, eer nog een jaar verloopen was, hield jacob reeds een evenbeeld zyner maria, een lief en aartig ivleisjen, ten doop. Zy hielden te zamen zeer goed huis, waren wel te vreden en yverig; doch konden, door de veele uitgaven, het eerfte jaar niets .over winnen. Zelfs in het tweede jaar, hadden zy wel hun da» igelyks brood, doch zagen geen kans om iets over te leggen. Jacob zag,in dien tyd,zyne Vrouw dikmaals in ftilte fchreijen, en nadien hy haar haitelyk beminde, en gaerne alle zorgen inet haar wilde deelen, zo onderzogt hy naar de oorzaak van haare droefheid. Maria. Zou ik niet bedroefd zyn? Wy kunnen met alle onze moeite en vlyt niet voorwaards komen, en evenwel vind ik my weder zwanger. Wanneer het zo voortgaat, en 'er alle jaaren een Kind komt, hoe zyn wy dan in ftaat om aan allen 4e kost te geeven ? Jacob. Laat God daar voor zorgen! Wanneer hy ons Kinderen geeft, dan zal hy ons ook Middelen en Wegen toonen, waar door wy hun kunnen voeden. Het Huwlyk heeft zyne finertea ; maar het baart ook veel meer vermaak, veel meer ver-  53* D2 ONGELUKKIGE BEDELAAÏ. vergenoegen,dan de vrye Staat' en wil men de laatfte genietere, dan moet men zich de eeriten niet al te bitter maaken. Zoud gy uwe kleine maria wel voor duizend guldens willen geeven? Maria. (Het Kind aan haare hirst drukkende.) ó Neen, voor geen' prys op de waereld! Jacob. Wilt gy het toekomend Kind, by voorraad, wel tot dien prys verkoopen ? Maria. Ach! Spreek toch zulke taal niet! Wie zou zy» Kind voor geld verkoopen ? Zy groeijen immers niet als de Paddeftoelen in het Veld! Jacob. Waarom treurt gy dan, daar u een geluk te wagten ftaat, he: welk gy voor geen' prys in de Waereld wilt geeven? Zyn Kinderen het grootfte geluk voor de Ouderen, dan moet men dezelve ook dankbaar en niet weenend ontvangen! Met deeze eu foortgelyke troostgronden beurde hy zyne maria op; haare opmerking echter kwam hem gewigdg genoeg voor, zo dat dezelve diende om zynen yver te vermeerderen. Daar hy zag dat zyne Landeryen, in het vervolg, hem eerst geuoegzaamen winst konden aanbrengen, maar nu nog veele kosten vereischten zo begon hy een' kleinen koophandel in Vee, het welk hy, hier en daar, goedkoop kogt, en op de Weekmarkten, in de nabygelegen Stad, nooit met verlies, maar dikmaals met aamnerlteiyken winst, weder verkogt. Toen zyne maria van eene tweede Dochter beviel, had hy reeds zeventig guldens met deezen Veehandel gewonnen en overgelegd. Hy trad derhalven, terwyl zy de grootfte vreugde over haar jonggebooren Kind liet blyken , aan haar bed, ontving het Kind uit haare handen, en reikte haar tevens den zak met het overgewonnen geld over. Lachend vraagde hy haar nu -. of zy nog aan Gods voorzienigheid twyffelde,en weder zou fchreijen, wanneer zy zwanger zou worden. Zy beloofde het tegen* deel, en, van dien tyd af, dat zyn Veehandel en Boerdery hem telkens meerdere winften gaven, genoot hy alle huizelyke genoegens, rust en waar geluk, in eene ruime maate. Binnen tien jaaren had hy zeven Dochters en twee Zoontjes. Zyne bleeke wangen wierden rood, zyn oog verkreeg een jeugdig vuur, toen hy verhaalde, hoe dikmaals hy, in den kriDg zyner Kinderen, de grootfte vreugde genoten had. Zy beminden hem allen even fterk; want hy ftak telkens de roede weg, wanneer de toornige Moeder wilde flaan. Wanneer hy maar eenige dagen van huis geweest was, en zyn Dorp naderde , dan verdubbelde hy zyne treden, om zyne Kinderen te zien Naauwelyks was hy in de Kamer, of zy fprongen ea kroopen allen naar hem toe; de grootften omhehden en kitschten hem; de kleinften riepen honderdmaal Va! Va! en begeerden op zynen arm te zyn. Nooit kwam hy ledig t'huis, dk wisten de Kleinen, en, wanneer het vrolyk welkom voorby was, dan Honden zy allen, gaapende vau verlangen, rondsom hem,  DE 0N6ELUKKIGE BEDELAAR. 531 hem. Hy deelde dan aan elk wat uit; en zyn grootst vermaak was dan, om te zien, hoe eenigen hunne verkreegen Poppen aankleedden, hun houten Kind in flaap wiegden, en met de Tongens twistten, welke door Trompettengefchal,of het klappen der Zweep, het arme Kind weêr wakker maakten. Ontroerend was het voor hem, wanneer hy dan de blyde Moeder befchouwde , daar zy, de kleinlte Kinderen om zich verzameld hebbende, het wittebrood uitdeelde, dat Vader had medegebragt, en dan dikmaals vleesch , of gebraad, voor hen bereidde. Dit, zeide hy, waren zyne gelukkigfte, zyne vrolykfte,'uuren. Alle moeite, alle zorgen, vergat hy dan voor zulk een loon. Al zyn geld, dat hy gehad had, zou hy hebben willen geeven , om zulk een vrolyk oogenblik weder te hebben kunnen fmaaken. (7 Vervolg en Slot by de eerfte gelegenheid.) over de geveimsdhhid. ' T?r is een foort van Geveinsdheid, welke men Oogmerksverf~*, valfching zoude kunnen noemen ; hierin beltaande, dat men voorgeeft een andere Beweegreden voor zyn doen en laten te hebben, dan welke men waarlyk heeft. Hiervan heeft my onlangs de Ondervinding driemalen op één dag overtuigd.':: 's Voormiddags, over ftraat gaande, zag ik één myner Kennisfen voor een huis ftaan, 't welk hy pragtig liet opbouwen. Dat wordt een zeer fchoon huis, zeide ik, hem aanfprekende. Ja, was zyn antwoord, ik heb gedagt, dat 'er in dezen kom* ■ntetiyken tyd iets behoorde uitgevonden te worden, om V gemeen aan V werk en aan den kost te helpen. Na den eten be- zogt ik een Vriend, die ziek te bed lag. Wat my aangaat, zeide hy, ik ben voor den dood niet bevreesd; maar ... V is om wy:i Vrouw en Kinderen, dat ik nog wel wat zou wenfchen te leven. 'sAvoads was ik in gezelfchap met een Nigt van my,die maar één oog heeft, en geen Goud genoeg om dien misftand te bedekken. By toeval het Huwlyk het onderwerp van ons gefprek wordende, liet zy zig in dezer voege hooren : Van Kindsbeen af heb ik een tegenzin in den Huwlyken Staat gehad, om reden, dat men niet kan verbonden worden, dan in 7 zeker vooruitzicht van eens weder gefcheiden te zullen worden; en dien flag, myn lieve Neef! zoude ik niet kunnen ver draagen. Ik zal hier nog byvoegen de volgende Aanmerking van priestley , te vinden in het Ifte D. van zyn Lesfen over de Gefchied- en Staatkunde; welke Aanmerking, naar myn gedagten, met het gezegde volmaakt overeenftemt. „ Wy vinden reeds  532 over de geveinsdheid.' reeds door polybius aangemerkt, zegt priestley, dat de „ openlyk erkende redenen van het gedrag der Vorften van „ de ware beweeggronden van hun gedrag zeer verfchillen. ,. Maar nogthans heeft polybius uit alles, 't geen hy gezien „ heeft, zig geen begrip kunnen maken van de kundige verfy„ ning in dit opzicht der heaendaagfche Staatkunde. Op het „ zien van dien geest van Welwillendheid, Liefde, Eer en Billykheid, welke zig voordoet in alle onze Oorlogsverkla„ ringen, en in alle de Manifesten, weike by een inval in „ 's Vyands land te voorfchyn komen, zoude een gemeen Le„ zer veelligt tot de gedagten komen , dat de Vorften van „ Europa meer dan menfchen waren; maar dan zoude het hem „ verwonderen, dat, daar alle Vorften zulke fchone en vre> „ delievende gevoelens koesterden, zy evenwel verpligt waren, „ zig van zo bloedige middelen te bedienen, om hunne gefchil,, len te vereffenen. Hy zou denken, dat, wanneer alle de „ belanghebbende partyen zulke gelukkige neigingen hadden, „ zy liever alles zouden verdragen ,dan eikanderen den oorlog „ aandoen." PP. over de geveinsdheid.' af1cneevelende wreedheid. (Uit Dr. smith's Tour on the Continent.') TT\r. smith, gewaagende van eene Schildery te Venetië, van X-J een Kind,aan een Kruis hangende, geheeten St. simonico, of St. simon' de kleine, (een Kind, 't welk men zegt, dat de Jooden kruizigden,) voegt 'er by: ,, Niets was, in zogenaamde Christenlanden , vyf of zeshonderd jaaren geleeden , algemetner, wanneer men eene befchuldiging oordeelde noodig te hebben om de Jooden van kant te helpen, of hun beurs te plukken , dan hun te befchuldigen van een dergelyk beftaan. Onze Engelfche Koning john zette de Jooden in de gevangenis, en pynigde hun, met oogmerk, op dat zy zich door het uitlooven van een Losprys zouden vrykoopen. > Stowe zegt, dat elk hunner ten minften één oog by die pynigingen verloor; en hy verhaalt van een Jood, „ die, op veelerlei wyze gepynigd , geen Losgeld wilde aanbieden, „ tot dat de Koning hem alle dagen een zyner Tanden deedt „ uitbreeken; dit hieldt hy uit tot den zevenden dag, wan„ neer hy den Koning ioooo Marken Zilvers gaf, ten eiüde hy geen meer Tanden zou doen uitbreeken!''  MENGEL WE R K, tot ïraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. proe ve over de rechte waardeering van 's menschbn character. (Uit het Engelsch.) One fophism by which men perfuade themfelves thac they'have thofe virtues, which they really wanc, is formed by the fubltitution of fingle acts for habits. JOHNSON. Eene Drogreden , waar door de Menfchen zich diets maaken, dat zy die Deugden bezitten , welke zy met de daad derven, wordt gevormd door enkele Daaden voor Hebbelykheden te neemen. Het is eene van allen erkende waarheid , dat het bezwaarlyk valle over Onszelven, of over andere Menfctien, te pordeelen; maar welk van beiden het bezwaarlykst is, wordt niet zo eenpaarig begreepen. Ten aanziene van Onszelven, fpreeken wy zelden naauwkeurig de waarheid; om dat wy zelden weeten op welk eene wyze dezelve voor te draagen. Ten opzigte van Anderen, gaat het door, dat, indien men ons vroeg, waarom wy hun liefhebben , of haaten, wy dikwyls om het antwoord verlegen zouden ftaan. Deeze laatfte zwaarigheid ontftaat voor een gedeelte, myns bedunkens, daar uit, dat wy algemeene fpreekwyzen gebruiken, welke wy niet genoegzaam verftaan, of die in den gewoonen ommegang eene dubbelzinnige betekenis hebben ; omtrent welke geen twee menfchen overeenkomen, fchoon zy mogen fchynen elkander hunne denkbeelden mede te deelen. Ik behoef hier flegts, ten voorbedde, de woorden eerlyk en goed by te brengen. Eerlykheid is een der algemeenfte Deugden; maar niemand vervoegt zich tot zyn Woordenboek , om de betekenis van het woord Eerlyk op te zoeken. Niemand begeert allen , die dit woord meng. 1794. no. 13. O o bezi-  534 OVER DE RECHTE WAARDEERING bezigen, op te roepen , om naar eenen algemeenen resel de betekenis te bepaalen. Het betekent iets op de beurs minder onder de menfchen in het gewoone Jeeven en niets in 't geheel by lieden van de wereld, en zogenaamd fatfoen. De een houdt voor een Eerlyk Man den zulken.die zich in zyne handelingen ftrikt tot de Letter van üe Wet bepaalt; een ander wil den Geest der U et daar bygevoegd hebben; en een derde verlangt nog een zekere maate van Edelmoedigheid tot een opcierend toevoeo-zel. -— Niet veel meer Hemmen de Menfchen overeen Omtrent de betekenis van het woord Goed. Een Goed Man is, by zornmigen, een Man in ftaat om zyne fchulden te betaalen; by anderen een Man die zich braaf en Godsdienflig gedraagt; terwyl zommigen dit by woord toevoegen aan een Man, die het niet van de hand wyst tegen den fterklten drinker in een geheel gezelfchap den drinkkans te waagen ! Een Staatsman houdt voor een Goed Man den geenen , op wiens ftem hy altoos kan Haat maaken; terwyl een Koopman geen verhevener zin aan de woorden, een+Góed Man, hegt,dan dat hy iemand is, wiens Papier in de bank gereedlyk zal afgefchreeven worden. Even zo is eeir Goed Boek, een Boek, dat over Godsdienst of Zedekunde handelt, of dat het daarin voorkomend onderwerp in bet rechte licht zet, of dat wel aan den man wil; dit hangt af naar maate die fpreekwyze voortkomt uit den mond van een Godsdienftig Man , een Oordeelkundige, of een Boekhandelaar. Het zou zeker zeer te wenfehen zyn, dat hetzelfde woord zo veele betekenisfen niet hadt, zo ten wille van de taal als van het gezond verftand. Een gedeelte, derhalven, van de zwaarigheid om der Menfchen Characters te beoordeelen, kan ontftaan uit de verwarring van de betekenis der Woorden in 't algemeen gebruik. Maar de geleerde johnson, wiens zeggen ik ten Opfchrift deezer Proeve gebruikte, dunkt my, heeft de hoofdoorzaak van de Zwaarigheid aangeweezen; naamlyk, dat wy enkele Bedryven inde plaats van Hebbelykheden fielten. Hy zegt dit in 't geval van den Mensch als hy over zichzelven oordeelt; doch het is voor allen blykbaar, dat deeze waarneeming even zeer geldt in 't geval Van anderen. Ééne enkele Daad maakt zeer zelden iemands Character uit. Ik zeg zeer zelden; want 'er zyn in de Gefchiedenis vaa zommige Menfchen zekere enkele daaden zo zeer  van 's men3chen character. 51$ zeer uitlleekende en tot de befchryving van t geheele Character dienende, dat wy ons niet zeer bedroogen kunnen vinden , als wy ons denkbeeld over dien Perloon daar van ontkenen. Yan zulk eenen aart is de wederhouding van scirio, en «Énige andere fchitterende bedryven , voorkomende in de getchiedenis uer oude Helden , Wetgeevers en Wysgeeren. Maar kunnen wy, de volle kragt erkennende van de waarheid dier verfraaien , (en wy hebben geene reden om dezelve in twylet te, trekken,) het op ons neemen, om, ten aanziene van den Mensch, dat varium fcf mutabüe Animal, dat onbefiendig en veranderlik Dier, uit eene enkele Daad, en die daad buiten allen zamenhang befchouwd , te beüisfen , als wy ten aanziene van het overige zyns leevens geen berigt altoos hebben ? Zeker kunnen wy dit niet doen , indien wy llegts agt willen geeven op 't geen, ten allen dage, onder onze oogen gebeurt. Veronderftel, dat wy zien, hoe een jong Heer een Gezin, in armoede en behoefte gedompeld, bezoekt, en,ten onderftand van 't zelve , zyn geheele beurs uitlchudt; veronderftel, dat hy het doe zonder vertoonmaaking, en in naavolging der zodanigen , die het goede lteelswyze verrigten, en zich fchaamen daar over openlyk gepreezen te worden; welk een denkbeeld vormen wy ons van dien jongen Heer ? Wy kunnen , voorzeker, ons niet wederhouden van te zeggen, dat hy een édelatótig en weldaadig Jongeling is. Ais zodanig iemand ftêileii wy hem te boek. Maar wy weeten op dien tyd geene andere zy< ner Leevensouiftandighedeii; „en," zegt de een of ander yverig Voorftander van de Deugd, in de vervoering zyns harten; „ ik behoef geene andere Leevensornltanriighedea „ te weeten, die Daad alleen tekent zyn Character ten „ vollen af." - Is net waar? Keu hem eei.igzins van nader by. Het Geld, thans, gegeeven, won hy, langs geenen eerlyken weg, aan de Speeltafel, en hy bedoelt, met dit gedeelte van het gewonnene af te ftaan, den val tö bewerken van de jonge Uogter in bet geholpen Gezin. -— „ In de daad, ach! dit doet de zaak geheel veran„ deren van gedaante. Uit die daad alleen durf ik hem verklaaren voor den overge^eevenften Schurk die op „ aarde leeft!" Geen van beiden. Hy heeft goede beginzels; maar gezelfchap gehouden met lieden, die voor eenigen tyd dezelve in flaap wiegden. Hy weet niet, dat de middelen, door welke hv hec Geld won, ongeoorlofd  53<5 over de rechte waardeerin* waren, en, wat het oogmerk aanbelaugt, waartoe hy 't zelve befteedt, zyne hevig opwellende drift fpeelt over hem den meester. Hy zal, door die op te volgen, ongelukkig worden, en zich bekeeren. Eéne goede of kwaade Daad kan , met geene mogelykheid, iemands geheele Charaéter vormen; zulk een Bedryl duidt enkel het gevoelen van het oogenblik aan. Doch, indien het een dier overlegde bedryven is, welke tyd, voorbereiding, en veel overlegs, eifchen, dan zullen wy naar Tiet goede of kwaade befluit wegens het Character inosren oordeelen. Laaten wy bier een voorbeeld int onze Engelfche Wet ontkenen. Een Man, die. naa behoorlyke , en misfchien lange , voorbereiding, voor den Regter valschlyk zweert, wordt voor altoos oneerlyk gehouden. Zyn getuigenis geldt in geen geval; hy kan geen handel dryven , dewyl hy geen regterlyke vervolging over een rechtmaatige khuld kan voortzetten; en hy is voortaan beroofd van de regten eens Burgers. Dit alles is regtmaatig en goed, dewyl hy tot Meineed niet gedreeven werd door een fcbielyke aandrift van een oogenblik ; dewyl geen van die oogenbliklyke verzoekingen die de besten onder de kinderen der menfchen in een onbedagtzaam uur , kunnen wegfleepen, hem'vervoerde; maar eene reeks van oveileggingen hem tot die fnoodfte aller misdryven deedt beduiten. Hoofd en hart moeten hier zamenfpannen , en hy kan zyn bedryf voor god noch Menfchen verantwoorden. Maar, fchoon wy altoos tegen zulk een Man op onze hoede moeten weezen; en, uit hoofde van het beginzel des Zeltbehouds, fteeds in gedagten be waaren het fnood bedryf door hem gepleegd, volgt daar uit, dat wy het geheele van zyn Charaéter in die ééne Daad als vereenigd zien? Hy werd, mogelyk, door gierigheid of wraakzugt gedreeven om dit misdryf te begaan ; en volgt daar uit, dat wy, zyne Leevensbedryven naagaande, alles wat hy vóór dit fnoode ftuk deedt, of wat hy vervolgens doen zal, liegt en fnood moet weezen? Neen, wy zyn hiertoe niet geregtigd, noch door de rechte kennis van het menschlyk hart, noch volgens de Wet der Liefde. Kan deeze eigenfte Man voorheen niet geweest hebben, kan hy niet nog zyn, een nut Lid der Maatfchappye , een liefhebbend Vader, een getrouw Egtgenoot? Kan hy zich niet bekeeren, en by die bekeerina; zodanig eene vergoeding doen, als de ftrenglte burgerlyke Wetten ei-  VAN 'SMENSCHEN CHARACTER. 537 eifchen ? De letter der gemelde Wet weigert dit alles te veronderftellen ; doch het komt ons niet toe de deur der Liefde te fluiten, en, wegens ééne Daad , met hoe veel overlegs ook begaan , den Overtreeder tot eene altoos voortduurende fnoodheid te verwyzen ; fchoon men moet erkennen, dat het Misdryf, hier beoogd, in deszelfs omftandigheden befchouwd , meer boos- en lhoodheids in zich vereenigt, dan misfchien eenig arTder. Indien het waarheid zy, dat geen enkele kwaade Daad iemands Charaéter kan vormen, is het even waar , zo niet nog tastbaarder, dat geen enkele goede Daad iemands Character bellisfend kan bepaalen. Goede Daaden , of die wy met dien naam beftempelen, worden, over 't almeen , zo gemaklyk verrigt , en neemen zo vaak de gedaante aan van opgelegde Pligten , dat wy daar aan het volle gewigt niet kunnen toekennen , zonder andere omftandigheden daarby op te merken. * Edelmoedigheid, gelyk ik reeds heb aangevoerd , kan zeer ligt verkeerd worden opgevat; en, in de daad, het valt zeer bezwaarlyk te zeggen waar dezelve begint te zeggen waar de Pligt der Liefde ophoudt, en de Edelmoedigheid eenen aanvang neemt ; en waar de laatfte tor het ander uiterfte van Verkwisting overflaat. Te oordeelen over iemands geheele Character uit de ruime wyze waar op hy zyn Geld befteedt, zou niet gemaklyk vallen , indien wy het ondernamen , en het zou zeer ongerymd weezen , daar op af te gaan. Edelmoedigheid of Weldaadigheid behoort gepaard te gaan met andere omftandigheden van rechtfehaapenheid van hart en wysheid , eer dezelve den naam van Deugd konne verdienen. Laaten wy met elkander vergelyken de Weldaadigheid van een Ligtmis en van een braaf Man ; en wy zullen de noodzaaklykheid deezer onderfcheidinge voelen. Ik wil veronderftellen, zy worden beiden door dezelfde reden bewoogen , en hebben het zelfde genoegen in de Daad door hun verrigt ; maar de eerfte, de Ligtmis, zal, terwyl hy, tot voldoening van zyne zugt tot Weldaadigheid, de helft van zyn Geld befteedt , het in den zin hebben, om met de andere helft zyner Lusten bot te vieren, en 'er dus meer kwaads mede te doen , in dit geval, dan hy goeds , in het andere geval , kan uitwerken. ——. Geheel anders is het gelegen met den braaven Man; hy brengt het zyne toe tot vermeerdering van de fom des O 0 3 mensch-  538 OVER DE RECHTE WAAttDEERING menschlyken Geluks; doch niet op dat hy een voorweiidzel moge hebben , om daar mede fnoodheden te boeten ; by biedt der Deugd geen omkoop - gefchenk aan ; hy koopt de vryheid niet om kwaad te mogen doen. Daarenboven zyn 'er zo veele beweegredenen tot goede zo wel als tot fiegte Daaden, onafhanglyk van den algemeenen geest , welke in iemands Characïer heerscht, dat wy nie*i te omzigtig kunnen weezen om de eerbetooningen van hoogagting», ot'de Itraffe der berisping, aan ééne daad, toe te voegen. Het leeven van geen Mensch, boe overgegeeven fnood ook, is een onafgebrooke reeks van ilcgte ftukken ; en , fchoon wy dat* inmengzel van onvolmaaktheid , 't welk in de Charadters van goede M nfchen voorkomt, niet in verrekening mogen brengen, om tegen hun een belluit op te maaken, moeten wy hun niet voor braave* Lieden houden of verklaaren, uit hoofde va i één', twee, of meer, op zichzelve ftaaude Bedryven, onafhangelyk van alle de andere, welker oorzaaken, beweegredenen en gevolgen, ons onbekend zyn. Wyders hebben wy, in de Waardeering van der Menfchen Cbaracters, te overweegen, hoe veel van 's Menfchen Leeven gezegd mag worden ftil te ftaan, en hoe weinig onderrigts, het Charaéter betreffende, wy kunnen opzamelen uit de zagte en ongemerkt voortrollende dagen des bykans werktuiglyken gemeenen leevens. De Daaden, die, op eene fterke wyze, een Charaéter uitmerken; die betooningen, welke een Man aanzetten om de bande: van onvermaardheid te verbreeken; die geestdrift, welke de Deugd veredelt, door'er buitengewoone werkzaamheid en nutheid aan te geeven, komen ilegts zeldzaam voor. En als zy voorkomen, moeten wy ze niet op zichzelven neemen ; wy moeten ze vereenigen en vergelyken , om vast te gaar dat ze voortkomen uit ééuen oorfprong, uit ec!- "'elgeplaatst hart, uit een hebbelyke neiging tot braafheid. Dan. in de daad, hebben wy de beste bewyzen , die ons in ftaai ftellen om over iemands Character te oordeelen; dit is het uiterfte waar toe wy met alle menschlyke fchranderheid en doorzigt kunnen komen; want in alle Charnéïers blyft iets ondoorgrondlyks over, alleen aan den Mensch zelve en diens Maaker bekend. Een andere omftandigheid, welke ons bedagtzaamheid voorfchryft, is de mogelykheid, dat een Mensch, op 't laatst, zo verdwaasd konne woreieu , dat by eenige Daa- be  VAN 'SMENSCHEN CHARACTER. 539 bedryft, welke den luister van alle zyne voorgaande bedryven verdooft. Voorwaar, alle onze waarneemingen, piet hoe veel oplettenheids ook gedaan, komen hier op neder, dat wy alleen werken zien, alleen brokken verzamelen , om 'er iemands Character uit op te maaken. De Ouden hadden reeds ten gegronden regel: Nemo ante obi- turn beatus dici potest. Niemand kan aan deeze zyde van het graf zalig gefprooken worden. Het is even zeer waar, dat het Character van geen Mensch zich ten vollen vertoone , vóór dat de Leevensrol volfpeeld is, en menschlyke Deugd en Zwakheid opgehouden hebben te werken. Dan mogen wy beflislén uit het geen wy leerden en zagen ; en ik hoop , dat alle de zodanigen , wier fchryfarbeid het medebrengt om de Characters af te maaien van Menfchen, die in hun gellachte uitftaken, zullen overweegen, hoe volftrekt noodzaaklyk de Onpartydigheid is. Leevensbefchryvers hebben reeds agter de bank geworpen den llegten Grondregel: Nooit van de Dooden kwaalyk te fpreeken , en een veel er r Grondregel in plaats genomen : Van de Dooden te fpreeken zo als zy geweest waren in hun Leeven. In 't voorbyïaan, het is niet gemakiyk te begrypen , hoe de Grondregel, Nooit van de Dooden kwaalyk te fpreeken, immer in goeden ernst heeft kunnen worden aangenomen. Eene valfche Beleefdheid moet wel zeer den Man beheerfchen, die waarheid en valschheid ondereen mengt, in eene pligtplee^ing aan eenen, die door gsen van beiden kan worden aangedaan, en wiens leeven , indien het geheel en al befchreeven worde, ten voorbeelde aan anderen moet dienen. Veelen hebben veronderlteld, dat, uit aanmerking der werking des Zeltbedrogs, het veel gemaklyker valle, onpartydig te oordeelen over het Character van een ander dan over ons eigen Character. Dit is, in zekere maate, waarheid. Het is waar, ten opzigte van alles wat wy zien van een ander Perfoon , 't geen men zal moeten toeftemmeu dat zeer weinig is. Zelden zien wy genoeg van iemand om ons in ftaat te ftellen ter beoordeeling van zyn algemeen Character, en wy kunnen zeer mistasten in het weinige 't geen wy zien. In alle daaden is het de beweegreden, die het pryzens- of laakenswaardige van dezelve uitmaakt, en de beweegredenen liggen doorgaans te diep verhooien voor het oog van eenen Vreemden. Het oogmerk maakt, in de meeste gevallen, het misdryf uit, en wie zal over het oogmerk vonnisfen, wie zal oordeeOo 4 len  54 wareu *ydes doods aanmerkingen over het lang leven en de ont. ^\zin™glyke ««S geSoRkerT uit het Werk van den Heer william swelliÉ • getyteld: Philofophy of Natural%story ' (Medegedeeld door den Heer amt» airenberg , te Rotterdam.) TTet is eene yaste maar treurige wet der natuur dat Stemin TT^Vf^ ffl,°«en ombonden worden SnXnrlf 1 h tydrn Van derzelv« ontbinding zoo verlchiüende als hunne foorten, en als de ooi-merken van de natuur in hunne voortbrenging oo&merken van ,„?nÓlr Ahet ,nienJschdom word de kortheid van het leven altyd gehouden voor een onderwerp van beklag. De helft van het menschlyk gefJacht fterft ook vóór d? net agt jaren bereikt heeft, en, van dit vroege ivdftS tot de Mgtig jaren doodt de natuur (behalven diédóo? de vernieling van den oorlog en andere toevallen om konienjjaarlyk^ eenige millLnen. i» w£? SS heeft voorbeelaen van menfchen, welker leven tot ver bo-  AANMERKINGEN OVER HET LANG LEVEN, ENZ. $4$ boven den gewonen levenstyd van het menschdom verlengd is ; doch zulke menfchen moet men dat niet benyden , of hen als begunftigde voorwerpen der natuur aanmerken. Met betrekking tot de rypheid van het verftand en de kennis van de wereld, kan men niet zeggen, dat een mensch wezenlyk beftaat vóór dat hy dertig jaren bereikt heeft; maar geef'er hem nog dertig of vyf-en-dertig by, en men zal, in 't algemeen, ziel en lighaam zigtbaar zien verminderen. Die menfchen, derhalven , welken zulke buitengewoon nooge jaren bereiken, kunnen wel gezegd worden te beftaan, maar niet te leven. Alle verftandelyke genietingen en vermogens, die de hoogfte waardigheid en het geluk van den mensch uitmaken, gaan dan heen. Op dezen regel zyn wel eenige uitzonderingen, maar die uitzonderingen zelve bevestigen onze ftelling. In de vroegfte jaren der wereld, zegt men, hebben fommige menfchen verfcheiden eeuwen geleefd , en wy kunnen dat niet tegenfpreken; maar beweren egter, dat, indien de menfchen immer zoo lang geleefd hebben , dezelven, zoo ten opzigte van het maakfel hunner lighamen als ten opzigte van hunne zeden, zeer verfchillende moetên geweest zyn met hen, die tegenwoordig leven. Van de kindsheid af tot de mannelyke jaren, is 'er eene trapswyze groeijing van ons geitel en zintuigen. Na dit tydltip, wanneer wy in jaren toenemen , word het gebeente harder, de fpieren ftyf, de kraakbeenen veranderen in gebeente, en de vüefen in kraakbeenen; de maag en ingewanden verliezen derzelver veerkragt, en het geheele famenftel, in plaats van zagt, buigzaam, en gehoorzaam aan alle genegenheden, of onderworpen aan de bevelen van het verftand, te wezen , word ftyf, werkeloos en zwak. Dit zyn de algemeene en fteeds toenemende oorzaken van den dood, en aan alle dieren gemeen. 'Er zyn zekere manieren van leven, welke gunftiger zyn ter bewaring van de gezondheid dan anderen; maar het ontbreekt niet aan voorbeelden van menfchen , die een buitengewoon hoogen ouderdom bereikt hebben, zonder eenige matigheid in acht te nemen, of zonder de een of andere levenswys te volgen, welke men onderftelt voor het lang leven gunftig te wezen. Sommige menfchen, die matig en zeer ftrikt leefden, hebben een hoogen ouderdom bereikt, terwyl anderen, die een gansch tegenftrydig gedrag hielden, die los en zelf onmatig leefden, op gelyke wys, zeer lang ia  54 ilanders , op dn men zyne traanen op geen verkeerd voorwerp zoude duiden: ,, Zulk een Vrouw, als daar rust, zal nooit weêr geboren worden!" Daar zyn huisfelyk geluk hem ontvlood, en het bovendien Winter was, zo bleef hy weinig Qq 4 in  573 BE ONGELUKKIGE BEDELAAR» in huis;• maar zette zynen Veehandel met dubbelen yvei voort, welke hem dan ook veel voordeel aanbragt. Een jong Officier lag, geduurende dezen geheelen tyd, by hem te huis; moetende zyne Vrouw voor dezen kooken en wasfehen. Beiden was jacob aangenaam, om dat zy, by die meerdere bezigheid, minder acht lloeg op het gedruis en gefchrei der Kinderen, welke daar door ook, by de minfte kleinigheid, niet zo erbarmelyk geüagen wierden. Toen de Lente naderde, en de Legers weder naar het veld trokken , kwam hy eens in de fchemering naar huis. Zyne Kinderen fprongen, voor de eerfteraaal, weêr vrolyk om hem lieenen; klaagden echter van honger ; maar veiheugden zich ongemeen, dat hunne kwaade Moeder heen was gegaan, en niet te rug wilde komen. Jacob ftond verbaasd; hoorde echter daarop van de Meiden, dat zyne waarde Huisvrouw, waarlyk, twee dagen te vooren, met den jongen Officier was uitgetrokken, en hem tot bericht had nagelaaten, dat hy zich geenszins over haar moest bekommeren, nadien het met haar wel gaan zoude, alzo zy nu de Keukenmeid van een jongen Officier was geworden; daar zy by hem toch alleen maar Kindermeid geweest was. Dit bericht overviel hem ; maar het fmerte hem niet. Hy wrs 'er zelfs wel te vreden mede, nadien hy geene Vrouw konde beminnen , die zyne verdenking, ook in dit geval, zo fterk bevestigde. Zy had veel van hem medegenomen, byna meer als zy hem had aangebragt; maar hy telde die niet, nadien * hy, in zynen Handel, veel meer dan dit weder gewonnen had. Daar hy nooit meer trouwen wilde; ook, zo lang zyne ongetrouwe Vrouw leefde, niet trouwen konde, zo zogt hy eene oude trouwe Huishoudfter, die hy fpoedig vond; en die, door een gepast en naauwkeurig opzicht, zyn vertrouwen, en, door haare byzondere vriendlykheid, het hart der Kinderen , zodan;g won, dat zy deze Huishoudfter haare tweede Moeder noemden, en haar even zo zeer beminden en eerden. Kort daar na werdt het Vrede ; hy was zeer verlegen dat zyne Vrouw terug zoude komen, maar zy kwam niet; ook heefc hy naderhand nimmer iets meer van haar gehoord. Toen de Zevenjaarige Oorlog uitberftede, was zyne oudlte Dochter vier-en-twintig,zyne jongfte vyftien, jaaren oud. Zyne beide Zoonen waren hunne Moeder maria gevolgd, en rustten aan haare zyde in het graf. De telkens aanwakkerende Handel, welke hy nu ook in Koorn dreef, hadt hem tot een ryk man gemaakt. Hy bezat twee Boeren - Bruikers, en nog agtdnizend guldens in baar geld. Zyne Dochters, die zo fchoon haare Moeder waren, en zyn geheel Huishouden beftuurilen, hadden reeds verfcheiden Minnaars gehad. Het was echter nog tot geen huwelyk gekomen; want dan beviel de Minnaar niet aan den Vader, en dan weer niet aan de Dochter; ert daar zy in 's Vaders huis het zo goed hadden, en zusterlyk met  tot ohgelukkige bedelaar. 573 met elkander leefden, zo toonden zy geen grooten lust voor het Huwelyk te bezitten. Intusfehen zou het emdelyk ernst geworden zyn, zo dat de twee oudfte op het punt van trouwen Honden ; zelfs had men de geboden reeds laaten gaan ; wanneer men fterk begon te werven; veele jonge opgefchootene Mansperfoonen als Soldaaten, en onder deze ook de beide Minnaars van jacob's twee oudfte Dochters , wegnam. De Meisjes weenden zeer, lieten zich evenwel troosten, en beloofden tot den Vrede te zullen wagten. In den Winter kreeg het Dorp veel volk ter inkwartiering. Het wemelde overal van vyanden , die evenwel den eigendom der Boeren niet aanraakten, en wezenlyk oorzaak waren, dat jacob's Koophandel vermeerderde. Hy was geduurende dien tyd weinig thuis * zag Hechts nu en dan zyn Huishouden na, en verheugde zich telkens, dat, offchoon hy twintig Soldaaten in quartier bad echter ailes heel geregeld en vreedzaam toeging. Met het Voorjaar begon de Veldtogt weder; in het Dorp was het eenzaam; jacob bleef langer thuis; bezorgde zyne Landeryen; en moest, van fommige oude Vrouwen, uu en dan eenige fchimpfchooten hooren, die hem krenkten, nadien zy de eer van zyne Dochters raakten. Toen hy op die praatjes weinig acht fcheen te ftaan, verfpreidden dezelve zich hoe langs hoe meer door het Dorp; en een oude Boer verzekerde hem eens hoog en duur , dac alle zyne Dochters, geene van dezelve uitgezonderd, een onkuisch en ergerlyk leven leidden. Niet ik , voegde hy 'er by , maar het geheele Dorp zegt het; en het gedrag van uwe Dochters , en vooral eenige telkens meer zigtbaar wordende tekens, bewyzen het ten duidelykfte." ■ .. • - ' Tacob ftond geheel verflagen over dit bericht. Zyne onbepaalde liefde voor zyne Kinderen had hem ook een onbepaald vertrouwen ingeboezemd. Hy konde , noch wilde, het gezegde gelooven. Wanneer hy echter, ia haast thuis gekomen zynde, elke Dochter afzonderlyk ondervraagd , en deze openhartig bekesd hadden, dat zy verleid waren; toen (leeg zyne fmert boven alle verbeelding. Hy vloekte op zyne doode Vrouw , dat zy hem zulke Kinderen gebaard, en op zich zeiven, dat hy die gevoed had : en van dat oogenblik af ontweek hem alle zegen en geluk. Zyn eercyds vrolyk huis werdc een huis vol traanen en jammers. Wanneer hy zyne Kinderen aanzag, vraagde hy dikmaals , als wankoopend , in zich zeiven: waarom hy zo bitter geftraft wierdt? Waarom, onder zeven Kinderen, hem geen één goed Kind was ten deele gevallen! Om geene fchande en fehaainte te ondergaan, waagde hy het niet om buiten de deur te komen , en binnenshuis beklemde het gezicht op zyne verlooren en weenende Kinderen zyn hart nog veel meerder. Hy, het niet langer kunnende verdraaien nam zyn ftek in dê hand, om een Leeraar in de nabuurQq5 fctiap  §74 88 OHGitLUKKISE BEDELAAR. fchap te bezoeken, welke hem, als een zeer waardin Man nu W dan met de gronden van den Godsdienst vertroost had Toen hy .n 't midden van het Dorp kwam, fpeeldeT eeS Jongens aan het water. „ Kyk! Kyk! riepen zy elkander tóedaar gaat de Vader van de zeven Hoeren." Deze gezeSen joegen hem in zyn Klaaghuis te rug. Des avonds kwam de Amptsbode met het rreeslyk bevel, dat hy des morgens vroeg , met zyne Dochteren voor het Amptsgericht moest verfchvnen. Het geva was daar ook reeds ruchtbaar geworden en de Bode verzekerde hem,, bovendien, dat zy allen zeer iireng gehandeld zouden worden. wuij, Zonder een enkel woord van troost tot zyne Kinderen te fpreeken, want hem ontbraken woorden en troost, ging hv in zyne Kamer; opende de geldkist, en lag de volle zakken ft Izwygend op eene tare , welke in de Kamer ftond. Sr „y de geheele K.st had leeg gemaakt, riep hy zyne Dochters " ,j r~, 0m u Sslukhg te maaken heb ik dit verza- ,, meld. Ik ml aan het zweet en de moeite niet denken d e " Wh mJ rë )hCek ; ,Wanc verwyti«gen kunnen de zaait " ^ a veranderen. Ik wil u dit medegeeven op den „ weg der ellende dien gy thans moet bewandelen ; e„ kan „ myn zegen u een.g nut doen, ook deezen zal ik u mede„ geeven. Wy zyn voor het Amptsgericht gedagvaard. God „ weet welk eene_ verfchrikkelyke ftraf u en my daar\vagt; „ want het geval is ongehoord , is verfchrikkelyk. Wilt „ zien hoe men uwen armen onfchuldigen Vader martelt ea „ vreeslyk (laat? Wilt gy dat?" ' martelt eu De dochters, ó God! neen j ach 1 neen' Jacob. Wilt gy met hem, in het zwart boetgewaad, met de brandende kaars, aan de Kerkdeur ftaan, en u van elk ka ten befpotten , en in het aangezicht fpuwen? Dü dochters. Neen - neen! i erder fterven! Eerder dood' Jacob. Neemt dus elk uw deel , en gaat nog dezen nacht zo verre gy komen kunt. Trekt uwe verleiders na! Mogelyk hebben zy medelyden met u; mogelyk kan dit geld hen van den Dienst koopen, en zy met u nog gelukkig in hun land leeven Hier op deed hy haar nederknielen, dfed een «bed voor haar, en voor hem, en zeide vervolgens: , Nu saat! gaat! ik heb gedaan wat ik konde; meer kan ik niet'doen' Geen affcheid, want dit kan myn hart niet verdraagen 1 ' D* dochters. Maar wat zult gy doen? Vader! Wat'zal' 'er van u worden? ' " Jacob. Zo dra gy weg zyt, volg ik u na. Weest niet bezorgd, ik vind overal myn brood; want ik ben in vreemd landen bekend. Gaat Gods zegen zy me.u! Bi«] voo mj? hel.) EMn * de Dtehiers Ringden Al-  »e 0h6elukki0e bedelaar. * 575 Alle. Ach! Vader! eerst uwe vergeeving! Tacoü. Ik vergeef u alles: Gaat in vrede! Gaat heen, bid ik u, op dat ik ook wegkome! Nu liep hy in zyn Kamer, floot de Deur agter zich toe, en leedt daar de wreedfte kwellingen. Hy hoorde , hoe het geweniel zyner kinderen van tyd tot tyd verminderde , en weende bitterlyk. By het telkens zagt opeu en toe doen der Huisdeur zwol zyn hart, eu hy kon niet meer fchreijen ; hy wierp zich wanhoopend op den grond, en voelde, hoe, by eiken flag van de deur, een Kind meer van zyn hart werdt afgenikt Toen alles ftil was, trad hy uit zyn Kamer. Twee zakken met geld lagen nog op Tafel, de vyf overige waren weg Hy vermoedde, derhalven, dac 'er nog twee van zyne Dochters in huis moesten zyn; daar hy evenwel niet langer wilde wagten, als hebbende een ifgryzeo vöoi de\chande des naderenden morgens, zo beval hy haar aan de bel'cuerming der Voorzienigheid; bluschte het licht uit, en floop, gelyk een Dief naar den Stal, alwaar hy zyn Paard zade.de, en voortjoeg.' Toen hy het Kerkhof voorby reed, hoorde hy een luid gefchrei. Het was maanefchyn; ook wemelde 'er iets op mama's graf; andeis zou hy mogelyk gevloden zyn; maar nu vide hy daar heen. Hy voad 'er zyne oudtte en jongde Dochter. „ Kinderen," zeide hy, „ uw weenen baat niets. Waar„ fchynlyk behoort het geld aan u, dat nog op tafel ligt; gaac heeu en haalt het." De dochters. Houd het, Vader ! gy hebt het noodiger. Tacob. Ik heb genoeg, en heb niet meer noodig. Haalt het, anders verryken Vreemden 'er zich mede. Wat doet gy hier ' De dochtprs, Wy bidden onze Moeder om vergiflenisfe! Tacob. {Zeer ontroerd.') Maria vergeef het haar, zo als ik gedaan heb: Vaar wel! Zo na komen wy nooit weer by elkander. Kunnen wy niet naast elkander rusten, zo zullen wy elkander toch eens wederzien! Hy bragt zyne twee Dochters nu van het Kerkhof af, en nam nogmaals affcheid van haar. Zy beloofden hem het geld te zullen haaien,doel» zy hielden haare beloften niet; want men vond haar den volgenden dag (zo als hy naderhand verltond) aan den Dyk, by het Dorp, dood liggen. Zy eindigden haar leven uit berouw, en waarfchynlyk daarom, om dat zy verleidfters van de overigen geweest waren, die alle eerst door haar voorbeeld, en gefprekken, tot dien val gekomen waren. Dit hadden zy te vooren aan haaren Vader bekend. De overige vyf waren, waarfchynlyk , haare verleiders gevolgd ; maar haar noodlot bleef den Grysaart geheel onbekend: nimmer heeft hy iets van haar gehoord. Mogelyk leeven zy nog,zeide hy,mogelyk zouden zy gaarne haar brood met my deelen, indien zy wisten dat ik nog leeve.  de ongelukkige bedelaar. Jacob bereikte, in denzelfdpn j daar zonder een g .0gmertofS= \ e/renzea nog, leefde nergens rust, nergens Sé Hv hJ^lwant hy vond guldens medegenomen had in and dat dUiZ£nd ging, nog veele fchulden te vorderen die hv nl T t0Ë ving; maar daar hy niets verdiende< ZuJ V°k aIle ont_ naar de andere trok "ra kóm™? i J ™? de eene pIaats verdryven, en tbt^eJ^^rJ^^ .tr"h"e te moest zyn geld ook^elkSs veratadeSn ^ "HfdeeydrCis Tan/6 T fy^'^l Kenf" recht^plevatfen I's e b^S^o* 1 d°°r hM ^ zyn Vaderland overgeleverd ? Cr\üp de ^enzen van gevoerd werdt. llTfrT^rZ dJrZJÏ* t0\ ï Zy,n D°rp voor ftraf vreesde mafr nnk J ee"' wyI hy daar weI hoopte te vinden Hy b drool zich"/,,, ?y" Capitaal daa' anderen beftuurd ; maar wen Z Z' . br?g'?ne ' door groote duurte, de BeftutS'van dLi^'-" ?°r,°g' by de zorg belast wilden zyn ™ toên^iérfen ^"'f'-iMgn T die aan den meestbiedenden verkogt. D^y^^Sr1 welken de fchulden betaald ™^ V™**" prys verkoSc> «et Iemand, zonder geweeten, had de twee zakken eeld ».i ke de twee ongelukkige Doehrprc hnj j ■ . g ' weI" melyk weggenomen; fan.toenV Gereefde ^' ^ jacob opfchreef, werdt 'er fe™ l„ de foederen van meest zich nu ^küTLt DoTi^uT8^0'"1'' en hy He Boer geweest was, me? b^^dS' ** * "k" Eenige medelydende Boeren bouwden hem een* iuhU u in welke hy nog woonde. In het berin \IZ\ 6 "e,Hut' inoefen; maar wanneer men, i„ het v£™£5 hy Vee[e aaN woon was geworden, kreeg hy weinir [f« ^fgeZ'Cht gCmaria kou hy ook niet meer b^nS' g f van zvne reeds op haare plaacf"en haar^be^eT^ /Ddeï ïMtte anderen, in het Knekelhuis, of t^eVlL^ta dU'Zend fteïkrï" rClde hl Zyn ,yden 'en ™er, i„ al deseelfe fterktp. Geen tyd was vermogend genoeg geweest , cm  DE ONGELUKKIGE BEDELAAR. 577 om deze te lenigen. Dan alleen voelde hy (volgens zyn getuigenis) nog iets van het menfchelyk vergenoegen, wanneer hy eenigzins befchonken was: maar heete, bittere, traanen weende hy dikmaals, wanneer hy, voor iemands deur bedelende , deze of foortgelyke uitdrukkingen moest hooren: „ Ha! daar is de Vader van de Hoeren; geef hem een ftuk brood." Ik voelde (dus eindigt de Heer spies zyn Verhaal,) den nadruk van deze verwytingen, in al haare kragt: ik wilde hem alles geeven wat ik by my had; doch hy weigerde het. „Had ik zo veel geld, zeide hy, dan zou ik my zeker dronken drinken, en dan konde de dood my, in myne dronkenfchap, ver. rasfen! En hoe zou het dan met myne hoop, met myn toekomftig geluk, hier namaals, ftaan? Als ik honger heb, dan zal ik aan uwe deur kloppen! Voor heden ó God! mogt ik zeggen voor altoos! heb ik genoeg!" De Voorzienigheid verhoorde zynen wensch; want twee weeken daarna overleed hy , in de armen van den waard igen Leeraar, die, op myn verzoek, hem als Vader had aangenomen. moedeelyke raad. Gy zyt dan eindelyk,myne lieve therese! tot dien grooten, belangryken en zorgvollen , ftap getreden ! een ftap, zo gewigtig voor eene braave eu deugdzaame Vrouw! « Uwe tederheid is voldaan; de Eed uw' lieven mond ontgieeden; een Eed van Huwelyksmin, een Eed van liefde en trouw! Dan, ik verheug my ook tevens in uwe wyze keuze, daar uw heil altoos myn verlangen was, uwe wellust myne vreugde uitmaakte. Hy, de Man, die uwe borst, door zyn voorbeeldelyk Character, griefde, is uwe achting dubbel waardig, daar hy de Vriend der deugd is, en de achting van alle braaven wegdraagt. Dan, myne waarde therese ! fchoon uwe Echt my ftreelt, ea ik myne Moederlyke goedkeuring in alle uwe braave handelingen aan u verleene, vergun echter uwe tedere Moeder, dac zy u nogmaals haar hart , haar wensch, uw heil, openbaare; op dat uwe Echteftand den ftand der zaligen op deeze benedenwaereld in alles moge evenaaren. Ach! mogten myne welmeenende raadgeevingen u waarlyk gelukkig maaken! Bemin dan, doch acht nog meer, den Lieveling van uw hart, . laat reine, zuivere , belanglooze vriendfchap met opregte tederheid gepaard gaan, voorkom, zo veel in uw vermogen is, uws Echtvriends druk en fmart, en laat eene wyze toegeevendheid altoos aan da zyde uws eerbieds ftaan , wees  5?» MOEDERLrKE RAAD. wees edel, wees opregt, in alle uwe daadeu eh handelingen , en vermy altoos alle zulke beginzelen, waarvan de gevolgen zyn dat rampzalig, haatelyk huiskrakeel, maak nimmer uw werk van die zo haadyke, geheimhoudingen, voed nooit eenige onberedeneerde jaiouzy, neen! leef altoos naar de wet der orde, op het heerlyk voetfpoor van een Christen. Vooral, weer uit uw teder hart het merk der fnoode huichelaary ; en, ach myne dierbaare! als ooit eenige ramp uwen zaligen Echt mogt Hooren ; als gylieden u genoodzaakt ziet om uit den bitteren rampkelk te drinken; deel dan, met eene edele braafheid , dien rampfpoed met den Vriend uws harten; draag zorg dat hy nooit ontydig de taal der wanhoop uit uw' lieven mond hoore; de wanhoop voegt geene Vrouw die haa ren pligt bemint; neen ! als de ftormwind van onfpoed over uwe hoofden loeit, wend dan een hoopend oog naar boven; en Hy, de Aardsgoedheid, die het wezenlyk geluk van zyne fchepzelen altoos beoogt, hoort ook de verzugtingen van liefde, en op deugd gegronde Huwelyksmin. Laat dan de zuivere en onbevlekte Godsdienst u ten troost verftrekken in alle de omftandigheden van deeze beneden-waereld. De Godsdienst is de Zuil van 't achtbaar Huwelyksleeven, daar zy met het geluk der blyde Echtelingen vergezelfchapt is. Met haar, en met haar alleen, kan de blyde voorfpoed nooit zich van uwe zyde begeeven, daar het liefdevuur in eiken leevenskring meer en meer ontgloeit. Zy maakt de grysheid jong, zy is de vraagbaak voor menschlievendheid en deugd , en kan de Zomer aan den laatlten Herfstdag paaren. Het is de Godsdienst, die alle rampen , hoe fel zy woeden, verkeeren doet in vreugde; ja het eeuftemmige gevoel zelf doet zy aan het ftille graf nog glooren, daar, by het rillen van den dood, de dood haar migt gevoelt; en hoe doet zy haa^e zagte ftem aan de fponde vau het treurig Sterfbed hooren; zelfs by den laatften fnik toont zy ons haare volle kragt. Bemin dan, myne Dogter! den Godsdienst in diervoege, en te gelyk met hem, met wien uw heil en geluk zo teder is verbonden; en leerc beiden, door het Geloof in jesus Godsdienst, de fterflykheid overwinnen. Dan, roept u eene andere pligt, namelyk die van Moeder, laat dan zy, die thans ook uog van u met den lieren naam van Moeder mag genoemd worden, u nog eens ten raad en troost verftrekken. Ach! myne therese! niets is ep deeze beneden waereld, op het gedugt Heelal, rampzaliger , dan het groote pligtverzuim eener Vrouwe in het zorgen voor haar teder Kroost. Zie  itOEDEItLYKlï RAAD» 57$ 2ie daar dan, myn Kind! lees en herlees deeze regelen myner Meederlyke liefde» lees dezelve met het eigen hefderyke ooe waarmede myn hart die aan u fchreel; en, heeft zuivere Huwelyksmin uw teder hart doorboort, laat egter nooit waare Kinderliefde uw hart, noch blanke deugd uwe zyde, begeeven. Moet deeze taal een les voor '/ hart der Jeugd verftrekken, Die vaak, door geile drift, de kragt der Deugd betoomt. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Nimmer is het by den begerigen, „het is genoeg!" — De Gierigaart word nooit verzaad, altyd haakt hy naar meer. Altyd ftrekken zyne begeerten uit om nog meer te bezitten, offchoon hy zyn overvloed zelfs niet beheeren kan. De Gierigaart is als een Waterzugtige, die, hoe meer hy drinkt, des te dorltiger word. — Dan, zyn de Vorften der aarde niet veelal den dorftigen Waterzugtigen gelyk? Nimmer word hunne heerschzugt voldaan, nooit is hun magt zo wyd uitgeftrekc als hunne begeerten ; al bezitten zy nog zulke uitgebreide Hee/fchappyen, nog zulke uitgeftrekte Landen, altyd haken zy naar meerdere, en zyn begerig om hunne Heer- fchappyen wyder uit te breiden. Nooit kunnen hunne Bezittingen te talryk worden; maar, zo het fchynt, wel hun volk, offchoon des Konings heerlykheid beftaat in de menigte zyner onderzaten; want alle luister en heerlykheid des Konings moet wel ras ophouden, zo dra het een Land aan Inwooners begint te ontbreken. Dan, men zou zeggen , dac veler Vorften volk al fchielyk te talryk word, als men in aanmerking neemt, hoe ligt en hoe vaak zy worden uitgezonden, om andere Volken aan te vallen; om andere te beoorlogen, met welke zy niet te ftellen hebben, of van wie zy nooit eenig leed ontvingen. Het is alleen genoeg, dac deze Landen hebben, naar welke zy begerig zyn. Dan word 'er een menigte Krygsknegten uitgezonden , om die Landen te gaan veroveren, of te verwoesten, wanneer men den ge- ringften weerftand bied, te vermoorden , alle die de ftoutheid hebben zulks te durven beftaan.- Dan worden tal- ryke Legerbenden uitgezonden , om onnoozelen te Aagten „ onfchuldigen aan te vallen , en te moorden waar van zy nimmer leed ontvangen hebben, door welken zy nooit zyn beledigd geworden. ■ Dan ftaan menfchen tegens menfchen op , welke nooit iets perlbneels tegens eikanderen gehad hebben . welke eikanderen nimmer gezien, nooit  58Ö zedelyke bedekkingen» nooit gekend hebben. Is dit betamelyk? Is dit Vor- ftelyk? moeten uwe wenfchen, uwe begeerten, zich zo wyd uitftrekken, dat zy, om vervuld te worden, de Levens van zo veele duizenden uwer Inwoonderen vorderen ? . Zyn de Levens zo veeier duizenden dan by u ligt geacht, ■ van zulk een onbedenkelyk geringe waarde te meer, daar gy boven dit alles nog zo vaak geleerd hebt , dat de oorlogen de fchatkisten tot den bodem toe leeg putten? t— de Inwoonders dood arm maken? terwyl, na het fluiten van den Vrede, meestal het veroverde van weêrzyde word te rug gegeven; of zo 'er door den Overwinnaar nog iets behouden word, is het dikwils van zo eene geringe waarde , dat hec gewis niet verdient daarvoor een enkelen droppel bloed te florten. ó! Gy Vorften der aarde, denkt vry dat het bloed uwer Ingezetenen zo dierbaar, zo kostelyk, is als hec uwe, en gedenkt daarom ook, dat, daar Gy en uwe Inwoonders eenen gemeenen Schepper hebt, Gy voor Hem ter verantwoording zult moeten komen, en wee uwer dan, zo Gy u niet zult kunnen verantwoorden! Heeft niet eene kwalyk geplaatfte eigenliefde den grootften invloed op onze verkeerde handelingen? De Luiaard gaat met eenen langzamen tred ; doch met rasfe fchreden haast hy tot zyn bederf. Voor den mensch is 'er geen zwaarder,geen moeilyker, werk, dan zich zeiven in 't ongelyk te ftellen. Zich te ver- oordeelen, is het zwaarfte wat wy ons kunnen opleggen; al begaan wy ook met de daad de grootfte dwaasheden, wy zullen ze niet dan met de grootfte moeite bekennen, om dat wy nooit of zelden dat vermogen op ons zeiven kunnen oefenen, om ons zeiven te veroordeelen. Hoe verkeerd redeneren wy vaak, en onze verkeerde redeneringen ftorten ons vaak in veele ongelegenheden, en berokkenen ons niet zelden onoverkomelyke en zeer drukkende rampen. Een mensch kan zich nergens veiliger op verlaten , dan op de getrouwe Leidsvrouw, de Rede ; deze moet hy gehoorzamen, deze alleen moet hy volgen. Hy , die doof is voor de ftem der onderdrukten, begaat eene onverantvvoordelyke misdaad, en heeft te dugten, dat men ook zal doof zal zyn, als hy in ongelegenheid komt; maar hy, die de ftem der verdrukten hoort, heeft grooten loon te wagten. C. v. d. G.  MENGEL WE R Kt TOT FRAAYE LETTEREN, RONSTEN EN WEETENSGHAPPEN , BETREKKELYK. BESPIEGELINGEN OVER DE WERKEN GODS IN DE NA* 1 TUUR , GESCHIKT OM DE ONEINDIGE GROOTHEID VAN DERZELVER MAKER DAAR UIT TE LES* REN KENNEN. (Vervolg en Slot van bl. 408.) Dat de Grootheid van den allesvermogenden Schepper met geen minder luister uitblinkt in het voortbrengen van [onnagaanbaar kleine, dan in de ontzagbarende groote Werken zyner Almagt, zagen wy reeds in onze voorige Verhandeling, en hoe het, zonder de daar omtrent onwederfprekelyk genomen proeven, volftrekt ongeloofbaar zou zyn, dat het dierlyk leven, zo eng beperkt, vaak binnen zulk een nauweu omtrek befloten word ; want wie zou het kunnen gelooven, zag men 't niet mee eigen oogen, dat 'er zulke kleine Waterdiertjes zyn , waar van 'er eenige honderd geen meer plaats beflaan dan van eén enkelen Zandkorrel, van welke Diertjes men 'er by duizenden in één druppel vuil gootwater ontdekt ? Is het wel te gelooven, dat zulke Diertjes kunnen leven en werkzaam zyn, indiervoege gevormd , om zich wil* lekeurig van de eene naar de andere plaats te bewegen ? ——— Dat de Groote Werkmeester hun met zodanige verfchillende Werktuigen heeft befchonken , waardoor zy vlug, zeer vlug, in zich te bewegen zyn? —— Werktuigen , gefchikt om zich te kunnen voeden, hun gellagÊ voort te teelen en te onderhouden ? Hoe kuuftig moet zulk een Werkmeester niet wezen, welke dusdanige kleine gewrogten kan voortbrengen , en daar aan leven ea werkzaamheid fchenken! —— Hoe onnadenkelyk doorziende is dat oog, 't geen ze tot één toe gade tiaar, in orde nagaat, alle derzelver bewegingen en werkingen regelt 1 Dat alziend Oog is de Alwyze, Alwetende eü Altaagtige God. Dat Wezen flaat .toch'alles gade — MENG. I794. NO. I4. «•  58e BESPIEGELINGEN en het betoont zyne Grootheid veelal in zulke dingen - die onze opmerking niet eens waardig fchynen. Dit alziend Oog flaat allernauwkeurigst alles gade, tot in de geringfte omftandigheden toe. En waarlyk in dat lchynbaar veragtelyke is zo veel fchoons verborgen, als men 't nauwkeurig befchouwt , dat het onze opmerking dubbel waardig is. Dan, hoe vermakelyk de befpiegeling dezer kleine voorwerpen , in derzelver werking, beweging, en onnoemelyk getal, befchouwd, ook zyn moge; nog veel aangenamer is het, de Natuur in hare byzondere en verborgen werkingen na te gaan; want, offchoon de gewrogten van Gods Almagt omtrent zyne Werken in 't klein zo menigvuldig veele zyn , dat een milloen van dezelve zich zoms in een enkelen druppel water bevinden ; hoe vermakelyk deze befpiegeling ook zy , nogthans moet zy zwigten voor die ons de Natuur in hare werkzaamheid vertoont. Deze is eene onleegbre bron, welke men nimmer kan uitputten , welke ons vermaak in dezelve te befpiegelen geftadig uitgebreider maakt , en den eerbied tot den Schepper vermeerdert. Het is niet te zeggen, welk eene ryke ftof dit vak, het onderzoek, ora de Natuur in hare werkzame bezigheid na te gaan —. het is niet te zeggen , welk eene ryke ftof ter befpie°-e« ling dusdanig een onderzoek oplevert; want nergens vuid men de Natuur ledig — overal vervuld, overal werkzaam. In het vloeibaar Element, overal waar men zoet water vind, onthouden zich millioenen van Inwooners , welke aldaar als Vogtbewooners flegts een kort verblyf houden daar uit verhuizen, na dat zy van ftaat zyn veranderd* en even als ontelbare Volkplantingen andere gewesten gaan opzoeken; by voorbeeld, gelyk als de Muggen, voor welke het water flegts dient om haar geflagt uit te breiden en dan leven zy voortaan in de ruime lugt. Wie zou kunnen denken,dat het water gefchikt is,om het geflagt te vermeerderen van een diertje, dat, na zyne geboorte, geen oogenblik daar in kan vertoeven, of het is voor hetzelve doodelyk? -—- Buiten dien zyn 'er nog onMoemelyk veele kleine diertjes, die in het water worden uitgebroeid, en buiten het water in de ruime lugt leven ~ diertjes verbazend klein, en zo uitnemend teder, dat ze oogenblikkelyk ia het vloeibaar Element hunnes  OVER DE WERKEN GODS IN DE' NATUUR. 583 tien dood vinden, en zelfs, zo dra de dampkring maar vogtig word, overal verborgen fchuilplaats zoeken, om hun leven te befchermen, dat tegen water öf vogt niet beftand is. Deze Diertjes ontvangen nochtans in het water hun leven; want in alle waters, openltaande aan de bloo* te lugt, vind men de plaatzen, die de Wyze Schepper gefchikt heeft, tot vrugtbaarmaking van de Eitjes, welke door deze diertjes daar ter uitbröeijing gelegd worden. Millioenen,onnoemelyke millioenen, dier fchep- léltjes kan men aldaar ontdekken. Onnagaanbaar kleine Vliegjes, voor het bloote oog onzigtbaar, welke wy in groote menigte met de lugt inademen, zoeken , door een zeker ïnltinct aangedreven , by geheele zwermen, hier de bekwaamfte plaatzen in het water, om aldaar hunne Eitjes te leggen — juist zulke die een ger fchikt voedzel voor de uitgebroeide jongen opleveren, we!-' ke door de warmte der Zon fchielyk uitgebroeid worden. Een zeker flym beiluit deze Eitjes, waar mede ze aan 't een of ander vastgehegt worden, om de wegdryving door den wind, beweging van 't water als anderzints, te beletten. De Diertjes, welke dan het eerst te voorfchyn komen, zyn Wormpjes , onbedenkelyk klein, echter Waterdiertjes, die fterven zo dra zy buiten 't water zyn. Deze Wormpjes zyn wederom onophoudelyk werkzaam , en bereiden zich om een gehee-1 "ander géflagt, ten éénemaaie van hun onderfcheiden , Voort ttt brengen ; een geflagt juist van een tegengeftelde natuur als zy zeiven zyn, een vliegend geflagt, dat in de drooge lugt leeft, terwyl zy zelve in het water leven, en een geflagt van Waterdiertjes uitmaken; deze bereiden voor zich een zoort van Wooningjes, op de wyze van kastjes toegefteld; die uit zeker lym of fiymagtige ftof beftaan , aan de einden ongefloten, waar zy uit- en inkruipen. > Daar na , met eene fchil als omwonden , keeren ze weer van onder , waar ze eenigen tyd hun verbyf gehouden hebben, naar boven , bedekt met eene hiiid of fchil. Het hoofd vertoont zich , evenredig het lichaam, ongemeen groot, zwarte uitpuilende oogen, twee hoorntjes , hair iri bosjes op onderfcheiden plaatzen van 't lichaam — een ftaart met borltels op het einde, welke ftaart met olieagtig vogt omkleed is,waar door ze op het water dry ven; dienende deze voor een zoort van kurk, ora voor te komen dat ze niet zinken; ftekende de hoofden Rr s naar  584 »ES?IE(ÏE-tINÖEM naar bóven , terwyl ze op de oppervlakte des waters voortzeilen. —— Zo het olieagtige , op welk zy dryven, opdroogt, dan maken zy met vogt uit den bek die deelijes wederom nat , die droog geworden zyn. Eenigen tyd in dien ftaat doorgebragt hebbende, ondergaan zy weer eene zonderlinge verandering. Zy leggen hunne oogen, hoornen en ftaart geheel af, en zie daar,zy komen te voorfchyn in de gedaante van gekorven Diertjes , leven in eert geheel verfchillendElement,dan daar zy't eerfte leven ontvingen. Zy worden vliegende Diertjes, zy worden Muggen , en nog veel kleinder gekorven Diertjes, die mee tallooze zwermen door de Lugt zweeven, in de fchoonfte gedaante, cierlyk met pluimagien en vederboslen uitgedoscht, die als kroonen op hunne hoofden pronken, terwyl het weefzel hunner ligchamen en vlerken in fyn» heid alle verbeelding te boven gaat. — Hoe veel — hoe onbedenkelyk veel,zou 'er van deze diertjes,van derzelver byzonder zamenftel,de fhuktuur,het maakzel hunner uit- en inwendige deelen , met één woord, als ilc alles van ftuk tot ftuk wilde ontleden , hoe veel zou 'er niet van te zeggen wezen? — dan dit zou het korc beftek eener byzondere Verhandeling te buiten gaan. Liever zal ik dan de aandagt myner Lezeren bepalen by de werkende Natuur zelve, zo als deze onafgebrooken bezig is in voort te brengen, in fcheppen, en alles in de beste orde te fchikken. Hier ziet een nauwkeurige Waarneemer de Natuur da- delyk werkzaam bezig. Elke gedaante verandering geeft hem nieuwe ftof om zich te verwonderen , en tevens de gefchiktfte gelegenheid, om zyn onderzoek voort te zetten , en zyne kundigheden te vermeerderen. Men kan, de vereischte opletten heid gebruikende , dadelyk de Natuur hare Werkingen zien verrigten, de gedaante-verandering nafporen. Uit de Eitjes kan men de Wormpjes zien geboren worden; deze ziet men een wyl tyds in de gedaante van Waterbewoonders in dit Element leven — tot zo lang zy zich tot den dood bereiden. ' Zy maken hunne eigen graven, beftellen hunne begravenis, —. en, ó! wonder! kort daarop ryzen zy met hunne graven naar boven, verryzen uit den doeden, verfchynen met eene geheel nieuwe gedaante, ongelyk luisterryker dan de voorige , en verftrekken tot het fchoonfte zinnebeeld der Opftanding. —— Zo werkt de Natuur, en is onafgebroken  OVER. DE WERKEN GODS IN DE NATUUR'. 585 Jfcen bezig, om de fchoonfte, de verbazendfte, wonderen ten toon te fpreiden. Dan, wil men dezelve nog duidelyker in hare werkzaamheid nagaan, dan moet men vooral zyn onderzoek bepalen by de onderfcheide zoorten van Zouten. -.—. Hier doet zich een verrukkend veld ter befpiegeling op, zo ryk in voorwerpen , dat men verlegen ftaat, welke te verkiezen — tot welke zyne aandagt het eerst te bepalen. —- Ik zal 'ar flegts voor deze Verhandeling uit zo een ryken voorraad twee of drie uitkiezen, welke my zo eenen overvloed van ftof zullen opleveren, dat zy my verlegen maken, om alles in zo een kort bcftek, als deze Verhandeling vordert, te kunnen beperken. Door de Scheikunde word ons geleerd, dat de grondbeginzels , waaruit de Wezens hun beftaan ontvangen , zich niet laten vernietigen, hoe men derzelver deelen ook ontwikkele, of tot welk eenen ftaat ook brengen moge. Het vuur zelve kan ze niet verdelgen, terwyl ze dooide Scheikunde en door hare bewerking verfchillende gedaanten verkrygen, maar in wezen niet veranderd worden. Van aart en natuur blyven zy dezelfde. Even gelyk het aardachtige, laat zich het zoutachtig, grondbeginzel nimmer vernietigen. In het Ryk der Groeibare worden, de balfamike, hartsachtige en vlugge Olieachtige , deelen al het ontvlambare, uitgedreven; deze vlugge deelen verfpreiden aich in de Lugt, en alom door den dampkring; zich vereenigende met de fyne Lugtdeeltjes, die zy ontmoeten , terwyl het zoutachtig grondbeginzel in wezen blyft, en zich door geene branding laat vernietigen. Deze eerfte beginzels der dingen zyn onderfcheiden in aart en natuur, naar de onderfcheiden Wezens, in welke zy huisvesten ; wederom hebben eenigen zeer veel overeenkomst met eikanderen, —. De verfchillende Zouten verdeelt men naar derzelver byzondere werking, beftaan , en eigenfehappen. — Men leert derzelver onderfcheiden aart kennen door proeven op byzondere onderwerpen daarmede te nemen. Alle Loogzouten bezitten meest dezelfde Eigenfehappen, en kunnen door hunne byzondere werking als zodanige van de andere zoorten genoeg onderkend worden. Van gelyken ook de zuure Zouten, welke eene zeer verfchillende, en tegenovergeftelde, werking, dan de Loogzouten, hebben. — Deze twee onderfcheide grondbeginzels der dingen zyn volflagen vyanRr 3 den,  556 BESPIEGELINGEN den, zo dat 'er altoos tusfchen hen een hevige twist heerscht, welke met beider dood eindigt, en %kr uit ontftaat een derde zoort, geboren uit de dooding dier beide, het geen een volmaakt evenwigt werkt, door welke alles in ftand gehouden word. Deze zyn voorname Onderwerpen, omtrent welke het ouderzoek van federen nauwkeurigen Waarneemer der Natuur verkeert, en deze Waarneeming ontdekt hem verbazende wonderen. Zo dra hy begint met onderzoeken, vind hy dadelyk de Natuur in hare werking bezig — zy verzamelt, zy vormt, fcheid af, en daar men te vooren niets ontdekte , daar komen wezens te voorfchyn. Ongelooflyk fchynt het, 't geen men by de Cristallifatie der Zouten ziet gebeuren; dan de bevinding overtuigt den naarftigen Natuuronderzoeker van de volkomenfte waarheid. —- Hier heeft de juistfte orde en de netfte fchikking, plaats;eene fchikking,die den fchoonften cieraad verfpreid, zo fchoon, als men ergens in de voorhanden zynde fchepfelen ontdekken kan. Dan, om de Natuur dadelyk te zien werken, lost men de Zouten, van welk zoort men wil, in genoegzaam water op; van deze ontbonden ftof doet men één of twee druppels op een glaasje, het geen men warm maakt, en ■uitdampt tot de Cristalfchieting. Als dan plaats: men 't onder het Microscoop, wanneer men aanlionds eene verbazende werking en fpeling der Natuur ontdekt. »—. Het zou waarlyk groot zyn, indien deze verandering zich flegts bepaalde tot eene enkele éénvormige gedaante, zonder veel verfcheidenheids; men zou zich over deze éénvormige regelmatigheid van werking moeten verwonderen en verbazen. Dan , tot hoe veel hooger trap. zal onze verwondering niet ftygen , als wy de byzondere zoorten elk op hunne eigen wyze zien werken, en deze werking zo veele verfchillende Wezens vormen? — Veele dier zoorten krygen in de affchieung pylsgewyze figuuren. Andereu weêr vertoonen zich als dobbelfteenen, of nemen Tuitswyze gedaanten aan en op nog ontelbaar andere manieren vormen zich andere Zouten, alle op de geichiktft'e wyze , om daaruit het beleid , de grootheid het vermoe;cn en de wysheid, van den oneindigen, den grooten, Stigter der Natuur te onderkennen. Dc • Zouten zyn dusdanige zelfftandige Wezens , welke in alle benamen gevonden worden , die men weêr in water  OVER. DE WERKEN 60DS lïf DE NATUUR.' 58^ ter kau oplosfen, na dat zy uit byzondere lichamen getrokken zyn. Men bevind ze van allerlei fmaak. Derzelver ontbonden deelen vereenigen zich op eene onzigt« bare wyze met het water — deze zoorten, na dat het vogt, waarin zy zyn opgelost, zo veel is uitgedampt, dat het de Zoutdeelen niet meer ontbonden in zich kan houden, fcheiden dezen van het zelve onder allerlei gedaanten en figuuren af. —— Doorgaans worden de Zouten uit eene verbrande ftof van allerlei onderwerpen , die voor de verbranding vatbaar zyn, door uifloojing van de asch, met by voeging van water , dat helder gemaakt is door doorzyging, en uitgedampt tot 'er op de bovenvlakté des Waters een vlies komt, getrokken. — De Zouten zyn voor het dierlyk leven, en tot de inftandhouding van alles, volftrekt onöntbeerlyk. Zy bevorderen de voedingj want indien het Zout in het voedzel ontbrak, zou het dierlyk leven niet kunnen onderhouden worden. —Alles bewaart hetj Zout tegen bederf. -— Op onze zintuigen, inzonderheid op den fmaak, hebben de Zouten, door hunne prikkelende kragt, een byzonderen invloed. Zonder deze was onze fmaak en onze reuk geheel buiten werking. — By het fterven van eenig dier of kruid , worden de fchakels , welke de deelen onderling zamen vereenigen, losgemaakt , en de geheele onr> binding volgt hier op welhaast. — Door de verrotting fcheiden de ontbonden Zouten zich af, de vlugge deeltjes vervliegen, en vereenigen zich met de Lugt; die niet vlug zyn , met de aarde , welke daardoor vet en vrugtbaar gemaakt word. Dit zy voor ditmaal genoeg, omtrent den aart, werking en beftaan, der Zouten. Mogelyk zal ik, deze ftof op een anderen tyd behandelende, opzettelyk daar over breeder fpreken. Myn oogmerk is thans alleen, de byzondere vorming van zommige Zouten, zo waardig onze nafporing, in deze Verhandeling aan te toonen, om te doen opmerken, hoe aanbiddelyk wys de Schepper alles gevormd heeft, en de Natuur aan een reeks van geregelde Wetten verbonden, tegen welke zy nimmer aan-' werkt, ten zy de Werkmeester der Natuur deze Wetten door wonderen opligt. Een zeer opmerkelyk verfchynzel, op dat ik dit vooraf aanmerke, heeft 'er by de vorming der Cristalfchieting in de Zouten plaats, namentlyk, dat de Cristallen altoos zodanig eene gedaante blyven behouden, als aan Rr 4 zulle  J83. BESPIEGELINGEN zulk zoort van Zout eigen is, 't geen men onderzoekt; en, hoe dikwils ook in water opgelost, zy altoos dezelfde blyven. De B'oemen van den Benzoïn, gehaald door Sublimatie uit de G >m van dien naam , zyn eigentlyk niet anders dan vlugge Zoutdeelen, die men op deze wyze bereid. Men neemt eenig grof geftampt poeder van die Gom! plaatst dezelve in een pot op een zagt vuurtje, de pot dekkende met een papier in de form van een Zuikerbrood. Van tyd tot tyd vergadert men de opgeheven bloemen,die aan het papier gehegt zyn, dezelve met eene penneveer daar van afveegende , terwyl men intusfehen inet een tweede papier de pot bedekt. Met deze bewerking gaat men zo lang voort, tot alle de bloemen zyn opgeheven. Deze gefublirreerde bloemen hébben de gedaante van puntige en gliufterende pyltjes, welke een Herken en aangenamen geur van zich verfpreiden. Zy laten zich gemakkelyk in water ontbinden; wanneer men nu een druppel van dit warmgemaakte vogt op een glaasje onder het Microscoop brengt, zal men de aangenaamfte verfchynzels zien vertoonen. Scherpgepunte pyltjes fcheiden zich aan de kanten af — onmiddelyk beginnen zich een zoort yan boompjes, of heestertjes, te vertoonen, de takjes verlengen ; ras krygen ze de gedaante van boschjes, van plautaadjes. , vercierd met gebladerde telgjes, uitnemend fchoon voor 't oog; terwyl nog eene menigte andere vormingen plaats grypen. Schielyk verdwynt alles - de fchoone en. kundig gevormde gedaante is weg, zo dra liet vogt is uitgedroogd. Hoe groot is de Wysheid van den Grooten Werkmeester der Natuur, welke uitfchittert uit deze voor 't bloote oog onzigtbare kleine Schepping! Dan, laten wy onze befpiegelingen voortzetten. Als men een druppel fterk Aluinwater, eerst behoorlyk warm gemaakt, onder het Microscoop brengt, zal men eene oneindige menigte zeer verfchillende, maar niet min fraii» figuuren ontdekken, Allereerst vertoont zich eene donkere Wolk, die een aanftaand onweer fchynt te dreigen; eerst zich aan den rand vastzettende, word zy daar na, als door een feilen wind, nu ginds dan herwaards gedreven. Het onweer barst los, de Cristallen fchieten als blixemftralen uit: fchielyk verheft zich een berg regen welke de Onweerswolk aandryft. — Eindelyk verbeid zich allerwege eene akelige duisternis — de On- weers-  OVER PE WERKEN QÖDS IN DE NATUUR. 583 weersbui bedekt de ganfche uitgeftrektheid van den drup* pel — al de natuur fchynt in arbeid. — Geweldige bewegingen en beroeringen ontftaan 'er in de dik opeengepakte Wolken, als wierden zy door een feilen Orcaan gedreven. Dan, het onweer hedaart — de Wolken verdunnen, de Lugt word klaar. Eenige dunne ftreepjes, als fyne hairtjes , welke kruislings over eikanderen liggen , vertoonen zich even als veeltyds de Hemel met ligte ftriemen gezien word, nadat eene Onweersbui heeft uitgewoed. ——• Dikwils laten zich veele zeer kleine halfmaanswyze ronde ftippen zien , welke allerkleinfte figuurtjes eene fterswyze gedaante aannemen, voorzien met ftralen die zich uitfehieten. Wanneer dan hel vogt grootendeels vervlogen is, beginnen 'er eerst veele regte, ftreepen voorwaards uit te fchieteu, tandagtig gekarteld, welke eene allerfchoonfte vertooning maken. Zomwy- len vertoonen zich geregelde ryen Palen, of Pdiifaden — op den voorgrond ziet men een kunftig gewerkt Grot. Dan weer ontftaan 'er ftraalswyze Stippen, die zich als Sterren en Staartfterren aan een klaren Hemel vertoonen , wonderbaar om te aanfehouwen; verwonende aan het gezigt als een Hemel vol glinfterende Sterren. Het gebeurt ook wel dat 'er onder die figuuren regelmatige Cristallen fchieten , dan alle in onderfcheide gedaanten, terwyl alles den opmerkzamen Onderzoeker in opgetogenheid wegvoert wegens de fpeling der Natuur, en de kunftige werking des" Grooten Makers. — intusfehen, hoe verfchillende deze vormingen ook zyn, zy blyven tog altyd zich kennen, als uit den Aluin gevormd te zyn. De opgeheven Kwik is een van de allergeweldigst werkende Vergiften, die aan ons bekend zyn. Zy verfcheurt de ingewanden en inwendige deelen, vreet door maag en ingewanden heen, even als of ze met Lancetten of Naalden doorftoken waren, verterende dezelve geheel en al; verwekkende het vuur, en eiadelyk een geweldigen dood. Gefolveerd in water, en tot Cristalfchieting gebragt, vertoonen deze zich als gefpitfte Elzen, welker punten ongemeen fcherp zyn. Andere Cristallen hebben de gedaante van fcherpe Scheermesfen, terwyl een derde zoort als Zagen getand is, allen wonderbaar gefchikt om te beledigen; zo te beledigen, dat de wonden doodlyk zyn, naardien de tanden van dezelve aan de eene zyde nederwaards, en aan de tegenoverzyde juist omgekeerd zyn , dat is opwaards geplaatst, alle met fcherpe puntenj zo fcherp , Rr 5 dat  59° eespieg. over de werken gods in de natuur» dat zy by de minfte aanraking beledigen, terwyl 'er noe zyn van eene vierhoekige Vorm, vertoonende zich in dl gedaante van fcherp gepuntte Spiefen. Nog een aantal andere en verfchillende vertooningen doen zich op, die alle veranderen, naar mate het vogt uitdroogt, en zich nog onbedenkelyk fyner opdoen dan de voorgaande, terwyl zy allen een fchoonen glans verfpreiden, in fchoonheid gelyk aan den Regenboog. Wanneer men nu deze werking, deze vorming, in da Natuur met een oplettend oog gadeflaat; en hoe zich alles volgens vast bepaalde Wetten in orde en rangfchikt moeten wy dan niet erkennen, dat eene onzigtbre hand dezelve dusdanig beftuurt en regelt, dat zy zich in diervoege bewegen, om eene zekere gedaante aan te nemen, en zodanig eene vorm te verkrygen, als hun door dat onzigtbaar Wezen word medegedeeld, welk een Plan heefe ontworpen, volgens welk alles in de Natuur geregeerd wordt? — En waarlyk niets overtreft de onderzoeking der milde Natuur m haare Schoonheid en Rykdommen? om aan zulk een gefchikt einde te voldoen. — De Goed. heid des Scheppers — de Grootheid van den Formeerder, blinkt allerwege uit in zyne fchepfelen, verwekt eerbied in het hart, lot in aller monden, en doet den Sterveling ten allen tyde, en by alle gelegenheden, zich tot zynen Grooten Maker heen wenden: dit betaamt alle vrïtandige en redelyk werkende Wezens — deze is de hoogstbetamelyke bezigheid van ons menfchen, en daar toe leid ons het nauwkeurig nagaan der dingen op, terwyl mtuslchen een lïukswyze befchouwing ons vaak meêr treft, dan de ganfche wyd openftaande Natuur. Wy moeten uitroepen: „ Onze God is groot en zeer te prvzen, Hy doet wonderen in den Hemel boven, en op de Aarde beneden. — Die groote dingen doet, die men niet doorzoeken kan. — Wie, 6 Godl wie is U gelyk in den Hemel, en onder de Kinderen der Herken. — Gy hebt alles met wysheid gemaakt, en vervult den ganfehen Hemei en de Aardel" C v. d. G. schei*  scheik. onderzoek van den armenischen bolus. 5J)I scheikunbig onderzoek van den armenischen bolus (Bolus Artnena); door den Heer wiegleb. §. i-l\/fen heeft den Armenifchen Bolus gewoonlyk onJ_VJl der de Talk - aarden, of onder de lighaamen , welker voornaam beftanddeel Bitter-aarde is, gerangfchikt, waartoe waarfchynlyk deszelfs fmeerachtige zachtheid aanleiding gegeven heeft. De waarheid hiervan door proeven te onderzoeken, achtte ik de beste wyze om ter zekerheid te geraaken. %. 2. Ten dien einde nam ik eene Once van dezen Bolus met eene gelyke hoeveelheid gezuiverd plantaartig Loogzout , deed dit 'wel ondereen wryven, en in een fmeltkroes een uur lang gloeiend houden. Hierdoor werd deszelf roode kleur in eene grauwachtige veranderd. Na dat alles koud geworden was , deed ik de ftof fyn wryven, en met overgehaald water van alle Zoutdeelen bevryden. —— By het onderzoek dezer Zout - oplosfing kon ik niets van eenige ontbonden aarddeelen ontwaar worden. §, 3. Op deze dus bereide en wederom gedroogde aarde , goot ik twee Oneen fterk Vitrioolzuur, en liet al het overtollig Zuur 'er op nieuw, tot dat ,de ftof begon te gloeijen, van uitbranden. Het overblyfzel deed ik fyn wryven ,* en herhaalde reizen met overgehaald water afwasfehen, tot dat het water 'er fmaakloos afkwam. Dit vocht had eene geele kleur en een fterken Aluin-fmaak. Ik liet het afzonderlyk bewaaren. §. 4.Dewyl ik echter bemerkte, dat het aardagtig overblyfzel deszelfs roode kleur nog eenigzins behield , en dus nog niet ten vollen gefcheiden moest zyn , werd het nog eens met twee Lood zuiver Plant - Loogzout gemengd en gebrand. Hierdoor verdween de roodheid geheel, en het fcheen als of de ftof wilde fmelten. Ik liet het derhalven ten eerften uit de kroes neemen, fyn wryven, en weder met gedeftilleerd water afwasfehen. Dit water zag 'er, eenige dagen lang, troebel uit, en het bleek reeds hierdoor, dat het Loogzout met eenige aarddeelen verbonden moest zyn. Eindelyk kon het toch van de aarddeelen door doorzyging gefcheiden worden , waardoor men tevens alle Zoutdeelen uit de aarde afwaschte. Ik bewaarde deze Loog tot nader beproeving. $• 5.  SCHEIKUNDIG! ONDERZOEK §. 5. De hierby overgebleven aarde, gedroogd zynde, woog 2 Drachmen 44 Greinen; hier op goot ik 6 Drachmen fterk Vitrioolzuur, en haalde 'er het overtollig Vitrioolzuur met eene maatige hette weder af. Het overblyfzel fyn gewreven en met overgehaald water uitgeloogd zynde, zag 'er zeer wit uit, en woog, na het droogen.en uitbranden , 2 Drachmen 2 Greinen, en beftond uit Kiezel-aarde. De doorgezygde Loog werd tot verder onderzoek bewaard. §. 6. Ik nam vervolgens het eerfte affpoelzel, dat met Vitrioolzuur bereid was (§. 3.), en goot 'er eene oplosfing van phlogistisch Loogzout by, zo lang 'er zich een blaauw neêrplofzel vertoonde. Na dat het zelve gezonken was, werd het door papier afgefcheiden, uitgewasfchen en gedroogd. Het woog, in deszelfs blauwkleurige gedaante, 96 Greinen, maar, na uitgebrand te zyn, 48 Greinen. De Loog, tot dit nederplolfen gebezigd, bevatte, volgens een te vooren gemaakt onderzoek, 19J Greinen Yzerblaauw, of of Greinen Yzerfiof, dat door den Zeilfteen getrokken werd. Dit van het opgegeven gewicht afgetrokken , blyft de eigeniyke hoeveelheid Yzerdeelen nog i8rGreinen. 6 J * §, 7. Uit de Loog , die hiervan afgezygd was en de helderheid van water had, deed ik, met eene oplos, fing van zuiver Plant - Loogzout, alle aarddeelen, onder eene zeer witte gedaante, nedervallen, deed dezelve fchoon uitwasfchen , droogen en uitbranden. Het was eene wezenlyke Aluin • aarde, e» woog 1 Drachme ea 33 Greinen. §. 8. Thans beproefde ik ook de Alkaline Loog, die na §. 4, nog overig was. Na 'er Vitrioolzuur by gedrukt te hebben , vertoonde zy zich als eene oplosfing van Kiezel-aarde. Het had naamlyk de gedaante van doorfchynende Styfzel. De daar uit verkregen Kiezel-aarde woog, na uitgewasfchen, gedroogd en gegloeid, te zyn. 3 Drachmen 4 Greinen. §. 9. Ook de tweede uitlooging met Vitrioolzuur (§.5.) bevatte Yzer, gelyk ligt te vermoeden was. Vooreerst verkreeg ik, na de te vooren gemelde behandeling, 24 Greinen Yzerblaauw, dat, na uitgegloeid te zyn, 13 Gr. bedroeg. Uit de overblyvende Loog werden vervolgens nog aa Greinen Aluin-aarde gefcheiden, die na het uitbranden nog 14 Greinen woog. $• 1».  VAN DEN ARMENISCHEN BOLUS. 593 §. io. De Beftaan deelen van ééne Once Armenifchen Bolus waren dus, volgens.deze bewerkingen, Kiezelaarde 5 Drachmen 6 Greinen (%. 5 en 8.) Aluinaarde 1 ——-—— 47 ——— (§ 7 en oj Yzerdeelen o 51? (J. 6 en 9-) 7 Drachmen 444 Greinen. Verlies . ij| Dit verlies moet men aan de waterdeelen toefchryven, die de Bolus gewoonlyk bevat; want ik heb denzelven gebruikt, zonder voorafgaande uitbranding. Het blykt dus, dat deze foort van Bolus zeer verkeerd onder de Talk-foorten gerangfchikt wordt, en dat men, naar den aart van deszelfs beftaandeelen, 'er geen andere plaats aan toe kunne wyzen , als onder de Klei* foorten. aanmerkingen over het lang leven en de ontbinding der zintuiglyke lighamen ; getrokken uit het Werk van den Heer william smellie, getyteld: Philofophy of Natural History. (Medegedeeld door den Heer reinier arrenberg, te Rotterdam.) (Vervolg en Slot van bl. 551.) By menfchen en viervoetige dieren, vind men eenige evenredigheid tusfchen de groeijing_ en de levensjaren; do«h by het gevogelte is de groei en het vermogen van voortteeling veel fchielyker, fchoon zy evenredig langer leven. Sommige foorten van Vogels van de Gallinasfe orde kunnen van derzelver ledematen gebruik maken, zoo dra zy uit het ei komen, en in een maand, of vyf weken, daarna gebruiken zy reeds hunne vlerken. Een Huishaan heeft, vier maanden oud zynde, reeds het vermogen om voort te teelen; doch krygt zyn vollen groei eerst binnen het jaar. De kleiner Vogels verkrygen hare volkomenheid in vier of vyf maanden. Zy groeijen fchielyker en teelen vroeger voort dan de viervoetige dieren, en niettemin teven zy evenredig veel langer. In men-  594 aanmerkingen over het lang leven, menfchen en viervoetige dieren is de levenstyd zès of zevenmaal meer dan die van hunnen groei. Volgens dien regel zou eeu Haan en een Papegaai, die binnen het jaar derzelver vollen groei hebben, niet boven de zes of zeven jaren moeten leven , doch de natuur Hoort zich niet aan onze regels: zy fchikt hare werkingen niet naar onze begrippen, of naar onze dikwils zeer verwaande gevolgtrekkingen ; maar tot inftandhouding der byzondere foorten, eu tot handhaving van de algemeene balans van het groot ftelfel der levende fchepfels. De Ravens, fchoon binnen een jaar in ftaat om voor zich zeiven te zorgen, hebben fomtyds meer dan een eeuw geleefd. De Graaf de buffon onderrigt ons, dat 'er Ravens, in verfcheide» plaatfen van Frankryk , dien buitengewonen leeftyd bereikt hebben, en dat zy, ten allen tyde en in alle landen , voor langlevende Vogels gehouden zyn. „ Arenden , zegt de Heer pennant , zyn opmerklyk „ wegens hunne langlevenheid , en het vermogen om. „ een langen tyd zonder voedfel te kunnen beftaan. „ Een gouden Arend, dien de Heer owün holland ne,, gen jaren lang gehad heeft, was twee-en - dertig ja„ ren in het bezit geweest van den Heer, die 'er hem een gefchenk van deed; maar hoe oud hy was, toen deze laatfte hem uit Yrland kreeg, is onbekend, Die„ zelfde Vogel leverde een bewys van de andere opmer„ king; want, door een verzuim van de dienstboden, „ bleef hy een-en-twintig dagen zonder eenig voedfel hoe„ genaamd." De Pelikaan, die, gedurende de regering van Keizer maximiliaan , te Mechelen in Braband gehouden werd, was , naar het algemeen gezegde, tagtig jaren oud. „ Het geen men van den ouderdom d&e „ Arenden en Ravens verhaalt, (zegt de Heer wil„ loughbv) gaat alle geloof te boven; doch het is eg„ ter zeer zeker, dat deze Vogels ongemeen lang leven?* Duiven heeft men gezien, die twintig en twee en-twintig jaren leefden ; zeif leven de kleiner Vogels zeer lang in evenredigheid van den tyd harer groeijing, en van het maakfel van derzelver lighamen. Goudvinken en Cysjes leven dikwils, in kooijen, vyftien, twintig en zelf drie-entwintig, jaren. Visfchen, welker gebeente meer kraakbeenig is dan dat van menfchen en viervoetig gedierte , hebben langer tyd noodig öm derzelver volkomen groeijing te verkrygen, ea zeer velen van dezelven leven uitermaten lang. GastOt*  EN DE ONTBINDING DER ZINTUIGLYKE LIGHAMEN. ïmer meldt van een Karper in Duitschland;, die hy wist dat honderd jaren oud was. Buffon berigt, dat hy, in de vyvers van den Graaf de maurepas , Karpers gezien heeft, die honderd en vyftig jaren oud waren, en dat zulks op de allervoldoenfte wyze bewezen werd: hy maakt ook gewag van eene andere , die hy onderftelde twee honderd jaren oud te zyn. Twee manieren geeft men aan de hand om van de jaren der Visfchen verzekerd te wezen, naamlyk uit de ringen der fchubben en uit de overdwarfche doorfnyding van derzelver ruggegraten. Wanneer de fchubben van een Visch door het Microscoop onderzogt worden, bevind men dat die beftaan in een aantal van ringen, de een binnen den ander, gelykende eenigzins naar de ringen , welke men ziet by de overdwarfche doorfnyding der boomen, waar uit men derzelver jaren kan berekenen. Op dezelfde wys kan men het getal van de jaren der Visfchen opmaken uit het getal der ringen van hare fchubben, rekenende voor ydere ring een jaar van deszelfs beftaan af. De jaren van buffon's Karper werden genoegzaam bevestigd door het getal der ringen. De ouderdom der Visfchen, die geen fchubben hebben, kan men zeer naauwkeurig weten door het fcheiden van de geledingen van derzelver ruggegraten, en door dan Terftond de ringen te tellen, die men op derzelver oppervlakte vind. Beide deze manieren kunnen egter bedriegen; doch het zyn de eenige, die men tot heden toe heeft kunnen ontdekken. Het lang leven der Visfchen word aan verfcheiden oorzaken toegefchreven. De hoofdftoffe, waar in zy leven, is eenparig, en minder onderhevig aan toevallige veranderingen dan de lugt van onzen dampkring: haar gebeente, het welk van een kraakbeeniger aart is dan dat der landdieren, laat zich onbepaalder uitbreiden ; derzelver lighamen, in plaats van de ftramheid van den ouderdom, 't welk de natuurlyke oorzaak van den dood is, vroegtydig te gevoelen, groeijen veel langer dan die der landdieren. Wat den ouderdom der Kruipende Dieren belangt, hier omtrent weten wy zeer weinig, waarfchynlyk uit hoofde van de belangloofe natuur dezer dieren; doch twee Brieven, gcfchreven door den Heer j. arscott , wonende te Tehot in Devonshire , betreklyk den ouderdom van eene Padde, verdienen eenige opmerking : deze Brieven zyn gezonden aan Dr. milles, Deken van Kxeter, welke dezelven, in het jaar 17Ó8, aan den Heer ïennant heeft  §qS Aanmerkingen over. het lang levèk, heeft medegedeeld. ,, Het is my zeer aangenaam (fchryft „ de Heer arscott) in ftaat te zyn, om u eenige by,, zonderheden te kunnen mededeelen, welken de opmer„ king van den Heer pennant waardig zyn , betreklyk „ de Padde, dié zoo veel jaren by ons geleefd heeft, en „ van welken wy zoo veel hielden. Eenige jaren vóór „ dat myne vriendfchap met dezelve begon , had men „ ze dikwils voorby de deur van onze zaal zien loopen i „ wanneer myn Vader zich altyd verwonderde over hare „ grootte; ook heb ik 'er nimmer een gezien, die zoo «, groot was: deze Padde kwam ons federt alle avonden ,, beftendig een bezoek geven , en dit duurde meer dan „ dertig jaren lang: door haar geftadig voedfel voor te „ werpen, maakte ik dit dier zoo tam, dat het altoos op de kaars aanliep, en my dan fterk aankeek, zoo lang tot dat ik haar opnam en op de tafel zette, daaf „ ik ze gemeenlyk voedde met allerlei infecten. Gy kunfi j, u ligtelyk verbeelden, dat eene Padde, zoo algemeen „ veracht (fchoon het een van de allerminst beledigende '„ dieren is) van welken men zoo veel werks maakte, en „ die men zoo veel vriendfchap bewees, noodwendig dö ,, nieuwsgierigheid verwekte van allen , die gewoon wa« ,, ren in ons huis te verkeeren , om haar het voedfel te ,, zien voeren ; zoo dat zelf Vrouwen de vrees , die „ haar, door derzelver zooglters, voor een Padde was „ ingeboezemd, overwonnen, om het te zien." In den tweeden Brief, fchryft de Heer arscott , „ ilc kan u niet regt zeggen , hoe lang myn Vader reeds „ vóór my aan de Padde kennis heeft gehad ; maar dit „ weet ik wel , dat hy 'er altyd van fprak als van de oude Padde, die hy al zoo veel jaren gekend had, zoo ,, dat ik 'er wel voor kan inftaan dat zy zes - en - dertig jaren was. Wat deszelfs einde belangt, ik ftel vast, „ dat zy nog in leven zoude geweest zyn, ware 'er geen tamme Raaf oorzaak van haar' dood geworden; want dezelve, op een morgen , aan den mond van het hol «, der Padde ziende, verjoeg ik haar; doch bevond, dat zy de Padde reeds een oog uitgepikt en zoo gehavend had, dat zy , fchoon ze nog een jaar daar na leefde, egter niet weder tot haar vorigen ftand konde komen, en veel moeite had om haar voedfel te vinden , by gebrek van het eene oog. Vóór dit toeval had zy alle tekenen van eene volkomene gezondheid." De meeste Infe&eu leven gemeenlyk , vooral na derzei*  EN DE ONTBINDING DER ZINTUIGLYKE LICHAMEN. 507 zeiver laatfte gedaante-verwisfeling, zeer kort; doch haar foort word fteeds in ftand gehouden door derzelver wonKrTïrugtbaarheid. Die Dieren , welker deelen een langen tyd van verharding vereifchen , bezitten ook eeu evenredigen graad van langlevenheid. De Infecten groeiïe enhunne lighamen verharden veel fchielyker dan by andere Dieren. Zeer velen van dezelven verkrygen de volkomen groei in weinige dagen; de loop van derzelver leven is diensvolgens tot een korten tyd bepaald, bommige foorten van Vliegen leven in een verflyfden ltaat, geurende den Winter*, en herleven zoo dra de^ warmte van de Lente of den Zomer aankomt. De vliegende Halt, van welke 'er verfcheiden foorten zyn, leven zelden bo. ven één das, en fommigen maar een enkel uur; üocn, om derzelve? foort in ftand te houden, heeft de Natuur zorg sedrao-en, dat tienduizenden van de mamielyke en vrouwelyke genoegzaam op het zelfde oogenblik van gedaante zouden verwisfelen; ware het anders, de mannelyke en vrouwelyke zouden geene gelegenheid hebben om te paren en het gedacht welhaast uitgedorven zyn. Andere foorten verwisfelen onregelmatiger van gedaante, en leven Scheiden dagen. Hier is de wysheid der Natuur verwonderlyk; zy verlengt het bedaan van deze dieren om geem Se reden, dan om de beide fexen gelegenheid te geven van te paren, en derzelver foort te vermemgvuldifen Byën en Vliegen van allerlei foort, na lang in het water gelegen te hebben, en fchynende volftrekt dood te wezent hendellen in het leven als zy genoegzaamjann Gemaakt worden, of men hunne lighamen bedekt met asfcZ %t ol zand, 't welk de "overtollige vogten uit derzelver zweetgaten opflorpt. Reaumur heelt ze.r veele proeven ledaan om verdronken beesten te doen Seven. Hy vond, dat fommigen herleefden na negen ueirönder water geweest te.zyn; doch hy erken » dat zeer velen van dezelven, in het vierde gedeelte van dien tyd, wezenlyk dood waren, zonder dat eenige tutte of opllorpende poeijers hen weder, in het leven konden brengen. De redeneringen van evenredigheid en overeenftemming zyn dikwils bedrieglyk , maar leiaen ons £SVnW waarheden. De Vliegen van allerlei'foortt na in het water geworpen te wezen , eu alle tekenen van een wezenlyken dood gegeven te hebben kan men doen herleven door derzelver lighamen te bedekken S eenige opdorpende doffe , zonder zelf den byflud HENG. 1794. NO. 14' '  598 AANMERKINGEN OVER het LANG LEVEN, te hebben van eenige meerdere hitte dan die van den gewonen dampkring: zouden derhalven de gewone manieren , die men gebruikt ter herftelling van verdronken menfchen, niet nog kunnen vermeerderd worden door hunne lighamen met warmen asch, of kalk , te bedekken2 Het is waar , het maakfel van een Vlieg en van een Mensch is, in de daad, zeer verfchillende; doch in hopelooze gevallen, waarin alle andere middelen feilen moet men niets onbeproefd laten, of eenige overeenfte'mmiug verachten. 5 De Planten verfchillen niet minder in den tyd van der zeiver beftaan dan de Dieren. Verfcheiden Planten vergaan jaarlyks, anderen zyn twee en driejarig; doch de langlevenheid en grootte van fommige Boomen is verwonderlyk. Wy zyn, door den Heer evelyn, onderrigt dat, in fommige Engelfche Eikenboomen, wanneer dezelven doorgezaagd worden, drie en zelf vierhonderd ringen duidelyk te onderfcheiden zyn. Yder jaar komt 'er een nieuwe ring in den ftam der Boomen , en door het tellen dier ringen, kan men zich van den ouderdom der Boomen verzekeren. Met betrekkinge tot de grootte der Boomen kan men zeggen , dat fommige vervaarlyke lighamen zyn. Dr. hunter merkt op , in zyne aantekeningen op evelyn's Silva: „ dat geene der Eiken„ boomen , waarvan de Heer evelyn gewag maakt 3, kan halen by een boom, die nog in wezen is te Cow* „thorpe, by Wetherby, op een Landgoed van Lady „ stourton. De dikte van dien boom is byna on»e„ looflyk. Op drie voet van deszelfs top heeft hy°dt „ dikte van 48 voeten in deii omtrek, en onder aan den 8, grond die van 78 voeten. De hoogte is, in deszelfs j, tegenwoordigen kwynenden ftaat, (in 1776} omtrent „ 58 voeten, en de voornaamfte tak is 48 voeten hn<* „ van den ftam af gerekend. Wanneer wy ze by de„ zen vergelyken, fchynen alle de andere boomen kinde„ ren van denzelven te wezen." Uit al het bygebragte, blykt het, dat alle Dieren, zoo wel als de Planten, een zekeren tyd van beftaan hebben, en dat derzelver ontbinding eenpariglyk veroorzaakt word door eene rrapswyze verharding en opdrooging van die deelen , waarin derzelver beftaan gelegen is. Geene kunst, geene geneesmiddelen, zyn in ftaat om deze werking der Natuur te doen vertragen. Het is diensvolgens wyslyk en pligtmatig gehandeld, wanneer yder ntensch  EN DE ONTBINDING DER ZJNTUlCLYKE LIGHAMEN. $?% mensch zich met alle mooglyke gerustheid eri gelatenheid onderwerpt aan den onweerilaanbaren loop der Natuur Het zy 't leven kort of lang, gelukkig of ongeluKkig* is, het is voor ydereen het zelfde, als dat noodlottig tyd,ftip nadert. Menschlievendheid , kundigheid , deugd en goedwilligheid, zyn onze eenigfte wezenlyke genietingen, en behooren daarom vlytig aangekweekt te worden. Met betrekkinge tot de Dieren in het algemeen , is de werklyke during van derzelver leven zeer verfchillende , doch de vergelykende kortheid, of langheid, hangt, waarfchvnWk, byzonder in Dieren, af van de vlugheid ot loomheid der denkbeelden, die zy_hebben , ot van den indruk, die dezelven op hunne zinnen maken. Lelie Vluzee agtereenvolging van denkbeelden, of indrukken, maakt het leven geëvenredigd lang. "Er is gelyKlyit een verband of famenhang tusfchen de vlugheid, ot "^gheid van denkbeelden en den omloop van het bloed. tien man, wiens pols naauw en traag gaat, is doorgaans ftomp en ongevoelig, maar indien zyn pols, ooor wyn ot andere prikkelende middelen, word aangezet, zal zyne gevoeligheid verlevendigd worden, zoo. wel als den loop van zyne denkbeelden, ln alle jonge Dieren gefchied de 'omloop van het bloed fchielyker dan na dat zy hunnen vollen groei verkregen hebben. Jonge Dieren zyn diensvolgens weeldrig, vrolyk en gelukkig; doch wanneer zy hunnen vollen groei hebben, word de beweging van het bloed flauwer , en zy in al hun doen bedaarder, trager en zwaarmoediger. Eene andere omftandigheid verdient ook nog opmerking; te weten, dat de omloop van het bloed tralrr of driftiger is in evenredigheid van de grootte der Dieren. In lyvige fcheplels, zoo als de mensch en de SWS , H de" beweging van het bloed flauw, en zoo is ook evenredig de opvolging van derzelver denkbeelden. In kleiner fooften, als muizen, kleine vogels en eekhoorntjes, gefchied de omloop zoo fchielyk , dat de pols van derzelver flagaderen met kan geteld worden, en zulke Dieren doen ons verwonderd liaan over de fchielykheid van hunne bewegingen, over hunne Ievendigheid en derzelver uittermate blymoedigneid van gC Reaumur , gondillac , en veel andere Phüofophen, houden de geduurzaamheid voor een betreklyk denkbeeld , gegrond oo de bewustheid van gewaarwording en gevoel, leker is het. dat de natuurlyke maat van tyd enkel »fS s *  foo aanmerkingen over het lang leven, enz. hangt van de agtereenvolging onzer denkbeelden. Indien het mooglyk was, dat het verftand zich een dag. een week of een maand, met een enkel denkbeeld konde bezig houden, zoo zouden alle deze gedeelten van den tvd met anders fchynen te wezen dan zoo veel oogenblikkeh. Het is hierom, dat een Philofooph langer leeft in éénen dag, als eeli dommerik of een Wilde in een maand d;e hy m werkeloosheid en in gebrek van denkbeelden doorbrengt. Dit onderwerp zal ik met nog eene enkele aanmerking belluiten. Indien het waar is, gelyk men, ten minften voor een gedeelte, weet dat zoo is, dat alle foorten van Dieren, hoe ook de wezenlyke geduurzaamheid van derze ver leven wezen moge, door eene trage of fchielyke opvolging van denkbeelden , en mooglyk ook door e°n vergelykend gevoel van derzelver genietingen, even lang leven , en eene evenredige maat van byzonder geluk genieten, opent zulks eene wonderbare befchouwing van de groote goedwilligheid der Nature. Om alle de gedeelten van dezen aardkloot met dierlyke wezens te vervullen heeft zy de aarde, lugt en de wateren, ryklyk bevolkt! JJe veelvuldige Inwoners dezer elementen zyn, even als de werkje during van derzelver leven , wonderbaarlyk verfchillende, en door eene verfcheidenheid van gedaante, of grootte, door de fchielykheid der denkbeelden, of door het gevoel van vermaken, en mooglyk ook door andere bykomende omftandigheden, heeft zy aan het geheel een byna evenredig gedeelte van geluk toegekend. eenige leevenseyzonderheden van den heer george forster ; met aanmerkingen over zyn character. George forster zag het eerfte leevenslicht te Nas/enhuben, niet verre van Dantzig, waar zyn nog leevende Vader, johan reinhold forster, ten dien tyde, het Leeraar-ampt by de Gereformeerden bekleedde. Twaalf jaaren oud zynde ftak hy over na Engeland. Omtrent negentien jaaren bereikt hebbende , zonder eens bevorderd te worden, begaf hy zich, nevens zynen Vader, op 't Schip van den grooten Land- en Zeeöntdekker Ca-  EENIGE LEEVENSEYZONDERHEDEN VAN G. FORSTER. $01 Capitein cook , om dien beroemden Man op deszelfs tweede Reize rondsom de Wereld te vergezellen. Eene Vrugt van deeze vierjaarige Reize door Vader en Zoon hebben wy in de Waarneemingen over de Aardrykskunde, de Natuurkunde, den Aart en Zeden der Menfchen ; door johan reinhold forster , heeraar in de Regten , Geneeskunde en Wysbegeerte , Hoogleeraar in de Natuurkunde te Holle , Lid van verfcheide Geleerde Ge* nootfchappen, te Petersburg, Londen, Madrid, enz. enz. verzameld op zyne Reize rondsom de Waereld , naar de Hoogduitfche Vertaaling, en met de Aanmerkingen van zy' nen Zoon en Reisgenoot, george forster, Hoogleeraar in het Carolinum te Casfel, in drie Deelen, in 't Jaar 1787, enz. uitgegeeven by a. loosjes pz, te Haarlem. Een Werk, 't welk eeu fchat van kundigheden bevat, bezwaarlyk elders in het beftek van drie maatige Boekdeelen in 8vo. te vinden (*). Geen weg van fpoedige bevordering zag de jonge forster zich in Engeland open. Hy beproefde, of hy dien ook beter in Frankryk zou gebaand vinden. Schoon hy, als een Liefhebber en Kenner der Natuurlyke Historie, aldaar welhaast in kennis geraakte met de grootfte Mannen in dat Vak, de Heeren de buffon en dauben* ton, bleef het geluk hem wangunftig in voordeelige bevorderingen te bezorgen. Zyne behoeftige omftandigheden bewoogen hem, het hem opgedraagen Hoogleeraar* ampt in de Natuurlyke Historie te Casfel aan te neemen. Van Casfel werd onze forster na de Univerfiteit van Wilna, in zyn Vaderland Poolen, verplaatst. Hier gezeten, ontving hy, van de Alleenheerfcheresfe aller Rusfen, den gunftigen voorflag, om , op voor hem zeer voordeelige voorwaarden , andermaal eene Reize rondsom den Aardkloot te onderneemen. Deeze Tocht bleef agter , uit hoofde van den toenmaaligen uitgeborften Turkfchen Oorlog. Eene mislukking, die zeker zynen onderneemvollen en weetgierigeu geest kwelde; dan eenigen troost vondt hy gewis daar in, dat de Keurvorst van Maintz, met roem bekend als een Bevorderaar der Weetenfchappen, en uitlteekende in Godsdienftige Verdraagzaamheid, het oog op zy- (*) Wy wyzen onze Leezers tot onze Beöordeelingen in de Nieuwe Algem. Vaderl. Lettereef. IV D. ifte Stuk, bl. 17 en 550. en V D, ifte Stuk, bl. 370. Ss 3  ÓOfc EENIGE LÊF.VENSBYZONDERHEDEN xvne--bekwaamheden vallen liet,en hem aan het hoofd dei? Univerfitek te Maintz plaatfte. ' Te Maintz bevondt zich de Hoogleeraar i forster , wanneer de Franfche Generaal custine' die Stad vermeesterde. '■ üe Aanhangelingen der Republicainen vaar* dlgdeti hem na Farys af, om eene Vereeniging van Maintz rbet Frankryk te bewerken : dan het geluk diende hem op', deezen nieuwen loopbaan niet ; liet herwinnen dier Stad door de Pruisfen verydelde het doel zyns Gezantfchaps te ëeneniaali Een ander plan vervul.de zynen arbeidzaamen geest. Eene Reis na Thibet en Indojlan hadt hy voor te onderneemen, zo/ras de tyden rustiger zouden worden: om tot dezelve zich toe te rusten, was hy bezig met het leeren der Oojtsrfche Taaien. Dan te midden van deezen arbeid greep hem een geweldige fcoriiutitke Koorts aan, en lleepte hem, op clen elfden van January 1794, te Farys, uit dit leeven, in de kragt zyner jaaren, welke hy llegts tet negen - en • dertig gebragt hadt, Veele zyner Papieren zyn verlooren geraakt. Een zyner laatfte Werken beftaat ln de Anftchten von Nieéerrhein, von Braband, Flandern , Holland , England, und Frank* reich, waar van eene Nederduitfche Vertaaling by plaat , te Haarlem, het licht ziet, onder den Tytel: Reifen van george forster , in den Jaare MDCCXC (*). Het waren deeze Befclwuwingen van den Neder -Rhyn, enz. die den Vryheer auolph knigge op zyne Reize tut Lothafingen na Neder-Saxen (f) een aangenaam onderhoud verlchafien, en waarover hy dit'oordeel velt: ,, Dit fiieesterftuk, zo wel, wat de wyze van voorftelling, en de heerlyke uitdrukking, als wat het gewigt der aanmerkingen , betreft , is andermaal een gefchenk van den voorfreffelyken Schryver aan het publiek ; het is geheel zynen Auteur waardig, die de zeldzaamfte vrymoedigheid, onbevooroordeeldheid des verftands en liefde tot de waarheid , met kragt, vuur, verhevenheid en waardigheid van uit- druk- • ;(*)Zie onze Beöordeeling van het eerfte Stukje, in de Algem. Vader/. Letterocf. voor 't Jaar 1793 , bl. 492. Van de laater uitgekomene drie Stukjes zullen de Beöordeeiingeu vollen. » J (f) Van deeze Brieven des Vryheers hebben wy een aan» pryzend Berigt gegeeven in onzzLett. deezes Jaars !7P4,bl. 543-  VAN GEORGE FORSTER. °3 drukking, verbindt. Wy hebben gewis weinige Schryvers, die den moed gevoelen, om, zo vry van alle yooroordeelen , en uiuigten, te zeggen, het geen de behoefte van den tyd vordert. Maar wie zal daar nevens ook den edelen en wvzen Keurvorst niet bewonderen, die zo klaar, zo juist, zo groot, denkt, dat hy de onqmgekogte, maar hartstogtlooze, waarheid geenen angftigen dwang oplegt, en met duldt dat kortzigtigheid en. laage cabaalen den mond des braaven mans fnoeren, die zyn Schryvers - ampt volgens zvn geweeten vervult, maar dat hy denzelven tegen allen onwaardigen overlast befchut ? Men ftaat verbaasd over forster's werkzaamheid, wanneer men de lom der Werken optelt, die federt eenige jaaren, deels als vertaalingen, deels als eigen arbeid, uit zyne pen gevloeid zyn, pas kan men begrypen hoe hy tyd genoeg gevonden heeft om alleen het werktuigiyk deel des affchryvens ten einde te brengen. En evenwel zyn deeze Werken zo befchaafd,als of hy met ieder van dezelve een halven leettyd zwanger gegaan had." . De Vryheey kmgge moet den Heer forster yan zeer nabv gekend, en zyne lotgevallen geweeten, hebben; hy *eeft 'er ons eene fchets van, die blyk draagt van zyn deelneemend hart, en welke wy niet fchroomen uit zyne bovengemelde Brieven over te neemen. Zulke treilen verfpreid in Brieven, waar ze alleen toevalliger wyze voorkomen, verdienen afzonderlyker bewaard te worden; en het is uit deezen hoofde dat wy dit gedeelte atlchry- V£!l'Het aandenken aan mynen vereeuwigden Vriend, wiens dood ik u onlangs meldde, volgt my nog overal. Wel ben ik aan fcheiding van allerlei foort gewoon, en by het voorneemen, om na een ander Waerelddeel te gaan, is het toch buitendien onzeker, of ik niet van alles, wat mv iu Europa lief en waardig is, voor altyd affcheid neemen moet; ook kan ik my naauwlyks meer bedroeven, wanneer de dood eenen goeden oprechten man van de knevelaaryen deezer waereld bevrydt; maar ik had tocti gaarn den goeden *** nog éénmaal in dit leven aas myn hart gedrukt. „ De weg, dien hy van zyne jeugd af bewandelde, was met geene roozen beftrooid. Thans aan het einde zvner loopbaane, hadt hy eindlyk, zo 't fcheen, een beter uitzicht voor zich; daar hadt hy nu zekerlyk nog wel eene Ss 4 klei"  604 EENIGE LEEVENSBYZONDERHEDEN kleine wyl zo kunnen voortflenderen — maar het heeft zo Biet moeten zyn, en dewyl alles goed is, zo mag dan dit ook goed weezen! „ Myn Vriend diende in zyne jongelingsjaaren aan het Hof. Doch dit was de grond niet waarop zulk een plant tieren konde ; ook werd hy van vleijers , dat om zich vreetend, veiderflyk en onvrugtbaar, onkruid, zo nedergedrukt, dat hy hun eindlyk het veld ruimde. Zedert deezen tyd beproefde hy, op menigerlei wyze, om het too» neel der burgerlyke Maatfchappy weder in vrede en met eere te betreeden , niet zo zeer uit ydelheid om eene blinkende rol te fpeelen , als wel uit zugt tot bedryf en uit verlangen om anderen nuttig te worden. „ Dan 'er zyn menfchen, op wier handelingen een ongelukkig noodlot rust. Wat zy ook onderneemen, en hoe zy 't ook aanleggen mogen, het mislukt, wordt verworpen, gemisduid en berispt. Men duldt zelfs niet dat zy in 't heimlyk goed doen. Alle hunne treden worden befpied, nagegaan, en, zo 't mogelyk is , ten kwaade uitgelegd. Waar de handeling zelf zodanig eene uitlegging tegenfpreekt, daar tast men de beweegredenen aan, en waar dit beide onmogelyk is, daar begraaft men de gedagtenis der goede daad in een diep ftilzvvygen. „ Zo ging het ook met mynen Vriend, byna zyn ganfche leeven door. Aan alle plaatzen ITiet hy, met zyn leevendig open Character,tegen koude, nydige en boosaartige, menfchen aan, die hem tegenwerkten, lasterden en vervolgden. Zyne zwakke zyden werden ontdekt, zyne kleine overylingen als misdaaden uitgebazuind; daartegen zweeg een ieder van zyne edele trekken en van zyne 'ontelbaare goede handelingen. Zyne dienstvaardigheid, zyne liefderyke uitgaven, misbruikten de fchelmen. Hy, die Hechts voor anderen leefde , en zich nooit tweemaal zeggen liet waar hy helpen konde, werd van alle zyden met bidden en afvorderingen beftormd; maar door iederen liefdedienst kreeg hy eenen vyand te meer. Met fchandelyke ondankbaarheid werd hy beloond , en zag hy zich al eens uit onvermogen gedwongen om te wrigeren, dan fchreeuwde elk over zyne onbeleefdheid, en alles, wat hy voorheen goeds gedaan hadt, werd voor huichelaary en ydelheid uitgekreeten. Hy liet elk zynen gang gaan; maar over hem wilden alle dwaazen en domkoppen meesters en voogden zyn. „ Tradt  VAN GE0RCE FORSTER. 605 „ Tradt hy van den gemeenen weg, om een eenzaam en onfehadelyk bypad te gaan, dan wees het graauw van alle Clasfen hem met vingeren naa. Voegde- en fchikte hy zich naar alle gewoonten en Convenientien , zo verkreeg hy daarom niet meer ; niemand wilde het opmerken, en zyne talenten konden hem de tydlyke voordeelen niet aanbrengen, welke het ellendigfte penfeel in den flaap toevielen. „ In gelukkige omftandigheden drongen fchaaren van zogenaamde Vrienden zich aan hem op , die zichzelven , door hunne ongemeene verknogtheid aan hem, eere hoopten te geeven. Liep het hem tegen, dan gleeden deeze hoopen van vleijers zagtlyk af, of verkogten hem geheel aan zyne vyanden. Maar trok zich eenmaal iemand ongebeden zyner vermaardheid aan, dan wierp hy hem deezen pligt der geregtigheid, als een overgroote weldaad en opoffering, voor. „Eindelyk moede van deezen eeuwigen kamp tegen boosheid, domheid, nyd en ondankbaarheid, trok hy zich in eene dwanglooze. eenzaamheid te rug. Wel bleef hy hier ook niet onbefchimpt, en zyn glorie was reeds zyne misdaad (want zo ras hy flegts eene plaats verliet, en daar niemand meer in den weg ftondt, liet elk hem geregtigheid wedervaaren) maar zyne gemoedsrust werd ten minften minder daar door geitoord. — De dienstvaardige Vrienden, die , om zich by hem daar door te doen gelden, hem flegts zelden het goede, maar zeer vlytig het kwaade, dat van hem gezegd werd, overbragten, vaardigde hy met eenen lachenden mond af, en ging zynen weg voort. Echter was hy geen Menfchen-vyand geworden; zyn hart bleef nog altoos warm en deelneemend. „ Dat edel hart voelde al de pyn, Die andren bang deedt zwoegen, En deelde in fchuldelooze vreugd Met ongeveinsd genoegen. Hy weende om 't menschdom, dat, helaas 1 Zo jammerlyk ontaarde ; Maar juichte ook op het bly gezigt Van echte menfchen - waarde. Hy hieldt het voor zyn hoogfte pligt, En fchoonst vermaak, zyn leeven, Voor 't heil denaarde en waarheids-licht, Met vreugde weg te geeven. Ss5 %  6o5 EENIGE LEEVENSEYZONDERHEDEN VAN C. FORSTER Hy lenigde en verdreef zo graag De zorg uit droeve hanen, Geen eerlyk man badt hem vergeefseh Om hulp of troost in fmarten. Zyn woord bleef hy op 't ftrengst getrouw, Steeds werkzaam, zacht, befcheiden, Van ydel, dwaas, vooroordeel vry, Getroost in bitter lyden. Trof hem veelal der boozen haat, Geduldig, zonder klaagen, „ Laat ons "fprak hy, „ ze zyn flechts zwak, „ Hen broederiyk verdraagen." En deedt een edele yvergloed Al eens zyn' boezem blaaken, \ Was om, bevryd van fnood geweld, Een korte rust te fmaaken. Doch reikte een vyand hem de hand, Dan was hy 't leed vergeeten , Zyn hart verzoend; hy wilde nooit Geleden onregt weeten. Nu rust dat goede zachte hart In 't graf, bevryd van zorgen; De traan der fmert verdween, als dauw Op eenen Lente-morgen. Maar de armoê, vaak door hem verkwikt, Kan nauw heur kaaken droogen, En vriendfchap tuurt op 't dierbaar graf Met neêrgeflagene oogen !" AAN-  een zesweeks verblyf IN oxfordshire, enz. 6o"f aanmerkingen, geduurende een zesweeks verJ2LYF in oxfordshire en gloucestershire, in den jaare MDCCXCII gemaakt. In een reeks van Brieven aan een Vriend. (Vervolg en Slot van bl. 570.) elfde en laatste brief. Richmond, Sept. 1792. myn heer! "rNe Plaatstekening deezes Briefs wyst 11 uit, dat ik J J het gastvrye Gezin van onzen Vriend te Gloucester verlaaten heb. Ik had gedagt myn verblyf aldaar langer te maaken ; doch zekere omftandigheden thuis vereischten myne wederkomst Ipoediger dan myn voorneemen WaBv het geen ik reeds gefchreeven heb, vind ik in myn Dagboek weinig merkwaardigs te voegen. Dit geringe overfchot zal, voor tegenwoordig, myne Bnefwisfelmg met u fluiten. Ik heb de ftouter Landfchaps-vertooning in het Westen verwisfeld voor de zagtere fchoonheden van Richmond - HUI, van waar ik deezen fchryf. Ik bemerk,'dat'ik Gloucestershire verlaaten heb, zonder te" vermelden 't geen de Stapel ■ Manufaétuur des Lands geweest is, en mogelyk tot lieden mag genaamd worden. Ik meen de Lakens en Wollen Stoffen, welke men hier maakt, zo voor inlandsch gebruik als tot verzending. Men ftelt, dat 'er yyftig duizend Lakens, of Hukken Laken, 's jaarlyks, te Dursley, Wooton, Paimwick , Minchin-Hampton, en in de Nabuurfchap, gemaakt worden: een ftreek gronds, niet te onregt het Land der Kleeding geheeten, en aan ons oog een der behaaglykfte voorwerpen vertoont van de veelvuldige behaaglyke , welke dit Landfchap aanbiedt. De Lakens, hier gemaakt), zyn wit, en dienen voor den Turkfchen en Indifchen Handel, en het Leger. Deeze Laken-Manufactum- werd oudtyds in de Stad Gloucester gedreeven; doch die Stad verloor dezelve nu omtrent honderd en vyftig jaaren geleden, toen ze werd overge-  6°8 EEN ZESWEEKS VERBLYF bragt na de evengemelde Plaatzen, waar een overvloed van vierde gedeelte in Gloucestershire verarbeÏÏ wordt Torkskre is eene lterke Mededinglter deezes Lmdfchaps en zommigen verzekeren, niet zonder vrugt Schoon het meerendeel deezer Lakenen te Londen geveiS wordt, is nogthans het water naby Stroutftyzondw iefchikt tot het verwen van Scharlaken ; en veele5 de • uitrtfe kende Lakenweevers woonen niet ver van daar Hunne Hut zen, die meestal ruim en fraai zyn, en hunne WerknSat zen, verfpreid over een Landfchap, uk den aart Si deragtjg fchoon, leveren het alleraangen^ van vlytbetoonende drukte. Veelen deezer LaKeeveS bezitten van twintig tot vyftig duizend Ponder SSe S:\aaUknerherhMannen V3n gr00te b^nSdfe lrL„dignèden:ilSCh °mmegan^ en weI voorzien De Volkrykheid van dit gedeelte des T ^n,?* j daar uit volgende verbetering^ Undtyen "der Vegen6 enz. heeft men geheel en al toe te fchryven aan den ?„! voer der Lakenweevery. Een Heer verzekerde mv dar de doorgaans gemaakte begrooting van de waarde' rit Lakenreederye door my hier bo?en opgégeevTii veel tl hoog is; en dat het verval moet to^SnSS/-JSdea aan het verhes van den Levantfchen Handel! DoTan" deren zyn van denkbeeld, dat men nieuwe Markten ge vonden heeft om dit verlies te vergoeden. g Het Ras der Schaapen, die de Wol verfchaffen is van onheuchlyke tyden af, hetzelfde geweet Zy' zvn middelbaar van grootte, van achteren dikker en vfn voo ren ranker dan andere, en lang van Wol. Oi angs heeft zuilen veranderen. De vergelykende waarde van het Lm'. uerwe^ is la^« tyVeen on. uerwerp van geichil, en mededing ng, geweest Ovor welke onderwerpen kunnen de Menfchen? m t eenen meer verdedigbaaren yver, twisten? Tegenwooïdl hangt er eene Weddmgfchap van deezen aart. Zeker Mr S h.'Cots.oldfche Ras 7^Sr aa'n ™ LEY,  IN OXFORDSHIRE , ENZ. o"oj> ley , Esq. van Ashwick Grove. Men zal ze weegen als ze in de weide gaan, ze alle volmaakt op dezelfde wyze behandelen, en wederom weegen voor de naastkomende December - Vergadering van de Landbouw» Sociëteit te Bath ; daarop zal men deeze Dieren flachten , en geopend ten toon ftellen voor de Leden der Sociëteit; de Schaapen, die het meest in Gewigt aangewonnen hebben geduurende dien Proeftyd,en wier Wol meest waardig is, zal men voor de beste houden, en den Winner de Wedprys toekennen (*). Wol heeft van voor veele eeuwen een ryke bron opgeleverd van vlytbetoon en rykdom voor dit Koningryk; en zo zeer in 't oogloopende zyn de voordeelen, daar uit fpruitende, dat men geen verloop in dit ftuk gedoogd heeft, in dezelfde maate als men dit geduld heeft in eenige andere Artykels van aangelegenheid. De Schryvers ftemmen niet overeen ten aanziene der plaats, van waar de Schaapen oorfpronglyk in dit Land werden ingevoerd. Indien het Westlykst gedeelte van dit Koningryk uit Spanje bevolkt wierd , 't welk eenige Schryvers ftellen, dan is het natuurlyk te denken, dat zy de Schaapen met zich bragten; inzonderheid daar het Ras der Ierfche Schaapen het zelfde is met dat van dit Eiland; en het bykans volftrekt zeker gaat, dat Ierland uit Spanje bevolkt wierd. Wat hier van ook zyn moge, het lydt geen twyfel altoos, of Wol was een hoofdvoortbrengzel deezes Lands vóór den. tyd van richard dsïn I , als wiens Los' prys deels in Wol betaald werd. Wol het voornaamfte voortbrengzel des Lands zynde, is het in geenen deele te verwonderen, dat de Wol en de Wollen - Manufaétuuren altoos de voorwerpen geweest zyn van de aandagt des Staatsbeftuurs. Ten tyde van Koningin elizabeth was de Uitvoer van Wollen - Stoffen , van verfcheidenerlei foort, dermaate toegenomen , dat dezelve één en een halve Millioen Ponden St. beliep. Zulks werd, onder die Regeering en de volgende , veroorzaakt door den Uitvoer der Wolle te verbieden, 't welk ons verzekerde van alle de voordeelen der bearbeidinge. In het werkverfchaffen aan eene menigte van handen, kan (*) De Weddingfchap werd ten voordeele van Mr, peacï Uitge weezen.  £io EEN ZESWEEKS VERBLYF kan geene Manufacluur die der Wollen-Stoffen overtref, feu. Van den Wolfeheerder af tot den Draager guat eea ftuk Laken door honderd onderfcheide handen. Hier hebben wy weder een treffend voorbeeld van de nutheid der verdeelinge des arbeids. Men denkt ook dat 'er bykans het zelfde getal handwerken van de Wolle-Manufaétuur afhangt, fchoon 'er niet daadlyk in betrokken. Van de veelvuldige wydftrekkende Gezigten , welke Gloucestershire oplevert, heb ik, in myne voorige Brieven, gewag gemaakt. Weinige Landen, in de daad, verfchaffen 'er meer of beter , naardemaal het meerendeel dier Gezigten zich uitftrekken «ver eene Valei, die ryk is in verfcheidenheid. Een Gezigt is 'er van Almonsbury, op den weg van Bristol na Gloucester, 't welk edel mag heeten. | Van Barrow - HUI, in de Parochie van Arlingham , omtrent dertien mylen van Gloucester, kan men , op een helderen dag, zes - en - dertig Parochiekerken ontdekken. Painswick, zes mylen van Gloucester, ligt zo hoog, dat men overal een ruim gezigt heeft van de Valei, van de Severn, met haare veelvuldige bogten* als mede van de Malvern • Bergen, en een gedeelte van Shropshire, Herefordshire en Monmouthshire. . Van Matfon, het vermaaklyk Latidverblyf van Lord sydney , (eertyds toebehoorende aan den grappigen george selwïn) omtrent anderhalf myl van Gloucester, kan men gemaklyk de Toorens onderfcheiden van Tewkesbury, Worchester en Cheltenham. Churchdowh-Hill, desgelyks niet verre vart Gloucester, laat het oog over eene verbaazendc uitgeftrektheid Lands weiden. Op den top van Churchdown - HUI, (zeer verbasterd Chofen-Hill geheeten,) ftaat eene Kerk, ten opzigte vail Welke men de volgende vreemde overlevering heeft. Meri hadt ten oogmerke de Kerk aan den voet des Bergs te bouwen, (eene ligging zeker veel gemaklyker); doch de Duivel kwam in den nagt, bragt ze op den top, en ftelde die daar in dezelfde orde als de Metzelaarsbaas ze aan den voet gelegd hadt. —-— Waarom de .Duivel 'er zo zeer op gefteld Was om een zigtbaare Kerk te bouwen, weet ik niet; Indien wy geloof liaan aan alles wat wy hooren, dan was de Duivel in vroegere tyden een werkzaamer weezen in zulk flag van zaaken dan tegenwoordig.0 Wat hy thans verrigt , fchynt hy door Agenten te doen! Eergisteren gingen wy op reis na Oxford, waar wy in wei-  in oxfordshire, enz. 6ll weinige uuren kwamen , zonder iets optekenenswaardigs te ontmoeten. Den volgenden dag reeden wy, over JSfuneham Courtenay, waarvan ik reeds eene befchryving gegeeven heb (*), na Dorchester, te welker plaatze wy ons ontbyt namen. Dorchester is eene zeer oude Plaats. Het was een Bisdom van den Jaare DCXXV tot DCCCCXLIX. Ik heb thans eene lyst der Bisfchoppen voor my; doch geeii derzeiven beftaat thans , dan alleen in den blooten Naam. Zelfs de onvermoeide godwin kan u niet meer van deeze Mannen vertellen. Op een venfter van de éénige nu overgebleevene Kerk, ziet men eene afbeelding van jberinus den eerlten Bisfchop; Koning kenewalch doopende. Andere overblyfzels der Oudheid zyn 'er niet te zien in deeze kleine Stad ; uit welke wy voortreisden, door Benfington, of Benfon, en Nettlebed, Plaatzen van geene. betekenis altoos, na Henley, eene der aangenaamfte Steden aan de Theems , eene Plaats van veel handels en géwoels. 't Geen Henley nog te meer den Reiziger aanpryst, is de fchoone Landfchapsvertooning daar rondsom. De nieuwe Steenenbrug is vercierd met twee uitgehouwen hoofden, het een van Ifis, het ander van de Theems, vervaardigd door de kunstryke hand van Mejuffr. darier. Generaal conway's, Mevr. taylor's en Mr. freeman's Landgoederen verghaffen den oogen een ryk onthaal. Onze naaste Pleisterplaats was Maidenhead, of Maidenhithe , eene Plaats waar Veele Engelfche Hengelaars komen. Grooten handel dryft deeze Plaats in Meel, Mout en Timmerhout. Veele der huizen zyn zeer fraai , en eenige Heeren hebben, zints korten tyd, plaatzen om 'er Huizen te bouwen, in die ftreek, gekoozen. De aanleg van den Brug heeft Maidenhead gemaakt wat het is. De Herbergen aldaar zyn, gelyk langs den geheelen Westlyken weg, dat is de Bath- en Bristol-weg, van de beste foort. Laat tog uw ernsthaftig gelaat niet uit den plooi geraaken door myne in agtneeming der Herbergen. Ik kan, zo wel als gy, my met een weinig vergenoegen; maar dat wy dat weinigje goed hebben. En , merk op! myn Heer, op welk een hoog gezag ik altoos den ftaat der Herbergen in agt genomen heb, en altoos zal in agt neemen; ik heb voor deeze oplettenheid op de Herbergen, op (*) Zie hier boven, in den IVden Brieve, bl. 219,  ó12 een zesweeks verblyf in oxfordshire, enz. op de openbaare wegen eens Lands, geen minder gezag dan dat van den eerwaardigen Deken, josiau tucker. „ Laat een Reiziger," zegt hy, „ den ftaat der open,, baare Herbergen langs groote wegen nagaan; die Her3, bergen zyn eene foort van pols , aan welke gy kunt voelen den Rykdom of de Armoede van een Land. 3, Indien gy, derhalven, dezelve in een goeden bloeien„ den ftaat aantreft, dan moogt gy u vast"verzekerd hou- den, dat veele Reizigers langs dien weg trekken; en de veelvuldigheid van dat heen en weder trekken is een zeker bewys dat 'er eene bezigheid van den eenen „ of anderen aart is, die goeden opgang maakt." ——Het is, geloof ik, eene beweezen zaak, dat men de beste Herbergen aantreft, waar men meest heen en weder reist, dat is, waar de Handelgemeenfchap grootst is. Ik heb weinig of niets meer te zeggen van het overige onzer Reize tot Richmond. De weg is u wel bekend, en ik heb niets waargenomen dan 't geen u wel eens in het oog viel. En hier mede eindig ik mynen arbeid in uwen dienst. Of gy 'er u mede vermaakt hebt, of hoe, of geheel niet, zyn onderwerpen, die wy eens met elkander kunnen verhandelen als wy oud zyn, en geleerd hebben elkander de waarheid te zeggen. Het is meer dan vermoeden , dat ik niet in ftaat geweest ben, u veel mede te deelen van het vermaak 't welk ik zelve genoot op dit korte Reisje. Het getal der zulken , die zigtbaare Voorwerpen zo kunnen befchryven, dat zy het oog des Leezers als tot de voorwerpen zelve bepaalen, is klein, en ik ben verre van my te vermeeten tot dat klein getal te behooren. De Zeden van veelen. te befchryven was myne hoofdbedoeling, en de Zeden der Inwoonderen van deeze Landftreeke leverden genoeg verfcheidenheids op, om de nieuwsgierigheid te voldoen, en openden een ruim veld voor waarneeming. Met de voorwerpen van Smaak en Zinneiyke Gewaarwording zyn wy ras voldaan; derzelver indruk is verganglyk; maar voorwerpen van Opmerking draagen iets by aan den voorraad onzer Wysheid; en hy, die,den bedaarden en (Uilen loop des Landleevens befchouwd heeft , zal niet flegter weezen, als hy de herinnering daar van medebrengt in de vrolyke en woelende Hoofdftad. Ik heb, ten flot van alles, hier nog by te voegen, dat ik met alle hoogagting ben, enz. ER IE f  brief, over de gemaaktheid. <5i$ drief van den heer oldenstyl aan zyn vriend weetgraag, over. de gemaaktheid , door welke men zich gebrekkiger of slëgter vertoont , dan men waarlyk 1s. myn heer en vriend! Ik laat u eenige byzonderheden toekomen, over een Characlrrr, 't geen my zomtyds vermaakt, doch ook zomlyds zeer mishaagd , heeft. ] Nauwlyks behoef ik u te zeggen, dat in de Gemaaktheid veele foorten zyn; de eigenlyke en egte grenst zeer na aan Hoogmoed. Men laat zich daar door voorftaan, in Verdienften, Deugd of Begaafdheden, boven anderen uit te munten. Doch 'er is eene andere foort, het te"•enovergeftelde van de gemelde, beftaande in, zich minder dan anderen te vertoonen in eenige hoedanigheid van Lichaam of Ziel. Ik zal van beide de fpreekendfte voorbedden bybrengen, en, in de eerfte plaats, fpreeken van de Gemaaktheid ten opzigte van 't geen het Lichaam betreft. • ■ . . , Hoe veele jonge Heeren hebben, zints eenigen tyd, zich gelaaten zeer Kortzigtig, zo niet geheel Blind, te zyn. Van waar deeze Verduistering in de Oogen ontfpringt, of dezelve toe te fchryven is aan eenige voorheen onbekende en fchadelyke gefteldheid in den Dampkring, of aan iets in de Leevenswyze, dan of dezelve myne Lmdseenooten als een Egyptifche Plaag op 't lyf valle, kan ik niet op my neemen te bepaalen : dit gaat vast, dat het vervaardigen van Brillen en Kykglaazen, in de laatfte jaaren, verbaazend is toegenomen , en deeze Gezigtsverzwakking aan veelen brood geeft. Opmerkenswaardig is het, dat deeze begeerte, om zich Zwak- of Kortzigtig te vertoonen , myne Tydgenooten het meest bevangt als zy na eene plaats zullen gaan, waar het volkomen gebruik der Oogeii het meest te pas zou komen, in den Schouwburg, by voorbeeld. Het ten tooneel treeden van eene beroemde Actrice , of het openen van een nieuw Tooneel , werkt als het Bevel eens Krygsofficiers ; welk eene menigte van Gezigtlteunende Glazen komt 'er op één en het zelfde oogenblik voor den dag 1 — My heugt, dat, in myae jongere jaarmeng. 1794- N0« *4" iea*  614 BRIEF, OVER DE GEMAAKTHEID. 's ren, Zwakheid en Slegtheid van Gezigt voor een end. die uwen opregten Vriend moet misfen! Gy alle zyt hit, die, door uw ongelukkig lot, myn aandoeulyk harte als van een fcheurt! Ach mogt eens de lieve Vrede daagen , mogt die tyd geboren worden, dat geen Oorlogsrumoer meer gehoord werdt! dat niemand des anderen regt betwiste; maar dat elk, in zynen kring, alle Voorregten, aangenaamheden en voordeelen geniete, en een Uil en gerust leven leide, onder het genot dier Vryheid en Rechten, die ons als Mensch en Burger door God gefchonken zyn , en waar' op wy alle, tot den flaaf jn zyne ketenen, aanfpraak hebben. Dit gunne God, dat eens ons aller lot en deel zy! UACHT-GEn ACHTEN. "\->-— Qtaatig fchoone Nacht, uwe diepe ftilte O wekt myne aandacht, en voeat myne flaauwe denkingskragt — alles zwygt, en de voorbyvliegende uuren vloejen zagt in de eindelooze Eeuwigheid heenen. alles, wat op de aarde is, lluimert, ja het vaale Nachtfloers ligt langs beemd en veld geipreid! O Alregeerder der Waereld, met ontzagen eerbied bewonderilc uwe hertelling! Gy, Almagtige Bsftierder, befehikte door uwe Wysheid de Ordening van Nacht en van Dag: daar het werkzaarue leven van den Mensch rasch zou bezwyken, wierd het zelve niet door rust verpoosd! Hoe verleent gy den Mensch eenen zoeten llaaplust, die beiden den Vorst en dea Slaaf vertroosting verfchaft. Staatig fchoone Nad.t, hoe doet gy alles rusten! Het lieve Zangkoor wekt geene Ooren door zyne kunftelooze Gorgeltoonen. Eenzaamheid zweeft ongelloord langs het bloejend Plantenryk. Het zagte woliige Schaapje, moede van het fcheeren, rust in klaverryke Weiden, wel te vreden ; ja, nyvre vlyc ligt onbekommerd te rusten op haare zachte legerfte- de, dan, fchoon alles rust, in den llillen Nacht, gy zy; hec egter die myne aandacht wekt. • ó Formeerder der Waereld! fchoon gy deeze aarde dekt me; fombre duisternis, myn oog aanfehouwt, egter, uwen Hemel, de Maan en de Starren die gy bereit hebt, en ik verhef my zelve tot mynen Schepper, ver boven lugt ea ftarrenboogen, daar, waar  fo» Wacht, gebackte». waar uw oog, dat nimmer fluimert, het onbegrensd Heelal doorziet. Staatige Nacht, hóe vertoont gy aan my het blaauw gewelf, ryk met gouden flippen vercierd, en te gelyk de pragt, MajeHeit en Heerlykheid, die de nooit yolroemde Schepper aan eiken ftillen Nacht fchonk. Komt hier, verdwaalden, verdoolden, die de Godheid nergens in zyne Werking aanfchouwt: ziet den luister, ziet de Schoonheid, die de ftaatige Nacht u biedt , en leest zyne Grootheid, leest zyne Almagt, zelfs in den bleeken glans der Maan, daar elk der tintelende Starren u zyne aanbiddelyke Wysheid verkondigt. Maar, gy edele Sterveling, vriend der Godheid, gy flaat het flaarende oog vol erkentenis, vreugde en eerbied, naar den helderen Hemel op, naar dien Hemelboog, vercierd met Zonnen, in wier vrolyk fchitterend licht duizenden Waereldbollen wentelen ; en uwe boezem gloeit door het vuur der zuivere dankbaarheid. ——- Looft dan de Grootheid van den Schepper der Natuur, by eiken ftillen Nacht. Looft Hem, die , door zyn geduchte Magt, de duisternis op de Aarde roept, en ■ het wordt Nacht. •— Nacht, waar in alles fluimerend wacht op de komst van het glansryk Zonnevuur, en heefc de blyde dageraad het Nachtgordyn weggefchooven, wen natuur, in fchoon gewaad , het vrolyke oog bekoort, laat dan Liefde tot uwen God, gulle dankbaarheid aan uwen Befchermer , het geurig» vrolyk, morgenoffer uwer zielen zyn! Waak op, myn Ziel! wil-uwen Schepper eeren! Gelooft zy God! men loov' den Heer der Heeren! ivar p.n matilda. Eene Gefchiedenis van de XIHde Eeuw. Ivar, een jong en dapper Ridder van de Dertiende Eeuw, op het Eiland Man , werd verliefd op de fchoone matilda. In Afkomst en Middelen was zy verre beneden ivar ; maar zyne groote ziel was boven die onderfcheidingen verheven. Ivar beminde , en matilda droeg hem de hartlykfte wederliefde toe. De Wettiging des Konings ontbrak alleen aan de voltooijing van het geluk deezes Paars. Om deeze te verwerven , ftelde ivar , zich fchikkende naar 't gebruik des Eilands, zyne Bruid voor aan reoinald,een wellustig Prins; deeze , getroffen door de fcheonheid van matilda , zeer vermeerderd door haar zedig voorkomen, bande onmiddelyk, ter oor- zaa-  ivar en matilda. ^3 zaake van zekere voorgewende Misdryven, ivar van het Hof, en hieldt door enkel geweld de Maagd gevangen. Smert en verontwaardiging deeden beurtlings haaren boezem awellen, tot dat zy door de overmaate van hartzeer in een llaat van bezefloosheid verviel. Hieruit bekomende , werd haare Deugd aangevogten door de aanzoeken des Dwingelands. Zy was doof voor zyne vleitaal, en lachte met zyne bedreigingen. Reginald, vertoornd over haare verfmaading, en zich Üreelende met het denkbeeld , dat eene flrenge behandeling haare trouw en kuischheid zou doen bezwyken, zette matilda gevangen in een der afgelegenfte vertrekken zyns Kasteels; waar zy eenige maanden lang de verdrietigfte dagen en nagten in traanen fleet, veel meer bekommerd over ivar's lot, dan over haar eigen leed, hoe zwaar ook. Ivar, intusfehen, niet gedaagd zynde in eene pooging ora het ongelyk, hem aangedaan, te wreeken, nam het Monnikenkleed aan, eu begaf zich in de Abdy van Rusken, op het Eiland. Hier bragt hy zyn leeven in Godsdienscverrigtingen door; doch zyn hart bleef gehegt aan matilda. Om haar zugtte hy; om haar liet hy zyne traanen biggelen; en, om, zonder bedwang, aan zyn benaauwden boezem lugt te geeven, ging hy menigmaal in de eenzaamfte plaatzen omdoolen. Op een dier eenzaame omzwervingen , ontdekte hy een grot , die alle blyken droeg van in langen tyd niet bezogt te weezen. De ftilte, het droevig voorkomen, van dit verblyf, zo zeer overeenftemmende met den toon , waar op zyn hart gefnaard was, tradt hy 'er binnen, zonder te bedenken werwaards dia onderaardfche weg hem zou brengen. Zyne verbeelding hieldt zich onledig met de bevalligheden van matilda, terwyl zyn hart bloedde over het lyden, 't welk zy moest verduuren. Uit deeze verrukking, en daar mede gepaarde gevoelige deelneeming , ontwaakte hy fchielyk door het gejammer eener Vrouwe. Met drift toetreedende, hoorde hy, met eene bykans bezwykende ftemme, deeze verzugting uitboezemen: Moeder Gods! Eefcherm matilda! Door een fpleet in het affchutzel zag hy de Maagd met loshangend hair en kloppendeu boezem, op het punt om ten flachtoffer te ftrekken van den lust en bet geweld van reginald. Woede, aan dolheid grenzende , gaf nieuwe fterkte aan ivar , die, het affchutzel ftukken breekende, op den Dwingeland aanviel, en diens zwaard , 't welk op tafel lag, opvattende, ftootte hy 't zelve in 's Prinfen borst. De Dwingeland ftierf; en de Gelieven ontkwamen door deezen onderaardfehen gang na den zeekant: waar zy gelukkig een Vaartuig aantroffen, 't welk hun na Ierland voerde. In dit Koningryk fleeten zy het overige hunner leevensdagen in het genot van het uitgeleezenfte aller menschlyke gelukzaligheden; de ver-  ïvraa in matilda. verrukkingen eener edelmoedige Liefde, vermeerderd door wederzydfche Bewondering eu Dankbaarheid (*). (*) De Heer daviD roeertson , uit wiens Tour through the Ijle of Man wy deeze Overlevering omkend hebben, merkt op, dat 'er nog eeiii^c ipooren zyn van een ondeiaardfclien weg, ioopende van de Abdy \snfjlusken tot liet Kasteel; 'c welk eenigzins tot bevestiging deezes zeirfzaamen Verbaals kan dienen. Dan by voegt 'er by, dat, volgens zommige Vciiualen onder de Inwoonders van Man, reginald duor ivar verflaagen wierd, niet in het Kasteel van liusken; maar in ten nabunrig veld. Deeze verpUaczing van bet tooneel doet, wat de tnofdzaak betreft, aan deOverlevaing at' nocii toe ; naardemaal de Cefchiedlcary vers des Eibnds eeginald's dood niet zo zeer aan ivar's Kerzugt dan wel aan zyne Wraak over beledigingen licro perfoonlyk aangedaan, toel'chryven. — War. Jiier van ook zyn moge , de Gelciiiedenis van ivar en matilda ltrookc aenoes ma de gelteldheiü dier Eeuwe, om in den grond waai heid te kunnen vveezen, en, aeen waarheid zynde, dagt ons dezelve egter, als een zeer klein Romannetje, treffend genoeg, om onze Leezets eenige oogeaJjliitken üp te co-jven. anecdote vak geoege den II, Koning van Engeland. /^eorge de II was zeer naauwlettend op kleinigheden. \J Zyne Zakdoeken, Hembden, cn ander Linnengoed, waren geiiommerd; en hy zou in drifc hebben opgeltooven als men hem een ftuk Linnengoed gegeeven hadt , welks getal niet beantwoordde aan 't geen een paar moest uitmaaken. Deeze ftipiheid "vertoonde zich ook in andere zaaken. Een Kamerdienaar droeg hem een zak gelds agter naa , om weggelegd te worden in een kleine yzeren kist, in een vertrekje naast zyn flaapkamer ; de zak borst, en één der wegrollende Guinjes geraakte onder de deur door van een ander kamertje, waar eenig hout lag. „ Hebt gy," vroeg de Koning, „ al het geld opgeraapt i" ■ „ Alles, Sire," zeide de Kamerdienaar, ,, behalven één Guinje, die onder het hout ge- „ raakt is; ik zal dezelve Jtraks opzoeken." „ Wy zuL- „ len," fprak de Koning, ,, 'er terjlond na kyken; zet de zakne- l', der, en help my het hout wegruimen." Zy gingen beiden aan't werk, en, naa een vierendeel uurs zoekens, werd de Guinje gevonden. „ 't Is geed," fprak de Koning, geheel voldaan ; ,, my dunkt wy hebben om die Guinje zwaar „ gewelkt; doch, daar het my voorkomt dat gy het meeste ge„ daan hebt, neem de Guinje voor uwe moeite: ik wilde niec dac 'er iets verlooren ging!"  BLAD WYZER DER VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN, In het Mengelwerk voorkomende. A. /larie (De Beweeging der) rondsom de Zon , door de Oude Starrekundigen erkend, 325, enz. Derzelver rondheid, en dat wy Tegenvoeters hebben , door de Ouden beweerd. 327 Abdul hamid, de tegenwoordige Sultan, diens Leevenswyze, 28. Zyn opsnlyk gaan na de Mos-. oues, 29. Zyne geftalte en voorkomen, ald, Wie tot zyn Opvolger beftemd is, 30.' Volftrekt gezag des Sultans. 31 Aüan , de Geneesbronnen naby deeze plaats van niet veel belangs. 72 Afleiders, (Blixem) zomtyds onvoldoende , 496. Om dit te voorkomen , moet by den Yzeren Punt een van Potloot gevoegd worden , ald. Om de afleiding in den grond te bevorderen , de beste hulpmiddelen aangeweezen , 497- fi*1 en Koper aangepreezen, als mede het omkleeden met Potloot, ald. Houtskool by het benedeneinde des Afleiders als zeer dienftig voorgefteld. 498 Africa, hoe zeer van binnen een onbekend Werelddeel, 251. De weg, dien de Caravaanen van Carthago derwaards namen, onbekend , ald. Weg der Egyptenaaren, die tot in 't hart van Africa doordrongen , door heeodotjsopgegeeven, 252. Afftanden der Pleisterplaatzen , mkkg. 1794- H0- 15- 252. Meroe, de Hoofdftad van Ethiopië, een Handelplaats ,253. Axum, de Hoofdftad van Abys[inie , 255. Spooren van den Handel der Ouden op Africa. ald.' Alpen, leveren geen fpoor van Vulcanifchen oorfprong op. 459 élninwater , Cristalfcbieting van 't zelve. 588 énsrica, (Vereenigde Staaten van) het Getal der Jooden ir, dezelve, 85. Hun ftaat het dry ven van alle Handwerken en Hanteeringen vry, ald. Vallen 'er niet bedrieglyker dan andere Ingezetenen , 86. Worden tot Regeeringsposten , ook zeer aanzienlyke, geroepen , ald. Men kent 'er geen Gilden , ald. Hoogte der Intrestgelden te New Tork, 87. De Mis wordt 'er in 't Latyn geleezen , ald. Berigt van de Maple Tree, die Suiker geeft, ald. Van de hoeveelheid Suikers, welke dezelve oplevert ; dat de Suikerplantadiehouders dezelve zouden hebben willen uitroeijen, eene ongegronde Vertelling. 88 (Algemeen ongunftig denkbeeld van ds Lugtsgefteldheid in) voor de Gezondheid en Langleevenheid, 195. Me™ hebbe hier onderfcheid te maaken tusfchen de onderfcheide deelen, ald. Wat oorzaak tot dit mis verftand geeft, 196- Het tegendeel door de ondervinding uitgemaakt. ald. V v Ame*  bladwyzer; 'America. (Aanig zeggen wegens i de Vryverklaaring van) 400 Americaanen , doorgaans van een ryzige Geftalte. 85 Anecdoten, derzelver waardy overwogen. 91 Antonies-Wd, (St.) bygeloovige begrippen daaromtrent heerfchende. SI7 'Aranthes en Asp-Jïa. Een Verhaal op een waar Voorval gegrond. 263 Abbüthkot, (Byzonderheid van) 356 Arenden, worden zeer oud. 594. Axum, weleer de Hoofdftad van, ALysfinie. 255 B. jftaaden, (Het maaken van kuipen om in te) om dezelve te verhuuren aangepteezen. 282 Baden, (Lauwwarme) voordeelig in de Langzaame Zenuwkoorts. (Fehris lenta nervopi.) 278 Bankier en Koopman , hoe zy elkander over en weder belchouwen. j 86 Baschkirs , waarin zy van andere Zwervende Volken verfchillen, 419. Befchryving van hunne Huizen , Spys en Drank , ald. Hunne Regeeringswyze, Aantal en Krygsdapperheid, 420. Zomer- en Winterleevenswyze, 421. Kleeding der Mannen en Vrouwen , ais mede de Volksaart, ald. Baya, of de Indiaanfche Dikbek , Vreeindig- en Aartigheden,waar op deeze Vogel kan afgerigt worden. 59 Bedelaar. (De Ongelukkige) Eenei waare Gefchiedenis. 523 en 570 Bedenkingen. (Zedelyke) 48, 133, X74,224,só5, 3S2, 394. 579-1 Begeerten, de Uitrooijing daar van tot Gelaksbevordering is dwaasheid, 313. De Regeling •vvysheid, 314 lelachlykheid, Proeve over de Stelling, dat het Belachlyke de Toetsfieen der Waarheid is, 49. Valschheid van die Stelling, 50. Het kan den aart der zaake niet veranderen dat men dezelve in een belachlyk licht ftelt, 51. Verftrekt alleen ten Toetfteen van 't geen Belachlyk is, 53. Dit op den Godsdienst toegepast, 54. Wanneer men zich van het Belachlyke mag bedienen , 55. Hoe omzigtig men met het Belachlyke moet te werk gaan. 56 iergen. (Wydverfchillende gevoelens over den oorfprong der) 453. Vulcaanen als derzelver oorfprong aangemerkt, 454. Het tegendeel beweerd. 455 Beroep (Hoe het doorgaans met het aanvaarden van een) toegaat, 18 r. Volgeestige Schildery van horatius , over de te onvredenheid van elk met zynen Leevensftand, 182. Doel deezer Schildery, 183. Dwaasheid van het twisten over den voorrang in Beroepsbezigheden , ald. Of een iiankier dan een Koopman hier den voorrang verdiene, 184. Nuttigheid is de beste maatftaf, ald. Geleerde Beroepen zyn niet vry van vooxoordeelen tegen elkander, 187- Onafhangelykheid kan niet als een toets van de uitfteekenheid eens Beroeps worden opgegeeven, 189. Algemeene Verbintenis der Maatfchappye. 190 Uoemen van denBm&oïn, hoe men ze bereidt, en welk een vertoon zy opleveren. 588 odley, (Thomas) Oprigtervan een Boekery , na zynen naam genoemd,te Oxford, 120. Derzelver grootheid. 121 Boe.  E L A D W Y Z E Ri Boeken, verdienen onder de goed-C koope Vermaaken de eerfte plaats. 3*5 Boekenlotery. (Zonderlinge) 268 Bolus, (De Armenifché) Bolus Armena , Scheikundig onderzoek daarvan, 591. Beftanddeelen, verkeerd onder de ïalkfoorten gerangfchikt. 593 Borstziekte, (Waarneemingwegens etne zeer byzondere) en berigt van 't geen men deswegen, by de opening van het Lyk, ontdekt heeft. 450 Broodboom , in de Franfche JVest-( Indien overgebragt, 412. Welke Schryvers van deezen Boom gewaagd hebben, 413. Befchryving van denzelven, en de Vrugt , ald. Waar die Boom voorkomt, 414. Verfchillende Soorten, 415. Wenschlykheid van de Voortplanting deezes Booms. 416 Buidelrat, Oposfum inde ZuidzeeEilanden , niet ongelyk aan de Americaanfche gevonden. 148 Bylvogel van Mtóflgattarbefcbreeven. 141 C. fampania, Gefteldheid dier Landftreeke. 557 Carfax, welk een Beeld, en Oorfprong dier Benaaming. 221 Cartliaginenfers,hebben diep in Africa gehandeld; doch hielden den Weg, die hunne Caravaanen namen, verborgen. 251 Celten, welken weg zy in de verfpreiding en bevolking van verfcheide Landen namen, 79. Onderfcheide naamen dier Volksfplitzingen, 80. Overblyfzel der Oude Egyptifche of Cophtifche, Taal, die men in hetTcalejgen der Noortifche Volktn vindt. ald. Cephalcea, (Geweldige Hoofdpyn,) door het gebruik van Dulle Ker. vel geneezen, 365 'haraiïer, (Over de rechte Waardeering van der Menfchen) 533. Bezwaavrlykheid,ontftaande uit de verfchillende betekenisfen, welke men aan de Woorden hegt. ald. Nog meer dwaalt men door enkele Bedryven in plaats van Heblykheden te ftellen, 534. Wy kennen dikwyls de roerzeis der Bedryven niet, 539. Men gaat veelal op hooren zeggen af, 540. Noodige vereischten in ons zei ven, om over anderen te oordeelen. 541 Cheltenham, de Wateren daar eens in een flegt gerugc, 425. Dit verdweenen zynde, wordt de toeloop van Brongasten groot, en de Plaats veel verbeterd. 426. Sterke toeloop van Volk, 427. Befchryving der Stad zelve, 428. Aart der Wateren, ali. Wanneer de Genecskragti. ge Bron eerst ontdekt werd, 429. Welke vermaaken men 'er aantreft, ald. Leevenswyze der Brongasten , 430. Hoe lang de Brontyd duurt. 433 Zhoultrys, welke Gebouwen in het Oosten. 21 ~2]aiitendom (Welk eene uitmuntendeLeerhet)derWereldaanbragt,1. Ten opzigte van de Kennis der Godheid, 2. De Zedekunde en een Toekomend Leven, 3. Hoe zeer, en waar door, verbasterd , 4. Gedeeltlyk door de Hervorming herfteld, 5. Verval van 'C zelve in Frankryk. 6 Cogrif, of het ongelukkig Bezoek. Eene Vertelling. 309 Comeeten, welke Kennis de ouds ' Starrekundigen des bezaten. 333 Ccnlïantinopole, (Grootte, VerdeeJingen Volkrykheid,van) 25. De Turken maaken, naar evenredigbeid oer andere Bewoonderen, een klein getal uit, ald. Vaardig Vv 2 heid  B I. A D W "Y Z E R. . van de Hertogin van Portland, t 168. Door den Koning van t Engeland met een Jaargeld befchonken, 169. Neemt de Schil• derkunst ter hand, en flaapt er 1 in, 170, Vervaardigt ongemeen ' fchoon Schulpwerk , ald. En 1 knipt, op eene allervoortreflykfte wyze, Bloemen, ald. Vervaardigt dus eene Flora, 171. Haar uitmuntend Zedelyk Character, 172. Haar Dood. 173 Delaware , om deeze Rivier op te vaaren maakt men geen gebruik van PaarJen. 87 Demosthenes, wiarom hy achrmaalen thucymdes met eigen hïnd uitfchreef. 489 Dichtftukken (Myflike) der Perfiaanen;Aanmerkingen daarover, 422 Een Voorbeeld daarvan. 424 Diego Ramirez, (Het Eiland) door Capitein hunter gezogt, maar niet gevonden, 6t. Waarfchyniyke rede waarom hy het niet aantrof. 62 Dienstboden, (Aanmerkingen over het behandelen der) 388. Derzelver flegt gedrag veelal aan de Heeren te wyten, 389. Seneca's voortrefiyke Brief over dit onderwerp. 393 Dievenwekker, (Nieuw uitgevonden) befchreeven , en deszelfs Zamenftelling ontynuwd. 38 Doop (De) mag te Oxford niet aan Huis bediend worden. 217 Doria, (Andrsas) zyn Roem. 260 Droefenisfe. Zie Rouw. Duivel. (Celtifche herkomst van het Woord) 83 E. T7dwards, (George) zyne Afkomst en eerde Opvoeding, 20t. Wat hem, ten Koophandel gefchikt, tot de Natuurlyke Historie doet overhellen, 202. Reist heid der Hirkfrfie Roeijers, 16 Schoon vertoon't welk de Stad ui Zs* maakt, en 't heerlyk Gezig op die hoogte, ald. BefchryviiK van het Seraglio, in drie Ho ven onderfcheiden , en wat ir clS voorkomt, 27. Naauw bewaakt; is een Koningryk ot zich zeiven, en heeft byzondere Wetten , 28. Wat men var den Haram, of bet Verblyf dei Vrouwen, vertelt,zyn meesten' kele Romans; eenige byzonderheden daar toe betreklyk, 30, De Huizen zyn 'er flegt, en de I ■ Straaten naauw , 33. Groote 1! KofFybereidery en Winkels, al i Befchrvvirg van de Mosque Santa Sophia, 34. Hooge Too- . ren om van daar brand te ont dekken , 35. De Wallen in deerlyk verval , ald. De Slaa ven-markt bezogt. ald. Coquette. (De) Een Charaéterfchets. 132 D. Jf\auwworm, (De Geneezing van een) op de Oogen gevallen, 142. Van eene zeer zwaare en voor ongeneeslyk verklaarde. 143 Dean, (Grootheid van het Bosch) 518. Levert fchoon Eikenhout tot den Scheepbouw op , ald. Hoe 't zelve beftoolen wordt, 519. Belangrykheid van dit Bosch. 520 Dean Magna, voorheen bloeiend , nu zeer vervallen. 566 Delany, (Mary) haare Af komst en Opvoeding ,167. Vroegtydig gehuwd aan een oud Heer, M. Hoe zy haar afgezonderd leven genoeglyk doorbragt, 168. Houdt Briefwisfelint; met Dr. swift, en haar tweede Huwelyk met Dr. delany , al 1. Wordt Huisgenoote,na diens overlyden,  B L A D W Y Z E R. Eend, met vier Vleugelen ; opheldering van dit vertoon; 't is flegts een toevallige verfcheidenheid. i* van Barbaryen, met een witten kop. 13 . Sybgrifche, Twpan of Tour- pan geheeten, befcbree-en. 14. kleine van de Philippynfche Eilanden. ald. Aanmerkingen omtrent de Eendvogels van de Straat var» Magellan. IS kleine van Nieuw Zeeland, die met een zigttn Bek, en een met een rooden Kam 16 Effen,(Van) Anecdote hem betreffende. 352 Egypte, over de Geneesheeren aldaar. Zie Geneesheeren. Eikenboomen , worden eenige horderde jaaren oud , 589- Ver* flae van eenen zeer dikken Eik. ald. Eiland, (Een nieuw) deezen Zomer uit Zee in den Archipel opgekomen. 498 Eutro-,us, de Onbeftendige- Een Leevensfchees. 4?F, poRSTEB^GenpBE) zyne afkomst, 1 600, Vergezelt Capt. cook op diens Reis rondom de Wereld, 6ci. Zoekt in Frankryk bevordering , doch vindt z* niet ; word Hogleeraar in de Nat. Hist. te Casfel; vervolgens te Wilna,en eindelyk te Maints, ald. Ropr de R>-publicainen van M-mts na Parys afgevaardigd, 6o2>. Sterft aldaar, ald. Zyne tóefchouwingen van den Neder- Rhyn , hoe door knigcjei beoordeeld, ald. Opgave van forster.':. Character, door kniöce. f6°3 Fox en titt , als Redenaars met elkander verieleeken. 225 3ts Reist na Holland , 202. Na Noorwegen , hoe hy daar zyn tyd in naavorfcbingen befteedde, ald. Wat hem belette na Zweeden te trekken } word als Spion gevat, doch losgelaaten 203. Reist na Frankryk , zonder aan zyn groot oogmerk te voldoen, ald. Ontkomt ten naauwen noode , doordien hy verkleed reisde, als een Landlooper na de West-Indien ge voerd te worden . 204. Legt zich, in Engeland te rug gekeerd, toe . op het naar 't leeven af tekenen van Vogelen , en verwerft daar door grooren roem , ald,. Wordt Boekbewaarder van het Collegie der Genees heeren, ald. Geeft drie Deelen van zyne Hiftory of Birds uit, 205. Klaatst voor het vierde een Opdragt aan Gor>, 206. Geeft het eerfte Deel van zyne Gleanings of Natural Hiftory in 't licht, ald, Roem zyner Werken , 207. Het tweede en der de Deel deezes Werks komt uit , 208. Verflag van de naauwkeurigheid in zyne Aftekeningen, 245. Zonderlinge Be de deezes Natuurkenners , ald. Aanmerkingen deswegen. 246. Andere Schriften van dien Man, 247. Vereerd met coflp.y's Medailje , tot Lid der Koninglyke Sociëteit. en van de Sociëteit der Oudheidkundigen, benoemd, ald. Aanzienlyke Befchermers, 248 Gaat ftil leeven, ald. Vaart in zynen hoogen ouderdom met tekenen voort, 249. Ziekte en Dood , 250. Uitfteekenheid zvner Werken ald. Zyne Voorreden, waarin hy den Opiragt van een Oeel zyner Werken aan Gop verdedigt 400 MEK3. I794. MO. IS.  BLADWYZER. Frankryk , (Verval van het Christendom in) en de oorzaaken daar van, 5. Onregtmaatigheid deezer handehvyze. 7 G. (ganzen, bereiken foms een hoo^* gen ouderdom. 550 Gehoorzaamheid (Algemeene) aan de Wetten van Christus noodig ter Zaligheid, 269. Deeze Leer ftemt ten vollen overeen met alle Beginsels van Réde. Regivaardigheid en Billykheid. 270, enz. Gemaaktheid, om zich gebrekkiger of Jlegter te vertoonen , dan men inet de daad is, gegispt. 613 Ger.eesheer (De vraag : kan een kundig) een Naturalist zyn ? beantwoord. 357 Geneesheeren (Oorfpmng van het Beroep der) in Egypte, 543. Elke kwaal had *er zyn byzon dere Geneesheeren, ald. Hoe zeer in de oefening der kunfte ( bepaald. 544 Genua heeft weinig ruime Straaten ( en Pleinen, 256. ln ftaatlykheid van Gebouwen misfchien geen wederga , en is allermerkwaardigst uit hoofde van de 1 ligging , ald. Hoofdkerk , berigt van een Schotel daar be; waard , en de Asch van joannrs oen unoïER, 257. Scnoon Schilderlluk in de Kerk van St. Ambrofius. 258. De Ker- ( ken Annunciuta en St. Maria di Carignano befchreeven, ali. Verflag van het Hertoglyk Paleis, 259. Hoe men 'er columbus, < en andreas doeia, in aandenken houdt , 260. Fraay Hospitaal, ald. Schoone trek van Keizer josephi's denII, by het ■ gaan bezigtigen van dat Hospi. taal , 261. Hoe zich de Gemetsen van den dwang der Oostenrykeren ontfloegen, 26r.' De Albergo, een ander Hospitaal, befchreeven, 262. Verflag van een Beeldwerk daar (c zien , ald. Univerfiteit, 300. Opera , ald. De Genueefen leggen alle Tytels af, behalven dien van Patrisu Genoêfe, 301. feest van St. Antony, waarop de Ezels en Paarden gezegend worden, ald. Overvloed van Visch te Genua, ald. Welke Vrugten men '<.r ryklyk aantreft, 302. Openbaare Bakkery, ali. Men vervaardigt 'er uitmuntend Schryfpapier , 303 Over het Character, de Verkeering en de Zeden der Genueezen, ald. Van de Cicesbeos, ald. Hunne Godsdienftigheid ,' ald. Byzondere begrippen daarvan ten toon gefpreid, 304. Mee welk een oog zy de Engelfchen , aanzien. Jeorqede II,Koning vsnEngelanri ^Anecdote van dien Vorst, f124! ïeiijau in Zwitserland, het klcinfte Gemeenebest in Europa, byzonderheden van 'c zelve 2 90 jevangenhuizen, doorgaans flegt ingtrigt, 379. Voorbeeld van een daadlyk beftaand v elgefteld Gevangenhuis, 380, enz. Afzondering daarin aangepreezen. - < ji , 383' *02. ïevemsdhetd , die men Oogmerksvervalfching zou kunnen noemen , door voorbeelden opgehelderd. jloucester , Verdeeling van dat Landfchap , 340. Schoonheid der Gezigten , hier vereenigd. ald. ' (De Stad) befchry¬ ving van dezelve, 342. Byzonderheden .deoofdkerk betreffende, 343. Op welke waardig-  BLADWYZER, ; dige Mannen dit Bisdom mag boogen , 345. Uitmuntend Ziekenhuis te dier Stede, ald. 't Landfchaps Gevargenhuis als een voorbeeld van een goede Gevangenis befchreven , 378. Hoe 'er de Gevangenen in gerangfchikt zyn , 380. Beduur derzelven, 381. Post van den Kapellaan , ald. Reglement , 383. De om Schuld gevai genen, hoe behandeld, 385. Het ontbreekt 'eraan Wandelwegen, 466. Gedeldheid van het tooneel, 467. Aangenaamheid der Verkeering , en de daar beerfchende Verdraagzaamheid in Godsdienstbegrippen , ald. Volkrykheid , 469. Onder^ fcheide Gezindheden aldaar, ald. Regeeringsgefteldbeid, 470. Zondagsfchoolen, daar eerst ingevoerd, ald. Gloucestershire , Voortbrengzels, Kaas, 568. Cider , Spek en Salm, 569. Dat 'er ook Wyn valle, ontkend , 570 Lakens en Wolle Stoffen daar gemaakt.607 Goodrich Gwt/e,befchreeven ,513. Welke aandoeningen de befchouwing daarvan verwekt. 514 H. rietbergen (De) in een Land kunnen aangemerkt worden als eene foort van pols, waaraan men den Rykdom of Armoede vaneen Land kan voelen. ' 612 Highnamcourt, befchreeven. 510 High Wycombe munt uit in Geweeven Kant-Fabrieken , 75. Welvaard deezer Stad. 76 Hilarius, of alles om best wil. Een Character. 124 Holwerd, de Gereformeerden gebruiken daar eenigen tyd de Doopsgezinde Kerk, 88. Zes zilveren Nagtmaals -.Bekers tot Erkentf-nis en Dankbar heid gcfchonken , 89. Detzelver Opschriften. ald. Bortenfia. Gen Zedelyke Vertelling, 434, Vervolg, bl. 473 Huisbraaken , hoe gepleegd door middel van den Vtetboor en Hef hom. 30 Huwelyktn (Dat vroege) kleine Kinderen zouden voortbrengen, ontkend. 85 Huwelyksgave, (Zonderlinge) door la bruyere aan de Dogter eens Boekverkoopers gefchonken, 180 J. en I. ïacobus II: 10. (Redenvoering J over) moet niet naar-dan letter verdaan Worden , 225. Uitzondering hier te maaken, 226". Met welke Bepaaling die woorden te verdaan zyn ; onderfcheide gevoelens deswegen, 227. Nadere ontvouwing van eene Bepaaling , die de woorden zo na mogtlyk letteriyk behoudt, 228. Deeze Be« paaling cn Meening uit den Zamenbang opgehelderd , 231. Betoog van de Stelling hier geleeraard : dat de Algemeene Gehoorzaamheid aan de Wetten van Christus noodig is ter Zaligheid. 370 Injeüen, Aanmerkingen over den duur van derzelver Leeven, 596. Ligt, als zy fchynbaar verdronken zyn , weder in 't leeven te brengen. 598 Joknson , (Samuel) bekrompenheid zyner begrippen in den Godsdienst. 522 Jooden , derzelver getal in de Vereenigde Staaten van Amei ka, en hunne Vryheid om allerlei Hanteer ing te dryven , 85. Zy maaken 'er weinig gebruik van, 86. Zyn daar niet bediiegly- i Xi 2 ker  BLADWYZER. kec dan andere Inwoonders, 86. Worden tot RegeeringsAmpten , en zdfs aanzienlyke Posten, aangefteld. ald. Josephus de II, fchoone trek van deezen Keizer, als hy het Hospitaal te Genua ging bezigtigen. 261 Ivar en mathilda. Eene Gefchiedenis vandeXIIIde Eeuw. 622 K. fanaal, (Oorzaaken waaraan men het vervallen in het) dikmaals toefchryft , 151. De oorzaak daarvan in zekeren Stroom ten Westen van Scilly , of de Sorlings , toe te fchryven, 152. Loop van deezen Stroom , ald. Uitwerkingen van deezen Stroom. 153 Kangaro, (Een gevangen) byzonderheden daar by waargenomen , 146. Hoe dit Dier tegen de Honden aich verdeedigt, 147 Kanten, (Geweeven) te High Wycombe fra3y gemaakt. 75 Katoenboontjes, (Nadere Proeven wegens het Gebruik der) tot voortbrenging en vermeerdering der Melk, by zoogende Vrouwen. 8 Kerkgeftoelten , (Onderfcheiden-, de) gegispt. 51 x Kervel (Dolle) met vrugt gebruikt, ineen Cephalcea, of geweldige Hoofdpyn. 365 Kinderziekte. (Waarneeming van eene by tusfchenpoozen plaats j hebbende) 57 Kleeding, hoe zeer dezelve thans1 bedriegt, om iemand op bet eerfte Gezicht te kennen. 349 Koffyboom, door ééne Plant in America overgebragt. 412. Koopman en Bankier, hoe zy over cn wedet elkander befchouwen. 184 Kraamkoortzen, (Defchryving' der) ten bewyze der noodzaaklykheid, om, zofpoedig als doen. lyk is, den raad van een kundig Geneesmeester daar tegen in to roepen. 40s Kubesha-, (Berigt wegens de Inwoonders van)in het Land der Lesguis Tartaaren , aan de Westkust der Caspijche Zee, 291. Gistingen wegens de herkomst dier Stadbewooneren, ald. Vaardige Werklieden in Yzer , ald. ' Leevenswyze en Geaartheid. 292 Kundigheden. (Over de najaaging en verkryging van) Zie Letteroefeningen. Kwakzalvers, een fterk voorbeeld van derzelver fchadelyken invloed. 322 Kwik , (Opgeheven) hoe dezelve zich by de Cristallifatie vertoont. 589 Kwikzilver, (Waarneemingen op bet bevriezen van) in de open lugt, door natuurlyke koude > 417. Bevriest dan veel fchielyker dan in den Thermometer. 418 L. f aar , oude betekenis van dat Woord 82 Lakenfabrieken van Gloucestershire en Yorkshire. 607 en 608 Landleeven , foms overdreeven aangepreezen, 561. Bevorderlykef tot Deugd dan het Stadleven. 563 LedigMd , de bron van Verveeling. 431 «eevensbeginzel (Wanneer het) al te aandoenlyk is , zyn prikkelende middelen nutloos, 194. Welke dan aan te we:iden. ald. Leevensnoodwendigheden en Weelde , hoe bezwaarlyk te onderfcheiden. 184 Lee-  BLADWYZER. Leezen, wat by het leezen in agt te neemen, om 'er Vermaak en Voordeel uit te trekken. Zie Letteroefeningen. Lesguis Tartaaren, welk een Volk, waar woonachtig, 292, Geaartheid. 293 Letteroefeningen, veeier klagt over het gering voordeel en vermaak 't welk dezelve opleveren , 485. Men moet, om deeze klagten te ontwyken, zich de-J zelve als een aangenaame taak voordellen, ald. En by heti leezen eene daar aan beantwoordende Verkeering voegen, 486. Aanhoudend onze Aandagt vestigen , 487. Het maaken van Aantekening - Boeken, zo als het veelgefchiedt, afgeraaden , ald. Hoe men moet te. werk gaan met het geleezene, 488. Verfcheidenheid is een. groot hulpmiddel tegen Verveeling , 489 Welk een tyd men daartoe moet uitkiezen, ald.. Limpet, een Schelpvisch, die een fchoon roode heftendige kleur uitlevert , in Sommerjet voor komende. 289 Londen , Aanmerkingen over de] fterke Bevolking dier Hoofdftad. 72 Lotterie, herkomst van dit Woord. 81 M. "A/faan (Waarneemingen tot ftaa-. * ving dat de) een Dampkring hebbe. 242 Welke kundigheden de oude Starrekundigen reeds van de) hadden. 329, enz. Madras, met het Fort St George, opde Kust van Cormandel, welk eene vertooning die Stad uit zee maakt, 17. Hoe de Euro peamen by hunne aankomst daar ontvangen worden, 18. Geftal¬ te der Inbooreiingen, kleinheid hunner handen , 18. Met welke booten men aan Land gebragt wordt, 19. Vreemd vertoon, welke de Inbooreiingen maaken, ald. Vlugt derwaards, om den Oorlog te ontwyken , befchreeven, 20. Wanneer en door wien Madras aangelegd werd , 22. Sterkte en fchoonheid dier Stad. 23 daidenhead, eene aangenaame en neeringryke plaats. 611 d/iple Tree , Berigt van deezen Boom, en de hoeveelheid Suikers welke dezelve oplevert, 88. Men zal die niet in plaats van Suikerrietplanten , en heeft geen poogingen gedaan om ze uit te rooijen. ald. Melkweg, wat de Oude Starrekundigen des ftelden. 33r Mensch , (De) hoe hy aan het doel zyner Scheppinge moet beantwoorden. 403 Meroe, ligging dier Stad in Ethiopië , 253. Van hoe veel aanziens oudtyds, en een Handelplaats van zeer veel belangs. 254 tfETTrtiE , (De la) diens ongelukkigen Uitgang. 364 Mieren, (Witte) een zeer befchadigend Infecc . 23. Zeer gedngte Mieren op de Zuid-zee Eilanden. 150 Morlacchi, waar zy woonen; flegt Character hun doorgaans ten. onrechte toegefchreeven , 63. Van de Haiduks , of Banditi,. loopt men 'er gevaar, en hoe men 'er zich tegen beveiligt , ald. Moed deezer lieden, 64. Herbergzaamheid der Morlacchi , en hunne weinige fpaarzaamheid in verteeringen , uitgenomen in de kloeding , ald. Opregtheid in 't betaalen van» Xx 3 fchuJ.il.  BLADWYZER. fchuld , 64. Vriendfchap by hun (ot een Godsdienftige Verbintenis gemaakt, 65. Hoe zy 1 die Verbintenis heilig houden, ald. Vyandfchappen by bun j onverzoenlyk , 66. Hoe men den zoen poogt te treffen, all. Hun verregaande Onkunde inj den Godsdienst, 67. Gelooven in Vampyren, of Bloedzuigers ; zyn bang voor Spooken , ald. Tweefpalt tusfchen de Aanhangers der Laiyij'che en Griekjche Kerk," 63. De Geestlyitheid bevoordeelt zich met hunne Ligtgeloovigheid , ald. Bedriegery met zekere Rolletjes, Zapiz geheeten , ald. Kragt welke zy aan zekere Penningen toefchryven,. 69. Het vreemd gedrag der daaromftreeks woonende ïwrken , ald. Trekken van de Hetderlyke Eeuw onder hun , 107. Gedraagingen der Muis-, jes. die tot aan het Huwelyk zindeiyk zyn , maar vervolgens, mors'fw, ald. Hoofdcieraad der jong' Dogteren, en Kleeding der Vrouwen, 108. Zeldzaame Straf, de jonge Dogters , die haare Kuischheid verlooren hebben , aangedaan , 109. Wyze yan het Huwelyk te fluiten , ald. Voorregten der Morlacchi jonge Dogteren in haare keuze gefchonken , 110. Uitvoerige Trouwplegtigheden en Huwelyks-Feesten, 111. Gefchenken , de Bruiden gegeeven, 113. Byzonderheden aan de Zeekust, en op het Eiland Pago , 114. De Mannen, van hunne Vrouwen fpreekende, voegen'er altoos bv , mei ver lof, 115. Zwangere Vrouwen , hoe zy leeven en verlogen, ald. Wyze der. OpvoedinE , ald. Kraammaaleo.iiö. Vindingrykheiddeezts Volks, in het fnyden met een mes. n 6 vlufti, van welk een Gezag aan het Turkfc.e Hof. 32 yiuggen, hoe zy voortkomen, en dezelver gedaanteveranderingen. 584 Municipia , Mytfchap of Gemyn- jchap , herkomst van dit Woord. 82 N. TVfaptgedachten. 621 Napels (Hoede Kust van) uit Lava beftaat, 457. Hoe zich de Golf opdoet, 458. Een' 'Opvoedings-School aldaar, in den opgang, door de Geestlykheid gertoord. 472 Watuur ' Befpiegelingen, hoe de Werken Gods in de) den Mensch moeten opleiden ora diens oneindige Grootheid te kennen. 401, 581 Watuurkunde, welbeoefend, leidt ons tot den Godsdienst op. 358 >Jj;ro , Tegenloop van diens Keizers zaaken, 209. Ziet overal vergeefseh na byftandom, 210. Zoekt te Scheep te vlugten, ald. Zyne Welfpreekenheid kan hem niet redden , 211. Tragt na een Landgoed , vermomd, te ontkomen , ald. Galba tot Keizer uitgeroepen , en nero veroordeeld , 212. Elendige ftaat waarin hy die Landhoeve bereikt, ald. Kan niet befluitan zich zeiven van kant te maaken, 213. Verftaat zyn Doodvonnis, ald. Zyn dood, 214. Viering zyner Uitvaard; zyne nagedagtenis. 215 Nuneham, (Het Dorp) uitmuntende inrigting aldaar, om Vlytbetoon te betoonen. 221 Vuneham Courtenay, het Landgoed des Graa ven hakcoukt befcbree • vjn. 219 O.  BLADWYZER. en [waar dezelve voorkomen', 284.. De Kiapfche of de Kaapfche Duif, hoe gepluimd . ald. Waar men deeze, ook Pintado genaamd , aantreft, 285. Leevenswyze deezer Vogelen , 287. Naauwe verknogtheid deezer Vogelen aan elkander, en bovenal van de byzondere Paaren. 288 Oorlog , Befpiegeling van denzel. ven. 619 Opsnhattigheid (Het Aanbelang der) tusfchen Egtgenooten , in eene Zedelyke Vertelling aangepreezen, 434. Vervolg, bl. 473 Opium, met vrugt gebruikt in een Verlamming uit Schrik ontftaan. 193 Oposfum. Zie Buidelrat. Ofiris, oiOrifis , wat men 'er in de Egyptifche Fabelkunde door beeft willen afbeelden. 83 Otaheiteren. (Onkunde der) 400 Oudenjlyl , (Brief van) veele dagelyks voorkomende Dwaasbeden en Gebreken gispende. 613 Ouderdom, (Hooge) wat men daar over te oordeeien hebbe , 545. Verfcheide voorbeelden van meer dan honderd jaarige Menfchen , 546. Vrouwen bereiken dien gemeenlyk meer dan de Mannen. 548. Bykans overal en in alle Standen en Leevenswyze , gelyk. 549 [Oxford, welke gevoelens het Ge, zigt dier Stad inboezemt, 117, : Hooge Oudheid, welken zoin1 migen aan Oxford hebben toe: 1 geffchreeven , 118. Oudheid t der Hoogefchoole aldaar , ald. . Rykswet, die oudtydshet getal t der Studenten verbaazend groot , maakte , ald. Oude ftaat der , Univerfiteit, 119. VeelvuldigXx 4 heid O. filypJianten , (Waarneemingen ^ wegens het zuigen der jonge) dat zy bet met den Mond, niet met de Snuit, doen, 335. Dat zy even als andere Viervoetige Dieren paaren , 336. Wegens den tyd der Dragt. ald. . waar ze meest in Indie gevonden worden, 368. Grootte van zommigen : over den vermeenden Eerbied aan dc Cylonjche beweezen, ald. Hoe men den Prys deezer Dieren bepaalt, 369. Zyne Spys, ald. Wyze van loopen , ald. Leevenswyze der Wilde, 370. De jonsen zuigen met den Mond, ald.'De verfchillende gevoelens over de wyze van bet paaren onderzogt, 371. Sterkte, 373' Hoe tot een Lastdier gebruikt, ald. Leerzaamheid, 374. Uit den aart za^tzinnig , door een treffend voorbeeld opgehelderd, 375. Welken dienst de Indiaanen 'er van trekken , 376 Witte, of liever Roomkleurige, Olyphanten; waarom de Indiaanen voor dezelve eenen zonderlingen eerbied hebben, 37; Onbeflendigheid , in het Charade: van Eutropus afgefchetst. 4' Onweersvogelen, (Befcbry vingdef in't algemeen , 198. Hoe lloui op Zee, ald. Welk eene gefchiktheid zy daartoe hebben 199. Van waar de Benaaminj van Petrel afkomftig is , ald Talryk in Soorten ; Algemeen' Eigenfehappen , ald. Nestel en Voortteeling, 200. Hoe z zich verdeedigen met Olie ui den bek te werperi. ah tm de Onweersvogel, ht Zeepaard geheeten, befchreever 283. Rede van die Beiiaaining  BLADWYZER. heid der Openbaare Gebouwen, 119. Verflag van de Bodleiaanfche Boekery, 120. Van de Boekery van Ml Souls Colledge, I2J. Van Christ's Church, en andere, 122. Algemeene aanmerking, over de Boekeryen in dier Stede, en byzonder over de beoogde en volbragte VerkoopingderDaWe/e», 123. Radcliffe Boekery, byzonderheden van den Stichter , 154. Van het Gebouw, en de Boekery zelve, 155. Met de verbetering en verciering van welke Gebouwen aldaar de Heer wyatt bezig is, 156.. Reinheid der Gebouwen in die Stad, 160. Volkrykheid, aldGetal der Studenten, 161. Mid.j delen van beftaan voor de Burgers, ali. Bepaalingen omtrent Schouwburgen , enz. ald. i Uitgeitrekte Magt van den Vice Kanfelier, ald. Klein getal van Disfenters aldaar, 162. Zondags Schooien 'er opgerigt, f ald. Inkomden der Univerfi teit , 216. De Univerfiteits Kleeding , hoe in ftand gehouden , 217. Verflag van de Univeifiteit-Leerredenen, 218. Zuivere en lugtige Marktplaats, ald. Van het Stads- en Lan.i-P j fchaps Gevangenhuis. 219 P. P padde , (Berigt van eene) die * zeer gemeenzaam was , en P veele jaaren bereikte. 596 JPakmon. Herders Overdenking 305? fappegaaijen , zonderlinge befchreeven. 148 Paus , (De thans regeerende) Pt geen groot Voorftander der leevende Kunftenaaren, 551. Zyne Leevenswyze en Verrigtingen, 553. Hoe men over hem denkt en fpreekt in Rome, 555. Gaf een Bezoek van Verwelkoming aan de Moeijen van lodewyk den XVI, 556. Hoe hy het Feest van chiustus Geboorte viert, 560. Het Avondmaal onder de beide Tekens ontvangt, en den Wyn uiteen Kelk, door een gouden Pypje, zuigt. ali. Pelikaan van Barbarye, deeze naam verkeerd aan twee Vogelen van de Eenden - foort toegevoegd. 15 Perfiaanen, Verflag van hunne Mystike Liefde ademende Dichtdrukken. 422 °est , krygt men niet door Uitwaafeming, maar door Aanraaking. 33 °etrel , waarom deeze benaaming aan de Onweersvogelen gegeeven wordt. 199 ■'hyfiognomie , dat dezelve tot zekere regelen kan gebragt, en gelyk andere Weetenfchappen geleerd worden, ontkend. 346 is-ontlaster (Catheter) van Cajenfche Harst; zeldzaame waarneeming wegens eenen afgebrookenen, en voor 't grootfte gedeelte in de Blaas te ruggebieevenen, en zonder Infnydt'ng uitgehaalden. 98 :tt en fox, als Redenaars met elkander vergeleeken. 223 'aneetin, derzelver Omwenteling door de Ouden erkend. 328 lav.en, zeer verfchillend inden tyd van beftaan , 598. Eenige Boomen worden zeer oud. ald. wcelain , door boe veel handen het gaat, eer bet gereed is. 567 etendent, (Kort verflag van den laatst overleden) 163. Is in den jaare 1753 in Londen geweest , 164. Ook ten tyde der Krooning van den tegenwooidi-  BLADWYZER. digen Koning, 164. Slegtheid van zyn Cbaraóter. 165 R. T>aid. (Moederlyke) 577 ■*■ ^ Raavens , worden zeer oud. 594 Radcliffe , de Aanlegger var eene Boekery te Oxford; byzonderheden van deezen Heer. 154 Raja Torpedo, (De) wordt te Ge nua menigmaal geëeten. 301 Regenboogen , (Berigt van twee^ van den eerften rang, ten zelf den tyde gezien, met de uitlegging van dit Verfchynzel. 6c Rome (Uit de Teutvnifche taal de naam van) afgeleid. 82 . Naauwkeurige opgave var het getal der tegenwoordige Inwoonderen , 102. Vyf er twintig jaaiige Lyst van de Geboorenen , Dooden en Lee venden, 104. Waarneeminger uit deeze Lysten opgemaakt 105. Lyst der gewoone ei buitengewoone Hoogleeraarei in de Geneeskunde aldaar. io( - (Welk eene verfcheiden heid zich te) by de eeifte in trede opdoet, 490. Vergeefscl zoekt men het Heidensch var het Christens Rome af te zonde ren, 500. Hoe veel men vai het Heidensch behouden en na gevolgd hebbe , 501. He Christens Rome fteekt in Goed daadigheid boven het Heidense* uit , 503. Aart der Inwoon deren , zo ouden als heden daagfehen, ald. Overgebleevei Oudheden , 504. Aanleg vai Oud Rome , 505. Welk leer zaam Onderwys dè Wysgee haalt uit de befchouwing de Ruïnen , 506. Welke beden kingen het Christens Rome dei oplettenden Befchouwer inboe zemt, 507. De Kunftenaar 'er thans weinig aangemoedigd, 551. Kunstkweekelingen uit Frankryk en Engeland aldaar, 552. De Paus niet zeer voor werken van Smaak te bevorderen, 553- Zyne nuttige verrigtingen , ald. Menghel van Armoede en Rykdoin aldaar, 554. Hoe mén 'er van den Paus denkt en fpreekt, 55S. Leevenswyze der Engelfchen aldaar , 556. Vermaaken , ald. Adel, ald. Vulcanifche grond rondsom die Stad. 553 Rousseau, diens Charaéterfchets, 462. In 't laatst zyns leevens zeer op de Plantkunde gefteld, en een Bewonderaar van linb/eus , 463. Zyne nagedagtenis by braaven in eerbiedenisfe , ald. Oordeelvelling over ■ zyne Schriften, 464. Wegens zyn Ongeloof, 465. Hoe zeer vervolgd, en waarom ;hy vindt ! in Engeland een fchuilplaats. , 9 ald. ; ■ - (Byzonderheden deWedu« , we van) betreffende, 520. Rousseau ontleende het Cha1 rafter van julia van Mev. boy, 1 de la Touit van Lyons; doch . de Gefchiedenis der Nouvelle 1 Heloïfe heeft geen de minfte ■ Gemeenfchap mei de Gefchie: denis dier Dame, 521. Hoe . de Confesfons in 't licht zyn » gekomen , en aanmerking over . dit Werk , ald. Pleisterborst. beeld van kousseau, 522. Of 1 zyn Weduw een Jaargeld van 1 den Koning van Grooi-Brittanje ■ trekt , in 't onzekere gelaaten. r ali. :R#u  BLADWYZER. Triplecane, Befchryving van een Hindoo . Tempel , of Vagoda , aldaar. 24 Trivoli, (Het Oud en Nieuw) by elkander vergeleeken. 559 Tucker, (Josiah) Verflag van ■ dien Deken,te Gloucester. 461, 468 U. TJxbridge, dit Dorp befcbreeven. 73 j V. p?enus, (Vlekken in de Planeet) waargenomen door cassini, 10. Nadere Waarneemingen van schröter , ald. Bergen doori deezen Starrekundigen in die Planeet verondorfteld , 11. Omwentelingstyd van die Pla-i neet. ald. — (Wat men te houden bebbe' van den Dampkring om de Planeet) 237. Waarneemingen die het beftaan deezes Dampkrings ftaaven. 238 , enz. Vergennes , (Geestig antwoord van) wegens het begroeten der Americaanfche Vlag door een Fransch Oorlogfchip , 312. Staatkundige Belydenis aan dien Staatsdienaar toegefchreeven. ald. Vtrlamming, (Gelukkige Geneezing eener) door Schrik veroorzaakt, ipi Verlichting, (Volks.") voorgedaan , 471 , 472 Vermaak en Smert, (Vergelykende Bedenkingen over) in dit Lee ven , ten aanziene van getal, veelvuldigheid en verfcheidenheid. 137 Vermaaken , (Goedkoope) aargepreezen ,313. Hoeken verdienen daarin eene eerfte plaats, 315. Welk een Boekenkeus daartoe noodig , 316. Verkeering is een tweede bron van goedkoope Vermaaken ; 316. Hoe dezelve dan moet ingerigt weezen, 317. De Natuurlyke Historie te beoefenen een derde bron, 318. Hoe ze dan moet aangevangen en voortgezet worden , 319. In hoe verre de opcierende Kunften het haare daar aan kunnen toebrengen. 320 rtsjchen , Aanmerking over derzelver Langleevenheid , 594. . Twee wyzen om den Ouderdom der Visfchen te weeten. ■ j. ,„ 595 'izier-azem, diens wydftrekkend gezag, 31. Verbaazend Jnko. men. 32 kogels, zyn fchielyk volgroeid, en leeven lang. 593 Toltaire , hoe men alles toebragt om hem in zyn Ongeloof te laaten fterven. 363 Vooringenomenheid op het eerfte Gezigt, Vertoog deswegen. 346 Vulcuanen, als de oorfprongen der Bergen aangemerkt, 454. In hoe verre dit zeker waarheid is; doch ook in hoe vei re het wedeifprooken kan worden. 455 W. TTT'aterdiertjes, Aanmerkingen r over derzelver herkomst en leevenswyze. 582 Wtel-ie (Wat tot) behoort zeer bezwaarlyk van Leevensnoodwendighedgn te onderlcheiden. 184 Werelden , (Veelheid der) door zommige oude Starrekundigen ftaande gehouden. 33a White , (Thomas) een beroemd Geestlyke te Gloucester , 467. Zyn geringe herkomst, en voorbeeldlyk gedrag ten opzigte van zynen Vader. 468 Witney, of Whitney , Befchryving dier  B^L A D W Y Z E R. dier Stad , en de Dekenfabrie! aldaar, 337 De Openbaare School, voorzien van een goede Boekery. 33! Wol (v'an welk Ras van Schaa pen de) in Engeland komt 608. Altoos in dat Ryk als een Tak van het uiterfte aanbelang aan gemerkt. 601 Wreedheid, (///knevelende) 532 Wyatt, een groot Bouwkundige Verflag van eenige zyner Wer ken. 15< Wynproeve, (Ophelderende Aan- BERIGT voor den BINDER. Het Plaatje, de.die ven • wekker , te plaatzen in het Mengelwerk, tegen over bl. 40» merkingen over de nieuwe) benevens ds bereiding van een verfterkt Proefvogt. 491 Z. *7enuwkoorts , (De hngzatmi) ^tebris lentanervo/a een laauivwarm bad ,met voordeel, daar in gebruikt 278 )Louten , (Befpiegeling der) 585. Byzonderheden by de Cristatli* fatie opmerkelyk 587 Zwaan , (Zwarte) befchryving ; daarvan. 150