LETTER - OEFENINGEN, VOOR. 1795-   ALGEMÊENË VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEELKUNDIG TEVENS EN VRYMO.EDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konfien en PPeetenfchappen, betrekkelyk. EERSTE STUK. VOOR i 795- Met Plaaten. Te AMSTF. R.DA M, By A. van der K R O E, en By J. Y N T E MA.   ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTE R-OEFENINGEN. W Te Utreeht en f j Q^ £ denburg en Zoon en J. AUait, 1794. 6 zamen 62,% bl. ry0 heeft het dan den Heere van f^mf^ Zj beuren, zyne ^Stó'Sft', naar ben ^&SlS^SÖs door den. druk zyn het voorgekelde plan gjUK^ iden vlyt in aankefgemeen gewenden, s Mans, onv en verdjenst_ king genomen zy de, opzigten, wenfehen lyke vanzynen ^^^^^T^Ji het Publiek, gewv den eerwaardigen Schn vei, en ook ^ , é| Boeken van het O. yeibqnd., ni«^fk d eeste heden denkftukken der Oude ^'.^Srid^ boven gaan, bekende profaane ^^^^tSs^zi van waneer dezelve u, de ^^v* van ^dmimraars ? Shssrfe sssses i-s-fiSS SSfeië» moge behouden, om ooda1.voor« SS nog lewigtiger gedeelteder gewyde betamen mtt. 1795- N0- •>  3 VAN VLOTEN door tm Omfchryving en ophelderende Aanmerkingen op te klaaren. ° " Met dit alles willen wy niet aanduiden, als of wv hier en daar, gecne misflagen, naar ons inzien, ontdekt hadden. Nu en dan hebben wy dezelve opgemerkt en aangeweezen - 't Smart ons dat dezelve, tegen onze bedoeling, den Heer van vloten wel eens in een geemlyken luim gebragt hebben. Een Werk van zo langen adem, handelende over een Boek, - zo duister in menigvuldige opzigten, geheel zonder misflagen, ware iets t welk van de uitgebreidltc geleerdheid en fchranderfte oordeelkunde met mag verwagt worden. Doch het is daarom niet minder een voorwerp van hoogagtinge De reo-el van horatius, in de beoordeeling van een Gedicht b geldt by ons omtrent alle andere Schriften, ö Ubi phira nitcnt in-Cannine, non ego paucis Ofendar maculis, quas aut incuria fudit, Aut humana parum cavit natura. Behalven het Boek van daniel , bevat dit Deel de h/us g?naamde' kleinc Profeeten. Ieder Boek of Lretcnntt wordt, naar gewoonte, voorgegaan van eene Inleiding, waarin oVer den Scliryvcr en over zvn Gcfchrift wordt gehandeld. De historifclie Verhandeling, welke vo gens des Schryvers eigen verklaaring, hem f, ongelood „ lyk veel moeite heeft gekost," draagt de blvken van oordeelkunde ed geleerdheid. Wy befchouwen dezelve als een zeer nuttig toevoegzcl, 't welk over de Profeetifchc Schriften een aanmerkelyk licht verfpreidt. Eene aandak tige beoeffening dier Verhandelinge behoorde het leezen der gemelde Schriften vooraf te gaan. De gewvde en de ongewyde Gefchiedenis zyn zo naauw verknoei, en in elkander als ingevlogten, dat de eene zonder de andere bezwaarlyk, of liever in 't geheel niet, kan verftaan wor- Tot eene proeve valt thans onze keuze op de Vertaaling, Omfchryving en nadere Opheldering, der vermaarde Plaats by daniel, Hoofdft. IX. H-n7?Voor SS ~ °r«es Uitoekzels zullen wy geene verfchoonin£ vraagen. De Vertaalmg dier plaatze luidt aldus: vs. a£ -„ zeventig zevenen zyn voor uw volk zo wel als voor % uw gewyde.Stad, de korfle tyd, om den afval te £%. ■„ ten, de misdaden te eindden, en het onrecht weg te „ m-  de bybel. 3 n>men, de oude billykheid te doen hcrleeven; het ge- * zichtvan den Profeet te fcv«/^«, en het " /i weder i« « VS. a5. Merkt dan, ea begrtft " £ var den uitging des hevels, ™r de wederkcenng, " e ™J dei opbouw van tot oP £fc#r, "dèn Vorst, z^zmemn, op twee en zestig dan " zullen marktpleinen, en opgravingen geltigt zyn, docli " SeamMtó ^. vs. 0(5. Na wee en zesog ze" vc/S» zal te M«A u)troeijen, doch met voor zich; " en Sn volk deS Vorften, dat komen zal, zal ftad en " £Sm verftófie-n, en zyn einde zal fnel wezen, en %£W«4 &t einde des'krygs, zullen verwoestingen * S&S vs 07. Dit zal het Verbond m velen fterken, " één zevl/lang; en op de helft van ^ Jej " flacht- en fpvsoffet opliouden, en over den vW der : luwelen, zal een verwoester zyn, tot het einde : zo idmde zal ze over de verwoeste ftcden ft romen. " £ nieltéig te zyn, zullen wy de omfchryving deezcr pfaatze agferlaaten, bepaalende ons al een zo tot de algemeene, afs tot de byzonclere, Ophelderingen. De oirrompene Onhelderins is van deezen inhoud. algvf o'-of Alt myn lezer, volgens de gewoone w&e vaii verklaring, verfchillende wyzen van uitlegl 5ng begeert te vergelyken;, kan hy m harenbergs " ^Smentarie, of in den Bybcl der Hfa^^m nvcrvloedio-cn voorraad vinden, en zien, hoe elk Uit " w? Cc wyze de zwarigheden zogt te ontdui" lef wekeS aangenomen gevoelen drukte (drukten) ; I onder d eze? zyn 3e uitleggingen m^m^ff : schutte , fchoon onderling aanmerkelyk ve fcheide,, £ naaste om naar den prys van goedkeurmg te din" Sn de eeX heeft, ChromMuch berekend, niemand * fe ad vooi hem "f na hem die het verder bng; -op * f Sren na heeft hv den toeftand van. het herftel van " ^^fiHat en den ondergang van Jcrufalem,,gevonden ; " tófi S- voor^ialn-faaren 'in de-rekenng aanneer, men ™fs meS niet afkeerïg om, wanneer 'er knoopen ïn den fchakel voorkomen, die mede op te wmden, L Sn men in een zaak van dat gewicht , halve daarmede voldoen; schutte heeft boven vcne ma dit vooruit, dat hy meer vakken van zyn,. uitge " Itóldlf keShJid in dit ftuk heeft doen werken T, fpraakiennis, in den hoogften graad, doen werken, gn A o  4 VAN VLO TEW „ Gesgraphifche kundigheden, zyn vruchtbare geest om „ de gefchiedkundige denkbeelden toetepasfen, zyn on„ vcrgelykelyk; maar ziet! terwyl wy den man bewonde„ ren, gevoelen wy onder de hand dat deze zo aanmer„ kenswaardige voorzegging ons niet alleen donkerder „ word, maar dat overal de onnatuurlykfte veronderftel„ lingen de aaneenlasfing van het geheel bezorgd hebben; 9 het is zeker, wilde men met vrucht iets onderneemen, „ men moest onbevooroordeeld nader onderzoeken, wat j, hieromtrent door anderen als waarheid aangeweezen was, „ en men moest zich een duidelyk beerip van het ware „ ftandpunt der zwarigheden maken; in°dit opzicht heeft ,; niemand aan dit Schriftuur-bewys meer voordeel aan„ gebragt dan j. d. michaelis in zyn Verfuch ttber die „ 70 wochen daniels, daar hy ten grondflage heeft gelegt, „ dat daniels begeerte om het herllel van ftad en tempel te weten, niet beantwoord werd door het opgeven „ van den fterftyd des Mesjias in de laatfte verwoesting 0 van ftad en tempel; ut tiieodoretus kan men zien dat de Kerkvaderen aan zoortgelyke verklaring zelfs „ niet gedagt hebben; de text is evenwel noch niet „ genoeg voor bedenkingen beveiligd om zich daarop te „ kunnen gronden; hoe veel randlezingen zyn "er niet* „ hoe veel vreeze, dat 'er vooral in de getallen fouten „ mogten mgeflopen zyn ? daar by hebben wy daniel „ met naar de egte overzetting der 70, maar van theo„ dotion, welks gebrek uit een Handfchrift te Rome, in „ den jaare 1772, gelukkig herfteld is, en een verbazen„ de invloed op deze uitlegging heeft; het ftandpunt» „ waarin michaelis deze woorden plaatst, komt hierop„ neder: voor de 70 jaaren ballingfchap, zullen 70 iaar„ weken ter vergoeding komen; van cyrus af tot aan de „ komst van pompejus ging het den Joodfchen ftaat „ voorfpoedig, en toen had alles allengskens vervulling, 0 het geen m het 24.fte vs. als voorregten opgenoemd „ werd; het tweede gezichtpunt is in het aefte vs en „ gaat van den herbouw der ftad tot aan deszelfs onder•» gang ; daarin zyn de volgende aanmerkelyke vakken: „ binnen 62 maan-jaaren begon de treurige Oorlog met „ het veroveren van het fort Antonia door de ïooden, „ toen cestius gallus geflagen, en de ftad weder van „ beleg bevryd werd, dan hebben wy nog eene week „ dat is 7 jaaren van het beleg door titus tot de ganfche verwoesting van den Joodfcheu ftaat, een bellek » va»  DE BYEEIi. 5 wan 7 jaaren, beginnende met het 66fte zon-jaar, op * de helft van die week hield het offer op, en de ftad " werd veroverd op het 7ofte aar; nog drie jaaren daaiop " duurdf dien Oorlog over het ganfchc Toodfche land. " i Elk ziet dat wy ons hier bekort hebben, en maar " alleen opgegeeven hebben de tyds-bepaalingen, waar naar " nANTEL begerig was, en welke hier de moeijelykhe- SSiSSSft zo die gevonden zyn, laat zich het * overige zeer wel vereffenen; het gevoelen van den Riddeïï&SLs heeft dit boven anderen van later tyden vooruit, dat de Mesfias hier zeer wel inkomt doen als Richter over het lot van Jerufaem, naar de beste le* l zing Sr Handfchriften, heeft dit ^er ook veel da gedrongen of willekeurig is; men neeme alleen de jaar" feeken dan voor 7 jaarln te neemen, en dan eens voor " Ten iaarT hoe veel moeite heeft het daarenboven m, " om alles te wringen in het tafereel der gefchiedems " vSicyTus afS WMPETWidegedugte vervolgingen on" de? antiochus epifanes zyn dan maar kleine dort" £w££ den Joodfchen ftaat die nergens toe " ££t° dan om aan de natie vryheid en dapperheid te bczor-en; hoeveel leerzaams, zonder agterhoudenï Mdr-erlii'-smans vqorftel is, voor elk die ware ByS be kennis mint, vind ik het nogthans onnatuurlyk a te die vooronderftellingen aan te neemen. loen onder " verfcheiden Schrift- Uitleggers het gezag der aanhahn" gen u t het O. T. en (in) het N. t. niet meer zo on" feilbaar verklaard werd, begon men gansch anders over " deze woorden te denken; een ongenoemden gaf in bnl gdand een free Inquiry into the Vifion 1776 deze brengt alles op cyrus , en de lotgevallen, " dSf de Tooden onder het herbouwen van ftad en tempel " «Stad hebben; zeer velen gevoelden het verbazend Z Soute en gezongene van de» verklaring, en flocgen " dan een natuurlykcr weg in, waarin marsham had " t^^T^ begon Iret ftandpunt toen vari cypus ' nf tot aan antiochus epifanes te plaatzen. Die nog " een ftaj veïder gaan, en de geliefde vtrjk wfMf' " /'"/minnen, hebben deze verfeu voor eene glosfc dei " ZièSèTvekhA Ik wil niet ontveinzen dat eich„ ^g»^d^cr^betwistbaar de beste proeve gegeeven. ï eeft van doorzicht in de beelden, welken in daniex en inde Openbaring van johannes, voorkomen, zeer ^vcei toSns gegeten hWt, het welk elk minnaar  6 VAN VLOTEN „ van waarheid behoorde te onderzoeken. Want het is „ geen eerbied voor de Bybelfchriften , maar ftyfhe'd, „ een gevoelen eenmaal omhelst te verdedigen; men moet „ ook in ftaat zyn zulks van bedenkingen die waarfchyn„ lykheid hebben te ontheffen; ik wil myn lezer behulp„ zaara zyn in het onpartydig onderzoek, het welk elk „ weldenkende over dit Schriftuurbewys behoorde in agt „ te neemen: ïi Het kan niet ontkend worden dat de vyf '„ laatfte Hoofddeelen van daniel, die zyn eigen opftel „ wis zyn, meestal in de byzonderheden op antiochus „ epifanes nederkomen; het is dan ook niet vreemd dat „ in deze nadere ontwikkeling van gabriel zulke om„ ftandigheden inkomen, die hem betreffen, omtrent wel„ ken daniels geest zich in zyne voorfpellingen het ,, meest bepaalde, dit is zyn ultimaat zelfs in zyn ge„ zichte in het VII Hoofddeel ; 2. Men moet ook de ui„ terfte naauwkeurigheid, en tevens bepaalde denkbeel„ den uit vergelyking van de beste lezing, omtrent de ,, getallen in agt neemen, en niet eerst met eichhorn alles „ maar bepaal en op antiochus eptfanes ; en ziet men dan dat de 70 weken van het 24 vs. dezelve verklaring „ van jaarweken vordert, wil men dan de ftoute gedagte . „ maar aanneemen, dat jeremia (damei/) geen 70 jaa„ ren, maar 70 jaarweeken bedoeld heeft, en dit zó in „ den text in te dringen, en dan by het flöt van alles zeg„ gen: deze rekening ruikt vry Kabbalistisch, zulks is „ by my of niet eerlyk, of overgegeeven los; 3. Einde„ lyk moeten wy omtrent de lezing en de betekenis van „ het woord Mcsfias zeker zyn; hy word in cenen adem ' „ met den Vorst of met het léger van den Vorst genoemd; „ volgens deze gronden zullen wy in de byzondere ver- klaring op deze hoofd-idëen naaüwkeurig letten, en eer„ lyk opgeeven, wat wy daar omtrent vinden." Voor zo veel deezé algemeene Aanteckening nog al iet opmerkelyks bevat, hebben wy dezelve wel willen overfchryven. Thans gaan wy des Heeren van vloten's byzondere aanmerkingen op ieder vers Voordraageii. Vs. 24. „ Zo men de Hcbrceuwfch: text gezag geeft „ boven de overzettingen, moet men weken of Jaaren on„ bepaald laten, zynde deze invulling alleen afhanglyk „ van de meening der Overzettefs; e'éne zeven, is dus n de eigehtlyk oorfpronglyke lezing, zevenen, zyn over „ u betlemd; of is voor uw volk afgefneden of af- „ gekomen; om het enkelvoud neemen "wy het bepaald „, voer  BE BYBEL. . 7 -voor een naamwoord, Twee lezingen keft M, * De fchuld te verzoenen; nier lcnynt uc xvj\ " STfiS de voorkeur te hebben, vooral om het vol" ^nde77door de onzen vertaald: ^ »f« r, heeft »j^£&*S ! beeld van den Vertaler zyn vastigheid f text zeg, niets anders dan de oude ^«/«^ te/eüf en, " «W voorneemt michaelis: ï*een ,ftad bouwen. Hier is aanmcnkelyk ver- „ Ichil, de overzetting van ti-ieodotion heeft ze ook i, niet; ik behoude de gewoone eenigzins. Meer „ moeijelykheid heeft het woord door Mesfas vertolkt „betekenende Gezalfde: hec kan cok een eigen naam 5, zyn, maar in den eerften zin kan het een adje&ivum s, zyn of een fubftantivum; als het füSfJantive genomen " x^t? kan ik met si1chaelis nóch niet zien dat " u .1KoninS moet betekenen, alfchoon het zo meest ge„ bruint word ; dit gevolg gaat gewis niet door, hier „ verlaat ons de Roomfche Fcrfie; eichhorn leest tegen „ de Lonftructie by de Hebreen: den gezalfden overwin„ naar voor Mesjias den Vorst; of wy het als een eigen „ naam moeten neemen, kan niet dan door het geen volgt ?, beïhst worden: wy gaan dan voort: zyn 7 weken en 61 „ weken; m de oude Hebreeuwfche Handfchiiften vind men „ niets daarvan in dit vers , maar wel vind men deze 5, woorden in het 2711e vers geplaatst; het is zeker dat dit vers dan vlotter leest ; de vermaarde overzetting ï> leest: na zeven-en-zeventig cn 62, Jaaren zal de Zai»* ving af neemen en ophouden te zyn; en vereenigd het „ dus met het 16 vers, deze fpreekt ook niets van het herbouwen van ftraten in beangftigfte tyden; het is 011■>■> getv.yf eld dat de Hebreeuwfche Codices, enz. vryheid ■>■> geven te lezen: Zevenen, zeventiq jaaren, zcyentiq ve5, ken, dus wy hier niet bepaald wórden, alleen 6a weken ■» zyn bepaald ; hier valt niets verder te onderzoeken; " omtrent het laatfte lid heb ik geene moeijelykheden « gevonden, en kan niet zien waaróm andere 'Uitleners sj zich hier zo vermoeien." Vs. 0.6. „ Na twee-en-zestig zevenen of weken, zal de „ mesfas uitroeijen of uitgeroeid worden , beiden kan 9» buiten de punctatie gelezen worden; volgens de punëta„ tie moet het zyn: uitgeroeid worden ; maar jezus 9, Christus zich van deze woorden bedienende , heeft „ ongetwyield gelezen : zal uitroètjeh ; — het volgende 1» jf donker, eigentlyk ftaat 'er: doch niet voor hem; dit »> heeft men volgens een Rhetorifche figuur vertaald, en „ zal  de bybel. 9 i, «tfftiU mm zyn; .ten andere lezing geeft ons letter" m"m zal het gerichte zyn; wat Iner het ware is, " moët het verband der woorden, zoo het mogelyk is, " aüeefl — ?<* volgt naar den letter: hcilisdom verfloren; in de woorden op zich zeiven, is l och mociielykheid, noch dubbe zinnigheid m de leI S; onzekerder zyn de volgende woorden, de zm is StWeld : 's Volks einde zal zyn een fnelle vloed KS wiérden volgens Afitf* XXIV de dagen al' gekort , hierom zie ik niet zo zeer op de algemeene " §VeritroW, dan wel op de fnelheid van den yioed , I' EÏIoken de volgende woorden: en tot het etnde l van den Oorlog reikeï de verwoestingen ; kenwcot neeft een Handfchrift gegeeven dat leest: na toggb van den Kns volgen verwoestingen op den anderen , l Sen'er vlfèheidf Handfchriften die ^«J-SJ % zouden die verre de voorkeur geven ; liet ' Handfchrift, te Rome uitgegeven, valt m het tegengeSe de verwoestingen0zullen weggenomen worden.; " blUney heeft hier weder een anderen weg gegaan, die tl^t^r^m^M van lezing in de gewooneverviirinp- en berekening invalt, owdaniel ia. uxf. iyoo-. * Vs "! , Dit va-s baart Jngetwyfeld de meeste moei„ jeykfedèn het Roomfche Griekfche Codex leest: het Z verbond zal verfeheiden weken kragt doen, ™°Ph^ Z einde der weken zal het brand- en fpys-ofer ophouden !, een duidclykc zin, maar teffens eene lezing die yeiba- zend van onzen text verfchilt; het zal het 5 velen jlerk maken, één zeven lang, op de helft vandv zeven enz t een verbond Jlerk maken, kan zyn, of de ï Gofdilnst^al hen moe/geven, of volgens eene andere betekenis by de Arabieren meest in gebruik, de " ve bondeïcn zullen rebelleeren, of liever: door de ver" brnSs S men rebelleeren; voorts is de Hebreeuw* fche?ext in den zin klaar, wat de volgende woorden !' betreft- en over den vleugel der grouwclen een verweesur een Handfchrift van de rossi is het met de Room. ' fche Verfie eens : in of over den tempel zullen grouwZme verwoestingen zyn; het laatfte is eigentlyk naar' de letter: of tot het einde zo fnel Qoefchielende) zal zt lfromen over het verwoestede; hier ftemt het Roomfche Handfchrift in beknoptheid met de gewoone Griekfche "erSg overeen. PHet refuüaat van alles is, daat  • io van vlo tb nt, de bybel. „ wy den fchyn van veranderingen in den text niet ge, „ maakt hebben, om dat de lezingen in de verlchillehde „, Hebreeuwfche Handfchriften , zo wel als in de ver„ fcheiden overzettingen, niets, beflisfends gaven , wat moet men op de grammaticale verklaring nu naar het „ oogmerk doen, en hoe het in de omfchryving behan„ delen? hier zyn twee Hellingen, die beide hem tot „ de ware verklaring hebben ; het ganfche bezoek, de „ aart der gezichten, de fpreekwyzen by getallen gevoegd, doen ons verwagten dat hier gewis van antiochus „ epifanes zal gefproken worden; omtrent wien daniel „ zo uitvoerig is, en waarop byna alle zyne gezichten, p, nederkomen; de tweede is jezus Christus volgens „ alle de Euangelisten, zelfs josephus , die als vleier van „ den Vorst , naar zyne Theologifche denkbeelden, ook „ titus vespastanus vond, zou 'er haast toe overge,, gaan zyn om Vorst en Mes/las voor een perfoon te hou„ den, althans hy brengt de woorden ook op den onder- gang van den Joodfchen ftaat onder de Romeinen ; cn moeten wy aan die algemeene uitlegging in de tyden „ des N. T. dan ook geen ftem geven, dan kon het ge.,, voelen van den Heer Prof. kluit in zo verre als uit,, legkundig mogclyk befchouwd worden, zodat men dan „ eens weken voor weken, dan eens voor 7 jaaren, dan eens voor 10 Jaaren nam? dan zou mogely'k myne op„ gave Historisch uitgevonden kunnen worden, doch zo „ lang ik daaraan ten fterkftc twyfel, heb ik 'er niet aan „ durven denken; het is willekeurig hoe men rekent, als „ men het doet om iets uit te vinden, maar het is niet „ willekeurig als men by de manier van fchryven en ie„ kenen door daniel gebruikt, wenscht te blyven." ' Twee Leerredenen over de Formulieren van den H. Doop en *t H. Avondmaal; benevens een Berigt van *t gevoelen tnzer Oude beroemde Godgeleerden over deze beide Satramenten. Door s. van emdre , Predikant te TVagcfiingep, Lid van '/ Zeeuw fche Genootfchap, en Correspondeer end Lid van V Godgeleerd Genootfchap in rs Hoge. Te Utrecht by W. van Yzerworst, 1794. In gr. 8vo. 117 hl. De algemeene klagte, over de diepe onkunde van veele Christenen, gelooven wy, met den Eerw. van em- bre,  s. van emdre, twee leerredenen. h ttütt od het geen men de Leere der Sacramenten noemt, met rX te kunnen worden toegepast. Dit bewoog zyn Fcnv eerst tot het uitfpreeken, en vervolgens tot de uit25T deezer twee Leerredenen, tot het laatfte, op aanzoek ifi 'zoMnüfenl te gereeder overgehaald, ,, om dat ik c£S*m Eerw. in de Opdragt) geduurcnde den " t«p myne?bediening duidelyk befpeurd heb, hoe vee " r nkunde in de Leer der Bondzegelcn, byzondcr ook " 0SeS ' Formulier van den Kinderdoop, by dertee}" ÏÏSfchca Plaats heeft, 't geen te meer te beklagen " ë " 't Bondzegel des Doops meermalen bediend " wordt in onze Kerk dan 't H. Avondmaal; en ichoon " 'T Formul™ dan altoos wordt voorgelezen, wordt 'er I' weinS ot'niet door veele Hoorders op gelet, althans de ; nhoud van 't zelve van zeer weinige begrepen, zelfs va iders die hunne Kinderen ten Doop aanbieden; van 7 ÏÏ , dat men veelal zyne Kinderen laat doopen uit p-èwoonte, of om dat 't eene order der Kerke is. " ES vin behandehnge, welke da Eerw. van * dp^p heeft verkoozen, dunkt ons zeer gepast om de: gehekelde onkunde te weeren. Even als in de Verldaaimg vïn ccSen uitvoerigen Schrifruurtext, worden hier de hoi™l£rK Doop en Avondmaal ftukswyze overwogen, toWer w aï^mening ontvouwd, en d/ftelling, »dcS teareepen, naderWezen en aangedrongen Iedci Leerrede0 wordt met eene ornftige en F«£dsM^ tnfina beflooten. De Eerw. van emdre ipreek.daai Sis iemand , die liet weezen van den Gousdienst ftelt. in de beoefening van vroomheid des gemoeds en van werk, daadrne Godzaligheid. „ Stelt geen. grond van.zaligheid rdus fthrvft hy) in eene blootc kennis aangaande de Leer ( der bel oude ris, noch fteunt nimmer op uwen uitwcn" Sen Doop: want niet de Leer des Doops maakt ons " SIS maar de hartlyke omhelzing dier Leer; met de " fd ei king van jesus door 't woord des Euaiigekuras, " maar ' felovig aanneemen van dat geichenk " Vooral ïeeSwaafS en nuttig voor veelcn, is de T.m&S£ ÏSde tweede Leerrede , als waarin de verphgthJ fet het houden van het H. Avondmaal aangetoond wo?dt° met aanwyzing van de ongegrondheid van zommirgemoSszwaarigheden; als mede de jg lebraik dier Inftellinge, en hoe dezelve eenen Christen loet opleiden tot de betragting van, en de verfterking ui, deugd en godzaligheid. Wy  ta s.vanemdre, twee leerredenen. Wy wenfchen dat het doelwit, door den Eerw. vA?J emdre in dceze .Leerredenen beoogd , ten aanzien van, -veele Christenen, moge bereikt worden Brieven ter bevordering der Menfckelykkeid. Uitgegeven doof■ t. g. herder. Uit het Hoogduitsch. Te Utrecht by W. van Yzerworst, 1794. /„ gr, gm ai8 bL T^eii gezelfchap van Vrienden maakt een verbond, om JUrf t geen zy, in hunne leéture, merkwaardigs of nuttigs mogten aantreffen, over en weder aan elkander mede te deelen: alles met oogmerk om de Menfchelykheid te bevorderen; dat wil zeggen, de volkomenheid en het geluk der menfehen voort te zetten, en al hooger en hooger op te voeren. Verfcheiden Brieven, hier geplaatst, zyn tot du oogmerk met kwalyk berekend; doch van anderen toopt het verband daar mede niet zeer duidelyk in 't oog. De Vertaaling is ftroef, dikmaals enkel Hoogduitsch, in Ncderduitfche woorden, hl een Gefprek na den dood van Keizer tozefus den II, wekte onze opmerking zekere i»net, door dien Vorst gefchreeven aan de Regeering der fctad u/en, in antwoord op eene aanbieding, om ter eere van den Monarch, in haare Stad, eenen Eerzuil te ftigten. Der plaatzmge niet onwaardig oordeelen wy dien «net, voor zo veel de gedagten, daarin begrecpen, op zich zelve edel zyn, en over 'sVorften naagedagtenis geen kiemen luister verfpreiden. „ Als de vooroordeelen uit„ geroeid, en waare Vaderlandsliefde, en begrippen voor „ het algemeene best, verwekt zullen zyn; als een ieder „ het zyne met vreugd aan de behoeften van den Staat, „ aan deszelfs welvaren en beveiliging, zal aanwenden; als „ de Mudien verbeterd, het onderwys der Geestelykbeid „ eenvoudiger, de verbintenis tusfehen waare Godsdicn„ ltige begrippen en goede burgerlyke Wetten naauwer „ zal zyn; als een grondiger Justitie, rykdom door ver„, meerderde bevolking en verbeterde akkerbouw; alsken„ nis van het waar belang des Landheers tegen rje"-ens> „ zyne onderdaanen, en van deezen tegen (jegens) hunnen „ Heer; als kunstvlyt, Manufacturen, en derzelver fly" lm^' omIooP van alle voortbrengfelen door de ge„ heele Monarchie wederkeerig zal ingevoerd zvn, gelvk „ ik met grond hoope dan verdien ik eene eerzuil, „ maar nu niet." Ge-  •etrouw ver.haae. 3$ Getrouw en Naauwkeurig Verhaal, van den Oorfprong, den Voortgang en de Gevolgen van de ontftaanc Bcwec«in"en i% de Her/lelde Lutherfche Gemeente, binnen Amllerdam. Uitgegeeven door de Generaale Kerklyke Vergadering derzelve Gemeente. Te Amfterdam by J. Ammeling, 1794. Sr- 8m 302 hl' De titel deezes Gefchrifts kondigt genoegzaam deszelfs inhoud en bedoeling aan. Voor zo veel wy, onmiddelvk noch van ter zyde, belang hebben by de veel gerusts maakende gefchillen, en ons nimmer bemoeiden met de hoogloopende oneenigheden, vinden wy ons ook buiten ftaat, om over de getrouwheid en naauwkeiirigheid des Verhaals te kunnen oordeelen. Verfcheiden perfooncn vinden wy daarin genoemd, by ons bekend voor eerlyke lieden, en van goed gerugt, die in deeze zaak een hoofdrol gefpeeld hebben. Dit boezemt, ten hunnen opzigte, een punftie vooroordeel in, dat, by aidien zy, t zy m de hoofdzaak; of in de byzonderheden, eenen misflag mogten begaan hebben , de reden daarvan meer m hun verftand, dan in hun hart, moet gezogt worden. Voor t overige • non nostrum tantas componere lites. Be Eenzaamheid, door z1mmerman. Vierde Deel. Té Amfterdam by J. Allart. XLVI en 410 bladz. tn gr. 8vö. Dit laatfte Deel van zimmerman's beroemde Werkbevat twee hoofdftukken, het elfde en twaalfde. Het eerstgemelde behandelt de voordeden der Eenzaamheid voor het hart; en het laatfte bevat, behalven eemge aanmerkingen over Dweepcry en Monniken-ftand , eene overziening van het geheel, en het befluit van het Werk. Wv hebben, by het leezen van dit Deel, geene reden gevonden, om iets te rug te neemen van den lof, dien wy, by de beoordeeling der vorige Deelen (*), aan den Schrvver gegeven hebben. Maar wy hebben ook tevens wederom daarin ten fterkften bevestigd gevonden de^te (+) Algem. Vaderl. Lettereef. Toor 1793, No. 1, bi. *9-3E EENZAAMIiriB voren door ons gemaakte aanmerking, dat men in dit boek eene menigte uitflappen vindt, die dikvvyls den draad der redeneering zo zeer afbreken, dat het voor eeif niet zeer oplettenden Lezer ten uiterften moeilyk valt, denzei ven te kens weder te vinden, en aanhoudend te velgen. Ja zelfs heerscht dit gebrek aan een ordenlyk anopenden redeneertrant, en duidelyke onderfcheiding van de deelen des_ onderwerpszin dit Deel nog veel fterker, dan in de vorige; zoo zelfs, dat een korte fchets, zoo als wy die van het derde Deel nog met ongelooflyke moeite gegeven hebben, van dit Deel onmogelyk te vervaardigen was.' Wy zyn tevens verfchuldigd, by het befluit van dit Werk, ter waarfchuwing onzer Lezers , nop dit te voegen, dat, in het midden der menigvuldige Ychoone aanmerkingen, welke hetzelve bevat, toch ook daarin verIclieiden plaatzen voorkomen, die door een bezadigd oordcel onmogelyk kunnen worden goedgekeurd, en die zelfs gevaarlyk kunnen worden voor zulk zoort van Lezers, dat niet geleerd heeft zyne verbeeldingskracht wel te belturen, en dat, door zich met een ingebeeld gevoel zöetelyk te ïtreelen, de dryfveeren eener edele werkzaamheid .lammerlyk verflapt, en zich zclvcn van waar getale berooft. Wy brengen daartoe, b. v. de volgende plaatzen uit dit vierde Deel: bl. ao. „ Men zoude, in eeneri donkeren kerker, met eene fchoone verbeelding gelukkiger wezen , dan zonder dezelve, in het heerlykfte p-ctvest." bl. 169. „ Zoo zoet te Iydcn, treurig tc zyn ,• zonder recht te weeten, waarom ? en dan echter aan de Eenzaamheid boven alles den voorrang tc geven; —— dit is een toeftand , dien elk jongeling zich behoort toe te wenfehen, om dat hy den ouderdom fchuwt." bl. 310. „ Het Stelzel van dweepery heeft eene zeer verhevene zyde, daar het, by all' deszelfs damp en nevel 1 Voor de waereld dikwyls, ook waarlvk nuttig geweest is. Godsdienst des harten en Godgeleerdheid 'des vredes, heeft men , zeer vcele eeuwen achteréén , enkel by de dweepers en in hunne fchriften gevonden. Voorts bcllnnd alles, wat de meeste Christenen leerden, en verrichtten, m onvcrltand en raazerny, enz." In de Voorreden van den Vertaaler wordt verflag gedaan van ecmge veranderingen , welke ten aanzien van het oorfpronglvke Werk gemaakt zvn ; en voorts, op Verzoek des Uitgevers, berigt, „ dat, by gebrek van gen paste deslemen voor eenige Plaaten, met welken de-.  door zimmerman. 15- ,-,-zelve voornemens geweest was dit Werk te verderen, „ het derde en vierde Deel zonder Afbeeldingen geleverd „ wordt." Naar het ons toefchynt, had dus ook de Uitgever van de titels dier Deelen moeten weglaaten de woorden met plaaten, welke 'er nu evenwel op ftaan. Voorts zou de Uitgever wel doen, indien hy wat minder 'er eene gewoonte van maakte, om by'de meeste boeken, die hy uitgeeft, Plaaten te voegen, het zy ze 'er by te pas komen, of niet. Hy zou dan misfehien wat minder voor zyn eigen beurs zorgen , maar wat meer voor het nut van het Publiek; en zyn winkel zou zich dan wat minder 011derfcheiden, door de verbaazende duurte der Werken, die 'er uit te voorfchyn komen. Historia Lilteraria & Critica Forcipum & Veétium Ob» itetriciorum, Auctore johanne mulder, A.L.M.Phil. & Med. Doei. Societ. Med. Lond. in Nofocomio Guyiiano Soc. honor. Cum Figuris. Lugd. Bat. apud H. £? J. Honkoop, 1794. Absque Pnefatione, 2,12 pag. 8vo. form. maj. Deze voortreflyke Verhandeling, welke boven het gros der gewoone Disfcrtationes Inaugurales zoo1 zeer uitfteekt, niet alleen door haare uitgebreidheid, maar vooral door het gewigt van 't onderwerp, en de kiel'che wyze van bearbeiding, behelst eene Letterkundige Gefchiedenis, en tevens eene oordeelkundige befchouwing, van twee der voornaamfte Werktuigen in de Verloskunde, de Hefboom en Tangen. De invoering van beide deze Werktuigen heeft eene zo gunftige omwending in de beoefening dier heilzaame Kunst te weeg gebragt, dat dezelve daar' door eene geheel andere gedaante bekomen heeft, en met een vry gelukkiger gevolg, tot behoud van Moeders en Kinderen , van dien tyd af begonnen is aangewend te worden; en het is even daar door, dat alles, wat den oorfprong, de lotgevallen en het gebruik, derzelven aanbetreft, van de grootfte aangelegenheid voor den Genees- en Heelkundigen gerekend moet worden. Pryslyk was dus de onder¬ neeming van den Schryver, wanneer hy deze taak , die tot hiertoe flegts onvolkomen en gebrekkig door anderen begonnen was, op nieuw opvatte, en met meerder naauwkeurigheid zogt af te werken, zonder zich door dezwaarigheden, die dezelve4 noodwendig verzeilen moesten, te doen  XÖ J. MULDER doen affchrikken, en die in de uitvoering van dit plan doof den Autheur gelukkig zyn te boven gekomen. Alles toch wat de uitvinding, de veranderingen, verbeteringen en aanwending, der genoemde Inftrumenten aangaat, van derzelver eerfte aanlegging tot den tegenwoordigen tyd toe, vindt men hierin, zoo veel zulks mooglyk ware op te ipeuren, met eene ongelooflyke vlyt byeengezameld , volgens de jaaren der ontdekking of aanwending opgegeven, elk dier Werktuigen naauwkeurig befchreven, en met Elf uitllaande Plaaten opgehelderd, waarin dezelve op de helft verkleind^ en, zoo verre zy in 's Schryvers handen gekomen zyn, niet liegts van vooren, maar ook van ter zyden, 't geen tot een recht verftand derzei ven noodzaaklyk was, worden afgebeeld; terwyl in vier andere Tafels de onderfcheiden afmeetingen dier Tangen en Hef boomen , niet zonder groote moeite in alle deczelvpr deelen genomen, met zeer veel juistheid worden opgegeven. In het tweede gedeelte der Verhandeling houdt de Schryver zich bezig met de beoordeeling der meergenoemde Konsttuigen. Na vooraf het oogmerk, waartoe zy gebezigd moeten worden, en de wyze van derzelver werking, behoorlyk onderzogt en vastgefteld te hebben, neemt hy de verfchillende deelen, waaruit zy faamgefteld zyn, als de bladen, de faamvoeging, het fteunpunt, de handvatfels, elk in 't byzonder, in overweging, toetst dezelve aan het bepaalde doeleinde , waartoe zy dienen moeten, en wyst het gebrekkige, dat zich in de meeste, 't zy in 't algemeen of in enkele, deelen, daarin opdoet, op eene overtuigende wyze aan; terwyl hy tevens een nieuw foort van Verlostang voorflaat, en met eene Afbeelding opheldert, welke uit het pryslyke, dat in de verfchillende deelen der befchreven Tangen gevonden wordt, zonder tot hier toe in een enkel foort vereenigd te zyn, is faamgefteld, en welks maakfcl, ter bereiking van het doeleinde, waartoe men dezelve gebruiken moet, in alle opzichten , het meest gefchikt geoordeeld wordt. Onder de Hefboomen echter wordt den voorrang toegekend aan die, welke door den Heer lowder , "een Engelscb Verloskundigen, uitgedagt en wereldkundig gemaakt is. Wy hebben dit geheele Werk, 't geen zich door volledigheid , naauwkeurigheid en oordeelkunde, zo uitftekend kenmerkt, met zeer "veel genoegen gelezen, en daar de Heer mulder, thans als Lands Operateur, en LeSior in de Heel- en Verloskunde, te Leeuwaarden aangefteld zyn- de,  i>e forcï.pe et vect. obstetr. *? &, zich in de gunftigfte gelegendheid bevindt, om zyna kundigheden in dit vak verder uit te breiden, mogen wy ons met reden vleijen, dat men in de Verloskunde, die, ho" zeer in de laatfte jaaren tot een aanmerklyken tiap van volkomenheid geftegen zynde, echter nog voor yry meerder volmaaking vatbaar blyft, in vervolg van tyd, van de bekwaamheden des Heeren mulder, die z^oor zyne eerftelingen op eene zo gunftige wyze ondeilcheiden heelt, nog meerdere voortbrengselen, door verdere naafboringen en ondervindingen te wachten zal hebben. Jlgemeeh denkbeeld, of myne gedachten en uitvinding van een Thelegraphe, of Correspondentie-Wyzer. Zynde een Werktuig onlangs in Frankryk uitgevonden , en thands aldaar in Gebruik. Om in een zeer korten tyd; op een merkchken af ft and, tydingen of berichten over te brengen. 'Door jan cantzlaar, Hzn le Rotterdam by N. Cornel, 1794. In gr. 8vo, met hét Amhangfel, en een Plaat-, 38 bl. Defcription & Reprefentation du Telegraphe. -—— Datis: Befchnving en Afbeelding der Tclegraphe. In s Hagm by J. Plaat, in (hiarto 4 bl. Ontwerp van de Telegraphe, zynde eene opgaave Van drie onderfcheidene wyzen; waarop de Telegraphe van dcnHcere chappe kan zamengefteld zyn. Beneyens de befchryvjng van een geheime Correspondentie-Machine, waar door men geheime Brief wis fcling houden kan , zodanig ingericht, dat zy die de Zamcnjlelling en het gebruik^ van die Machine kennen, nooit in ftaat zyn, om een urief, op die wyze gefchreven, te ontcyfferen. Door jacob pe Gelder, Fransch en Duitsch Kostfchoolhoudcr en Mathematicus te Rotterdam. Te Rotterdam by j. Hollteyn, 1794; In gr. 8yo, met een Plaat; 36 bl. Nimmer vondt fweffigt eene uitvinding een gepaster tydftip om daadelyk in gebruik gebragt te worden, d?n de Telegraphe van den Heer chappe. Zonder dat men, hier te lande, iets van de uitvinding gehoord had* berichtten de Nieuwspapieren, dat men te Parys, m 50 minuuten, over Rysfel, door dit Werktuig, gewigtige tydingen ontvangen had. Deeze berichten maakten veele ineiK lett. 1795.^0, 1* ö lcne0  i» over. de telegraphe. fcheü nieuwsgierig, hoedanig dit Werktuig was; doch tot heden fchynt het niet volledig in ons vaderland bekend te zyn; weshalven men zich alleen moet vergenoegen, met de gedachten van zodanige lieden daar over te verneemen, als zich in de bovengeplaatite Schriften daar over reeds verklaard hebben. De Heer cantzlaar is, zo veel wy weeten, do c^rfte geweest, welke zyne gedachten en uitvinding van een Telegraphe, in het eerstgenoemd Algemeen denkbeeld, onzen Landgenooten heeft medegedeeld. Na aangemerkt te hebben, dat de Uurplaat en en Uurwyzers der Klokken o» een vry verren afftand zichtbaar zyn ; dat de ftand der vergulde Uurwyzers alle menfehen, die een goed gezichthebben, en door geene.huizen, boomen, of andere beletiels, gehinderd worden, op een vry verren afftand doen zien, hoe laat het is; dat zelfs zommige Menfehen, zonderde uuren op de plaat, alleen uit den ftand des Uurwyaers, zien kunnen, welken tyd de Wyzcr aanwyst, nadien ieder weet, dat, als de Wyzer regt op en lieer ftaat, het ia of 6 uuren, en zo dezelve juist Horifontaal ftaat, het 9 of 3 uuren is; terwyl de tusfehen beiden ftaande uuren, hgtclyk, op een half uur na, beraamd kunnen worden. Na dit alles aangemerkt te hebben, deelt hy de befchryving van zyn uitgevonden Werktuig dus mede: „ Laat, op een taamelyk groote zwartgeverfde langwerpige plank, drie cirkels op gelyke afftanden fchilderen met witte Verw: de tusfehenruimten der twee bovenftc Cirkels moeten in 24 deelen of liever vakken gedeeld worden, beginnende het eerfte vak juist boven x» uuren: tusfehen de twee onderfte Cirkels (zynde de middenfto gemeen , namentlyk zo wel tot de bovenfte als tot de onderfte behoorendc,) laat men de uuren en half uuren met vergulde letters fchilderen, gelyk op alle Klokken de Uurwyzerplaat bcfchilderd is; terwyl men, in de bovenfte 24 vakken, alle de letters van het A, B, C, sterk verguld, op een zwarten grond laat fchilderen, beginnende de letter A te ftcllen juist boven 11 uuren. Wyders voegt men nog een Plank, van dezelfde grootte en formaat als de eerstgemelde, op een' zekeren afftand agter dezelve; deze aan de eerstgemelde wel aangehecht zynde , door eenige (het zy 6 of meer) ftylen, zal de Machine recht over einde kunnen ftaan. Deze laatstgemelde plank wordt van agteren zwart geverwd, en twee Cirkels, even groot varj diameters als de twee bovenfte van de eer-  over. de telegraphe. T9 eerfte planeer op gefchildcrd;tusfchen deze twee Cirice Is, die op dezelfde wyze als de zo even gemelde, m 24 vakken, worden gedeeld, plaatst men dezelfde letters, doch in de tegenaefteldeorde, waardoor alle de letters van het A, B, C, overéénkomen met die welke op de eerfte planlc ftaan, doch deze behoeven flechts wit geverwd, en met verduld tc zyn, en kunnen ook van veel kleiner formaat zvn, dan die op de voorfte plank ftaan, dewyl men zich daar altoos digt bv bevindt. In het middenpunt van de bovengemelde Cirkels der voorfte plank wordt een gat «vboord, waar door een As heen loopt, aan weike een Wvzer gevoegd en wel vastgemaakt is, die aan zyne fpitfe êtmzMdi helft fterk en helder verguld is; terwyl de andere helft zwart geverwd wordt , en fleents tot een evenwigt dient in het beweegend georuik. De bovengemelde As gaat ook regt horifontaal door de agterfte Slank heen, door een gat dat te gelyk het middenpunt der twee Cirkels is: welke,daar agter uitkomende,oP eene ger ngc len» opE, en oPR; doch nadien met de volgenae I^ff Hg woord uit is, ftaat de Wyzcr op die letter 10 Seconden  2© OVER DE TELEGRAPHE. ftil: welk een en ander, door de Haagfche'Waarnfcemefwordt opgemerkt en aangetekend: die derhal ven, in circa 6 mmuuten, dit geheel bericht op de RotterdamfcheTekgraphe gefpeld zal hebben. J Men ziet dat deeze uitvinding niet onaartig en tevens zeer eenvoudig is; doch zy verlchilt zekerlyk hierin van de i-ranlche, dat de berichten voor ieder die de beweegmgen van den Wyzer ziet, verftaanbaar zyn; iets dat op de rclegraphe van chappe geen plaats moet vinden, nadien, volgens bekende berichten, de Waarneemers zelve,-die de bewecgmgen namaaken, niets van de tydmgen weeten. Doch men zou dit door byzondere Sleutels, die telkens veranderen, kunnen verbeteren. Voor de K, die de Schryver uit zyn Alphabeth gelaaten heelt, om fléchts 24 letters, op zoo veel halve uuren, te kunnen plaatlen, zouden wy de X weggelaaten hebben; nadien deeze letter by ons veel beter gemist, of anders door te vervangen kan gorden. Het Aanhangsel, of Vervolg:, lost eeiiige bedenkingen op, en toont hoe men dit Werktuig meerder hcht zou kunnen verghaffen, zo dat het zelfs des nachts Van dienst zou kunnen zyn. "^hf^^&t^ï DcfcrïPtion, ^.hetwelk men, in de Nieuwspapieren, als eene, door een Correspondent int Kysfelovergezoiidene, naauwkeurige beichrvvin°- en .va« chappeV Telegraphe hééft aangekondigd; dit Stukje komt ons vry duister voor, geevende zeer weinig hcht aan de bygevoegde Afbeelding, die ins-elvks weinig betekent. Voor zoo veel wy 'eruit hebben linnen opmaaken, zou dit Werktuig uit één lanren arm, of ïchaal,, beftaan, aan welke twee andere armen, of fchaalen touwen, 280 beweegingen kunnen maaken. Elke bewee- ' ging zou 20 Seconden duuren, zo dat het Werktuig maar 3 beweegingen 111 één minuut zoude doen, ftaande zo lan* onbeweeglyk in een Keep. Dus doende zou de eerfte beweeging, m Parys aangewezen, reeds in Rysfel overgebra la Liberte' An imparlial History of the late Rc- volution in France Historifche Nachrichtcn vo'n „ christoph girtanner j Journal des Rcvolutions „ de l'Europe de Gefchiedenis der Omwenteling van „ campe en van schultz , en, belialven veele andere 3, Brochures, de Befchry vingen eindelyk van het reeds „ genoemde en nog andere Franfc/:e Plaatwerken over de s, Omwenteling." Wy deeden der Inleidinge, voor de Tafereelen Geplaatst te kort, als wy 'er den bynaam van meesterhk &aan onthielden, als wy 'er niet het een en ander uit overnamen, i, Zonder," dus Juidt des Schryvcrs taal, „ dat de Ge„ fchiedenis alle deeze Tafereelen der Staatsomwenteling 3, in Frankryk duidelyker behoeft te doen ipreeken, vei„ toonen ons dezeiven ongetwylëld eene ontzaglyke ■ Volks„ beweeging , welke, alle driften tot hartstogten vervoer„ de, alle menschiyke kragten in eene ongemeene Ipan5, nmg bragt, en perioortën ten vcorfchvn deedt treeuen, „ wier aanzyn men in eene vreedzaame'maatlchappy niet „ vermoeden kan. „ Maar, gelyk dc burgerlvke Wysbegcerte alle Volks*, beweegingen zorgvuldig ondericheidt in Oproeren en Op* ,» Jianden, zoo is het ook voor het cleelr.eemende menscli- lyke hart geenzins onverfchillig , voor welke gewaar„ wordingen het zich verwydere. Zullen wy het waagen s, alle ae ontzettende uitwerkzelen deezer groote Volksbe& weeging te befchouwen, en by 1'afereelen ftil te ftaan, „ wier uiterlyk aanzien ons ganfche hart met fchrik „ vervult, dan moeten wy verzekerd zyn , dat peen dolle ,» woede eener oproerige menigte ons" mede zal fleepen ^, naar de veiichnkkelyke tooneelen eener ongeregelde raa„ zerny, welke geen ander doel heeft, dan voedzel voor „ eene onmenschlyke wraakzugt te zoeken, of meestal al- leóflyk ftrekt, om werktuiglyk der heerschzucht ten „ dienfte te ftaan, By zulke vernederende tooneelen der diepverzonkene menschheid kan geen menschlyk oo bl, 6t»G<—6io. C ?  38 J. iüZACj 02SERVAX.' In de derde Verhandeling, die wy thands aankondigen en even als de twee vorigen.. uit drie Hoofdrukken beitaa'r tiet eeriie Hopfdftuk begint hy nier de aanmerking , dat meu «gjn de Ichnfteu der Kerkvaders een aantal plaatzen van <$B Scnryvers bewaard vnr.lt, die van zeer veel gebruik zvn in He «rgelyking van de zedelesfen der Ouden !ne7 die 'van den Cnnstelyken Godscuenst; *>aar dat meu echter zicli aityd mee .veel behoedzaamheid bed.enen moet van die plaatzen , door de Oudvaders aangehaald; om dat zommige van dezelven dip ™ den naam der Oudüe Schryvers gaan? nimmer uk hunne pen Vloeiden, maar alleen door bedriegiyke kunlien voor de hunne zyn uitgegeven. Hy geeft echter de fchuld van dh bed o* met aan ce Kerkvaders, maar meent, dat zy zei ven bedroogen y .' c l t 2 k"nftfnda7*?| va» Alexandrynfche Jooden , aan we,ker fchriften (waar van zommige geheel voor voortbreng, zelen der Ouden werden, uitgegeven , terwyl andere met een aantal plaatzen, die men valfchelyk aan de Ouden toeïciireef opgevuld waren) zy onvoorzichtiglyk te veel geloof gave»! Van hier, dat zy ter goeder trouwe meenden , nog de oude Sibyfanfche Gedichten, en de fcnrifcen van uecataeus, Eurolemus, autapanus, aristeas of ahistmvs , en anderen te leezen, terwyl zy intusfehen niets anders lazen, dan /lukken die in het brem van eenige Alexandrynfche Jooden looslyk ver' lierd waren, De behendigfts en üoutlte onder deze Tooden v as abistobllüs, een Peripatetisch Wysgeer, welke,, in zyne uit. leggirg van de wet van moses , aan ptolemaeus philom tor by wien hy m eenige achting was, zocht diets te maaken, dat de Heidenen het beste van dat geen, dat zy over den God»dienst gezegd hadden, uit de heilige Schriften der Tooden hadden ont eend , en in hunne Schriften en Gedichten overgeno. men. Om dit te bewyzen haalde hy, op den naam van uZ3 homerus , hesiodüs, de oude Tragici en Comici, een aantal verfe,, aan die hy of geheel zelf verfierde , of door by voeging of aflaating zoo zeer veranderde, dat zy nu veeleer uit de pen van een' in de Mofaïfche fchriften zeer bedrevener» Jood, dan uit die van een' Heiden, gevloeid fchynen. Valc- IZtïl e/kud>t "."f ultvoeri^ ^ met eene verbaazende geleerdheid, betoogd in eene nog onuitgegovene Verhandeling de aristob lo jtio^o, Scrtptore Commentarii in Legem moysis & conditore verfuum fub nominibm ho .ipri & aliorum DC Heer luzac belooft deze Verhandeling uit te gTve* z?» dra twee andere nagelatene werken van denzelfden grooten man ét fragmenten van ca: umachus idie thands gedrukt wordend en de Maccabaïfche Hiflorie, de pers zulle.i verlatenTebbenZ^ZJ'Ï ?ë~n ZT nMr de vervulli"g dezer belofte: terwyl wy met het grootile genoegen de Aanmerkingen gelezen hebben, die de Heer uuzac zelf, ia dit en hec volgend Hoofd- fluk,  IN loca VüTERUM. & fluk te berde brengt, ter beoordeeling van de eehtheid of onechtheid van zommige zoogenaamde fragmenten der oude Dichters, die men by de Kerkvaders aangehaald vindt, en die tot het boven genoemde onderwerp betrekking hebben. De eerfte plaats, die hier ter toetze gebragt is, wordt door iüstyn den Martelaar {*) aan phjlevon , maar door clemens van Akxandriü j-)» TUEonoasws (-f-), efi eusebius (§) aan BiPUiLus toegefchreven. Een gedeelte van deze plaats acht de Heer luzac, met regt, het oude Attifche tooneel geenszins onwaardig , maar van het andere gedeelte toont hy overtuigend aan dat het door een' Alexandrynfchen Jood, het zy dan /iRiSTOBbLLS of een' anderen, gefmeed, en valfchelyk aan een oudeo Blyfpeldichter toegefchreven zy. By dit betoog had ondertusfchen nog gevoegd kunnen worden, dat de woorden, 0* T> >> x O» m é>on*™ip t'y", vooral een volkomen voldingend bewys van Joodsch bedrog opleveren, daar dezelven blykbaar gefchreven zyn in den bygeloovigen geest der looden , welken het ongeoorlofd rekenden , den naam van hunnen God Jehovah uit te (preken. In het overig ge. deelte van dit hoofdftuk handelt de Schryver nog over eene plaats uit de Phrixus van euripides , en over een fragment van den Blyfpeldichter aiusto of aristophon, door tueophilus bewaard i*";- Daar de plaats van euripides uitvoerig door valckenaer , in de gemelde Disfertatie, behandeld is, worden de vyf eerfte verfen van dezelve, die echt en zeer fchoon zyn , hier Hechts kortelyk met de plaats van plaltus, over welke de Heer luzac, in zyn tweede fpecimen, had begonnen te handelen, vergeleken. In het fragment van den Blyfpeldichter komen eenige uitdrukkingen voor, die niet zuiver Attisch zyn, en vermoeden van onechtheid geven. Dit vermoeden is echter hier minder dan by de twee andere plaatzen. Na het voorftellen van een conjectuur over de waare leezing van het laatfte vers, wordt dit hoofdftuk beflóoten met de mededeeling van dit geheele fragment, benevens de vertaaling van grotius. Het tweede Hoofddeel begint met de opgave van eenige plaatzen uit oude Griekfche Dichters, betreffende de Goddelyke wraak over den meineed , welke plaatzen hier door hec vernuft en de geleerdheid van onzen Schryver uitmuntend verbeterd en opgehelderd, en met de volgende fchoone regels vaa plautus vergeleken worden, £*) t» ie Monarchid, p. J& ed. nov. Bened. Ct) Strom. lib. V, p. 605. (p- 721. ei. Pott.) (O /'herat). Serm. Vj, p. 8B, ,9. (§) Pratp. 1. XIII, c. 13, p. 683, conf. grotius, ib Prolfg. ai Stotaum, p. 22. ■ //d Jutolycum, III, 7, p. 3«5« eJ- Bened. C a At"  J. LUZAC, OBSfiRVAT. Atque hoe fcelesti in animum inducunt fiiuöli Jovem fe placare posfe, donis, hostiis, £c operam & f'umtum perdunt. Ueo fit, quia Nihil ei acceptum eft a perjuris fupplicii. Facilius, fi quis pius eft, a Dis, fupplicans, Quam qui fcelestus est, inveniet veniarn iibi. be Griekfche plaatzen , hier behandeld, zyn een fragmenti (misfchien uit de Phrixus van euripides,) by stob^eus (*) . een van archilochus by ïheophilus (fj, het welk den Schryver aanleiding geeft tot de aanmerking , dat het 'er zoo verre af was dat de vergelding van kwaad mét kwaad voor eene onueugd zou gehouden zyn by de Grieken, dat men dezelve in tegendeel zeer lofwaardig achtte. Hy bewyst dit met een paar plaatzen, en zegt vervolgens: „ En dit was misfchien het „ eenigtle ft uk , waarin de zedeleer der Griekfche Wys-eereii „ verlchilde van die, welke ons door Hem geleerd is / wien „ met regt dat oude gezegde mishaagde: oog voor oog, en tand. ,, voor_ tand, enz; Cl). En echter zyn 'er ook plaatz-.n by de Grieken, welken bewyzen , dat die verhevener zedeleer, althands door zommigen hunner, zoo wel erkend is, als door den grooten Stichter van onzen Godsdienst. Wy zouden 'et bier voorbeelden van geven, maar wy wyzen liever tot de Verhandeling van fischer , waarin dit onderwerp opzettelyk overwoogen is (§), twee plaatzen van euripides, waar in van de verichooniiig gefproken wordt, waar mede de Godheid zoo wel hen behandelt , die , ter redding van htm leven, vryheid, of goederen , een gedwongen* eed , welken het hare niet meenen kan, met de tong afleggen (**); als den ongelukkigen Vader, die, tegen de ftrenge eifchen van den Godsdienst , en de burgerlyke wetten aan, een' zoon , die een' manilag bedreven had, uit natuurlyke liefde jegens zyn kroost, onder zyn dak herbergt. De laatfte van deze plaatzen , die door den grooten valckenaer zeiven verkeerd verdaan wan wordt hier door onzen Schryver zeer voortreflyk opgehelderd • by welke gelegenheid hy ook in het algemeen handelt over het oude gevoelen omtrent de wraak der Goden jegens hen die bloedfchuldigen herbergden , en de toegevendheid die zy in dezen geacht werden te gebruiken omtrent de zoodanigeni die dit met uit fnoode oogmerken, maar uit natuurlyke liefde jegens den misdadigen deeden. Dit Hoofdftuk wordt be- llooten met de beoordeeling van twee plaatzen over het tintte- C ) Ecl. Phyr. cap. VII, p. 8. ed. Canlcri. ^ Ct) !• £• H> 37. p. 377(4.1 Mattli. V. 38. (.!>).£.'«<* de officm & amore erga inimkos Grtecis & Romanis placueriti expofutC JO. CAR. CHRIST. FISCHER. Hal* Saxon. 1703. % maj. ?MW,M<*< , (**) Verg. valckenaer, ad Eurifé Ui^ol. p. i\u  IN LOCA VETERUM. *ï toaze van die offerhanden, die met eene onreine ziel aan de Godheid worden toegebragt; waarvan de eerfte door verfcheiden Oudvaders aan sophocees , de andere door zommigen aan msm!nd-r door anderen aan philemon, wordt toegefchreven, maar die beide kennelyke blyken draagen van Joodsch bedrog. In Plaats van deze onechte vruchten, geeft de Schryver nog een Daar fchoone plaatzen van xenophon , en ééne van seneca, oo die vergeleken kunnen worden niet alleen met de aangehaalde verfen van plautus, maar ook met verfcheiden plaatzen , die wy oven dit onderwerp in de fchriften der Joodfche Prouheten vinden (*)• Het "een in het tweede Hoofdftuk reeds in het voorbygaan sezeed "was, dat het denkbeeld der Grieken , aangaande de Go'ddehke wraak ever het fchenden van den Godsdienst_ en over ' meineed, zeer grooten invloed had op de rechtspIeegHigen ia het Gemeenebest van Athenen , dit wordt in het derde Hoofdftuk breder omwikkeld. Te Athenen werd iemand, die van mandag of moord befchuldigd was, door geene ondervragingen van Regters of üefchuldiger benaauwd, door geene bedreigingen' verfchrikt , veelmin door de folteringen van een beul tot bekentenis gedrongen. Nimmer kwam het hy. de Grieken , Vooral nin by de Atheniönfers, iemand in de gedachten, vrye mcrfc'ien door pynigingen tot belydenis eener misdaad te brengen Een heichuldigde kon zich, buiten pyn en banden, met alle.' vrymoedigbeid verdedigen; vóór dat hy overtuigd en gevcmnisd was, kon hy liet in de gevangenis gezet wordens ia hy had de vryheid, o.m, wanneer hy reeds ééne Redevoering ter zyner verdediging gedaan had, en hy door zyne party dan nog bewysredenen hoorde aanvoeren, die hem deeden wan. boopen aan het verbergen zyner fchuld, in alle veiligheid uit zvn Vaderland te ontvluchten, zonder eenige andere ftrat te ondergaan , dan dat zyne goederen , d e hy, piet met zich kon voeren aan de openbaare fchatkist vervielen. Om de redenen dezar inrïgtinz wel te doen verftaan , geeft onze Schryver een volledig berigt van de orde, in de regtspleegingen by de Athe. aiénfers gebruiklyk : in de daad een alleruitmuntendst ftuk, waarin hy verfcheiden byzonderhed.en opmerkt, die nimmer vóór 'hem, dooreenig Schryver over de Attifche Oudheden, of Regten , waren waargenomen. Wy zouden hetzelve gaarne in zyn geheel aan onze Leezers mededeelen , maar ons beftek laat dit niet toe : wy zeggen dus alleenlyk , dat de gantfche toeftel der regtsplegiugeh ten hoogften eerbiedwekkend was; dat beiden, beklaagde en befchuldiger, onder, een aantal ontzag-baarende pleetigheden , herhaalde eeden moesten afleggen, ter bevestiging van de waarheid hunner voordragt; dat zy beiden reeds ééne dezer eeden afleggen moesten, vóór dat zy tot (*.J Pf. L, 3-23; Jef. I, U -17; Mich. VI, 6-8; enz,  *2 j. l02ac, obsekvat. in loca veterum. het houden hunner eerfte Redevoeringen toegelaaten werden' dat het pleegen van meineed voor zulk een ontzachkT f * nchtshof, onder zulke yzing>aanjagende PëchtKerf m« ligt te verwachten was, als van den meest3októn boóeE wigt die door zyne daaden toonde, zelfs het Sffi, eener Godheid met te geloven; dat ondemisfchen I . dï «Jdzaarrfe gevallen waarin de beklaagde , door zyne vlucl, ! zich ntc alleen fchu d.g aan den hem aaugetygden moord maar ook «au meineed, verklaarde, de Regters geene reden hadl , om zich over de zachtheid van hunne wet.ln te beklaaS, devvv zy zeker overtuigd waren, dat meineed niet door 1'e geftraft moest worden, dat de fchuldige nu aan de wraak der Goden was overgeleverd, dat dezen voorzeker, vroeg of laat zyne euveldaden op zyn hoofd zouden doën nederkLïn en dat hy het beginzel zyner ftraf reeds had, in het verlies zyner goederen, ,n het voortfleepen van een behoeftig en eSg rZe\,°P Qf VIeemden gro!ld ' itt zv"e verwydering van dl tempels en den dienst zyner vaderlyke Goden , in zyne verban nmg van alle gemeenfcl.ap met de menfchen , die zich alle" verontreinigd moesten achten, zoo dra zy met hem zich ongelukkig op één fchip, of onder één dak. bevonden, e di~ hem dus als de pest fchuwden. Men vindt in dit hoofd! ftuk ook verfcheiden ophelderingen en verbeteringen van plaatzen uit oude Griekfche Schryvers , vooral van eene zeer ge- wa! lgvanPHfHUU n°S on™Seëeven Lexicon Rhetoricum , waar van de Heer rühnkenius een affchrift bezit. Wy wenlchen hanelyk, dat de Iloogleeraar ons eerlang meene nieuwe proeve van dezen zynen zeer verdien ftety ken arbeid belcheaken zal. y Redevoering over de Foortrefelykheid der Schilderkunst, in derzelver voorwerp befcheuwd : ter gelegenheid van het uitdeelen t. £ yZe?' '1 de Fryè' Teehen A^emie in >s Gravende, op Woensdag den 2 April 1794, gehouden door IVIr. w. nfr.UERDyc, ah Raad en Advocaat Honorair derzelve Academie. Te sl-Iage, by G. Backhuyzen, i7p4. 22 bl. in gr. %vo. » TT et voorwerp der Schilderkunst is (volgens den Hesr i-X BiLDEarmi) het schoone; haar wezen, de uitdrukking van het fchoone ; haar doelwit, het fchoone te beoefenen , te doen kennen, de erkentenis daar van te volmaaken , en door die volmaaking het hart te verheffen , te zuiveren te yerhemelen, en voor eene zedelyke volmaaking vatbnar te maaken. t Geen otifchoon (zegt hy) , 't geen , of het oog, of het zedelyk denkbeeld, aanftootelyk , 't geen der menschheid 'vernederend, is, -— het geen in de vervallen natuur van 't oorlpronklyke goed zichtbaar is afgeweken, zyn geene voor- wer-  w. SlLDEEDïK, redevoering. 43 werpen der verheven kunst, , wier natuur en wezen de erkentnis van 't fchoone en haar uitdrukking uitraaaken." Dit was buiten twyfel te algemeen gezegd; de Schryver bepaalt het daarom, met regt, nader, door'er, op bl. 13 en 14^ by te voegen, dat de Schilderkunst het Onfchoone zelfs tot haar' kring weet te dwingen, tot fchoonheden te verheffen, cn zich een "geheel nieuw vak te onderwerpen, dat door de natuurzelve van haar voorwerp was uitgeflooten. „ Wonderbaar ver- fchynzel! • • De gruwzaame wreedheid van den Cycloop, zyne meer dan helfche woede, op 't vormloos en verwilderd gelaat, in bloed, fchuim, en tandknarfen losbreekende, jaagen in de natuur fchrik en yzing aan. Maar de Dichter bezingt het, de Schilder verbeeldt het, en, zonder van het ysfelyk te verliezen, ja zelfs met nog nieuwe afgrysfelykheden omkleed, wordt het voorwerp ons dierbaar; wy beminnen 't tatreel van die gruwzaamheid, en vergoden den kunftenaar, die uit zoo veel grouwels een fchoon weet te fcheppen , waar ons oog, waar ons hart, zich aan vasthecht, en nauwlyks van affcheuren laat." Uit deze befchouwing leidt de Redenaar de voortreflykheid der Schilderkunst af. vooral door, in eenige fchoone trekken, in een' mannelyken (doch zomtyds al te dichterlyken) ftyl, haaren zedelyken invloed op de harten te maaien. Het doet ons intüsfchèri leed , dat dit ftukje niet meer uitgewerkt is , maar Hechts eenige weinige byzonderheden kortelyit aanftipt. Eene volledige behandeling van het onderwerp liet zeker het beftek van den Redenoar niet toe; maar hy had toch veel tyd kunnen winnen, wanneer hy zyne aanfpraaken aan den Doorlucktigjten Vorst en andere aam-ienlyke Toehoorders wat meer bekort, en wanneer hy geheel weggeiaaten had eene tirade tegen het Jacobinismus, die in dit ftuk zeer ongepast is, en meer yver dan oordeel verraadt. Molftein en Kroondorp, Tooneelfpel, door Mr. p. boddaert. Tt Amfterdam, hy de Wed. J. tloll, 1794. In %vo. 60 bl. Ifte Ttedryf. Molstein , voorheen een wilde losfe Student, en minnaar van sophie lindens , komt, naa eenige jaaren afwezig geweest te zyn, in Holland terug, en vind zyn' ouden vriend wallens ; welke aldaar, gehuwd zynde, als een Kluizenaar op een Buitenplaats woont; aan wien hy zyn karakter ea levensloop (de Biegt van een' Ligtmis!) vertelt. — Hde Bedryf. Vervolgens ontmoet hy zyne beminde, welke, een gil geeveiv de, hem in de armen valt; en geen wonder! het lieve Meisje is, tegen haar' zin, de Bruid geworden van kroondorp; dat haar ook, nu zy haar eerfte lievertje ziet (want: oude liefde roest niet, zegt kaeener} eene flaauwte kost; welke haar Va- dar  '4* p. BODDAERT, MOTSTEItJ BW KgOOfnOEP. der echter niet veel fchynt te teilen, nadien hy, met de kolf ïn de hand, uitroept: „kolf aan {luk! myn dochter in flaauwtel „ Ja, nu molstein de baan opftuit, mag kroondorp zyn „ bal wel opbreeien....'" En ik mag den kok wel weer gaan „ afzeggen!"— lilde Bedryf. Mevrouw lijders., van YVollenaailter Mevrouw geworden, doch minder onverfchillig zynde dan haar Echtgenoot, tracht mo**-iein ter neder te zetten, die evenwel al te veel verliefd is, om dat zoo maar te accordceren,, en wel te minder, daar hy, volgens de m'tfpraak van sophie's Vader, de mader heeft; terwyl kroondorp , fchaon Bruidegom zynde', „ in „ dit geval juist te pas komt, als eene leege fles by een Hard„ dravery." Een Duel tusfchen twee Medeminnaars is niet zeldzaam. Kroondorp is 'er ook vvaarlyk een weinigje toe gedrongen; want de Bruidegom te zyn , en niet te mogen, trouwen , is Qin uitgelachen te. worden. Nu „ het zyn beide een paar bolletjes, ~r— (zegt undens) „ zy zyn tegen elkaar opgewasfen, *— en ik verwed een ,, anker Wyn , dat zy, als het 'er op aan komt, bang voor ,, elkaer zullen worden En geeven zy elkaer al eens eer* brui, nu dan heb ik nog geld om den Chirurgyn te betaalen." De goede Man bedriegt zich echter zeer. Die Kluizenaar wallek s zou geheel te vergeefsch in zyn Buurt woonen ten, minften Bodeloos in dit Spel verfchynen zo hy geen min- del wist te vinden, om dit Tweegevecht tot beider eer te doen uitloopen. „Dit echter loopt veel gevaar; want kroondorp heeft eigenlyk niet veel lust tot vechten , en molstein maakt zulke ernftige fchikkingen, dat wallens zelfs byna begint te fchreijen. Toevallig loopt het Tweegevecht wel af, want kroondorp, die het laatst moet fchieten, lost zyn Piflool in de lucht , terwyl de kogel van molstein hem langs de ooreu heen fiiort. Dit beflischt alles; want kroondorp is niet alleen edelmoedig ge-* noeg, om zyne Bruid aan zynen Medeminnaar af te ftaan, maar hy geeft nog een beurs vol goud aan de Kamenier van so. rkiE en den Knecht van linuens (die hem anders, volgens fel. 3, niet veel achten) op dat deeze te zamen zullen trouwen. Of deez? gift uit dankbaarheid gefchiedt, om dat hy van de Bruid af is, of wel, om dat hy naar America gaat, en daarom geen zwaare pakkaadje by zich wil hebben, weet men niet: doch dit weet men, dat hy volftrekt niet ter Bruiloft blyven wil, fchopn lindens hem zelfs belooft, dat hy den volgenden dag om een Zilveren bal zou laaten kolven." Veels lieden zouden, als zy zo veel afgedaan hadden, het zekerlyk nog in bedenking neemen. Maar kroondorp is in alle geval,len de Held, die zyne hartstochten overwint! of dit met zyne jaaren en omttandigheden overeenftemt , gelooveti wy niet; ook zouden wy hem het Meisje gegeeven hebben, om dat zy. me daad het verdiende, en om dat hy reeds de Bruidegom was. Be Dichter fchyni-echter meer voor molstein ingenomen!  ALGE M EENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. T/d. MicHAëLis, nieuwe Overzetting des Ouden Testa'ments, met Aanmerkingen voor Ongeleerder:, in hu Nederduitse?! overgebragt. Te Dordrecht, by A. Blusfe en Zoon, en de Leeuw en Krap, 1793, 1794 El/da Deel, XL en 199; Twaalfde Deel, l$a; Dertiende Deel, • "*o; Veertiende Deel, X en 191; VyfUende Deel, Èerjle Stuk, XVI en 342; Tweede Stuk, 304; Zestiendê - • Deel, VIII en 313 bl. in gr. 2vo. Tan david michaëlis was de Schepper van zyfl vak J voor Duitschland, waar, vóór zynen tyd, de Bybelftudie, volgens het getuigen's der Duitichers zeiven, eene aüerëlendigfte gedaante had. Zeker Schryver geeft er het; volgend tafereel van: „ Eenigen tyd, vóór dat het examen by het Confiftorie gefchieden moest, leerden de Caudidaten eenige zoogenaamde dicïa clasjica, woord voorwoord, in barbaarsch Latyn overzetten. De hoogfte trap -van geleerdheid, waartoe zy het bragten, was, datzy der» eantichen Hebreeuwfchcn Codex, met de elay.fi. van stoo ^ius naast zich, half ter loops, half naau\vkeun:>er, leerden doorleezen, om overal den Mcsfias, de Drieeenheid» en de Erfzonde, te vinden. De Trofsfor lingua fm&<* zelf fteldc zich geen hooger doel voor, dan zyn He-* breeuwfehen Bybel een paar duizendmaal, met leesglai en bril, door te leezen, om, uit dcnzclven, voor de oudfte en eenvouwigfte Spraakdialect, dc kundigfre Grammatica, die met mógelykheid uitgedacht kon worden, tc abftraheeren, om de vervulling aan tc toonen van Godlpraa1 ken, over welker zin en bedoeling ieder Uitlegger den anderen wederfprak, en welken meestal het geluk en ongeluk van eenige kleine volken , van wier gelchiedems men anders weinig wist, betroffen ; en om daaruit de waarachtigheid der Godheid te bewyzen. Voor hooggeleerd eindelvk werd hy gehouden, die het tot die hoogte bragt, dat'hy ook de Rabbynen las, (fchoon hytenlaatfteri van deze leezing meer als Rabbyn, dan als mensen, terug kwam); om, misfchien, door een nucifrangibulum l-ett. I795. no. 2. D W*  é& J. D. MlCMAè'lIS linguat hebraat, over de volgende geflachten in Schooien en aan Gymnafiën te heerfchen, en aan dezelven een onfterflvk gedenkftuk van zynen Smaak na te laaten. De mecsten konden zich niet begrypen, waarom het nodig zou zyn, dat de Profesforcs Philologia S. ook de overige Oosterfche tongvallen zouden moeten behandelen ; dewyl zy, door hun Hebreeuwsch en Chaldeeuwsch , ten hoogften door het weinigje Syrisch, datzommigen 'er nog by wisten, zich zeiven reeds grondig genoeg geleerd voorkwamen. Maar dat de heilige taal met de tenten Kedars , en de fpraake der Ismaëliten, gemeenfchap hebben zou, was een zoort van kettery: en men las den Coran flechts, om hem, met hulp van maraccius, of noch ligter daar door, dat men hem niet verftond, als het werk van den affchuwlykften valfchen Propheet af te fchilderen. Het ontbrak met volkomen aan eenige enkele proeven van een' beteren aart; van het nut der Oosterfche taaien voor de Gelchiedems had men eenige voorbeelden voor zich en van de verwantfehap der Dialecten onder eikanderen begon men hier en daar iets te zien. Maai- het gantfche vak der Hebrceuw.che Taalkunde werd veel te geïiöleerd behandeld , en naar het al te bepaalde oogmerlf, om aan de Godgeleerdheid van dien tyd ten dienfte te ftaan De geleeidften zeiven verftonden het Hebreeuwsch niet eens met eenige zekerheid, dewyl men de algemeenc orondftellingen der Spraak-onderzoekers daarop nog niet3 wist toe tc pasfen; en de Theologie, zelfs op de woordelyke verklaaringen, nog altyd den grootften invloed had " Onder deze omftandigheden kwam t. d. michaclis in den kring der Bybel-verklaarers en Oosterfche Taal-kundigcn. Hy was, op zyne reize door Holland, met Arbert schultens bekend geworden, hy las de Schriften van dezen grooten Man vlytig door, en, zonder degrondftellmgen, die hy daarin vond, te kennen, had hv nim mei; zyne Overweging der middelen , waarvan men zich bedient , om de Hebreeinvfche taal vel te ver/laan een boekje , dat den grondilag eener betere leerwyze in Duitschland lag kunnen fchryven. Hoe hy n« van dien tyd af zich zeiven gevormd hebbe, wat hv worden zy, hoe door hem, en door zyne leerlingen, zyn vak (*) Hetzelve is ook in het Hollandsen vertaald, en uitj?e-e. ven te Utrecht, 17Ó2. 8'. ""ëe^e-  O. TESTAMENT. 4" Vak eene gantsch andere, veel liberaler, en echter tevens veel geleerder, gedaante aangenomen hebbe, maar vooral, welke nuttigheden hieruit voor het algemeen ontdaan zyn , dit alles kunnen wy hier niet ontwikkelen. Zy, die de Schriften van MiCHAé'Lis kennen, weeten het; en anderen kunnen van zyne letterkundige verdienften een fchoon èn vereerend tafereel vinden in de Stukken door eichhorinï en schulz daar over uitgegeven Zyne Vertaaling van het Ó. T. vooral zal van die verdienften een blyvend bcwys opleveren, hoe zeer ook dezelve nog naderhand, in zyne eigene laatere fchriften, hier en daar veranderingen en verbeteringen ontvangen heeft, en door het licht, het welk anderen over verfcheiden plaatzen verlpreid hebben, aanmerkelyk verbeterd kan worden. Hv heeft toch niet alleen het eerst aan zyn Vaderland het gefchenk gedaan van eene Vertaaling, op waare taal- oordeelen uitlegkundige gronden gebouwd, maar ook op een zeer groot aantal plaatzen verbeteringen en ophelderingen aangebragt, die al tyd haare waarde behouden en goedkeuring verdienen zullen. En, daar deze Vertaaling 'bepaald ten gebruike van Ongeleerdcn gefchikt was, bewees men ook aan onze Natie eenen dienst, met dezelve in het Nederduitsch over te brengen; fchoon het waar is, dat de voortzetting van dezen arbeid minder belangryk voor ons geworden is, zederd wy van hamelsveld eene Bybel-vèrtaaling, met aanmerkingen voor Ongeleerden, ontvangen hebben. Wy hebben, reeds by de afgifte van het tiende Deel, berigt gegeven van de verandering, in bet plan van de uitgave dezer Vertaaling gemaakt, zederd perponcher zich van dezen arbeid ontflagen heeft (f). De Deelen, aan het hoofd dezer aankondiging gemeld, zyn op denzelfden voet behandeld, als het tiende. Zy behelzen de Over- (*) Het boeltje van eichfiorn is ook in onze taal overgezet. De beide genoemde Stukken zyn, benevens de Lofreden van heyne, ook herdrukt achter de zeer lezenswaardige levensbefchryving van MiCHAëus, door hem zelveu vervaardigd, uitgegeven te Rinteln en Leipzig, 1793, ouder dezen titel: Joiian DAvid MiCHiëf.ls Lebembefchreibung von ihm felbst algefafst, nat Anmerktingen von hassencamp, nebit Btmerkungen über desfeu litterarifchen Charafler vm eichüorm, und schui.z, nnd dtm Elogium von üeyne, mit dem Brustbilde des Seligcn, und einem voiftandigen Ferzeichnisfe feiner Schriften. (f) Algem. Faderl. Lett. voor^i792, No. 11, bl. 445. /  4? j. b. michac&is, o. testament. Overzetting van, en Aanmerkingen op, de boeken der Koningen, en der Chronieken, Ezra, Nehemia, Esther, de Pluimen, de Spreuken, en de Prediker van Salomon. Voor het elfde, veertiende, vyftiende, en zestiende Deel, zyn Voorredens geplaatst, behelzende algemeene aanmerkingen over de boeken , die daarin behandeld worden. By deze korte aankondiging zullen wy het thans laaten, terwyl wy, by de beoordeeling der volgende Deelen van hamels velu's Overzetting, telkens gelegenheid nemen zullen, om ook uit die van michaclis proeven aan enze Lezers inede te deelen. De Waarheid der Schriftuurlyke Historie van den Apostel Paulus beweezen, uit eene Vergelyking der Brieven, ■ wede zynen naam voeren , met de Handelingen der Apostelen, en met elkander: door wjlliam paley, M. A. Aards-Deken van Carlisle. Uit het Engelsch. Te Haarlem by F. Bohn. Behalven de Voorrede, ï6l él. in gr. Svo. 0 3 Indien alle hoogfchatters van het Euangelium eene onvergeldbaare verplichting hebben aan Dr. lardner, voor de aanvvyzing van de overeenkomst der voorvallen en omfhndigheden, in de gewyde Schriften vermeld, met de ongewyde Gefchiedenis; dan is voorzeker hunne verplichting niet minder jegens den Schryver van het Werk voorhanden, voor de vergelyking, die hy hun hier aanbiedt, die van een geheel anderen aart, en volftrekt nieuw is. liet bcwys, waar uit hy de echtheid der Schriftuurlyke Historie van paulus, en der XIII brieven, die zyn' naam voeren, heeft opgemaakt, is ontleend, niet al.leen uit derzelver onderlinge overeenftemming , maar ook uit eene overeeniiemming eh eenpaarigheid, welke, in eene menigte van byzonderheden, klaarblykelyk niet konde bedoeld zyn; toonende, diensvolgens, dat de Gefchiedenis en de Brieven niet door een zelfden perfooü konden zyn opgefteld; dat de Opftellers der Gefchiedcnisl'e en der Brieven, over en weder, van hun fchryven geene kennis gehad, en alzo de handen niet konden ir. één geflagen hebben, om het ééne verdichtzel het andere te doen onderfchraagen; dat 'er, aldus, voldoende redenen voorhanden zyn, om geloof te flaan aan de wezenlykheid der perfoonen en gebeurtenisfen, aan de echtheid der brieven, en,  W. S>Al-EY, WAARHEID VAM DE SCHRIFT. HlST. 49 en, gevolglyk, aan de waarheid van den Christlyken Godsdienst, met welken al het bovengemelde in onmiddelyk verband ftaat. -— Dit plan is door den Schrvver op eene alleruitmuntendfte wyze uitgevoerd, en zyn Werk verraadt eene gantsch buitengewoone maate van oordeel, en van den geest van oplettendheid en waarneming,waar mede hy de gewyde Schriften beoefend heeft. In, XVI Hoofdftukken is het boek verdeeld. Het eerfte bevat eene opgave van het plan, en dus eene ontvouwing van het bewys. In de dertien volgende wordt telkens de overeenftemming van één der dertien brieven van paulus met de overige, en met het verhaal in de Handelingen der Apostelen , aangeweezen. Het vyftiende handelt over de Ondertekeningen der Brieven, en het zestiende behelst een voegzaam befluit. Dit- Werk is niet gefchikt, om 'er eene doorloopende fchets van te geven. Wy zullen ons derhalven vergenoegen moeten, met een paar proeven uit hetzelve aan onze Lezers mede te deelen, Wy kiezen daar toe, in de eerfte plaats, de volgende aanmerking uit het tweede Hoofdftuk. „ Rom. I: 13. Doch ik mt niet, dat u, enz. ——— Wederom, Hoofdft. XV: 23, S4, 2.5, 28. Maar ««. geen plaats meer hebbende, enz. Vergelyk met dee¬ ze plaats, Hand. XIX: ai. En als deeze dingen volbragt waren, enz. • Men merke hier aan, dat onze brief bc». helst gefchreven te zyn, in den afloop der tweede reize van den H. paulus na Griekenland; dat de aangehaalde plaats uit de Handelingen woorden behelst, die gezegd worden, door den H." paulus, te Efeze te zyn gelproken, eenigen. tyd vóór dat hy de reize ondernam. Nu beweer ik, dat het onmogelyk was, dat twee van elkander onafhanklyke verdichtzels aan den H. paulus. hetzelfde voornemen zouden hebben toegefchreven, voornaamelyk een voornemen, zo bepaald en byzonder als het tegenwoordige; 't welk niet blootelyk inhieldt een algemeen ontwerp om Rome te bezoeken, maar een ontwerp om Rome tc bezoeken, na dat hy Macedonië en Achaie zou doorreisd, en, uit deeze gewesten, eene reize na Jerufalem volbragt hebben. De overeenkomst tusfehen de Historie en den Brief is volmaakt. In de eerst aangehaalde plaats uit den Brief zien wy, dat de Apostel reeds langen tyd een voornemen had gehad om Rome. te be-v D 3 -20e-  5^ W. PALEY zoeken; ïn de aangehaalde plaats uit de Handelingen, verneemen wy, dat hy dit ontwerp hadt aangekondigd, eenen aanmcrkelyken tyd, vóór dat de Brief"wierdt gefchreven. Uit de Historie leeren wy, dat het plan, door den H. paulus beraamd, inhicldt, zynen weg te neemen door Macedonië en Achaie; vervolgens na Jerufalem te reizen ; en, wanneer hy zyn bezoek aldaar zou hebben afgeleid, te fcheep te gaan na Rome. Naa dat de Brief gefchreven was, hadt hy zo veel van zyn ontwerp afgedaan , dathy Macedonië en Achaie hadt doorreisd, en zich gereed maakte tot het volvoeren van het overig gedeelte van hetzelve , door een fpoedig vertrek na Jeruialem; en in dat gedeelte zyner reizen berigt hy zyne vrienden te Rome, wanneer hy de zaaken, die hem na Jerufalem riepen, zoude verrigt hebben, tot hen te zullen överkoomen.-—Verder beweere ik, dat het bloot inzien der plaatzen ons zal overtuigen, dat de eene uit de andere niet wierdt naagefchreven. Waaneer ik na Spanje reize, zal ik tot u hoornen: want ik hoope in het doorreizen u te zien, en van u derwaarts geleid te worden maar nu reize ik na JeruJ'alem, dienende de heiligen. Ah ik dan dit vol¬ bragt, en hun deeze vrugten verzegeld zal hebben, zo zal ik door ulieder Stad na Spanje afkoomen. Dit leest men in den Brief. Paulus nam voor in den geest, Macedonië en Achaie doorgegaan hebbende, na Jerufalem re reizen; zeggende: naa dat ik aldaar zal geweest zyn, moet ik ook Rome zien. Zoo ftaat 'er in de Handelingen. Indien de plaats in den brief was overgenomen uit de Handelingen , waarom wierdt Spanje daar in gelascht ? Indien de plaats in de Handelingen ware overgenomen uit den Brief, waarom wierdt Spanje weggelaaten? Indien dc twee plaatzen onbekend waren aan°clkander, kan niets anders dan de waarheid van derzelver overeenkomst reden geven, 't Zy wy de Historie en den Brief als even verdicht onderftellen, of de Historie als waar- en den Brief verdicht, of den Brief echt te zyn en dc Historie een vcrdichtfel; het aantreffen van deeze omftandigheid in beiden, indien de eene van dc andere dezelve niet hebbe overgenomen, is, op alle deeze onderftellingen, even onoplosbaar." ■ Zeer vernuftig redeneert hy, in het vyftiende hoofdftuk, uit de Ondertekeningen der Brieven. Na dat hy aangemerkt hadt , dat zes van dezelven valsch of onwaar-  WAARHEID VAN DE SCHRIFT. HISTORIE. 5* waarfchynlyk zyn, dat is, dat zy door den inhoud des brieft regelregt weder lproken, of met denzelven bezwaarlyk overeen gebragt kunnen worden (*), zegt hy , ten aanzien van deeze Ondertekeningen in het gemeen, het volgende: „ Ik eigene aan dezelven geenerlei gezag toe. Ik boude ze voor gisfingen, zomtyds op bloote overleveringen gebouwd, doch voornamelyk op dezen of geesen tekst, zonder eene genoegzaame vergelyking van denzelven met andere gedeelten des Briefs, met onderfcheidene Brieven , of met de Gefchiedenis. Onderfteld zynde, derhalven, dat deeze Ondertekeningen tot ons gekomen waren, als echte gedeelten der Brieven, zo zouden, uit deeze kleine Slotverzen, meer tegenltrydigheden en zwaarigheden ontftaan zyn, dan uit het geheele boekdeel. Intusfchen , indien de Brieven verdicht waren, dan zoude het geheel hebben moeten opgemaakt zyn uit dezelfde hoofdftoffen, uit welke de Ondertekeningen zyn zamengefteld, te weten, uit overlevering , gisfing, en gevolgtrekking: en het zoude een ftuk van onderzoek gebleven zyn, hoe 't bykwame , terwyl zo veele dwaalingen in de Slotverzen der Brieven zyn op een gepakt, dat in de overige Stukken zo veel begaanbaarheids is in acht genomen." (*) Naamlyk, de I Brief aan de Korintkers, die aan de Galaters. de beide Brieven aan de Thesfalonicenfers, de eerfte aan Timotheu%% en die aan Ts'tus. B. eickma , over den Brief van Paulus aan de Gala'tiers. Ijle Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerwoist, 1794. In gr. Svo. 306 U. Menigvuldig zyn de klagten over het misleidende der Boektitelen. Naar gelange van het grooter getal van Schriften, 't welk, ratione ojjicii, door onze handen gaat, dan door die van het gewoone gros der Leezeren, zyn wy,beter dan veele anderen,geregtigd, om de gegrondheid deezer klagten te ftaaven. Het doet ons leed, dat wy den Eerw. eickma aan die te lcarilellinge niet onfchuldig kunnen verklaaren. Den Brief van paulus aan de Galatiers befchouwden wy altoos, als een der doorwrogtfte en kunftigfte opftellen van den hoogverlichten Apostel. Met genoegen ontvingen wv daarom het Gelchrift van to b D 4 den  P EICKMA, 0ve* DÉ GALATÏÈK.S. den VVykfehen Leeraar, van welks uitgebreidheid, in 't oppervlakkige belchouvvd, wy ons merkelyke inlichtin"-, omtrent dit waardig gedenkftuk der aloudheid, voorftelden. Doch, nader kennis gemaakt hebbende met den inhoud, wierden wy fpoedig ontwaar, dat een bondel Leerredenen, onder den meer uitlokkcnden titel van Verklaatinge, hier ten voorfchyn treedt. En van hoedanWe Leerredenen? Niet flegter, indedaad, maar ook niet beter, dan door eiken, eenigzins geoeffenden, Leeraar, Zondag op_ Zondag, van den kanzei worden voorpedraagen. Overtuigd van het heirleger van Pred,karden, "welk dag aan dag m het gemecnebest der Letteren zamentrekr, heeft, veelhgt, Dominus E. den bovenftaanden titel aan zyn boek gegeeven, om het zo veel te gereeder aan den man te helpen; ten welken einde ook" zuilen dienen, overeenkomftig met den gewoonen vorm van Schriftvcrklaaringen, de Voorbereidselen tot regt yttiftand en jltclitend gebruik van Paulus Brief aan de Galaiiers. Maar ook hier hebben wy niets zaaklvks gevonden, 't welk vroegere Uitleggers, de een naa 'den anderen, niet reeds gezegd hebben, De lolks-liefde en Vaderlands-min van jèsus, in Leerredenen. Door johann jakob hesz. Te Amftelda;ny by M. Schalckamp, 1795. In gr. 8vo. 200 bl. In een tydffip, waarin de Vaderlandsliefde in de harten van alle onbevooroordeelde Burgers blaakt, en de ecu den anderen, met de heillpellende voorbeduidzelen van betere tyden, geluk wenscht, haasten wy ons , om de Leerredenen van den allezins agtenswaardigen hesz onzen landgenooten aan te kondigen. Oud en verileeten is de tëgenbedenking van zommige kwalvkgezlnden omtrent de Leere vanjEzus, als of de Vaderlandsliefde in dezelve niet wierdt aangepreezen. Door algemeene aanmerkingen heeft men de ongegrondheid van dit bezwaar, meermaalen,_ overtuigende doen blyken. By allen, welken het gexyigt der zaake ter harte gaat, zal de Heer hesz geen kleinen dank behaald hebben, met zyne opzettelyke verlDdiging ter beflisfênde afdoeningfe van de volwigtige taak. Hy doet tólks in zes Leerredenen, behelzende eene uitgewerkte befchouwing van vyf Stellingen of Proeven, in de eerfte Proeve befehouwt" hesz dc Vaderlandsliefde  ). Ji meSz, leerredenen. 5$ Vin tezus, zich vcrtoonende in de oprcchtfte declnec^ mino-, en in zyn beklag, over het, hand over hand, toeneemend bederf van Godsdienst en Zeden, onder zyne Laudgenootcn. In dc tweede Proeve wordt jezus voorgedraagcn, als het Volk opmerkzaam maakende' op elk lewi°tig voorval, 't geen, by het toéneemend bederf van Zeden, een noodwendig onheil voorfpelde. De Redenaar, het gezegde over dit onderwerp, in de derde Leerrede, op de tegenwoordige omftandigheden hebbende toegepast, toont, in eene verdere Proeve, hoe jezus, wanneer de loodfche Staat niet meer te redden was, zich, egter, alle moeite gaf, om afzonderlyke perfooncn te behouden, op. dat ook zy niet met den ftroom des verderfs zoudeu voortP-erukt worden. De Heer hesz gaat voort, om, in eene "vierde Proeve, de Vaderlandsliefde van jezus te vertoonen als daar in beftaande, dat hy zich, 'ais Leeraar, enkelyk bepaalde tot het Land Israël, als zyn Vaderland, en dus zynen tyd en kragten geheellyk vvydde aan dat Volk, waar toe hy behoorde. In eene laatfte Proeve wordt jezus voorgedraagen, als ten nutte zyner tvd- en landgchooten veele gewigtige en toepasfelyke esfen ofitleeriende uit de oude Gefchiedcmslen zyns Vaderlands. Ziet daar de hoofdbedoeling deezer Leerredenen. Wy hebben dezelve met genoegen ingezien, en vecie aanmerkingen ontmoet, welke over de Vaderlandsliefde op zich zelve een opklaarend licht verfpreiden, en daarenboven ingerigt zyn, ter aanwyzinge van de heilzaame ftrekkinge der Leere van onzen Zahgmaaker, ter bevorderin."e van het algemeene welzyn. Minst van allen heeft ons voldaan de vierde Proeve; andere redenen, bchalven die van de Vaderlandsliefde ontleend worden, zyn 'er voorhanden , waarom jezus zyne prediking tot het Toodfche volk bepaalde. De natuur der zaake bragt zulks mede. Uit hoofde zyner geboorte en opvoedingc hadden de Land."cnooten van onzen Heere regt om zulks te verwagtcn In gevolge van hunnen nationaal en denkaart, 'zouden de 'Jooden eenigermaate geregtigd geweest zyn ter verwerpinge van jezus, indien deeze, zonder onderfcheid, tot de Heidenen zo wel als tot hun, zyne prediking hadde ingerigt. Zonder thans, uit deeze nutte Leerredenen, iets ter proeve voor te draagen, vergenoegen wy ons, met het leezen van dezelve ten ernftigfte aan te pryzen. P 5 Lctr>*  54 f. WEILAND, . Leerredenen naer de behoeften van onzen Tyd. Uitgegeven door p. weiland , Leeraer in de Remonftrantlthe Gemeente, te Rotterdam Eerfte Deel. Te Rotterdam, S4 ^Syer e" Danferwe§ Wz-> 1794- In gr. 8vo. Een achttal Leerredenen bevat dit Eerfte Dee'• 't welk, indien de aftrek eenigzins gunftig zy, ten minften van nog drie foortgelyken zal gevolgd worden. Geene oorfpronklyke opftellen van den Eerw. weiland zeiven zyn alle deeze Leerredenen, maar eenigen van elders overgenomen, anderen vry en van verre naagevolgd Dit een en ander wordt ons aangekondigd in een kort Voorbengt, met belofte van een uitvoeriger voor het laatfte Deel, waarin, omtrent de oorfpronklyke, vertaalde of naagevolgde, ftukken, nadere opening zal gedaan worden Naar de behoeften van onzen tyd, is de algemeene kankterlchets, met welke de Leeraar weiland zyne Leerredenen kenmerkt. By het inzien van den Inhoud moeten wv bekennen, dat wy in onze vervvagting wierden te leur geftcld. Gewisfelyk zyn de onderwerpen, hier behandeld, berekend naar de behoeften van den tegenwoordig tyd. Maar wy zien niet, dat de onderrigtingen, aanfioooringen en beftraffingen, ook op de menfchen in andere eeuwen, en van allen landaart, ook op de toekoomende geflagten, niet dezelfde tocpasfmg zouden toelaaten 'Er moge, door eenen zamenloop van omftandigheden, 'onder eene Natie eenige byzondere ondeugd heerfchen; over 'i geheel genomen zyn de menfchen, In de onderfcheidene tydperken der waereld , gelyk aan elkander. Zelf vondt weiland, tot de behandeling zyner onderwerpen, aanleiding in daar op fiaande Schriftuurtexten: een bewvs, dat de ondeugden, door hem gegispt, reeds voor 'bvkans achttien Eeuwen in zwang gingen. Wat, voor 't overige, de Leerredenen zelve aangaat, zy mogen, zo om de keuze van onderwerpen, als om de manier van uitvoenngc, belangryk genoemd, en der aanöagtïge léezinge worden aangepreezen. De Eerw weiland onderlchcidt zich van het gros der Leeraaren, door zynen befchaafden ftyl en bevalligen voordragt, in welken, met vermydmg van het zo genoemde bloemrvkc, de gepaste fieraaden worden ingevlogten, en ook hiér door, gelyk by den oorfpronklyken voordragt onder liet hooren, dus  LEERREDENEN. 55 dus ook vervolgens onder het leezen, de aandagt gevoed en leevendig gehouden. De Onderwerpen zyn: de rvke ïongeling; tegen de aenneeming des perfoons; beftrydirr" van het vooroordeel, dat de Gelukzaligheid niet zoo zeer van de regti'chapenheid des harten en des wandels, als wel van zekere uiterlyke voorwerpen, afhangt; over den waren Godsdienstyver; over de valfche naeuwgezetheid van geweten; de ware Vryheid; de onredelykheid der baetzucht en verpligting ter bevordering van het algemeene welzyn; en eindelyk, de verplichting tot een arbeidzaem leven. :J-ji :- Uit de Leerrede, over den waren Godsdiens/yver^ zullen wy iets ter proeve voordraagen , en daar mede, van 's Mans denk- en fchryfwyze, onzen Leezcren een denkbeeld geeven. Aangemerkt hebbende, dat de zagtmocdigheid, broederlyke liefde en verdraagzaamheid, welke wy den dwaalenden en ongeloovigen fchuldig zyn, den waaren yver voor God en deszelfs eer geenzins uitfluit, gaat hy dus voort: „ Alleen moeten wy wel bepalen, waerin deeze yver eigenlyk befta, en wacr door 7 hy zie late blyken, als hy van eenen regten aerd is. De ware Kristlyke , redelyke yver, waerdoor ie„ mand voor geloofsftellingen yvert, maekt tusfehen deze ,1 leerftellingen en geloofsmeehingen een merklyk onderfcheid. Niet iedere leerftelling is hem even gewigtig: niet voor iedere fielt hy zig even fterk in dc bres, ,-, niet iedere verdedigt hy even fterk; neen, hy heeft de hoofdbedoeling van het Kristendom en allen waren „ Godsdienst fteeds voor oogen; en deze bedoeling kan volftrekt geene andere zyn , dan die, welke wy reeds 1 hebben aengewezen; naemlyk de bevordering van de „ ware, de tydlyke en eeuwige, gelukzaligheid der men„ fchen. ; ,, Hoe meer eene leering, of waerheid, tot deze ge„ lukzaligheid bydraegt; hoe grooter invloed zy op dezelve hebbe; des te gewigtiger moet zy ons wezen: des te meer moeten wy ons aen dezelve vasthouden: des ?. te meer, des te hartlyker, mogen wy wenfehen, en L zelfs daertoe medewerken, dat zy algemeen gekend en beleden worde. En, daer het hoofdzacklykfte gedeelte Z der menschlyke gelukzaligheid op de veredeling en „ volmaking onzer ziele , op de verlichting van onzen „ geest, op de verbetering ,van onzen wil, op de verfy„ »ing van onzen fmaek, op de reiniging en heiliging ** „ 011*  g<5 3>. Weiland, lësrredene?*. M onzer harten rusten ; zoo is het natuurlyk, dat di* „, waerheden en leerftellingen, welken regtftreeks naer „ deze veredeling, en byzonder naer de verbetering en „ zuivering des gemoeds heenleiden, voor de opregte°aen„ bidders van God, de voornaemfte, de fchatbaerfèe zyn „ welker bewaring en verbreiding hun het naest ae'n 't s, harte ligt." De Heer weiland, vervolgens,eenige algemeen erkende waarheden, als tot het bovengemelde doelwit regelrecht aanleidelyk, hebbende opgenoemd, vervolgt aldus„ Leeringen daerentegen , welken in 't geheel geenen " „• of llegts eenen geringen, invloed op cfe welvaert der „menfchen hebben: geloofsbegrippen, welken op „ een ydel vermoeden gegrond zyn, en aen • geduurigc » twyfelmg en verichillende uitleggingen onderworoen •» ?fcn: — zaken, welken, of op zig zeiven onver9, fchilhg, of voor den geest der menfchen onnavorschw lyk, of ten minlte met klaer, niet duidelyk en ver- „ ftaenbaer genoeg geopenbaerd zvn: zen my on- „ partydig, verdienen deze leeringen even zoo z«t>r als „ de eerstgenoemde, dat men daer voor yvere, ftryde „ op derzelver afwyzing of aenneming hirdnckkndyk „ aendnnge? Het is (dus gaat hy voort) ongerwyleld „ geoonoofd, dat hy, die lust, gelegenheid en bekwaem„ beid daertoe heeft, zig met derzelver onderzoeking en „ nafporing bezig houde. Maer nimmer moeen wy de* „ zeiven in gelyken rang ftellen met de genoemde grónd„ waerheden der menschlyke gelukzaligheid; en althands „ nimmer een' ander', om verfchil van denkwyze in dit „ opzigt, met eenige verachting behandelen." — • ~,—\r NocllJ n™tzucht'" Cgelyk de Eerw. weiland zich elders uitdrukt) „ noch lastering, noch veroordec„ hng, noch gewelddadigheid, noch vervolging, zyn de „ wapens, waermede God en Godsdienst verdedigd wil„ len worden. De Godsdienst beoogt en bevordert al» „ leen het wezenlyke best der menfchen; hy kan der» „ halve geene middelen veroorloven, waerdoor onru«t, „ verdeeldheid, verwoestingen ellende, aengerigt worden „ Het weren is goed, wanneer het in 't hoede , of ten „ beste der menschheid, gefchiedt. En zal de waerheid „ ter bevorderinge van 's menfchen gelukzaligheid ftrek„ ken, dan moet zy ook door het verftand gekend en „ hare heilzame werkingen moeten door het hart o-eVoeld „ cn ondervonden worden." & » Ver-  VERHANDELINGEN OVER DEN LANDBOUW. Verhandelingen, uitgegeeven door de Maatfchappy,^ter bevordering van den Landbouw, te Amfterdam. XI Deels ifte Stuk. Te Amfterdam, by J. C. Sepp en Zoon, 1794. In gr. &vo. 14a bl. TP\e Verhandelingen, welke in dit Stuk voorkoomen* JLJ betreften grootendeels de verbetering van den Hout- teelt> De Maatl'chappy, welker nutte poogingen zo wél gericht zyn ter bereiking van het edel doel haarer Inftclling, in aanmerking ucemende, dat 'er in de laatfte Jaaren eene niet geringe hoeveelheid van Eosfchen in de Republiek, en wel inzonderheid in deze Provincie, was aangelegd, waartoe de fteeds verminderende hoeveelheid onzer gewoone brandftoffe, de turf\ zo wel als de daar tut ontftaane vermeerdering der waarde van liet brandhout^ waarfchynlyk aanleiding had gegeven, en dat, hoe zeer hier door noodwendig 't onderzoek omtrent de beste wyze ter voortteeling der houtgewasfen, en de gefchiktfte en voordeeligfte bewerking der verfchillende gronden, aanmerkelyke vorderingen moest gemaakt hebben, het echter geenzins nutloos konde geacht worden, indien men de waarnemingen van lieden van kennis en ondervinding trachtte byeen te zamelen, met oogmerk om aan andere minervarenen zodanige middelen aan de hand te geeven, als door de uitkomst gebleken waren den bezitters van houtgronden voordeel te hebben aangebragt. Met dit inzicht, dcrhalven, ftelde zy de volgende Prysvraag voor; ,, Welke meest en min bekende foorten van „ winstgevende Houtgewasfen kunnen in onze Republiek, „ naar den oriderfchèiden aart en ligging der gronden,- „ op dezelven geplant worden? wat heeft men in „ acht te neemen omtrent de bereiding van den grond , „ het zaaijen, planten, inboeten, hakken, als mede om,, trent de meer voordeelige gebruiken, die 'er van fom„ mige houtgewasfen, na de hakking, te maaken zyn? „ en hoedanige zyn, ten naasten by, de onkosten van „ alle die verfchillende bewerkingen, zonder de waarde „ van den grond, en de daarop liggende lasten, te bere.„ kenen?" Alhoewel 'er onder de ingekomen Verhandelingen, ook nadat de prys ten tweedemaal was opgehangen , geene waren ingekomen, die geheel voldeeden aan het oogmerk der Maatfchappy, vond zy echter goed,  5$ VERHANDELINGEN goed, om twee derzelven met eene premie te begiftigen, en deze zyn het, die in dezen bundel gevonden worden. De eerfte heeft tot Schryver hendrik: roelofs , Gepenfioneerd Tuinman van Z. D. H. den Heere Prince van Orange en Nasfau, enz. enz. te Ryswyk; de tweede ary van prooyen, Huisman te Stryen. —• Beide deze Verhandelingen, offchoon zy de voorgeflelde Vraagen, in alle haare byzonderheden, met de vercischte nauwkeurigheid niet beantwoorden, draagen echter duidelyke kenmerken van de kundigheden en ondervinding der Opftellers, en bevatten ook beide zeer veele gcwigtige ophelderingen en nuttige raadgevingen omtrent fiet planten en aankweeken van verfchillende Houtgewasfen, ten einde van dezelven, elk naar zynen aart, de meeste vrucht te kunnen trekken. Twee hierop volgende Berichten, wegens het aanleggen van Eikenbosfchen, en het teelen en planten van Mast- en Dennenbosfchen, behelzen mede veele weetenswaardige onderrichtingen, die tot het voordeelig aanplanten van dergelyke Bosfchen alzins verdienen in acht genomen te worden. Wyders bevat dit Stuk nog twee andere Berichtenhet een over het uitrooijen van de Hop, uit de Houtlanden: en het ander over de beste wyze om ledipe plekken in Houtlanden aan te vullen. En einde- lyk nog een kort antwoord over het Reuten van Vlas, op een weleer opgegeven voorftel: „ om, door genoe,"-„ zaame proeven, op de meest overtuigende wyze, aan „ te toonen, welk Vlas in alles het beste zy, het geen, „ op de gewoonc manier, door Reuten in 'f Water, of „ alleen door Bleeken in de Lucht, dan wel door Renten „ en Bleeken beide, bereid is?" door den Heer aris baas, Leeraar der Doopsgezinden te Hazerswoude, en de verdere Leden der Vlas-Compagnie aldaar. De proeven, welke hierin opgegeven worden, en die met veel nauwkeurigheid genomen zyn, vielen zeer ten voordeele der gewoone bereiding van het Vlas uit, naamlyk het Reuten en Bleeken beide; hoe zeer de Maatfchappy met reden gewenscht had, dat deze zaak ook door andere Vlasfers onderzogt was, om uit alle derzelver proeven met meer zekerheid vast te ftellen , dat deze bereiding de voorkeur verdiende. Wytwyfelen niet, of het Publiek zal dezen leerzaamen bun-  over den landbouw, ^ bundelfmet genoegen ontvangen, en de yverige poogin°-en van de verdieiistlyke Beftuurders dezer zo nuttige JVIaatfchappy door hunne goedkeuring verder aanmoedigen. De twee Systemas van het ContraSt Social, en de Natuurlyke Rechten van den Mensch; of de Gevoelens van burke en paine, ter toet ze gebrast en wederlegd. Uit het Engelsch. Te Amfterdam, by Wesfing en van der Hey, 1794. In gr. 8vo. 55 bl. ("'eene Stelzels, ten opzigte van Staatkundige Grondjt beginzelen, kunnen lyhrechter tegen elkander overftaan, dan die der twee. Schryveren burke en paine. De Schryver der gemelde Toetze tragt, naa eene al<*eineene aanmerking over de Stelzels op Onderftellingen gegrond, zo volledig en kort als doenlyk j de omftandigheden te bepaalen, welke den eerften oorfprong, en vervolgens den verderen voortgang, aan deeze Systemas gegeeven hebben , vóór dat hy de Systemas zelve ter toetze brengt. Dit gedaan hebbende, vaart hy voort, en dit over te neemen zal genoeg des Schryvers gevoelen aan den dag leggen. „ In het Systema, het welk ik belyde (indien het „ een Systema kan genoemd worden, het welk ik als een „ Amulet tegen de Systemas beweer) in het Systema, het „ welk my leert, om het Heil der Maatfchappy te be99 fchouwen, als het cenig doel-einde van allen Burger„ lyk gezag, en den eenigen grond van alle Staatsrègt, „ en de maatregelen op te delven, welke tot dit heil „ moeten dienen, uit de omftandigheden , die my voor ,, de hand zyn, kan niets onbegaanbaar -Weezen, met „ eenig verrukkeiyk en verheeven gevoelen , het welk „ ftrekken kan, om het menschdom van onderdruk„ king_ te bevrydeii. Indien ik byzondere Privilegiën „ eerbiedig, gelyk ik ze veelvuldig eerbiedig, eerbie„ dig ik ze niet om dat zy Privilegiën zyn ; maar om dat „ zy nuttig zyn. Indien ik oude inftellingen veré'ere, „ vereer ik ze, niet om dat zy oud zyn, niet om dat „ ik, door de grootheid van oude magt, opgeleid worde tot „ eene flaaffche erkentenis van haare heiligheid; maar om „ dat ik weet dat'er in den ouderdom voortreflykheden zvn, „ welke niets dan de ouderdom bezorgen kan; om dat* ik ,, zie,  60 DE TWEE SYSTEMAS VAN HET CÖNTR. SOCIAE» zie, dat 'er, in de handelingen der menfchen, om', Handigheden zyn, welke geene bevatting begrypen „ kan, dat 'er gebeurenisfen zyn, welke geene mensch„ lyke fchranderheid kan voorzien, dat 'er venmderm„ gen zvn, dat 'er fchikkingen zyn, welke niets dan „ eene 'lange ondervinding aan de hand kunnen gee„ ven." Men zal, des Schryvers middenweg met verkiezende te bewandelen, egter moeten bekennen, dat hy zugt betoont voor Godsdienltige en Burgerlyke Vryheid. Iels aangaande het geen onlangs te Amfterdam tusftehen de Regeering en Burgers voorgevallen is. Alom te hekomen. . Dit Iets is waarlyk Veel, en maar al te veel voor zommigen , en van dien aart, dat, toen het in 't laatst des jongst verftrecken Jaars het licht zag , de Lcezers verfteld ftonden over de ftoutmoedigheid des Schryvers, in een tyd , dat het by lange na niet vry ftondt over 's Lands zaaken te fchryven, gelyk men gevoelde; terwyl men zich tevens verwonderde , dat dit Werkje , welks vertier zeer. fterk was, een onbelemmerden loop hield. en niet geftuit werd door de Regeering eener aanzienlyke Stad, welker Gedrag, ten aanziene der Burgeren, gewraakt, en in eenen zwarten dag gezet werd, op eenen trant verre onderfcheiden van fcheldcnde Prulfchryvers , en 't geen zo rechtftreeks op den Man aanging , als of de grootfte Vryheid van fchryven heerschte. De komst des Erf-Prinfen van Oranje, in Wynmaand 1794, te Amfterdam, en diens onderhandeling met de Rcgeeringsleden dier Stad, deed een gerugt ontftaan, en by veelen eene bekommering gebooren worden,dat het belluit gevallen was, om Amfterdam, by de aannadering der Franfche Legers, in een ftaat van Verdediging te ftellen, en aan een Beleg te onderwerpen; dat men ten dien einde bewilligd zou hebben,om de Inundatie,rondsom de Stad, te formeeren, en, des noods,de Zeefluizen in den omtrek derzelve open te zetten, en voorts de Zeedyken door te fteeken; als mede, om, ter Verdediging derzelve, een aanmerkelyk getal Engelfche Troepen in te neemen.  jets övër Amsterdam. 61 • E«n daar tegen ingediend Adres van een vry^ groot èeta! Ingezetenen we?d niet alleen , met yeroritvvaar^ |f„gvaTde hand geweezen ;maar een veel opziens b— Ribl catie tegen het aanbieden van Verzockichi il be licht, .vaar door men voorkwam een nadet Adies, ïade hand bekend geworden ^f^TZ'teöt kende om de inkomst van Engeïsch Arygsvolk, en de un derwaterzettingen, tegen te werken. d Het is deeze Publicatie van 14 0^nV^nelmt en, Schryver van dit kleine Stuk e onder handen neemt en, naa eene vlugtige aanmerking over de uitdrukking, v an Wettig^Rege «'4, tot tweemaalen toe in die beknopte:PubHeïf^ voorkomende, als niet dan toenmaalige Amflerdamfche Regeering paslende , gaat ny voort om het gezag der Regeering, en hoe yö het z cii 1/ of uitftrektT te toetzen aan *|| Staatsregt, welke by hun Ed. Gr. Agtb. ten allen tv de worden vastgehouden. ■' , d Bur. Met klem van redenen verdedigt de Sch^^fn Cn geren Regt, om Verzoekfchriften te »«J«een tiaar op gehoord te worden, in tegenfteUiiig vangnet gedrag L* Amflerdamfche Regeering, IfJ^^^è 7v is koen en wys genoeg van zichzelve, zy wi1 oe li fnyceki,igeen van hLf Burgers niet alleen met. verhoo- ren, maar ze zelfs met ontvangen. Zy veibiLa, cuu ^ men tot haar zich wende Of %hfë^§9)£% , dankt, cn gepreezen,. d«i veracht, gebg» £ hart "evloekt worde, is haar Ed. tjr. asiu"aat.1„1.1vic " uit de Publicatie oordeclen mag, om.'t ceven.• ^ilyk " eèn vreemd gedrag van een Christen Overheid " ïi zondeTeidiingfhy dit Regt der Burgerenaan. «fö* de Inlegering van vreemd Krygsvo k en de gcóugo alKs vernielende Inundatien ; en handelt f^S^SSvè* zich beroepende op het geza; van de g*oo^ Vah puffendorff, Van vattel, on, lemacoui, en doet dit met te meer vrymoedigheids, 0111 dat Sie Schryvers het Vöftöfienoie^^ Jg gevoelen, dat de toenmaalige Regenten, en voorn lelver Hoofd of Hoofden, bezielde, dat by de J^cei Iers? en niet by het Volk, de Oppermagt huisves tc op S ponden zelve toont hv de wraakbaarheid van het ge houden gedrag der Regeeringe. Inundatien De Schryver haalt zeer gepast, van ae 1,1UU r fpSkende/het bekende Voorftel van «u» »H* lett. 1795. no. 3.  êê JtETS OVER AMSTERDAM. aan: clan, de waarheid van dit twyfelagtig geval een$ vet* onderfteld zynde, doet hy zien hoe groot eene ongelykheid*er zy tusfehen den ftaat der zaaken ten tyde 'van willem den I, en de thans beoogde Onderwaterzet- ting. Hoe men nu althans voor geen Geweetens- dwang te vreezen hebbe. „ Leggen," vraagt hy, „ dp „ Franfchcn het ook toe om ons de Vryheid van den ^ Godsdienst te beneemen, ja de vryheid van denken „ om Geloofspunten? Voeren zy, gelykphilips, een Re„ ligieoorlog V Dit zal niemand kunnen bewecren; want „ hunne daaden wyzen in de overwonnen plaatzen juist „ het tegendeel uit. Allermeest moet hun dit voor 't „ hoofd fpringen, die de Franfchcn haatlyk en zwart „ maaken, met hun van Vrygeestery, van volflaagen On„ verfchilligheid in het ftuk van Godsdienst, ja van On„ godistery, te befchuldigen: want zulke lieden zyn nooit, „ cn kunnen volgens hunne grondbeginzelen nooit, ver„ volgers om eenigen Godsdienst zyn. Dit valt alleen „ in Dvveepers, en in hun, die den Godsdienst, dien zy „ met den monde belyden, doch in hun hart en in hunne „ publieke en privaate leevenswyze verzaaken , tot een „ ftaatkundig werktuig maaken, om daar door in het „ burgerlyk bewind te wege te brengen, 't geen zy bui- „ ten dat niet zouden kunnen uitrigten. Men be- „ hoeft, derhalven, Amfterdam, onderden naam van ver„ dedigen , niet tot een puinhoop en waterpoel te maa„ ken, uit liefde quanswys voor den Godsdienst." Even min, wyst hy voldingend aan, dat men Amfter*dam, en met Amfterdam geheel Holland, cn met Holland de geheele Republiek, niet om der Conftitutie wille, om de Conftitutie in het Burgerlyke, aan vuur en water jproge opofferen. De voorbeelden van willem den I, en Pfms maurits, die Steden en Volk in zulk een geval Ipaarden, en van de Engelfchen by de Ontruiming van toulon, aangevoerd hebbende, zegt hy ten flor. „Men „ vertrouwt van den Heer Stadhouder en zyne Zooneri, „ dat, zo alle de beweegredenen en gronden hier voor ,, bygebracht, om Amfterdam van belegering en vrees „ van belegering te ontheffen, op hun hart'mogten af„ fluiten, ten minften het voorbeeld, dat Engeland zelve „ nog onlangs nopens Toulon gegeeven heeft, by hen van „ kragtdaadige uitwerking zyn mag, nopens eene Milis> taire verdediging van Amfterdam, die met de ruïns y> van  IETS OVER. AMSTERPAMj £| via de Stad niet eindigen , maar beginnen zou, een* ;,, % handen myner Vrinden; want des Heer en &arp* ' £ deezen tyd wel bidden : Laat ons liever zonder flag S S in- de hand onzer Vyanden vallen , dan dat onze Stad met al wat 'er in is, door haare Beftierders S SSSK onder den naam van verdediging, 5an verwoesting en ondergang overgegeven worde. rW wrpfd dan in dat geval dc heide onzer imrgerva» V deren zou'zyn En al onderftclt men voor een oogciibhk dït dft noodlot ook onder de Franfchcn aan de " föj$&5 overkomen, dan is tyd gewonnen nog veel gewonnen: dan is 'er nog ^W»! 't eeen 'er in is, te rantlbeneeren, gelyk dagelyks gefchkdt tusfehen Volkeren die eikanderen op de fellle wyze bSorlogen. Maar 't geen b^er, daarenboven, vJLt onmerkelvk is, en de vrees voor zulk eene be- ï SêlW vl% zydj der Franfchen geheel doet verdwWnfis, dat te Franfchcn den Oorlog met aan de Sen Generaal, de Hooge Vertegenwoordigers der Na ie zelve, maar aan den Prins van Orange, verklaard hebben Zv voereu tegen hem direft den Oorlog, en te "en deY Natie alleen van ter zyde , en voor zo verr?ödèe,e het zwaard voor hem gelieft op te vatten, , en haar goed en bloed by Hem en zyn Huis op te zetten. Frt dit doen zv nog , zo veel men uit ds Steden, door leid en -remaatigdheid! Het is alleen om des Prui;;Svan Om wille, dat de Republiek eerst door Fiirrland toen door , en mi door frankryk, % geld, zo veel Nederlandsch bloed vergooten wordt! £,» jjj  SYZONDERHEDEN JDe voornaamjle en minst bekende Byzonderheden voorgevallen geduurende de Belegering, Inneeming, en Herneemtng, der Stad Breda, in den Jaare 1793 Beneyens de noodt ge Bylaagen, in welke verfcheiden belans.ryke en onbekende Stukken voorkomen. Alom, in gr. 8vW yy ongenoemde en ons onbekende Schryver van deezeXJ Byzonderheden, betreffende de zich in een kort tvdsbeitek bepaalende Lotgevallen van het belegerd, ingenomen en hernomen, Breda, biedt, in deeze bladen, om zyne eigene woorden te gebruiken, „ aan zyne Landeenooten, ten mmften aan het beste gedeelte derzelven, die een oor hebben dat voor vrymoedige doch befcheiden? waarheid a tyd openftaat, en een hart, dat dezelve, al toont zy ook Deugden in onze Vyanden , blymoedie aanneemt, een omftandig verhaal aan van eene gebeurtenis die de aandagt van geheel Nederland zedert ïcnigen tyd tot zich getrokken lieert; eene gebeurtenis, waar over reeds zo veel voor en tegen gefproken en geoordeeld is, die reeds verfcheiden pennen bezig gehouden heeft, en waar omtrent des met te min nog niets volledigs in het licht is verfcheenen Onder de Gefchriften, waarin deeze Gebeurtenis of opzetlyk befchreeven is, of Hechts eenige tooneelen uit dezelve voorgefteld worden, zyn verfchcide Schotfchriften, die geene oplettenheid zouden verdienen, indien daar m met ïïechts aan de Franfchen, geduurende hun verblyf in Breda, maar ook aan eenige BuWrs dier Stad, en aan de ganfche Burgcry in het gemeen, -eene daaden en gedraagingen wierden aangetygd, die dezelve voor het oog van Nederland in een allerzwartst en haatlykst daglicht doen voorkomen; ja zommigen dëezer Schryvers gingen m hunne tot nog toe ftrafloof gepleegde beledigingen zo verre, dat zy zich niet ontzagen van de besLC Burgers met den naam van Landverraaden te be- ftempelen. - Als Burger van Breda rekende ik het dus aan myne Medeburgers, in wier algemeene eer en fchande ik ook deele, yerpligt te zyn, om een Verhaal der voornaamfte omftandigheden van deeze merkwaardige gebeurtenis, het geen ik alleen voor my zeiven en mvne vrienden, tot een aandenken, op het papier gebrast hadt door den druk gemeen te maaken, om den nadeeligen indruk, dien de verfpreide gcrugten en dc bewuste lasterIchniten, op de gemoederen van anderzins weidenkenden, V. i nioe-  WEGENS DE BELEGERING, ENZ. VAN BREDA. X$$ moeten gemaakt hebben, weg te neemen, en het gedrag der Burgery, en den ganfehen toedragt van zaaken, ééns in hun waar licht te doen verfchynen," „ Ik hoop," fchryft hy vervolgens, „ intusfehen niet, dat 'er iemand van myne Landgeriooten zal gevonden worden , die my de Bataaffche vrymoedigheid, waar mede ik de zaaken heb voorgedraagen, ten kwaade duiden, of my van partydigheid befchuldigen zal, om dat ik de waarheid zonder aanmerking van party hulde gedaan heb, dat is , dat ik aan onze Vyanden geene ondeugden en euveldaaden toegekend heb, waar aan zy zich onder ons niet hebben fchuldig gemaakt, noch aan onze Vcrdeedigers en Vrienden deugden toegefchreeven, waar van in hun gedrag omtrent de Burgery alhier geen fpoor te vinden geweest is •' willen eenigen des niet tegenftaande my nog van éénzydigheid befchuldigen, het ftaat hun vry, en ik zal 'er my niet over bekommeren: dewyl de Waarheid zelve (in deezen zin) altyd éénzydig is?' Grootendeels is dit Werkje een Dagverhaal van een ooren ooggetuigen veeier gevallen, en heeft de Schryver, het geheele Stukje door, zich bevlytigd, om het op Befcheiden, in de Bylaagen in 't breede bygebragt, te doen rusten, of het aangevoerde daar door te verfterken: onder welke Bylaagen, overeenkomftig met den Tytel, verfcheide belangryke en onbekende Stukken voorkomen. Het eerfte gedeelte des Dagverhaals behelst het Beleg door de Franfchcn, en de Overgave aan dezelve: waar aan de Schryver eenige byzonderheden hegt, het Bombardement betreffende. Geduurende die twee benaauwde dagen en één nog meer benaauwende nagt, werden ruim negentig Bomben en honderd Houwitzers in de Stad geworpen, die egter niet alle hunne uitwerking deeden; zynde 'er verfcheide in de Haven, Aa en Merk, gevallen en gefmoord. De tot twee of driemaalen ontftaande Brand in den nagt werd gelukkig gebluscht. Tusfchen de vyftig en zestig huizen werden befchadigd, en eenige onbewoonbaar gemaakt. Drie menfchen flegts werden 'er gewond of gedood. Naa deezen uitftap- gaat het Verhaal voort met te vermelden, wat "er by en naa het inrukken der Franfchen gebeurde: wanneer hy de gepleegde Ongeregeldheden niet vcrzwygt, en een breed verflag geeft van het oprigten der Municipaliieit, en de mislukte aanftalte tot een Club. Wyders vervat dit gedeelte het gedrag der Franfchen, E 3 toen  f$ ^zonderheden toen de Nederlaagc van dumouriez bekend werd, als mede de weder overgave. Hier aan begt de Schryver een nader verflag van de Verrigtingcn der Municipa'liteit, „ die," Ichryft hy „ uit "de braaffte en verftandigfte Burgers beltondt ,"en voor het .'nut en • behoud der Burgerye te veel gedaan heeft, om hiet door ieder Burger van Breda met een dankbaar aandenken vereerd te worden. „ Immers het was geene geringe zorg (zegt zeker Schryver, van hun fpreekende) ;„ in eene overheerde Stad» die, "zo veel het burgerlyke betrof, ten eenemaale aan de befcheidenheid van den Vyand was overgelaaten, de hand te blyven houden aan de uitoefening van den openbaaren Godsdienst, — „ aan, de algemeene veiligheid van Perfoonen en Bezit- „ tingen aan de publieke Inkomften, en aan de dr.- gelykfehe uitgaven, die in dit tydsgewricht gansch niet gering waren." Voeg "er by, dit alles zo te doen, dat de geheele Burgery en ieder Burger in 't byzonder daar over voldaan Was, en tevens de Franfchen, die het in hunne magt hadden om dé Burgery ongelukkig te maaken, zo te bejegenen, dat ook deezen geene weezenlyke oorzaak tot k'laagen werd gegeevcn, zelfs dan niet, wanneer derzelver eifchen afgeflaagen, hunne poogingen te keer gegaan , en hunne oogmerken verydeld wierden." En dit is alles nogthans, zo veel mogelyk, gefchiedt, gelyk met de ftukken getoond wordt. | Voorts treffen wy een verflag aan van *t geen in de Hernomene Stad gebeurde, na liet intrekken der H>>llan'deren. Het ophaalen eh op het Stadhuis brengen van de Leden der Municipalite'n en een goed aantal Burgers. Van de Leden der Municifalileii 'zegt hy, dat zy uft iiun Arrest ontflaagen werden, naa dat zy alvoorens zich op eene mahnelyke wyze verdedigd cn betoogd hadden, dat in hun Gedrag niets gevonden werd, dat niet ftrookte met de Itxiktfïe regelen Van Eerlykheid en Vaderlandsliefde. „ Wat toch," fpraken zy, „ zoude 'er van de Stad en Burgery geworden zyn, indien wy, indien na ons ,, alle braave en veriïandige Burgers zich onttrokken |j, hadden aan den lastigen post, die ons door onze Mts ,, deburgers werd opgedraagen? Zeker]yk dit, dilt of de handhaaving der Wetten, zo nuttig Vodr het beftann cn dc welvaart van elke Maatfchappy, geraakt zouden zyn in de magt der gemeenfte en ohkundigfte lieden, 15 of dat onze Overwinnaars ons Vreemdelingen, van » 01,-  WEGENS DE BELEGERING, ENZ. VAN BREDA. 6? $ onze wetten en belangcns onkundig, tot Regenten had„ den gegeeven; in welke beide gevallen net, met vry. „ veel zekerheids', te duchten ftondt, dat, of eene on„ derdrukking, die de Burgers tot het been zoude al„ knaagen en uitmergelen, of eene geheele Regeering„ loosheid en verwarring, de plaats der wetten, hoeda„ nig die dan ook Waren, vervangen, en den ondergang „ der ganfche Burgery ontwyfelbaar ten gevolge hebben zoude. . „ Uit aanmerking van dit eenen ander,, hadden zy beflooten, dat zy niet alleen vryheid hadden, maar zelt* „ verpligt waren, om de hun opgedraagen post te aanvaar„ den, en de belangcns der Burgery, naar vermoogen, „ voor te ftaan en te bevorderen. Verder hadden zy „ zich hier in zo gedraagen, dat zy niet fchroomden ,, hunne handel wyze, die uit de gehouden notulen en aan„ tekeningen der Municipaliteit konde blyken, voor iiun „ Ed. Mog. ja, voor het oog der ganlche weldenkende „ Natie, en van iederen onpartydigen beoordeelaar, open „ te leggen. „ Wat eindelyk betrof het afleggen der Burgerbelofte i ., dat zy dezelve befchouwd hadden, en nog befchouvv» den, als niets bevattende, dan de Plichten, die ïeucr b, eerlyk Man te betragten hadt, en wier voorfchrittcn „ en betragting in geenen deelc ftrydig waren, maar m „ tegendeel rechtftreeks overeenftemden, met de Grond„ wettige Conftitutie van ons Vaderland (*), welke mee„ ning zy onderfteunden met de uitfpraak van den Heer „ Raadpenfionaris van de spiegel, betreffende dc Vry„ heid en Gelykhcid van Maatfchaplyke Rechten m om „ Vaderland, te vinden in twee brieven van deezen „ fchranderen en kundigen Staatsdienaar aan den Gene„ raai dumouriez (f). Daarenboven met de uitlpraak „ van Hun Hoog Mog. zeiven, dieswegens gedaan in S5 den uitfchryvingsbricf voor dc BeJeftondc.n, in welken (*) „ Door de benaaming van Vaderland verklaarden zy niets anders te verdaan. dan de Zeven ' erëemgde Provinciën, die ' onder de Regeering der H. II. Heercn Staaten waren, en die zy, niet tegenftaande zy door de magt der wapenen waren afgefcheurd, voor hun Vaderland bleeven erkennen." (f) Zie Bylage, Letier T. No. t. en Letter T. No. a. ÏJ* «ene Brief is van dumouriez aan van de si'igcel. E 4  68 byzonderheden wegens de beeeg. van breda» zy Vryheid en Gelykheid van Maatfchaplyke Rechten. „ verklaaren de waare gronden van onze Conftitutie ,j te zyn. „ Weshalven zy begrecpen, dat zy, door het doen dier Burgerbelofte, den Eed, dien zy als Burgers van Neder.tand gedaan hadden, of veronderfteld werden gedaan te hebben, veeleer vernieuwd en bevestigd, dan „ gefchonden en verhrooken, hadden; en dat hun dit, „ derhalven, even min als het op zich neemen der Ver„ tegenwoordiging en f imdhaaying van de Wetten, fchub „ Sig en ftrafbaar kon maaken." Alle de Leden der Municipaliteit werden door eene Commisfic uit den Ed. Mog. Raad van Brabant op het Stidhuis ontboden, alwaar zy, naar luid van 's Schryvers verhaal, niet alleen voor onfchuldig en verder van allen rechterlyk vervolg vry verklaard , maar ook daarenboven bedankt werden yoor de goede zorg, die zy voor de belangens der Stad en Burgery gedi'aagen hadden: en werd deeze Verklaaring en Justificatie, in hun byzyn, van dc puye van het Stadhuis, op het plegtigfte, Voor ieder Lid afzonderlvk afgekondigd. , en vervolgens daarvan aan ieder Lid Copie Authenticq ter hand°gefteld. Met de aaneengefchakelde befchryving van het gevangen neemen en ontllaan der Burgeren dé tydorde eenigzins voorbygeloopen zynde, keert de Opiteller deezer byzonderheden weder tot den dag van het binnenkomen der Hollanderen. De fchets, hier opgehangen, van her voornaamftc, h\ omtrent drie maanden tyds te Breda voorgevallen, en meestal geftaafd door oorfpronglyke Bewysftukken, en niet weinig op eigen ondervinding ftcunende, is zodanig, dat de Schryver ten flot daar van moge betuigen: „ Deeze fchets zal ftoffe genoeg, bevatten cn aanbieden, „ om een algemeen denkbeeld te kunnen vormen, zo „ van het gedrag van de Franfchen onze Vyandcn ■> als „ van de Hollanders onze Vrienden!" Te-  TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE. df Tegenwoordige Staat der Vereemgde Nederlanden ; behelzende het Vervolg. &r Befchryving van het Landfehap Drenthe. Tweede Stuk.^ Te Amfterdam, Leyden, Dord, en Harlingen, by J. de Groot, G Warnars , S. en J. Luchtmans, A. en P. Blusfe en V. v. d. Plaats. In gr. 8vo. 1/7 bL Behalven de Tafelen^ % XI iet zeer voldaan betoonden wy ons, by de aankundil\ gin<* van het Eerfte Stuk deezer Befchryving van Drenthe* ovex de Schikking daarin gehouden (f); meer hebben wy aan te merken op dit Tweede Stuk. Reecis hadt de Schryver, in het Eerfte Stuk, niet weinig van de Natuurlyke Historie deezes Landfchaps gezegd, en m eene Aantekening, bl. 177, beloofd, in een Janhangzel, iets te zullen geeven, 't welk tot een Bydraage der Natuur,-, hke Historie zou kunnen dienen. Hier uit beftaat dit Tweede Stuk meerendeels; en hebben wy met kunnen naalaaten, ons te verwonderen over de Stofte daar m begreepen Wy moeten dezelve aanduiden, om onze Leezers te üiiderrigten, wat zy hier al aantreffen , 't geen zy zeker in cent Befchryving van Drenthe met zouden verwagten of zoeken, cn, onzcs bedunkens, daarvan geheel vervreemd is, fchoon Drenthe nu en dap 'er 111 te voor- ^Dit Stuk vangt aan met het Derde Hoofdftuk; en de Eerfte Afdeeling voert ten opfchrift: Befchryving van de Gocherheyde; tot een voorbeeld voor zulke Gewesten, en byzonder voor het Landfehap Drenthe, waarin nog Heydevelden en Ongehaavende Gronden gevonden worden. De geheele Gefchiedenis der Paltzer Emigranten, die op de hocherheyde , z\$ eene Volkplanting, zich nederzetten , wordt hier verhaald, zo in 't geen tot den Landbouw als anderzins behoort. Men denkt, dit leezende, met om Drenthe, maar om de Landftreek tusfehen Goch en Cleve. • Het oogmerk, om aan te toonen hoe men ongehaavende Gronden vrugtbaar kan maaken, is te pryzen; doch veel is 'er in gevlogten 't welk daartoe niet behoort. De Tweede Afdeeling behelst eene Bydraage tot de Gefchiedenis van den Dampkring; of Bericht wegens de utt1 werk? (*) Zie onze Letteroef. voor 1794. bl. 118. E 5  f& TEGENWOORDIGE 3TAA* Werkztlen van een buitengewoonen Nevel of Damp, in delt Zomer des Jaars 1783, in het Landfehap Drenthe, waargenomen. — VVaarneemmgen, op zichzelveniet te wraaken; Wek m eene Landfchaps Befchryving tot eene te °roote lengte uitgerekt. ° Aleer bepaald tot 's Schryvers taak behoorende , is de Derde Jfdeehng , Bevattende eenige Sterf en Geboortelysten, en eene vergelyking van dezelve met de leevende Bewoonden van eenige Kar f pelen, in het Landfehap Drenthe gele^n. Hy merkt op: „ Niemand, denk ik, zal durven „ tegenfpreeken, dat zulk een Gewest den naam van ge» W verdient, alwaar het getal der jaarlykfche Sterf,, gevallen, vergelecken met dat der leevenden, over eeniSi gc .achtereenvolgende jaaren door elkander berekend, „ klcmder bevonden wordt dan in 't algemeen elders „ plaats heeft. De Heer haller moge onze Gewesten „ Batavia tnfalubris & brevis avi, dat is, het ongezond „ en kortleevend Batavie, en een Franschman dezelve un i> Pals. Jtertle & mal fain, of een onvrugtbaar en onge„ zond land, noemen. De hier bygevoegde Lysten zul6 genoegzaam beflisfen, welk eenen naam het Land» „ fchap, ten dien opzichte, verdiene." Deeze Lysten, met zeer veel naauwkeurigheids opgefteld, worden agteraan gevonden. 0 „ Een Lyst," „ fchryft hy, onder andere, „ der lee» „ vende Perfionen, die in elf Karfpelen, hoofd voor hoold, geteld zyn; msgelyks eene Lyst van het gemki„ delde getal der overledenen, en van dat der geboorenen, „ uit de byzondere lysten der Karfpelen getrokken; mits„ gaders de berekening, hoedanig het getal der afreftor„ venen en der geboorenen jaarlyks ftaat tot dat der lee„ vende Inwoonden van het Landfehap; wyst uit, dat het „ getal der jaarlyklche fterfgevallen tot het getal der lee5, venden,dooreen genomen, ftaat, als, nagenoeg, 1 tot „ 4ir, zo dat van ieder duizend Inwoonders, door mal» „ kander, over het geheele Landfehap genomen, jaarlyks, 5, ten naasten by, flegts 24 fterven: en het getal der jaar„ lyklche geboorten zal men over deeze elf Karfpelen, „ door malkander berekend, tot dat der bewoonders be» „ vinden te ftaan als 1 tot 38;. in hctKarfpel „ Koetangen ftaan de fterfgevallen tot de leevenden als „ 1 tot 52., zo dat , in die plaats, nog geen 10 vin „ oe 1000 jaarlyks fterven; een verfchynzel waarvan men „ weinige voorbeelden zal vinden." Hierby voegt de Schry»  ' VAN DRENTHE. 7* Sclirwer èene hafpooring, hoe het elders mét deêic 6*% redi«hcid in ons Vaderland gelegen is. ;v ... In de elf naauvvkeurig getelde Karlpelen bleek, dat- elk Wso-èzin meer dan c Perfoonen bevatte. Emdelyk onoE deeze Lysten, „ dat over 't algemeen ir. het Landfehap meer menfchen gebooren worden dan ftei!' wften^zigte waar van de"evenredigheid, over toep % gemelde elf Karfpels, ftaat als ai$ «* ^3o. Zodat er ":' in dezelve, door een genomen, jaarlyks, na genoeg, 17 * meer géb&tai worden dan fterven, 't geen voor ieder Z Karlbel, door malkandcren genomen, 1 IGeboorten meer * dan fterfgevallen geeft." De Schryver beftuit dit uitrewerkte°gedeelteb met een algemeen Voorfchnft, hoeK volledige Geboorte- en Sterllysten dienden ingerigt te worden. Aan alle de vereischten, hier ter volmaaktEnd Xereeven, denken wy dat bezwaarlyk zal kunnen Sdal^oS* althans niet in uitgeftrekte en bevolkte PVctrder dwaalt de Schryver buiten Drenthe abjbyin de Vierde Afdeeling, zich tot de Veemvorchng bcpaa , en 'er behalven 't geen tot de Drent fche Veenen beltoon, het geheele gefchilftuk wegens den Oorfprong der Veenen }^mSë¥; tot welks naagaan wy den des begeengen Eeczer tot het Werk zelve wyzen, waarin hy vee * hrils van Geleerdheid, Oudheid-cn Natuurkunde, zal ontmoeten, in de Befchryving van Drenthe met te voor- Z1Noo- verder gaat de Befchryver van huis in de Fyfde Ö|, Behelzende eenige bedenkingen over de herkomst der Silenen Ver (leeningen; benevens eene Schets deezer WoonVmim die in het Landfehap Drenthe gebonden lorden X dealgemeene fchets der Natuurlyke Historie van het Landfchdp , merkt hy, met den aanvan- o-e" op zyï de voornaamfte Steenfoorten die aldaar gevonden worden,met een woord opgenoemd ;hy herhaalt ze, en voe^t'er nevens : „ By verfcheiden Mineralogisten, of S?hryve?s die over de"Delfftoffen handelen, kan men " de uitwendige kenmerken, én by eemgen derzelven de 1 eigei»fchaPpen,het gebruik en de nuttigheid,deezer Steen foorten befchreeven vinden; om deeze reden houd ik hei " voSSdig', deeze Afdeeling met de befchryving van " d l alle™ te bezwaaren. Met dit alles oordeel ik het met Z ondienftig,eenige algemeene en byzondere aanmerkingen, deeze Steenen betreffende, te laaten voorafgaan.  7^ tegenwoordige staat Naa hiertoe acht bladzyden beileed te hebben, gaat hv voort: „ Wat nu aangaat de herkomst, de plaats yke oS * K ^",' , e" de be^kHelMke verlchynzelen, v;m „ deeze natuurlyke voortbrengzelen, hier omtrent ie s me * vo komen zekerheid te willen bepaalen , zoude ontwy, ,, telbaar een ydelc pooging zyn. Intusfchen is het niet ongeoorofd daar de zekerheid ontbreekt, met waar„ Ichynlykhedcn raad tc pleegen, en zyne gistingen, tot „ nader onderzoek, voor te draagen : mits dezelve geene „ overdreevene en tegen welbevestigde gctuigenisfen ftrv„, dende onderftellingen behelzen. • - _ Y 5 Schreeve ik in een minder verlicht tydperk, waarin „ de nieuwsgierigheid en onkunde door fabelen konden be„ vredigd worden, ik zou van strabo kunnen gebruik „.maaken, welke aantekent, hoe jupiter, ter gunde van „ hercules, wanneer dien Held Schichten ontbraken, « ?Leene" regenen, om met dezelve het Ligurifche ,, Leger te beuryden. ö J „ Met ter zyde Helling van zulke tastbaare verdicht„ zelen, wil ik liever eenige verfchillende begrippen van „ beroemde Geleerden, over deeze verfchvnzélen, bveen•» zamelcn » en,» nevens myne ingevlochtëne aanmeïkin„ gen, en verdere bedenkingen, aan het oordeel van kun„ digen onderwerpen. ' . Hierop ondergaan de Stelzels van woodward, van burnet, VailLEIBNITZ, Van whiston, VailBUFFON, V1W picot, van bertrand en burtin, de monlïering Dan eer hy zyne bedenkingen over het Stelzel des" laatstgemelden, in het VIII Stuk van teyeer's Tweede Genootfchap te vinden, en vervolgens zyn eigen gevoelen, mededeelt, keert hy zich meer bepaald tot eene gisling , die tot de herkomst der Stcenen, die m het Landlchap Drenthe gevonden worden, betrekking heeft, en gaat dc gisling te keer , „ dat onze Steenbrokken en Vërfteeningèn oorv> Ipronglyke ftukken van Noordfche Rotzen cn Bcddin„ gen zyn, die, ten eenigen tyde, door de tusfehen gele„ gen Noordzee , her waards zouden overgevoerd zyn „ geworden. Dit met dugtige bewyzen wederlegd beSbende , brengt hy ter baane „ de Cosmogoni,, fcheverfchynzels, die, door den Heer burtin, als zo „veele bewyzen voor Prsadamitifche Aardklootcn, wor„ den opgegeeven, en die tevens zouden kunnen bewy„ zen, dat de Zondvloed voor de oorzaak daarvan niet » kan oi moet gehouden worden." Eer hy het ge- wigt  VAtf drenthe. fh wigt deezer dooi' den Schryver geopperde föhynbewyzeh geheeten ter toetze brengt, laat hy eenige aanmerkingen Voorafgaan, ftrekkende om deeze beoordeeling, die cgter vry lang is, merkelyk te kunnen bekorten. Waarop voorts de geheele Afdeeling bykans bedeed wordt in eene Wederlegging van burtin, met enkele hier en daar tusfehen gevoegde bedenkingen, die tot Drenthe betrekking hebben; en dienen, om zyn gevoelen, dat de wederzydfèhe omwenteling van Land en Zee, 't welk hem van alie Stelzels het aanneemelykftc voorkomt, tc ftaavcn. Een o-e. voelen, 't welk hy egter niet kan ontkennen van zwaa- ïigheden ontheven te zyn, zwaarigheden, welke hy, op zyne wyze, uit den weg zoekt te ruimen. Te midden van al dien Cosmogonifchcn twist, Drenthe als 't ware by de Praadamiten, waar over hier ook gehandeld wordt, en die niet weg konden blyven in het handelen over burtin, uit het oog verlooren hebbende, komt dc Schryver tot het laatite gedeelte zyner voorgeftelde taak, „ de fchetswyze - opgave der Verfteeningen, die men „ in het Landlchap Drenthe ontmoet." Men kan den Schryver geen betoonden vlyt, geene uitgellrekte beleezenheid, ontzeggen ; maar hem een oordeel, daar aan geë'evenredigd, toe te kennen, zou meer zyn dan het Deel voorhanden ons toe geregtigt. Wat wy meer van Drenthe te wagten hebben, of wat de Schryver, van dit Landfehap handelende, ons zal gelieven mede te deelen, weeten wy niet. Maakt hy dusdanige Aatihangzels op het geen 'er in het Dieren- eft Plantenryk voorkomt, dan is het Werk by lange na nog niet af. Emige Berichten omtrent de Pruisfifche, Oostenrykfche en Siciliaanfche Monarchien , benevens fommige daar aan grenzende Staat en.' Tweede Deel. In 'j Gravenhaaqe by I. van Cleef, 1793. In gr. 8vo. 272 bl. Met den Vryheer van dalem, en diens Egtgenoote, ■ begceven wy ons weder op Reis (*), in het vooruitzigt van veel onderhoudends, leerzaams en vermaakends, te (*) Zie onze Algem. Vaderl. Letttreef. voor 1794, bl. 459.  74 berichten te zuilen aantreffen; den weg uit Sdxen. na Praag ""■-> mende. By het bezigtigen dier Stad, was een der Gebouwen, die, wanneer men van de Brug in de oude Stad komt, bet ipoedigst in de oÖ'gen vallen, het Theologisch Seminar rium? door Keizer joseph den II opgericht; de aanmerking, daar by'gemaakt, trok onze aandagt. De Heer meerman fchryft : „ De beroertens, door welke wy „ eenige jaaren herwaards het ongelukkige Brabant gè„ fchud zagen, hebben, gelyk ieder weet, geen andere ,, bron, dan deeze zelfde Seminaricn, gehad; doch het „ Boheemfche_ Volk was ryp voor hervormingen in het „ Godsdienftige, terwyl de bygeloovige Burgers van „ Leuven en van Antwerpen nog onder het juk van Geest„ lyke dwinglandy gewillig geboogen gingen. Jn plaats „ dat ieder Bisfchop, volgens de gebruiken der Roomfche „ Kerk, zyn eigen Kweekfchool hicldt binnen de gren,, zen van zyn Diocccfe, en den Jongelingen, die zich ,, tot den Pricsterftand toewydden, aldaar de grondbegin„ zelen, die het hem gelustte, kon mededeclcn, hoe „ zeer die ook, ten nadeele der Kroon, den Myter be„ gunftigden, richtte de doorzigtige joseph, in alle zy„ ne Staaten, Kweekfchoolen op, in'welken alle toeko- mende Geestlyken eener Provincie by elkander zou„ den woonen, en door Waereldlyke Priesters (in Bo„ hemen nog daarenboven onder opzigt des Senaats van „ de Praag fche Univerfiteit) onderricht, en tot hunnen „ ftand gevormd zouden worden. Men zag hier reeds ,, de heilzaamfte vruchten van deeze fchikking, die aan „ het ganfche Ryk een nieuw Gedacht van onbevoor„ oordeelde Mannen tot den dienst des Altaars beloofde, „ en 'er verhief zich geen enkele ftem, dan die van hun „ die een tegenftrydig belang hadden, om de vernietiging „ des algemeenen Seminariums te begeeren, toen de dood „ des Keizers op eens aan deeze weldaadige fchikkingen „ den bodem infloeg; want leopold, die zyne verlpo„ rene Nederlanden te herwinnen hadt, en aan de Kweek„ fchoolen, de voortbrengzels van zyns Broeders vernuft, zo zeer niet verflaafd was, of hy wilde voor derzelver „ gemis wel de erfenis zyner Voorouderlyke Staaten te „ rug koopen, maakte de herftelling dér oude fchjkkingen „ in dit opzigt tot zyne eerfte Regeeringsdaad; en zonder „ dat, ik durve bcflisien of hy vreesde dat men hem aan ?,dc  omtrent de jruissische, enz. monarchien. 75 de ScMde niet vertrouwen zoude, zo hy niet aan de ,, oevers van den Donau en de MoJdau op denzelfden J voet te werk ging, fchafte hy door zyne geheele Mo,, narchie de algemcene Scminarien af,, zo- dat de Jon„ gelingen van de drie andere Boheevifche Dioccelen 'vve- der na hunne voorigc Kwcekfchoolen te rug moesten „ keeren, en die van het Praager Kerkgebied alléén in „ het gebouw gcblceven zyn; nog wel, gelykhet fcheen, „ onder het beduur van Waereldlyke Priesters ; doch „ deeze gansch af hangelyk van den Aartsbisl'chop en zy- nen invloed. Geene voorftellingen hebben den laatst „ overleden Keizer daar naa meer kunnen overreeden om „ hier veranderingen in voor te neemen; en indien zyn „ Zoon, in het ichool van joseph opgevoed, dc voetftap„ pen deezes geliefden Ooms niet by voorkeur boven de „ vaderlyke verkiest te drukken, zal door het ganfche „ Oostenrykfchc Gebied de oude geduchte Magt der Bi's„ fchoppen tot op volgende Gedachten worden vooit„ geplant." Met genoegen treft men hier het verflag aan van de voorrcgten, welke de Protedanten thans in Boheemen genieten, ingevolge van het Tolerantie Ediët van Keizer josephus ; de Aflaat, welke de Vryheer van dalem hem des wegen verleent voor andere Staatkundige zonden, laaten wy voor zyne rekening. Doch bevoorrechtte josephus de Protedanten dcrmaate als wy hier vermeld vinden, min gunftig dagt die Keizer, volgens onzen Reiziger, „omtrent eenige Deïstifche Familicn, „ die zich in een gedeelte van dit Roningryk onthouden. „ Hier vergat zich de man, die alles naar zyne heilzaa„ me, fomtyds wel eens naar zyne eergierige, oogmerken „ dwingen wilde , zo ver , dat zelfs lichaamlyke ftraffen „ hem niet ongefchikt toefcheenen om deeze afgedwaalde w fchaapen te rug te brengen. De uitkomst, gelyk van „ alle poogingen van denzelfden aart, beantwoordde wei^, nig aan zyn doeleinde. Men meent, dat deeze Secte eer den naam van Abrahamiten als van Deïsten verdienen zoude, te meer, daar zy de Boeken des Ou„ den Testaments nog wel onderzoekt; hunne betrekking tot de Jooden , door dit Koningryk in zulk een aantal „ verfpreid, fchynt hen van den Christlyken Godsdienst in „ het aanneemen der Euangelifche en Apostolifche Schriften b» te hebben afgetrokken; uiterlyk intusfchen houden zy p zich  1& berichten „ zich by de Gemeentens, tot welke de plaats hunner ,, woouinge hen van zelve rungfchikt." JVeenen is de tweede Hoofdftad, in welke ons de Reiziger brengt. Veel is 'er over dezelve gefchreeven , zeer onlangs over gefchreeven; en verklaart de Heer meerman, dat hy zich niet zal vernederen tot den letter„ kundigen diefital, om een zyner Voorgangeren uit te „ fchryven, zelfs niet met aanhaaling van het boek „ een zo verveelende taak op den hals te laadcn. Het „ voorregt eens Reisbefchryvers boven zo veel anderen, „ die het Publick met herhaalingen lastig vallen, is tog „ eene reeds dikwyls behandelde zaak op nieuws te mogen „ en te durven behandelen; niet alleen om dat men wcetcn „ wil, uit welk een oogpunt een voorwerp in 't byzon„ der door Hem befèbouwd wordt; maar ook, om, door „ verfchillende oordeelvellingen vereenigd, in ftaat gefield v te worden tot het beflisfen wat waarheid zy." Deeze Zetel der Oostenrykfche Monarchie is, wanneer men alles by elkander telt, omringd met vier-en-dertig Voorlieden ; onder welken flechts de Leopoldftad aan de overzydc des Donau 's, of liever van een van deszelfs armen, ligt, en over eene onaanzienlyke houten brug toeganglyk gemaakt is. ,, Het eigenlyk TVeenen, nog fteeds in zyne „ Vestingen ingeflooten, heeft flechts een middelmaatigen „ omvang. Men kan de Wallen ligtlyk in \ van een „ uur overwandelen; de Voorlieden daar en tegen, met „ elkander door linien omringd, ftrekken zich zo verre „ uit, dat men misfchien een uur of vyf zoude moeten „ befteeden met de rondte derzelver te doen, Niet meer „ dan 1324 huizen bedekken den grond der Mocderftad, „ terwyl haare Dogteren met elkander 4550 kunnen op„ tellen; de eerfte hoog opgetimmerd en fterk bewoond, „ zo dat 'er ten minften twee of drie door eene enkele „ Familie alleen gebezigd worden, duur by gevolge in „ aankoop en in huur, en, aan den Keizer, eenezwaare „ belasting voor de eerfte Verdieping, die hem weleer „ in eigendom toebehoorde, opbrengende, de laatfte laa- ger gebouwd, beter koop in prys, en veelal door tui„ nen veraangenaamd." Zeker Schryver fchat het getal der Inwoonderen deezer Hoofdftad, de Voorlieden medegerekend, op de fom van 054,361; waarvan, wanneer men het Garnifoen, de Geestlykhèid, de Grieken, Jooden en Vreemdelingen, 'er va» af-  OMTRENT de PRUtSSISCHE, enz. MONARCHIEN. aftelt, Weenen zelve 52,053 en de Voordeden 150,989» of iets weinig meer dan het driedubbele getal der Moe, derflad, bevatten. De Vreemdelingen bereiken hier de ver- baazende hoogte van 37,000. „ Ik zal," lchrytt da Heer meerman , ,; niet op my neemen deeze verlchil„ lende fommen te regtvaardigen, veel minder evenweljrmt ?, voor 't gevoelen van den Heer nicoi.ai verklaarcn, die „ de bevolking van Weentn op eene laagte, niet veel vaa ,, die zyner Geboortedad verfchillende , nederdrukt. Ik; „ twyfel voor my geen oogenblik, of het eigenlyke Wee* „ nen bevat niet verre van de 50,000 Zielen; t is waar, „ dat dit diep in de 30 Inwooners op ieder huis zou geeven» „ doch wanneer men ook de grootte derzelvcn overweegt, met de menigte van Familien, die daarin huisvesten, d en h»t aantal van Dienstbooden , dat men 'er in 011» „ derhoudt, zal dit getal zo overmaatig niet fchynen, en „ het gewoel der ftraaten zal aan deeze delhng den gee„ nen, die 'er getuigen van geweest is, nog ligter geloot , doen flaan. Veel* minder k< mt my het driedubbele getal der Stedelingen voor de Voordeden te colosfaal voor. Verfcheide reizen heb ik opgemerkt, dat de WeenerL courant, wanneer zy van de flerfgevaHen verflag deedt, , o-eheele dagen noemde, op welken m de Stad zelve ' geen rnensch den tol aan de natuur betaald hadt, ter„- wyl de Voordeden telkens aanmerkelyke Lysten dee„ zer verhuizingen opleverden." _ Geen gering gedeelte van dit Boekdeel is aan de Befchryving van Weenen toegewyd, en de voorgeplaatfle Inhoud kan dienen om met een opflag van het oog aan te wyzen, op welke byzonderheden zich 's Reizigers aandagt meest vestigde; alles is niet even belangryk» doch alles onderrigtende. Wy verkiezen, al het andere voorby dappende, met hem den Keizerlyken Botanifchen Tuin in te treeden, welke in Europa geen weerga heeft. „ Franciscus de I, een beminnaar van meer f, dan ééne weetenfehap, heeft denzelvcn aangelegd. Van „ vergrooting tot vergrooting heeft hy ledert zynen te- genwoordigen omvang bekomen, en echter nog niet de grenzen bereikt, voor welken men hem vatbaar I' keurt. De vermaarde steckhoven was, zo ik my niet bedrieg, hier de eerde Hortulanm; deszelfs Op» " volger, mede een Hollander, dond diep in de .gunst ■ van toseph, en dierf flechts weinig uuren vóór den Monarch; deeze evenwel*ontving 'er nog het bericht eett. 1795. no, a. F ,> van.  BERICHTEN „ van, en, naa in zyne fmert over alle de noodlottig. heden,die zyne laatfte oogenblikken verbitterden, te heb„ ben uitgeroepen : Tuut cc que j'aime me precöde I te„ kende hy nog met zyne veege handv een Penfipën „ voor de Weduwe; van deezen Ilortulanus is de tc„ genwoordige een Schoonzoon en Discipel. „ Joseph zondt hem met eenige andere Botanisten >, en Beoefenaars der Natuurlyke Historie naar Noord- America, de West-Indifche Eilanden, de Kaap en de „ Oost-Indiën , om Planten en andere Voortbrengzelen „ famen tc leezen, en met zich mede te voeren. Alles „ by elkander gerekend, vereenigt deeze Tuin thans 18 „ Kasfcn: zommige derzelven zo hoog en zo breed als „ zy immer gemetzeld wierden, alle geheel met Planten „ opgevuld; in eenige plaatst men nog op byzondere Gal„ leryen des Winters de potten, die men des Zomers „ aan de Weener lucht durft blootftellen. In de meeste „ Kasfen wordt van onderen geftookt. Een byzonder „ gedeelte des Tuins is alleen aan Kaapfche Voortbreng„ zelen toegewyd, en niet onaartig aangelegd. Dit was „ het laatfte werk, 't welk joseph hier heeft laaten ver- „ richten, fchoon hy het niet voltooid zag. Leo- „ pold was zelve noch kenner,noch beminnaar, derBc„ tanie ; doch liet alles voortgaan op den voet, op welft ken zyne Ouders en zyn Broeder het gezet hadden. '■ „ Van den tegenwoordigen Keizer en zyne Gemalin,, ^dic beide wederom aan de bevallige Weetenfchap der „ Kruidkunde zyn toegedaan , is alles op nieuw voor „ den Tuin te verwagten. „ Het getal der Planten, die men over 't geheel hier „ aankweekt, is onbekend. De Heer jaquin, aan wien „ men het opperopzicht 'er over heeft aanbevolen, houdt „ zich bezig met den Catalogus derzelven te vervaardigen, i, De Palmboomen alleen maaken eene aanmerklykcr fchaa„ re uit dan ergens elders. De Corypha Umbracoüfcra munt daar onder, in grootte en fchoonheid, uit. Ook de Cicas revoluta, of Sago-palm, die weezentlyk de „ Sago voortbrengt, heeft eene ryzige geftalte. Uit Madagascar heeft men herwaards gebragt de Panda,, mi odorathfima ; een Palmboom, waar van het blad in de gedaante eener wenteltrap omloopt. Tot het „ getal der nieuwe uit de Indien overgekomene, en zich „ elders nog niet bevindende, of ten minften nog niet be„ lchreevenej Gewasfen behoort, ouder anderen, de ffé*  OMTRENT DE PRUISSISCHE, ENZ. MONARCHlEN. 79 liconia, aan den Pifang zeer gelyk; doch waarvan dc. „ ftam om laag van een lteeviger weefzel, en eene meer „ ovaale gedaante, is, terwyl haare bladeren, by dezelf„ de uitgebreidheid, niet, gelyk die des anderen booms, „ geboogen nederhangen , maar, door vaster fteelen „ onderhart, overeind worden opgehouden; ook de Phi„ lantus Sfeciofa, wier bloem en vruchten beide zicli „ in de rondte van het blad op den rand vertoonen. „ In eene der Kasfen vliegen verfcheide Indiaanfche „ Vogeltjes, die ook op de Reize, waarvan ik melding „ gemaakt heb, zyn medegevoerd, en onder welken 'er „ eenige van de aangenaamltc gedaante en leevendiglte „ verwen, die men zich voorftellen kan, befpeurd wot- . „ den." Graetz-, Laibach, Clagenfurt, Triest, Lintz, Pasfau, Regensburg, fchoon 'er meldenswaardige byzonderheden van vermeld worden, reizen wy door, zonder ons op te houden, om onze Leezers nog eenige oogenblikken te Neurenberg te doen toeven, „ Ik weet niet," tekent onze Reiziger op, „ wat zommige Reizigers verleid hebr „ be de Vrye Ryksftad Neurenberg onder dc ry der „ Hecht gebouwde Steden te fchaaren. Zy heeft, by „ haare uitgeftrektheid, meest ruime en vrolyke ftraatcn, „ en het ontbreekt haar niet aan eene menigte van goe„ de woonhuizen, allen van fteen, en die over het alge„ meen geen onbevalligen, fchoon hier en daar wel eens „, wat bonten of ouderwetzen, gevel vertoonen; doch de „ huizen zyn fpaarzaam bewoond ; en fchoon men het „ getal der lnwooners nog op 30,000 begroot; fchooa „ dezelfde industrie, die de burgeren van Neurenberg „ altyd gekenfehetst heeft, nog fteeds blyft voortduu„ ren, en haar handel in Oiiincei/Ierie-wwrcn nog immer, „ met kragt, wordt voortgezet, zo dat het vertier van „ Kinderfpeelgoed alleen zich tot America uitllrekt,en 'er „ geen arbeiders genoeg gevonden wierden om aan de „ Commisfien dier kleine ineen fluitende Doosjes , die „ men hier vervaardigt, te voldoen; niet tegengaande, „ dat alles, is Neurenberg echter zeer van zyne voorige „ hoogte afgedaald, en heeft aan Burgers, en hier di">r „ van zelfs aan neering, de treftendfte verliezen gedaan. ,, Het nabunrige • Furth, het welk deels tot het gc„ bied deezer Stad, deels tot het Anfpachfclie en Ba.wberg fche, behoort, en waar allerlei foort van lieden, ca ■„ „ook zeer veele Jooden, alles vervaardigden,wat men in de Fa ïioold.-  8o BER. OMTRENT- DE BRUISS. ENZ. MONARCHlEN.. „ Hoofdftad manufaChireert, heeft 'er veelen weggelokt» „ gelyk anderen weder elders heen getrokken zyn; hoe „ zeer zulk eene verhuizing niet dan met te ruglaating „ van de helft van een ieders vermogen in deeze Vrye. „ Stad gefchieden kan, Dan dit is de rampzalige iri„ vloed, die een Ariftocratifche en erffelyke FamilieRegeering op het geluk der onderdaanen heeft. Te Ve„ netien ten minften, zo berucht door haare Republi5, kcinfche Dwinglandy, deelen honderden van Adelyke Gedachten met elkander het bewind van den Staat, Maar te Neurenberg, zyn het flechts weinige huizen, in welken het de Vader aan den Zoon» de Zoon „ weder aan den Kleinzoon, geleerd heeft, de Burgeren „ uit te zuigen. Niet alleen fleept ieder in zyn hol (want „ de meeste deezer Familien hebben talryke Aanverwand„ ten) de groote en kleine Ampten, die te zyner bcgee„ vinge ftaan; maar de drukkendfte Belastingen, zonder „ dat iemand na kan gaan, welke behoeftens het tog zyn, die zulke fommen vereifchen , de drukkendfte beiastin„ gen, die ooit aan een geheel Volk wierden opgelegd, •ü gaan hier zedert jaaren in zwang ; zo dat de trap van „ bevolking, waar op de Stad nog ftaat, en niet het ae „ neemende getal haarer Inwooneren, ten voorwerpè „ van verwondering ftrekken moet. De Lofung of Ver„ mögcm-fteuer munt boven de overigen door haare har„ digheid uit. Een ieder Burger moet jaarlyks op het „ Stadhuis zyn geheel vermogen, het beftaa dan ook waar, „ uit het wil, komen aangeevcn en bezwecren; en de lom, „ die uit de intresfen daarvan in de inhaalige fchatkist „ geftort moet worden , bedraagt omtrent een derde van „ het geheel ; zelfs van renteloos liggende Capitaalen „ worden eenige Procenten afgevergd. Men yerlang- „ de met drift, dat eens eene Keizerlyke Commisfie in „ deeze Stad de orde en billykheid mocht komen herftel„ len, en van de Raadshceren rekenfehap over hun be„ ftuur komen afvorderen (*)/' (*) „ De onlangs aangekondigde Bankbreuk deezer Stad „ zal deeze Commisfie waarfchynlyk verhaasten, terwyl ze, by 't geen ik omtrent het drukkend beduur gezegd heb, ook „ de leevendiglte bewyzen vaa een fleclu beduur openbaart." Fa-  toSELEW ElfVÈRTÉtiELS VA8 DE fLORIAK. 81 Fabelen en Vertelfeh , naar het Fransch van den Heere de flokian , tn Nederduitfche Vaerzen gevolgd. Eerfte Deel. Tè Amfteldam, by de Erve C*lar Noël Guerin, 1704. Behalven net rooi bericht, 104 bl. in gr. Bv6. Al wie den geest van fi.orian , uit zyne óv&rige Schriften, kent, zal zich gemakkelyk overtuigen, dat zulk een Altenter, wanneer hy zich op de Fabel tóe wilde leggen, in dat vak, ongetwyfeld, iets uitmuntends leveren zou. En dit heeft hy, in de daad, völgeas het eenpaarig oordeel van alle kenners, m dit Werk gedaan. Hy heeft, in en buiten zyn Vaderland, door dezen zynen arbeid, voor zich zeiven eene blyvende eer véhvorveh, en aan honderden Leezers menig aangenaam en nuttig uur bezorgd. Die geenen onder onze Landgenooten, derhalven welken dit boek iri het obrfpronglyke niet teezen kunnen, hebben zeer veel verplichting aan de ileeren a. l. barbaz en ivo. witzen geysbeeü, (die zich, door de ondertekening van het Voorbericht, üls de Vértaalers hebben doen kennen,) voor de pogingen, die zy hebben aangei wend, om hun den Franfchen Dichter, zoo als hy is, té weeten verheven en fierlylt, onder eene eehveuwige gedaante, in hunne faal over te leveren. Een ieder, die weet, wat het zy, een Dichter te vertaaien, vooral een' Fabeldichter, en wel een Fabeldichter zoo naïf als florian , zal gemakkelyk bevroeden , dat ook de bekwaamlte Vertüaler, met den besteii wil, hier echter altyd verre beneden het oorfpronglyke moec blyven. Het is onmogelyk, dat niet hier en daar een fyrie trek verlooren zou gaan, dat niet zomtyds de bevallige kortheid van het «orfproilglyke in de navolging van den Üverzetter onkenbaar zou worden. De Vértaalers zullen zeiven niet beweeren willen, dat hunne arbeid boven het algemeen lot van zulke onderneemingen verheven is. Men moet hun echter hec regt doen, van te erkennen, dat hun werk genoegzaame blyken draagt van de vlyt, waar mede zy dezen taak tot dus verre hebben bearbeid , en dat zy daar in, over het algemeen, vry wel gedaagd zyn. In plaats van ohs ih byzonderheden in te laaten, wiilen wy liever het kundige gedeelte onzer Leezers zeiven laaten oordeelen over de twee volgende proeven , waar by wy t«n dien einde het oorfpronglyke van florian vooraf zullen zenden. Zyne eerfte Fabel is.- LA fablb ÉT LA VjiRIT^. La véritè toute nue Sortit vn jour de Jon puit; F 3 ' ' • Set  $j SABELEN EN VERTELSELS Ses attraits par le tems étoient un peu détruits} Jeunes & vieux fuyeient a fa vue, La pauvre vérité refteit la morfondue, Saus trouver un afyle, oü pouvoit habiter. A fes yeux vient fe prêfenter La Fable richement vêtue , Portant plumes 6? diamans, La plupart faux, mais trés-britlans. E/i! vous voilal bon'jour, dit-elle: Qiie faites-vous ici, feuk, fur unchemin! La vérité répond: vtus le voyez, je gele. Aux pasfans je demande en vain De me donner une retraite; Je leur f ais peur cl tous. Hélas! je le vois biet, Vüille femme tfobtient plus rien. Vous étes pourtant ma cadette, Dit la Fable, & fans vanitè Par - tout je fuis fort bien regue. Maus ausfi, dame vérité, Pourquoi vous montrer toute nue? Cela n'est pas adroit. Tenez, arrangeons nous; Qdun même intérêt nous rasjemble: Vtnez fous man manteau, nous marcherons enfemblt. Chez le fage, ü caufe de vous, Je tie ferai point rebutée; A caufe de mot, chez les fous Vous ne ferez point maltraitée. Servant par ce moyen chacun felon fon go&t, tiraee d votre rai fon, & gr ace d ma folie, Vous verrez, ma foeur, que par • tont Nous pasferons de compagnie. 9e Vertaaling luidt: DE FABEL EN DE WAARHEID, De Waarheid naakt, gelyk een eerstgeboren', Rees uit haar put, een' tyd geleen; 2y had, door ouderdom, een weinig fchoon verloren: En jong en oud vlood angftig heen Toen zy verfcheen. De goede Waarheid was verfuft en heel te onvreén, En vond geene enkle hut haar ten verblyf befchoren. Weldra komt aan haar oog ten toon Di Fabel, ryk gekleed, verfierd aan alle kanten Met pluimen, en met diamanten, Meest valsch, maar blinkende echter fchooi. Hal zyt gy daar? veel goede dagyil DUS  VAN DB FLORIAN. »3 Dus fpreekt ze. Eilieve, zuster! zeg, Wat doet gy hier, alleen op weg? De Waarheid antwoord haar: Gy hoeft dit niet te vragen: 'k Verkleum van koude; ik fmeek vergeefs aan elk, datby My huisveste: ieder fchrikt voor my. Helaas 1 't is my te klaar gebleken, Een oude Hoof word niet geacht. Gv zyt nochtans, myn jonger, naar ik reken, Hervat de Fabel weêr, en, zonder groot te fpreken, Ik word zeer wel onthaald by 'c menfchelyk geflacht. Maar, jufvrouw Waarheid! uit wat reden Wilt ge ook zo naakt ten voorfchyn treden? *t Is niet zeer wys van u gedaan. Zie daar, laat ons dit zien re vinden; Laat één belang ons bei' verbinden, Sla myne mantel om, en laat ons famen gaaa. Ik zal, om uwent will' myn trekken Geenszins by wyzen zien verfmaad; Gy zult, om mynent will', by gekken Ook niet veracht zyn, of gehaat. En ftreelende, op die wyz', dus elk naar zyn verlangen, Dank uwe redenkracht, en myne zotterny! Vertrouw, myn waarde zus! dat wy Ons gunltig zullen zien ontvangen, Als ge in gezelfchap gaat met my. •Üf- De fpelling van de beide Vértaalers is verfchillende. —— Beiden reden kunnende geven van de gegrondheid hunner aangenomen taalregels, kwamen zy overeen, dat niet de één zich aan des anderen regels onderwerpen , maar liever ieder zyne eigen fpelling behouden, zou: „ en uit dit verfchil (zeggen zy in het Voorbericht) kan de Taalkenner, die 'er belang in ftelt, " ontdekken, wie van ons beiden deze of geene Fabel vertaald ' heeft." Daar wy dierhalven deze aanwyzing hebben, vordert de billykheid, dat wy ook eene proeve geven van den arbeid des anderen Vértaalers, en ook eene door hem vertaalde Fabel, met het oorfpronglyke van florian , mededeelen. Wy kiezen daar toe de volgende: le vieux arbre ET LE JAttDINIER, Un jardinier, dans fon jardin, Avoit un vieux arbre ftérile. Cetoit un grand poirier, qui jadis fut fertik. Mak U aviit vitilli: tel est notre deftin, F 4 **  H *ABELEN ÏN VEKTZtStl/S Le jardinier fngrat veut Vabattre un matin. Le voila qui prend fa coignée. Au premier coup farbre lui dit •, Rïfpecle mon grand age, & fouviens-toi du fruit Qtte je fat donné chaque année. La mort va me faifir: je ri'ai plus qifun infant, v /V asjaspne pas un mourant, Qut fut ton bienfaiteur. > te coupe avec peine, Répond le jardinier, mais fat befoin de bots. Alors gazouillant a la fois De nsfignols une centaine S'ècrie: épargne-le, nous n'avons plus que lui. Lorsque ta femme vient s'asfeoir fous fon ombras, Nous la réjouisfons par notre doux ramage; Elle est feule fouvent, nous charmons fon ennun Ze jardinier les chasfe, & rit de leur requéte. 11 frappe un jecond coup. D'abeilles un esfaini Sort ausfi-tót du lronc> en lui difant: arrite , Ecoute nous, homme inhumain, Si lu nous laisfes eet afyle, Chaque jour nous te donnerons Un miel délicieux, dont tu peux a la ville Porter & vendre les rayons. Cela te touche-t.il? X een wy van het eerfte Deel deezer Sentimenteele Reize VJT gezegd hebben, herhaalen wy by deezen; hoewel wy bekennen , dat de twee Tooneelftukjes, genoemd : de gewaande Jbeillard, Blyfpel, in één Beiryf; en, een Weldaad blyft nim. iner onbeloond, Toneelfpel, in één Bedryf, ons tamelyk wel bevallen hebben : 'er is ten minften meer leerzaam nut in desze 'beiden, dan in al het andere zogenaamde Sentimenteele te famen ; waarin wy belyden niet iets treffends te vinden, dewyl de famenhang, zy moge voor andereu klaar zyn , voor ons duister is, en, zonder fleutel, dien wy nog moete-a afwas* len, geheel onvcrftaanhaar blyft.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandeling van het Genootfchap tot Verdediging van den Christelyken Godsdienst, opgericht in 's Haege QHage*) voor het Jaer 1790. Te Amfterdam, te Hacrlem, en in 's Haege (Hage), hy J. Aliart, C. van der Aa, en B. Scheurleer, 1793. In gr. 8yo. 520 hl. Indien het Haagsch Genootfchap altyd Verhandelingen van denzelfden ftempel in het licht gaf, als die, welke in dit Deel gevonden wordt, dan zou hetzelve binnen en buiten 'sLands oneindig meer waaren roem verwerven, dan waar op het thans kan boogen. Wy vinden naamelyk hier een met den gouden Eereprys bekroond Vertoog over het vereischt gebruik, en hedendaegsch misbruik der Kritiek, in de behandeling der heilige Schriften; gefchreven door todocus heringa, eliza's zoon, toen Predikant te Vlisfingen, thans Hoogleeraar te Utrecht; een Vertoog, dat van het oordeel en de kunde des Schryvers de onwraakbaarfte bewyzen draagt, en dat hem tevens ook by die geenen zelfs, die van hem verfchillen, moet aanpryzen van de zyde van zyn hart,daar hy doorgaans zyn gevoelen met eene maate van befcheidenheid voordraagt, die by de voorftanders der regtzinnigheid, fcn de beftryders der zoogenaamde nieuwe hervormers y helaas! ten uiterften zeldzaam is, en die zy echter waarlyk bezitten moeten, indien hunne pogingen immer derzelver doel bereiken zullen. Wy zullen van dit Vertoog eene uitvoerige fchets leveren; maar, daar zelfs de uitvocrigfte fchets van zulk een uitgebreid en zaakryk Werk toch niets meer is dan een dor geraamte , raaden wy de leezing van het boek zelve ten fterktten aan; verzekerd zynde, dat niemand, die in dit zoort van oefeningen eenig belang ftelt, zich zyner daar aan befteedde moeite beklaagen zal. Na eene korte en gepaste Inleiding, verdeelt de Schryver zyn Werk in vier Deelen,waar van wy den inhoud «jaan opgeven. eett. 1795. no. 3. G Eer-  90 verhandeling van het genootschap Eerste deel, dienende ten betooge, dat een gepast en matig gebruik der Kritiek, in het verklaren der Heilige Schriften, niet flechts geoorloofd, maar zelfs noodzakelyk is. j S- *■ Vóór de uitvinding der Boekdrukkonst moesten de Boeken een voor één worden afgefchreven. Dit gei'chiedde door bekwaame knechten en meiden , ook wet door vrygelatenen, en naderhand door Klooster-geestclvken van beide Sexe (*> Daar zat 'er veeltvds één dit een aflchnft te lezen , terwyl verfcheidene te gelyk uit zynen mond opfchreven. Met het O. cn N. T. ging dit even zoo , als met andere Boeken; en dit duurde verfcheiden eeuwen ; hét kon dus niet anders, of die affchnfteu moesten van tyd tot tyd meer bedorven worden. rr^-,?7^ Vee1Ierleië wyzen, waar op de fouten in de tiandlcnnlten kwamen onderlinge gelykheid van zommige letters — overflaan van woorden, die''er vervolgens nog eenmaal -Honden onduidelyke uitfpraak, ot verkeerde tongval des voorlezers inlasl'ching van aantekeningen in den tekst verbleeken der inkt in de handfehriften zommige woorden door de affchry- vers vergceten, en naderhand op de onrechte plaats ingevoegd ■ de herziening van zulke handfehriften, die men byzonder net begeerde te hebben, dikwvls een bron van nieuwe fouten —- verkeerde verdeeling der woorden, uit het aan elkander fchryven van dezelven, zonder zinltippen en fcheidtekenen, ontftaan en vervaïfehing van den oorfprongelyken tekst, uit de Alexandrynfche overzetting, en de Vulgata. $. 6. En niet alleen blykt uit dit alles de mogctv'kheid van het bederf der handfehriften, maar de ondervinding van allen, die dezelven immer geraadpleegd hebben bevcstigt het als eene daadzaak : en dat dit bederf reeds zeer oud is, blykt uit de getuigeriisfen der Thalmudisteu ten aanzien van het O. T., en der Kerkvaders ten aanzien van het N. T. §. 7. Daar nu de eigen handfehriften der Schryvers reeds lang verlooren waren, hebben zy, die vóór drie eeuwen het O. en N. T. het eerst in druk uitgaven, niet (*) Verg. hier echter, ten aanzien van de Hebr. Handfchrift ten, eichhorn's Inleiding in het O, T., §. 365,  tot verdediging van den christl. god?d. 9! b-iet anders kunnen doen, dan de beste toen voorbanden zynde handfehriften raadplegen en vergclyken, tn daar, uit, naar hunne gedachten, de beste lezingen kiezen. §. 8 — 14. De vraag is nu , of wy ons aan het oordeel dier eerfte uitgevers van de H. S, onderwerpen moeten, dan of het ons geoorloofd zy nog heden, by de behandeling van de uitgaven der gewyde bladeren ., ons van de Kritiek te bedienen?.. Niet alleen is ons dit geoorloofd> maar wy zyn 'er ten fterkften toe verplicht. Immers, zuhlen wy ons naar eene Goddelyke Openbaaring fchikken, dan dienen wy eerst op goede gronden te weeten, welke dezelve zy, op dat wy ons niet een ondergefchoven of vervaischt Stuk voor hemelfche oorkonden in de handen laten floppen. Wy mogen dit onderzoek niet voor afgedaan houden; want de eerfte uitgevers van den Bybel hebben niet alleen onder eikanderen aanmerkelyk verfchild , maar ook , in vergelyking van ons, weinige hulpmiddelen gehad, en die hulpmiddelen nog niet eens altyd even zorgvuldig gebruikt, zomtyds meer op hun vernuft fteunende dan op hun oordeel. 'Er is ook geene reden, waar¬ om men niet hetzelfde by de H. S. doen zoude, 't geen elk Letterkcnner zonder tegenfpraak doet by de Schriften der oude Grieken en Romeinen. Het ware toch on- gerymd, te ftellen, dat de affchryvers der gewyde Boeken wonderdaadig van alle fouten zouden zyn bewaard gebleven. Daarenboven kan ook de achtbaarheid der H. S. , en de zekerheid van voornaame waarheden des Christendoms, niet beter tegen de aanvallen van het Ongeloof ftaande gehouden worden, dan met behulp der Oordeelkunde. De beroemdfte mannen hebben haar daaiv om ook fteeds te hulp genomen, zoo als origenes en verfcheiden andere Oudvaders, luther, calvyn, en andere hervormers, en eindelyk onze.Nederlandfche Overzetters. Dezen hebben dikwyls verfchillende lezingen aangehaald, en uit dezelven eene keuze gedaan, enz. [De Schryver had hier kunnen by voegen, dat zy zelfs dikwyls gisfmgen voorgefteld en gevolgd hebben, waartoe zy noch 'in oude overzettingen, noch in handfehriften, grond vonden. Valckenaer heeft daar van een aantal voorbeelden opgegeven in zyn Specimen Annotationum,, zoo als onze Schryver zelf, Derde Deel, %. 51, meldt.] Tweede deel, dienende ten betooge, dat een gepast en matig gebruik der Kritiek, in de behandeling der H. S,, Q » geep  93 Verhandeling van het genootschap geen nadeel toebrengt aan derzelver geloofwaardigheid tri achtbaarheid. §. 1—4. Indien nog in orifen tyd oordeelkundige on„ derzoekingen naar de ware lezing des Bybels moeten „ worden in 't werk gefield, en langs dezen weg nog „ verbeteringen in die uitgave der H. S., welke tot nog „ toe als de echte oorkonde der Godlyke Schryveren er„ kend is, kunnen worden gemaakt^ dan kan ik onmogci, lyk zeker zyn van de waarheid myner Geloofsbelyde„ nis, die alleenlyk rust op die genoemde uitgaaf, en ik „ Word dus aan de benaauwendlte twyfelingen aangaande ,i de zekerheid van mynen Godsdienst blootgeftcld." Deze gewoone bedenking tegen het gebruik der Kritiek word hier met de gewoone aanmerkingen, op eene goede wyze voorgefteld, beantwoord. De Kritiek doet aan de voornaamite bewysplaatzen voor de grondwaarheden van onze belydenis geen nadeel,maar voordcel. Dit is zóó waar,dat, volgens Mici-iAè'Lis, de nieuwe Hervormers in Duitschland reeds op de Kritiek beginnen bitter te worden; en dat voltaire reeds zich uit dien hoofde tegen eene kritifche gisfing van kennicott met bitterheid verzet heeft (*). §. 5—8* wordt met een byzonder Voorbeeld aangetoond , welk nut de Kritiek aan de gedachte grondwaarheden aanbrengt. „ Onder alle de kenmerkende leerftukken der hervormde Kerk (zegt de Schryver) is 'cr geen één, 't welk by de naauwkeurigfte kritifche nafpooringen iets van zyne zekerheid verlooren heeft, zelfs niet dat van de ware Godheid des Zaligmakers, 't cenigfte, het welk nu en dan een' noemenswaardigen aanval van dezen kant heeft moeten doorihan." Hy poogt dit, ten opzichte van eenige bedreden bewysplaatzen voor dit leerftuk, aan te toonen, als Joh. ï; 1 ; Rora. IX- k • Hand. XX: 28; en 1 Tim. III: 16. Over de echtheid of onechtheid van 1 Job. V: 7 zegt hy niet uitdrukkelvk zyne meenmg, Hy Ichynt echter voor het thans, naar onze gedachten , boven alle tegenfpraak verheven gevoelen te iremmen, dat de plaats onecht zy. „ Hoe het zy, (voegt hy 'er by) men vergist zich toch zeer, zo men zich verbeeldt * dat in deze plaatfe het eenige of zelfs het hoofd- (*) Queflions fur f Encyclopedie , P. III, p. 77-83 [65 67 «Ut. de Londres (Amfcerdam;. 1771/j  tot verdediging van den christl. godsd. 93 ïioofdbewys voor de verborgenheid der Drieö'enheid gelegen is. Wy hebben een aantal wichtige getuigenisl'cn voor dit, kenmerkend leerftuk onfer Kerk, 't welk dus, gelyk elk uit het gezegde op kan maken, niets by de Kritiek verliest; maar veeleer door haare navorlchingen bevestigd wordt." By deze gelegenheid betuigt de Schryver, in eene Aantekening, zyne verwondering over het gezegde van van hemert, dat 1 Joh. V: 7 de eenigfte plaats zou zyn, waarop zich de verborgenheid der Drieëenheid grondt. §. 9--11. wordt' de bedenking opgelost, dat het onderzoek naar de echtheid of onechtheid van de aangenomen uitgaaf der H. S. niet voor afgedaan gehouden kan worden, voor dat alle, handfehriften van eenige waardy vergeleeken zyn; en dat men zich dus tot zoo lang toe in eene pynlyke onzekerheid bevindt, omtrent de gegrondheid der leere. §. 13—14. bevatten de beantwoording van twee andere bedenkingen, waar van de eerfte uit de faalbaarheid der Oordeelkundigen, en de andere uit de grondftclling der Kerke, dat de H. S. volkomen, in allen deele volkomen, tot ons gekomen zy, ontleend worden. §. 15. bevat eene waarfchuwing', aan Euangelie-predike'rs, om met hunne Oordeelkunde niet op den Kanfel te praaien. Derde deel, over het vereischt gebruik der Kritiek in de behandeling der H. S., geftaafd door voorbeelden van onfen tyd. Deze afdeeling dient, I. Om aan te wyzen, wat het werk der Kritiek zy; II. Om de hulpmiddelen, waar van zy zich daartoe bedienen moet, op te geven; en eindelyk, III. Om de wyze te bepaalen, op welke zy dezelve dient te gebruiken. §. a—5. Het werk der Kritiek is, 1. de echtheid dier Boeken, welke in den bundel des O. en N. T. voorkomen, te beoordeelen: 3. het al of niet oorfpronglyke van de taal, welke thans voor de grondtaal der Bybelboekeu gehouden wordt, te onderzoeken: 3. de echtheid van byzondere, zoo kleine als groote, gedeelten der Bybelfchriften , en zelfs van enkele wou reien, te beoordeelen: en eindelyk 4. dc orde , fchikking, en verdeeling der reden en woorden in een boek te beoordeelen. §. 6—37. De hulpmiddelen, waarvan men zich daartoe bedienen'moet, zyn, 1. Handfehriften, in de beoordeeling van welker waardy en gezag wy vooral onderzocG 3 ken  §4 verhandeling van het genootschap keil moeten, of zy naauwkeurig afgefchreven en volledig —— tot welk gebruik vervaardigd hoe oud ——■ uit welk handfchrift genomen met welke kopyen of over■zettingen zy vermaagfehapt zyn eindelyk, welke Veranderingen zy ondergaan hebben. De Schryver handelt en over dit Stuk, en over de andere hulpmiddelen der Kritiek, uitvoerig; wy kunnen 'er Hechts een korte fchets van leveren, waar by wy nu en dan eene finkele aanmerking voegen zullen. 'Het gevoelen, dat de Samaritaanfche afl'chriften van den Pentatcuchus ouder zyn dan de Hebreeuwfche, meent hy , dat door de meerder fieraaden der eerfte en de eenvomvigheid der laatfte genoegzaam wederfprooken wordt. Ondertusfchen zegt eichhorn 0~) : „ De Confonantcn (der Samaritaanfche „ Handfehriften) zyn heel eenvouwig , zonder eenige ,-, verfieringeri of krullen: geen één is 'er opgehangen, of „ omgekeerd, grooter of kleiner dan zyne nabuuren; daar & onze Maforethifche Handfehriften lil era majuscula, „ minuscule, inverfc en fuspenfcc hebben." Men vergelyke over de waarde en ouderdom van den Samar. Pent. vooral denzclfdcn Schryver, §. 382 en verv. en j. m. loijSTEINli Obferv. crit. in loca Pentatmchi illujl'ria, uitgegeven te Giesfcn en Frankfurt, 1787. 2. Oude ver- taalingcn. Van de Griekfche Overzetting, niet lang geleden op de S. Marcus Bibliotheek te Venetiên gevonden, zegt hy: „ de villoison heeft ze 1784 te Straatsi, burg uitgegeven." Dit is onnaauwkeurig en onvolledig. Villoison gaf flechts een gedeelte dezer Overzetting uit, de Spreuken naamelyk, den Prediker , het Hooglied, Ruth, de Klaagliederen, Daniël , en eenige uitgezochte plaatzcn van den Pentatcuchus. Op de Overzetting van de Spreuken gaf johannes georgiüs dahler, te Straatsburg, in 1786, eenige Aanmerkingen in het licht. Eindelyk kwam te Erlangen, in 1790 cn 1791, door bezorging van chrjstoph. frider. ammon , in drie Deelen, de geheele Overzetting van den Pentatcuchus uit. . By het gebruik der Overzettingen by de Kritiek dient men te onderzoeken de getrouwheid der Vértaalers, welke affchriften zy gebruikt hebben, hunnen ouderdom, hun plan en bedoelingen, hunne overeenkomst met andere oorfprongelyke Vertaalingen, hunne volledigheid, en den ftaat waar  TOT VERDEDIGING VAN DEN CHRISTE. GODSD. 95 waar in zy tot ons gekomen zyn; en, daar,'by dit Onderzoek , blyken zal, dat ook zy zeer bedorven zyn, moet de Kritiek ook aan haar hulp bewyzen, em 'er zich te veiliger van te kunnen bedienen. - 3.- Andere gcrTuigen is]en van oude Schryver en aangaande de By bedboeken, en de aanhaalingen van dezelven in hunne Schriften. Hier wordt byzonder gefproken van de hérhaalingen van het zelfde-Stuk in latere boeken van den Kanon van de Mafora de fchriften van josephus en piii- lo —- den Thalmud en de Rabbyneh — de Kerkvaders origenes, hieronymus, en anderen, omtrent welker gebruik echter eenige gegronde waarlchuwmgen gegeven worden — byzonder by het N. T: nog Dichters, die 'er gebruik van. gemaakt hebben, zoo als nonnus, enz. —— en eindelyk Grammatici, als hesychitjs, suidas, phavorinus. Het verwondert ons, dat de Schryver onder de hulpmiddelen niet opgeteld heeft de kritifche conjeclure, dewyl hy zelf, beneden §. 51, daar van, onder de behoorlyke bepaalingen , niet afkeerig toont tc zyn. Over het algemeen is ons dit gedeelte der Verhandeling, waarin de hulpmiddelen der Kritiek opgegeven worden , oppervlakkig en onvolledig voorgekomen. De Heer heringa fpreekt 'er of te uitvoerig, of tekort, van. Hy had of alleen na andere Schryvers moeten verwyzen, die het Stuk volledig hebben behandeld, of, zoo zyne voorgangers- hem. niet voldeeden (hoewel wy toch, niet zien kunnen , dat hy ééne nieuwe aanmerking hier omtrent te berde gebragt heeft) dan had hy het gezetter en vollediger moeten behandelen. 38—60. De wyze, waar op de Kritiek de gezegde, hulpmiddelen gebruiken moet, aangewezen, en door eenige gifthikfe voorbeelden opgehelderd. Eerst worden hier de vereischten van een' goeden beoefenaar der bybelfche Kritiek opgegeven, welke zyn, fchranderheid van oordeel, uitgebreide, kundigheden, naauwkeurige onpartydigheid,.tïl hefcheidenheid: voorts eenige regels, naar we'ke hy zyn oordeel fchikken moet over de echtheid- van de boeken des O. en-N. T.; over de taaien, waarin zy oorfprongelyk gefchreven zyn; over de echtheid en ware lezing van groote of - kleine fchriftplaatzen en woorden ; en ■ over de orde, fchikking , en verdeeling, van de woorden in de H. S.: eindelyk eenige voorbeelden; en wel — 1. „proeven, boe, „ door de Kritiek, fchynflrydiglwden in den Bybel wor„ den opgelost, met welke Ongeloovigen 't Godlyk woord G 4 - 6e-  $6 verhandeling van het haagsch genootschap, „ beftryden, doch die - men antwoorden mag, dat zy niet „ de H. S. zelve, maar alleen de gewoone uitgaaf, ra„ ken." Zoo neemt de lezing van den Samaritaanfchen tekst, Gen. XI: 32, honderd vyf-en-veertig jaren, de ftrydigheid met Kap. XI: 26 weg. Zoo kan men, ter wegneeming van ftrydigheid met andere plaatzen, het zy uit vertaalingen of handfehriften, de volgende lezingen, boven die der gewoone uitgaaf, kiezen: merab, sSam.XXI; o; en de zoonen van aram (waren') uz, enz. 1 Kron. I: 17; Vnsfe. jaren 4 3 Sam. XV: 7; drie jaren honger, 2 fiam. XXIV: 13; /mw- bekend zyn, dan dat wy dezelven hier zouden roemen; zynde dit Werk daar een Vervolg op. Na eene uitgebreide Voorrede, in welke de Autheur bericht geeft van eenige Werken over de Hoogere Meetkunde, in onze taaie gefchreven, en het nut en de noodzaaklykheid van een volledig zamenftel dier kunfte, draagt hy, in het Eerfte Boek, in drie Hoofdftukken, 1. de Parabola, of Brandfnede, s. de Ellips , of het Langrond, en 3. de Hyperbola, ofwasfende Kegelfnede, voor: gaande het Tweede Boek, dat in agt Hoofdftukken verdeeld is, over de volgende kromme lynen: 1. Over de Conchoide, of Schulptrek van nicomedes, 1. de Cisfois, of Klimt rek van diocees, 3. de Oiiadratri.% van dinostrates, waarby die van tchirnshausen, als een Byvoegzel - beH 3 fchre-  Htf •ƒ- FLORYtf, MEETKUNDE, fchreven wordt, 4. Over de Cyclois, of Rolt rek, 5. dë Z,//^ Logistica, of Logarithmica, 6. de Zmw Spftttlh . Of Krullyn van archimedes, 7. de Logaritlr mica, of dc Loganthmifche Krullyn, cn 8. over de Sf>i ralis Hyperbolica, of de Hyperbolilche Spiraal, of Krullyn. Deeze alle worden in den Synthetifchen leertrant voorgedragen, naauwkeurig bepaald, en bondig opgelost. Schoon wy geenzins kunnen voorzien , dat het gretig vertier van dit Werk, in zo weinig jaaren, zo veele drukken zal noodig maaken, als de Meetkunst van steenstra gedaan heeft; nadien men maar zelden zulke kunstlievenden aantreft, die zich tot het beoefenen, der Hoogere Meetkunde willen bcgeevenj.zo verdient de Heer floryn echter geene mindere goedkeuring, dat hy den weg voor die weinigen, die denzclven willen bewandelen, zoo afgebakend en gemakkelyk heeft gemaakt, dat zy tot geene buitenlandfche Schryvers verders de toevlucht behoeven te neemen, om, op eene zeer geregelde en beknopte wyze , deeze Wcetcnfchap zich eigen te kunnen maaken. De f laaten zyn alle zeer juist, cu in 't Koper gefneden. Vaderlandfche Historie , .vervattende de Gefchiedanisfcn der Vcreenigde Nederlanden, zints den aanvang der Noord-Americaanfche Onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlo"' met Engeland en deezen Staat, tot de% legcmvoordiacn tyd Uit de geloofwaardig/Ie Schryvers cn egte Gcdenkpukken zamenge/leld. Met Plaaten. Ten Vervolge van wagenaar's Vaderlandfche Historie. Xlde heel Te Amfterdam, by J. Allart. In gr. 8vo. 425 bl. ' • Met de woelige Gefchiedenisfcn des Jaars MDCCLXXXV in het Sticht, begrecpen in het XXfXfte Boek, maakt dit Xlde Deel eenen aanvang, en fchuift de Tooneelen open, waar op binnen de Hoofdftad Utrecht de Burgery het ftuk des Regeerings-Reglements, onder veele tegenkantingen, zegepraalend handhaaft, terwy] dezelve te Amersfoort voor den gewapenden Arm moet bukken ; met tusfehenvoeging van 't geen in een en ander der Bondgenootfchaplvke Gewesten gebeurde, wegens het inrukken des Krygsvölks in Amersfoort. Het fchetst ons Wyk by Duurftede als het evenbeeld van Utrecht, waar de Party, die te Amersfoort het onderfpit moest delven zich de bovenliggende vertoonde, en die kleine Stad eene' groo-  VERVOLG Ó? DE VAÏJERE. HISTORIE* ÏI1 «roote rol op het tooneel der toenmaalige Staatsgebeurtenisfen deed fpeelen. Hier mede is het breed be¬ loop der Utrecht fche en Stichtfche zaaken, in het voorgaande Deel afgebrooken, op welke fplitzing wy onlangs eene aanmerking maakten O' afgehandeld, en wordt het laar MDCCLXXXV beflooten. Het XXXfte Boek vangt, gevolglyk, aan met den Jaare MDCCLXXXV!, 't geen den Gefchiedfchryver ruimte van fchryfltoffe verfchaft, als allerwegen in den Vaderlande vol van de gewigtigfte Gebeurtenisfen. „ De Vrede met den Keizer, (dus luiclt de algemeene fchets des Ge- * fchiedboekers,) Hep, ten deezen Jaare, wederom gevaar „ van geftoord, en de onafhangelyke Souveraimteit des ' Grondgebieds, om, ten nadeele van den Handel, ver- kort te worden. En was het 'er verre af, gelyk de I, Gebeurtenisfen des verftreeken Jaars, 111 een en ander „ Gewest, uitwyzen, dat de by veelen hoogstgewenschte „ Verbetering en Herftelling van zaaken, met onverlet- „ ten fpoed, zou daar gcfteld worden wy treeden , een jaar in, 't geen ons Gefchiedblad met ftoffen, met " ongelyk aan die van het jongst verloopen Jaar, zal vul- • ien: deels de voortzetting behelzende van toen, envroe' ger, aangevangene zaaken, de binnen- en buitenlandfche " Belanden van den ftaat der Bondgenootfchaplyke Ge1 westen betreffende; deels nieuw opkomende, veelal van eenen nog ontzettender aart, welke mets minder drejg„ den dan aller jammeren jammer, Burgerkryg, die, met ' fel ontftooken woede, in eigen ingewanden wroet, en ' op den voMaagen ondergang van eenen Staat moet uit„ loopen. In het verfchiet doet zich eene menigte van 1 bedroevende tooneelen op, die deernis verwekken, cn „ zugt by zugt afperfen; febaars veraangenaamd door „ de afwisfeling van bevalliger, die het hart met blyd„ fchap ftreelen, en vervullen met de hoop op de nadc„ ring van beter en geruster dagen, in welke men op „ het doorgeftaane en ontworftelde leed, met genoegen, „ kan te rugge zien." De ftoorenis des pas geflootcn Vredes, van welke de Schryver fpreekt, was gelegen in de poogmgen van de zyde der Oostenrykercn, om, tegen alle gedaane voorzorg der Staaten deezer Landen, tot het gellooten houden der ScqeJr C*) Zie onze Aankondiging van het Xde Deel; Alg. Vad. Let' teroef. voor 1794. bl. 228. H 4  |fl Vervolg 'Schelt!?, die Rivieve te bcvaaren. Dit gedrag dei' O os* tehrykefèh, 't welk gevolgen hadt die breeder verdienen vermeld tc worden, om de Naakomelingfchap te doen weeten hoe ligt inkruipingen gefchieden, indien het oog van Staatkundige Voorzorge niet fteeds waakt, en alleen door wys en wakker beleid kunnen voorgekomen worden, gelyk in deezen gefchiedde. Aan den aanvang, de voortzetting en afloop, diens vreemden gevals, 't geen Wy nergens genoegzaam opgeklaard vonden, wordt hier een vry helder licht bygezet, doordien de Gefchiedfchryver, blykens de Aanhaalingen, daar toe in ftaat gcfteld is door Papieren van Heeren, in deeze zaak, van wegens den Lande, onmiddelyk betrokken, en in geene gedrukte vStukken te vinden. De Heer pieter paulus , die zich met zo veel lofs gekweeten hadt van den last tot dc fluiting der Schelde, kweet zich hier weder, op nieuw, ten t dienfte van den Lande, met zyne bekende wakkerheid en ' doorzigt. Men zal zich, dit gedeelte leezende, misfchien verwonderen over het fterk Staatsbefluit, in deezen genomen, om den Keizer de vaart op de Schelde te beletten, enden ouden bloei van Brugge te doen herleeven: dan, merkt de Schryver op, „ het denkbeeld is niet onge„ grond, dat dit Staatsbefluit op dien dringenden toon ge„ ftemd was, om tegen te gaan het in V Gravenhage, te „ Rotterdam, en elders, met niet weinig ingangs ge„ ftrooide denkbeeld, dat de Patriotten met Frankryk het Vaderland verrieden, dat 'er nu weder eenige Milboenen zouden moeten betaald, of anders het Zwin op> «, gegeeven worden. Ook bragt de welgegronde vcrwagi, ting, dat de Koning van Frankryk de' Guarantie van „ het gcflooten houden des Zwiris, zo wel als der Schcl5, de, geftand zou doen, naar allen fchyn, niet weinig toe p, om" zo ftout te fpreeken." Dit Staatsbefluit gaf veelen in den Lande groote voldoening, cn ftopte den mond der verfpreide gerugten. Gelyk men ook met gdhbegen zag, hoe de Graaf de belgiojoso, die onzen "Staat geen goed hart toedroeg, pal gezet, en na /Veenen opontbooden, en men dus ontflaagen werd van eenen ons wangunftigen Staatsdienaar des Keizers. Wv flippen dit aan om dit gedeelte der aandagt aan te beveeïèn. Voorts doen zich in dit Boek eenige Werkzaamheden voor in de Generaliteits Landen, om de Grondwettige Hertelling daar ook te doen plaats grypen. Bovenal fteekt "hier uit de pooging, om gebooren Brabanders tot het be-  OP DE VADERE. HISTORIE. beklecden der Ampten aangefteld te zien: byzonder blykbaar in de begeerte om den Advocaat donker curtk% een gebooren Brabander, een Heer, wiens Kunde cn Eerlykheid, naar verdienften , met groote letteren gelpeld werd , bet opengevallene Ampt van Advocaat Fiscaal cn Procureur Generaal van Brabant en den Lande van Overmdazc te doen, opdraagen. Hoe zeer Holland en Friesland de Privilegiën van Brabant wilden gehandhaafd, en deezen daar aan beantwoordenden Pèrföon wilden gekoozen hebben, werd Mr. h. j. witte tulling door de Afgevaardigden der vier andere Gewesten daar toe benoemd. 't Welk aanleiding gaf tot hooggaand misnoegen, hier uit-* voerig geboekt. De Schryver fchynt niet voorhanden gehad te hebben de hier veel byzonder licht verfpreidende en raadpleegenswaardige Verzameling van Stukken, raakende de Adresjen, door den Magiftraat der Hoofdftad 's Hertogenbosch, aan de hooge Collegien van de Generaliteit en de refpeStive Bondgcnooten gedaan, tot inroeping der Brabant fche Landwetten en Privilegiën, omtrent de Bcgeeving der Ampten aan gebooren Brabanders , door Mr. antoni martini, Penfionaris der voorfch. Stad. Te 's Hertogenbosch, by A. van Beufekum, 1786. Naa de Benoeming der Heeren tot de twee groote StaatsCommisfien , de Herziening der Quotas cn het Verdedigingsweezen van den Staat,-vermeld te hebben, treedt de Gefchiedenis voort tot een Verllag van de Afdanking eeniger Krygsbenden, van de Gefchillen over de Afdanking van het Corps des Rhyngraaven van saem, cn het in dienst houden van 't 'zelve door Holland. „ Dit gedrag van Staaten van Holland,"' luidt 's GeIchiedboekers taal , „ omtrent het Corps des Rhyn„ graafs, ftaat in een naauw verband met andere ver„ rigtingen in dat zelfde Tydsgewricht, ten aanziene„ van den Capitein Generaal en het Krygsvolk. Hoe „ men in Holland algemeen dagt over het gebruik des „ fterken Arms in Burgergefchillen, hebben wy eenioer„ maate gezien (*); nog klaarder en fterkcr kwam dit*tcn „ deezen Jaare aan den dag by de nadere handelingen „ over het gebeurde in 't Sticht en in Gelderland:'1 Waarop hy voortvaart met de opgave van de Stcdelyke Verzoek- (*) Uier wordt men te rug ?eweezen op bl. 80, in dit Deel. H 5  114 vervol© zoekfchriftcn om het Krygsvolk van den Staat in ^een Burgerverfchillen te gebruiken, en de meer en meer fterkeBefluiten, by Holland deswegen genomen, met aanfchryvens aan de Bondgenooten en aan zyne Hoogheid, en om hem, indien hy niet voldoende antwoordde, te fufpendeeren; als mede de bepaalingen omtrent de Krygsmagt gemaakt, en het in befcherming neemen der Gewapende Genootfchappen. Alles naa veele tusfchenvallende hier verhaalde Gebeurtenisfen het Krygsweezen betreffende, door de fchorting van zyne Hoogheid ais Capitein Generaal. Een vreemd verfchynzel deedt zich toen op. Veelvuldige Adresfen van Steden en Dorpen, de goedkeuring deezer Staatsbefluiten behelzende, kwamen ter Hooge Staatsvergaderinge. Te regt merkt de Schryver op, „ dat die alle op te haaien, van wegen de gelykluiden„ heid, zoude verveelen; doch kunnen wy, om een egt „ Tafereel te fchetzen van de by veelen heerfchende „ denkwyze dier dagen, niet ualaaten een en ander te „ boeken, met by voeging van eenige omftandigheden, „ die de Tekening op zommige plaatzen vergezelden." Veele elders in de befchryvingen dier tyden onopgemerkte byzonderheden treft men hier aan , bovenal wegens Amfterdam. De opontbieding der Krygsmagt na Holland-, en dc Aanftelling van van ryssel tot Opperbevelhebber, worden vervolgens vermeld. Dit byeen trekken hadt ten gevolge de ontblooting van veele Grensfleden ; en 't geen in 't byzonder het geval was van Helleyoctftuis. Eene wakkere voorziening, hier door den fpoed met welke alles volvoerd werd weinig bekend, vinden wy hier in deezer voege opgetekend: „ Zo ras men de ontblooting „ van het gewigtig Fort Hellevoetfluïs ontdekte, werd de „ Heer pieter paulus , Advocaat Fiscaal der Admi„ raliteit op de Maaze, door Gecommitteerde Raaden der- waards heen gezonden. Hy bevondt, beantwoordende „ aan de vrees en de verlegenheid, waarin de Admiraliteit „ gebragt was, dat alle Wagten en Posten ledig flon,, den, en dat de tederfte belangen van den Staat, en „ de Republiek zelve, blootgefteld waren, om, te dee„ zer plaatze, de gevoeligfle flag te kunnen worden toe„ gebragt; dewyl 'er geene Plaats in 't geheele Land „ is , waar zulk een aanzienlyk gedeelte van 's Lands \, Zeemagt by elkander wordt gevonden, en waar nog „ daar-  op de vaderl. "historie- ÏI5 „ daarenboven zo .veele Magazynen en Arfenaalen zyn, „ aan welker ruïne niet dan met angstvalligheid en fchrik „ kon worden gedagt. „ Overeenkomftig met het Belluit van Gecommitteer„ de Raaden, beval hy dén Capitein van 's Lands Schip „ de jfazon, de virieu, als de oudfte aanweezende Oi„ ficieï op die Reede, terftond de Wagten en Posten met Schceps Krygsvolk tc bezetten, de noodige Ron„ dens te doen, de Poorten en Wallen te bewaaken, „ de Parade te houden, dc Sleutels van het Fort onder „ zyne bewaaring te neemen, en dezelve aan niemand „ over te geevcn, dan aan den Commandant der Militie, „ die hem zou komen aflosfen, of ingevolge van de Or„ der, welke hem, daar toe, van wegen Gecommitteerde „ Raaden, zou worden vertoond. Vóórts hadt hy zich te „ gedraagen overcenkomftig met de Guarnifoens Orders „ van het Fon.Helkyoet/luis, onder hem berustende. „ Den Commandant van het Wagtfchip moest hy eene plaats „ doen neemen, best gefchikt om alle Oorlogfchepen van' „ eene Vreemde Natie, die op de Reede mogten komen, „ te doen waarfchuwen, waar té ankeren, cn het zo te „ fchikken, dat het gefchiedde onder het Scheeps Ge- „ fchut, en onder dat van het Fort. ■ Voorts kreeg hy „ last alle dagen aan den Advocaat Fiscaal op de Maa- ze verllag te zenden van het voorgevallene, als mede „ denzelven ten fpoedigften te berigten, als 'er, onver,, hoopt, iets buitengewoons mogt gebeuren, gelyk ook „ aan den Raadpenlionaris van Holland. - Verlof om op te „ gaan zou aan niemand van het Volk van dejazon, of „ het Wagtlchip, gegeeven worden; maar integendeel be„ vel om alle Verlofgangers ten fpoedigften te doen te „ rug komen. ,, Dc Advocaat Fiscaal liet, tegen het wegloopen der „ Soldaaten , die door deeze fchikkingen daartoe meer ,, gelegenheids vonden dan aan Scheepsboord, eene fcher„ pe Waarfchuwing aan de Masten der Schepen, als mede aan de Wagtplaatzen, aanplakken. En had hy het genoe„ gen om zyne bevelen met die vaardigheid en ltiptheid ' „ te zien uitvoeren, dat 'er meer Marïfchappen optrok„ ken , en meer Posten bezet waren, dan voorheen by „ het uitgetrokken Krygsvolk was gefchied ; zo dat hy „ deeze geivigtige Vesting thans oordeelde in denzelfden ,, ftaat van verzekerdheid te zyn als vóór het vertrek der „ Bezettinge. Hy beval desgelyks de Ondcr-Equi- „ pa-  ïi6 Vervol© -„ p.igie-Meester 'sLands Magazynen. Werf, Lootzen, enz. aan geene Vreemdelingen, geduurende de tegenM woordig plaats hebbende omftandigheden, te laaten zien, „ en daar in of op te laaten komen, anders dan op eea „ fchriftlyke Refolutie van den Raad. „ Alles, wat de Heer pauluï, nevens de Capitein de „ virieu, en de Gommis der Magazynen van alder■„ wereld, te Hellevoetfluis verrigt hadt, droeg de volfte „ goedkeuring van Gecommitteerde Raaden weg, en werd „ de eerstgemelde, met allen nadruk, bedankt, voor. „ deszelfs Yver, goede Directie, en byzondere Attentie, „ ten aanziene van 's Lands Arlënaalen cn Goederen be„ toond (*)." Voorts geeft dit Bock op, de Belofte van kragtdaadige hulp door Holland aan de Stad Utrecht gedaan, den last daartoe aan van ryssel gegeeven ; en' hoe zich deeze gedraagt omtrent eene gevraagde Opening aan den Raad van Staaten; en daarop in befeherming van hun TA. Gr. Mog. wordt genomen. De Toezegging van Hulpe door Frankryk, die ten grond f trek te van zulke fterke Staatsbefluiten, van zo veele en zo groote flappen als Holland thans deedt, fluit dit Boek, met deeze aanmerking: „Deeze Toezegging, ten breedften uitgemeeten, „ baarde een allerfterkst vertrouwen by de Party, der „ Grondwettige Herftellinge toegedaan. Van zulk eene „ magtige Hulpe zich verzekerd houdende, fchcencn zy „, geene vreeze te hebben, dat de Zee, hoe zeer ook door „ Staats-orkaanen beroerd, hun te hol en te hoog zou kunnen gaan." Ten blyke hier van ftrekken twee Stukken, in het XXXIfte Boek vermeld. Vooreerst, de ASte van Onderlinge Verbintenis tusfehen eenige Vader land fche Regenten ; van welker eerfte Vastftellers de Naamlyst hier gevonden wordt; als mede de wederlegging van eene Val fche ASte, onder dien naam uitgegeeven. Ten tweeden , de Oprigting van het Nationaal Fonds. „ Doch," merkt de Schryver op, ,, hoe fterke Befluiten men ook tegen zyne „ Hoogheid by Holland genomen hadt; hoe veelvuldig „ en onvermoeid de Poogingen waren, door de Voorftan- ders (*) Refbl. van de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en fVistfriesland, 8, u en ra Sept. i;>8<5. *  O? DE VADERL. HISTORIE. ÏIJ „ ders der Grondwettige Herftelling aangewend om deeze' tot ftand te brengen, ontbrak het ten deezen Jaare niet aan Buiten- en Binnenlandfche Werkzaamheden , om „ de hevig opblaakende Twistvlam in den Lande te ftui„ ten, of eene Bemiddeling te treffen.'" Van 't een en ander geeft hy rekenfehap. Wy vinden vermeld wat Frankryk, Engeland en Pruis fen, ten dien einde te werk ftelden, en, in 't breede, de Onderhandeling van den Graaf van Goè'rtz met den Heer de rayneval ; als mede den voorflag van Bemiddeling, door Amfterdam gedaan. . Wyders toont ons dit Boek, hoe men, ondanks dit alles, op 's Prinfen Inkomften fmaakle, zyne daaden in een haatlyk licht zette, en alles aanwendde,om, wat naar Souverainiteit fmaakte, hem te ontrreemen. Ten belluite van meer zaaken van eenen algemeenen aart, waartoe dit Boek gefchikt was, vinden wy de Vastftelling van het Geregtlyk Onderzoek des onuitgevoerden Tochts na Brest; waaromtrent de verfchillende Gevoelens der Staatsleden worden opgegeeven. Ji.csfen over de Gefchiedkunde en Algemeene Staatkunde, door joseph priestley , LL. D. F. R. S., enz. enz. Uit het Engelsch vertaald. Hde Deel. Te Deventer, by L. Leemhorst, L. A. Karfenbergh, en G. Brouwer, In gr. 8vo. 505 bl. Wegens den oorfprong, den aart en de ftrekking, deezer Les fen, over de twee in den Tytel aangeduide gewigtige Onderwerpen, hebben wy het onze bygedraagen ïn de beoordeelcnde Aankundiging des Eerften Deels, en past zulks ten vollen op dit Tweede Deel; weshalven wy onze Leezers derwaards moeten verzenden (*). Het Deel voor ons is een Vervolg van de voorgaande Lesfen, en daar- mede op 't naauwst verbonden. Zulks blykt uit den aanhef der Eerfte Lesfe : „ Ten laatften, alles is de aandagt en opmerkzaamheid, beide van eenen wysgeerigen en ftaatkundigen beoefenaar der Gefchiedenis, waardig, wat iets kan toebrengen om een Volk inwendig gelukkig, uitwendig geducht te maaken, of deszelfs getal te (*) Zie onze Algtm. Fadtrh Lettiroef. voor deu Jaare 1794, bl.  Il8 J. PRIESTLEY tc vergrooten; vennids eene talryke, cène Veilige cn gelukkige, Maatfchappye het voorwerp van alle menschlyke Staatkunde is. „ Dit uitzigt opent een nieuw veld van de belangrykfte voorwerpen voor eenen aandachtigen Leezer der Gefchienis, welke men zekerlyk niet kan verwagten, dat ik thans zeer naauwkeurig zal behandelen. My dunkt cgter, dat ik niet voldoen zou aan myne verpligting om de waare voorvyerpen van de aandagt en opmerkzaamheid van den beoefenaar der Gefchiedenis op te gcevcn (het geen inlluit, dat ik eene gepaste verklaaring zou geeven van die zaaken , welke ik ais de waare voorwerpen der aandagt aan wyze O ten zy ik de eerde en voorn aamfte grondbeginselen eener wyze Staatkunde ontvouwc, in een verilag van die omltandigheden, welke den bloeienden ftand der Maatfchappyen veroorzaaken; als mede van de wederkeerige betrekkingen cn invloed dier omftandigheden tot en op elkanderen. De bloote melding deezer zaaken zal zekerlyk eenigermaate aan myn oogmerk voldoen; vermids de Leezer daar door op dë aangeweezene Stukken, als op zaaken van het eerfte gewigt ter bevorderinge van het geluk der Maatfchappycn, zal agt gcevcn, en clerzelver gevolgen in den loop zyner boekoefening gadeflaan, en, dus doende, worden opgeleid tot het beste gebruik dat hy van deezen arbeid kan maaken." Eén-cn-dertig Lesfen over dit wydftrckkcnd onderwerp draagt priestley voor; derzelver üpfchriften zyn ons ter overneeminge te lang; wy zullen de hoofdzaaken ficgts kortlyk aanduiden. Zy loopen, over de Staatkundige en Burgerlyke Vryheid ; over dc onderfcheide Regeeringsvormcn , met wat daar aan vast is, en dat eene Regeering, even veel onder welk een vorm, verkieslyk is boven den ftaat van Regeeringloosheid; over de Wetten en Straffen; over den Landbouw , Kunften, Koophandel, Volkplantingen, Renten van Geld, Bloeiftand eener Maatfchappy; over den Godsdienst, Volkrykheid, Veiligheid, Staatsverbintenisfen, Oorlogen, Staatsbeftuur, Belastingen, Schulden van den Staat, Weetenfehappen ; over het Beleid der Voorzienigheid in de Menschlyke Zaaken; de trapswyze Vordering der Gods,dienstkennisfe; en, eindelyk, over de weldaadige Gevolgen der Overheeringen. Veel, zeer veel, 't geen zommigen Staalkundige Kettery noemen, doch 't geen op zyne beurt Staatkundige Regt- sin-  LESSEN OVER. DE GESCHIEDKUNDE, ENZ. 'U9 zinnigheid wordt, kan niet misfen in deeze Les fen voor te komen; doch Befcheideuheid beftuurt altoos des Schry* vers pen. Men hoore, by voorbeeld, hoe hy zich uitdrukt over het zo betwiste Onderwerp, de Staatkundige en Burgerlyke Vryheid. „ Daar het altyd gemaklyk is, onderfcheidene benaamingen voor onderfcheidene zaaken te hebben , zal het niet ongevoegelyk zyn de verfchillende foorten van magt, of de voorregten welke dë menfchen in den maatfehappelyken ftaat bezitten, op de volgende wyze te onderlcheiden. De magt, waarvan hem de Maatfchappy in 't bezit laat van zyn eigen gedrag, kan men zyne Burgerlyke Vryheid noemen ; terwyl het aandeel, welk hy in het beftier van de zaaken der Maatfchappy hebben mag, zyne Staatkundige Vryheid kan geheeten worden. _ Want, dewyl de taal deeze beide benaamingen in zich bevat, zal het beter zyn daar aan deeze onderfcheidene betekenisfen te hegten, dan dezelve door eikanderen te gebruiken, gelyk in 't gemeen gedaan wordt. — In eenen ftaat van Burgerlyke Vryheid blyft de Mensch in het bezit van de gewigtigfte zyner Natuurlyke Regten; in eenen ftaat van Staatkundige Vryheid verkrygt hy daarenboven eenig gezag over het gedrag van anderen. Het is, derhalven, zyn voordcel, zo weinig van de eerfte te misfen , en zo veel van de laatfte te verkrygen, als hem mogelyk is. „ 'Er kunnen Staaten zyn, waar in alle de Leden der Maatfchappy Staatkundig vry zyn, of gelyke magt hebben om Wetten te maaken, of anderen tot het maaken van dezelve aan te ftellen; terwyl egter die Wetten zeer onderdrukkende zyn kunnen, door aan een ieder in hebyzonder weinig magt over hunne eigene daaden te o-eet ven. — Even gelyk, aan den anderen kant, de menfchen eene groote Burgerlyke Vryheid kunnen genieten, door in het onbefpierde gebruik hunner vermogens, van voor zich zeiven te denken en te handelen, gelaaten te worden, en evenwel van allen aandeel in de Regeerintr verftooken zyn. Maar', in dit geval, zyn hunne Burgerlyke Vryheden, of elks byzondere Regten, zeer onzeker, als afhangende van de willekeur van anderen. „ Het moge, op het eerfte inzien, van weinig aanbelang fchynen, of de menfchen in de gemeene rangen des leevens al of niet eenige Staatkundige Vryheid bezitten; doch, zonder deeze, kan 'er die overtuiging van veiligheid en onafhangelykheid niet zyn , welke alleen in  120 . J. PRIESTLEV in ftaat is om den mensen tot de grootfte verrigtingen aan te moedigen. Al wie gevoelt dat hy afhangt van de befchcidenheid van anderen, over wier gedrag hy op geenerlei wyze iets te zeggen heeft, heeft altyd eenig onbekend gevaar te duchten. Hy zal fchrikken om, de aandagt zyner meesters op zich te trekken, en moet zich wel ras als een nietig en verlaagd weezen aanmerken. Maar een gevoel van Vryheid, en de kennis der Wetten, waar na hy zyn gedrag moet regelen, met eenigen graad van gezag over de geenen die de Wetten maaken en uitvoeren , geeft hem een aanhoudend bezef van zyne eigene waardigheid, en doet hem aan eenen vryen en manlyken denktrant gewennen, welke hem zeer verre zal verheffen boven 't geen hy onder een willekeurigen Regeeringsvorm zoude geweest zyn." Deeze Leer van priestley, wegens den invloed des Volks op de Regeering, als het Staatkundige Vryheid bezit draagt hy in deezer voege voor: „ In een ftaat van Staatkundige Vryheid, moet het Volk eenig bedwang over de Regeèring hebben, het zy in eigen Perfoon, het zy door deszelfs Vertegenwoordigers. In grooter Staaten kan het alleen op de laatfte wyze gefchieden, en dan komt in aanmerking, wie de gefchiktften zyn om het Volk te vertegenwoordigen, ten einde Wetten voor hunne Landgenooten te maaken , en over derzelver Bezittingen tc befchikken. Ik voor my bekenne geenen grond te zien voor eenige hoegenaamde bepaaling' \ vermids men niet kan veronderftellen , dat het Volk , aan zichzclven overgelaaten, ongefchikte Vertegenwoordigers verkiezen zal. Indien zy dit al doen, is zulks zeer gefchikt om hen door ondervinding by eene volgende gelegenheid eene betere keuze te leeren doen. Indien het Volk verbeeldende Lichaam zeer groot is, gelyk in ons Huis der Gemeenten, kan de llegtfte keuze van eenige weinige Leden niet dan van gering' belang zyn. „ Het minfte van allen behoort een Volk in zyne keuze beperkt te worden door eene bepaaling van Rykdom. Want zy kunnen de gegrondfte redenen hebben, om het grootfte vertrouwen in menfchen van weinige of geene bezittingen te ftellen; en in 't algemeen zullen Rykdom en Bezitting, zonder tusfehenkomst der Wet, invloed genoeg op hunne keuze hebben. Indien 'er eenigerleiwyze bezittingen gevorderd worden, moeten dezelve althans niet zeer groot zyn. Want menfchen van middelmaatigen Rykdom  lessen over de geschiedkunde, enz. lat dom zyn in 't algemeen beter opgevoed, hebben minder kunstbehoeften, en zyn meer onafhangiyk, dan érfgeriaamen van groote goederen. Behalven dat zy meer natuurlyke Vertegenwoordigers van het middelfoort des Volks zyn, veel gefchikter om voor hetzelve te voelen, en voor deszelfs belangen te zorgen. „ Het is van de grootfte aangelegenheid, dat de vertegenwoordigers van eenig Volk van dezelfde klasle en rang zyn als zy die hen aanftelden, en dat zy veel verkeering met dezelve hebben. Hier door zullen zy met. denzelfden geest bezield worden, en in hunne oogmerken treeden. Zy zullen op die wyze insgelyks door een gevoel van fchaamte wederhouden worden, om iets voor te Hellen, of ergens in te bewilligen, het geene zy weete» dat hunne Kiezers niet goedkeuren. Zy zouden zien, na zulk een gedrag, in geen openbaar gezelfchap durven vertoonen. Daarentegen zullen de Leden van eene Ari- ftocratie, als zynde talryk genoeg om onder elkander verkeering te hébben , enkel voor zichzelven gevoelen, cn zich in hunne maatregelen, betreffende de laager ranser der Maatfchappy, door niets laaten wederhouden. Zy kunnen 'er zelfs een punt van eer van maaken, om hunne voorregten te behouden, en uit te breiden, ten koste van de geenen die beneden hun zyn. „ Het is ook van groot gewigt, dat in het vormen van eene Vergadering van Volksvertegenwoordigers alleen gezien worde op de Gefchiktheid, of bekende Kundigheden en geenzins op de Klas/en of benaamingen van menichen. Indien men 'er de Geestlykheid, als Geestlykhcid, toelaat, Regtsgeleerden als Regtsgeleerden, Krygslieden als Krvgslieden, zullen zy dat geen hebben, wat de Franfchen Esprit de Corps noemen. Zy zullen zich vercemeen, om voor hun eigenbelang te zorgen, en eenige van Sie Klasfen zullen aan anderen voorregten vergunnen ten koste van het overige gedeelte der Maatfchappy. Haar, in tegendeel, wanneer zy enkel gekoozen zyn om dat het santche Volk hen het best - gefchikt rekende om hunne lemeene belangen waar te neemen, zy ook te raade zulfen gaan met de wenfehen hunner Aanftelleren, en de belangen van ieder gedeelte, naar evenredigheid van deszelfs gewigt voor het algemeen, zullen behartigen. Dat de Eerw. priestley, hoe zeer hy, met allen regt, de Regeringloosheid als het grootfte kwaad befchóuwt, het bespotismus ten hoogften wraakt, lpreekt van LETT. 1795. NO. 3. I Zl£l"  Ï20 J. PRIESTLEY zelve, cn hoe hy over de Arifiocratie denkt, kan, onder andere, het volgende üitwyzen. „Het is ligtlyk op te maaken, dat alle andere Regeeringsvormen , hier of daar, tusfchcn de uiterften van Despotismus en Volksregeerinv moeten invallen, en dat zy by gevolge in de voordeden°en nadeden van beiden moeten deelen, naar maate zy nader aan de eene of de andere grenzen. De meest uitfteekcnde middenftanden in de befchikking van magt doen zich op in de Ariflocratien van eenige oude en hedendaagfchc Staaten, en in de Europifiche Monarchicn van den tegenwoordigen tyd. „ Eene Arifiocratie verfchilt, evenwel, van het Despotismus nergens anders in, dan dat dezelfde volftrekte Magt in een weinig meer handen huisvest. Al het overige Volk hangt even zeer van derzelver willekeur af ; en wyl het Volk dus meer Meesters heeft, wordt hetzelve gemeenlyk zwaarer onderdrukt. „ Uit hoe veel meer leden eene Arifiocratie bcftaat, hoe minder hunne Magt, en hoe grooter hunne veiligheid is; hoe minder leden 'er zyn, hoe grooter hunne Man is, en hoe minder zy veilig zyn; tot men aan het zuivere Despotismus komt; waar de Magt op het hoogfte en de Veiligheid óp' 't laagfte is. By aldien de Leden eener Arifiocratie zich - aan den Koophandel begeeven, en gevolglyk de Rykdommen, zo wel als de Magt, van den Staat alleen aan zich brengen, znllen zy de armen onderdrukken , en daar door alle aanmoediging tot nyverheid wegneemen. Om dezelfde reden is het nog erger, wanneer een volftrekt Alleenheerfcher Koophandel dryft; want het beleid van den Koophandel vordert boven alles Menfchen die op gelyken voet ftaan. „ Naar maate het getal der Leden eener Arifiocratie groot is, moeten zy de geftrengheid van hun Despotismus verminderen; en wanneer zy zeer talryk zyn, moet de grootfte gemaatigdhcid hun grondbeginzel zyn. Zy moeten zich geene onnoodige onderfcheidingen aanmaatigen, en vooral niet zodanige, welke voor hun vereerender zyn naar maate zy het Volk in het algemeen meer vernederen; zo als de Patrieiers te Romen deeden, wanneer zy zich bepaalden om met niemand uit de Plebejers in het hüwelyk te treeden. „ Perfoonlyke voorregten en vryheden zyn altyd en met rede haatlyk, wanneer zy niet vereischt worden ten nutte van het algemeen. Meu zal altyd zonder moeite jeer-  I lessen over de geschiedkunde, enz. fftj eerbiedigheid bewyzen voor iemand , die ten algemeenen nutte eenig Ampt bekleed; doch in alle andere gevallen verwekt, een onderfcheiden Rang natuurlyker wyze afgunst. Hy veroorzaakt trotsheid by den eenen, en, flaafagtigheid by den anderen, en verlaagt dus het Karaetcr van beiden. „ Het is eene zeer goede aanmerking van türgöt, dat alle Erflykc Onderfcheidingen, welke van eenig geVolg zyn in den Burgerftaat, of eenig regt met zich brengen, gelyk ook alle perfoonelyke voorregten,. welke niet het noodzaaklyk gevolg zyn van het bekleeden van eenige openbaare bediening , dc natuurlyke regten der andere menfchen verminderen, tegen het oorfpronglyke oogmerk der maatfchappy aanloopen, en gevolglyk eene wezenlyke onregtvaardigheid uitmaaken." Wy erkennen, dat over dc Staatkundige Onderwerpen in dit Boekdeel verhandeld laatere Schriften zyn uitgekomen , want reeds Voor den Jaare 1788 zagen deeze Les fen in 't oorfpronglyke het licht ; doch, desniette* genfraande, mogen wy dit Werk, waarvan wy noode ai> flappen, hoogst aanpryzen, en als een Handboek voor den Burger aanbeveelen, die 'er veel uit kan leeren ten aanziene van Posten, tot welker bekleeding de tegenwoois dige verandering in den Lande hem kan oproepen* ■Rapport Van de Committés van Algeméén TVelzyn én Wet* geeving, over den Staat van Frankryk, gedaan in dé Nationaale Conventie, op den 20 Sept. 1794, door robert eindet. Naar het Fransch. Alom, in gi\ Bvo. 36 bl, Dc Dagtekening van dit Rapport is op zichzeïvé genoeg om de aandagt uit te noodigen. Des Spreekers Naam zal de begeerte verfterken. Het vuur eens fterk aangedaan harte doet" zich voor op elke bladzyde 5 en, Wel verre van een dof Verllag te weezen', is het eene leevciidige Schildery; die elk, fchoon op eene zeer onderfcheidene wyze, moet treffen, doch aller braaven goedkeuring zal wegdraagen in die gedceiteri, waar hy de bedryveri van cenert roëespierre vloekt. Hoort hem, om iets by te brengen, en voorts het kleine Stukje aan elks leezing over te laaten: „ De Koophandel van Frankryk U- «, vert niets als puinhoopen en overblyfzelea op. De KoopI » *, han-  124 rapport. „ handel is ook door robespierre vervolgd, eene vei?„ dervende geest bedreigde geheel Frankryk, en richtte „ overal verwoestingen aan. Vreemde Volken zenden u „ hunne voortbrengzelen toe, en vraagen de uwe in da „ plaats; maar gy verteert alles zelven. Zult gy 'er hen „ metaalen voor geeven ! Welke mynen bezit gy, die „ daar toe toereikende zyn? Het is de werkzaamheid al„ leen die een Volk kan in ftaat ftellen het evenwigt in „ den Koophandel te houden met andere Volkeren. Be„ hoed Frankryk voor het ongeluk van cyusbaar te wor„ den aan andere Volkeren, door de noodzaaklykheid van ,, derzelver voortbrengzelen in geld te moeten betaalen. „ Geef die kragt aan den Koophandel weder, die door „ de dwaaling en de onkunde was opgeheven. Verkondig „ plegtig, dat ieder Burger, die zynen tyd nuttig aan „ den Landbouw, de Kunften en Weetenfchappen, of in „ den Koophandel, befteed, geen overlast zal aangedaan, „ noch, als een verdagt perfoon, behandeld worden. Geef „ aan de Manufacturiers alle die Waaren, welke nu on„ der het Zegel zyn, te rug; laat de goederen, die naar „ verfchillende plaatzen afgezonden zyn, doch verborgen „ en opgehouden worden, uit kragte van het belluit, het „ welk de verbeurtverklaaring gebiedt van alles dat naar „ oorden die in opftand zyn verzonden wordt, in omloop „ brengen. Keer uwe aandagt na Lyons, zet paaien aan de „ verwoesting der gebouwen ; dat de Burgers naar hun„ ne Werkplaatzen wederkceren. Zy wierden gebooren „ om te werken, niet om verwoest te worden." Zaaken van Staat en Oorlog, betreffende de Vereenigde Nederlanden, zedert het begin van 't Jaar 1780. Van het XV tot het XXXl Deel. Te Amfterdam, by'j.AIlart, 1791 —1794. In gr. 8yo. 'C^1' zyn Boeken van welke wy naauwlyks meer kunü/ nen zeggen dan dat ze beftaan, en hoe verre men met derzelver uitgave gevorderd is ; tot deeze Boeken behooren de Zaakc?i van Staat en Oorlog, welker vervolgende Deelen wy hier bekend maaken, in zo verre dezelve Staatsftukken vervatten, die in Orde van Tyd elkander opvolgen, van het Tydperk, ten Aanvange gefteld, af. —— Doch de Verzamelaar heeft, om redenen, in het Voor-  ZAAKEM VAN STAAT EN OORLOG, 1^5 Voorberigt des Xllden Deels opgegeeven, goedgevonden, foms dien Tydkring af te breeken , om 'er gewigtige Stukken van laater Jaartekening in te voegen. Dit verdient dat wy 'er' agt op liaan om zulks onzen Leezeren te onderrigten , met vermelding van de Stoffe m deeze Tusfchenftukken vervat. . Wv waren tot het XV Deel gevorderd. In t zelve ontmoeten wy, behalven de Stukken, die tot den Taare 1783 behooren : De Misfive van hun Hoog Mog. aan 'fa Staaten der Refpeciive Provinciën ; met het Kap■hort op het Confiliatoir Advys van zyne Hoogheid en den \aadvan Sfaate, over het PVerk van de Ouotes, en het Plan van zvne Hoogheid tot het oprichten van een Corps Mariniers, en ter verbetering der Armee van den ütaat; ^HetxVlf XViTxVIII, XIX Deel beftaat, geheel, uit Staatsftukken, het Jaar 1783 , en den aanvang van 1794, raakende. Die des Jaars 1784 worden m het XX Deel voortgezet. Het XXI Deel loopt geheel over l et gewigtig Stuk der Quotes , en geeft het ingebragte der ondeScneide Gewesten ten vollen op. Het XXII zet de op-ave der gemengde Staatsftukken van 1794 voort. Terwyl het geheele XXIII Deel de Oost-IndifeheComf$3 raakt f en alle de Papieren, m et de Bylaacen daar toe behoorende, oplevert; ook is het XXIV Y)eel met Bylaagen, het zeilde Onderwerp betreffende, gevuld Welke twee Deelen onontbeerlyk zyn voor allen, die by den ftaat deezer Maatfchappye eenig beStè hebben. Met het XXV Stuk keert de Ver¬ zamelaar weder tot de Staatslasten en Quotes , en den St des Oorlogs. Van het XXVI Deel tot het XXXI gaan de gemengde Staatsftukken voort tot m MVeelf zeer veel, van 'sLands Zaaken, fders alleen in handen der zodanigen, die de oorfpronglyke Afdrukken der Staats-Refohmen en Notulen bezitten , is door deeze Uitgave voor allen verkrygbaar, en troffen wy Vi niet vleinige aan, die men elders yergeetsch, m dl vo komenheid , zal zoeken. Het Is een Schat voor de Liefhebberen van de Gefchiedenis onzes Vaderlands, in een Tydperk, 't geen op fch .^yfen ze r gewigtig is, en zwanger ging van Lotgevallen, die tot wlgende Deelen ruime ftoffe zullen verfchaften. ^  Ï3ö g. van hasselt, oorsprong wordt, die het in den Jaare 1547 van Keizer carel den V afkomftig rekenen. Ten door van hasselt gemelden tyde, geraakte Gelderland aan eenen nieuwen Heer, carel van bourgondie, ook onder den naam van carel den stouten in de Gefchiedenisfen bekend, onderworpen. Hoe deeze onderwerping toeging, wyst van hasselt met oorfpronglyke ftukken aan: en voert, ten bewyze zyner Stellinge, wegens de toenmaalige Inftelling des Hofs, op den laatften van December des laars 1472, een Placaat aan, 't welk van dit opgerigte Hof gewaagt in den Jaare 1473: en toont, uit de oude Rekeningen der Stad Arnhem, waar het zittihge hieldt, den opbouw van de Vergaderplaatze, en wat 'er' verder omtrent te doen viel, 't welk ten uitwyze kan ftrekken, dat 'er zints dien tyd een Hof b'eftdndt met die vereischten , welke de Heer van hasselt , met zo veel regts, vordert, om een Geregtshof te kunnen uitmaaken ; onder welke hy ook het Zegel, liier in Afbeelding nevens gaande, vermeldt, gevonden aan een oud ttuk van den Jaare 1474, zynde 'sHertogs Zegel in rood wasch ; hebbende tot Opfchrift; sigillum ad causas camere ducatus gelrensis. Hoe fterk deeze bewyzen voor het Gelder fche Geregtshof van carel van bourgondie in Arnhem pleiten, hieldt de nafpeurende van hasselt zich hier mede niet voldaan: hy dagt, in de oude Registers, gehouden ten tyde van een Vorst, die zo oplettend was op alle de verrigtingen des Beftuurs, wel ftukken ter Regeling van dit "Geregtshof te zullen aantreffen. In deeze verwagting vondt hy zich niet bedroogen, daar hy twee Ordonnantiën , daar voor beraamd, uit die oude papieren opdelfde, Deeze geeft hy in haar geheel, met tusfehen gevlogte aanmerkingen ter ophelderinge, die elk liefhebber der Vaderlandfche Oudheid-en Regtskunde, met nut cn vermaak, zal leezen. In deezer voege alles, wat de Schryver over het Hof van carel van bourgondie , in Arnhem , wist te vinden, aan den dag gebragt hebbende, oordeelt hy aan het Opfchrift van zyn Werkje in allen opzigte niet te voldoen, immers niet aan zyn voorncemen, indien hy daar mede den Oorfprong van het Hof van Gelderland wilde afgehandeld rekenen. „ Voor dat" fchryft hy, „ dat  van HET hop van gelderland, Ï29 dat Hof door Keizer carel herfteld werd, waren 'er nog drie, het een het ander opvolgende, Hoven; en ik „ /.ou eene gaaping in de Gelder fche Historie laaten, ■„ welke, van"6 january 1477 tot 7 September 1543 loo„ pende, een tyd van ruim zes - en - zestig jaaren be„ vatten zoude, indien ik my niet in Haat bevond, om „ die, en met twee ftukken van maximilaan, Gemaal „ van karels Dochter, en met meerdere van zynen „ Zoon filips, op te vullen, en dan nog eindelyk'met „ zulke bewyzen, als welke my voor het Hof van ka„ rel van egmond voldoende zyn." : Naa het bybrengen deezer bewysftukken, zegt dc Heer van hasselt ten Hot. ,, WlLLEM van gulich WaS „ de Opvolger van karel van egmond. Hy wierd „ van karel den V. opgevolgd. Over het Hof van „ willem van gulich voeg ik niets by 't geen van „ myn zal. Oom gezegd wierd. Zyn Werk is in ieders han„ den, en men zal het zich onder 't leezen van deeze „ Verhandeling mcermaalen herdagt hebben. Ik mag die „ nu afbreeken. Maar heeft iemand lust om over het „ Hof van karel den V eene opzettelyke Historie „ uit te werken , dien durf ik belooven, dat zyn arbeid '„ van het grootfte aanbelang zou kunnen zyn." Dit is het beloop van dit Vaderlandsch "Oudheidkundig Werkje. Wy hebben vermeld, dat de Schryver by de Opgave der Ordonnantiën veele Ophelderingen voegt, en waren te meermaalen in bekooring om 'er eene en andere uit over te neemen. Doch ons beftek verboodt het ons; alleen een Haaltje 't welk de Zeden dier tyden zal toelichten. — Van de Maanbrieven aan Schuldenaaren, en daar op volgende Klaagbrieven, gefprooken, en voorbeelden van beide aangevoerd hebbende, merkt hy op, dat dusdanig een Klaagbrief, waar in het aan geene onhebbelyke taal ■ontbrak, dien de Wed, van jan de wrede, „ met dtti„ delyke zwarte Letteren, op een plano papier van ze„ ventien duim lang en elf en een halve duim breed, „ deedt fchryven, en de naamen van haare Schuldenaa„ ren met roode en vry groote Letteren invullen [hier „ van ken ik nog twee voorbeelden]. Zy drukte haar „ groene Zegel onder deeze woeste brabbeltaal, cn dat „ het werd opgefpykerd fur les eglifes e? lieux publi„ qv.es, [zo als in den Text der Ordonnantie ftaat] be- wyzen ook zo veele gaten als rondsom kuigs de kanten 5, van dit Papier gezien worden: en wy leezen in haar I 5 ftuk  Ï3<5 VAN hasselt, VAN het hoi? VAN geldt»Rfcè „ ftuk zelve, dat dat op/laan genoemd wierd. Wy via*„ den ook daar in een en andermaal van Hagen, kaken „ en malen gefpvooken: wat is dat maaien? Ik neem het „ in den bekenden zin voor fchilderen; want by die Klaas- ■ „ brieven -werden ook daarenboven zomts fpottekenino-eu t „ [ausfy figures laides & deshonnestes ftaat in den Textl „ gevoegd. En die fmaadftukken waren dan, na den „ geest van onze Weduwe de wrede , met Varkens of „ andere 1'maadclyke dieren, waar op de laveloole, eers, loofe fchuldenaars zaten , befchilderd, en zumts onder ■ „ dat tafereel een rymtje. In het zelfde Register, waar „ uit ik den Klaagbrief fchreef, ftaat, wat laas-er op dat „ blad, dit, daar voor verltrekkend, vers. Wy waren eyns haeflide ende plegen to /leken Ind vur die vrouwe fpereu en fchilde to breken Nu hebben wy ons leyder fo ontgaan Ind zyn op defe lelicke beeftc zitten gaan Ind drucken ons Segel voir oer arsfgat Tgclick waer fch vur ons, ende geloeve ons nyet bat. „ Maar die vuile brief eindigt nog in eene bedrygintf „ van fwaarder, fweerlicher ofte ongelymplicher fchry„ vens; en re recht, want, wanneer men zich in zoort,, gelyke drie, vier, vyf of meerdere, Klaagbrieven al ,, vuüder en vuiider hadt afgefloofd , dan fchoot nog de „ Scheldbrief over. Schelttbrief ftaat op de andere zyde „ van het ftuk dat ik hier geeven zal." Ick Johau van Paelant laet V IIcnrick van Scherpenfeel welen, foe ghy als eyn meyneidich boefmcht my eyneu alden fchilt bauen godt, eer, recht, ind reden afgenoemen hebt, mit meer ander ongebeurlickhcit, die ghy myt my voergenoemen hebt, dat lek achter dcc fen daege V' Erjfviant leuen ind flerucn will, ind V un lyfind guct achter de Jen daege krencken , als myn Erjfviant, hiertoe' moest gy V ' fejielick veriaeten. Johau van Paelant, lieer tot Keppel, Aen den meyneidigen boefwicht Henrick van Scherpenfecl. „ Zodanige trant van fchuldbekentenisfe, inmaaning en „ vervolging, werd van karel van bourgondie afgefchaft," Klei-  KLEINE DtCHTBBrLXKl liANDSCIIRIFTIiN. §5f kleine Dichter lyke Handfehriften , vyfde, zesde en zevende Schaketting. 'Je Amjleldam, Ay P. J. Uilenbroek, 1792- 17P4. ' /« gr. 8vo. famen 424 .£/. De Handfehriften, die men in de bovengenoemde drie Scha. keeringen geplaatst heeft, zyn van a. vereul, h. w., j. bOOWHUIS, j. DE clercq HZ. , !'. c. f. HOFHAM, j. fokke, e. vak dr1el, W. BlLDERDYK, c. loots , j. d. p., W. ïmme, C. van DER iiey geb. VAN leeuwen, KINKER , j. j. VEREUL, p. {. ÜILKNBROEK . j. g. doornik , j. VOERMAN, v. w. nsz. , A. l. ■ARBAZ, N. WLSTENDOKP, W. HAVERKORN WZ. , r. H. tHEMMEN ft}. outhu1s, H. assciienb'iRG, b. kieuVVEKHUIZE.\ , f. n. A. P. g. WITSEN oeis3eek , dl c. van den berg. Geene v3i1 deeze Stukjes kan men overtollig, fommige moet men zelfs fchoon, noemen; zo als, by voorbeeld, het door de Academie van Marftille bekroonde Prysvers op columbus , van den Rid* der de langlac, vertaald door j. g. doornik, en verfcheidene Stukjes van Mr. vv. bilderdyk , van wien het volgend ter Proeve zal dienen. de lepel zout. » Noufchirvan was ter jacht geweest, En had een macht van wild gevangen, Het geen hy Jlraks ten toon deed hangen t Aan dingang van zyn Lustforeest. Hy zag zyn vangst, en kreeg behagen, Om, moê en hongrig van het jagen , Z,n middagmaal in 't bosch te doen Met een Mingrelisch Waterhoen. V Was ligt, op takjens, dorre bladen , Den l'ogel in zyn vet te braden; Maar als de Korst den zegen /prak (*) Bevond men dat ''er Zont ontbrak. Toen ras naar V naaste dorp geloopen Om daar een lepelvol te koopen. Men gaf het willig, zonder geld: Ja zelfs , men achtte zich verheven, Door Zout voor 's Konings disch te geven , En daar wierd vry wat in gefield. ——— lntusfchen , na verloop van dagen, Gaf zich de Koning weer aan 't jagen En hield zyn maaltyd weêr in 't bosch, S Maar met een" gantfehen legertros Van R*) De Mahomethaan gsat riet aan tafel, noeti ter rust', of zeet allvi Vooral; EhnCallaly x 01 bumi'tiali: in den naam van God.  $%ï KLEINE DICHTEELYKE HANDSCHRIFTEN. Van jagers, jonkers, kamer heer en, In allerhande flag van kleéren, En een" afgryfelyken /loet Bedienden , van het flechtst gebroed. Toen ging men weêr om Zout te halen, Bock zonder melding van betalen ; En V was geen lepelblad, als eer , Maar vyf, zes, zakken vol, of meer. . Dit jachtmaal wierd weldra verbonden Aan vastgezette tyd en /tonden , En kwam tot viermaal toe in V jaar. Toen wierd dat Zout een gantsch bezwaar; 'ƒ Geen ieder van de dorpelingen Zich met misnoegen op zag dringen, En daar de naam aan wierd gehecht Van 's Konings Zout en Tafelrecht. .< ,t Gebeurde nu, na veele jaren, Dat twee, drie, Vorflen achter een Geen vrienden van het jagen waren, Zoo dat dit jachtfestyn verdween. Toen immers wierd het dorp ontheven Van 't Zout, het geen het plach te geven? Dus dacht men wel, maar dacht verkeerd: Dat recht was nu geprafcribeert. Men wilde nochthans wel gehengen Het in contanten op te brengen. En ieder woning wierd gejehat Ter waarde van een vierdevat. Nu kon men, by vervolg van tyden, Zich van die fchatting niet bevryden, En bracht ze jaarlyks in de kist, Schoon niemand meer van d'oorfprong wist. Doek eindlyk komen de Tartaren Den oorlog aan het Ryk verklaren, En wat ''er ooit vergaderd was, Daar is geen penning meer by kas. Nu is er dubbeld geld van nooden: De pachters worden opontboden ; En ieder Impost, door een wet, Op negen vierden meer gezet; En by nog later Staatsbejluiten, Wordt fchellingen gemaakt van duiten. Nu eischt men van den armen man Vry meerder dan hy dragen kan. Nu ziet de landman van zyn floven Zich al de vrucht en winst ontroven , En  kleine dichterlyke handschriften» /I33 En de akkerïnkomst niet genoeg; Dus houdt hy kanden van de pleegt Nu zinken lust, en bloei, en zeden'. V Verderf flapt aan met reuzenfchreden}. rt Gehucht vervalt van dag tot dag ; V Verliest zyn burgers , flag op flag; '/ Wordt eindlyk gants en al verlaten , En de uilen nestien in de ftraaten. En 't is die eerfte lepel Zout, Die nog V verderf des nazaats brouwt. De Dichter heeft de volgende Aantekening onder di: Stukje geplaatst. „ Men begrype dat dit niet dan een Fabel van myne uitvinding is! De uitmuntende kouschirvan , by zodanig eene gelegenheid, eenig zout voor zich latende halen, belastte uitdrukkelyk, het wel te betalen. De Hovelingen loegen hier om, en merkten aan, dat een penning zout juist nie« mand verarmen zou, al bleef het onbetaald. Integen- deel, (zei de Vorst) met zulke kleinigheden zyn alle onder* „ drukkingen begonnen ; en zy zyn de gevaarlykfte onder„ neemingen , tegen 't recht en de welvaart der Onderdaa„ nen. —— De waarheid van dit fchoone zeggen voor te „ ftellen, was myn oogmerk; niet den braven Schach in zyne nagedachtenis te bezwalken." Op bl. 129, van de zevende Schakeering, komt een Dichtftukje voor aan myn vrolyk Vinkje, door c. van den berg , Smit te Katwyk aan Zee; dit bevallig Stukje draagt veele blyken van genie, als mede, dat de Dichter de man niet is, die vulcanus daar in zal naarvolgen, dat hy een yzer traliewerk zal fmeeden, om iemands vryheid te beneemen. Amalia en Sternthal, eene Kloostergefchiedenis. Uit het Hoogduitsch. Te Rotterdam, by J. Meyer en A. Danferweg Wz., 1794. In gr. 8vo. 78 bl. Amalia, Dochter van den Graaf van schönau, uit zyn eerfte Huwelyk verwekt, en in een Klooster ter opvoedin* ge befteld, raakt toevallig in kennis met den Luitenant sternthal, wiens Zuster zich in hetzelfde Klooster , en wel in een zelfde Kamer met amalia, bevoudt. Eikanderen by het eerfte gezicht daadelyk te beminnen, is, in de gewoone Zamenleving, geenzins onmogelyk, en in de romaneske Waereld byna algemeen. Amalta en sternthal zyn het op den tweeden dag reeds eens, dat zy aan haaren Vader, deszelfs goedkeuring , op beider liefde , zal verzoeken. Ongelukkig ontvangt de Gi^af den brief zyner Dochter op het 00-  I.li- AMALIA EN STEBNTHAL. oógenblik dit hy tyding hoeft bekomen wegens een ver-. Jooren Proces, het welk hem noodzaakt zyne Huishouding tee verminderen. De trotfche Gravin, die het hart van haaren 1 Gemaal geheel; beftuurt en misleid, en wier Broeder toevallig; Overfte is van stkrnthal's Regiment, bewerkt, door eene' en andere omftandigheid , dat de Luitenant, driftig genoeg,, door den Overfteu te recht gefield wordt. De verdediging vani sternthal wordt gevolgd door een Kapiteinsplaats, en eeni bevel om in dien rang te veld te trekken. De Gelieven worden dus verwyderd. het welk amalia eene Ziekte kost na-, dien men sterkthal's brieven aan haar onthoud, zo dat zyr niets von zyne omftandigheden , of vertrek ten Oorloge ,, weet. De Graaf, het afzyn van den Minnaar zich ten nutte \ maakende, voert zyne Dochter, op de geheimfte wyze, naareen ander Klooster, met oogmerk om haar daar, na den proef-tyd , den geestelyken Staac te doen omhelzen. Intusfchen i kómt sternthal agter het geheim, en, wanneer men, in dei ïiieeste llilte, de ongelukkige en zuchtende amalia voor het: Autaar gefleept heeft, om den afgedwongen eed te doen; en i deeze, byna bezweeken , de fidderende lippen daar toe zal beweegen ; roept eensklaps eene ernsthafte mamielyke ftem: „ Houd op, fM>Ln! Verbreek den eed niet, dien i\y my, „ voor het oog van God, gezworen hebt' Verbind u niet tot' „ eene zaak, die gy onmogelyk volbrengen kunt! Houd op!" Deeze holle ftem , welke amalia oogenblikkelyk herkent , maakt zulk een diepen indruk op haar hart , dat zy op rieuw) onder eene efwisfeling van Schrik en Vreugde, aan den voet des Autaars nederzinkt. Vier Grysaarts, welke, als Pelgrims, de vryheid tot het bywoonen van deeze plegtigheid verkreegen hebben, werpen hunne bovenklederen en gemaakte baarden weg, en verfchynen in de gedaante van frisfche Jongelingen; terwyl ,hun aanvoerder, ondanks de tegenkantinge der Abtdis , zyne beminde amalia naar het wagtend lly, tuig voert, en met hetzelve alle vervolging ontfnelt. Was de Graaf van schónau ' gebelgd over her gedrag van zyne Dochter in het Klooster, hy is het niet minder, wan. neer hy , uit een vreemd Land, een' eerbiedigen brief van haar ontvangt, met kennisgeeving van haar huwelyk. Zyna onverfchilligheid gaat nu, ten haaren opzichte, zoo verre, dat hy den Bode zonder eenig antwoord laat vertrekken ; en zonder te onderzoeken , waar zyne Dochter zich bevindt. Het laatfte wordt hy niet dan lang naderhand en in den ongelukkigften toeftand gewaar. De Gravin, ter herltelling haarer gezondheid, benevens de Graaf, zeker Bad zullende bezoeken , ryden zy door een Borch, in welks midden zy door Roovers aangevallen worden. Deeze aanval is zo woedend, en valt z* ongelukkig uit,  amalia en sternthal. : uit, dat twee Roevers, benevens des Graven bedienden, door Pistoolen gedood worden; terwyl hy zelve in zyn Koets geI[kwetst, en zyne Vrouw mede doorfchoten wordt: waarna de I Paarden aan het hollen flaan ; zo dat de derde Roover hen j te vergeefsch tracht in te haaien. Op dit oogenblik verfchytic sternthal , keerende met eenige Jaagers naar zyn Landgoed te rug, zynde flechts honderd fchreden van dit Bosch gelegen. Dit oogenblik is door n. van der meer zeer ;net op het Tytelvignet gefneden. Sternthal doet het Ry- tuig, benevens de beide gekwetften, ten fpoedigften naar zyn Landgoed brengen, alwaar de Gravin in zyn Familiegraf be. graven, maar de Graaf, door een bekwaam Heelmeester, genezen wordt. Gefchiedende dit alles zonder dat amalia, die in het Kraambed ligt, daar iéts van verneemt; of zonder dat sternthal eigenlyk weet wiens redder hy is. Een en ander ontdekt zich eindelyk op de treffendfte wyze, wanneer amalia met haaren kleinen eduard aan de hand binnen treed, om den vreemden Heer eens te zien — haaren Vader herkent, en zich fchreijende aan zyne voeten werpt , om vergeeving 1'meekende. Welk een aandoenlyk tooneel ! De Vader vindt hier zyne mishandelde Dochter weder, in de gelukkigtle omftandigheden. De eertyds verachte sternthal is nu zyn vriend , zyn redder, wiens verdiende hy ook erkent en beloont. Wy hebben niets zedebedervends, noch valsch Sentimenteels, in deeze Kloostergefchiedenis aangetroffen. De deugd wordt 'er in beloond, en de ondeugd, in vergelyking, misfciiien wat al te ftreng geftraft. Doch dit is enkel toevallig: wy doelen hier mede op den geweldigen dood der Gravin, wier trotschen geveinsdheid in dit Stuk veel kwaad brouwt. De Vertaaling is zeer zuiver en vloeijend. Reinkart, of Natuur en Godsdienst. Derde Deel. Met Plaaten. Te Amfterdam, by J. Allart. In gr. Svo. 34a bl. Met dit Deel eindigt Mejuffrouw post dit bevallig en nuttig Werk, vol van zedelyke en natuurkundige Schilderingen. Het eerfte gedeelte vertoont het Huisfelyk geluk dat reinhaRT fmaakt, nadat hy met zyne nannie in den echt getreden is. Alles ademt liefde en vergenoegen; terwvl alles fchynt famen te loopen, om beiden tot den hoogften graad te doen klimmen. Twee Kinderen, willem en louise, uit dit Huwelyk verwekt , zyn getuigen van de klimmende welvaart. Doch in het laatfte gedeelte verandert alles van gedaante; en de eertyds zoo geheel gelukkige reinhart verliest, in den dood zyner nankie, al zyn genoegen; zynde deeze dood reeds  j-jg1 REINI1ART. reeds door twee onvoordeelige Oogden voorafgegaan. Het. verlaaten der Plantaadje l''Heureufe Solitude, en het voorneemen om naar het Vaderland terug te keeren, dit alles wordt door die verandering geboren: met welk voorneemen het geheele Werk eindigt; terwyl het verlaaten van l"'Heureufe Solitude , door reinhart , dus wordt voorgedragen. Na dat ik de meest gekentekende plekjes nog eens bezocht, en' vaarwel gezegd had; na dat ik mynen Direéleur nog eens, by herhaaling , eene vaderlyke zorg voor de nyvere Negers op het hart gedrukt had; na dat ik hen had vaarwel gezegd,, ging ik, met willem en louise aan myne hand, door hunne: Voedfter en Violet gevolgd, met een bitter bedroefde ziel weg;, en welk een aandoenlyk tooneel moest toen nog mynen reeds ; bezwykenden moed geheel verdelgen! Zodra ik myn huis uit-, trad, vond ik alle myne Negers, die ik den voorigen avond! reeds had vaarwel gezegd, op een ry gefchaard ; allen waren i zy om myn heengaan hartlyk bedroefd; eerbied, liefde en fpyt,, lagen op aller gelaat; 1'ommigen weenden luid, anderen kniel-, den voor my, en dankten my dat ik een goed meester ge-' weest was; allen wenscheen zy my goede reis, en eene fpoe.. dige wederkomst: de kleine Negertjes, die met willem w*-. reu opgewasfen, vlogen hem om den hals, en kuschten hem: geheel ontroerd, en byna onbewust van 't geen ik deed, reik-' te ik hun de hand toe, beloofde hun, dat het hun welgaani zou, en maakte dat ik wegkwam: zy bragten my tot aan de: boot, en zagen my na zoo lang zy konden ; nog heel ven hoorde ik hunne af'fcheidsgillen klinken, wuifde met myn zakdoek en zonk, byna gevoelloos van overkroppende aandoening,' in eene fombere mymering in, tot myn kleine willem,, door'zyne woorden: „Nu zie ik Solitude niet meer," my, ■wakker maakte, om met nieuwe luiert te lyden." Daar reinhart en zyne Echtgenoote zeer bekend zyn met de beste Hoogduitfche Dichters, als klopstock, gellert, gessner, gocking, enz. zo treft men in dit Werk verfcheidenei Proeven uit hunne Dichtwerken aan , welke , nu en dan, zeer gelukkig vertaald of naargevolgd zyn; kunnende dus Reinhart, ook ten deezen opzichte geprezen worden. door zyne woorden: „Nu zie ik Solitude niet meer," myl  AL GE M EENE VADERLANDSCHE LETTE R-OEFENINGEN, Verhandeling van het Genootfchap tot Verdediging van den Christelyken Godsdienst, opgericht in V Haege CHage) voor het Jaer 1790. Te Amfterdam , te Haerlem, enin 'sHaege (Hagc), hy J. Allart, C. van der Aa, en B, Scheurleer, 1793. In gr. Svo. 539 bl. tweede uittrekzel, Vierde deel. Over het hedendaegsch misbruik der Kritiek in de behandelinge der H. S., geftaefd door voorbeelden van onften tyd. 1 §. 1. Algemeenc klacht over het misbruik der Kritiek, f. 3. Plan dezer Afdeeling. \. 3-17. I. Beoordeelingcn van fommige vooronder1 tellingen,' ,, welke zonder genoegfamen grond aangeno„ men, en door welke de achtbaarheid en geloofwaar„ dioheid der Bybelbocken merkelyk verkleind worden;1' ja, welke, „ indien ze bewezen konden worden, den Bybcl voor ons onbruikbaar zouden maken." Tot deze onderlïellingen nu brengt de Schryver de volgende; 1. dat de fouten [dit zal toch wel moeten heeten, zommige fouten] onzer gewoone uitgaven op rekening der gewyde Schryveren zelve te zetten zyn: 1. dat de Schryvers hunne Werken meer dan eens uitgegeven hebben, en dat die onderfcheiden uitgaven niet aan elkander gelyk geweest zyn: 3. dat zommige misflagen en gebreken te wyten zyn aan dié geenen, die zommige gedeelten der H. S. by één gevoegd, of die des O. en N. T. elk op zich zelve in éénen bundel verzameld hebben: 4. dat noch in de oorfprongelyke Schriften des O. T., noch in de eerfte affchriften , vocaaltekens zyn geweest; maar dat dezelve 'er in later tyd door de Joodfche meesters zyn bygedaan ; en dus, daar deze mannen niet onfeilbaarwaren , de waare zin en meening der oorfprongelyke Schryveren dikwyls, door verkeerde byvoeging _ van 'klanktekens by medeklinkletters, zoo als die thans in de handfehriften en uitgaven liaan, veranderd is; en dat lext. 1795. ho, 4, K wy  138 verhandeling van het genootschap wy nu zelve uit de medeklinkers alleen de bedoeling der gewyde Sehry veren, zoo goed elk kan, moeten ontcyneren; 5.dat de oorfprong van fouten en verfchillende lezingen in den Hebr. tekst ook af komftig zou zyn uit handfehriften met Griekfche letteren: 6, dat de affchryvers den oorlprongelyken Hebr. en Griekfchen tekst met veele verkortingen gekopieerd hebben, welke naderhand, aan anderen onbekend zynde, dikwyls verkeerd opgevat wierden, en dus een nieuwe bron opleverden van velerleic routen en verwarringen: 7. dat veele fouten in onfe gewoone uitgaven een gevolg zyn van de gewoonte om de befchreven bladen zamen te rollen: eindelyk, 8. dat de H. S. door opzet van ongefóovïgen, ketteren, of rechtzinnige zelfs, ver- yalscht zoude zyn. In de aanmerkingen, die de Schryver tot wederlegging dezer onderftellingen maakt, is buiten twyfel veel goeds en waars ; maar 'er is echter ook veel in, dat den toets van een welwikkend oordeel niet kan doorftaan. De kundige en befcheiden Schryver zal het ons wel veroorloven , dat wy onze bedenkingen op eenige plaatzen van dit betoog voordellen. Wanneer hy, fprekende van de onderftelling van eichhorn, dat misfchien aan zommige van de gewyde Schryvers de fpelkoust niet heel eigen was, en dat zy derhalven enkel naar het gehoor, zonder vaste fpclkonst, voortfehreeven, zegt: „ Vreemd denkbeeld, in de daad! Zulke voortref! yke mar „ nen zullen hunne eigene taal niet verftaan hebben!" dan verplaatst hy zich, zeker, niet genoeg, met zyne gedachten, in de tyden en onder het volk, waarvan hy fpreekt. Het ware, in dc daad, niette verwonderen, dat de allervoortreflykfle man, in dien tyd, en wel onder eene zoo onbefchaafde Natie, als de Joodfche was, in de Orthographie van zyne taal onkundig ware. Die onderftelling benadeelt de eer zyner voortreflykheid in het geringfte niet, even min, als de onderftelling van heringa, dat onder de gewyde Schryvers de één een duidelykcr hand fchreef, dan de ander. Even min als het beledigend voor amos is, met heringa;te zeggen: „de herder Amos, fchreef zoo duidelyk niet, als de geleerde Ezra:n even min is het ook voor dezen herder beledigend, met ETCiii-iORN te onderdellen, dat hy in de fpelkonst niet zeer ervaren was. De hevige uitvallen van schutte tegen priestley wenschten wy door onzen, anderszins zeer befebeidenen, Schryver, niet met zoo veel goedkeuring overgenomen te zien, als bl. 2-7 gefchiedt. Het i» hier  TOT VERDEDIGING VAN DEN CHRIS TL". GODSD. hier de plaats niet, om de daar 'gegispte onderftellingen van den Engelfchen Schryver ter toetze te brengen, maar dit is by ons zeker, dat priestley, hoe men dan ook Over zyne gevoelens denken moge, indien men, hem niet de grootfte belediging aan.wil doen, gehouden moet worden voor een man, die met de vuurigfte liefde, tot de waarheid bezield is, en die zich niet als een verdediger van den geopenbaarden Godsdienst voordoet, maar, in de daad dien Godsdienst met den opregtften yver verdedigt. —— Omtrent de onderftelling van eene dubbele uitgaaf va'n zommige gedeelten van den Bybel, door de Schryvers zeiven, hadden wy in deze Verhandeling meerder liberaliteit verWacht. Het mishaagde ons zeer, dat wy deze.,,onderftelling ook al onder die gerekend vonden, 'door welke de aehtbaerheid en geloofwaerdigheicl der. Bybelboeken merkelyk verkleind worden: en met veel bevreemding zagen wy het, dat alle verbeteringen, door de gewyde Schryyers zeiven, by eene tweede uitgaaf hunner Schriften, gemaakt, hier volftrekt ontkend worden. Van jhamélsveld, wien niemand, die hem kent, van losheid, of gebrek aan eerbied voor den Bybel, befchuldigen zal, denkt hier anders, en, naar ons inzien, beter over: men zie,b. v., zyne aanmerkingen op i Chron. XVI: 7, waar hy fchryft: ,<, Van dit loflied vindt men het eerfte gedeelte in „ de vyftien eerfte verfen van den CV Pfalm; het twee- „ de gedeelte. Pf. XCVI; en het belluit, Pf. CVI: ■>•> 1 ■> 47 ■> 4" •> aIIes echter met eenige veranderingen ^ „ fommigen van welken fchryffouten kunnen zyn, doch „ anderen zullen veranderingen en verbeteringen van den „ Dichter wezen, by eene nieuwe uitgave van deze gezau„ gen." - Ons bellek verbiedt ons meerdere aanmerkingen op dit ftuk. 18—37. IL Eene opzettelyke aanwyzing , hoe meri zich vergrypt in dat vierderlei werk, dat den Criticus by de behandelinge der H. S. is aanbevolen: A. In de beoordeeling van de echtheid der heilige hoeken vergrypt men zich dikwyls door misbruik en verkeerde toepasfing der te voren opgegeven regelen. 1. Het is een fterk vermoeden te;.en de "echtheid van een, boek, wanneer der zaken kundige en geloofwaardige Schryvers van den tyd , tot welken het boek geacht wordt te behooren, of kort na die.n levende, hetzelve voor onécht verklaren; of, zo het blykt, dat het aan hun geheel onT Ka „bei  140 VERHANDELING VAN HET GENOOTSCHAP bekend is geweest. Maar dit bewys is, volgens onzen Schryver, te onregte toegepast op de Openbaring van Johannes, dc boeken der Kronieken, Ezra, Nehemia, en Esther, de 9 laatfte hoofddeelen van Ezechiël, Jef. XXXVI-XXXIX, enz. 1. Vooral (zegt hy) maakt men dikwyls misbruik van dien regel , dat de egtheid eens boeks verdagt wordt, wanneer men 'er perionen, plaatzen , gebeurenisfen, gebruiken, fchriften, woorden en wat dies meer is, openlyk in gemeld of van ter zyde in bedoeld vindt, die eerst in later tyden t'huis hooren; of, wanneer deszelfs ftyl of inhoud niet overeenkomt of met den van elders bekenden ftyl, of met den leeftyd, het vaderland, de kundigheden, de geaartheid, enz. des Auteurs, wiens naam het draagt. • Verfcheiden Bybelboeken, of gedeelten van dezelven, welker echtheid door zommige geleerde mannen, op één of meer der zo even genoemde gronden, in twyfel getrokken was, poogt de Schryver hier, door beantwoording der gemaakte tegenwerpingen, te handhaven, als,waarlyk van die geenen, welker naamen zy aan het hoofd dragen , voortgefprooten. Onder eene menigte gegronde aanmerkingen, vinden wy hier echter ook" veel aangebragt, dat, naar onze gedachten, menigen oordeelkundigen Lezer niet bevredigen zal. Wy kunnen ons in de byzonderheden niet inlaten. Alleen willen wy hier eene kleine aanmerking maken op het geen wy, bl. 390, lezen tegen het gevoelen van eiciihorn , over de echtheid van Sa/omb's Spreuken. Deze was naamelyk van oordeel, dat 'er in dat boek, behalven de Spreuken van salomo, agur, en LEMuè'l, ook, door hem, die dezelven verzameld heeft, veele andere van vroeger en later Wyzen zyn zamengebragt, welke alle men, deels wegens overlevering, deels om dat ze salomo niet onwaardig waren, op zynen naam zettede. Dit oordeel fteunde daar op , om dat het voor ééuen mensch niet mogelyk zy, zoo veele fpreuken te fchryven. „ Zelfs het fynfte vernuft (zegt hy) wordt moede, de fcherpfte fcherpzinnigheid ftomp, de levendigfte luim dood, als zy zoo vele vruchten dragen, en zoo dikwyls en fterk ins;efpannen worden zouden. Salomo, ik weet dit zeer wel, werd als de wysfte van zynen tyd door het gerucht overal geroemd, en ik ben 'er ver af, van tegen zyne wysheid onregtvaardig re wezen: maar zelfs een Godlyk vernuft reikt bezwaarlyk toe tot zulke eene menigte van fpits-  tot verdediging van den chrïstl. godsd. 141 fpitsvinnïge fpreuken en geestryke invallen (*). In zyn antwoord op deze bedenkingen zegt onze Schryver, onder anderen: „ Van eenen hedendaagfchen Nederlandfchen „ met roem bekenden Dichter verzekert men, dat de „ Dichtftukken, uit zyne pen gevloeid, het getal der dagen „ zyns levens evenaren. Ik zwyg van de Arabifche „ Spreuken van meidanicii anderen, om dat eichhorn „ die insgelyks als zamenvoegfels van heel onderfcheiden „ Wyzen aanmerkt." Welke Nederlandfche Dichter hier bedoeld worde, is ons onbekend; maar dit durven wy vastftellen, dat niemand, wie hy ook wezen moge, in ftaat zy, zoo veele ftukken te leveren, die ivaarlyk den naam van dichtstukken verdienen. En, wat meidani betreft, het is niet flechts eene meening van eichhorn, maar eene onbetwistbaare waarheid, dat deze niet de Schryver, maar alleen de Verzamelaar en Uitlegger geweest is van de 6000 Spreuken , die wy onder zyn' naam overig' hebben. B. Hoe men zich ook vergist in het oordeel over het al of niet oorfprongelyke der tael van zommige boeken des O. en N. T., had hy reeds in de derde Afdeeling', by de opgave der regels, naar welken een beoefenaar der Bybelfchè Kritiek zyn oordeel fchikken moet, in eenige ilaalen aangetoond. Hy had daar tevens reeds eenige redenen aangevoerd, tegen de onderftelling van een' Hebreeuwfchen grondtekst van mattheus : cn hy voegt 'er nu Hechts eenige aanmerkingen by ter wederlegging van miCHAëLis, die niet alleen deze onderftelling had aangenomen, maar die daar by de Griekfche overzetting voor onnaauwkeurig hield, en het uit dien hoofde zelfs waagde eenige verbeteringen van het zyns oordeels verkeerd vertaalde voor te flaan (f). C. „ Vooral heeft men (zegt onze Schryver) ook reden van klachten over het hedendaagsch misbruik der Kritiek in het beoordeelen van de echtheid en waerc lezing van groote of kleine Schriftplaetzen en Woorden^ Hy poogt dit in eenige byzonderheden aan te toonen, welke hy tot de volgende clasfen brengt. 1. De onderftelling, dat (*) Inleiding in het O. T. , Itl D., bl. 550—553. (■f) Dit is ook gedaan in het Mengelwerk van de Vaderland■fee Bibliotheek, I Deel, No. 9, 385—392: verg. echter ook aldaar, No. 13> bl. 577—579- Ka  142 VERHANDELING VAN HET GENOOTSCHAP dat in de H. S., vooral des N. V., wel de meeste fou^ ten door inlasfchingen en byvoegzelen ontftaan zyn. Hy ontkent niet, dat de handfehriften des N. T. onderfcheiden merktekenen vmghsfen dragen; maar hy wenscht meer voorzichtigheid in de beoordeeling van dit moeilyk ftuk. Hy merkt met regt aan, dat 'er geen boek ter wereld is, hoe naauwkeurig en juist ook gefchreven, of men vindt 'er me^ nigvuldige woorden en gezegden in, die 'er, behoudens den 1 zin, wel konden afgebleven zyn, maar die 'er tot meerder duideiykheid, cieraad, bevalligheid, nadruk, enz. zyn bygedaan; en dat men dit vooral in 't oog moet houden by het N. T., welks Schryvers zich niet op die puntigheid hebben toegelegd, die men, by 't wegwerpen van al wat overtollig fchynt, onderftelt: enz. Hy veroordeelt dus "alle gistingen, waar voor geen andere grond word byge^ bragt, dan dat die zin, of dat woord, behoudens de meening des Auteurs, gemist kan worden; als ook de Nwegr • werping van woorden of zinfneden, uit moeilyke plaatzen, alleen met oogmerk om dezelven verftaanba'arer te maken. Hy zegt hieromtrent, onder anderen, met regt, „ by moeilyke plaatzen is het nog de eerfte weg, de eene of andere verbetering van den tekst voor te liaan: terwyl men niet dan in den alleruitterften nood het wagen kan, tegen het eenftemmigst getuigenis aan, eene donkere plaats geheel weg te werpen. En het is in allen ge^ valle natuurlyker te denken, dat men den tekst door byvoegfelen duidelyker, dan dat men hem onverftaanbaarder zou getracht hebben te maken." [Deze laatfte aam merkinjr echter geldt alleen ten ■ opzichte van opzettelyke byvoegzelen, niet ten aanzien van die, welke toevallig in den tekst kunnen ingeftoopen zyn, en waarin dikwyls de eenige oorzaak der duisterheid zit.] De onder* itellin0; Van zommige oordeelkundigen , dat men tusfeben twee lezingen, die beide een' goeden zin geven, de kor? tere kiezen moet, meent de Schryver, dat op zommige plaatzen met regt toegepast wordt. Echter keurt hy het te menigvuldig gebruik daar van af. „ Immers (zegt hy) is het even gcmakkelyk , ja gemakkeiyker, te begrypen, dat fommige affchryvers, om eene plaats verftaanbaarder, gepaster, cn met de gelykluidende overeenkomftiger, te maken, eenige woorden uitgelaten , dan dat anderen ze hygevoegci hébben. En over het geheel ftaat een affchryver, 't zy hem voorgelezen worde, 't zy hy zelf leze, Heter bloot voor de uitlating van een woord, dat, behoudens  TOT VERDEDIGING VAN DEN CHRISTL. GODSD. T4J dcns den zin, gemist kan worden, dan voor de by voeging van iets, dat 'er zonder ftooting kan worden bygedaan." „ Nog minder grond (gaat hy voort) is 'er voor het menigvuldig gebruik, dat vooral semeer en griesbach maken van eenen anderen regel, dat, naamlyk , wanneer 'er in handfehriften en andere bronnen twee of meer verfchillende lezingen voorkomen omtrent een woord of woorden, welke, behoudens den zin, kunnen gemist worden, men dan geen van beiden als echt verkiezen, maar ze beiden, als onderfcheiden byvoegzcls van later hand, verwerpen moet." Het kan zyn, dat deze regel hier en daar verkeerd toegepast is, maar den regel zeh ven, die door de befcheidenfte Critici aangeprezen en gevolgd is (*)•> kunnen wy niet afkeuren. En de aanmerkingen, die onze Schryver 'ertegen maakt: „ In dit ge„ val zyn alk de onderfcheiden byvoegfels tegen, en „ geen' getuigenisfen voor, de korte lezing: allen bewyzen „ ze, dat 'ei- toch éénig byvoegzel ftaan moet;"' deze aanmerkingen, zeggen wy, houden wy voor geheel en al onbewysbaar. Na dat hy, in de volgende §. gehan¬ deld had over eenige plaatzen des O. T., by welke die onderftelling van randglosfen, die naderhand in den tekst zouden zyn geraakt, ook zeer verkeerdelyk zoude aangebragt zyn; voegt hy 'er nog eenige byzondere aanmerkingen by nopens de Op fchriften der Pfalmen, en die boven fommige van Jefaias Godfpraken , welker echtheid hy meent dat ten onregte in twyfel wordt getrokken. a, „ Zonder het wegwerpen van geheele zin- fneden of woorden , kan men toch ook de kritifche gisfing misbruiken, wanneer men zonder grond verandering maakt in eene lezing, die door alle getuigenisfen gewettigd is, en, noch het taalgebruik, noch het redenbeleid, noch den ftyl des Schryvers, en wat dies meer zou kunnen zyn, tegen zich heeft." Dat ook dit hedendaags veelvuldig gefchiedt, wordt, even gelyk by de voorgaande byzonderheden gedaan was, met een aantal voorbeelden beweezen. 3- °P dezelfde wyze wordt het (*) Zoo lazen wy nog onlangs de volgende Aantekening van irnesti ad cicerokem, de N. D. L 6: [Statius in Synephehif\ Statius abest a M. S. S. quibusdam, etiam Guelf. delevitque davisius. Alii libri habent Plautits, aiïi Ttrmtius, quon QSTEND1T, NOMEN ESSE A GLOSSATORE. K4  144 VERHANDELING VAN HET GENOOTSCHAP het hedendaagsch misbruik der Kritiek betoogd , in de Vereffening van Mjnfinfdigheikn tusfehen plaatzen des U. en Nv T., gelyk ook van zulke plaatzen, die uit de boeken des O. V. ui de .Schriften der feiianag. en App. worden aangehaald: „ wanneer men naamelyk,"'zonder naauwkeung onderzoek, of niet het fchynbaar verlcnil door andere gemakkelyker en zekerder middelen konne weggenomen worden , terftond aan 't veranderen der gewoone lezing gaat, en daar toe van geheel on^enoegzaame getuigenisfen gebruik maakt." ° D, ,, Eindelyk , in de beoordeeling van dc fehikking en verdeelmg der reden en woorden in de H. S. gaat men ook lomtyds heden ten dage al te ras af van die, welke door alle handfehriften, overzettingen, en andere getuigenisien, bevestigd wordt; dikwyls alleen om den Auteur eene orde van zaken op te dichten , om welke hy niet gedacht heeft, om het beloop der rede, volgens ons inzien, wat gepaster en vloeiender te maken, cn enkel ee* zogte zwarigheden te ontwyken." Ook hier van worden een aantal voorbeelden opgegeven. §. 38-43. 111. Een onderzoek na de oorzaaken, Waar uit dat menigvuldig misbruik der Kritiek in onze dagen zyn oorfprong hebbe. De Schryver vindt dezelven in het gebrek aan die vereischten , welke hy in de derde Ardcelmg had getoond, dat de beoefenaar der Kritiek hem g hebben moet- De2elvcn ZY« dus, Volgens A. Gebrek aan de vereischte gaven der Natuur, of aan de nodige, byzonder Grammaticale, kundigheden(hier eenter verkiest de Schryver, zedigfeeidshalve< liever op te geven , wat anderen gezegd hebben dan zyn eigen oordeel over de Critici van dezen tyd te vellen.) 1 B. Korfeligheid, fcherpheid, zucht om onophoudelvk anderen tegen te fpreeken, terwyl men zelf geene te^nIpraak dulden kan. ö 8 C Vrypostigheid en losbandigheid, waar door men jsomtyds, oni zyne byzondere, Godsdienftige cn andere, gevoelens goed te maken, veranderingen in de lezing, tegen alle grondregelen aan, voorftaat, of-uitwerpt, hetgeen iiM zyne denKbeelden niet ftrookt. & Aan het einde van zyn Werk heelt de Schryver nog een Byvctgfel geplaatst, behelzende een Lyst van Schryvers, Sii hy,' behalveri de in de Aantekeningen genoemde, by  tot verdediging van den christl. godsd. 145 zynen arbeid gebruikt heeft. Wy moeten daar uit, ten flotte, nog dit aantekenen, dat men in dit Boekdeel menige onuitgegevene aanmerking medegedeeld vind, uit de Acadcniifche lesfen van de Hoogleeraaren schroeder en abresch , van welker onderwys de Schryver gebruik heeft mogen maken. Leerredenen over de gewigtigfte Gebeurtenisfen uit het Leven van jesus Christus, gewoonlyk genoemd Euan- . geliën >» door johannes tissel , Leeraar der Lutherfche Gemeente te Amfterdam. Vierde Deel. Te Dordrecht, by A. Blusl'é en Zoon, 1794. In gr. 8vo. 31a bl. TP^e agtenswaardigc Leeraar tissel vervolgt, in den aan JLy gekondigden bondel, zynen verdienstlyken arbeid, ten beste zyner natuur- cn geloofsgenooten. Vcrdicustlyk noemen wy dien arbeid , "omdat de Onderwerpen, door zyn Eerw. behandeld, op 's menfchen waar geluk , de verhoring van hart en zeden, een onmiddelyken invloed hebben; en de uitvoering volkomen is berekend naar de gewoone vatbaarheden van allen, die, met opregte begeerte om ftigting in het goede tc ontvangen, oplettendheid en gezond menfchen-verftand zamenpaaren. Doch wy willen ons goedkeurend oordeel , meermaalen geveld, niet herhaal en, maar liever met den tegenwoordigen bondcl onzen Leezeren een weinig nader bekend maaken. Een Negental Leerredenen wordt hier afgeleverd. Ten blyke van de belangrykheid der ftoften, willen wy de titels uitfehryven; zy zyn de volgende : ,, Verdediging van Gods handel„ wyze in de Roeping der menfchen tot zaligheid. De „ verplichting om aan de verbetering of bekeering van zyne medemenfehen te arbeiden. De gelykvormigheid i,, aan God 't groote doel van den Christlyken Gods| dienst. De invloed van den Godsdienst op onzen arbeid. E Het voortrcflyk onderricht van den Christlyken Gods„ dienst, in het ftuk van den toorn. De heiligheid van het hart tot Zaligheid noodzaaklyk. De menfchen „ zyn huishouders van God. 't Characrer van den Ver- losfer, wyze ernst en edele zachtheid op de volrnaakt„ fte wyze vereenigd. De verplichting tot den Openbaa- I-> ren Godsdienst; of tot den openlykén Eerdienst van ff tf Opoerfte Wezen." K 5 Ge-  14-5 .T- tissel Gelyk voorheen, zullên wy ook nu wederom den Leezer een en ander Haal van tissel's denkwyze mededeelcn. Onze keuze bepaalt zich vooreerst tot de eerde Leerreden. Naa de betekenis der woorden, Zaligheid en Koeping , verklaard te hebben, trekt zyn Eerw. het daar over gezegde kortlyk in een'y met byvoeging van eenige ophelderende Aanmerkingen. „ Uit „ het zo even gezegde (zo fchryft tissel) volgt dan „ natuurlyk, dat de uitdrukking; God roept de menfchen. „ tot zaligheid, niets anders betekent , dan dit : God ,, poogt ons over te haaien -tot het bewandelen van eenen „ weg, die ons opleid tot tevredenheid en geluk; of, „ om duidelyker te fpreeken, de Godheid brengt de za,, ligheid onder ons bereik , dat is, Hy maakt dezelve ,, voor ons mogelyk cn verkrygbaar; zonder ons daartoe, „ op eenigerhande wyze, ten koste van onze vryheid, te „ noodzaaken. En (dus gaat hy voort) dat 'er geen de ,, minfte reden zy, om, in dit ïtuk, van de natuurlyke „ en eigeniiartige betekenis van 't woord roepen af te „ gaan, zal nader duidelyk blyken , door met deze aan„ merking te verbinden, eene befchouwing van de mensch„ lyke natuur, en van den aart van '/ geluk , waartoe „ de Godsdienst, naar aller toeftemming, den mensch kan „ opleiden. . ,, Ik begin van de natuur der menfchen. Men behoeft „ zeker M. V. den mensch niet lang te beïchouwen, of dat uitftekend voorrecht, waar mede zyn Schepper „ hem boven 't gedierte befchonk, ik meen het vermo„ gen van vryheid en redelyke keuze , valt ons ter,, llond in 't oog; dat vermogen, om zich tot het een of tot het ander, door inwendige gronden, te be,, paaien, met de bewustheid, dat hy handele , vrywil„ lig en zonder ecnigen dwang. Wilde God 't geluk „ van den llerveling ; geenzins bedoelde God hem een „ geluk te bezorgen van het laaglte löort. Niet enkel „ voor zinlyk en dierlyk genoegen, maar ook voor ze„ delyk geluk, maakte de Godheid hem vatbaar; en 't „ is klaar, dat zyn groote Maaker hem dit zyn hooger ,, geluk ook wilde bezorgen, langs eenen anderen weg; niet gelyk het gedierte door blinde konstdriften, (in„ ftincren) welke het dier, dat verftooken is van edeler „ veeren en vermogens, tot allerlei daaden als voort„ fleepen en noodzaaken. Neen, de mensch kan geluk„ kig worden door 't gepast gebruik der Rede, en door. ] m da  leerredenen. U7 de geïuWge aanwending van zyne vryheid. Zien wy „ niet M. V. dat alles in de menschlyke natuur is hv „ gericht, om hem een hooger geluk te verfchaffen, „ dan 't gedierte, en 't hem toe te reiken, langs eenen „ geheel anderen weg?Is 't dan tc vermoeden, dat God, „ den mensch tot de zaligheden van den Godsdienst roepende, zyne redelyke en vrye natuur ganschlyk zoit ■„ verkrachten,en hem, door een onweerftaanbaaren dwang, „ afgefcheiden van de kracht van zedelyke drangrede„ nen, als zou noodzaaken tot het goede ? Dan zeker „ wierd de mensch voor ons oog, in plaats van een voortreffelyk en welgeordend geheel, de zetel van on„ verklaarbaare tegenftrydigheid." De Leeraar tissel, dit denkbeeld nader ontvouwd hebbende , uit de befchouwing van 't weezen van Godsdienst en Deugd, en door de opmerking , dat 'er geen grond zyn zoude, „ byaldien God den mensch onweer„ flaanbaar riep tot zaligheid en geluk, door hem even „ zo onweerftaanbaar te dwingen tot het goede, om zulk „ eene gedwongene godsvrugt en deugd te beloonen," beroept zich vervolgens op den aart van het zedelyk geluk , 't geen wy door het geloof in Christus kunnen verkrygen. „ Al de zaligheid toch , (fchryft tissel) al „ t zedelyk geluk , waar voor ons de Godsdienst vat„ baar maakt, vooronderftelt, buiten allen twyfel, in-, ,, wendige cn heilige gefteldheden, gefteldheden , „ daarin van onheilige gefteldheden onderfcheiden , dat „ men daar door 't "goede bemint, dat men 'er zich toe „ geneigd voelt, het daarom kiest, en 't zo volgt en „beoefent; eene gefteldheid, die, blykbaar, alle waar■n de verliest door dwang en geweld; terwyl die zelfde „ dwang en geweld ook voor ons zeiven 't genoegen „ dier gefteldheden zou wegneemen en vernietigen , en „ ons dus zou onvatbaar maaken voor tevredenheid en zelfsvoldoening, voor alle belooningen van dit foort." Leezenswaardïg is, voorts, de Leerrede , waarin de agtenswaardige tissel handelt over den wyzen ernst en de edele zachtheid, als volmaakt vereenigd in het CharaBer van onzen Verlosfer. Daar de Verhandeling zelve te in een gedrongen is, om uit dezelve iets ter proeve voor te draagen , zullen wy alleenlyk overneemen, 't geen de Leeraar ter algemeene ophclderinge van deezen edelen Characfertrek heeft aangemerkt. ,, Wat is hier (dus j? vraagt hy) wyze ernst ? Wat edele zachtheid van Cha- „ rac-  Ï48 J. TISSEL „ rafter? En wat bedoelen wy, als wy van de gehfi„ kige mengeling deezer verfchillende hoedanigheden by „ Jefus Christus gewaagen? Zo dra wy (is 'sMans „ antwoord) aan iemand wyze ernst of welgeplaatfte „ ftrengheid toekennen, en aan zyn Characfer zekeren „ nadruk, of eene edele onbuigzaame fterkte, in het han„ delen toefchryven, dan bedoelen wy 'er door, die manlyke deugd, die hoedanigheid der Ziele, waar by hy, de beginzelen van braafheid onveranderlyk en „ zonder de minfte vrees of eenigerhande twyfeling vol „ gende, zig nimmer noch door traagheid van zig zeiven, „ noch door vrees voor anderen , eene enkele fchrede „ van het pad verwydert. 't Is die gefteldheid der „ Ziele, die, ons verheffende boven al de kracht der ge„ woone najaagingen onder de menfchen, ons als onges, voelig maakt voor vermaak of belang, voor vleiëryen ,, of voor verwyten, voor roem of voor verachting; en „ ons in ftaat ftelt, om, by eene voegzaame gelegenheid, den fterkften afkeer te toonen van al het laage en „ verachtlyke, van al het zondige en fnoode. Hy dus ., M. V. die, uit traagheid of uit zwakheid, uit hoop „ of uit vrees , by de boosheden van anderen, zynen „ afkeer verbergt, ontveinst, en zig plooit en wringt „ naar den fmaak en de zinlykheid van anderen; hem ,-, mangele die grootheid of fterkte van ziel, hem ont,, breekt ganschlyk die manlyke deugd, die wyze ernst, „ die wy hier bedoelen. Ik zeg wyze ernst, wclgeplaat„ fte ftrengheid; om deze waardige gefteldheid niet te „ verwarren met eene verkeerdheid , waar by men, vol „ van eigenzinnigheid, zig meer door redelooze drift en „ dwaaze woede, dan door wyze en waardige beginze„ Ion, laat befticren; die zo kwaalyk gcplaatfte ftreng„ beid, waar by men of zonder voldoende gronden, of ,, zeer ten ontyde , den ernst der Ziele op het hoogfte fpant; cn die door een gcfronsd voorhoofd, door 00„ gen vol vuur, en door allerlei fterke handelingen, aan den dag legt." Op deeze Characlerfchcts van den Wyzen ernst laat tissel die van edele zachtheid volgen. „ 't Is (fchryft de Leeraar) die beminlyke hoe„ danigheid der Ziele, die, te faamgefteld uit eene hart* „ lyke welwrüenheid en eene teerhartige neiging tot „ declneeming, ons den kwaaden wel doet bejammeren, „ m var nimmer haaten; 't is die lofwaardige ncigingr „ die ons, de verkeerdheden van anderen zo'vecl moog-  leerredenen* .149 ■a lyk van de beste zydc doende befchouwen, telkens „ aanfpoort, om zyne verbetering en welvaart, zo veel „ in ons is, te bevorderen. Zo minzaam en meedogend „ deze zachte goedhartige gefteldheid der Ziele ons je„ gens anderen doet denken, even zo toegevend en lief„ devol doet zy ons ook handelen. Een ftuurs en ge1 fronsd gelaat, bitze woorden en fchampere bejegeninI .wen, zyn altoos, ten zy hooge verplichtingen zulks noodI zaaklyk vorderen, verre, zeer verre, verwyderd van den „ man,die eene edele zachtheid der Ziele bezit; en die van „ dien kant alle onze hoogachting en naavolging verdient. „ Wat nu fmerkt tissel, ten befluite , aan) de menge„ ling of de vereeniging van deze in fchyn zo ftrydige 1 hoedanigheden aanbelangt. In hem befchouwen wy deI zelve als vereenigd, die eene gelyke vatbaarheid of geI fchiktheid bezit tot err^t en nadruk, of tot zachtheid „ en goedheid; naar maate plicht en omftandigheden zulks „ vorderen. En by bezit deze hoedanigheden op eene „ volmaakte wyze vereenigd, in wiens hart ernst en zacht,', heid, zo in hunnen oorfprong, als in de trap of maat, „ en in dc geduurzaamheid, volledig overeenkomen met „ den aart der omftandigheden , waarin hy zig bevindt, | en met de plichten, waar toe hy geroepen is." Genoeg oordeelen wy deeze trekken, om den Leezer, op nieuw, van tissel's gezond verftarid en redelyke denkwyze , eenige ftaalen onder 't oog te brengen, en hem tot eene nadere kennismaaking met M Mans nutte en ftigtelyke Leerredenen uit te lokken. Het nuttig gebruik des Christendoms, byzonderlyk in bange tyden. Eene Leerreden, uitgefproken in de Vergadering en Gemeente , de Grindgrond - Groeve , te Hackney , op den 30 Maart 1794 , door f. priestley, LX. D. F. R. S., &c. Zynde de Jffcheids^ Re- • devoering des Schryvers van zyne Gemeente. Uit het Engelsch vertaald. Te Amfterdam, by H. Bron^ers, 1794. In gr. 8vo. 65 bl. Bekend aan de meesten onzer Leezeren zyn de lotgevallen van Dr. priestley. Door het plonderziek Engelsch gepeupel, opgezet van eene domme Geestlyk-  150 J. priestley, leerrede. heid , van huisgeraaden en eene kostbaare boekery beroofd, verliet de martelaar der eenvoudige Euangeiifche' waarheid de Stad Birmingham, alwaar hy, onder de Disfenters, het predikampt bekleedde, en vertrok m Londen. In de nabuurfchap dier Stad eenigen tyd dien zelfden post hebbende waargenomen, wierdt hy te raade, na Amerika over te fteeken; alwaar hy reeds aangekoomen, en, naar verdiende, in eenen niet .Qnaanzienlyken post gefteld is. In de maand Maart des jongstvoorgaanden Jaars, naar aanleiding van Hand. XX:. 32, voor de laatfte maal, in Europa, als Leeraar het woord voerende, zyn de gevoelens , welke hy voortbrengt, naar die aandoenlyke gelegenheid berekend. In dc daad, dit getuigenis zal ieder onbevooroordeelde , naa het leezen deezer' Leerrede, uit ..zyn hart voelen opryzen ; hoe gewaagd en Hout zommige ftellingen van priestley iemand ook mogen toefchynen, ware hy. geen eerlyk man, en van den praktikaalen geest des Euangeliums in het gemoed doordrongen, hy zou dus eene verftandig ernilige en bemoedigende Leerrede niet hebben kunnen voortbrengen. Gode zy dank , dat in ons Vaderland het gelaat der dingen eenen keer heeft genomen, door welken alle vervolging om den Godsdienst onzen waarlyk vry geworden bodem, gelyk wy hoopen, voor altoos, zal verlaaten hebben. 'Er is dus geene reden, om van dien kant priestley's Leerrede iemand aan te pryzen. Nogthans zullen 'er altoos lyders blyven op den aardbodem? Van welk eenen aart dezelve ook mogen weezen , veel vrugts bclooven wy hun van de aandagtige leezing en toepasfing op zich zelve van de gedagteh des fchranderen Engelschmans. Dat het vreedzaam verblyf, welk hy, aan geene zyde des Oceaans, is gaan zoeken, hem de mishandelingen van het ondankbaar Moederland doe vergeeten, onder de aanwending zyner uitneemende talenten, ten beste van een Land, welk zyne verdienden beter op prys zal waardeeren ! Waare hqqgagting voor den uitmuntenden priestley deedt ons deeze uitboezeming uit het hart door de pen uitftorten.  JP. MOE ns, onderwys, Igt Onderwys in den Godsdienst, voor de Jeugd, door petronella moens. Te Amfterdam, by A. B. Saakes. In 8vo. 24 bl. Men heeft al voorlang, en met reden, aangemerkt, dat een der voornaamfte Oorzaaken, waarom men in het Ondeiwys der Jeugd zo weinig Haagt, ook daar in te vinden is, dat de' Önderwyzers te veel geleerdheids bezitten, en dus, in hunne onderrichtingen, zich niet kunnen verhagen tot den peil der Kinderlyke vatbaarheid en begrippen. Men behoeft zich alzo niet zeer te verwonderen, dat ook dit het gebrek is, dat in dit klein Gefchrift heerscht. De Burgeres peïronella moens is te zeer gewoon, haaren hoogvliegenden geest boven de gemeene denkbeelden te verheffen, dan dat zy tot het weinig bevattend vernuft van eenen jeugdigen Onderwyzeling zich geheel kan vernederen; en, fchoon men, in deeze weinige bladeren, wel zien kan , dat zy hier naar getracht heeft, is zy echter hierin niet zeer gelukkig, naar ons inzien , geflaagd. Ondertusfchen kan dit Boekje voor eenigzins gevorderden zeer wel zyne nuttigheid hebben. Kort Berigt wegens de kwaadaartige Koorts , welke onlangs in Philadelphia heerschte, benevens eene opgaaf van het gebeurde omtrent dit onderwerp in verfcheldene gedeeltens der Vereenïgde Staten van Noord-America. Door mattheus carey. Uit het Engelsch vertaald, door n. c. de fremery, A. L. M., PUI. & Med. DocK. Te Haarlem , by A. Loosjes, Pz. 1704. In gr. 8vo. 152 bl. J ' *3 TPVit Werkje behelst eene zeer naauwkeurige ën gelcofXJ waardige befchryving van den oorfprong, voortgang en het uiteinde der geduchte Ziekte, welke, onder den naam van Geele Koorts, op*het einde van het Jaar 1793, met eene zo vreeslyke woede, in Philadelphia, en derzelver omtrek, gehcerscht heeft, dat 'er, binnen den korten tyd van iets meer dan drie maanden, ruim vierduizend menfchen door to het graf gefleept werden. De Schryver van hetzelve, die verzekert alleen getragt te hebben, waare gebeurenisfen in duidelyke en eenvoudige woorden uit te drukken,  tg-Z M. CAREÏ ken, heeft de meeste daadzaaken zelve waargenomen, en andere niet dan van geloofwaardige perlbonen met alle voorzichtigheid ontleend; en hy was te beter in Haat om een eclït bericht nopens de omftandigheden, welke deze Ziekte verzelden, te kunnen mededeclen , daar hy zich onder de Leden eener Commisfie bevondt, welke tot onderftcuning der Zieken en Behoeftigen was aangefteld. Men vindt in hetzelve een omftandig verilag van dc verfchillende byzonderheden en voorvallen, welke dgzc vernielende plaag voorafgegaan zyn en verzeld hebben i benevens eene naauwkeurige opgave der middelen, welke men, ter afweering van derzelver verwoestende uitwerkingen, heeft te baat genomen. Gebrek aan goede maatregelen was buiten twyfel de oorzaak van den fcliielyken voortgang dezer Ziekte, en de Schryver merkt met veel reden op, dat het Burgerlyk bewind, op het eerfte verfchynen van zulk een verderftyke plaag, de magt behoorde te hebben om beflisfende maatregelen te neemen, en dat het gebrek van een gefchikte wet omtrent dit onderwerp oorzaak geweest is, waarom men het kwaad, onmiddelyk na dat het uitgebroken was, niet heeft te keer gegaan. — Eene andere oorzaak ter verbreiding der Ziekte, die° behoudens de Burgerlyke vryheid, het waakzaam oog der Regeering niet had behooren te ontflippen, was een ongepaste Godsdienst-yver. „ Zal men, zegt de Schryver, my vergeeven, dat ik hier het gedrag van die geenen, welker kwalyk beftierde yver hun in de hevigfte woede der ziekte bewoog , om fommige onzer Kerken beftendig op te vullen, en dus dezen boosaartigen vyand in zyn werk byftand te bieden, vrymoedig afkeur? Van hun, welke, als vreezende, dat de gebeden en fmeekingen, die zy t'huis deeden, by God niet aangenaam zyn zouden, zich in Kerken begaven, die met rottende Lyken vervuld waren, en waar zy allerlei fchadelyke uitwaasfemingen moesten inademen? Aan deze ééne oorzaak durf ik gerust een groot deel der fterfte toefchryven. Het verdient wëzent- lyk alle opmerking, dat die gezindheden, welker godsdienftige Vergaderingen het volfte waren, ook het meest van de ziekte geleden hebben. Zullen dan de menfchen nimmer wys worden? Moeten wy nog leeren, dat de Almachtige Schepper van hemel en aarde geen tempelen, met handen gemaakt, noodig heeft? dat het'gaan na eene godsdienftige Vergaderplaats, wanneer dat onfnid- 1 delyk aanloopt tegen de groote wet van zelfsbehoud, die •]  wegens eene kwaadaartige koorts. 153 eyne Goddelyke hand met onuitwischbare letteren in het hart van alle zyne fcheplèlen gefchreeven heeft, geen deel uitmaakt van den eerdienst, dien men aan den Schepper en Onderhouder van het menschdom verfchuldigd is ? dat een zagt en nederig hart de tempel is,, waarin hy wil gediend zyn ? dit hoop ik niet. Ik hoop, dat de vrees- lyke les, welke fommigen van onze Gezindheden, hieromtrent, door eene fterfté, die verre buiten alle evenredigheid tot hun getal was, gekregen hebben, in volgende tyden , by diergelyke donkere omftandigheden, zal onder het oog gehouden Worden." Ten aanzien van het Geneeskundige gedeelte is dit Werkje zeer onvoldoende; ert*, om zulks eenigzins te ge-> moet te komen, heeft de Vcrtaaler de berichten, door Gcnecsheeren omtrent deze Ziekte medegedeeld, by wyze van Aantekeningen, althans het voornaamfte daarvan, op zyne plaats 'er bygevoegd ; en nog daarenboven een meer omftandig verilag aangaande dit onderwerp , door' Dr. lining, Arts te Charlestown, aan Dr. r. whyttj Hoogleeraar te Edinburg'h, gefchreven, aan het einde van dit Stukje doen drukken. Dan, daar dk alles vry omftandiger en naauwk'euriger door den Hoogl. rush, die deze Ziekte te Philadelphia zelve gezien en behandeld heeft, in eene zeer fraai je Verhandeling, over deze merkwaardige Epide nie, befchreven is^ hoopen wy, dat.de Vertaaier , dien dit Stuk te laat ter hand was gekomen, zyne belofte zal volbrengen, en het hoofdzaaklyke daarvan, by wyze van een tweede Stukje, aan den Nederlandfchen Leezer mededeelem Natuur- en Zedekundige Befchomving der Aarde, en vati haare Bewoonderen. Gevolgd naar fitst. Hoogduitsch van j. f. zöblner en T. s. lange. Vyfde Deel. Te Camfen, by J. A. de Chalmot, en te Amfterdam^ by M. de Bruyn. In gr± 8vo. 340 bl. Een ftapel Boekdeelen van een zelfde Werk herinnert ons aan eene agierlykheid omtient hetzelve 'verzuim kunnen wy het, niet noemen,; dewyl wy ons des onfchuldig kennen, en het Wefk van ons niet verzuimd, maar, nu om deeze dan om geene rede, verwyld ■is door ons onder handen genomen te worden. Wy zouden ligtlyk,om dit in 't gelyk te brengen,eenige Dee- lett. 1795. no. 4. L kil  j-A BESCHOUWING DER. AARDE, ten tc zatnen kunnen neemen, ons beroepen op de gunfti£e Beoordeeling des Eèrften Deels, als mede op'cue wy over dc drie volgende ftreeken (*), daar het Werk, in wyze van uitvoering, zich zeiven gelyk blyft; doch wy zouden, dit doende, een Werk, als het Werk voorhanden, geen regt, maar aan 't zelve te kort doen; liever verkicz-n wy van elk der nu uitgekomene Deelen, zo kort als andere meer dringende Aankondigingen, of de fchikking onzer Beoordcelmgen, toclaaten, eenig verilag, en derzelver inhoud, op te geeven. Wy deelen in het genoegen der Schryveren van dit leerzaam Werk, als zy betuigen: „ Wy hebben meer Leezers oevonden, dan wy by de overhand neemende zugt tot nieuwmodifche beuzelingen , en vermaaklyke bezigheden , voor eene zo ernftige Ledtuur hadden durven verwagten, welke hier en daar niet anders dan droog zyn, en alleen den geenen behaagen kan, die de vermeerdering zyner kundigheden als de hoofdzaak, en het vermaak flegts als een bywerk, befchóuwt. Wy hebben Beoordeelaars gevonden, wier infehiklykheid en lof ons des te aangenaamer zyn moest, hoe zeer wy bewust zyn, dat ons werk in.de oogen van een {brengen Beoordeelaar zeer onvolmaakt zyn moet. Wy hebben het beloonend genoegen gehad van te verneemen, dat ons gefchrdt verfcheiden Leezeren eenen fmaak aan de kennis der Natuur ingeboezemd , veele ontrustende zwaarigheden weggenomen^ en menig vooroordeel overwonnen heeft. Daar door zyn wy nu aangefpoord, om ons beftek, het welk wy in den beginne bepaald hadden, nog verder uit te breiden, en menige befchomving, die wy flegts als ter loops meenden aan te dippen, uitvoeriger te bewerken, en ten minden geene gelegenheid te verzuimen, die ons ;aangebooden wierd, om de aandagt ^des Leezers op een aewlgtig onderwerp te doen vestigen." , Nader zich verklaarende over 't geen hun m het overig (gedeelte huns verbreeden befteks te behandelen ftaat, zeWen zy: „ De algemeene befpiegelingen over de Aarde en de mindere foort van haare Bewoonderen zyn geëindigd 't Geen wy nog van de Dieren te zeggen hadden, oordeelden wy gepaster te kunnen voegen by het on- f*) Zie onze N. Algem. Vadtrl. Letteroef. IV D. I Stuk, bi. 457. V D. 1 Stuk , bl. 160. Algem. Vadtrl. Lett. voor 1701, bl. 207 en 433.  van J. f. zöllner en j. s. lange. 155. i onderzoek over den Mensch, of ook ter aftvisfelinge hier en daar in te lasfehen. Wy gaan derhalven nu over tot deeze gewigtige Afdeeling van ons Werk, waar by wy dies te meer oplettenheid durven verwachten, dewyl de zaak op zichzelve van een veel algemeener belang is dan al het -voorigc. Mogten wy ook altyd zo gelukkig zyn , om, in de keus der onderwerpen en derzelver voorftel, de goedkeuring van de geenen te verdienen, die zich nog verder zullen aanbieden ons op deezen aangenaamen weg te vergezellen!" Wy Horten met de Schryvers dien wensch uit. Langs welken weg zy de Leezers in dit Deel brengen om hun den Mensch te doen kennen, zal blyken uit de opgave van de drie Hoofdftukken, welke dit Vyfde Deel beflaan. Het Eerfte, het XIV in 't vervolg des Werks, is eene Algemeene Befchouwing van den Mensch, en handelt over 's Menfchen Geftalte Gelaat en Gelaatkunde —— Uiterlyke Verfchcidenheden tusfehen byzondere Menfchen V Menfchen Lichaamlyke Grootte Sterkte en Duurzaamheid van 's Menfchen Lichaam. Het Tweede, of XV, Hoofdftuk voert ten algemcenen opfchrift, Over de Veranderingen in 'sMenfchen Lichaam, door uiterlyke omftandigheden, en vinden wy hier meer byzonder, Veranderingen voortkomende uit de Lugtsge- fteldhdd Veranderingen veroorzaakt door het Voed- zei Veranderingen uit hoofde van de Zeden en Gewoonten Veranderingen voortkomende uit de Staatsge- fteldheid, Regeer ingswyze en Godsdienst, van een Volk. Het Derde, ofXVI, Hoofdftuk handelt zeer breedfpraakig over de zo zeer betwistte Ednheid des Menschlyke» Geftachts. In de volvoering van de taak der uitwerkinge van de aangeduide ftoffen, welker rykheid zich aan 't oog van elk, des eenigermaate kundig, terftond opdoet, bctoonen de Schryvers hunne beleezenheid in de beste Werken die daar over handelen; en zullen zommigen de Aanhaalingen uit Ieorster's Waarneemingen op zyne Reis om de Wereld, en zimmerman's Na'uurlyke Historie van den Mensch, : die foms, fchaars van eenige Aanmerkingen vergezeld, ettelyke bladzyden beflaan , misfchien wat te lang oor- :deelen, althans moeten zy zo voorkomen aan de Bezitters dier Werken. Men wil 'er den geest wel van op- jjegeeven, maar ze niet voluit afgefchreeven, hebben. Dat men geheele brokken geeft uit fchaars voorkomende L 3 Schrif-  Ï5Ó BESCHOUWING DER AARDE, Schriften kan te pasfe komen, maar uit Boeken, oh3 zo te fpreeken, in aller handen, heeft dien voeg niet. Wel hadden wy gewenseht, dat de Schryvers het verklaaren van een en ander Verfchynzel, in de Befchouwing van den Mensch, en 't geen tot zynen toeftand betrekking heeft, 't welk nog aan veel gefchils onderhevig is, of geheel agtergelaaten, of, zonder zich van eene onderftelling ter Verklaaringe te bedienen, zulks met een woord aangeftipt hadden. Het luidt vreemd, naa deeze geleezen te hebben, aan den voet des blads te vinden: „ Eenige jaaren geleden heeft crawford eene geheel „ andere Theorie van de Warmte uitgedacht, waar door „ veele van de aangehaalde Verfchynzelen nog beier kun„ nen verklaard worden. Doch de ontwikkeling deezer „ Theorie onderftelt te veele kennis met opzicht tot ze„ kere natuur- en fcheikundige grondbeginzelen, dan ik „ hoopen kan, door alle myne Leezeren verftaan te wor- „ den, zo ik dezelve alhier zou willen plaatzen." Immers, gaat de Theorie van crawford, die, naar hun betuiging, de Verfchynzels beter verklaart, door, dan hebben zy eene gebrekkige zo geene verkeerde Verklaaring in den Text opgegeeven. Meer dusdanige Aanmerkingen zouden op eene en andere byzonderheid in dit Deel te maaken weezen; doch over 't geheel zal de Leezer veel ophelderings en voldocnings vinden. Behoedzaamheid en Voorzigtigheid geleiden doorgaans de Schryvers. Te recht merken zy, onder anderen, aan,over den Invloed van de Lugtsgefteldheid fpreekende : ,, Wy kennen over 't algemeen nog zeer weinig ten aanzien van de hoedanigheid der Lucht, van weezenlyke deelen die daarin ontbonden zyn, en van haaren invloed op ons Lichaam. De meeste ontdekkingen, door eenige Natuurkundigen in deezen gedaan, zyn nog te nieuw, en de meeste Reisbefchryvers hebben te weinige gelegenheid gehad om alle de hiertoe betrekkelyke Waarneemingen met de noodige zorgvuldigheid in het werk te ftellen, dan. dat men over deeze gewigtige en zeer uitgebreide ftoffe, met volkomen zekerheid, in alle opzichten, een beflisfend oordeel zou kunnen vellen. Slegts zo verre hebben wy zekerheid als de Natuur ons door groote in 't oog loopende verrichtingen leidt ; doch daar by ontmoeten wy nog dikwyls genoeg raadzelen , duisterheden en twyfelingen." In de opgave der Hoofdftukken hebben wy reeds aan-  VAN J. F. ZOLLNER EN J. S, LANGE. ïfif geduid dat het laatfte in dit Deel zeer breedfpraakig is ; bier van geeven zy reden, die hun tot eere ftrekt, en willen wy dit gedeelte ten befluite deezes Berigts nog affchryven. „ Hadden wy by deeze zaak, de Éénheid des Menschlyken Geflachts , geen ander belang dan de verdediging van moses verhaal, dat god door één paar Menfchen den aardbodem hadt bevolkt, dan zou het genoeg weezen, om de Leezers op de Schriften onzer beste Godgeleerden te vervvyzen. Doch, eensdeels, doen zich by dit onderzoek zo veele gelegenheden op, met onze gedachten in de Natuur en de beftemming van het Mensehdom dieper in te dringen, het welk eene voldingende reden is, het zelve in myn plan te moeten opneemen ; anderdeels is ook de vraag over onzen gemeenfchaplyken oorlprong, in veele meerdere opzichten, gewigtig voor het Mensehdom. „ Staat de waarheid vast, dat het geheele menschlyke Gellacht flegts één enkele talryke Familie is, dan verkrygen de geheiligde rechten van ieder afzonderlyk Mensch, zonder het uiterlyk onderfcheid in aanmerking te neemen, daar door een nieuwen fteun, welke niet om verre geworpen kan worden, zonder rede en menfchen-gevoel te verzaaken; of veel meer, dan is het belangryk Leerftuk van dc weezenlyke gelykheid aller Menfchen tegen alle aanranding beveiligd; want in dit geval alleen is de gelykheid onzer rechten, voortfpruitende uit de gelykheid van onze natuur en verordening, aan geene verdere tegenfpraak onderworpen. Wanneer aldus de Europeer zyneAfricaanfche Broederen, gelyk het vee, verkoopt, en nog erger behandelt, kan hy ten minften zyne onmenschlykheid niet verdedigen, en men heeft altoos nog meerder hoop, dat de ftem der Natuur en der Rede, eindelyk, de baatzugt zelve eenmaal befchaamen zal, dan wanneer deeze het gevoel nog onderdrukken kan door de onzekerheid , of deeze Slaaven oo*k dezelfde weezenlyke menschlyke rechten met hunne Heeren gemeen hebben. „ Hebben de Menfchen eenen gemeenfchaplyken oorfprong,dan word alle trotschheid, waarmede de een, uit hoofde van eenige ingebeelde voorrechten, zich boven den anderen verheft, op eene belachlyke wyze ten toon gefield. Men kan het, derhalven, de oude volken, aan welken de gedenkfehriften van moses onbekend waren, en die by gevolge over dezelve niet konden nadenken, L 3 geen-  158 bes. der aarde, van zul ener en lange. geenzins kvvalyk neemen, wanneer zy waanden, dat de aarde alleen voor hun gefchaapèn was, en alle overige Menfchen flegts dc lucht inademden, om dat zy, als eigenlyke Heeren van dezelve, die van Goden of halve Goden afdamden, zulks aan hun vergunden. Die nationaale hoogmoed •zal, nogthans, in onze tyden met verachting moeten befchouwd worden by zodanige volken, die de gronden van hit onderfcheid onder dc Menfchen niet meer y#p eenen verr dichten of geheel verborgen oorfprong afleiden. In eenige gewesten van het Oosten zal men het den Geestelyken en Grooten niet verdenken, wanneer zy den Uurger en Boer met de uiterfte minachting aanzien, alzo brahmin en sittri, van welke zy waanen af te ftammen, voortreffelyker en magtigcr waren , dan beise en sudus, uit welken, naar men zegt, de twee laatstgenoemde Handen zyn voortgefprooten. In Europa ten minden zou het gemaklyk vallen om het onbetaamelyke deezer verwaandheid aan te toonen, wanneer men zich, uithoofde van zyne afkomst, boven anderen verheft, zonder tc bedenken, dat, eenige Geflachten te rug gerekend, dit onderfcheid m geenen deele plaats hadde. „ Nog moet de waarheid, dat het geheele Menschdom aan eikanderen vermaagfehapt is, op elk onbedorven gevoel dien heilzamen invloed hebben , dat men ieder Mensch broederlyke genegenheid toedraagt, op het gezicht van noodlydenden zich verplicht acht dezelven by te ftaan, en zich ontziet om eenig Mensch te vernederen; dewyl zulks niet gefchieden kan zonder zyne eigene waardy te verzaaken." Vaderlandse/} Woordenboek , oorfpronglyk verzameld door j, kok. XXVlIIjle Deel. Met Kaarten, Plaaten en Pourtralten. Te Amfterdam, by J. Allart. In gr. 8w. 3*7 bL Is eenig Werk vatbaar voor Toevoegzelen en Verbeteringen, het is een Woordenboek van dien aart als waar van het XXVIlIfte Deel thans voor ons ligt. Wy hebben, in eene en andere onzer Aankondigingen .der laatstvoorgaande Deelen, Uitlaatingen en Gebreken daar in aangèweezen. De Verzamelaar en Uitgeever der Stukken door den Heere j. kok byeengebragt, die zyne eigene Waarneemingen daar by voegt, (zie, onder anderen, het  J. KOK, VADERL. WOORDENBOEK. 159 Artykel Texel in dit Deel) en wat meer tot voltooijing van deezen waarlyk moeilyken arbeid kan ftrekken, hem door anderen verl'chaft, doet, in eene Aantekening by de Gellachtlyst van het oude Hollandfche Gedacht van van stryen, waar eene gaaping zich vertoont, aanzoek aan de noi- leevenden van dat aanzienlyk Gellacht, om die gaapinge°aan te vullen, als mede het vervolg der Afftammelingen, tot op den tegcnwoordigen tyd, te fchenken; tc welker gelegenheid hy verklaart: „ In een Aanhangzel, „ 't geen noodzaaklyk aan dit Werk gehegt zal moeten „ worden, van de toegezondenc Bengten een getrouw ge„ bruik te zullen maaken;" en doet een dergelyk verzoek aan allen, die met eenige nadere opgave, wegens hunne Familien, hem willen vereeren. Hoe veel zulks ter voltooijinge kan bydraagen, zien wy in het Artykel deezes Deels; willem bloys van treslong betreffende. Immers de aanvang van 't zelve luidt: , In het Zesde Deel deezes JVoor-denhoeks, op bl. 698, ' beloofden wy een uitvoeriger leevensberigt, wegens aee„ zen verdicnstlyken Vaderlandfchen Held. Thans gaan , wy ons van deeze belofte kwyten. Wy doen zulks met te meer genoegen voor ons zeiven, zints bet ons ', heeft mogen gebeuren, door de edelmoedigheid en het vertrouwen van eenen nog leevenden aanzienlyken Af- ftammeling des Doorlugtigen Admiraals, met echte en ' oorfpronglyke aantekeningen begiftigd te worden, waar „ door wy in ftaat gefteld zyn, eenige nadere veelal on„ bekende byzonderheden, het hoogloflyk Gellacht be% treffende, aan het licht te brengen, en tevens den volg, reeks der Nakomelingen , tot op den tegenwoordigen ' tyd, te vermelden. De aanzienlyke Zender, wiens naam is cornelis johannes bloys van treslong, Oud- „ Burgemeester en Thefaurier der Stad en Landen van „ Steenbergen, thans in den Haage woonende, ontvange „ by deezen onze opregte dankbetuiging voor de betoonde edelmoedigheid. Mogten de Leden van nog andere aloude Vaderlandfche Gellachten, door dit voorbeeld, ter even gulhartige mededeeling worden uitgelokt. „Wanneer in ons IVoordenboek eenige misflag ingelloopen, „ of eenige onnauwkeurigheid begaan, is, rekenen wy „ ons verpligt, en zyn zelfs overboodig genegen, het 011„ naauwkeurige, of'kwaalyk geltelde, te verbeteren. Dus „ zullen wy iii het tegenwoordige geval handelen. Toen „ het bovengemelde Artykel in het Zesde Deel gefteld L 4 v> wierd,  lÓO J. KOK „ wierd, hadden wy niet den toegang tot de bronnen, welke „ nu voor ons geopend zyn." In de daad, dit veel verbeterd Artykel verfchaft ons veele byzonderheden wegens dien Vlootvoogd, welke wy, liet ons bellek zulks toe, zouden overneemen. • Wy wenfehen, dat Verzamelaar en Uitgecver in hunne gedaane Uitnoodigingen mogen flaagen ; en zou het hun geraaden weezen, by de vervaardiging des Aonhangzek^ het geheele Werk na te gaan. Ongetwyfeld zullen zy nog onvoldaane beloften aantreffen, en gelegenheid vin-r den om die te vervullen, gelyk thans gefchiedt, in het breede Artykel , willem van oldenbarneveld , Heer van Stoutenburg, waar zy ten aanvange fchryven: „ 't Is hier eene voegzaame plaats om verilag te doen van den befaamden Aanflag op het Leevea van Prins ,, maurits. De Heer van stoutenburg was daarvan i, de Hoofd-Aanleider \ doch hadt in het heilloos plan „ mede betrokken zyn ouder Broeder reinier, Heer van „ Groenevel'l, Luitenant Houtvester van Hollandsen Heem„ raad van Delfland. Op het Artykel groeneveld. „ beloofden wy 's Mans lecvensloop op zynen Doopnaam „ te zullen verhaalen. Dit hebben wy verzuimd, 't Welk „ ons ligt ten goede gehouden zal worden, die bedenkt, „ hoe het bykans bovenmenschlyk zy, in een Werk als „ het onze, zich voor misflagen te behoeden. Van de „ beide Broeders , met opzigt tot hun aandeel in de Za„ menzweering en den uitflag des verfoeilykén bedryfs, verkiezen wy derhal ven , om tevens het bovenge: „ meld verzuim te vergoeden, in dit Artykel verflag te „ doen." Voorts maaken Suriname en het Synode van Dordrecht geene kleine Artykels in dit Deel uit. En neemen wy van 't zelve aflcheid met het korte Artykel tileman, „ Gaarne vermelden wy de Naamen van Perfoonen, die, „ reeds vóór het opgaan van het licht der Kerkhervor- minge, de diepe duisternis bemerkten, in welke zy her„ om dwaalden, en uit dien hoofde verlangden na betere tyden, in welke de verftanden der Christenen van den „ klaaren glans des Euangeliums zouden bellraald worden. „ Zulk een beter onderrigt Geestlyke was tileman, „ Hy leefde in 't laatst der Vyftiende Eeuwe, wanneer hy eenen zeer hoogen ouderdom bereikt hadt. Zyne woonplaats was de Stad Groningen, en hy aldaar Mon5, nik onder de Orde der Minderbroederen. Hoe wel, „ veel-  ! vaderl. woordeneoek. j6X ij veelligt ook by andere gelegenheden, bleek zyne denk„ wyze op een tyd als zeker Burger, jan i.udek ge„ naamd, by heni ter biegt kwam. Want als deeze zy„ zen Geestlyken Vader klaagde, dat men zyn gemoed „ met allerlei ik weet niet welke menschlyke inzettingen bezwaarde cn vcrftrikt hieldt, gaf hy zynen Bicgteling „ tot antwoord. ,, „ Dat tegen die "menschlyke in- .„ ■>•> zettingen veel te zeggen viel; maar dat het vrymoe* „ „ dig voordraagen van zyne begrippen, daaromtrent, niet „ „ vryftondt; alzo hy, die de waarheid fprak , groot „ „ gevaar liep; dat hy, wat aangaat de voorwaarden „ ,, van de eeuwige behoudenisfe, de zaak aldus moest „ ,, begrypen; te weeten, dat christus voor ons geftor„ ,, ven, en alleen onze Zaligmaaker is, op welken men „ „ zyn vertrouwen moest dellen; dat alle andere dingen, „ ,, als Aflaaten en dergelyken, niets meer of anders dan „ „ loutere beuzelingen waren, van welke men, derhal„ „ ven, wat het weezen der zaake aanbelangde, geen 5, „ werk moest maaken." " St'actsft'ukken uit de pen van Mr. johan de witt, in leven Raadpenfionaris van Holland. Te Dordrecht, by de Leeuw en Krap, 1794. In gr. 8vo, 460 bl. TP\e Stelling, dat hoe meer waare Verdienden van groote \_J Mannen by hun leeyen miskend zyn, des te meer een verlicht Nagejlacht gehouden is dezelve tc waardccren en te eerbiedigen, oordeelen de Uitgeevers, in hun Voorberigt, rede genoeg, om de Staatsftukken, welke hunnen oorfprong aan de pen van den grooten johan de witt vcrfchuldigd zyn, thans publiek te maaken. Terwyl zy, daarenr boven , veel lichts verfpreiden over de Vaderlandfche Historie van den tyd, waarin dit kundige en verftandige hoofd arbeidde. Zy voegen 'er by, dat de Leezer, in den tegenwoordigen Bundel, behalven de echte Stukken, welke gemelde Staatsdienaar gefteld heeft, ook eenige andere zal'vinden, die van zyne hand niet kunnen zyn '; maar die noodzaaklyk hier by moesten gedrukt worden , om dat dezelve in zyne Papieren worden aangehaald, en dat alles, wat van wegen de Hecren Staaten van Holland hier voorkomt, op de beste gronden aan den Raadpenfionaris de witt wordt toegefchreeven. L. 5 Het  iö~25 j. de WITT'S staats3tuk3en. Het eerfte Stuk, 't welk hier t voorkomt, voert ten tytel: „ Deductie ofte Declaratie van Staten van Holland „ ende West- Vriesland: behelzende een waerachtich ende „ grondich bericht van de Fondamenten der Regierinee „ v.m de vrye Vereenichde Nederlanden; ende fpecialick „ van \ recht competeerende de refpecïive Staten van „ de gheumeerde Provinciën yder apart, foo ten reguarde „ van faecken op andere Rycken, Republycken, Staten „ en Landen rcUeftie hebbende, ende met, ofte ter con~ „ templatie van de Overichheden in de felve te verhan„ delen, als ten opfichte van faecken binnen hare refpec„ tive Provinciën voorvallende; met behoorlicke deftincbie „ van die faecken, die by 't Verbondt van Unie, in den „ Jaare 1579 binnen Utrecht gemaeckt, ofte by eenige „ particuliere overgifte van de voorfz. gheunieerde Pro„ vmcien aen de Generaliteyt, ofte aen de difpofitie van „ de gefamentlycke Bondsgenooten zyn gedefereert; inge„ ftelt en dienende tot justificatie van 't verleenen „ van feeckere acte van seclusie, raeckende 't employ „ van den Heere prince van oraigne, by de hooch„ melte Heeren Staten van Holland ende West-Vriesland, „ op den vierden Mey 1654 ghepaffeert; mitsgaders van „ de proceduren by defelve daer omtrent ghehouden; „ met grondige Refutatie van 't gene daer jegens by, „ ofte van wegen eenige Provinciën, is voortgebraPt." Hier op volgen „ Refolutien, Acten, Stuckcn en Mu„ nimenten, dienende tot beter verltant van de boven„ ftaende Deductie , mitsgaders tot bevvys van ver„ fcheidc Fadien, ende Omftandigheden, daer inne ver„ haelt." Onuitgegeevene of onbekende Stukken tot deeze zo zeer bekende en vaak befchreevene Gebeurtenis in den Lande hebben wy hier niet aangetroffen; wy kunnen 'er alleen van zeggen, dat men ze hier, in éénen Bundel, by den anderen vindt.  adres en aanbod, Adres en Aanbod der Amfterdam fche Burgerye aan Prins willem den III, en aan Heer en Burgemeester en van Amfterdam, van eene groote Burgerwapening van/wt:^ derd duizend Man tegen de Franfchen, tn het Jaar 1673. Ten betooge van de denkwyze onzer Voorvaderen,en 'heldhaftige Standvastigheid in het verdedigen tegen 's Lands Vyanden, ter naavolging voor gefteld. 'Le Amfterdam, by W. Brave, 1794. 36 bl. Een oude vermolzemde Zwavelftok kan geen Vuur ontlteeken! Reis langs den Rhyn, van Maintz tot Dusfcldorp, behelzende cent zo naauwkeurige als bclangryke Befchryving deiSteden, Dorpenen Vlekken, aan den oever des Rhyns gelegen. Benevens een zeer omftandig Bericht van den Wynbouw, als ook van den geheelen Houthandel, toefte, cn beftuuring der Houtvlotten; als mede eene uitvoerige ' Befchryving der voomaamfte Tafereelen in de Gallery ! van Dusfeldorp. Met Plaaten cn Kaarten. Twee le Dcc. Andemach Dusfeldorp. Te Haarlem, by F. Bonn, 1793. In gr. 8vo. 344 bl. enoeo- hebben wy van den aart deezes Werks gezegd, T in onze Beoordeeling des Eerden Deels (*>, om, zonder iets dergelyks, daar dit Tweede Deel, ten dien onziete, met het voorigc volkomen gelyk ftaat, by te brengen, terftond over te gaan tot de opgave van den Hoofdinhoud van 't geen dit Tweede en laatfte Deel ons aanbiedt. Alleen nog dit, met een enkel woord, dat de Schryver, fchoon nog fchildcragtig genoeg blyvende, min fterk gloeiende kleuren bezigt over X alge¬ meen bezigt; want van het overdreeven fchilderagtige zal men niet wel vry kunnen pleiten de befchryving van zvn gezigt op den Veitsberg, bl. S*i enz- Dan het was een betoverend Gezigt ! Eene plegtige ftdte, alleen '', door het gezang der Nachtegaaien en t getjilp van „ on- (*) Zie onze Algem. Vaderl. Ltiterotf. voor 't Jaar 1794, bl. 423.  ï&4 KRIS LAXfiS BEN RHVN. „ ontelbaare vogeltjes verleevendigd, maakte hem deeze „ woestyn ten tempel. Een hetjige verrukking hieldt „ zyne leden opgetoogen; een Goddelyke waaiem der „ van alle zyden gecierde en welriekende Natuur ora,, wolkte zyne Ziele!" Doch dit "in 't voorbygaan. Stak, in het Eerfte Deel, het Bericht van den Wynbouw uit, de Refchryviflg van den Houthandel en dc Houtvlotten maakt dit Dee< niet mm opmerkenswaardig. Ons ftaat niet voor ergens iets 20 uitvoerigs en naauwkeurigs, deezen voornaamen Handeltak betreffende , aangetroffen te hebben. Komt onze Reiziger tot de opgave van Kleinigheden; deeze waren onvermydelyk om 'er den Leezer een zo uitvoerig en verftaanbaar yerilag van te geeven ; en zuilen de twee Plaaten, er bygevoegd, gewis, den Houthandelaren be- haagen. _ Wy kunnen 'er alleen uit overneemen de befchryving van de Provianthutten. „ Het kwam my," icmyft hy, ongelooflyk voor, dat 'er, in zulk een „korten tyd , zo veel zou kunnen gebruikt worden; „doch myn Geleider verzekerde my oprecht, dat op „ zulk een reis wel 40 tot 50,000 pond brood —- 15 „ or 20,000 pond vleesch, 10 a 15,000 pond kaas, —„ 10 a 15 Centenaars boter — 8 a 10 Centenaars °e- „ rookt vleesch 30 of 40 Mudden erwten en boo- „ nen 8 a 10 Mudden zout, —r-. 5 a 600 vaten „ bier —— 3 a 4 ftukken wyn, en even zo veel van y> eer"^ mindere foort voor het Volk, die, in gevalle van „ nood, of by aanhoudenden arbdd, uitgedeeld wordt, — „ zonder de overige fpecery- en andere waaren in aan„ merking te neemen, gebruikt werden." Te recht mag de Schryver aantekenen: „ Onder alle „ groote en ftoute onderneemingen , ken ik 'er <*een die „ aanmerkelyker en bewonderenswaardiger is ? dan de „ bouw en behandeling van zulk een vervaarlyk beweegV Ivk werktuig, van/t welk men zich op den Rhyn voor,, al , boven alle Rivieren van\ Europa, en welligt in de „ ganfche Waere d, tot den Houthandel bedient. Ze zvn „ de reuzen onder onze Vaartuigen. Men verbeelde „ zich een dryyend houten Eiland, van omtrent duizend „ voeten in de lengte, en negentig voeten in de breedte, „ m welkers midden van tien tot dertien ruime hutten „ van planken zamengevoegd, geplaatst zyn, en waarop „ een taamlyk dorp zou kunnen ftaan; vier of vvfhon- „ derd roeijers en arbeiders bewoonen dezelve," De  REIS LANGS DEN RHYN» IÖJ De eer der uitvindinge van dit Vlotgevaarte kent de '"Reiziger aan de Hollanders toe; en ten bewyze daarvan ftrekt, dat de gebruiklyke Kunstwoorden , of zogenoemde Vlottermen, meest uit de Nederduitfche taal haare afkomst hebben. Men zal met genoegen den Reiziger op dit Houtvlot vergezellen van Andemach tot Dordrecht, en wegens den Houthandel byzonderheden, niet algemeen bekend, aantreffen. Wy neemen alleen eene der Aantekeningen over. „ Men zegt in het algemeen, in de bo„ venlte Rhynftreeken, dat tot den Vlothandel ten min„ ften 300,000 Ryksdaalders Capitaal vereischt worden, „ 100,000 Ryksdaalders in het Bosch, 100,000 op het „ Water, en 100,000 voor de daar toe vereischte on- „ kosten. Een fchoone Som! om deeze re- „ den is de Vlothandel gewoonlyk het werk van een „ ganfche Handelmaatfchappy. Men wil dat de s, Hollanders voor een cubiek voet hout in de doorfneede „ een Dukaat betaalen; daar uit kan men ligtlyk opmaa„ ken, dat het hout, dat van den Boven-Rhyn, van den „ Main en Rhyn , aangevoerd wordt , den Hollanderen „ jaarlyks de uitgave van eenige Millioenen kost. Mert „ rekene flegts de vertelling van een eenig Vlot, welke „ van Maintz tot aan Dordrecht 35,000 Gulden be„ draagt, en dan zal het bewys zig klaar genoeg op„ doen." De eerfte Stad, van welke men hier eene breede Befchryving aantreft, is Bonn. Onder de byzonderheden vinden wy : „ Reeds fint» eenige jaaren is hier een Lees„ gezelfchap, dat federt korten tyd zeer toegenomen is. „ — Eenige Liefhebbers van letterkunde en weeten„ fchappen, die elkander de Journaalen , periodike Wer„ ken, en andere voortbrengzelen van fmaak en letter„ kunde, die zy voor eigen rekening hadden, mededeel„ den, namen het befluit, om zig tot een vast gezelfchap „te verzamelen, een vergaderplaats te huuren, en om „ hunne Werken bekend en algemeener nuttig te maa- „ ken. Verfcheide anderen kwamen daar by ; de ,, Keurvorst zelve tekende daar op in. Het is reeds werk„ lyk over de honderd leden fterk, en gebruikt een fchoon „ en wel ingericht vertrek, op de derde verdieping van „ het Ichoone Raadhuis. Ieder vreemdeling kan en „ mag, op zekere uuren, die opgenoemd zyn, by de „ lyst, die men hem voorlegt, en waarop hy zyn naam x „ fchryft,  ï66 REIS LANGS DEN RHYN. „ fchryft, dien hy telkens by zyne--intrede aamvyst, ,, geduurende zyn verblyf alhier, hetzelve bezoeken." Bruhl krygt haare beurt; doch Keulen een grooter, en tellens een gunftiger getuigenis dan veele Reizigers daar aan geeven. Onze Reiziger werd het tegendeel gewaar, by zyne eerfte wandeling, van 't geen verfcheide Rcisbefchryvingen van Keulen zeggen; naamlyk, „ dat ze de „ onaangenaamfte Stad van gansch Duitschland is , en „ dat men, in heur wyden omtrek van drie uuren, niet „ één bezienswaardig huis aantreft/' Naar zyne ervaarerris ,, is Keulen eene Stad, waar men meer beziens- dan „ wenfehenswaardigs vindt; waar men eer lust heeft om „ door te reizen dan te woonen." De Regeering te Keulen, en byzonder de oudei'wctfche cn ftaatlyke vertooning, welke de regeerende Burgemeester maakt, befchrecven hebbende, laat hy volgen: „ Wil „ men deeze Heeren in hun vollen glans zien, dan weet ik „ geen bekwaamer tyd daartoe dan den dag op weiken de v, zogenoemde Godsdragt gehouden wordt. Eene „ Procesüe , die op den tweeden Vrydag naa Paafchen „ alle jaaren door den ganfehen Raad, het hooge Dom- kapittel, de Stiften en Kloosters, cn de overige Ge„ regten in de Stad, gehouden wordt. Alles verlchynt „ dan in zyne Amptskleeding, in volle pragt cn waardig„ heid. Nog voor weinige jaaren verzelde een mensch „ in Masquerade als Arlequin, tot ergernis van alle ver,, ftandigen, deeze Proceslic, welken de Keulenaars het „ Gekken Beuchen noemden, en die aanhoudend voor „ het Venerabile uit danfen moest. Dit moest, naamlyk, „ in naavolging van David gefchieden, die voor de Arke „ danfte. Maar waarom dan een Arlequin, en niet een „ David met een harp ? Doch thans is deeze zotheid, tot „ roem eener beter denkende Magiftraat, en tot minder ergernis, geheel afgefchaft." De (*) Eigenlyk het Zotte Bernardjen. 't welk de Keulfche fpraak in Gekke Beuchen veranderde. Welligt heette de zotte mensch, die zich eerst tot deeze klugt gebru ken liet, hervard. Dat diergelyke Narren in de domlte Monniken¬ eeuwen , meer by gelegenheid van openbaaren Kerkdienst gebezigd zyn , blykt aan verl'cheidene Narrenbeelden , welke men in de Gothifche Colommen der oude Kerken , als ook in zommige houten Kerkgeftoelten van de Monniken tyden, aantreft.  REIS ï.ANGS DEN RMYN. ÏÖJ - De Domkerk ontgaat 'sReizigers opmerking niet, noch de Kapelle der drie Koningen; doch wy zullen 'er ons niet by ophouden, en liever met hem treeden in hetVryadelykiVrouwen-Stift, St.Urfula. „ Dit Vrouwen Stift," vermeldt hy, „ welkers Jongvrouwen allen uit ouden „ Graaflyken ftand moeten zyn, is inzonderheid door St. „ Urfula met heure Elfduizend Maagden merkwaardig. „ De ganfche Kerk byna is met beenderen vervuld, en „ zulks allen van haar die tot dit gezelfchap behoorden, ,-, zo als blykt uit het grafteken van een Kind, dat, on, der in de Kerk, een weinig boven den grond, gevonden I werdt, het welk door de aarde, geduurende de marte„ ling dier maagden, met het zuiverfte maagdlyke bloed „ bevogtigd, weder zou uitgeworpen zyn. Beneden, ter j. rechter zyde, by den ingang der Kerk, toont men de Gouden Kamer, in welke de ontelbaare Koppen, bene„ vens honderd andere Reliquien, gelyk boeken in een „ Bibliotheek , gerangfchikt ftaan. De Koster, die my dit heiligdom liet zien, haalde met een ftok verfcheide „ Koppen na beneden, die hy dan met de handen opving. „ Hy zeide daarby, zonder adem te haaien, de ganfche martelgefchiedenis en genealogie van iederen Kop, op; „ tot dat 'er een half dozyn afgeloopen waren ; waar ?, naa hy weder op nieuw, met dezelfde gefchiedenis „ des eerften, by den zevenden voortging , en dit met „ zulk een yver, als of hy 'er zelve by ware geweest; „ ik zag den goeden man verfcheide maaien fterk in de „ oogen, om hem aan 't geen hy reeds gezegd hadt te „ herinneren, doch ik merkte, dat hy zig in 't geheel „ niet van zyn ftuk liet afbrengen. „ Dat de heilige ursula een gezelfchap, 't welk haar „• vergezelde, by zich kan gehad hebben, daar aan zal „ mogelyk niemand twyfelen ; doch welk verftandig „ mensch zou zig laaten wysmaaken, dat dit gezelfchap „ uit een getal van nooo zou beftaan hebben? Ik wil }, liever, met zommige Gefchiedfchryvers, gelooven, dat „ een van heur gezelfchap XImilla mag geheeten heb„ ben, waar uit een affchryvende Monnik, in de toen„ maalige onnaauwkeurige tyden, in welke bovendien de ;, abbreviatien in de Monnikfchriften menigvuldig voorko„ men, ligt Elfduizend maaken kon. ; „ Wonderlyk en gansch tegenftrydig moet het ieder „ voorkomen, die in het choor deezer Kerke de Gefchie- denis gefchilderd ziet, waar de H. ursuea met heur tal-  3Ï8 reis langs den rhyn, j, ryk gezelfchap op een groot Oorlogfchip te Keulen i, aanlandt , daar naauwlyks een middelmaatig Koopvaar„ dyfchip tot daar den Rhyn opkomen kan." Wy herinneren ons, dit lchryvende, in de Groote Kerk te Haarle.n, eene foortgelyke zeer belachlyke vertooning. gezien te hebben* die verlichter tyden behoorden tc wee^ ren, te weeten , het Fabelagtig Zaagfchip, dat de Havenketen _ te Damiate ftukken zaagde, verbeeld doof een Oorlogfchip, met Kanon ruim en ryklyk voorzien, en van maakzel als die der laatstvcrloopene Eeuwe. Dit' in 't voorbygaan. Veele andere byzonderheden van Keulen vindt meri Vermeld \ en bovenal, tot afwisfeling, het Naturalien-Kabinet van den Vry heer van habsch befchreeven. Vaa Deutz, of Duits, als mede Mulhcim en Nuis, treft men keurige berigteü aan. Dusfeldorp trok bovenal de' opmerking des Reizigers: en, onder de bezienswaardige voorwerpen, vergeet hy de onfchatbaare Gullery van Schilderftukken niet, ten welken opzigte hy aanmerkt: „ Deoprigting dier Gallery is onbetwistbaar eene „ weezenlyke weldaad voor alle tyden, voor ieder Kunst„• vriend zonder onderfcheid; men vindt hier, als 't wa„ re, in één punt vereenigd al het fchoone wat de Schil„ derkunst federt eeuwen heeft voortgebragt* en ik zou „ te veel onderneemen,wanneer ik my in eene befchryving „ van dit ganfche Heiligdom wilde inlaaten, en in hoe „ veel zou ik niet te kort komen. Gefchilderd, eri „ befchreeven, is fchier zo ver van elkander onderfchei- ,* den als de hemel van de aarde; Zelfs de befchry- „ vingen van eenen winkelman, eenen mengs, zyn flegts „ gefleepen glazen, en wel glazen voor een zeker foort „ van oogen. — Woorden zyn geen verwen, en ik „ wanhoop byna, of zo iets kan befchreeven worden. „ Weshalven ik flegts het een en ander ftuk oppervlak„ kig aanhaalen zal, zo als ik het zag en gevoelde; wyl „ ik te zeer overtuigd ben, dat al het andere met eigen „ oogen moet gezien worden." 't Geen hy 'er van zegt, zal den Kunstvriend behaagen ; wy moeten hem derwaards verzenden, en maar alleen nog optekenen, dat de Keurvorst johan willem, de Oprigter, „ geen kosten ontzag om de vlyt der Kunftenaars „ aan te moedigen. Onder hem werd de kunst, naar ver,, dienften, grootmoedig beloond, waar van ons de ryke „ befoldingcn, die hy aan den Ridder van der werf, „ aan-i  ■ reis eangs ben rhyn. l6*0 L; aan beelucci , pelligrini , zanetti ,. milnese , (■„ schoonsant , den Ridder van douven , weenix, ., schalken, van der neer, rachel ruisch, van nikele, en meer anderen, om zo te zeggen als ver„ kvvistte, de duidelykfle en fpreekendite bewyzen zyn. — „ Van der werf kreeg alleen een jaarlyks inkomen van s, 120,000 Guldens; waar voor hy echter flegts een half jaar „ in dienst van den Keurvorst behoefde te zyn. Zyne Stuk„ ken werden hem nog boven dien, de kleine met 10,000, a, en de grootere met 00,000, Guldens, betaald." Gcfchiedkundig Verhaal van het Gedrag der Nederlandfche Gemeenchestgezinden, geduurende den tegenwoordige;! Oorlog , door de Franjche Republiek aan den Stadhouder en zynen Aanhang verklaard, op den 1 February 3793; dienende om met de daad aan te toonen, dat het,. Bataaffthe Volk, onaangezien dé ftaat van Verdrukking , yiaarin hetzelve zich bevondt, de Wapenen der Franfche Republiek op alle mogelyke wyzen heeft onderfteund, om de bovengemelde Factie te ouder te brengen. Te Leyden, by A. en J. Honkoop , te Amfterdam, by D. M. Larigeveld, te Haarlem, by], Tetmans, ——. te Rotterdam, by D. Vis. De Tytel van dit Boeksken en bovenal de Naamen die 't zelve onderfchreeven hebben, blauw en van irhoven van dam, moeten het gezogt maaken by elk die begeerig is den toedragt te weeten' van 't geen, in het op den tytel gemelde Tydperk, heimlyk hier te Lande gedaan is, om Frankryk te begunftigen, en den Stadhouder, met diens Aanhang, tegen te werken, 't Zelve is door gemelde Heercn gedagtekend: Parys, 15 Nivofe, ,het ^dc Jaar der écue en onyerdeelbaare Franfche Repu\ bliek. (4 Dec. 1794.) "Wy kreegen geen der veelvuldige Afdrukken, [die ;elkander gelyk zyn, uitgenomen de zindelyker uitvoering van de eene boven de andere, en dat die by tetmans, te Haarlem, eene Nederduitfche Vertaaling geeft ivan een en ander Stuk, anders alleen in het oorfpronglyk Fransch te leezen (*),] in handen, of wy doorlazen (*) Men heefc ook in andere Drukken, zo als wy in de Advertisfementen gezien hebben, deeze Stukken vertaald. lett. 1795. no. 4. M  17© GESCHIEDKUNDIG VERHAAL. zen het met die zelfde greetigheid, als wy, voorheen veele Stukken, uit de pen van den laatften Ondertekenaar gevloeid, geleezen hadden. Op veele bladzyden hebben wy ons moeten verbaazen, en wy twyfelen aeea oogenblik, of dit zal het geval weezen der meesten,*3die dit veel ontdekkend kleine Stukje met eenige opmerking doorloopen. Van een Werkje, zo bekend , zo wyd en zyd verfpreid, en van zo weinige bladzyden, zullen wy ons deimoeite een? Uittrekzels befpaaren, en alleen de geringe moeite neemen, om, ten diende van de zodanigen onzer Leezeren die het niet mogten kennen, of, uit het reeds aangeduide, niet op de rechte waarde fchatten, af te fchryven, 't geen de Heeren blauw cn van irhoven van dam , ten Hot, zeggen. Zy laaten zich dus hooren : „ Het bovenftaand Gcfchiedkundig Verhaal zal , zo men hoopt, eenigzins kunnen dienen om het Fransch Gouvernement te doen zien: „ i. Dat de Gemeenebestgezinde Party in Nederland, onveranderlyk, en ten allen tyde, de groote zaak der Vryheid, met al haar vermogen, heeft bevorderd en voorgedaan. „ i. Dat dezelve in 't byzonder, op de ontwyfelbaare gronden van wederzydsch belang, onveranderbaar de belangen der Franfche Natie zyn toegedaan geweest, en dezelve _ altoos heeft aangemerkt als haar éénige natuurlyke Vriendin en Bondgenoot. „ 3. Dat, zy het Slagtoffer geworden zynde van haare trouw voor deeze Natie, onder het verraaderlyk Beduur der Staatsdienaars van den laatften Dwingeland der Franfchen, het Franfche, Volk, naa zichzelveu van deeze Veriaaders openlyk regt verfchaft te hebben, het ongelvk grootmoedig behoort te herftellen , het welk door dezelven aan zyne Bataaf fche Vrienden en Broeders aangedaan is geworden. ,', 4. Dat de Gemeenebestgezinden, van het oogenblik der Oorlogsverklaring door de Nationaale Conventie aan den Stadhouder en zynen Aanhang, deeze Verklaaring met al hun vermogen "hebben onderfteund cn agtervoKl en deezen Oorlog van binnen met geen minderen yver voortgezet, dan dezelve van buiten is bewerkftelligd geworden. „ 5. Dat zy aan alle de uitnoodigmgen der Reprefen- tan-  GESCHIEDKUNDIG VERHAAL» ï?ï tantcrt van het Franfchc Volk, om het juk hunner Overheeri'ching af te werpen, daadelyk, en ten kosten van alles , hebben tragten te voldoen, in zo verre zelf, dat zy, geduurende den ruimden tyd, en by herhaaling, gereed gedaan hebben den doodlyken flag aan hunne Dwingelanden toe te brengen; doch hier in telkens, en by aanhoudenheid, alleen verhinderd en te rug gehouden zyn geworden door het langduurig en eindeloos vertraagen van de hulp en den byftand der Franfchc Wapenen, zonder welke het ten eenemaale roekeloos en onverantwoordelyk geweest zou zyn, het Zwaard binnen 's lands openlyk uit de fcheede te hebben gerukt. „ 6. Dat zy intusfehen daadlyk op de kragtdaadigfte wyze medegewerkt hebben, tot den voorfpoed der Franfchc Wapenen, door een aanzienlyk gedeelte der Legermagt van hunne Dwingelanden binnen 's lands bezig te houden, en langs dien weg te beletten om tegen hunne Franfchc Broeders openlyk te velde te kunnen trekken. „ % Dat de Gemeenebestgezinden voorts in alle hunne onderneemingen op dc regelmaatigfte en hunner Party waardige wyze te werk zyn gegaan, en zichzelven eene Reprefentatie gegeeven hebben, op de ééniglle wettige wyze welke in hunne omftandigheden mogelyk was, en welke daadlyk haaren oorfprong alleen uit den boezem, van het onderdrukte Volk genomen heeft. ,, Uit hoofde van welk alles zy dan ook vermeenen bevoegd te zyn om van de Edelmoedigheid der Franfchc Natie, en haar doorlugtig Bewind, te verwagten, dat het Bataaffche Volk, als de Vriend en oude Bondgenoot der Franfchc Republiek, zal worden aangemerkt en erkend; Idat men een billyk onderfcheid zal weeten te maaken ] tusfehen het aanzienlyk Lichaam eener geweldig onderIdrukte Natie, en den kleenen Slaavenhoop, die, aan den jthroon des Stadhouders vastgeketend, tot hier toe nog (voortgaat haar in de jammerlykfte llaaverny te doen zugJten; dat men regtvaardig zyn zal in het overweegen van Ihet geen de Ncdzrlandfchc Gemeenebestgezinden, tot hier Itoe, daadlyk hebben gedaan, en wat zy waarlyk hebben Ikunnen doen, en uit dien hoofde een billyk onderfcheid {maaken tusfehen hun genoeg gebleekene begeerten en thunne geringe vermogens, tusfehen hunnen pligt en de jmogelykheid om aan denzelven te voldoen, en eindelyk, tdat men, zich herinnerende de menigvuldige en langduurige: iverongelykingen, welke het Bataaffche Volk, uit .hoofde M a zy-  *t"& «ëschiedkundig VéRHAAÉ. zyner verkogtheid aan de belangen der Franfche Natie, heeft moeten ondervinden, en zich gcduldiglyk getroosten, grootmoedig en regtvaardig genoeg zal zyn, om dit edelmoedig en getrouwe Volk, openlyk, als een Genootfchap van Broeders, in zyne armen te ontvangen, en hetzelve onbepaald te doen deelen in alle die zegeningen, welke de Grondbeginzelcn der Franfche Revolutie niet konnen naalaatcn over het algemeene Menschdom uit te Horten. „ Op alle deeze gronden is het, dat de Neder l'andfchei Gemeenebestgezinden zich daarenboven vlcijen eene wettige aanfpraak te hebben op dc Hulp, door de Franfche Natie, in dc onyitwischbaarc befluiten van haare Vertegenwoordigers, aan alle Volkeren toegezegd, die bereid zyn om met haar de Dwingelanden allerwegen te beftryden, en de Vryheid van het Menschdom te doen zegevieren. Het is dit grootmoedig Grondbeginzelt het welk het Franfchc Volk dan ook den Oorlog 'aan hunnen Stadhouder, maar geenzins aan hunne onderdrukte Landgenooten, heeft doen verklaar..-n: waar op zy dus, zo wel als op hunne menigvuldig aangewende poogingen, om eene gemeene zaak met de groote Handhaavers "der Roeven van liet Menschdom te maaken, hunnen eisch durven gronden, om, by dc Inrukking der Franfchc Troepen in Sun Gemeenebest, als een vry cn onafhangelyk Volk behandeld cn aangemerkt te wolden , welks Regten men verpligt is in allen opzigte te eerbiedigen, welks Leden men als zyne waare Vrienden en Broeders befchóuwt, en van welks gelukkige cn allernaauwlte vereeniging men zich de grootfte voordeden en het onwrikbaarst "wet. derzyds geluk der beide Gemeenebcsten moet voorfnellen." v Dag-register van al het voorgevallene, met betrekking tot het Request der Am ft er dam fche Burgery, met de gevolgen van dien, tot of deezen tyd; waafby gevoegd is een Verhaal der Gevangenen, wegens hunne Detentie, door jacoeus koning. Te Amfterdam, by T. Korrine. i7oc In gr. Svo. 43 bl. J B* ™? T Jet verklaarde oogmerk val den Schryver deezes DagJ S registers is, zyne Stadgenooten voor het oog van allen te regtvaardigen en te zuiveren van dc op hun geworpen blaam, als of de Ingezetenen van Amderdam zich al  ï) AG- REGISTER. 173 al te lafhartig hebben laaten onderdrukken. —— Hy oordeelt het tyd, den Landgenooten en de Franfche Natie te doen zien, met welke rampen Amfleh Burgers een tyd lang hebben moeten ltrydcn; als mede dat het openbaar moet worden, dat men het gebeurde niet aan hun, maar eensdeels aan de waakzaamlieid hunner Vyanden, en anderdeels aan de geheime Vcrraaders, die het in zyn eigen boezem kweekte, moet wyten. Het is verre van hcni te willen gisfen, veel min zeggen, wie de geenen waren, die het Volk bedroogen; nog minder fchryft hy het toe aan de eerfte Voorgangeren. Alleen draagt hy de Ge¬ beurtenisfen voor zo als hy die meest zelve heeft byge- woond waar toe hy gelegenheid hadt door langen tyd Lid geweest te zyn van een Leesgezelfchap, en wel bepaald van Letter Z; uit welken hoofde hy meer bepaald fpreekt van 't geen .het voorgevallene in die Letter betreft. Uit een Dagregister, van tyd tot tyd gehouden, is dit Stukje opgemaakt, cn vermeldt, onder andere, die kleinigheden der ^Gefchiedenisfe, welke foms de zaa- den van groote Gebeurtenisfen in zich bevatten. Het is daarom waardig, by andere Stukjes van dien aart, bewaard te worden, daar de Schryver veelal als oor- en ■ooggetuigen fpreekt, cn het Verhaal van 't geen de wel bekende Gevangenen, wegens het indienen van het Request, aan. welken hy dit Ge/chiedvcrhaal opdraagt, in de Gevangenis overkwam, en hoe zy daar in behandeld werden, door hun zei ven is opgefteld. Request aan Neer lands vertrokken Stadhouder, en Triumphzang voor zyne ten dienfle van het Vaderland bedrcevene •ujpnnpiupppp In Holland. In gr. 8vo. 48 bl. Wy geeven deezen Tytel zo als wy denzcTven vinden , fchoon eenige omgekeerde Woorden , waarin de Steller van dit Request, blykens zyn Een enkel woord^ vooraf aan zyne waarde Landgenooten, nog al fmaak fchynt te fcheppen, ons niet behaagen. Iemand moet van het doorfteekende zyner Ironie geringe gedagten hebben , als hy dit hulpmiddel noodig keurde om dezelve aan te wyzen; en hoe veele, iets Ironisch beoogende , Schryvers zouden,dit naavolgende,bykans een geheel Boek bingekcerd in 't licht moeten brengen. Wy herinneren ons, ten tyde dat Lisfabon, door den geweldigen Aardfchok, in M 3 des  174- &EQÜE5T. den Jaare MDCCLV, grootendeels in asch en puin bedolven lag, een en andermaal het verwoeste Lisfabon voorbedagtlyk zeer hobbelig gedrukt gezien te hebben, zonder dat die hobbeligheid der Letteren iets toebragt om ons denkbeeld van dc Verwoesting te vergrooten. De Opfteller van het Request, die zich tekent een Nederlandsen Burger, merkt op, ,« dat dit Stukje, het welk uit den Tytel, in den eerden oogopflag, fchynen zou „ Vygen naa Paafchen, of te laat gekomen, tc zyn. Doch 4» ik behoef niet veel woorden om te doen verftaan, dat „ het niet gefchikt was om geduurende de Slaaverny van „ Oranje onder het oog gebragt, veel min aangeboden s, te worden." Des Stadhouders Propofitie, den 14 van July in de Vergadering van hunne thans Ex-Hoog-Mogcnden gedaan, (dit is des Schryvers bewoording,) ftrekt ter fcheering van dit Request; „ als in welke Propofitie met ronde woor„ den verklaard wordt, niet flegts dat de Ffanjbhó Natie den Oorlog aan Ons gedeclareerd hadt, het geen men „ nooit verzuimd heeft, in Bededags Brieven en an„ dere Publyke Stukken, ons te vertellen; maar 't geen „ nog erger is, en de maat van de Ongeregtigheid der „ Franfchen in het oog des Volks moest volmeeten, dat ,, de Staat geen Oorzaak tot Oorlog aan Frankryk ge,„ geeven heeft. Verder konde men de Onbefchaamdheid „ niet dry ven, lieve Medeburgers! om, ware het moge„ lyk, het Volk te bedriegen, en het haalde my over, „ om eenige van die valfche, geweeten verkragtende, ,, Volksbedriegende argumenten, welke in die Propofitie gevonden worden, by malkanderen te trekken, by wyze 5, van een Request, niet gefchikt om te prefenteeren, dat „ begrypt een iegelyk, maar om dat ik meende, dat het 3, zo wel op die Propofitie en het daarby gedaane aanbod £ paste." Ziet daar des Requeftrants oogmerk met zyne eigene woorden. Aan zyn oogmerk voldoet hy eerst in 't algemeen, en telt vervolgens twaalf daadzaaken op, om te bewyzen, dat „ werdegelyk van deeze zyde oorzaak tot „ den Oorlog met de Franfchen gegeeven is; daadzaaken, „ welke te algemeen bekend zyn, dan dat dezelve zou„ den kunnen tegengefprooken worden, of daar aan een draai gegeeven worden, die dezelve in een ander licht ry% zouden doen voorkomen." Bit afgehandeld hebbende, neemt hy de vryheid, om nog  REQUEST. mg eenige Aanmerkingen te maaken op zommige uitdrukkingen, welke in de Propofitie voorkomen. In een en ander gedeelte ontbreekt het niet aan een geestigen trek , veel min aan een fcherpen zet, en zal dit Request, uit dien hoofde, door veelen nog al met genoegen geleezen worden. Doch weinigen, gelooven wy, zullen voldaan weezen over den Triumph-zang voor willem den V, of het moest alleen weezen over de kortheid; want dezelve be» flaat maar ééne bladzyde, en het Hot luidt: Zie u by george zitten, Den wakkren Koning van de Britten. Toeft /der nu, Lafaart! met die fnooden Die met u hunne ft'raf ontvloden „ Tot dat de Gallen en de Belgen U eerlang met King georg verdelgen. jaarboeken der Bataaffche Republiek. No. i. Te Amfterdam en Haarlem, by Wesfing en van der Hey en A. Loosjes, Pz. In gr. %vo. 64. bl. Eene Omwenteling, hoedanig wy in Louwmaand deezes Jaars eenen aanvang zagen neemen, maakt een Nieuw Tydperk in 's Lands Gefchicdenisfen, en het van aangelegenheid, de Bouwftoffen, welke tot het vervaardigen van dezelve vervolgens moeten dienen, te verzamelen. Van dus eene Verzameling hebben wy den Aanvang Voor oogen in de Jaarboeken der Bataaffche Republiek, No. 1. Zy behelzen, volgens de Opgave der Verzamelaars, in het Voorberigt • gedeeltlyk zodanige Originele Stukken, als naa de heuchelyke Omwending van zaaken in ons Vaderland, door de Reprefentanten des Volks, of Committes Revolutionair in de onderfcheidene Steden en Plaatzen in deeze Republiek zyn gepubliceerd gedeeltlyk zodanige Authentyke Stukken, als -den Uitgeeveren uit de Registers en Refolutien van deeze en geene hooge Collegien zyn bekend geworden en, eindelyk zodanige merkwaardige Aanfpraaken, van verfchillenden aart, en op onderfcheiden tyden gedaan, als -den Uitgeeveren van tyd tot tyd" worden ter hand gefteld. • Deeze Jaarboeken heeft men ten oogmerke, om de •veertien dttgen, met een No. van gelyke dikte als dit eerM 4 fte,  ï?6 jaarboeken ile, te vervolgen; zes No. zullen één Deel uitmaaken, en elk Deel met een behoorclyk Register voorzien worden. De Uitgeevers verzoeken alle htmne Landgenooten, en in 't byzonder de Secretarisfen van de refpcctive Reprefentanten des Volks, Committes Revolutionair, of andere • Collegien in deeze Republiek, benevens allen, die zich in de gelegenheid bevinden, om hunne Jaarboeken met origineele en belangryke Stukken te verryken, dezelve aan het Adres van een hunner te zenden. Niemand, die weet , hoe keurlyke Bydraagen tot de Vaderlandfche Historie vervat zyn in de Zaaken van Staat en Oorlog, by j. allarï, in de Verzameling van Pletcaaten, Refolutien, en andere aulheniyke Stukken, betrekking hebbende tot de gewigtige Gebeurtenisfen, in de Maand September MDCCLXXXV1I, en vervolgens, in *t Gemecnebest der Vereenigde Nederlanden voorgevallen, by j. a. de chalmot, of hy zal de Onderneeming deezer Jaar- \ boeken der Bataaffche Republiek pryzen. Derzelver waarde zal grootlyks afhangen van dc verkryging des verzogten byltands, van de naauwkeurigheid j bovenal in de opgave van Eigen-naamen, van de Schik- 1 king der Stukken, zodanig, dat te groote eentoonigheid, aan de eene zyde, vermyd, en het geheel eener zaake, | zo veel de aart des Wcrks toelaate, aan de andere zyde, j bewaard worde; als mede van eene oordeelkundige keuze | der zodanigen, die niet onmiddelyk behooren tot de Origineele en sluthentyke Stukken , van welke beide geene moeten worden overgeflaagen. De andere zyn van eene min noodwendigheid in eene Verzameling tot welke men j de toevlugt neemt, om op te zoeken wat, gedeeltlyk althans, in de Dagpapieren van onderfcheiden aart verfpreid is: tot welk opzoeken het beloofde Zesmaandlyks Re- j gister zeer behulpzaam zal weezen; en kan de Aanwy.- j zing van den Inhoud op ieder omilag reeds by voorraad daar toe dienen. Onder het fchryven van deeze Aankondiging ontvangen j wy No. s. en zyn in die twee No. reeds CV Stukken ] begreepen. Wy zien, met genoegen, den voortgang dee- j zes Werks, en dat het aan de Vereischten, boven gemeld, | goeddeels beantwoordt. Hoe gansch aanmerkelyk Kunnen I deeze Jaarboeken worden! Hoe zeer wenfehen wy dezel- J ve vervuld te zien met Stukken , die waare Vryhcidsrain, opregte Vaderlandsliefde, ademen; en ons den geluk-  DER BATAAFSCHE REPUBLIEK. j$¥ jkigen Voortgang vermelden van de beste poogingen, aangewend om de Grondflagen te leggen tot den opbouw van een Gemeenebest, zo deerlyk vervallen. fyvensgefchiedenis van den Heer Conflant , Koopman te Rickmamhauzen, rieor c. G. salzman. Uit het Hoogduitsch ver. taald. llde Deel. Te Amfterdam , by G. Roa* en ï, tea Brink Gz. 1794. In Svo. Onder deezen Titel komt , volgens belofte der Uitgeevers , het Vyfde Deel van den Bode uit Thuringen thans afzonderlyk , voor de geenen die gemelden Bode niet bezitten , in het licht. Toen wy het voorgaande Deel aankon, digden (*), Heten wy hem op reize, met den Heer Asfof, na America. Ia dit Deel land hy aldaar aan , door een gelukkige Schipbreuk; gelukkige, zeggen wy, om dat dezelve hem bragc onder een Volk, waarby wel eene zee* zonderlinge Regeerings- en Levenswyze plaats had, doch welks Gewoonten volmaakt met het Verbeterings-plan , dat de Heer salzman, in deezen T. Bode, het Menschdom, en vooral zyne Landgenooten, aanpryst en finaaklyk tracht te maaken, en 't welk hy onder dit omkleedzel voordraagt, op zyne gewoone, dat is' gemeenzaame en vervrolykende, wyze. Hy befchryft dit Land ' en de Zeden van deszelfs Inwooners, op eene wyze, die iedere n Wereldbewooner byna zoude doen watertanden, om onder zulk eenen gunfligen Regeerings-Vorm te mogen leeven; doch, om zyne Leezers niet te vergeefsch naar dit Eutopia te doen zoeken , heeft hy blz. 16 de volgende Nooc goedgunftiglyk geplaatst: „ Hier is een groote Aanmerking nodig. Heer Coultant komt thans in een Land, alwaar alles beter ingsncht is, als in Duitschland. Hier by is nu het volgende optemerken ; eerlïelyk : dat men daarom niet op zyn predikant, Amptman, Edelman, Vorst, enz. te onvreden moet worden, wanneer het by hen niet gaat, zo als het wel gaa» moet. Dewyl iedereen, zelf onze wnardior» «n «,i»ij™,:,«„j„ Keizer (josephus) op eene zekere wyze als geketend is, dae bets verbeteren wil, zo ftelien 'er zich daadelyk een menigte menfchen tegen, welke, door die verbetering, een Gulden o*" twee van hunne inkomften zouden verliezen." (Zou dit wel alleen in Duitschland plaats hebben??) ,. Ten tweeden, moet men in 't oog houden, dat het Land, waarvan nu zal gefprooken worden, op de Kaart van America m 't geheel niet aangetekend flaat, en de weg daar &ee» dus (*) Algem. Ftiert. Letteroif. v«or 17^4. bl. 195.  t?$ IETJJNSOESCHIEÏJENIS VA» CONSTANT, dus zeer bezwaarlyk te vinden zy. Dit herinner ik, om dac dé een of ander zich, door de vleiende Verhaalen, die nu zui« len voorkomen, niet daadelyk zal laaten verleiden zyn Vaderland te verlaaten, en naar America te gaan om daar die gouden eeuw te vinden." Salzman is genoeg by onzen Landgenoot bekend, om iets van zyn Voordragt te zeggen; maar den Vertaaler willen wy by deezen wel vermaanea, om zich meer op het Nederduitsch. toe te leggen, om zo veele onverantwoordlyke fouten,tegen de geflagten, naambuiging, als anderszins, niet meer te begaan. Justus, Graaf van Ortenburg een Tafereel van Menfchelyk Geluk. Als een Tegenfluk van saltzman's Karei van Karelsberg. Eerfte Deel. Uit het Hoogduitsch. Te Utrecht, by J. de Waal Sz., 1794. In Zvo, 296 bl. De Graaf van Ortenburg is , volgends de hier opgegeevene affchetzing, een man van een alleruitmuntendst Charaéter; genegen om de Ingezetenen van de Plaats, over welke hy 't bewind voerde, dat is, getrouwelyk uit het Hoogduitsch overgezet, zyne Onderdaanen, gelukkig te maaken, had hy het geluk en genoegen, aan dezelven twee waardige voorwerpen, den Heer Lindendaal, als Leeraar, en den Heer Hubsman , (die zich tot het Predikambt bekwaam gemaakt had , doch als zodanig niet te regt konde raaken ,) als Schoolmeester, te kunnen bezorgen : beide deeze waardige mannen beyverden zich ook , ieder in hun vak, om aan het oogmerk des Graaven te beantwoorden , en hervormden de Gemeente van Wie1'enbach , met de daad. De Graaf van Ortenburg word , in nog meer onderfcheiden gevallen, die wy niet allen kunnen opnoemen, getekend als een man, die, zo wel in 't Huishoudelyke als Staatkundige, voorbeeldig goed en braaf was, en handelde. In zo verre is dit Stuksken, in allen opzichte, lee- zenswaardig. Doch om welke reden het, op den titel, als een Tegenfluk tegen sal/.man word opgegeeven, verklaaren wy niet te kunnen bevroeden ; het kan veeleer als aan de zyde van Karei van Karelsberg gaande worden aangemerkt ; immers ook in dit Stuk ontmoet men, zo wel als by salzman, voorbeelden van verregaande verbastering, verkeerdheid en ondeugden, die 't menfchelyk hart tot fchande ftrekken; maar by sazMAN vind men ook edele Charafters, zo wel als hier, die de eerbied, verwondering en navolging, van elk eenen tot zich trekken en verdienen : mooglyk is dit Byvoegzel op den tirel alleen dienende om het Werksken zo veel meer aftrek te bezorgen. 7*  YOLIA VAN EOÜBICUK. fyp Julia van Roubigné , eene Gefchiedenis in Brieven. Twee Deelen. Met Plaaten. Naar het Engelsch. Te Amfterdam by d" Wed. J. Dóll, 1795. In gr. ivo. 292 bl. By 't leezen van dc eerfte woorden van de Voorreden.Deeze waarlyk fentimentele Brieven, fchrikten wy, en dachten , zyn wy weêr veroordeeld, om een party laffe, weini» of niets betekenende, Woorden en Uitroepingen te leezen; een party ftreepjes en uitroepings-tekenen, enz. die alleen dienen om papier te vermorfen , te moeten overzien ? Maar wy herftelden ons, toen wy, in 't vervolg dier Voorreden, bemerkten , dat het waar gevoelige (fentimentele) van het zotte, door den Steller van dezelve, wel duidelyk onderfcheiden word. Dit bemoedigde ons; en wy vonden ons in onze, daar óp gegronde, verwachting niet bedroogen. Sentimenteel toch is, in den zin die 'er de verdwaasdheid aan gehegt heeft, en die overmaat van rampen 'er aan hegten moet, oneindig van elkander verfchillend; in de laatften ongevoelig te zyn, is even zo laakbaar en onnatuurlyk, als het moderne, zo genaamde, fentimentele zot, en de menschheid en 't waar menfchelyk gevoel onteerend, is. Julia roueigné, de Heldin van deezen Roman, is (zo als dergelyke Heldinnen doorgaans zyn) eene zeer beminnelyke Dame; doch by uitftek ongelukkig , io door de omftandig. heden, waartoe haare Ouders veraederd waren, als door haar Huwelyk. Zy gedraagt zich, in 'c eerfte geval, met eene gelaatenheid, die haare jaaren en eerfte opvoeding fchynt te overtreffen ; doch de beweeggronden daar toe, die zy opgeeft zyn yerftandig en leerzaam. Zy trouwt met eenen Man dien zy niet bemint, uit edelmoedige erkentenis, en, fchoon zy aan haare verbindtenis getrouw blyft, eene in haare jeugd opgevatte liefde , waarvan haar Man noodlottig kennis krygt vervult deezen met eene woedende yverzugt, en brengt hem tot den ftap, om, op enkel, hoewel niet onfchynbaar, vermoeden , zonder haar te hooren , haar door vergif van kant te helpen; en, te laat zyne dwaaling ziende,neemt hy Laudanum die hem insgelyks den dood aanbrengt. Alles word in deeze Brieven levendig en natuurlyk afgemaald, en is doorvlogten met nuttige Zedelesfen. Onder allen zyn die over den plicht eener Vrouwe jegens haaren Egtgenoot, in den 24ften Brief bl. 150 , enz. voorgedraagen, dubbel der leezing en overdenking waardig. Hen.  vga HENRY/ EN LOUtZE.' Henry en Louize, eene Nederlandfche Gefchiedenis, in gemeenzaame Brieven, door c. l. van der weyde. {Niet vertaald.) Tweede Deel. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, 1794. Ja gr. %yo. 444 bl. By het geen wy, by de melding van het eerfte Deel van deezen vermaakenden en nuttigen Roman, gezegd hebben (*), hebben wy, ten aanzien van dit tweede Deel,niets te voegen, dan alleen, dat de daar in voorkomende Charafters met dezelfde eigenaartige trekken worilen gefchetst; dat de ontwikkeling der Jloofdgefchiedenis, en der in 't Werk niet ongelukkig ingevlochten Epifoden, zeer natuurlyk afloopt , en alles tot een gewenscht einde gebragt word: waarom wy de leezing van deeze Gefchiedenis, zo wel tot vermaak aU leering (trekkende» kunnen aanpryzen. Zie Mgitn. Fadcrl. Ltttetotf. voor 1794, bl. 385,  ALGEMEEN È VADERLANDSCHÈ LETTER-OEFENINGEN, Bybel der Natuur ; ontworpen door den beroemden y. j. scheuchzer, in leven Hoogleeraar der Genees- en Wiskunde te Zurich, enz. In 't Neder duit seh overgezet + en met by gevoegde Aanmerkingen, uit de beste Uitleggeren, nieuwfle Natuur-en Oudheidkundige, Histori/ene Schriften, Reisbefehryv.ngen en Toegiften vermeerderd, door laurenïXUS MEi er , S. Th. Doel. en Pröfesfor Ordinarius, aan V Lands Hooge School te Franeker < enz. Twaalfde Deel. Te Amfterdam, by M. de Bruyn, 1791. In gr. 8vo. met de Voorreden 707 bl. Door een of ander toeval is dit Twaalfde Deel van het vermaarde Werk van den arbeidzaamen scheuchzer onzer opmerkinge ontglipt. In den zelfden vorm als de voorgaande Deelen, behelst het 's Mans Aanmerkingen* te gader met de Byvoegzels van den vlytigen Hoogleraar meylr, over de nog overfchietende'Boeken des |N. Tesraments. Deeze zyn de Handelingen der Apostcllen tot aan het einde der gewyde Verzamelinge. RegisIters zyn, by een Werk van zulk eenen aanleg en uitgejbreidheid, eene onöntbeerlyke vereischte. Men ontmoet jhier een drietal van die nutte byvoegzels, allen met de jnoodige uitvoerigheid vervaardigd. Het eerde Register Ibehelst eene lyst van opgehelderde Schriftuurplaatzen; daar naa volgt een Register der Hebreeuw fche Woorden, en eindelyk een derde van de vOornaaufte Zaaken± Te zamen beflaan zy drie honderd vyf-en-veertig bladzyden, gevolglyk ruim de helft deezes Deels, en zyn alzó van jeene uitvoerigheid, aan de uitgebreidheid des Werks evenfredig. De Voorrede behelst eenige byzonderheden, de jSchriften van het O. Verbond betreffende, overgenomen kit Schryvers, welke, zints de uitgave deezes ' Werks, hunne ontdekkingen door den druk > hebben gemeen ge;maakt; Uit die Voorrede lust het ons, het een en ander ter proeve mede te deelen. Bekend , cn in het Werk, ter ibehoorlvke plaatze, vermeld, zyn de verfchvnzels en uk* eett. 1795. no. 5. N Werk*  lil J, J. SCHEUCHZER EN L. MEYER werkzels van den berugten wind Sa mum, of Samiël. Eert geleerde Zweed hadt, naa de uitgave van scheuchzer, een Werk doen drukken, waarin hy de bekende verfchynzels van den fchrikwekkenden wind ter verklaaringe van eenige Schriftuurtexten aanvoert. In onze taal doet de Hoogleeraar meyer den Uitlander aldus fpreeken: i „ Ik ben 'er niet vreemd van, of die geduchte neder„ lage, die het heirleger van den Asfyrifchen Koning Sanherib voor Jerufalem geleden heeft, cn a kon. XIX: 35. a chron. XXXII: 21. en jesaj. XXXVII: 36.' ; befchreven word, toen 'er 185000 in éénen nacht fneu- 1 „ velden, moete ook van dit verfchynfel afgeleid wor- 1 „ den. Wanneer 'er gezegd word , dat een Engel des ' „ Heeren deeze wraak hebbe uitgevoerd, dat is naar de „ Hebreeuwfche manier van denken en zich uittedrukken „ te verdaan, en niet onbellaanbaar met onze mening. „ Dat men deezen allerfchielykften en algemcenen on- | „ dergang aan eene pest zoude toefchryven, dat fchynt I „ zich met de gewoone, alhoewel óók allerl'chiclykst „ doorbrekende, werkingen van deeze kwaal niet te j „ kunnen laaten overeenbrengen Byaküefl deeze I „ ncderiaage in dat dal, het geene men nog hedendaags | „ in Palestina voor de plaats van deeze gebeurenis houdt I „ en aanwyst, ware voorgevallen, dan is het klaar, dat | Sanherib, op den tocht van Egypte, zynen weg niet f „ over Rama , maar meer zuidelyk na de" gewesten van 1 „ Bethlehem , tegen Jerufalem opgetrokken zy. Een J „ weg, dien de Karavanen ook nog zomtyds nemen, I ,, wanneer ze over land na Egypte de reis doen j En het is zeer waarfchynlyk, dat een lïreek van den ,„ Samum aldaar , op de "Godlyke toelaating, dit heir- ■ „ leger overvallen en nedergeploft hebbe. „Ik ben echter niet van mening, dat het vuur van „ God, waarvan zomtyds in de belchryving van de reize „ der Israëlieten door de woestyne gemeld word, van I „ deezen Samum moete verklaard worden Of dat ,, het vuur van God, waardoor de Zoonen van Job ge- j „ dood wierden, job I: 16". op dit verfchynzel kan toe-, i „ gepast worden; dewyl uit die plaatfen blvkt, dat men ' ' „ door die uitdrukkingen meer eigenlyk " den blikfem „ verdaan kan Ook gaat men te verre, wanneer „ men alle brandende oostelyke winden op den Samum ,, wil t'huis brengen. Die zwoele en ftekende hitte, met -„ een ftillen oostenwind verzeld, daartegen Jonas onder « zy-  bybel der natuur. • jS? ,»j zynen Wonder-boom fchuil vond, jon. IV: 6, 8. die m takken en wortels doet verdorren, jes. XL: 24. die ,', oostenwind, die uit de woestync opkomt, en de bron„ nen en fonteinen uitdroogt, hos. XIII: 15. die gras en ,, bloemen verteert, psalm CIII: 15, 16. die de vruch„ ten der boomen verdroogt, ezech.' XIX: ii. en de „ planten vernielt, ezech. XVII: 10. met nog meer andere ,, dérgelyke gebeurenisferi cn verfchynfelen, kunnen op ee?, nc voldoende wyze van die brandende heete winden in het „ Oosten verklaard worden, zonder dat men' daarby den „ Samum en deszelfs zwavel - dampen behoeve te baat te „ nemen —— Deeze winden komen in Palestina zoo wel „ uit het Oosten, als uit het Zuiden.' Waar ze hcenen „ ftryken, word het loof op de boomen vaal, het fap van het gras verdroogt, en de velden zien 'er uit als of n zq verbrand waren. ■„ Dan '(dus vervolgt de geleerde Zweed*) by de vol- gende Schriftuurplaatfen kan de oordeelkundige Uit„ legger met grond aan den eigenlyken Samum den- „ ken Psalm XI. 6. Hy zal op de godloozen rege- „ nen frikken vuur en zwavel, en een geweldige flormwind „ zal het deel hunnes bekers zyn ■ Men vindt by de „ Arabifche Schryvers ook trekken, die dérgelyke fterke „ verwenlchihgen uitdrukken. „ Zach. IX: 14 word gezegd: De heere zal over „ hun verfchynen, en zyne pylen zullen uitvaaren als een n blikfem: de heere zal met de bazuiue blaazen, en n Hy zal voorttr eeden met flor men uit het Zuiden. '■ „ Jesaj. IV: 4. zegt de Profeet: Dc heere zal de ,, bloed-flchuldcn van Jerufalem verdryven, wegvangen door „ het uitvoeren van zyne wraak en oordeelen, ■ door „ brandende fiormen, verteerende winden. Alhoewel ook „ een verteerende yver of toorn aan de mening van den „ Profeet fchynt te kunnen voldoen. ' ■ „ Jesaj. XXVIII: a. word het oordeel over Efraïm „ uitgebeeld als een hagel-bui, eene poort des verderfs, ■ liever, als een doodende dwarrel-wind. • „ JeRem. IV: 11, word een dorre wind van de hooge „ plaatfen in de woestync,niet om te wannen,noch om te zui- :„ veren, vertoond, ml n\~\,ventus nitens. Den glan- „ fige wind fchynt op die roodachtige kleur te zien, die de 1 aankomst van den Samum by de kimmen voorlpelt; , hoewel ik 'er niet zeer op ftaan kan, dat deeze Ver| klaaring noodzaaklyk zou zyn. En men verbeelde zich No „ too  ï?>4 J. J- SCHEUCHZER EN MEYEfc „ tog niet, overal blyken van deezen geduchten wind „ optedoen." Om uit het Werk zelve iets voor te draagen , valt onze keuze op het geen wy aldaar vermeld vinden, raakende de uitwerkzels van den geneezenden Zweetdoek van den Apostel Paulus, door lukas verhaald, hand. XIX: li— 13. ,, In de eerfte tyden van het Kris„ tendom (dus luiden de Aanmerkingen) moest niet al„ leen de leer van Kristus met nadruk gepredikt, maar „ ook door wonderen bevestigd en verzegeld worden: „ ten einde de Apostelen daardoor als Godsgezanten zich ingang verworven. Hier was nu Paulus Zweet„ doek en Gordel een wonderbaarlyk middel ter gene- zing van Zieken, gelyk wel eer Petrus fchaduw, K. „ V: 15. En in zeker opzicht nog krachtiger; want de „ fchaduw kon niet, ten zy Petrus tegenwoordig was, .j, werken, maar deeze doeken en gordels konden gedraa„ gen worden, daar Paulus niet was." By deeze paragraaf ontmoeten wy de volgende Aanmerking : „ Zulke genezingen kan thom. chubb niet „ verduwen, maar meent dat een verhaal daarvan meer ^, naar goochelaary en fnood bygeloof zweeme, dan voor „ het? Opperwezen betaamend, en dus in een Bybelboek „ geenzins betaamend zy. Posth. Works, Vol. II. p. 214. ,, Maar in eene plaats, daar men zoo veel werks maakte „van toverkunften, bezweeringen, en bygeloovigheden, „ gelyk Efefen vernoemd was, en ook uit vs. 19 blykt, „, vond de Godlyke Wysheid het niet ontydig, door „ Wonderwerken, juist gefchikt naar den aart, de denk„ en handelwyze, van die lieden, de Godlyke Zending „ der Apostelen, de waarheid en geloofwaardigheid van l, derzelver leer, cn de achting, die men hun fchuldig „ was, plechtig te handhaaven En heeft 'er al 3, eenige bygeloovigheid by zommige hieromtrent plaats l, gehad, de uitwerkfelen ofte genezingen van Zieken, „ door zulke, op zich zelve gansch niet gefchikte, „ middelen, beweezen echter, dat God hier, om het be„ lang van zynen gezandt, wonderen deed, zelf buiten „ het weeten van hem, die ook aan zulk bygeloof het „ minfte deel niet had Het geloof, dat Jefus, dien Paulus predikte, de Mesfias was, werkte hier krachtig, „ alhoewel het ook nog met zyne zwakheden verzeld „ was. En zoodanig mag men ook het verhaal nopens „ Pe-  bybel DER NATUUR. Io^ „ Petrus genezende fchaduw aanmerken, K. V: 15. „ Öok bewyst het geval, dat hierop verhaald word, „ aangaande die bezweerers, welken hunne genomen proe,? ven zoo deerlyk mislukten, dat hier geen bygeloof de „ zaak uitmaakte, of om wonderen en genezingen te „ doen toereikende was. J. g. altman Meteiem. Phi& lol. Crit. T. II. p. 71 feqq. Lilienthal, hamels» „ veld." 't Geen scheuchzer, raakende het onderfcheid der Dierclyke Lichaamen, over ikor. XV: 30, aantekent, te gader met het byvoegzel van Profesfor meyer , zullen wy hier nog overneenïen. De woorden van paulus zyn deeze: Al het vleesch is niet eener lei vleesch; maar een ander is het vltesch der menfchen, en een ander is het vleesch der beesten visfehen en der vogelen: „ Wan- „ neer men (fchryft scheuchzer) het kennelyk groote „, onderfcheid tusfehen de planten en de dieren be„ fchouwt, kan men lichtelyk nagaan, dat ze ook, tea „ aanziene van hunne kleinfte deelen, uit welken ze be„ ftaan, in hoedanigheid verfchillen. Hiervan kan ons de „ Scheikunde overtuigen, die, door middel van het vuur, „ of andere kunstbehandelingen, de zamengeftelde lichaa- „ men in hunne eerfte beginzelen weet te ontbinden „ Maar in de natuur zelve heeft men ook zeldzaame ver„ anderingen ; zoo dat men met grond beweeren kan, „ dat iedere plant, en ieder dier, als eene fcheikundige ,, Werkplaats mag worden aangemerkt. Iedere plant „, trekt haar voedfel, het geene voor haar dienftig is, uit „ de aarde; dit bereidt en beiverkt ze in haare Vaten, „ voert het in alle de deelen, die haar lichaam uitmaa,, ken, en verandert het in haare eigene zelfftandigheid De dieren nu leven meest van de planten; dan „ hierby heeft wederom eene fterke verandering plaats, waardoor de planten in eene dierelyke zelfftandigheid „ overgaan._ Het vleesch is, volgens de uitkomften der fcheikundige proeven en behandelingen , wat anders, „ dan de zelfftandigheid De menfchen leven ge- decltelyk van planten , gedeeïtelyk van dieren ; dog „ hun vleesch is wederom geheel onderfcheiden van de „ zelfftandigheid der planten en van het vleesch der die- ren. Het voedfel moet eene evenredigheid hebben met „ het geene gevoed wordt, en echter is het geene door 2) de voeding ontftaat onderfcheiden van het geene tot voedfel dient —— Dewyl nu de mensch van de aardN 3 v ge<  l86_3j. J. SCHEUCHZER, ENZ., BYB. DER NATUURö „ gewasfen en dieren leeft, kan men deszelfs lichaam „ wel befchouwen als ooriprongelyk nit gewasfen bcftaan„ de, en door veele veranderingen en wegen eene geheel ' „ andere hoedanigheid verkregen hebbende.9 Door de volgende aanmerking wordt het hier Voorgedragene nader opgehelderd: „ Grötius heeft, Jt geene hier ter zaake dient , aangemerkt, dat, hoe zeer ook „ het vleesch in foorten verfchille, het echter vleesch ' „ zy en blyve. Dus zyn ook de lichaamen, by al het „ onderfcheid, waardoor ze onderling verfchillen, echter „ lichaamen. Eu deeze Helling gebruikt de Apostel, om ■>, te bewyzen, dat het lichaam, het welke wy hier omdra- gen, 't welke ftèrft cn verderft, tot aarde wederkeert, „ en het geene na de opftandig zyn zal, hoewel zeer in hoe„ danigheden veranderd, veel voortreflyker cn heerlyker, „ vs. 42—44, echter niet ophouden zal een waar mensch- „ lyk lichaam te zyn hier by moeten wy het ge- „ zegde vs. 39. in het oog houden, dat God naar zy„ ne wyze bettelling alle de byzondere lichaamen ge- ; „ fchikt cn bekwaam gemaakt heeft, om in hunnen ftaat, j omftandigheden en betrekkingen, aan die byzondere ; „ oogmerken te dienen, welken Hy door hun bettaan be- „ doelde voorts mag men by deeze woorden ook „ denken aan het onovcrzienlyk ruime en menigvuldige onderfcheid , 't geene tusfehen de dierclyke lichaa„ men naar hunne menigvuldige onderfcheidingen in j „ klasfen, gedachten en foorten, en allen naar de on- I „ derfcheidene Klimaaten, Landen en Piaatftaj, welken ] „ de Schepper hun ter vvooning had aangewezen, plaats „ heeft dus wil mi de Apostel zeggen, zal ook ] „ God het lichaam van menfchen, wanneer ze in ede- 1 „ Ier en voortreflyker gewesten, om die te bewoonen, I „ zullen overgaan, zoodanig weeten te veranderen, dat j n ze voor die gindfche gewesten gepast zyn zullen."  w. 6. van breugel, leerredenen. I87 De geordende en gelukkige Huishouding, aangeweezen en aangefreezen in agt Zeedenkundige Leerredenen, door herman gerhard van breugel , Oudften , doek rustenden, Predikant te Dordrecht, en Curator der Latynfche en andere Schooien aldaar. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 1794. In gr. 8vo., zonder de Foor rede van XXXI, 310 bl. Allerbelangrykst, hoe dikmaals zy ook het verftand en de pen van Zedefchryvers bezig hielden, zyn de onderwerpen, welke hier behandeld worden. Byzondere Huisgezinnen tog moeten als zo veele afzonderlyke Maatfchappyen worden aangemerkt , op alle welker leden onderfcheidene pligten rusten, die op den weiHand en het geluk des kleinen lichaams een onmiddelyken invloed hebben. Huislyk geluk is het zuiverst, het redelykst, genoegen, welk een verftandig mensch kan fmaaken. Ontbreekt hem dit, en moet hy elders_ zyn vermaak zoeken, hoe zeer hy ook , in zyne uithuizige uitfpanmngen, een bly gelaat vertoone , een heimelyke worm knaagt aan dezelve, en doet hem, terwyl het gelaat fchynt te lachen, in zyn gemoed een fnerpendleed gevoelen. Gelyk dus de Eerw. van breugel, met regt, zyne Dordrecht fche Gemeente onderhield over onderwerpen, van zo veel gewigts ter bevorderinge van het geluk zyner Natuurgenooten; dank verdient insgelyks zyn Eerw. dat hy zich wel heeft willen verledigen, om een gedeelte van zynen rusttyd te befteeden tot het meer algemeen verfpreiden van zyne eertyds uitgefprokene belangryke Redevoeringen. In de Voorrede ontmoeten wy eenige aanmerkingen over de Orde in 't algemeen, zo als dezelve' in de Werken der Scheppinge plaats heeft, en, met opzigt tot de menschlyke bedryven, van wegen het onveranderlyk onderfcheid tusfehen orde en wanorde, regt en onregt, goed en kwaad, tot een regelmaat voor het zedelyk gedrag moet verftrekken. Voorts heeft de Eerw. van breugel noodig geoordeeld, het vooroordeel van zommigen te keer te gaan, die, veelligt, 0111 den bynaam van Zeedenkundige, omtrent zyne Leerredenen min gunftige gedagten mogten voeden. „ Is (vraagt hy) * de'Zeedenleer niet een voornaam en gewigtig ftuk van N 4 « «mi-  188 ». g. van breugel „ onzen Euangelifchen Godsdienst ? Wie mag , wie 9, kan zulks loochenen?" „ Immers (gelyk hy ver- ,, der fchryft) de waare, eenige, en volkooniene Midde,, laar Gods en der menfchen, onze Heer Jefus Christus, 9, die de meftfchen verloste door zyne Leer, van onwee„ tenheid en dwaaling; door zyn voorbeeld, van de on„ deugd, door zyn gehoorzaam lyden en fterven, van de „ gevolgen der zonden en knaaging des geweetens ; en door zyne op/landing, van de onzekerheid noopens het „ toekoomende leeven, 't welk Hy, Hy alleen en vol„ koomenlyk, voor ons heeft verdiend; is ons van Gode „ zo wel geworden tot wysheid en heiligmaaking, als tot rechtvaardigheid, en alzo tot volkoomene verhsfingi i Kor. I: 30. Hierom zig roekeloos op Jefus verdienden „ te verlaaten , zonder acht, of behoorlyke acht te gee,, ven, op- en zonder zig veel te bekommeren omtrent ,, zyne Wetten, en zyn Voorbeeld, was voorzeker eene Goclsdienftigheid vol leemtens en gebreken, die geen„ zins aan zyn heilzaam doelwit en hoogen wil bcant,, woorden zou." Het gevolg, welk de Eerw. van breugel uit dit* alles afleidt, zullen wy insgelyks overfchryven. „ Waarlyk het „ is laf; 't is onverllandig; ja onchristelyk, het prediken „ der Zeedenkunde te beftempelen met den naam van Heidenfcks Zeedenleer. Hebben dan Christus en zyne ,, Afgezanten niet zo wél, niet zo uitdruklyk en beften„ dig, de Zeedenleer gepreedikt, als de Ge'loofsjlukken, ,, of befpiegelende Waarheeden, gelyk men die, maar te ,, onrecht, noemt? Of kan 'er een echt en recht Chris,, ten, zelfs in onze verbeelding, zonder in- en uitwen„ dig goede Zeeden beltaan? Neen.1 gelyk wy voor ons,, zei ven moeten onderhouden , zo moeten wy ook de « menfchen leeren onderhouden , niet dit of dat, maar „ alles, wat Christus Jefus, de Heer, of zelf aan hun, ,p of door hen aan ons bevoolen heeft. En hen tot het ,, yverig en dankbaar betragten, en tot het blymoedig „ vervullen van hunne pligten aan te zetten, moet tot „ derzelver navolging, een groot deel, en het groote doel „ van alle die Voorftellen zyn, die men onze Predikatiën ~, noemt." Overneemcnswaardig oordeelden wy deeze brokken uit de Voorrede. Indien" wy onze eigen manier van denken als eenen maatdok volgen, toonen zy dat de Eerw. van breugel evenmaatige , gezonde en redelyke, begrippeti aan-  LEERREDENEN. igc, aangaande den Christlyken Godsdienst voedt. Wy voegen 'er nevens, dat het wenschlyk ware, dat alle openbaare Leeraars van het Euangelie de zaak uit zulk een oogpunt belchouwden, en hunne meening deswegen openlyk aan den dag leiden. Het Ongeloof, 't welk den Christlyken Godsdienst en de gevoelens van deszelfs gewaande belyders dikmaals verwart, zou daardoor veel fteuns verliezen. Een ander allerheilzaamst gevolg zou daar uit voortvloeien. De Leeraars , dus gezind, zouden langwylige, niets afdoende, verklaaringen, dorre belpiegelingen, uit hunne Predikatiën verbannen. Op den aandrang op een rein gemoed en geregelden wandel, zouden zy zich met meer yvers, toeleggen. De Grondwaarheden van het Euangelie zouden zy in een helder en bevallig licht plaatzen. Alle 't welk op de verlichting van het verftand, en de vermeerdering van godsvrugt en deugd , eene heilzaame uitwerking zoude hebben. Om nu nog iets aangaande de Leerredenen zelve te melden, zy voeren de volgende Opfchriften: Aanpryzing eener kinderlyke , maar reedelyke gehoorzaamheid aan God; de echte en rechte liefde des Mans jeegens zyne Vrouwe; de pligt der Vrouwe omtrent haaren eigen Man; de pligt der Ouders omtrent hunne Kinderen ; de fc! uld- Ïligt der Kinderen omtrent hunne Ouders; de pligt der Henftelingen omtrent hunne Heeren, of Meesters en jVrouwen ; de pligt der Heeren en Vrouwen omtrent hunne Dienftelingen; hoe dc welftand van een Huisgezin door een Iverftandig- godvrugtig beduur van hetzelve te bevordejren zy? De eerfte Leerrede, dienende tot eene Inleiding jop de volgende Verhandelingen, bevat verfcheiden Aanjmerklngen, volmaakt overeenftemmende met des Schryvers aangekondigd gevoelen in de Foorrede, omtrent de jZedeleer , als de hoofdbedoeling des Euangeliums. INiet alleen tragt zyn Eerw. te dóen zien, dat, volgens jden Text, Befnydenis noch Voorhuid, geenerhande uitjwendige Godsdienftige Voorregten of Belydenisfen , iets lis, maar de Onderhouding van Gods Geboden; maar hy jyerledigt zich daarenboven, opzettelyk, om de wanbegrippen der zulken te keer te gaan, die waanen, als pf de Leere wegens de verdienden van Christus, gejloof en bekeering , op de verpligting tot de gehoorzaamheid aan Gods geboden eenigen inbreuk zouden maaiken. Veelcn, die het ftuk anders inzien . zullen wél Itfoen, om vooral het laatfte deel deezer Leerrede met N 5 aan-  i9° h' g- van breugel aandagt te leezen, „ Christus en zyne Apostelen „ (fchryft hy, onder anderen) roepen Zondaars tot be„ keering. Maar nu, -wat is het zig te bekeeren? 't Is, „ buiten den algemeenen zin , van uit het Jood- of Hei„ dendom over te gaan tot den Christlyken Godsdienst, „ en voor zo veel ons de bekeering nog noodig is, niet „ eenig ligt berouw over dit, of dat bedroeven kwaad „ te heoben. 't Is niet eenige traanen te Horten over „ onzen zondelyken aait, en ons bekende, en onbe„ kende, overtreedingen van Gods Wet; en zelfs niet " ^en gevoelige fmart daar over te hebben en te hou„ den. Maar het is op te houden een moedwillig Zon„ daar of Zondares te zyn. 't Is af te laaten van „ kwaad te doen, en te leeren goeddoen, 't Is te veran„ ren van hart, van neiging, van hebbelykheid, van „ weg, van ftaat en gedrag. Kort af, 't is in alle deeze „ opzigten een nieuw fchepzel, en ander mensch, te wor„ den, die een ernftig voorneemen heeft en betoont, om „ voortaan met alleen na zommige, maar na alle, Geboden „ Gods tc leeven." Wat voorts aangaat den inhoud der Leerredenen, in welke de Eerw. van breugel de hoofdzaak behandelt; wy hebben daarin verfcheide aanmerkingen gevonden, de phgten der onderfcheidene leevensftanden betreffende , die, hoewel elders ook voorhanden, hier met eene juiste klaarheid ontvouwd worden, en met eene befcheiuenheid en aandrang, die zich eenen weg tot het hart baanen, en alzo den Leeraar den kans fchoon doen ftaan, om, nevens de overtuiging des verftands, de daadelyke beoefening uit te werken. De Toepasfingen hebben iets van dat ernftig wehneenende, 't welk ons , omtrent het hart en de inzigtcn des Leeraars , de gunftigfte vermoedens doet opvatten. In de Leerrede , behelzende den pligt der Dienflelin-,. gen ontrent hunne Heeren en Meesters, wordt de Eerw. van breugel natuurlyk geleid op het vermaarde onderwerp, betreffende de Gelykheid der Menfchen. Schoon 's Mans ontwerp niet medebragt, dit ftuk opzettelyk te behandelen, en hoewel zyne denk wyze , hier en daar, niet onduidelyk blyke, meenen wy, egter, dat het voor den anders, veelal, rond fpreekenden Leeraar niet kwalyk zou gevoegd hebben, in eene algemeene aanmerking, deswegen zyn gevoelen te melden. Nu heeft zyn fchryven  I-EERREDENENö IÖT ven het voorkomen van bedugtheid, alsof de erkentenis, oorfprönklyk zyn de menfchen volmaakt gelyk aan elkander, tot nadeelige gevolgtrekkingen aanleiding zoude kunnen o-eevem „ De toepasling (fchryft zyn Eerw.) van dit b Beginzel (te weeten, der oorfpronklyke Gelykheid) voor'! naamlyk op dc Burgerlyke Vryheid, en de alleiding , van de daarin opgefiootene rechten en pligten , is by " ibreekers en fchryvers op eene zo zeer verfchillende, „ en wyd uit elkander loopendc, wyze beginnen begree„ pen, en voorgedraagen te warden, dat het, helaas! aanZ leiding heeft gegeeven tot het bot vieren van hecvige' „ driften en hartstochten, naar maate men door min ede„ le, zuivre en belanglooze, beweegredenen gedreeven „ word in het verdeedigen, of beftryden, van deeze of „ geene begrippen, daaromtrent aangenomen." Wy gelooven, met den Heere van breugel, dat een beginzel of waarheid, in zich zelve onlochenbaar, wel eens, door onverdand, tot uiterften gedreeven of misbruikt kan worden. Doch, met opzigt tot het gemelde onderwerp, hebben wy, immers in openbaaren Gefchrifte, hier te Lande, nimmer eenig Opdel ontmoet, 't welk, openlyk en met opzet, zulk eene heillooze ftrekking aankondigde, als de Dor dr echt]che Kerkleeraar _ onderdek. Dat zyn Eerw. de foort van ongelykheid, of liever ondergefchiktheicf verdeedige, welke het onvermydelyk gevolgis der Maatfchappelyke Vereeniginge der menfchen, keuren wy goed, en zyn van'de noodzaaklykheid van zulk eene ongelykhcid volkomen overtuigd. Doch, met dit alles, moet de eeuwige cn onveranderlyke grondwaarheid nooit twyfelagtig worden gelaaten; vooral niet, wanneetde tegenwoordige orde der zamenleevinge in zulk een licht wordt voorgedraagen, als zy hier vertoond is. De laatfte Leerrede behelst eene klaare en ernftige befchouwing van den invloed, welken een wys en godsdienftig beftuur der hoofden op den welftand der huisgezinnen heeft. Van deeze, gelyk van alle de overige Leerredenen , kunnen wy de leezing niet te ernftig aanpryzen. Wy hnopen, dat dc Oud-Leeraar de dagen zyner ruste zal befteeden, om, uit zynen, anders nutteloos liggenden, voorraad, de Landgenooten met eenen en anderen bondel van Leerredenen verder te ftigten! i  1C)2 j. l. ewald, over het misbruik J, e. ewald, óver het Misbruik eeniger Hoofd-IFaarhe- \ den van den Christelyken Godsdienst. Een Leesboek voqr de Fereerers van Christus overcenkomjïig de behoeften van onzen tyd. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Utrecht, by J. de Waal, Sz. In gr. 8vo. 188 bl. \ f~*een d priori, gelyk men fpreekt, bezwaarlyk in VJ iemands hart zou zyn opgeklommen, is, nogthans, eene daadzaak. De Christlyke Godsdienst, niet der Schooien, maar des Bybels, ademt niets anders dan heiligheid van hart en gedrag, als het alleen noodige om aan deszelfs eisch cn voorftellingen te voldoen, en vrugt van de uitwendige belydenisfe te plukken. En evenwel, men heeft 'er ontmoet, men ontmoet ze nog heden, die zich gedraagen , alsof zy dee'ze ftrekking lochenden, althans miskenden; die zelf hun mangel aan heiligheid en deugd, ondanks de klaare taal des Euangeliums, met redenen bekleeden. Dit bewoog den godvrugtigen ewald, zich tegen dit kwaad onder de Zonne te verzetten. Hy doet zulks in den vorm van Overdenkingen, welke, veelligt, t'eenigen tyde, voor Leerredenen gediend hebben. Uit eene algemeene opgave van den inhoud, zal 's Mans denkwyze, eenigcrmaatc, kunnen blyken. Naa eene Inleidende Overdenking, handelende over Gebruik en Misbruik in 't algemeen, verzet zich ewald , in elf Overdenkingen, tegen de Misbruiken, welke gemaakt worden van de leere van de Voortrefïelykheid der menfchelvke Natuure van het Verderf van den Mensch van j de leere der Bekeeringe van de Vergeeving der Zonden van de leere des Geloofs . van de leere des Geloofs aan Jezus van de bewerking van j Gods Geest van de werkingen des Duivels van de Chiïstelyke Vryheid — van de leere des Avond- i maals ■ en eindelyk tegen het Misbruik van alle By- ] bclfehe Leerftukken in het algemeen. Vooraf, in ieder Overdenking, ontvouwt ewald de leere des Euangeliums, zo als hy dezelve inziet, omtrent het voorgeftclde onderwerp. Vervolgens toont hy aan, en beftrydt, de Misbruiken, welke daar van gemaakt worden. Allerwege ontmoet men den gemoedlyk-ernftigen Christen; doch wiens , Theologifche begrippen, naar het ons voorkoomt, ginds en elders, nog al aan bedenkelykheden onderhevig zyn, Hoe kragtig, intusfehen, ewald yvere voor eene rede-. 'y- I  EENTGER HOOFD - WAARHEDEN. IQj jtyke Godsvrugt, ontheven van allen waan en zelfbedrog, izie hier, uit veelen, het volgende ter proeve. Spreekende jover het Misbruik, welk van het Leerltuk wegens den byftand van den H. Geest wordt gemaakt: Het is," zegt hy, onder anderen, ,, een Misbruik van dit leerftuk, „ wanneer men elk licht, dat over de leer des Bybels „ in ons verftand opgaat, zoo maar terftond voor eene „ verlichting van den Geest; eiken yver voor het goede „ voor eene opwekking van den Geest; eiken Godvruch„ tigen, of Godvruchtig fchynenden, misfchien zelfs elI ken dweepachtigen, dwaazen, inval voor eene ingeeving „ van den Geest houden wil; of wanneer men zich ver„ beeldt, niet eerder de kracht van den Geest te bezit„ ten, voor en al eer men daaden, als die der Aposte„ len, doen kan, wanneer men naar het doen van Won„ deren ftreefde, en men zich nog ellendig en verre van „ Jezus gevoelde, zoo lang men zulk eene kracht noch ,, niet ontvangen heeft. In onze dagen (gaat ewald „ voort) inzonderheid is het noodig, voor zulke uitfpat„ tingen te waarfchuwen; daar dweepers en bedriegers „ van allerlei zoort deze leer van den Bybel zoo dikwyls | misbruiken ; daar eene zekere klasfe van anderzints I goedgezinde Christenen zoo gaarne alles tot werkingen „ van den Geest maaken, en daar men de leer van den „ Bybel zelfs dat geen te last legt, het geen echter waar„ lyk alléén een misbruik dier leer is. En (dus vervolgt „ hy) juist door eene zuivere voorftelling van de Leer ■„ van den Bybel kan zoo gemakkelyk voor dat misbruik L gewaarfchuwd worden: niettegenftaande zoo veele won„ derbaare gebeurtenisfen, niettegenftaande zoo veele in„ vloeden van hoogere krachten, waarvan in den Bybel li melding gemaakt wordt, zoo is 'er echter geen Boek, I dat den mensch zoo fterk voor dweepery bewaart, als I dit Boek," De  A. H. VAN GELDER De Omwenteling, zo gelukkig als fpoedig, in Amfleldam en in andere Steden en Plaatfen van Holland, fcden den iSt.'en January, 1795, daar gefield, aan hei byzonder befluur der Voorzienigheid toegekend, in eene Leerrede over P/alm CXVIH. vs'. 23, 24" en -25, op den liften dier maand; nevens /ree liedevoeringen op Bcdeflonden, de eene over dc- Christefyk-Burgerlyke Ver draagzaamheid de andere over dc Vaderlandliefde, enz. Door a. h. van gelder , Leeraar onder die Christenen, welkcnmen noemt Doopsgezinden, vergaderende in de Kerk de Zon, te Amfleldam. Tc Amfleldam, by M. Schalekamp, 1795. ?n §r- 8™. 96 bl. Aan den naam van yverig Patriot, welke den BurgcrLeeraar van gelder al lang heeft naagegaan, beantwoordt de inhoud deezer Redevoeringen. Zy ademen eene edele en beredeneerde Vryheidslicfde. Ingenomen met zyn Onderwerp, heeft dc verllandige Redenaar zich minder toegelegd op gekunfteldc taallieraaden of fchikking van perioden, dan om 't geen hy zelve gevoelde, door gepaste bewoordingen en in de meest belangryke aanmerkingen, in de ziel zyner hoordcren over te Horten. Meest, egter, heeft dit plaats omtrent de Leerrede, aan welke de Opfteller inderdaad niet veel tyds kan befleed hebben; doch die daarom met geen minder genoegen, dan de overige meer befchaafde Opdeden, zal geleezen worden. De gevoelens, allerwege voorgedraagen, zyn den Mensch, den Burger, den Christen Leeraar, waardig. Met naame geldt deeze aanmerking omtrent de Dmweri» telings-Redevoering, 't Geen den Christen betaamt, al het goede, hoewel door tusfehenkomst van menfchen, of van andere tweede oorzaaken , bewerkt, aan de befluurende hand der hemelfchc Voorzienigheid toe te fchryven; deeze verftandig godvrugtige erkentenis wordt ook hier op den voorgrond geplaatst. Indien van gelder's denkwyze den hoofdtoon flaa onder de Leeraars der Doopsgezinden, (zo als ons, van goeder hand, verzekerd is waarlyk het geval te weezen,) niet vreemd is het dan, 't geen tot haare eere moet gezegd worden, dat men onder die Gezintc kundige en verftandige Patriotten aantreft. Men leeze deeze Redevoeringen, mca leezë yoox:  leerrede, enz. ï'95 vooral ook 't geen van gelder wegens de Vaderlandsliefde heeft in 't midden gebragt, en men zal onzer aanmerkinge gereedlyk toevallen. Verhandeling over de Onzekerheid des Doods, en het eenig en zeker middel, om zich van zyne waarheid te overtuigen, en het levendig begraven onmogelyk te maaken. Nevens een Bericht wegens de Oprechting van een Lykenhuis te Wcimar; doerDr. c. w. hufeland, HertoglykJVeimarfchen Hof medicus, thans Hoogleeraar in de Geneeskunde te Jena. Uit het Hoogduitsch. Met eene Plaat. Haarlem,by E. W. Cramerus, Junior, 1794. In gr, 8vo. 57 bl. '|7*r kan, ongetwyfeld, niets akeliger, noch vreeslyker, JlL/ worden uitgedacht, dan de mooglykheid van leevend begraven te kunnen worden. In een doodkist te ontwaaken, te bemerken dat men onder de aarde bedolven ligt, en 'er niets anders overfchiet, dan in dien akeligen kerker op de jammerlykfte wyze te moeten omkomen, zyn omftandigheden, waarvan het denkbeeld den fterklten, den ongevoeligften, mensch moet doen zidderen. Niettemin leert de ervaring, dat zodanige gevallen dadelyk hebben plaats gehad; dat menfchen in zulk eene volftrekte onmagt gevallen waren, dat men ze voor dood gehouden en ook werklyk begraven heeft; doch dat zy daarna, wyl het hun onmogelyk was uit het graf te ontkomen, veelligt na 'er nog ecnigen tyd in geleefd te hebben, een vreeslyken dood hebben moeten fterven. —■ Brtnkmann, BRuniER, en anderen, hebben zulks met onlochenbaare bewyzen geftaafd, en eene menigte voorbeelden daarvan te boek gefteld. Het is, buiten twyfel, een der dringendfte pligten, welken de menschlykheid van ons vordert, om zo wel anderen, als ons zeiven, voor dat verfchriklyk onheil te bc- waaren. Onder meer andere verdienftelyke Mannen, welke op de noodzaaklykheid daarvan in Duitschland aangedrongen, en middelen ter verzekering tegens dit gedugt ongeval aan de hand gegeeven hebben, behoort ook de Hoogleeraar huFeland. Na zyne gedagten in de Tydichriften des wegens te hebben medegedeeld, gaf hy naderhand eene byzondere Verhandeling, met Byvoegzels en Aanmerkingen, over dit onderwerp in't licht; en deeze is het, waarvan thans de Vertaaling wordt aangeboden. —■ Hy  ttjè fc» W. HUPELAKB Hy betoogt in dezelve, dat, daar'er, ter voorkoming va» dit vreeslyk onheil, een zeker en onhaalbaar kenmerk van den doou , zonder welks aanwezen men geene Lyken i zoude vermogen te begraaven, dient gevonden te worden, en de ervaring geleerd heeft, dat alle de doodste* kens, welke men by de Autheuren geboekt, en als ge-rioegzaam opgegeven, vindt, ten eeflémaale onvoldoende ! en onzeker zyn, één alleen uitgezonderd , de beginzels: naamlyk eener blykbaare en algemeene verrotting, hieruit noodwendig volgen moet, dat ook het' eenige cn natuurlykfte middel, om zich aan deeze onzekerheid te onttrekken , beftaat, in het lichaam zo lang te laaten liggen , tot dat 'er duidelyke Ipooren van verrotting zich Vertoonen. Om nu de ongemakken, welke uit het bewaaren der Lyken , aan hunne eigen huizen, of die der nabeftaanden, zouden kunnen ontitaan, voor te komen, raadt hy, de i dooden, op eenigen afftand der leevenden, aan een afgezonderd oord, hunne quarantaine te doen houden: en, om in zyn heilzaam oogmerk te beter tc flaagen, ftelt hy, op het voetfpoof van frank, thirry, en anderen, voor, dat men, ter bewaaring der Lyken, een byzonder Doodenhuis, op een afgelegen plaats, ltichte, waarin men het lichaam, nadat het den gewoonen tyd in zyne eigen wooiung heeft doergebragt, ten dage zyner begravenis , met of zonder plechtigheden, in eene ruime en met toereikende luchtgaten voorziene Kist, brengen, en aldaar,met ongedekten aangezichte, zo lang laaten moet, tot datdc tekens Van bederf zich vertoonen, om het als dan eerst aan het graf toe te betrouwen. Om het opzicht over de lichaamen, zo laag ze in het Doodenhuis zyn , te houden, wil hy, dat men wél onderwezen Oppasfers aanftelle, die op ieder teken van leven naauwkeurig acht zullen geeven, en daarvan terftond een Arts, of Heelmeester, (aan wien de Schryver het hoofdbeftuur over dit In•ftituut wil opdraagen,) verwittigen moeten; terwyl het ten laatften ook van diens uitfpraak zou afhangen, of het Lyk werklyk dood ware, en dus begraaven moest worden, dan niet. De St 'dgenooten des Schryvers vonden dit ontwerp zo aanneemelyk, dat zy terftond een aanvang maakten, om hetzelve aldaar (te Wcimar) ter uitvoer te brengen; hebbende, by Infchryving, zodanig een Lykenhuis alreeds op het Kerkhof gebouwd, waarvan de Hoogleeraar de ia-  over de onzekerheid des doods. 1<)J inrichting en aftekening, als ook verdere byzonderheden ter aanmoediging van dit Inftituut, mededeelt. Ook meldt hy, dat men, op meer andere plaatzen in Duitschland, alsBrunswyk, Halle, Hamburg, en elders, werklyk bezig zy dit voorbeeld naar te volgen. Dat deeze Inftelling, ter voorkoming van het verfchriklykfte aller onheilen, het gevaar van leevend begraaven te worden, alzins voldoende zy, en vooral in Landen waar men gewoon is de Dooden zeer vroeg ter aarde te beftellen aanpryzing en navolging verdiene, lydt geen bedenking: het affnyden immers van den ftrot, of het openen der halsaderen, 't welk men b. v. in Engeland, ter voorkoming van het opgenoemd geval, heeft aangeraaden, en waartoe aldaar wel eens een zekere fom voor den Chirurgyn, die deeze Operatie moet verrichten, by uiterften wil vermaakt wordt, is ten eenemaal ongeoorloofd , dewyl zulks, zo de mensch niet dood is, een werklyke moord zy. Niettemin gelooven wy, dat de noodzaaklykheid van zodanig eene Inftelling in ons Nederland minder dringend is , dewyl men aldaar de Dooden der Christenen zelden zo vroeg gewoon is te begraaven, en dezelve ook gaarne zo lang een verblyf in hunne eigene wooningen inwilligt, tot dat 'er zich tekenen van verrotting opdoen; eene voorzorg, die, even zo wel als het geduurig gadeflaan van het lichaam, vooral by menfchen welke door eenig onvoorzien toeval , of eene haastige ziekte, fchielyk zyn weggerukt, niet genoeg kan aanbevolen worden. Beknopte Natuurlyke Historie der Zoogende Dieren, door j. d. pasteur. Met Afbeeldingen. Eerfte Deel. Te Leyden, by Honkoop en du Mortier, 1793. Met Privilegie. In 8vo. 368 bl. Schoon men zeer veele, en zelfs zeer uitgebreide en fchoone, Werken heeft, welke de Natuurlyke Historie, en daar in ook die der Zoogende Dieren, voorftellen, zal men echter, by het doorbladeren deezer beknopte Gefchiedenis, het oogmerk van den Heer pasteur moeten pryzen, nadien hy, zo door zyne korte befchryvin» gen als verfcheidene Anecdoten en karaktertrekken, den leeslust der jonge Leczeren en Leezeresfen zodanig weet te ontvonken en bezig te houden, dat' zy, by het vermaalett. 1795. no". 5. O kea-  !Q8 J, V. PASTEUR, kende, het nuttige tevens genieten. Verre zy het echtery dat men dit Boekje enkel als eene Natuurlyke Historie voor Kinderen moet houden: neen, veele bejaarde Lieden, die gaerne iets van den aart der Dieren begeeren te weeten, en zich geene uitgebreide Werken kunnen verfchaffen, zullen in dit Werkje zekerlyk hunne begeerte voldaan zien. Wy hebben te meermaalen proeven uit de Natuurlyke Historie medegedeeld, om het uit deeze beknopte Befchryving mede tc doen. Intusfchen meenen wy het volgend geval, als eene proeve uit zeer veele anderen, on-^ zen Leezer niet te moeten onthouden: kunnende dezelve"" dan best oordeelen , in hoe verre men de Natuurlyke Historie, door het aanvoeren van gebeurenisfen, bevalli- ger en zekerder doet worden. Het betreft den aart der Wolven, en de onbefchroomdheid van fommige Menfchen; welke laatfte wy 'er van afleiden. „ Het gebeurde over eenige jaaren in de Provintie van Connecticut , in Noord- Amerika, dat _ de Wolven, die toen aldaar zeer menigvuldig waren, in de Schaapskooi van den Heer putnam, gewezen Generaal van de Republiek van Amerika, inbraken, en zeventig Schaapen en Geiten dood beeten, behalven de jonge Lammertjens en Geitjens, welke zy gekwetst hadden. Deeze verwoesting was gefchied door eene Wolvin, die, verfcheidene jaaren lang, met haare jongen, welke zy jaarlyks voortbragt, in die nabuurfchap gezworven en veel fchade aangericht hadt. De jongen wierden gewoonlyk door de Jagers gefchoten, maar de oude Wolvin was te listig om onder het bereik van hunne fnaphaanen te komen; als zy fterk vervolgd wierdt , vlugtte zy gemeenlyk naar verre afgelegene bosfehen, en kwam den volgenden winter met een nieuw broed van jongen weder. Deeze Wolvin verwoestte eindelyk zoo veel, dat de Heer putnam, met vyf van zyne nabuuren, befloot, beurtelings twee aan twee te jagen, tot dat zy gedood zoude zyn. Men wist, dat zy, in eene klem, de teenen van eenen poot verlooren hadt, waardoor men haar fpoor gemaklyk konde kennen. Dit fpoor volgden de Jagers over de fneeuw tot aan eene I Rivier, wanneer zy bevonden dat zy regtftreeks te rug | was gekeerd, weshalven zy dit fpoor weder nagingen, tot dat de honden haar opjoegen, en des anderen daags I 's morgens ten tien uuren hadden de honden haar gedreven in een gat, in eene rots, omtrent drie vierde uur I gaar»  KAT. HlSTi der ZOOGENDE dieren. 199 gaans Van de wooning van den Generaal putnam; De honden kroopen in het gat, maar kwamen 'er fterk geWond weder uit, en wilden 'er niet weder in ; al het volk uit den omtrek verzamelde voor het gat met fnaphaanen, honden, vuur, ftroo, zwavel, om te trachten den vyand te vernielen; doch, fchoon men brandend ftroo en den rook van brandende zwavel in het gat bragt, wilde de Wolvin echter haare fchuilplaats niet verlaaten1; dus werkte men te vergeefsch tot des avonds om tien uuren, wanneer de Heer putnam, die moede was van zoo lang vergeeffche poogingen te doen, nog ééns trachtte zynen hond in de fpelonk te doen gaan; doch hy wilde niet: hy ftelde daarop zynen zwarten knegt voor,, dat deeze 'er in zoude kruipen en de Wolvin fchieten; doch de Neger weigerde dit grvaarlyk ftuk te waagen; Waarop de Heer putnam verklaarde 'er zelfs in te wilien gaan, en het wild dier te zullen fchieten, op dat hy niet door de een of andere onbekende fpleet van de rots ontkoomen mogt. Zyne gebuuren vertoonden hem, dat dit te veel gewaagd was ; maar hy bleef by zyn voorneemen , en, weetende dat de wilde dieren voor vuur vreezen , voorzag hy zich van verfcheiden ftreepen van den bast van berkenboomen, de eenigfte brandftof die toen by de hand was om licht genoeg te geeven in dit diep en duister hol, en maakte zich gereed om 'er in te daalen. Hy trok dan zyn rok en kamifool uit, en bondt een lang touw om zyn been vast, waarmede de anderen hem, als hy een teken geeven zoude, moesten te rug haaien; dus kroop hy, met zyn hoofd vooruit, en met de brandende toorts in de hand, het hol in. „ Het hol, waarin de Wolvin zat, is in de zyde van eene hooge rots , en de opening is flechts twee voeten in het vierkant wyd; zoo dat 'er maar even een mensch in kon kruipen; dan loopt het vyftien voeten fchuinsch naar1 beneden, vervolgens tien voeten regt uit, en loopt dan weder zestien voeten op, tot daar het eindigt. De Wanden van deeze onderaardfche pyp beftaan uit gladden vasten rotsfteen, die door eene aardbecving fchynt gcfpleteri te zyn; de zolder en de vloer zyn ook van fteen, en de ingang Was zeef glad , naardien hy met ys bezet was; nergens is het hoog genoeg , dat een mensch regt op zoU kunnen ftaan, en het is overal flechts drie voeten breed. Na dat de Heer putnam by den tast was gevorderd tot het eind van dc eerfte fchuime, zag hv, buiten den kring: O 2 ' Val!  Soa J. D. PASTEUR van licht, welk zyne toorts maakte, niets dan de vef« fchriklykfte duisternis, en daar was eene groote ftilte in deeze fpelonk, waarin nooit andere levende fchepfels geweest waren dan de wilde dieren uit de wildernis. Hy vorderde voorzigtig voorwaards tot aan de plaats daar het hol naar de hoogte liep, en kroop langzaam op handen en knieën de fchuinte op, tot dat hy de oogen van de Wolvin zag dikkeren, die aan het eind van de Ipelonk zat, en, op het zien van het vuur, op de tanden knarde en gramftoorig begon te brullen. Zoodra de Heer putnam deeze ontdekking gedaan had, trok hy aan het touw, ten teken dat men hem moest te rug trekken, dit deedt het volk, dat met fmertlyken angst aan de opening geluisterd hadt, en, het gebrul van het dier hooren de, vreesde dat hun vriend in het grootst gevaar was, met zulk eenen haast, dat zyn hemd over zyn hoofd getrokken , en zyn ligchaam fterk gelcnaafd wierdt. Dit fchrikfe hem echter niet af; hy fchikte zyn hemd weder, laadde zyn fnaphaan met negen kogeltjens, nam dien in de eene hand en eene toorts in de andere, en kroop dus het hol weder in. Toen hy nader by de Wolvin kwam dan de eerfte reis, dreigde zy hem ook fterker, en vertoonde zich nog verichriklyker, huilde, knarfte op de tanden, verdraaide haare oogen, en, den kop tusfehen de voorpooten leggende, was zy op het punt van op hem toe te fpringen. Op dit hacfilyk tydftip leidde hy op haaren kop aan, en fchoot. Bedwelmd van den flag, en half verflikt door den rook, vondt hy zich onmiddelyk uit het hol getrokken. Doch, zich wat ververscht hebbende, en den rook wat hebbende laaten verdwynen, begaf hy zich ten derdenmaale naar beneden , en tot by de Wolvin; naardien zy ftil lag, ftak hy haar de toorts tegens den neus, wanneer hy bevondt dat zy dood was; hy vatte haar by het oor, trok aan het touw , en wierdt te gelyk met het dier, tot groote blydfchap van de omftaanders, uit het hol getrokken. „ Den Wolf gedood hebbende, heeft men flechts het land van een fchadelyk dier bevryd; want de Wolf ia van geen het minfte nut; zyn vleesch is niet eetbaar; en noch de Honden, noch andere dieren, willen het nuttigen ; alleen de Wolven willen van Wolven eeten; zyne huid kan men echter gebruiken; men maakt Jer grof bont van, dat fterk is, en tot Moffen, Wanten en Kamifoolen, verwerkt, pf in Muilen voor jichtige lieden gevoerd, wordt.  nat. hist. der zoogende dieren. aai wordt. . Het bont van den zwarten Wolf wordt echter zeer geacht, en is van groote waarde; de tanden der Wolven gebruiken de Boekbinders en Vereulders om hun werk mede te polysten." Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden. Een* en-twintigjle Deels Eerfte Stuk ;xvervattende het Vervch der Befchryving van Stad en Lande. Te Amfterdam, Leyden, Dord en Harlingen, by J. de Groot, G. Warnars, S. en J. Luchtmails, A. en P. Blusfé cn V. van der Plaats, 1793. In gr. 8vo. 2.36 bl. Goedkeuring en Aanpryzing vloeiden uit onze pen, toen wy het Eerfte Deel deezer Befchryvinge van het Zevende der Bondgenootfchaplyke Gewesten beoordeelden (*); wy moeten aan dit Eerfte Stuk des Tweeden Deels, of het Vervolg,geen mindere maate van Goedkeuring en Aanpryzing toekennen; fchoon het min Gefchiedkundig en meer Plaatsbefchryvende is, en eigenaartig het drooge, daaraan onvermydelyk vast, aanneemt. In twee Hoofdftukken is het afgedeeld. Het eer¬ fte bepaalt zich tot de Stad Groningen, en geeft een naar eisch der zaaken omftandig en altoos naauwkeurig beript van de volgende Hoofdbyzonderheden, tot welke de mindere, in elk vak behoorende, zeer gepast gebragt worden; als de Gelegenheid der Stad, by welke de Schryver niet vergeet den roem, welken dezelve op Gezondheid draagt, met de woorden des Hoogleeraars van doeveren te vermelden. Voorts geeft hy op, de Gedaante, de Vestingwerken, de Poorten,Grootte,Bevolking en Naamsoorfprong. Ten aanziene der laatstgemelde byzonderheid tekent de Schryver op. „ De Naam der Stad, thans gcwoonlyk Groningen, wierd „ in voorige tyden meerendeèls gefchreeven Groeningen of 9, Greuningen. Zonder ons met de beuzelingen van eenen „ Trojaanfchen Stichter gruno op te houden, komt ons die „ Naamsafleiding de waarfchynlykftevoor ,waarby men wil, „ dat C*) Zie onze Algem, Vadtrl. Ltttereef, voor 't Jaar i?9$> bl. 451. 03  a0a TEGENWOORDIGE STAAT „ dat de Stad haaren Naam ontleend hebbe van de Groe„ ne Weiden (*). Niet zo zeer , orrj dat die haar ora„ ringen: want deeze reden kan niet, daar zy by veele „ Steden in ons Gemeenebest plaats vindt, als een byzon-. „ dere voor Groningen opgegeeven worden. Maar flaat „ nien gade die zandige hoogte, welke, uit Man/Ierland „ tot herwaards afgeloopen, en telkens fmaller geworden, „ zich eindelyk tusfehen de Hanze en de A verliest cn „ ophoudt-, dan is niets natuurlyker, dan dat die Land„ rug, uit zynen aart gefchikt ter weelige grasdraaging, ,, de Ingezetenen ah eene aiifieekè'nde Groene Weide in „ het oog liep. Te meer, daar dezelve, aan drie zyden „ omringd zynde door drasfig land, wegens de geduurige „ overftroomingen der rivieren, by het vaalgeele van het „ riet des winters te fterke* het groene der hoogte deedt,, affteeken. Daar nu Ing, Inge, oudtyds betekende eene „ cdsemcene Weide of Beemd, moesten de eerden , die „ zich hier met de woon nederzetteden, van de omlig„ gende wel gezegd worden, „ te woonen op die Groene „ Inge ' of Weide , " waar van eerst by verkortinge Groen ge,Groin"ge, en naderhand Groeningen, gekomen , is W. Dc (*) U. emmius de agro Frifia inter Amafum & Lavicam dt.4ue urbe Groninga, p. 17. M. alting not. Germ. inf.part, 2, p. 73. ft) l!»H> "YE *n glosfario Saxonico & Gothico Latino, Lond, 1772, zegt. Ing, inge , pratum, pascuum; quod hodie ctiam «pud Anglos bprea.les vocatur Ing, & in plurali the Inges. Oerivatur autem a Gothica Winga, unde etiam Islandica cingc, Occurric etiam non raro in fine nominum locorum , ut Baling, Ketter ing, ë&c. Jo. ihre in glosfario fufo Gothico, Tom. I.col. 990. Ing , inge , terminatio , quam habent nomina propria focorum , qnaque nulla tere in Suè'ck frequentiox eft, ut Baolinge , Bjorklinge, Haëmringe, &c. Quid ea denotetnr , docere poteft Lingua Cambrisa., io qua 1n1; campum planitiem denotac, ut me docet nupera editio g'osfarii du fresniani in v. in hoe. Men heefc daarom deezen uitgang van Ing by zulke plaatzen, welke aau de oeveiti der Rivieren, in uitgertrekta Weiden of Beemden, lijjgen , g'elyk, onder anderen, aan den Denawv in de Swabifche Kreiti. men agter een volgende heeft Sigmaringen, Grupingelt , Riedlingen. Minder kingen , Ehingeit , Almadingen , Op,, ingen, Ekingen, Seislingen, Daifingen, ^uitgingen, Purtafingenx Wei-  van stad en eande. 203 De Oudheid en Historie der Stad laat de Schryver hier op volgen; hy behoort niet tot de zodanigen, die, gelyk veelal, waarde in Oudheid des Voorwerps hunner Beichryvinge Hellen, en gereed zyn, wat met den roest der Oudheid omkorst is, voor egte munt aan te neemen.—— Wat de Stads Historie betreft, veel deswegen moest in de algemeene Gefchiedenis des Gewests, in het voorgaande Deel behandeld, plaats vinden, en wordt hier op geweezen. Dan kwyt zich de Stadsbefchryver van zyne daar gedaane beloften om eenige aanmerkelyke gevallen, de Stad in laateren tyde overgekomen, te boeken, en begint derzelver verilag met den Jaare 1600, en wel met een uitgebreide opgave van de harde behandeling , die zy van de Algemeene Staaten toen moest ondergaan, zo dat ze niet alleen met een talryke Krygsbezetting ?-edrukt, maar ook met een Kasteel bezwaard, werd. Eene daad, door de groot beftempeld met den naam van hitter, en onder vrye Volken ongewoon. Kleine Gebeurtenisfen , meer voor een Kronyk dan eene Gefchiedenis, Hapt hy ftilzwygende voorby, en verhaalt de Oorlogen, waar in zich Groningen zints 't gemelde tydvak ingewikkeld vondt; waar onder het zesweeks Beleg, in den Jaare 1672, met zo veel moeds doorgeHaan , eene aanzienlyke 'plaats bekleedt. Gr aften, Bruggen, Straaten, Markten, worden beknopt befchreeven. Uitvoeriger, en met de woorden des Amfterdamfchen Stadsbouwmeesters, j. o. husly, wordt het Stadhuis, met welks bouwen men bezig is, opgegeeven, en alles door eene Plaat, dit meesterfluk der Bouwkunde verbeeldende, opgehelderd. De verdere openbaare Wereldlyke Gebouwen en Kerken krygen hun aandeel, en de voornaamfle gaan met Afbeeldingen vergezeld. Hy gedenkt aan de Geleerde Mannen, die hier bloeiden. Dit is wat kort; doch Haat die kortheid geboet te worden door een Werk, waarvan de Schryver in eene Aantekening fpreekt als te wagten ; zeggende: „ Waarfchyn„ lyk ziet weieens een Groninga erudita het licht." Koophandel en Neering trekken voorts des Schryvers aandagt ; en daar wy, by de aankondiging des Eerften Deels, Weipingen, enz. Ook heeft men, in ons Gemeenebest, Wageningen , Harlingen , en in deeze Provincie Wetzing, Huising, fhezing, ja zelf Hunfinge, Fivelinge. O *  204 tegenwoordige staat Deels, wegens den Koophandel 'deezes Gewests in 't algemeen iets hebben overgenomen, zullen wy ook mededcelen 't geen hy van dien der Stad in 't byzonder zegt. „ De ,, Koophandel en Neering is te Groningen in eenen" vry bloei„ jenden toeftand; ook is haare Scheepvaart al oud, gelyk zy reeds daaromtrent in 12.57 binnen Engeland vryhecten „ genoot (*); zy is ook aanzienlyk geweest, alzo men „ Groningen al vroeg vindt onder de Hanzee Steden Cf). „ Naa de Reductie zogt de Regecring by de Koningin „ elizabeth te bewerken , dat de Engel fche Court in „ haare Stad geplaatst wierd (|), maar die pooging liep „ vrugtloos al. De handel in Graanen is de aanmerke„ lykffe; inzonderheid de verzending van Haver na En„ geland, werwaards men rekent dat jaarlyks veele dui„ zenden lasten gefcheept worden. Ter bevordering van „ den Handel heeft men alhier Kommisfarien der kleine „ Zaaken , welke alle verfchillcn over mislevering der „ Graanen, op ftaal verkogt, de plano ontfeheiden; ook „ dient daar toe, de zedert eenige jaaren opgerigte Koorn- „ beurs. Tot het inwendig vertier behooren mede „ de twee weekelykfchc marktdagen op dings- en vrydag, „ de twee vrye Jaarmarkten, de vyf Paardemarkten bui„ ten de Heerepoort; en de twee markten, des Voorjaars „ en 's Herfsts, van mager en vet Vee. Wyders zyn „ in de Stad genoegzaam alle die Fabryken en Trafy„ ken, welke men elders vindt; hoewel derzelver flyting „ zich meestal tot het inwendige bepaalt, daar zy in „ uitwaardfche verzending moeten zwigten voor de Frie„ fche, als niet genietende die belooningen op den Uit„ voer, en die vermindering van 's Lands lasten op ., de verwerkt wordende ftofien, waar mede men al„ daar dezelven aanmoedigt. Alleenlyk kan men uitwonderen de Kousfenbreiderijen, die, fchoon uiterlyk „ een klein voorwerp , daarom verdienen gemeld te „ worden; wyl zy eene overgroote menigte der fcha- ■>■> me- (*) Brief van Koning hendrik , in de Stads Archiven. O. i. 12. Cf) ^ie de Lyst van 1370, by mieris Charterboek , III D bl. 8^f. (|; Misfve der Stad Groningen aan elizaheth, ai Qft. 1^07, by rymer A3a pnhlic. Angli* t. 7. p. 195. Wat de Engelfche Court zy, kan de des begeerige 2ien in den Tegenw. Staat vim Zeeland.  VAN STAD EN LANDE. 2,0$ mciC Gemeente aan den kost helpen; en de Gronin„ ger Kouslèn wyd en zyd verzonden en gretig gezogt worden." Voorts fpreekt hy over de Gilden, Burgery aandelen, Bezetting, Regeering, oudtyds, zints den Jaare 1013, en hedcndaagsch, zedert 1748 tot 1790, waar in veele byzonderheden, aller opmerking waardig, voorkomen: zo alsmede in het verflag der Waardigheden te Groningen in de . Stads Regeering plaats grypende, en de Mededingingen tusfehen dezelven, van tyd tot tyd, gereezen, die foms zeer hoog liepen tusfehen de Korfde Groningers, 011flaafsch gebooren , gelyk de Groninger Dichter l. trip zyne Stadgenooten kenichetst. Het Tweede Hoofdfluk levert ons de Befchryving der Heerlykkeden van de Stad Groningen; als het Gerigt van Selwcrt; het Gorcgt, met de Dorpen daarin gelegen, de Regtftoel van Sappcmeer ; dan eer hy ter befchouwinge van de daar in zynde Dorpen treedt, denkt de Schryver veelen zyner Leezeren dienst te zullen doen, door eene korte mededeeling zyner Gedagten over den aart der Veenen, en door een Gefchiedkundige Schets van derzelver aanleg hier te lande. Beide onderwerpen, die hier kort, doch voldoende, behandeld worden, en gevolgd van de Befchryving der drie Kerkdorpen der Veenkoloniën, het Hoogezand, Windeweer en de Lula, en Sappemeer. Ten dot aanmerkende: „ Tot de Volkrykheid deezer drie Kerkdorpen, waarin by de duizend Huisgezinnen zyn, heeft zeer veel toegebragt de Verdraagzaamheid der Rcgeeringe, die alle Gezindheden toegelaaten heeft aldaar haare Godsdiensthuizen- te hebben. "Dus is 'er eene Lutherfche Kerk ten Zuiden de Vaart in Sappemcer, eene Roomfche in het Kleinemeer, en etlyke Vermaanhuizen voor de onderfcheidene en talryke Gemeenten der Doopsgezinden"'' Hier op volgt het Old-Ampt, eene vermogende Landftreek. Als eene byzonderheid geeft de Schryver op, dat de Predikanten en Kerkvoogden in het Old-Ampt het regt hebben om alle Eurgerlyke Handelingen van koop, verkoop, hmvelyksvoorwaarden, uiterfte willen, enz. op 't francyn te brengen, en met het Keripels Zegel tc bevestigen. In Wold-Old-Ampt ileeken de Dorpen Vecndam en de Wildervank uit; men telt in beide die Dorpen by de 2000 Huisgezinnen, en vindt 'er, even als in de Stads Veenkoloniën, eene [Lutherfche Kerk , een Vermnanhuis der Doopsgezinden, O 5 welk  1205 TEGENWOORDIGE STAAT welk alles tA de Volkrykheid veel heeft toegebragt. Van de verdere Dorpen daar in, als mede in het Kki-öfd-Ampi gelegen, zyn de befchryvingen kort, doch voldoende. Te meermaalen moest de Schryver van den Dullardgewaagen, 't welk hem ten dot over den Oorfprong van dit Water doet fpreeken, en des een berigt geeven, 't welk der overneeminge waardig zou weezen; doch wy moeten ons bekorten, en alleen melden, dat de zamenvloeijing van een en ander Water, en de grondsgedeltenisfe, hoogstnoodig maakte een onafgebrookcn en eenpaarig onderhoud der E&ms en Bmnendyken; „ dan daar voor heerschte, „ onder de groote Landbezitteren, nayver, vyandfchap, „ en verdeeldheid, en, om die tot hunnen pligt te hou, „ den, ontbrak in die tyden de noodige magt. Zelfs „ verhaalt men van eenen zeer vermogenden, dat die ge„ zegd zou hebben, liever zyne Landen ter hoogte eener fpeer onder de wateren te willen zien, dan ééne fchup „ aarde te befteeden, om daar mede de Dyken zyner na„ buuren te maaken. Van hier het natuurlyk gevolg, ,, dat alles verwaarloosd wierd, hier een gat kwam en „ daar de Dyk zakte. In deezen toeftand komt, omtrent „ Kerstyd des Jaars 1277, een Orkaan en Springvloed „ deeze kusten teisteren, en die by Jenfum en Wil gum „ de Dyken doorbrak, waardoor al het laage land, tus* „ fchen den hoogeren Zoom van Reiderlund en de A„ dyken, onder water gezet wierd. Door verzuim ofon„ magt, om de gebrookenc dykgaten te herftellen, bleef „ dit binnenwater niet alleen een invreetende kanker, „ als het, door gewoone winden in beweeging gebragt, „ de aangelegene laage Landen inkabbelde en verflondt,] „ maar rigtte ook telkens, als het by hooge vloeden „ door de Zeewateren op nieuws was opgevuld, ver- „ fchriklyke verwoestingen aan." „ Tot de vorming „ van deezen boezem deed veel de Watervloed van het „ Jaar 1509; als welke zo heyig was, dat emmius 'er„ van aantekent, hoe een ftuk lands, waar op tien of! „ twaalf Beesten liepen te weiden, in zyn geheel opge-; „ nomen en driftig geworden, door den wind na Rei-1 „ dcrland gedreeven wierd, gelyk ook groote Eikenboo-| „ men met den grond opgetild, en op andere plaatzen „ nedergezet wierden, alwaar zy bleeven groei jen; zynde i „ daar van in het Jaar 1530 nog een Eikenboom in het ., volle loof tot verwondering der aanfehouweren overig " Door herhaalde Overftroomjngen heeft de Dullard 3J voor3  van stad en lande. 2.07 yoornaame Dorpen, en verfcheide kleindere Buurfcbappen, verilonden. — Doch de Dullard geeft thans betere Landen weder dan hy genomen hadt, in welker aanwinst het Old-Ampt en het Vorftendom Oostfricsland deelt. \-fJet Jaar twee duizend vier honderd en veertig; een Droom, door den Heer mercier, thans Lid van de Nationale Conventie, enz. naar den derden Druk uit het Fransch vertaald. Derde en laatfte Deel. Te Haarlem, by F. Bohn en A. Loosjes Pz. In gr. Svo. 256 bl. By de aankondiging van het Eerfte Deel deezes langen meest Staatkundigen Drooms, die door de uitkomst ïn veele opzitten meer bewaarheid is geworden dan de meeste Dróomen, hebben wy eene en andere aanmerking op't geheel toepasfelyk by gebragt (*), en vinden dit ■zo min noodig hier, als by de Beoordeeling van het Tweede Deel Cj)-> te herhaalen, daar heen te wyzen zy voldoende. Wy hebben, van de voorgaande Deelen, den Inhoud der Hoofdftukken, of derzelver Opfchrift'ten, opgegeeven, fchoon deeze, althans in het Eerfte, foms eenige duisIterheid hadden, zullen die van het tegenwoordige klaarmeids genoeg medebrengen ; althans de meeste om na Jden Hoofd-Inhoud niet te raaden, hoewel men by het lieezen 'er veel onverwagts zal aantreffen, en in de Aanftekeningen bovenal een fchat van door- en verre ziende Staatkunde. Dit Deel maakt een aanvang met het LXIV Hoofdftuk. ■ Registers — LXV. Scheuringen. — LXVI. Fabelkunde. ■ ——- LXVII. Van de groote Huislyke Wet. LXVIII. De Nieuwspapieren. — LXIX. Lykredcn op een Boer. — ; LXX. Gasthuizen. —■■—- LXXI. Vervolg van den Leeraar in de Staatkunde. LXX1I. Vryheid van de Drukpers-. '. . LXXIII. Vervolg van het voorgaande. LXXIV\ ■ Verteeringen in de groote Steden. — LXXV. Weelde. — LXXVI. Van zekere Edellieden LXXVII. Hcrvor- \mins. LXXVIII. Kanaalen. LXXIX. Jooden. — LXXX. Legers. - LXXXI. Verfailles. — LXXXII. Naafchrift. Niet i (*) Zie onze Algem. Vaderl, Letteroef. voor 1753. bl. 220. Ct) J7S4« W« 230.  »08 MERCIER Niet ongepast zullen wy den Leeraar in de Staatkunde de Vraag: „ Hoe zyt gy vry geworden?" hooren beantwoorden. Op 't verzoek, „zeg mv dat eens?" luidt zyne taal: „ Daar is maar een heerichend denkbeeld en „ rypheid toe noodig ; daar wordt maar eene natuurlyke yi denkwyzc toe vereischt , die zig voortplant, om alle „ Leden van eenen Staat eensklaps aan het gisten te bren„ gen; hunne gevoeligheid gelykt dan naar die van eenen „, eenigen mensch, die zwaar beledigd is; en alzo ieder „ beledigd meent te zyn, ipruit 'er, uit de gevoeligheid „van alle, een ontwerp van algemeene wraak, welke „ men zo verre dryft als het gaan kan. „ Als de Souverain eene Natie veragt, gaat de veront„ waardiging voort met de kragt en fnelheid van het „ electnke vuur; want alle rangen van menfchen zyn in„ een gefmolten in den toeftand van menfchen, die tot „ vernedering gebragt zyn. „ Zw ii zer land, Holland, de Engel fche Amcrikaanfchc „ Volkplantingen, zyn niet opgedaan dan door do foort van „ veragting, welke de Souvereinen hadden voor hunne „ gewaande zwakheid. In alle groote omwentelingen is „ de denk wyze van den onderdrukten de vêerkragtige „ lichaamen gelyk, welker kragt vermeerdert naar even„ ledigheid van het gewigt dat hen nederdrukt. Dan „ tragt men zich flegts te vereenigen; men vertrouwt het „ bellier der openbaare zaaken aan den geenen die zegt: „ Ik zal u leiden ; ik zal u wreeken. Zoo die geleider „ de behendigheid heeft van het opgeftaan volk zoo verre „ te doen voortgaan dat hy het beletten kan te rug te „ wyken, door 't zelve in de noodzaaklykheid te brengen „ van te fterven of te overwinnen. Het hoofd van een „ opgeftaan volk moet de menfchen, die hunne uiterfte „ poogingen aanwenden om de vryheid te herkrygen, aan „ den gang houden. Alle behendige hoofden van party„ fchappen beletten dan dat hunne wonden geneezen voor „ de volvoering, van dat groot werk. De ftaatkunde „ eischt, dat men haar doe bloeden, op dat de fpyt en ,, de gevoeligheid den tyd niet hebben om te verkoelen. „ De vereeniging van kragten, de gelykheid in de denk„ wyzen, hangen van eene foort van mededeelbaar medely„ den af, dat nooit fterkcr op den mensch werkt dan „ wanneer hy een gevaar met verfcheiden anderen deelt ; „ ziet daar onze gefchiedenis in weinig woorden, en zy „ is niet zeer oud, „ Gui-  met jaar G4404 209 „ Guise, cromwel, willem van Nassau, de hoofden der opftanden, hadden de geesten des volks zoda- 1 eig opgewonden, dat zy zelve niet meer van verzoe- r ning konden fprceken. Het enkel woord Wapen-Stilftand zou hun voor verraaders hebben doen ichelden, " naauwlyks zouden zy 's volks woede hebben kunnen „ ontkomen. De Spanjaards kwamen den verbitterden Batavieren , er°er voor dan Turken en Mooren. De Verlosfers der " Nederlanden zouden de geesten niet weder hebben kunnen doen bedaaren, noch dezelve weder tot hunne oude „ meesters hebben kunnen brengen. De Nederlanders „ zouden zich liever onder de wateren van den Oceaan „ bedolven hebben, dan zich weder met die ryke en „ trotfche Natie te vereenigen. „ Zoo, in het begin van eenen opftand, de eerfte gevesten in ftraaten en fteegen voorvallen, zoo voorfpelt „ egter daar uit niet, dat het een ligte of belachlyke oorlog zal weezen. De Fronde zou verder gegaan zyn dan de Ligue. De kragt der gevoelens, die alle Burgers bezielen, doet hen fnelle vorderingen maaken. „ Het Zwitzcrsch Verbond, de Unie van Utrecht, de verjaaging van den Koning van Engeland, de AmeriI, caanfche Confederatie, waren het werk van eenen 00„ genblik. Hoe minder die groote Hagen van te voorea beraamd zyn, hoe fchielyker en verfchriklyker de uit„ barfting is. Somtyds ftaat een volk op gelyk een leger ,, dat uit' elkander loopt. Eene fchcnding des grondwetti„, gen Regeeringsvorms, en fomwylen een zwaare hoon, „ eenen burger aangedaan, vervoert alle geesten naar de „ zyde der onafhangelykheid: een Vorst, die het volk „ doet ftygeren, is een ruiter, die door zyn paard wordt 4, afgeworpen. Voeg daarby, dat een volk, dat poogin„ gen doet om tot een Gemeenebest te fpoeden, nood„ wendig belang inboezemt, en dat deszelfs nabuuren het „ voorfpoed toewenfchen. Zelfs de Souverainen willen in „ hunne nabuurlehap liever een Gemeenebest dan eene „ Monarchie hebben: want zy worden minder door vrye Staaten ontrust. „ De Planten groeijen best na ftormen en dondcrfla„ gen; dus doen de burgeroorlogen eene Natie herbooren „ worden, en een volk ontvangt door die nuttige fchok„ ken eene nieuwe kragt. De fierheid der Natie wordt „ opgewekt, en daar is flegts eene laatfte belediging noo- « dig  SIü MERCÏER „ dig om eindelyk de gevoeligheid eener edelmoedige j „ Natie te ontwikkelen." Behalven datwy, dit leezende, ons herinneren moeten,' dat een Leeraar in de Staatkunde van den Jaare Tweeduizend vierhonderd en veertig hier het woord voert, is het' ook noodig op te merken, dat de Uitgave deezes Drooms van mercier van den Jaare 1788 is. Zeker zullen veelen onzer Leezers nieuwsgierig weezen, hoe een Dróomer, die drie bekwaame Boekdeelen vol droomde, wakker werd. Het Hoofdftuk, 't welk Vtrfailléi ten opfchrift heeft, leert het ons, wy zullen het, de Aantekeningen agterwege laatende, niet om dat ze on^ewigj tig, maar voor ons te veel en te lang zyn, geheel geeven. „ Ik kom te Verfailles, ik zoek met het oog dat trotser! „ Paleis, waarin het lot van verfcheide Natiën beilist „ werd. Hoe was ik verwonderd! Ik zag niets dan puin„ hoopen , gefcheurde muuren , verminkte beelden ; ee„ nige galeryen, die half omverre lagen, gaven een vcr„ ward denkbeeld van deszelfs aloude pragt: ik trad over. „ die puinhoopen, wanneer ik eenen grysaart ontrnoctede, „ die op het kapiteel van eene kolom zat; „ „ ach! zeide' „ „ ik hem, wat is'er van dat groot Paleis geworden?"" — „ Het is ingeftort. „ „ Hoe?"" — Van zelf. „ „ Een „ „ Mensch heeft hier in zynen onvcrduldigcn hoogmoed „ „ de natuur willen dwingen; hy heeft gebouwen op „ „ gebouwen geftapeld; greetig om zyn grilligen wil te; „ „ genieten heeft hy duizenden zyner onderdaanen afgc„ ,, mat. Hier is al het geld van het Ryk komen ver„ ,, zinken. Hier is een rivier van traanen geftort om „ „ die vyvers te maaken, van welke geen voetftap meer „ „ overig is. Zie daar wat overblyft van dien trot-< „ „ fchen en broozen Kolos, dien een millioen armeil „ „ met zo veel moeite hadden opgerigt. Dat Paleis „ „ deugde niet in zyne grondvesten, het was het beeldf „ „ van de grootheid des geenen die het gebouwd hadt. „ „ De Koningen, zyne Opvolgers, hebben moeten vlug- ] „ „ ten, uit vreeze van 'er onder verpletterd te zullenj „ „ worden. Dat deeze welfpreekende puinhoopen alle; „ „ Vorrten toeroepen , dat zy, die een kortftondige „ „■ magt. misbruiken, flegts hunne fchande cn zwakheid „ „ voor het volgend geflagt bloot leggen! . . ."" Op „ die woorden vergoot hy een vloed van traanen ,. en „ zag met een bedrukt gelaat naar den hemel Waarom j „ fchreit gy? vroeg ik hem, ieder.is gelukkig, en deeze] w puittJ  HET JAAR 2440* <2il , puinhoopen kondigen ilegts het algemeen geluk aan; , hy verhefte zyne Hem, en zeide: „ „ Ach! ongeluk, „ kige, weet dat ik lodewyk de XV ben ! die dit , „ treurige Paleis gebouwd heb. De godlyke gerech, „ tigheid heeft de kaars van myn leeven weder ont, „ ftooken, om my myn trotsch en beklaaglyk werk , „ van nader by te doen zien. . . . Wat zyn de ge, „ denkftukken der trotsheid broos! ... Ik fchrei en i „ zal altoos fchreien. . . Ach! waarom heb ik niet , „ geweeten!—" " lk meende hem te omarmen, wan| neer een Hang, waar van die plaats nog vol was, > uit een ftuk van een kolom fchietende om welke , zy zich gekronkeld hadt, my aan den hals ftak, en 1 ik ontwaakte. „ Ik ben ontwaakt, cn ik bedroef my, quando hac erant, Dii vifa noftra fecundent /" Een Droom, die een Droompje mag heeten in vergelying met de dus beflootene, en de Tzer en Man getyteld, uit dit Boekdeel en dit Werk. De Heer mercier :hetst in denzelven, wat hy, met magt bekleed, tot veretering en heil des Menschdoms zou uitvoeren, in het reeren van dwaasheden, vooroordeelen en ondeugden, len zal, daar hy weer gaat flaapen, met hem gaarne roomen. Wy neemen alleen, daar wy zo ryke keus ebben, ééne Af deeling over. ,, De ontrouwe bewaarers van de openbaare geldmiddelen gevoelden de zwaarte van mynen arm. Daar was een groot getal magtige lieden, die veel belang hadden, dat de verantwoording der geldmiddelen van het Ryk met duisternis omringd zoude zyn. Groote Amptenaars verfpilden het geld in menigte onder den naam van geheime uitgaven, van welke zy geene rekening aan hun Departement deeden, het zy om hunne byzondere bezittingen daar mede te vermeerderen, het zy om afhangelingen te maaken. Ik onderzogt met alle geftrengheid het gebruik der 1 gelden, welk elk Minister by elk der Departementen moest verrekenen. Ik verdeedigde 's Konings geld, gelyk eene Leeuwin haare jongen. Ik belettede de wanorden, de verkwistingen, de onnutte uitgaven, de fchelmeryen, de dubbele posten, en myn hoofd hadt al ; zyne fterkte noodig om in die vreeslyke rekeningen te wroeten. Dit werktuigkundig gedeelte van de beftiering der geldmiddelen kostede my het meest. Ik moest eenen hardnekkigen arbeid verrigten; maar ik bragt dat „"moei-  212 MERCIER," HET JAAR, 2440. „ moeilyk en lastig werk ten emde, uit liefde tot de be- • „ langen van den Vorst en het Vaderland, en toen ik; „ dien gewigtigen taak afgedaan hadt, gaf ik alle dei „ fchelmen fcherpfnydende knippen voor den neus, dat} de geheele waereld deedt zien, dat zy den Koning en „ het Land beltooien hadden —- o! hoe veele platte 1 „ neuzen!" Antwoord op de Aantygingen van den Heer btjrke , tegen 1 ae ticeren cooper en watt aangevoerd, tn net Huis der Gemceniens, op den 30 April 1792, door Thomas cooper. Naar de tweede Uitgave uit het Engehch vertaald. Te Amfterdam, by W. Wynands, met de Bylaagen 219 bl. in gr. 8vo. Burke, de geflaagen Vyand en heftige Beflryder der Franfchc Staatsomwenteling, ontmoet, in het vrydenkend en vryfehryvend Groot- Brittanjc, geflaagen en wakkeren wederdand; en, fchoon burke's Aanvallen wel aangekondigd zyn om in 't Nederduitsck vertaald te worden, is die Vertaaling, voor zo veel wy weeten, niet verfcheenen, daar wy in handen hebben de Tegenfchriften van eenen vuurigen payne , en eenen diepdenkenden en ftrikt redeneerenden mackintosh Q*j. In het Stukje thans voorhanden ontmoeten wy een nieuwen Kampvegter, die, ter beftrydinge van den Heer burke, in het ftrydperk treedt, en wel gewapend hem aantast. De gelegenheid welke den Heer cooper daar toe bewoog was kortlyk deeze. De beide Heeren cooper en watt, zich te Parys bevindende tot het voortzetten van bezigheden hunnen Handel betreffende, kreegen van de Conflitutioneelc Sociëteit van Manchester een verzoek, om, uit haaren naam, met de Patriottifche Sociëteiten in Frankryk in onderhandeling te treeden; ten einde met dezelve, over de Regten van den Mensch, en het Geluk des Menschdoms, eene onderlinge Verflandhouding aan te gaan: zy voldeeden aan dit verzoek wel gaarne, en het Voor- (*) Zie, over het Werk van payne, onze Algem. Vaderl. Letteroef. voor 't Jaar 1791. I Stuit, bl. 572. en voor \ Jaar 179.?. bl. 32. Wegens dat vaa mauunxusii, ild. voor 1792. I Stuk, U. 416.  TH. COOPER, ANTWOQRÏ* AAN BURKE. 213 "Voorftel werd door de toen zo veel invloeds hebbende Club der Jacobynen te Parys even greetig aangenomen. Wat zy verrigt, en welk antwoord zy bekomen, hebben, blykt uit het Aanhangzel van dit Werkje, als waarin wy de Aanfpraakcn, door cooper en watt te dier gelegenheid in de Club der Jacobynen gedaan, derzelver Beantwoording, als mede de Brieven, tusfehen de Jacobyner en Manchester Sociëteiten gewisfeld, aantreffen. De Heer cooper, in Engeland terug gekeerd, vernam, met zo veel bevreemdings als ongenoegens, dat het Adres, door hem en zynen Reisgenoot, wegens de Conjlitutioneele Sociëteit van Manchester, zmfeClub der Jacobynen in Parys aangeboden, ten voorwerpe van een ParlementsOnderzoek gettrekt hadt, en oordeelde, de ParlementsHandelingen geleezen hebbende, niet te mogen ftilzittcn, maar zyne zaak tegen de Aantygingen van den Heer burke te moeten handhaaven. Burke's hoofdbefchuldiging kwam hier op neder: dat 'er zich in Engeland Mcnlchen, Mannen zelfs van eenig aanzien, bevonden, die zich niet ontzagen, met een fnoode hoop van de ergfte Verraaders en Vorftenmoorders, van welke de Gefchiedenisfen immer gewaagden, eene Verbintenis aan te gaan; dat men zelfs tot het ftout beftaan gekomen was, om Afgevaardigden aan de fnoode Club der Jacobynen in Frankryk''s Hoofdftad , de Moeder-Club van zo veele andere even verderflyke, toe te fchikken, om met dezelve eene Verbintenis tfc bewerken; dat zich tot dit wraakbaar bedryf verledigd hadden de Heeren cooper en watt, die gevolglyk met de fnoodfte Menfchen in het ganfche Ryk zich zeker moesten vereenigd hebben. • Aantygingen, welke de Heer cooper, op eenen zeer vrymoedigen trant, met liet vuur der verontwaardiginge vervuld, wederlegt; den Heer burke niet fpaart, maar hem van lomp bedrog en tastbaare valschheid bel'chuldigt; met bygevoegde uitdaaging van dien Aanvaller, om zyne Hellingen openlyk te bewyzen, of te herroepen. Hy verheelt zyn oogmerk niet, om de Parlements - Vergadering van Groot-Brittanje, vol van verkeerdheid, in dier voege te hervormen, dat het Volk niet meer bedroogen worde, maar eene wel zekere waarborge hebbe, dat zyne Gevoelens altoos en geregeld door het" Huis der Gemeenten gefprooken en uitgebragt worden. Veel is 'er in, en dit volgt uit den aart des Werks onvermydelyk voort, 't geen op dit Gefchil, en Enger eett. 1795. no. 5. P land*  314 TH. COOPER. land, meer byzonder pasfe; dan de nadruk waar mede alles aangevoerd wordt, en de fchryfwyze, houdt des Leezers aandagt leevendig; en vindt zich dezelve opgewakJteit, als de Heer cooper, door zyn Onderwerp daar toe geleid, algemeener ftukken van den dag behandelt, en in een Onuerzoek treedt van de Erflyke Opvolging, van ■ de- ongerymd/ieid der bevoorregte Standen, van de fchadelykheid' der fiaai?de Lcgermagten, van de noodzaaklykbeid eener Algemeene H ryorming, en de Verlichting van den gemeencn Man, met het geen aan deeze Onderwerpen paalt. Een kloek verhand en een geest van vrymoedighëid yertoonen zich allenthalven in de wyze van voordragt, en wy twyfelen geen oogenblik, of allen, die dit Stukje doorleezen, zullen 'er trekken in vinden, ook elders toepaslyk, die, althans in dat licht, by geene andere Schryvers voorkomen. Wy vergenoegen ons ten ftaale alleen op te geeven. „ Dc waereld begint reeds in het vermoeden te geraaken, s, of die tcedere zorg, welke men voor de Britiche Con„ ftitutie fchynt te hebben, niet tot eene onverantwoor„ delyke ten minfte tot eene onvoorzigtige buitenfpoo„ righeid gedreeven wordt. In het gewoon gebruiklyk „ fystcma van Staatkundige Botanie der groote en fat„ zoenlyke waereld wordt de Conftitutie gehouden, ais „ een met gevoel bezielde plant, die daadelyk fchrtnkt „ en zich famentrekt by het geringfte windje van ondera, zoek, en diensvolgens ten fterkften diende omheind, en „ yoor de befchouwing van naby door de doorns en „ braamftruiken der wetten afgefchut te worden, terwyl „ intusfehen de Procureur Generaal, even als de ftraf„ fende Engel aan de deur van het Paradys, den ingang s, naar dien heiligen grond bewaart, én met zyn vlam„ mend ex otficio Informatie-zwaard rondom zwaait, om „ fchrik en verbaazing in het hart van iederen ftouten en „ ongenoodigden gast te jaagen. Men vordert flechts v de Verborgenheden van deeze wydberoemde Conftitutie ter goeder geloof aan te neemen; de Staatkundige On5, feilbaarheid te onderfchryven, niet alleen van de Staatsie dienaars deezes tyds, maar ook van die der Voorvade„ ren, zelfs van de onheugbaarfte tyden der Menfchen, „ en vooral hier niet tegen aan te druifchen. Dan, hoe „ uitzinnig en talloos de ongcrymdheden ook zyn , dl* „ wy gelooyen moeten, hoe grooter (zegt men 0ns) ook w de verdienden, die wy daar door hebben; en ons wordt  ANTWOORD AAN BURKE. SI5 1 & geleerd dat in Staat en Kerk het Geloof begint wanneer en waar de Rede eindigt. Maar Katers zyn ze (de Heer burke noemt hun „ Atheisten) zo wel in het Staatkundige als in den Gods„ dienst. Die op overtuiging alleen willen gelooven -—en ook alleen willen overtuigd worden door behoorelyk „ onderzoek — die denken dat het algemeen recht heèft „ tot het volle genot van navorfching en onderzoek in „ zaaken, die het algemeen zo hoogst en nadruklyk be„ treffen. Voor zodanige Mannen, ook voor de ganfche „ waereld, is'er iets meerder, en gegronder Bewysgron„ den, noodig dan verbitterde Manufcripten eener Infor„ matie in cas van Libellen. Dit heeft en zal geen an„ der uitwerkzel hebben, als alleen maar het kwaad vér„ grooten, het onderzoek aanwakkerende, en, even als de „ gronden en bewyzen der oude Gecstlyken, brandfta„ pels en takkebosfchen, nimmer flaagende, maar ook „ nimmer nalaatende het getal der ketterfche ongeloovi„ gen te vermeerderen. Wat my betreft, ik kan niet beU» grypen waar een Conftitutie goed voor is en toe dient, |„ welkers beginzels de proef van onderzoek niet kun„ nen doorftaan; noch ook hoe men dat Land. vry kan j., noemen, daar de Menfchen geftraft worden, die op „ eene vreedzaame wyze de misflagen en gebreken der L Regeering, waar onder zy leeven, aan hunne MedeL burgeren aantoonen. Ik kan niet begrypen, hoe 'er „ immer eenige verbetering hadt kunnen plaats gegreel, pen hebben, zoo dit Systema van Staats - Inquifitie L, voormaals en altoos ten ftrengften was opgevolgd geL worden, of hoe dat 'er ooit in 't vervolg eenige vérL betering tot ftand zoude kunnen gebragt worden, zoo L alle bronnen van onderzoek op die wyze voor eeuwig |, en altyd geftopt of afgefneeden worden. „ Iemant, die zyn medeburger aanzet tot oproer, moet L de gevolgen zyner ftoutheid of roekloosheid draagen; i, maar indien hy hem blootlyk aanfpoort tot navorfching „ en onderzoek, is het Despotismus, is het de Despoot, h en niemant anders, die hem als fchuldig kan verklaaL ren. Ja! zelfs offchoon hy al eens van de misflagen L en gebreken met eene eerlyke verontwaardiging, en I, overeenkomftig derzelver ysfelykheden mogt fpreeken, I zoo komt het my voor, dat hy niets meer doet dan 1, een zekere opregter geloofsbelydenis der gewaarwor■ ding, die de blykende bezwaaren in hem verwekken, Ps „af-  mö th. cooper, antwoord aan bürke. i, af te leggen, en daar hy de vreedzaame middelen vas „ hervorming, die de Wetten en de Conftitutie geregeld ?, toeftaan, aan de hand geeft en aanbeveelt; vraag ik, ,, wie hem zyn Patriotisinus ten misdaad kan rekenen, en „ hem befchuldigen ? Die, en die alleen zyn Oproer„ kraaijers, deeze zyn de Libclmaakcrs der Conftitutie, ,, die het verhandelen van zaaken verbieden; die onder„ zoek en naavorfchingen ftraffen; die daadzaaken door „ breuken en beboetingen, en gronden en bewyzen door „ hetfehavot, wederleggen; en die als waare en afgerigte *, Slaavendryvers van het Despotismus fteeds klaar cn „ met de roede der Wet gereed ftaan om de ftoute Kin„ deren van onderzoek te geesfelen, en tot de dot dlyklte „ gevoelloosheid en llilfte onderwerping cn vernedering „ te brengen." Schoon een Werkje van deezen aart geen eierlykheid van Styl en Taal vordert, heeft het egter eisch op klaarheid en duidlykheid'; dat het daar aan den Vertaaler ('t geen zeer te bejammeren is,) niet zelden ontbreeke, kan het afgefchrcevene gedeelte uitwyzen, fchoon 't zelve geenzins onder dc meest wraakbaare, ten deezen opzigte, behoore. Henr. joan. arntzenii, Icti & Antecesfbris, Oratio, de eo, quod ex Vetuftatis Ulürpatione, in quibusdam Bel- farum Legibus, Ufuquc Foreufi, nimium csfe videatur. ïabita Trajecii Batavorum, in majori Academie auditorio. Prid. Kal. Aprilis MDCCXC1V, cum Magiftratu Academico fe abdicaret. Trajecti ad Rhenum. Ex Officina Tv. ab 1 'zerworsi, Acad* Typographi. In 4to. f. m. 95 pag. Geen afgezaagd Onderwerp koos de Regtskundige Hoogleeraar arntzenius, toen hy, by het onlangs hederleggeri der Waardigheid van RecJor Magnificus aan Utrechts Hoogefchoole , de Toehoorders onderhieldt met eene Redenvoering Over "t geen uit het Gebruik der Ouden in zommige Nederlandfche Wetten en PraÜyk ongepast fhynt; en heeft hy in de behandeling zich weeten te onthouden Van dat verveel end drooge, 't welk menigvoud der Regfsgcleerden Reden voelingen aankleeft; en Êullëfi deskundigen zyn Latynfchen Styl roemen, Met  ft. J. ARNTZENII, ORATIO. 2ïf Met den aanvange hangt hy eene Schildery op van onze vroegere en laatere Voorvaderen, en ftelt met reden vast, dat men in derzelver Wetten en Regtsgebruiicn veel zal aantreffen, 't geen aan den Tyd, het Staatsbeltuur, den Godsdienst, en het Burgerlyk leeven, toen voegde; doch weinig gefchikt is naar den veranderden Regeermgsvorm onzer Gewesten: veei,'t geen aan de meer gemaatigde en befchaafde Zeden onzer Landzaaten hard en wreed voorkomt; veel, eindelyk, 't geen tegen de natuurlyke Billykheid aanloopt, en 't welk men hadt dienen ai te ichaffen toen men de Wetten meer overeenkomftig naar de voorfchriften der Billykheid maakte. hi de breedere ontvouwing zyns aangeduiden rykeij Onderwerps, t geen door fpreekende Voorbeelden diende opgehelderd, en in klaaren dag gehaald te worden, ontleent hy dezelve eerst uit het Kerklyk Regt, en toont het ongepaste,'t welk in de Huwelyks-Wetten, veelzins, is overgebleeven uit het oude denkbeeld, dat men het Huwelyk voor een Sacrament hieldt. Zyne aanmerkingen desbe.trefrende zyn zeer bondig, en verdienen in de Redenvoering zelve nagegaan te worden. Vervolgens verfchaft het Burgerlyk Regt den Hoogleeraar geen mm fterk fpreekende Voorbeelden ten bewyze zyner Stcllmge.: hy _kiest 'er eenige uit de gewigtige en voor zo veel verbcterings vatbaar? ftoffe, de Erfenisfen door Verfterf en by Uiterften Wille; het onbillyke van niet weinige nog heerfchende Vastftellingen, uit oude Gebruiken overgebleeven , aantoonende. Wie moet met den Redenaar den wensch niet uitboezemen, dat, daar men thans zo veele verfchillende wyzen en vormen heeft om een Uiterften Wil wettig en voldingend te maaken,' als men Gewesten telt, meestendeels voortfpruitende uit aankleeving van oude Gebruiken, de tyd mogt gebooren worden, dat men voor geheel Nederland in het Stuk der Uiterfte Willen een en dezelfde Wet vastftelde Hoe groot is, gelyk hy, onder anderen, aantoont, het verlchil niet tusfehen den Ouderdom, op welken in onderfcheide Gewesten iemand bevoegd is om over zyne Nalaatenfchap te befchikken! Als mede wanneer men in ftaat gekeurd wordt tot beheer zyner zaaken. Men leeze de Redenvoering, die zo veel ongerymds als in één gezigtptmt onder 't oog brengt. Schoon 'er in oude tyden eene billyke reden kon gegeeven •worden voor het betaalen van den tienden, vyftienden of P 3 twin-  Dï8 H. J. ARNTZENII, ORATld. twintigften, Penning der Goederen, die men in een ander Gewest by Erfenisfe beurt, houdt, volgens de gegronde bedenkingen onzes Redenaars, die rede thans op. Het Regt van Naasten ontgaat zyne afkeurende aanmerkingen niet. Dan, niettegenftaande de aanwyzingder veelvuldige Gebreken, uit het Oude herkomftig, hie-r met groote bedreevenheid in de Vaderlandfche Wetten en Regtsgebruiken voorgeftcld , is de Hoogleeraar arntzenius, daar hy zyne Redenvoering ten einde ftuurt, vry lchroomagtig om dezelve te verbeteren. By de aanvoering van twee Voorbeelden, ten bewyze ftrekkende , hoe uit het Gebruik van het oude ook eene verkeerde Uitlegging van het Romeinfche Regt voortvloeit, konden wy niet nalaaten ons te herinneren de taal van den Heere jean trembley, in zyne Verhandeling, by de Haarlemfche Maatfchappy met een Gouden Eerprysr bekroond, over de Nuttigheid der Zielkunde. Wy lloegen ze na, en oordeelen het affchryven van dezelve niet ongepast ten flot deezer Aankundiginge. j, Het zou ze„ kerlyk niet moeilyk geweest zyn, uit de Roomfche Regts„ geleerdheid de beste ftukken, de nutte Grondftellingen, te kiezen, en dezelve naar de tegenwoordige omftan- digheden en behoeften der Maatfchappy te verfchik„ ken. Doch het Lichaam der Regten (Corpus Jurist ,, wierd gevonden in de tyden der duisterheid en domme „ onweetènheid; het diende eenigzins om den lust tot de „ Letteroefeningen weder op te wekken; doch de Uitleg„ gers, aan hunne eigene grondbeginzelen onaffcheidelyk „ gehegt blyvende, maakten hetzelve eerlang tot een ge,, heiligd werk , waar aan niet geoorlofd was iets te „ veranderen. De onweetei. heid en lafheid der diestyds „ regeerende Vorften wettigden dit misbruik ; en men ver,i genoegde zich met flegts van tyd tot tyd die Inftellin„ gen 'er by te voegen, welke' de voorkomende gelegen„ heden noodwendig eischten; en hier door vermeerderde „ men flegts de wanorde en de verwarringen. Een zo mislyk ,, zamenmengzel van oude en hedendaagfche Inrigtingen moest noodzaaklyk dit gevolg voortbrengen. Dus is de •a Beoefening der Wetten een doolhof geworden, waar ,9 uit het bvna onmogelyk is zich te redden. De uitvoe„ ring der Wetten is aan duizenderlei moeilykheden on„ derhevig. Telkens vindt men zich gefluit door afwy„ kende uitzonderingen en onzekerheden. In één woord, „ het  h. j. ARNTZENII, ORATIO. 2l£ „ riet is oneindig moeilyker geworden die Wetten uit te „ leggen, dan het zyn zou nieuwe in te voeren, overeen„ koraftig met de vastgeftelde Grondbeginzelen des Natuur„ lyken Regts. De Pleitzaal is de fchuilplaats geworden „ dervitterye en der looze ftreeken, en de Bezittingen der „ Ingezetenen worden uitgeput door de fchikkingen zel„ ve, welke men voorgeeft tot derzelver bewaaring uit„ gedagt te zyn (*)." (*) Verhandelingen van de Holl. Maatfch. der Weetenfchappert te Haarlem, XXfte Deels ifte Stuk, bl. 178. Bydrage tot Verlichting van het Algemeen, en byzonder voor de Vrienden van het voormalige Beftuur, door een Verdrukten van V zelve. Waar by eene exacte Lyst der gevangen geweest zynde Burgers op het Blokhuis, in Vriesland; met derzelver Befchuldigingen en Sententien. Het eerfte Jaar der Bataaffcht Vryheid. Alom te bekomen. In gr. Bvo. 24 bl, In het ophelderend Voorberigt, aaii 't hoofd van dit kleine? Boeksken geplaatst, vinden wy dit verilag van den oor- fprong. „ Het Fragment, of Proeve van Verdediging „ voor de zulken, welke, zedert September 1787, uit order „ van het Hof, op last van de Meerderheid der Staaten van „ Vriesland, in 's Lands algemeene Gevangenis, het Blokhuis „ genaamd, gevangen gezet, en van de zogenaamde Amnestie' „ uitgeflooten zyn welke ik u hier ter leezinge aanbiede, „ is door een welmeenenden Vriefchen Patriot C. S. in rubriek „ gefteld althans zodanig is het my op 's Lands Biok- „ huis ter hand gekomen; om daar uit in myne en myner Lot„ genooten Verdediging zodanig een gebruik te maaken, als „ ik oordeelde, met voorzigti heid , en tot ons weezenlylc „ nut, 'er uit haaien konde." Van 't zelve heeft ook de Vit-1 geever W. C. (vry zeker, zo als wy, uit de agtergevoegde Lyst der Gevangenen op het Blokhuis, kunnen opmasken, wofko c'xoop,) gebruik gemaakt. „ Naa myne Ontflaaking," vaart hy voort, „ uit dit akelig „ Verblyf, in 't welk wy door de nukken van eenen fchraap,, zugtigen Cipier dikwerf geplaagd wierden, zou ik, geduu„ rende myne Ballingfchap, deeze Proeve wel hebben willen in: „ het licht geeven ; maar dit heb ik nagelaaten • „ eensdeels om dat het toen niet dan bedektlyk had kun,r nen gefchieden, en ten anderen genoegzaam alleen on. „ der het oog zoude gekomen zyn van de zulken,, wel„ ken, uit hoofde van hunne kunde aan foortgelyke natuur„ lyke verdediging van de handelwyze der Patriotten, hunne P 4 n Vrien-  «YDRAOE TOT VEULICHTINC „ Vrienden —- deeze niet noodig hadden. Ik heb het daar„ om bever willen laaten rusten tot een gelegener tyd, om 'er „ dan meer nut mede te bewerken." Dit gunftiger oogenblik fpoediger opgedaagd zynde dan de Schryver zich hadt du.ven voorftellen , neemt hy 't zelve waar. J Het Fragment of Ontwerp van Verdediging voor de-zulken,welken t» eene Slaatsjcheuringe deel hebben genomen en over. wonnen zyn vangt aan met eene overweeging van de moeilykheicl voor den Burger, om, te midden van de tegen elkander aanhortende Staatsmrigtingen en Staatsbefluiten ! niet te dwaalen. ' Vervolgens zet zich de Opfteller, om de Vraag, wat Oproer tt? te beantwoorden Dit gedaan, en het alzins wraakbaare daar van getoond hebbende , komt hy tot de moeilyker bepaaling van t geen Opftand is, in onderfcheiding van Obroer (*) met byvoeg.ng van eene bepaaling, in welke gevallen eeu Opftand reehtmaatig mag heeten. Hier ftelt hy de vier vol- gende gevallen „ j. Wanneer de hooge Overheid, wie „ die moge verbeelden, tegen haare Inftruftie zodanig handelt, „ dat de Burgerftaac of Maatfchappye hier door zichtbaarlyk „ in lyden geraakt,. of derzelver Rechten verkort worden, en „ wanneer deeze verkeerde handelwyze die Overheid langs „ conftitucioneele wegen , in behourlyke termen , by herhaalin" gf-' -Vergee S.CJ\ ?nder(.'t' °°S zy» gebragt, door hen, die „ dit lyden onmiddelyk of by gevolgtrekking ondergaan. - „ 2. Wanneer de Wetgeevende Macht zodanige Wetten vast„ ftelt, waar by deszelfs macht en onafhanglykheid vergroot „ wordt , tegen het belang en welvaaren des Volks die de„ zelve eerbiedigen moeten , naa dat dit Volk alle' wettige „ middelen te vergeefsch heeft aangewend om de invoering „ dier Wetten te voorkomen, of derzelver fchadelyke uitvoe- " ïing » ^„wenden' ; 3- Wanneer de Wethouderfchap al. „ le zulke Wetten verwaarloost, welke ingericht zyn om hun „ zeiyen te bepaalen in willekeurige handelingen, ter hunner „ verheffinge en ter vernedering van de overige Leden der „ Maatfchappye, wanneer deezen te vergeefsch hunne billyke „ klagten behoorlyk hebben ingebragt. 4. Wanneer de „ Overheid de raadgeevingen en ontwerpen , ter verbetering „ der Stsatsgefteldheid , op eene behoorlyke en decente ma„ nrer, door de Meerderheid van het waare belangryke en deel „ mtmende Volk rngebragL , by aanhoudenheid verfmaadt en verwaarloost , zonder dat Volk voldoende reden te » ge,a- p Wy hebben bier boven , bl. Si, de Tafereelen van de Slaats.mwe». Uhngm Frankryk beoordeelende, bl. ,4 de Onderfcheidinn van Oproer Otfand daar breeder ontwikkeld, opgegeeven , en wyzen onze?Lee7er Eerwaards,of liever tot de zo rneejteriyk gelchreevene wZg?  VAN HET ALGEMESN. 221" s, geeven , waarom zy in die Voordragten niet konden be- willigen." Hier aan hegc de Opfteller de Voordragt van een twintig•tal Staatkundige Vraagen, tot dit einde, in den Jaare 1788, gedaan. Te regt merkt dé Opfteller van het Voorberigt op. „ Hoewel nu , door de grootè verandering van zaaken, en „ de gefteldheid der tegenwoordige proviïioneele Regeering, 'er „ Stellingen en Vraagen in voorkomen, welke thans van zo „ veel aangelegenheids niet zyn als onder de voorige Organifatie », van Regeering; zo blyven 'er egter nog al een genoegzaam „ aantal over, welke nu en ten allen tyde nuttig, en daarom de aandagt van Burgers en Beftuurders wel waardig zyn, .,, en uit dien hoofde de Publiciteit nog verdienen ; al ware „ het dan ook voornaamlyk, om te doen zien. dat alle de voo„ rige Staaten, en inzonderheid die van Friesland, de verne„ derde Patriotten meer hebben vervolgd, om haar eigen 4, Hoogmoed en IFraakzugt te voldoen, dan om de rust, vre„ de en eensgezindheid , te doen herleeven , welke zo hoog noodig is om ons Land te beveiligen voor buitenlandsch ge- weid, en inwendig te doen bloeijen." Het bepaald oogpunt , waar uit alle die Staatkundige Vraagen moeten befchouwd worden, met alle befcheidenheid aangéweezeu hebbende , hegt de Uitgever aan dit Fragment eene Lyst der Gevangenen, welke , om vermoede Misdaaaen tegen den Staat, op het Blokhuis te Leeuwarden zyn gezet, en, naa van de Amnestie uitgeflooten te zyn, aldaar Proces tegen den Procureur Generaal hebben gevoerd benevens derzelver Befchuldigingen, en de daar op gevolgde Sententien, na de orde des tyds. Ons ftaat voor, dergelyk eene losfe gedrukte Lyst gezien te hebben. Deeze Lyst komt ons egter veel Exafter voor, en is zeer eigenaartig hier bygevoegd , om te beter bewaard te worden. Vrymoedige Aanfpraak van eenen Bataaffchen IVysgeer aan het , verlicht en denkend gedeelte zyner Landgenooten. Symb. Non omnibus dormio. Te Rotterdam, by ]. Holfteyn, 1795. In gr. 8vo. 24 bl. Dees Wysgeer, zo als hy zich noemt, toont in dit Stuksken veel Gematigdheid en Welmeenendheid; en, eigenlyk niet voor-hebbende de Naüe zelf te verlichten, tracht hy, Volgends den titel, het reeds verlicht en denkend gedeelte derzelve aan te fpooren om Verlichting te verfpreiden, en daar door eendragt en eensgezindheid, als uitmaakende het geluk der Maatfchappye, en de fterkte van het Land, te bevorderen. Een wdarlyk pryslyk oogmerk; doch wy hebben in deeze. Aanfpraak niets gevonden dat nieuw, maar veel dat by veelen ;e vinden is. Ha  1 88» C ROGGE, VAN HET CHRISTENDOM. liet waare Wezen van het Kristcndom , volgens de uitfpraaken i van Jezus en zyne Apostelen, door corneUus rogge, Leer. ■ aar der Remonjlranten, te Berckel (thans te Leiden). Te Rot-- ■ terdam, by J. Meyer, 17^4. In gr. Zvo. 221 bl, Indieu wy ons niet bedriegen, heeft, flegts voor weinige jaa-ren, de zeer verdienftelyke Nederlandfche Maatfchappye, Tot Nut van het Algemeen, eene Prysvraag uitgefchreeven, over? het volwigtig Onderwerp, in den titel deezes Boeks vermeld;; doch, om redenen, haar daar toe beweegende, aan geene der' ingekoomene Antwoorden den Eereprys toegeweezen. Sints 1 «iien tyd wierdt meer dan éöne Verhandeling in 't licht gegee- • ven, door derzelver Opftellers, met aankondiging dat zy na 1 den Prys gedongen hadden. Waarfchynlyk is dit insgelyks het: geval ten opzigte van het Gefchrift van den Leeraar kogge,. hoewel hy, zo min in de Inleiding als elders, des geene melding maake. De Vraag na het waare Weezeu van het Chris- ■ tendom is eenigzins duister, althans dubbelzinnig, en aan verfchillende opvattingen onderhevig. En dit, veelligt, zal de: reden geweest zyn , waarom de Keurmeesters der Maatfchap • • pye, om het wyd uit een loopende in de Antwoorden, ge-' raaden hebben geoordeeld , het Eeregoud en Zilver te rug ta 1 houden. Naar ons oordeel , zo als wy de Vraag begrypen,, hebben de Uitfchryvers alleenlyk verlangd te weeten, wat het: zy, 't geen in den Christlyken Godsdienst den boventoon flaa; 1 dat geen, waarop Christus en de Apostelen hebben aangedrongen, als iets, 't welk in eenen belyder derwyze wordt ver- > eischt, dat hy, hetzelve bezittende, een Christen mag genoemd, worden, doch , daar van ontbloot zynde, op dien naam geene aanfpraak heeft; terwyl, zonder die aanfpraak te verliezen,, hem de vryheid wordt gelaaten, om, in zommige ftukken, op deeze of op geene wyze te denken of te handelen. Het Ge- ■ fchrift van den Burger-Leeraar rogge wykt eenigzins af van ' deeze onderftelde bedoelinge; kunnende hetzelve meer den naam voeren van een ontwerp of kort begrip van Christlyke God-I geleerdheid en Zedekunde, dan van een onderzoek omtrent die | ééne groote en voornaame hoofdbedoeling. Met dit alles be- 1 fchouwen wy het Werkje als nuttig, en ten hoogden leezenswaar* > dig, voor de zodanigen, die hunne begrippen omtrent de leere 1 van 't Euangelium op de eigen woorden der eerfte Verkondi-i gers wenfehen te bouwen; en in de redekavelinge, daar uit af« \ geleid. gezond verftaud , met gemaatigdheid en befcheidenheid gepaard, verlangen. Vuurig wenfehen wy, dat veelen onzer !: Landgenooten met den afgegeeven arbeid des Leidfchen Leer- ( «ars hun voordeel mogen doen; 't welk, by eene onpartydige 1 \ en aandagtige leezing, uier zal kunnen uitblyven.  M. STUART, BE0ENVOERIHG. 22J i Redevoering ter weering van allen nadeeligen invloed eener zwaarmoedige denkwyze over het werkelyk Nut der Maatfchappy tot Nut van 't Algemeen , uitgefproken by gelegenheid der derde Ferjaaring van derzelver Utrecht fche Lepat tement, ge. vierd den ijden van Bloeimaand f03, door den daar toe benoemden Voorzitter m. stu.irt. Uitgegeven door het Utree tfche Departement. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg eu Zoon, 1795. In gr, dvo. 46 bl. De kundige Burger stuart, onzen Landgenooten, door zyne zo wel bewerkte Romeinfche Gefchiedenis , zo gunltig bekend , beredeneert, in deeze Redevoering, de volgende drie ftukken. i.) Wyst hy aan, dat het onzekere het kenmerk van al hec toekomende is; dat echter 2.) niets zonder uitwerking blyft, en dat 3.) onze verplichtingen geenszins afhangen van ouze gebrekkige berekeningen van derzelver nuttige gevolgen. Deeze (tellingen gebruikt hy, met toepasfing op de Maat« fchappy tot Nut van 't Algemeen, om den moed der Leden van dat Genootfchap op te beuren en te verlevendigen , door hen op den zeer waarfchynlyken goeden uitflag hunner poogingen te doen hoopen, daar hy hen tot het reeds geftichte nut terugge wyst. Waarom stuart, die deeze Verhandeling aan de beoordeeling der Maatfchappye had onderworpen, goedgevonden heeft, dezelve niet door deeze,maar door het Utrechtfche Departement, te laaten uitgeeven, weeten wy niet. Genoeg is het, voor alle Voorftanderen dier Maatfchappye, dat deeze Redevoering het licht ziet ; dewyl ze , zo wel in als buiten dezelve, niets anders dan goed kan doen. Verhandeling over de Vraag: Welke zyn de best gefchikte middelen om het nog heetfehend Vooroordeel tegen de Maatfchappy, tot Nut van 't Algemeen, wech te neemen? Met eene Foorrede aan alle Nederlanders, byzonder aan alle Leden der gemelde Maatfchappy, onder de Zinfpreuk: ten Nutte van 't Algemeen. Te Amfterdam , by H. Keyzer, 1795. In gr. Svo. 87 bl. behalven de Voorrede. De zich niet noemende Schryver, (fchoon hy zich wel wil bekend maaken aan des belangneemenden, ) deezer Verhandeling berigt ons, in de Voorrede, (die 21 bl. beflaat,) dat hy op de bovengemelde opgegeevene Vraag der MaatIfchappy , tot Nut van '# Algemeen, een Antwoord had ingeleverd, het welk, fchoon bet geoordeeld werd veele goede zaa. men te bevatten , die eene leftèlyke melding verdienden, echter fciet bekroond werd. Evenwel oordeelde hy deeze Verhandefing zo belangryk te zyn, dat hy bedoor, dezelve het licht te  :>0,S4 vebhandelikö» te doen zien. Wy zullen de Voorrede daar laaten, (die ve«- •, Jen mooglyk vry knorrig zal voorkomen,) als meest byzonder- -I heden en critiques bevattende, die 't beter ware geweest,,! in eene Departements-Vergadering, (daar ieder Lid niet alleenil vryheid heeft, maar zelfs verzogt word, zyne aanmerkingen,,! vooral op de punten van befchryving, en dus ook van Prys-• vraagen, voor te Hellen,) voor te draagen, dan ze door den Druk,, byzonder als men de ,Vooroordeelen weg wil neemen, gemeen i te maaken. —— De Verhandeling zelve is zeer wel opgefteld,J hoewel ons het laatfte gedeelte, over de Wegneeming der Voor-f oordeelen, niet zo wel voldoet, als de Opgave der Vooroordeelen zelve, en de Ongegrondheid daar van. Wy zouden,, nit dien hoofde, met den Schryver,gaarne gezien hebben, dat,, by den welverdienden lof, aan deeze Verhandeling, op de Algemeene Vergadering, gegeeven, gevoegd waren gewordent nadere bepaalingen, ophelderingen en aanwyzingen van en omwend het gebreklyke, dat men, in deeze Verhandeling, ineen-• de te vinden: dan had de Schryver mooglyk gelegenheid ge-;had, zich daar naar te richten; en wy hadden dus eene vol— lediger Verhandeling, over dit belangryk onderwerp, mogea i verwagten. Ten minften, indien deeze Redevoering door dej Maatfchappy ware uitgegeeven, zoude men een meer zuive4 ren ftyl en mindere drukfouten ontvangen hebben. Vader land fche Kindervreugd, vertoond in agt Kunstplaaten, metï toepaslyke Gedichtjes. Te Amfterdam, by Kuiper, van Vliet! en ten Brink , 1794. In %vo. 25 bl. Een niet onaangenaam Gefchenk voor de Jeugd. In zulke Stukjes moet men niet veel Dichtkunst verwagten j genoeg is het, als zy den Kinderen geene kwaade indrukkeoi geeven, hun tydkorting en vermaak, en den Autheur en Boek-i verkooper eenig voordeel, verfchaffen, ■■ Dan beantwoorden! zy immers aan hunne befteniming?  AL GE ME E WE VADERLANDSCIIÉ LETTE R-OE FE NINGEN. Aardrykskunde des Bybels, door ysbrand van hamels* veld. Vyf de Deel. Te Amfterdam, by J. Allart, 1794. in gr. 8vo. 490 bl. De geleerde en yverige van hamelsveld, deeze Bybelfche Aardrykskunde met het Zesde Deel willende fluiten, deelt, in dit Vyf de Deel, 1) de Befchryving of Lyst van eenige Steden des Joodfchen Lands mede, die in de Apokryfe boeken , josefus , enz. . voorkomen, a) Een kort bericht van de laatere veranderingen in de land verdeel ing van Palestina, en Schets van den tegen» ivoordigen toeft and van dat Land, en deszelfs bewoonersi 3) Een onderzoek naar de ligging van het Paradys. 4) De eerfte Woonplaatfen der Aardsv'aderen, na den Zondvloed. 5) De Oorfprong der Volken, volgens moses. 6) De Woonplaat fen van abraham en zyne Voorvaderen, vóór % mans komfte in Kanadn. Eindelyk, in vyf byzondere : Hoofdftukken, een gedeelte der uitheemfche Aardrykskunde Ivan den Bybel, in het byzonder, als 1) Fenicië. 2.) Sy, rie. 3) Ammoiiitcn, Moabilen, en dc Zwervende Stammen in dj Woestyn van Syrië. 4) De Volken, welken ten ! Zuiden van Palastina, in het Steenachtig Arabië, de na■uuren der Israëliten geweest zyn, Edomiten, Amaleki: ten, enz., en 5) De Filiftynen, woonende ten Westen ;der Israëliten. Dit Deel verdient dezelfde goedkeuring, met welke wy meermaalen van dit Werk gelproken hebben; ten bewyze daar van zullen wy 'er.©enige berichtten uit overnecmen wegens Tyrus, weleer het TooneeJ van een onmeetelyken Handel en Scheepvaart.* dë Wieg der Kunften en Weeten fchappen , en het Vaderland van imisfehien het öyvrigst en werkzaamst Volk, dat ooit op den aardbodem geleefd heeft. ,i1 „ De naam Tyfus is duidlyk dezelfde met dien van \Zor, gelyk hy in het Hebreeuwsch luidt, en Sur of Sor of Sour, die nog heden in■ gebruik is, trouwens, de ouJden hebben dien ook Sara 1 of Sarra uitgedrukt. Zor Jbetekent by de Hebreen eene rots of fteenklip, en deze li j.ett. 1795. N0' & 9 n;iai?1  Giö Y. VAN HAMELSVELD naam is aan de Stad gegeeven, om de rotzen of klippen, die men daar op de kust in menigte vindt. Ezechiel doelt 'ef op met eene woordfpeeling , Ezech. XXVI. 4. Ik zal Tyrus tot eene gladde Steenrotze maaken. - ■ Andere naamsafleidingen vindt men by bachiene, III Deel. II Stuk. bl. 378. ,, De Stad was, van de zyde van Palastina, de eerfte Stad. van Fenicië; gelegen aan den voet van den Antilibanon, niet verre van de plaats, waar de rivier Kafimir in Zee valt. In de oude Landkaarten van Pal&sUna ziet men ze verfchillende geplaatst, in fommigen op het vaste Land, in anderen op een Eiland, en weder in anderen op een Schier-eiland, het welk door eene landengte aan de vaste kust verbonden is. De reden hier van is in de gefchiedenis van Tyrus te zoeken, volgens welke ram,Pal en met welken de Tyrièrs handelden. „ Hoe magtig Tyrus op de Middelandfche Zee en ini het Westen geweest zy, is genoeg bekend. Karthago,, Utica en Kadix, Volkplantingen der Tyrièrs, zyn 'er : beroemde gedenktekenen van. Men weet, dat die Stadl haare Scheepvaart tot in den Oceaan, ten Noorden tot: voorby Engeland, en ten Zuiden tot voorby de Kanari*fche Eilanden, uitftrekte. Haare gemeenfehap met het: Oosten, fchoon minder bekend, was niet min aanmerklyk (*); de Eilanden Tyrus en Aradus (thans Barhain, in de Perfifche golQ de Steden Faf'an en Thanicum Oppidum, aan de Roode Zee, die reeds ten tyde der Grieken vernield waren, bewyzen , dat de Tyrièrs zedert langen tyd de Arabifche en Jndifche Zeeën bevoeren, enz. ,, Byzonder heeft de uitvinding der purperkleur de Tyrièrs vermaard gemaakt, met welken zy Lakens en zyden Stoffen plagten ts verwen, het welk in oude dagen eene Koninglyke dragt was. Deze verw werdt bereid uit het bloed der purperflak, die eeniglyk in de Zee by Tyrus gevonden werdt; de wyze dezer bereiding befchryft lundius (Joodfche Heiligd. I Deel, bl. 16 en 17.) die ook meent, dat het Scharlaken, naar ditzelfde Ty~rus, Sar ra benoemd is, zoo veel als Laken van Sar ra,, of: (*) De reden daar van vindt men in robertson's Gefchiedkundig Onderzoek, wegens de kennis die de Ouden van IndiS hadden, bl. 14; welk Werk by den Uitgeever deezer Letteroefeningen, j. yntkma, en a. loosjei si., te bekomen is.  AARDRYKSKUNDE DES BYBELS. G29 lof Tyrus, hebbende men de beide kleuren, Purper en {Scharlaken, fomtyds by de Ouden verwisfeld. „ Door dezen Koophandel werdt Tyrus ryk en magtig; de huizen der Stad waren groot en fchoon, en hadden, volgens strabo , 3 en 4 verdiepingen: Zach. IX: 3. zegt, „ dat Tyrus het zilver vergaderd hadt, als het ,, ttor, en het goud , als het flyk der ftraaten." De Dochter, dat is, de Burgery van Tyrus, heet de rykjle der Volken , Pf. XLV: 13. „ Haare Kooplieden waren Vorften, en haare Handelaaren de heerlvkften in den lande ," Jef. XXIII: 8. Zy beroemde zich, met één woord, tc recht: ik ben volmaakt- in Schoonheid, Ezech. XXVII: 3. Zodanige voorfpoed bragt, gelyk het gaat, weelde en dartelheid te wege, gepaard met trotschheid cn hoogmoed, welk één en ander door de Profeeten haar te last gelegd wordt, maar ook, in vervolg van tyd, eene bedreiging van Godlyke oordeelen. Men heeft meer dan ééne voorzegging nopens de lotgevallen van deze beroemde Koopftad, "by de Profeeten. Jer. XXVIII: 3. voorzeide, dat deze Stad zich aan nebucadnezar , den Koning van Label, zou moeten onderwerpen. Jef XXIII. voorIpelt haaren ganfehen ondergang , en Ezech. XXIX: 18. heeft zelfs deze byzonderheid , dat de belegering ongemeen lang zou duuren, zonder dat de Babyloniërs eenigen loon zouden hebben van hunnen dienst. Dit is gebeurd. Josefus (*) verhaalt, uit fieostratus, „dat nebucao„ nezar de Stad Tyrus belegerd heeft, geduurende den „ tyd van dertien jaaren : als daar de Koning ïthobaae „ regeerde." Doch hier in fchynen jesaia en eze- ciiió'l te verfchillcn, dat volgens jesaia , na een tydsverloop van 70 jaaren, de Stad uit haare verwoesting weder zal herryzen, Jef. XXlil: 15, terwyl Ezech. XXVI: 14, 2.x, haar eene eeuwige verwoesting bedreigt. De gefchiedenis heeft dit opgehelderd, en den fcnynitryd weggenomen. Pala-Tyrus, door nebucadnezar verwoest, is nooit weder opgekomen, maar de Inwooners hadden, gelyk men verhaalt, geduurende de belegering, hunne beste goederen op het Eiland geborgen, en lieten eindelyk de ledige huizen en gebeukte 'Stad aan de Babyloniërs. Dit Nieuwe Tyrus op het Eiland herhaalde zich in de daad, onder ét'Per Hfche allèenhecrfching, tot C) Ant. Jud. X. 11. 1. Q3  S30 y. VAN HAMELS VELD dat alexander de Groote , na, met ongelooflyke moeite^ en kosten, door eenen dam, het Eiland met het yasta land vereenigd te hebben, zich, na eene belegering van 7 maanden, ook van Tyrus op het Eiland meester maakte, en dus den ondergang der Stad voltooide. Evenwel, de voordeelige gelegenheid der Stad, de Scheepvaart ert de Visfchery der purperflakken, deedt nogmaals de InJ wooners van Tyrus het hoofd boven haaien, en wcderji eenen aanmerkelyken bloeiftand hernecmen, welken zyy nog eeuwen naderhand genoten heeft. ,\ In het Nieuwe Testament is de Stad ook bekend; em fchoon dc Heiland der Waereld niet gelezen wordt i haar ooit bezogt te hebben, is hy evenwel in haare na^buurfchap geweest, en heeft daar dat wonder verricht aan: de Dochter eener F::;icifehe of Kananeefch.e Vrouw, hefi weik wy Matth. XV: ar, cn Mare. VII: 04, lezen,!. Eugesipihjs verhaalt, dat, in zynen tyd (Ao. 1040.M even buiten de Stad , een Marmcrfteen vertoond werdti op weken jesus, ten dien tyde, zou gezeten hebben 3. doch dien de Franken, geduurende den Heiligen Oor-j log, hebben weggevoerd. Hoe het zy, reeds vroea vinden wy Christenen in Tyrus, Handel, XXI: 3—6Ï die in de vervolgingen der Heidenen tegen dé Chris-] tenen gedeeld hebben, volgens eusebius. In volgen-1 de Eeuwen was zy een Bisdom, daarna een Aardsbis-I dom. „ De Stad werdt, in 't Jaar 636, door de Arabieren! veroverd; in het Jaar 1113 werdt zy door den Chris-1 ten Koning van jerufalem, boudewvn , vyf maandenl lang vergeefs belegerd; maar twaalf jaaren daarna , in het Jaar'1124, bemagtigd, en zoo verdeeld, dat de Kol ning van Jerufalem twee derde , maar de Republica Venetic een derde deel bezitten zou. Toen werdt dm Stad ook tot een Aardsbisdom verheven, welks Zetel I onder meer anderen, bekleed heeft Wilhelmus, daarorrfl tyrius gebynaamd, de vermaarde Schryver van de zol genaamde" Heilige Oorlogen. Ingevolge 'het bericht var» dezen Schryver", aangaande den toeftand der Stad, irll zynen tyd, was dezelve aan den Zeekant genoegzaarrjj natuurly'ker wyze beveiligd, door de menigte der blinda! klipoen, die ze fchier ongenaakbaar maakten, voor die|j| welke van net vaarwater geene genoegzaame kennisfe hadf den; doch zy was, daar benevens, aan die zyde, meB «enen dubbelen muur omringd; van afftand tot afftand ver] fterklj 1  aardrykskunde des j3ybels. 231 fterkt met toorens; en aan de landzyde, ten Oosten, met eenen drie dubbelen muur, voorzien van toorens, van eene verwonderingswaardige hoogte en dikte» zeer digt by elkandercn geplaatst. Aan de Noordzydei.was de Haven binnen de Stads muur befloten; hebbende eene naauwe opening, tusfehen twee toorens, waarin dc Schepen zeer veilig waren. In het Jaar 1187 belegerde saladin de Stad, maar kon ze niet veroveren; maar in het Jaar 1287 gelukte het den Sultan van Egypte haatte bemagtigen, wanneer zy ook geheel verwoest is geworden. Zy heeft onder de Osmannifche heerfchappy wel gepoogd zich te herftellcn; de Drufifche Emir fakhreddin hadt 'er zelfs een Paleis voor zich gebouwd; maar zy is in dat verval'verzonken gebleven, waarin zy thans ligt. Maundrell. zegt, dat 'er thans byna geen één geheel huis te vinden is; dat de Inwooners zeer arm zyn, en van den Vischvangst leven. Korn. de bruin vondt aldaar nog 13 of 14' flegte huizen, door Turken en Arabieren bewoond, die geen ander beftaan hadden dan van den Vischvangst: deze en andere Reizigers merken te recht aan, dat hier in een tastbaar bewys ligt, dat God zyn gefproken woord over Tyrus vervuld hebbe; zeggende: Ik zal u maaken tot eene gladde Steenrotze: gy zult zyn tot uitfpreidinge der netten. „ Geene beroemde Stad der Oudheid, fchryft hasselquist,. (in zyne Reize, D. I. bl 219.) uitgezonderd Troye, is zoo ten eenemaale verwoest als deze; want deze voormaals koopryke en bloei jende Stad, die de Koningin der Steden heeren mogt, is nu in een ellendig Dorp van eenige geringe hutten veranderd; waarin naauwelyks tien, zoo Turkfchc als Christen, Inwooners zyn, die flechts van den Vischvangst leven. Daar zyn hier cn daar nog ftukken van gebroken muuren overgebleven, tot gedenktekenen, dat zy voormaals zeer prachtige gebouwen geweest zyn." Hy zag 'cr verfcheidene zeer fchoone Marmeren Porfier- en Graniet-Steenen onder. En ten opzichte van den Tyrifchcn Handel, meld een der meuwfte Reizigers, wiens befchryving deezer plaatze de Heer van hamelsveld geheel opgeeft, namenlyk ;volney: „ In plaats van dien ouden, zoo werkzaameii en zoo uitgeftrekten handel, dry ft Sour, tot den ftaat van een ellendig Dorp vernederd, thans geenen aandel meer, dan alleen den uitvoer van eenipe Zakten Graanen en Katoenen Lvnwaden, en heeft tot eenig"Q 4 ften  Y. VAN HAMÊLSVELC, AARDRYKSK. DES BYEEESi ften handelaar eenen Griekfchen Faftoor, in dienst der Franfchen van Saidc , die naaiuvlyks zoo veel wint, dat hy zyn gezin kan doen beihian." Intuslchen zoeken de Franfche. Koopvaardvfebcpen des Winters hier eene veilige Haven , die zy te Akra noch Saidt kunnen vinden. Nagelaten Leerrede in van g. j. zollikofer , Predikant der Euangelisch - Hervormde Gemeente te Leipzig. in het Nederduitsch vertaald. Aglfte Stak. Te Amfterdam, 'by de Erven P. Meyer en G. Warnars, 1794. In gr. 8vu. 271 bl, Zollikofer's Leerredenen, hier afgegeeven, zyn vol1 komen gelykfoortig met de voorafgegaane. Niets anders, dan het reeds meermaalen gezegde herhaalen, zouden wy doen, indien wy van nieuws een oordeel gingen vellen. Elf Leerredenen zyn in deezen bonderbegreepen. Ten blyke voor de bezitters van de voorgaande Stukken, dat ook dit Agtlte koopens- en leezenswaardig is, willen wy oni de moeite der overfchryvinge van de Opfchriften getroosten; zy zyn de volgende: Bepaaling der denkbeelden van het Menfchelyk geluk. Naauwkcu" riger bepaaling der denkbeelden van 't geen gewoonlyk verheven en gering, groot en klein, genoemd wordt. Het onderfcheid tusfehen welvaart en geluk.. Befchouwing der bronnen van het Menfchelyk geluk. De geneugten der Deugd. Oorzaakcn, waarom veele deugdzaame Menfchen zo weinig genoegen genieten. Het gedrag van een vroom Mensch in voorfpoed en in tegenlpoed. Waarom heeft 'er niet meerder geluk onder ons"plaats? Oorzaaken van het gebrek aan geluk onder de Menfchen , in twee Leerredenen. Het Heilig Avondmaal een Christelyk Vreugdemaal. — Zo wel als de onze, twyfelen wy niet, of nok des Leezers aandagt zal, by het doorloopen van dreze Lyst, ftrafes by de derde Leerrede zich bepaaleri. Gegrond is dc opmerking, waar mede de Redenaar zytt Vertoog over dit onderwerp aanvangt. „ Indien ik," fchryft hy, „ het onderfcheid van eciïige weinige woorden en der zaaken, daar mede aangeduid, die in alle „ raaien meer of min verwisfelen, en als van eenerlei ,-, betekenis gebruikt worden, voor u zeer duidelyk en « gewigtig maaken kan; zou ik, myns oordeels, zeer veel- „ tot  G. J. ZOLLIKOFER, NAGEL. EEERREDENEN. 233 „ tot uwe zedelyke verbetering en tot uw geluk toege„ bragt hebben." De woorden, door zollikofer bedoeld, 2yn Voorfpoed en Geluk, Tegenfpoed en Ongeluk, Voorfpoedig en Gelukkig, Rampfpoedig en Ellendig. Niet ongevallig, verbeelden wy ons, zal veelen onzer Leezeren zyn, eene korte opgave van de wyze, op welke de waardige Leeraar zyne toehoorders over het volwigtig onderwerp onderhouden hebbe, om een fchadelyk wanbegrip in veeier gemoederen te keer te gaan. Voorfpoed is het ruim bezit en genüt van alle zodanige goederen, welke op het Lichaam een genoeglyken invloed kunnen oefenen. Rampfpoed is het tegéngéftelde van zulk een bezit of genot. Geluk en Ellende is de ftaat van genoegen of van ongenoegen, van tevredenheid of . ontevredenheid, in welken zich de Mensch naar dc Ziel bevindt. Op deeze bepaaling bouwt zollikofer de volgende Stellingen: Voorfpocd en Rampfpoed is iets, dat buiten ons; Geluk en Ellende iets, dat in ons is. Voorfpoed en Rampfpoed hangen niet altoos, en nooit gantfchelyk, van ons zei ven, van ons eigen willen en poogen, maar van duizend toevallige dingen en omftandigheden, buiten ons, al: Geluk en Ongeluk daarentegen hangen grootdeels, hangen eenigcrmaate gantfchelyk, van ons zeiven af. Voorfpoed en Rampfpoed zyn iets voorbygaande, iets hoogstveranderlyk en vergankelyk: Geluk cn 'Ongeluk daarentegen zyn veel duurzaamer en beftendiger. Voorfpoed en Rampfpoed zyn van eene bepaalde grootte: het Geluk daarentegen kent geene grenzen; het is voor vermeerdering en verhooging tot in het oneindige vatbaar. Voorfpoed, eindelyk, is het middel; Geluk is het eindoogmerk. Uit deeze gronden, welke breeder beredeneerd worden, leidt zollikofer de volgende nutte leeringen of gevolgen af: Niet ieder een kan voorfpoedig, maar ieder een kan gelukkig zyn. „ Niet ieder een kan „ gezond, fterk, fchoon, ryk, magtig, groot worden ; maar ieder een kan naauwkeurig en redelyk leeren den„ ken en oordeelen; ieder een kan de beste dingen leeren „ willen en zoeken." Voorts: de voorfpoedige is niet altoos gelukkig, en de rampfpoedige niet altoos ongelukkig. Wyders: de' voorfpoedige kan wel te gelyk geluk-, kig zyn, maar hy wordt en is zulks niet eeniglyk door de bezitting van zynen voorfpoed; de gelukkige daarentegen heeft den voorfpoed niet noodig tot zyn geluk; hy kan ook zonder denzelven gelukkig zyn. Eindelyk :' niet Q 5 de  ©34 G- J« ZOLLIKOFER, NAGEL. LEERREDENEN. de voorfpoed, maar geluk, is het doelwit, naar 't welk de Mensch moet ftreeven ; niet de tegenfpbed, maar de ellende, is het kwaad, dat hy met alle zorgvuldigheid moet vcrmyden en ontvlieden. Deeze is de hoofdinhoud van het belangryk Vertoog. Opmerkzaame Leezers zullen daarin ftoffe tot veel naadenken vinden. Wy wenschtcn wel, dat wy van de Vertaaling even gunftig konden fpreeken. Gedachten over het Prcdikampt in de Gereformeerde Kerk, en deszelfs rechte waarnceming, naar de gefteldheid van dezen tyd, doormengd met Aanmerkingen over verfchillende Onderwerpen. Bchalyen de Foorrede, 355 bl. Te bekomen by verfcheiden Boekverkopers. In gr. 8w. TT et is reeds voorlang tyd geweest, dat wy deeze I I I Verhandelingen, of Gedachten, over dit zo gewichtig 1 Onderwerp, onzen Leezeren aankondigden; maar onvoor- 1 ziene beletzelen hebben ons hier in verhinderd. Thans 1 doen wy dit, met zo veel te meer genoegen , om dat 1 eene herhaalde leezing ons dit Stuk, ais zeer belangryk , 1 niet alleen voor de Gezindheid der Gereformeerden, cn ] haare Leeraaren, maar ook voor alle andere Christlyke j Genootlchappen, heeft doen hoogfehatten. De Schry- I ver, zelf een Leeraar, toont, dat hy zyn Ambt, door | ernttige en gemoedelyke opmerkingen, in zyn geheelen ] omvang heeft leeren kennen; dat onpartydige vrymoedig- I heid, in 't voorfchryven van pligten voor den Leeraar 1 en zyne Gemeente, en het beoordeelen van wedcrzydfche 1 gebreken en verkeerde opvattingen, zyne pen beftuurd 3 heeft; cn tevens geeft hy blyken van menschlievendhcid, | en Christelyke zucht tot weering van het"gebreklyke, cn 1 in plaats ftelling van het noodzaaklyke, om het Leeraar- | ambt, in zyne Gezindheid, van wczcnlyk nut te doen 1 zyn. Het Werk is verdeeld in de volgende dertien Afdeelingen : 1.) Over dc Waardigheid van het Predik- 1 ambt en derzelver gronden. 2.) Over de Zwarigheden § van het Predikambt. 3.) Over de Vereischten van eenen I Leeraar. 4.) De Leeraar moet achting en vertrouwen |j hebben by het Volk. 5.) Over de Bezigheden van eenen | Leeraar. 6.) Aanmerkingen over het Prediken. 7.) Over I het Catechismus-prediken. 8.) Het prediken over 'sHei- '< lands Lyden. 9.) Over het Catechifeeren. 10.9 Over I de  GEDACHTEN OVER HET PREDHCAMPT, ENZ. 235 de nuttigheid van het leezen. 11.) O^cr de Huisbezoekingen. * ia.) Over de Verkeering met de. Gemeente; en 13.) Over de verftandige Behoedzaamheid. —- Alle gewichtige Onderwerpen, die, met de grootfte naauwkeurigheid, op eene verftandige wyze hier worden behandeld, en verdienen, van alle Leeraaren niet alleen, maar zelfs van alle Leeken, die zich het onderwys van, eu de verkeering met, hunne Leeraaren wenfehen ten nutte te maaken, overwoogen te worden. Gaarne zouden wy een doorloopend bericht van ieder deezer Verhandelingen geeven; maar wy vreezen, dat dit voor ons beftek (want wy zouden niet gaarne iets van air het fraaije, dat ons hier voorkomt, willen voorbygaan) te Uitgebreid zoude worden. De Schryver heeft ons ook van deeze moeite ontlast, door zelf den Inhoud van iedere Afdeeling vry breedvoerig en naauwkeurig op te geeven; werwaards wy onzen Leezer wyzen. Zo verlegen wy fomtyds zyn, om, uit andere Boeken, die ons ter recenfie worden aangeboo^ den, iets te kiezen dat wy belangryk genoeg achten, om het, ten dienfte van het leezend Publiek, uit te trekken; zo verlegen zyn wy , om uit dit fchoon bewerkt Stuk iets ter proeve van 'sAutheurs fchryf- en denk wyze uit te kippen. Wy laaten het Boek openvallen, en zie hier wat de Schryver opgeeft omtrent de Verbetering van het ' Catechetisch Onderwys. „ Om onze Catcchizatien op eenen beteren voet te brengen, moet het Vraagboek , dat men in dezelve tot een leidraad gebruikt, hervorming ondergaan. Verftandige Leeraars zoeken wel, by het volgen van het een of ander boekje, hunne Leerlingen Godsdienst te leeren — alles, dat 'er in voorkomt, tot deszelfs waare eenvoudigheid brengende, het duistere en onnodige overflaande, en het noodzaakclyke en gewigtige naar de vatbaarheid van gemeene verftanden fchikkende ; maar van hoe veel beter yitwerking zouden hunne poogingen zyn, wanneer het Vraagboek, dat zy gebruikten, de gronden daartoe legde ? Heeft de Leerling een Onderwysboek in handen, dat theologisch is, hy gewend aan deszelfs klanken, ook, zo veel hy 'er van verftaat, aan de denkbeelden, die daarin worden opgegeeven. Zet de Onderwyzer alles om, vertoont hy het zelve in eene andere gedaante, zoekt hy, met voorbygaan van fcholastyke en te wysgeerige dingen, de aandagt by het gewigtige alleen te bepaalen , hy ïieeft altoos het Vraagboek, dat des Leerlings tweede Bybel  £$6 GEDACHTEN OVER. HET PREDIKAMPT bel is, tegen zig. Hy zou veel meer nut kunnen doen, wanneer zyne Leerlingen een Vraagboek in handen hadden, waarin de waarheid zo wierd voorgedeld, als hy hun dezelve wenscht te leeren. Welk een verbaazend getal van Chatechizeerboekjes hebben wy in onze Kerk? Hoe veele men doorbladert, men vindt ze, wat het weezen betreft, op dezelfde leest gelehoeid. De inhoud van alle is de theologie. Alle zyn het uittrekzvls uit het fyithema, naar het welk de Schryver zyne theologie op de Hooge Schoofc geleerd heeft. "In plaats van deeze moesten wy korte en. duidelyke Opftcllcn hebben , waarin de leere van het Christendom, op eene wyze, die voor ieder bevattelyk is, wierdt voorgedraagen. Eene al te verre gedrevene regtzinnigheid is eene voornaame oorzaak, waar door de verbetering van het leerboek, vooral deszelfs bekorting , merkelyk wordt belet. Daar door blyven 'er veele dingen in die 'er uit moesten. Naar maate iemand ftreng regtzmmg is ; naar maate hy gezet is op de leerftukken , welke de meerderheid in de Kerk gelooft, naar die maate is hy ook tegen de verkorting van het Vraagboek, naar die maate is hy 'er op gezet, dat het Volk in alles, wat tot onze belydenis behoort, worde onderweezen. 'Er zyn, die ook in hun fylthema regtzinnig zyn, maar die te gelyk het daar voor houden dat veele / van die dingen , die in het leeritelfel van onze Kerk begreepen zyn, tot de leere van den Godsdienst niet behooren, en daarom voor den gemeenen man niet zyn: maar andere begrypen, dat de geheele keten der Godgeleerdheid de gemeene Leerlingen moet worden voorgel egt, en daarom in het Vraagboek, dat voor de zulken is yefchikt, begreepen. Een Vraagboek, (waar uit het hoofddeel van Gods belluiten en pradestinatie mist, is by hen niet volledig , niet bevattende de geheele Euangeliëleer. Wanneer het werkverbond en de onmiddelyke toerekening 'er niet in voorkwamen, zmden zy het niet willen gebruiken. Zo behouden de Vraagboeken, hoe beknopt ook zamengetrokken, in den grond haare grootte. Daar men, met dezelve te verkorten, ze zo veel gefchikter ter onderwyzina; van het grootst getal van Leerlingen koude maaken. Die verbetering is vooral in onze Vraagboeken noodig, dat 'er m dezelve een behoorlyke plaats aan de Christelyke Zedekunde worde gegeeven. Ts het Vraagboek, waar van men by de Leerlingen zig bedient, hun Handboek, tot welks nader verftand zy,door oplettenheid, nadenken, en het  IN DB GEREFORMEERDE KERK. 237 het gebruik van andere hulpmiddelen, zig oefenen, daarom moet het niet alleen de ftellige waarheid, maar ook de Zedekunde, bevatten. Zonder dat word dezelve geert voorwerp van hunne oplettenheid en onderzoek. Het is niet genoeg, dat in een enkel hoofddeel eenige aanleiding worde gegeeven, om ook aan de Zedeleer te denken ; maar dezelve moet in het Vraagboek zo veel plaats beflaan, dat de Onderwyzei\gelegenheid heeft, om, naar het gewigt van het onderwerp, daar over te handelen; dat de Leerlingen bezef van deszelfs aanbelang worde gegeeven; dat zy daar door aanleiding krygen om geen minder tyd aan de beoefening der Zedeleer, als aan die des Geloofs, te befteeden. Zulke Vraagboeken beginnen 'er te komen; dat van den Heer tilanus, b. v., verdient allen lof. Wordt het veroordeeld van zulken, die alles voor even noodzaakelyk houden, en geene Menschkunde in hun Onderwys gebruiken; zy, die de leere van Jefus en het fylthema behoorlyk weeten te onderfcheiden, danken daar voor den Opfteller, en hoopen, dat de tyd haast komen zal, op welken men meer dérgelyke Opftellen zal zien te voorfchyn komen. Was de kragt der vooroordeelen nog maar niet zo groot, dat veele, die anders wel zouden willen, zulk een boek in hunne Catechizatien niet durven gebruiken, om niet voor onverfchillig omtrent verfcheidene Stukken van de leere der Kerk te worden aangezien. Ook heeft men zedert eenigen tyd aan een zoort van Vraagboeken beginnen te denken, die, naar myne gedagten, ter onderwyzing der Eenvoudigen zeer gefchikt zouden zyn; zulke namelyk, waarin de waarheden en pligten van het Christendom uit de Bybelfche Historiën worden afgeleid. De Eerwaarde van den ïerg heeft aan die taak de eerfte hand gelegd. Het is te wenfehen, dat hy van anderen gevolgd zal worden. Gelyk kinderen best door beelden worden onderweezen, zo zou men hen, die kinderen zyn in het verftand, met de minfte moeite de waarheden en pligten van het Christendom kunnen leeren, wanneer men hun dezelve in Gefchicdenisfen en Voorbeelden vertoonde." , Geen menfchelyk werk is volmaakt; dit moet men daarom in dit anders zo fraai gefchreeven Stuk niet verwagten. Langwyh'gheid, uit al te groote naauwkeurigheid fpruitende, is het voornaamfte gebrek, dat ons in deeze Verhandeling ontmoet is; doch dit word, door de nuttigheid en aangelegenheid der behandelde Onderwerpen, ryklyk vergoed. De  &38 d. hoVens, de"leer der doopsgezinden. Dc Leer der Doopsgezinden, voor cd o:ntrend den Eed, uit eerbied voor Jefus gehandhaafd, en Euangelielievend opgehelderd, in zes Brieven van Philo - biblos aan Mennophilus. Te Amfterdam, by J. van der Burgh en Zoon,. 1794. In gr. 8vo. 109 bl. TXit Stukje is met zo veel befcheïdenheid als oordeel \_J gefchreeven; als ingericht tegen eene Verhandeling over den Eed, te vinden in de Bydraagen van het Tydfchiïft, getiteld: De Gereformeerde Godsdienst ongedwongen gehandhaafd, en menschkundig opgehelderd, enz. te Leyden by Honkoop, is het een Gefchilfchrift; doch het kan, dit voorbygezien, voor eene Verhandeling, op zich zelf, zeer wel befchouwd worden, en verdient de aandachtige leezing en overweeging van allen , dien het om waarheid te doen is. De Brieven behelzen het volgende : 1.) Iets over den Doop en de verbindende Belydenisièn. 2.) Onderzoek wat by den Regter en hedendaagsch door een Eed verfïaan word, en van waar die zyn Oorfprong had in voorige Bedeelingen. 3.) Verklaaring van het Bevel des Heilands, Matth. 33-37- en der Lesfe van Jacobus, Hoofdft. 5: ia. 4.) De" redenen ter Verdediging van den Eed overwogen en beoordeeld. 5.) Belluit uit het voorige tot de Ongeoorloofdheid van den Eed, en de daar uit volgende Verpligtingen; en eindelyk, 6.) Nog iets over den Doop, en Onderzoek over de Oorzaaken van het Verval der Doopsgezinden, en in aantal, en in het zedelyke. Dit alles word op zulk eene wyze behandeld, dat, hoe veel weerzin wy ook hebben tegen alle Gefchilfchriften in 't gemeen , en Godsdienftige in 't byzonder, wy dit Stukje, wat het hoofdzaaklyke betreft, met het uiterst genoegen geleezen en herleezen hebben; en wy twyftclen niet, of onze Leezers zullen hetzelve , even als wy, gunftig beoordeelen, als voortgevloeid uit de pen van een kundig en ernftig over den Godsdienst denkend Schryver. PS. Wy zyn zedert in 't zekere onderrigt, dat de Schryver is de Eerw. x>. hovens, in keven Rustend Predikant te Leyden. De  DE ODSDIENST AFGEZONDERD VAN DEN STAAT. 339 De Godicnst afgezonderd van den Slaat, of Proeve over de fidzaaklykheid der vernietiging van alle heerfchap■py vi den Godsdienst in eene vrye Rurger-Maatfchappy. opgedragen aan de aanjlaande Nation'aale Conventie Ir Nederlandfche Republiek. Door een Vriend van ■ Vryid, Gelykheid en Godsdienst. Te Leyden, by D. du Meier en Zoon, 1795. In gr. 8vo. 54 bl. T T zy wie hy zy , een Man van gezonde harfenen, X jfeen Voorftander van Vryheid, Gelykheid en Godsdien, heeft zyne pen te werk gefteld tot het fchryven deezr beknopte Verhandelinge, welke de Opfteller i Zyn (aangevoerde denkbeelden verder ontwikkelende, zonderleek moeite tot een boekdeel van merkelyke dikte zouhebben kunnen doen uitdyen. Schriften van foortgelyfil inhoud befchonwen wy, in den tegenwoordigen tyci als eene onöntbeerlyke behoefte. De woorden Vryhel en Gelykheid zyn veelen als in den mond beftorven; wir denkbeelden, intusfehen, wanneer het om de toepafing dier woorden te doen is, nog zeer verward en bcjrompen zyn; die noode hunne toeftemming geeven aan dc gevolgen, welke in die woorden onmiddelyk liggen ogeflooten. Vooral heeft die bekrompenheid van denkwfze plaats, by veelen, omtrent den invloed van den Gidsdienst op den Staat, en het noodzaaklyk verband tufchen beiden: zodat zy met eene zekere huiverige vreeze zyi aangedaan, omtrent de mogelykheid des voortduurens vai den eerstgcmelden, indien de, dus genoemde, Heerfclende Godsdienst worde afgefchaft. „ Nog," zegt de Sciryver, in zyne Opdragt aan de aanftaande Nationaale L^cnventie der Nederlandfche Republiek, „ nog zyn, % by veele verblinden, misleiden, Oranje en Godsdienst , naamen van dezelfde betekenis; voorwerpen van de- , zelfde waarde. Nog, zo lang Kerk en Staat ver- , ecnigd zyn, fmeult het gevaar, onder de halfgedoofde , asfche, .van dweepzucht zieh te zien wapenen , om , Oranje, en, in hem, het oude geestlyke despotismus op , den voorvaderlyken troon te herftellen. Rukt (zo fchryft , hy verder) den blinddoek van de oogen, toont, door , Kerk en Staat van elkander te fcheiden , dat het gej, heele denkbeeld van de noodzaaklykheid dier verë'èhi1 ging eene bygeloovige herfenfehim is, geboren in het \ brein van fchrandere en menschlievende Staatsmannen, „ maar  24O de godsdienst afgezonderd van den ta at. „ maar fchandelyk gemisbruikt door fchynheiligeDwimre-.ca landen en ftaatzuchtige Priesters." Het hoofddikbeefd,, welk de Schryver zoekt te betoogen, en w.rin hy,, deels op Wysgeerige, deels op Historifche, grontn, naar r ons inzien, niet ongelukkig gedaagd is, om ét met: 's Mans eigen woorden voor te draagen, koomhier op) neder: „ Het eenig middel, om den Godsdienstn zyne: „ oorfpronglyke zuiverheid te herftellcn, te beaaren,, „ allen tot ééne kudde, tot éénen herder te verbigen,, „ de leer van het Kristendom tot het beginfel \n alle: „ onze werkzaamheden te Hellen, en daar door hir eejii „ weldaadigen invloed op de welvaart des Staats 5 yerr „ fchaffen, w, niet alleen Godsdienftige verdraajaam-„ heid , maar vryheid, in den uitgeftrektften zin die: „ door den Staat wel befchermd , maar niet beaaldi „wordt; /'.f, niet alleen geen heerfchende Godsd^-c, „ maar zelfs geene bemoeijing, hoe genaamd, vanden „ Staat met denzelven , verder dan de befchermingbe- „ treft." Leezer, wie gy z?t, beftudeer dit kleiipe fchrift, met die onpartydigheid en waarheidsliefde, 'elke het belangryk onderwerp verdient. Zyt gy het vorshands eens met den Schryver , uwe denkbeelden zulen veriterkt worden. Doch zyt gy van een tegengeftld gevoelen, gy zult 'er nog al 't een en ander aantreffn, welk, indien het uwe volkomene overtuiging niet bevvrke, ten minfte u tot een nader onderzoek zal aanfpooen,: Leerboek der Apothekerskunst. Uit het Hoogduitsch, raar de Vierde verbeterde Uitgave van karel godefrktï hagen , Doctor der Geneeskunde en Profesfor aan de Hooge School te Koningsberg, Koninglyk- Pruis fifche HfApotheker, Asfesfor van H Collegium Sanifatis, Lid der Roomsch Keizerlyke Academie der Natuuronderzoekeren. Tweede Deel. Te Utrecht, by J. de Waal Samz , 1794. In gr. 8vo. 558 bl. By de beöordeeling van het Eerfte Deel dezes Leerboeks, hebben wy onze gedagten wegens deszelfs waarde te ke.men gegeven; en wy hebben geen reden altoos, om, by de aankondiging van dit Tweede Deel, van onze voorheen gegevene aanpryzing iets terug te nemen. Het gewigtigfte gedeelte der Apothekerskunst, de Pharmaceutifche £n Chemifche Bewerkingen, wordf 'm  Ki Gi HAGËNi LEERBOËKs 24* in hetzelvé voorgedragen, op eene wyze, welke men te vergeefsch in eenig ander Nederduitseh Werk van dien aart zoeken zoude, en die volmaakt beantwoordt aan het oogmerk, 't welk de Schryver zich by deszelfs vervaardiging had voorgefteld. Vooral verdient dit Deel onze goedkeuring, omdat de Autheur daarin niet flegts dc verfchillende wyzen van bewerkingen, zo als zy door onderfcheidene Schryvers zyn opgegeven, heeft voorgefteld, maar ook tevens den uitflag zyner eigene Proefneemingen zorgvuldig optekent, de voor- of nadeelen, die hy, by het beproeven dier onderfcheidene methoden, ondervonden heeft, nauwkeurig mededeelt, en daar uit eindelvk opmaakt, welk eene manier men, by het toeftellett van dit foort van hulpmiddelen, met het meeste voordeel * en tot de grootfte volkomenheid dier bereidingen $ hebbe op te volgen. De Hoofdftukken, welke in dit Deel voorkomen, zyn de volgende: Van de Pharmaceutifche Bewerkingen in het algemeen. Van de Wcrktuiglyke Operatien» Van de Scheikundige Bewerkingen. Van de Pharmaceutifche Bereidingen. Van de Zouten» Van de 7uure-Zouten. Van de Loog-Zouten. Van de Middel* Zouten. Van de Aardachtige Middel-Zouten. Van de Metaalachtige Middel-Zouten. Van de Species. Van de Poeders Van den Wyiigeest. Van de verzoete Zuüreri en Naphthcz. Van de Tincïuuren, Esfentien èn Elixers. Van de Staaltinctuuren. Van de Loogzoutige Tind-uuren* Van de Harfen. Van de dunne Plantfappen. Van dé Infufiem Van de Afkookfels, Van de Extraftcn. Van de Pillen. Van het Kalkwater. Van de gedefinieerde Wateren Van de Oliën. Van de Zaadmelken. Van de 7eeüen Van de Zalven. Van de Plaasters. Van dé Syroopèn. Van de, faamgeftelde Conferven. Van de Morluli en Rotulx. Van de Trochiscu Van de Subhmata. Van de Pracipitata. Van de Koningen. Van de Metaalkalken. Van het Mctaalglas. . ,. Tammer is het, dat de Vertaaler van dit Werk, die Voor het overige in Zyn arbeid zeer wel gedaagd is, Zich de moeite liet gegeven heeft, een goeden bladwyzer bv hetzelve te leveren; alzo die by zodanig een boek, welk tot het haflaan van de eene of andere bereiding flik* wvls moet gebezigd worden, eene onftntbeerlyke behoefte Z - gelyk 6 ook in de Hoogduitfchë uitgave een zeer uitvoerig Register tot dit einde gevonden wordt.- X.ETT» t79$* NO; 4i % Vëf*  VERVOL ei Vervolg op m. N. chomel's Algemeen, Huishmdelyk, Natuur-, Zedekundig en Komt - Woordenboek. Door t a de c halmot. Verrykt met Kunst-Plaat en. XVlllde of ïaatfle Stuk. Te Campen, by J. A. de Chalmot, en te Amjlerdam, by J. Yntema, 1794. In gr. 4/0. Met de Afgifte van dit Stuk, ziet de werkzaame chalmot een einde aan den veelvuldigen arbeid, beneed in bet vervaardigen van dit noodige Vervolg op het zeer geagte en gezogte Woordenboek van chomel. Wy wenfehen hem geluk" met dien volvoerden arbeid, en den Nederlander met het bezit eens Werks, 't welk zo veel aanprvzenswaardigs bevat, als wy by de Aankondiging der voorgaande Deelen vermeld hebben niet alleen, maar, door het bybrengen van veele ftukken, beweezen. Het is veel, zeer veel., een Werk van zo langen adem, en zo vol verfcheidenheids, uit te voeren op eene wyze dat het nergens bezwyke. In zekeren zm mogen wy dit, met ruimte, verklaaren van deezen gemengden arbeid. Niet dat wy willen zeggen, elk Artykel is eene volmaaktheid, een afgewerkt ftuk, op zich zeiven; dit zou in het overcedreevene loopen, en geene Beoordeeling, maar Vleitaal, weezen Dan de zwakkere gedeelten worden door de fterkte zo ruim en ryklyk opgewoogen, dat men de eerstgemelde ligt verfchoone, in een Werk, met alleen van die uitgeftrektheid, maar opgevuld, gelyk de aart van 't zelve medebragt, met Artykelen van zo onderlcheiden en wydverfchillenden aart; doch die in het wydftrekkend plan van dit Woordenboek vielen. Uit den verbaazend ruimen voorraad van Artykelen, die hier', gelyk in de voorgaande Stukken, om den voorrang dingen; valt onze keuze op het Artykel Zee, waar over de Opfteller zich in deezer voege laat hooren: , ZEE verftaat men die uitgeftrekte verzameling van zoute wateren door, welke van alle kanten het aardryk omringen, en verfchillende naamen draagen, ingevolge de landItreeken waar in zy worden gevonden. —— Wy zullen ons niet ophouden, met de verfchillende benaamingen der Zeeën, die over de oppervlakte der aarde_verfpreid zyn, op te noemen, maar veel liever de bcfpiegelingen van een godvrugtig Wysgeer, over dit wonderftuk der Scheppinge, aan onze Leezers mededeelem ,»Se*  op chomel's woordenboek. .243 „ Befchouw eens het t' famenftel der aarde; meet den om? •trek, dien de vier Werelddeelen beflaan; en gy zult bevinden , dat al het vaste land in grootte niet half kan evenaaren tegen den geweldigen omvang der wateren, die zyne boorden kabbelende helpoelen, of met eenen vlietenden ftroom over zyn rotzig oppervlak Horten, of ook met fterke aderen zyne gantfche dikte of korst doorwee•ven en doorwoelen. Het is geenzints by toeval, dat de aarde en het water in zulk eene ongelykheid tegen eikanderen ftaan. De natuur heeft 'er eene evenredigheid in •waargenomen, die gelyk is aan den dienst, welken beide Elementen aan het menschdom te bewyzen hadden : en deeze is het meesterftuk, 't welk zynen Godlyken Maaker heerlyk maakt. ,, Hoe ongefchikt zoude de Aardkloot zyn, indien wy denzelven zonder de aanvullinge der wateren betrachten? Eene onverdraagelyke zwaarte der Aarddeelen, die van de middellyn af, tot aan het noorder aspunt, ter ruimte van twee derde des omtreks , den kogel bezwaaren, zoude dien grooten bal een duikend gewigt en eene zwaarkantigheid geeven, die hem onbekwaam maakte tot de hoogstnoodzaakelyke en evenredige wenteling om zyne •fpil, indien niet het geweld der wateren van de tegenovergeftelde zyde het wonderbaarlyke tegenwigt hielde. "Maar hoe fchielyk zoude eene naauwkeurige berekening van dit gewigt en wederwigt ons , by de befchouwing van de geduurige wenteling der aarde om haar aspunt, in de grootfte zwaarigheid brengen, indien niet de wonderbaare eb en vloed deezen knoop ontwarde, en toonde , hoe de ongelyke balance van eenen zwaarachtigen kogel, die by deszelfs wenteling op ieder vierdepart een andere evenredigheid der zwaarte ontvangt, tot verbaazens toe herfteld wordt. Gewisfelyk, dit is de vinger der Almacht : en het geheele menfchelyk gellacht" woont en zweeft dus in en door het beftier van dit evenwigt, het welk door de aantrekking der zonne, door de drukkinge der maane en door den leevendigen omloop der wateren 9 beftendig onderhouden wordt. „ Laat eb en vloed ftil ftaan, zo zal ook de noodzaake•lyke wenteling der aarde om haar aspunt, die ons beurtelings het licht der zonne fchenkt, en de Elementen in hunne beweeginge houdt, ophouden. Stuit den leevendigen omloop der wateren, zo zal alles vervuilen en bederR a ' \-e&,  »44 VERVOLG ven. Neemt dit natte Element gantschlyk weg, zo zult gy onafmeetelyke diepten en dalen hebben, die alle Kraaien der zonne verllokken, dat het oppervlak der aar de, m vergelyking tegen deeze diepten, als dan in eene onafmeetelyke hoogte liggende, met een eeuwigduurend vs bedekt zy, onvrugtbaar om iets voort te brengen, en van een veel te ruuw luchtsgeftel, om 'er ons menfchen op te laaten woonen. En hoe, wanneer ons de ^«ontbrak,wie zoude in ftaat zyn , zo veel duizend vrugtbaare Eilanden te beklimmen, die als rotsfteenen naalden gelykzaam op den afgrond ftaan , en nu hunne kruinen , uit eene fteile en onpcilbaare diepte , maar zo veel boven de wateren verheffen, dat zy kunnen bebouwd en bewoond worden ^ Zonder behulp van den Oceaan, die ons nu tot derzelver toppunt draagt, waren wy buiten bezit van hunne natuurlyke fchatten en rykdommen. Zonder deezen Oceaan, die nu de zonneftraalen ftuit, en ze over het oppervlak der aarde verfpreidt, waren wy beroofd van alle vrugtbaare kalmte. Zonder deezen Oceaan, die nu onzen Aardkloot, door het gegeeven evenwigt, vaardig doet draaijen, waren wy verfteeken van het aangenaam! zonnelicht. Zonder deezen Oceaan keerden nimmermeer de beeken en rivieren, die zich in denzelven uitgieten, door onderaardfche gangen weder tot hunne fonteinen gezuiverd en gelouterd te rug , om voedzel aan menfchen, en wasdom aan de planten, te geeven. Zonder deezen Oceaan, die eene onbegrypelyke menigte wateren uitwaasfemt, en ze onder het uitfpanzel der hemelen vergadert, zouden wv nimmer genoegzaamen regen hebben, om het dorre Aardryk te verkwikken Zonder deezen Oceaan ontbrak ons het zout, het behoud van alles wat leeven heeft her geen nu zo rykeiyk, het zy onmiddelyk uit denzelven, of door onderaardfche gangen uit fonteinen en gebergten verkreegen wordt. ^uugiui, „Wie ftaat nog in beraad om de Almacht van god irs dit Element te erkennen? Wie durft nog fpreeken van een gevalhg ontftaan, of van een onverande?lyk eeuwig aanwezen deezer Wereld, in welker bouworde zo veel Meid en oogmerk , en in welker wenteling zo veele ver anderlykheid, te vinden is? Is het niet de Zee, aan welke V w rU3ChKe verand.eri^en des Aardkloots te wyten hebben? Draagen met dagelyks haare bruifchende golven geheele ftrooken lands naar elders ? Hoe worden niet  op chomel's woordenboek. 24- Bigt weinige Landftreeken aan haaren zoom beknibbeld, daar anderen merklyk vergroot worden ? Hier wordt een Eiland gefloopt, en ginds een ander opgeworpen Hier zag men voor honderd jaaren Steden, Dorpen' en Wouden , waar nu wilde baaren fchuimen; en daar pleeo- men m de diepten te visfchen, waar nu de aangenaamlle Hoflieden en Turnen liggen. Zo heeft het onophoudelyk gewoel der wateren, die door de diepten der aarde doorgaan, dan eens hier eenen draaikolk gevormd, en ginds een onderaardsch rioel verftopt, waar door de Wereld oneindige veranderingen aan bronnen, putten en rivieren, ondergaat. Welk een trein van Eilanden, die nu niet meer te vmden zyn, hebben voormaals de groote Werelddeelen aan eikanderen geknoopt, om derzelver bevolking te bevorderen; en hoeveel verfcheelt nu de gefteltejnis van veele kaapen , baaijen en uitfteekende hoeken van het vaste land, tegen de waarneemingen van oude tyden gedaan? My dunkt, ik zie hier ui,t, dat de Zee een bewys van de eindigheid der Wereld, en te gelyk' een fpreekende getuige van gods almachtige regeeringe is. ; Eene zichtbaare Voorzienigheid heeft het aldus gefchikt, dat dit Element de aarde draagt, en zo veel tot haare _ behoudenisfe en onderhoudinge 'bybrengen moest. Uit dit Element ontftond het Aardryk; en mooglyk ftrekt het eerlang tot een middel om de beftaandeelen der aarde , gepaard met een onderaardsch vuur, weder op te loslen, te ontbinden, en met zich zelve dus te vermengen, dat de bewoonbaare plaatzen der Wereld verdwynen, en in haaren kolk nederdaal en, uit welken zy eertyds op gods Almachtig bevel zo prachtig en zo trotsch onreezen. r „ Wie is ondertusfchen in ftaat, om dit Element naar waarde te verheffen? en wie kan zich over de menigvuldige gedaanten, waar in het verfchynt, genoeg verwondexen ? Nu ftaat het oppervlak der wateren in rust, en blinkt, gelyk eenen fpiegel; dan fpeelen zagte winden metderzelver buigzaame deeltjes, en brengen ze al langzaamerhand in eene beevende trilling, waar op een zoet Tekabbel van rollende golven volgt. Het is lieflyk om aan te zien, zo lang geen groot geweld dien uitgeftrekten waterplas ontrust. Maar wie beeft niet, wanneer neptuin, vergramd, den hemel fchynt tebeftormen? Laat zephyr, door vulkaan gebelgd en opgeftookt, met volle kaaken R 3 blaa-  646 vervolg blaazen, terftond maaken de fpeelende golven jacht; zy vereenigen zich tot groote baaren, en ryzen tot een woest en fteil gebergte , het welk zich met een onweerftaanfcaar geweld door elkander wentelt. Nu zyn de onderfte diepten reeds beroerd: neptuin roept zyn Element uit de onafmeetelykfte kolken te hulp, en fchaart den eenen waterberg achter den anderen. Het helpt niet, datZEPHYR de opgetoorende golven voor zich in den afgrond ftort; 'er ftaan onmiddelyk weder anderen op , die tot aan den hemel reiken: de eene overguist de andere; het huilende ■Ten-ons der rukwinden wordt maar verdoofd door het Ëruisfchende fchuimen eh bulderende ftorteri der wateren. ï\Tu is geen menfehelyke macht in ftaat dit Element te temmen; de verbolgen Zee zoude door alle dyken woelen , en het vaste land overftroomen, indien de Almacht haar geen paaien gefteld hadde. Gaat flegts aan het ftrand, en ftaat verbaasd over de fchynbaare hoogte van den Oceaan, wiens rollende ftroofn, nog na den ftorm, zelfs de duinen fchynt te zullen verftooren: en die zich evenwel op eenen verren afftand wönderbaarlyk voor uwe' voeten nederligt. De ftormende winden hadden de gepakte lucht in de tusfehenruimten der wateren gedreeven, en zich in de diepten zelve uitgebreid, zo dat dit natte Element ginds en weder genoodzaakt is geworden zich op te zetten en uit te wyken. Stelt dan, dat de vliegende buijen bedaaren, zo zoekt toch de in het midden der wateren verftopte en t' famengedrongen lucht wederom ruimte , en tracht haare voorige ftandplaats boveri I de Watéren te bereiken. Dus dryveri de onder water zynde winden het oppervlak der Zee geweldig op, cn ver-, guizen in het doorbreeken de geweldige golven , die aan het ftrahd, alwaar voor de gepakte lucht onder de wateren i geen ruimte meer te vinden is, zich binnen hun natuur-■ lyk perk, gelyk te vooren, verliezen., % Geheel anders ziet het om den Noordpool uit. De: ftrenge koude verdikt dit Element, en verandert de baaren in velden. De eene ysfehots fchuift op de andere;; eh de eene kryttallen waterrots Wordt op de punten i van dé andere geworpen. Het geweld der zwaarte: doet hier tegen den hardften ftorm beftand. De ver-fchrikkelyke Ysbergen , die van onderen meer dan de: helft Van de diepte der Zee, waar in zy nedergezonken sy'n, uitvullen, en van boven bykans tot aan de wolken-  OP CHOMEL'S WOORDENBOEK; Hl ken fchynen te reiken, kunnen door den fterkften wind naauwlyks aan het wiegen en dobberen geraaken; en ginds en weder jaagt de vloed eenen zwaaren ftroom, midden door de Ysvaleijen heen , die, wegens zyne fnelle drift, geen tyd behoudt om zich door de koude te verftyven, zo dat aan den Zeeman tocli de mooglykheid overig blyft, om in het hart der Ysvelden te ftevenen, en de belangen der Visfcherye waar te neemem , „Mooglyk verwondert gy u, dat men van het jnerkelyk daalen van het oppervlak der Zee fpreekt, daar zich egter zulk eene ontallyke menigte van Rivieren en Beeken, zulk eene uitgebreide verzameling van wilde Wateren, en zo veele ' onbegrypelyke Waterwolken door den regen in den Oceaan nc.derft.ort. Hoe wordt dan de Zee niet veel eerder daar van eindelyk voller en hooger? Neen; dit is het wonderwerk van den geduurigen omloop, dit is het onnafpoorlyke voordeel, dat de Zee aan onzen Aardkloot te wege brengt. „ Ziet hier ginds en weder de maalftroomen en draaikolken, die in de Zee ieder veel meer water inzwelgen, en naar den onpeilbaaren afgrond dry ven, dan verfcheiden zwaare Rivieren uitftorten kunnen. Het zyn de dcftilleerketels, die de Voorzienigheid bereid heeft, om de wateren, door de onderaardfche gangen weder gezuiverd, op, de toppunten der bergen uit klaare fonteinen te laaten. fpringen. Ziet ginds "die geweldige, waterzuilen, die in zwaare kolommen' uit het midden der Zee in de hoogte fpuiten, ten bewyze dat een onderaardfche parsfing de wateren, die in het hol der aarde vergaderd zyn, uit naauwe kokcren in de hoogte dryft. Doch mooglyk waren deeze verborgen rioefcn in lange niet genoegzaam om de menigte der wateren in te zwelgen, indien hun de ontzachlyke uitwaasfeming niet te hulp kwam; en deeze, zal ze genoegzaam zyn, om de overtollige wateren uit de Zee te draagen, vereischte noodwendig een veel grooter oppervlak der Zee dan van het vaste land. Dus vergaderen zich weder genoegzaame wolken, om de aarde te bevogtigen; en zo ftaat dit Element niet ftil, onophoudelyk in dit ons Wereldgeftel te draaijen. Hy, die de Bouwmeester der Natuure is, heeft haar wetten voorgefchrceven, naar welken zich de vergaderde wateren, weder heen wenden moeten , om het gebrek te, hei-treilen, of* r 4 \m  24ö VERVOLG het gevaar lydende evenwigt daar te brengen, waar het ia den tyd noodig is. „ Geene nieuwe waterdeelen worden 'er gefchapen; geen oude worden vernietigd; zy blyven in de Wereld, en worden maar verplaatst. Wy kennen geen Zeeën in de lucht, geen Oceaan tusfehen het gefternte; en onze wateren dienen niet om andere planeeten te voorzien: fpreekt men dus van een daalen van het oppervlak der Zee, zo is het een misverftand in de zaak, of eene kwaalyk gebruikte uitdrukking. De aangegeeven vermindering van de hoogte der Zee, zedert eenige jaaren, bevat zo eene onbegrypelyke menigte wateren, dat ze onze lucht niet als wolken draagen kan: waar zal dan dit water gebleeyen zyn? Is 't uitgewaasfemd? Dat kunnen wy niet aan de wolken zien, die op deeze wyze veel grooteren zwaarder zyn moesten, dan ooit; behalven dat ze als dan ten laatften toch nederilorten. Is 't in de holten der aarde gedrongen? Waar is dan de lucht gebleeven, die de ganfche •aarde doorftrykt, en, fchoon uitwykende, zich geenzins geheel verdringen laat, zonder aan onzen Aardkloot het grootfte ongeluk te brouwen? Zoude het niet veel waarfchynlyker zyn , dat zich de bewoonbaare fchors des Aardryks verheven, en geenzins het oppervlak der Zee ■op zich zelve verlaagd hebbe; en dat dus die vermindering der wateren flegts maar fchvnbaar zy ? „Edoch, waar geraak ik heen? De Aardbol is geen appel, dien wy, naar eigen goeddunken, in een waterton kunnen doen dobberen, en wentelen naar ons welgevallen Wy ftaaken ons oordeel, daar de Voorzienigheid zelve het voorhangzel toegefchooven heeft. „Het lust rny, nu eens met myne gedachten onder dit Element te duiken, en deszelfs diepten in den oeest tedoorwandelen. Hier zie ik, dunkt my, eenen onder water zynde turn, dien de vinger der Godlyke almogendheid geplant, en de arbeidzaame Natuur op eene verbaazende wyze gebouwd heeft. Uit het midden der Steenrotfen ftygen de aanzienlykftc hoorngewasfen op, die zich, fchoon zonder blad en bloeizel of vrugt te vertoorien,. op eene verborgen wyze voortplanten, en voor het °% van eenen liefhebber de verrukkendfte oogenweide vericnaffeii. Hier breidt zich het gewas als een konftiogeweeven net uit; en daar ftaat het gelyk een kreupel bos^h; hier zweeven lange ranken in den vloed der got, ve« gmds en weder; daar ftaat het koraalgewas gelyk  op chomel's woordenboek. a.49 eenen ftaak, of is gelyk eene flang in gieren omgedraaid; eene ontelbaare menigte van foorten verfchaffen aan myn gezigt een beftendig verfchiet; en ik ftaa verwonderd over deszelfs onderlinge afwyking van verwen: dan zie ik ze bruin, dan zwart, dan graauw; van maakzel, dan netvormig geweeven, of ftruikachtig uitgebreid, of met tanden, het zy rond of plat gedrukt, met of zonder doornen en ftekels, zonder kwasten of vol van rys, in grove Hompen of dunne takjes of haairvormige draaden en vezeltjes uitloopende ; en zulks wel met of zonder korst en fteenachtige of ziltige fchors, het zy van witte, geelc, roode, graauwe of groene, kleur, die wederom of knopjes of duizend ingeboorde gaatjes draagen, welke in een of twee, of in dubbelde, ryën gefchaard ftaan, en dus deeze zeldzaame gewasfen kennelyk van eikanderen onderfcheiden. „ Doe ik eenen tred verder, zo ftaa ik nog meer verbaasd over fteen- en koraalgewasfen, welke onder de klippen uitfteeken, die my in de grootfte verwondering opgewogen houden. Hier pronkt eene koolzwarte fteenplant tusfehen bloedroode koraalen, en daar kyken muisvaale fteengewasfèn, tusfehen eene geheele boschaadje van witte en geele planten, uit de reeten en holten der rotfen. Ja ik zie den ganfehen klomp der rotfe tot aan den grond èn bodem der Zee vrugtbaar, en als bezaaid met ftecnen fponsjes cn paddeftoelen, die, of fchilverachtig en met blaadjes, of gelyk een hoed of koker of dak, of als een trechter, gevormd zyn; en het zy met kronkelende gangen, gelyk de hersfenen der menfchen, of met fterreties of buisjes, en duizenden van oogjes, vercierd zyn. Laat een groote Natuurkenner deeze gewasfen onder het geflacht der dieren Hellen, en die planten voor de behuizingen der polypen houden, die zo kunftig van dit gewormte opgebouwd zyn; ik voor my heb meer vermaak, de beeldende kracht der zouts vogten, gemengd met fyne ^ardfche deelen, in deeze fteengewasfèn te zoeken, en de bewooning der polypen als iets toevalligs aan te zien, gelyk het ook toevallig is, wanneer onze boomen en gewasfen op het veld met rupfen als bezaaid zyn, zonder dat het noodig is op den inval te geraaken, dat dezelve van de rupfen gebouwd, en als fchaalen deezer dieren aan te zien zyn. „ Hoe veelerlei Zee-mos en gras? hoe veelerlei foorten »an biezen en riet? hoe veele Zee- en waterbloemen verR 5 cie-  »5C* VERVOLG eieren deezen onder water zynde tuin? En hoe veel is ons nog onbekend gebleven, dewyl dit natte Element ons den toegang tot zo veele zeldzaamheden ontzegt heeft 2 „Geen grotwerk, geen terras, door de kunst gebouwd, praalt beter in onze hoven en tuinen, dan de mengeling van vcclerhande gekleurd zand, dat met wonderlvk gebouwde hoorns cn fchulpen als bezaaid is, en den bodem der diepfte wateren verciert. De opgerechte velden met den bonten regel van honderderlei klipk'levers en bonte klipkousfen, welkers heerlyklieid geen fyn penfeel genoegzaam uitdrukken kan , pronken beter in deezen met water bedekten hof, dan de marmeren ihtuën en konfli"e beelden in de lustpriëelen der Vorflen. ■ „ Het is waar, hier fchynt de geurige uitwaasfeming van 7.0 veele bloemen, die men in onze tuinen vindt, te ontbreeken; maar de onderaardfche gangen laaten daarentegen eenen ryken flroom van edele olie en amber vlieten. En welk een fchat van paarlen en zeldzaame gefteenten, of hoe veel goud en zilver, dat van metaalryke ftroomen en rivieren daar m gedraagen is, ligt nog in de ondoorgrondelyke diepten der Zee verborgen ? Zo blyft ons de Oceaan een fchatkamer, die niet te floopen, en altyd onUitputtelyk is. „ Het ftommc ryk der Dieren, die dit Element bewoonen, is met minder gefchikt, om ons eene onnafpoorlyke wysheid van god tc toonen , en ons zyne voetfta^pen in de diepten te doen zien. Het ontelbaare heir der Polypen met hunne duizenderlei veranderingen in grootte en geftalte, van de kleintte wormpjes af,'tot aan die Zeegedrochten der polypen toe, die geheele velden bedekken, wanneer zy 'er zich over uitgebreid hebben, moeten ons in eene geftadige verwondering houden. Hoe zeldzaam is het leevenvan het Medufenhoofd, wanneer het zich met zyne ontelbaare armen beweegt? hoe wonderlyk het beftaan der Zeeltarren, die, zo in menigte van flraalen als in aeftalte, zo zeer van eikanderen onderfcheiden zyn? Wie fpoort de huishouding der Zee-appelen met hunne ftekels na; en wie toch heeft het getal van hunne menigvuldige loorten kunnen bepaalen? Wie kan de pracht der Schaalvisfehen naar vereisch befchryven ? Wie kent den geregelden oorfprong van hunne overéénftemmioe fchilderin<ï'? Wie vorscht den glans van het Paarlemoerhoorn? of dien van de zilvere- en goudmonden? of de golfachtige tekening der bonte Tritonshoorns V of het dunne weefzef vafl  pv chomel's woordenboek. 251 van de Doekehuif ? of de fpikkelin'g en fchakeering der KHpkousfen? of de banden der Admiraals ? of de bouwkunde van het Wenteltrapje? of de prachtige kamers van S Nairtilus, uit? Ik twyfel geenzints, of de beeldende kracht der zouten draagt meer tot deeze mengeling van verwen by, dan men gelooven zoude. „Welke gedrochten brengt zelv' dit ryk der Schaalde ten voort, die niet dan met verbaazen over de vragtbaarheid der natuure te betrachten zyn Welke ontzachgelvke Noachsfchulpen? Welke wanichapen Laphoorns, ot welke groote Ammonshoorns, bedekken de ongenaakbaare diepten? en tot welken ouderdom klimmen hunne jaaren * ,, Ik wil niet uitweiden in het wydloopige genacht der kreeften , van den garnaal af tot aan den Molakfchen kreeft toe, noch in de ontelbaare menigte der Visfchen, die zo wonderbaarlyk gevormd, en zo. verfcheiden gewapend zyn, met fcuubben, gebit en vinnen, of met ftekels , pylen en zaagen. Ik zoude nimmermeer vaardig worden met de betrachting van dit wydloopige ryk. Het is genoeg, de vsfelykc Zeehonden der Midddandfche /.te, de prachtige Zeeleeuwen der wateren van Chyh, de groote Zeekoeijen der zuidelyke gewesten de Zeepaarden cn gedrochten by Kamtfchatka, of de Walvisfchen der nooider gewesten, te noemen. Hoe leevendig wentelen zich deeze, voor het uiterlyke -aanzien zo logge, gedrochten in den waterplas om-, en fpeelen zo dartel met elkander, dat men ze fchaarsgewyze aan de Ysvelden over elkander ziet buitelen cn tuimelen. Met recht en reden ziet de ftervelmg den Oceaan als een groot cn wonderbaar gefchenk van god aan. Men rekene flegts de voordeden, die er de menfchen door neering en handteering uit trekken. Hoe veele milhocnen worden 'er over den geheelen Aardkloot door de Visfcherven gewonnen? Hoe veel tonnen gouds brengen zo menigvuldige Zoutkeeten op? Hoe groote fchatten worden 'er door behulp der Zee met gemak van het eene wingewest tot aan het andere, en van het eene einde der Wereld tot aan het andere einde, gevoerd? De verre af geleeren Landen konden ons Van geenen dienst zyn , indien ons de Voorzienigheid niet den Oceaan gefcho|»ken had ; maar door denzelven ftaat de geheele Wereld voor alle Vol eren °PLn- dat hjer eh daar dit- magtige Element, wanneer het van god als eene tuchtroede gebruikt word.  352- VERVOLG Of> CHOMEL'S WOORDENBOEK. geheele Landftreeken verwoest, cn veel duizend menfco.en om have en goed, ja om hun leeven, brengt: deeze fchade is egter met noemenswaardig tegen die voordeden, die zo veele milhoenen menfchen, ja die de geheele Wereld ui dit Element trekt. Onze Aardkloot is tot geen grooter volmaaktheid te brengen: althans wy hebben niet eens die volmaaktheid te eifchen, die denzelven door de goedheid van god gefchonken is. Immers de fchade, die ons het Aardryk toebrengt, is naar maate veel grooter dan die welke het menschdom uit den Oceaan te vreezen heeft Wie hier aan twyfelt, die berekene het ongeluk dat van Aardbeevmgen over den geheelen Aardkloot ontftaat, tegen het verlies op Zee van menfchen en fchepen • ?Jn°^rW-g^ b°e veele menfGhe" OP het vaste land enl keld en ginds en weder verongelukken, verarmen, verhongeren en verderven, tegen die, die op Zee zyn ? Hv rekene, hoe veel fchade misgewas, hagel, koude en droogte, aan het Aardryk doet? Of, wien het lust! die vergelyke in tyd van oorlog de verwoesting van Land 2 GS/SL?^ Endaar°m: ^ overal Ter  ter nagedagtenis van V. nieuwland. Qg$ Ter Nagedagtenis van pieter nieuwland , door j. w. van sonsbeeck en d. j. van lennep. Daphnin ad aftra feremus; amavit nos quoque Daphnis. virgil. Te Leyden, by J. Meerburg, 1794. In 8vo. 45 bl. Iets ter Nagedachtenis van pieter nieuwland, door zynen Vriend j. p. michell. Dignum laude virum Mufa vetat mori. hor at. Te Amfterdam, by de Wed. J. Dóll, 1794. In gr. 8vo. 41 bl. Lykreden op pieter nieuwland, op den 24 van Wintermaand 1794 uitgefprooken, te Amfterdam, in de Maatfchappy: Felix Meritis, door j. h. van swinden. Semper bonos, nomenque tuum , laudesque manebunt. virgil. Te Amfterdam, byV. den Hengst, 1795. In gr. 8vo. 172 bl. Eene zamenvoeging, Leezers! te meermaalen gebruikt in onze Letteroefeningen; doch meest met een oogmerk , van welks verdenking de met groote letteren gelpelde Naamen, zo des Voörwerps van deeze Schriften als die der Schryveren, deeze zamenvoeging vrypleiten. Wy geeven deeze Stukjes in Tydorde. De beide eerfte werden, den 24 November 1794, in de groote Gehoorzaal der Leydfche Hoogefchoole, uitgefprooken , door de Opftellers. Het tweede, den 2 Decem¬ ber 1794, in het Genootfchap Concordia & Libertate, voorgeléezen. En het derde, ten dage en plaatze op den. Tytel vermeld, voorgedraagen. Elk deezer heeft ongetwyfeld zyne Verdienften; elk deezer doet den onfterflyken Naam van nieuwland eer aan: en wy doen den Opftelieren geen onregt, als wy hier eene Opklimming erkennen; eene erkenning, die de Opftellers der twee eerfte, zo wy vertrouwen, gaarne zullen ondcrfchryven. Lof-  354 TER NAGEDAGTENIS Loflyke vermelding vari den Lykpligt, door die twea Leerlingen des, helaas! zo vroeg weggerukten Hoogleer? aars, vinden wy in de Nieuwe Algemeene Komt- cn Let" terbode van den 28 Nov. 1794 (*); en beantwoordt daar aan, ten vollen, de leezing dier beide Stukjes, in welke het gevoelig en diep getroffen hart der Leerlingen fpreekt, en die, zyns gedenkende, zich zei ven een Eerzuil gefticht hebben. In beide hebben wy zeer fchoone trekken van Hartetaal gevonden. Zulk een Leermeester op die wyze te vereeren, is zich zeiven een Tempel ftichten. De korte Aantekeningen, aan den voet der bladzyden, draagen iets by tot de Leevensgefchiedenis des zo hartlyk en regtmaatig betreurden. Wy neemen alleen deeze byzonderheid over , welke den Overledenen zo veel eers in zyn Zedelyk Characler aandoet. ,, Nieuwland's Grondbeginzelen hadden maar één „ rigtfnoer dc Menschlykheid; maar één doel — de „ Deugd. Uit de voldoening over zichzelven fproot „ die kalmte zyner ziele voort, die zyn aardsch verblyf „ verhemelde. Durf ik verder gaan? Durf ik die „ bekentenis van zyn hart openbaaren, die hy in het „ diepst vertrouwen aan één zyner Vrienden en ook „ flegts aan éénen — aflci? Of zou ik ook de zedig„ heid van mynen afgeftorven Vriend hier mede kwet- „ zen? Neen zeker! na den dood mag zomwylen ,, de vriendfehap, zonder fchroom van heiligfehennis, „ het zegel van het haar toevertrouwde afrukken, cn de „ deugdenrol van den geftorvenen openleggen. — Weet „ dan, myne Metgezellen! dat onze deugdzaame nieuw,, land, niet lang voor zynen dood, in den boezem van „ zynen weldoener de bekentenis heeft uitgeftort, van „ nimmer berouw over eenige daad van aanbelang in zyn „ leeven gehad te hebben." De Latynfche Klaag- en Loftoonen des Heeren van lennep doen den Overledenen en den Dichter beide eere aan. Wel te recht mogt michell van deeze twee Gedagtenisftukken zeggen : „ De traanen der Academiejeugd in „ 't (*) In dit Weekwerk ïs voorhanden, eene Leevensöpjave van nieuwland, van den ljoogleeraar bkugmans, bl. 178, en$, des Tweeden Deejs.  VAN p. NIEUWLANB. 2$d „ 't algameen, en van U van lennep en sonseeeck in 't „ byzonder, die de eerften de verdienften van uwen voor„ treffelyken Leermeester, na zyn afilerven, hulde gedaan „ hebt, ftrekken voor hem het prachtigfte Gedenkteken „ te zyner gedachtenisfe." Zeer gepast heeft Dr. michele zyn Iets ter Nagedachtenis van pieter nieuwland toegewyd dan de ontluikende Vermogens der uitmmtend& Jongelingen d. j. van lEnnep en j. w. van sonsbeeck, die zich de eerften, omtrent de Nagedachtenis van hunnen voortreffelyken Meester, hebben verdiend gemaakt. Michele fchat zyn Werkje op den rechten prys, als hy den geëerden Leczer berigt: „ Zie hier de taal van „ het hart, van iemand, die den overledenen pieter „ nieuwland hartlyk bemind heeft. Deeze taal „ heeft geene verdienften dan voor gevoelige Stervelin- „ gen."- Zulke Stervelingen zullen zich diep getroffen voelen door een Vriend, weenende by de asfche zyns Vriends, en hulde doende aan diens veelvoudige Verdienften. „Myn gevoel," fchryft de Redenaar te recht, „ myn gevoel zyner verdienften zal de gaapingen vervul„ len, die het gebrek van eene kiefche taal en dichter- „ lyken ftyl zullen overlaaten. Ik heb hem gekend „ van zyne lentejaaren tot zyn einde, en wy zyn met„ gezellen geweest in de loopbaane van onzen besten „ leeftyd. ■ Ik heb zyne gezondheid gade geflaagen; ,, ik heb hem in ziekten onderfteund.; ik heb hem, in de „ ongelukkige omftandigheden van zyne lieve zalige Echt„ genoote, bygeftaan; ik ben zyn Arts, zyn Vriend, ge- „ weest. ■ Zie daar of ik bevoegd ben om zyn ka- „• rakter, zyne deugden, te fchetzen!" Ja, michell ! gy toont die bevoegdheid, door hem als Mensch, als Dichter, als Wysgeer, te fchetzen. Een ieder zal uwe vinding ter zyner Naagedagtenisfe goedkeuren, bewonderen. „ Laat ons, overtuigd van 'sMans ver„ dienftcn, eenen Steen, die eenigzins verheven is boven „ den zerk die dc asfche zyner Natuurgenooten dekt, „ op zyne overblyfzelen oprichten. Laat die Steen een „ Gedenkzuil zyn , die de Vriendfehap, zo ter nage„ dachtenisfe van onzen nieuwland , als ter navol„ ging van zynen voorbeeldigen wil, die zyne asfche in „ de vrye lucht, om zyne Natuurgenooten na zyn dood „ niet te fchaden, doet rusten, opricht. Het Gedenkte„ ken, waar onder zyne asfche rust, behoeft de pracht „ niöt  ££6 TER NAGEDAGTENlS niet van eene Egyptifche Pyramide. Het moet evea l , eenvoudig zyn als zyn hart, en, zo de Steen, die on- ■ zen nieuwland dekt, eenig cierfel behoeft, dat het : l, dan de natuur verbeelde, weenende om haar , kind (*)!" Te recht zegt Dr. michell: „ De vorderingen, door 1 „nieuwland in de Wiskunde gemaakt, zouden beter' „ uit den mond van eenen van swinden , aeneae en „ von zach , aan de geleerde Waereld kunnen wor,, den voorgedraagen, dan van my, die naauwlyks de „ eerfte beginzelen dier Weetenfchap van verre getoetst: „ heb." De eerstgemelde dier Mannen is ook niet in gebreke èebleeven om den Lykpligt af te leggen aan zynen Leerfine, aan zyn Vriend, aan zyn Amptgenoot. „Ik heb,'*'' gelyk hy zich uitdrukt, „ te veele en te naauwe be„ trekkingen met wylen mynen dierbaaren Vriend pie„ ter nieuwland gehad , en hy was een tc groot „ Man, dat ik zyne Nagedachtenis niet zoude gevierd „ hebben. Acht dagen na zyn overlyden gaf ik kennis „ van myne begeerte, om eene Lykreden over hem uit „ te fpreeken, aan Directeuren van het Departement der „ Letterkunde in de Maatfchappy Felix Meritis, waar „ van nieuwland een verdienstlyk Lid geweest was, en „ tot welke ik ook het genoegen heb te behooren." Een voorftel, 't welk gereeden ingang vondt, en tot welks ftaatlyke volvoering men alle aanftalte maakte, en Uitnoodigingen deedt, om aan welke te beantwoorden de ftrenge Winterkoude voor 'sOverledens Amptgenooten op Leyden s Hoogefchool een beletzel was. Een gedeelte van het ontworpen plan, om nieuwland ftaatlyk te gedenken, bleef onuitgevoerd; waar van wy deeze melding vinden, met eene zagtheid opgefteld, die blyk draagt, dat dit in 't Jaar 1794 gefchreeven is. „ De Maatfchappy," (leezen wy bl. na , in de 5de Aant?) 1 (*) Het Lyk van nieuwland is, volgens het berigt des Hoogleeraars van swinden op het nieuw Kerkhof te Diemen ) ter aarde befteld. Het moge anderen ter navolging ftrekken.J Zyne Vrienden hebben eene Infchryving geopend, om een een-j voudig doch toepasfelyk Gedenkteken op zyn Graf te laa-j ten vervaardigen; iets waar van üoflor michell de eerde? gedachten geopperd heeft. Eene Concept - Afbeelding u fit het Iets diens Geneesheers te vinden.  VAN P. NIEUWLAND. S57 ■4ant.) „ hadt het plan gemaakt , om de Redevoering te „ laaten voorafgaan door een gepast Treur-muzyk , het „ welk door den Heer rulofs opzettelyk gecomponeerd, „ en door uekvvaame meesters uitgevoerd geworden zou „ zyn; vervoigends den Redenaar in zyne zwakheid te „ gemoet te komen, met hem, in 't midden der Rede„ voering , eene poos te vergunnen, geduurende welke „ een gepast Muzykftuk de aandagt der toehoorders zou „ verligt hebben ; en eindelyk na de Redevoering de „ Muzyk te hervatten, als wanneer men de Gezangen, , die achter deeze Redevoering geplaatst, en door een , der Leden van de Maatfchappy, den Heer pieter jo1 hannes uylenbroek , opgefteld zyn, zoude uitgevoerd „ hebben. Doch Myne Heeren van den Gerechte, die, by ', appointement van den vyfden December, „ „de Werk„ „ zaamheden van het Departement der Muzyk, of het , „ Concert,vopï het tegenwoordige, en byprovifie, hadden , „ geïnterdiceerd,'" " hebben ook het ontworpen Treur,, muzyk verboden ; zo dat de Maatfchappy geene der „ daar toe genomene maatregelen heeft kunnen uitvoeren."" I . Wy wederhouden de by ons hier opwellende aah-^ merkingen!! en gaan over tot ons Yerflag van dit Meesterftuk. Welk een gelukkig gekoozene Inleiding, uit cicero ontleend; de zo toepaslyke woorden, waar mede laelius zyne droefheid over den dood van zynen Vriend scipio, den tweeden Africaaner, uitdrukt! , „ Wie uwer," zegt de Redenaar te recht, „ heeft in „ iederen trek van dit Tafereel den Man niet herkend, „ wiens ontydig affterven wy thans betreuren ? Nieuw„ land ! een der cieraaden van de geleerde Wereld , ., een zuil van 's Lands Hoogefchool, een voortreffé-lyk „ Lid van deeze Maatfchappy; een Man! die. zich, door „ zynen geletterden arbeid, den grootften roem hadt ver- „ worven; die door allen, die hem kenden, werd s, bemind, geëerbiedigd, bewonderd; en wiens dood door „ allen hartlyk wordt betreurd. Wie uwer heeft ook „ niet, in de taal van laelius, die gevoelens onderfchei„ den, welke my zeiven thans zo geweldig ontroeren ? „ Daar ik treur over het verlies van een Man, dien ik zelf „ tot de Weetenfchappen heb helpen aankweeken; die, van „ mynen leerling, myn boezemvriend, myn medehelper, „ myn amptgenoot, myn raadsman, is geworden; dien ik „ als een zoon beminde, met wien ik als een huisgenoot lett. 1795. no. 6. S », VQ1S  ft5§ TER. NAGEDAGTENIS „ verkeerde; ifi wien ik met onuitfpreeklyk genoegesa „ den vriend, den broeder, myner kinderen ontwaarde; „ wiens gemeenzaame omgang ons telkens zoo veel nut, zoo veele weezenlyke aangenaamheden, zoo veel vermaak, „ bezorgde. Helaas! dit alles is voor ons niet meer; „ die bronnen van tydlyk geluk zyn voor altoos geflopt, „ Hy, die in een kort leeven lang heeft geleefd; — „ Hy, dienimmer éénen dag, één oogenblik, liet voor- „ bygaan zonder nuttig te zyn; Hy, die de fchoo- ne gaven, hem door het aanbiddelyk Opperweezen ge- fchonken, zoo heerlyk heeft gebruikt; Hy, die „ veele takken van weetenfchap zoo grondig heeft bear„ beid, fommige tot meerdere volmaaktheid gebragt; — „ Hy, die in zich alléén , en in eenen zeldzaamen trap „ van volmaaktheid, een aantal gaven vereenigde, die men, „ zelfs afzonderlyk, en in eenen minderen graad, by an- », deren maar enkel aantreft; Hy, van wiens vol- komene gezondheid , ongekrenkte krachten, jeugdige jaaren, beftendige kalmte van geest, de geleerde We„ reld nog veel kon verwachten, 's Lands Hoogefchool ,, zich een talryk kroost van uitmuntende Leerlingen, ge„ lyk aan die, welke Hy reeds vormde, mogt belooven; „ en wy allen, in onze verfchillende betrekkingen met Hem, eenen zeer ruimen zegen van uitgezogte genie„, tingen mogten te gemoet zien; — Hy, Hy is niet „ meer! Gelyk in 't midden van den fchoonften dag, 5, waarin de geheele Natuur als 't ware ons toelacht, en „ w.y,met eenblymoedig hart,uitzichten op uitzichten hoo„ pen, een ylings opgekomen onweer het teder en pas ,, ontlooken bloempjen van zynen fteel afrukt, en alle verwachting op een ryken oogst van vruchten eens„ klaps doet verdwynen ; gelyk een felle noordfche ftorm den flerkften boom , die eeuwen fcheen te „ zullen verduwen , plotfeling ter nedervelt; zoo ook heeft de onverwachte ziekte, die nieuwland aan„ greep, in één oogenblik nieuwland , welk eene l, bittere herinnering! in de lente zyner dagen, voor al„ toos weggerukt; zyn koud gebeente ligt in het grafbedolven; Hem, dien wy beminden, Hem zullen wy, in, ., deezen kring, nimmer weder zien, Maar zyne \ Ziel leeft! —— Ja, zyne Ziel, die reeds op Aarde zoo zuiver, zoo deugdzaam, zoo vol eerbied voor het „ Opperweezen, zoo doordrongen was van Godvrugtige gevoelens, zoo gelaaten in kommer en druk, zoo er- ■ )? ^eu.  van v. nieuwland. 3159 keutelyk , en altoos even zedig, in voorfpoed en in glorie, leeft niet alleen, maar zy is in die hemelfehe „ Gewesten overgebragt, waar wy ook wenfehen eenmaal „ in te treeden. Zyne Ziel, die hier op Aarde on- „ ophoudelyk tot haare vordering in kennis arbeidde, ,, verkrygt nu zeker alle die volmaaktheid, waar voor zy „ vatbaar is. Zyne Ziel" —— Doch waar gouden wy met uitfehryven ophouden, indien wy door het fchoone ons daartoe lieten verrukken. Welk 'eene fpraakwending, die de zalige Ziel de fchoonfte taal in den mond legt ! Wie gevoel heeft voor het fchoone, het waarlyk verhevene, het treffende Wy moeten. ons bedwingen en voortgaan. De Lykredenaar noodigt zyne Toehoorders uit, „ om, „ in nieuwland, den grooten Man, den verdienstlyken „ Wysgeer, den eerlyken en godvrugtigen Burger, den „ trouwen, den gullen Vriend, den beminnelyken Mensch, ,, te herkennen." Hoe fterk, en tevens hoe kiesch, zyn de kleuren, welke hy bezigt, om dit Pronkbeeld der Menschheid te fchilderen, hem aan alle die zyden met het helderst licht omfcheenen te vertoonen. Zyne Kindschheid verfchaft den Redenaar wonderen, voorgefteld zonder ophef, daar het Voorwerp in zich zeiven groot is. Zyn vroegtydig Dichtvermogen , zyne vroege vatbaarheid voor de Wiskunst, verbaazen, en alles is Natuur; 't zy wy hem, by eene Godvrugtige Moeder, marretje klinkert, de Kinderversjes van luiken hooren ftamelen; 't zy wy hem vervolgens zyn onverzaadelyke leeszugt in 's Vaders Boekery, en bovenal zeer vroegtydig in den Bybel, zien boeten, kinderlyke Versjes opftellen, die reeds zyne aanftaande grootheid aankundigden; 't zy wy hem, door zyn' Vader geleid, de eerfte Beginzelen der Wiskunde zien behandelen. Welk eene vroegtydige ontwikkeling van de grootfte Vermogens, zo zeldzaam gepaard! Die veel beloovende Plant groeide niet onbekend op, fchoon in een vergeeten hoek opfchietende. De kennis aan de Heeren jenkje , jeronimo en bernardus de bosch, deed hem eene Opvoeding krygen, gefchikt om de zaaden, die zo veel grootheids in zich bevatten, te ontwikkelen, Hoe treffend, hoe uitgewerkt, is het Tafereel van de Vermogens aan nieuwland gefchonken , hier opgehangen! Leert van zynen Lykredenaar zyn doordringend Verftand , zyn verbaazend Geheugen en gïoote Vatbaarheid, S a ken-  aob TUK NAGEDAGTENIS kennen en bewonderen; ftaat ftil by zyne gaaf om Taaien, te leeren, nieuwland byzonder eigen; by zyne verbaazende Verbeeldingskragt, die hem ten Dichter vormde; by de buigzaamheid van zynen geest, die hem veroorloide zich op de meest verfchillende zaaken toe te leggen; terwyl hv, welk een zeldzaam verfchynzel! by eenen eevendisen geest, een vlug verftand , eene onbegrypelyke vaardigheid, een taai geduld voegde. Die Vermogens, door de beste Meesters ontwikkeld , en geleid op eene wyze met derzelver grootheid overeenkomftig, vormden den verwonderlyken nieuwland! die door zyne Schriften den naam van een groot Man verdient ; 't zy men hem als Dichter, Letterkundige, maar bovenal als Wis-, Matuuren Starrekundige, befchouwe: uit alle welke oogpunten de Lykredenaar hem aan ons voorftelt, met eene kieschheid en tusfehen gevlogten aanmerkingen, die alleen uit de pen kunnen vloeijen van een Man, deezer zaaken dooien door kundig. In dit alles weidt de Heer van swinden uit, en merkt te recht op: „ Denkt niet, myne Heeren' dat myne Vriendfehap voor nieuwland my I, hier grootfpraak doet gebruiken ; zy doet my flegts 1 uitvoeriger zyn!" Uitvoeriger om nieuwland in zyne Waardie te doen kennen , en zyner verdienften hulde te doen bewyzen. . De eerfte ftap ter bevordering van nieuwland was zyne benoeming, door den Amfterdamftchen Zeeraad-, tot Lid eener Commisfie tot de zaaken, het bepaalen der Lengte op Zee en de verbetering der Zeekaarten, betreffende, waarin hv met den Lykredenaar, en den Heer van keulen, arbeidde Zyn Beroep tot Hoogleeraar op Utrechts Hoogefchoole werd door de Staatsomwenteling des Jaars 1787 omver geworpen. „ Eene te leurftelling, die," gelvk onze Redenaar zich uitdrukt, „ nieuwland bedroef - de en wel te meer, daar hy zich nooit in StaatsgefchilZ len hadt ingelaaten, geene betrekkingen in de Provincie Utrecht, en geene beweegingen gemaakt hadt om dit " Ampt te bekomen." Twee Jaaren laater werd en zvne werkzaamheid en zyne kunde beloond, toen Burgemeesters van Amfterdam hem tot Leeraar in de Wis-, Starre- en Zeevaardkunde aanfteldem In welke post hy 2tch verdienstlyk kweet , en intusfehen als Lid van een Scheidkundig Gezellchap zich deed uitmunten. Dit alles geregtigde hem tot de Eerepost, hem opgedragen , op 's Lands Hoogefchool te Leyden, waar men  van P. nieuwland. 25j den verdienstlyken Man beriep tot Hoogleerair in de Wysbegeerte, Wis-, Starre- en Natuurkunde. In welke post hy zich als een nieuwland kweet, en de grootfche verwagtmgen, van hem gevormd, overtrof. „ Welk een fchoon tooneel," mogt,met vollen regte de Lykredenaar uitroepen , „ levert een groot Man „ niet op, wanneer hy teffens een verdienstlyk Mensch „is! en wie treurt niet, wanneer hy groote Mannen, „ lchrandere Vernuften, tot grove ondeugden van hart of „ zeden ziet vervallen? Iets, waar van de Gefchiedenis „ der geleerde Wereld, helaas! maar al te veel voorbeel„ den oplevert. Gode zy dank ! nieuwland kan de „ proet van een eerlyken en godvrugtigen Burger, zoo " i , alTIrdie van 'e&n &root Man ' van een verdienst„ lyken Wysgeer, doorftaan; het zy men het algemeen „ grondbeginzel van alle zyne handelingen in agt neemt; „ het zy men zyn oog vestige op zyne perfoonlyke en „ huislyke deugden; het zy men de deugden, die hy als „ openbaar Amptenaar bezat, nagaat/' Wy kunnen niet meer doen dan hier aanftippen wat de Lykredenaar vermeldt van zyne Godsdienftigheid, Nederigheid, Zedigheid, Mensenliefde, Geduld onder leed, Beminnelykheid en Gezelligheid; doch moeten het volgende affchryven „ Nieuwland beminde de We- „ reld; doch zo als een Christen betaamt haar te bemin„ nen. Zyn hoofdoogmerk was, zich voor den toekomen „ den Staat te bereiden; en daar hy ten vollen overtuigd „ was, dat wy des te gefchikter voor dien Staat zullen „ zyn_, in denzelven een des te volmaakter geluk zullen „ genieten, naar maate wy hier op aarde onze ziel tot „ eene meerdere volmaaktheid zullen hebben gebragt „ onze genoegens meer in de volmaaking van het ver„ ftand, en van het hart, dan in zinnetyke geneugten, „ zullen hebben gezogt; in één woord, naar maate wy „ ons voor het toekomend leeven, daar tog geene zin„ nelyke vermaaken, deezen, welke wy hier op aarde ge„ nieten, gelykvormig, plaats zullen hebben, beter berci„ den, ontleende hy uit die overtuiging ook redenen, om „ zynen geest allengskens te volmaaken, zyne verftand„ lyke vermogens te fcherpen, de geneigdheden van „ zyn hart te zuiveren, en dikwyls op het toekomende te „ denken." Aan zulk een' Wandel beantwoordde zyn Uiteinde. „ Hy ftierf," zegt de Redenaar, „ bedaard en te vreden, S 3 „ om-  üéa TER NAGEDAGTENIS VAN V. NIEUW LA NE* omringd van fchreijeude Vrienden en Leerlingen, na dat hy voor weinige dagen het dertigfte Jaar van zyn I' leeven hadt volbragt ï" Deeze Lykrede, van welke wy zo noode kunnen aiftappen, gaat vergezeld van eene menigte Aantekeningen, ter ftaavina dienende van het daar in gezegde. Dan wy kunnen ons niet inlaaten om uit dien ryken voorraad eenige opleczing te doen. Naauwkeurig Bericht van het Volksfeest te n™ktr>**" < Maart'170=; h gelegenheid van het verbreeken der Hete- .Zen en het her fielten van de Poorten aldaar. Voorafgegaan door een kort Betoog van de redenen , welke de Ingezetenen van Franeker bewoogen, om hunne blydfchap, over de gewichtige verandering van zaaken, op eene byzondere wyze aan den dag te leggen. Door jacouus scheltema. Derde Druk. Te Franeker, by D. Rooiar en D. v. d. Sluis, l79$< » gr. %vo. 32 bl. T>».eeldc Frieslands Academieftad diep, zeer diep, in het leed D der Omwentelinge des Jaars 1787, het is by■eenezee eigenaartige tegenwerking, dat dezelve een groot aandeel neemt in de Tegenomwenteling deezer dagen. Mogt men er- gen , daar mogt men wagten een Vryheidsfeest van eenen u.t- fteekênden en byzouderen aart. ; De uitkomst heeft aan deeze verwagting beantwoord , gelyk de Nieuwsmaaren ons vermeld hebben,en zulks met een bepaalder oogmerk, en breedvoerieer. in het ötukje voorhanden befchreeven wordt. DeBurger jacobus Vhf.ltema, door de Prov.fioneele VerteKenwoordigers verzogt om een Verhaal op te ftellen van de Pleg. dgheden by het verbreeken van de Ketenen der Burgery van Franeker, voldeedt aan dit verzoek, en oordeelde zich verpligt om de Gefchiedenis van die Ketenen, die hy, met regt, de Gefchiedenis van de Deugden dier Burgeren noemt, vooraf te laaHetgeenrfte gedeelte vervat dus eene zeer korte aanduiding van het groot aandeel, 't welk de Stad Franeker nam om de Grondwettige Herftelling in Friesland te bewerken ; en welk een fchok die Stad by de Omwenteling onderging* van het Gedenkteken htarer vernederinge, door de Poorten weg te neemen, en, ten aandenken, aan Ketenen te kluisteren. Bv deeze gelegenheid," opdat wy die treffende byzonderheid zo zeer tot eere der Burgeren {trekkende, overneemen, betoonde het behoefcigfte gedeelte der Burgery van Franeker de waare Republicainfche grootheid te kennen , en voldeedt aan derzelver vereischten op het uitfleekendst. "„Schoon dt meesten in 't Winterlaifoen , by gebrek aan  j. scheltema, naauwke8ktg bericht. 26*3 „ werk, veroorzaakt door het afzyn van 34 der voornaamfte „ Burgeren, honger leeden , en 'er dubbele en hooger dag„ loonen werden aangeboden , weigerden allen , om tot dit „ veragtlyk werk mede te werken. Drie Smeden weiger* den|, zonder dat de een iets van den anderen wist,oin hunne „ gereedfchappen tot hetzelve te leenen, ofte verhuuren, en „ hier door was 's Lands Bouwmeester genoodzaakt, de Sol„ daaten van het Guarnifoen te gebruiken, die niet moeite dit „ werk verrigteden. Men bragt de deuren, hekken eu boo. „ men, in de Kerk, liet ze aldaar, ten fpyt der Burgers , ten „ toon liggen, en, uit vrees dat dezelve zouden worden weg„ gehaald, koppelde men ze aan elkander met zwaare kettin,i gen en overgrootfte floten. Dit behoeftig gedeelte der Burgery verdient in alle .op. „ zigten den meesten lof. Hadt hetzelve zo gemaklyk tot plun„ dering en geweld te verleiden geweest, als in andere plaat„ zen, zoude het met het overige gedeelte der Burgery 'er „ deerlyk hebben uitgezien, daar het hen aan geene aanmoe„ digingen daar toe ontbrak. „ Zy iloegen dérgelyke uitnoodigingen met veragting af, en zo men, op zogenoemde Vreugdedagen, aan hen Herken „ drank eu bier zondt, namen zy zulks aan ; maar, in plaats „ van Oranje boven! te roepen , dronken zy op de terug„ komst hunner gevluchte en gevangene (*_) Medeburgers." Eene beknopte, maar treffende, Befchryving van het ongelyfc en leed, den Burgeren van Franeker aangedaan, treffen wy vervolgens aan. Naamsvermelding van de Verongelykers en de Verongelykten hadden wy hier verwagt ; doch deeze is door den Schryver, om welke reden weeten wy niet, agtergelaaten : alleen noemt hy twee Burgers, Leden van het Hof van Juftitie, te weeten, ahasuërus vegelin van claerbergen en arend aulus van haersma , die altoos ten voordeele der ongelukkige Patriotten, en ter verzagting van hun akelig kerkerlot, werkten. het beknopt berigt deezer Verdrukkinge oordeelt de Schryver genoegzaam, om elk te overtuigen, dat de Burgers van Franeker de grootfte redenen hadden, om in den voor- en tegenfpoed der Franfche Wapenen een deelneemend belang te Hellen , weetende dat van deeze hunne Vryheid of Slaverny afhing. De komst der Franfchen bragt het vernietigen der Bloedplakaaten, gevelde Senten tien en Fletrisfures, te wege ; als mede het ontflag der Regeeringe, het aanftellen eener Provifioneele Municipaliteit, het planten der Vryheidsboom. Doch dit mogt (*) Men vindt een exsfte Lyst der Uaitten geplaatst agter «n Stukje, gemeld: n^dragi, tm. Zie buven, 1>I. 319. S4  S4 1' SCHELT* MA mogt voor andere Steden genoeg zyn ; niet genoeg was hee voor Franeker. „ Eenige Burgers begreepen, dat het ontee„ rende voor de Burgery zou zyn, indien men de Kluisters, „ waarin Franeker zeven jaaren was geketend geweest, langer liet blyven beftaan, nu men zich in zyne oorlpronglyke Reg3, ten herfteld hadt: zy oordeelden, dat men, by liet openlyk verbryzelen van deeze Ketenen, een nuttig en tot Burgerdeug- den opwekkend Volksfeest kon doen plaats hebben, en ver„ vaardigden hier toe een prowifioneel Plan." Welks inrigting en uitvoering het treffendst gedeelte van dit klein Gedenkschrift uitmaakt : een Plan , waarin de Commandant der Franfchen, Lor, genoegen en deel nam. Wie leest zonder hartfyke deelneeming de befchryving van den welgeregelden Train, opdat wy 'er dit uit aanftippen: „ De Burger dirk waardenburg , met een ftok , waar a«n „ een zwaar touw , en een aan driekleurige linten hangend „ Schild, in de gedaante van een Romeinfche Legervaan, met „ het opfchrift: „ Met zulke touwen was ik aan myn' Zoon gehouden ! „ Zestien kleine Kinderen van geweezene Gevangenen, onder de tien jaaren; draagende de verbrookene Boeijen, waarin hunne Vaders waren gekneld geweest; voorafgegaan ,y door een paar lieve kleine Tweelingen , elk met een ftuk van een boei in de hand. „ Vyftien grootere Kinderen van dezelven , waar van de „ oudften twee Ketenen met Sloten droegen, waar aan de ,, Deuren waren gekluisterd geweest: waar by een ander Jon„ geling het Slot droeg, 't welk alle de Ketenen vereenigd „ hadt. Zeventien Vrouwen en Moeders van gevangene en ge„ vluchte Burgersi ééne derzelven droeg een Banier, met het „ opfchrift: „ Wy deelden in de droefheid, nu deelen wy in ae vreugde.'" Naa \dat alles in orde gefchaard was, hieldt de aangeheeven Muzyk ftil. ,, De Prefident der Municipaliteit gaf den wenk „ aan de Draagers, om de Ketenen en het Slot op den grond „ te werpen. Deezen volbragten die order op het treffendst, „ en fmeeten die tekenen der Slaaverny , met de zigtbaarfte „ blyken van afkeuring, op den grond, terwyl de kleine Kin„ deren met de gebrooken boeijen rammelden. — Een ys- koude huivering overviel alle de omftanders, eene doodlyke „ ftilte, en de traanen van de meesten, waren de beste getui„ gen van de algemeene aandoening ; tot dat aan de Smeden den wenk gegeeven werd om de Ketens te verbryzelen, 't „ welk  ï/aauwkeurio bericht. 2£5 „ welk onder een onbefchryfelyk vreugdegejuich , het luiden „ van alle Klokken en het losfen van hec Gefchut, gefchiedde.'* De Schryver zelve beklom, naa bekomen ftiite,een Stoel die op de Deuren geplaatst was , en riep de Burgery tot het'Gezang op, door een fchoon Recitatief. Waarop de Tonga Eurgeresfen een Lied aanhieven; een Lied, door de Jonge Burgers beantwoord: terwyl alle de aanweezigen een derde Zangftuk zongen. Welgepast en treffend zyn deeze Dichtftukjes. De Franfche Commandant dumaine beklom den Stoel, deedt eene Aanfpraak, en hief, met zyne Medeofficieren, een Vryheidademcnd Zangftuk aan. De Burger a. caudoir , Hoogleeraar deedt eene Dankbetuiging in de Franfche Taal aan de Franfchc Natie. Hierop volgde de weder terugbrenging en inhanging der Stadspoorten, in een ftaatlyken Optocht. „ Onder deezen was „ de Zoon van een der Gevluchten, draagende het groot ver- brooken Slot, en eene Banier, met het opfchrift: „ De Kluisters zyn verbrooken, Franeker is vry!" De Burger j. van voorst , Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, deedt, naa het weder inhangen der Poorten, eene Aanfpraak , hier vermeld. Waarop de Burger b. van rees een welpasfend Dichtftukje voorlas, hem door eene ongetrouwde Burgeres ter hand gefteld. Naa dat dit alles met de goedkeurende toejuiching der Burgery vereerd was, deedt de Burger jan scheltema eene Aanfpraak, waarby hy eene aanmoediging voegde om de Carma°-- nole te danfen. Eer de Dans aanving, las de Burger sicco roorda nog een Dichtftuk voor. Naa het eindigen van den Dans, verzogt de Municipaliteit den Schryver om alle de aanweezigen te bedanken. ,, Spoedig bragt men een der grootfte Ketens, met het Slot van „ de Poorten, na den Tooren, en hechtte dezelve aldaar vasc, „ tot gedagtems van den tyd der Slaaverny, en plaatfte een „ bord by dezelve, met het opfchrift: GESMEED in 1787. „ VERBROOKEN in 1795." Jie-  jgg J. ROEMKRjj REDEVOERING. Redenvoering ter gelegenheid van de Uitdeeling der Pryzen aan de Kinderen van min vermogenden, die te Nieuwkoop en Noorden in het Spellen , Lezen, Schryven en Rekenen, onderweezen worden uit het Fonds te Bodegraven opgericht : den 14 Augustus 179^1 op de Zaal van het Raadhuis te Nieuwkoop, uitgefprooken, door j. roemer, Leeraar der Remonftran* ten. Te Amfterdam, hy G. Roos. In gr. Svo. 26 hl. In deeze by uitftek wel gefielde Redevoering, bepaalt zich de Schryver, om 1.) de Nuttigheid en Noodzaaldykheid van het welbekende Inftituut, te Bodegraven, enz. aan te wy zen, en 2.) de Vooroordeelen , welke op de plaats , waar deeze Redevoering is uitgefprooken , voornaamlyk heerfchen, tegen te gaan. Hy beweert met regt, dat de op den titel gemelde Weetenfchappen niet alleen zeer veel toebrengen om de Kinderen tot nutte Leden der Maatfchappye voor te bereiden en te vormen ; maar ook dat de onkunde hierin hen buiten de mooglykheid Helle , om in de famenleeving van 't vereischte nut te zyn. De Vooroordeelen; dat de Kinderen van den gezuiverden Godsdienst afgetrokken, en dat hun verkeerde denkbeelden omtrend het Vaderland ingeboezemd worden; dat het Bodegraaffche Fonds eene Nieuwigheid zy, gaat de Bur* ger roemer., met kragt, te keer, en voldingt dus zyne taak, met de Ongegrondheid deezer Vooroordeelen aan te wyzen, om zyne Medeburgers, zo tot onderfteuning in , als gebruismaaking van, dit Inftituut, door afzonderlyke Aanfpraanen op r,e yekken en aan te moedigen. fiorte Verhaalen voor Kinderen van zes tot tien Jaaren. Naar 't Hoogduitsch. Te Amfterdam, by P. E. Bnè't, 1794. In 8v«, 203 bl. De Eerw. pieter beets, fz., Leeraar der Doopsgezinden te Westzaandam , vond dit Werkjen zo belangryk, dat hy het, voor zya eigen Kinderen, van het grootfte nut rekende, deeze Verhaalen, ook voor hen, over te zetten, en aan hen op te d.aagen. Dit geeft ten minften een gunftig denkbeeld van het nuttige van een Gefcbrifc, dat een Vader, dien het zedelyü welzyn zyner Kinderen ter harte gaat, voor hen zulk een Stuksken vertaalt. • De Overzetter bericht ons, ca; het ooifpronglyke meer gevolgd is, dan letterlyk vertaald: en hy vleit zich, dat deeze Verhaalen, voor de vroeg onko:nende Jeugd, leerzaam zullen zyn, om dat één derzelven , aan een Kind, tusfehen de zeven en agt jaaren , voorgeleden , door hetzelve zeer wel verftaan werd: eene pro^f waar-  korte verhaalen voor kindeee5j. £<}/ Waarlyk, die vry goed fteek houd! Men oordeele hier over uit de volgende Vertelling, die de eerfte is in dit bun. -delken, „ HIT GEHOORZAAM KIND. „ De Moeder van julia zou op zekeren namiddag ée'ne haa. rer vriendinnen een bezoek geven. , Mogen wy naderhand „ niet wel eens in den tuin wandelen?" vroeg theodoor aan zyne Moeder by het uitgaan. „ Zeer wel," was het antwoord, „ mids niet verder dan tot aan de breede laan; „ onze buurman heeft my laten weten , dat een gezelfchap „ dezen namiddag in zyn tuin naar een vogel zou fchieten. „ 'Er mogt misfchien een flits te rug vliegen, en u befchadi- , ,, gen, Zyt daarom voorzigtig." Dit beloofden zv beide, en Moeder gaf hem den fleutel tot den tuin, „ Toen de leertyd verftreeken en de Onderwyzer vertrokken was, bedienden zy zich van de vryheid, welke Moeder hun verleend hadt, en gingen in den tuin; daar dezelve zeer groot was, hadden zy overvloedig ruimte • om daar in te kunnen fpeelen en wandelen, hoewel zy niet verder dan tot de breede laan mogten gaan. Reeds waren zy meer dan een uur in den ruin geweest, toen theodoor onder een boom zeer veele Appelen zag liggen. „ Ei lieve julia, zie eens hoe veel ,. Appels daar liggen! " Ja ! maar ziet gy niet dat die boom aan de andere zyde van de laan ftaat ? „ 't Is waar; maar heeft „ Moeder ons niet bevolen om het afgevallen Ooft op te za„ melen, wanneer wy in den tuin waren?" Ja, maar Moeder heeft ons heden volftrekt verboden, om aan de overzyde van de breede laan te gaan. „ Dat is wel zo, maar zou na „ juist op dit oogenblik ons een flits treffen ; dat moest at „toevallig uitkomen!" Foei theodoor , zeide julia, gy wilt dan uw Moeder niet gehoorzamen? Naauwlyks hadt zy die gezegd, of 'er valt een flits met veel geweld neer onder de» (Vppelboom, en kwetst de voorfte poot van een klein'hondjen t welk onder dien boom gelopen was Beide kinders omleiden 'er van, het arme diertje kermde geweldig, julia lokte iet naar zich toe, en, de gekwetfte poot ziende, zeide zv teten haar broeder: „ Daar ziet gy nu, wat het gevolg , zou geweest zyn, indien gy ook onder dien boom waard \, geloopen: dan hadt de flits u ook kunnen treffen. Wat i" I, dat diertjen te beklaagen; wanneer gy my niet herwaards ge■, roepen hadt, zou het waarfchynlyk niet gekwetst zyn" i;heodoor zag terftond zyn misdag; vol medelyden met h'et rme beest, bragt hy het by een oud man, om het te laten erbmden, en dus de ramp, waar van hy de aanleidende ooraak w*s, zo veel mogelyk te vergoeden. *, Toec  S68 korte verhaalen voor kinderen. ,Toen nu de Moeder 'savonds t'huis kwam, was hy dVi eerite die het geval verhaalde , en zyn eigen fout beleedt.;, De Moeder prees «hem over deeze opregtheid, maar berispte* hem over zyn misftap. Julia verheugde zich, dat zy van i Moeder een braaf gehoorzaam Kind wtera genoema, en Deiaei zagen zy , dat gehoorzaamheid aan de bevelen der Ouderen ï zich altyd zelf beloont." Spiegel voor 't Menschdom, of Tafereel van byzondere Charaftersen Lotgevallen, enz. Ijle Deels ide Stuk. Te Amfterdam, b± H. Molenyzer, 1794. In £>'• 8v<7* Wy hebben geene reden om onze gezegden by de aankon4 diging van 't ifte Stuk van deezen Spiegel (*) in tg trekken. De inhoud van dit 2de is ons niet belangryker voow gekomen; hetzelve bevat de volgende Verhandelingen, .mdienj wy die zo mogen noemen.) 1) De verdrukte Burger: niet 8Elj cles groote Zoon, die en wiens mishandelingen het onder-i werp zyn der Inleiding maar jan krol , weleer Schoolmeestert Koster en Voorleezer, te Niervaart (gezegd) de Klundert nk Schoolmeester te Dordrecht. Dees man fielt hier al klaagende| ter zyner verdediging, de verdrukkingen, hem aangedaan, voor* of het Menschdom, in deezen brok van den Spiegel, iets tot zyn vermaak of leering zal te kyken vinden, zullen wy mfl beflisfen. 2) Bedrog of onmedogenheid voegt vooral den Leeraafi 'niet Ken geval, waarin zeker Predikant V , te Amfterdam o-euiiprobe^d , een zeer flegte rol fpeeit met een Roefbriefjes hi de Goudfche Trekfchuit, dat wy niet zien kunnen voor T Menschdo n van eenig gewicht te zyn. 3) Wat waagt eek Moeder niet voor de eer van haar Dogter ? Eene SpaanfcM Vertelling, uit het Hoogduitsch , van alloy als de bovef ftaanden. Doch wy kunnen ons in de beoordeeling van alle dj in dit Stuk voorkomende Verhandelingen , op deezen voet;, niet verder inlasten: zie hier dan flegts de Opfchriften; wadi uit den klauw zal men den Leeuw reeds kennen. 4 Cha| lotte aan dorimont. 5 Het leven van een Burgerman kb) wel waardig zyn geleezen te worden. 6) God regeert. 7) AM den Leezer, en 8) Briefwisfeling tusfehen twee verftandige VrSk wen . Wy hoopen, met den üitgeever , dat, indien üj meer van deezen Spiegel wil in 't licht brengen, het volgen*j de beter behaagen zal dan dit en het voorgaande. Zie letter-f. voor tfl»j, No. 7, bl. %$o.  ALGEMEENE VADERLANDSCHEI LETTE R-OEFENINGEN, Nieuwe Leerredenen, door j. van loo , Predikant tè Ootmarfum. Eerfte Deel. Te Utrecht, by W. van Yzer* worst, 1794. In gr. Syo. 380 bl. De gunftige bejegening, welke de Leerredenen* voorheen door van loo in 't licht gegeeven, ontmoet hebben, gunftiger zelf, fchryft hy , dan zy waercl/g waren, deedt hem befluiten* deezen arbeid voort te zetten^ en eene nieuwe verzameling door den druk gemeen te maaken. En, inderdaad, wanneer wy 's Mans Leerredenen met veele andere foortgelyke Opftellen vergelyken, verwonderen wy ons geenzins over die gunftige bejegening. In bevalligheid van ftyl, en in zuiverheid van taal, overtreft hy veelen zyner Amptsbroedercn, welke van tyd tot tyd goedvinden, hunne Opftellen aan het leezënde Publiek mede te deelen. Zyne denkwyze, over 't geheel genomen, is verftandig en ichriftmaatig. De inhoud zyner Leerredenen pryst zich aan, by allen , die het weezen van allen Godsdienst zoeken in zuiverheid * van hart en gedrag, door een ernftigen aandrang op het werkdaadig beleeven der Christlyke belydenisfe. Alleenlyk moeten wy aanmerken, dat dé fchryfftyl, zomtyds, te naby aan het winderige grenst, en men, ginds en el| ders, plaatzen aantreft, naar het ons voorkoomt, te" zwellende of te bloemryk voor den agtbaaren en deftigen kanzelftyl. De overtuiging van het Verftand is de groote zaak, waarop een Leeraar zich inzonderheid moet toeleggen. Verftaat hy de kunst, om in een bevalligen j voordragt dit oogmerk te bereiken, zo veel te beter. iMaar, hoe zeer wy, over 't geheel genomen, over Van jloo's Opftellen voldaah zyn, wy vreezen, egter, dat hy, naar 't oordeel van bezadigd denkende Leezers, zich nu en dan, door eene verhitte verbeelding, te verre heeft laaten voortfleepen. Acht Leerredenen bevat dit Deel, allen Van een zeef gewigtigen inhoud. Zie hier de Opfchriften: Het, vermaken van Ongercgelden. Het vertroosten van Ledroffdcn, XtETT. I705. NO.- 7. ï Êi*  £70 J- VAN L0 0 Befchamim van de Vergangelykheid van fes. De dood van Jezus Christus. De Chnstelyke Blydfchap. Het aanhoudend bidden. De Belydenis van Koning Jgnppa. De Zalisheid van hun, die in den Heere flerven. Bv manier van proeve van 's Burger -Leeraars manier van voordragt, zullen wy, ginds en elders, eenige trekken opzamelen. In de Leerrede over de VtrgangeJyihetd van ■/lies, onder andere de bedenking, raakende de Onbcitendisheid der waereldfche dingen, aanvoerende: ,, lk ver. groot niets (fchryft van loo), ik overdryf niets. Gy kunt op nieuw daarvan duizendmaal - duizend bewyzen " inzamelen, zo gy na buiten gaan, en de tegenwoordige o-edaante der Natuur vergelyken wilt met die zy had 1 voor eenigen tyd, en die zy hebben zal, na verloop van korte dagen. Hoe bekoorend was het, toen de Z allesbezielende , allesbeleevende , allesvervrolykende , Lente was aangebroken, en over de zigtbare fcheppmg " heerschte, bosch en veld, akker en hof, beemden en " valeien, bergen en heuvels, te befchouwen! Welk een m^ni^te van bloemen en bloesfems ontfloten voor ons " hunne ryke fchatten van verkwikkende geuren en ichoonc " verwen' Hoe verlevendigend was de morgenftond, hoe " lavend de avond'. Hoe leefden, en huppelden, en dar" telden, alle levendige fchepfelen in het woud, en op '"' het veld, in het water en de lucht; zig verheugende in " htm daarzvm! Hoe verjongd, hoe veri'nseht, was onze " eiaen levenskragtl Hoe doortintelde lenteleven, lente- 2 vrbugd, ons ganfche wezen! — Zoo was het toen, en hoe is het nu? De milde hand van den Zomer reikt *' ons nu een deel der vrugten toe , die de Lente ons be" loofde Wy vergaderen ze, wy genieten ze, wy vcr" blvden ons, en wy hopen op de volgende, maar — ' ft onbeftendigheid! aan het korten der dagen, aan •T het lengen der nachten, aan het afnemen der Zon er" warmtet aan de verdvvynende Zomervogelen, aan het " verflenfte groen van bosch en veld, aan het verwelken " der fchoonlle bloemen, aan de dorre dodighcid, die " zich over boomen en weide» begint te verlpreiden, " aan het rypworden, het maaien, het inzamelen van het " koorn, aan de ontledigde akkers, aan de nieuwe bezig- heden en hertellingen van den landman, aan dit alles '" befpeuren wy, dat de Herfst nadert. En dan, als f, de winden heftig loeien, als de regenvlagen met ver^ dubbelde onftuimigheid vallen, als de velden eenzaam, de  nieuwe leerredenen. i»-** t, de dalen verlaten worden, en geen vogel ons meer met „ zyn gezang vervrolykt; dan, als de boomen treurig „ hun ontbladerd hoofd om hoog heffen, en van tyd tot „ tyd, door een herfstwind gegèesfeld, hun rammelend „ geel loof met kragt op den grond fchudden, en den „ denkenden wandelaar verwelking tegenhuilcn; dan, als „ de Zon, aan den bewolkten hemel handende, lleots „ flaauwe glanzen geeft, of zeer helder fchynt, maar „ kort, en de neerflagtige waereld haast aan een langen, „ kouden, nacht overgeeft; dan kondigt zig de Winter „ aan — de Winter met zyn mist en nevel zyne koude „ en vorst; de Winter, de gevreesde Winter, die van „ trap tot trap zig van het nog overgebleven leven der « Natuur meester maakt, tot dat hy alles onderworpen „ heeft aan zynen vernielenden fcepter. Hoe geheel dood „ ligt dan het ryk der planten ! hoe verftomd zyn de „ vrolyke zangers,! hoe verfchuilen zig de dieren ! hop „ vreesfelyk giert de ftorm door de kaale wouden ! hoe „ .woest, en verflorven, is het gelaat der Natuur! ö! waar „ is dan de bloeiende Lente, de vrugtdragende Zomer, „ de voedende Herfst, gebleeven? Zy zyn voorbygegaan, „ verdweenen; zy zyn voorbygegaan, gelyk een gedagte, „ en met hen alle menfehelyke ontwerpen, plans, zorgen', „ vermaken, droefenisfen, dromen van genot en verwag-,, ting. In elk .van zyne verfchynfelen predikt dit ern„ flige Jaargety, met tiendubbelden nadruk, dat de ge-„ daante dezer waereld voorbvgaat, en de mensch, de zoo „ yeranderlyke, zoo-wisfelvallige, mensch, in een beeld, „ meen fchaduw, wandeltr Dat, intusfehen, ondanks de onbeftendigheid en verganklykheid der waereld, van loo niet op de lyst van ftroeve Zedenmeesters moet worden aangefchreeven, blykt uit de lesfen, welke-hy ten Hotte van zyn betoog voordraagt. Zy zyn: vry alles te genieten, wat wy genieten kunnen: maar pan geen ding ons te ver/laven niemand te beiiyden, die meer heeft dar, wy en een hoger goed vooral te zoeken. Niet minder leevende, dan de bovengaande, is de' fchildery, in welke van loo den Apostel paulus voor agrippa doet verfchynen. Naa de Verhoorzaal met een aantal perfónen, van allerlei rang, en van beide fexen, «eltoffeerd te hebben: „Verbeeldt u (fchryft hy-) deze'Vergadering. „ Paulus wordt uit den Kerker gehaald , en voor den „ rigterftoel geplaatst. Festus opent de zitting. Aller „ oogen zyn op den aangeklaagden man gevestigd. Daar  a*75 J. VAN iiOÖ ftaat de edele, de befchuldigde „ de gelasterde Paif „ lus; in zyne ziel is kalmte, in zyne houding vrymoe„ digheid, op zyn gelaat zweeft onfchuld, en zyn vaste blik verbreidt eerbiedige ftilte onder den ftarenden, luis' terenden, hoop van toehoorers, die,door allerlei beweeg„ redenen gedreven, gekomen waren, om dit merkwaardig verhoor bytewoonen. Daar ftaat hy. De fchitterende pragt, die rontom hem blinkt, verblindt, ' verfchrikt, hem niet; de laffe fpotterny, die hy op de „ aangezigten, in de gebaarden van dezen en genen harzenlozen hoveling leest, verbittert hem niet; de nyd, de haat, de wraakgierigheid, die zyne befcbuldigers en hunne aanhangers hem toeblikken, maakt hem met „ vervaard. Daar ftaat hy. Hy gevoelt de verfter- „ kende tegenwoordigheid van Hem, wiens naam hy yer„ kondigde, voor wiens roem hy geboeid was, en wiens „ majeftéit en grootheid hy zoo gaarn erkend zag van „ allen, die hem nu omringden. Daar ftaat hy. „ Bezield door yver voor Jezus, brandende van zugt tot behoudenis zyner toehoorers, doortrokken van het lc„ vendigfte gevoel der waarheid, ftelt hy zyne verdedi„ ging voor, het woord tot Agrippa rigtende." . Als eene laatfte proeve, zullen wy, met van loos woorden, den waaren Christen op zyn Sterfbedde afmaaien. „ Stelt u, M. G. (verzoekt de Leezer zyne „ toehoorders) in uwe gedagten by het fterfbed van een „ regt Christen. Het kan zyn, dat hy dc blydfchap , zynes geloofs, en de vreugd zyner hope, met zoo roerend , niet zoo levendig en fterk, kan uiten, als hy gaarn wenschte. Zyne ziel is mogelyk te bedwelmd, te afgemat door ziekte of rampfpoed, om over de Waarheden van het Euangelie, die hy geloofd heeft, \ en welker zekerheid hy haast op eene Hemelfche wyze zal gevoelen, te fpreken. Eene langfaam verzwak" kende la-ankheid heeft hem misfchien uitgeput, of hy „ worftelt met zwaare pynen, die de vryheid. van zyn geest kluisteren, of zyn fpraak is belemmerd, of hy tterft plotfelyk. Op den bodem van zyn hart is gerustheid, de wensch naar ontbinding is zyn eenigfte wensch, maar niets blyft hem overig om dat te kennen te geven, dan een ten Hemel opgeflagen dankblik, J een teken met de hand of vinger, eene zagtlagchende „ beweging met den mond. Alles rontom hem weent, „ maar hy alleen niet. Het laatfte vaarwel zugt of ■ „ wenkt  nieuwe leerredenen. 373 m-wenkt hy hun toe, met ftillè onderwerping aan des i, Heeren wil. Dit (vervolgt van loo) gebeurt fom„tyds, maar het gebeurt ook wel, dat de ftervende „ cnnsten lpreken kan, en wat meent gy wel, dat zyn „ itervende mond in deze laatfte oogenblikken ze^en zal? „ My dunkt, ik hoor hem. , Weent niet over my, , geliefden! weent niet over my. Myn lot is niet beweenens, waardig, Ik heb, door'sHeeren genade, in hem'geloofd, 9 en nu zal ik in hem vreedfaam heengaan, ö, Dat ik niet , üddere voor den dood, heb ik alleen aan Jezus te danken. , Ja, myn Heer en myn God! myn Heiland en myn Broe, der! gy kwaamt, om Zondaars zalig te maken. My , , den grootften van allen, is barmhartigheid gefchied —— • °! lloe, zal ik u genoeg pryzen, loven, danken , Hoe zal ik u, zelfs daar, waar het loven en danken , volmaakt gefchiedt, genoeg pryzen, genoeg danken. , Heil my, dat ik eeuwig ben! De eeuwigheid zelve kan , myne fofzmgende aanbiddingen niet bevatten, Eeu- , wig zal ik uitroepen: ik was te gering alle de liefde, , die gy aan my bewezen hebt, myn Heiland! te onwaar, dig ae genade, die gy aan my verheerlykt hebt. —— , Ontvang nu myn laatften fterfelyken dank voor alles — , alles goeds, wat gy aan my op deze aarde gaaft * 1 etn.s te vee'' om c °P te noemen — ontvano- mynen , laatften dank, en verlaat my in den dood niet. Neen, , myn Heiland! dat zult gy niet — dat kunt gy niet — , o! ik gevoel, dat myn lichaam en geestbezwykt, maar , ik gevoel tevens, dat gy de troost van myn hart, en , myn eeuwig deel, zyt! 6, xMyne lieven! hoe , verlang ik naar de ontbinding — mogt-ik u allen daar , maar wedervinden ! In het aangezigt des doods , betuig ik u, dat Jezus Christus, gelyk hy myn alles , was'm het leven, nu myn alles is in het fterven. Ik , bid u, hoort en volgt hem. De Waereld, die vergaat terwyl zy misleidt, heeft in het oog van een ftervens den geene waarde. Het geen de ligtzinnigheid vergeet, , of befpot door haare beguigcheling, is alleen gewigtig , voor den mensch. ó, Vergeet niet, wat Jezus hleft j gezegd, wat baat net een mensch, zoo hy ook de gehee, ; le Waereld gewon, en aan zyne Ziele fchade leed' ver, geet het met, en zorgt voor uwe waare gelukzaligheid! ! "erderyke Jezus, die my dit geleerd heeft, wil het ook u leeren Wie zig aan hem houdt, kan niet dwa- •fu- y^zal het zy"' a3s ik Hem zie, in wien ik hier geloofd, over wien ik my verblyd heb, naar T 3 , wien,  &Ï4 j- van löo, nieuwe leerredenen. , wien myri Ziele fmagt! Het lyden, dat ik gedra- , gen heb, — waarlyk, het was my nuttig, ik wenschte , nu 'niet, daarvan verfchoond te zyn gebleeven — ö 1 , hoe. zal ik het vergoed vinden, als ik by Hem ben! — • , .Schreit dan niet meer over my, myne lieven! maar zoekt , uwe zaligheid uit te werken door zyne kragt, gelyk ik. , 6, Waart gy allen, uitgezonderd myne talloze ge- , breken, zoo als ik dan was het fcheiden, hoe bit- , ter ook, maar voor een korten tyd dan wagtte ik , ü op in den Hemel dan zouden wy, voor het aange- , zigt van onzen Verlosfer, onze liefde en vriendfehap , volmaakt, en zonder Hoorn is, voortzetten! , Hecrc Jezus! op uwe zaligheid hoop ik ftaar , ik met een brekend oog haast, haast geniet ik , die.' Eenvoudig Onderwys in den Godsdienst, voor Kinderen; door j. G. rosenmuller. Uit het Hoogduitsch. Te Amfterdam en Utrecht, by van Vliet en van Mariënhoff, 14a bl. met een Voorrede van XXIV bl. in 8vo. In ecn-en-twintig Hoofddcelen, die de volgende op fchriften hebben, is dit Onderwys verdeeld: i: Al het goede komt van God. ö. God weet alles. 3. God kan alles doen, wat Hy wil. 4. Kinders moeten hunne Ouders hef hebben, cn hun gehoorzaam zyn. 5. Hebt uwen naasten lief, als u zeiven. 6. Wacht u voor diev-ry, bedrog en logen. 7. Zyt nederig en befcheiden. 8. De verfchcidenhéid • der ftanden en leevenswyzen onder de menfchen is eene Goddelyke fchikking, die wy dankbaar erkennen moeten. 9. Zyt vergenoegd en leert . vlytig. 10. Zyt vreedelicvend en toegeevend. 11. Hebt uwe vyanden lief. 11. Draagt zorg voor uwe gezondheid. 13. Onze ziel is onfterflyk. 14. 'Er is belooning en vergelding na dit leven te wachten. 15. Iets uit dc gefchiedenisfe van jefus. 16. Jefus is onze Verlosfer en onze Heer. 17. De zonde maakt ons ongelukkig. 18. 't Geloof in jefus zaligt ons. 19. Waar geloof en echte deugd zyn onaffcheidbaar. 20. Jefus is onze Voorganger én ons Voorbeeld. 11. De Bybel is het boek vaneen Godsdienst der Kristenen.—De 16 eerfte Afdeelingen' zyn van den Schryver, de vyf overige van den Vertaaler; hy rekende dezelven voor Kinderen en eerstbeginnenden van geen  j. g. rosenmu ller) eenvoudig onderwys.' SLfg geen minder gewigt, dan de vorigen, cn hy zegt, daar in niets gefchreven te hebben, dan het geen met de denkbeelden van den Heer rosenmullek. , in zyne andere vSchriften voorkomende, overeenftemt. Om den Lezer over de wyze van uitvoering, en over het gebruik, dat van dit boekje gemaakt kan worden, genoegzaam te doen oordeelen, zyn wy verplicht, ééne Afdeeling geheel af te fchryven, waar toe wy echter eene der kortfte kiezen, zynde de tweede: „ god weet alles. -„Wy kunnen wel God niet zien, maar Hy is toch altyd by en rondom ons. Hy is overal in den Hemel en op de Aarde, by ons even zo wel als by andere menfchen. Hy weet alles, wat wy verr'igten en fpree- ken, Hy ziet ons, fchoon wy ons iri de vevborgenfte fchuilhoeken verbergen, zelfs daar, waar het ftikduister is. Ja Hy weet zelfs alle onze gedachten. Gy wenscht toch wel, lieve Kinders! dat gy Gods welgevallen moogt wechdraagen. Indien gy dit wenscht, dient gy ook liefderyk, vroom, en opregt te zyn. Want, daar God hoogst goed is , wil Hy ook, dat zyne redenlyke fchepfels , zyne menfchen goed, deugdzaam , en braaf zyn zullen. Aan den goeden alleen heeft God een welgevallen. Maar aan booshartige menfchen heeft Hy een regtmaatig mishaagen. Voor uwe Ouders» Leeraars, en andere menfchen, kunt gy het eene en andere verbergen; maar voor God kunt gy niets verheelen. Hv ziet u, fchoon uwe Ouders u niet zien, en fchoon zelfs geen eenig mensch op de wereld u zien kan. Hy weet alles, wat gy denkt, fpreekt en doet. Het zal u «iets helpen, wanneer gy het kwaade, 't welk gy gedaan hebt, voor uwe Ouderen en anderen over u geftelden, bedekt, of ontkent. God toch weet het, en wanneer Hy een mishaagen aan u heeft, zyt gy ongelukkige Kinders. Schaamt u dierhalve niet alleen voor' de menfchen, maar fchaamt u voornaamlyk voor God, en wacht u van met uw weeten iets kwaads te doen. Het ware ja de grootlle ondankbaarheid en fchande, wanneer gy uwen God, die u dagelyks zo veel goed bewyst, beledigen zoudet. T 4 „ vraa-  J. g, ROSENMULLE^ „ vraagen. „ Waar is God? Zoude God dan ook wel weeteu wat wy doen, fpreeken, en denken? Is het niet uw wensch, dat God een welgevallen aan u hebben mag? Aan welke menfchen heeft God een welbehaagen ? —— Aan welke menukeu heeft hy een mishaagen ? Kunt gy wel het eene of andere voor God verbergen? Zoude het u dierhalve wel iets helpen, wanneer gy uwen Ouderen iets bedektet , of voor hun ontkendet ? — Waarom niet? — Voor wien moet gy u dierhalven voornaamlyk ichaamen ? „ bybelspreuken. „ Zoude zich iemand in verborgen plaatzen kunnen verbergen, zo dat ik hem niet zien zoude? fpreekt de heer: vervul ik niet den Hemel en de Aarde ? fpreekt de heer. Ter. XXIII: H- ' • ,f „ „ Heer! gy weet alle dingen, gy weet, dat ik u het hebbe. Joh. XXI: 17. _ „ Heer ! gy doorgrondt my, en kent my. Gy weet mya zitten en myn opftaan. Gy verftaat van verre myne gedachten. Gy omringt myn gaan en myn liggen: gy zyt aan alle myne wegen gewend. Als 'er nog geen woord op mvne tong is, zie heer ! gy weet het alles. Pf. CXXXIX" 1—-4 „ Zoude' Hy, die het oor plant, niet hooren ? Zoude Hy, die het oog formt, niet aanfchouwen? Pf. XCIV: 9. * „ God flaat zyne oogen Van 's Hemels boagen Op my, en ja op al het fchepfel néér: Wat leeft en zweeft op 't aardryk heinde en veêr , Zelfs 't menschlyk hart, In vreugd en fmart Met ftoflyk vleesch omtoogen, 't Is al voor Hem ontbloot, ontdekt. —• Kunt gy myn hart doorgronden? $ God.' Bewaar my dan voor 't geen uw gramfchap wekt! Voor (bood bedryf van zonden!" 1. Zoo»  .eenvoudig onderwys. Zoodanige versjens ftaan achter de meeste Hoofdftukken; zy zyn ten deele oorfpronglyk, ten deele gevolgd naar de Hoogduitfchen van den Schryver, doch op een feheel vryë'n trant; gelyk de vertaaling van het geheele loekje vry is, zynde ook hier en daar verfchikkingen oemaakt, en de opfchriften der Hoofdftukken veranderd, -— Wat nu het gebruik van dit Onderwys betreft, hieromtrent vermaant de Vertaaler het volgende: „ De onderwyzer leeze den Kinderen een enkel ftuk op éénmaal, overluid en duidlyk, voor; of laat het de Kinders zeiven, den een' na den anderen, met eene hoorbaare ftem leezen. Hy handele hier in naar de vorderingen, die zyne leerlingen in de leeskonst gemaakt hebben : en wanneer het Hoofdftuk te lang gerekt is, deele hyhet, en maake "er twee of drie lesfen van. Na dat hy het zelfde Hoofdftuk eenige maaien voorgeleezen, of het den Kinderen te leezen gegeeven heeft, neeme hy 'er door het voorftel der achtergevoegde Vraagen de proef van, of zy alles wel verftaan en begreepen hebben. Ieder andwoord is afgeftreept en Haat op de vraag, die ook door eene ftreep afgelcheiden is. De Bybelfpreuken en Vers¬ jens kunnen door de Kinderen van buiten geleerd worden. Eer zy beginnen te leezen, kan men hun de Bybelfpreuken voorzeggen. Doch, wanneer zy vaardig in het fpellen zyn, of reeds wel leezen kunnen, laate de onderwvzer de opgegeeven bybelfpreuk en het aangevveezen versjen van ieder Kind eerst fpellen of leezen, en dan als eene voorgefchreven les by zich zelf volkomen van buiten leeren." . .- y •-1 De redenen, waarom de Vertaaler het groot getal van Leerboekjes, die onze natie reeds bezit, nog met dit ééne vergrootte, zyn volgens hem voornamelyk de volgende twee: i°. dat die geene, die 'er thans zyn, alle kleine Systemata zyn ; dat ze allen veele Schoolfche fpitsvindigheden, en Akademifche onderfcheidingen, behelzen; dat ze allen dorre Stelzels van betwiste Leerbegrippen uitmaaken, enz. en n°. dat ze allen opgefteld zyn in vraagen en andwoorden, welke leerwyze hy met regt niet zeer gefchikt voor de jeugd en den gemeenen man houdt. Schoon wy van oordeel zyn, dat de uitfpraaken van den Vertaaler veel te onbepaald zyn, en menige uitzonderingen toelaaten; fchoon wy het onbillyk rekenen, dat hy alleen het uit veele Gemeenten reeds verbannen fcoekje van hellenbroek noemt, van andere, veel ge■ 1 T 5 fchik-  1*J8 J. G. ROSER MULLER fcbilneT,onderwyzingen zwygt, en zich daar door deoverwinning, die liem anders betwist kon worden, wanneer hy zich met betere medeyveraars vergeleken had gemakkelyk maakt: zoo houden wy echter nieuwe proeven van een beter onderwys voor Kinderen geenszins voor overtollig, en meenenook, dat dit, hetwelk wy thans beoordeelen, wat de form betreft, wel in aanmerking genomen mag worden, door hem, die in dit vak eens iets volmaaktcrs mogt willen leveren. Doch tevens fchvnt het ons toe, dat op hetzelve nog een aantal gegronde bedenkingen te maaken zyn, waar van wy 'er hem eeniee befcheidenlyk zullen voordellen. 1°. Nergens is door Schryver of Vertaaler beftemd opgegeven, voor welken miderdom zy dit Onderwys gefchikt achtten; maar echter blykt un de boven aangehaalde plaats uit de Voorreden van den laatften, dat hy hetzelve ook voor zulke Kinderen bruikbaar rekende, die nog niet leezen, ia voor de zulken, die nog niet eens vaardig fpellen kunnen. Wv geloven, dat voor zoo jonge Kinderen alle Godsdienftig onderwys met alleen nutteloos, maar zelfs fchadelvk is; maar, indien men ook hier over anders denken mogt, zal men dan eener niet moeten toeftaan, dat op de boven opgegeven lyst van de hier verhandelde onderwerpen verscheiden gevonden worden, die althans voor dien tederen leertyd volftrekt niet voegen? a«. Is het niet een zeer ongefchikte orde, reeds van de eerfte AfdeelinP- af zyne gezegden met Bybelfpreuken te bevestigen, en, eerst m de laatfte Afdeeling, van dezen Bvbelf deszelfs oonprong, Goddclykheid, en verftaanbaarheid te fpreej~~3,°", yn met eene menigte der hier aangevoerde Byoelplaatzen voor jonge Kinderen volftrekt onverftaanbaar? en leeren de Kinderen, die men wil dat dezelven van buiten leeren zullen, dan niet ydele klanken, die hun volftrekt geen nut aanbrengen, naklappen? — 4° Heeft de Vertaaler wel zorgvuldig de waarheid van alle in dit boekje voorgedraagene Stellingen getoetst? Kan he^ b-v". de Pr°ef uithouden, het geen "in de achtfte Afoeehng beweerd wordt, dat „ de verfcheidenlieid van Standen —— onder de menfchen eene Godlyke fchik,, kmg is, oie wy dankbaar erkennen moeten?" Schikkin» zal hier toch meer dan toelaating betekenen. En is dan dat onderlcneid van Standen werkelyk een gevold van den wil van God, en aan hem welbehaaalyk; of is het door de verkeerde mrigtingen en gèdraagingeh der rfteni l'chen  ÉÉNVOUDIG ONDÉRWYS. 379 •ibhen veroorzaakt? Eindelyk, om hier geene bedenkingen meer by te voegen, heeft de Vertaaler, die 'er zoo 'zeer tegen yvcrt, dat aan Kinderen Godgeleerde Systemata in handen gegeven worden, in plaats van Godsdienirige Onderwyzingen, niet in dit boekje zelve, en vooral in zommige der door hem daar by gevoegde Hoofdftükken, een zeker Systema aan zyne landgenooten gegeven? en gaat hy daar in niet verder dan de Apostoliftche Vaderen, die, zoo als hy zelf zegt, geene andere leerflükken gewoon waren voor te draagen, dan die, welke in het zoogenaamd Symbolum Apostolorum gevonden worden; een. onderwys, dat hy zelf eenvoudig, bevattelyk, treffend en krachtig, noemt, en het welk hy wenscht, dat, "van alle Leeraars van het Christendom, door alle eeuwen heen, by Kinderen en eenvouwigen nagevolgd ware? Grondbeginzelen' der Zedeïyke Wetenftchappen, door james beattie, LL. D. Hoogleeraar in- de Zedeïyke Wysgeerte en Redenkunde in Marifchal- College, te Aberdeen. Met Byvoegzels vermeerderd door joh. fred. heNneRt, Hoogleeraar in de Wiskunde. Uit het Engelsch. Eerfte Deel, Eerfte en Tweede Stuk. Te Utrecht, by W. van Yzerworst. In gr. 8vo. 229 en 344 bl. Al ware de naam van den fchranderen eeattif. niet reeds van elders, hier te Lande , met lof bekend, daar de Utrechtfche Hoogleeraar hennert zich wel heeft willen verledigen , het thans" aangekondigde Werk met Byvoegzels te vermeerderen, moet zulks eigenaartig, ten behoeve van hetzelve, een zeker gunftig vooroordeel inboezemen. Want, hoewel de Wiskunde meer onmiddelyk 's Mans zaak is, mag men, egter, van de proeven van zeer veel meer dan gemeene bekwaamheid, in dat Vak der Weetenfchappen gegeeven, niet t' onregt tot genoegzaame vordering in de hier behandelde Onderwerpen benutten, om, uithoofde zyner aanpryzinge, het Gefchriftvan den Schotfchen Hoogleeraar, als'leezenswaardig en nuttig, by onze landgenooten te doen bekend worden, 't Is, intusfehen, niet het Profesforaal gezag* (want gezag, op zich zelve genomen, doet by ons niets af,) 't welk ons beattie's Werk doet hoogwaardeeren. Orde* volledigheid en klaarheid: deeze zyn de hoofdvereisch ten, wélke inzonderheid gevorderd worden in de behau- de  J. BEATTIE, GRONIXBEGIJïZELEN .deling van Onderwerpen, zomtyds droog, althans vóór dc eerstbeginnenden, en die, gevolglyk, om de beoeiféning van dezelven 1'maaklyk te maaken, door de manier van uitvoeringe, en de wyze van behandelinge, moeten' veraangenaamd worden. Gerust durven wy verzekeren,! dat al wie, met voegzaame belangneeming, en met de. noodige oplettendheid, zich tot het leezen deezer Grond-' beginzelen nederzet, omtrent de geftelde vereischten zich! zal voldaan vinden. Niet meer dan één Hoofdrtuk bevat het Eerfte Stuk: Het handelt over de Zielkunde. Naa vooraf eenige kunstwoorden, van welke de Schryver, in Jt vervolg, zichi zal bedienen, verklaard te hebben, handelt hy\ in de: eerfte plaats, over het Spraakvermogen, en over de wee-zenlyke deelen der Taaie. Het gewaarworden, Rercepio,, en het bewust zyn of overweegen, RefleBion, vervangen? die befchouwing, om Vervolgens dezelve te vestigen opi het Geheugen, de Verbeeldingskragt en de Droomen. Met een tafereel van eenige min voornaame gewaarwordingen, van de Sympathie en van den Smaak, wordt het Eerfte Stuk des Eerften Deels beflooten. Voor ft el-iings-Vermogens hadt de Heer beattie alle de bovengemelde eigenfchappen of werkzaamheden der menschlykeZiele genoemd. In het Tweede Stuk gaat hy voort tot! andere hoedanigheden, welke hy, omdat ze zich meer uitwendig vertoonen, met den naam van Werkzaan/e Ver-mogens betitelt, 's Menfchen vrye handelingen, en de beginzels van dezelve; Natuurdrift, Hebbelykheid, Begeerte; Hartstogten en Gemoedsbeweegingen, met naame ook: zo als deeze zich in de gelaatstrékken en gebaaren vertoonen: deeze zyn de Onderwerpen, welke beattie onder die klasfe rangfchikt. Met nog twee Hoofdftukken,, en een Aanhangzeï, onder den titel van Natuurlyke Godgeleerdheid , de eerfte handelende over het beftian en de eigenfchappen van God, — het ander over de onlichaamlyke natuur en de onfterflykheid der menschlyke Ziele , wordt de Verhandeling van den Heere beattie in dit Tweede Stuk beflooten. De Byvoegzels van Profesfor hennert, agter dit Deel geplaatst, behelzen deelseenige nadere ontwikkelingen der denkbeelden van den Schryver, deels eene aanwyzing van Gefchriften, in welke, 't geen door beattie (Tegts kort, en in de grondbeginzelen, kon worden aangeweezen, uitvoerig en ©pzetteiyk is behandeld: eene moeite, die zekerlyk haa-  der zedelyke wetenschappen. ü8l haare nuttigheid heeft voor de zulken , die eenig hier behandeld Onderwerp dieper wenfehen naa te fpooren. - Ligt begrypt de Leezer, dat het Werk van den Heere beattie, van welks hoofdzaaklyken inhoud wy eene opgave niet ondienftig oordeelden, voor een doorloopend berigt niet wel vatbaar is. Het naauw beltck, waaraan wy bepaald zyn, verbiedt zulks. De Verhandeling over de weezenlyke deelen der Taaie beveelen wy ter aandagtige leezinge van alle de zodanigen, die met een wysgeerig oog tragten in te zien, hoe veelerlei foorten van woorden 'er vereischt worden om eene Taal te vormen; als mede, welke de natuur van elk deezer foorten in 't byzonder zy, en hoedanig een gebruik van dezelve moet gemaakt worden. Over het Geheugen handelende, en over de verbetering of te hulpkominge van hetzelve, fchryft beattie, onder andere, het volgende: „ Onze gedachten hebben meestal ,, verband en famenhang; zodat die gedachte, welke thans „ juist in de ziel is, voor een gedeelte afhangt van die, „ welke voorafgegaan is, en gedeeltelyk dient, om de „ volgende voort te brengen. Daar door herdenken wy „ het best die dingen, wier deelen in zekere orde op el» „ kander volgen, en die onderling in verband ftaan. Een „ famenhangênd en geregeld gefprek maakt een duurzaa„ mer indruk op den hoorer, dan een reeks van afzon„ derlyke fpreuken, en geeft aan zyne redelyke vermo„ gens een heilzamer oefening. Dit kan ons toonen, hoe „ nuttig het voor ons is, onze letter-oefeningen, en alle „ onze zaaken, overëenkomftig een geregeld ontwerp of „ leerwyze in te richten. Wanneer dit niet gefchiedt, „ geraaken onze gedachten en bezigheden, byzonder in„ dien zy in zekeren trap wat ingewikkeld zyn, heel ligt „ in verwarring." Elders geeft beattie den volgenden raad: „ Het geen „ wy door twee zinnen te gelyk waarnemen, kunnen wy „ te gemaklyker ons herinneren. Van hier brengt over„ luid,'langzaam, en met juistheid, lezen, als men 'er „ aan gewoon is, zeer veel toe aan het geheugen. En „ het geen wy met eene goede hand, zender verkortin» gen, met goeden zwarten inkt, nauwkeurig geipeid en „ met de onderfcheidings-tekens getekend, fchryven, als „ wy rechte regels maaken, met behooriyke tusfehen„ ruimte tusfehen dezelve, en netjens verdeeld in zin„ fnydingen, zoo als het onderwerp kan vereifchen, dit „ kan  £82 J. BEATTIE, GRONDBEGINZELEN „ kan beter herdagt worden, dan het geen wy verward 1 „ onder een werpen. Want, door alle deze omftandig„ heden, wordt de aandacht bepaald, en het gefcbre„ vene maakt, dewyl het beter verftaan wordt, een die„ per indruk. Ook die dingen, weBte in twee of meer r a, opzichten betrekking op elkander hebben, kan men i ,, zich ligter herinneren, dan die flechts in één opzicht! „ op elkander betreklyk zyn. ,, Daarom kunnen de meeste menfchen gemaklyker verzen i „ dan onrym in 't geheugen honden, uithoofde, dat de; „ woorden zoo wel in de maat als in den zin onderling' „ betrekking hebben , verders ligter rymende verzen „ dan zulken, die niet rymen, dewyl de woorden niett „ alleen in zin en maat, maar ook door gelyke klanken,, en het einde der regels, onderling betreklyk zyn." In de Afdeeling, handelende van den Smaak, befchryftt beattie denzelven als een vermogen, waar door de: menfchen in ftaat zyn , om vermaak te fcheppen in het; geen fchoon, fierlyk of uitmuntend is, in de Werken van Natuur en Kunst. Die in dit alles geen vermaak vindt,, heet een man zonder fmaak; zulk een, die ingenomen is, met het geen gebrekkig is in de Werken van Natuur eni Kunst, is een man van een flegten [maak; hy, eindelyk', die, naar maate van uitmuntendheid of van Ilegtheid, g^: noegen of misnoegen ondervindt, is een man van goeden fmaak. De volgende zyn, volgens beattie, de vereisch': ten of kenmerken van een goeden fmaak. Eene leevendige, verbeeldingskragt, als eene gefchiktheid -geevende, om dei meening van eenen Schryver of Kunftenaar gereedelyk tè bevatten, „ het verband van zyne_ gedagten op te fpoo-; „ ren, en de dingen uit het zelfde gezichtpunt te be',, fchouwen, waar uit deze ze befchouwd heeft." Eeni klaar en onderfcheiden begrip van zaaken is eene andere, en eene derde vereischte van een goeden fmaak is „ eene „ fchielyke gewaarwording of eene gefchiktheid, om ligt, „ en vermaaklyk aangedaan te worden door zulke voor„ werpen , die de inwendige zinnen ftreelen , byzonder „ door verhevenheid, fchoonheid, harmonie en navolging." Als een middel ter verkryginge of aankweekinge van "deeze vereischte, pryst de Hoog leeraar aan, ,, het beftudee;! „ ren der Natuur en der beste Werken van Kunst; de ,, Deugd zich meer en meer eigen te maaken; en zich op „ eenen afftand te houden van al wat ruw en onwelj „ voeglyk is in boeken en verkeering, in zeden en in taal.'" Dc  DER ZEDELYKE WETENSCHAPPEN. 283 Jte Sympathie, of eene fpoedige vcrplaatzing vati ons zei•ven in den toeftand van onze Natuurgenooten, 't zy dezelve aangenaam of fmartlyk zy, wordt als eene vierde, ■en daarnaa als eene vyfde vereischte van den goeden fmaak vermeld een goed natuurlyk Ver ftand, als de h .ofdzaak en alle het voorgaande in zich bevattende. Voorts is deeze fmaak, volgens beattie, algemeen, by kinderen zo wel als by volwasfenen; gelyk blykt „ uit 4, het vermaak dat zy vinden in zingen, vertellingen, ver„ nuft en boert, prenten en andere navolgingen/' Doch dezelve kan door verfcheide middelen tot volkomenheid gebragt worden. Hier toe behooren, het beoefenen der Gefchiedkundc cn Geometrie , en van die deelen der Wysbegeerte, welke klaare denkbeelden verwekken, en . met genoegzaame duidelykhcid verbonden zyn; voorts het heiïudeeren der Natuur, en der beste Werken van Kunst: waar mede naauw verknogt is het leezen der fraaifte .Schriften, zo van vroegere als van laatere tyden; en eindelyk, „de onderhouding en vermeerdering van alle edel,, moedige, welwillende en Godvruchtige gemoeds-aandoe„ ningen", en het onderdrukken van hoyaardy, boosheid, ., nydigheid, en alle andere eigenbatige en fnoode harts„ togten. Deugd (gelyk 'er wordt nevens gevoegd) is de „ volmaaking der fchoonheid.; en dc liefde tot de deugd , „ kan en moet misfchien, als weezenlyk voor waaren „ fmaak, gemeld zyn." In zyne Aantekening op deeze Afdeeling noemt hennert eenige Schryvers, die, ter verbeteringe van den fmaak, verder kunnen geraadpleegd ivorden. Tot hier toe van de Verftandlyke Vermogens der Ziele hebbende gefproken, gaat beattie over tot de behandeling van 't geen men meer bepaaldlyk Werkzaame Vermogens noemt: waaromtrent, volgens hennert, hier .alles is gezegd , wat tot 's menfchen zedeïyke natuur betrekking heeft, 't Geen beattie hier voordraagt aangaande de beweeggronden, en in hoe verre dezelve 's menfchen wil bepaalen, oordeelen wy der overneeminge niet onwaardig. „ 248. Onze Ziel en Lichaam (dus „ fchryft hy) worden in beweging gebracht door den wil; „ en de Wysgeeren hebben gezegd, dat de wil bepaald w wordt door beweeggronden, voornemens, oogmerken, ,, of redenen. Alhoewel ik nu aanneme, dat dit waar- heid is, kan ik echter niet toegeven, dat de wil door '„ zoodanige .beweeggronden of oogmerken noodzaaklyk be- „ paald  a84 J- BEATTIE, GRONDBEGINZET.Elï „ paald wordt. Het is de wil, of het zelf-bepaalend vermcM gen der Ziel, zelf, die aan beweeggronden dat gewigt „ en invloed geeft, waardoor de wil bepaald wordt, met andere woorden, het hangt van ons zei ven af, of wy „ handelen willen uit hoofde van dezen of van eenen an- deren beweeggrond. By voorbeeld, iemand komt in „ verzoeking, om te fteelen. Zyn beweeggrond, om de„ ze misdaad te begaan , is in dat geval liefde tot geld; „ maar aan den anderen kant is de befchouwing van zy^ „ nen pligt voor hem een beweeggrond, om de misdaad „ niet te begaan. Wanneer hy nu zich zeiven door „ den eerstgemelden beweeggrond laat bepaalen, is hy een „ dief, en verdient ftraf; maar luistert hy naar den laat- ften, dan doet hy wel. Nu weet en gelooft de gehee„ le Wereld, en de Wetten van alle Landen onderltellen ■s, het, dat hy het in zyn vermogen heeft, om oveié'en„ komftig den éénen of den anderen beweeggrond te han„ delen; dat is, dat hy het in zyn vermogen heeft, om „ aan éénen van dezelven den invloed te geven, welke „ zyn gedrag kan bepaalen. „ 249. Laat ons (dus vervolgt beattie) deze zaak nog „ in een ander licht befchouwen. Alle handeling onder„ ftelt beweging ; waar derhalven geen vermogen is, „ om een begin aan de beweging te geven, daar kan „ geene handeling, maar daar moet altyd rust, wezen. Maar „ nu, alhoewel de beweging, eens begonnen zynde, van „ het ééne lichaam aan het ander kan medegedeeld „ worden, kan echter, zoo ver wy kunnen nagaan, geene „ beweging eenen aanvang nemen, zonder de Ziel. In„ dien, gevolglyk, beweeggronden of voornemens in zich „ zei ven een vermogen hadden, om de Ziel noodzaaklyk „ tot handelen te bepalen, zoo moesten zy in zich zei„ ven het vermogen bezitten, om eene beweging te be- ginnen of mede te deelen; dat is, zy moesten of Zie„ len of Lichaamen zyn. Doch een beweeggrond,gelyk,by' „ voorbeeld, liefde tot geld, of gevoel van pligt, is noch „ een Ziel, noch een Lichaam, en kan derhalven geene ,, beweging doen aanvangen, noch, by gevolg , op zicti „ zeiven de onmidlyke ên noodzaaklyke oorzaak eener „ handeling zyn. „ 250. Een beweeggrond (fchryft beattie verder) kan „ wel een zeker verlangen of afkeer in ons verwekken* „ of dit verwekte verlangen of afkeer zelf zyn; maar verw. langen en afkeer is zoo verre van dat men daar dooB „ haiK  Ï>er zede lyk e wetenschappen. 2.8*5 $, handelingen zou kunnen verftaan, dat zy, in alle taa„ len, welke wy kennen, met een' naam genoemd w°r„ den, die overeenkomt met het Engelsen woord pas- fions [by ons haristogten, letterlyk ly dingen] en dat niet ,', iet doende, maar iet lydende, en waar omtrent eene „ handeling gaat, betekent. Wy kunnen wel handelen, „ overë'enkomftig den aandrift van afkeer of verlan„ gen; maar ook dan blyft het, dat wy het zyn , die „ handelen; en het blyft van onzen wil, van ons vermom 8, gen van zelf bepaaling, afhangen, of wy al dan niet „ handelen overë'enkomftig dien aandrift. Een hongerig „ mensch heeft groot verlangen om te eten; doch on» e, der zynen voorraad kunnen fpyzen zyn, welker ge„ not, hoewel hy weet, dat zy eetbaar zyn, hy zich „ echter niet veroorlooft; alhoewel hy, te gelykcr tyd, „ zich bewust is, dat het in zyn vermogen ftaat, om te „, eten, eyenwel noodzaakt hem een of andere beweeg9', grond , by voorbeeld de overweging zyner gezond„ heid, om 'er zich van te onthouden. Ieder mensch ,, heeft een afkeer van fmert en van den dood; doch „ of nu een foldaat beiden vlieden, of dapper voor zyn „ Vaderland aan beiden het hoofd wil bieden, hangt ge- s, heellyk van hem zeiven af; zoo lang ten min- „ ften, als hy het gebruik zyner rede, en het vermogen „ om zyne leden te fpaaren, behoudt, dat is, zoo lang „ hy een wezen is, dat rekenfehap van zich zeiyen yera, fchuldigd is." Gaarne wilden wy nog verdere bedenkingen, 'smenfchen vryheid betreffende, als mede de overige werkzaame vermogens der Ziele, yoordraagen; doch ons bepaald beftek verbiedt dit. De Verhandeling over de Natuurlyke Godgeleerdheid, aan het einde deezes Tweeden Stuks geplaatst, is zekerlyk zeer beknopt. De Heer hennert geeft, van die beknoptheid , reden, in eene Aantekening, met vermelding der voornaamfte en meest bekende Schryvers, ten dienfte der zulken, welke in de beoefening van het gewigtig Onde^ werp dieper wenfehen door te dringen,. iLETT. 1795. no. ff  a86 J. F. ACKERMANN Geneeskundige Verhandeling over de Engelfche Ziekte", Door j. f. ackermann, M. D. Medelid van het Geneeskundig Genootjchap te Mentz. Te Utrecht, by J. dc' Waal Sz., 1794. In gr, 8vc. 188 bl. Onder deezen titel, wordt eene Prysverhahdeling, door het Utrcchtsch Genootfchap, in het jaar 1792, met een Aecesjit bekroond, thans ook afzonderlyk, in het Latyn en Nedérduitsch, uitgegeeven. De Schryver heeft dus, by het opftellen van dit Gefchrift, de onderfcheiden Vraagen, welke in het opgegeeven Troblema voorkomen, in het oog moeten houden, en naar dezelve zyn Antwoord inrichten; die echter zodanig waren voorgefteld, dat derzelver beantwoording eene volledige Verhandeling over de Engelfche Ziekte moest uitmaaken. Met veel genoegen hebben wy dit Stuk van den fchranderen Mcntzer Arts' doórgeleezcn ; hetzelve heeft zeer veele verdienften, en, zo het al niet alle de deelen der Vraag even voldoende oplost, is echter het grootfte gedeelte zeer naauwkeurig behandeld, en inzonderheid van de gewoone Prysverhandelingen hierdoor onderfcheiden, dat 'er zeer veele aanmerkingen in voorkomen, die den Schryver eigen zyn, en by geene andere Autheurcn gevonden worden; gelyk ook het Ontleedkundig onderzoek van Kinderen, aan de Engelfche Ziekte overleden, verfcheiden byzonderheden bevat, welke men te vergeefsch elders zoeken zoude. — In de eerfte Afdeeling, die over den aart der Engelfche Ziekte handelt, befchryft de Doétor eerst de toevallen , die dezelve vergezellen , vervolgens de verfchynzelen, door hem zeiven by het openen der Lyken waargenomen, vooral opmerklyk door de byzondere afwykingen der Werktuigen, die in de verfchillende holligheden des lichaams gevonden worden, als ook inzonderheid ten aanzien van het maakzel der Beenderen, waarna hy,- eenige algemeene phyfiologifche Stellingen over de voeding en de affcheiding der vochten, volgens dc nieuwfte ontdekkingen der Natuurkundigen, hebbende laaten voorafgaan, eindelyk uit de vergelyking van het een en ander den waaren aart der Engelfche Ziekte tracht af te leiden. Deeze nu meent hy te beftaan in een zuure ontaarting der Chyl,waardoor de Aarddeelen, die met het voedzel in 't lichaam komen, tot' de voeding onbekwaam ■ . Wor-  OVER DE ENGELSCIIE ZIEKTE; worden; om dat het Plant- en Melkzuur, ('t welk zo zeer de overhand in deeze Ziekte heeft) zich met de Kalkaarde ligtelyk vereenigt, en daarmede een middenzout maakt, 't welk gemaklyk in water gelinolten wordt, en dus ook, in de bloedwey ontbonden zynde, ongefchikt wordt om aan de beenige Celletjes vast te klecven, of tot bet lamenltel der overige werktuiglyke deelen te kunnen diehen , waarom het door de opllurpende Vaten in het bloed te rug gevoerd, en door de ontlastende Werktuigen des lichaains geloosd, wordt. Het Phosphorzuur, 't welk in het lichaam, van een gezond mensch bereid wordt, en dat zich met de Kalkaarde wel vereenigd, maar dan in water onoplosbaar is, en de ftoffe der Beenderen uitmaakt , wordt, naar zyne meening, in deeze Kinderen niet gevormd, en 't gemis hiervan geeft dus ook aanleiding tot de verweeking der Beenderen en andere vaste deelen. In de tweede Afdeeling worden de oorzaakcn der 'Engelfche Ziekte behandeld. De algemeene oorzaak meent by te vinden in het niet veranderen der Plant- en rauwe Dterzuuren in het Phosphorzuur. Hy is naamlyk van oordeel, dat de voomaamfte werking der Spysverteering tot dit einde gefchikt is, om deeze Zuuren tot voeding bekwaam te maaken, en in Phosphorzuur te veranderen ; zodanig een vermogen zou vooral in de Gal huisvesten , welke, in eene groote maate met phlogistoti bezwangerd,, dit beginzel aan de Plantzuurcrt mededeelt,' en daardoor het Phosphorisch zuur doet geboren worden. Dewyl nu, in Kinderen aan Engelfche Ziekte geftorven, de Lever altoos zeer groot en de Galblaas met bedorven kragten fmaaklooze Gal gevuld wordt gevonden, moet meu hierin de naaste oorzaak der Ziekte, het niet veranderen van het Plantzuur in Phosphorisch zuur, en de daaruit voortfpruitende gevolgen, die wy ftraks hebben opgeteld, afgeleid worden. — De redenen, echter, waar me-' de de Schryver dit gevoelen tragt te liaaven, zyn ten uiterften zwak, eri toonen, dat de Scheikunde, zelfs naar de oude Stahliaarifche leer, dé Höofdftudie van den Schryver niet geweest is: zo zegt hy, b. v., dat het door Scheikundige proeven blykt, dat het Phosphorisch zuur met zeer veel phkgiston verzadigd is, om dat onderfcheiden lichaamen aan de lugt blootgefteld door Phosphoms verbranden —- maar, volgends de oude leer, wist men im9m zeer wel, dat Phösphorus en Phosphorzuur zo veel V a ver^  f. ackermann, over de engeesciie ziekte, verfchillen' als Zwavel en Zwavelzuur. Het zoge¬ naamd Sal microcosmicus der pis zegt hy faamgefteld uit Phosphorzuur en Wynfteenzout, CSal Tartari;~) wy meenden dat het uit vlug en mineraal Loogzout, met dit Zuur, beftond. — De verwyderde oorzaaken der Ziekte telt de Schryver op, zo als ze by de meeste Autheuren voorkomen; derzelver werking echter altoos verklaarende op het verzwakken der Lever, en het bederven deiGal. — De gefteldheid van het lichaam na het geneezen der Engelfche Ziekte, en de wyze, waarop deeze Ziekte den dood veroorzaakt, worden vervolgens zeer naauwkeurig en uit ervaring befchreeven; terwyl, eindelyk, in de derde Afdeeling, de geneezing deezer Ziekte behandeld wordt; in welk ftuk hy zodanig te werk gaat, dat hy vooraf eene optelling doet van de meeste middelen , tér geneezing deezer Ziekte aangepreezen, vervolgens deeze geheele lyst doorloopt, de waarde van elk derzelve bebeöordeelt, en ten laatften zyne eigene Geneeswyze, welke hy zo ter voorbehoeding als geneezing der Rhachitis met het meeste nut gebezigd heeft, doet volgen. —, Het- een* en ander tekent den man van oordeel en ondervinding, welks aanmerkingen en raadgeevingen de oplettendheid der Geneeskundigen alzins verdienen aanbevolen te werden. — Nog is dit Werkje met een Plaat voorzien, ter opheldering dienende van het geen de Schryver nopens liet maakzel der Beenderen, in Kinderen door de Engelfche Ziekte aangetast, heeft opgemerkt, en Waarneemingen betreft, welke zp belangryk, als nieuw, zyn. Verhandeling over het Verband tusfehen de Zede- en Staatkunde, of eenige Bedenkingen over de Vraag: In hoe verre is het mogelyk, de Zedeïyke Pligten van het Gezellig Leeven, in de Beft lering eener Volksmaatfchappy , te betragten ? Door christiaan garve. Uit het Hoogduitsch vertaald door Mr. c. t. eeout. Te Haarlem, by F. Bohn en A. Loosjes Pz., 1794. ƒ» gr. 8vo. 156 bl. Soortgelyke Twyfelingen als den Vertaaler' van het boven aangeduide Stukje bevingen; foortgelyke Vraagen als hy zich zeiven, naar luid des Voorberigts, deedt, kunnen niet nahaten op te komen by allen, die de Gefchiedenisfen aandagtig leezen, of de Gebeurtenisfen huns ei-  ch. garve, verhandeling» ü2cj eigen tyds met een eenigzins gevestigd oog befchouwen Zy verlangen nevens hem voldoening. Aanleiding' om deeze te verkrygen vinden zy in het Antwoord van den Heer garve; of zy die zo volop zullen erlangen als de Vertaaler betuigt voor zich zeiven genooten te hebben, mag, met reden , eemgen twyfel ' lyden. Allen worden niet even ras, of op dezelfde wyze, voldaan. Dit bezefte ook de Heer elout, als hy, de Verhandeling bo* ven zynen lof verheven gefchat hebbende, 'er op laat volgen: ,, 'Er zyn zekerlyk wel hier en daar gegronde „ aanmerkingen, vooral op de keuze van fommige voor„ beelden, te maaken; maar zulks kan aan de weezenlyke „ waarde van dit Stuk niets beneemen: ja al zyn 'er misfchien wel eenige zwaarigheden tegen de uitbreiding en „ toepasüng van de eene of de andere Stelling te oppe„ ren ; ik heb echter met van my kunnen verkrygen, „ deeze Verhandeling met myne aanmerkingen te ver- „ meerderen. De geringe ondervinding, die ik in „ veele opzigten heb kunnen verkrygen ° de groote „ moeilykheid der Staatsbeftiering, waar door men zo »> M ,van verre de zaaken uit ecïi verkeerd oogpunt kan „befchouwen, duldde zulks, naar myn oordeel, niet " ■ De Heer elout, die, zo wv verneemen, nog jon°is, doch zyne Academiejaaren wèlbefteed, en vervofo-ens met lof zich in de Regtszaaken bevlytigd heeft * en zeer onlangs tot Bailjuw van den Eilande Texel aange* iteld werd, hebbe zyne keuze vry; maar wy hadden wel gewenscht, dat dit nederig denken van zich ze'lven hem niet wederhouden hadt van eenige Aanmerkingen aan deeze Verhandeling toe te voegen, waar toe hy de gelegenheden zo wel fchynt bemerkt te hebben. En, in de daad, een Nederlander ontmoet ze veelvuldig in een Stuk dat een Duitfchen Landfmaak heeft. Doch met dat alles dubbel leezens- en ovcrweegenswaardig blyft. Laaten wy het eenigzins van nader 'bv befchouwen. Rechtmaatig is garve's grondftelling, dat alle Maatfchappyelyke Verpligtingen ontftaan uit de omftandigheden der betrekking, dat een verfchil in deeze omftandigheden de paaien van deeze verpligting kunne veranderen; en dat het, derhalven, om de Vraag , welker oplosfing hy zich hadt voorgefteld, wél te beantwoorden, noodig 3fS, „ dat men voor alles zich een duidelyk denkbeeld „ vorme van het onderfcheid, 't welk 'er is tusfehen V 3 „ den  êcq ch. garve den ftand van een Regent en dien van elk byzonde* „, Burger." Dit onderfcheid, zegt hy, is tweeledig, en levert den grond op van de geheele Verhandeling. Vooreerst: „ De „ Overheid van eene Burgerlyke Maatfchappy is jegens „ die van eene andere in den Staat der Natuure ge„ plaatst, waar elk alleen zyn eigen befchenner is, en 6, beide in hunne oneenigheden zich zeiven alleen tot „ Rechters hebben. De Burger, daartegen, ftaat ,, met zynen Medeburger in zodanig eene verbintenis, ,, uit kragt van welke hy door eene hoogere befcher„ ming voor beledigingen beveiligd, cn hem ter beflis,, fing zyner gefchillen een Rechter aangeweezen wordt." Ten anderen: „ De Overheid moet voor de behoude„ nis en het welzyn eener ganfche Maatfchappy zorgen; „ aan haar is eene ontleende Magt toebetrouwd; zy is „ door een aanzienlyk lichaam met de waarneeming zyner „ belangens belast. De Burger behoeft alleen voor „ zyn eigen welzyn, en dat der zynen — voor een, of ,, voor weinigen, te zorgen." In het ontleeden van de eerstgemelde deezer omftandigheden, weidt de Heer garve veel breeder uit, dan, onzes oordeels, de aart zyns onderwerps vordert. Dan hy bekent zelve, dit ftuk wydloopiger behandeld te hebben, dan tot zyn tegenwoordig beftek noodig was, en het gedaan te hebben om eenige uitdrukkingen, in eene voorïge Verhandeling voorkomende, uit te leggen (*). Konbondigheid is, met dit al, de eigenl'chap niet, welke in garve's geheele Verhandeling doordraait, en zouden 'er zeker niet weinige aanmerkingen vallen op de Stellingen en Gevolgtrekkingen ten aanziene van het eerfte Lid. — Deeze vermenigvuldigen by het leezen zyner ontvouwing van het tweede, dat naamlyk de Overheid uit naam der Maatfchappye handelt, De Magtsvcrgunningen, hier den Regenten toegekend, loopen tot die hoogte, dat de Schryver het bezwaarende'er van gevoelt, als hy fchryft: ?, Deeze grond, egter, op welken de Staadcunde fbmtyds ,■> ver - (*) Hy oogt op zyne Aanmerkingen op het Werk van cicero — de Piigten. Van welk Werk wy eene Nederduilfche Venaaling verfchuldigd zyn aan elizaertu wolf , geb. bei$» khf. Zig onze Nieuwe AJgnn. Vadert. Letteroef. V D. 1 St. i|il. IJO.  VERHANDELING, fflfjï \ veroorloft 1t geen de Zedekundfi den Mensch verj, biedt, 't gewigtige naamlyk van het aanzyn eens „ Volks cn deszelfs vvehhmd; deeze grond, hoe zeer „ dezelve in veele opzigten geldig is, geeft nog oneindig -, meer gelegenheid ter bewimpeling en verfchooning van „ onregtvaardigheden — niet alleen in de oogen der „ Wereld; maar zelfs in de harten der Overlieden en „ hunne Staatsdienaaren. — De. overdenkingen, die hier „ by vereischt worden, zyn dikwyls zeer ingewikkeld , „ en de driften, die zich hier in mengen, overweldigen „ menigwerf de denkbeelden. — Maar waar zyn de mid„ delen te vinden, om daar dwaalingen, hier ongereg„ tigheden, te verhoeden? Waar anders dan in de har* „ ten en gemoedsgefteldheid der Vorften en hunne Raads„ lieden?" — De middelen, hier door den Heer- garve aangeweezen, zyn by de daadlyk betraande Vorften en hunne Raadslieden waarlyk al te zeldzaam te vinden om 'er zich op te verlaaten. Een denkbeeldig Vorst, hoedanig hy, in 't Hot deezer Verhandelinge, bl. 141, enz. fchetst, zou het vry verre brengen, en zeer gelyk en naar den Koning , van welken mercjer, in 't Jaar MMCCCCXL, droomt; terwyl zy anders meer overeerkomsts hebben met die door deezen vernuftigen Droomer befchreeven worden als hunne rol op het tooneel deezer Wereld fpeelende. Hoe zy deeze Leer van Magtsvcrleening, die den invloed der Staatkunde boven dien der Zedekunde verheft, omhelzen, heeft ons delaatst overleden Koning van Pmïsfen getoond, als hy, ia het Voorberigt van zyne Nagelaaten Werken, de Stelling verdedigt: Het belang van den Staat moet den Vorften ten regel verftrekken. Dan men leeze daarby de zeer bondige aantekening des keurigen Vértaalers, die kort, maar kragtig, het gevaarlyke en verkeerde- van deezen Stelregel aantoont (*). Dan verder hier over uit te weiden duldt ons beftek. niet, Ook verbiedt het ons ftil te ftaan ter wederlegginge van eene andere Stelling, hier door den Heer garve aangevoerd: „ dat het welvaaren van een groo„ ten Staat van meer aanbelangs is dan dat van een „ kleinder; en dat overzulks de laatfte aan de eerfte magv m °p- (*) Zie de Nagelaaten Werken van frederi,r bsn II j Voef» "»e;ig.t des Schryvers, W. XLII en XLVII. V 4  Sjj^ Cö. gArve m opgeofferd worden;" en hy 'er byvoegt: „ Wanneer *,, de" Vorften zich in beiluitcn van deezen aart bedrie,, gen, dan ligt de grond hunner mistastinge niet in 't „ verkeerde van den" Stelregel, naar welken zy handen len; maar in de verkeerde begrippen, die zy zich van „ den welvaart van den Staat vormen. Deeze Regel is „ ontegenzeggelyk waar: het overwigt van grootereMaat,, fchappyen, boven kleindere, is niet alleen natuurlyk, „ maar ook zedelyk, niet alleen hunne Kragten, maar ook hunne Rechten, zyn ongelyk." - Zulk een Stelregel zoü de verdrukking van kleine Staaten als regtmaatig verdedigen. Dan heeft Rusland, de Keizer, en Pruisfen, welgedaan met de Verdeeling van Poolen. Vreemd is het ons voorgekomen, dat de Heer garve, Van. Volksgeluk fpreekende, geen woord rept van de Vryheid ^ als een daar toe noodwendig vereischte. — Dat hy • het belang der bevoorregte Standen als het hoofdbelang van den Staat voordraagt, zal den Voorftanderetl eener welbegreepcne Gelykheid niet fmaaken; en even min den engen kring, waarin hy den byzonderen Burger omheint: zie bl. 50 en 59. En wat zullen wy zeggen van des Schryvers vooringenomenheid met Vorften, als hy tragt te beweeren* dat deeze Grooten der Aarde ontflaagen gerekend mogen worden van de gehoudenheid om zich ftrikt aan Regelen en Voorfchriften der Zedekünde te houden; om dat zy Onderregeerders zyn van de Godheid * wier bedeelirigen *, zo als dezelve in de Schriften der Openbaaringe voorkomen, niet altoos oyereenftemmen met onze bekrompene denkbeelden van 't geen regt ert goed is, en daar volgens niet moeten afgemeeten worden? Hy erkent, 't is waar4 dat deeze Onderregenten de kennis én wysheid des Opperregeórders derven; doch hy beweert t'effens, dat zy, door hun hoogverheven Stand ett wydftrekkend overgigt, gelegenheid hebben om meer dan anderen te weetcii van de roerzeis die het Menschdom in beweeging brengen^ van de oorzaakeh der gebeurtenisfen* en derzelver waarfebynlyke gevolgen; en dat wy daarom, in het beoordeelen van hunne maatregelen, niet zo zeer te letten hebben op de regtmaatigheid der gebezigde middelen dan wel op de grootheid van het bedoelde oogmerk. ■ Men leezè de voorbeelden door den Schryver aangehaald* en men zal teffens overtuigd Worden, hoe dit tert dekmantel van de grootfte boosheden konne dienen, en ' be-  Verhandeling. 203 ^ezwaarlyk kunnen inftemmen met den Heer garve , dat, zo dra de Volksbeftierders deeze flappen doen, zy zo dra handelen als door de Voorzienigheid daar „ gefteld, tot Scheidslieden en Beftierders der We- „ reld." Geen wonder, dat hy de gevolgen voorzag, welke uit de aangevoerde Leer konden getrokken worden; hy wraakt ze; en zou men derhalven hem ongelyk doen met dezelve hem op te dringen. Immers hy Ichryft: „ Maar wordt L hier door niet te veel overgelaaten aan de willekeur „ der Vorften ? wordt hier door voor hunne onbepaalde eer„ zugt geen wyde deur geopend ? waar toe zullen niet hun„ ne driften hun vervoeren, wanneer de Zedemeesters zelfs „ in hunne Stellingen hun zo veel toeftaan? zal de nood, ,, of ook het voorwendzel om Volkeren, die aan hunne „ zorge niet zyn toebetrouwd, gelukkig te willen maa„ ken, alles by hun verontfchuldigen ? zal ook dan niet „, hy, die de grootfte verwoestingen in andere Landen aan,, rigt, nog vry te Ipreeken zyn? zal de enkele toeleg, „ om verbeteringen in te voeren, vryheid geeven, dat „ men op de ftellige Rechten van anderen inbreuk maa^ ke? — Dan kan aan den Despoot geen perk gefteld „ worden, om niet, onder dit voorwendzel, de Vrylieid en „ Voorregten van braave Volkeren met den voet te ver,, treeden; noch aan den Veroveraar , om niet zyne ,, Magt over zyne zwakke Nabuuren te doen gelden. „ Zullen dan geene bepaalingen vast, geene eigendom,„ men zeker, geene verbintenisfen meer heilig zyn? — „ God bewaare ons, dat wy zulke affchuwelyke lesfen „, zouden daar ftellen; zy zyn even zo verwyderd van de „ meeningen van myn hart, als zy het zyn van. de Stel*, lingen die ik hier voordraage." — Men lecze de Ee-: paalingen en Waarneemingen, welke hy daarop bybrengt, om het misbruik der toegekende Magt te voorkomen, en zal 'er veel verzagtings in vinden; doch deeze fchynen ons meer op Voorzigtighcid gegrond, dan van Zcdehmdt ontleend, en zullen daarom mogelyk van te meer invloeds zyn, dewyl de Regenten veelal een meer geopend oor hebben voor de eerst- dan de laatstgemelde. .„ Mogelyk," zegt hy, en hier in ftemmen wy volmaakt met den Schryver overeen, „ heeft men in de „ Staatkunde in lang na den graad van volmaaktheid 4k menschlyke zaaken naar zeker ontwerp afloopen; dat V 5 Y> daar  G94 • c'ï" GARVE „ daar toe alles voorbereid wordt: en wy hebben rede» „ om te hoopen, dat dezelfde ftrenge Rechtvaardigheid „ en die zelfde eerbied voor Eigendommen en Verdragen' 9, die nu in het gezellig keven heerscht, ook tot de Ver„ bmtemsïèn der Volkeren zullen overgaan, zo dra o-e]vk „ Welvaaren, gelyke Verlichting en Befchaaving, der „ meeste Volken van ons Werelddeel geene fchynbaare „ voorwendzels aan de Eerzugt hunner Beftierderen en „ geene beweegredenen tot eigcndunklyke flappen aan „ goedgezinde Vorften, meer zullen opleveren!" Voorts zal men niet zonder vrugt met den Heer garve de drie onderfcheidene Tydperken nagaan , in welken ook de maatregelen van eene Overheid onderfcheiden zyn moeten. Het eerfte is. „ De ftaat van algemeene rust en vrei» de' wanneer noch dc veiligheid van een Land, door ,, aanilagen van anderen, in gevaar is,- noch elders Om„ wentelingen voorvallen, of Oorlogen gevoerd worden, ,, welke eenen nadceligcn invloed op dat Land doen vree,, zen; in 't kort, wanneer de Staatkundige Wereld „ kalmte en heldere dagen geniet. In deezen ftaat „ mag geen goed en menschlievend Vorst de eerfte, eu pi uit vrye. bcweeging, eenige ftoorenis toebrengen." Het tweede is. „ Wanneer tegen een Land aanvaliew „ ontworpen en verbintenisfen gemaakt worden, of al- „ lerwaarfchynlykst te vreezen zvn. Het eerfte ver* „ onderftelt daaden , van welke de beledigde Staat ge„ noegzaam moet onderricht zyn, zullen de maatregelen, „ die dienshalven genomen worden, rechtvaardig0zyn, „ het tweede kan ook fbmtyds uit de neigingen der Vol„ keren en hunne Beftierders met taamlyke zekerheid be- „ flooten worden. In zodanige omftandigheden ver- „, meerdert met het gevaar ook de zwaarighcid, om, '■% „ geen de pligt van Zelfbehoud, en 't geen de Trouw ., en Rechtvaardigheid, van ons vordert, naauvvkeurig tc ,, onderfcheiden. Hier zyn voornaamlyk twee gevaarlyke „ plaatzcn, waar men ligt van den rechten weg afdwaalt, „ en, 't zy tot dwaasheid, 't zy tot onrechtvaardigheid, „ overflaat: vooreerst met opzigt tot de wyze, op welke „ men onderricht wordt van de aanilagen zyner tegen,-, ftanders; ten tweeden met opzigt tot de middelen' „ welke men aanwendt om dezelve te vervelden." Het derde geval is. „ Wanneer een Staat wel niet aelf ¥> bedreigd wordt, maar wanneer by- andere Volken gro»,  verhandeling. 395 „ groote veranderingen ontftaan; wanneer hy die in bur„ gerlyke oneenigheden, of buitenlandfche oorlogen, in„ gewikkeld ziet, welke in verwyderde gevolgen ook „ hem zei v kunnen fchaden, of nuttig zyn: welk een deel „ mag hy daar aan neemen ? welk eene rol daar by fpee- „ len? Deeze vraag is mogelyk de gewigtigfte van „ allen, daar de gevallen, in welke haare beantwoor„ ding vereischt wordt, 't meest voorkomen, en het ge1 vaar, om onrechtvaardigheden van dien aart te begaan, 1 het grootst is. De Europifche Mogenheden wor- „ den "oneindig meer in oorlogen van anderen ingewik-„ keld, dan dat zy zelve die behoeven te voeren: om 't „ belang van één of twee draait zich dikwyls het ge.„ heele Staatkundig Werktuig van Europa: de meeste „ verfchillen worden dan eerst verward en langdraadig, ,, wanneer anderen zich in dezelve mengen: daarenboven „ is het hoogde doel van de Koninglyke Eerzugt (gelyk ,, men gcwoonlyk zegt) een groote rol op het tooneel „ der wereld te fpeelen; dat is, met andere woorden, op „ zaaken van anderen invloed te hebben, by hunne ont„ werpen geraadpleegd te worden, of by hunne handelin„ gen, 't zy als fcheidslieden, 't zy als befchermers van ,, de eene party, de zaak te beflisfen." Bovenal verdient dit gedeelte de aandagt, daar de Heer garve het vóór den tegenwoordigen Oorlog gefchreeven heeft. Wy kunnen hem, daar ons Berigt reeds breed geworden is, niet volgen; en alleen, zonder in zyne Uitzonderingen te treeden, waar op nog al eene en andere aanmerking zou vallen, den Regel naar gronden van Regt en Rede opgceven : deeze is „ De Souve- „ rain vindt zyne bezigheden bepaald binnen de grenzen „van zyn Land: daar toe bepaalt zich ook zyn gezag: „ daaden van andere Volkeren behooren niet onder zyne „ rechterlyke Magt, even zo min als 't geen by deezen „ voorvalt zyne zorg vereischt: by alles 't geen de vei„ ligheid of welvaart van zyn Land niet ftoort moet hy „ alleen aanfehouwer blyven, ten zy hy van de belang- „ hebbende partyen als deelneemer wordt ingeroepen. „ Even gelyk, in 't gezellig leeven, de niet verzogte „ vredemaakers dikwyls de twisten vergronten, en zy, „ welken zich als herftcllers opwerpen, de verdorvene „ zaaken nog meer in de war ftuuren, zo brengen ook „ eerzugtige Vorften, indien zy zich aanmaatigen den „ weegfchaal van Europa in hunne handen te houden, de din»  Ï9Ó CH- garve, verhandeling. •i dingen nog meer uit het evcnwigt, en ilooken het „ vuur van tweedragt eerst recht aan, wanneer zy door „ hunne tusfchenkomst ftrydige Rechten beflisfen wil„len!" Wy herdagten, by het leezen en beoordeelen deezer Verhandelinge, aan een Stukje, 't welk wy niet kunnen nalaaten onze Leezers te herinneren, in ons Mengelwerk, eenige jaaren geleden, geplaatst: Bedenkingen over de Verwantfchap tusfehen de Zede- en Staatkunde, door den Baron carel van dahlberg (*). (*) Nieuwe Algem. Vaderl, Letteroef. III Deels 2 Stuk, bl. 115 en 163, enz. De Rechten van den Mensch in Frankryk, geen gewaande Rechten in Nederland, of Betoog, dat die Rechten by het Volk van Nederland in volle kragt gsnooten worden, en iets over de Vryheid en het P atriotismus, door een Patriot. Te Amfterdam, by W. Brave, 1793. In gr, uvo. 452 bl. Iets over den Engelfchen Oorlog, met de Republjek, en over Neer lands Koophandel, deszelfs Bloei, en middelen van Herftel, door a. kluit, Profesfor te Leyden, en Schryver van de Rechten van den Mensch in Frankryk, geen gewaande Rechten in Nederland. Te Amfterdam, by W. Brave, 1794. In gr. 8vo. 360 bl. De Jaartekeningen deezer twee Werken wyzen uit, dat ze geicbreeven zyn in een tyd, toen het verre was voor den Nederlander, van die tyden van zeldzaam geluk te beleeven, waarin hei vryflaat te gevoelen wat men wil, en te zeggen wat men gevoelt ; dagen, door den Gefchiedboeker tacitus • als zo hoogst wenschlyk geroemd. In het laatfte echt de tegenwoordig Ex-Profesfor kluit het eerfte, als het zyne: en in de daad het is zyns waardig. Indien de dagen mogten gebooren worden, waarin men Hoogleeraarfchappen voor Drogredenaars aanftelde, zou de Schryver deezer twee Werken, ter bekleeding van die Waardigheid, zeer in aanmerking moeten komen, al ws e het dat hy geene andere verdienden tot die Post hadt, dan de twee Stukken, hier voor ons liggende; en hoe veele heeft hy buiten dat? Wel  A. kluit, de rechten van den mensch, enz. 297 Wel bekroop ons, by de ontvangst en het doorleezen, de lust, om onze pen te vcrfnyden tot het ontdekken der Drogredenaarye, waar mede een en ander Werk doorzaaid is ; doch het voldoen aan- dien lust zou ons zeker zeer kwalyk bekomen «yn : wy bedwongen dien, Thans zyn, door de jongfte Omwenteling, dc zaaken zodanig veranderd, dat wy denzelven vry zouden mogen botvieren, die beide Werken ontleeden, en ons deswegen met volle vryheid uitlaaten, Eene hervatte leezing dan de lust, om aan deeze eerst opgekomene begeerte te voldoen, verging ons daarop te eenemaal. Eene geheele ontleeding van het eerstgemelde Werk zou daar'toe noodig geweest zyn; naardemaal het, van den beginne tot het einde, van drogredenen zamenhangt. Terwyl de Heer kluit, in het eerstgenoemde Werk, zonder zynen Naam in 't licht gegeeven, zich zeiven onophoudelyk bewierookt, en daar door dikwyls duizelig wordt. Men zie bl. 26. 28. 68, 114. 200. 558. Om zyn plan te voltooijen, gaat hy de Artykelen van de Regten van den Mensch, in Frankryk vastgefteld, na, en weet, op den trant der Drogredenaaren, te bewyzen, dat elk deezer, die de eer heeft van hem te behaagen, in ons Vaderland daadlyk genooten wordt. Te midden van deezen arbeid vaart hy uit tegen de Schriften van eenen price, priestley, en, gelyk hy ze noemt, „ an„ dere Politieke Vry geesten or Politieke Hweefers," en heit ten Hemel wat een van de spiegel deswegen fchreef, in zyne Historie der Satisfactie van de Stad Goes, waarin die Ex - Raadpenfionaris zeker zeer veel fraais gezegd heeft, doch 't geen hier fhnksch wordt bygebragt, uitbundig is hy in zynen lof toe te zwaaijen aan den Heer meerman, over zyn onlangs uitgegeeven Werkje: f)e Burgerlyke Vryheid in haare heilzaam e, de Volksvryheid in haare fchadelyke, gevolgen voor gefield, inzonderheid met betrekking tot ons Gemeenebest (f). Hoe groet (*) Wy -hebben, in onze Lettereef. voor den Jaare 1794, bi. 176, dit Werkje met zo veel vrymoedigheids behandeld als de toenmaalige tyden gehengden , en getoond, dat de Heer meerman zich aan Drogredenkunst, en wat daar toebehoort, fchal* dig maakt; fchoon hy zo verre d*»rin niet gevorderd is, of hy zou by den Ex - Hoogleeraar nog wel eene les kunne?-, baaien.  298 A. KLUIT groot is de koelheid, met welke hy, bl. 25, gewaagt van de Meesterftukken, over de Gelykheid, van cras cn brown. , Met hoe veel ophefs, om dit aan te Hippen, vermeldt de Heer kluit het openlyk behandelen, en fchielyk in druk geeven, der Nouvelles, Memorien en Refolu- • tien! Is hem onbekend, of vergeeten, of diende het niet : in zyn kraam, het Verbod, naa de Omwenteling in 1787 I gegeeven, om Staatsftukken in de Couranten te plaat-; zen? Weet hy niet,-hoe een onzer voornaamfte Boekver-., kooperen te Amfterdam heeft moeten boven komen, en'i zich verantwoorden wegens de uitgave van. zommige 1 Staatsftukken? En de openbaarmaaking heden tén dage befchaamt, met vollen dag, de hier zo breed uitgemeetene openbaare behandeling der Lands- cn Staats-| zaaken. Bezwaarlyk kunnen wy hem geloof geeven , als hy.' fchryft, bl. 205 : „ Ik had, by den aanvang deezer Ver„ handeling, my niets minder voorgefteld, dan om, vanj „ onze LanJzaaken fpreekende, de vroegere gebeurtenis-„ fen op te haaien ; de loop myner denkbeelden brengt. „ my dieper in 't voorledene; met dit alles ben ik niét:; „ voorneemens hier eenig verhaal, zelfs geene fchets, te; ^ geeven van 't geen, onder den naam van Vader landsch-, „ liefde en van Vryheid, in onze Republiek, tot aan Sep-.-„ tember 1787, gebeurd is." Men zal hem, naa de: leezing zyner Aanmerkingen ten opzigte iriotten by uitftek toefchreef, meesterlyk gelukte. 2i  DE RECHTEN VAN DEN MENSCH, ENZ. 30I „ En zie daar den oorfprong en aanvang van alle de verdere gevolgde rampen , onheilen, en verliezen der Republiek overgekomen. Had men toen door het Amejricaanfche Vryheidseuvel, of liefst door de Philolophifche denkbeelden van overdreevene Folksregeer ing niet bennet, naar het voorbeeld onzer Voorvaderen handen in een gellagen, daar was mogelyk nog iets goeds gewrocht; ten minften Engeland fchynt ras tot zich zelf gekeerd te zyn. Maar de Hap was daar gedaan. „ Aanm. Immers als de Regenten zelfs ééns zyn, kan onze Republiek wonderen verrichten, En dan eerst kan 'er Activiteit zyn. „ [Aanm. 1793. En dit bleek in 't jaar 1793. Een Jaar van wonderen van Activiteit, toen alle Regenten één ziel en zin, een' enkele aandrift hadden, om, met den Stadhouder, handen in een te liaan, en toen alle de voorftellen, om het Land tegen een verwoestenden inval van Franfche rooversbenden te befchermen, zo haast gedaan , zo haast toegeftemd, zo haast ( uitgevoerd wierden : waar door de vyand met den hcmeltergenden du mouriez aan 't hoofd, tegen zyne verwachting, klakkeloos werd afgeflaagcn, en zulks door Wapeningen en Inundatien. Eene Verlosfing zo zigtbaar door de Godlyke Voorzienigheid begunltigd , dat zelfs fommige zogenaamde Patriotten en onder hen de zodanigen, die den Franschman gaarne in het Land gezien hadden, geene andere oorzaak van den verhaasten aftocht van du mouriez hebben weeten op te geeven, of willen erkennen, dan dat du mouriez, door kragt van Hollandsch goud herwaards gelokt, ook nu door Engehch of Stadhouderlyk goud zoude omgekogt zyn om van de Republiek af en weêr terug te trekken, en zyne overwinningen eensklaps te laaten vaaren; welke ongerymdheden zy zelfs onder de hand aan oprechte, doch onkundige of ligtgeloovige, Vaderlanders, ook aan de zulken, die de Conftitutie oprecht zyn toegedaan, trachteden in te boezemen: terwyl andere braave Nederlanders, en wy met hun, daar in erkennen en eerbiedigen de zichtbaare hand van Gods goedheid, dat hy de middelen van Verdediging heeft willen zegenen. De uitgegeeven Brieven van de Correspondentie tusfehen den Generaal miranda met du mouriez , enz. over de Verovering van Holland, toonen de zaak klaar genoeg aan. Indien 'er toen zodanige Verdeeldheden in de Republiek geweest waren, als 'er ' t-$TT. 1795. NO. 7. X 178Q  jö3 a. kluit, de rechten van den mensch, enz. 1780 en 1781 in alle de Raadzaalen, Staatsvergaderingen, Vroedfchaps-Collegien, plaats hadden, die destyds tot langduurige Deliberatien , firydige Advifen, Remonftrantien, Proleflatien, en daar uit gereezene Refolutien aanleiding en oorzaak gaven; gewis! de Republiek ware cnherftelbaar verlooren geweest: eenige kwaadwillige» hadden hun zin gehad; en duizenden andere, doorzichtige, Patriotten, goeden en kwaaden, zouden gedeeld hebben in de algemeene rampen en onheilen. Ik weet wel dat men in zekere aanzienlyke Stad der Republiek eenige Leden noemt, die, by de Deliberatien over de Verdediging en Inundatie, den moed zodanig hebben laaten zakken, dat zy van gedachten waren, en zulks by Protesten verklaarden, dat men zich maar zo goed mogelyk, door opofferingen, 't zy van geld, of goed, of eer .... met den vyand verdraagen moest, en die daarom tegen de middelen ter Verdediging Hemden; doch ik beu verzekerd dat zy thans tot betere gedachten gekomen zyn; dat zy mede God danken, dat de vyand is tegengehouden , en ik vertrouw, dat zy de zaak zelve zo kwalyk niet gemeend hebben, en dia Protesten terug zullen neemen]." ° Wy oordeelen het onnoodig, in 1795, deezen Text van 1793 te commentarieeren. 't Is alleen ten ftaal van 's Mans ïchryfwyze in dit vreemd gefchikte Boek. Wat 's Heeren kluit's Aanmerkingen betreft over *s Lands Koophandel, ten aanziene zo van deszelfs aanmerklyke Opkomst, toeneemend Verval, en de aangewende middelen van Her (lel; het goede, 't welk daarin voorkomt, is breeder en beter te vinden in de twee bekroonde en bekende Verhandelingen over dit gewigtig Onderwerp, door de Heeren van den heuvel én rogge, m de Werken der Hollandfche Maatfchappy der Wee- tenfehappen te Haarlem. Wy zullen «eene ftuk, ken bybrengen, geene Aanmerkingen maaken"; tot welke laatfte dit laatfte gedeelte zo veel aanleidings geeft. Toont hy zich aizins ook hier een Leerftoel in de Drogredenkunst waardig, de plaats van Hoogleeraar in den Koophandel, zo immer in ons Land claar voor een Hoogleeraar worde aangefteld, verdient hy door dit Geiehvyf niet. Rel-  g. foister's reizen. 303 Reizen van george forster, in den Jaare MDCCXC. Uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede Deel, Te Haarlem, by C. Plaat. In gr. 8vo. 174 bl. Tusfchenbeide komende Werken, die wy oordeelden dat een fpoediger plaatzing verdienden, dan. het Vervolg der Reize van den Heere forster, welker Eerfte heel wy reeds aangekondigd en beoordeeld hebben (*), wederhieldcn ons tot nog, deezen Reiziger op nieuw te vergezellen. 1 Wy deeden zulks, dit Stukje opvattende, met dat genoegen, 't geen wy betuigden te 1'cheppen in het Eerfte Deel. Wy vonden dit Tweede zo zeer in denzelfden fmaak, dat het toen gezegde 'er ook op pasfe. Aken, met Burfcheid en Vaals, levert de ftoffe tot de twee eerfte Brieven in dit Boekdeeltje. Het Verval der Fabrieken te eerstgemelde Stede, en de Bloei derzelven op de laatstgemelde plaatzen, fteekt geweldig by elkander af, en geeft den Reiziger aanleiding tot zeer gepaste Bedenkingen de Fabrieken betreffende, welke, door alle daar by belang hebbenden, met toepasfmg verdienen ge' leezen te worden, De ligt uitweidende en zich daarin niet begrenzende Geest des Heeren forster vertoont zich in de Gedagten over den toekomftigen ftaat van Europa. Het veelvuldig gebruik der Brandftoffen tot het ftooken in de Fabrieken te Vaals, en het dreigend gebrek daar aan, doet hem fchryven: ,, Zedert lang zyn de velden hier omftreeks, en in de Nederlanden in "t gemeen , door den fterken Landbouw en de wasfende Volksmenigte verflonden. Intusfchen heeft de Natuur, door onderaardfche Velden, ik meen de aanmerkelyke Steenkoolmynen, voor de behoeften der Ingezetenen ryklyk gezorgd. Men ziet ze hier, overal, in fchaorfteenen en ovens gebruiken, zonder dat iemand met hout ftookt. Maar Hoe dan, wanneer ook deeze groeven eindelyk uitgeput en geen nieuwe brandftof wordt uitgevonden, tot welke wy in den winter onze toevlugt neemen, en waarby wy onze fpyzen bereiden kunnen? Wat onze Scheikunst en Natuurkunde, met vereenigde kragten, in ftaat zyn al of niet uit te werken, durf ik niet bellisfen, mogelyk vinden {+) Zie onze Alg. Vadert. Lettertef. voor 1793, bh 493». X 3  £04. G. FORSTER'S REIZEN. den wy een net uit, waarin zich de zagte hoofdftof vaa het vuur laat vangen en verdikken, zoo dat het ons, op het oogenblik dat wy het zyne vryheid geeven, warmte mededeelt, doch dit is, in allen gevalle, niet meer dan een zeer onzeker uitzigt. My komt het waarfchynlyker voor, dat de Mensch eindlyk de ys- en benevelde landen, gelyk ook die der zoogenoemde gemaatigde lugtitreek, welke geheel zonder boslchen zyn, ten eenigen tyde ais onbewoonbaar zal moeten verlaaten. Wy vraagen onophoudelyk, wanneer toch het Europisch zoo wel 'als Afiatisch Turkyen zich in het helder licht der zedenlyke befchaaving wederom zal verheugen; wanneer Africa op nieuw door befchaafde Volken zal bewoond worden? Bet antwoord dunkt my is zeer gereed. Honger en koude zullen éénmaal veel geweldiger en onweerftaanbaarder werken, dan vóór de tyden des bygeloofs en der heerschzugt, om de Europifche Volken by menigte naar de barbaarfche Werelddeelen te doen toeftroomen. Wy zullen de wouden van Harnas, den Taurus en Amant/s, ja zelfs van den Kaukafus en Emaus, beltonnen, de Barbaaren dier Landftieeken te onderbrengen of verjaagen, en de fakkel der Weetenfchap aldaar weder overbrengen, waar zy den mensch eerst in handen kwam. Dunkt het u Ijgtvaardig, dat ik op deeze wyze in het toekomftige doordringe? Wat kan ik het helpen, dat myne verbeelding my waarfchynlykheden fchetst, waar uit eindelyk een mogelyk beeld te voorfchyn komt? „ Tegenwoordig, het is waar, bepaalt zich alles tot zyne Noordlyke Gewesten; onder ons zyn alle de fchoone lentebloezems in menigte geopend; menige voortreflyke vrucht van den geest is tot rypheid gekomen het menschlyk gellacht heeft hier eene befchaving gekreegen, welke het, wanneer wy alles byeen rekenen, nergends bezit: wy wandelen op eenen zoo fchoonen.weg al verder voort; alles fchynt onzen tegenwoordigen vorm van kennis en weetenfchap, en aan onze Staatkundige betrekkingen , eenen beftendigen duur te belooven! Uwe redeneering, ik moet het ronduit bekennen , fchynt my niet veel beter toe, dan de hoop op een lang leeven, waar mede de hooge ouderdom zich vleit, die, hoe meer hy tot het graf nadert, zoo veel te fterker aan het leeven gehecht wordt. Hy verzekert de verganglykheid van al het ondermaanfche, dat, hoe ouder eene menschlyke inrichting wordt, zy ook zoo veel te nader by haar einde is.'.  'e. förster's RiEizén.' 305 Is. Wy kunnen het menschlyk geflacht alleen met zich zelf vergelyken, en alhoewel dat gedeelte zyner gefchiedenis, welk wy kennen, als 't ware, eerst van gisteren is, behelst hetzelve reeds voorvallen genoeg, die ons kunnen leeren, onder gelyke omftandigheden, eene gelyke uitkomst te verwagten. De algemeene ontwikkeling en vorming onzer krachten kan gewis niet hooger klimmen. Kunnen wy den boog nog fterker fpannen, zonder dat hy breekt? Kan ons verftand nog fcherpzinniger getoetst, kunnen onze gewigtiger en geringer, onze openbaare en huislyke, betrekkingen, nog juister berekend worden? Zyn wy niet naby het hoogfte toppunt van ver- fyning? • Wanneer men nu deezen berg beklommen heeft, dan blyft 'er, in deeze Ixions-wereld, niets anders overig, dan, hol over bol, het rad in de diepte te rollen, en, van onderen af, naar een nieuw gebergte voort te kruipen. „ Dwaas zou het zeker zyn, eene algemeene Omwenteling in Europa, welke den val van .alle Staatkundige, zedenlyke en kunstmaatige, vormen met zich zou fleepen, in weezenlyken ernst alleen van het gebrek aan Hout af te leiden, 't welk my tot deeze befchouwing gebragt heeft. Doch dit neemt daarom niet weg, dat het, als eene medewerkende oorzaak, zeer wel beftaan kan, hoe zeer anders het onoverzienbaar zamenftel onzer kundigheden, de rigting van gewoonte en zeden, de onevenredige betrekking d*r Godsdienftige begrippen en re- feeringsvormen, tot de rypheid der tegenwoordige eeuw, et verval der Kerklyke dwing] andy, het gebrooken evenwigt der Mogenjieden, de trouwloosheid der Staatkunde , de veranderingen in het ftelzel van Koophandel, de naderende ' lentetyd van den vryen Americaanfchen Staat, en andere dérgelyke gewigtige oorzaaken meer, nog ongelyk fneller en krachtiger tot dat zelfde oogmerk zamenloopen. Voor het overige dit zy ten troost van alle arme zondaaren, zoo die op als die onder den troon zyn zyn 'er mogelyk nog duizend jaaren noodig, eer zoodanig eene Omwenteling gebooreö wordt." Dat een Reisbefchryver Van dien uitweidenden Geest, als wa2r van het bygebragte ten voldingenden bewyze kan ftrekken, zich vérvolgens te Luik bevindende ten tyde dat 'er alles in de grootfte Staatkundige gisting was,i X 3 nast  30(5 ©. raRSTER's reizen. naa een kort Berigt van de Stad en de Inwoonders', het vafl zich niet kan verkrygen, gelyk hy 't zelve uitdrukt, „om „ niet het een en ander mede te deelen van die denkbeel„ den, welke hem in menigte toeflroomden als hy den „ tegenwbordigeri Haat van Luik nadagt," zal niemand bevreemden, en dus ook niet dat de Brief, van daar ge1'chreeven, opgevuld is met Staatkundige Befpiegelingen van veelerlei aart, meestal op eenen zeer vryen en Herken trant uitgedrukt. Wy fchryven flegts twee plaatzen over. „ Het geheim van alle heerschzugtige Regenten, op welks onbedrieglykheid zy getrouwlyk voortzondigen, ligt alleen in de proefondervindelyke grondflelling, dat de mensch, die éénmaal een onvervreemdbaar regt uit de handen heeft gegeeven, zich ongelooflyk veel laat bieden , voor het geen hy, als vry man , nimmer zou gedoogd hebben. Hy gevoelt zich onbcfland tegen het heerfchend geweld. Werwaards hy het oog flaat, overal ziet hy zyne broeders vernederd als zichzélf, door vooroordeel, door flaaffche vrees, en gehechtheid aan hunne leefwys v mogelyk reeds buiten ftaat om te hunner verlosfiug mecfe te werken; eindlyk zinkt hy, door de verlochening zyns verftands, in zyne eigen oogen neder, of hy twyfelt, dat zyne eigene gewaarwording cn doorzicht hem behoorlyk leiden; wanneer hy, aan zichzelven cvergelaaten, niemand op zynen weg ontmoet, die hem verftaat." „ De veruitziende loosheid der gewoone Dwingelanden loopt daar op uit, om het verftand des Volks Hechts zoo veel fpeeling te vergunnen, als ter bevordering van hun eigenbaatig genot noodig fchynt; doch het c voor het overige met een beftendigen nevel te hullen, door vreeslyke bedreigingen te beperken; het Volk zelf door allerlei openbaare Vermaaken te verflrooijen, en door allerlei fpookverfchynzels een fchrik op 't lyf te jaagen. Deeze armhartige Staatkunde fpeelt haare onbeftaanbaare rol zoo lang het gaan kan. Gelukkig,, wanneer zy het weezenlyke van het ongevvigtige weet af te zonderen, en het Volk niet enkel te vermaaken, maar ook te voeden. By mangel van Onderhoud wordt eindlyk alle verdrukking ondraaglyk; zy vormt dien trap van fmertlyke gewaarwording, welke zelfs het leeven in de waagfchaal ftelt, om eenmaal van die fmart bevryd te worden; en, wanneer dan alle gemoederen ryp en gevoelig.zyn, dan is 'er flegts  ■> gy dwaas (een fcheldwoord dat vry minder te be„ „ duiden ^ heeft) die zal ftrafbaar zyn door het helfche „ „ vuur." " Welke opvatting hy tegen daar op gemaakte zwaangheden verdedigt. De tweede gaat over den Minften in het Koningryk der Hemelen , of behelst eene Opheldering van matth. XI: 11, en luk. VII: 28, zq uit het Taalgebruik, als voornaamlyk uit het redebeleid en het oogmerk van den Heere christus, in dat geheele Voorftel. Naa eene voorbereidende ontvouwing van den Zarnenhano-, die by lange de kortfte niet is, en waarin veel voorkomt, onzes oordeels, ter zaake niet dienende, althans met noodzaaklyk, vraagt de Schryver: „ Welk zal dan „ de waare zin deezer woorden, wat zal met dezelven „ de bedoeling van den Heiland zyn V' Deeze zal, zyns oor-  godgeleerde, enz. verhandelingen = $2,% oordeels, „ zeer natuurlyk en eenvoudig worden, en „ ons van zelve als in de hand vallen." Dan hy doet vooraf opmerk en, „ dat 'er in 't Grieksch eigenlyk ,, en letterlyk ftaat; niet de min/Ie, maar hy die minder ,, of hy die kleiner is; en dat dit (volgens 't geen by „ alle Taalkundigen erkend wordt, niet alleen by uit„ heemfche, zoo wel Griekfche als Latynfche Schry„ vers, maar ook byzonder in den ftyl des Bybels) te „ kennen geeft hy die Jonger is. Rachel was de kleinfte „ of kleinere, dat is jongere, Dochter van laban, Gen. „ XXIX: 16. 26, alwaar men, in de Griekfche Verta„ lingen der zoogenaamde LXX, voor kleine of kleinere „ wel een ander woord, dan hier ter plaatze, gebruikt „ vindt; maar daar echter, ten aanzien van lea, vers ,,.ió~ en 26, het woord y.ei&v (grooter-ej vers 16 met tfieelvTepci (oudere in geboorte) vers 16 verwisfeld wordt. En zoo leezen wy, met dit zelfde woord (uxpoc „ (het welk wy hier in den Text by mattheus en „ lucas vinden) van jacobus den kleinen, marc XV: 40. Om in eene bekende zaak geen meerdere voor„ beelden by te brengen (*). „ Hy wil dan , volgends deze gebruikelyke betekenis „ der woorden, zeggen hy die jonger is, die na hem was „ in het Koningryk der Hemelen. En wie is deeze? Gy „ vat het nu al, eer ik het nader zegge. De Heiland „ fchynt immers niemand dan zich zeiven te bedoelen! „ Jesus was het, die wat jonger was; en wat laatcr in de Waereld, en in de Bediening kwam dan joannes. „ ■ Die, ten aanhooren van de fchaaren, tot joannes „ Discipelen gezegd hadt: Zalig is hy die aan my niet „ zal geërgerd worden; en die, in het onmiddelyk voo„ rige van deze uitfpraak, joannes met duidelyke woor„ den verklaard hadt, als des Heeren voorlang beloof„ den Afgezant, die nu gekomen was om Zynen weg, „ voor Hem hene, als voor iemand, die nog aanmer„ kelyk grooter was, te bereiden." Deeze Uitlegging tragt de Schryver nog nader te ftaa ven, en van zwaarigheden, daarop ingebragt, te ont- hef- (*) Verfcheide andere voorbeelden, uit uitheernfche, zoo Griekfche als Latynfche, Schryvers bygebragt, kan men anderzins vinden bv den Heer christoph. august. heumaön , in zyne Verkl. van hef N. T. by matth. XI: 11. Y 5  3*2 h. j. krom, godg. enz. verhandelingen. heffen. Doch wie des begeerig is wyzcn wv tot ri. Verhandeling zelve, welke, niet veel oStigheid? een gevoelen, dat geenzins nieuw is, gelvk de Fe™ krom zelve erkent, beweert en tragt tegft&ven E W' Het derde en- laatfte Onderwerp, 't welk wv hier be handeld vinden, is Een kort Onderzoek omtrZlden- Hei hgen Geest der Belofte, Eph. I- iV ftrekWlf L tot eene Ophelder^ J^iSi^^-Jg ad. Dit Onderzoek was eigenlyY Stemd' en De Heer krom belooft een volgend SÈafei- ™» der werp, welke door het Utrechtsen Genootfchap bekroond is , de duidelykfte bewyzen aan den dag les- : gen. b & Natuur- en Zedekundige Befchomving der Aarde en van haare Bewoonderen. Gevolgd naar het Hoogduitsch van J. f. zollner en j. s. lange. Zesde Deel. Te Campen, by J. A. de Chalmot, en te Amfterdam, by M. de Bruyn. In gr. 8vo. 400 bl. Om niet weder zo lang te wagten met van de voortzetting eens zeer verdienstlyken Werks te fpreeken, als wy eens gedaan, cn deswegen onszelven meer of  BESCHOUWING DER AAHD£,:ÈNZ4 3§ï óf min befchuldigd, hebben (*), neemen wy het Zesde Deel van den ftapel der nog onvermelde Deelen deezes verdienstlyken Werks; fn het laatst voorgaande hadden de Schryvers eenen aanvang gemaakt met ons den Mensch in 't algemeen te doen kennen, en dien Hoofdbewooner deezes Aardkloots in zyne veelvuldige en zeer verfchillende omftandigheden na te gaan. Met dit Deel befchouwen zy dit Pronkftuk der Natuure van nader by op zichzelven; en bepaalt zich't zelve, in het XVIIde Hoofdftuk, 't welk dit geheele Deel uitmaakt, tot de Gewaarwordingen in "t algemeen. Het Gezicht, — Het Gehoor. Na- dere bedenkingen, wegens de voortrefelykheid van het Gezicht en Gehoor, boven de andere Zinnen. De Reuh De Smaak. Het Gevoel. Over de verwerking der overblyvende Zintuigen, wanneer van dezelven een is verhoren gegaan. Nuttigheid der Zinnen. Juiste maat, ten aanziene van de Scherpte en Fynheid der Zinnen. Waarby een tweeledig Aanhangzel ge¬ voegd is: eerst over het Scheelzien: voorts over hei Teleskoop. Wy zeggen niet të veel, wanrieer wy betuigen , in dit Deel het voornaamfte en voor allen gefchiktffe over die Onderwerpen aangetroffen te hebben: gaan de Aantekeningen des Nederduhfchen Vertaalers foms iets hooger, dan de gezigtëinder der meeste Leezeren toelaat over te zien, hy heeft anderen daar door verpligt. Om 'er iets uit over te neemen 't welk allé Zintuigen te gelyk raakt, en, op zichzelven, zeer mededeelenswaardig is, bepaalen wy ons tot de laatfte Afdeeling} ten tytel voerende : Juiste maat, ten aanziene van dó Scherpte en Fynheid der Zinnen). „ De Menfchen verfchillen onderling zoodanig, met opzicht tot de fcherpte en fynheid hunner zinhen, dat meit den eigentlyken graad van derzelver natuurlyke gefteldheid in deezen niet bepaalen, en nog minder de voordeden of nadeelen nauwkeurig berekenen kah;, welke ontftaan zouden uit elke geringe vermeerdering of vermindering der fcherpte of fynheid van het een of ander zintuig, Zoo veel te duidelyker daar tegeh laat zich bfe* (*) Zie, hier boven, bis 153. Z 3  3S* BESCHOUWING DER AARDE betoogen, dat het voor ons, in de daad, nadeelig zou iESCHOUWING DER AARDE, ENZ, dien veiligen wegwyzer ontbeeren zouden, welke ons thands zoo dikwyls waarfchuwt tegen de nadeelige gefteldheid van de lugt, die wy inademen. „ Lekkerbekken mogen zich misfchien een fyner Smaak toewenfchen , ten einde de allerfyn'fte inmengzels hunner, wellustige gerechten zeer nauwkeurig te kunnen proeven. Doch ongelukkig waren dan ook derzelver Koks, zoo deeze niet altoos de juiste maat troffen, om hunnen fmaak te ftreelen! En wee hun zelve, indien zy nu en dan in de noodzaaklykheid kwamen, van met een onbedreeven Kok, of wel met grove, onfmaaklyke, of eenigzins bedorven, Spyzen, zich te koeten vergenoegen! „ Hoe meer wy over alle deeze omftandigheden nadenken, zoo. veel te meer oorzaaken vinden wv, om ook hier de wysheid van den Schepper te bewonderen", die, ten aanziene van de fcherpte en fynheid onzer zintuigen, die juiste maat wist te treffen, welke voor de geheele gefteldheid van den mensch, over 't algemeen, best gefchikt en voordeeligst is," Befchryving van de Zaanlandfche Dorpen , Ooslzaan, Oostzaandam, Westzaan, West zaandam, Koog, Zaandyk, Wor'mervcer , West knollendam en Nauwema ; uit oorfpronglyke Handfehriften van 'wylen den Eerw. Heer ADRiaan lqosjes , in leevcn Leeraar der Doopsgezinden te Westzaandam: met 'Aantekeningen tot deezen tyd vermeerderd door petrus loosjes adz. , Leeraar der Doopsgezinden te Plaarlem. Met Plaaten, en eene Kaart. ■ Te tlaajlem, by F. Bohn en 'A. Loosjes Pz., 1794. In gr. 8vo. 32a' kil * ■ De oorfprong deezer Befchryving van de Zaanlandfche. Dorpen , die zo zeer nader verdienen bekend te Worden , vermeldt de Uitgeever, in het Voorberigt; vvaur$n hy, den zeer leezenswaurdigen Leevensloop zyns Vaders yerhaaid, en de Schriften, door dien agten.swaardigen Man. vervaardigd, aangeweezén, hebbende, optekent, dat; de kennis aan, en de verkeering des Schryvers met, den groeten Gefchiédfchryver j. wagenaar', en zyne 'gemeenzaamheid met den Boekhandelaar tirion , te wege biagteridat , wanneer de eerfte, met de Befchryving, van;'den Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden'x ' if\ het hefchryven van Holland, tot de Zaan er^ Zmtlandfche, Dorpen gevorderd was , deëze 'nevens da laat-  A. loosjes, beschryv. van de zaanl, dorpen. 33?, laatfte hem verzogten om deswegen eenige Berigten mede te deelen. Die zamelde de Eerw. loosjes'op, én gaf ze, ter bewerkinge, aan zynen Vriend wagenaar , dié Ook deeze hulpe aan den voet van bl. 345 des VlIIften. Deels erkent. 1 Het opftellen deezer Berigten maakt het Grondwerk uit van de thans aangeboodene 'Befchryving dier Dorpen'* Tot ruim het midden deezer Eeuwe heeft de Schryver het Wérk befchaafd en vermeerderd, met oogmerk omhet in 't licht te geeven. Vervolgens hebben die Papieren: berust by des Schryvers oudfteh , en zyn naderhand gekomen in handen van diens jongften , "Zoon, die deeze Uitgave vervaardigde. ' Hoe weinig de Uitgeever, gelyk hy verklaart, tefchikken of te veranderen 'vondt, (want het moest zyns Vaders werk blyven,) deedt 'er zich eene aanmerkelyke jÊwaarigheid op. >' Het verloop van tyd hadt in een aantal byzonderheden zo veele Veranderingen veroorzaakt, dat, zonder deeze aan té tekenen, hét als een verouderd Werk zou hebben mogen en moeten aangezien worden. Deeze Veranderingen waren den tegenwoordigen Uitgeever deels bekend , dewyl de nabuurigheid zyner Standplaatze , Haarlem, hem veelvuldig te Zaandam deedt verkeefen; doch alle' niet naauwkeurig genoeg om 'er op af te gaan. Dan", op alle dé Zaanland fche Dorpen Vriendeu bf Bekenden hebbende, van wier welwillendheid om hem te helpen hy zich ten vollen verzekerd hieldt, deedt hy deswegen aanzoek 3 en by niemand vrugtloos. Hunne meer of ' min uitvoerige Befcheiden verfchaften hem deels de ftoffe tot veelvuldige Aantekeningen , den tegenwoordigen toeftand betreffende, van die zyns Vaders; door kennelyke tekens onderfcheiden. - Dit vertraagen der Uitgave brengt het baarblyklyk voordeel te wege, dat de Berigten van den tegenwoordigen ftaat zeer iong, ja zo jong mogelyk, zyn. ' Te recht merkt de Eerw. in 't licht Zender van deezen arbeid zyns zeer werkzaamen Vaders op, dat deeze Befchryving der Zaanlandfche Dorpen deelt in de algemeene aanmerking op meest alle Plaatsbefchryvingen gereedlyk te maaken , naamlyk dat 'er Kleinigheden in vermeld wordèn ; doch hy vertrouwt, dat de Bewoonders dier Plaatzen, voor welken toch deeze Befchryving meest gefchikt is, daar in behaagen zullen vinden: en Z 5 hadt  33S A. LOOSJES, BESCHRVVINQ hadt hy niet gefchroomd anderen, door het bybreno-en van meerdgre, te verveelen, hy zou, uit byzondere Aantekeningen , tot veel meer Byzonderheden, die men ge\yoonlyk met den naam van Kleinigheden beftempelt, hebben kunnen afdaalen. Dit is hoofdzaaklyk het breeder Verilag van den Oorfprong, den Voortgang en den Afloop, deezer Plaatsbefchryvinge, die dit te weinig te recht, en in deszelfs aanbelang, gewaardeerde gedeelte onzes Vaderlands eere aandoet. Overeenkomftig met de orde op den Tytel, wordt elk deezer Zaanlandfche Dorpen behandeld; naa dat de Schryver van den Zaanftroom in 't algemeen , van het Dorp en de Heerlykheid Zmnden, het noodige, en zo veel de Oudheid bydraagt, gezegd hadt. De veelvuldige Werkzaamheden en Handeltakken worden breedvoerig, van derzelver eerfte opkomst aan den boord des Zaan/Ir ooms, tot den tegenwoordigen tyd,be« fcbreeven. Wy vonden reden om ons te meermaalen over het Verval te bedroeven: wie neemt 'er geen deel in, als hy, van den Scheepsbouw Ieezende, in de Befchryving vindt: „ Doch, gelyk meest alle zaaken haare op„ komst en daahng hebben, zo is 'took met denScheeps„ bouw te deezer Plaatze (Zaandam) gefteld, In ftede „ van meer dan zestig Werven, die hier, weleer, ten „ Scheepsbouw dienden , telt men 'er nu, ten naauwen „ nood, drie- of vier-en-twintig ; waar van 'er nog zom„, mige maar alleen tot het herftellen van groote Schepen „ worden gebruikt." Zo fchreef de Vader in 't midden deezer Eeuwe, en de Zoon voegt 'er, in eene Aantekening, by: „ Deeze vermindering, reeds zeer treffende, is „ nog veel treffender, als men den tegenwoordigen ftaat „ van dit voorheen bloeiend en dit Dorp beroemd maa„ kend Scheepstimmeren in overweeging neemt. Ter, „ wyl wy dit fchryven 0794) zyn 'er flegts twee of drie „ Scheepstimmerbrazen overgebleeven, de overige Wer„ ven zyn geheel vervallen. Vyf-en-twintig jaaren ge„ leden werden 'er doorgaans tusfehen de vyftien en „ twintig Schepen, in 't jaar, gebouwd. Meermaals za„ gen wy 'er twee, foms drie, onder handen van een„ zelfden Timmerbaas. De laatfte vier jaaren kan het „ getal der gebouwde Schepen, door elkander genomen, „ geen vyf bedraagen. In 't jongst verloopen jaar is 'er 4 maar één gebouwd. Naar gelange bier van was ,, ook  van de zaanlandsche dorpen, 339 L ook de menigte der Schepen, tot herftel te Zaandam L komende, groot, en is thans tot een getal van geene L, beduidenis gedaald. De des bykans ledige kom der L Voorzaane, in onze jeugd daar door opgecierd, ftrekt L hier van ten bedroevenden getuige." f Zeer naauw verknogt aan den voormaals bloeienden Scheepsbouw was de Visfchery op Groenland en StraatÜavids, in de Zaanlandfche Dorpen, Tafels van beiden» Ëoor den Burger jacob van santen den Uitgeever medegedeeld en hier ingevoegd, wyzen den voortgang in vertnindering uit. Dezelve was nog in vollen bloei toen de bude loosjes fchreef; maar zyn Zoon mag 'er met regt by aantekenen: „ Deeze drukte is in fluimerigheid vert anderd, welke meer bedroevens dan verwonderings baart 1, by den Aanfchouwer, die de voorgaande woelige leeI, vendigheid geheugt. Eenigen tyd vulde het vermeerL deren van de Schepen ter Koopvaardyvaart dit gebrek |, eenigzins aan; doch ook dit aanvulzel heeft, in deezen I, laatften tyd, veel afbreuks geleden, en wie ziet beI, terfchap te gemoet." I In de Befchryving van Wester-Hem, aan de Oostzyde j/an Zaandam, wordt de woelige drukte op de Scheepsr timmerwerven door den Vader befchreeven, als, in lyne jeu^d , „ zo vol drukte met den middag en den L avondvals of het Werkvolk van de Admiraliteits - Werf I, kwam." De Zoon maakt deeze bedroevende Aantekening : „ Een overblyfzel van deeze woeligheid mogt ik, 1, even als myn Vader, in myne jeugd befchouwen ; er* i, moest my daarom te meer bedroeven, wanneer ik, in 1 den Zomer des voorleden Jaars 1793, by eene wandeling I tegen den middag, te deezer plaatze, geen Hamerflag f hoorde, geen Timmerman zag, en de voorheen digt I met Scheepstimmerhout bezette Werven fchaars voor| zien vondt, en weinig zwaare Balken aantrof, en voor | de fteevige Krommers ligt Kromhout, alleen tot kleine I Vaartuigen gefchikt, ontdekte. De.fchakels van verval I hangen niet min dan die van welvaard aaneen!" \ Andere Fabrieken en Trafieken deezer Dorpen worden, fi derzelver Opkomst, Bloei, Verval, of Inftandblyving, liefchreeven; doch zyn te veelvuldig om ons tot een byionder verilag in te laaten: en treft men dezelve aan by Ik Dorp, waar ze voornaamlyk geweest zyn, of nog iloeijen; grootlyks ftrekkende ter afwisfeling van de veel- II dor en droog vallende loutere Plaatsbefchryvingen. By- zon-  S4<5 4- LOOSJES, BESCHRYVINÖ zonder breed is de Befchryving van het ovenvinden da groote Schepen over den Mam , toen deeze in de Binnc. zaan getimmerd werden, met eene Afbeelding naar ce: oud- Sphildery opgehelderd. Voorts is dit Werk ver; 'cierd met de meerendeels vyeU uitgekoozene en uitgevoer de Afbeeldingen van Oostzaan, de Westzaandtr Kerk ec Regthuhi de Aehterzaati,, de Vwrzaan, Koog, Zaandyi. ©n • fFormerveer. De Uitgeever, tot het iu 't licht jenden van den duy aangevulden arbeid zyns Vaders be%itende, hadt zich) gelyk hy fchryft, eerst voorgefteld ,, dezelye te "verbree; „ den, met iets'meer Gefchtedkundigs', wegens deeze Dor-i „ pen, daar aan toe te voegen, ter gemoetkoming van hec „ dorre, 't welk aan Plaatsbfifchrjvingen, die geen fchil l „ deragtige tooneelen opleveren, onaffcheidelyk vast is.1 „ zal men geene vreemde kleuren, ten dikmaal wauvoeg; „ lyken cieraade, gebruiken. „ Stofte, ten dien einde, verzamelende, vondt hy de; „ zelve, deels met zo veel onzekerheids, in de vroegfte ,, tyden, die heugenis van deeze Dorpen draagen, om 5, geeven, en deels van zo weinig weezcnlyk aanbehmgsj ,; buiten 't geen, in de Plaatsbefchryving, ten overvloed^ 4, gemeld, of door óverwyzing op andere Schryvers aan geduid, was, dat de lust om dezelve te verwerken hem ., ten eenemaale ontging. „ Tot laater tydên afdaalende, leverde de Gefchiede; .„ nis, die met een meer vasten tred voortging, zo weinig „ op, bepaald deeze Dorpen betreffende, dat de voor. ,', raad gering was, indien hy zich, niet veroorloofde daar „ in 's Lands algemeen.er Lotgevallen te vermelden ; to' „ welk laatfte hy niet kon befluiteii, aangemerkt de on ,, voegelykheid van Gevallen aan te. voeren 5 tot welk» „ deeze Dorpen weinig of geen. meer betrekkings had „ den, dan andere Steden of.Plaatzen on.zes Vaderlands „ Dagelykfche Voorvallen, die geen eenigzins be „ ftendig uitwerkzeL agterlieten, keurde hy der Aandag „ van den Leezer, en gevolglyk zyner Befchryving, og: „ waardig." Dit alles bewoog den Uitgeever, van dit eerfte Plan a: te zien, en het te laaten, berusten by de Plaatsbefchry ving zelve. Dan gelukkig vondt hy, 't geen de vooraf gaande Plaatsbefchryving van de Inwoonders zegt, voo: een breeder bewerking gefchikt, en werd te raade, on het een en ander, der Zaankanteren Gcaarthcid, Zeda ei  Van de zaanlandsche dorpen,* 340c Lëfl lecvenswyzabetreffende, by wyze Van Aanhangzel> daar -aan toe te voegen. Wat j. le franco, van berkhey -deswegen vermeldt, in zyne Natuurlyke Historie van Holland, en goeddeels bet werk is van des Schryveis Broeder, wylen cornelis loosjes * voor afgedaan werk houdende, treedt hy ter vermelding van andere Byzonderheden, het Character der Zaankanteren raakende. Hy toont dat de Styfhcid, welke hun van niet weinigen naagaat, meer fchyn dan wezen is. Dat hun, van dc zyde des Verftands befchouwd, een denkend en beftendig arbeidzaam Vernuft niet kan ontzegd worden. — Hoe de Opvoeding hun zeer vroeg tot het Koopbedryf, en het daar mede gepaard gaande houden der Fabrieken, Vormt, De veelvuldige gelegenheden tot Onderwys worden vermeld, met het geen de loflyke Maatfchappy tot Nut van 't Algemem daar onlangs aan heeft toegevoegd. Men verwondert zich met regt over de vroeg- tydige Bekwaamheid ten Handel en het beliuuren der Fabrieken; dcch het wordt hier opgehelderd. De Gilden baaren hier geen belemmering. Gildendwang is 'er onbekend, dan in zo verre Gilden van nabuurige Steden belemmering baaren * gelyk hier met de ftukken beweezen, en dit agtervolgd wordt door eene treffende Befchryving van den druk bezigen Zaandammer Koopman, en tef- fens veelal Fabrikeur. Van afkeer van Fraaije Letteren worden zy vrygepleit, en met de Hukken be- Ïveezen dat zy hierin voor andere Landzaaten niet beïoeven te wyken. Hoe treffend is_ het voorftel van bunne Verdraagzaamheid in den Godsdienst! Uit- fpanningen en Vermaak ontzegt zich de Zaankanter niet* :n welke hy neemt vindt men hier afgemaald. Voorts ontmoet men eéne aanduiding van der Zaan'.anteren Rykdom, en de fpreekendfte bewyzen dat Gie•igheid hun te» onregte wordt ten laste gelegd; ais mede :en Tafereel van de Plaatslyke Vermaakneemingen. —. hulpvaardigheid is een Charaélertrek hier breed ontwik; celd. Dit alles wordt niet pp den toon eens Lof- ■edenaars voorgefteld ; tusfehen beide komende aanmercingen wraaken het laakbaare 't geen men hier aantreft. Wy kunnen ons tot geene opgave van veele trekken, inaaten ; maar ons niet wederhouden 't Volgende af te ehryven: , „ Veelvuldigheid van Beroepsbezighe- , den, afgewisfeld door Vermaaken den Zaankanteren , eigen, brengt natuurlyk te wege, dat zy, Bewoonders >, des  / 34^ A. LOOSJES, BESCHRYVING „ des Platten Lands, niet geroepen tot eenig deel int „ Lands- of Staatsbewind, fchoon den Lande onvergelyk„ lyk veel meer opbrengende, dan meenig eene Stemheb-„ bende Stad in Holland, zich weinig met Staats- of Re-: „ geeringszaaken , buiten den kring hunner Bans- en i „ Dorps - Regeeringe, bemoeijen. — Groot ongelyk zoui „ men intusfchen den Zaankanteren aandoen, als zichi „ der Algemeene Belangen van het Vaderland niet aan-„ trekkende. In de daad zy hebben te veel Belangs* ., by dezelve, cn te veel Vryheidsmin, om des onver-„ fchillig te weezen, Doch zelden komen zy tot een in 1 „ 't oog loopend betoon hier van, dan in tyden, die zichi „ door eene afwyking van het gewoon beloop kenmerken, „ 't Geen 'er gebeurde, omtrent de bedoelde Opdragtc 9, der Ambagts-Heerlykheden (aan willem den IV.) vani „ Oost- en Westzaandam, in onze Plaatsbefchryving ver-,, meld, kan 'er tot een Haal van ftrekken, En de laatlte: Tydperken onzes Vaderlands leveren 'er meer dam „ genoeg op. Wat wy deswegen in het breede, met: „ aanduiding van byzondere Gevallen en Perfoonsbenoe-• „ ming, zouden kunnen bybrengen, verkiezen wy liever„ door eenige meer algemeene trekken aan te duiden. „ Niet vreemd, dat, by hetontftaan der Staatsverfchil-■ „ len, ten dage des jongstgevoerden Oorlogs met Eti-'t „ geland, de Zaankanters, als Kooplieden en Zeehan- ■ „ delaars, grootendeels de zyde van Amjlerdam en an„ dere Kooplieden koozen, en zich, als voorheen „ met dezelve in wenfehen en poogingen vereenigden. ;, De daar wakkere Leeslust aasde op Vryheid ademende „ Schriften, welke de zaak van het om Vryheid wor-1 „ Helend America ter baane bragt; en hadden deeze op') veeier gemoederen de bekende uitwerking (f). „ Ten tyde des gevreesden Keizerlyken Oorlogs, bv de > ,, Looting ter Wapening van den derden • Man, in 'Hol" „ landsch Zuiderdeel met zp veel misnoegens en opfl » Hands vergezeld, ging zulks in het Noorderdeel door- • ,, gaans gefchikter toe." Dit bevestigd hebbende door ee< (*) Zie Paderl. Hist. ten onmiddelyken Vervolge op wagcnaar , I D. bl. 400. (|) Zie Vaderl. Hist. ten Vervolge van wagenaar . VI O, bl. 195, en de Verhandel, over de Gelykheid der Menfchen * door h. c. gras, in de Voorr. bl. XLIL  VAN de zaanlandsche dorpen* 343 eene aanhaaling uit het Vilde Deel der Vadert. Hist. ten Vervolge van wagenaar, by aelart, bl. 308, vervolgt de Schryver: 0 „ Deeze Wapening en Wapenhandel hadt ten gevolge, „ dat de Zaankanters zich, in dit, hun anders zo vreemd, i, bedryf, met onvermoeiden vlyt bezig hielden, en eer„ lang voor andere Gewapende Burgercorpfen, in den >, Vaderlande toen zo veelvuldig, niet behoefden te wy« ken. Vereeringen van Vaandels en Trommen, gepaard „ met Aanfpraaken by de overgifte en het ontvangen, „ vielen 'er met veel ftaatiykheids voor. „ Sterk deel neemende in de ten dien tydc gezogte $, Grondwettige Herflelling, kenden zy ook den Gevva„ penden Hurgerarm om Utrecht te hulp te fchieten. In Zomermaand des Jaars 1787 trokken uit de Zaan„ land/che Dorpen 269 Man deiwaards, en itondt 'er een „ gelyk getal gereed om de zelve af te losfen. Deeze s, Manlchap, aangevoerd door de Aanzienlvkften, beftondt „ verder meestal uit de beste Arbeidslieden. De Bloem 4, der Zaanlandfche Dorpen was gewapend. Voornaame „ Kooplieden en Dryvers van Fabrieken toogen ten Bur„ gerkryg, met een gedeelte van die hun anders in het „ voortzetten hunner zaaken ten dienffe Honden. By „ het beurthngs uittrekken en wederkeeren, ontbrak het „ hier zo min als elders aan bemoedigende Aanfpraaken; „ niet zelden door den mond der Leeraaren van ondejr„ fcheidene Gezindheden, ook der Doo/sgezinden, uitge« „ fprooken. — Gelukkig dat zy tot geen daadlyk Krygs„ bedryf zich ingewikkeld vonden; want een voor hun „ nadeelig uitloopende Krygskans zou deeze Dorpen een „ zwaaren, zo geen onherflelbaaren, flag hebben toege„ bragt , uit aanmerking van de belangrykheid der „ Perfoonen, die zich daaraan waagden. Een flag, niet », te vergoeden door de gevraagde fchadeloosftcllingen der ,, Gewapende Burgercorpfen aan en by de Zaan geleVen, » by een Verzoeklchrift ter tafel van hun Ed. Gr. Mog. „ ingediend (*). „ Burger-Sociëteiten hieldt fflen op Veele Zaanlandfche ,, Dorpen. Men bragt 'er met ruime hand toe aan het „ Vaderlandfche Fonds: en traden ook eenigen tc voor„ fchyn met Dank- Adresfen aan Staaten van Holland; 3, daarin den toon flaande van veele Steden in dit Ge- (*) Refel. van Holland, 24 July en 11 -Aug. 1787. " 343  $44 A. LG0 5JES, BESGHRYVINÖ „ west (*). Te Westzaandam Helde men in Grasmaand" ., 1787 negen Geconjlitueerden aan (f); „ Verkeerd zou eter het gevolg zyn, als men hieruit j, beiloot, dat op alle deeze Dorpen Üe Ingezetenen dier „ Partye toegedaan waren. Op het eene meer, op het „ andere minder, vondt men Yveraais voor de andere „ Party in den Lande; die by wylen hunne ongezindheid „ tegen de Burger-Sociëteiten en den Wapenhandel, door „ bedreigingen, lieten blyken; doch in derzelver volvoering \ „ wederhouden werden door den vaardig betoonden moed „ der Burgeren, die wy eens in grooten getale zagen op„ komen, om de Burger-Sociëteit te befchutten vuor eene gedreigde ftooring en omverhaaling der Her„ berge, waarin die Sociëteit aan de Westzydt van Zaan- \ .„ dam vergaderde. „ Naa de Omwenteling deeden deeze Bedreigers dé fa voorheen bovendryvende Party niet weinig onaange» naamheden aan, fchoon 'er geene Plundering is voor- ,, gevallen. r Welhaast begreepen de meesten, dié „ gisting bedaard zynde, dat het hun belang was, de : „ hand, als voorheen, aan den arbeid te liaan, en dieri 1 „ te zoeken by de Kooplieden , Fabrikeurs en Trafiv canten ; verre het grootfte. gedeelte bekend ftaande „ voor die men ten dien tyde Patriotten noemde (|)." Een half jaar verwyls der Uitgave zou den Uitgeever I in ftaat gefteld hebben om de Vaderlandsliefde zynet geweezene Medeburgeren in voller dag te haaien. Daar I men 1 (*) Paderl. Hist. ten Vervolde van wagenaar , XI D. bl. 242, ën N. Nederl. Jaarb. 1786, bl. 1580. (i) N. Nederl. Jaarb. 1787, b!. 844. C|) Uit het gemelde blykt, hoe verkeerd de Heer forster , ónderrigt geweest is, als hy, bl. 151 zyner Reize in den Jaar* 1790, fchryft: „ De Ingezetenen, of het eigelilyk Ge-. „ mfên van Zaandam , beltaan grootendeels uit zoogenoemde it /towttf»,die,geduurende de laatfte Onlusten,geweigerd heb„ ben voor de Prinsgezinden te arbeiden, en thans, tot ftraf„ j, van deezen geen werk krygen." Indiêh de Heer forster. geen Schryver van verdienften was, zouden wy deeze kmhaaling, zo geheel bezyden de waarheid, niet gedaan hebben» Doch nu oordeelden wy dezelve niet ongepast, om de weigering van arbeid, die mogelyk in een enkel geval plaats gehad heeft, niet als een algemeen gevolg der geheerschc hebbendé Onlusten te doen voorkomen.  vam de zaanlandsche dorpen* 345= 'toen aan de Zaan, zo als de Dagbladen ons uitweezen, naa de Hef omwenteling, welhaast Afgevaardigden, als Volksreprefentanten, na 'jGravenhage zondt; die, gelyk men ons verzekerd heeft, daar zeer welkom waren, en, door hunne bedreevenheid in den Handel, licht gaven ten opzigte van den Lande zeer aangelegene onderwerpen. — Dit ondertusfchen dient ter ftaavinge van 't geen hy wegens zyne Dorpsgenooten gezegd heeft. Met den Uitgeever hebben wy niet zonder gevoelige deelneeming en hartlyk leedweezen de Kwyning en het Verval eeniger Handel- en Welvaardstakken opgegeeven, en vereenigen ons met hem in den wensch: ,, Mogt de ,, blyde dag eens aanbreeken, waar op die Kwyning en „ dat Verval verwisfelden in Bloei en Welftand; waar „ op Koophandel en Zeevaart, de Steunzels niet alleen „ van deeze Dorpen, maar de Zuilen des geheelen Va„ derlands, in 't oog der geheele Wereld praalden ah „ in de dagen van Ouds!" Verhandeling over de waare natuurlyke Gronden eener eigentlyke en eenvoudige Conftitutie. Waar in op eene gemakkelyke wyze te vinden zyn, alle die middelen, die tot eene gepaste handleiding kunne verftrekken, om het oude Ariftocratiesch Gebouw voor eeuwig te vernietigen, en een duurzaame beftendige en algemeene Volksregeeriri'g te vestigen op onwankelbaare Gronden. Door den Schryver van het Concept eener gemakkelyke en minst befwarende Negotiatie. Te Amfterdam, by C. Byl. ISehahen de Voorreden en Opdragten , en eene Plaatsvulling, 107 bl. in gr. 8yo. ("Goeddeels zyn, in den laatften tyd, de Opdragten, JT althans wydluftige Opdragten, voorheen zo zeer en, tot walgens toe in zwang, buiten gebruik geraakt; en hebben wy reden gevonden om ons des te verheugen. Indien een voorbeeld kan ftrekken om dezelve weder in trein te brengen, zal de Schryver van het voorbanden zynde Werkje, fchoon wy zulks noch hoopen, noch eenigzins verwagten, ter kragtdaadige aanmoediging kunnen ftrekken. 't Zelve is voorzien met een Voorreden aan 'f Algemeen , die de Schryver ook eene Algemeene Opdragt noemt, dit is derhalven een. Hier op volgt eené Opdragt aan de Algemeene Proviftoneele Valksreprefentaneetï. 1795. no, 8, Aa im  340" VERHANDELING ten in myn, Vaderland, dat is twee. « Opdragt aan de Provifioneele Volksreprefentanten van myn Stad, — dat is drie. Opdragt aan het Volk van Nederland,, zo als dat individueel, elk in V byzonder beftaat, als in Volks- fVyk- of andere Vergaderingen-, dat is vier,. r- Zyn u ooit, Leezers! da Opdragten voor één Boek dus toegeteld ? Neen, geloof ik , dit is geheel nieuw. En nog meer zoudt gy u verbaazen, als wy u die Opdragten onder 't ooge ltelden ; doch, 't geen de Schryver van zyn Boek, in de laatlle Opdragt, zegt, mag men op de Opdragten zelve toepasfen. „ Verbeeld u dat daar „ men een groote Maaltyd aanrecht en nodigt alle om „ in te komen, dat men daar niet kaarig moet zyn in „ het opzette van Spyze, en dat den eene eet Melk den „ anderen vaste Spyze, andere weer alderly vreemde „ dingen, die wy foms nooit gezien of gehoort hebben, „ laat dit u dan niet ergeren dat een Paulus zegt: allen „ ben ik alles geworden, op dat ik immers eenige be 9, houden zouden." Zonderling, zo iets zonderling kan zyn in een Stukje *t welk van zonderlingheden zamenhangt, is ons zyn fchryven, in eene der Opdragten, te weeten die aan de Algemeene-Provifioneele Volksreprefentanten, voorgekomen: „ Gy alle die belyders van de zuivere en waare ,, Godsdienst zyt , zyt ook verplicht, om de pfedo„ mineerende Godsdienst te helpen vestigen en handhua„ ven." In de Vooraffpraak, zo raar als de Voorredens, befchryft hy zichzelven, en keert hier toe te meerraaalen weder; onder andere heeft hy, bl. 18 , de nederigheid om te belyden, dat hy geen Propheet is, maar een bloot Mensch; en 'komt hy vervolgens tot de bekentenis van wat lang. elraadig geweest te. zyn iu zyne voorftelling ; doch hier van, naar zyne gedagten, terug gekomen, doet hy Uitflappen , en deeze zeer cierlyke Overgang is zyn Bruggetje : „ Zie zo, deeze driederlei uitflap heeft al „ wat geholpen, myn leezers zullen met open oogen „ en gefcherpte ooren my rustig zien voortgaan; 't is „ wel eens goed een Snuifje genoomen, dat houd de vaak „ uit de oogen, en een tik. aan de ooren is zo goed als ,, een die in de kuiten gekneepen word, dat wekt de »,, leeden op: wel nu begonnen, daar wy waaren uitgefchei„ den, geeft immers een goed verhand, zo denk ik; wat » deukt  'OVER DE GRONDEN DER CONSTITUTIE. 347 denkt gy?" En mer begint, bl. 40, de Toepasfing van 's Schryvers Tweede Stelling, op bl. 4 vermeldt. .... ~ Ter verfcheidenheid wordt dit door een Droom vervangen , waaromtrent de Schryver zich dus. uitdrukt : „ Maak ik het wat lang, denk die droom is nog al de „ moeiten waard, om die te hooren uitleggen, op zyn „ ergst genomen, geef my de naam van droomer, als „ men tog droomt, zo hoort men niet wat anderen zeg2 gen." Maar als men, wakker zynde, naa het vertellen van den Droom, zyn gehoor wedergekreegen heeft, hoort men den Droom beoordeelen: wy moeten zeggen dat dezelve één ftuk werks maakt met het geen hy anders waakend fchryft. Dan in den Droom hadt hy een ftem gehoord: „ dat hy zo veel Curcyf in zyn fchrift niet moest „ brengen." Zo al wakende en droomende komt hy, bl. 55 , tot de zaak, zo 'er zaak in 't geheele Boeksken is. Met eene foort van Zelfzegepraal ftapt hy 'er van af, bl. 86. „ Daar hebt gy het geheele Stads en Staatsge„ bouw nu opgezet: wat dunkt u'er nu van?" Dat het raar is; en even raar zyn de regels, welke hy vervolgens aan de hand geeft, „ om met een gewenschte vrugt zyn „ nieuw Gebouw te bezigtigen." Het belluit, op dat wy dit affchryven , luidt: „ Zie daar myn werk afgedaan: „ merkt cn neemt het aan als in oprechtheid, getrouwheid „ en liefde, voor het tegenwoordig geflagte , vaderland en „ voor de posteriteit te hebben voorgeftelt, voor het oog „ der geheele Waereld: zyt niet jalours, dat een uit Naza„ reth u de weg zoude geweezen hebben, myn Meester- was daar ook van daan, befchouw het niet als ver„ waandheid; want hy, die tot, het Noorden zegt geeft, en tot het Zuiden houwd niet te rugge; die heeft my „ uit de woestyne dezer Waereld geroepen, om des , Zoenen en Dochteren te brengen van verren : zyt gy „ recht - geaarde Land-, en Stadgenooten , dat is waare „ Christenen dan zult gy met my den. Heere groot maa„ ken, dat hy zyn hand heeft willen wenden tot de klei„ ne, en de 'nederigheid van my. heeft willen aan zien: het verhoogen komt immers niet van het oosten of van „ het Weste, nog uit de Woestynen?' Hier komt de nederige Schryver tot de Toepasfing, die een halve bladzyde lang is. Doch hy verdedigt zich over die kortheid: „Zie zo; gy ztdt uit de korte toepasAa 3 » fing,  34^ VERHAND. OVER DE GRONDEN DER CONSTITUTIE. „ fing, over het derden ftuk zeggen, dat is kort en be* 9, knopt, dit maakt gy al te kort; dog ik ben altoos, „ [ 'er voor ] om de toehoorders zelf de toepasfing M te laaten maaken, of ten minfte gelegentheid tc geeven, om ook wat mede te werken; derhalve gaat en vraagt }, u, over al het geen ik u voorgeftelt heb, en dan hebt „ gy wel wat werk, eer gy alles hebt door gedagt,en wilt s, gy eenige oplosling hebben, ik ben te fpreeken als een s, kind; zo gy lust hebt om te verfchynen, tegen my in 5, het openbaar." Hy hervat zyn Onderwerp , of Gefchryf, en voegt 'er nog een Ge/lalt lyke Toepasfing nevens beltrydt de Ketters, en maalt in 't einde zo in 't ronde, dat wy hem niet kunnen volgen. Zyn Overgang tot Aficheid, het Aficheid zelve, en het byzonder Aficheid aan alle waare opregte nathanacls, is alles even zonderling: en komt de Prins met een flingerflag in het laatfte; waar een naTHANAëL betuigt: „ Gy zoud myn gemoed hebben opge„ beurd, als gymywat wist te vertellen, waar onze lieve a, en dierbaare Vorst en dat gezeegend Zaad tog is!" Hier op volgt eenig voor ons onverftaanbaar mengzel van Staatkundig en Godgeleerd Gekweezel, dien zogenaamden NATHANAéL in den mond gelegd; en het flot is een nader Onderhoud met dien Broeder, in denzelfden toon. Weinig of geen ophelderings geeft de Schryver, wie hy is, in zyne nadere Perlbons-aanduiding, bl. 96. Zelfvertrouwen is den Man aangebooren; hy verklaart: „ Myn ,, Papier kind dat hier in de waereld komt, dat is ~ groot genoeg, het zal u zelf wel antwoorden." Naar alle aanduidingen en den inhoud des Werks behoort de Opfteller tot de verwaande Bende der Cathegifeerjpeesteren, die de rol van Staatsman fpeelt. Op den Tytel noemt hy zich, de Schryver van het Concept eener gemakkelyke en minst befwarende Negotiatie, Dit ftuk werks hebben onze Boekverkoopers ons niet toegezonden ; het zal waarfchynlyk van eene zelfde gehalte zyn met het geen voor ons ligt, en door ons, indien wy zulk eene Rubriek hadden, onder de Prulfchriften zou gerangfehikt weezen: dan wy hebben genoeg bygebragt om die Rangibhikking te regt vaardigen. . 1 n Rei-  BARTHELEJifY, REIZE VAN ANACHARSIp. 34$ Reize van den jongen Anacharfis door Griekenland. Uit het Fransch van den Abt barthelemy, door m. stuart,, , Eerfte Deel. Te Amfterdam, by J. Allait, 1794. Jrt gr. 8vo. 406 bl. ! TTct was een zeer gelukkige inval van den onlangs uit ! JL JL de Franfche Staatsgevangenis verlosten Abt bar1 thelemy (*), eenen Scythilchen jongeling anachar< Sis, als 5t ware, door oud Griekenland te laaten reizen, en van die reize eene Befchryving te geeven. Hy wordt ónderfteld, in Grasmaand Ao. 363, uit Scythie te verj trekken; na eenig verblyf te Byzantium, Lesbos eil Thei ben, komt hy den i3den van Lentemaand te Athenen. \ Den iften van Grasmaand, deszelfden Jaar*, komt hy j van een _ keer naar Corinthus te Athenen te rug, welke j laatfte Stad hy befchryft, geevende bericht van zyne i naarfpooringen omtrent het Staatsbeftüur , de Zeden en : den Godsdienst, der Atheners. 'In Grasmaand 361 trekt ; hy naar Phocis; te rug gekomen zynde te Atheiien, doet hy verilag van eenige gebeurtenisfen, welke van het Jaar 361 tot 357 zyn voorgevallen; behandelende tevens verfcheidene Stoffen, tot de gebruiken des Atheners, de j Gefchiedenis der Letterkunde, enz. betrekkelyk. Naar Bieoj tic en de noordelyke gewesten van Griekenland, vertrekt 1 hy Ao. 357, brengt den Winter tot 356 te Athenen door, J in welk Jaar hy zich naar de zuidelyke deelen van Grtèykenland begeeft, alwaar hy de Olympifche fpelen in (Hooimaand by woont; komende van daar weder te Athe| nen , verhaalende de aanmerkelykfte Gebeurtenisfen vanj ÏGriekenland en Sicilië, zinds het Jaar 357 tot 354 voorgevallen. In het laatstgemelde' jaar vertrekt hy naar \ Egypte en Perfte, ontvangende, geduurende zyn afzyn vatl j elf Jaaren, verfcheidene brieven uit Athenen, dit hem de Ibeweegingen in Griekenland, de onderneemingen vaij UPHiLippus, en veele belangrykè feiten, melden. By zyne terugkomst uit Perfte treft hy aristotelês te Mitylcns i aan, die hem zyne Verhandeling' over de Regeeringsvor}{nen mededeelt, en waar van anacharsis een uittrekzel maakt, (*) Deeze Gryzaard is onlangs, ia het 8ofce J«ar zyns tterkzaatnéa'levens, overleden.  95° «arthelbmy maakt. Hy komt in den Jaare 343 weder te Athenen, alwaar hy zich met zyn gewoon Werk bezig houdt. In het volgend Jaar onderneemt hy eene reis langs de kusten van klein Afie, en naar verfcheidene Eilanden van den Archipel; hy woont, Ao. 341, de Feesten te Delos by; komt in het zelfde Jaar te Athenen te rug, en zet daar zyne onderzoekingen voort; keerende, na den flag van Charonea, Ao. 337, weder te rug naar Scythie. De reize van den jongen anacharsis beflaat dus een Tydperk van a6 Jaaren, zynde van Ao. 363 tot 337, vóór onze gewoone Jaartelling. 'Er behoort meer toe dan een gelukkige inval, om denzelven beboorlyk uit te werken; en dat meerdere bezat de Abt barthelemy. Hy fleet dertig Jaaren in de verzameling, uit oude en nieuwe Schryveren, van alles, wat hem in ftaat kon ftellen, om niet flechts de Griekfche gefcbiedenisfen volledig te kennen en te beoordeelen, maar om tevens in dat moederland van alle fraaije Kunften , nuttige Wectenfchappen, befchaafde Zeden en heilzaame Wetten, zoo volmaakt bekend te zyn, als maar zelden een burger, in zyn eigen Vaderland, met die onderwerpen behoorde bekend te zyn. Deeze bekwaamheid voltooide zyne ftoute onderneem ing, welke zyne Leezers met Gr ie. kcnland,en de grootfte mannen van dien tyd, als epami- nondas, phocion, plato, aristides, demosthenes, op eene onderhoudende en aangenaame wyze, bekend doet worden. Dit Eerfte Deel, dat eigenlyk eene Inleiding tot het geheele Werk is, befchryft, [na eene korte Inleiding, in welke een kort begrip van de Griekfche gefcbiedenisfen, van de oudfte tyden tot aan de verovering van' Athenen, Ao. 404 vóór J. C, wordt gegeeven:] in de eerfte Afdeehng, of het eerfte gedeelte, de Gefchiedenisfen van cecrops ; de Argonauten, hercules en theseus; de twee Thehaanfche en de Trojaanfche Oorlogen; de terugkomst der Heraclidcn, de vestiging der Joniërs in klein -Afie, eenige Aanmerkingen over de Heldeneeuwen, en het leven van homerus. .Het tweede gedeelte behelst drie byzondere Afdeelingen, als: r. De Eeuw van solon, waar in draco, epimenides, prsrsTRATUs; de wetgeeving van solon , en eenige Aanmerkingen op dezelve. 2. De Eeuw van themistocles en aristides, waar in de Veldflagen van Marathon , 'de Thtrmopykn, van Salami's en Plataa, be-  retze van anacharsis. 351 benevens eenige Aanmerkingen' over deeze Eeuw, voor'komen. 3. De Eeuw 'van pericles, in welke pericles zelve, en eenige Aanmerkingen cp zyne Eeuw, als mede 'alcïbiades, de Peloponncffche Kryg, de Oorlog der Atheners in Sicilië, en de verovering van Athenen, voorgedraagen worden. Wordende dit Deel door agt meestdeels uitgebreide Aanmerkingen gefloten, gaande 1.) Over de Tongvallen, waar van homerus zich bediend heeft. 2.) Over epimenides. 3.) Over de Vadtrlyke magt der Atheners. 4.) Over het Gezang van harmodius en artstogiton. 5.) Over dc. Schatten der Perfifche Koningen. 61) Over de Schipbruggen, op last van xerxes over den Hellefpont geflagen. 7.) Over het getal der Griekfche Troepen, die leoNIDAS, by de Thermopylen, onder zyn bevel had, en 3.) over den prys der gedenkftukken, op last van pericles opgericht. Wy meenden dit Werk , dat in geheel Europa met roem bekend is, niet beter aan Nederduitfche Leezers te doen kennen, dan door de bovengeplaatfte Schets daar van te geeven;. terwyl wy, om tevens oVer deri Styl te kunnen oordeelen , alleen eenige weinige Aan? merkingen zullen overneemen, ui. die, welke over de Eeuw van pericles , bl. 351, eüz. gevonden worden. „By het begin van den Pehpomeffchen Oorlog moeten de Atheners wel ten uiterfte verbaasd geftaan hebben, dat zy zoo veel van hunne Vaderen verfchilden. Al wat de voorige eeuwen ter bewaaring. der goede zeden hadden bycen gebragt aan wetten, inrichtingen, grondregelen en voorbeelden, hadden eenige weinige jaaren allen gezag kunnen doen verliezen. Nooit werd die waarheid, dat groote voordeden even gevaarlyk voor de Overwinnaars, als voor de overwonnen zyn, op eene ontzettender vvvze beweezen. „ Ik heb de rampzalige gevolgen reeds aangetoond , welken de overwinningen en de bloeijende Staat van Zeemagt cn Koophandel op de Atheners maakten. Men zag eensklaps bet grondgebied van het Gemeenebest zich uitbreiden, en in deszelfs fchoot den buit van zaamverbondene en te ondergebragte Volkeren uitftorten : van daar de verfnelde voortgang eener verderflykc weelde, en de onverzaadbaare begeerte naar Feesten en Schouwfpelen. Terwyl de Regeering zich overgftf aan de bedwelming van eenen hoogmoed, die zich alles veroorleft, om A a 4 dat  353 BARTHELEMY dat hy alles beftaan kan, verwierpen de Burgers, op haar voorbeeld , alle foort van dwang, dien de natuur en de zamenleevmg oplegt. „ Weldra verwierf de verdienfte flechts bloote achtinr, terwyl daddlyke oplettendheid voor het aanzien bewaard werd: alle driften regelden zich naar het zelfbelang, en al e de bronnen des verderfs Horteden zich over den ganichen Staat uit. De liefde, welke zich weleer bedekte met den flmer des huwlyks en der fchaamte, ontftak nu openlyk onwettige vlammen. De oneerlyke Vrouwluiden vermenigvuldigden zich in Attica, en door geheel Griekenland (*): zy kwamen uit Jonie , van onder eene lucntttreek, alwaar de wellust zyne geboorte kreeo- Zom* migen trokken verfcheidene aanbidders, dien zy zonder voorkeus beminden , en van wien zy zonder naaryver bemind werden ; anderen hielden zich by ééne verovering (f) , cn verwierven, door dezen fchyn van geregeldheid, de oplettendheid en den lof van dat *emaklyke Gemeen, het geen eene groote verdiende vond in haare trouw aan onwettige verbintenisfen. „ Pericles, een ooggetuigen van deze misbruiken, nam geene proef van verbetering. Hoe ftrenger hy was m zyne eigene , te meer legde by zich toe op het bederf der Atheenfche, Zeden, welke hy geheel en al verwyfde door zyne veelvuldige Feesten en Spelen (O. „ De vermaarde aspasia, te Mikte in Jonie gebooren, bevorderde de oogmerken van pericles , wiens mecsteresfe en echtgenoote zy vervolgends was. Zy bezat op hem zulk een vermogen, dat men haar befchuldigt, van meer dan eens den oorlog verwekt te hebben, om haare perfoonlyke beleedigingen te wreeken (§). Zy beftond een gezelfchap Hofdames op te richten, wier bevalligheden en gunften de jonge Atheners (**) moesten verbinden aan derzelver opnehtfter. Eenige Jaaren vroeger was dc ganfche Stad opgekomen tegen het bloote denkbeeld van zulk een ontwerp : en by deszelfs uitvaering liet zy flechts eenig gemor hooren. De Blyfpeldichters Spaarden £*) Athen, L. 13, p. 569. Cf) Terent. ia Heaut. Aft. 2. Scen. 3. (1) Plut. in Pericl. p. 158. (S) Awstoph. in Acharn. Aft. 2. Sc. 5. V. 5e7- Pwr. ia Penei, p. 165 & 168. (*♦; Pi.ur. ibid. p. 165.  rkize van anacharsis. §5'ij den aspasia niet (*) , maar niet te min zag zy het beste gezelfchap van Alhencn aan haar huis. ,, Pericles leende gezag aan de ongebondenheid, aspasia breidde ze meer en meer uit ; alcibiades maakte ze beminnelyk : zyn leeven is gefchandvlekt door allerleie ongeregeldheden, maar dezelven gingen gepaard met zoo veele fchitterende hoedanigheden, en waren zoo vaak vermengd met edele bedryven, dat het algemeen oordeel geene uitfpraak wist te doen (f). En hoe kon men ook de verleiding van een gif wederftaan, het geen de Bevalligheden zelve fcheenen aan te bieden? Hoe kon men eenen mensch veroordeelen, wien niets ontbrak om te behaagen, en tevens niets om te verleiden ; die de minite aanftootlykheden herftelde door de treffendfte oplettendheden, en veel min misflagen fcheen te begaan, dan ze zich te laatén ontglippen ? Men gewende zich die allen te plaatzen onder die jeugdige fouten, welke met den loop det Jaaren verdwynen (j;, en, vvyl de infehiklykheid voor de ondeugd eene zamenzweering tegen de deugd is , werd de geheele Natie, eenige weinige Burgers, die aan de oude grondregelen gehecht bleeven (£), uitgezonderd, door de bevalligheden van alcibiades verleid, en me| deplichtig aan zyne losbandigheden , welken zy, na het ] veelvuldig verfchoonen, eindelyk verdedigde. „ De jonge Atheners hielden hunne oogen op dit ge| vaarlyke voorbeeld, en deszelfs Schoonheid niet kunnen1 de volgen , meenden zy naar hetzelve te gelyken, door : 'er de gebreken niet flechts van naar te volgen, maar : zelfs te overdryven. Zy werden beuzelaars, om dat hy. ; los was; onbeïchaamd, om dat hy ftout was; vertreders | der Wetten, om dat hy zich aan de Zeden niet bekreunI de. Zommigen, die zoo ryk niet waren als hy , maar even verkwistend, voerden eenen Staat, die hun belach) lyk (**), en hun gezin ongelukkig, maakte. Deeze onI geregeldheden planteden zy op hunne Afftammelingen | voort, en alzoo duurde de invloed van alcieiadis noe I lang na zynen dood." Vier (*) Cratin. Eupol. ap. plut. p, 165. (f) Plut. in Alcib. p. 199. O) ld. ibid. (§) ld. p. 198. I (**) Aristcwh. in Nub. Scen. i.  ,554 barthelemy, reize van anacharsis. Vier nette Kaarten, door bareie du b-ocage , naar de beste en nieuwfte Waarneemingen, ontworpen, en door c. van baarsel gegraveerd, helderen de Gefchiedenisfen, in dit Deel voorgedragen, op: zy behelzen, i. Gr ieland en deszelfs heilanden, a. Aftekening der Thermopylen, by den inval van xerxes. 3. Schets van den Zee-: /lag by Salamis, en 4. Schets van den Veld flag van Platasa, . Van de Vertaaling behoeven wy niets tot aanpryzing te zeggen, daar dezelve in zeer goede handen, in die van den Eerw. stuart, gevallen is. Magazyn van Gefchiedenisfen, Romans en Verhaalen. lilde, IFde en Vue Deel. Met Plaaten. Te Rotterdam, hy J. Meyer. In gr. Hvo.,famen 1275 bl. Deeze drie Deelen, (van de twee voorgaande is verflag gedaan in onze Letteroefeningen voor 1792, bl. 440.) behelzen de volgende Gefchiedenisfen: Iluwlyh-Tafreelen. Het Toverflot, of de Gefchiedenis van den Graaf Tangen De Indiaanfche Hut. De Bouwval, of Gefchiedenis van de Marquifin van-Mazzstü. Menzikoff, of de Ballingen. Bet Koffertje. Jllexis, of het Huisje in V Bosch. Be algemeene Aanmerkingen by de aankondiging der twee eerfte Deelen van dit Werk , blyven in haare volle kragt; weshalv.en wy 't niet noodig oordeelen die te herhaalen, Wy zullen daarom van de in deeze drie Deelen voorkomende StukJten alleen eenig verflag. geeven. — Het eerfte, genaamd HuwJyis-Tafreelen, bevat twee Hoogdukfche Gefchiedenisfen;Geval-. 3ci>. die daaglyksch, in 't gemeen leven, maat al te veel voorkomen : zy behelzen *izo niet veel byzonders; echter laat zich dit Stukje, met vermaak, altbaos zonder verveeling, leezen,, om dat de Schryver zyn verhaal op eenen geheel vrolyken , zeifs grappigen , trant voordraagt, 't welk 'zekerlyk veelen Lee- zeren bebaagen zal. Het Toverflot, of de Gefchiedenis van de» Graaf Tunger. In den tytel van dit Verhaal had het laatfte het eerfte moeten zyn,alzo de Gefchiedenis van den Graaf verre weg het grootfte gedeelte van hetzelve beflaat,en de Historie van het Toverflot in eenige weinige bladzyden begreepen is» De Gefchiedenii van den Graaf; tünüïr levert cea bericht op  MAGAZYN , TAN GESCHIEDENISSEIf. 3^ ' ran een zeer braaf, maar zonderling, man, die, fchoon hy de beste oogmerken had, zich door, zyne eigene grilligheid veele onaangenaamheden berokkende, en van de ondankbaarheid van zyne door hem beweldaadigde medemenfehen veele teleurfteli lingen en verongelykingen moest ondergaan. De Historie var* i het Toverflot is zeer romanesk, en niet vry van onwaarfchynj lykheden; de eenige vcrdienfte van dit Stuk beftaat alleen | daar in, (zo dit verdienfte kan heeten) dat de nieuwsgierighei«t i van den Leezer yslyk op de pynbank gelegd en gerekt wordt ■j 1 De Indiaanfche Hut heeft veel dat naar eene Satyre ge- lykt, op een, uit Engeland afgevaardigd, Gezelfchap, naar 'c Oosten, tot het doen van Ontdekkingen, de Geleerdheid en Letterkunde betreffende. By eenen Paria, een man uit de sneest veragte Kaste by de Braminen, vind de reizende Wysgeer, in het zoeken naar waarheid en geluk, veel meer, dart hy door alle zyne geleerde Onderzoekingen had kunnen opdoen. Het refultaat van de opmerkingen des Engelfchen Philofoophs is: „ Men moet de waarheid zoeken met een opregt hart; zy is enkel iu de Natuur te vinden: en men moet haar niet dan aan regtfehaapen lieden mededeelen." Of deeze Grondflellingen altyd, eri in allen deele, doorgaan, «rillen wy onzon Leezer gaarne laaten beflisfen. De Bouwval, of' Gefchiede- pis van de Marquifin van Mazzini, is eene; Vertelling, waarin men, volgends het flot derzelve, voorheeft aan te toonen: dar. hy, die fteeds der Deugd getrouw blyfe, te midden der wreed.fte rampen, niets adders,dan flegts eene beproeving,ondervindt; en dat deeze beproeving, wanneer wy dezelve, eenmaal, op de regte wyze hebben doorgelhan , ons eene allerzekerftq aanfpraak op de beloouingen van onzen Schepper geeven kan.'1 Een uitmuntende Stelregel in de daad ! maar wy twyfelen zeer, of het wel bereikt kan worden door het Verhaal voorhanden , dat van top tot teen geheel Roman is, en krielt, vaa de onnatuurlykfle en tegen alle mogelyke waarfcliynlykheicj aanloopende Gebeurenisfen. Jammer is het, dat de Schryver ! zyn talent om te fchryven gebezigd heeft tot het opeesfr (hoopen van tastbaare Verdichtzelen, en niet tot het voordraag ijgen van meer natuurlyke eu dus meer regtitreeksch leerzaams i Gevallen. Van beter alloy is daarom Menzikof, of de Bal- Mngen, eene Rusflfche Gefchiedenis uit het begin deezer Eeuwe. JHoewel ook hierin fchilderingen, die als bycieraadjen mogen jaangemerkt worden, voorkomen, loopt nochthans alles natuurlyk af, en de door tegenfpoeden gelouterde, en tot ver* Jhevener werkzaamheden opgeleide , perfonaadjen worden jhier fpreekende ingevoerd , (want het Verhaal is meest |by wyze van Samenfpraaken ingericht) en deelen elkander de mitmuntendfle lesfen mede; weshalven wy erkennen, dat, uit de in deezen bundel vervatte Vertellingen, deeze ons het ifess: van allen voldaan heeft. Het Koffertje, een Fransck Vér. I '  35$ MAGAZÏN VAN CESCHIEDEKISSEN. Verhaal, hebben wy ook elders geleezen, onder den tytel vkii Hortenfa (f). Het behaagt ons mede zeerwel, om dat het volkomen voldoet aan de leering, die by 't (lot uit het Verhaal getrokken word; dat, „ zonder het volledigst en innigst vertrouwen, welke geene agterhoudenheid toelaat, 'er geene onwankelbaare schting, zelfs voor de welvereenigdfte harten, te vinden zy." Alexis, of het Huisje in 't Bosch, een Fran¬ fche Roman, is flegts voor een gedeelte in het vyfde Deel opgegeeven , waar van het vervolg in het volgende zesde Deel beloofd word, zo dat men van dit Magazyn nog meer te wagten heeft. Wy zeggen dus van dit gedeelte des Romans alleen, dat het begin niet onbehaaglyk is, en dat, zo het overige daarmede overeenftemt, dit Verhaal onder de leerzaarae eene plaats verdient. (*) Zie Alg. Vad. Lttteroef. voor 1754. Mcngelw., fa). 434, enz. Ztfr en Zulica, of Taitiaanfche Brieven, door Mevrouw vm monbart, naar het Fransch. Met Plaaten. Te Amfterdam, hy G. Roos. In gr. 8vo. 219 hl. "T\e eertitel van de Schryfïter deezer Brieven wyst reeds een XJ vroeger tydperk van FrankryFs Zeden en Gewoonten aan, dan het geen wy in laater dagen aldaar gekenmerkt zien. Een door de Natuur gebeelde , v«n alle kunstmaatige verleidingen onkundige, Taitiaan, met de vryere, doch onfchuldige, denkbeelden zyner opvoeding vervulde Zuidlander , word in Frankryk verplaatst, en daar het doelwit van minzieke Franfche Vrouwen van aanzien; het vo9rwerp der rninnenyd, en daar uit voortgevloeide treeken, ja geweldenaryen, die hy en zyne beminde Landgenoote moest doorftaan. —» Wy zouden byna niet weeten, hoe men zyne eigene Natie meer fchandelyk zoude kunnen affchilderen, dan de Franfche hier gedaan word. Dan de menschliefde gebied ons hier te zeggen: Dat de Party aan V monfter niet voldoet.  A LGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. Het Boek Job, -uit het Hebreeuwsch vertaald, met Aanmerkingen, door henrik albert schultens , na deszelfs dood uitgegeven en voltooid, door herman muntinghe. Te Amfterdam, by J. Allart, 1794- In gr. Svo, in alles 458 bl. Indien de tusfchenkomst eens Recenfents noodig of nuttig zy, tot aanpryzinge van dit Werk, hy alle hoogfchatters van den Bybel, by alle kenners en vereerders, met naame, van het verhevene en fraaije der aloude Oosterfche Dichtkunde, heeft hy geene andere taak te verrigten dan eenvoudig te melden, dat schultens hier aanbiedt' eene Overzetting en Verklaaring van het boek Job, door hem ondernomen en voor een groot gedeelte volvoerd, en 't geen zyn bitter betreurd vroeg fterven ongedaan hadt gelaaten door muntinghe aangevuld. Elk kenner van Oosterfche geleerdheid kent en bewondert die beide naamen, als twee Orakelen in het Gemeenebest der Letterkunde. Meer behoeven wy niet te zeggen, om dit Werk gretig te doen gezogt worden by alle daartoe bevoegde Leezers. Omtrent de wyze van uitvoeringe en behandelinge gaan wy 't een en ander voordraagen. In de Voorrede berigt ons de Hoogl. muntinghe , hoe hy tot de uitgave hadt beflooten, deels uit hoogagting voor de uitmuntende begaafdheden van zynen zaligen Vriend , en uit overtuiging van het nut van deszelfs arbeid voor het Algemeen; deels door het berigt der Weduwe, dat de Overleedene op zyn doodbedde hadt begeerd, dat, zo men ooit tot de voltooijing en uitgave befloot, 't een en ander aan muntinghe moest worden opgedraagen. Schultens hadt zyne taak be- fonnen met Hoofdft. III, om dat hy de twee eerfte [oofdftukken, gelyk ook de tien laatfte Verzen van Hoofdft. XLII, als byvoegzels van eene laatere hand befchouwde. Ten tyde zyns overlydens was hy gevorlett. 1795. no. 9. B b derd  358 H. A. SCHULTENS derd tot aan Hoofdft. XXIX. Tusfehen de twee aangéweezene grenzen bepaalt zich dus de arbeid van schultens; alle het overige is door muntinghe, met een allergelukkigften uitflag, aangevuld: zo dat niemand, vooraf desvvegen niet onderrigt, van eene tweederleie hand eenig vermoeden zoude hebben* Schultens fchreef zyne Aanmerkingen niet voor eigenlyk dus genoemde Geleerden, maar ten behoeve van de zulken zyner Landgenooten, die, der oorfpronklyke taaie onkundig, nogthans dit Gedenkftuk der gryze Oudheid hoog waardeeren. Ten dienfte van taalkundige Leezers plaatfte muntinghe aan den voet des Werks een Aanhangzel van taal- en oordeelkundige Aanmerkingen , behelzende eene aamvyzing van de gronden der nieuwe Uitleggingen, of der verfchillende Leezingen, welke in de Overzetting gevolgd zyn. De zulken, voor wien dit Aanhangzel is beftemd, zullen 's Mans arbeid in dank aanneemen en gebruiken, en in de gedagte, welke zy, uit voorgaande Schriften, aangaande zyne uitgebreide Oosterfche geleerdheid en gezond verftand hadden opgevat , nog meer bevestigd worden. Het Werk wordt voorafgegaan van eene Inleiding, door schultens in 't Latyn opgefteld, en onder muntinghe's opzigt vertaald. De Schryver verklaart zich aldaar voor de gedagte, welke het boek Job voor het oudlire van alle gewyde gedenkftukken aanziet; wordende deeze hooge oudheid door de fpraak en den ftyl zo duidelyk gekenmerkt , ,, dat men het byna voor ongelooflyk zou hou„ den, dat 'er geweest zyn, die hetzelve verfchooven „ hebben tot na het tydperk der Babylonifche gevange„ nis. Voorzeker (zegt schultens met reden) men be„ hoeft geene groote oefening in de Hebreeuwfche Dicht- kunde, om het oneindig onderfcheid te kennen, het „ welk verfchil van tyden in dezelve te weeg gebragt „ heeft; en het is inzonderheid klaarblyklyk, dat eene „ zo hooge kracht van vernuft, zulk eene verhevenheid „ van gedachten, zulk eene verwonderlyke fchoonheid „ van gezegdens, en zo veele andere verftands- en ziels„ bekwaamheden, als 'er in dezen Dichter boveri an„ dere uitblinken, gansch niet voegen in die latere ty„ den, die op de Babylonifche gevangenis gevolgd zyn, „ in welke, wegens *s Volks rampvollen toeftand , ge,, leerdheid en verftands oefening, in 't byzonder het „ Dichtvermogen, onderdrukt werden , ja byna geheel „ver-  Het boek job* 359 ë Verloren gingen." Voorts geeft schultens reden, waarom hy de Voor- en Naarede, Hoofdft. I, II, en Hoofdft. XLII: 7—17, als het byvoegzel van eene lastere hand befchóuwt. Zie hier eene hoofdreden: „ De by„ zondere vertooning, waarin God verbeeld wordt als op „ de rechtplaats zittende om het recht te wyzen , om„ ringd door eene groote lyfwagt van he'.melbewoo„ ners, en de Satan wordt ingevoerd als een achterdog„ tig nafpoorer en aanbrenger van verborgen misdaaden, ,, wien vervolgens door Jehova gelast wordt, om Job, ter ,, beproeving van zyne ftandvastigheid en deugd, met zwaa» „ re onheilen te plagen, zo hy hem Hechts liet leven fpa„ re 5 zulk eene verzinning, zeg ik, waarvan geen fpoor „ is in de oudfte gedenkftukken, vooral ook de uitdruk„ kelyke zending des Satans, welk wezen in de boeken, <,i voor de Babylonifche gevangenis gefchreeven, niet voor„ komt, vertoont een klaar merk van later tyd, en is geheel en al naar derzelver geest ingericht." Van het zelfde gevoelen was ook de Grootvader van onzen Schryver, de Vereeuwigde a. schultens, welke, „ wegens geene an„ dere reden, deeze in ongebonden Historieftyl gefchrec„ ven Voor- en Narede , voor ingevlochten Stukken „ fcheen te houden, dan om dat hy derzelver groot ver„ fchil van ftyl met het overige gedeelte van het boek „ zag." Wie de Schryver of Dichter geweest zy, durft ■schultens niet bepaalen. Mozes kan hy daar voor niet erkennen , van wegen het onderfcheiden dichterlyk karakter cn den verfchillenden ftyl van Mozes en van dit boek. „ Men zal (zegt schultens) in de gedichten „ van Mofes geenzins eehen Dichter als van dit boek ,, kunnen ontdekken. Beider poëzie is zeker uitnemend, en „ in haar foort volmaakt, maar dat Mofes de Maaker is ,, van beide, zal ik niet eer gelooven, dan wanneer ik „ zal kunnen overtuigd worden, dat de Mnéis door ho„ ratius en de Oden van horatïus door virgilius „ kunnen opgefteld zyn." Of, intusfehen, het verhaalde omtrent Job een fabel of eene waare gebeurtenis zy, laat schultens onbeflist, vergenoegende hy zich met de aanwyzing van het algemeene doel des gedichts, hier op nederkomendc: ,, 't Kan den goeden in dit leven kwalyk „ gaan: zo dit gebeurt, laat God het om wvze redenen „ toe; doch die zo verborgen zyn, dat geen ftcrveling ze „ bevatten kan, nog doorzoeken moet." . Thans gaan wy, uit het Werk zelf, 't een eft ander Bb 1 teï  3fjO H. A. SCHULTENS ter proeve voordraagen. Van de bekende plaats. Hoofdlij XIX: ai—a8, vinden wy hier deeze Vertaaling: 31. », Erbarmd u, erbarmd u myner,gy,myne Vrienden! „ Want Gods hand heeft my geweldig getroffen. 32. Waarom vervolgt gy my, even als God, „ En knaagt onverzadelyk aan myn vleesch. 33. ,, Ach wierden nu myne woorden befchreven! „ Wierden zy opgetekend in een boek! 34. ,, Met eene yzere griffie en met lood In eene rotfe gehouwen tot een eeuwig gedcnk„ teken. 35. „ Ja waarlyk ik weet: hy leeft, myn Verlosfer! „ Hy zal zich eindelyk opmaken ter befcherming „ van dit Hof. 40. „ Nadat my deze myne huid geheel zal doorboord « zyn; „ Echter zal ik God met dit myn lichaam aanfchou„ wen. 37. „ Hem zal ik aanfchouwen, als mynen Vriend; „ Myne oogen zullen hem zien, doch niet als een* ,, vyand. „ Hier naar fmacht myn binnenfte ingewand van ,, verlangen. 38. „ Dan zult gy zeggen: waarom vervolgden wy hem ? ,, Dan zal de grond der zaak in my ontdekt zyn." In eene uitvoerige Aanteekening geeft schultens reden, om welke hy zich, „ na een langduurig en geheel onparty- 3, dig onderzoek deezer moeilyke plaats, met het meest aan- 4, genomen gevoelen tot nog toe niet kon vereenigen, en „ dezelve betrekkelyk maken tot de bewustheid van een toekomend leven." Wy wyzen den onpartydigen Leezer tot de beoordeeling der aangevoerde redenen; welke, onïes oordeels, het ftuk beilisfen. Hoofdft. XIV: 13, 14 en 15, worden aldus overgezet: 13. „ Ach dat Gy my "onder dp dooden wildet verfteken? „ En my verbergen, tot dat Uwe toorn bedaard ivas? Dat Gy my eenen tyd fteldet, en dan weer myner „ gedacht! 14, „ Zal een man, die geftorven'is, wederom leven? „ Dan bleef ik, met geduld, in mynen zorglyken post, „ Steeds hopen op het aandagen myner vernieuwing; 15-  het boek job. 361 ï5- » Wanneer Gy zelve naar uw fchepfel verlangende, „ My ter verantwoording voor U zoudt roepen." Zie hier, wat schultens, ter opheldcringe van deeze plaats, in verband met het voorgaande , aanmerke ; „ Vs. 13. Doorgaans (dus fchryft hy) heeft Job een „ zeer fterk vertrouwen, dat God hem nog in dit leven „ uit zynen akeligen toeftand verlosfen, en dus eene open„ lyke verklaring zyner onfchuld geven zou. Somtyds „ echter wordt hy hopeloos uit aanmerking van de kört„ ftondigheid, en den fnellen vlugt dezes levens, waar,, door hy vreest,'dat de tyd zyner redding voorby zal „ gaan. Uit zulk eene aandoening zyner ziele, fchynt „ my deze plaats verklaard te moeten worden. Het leven ,, van den mensch wordt als een fnel vlietende ftroom „ voortgedreven , en verdwynt, gelyk een uitgedroogde „ beek. Dus loopt ook myn leven ten einde , zonder „ eenig vooruitzicht op het onderzoek myner zaak, veel „ minder op vryfpraak. Heeft dan, ö God, uwe toorn „ meer tyd tot bedaren nodig, dan myn kort leven toe„ laat; welaan verberg my zolang in het doodenryk , „ die plaats van ftille rust, tot dat gy myne zaak onpar„ tydig genoeg beoordeelen kunt. Bepaal my eenen tyd , „ en laat my dan wederkomen om ons geding af te doen," Van Profesfor muntinghe's Vertaalinge en Opbelderinge zullen wy nu nog een ftaal aanvoeren. De Overzetting der vermaarde plaatze, Hoofdft. XXXIII: 23,34, luidt aldus: 23. „ Doch heeft hy een' Godsgezant tot zynen vriend, ,, Een' hemelbode, uit duizenden eenen, „ Die hem van zynen plicht onderwyst; 34. „ Dan erbarmt God zich zyner, en fpreekt: ,, Bevryd hem, dat hy niet dale in het graf; „ Zyn losgeld heb ik ontvangen." Naa de reden van zyne Vertaalinge te hebben gegeven: „ Dan wie moeten wy, vraagt hy, door deezen Gezant „ ter deezer plaatfe verftaan? Dit te bepaalen, zegt hy, „ is zeer moeilyk, Het is bekend , gaat muntinghe ,, voort, dat veele Godgeleerden cn Uitleggers hier den„ ken aan den Heer Jefus Christus, die de Wereld door „ het losgeld, dat hy voor dezelve betaald heeft, van „ den dood en van alle Oraffe der zonde bevrydt. De Bb 3 „ fpreek-  3óa h. a. schultens „ fpreekwyzen zelve fcheenen tot die opvatting eenige „ aanleiding te geven, als vry wel overeenkomende met „ eenige uitdrukkingen, waardoor elders de verlosfing des ,, menschdoms door Jefus Christus befchreven wordt, „ Dan (vervolgt muntinghe) hoezeer ik deeze gelyk„ heid dier fpreekwyzen gevoele; hoezeer ik ook niet be„ hore tot het getal der geenen, die met opzet alle aan„ duidingen van den Mesfias uit de fchriften van het Oud „ Verbond wcgverklaaren, kan ik echter, na een bedaard en onpartydig onderzoek, myne toeftemming aan deeze „ uitlegging niet geven : immers vooreerst komt het my „ zeer vreemd voor, dat Elihu Job reeds op den Verlos„ fer van het menschdom zou wyzen, en dat men echter in de rede van God zeiven, Hoofdd. XXXVIH-XLIi, „ niets van denzelven vinden zou. Men zal toch niet kunnen zeggen, dat het onderwys van Elihu volmaak„ ter is geweest, dan dat van God zeiven. Zelf de na- tuurlyke orde van dit Dichtftuk zou zulks niet gedo„ gen. Hier by komt ten tweeden , dat wy dérgelyke „ fpreekwyzen wel in het Nieuw Verbond, maar gecn„ zins in die fchriften aantreffen, die het naast in tyd by „ dit boek komen, noch ook in dit boek zelve. Eir.de„ lyk wordt hier niet gefproken van de eeuwige verlos„ fing door Jefus Christus, maar alleen van de tydlyke „ uitredding uit eene doodlyke ziekte, gelyk uit het ge- heele beloop, vooral uit vers 27, enz. auidelyk blykt." De oordeelkundige Hoogl. oppert vervolgens drie onderfcheidene uitleggingen, aan welker voordragt hy deeze algemeene aanmerking hegt, met welke wy onze Recenfie zullen bcfluiten: „ Welke uitlegging, (der drie gemel,, den naamlyk,) men kiezen moge, men kan deeze'woor„ den geenzins als een bewys voor eenig leerftuk aanmer- ken; naardien Elihu hier voorkomt als een man, die, wel verre van door Gods geest gedreven en onfeilbaar te zyn, werkelyk zyne dwalingen had: gelyk men over het geheel met het aanvoeren van bewyzen uit de gefpxek„, ken van Job en zyne Vrienden, die dikwyls zeer grof dwalen, èn, volgens het ontwerp van dit boek, dwalen „ moeten , zeer voorzichtig zyn moet. Ik voor my 9, (belluit muntinghe) zou zelfs zwaarighcid maken, „ om regelrecht iets uit dit boek te bewyzen , bchal„ ven uit de rede van God, Hoofdd. XXXVIII-XLII; terwyl ik uit de overige gefprekken Hechts dat geen „ voor  HET BOEK JOB. 363 voor een bewys voor deeze of geene leer zou laten gelden, hetgeen met andere onfaalbaare vyitfpraken „ van de Heilige Schrift overeenftemt," Handleiding, ter bevordering van het nuttig leezen des Bybels; door joh. georg rosenmuller. Uit het Hoogduitsch, Tc Am/lerdam , by Wesfing en van der Hey, 1794, In gr. 8yo. ns bl, Dc Voorrede 31 bl, Hoewel de kundigheden van allerlei aart thans meer algemeen, dan in vroegere dagen, onder de Christenen zyn verfpreid, is het, nogthans, by ons eene uitgemaakte waarheid, dat de hedendaagfchen, in 't geen men Bybelkennis noemt, by de Voorouders merkelyk ten agter zyn. O ver, de oorzaaken van dit verfchynzel zullen wy hier niet uitweiden; wy gelooven dat de kundige Vertaaler der aangekondigde Verhandelinge van rosenmuller daar omtrent vry naauwkeurig het doel zal getroffen hebben, in zyne Voorrede, welker leezing wy wel in goeden gemoede durven aanpryzen, met verzekering van genoegzaame vergelding voor gedaane moeite: terwyl wy het tevens met dien Burger eens zyn, dat de bewerkiïelliging der voorgeflagene hulpmiddelen, tot het verftand van den Bybel, niet weinig zouden toedraagen. Wy hoopen, ten nutte voor het Algemeen, dat hy gelukkig moge flaagen in de bewerking der aangekondigde Handleiding voor Christenen, die de openbaare Godsdienstoefening met nut en /lichting willen bywoonen. Van wegen de onkunde, welke by veelen plaats heeft, zou zulk eene Verhandeling geen gering voordeel, by de groote Gemeente, kunnen aanbrengen. Wat het Werk zélve aangaat, naa alvoorens eenige algemeene regelen, die by het leezen van den Bybel tot ftigtinge moeten in agt genomen worden, treedt rosenmuller in eenige byzonderheden; meldende afzonderlyk, waarop men in het leezen deels van het Oude, deels van het Nieuwe, Verbond hebbe te letten ; doende, ten beiluite , eene aanwyzing tot een rechtmaatig en heilzaam gebruik maaken van het woord van God, begreepen in den Bybel. Zie hier de vier algemeene regels, tot het ftigtelyk leezen der gewyde Schriften, voorgedraagen. „ Men onderfcheide ,, zorgvuldig het Godlyk onderwys, hetwelk in den By„ bel voorkomt, van alles, wat met het wezenlyke van Bb 4 » den  30*4 ]• G. rosenmuller., handleiding. „ dcrt Godsdienst in geen eigenlyk verband ftaat." „ Men leeze de verfchillende boeken des Bybels niet ia „ eene onafgebrooken rye achter elkander door, maar ,, men neenie hier by eene verftandige keuze in acht." — „ Men leeze de verfchillende boeken van den Bybel in „ dier voege, dat men 'er geduurig by in het oog houde „ de taal, de denkwyze en zeden van die menfchen, voor welken zy het naast gefchreeven zyn." „ Men leeze de eïikeide piaatzen en uitfpraaken van den „ Bybel altyd in derzelver famenhang met het geen 'er ,, vooraf gaat of op volgt." Rosenmuller ontvouwt en verklaart deeze Regels ; Voorbeelden aanvoerende, om de noodzaaklykheid , tot het rechte verftand van den Bybel, en alzo tot het wegdraagen van nut en ftigting uit het geleezeae, aan te toonen. Niet ernftig genoeg kunnen wy deeze Handleiding aanpryzen, vooral ook aan zodanige Huisgezinnen, in welke de heilzaame gewoonte van het leezen van den Bybel nog in billyke waarde en hoogagting wordt gehouden. De Levens -Gefchiedenis van Jezus, niet overtollig, maar van aangelegenheid, ter overtuiging van de waarheden des Christelyken Godsdienst; en ter zedeïyke verbetering van het Menschdom. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz, 1794. In gr. 8vo. 72 bL Van goeder hand zyn wy onderrigt, dat de Opfteller deezer Verhandelinge is, de Eerw. willem bruin., Leeraar der Doopsgezinden te Westzaan. 't Kan, naar ons vermoeden, uit geen ander beginzel, dan dat van zedigheid , ontftaan zyn, dat hy zynen naam heeft verzweegen. Zynen naam noemen wy, om hem, voor 't geen hy is, by de waereld te doen bekend worden: een beredeneerd en verftandïg hoogfehatter van den Geopenbaarden Godsdienst, en als bevoegd, om dien Godsdienst, zo als dezelve in dc Verhaalen, betreffende jezus Christus, wordt voorgedraagen, by de onpartydigen in een aanneemelyk licht voor te ftellèn. Regelrecht, zo als de Eerw. bruin, in het Voorberigt, zich uitdrukt, is „ zyn gefehryf' aangekant tegen zodanige „ gefchriften, „ waarin de Levensgefchiedenis, of de daar in voorko„ mende zonderlinge voorvallen, niet hoog gewaardeerd, ,, en ten minfte voor het raeestgeoefende en verlichrfte 8 ge-  levensgeschiedenis van jezus. 365 I -redeelte der menfchen, als van geen aangelegenheid, ter hunner overtuiging van de Waarheden des Chris!' telyken Godsdienst, befchouwd worden." Diensvolgens is 's Mans allerloflykst „ oogmerk met het gemeen, maken, de hoogachting voor jezus Levensgefchiedenis „ en Godsdienst aantekweeken, ter bevordering van waar„ heid en deugd." Nog iets zullen wy uit het Voorberigt overfchryven, als het dienftigst middel om de waare bedoeling deezer Verhandelinge, en het nut, welk uit eene onpartydige leezing daar van kan getrokken worden, kort en duidelyk te doen opmerken. „ Dewyl „ (fchryft de Leeraar bruin) dit werkje niet is ingerigt, „ om de geloofwaardigheid der Euangelifche Gefchiede„ nis te bewyzen, tegen zulken die jezus Godlyke Zen„ ding ontkennen; maar alleen , om de aangelegenheid „ en nuttigen invloed der daar in voorkomende gebeurtenisfen op de gemoederen der menfchen, ter hunnef overtuiging en zedeïyke verbetering, ftaande te hou„ den, tègèn hun , die voorgeven, uit dc voortreflyk„ heid der door Christus geopenbaarde waarheden, van „ zyne Godlyke Zending genoeg overtuigd te zyn; zo achte ik my veilig te kunnen bedienen, (gelyk ik, inzonderheid in het eerfte Hoofdftuk, gedaan heb,) van " zodanigeonderftellingen, die, fchoon niet door de ver„ werpers der Christelyke Openbaring, nogthans door ü ieder Christen, myns bedunkens, toegedaan moeten „ worden, die, hoedanig hy ook over den perfoon van tezus deukt, hem evenwel, in waarheid , als een voortreflyk afgezant van God, eerbiedigt; en alles dat „ door hem, en door zyne Apostelen van zynent wege „ geleerd is, als waaragtig en van een Godlyken oor„ fprong befchóuwt." Zyne opgenomene taak volvoert de geagte bruin m drie Hoofddeelen. Naa eenige voorafgaande aanmerkingen , ontvouwt hy, in het Eerfte Hoofdftuk, de onderlinge betrekking der Levensgefchiedenis van jezus met de door hem geopenbaarde Waarheden. Dit doet hy deels, door het aanwyzen van dit verband der lotgevallen met die waarheden; deels, door nader te doen blyken, het oogmerk van God met tezus daaden en lotgevallen beoogd, en het gebruik, welk jezus en zyne Apostelen daar van gemaakt hebben. In het Tweede Hoofdftuk handelt bruin over de nuttigheid der Levensgefchiedenis van tezus, en de gefchiktheid van het Euangelium door * J Bb § dc°  %66 levensgeschiedenis van jezus, dezelve, naar de zedeïyke behoefte der menfchen zo van meer als mm geoeffenden, in den vroeeften, en in den tegenwoordigen tyd, tot hunne overtuiging en zedeïyke verbetering. Het laatfte Hoofdftuk loop? over het zedelyk nadeel, welk het in onbruik brengen van het onderzoeken en eerbiedigen der Levensgefchiedenis van tezus ten gevolge zoude hebben. Het gefchrift loopt af met een ernftig Belluit, welk de agtenswaardige bruin. Uit de overtuiging des gemoeds, met deeze woorden eindigt : „En, waarlyk, zo wy onze gelukzaligheid ter „ harte nemen, cn ten dien einde, ip waaren ernst, onze „ overtuiging en zedeïyke verbetering bevorderen willen, „ zq veel ons mooglyk is.; dan zullen wy, 't zy tot het ,, mm- of meer verlichtfte gedeelte des Menschdoros bert hoorende, ons 'er zeker wel by bevinden, als wy de „ waarheden van jezus Godsdienst fteeds met zyne Le„ vensgefchiedenis in verband befchouwen, zo als de„ zelve in het Euangelium voorkomen; en de vru^t^e„ volgen daar van zullen ons, by ondervinding, leeren, „ dat de Euangelifche bedeeling door jezus christus, „ ter verbetering van het Menschdom, in alle onzigten „ de Godlyke Wysheid waardig, en dat jezus, zo wel „ door zyne daaden cn lotgevallen, als door de Leer „ welke hy geopenbaard cn verkondigd heeft, onze Leer„ aar, onze Weldoener, en Zaligmaker is." Met volle ruimte kunnen wy dit nuttig boekje der herhaalde leczinge van alle waarheidzoekers aanpryzen. Leerrede, over den overgang van de Overhccrfching lot de Vryheid, in Nederland, uitgefproken in de Kristelyke Gemeente van Leyden, den 25 January 1795, het eerfte Jaar der Nederlandfche Vryheid, naar aanleiding van paulus iden Brief aan die van Korinthcn, het gdc Hoofdftuk, liet laatfte gedeelte van het ijde Vers. Het oude is voorbygegaan: ziet, het is al nieuw geworden. Te Leyden, by D. du Mortier en Zoon, 1795. In gr. %vo. 32 bl. Hoewel wy, voor ons zei ven, den fteller deezer fraaie Leerrede by gisfing meencn te kennen, durven wy, egter, des niets met zekerheid bepaalen. Hy zy wie hy zy, een Man van oordeel en goed verftand, een getrouw liefhebber van zyn Vaderland, heeft hier de pen gevoerd. Naar  LEERREDE OVER DE VRYHEID. 367 Naar aanleiding der Textwoorden, ontvouwt hy het verkeerde , wederregtelyke en landverdervende,'t welk, vóór de jongfte Revolutie, in ons Staatsbeftuur hadt plaats gehad. Daar tegen loopt hy, in den geest van opgetogene belpiegelinge, vooruit in die betere dagen, welke, zints de verlosiing des deerlyk gefchokten en wreed getrapten Vaderlands, over deszelfs bewooners zullen aanbreken. „ Niet meer (fchryft de Redenaar, onder an„ dere) zullen braafheid, verdienften, deugd, in het duis„ ter blyven, in vergetelheid begraven worden, of by het „ verheffen van haare ftemmen den kerker of de balling„ fchap te duchten hebben. Niet meer zal de onwaar„ digc, de domme booswigt, zo ydel van verftand als „ onrein van hart, de losbandige deugdniet, de verwyfde „ wellusteling, de vergulde dwaas zich in het bewind „ dringen, om dat misfchien zyne voorouders, waar van „ hem naauwlyks de naam geheugt, verdienftelyke lie„ den geweest zyn; of het blind geluk hem , zonder „ eenige verdienften , met fchatten overhoopt heeft; of „ om dat hy gewetenloos genoeg geweest is, om, ter „ bereiking zyner Staatzuchtige bedoelingen, den mantel „ van een Godsdienftig genootfchap om te hangen ; of „ omdat hy zyne waarde als mensch heeft kunnen ver„ geten en' in het ftof kruipen, om op die hoogte ver„ heven te worden, van waar hy op zyne beurt onkreukr baare trouw en braafheid op den nek kan trappen, „ Neen;zy zullen niét meer zich vet mesten met de vruch„ ten van den vlyt der naarftigen, in het zweet des aan' „ fchyns gewonnen, en eene grootfche vertooning maa„ ken met het heilig eigendom van weduwen en we„ zen: zy zyn veroordeeld tot die duisternis , die ver„ achting, die vergeting, welke zy alleen verdienen. „ Verdienften van het hart en van den geest zullen voort„ aan de plaatzen vervullen, die zy ontruimd hebben. „ Zy zullen opgefpoord en gezocht worden, offchoon „ zy, afkeerig van zich optedringen, zich in de fcha„ duw van nederigheid en befcheidenheid verfchuilen. „ Zonder onderfcheiding van geboorte, rang, bezittingen „ of godsdienftige gevoelens, zullen niet meer de voor- fpraken van dwingelanden, maar alleen zuivere Vader„ landsliefde, onkreukbaarc eerlykheid en de vereischte „ bekwaamheid en talenten, de eenige aanbevelingen zyn tot die posten van eere of voordeel, waar op zy bil„ lyke aanfpraak kunnen maaken. En of dit nog geen „ prik-  365 leerrede over Dr. vryheid. „, prikkel genoeg ware, zullen zy hunne aanmoediging „ hunne belooning vinden in de goedkeuring en toejui* „ chmg van den onzydigften regter, het algemeen sevoelen. & De moeite des overichryvens van deeze proeve oordeelden wy verfchuldigd te zyn aan de waarde deezer Kerkrede , welker geheele leezing niemand zich zal beklaagen. Cardiphonia, derde Deel, of Vervolg van Gtmeenzaame Brieven, zynde deezen gefchreeven aan zyne Eqtgenootc, geduurende drie Reizen naar Afrika, in de Jaaren 1750 tot 1754., en by volgende afweezigheid in Engeland; benevens een kort Verhaal van haare laatfte Ziekte, en Godvruchtig af fterven. Door johan newton, Predikant te Londen. Uit het Engelsch vertaald, door m. van werkhoven, en uitgegceven met een Voorbericht, door cornelis brem. Te Amfterdam, by M. de Bruyn, 1794. Met het Voorwerk, in gr. 8vo. 494 bl. Zonderling en zeldzaam was de levensloop van dea Eerw. johan newton. Eerst bevelhebber van een Schip, tot den Slaavenhandel dienende ; vervolgens opziener van het Tol-Komptoir te Liverpool; en eindelyk Leeraar tc Olney. Eerst een perfoon van alle gevoel en kennisfe van den Godsdienst ontbloot; naderhand niet flegts een geoefend Godgeleerde, maar ook een yverig betragter van gemoedelyke godsvrugt. Zulk een was de perioon, welke deeze Brieven heeft gefchreeven, allen gerigt aan zyne Huisvrouwe, zo als de Titel aanduidt. Te zamen zyn ze Honderd-een-en-twintig in getal. De eerfte vyf-en-dertig , door newton gefchreeven terwyl hy over eenen Slaavenhaaler het bevel voerde, 't geen men niet zou verwagten, zyn van den meest belangryken inhoud. De overige, hoewel de algemeene karaktertrek van ftigtende ' gemoedelykhcid ook dezelve is ingedrukt, loopen, meer dan de voorgaande, over huislyke of byzondere omftandigheden. Van hier dat de ïaatstgemeïden, door veelen, met een vlugtig oog zullen doorloopen worden; fchoon het tevens waarheid 'is, dat, van wegen 's Mans ongemeene gefchiktheid tot den Brief"ftyl,een fnipperuur aan het leezen van dezelve met genoegen zal hefteed worden. De zulken onzer Leezeren, die met de overige Schriften van den Eerw. newton bekend  J. NEWTON, CARDIPHONIA. fcend zyn, behoeven door ons niet onderrigt te worden, aangaande zyne denkwyze en leiding van gedagten. Zy weeten, dat hy, overeenkomftig met de beginzels van jan kalvyn, ftteng regtzinnig was; en in 't byzonder tot de gevoelens en leerwyze der zulken overhelde, welke men in Engeland Methodisten noemt; dat zyn zodanigen, welke met het, dus genoemd, innig Christendom fterk zyn ingenomen. Eene leevendige verbeeldingskragt kenmerkt allerwege zyne Brieven. Eene menigte aanmerkingen ontmoet men aldaar, welke men in een gemeenzaam Onderhoud met eene tedergeliefde Echtgenoote niet zou verwagt hebben. Doch het zyn juist deeze aanmerkingen, welke dit Onderhoud tot de waarde van een ftigtelyk Huisboek verheffen, en die ons geene zwaarigheid doen vinden, om het den zulken, die in hunne lecture op het ernftige gefteld zyn, aan te pryzen. Om newton's denkwyze by de ftukken eenigzins te doen kennen, zullen wy, ginds en elders, eenige proeven opzamelen. Uit dezelve zal blyken , dat zyn gemoedelyke ernst hem niet tot dweepzucht vervoerde, maar door oordeel en gezond verftand geleid wierdt. Zyne Huisvrouw, gelyk wy boven meldden, was de perfoone, aan welke hy zyne Brieven rigtte. Van zyne tedere liefde tot dezelve,zie hier,uit veelen,eene betuiging: „Ik vinde," fchryft hy, „zoo als salomon zegt, dat de lielde fterker „ is dan de dood; want myne genegenheid tot u voert „ dikwyls myne uitzichten tot aan geene zyde des graf?, , en verligt het denkbeeld, dat wy hier eenmaal zullen „ moeten fcheiden, door de hoop, van hierna weder ver., eenigd te worden, in veel beteren ftand. Daar zal onze „ liefde gezuiverd en veredeld zyn; en de bewustheid, „ van onderling en voor altoos gelukkig te weezen, zal „ ons vervullen met eene vreugd, waar van wy thands „ geen begrip kunnen hebben." Aan deeze geliefde Wederhelft, zyne hoogagtinge voorde leere des Euangeliums betuigende, fchryft hy aldus: „ De Bybel leert ons, hoe „ wy den voorfpoed met den hoogften fmaak zullen ge„ nieten, door eiken zegen aan te merken als een ge„ fchenk en bewys der Godlyke Goedheid, altyd gezind „ om ons wel te doen; terwyl het Imertlyke der tegen„ fpoeden geleenigd wordt, door de overweegmg, dat „ onze zwaarfte rampen'veel minder zyn, dan wy ver„ diend hebben — dat onze heer en zaligmaaker, „ om onzen wil, oneindig meer geleden heeft; en door „ de  37° j. newton „ de verzekering, welke ons gegeeven wordt, dat, indieö „ wy god liefhebben, alle dingen, ook die ons thands „ allerbitterst vallen, ons eindelyk zullen medewerken ten „ goede. Het uur des doods, zoo vreeslyk voor an- „ deren , zal den waaren Christen in het bezit Hellen „ van het eeuwig leeven. Deeze dingen kon de Reden, „ zonder de hulp der Openbaaring, nimmer ontdekt hebs, ben. „ De Christlyke Godsdienst (dus gaat newton voort) „ is een zeer redelyk Stelfel, in zich bevattende het waare „ en zedenkundige van eiken Aanhang van Wysbegeerte, „ terwyl het de dwaalingen van die allen vermydt. Nu „ zien wy het nut cn de voortreffelykheid der hartstog„ ten, wanneer die behoorlyk geregeld worden j offchoon „ ze ons ongelukkig maaken , wanneer ze verkeerdeJyk „ worden toegepast, om dat ze als dan haar rechte doel- „ wit misfen. Thands kunnen wy zeggen, dat ver- „ maak ons hoogfte geluk is, wanneer wy het woord be„ zigen in eenen zin , den Epikurcer onbekend. Wy „ zoeken vermaak, maar het moet van den verhevenften „ aart, en van de beftendigfte duurzaamheid zyn. Inge„ volge van deezen grondregel, verzaaken wy alle te„ genwoordig vermaak, welk, in deszelfs gevolgen, eene „ fmert zoude veroorzaaken, grooter en langduuriger, „ dan het voorgeftelde vermaak; en wy kunnen ons ge„ willig onderwerpen aan rampen en wederwaardigheden, „ wanneer wy duidelyk bemerken , dat zy ligt en kort» ftondig zyn, vergeleeken met het gantsch zeer uitnee„ mend eeuwig gewigt van heerlykheid , waar toe zy leiden." In eenen Brief, in Zee gefchreeven, in welken newton zyne Huisvrouw geluk wenscht, met de gelegenheid, welke zy op den volgenden dag zoude hebben, ter viermge van het Avondmaal, gispt hy het gedrag der zulken, welke, om deeze of geene voorwendzels , zich aan die gewyde Inftellinge onttrekken. Twee wanbegrippen gaat hy met naame te keer. „ Het eerfte," (dit, als zynde meest algemeen, zullen wy alleen vermelden) „ huisvest by de zulken, die van het Avondmaal afbly„ ven, onr dat zy, zoo als ze zeggen, onwaardig zyn, » -—■ Indien hunne meening is , dat zy beflooten heb„ ben, voord te gaan in eene leevenswyze, volftrekt aan„ loopende tegen het oogmerk van het Leeven cn den „ Dood onzes verlossers , dan hebben zy voorzeker „ aan  CARDIPHONIA. 3?t aan zyne Tafel niets te doen. Maar, helaas! wat zul* „ len zy beginnen, indien de dood hen, in deezen ver„ harden toeftand, voor 's heilands rechterftoel daagt. Maar wat hun betreft, die treuren over hunne zon„ den, en tegen dezelven ftryden en bidden; het is eene ,, list van den aarts verzoeker, dat hy hen van 's heeren „ Tafel aflchrikt, om dat zy zondaars zyn, daar het imi5 mers zeker is, en eene heerlyke waarheid , dat zon„ daars juist die geenen zyn, die genodigd worden. Die „ gezond zyn hebben den Geneesheer niet noodig, maar „ die ziek zyn. Alle de Godsdienftige Inftellingen, en „ deeze inzonderheid, zyn verordend, om de zwakken „ te verfterken, de twyfelmoedigen vast te zetten, en „ op te rechten die gevallen zyn. Ongeloof, en eene .„ wettifche gemoedsgefteldheid, onteeren het Euangely, "„ en ontrusten de ziel door bekommernisfen. En, in de „ daad , de geheele tcgenbedenking heeft haaren grond „ in hoogmoed; want zy bekennen, dat, indien zy beter „ waren, zoo als men het noemt, zy gereedlyk zou„ den naderen. Dan (dus belluit newton) het is best „ voor ons, alle fchynbaar goed in onszei ven te ver„ zaaken , en, als hulpelooze en onwaardige zondaars , „ eeniglyk te fteunen op gods Barmhartigheid, in jesus christus." Ruim naar de Waereld waren geenzins de omftandigheden, in welke newton en zyne Echtgenoote zich bevonden. Zie hier eene der redenen, welke hy aanvoert, om hem zeiven en zyne gade tot weltevredenheid en vergenoegdheid aan te fpooren: „ Denken wy (ichryft hy in de eerfte plaats) aan de ellenden die ons in de Wae„ reld bekend zyn, of welken wy dagelyks waarneemen. „ Hoeveelen zyn kreupel of verminkt, aan hunne lichaa„ men, of kwalyk gefteld in hunnen geest? Hoeveelen „ zyn, op deezen oogenblik, op het punt van te vergaan, „ door uiterst gebrek aan de gemecne noodwendigheden ,, des levens! Hoeveelen zyn, door ziekten en bytende „ pynen, aan hunne legerfteden gekluisterd, en vinden „ g ;en rust, by dag of by nacht'! Om niet te fpreeken „ van het nog beklaagelyker lot der zulken, die zwoegen „ onder de angften van een geprangd gemoed, of van „ een wroegend geweten. Befchouwen wy de jammeren „ en onheilen, welken de geeslèl des Oorlogs over Stej„ den, Landfchappen, en geheele Volken brengt. Of „ zyn deeze tooneelen te akelig, om op dezelven te ftaa- „ renj  j. new tom ren ; laat ons dan de vergelyking een Weinig laaget' „ neemen. Laat ons flegts rondom ons zien, binnen den „ kring onzer bekenden, of, ten verften, binnen de paa„ lcn der Dagpapieren. Van hoeveele ouderlooze Kin- „ deren van hoeveele bedrukte Weduwen hooren wy! „ Hoe meenig, die zich met de fehoonfte vooruitzichten ,, mogt vleien, wordt eensklaps ongelukkig, door hetgeen „ wy noodlottigheden noemen! Neem dit alles te faamen, „ en vraagen wy dan aan ons geweten, of eene aanhou„ dcnde bevryding van zoo meenigerlei rampen , en eene „ beftendige vervulling van de meenigerlei behoeften , „ die wy met anderen gemeen hebben, geene weldaadcn „ zyn, welken wy genieten, en welke, betrekkelyk, maar „ aan weinigen vergund worden?". 't Lust ons, tot ilot, hier nog te melden, de wyze, op welke de Godvruchtige newton eenen Zondag op Zee gewoon was door te brengen. „ Des Zondags morgens „ (fchryft hy) ftaa ik gewoonlyk ten vier uur op. Myn „ eerfte werk is, eenen zegen te vraagen over den dag, ,, voor u, en voor my; als ook voor allen, die, gelyk gy, „ zich fchikken om god in het openbaar te dienen, en „ voor allen, die, gelyk ik, voor eenen tyd, van dat „ voorrecht verftooken zyn. • Hier op volgt eene „ ernftige wandeling op het dek. —— Daar na lees ik „ twee of drie uitgekipte Hoofdftukken in den Bybel. „ . By het ontbyt eet en drink ik meer dan ik „ fpreek; want ik heb hier niemand, met wien ik zul„ ke gefprekken kan houden, als ik dan zoude verkie- „ zen. Op het uur als gy u ter Kerk begeeft, ver- „ zei ik u, in myne gedachten, met een ander gebed. „ En ten elf uur roept de fcheepsklok myne klei- „ ne gemeente rondom my. Haar leeze ik den Mor- „ gendienst voor, volgens de Liturgy. Na het chv „ digen van denzelven, begeef ik my op het dek, om, „ gelyk wy het noemen , myne waarneeming te doen; „ dat is, te onderzoeken aan de Zon, op den middag — „ indien zy fchynt — op wat breedte het Schip zich be- „ vindt. Daar op volgt het middagmaal. Na „ het eeten, neem ik dootgaans een llaapje, voor een „ half uur, indien niet, dan leeze ik, of fchryf in een „ Boek, dat ik daar toe houde. Des namiddags „ verzelle ik u wederom ter Kerk, en roep myn fcheeps- „ volle byeen, gelyk des morgens. Ten vier uur „ drink ik Thee ; hetwelk myne geesten verfrischt voor „ den  cak.dtphönia» 3?3 „ den avond. —— Dan brengt een tweede Voorflel uit de Schrift, en daarna eene wandeling, het uur van zes „ aan; het welk myn vastgefteld uur tot het gebed is; „ (te weeten, geduurende de gantfche week). Ik gedenk ,, alsdan wederom aan u, 'op eene gantsch bezondere wyze , en, vertrouwende, dat gy fteeds in veiligheid voor my k bewaard wordt, tracht ik den heere te looven voor ,, zyne goedheid, dus. lang aan ons be weezen." De aangevoerde Uittrekzels zullen genoeg zyn-, om te doen opmerken, dat newton's Brieven met nut en tot ftigting zullen kunnen gebruikt worden, vooral door die klasfe van Leezeren, welke, ten aanzien van Godsdienftige begrippen en leidinge van gedagten, met hem overeenftemmen» Verhandelingen, bekroond met den Prys van het Legaat van den Heere johannes monnikhoff. Eerfte Stuk. , Te Amfterdam, by Lodewyk van Es, 1794. in gr% 8vo. 138 bh De Bezorgers [van het Legaat van wylen den verdienftelyken Heel-arts j. monnikhoff , ten oogwit hebbende de kennis en behandeling der Breuken, een in ons Land zo algemeen gebrek, te verbeteren en tot meerder volkomenheid te brengen, gaven tot hunne eerfte Prysvraag dit volgend gewigtig Voorftel op : ■„ Wat $ zyn Breuken? welke eene niooglyke verfcheidcnheid4 „ zo ten aanzien dér enkelde als faamgeftelde , kan by .„ dezelve plaats hebben ? en welke Ontleed- en Heei„ kundige Waarneemingen, aan Lyken en by Breukfny„ dingen gedaan, ftrekken ter ftaaving van zulke eene „ onderfcheiding, die .den grond moet leggen der nood4, zaaklyke kunde van een goed Breukmeester, om zich ,, dezelve , by eene kunstbewerking, voor den geest te „ kunnen vertegenwoordigen, en 'et zyne behandeling naai1 „ in te richten?" . De gouden Eerpenning werd daarop toegekend aan dé voor ons liggende Verhandeling, die den Inhoud Van dit geheele eerfte Stuk uitmaakt, van den Heer willem, leurs, Heelmeester in 'sHage; een man, Uit wiens wel verfneeden pen reeds verfcheide bekroonde Verhandelingen gevloeid zyn, die allen zyne bekwaamheden ih dé zo nuttige Heelkunde reeds voorlang onzen Landgehbo^ett. 1795. no. 9, Ge tëft  374 VERHANDELINGEN, ten hebben doen kennen. Ook dit Prysgefchrift draag? kenmerken van 's mans bedrevenheid in dit vak der Weetenfchappen, aan welks beoefening hy zich heeft toegewyd ; niet zo zeer door eigen ondervindingen en waarneemingen omtrent den aart, en 't verfchil der Breuken, welke 'er naauwlyks in voorkomen, als wel voornaamlyk door de uitgebreide beleezenheid van, oude en nieuwe Schryvers , uit welke alle die verfpheidenheden, zo ten aanzien van enkele als faamgeftelde Breuken, by openingen van Lyken en Breukfnydingen gedaan, naauwkeurig opgezameld, behoorlyk gerangfchikt, en op eene duidelyke en bevatlyke wyze voorgedraagen worden: en waar door dus het loflyk voorilel van Bezorgeren, die hierdoor den gr. mdflag van hunne volgende Vraagen gelegd wilden hebben, op een alzins voldoende wyze is beantwoord geworden. ■ Naar aanleiding der Vraag is ook het Antwoord in twee Afdcelingen gefplitst; waarvan de eerfte handelt over de bcpaaling eener Breuk ; de tweede, over de meest mogelyke verfcheidenheid der Breuken, en derzelver Ontleed- en Heelkundige bevestiging. Deeze laatfte. is wederom in drie onderdeelen gefcheiden; waarvan in het .eerfte gefproken wordt over de gewoone Breuken; als de Lieschbreuk, de Dycbreuk en de Navelbreuk; in het tweede, over de minder gewoone Breuken, namentlyk de Buikbreuk, de Breuk van 1f Eironde Gat, de Bilaeiddbreuk en de Schedebreuk; en eindelyk in het derde, over de zeldzaame Breuken, waartoe gebragt Worden de Rugbreuk , de Lendebreuk en de Breuk door H Heiligbeen. Indien het deeze pryslyke Inftelling aan geene onderfteumng van bekwaame Heelkundigen mangelt, twyfelen wy geenzins, of zy zal, ter volmaaking van dit gewigtig gedeelte der Konst, aan de menschlievende inzichten vaa deszelfs Stichter ten vollen kunnen beantwoorden.  VERVOLG op de vaderlandsche HISTORIE, fgèjj Vaderlandfche Historie, 'vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der NoordAmericaanfche 'Onlusten ; en den daar uit gevolgden Oorlog tusfehen Engeland en deezen Staat, tot op den tegenwoordigen tyd. Uit de geloofwaardig/Ie Schryvers en egte Gedenkftukken zamengefleld. Met Plaaten. Ten Vervolge van wagenAar's Vaderlandfche Historie. XLIde Deel. Te Amfterdam, by J. Allart, 1794. Behalven den Bladwyzer, 479 bl. in 'gr. 8vo. TTen groo': ve*d bebben WY reeds afgelooperi onder JL-ir de befebouwing der Gebeurtenisfen, Staatsverrigtingen en Bemoeijingen der Ingezetenen, in dit Jaar [1786] voor geen gering gedeelte de Vereenigde Bondgenootfchaplyke Gewesten in 't algemeen betreffende, of daar mede eenigermaate verbonden. Wy hebben niet niet kunnen nalaaten, hier en daar aanwyzingen te doen op meer byzondere Gevallen, of dezelve in 't verfchiet ontdekt, die bepaalder tot eenig Gewest afzonderlyk behooren. Deeze vorderen eene nadere voordragt. Èlk Gewest levert tooneelen op vol woelige bedryven. Deels dezelfde, deels andere, Mannen treeden te voorfchyn, en fpeelen verbaazende Rollen, waar over de Naakomelingfchap zal verfteld ftaan, en nooit vertoond worden * dan in Tydperken van algemeene gisting en geestdrift, onder eenig Volk, en te vreemder by de Nederlanders, die, gelyk de Gefchiedfchryver hoöfdt aanmerkt, zagtgangers uit den aart zyn, en gewoon hunne zaaken met dubbele zorge te beleggen (*). Een Charactertrek te meermaalen by onzen Landzaat geheel onkenbaar geworden, of liever met eene tegcnovergeftclde vcrwisfeld , wanneer het de Vryheid goldt, of men dit dierbaar Pand , rt zy ten regte of ten onregte, in gevaar rekende: wanneer heerfchende Partyfchappen , uit een verfchillend inzien op dit ftuk, of andere oorzaakéh,. gebooren, de gemoederen aanvuurden, en alles in eene rustlooze en bykans ontembaare beweeging bragten. De Gebeurte¬ nisfen en Lotgevallen, in byzondere Gewesten, ftaaA ons derhalven te befchryven; ja zullen wy, ter volkome- (*) Hoofdt , Nederl. Hist. 1 D., bl. 235. Cc a  $t& vervolg mene'vermelding van het gebeurde, ons in veele Sted«3 en Plaatzen bepaald moeten ophouden ; naardemaal het daar voorgevallene dikwyls eene Vonk was , die , niet ongelyk aan eene der Electriciteit, een fchok door het ganfche Lichaam van den Staat verwekte." In deezer voege vangt de Vervolger van wagenAaR's Viderlandfche Historie het XII Deel aan, 't geen thans Voor ons ligt, of wel het XXXII Boek. Overeenkomftig met dit Plan brengt hy den Leezer eerst in 's Gravenhaagei, niet zelden het middenpunt der Staatsbeweegenisfen, en fchetst den Aanflag van mourand op gevaerts en de gyzelaar. Het voorgevallene met de twee onderfcheide Wapenhandelende Genootfchappen aldaar, efi Wat 'er te doen viel over Oproer en Leuzen; met het ontflag der Schutterye uit den Eed des Stadhouders. — Voorts hoe men te Dordrecht voor eene Grondwettige Herftelling yverde, en veele zaaken diar toe behoorende volvoerde. Breedvoerig is 's Schryvers vermelding van het uittrekken eenige*' Haarlemfchc Burgers na Utrecht, en de onrust in die Stad verwekt door drie Schepen, die men dagt met Krygsvolk gevuld te zyn. De woelingen te Delft omtrent het Gewapend Genootfchap, en andere gewigtigë gebeurtenisfen te dier Stede. Het aanftellen der Geconftitueerden te Leyden. Het toeneemcn des Wapenhandels te Amfterdam, de voorzorgen daar gedraagen om die Stad tegen overval te dekken. De opganp- des Wapenhandels te Gouda. Het voorgevallene te Rotterdam over de Regeerings verandering. Het vertrek van de Staatsbezending uit die Stad, met het verflag hunner verrigtingen. Wat verder in de andere Zuid- en Noordhollandfche Steden ten deezen Jaare gebeurde in veelvuldige Onlusten. Terwyl hy dit Boek met deeze algemeene Aanmerking belluit: „ Wilden wy van andere Steden en Dorpen in Holland én West friesland, waar iets ten aanziene der Grondwettige Herftelling' en den Wapenhandel, de twee ten deezen tyde heerfchende en zo naauwvereenigde voorwerpeii, ondernomen, wederftreefd of tot ftand gebragt werd, afzonderlyk fpreeken, wv zouden tot eene verveelende langwyligheid vervallen, en op andere kleindere tooneelen, door andere Speelers, dezelide rollen zien herhaalen, welke wy in grootere Steden zagen. Gehugten, naauwlyks meer dan in naam bekend, namen deel in deeze Beweegenisfen; dewyl zy voor zich zeiven daar in, hóe kleinen ongeagt, hun belang oordeelden  OP DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 377 tien te vinden, en élk Ingezeten des Lands, in hoe duister een hoek ook woonagtig, waarlyk zyne Regten heeft, voor welke het hem vry itaat, in een Vry Land, op eene befcheidene wyze, uit te komen. Wy laaten, derhalven, het opnaaien daar van niet agterwe°-e uit kieinagting onzer Medevaderlanderen, die min aanzienlyke plaatzen bewoonen; maar alleen ter vermydino-e eener noodlooze breedvoerigheid, en om dat de ons voorgeftelde draad der Gelchiedenjsfë ons geleidt tot een ander Gewest." Dit Gewest is Gelderland, „ waar in wy," gehk de Schryver zich, met den aanvang des XXXIII Boeks, uitdrukt, „de voorgaande Bedryven, om eene Grondwettige Herftelling te bekomen, kragtig zullen agtervolgd zien, en niet mm fterk tegengegaan ; waar zich eene gebeurtenis zal opdoen, welke het geheele Genootfchaplyke Gemeenebest m rep en roer zette, en in Holland, ten deezen Jaare, zo ernftige en veruitziende gevolgen naa zich lleepte als ons laatst voorgaande Boek heeft uitgeweezen. In t zelve hebben wy niet meer mogen doen dan met den vinger even wyzen op 't geen in Gelderland gebeurde; thans moeten wy ons als 't ware ter plaatze zelve vervoegen. Aangenaamer voorwerpen, dan zich daar opdoen, zou onze pen ter Schryfftoffe verkiezen; doch het is buiten- haare fchuld, dat de Gefchiedkundige Waarheid van haar deeze taak vordert. Wy zullen 'er ons met alle mogelyke Onzydigheid van kwyten." ' .-' Hy doet zuiks met de voordragt van 't geen ter Gel. der fche Staatsvergaderinge voorviel, en wat 'er met de Steden Hattem en flburg gebeurde, 't welk niet ter loops, maar uitvoerig, behandeld wordt; terwyl onpartydigheid zyne pen beftuurt. Ten ftaal hier van diene: „ Met'de ontzettende tyding der Overgave van Hattem fpraken de loopende maaren.door de Nieuwspapieren onderfteund van een groot getal Dooden en Gekwetften, zo Officieren als. Gemeenen, aan de zyde des Krygsvolks; van de wyze waar op dezelve begraaven, of liever, zo veel mo<*elyk in ftilte weggeftopt waren; met by voeging van omftan, digheden, 01e veel agtejdenkens van vergrooting baarden Terwyl men van den anderen kant ftaande hieldt, dat geen een Officier, of Soldaat, by deeze Gebeurtenis het'leeven hadt verlooren. Dit laatfte verzekert de bevelvoerende Generaal in zvn Verflag, zo aan zvne Hoogheid als aan Staaten van Gelderland; en wordt "beweerd,0 dat de drie. C c 3 maande  3"3 VERVOL* maandlykfche Lysten van de Manfchappen na Hattem en Efbürg afgezonden van geen Gefneuvelden melden. Staaten van Gelderland hielden dit- mede met ronde woorden ftaande. De tyd heeft doen zien, dat de meeste .Vertellingen , met hoe veel verzekerdheids gedaan, volftrekte onwaarheden waren; doch dat 'er eenigen van het Krygsvolk zyn gebleven, zeggen zommigen, kon niet in twyfel getrokken worden, uit de ligging der Zwolfche Batterye aan de overzyde van het Veer, welke, terwyl het Krygsvolk binnen trok, by aanhoudenheid bleef fpeelen: dan is ons van zeer goeder hand berigt, dat dit vuuren, by de eerfte ontlaading, eene groote verwarring onderhet Krygsvolk-te wege bragt, welke, op eenen afftand gezien, eene ftachting deedt ondejrftellen, .die egter geen plaats greep; terwyl het volgend fchieten, door de onbedrevenheid der geenen , die het beftuurden , hoe hevig ook, geen doel altoos trof." Voorts behelst dit Boek het geen omtrent de uitgeweekene Hattemmers en Elburgers gebeurde. Het voorgevallene wegens een Plakaat tegen dc Vryheid der Drukperfe. Vergeeffche aanhouding op de Herziening van het Regfcerings'-Reglement van Gelderland. Verfcheide Beweegehislèn in andere Steden van Gelderland vervullen dit Boek, en fchetzen de Worftelingen der Vryheid met de overheerfchen.de Dwinglanaèé, Terwyl het loflyk voorbeeld eener buiten TLiel aangelegde Begraafplaats dit Boek belluit. Een Kerkhof, 't geen, dewyl het den naam droeg van het Patriottisch. Kerkhof, voor fchennis niet vry bleef. Het XXXIV Boek , waar mede dit Deel fluit , ontvouwt in 't breede de Invoering van het Stads-RegeeringsReglcmcn't binnen Utrecht. Ecn dag, door veelen als een heildag toegejuichd ; doch met een min gunftig oog door verre de meeste Raadsleden van Utrecht' aangezien^ Gefchilien tusfehen de Burgery en Vroedfchap, tot eene bystere hoogte loopende.. Het afzetten der Regeeringsleden, en Inhuldiging der nieuwe. De Staatsvergadering na Amersfoort verlegd, een bron van nieuwe Onlusten tusfehen de twee Staatsvergaderingen in cén Gewest , tegea elkander overgeTiant. Utrecht vreest voor geweld , zoekt byftand in Holland, en in ftaat van Verdédiging gefteld , met Manfchap uit Burgerbenden voorzien, Eene ai wisfcling in deeze onaangenaame woelingen verfchaft de Befchryving der Honderd en Vyftigfte Jaardag der  OP DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 379 4er Hoogefchoole te Utrecht, te midden van alle die onaangenaamheden vol luistevs gevierd. Aan tegenwoordige onrustige tyden hadt men een verloop van honderd Studenten toegefchreeven; doch by deeze Eeuwfeestviering beliep het getal ao8, en evenaarde dus bykans het getal by het voorige Eeuwfeest, wanneer men 323 Studenten telde ; en bleek het by eene opneeming in het Najaar gedaan, toen alles op het hevigst woelde, dat Jer nog 183 Studenten gevonden werden. Naa deezen verlustigenden uitflap keert de Schryver weder tot het verhaal der Staats- en Stadsgebeurtenisfen. De eerstgemelde, wat Amersfoort betreft, waren reeds in die van Utrecht goeddeels ingevlogten. Weshalven het Gefchiedkundig berigt zich bepaalt tot eene andere byzonderheid, die Stad meer byzonder betreffende; als daar is het vernietigen des Genootfchaps van Wapenhandel, en de Balddaadigheid der Krygsbezetting te dier Stede. —— Wyk by Duurflede mogt het tegenbeeld van Amersfoort en Utrecht in 't klein heeten. De Invoering van het Nieuwe Stads-Regeerings-Regiement aldaar, met de Regeeringsverandering, en de handelwyze der Staaten daaromtrent, wordt in 't breede geboekt; als mede de ftryd tusfehen Staaten van Utrecht, te Amersfoort vergaderd, met die van IVyk. Zo dat laatstgemelde Stad ih ftaat van tegenweer gefteld wordt, en het zo verre komt, dat Vrouwen en Kinderen bevel krygen om IVyk te ruimen. Deeze byzonderheid vinden wy dus geboekt: ,, Wanneer de Staatsvergadering na Amersfoort verlegd was , en op deezen ftap het inrukken van twee Regimenten op Stichtfchen bodem volgde, wanneer het gebeurde te Hattem en te Etburg het ganfche Land doorklonk , fpelden die vari IVyk zich een foortgelyk lot. Op de gedaane verzekering der Staaten te Amersfoort vergaderd, dat zy geen oogmerk hadden om dit Krygsvolk tegen Utrecht of Wyk te gebruikenfchynen de Wykenaars weinig, of liever geen, vertrouwen gefteld te "hebben. Althans de Vroedfchap nam een befluit tot een bevel, Vervolgens afgekondigd, „ om alle Vrouwen en Kinde„ ren, oude en gebrekkige Lieden, met de Goederen der „ blyvende Burgeren, de Stad te doen ruimen, en aan „ het Geweld van eenen binnenlandfchen Vyand te ont- „ rukken!" Een bevel, 'van hoe ontzettend eenen aart, dat terftond werd nagekomen; want welhaast zag Cc 4 men  $80 VERVOLG ©P DE VADERLANDSCHE HISTORIE, men eenige Vaartuigen, met Menfchen en Goederen belaaden, van den Wal fteeken, terwyl anderen bezig waren met zo treurig een last in te' fcheepen. De ■ plaats der zwakke wegtrekkcnden werd aangevuld door Gewapenden, die uit Amersfoort, Thiel, en elders, binnen Wyk trokken." Terwyl dit en meer in Wyk voorviel, baarde de Her-" vorming van het Reglement des geheeien Gewests nieuwe Zwaarigheden. Men was verdeeld in begrip over deeze gewigtige zaak. De onderhandelingen met Perfoonen door den Stadhouder benoemd, werden zonder vrqgt afgebrooken. En de voorgeflaagene Bemiddeling der Bondgenooten hadt even weinig vrugts. Alle deeze aangetipte byzonderheden worden in het laatst des opgemclden Hoofdftuks behandeld , in een pnderfcheidend licht gezet, en 't zelve in deezer voege beflooten \ „ De aangebodene en aanvaarde Bemiddeling hadt, daar de begrippen te wyd uit elkander'liepen, dan dat men in eenige Onderhandeling kon treeden, veel min een Vergelyk treffen, geene uitwerking altoos. Geheel andere middelen werden 'er gebezigd om deeze zaak ten einde te brengen; doch derzelver vermelden moeten •wy tot de Gefchiedenis van het volgend Jaar der Omwentelmge verfchuiven, en hier mede affcheid neemen van dit Tooueel, vql beroerings , in het Sticht opeiige. fchooven." fa Redevoering over de Vryheid, volgens de Natuurlyke Staatkunde. Uit het Fransch vertaald', en in eene der Stigtfche Lecsgezelfchappcn, in V Nederduitsch, voorgeleezen, weinige weeken voor de Omwenteling van 1795. Te Utrecht, hy G, T. van Paddenburg en Zoon, iyoi. In gr. 8vff, 67 bl. eduurende den tvd dat de Patriotten hier te Lande onJ der den druk zaten, hielden zy het Vuur op 't Ah faar der Vryheid brandende, en heten 't zelve, zo veel zy durfden, by wylen fchitteren. De Offeranden daartoe gebragt vermenigvuldigden met de aannadering eener langgehoopta Redding." In de Leesgezelfchappen, ten dien tyde op veele piaatzen gehouden, en die weldra voor Veryolging bloot Honden, ftookte men het Vryheidsvuur *an, e" bragt 5er Offers toe, meest gehaald uit het Land varj  REDEN VOERING OVER DE VRYHEID, 3§ï van waar men redding verwagtte. Of dezelve alle even psiri waren, mag met rede getwyfeld worden; doch onder de reine zal men, onzes oordeels, mogen tellen de \ Redenvoering hier in 't hoofd vermeld. Dezelve is in XXVI Afdeelingen onderfcheiden, die ] deeze Opfchriften voeren: Liefde tot de Vryheid. , i Bepaalingen van de Vryheid. Onderfcheiden van Los- ' handigheid. - Oorzaaken van het Verlies der Vryheid. • Gevaar der Losbandigheid. Hulpmiddelen daar tegen. De Vryheid moet gevestigd zyn op Rede en 1 Deugd. Juiste Denkbeelden van Vryheid. -.—» Voor* ï deelen, welke zy den Oppervorflen verfchaft. Is voor-. f deelig voor alle Burgers. Over de Veiligheid. . 1 Over de Vrywillige Belastingen. De Vryheid wekt \ de Nyverheid of. Godsdienfige Vryheid. \ Dwinglandy der Onverdraagzaamheid. Óver de Vry- ï heid van fchryven. Over het fout fchryven. Vry- % moedigheid in 't fchryven. Alle Volken hebben Regt 1 op Vryheid. Over de Partyfchappen in vrye Landen. I i Over het Nationaal Geluk. Geen Vaderland j zonder Vryheid. Geene beftendige Magt zonder Vryheid. Zonder Vryheid geen Deugd. Van den 1 Volksgeest. 't Slot. Zo veele en zo belangryke zaaken, in een zo gering ; getal Bladzyden, niet klein gedrukt, begreepen, zal ligt i doen denken, dat geen derzelven uitgewerkt kan weezen, i en iets fchraals van den Inhoud doen vermoeden. Doch dit oordeel loopt bezyden de waarheid. Deeze weinige I bladzyden bevatten veel, en dit voorgedraagen op een i zeer bondigen en vloeijenden trant, ontheven van het i bittere en bitze, 't geen wy maar al te veel in anders . Vryheid ademende Schriften aantreffen, 't Zyn algemeene Waarheden, bondig voorgedraagen, zonder Perfoonen'met ! naamen te noemen; de Toepasfing overlaatende voor den Leczer, die, in dit klein Boekskén, iloffe tot veelvuldig napeinzen aantreft. Wy neemen een der kortfte Afdeelingen •over, getyteld: Over de Vrywillige Belastingen. „ Eene der grootfte voorregten van een vry Volk be„ ftaat in het recht van zichzelven Belastingen op te leg„ gen, welke het ten behoeve van den Staat noodig oor„ deelt; onpartydige fchikkingen verplichten als dan „ ieder burger toe te brengen, volgens juiste evenredig„ heden, tot het onderhoud van het geheel. Willekeu?, rige Belastingen duiden een flecht befhiur aan, het welk c c 5 » zich  ff8f> S.E DEN VOERING " zicK}>et rerht »a«niaatigt zyn eigen aanhanocrs cn „ vrienden te fpaaren, en den burger te verpletten On „ der een dusdanig beftuur gebeurt het Sïk dat „ de: ryke. en vermogende min gefpaaVd ^ord?YterwJl „ het gewigt der Belastingen vaTt op den zvva deen7n „ het gebruik daar van moet bekend zyn? dl blum-„ ders zelve rekenfdiap verfchuldigd zvncle aan de „Maatfchappy, zyn de^ bewindslieden erf geenzTns de „ eigenaars der openbaare gelden; zo haast vin dezelven „ een misbmik gemaakt WQrd ft Zldk/™n „de wetten daar tegen niet genoegzaam voorzien heb " fi°t£?Z* gezorgd hébben, dat het belang en „.de baatzugt, door de loosheid geholpen, zich 'er niet „van konden bedienen. Door middel™ het gededte „ der goederen haarer Leden , op het welk d! Maat! „ ichappy zich het recht heeft voorbehouden, verbindt " §L#S' aa",ieder dfzdven het bez" "an al he ove, " dfr & verzekeren; het is op die voorwaarde alleen, " ? dA ™derdAan zvne toeftemming kan geeven om „ aan de Maatfchappy een gedeelte der vrucht van „ zynen arbeid af te ftaan. Maar, zal men zeggen? Jef„ ke is de juiste maat van 't geene de Natie tot haar „ eigen behoud moet toebrengen? 't zyn haare weezen„ lyke behoeftens; 't zyn haare omftandigheden, en S zins de grilligheden der Opperhoofden, of de fcbfaS „zugt van een hof, die daar over beflisfen moeten" P Doorgaande is de ftyl van dit Stukje waarlyk verheven, zonder tot winderigheid op te klimmen Ten van dien aart als het flot, 'tVlk wy, naa dit klein Boekï ken der aandagtige en herhaalde leezing SsSbrS te hebben hier nog by voegen: „ Schoon alle mi fcS „ de Vryheia verlangen, fchoon niemand ongevoelig is „ voor haare bekoorelykheden, zucht echter lietgroot! ,,fte gedeelte der 'aardfche Volken, gelyk wy lezTeri „ hebben, in de kluisters van het willekeu^gtzacb „ Byna overal wordt de ganiche Maatfchappy opSerd l\i y a u 2eer vvein'?e oorden op den aard" mvn !l e bUirgf 76 «en kan: ik h™ tester over „ myn perfuon * ik kan over my« akker befchikken; » geen  OVER DE VRYHEID, $6$ «een geweld kan my de vruchten van myne nyverheid ontneemen ; geen magt my de weldaaden ontiooven, waar mede de natuur haare kinderenggelyklyk bedeeld heeft. In de landen zelf, die de grootfte Vryheid genieten, zyn voor de burgers oneindig veele banden, ' door de behoeftens eener hebzuchtige en nooddruftige redering gelegd, welke niet weinig belemmering toe" brengen0 aan de wettigfte en natuurlykfte middelen , ,, welke dienen moesten ter bevordering van hun geluk, „'Er zyn duizende knevelaryen, welke de gewoonte, „ het vooroordeel, het begrip, byna ongevoelig gemaakt ., hebben. De wetten, gebruiken en gewoontens, de by• gcloovigheden der volken, dikwyls in oorlog met het „algemeene heil, onderwerpen de menfchen, die zich , het vryfte meenen te zyn, aan duizende knevelaryen, „ waar over zy zich beklaagen, zonder hulpmiddelen „ daar tegen te zoeken, welke zy nogthans m de Rede „ zouden vinden, zoo zy zich verwaardigden daar mede liever te raadpleegen dan met oude gebruiken, dan ,, met fomtyds fchadelyke gewoontens, verouderde wet„ ten, kwalyk verduwde tytels , welke byna m alle lan„ den, de verlichtfte Natiën, en die het na-yverigst we,,-gens hunne Vryheid zyn, nog tyrannelyk handelen. — Maar om dat de waare Vryheid nog met bekend is, zoo „ laat ons daar uit niet opmaaken, dat zy enkel een hars„ fenfehim zy; zy zal de wenfehelyke vrucht zyn eener ftaatkunde, al meer en meer verbeterd door de onder„ vinding, door de kennis van het belang der Natiën, „ geleid door de Zedekunde en Deugd, zonder welke de menfchen noch waarlyk vry, noch waarlyk gelukkig, „ kunnen zyn. ' Indien, even als het geluk, de Staat„ kunde niet volmaakt kan zyn, dat de menfchen even„ wel niet nalaaten poogingen te doen om haar beter te „ maaken; zoo zal hun welzyn in denzelfden voortgang „ vermeerderen, als hunne kundigheden, hunne rede en „ hunne Vryheid. „ Gelukkige Vryheid ! gelief koost voorwerp van alle „ edelaartige harten! Dochter der Billykheid en der Wet., ten! koom vestig uwe wooning bv de bewooners der aarde. ' Verbryze! de ketens der "Natiën; verban het „ afgryslyk Despotismus, 't welk alle de gaven der na„ tuur voor den mensch nutteloos maakt; ontfteek in „ onze zielen dat vuur, het welk gy voor deezen in zoo L veele helden deedt branden, dat hunne eerbiedwaardige „ naa*  384 redenvoering over d£ vryheid, „ naamen als nog onzen tederften eerbied verwekken» „ vorm, iu 't midden van ons, menfchen, die hen ge„ lyken. Dat 4e verlaagde Slaaf over zyne kluisters „ blooze; dat hef hart des Burgers op. uwe ftem gloeije, „ en van vreugde opfpringe. Dat de wyze, die over» „ denkt en peinst, door u ingeblaazen worde; geef hem B, den moed om uwe rechten in te roepen. Beziel den „ Krygsman met dien edelen yver, welke hy alleen „ aan zyn Vaderland, en niet aan zyne onderdrukkers, „ verfchuldigd is: Beduur de tong des Magiftraats, dat „ hy uwe rechten verdedige tegen de vyanden, die u „ zouden willen vernietigen; eindelyk , dat de rede, de" „ vooroordeelen dier Vorften geneezende, die u vervol„ gen, hen toone, dat zonder u hunne Staaten noch vere, mogend, noch gelukkig, kunnen zyn; dat hunne magt, „ zonder u, op geenen onwrikbaaren grondflag kan geves* v tigd worden." Verhandeling- over den Invloed van het Volk op het Beftuur. Vwrgeleezen te Amfterdam , in de Maatfchappy Felix Meritis , op den 11 January 1795, door Mr. j. b. van der meersch, PraStifteerend Advocaat. Te. Leyden, by A. en J. Honkoop, 1795. In gr. 8vo. De Dagtekening van dit Stukje duidt aan, dat het, zeer korten tyd naa de jongfte Omwenteling, der Maatfchappye Felix Meritis werd voorgedraagen; en de Tytel drukt voorts uit, dat dezelve loopt over een allerbelangrykst ftuk, 't geen een gevolg moet weezen dier gunftige Ommekeer. Een allerbelangrykst ftuk, 't geen de gezetfte overweeging en het diepst ftaatkundig inzigt vereischt. In drie Afdeelingen vervat de Opfteller zyne denkbeelden deswegen. Vooreerst, onderzoekt hy, of de Invloed van het Volk op het Beftuur voor een Land niet voordeelig 2y. Ten tweeden, waarin de Invloed, die het Volk by de Romeinen op het Beftuur gehad'heeft, beftondt. Ten derden, en dit is de groote Hoofdzaak, op welk eene wyze de Invloed op het Beftuur kan geregeld worden, dat dezelve voor een Land, 't welk van den Handel beftaat, niet nadeelig zy, noch deszelfs val veroorzaake. D^ Opiblier behandelt deeze drie Hoofddeelen, op eene  J. B» VAN DER MËËRs"CH» VERHANDELING. $85 eene wyze, die opmerking verdient, en niet zal nalaaten dezelve te trekken, in een tydsgewrichte, 't geen wy beleeven , waarin de daar geftelde Regten van een Mensch de Volksftem tot ipreeken uitaoodigen, en dezelve, naa lange gelmoord te zyn, eenmaal moet gelden. Eene zaak , Waar op het niet weinig in deezen aankomt, is, wiens Stem onder die der ingezetenen des Lands zal gehoord worden, en gelden. Ten deezen opzigtc loopen de gevoelens wyd uit een; zy kunnen tot zeer ruime, tot meer bepaalde, ert tot zeer enge, gebragt worden. De Opfteller deezer Verhandelinge behoort tot de laatften, blykens zyne bepaaling, dat ter ftemminge niet geregtigd zyn de zodanigen die geen 300 Gulden Inkomen hebben, en dus geen Koffy- en Theegeld den Lande betaalen. Ook fluit by uit die geen 300 Gulden in- Holland verteeren; deeze zyn,. zyns oordeels, arme lieden, en uit hoofde hunner armoede ligt om te koopen, en tot Revolutie genegen. In deeze bepaaling ftraalt, onzes inziens, eene onkunde, of geene genoegzaame bedagtzaamheid op de gefteltenis der by hem Arme Lieden in den Vaderlande, door. Wy voor ons kennen 'er veelen, die hun eigen brood eetcn, en dus in alle Landslasten draagen, wier Inkomilen den gezetten Tax tot Stemgeregtigdheid niet bereiken , die dus onwaardig worden voor 't hoofd geftooten, en beroofd van een regt, 't geen zy met meer gegoeden, met ryken, in de Maatfchappy gemeen hebben. Het te meermaalen aangevoerde denkbeeld, dat de zodanigen omkoopbaar zyn, is een bygevoegde fmaad aan deeze min van fchat voorziene Burgeren. Of is een ftuk gelds het eenige, waar door Omkoop gepleegd wordt? Wie iets weet, weet het tegendeel. Om Voorts 'sVolks Invloed behoorlyk te doen werkzaam zyn, verdeelt de Schryver het Land in Departementen , DiftriSlen en Bannen; eene Verdeeling welke wy meermaalen aantroffen. VrS-  S85 VRYMOEDIGÈ Vrymoedige Aanmerkingen 'over de Üitfuiting van allen,, die door Publieke Armtn-kasfen bedeeld worden, ah Stemgerechtigden tot het maaken van Kiezers, by het oproe- pen van het Nederlandfche Volk, tot eene Nationaals! Conventie, in Holland, 1795. In gr. Qvo. 14 bl. Juist zo als wy de hier boven vermelde Verhandeling' des Advocaats van der meersch uit de handen' gelegd hadden, komt ons dit kleine Stukje te vooren, ingerigt om het Stemregt der minst vermogendften, der armlten, der bedeelden, te bepleiten. Hoe kort ook, draagt het de blykcn van een warm voor de Menschheid kloppend hart, en is met veel vuurs gefchreeven, fchoon de Opfteller de eerfte oogenblikken Van zyne gevoeligheid, over het hooren uitfluiten der'Bedeelden van het Stemregt, hadt laaten voorbygaan. Kunde en Eerlykheid fielt de onbekende Schryver als de twee voornaame vereischten in eenen Stem°-ercgtigden, en bewyst dat deeze in genoegzaame maate by de Bedeelden kunnen plaats hebben. Hy gaat het denkbeeld hunner Afhanglykheid en Omkoopbaarheid te keer; en eindelyk de zwaarigheid, dat zeer veelen der publiek Bedeelden het vcrderflyk Stelzel van Oranje en deszelfs Aanhangehngen zyn toegedaan. Wy neemen 'er niets uit over, aangezien de kleinheid van het Stukje het voor elk verkrygbaar, en de klem, waar mede, fchoon kort, de redenen aangevoerd worden, het voor allen leezenswaardig maake. Alleen verdient hier gemeld te worden eene daadzaak, waarop de Schryver zich beroept. „ In Haarlem ontbrak het in 1787 niet aan bedeelde Armen van de Proteftantfcbe Gemeenten , die zich vermoeiden om de Burgers, welke het toenmaalig Vadcrlandsch Stelzel toegedaan waren, te beledigen, door befchimpingen, enz. Jt Getal, fchoon niet haaiende by dat van andere Steden" was zeer groot, en grooter dan zich eenig Patriot vóór dc Omwenteling verbeeldde. Ondertusfchen, naa de Omwenteling van dif Jaar* is, by het Provifioneel Regeerings-Reglement van 19 Jan., aan alle Burgers, gealimenteerd of nier geahmenteerd, de Stemgerechtigdheid toegekend. — En tot nog, zo verre ik weet, is 'er niet een bekend Voorftandcr vaa het Huis van Oranje Kiezer gewe«st uit een der Wy- ken,  aanmerkingen, 387 keil. —— Zelfs, zo vene my bewust is, heeft geen Vriend van Oranje in eenige Wyk een eenigzins betekenend aantal .ftemrrien gehad. Ft Stelzel van Mensch- lyk en Burgerlyk Recht ftaat op zo wyden afftand van dat der Overheerfching , dat zich maar weinige Slaaven van Oranje daar mede willen bemoeijen; bchalven nog,dat veele der fchamcle Gemeente, die Oranje aangebeden hebben, nu de opgaande Zon der Vryheid aanbid-, den, in hoop, dat haare Straalen voor hun voordeeligcr dan die van Oranje zyn zullen." Hoort de Schryver van dit Stukje tc Haarlem t'huis , dan zal hy. gelegenheid vinden in de Volksöproeping tot het maaken van Aanmerkingen en Bedenkingen op het Rapport der Commisfie ter revi/ie van het Provifioneele Regeerings-Rcglement der Stad Haarlem, van den 19 Jan. 1795, dienende tot geleide van een Concept-Reglement door dezelve Commisfie ontworpen, beiden gearrefleerd den 3 Juh \795- De Stellers van dit Rappm, op dat wy dit hier plaats geeven, erkennen, „dat de vereischte ouderdom van achttien Jaaren het éénige vereischte was, 't welk het Provifioneele Regeerings- Reglement van 19 Jan. vorderde. In een oogenblik yan Revolutie," is hunne taal, „ is het geen tyd om alle onderfcheidingen en bepaalingen op eene naauwkeurige fchaal te overweegen. Men moet-dan alles aanneemen, wat zich byeen wd voegen, om onderdrukking tegen te gaan. En de Ontwerpers eener Revolutie hebben geen het minfte regt om eene of andere Clasfe hunner Medeburgeren met naame uit te fluiten. . . Dit was de reden van de onbepaaldheid van het Provifioneele Regeerings-Reglement in dit opzigt." Zy geeven vervolgens reden van eenige bepaaling in deezen gemaakt. Eene bepaaling, welke een middelweg houdt, of liever eene onderfcheiding maakt, „ cn oor„ deelt, niet onder de algemeene Clasfe van bedeelden „ te moeten uitfluiten, die geenen, welke geene geduu„ rige, maar alleen eene, het zy by Winter of by Ziekte, „ tydlyke onderfteuning ontvangen." - Deeze bepaaling, gemaakt door Heeren, die betuigen: „ niets moet in het oog van elk Menfchenvriend eerwaardiger zyn dan een armoedig Huisgezin, 't welk zich zyn eigen onderhoud bezorgt, en 'er met eer tegen aanwtirftelt. Deezen verdienen alle Voorregten der Burgers .op gelyken voet als die geenen, welke door het fortuin het meest gezegend zyn," zal den lieer van der meersch veel te  $88 vrymoedige aanmerkingen. te ruim gezet zyn; en waarlchynlyk den Schryver der" Vry moedige Aanmerkingen nog te eng voorkomen : terwyl hy misfchien niet weinig zal vinden in te brengen tegen de redenen, door de Rapporteurs voor deeze verandering opgegeeven. Rapport van de Gecommitteerden tot de zaaken van dc> Oost-Indifche Compagnie, aan de Provifioneele Repre-1 ■ fentanten van het Volk van Holland, ingeleverd den 15 Juny 1795. In "sHaage, ter 's Lands Drukkery yan Holland, 1795. < Een Brief van den zesden Maart des vei'ftreeken Jaars, van Heeren Gecommitteerden, wegens Zeeland, tot de zaaken van de O. I. Compagnie, ftelde den toeftand van dezelve voor, als, met de Maand July diens Jaars, in zulk een rt^at van agteruitvaart, dat men de hoop om dezelve ftaande te houden, als 't ware, moe?t opgeeven (*)• Dezelve is egter nog in ftand, doch in eenen zeer wankelen, gelyk dezelve, zints Jaaren, ongelukkig verkeerde, terwyl de vooruitzigten van Herftel hoe langs hoe meer verdonkerden. Het heeft niet ontbrooken aan voorgeflaagene, en deels aangewende, Redmiddelen; doch dezelve hebben .geene baate toegebragt in een fteeds toeneemende agteruitvaart (t). In (*) Zie onze Algem. Vadtrl. Letteroef. voor 1793, bl. 376. (f) In die Rapport, bl. 23, vinden wy deeze ontzettends «angroeiende agteruitvaart: In 1782 kwam uwe ftaat ten agcereri 20 Millioen. — 1783 ... 26 — 1784 . . 37 — 1785 • • 40 — 1786 . 49 — 1787 ' 59 — 1788 . 64 1 — 17S9 • ... 74 — 1790 • 80 — 1791 . .92 — 1792 . . 100 > *— 1793 • 107 —  rapport wegens de o. i. comp. 389 In liet Verflag hier voorhanden, dat alzins de blyken draagt van Kunde, van Vaderlandsliefde, en Zugt voor de Oost-Indifche Maatfchappye, ingediend aan de Provifioneele Reprefentanten van Holland, door de Burgers b. van der velden, J. du tour, g. titsingh en c. van berestein, aan welken dit Onderzoek was opgedraagen , vinden wy de vier volgende zaaken, op eene treffende wyze behandeld, en ontbloot van een' fluyer, die dezelve deels voorheen dekte, of flegts, rnetfchroom, aan deeze en geene flip werd opgeligt. De'opgave van de taak, welke zy zich voorftellen, geeven zy in deeze woorden op: „ In de eerfte plaats, ,, Burger-Reprefentanten ! zullen wy U doen zien, welk „ een fteuh deeze Maatfchappy is van het Vaderland, zelf te midden van haaren tegenfpoed, zo wel met op • „ zigt tot 's Lands magt naar buiten , als deszelfs Finan„ tieel beftaan, en het waare belang der Ingezetenen; en „ by die gelegenheid onderzoeken, of ook die zelfde voor„ deelen op eene andere wyze zouden kunnen behaald „ en behouden worden. „ Wy zullen, in de tweede plaats, voor Ulieden niet „ verbergen, maar openleggen, den ftaat, in welken wy „ deeze voortreflyke Maatfchappy (welke, na het door„ ftaan van zo veele fchokken en fchuddingen, geduuren„ de byna twee Eeuwen, en van zo veele mishandelingen „ van vyand niet alleen maar van vrienden, egter nog niet „ geheel is bezweeken,) tot ons leedweezen bevonden hebben, en hoe zeer ook de ondervinding door alle ty„ den moge geleerd hebben , dat waarheid haat baart, „ verkiezen wy liever, Uw eigen voetfpoor, ten opzigte „ van 's Lands toeftand, drukkende, met getrouwheid en „ naar waarheid, dien der Comp. opentlyk aan den dag „ te leggen, dan Ulieden te misleiden in het oordeel, 't „ welk Gy zult meenen ten beste van het Vaderland te „ moeten vellen, in vertrouwen, dat onze voorftellen „ daar door te meer ingang zullen vinden by de deugd„ zaamen en wyzen , welke wy, met voldoening aan „ ons eigen geweeten, alleen zoeken te behaagen. „ Wy zullen, in de derde plaats, aan Ulieden niet onthou„ den, wat al in de geduurig toeneemende veragtering van „ de Comp., nopens de oorzaaken daar van, en de mid„ delen daar tegen, aan het bewind is voorgefteld, welk „ gebruik daar van door 't zelve is gemaakt, en wat wy „ meenen, dat, na dat de zaaken nu tot dat deerlyk verval lett. 1795. no. 9. Dd „ ge-  39° rapi-orï „ gekomen zyn, beproeft zoude kunnen worden, otti de„ zelve niet alleen daar uit te redden , maar, onder den „ Godlyken zegen, weder in bloei te brengen, en te doen „ ftrekken tot een fteun voor 't Vaderland, en zegen van „ deszelfs bewoonders. „ Eindelyk zullen wy , in de vierde plaats, Ulieden „ voorftellen, wat wy noodig oordcelen tot een beter Gv„ ganifatie van het Bewind, en de middelen, om het aan„ tal van Bedienden, hier benoodigd, tot een naauwkeurige „ betragting hunner pligten te verbinden/' Het loopt geheel buiten onze taak, alle de ftukken, hier voorkomende, na te gaan, en te beoordeelen; dan in dezelve valt iets te zeggen van de wyze van voordragt, en mogen wy, ten dien aanziene, dit Rapport voorbeeldlyk noemen. Taal en Styl zyn naar het onder■•werp gefchikt; de eerfte is meestal gezuiverd van die zogenaamde Stadhuiswoorden en Spreekwyzen, welke Staatsftukken meestal verveelend en foms voor veelen onverItaanbaar maaken; dat 'er een enkele, een zeer enkele, Latynfchc Spreuk invloeit, welke wel hadt kunnen agterblyven, is, zo 't ons voorkomt, aan te merken als een blyk dat de Steller uit het hart fchryft, of fchryft gelyk hv gewoon is te fpreeken. De Styl is naar het onder¬ werp gefchikt, verre van het laage, en even zeer verwyderd van dat zwellende, welk laatfte wy, van tyd tot tyd, thans in Staatsftukken aantroffen, en , ten minften genomen, valfche welfprcekenheid moet heetcn. Hier mede zouden wy onze Aanpryzende Beoordeelinobeiluiten, was het niet, dat wy het onverfchoonlyk kern* den, eene Vaderlandfche Daad, door den Burger van der velden, naa dit Rapport, opgehaald, te verzwvgen. Zulke daaden verdienen, zo veel mogelyk, gekend, enten prikkel van naayolging voorgefteld, te worden. Het betreft een ,Man, die zich in veele opzigten verdienstlyk gemaakt heeft by den Vaderlande; die veertig jaaren lang de zaaken der Compagnie, met eene byzondere bevlytiming, behartigd heeft, en daar over gefprooken en gefchreeven toen anderen zweegen. Dc Burger van der velden fpreekt de Burger - Reprefentanten dus aan: „ Gy hebt „ zo even hooren voorleezen, dat de Commisfie niets, „ hadt onbeproefd gelaaten om Penningen tot byftand „ van de Compagnie te bezorgen , niets is waarachti„ ger, eu de Boeken van de Compagnie kunnen het ge,i tuigen; maar,, daar zy zwygen van de wyze, waar op « dit,  WEGÉNS DE O. I. COMP. 3pX - dit, onder anderen, is gefchied, cn Gylieden niet on,, verfchillig zyt over daaden die lof verdienen, mag ik „ Ulieden niet verbergen, dat ons Medelid, de Burger titsingh, by de onophoudelyke werkzaamheid, die hy „ zich voor het behoud der Maatfchappy geduurig blyft „ geeven , nog heeft gevoegd eene daad van belanglooze „ Menschlicvenheid, wanneer hy naamlyk uit zyn eige * middelen, zonder daar voor eenigen Intrest of Pand te „ vorderen, aan de Compagnie heeft opgefchooten eene „ aanmerkelyke fomme Gelds, zo, om in den guuren „ Winter het arme Arbeidsvolk , zo lang doenlyk, in ,, het werk te houden, als ter betaaling van eenige be„ hoeftige Crediteuren, en zulks voor zo lange als hy „ die Penningen eenigzins zou kunnen misfen, of dat de„ zelve aan hem, uit inkomende Penningen , door de „ Compagnie zouden kunnen worden terug gegeeven." Verhandeling over den Oorfprong en Lotgevallen van het Liedeken Wilhelmus van nassouwen , gedaan den 2. April 1793 , in het letterlievend Genootfchap Doctrina & Amicitia, binnen Amfterdam. Te Amfterdam, by W. Wynands, 1795, In gr. %vo. 26 bl. Een recht fatyrifche geest ftraalt in deeze Verhandeling door. De Redenaar, een liefhebber van Spreekwoorden, ontleent zyne Inleiding van het Spreekwoord: Elk Vogeltje zingt zo als het gebekt is; en verdeelt zyne Redenvoering, om in dezelve eenige orde te houden, dus, in drie Hoofddeelen: Vooreerst, zal ik myne Toehoorders het Lied zelve voor leezen. Ten tweeden, onderzoeken op wien , by welke gelegenheid, en door wien, het gemaakt is en, eindeiyk, fpreeken over deszelfs. gebruik. . , Wat het Ifte betreft, hierby zullen wy ons met ophouden, en verzenden onze Leezers tot de Redenvoering zelve. In het Onderzoek, voor zyn Ilde Deel gefchikt, blykt, dat niemand anders het voorwerp van dit Lied kan weezen dan willem de I; dewyl 'er veele zaaken 111 voorkomen, die van niemand anders dan van deezen Prins '-ezegd, en op niemand anders dan op hem kunnen toegepast, worden. De gelegenheid lydt even min twy- ffli in den twist over den Maaker, wraakt hy het geDd a voe-  39^ VERHANDELING OVER HET LlfiDEKEN voelen van brandt , die 'er dirk volkertz koornhert voor houdt, en denkt liever aan philippus van MARN1X. Aller opmerkelykst is het lilde Lid der Verhandelinge, over het gebruik deezes Lieds. De Redenaar verzoekt zyne Toehoorders verlof om hun mede te deelen wat hy, roerende dit belangryk ftuk, in zyne huislyke Bydraagen tot de Vaderlandfche Gefchiedenis, van tyd tot tyd, heeft opgetekend. Wy zullen, zonder onze Leezers verlof te vraagen, hun daar uit het een en ander mededeelen, ter Vaderlandfche Stigtinge. „ Naauwlyks was de Maar der „ heuchlyke Omwenteling van zaaken, in den Jaare 1787, „ den Volke bekend geworden, of ziet, onder alle de „ zigtbaare vreugdetekenen was men aanftonds gereed „ met het aloude Wilhelmus; het geen men vóór dien tyd „ wel hier en daar, doch onder 't kruis, of, gelyk de „ Regtsgeleerden zeggen, by gehengen en gedoogen, ge„ zongen hadt. Maar nu was 'er geen gehugt, geen „ dorp, geen vlek, geen ftad, of het was overal Wil,, helmus van Nas/ouwen; de ftraaten, de graften, de „ fteegen, de floppen, de openbaare wegen en velden, ,, grimmelden van Zangers en Zangeresfen ; men hoor„ de het opdeunen, van wagens, karren, fchuiten en „ jachten, allen naar vereisch van zaaken glanzig op„ gecierd; ja, 'er waren geene gezelfchappen, geene by,, eenkomften van echte Vrienden des doorlugtigen Hui„ zes, of myn Wilhelmus floeg den boventoon ; zo dat „ men van dit Gezang, in eenen Oosterfchen fentimen„ teelen ftyl, zeggen kan : Gelyk eene rooze onder de „ leliën ; of gelyk een diamant onder de edele gefleen„ tens; alzo is dit Loflied onder de Lofliederen van Ne„ derland. „ En dit M. H. is nog maar een klein ftukske der zaake, dit is maar het algemeen gebruik geweest, dan „ nu kom ik tot byzonderheden, die ons tevens zullen „ leeren, in hoe verre een heilige yver den fterveling ver,, voeren kan. Want niet alleen werd het gezongen en „ gefpeeld als een Zegezang, maar wy hoorden het, en „ zeer dikwyls hooren wy het nog, gebruiken als een „ Marsch voor den dapperen Militair en den ftedely„ ken Schutter by het betrekken hunner wagten en pos„ ten; dok in geval van Brand, kondigt de fchelle Trora- « pet  WILHELMUS VAN NA3S0ÜWÊN. 393 1 pet van den waakzaamen toornwagter, met het fpee„ len van dit Lied, ons aan wanneer de Brand gebluscht „ is. Zelfs op de danspartyen, die 'er in die dagen van „ vreugde gehouden wierden, danften onze Jongelingen „ en jonge Dogteren Wilhelmus van Nas/ouwen, als een „ Contradans. „ Waant nietM. H. dat het daar by bleef, neen, oir„ fprongelyk was het geestelyk, en derhalven moest het „ ook nu en dan wederom als een geestelyk ftuk ten „ voorfchyn treeden. Immers, zo de vernuftige Schry„ ver der Haagfche Nieuwstydingen waarheid meldt, en „ waarom zouden wy hem niet gelooven, zyn gefchryf „ is wel eer te berde gebragt als een ontegenzeggelyk „ bewys van gepleegde vrolykheden. Ik zeg byaldien hy ,, waarheid meldt, dan heeft, volgens zyne befchryving, ,, het lang in onbruik geraakte, maar nu wederom in ge„ bruik gebragte, Lied gediend in plaats van eenen „ P/alm, ter gelegenheid dat hunne Hooghedens, in den „ Jaare 1787; hunnen eerften openbaaren Godsdienst in de „ groote Kerk in 's Hage wederom verrichteden; terwyl „ eenige weeken na dien tyd, toen 'er in dit zelfde Tempé 1„ gebouw een geestlyk Zangfpel, of, gelyk de wereld' „ zegt, een Opera, gehouden werd, onder het bcftier van „ een der Heeren Kerkleeraaren, en medewerking der „ eerwaardige Armbezorgers, wel geftrikt en gekwikt, is dit Gezang, zelfs gevarieerd, met zeer veel aandacht „ en aandoening des harten , by het lieflyk geluid van „ verfcheide Inftrumenten der Muzyk, ter eere van die „ Hooghedens, eenftemmig opgeheven. Ja, in den Jaare „ 1791, werd het gebezigd als een Inwydingslied voor „ het nieuwe Tempelgefticht te Loosduinen, in de na„ buurfchap van het Vorstlyk 'sGravenhage. En einde„ lyk heeft dit zelfde Nieuwspapier ons geleerd, dat, op „ den 16 December van het afgeloopen Jaar, dit Lied, „ binnen de Stad Venlo, der Roomfche Kerkgezangen op „ eene plechtige wyze is toegevoegd, by de viering „ der geboorte van den Zoon van den Erfprins • van „ Oranje. „ Voorat wierd 'er eene hooge Misfe, door eenen Bis„ fchop in pontificalibus, gecelebreerd , vervolgens het „ Te Deum Laudamus, en, zegt de Couranten - Schryver, het zyn 's Mans eigene woorden, dit alles werd beDd 3 „ lloo-  394 VERHANDELING OVER HET LIEDEKEN, ENZ. „ flooten met het zo verheven Zangftuk Wilhelmus vem „ Nas f ouwen, in heerlyk Muzyk gebragt (*)." In deezer voege het gebruik deezes Lieds voorgefteld hebbende, gaat de Redenaar over om het misbruik daar van te toonen: dan wy moeten onze Leezers tot het kleine Stukje zelve wyzen, om hunne zeker gaande gemaakte graagte te voldoen. (*) „ Ter gelegenheid dac ik deeze Verhandeling herhaalde? „ in een afzonderlyk Gezelfchap, op den 19 April 1793, liet „ ik hier volgen : By dit alles kan ik uwer aandacht „ nog verzekeren , dat, zederc den gedenkwaardigen dag der „ Omwenteling, den 19 Sept. 1787, tot heden deezen avond „ ten half acht uuren, dat ik tot u fpreek, dit Lied telkens „ alle half uuren op de Stadsklok te Haarlem is gefpeeld, „ en dus tot dit oogenblik , wel uitgecyfferd , £7815 maait len. „ NB. Van dien tyd heeft dit aangehouden tot in January „ 1794, wanneer de Klok eensklaps ophield. Dit werd by „ de Regeering zo euvel opgenomen , dat zy den Klokkenist „ voor zich ontbooden hebben, en denzelven over die fchen» „ nis onderhouden; deeze verontfchuldigde zich, dat, door het menigvuldig fpeelen van een en het zelfde Airtje, de pen„ nen waren afgelleeten: en de Refolutie was, om dit gebrek „ aanftonds te doen herftellen , en Wilhelmus weder te doen „ fpeelen. Wie weet, geachte Leezer! of dit geen altoosduu5, rend fpel zou geweest zyn , byaldien de jongde Revolu„ tie de Klok niet, zo ik hóóp , voor altyd, had doen „ zvvygen?" De Bataaffche Wysgeer , tf menschlievende Bedenkingen over den tegenwoordigen Oorlog, door j. b. raoul. Naar den twee- ' den Druk uit het Fransch vertaald, 's Haage, by ƒ. C. Leenweftyn, 1795. In gr. ivo. 204 bl. :lh■'', 1""r fT*COOi*vf'*fi l- f! fTE'7 .-*w«*>'»if j >t ..... Een Stukje, naar 's Opftellers berigt, niet voor Koningen gefchreeven. „ Ik weet," luidt zyne taal, „ dat de billykfte bedenkingen, de bondigfte redeneeringen, de gegrondfte regten, zwakke wapenen zyn in het Staatkundige, en dat de Staatsbelangen noch door bewysredenen, noch door de Wetten der gerechtigheid, nagefpeurd worden voor de groote stervelingen, die zich verdeelen, door zich wederzydsch de heer» fckappy der aarde te benyden. „ Volken! ik fchryf alleen voor u; het is het welzyn der Mensch-  J. b. raouï-, de eataa?sche wysgeee. §CJ fiTenschheïd , het zyn de belangen van myns gelyken, het is hun geluk, 't welk ik my voorftel. Ik weet, dat het gevaarlyk is waarheden openbaar ta ma'aken , die de voorgeevingen van zekere Perfoonaadien te' genftreeven; het geweld in de hand hebbende, gebruiken zy het zonder wroeging, om hen?, die moeds genoeg hebben om hen te ontmaskeren, te onderdrukken. Maar die hunne wraak yreest is ten hoogften niets anders waardig dan hun flaaf te zyn, en ik kan noch wil het niet weezen, dan van de geregtigheid, van de waarheid en van de reden. „ Men moet niet verwagten, in dit gefchrift den heden-: daagfchen ftyl te ontmoeten; ik beroem my niet op fpreekwyzen ; myne taal zal eenveudig zyn, om dat ik blyde ben dat men my begrype , zonder dat men zynen geest behoeve te vermoeijen, om den zin myner gedagten te vatten; voor het overige fchryf ik niet voor den geleerden; ik fchryf voor hen, die onderrigt noodig hebben, en niet de woorden maar de zaaken onderwyzen." Met dit alles heeft de Schryver, fchoon een ftyl op zichzelven, geen platten, maar een zeer vuurigen , wanneer hy in dit Stukje zich zet ter beantwoording der drie volgende Vraagen: Welke de waare oorzaak van den tegen-. woordigen Oorlog is ? Of deeze Oorlog regtvaardig js? _ - En welke de uitflag 'er van zal weezen voor de Volken, het zy dat Frankryk zegepraale, het zy dat hetzelve bezwyke? , De Antwoorden op deeze drie gewigtige Vraagftukken, maaken 't geheel beloop van dit Werkje des Bataaffchen Wpgeers uit; en wy twyfelen niet, of men zal, fchoon, ia een ander opzigt, van den Schryver in denkwyze en vooruitzigt verfchillende , hem den lof moeten toekennen, dat zyne Befpiegelingen, en daar op gegronde veelal vuurige Opwekkingen , harde, maar gegronde, waarheden behelzen. Ook ontmoet de Nederlandfche Leezer 'er een en ander in , zyn Vaderland betreffende , 't geen hy met geen onverfchillig oog zal befchouwen. Dd 4 Ei.  EENE REIZE OVER HET TOONÊEL « fes; ss*'vrr v^sr* 140 . ' ' L* Van Buma> /**/■. ivo. De Vervaardiger deezer Reize, over het Tooneel de, r» genwoordigen Oorlogs , doet rich i„ »I V , rigt kennen, als hy vermeld- L,Te £ 2*, ko" Voorbe„ vers van'dit lU^Mt* Stl ft?'dT^fn Se^Z' B gen, terwyl men alles op de boofaartigfte wyze uiS er," „ naar willekeur allerleie gevolgen uit de gezegden de afleidt de Staatkundige gevoelens, door h« ïded J t. „ legd, hem aan eene menigte van berispingen zullen bl™ tffin * Hy verzoekt, derhalven , dat men het hem vergu mezvnl „ Staatkundige Geloofsbelydeuis af te leggen. — Hoe leer „ hy ook een vriend van het gewietie en Heemeiï, «n« „ nomen beginzel der Vryheid zyn is hy' " ? n^te' „mm een vyand van alle ongebondenheid, van al e wanor! », des en wreedheden , en fchoon hy van alle mogelyke foor • „ ten van willekeur g gezag een afkeer voedef blyfclJ Z' „ ter even zeer verkleefd aan den voorfpoed én het beta» „ van zyn Vaderland, als mede niet min geneigdI oï 't S „in deezen Oorlog ook zyn geringe hulpS te "bieden — " hLZ\T Iieden mogten Sponden worden , die on- „ voelens met de eerst opgegeevene volftrekt onbeftaanbaar „zyn, zouden deezen gewis het fcherpfte hekelfcbrift tel ;;ven." Staatsbeftuur vau Groet.BntLje mede fchryl llLZdrZASZ*%k™di§e GeIoof^elydenis fteeds voor oogef hebben wy den Reiziger, in onze doorleezing van dit Werkje' gevolgd en veelal genoegen gevonden in zyn onderhoud bV de veelvuldige ontmoetingen. Bovenal, daar hy als ee1 Krvgï hooren" KrygskuncI,§e za> *« hemY met genoegen Aandoealyk is zyne befchryving van het leed, 't welk de tomfthen m den Winterveldtocht doorftonden. Regt taf hy ' dea  VAK den tegenwoordigen oorlocj. 397 den Franfchen wedervaaren in het vermelden van de gefteldheid hunner Krygslieden. Men leeze, by voorbeeld: „ Niets j, is algemeener, dan, aan openbaare en byzondere tafels, een „ Grenadier naast zynen Colonel te zien , terwyl deeze ge„ meenzaamheid ook geen van beiden in het allerminst zon„ derling fchynt. De een laat niet den geringften hoogmoed, ,, en de andere geene hoegenaamde flaaffche onderdanigheid m blyken; beiden noemen zy elkauder wederzydsch Burger of Kameraad. En , alhoewel dit eenen vreemdeling op het „ eerfte gezigt zonderling zoude voorkomen , verdwynt het „ ongemeene van dit verfchynzel aanftonds, wanneer wy na- gaan, dat niet weinigen van deeze Nationaale Vrywilligers zeer gegoede lieden zyn , waar van 'er zoinmigen tien , ,, twintig of dertig duizend Livres jaarlykfche inkomften be„ zitten. Veelen van deezen, met wien ik gelprooken heb , „ deeden door hunne befchaafdheid het Franfche Volk in w waarheid geen oneer aan, en al die belachlyke gemaaktheid, waar van deeze weleer zo algemeen verzeld ging, was by „ dezelve nu gansch en al verdweenen. Zy lieten zich op hun* ,, tien moed niet het ailerminfte voorftaan; fpraken van hunne „ opoffering van alle gemakken en genoegens van dit leven, j, om daar tegen aan alle de gevaaren en vermoeienisfen van „ den oorlog blootgefteld te zyn, als van een pligt, dien zy „ aan hun Vaderland verfchuldigd waren, en waar van zy zich. „ dan ook werklyk kweeten; terwyl zy zich daar over alleen „ beklaagden, dat hun Vaderland op zulk eene wyze, door „ den oorlog en binnenlandfche oneenighedsn, verwoest werd, „ waarby zy dit als hunnen hoogden wensch uitboezemden, „ dat naamlyk hunne vyanden te ondergebragt, of zy zelve ,, hierby omkomen mogten. Ik hoorde dit met bewon- „ dering, en hoope dat de Hemel en Masier burke het my „ vergeeven zullen, dat ik oordeelde hen te zullen hoonen, „ wanneer ik deeze braave lieden met de thans gansch„ lyk vernietigde Ridderfchap van Frankryk wilde verge„ lyken. „ Veelen onder de Officieren, en zelfs van den eerften rang, „ zyn van gemeen Krygsman tot dien ftand verheven. Op een bal of by een toilet zouden deeze lieden zeker eene „ zeer vreemde vertooning maaken; dan dit is egter gewis , „ dat zy, na alvoorens de konst des oorlogs dus een gerui„ men tyd_ geleerd te hebben, veel gefchikter zyn om een „ Compagnie of Battaillon in het vuur te geleiden , dan me„ nig een verwaande, baardlooze jongen, die flegts nog even „ uit eene militaire Kweekfchool is losgebrooken." Ia deezen trant vaart de Reiziger voort met breeder het heldhaftig Charafter der Franfchen te fchetzen. Hy ontveinst de gebreken en ongeregeldheden deezer gepree- ae-  2<5f EEIfE REIZE OVER HET TOONEEL," ENZ. zene Franfchen niet; dan, Iaat hy 'er op volgen: ,, Het ver'"' „ fchilde egter veel, dat deeze handelwyze by de Franfcher „ algemeen zou hebben plaats gehad; gelyk deeze fpoor- ■ „ loosheden dan ook geenzins aangemoedigd of geduld wer- „ den door derzelver Opperhoofden. In tegendeel werden! „ 'er verfcheide voorbeelden gefteld ; en zelfs zag ik een i „ Fransch Officier traanen ftorten , terwyl hy ons de fchan- • delyke ongeregeldheden zyner Landgenooten verhaalde." Welvoldaan, over 't algemeen, wegens 't geen hem op zyne Reize in Frankryk bejegende, voegt hy 'er by: ,, De aan-. „ flaande vyandlykheden deeden den eerbied, dien zy ons als si Engelfchen betoonden , tri geenen deele verminderen, en' „ zelfs niet alleen deedt men ons geen de minfte beledigin„ gen op onzen geheelen tocht; maar in tegendeel onder-„ vonden wy allerwegen eene ongemeene vriendlykheid cn „ agting. Zy fcheenen zich te beyveren , om ons een gun„ ftig denkbeeld van hun te doen opvatten , en verzogten „ ons, herhaalde reizen , om de misdagen van enkele byzon„ dere perfoonen geenzins op rekening van geheel eene Na„ tie te ftellen, en om in geenen deele aan hun tegenwoor„ dig Staatsbeftuur die wanorders toe te fchryven, welke de „ zwakke toeftand, waarin het zich nog werklyk bevond, het- „ zelve verhinderde ten vollen tegen te gaan. Ja, in- „ dien men het waagen kon, zulk een gedugt gezag als das van Mr. burke, en de wysheid van alle'Vorften van het „ Vasteland, tegen te fpreeken, als dan erken ik, dat ik nim„ mer zou geoordeeld hebben , dat ik thans onder een ge„ heel Volk yan Wilden, van Onzinnigen en Moordenaaren, reisde." Het bygevoegd Verflag van den Dood van lodewyk x>m XVI is doorinengd met 's Reizigers Aanmerkingen over deeze Gebeurtenisfe, geenzins ftrekkende om den veroordeelden en geftraften te verontfchuldigen , fchoon hy het ombrengen des laatften Konings van Frankryk wraake. Brieven over Wysgeerige 'en andere Onderwerpen; door j. h. des villatës. QNiet vertaald.*) In'sIIage, by J. C. Leeuweftyn. In gr. 8vo. 279 bl. De Onderwerpen, in deeze Brieven behandeld, zyn: i.)Ow de Vereischten in '( fchryven van brieven. 2.) Het waare fchoon. 3.) De Godsdienst. 4.) De Godsdienst en de Wysbegeerte. 5.) De Gefchiedenis van den Man met het yzeren Masker. 6.) Be Gevoeligheid. 7.) De Weelde en haare Gevolgen. 8.) De Slaavenhandel. 9,) Onderzoek , of men recht heeft om Vrye Menfchen tot Slaavefi te maaken, en af de Negen  j; & DES VILLATES, BRIEVEN. JpJ) gers in Slaaverny blyven moeten. 10.) Over de Jalouzy of Min. nenyd, en haare Gevolgen. Deeze Onderwerpen worden , ia die gedeelten der Brieven welke op dezelven regtftreeksch ftaan, op eene wyze behandeld, die alzins de goedkeuring; moet wegdraagen ; de aanmerkingen zyn , over het geheel genomen, zeer juist, en gewichtig; de ftyl is niannelyk, zonder ftroefheid, dus geenzins verveelende, maar veeleer uitlokkende en vermaakende: de meeste Brieven worden, om de afwisfeling, en tevens om het geleezene te verlevendigen, beflooten met een famenlpraak tuslchen verfchillende perfoonen. Twee derzelven, gevoegd achter de twee Brieven over Godsdienst en Wysbegeerte, zyn van eenen zodanigen inhoud, dat men oppervlakkig op de gedagte zoude kunnen vallen , dat de Schryver daar door bedoelde , ongeloovigeu of fpotters in de hand te werken; doch hy betuigt , in de Voorreden, geen ander oogmerk daarin gehad te hebben, dan te toonen; welke zwaarigheden 'er by opregte, maar ongeoefende, Christenen, by het leezen der H. Schrift, wel eens ontftaan , en dat het dus hunne onderwyzers aan ie raaden is, zich hier tegen te wapenen. Wy willen dit. naar den aart der liefde, wel gelooven; doch wy zien de rede niet in, waarom, ter bereiking van dit oogmerk , de in die famenfpraaken voorkomende Geestelyken zulke platters en eenvouwige zielen moesten zyn , en hunne tegenfpreekers , of natuurlyk, of door overdenking, fchrandere lieden, - Over den titel van den laatften Brief: de Jalouzy of Minnenyd, hebben wy alleen deeze aanmerking, dat Minnenyd hier niet geheel past, alzo iu denzelven over allerlei foort van na-yver , zo tuslchen byzondere perfoonen , als geheele Natiën, gehandeld word. Het zal den Leezeren, zo wel als ons, zeer vreemd en byzonder fchynen, dat deeze Brieven zo ingericht zyn , dat dezelven tevens tot een Liefdesverklaaring, en voortzetting van eenen Minnehandel, moeten dienen ; waarlyk het contrasteert wat al te fterk, Wysgeerige Brieven gedeekelyk op te vullen met fomtyds niet weinig overgedreeveue vryery. Men zou dit nog eenigzins kunnen dulden , indien 'er, om de leezing te veraangenaamen , met een enkel woord iets van inkwam ; maar geheele bladzyden daar aan te belleeden, gaat, dunkt ons, wat te verre. Vooral , indien, gelyk hier , de Schryver zich niet aan zyn eerfte grondstelling houd. „ Mejuffer , (zo fchryft zelidor aan de fchoone eliante, (bl. 3.) onder welke verdigte naamen dee/.e Brieven zyn gefchreeven,) Mejuffer, ik bemin , uwe gantl'che perfoon behaagt my, doch ik zal geenzins van liefde fterven, indien gy myn verzoek afflaat, en zal dus ook van myne drift niet dan ter loops fpreeken: W»nt, zo, dra men eens gezegd heelt, ik bemin u en vinde u  4« J' h. des villates, BRrEvBÏT. u fchoon, dan is de geheeie Catechismus der Minnasrs af«. handeld, en al wat zy in t vervolg zeggen kunnen zyn niet dan een herhaahng daar van , of eene verfchillende fchikkin? dier woorden.' Bravo! maar hoe ftrookt dit, wy zullen niPr zeggen met de veelvuldig herhaalde vuurige uitboezemingea zyner hartednft; met de tedere benaamingen van Albekoerier sl te bekoorlyke, Oppergebieder over myn Lot, en derselvke* maar hoe ftrookt dit vraagen wy, met zelioor's verklaaring\ (bl. 267.) ,,Ik heb my, zedert onze Brief wis fel ing beaon gevleid met die aangenaame hoop van eens uw hart te zul" jen winnen; indien my deeze verwagting benoomen wierd als jk eenzaam omdwaalen moest, dan was my het fterven'aan genaam , en de dood een vriendelyke trooster; maar echter wilde ik liever voor eliante leeven; want daar ik het irrootfte heil, een aardfche zaligheid, in eenen echt met u ftelle zoude ik met verdriet van die blyde uitkomst myne oogen' atwenden ; ja de eerfte tyding uwer weigering kon my veelligt het leven doen uitblaazen." Men vind in dee¬ zen bundel twee Antwoorden van eliante aan zelidor ■ het eerfte, op de zes eerfte Brieven , in 't midden des VVerks. Grappig kwirn het ons voor, niet alleen, dat «liant» aan haaren Minnaar de Onderwerpen voor de volgende Brieven opgeeft, met dit gunftig vooruitzicht geeveud gezegde- On derzoek myne opgegeevene Onderwerpen; zo zv 'door u in een nieuw licht geplaatst, ook de gewaarwordingen van dit hart evenaaren, dan overwint gy allen tegenftand." Maar t kwam ons ook meer of min aanftootelyk voor in dee zen en in den laatften Brief van deezen bundel, die'het twee" de Antwoord behelst, zodanig eene goedkeuring, die ons toe" fcbeen met geheel vry te zyn van Zelfsvlyerye, aan te tref' : j^"', zou er wel een Autheur zyn, die niet on zyn eigen Gefchriften, meer of min, verliefd is ?  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Handbybel voor Lydenden, door johann caspar lava» ter, Leeraar in de Pieters-Kcrk te Zurich. Uit het Hoogduitsch. Met eene aanpryzende Voorrede uitgegeven door jacob van loo, Predikant te Ootmarfum. Twee Deelen. Te Amfterdam, by M. de Bruyn. In gr, 8va, Te zamen 451 bl, Niet voor alle Leezers is dit Boek berekend. Lieden van een luchtigen inborst, die de waereld van haare fchoonfte zyde befchouwen, en, door een gelukkig temperament, van de gewoone, hoewel zomtyds onaan* genaame, lotgevallen geen zeer drukkend gevoel hebben, zullen, by het eerfte inzien en doorbladeren van lava* ter's Gefchrift, hetzelve ter zyde leggen. Anderen > van eenen meer ernftigen inborst, zullen de zaak uit een ander oogpunt befchouwen ; althans indien zy behooren onder die klasfe van Christenen, welke de gewyde Schriften naar verdienfte hoogwaardeeren. De perfoonen, voor welken dit Boek van lava ter berekend en gefchikt is, kunnen wy niet duidelyker aankondigen, dan met de woorden uit de fraai geftelde aanpryzende Voorrede van den geagten, kundigen Uitgeever. „ Om vatbaar te zyn voor den waaren troost, (dus „ fchryft de Eerw. van loo) moet men niet alleen lyden, „ niet alleen zyn lyden pynlyk gevoelen, maar ook eene lövendige,diepe overtuiging hebben,dat men iets andei's „ ter gerustftelling, ter bemoediging en ter vertroosting „ nodig hebbe, dan de geheele Natuur rondom ons, met „ alle hare zigtbare goederen, in ftaat is op te leveren. „ Zin voor een hoger goed, dan de aarde geeft, ver„ langen en behoefte daarnaar , eene zekere fmartelyke „ onvoldaanheid over alles, een pynlyk rusteloos ftreven „ naar rust waar dit gevonden wordt, daar zyn de ontdekkingen van den Godsdienst welkom ; daar ftaart het, door weenen beneveld, oog naar het wel» dadig, het verkwikkend, Hcht van het Chrjsteftdom, lett. 1795. no. 10. Ee ?, daar  h C. LAVA TER „ daar luistert het oor naar deszelfs bemoedigende. „ vreugdverbreidende leeringen; daar is het hart geopend „ voor den verzagtenden balfem der vertroosting, dien „ het in de bloedendfte wonden giet; daar worden de „ tranen van onrust, van droefheid en hopeloosheid, ver„ vangen door tranen van dank en fiille hope, van bedaarde onderwerping en vrede. Zulke menfchen (vervolgt van loo) zyn eigenlyk „ bevoegd, en gefchikt, om de hoge waarde eener leer „ te gevoelen, die eene geheel eigen, Goddelyke, krast „ heeft, om lydenden te vertroosten, en de menigvuldige „ wederwaardigheden, die in de korte levensdagen van „ fterflyke menfchen zyn ingeweven, verdragclyk te raa„ ken. Hoe talloos, hoe groot, hoe verlchillend ook „ de kwalen zyn , die zy torsfen, deze voortreffelyke „ leer ontfluit bronnen, waaruit zy voor alle rampen den „ werkzaamften, duurzaamften en verfterkendften, troost " ^".ner Putten- Dit is geene bloote magtfpreuk, „ (ichrytt van loo verder) maar men weet dit uit de „ondervinding. 'Er zyn menfchen geweest, die, door „ ftorm op ftorm belopen, lang rondzworven op eene holle „ zee, en niet eer rust, vrede, kalmte en vermindering „ van alle bezwaarnisfen des levens vonden, voor dat zy „ in de haven van het Christendom hun anker lieten val„ len. 'Er zyn menfchen geweest, welker leven eene aan„ eengefchakelde keten van de grootfte, de fmartelykfte „ wederwaardigheden was, en die dezelve met een onbe„ zweke'n moed niet alleen verdroegen, maar zig ook „ door de verheven vertroostingen dezer Godlyke leer, zoo' „ gefterkt gevoelden, dat zy, van onder den nederdruk„ kenden last hunner lydingen, hunne Iydende mede„ broeders op de roerendfte wyze tot geduld vermaanden „ en troost infpraken." Om aan dit oogmerk te voldoen, zo veel een Gefchrift kan uitwerken, daar het de gepaste gemoedsgeftalte aantreft, is voorwaar lavater's Boek by uitfteekendheid berekend. Want, om ons nogmaals van des Voorredenaars woorden te bedienen, „ overal fpreekt het warme, „ hartelyke medegevoel van den, met lyden vertrouw„ den, broeder; die zig in dc 'zwakheid van den zwak, ken, de moedeloosheid van den moedelozen, de kom„ mervolle bangheid van den van God verwyderden, en „ evenwel naar God fmagtenden, niet met geweld be„ hoeft te verplaatfen, om dat hy die toeftanden der ?» zie.  handbybel. 405 „ ziele by ondervinding kent. De lydende vindt overal „ een vriend , die hem verftaat", al kan hy niet fpree„ ken, die hem voorkomt, uitlokt, vertrouwen inboezemt „ door liefdevolle deelneeming in zyn lyden, die met „ hem fchreit, met hem klaagt, die met en voor hem „ bidt, cn die geen troostmiddelen voorfchryft, dan die „ hy zelve beproeft heeft." ■ In 't geheel bevat dit Werk driehonderd-en-vyftig Overdenkingen. Een Schriftuurtext, aan het hooft! geplaatst, dient tot grondllag of aanleiding van iedere Overdenking. Aan het einde des Tweeden Deels ontmoet men eene Lyst der Schriftuurplaatzen, die ten grondilage der Overdenkingen gelegd, en daardoor zaaklyk zyn opgehelderd; en vervolgens nog eene andere Lyst, behelzende de Üpfchriften of den korten Inhoud der byzondere Overdenkingen. Over de manier van uitvoeringe zal de Leezer best kunnen oordeelen uit een en ander ftaal, welke wy ter proeve zullen aanvoeren. „ Rom. VIII: 15. Abba! lieve Vader! „ Dit woord: abba ! lieve vader ! is my liever „ dan veel duizend ftukken goud of zilver. Zoo dit „ woord niet myne vertroosting ware, moest ik vergaan, „ in myne ellende. Vader aller menfchen! die u er- „ barmt over alle uwe Werken! abba! lieve vader! „ Vader van allen, inzonderheid van hun, die iri „ den Zoon gelooven, dien gy gezonden hebt! Door hem „ onze Vader, gelyk gy zyn Vader waard en zyt; door „ hem en in hem bemint gy ons; bemint gy ons, „ gelyk gy uwen Eenigboren bemindet en bemint! abba! „ lieve vader ! De Geest des Zoons geve aan mynen „ geest getuigenis, dat ik uw kind zy, alhoewel gy my „ ook tuchfigdet; alhoewel my ook lyden zonder getal „ omgave; alhoewel ook de wereld my befpotte ; „ als of gy my vergeten hadt; alhoewel ook de vyand „ der waarheid my dikwyls poogde te ziften als de tar„ we, en myne ziel te beangftigen door te zeggen: Zyt „ gy Gods kind, zoo help u zeiven! Is God uw „ God, zoo toone hy zulks! Dan nog kan uw Geest „ aan mynen geest getuigenis geven, dat ik uw kind ben, „ en dat gy myn lieve Vader zyt! En als ik maar — Ee s AM.  4°4 J. C, LAVATER ,, abba! lieve vader ! zeggen kan zoo ben ifc „ zalig in al myn lyden ; want myn lieve Vader weet, „ wat ik behoef — en zal, boven bidden en denken, „ zich over my erbarmen. Ach! dat ik alleen eene kin- „ derlyke gezindheid bezitten moge! Voor de open- ,, baarmaking van uwe vaderlyke gezindheid hebbe ik niet te vreezen." In de iQÖfte Overdenking, naar aanleiding van Pf. Cl: 19, peinzende over de Olferande, die Gode behaagt, gaan in het gemoed van den vroomen lavater de volgende Alleenlpraaken om: ,, Keer tot uzelven in, myn „ harte, en vorsch naauwkeurig uit, of gy geen reden „ hebt, om u voor uwen God te verootmoedigen, om „ hem een offer van berouw te brengen, dat hem aan„ genaam is, door Jezus Christus; dat hy hoger fchat, „ dan alles wat gy zoudt kunnen onderneemen om hem „ aan te bieden. Wat mensch 4 die zyn hart kent, „ fchaamt zich niet over zyn verval, over zyne menig„ vuldige afwykingen, van dat geene , dat hy voor recht „ en goed hield ? Wie i'chaamt zich niet, over zyne mee„ nigvuldige wederftreving, tegen de ftemme van zyn ge„ weten, die elk nadenkende voor de Item van God in zich „ erkennen moet? Wie iiddert niet vaak, wanneer „ hy een opmerkzaam oog op de bron vestigt, waaruit „ dikwyls zyne beste daden voortvloeien? 0 God! hoe ;, dikwyls is alleen myn uiterlyke handel zuiver , onbe„ rispelyk, Christelyk! Hoe zelden ben ik zoo, dat gy, 6 Alwetende! in hetbinnenfte kunt inzien, zonder dat „ myn hart reden heeft om daar voor te fchrikken! Eu „ gy begeert reinheid van binnen , en niet Hechts van „ buiten ! Gy begeert eenen goeden boom, die goede „ vruchten voortbrengt, en niet eenen kwaden boom, die „ alleen bladeren, of vruchten die maar van buiten goed „ fchynen, voortbrengt! „ Maar hoe gemakkelyk zal het my niet wezen, mynen „ God een offer aan te bieden , dat hy niet verachten „ kan? Hoe natuurlyk volgt niet al het overige, wan„ neer eens de eerfte fchrede, de voornaamfte, die der „ zelfkennis, zelfsveroordeeling gedaan is? En hoe wel „ is het my niet altyd na den eerften ftryd! Hoe zeer „ gevoel ik het niet, dat zulk eene gemoedsaandoening „ den Erbarmer in den hemel behagen moet, beter beha„ gen moet, dan een trotsch zelfsgevoel , dan een fariw zeeuwsch, ,„ik dankeU, ó God! dat ik niet ben gelyk de- ,5, ze  handbybee, 405 ze en die; dat niet dit en dat kwaad in my tot gewoonn, te geworden" is.'" „ Neen! Gy veracht het niet, het verbroken en ver„ ilagen hart. Gy wyst hem niet zonder troost, zonder rust van u weg, den verflagen geest van den ootmoe„ digen en rouwvollen Zondaar, die zoo zeer gevoelt wat „ hy is, en wat hy zyn kon , en zyn moeste. Maar gy „ begeert evenwel den angst niet, om des angsts wille, „ maar angst, op dat hy in zuivere vreugde verkeere. „ Het offer van ootmoed is. u aangenaam, om dat de' „, verootmoedigde zich voor uwe verhoogende genade vat„ baar maakt. Kort en in een gedrongen zyn verfcheiden van lavater's Overdenkingen. Tot een ftaal daar van zullen wy nog aanvoeren de volgende; 248. „ Het eene Noodige, Lukas X: 42. „ Een ding is noodig, „ Het oog op u! De gezindheid voor u! Het geloof in „ u! Het opzien tot u! De ernltige wil, u niet, gy fom~ „ me aller voortreflykheid en aller volmaaktheid, Chris- „ tus, u niet uit het oog te verliezen! Die u heeft, „ heeft alles. U te erkennen is u te hebben. U „ te erkennen en zich over u in lydeii te verblyden, is „ een en het zelfde. Alles berust op de gelovige erkentenis „ van uwe eenigheid en algenoegzaamheid , op de eea„ vnuwdigheid van onze gezindheid, op het vereenigen van „ alle onze krachten en de richting van dezelve op een „ punt." Gefprekken over het Werk van Gods Geest, in het Hart ' van den Mensch. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amfterdam, by J. A. Swalm , 1794. In gr. 8vo. 464 bl. De Schryver van dit Werk is, volgens eene aankonigin g in het Journal für Prediger, de Opper-Cohfiftoïiaal-Raad woeter^dorf, te Berïyn; een Luthersch Godgeleerde van. het Oude, Licht, zuiver Orthodox in de Leere der Vaderen; doch, met dit alles, een Man van E e 3 be-  4o5 GESPREKKEN befcheidenheid, en zeer verdraagzaam jegens de zulken 4 die van hem in begrippen verlchillen. Op meer dan ééne plaats, in dit Werk, herdagten wy, met verontwaardiging, aan de vinnigheid en fcherpheid, met welke veele Godgeleerde Schryvers de gefchilftukken eertyds gewoon waren te behandelen; terwyl wy, hoe zeer, in veele opzigtcu, van den Opper - Confiftoriaal - Raad verfchillende, niet konden nalaaten, den tol onzer hoogagtinge te betaalen voor eene gantsch tegengeftelde wyze van behandelinge, die hem de les des Apostels fteeds doet in agt neemen, door het geen hy zelve voor waarheid houdt te betragten in liefde. Het Werk verfchynt onder de gedaante van Zamenfpraaken: eusebtus en philalethes zyn de fpreekende perfoonen. Niet meer dan drie in getal, zyn de Gefprekkcn van eene onnatuurlyke lengte. Wanneer een Schryver zyn Opftel in zulk eenen vorm verkiest te gieten, is het ons altoos voorgekomen, dat het vermaak en nut des Leezers meest worden bevorderd, door hem, met niet zeer lange tusfehenpoozcn, van tyd tot tyd, eene rustplaats te geeven. De behandelde onderwerpen laaten zich aldus heter onderfcheiden, en, naa volbragte leezing, gemaklyker aan het geheugen vertegenwoordigen. Daar de bekwaame Vertaaler de moeite heeft genomen, om den inhoud des gcheelen Werks in een kort bellek ineen te trekken, vinden wy geen beter ' middel , ter onderrigtinge van het Publiek aangaande de verhandelde zaaken en beweerde Hellingen, dan dat wy, op onze beurt, ons de moeite getroosten, om dien inhoud in ons Maandwerk over te brengen. Leezers van onderfcheidenen fmaak en denktrant zuilen hier door worden uitgelokt, om in het Werk zelve de ontvouwing der aangeilipte hoofdzaaken te zoeken. Van 'het eerfte Gefprek, voerende tot algemeen opfchrift: Over de natuur en den oorfprong der bevindingen, benevens het middel, waar door, en de wys, hoe ze gewerkt worden, en over derzelver waardy en oogmerk, zyn de volgende onderwerpen de hoofdtrekken: ,, De Godge„ leerde onderzoekingen zyn nuttiger dan de Natuur,, kundige, door dien dezelve meer onmiddelyk het ge„ luk van den Mensch bedoelen. Men heeft daar by „ voor geene vervolgingen te vreezen; de Symbolifche „ Boeken of Formulieren van eenigheid hinderen daar in ook  OVER HET WERK VAN GODS GEEST, ENZ. 4.07 %, ook niet, het geweeten word door dezelve onder geen Z, flaafsch juk gebragt: het is alleen derzelver oogmerk, „ de eensgezindheid omtrent de Grondwaarheden van den „ Godsdienst te bewaaren. „ Deeze Grondwaarheden worden over 't algemeen in „ de Proteftantfche Kerk, op eene nuttige wys, voorge- „ dragen, zommigen zeker maaken de waarheden L van Geloof en Bekeering enkel bevindelyk, maar ande„ ren wederom vervallen tot een tegenövergefteld uiter„ fte , het geen tot een naauwkeurig onderzoek vcr„ plicht , wat men door die bevindingen te verftaan „ hebbe. . „ De bevindingen of gewaarworwordingen, in de rse„ keering, kunnen even als alle gewaarwordingen beter „ ondervonden als befchreeven worden, dit echter is op „ zich zeiven geen bewys haarer Godlykheid. Even „ zo min maakt de hevigheid eener bevinding in de Be„ keering derzelver Godlykheid uit: men moet hier „ vooral op de bron derzelve letten, om voor zelfsbe„ drog bewaard te worden. Om dit zelfbedrog voor te „ komen, zou het verkeerd zyn, de bevindingen geheel „ en al uit te fchrappen, en enkel op kennis en daarme„ de overeenftemmende daaden te dringen; tusfehen beide „ moeten noodzaakelyk bevindingen of gewaarwordingen „ plaats hebben. „ Deze bevindingen werkt de Geest niet onmiddelyk, maar „ middelyk. Door welke werkende kracht van den Geest, „ men niet moet verftaan die kracht, welke byzonder aan „ de Waarheden eigen is, maar eene afzonderlyke werk„ zaamheid van den Geest, met die Waarheden verbonden. „ Deze bepaaling is noodzaakelyk, want was het eerfte „ waar, dan zoude het ganfche werk der Bekeering in „ niets anders beftaan, als in het voorhouden der Waar„ heden en derzelver beweeggronden, het welk niet ge„ noegzaam is om de hinderpaalcn tot Bekeering, uit het „ natuurlyk verderf voortvloeijende, weg te neemen. Dit „ verderf moet men niet verkleinen, het is zeer groot en „ beftaat in eene heerfchende zinnelykheid! 'Er is onder„ fcheid tusfehen een uitwendig zedig en een openbaar ,, Godloos , en tusfehen een natuurlyk en onbekeerd ;, Mensch. Alle Heidenen kan men van de bewerking „ van den Geest niet uitfluiten. Deze byzondere werk„ zaamheid van den Geest ftrydt niet met de zedeïyke Ee 4 „ Vry-  40& GESPREKKEN „ Vryheid van den Mensch, noch heft het verband is 3, de veranderingen der zedeïyke Waereld op. „ De wys, hoe de Geest werkt, is onbegrypelyk. i, Door den invloed van Gods Geest op den mensch, kan „ men het geweeten niet verftaan; en ook even zo min kan men ftellen, dat de werking van Gods Geest zich „ maar alleen tot dat geweeten bepaale , en dat, door „ dien indruk op het geweeten, alle andere gewaarwor„ dingen of bevindingen in de Bekeering gewerkt worr „ den. Van de Goddelykheid zyner bevindingen kan men „ uit derzelver aanwezen, en uit den Bybel, overtuigd ?, worden. „ De werkingen van Gods Geest kan men zo wel in de hoogere als laagere gewaarwordingen der ziel van „ derzelver gewoone werkingen onderfcheiden. Zynen Genadeftaat kan msn niet alleen uit de bevindingen, „ noch alleen uit de daaden, maar uit beiden, opmaaken. „ Elke bevinding, die 's Menfchen zaligheid maar eenigzints bevordert, is een Werk van Gods Geest, al word „ ze dan uit de befchouwing der natuur geboren, 5t geen het onderfcheid tusfehen Natuur en Genade niet weg „ neemt, noch den Christelyken met den natuurlyken „ Godsdienst in eenen gelyken rang plaatst. De Waar3, heden van den natuurlyken Godsdienst moeten even „ z,o wel als die van den Geöpenbaarden voorgefteld wor„ den ; mits men daar by eene heilzaame hartsverande„ ring van den mensch bedoele, — welke by de Leer „ der bevindingen ook vooral het oogmerk zyn moet; ten „ welken einde men zich voor uiterftens, waar in men by „ dit ftuk vervalt, moet wachten." Het tweede Gefprek, getiteld: Over die bevindingen %n de Bekeer ing, welke tot zaligheid noodig zyn, en ah werkingen van den Geest kunnen gekent worden, behelst de volgende zaaken: „ In het onderzoek, welke bevin„ dingen tot zaligheid noodig, en als een Werk van Gods „ Geest te kennen zyn, moet men met voorzigtigheid te „ werk gaan. Vooraf moet bepaald worden, welke de be„ flemming van den mensch zy: — deze is het genot eener waare zaligheid. Deze zaligheid is alleen te ver„ krygen langs den weg van Geloof en Bekeering, om „ welke deelachtig te worden eene leevendige kennis der Zonden, eh van Gods Genade in Christus moet „ voorafgaan. Alle bevindingen uit zulk eene kennis „ en  OVER. HET WERK VAN GODS GEEST, ENZ. 409 „ en overtuiging voortvloeijende, zyn Werkingen van „ Gods Geest. „ De bevindingen , uit de kennis der Zonden voort„ vloeiende, zyn afkeer, droefheid en gevoel van Gods ,, toorn. Waar by men niet aan eeneperfoonlyke ver„ bittering van God te denken hebbe. Dit gevoel ver„ dooft nooit de liefde tot God, of het moet uit ver„ keerde bronnen voortvloeijen. Den angst over de Zon„ den moet men niet zoeken te verwekken, door op eene „ gewaarwording van G ids toorn alleen te dringen, maar „ men moet zich ook tot de oorzaaken van dien toorn, », het bederf van den mensch, bepaalen , welk bederf „ de mensch noodzaakelyk leevendig moet kennen, ech„ ter is die kennis niet altyd even groot. Hier uit volgt, „ dat de bevindingen ook onderfcheiden zyn, naar maate de „ kennis is. Het oogmerk dier fmertelyke bevindingen is „ niet, om dezelve tot eene genoegdoening voor de Zon„ den te doen verftrekken ; maar om door dezelve den „ mensch tot eene onberouwelyke Bekeering tot zalig„ heid te brengen. Deze fmertelyke bevindingen moe„ ten voortkomen, niet alleen uit een vrees voor Gods „ ftraffende rechtvaardigheid , maar ook tevens uit een „ gevoel van eigen ftrafwaardigheid. Zulk een recht „ gevoel van angst zal den mensch niet wanhoopend maa„ ken. De bevindingen in de Bekeering, zo wel de „ aangenaame als onaangenaame, duuren, zo als alle ge„ waarwordiugen, een zekeren tyd, echter zou men te ver „ gaan, als men hier voor vaste regels wilde maaken. „ Om die fmertelyke bevindingen niet noodeloos te ver„ meerderen, moet men de Leer der Verzoening uit het „ rechte oogpunt voorftellen, en daar by God niet „ befchouwen als zulk een, wiens gramfchap eerst door „ den dood van zyn Zoon geftild is, maar als een Hei„ lig en Rechtvaardig God, die buiten voldoening gee„ ne zonden kon vergeeven. „ De aangenaame bevindingen, uit eene kennis van „ Gods Genarle in Christus voortvloeiende, zyn verlan„ gen naar de zaligheid, en toeëigening derzelve, berus„ ten daarin, en een vrede des gemoeds. Het Geloof „ in Jefus, als Verlosfer, beftaat niet enkel in eene zin„ nelyke liefde , maar in een leevendig toepasfend ver- „ trouwen, dat Hy de Verlosfer zy: welk geloof „ echter, omtrent den Zaligmaaker, niet zonder het ge| bruikder inbeeldings -kracht kan verkeeren. Een werkËe 5 „ zaam  jj.10 GESPREKKEN „ zaam verlangen des Geloofs naar de Gerechtigheid , „ door Christus aangebragt, is een genoegzaam ken„ merk van het waare Geloof; zulk een verlangen ver„ zwakt het gevoel van fchuld niet, noch befchóuwt ,, de Bekeering als min noodzaaklyk; echter is het ver„ keerd, eerst na de Heiligmaaking te willen ftaan, en dan eerst naar die Rechtvaardigheid te verlan- „ gen: om beiden moet een Zondaar ten fterkften „ aanhouden. De fpreekwys om Genade- bedelen, wel „ verftaan, is niet verwerpelyk. Het geloof heeft hin„ derpaalen, men kan het door eigene kragten niet ver„ krygen , maar moet het van God afwachten.- God „ geeft het aan elk, die 'er op de rechte wys om werk„ zaam is; echter niet aan elk in de volfte maat: de „ bevinding van vreugd , uit het Geloof voortvloeien- „ de, is dus by elk niet even groot: met die ,-, vreugd moet men alleen niet te vreeden zyn. Het „ kunnen opgeeven van den dag en het uur zyner Be„ keering is geen noodzaakelyk vereischte." Onder den titel: Over onderfcheidene Stukken, betrekt onze Schryver, in het laatfte Gefprek, de volgende byzonderheden: ,, Hun, die van ons verfchillen, moet men „ zo niet terftond Ketterriaamen geeven , noch hun boos„ aartige oogmerken te last leggen. Het vasthou- den aan de Leer der Kerk,"het gebruiken van eenige „ getnoèdelyke fpreekwyzen, is, op zich zeiven genomen, „ even zo min een bewys van braafheid; als het afwy„ ken daar van, een be wys van oordeel en oprecht- heid. De Leer der bevindingen te verdedigen, „ om daar door achting te verkrygen, is even zo ver„ foeilyk, als daar van uit vrees te zwygen. — Recht„ fchapene Leeraars ftellen de hoofdzaak van het Chris„ tendom niet in de bevindingen alleen ; noch zoeken „ de waare Euangelifche Deugd in minachting te bren- „ gen. De Bekeering op een doodsbed, fchoon by „ uitftek moeilyk, is echter niet onmogelyk. 'Er „ zyn trappen in de zaligheid. De goede Wer- ,, ken, fchoon allernoodzaakelykst, hebben echter geene „ verdienende kragt, dezelve ftaan met het Geloof in „ het naauwst verband. De goede Werken zyn „ kenmerken van den ftaat der Genade , mits ze uit „ het geloof en de liefde tot God, en Christus, voort-. „ vloeijen: alle bevindingen, zullen het waare 3, geestelyke zyn, moeten ook uit dat geloof haare oor- „ fprong  over. het werk van gods geest, enz. 41$ „ fprong neemen. Het prediken van Jefus Christus, „ den gekruisten, moet de hoofdzaak van alle Leerredenen „ zyn: verklaaring, hoe men zulks te verftaan hebbe. L Het verwekken der hartstochten in het Werk der Bekeering heeft zyne nuttigheid ; mits men zich tén „ dien einde niet van een enkel zinlyk voorftel, maar „ van weezenlyke Waarheden, bediene. De eisch, „ dat men in zyne oogen fteeds meer en meer een Zon,, daar moet worden, is niet ongerymd." Crito is in deeze laatfte zamenkomst een derde Zamenfpreeker. Geenzins twyfclen wy, of deeze opgave zal menig eenen onzer Leezeren uitlokken, om nadere kennis te maaken met een Gefchrift , 't welk, hoe ouwerwetsch een voorkomen het voor veelen.ook moge hebben, zich aanpryst door de bevallig -befcheidene manier van voordragt, en de aanmerkingen, ginds en elders voorgedraagen; welke, zo zeer men ook, in andere opzigten, van den Schryver moge verichillen, eenen vry algemeenen byval zullen ontmoeten. Ons beftek gedoogt niet, dit Uittrekzel verder te rekken. ÏDe, Overëenflemming der Euangelisten in de Lydens- en Feest/lof en, volgens de Orde der Hervormde Kerk te Amfleldam ; met eenige Aanmerkingen uitgegeeven door petrus haack , Predikant aldaar. "Fe Amfleldam , by YVesfmg en van der Hey, 1795. InZvo. Ï32 bladz. | A He arbeid, ftrekkende om licht te verfpreiden over |xjL verre weg het belangrykst gedeelte der gewyde Ge: fchiedenisfen, de Verhaalen der Euangelisten omtrent de , Lotgevallen van jezus , verdient lof en aanmoediging. Het Boekje van den Leeraar haack heeft zulk eene ftrekiking. Met de eigen woorden der Euangelisten, gerangschikt in eene voegzaame en zamenhangende orde, geeft hy een verhaal van de Geboorte, het Lyden, de Opftanding, de Hemelvaart, des Heilands, en van de uitftorting des H. Geests, onder eene reeks van zo veele Af:deelingen, als in de Hervormde Gemeente te Amfterdam, over die Onderwerpen, jaar uit jaar in, openbaare Leerredenen gehouden worden. De Aanmerkingen zyn meestal • ingerigt om reden te geeven van de aangenomene ranglchikkmge, of ook by wylen om het kwalyk geftelde in de  413 V. HAACK, OVEREENST. DER ETJANG. de gewoone verdeeling der Lydenstexten, te Amflerdam aan te wyzen. Eene enkele Aanmerking ontmoet'men ook, dienende ter weermge van verwarringe of fchvnftrvdigheid, welke zommigen in de Verhaalen der Euangelie-fchryveren vermoed hebben. Dit geldt voornaamelvkl het herhaal der Opftandinge. Niet oS JfflSSSS * Mans genomene moeite, voor Christenen, die, naar verdiende, prys (lellen in het jaarlyksch verhandelen der Ge, fchiedenisfe van jezus, en aanleiding zoeken om zich dezelve in eene zamenhangende orde aaÉ den geest te kunnen voorftellen. ö 11 Gods Vaderlyk Beftuur over Nederland. Ontvouwden dank- ■ baar gedacht in eene Kerkrede, uitgefproken by gelegenheid der plegtige Dankftonde, op den 17 van Zomermaand, 1795, Van wegens de fongfte Staatsomwending' en het Travaat van Vrede, Vriendfehap en Alliantie,, ■met de Franfche Republiek gefloten. Door meter ; beets, Pietersz Leeraar der Doopsgezinden te West-zaandam. Te Westzaandam, by H. van Aaken, 1795., In gr. 8vo. 50 bl, iyj TT\aar de Representanten des Volks van Holland, hoe-. ■ , w/-*'om redenen, hcn daar toe beweegende, geeni i?ltd,ÜuK evd hebbende afgekondigd, nogthHns het voor', beeld hebben gegeeven van eene ftaatlyke openbaare Gods dienstoefenmg, ter gelegenheid van het fluiten des bekenden Verbonds met de Franfche Republiek, is het niet) vreemd, dat hun gedrag zeer veele naavolgers heeft gevonden , onder eene Natie, welke den fchoonen naarai Vryheid met regt zo hoog waardeert, en reden meent: te heoben, van het geflooten Verbond zich alles goeds te' belooven De Westzaandamfche Doopsgezinde Gemeente; vondt zich hier toe ook opgewekt; en deedt haar Leer-aar bsets, by die gelegenheid, eene Redevoering, welke de;i_geest eens waaren Vaderlanders ademt, en, zo om de juistheid der keuze van zaaken, als door bevalligheid van voordragt, wel waardig was, door middel der Drukperze, meer algemeen verfpreid te worden. Te regt begreep de Eerw. heets, dat de herkreegene Vryheid , vergeleeken met den voorgaanden toeftand des L,ands , zal zy de verlangde vrugten draagen, van de burgers de volvoering der gewigtigfte flig' ten  p. beets, kerkrede. 41$ ten vordert. Met manlyken,en een' Leeraar voegenden, ernst drukt beets deeze pligten op de harten zyner toehoorderen. Gelyk wy niet twyfelen, of deeze Kerkrede met genoegen gehoord zy, dus ftaat het by ons vast, dat zy met de zeilde aandoening zal geleezen worden. Eenvoudige, ongetooide , waarheid vertoont meestal nieuwen luister by eene herhaalde befchouwing. Aan de Redevoering zyn eenige Aanmerkingen gevlogten, in welke zommige gezegden ontvouwd of verdedigd worden. De uitvoerigfte is de Aanmerking, op het bekende voorgedraagene door den 1'chranderen Volksvertegenwoordiger hahn, raakende het uitfehryven van eenen Dank- of Bededag. Redevoering, over het werk der Godlyke Voorzienigheid', inNeSr lands gezegende Staatsomwending zigtbaar, eene ft of van gejuich en lofzangen voor alle Bataven; uitgefproken op het Feest ter eere van het Opperwezen; (gevierd te Purmcrend, na het fluiten van het AlliantieTraktaat tusfehen de Franfche en Bataaffche Republieken,) door bernardus bosch , rustend Predikant van F)lemen; den 17den van Wiedemaand, 1795, het eerfte Jaar der Bataaffche Vryheid. Te Amfterdam, by M. de Bruyn, 1795. In gr. 8vo., met het Voorwerk, 48 bl. De Burger bosch, gelyk ieder weet, heeft, om zyne Patriotfche gevoelens en gedraagingen, zeer veel uitgeftaan. Geen wonder, dat hy met de jongfte Omwenteling fterk is ingenomen. Geen wonder, dat hy, te Purmerend, en vervolgens, met eenige kleine veranderingen, te Buik/loot, openbaar het woord voerende, in die Omwenteling de kennelyke blyken van een hooger beftuur zogt te doen opmerken , in de ontvouwing der twee Stellingen : „ De -„ Godlyke Voorzienigheid is zigtbaar 'werkzaam in Neêr„ lands Staatsomwending." En: „ Deze Voorzienigheid, „ in die Staatsomwending doorftraalende, is voor ons eene „ ruime ftof van gejuich en lofzangen." Met fterke kleuren fchildert bosch de rampzaligheden van het voorgaande landverdervende beftuur. Men oordeele over 's Mans fchryfftyl uit de volgende aanhaab'ng. Spreekende van de gevolgen van het berugte Jaar 1787. „ De Stad'„ houder (is zyne taal), dien wy ryk gemaakt en in den fchoot  4H b. bosch, redevoering, „ fchoot der weelde verdartelend opgekweekt hadden*, „ verzette zich met al de woede van een wraakzuchtig; „ tyran, zoo wel als zyne trotfche en kwaadaardige Vrouw,. „ tegen onze aangebooren rechten. Door Pruisfifche magt t onderlleund, hernam hy, zoo doemwaardig als verach-„ telyk, zyn onwettig gezag. Wie fiddert niet, by het; „ herdenken aan dat'rampzalig fchandjaar? Het gekerm) „ van ftervende Nederlanderen, het wanhoopend jamme-„ ren van wreedmishandelde vrouwen en naaktgcplun-■ „ derde kinderen, klom op tot den God der Vryheid,, „ der Liefde en der ünfchuld. Jammerende echtgenoo- ■ „ ten zagen de lievelingen van hun hart, zoo wel alsi „ door droefheid bezwykende ouders hun dierbaarfte tel-„ gen, en onnofel weenende kinderen hun geliefdkoosde: „ vaders , hier op hun geboortegrond, door woeste! „ vreemdelingen gekluisterd, naar een rampzalig kerker- „ hol op vreemden bodem voortfleepen. De onder-- „ aardfche gewelven, in het daar door gefchandvlekt i „ Wezel, weêrgalmden van het gekerm onzer onfchuldi„ ge landgenooten ; die , door honger en kommer afge- „ mat, den dood te gemoet gilden. De weêrgalm i „ der afgeperfte doodfnikken zal voor de rechtbank vani „ hemel en aarde nog uit die kerkers donderen, en de • „ wroeging in het geweten der verharde tyrannen tot i „ eindelooze knaaging opwekken." De Dichteres pe- ■ troneela moens heeft, by deeze gelegenheid, ter eerei van haaren besten Vriend, hem eenen Lofzang toegezonden , aan het hoofd der Redevoeringe gedrukt. De Wysgeerige Arts, door m. a. weickard. Uit het: Hoogduitsch. I, II en \\\de Deel. Te Dordrecht, by • de Leeuw en Krap, 1792—94. Te zamen 81a bl., in gr. 8yo. Met vermaak zagen wy van dit zo leerzaam als on- • derhoudend Gefchri'ft eene Nederduitfche Vertaaling te voorfchyn komen , vooral daar dezelve door de bezorging van den Heer pasteur in het licht gegeeven \ werdt, èn men dus zo min in de naauwkeurigheid der overzetting , als in de zuiverheid der taal, eene vermindering van het oorfpronglyke verwachten kon. De Heer weickard, die zich, door onderfcheidene, zo Geneeskundige als andere, Schriften, reeds voor lang als een der  M. A. WEICKARD, DE WYSGEERIGE ARTS. 41$ der fraaifte Vernuften van Duitschland had doen kennen, gaf de Verhandelingen , die den Wysgeerigen Arts uitmaaken, voor eenige jaaren ftukswyz© in het licht, en had het genoegen, dat dezelve, onder .zyne Landgenooten, een zeer gunftig onthaal ontvingen, en tot vermeerdering van zynen roem niet weinig toebragten. Omtrent het oogmerk, welk hy door de uitgave deezes Werks trachtte te bereiken, onderricht de Autheur ons in zyne Voorrede. ,, Uit alles blykt klaar," zegt hy, „dat men zig zeer bevlytigen moet om eene naauwkeuriger kennis van den mensch te verkrygen, zoo men hem behoorlyk beoordeelen of behandelen wil. Hiertoe behoort ook het betreklyk verval, de wasdom of de volkomenheid , zyner kragten en bekwaamheden. Hiertoe behoort alles wat in ftaat is in dit ftuk eenige verandering te maaken. „ Uit dit inzigt ben ik »tot de keuze der Verhandelingen gekomen, welke in dit Werk medegedeeld zyn. Ik neb eenige punten, die den mensch betreffen, naar wys- feerige en geneeskundige gronden beproefd en ontleed, lyn hoofdoogmerk is, iets tot de gefchiedenis der menschheid, tot verlichting van het menschlyk verftand, •en tot de rust en tevredenheid van 's menfchen hart, by te draagen. Lieden, die hunne voornaamfte inkomften van de domheid der menfchen trekken, voor welken het van aangelegenheid is, het menschlyk gellacht altoos in bygeloovige vrees en neêrflagtighekTte houden; diergelyke lieden zullen misfchien myne poogingen verdoemen. „ Ieder heeft zyn eigen bril, door welken hy de voorwerpen wil nafpeuren ; daarom komen dezelve den eenen kleiner, den anderen grooter, en den derden mismaakt, voor. Ieder, zegt tristram, berydt zyn eigen ftokpaardjen. De Bovennatuurkundige heeft overal afgetrokkene en geestige verfchyningen. De Natuurkundige zou geene waarheid willen laaten gelden, dan die hy zién of voelen kan. Bergasse wil haat en vriendfehap, oorlog en vrede, gezondheid en dood, door mesmer's magnetisch beginzel beftierd hebben. „ De dryfveêr van wysgeerige onderzoekingen zy waarheidsliefde ; de beweeggrond tot derzelver algemeenmaaking zy opregtheid en menfchenliefde. Hoe zeer wenschte ik het menschdom, door mynen gerin-, gen arbeid, eenen werklyken dienst te kunnen doen! Hoe zeer wenschte ik my oogen, die overal de zuivere waarheid oplpooren konden ! Ik ben ten minften overtuigd,  416 m. a. weickard, de wysgeerige arts. tuigd, dat by mynen arbeid het doel van myn hart redelykst geweest is." Aan deeze edele inzichten heeft de Schryver in deeze Opftellen zeer weF voldaan, daar hy verfcheidene gewigtige onderwerpen, als Arts en Wysgeer, zodanig opheldert, dat 'er een aanmerkelyk licht over de werkingen van 's menfchen geest, en de wyzigingen, die zy, door den indruk van verfchillende toevallige omftandigheden , ondergaat, door verfpreid, en onderfcheiden vooroordeelen, die zich nog fteeds de vermeerdering van 's menfchen geluk in den weg ftellen, aangewezen, en, zo in derzelver bronnen als uitwerkingen, tegengegaan, worden. De wyze van behandeling kentekent den Schryver, als een man, die, by eene uitgeftrekte kunde en beleezenheid, te gelyk de grootfte kennis van 's menfchen hart bezit, en die, door zyne levendige voordragt en vernuftige trekken , al dat aangenaame en •onderhoudende aan zyne Vertoogen weet by te zetten, 't welk in ftaat is de aandagt van den Leezer zonder vermoeijing gaande te houden, en zyne voorftellen een diepen indruk op zynen geest te doen maaken. — De uitgebreidheid der ftoffen geen uittrekzel in ons Maandwerk toelaatende, moeten wy ons vergenoegen de op- fchriften der Verhandelingen mede te deelen. Ifte deel. Uittrekzel uit de Historie van den Mensch. Van Denkbeelden , Verjlandskragten , Droomen en Oordeelen.. Van het Zamenjlel der Gevoeh'ezelen, en van derzelver •wyze van werken. Van het onderfcheid tusfehen Diere??. , Menfchen, Gekken, Va?? de oorfpronglyke Verfcheide??heid\ der Bekwaamheden. Of het Lichaam de?? Geest in den] Mensch hi?iderlyk zy? Van de Voortteeling en andere om-\ ftandigheden, die invloed hebben op de Bekwaamheden vani den Mensch. Van den hivloed der LAigtftreck. Van den] Invloed der Opvoedi??g. Va?? dat hetwelk men Gewetenl noemt. Va?i de Historie der Ziel, haare Zitplaats er? Ei-\ genfehappen. Va?? het Leven, den Ouderdom, den Dood.\ Ilde deel. Va?? den Zelf???oord. Van de I??beeldi??gskragt.\ Van de Hartstogten. Van Heldenmoed. Van het Tweegc S vegt en point d'Honneur. Van Verveeling. Van den Wys-j gcerigen Geest. Van Dweepery en Verlichting. lilde deel. Van vuurige Koppen. Van het Karakter en Temperament des Wysgeers. Van Gebreken en Wanorden in Zenuwen, Vogten, Temperamenten. Van de Philofophifche Genie.  M„ NEEDHAM, DE OPPERMAGT DES VOLKS. 41? De Opper magt des Volks, of de Voortrefelykheid van eenen Vryen Staat; door marchamont Needham. Vèfry'kt rnet Aantekeningen van j. j. rousseau, mably , bos- suet, condillac, letrosne , montesquieu , ray- nal, en anderen. Uit het Fransch vertaald. Eerfle Deel. Te Utrecht' en Rotterdam, hy G. T, van Padr denburg en Zoon en J. Meyer. In gr. Svo. 190 hl. Menfchen, die door het woord Nieuwigheid een fchrik aangejaagd worden, heeft men, by het ontglimmen van dc eerfte fprankels der Vryheid in ons Gemeenebest, voor eenige jaaren, met dien fchrik zoeken te vervullen, door de Schriften, welke voor de Volksvryheicl en Menfchenregt yverden , als het werk van Nieuwigheidzoekers yit te kryten. Men heeft niet nagelaa'ten dit ge- ïchreeuw te herhaalen by derzelver vermenigvuldiging, zo wanneer zy uit Inlandfche pennen vloeiden, als wanneer zy uit het Fransch, Engelschoï Hoogduitsch, in onze taal verfcheenen. Dan, ter goeder trouwe, die Nieu¬ wigheid is llegts een Bullebak om onkundigen en kleinverftandigen, groote Kinderen , te vervaaren; en wanneer * (gelyk dit te meermaalen gebeurd is,) die Bullebak werd voorgehouden door lieden van meerder kunde, gaven zy blyk van een ondeugend hart, blyk dat zy tegen hun beter weeten fpraken. Nu eens moest by hun een rousseau en voltaire, dan eens een price cn priestley, voorhouden, om van laateren niet te fpreeken, of te gewaagen van de zydlingfche fmaadlyke blikken, op teyler's Godgeleerd Genootfchap geworpen, wegens de opge"hangene en bekroonde Prysvraage over 'j Menfchen Ge* lykheid, Regten en Pligten. Men fcheen niet te weeten wat een milton, sidney* een lockr, deswegen gefchreeven, en in de laatst voorgaande Eeuwe in 't licht gebragt, hadden; of althans men geliet zich zo, 'om het Schrikbeeld Nieuwigheid alle ver» vaarlykheid te laaten behouden. Behalven die meer bekende Vryheids - Voorfhnders » bloeide en fchreef, in den Jaare MDCLVL Mw needham; het Eerfte Deel van wiens Werk, de Oppermagt des Volks, of de Voortrcflykheid van eenen Vryen Staat, wy thans aankundigen. Eene Franfchc Vertaaling, van dit Engelfche Werkje vervaardigd, en verrykt met de Aan- ' LETT. 1795. NO, 10. Ff *?'  4*8 M. NEEDHAM tekeningen der op den Tytel vermelde Schryvcren, dagt men den Nederlander niet te moeten onthouden, in een tyd (*), dat men zorg droeg om het Vuur vanVryheidsmm, door geweld belet op te blaaken , egter leevendi^ te houden, met den Vaderlander Schriften, daar toe betrekkelyk, m handen te Hellen. En, inde daad, het Werk is daar toe recht gefchikt, bovenal voor denkende Leezers, en die met over de oppervlakte heenemdyen ; terwyl de eenigzins dorre fchryftrant des Envelschmans eene verlevendiging krygt door de veelvuldige Aantekeningen, uit de pen der gemelde laatere Franfche Schryvcren gevloeid, als mede uit die des Franfchen Vértaalers, en des Nederduitfchen Overzetters. Wy hebben het met genoegen geleezen,en bewonderd, hoe de Engelfche Schryver, in 't midden der voorbaande Eeuwe, meest alle de byzonderheden, nu in zo veele Werken, dit Onderwerp betreffende,voorkomende, aanftipt of uitwerkt. Aan zyn hcht hebben veelen hun licht ontftooken. De wyze van inkleeding der vooraefielde begrippen verfchilt wel van de hedendaagfche, voomaamlyk in de bybrenging van voorbeelden uit de oude cn laatere Gefchiedemsfen; de begrippen zelve blyven daarom dezelfde. J Kortlyk dit Deel gefchetst. De Inleiding, die vry breedvoerig is, fchetst de Lotgevallen der Vryheid. De Eerfte Af deeling dient om de waarheid te ftaaven, „ dat het Volk, of liever die geenen, die uitd eszelfs „ midden verkooren worden, om hetzelve tc verbeelden, „ de beste Bewaarders en Befchermers der Vryheid „ zyn." Hier toe brengt needham de volgende redenen by: i. Het Volk is nimmer bedagt, om op de regten van anderen eenigen inbreuk te doen; het heeft zyne aandagt alleen gevestigd op de middelen,waar door bet de zyne kan ftaande houden. — 2. Agt hy het Volk den besten bewaarder van deszelfs Vryheid, wvï het dit alleen is, het welk 'er belang by heeft, dat mén een waakend oog houde , ten einde het Gezag voor die geenen, die daar mede bekleed zyn, veeleer een last, dan (*) Het Eerfte Deel werd reeds in 't Jaar 1703 in 't Nedtrduitich uitgegeeven. De veelheid vaa ftoffe heeft ons belet «erder aankundiging te doen.  DE OPPERMAGT DES VOLKS. 419 clan wel een weezenlyk voordeel zy, en dat deezen daar by ilegts zulke geringe voorregten genieten, dat deeze > geenzins gefchikt zyn om immer den nyd gaande te maa- ; ken. 3. Behoudt het Volk zyne Vryheid, én is in ! ftaat dezelve te beveiligen, door middel van eene geduurig herhaalde keuze van deszelfs Plaatsbekleeders in zyne groote Vergaderingen. 4. Nier alleen komt de af- I wisfeling van hun , die men het Opperfte Gezag heeft aanvertrouwd, allen bederf en omkoopingen voor; maar 1 deeze verhindert telfens de zamenfpanningen, die pesten J van een Gemeenebest, welke zich afzonderlyke belangen, geheel ftrydig met die van den ganfehen Staatdurven vormen. 5. De Vryheid beftaat hier in, dat men het j Oppergezag niet vertrouwe dan aan zodanige Plaatsbekleeders , die telkens van nieuws door het Volk verkooren {worden; naardien deeze geduurige opvolging een hinder• i paal is, die aan de ftaatzugt van byzondere Perfoonen wordt [ in den weg gelegd, en hun verhindert voornaamlyk hunne I eigene belangen te bevorderen. 6. Een vrye Staat vér- ] dient zeer verre de voorkeuze boven zodanig een, die jdoor deszelfs Grooten of wel door Vorften beftuurd } wordt, en men moet het Volk als den besten Bewaarder van zyne Vryheid befchouwen; wyl het oogmerk van eikei? I Regeeringsvorm geen ander is of weezen moet, dan het heil en de rust der Burgeren, en de zekerheid dat zy by }hunne Regten zullen gehandhaafd worden, zonder eenigen 1 dwang of onderdrukking te moeten gevoelen. 7'. Dè geduurige Vergaderingen des Volks, by welken het Opperfte Gezag berust, zyn de beste middelen om de Vrijheid in aanweezen te houden; dewyl, onder andere ReIgeeringsvormen, die geenen, die tot het behandelen van 1 Staatsbelangen worden toegelaaten, juist de zodanigen zyn, die zich zeer gereedlyk naar den wil, ja zelfs naar !de minfte grilligheden, des Vorften voegen; of als mede.ideelneemers of ondergefchikte Bedienden, tot eenen magtigen aanhang toetreeden. — 8. Niet dan de Volksvergaderingen alleen zyn in ftaat om de Vryheid ftaande te ;houden; naardien het alleen het Volk is dat belang by Ideszelfs Vryheid heeft. — 9. Een vrye Staat verdient daarfom de voorkeur; wyl het Volk onder zodanig een Regeeiringsvorm minder aan de Weelde overgegeeven is, dan hk gefteld worden, in eenen al te ruimen zin neemen, 1 „ zal deeze ons even haatlyk fchynen, als zy het dus ook „ m waarheid is. Want als dan maakt zy alle menfchen, „ in de daad , volmaakt gelyk, en wat hunne bezittingen „ be-  DE OPPERMAGT DES VOLKS. 4^1 „ betreft, ftelt zy alles onder allen ten volften gemeen; „ ia vernietigt het regt van eigendom, en doet een alge„ meen gebruik van alles, wat elk in het byzonder bezat, „ onder allen, plaats grypen. Dan zoude zodanig „ een denkbeeld niet veeleer eene boosaartige en laste„ rende uitlegging moeten geoordeeld worden ; dan dat „ men het afs een weezenlyk begrip der zaake befchou- „ wen konde als eene uitlegging, welke om geene „ andere reden daar aan gegeeven wordt, dan, wyl de „ vyanden van deezen Regeeringsvorm, die deeze hebben „ uitgevonden, denzelven veel meer, dan eenige andere ■ Staatsgefteltenis, op het onverzoenlykfte haaten; naar„ dien het Volk, wanneer het eenmaal in. het bezit van „ zyne Vryheid herlteld werdt, en alle de voordeden, „ die daar uit voor het zelve konden voortvloeijen, ge„ noegzaam leerde kennen, alle hoop op eenige verdere „ voorregten aan de begunftigers der Dwinglandy natuur„ lyk gansch en al ontrukken moest? De Gelykheid ze„ ker, ware het kragtdaadigfte middel, om zich tegen de wederinvoering van het eenhoofdig gezag te verzetten; ,, daar elk, die op de Gelykheid eenige aanfpraak maak■i te , nimmer de minlle poogingen zoude in het werk L Hellen, om zich een belang te vormen, het welk van ',' het algemeene welzyn flegts eenigzins onderfcheiden i was, waar door deeze vyanden der Vryheid, dus gansch- lyk ontwapend, ja , in een eeuwig ftilzvvygen, met „ hoon en fchande bedekt, zich zouden moeten verber- ? f,C Dan, een Vrye Staat van dien aart, of weezenlyke „ Volksrcgeering, waar by het gezag in de algemeene Ver„ aadeangen berust, wel verre van eene haatlyke Ge„ meenfchap van goederen in te voeren, moet, in tegen„ deel, als het eenige middel, om het Regt van Eigen, dom ongefchonden te bewaaren , worden aangemerkt. . De rede hier van is zeer eenvoudig. Het is niets „ minder dan waarfchvnlyk, dat een zo wel gekoozen lichaam, als dat der "Perfoonsverbeelders van een Volk, immer zouden willen zamenfpannen, om de Belangen en Regten hunner Natie geheel en al het onderst boven 'I te keeren, te vernietigen. Dan, daar, aan de andere Z zyde , alle de Raadsbefluiten van geen de minfte uitwerking zyn, dan in zo verre zy door de algemeene „ toeftemming bekragtigd werden, kan het dus niet anFf 3 v> ders  4 l.van de kasteele,getyteld:i)£w^«/--W^j^%id van cteniVensch:wege.m welks plaatzmg, als niet rechtftreeks genoeg op den aart zyner behandelde ftofie pasfende, de Redenaar zich in zvn Voorberigt verdedigt. Behalven dc gemaakte aanmerking op de wyze van behandeling , hebben wy deeze Redenvoering met genoeo-en geleezen, en daarin ontdekt zyn yver voor den Christlyken Godsdienst, als begreepen in dien heilwensch. • Neemt eens," opdat wy dit ten ftaal plaatzen uit een gedeelte waar de Redenaar zich boven het eenigzins kwynende van den aanvang zyner Redenvoering verheft, — neemt eens al den indruk , alle de fchattmg van die • Godsdienftige bezettingen weg, wat zal 'er dari by eenVolk overblyven van deugd en braafheid? Wie voor- ?* ziet dan niet losbandigheid in plaats van Vryheid; ver" warring en verwoesting in ftede van Gelykheid ; ge" veinsdheid , huichelaary en' verraadery in plaats van Broederfchap ? Wie fchrikt dan niet tegen al de wan" orde, verwaarloozing, onverfchilligheid en trouwloos-, ' heid ? Wie ducht dan niet een gewis verderf, eenen " reheelen ondergang? Zalige Godsdienst! Aanbid- , delyk Christendom ! derhalven ; Gy zet aan alle andere ' voorrechten den rechten fmaak, de fterkfte kracht, de ',' meeste vastheid by! Ja, die Godsdienst moet ftrekken, ' niet ter be°-ocheling eener niet nadenkende menigte, ten " fteun en ftut eener helfche Staatkunde, of ter bemanteling '„ van zwaare ongerechtigheden; maar ter verwakkering van liefde voor het algemeene welzyn , en ter handhaaving "van alles wat eerlyk , betamenlyk en welluidend is» „ Deszelfs beminnaar befchóuwt alles wat hy goeds ge, niet , of goeds fticht, in verband met de uitzichten „ hem daar door in de toekomst geopend; en, terwyl hy getrouw blyft aan zyne verplichtingen hier beneden , „ weet hv tevens wat het zeggen wil, ccn vreemdeling „ hier op" aarde te zyn, en een veel beter Vaderland naa „ dit leeven te verwagten." De andere Redenvoering, van welke wy, m dè'eze Af- deeling, fpreeken moeten, neemt een hooger vlugt. Zints wy,in het Weekblad van onzen Medeburger,deri ReFf 5 dac-  Ai VEB.EÜL dafteur der Nieuw Algemene Konst- en Letterbode ,No 6"l C ;, het Verflag lazen van het houden der Redenvoeringe thans voor ons liggende, haakten wy na de gelegenheid om dit Stuk, welks in 't licht koming wy daar beloofd vonden, te kunnen bekomen; en het leezen heeft aan onze verwagtmg geheel voldaan. Hoort den aanhef: „ Lang genoeg had de ongeluk„ kige uit het eenzaam duister zyne klaagftem ten hemel „ opgezonden - lang genoeg had dc menfehenvriend , die, te midden van 't algemeen bederf, den adel eener „ vrye ziel durfde behouden; die de wonden zao-, waar „ aan het lieve Vaderland zieltoogde, traanen ——- hee„ te traanen om deszelfs kommervollen toeftand geweend, 9, en redding van den Erbarmer afgebeden. - De „ Erbarmer zag die traanen; de Bellisfer van het lot „ der Volken hoorde die klaagftem. Hy wenkte, „ de duisternis was niet meer f Hy wenkte, en de fter*> ke muuren, waar achter de luide Hozannas van eigen„ dunkelyk gezag reezen, vielen in 't ftof — de na„ tuur wapende zich met het vrye Volk tegen de on„ rechtvaardigheid; de ftroomen van het zo diep verne„ derd I\ederland werden effen paden , waar langs de „ vryheid, aan de hand van een grootmoedig Volk , op „ den grond der Batavieren te rug keerde. Alles juicht; ,, alles herhaalt haaren heiligen naam. De menfehen„ vriend wykt na de ftille wooning, knielt, en ftamelt „ lofzangen, de grootheid van den Almagtigen altvd „ onwaardig; de ftem van 't vernuft, welke voor "'t „ geluk der Volken waakt, verheft zich weder, en de „ Nederlander is gelyk aan den wandelaar, die, langen „ tyd ten prooije aan kommer en ellende , op we„ gen, die geen uitkomst lieten hoopen , ronddoolde , „ maar op éénmaal de dorre woesteny verwisfeld ziet „ met weelige landsdouwen, in welker verfchiet voor „ hem nog verrukkender tooneelen fchemeren. „ Ook deeze Maatfchappy nam altyd een hartlvk deel „ in alles wat het lieve Vaderland betrof; zy Ièedt en „ juichte met hetzelve; hier bleef men, geduurende de „ zevenjaange ballingfchap der vryheid, aan haar den- 9^ ken ^ C*> Op dit Berigt beroept zich de Redenaar, in eene Aatrtekening; weshalven wy daartoe, als geheel echt, cmzen Éee< zer jnogen wyzen.  jREDENVÖERINGs 4I? | ken, van haar fpreeken; hier hieldt men zich fteeds E bezig met het hooge ideaal van Volksgeluk ; hier ;, leerde men, niet 't geen was, maar 't geen zyn 4, moest; hier, door geen fchynfchoon beguicheld, door „ geene vooroordeelen , waaraan het merk van heilige ,, onfeilbaarheid werd opgedrongen, afgefchrikt, waren f, koude wysgeeren, om de waarheid te zoeken , redenaars en dichters, om de gevonden waarheid aan ,, te pryzen, en, wie ook kruipen en vlei jen mogt, w hier is door de algemeene ftem geen fillabe vleijery ,, gefprooken. Geen wonder dan, dat zodanige „ Maatfchappy de eer genoot , verdacht te zyn by g de vyanden der waarheid, welker ooren meest ge„ ftreeld worden door de ftilte des Volks, en die, ,-, gelyk aan den dood, liefst over ongevoelige werktui„. gen regeeren, om dat zy alles vreezen ; om dat zy ,; Adderen, dat eene Natie, welke vry denkt, eindelyk „ wél denken moet, dat, wie zyne rechten kent, die „ rechten zal willen genieten (*)•" Zodanig eene Maatfchappy was waardig een Feest der Vryheid te houden; en beeft zy , in den Burger vêreul, den rechten Man gekoozen om de wederkomst van haare lang betreurde Lieveling te vieren, en de Burgers geluk te wenfehen met deeze belangryke Omwenteling ; met welke hy, met een warm hart, de Maatfchappy geluk wenscht, en daar op laat volgen: „ Dus is de groote opftand van vryheid en gelykheid ,, volbragt « dus zyn de eerfte beflisfende flappen „ gedaan. Een nieuw Vaderland vertoont zich voor on* ze, nog verbaasde, oogen ; maar dat Vaderland moet „ bloeijen ; de keten is gebrooken maar haare ,, fchakels blyven knellen, en hebben nog niet kun-r ,; nen gebrooken worden; Holland is nog maar fints wei„ nige dagen uit den langen flaap verreezen, het moet „ zich nog tot de hoogte zyner nieuwe beftemming ver- „ hef- C*) Wy Herinneren ons hier het Verbod des Treunnuzyks by de Lykreden op pieter nieuwland,door j. h. van swinden, op den 24 van Wintermaand des laatstverloopen Jaars; zie No. 5 der Aantekeningen op die Reden voering ,bl. 111 ;en men vergelyke daar mede het gebruik des Muzyks te deezer gelegenheid, en Lde Toonen te dier gelegenheid aangeheeven , volgens het- hier troven aangeduid Berigt in de Letterfode, waartoe wy andeftnasi 'pttzè Leezers wyzeir.  A. VERETJL » beffen; het geen verricht is blyft een waarborg voor „ t geen zal kunnen verricht worden ; maar niet „ te mm wacht u nog het groote ftrydperk ; Burgers! w eurgers! nog moet de toekomst deeze groote vraa„ gen beantwoorden: „ „ Zult gy vry — zult gy „ ftaaven zyn ? zult gy altyd de fpeelballen van gril, „ Ugneden, de flachtoffers van eigendunkelyk gezag bly" r'k 'ju ,len uwe Perfoonen, uwe goederen, on" ic"?n?Daar door wyze en onveranderlyke wetten ver- „ dedigd worden ?" " Hoe nadrukketyk moeten „ aeeze groote belangcns uwe geheele aandacht boei- „ jen . Het oog der Volken is op u gevestigd; „ uwe vyanden ftaan gereed, om ieder uwer verkeerde „ ltappen toe te juichen , om dat zy daarin de wen„ ken tot hunne herfchepping zullen meenen te zien ; ie„ der dislonant zal daarom, in hunne ooren, de fchoonfte „ harmpnie zyn. Burgers ! aan uw tegenwoordig „ gedrag is gehecht het belang, niet van één dag, niet „ van een jaar, maar van eeuwen ; het nageflacht zal „ gevoel hebben van de wyze, waar op wy deeze om„ wenteling zullen voltooijen ; de minfte fmet op dezel„ ve zou gelyk zyn aan fyne trekjes, op de zachte bast », van een jongen boom gefneeden; zy groeijen op met „ den boom, en komen, als groote trekken, onder 'f*' „ oog van t richtend nagedacht." Wat voelt men niet, Leezers! by zulk een voordragt* Kan men zich van uitfehryven zuiker plaatzen wederhouden ? Dan wy moeten meer ter zaak komen. „ Hoe J? zo?den wy ' ,vaart de Redenaar , naa eene tusfehenipraak wegens het belang der op handen zynde vernVtingen, voort, „ het Feest, den Vaderlande heilig, „ waardiger kunnen vieren, dan met over deeze duure „ belangens te fpreeken? hoe plegtiger bloemen voor de „ voeten der vryheid werpen, dan met op haare verhe„ vene beftemming te ftaroogen ? Ik dacht dus, dat in „ dit uur voor u met geheel zonder belang zou kunnen „ zyn, de korte aanpryzing van één algemeen BeginfeL „ het welk den vryen Nederlander ten Gids behoort te " lyke Vryheid^ Z'jmr Poli^cquc en Burger- „ Wy moeten poogen", vaart de Redenaar, naa eenige tusfehenkomende treffende bedenkingen, op hem als Redenaar zelve pasfende, voort, „ deeze tweederlei foort „ van vryneid, te dikwerf door veele fchryveren ver- „ raengd,  REDENVOERING. 429 „ mengd, naauwkeurig te onderfcheiden; en te meer zal „ deeze duidelyke onderfcheiding voor den Nederlander niet „ zonder belang zyn, naa dat men, niet lang geleden, „ met de fophistifche pen van eenen burke, opzette„ lyk heeft willen bewyzen, dat de eerfte, de Politiec„ que Vryheid naamlyk , vooral met betrekking tot „ dit Gemeenebest, ten uiterften nadeelig zou zyn „ De Burgerlyke Vryheid is het deel van ieder Bur„ ger; de Politiecque Vryheid dat van alle de Burgers te „ Tarnen, van de Natie. „ De Burgerlvke Vryheid is de waarborg der Rechten „ van ieder Burger; de Politiecque Vryheid die van de „ Rechten der Natie. ,, De Burgerlyke Vryheid bindt de handen des Burgers, „ en belet hem zynen medeburger te benadeelen ; de V„ Politiecque Vryheid bindt de handen der Regenten, en \, belet hen de Natie te benadeelen. „ De Vryheid des Burgers beftaat daar in, dat hy „ niets dan de Wet gehoorzaame; dat hy niet den „ Mensch, maar de Wet, vreeze. De Vryheid der „ Natie beftaat daar in, dat zy alléén de Wet van haar „ Geluk gehoorzaame ; dat zy de verdrukking niet vree„ ze; dat zy de magt hebbe dezelve tegen te gaan, te rontzenuwen , te ftraffen." _ Welke verlichte punten, Leezers! — Op dezelve het ftaarend oog gevestigd, en ze wel in aanlchouw genomen, hebbende, zullen wy den Redenaar toevallen, als hy vervolgt: „ Ik kan niet zien, dat, gelyk men gezegd heeft, En„ gelen onder ons zouden moeten nederdaalen, en dan nog „ tot onderdaanen Engelen uit den hemel medevoeren, „ om ons van die Politiecque zo wel als Burgerlyke „ Vryheid een wys genot te doen hebben \. neen, „ dat Hechts de Engel des verderfs onder ons niet neder„ daale ; dat flechts de burger niet vertrapt worde, ge„ lyk wy den worm vertrappen, die aan onze voeten „ we- (*) In eene Aantekening wyst de Redenaar ons op het Stukje van Mr. johan meerman, 't Geen wy in onze A. Vaderl. Letteroef. voor 't Jaar '794, bl. 176, onder handen namen , en waarover wy ons gevoelen toen geuit hebben , met zo veel vryheids als de toenmaalige tydsomflandigheden gedoogden — met zo veel vryheids, dat fchrooni om 't zelve zo te plaatzen «vnze Drukkers beving.  43° a. vereul „ wemelt; dat flechts het volk niet gedoemd zy, gelyk „ te weezen aan die dieren, welke ginds gehecht zyn, om ftraks naar willekeur ter llachtbank gefleept te wor- den, en ons Vaderland zal het heiligdom dier dubbele „ Vryheid kunnen zyn; ons Vaderland, Burgers! zal dat „ heiligdom weezen, en de eerfte pylaar, waar op 't ,, zelve rust, het opfchrift draagen: gelykheid." Hier beroept zich de Burger verhul op de welbekende en met regt hooggepreezene Verhandelingen van cras en paulus, over dit Onderwerp; en hy tekent de grenzen af, binnen welke hy de Gelykheid wilde bepaalen ; en dan zullen wy, gelyk hy zich uitdrukt, „ in alle onze wetten, in alle onze inrichtingen, de „ Gelykheid tot een algemeene gids neemen ; zy is het „ meest vruchtbaar, meest in deszelfs gevolgen heilzaam, , „ beginfel; zy ftrekt zich uit tot alle de raderen en be-/ „ trekkingen der Maatfchappy; zy is de bron van het „ welzyn der Volken, van de vrede en dc eendragt „ tusfehen Burgers en Regenten, tusfehen Burgers en Burgers." Dit zegt de Redenaar niet alleen, maar hy bewyst het op eenen meesterlyken trant, in een verheeven ftyl; eerst ten aanziene der Politiecque Vryheid, en geeft 'de heilzaamftc maatregelen op om dezelve te bewaarenM Wy kunnen hem hier niet volgen , maar niet nalaatéïr eene raadgeeving af te fchryven , die, by zo veelé Volkshandelingen, als thans van dag tot dag in den Vaderlande plaats grypen, nooit uit het oog moet verlooren worden. — ,,By alle deeze en andere maatregelen ter bevesti„ ging der Politiecque Vryheid van de beste, de edelmoe„ digfte Natie, zult gy in de keuze uwer Vcrtcgemvoor„ digers wys zyn; gy zult den man van het beftier yer„ wydcren, die byANTONius de vleijer van c^sar is, en zyn vyand by brutus ; gy zult zorgen dat 's Volks „ belangens niet in onzuivere handen komen; de deugd„ zaame Man alléén, alléén hy, die de waarde der „ menschheid gevoelt, verdient de eer, een vry Volk te vertegenwoordigen. 't Is omdat de Zedekunde zo „ zeer by ons miskend werd , dat wy zo diep ongcluk- „ kig zyn wy hebben daar over bitter geweend — „ ö, dat onze kinderen daar over niet weenen! — zonder „ Zedekunde is 'er geen waare Staatkunde, geen Regee„ ringsvorm , geen Natie ; zonder Zedekunde wordt de „ Staatkunde weldra misdaadig —— de beste Regee-  reden voering. 43? 4, ringsvorm weidia niet anders dan het wapen van den „ Herken tegen den zwakken." Een beklagenswaardige toeftand, beweezen door het gebeurde in ons Vaderland in de jongfte tyden der Overheerfching, gemaald in een treffend tafereel, welks laat, fte trekken zyn: „Vaderland! heb ik u gefchilderd ! „ Vryheid ! heb ik uw treurig lot gemaald ! — Ker„ kers van Wezel! Graf van Capellen ! verwoest Gel„ derland! . . . rechtvaardig God!...." Dit is het treffend Hot der eerfte Afdeeling. Waarop hy de tweede met deeze betuiging aanvangt: „ Wy her„ innerden u tot dus verre, dat de duurzaamheid uwer „ Politiecque Vryheid uit de weldaadige bron eener wy„ ze Gelykheid moet voortvloeijen; maar dit is niet ge- „ noeg wilt gy, dat Nederland nog iets blyve bete- „ kenen op de Staatkundige kaart, waar op deszelfs vyan„ den het reeds niet meer zagen, dan moet gy ook op dien „ zelfden grondflag uwe Burgerlyke Vryheid bouwen; „ dan moeten ook uwe Burgerlyke Wetten, voor het „ heilig oog der Gelykheid, zuiver bevonden worden, „ en zo wel hy, die meer, als hy die minder heeft, ge- „ noodzaakt zyn met den Wetgeever te zeggen dat „ is recht!" „Met geen min kragts en vuurs behandelt de Redenaar, zyn Onderwerp zo volkomen meester, dit gedeelte. Veel fchoons daar uit af te fchryven zou ons niet vermoeijen; maar wy hebben het beftek, ons gezet, reeds overfchreeden, en kunnen te ligter van dit Werkje afftappen, daar de geringe prys, waar op dit Meesterftuk gefteld is, het in aller handen moet doen komen. Welk een klem van tegenoverftelling doet hier Burgerlyke Vryheid en Burgerflaaverny by elkander affteeken! welke affchu» welyke trekken maaien de laatfte, welke fchoone de eeifte! Mogten wy de eerfte eenmaal met de daad aanfchouwen; en inzonderheid bewaarheid zien deeze twee trekken: „ De openbaare bedieningen verflinden „ niet meer de onmaatige jaarwedden, waar door dom„ me ledigloopers, ten kosten van het algemeen, groot „ worden. „ Dezelfde man vereenigt niet meer in zyn perfoon s, verfcheide kostbaare bedieningen, welker waarneeming „ hy weder aan anderen vertrouwt" [of, dit is ons byvoegzel, zelve gebrekkig waarneemt.] De Burger vereul betoont zich ten Hot den recht- fchaa-  43* A, VEREUL, REDENVOERING-. fchaapen Godsdienstvriend; dit is 'er een gedeelte van: „ Laat ons, der verwoestinge ontfnapt, op den Gods- dienst, als op eene onwrikbaare zuil, rusten ; en , „ indien onze ftandvastigheid, onder den moeilyken taak, „ welke ons nog overig blyft, wankelt indien het „ vuur van onzen yver verflaauwt — zullen wy denzelven „ weder aan dien heiligen fakkel ontfteeken! Dus „ word het groot werk , onder de duidelyke kenmerken „ van den Godlyken wil aangevangen, onder den God- „ lyken zegen blymoedig voleind. En, wat dan onze „ vyanden meenen te kunnen Hy, voor wien zy ftof „ zyn, kan nog meer! Troonen zinken, fcepters breeken, „ maar God is eeuwig, en de waarheid met Hem." Aanfpraaken, aan de Vertegenwoordigers des Franfchen Volks (*) aan de Provifioneele Vertegenwoordigers van liet Volk van Amflerdam aan de Leden der Maatfchappy aan dc Medeburgers, — niet op den gewoonen leest gefchoeid, volgen; en eenige coupletten uit 's Redenaars eigen Dichtftuk: De Lof der Naarfigheid, door hem, vier jaaren geleden, in deeze zelfde Maatfchappy, uitgefprooken, den grooten Zeevoogd de ruiter betreffende, dienen ter gepaste aanfpooring tot Standvastigheid. Verhandeling over de Oorzaakcn van het Verval, en Opgaave van Middelen ter Verbeetering, van onzen algemcènen Welvaart. Te Amflerdam, by A. Mens, Jansz. l795' In §r' ^vo' 96 Ïn deeze Verhandeling zyn gegronde bedenkingen, welke de aandagt der hooge Regeering dubbel _ waardig zyn : onder anderen komen byzonder in aanmerking: ' i. Het betaalea en vooruitfchieten van Wisfels aan Buitenlanders. a. Het voorby den Lande doen vaaren van goecieren voor rekening zo van Vreemden als van Inlanders, welke goederen reeds betaald zyn, volgens § 1, door de Kooplieden alhier. 3. Het (*) In het Fransch voorgedraagen; doch hier verduitscht: de oorfpronglyke Franfche Aanfpraak zal plaats vinden in de Franfche Uitgave deezer Redenvoeringe, weifee de Schryver verklaart dat eerlang gereed zal zyn.  VERH. OVER ONZEN ALG. WELVAART, 43 J 3. Het Geld verftrekken in vreemde Negotiatien. Nopens het .fte kan een wél uitgedagt Verbod van dienst zyn, om dat daar door § 2. zal voorgekomen en verhinderd worden, dewyl 't laatfte als dan niet zal konnen gefchieden , en men verpligt zal zyn om de goederen hier te brengen, en van hier te verzenden. Betreffende het 3de, dit behoort geweerd te worden, en, was het nooit gedaan geweest, de buitenlandfche Potentaaten zouden geene gelegenheid gehad hebben om zich door Land- en Zeemagt zo gedugt te maaken, nadien zy de penningen, daar toe benoodigd , van hunne Ingezetenen nimmer hadden konnen bekomen, waar mede.zy, ons tans beoorlogen en benauwen. Om dit kwaad te weeren, en den Lande voordeel toa te brengen, heeft de Autheur zeer wel uitgedagt eene belasting op die vreemde Negotiatien van den een en een half 100 p1. Deeze zou naastdenkelyk 9 millioenen , jaarlyks , aan den Lande opbrengen. Want men begrooC het beloop der buitenlandfche Negotiatien, voor zo ver 'er onze Invvoonders in participeerèn, op 600 Millioenen) guldens. Een groot nadeel voor ons Land is, dat wy het grootfte gedeelte onzer natuurlyke Leevensmiddelen (als ftogge en Tarw) van de Buitenlanders moeten koopen; dit komt ons op verfcheidene millioenen te ftaan , die na buiten gaan, en waar door 't Land jaarlyks zo veel armer wordt* Men zal hier tegen inbrengen 't groote voordeel der Lands producten die na buiten gaan, 't geen egter, zo niet geheel, ten minften voornaamlyk, aan de Kaasnegotie moet toegelchreeven worden: doch al ware het dat zulks dat kon opweegen, 't geen wy niet gelooven, zo kan eene duurte in de Graanen zo nadeelig en ruïneus voor 't Land zyn, dat verfcheidene jaaren voordeels op de Kaasnegotie \ zelve niet zal konnen opweegen, 't geen tans zeer blykbaar is. —— De onbebouwde gronden, en nuttelooze er? kostlyke Meiren, zouden met voordeel daar toe konnen worden geapproprieerd, eu al die kosten zouden in 't Land blyven, en de duurte van 't Graan voorgekomen worden* Ik gaa voorby de Agiotatien der Kooplieden, en verderf yerderflyke Machinatien, LETT, 1795. NO, ÏO, Og B  434 BYVOEGZELS Byvoegfels en Aanmerkingen voor het Elfde Deel der Vaderlandfche Historie van jan wagenaar. Door Mr. h. van wyn, Mr. n. c. lambrechtsen, Mr. ant. martini, e. m. engelberts , eu anderen. Te Amfterdam, by J. Allart, 1793. In groot Svo. 116 bladz. • Dezelfde voor het Twaalfde Deel, 116 bl. Wy behoeven niet te herhaalen hetgeen wy , meer dan eens, betreffende deezen nuttigen en loflyken arbeid van den kundigen Burger van wyn, en deszelfs Medegenootcn, gezegd hebben. Wy volharden in dezelfde gevoelens, raakende den dank, welken de Liefhebbers van de Gefchiedenisfen des Vaderlands aan de fchranderheid en onvermoeide vlyt deezer Mannen verfchuldigd zyn, en achten het juist om deeze reden onnoodig, uit dit Elfde en de volgende Stukjes breedvoerige uittrekfels te geeven. Hierendaar iets aan te flippen van hetgeene ons byzonder merkwaardig is voorgekomen zal voldoende zyn om den Leezer tot het doorbladeren en beoefenen van het Werk zelve aan te moedigen. Het Elfde Stukje beantwoordt, naar gewoonte, aan het Elfde Deel van wagenaar's Historie, en loopt dus van het Jaar 1625, in welks Lente frederik henrik, in plaatze van zynen overleden Broedermaurits, tot Stadhouder, Kapitein- en Admiraal-Generaal van Holland en van Zeeland, en, door de Algemeene Staaten, tot Kapitein-en AdmiraalGeneraal over het krygsvolk van den Staat, werd aangefteld, tot op het fluiten cn bekrachtigen van den Munfterfchen Vrede, op den isden van Bloeimaand des Jaars 1648. Wy zouden hier wel eenige aanmerkingen kunnen maaken op den ontydigen yver van fommige Hollandfche, Stichtfche en Overysfelfche, Predikanten, tegen de hulp, welke de Staaten goedvonden den Koning van Frankryk te verkenen, ter veroveringe van Rochelle, waarvan in dit Stukje bl. 12 en 14 gefproken wordt. Diergelyke voorvallen zyn in onze Gefchiedenisfen verre van zeldzaam ; de preckftoel en het charadter van Leeraar menigmaalen misbruikt tot oogmerken , welke van den dienst der Predikanten geheel vreemd waren. Indien eenig Land, ten minflen waar de Proteftanten betrof  tot de vaderl. iïïstörïe» 43| foei' Van Staat in handen hadden , ooit den fchadelyken Invloed van of muitzuchtige of ten minften onverftandiglyk yverende Kerkelyken heeft ondervonden, het is gewisfelyk het onze geweest. Doch het is hier de plaats niet om daarover uit te weiden, of de noodzaaklykheid te toonen van het beteugelen zulker onderneemihgen» Wagenaar had gefchreven, dat het Staatfche Leger, ïn den Jaare 1631, na Vlaanderen gevoerd zynde, om* ware het mogelyk, zich van Duinkerken meester te maaken , op de onvoorziene nadering van den vyand, tusfehen Gend en Brugge, tot den terugtocht wierd belloten*, tegen het gevoelen van frederik henrik. Hy ontleende zyn verhaal uit de Memoires de fredr. henrik een Werk van veel gezachs, als zynde, waarfchynlyk, doof eenen der kundigfte Officieren van dien tyd opgefteld* en door den Vorst zeiven, ten minften gedeeltelyki, nagezien. En , evenwel, fchynt uit laater uitgegeven ftukken te blyken, dat de Prins 1 zelve den voorflag deed * „ of het niet beter foude welen, een honorable retraichi I, te maken, als de macht van *t Land in hafard te ftel„ len," en dat „ de meeste ftemmen hebbende gezien „ d'inclinatie van fyne ExcelI. hebben gerefolveert tot dé retraicie." Over dit verfchil vinden wy hier eene breedvoerige aantekening, van bladz. 58 tot 67. De Schryvef betuigt, bl. 60, ,t, geen doorzigt genoeg te hebben, om tüs„ fchen de bovengemelde berigten der Schryvercn te bes „ flisfen ; waartoe hem ook de Staatsftukken geen ge,, noegzaamen grond en alles uitdoende redenen aan dé hand gaven." Hy geeft vervolgens het voornaamfte op , dat hem is Voorgekomen , en laat het oordeel over aan meer kundigen. Wy zullen ons wel wachten van dië meerdere kundigheid ons aan te maatigert, of eene beflisfende üitfpraak te doen: dan het komt ons evenwei voor, dat de Prins, zowel als de Afgevaardigden te velde, niet tegert den hertocht was, wanneer hy den on verWachten tegenftand der Spanjaarden ontmoette. Het kan Wel zyn, dat hy dit gedeelte der Memoires, welke zynen naam draagen, niet heeft nagezien, en dat de opfteller gedacht heeft, hem meer te zullen vereeren, indien hy hem deed voorkomen als afkeerig van eenen aftocht» die-, met hoeveel beleids volvoerd, toch van het mislukken des aanüags getuigde. Ondertusfchen is uit zulké ftrydige berichten wel eens aanleiding genomen om dé Gg a ge;  13^ BYVOEGZELS geloofwaardigheid van geheele verhaalen in twyffel te trekken, en alle historifche waarheid als onzeker te doen voorkomen. Onzes bedunkens, zeer te onrecht. Schoon 'er fomtyds eenige duisterheid door ontfta ; wanneer het ftrydige der verhaalen niet het weezenlyke, maar alleen eenige omftandigheden, der zaaken aangaat,wordt de zekerheid van het eerfte 'er geheel niet door verzwakt. Indien de zo even gemelde gisling eenigen grond had, zoude wel de Opfteller dier Gedenkfchriften daardoor niet in geloofwaardigheid winnen, maar de grondzaak, de tocht na , en de aftocht uit, Vlaanderen, onbewogen blyven. En wat wonder ware het zelfs, dat frederik henrik eens van gevoelen veranderd, eerst van den aftocht afkeerig ware geweest, en denzelven evenwel naderhand had goedgekeurd ? Dat de eene Schryver het eerfte, de andere het laatfte, verhaalde ? Verfcheiden aanmerkelyke byvoegfels tot wagenaars verhaal, en etlyke verbeteringen op hetzelve, levert ons dit Elfde Stukje. Wanneer dus de gemelde Schryver ipreekt van den Hechten uitflag des Veldtochts van het Jaar 1635, vinden wy hier, bl. 8a env., aangemerkt, dat men te water, in dat jaar, niet gelukkiger was geweest, waarvan verfcheiden blyken aangevoerd worden. Onder de verbeteringen zyn de voornaamfte, dat men by wagknaar, bl. 147. reg.5, in plaatze van „ zaaken van Staat of „ Regeennge, moet leezen, „ punten van befchryvinge waarover etlyke Steden van Holland, in het jaar 1631, weigerden te handelen, zo lang men den braaven en ver- dienftelyken h. de groot ongemoeid liet (*). Zo wordt ook bl. 89 getoond, dat het Werk van selden , Mare claufum genoemd, eigenlyk niet gericht was tegen het Mare liberum van de groot, zo als wagenaar heeft, bl. 259, fchoon zekerlyk de gedachten der beide Schryveren tegen elkander aanliepen. In de Vaderl ffist.,, W. 444? leest.men: „ Het Hof trok zig deeze" „ zaak [t. w. de opfchuddingen te Dordrecht, in het Jaar 1647] „ alleen aan, die anders ook tot den Stadhouder * fcheen *e behooren , om dat .... Prins willem nog „ niet 111 de Stadhouderlyke waardigheid bevestigd was Doch hier wordt, bh 105, duidelyk getoond, dat het Hof (*) BL.70.  TOT DE VADERL. HISTORIE: 43? Hof wel degelyk den Stadhouder erkende en met denzelven de zaak overleide. In het Twaalfde Stukje, dat, gelyk wagenaar's Twaalfde Deel, begint na het fluiten van den Munfterfchen Vrede, in 't Jaar 1648, en eindigt met den Vrede in 't Noorden, in 't Jaar 1660 , vinden wy verfcheidene gewigtige aantekeningen, betreffende den vermetelen aanflag van willem den II tegens 'sLands Vryheid, in het doen gevangen neemen der zes bekende Heeren, en in de beruchte onderneeming op Amfterdam — en niet minder betreffende de groote Vergadering der Vereenigde Gewesten, in den Jaare 1651 , in den Haag gehouden. By deeze gelegenheid wordt bl. 74, env. gefproken van de gemaatigdheid der Staaten van Holland jegens de Remonftranten, en andere van de Hervormde Kerke verfchillende Gezindheden. Die gemaatigdheid was zekerlyk veel grooter dan. die van andere Mogendheden of Vorften, ja zelfs dan die der Staaten van de overige Provintien. Zy was evenwel verre van hetgeen zy behoorde te zyn. Zy onderftelde, bl. 85, dat andere Seften en Gezindheden uitgefloten waren van de openbaare befcherminge, en ontftond, naar-het fchynt, meer uit het belang van den koophandel, dan wel uit eene rechtmaatige bezeffinge der menfchelyke rechten. Merkwaardig is ook het bericht, raakende de Vertaaling van het Nieuwe Testament uit de oude Griekfche Taaie in de hedendaagfche, door eenen maximus van Calliopolis, onder opzicht van eenige Hoogleeraaren, en op last der Algemeene Staaten, gedaan, (zie bl. 77.) Van minder gewigt voor de uitbreiding van de Christelyke Leere was eene diergelyke Overzetting van de Gelaofsbelydenis, Catechismus en Liturgie, der Hervormde Kerke, door hierotheus (of, zo als hy in een byvoegfel op dit Stukje (bl. 12a) genoemd wordt, phile- theus (*)) van Cephalonie. Naauwlyks kunnen wy ons wederhouden van eene aanmerking over te fchryven , raakende de meening van het eerfte Artikel der Utrechtfche Unie, omtrent het beflisfen van gefchillen, welke tusfehen de onderfcheiden Leden van dat Verbond ontftaan mogten. Doch daar zy in het Werk zelve na genoeg vier bladzyden beflaat, (van bl. 81-85) en voor gee- (*) Dit is misfchien eene drukfeil voor philotheus. Gg 3  438 BYVOEGZELS geene verkorting vatbaar is, moeten wy dert Leezer derwaards wyzen. Op fel. 95., env. zyn nog verfcheidene zeer leezenswaardige Aantekeningen over den oorlog, door de Engelfchen, in het Jaar 1653, den Nederlanden ? . zo onrechtvaardiglyk, aangedaan; welken men , misfchien, op rekening van den onderdrukker der Engelfche Vryheid, olivier cromwee, zoude kunnen ftellen, indien niet en voorgaande en vooral volgende tyden, maar al te duidelyk, geleerd hadden, welke behandeling ons Gemeenebest van die Natie te wachten heeft, door welke hoofden zy ook moge beftuurd worden, wanneer zy haar belang meent te kunnen bevorderen door het pionderen van haare Nabuuren. Op bl. 91 wordt aangetoond, dat wagenaar zich vergiste, wanneer hy in zyne Faderl. Historie fchreef, „ dat de gewoone Vergadering der Al„ gemeene Staaten niet gezeten had, zo lang de groote «, Vergadering by een was." De kundige Schryver, op bl. 95, van eenen misflagvan den Engelfchen Gefchiedenisfchryver hume gewaagende, geeft denzelven den naam van den uitmuntenden, Wy erkennen gaarne de kundigheid cn welfpreekenden fchryf-, trant (welken laatften men uit de jammerlyk uitgevoerde Nederduitfche Vertaaling niet moet beoordeelen) van deezen Schryver. Maar met dit alles twyffelen wy zeer , of zyne blykbaare partydigheid voor het Huis van stuart niet al te zeer ftryde tegen een der allervoornaamfte vereischten van eenen Gefchiedenisfchryver, om hem op deezen eernaam rechtmaatige aanfpraak te laaten in de gemelde hoedanigheid. ' Uit de vergelyking van het getal der bladzyden, welke dit Stukje uitmaaken', met de plaatzcn van wagenaar, waartoe'de aangehaalde byzonderheden behooren, kan men ligtelyk opmaaken, dat de Aantekeningen over de laatfte helft van het Xllde Deel der Faderl. Historie veel fchaarfeï- zyn, dan over de eerfte. Misfchien is den geachten Schryveren omtrent de eerstgemelde minder van gewigt Voorgekomen. En, inderdaad, de eerfte helft bevat een der woeligfte ea belangrykfte tydperken van onze Gefchiedenis, het korte, maar geweldige, Stadhouderfchap van willem den II, en de groote Vergadering, waarin Holland inzonderheid toeleide om een Ariftocratisch bewind te vestigen op de puinhoopen van het Stadhouderïyke: eene pooging, welke toen voor eenen gerui-. men tyd eelukte, en daar de denkbeelden yan echte. v Volk;,-.  TOT DE VADER!/. HISTORIE. 439 ; Volksvryheid by verre de meesten geheel Icheenen verloI ren, of nimmer opgekomen te zyn, misfchien, het besI te was, dat, in die omftandigheden, konde gedaan worl den. Doch, gewisfelyk, zoude men veel beter geflaagd I zyn , en, waarfchynlyk, het Vaderland veele volgende I rampen befpaard hebben, indien men het Volk zyne waare J rechten had leeren kennen en laaten oefenen. In de getalen der aangehaalde bladzyden van waget naar's Werk zyn ons verfcheidene drukfeilen in deeze I twee Stukjes voorgekomen, gelyk ook in fommige andere j: getalen. Zo moet men bl. 72 van het Elfde Stukje, reg. 1 3, voor 175 leezen 173 ~ bl. 87, reg. 10 v. o. voor 16 1 waarfchynlyk 6 — bl. 93 , reg. 6, voor zeventiende (zie I Bylaage, Letter A.) vyftiende. In het Twaalfde 1 Stukje, bl. 55, reg 11, ftaat op de lengte van flechts een half'uur gaans na, allerwaarfchynlykst is dit eene fchryffeil door verhaastinge ontftaan, waarvoor men ftellen moet op flechts een half uur graavens na. Zie wagen, Befchr. v. Amfterdam, I Stuk, bl. 565 van den druk in folio — bl. 64, reg. 12, ftaat Kornelis, lees Jan. Op bl. 90, reg. 11 , env. wordt een vermeende druk- of fchryifeil in wagenaar's Werk aangeftipt. Maar die • Schryver gebruikte waarfchynlyk de druk van den Holland fchen Mercurius van het" Jaar 1657, alwaar duidelyk ,' ftaat, dat de Griffier musch overleed op den 26ften van Wintermaand des Jaars 1650. Doch het lust ons niet fproeten in een fchoon aangezicht te zoeken. Plakkaaten van de Provifioneele Reprefentanten van het Volk van Amfterdam, uitgegeeven door g. brender a brandis, Secretaris van voornoemde Reprefentan. ten. Te Amflerdam, by J. Allart, 1795. In gr. 8vo. 236 bl. In éénen bundel zamengevoegd te zien de veelvuldige en belangryke daaden, welke in de Wereldftad Amfterdam , by en onmiddelyk naa de groote Omwenteling j deezes Jaars, plaats hadden, en welke voorzorgen men tot behoud der Rust en ter vermyding van Verwarring, in die dagen, genomen heeft, moet eiken Amflerdammer een aangenaam gefchenk weezen, en den liefhebberen der Vaderlandfche Historie dierbaar. Niet minder dan Gg 4 &  440 ï>lakk"aatèn 67 oorfpronglyke Stukken, tot dit laatftebetrckkelyk, levert dit Boekdeel; en ftaan deeze, om aan het eerfte te voldoen, eerlang gevolgd te worden door eene Gefchiedenis van Amflerdam , van den 19 January tot den 19 fj uny deezes Jaars, het Tydperk van het Proviftoneel Beftuur der Amftelftad. Dc hand, uit welke dit Stuk komt, en die het volgende belooft, de Burger brender a brandis , is recht gefchikt om dien fchat van Gefchiedkundige Byzonderheden , in een zo klein, maar zo gewigtig, Tydvak Voorgevallen, der Naakomelingfchap over tc leveren. Uit het voor ons liggend Stuk zal niemand wagten dat wy iets zullen ontleenen , wat de Plakkaaten, enz. betreft. Alleen moeten wy nog berigten, dat eene korte Voorreden het Tydftip der Omwentelinge fchetst, in zo verre de Aanftelling der Provifioneele Reprefentanten van het Volk van Amfterdam aangaat. Zeer gepast is hier de Aanmerking des Schryvers, naa het opgeeven der Naamlyst: „ Niemand onzer Medeburgers — maar „ weliigt een of ander uit het, van onzen toenmaaligen toeftand , geheel onkundig naagellacht, zal met reden „ kunnen vraagen ; namen die verkoozene Leden deezen last maar zo daadlyk op zich? Was eene toe- ,, juiching van eene menigte voor het Raadhuis vergader„ de Burgers voor hun • wettig of voldoende genoeg, „, om zulk een gewigtigen post te aanvaarden ? Wy ,, herhaalen opzettelyk, dat een of ander, uit het volgend „ geflachte alleen, deeze of fodrtgelyke vraagen zal kun„ nen doen; nadien aan elk Amfterdamsch Ingezeten». ,, die weet wat 'er gebeurd is,.volkomen bekend moet ,, zyn, dat het oogenblik, waarin deeze Commisfie aan s, die Burgers , (door het Committé Revolutionair der „ Stad Amfterdam f) werd opgedraagen, volftrekt geene „ weigering konde dulden. „ Dat niemand zich derhalven verbeelde , dat men j, dien opgedraagen last, zonder eenige tegenbedenking „ of huivering, aanvaardde. Het tegendeel is waar. Doch „ alle perföonlyke zwaarigheden vervielen ; alle tegenop, bedenkingen, hoe gewigtig dan dezelve ook waren, hielden op; zo dra men het oog floeg op den toeftand ti der zaaken, in dat tydftip. Het vreeslyk vooruitzicht a, op alle de yslyke gevolgen teener Regeeringloosheid, li e,n wel in eene Stad als Amfterdam, en in een. tyd van „ Om-  DOOR G. BRENDER A BRANDIS. 441 |i Omwending; het leevendig bezef van de onvermyde„ lyke verwarring, onzekerheid en wanhoop, die uit „ zulk eene Regeeringloosheid moesten gebooren worden: „ deeze beiden waren reeds genoeg in Haat, om, buiten „ andere overweegingen, het opgedraagen beftuur te doen „ aanvaarden ; en geenzins op zich zeiven, maar alleen „ op den toeftand der Stad en het welzyn haarer Burge„ rye, te zien; en aan beider belang hunne rust, hunne „ huislyke genoegens, en gewoone bezigheden, voor eeni„ gen tyd op te offeren." , Tot ftaaving van deeze welgegronde Aanmerkingen kan dienen de Aanfpraak van den Burger rutger jan schimmelpen ninck, die, tot den post van Voorzitter verkoo,zen , dezelve aanving met de volgende Aanfpraak, zo als ze ons nagenoeg woordlyk wordt opgegeeven, en den Man tekent tot dien post bekwaam. Dus liet hy zich hooren: „ Burgers! — Men moet of minder gevoel, of oneindig „ meer welfpreekenheid, hebben, dan ik bezit, om, op dit „ oogenblik, de aandoeningen,die zich in myn hart opeen „ ftapelen , op eene waardige wyze uit te drukken. Ik 4, zie my, op het onverwagtst, met ulieden ter deezer „ Raadzaale geroepen, om de teugels van het bewind op „ te vatten, in een tydftip, in't welk, als 't ware, alle de „. banden der voorige Maatfchappylyke Orde plotsling zyn „ van een gereeten. — Uwlieder vertrouwen draagt „ my den post op om in deeze oogenblikken uw Voor„ zitter te zyn. In het midden deezer aandoeningen, Bur,-, gers! heb ik kalmte van geest genoeg om al het moei„ lyke van die taak te overzien. Zo ik al gelukkig genoeg „ mag zyn, om aan uwe verwagting te beantwoorden, ö „ Burgers! zal ik, zullen wy allen, gelukkig genoeg zyn, „ om aan de verwagting van onze Stadgenooten te vol„ doen? Ik durf my, Burgers! eene zekere maate van „ menfehenkennis, eene zekere maate van kennis van den „ aart van ons Volk, aanmaatigen. Vleit ulieden „ niet van aan allen te zullen behaagen. Dezelfde toe- juïchingen, waar van het Volk, by het hooren onzer „ Naamen, de lucht heeft doen weêrgalmen, kunnen door „ de taal van gemor, verachting en ontevredenheid, ver„ vangen worden. Duizenderleye tegenftrydige belanger. „ zullen dagelyks, by afwisfeling, befluiten van uliedei: „ trachten af te perfen, welken uwer onwaardig zouden ?t zyn. Maar, Burgers! hoe ongunftig ook dat Tafreeï Gg5 „ mo-  443 PLAKK. DOOR G. BRENDER A BRANDT ff. „ moge zyn, alles wordt eenvoudig, alles wordt gemak» „ lyk, voor den man , die, eens vooral, voorgenomen „ heeft, om, het koste wat het wil, zyn pligt, zyn ge„ weeten, te voldoen. Ziet daar, Burgers! den cenigen „ weg, welke ons met eer aan het einde van deezen loop„ baan kan brengen, of ons met eere op denzelven -kan doen „ vallen. Als uwen Voorzitter verklaar ik, en ik „ eisch dezelfde Verklaaring van u allen, dat bil- „ lykheid, rechtvaardigheid, en grootmoedigheid, myne „ handelingen zullen regelen. Dat geene gevaaren, van „ wat natuur, of hoe groot ook, immer in ftaat zullen „ zyn, om my tot iets mede te doen werken, het welk „ van deeze regelen zou afwyken. En het is, na deeze „ uitftorting van de gevoelens van myn hart, dat ik , „ ter uwer begeerte, den post van Voorzitter op my „ neeme ; in de uitvoering van welken post ik ulie„ der goedgunftige onderfteuning en toegeevenheid ver„ zoeke." Hierin ftemden alle de Leden , met eene onbegrypelyke verrukking, toe. De Stukken, hier voor¬ handen, leveren bewyzen by bewyzen op, hoe zy zich manlyk op hunnen post gekweeten hebben ; en de beloofde Gefchiedenis, welke wy reikhalzende te gemoete zien, zal dit, ongetwyfcld , nog meer aan den das leggen. Reflexien over V Noord ■ Americaansch Bellier , van V Judicieele Departement , in V Civiele en Crimineele , gevolgd van eenige zeer belangryke Aanmerkingen van een geacht simfterdamsch Regtsgeleerden , betrekkelyk tot 't zelve Onderwerp. Te Amfterdam, hy W. Holcrop. In gr, %vo. 24 bl. De eerfte der Aanmerkingen van den op den Tytel aangeduidden Regtsgeleerden , bl. 22 geplaatst , kan men als een Voorberigt aanmerken; en luidt dezelve ïn deezervoege: „ Daar alle Wysgeeren niet alleen ; maar ieder weezen j „ met een gezond denkvermogen begunftigd , innerlyk over„ tuigd moet zyn, dat het geluk, de veiligheid en zeker„ heid der Maatfchappy voor het grootfte gedeelte gelegen „ is in de daarftelling van welgeorganifeerde , verlichte eu „ van niws als van de Wetten onafhankelyke regtbanken: „ zo heeft men gemeend het publiek geen ondienst se «ul- len  eefleXien over 't koord-americaansch bestier. 445 „ len doen,met aan onze Landgenooten gelegenheid te geeven, om daar over de denkbeelden der beste denkers der Ameri- !' caanfche Natie te leeren kennen men heeft geoordeeld, .' ten dien einde , met vrugt , deeze Reflexien, in onze taal overgebragt, door den druk gemeen te kunnen maaken. De*' zelve zyn getrokken uit het uitmuntend Americaansch Werk " The Federalist ; een Werk, het welk iu twee Deelen , in "•klein 8vo. , meer gezond vertland, en opgeklaarde denkbeel" den over Vryheid en Regeeringsvorm , bevat, als uit verfcheide Quarto's of Folio's van oude Publicisten , en j' uit duizende pakken hedendaagfche Declamatien, te haalea „ zyn." Wy kennen het Werk The Federalist niet, dan alleen uit het aanpryzende, 't geen de Burger dumbar 'er van gegeeven heeft in het Voorbericht van het Ifte Deel zyns hoogstlofwaardigen Werks, de Oude en Nieuwe Con/litutien der Vereenigde Staaten van America, bl. VIII , die, by een Verflag van den oorfprong en inhoud deezes Tydfchrifts , mede een zeer voordeelig getuigenis geeft van het Werk, waar uit de Reflexien voorhanden ontleend zyn. De Burger dumbar fchryft: „ wy fchroomen niet, omtrent The Federalist te zeg- gen , dat zy , die niet verkiezen in de gewesten der "verbeelding om te zwerven, maar egte prakticaale, op ',' ondervinding en menfchenkennis, zo wel als op de be' gin zelen van het Regt, gegronde, Staatkunde verlangen, „ onzes oordeels , vergeefsch naar iets beters zullen zoe» ken." Uit dit van zo goeder en bekende hand aangepreezen Americaansch Tydfchrift, zyu de hier medegedeelde Reflexien betreklyk het gemelde gewigtige onderwerp ontleend. Wy pryzen ze der leezinge aan , terwyl de Leezer aan de zeer belangryke Aanmerkingen van een geagt Amfterdamsck Regtsgeleerden, betreklyk tot het zelf de onderwerp-, hier bygevoegd, I welke vier in getal zyn , en nog geen drie volle bladzyden l beflaan, niet veel tyds zal behoeven te befteeden: de eerfte f deezer vier Aanmerkingen hebben wy in den Aanvange onzer f Aankundiginge geheel geplaatst; en kan dezelve tot een ftaal I dienen. Tic  444 »• J. kb o m tf f 1 der Aftrologie, of Storrenvoorzeg. t i-J van het Zeeuwfche en andere Genoot fel.appen. de Uddelburg, by P. GilMen, en de Wed. I. P. GiUisTén *79S- I» gr. 8vo. Beha/yen het Focrberigt, £ ' D*c?n°°h«^Mo? K,R°M^ Z° "iet een der werkzaamlle Ledeu van het Natuurkundige Gezelfchap te Middelburg is ai. thans onder hun de mildfte met de vrugten van zyn n'a l e d door den Heer van knoblauch Nieuwe Reize 1 na de Pelew-Eilanden Reize van den Major houghton 1 door de Binnenlanden van Africa Reize van de buiten- I gewoone Gezanten des Konings van Engeland na den Keizer : van China Waarneemingen op eene Reize na Maintz , \ in een Brief aan een Vriend, door c. meiners Reize van een Lyfiander na IFarfchauw, in 17133, Iu een Werk van deezen aart komt het en op Keuze en op } de Volvoering aan. In beide fchenkt dit aanvanglyk Stukje geene ongelukkige Proeve. De Nieuwheid en de Verfchei- \ denheid, twee zeer gewigtige vereischten in eene Verzameling van deezen aart, zyn beide in agt genomen, en de Vertaaling , zo verre de oorfpronglyke Stukken ons bekend zyn is gelukkig volvoerd. Thans laaten wy het by deeze bykans bloote Aankundiging berusten. Volgende Stukjes zullen ons wel gelegenheid aanbieden tot eene breedvoeriger opgave.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. De Boeken Ezra, Nehemia en Esther; ncidr het Hebreeuwsch: met korte Aanmerkingen voor Ongeleerden : door Ysbrand van hamelsveed. Te Amfterdam , by M. de Bruyn. iao en 108 bl. in gr. Svo. j. r>. michaö'lis , Nieuwe Overzetting des Ouden Tesia. ments, met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Ne* derduitsch overgebragt. XlVde Deel; behelzende de Boeken Ezra, Nehemia en Esther. Te Dordrecht, by A. BluSfé en Zoon, en de Leeuw en Krap. X en 291 bl, in gr. 8vo. Schoon van hamelsvèed toeftemme , dat de reden der benaaming van het Boek Ezra zou kunnen zyn, om dat deze Joodfche Geleerde en Priester, en zyne inrigtingen een voornaam gedeelte van het onderwerp eb den inhoud van hetzelve uitmaaken, voegt hy 'er echter met regt by, dat het den naam van ezra daarom kan verkregen hebben, om dat hy 'er de Schryver van geweest zal zyn. Hy houdt dit laatfte zelfs voor „ ten hoogften waarfchynlyk, ja, met'betrekking tot de laatfte Hoofdftukken, genoegzaam zeker, alzob hy daar in van zich zeiven meestal in de eerfte perfoon fpreekt, ééne of andere keer uitgezonderd, wanneer hy de derde perfoon gebruikt, het geen ook by de beste Schryveren niet ongewoon is. Wat de eerfte zes Hoofdftukken betreft, (voegt hy 'er by) deze bevatten gebeurenisfen vóór zynen tyd, welke hy uit aantekeningen, door ooggetuigen en tydgcnoten opgefteld, fchynt ontleend te hebben." Hoofdzaaklyk komt hier mede het gevoelen van miCHAè'Lis overeen, alleen met dit onderfcheid, dat hamelsvèed fchynt te ftellen, dat ezra, fchoon by de zes eerfte Hoofdftukken zich van vroegere Aantekeningen bedienende, echter daar aan derzelver tegenwoordige gedaante gegeven hebbe; terwyl MiCHAëus, deze zes Hoofdftukken, en een gedeelte van het zevende, voor - eett. 1795. no. 11. Hh Jaar-  450 y. van hamelsveld en j. ö. michaclis Jaarboeken, door gelyktydige Schryveren opgefteld, hou* dende , van oordeel 1'chynt te zyn, dat ezra dezelven gelaaten hebbe zoo als zy waren , en daar by flechts een Byvoegzel hebbe gefchreven, dat met het 27fte vers van het zevende Hoofddeel aanvangt. Laat ons de gedachten van onze Uitleggers over eenige byzondere plaatzen opgeven. Hoofdft. I: ii, waar de lyst der tempelgereedfchappen, die in de voorige verf en opgenoemd waren, opgetrokken wordt, lezen wy: alk de gereedfchappen bedroegen een getal van 5,400; en ondertusfchen, wanneer men de getallen vs. y en 10 optelt, vindt men 'er niet meer dan 2,499. « dus moeten 'er dan hamelsveld) „ nog andere vaten en gereedfchappen, behalyen de op„ genoemden , geweest zyn , zoo dat het geheele getal „ <,4oo beliep; of men moet ftellen, dat hier m de ge„ tallen een misflag, of dat 'er in de opgave iet overge- „ (lagen zy. In het Apokryfe Boek van Ezra 11: 12, „ 13, vindt men de getallen ook anders opgegeven. Aldaar, naamelyk, vinden wy de volgende opgave: Gouden fchaalen . . • 1000 Zilveren fchaalen . . • 1000 Vaten om uit te fchenken • 29 Gouden dekzels van fchaalen . 3° Zilveren dekzels . - • a4IQ Andere vaten . « • IOQQ famen 5469 En deze opgave houdt MiCHAëLis, met groot regt, voor veel waarfchynlyker. Kap IV- 2. MiCHAëus vertaalt het Hot van dit vers: en zedert den tyd van Asfarhaddon hebben wy geene offers- hamelsveld: en hebben hem offerhanden geófferd van \hn tyd van Efarhaddon af, enz. Er zyn, naamelyk, hier twee lezingen in het Hebreeuwsch. Hamelsveld houdt het voor zeer waarfchynlyk, dat zy van ouds beide in den tekst geftaan hebben, en dan vraagender wyze vertaald moesten worden: Hebben wy hem niet seöfferd? in eenen bevestigenden zin. Michaclis icliynt tuslchen de beide lezingen in twyfel te ftaan; van die, welke hy gevolgd heeft, zegt hy, onder anderen: „dit  EZRA, NEHEMIA EN ESTHER. /tfjx ,, zou een' heel goeden zin geven, alleen dat het» vol„ gends de gefchiedenis, dit eenige hier geheel ver„ lchoonlyk gebrek zou hebben, van eene groote leugen „ der Samaritanen te zyn." Van de andere lezing zegt hy , dat ze misfchien meer waarheid in deze bedrieglyke verzoekers om deelgenootfchap aan den tempel wezen kon. „ Zy konden heel wel, zeden Asfarhad„ dons tyd, den waaren God geofferd hebben, misfchien „ niet hem .alleen, niet hem als den eenigen waaren God, „ maar naar de heidenfehc denkwyze, als den God des „ Ifraëlitifchen Lands, in het welk Asfarhaddon hen ge„ bragt had." Kap. VII: 6. Dewyl ezra hier een handig Schriftgeleerde , of, gelyk michaclis het vertaalt , een groote Geleerde, genoemd wordt, zoo meent deze hier in een be" wys te vinden, dat ezra dit gedeelte des Boeks niet gefchreven hebbe. Hamelsveld vindt deze lofverheffing in ezra's eigen mond niet berispelyk. „ Daar wordt immers alleen gemeld (zegt hy) dat ezra in moses Wetboek wel ervaaren was: en dit moest hy aantekenen, op dat zyne Lezers de reden zouden inzien, waarom de Koning van Ptrftë juist hem na Jerufalem gezonden hadt, om den kerklyken toeftand der jooden te onderzoeken, en dien, daar hy gebrekkig bevonden werdt, naauwkeurig, naar de Wet van moses , te herftellen." Kap. IX: i. „ Ezra (zegt michaölis) is hier ftrenger dan moses, en heeft vermoedelyk zelf iets in de Wetboeken van moses kwalyk verftaan. Doch mogelyk is de zaak zo te beflegten, dat Egyptifche Vrouwen met Priesters, en de Ifraëliten met Canaanitil'che Vrouwen getrouwd waren; en dan ware dit zeker tegen de Mofaïfche Wet." Hamelsveld meent, dat de fchuld daar nog door verzwaard was, dat men 'er niet eens na gezien hadt, of deze Vrouwen afgodisch bleven ; dat dit voorbeeld te gevaarlyker was in 't begin der herftelling van den Staat; en dat deze heidenfche Volken, ten dien tyde, kwalyk gezind waren, en geneigd tot oproer tegen de Perfen, de weldoeners en befchermers der jooden. Het Boek Nehemia houdt hamelsveld voor gefchreven door den man, wiens naam het aan het hoofd draagt. Op de twyfelingen, door michaclis en anderen voorgefteld, of ten minften Hoofdft. VIII-X wel van neheHba mia's  45» Y. VAN HAMELSVELD EN J. D. MICHAeLlS mia's hand zyn, en of zy niet tot het Boek Ezra behooren, geeft hy antwoorden en oplosfingen, die verdienen overwoogen te worden. Het fterküe bewys voor het gevoelen, dat deze Hoofdftukken hier op de regte plaats ftaan, en van nehemia's hand zyn, is dit, dat van hem, Kap. VIII: 8 en X: 2, als Landvoogd gewag gemaakt wordt. Michaö'lis zelf noemt dit bewys onoverwinnelyk, indien de lezing echt is: doch hy geeft tevens zyn vermoeden op, dat de naam nehemia in beide plaatzen onecht, en eene inlasfmg van eene laatere hand, zou zyn; en hy brengt redenen by, die geenszins verwerpclyk zyn. Uit de oplosfingen, welke ha¬ melsveld geeft op eene andere twyfeling, die uit Kap. XII: ii, 12, sa, ontleend wordt, is zekerlyk die de verkieslykfte , welke aan Byvoegzels van laateren tyd denkt. De lyst der geenen, die het eerst na Jerufalem en Juda te rug gingen , ftaat op drie plaatzen, Ezra II, Nehem. VII: 6-69 , en in het Apocryphe Boek Ezra, Kap. V: 8, en vervolgens; doch met veele verfcbeidenheden. Hamelsveld meent, dat in deze lysten dit onderfcheid kan geweest zyn, dat de ééne is opgefteld, zoo als de familièh'en perfoonen in Babel zich hebben aangegeven, om den togt mede te doen; terwyl de andere lyst is van de geenen, die den togt daadlyk mede hebben gedaan : dat fommige van gedachten veranderd waren, cn anderen 'er nog by kwamen, na dat de eerfte lyst reeds was opgemaakt. Waarfchynlyker echter is het gevoelen van michaclis , dat het verfchil in deze lysten blootelyk aan de Affchryvers te wyten zy, die eenige getallen uitgelaaten of verkeerd geplaatst hebben. Want de fom is in alle drie de lysten dezelfde, naamelyk 42360; maar in geene van de drie komt de fom uit, wanneer men de getallen addeert. „ Of het Boek Esther canoniek zy, (zegt MiCHAê'Lis) zo als men gemeenlyk gelooft, of apocryph, ja zelfs, of het egt, en eene waare gefchiedenis, of een verdigtzel, zy, moet elk een zelf beproeven (want zonder beproeving moet men het ook niet verwerpen); en daar by heb ik in de Aanmerkingen, door eene openhartige aanwyzing der zwaarigbeden, der geene zo wel, welke ik beantwoorden,  ezra, nehemia en esther. 453 den, als die ik niet beantwoorden konde, toegebragt, wat in myn vermogen was. Wie het goed vind, die mag ook nog daar mede vergelyken het geen ik in de Oosterfche. Bibliotheek (*) heb gefchreeven. Vind men het Boek niet egt, dan verliest 'er de Godsdienst niets by dan tegenwerpingen, die uit hetzelve tegen denzelven gemaakt zyn." Hamelsveld, ondertusfchen, die reeds te vooren, in zynen Bybel verdeedigd (f), breedvoerig over de waarheid der Gefchiedenis, in dit Boek vervat , gehandeld had, en die aldaar gepoogd had aan te toonen, dat men dezelve tegen alle bedenkingen en tegenwerpingen genoegzaam kan handhaaven, verkeert nog in dezelfde gedachte , en zoekt dezelve, door het aanvoeren zyner bewyzen , en het oplosfen der zwaarigheden, te ftaaven. „ Het bevreemdt eenen Lezer van dit Boek (zegt hy in de Inleiding) terftond, by den eerften opflag,dat hy in hetzelve , daar het eene merkwaardige verlosfing der Jooden heichryft, nogthans niets leest van het Joqdfche Land, niets van Jerufalem, niets van den Tempel, ja, dat hy den naam van God, of Jehova, in dit gantfche Boek, met ontmoet. Duidlyk is de naaste bedoeling van dit Boek, om de aanleidendc gelegenheid van het Feest Purim, het welk nog tot den tegenwoordigen tyd door de Jooden gevierd wordt, te verhaalen, en evenwel is 'er in hetzelve geen gewag van Priesters, of Leghen, geen Hoogenpriester wordt 'er genoemd, niettegenftaande "de waarneming der Feesten en Hoogtyden tot de Priesters byzonder behoorde. Doch deze bedenkingen verdwynen allen , wanneer men flechts een rechtmatig begrip van den tyd en plaats, wanneer en waar deze gebeurenisfen zyn voorgevallen, en van derzelver eigenlyke gefteldheid en famenhang, verkregen heeft." Hy poogt vervolgens te bewyzen, dat de gebeurenisfen van'dit Boek zyn voorgevallen geduurende de Babylonifche gevangenis in het Medo-Pcrjjsch Ryk; dat de ahafiUEROs van dit Boek dezelfde is met die, welke Dan, IX: i voorkomt, welke de astyages der ongewyde gefchiedenis is, de Vader van kyüxares I, of darius den (*) II D. bl. ia—-38. VI D. bl. 144—151. Hoogd. uitg. (t) D- VII, bl. 134—184. Hh 3  4^4 v' VAN HAMELSVELD EN J. D. MICHACLIS den Meder, en de Grootvader van cyrus, welke uit zyne Dochter mandane geboren was. „ De Vader van dezen astyages kyëxares I was een bondgenoot van nebukadnezar, en hadt denzelven het Asjyrisch Keizerryk helpen floopen en te onderbrengen , vervolgends hadden zy de Landlchappen van dit Keizerryk met eikanderen gedeeld, in dit jisfyrisch ryk waren veele Jooden verftrooid en ballingen, zoo uit, de eerfte verftooring van het ryk der X Stammen door de Asfyriërs, als vervolgends na de verwoesting van Jerufalem, uit de Stammen Juda en Benjamin, welke in de Landen der bondgenoten nebukadnezar en kyüxares waren overgevoerd. „ Derhalven, geduurende de Babylonifche ballingfchap, is deze gebeurenis voorgevallen, en bepaaldelyk met de Jooden, niet die in het ryk van Bal/el waren, maar die Zich in het ryk van Mediè en Perfië bevonden. Jerufalem lag thans verwoest, de Tempel was verbrand, ja het Joodfche Land was by de verdeeling aan nebukadnezar's ryk gehecht, dus natuurlyk geen gewag van dat alles in dit Bock. De meeste Jooden uit de Stammen Juda en Benjamin, ook de Stam Levi en de Priesters, waren ballingen in Babel, gevolglyk kunnen wy van dezen ook geene melding vermoeden. „ Dit dus onderfteld zynde, dat de gefchiedenis, geduurende de Babylonifche gevangenis , is voorgevallen , moeten wy ten tweeden opmerken, dat aan het Hof van ahasueros of astyages , een vadzig Koning, zoo als zelfs de ongewyde gefchiedenis hem aan ons vertoont, geduurige kuiperyën van de Staatsdienaaren en Hovelingen plaats hadden, om eikanderen den voet te ligten, waar by dan ook de Koninglyke Vrouwen en Bywyven in het fpel kwamen, en waarlyk, even dus vertoont zich de toeftand van zaaken in deze tegenwoordige gefchiedenis, welke hier medegedeeld wordt, als een uittrekzel van, of ontleend uit, de Jaarboeken der Meden en Per fen, en dus als een echt ftuk , in het welk men zich derhalven niet moet vei wonderen, den naam Jehova, of God, niet uitdrukkelyk genoemd te vinden. „ Na deze aanmerkingen , bekomt deze gefchiedenis alle kracht van echtheid "en geloofwaardigheid." In den loop der korte Aantekeningen worden vervolgens de byzondere bedenkingen tegen de echtheid en geloofwaardigheid van dit Boek opgelost; doch dit uittrekzel  ezra, nehemia en esther. 455 «el is reeds te uitvoerig geworden, om ook daar van nog proeven op te geven. Dit alleen moeten wy 'er nog byvoegen, dat MiCHAè*lis, by zyne Overzetting der Boeken Ezra en Esther, ook de Vertaaling gegeven heeft van de afwykingen en byvoegzels der apocryphe Griekfche Boeken; maar dat hamelsveld dezelven niet vertaald heeft, oordeelende, dat dezelven niet alleen de blyken van onechtheid medebrengen, maar ook aan de Gefchiedenis weinig of geene opheldering geven. De Bybel, door beknopte Uitbreidingen, en ophelderende Aanmerkingen, verklaerd; door j. van nuys klinkenberg, A. L. M. Theol. 6? Phil. Dotlor, Hoogleeraer in de H. Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchiedenis, aen het llluflre Atlienceum, en Predikant in de Gemeente te Amflerdam; mitsgaders Lid van hei Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen, te Vlisfingen. Zes-en-twintigfte Deel. Te Amfterdam , by J. AHart , 1794. Met Privilegie van de Ed. Gr. Mog. Heeren Staaten van Holland en Westfriesland. CLXX en 441 bl. in gr. Svo. Dit Boekdeel bevat eene Uitbreiding van, en Aanmerkingen op, de zeven eerfte Hoofddeelen der Openbaar inge van joannes, en eene Inleiding tot het gantfche Boek. In deze Inleiding handelt de Schryver over het opfchrivt van het Boek over deszelfs Schryver, echtheid, en Goddelyk gezag over den tyd wan¬ neer dc Openbaering gelchreven is —- over derzelver uitgaeven over de nuttigheid van dit Boek over den ftyl en de tael van hetzelve over de verfchillende uitleggingen, die daer van gegeven zyn over de verdeeling van hetzelve, en de ontleeding van het eerfte gedeelte — en eindelyk over de uitlegkundige Schrivten in onze tael, die men 'er by kan raedpleegen. Omtrent alle deze byzonderheden omhelst de Schryver het meest algemeen aangenomen gevoelen, en poogt hetzelve uitvoerig te ftaaven. Alleen omtrent de uitlegging van het Boek verfchilt hy van zyne Voorgangers, en betreedt zyn eigen weg, echter al twyffelende, fc Hh4 en  456 J. VAN NÜYS KLINKENBERG en met eene befcheidene onderwerping van zyne meeningen aan het beter oordeel van anderen. Hy beftrydt, naamelyk, niet alleen het gevoelen van grotius, ligtfoot, hammonr, en anderen, die deze geheimzinnige Voorzeggingen , immers meerendeels, te huis brengen op de Verwoesting van Jerufalem door de Romeinen ; maar ook dat van coccejus, vitringa, en een aantal hunner Navolgeren, die alles volgens de zoogenaamde zeven Perioden verklaarcu, en in de Openbaaring de geheele Kerkelyke Gefchiedenis, vooral die der Westerfche Kerk, in eene Prophetifche gedaante voorgedraagen, meenen te vinden. Hy is van oordeel, dat de vervulling dezer Voorfpellingen te vinden zy in de geduchte oordeelen, welke de verhoogde Middelaar, over de vyanden der Christenen, heeft uitgeoefend , en nog verder zal uitoefenen; en dat 'er van de lotgevallen der Christen Kerk niet rechtftreeks gefproken worde, maar alleen in zo verre, als zy met de ftraffen der vyanden in verband ftaan , en daar op betrekking hebben. Hy verklaart dus de geheimzinnige vertooningen , welke joannes, by het openen dei- zes eerfte Zegelen, gezien heeft, van de oordeelen, over de vyanden van Christus Koningryk, tot den tyd van constantyn den Grooten ; terwyl de zeven Bazuinen, volgens hem, den inhoud van het zevende of laatfte deel des verzegelden boeks uitmaaken. Wy vermeetcn ons niet, de gegrondheid of ongegrondheid dezer onderftelling, of van de daar op gebouwde verklaaringen van byzondere plaatzen, te toetzen, De bedoeling van de zoogenaamde Openbaaring blyft voor ons raadzelachtig, en wy zien geene mogelykheid óm door den donkeren nevel, welke dezelve bedekt, hecnen te dringen. En even dit, wy moeten dit vrymoedig bekennen , wekt by ons geen gunftig vooroordeel voor het Gódlyk gezag van dit Boek, Onze Schryver zegt op bl. CXXXIX: „ Zelvs behoort men de God„ delyke _ Wysheid daer in te eerbiedigen, dat'er , in „ de Heilige Schrivten, byzonder in de Openbaering, „ veele dingen gevonden worden, welke zwaer zyn om „ teverftaen, zo dat zy den kundigften Uitlegger niet ali „ leen ftof tot een moeilyk onderzoek geeven, maer hem „ zelvs verleegen maeken, zonder te weeten, wat hy „ zal kiefen en vastftellen. Immers was alles zo du?„ deïyk , dat elk eene byzonderheid terftond, by de « eer-  be bybel. 457 „ eerfte leefing, konde begreepen worden, zou het on„ derzoek der Schrïvten den verftandigen zeer fpoe„ dig verveelen." Wy kunnen niet nalaaten te verklaaren , dat wy deze redeneering zeer fcheef en ongegrond vinden. Geen verftandige, maar wel een waan ■ wys geleerde, of halfgeleerde, zal zich verveelen by de lezing van een eenvouwig en. algemeen-verftaanbaar Gefchrift, wanneer hetzelve algemeen-nuttige waarheden behelst; te minder, wanneer die waarheden van zulk een oneindig belang voor iederen mensch zyn , als alles, wat eene Goddelyke Openbaaring bevat, dient te weezen. En het is niet te onderftellen, dat de Goddelyke Wysheid,_in het geven haarer Openbaaringen, zich meer zou gefchikt hebben naar de waanwyze praalzucht van hun, voor \velken het geheimzinnigst daarom het behaaglykst is, om dat zy daar door gelegenheid meenen te hebben, om zich door wonder - doorzichtige gisfingen den roem van een diep vernuft te verwerven , dan naar de behoeften van den eenvouwigen waarheids - vorfcher , die, met een hart dat naar de kennis van den weg dés waaren gcluks dorst , vol verrukking en gretigheid ieder Boek aangrypt, waar in hem Godlyk onderwys beloofd wordt. Of moeten niet alle Schriften, van welken men met grond zal kunnen onderftellen dat zy door God zyn ingegeven, voor alle menfchen zonder onderfcheid, voor den eenvouwigften zo wel als voor den geleerdften, verftaanbaar wezen, indien zy, overeenkomftig derzelver oogmerk, waarlyk dienen zullen tot leering, waarfchuwing, vermaaning, en vertroosting van allen? 's Menfchen Ingang tot Heerlykheid, om, in het toekomende leven, Gods Beeld in volkomenheid te vezen. Door c. c. h. van der aa, in leven Bedienaar 'des H. Euangelies, in de Gemeente toegedaan de Onveranderde Augsburgfche Geloofsbelydenisfe ; Lid en Secretaris van de Hullandfche Maatfchappy der Wetenfchappen te Haarlem. Tweede Stuk. 'Te Haarlem, by C. Plaat, 1704 In gr. 8vo. 256 bl. ' Wylen de met regt by veelen hooggefchatte v. d. aa vervolgt thans de opgevatte taak, van welke wy het oogmerk en algemeen beloop, by eene andere °e~ Hh 5 1e-  453 C. C. H. VAN DER AA tegenheid, met goedkeuring, hebben aangekondigd. De gegrondheid van de verwagtinge der Vrooraen , omtrent eene zalige Verryzems, is het onderwerp, welk thans wordt benandeld. Op de fchrifmurlyke bewyzen, welke ten dien einde worden aangevoerd, bouwt de Leeraar die verwagting, met nevensgaande ontvouwing van den zin , in welken die bewyzen, naar zyn begrip, moeten worden opgevat, Daar een doorloopend verilag van den inhoud des geheelen Werks met ons plan niet ftrookt, zullen wy, ginds en elders, iets opzamelen, en ter proeve mededeelen. Onder de ftellige bewyzen voor de Opftanding der Vroomen, meldt de Eerw. v, d. aa, in de eerfte plaats , het naauw verband, waarin die toekoomende gebeurtenis ftaat met de Verryzenis van Christus, als welken de Apostel paulus noemt den Ecrfteling van dc geenen , die ftaapen, of ontftaapen zyn. Naa verfcheidene uitleggingen van de benaaminge Eer/leling genoemd en verworpen te hebben, meent hy dat alles duidelyk is, en de zwaarigheden zyn weggenomen, indien men het woord opvatte in den zin van de eerfte te zyn, niet in tyd, maar in waardigheid, het hoofd en die de oorzaak sis cn grond, dat ook anderen tot het eeuwig leven zullen worden opgewektzullende dus 's Apostels meening in den behandelden Text (i Kor. XV: ao) deeze zyn: „ Is Jezus (gelyk ik beweezen heb) waar,, lyk van de dooden opgeftaan, dan is beweezen, dan is „ gebleeken, dan is openlyk verklaard, dat Hy het Hoofd is van de geftorvene Heiligen; dat Hy het is die hen mede zal opwekken, die hunne opftanding niet alleen s, mogelyk, maar ook zeker, heeft gemaakt," In eene andere Verhandeling , loopende over i Kor. XV: ai, aa., daar paulus, onder andere, zegt, dat de dood door eenen mensch is, en alle menfchen in Adam ft eryen , verklaart zich v. d. aa voor een gevoelen, waaromtrent hy, by veelen, geenen byval zal ontmoeten. „ Dit onderftelt, fchryft hy, dat de menfchen van God, ,, by hunne fchepping, niet tot den dood beftemd zyn, „ jaa dat zy gemaakt zyn met eene bekwaamheid om altoos te kunnen leeven ; maar dat het gedrag van 1, Adam gemaakt heeft, dat zy nu allen den dood onderworpen zyn , zoo veelen naamlyk als 'er in Hem zyn, en daarom, omdat zy in Hem zyn." Van der aa meent dus, dat, volgens paulus , de mensch onfterftyk is gefchapen. Niet in den zin, dat het fterven voor hem on- 320-  *S menschen ingang tot heerlykheid. 459 •mogelyk was, want hiervan heeft de ondervinding het ■ogendeel geleerd; „ maar dat de mensch van zoodanige '„"krachten en lamenftel "van ligchaam voorzien wast, •„ dat Hy kon bejlenclig leeven, jaa niets in zich .„ had, waaruit natuurlyk de dood zoude vloeijen, wan^, neer 'er niets vreemds bykwam, en dat God niet al„ leen ze niet zelf zou van 't leven beroofd hebben, „ maar ook dat Gods byzondere Voorzienigheid zou zorg „ gedraagen hebben, dat niets ofte niemand (buiten hem") „ den mensch zou hebben doen fterven, wanneer de „ mensch in den ftaat der onfchuld ftandvastig ware ge,, bleeven." Voor deeze onfterflykheid beroept zich de Schryver op" Gods oogmerk met de fchepping van den mensch; 't welk was, „ om , door denzelven zoo vol„ komen en gelukkig te maaken als mogelyk was, de ,, volkomenheden, die 'er in Hem waren, op de duide„ lykfte wyze aan den dag te leggen;" waaruit hy beiluit, „ dat God den mensch niet zoo zal gefchapen ,, hebben, dat door zynen dood de voortgang van zyne „ volmaaking en geluk natuurlyk geftoord zou worden," Brengt men daar tegen in , dat een onfierfelyk ligchaam onmogelyk is, of dat de Ontleedkunde leert, dat het menschlyk ligchaam nooit onfterflykkzn weezen; v. d. aa meent deeze bedenking te kunnen wegruimen, met de vraag, of men dan niet geloove, dat de opgewekten niet wederom zullen fterven? iets, meent hy, \ welk op den gemeldcn grondflag insgelyks voor onmogelyk zou moeten gehouden worden. Ook zou, volgens v. d. aa, uit de tegenwoordige gefteldheid van ons ligchaam niet volgen, „ dat het ligchaam van den eerften mensch niet anders „ geweest is, ofte'niet anders gemaakt heeft kunnen wor„ den, en wel zoo , dat het hart altcos zyne kracht be„ hield, om allen wederftand te overwinnen, en de vloei„ baarheid der fappen, in ons ligchaam, en de deelen, „ dewelken zy doorloopen moeten, voor verdikking, en ,, de deelen zelve, voor verftyving, bewaard wierden» „ Dit (gaat hy voort) kan in hunne krachten, verbinte- nisfen, of iri meerdere ofte mindere aandoenlykheid om „ ze in beweeging te brengen ofte te houden, jaa daar ,, boven in byzonder van God daartoe beftemde midde„ len, gelegen zyn geweest. Kan (vraagt v. d. aa) „ hun dit alles niet door het eeten van de vrucht des booms der kennisfe, enz. benomen zyn? Is het wel on| waarfchynlyk, daar God, op het eeten van de vrucht „ des  4<5o c. c. h. van der aa des booms, den dood dreigt, en God niet willekeu„ rig is in zyn ftraffen ? Is het vreema dat 'er nog „ iets door de Godlyke fchikking is bygekoomen , „ byzonder terwyl Hy ons naa den val den boom des lee„ vens heeft ontnomen, van'denwelken God zelf zegt, dat „ Hy bekwaam geweest was om den mensch eeuwig te „ doen leeven?" In eenen Man als v. d. aa was, zuïlen veelen, met ons, over deeze letterlyke opvatting zich verwonderen. Handelende over de onderwerping van den Zoone aan > den Vader ten jongften dage, is onze Schryver van oordeel, dat daar mede niets anders bedoeld wordt, dan j „ dat de Heer J. C. het ryk der genade" (dat wil zeggen, | de fchikkingen, welke hy ten beste en tot nut der Geloovigen beraamd,|het gebied, welk hy over hen in deeze waereld ] heeft uitgeoeffend) „ gewillig en met genoegen zal neder,, leggen, ofte dat dit beftier des Heeren, met op-, 3 „ zicht tot het Ryk der genade, met zyn hoogfte genoe- i 5, gen en toeftemminge, terwyl het aan zyn oogmerk be„ antwoord heeft, zal een einde neemen, en plaats maa- ] „ ken voor eene andere huishouding, waarby God alles ] „ in allen zyn zal." Van de moeilyke plaats, i Kor. XV : 29, ontmoeten wy hier eene uitlegging, welke, indien zy al geenen al- I gemeenen byval ontmoete , van allen fchyn der aanneemelykheid niet geheel ontbloot is. V. d. aa, naamelyk, is I van oordeel, dat men eenen gezonden zin aan deeze plaatze zoude geeven, indien men dezelve op de volgende I wyze konde opvatten : ,, dat het doopen over (dus ver- ] taalt hy in plaats van voor) de dooden betekende, dat j fommigen door het Godvruchtig gedrag van fommige , „, Christenen, die, ftervende, met de hoop op eene gelukzalige eeuwigheid in den mond ftierven, en daardoor I blymoedig alles over het hoofd zagen, zich lieten be- I weegen om zich te laaten doopen; wegens de groote ver„ wachting van eene toekomende gelukzaligheid, dewel„ ke fommige Godvruchtige Christenen Itervende heb- I „ ben doen blyken." De gronden, op welke deeze uit- I legging wordt gebouwd, zyn deeze : dat de zaak, het I doopen over de dooden , waar en algemeen bekend was 5 zynde dezelve , daarenboven , zeer billyk en pryswaardig , en ftrookende met het oogmerk van paulus , die onderftelt dat dit doopen eene hoop op het eeuwig le-  S mënschen ingang tot hëerlykheid. 46"! leven te kennen gaf: terwyl, eindelyk, de woorden van paulus hierdoor in. hunne natuurlyke beteekenisfe worden opgevat; De toe/land yan Neêrlands Volk met dien van Israël in de IVbestyn vergeleeken , iu eene Leerreden over Num. XIV: %—4. Door üerbrand brüining. Te Rotterdam, by J. Meyer en a. Danferweg Wz. 1795. in gr. Svo. 24 bl. Uitvoerig fchetst hier de Burger-Leeraar bruining de diep vernederde en aan de llaaverny geboeide geestgefteldheid der Hebreeuwen, ten tyde van hunnen uittogtuit Egypte, en vermeldt tevens de bronnen, uit welke die vernedering haaren oorfprong hadt genomen; geevende in dit alles doorllaande blyken van zyne kennisfe van het menschlyk hart, en van den weg, langs welken de ) verbastering der cdellie .beginzelen , van lieverlede, binfnenlluipt. In de overbrenging op Neêrlands Volk zyne | bezorgdheid te kennen geevende, dat de llaaverny, onjder welke het gezucht heeft, den grond van het natuurlyk Vryheidminnend hart mogt bedorven hebben, voert hy de I taal eens Vaderlanders, wiens gemoed van waare zucht voor jhet algemeene welzyn blaakt. Mogten zyne redenen ter | waarfchuwinge tegen wederinftorten by alle onze Landjgenooten gehoor vinden! Hoewel op de zaak zelve minder regelrecht aandringende, dan verfcheiden andere ReI devoeringen, zyne Verhandeling verdient evenwel eene jeerlyke plaats onder de zulken, welke ter gelegenheid der jonglte, met regt genoemd gezegende, Omvventelinge jzyn uitgefproken. J Ratio difciplinae unitatis Fratrum A. C. of Grondfchets van de Inrigtingen der Euangelifche Broeder-gemeenten. - Uit het Hoogduitsch vertaald, en uitgegeeven met goedj. keuring der direcJie van de Broeder-Uniteit. Vooraf gaat eene Voorrede van herm. jo. krom, Hoogleer aar en Predikant te Middelburg. Te Dordrecht, by A. Blusfé ' en Zoon. CXX en 314 bl. in gr. Svo. T Tet Genootfchap van Christenen, hier te Lande meest . JLX onder den naam van Hernhutters bekend, doch die zich zei-  GRONDSCHETS zeiven liefst met den naam van Broeders, of de Gemeeste der Broeder - Uniteit, benoemd zien, verdient, om verfcheidene redenen, nader en gegronder gekend te worden j en elke goede aanleiding, die wy daartoe ontvangen , moeten wy dierhalven dankbaar aannemen. Zederd onlangs zyn twee Werken in het licht verfcheenen, die., by eene gezette bebordeeling van hetzelve , vooral ten grondllage gelegd moeten worden. Het ééne betreft de leere van dit Genootfchap, is getiteld : Idea fidei Fratritm, of kort begrip der Christelyke leer, enz. (*), gefchreven door a. g. spangenberg , Bisfchop der Euangelifche Broeder-gemeente, die onlangs geftorven is, en van wiens achtingwaardig chara&er men de beste getuigenisfen heeft (f). Het andere, welks titel aan het hoofd dezer aankondiging ftaat, betreft hoofdzaaklyk de ge-, woonten en inltellingen der Broeder - Uniteit, en is gefchreven door johannes loretz , een' der Dienaaren dezer Gemeente, welks Voorrede gedagtekend is Gnackufrey, den 6 April 1789. Het Boek is in XIV Hoofdftukken afgedeeld; waar van het eerfte eene korte Inleiding bevat: het tweede eene korte Gefchiedenis van de oude Broeder-gemeenten, voornaam&lyk ontleend uit de Republiek der Bohemen, door paul stransky ; uit de Schriften van comenius , ca- merarius, regenwolz ( regenvolsc ) , dubrav , -freher, kruger, zitte, en van friese: het derde de Gefchiedenis van de herftelling der Bioeder-Uniteit, oenomen uit de Historie der Broederen, door david cranz, en andere oorkonden: terwyl de elf overige de befchryving behelzen van de tegenwoordige inrigtingen der Broeder-gemeente, zoo als van haare tropen, dat is ondefdeelen of clasfen van de Gemeente, die, fchoon in de hoofdzaak overeenftemmende, echter in zommige byzonderheden niet op dezelfde wyze denken: (zy hebben drie (*) Het is in het Nederduitsch vertaald uitgegeven te Utrecht, by H. van Otterloo, 1782, in 8vo. Zie oiize Algem. Faderl. Letteroef. Jeel V , No. 4, bl. 151, 152. (f) ?yne Levensbefchryving is, onder den voegenden titeJ: Lebe'n mjgust gottlieb scangeNuergs , Bifchofs der Euangelifchen Brüderkirche, befchrieben von Jeremias risler, uitgegeven te Barby, 1794, in 8vo. Zie G'èttingifch* Anzeigen, 1794, U7 Stück, f. 1171.  WEGENS DE BROEDERGEMEENTEN* 463 drie zulke tropen, de Moravifche, de Lutherfche, en da Hervormde , tot de Moravifche worden ook gebragt de leden der Uniteit, die uit andere gezindheden, behalven Ide Lutherfchen en Hervormden, zich by haar gevoegd 'hebben) van de leerwyze, de kerktucht, de Gods- idienftige vergaderingen, den kerkendienst, de choorafdee1 lino-en, en andere vastgellclde verordeningen m de Broc- \ de "gemeente van het gebruik van het lot 111 dezelve, ten andere huishoudelyke inrigtingen van de opvoe- i ding en fchoolen der jeugd onder haar — en eindeilvk van haare zendelingfchappen onder de Heidenen. Deze sbefchryving rust op de Synodaale overeenkomften en befluiten, „ en heeft dus (zegt de Schryver) duizenden van leevende getuigen, die haare waarheid kunnen bevestigen." Zy draagt in de daad alle tekenen van waarheid en opregtheid mede, en is 111 een klaaren, eenvouwigen, en niet onbevalligen, ftyl gefchreven, zoo dat zy aan te pryzen is aan iederen beminnaar der Kerkelvke Gefchiedenis, en in het gemeen aan allen, die aangaande dit zoo verfchillend en dikwyls zoo partydig jbeoordeeld Genootfchap gegronder onderrigt verlangen. "De uitvoerige Voorrede van den Hoogleeraar krom dient niet alleen ter aanpryzing van het Werkje, maar vooral ook ter voorbereidinge van een gunftiger oordcel over de Broeder - Uniteit zelve, aan welke hy eene zeer warme liefde fchynt toe te draagen. Hy verheft haar Ioveral met uitbundigen lof, fpoort de bronnen op der 1 verdenkingen en bélchuldigingen tegen haar ingebragt, Jen poogt dezelven te ftoppen door het aanvoeren van 1 betere berigten en gunftiger oordeelvellingen , dikwyls ook door het aannaaien van gedrukte ftukken, door de I Gemeente, of zommigen van haare Leden en Voorftanders, 1 uitgeven. Onder de bronnen der befchuldigingen cn 1 vervolgingen der Gemeente wordt onder anderen het volIsende vermeld, het welk tevens een voorbeeld kan opleI veren van des Hoogleeraars periodieken ftyl. „ Als wy Iverder in het oog houden de groote uitzichten, welke God had met die Welde Broeder-gemeente ter uitbreiding van des Heilands Koningryk, en afbreuk yan dat des Satans, en fnuiking van zyn macht, en invloed onIder zoo veele blinde Heidenen, die nog nimmer beftraald met het licht van het heilryk Euangelie, in de dikfte duisI ternis der onweetenheid zaten, waar toe al vroeg 111 de hekelde Broeder-kerk eene gepaste gelegenhed  464 SRONDSCHETS WEGENS DE BROEDERGEMEENTEN. deed, is het dan wel te bewonderen, dat de Satan, die, fchoon geenzins alweetend, echter eene aangefchapene fchranderheid bezit, en zyn vernuft door de ondervinding van zoo veele eeuwen heeft geoefend, is 't dan wel vreemd te denken, zegge ik, dat die booze geest, die wel voorzien kon, wat afbreuk zyn ryk ondergaan kon, en waarfchynlyk ondergaan zou, door de prediking van het Euangelie onder de Heidenen, ingericht naar die de eerfte verkondigers van 't zelve aan zulke volken, alle zyne krachten hebbe ingefpannen, en alle listen in 't werk gefteld, om dat werk in de beginfeis, en ook in den voortgang te ftremmen, deels door onkruid in dien akker zelve (ik meen de Broeder-kerk) te werpen, zoodanig dat het de overhand neemen, en het goede zaad daar in verdikken mogt, deels door de Broeder - gemeenten ook daar door by de wereld zoo zeer gehaat, en veracht, en zelfs by waare vrienden van jesus van dwaling, ondeugd, en geveinsdheid verdacht te maken." Zoo vermoei- jend deze periode voor long en ooren is, zoo verveelend is het, na zoo veele erinneringen der waare Wysbegeerte, nog telkens weder te moeten leezen, dat daaden en gebeurenisfen, welker oorzaaken voor onze voeten liggen, en aan niemand anders zyn toe te fchryven dan aan de menfchen zeiven, nog altyd worden aangetygd aan zeker onzichtbaar Wezen , het welk, indien men deszelfs beftaan op onwrikba? ve gronden bewyzen kon, en indien alles, wat van hem in den Bybel ftaat, naar den letter moest worden opgevat, dan immers nog gerekend moest worden in den afgrond , als in een duisteren kerker, op- ; gefloten te zyn, en aldaar tot de uitvoering van het firafgericht bewaard te worden (*), en dus althands nu niet meer in ftaat te zyn om kwaad op dc aarde te I pleegen. O % Pet. II: 4,  1, BELL 9 ÊAMËNs'TeL VAtf HBEtk^NrfE. &a —v S ; Samenftel van Heelkunde, door benjamin bell , Lid van het Koninglyk Genootfchap yan Heelkundigen in Ierland en te Edinburg, als ook yan de Koninglyke Maatfchappy te Edinburg, en Heelmeester vat? het Koninglyk Hospitaal aldaar. Uit het Engelsch vertaald, met Aantekeningen verrykt, en vermeerderd met. de Aanmerkingen en Byvoegzelen, die in de Hoogduitfche Uitgave van dit Werk gevonden worden. Eerfte Deel, derde Stuk. Met Plaaten. Te Utrecht en Amfterdam, hy G. T. van Paddenburg en Zoon, M. Schalekamp en W. Holtrop, 179^. in gr. 410. Ondanks de meenigte Stelfels Van Heelkunde, die 'crï 't zy uit andere "Taaien overgezet, Of oorfpronkelyk gefchreeven, alreeds voorhanden zyn, moet men echter de onderneeming, öm van het Samenftel, 't wélk wy thands Voor ons hebben, eene Nederlandfche Vertaaling te vervaardigen, alzins billyken, en geenzins voor overtollig rekenen. Immers is de Schryver daarvan niet flegts als een der bekwaamde Heelkundigen van Groot-Brittanje, door verfcheide Gefchriften, reeds voorlang bekend, maar vooral heeft dit Samenftel by den Uit- en Inlander een algemeeneri roeni verworven, en den naaui van deszelfs Opfteller niet weinig doen vergrooten. Hét behelst de vruchten eeher langduürige en door uitgeftrekte konstoefening veelvuldige ondervinding, gebouwd bp de gronden van eene gezonde Theorie, en gepaard hiet eene uitgeftrekte kennis van alles, wat door de beroemdfte Heelkundigen omtrent de behandeling der uitwendige ongefteldheden van 't menschlyk lighaam is te boek gefteld. De Schryver bevlytigt zich . vooral om de verfchiliendê Geneeswyzen, welke zyne Voorgangers hebben opgegeven , aan de ervaring te toetfen, hunne aangeprezen uit- erï inwendige Geneesmiddelen te beproeven, en vöornaamlyR de wyzeii van Konstbewerkingen * die zy hebben voorgefteld, naar te volgen, en door herhaalde óndervindirigeiï de waarde te bepaalen, welke mén aan dezelve behoort toe te kennen, eh de verbeteringen» waarvoor zy vatbaar zyn, naauwkeurig op te tekenen. Het derde Stuk, 't welk wy thands voor óns hebben, behelst de volgende Hoofddeelën: Van de Verftoppingeh^ in den Pisweg. Van de Pypzwccr in den Bilnaad, Van dt iETT. Ï795. Nó. tii li Aèhi'  466 b. bell, samenstel van heelkunde. Aambijen. Van de Uitwas fen aan den Aars. Van het uitzakken yan den Aars. Van den gefloten Aars. Van den Aars fistel. Van de Water - af tapping. Van de Borst opening. Van de Strotfnede. Van het openen des Slokdarms. Vin het afzetten eener Kankcragtige Borst. De Vertaaling van dit Stuk is wederom zeer wel uitgevallen, en de bygevoegde Aantekeningen zyn zeer gefchikt om tot opheldering, of verbetering, der voorgedraagen Leerftellingen tc dienen. Gefchiedenis van de Noord-Amerlkaanfche Staats-omwenteling. Door david' ramsay , M. D. Uit het Engelsch vertaald. Te Campen, by j. A. de Chalmot. Vier Deelen; ieder ruim 300 bl. in gr. 8vo. 1792.—1794. Vroeger dan nu hadden wy van dit Werk moeten fpreeken, de Tytel van welks Eerfte Deel, met het Jaar 179a gemerkt, tegen ons getuigt : doch, om geene blaauwe verfchooningen by te brengen , het is ons niet dan naa de Uitgave des IV Deels ter Beoordeelinge in handen gekomen. Wy kenden het reeds uit een en ander Buitenlandsch Tydfchrift, die 'er voordeelige getuigenisfen van gaven: met deeze op te haaien zullen wy ons niet ophouden, doch kunnen niet voorby hier te melden wat 'er onze Landgenoot g. dumbar van zegt, in zyn Voorbericht voor het Eerfte Deel zyns hooglchatbaaren Werks: De Oude en Nieuwe Confiitutie der Vereenigde Staaten van America, uit de beste Schriften, in haare gronden ontvouwd. Van de Bronnen fpreekende uit welke hy geput heeft, zegt hy: „ Onder deeze heb„ ben wy mede gebruik gemaakt van d. ramsay's His„ tory of the American Revolution; eene omftandigheid , „ welke geheel niet verdienen zoude byzonderlyk vermeld te worden, indien zy geene aanleiding gaf, om mynen „ Landgenooten met de Overzetting van dat Werk geluk „ te wenfehen." —— Deeze korte betuiging eens Mans, die, ter vervaardiging zyns meesterlyken Werks, alle Schriften van aangelegenheid, tot de Americaanfche Staatsomwenteling betrekkelyk,!geleezen,.met oordeelgeleezen, hadt, doet veel af om 't zelve den Liefhebberen der GeIchiedenisfe aan te pryzen. De korte Voorreden des Heeren ramsay zelve geef? ons allen verlangenswaardigea licht, om dc herkomst dce-  P, RAMSAY, NOORD-AMERÏC. STAATSOMWENT. deezes Werks, en den aanleg 'er van, te zien. Hy fchryft: ,, De bouwftoffen voor de volgende bladen werden bya, eenverzameld in de Jaaren 1782, 1783, 1785 en 1780., „ wanneer ik, als Lid van het Congres, den vryen toe„ gang had tot alle de Staatspapieren der Vereenigde .„ Staaten. Ik heb alle de Brieven, welke de Generaal 8. Washington, van den dag dat hy het Opperbevel over „ het Leger op zich nam, tot dat hy daarvan afftand „ deedt, aan het Congres fchreef, zorgvuldig naagelee- „ zen, cn derzelver inhoud opgetekend. Even zo bet? ik te werk gegaan met de Brieven van de andere Op„ perbevelhebbers, van de Staatsdienaaren yan het Con„ gres, en van andere publieke Amptenaaren. Myn voor„ neemen was eerst dit Werk te vergrooten, door het by.= .„ voegen van Staatsftukken, die tot opheldering en ftaar „ ving myner gezegdens konden dienen ; het welk ik ge„ makkelyk had kunnen doen, en, wanneer het Publiek „ dit vordert, ook in het vervolg doen zal; doch in eert „, afzonderlyk Werk. Voor het tegenwoordige dacht het „ my voorzichtiger, weinig meer in 't licht geeven dag „ een eenvoudig verhaal der gebeurtenisfen, zonder eenig „ gezag daar voor by te brengen ; terwyl verfcheir„ dene ftukken reeds in myne Gefchiedenis van de Staats-Omwenteling van Zuid-Carolina gevonden \Wor?„ den, en de overige gedrukt en in de tydfchriften van .„ die dagen voorhanden zyn, Voorts heb ik myn „ best gedaan, om, voor een geringen prys, veel oorfprong,, Ivks te leveren, en daar ik over verfche gebeurtenis„ fen fchryve, welke aan duizenden ,met my bekend „ zyn, waren de bewyzen thands minder noodzaaklyk „, dan in toekomende tyden. „ Ondertuslchen beroep ik my, ten aanzien van de „ waarheid , op allen die eene rol gehad hebben in de .,, voornaamfte bedryven , welke ik befchreeven hebbe $ ,, met opzet heb ik gewisfelyk geene misflagen begaan^, ,, en zo 'er uit andere oorzaaken eenige zyn ingefloo,, pen , durvé ik gerustlyk verzekeren, dat men die in „ kleine omftandigheden zal aantreffen, welke in het 4, weezen der zaake geene verandering maaken." Van eenen dus onderleiden en gezinden Schrvver mag -men Gefchiedkundige Waarheid wagten; en treft men die dikwyls zo fchaars gevondene fchat in de voor ons liggen.-. de vier Boekdeel en aan. De Inhoud van het Eerfte Deel is in de volgende vyf Ji a Hoofd-  468 15. RAMSAY Hoofdftukken begreepen: L De Oprichting der Engelfche Volkplantingen, en de tocjland der Ingezetenen , met betrekking tot de Regeering. II. De oorfprong der Gefchillen tusfehen Groot - Brittan je en deszelfs Volkplantingen, in 't Jaar 1764., en derzelver voortgang tot 1773. III. De Oost-Indifche Maatfchappy zendt Thee naar America, welke de Volkplantelingen weigeren te ontvangen, of vernielen. Haven-Akte van Boston. ■ IV. Het gehou- dene gedrag der Volkplantingen in het Jaar 1774 , in gevolge van de Haven-Akte van Boston. ■ V. Verrichtingen in Groot - Brittan/e, ten gevolge van de Handelingen van het Congres, in 1774- Het Tweede Deel biedt ons de volgende Hoofdftukken aan; VI. De gevolgen, welke de voorvcrhaaldc Par- lements - Bef uiten ' in America te wege bragten , met den aanvang der vyandlykheden. VII. Byeenkomst van het tweede Congres. Inrichting van eene geregelde algemeene Krygsmagt. Veelerhandc opent lyke Vertoogen en Verzoekfchriften aan den Koning. Verrichtingen in Mas- fac'iufetts. VIII. Het inneemen van Ticonderoga, cn de invallen in Canada. IX. Verrichtingen in Virginie, de Carolinas en Georgië, benevens de algemeene flaat der publieke zaaken in de Volkplantingen. X. Verrichtin¬ gen in Masfachufetts, benevens de Ontruiming van Boston, XI. Veldtocht in Canada, geduurende het Jaar 1776. XII. Handelingen en Be fluiten van het Par¬ lement tegen de Volkplantingen, in de Jaaren 1775 en 1776. Krygsbedryven in Zuid-Carolina, Nieuw Tork, en Nieuw Jerfey. XIII. Over de Onafhanglykheid, den Regeeringsvorm der byzondere Staaten, en het Bondgc-, nootfehap. In het Derde Deel vinden wy, in het XIV Hoofdftuk, Den Veldtocht van het Jaar 1777, in de middenfle Staaten. — In het XV. Den Veldtocht van het Jaar1777, op de Noordlyke Grenzen. — XVI. Het Verbond tusfehen Frankryk en de Vereenigde Staaten, benevens den Veldtocht van het Jaar 1778. — XVII. Den Veldtocht van 1779. XVIII. Handelingen der Indiaanen, cn Krygstochten in derzelver Landen. XIX. Veldtocht van het Jaar 1780, in de Zuidlyke Staaten. Het Vierde Deel befchryft, in het XX Hoofdftuk, Den Veldtocht van het Jaar 1780, in de Noordlyke Staaten; en het Verraad van arnold. XXI. Verflag fan de buitenlandfche zaaken, welke op de Americaanfche Staats-  noord-americaansche staatsomwenteling. 469 Staatsomwenteling betrekking hebben, in de Jaaren 1780 cn 1781. XXII. Dc Muitery van de Penfylvanijchc, en van een gedeelte der Jernfeyfchc, Troepen; ellendige toejland van het Americaeinfche Leger; en den inval van arnold in Virginie. XXIII. Den Veldtocht van het Jaar 1781, betref ende de Krygsverrichtingen in êc beide Carolinas en Georgië. — XXIV. Den Veldtocht van 1781, met betrekking tot dc Krygsbedryven in Virginie. Het gevangen neemen van corn wallis; cn het verbranden van New-London. XXV. Raakende de behandeling der Krygsgevangenen, en de rampen der Ingezetenen. ■ XXVI. Den Veldtocht van 't Jaar 178a. Buitenlandfche Gebeurtenisfen, en Onderhandelingen. Vrede van het Jaar 178a. XXVII. Betreffende de gefteldheid der verfchil, lende Partyen; de Voor- en Nadeelen der Omwenteling, en haaren Invloed op de Denkwyze en Zeden der Ingezetenen. — XXVIII. Het afdanken van het Americaanfche Leger. De Ontruiming van Nieuw Tork. De Afftand van den Gcne\ raai Washington. Schikkingen van het Congres, betrefI fende de IVestlyke Landen, en het afdoen der StaatsfchuU ■den. Kommerlyke toeftand der Vereenigde Staaten naa den Vrede. Kragtlooshcid van de inrichting van het Bondgcnootfehap. Groote Vergadering ter verbetering van de, Regeeringswyze. De nieuwe Staatsinrichting. Washington iet Pre/idem aangefteld, Aanfpraak aan het Volk der | Vereenigde Staaten. De Inhoud dés geheelen Werks, uit deeze opgave blykbaar, herinnert veelen onzer Leezeren aan de Gebeuri tenisfen van dien tyd, welke , zo kortbondig hoofdzaaklyk opgenoemd, veelligt alle of de meeste dooi- veelen als \ bekend veronderfteld worden; doch zy zullen zich der 1 leezinge deezes Werks niet beklaagen , als waarin die 1 eigende Gebenrtenisfen op het best aaneengefchakeld i verhaald, en in eenen fchoonen dag gezet, worden, en V niet zelden doormengd met Aanmerkingen , die met veel vrugts kunnen geleezen en overdagt worden , door den : Nederlander , in de tegenwoordige tydsnmftandigheden. Liep het niet te breed uit voor ons bedek, wy zouden, I ten betoone hier van, het geheele XXVII Hoofdftuk overi; neemen; dan eenige byzonderheden willen wy onzen Lee i zeren niet onthouden, daar zy tefféns den ftyl des Heeren 1: ramsay, of zyne wyze van voordragt, als hy niet louter 1 verhaalt, wanneer dezelve de vereischte eenvoudigheid li 3 heeft,  EU RAMSAY heeft, doen kennen Wy zullen dan uit het gemelde Hoofdftuk eene en a.idere byzonderheid aanftippen. „ De Americaanfche Omwenteling was, aan den eenen 4, kant, eene bron van groote ondeugden;" (van deeze jhadt hy voorheen gefprooken ;) „ maar bragt ook , aan „ den anderen kant, veele deugden aan het licht, en gat „ gelegenheid tot het voortbrengen en uitoefenen van be„ kwaamheden , welke, zonder deeze gebeurtenis,• voor „ de wereld verlooren geweest hadden. Toen de oor,, log begon, waren de Americaanen een mengzel van landbouwers , kooplieden , handwerkslieden , en vis,, fchers; maar de nood des Vaderlands wekte de verftand,, lyke vermogens der Ingezetenen op, en leerde hun denf, ken, fpreeken en doen, verre boven den kring, waar „ in zy tot dus verre gewoon waren. Het verfchil tus- fchen de Natiën is niet zo zeer toe te fchryven aart 4, de natuur, dan wel aan de opvoeding en de omftan* digheden. Zo lang de Americaanen door het moeder„ land aan de leidebanden gehouden wierden, hadden zy' *\i geen uitzicht noch aanmoediging om hunne vermogens „ in 't werk te ftellen ; daar het Staatsbeftuur, in alle „ zyne vakken, voor hun geregeld en uitgeoefend wierd ; 4, doch niet door hun. Maar toen het Land, in de Jaa„ ren 1775 en 1776, eensklaps in omftandigheden ge„ bragt wierd, / dat het de begaafdheden van alle zyne ,, zoonen behoefde, namen deeze ook algemeen hunne 4, plaatzen in , naar maate elks neigingen tot het eene of 4, het andere overhelden; en daar zy allen zich met hart ,, en ziel op hunne taak toeleiden, zag men, metterhaast, £ de groote uitgebreidheid van het menschlvk vernuft. „ Dit vertoonde zich op allerhande wyzem Men onder«j, vond, dat de talenten tot groote dingen niet verfchil„ jen in foort, maar alleen iri trap, van de zulken, wel,, ke tot het wel waarneemen van de dagelykfche zaaken j, des burgerlyken leevens vereischt worden. In het ge44 woel en de drukke bezigheden, welke de oorlog ver„ oorzaakte , kon men weinige voorbeelden van menfchen „ bybrengen, die vertooning . gemaakt of weezenlyke 44 dienften beweezen hadden, dan alieen onder de 44 zulken, die, elk in hun byzonder beroep, biyken 4, van even groote talenten gegeeven hadden. Zy, die, 44 uit loomheid of losbandigheid, in vredestyd weinig 4, dienst aan den Burgerftaat beweezen hadden, werden 4, even onbruikbaar bevonden in den oorlog. Enkele «3 jon-  NOORD -AMERICAANSCHE STAATSOMWENTELING. 47! „ jonge lieden maakten eene uitzondering op deezen alge», meenen regel , als die, zich in de dwaasheden der jeugd ,, toegegeeven hebbende, op de noodkreet des Vaderlands s, den loopbaan der ondeugd verlieten , en nuttige dien„ ften aan de gemeene zaak beweezen: maar de groote „ hoop der geenen, die de voornaame werktuigen ge„ we^st zyn om de Omwenteling tot ftand te brengen, 4, waren eigen gevormde naarllige menfchen. Ook wer„ den die geenen, die, door eigen vlyt, een onafhanglyk „ beftaan verkreegen, of den grond daar toe geleid had», den, over het algemeen het meeste vertrouwd, en met het meeste voordeel gebruikt, om de onafhan^, gelykheid huns Vaderlands te vestigen. In deeze wer„ kelyke en bedryfvolle tyden bevondt men dat 'er min„ der dienst te trekken was van eene geletterde op„ voeding , dan uit goede natuurlyke vermogens, wel„ ke door gezond verftand , en goed oordeel, beftierd „ werden." Vertoogd hebbende hoe veel men gedaan hadt om van tyd tot tyd de Weetenfchappen in America aan te kweeken, en wat deeze uitwroeten , vervolgt de Schryver: „ Uit deezen invloed der Weetenfchappen op het bewaa„ ren en verzekeren van de vryheden van America kan „ het tegenwoordige gellacht opmaaken , hoe wyslyk „ hunne Voorvaders gehandeld hebben met bet oprich„ ten van Schooien en Collegien, en 'er tevens uit lee,, ren, dat het hun pligt is, alle dérgelyke Inftellingen ,, behoorlyk te onderhouden, en 'er nieuwe by te voe„ gen. Immers zonder de voordeden, welke deeze lich„ ten der nieuwe Wereld aanbragten, waren de Veree„ nigde Staaten in den ongelyken twist met Groot-Brit„ tanje gewisfelyk te kort gefchooten. Hoe zoude 'er „ eene eenftemmigheid van maatregelen, een zo weezen4, lyk vereischte tot het welgelukken van hunnen tegen„ ftand, kunnen plaats gehad hebben, onder eene onkun„ dige menigte? Hoe veel minder zou men by eene on„ verlichte Natie wyze raadflagen, een eenpaarig ftelzel, „ ftandvastigheid en zelfverlochening, in het voortzetten „ van eenen langwyligen oorlog, kunnen verwagten ? Het „ is ook-- eene bekende zaak, dat de menfchen, die on„ gunftig over de Omwenteling dachten, altyd in het „ grootfte getal gevonden zyn 'in die oorden der Veree„ nigde Staaten, welke door de ftraalen der Weetenfchap „of geheel niet verlicht, of flegts oppervlakkig ver li 4 5, warmd  %1% ». B.AMSAT v warmd waren; terwyl de onkundigen en kwalyk ondey^ ?, richten den grootften hoop dier Americaanen uitmaak? „ ten, welke liever, met inkrimping hunner vryheden, „ aan de leidebanden van het Moederland wilden ioopen, „ dan onder de eigen Regeering van hunne Landgenooten ,, en Medeburgeren .leeven." Te breed zouden wy worden, wilden wy uitfchryverj het geen de Heer ramsay bybrengt, ten betooge, dat, gelyk de Geleerdheid by den aanvang de Omwenteling begunftigd hadt, de Omwenteling op haare beurt ook de Geleerdheid bevorderde; hoe, zedert de laatfte tydperken der Omwentelinge,de Schooien,Collegien, Maatfchappyen, en andere Inftellingen ter bevordering van Geleerdheid , Konften, Handwerken en Landbouw , en ter vermeerdering en uitbreiding van 's menfchen geluk, toegenomen zyn, verre boven alles, wat immer vóór de Verklaaring der Onafhanglykheid plaats hadt. Dan de Omwenteling," op dat wy dit nog boeken, „ is niet vry van alle nadeelig inmengzel geweest. Door „ pen gevestigd Staatjsbeftuur omver te werpen , warden veele der grondbeginzelen ontwrikt, welke de men„ ichen onderling aan eikanderen verbinden; en zal 'er een a, geruimen tyd en vry veel voorzichtigheid vereischt wor?, den, om een geest van eensgezindheid, en dien eerbied voor de Regeering, wederom voort te brengen, zonder. „ welke de Maatfchappy als drooge zandkorlen zamenhangt, Het regt des Volks, om zich tegen zyne Regenten te ver„ zetten , wanneer deeze 's Volks vryheden aantasten, v maakt den hoekfteen uit aan het Gebouw der Gemee, „ nebesten van America. Dit grondbeginzel , fchoon waarachtig en recht op zich zelf, is niet gunftig voor „ de. rust der werklyke Regeeringen. De grondftellinv gen en maatregelen, welke, in de Jaaren 1774 en 1774, £ met eenen gewenschten uitflag, door de Americaanen ;, omhelsd en by de hand genomen werden, om de vast-, „ geftelde Regeering overhoop te ftooten , zullen mism fchien wederom aan dat einde beantwoorden, wanneer, „ woelzieke Volksverleiders zich daar van pooien tè. j, bedienen, om de Vryheidlievendfte Staatsinrichtingen», «, welke men immer heeft uitgedacht, te beroeren ert omver te ftooten. ' „ Oorlog mist nimmer nadeel toe te brengen aan de a, Zeden van het Volk, waar ónder die woedt; en de v Amencaanfche oorlog had inzonderheid dien heilloo » zeii  WOORD - AMER.IC AANSCHE STAATSOMWENTELING, 473 „ zen invloed. Zonder Fondièn of een regelmaatig „ Krygsweezen begonnen zynde, kon dezelve niet gevoerd „ worden, zonder de rechten van byzondere lieden te „ fchenden; en maakte het by verder vervolg noodzaakt „ lyk, plegtige beloften te verbieeken, en het gegeeven „ woord' van den Staat te overtreeden. De gekreukte „ rechtvaardigheid der Natie, welke eenigermaate onvers „ mydelyk was, maakte het voldoen aan byzondere ver„ bintemsfen nog bezwaarlyker , en verzwakte dat leevendige bezef van elks verplichting ter handhaaving van zyne „ en 's Lands Eer, het welk anderzins eene waarborge ?, is voor de flipte naleeving der aangegaane verdragen. „ Door de gevolgen van den oorlog zyn de Inftellingen „ van den Godsdienst verwaarloosd, de openbaare Eer», dienst van het Opperweezen nagelaaten, en eene mc> nigte van Ingezetenen verftooken geworden van de „ gewoone middelen ter verkryging van die Godsdienftige kundigheden, waar door de. woestheid der menschlyke driften en zeden getemd, en haare rauwheid verzagt ,, word- Veele Tempelen, aan den dienst des Allerhooga, ften geheiligd , werden verwoest, en deeze zyn, by „ gebrek van vermogen of lust, nog niet herbouwd. De „ Geestlykheid werd zonder behoorlyke onderfteuning „ aan hun lyden overgelaaten. Niemand leedt grooter „ fchade by de daaling van het papieren - geld dan zy; „ daar hunne jaarwedden daar door tpt eene nietigheid i„ gebragt wierden, zo min toereikende tot hun beftaan, „ dat 'er in menigte genoodzaakt wierden hun beroep te [„ laaten vaaren, en eene andere kostwinning te zoeken. L, De openbaare Godsdienstoefening, waarvan veele Ingezetenen dus verftooken wierden, miste echter zelden der L$ Maatfchappye eenen weezenlyken dienst toe te bren-. • „ gen, door de menigte te befchaaven en tot burgerlyke eendragt te vormen. Geene klasfe van Burgers heeft L, tot de Omwenteling meer toegebragt dan de Geest„ lykheid , en geene heeft tot hiertoe ingevolge van „ dezelve meer geleden; terwyl het Staatsbeftuur, doorL de vermindering van derzelver getal, en de armoede, „, waar onder zy gezucht hebben, veele voordeden ver„ looren heeft, welke zy voorheen uit het openbaar „ onderwys van deeze nuttige klasfe van Menfchen ge» 8, trokken hadt. ' „ Alles te zamengenomen, zyn de talenten van de Bur,8 gers der Vereenigde Staaten met opzicht tot Geleerd» li 5 „ heid-  474 *>• RAMSAY, NOORD-AMERlC. STAATSOMWENT. ,, heid, Staatsbeftuur en Krygskunde, door de Omwenrei ,, ling vermeerderd geworden ; doch derzelver Zedelyk „ Charafter is minder braaf dan te vooren, en zelf zo ,, zeer ten kwaade ontaard, dat het de Vrienden van Zedenlykheid en algemeene Orde ten fterkften moet ,, aanfpooren om alle hunne krachten in te lpannen tot j, het uitrooijen dier verkeerde grondbeginzelen en flegtc „ gewoonten, welke geduurende de jongfte onlusten diepe ,, wortelen gefchooteij hebben." Dus fchreef de Heer ramsay op 't einde des Jaars 1789. Wy hebben gronden om vast te ftellen, dat, de Staatsomwenteling, in dit Zusterland, meer ftevig- en vastigheids gekreegen hebbende, die nadeelen, waar over Iry, met zo veel regts, klaagt, grootendeels geweerd, althans verminderd, zyn. Aanmerkingen der Commisfie , tot dat einde aangefleld', over het voorbereiden der nood/ge Wetten om de Conftittttie in werking te brengen. Benevens eene Verklaaring der wezendlyke Grondbeginfelen van de Maatfichappyelyke orde, en van de Republiek. Zeer dien/lig tot Voorlichting voor het Volk van Nederland, in het maaken zyner Wetten, tot het invoeren van eene Nieuwe Repuhückeinfche Conftitutie. Uit het Fransch vertaald. Te Amfterdam , by M. de Bruyn , 1795. In gr. 8vo. 55 bl. ITet eerfte gedeelte van deezen Tytel was ons duister ; J eenigzins werd die duisterheid opgeklaard door eene andere leezing van denzelven, aan het hoofd van het Werkje zelve geplaatst; aldaar leezen wy: Aanmerkingen der Commisfie , daar toe aangefleld, om de wyze van de bewerktuigende Wetten der Conftitutie, en de middelen om ze gedeeltelyk, en opvolgelyk, in werking te brengen, voor te draagen iets helderder dan de Tytel zelve; doch niet vry van duisterheid. Deeze blyft door de geheele Vertaaling van dit Stukje heerfchen, misfchien om dat men alles heeft willen vertaaien. Behalven die duisterheid, uit de Vertaaling oorfpronglyk, verondeiftellen deeze Aanmerkingen eene kundigheid van de Franfche Conftitutie fteeds leevendig voor 's Leezers geest. Hierom wil de Vertaaler, te recht, in eene 'aahwyzrng aan 't flot der Voorrede , dat men 't zelve ver*  AANMERKINGEN- 47$ dérgelyke met de Franfche Conftitutie, van welke wy •eene Nedcrduitfche Vertaaling hebben. Van eenig nut, willen wy bekennen, kunnen deeze Aanmerkingen weezen cm de Bataaffche Burgers voor te lichten in het regelen hunner gedagten, zo ten aanziene van het formeeren en ontwerpen, als van het daadlyk invoeren , eener nieuwe en waarlyk Republikeinfche Conftitutie: van eenig nut fchryven wy , doch de zeer veele nuttigheid , waarvan de •■Voorreden fchry ver deezer Vertaalinge fpreekt, kunnen wy niet zien , juist om die zelfde reden, welke hy optelt, en meer andere, welke daar nevens zouden kunnen gevoegd Worden; Eene meerdere klaarheid heeft, en meer op zichzelven ftaat, het tweede Stukje [in dit Boekdeeltje voorhanden: De Verklaaring der weezenlyke Grondbeginzelen van de Maatfchappyelyke Orde en van de Republiek, door merein van douai ; waar van wy ook elders eene Vertaaling in een onzer Nieuwspapieren aantroffen, Veel fchoons, veel toepasfelyks, veel naavolgenswaardigs, is 'er in dit Stukje: omtrent 't welk de Nationaale Byeenkomst bevolen heeft, dat het op eiken Tienden Dag (Decade) in de Schooien der Kinderen, als mede in alle de wettige Vergaderingen, zal geleezen worden; en in alle plaatzen der Zittingen van het Wetgeevend Lichaam, van de Beftieringen der Vierfchaaren, en der wettige Vergaderingen, aangeplakt blyven. Ook beval de Nationaale Byeenkomst, dat deeze Verklaaring zou gedrukt, terftond aangeplakt en verzonden worden aan de Beftuuringen der Departementen en der Landftreeken, aan de Stedelyke Regeeringen, aan de Wyken van Parys, aan de Legers te Lande, aah de Schepen , om plegtig geleezen, bekend gemaakt en afgekondigd, te worden. Dit kleine Stukje verdient ook hier te lande alle bekendheid; en houden wy 't zelve voor het weezenlykfte van dit Boeksken. Wy neemen niets uit een reeds zo bekend Stukje over, dan ééne Aanmerking , welke nooit te veel kan herinnerd worden. ,, Zy, die de lui„ heid of de wanorde begunfligen, door aan menfchen „ zonder waare behoefte en zonder zeden onderftand te ,, doen geeven; door de onnutte bedieningen te vermem nigvuldigen , of onbekwaame menfchen daar in te ,, plaatzen ; door den arbeid niet aan te moedigen, met $ voordeelige tractementen toe te wyzen aan ledige of j) niet bezige posten; zullen gehouden worden voor ver- « kwis-  jj.70 AANMERKINGEN. „, kwisters der openbaare gelden, en verantwoordelyk „ voor hunne valfche befteeding." — Dit is de éénige plaats waar de Nederduitfche Vertaaler zich in eene Aanmerking uitlaat, welke wy gereedlyk onderfchryven. Dit Grondbeginzel, zegt hy, is van de alleruiterfte noodzaaklykheid, en moet by het vormen onzer Republiekeinfche Regeering vooral in 't oog gehouden worden ; dewyl het verwaarloozen daarvan een van de grootfte misbruiken, en de onverantwoordelykfte Verkwistingen, by het voorgaande Beftuur van ons Land, veroorzaakt heeft, Republikeinfche Catechismus, of eerfte Grondregelen van Republikein fche Zedekunde voor de Opvoeding der Jeugd van beiderlei Geflacht, in de Huisgezinnen en in de Schooien. Te Amfterdam, by W, Holtrop, 1795. In Zvo. 44 bl, Een Leerboekje, ft welk niet ontkend kan worden veel goeds in zich te bevatten; doch of het al bevat, 't geen .men met rede zou verlangen in een Werkje, ten op den Tytel aangeduiden einde gelchikt, is ons onder het doorleezen te meermaalen in den zin gefchooten. Veel wordt 'er in veronderfteld en als beweezen aangenomen, 't geen, fchoon waarheid, niet begreepen wordt door Kinderlyke Verftanden. Niet weinig mag voor luttel doordagt en gebrekkig gefchikt gehouden worden. Men leeze, ten ftaal , de geheele lilde Afdeeling, welke ten Opfchrift voert: Van den Godsdienst. V. Wat ver ftaat gy door Godsdienst? A. Door Godsdienst verlïaa ik het verheven denkbeeld, welk de Mensch van zyn Beftaan heeft, en de erkentenis, die hy aan het Opperweezen verfchuldigd is, voor de weldaaden, met welke Hy hem overlaaden heeft. V. Welk is een der voornaam/Ie pligten door den Godsdienst voorgefchreeven? A. Die van een' eerlyk' Man te zyn. V. Aan welke trekken kent gy een eerlyk Man ? A. Aan deezen: dat hy zorgvuldig gehoorzaamt aan dc Wetten van zyn Land; en dat hy anderen niet doe, dan het geen hy zou wenfehen dat aan hem gefchiedde. De zoodanige is zeker een eerlyk Man. V. Welke openbaare Eerdienst kan der Godheid, het meest ithaagen ? A. De  republikeinsche catechismus. 477 A. De Arbeid; want Ledigheid is van alle ondeugden die, welke het Opperweezen meest mishaagt. V. Gelooft gy dat 'er een God zy? A. Ja, zeker! en zoo 'er iemand ware die zyn Beftaan zoude durven loogchenen , dat hy zyne oogen wende naar den Hemel, naar de Aarde, naar de Zee* naar alles wat hem omringe ; en dat hy uitfpraak doe. V. Welke Godsdienst is voor den Mensch het meest srefchikt? 6 A. Alle Godsdienften zyfi, in de oogen van den Wyzen, gelyk; mits dat derzelver Leer en Zedekunde overeenkomftig zyn met de Wetten van den Staat. De Rhyji, of Reis van Utrecht na Frankfort, hoofdzaaklyk langs de Oevers van den Rhyn. Door t. cogan, Jn gemeenzaame Brieven. Uit het Engelsch. ijle Stuk. Te Haarlem, hy A- Loosjes, Pz., 1795. In gr. 8vo. 115 bl. Al wederom eene Reis na den Rhyn ft f oom! Ja, vaak wordt die Rivier bezogt, en haare oevers, vol van de verrukkendfte" tooneelen, befchreeven; en elke Reiziger, die niet uitfchryft, maar zyn eigen oogen en oordeel gebruikt, en gefchiktheid heeft om te zien en te oordeelen, volgen wy met greetigheid na een oord, 't welk zo veel verlustigings aanbiedt ; bovenal vinden wy ons daar . toe uitgelokt, wanneer de Reisbefchryver van den gewoonen trant afwykt, en zich daar door in een uitlokkend licht voordoet. Dit is het geval met de voor ons liggende Reis van cogan , welker eerfte Stuk wy geleezen hebben, en waar van wy thans eehig verilag zullen doen. Schoon de Heer cogan geen Nederlander is, heeft hy egter eenige jaaren, blykefis verfcheide plaatzen in dit eerfte Stuk, in ons Land gewoond: ja fchryft hy zomtyds als een Hollander; zich uitdrukkende j Wy Hollanders, bl. 56. Aan een Vriend in Engeland zyn de Brieven, deeze Reis bevattende, ingerigt. Schoon niet gefchreeven met oogmerk om die aan het Algemeen mede te deeleti, hebben ; zy daar door misfchien eene meerdere waardye, en in Enj geland eene zeer groote goedkeuring weggedraagen, blykens de zeer gunftige, welberedeneerde, oordeelvelling der öchry-  478 T, COGAN SchryVeren van het Analitkal Revkw, in het Voorbèrigt deezer Vertaalinge te vinden, Deeze omftandigheid, dat ze oorfpronglyk niet voor dc Drukpers gefchreeven zyn, is zeer natuurlyk oorzaak van de openhartige vry^moedigheid , met welke hy zich over Perfoonen en Zaaken uitdrukt. •„ Deeze zelfde vrymoedigheid," gelyk de Schryver des Voorberigts aanmerkt, „ heeft den Ver„ taaier hier cn daar genoodzaakt, eenige trekken te ver„ zagten, of 'er geheel uit te laaten, die.wel in het na„ buurig Engeland, zonder byzondere opmerking, 'er „ konden doorloopen; doch hier veelligt, by deezen en „ geenen,eene ergernis zouden veroorzaakt hebben,die den „ Uitgeever geen genoegen of voordeel zou bezorgen. 'Er „ zyn alleen egter zulke trekken uitgelaaten, die onmid„ delyk op eenige tedere punten van het Staatkundig Stel„ zei deezer Landen betrekking hadden, en over welker „ gemis het kleinfte getal der Nederlandfche Leezers zich „ bedroeven zal." Wy houden ons verzekerd, dat, was de Vertaaling eenigen tyd laater gefchied, deeze voorbehoedzels agterwege zouden gebleeven zyn. Men heeft het egter op het kantje durven waagen; immers, welke verzagtingen 'er ook gebruikt zyn, vinden wy deeze Characterfchets van willem den V: „In 't „ Jaar 1788 werd deeze Stad [Ny/negen] onderfcheiden, „ en genoot een groot voordeel, door het verblyf van de „ Stadhouderlyke Familie. De Prins, en zyn Gezin, als „ 't ware door het geweld der tegenparty uit den Haag „ verdreeven, wagtte hier met geduld de uitwerkingen „ van onderhandelingen af, die egter vrugtloos afliepen. „ Laat my u even in 't oor luisteren, dat deeze zeer goe„ de Man een traag befluitloos Vorst is. Zyne vredelie„ venheid en vroome vrees van menfchenblo'ed te fpillen „ hebben meer leevens doen verliezen, dan 'er flagtoffers „ zouden gevallen zyn door fterke poogingen. Zyne „ naauwgezette vrees van kwalyk te doen heeft hem ge„ duurig wederhouden van goed te doen. Hy is lydelyk „ geweest in eenen toeftand , die een wys en goed Man „ zou hebben kunnen doen gedyen tot voorfpoed van zyn „ Land, en tot het winnen van de Volksliefde on eene „ eerlyke wyze, en die een wys en eerzugtig Man tot „ vergrooting van zyne eigene magt zoude hebben kunnen „ gebruiken." Wy bezitten het Engelsch Werk niet; anders zouden wy deeze plaats, zo als die in het oorfpronglyke gevonden wordt, hier invoegen, 't Was reeds veel „  ÜE RHYrï, 47^ veel, vóór de Omwenteling zo verre te gaan in eene NederduitJ'che befchryving van het Charaéfer des Prinfen van Oranje. Dan, om tot de Reisbefchryving zelve te komen. De eerfte der XIII Brieven, waar uit dit eerfte Stukje beftaat, bevat eenige keurige Aanmerkingen over het Reizen en het beoordeelen der Chara&ers. En meldt hy zyn Vriend: „ Geduurende het Reisjen, dat gy my verzoekt te beZ „ fchryven , hebben dikwyls overeenkomftigheden en „ ftrydigheden my andere tooneelen en denkbeelden her„ innerd , welke ik niet zal aarfelen neder te fchryven in „ de orde waar in ze my te binnen kwamen; ook zal ik „ andere, die in den loop myner briefwisfelinge my j» mogten te binnen fchieten, niet verwerpen. Op deeze „ wyze zal 'er misfchien een vreemd en grappig mengelmoes voor den dag komen , en het ftaat aan u te ,', beflisfen of myne berichten 'er te beter of te fle^ter „ door zullen zyn. Zo het laatfte, dan hebt gy flegts. „ te zeggen basta, en ik heb gedaan ; want ik ben wel „ verzekerd, dat zy zonder deeze hulp niet waardig zullen zyn van u aangenomen te worden, welk dan met „ dezelve hun lot ook weezen mag." Dit geeft eene losheid en verfcheidenheid aan deeze Brieven, welke den leeslust uitlokt, en ons bezwaarlyk het Boek deedt ter zyde leggen. De Reis vangt aan" in den Zomer des Jaars 1790. En daar dezelve den Rhynflroom ten hoofdvoorwerpe heeft' fchetst hy de veranderingen , die deeze Stroom in ons Land ondergaan heeft, op eene geestige wyze, af. Over Utrecht gaat hy na Nymcgcn, en beichryft Zeist in het voorbygaan, als mede Wyk by Duurjicde. Keurlyk is zyne Characterfchets der Beïmvenaaren. Nymegen wordt bt>fchreeven, en zeer breedvoerig Cleef; met welks Mineraalwater hy niet veel opheeft. Regtmaatig gevoel werkt fteeds in den Reiziger. De veelvuldige rampfpoedige lotgevallen van Cleef opgehaald hebbende, laat hy zich in deezervoege uit: 5, Dus, ö Cleef! fchoon gy als in den fchoot van het „ Paradys gelegen zyt fchoon gy tot rust en land-r „ genoegens gevormd zyt fchoon de overvloed u „ van rondsomme toelacht fchoon uwe rivier eenen „ rykdom van visch oplevert, en allerlei gcrieflykheden van i verre landen op haare wateren aanvoert fchoon » uwe velden den nyyeren Landman gras en koorn ver- „ fchaf-  4§<3 Ti C0GAJ3 fchaffen, fchoon uw gevogelte onder de köesterende zorg rt van zyn huishoudend wyf vermenigvuldigt, fchoon uwe ,, boomgaarden met vrugten belaaden zyn , uwe tuinen „ met gezonde groente bepoot, en uwe bosfchen verfchei- „ denheid van wild opleveren evenwel is, door de ,, onbuigzaame eerzugt der Vorften , de gefchiedenis ,-, van uwe vervloogene jaaren flegts de gefchiedenis van uwe rampen! De historie van uwen arbeid is als de arbeid van de nyvere bye en de bekwaame fpin; „ elk oogenblik moet de fchade verholpen worden , „ welke hun vreedzaam werk van ruwe handen geleden „ heeft 1" Aan de Gezigten, welke Cleef den oogen biedt, wordt hier regt gedaan, zo verre de pen zulks doen kan. „ Dé Rhyn," laat hy daar op volgen, „ is hier zeer breed, ,, De overvloedige fchatthagen van ontallyke rivieren, die „ haare wateren in denzelven uitgieten, en de. mindere „ giften van beekjes, die van de aangrenzende bergen „ vloeijen, ontvangen hebbende , zwelt hy trotschlyk, „ daar hy na Schenkenfc/tans vloeit, alwaar hy, als on,, magtig om zyne grootheid te draagen , zich in twee' groote takken verdeelt* , „ Uit het aanzien van het iand is 'er veel reden oni ,, te befluiten, dat de groote Oceaan eenmaal tot aan de „ twee uitfteekende punten van Ehenberg en Nymegen „ kwam,en dat de valey tusfehen de twee ryen bergen een „ inham van de zee was, dat de Betuwe en het gantfche „ land ten Noorden en ten Westen van dezelve voor„ heen het bed van den Oceaan waren. Èene naauw„ keuriger befchryving zou verveelende worden; maar zo gy het zelf konde waarneemen, en voor u zeiven oor„ deelen, gy zoudt met my befluiten, dat 'er geene fter„ kere bewyzen in het voorkomen der natuur zyn, dat de „ Rhyn zyn voorig kanaal verlaaten heeft, dan dat deeze" „ ftreeken weleer tot het Ryk van Neptunus behoord „ hebben. „ Ik zal van deeze aanmerkingen geen ander gebruik „ maaken, dan dat dit denkbeeld de grootheid en deftig„ heid van het tooneel zeer fterk vermeerderde. De me,, nigvuldige veranderingen, die baarblyklyk op den aard-' ,, bodem voorgevallen zyn,boezemen, terwyl zy den Wys-' „ geer ftof tot redelyke nieuwsgierigheid opleveren, den „ Zedekundigen nederigheid in, die niet onaangenaam, en. „ rneï  ■m toet eene zekere verheffing Van ziel verbonden, is, - . »» Hy verwondert zich even zeer over 't geen geweest is, m e11 £ geen n°g komen zal! Op deeze imalle engte vari ,, aanweezen geplaatst, bewondert hy in ftille aanbidding „ het voorledene , en ftelt zyn vertrouwen omtrent het „ toekomende in die werkoorzaak, die zo al wys, als ver„ borgen en onwederftaanbaar, is!" ■ Ernst wordt afgewisfeld met boert3 waar toe, in eenen •volgenden Bneve, de Lievevrouw te Kevelaar, in teaenoverhelling van het Crucifix te Kranenburg, den Heer cogan ruime ftoffe verfchaft. Voorige bezoeken , in die zelfde ftreeken afgelegd, ' herinnert zich de Reiziger, met de toenmaalige voorvallen, van dien aart is het pleit eener Abtdisfé voor het Kloosterleven, ter gelegenheid dat hy het Klooster van den Berg Stop thans bezogt. Alsmede de ontmoe* ^"S/10? Komngs van Pruisfen en het Oranjegezin, te Cleef, in den Jaare 1788, doormengd met bedenkingen over Vorsdyke Perfoonen en Cbaraders. Van zyne Pruisfifche Majefteit fpreekende, heeft hy deeze Aanmerking: „ Zyn perfoon was van eene voordeelige grootte voor de aanfchouweren. Hy is lang, en edeï van „ geftalte. Het tydftip was zeer gunftig voor zyn ge" ,Iaat- . D.e ghmlach op zyn aangezigt ïbroot baarblyk„ lyk uit inwendig genoegen en blydfchap, en was geen „ van die gemaakte glimlachen, met welke groote pci= „ foonadien gemeenlyk het hoezee van 't gemeen beant^ „ woorden. Ik beken vrylyk, dat de Lettres Jécretes de la Cour de Berhn my geen vleiend denkbeeld van zVne „ tegenwoordige Majefteit gegeeven hadden, want, fchoon „ ik de uiterfte verontwaardiging gevoelde by bet doorbla,, deren van een Galimatias t die baarblyklyk berekend was ,, om eene fchatting op de ligtgeloovigheid 'van het al<^ „ meen te hgten door middel van eenen verlokkenden ftyl, „ dagt ik egter, dat 'er eenige grond kon zyn voor een „ zo zeer overdreeven carricatuur (*)■ Het gelaat van „ den (*) Hiér eri daar maakt de Vertaaler eene Aanmerking van zyn eigen: doch fchynt hy deeze Vertaaling met medeweeten en medewerking van den Heer cogan ondernomen efi volvoerd te hebben. Althans hier leezen wy deeze Aantekening : , De bovenftaaiide aanmerking is in te flelli^e woorden „ uitgedrukt. De Schryver is zedert onderrigt geworden , dat „ die Brieven door den Hertog r>e vergennes zyn uitgegee" ven'. ,U1.C gev°el'gheid dat mirabeau de Volkspany onS„ helsd hadt." r * lett. 1795, no, 11, Kk  T. COGAN, BE RHYN. „ den Koning beantwoordde, op dit tydftip, niet aan de „ befchryving van deezen Schimpfchryver." De ontmoeting van een Deïstisch Officier geeft ftoffe' tot twee leezenswaardige Brieven : en wordt dit Deeltje beflooten met de Reis van Cleef m. Xantcn; waar'de ontmoeting van den Waard gelegenheid geeft tot Characteriftieke aanmerkingen, van welke de geheele Reis vol is. Wy zullen niet verwylen met het vervolg deezer onderhoudende, leerzaame en vermaakende, Reize onzen Leezeren te doen kennen. Het Leeven van Keizer fuliaan. Naar het F ranselt van . den Abt de ea bleterie. Te Utrecht en te Rotterdam , by G. T. v. Paddenburg en Zoon cn J. Meyer. In gr. 8vo. 274 bl. Het Werk van den Abt de la bleterie , waar van wy de Nederduitfche Vertaaling voor ons hebben, is reeds jaaren geleden in 'I Fransch uitgegeevcn, cn met roem geteld onder dè veelvuldige Schriften over Keizer juliaan : een Vorst, in wien," volgens de aanmerking van den Heer fltjry, „ zodanig eene menge,, ling van goede en flegte hoedanigheden plaats hadt, „ dat het gemaklyk viel hem te pryzen en te laaken, zon- „ der de waarheid te kort te doen." Deeze Abt, eenige ftukken van de Schriften diens Keizers vertaald hebbende, was eerst van voorneemen geweest, in eene Voorreden , eene kortbondige befchryving te geeven van het Charafter en de Daaden van juliaan, om ter Inleiding tot diens Schriften te dienen ; doch, vreezende daarin te weinig te zullen zeggen van een onderwerp dat wel waardig was grondig nagefpoord te worden , kwam hy tot het befluit, om dit Leeven vollediger te befchryven : "t welk dit afzonder]yk Stuk voortbragt. 't Geen, met eene voëglyke afdeeling in zes Boeken , de onderfcheide Leefperken van dien Vorst, in den bloei zyner Jaaren gefneuveld, voordraagt. Zeer juist is de aanmerking van de la bleterie , in zyn Vonrberigt: ,, 'Er zyn weinig Vorften over wie wy meer „ Gedenkschriften hebben; maar dat men my vergunne te „ zeggen, de meeste dier Gedenkfchriften zyn hietkoelzinnig „ genoeg gefchreeven. 't Is het lot van ongemeene Man' nen, te zeer ingenomen bewonderaars en berispers te „ heb-  de la bleterie, leeven van juliaan. 4S5 „ hebben, vooral als belangens zo heftig als die van den „ Godsdienst beletten met clkanderen overeen te fteni„ men, de billyke verontwaardiging der Christenen te„ gen eenen afvalligen , tegen eenen vervolger, vergun* „ de hen niet altoos acht te geeven op 't geen eenigzins „ in hem verdiende geacht te worden. De "blinde erken„ tenis, welke de Heidenen toedroegen aan den Iierfteller „ der Afgodery, heeft hen de oogen doen fluiten voor „ zyne weezenlyke gebreken; zonder te fpreeken van de „ Redenaars, van wie men geenzins bevoegd is eene zo „ ichroomagtige naauwkeurigheid te verwagten , houden „ de Gefchiedfchryvers zelfs op Gefchiedfchryvers te zyn " ZY van juliaan gewaagen, en worden of „ beichuldigers of loftuiters: eenige wederzydfche Schry„ vers, die hem vry onzydig behandeld hebben, moet men „ evenwel hier van uitzonderen." Een Leevcnsbcfchryver van dien laatften ftempel zou men, naa deeze aanmerking, in den Abt de la bleterie verwagten aan te treffen. Doch een Aantekenaar, die,als anonymus te voorfchyn treedt, toont, dat de Abt het zwak te meermaalen gehad hebbe van eenzydig, en tuliaaM gansch ongunftig, te weezen. Deeze Aantekeningen vangen, met net Voorberigt aan, en loopen 't geheele Werk door. Schoon men derzelver juistheid veelmaalen zal moeten bekennen, kan men ze niet leezen zonder nu en dan te ontdekken, dat eene meerdere bitsheid enVcherohetd, dan de aart der zaake vorderde, uit de pen van anonymus vloeide. —In de daad, wanneer de Abt, ten floc zyner Leevensbefchryvinge, gelyk zulks niet kwalyk zou gevoegd hebben, eene verzameling van Charaftertrekken hadt opgegeeven, om ons, in eens, de Beeldtcnis des Keizers voor oogen te houden, en de Aantekenaar by dezelve was gaan nederzitten, om die Charactertrekken na te gaan , wy gelooven dat hy ze meest alle zou uitgewischt, of zodanig veranderd hebben , dat de eene juliaan den anderen niet geleek. Ten bewvze hier van zouden wy een aantal voorbeelden kunnen aanvoeren : wy laaten het berusten by één, en wel het allereerftc, 't welk wy in het Voorberigt ontmoeten. De Abt met den _ aanvange gerept hebbende van den billyken affchnk, dieu's Keizers Afvalligheid hem inboezemde, moakt anonymus op dit woord deeze Aantekenin?: „ 't Blyft „ onder de Geleerden eene vraag, of Keizer juliaan„ m dc daad een Afvallige, en of hy ooit waarlyk een Kk a „ Chris-  484 de la bleterie „ Christen geweest zy"? Hy was nog geen zes jaareü „ oud, toen Keizer constantius , barbaarfcher nog dan „ constantyn , zyn Vader, zyn Broeder, en zeven „ zyner volle Neeven, deedt om hals brengen. Naauwlyks. „ ontkwam hy met zyn Broeder gallus dien moord. „ Ook werd hy geftadig hard behandeld door cqnstanl, tius. Zyn leeven werd langen tyd bedreigd, en het , leedt niet lang dat hy den Broeder, dien hem over\, bleef, op bevel des Dwingelands, zag van 't leeven „ berooven. De Letteroefening was juliaan's eenige „ troost, van deszelfs eerfte jeugd af aan. Hy hieldt heimlyk verkeering met de voornaamfte Wysgeeren * „ die van den ouden Godsdienst van Rome waren, 't is „ zeer waarfchynlyk dat hy dien van deszelfs Oom con„ stantius volgde, eeniglyk om te vermyden van niet „ door hem omgebragt te worden. Juliaan was zelfs ver„ pligt deszelfs [dit moet ^«weezenj Godsdienst te verber„ gen, even als brutus onder tarquyn gedaan hadt. Hy „ moest des te minder Christen zyn om dat zyn Oom „ hem gedwongen hadt Monnik te worden, en den dienst „ van Voorleezer in de Kerk waar te neemen. Men is „ zeldzaam van den Godsdienst des geenen die ons ver„ volgt, vooral wanneer de Vervolger over het geweten „ tracht tc heerfchen." Te midden van de ftrydigheid der berigtgeevingen en daar op gebouwde oordeelvellingen, zo van de la bleterie als van den Aantekenaar, zal men wél doen met zich vaak te herinneren de ih' den aanvang reeds bygebragte aanmerking van flury , en dat in juliaan'sgedrag veele tegenftrydigheden plaats hadden, die, naar maate men hem uit onderfcheide gezigtpunten be-' fchouwde, door de befchouwers en beoordeelaars zeer vergroot zyn. Men maakte wederzyds C ar r ie at uur en van Keizer juliaan. Uit de byzondere Gebeurtenisfen, in dit Leeven vermeld, bepaalen wy ons tot de opgave van het veel gerugts maakend, en zo onderfcheiden beoordeeld, Voorval, de mislukte Herbouwing van den Tempel te Jerufalem. Wat daar toe aanleiding gaf in 't breede verhaald, hebbende, gaat dc Abt dus voort: „ Men wilde de nieuwe „ grondflagen gaan leggen, toen op dezelfde plaats ver„ fchrik lyke Vuubollen uit den grond opfteegen , waar „ van de geduchte vlammen de Werklieden verteerden. „ Het zelfde gebeurde verfcheide keeren by herhaaling, „ cn  LEEVEN VAN KEIZER JULIAAN. 485 »,, en de onweerftaanlykheid van het vuur de plaats onge„ naakbaar maakende, noodzaakte voor altoos van het „ werk af te zien. Dit zyn de eigen woorden van ammi„ anus marcellinus , een oordeelkundig en getrouw „ Gefchiedfchryver van dien tyd, een Heiden van [dit „ moet aan zyn] juliaan verknogt. De Christen„ Schryvers zyn nog omftandiger, en verhaalen nog ver„ fcheide andere wonderdaaden. Ik fla die over, om dat „ ik geen Kerklyke Gelchiedenis befchryf. Alleen zaj „ ik aanmerken , dat in de ganfche oudheid geene „ gebeurtenis beter bevestigd is. Zonder rufinus , „ theodoretus, sozomenes , socrates en phil0s- „ torgus te rekenen, wordt dezelve voor echt verklaard „ door gregorius van nazianze, st. chrysostomus „ en st. ambrosius, alle drie Kerkvaders van dien tyd. „ De eerfte verhaalt dezelve in zyne Redenvoeringen tegen „ juliaan , in het zelfde jaar opgefteld ; de tweede „ twintig jaaren daar naa voor de ganfche Stad van „ Aniiochie; en de derde fpreekt 'er van kort naa den twee„ den, als van eene bekende zaak, in een Brief aan Keizer „ theodosius. Indien men by hunne getuigenisfen dat „ van ammiaan voegt, kan men de daad niet tegenlpree„ ken, zonder de onzinnigfte twyfeling in de Gelchiede„ nis in te voeren." Aan die onzinnigheid, als het een zo ftreng vonnis verdienc, 't geen ons op verre na niet regtmaatig toefchynt, maakt zich de Aantekenaar fchuldig, als hy fchryft: „ 't Is zeer waarfchynlyk dat juliaan, toen hy „ befloot den Oorlog in Perfee te voeren, geld benoo,, digd hadt, 't is mede zeer waarfchynlyk dat de Joo,, den hem geld aanbooden om verlof te verwerven tot „ het herbouwen van den Tempel, gedeeltlyk door titus „ verwoest, en waar van de grondflagen, een geheele „ muur en de tooren Antonia, nog ovérig waren; maar „ is het _ wel zo waarfchynlyk dat de Vuurbollen de „ Werklieden verteerden, en de onderneeming deeden „ ftaaken? Is 'er niet eene tastbaare tegen ftrydigheid in het „ verhaal der Historiefchryveren ? — Voor 1. Hoe is het „ mogelyk, dat de Jooden begonnen hebben met het op„ breeken van de grondflagen des Tempels, welken zy op ,, dezelfde plaats wilden en moesten herbouwen ? De Tem„ pel moest noodwendig op den Berg Mor ia ftaan, de „ plaats waar salomo dien hadt gebouwd, en waar he„ rodes dien met nog \ meer lievigheid en pracht hadt Kk 3 „ her-  4«6 de la bleterie „ herbouwd, naa eerst eenen fraai jen Schouwburg binnen Je„ rufalem en een Tempé! aan augustus binnen Qeftrè'a „ te' hebben gelligt. jJe grondllagen van dien Tempel, „ door herooes vergroot, hadden, volgens het verhaal „ van josephus, fteenen van vyf en twintig voeten lengte. „ Is het mogelvk dat de Jooden., ten tyde van juliaan, „ dwaas genoeg zouden geweest zyn om die lteenen op „ te breeken , welke zo" wel aangelegd waren om het „ overige van het gebouw te draagen , en op welke „ grondllagen de Mahomedaancn federt derzelver Moskcé „ gebouwd hebben? Wat mensch kon ooit zo dwaas, zo „ dom zyn, om zich met groote kosten en zeer veel moei„ te van een voordeel te verftecken, dat zo tastbaar was, „ en zo duidelyk in het oog liep? Niets is ongelooflykêr. „ Ten a. Indien het Wonder van Vuurige Bollen, of „ indien 'er eene Aardbeeving, welke geen Wonder is, „ weczenlyk plaats gehad hadt, zou Keizer juliaan dan „ van 't een of ander geen gewag hebben gemaakt in „ den Brief waarin hy zegt voomeemens geweest te zyn „ dien Tempel te herbouwen ? Zou men zich niet van „ zyn getuigenis als van een zegepraal bediend hebben? „Is het niet oneindig waarfchynlyker dat hv.van zyn „ voorneemen afzag ? Immers" vervat die Brief deeze „ eigen woorden : Wat zullen de Jooden zeggen van „ hunnen Tempel, die drienmalen verwoest geworden en ,, nog niet herbouwd is ? Ik verwyt hun zulks niet, dewyl ik zelf dien uit den puin heb willen ophaalcn. Ik „ fpreek r en thomas magister (jj, en andere Stükfeen (§) hadden hem doen kennen, als een man, die, by zyne bedrevenheid in Natuur- en Geneeskunde, een zeer undekenden fchat van letterkennis bezat; en men kon 'ius van zyne zorg voor theophanes te meer goeds hoopen, daar dit zyn laatde werk was, het welk hy eerst in een vry hoogen ouderdom ten einde bragt. En, in de daad, die hoop vindt men rykelyk vervuld. Met eene ongelooflyke vlyt heeft hy alles, wat in zyn vermogen was , aangewend, om de waare lezing overal by zynen Schryver te herdellen, en zyne meening op te helderen. Hy heeft zich daar toe niet alleen van de hem medegedeelde lezingen der Handfehriften zorgvuldig bediend, maar ook naarflig de Schriften van andere ouae GeI neesheeren , waar uit thkophanes veel overgenomen heeft, (gelezen, en met zynen Scnryver vergeleken. De Voorreden l bevat eene geleerde Verhandeling over den Schryver van die , Werk , den titel van hetzelve , o> handfehriften en andere 1 hulpmiddelen , waar van zich de Uitgever bediend heeft, en |de wyze, waarop hy by de behandeling is te werk gegaan. De naam thbophanïs nonjsus is het eerst door bernaro wei der opgedolven. Te voren noemden de Geleerden onzen j Schryver komjs , nonnus, of nosius ; en 'er waren handIfchriften, die dit boek aan oribasiüs, of aan psiLLus, toeëiigenden. Men vondt hier en daar ook wel melding van een* (Geneesheer theopiianes, maar nergens was het duidelyk aangeI wezen , dat deze thloehanes en nonnus dezelfde perfonen Izyn. Het boek is opgedraagen aan den Keizer constantimjs Iporphyrogenitus , maar, dewyl 'er meer dan één dezen naam Igedraagen hebben, zyn hier uit verfchillende mceningen ontdaan jover den hier bedoelden. Benard houdt het, met lambeicius, daar vbor, dat het de Zoon van leo is. Het fchync lons toe, dat het boek de biaeta, door theopiianes aan denjzelfden Keizer opgedraagen , en waar van fabricius op twee Jplaatzen (**_) melding maakt, van de Epitome de curatioiie mor- bo~ | (*) Synesujs de Febrihus, qftem mme primum ex Coi, M. S. Biblioth. ÏLugduno - Balava edidii, vertil, nunsqua illujlrayit j s. uernari). Grace let I.atine. Amlt. et L. B. 1749. 80. i (f) Psellus de Lapidum virtutibus, Grace et Latine, c. it. p. j, maus- kaci et J. s. EERNARIl. l. u. 1745. 80. j (i) Thom/E magistri Ove^arwv Attijjoiv i%hoyzt , cum variorum Mnwiadverfionibus. Collegil paruin, digesfiique j. s. ueiinard, 'qui et fuas htotas adjtcid L. B. 1757. 80. I (§) Onder anderen, nog laatftelyk, eenige Aaimadve.rfvmes in S:riptnres buosdam Gracos, geplaatst in de ASla Suciëtatis Trajedwa, T. I, p. 190—212.' f C*J BtU. Gr. Vol. X, j. 485, Vol. XII, p. 7*1.  49Ö TM. BOSHUS DE CURAT. MOSBORTJMa iorum onderfcheiden zy. Deze twee plaatzen van ïabricius zyn door bernard niet aangevoerd, die zich over dit boek de Diaeta eenigszins duister en onbeflisfend uitdrukt. Ook maakt hy geen gewag van eene andere plaats van f.ibricius waar de Epitome gezegd wordt uit de Schriften van oribasius ontleend te zyn. Hy handelt echter vry uitvoerig over de Schryvers , waar uit theopiianes verfcheiden Stukken heeft overgenomen , als alexander trallianus , Aënus , paulus «gineta, enz. Maar Cap. XXXIII, XXXVI, en eenige andere Stukken, die woordelyk uit alexander afgefchreven zyn, houdt hy, op goede gronden , niet voor Stukken van het Epitome van imeophanes , maar voor inlasfchingen der affchryvers. Meer zullen wy van den arbeid van bernard , aan dezen ouden Geneeskundigen belteed, niet zeggen; want proeven daar van op te geven houden wy voor noodeioos, daar wy opregt verklaaren kunnen , dat men op elke bladzyde gegronds verbeteringen of ophelderingen van den tekst vinden zal. Dit echter moeten wy nog aanmerken , dat dit boek voor Geneeskundigen niet alleen, maar voor eiken liefhebber der oude Letterkunde, gewigtig is, daar de Uitgever, in de Aantekeningen , een aantal plaatzen van allerleië zoorten van oude Schryvers verbeterd en opgehelderd heeft. Zommige van deze verbeteringen zyn ondertusfchen niet nieuw , doch, by zulk eene •groote menigte, kan men dit, zelfs van de uitgeflrektfte belezenheid , niet anders verwachten. De Schryver heeft dit zelf niet anders verwacht , en hy heeft zich hieromtrent, by voorraad, ontfchuldigd met de woorden van n. heinsius (f). Zoo is, b. v., de emendatie in antoninus libkralis, Cap. VI, p. 3.8, nen Trspia-s-af, voor tvtiKip arat;, welke in de Aantekeningen op Cap. XVII, P. 79. voorgeteld wordt, reeds te voren door Jacobs opgegeven (§). (*) Vol. IX, p. 4*52; verg. Vol. VI, p. 493. Cf) ad ovid. Art. am. II. f60. (§) Epift' crit. ad heynium , p. 108. Laura, of de Kusch in zyne Uitwerkselen. Door a.h. geszner Te Amfterdam, èyHohrop jan., 1795. InZvo. 221 bl. Met Plaaten. Indien wy niet op goede gronden dachten , dat dit Werkje eene dubbele fatire bevatte; waarin , aan de eene zyde met het overgedreeven fentimenteele op eene geestige wyze gefpot word, en, aan den anderen kant, die Schryvers, die over nietswaardige bagatellen geheele boekdeeien kunnen fchryven, gevoelig gegispt worden; zouden wy hetzelve gereedlyk als een Lecïure aan de Toilette f gelyk het op het Carton genoemd word) alleen aan zulke Leezeresfen in de hand geeven die gewoon zyn hunnen kostelyken tyd te verbeuzelen.  A L G .E M"E E N E VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandelingen, raakende den Natuurlyken en Geojmnbaarden Godsdienst, uit gegeeven door teyler's Godgeleerd Genootfchap. XlVde Deel. Te Haarlem, by J. Enfchedé en Zoonen en J. van Walré, 1795. In gr. ^to. 310 bl. Wanneer de Leden van teyler's Godgeleerd Genootfchap de Prysvraag voorttelden: Zyn 'er goede gronden om gode Hartstochten .(of Aandoeningen) toe tc fchryven ? Zoo jaa: is het dan mogelyk , de werking dier Hartstochten ([of Aandoeningen) in dier voege te verklaaren, dat deeze werking geen' invloed hebbe op gods Gelukzaligheid ? onderging dezelve de ongunftlgftè beoordeelingen , en men agtte eene gepaste Beantwoording onmogelyk. Die 'er zo afkeurend over gefprooken, of de Vraag te hoog voor 't Menschlyk Verltand gekeurd hadden, juichten zich zeiven toe, wanneer het Genootfchap, den tyd der Beoordeelinge gekomen zynde, voor de eerfte keer, zich in de onaangenaame noodzaaklykheid bevondt, van den Gouden Eerprys niet te kunnen uitreiken aan een der ingediende Antwoorden. Deeze mislukking baarde een zègepraal by allen, die dc Vraag gewraakt en veroordeeld hadden. Een zegepraal, welke nogthans de Leden des Genootfchaps niet deedt bezwyken. Zy waagden het anderwerf die Vraag voor te hangen: en het thans voor ons liggend Boekdeel wyst uit, dat zy niet te vergeefsch die herhaalde pooging in 't werk fielden. In 't zelve vinden wy, uit de veelvuldig ingekomene Antwoorden, 'er drie geplaatst. Het eerfte, met den Gouden Eerprys bekroond, heeft ten Schryver wiltetus dernardus jelgersma , A. D. M. Ph. DoB. en Predikant te Boxum en Blesfum, in Vriesland. In 't zelve wordt de Vraag Heilig beantwoord , en beweerd dat 'er Hartstochten of Aandoeningen in het Opperweezen plaats hebben. Zyne Verhandeling is op deeze leest gefchoeid ; dat hy in de tsr/le plaats, handelt over de Hartstochten in 't algemeen. lett. 1795. no. 12. Ll Tm  4^8 VERHANDELINGEN . Ten tweeden toetst hy de Ontkennende Stelling, met eene aanvvyzing van de zvvaarigheid daar uit voortvloei- jende. In' de derde plaats onderzoekt hy wat de Heiiige Bladeren deswegen leeraaren, en toont dat deeze het denkbeeld van Hartstochten in het Opperweezen ten fterkften begunitigen. - - Meer bepaald ontvouwt hy, ten vierden, de wyze en de gronden waar op gode Hartstochten kunnen worden toegef'chreeven. Eindelyk bepaalt* hy zich, ten vyfden, tot het aanwyzen van den invloed dien de Hartstochten op god, en op Ons, hebben. Volgens het oordeel van deezen Schryver, hebben de Hartstochten niet alleen geenen invloed ten nadecle op de Godlyke Gelukzaligheid; maar zyn veeleer noodzaaklyk om dezelve te doen gebooren worden , in ftand te houden, of zelfs te bevorderen, en aan te kweeken. Wy hebben, deeze Verhandeling , niet wel gefchikt voor een breeder opgave in onze Letteroefeningen, kezende , ons menigvoud moeten verwonderen over des Schryvers bekwaamheid, om eene (.toffe van zulk een afgetrokken aart en diep inzien op eene wyze te behandelen , die het ftuk zo vatbaar maakt voor eenigzins denkenden ; en voor te draagen in een1 ftyl, die zo veel uitlokkends heeft, dat dezelve de aandagt, zonder af te matten , gevestigd houdt op een Onderwerp, anderzins gefchikt om van geenen dan zeer gezette en diepdenkende Ver (landen overwoogen te worden. Aan dit genoegen willen wy gaarne eenige herhaalingen toegeeven, en ook het foms zich verheffende en zwellende van den ftyl, ja de uitweidingen, welke zich de Schryver veroorloft. Wel te recht fchryft de Burger jelgersma : „ Het komt my voor, dat de reeds opgegeevene denkbeelden aangaande gods Hartstochten geenzins „ zulke wysgeerige fpitsvindigheden zyn, welke het be- fpiegelend "vernuft van fchrandere lieden, op eene on„ fchuldige, ja min of meer vermaaklyke, wyze, kunnen 3, bezig houden , zonder voor het verftand of hart van ^, eenvoudige Christenen iets van eenig aanbelang te behelzen. Zy bevatten, in tegendeel, zulke waarhe- den, welke, door den gemeenen man recht begreepen ,, zynde, tot zyne verbetering en gemoedsrust veel kun„ nen toebrengen." Dit zegt de Eerw. Schryver niet alleen, maar toont het overtuigend aan; en zouden wy hier gaarne een en ander zyner als 't ware toepaslyke bedenking gen  van teyler's godgeleerd genootschap. 499 gen affchryven ; dan wy moeten ook rekenfchap van de twee andere Verhandelingen, in dit Eoekdeel, geeven. Geen twyfel lydt het, of de tweede Verhandeling, die den Eerw. htjlshoff , onlangs zyner Gemeente en der denkende Wereld ontrukt, ten Schryver heeft, is meer ffysgeerig, en draagt den ftempel van het diepdenkend vernuft des Opftellers, die desgelyks de Vraage bevesti- tigend beantwoordt. Zonder ons op te houden met verfcheide Bedenklykheden, welke men, op 't een en ander der gronden deezes Schryvers, zou kunnen maaken , zullen wy het geraamte van dit Wysgeerig Stuk onzen Leezeren onder 't ooge ftellen. •■— Naa dat de Schryver , in eene korte Inleiding, de redenen heeft opgegeeven, welke hem bewoogen om ook ten aanziene van dit Vraagftuk zyne kragten te beproeven , gaat. zyne Verhandeling voort, .onder de volgende bovenfehriften. God is gelukzalig dat is, god bezit de volfte en hoogfte Gelukzaligheid. Gelukzaligheid beftaat niet in Kennis of Magt, maar in Zelfgevoel, in vreugde over het aanweezen, met begeerte tot en genoegen over hot verder voortduuren. — God is dus een gevoelig en aandoening hebbend weezen ; en de grond van gods Gelukzaligheid of Zelf behaagen is de vereeniging van alle zyne Volmaaktheden in 't gemeen, doch wel in 't byzonder zyne Zedeïyke Volkomenheid, bellaande in Zedeïyke Regtheid, Regtmaatigheid of Heiligheid. Goedheid, in het afgetrokkens befchouwd, kan gode geene genoegzaame reden tot Scheppen opleveren. God fchiep om zich zelfs wille; zyne Goedheid was vereenigd met zyne Zedeïyke Regtheid, welke medebrengt de begeerte om Genoegen aan Zaligheid - waardige voorwerpen mede te deelen. God heeft aandoeningen ; doch geene opkomende, voorbygaande en afwisfelende, Aandoeningen, in gode zyn tweeërlei Hoofdaandoeningen ; te weeten die var» Genoegen, Behaagen, cn Goedkeuring, met de tegenovergeftelde: deeze zyn tweeledig aan te merken in betrekking tot het natuurlyk of zedelyk goed en kwaad: deeze Hoofdaandoeningen kunnen tot onderfcheidene byzondere gebragt worden; naar gelange wy dezelve op onderfcheidene voorwerpen toepasfen, en waar over wy niet anders dan figuurlyk en menschbeeldig kunnen fpreeken. . Byzondere Aandoeningen zyn in gode geen enkel onbeduidende naamen. LI s God  verhandelingen God is geregtvaardigd. In deeze Afdeelïng tragi de Schryver de zwaarigheid op te losfen hoe het menigvuldig kwaad overeen te brengen is met gods Eigenlchappen. Zedelyk Kwaad, een gevolg der Eindigheid, — Nateiurlyk Kwaad, een gevolg van het eerfte, heeft ook nuttige uitwerkingen. Een (laat van tegenwoordige Beproeving en van toekomende Vergelding. Gods gelukzaligheid wordt niet gestoord. Onderzoek hoe god Heilig en Goedertieren kan zyn, zonder eenig lyden van zyne Aandoenlykheid, of mishaagen m het kwaad, zo natuurlyk als zedelyk. Dit werkt de Schryver zeer breed uit. Aan dit alles hegt hy eene nareden, hoofdzaaklyk hier op nederkomende, dat god in de veelvuldige voorwerpen Behaagen blyft behouden ; terwyl hy die van Mishaagen , door de gepaste Strafvergelding, vernietigt; en alles intusfchen waarfchynlyk meer en meer tot volmaaktheid nadert. Wie deeze korte fchets inziet, en hulshoff's denk en fchryfwyze kent, befluit gewis, dat hier veel, zeer veel, moet voorkomen, 't welk den diepdenkenden Wysgeer kenfehetst. _ Wy neemen, daar alles zo zeer zamenhangt, 'er niets uit over dan zyne Aanmerking ten flot, raakende het Menschbeeldig fpreeken over gods Eigenfchappen en Aandoeningen. „ Dit onvolkomene ," fchryft hy ,, is „ in de daad minder ongerymd of misleidend dan veelen „ fchynen te denken. De gemeene maate van natuurlyk „ gezond verftand is voor ons genoegzaam, om in dec„ zen niet nadeelig te dwaalen, om het gebrekkige af te „ fcheiden, en de gebruiklyke gezegden Gode-betaamlyk uit te leggen. De meest-gefcherpte Overnatuurkundige, „ die het Menschbeeldige geheel wil myden, verliest zich ,, zeiven in zyne zuiverende befpiegelingen , en houdt „ eindelyk op, iets zaaklyks te denken. Zoekt de Hoogvlieger iets voor zyn Hart, zoekt hy verfterking ter Deugd, zoekt hy Troost wegens zyne Onvolmaakt„ heden, Blydfchap over zyne Uitzigten, dan zal hy wel„ dra bevinden, dat hy afdaalen moet tot de gewoone „ Voorftellingen en Uitdrukkingen van zyne min-geoefenï, de en nederige Natuurgenooten." Onder de Verhandelingen, by het eerfte voorhangsn deezer Vraage ingekomen , bevondt 'er zich één , die toen de aandagt wel getrokken, doch welke men den Gouden Eerprys niet waardig gekeurd hadt? en dus, naar de ge-  VAN TEYLER'S GODGELEERD GENOOTSCHAP. 501 gewoonte by teyler's Fundatie, ongedrukt moest blyven liggen. Uit de vergetelheid werdt dit ftuk te voorfchyn geroepen, en waardig gekeurd met de twee andere in Druk te verfchynen ; als Schryver openbaarde zich de Hoog Eerw. paulus van hemert , Hoogleeraar in de Wysbegeerte en voorbereidende Weetenfchappen by de Remonftranten te Amfterdam. In alle opzigten, om zo te fpreeken^ mag deeze Verhandeling het Tegenbeeld van de twee voorgaande heeten. De Schryver beweert niet alleen een tegenovergefteld begrip aangaande het Vraagftuk ; maar heeft voor de Eenvoudigheid der eerstgeplaatfte Verhandeling een toefrel van Geleerdheid, en in tegenftelling van de tweede, op de leest der nieuwere Wysbegeerte gefchoeid, den denk- fpreek- en betoogtrant der oudere Schoolgeleerden; doch is daarom niet van verdienften verftooken. Wy zullen , even als wy van de twee voorgaande Verhandelingen gedaan hebben , ook den hoofdinhoud van deezen opgeevèn. Deeze breedfpraakige Verhandeling is ingerigt, om te bewyzen, dat 'er, naar 's Schryvers inzien, geen goede gronden voorhanden zyn, om gode Hartstochten toe te fchryven; als mede om eenige der voornaamfte zwaarigheden, welke men tegen de Leer der volkomene Hartstochtloosheid des Opperweezens mogt willen inbrengen, uit den weg te ruimen. Ter verduidelyking van het voorftel, keurt hy het dienftig, eerst in 't algemeen over de Hartstochten, derzelver aart en oorfprong , eenige gccstkundige aanmerkingen voor te draagen, om dan wyders tc kunnen aanwyzen, hoedanige Hartstochten teyler's Godgeleerden hier kunnen bedoeld hebben. Hier toe geeft hy eene Befchryving van der Hartstochten Aart en Oorfprong en eene bepaalde aanwyzing, hoe men dit woord in deeze Vraag hebbe op te vatten. — Waarop hy zich zet ter Beantwoording der Vraage, en om aan te toonen, dat ook de meer geestlyke en fyndere Aandoeningen aan gode niet moeten worden toegefchreeven. Ten welken einde hy in overweeginge neemt de Natuur en Eigenfchappen van god dc Hartstochten, in den zin van fyne Aandoeningen opgevat, met het geen van god kenrielyk is vergdykt. Waarop hy deeze vergelyking overbrengt op de Godlyke Gelukzaligheid, en zich zet tot het meer bepaald beLl 3 ant-  50S verhandelingen antwoorden van het tweede gedeelte der Vraage, ,.Waarin hy de onmogelykheid beweert, om de 'Hartstochten derwyze te verklaaren, dat dezelve geenen nadeeligen invloed op het Opperweezen zouden medebrengen. —— intusfchen is hy verre van god tot een Gevoelloos Weezen, of een Epicurtstifchen God, te willen' maaken; ditftrydt, zyns oordeels, met liet denkbeeld van Gelukzaligheid zelve, welke gode , als rustende op zyne Algenoegzaamheid, in den hoogften trap moet worden toegekend, en doorhem befchreeven wordt, „ als de Haat der „ hoogstmogelyke volmaaktheid, waar door Hy, deoorfprongelyke en eenvoudige Algenoegzaamheid zyner voiheer„ lykeNatuure volkomenlyk kennende, in de genieting van „ dezelve, met het hoogfte en zuiverfte genoegen, eeuwig- „ lyk berust." Met alle kragt verzet de Schryver zich tegen het begrip van alle vermeerdering of afwisfelende vermindering van dit Genoegen, zyns oordeels verbonden aan het toefchryven van Aandoeningen aan de Godheid. In 't einde fpant de Schryver zyne kragten in, om de voornaamfte Zwaarigheden, zo van de Voorftanderen van het Zedelyk Gevoel, als van andere hedendaagfehe Wysgeeren cn Godgeleerden tegen zyn gevoelen', tc onderzoeken en op te losfen. Dit is het hoofdzaaklyk beloop deezer drie Verhandelingen, welker twee laatften met een Zilveren Eerprys bekroond zyn , door Directeuren van teyler's Naalaatenfehap. Wy befluiten onze Aankondiging met het zedig flot des 'Voorredenaars van dit afgeleverd Deel. „ Offchoon men achten moge, dat deeze Antwoorden „ het ftuk niet volkomen afd< en en voldingen, behelzen „ dezelve echter zo veel fchouns cn leerzaams, zo veel ,, dat ter zaake dient, dat eik verftandig Leezer zich ,, zal verblyden, dat deeze Stukken het licht zien, 'en „ wy ons verheugen , dat wy dezelve, door het voor„ hangen van de Vraag, hebben uitgelokt. Voor het „ overige meenen wy dit Drietal Verhandelingen te mo,, gen aanmerken als eene gepaste aanleiding tot nadere „ overdenking en dieper onderzoek nopens ""een Onder„ werp, welks belangrykheid voor den af hangelyken „ fterveling riet ligt zal geloochend worden, en tot het „ bedenken van 't wélke de Openbaarden van Gods „ Weezen en Welbehaagen zo veele aanleiding geeven. n In-  VAN TEYLER'S GODGELEERD GENOOTSCHAP. 5©3 „ Indien die nadere overdenking en dat dieper onderzoek wil vol<»en 4 ja, zelfs, indien daar uit een fchooner „ geheel,&en meer afdoend Stuk, gebooren wierde, wy „ zouden ons te meer verheugen door het voorftellen „ der Vraage daar toe aanleiding gegeeven te hebben. w Tot daar toe kunnen wy ons zeer wel te vrede „ ftellen met de bewustheid van wederom iets nut„ tigs en leezenswaardigs aan het geacht Publiek te kunnen aanbieden over een Stuk, dat, gelyk de mees„ te gewigtige Onderwerpen, altyd eene duistere zyde „ overhoudt." Leerrede over het betamend gebruik der Vryheid, naaf aanleiding van Gal. V: 13, op den achtften van Lentemaand 1795, ter vieringe van den, in het Land van Utrecht gehouden. Dank- en Biddag, uit geftp roken door j. heringa, Eliza's Zoon, Hoogleeraar der Godgeleerdheid aan Je Academie te Utrecht. Met ccn Byvoegzel van Aanmerkingen naar de gelegenheid onzes tyds. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en- Zoon, 1795. In gr. 8vo. Be/ialven het Voorwerk, 68 bl. Het dubbel oogmerk van de Uitgave deezer Leerrede is, blykens 's Hoogleeraars Voorrede , deels om zyne Landgenooten en Mede-Christenen voor de zaak van het Christlyk Patriotismc te winnen; deels om Patriotisme en Patriotten te doen zyn, wat ze, naar gods oogmerk, tot heil van het Menschdom en Christendom, en tot bevordering Van wehschlyke Gelykheid, waare Vryheid, en oprechte Broederfchap, zyn moeten. Naa eene korte , doch , voor die gelegenheid, onzes oordeels, ruim uitvoerige, opheldering van 's Apostels woorden, ten grondflage genomen, verwerkt de Redenaar de ftoffe, daar in begreepen, toepasfelyk op de tydsgelegenheid, en voor de Perfoonen, tot welken hy het woord voerde. De Burger heringa fchetst voorts de Vryheid, van welke hy te deezer uure meer bepaald fprak en deelt vervolgens zyne welgegronde en treffend voorgeftelde Bedenkingen mede tagen het Misbruik dier Vryheid , als eene aanleiding tot zondige verkeerdheden. „ Wy ftaan," dus laat hy zich, onder andere, hooren; „ wy ftaan voor zulk een misbruiken van onze Vryheid LI 4 « bloot.  504 J. HERINGA „ bloot. Wy ftaan 'er voor bloot, uit hoofde van vee„ lerlei wanbegrippen en vooroordeelen , die ons kunnen „ doen dwaalen in ons oordeel over recht, vryheid en ,, billykheid ; uit hoofde van het onmaatig zelfvertrouwen, 't welk elk vry man op zyn eigen verlhmd , be„ kwaamheid en trouw, heeft, en dikwyls den grond legt „tot eigenzinnigheid, twistziekte, onverdraagzaamheid, „ en tot aanmaatiging van meer gezach , dan iemand is „ toevertrouwd; insgelyks, uit hoofde van de verfchil„ lende perfoonlyke belangcns , die ons maar al. te veel „ het algemeen welzyn uit het oog doen verliezen; van „ menfchelyke driften, die de besten zo vaak in het „ vooiftaan eener goede zaak verfchalken,en hem of geheel ter zyde afleiden, of veel verder, dan zyn oogmerk was, -,, vervoeren: ja. ook uit hoofde van de droevige partyfchappen, die 'er of reeds van voorigen tyd zyn, of zo „ ligt ■ uit verichillende gevoelens ontltaan kunnen, en die •,, de gemeene krachten droevig verzwakken, en by beide partyen doorgaans laakbaare verkeerdheden doen gebooren worden. Ja voor het misbruiken der Vryheid liaan B, wy zo veel te meer bloot, om dat wy aan 't genot „ derzelve niet genoeg gewoon, en met het recht gebruit „ derzelve nog zo weinig bekend zyn. Wanneer men menfchen, die voor de Vryheid nog niet volkomen berekend zyn, op eens in 't gebruik derzelve zet, dan .,, liaan zy wel eens tot losbandigheid over: die onverwagt uit banden komt, fpat zo ligt eens uit. .En, in„ dien wy ergens voor bekommerd mogen zyn, dan moet het daar voor weezen, dat toch het karakter onzer Na„ tie niet op den duur bevonden worde niet ryp genoeo; „ te zyn voor waare Vryheid. „ Van zulk een misbruikte Vryheid leveren de gefcliie„ denisfen, ook de jongde gefchiedenis , zo veeie ons „ waarfchouwende voorbeelden op. En, och of ook „ niet ons eigen Patriotisme in de dagen voor de Om „ wenteling van 1787 met deeze vlekken bezoedeld ware „ geweest! „ Zy, die het wel met de zaak der Vrylieid meenen, „ treuren daar dan over. Haare vyanden, die men den „ mond openbreekt, verheugen 'er zich in, en haaien 'er „ voedzel uit voor hunne lasterzucht. En aan veele op„ rechte, eenvoudige, menfchen, die nog niet weeten wat „ zy kiezen moeten, wordt daar door een afkeer tegen s, dè Vryheid zelve ingeboezemd." Hier  LEERREDE. 505 Hier op laat de Redenaar de gegrondfte eö weluitgewerkte Waarichuwingcn tegen deeze en geene groote Misbruiken eener betaamende Vryheid volgen. —— Hy herinnert zyne Toehoorders, met korte woorden, aan eenige andere, als hy zich dus laat hooren: „ Dat dan uwe vry..„ heid, om de beiluiten en maatregelen van de Vertegen- woordigers en Zaakverzorgers der Maatfchappy te be„ oordeelen , niet ontaarte in onverdiende minachting, „ haatlyke bedilzucht , immer morrende onvergenoegd„ heid," in den onbillykften eisch van eene onberispelyke ,, volmaaktheid, die het lot van geen fterveling op aarde „ is, en die wy te mi der in deeze omftandigheden, by ge„ heel nieuwe inrichtingen, by veel vermenigvuldigde be„ zigheden, en van veele nog niet geoefende, fchoon wel„ gezinde en yverige,Medearbeideren verwagten kunnen! — „ Dat de vryheid om in gezelfchappen zamen te komen, „ en in vergaderingen over de algemeene belangen te „ fpreeken, niet djor twistzucht , heethoofdigheid , on. „ (luimige drift, of andere onordentlykheden, worde „ gekrenkt, of misbruikt tot verkwisting van tyd, ver^ ■„ waarloozing van huislyke belangen, luiheid, dronken„ fchap, en andere onchristlyke ondeugden, door welke „ men zichzelven en zyn huisgezin tot een ballast voor „ de Maatfchappy maakt! Dat de vryheid van „ fpreeken en fchryven, met welke de vryheid der Druk„ pers onaffcheidelyk verbonden is, niet onteerd of bc„ zwalkt worde door zot geklap, vuile praat, helsch gc„ vloek, en fchendende fcheldwoorden; noch ook door het „ verbreiden van leugen en laster, het houden van Gods„• diensthoonende , rustverftoorende , zedenbedervende-, .„ gemoedverbitterende gefprekken, of het verfpreiden van „ zulke gefchriften, printen en wat dies meer is! , „ Dat de affchaffing , van veele lastige en belachlyke „ plichtpieegingen niet tot flordigheid, onbefcheidenheid, „ en norschheid, overflaa!" Ten flotte wekt de Vaderlandfche Redenaar zyne Toehoorders op, om elkander door dc Liefde tc dienen ; zyn vuur gloeit met zyne Redenvoering fteeds meer eu meer aan. Voor het Byvoegzel van eenige Aanmerkingen zal de Leezer den Schryver dankweetcn : wy vonden ze dooreen gewigtig en bondig. Gaarne zouden wy 'er veel uit overneemen ; doch bepaalen ons tot eene byzonderheid , die zeker aller oplettenheid verdient. „ Maar, myn VaLl 5 11 der-  5Q& HERINGA „ derland! myn Vaderland! dus klaagt een zwaarmoedig ,, hart, zal dat niet by zulk een verandering lyden ? Zal „ de Christlyke Prutejlantfche Godsdienst in Nederland 'er „ niet do>r benadeeld worden? „ Dat het Genootfchap onder de: Proteftanten, het welk „ tot dus verre in ons Vaderland het aanzienlykfte en „ meestbevoorrechte was, dat deel zyner voorrechten kwyt „ raakt, 't welk het bekomen heeft door de uitfluiting van andere Christlyke Genootfchappen, dat zie ik reeds „ ten deele gebeurd, en ik voorzie het verder. Maar „ kan dat dan niet gefchieden, zonder dat 'er de Gods„ dienst zelf by lydt? „ Hoe 't ook ga, ons Kerkgenootfchap behoudt eene ^, volkomene vryheid om zyne gevoelens te belyden en „ voort te planten, om god volgens zyne overtuiging „ openlyk te dienen, om zich zelf volgens zyne Wetten „ te beltuuren, en zich Leeraars en (Jpzienders te kie„ zen : eene vryheid, welke het in veele opzichten on„ der het voorig beftuur niet zo uitfteekend gehad heeft, „ als men zich wel eens verbeeldt. Dit zo zynde, zul„ len dan de redelyke kennis, de gegronde overtuiging, en „ de naauwkeurige beoefening van den Godsdienst onder „ ons, 'er wel iets by verliezen , dat de Leden van ons Genootfchap niet meer alleen bevoegd worden gere„ kend tot het openbaar beftuur, dat onze genootfchap„ pelyke inrigtingen geene meer verbindende kracht kry„ gen door de goedkeuring en het gezag der Burgerlyke „ Overheid? en indien 'er door deeze verandering al eend „ niet zo veele Burgers belydenis deeden van den Gods„ dienst onder ons, wyl nu aan die belydenis niet meer „ de zo bekoorende tydlyke voordeelen tyerknogt zyn, „ kan het gemis van zulke Leden voor een Christlyk „ Genootfchap als een waar verlies worden aange„ merkt? 6 „ Doch tegen dit verlies , 't welk ons Proteftantsch „ Genootfchap in getal vail Leden aan dien kant komt te „ lyden , ftel ik over een hoogwaarfchynlyk grooter „ winst, die de gezuiverde Godsdienst in ons Vaderland „ behaalen moet op het ellendig Bygeloof, dat nog onder ,, ons woont. Hoe weinig vordering heeft de Hervor„ ming in een paar eeuwen onder ons gemaakt? hoe wei„ nig verlichting is 'er onder dat deel onzer Landgenoo„ ten gekomen, 't welk in de Godsdienftige omwenteling ,9 der zestiende Eeuw niet van party veranderd is? Be- „ drie»  leerrede. 5©? driegen my myne wenfehen niet, dan zullen wy nu, by de erkentenis van 's Menlchen Rechten in ons Vader„ land, by de aankweeking van Broederfchap tusfehen „ Roomfchen en Onroomfchen, dat geene zien gebeuren, „ dat wy zo lang gewenseht, waar wy zo lang om ge», beden hebben." - Verder werkt de Schryver dit uit; dan wy twyfelen geenzins, genoeg van deeze Leerreden gezegd te hebben, om Vaderlandlievende Leezers uit te lokken, dat zy zich dezelve eigen maaken , en voordeel doen met de Lesfen, die alzins de daorfteekendfte kenmerken draagen, dat ze opgefteld zyn met een bewoogen en Vaderlandlievend hart. Redevoering, op verzoek -van de RepreJ"enl'anten van Nieuwendam "gehouden, door g. ryk , Leeraar der Heryormde Gemeente aldaar. By gelegenheid dat de Pu■ hlicatie van ' de gejlotene Alliantie tusfehen de Fr,.nfche en Bataaffche Republiek den Volke wierd voorgeleezen. Te Amflerdam, by,M.. de Bruyn, 1795. In gr* Svo. 46 bl. Ongemeen ftaatelyk was de toeflel, onder welken deeze Redevoering wierdt uitgelproken, naar het verhaal in het Voorbericht; waar uit wy alleen egter zullen aanteekenen,. dat, voor en aleer de Redenaar zyn werk begon, de Burger a. donker, Schout der Plaatze, den Predikftoel beklom, en , met eene bevallige ftem, van denzelven de Publicatie, boven vermeld, den Volke van Nieuwendam voorlas. Hem verving de Burger-Leeraar ryk, ftellende zich ten oögmerke, met zyne Medeburgers, „ de omftandigheden, waarin wy gewéést zyn, të „ herdenken! de ontwikkeling van alle die gebeur- „ tenisfen te befchouwen, in de verandéring van zaaken, „ zo zigtbaar door de hand der Voorzienigheid daarge- „ fteld; de voordeelen , welke die verandering ons „ aanbrengt, ons voor te ftellen; — de pligten tc overwee- „ gen, welke dezelve ons oplegt:; ■ God te dan- ken voor de zegeningen, die wy van dit zyn aanbidde„ lyk beftuur genieten , en hem te bidden , om al dat „ geen, het welk ftrekken kan, om ons geluk te vesti„ gen, te zuiveren, te volmaaken, en tot den besten ze?, gen voor ons nagedacht te doen uitloopen." Naar ge- lan-  5°$ O. ryk, redevoering. lange van het kort beftek, waaraan hy bepaald was,, heeft de Burger ryk deeze taak niet kwalyk uitgevoerd Zyn ftyl is doorgaans befchaafd en deftig, hoewel~nu en dan zich verheiTende tot de hoogte, welke ligteiyk kon vallen in iemand, die , gelyk ryk aangaande hemzelven betuigt, „ ook eens een Martelaar der Vryheid gemaakt was, door eenige misleide menfchen." De Zangttukken en de Muzyk, van'welke de Redevoerinoby tusfchenpoozen, wierdt afgewisfeld, moeten gewisfelyk op de tot Vaderlandsliefde geitemde gemoederen eenen gevoeligen indruk verwekt hebben. Eendragt, Nederigheid en Onbaatzuchtigheid, noodzaaklek ter volkomene Vestiging der Burgerlyke Vryheid - of' ■ L^e?f ™r Philip. U; i, 3, 3, 4. Uitgefprlken fR de Godsdienfltge Vergadering der Doopsgezinde Christenen tc Leyden, den XXI Juny MDCCXCV, door j. van geuns , Christen- Leeraar. Te Leyden, by Herdingh en du Mortier, 1795. In gr. 8yo. 48 bl. /"Ynder dc Gelegenheids-Redevoeringen, ter blyde very_J meldmge van het Verbond, met de Franfche Repubhek gefiooten , op den 21 Junv uitgefproken, moet de Leerrede van den Burger jan van geuns met lof vermeld worden. Eendragt, of Eensgezindheid , beichouwt hy, met reden, als de volftrekt enmisbaare vereischte om het nieuw ontworpen Staatsgebouw te ftevioen Nederigheid en Onbaatzuchtigheid pryst hy aan,0als dienftige middelen, om die grondvereischte in de harten der Nederlanderen te verwekken, en haare werkino- te doen voortbrengen. In het verband met zyne bedoeling ontvouwt de Leeraar ieder der gemelde gezintheden. Zie hier eenen trek van 's Mans ernst, in het il >t zvner Leerrede. „ ö, Myne Vrienden! Broeders! Land- en Loto-e„ noten! welke beweegredenen tot een onbaatzuchtig edel „ gedrag! en, mag ik thans wel in het algemeen „ zeggen, (want dit is nu ten onzen opzichte naauwst „ verbonden,) tot enigheid , nederigheid en opoffering „ voor liet algemeene welzyn, voor de edele zaak der „ vryheid en des menschlyken geluks! Ja Christe- „ nen! Medeburgers! hiertoe, en tot alle andere aloude „ Vaderiandlche deugden, worden wy thans boven alles „ dringend, allerdringendst, geroepen! Wy zyn nu, „ dank.  J. VAN GE UNS, LEERREDE. 509 „ dank, eeuwig dank, zy der goede weldadige Voorzienigheid ! wat onze burgerlyke betrekking aangaat, „ vrye, en van niemand, dan van de Wet, afhanklyke „ menfchen, ten minften, wy zyn in eenen toe-. „ ftand, dat wy ernftig daar na ftreven , en zulks ook, „ in de daad, indien het Gode verder behaagt , het eens „ begonnen werk te zegenen, worden kunnen. Het dade„ lyk tot ftandbrengén dier altyd onfchatbare zegeningen ■ „ hangt dus nu ook, voor een gedeelte, vaneen iegelyk „ onzer, in het byzonder, af. Wy zyn dus mede verant„ woordelyk. aan het maatfchaplyk geluk onzer Landge- „ noten, onzer nakomelingen; en wee onzer, „ . indien eens onze nagedagtenis door hun moest ge- „ vloekt, in plaats van gezegend, worden! wee onzer, — „ indien wy nu achterlyk bleeven in het beoefenen van „ die deugden, zonder welke de groote zaak, het behoud „ des Lands, het genot onzer onafhanglykheid en vryheid, „ niet kan bevorderd worden! " Ons verlost en juichent Vaderland; naar aanleiding dezer woorden: Dit is door den Heer gefchiedt, en 't is wonderlyk in onze oogen ; Pfahn CXVII: z% Voorgefteld qp den eer/len Zondag der Bataaffche Vryheid, den 1$ January 1795, door den Burger p. schouten, Roomsen Priester en Pastoor te Alkmaar. Tweede Druk. Te Amflerdam, by P. van Buuren. In gr. 8vo. 34 bl. TVTaar aanleiding zyner Textwoorden, ontvouwt de verJJNJ dienstlyke en door zyne Schriften met lof vermaarde Burger schouten het verwonderlyk beloop der zaaken, by het daar ftellen der jongfte Omwentelinge voorgevallen, ten betooge, dat, zonder de tusfehenkomst en medewerking eener onzigtbaare alvermogende hand, de altoos gedenkwaardige gebeurtenis nimmer zou hebben kunnen ftand grypen. Vervolgens onderzoekende de wyze, op welke alle waare Vaderlanders zich over de nu zo wonderlyk bekomene Verlosfmg altyd zullen kunnen verheugen, geeft hy daar toe als het middel aan de hand, „zoo wy, als Godsdienftige Burgers, het albeftierend „ Opperweezen eeren, en het welzyn van ons lieve Va„ derland ,■ met eenen yver, die naar de wysheid is, ,, fteeds betrachten." Uitgebreider denkbeelden , dan eertyds de Roomfche Geestlyken plagten te voeden, ont-  5IO V. S C H OU T E N , VERLOST EN JUICH. VADERLANDS i ontmoet men in deeze Leerrede, „öja, Geliefden," zegt,, onder andere, de geagte schouten tot zyne toehoorders; ' „ vryheid, gelykheid en broederschap moogt en „ moet gy zelfs, aan alle uwe Medeburgers, welke be„ guppen zy in het Godsdienitige ook hebben en voor„ ltaan, met een oprecht hart, toewenfchen, en hen, ter ,, aankweeking derzelven, van uwen beftendigcn trouw „ verzekeren; doch nooit," voegt hy'er, als een overtuigd voorftander van de Leere zyner Kerke, nevens , „ mag „ eenig tydlyk voordeel, of een mensch ter waereld, u „ het toe betrouwde pand des Geloofs ontneemen ; want „ vryheid van flaaffche banden kan nimmer vryheid gee„ ven van onverlchillig te zyn wegens God , en den „ dienst, welken gy aan hem verfchuldigd zyt." Voorts behelst deeze Aanfpraak verfcheide nutte waarfchuwingen; wenschlyk ware het, dat dezelve, zo onder froteftanten als Koomschgezinden, meer eenpaarig gevolgd waren. Verkorte doch Haare en genoegvoldoende Methodus concinnandi Formulas Medicas, tot een Byvoegzel en Onhcldering van de verkorte Materia Medica, waarin f np de kortfte en gcmaklykfte manier, de voornaam/ie en genoegzaame Kegelen om de meest gebruikelykfte Formulaï zaaien te ftellen, onderricht worden, en met voorbeelden, genomen en zamengefteld uit het gegeeve Honderdgetal Simplicia, &c. in de Materia Medica , bevestigd en opgehelderd. Door a. balthazaar , Med. & Chir. DoStor te Leyden. Te Amfterdam, by J. B. Elwe, 1795. In gr. 8vo. 66 bl. De Burger balthazaar heeft zich voorlang door verfchillende Genees- en Heelkundige gefchrifien, van onderfcheiden aart en waarde, aan zyne Landgenooten doen kennen. Op nieuw geeft hy thans een blyk van werkzaamheid in een ander vak der Geneeskunde, daar hy, ten behoeve der Kweekelingen zo wel, als van jonge en min geoefende Practici, dit kleine Stukje, over de( manier om Recepten te fchryven, door den druk heeft gemeen gemaakt. De tytel geeft een genoegzaam verflag wat men in dit Werkje te zoeken heeft,° en van hoe veele zaaken 'er onderrichting in te bekomen is; zelfs behelst het nog eene Latynfche Lyst aangaande de byzondere dofes der Geneesmiddelen, waarvan in den tytel niet  A. BALTHAZAAR, METHOBUS CONC. FORMULAS. 5IÏ niet gefproken wordt. —— De kortheid van het Stukje fchynt by den Autheur onder de hoofdverdienften van hetzelve gefteld te worden, en hieraan heeft hy, in de daad, meer dan eenig ander Schryver, die dezelfde ftoffe behandeld heeft, voldaan; doch of hy dit onderwerp tevens op eene klaare en genoegzaame wyze hebbe Voorgedraagen, hieraan meenen wy met reden te kunnen twyfelen. £n waartoe zal toch al dat verkorten, ai dat uittrekzels van uittrekzels maaken, dienen ? De manier om Voorfchriften of Recepten te maaken is immers voor den Leerling der Geneeskunde (en voor wien kan zyn Werkje anders gefchreeven"zyn?) belangryk genoeg, om 'er een meer uitvoerig en tot in kleine omftandigheden zelfs naauwkeurig onderwys in te ontfangen. Zo het Werk van gaujbius al eens te omflagtig was , (dat wy wel verre af zyn van toe te ftemmen,) zou dat van gruner, by voorbeeld, althans niet te veel tyd kosten, om 'er zyn vlyt aan te befteeden; en deeze behandelt dit ftuk met vry meer naauwkeurigheid dan de Schryver. De Formuite, welke onze Autheur tot opheldering en voorbeeld heeft faamgefteld, komen hem zeiven van veel gewicht voor: „ ik durf verzekeren, zegt hy, uit eigen „ en genomen proeven , dat al de opgegeeven Formules „ zeer wel zullen voldoen, hoe te zeer eenvoudig en al „ te weinig zy misfchien by zommigen zullen geacht wor„ den, nogthans durf ik verzekeren , dat 'er byna geen ge„ neezings - inzicht kan voorkomen, waaraan door dezelve „ met behulp onzer Materia Medica niet zal kunnen voldaan „ worden." Het oogmerk van onzen Autheur fchynt dus niet flegts geweest te zyn, om zyne opgegeeven Voorfchriften tot voorbeelden van famenftelling, en ter toepasfing der aangeweezen regels by elk foort van bereiding, te willen doen'dienen; maar om tevens een bundel Recepten te vervaardigen, welke, in byna alle Ziekten, en tot alle Genees inzichten, zouden kunnen gebruikt worden. Met zodanige oogmerken kunnen wy het opgeeyen van dérgelyke Formula niet billyken; daar 'er toch voor den Leerling niets fchadelyker zyn kan, dan hem aan vaste Voorfchriften, hoe-goed ook op zich zelf, te gewennen; en foortgelyke voorbeelden alleen behooren te dienen, om hem van de verfchillende wyzen, waarop de Geneesmiddelen worden toegediend, een duidelyker begrip te doen vormen, en daar na zyne eigene Voorfchriften, uit eene juiste kennis van  glS A. BALTHAZAAR, METHODUS CONC. FORMULAS.'1 van den Artzenyvoorraad zo wel, als den aart der on- • derfcheidené Ziekten, op te maaken, en behoorlyk in te; jrichten: ".' Wenschlyk ware het, dat de Heer balthazaar, die! daadelyk getoond heeft, in het zo nuttige vak der Heelkunde , waare verdienften te bezitten , in plaats van i foortgelyke verkorte Boekjes, die, op zyn minst genomen,, zeer overbodig zyn, op te ftellen, onze Landgenooten i liever met meerder Gefchriften van het eerstgenoemde foort voorlichtte , en tot volmaaking van deeze zo belangryke konst zyn tyd en vermogens verder aanwendde., Een wensch, waaromtrent wy niet twyfelen, of zy zal door dc meeste onzer Konstgenooten gereedelyk worden toegeftemd. Romeinfche Gefchiedenisfen, door m. stuart. Met Kaarten cn Plaaten. Vierde Deel. Behelzende de' Gefchiedenis van het Gemeenebest van den Inval der Galliërs tot aan het tweede Verbond met de Samniten. Te Amfterdam, by J. Allart, 1794. In gr. 8vo. By den overgang deezes Werks in de handen eens anderen Boekhandelaars, zien wy 'er voor geplaatst eene Naamlyst der lntekenaaren, welker aantal, in twee Colommen klein gedrukt, aa bl. beflaat. Een overtuigend bewys, dat de 'Nederlander een oorfpronglyk Werk op zyne waarde weet te fchatten. In de Uitvoering is het Werk, by die verandering, volmaakt hetzelfde gebleeven. Desgelyks mogen wy zeggen, dat de" Burger stuart in deezen arbeid van zo langen adem niet bezwykt, maar zichzelven volmaakt gelyk blyft. ' Het tegenwoordig afgeleverd Deel behelst vooreerst het Vervolg van het Tweede Boek, en befchryft, in het IX Hoofdftuk, de Verovering en Ontruiming van Rome door de Galliërs. De onpartydigheid des Geichiedboekers verpligt hem, by de Beichryving deezer Verlosfinge van Rome , niet te verheelen de verfchillende en -ftrydige gevoelens der Gefchiedboekeren; en, terwyl hy elk zoekt recht te doen, moeten wy blyven vraagen, wat is waar-' heid? Ten einde van dit Tydperk gekomen , verheft zich de Schryver als op eene hoogte, en ziet alles over. Laaten wy  m. stuart, romeinsche geschiedenisse 1*4". wy eenige oogenblikken daar by hem toeven. „ Wanneet >, wy, (dus onderhoudt hy ons,) na het afloopen van . „ dit tweede tydperk der Romeinfche Gefchiedenisfen , „ een vluchtig oog laaten gaan over de veelvuldige ge„ beurtenisfen, welken 'er ais 't ware elkander in ver„ drongen hebben, dan doen zich verfcheide bedenkingen „ aan onzen geest op, welken de doorgaande loop des ge„ lchiedverhaals geene plaats kon vergunnen. Laat ons „ daarom even ftilllaan om van dezelven een enkel woord „ te zeggen. „ Hoe veelvuldige veranderingen Kornis Regecrings,, vorm in de honderd drie-en-veertig jaaren van dit tyd* „ perk ook onderging, en van welke hevige woelingen alle „ die veranderingen telkens vergezeld waren, de gefchied„ kundige oprechtheid heeft ons echter nimmer vryheid „ gelaaten, om het Volk daarom van te groote lichtzin„ nigheid of toomJooze oproerigheid te verdenken. —— „ Alle die veranderingen waren oorfpronglyk uit de wil„ lekeurige en onnatuurlyke onderfcheidingen der leden „ van denzelfden Burgerftaat, welke onverdraaglyk wa„ ren voor een Volk, 't welk dagelyks voor de onaf„ hangelykheid (treed, en in de (chool der mannclyke* „ dapperheid, by de toenmaalige wyze van man tegen „ man te vechten, de volmaaktfte gelykheid oefende* „ Zulk een Volk kon nog dulden, dat één alleen zich bo„ ven de overigen verhief; maar dat een ganfche reeks van „ onderfcheidene gedachten zich een bevoorregten rang „ aanmaatigde, en denzelven door alle de onderdrukkingen „ eener oftnaaatigé A leh'egeeringe aan den geringen burm ger deed gevoeleh , dit kon een Romeinse/» Volk zoet „ weinig verdtiureu , dat deszelfs gefchiedenis in ons oog „ een verdichtzel zyn zou, indien dezelve niet vol van „ rustlooze woelingen tegen deeze verkrachting der hur- „ gerfyke Gelykheid geweest was. De algemeens „ vooroordeelen dier tyden, het blinde bygeloof en eene ftaatkunde, welke nimmer verlegen was in de keuze „ van haare middelen, waren de eenige oorzaakeh $ dat „ het ganfche zamenftel der onderdrukking en heersch„ zugt niet eensklaps omvergerukt werd, maar van tyd „ tot tyd flechts, en telkens met hevig gewoel, door d$ „ tegenkanting ontftaan, een gedeelte verloor. Verfcheide „ ftukken zagen wy van 't zelve reeds afrukken, waar door „ nu het. overfchut alle onderftéuning én zamenhafig mist» „ Het gebrek aan waare Volksverlichting by de Romei* lett. 1705. no. la. Mn t» wA  JI4 m. stuart „ nen van den afgeloopen tydkring bepaalde zich evenwel „ het meeste tot den Godsdienst en den Staat, daar wy ,, teeds blyken vonden van algemeene zorg voor dezelve „ in de openlyke fchoolen, welke door de ongelukkige ,, virginia bezogt werden ; en van de aanmerkelyke „ vordering in zekere kunst, welke thands zelfs maar „ aan weinige ervarene meesters in dezelve wordt toe„ vertrouwd. Ik bedoele het inzetten en vastmaaken „ van tanden met gouden (liften, waar mede ons eene „ der wetten van de twaalf tafelen heeft bekend ge,, maakt, en 't geen wy als algemeen in zwang by de huismoeders omtrent haare kinderen door oudheid- „ kuudigen opgegeeven vinden (*). Het begraaven „ der Lyken buiten de Stad zou zeifs in onze dagen „ een zeer fterk blyk hunner vergevorderde verlichting „ kunnen geeven, doch zulks zou voor ons, die hier „ tegen geheel byzondere vooroordeelen kennen , welken „ by hun nimmer heerschten, misleidend zyn. „ Schoon wy nog geene blyken van byzonderen fmaak „ voor de fchoone" kunften ontdekten , moeten wy ech„ ter uit de Wetten tegen de verkwistingen by de „ Lykplegtigheden befluiten , dat de weelde , welke „ deezen meestal pleegt te vergezellen , reeds zekere „ hoogte in dit tydperp moet bereikt hebben : en hoe ,, fchaars het goud ook te Rome zyn mogt, zagen wy „ echter de voornaamfte Burgeresfen reeds in ftaat, om „ uit haare eigene optooizelen den Staat in deeze behoefte „ tc hulp te komen (f). „ Nog immer bleef de akkerbouw in deszelfs welver„ diende waarde. De voornaamfte Burgers beoefenden s, dien, en de mindere clasfen leerden even zeer op haa„ re kleene Landhoeven, dat de_ mensch alleen van dc „ Voorzienigheid en van zyn eigen arbeid afhanglyk „ behoeft te weezen. Dezelfde arm, die alle nabuuren „ aan Rome hielp onderwerpen, onderwierp ook den „ geërfden of gewonnen grond aan ploeg en fpade, en „ de legers, die toen van tusfehen de Koornakkcrs te „ veld trokken, om voor het Vaderland te ftryden, „ maaken nog den laster befchaamd, die den, eerlykea „ boerenftand alleen gefchikt voor 't juk durft noemen." Hat (*) Terrasson , Hifi. de la Jurisprud. Rom. p. 105. (t) Deel III, bl. 525. p6»  romeinsche geschiedenissen. 515 •Het Berde Bock, het Tydperk bevattende van het herbouwen van Rome, tot den eer ft en Carthaagftchcn Oorlog, ftelt ons, in het Eerfte Hoofdftuk, voor oogen, de Hcrboil wtng van Rome, tot aan de Gemeenmaaking van het Conjulfchap tus/cpen den Raadsheer lyken .en den Burger II and „ Dubbel aangenaam," fchryft de Burger stuart " is' „ ons de verzekering van livius , dat de Gefchiedenis „ thands een veel zekerer en helderer licht op haa„ ren weg. vindt. Behalven dat de opkomst aller volke„ ren duister en dóór veelerleie verdichtzelen en ver„ grootmgen fchier onkennelyk is, verloor Rome zeer „ veele gedenkfehnften der voorige dagen by deszelfs „ verwoesting, en nam de onzekere overlevering het ge„ zag aan der vernielde gedenkftukken van den ouden „ tyd. Volgden wy nu met genoegen den flingerenden „ weg reeds, dien zich de gefchiedkunde by het fche„ merlicht der vroegfte gebeurtenisfen zogt, welk eene „ verlustiging belooft ons dan de heldere dag niet, waar „ m wy haare zekere en grootfche fchreden kunnen vol„ gen, en tevens met meerdere gerustheid in de omlig„ geude velden der Staatkunde en Wysbegeerte rondV zie"?" ,— Troostlyk vooruitzigt, in de daad: dan hoe dikwyls het nog beneveld wordt door onzekerheden, kan dit eigenfte Boek ons op veele bladzyden leeren. Doch de Gefchiedboeker vindt de aangetekende gebeurtenislen dikwyls ftrydig verhaald ; waar hy het wikkend oordeel moet te hulp roepen, 't geen foms, doch niet altoos, aanwyst, werwaards dc fchaal moet overflaan Dus een nevel van twyfel blyft, by voorbeeld, handen over het Characler van, u. manljus, veroordeeld om van de Terpejiftche Rots op het Capitolium te worden afgeftort; een doodvonnis, 't welk hy zonder verwyl onderging. Het luisterryk tooneel van dc roemrvke dapperheid werd het Ichandelyk fchavot zyner misdaadige oogmerken tegen den Staat. Men haalde zyn huis op het Lapitohum omver, en befloot geen Patriciër ooit weder op den burg te laaten woonen;' zelfs verboodt men aan zyn gaiuche gedacht, dat iemand ooit, na hem, m manlius zou genoemd worden. „ Dus liep het," fchryft onze Gefchiedboeker, „ met „ eenen Man af, wiens naam eene roemryke vcrecuwi„ ging zou verdiend hebben, indien hy geen burger van „ een vry Gemeenebest was geweest. Zyne verdienften „ by riet Vaderland waren groot, en gaven hem recht op Mm 3 „ ai.  5IÓ 3vt. stuart „ alle erkentenis zyner medeburgeren; maar geenzine „ op den afftand hunner vryheid. Zyne milddaadigheid „ jegens de armen was edel, wanneer zy uit mensch„ liefde voortkwam, maar hoogst misdaadig, wanneer zy „ ten oogmerk had de onderfteunde armoede, af te trekken van de liefde des Vaderlands tot eene blinde ge„ hechtheid aan zyn perfoon; en zyne fchitterendfte daa„ den , als kunstgreepen eener gevaarlyke eergierigheid „ befchouwd, verdienden zelfs eer beftraffing dan beloo,, ning (*)." Het Tweede Hoofdftuk des Derden Boeks loopt van de Cemeenmaaking van het Confulfchap tot aan den Samnitifclien Kryg. Hier kunnen wy niet naalaaten ftil te ftaan by het Chara&er van camillus , wiens fterven aan eene Pestziekte nog in 't algemeen ontydig genoemd werd , fchoon hy een meer dan tachtig jaarig leeven eindigde. „ Hy (*) >, hebben," fchryft stuart in eene Aantekening, die wy, ten bewyzevan onze aanmerking, en ten blyke van 's Schry. vers onpartydigheid, rno. ten plaatzen , ,, het gedragen derechtspleeging van maxuus voorgefteld, gelyk wy hetzelve byLivius voornaamlyk geboekt gevonden hebben; naar dat bericht belaagde hy de burgerlyke vryheid , en verdiende alzins zyn flrenge vonnis. Ongetwyfeld wordt waare edelmoedig- ,, heid dikwyls door de zulken verdacht gehouden, die geen gevoel hebben van eens anders leed, en menigmaal fchryft w de heerschzucht zelve heersen zuchtige oogmerken aan waare volksvrienden toe, om ze als flachtoffers van derzelver zucht „ ten algemeenen welzyn neder te vellen. Het inneemen- „ de eener waare volksgezindheid, en de gewoonte van de heerschzucht zelve het meeste van heerschzucht te hooren ,, fchreeiivven , maakte ens huiverig by het boeken deezer gej, fchiedenis, om ons misfchien niet, mede fchuldig te maaken „ aan den laster eener volksliefde, welker opolferingen het be„ krompene hart van zelfzoekende Grooten zoo fchielyk ver> denkt en zoo zeer algemeen verdacht wil maaken. — Mis„ ichien fneuvelde mani.ius als een Martelaar van zulk eene belanglooze Burgerliefde. Hooke ftelt zulks zeker (Rom, l, Hift. Vol. III. p. 113—I38>)» maar wy moeten gefchiede, nisfen boeken welken wy vinden, en durven ons vermoeden M niet doen gelden tegen de ftellige berichten der Ouden. — Vorderde echter onze onpartydigheid de gegeevene voordragt, ons hart eischte ons deeze aanmerking af."  ROMÊINSCÏIE «ESCHIÏÏJENISSEN. 5I7 „ Hy was, zegt livius , waarlyk een eenig Man in „ alle de lotverwisfehngen des leevens. Hy was vóór „ zyne ballmgfchap de grootfte man in vrede en in „ oorlog, en deeze ballingi'chap vergrootte zvnen roem, „ het zy men om zyn gemis, in Rome denkt," het welk, „ zonder hem veroverd, hem ootmoedig om redding „ imeekte, het zy men om zyn weêrgaloos geluk denkt, „ van met zyne herftelling in zyn Vaderland tevens zyn „ ganfche Vaderland heifteld te hebben. Zulk eene be„ dwelmende eer hield hy vyf en twintig jaaren ftaande, „ en maakte zich nimmer den naam van den tweeden ro„ mulus onwaardig. „ Gaarne brengen wy ook iet ten offer aan de nage„ (Jachtems van eenen Held. Zulk een weezen is toch „ nog geheel iet anders dan een dapper en kundig „ Krygsman. Wenschlyk zelfs ware het, dat de een „ met den anderen mets gemeen behoefde te hebben, — „ Het krygsbeleid van camillus, het welk hem niet „ éenen veldflag deed verliezen, maar veelen herftellen, „ en , fchoon ze reeds hooploos voor Rome fchecnen, „ deed winnen, zy grootsch, zy fchitterend in de oogen „ van hun, die vaak der menfchen grootheid berekenen „ naar de grootheid van derzelver vernieling hunner „ medebroederen ons hart yst van bebloede laau- „ weren, wanneer zy den fchedel omringen van kunst„ maatige moordenaars, en dezelfde hand, waarmede wy „ onze geringe gaven thands offeren op het dankaltaar voor „ de nagedachtenis van' camiixus, zou dan de klem van „ alle haare fpieren zamentrekkeu , om het heiligfchen„ mge altaar van den bekwaamen moordenaar om„ verre te rukken. — Camillus, die voor zynen „ eigen voorfpoed beefde, en ootmoedig aan de Goden „dacht, eer hy Veji veroverde; — camillus, die " 1a- V")et be§eerde ten kosten der ouderlyke teder„ heid, maar den doemwaardigen verraader het rechte loon „ zyner fchelmagtige daad gaf; camillus, wiens „ hart allen wrok vergaf, toen hy zyn Vaderland kon " j11' camillus, die geen druppel menfehen- „ bloed vergoot, dan om meerder meufchenbloed te „ fpaaren — dien camillus komt alleen de hulde van „ ons hart toe. — Aan zulke deugden vergeven wy »nar- „ ne andere zwakheden. Een wraakzuchtig ge- „ bed in het oogenblik der hevigftc drift maakt hem in Mm 3 „ ons  £18 M. S TÜ ART „ ons oog niet verachtlyk, die om geene wraake denkt, „ wanneer de nood zyns Vaderlands hem hier toe „ de gelegenheid aanbiedt, wanneer zyne eigene her„ Helling hem hier toe de magt in handen geeft: die weinige woorden, welken hy by zyn vertrek in bal„ lingfehap uitfprak, zyn ons flechts blyken zyner menschlyke zwakheid, welke zyne volgende grootmoe„ digheid des te meer veredelen. Meer Hukte ons zyne „ gehechtheid aan alle dc voorrechten des Adels; en zy4, ne gemaatigdheid, in dezelven zoo lang mogelyk te ver„ wceren , zou niet genoegzaam geweest zyn om ons „ van deeze zyde in camillus den Held , den Grooten „ Man, niet te doen verliezen, indien wy ons niet uit „ ftrenge rechtvaardigheid verplicht gevonden hadden, „ om de denkbeelden der menschlyke gelykheid van dien „ tyd geenzins te vergelyken met dien van den onzen, „ en nog minder om' daar naar eenen Man te beoor„ deelen^ wiens geboorte en opvoeding hem onvrywillig „ met eenen geest bezielde, die in onze dagen met alle waare grootheid van hart onvereenigbaar is. Maar „ ook dien dwaazen geest van onderfcheiding overwon s, camillus : de verdeeldheid van den ftaat griefde „ zyn welwillend hart te fterk, om op de vooroordeelen „ van zvne geboorte te blyven ftaan; hy wenschte ten „ laatften de burgermin herfteld ; hy deed plegtige be„ loften voor zulk eene vereeniging, fchoon zy den „ Adel kostbaar viel; hy zelfs eindelyk had en erkende „ het geluk , van zynen openlyken loopbaan te fluiten „ met de vereeniging" van de beide rangen in de weezen„ lykfte betrekking, en heeft dus, ook in dit opzicht, „ recht op het offer, aan waare verdienften verfchul- digd." Hoe zeer wy ons aangelokt vinden om de keurige aanmerkingen over de Invoering der Tooneelfpelcn , die eene aangenaame afwisfeling in het Werk maaken , over te neemen, moeten wy onze hand hiervan te rugge houden. Het Derde en laatfte Hoofdftuk deezes Deels, van het Begin van den Oorlog met de Samniten , tot aan hel tweede Vredeverbond met dit Volk , levert eene aaneenfchakelmg van Krygsbedryven op, fchaars afgewisfeld : meer beduidende dan de voorige Oorlogen. Immers, om met den Schryver in den aanvang te fpreeken, „ zyn „ wy thands tot het tydperk genaderd van het welk „ Rt-  ROMEINSCIïE GE SC niETVENTÖEN. 519 Rome's grootheid met recht mug ufgcrckend worden. „ De menigvuldige, eenzelvige tn verveclcnde., Oorlogen „ met zwakke of onftaatkundit;e uibuuren, en wet trouw„ looze ofwederfpannige birulpr-nnoten. /uilen onze 1 ieuws,, gierigheid naar de belangrwti Gvfehialenisfl-n van dit „ Gemeenebest. niet langer pynigend rekken." Wy neemen 'er niet uit over dan" des Schryvers Aanmerking over het Charafter van papirius cursor, die in veele bédryven eene hoofdrol fpeelde. „ Wanneer hy een leeven eindigde, het welk voor 't Gemeenebest zoo be„ langryk geweest was, vinden wy by onzen livius, 4, die reeds in voorraad hem eene lofreden gefchonken „ hadt (*), noch by iemand anders vermeld. Zeer zekef „ was hy" een der bekwaamfte Veldheeren van zynen „ tyd : en wanneer maar eigene eerzucht geen te groot „ deel gehad heeft aan zyn gedrag tegen fabius , toen „ die, als Onderbevelhebber onder hem, zich aan de „ ondergefchiktheid vergreepen had, dan heeft zich zyn „ overige charader by die gelegenheid in eene houding „ vertoond, welke men., hoe onwillig ook, verplicht is „ te vereeren. Te weinig kwam hy anders, dan als „ Krygsman , ten tocneel, om hem in eenig ander licht „ te kunnen kenmerken, en de grieven, welke hem van „ tyd tot tyd door den Raad in het aandringen op eens „ anders DiStatorfchap fchynen aangedaan te zyn, kun„ nen uit zoo veele laage beginzelen der heerschzucht „ of der wangunst zyn voordgekomen , dat het allerge„ vaarlykst zyn zou derzelver verdienften in hem te ver„ onderftellen, en daar naar zyn hart te berekenen. Met ,, ontzag befchouwen wy den aftred deezes Krygsmans, „ die de loopbaan der oorlogseer thands overlaat voor fa„ bius, den anderen Conful des volgenden jaars, en „ wy onderfchryven gaarne het oordeel der Franfche „ Gefchitdfchryveren "catrou en rouille , over beide „ deeze Perfoonen; „ „ dat, indien het waar is het welk ,, „ livius beweert, dat papirius eenen alexander „ ,, uit Italië gekeerd zou hebben , fabius zelfs een „ „ alexander zou geworden zyn, indien hy als „ „ Koning een geheel" afhanglyk heir hadt te ge„ „ bieden gehad : wyl de een gebooren fcheen ten „ „ fteun (*) Zie beren bl. 466. Mm 4  530 M. STUART, ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. „ „ fteun van zyn Vaderland, de ander om voor 't „ ,, zelve een ihel en onvermoeid veroveraar te wor„ „ den (*y " (*; Hifi. Rom. T. V. p. 315. Over de Conftitutie, Conftitulioneele Magten en Regeeringsvorm , toepasftelyk op en voor ons Vaderland. Te Amfterdam, by H. Brongers, 1795. In gr. 8vo. 125 bl. Ons geheugt, in den Jaare 1792 , onder de Roos , gelyk men fpreekt, een Stukje te hebben hooren voorleezen, getyteld: Vryfiart over de waare Conftitutie. Dit Werkje, toen met de greetigheid eigen aan verbodene of voor verbod beduchte Werkjes ontvangen , zien wy, uit het Voorberigt , is de fcheering van dit uitgebreider Stuk. 't Welk veel befchaavings en verbeterings van den Schryver ondergaan heeft. De onbekende Schryver betoont zich een volyverig Voorftandcr der Vryheid, en ftelt zyne denkbeelden voor in den Volkstoon. -Het een en ander over de Re- geeringsvormen gezegd hebbende, vaart hy op deezen trant voort, 't geen ons 's Schryvers ftyl zal doen kennen. „ De ouderwetfche zo geroemde Regeeringen „ waren meestal by uitneemenheid een uitfluitend am„ bacht, een vette voordeelige affaire, door eene bende „ looze fortuinzoekers of roovers aangemaatigd of over„ weldigd; deeze niets dan onderdaanen kennende, die zy „ nevens of beneden hunne huisdieren Helden, aasden, als „ 't waare , op derzelver vvelvaard, leven en alles wat „ den mensch dierbaar kan zyn, als op een prooy, en ,, dartelden met hunne famielje en aanhang brooddronken „ in 's volks rampen. Een kleine fchets onzer eigene „ Historie van dien tyd, waar in men van ons zoge„ naamde befchaafde Volken en wel Christenen heeft ge„ maakt, oordeel ik ter toelichting en ftaving myner opge„ melde gezegdens als ten dienfte in dit geneel ftuk „ niet onvoegelyk : want met opzigte onzer Landsge„ fchiedenislen, heeft men ons, even als met andere zaaken, die ons de oogen konden openen, of eenig ■5, licht nopens onze rechten geeven, en tot ons heil eh ,j welzyn dienen, zo dom en onkundig gehouden als maar  OVER DE CONSTITUTIE, ENZ. 5ai „ mogelyk was; en geen wonder, dewyl, door de uit„ breiding van kimde en volksverlichting, alle die oude „ Regeeringen gevoelden, dat hier door de onwettigheid „ hunner voorgewende rechten tot heerichen, zien in hunne „ volle naaktheid zouden vertoonen, en hunne overweldi„ ging, listige, looze kunftenaaryen en andere fnoode daa„ den in derzelver waare daglicht voorkomen. Ten dien „ einde waren of maakten deeze guiten en oude regeeringen „ veelal de meeste Historiefchryvers, Staatkundigen , „ Redenaars, Geestlyken, enz. aan zich dienstbaar, en „ deeze fchreeven dikke en duistere boeken, verwarden „ onze denkbeelden en 't gezond menfehenverftand, zei„ den ons alles, behalven 't geen wy hadden moeten „ weeten, vergoodden onze geweldenaaren, en fchroomden „ niet, om, zo ik my dus en toch te recht mag uit- „ drukken, zelfs godslasteringen om den broode „ te Ipsecken, en den volke voor te prediken : voegt nu „ hier by, dat de volksvyanden, de magt en middelen „ om alle onderzoek en navorfching af te keeren in han„ den hebbende , .dus niets onbeproefd lieten om onder- , „ zoek en verlichting te weeren, en de menigte als een „ hoop zwynen, gelyk men ons ook noemde en hieldt, „ voord te dryven." In 't beloofde en verder opgehangenc Tafereel van 's Lands Gefchiedenisfe, in de. daar aan toegevoegde Bedenkingen, in de Aantekeningen aan den voet der bladzyden , vindt men alles wat gefchikt is om het voorgaande Landsbeftuur, in onderfcheidene tydperken , en bovenal in de laatften, in een donkeren en afzigtigen dag te zetten. En zyn de middelen, welke de Schryver ten herftel opgeeft, dus rechtftreeks het tegengeftelde van 't geen tot dus lang plaats vondt. Hy pleit voor eene Volksregeering in den volftrektftcn en uitgebreidften zin; hy wil van de Stemgerechtigdheid, waar over men zo veel twist, niemand, die den naam van Burger draagt, uitgeilonten hebben. Dit alles afgehandeld hebbende, komt de Schryver tot zyn eigenlyk Plan, 't geen te uitvoerig is hier plaats te vinden, en, fchetswyze opgegeeven, onvolkomen zou worden. Wy oordeelen het elks Leezing en Nadenking wel waardig. Alleen willen wy nog het flot affchryven. Hy oordeelt eene Conftitutie opgegeeven te hebben, wegens welke hy verklaart: -— „ Eene Conftitutie, en „ daar uit voordvloeijende RegeeriHgsvorm,Wetgecving en M m 5 „ Re-  5-3 OVER RE CONSTITUTIE, ENZ. „ Regeering, hier afgcfchetst in ruuwe trekken, waar door „ een ieder te gelyk regeert en geregeerd wordt, eer„ biedigt of zich onderwerpt, en egter in het volle ge* „ not zyner vryheid blyft, waar in ieder de befchermer „ is van 't algemeen en wederom van 't algemeen moet „ worden befchermd, waar door allen van allen gere- „ geerd en bcftuurd worden. • ■ Eene Conftitutie en „ Regeeringsvorm, van de vroegfte dagen en by de ver„ lichtfte Volken gezocht, ontwikkelt zich voor ons door „ de Revolutien van America en Frankryk, welker ge„ breken voor ons tot eene Lesfe kunnen dienen, en „ het is uit een zodanige Conftitutie, die 't geweld ver„ nietigt en de factiën keert, dat ook eens de tour» „ zaame rust der Maatfchappyen en het geluk des „ Volks zal gebooren worden. Zy zal den naam van „ Burger en Mensch veradelen , die nu veracht wierd „ door een, die met barbaarfchen en valfchen „ luister op een fchitterenden zetel met Hoogheid praal„ de, terwyl de arme en berooide Burgeren, in ke„ tenen aan zyne voeten zugtende, of door fchyn ver„ blind, zyn opgeworpen throon onderfchraagden: door „ de zodanigen , die met oude perkamenten, figuuren, „ ftrikken en Iindjes , de onnozelen bedroogen, en „ het juk , dat zy droegen , zelfs greetig deeden kus- „ fen : door nog eérloozer weezens, die zich den „ belachlyken naam van Patrieen gaven, maar zeker den „ naam van Burger in den eigenlykften zin onwaardig „ zyn, als meestal zoonen en afftammelingen zynde van „ woekeraars , fchraapers , rechtsgeleerde guiten of van „ godvergeeten en aan het Staatsbedroch verknogte „ Geestlyken, die door verraad, geweld, en den roof „ en plundering hunner ongelukkige medeburgeren ten „ top des bewinds gefteegen, trotsch , ryk, zat en dar„ tel geworden zyn , ja ! vorstlyke fchatten voor zich „ en hun naageüacht hier uit als een prooy weggefleept „ hebben. Eene zodanige Conftitutie (*) zal de „ Burgers als broeders van een en dezelfde Maatfchappy „ meer by elkander brengen en zamen vereenen; minder ^ pracht en praal, minder fchittering en vertooning; maar ■>•> ook (*> ,. Het woord Conftitutie, gelyk hier , in "eenen. uitgeftrek„ ten zin genomen, betekent het geheele plan van de zaïnenftel„ ling der Maatfchappy, Regeeringsvorm, Wetten en Regeering."  OVER BE CONSTITUTIE, ENZ» 5©3 „ ook minder rampfpoeden , elende , gebrek , ar- „ moede, en burgertwisten , met hunne heillooze ge. „ volgen, te wege brengen. Het verraad, dat alle zamen„ leeving deedt kwynen en byna geheel vernietigde, de „ zogenaamde geoorlofde diefftallen, misleidingen, guite„ ryêrï, bedrog, eerlooze accoorden, bankroeten, verlei„ dingen, rooven , moorden, veelal voortfpruitzels of „ gevolgen der ouderwetfche zo verhefte Regeeringen , „ zullen allengskens verminderen of byna geheel ophou„ den ; en werkzaamheid, goede trouw, broederliefde , „ welwillendheid, vrolykheid, en alle. deugden des ge„ zelligen leevens, met de herftelling van de Rechten „ van den Mensch, als op nieuw herbobren worden. De „ Mensch, het Evenbeeld der Godheid, zal zich uit het „ ftof, uit zyn vertrapten ftaat, uit zyn niet verhoogen „ en aan de beftemming zyns Scheppers voldoen: door „ dien trachten gelykvormig te worden, en in deug„ den en weldoen na te ftrecven , zyn eigen geluk „ en dat zyner. natuurgenooten bevorderen , en zo na „ mogelyk aan de volmaaktheid te brengen. En deeze „ dingen zullen flechts geen befpiegeling noch vrugteloo„ ze wensch blyven; neen : dit gelukkig tydftip nadert. „ Geen loos Priesterfchap, aan bedrog en helfche Staat„ kunde verbonden, beguichelt, verwart noch leidt het % Menschdom langer dwaalend rond in het diep duister •„ hol van Myftiek bygeloof; nech 't volk tuurt noch „ verplettert elkander langer op de fchaduwvertoomngen „ der orakel lampen, maar volgt eindelyk, onderfteund „ door 't grootfche vrye Franfche volk , de werktuigen „ in de hand van 't Opperweezen, den God der Vryheid, „ en algemeenen Vader der Menfchen, ter ftraffing der „ dwimdandy, de vinger van waare Wysheid en Gods„ dienst. Zy zien het licht, en het fchittert hun vro„ lyk toe: de Monfters van Dwinglandy en Hierarchy, „ die kinderen des nagts, vlieden al knersfetandend by „ den dageraad en het aanblikken des Volksdags, en deeze „ Dag zal zyn. Het licht der waarheid fchiet „ reeds zyne ftraalen, de morgenzon der Vryheid daagt. ^ juich Mensch! Juich Burger! Eene nieuwe „ Schepping uw 'blyde Dag wordt thans herboo- 4, ren!" , Alles kenmerkt een Schryver met zyn Onderwerp geheel ingenomen; doch zou het, daar het deels eene Herziening en Verbetering van een voorgaand Werkje is , te  SH OVER DE ©ONSTITUTIE, ENZ Wevene Stukken zal de Leez r feSls 'r ds he? brekkige ten dien opzigte ontdekt hebben. ge" DeGeëxtendeerde Notulen, behelzende dc Decreten v«r oS*tVff Het Eerjic Jaar der Bataahfche Vryheid.' Ut alle de Handelingen van die Vergadering zoo voor' de Provincie van Holland in 't byzonder al ter Ver gade,-mg van de Generaliteit, volgens de OrLinfeZ'. nien van deeZcn &f**£ it'rden™ %<& Qchaars voorhanden en bezwaarlyk te bekomen wan»n ens"ee,r "nderfe^ ■* der Geëxtendeerde Notulen nf,^ • 8v£ Uitgave van alle de Handelingen der Nwifi"^? D^bhden van het Volk vin k/Jl 5 Provifio?=ele Reprefentanten ifthffitR betrekking tot deeze Vincien, OenoaS^L^^S^S; Pr°' deeden e.;,;,,. „i TOO i j L J ,U1 ae volkplantingen van lio gedrukt worden! én Wa?r van * Iu,tkcry' in Fo" gen tyd, volgens Dec™ ^ t L'" «emwooniï- .ntJaseh, Zy„, „ een zo veel beknopter Fora.aat,el, voor ' ZO 1  DE GEè'XTENDEERDE NOTULEN. 555 :o veel minder Prys, aan te treffen, behaagde ons. Xmners, behalven de meerdere beknoptheid en handelbaarleid van het groot 8vo. Formaat, met eene kleine Letter gedrukt, zo dat 14 Folio Bladzyden in 16 van dit Formaat begreepen worden, en geleverd voor den maatLen prys van twee Stuivers, daar zy in Folio op 5» Stuiver tomen te Haan, moet uitlokken. — — — - Zo verre hadden wy gefchreeven, by het doorbladeren fan het Eerfte Deel, of liever het Eerfte Deels Eerfte Stuk, wanneer wy, nevens onze Letteroefeningen, omringen een Noodig Berigt aan onze Landgenooten, tot lit Werk betrekkelyk: waar uit wy zien, dat het Eerfte Deel geheel is afgedrukt, en 71a bl., behalven de Tytels :n den Bladwyzer, beloopt. Uit dit Berigt ontwaarden wy, dat deeze Onderneening den zo zeer gehoopten byval niet vondt; dat, niet* egenftaande eene ruime verzending , buiten de Stad Dordrecht (waar meer dan 140 Exemplaaren gefleeten worden) deeze Onderneeming byna geene onderfteuning creeg. De Uitgeevers merken op, dat misfchien zeker geval, [waarfchynlyk de bepaaling om de Staatsftukken alleen :er Lands Drukkcrye te doen drukken,) waaruit men geredeneerd kan hebben, dat het Werk geen voortgang sou hebben, den byval der Landgenooten verhinderd reeft. Dan, daar zy zich verzekerd houden, dat dit geval , •edelykerwyze, geen hindernis aan dit Werk kan toebrengen, zyn zy rustig voortgegaan, en belooven, indien zy neer onderfteunings ontmoeten , met verdubbelden yver, ;n den meesten fpoed, het Werk te zullen voortzetten. Ten welken einde zy reeds het Derde Stuk des Eerften Deels verzonden hebben. TeiFens bekend maakende, dat fey onder het drukken van dit Berigt de Notulen ontvingen der Vergaderingen van 1 en 1 July: waar door zy in paat gefteld worden' om het Werk tweeledig te agtervolgen, fen beflooten hebben Maandlyks een Stukje van de Maand Maart en July te verzenden. f Wy hebben het dienftig gekeurd, dit onze Leezers hier te herinneren, of het ook meer mogt uitwerken dan een los Berigt , dat veeltyds tot andere einden gebezigd Jwordt dan waartoe het gefchikt is. De Arbeid deezer Boekliandelaaren verdient alle aanmoediging. Reek-  $2.6 rechten van' den mensch en burger. Rechten van den Mensch en Burger, door dc Reprefentanten van Holland vertoond, en de Pligten van den Mensch en Burger, dooreen oprechten Patriot 'er tes.cn over se- . plaatst; met Aantekeningen by dc Verklaaring der Reprefentanten van Holland, van %\ Jan. deezes Jaars, cn een Byvoegzel, wegens de aanjlaand.e Nadere Éepaaling der Rechten van den Mensch cn Barser negens den Eed op dezelve te doen, en wegens het Onderwys van dezelve op onze Academiën. Alles ter Ecre cn Behoedmg van vryheid, gelykheid en broederschap. Tc Amfterdam, by J. B. Elwe, 1795. N £. ovo. 33 bl. ü WZelk een lange Tytel voor zo weinig Bladzyden ! W van welken 'er nog 10 afgaan , aan een Voorbericht tn eene loorbchoeding hefteed. In de laatfte doet de Schryver zich eenigzins kennen ; „ met," gelyk hv fchryft, „ vooraf rondborftig te verkiaaren, da? hv een „ oprechte Bclyder en Voorftander is der godlyke na„ tuurrechten van den Mensch en Burger, en niet „ nu, maar een oud Voorftander daarvan is van vroe- V %¥fn ^aturn. Hy was een der eerften , en mis- „ fchien wel destyds de eerfte, die reeds voor 14 jaaren „ de pen voor zulke onvervreemdbaare Natuurrechten „ betekenend voerde ; en die reeds in 1781, onder an„ deren, ronduit fchreef, en, byzonder ten aanzien van „ de burgery van Amsterdam, daarop aandron"', dat „ het geheele Regeerweezen der Steden oorfpronelvk „ aan derzelver Burgeryen en des gehcelen Lands aan ,, het gantfche Volk toebehoort. Kort: dat het Neder„ landlcne Volk de ongmeele Souverain en Grondheer „ van Nederland is. Met alle zyne vermogens heeft „ hy dit altyd beweerd. Wel duizend Pennen fom „ zoo te fpreeken) heeft hy ftomp gefchreeven voor de „ Souveramiteit des Volks, als eene Leer, die alleen bc„ wysbaar , en welbegreepen oneindig heilzaamer is, dan „ die andere, vyelke de Ariftokratie en het Despotis„ mus altyd misoruiken kunnen, en die zelfs enkel » rlaarom, niet deuSt' behalven dat zy onbetoogbaar is." De Schryver, die met al deeze aanduiding ons nog onbekend blyft, oordeelt het van eene byzondere nut? tighcid te zyn voor een Volk, de Pligten eens naast de Reek-  RECHTEN VAN DEN MENSCH EN BURGER. 527 Rechten geplaatst te leezen; gelyk- hy ze hier voordraagt: die fchryfvvyze is hy, naar zyne verklaaring, „ verfchul,, digd aan de eenvoudige Vinding van alles zo eens naast „ elkander geplaatst te hebben." — - Eene vinding, die hy egter, zo wy vertrouwen, zich niet aanraaatigt; naardemaal dusdanige tegenoverftellihgen, in een kort begrip, ons te meermaalen voor lange jaaren voorkwamen, in Werken zeker vóór deezes Schryvers. geboorte gefchreeven. Wat hier van zy. Zie hier Leezers een voorbeeld van 's Schryvers fchikking en van zyne Aantekeningen: ,, Ieder' moet' Item lubben. ,, */ Is ieders Pligt aan nie- ,, in de Wetgeevende Vergade- „ mand het nevenliaande Recht „ ring der geheele Maatfchap. te ontzeggen , het zy het in „ py, het zy perfoonlyk, het „ perfoon of door zyne Verte- i zy door eene by hem mede genwoordigers , mede by hem ,-, gekoozene Venegenwoordi- verhoren, wil uitoefenen" »> gjng-" Op deeze Afdeeling vinden wy de volgende Aantekening: „ Wat de Soort en Wyze van Reprefentatie betreft, deeze || zyn veelerlei, en een byzonder Poinct van Staatsrege„ ling voor elk byzonder Land; en de eenige zekere proef, „ welke de beste is, is de Ondervinding (NB. Nogthans is 'er eene nieuwe nimmer gepractitëerde zaak aan ge„ heel Europa te ontdekken, welke meest alle tot hier „ toe ouoplosbaare Bezwaaren tegen de meeste Staats,-, formen zou wegneemen, . . . Rae ! Rae ! wat is ,-, dat . . . .?" Dit leezende, herdagten wy aan 't geen wy bl. 4 aantroffen: „ Wie licht heeft, dat hy het op tafel zette, al ware het ook nog een zo klein kaarsje." Hier fchynt de Schryver ons toe onmiddelyk een Dompertje gereed te hebben. Dit is meermaals zyn geval. En beantwoordt zulk eene fchryfwyze althans in 't geheel niet aan het laatfte der drie Poinélen, in 't fchryven, zyns oordeels, in 't oog te houden ; „ de Helderheid, Bepaaldheid en ,', Juis'theid der Uitdrukking." Hoedanigheden, zeer noodzaaklyk, en hoogst te verlangen; doch die wy in dit Boeksken niet aantroffen. Be.  53» BEDENKINGEN, Bedenkingen, van een waar Beminnaar van zyn Vaderland over het afvorderen van Schavergoeding, en andere PerJoncele Vervolgingen, wegens voormaalige niet VaderlandJc/ie Gedraagingen en Lenkwys. Wilt gy eene byzondere Godsdienftige of Staatkundige „ Party fterkte en duurzaamheid byzetten , zo ftraf la „ vervolg dezelve!'' Montksquieu. Te Amflerdam, by Saakes, en verders alom. In gr. ovo. 16 bl. 6 1"V onbekende Schryver van dit kleine Stukje, die iy zich verbergt onder de Letteren D. H. B. A. en, blykens eene Aantekening aan den voet van bl. 8, een Bries is, betuigt, in de Inleiding, dat de éénige beweegreden, die hem aanfpoorde om deeze Gedagten zynen Landgenooten mede te deelen, deeze was: „ dat „ nimmer een welmeënënd Vaderlander behoort ftil te „ zvvygen, wanneer hy kan hoopen, door gegronde re„ denen, het neemen van maatregelen af te wenden, die „ hy als zeer gevaarlyk voor het heil van 't dierbaar „ Vaderland befchóuwt." Zulke maatregelen zoeken, zyns oordeels, veele welgezinden te volgen, „ die, door- onberedeneerde drift, „ of aanhitzmg yan Intriganten, misleid, van alle de „ Leden der oude Regeering eene Schavergoeding wil„ Jen afgevorderd hebben, wegens alle de byzondere Ver„ hezen en Mishandelingen, welive een aantal Burgers, „ als een toevallig of .11 tuurlyk gevolg der Revolutie „ van 1787, geleden hebben. Anderen gaan verder, „ en willen alle de nadeden, die wy, door den Oorlog „- tegen de Franfchen als anderzins, onder het voorraaalig ,? Bellier geleden hebben, alleen door de Hoofden der „ Oranjeparty doen boeten en draagen. Voorts zyn „ 'er veelen, die door willen dryven, dat men alle, of „ ten minlten meest alle, Amptenaaren, die, ten t\fde van „ het Stadhouderlyk Bewind , den Stadhouder toege„ daan waren, thans van hunne Ampten moet ontzet„ ren, olichoon ook die Bedieningen geenen daadlv" ftier »lvIoe hebben 0£) het p°iitiek Regeerüigsbe- Naa  BEDENKINGEN. 5^9 . Naa aangeduid te hebben de rnogelykheid, dat zuivere Vaderlandsliefde, min dan wel andere bevveegreuenen van Eigenbaat ontleend , de oorfprong is van dien yver, is hy 'er verre af van allen, die de bovengemelde maatregelen wenfehen door te dry ven, als eigenoelang. zoekers aan te merken. 'Er zyn, zyns agtens- dwaalcn-. den; en voor deezen heeft hy zyn arbeid geichikt. Om zich fchootvry te ftellen voor de verdenking, als of hy ten oogmerk zou hebben de Bedryven der Leden van bet voorige Beftuur te veel te verfchoonen, agt de Schryver het noodig, zyne Medeburgers, op het plegtigst, te verzekeren, „ dat alleen waare zucht voor het neil „ van zyn Vaderland hem by het op 't papier ftellen van „ deeze Bedenkingen bezielde, en dat nimmer mm zuivere „ bedoelingen of partydige genegenheid voor eenige L,e- • 3, den van net oud Beftier, hem tot het zelve aanfpoorde „ of konde aanfpooren, daar hy betuigt met vo ftrekt me„ mand van dezelve in eenige betrekking of relatie, noe„ genaamd ook, te ftaan, en veeleer door hunne yoormaa„ lige handelwys, waar van ook zyne Familie in t oy„ zonder eene zo gevoelige ondervinding hadde, tegen „ hun perfooneel moest vooringenomen zyn.'^ Wv oordeelden het noodig, dit uit de Inleiding vandit kleine Stukie aan te flippen, om den onbekenden Schryver in zyne Staatkundige hoedanigheden, volgens zyne eigene opgave, te doen kennen. . . Hv vaW zyn onderwerp aan met deeze betuiging: „ Hoe „ zeer ik, dit bctuige ik voor God en myn Vaderland, door het vuuripst Patriotisme en den onverzoenlykften haat teil gen Ariftocratie bezield ben, moet ik egter de voorge' melde en door veelen verlangde maatregelen volftrekt afkeuren, voor eerst als niet uitvoerlyk, zonder dat er " eene groote onregtvaardigheid mede gepaaid gaat, ver! volgens als ten hoogften onftaatkundig , nacleehg a .n de , akeroeene belangen des Lands, en rechtftreeks, ftrydig ' met de bedoelingen on^er Revo'utie. Om dit, zyns oordeels, te betoogen , laat hy voorafgaan- „ of'er niet het een en ander aan te merken zy 1 ter vërontfchuldiging van veele ftrafbaar fchynende m-de "Riemen." In deeze Afdeeling merkt de Schryver, met rede het woord veele gebezigd hebbende, op, welke Perfoonen hv voor waarlvk ftrafbaare houdt. „ i. uiz voornaamlek bewerkt "hebben de inroeping van een ge- wdddaadige Pruisfifche Magt om de Patriotfche zaak I,ETT. 1795. NO. 12. Wn "W  53° BEDENKINGEN. „ te verdelgen, fchoon genoegzaam overtuigd van d? „ heillooze gevolgen , die deeze ftap in alle bevallen „ naa zich. moest ileepen. ~- 2. Die naderhai$ alkcn „ uit principes yan wraak- en vervolgzugt de Patriotten „ gruwelyk mishandeld hebben. —£ % D;e «ffig „ ringen moedwillig ongeftraft hebben laaten "pasieeren, „ of er zelfs heimlyk de hand mede in hadden , „ 4. Die aan volkomen dievery van 's Lands 'tchittm „zichzelven fchuldig gakten/ Zuike Boo^ig en" w hy met verfchoonen ; hy keurt ze hoogst ftrafwaar- In de tweede plaats tragt hy het onftaatkundige en fchadelyke aan te wyzen m 't algemeen van alle Perfoonlvke Vervolgingen. .- En eindelyk te toonen, dat zomtyds wel het algemeen belang vordert ook de Jlrafwaardige Perfoonen niet te vervolgen. Zyne bedenkingen draagt hy kort, klaar en ïcraetic voor : men zou 'er de oplcsling eeniger Tegcnbedcnkingen , die er met regt op gemaakt kunnen worden * en den Schryver zeker met ontviooden , wel by verlangd hebben liet Stukje is leezenswaardig, en de Schryver lmeekt zyne Leezers „ onpartydig zyne gronden tc' be,-, oordeelen , daar naar te handelen, zo zy ze moete* „ goedkeuren, of ze bondig te wederleggen, 70 zvze'af „ keuren." In 't laatfte geval betuigt by zvne bereidvaardigheid om van denkwyze in deezen te veranderen. Een Broederlyk Wóórd aan myne Bataaffihe Medeburgers, by het naderen der Nationaale Conventie, over dc Veretschtens m de Kiezers der Leden m die Vergade' ring. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz., 14 bl. in gr. tivo. "T\e ongenoemde Burger, die dit Broederlyk Woord ter op den Tytel gemelde gelegenheid, en tot het daar aangeduide einde, voert, fchryft, in het zeer korte-Voor berigt: „ Dat het mogelyk nut van dit Broederlyk Woord „ hem deedt befluiten, 't zelve in het tydftip, 't welk „ wy thans beleeven, liet licht te doen zien " — ' \\„ weet/' voegt hy 'er nevens, „ dat over' de ftoffe^ » W1-ar van lk handel, veel breedvoeriger te fchryven „ zou  EEN BROEDERLYK WOORD. 53* „zou zyn; doch ik geef het alleen als eene loutere ' Aanduiding, niet als eene uitgewerkte Verhande- lino- In Vkort het is een Broederlyk Woord, waar Z van dc welmeenenheid, zo al niet de eenige, ten ' minflen zeker een der hoofdveidienften uitmaakt. Een ftyl vol leevens kenmerkt dit Stukje by uitftcekenheid. De Woordvoerder- tot zyne BataafJche Medeburgers betoont zich een geflaagen vyand der gtftocraaten. Hun gekenfehetst hebbende by den aanvang , vaart hy voort: „ De Oppermagt van het Volk zullen die trotfche boozen belachen, tot dat de " fidderino- voor deszelfs geducht vermogen hun hart met eenen doodlyken fchrik flaat. Gelukkig, myne " Medeburgers! de fchitterende waterbel hunner trqtsch" heid , hoe gezwollen, hoe hoog gereezen , zal binnen " kort barften - en het oogenblik der volkomen zegepraal van 's Volks Oppermagt nadert. Laaten wy dan met kloekmoedige bedaardheid , doch tevens met het " (rloei^nd vuur der Vryheid in onzen boezem, dit "oogenblik, dit gewigtig oogenblik! niet als uitgelaaten " vrolvke kinderen verbeiden; maar laaten wy den kot- Ten tusfehentyd, die "er tuslchen de Telling des Volks en de Verkiezing van de Leden der Bataaffche " Conventie verftryken moet, doorbrengen met om te " zien na Mannen , die in den volften zm ons vcrdie- nen te vertegenwoordigen, als Kiezers van de Leden " der Nationaale Conventie." Het aanbelang deezer zaake aangewcezen, en zyne Medeburgers gewaarfchuwd hebbende om uit eigen oogen f £ b onderhoudt hv zyne Broeders niet over de Perfoonen, maar over de Zedeïyke Hoedanigheden, der seenen, die Kiezers verdienen te zyn der Leden yan de Nationaale Conventie; dewyl de Politike Hoedanigheden of bekend zyn, of bekend zullen worden uit de daaromtrent by de Oproeping vastgeftelde bepaalingen. Het eerfte vereischte in een Kiezer is Goede Tiouw, m een zeer wydgeftrekten zin, hier ontvouwd.—-— VVyders moet een Kiezer niet.alleen eerlykheid van hart, maar ook «ezond verftand en uitgeftrekte kennis bezitten aan de onderfcheidene Perfoonen van verdienften, die zich m ons Vaderland bevinden. De rechtmaatigheid van dit vereischte wordt bondig beweezen. Gepast en treffend is daarop het vermaan. „ ^ Burger van Nederland bedenke» als hy de pen opvar  533 »RN BROEDERLYK WOORD. a, om den naam des Mans- te fchryven, dien hy tot Kie- „ zer benoemt. „ „ Ik ftaa gereed tot bet pleg- „ „ tigst bedryf, 't geen ooit een Burger van Nederland „ „ te doen ftaat. . . ik zal den iVIan benoemen aan „ „ wien ik den gewigtigen post opdraag, om, zo hem „ „ het Kiezerfchap te beurt valt, het zyne by te draa„ „ gen tot de keuze van eenen Afgevaardigden na de „ „ Vergadering des Bataaffchen Volks, waar van het ge„ „ luk van dit gellacht, van het naagellacht, zal af„ „ hangen, waar van het afhangen zal, of wy een volk, „ „ een groot, een vry volk, blyven of liever worden „ „ zullen, dat met eerbied en roem onder de volken der „ „ aarde genoemd wordt. Weg dan alle eigenbaat, •>•> » weg alle begoochelende denkbeelden van uiterlyke, „ „ van fchitterende grootheid. De Man , dien ik „ „ benoem, zal een verftandig eerlyk Bataaf zyn „ „ en ik zou my voor het Bataaffche'Volk niet fchaamen, „ „ al had ik den te kiezen Man tot een Lid der Na„ „ tionaale Conventie benoemd!"" Schoon , treffend fchoon, is de afbeelding van eenen echten Bataaffchen Volksvertegenwoordiger, in 't flot ten toon gehangen. Doch dezelve moet gezien worden in dit Werkje zelve , 't welk verdienften te over bezit, om, in dit tydsgewrichtc, van elk rechtfchaapen Vaderlander geleezen en herleezen te worden, op dat hy wvslyk handele in de groote zaak, het belang des Vaderlands De Dwaalingen van Mr. pitt's tegenwoordig Bef nar als veelvuldig, nieuw, gewigtig en gevaarlyk befchouwd, door een Schryver, die aan geen Buitenlandfche Hoven of binnenlandfche belangen, gchegt is. Veluti in Speculum Naar den tweeden Druk uit het Engelsch vertaald' Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoom f„ gr fvt 93 bl. ö ' yu' Een Stukje onder deezen Tytel zal gereeden ingang vinden by onze Vaderlanders, die zints lanenielde_ woord verbasterd in ttuifllsen. •  54© W. COXE, KEIZEN DOOB SWITSERLAND. naame lieden fpraken dit gevoelen tegen als valsch en belach* lyk. (bl. J34 • XXXVt. Reize over Tete Noire. Col de Balme. —— Mont lilanc. Deszelfs verbaazende hoogte: een zeer merkwaardige brief, aan welks einde de Lezer , die over dit onderwerp meer begeert, verzonden wordt naar trem .Lr y's Analyfc d experiences fur la Mefure des llautures, in saussu e's Voyages dans les Alpes, Vol. II, p. 616. Hen , die dit fchoone Werk niet bezitten, en , over dezen vermaarden oerg, meer verlangen te weeten, verzenden wy na de Uittrekzels, die wy uit de keizen van saussure , in ons Mengelwerk, één en andermaal gegeeven hebben (*). XXXVII. Tsberg van Bosfon. Montanvert. Togt ever de Tsvalleyen. Wy hoopen van het eerfte Stuk van het tweede Deel dezes Werks , dat ook reeds het lieht ziec, eerlang verflag te doen. (•) Zie Reistocht op Mmt-blune , door den Heer saussure : Nieuwe AU gem. Vadert Letieroef., IU Deel, bl. 115: en Waarneeminpen, op den top van Mont blane , gedaan door denzelfden: aldaar, bl. 219. Zie verder eene Befchryving der Gezigten van den Berg Blane., enz. in de Reize 71a de Tsbergen van Savoye, enz., door m. th. bourrit. By den Drukker deezes, j. yntbma, uitgegeeven, in gr. 8vo. Met Plaaten, Ifidewyk van Seelberg; of de dwaalende Wysgeer: door den Vryheer van knigge. Eerfte Deel. Met Plaaten. Te Haarlem, by F. Bohn, 1795. In gr. %vo. Behalven 't Voorwerkt 258 bl. De Schryver telt, in zyn Voorbericht, agt hoofdzaaken op , die zyne bedoelingen in dit Werk bevatten, doch die te lang zyn om hier te kunnen geplaatst worden , weshalven wy den Leezer derwaarts moeten verzenden. Het Boek zelf behelst veele zedekundige waarheden, die in welgefchetfle Characters, of niet onaangenaame Verhaalen, worden voorgedraagen, en allen ontleend zyn van zeer veele mogelyke gevallen in het menfchely- leven; in de opgave van welken de Schryver niet alleen geraadpleegd heeft met de voorbeelden van anderen, die zyn menschi undig oog van tyd tot tyd ontdekt heeft maar zelfs, 't geen meer klemt, (jvolgends zyne eigene betuiging in het Voorbericht) met het zamenweefzel van zyne eigene bevindingen en heerfchende driften, de Gefchiedenis van zyn eigen, menig' waal op 'et dwaalfpoor gebragt, hart. Het Werk verdient alzo geene geringe plaats onder de zedekundige en leerzaame Ro- BUUtf»  ALGE MEENE VADERLANDSCHE LEtTËR-OEFENINGËN, De Leer der Godlyke Voorzienigheid, en de Voortreflyk.heid en Voordeden van het Christendom, in Leerredenen voorgedraagen door k. f. weidenbach , Leeraar van het Euangelie. ïn twee Deelen. Te Amflerdam, hy W; Holtrop, 1795. In gr. 8yo, 347 en 174 hl: Loflyk, en , indien zy naar den eisch der zaake v/or; den'volvoerd, hoogstbelangryk en nuttig, zyn allé ■pooo-ingen, aangekend om den zwakken iterveling te overtuigen van de waarheid eener albeftuurcnde Voorzienigheid, eri om dé zwaarighedcn, welke deswegen in zyn verftand. óf gemoed zomtyds «opryzen, Uit den weg te ruimen. De leere tög wegens een allesgadeüaand toeziet van een wys, goed en rüagtig, Weezen, is niet fleoorfianden zyn alle middelen, die de menfchen opleiden cn vormen, die de onweetendheid en de (haalinghaare kracht heneemen, en den mensch tot hooger wysheid en gelukzaligheid leiden kunnen. „ Zouden wy het eenigzins ontkennen ," merkt hy hieromtrent, onder anderen, aan, „ dat wy in- ts zog'  DE LEER DER VOORZIENIGHEID, 545 S9 zonderheid in omftandigheden en in landen leeven, in -, welken weetenfchappen en ktmften bloeijen, in welken „ wysheid en deugd gefchat en geëerd worden , cn dat ,, ons inzonderheid het licht van eenen heiligen Godsdienst beftraalt, die ons ook geen eenig middel noch weg „ tot hooger volmaaktheid cn gelukzaligheid laat ontbree„ ken? En als wy, (dus gaat hy voort,) het is fchan„ delyk te zeggen , "zo veele menfchen zien ? die liever }, met hunne dwaalingen en dwaasheden oud worden, „ dan dat zy flechts eenmaal hun oog op het hooge doel„ einde der waarheid zouden vestigen; zo veele menfchen, „ die zich liever, gantfche dagen en jaaren lang, met de „ nietswaardigfte dingen bezig houden , dan dat zy d£ „ lesfen tot hunne eigene gelukzaligheid bevatten cn ter „ harte. neemen zouden ; zo veele menfchen , die daar„ door in eenen eeuwigen nacht van onweetendheid, dwaa„ ling en dwaasheid wandelen , en eindelyk ongelukkig ,, worden, wien zullen wy dan befchuldigen ? De „ Voorzienigheid van eenen wyzen en goedertieren God, 9, of ?yne ondankbaare en laaghartige Schepfelen ? Zal „ men ook eenen wyzen , goeden , eenen tederen en „ liefderyken Vader veroordeelen , als zyne ondank„ baarc en wederfpannige kinderen zyne vermaaningen „ en voorfchriften tot deugd cn geluk niet volgen , of „ zal hy daarom ophouden in onze oogen wys en goed „ te zyn ?" Leezens- en naadenkenswaardig zyri verfcheiden aanmerkingen, in dé Leerrede, in welke onze Schryver zich voorftclt, de Godlyke Voorzienigheid te handhaaven, met een betoog, zo niet van het Over-, althars van het Evenwigt der goeden tegen de kwaaden. Misfchien befchóuwt liy hier, by wylen, de menfchen uit een al tc gunftig oogpunt , en hunne uitwendig goede hoedanigheden in een fe voordcelig licht, Nogthans zyn dusdanige befchouwingen altoos aangenaainer voor een menschlievend, welgeplaatst hart, dan die akelige menfehenhaatende fchrikbeelden, die de zedeïyke waereld vertoonen als een modderpoel van de vuilfte zonden, uit welken, even als een komeet aan den ftarrcnhemel, een goed karakter, als een zeldzaam verfchynzcl, flegts nu en dan ten voorfchyn treedt. Ons beftek verbiedt de ontleeding van dat Vert.vg; de aandagtigc leezing daar van, gelyk inderdaad van dee/en geheelen bondel van Leerredenen, willen wy onzen Leezeren ten ernftigften aanpryzen. O 0 3 Gr oud-  54-6 J. BEATTIE, GRONDEEGINZELEN Grondbeginzelen der Zedeïyke Wetenfchappen, door ja*f mes beattie , LL. D. Hoogleeraar in de Zedeïyke Wysgeer te en Redenkunde in Marifchal- College, te Aberdeen. Met Byvoegzels vermeerderd door j. f. hennert , Hoogleeraar ifi de Wiskunde. Tweede Deel. Uit het Engelsch. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1794. In gr. 8vo, 522 bl. Redekunde, Huishoudkunde en Staatkunde zyn de belangryke onderwerpen van het Tweede Deel des fraai gefchreevenen Werks van den beroemden beattie ; van welks beloop en behandelinge wy, reeds eenigen tyd geleeden , een goedkeurend en aanpryzend verflag gedaan hebben. Wilden wy alles, wat wy, in dit Deel, overneemensvvaardig agten , mededcelen, ons verflag zouden wy tot eene onevenredige wydloopigheid doen uitdyen. Zie hier den hoofdinhoud, nevens eenige trekken, ginds cn elders opgezameld. De Zedekunde beflaat hier dc eerfte plaats. Naa eene uitvoerige ontvouwing van de natuur der Deugd, met eenige tusfehenbeiden gevlogtene gemengde Aanmerkingen, fpreekt beattie, afzonderiyk, over de Godsvrugt, of de pligten jegens God; over Maatfchappelyke deugd, of de pligten der menfchen onderling; cn over de pligten- die de mensch aan zich zeiven verichuldigd is. De Afdceling, loopende over de natuur der Deugd, behelst een reeks van befchouwingen, inderdaad niet nieuw in haare foort , maar die zélf de geocffendften, in dit vak der Wysbegeerte, zich met genoegen zullen herinneren , voor zo veel zy de onveranderlyke waarde en verpligting der Deugd in een helder licht plaatzen, en .in dezelve met kragt van redeneeringe wordt te keer nagaan , al wat , op droggronden , dezelve als willekeurig zou willen doen voorkoomen. Met naame is de Schryver zeer ernftig omtrent de kragt en het gezap- van het Geweeten, en het gezag der voorfchriften, de° zedeïyke nandelingen der menfchen betreffende, welke daaruit kunnen worden afgeleid. Om hetwelk boven alle tegeefpraak te ftellen, hy zich verledigt, om de bedenkingen, welke door zommigen, om de kragt van het Geweeten te verzwakken , worden aangevoerd, opzettefyk te kèer te gaan. „ Het is geen bewys (fchryft hy, onder ande- . „ ren)  der zedelyke wetenschappen. 547 ven) tegen de leere, die wy hier beweeren , dat het Geweeten, zoo wel als de Rede, een natuurlyk vermogen is, den mensch door zynen Schepper ingeplant, dat, ' waar de voorwerpen van pligt onbekend zyn, of. waar misvattingen de overhand hebben omtrent derzelver I' natuur, de menfchen ook moeten onderhevig zyn, om hunnen pligt jegens deeze voorwerpen verkeerd te bevat„ ten." Om dit op te hekleren, bedient zich beattie van liet volgende voorbeeld : „ De voorwerpen van pligt „ zvn, de Godheid, onze medefchepzels, en wy zei ven. -, Geef aan een redelyk wezen rechte denkbeelden van L deze voorwerpen , en zyn zedelyk vermogen zal hem % niet toelaaten onkundig te zyn van zynen pligt omtrent ' dezelven. Overtuig hem, by voorbeeld, dat God onZ eindig wys, magtig, goed, en heilig, de bron van geluk, en het oorfpronglyk beeld der volmaaktheid is ; , en hy kan niet misfen, te erkennen (het zy zyne prak" tyk daar al of niet mede overeenftemme) dat het zyn pligt is, een zoo groot en heerlyk Wezen lief te hebL ben, te vreezen, en te gehoorzamen. Leer hem, inteZ sendeel, (dus vervolgt hy) dat 'er veele Goden zyu, „ ïbmimgen eigenzinnig en dwaas, anderen een weinig ', veritandiger; fommigen zoo zwak en ondeugend als ;, menfchen; geen één van hun vry van onvolmaakthe' den; en niet weinigen zeer ongebonden van gedrag: en ' gy zult hem dezelfde ongerymde denkbeelden doen Z hebben, die de gemeene man onder de Grieken eertyds hadt, van de pligten, die de menfchen aan deze Go„ den verfchuldigd zyn. Is dit nu (vraagt hy) veroor„ zaakt door een bederf van het Geweeten ,, of door een „ geheel gebrek van dit vermogen ? Is het met oor„ fpronglyk uit eene kennis, die door verkeerde voor„ Helling en onkunde bedorven is ?' Op eene juiste ontvouwing der pligten, voortvloeiende uit 's menfchen betrekking'tot God, tot zynen naasten en zich zeiven, laat beattie volgen eene Verhandeling over de Huishoudkunde; in welke hy de menfchen befchóuwt in eenen meer bepaalden kring, dan dien der algemeene Maatfchappye, te weeten, als leden van een Huisgezin, als zynde de grondflag van alle Burgerlyke Maatfchappyen, en hetwelk de drie betrekkingen bevat, van Man en Vrouw, Ouders en Kinderen, Heer en Bedienden. Daar de pligten, welke uit deeze onderfcheidene betrekkingen voortvloeien, over 't algemeen genoeg O o 4 be-  54$ J. BEATTIE, GR0NDBEGIN2ELEN bekend zyn, agt hy het noodeloos, met eene byzondere optelling^daar yan zyne Leezers bezig te houden. Van= hier dat hy zien inzonderheid bepaalt by eenige Vraagen" welke omtrent dezelve kunnen geopperd worden. Dus , b. v. handelende over de Opvoeding, oppert hv dc vraag, ql een openbaar School, dan of het byzonder onderwys m huis, te verkiezen zy. Aan beiden kent hv voor- en nadeelen toe. „ In de openbaare fchool," zet hy, „ zyn beter gelegenheden , om hebbelykheden van „ werkzaamheid te verkrygen, een vry en manlyk gedrag, „ met wereldkennis , en kennis van de menschlyke na,, tuur, zoo wel als om beiangryke verbintenisfen aan te „ gaan met goede kennisfen en vrienden. Doch fvoegt hv „ er nevens) in de huislyke opvoeding, kan men meer ,, zedigheid en fchuldeloosheid, ftipter eerlykheid ' van -., beginzelen, minder verzoekingen tot ongeregeldheid „ en minder, vrees voor hecht gezelfchap verwachten " Niet ongenegen, intusfehen, fchynt hy, öm beide wvzén van Opvoedinge zamen te voegen. ,, Misi'chien (-fchryf; ny) mdien deze. beide foorten van onderwys vereenigd ,, weroen; indien zy, die op een openbaar fchool gaan, „ ook geduung onder het oog van een oplettend ouder ?, of voogd waren, het welk maar al te weinig kan ,, plaats hehben , kon men de tegenwerping tegen deze „ kweeklcho'ilen voor een gedeelte beantwoorden. Maar, (voegt hy 'er nevens) zonder zoodanig byzonder opzicht „ ichynen groote fchoolcn, byzonder in groote fteden, ten Uiterften gevaarlyk te zyn." Leezenswaardig zvn de bedenkingen , welke beattie omtrent dc S/aavemy aanvoert. De Vriend van Vryheid en Gelvkheid fpreekt hier eene taal, welke tot in de uiterfte fchuilhoeken uit hunne vastigheid oproept eenen iegelyk, welke, met woorden of; met daaden , oen Slaavenhandel vercleedigt. Gaarne wi, den wy t een en ander overneemen; doelde aaneenichakelmg van 's Mans redenbeleid beneemt ons daartoe de gelegenheid. Gelyk in veele andere opzigten, dus moeten wy ook in dit, den Leezer na het Werk zelve wyzen. - " * ' In de. Afdeel ing, handelende over de Stemkunde, fpreekt beattie, ïii de eerfte plaats, over de algemeene natuur der. Wet; ontvouwende, wat tot eene Wet vereischt worde, de Verdeeling in Godlyke eu Menschlyke Wetten , en ae onciericheideii foorten der laatstgenoemden. Uitvoerig ipreekt hy over het regt van eigendom, cu over  PER ZEDELYKE wetenschappen, £49 pver de wyze, op welke hetzelve wordt verkreegen, De gewoone Vraagftukken, by de Schryvers over het Na^ tuurregt geopperd, worden hier kort en zaaklyk behandeld. Als een kort begrip dier weetenfchap mag deeze Verhandeling worden aangemerkt. Daar de Schryver zyne Hellingen, meermaalen, op Groot-Br ittannie toepast, hadden wy wel gewenscht, dat de Hoogl. hennert , ingevolge der aankondiginge op den titel, Byvoegzels beloovende, ook hier de Leezers , in hunne billyke verwagting, niet hadt te leur gefteld. Aanleiding in overvloed zou de Profesfor daar toe gevonden hebben. Enkele praal, en een Boekverkoopers loopje, om het Werk dies te beter aan den man te helpen, is thans de uitlokkende belofte. Aan alle het bovengemelde hegt beattie zyne befchouwingen over den Oorfprong en de Natuur der Burgerlyke Regeeringe, in derzelver onderfcheidene gedaanten van Democratie en Arifiocratie, Despotismus en Monarchie; helluitende alles met eene fchets van de Britfche Conftitutie, welke hy befchóuwt als „ de fraaie „ fte, de ingewikkeldfte, en de uitmuntendfte, vorm van, „ menschlyke Staatkunde , die ooit in de wereld ver' fcheeneri is. Dit zeg ik, (voegt 'er beattie nevens} „ niet uit eene blinde partydigheid voor dezelve, welke „ echter in een Britsch onderdaan verfchoonlyk zou kun„ nen zyn ; maar dit alles wordt door de kundigfte „ Vreemdelingen erkend, 't Is zoo, (vervolgt hy) wei„ nige Vreemdelingen kennen ze, maar die ze ken„ nen, bewonderen ze eenpaarig.' Dat zy volmaakt is," „ zal ik niet beweeren , ik ken geen werk van men„, fchen, dat volmaakt is. Maar haare onvolmaaktheden „ zyn weinig , en min drukkend , dan de misnoegden, „ o'proerigen en inbeeidigen, genegen zyn, om te gelooven , en hunne aangehaalde kwaade gevolgen zullen, „, voor eenen eerlyken en verftandigen waarneemer, „ meer fchynen te beftaan in de verbeelding van den „ befchouwer, dan wel in de daad en wezenlyk." 't Lust ons, naa deeze algemeene aankondigingen, den Leezer onder, het oog te brengen , zommigen van beatTIe's aanmerkingen over de Democratie of Volksregeering , de toepasfing cn naauwkeurigheid van welke wy aan ieders oordeel onderwerpen. Onnoodig agten wy eenige yetfehooning te vraagen voor de volgende uitOo 5 trek-  $5° J. BEATTIE, GRONDBEGINZELEN trekzels, den ftaat van ons Land, en den tyd, in welken wy dit fchryven, in aanmerking genomen zynde „ De grondvesting van eene zuivere DemocratL is 'eere „ gelyke verdeeling van eigendommen en bezittingen „ byzonder van eigendommen van land, onder de bur' „ gers; dat is, onder alle die geenen, welke als leden „ van net Gemeenebest 'er invloed op hebben. Dit zal aan „ ieder burger eene gelyke maate van magt, en gevols„ lyk van gewigt m de regeering geven , het ly on„ midlyk door hem zeiven, of midlyk door zyne vertcen" woordigers vry gekozen Alle de burgers moeten ,bom „ dezelfde reden, aangemerkt worden, als Peïyk in rano„ want eertitels boezemen trotsheid in, beveelen eerbied' „ cn prikkelen de eerzucht aan; en ftrekken, by o-evolg' „ om de Democratifche gelykheid te vernielen b Men„ fchen, die dus ten aanzien van rykdom en ftand on „ gclyken voet ftaan, verbeelden zich algemeen veel van „ hunne gelykheid; en zyn onwillig om eenige meerder„ heid in hunnen naasten te erkennen; en indien zy te„ vens, met hunnen hoogen geest van onafhanglykiieid, „ maatig, zuinig en beminnaars van hun arbeid en van „ Buil Vaderland zyn, kan de Democratie, ééns geves„ tigd, eemgen tyd blyven ftaan. Maar, indien 'er eene „ begeerte naar rykdom of meerderheid ontrtaat, zal de „ ongelykheid dra verfchynen ; fommigen willen me-r „ bezitten, en meer uitmunten dan anderen, en hebben „ eene verhevener ziel; en de één zoo wel als de andere „ zal aan zyne nakomelingen een deel van zyn eigen „ geest achterlaaten: zbo dat hy, wiens Vader eerzuchtig „ en voorfpoedig was, denzelfden hoogvliegenden aart zal „ aankleeven ; en zy, wier Voorouders zich nooit uit de „ laagheid konden opbeuren, zullen de uitzichten vin „ hunnen ftand volgen , welken het hun toefebynt dat „ zy onmoogiyk voor eenen beteren kunnen verwisfelen „ Ook zullen gunftige voorvallen, verhevener deu^d en „ hooger bekwaamheden, alle famenfpannen, om fommioe „ byzondere perfoonen te verheffen; en tegengeftelde om„ ftandigheden, om andere neder te drukken. Hier door „ moeten fommigen grooter magt verkrygen, dan zy heb ,, ben moesten ; hetwelk de andere noódzaaklyk zal be„ rooven van een gedeelte van die magt, daar zy recht od „ hadden._ En zal dus de Democratie zich allengskeiK ont„ binden in Arifiocratie; en deze, door eene gelyke, door- „ gaans  der zedeeyke wetenschappen. 551 masonvermydelyke, verbastering, in Oligarchie; welke t^^T^^^^^l de burgers „ Qm eene Democr;ltW /^.V \ dat ieder een, die ^S^^^^^ een kans kan » ben om op zyne beurt een Regeermgsperfoon te t 7^ ende tydPvanyzoodanigeRegeeringsperloonen moet " SSt' wezen Want indien de publieke ampten door : ttoèStr. burgers wordt genaast ^««^ -« nvprio'pn neemt de gelykheid een emoe, en uc " fia? w^kKttfed« eyn indien eenig burger te r Sïï in zm ampt blyft, zal hy te veel afhangelingen, u, en gevolg yk ^e veel magt, krygen." Om het regt van ^ellSe aanfpraak der burgeren op het bewind Lattif dat alle burgers de zelfde opvoeding ontvanSirSe? verfchilknde plans v*n «>g* ïr] Ur-ndheid van peest en bekwaamheid zullen voortt8fê£?£ welen einde de Opvoeding aan de zorgfe van het onenbaar beftuur zou moeten worden opgedraagen 7? hier nog des Schryvers gedagten over dc natuur en ^irSbSz^'Mt Democratie, fen befluitc van ons SffSÏ? het SSzen derzelven, hoewel eenigzins uitvoerff ?a veelen onzer Leezeren niet onaangenaam weezen. SVte Democratie is het Volk Souveram,. om dat zy " urne ei ™e Wetten maaken, en hunne eigene Regen" SS; ™t ook zyn zy onderdaanen, om dat " zv aan de Wetten en Overheden moeten gehoorzaamen, " 5ïe zv zeiven Saakt hebben. Zy oefenen hunne Sou" Jêrainitei dom- middel van ftemgeving , van welke * Xemrïèr de meerderheid/of eene bepaalde evenredig" heid grooter dan de meerderheid, by voorbeeld twee derdén of drie Vierden , onderfteld moet worden, de " Sn van het geheel te zyn. Derhalven zyn 'er in deze " S&5SwS(2^dig ter regeling der ftemge- vinf • en het getal der ftemgerechtigden of burgeis " mStt'bepaaTd el bekend zyn; Imderzins konden lieden ' Smen, die dit recht niet hadden ; en het zou n3 moS zvn, om te weten, hoe veele ftemmen eene * ^fSÉffieffc kan het Volk gefchikt zyn om Wenen te maaken; om dat het naauwlyks onbekend " kan zvn me zyn eigen belang: dus ook om Overheden te veSiezen;Yom lat het karakter van eiken burger  0% j. beattie, grondbeginzelen „ bekend is. Maar, zeifs ja eenen kleinen Staat kan h« „ Volk de Wetten met ten uitvoer brengen of over d? „ zclven debbereeren of redeneeren in eene a'ffemeÊ 9 Vergadering ; om dat zy al te talrvk zvn £ „ mensch zyn eigene wyze van d £ & Raaf g ! „ dernalven m deeze Regeeringsvorm e I L, • S 1 „ om over 'sLands Zaakenöte ^ „ bereiden voor de Volksvergadering, en Ovcrheden n£ „ de Wetten ten ut voer te lee-o-™ h;* i ,a^ om „ moeten verkozen worden. Sg ' düQ1' het Voll; „ In het maaken der Wetten 'en verkil,-, 'a*,. r> « heden< moe*" de, burgers &5 S^^fe 1 „ zy op eenige openbaare plaats vergaderd Tvn '/l \1 „ nen niet altyd vergadereli, het wiljan3k $Zm& „ bezigheden een emde zou maaken: nogthans ondSaan „ de noodzaaklykhedcn der Regecrino- P.„? Z i g* „ verandering ; % cene Wet, d? v lede*ha? niet nf „ dig was, kan dit jaar noodzaaklyk vvo^l n; fomtvl „ is het ook voegzaam, dat men de proef var^eene VVVr „ neemt, eer zy volftrekt va$tgefteld wordt F> Seimt „ dient derhalven de magt te hebben, oTvoor vSd „ befluiten te maaken ; welke echter geene Wetten moe ■ **** V0Ql- dat * door h^Volk hcSLSd 51 ^>jll» o> „ Om de ftemmen tc regelen mnpt jLi \rj« • „ Hagen wordt op den rykdom en ratJ i l L $e" ,- rrfonen dan op derzelver getal?- S deVeSn^ AnftocratJsch wezen; dat is, de rvkei üZS „ op e-VWksvergadering eenen grooten invloed Ebben „ er het armer foort weinig of leen' TnV hni L i ' „ om hen faam te roenen; cn h<*t ,-,,,-,7 «ange.itekl, ; telyke Vergadering ISu^ "rdT Tn 5*" „ telyk belegd, en fnW wttS p'laaff en X^" „ wette yke formaliteiten gehouden is An iU.in" Ü ,de „ verfcheiden lichaamen Volks in v'erfc!S * ?00dei? „ byëenkomen, elk zichzelven de^AS^SagfS „ men, en zich het recht van Wet^nn gn g-n0£r „ waardoor onbeftaanbaare m'&^ff^^ v cn  DER ZËDET-YkE WETENSCHAPPEN. £5$ |) en eene algemeene verwarring zou veroorzaakt worL den. „ De Hemmen kunnen openlyk of in 't géheml gcgej, ven worden ; op de eerlte wyze is de wil van den „ ftemgever bekend, maar op de laatfte blyft die bedekt, i, Openbaare Hemmen kunnen aan dezen of geenen invloed „ onderhevig zyn ; by voorbeeld, wanneef iemand onge\, negen is, om door zyne Hem eenen perfoon misnoegen " te geven, dien hy fchroomt te mishaagen. Evenwel in veele gevallen, by voorbeeld, in 't geval van afgevaardig,, den, die vooi' hunne lastgevers handelen, daar de lastge„ vers behoorden te weten, hoe zich de gelastigdeh gedraa„ gen hebben, zouden geheime Hemmen gevaarlyk wei, zen: om welke reden, in ons C Engelsch) Parlement, in alle flukkert de Wetgeving betreffende de Hemmen opent' gegeven worden, zoo dat de geheele Natie weet, '• of kan weten , wat elk lid voor of tegen geftemd ï heeft. Wanneer de verkiezing tot ampten door het lot '', bepaald wordt, wordt niemand benadeeld, doch dan „ wordt 'er tevens al te veel overgelaaten aan het geen wy het geval noemen; ten zy 'er niemand als mededinger tot „ het Ambt wordt toegelaaten, dan lieden van beproefde Z bekwaamheid, die in ftaat zyn, .om voor hun gedrag te ,, verantwoorden. En dit was te Athenen het geval, in „ de verkiezing van fommige hooge Ambtenaarcn." Leerreden over de Gelykheid der Menfchen volgens de Leef der H. Schrift, en byzonder van het Euangelie. Door freerk hoekstra , Leeraar der Doopsgezinden ti Harlingcn. Te Harlingen, by V. van der Plaats, 1795. In gr. "8va , 26 bl. ,, 'T7V is," fchryff-de Burger hoekstra, in zyn Voorli/ berigt, „ eene zoo groote overeenkomst tusfehen „ het hedendaagsch ftelzel van der menfchen Gelykheid,en \ de beginzelen van onzen Godsdienst, dat het vooroordeel „ tegen beiden , misfchien, met geen beter gevolg aan„ getast zal kunnen worden , dan door middel van ,, die vereeniging." Voor de keuze zyns onderwerps voert zyn Eerw., naar ons inzien niet 't onregt, de volgende bedenking aan: „Aan den eenen kant, (zegt hy,) ï, zal de leer der Gelykheid, thans in ons Vaderland open«k lvk beleeden wordende, des te fterker klemmen by 3 „ deu  554 F. HOEKSTRA, LEERREDEN. „ den Bybelvriend, naarmaate hy ontdekt dat dezelve „ tevens haaren grondflag heeft in dat boek , het welk „ hem zoo heilig is. Aan den anderen kant zal, om die „ zeilde rede, de yverige Voorftander der burgerlyke „ Vryheid, op Gelykheid gegrond, den Godsdienst be„ Icliomven met minder onveiichilligheid, of met meer„ der hoogagtmg. .— En ziet daar (belluit hv) in „ welke opzichten ik my verbeelde dat myne Preek, „ zoo Ichnftuuiiyk als zy is, nog al eenig nut zou kun„ nen doen. Verkoozen hebbend-, het' vermaard onderwerp in eene Leerrede te behandelen , heeft de Opfteller, naar 't ons voorkomt, zyne taak vry wel uitgevoerd. Misfchien zou hy, naar het oordeel van zommigen, het waare en eigenlyke denkbeeld van Gelykheid een weinig naauwkeurïger hebben kunnen ontwikkelen, tot narigt van'de zulken zyner hoorderen of Ieezeren, welke met dit onderwerp minder gemeenzaam bekend zyn. Dit , egter, belet niet , dat de zodanigen, welke zyne aanhaalingen, en daar op gebouwde redeneeringen, of gevolgtrekkingen, onpartydig nagaan, overtuigd, of in hunne meening" zullen verfterkt worden, dat zo wel cle doorgaande leere des O cn des N Verbonds, als in 't byzonder ook de prediking des Zaligmakers, deeze waarheid onderftelt of ftaaft, ,, dat „ Deugd alleen de onderlcheidene waarde of verdienftelvk„ heid der menfchen bepaalt; dat zy allen onder dezelfde „ verpügting van verantwoordelykheid liggen, en de wet „ van ftraflen en beloonen voor allen dezelfde is, zonder „ aanzien van perfoon." Kerklyke Redenvoering, gedaan in eene der aanzienlyke Nederlandfche Steden , op den 5 Nov. 1794, door een' Patriot. Te Groningen, by P. Doekema, en Amflerdam, by- A. B. Saakes, 1795. In gr. 8vo, 14 bl. Aan het hoofd deezer Redevoeringe ftaat, dat zy te Groningen is uitgefproken, en aan den voet des Voorbenchts de Signature B. Dit zou ons den Schryver, met eemgen grond, kunnen doen gisfen. Den tyd, m welken deeze Redevoering is uitgefproken, in aanmerking zynde genomen, zyn zekerlyk de woorden, welke de Leeraar tot een text voorlas, zeer aanmerkelyk ; 't wa-  kerklyke redenvoering. 555 waren de twee laatfte Verzen uit het Boek van zephanja. Doch de bewerking en overbrenging van dezelve heeft aan onze verwagting niet beantwoord. Stoute Voorlpellingen, aangaande het lot van Nederland, van deszelfs toenmaalige Regenten, en van veele verdrukte, uitgeweekene of gebannene Burgers, verbeeldden wy ons, in de Toepasfing, te zullen aantreffen. Niets van dit alles. Alleenlyk troost hy zyne toehoorders met de aanmerking, dat de Oorlog, op de eene of andere wyze, voor Nederland eene gelukkige uitkomst zal voortbrengen. Wy zien geene reden voor de uitgave deezer Redevoermge , als die, behalven eene vry goede uitbreiding van den Text, niets weezenlyks behelst. Redevoering, gehouden door den Burger jan ten brink, in tegenwoordigheid van den' Proviftonelen Raad en ae Gemeente van Leyden, in de Pieters Kerk aldaar, op den XVII Juny MDCCXCV, het Eerfte Jaar der Bataaffche Vryheid. Te Leyden, hy Herdingh en du Mortier, 1795. In gr. 8vo, 40 hl. jf"\nder een reeks van Kerkelyke Redevoeringen , ter VJ ecre en ter bemoediginge der herftelde Vryheid, ginds en elders uitgefproken, was deeze, wy weeten niet door wat toeval, onzer opmerkinge ontglipt, hoewel zy, zo zeer als eenig ander dier Opftellen, onze aankondiging hadt verdiend. Stelt de Burger ten brink m onze vermelding eenig belang , hy gelieve dit verzuim in den besten plooi te fchikken. Indien de Redenaar met het vermogen van opftellen dat van uitvoennge zamenpaare, waar over wy, als hem in perfoon niet kennende, niet kunnen oordeelen, moet zyne Redevoering eene yerwonderlyke en zeer heilzaamc uitwerking gedaan hebben. Zaaken en ftyl toonen, dat hy, althans van die zyde, de Man was, aan wien men dit werk mogt toevertrouwen. Leevendig fchetst hy, in zyne Vooraffpraak, de rampzalige gevolgen der Dwingelandye, en ontvouwt daar naa de pligten, welke de Vryheid gebiedt, ter bevordennge van het byzonder en algemeen belang. De ytyze alleen is Vry, en alle dwazen zyn flaven; onder de ontwikkeling van deeze dus genaamde wonderfpreuk bevat ten brink 't geen hy, by de ftaatelyke gelegenheid, der Leydenlche Gemeente oordeelde te moeten voordraagen. Ook zonder op-  056 j. ten BRiNK, redevoering, opzigt tot de aanleidende omftandigheden zyner Redevöei-inge, zyn vericheiden aanmerkingen der overweeginge dubbel waardige en dulden eene algemeene toepasfing. Kort Begrip der Natuurlyke Historie; met Afbeeldingen:, Vervatlende de Befchryving der Zoogende Dieren. Eeijie en Tweede Stukjens. Te Leyden, by Honkoop eti du Mortier; In 8vo, 96 bl. Eene zeer pryslyke onderneeming , welke alle aanmoediging verdient. Omtrent het oogmerk van dit Werk zegt de kundige Opfteller, in zyne Inleiding: „ De befchryvingen der natuurlyke voortbrengzelen zyn doorgaans zoo omflagtig, zoo naauwkeurig, in 'zulke groote boeken verbreid, dat jonge leezers, als gy zyt, daarin ras verdriet zouden krygen, niet omdat de zaaken als zaaken niet goed , aangenaam en nuttig zyn , maai omdat zy, niet Voor jonge lieden ingerigt zynde, niet eenvoudig genoeg voorgefteld zyn, dat zy die begrypen kunnen, vermits daartoe nog andere kundigheden vereischt worden, die jonge .lieden nog niet hebben. Om nu zulke jonge lieden, die gaerne ook iets van die voorwerpen zouden willen weeten, gelegenheid te geeven hunne weetlust daaromtrent te voldoen , heb ik ondernomen de Natuurlyke Historie van een gedeelte dier voorwerpen opzetlyk voor hun te belchryven ; zoodanig, dat die befchryving naar hunne vatbaarheid gefchikt zy, en zy alles begrypen zullen , als zy flegts aandagtig leezen." Volgends dit plan heeft dan ook de Schryver deze verkorte Natuurlyke Historie ontworpen , en de twee eerfte Stukjens, die wy thands voor ons hebben , geeven eene zeer gunftige proeve van het wél ilaagen zyner onderneeming. De belangrykfte en meest weetenswaardige zaaken i omtrent den aart en de eigenfchappen der Natuurlyke vöortbrengzels, heeft de Opfteller, uit de buffon en anderen der voornaamfte Schryveren, met veel oordeel en kieschheid, opgezameld, niet zelden met eigen aanmerkingen voorzien,'cn op eene zo klaare en naar de vatbaarheid zyrier jonge Leezeren gepaste wyze voorgedraagen, dat dit Werkje daardoor by uitftck gefchikt is om hen op eene aangenaame en onderhoudende manier met de eerfte beginzelen der Natuurlyke Gefchiedenis bekend te maaken. Deze twee eerfte Stukjens behandelen de Natuurlvke' His-  kort BEGRIP DER NATUURLYKE HISTORIE. fef jfetorie der Dieren in 't gemeen, en die der Zoogende in 't byzonder. j— De Mensch. De vierhandige Dieren. DeAapen in 't algemeen. De groote Orang-Oetang. De kleine OrangOetang. De groote Ianggcarmde Aap. De Bavia.an, De Hondskop,Maimon, ofMandrill. De Maridereoe. De Meerkat metden langen neus. De Leeuvvenuaart, Malbroek. De fchoone groene Meerkat,' Callitriche. De fchoone roode Meerkat, Patas., De Boschduivel, Of Beëlzebub. De Vosfenftaart,; Sakkawinkee , Saki. Het geftreept Meerkatjeri* De Loeris, of Traagiooper: De Inkhoorn-Aap, de Mococo. De wollige.Mococo, de Mongoz. De Varh De vliegende Kat van Ternate. De Afbeeldingen, waarin meest alle de befchreven Dieren voorkomen, zyn zeer net en zindelyk uitgevoerd, en grootcndeels naar die van. den Heere de buffon gevolgd. Wy hoopen, dat deze nuttige arbeid fpoedig mag worden voortgezet, en kunnen niet denken, dat de: zelve, door gebrek van aftrek, zou afgebroken moeten worden. Nieuwe G'eographie , of Aardryksbefchryving, door den Heer a. f. buSCïiing; Dr. der H. Godgeleerdheid en Wysbegeerte, enz. te Berlyn. Uit het Hoogduitsch verIdald, en met des Schryvers fchriftlyk medegedeelde Vermeerderingen verrykt. Zesde Deel, behelzende Americai fe Haarlem, by F. Bohn, 1794. Behalven het Voorwerkt 154 bl. in gr. 8vo: Het zelfde Werk onder deezen Tytel % Aardrykskundige Befchryving en Gefchiedenis van America: De Vereenigde Staaten van Noord America, byzonder New-Hampshire, door c. d. ebeling, Hoogleeraar in de Gefchiedkuncle , en Griekfche taal aan het Gymnafium te Hamburg. Vermeerderd en verbeterd met adnmerkelyke Byvoegzels, door den Autheur medegedeeld. Uit het Hoogduitsch vertaald, door ysbkand Van hamjölsVÈLü. Eerfte Deel. By deeze 'twee Tyteis, gefchikt Om het Werk ; welks aanvang wy thans aarikundigen , ten Vervolge te doen dienen , of op zich zeiven ftaande te neemen i vinden wy nog een derden , voor den nieuwen,' met KtóteB i.ETT. 1795. NO. 13. Pp ver-  55§ C. D. EBELING vermeerderden, Druk van busching's Geographie, door de Boekhandelaars gartman, verhandel en smit, in den Jaare 1790, in 't licht gezonden. Zo dat men zich dit Werk naar welgevallen konne aanfchaffen. Wy vermelden dit, om misverftand en twyfel, wegens deeze Twee- of Drievoudige Benoeming, te voorkomen. Busching's Geographie, welke zints lang de goedkeuring vry algemeen wegdroeg, is door dien arbeidzaamen Aardrykskundigcn niet voltooid. Hoogklimmende jaaren deeden hem dien wyduitgeftrekten arbeid ftaaken; doch hy liet het lot deezes Werks niet aan het flingerend geval over. De Hooglceraar sprengel nam op zich Afta , de Hoogl. hartman Africa, uit te werken, en de Hoogl. ebeling verbondt zich tot de Befchryving van Amtrica. Hy oordeelt, in zyne Voorreden , zich verpligt, den Leezeren rekenfehap te geeven, waarom het zo 'laat het licht ziet, en vervolgens het een en ander te zeggen wegens zyn Plan en deszelfs uitvoering. Wy mo¬ gen, by de eeiite aankundiging eens Werks , 't geen, naar allen fchyn, vry uitgebreid zal worden, niet in gebreke blyven, van het hoofdzaaklyke, des betreffende, over tc neemen, en, zeer verkort, de rekenfehap, die de Hoogleeraar oordeelt zynen Leezeren verfchuldigd te weezen, te plaatzen. Keeds in den Jaare 1776, liet de Heer ebeling eene aankundiging doen van eene Befchryving der Engelfche Volkplantingen in Amerita. Hy iloeg de handen ernftig aan 't werk , fchoon fchaars van hulpmiddelen voorzien, en deeze nog grootendeels gebrekkig. Met die Belchryving was hy byna geheel gereed, wanneer verfcheide Schryvers hem voorkwamen, en hy niet befluiten kon, zyn arbeid in 't licht te geeven; waar by kwam, dat de Oorlog, tusfehen Engeland en de Volkplantingen, zyn Boek fpoedig dreigde onbruikbaar te maaken. Dit uitftel gaf hem aanleiding om na betete oorfpronglyke bronnen om te zien. En, naa het fluiten van den Vrede, hervatte hy de Befchryving van America, om die geheel op nieuw te bewerken, van beter hulpmiddelen, uit het Land zelve, voorzien. Wederom werd hy in het voortwerken vertraagd, door de groote beweegingen in die nieuwe Staaten zelve, en zag dat zyne befchryving andermaal verre agterblyven moest by den waaren toeftand. Maar, zedert de Conftitutie der Vereenigde Staaten tot ftand kwam, kon hy op vaster grond voortgaan; en moet  AMERICA. 559 moet men van dien tyd af' het begin der uitwerking deezes Boeks rekenen. „Het is," fchryft hy daarom, „niet zo oud „ als men wel denken zou, maar ook niet zo jeugdig, „ onryp of ontydig, als thans veele Geographifche Wur„ ken het licht aanfehouwen. Men zal, hoop ik, het „ aan den arbeid zien , dat ik my zeiven de grootfte ,, moeite gegeeven heb, om de meeste Inlandfche hulp„ middelen migtig te worden." De moeilykheid van dit laatfte geeft hy in 't breede op. Voorts berigt hy, met opgave der redenen waarom, dat hy afwykingen van het Plan van busciung zich tot een pligt hadt moeten maaken. De aanmerkelykfte zyn : de naauwkeurige aanwyzing der bronnen, en vvat meer uitvoerigheid, zo wel in het Statistifche deel, als in de Gefchiedenis van eiken Staat. Dan in de Plaatsbefchryving heeft hy getragt de volledigheid, orde en naauwkeurigheid, van busching te behouden. De Gefchiedenis deezer Staaten behandelt hy uitvoeriger, dan zulks ten opzigte van Europa noodig was; zo wel om dat men by ons deeze zo merkwaardige Gefchiedenis nog weinig- kent, als om dat hy geloofde in het bezit te weezen van beter hulpmiddelen, dan die zyn, waar uit men zich, tot hier toe, heeft moeten onderrigten. 't Geen de Hoogl. dus verre beiïgttc, doet hem, met oneigen, zich in de plaats der Leezeren ftellen, die de vrees veelligt bekruipt, dat zy een uitgeftrekt Werk, uit veele Deelen beftaande, zullen krygen. „ Deezen ," fchryft hy , „ kan „ ik zeggen, dat in het vervolg geene Gefchiedenis, zelfs „ die van Penfylvanie en Virginie niet, zo wydloopig „ wordt, als die van Masfachufetts, en dat de Geogra„ phie van veele Staaten, als van Conneëiicut, Mode „ Is land, Ver mont, Net'- Jerjey , Delawarc , Kentucky , „ Noord-Karolina en Georgia, zo wel op zichzelven, „ als wegens de zeldzaamer hulpmiddelen, op verre na zo „ ryk niet is van inhoud als die van het in alle opzigten „ merkwaardige MasfachufcttsT , T , . Voorts geeft de Schryver te verftaan, dat hy de Inleiding tot de Vereenigde Staaten, en de Gefchiedenis van derzelver Omwenteling, opzettelyk befpaart tot het laatfte, wanneer alle de vyftien Staaten befchreeven.zyn. Niet alleen zyn gemak, maar ook het voordeel der Leezers, beweegt hem daar toe; want hy hoopt als dan nog meer Byvoegzels by de voorgaande Deelen te voegen. Pp s De-  5&» c. d. ebeling Dewyl deeze Inleiding een vol Deel uitmaakt, zal het, by het inbinden, geene zwaarigheid baaren , dat dit tegenwoordige het Eerfte Deel der Vereenigde Staaten heet. De Schryver voegt 'er by eene belofte van Landkaarten, door den in dat vak vermaarden Krygs-Secre- taris sotzman te Bcrlyn. Als mede een wensch, of liever vraag , of eene Verzameling van Bylaagen! tot de gewigtigfte ftukken van deeze Aardryksbèfchryving welkom zou zyn? Deeze zou zo wel uit de reeds voorhanden zynde , als uit de vervolgens in het licht komende, Americaanfche Werken ontleend worden. In gevalle Kenners deeze vraag toeftemden , zou zyn Vriend Profesfor hegewisch daar aan met hem de hand liaan. Ten flot berigt onze Hoogleeraar, dat hy aan zyne Vrienden, die hem op verfcheide tyden in hunne Brieven gevraagd hebben, naar welke orde hy geheel America zal uitgeeven, alleen kan zeggen, vdat, op de Vereenigde Staaten, het Spaan fche en Portugeej'che America volgen zullen. Hy voegt 'er nevens, dat, hoewel hy door de goedheid van wylen Dr. robertson en den Heer JufticieRaad niebuhr in 't bezit is van eenige kostbaare Handfehriften over [deeze Volkplantingen, en alhoewel 'er zo veel over gefchreeven is, nogthans derzelver Befchryving denkelyk zo veel plaats, op verre na, niet zal beflaan als' die der Vereenigde Staaten; ten ware dat de beloofde nieuwe Uitgave van het Woordenboek van alcedo zo veel ry- ker uitviel dan de eerfte. West-Indien denkt hy in één Deel te brengen,- maar het Engelsch Noord-America voor de Engelfche Eilanden te laaten gaan. Zie daar den aanleg van dit Werk , en 's Schryvers oogmerken. Gelukkig dat de Vertaaling in handen gevallen is van den bekwaamen hamelsvfxd , die zich alle moeite geeft om het oorfpronglyke in ftyl en duidelykheid getrouw op zyde te blyven. Ja zal, in zeker opzigt, 't geen zelden het geval is , de Vertaaling het oorfpronglyke, in rykheid van ftoffe of aanmerkingen, overtreffen. Dewyl de geleerde Schryver 's Vértaalers onderneeming' niet alleen ten vollen heeft goedgekeurd, maar ook verfcheide veranderingen , verbeteringen en ophelderingen, fchrjftlyk medegedeeld. Zb fpreeken Schryver en Vertaaler van het voorhanden zynde Werk. Zy fpreeken in hun eigen zaak,Verdienen zy geloof ? Ja ; althans volgens het oordeel der  AMERICA. «)ÖI der geleerde Schry veren van de Góttihgfche Anzeigen, als zy vcrklaaren: „ Dit Werk, gefchikt tot een Vervolg, „ op de Geographie van busching, overtreft oneindigv1nS „ wat over dit Onderwerp tot hier 'toe het licht ziet. „ De verftandige naafpooringen van den Schryver, en de „ keuze der ftoffen, verdienen de een zo wel als de an„ dere allen'lof." Beklaagen zich die Boekbeoordeclaars , by dit gunftige getuigenis , meer of min over 's Schryvers partydigheid ten voordeele der Vrye Americaanen, dit zal by de meeste Nederlandfche Leezers geen af- maar eer opflag geeven. Wy hebben, dit Eerfte Deel doorleezende, de Oordeelvelling onzer Göttingfche Medebroederen zeer juist, ten aanziene van het'oorfpronglyk Werk, gevonden ; en, wat den arbeid der Vertaalinge betreft, doet de Burger hamelsveld zyn woord geftand; alleen hier en daar zyn Schryver wat te getrouw 'op zyde blyvende, door op eenige plaatzen ons "Hoogduitsch Nederduitsch te leveren, 't geen de verwantfehap der Taaien, als men daar te. gen niet fteeds op de vvagt is, zeer ligt veroorzaakt. Hier mede zouden wy de aankundiging deezes Eerften Deels kunnen befluiten, dewyl de volgende Deelen ons gelegenheid by gelegenheid zullen aanbieden om voorbeelden tot ftaaving onzer gunftige Beoordeelinge by te brengen. Dan nog iets over dé Inleiding van NieuwEngeland in 't algemeen, die 76 bladzyden van dit Deel beflaat. In deeze vinden wy 's Hoogleeraars keurige Aanmerkingen, 1) Over den Oorfprong en Uitgef rektheid van deezen Naam. a) Grootte. • 3) Lugtsge- fleldheid. > 4) Gefteldheid van den Grond. «• 5) Water. 6) Producten. 7) Land- en Akkerhouw. 8) Wilde Dieren. 9) Visfchen en Vis- fcheryen. 10) Inwoonders. 11) Godsdienst en Weetenfchappen. ia) Regeeringsvorm. i'f) Manuf acluurcn en Koophandel. 14) Gefchiedenis. Alle welke hoofdzaaken min of meer uitvoerig behandeld worden, doormengd met de nieuwfte en belahgrykfte Waarn eenlingen. New - Hampshire is de éénigc Staat, welke, in dit Deel befchreeven wordt, onder Afdeelingen, die in 't hoofdzaak* lyke zamenftemmen met de even opgegcevene der Inleidinge; doch meerder gefmaldeeld, cn in alles uitvoeriger, naar den eisen eener meer bepaalde Land- en Plaatsbefchryving, Schoon wy , by het doorleezen , veel, Pp 3 zeer  C. D. EBELING, AMERICA. zeer veel, aantroffen, 't geen wy gaarne onzen Leezeren zouden mededcclen, om hun eene meer doorflaande proeve van 's Hoogleeraars fchryfvvyze, in deezen gehouden t op te leveren , oordeelen wy, voor ditmaal, genoeg gezegd hebben ter aanbeveeling eens pryswaardigen Werks, na welks Vervolg wy haaken. Eenige Berichten omtrent dc Pruisfifchc, Oostemykjche en Siciliaanfche Monarchiën, benevens Fommige daar aan grenzendc\Staaten. Derde Deel. In V Gravenhaage, by 1. van Cleef, 1794. In gr. 2vo, 324 bl. TP\e twee voorige Deelen deezer Reis-Berigten heb47 ben wy geleezen en beoordeeld (*). Wy vinden ons tot het Derde gevorderd , 't welk geheel dezelfde verdienden heeft als wy aan de twee voorgaande , met rede, toekenden, 't Zelve bevat, vooreerst, ecae algemeene fchets der Reize uit Duitschland, waar wy den Reiziger met zyne Reisgcnoote lieten, na Rome, en dc tcrugxeize. Rome, het zo vaak befchreeven Rome, treft hier weder eenen Belchryver aan; doch geen langwyligen, en doormengd met voorvallen, die de leeslust wakker houden, en? de kundigheden vermeerderen. Wy zullen tot geene opgave treeden van de hoofdbyzonderheden, welke de voorgevoegde Inhoud den Leezeren voor oogen ftelt. Hier "en daar moeten wy flegts uit dit Deel iets uitkippen. Om niet te Rome geweest te zyn zonder den Paus gezien te hebben , willen wy iets, hem betreffende, optekenen. „ Byna dagelyks," meldt onze Reiziger, „ kan men in de Pieterskerk 's Paufen Devotie bywoonen. Naa het aanhooren eener groote Mis, heb ik hem eerst ecnigen tyd voor het Altaar van 't Sacrament, daar naa omtrent een tien minuuten in 't midden der Kerk, aan een Prie-Dicu, tegenover het Hoofdaltaar, zien knielen, van een brecden kring zyner insgelyks knielende Zwitzeren omftuwd. Hier op ging hy aan het beroemde bronzen Beeld, van zynen Voorganger Petrus, hulde bewyzen; de voet des op (*\ Zie onze 4fgtm* Faderl. Letteroef. voor 1794, 459, en, in dit Deel, hier boven, bl. 73.  BERICHTEN OMTR. DE PRUISS.'ENZ. MONARCHlEN. 56*3 op een hoogen ftoel geplaatften Apostels wierd eerst voor hem afgewischt, hy kuschte denzelven toen, nam het Calotje van zyn hoofd, en wreef zynen kaaien kruin van onderen tegen de koude voetzooien van Petrus heen en we .Ier. - _: : ' : . „ De voetkus des Paufen zelve blyft lteeds nog in gebruik. Men vergt dien echter aan Proteftanten, die zich aan dit Hof willen laaten voorftellen, niet af. 't Is waar, men vraagt hun of zy zich aan alle plegtigheden onderwerpen willen, die het naderen tot zyne Heiligheid verzeilen; doch zy weeten reeds te vooren wat hier van zy. Toen ik, by myn eerfte verblyf (*)■> aan myne nieuwsgierigheid in dat opzigt voldoen wilde, wierd ik met mynen Reisgenoot tegen den avond in het Vaticaan ontbooden ; een reeks van donkere en leege vertrekken bragten ons in de weinig beter verlichte Antichambre, waar flechts twee in 't midden ftaande Geridons ieder eene waschkaars droegen: banken gingen• rondom de muuren , om den geenen," die audiëntie begeeren, en den kamerbedienden des Paufen, het wachten draaglyker te maaken. Dit duurde voor ons omtrent | uurs, toen wy, naa aflegging van hoed en degen, door nog twee andere vertrekken'heen in dat van den Paus werden binnengelaaten: drie Spaanfche kniebuigingen, en by de derde eenige vertooning als of men nog laager bukken wilde , waarin men dan door een teken van opbeuring kwanswys verhinderd wordt , voldeedcn voor ons ; doch een Praftaat, die ons verzelde en voorftelde, bragt in de daad zyn mond aan den muil zyns Gecstlvken en Waereldlyken Heers. De Audiëntie duurde omtrent een J uurs, ftaande, en de Converfatie, die in 't Italiaansch gehouden werd , ging over de merkwaardigheden van Rome , het Climaat, den toevloed van Vreemdelingen, en dérgelyke algemeene waarheden. By het affcheidneemen vernieuwen zich de kniebuigingen. Een wit tot op de voeten nedervallend Overkleed en een roode Calot achter op ';t hoofd, zyn zyne gewoone kleeding: wanneer hy uitgaat, komt hier een roode, flechts aan twee zyden wat opgetoomde , Hoed over heen." . Breed is de Reiziger over 's Paufen hoedanigheden en wer- (*) De Heer meerman is nogmaals in Italië geweest, en wat by toen opdeed verwerkt hy in deeze Berichten. Pp 4  berichten werken; doch wy kunnen hem hier in niet volsen Wu Voegen er alleen dit by: „ De Cardinaalen, fchóon u? weinigen na alle van braschi's fchepping, fchynen hem over t algemeen niet zeer genegen te zyn, en klaagcn dat zy byna m niets geraadpleegd worden, en hem byna alken by plechtigheden ontmoeten of fpreeken; doch zyne indiscretie yan reeds meer dan negentien jaaren geregeerd werken misfchien daar wel een weinig toe mede- i J°n H hu- .V»aag,V«i Caferta, de eerfte plaats op het grondgebied des Komngs der twee Sicitien, Aartig is bet bengt der Colonie St. Leücio , door den re*enwoordigen Koning zelvcn aangelegd, 't Zal ons niet verveelen, en zeker den Leezer vermaaken , als wy dit goeddeels Oyerneemeii. ,, Wie ook," fchryft de berigtgeevende Reiziger, ,, wie ook in de Hoofdftad het beftuur over de tvyee Sicihen voeren moge, te St. 'Leücio is ferdiÏJAnd IV waarlyk Koning; en dit kleine gebied zynei eigene fchepping trekt een aanmerkelyk gedeelte zyner op ettenheid naa zich. Hy heeft *er zich een aartig klein baleis, vlak tegen het gebergte aan, en reeds een weinig verhoeven. laaten- bouwen, gelyk het vandaar ook den naani yan Belvedère draagt. Een yzeren hek ftaat hier iets meer in de laagte vlak tegen over, en ftrekt ter zeiver tVd ten ingauge van het Dorp. Twee ryen huizen loopen aan oeioe zyden van dien ingang, en verwyderen zich daar caa met een ftompen hoek van elkander; men telt reeds' over de 100 deezer woongebouwen, en de populatie bedraagt een 700 zielen. De Koning heeft alle de'eze hui, zen laaten oprichten, vry ruim, en met verfcheide vrolyke kamers voorzien ; en ze daar naa aan gehuwde lieden ten verblyt gefehonken, te gelyk met één of meerdere weefgetouwen voor Zyde.: behalven de kleine preientjes.,-die zy daar naa, wanneer zy zich wel gedragen riag van tyd tot tvd genieten. < • -1 , „ De geheele Colonie beftaat alleen uit Zydemanufactur fiers; doch zy arbeiden alleen voor 's Konings rekening, gelyk men ook m een Magazyn te St. Leücto zelve, en in een ander re Napels, het taf, fluweel, gaas, ras de viorc, eri alle de andere loorten yan Zyde-waaren, die hier yervaamigd worden, kan koopen. — De eigenlyke Fabriek, waar (behagen 't geen de gehuwde lieden in hunne hmzci doe»;alles, van net Cocon af, door lpinnen, haspelen, weeven, verwen, cn alle andere operatien heen, wordt t0?'  OMTRENT DE PRUIS5ISCHE, ENZ. MONARCHlEN. 5% toebereid, is aan het Koninglyk Gebouw vastgehegt. Men laat hier ook jonge Meisjes, uit Caferta, die anders geen Coloaisten zyn, tot bearbeiding toe. „ De'Wetten deezer Colonie, in welker zamenftel de • Monarch zekerlyk de handen gehad heeft , zyn over 't algemeen niets minder dan ongeestig , indien ik my van dit woörd by de ftof der wetgeeving bedienen mag. 'Er is eene Catechismus bygevoegd , die de reeks van pligten voor deeze Burgers en Burgeresfen bevat; 'de blinde gehoorzaamheid der Onderdaanen aan den Landsheer, en hunne verplichting om hem de lasten, die hy goedvind uit te fchryven, gewillig en gehoorzaam op te brengen, zyn onder de ry derzelven vooral niet vergeeten: boven dat krygen de Kinderen in een Normaalfchool onderricht. ,, De Colonisten draagen allen dezelfde Kleeding; ook worden zy allen in rang aan elkander gelyk gerekend: flechts de vyf Oudften uitgezonderd, welke (want dit is hier de benaaming eener waardigheid,) door de Inwoon ders zeiven verkoozen worden om dc twisten by te leggen , de kas te beltuuren, en 't geen 'er verder van bewind mogt te pas komen. Onder den Koning, en met den Parochiaan en de overige Priesters, is hun de beheering der ganfche Volkplanting toevertrouwd. Men erft te St. Leücio flechts in den vierden graad van elkander; én, zo deeze ontbreekt, wordt de nalaatenfchap eens inwoonders in de openbaare Kas, uit welke de Weeskinderen onderhouden worden, gellort. „ De Jongens mogen eerst op hun aofte en de Meisjes op haar i6de jaar zich in den Echt begeeven, beide naa een getuigenis hunner ervaarenheid bekomen te hebben in het werk, waar mede zy in 't vervolg huns leevens de kost moeten winnen. Op eenen der Pinxterdagen worden aan alle jonge lieden, die de jaaren om te kunnen trouwen bereikt hebben, Roozcn uitgedeeld ; een roode aan iederen Jongeling, een witte aan elke Jonge Dochter. In de Kerk verzamelen zy, zich met elkander, en "er wordt geofficieerd. Naa den dienst biedt elk aan het Meisje , waar voor hy genegenheid heeft, zyne bloeme aan: geeft zy hem de haare in plaats, zo is het jawoord ftilzwygend uitgefprooken; doch indien zy zyne Roos be? leefdeïyk weigert, moet hy ook van de aanfpraak op haare hand, zo niet voor altyd, ten minften tot het volgend Pinxtetfeest, afzien. Ik twyfel intusfchen, of iemand, Pp 5 die  fjÓÓ EEUICHTEN die zyns lots niet volkomen zeker is, zich aan dit Roozen aanbieden wel ligtlyk zal blootftellen." Meer dan de helft van dit Boekdeel is aan óf Befchryving van Napels gewyd, en 's. Reizigers waarneemende geest laat niets gevvigtigs, nuttigs of aartigs, onopgemerkt, en wordt veelal met zeer juiste aanmerkingen en bedenkingen doorvlogten. Wy kunnen niet naalaaten, doch zeer verkort, op te geeven wat de Schryver vermeldt wegens de Normaalfchoolen zo in die Stad als in het Koningryk. „ De naauwe betrekking tuslchen dit Hof en dat van Weenen hadt het gerugt der Normaalfchoolen , met al het nut dat men 'er in des Keizers Staaten voor het gemeen van ondervondt, al fpoedig herwaards doen overwaaijen, en men begon, een jaar of zes geleden (*), met zeer veel yver, ze ook in deeze Hoofdftad, en zo veel doenlyk ook in de Provintien, in te voeren." Hier van en van de Leerwyze verflag gegeeven hebbende, zonder de gebreken te verheelen, vaart hy voort: „ Met dit alles ziet men , dat de Kinderen leeren redeneeren, en 't geen men hun mededeelt volkomen verftaan. Ik zag 'er één' eene Phrafe , door my opgegeeven, en die zyn Leeraar opzettelyk met fouten ter neder had gefchreeven, corrigeeren, cn de redenen en regelen, waarom het dus en niet anders gefchreeven moest worden , meester- lyk ontwikkelen. Ik wenschte onder ons wel eens het Nederclultfche School te ontmoeten, daar iets dergelyks kon worden bygewoond. Met één woord, zo deeze onderneeming met dezelfde warmte ware doorgezet, daar ze aanvangelyk mede was ingevoerd, zoude misfchien binnen twintig of dertig jaaren eene Natie van Lazarones ïn een gepolyster, beter onderweezen en zedelyker Volk hebben kunnen omgefchaapen worden. Maar, helaas.} deeze Volksverlichting kwam niet met het belang van een groot gedeelte der Geestlykheid overeen, die 'er zich in 't vervolg een minderen invloed op de Schaapen hunner weide door voorfpelden, of de invoering van UI tra montanifche beginzelen in de Kerk ; en dit gaf met de domheid, de traagheid, de bigotterie van anderen uit dezelfde Kerk - Orde aan deeze fchoolen den eerften knak ; den tweeden en nog geduchteren ontvingen zy van de Franfche (*) Deeze Reis is in den Jaare i7pr en 1792 gedaan.  omtrent de pruissische , enz. MONARCHlEN. 567 fche Omwenteling ; en federt dien tyd heeft ook het Ministerie, fidderenüe om over wyzer Onderdaanen te reo-eeren, de lust, om die inrichting verder door te zetten, ten eenemaal verlooren, (als of men, om het leezen, fchrvven , en zyne pligten, te verftaan, noodwendig een Jaclbyn moest worSen! (*)) en het laat nu flechts; wat 'er is1, zonder, zo veel het zich zelve niet tegcnipreekende doen kan, aan eenige uitbreiding meer te denken. Te Somnto bevinden 'er zich een paar deezer fchoolen, waar verfcheide honderd kinderen onderweezen worden; doch meest voor rekening van Particu- ''Wv zullen ons haasten om ook van het IVde en laatfte D-el deezes onderhoudenden Werks verflag te geeven. -Aan dit Deel zyn twee Bylaagen toegevoegd. De eerfte behelst een Bericht der Encauftifche wyze van Schilderen, eerst onlangs weder ingevoerd. De tweede behoort tot het Eerfte Deel, en beftaat in eenige Verbeteringen van iet "een daar, omtrent het Finanlieweczen van Saxen, gelegd is. r*1 De Paremhefis is van den Schryver meerman zelve. Dan hoe veele Lieden zyner denkwyze in het Staatkundige hebben ook hier te Lande de Verlichting tragten tegen te werken, en het met de daad gedaan! Grondwetten van de Franfche Republiek, door dc Nationale Conventie aan het Franfche Volk voorgeftela , FruEtidor, het derde Jaar der eene en onverdeelbaarc 'Franfchc. Rembliek. Uit het Fransch vertaald, xc Breda , by YV. van Bergen. In gr. 8vo, 58 bf, De Boekhandelaar van bergen bezorgt ons zeer vlin^s de Vertaaling deezer Grondwetten ; die 011*etwvfeld° fterk gezogt zal worden in deeze dagen, m S Vaderland. Ze zyn voor geen uittrekzel vatbaar Het Slotiidres van de Nationaale Conventie aan liet Franfche Volk agten wy niet ongepast hier af te Icnry£r— „ Franfchen! Na lange beroeringen, zult gy, , met over uwe Conftitutie uitfpraak te doen , uw lot " ^eaert langen tyd had het Vaderland luide geitje-  5Ó8 GRONDWETTEN VAN DE FR. REPUBLIEK. " f£n ,0In, vryen Regeeringsvorm, welke, in de „ Wysheid der Grondbegmzelen, de waarborg zyner " duurzaamheid moet vinden. Hebben uwe Aangeftelden ,, CMandatartsfeti) dit doelwit bereikt ? Zy Selooveri „ het; zy hebben fterk 'er de begeerte toe gehad ? Patriotten van 1789 , die midden onder de Revo„ lutionaire klippen zuiver bleeft; Edelmoedige Krygs- heden, die uw bloed voor 't Vaderland ftome; Burs, gers , die orde en rust bemint, neemt hier van het „ onderpand aan; het is in den Regeeringsvorm gelegen, „ welke TJ aangeboden wordt; deeze alleen ons den Vrede . „ geevende, kan by trappen den overvloed en het geluk wederbrengen. & ,, Franfchen ! Burgers van alle de beroepen, van alle 3, de gevoelens ! heréénigt om U het belang van het „ Vaderland ; ziet vooral niet om van het punt van „ waar gy afgaat ! Eeuwen zyn 'er zederd zes Jaaren „ verloopen,_en, indien het Franfche Volk moede van „ Revolutie is, is het niet moede van de Vryheid Gv „ lydt,_wel is waar; maar gy zult niet in nieuwe Re„ volutien te bewerken, maar in het eindigen van v Jjjjkn e aanêevangen is, het eindperk uwer rampen „ Neen ; gy zult aan de Republiek , die tot heden „ roe met georgamfeerd was, de onheilen niet toefchrv„ ven, welke niet kunnen herbooren worden onder eenen „ Regeeringsvorm die vry zonder losbandigheid, eu fterk „ zonder despotismus, zal zyn. ,, Souverein Volk! hoort de ftem uwer Aangeftel« den '■> ^ ontwerp van Maatfchappelyk verdrag, welk „ zy aanbieden , is gedicteerd geworden door de be°éer„ te tot uw geluk ; het komt Ü toe 'er uw zegel aan te „ hechten; raadpleegt uw belang en uwe glorie, en het 3, Vaderland zal behouden zyn!" Raad-  j. ba R l0 W, RAAÜGEViNG. $6$ Raadgeving aan de Bevoorrechte Standen in de onderfcheiden Staaten van Europa, voordvloeiende uit de noodzaaklykheid en cigenaartigheid der Grondbeginfelen van het Staatsbeflieri Door joel barlow. Naar den derden Druk uit het Engelsch vertaald. Tweede Deel. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1795. In gr. 8vo, 105 bl. Wy deeden, by de Üitgave Van het Eerfte Deeltje deezes Werks van den Staatkundigen barlow, des aankundiging, gepaard met eenige Aanmerkingen (*). 't Zelve bevatte Vier Hoofdftukken; getyteld: I. Het LeenfteU fel. ■ II. De Kerk. III. Het Krygsweezcn. ——— IV. De Handhaaving van het Regt. Dit Stukje aangekundigd vindende, hoopten wy de nog beloofde Hoofdftukken: — V.- De Inkomften en Uitgaven van den Staats VI. De Middelen van beftaan. VII. De Letterkunde, Kon fen en Weetenfchappen. VIII. Het Regt van Oorlog te verklaaren of Vrede te maaken, 'te zullen aantreffen ; doch alleen het Vde Hoofdftuk vinden wy ons geleverd. Een berigt des Schryvers meldt ons deswegen. „ Kort „ naa de uitgaave van het Eerfte Gedeelte van dit Werki, je, in February 179a (f), werd myn aandagt na ande-< „ re voorwerpen afgetrokken, en 't was my niet mogelyk „ het Tweede Gedeelte zoo fpoedig te voleinden als ik i, my in den beginne had voorgefteld. Ik verliet Engei, land in November, en toen ter tyd de'drie laatfte i, Hoofdftukken, door my in de Inleiding aangekondigd, „ nog niet afgewerkt hebbende , liet ik dit Hoofdftuk , „ over de Inkomften en Uitgaven van den Staat, in han- den van den Boekverkooper, met verzoek om t zelve „ afzonderlyk uit te geeven. Dan de dwang, welke men „ ten zelfden tycie in dat Land op de Drukpers legde, deedt hem het belluit neemen , om niet alleen dat ge- „ deel- (*) Zie Algem. Vaderl. Letteroef. Voor 't Jaar 1794, Eerfte Stuk, bl. 497. (f) Dus hebben wy de Tydsaanduiding van de Uitgave des oorfpronglyken Werks, over welker gemii wy, ter aangeduide' plaatze, in onze Beoordeeling, klaagden.  570 J. BART. OW1 „ deelte van 't Werkje te laaten liggen; maar ook zelfs „ uit te fcheiden met het verkoopen van het Eerfte. „ Onlangs heeft hy myn handfchrift aan my te rug ge„ zonden: en thans geef ik het zonder de minfte venmdc„ ring over aan de Vrye Drukpersfe van Parys."" Welk een vreemd verichynzel! Zulk eene Aanduiding wekt de aandagt. Ongeftoord is de Uitgave van het Eerfte Deel in ons Land gegaan, fchoon in 't Jaar 1704. Dan nu komt de Vertaaler met zyn naam te voorfchyn, daar de Opdragt aan den Burger - Rcprefentant hahn uit 's Haage onderfchreeven is door den Burger w. tromp. Wat dunkt u, Leezers, van den Aanhef deezes Hoofd- ftuks? „ De rampzaligfte toeftand, waarin eenig Volk „ zich immer kan bevinden , is die, waar in deszelfs „ Staatsbeftier het tot zyn voornaamfte doelwit ftelt om „ de algemeene inkomften geftadig al ïheer en meer te „ vergrooten. Zodanig een ftaat van zaaken is in waar„ heid. niets anders dan een fteeds duurende Oorlog tus„ fcheh een klein getal van lieden die het bewind ih han„ den hebben , en de groote menigte van arbeidzaamc „ burgeren, die alles moeten opbrengen; of liever, ten „ einde de dingen met derzelver weezenlyke naamen te „ beftempelen (*), en geene andere uitdrukkingen te bezi„ gen , dan de zulke, welke de aart van 't geval zelfs „ gedoogt, in dusdanige omftandigheden beftaat de eenige ,, werkelyke bezigheid van hun, die de algemeene be„ langen regelen , alleen te pionderen , en op eene be„ hendige en bedekte wyze te rooven, naar gelang het „ een of ander dier beide wegen, die zy ten dien "eindo „ kunnen inllaan, hun het meest gefchikt fchynt, om „ hun oogmerk te bereiken : terwyl 'er intusfehen voor „ het volk niets anders overig blyft, dan alleen dit, dat „ het alles , wat het heeft, zoo zorgvuldig mogcivk ver„ bergt, of dit geduldig overgeeft, naar maate deszelfs „ beheerfchers het hun afeifchen, cn dat het dus, door „ deeze onmenschlykhcid tot wanhoop vervoerd, aan al wat „ nyverheid heet, vaarwel zegt, en in eene veragtlyke „ werkeloosheid zyne dagen doorbrenge, ten einde zich „ dus voor het minst nog fteeds het Verdriet te befpaa- „ ren (*) Boileau, Sat. li yapptllt un Chat un Chat, et Re/es tin Fripon.  RAADGEVING, 57ï „ ren, van te moeten zien, dat het alleen voor den gee„ nen zwoegt, dien het met reden haat." Harde muf den doch ongelukkig waarheden , die de Schryver betoogt. Wel is waar meest ten aanziene van Engeland. Maar veele pasfen ook elders. Wie voelt dit niet als hy leest, ten aanziene van de Belastingen op de Leevensmiddelen geheeven? „ De voor„ naame knust, om deeze op zodanig eene wyze te leg„ gen , dat men verzekerd zy, dat die ook werkelyk zul„ len geheven worden, beftaat daarin, dat men de fom, „ welke men ten behoeve van het Staatsbeftier verkiest „ te heffen, den prys van al dat geene inlyve, waar ,, voor de menfchen, geduurende hun geheele leeven, „ genoodzaakt zyn geld te betaalen. Dit is iets, het geen „ men aan al onze vermaaken, aan alles wat ons tos „ gemak verftrekken kan, aan alles wat wy noodwendig „ behoeven, even als het aas aan een visch-angel, vast„ hegt. Deeze angel is onaffcheidbaar aan het aas ge» „ hegt, en het aas" beftaat in ons aan weezen. Met opzigt „ tot de byzondere Perfoonen, ieder op zich zeiven be„ fchouwd, is het geenzins de vraag: zullen wy de be- ,i kisting werkelyk betaalen, dan niet? maar wel: zul- „ len wy blyven voordleeven P De duur van het lee- „ ven zelf bepaalt dus de volduuring der belasting , en „ dus is dit de taal van het heeri'chend ftelzel: —. „ Betaal uwe fchalting aan het Staatsbeftier, of wel be,, taal den tol aan de natuur f Men waane egter niet dat de Burger barlow alle Schattingen en Belastingen verweipe. Neen , ver van daar. Doch zyne Aanmerkingen en Bedenkingen deswegen zyn te uitvoerig en te aaneengefchakeld om. hier plaats te vinden, en wy twyfelen niet of ze zullen in het Werk zelve naagellaagen worden. Wy hoopen dat de Burger barlow lust zal hebben, en gelegenheid vinden, om de nog ontbreekende Hoofdftukken af te werken; en dat de Vertaaler 'er zyne Landgenooten mede zal begunftigen. Ge*  gf<% gespk.ek van minerva, Qefprek van minerva met den Burger eleutheriophilus weetgraag , gehouden te Amfterdam, in den < nagt tusfehen den 13 en 14 Aug. 17%. Te Amfterdam, by Schalekamp, Keizer, en alom. In gr. üyo, 8 bl. XTet Beeld Van minerva, te Amfterdain-, Op de NoorJTX der markt, zints den 19 Juny, geplaatst, rnef etn Schietloot in haare rechte hand, ter aanduidinge van de Gelykheid in het ftaan na, en het begeeven van, alle Ampten en' Bedieningen, met het Onderfchrift: Geen Gunst maar Verdienften, wördt in dit Stukje voorgefteld een zeer misnoegd gelaad te hebben aangenomen. De BurgêT e. weetgraag met haar in gefprek treedenden Eén ,Géfprefc , waarin deeze Godinne, by den aanvang,betuigt, tot haar leedweezen, weetgraag te moeten zeggen , dat zyne vryheid nog een weinig kreupel waf dat zyne gelykheid nog eenigzins hinkte en dat zyne broederschap nog wat veel over beide zyden mank gaat. Dit zyn de drie Hoofdftellingen óver welke dit onderhoud loopt , en wy gelooven, dat de taal van minerva veelen, ten opzigte van een en ander deezer drie Onderwerpen, niet zeer aangenaam.in de ooren zal klinken: te minder, om dat zy, in veele gévallen,iladd&iaKcH bybrengt, die de Proeven opleveren van haare Stellingen. Deeze Proeven zyn foms dugtig en onwederlegbaar; in andere gevallen mirt beflisfend ; meer op verondèrftelling en redenkaveling gegrond. Wy twyfelen met, of het zal Leezers in menigte vinden. Wat de wyze van voordragt betreft, 't ware te wenfehen geweest, dat de Schryver zyne Fiêtie meer in 't ooge gehouden hadt. Men kan bladzyden leezen zonder om minerva te denken, en men zou haar geheel vergeeten, zo de Schryver haar nu en dan niet weder duidelyk in 't fpel bragt. - Haare taal ook , als zy meer rechtftreeks het woord voert, is wel wak de denkbeelden betreft., doch in de wyze van voordragt riiet zeer gelyk aan zichzelve. Nu fpreekt zy de taal paslende aan de verbeelde Godin der Wysheid, dan weder vervalt zy in het laage. Het mengzel van Heiden fche en Christlyke denkbeelden, daarenboven, veroorzaakt eene oneenpaarigheid, die, by hel beter doorhouden van de Fabel, zou hebben kunnen vermyd worden.  twee eedevoeringen» 573 Twee Redevoeringen, of zoogenaamde Voorleezingen, veelal in Hollandfehe Spreekwoorden , gedaan in het Letterlievend Ge. nootfchap Do&rina et Auiicitia, in den Jaare 1790 en 1793, binnen Amflerdam. Te Amflerdam , by W. Wynands, 1795, 46 bl. in gr. 8v«. TT7y waren de plank geheel niet mis, toen wy vastftelden* W dat deeze twee Redenvoeringen uit de pen vioeidea van denzelfden geestigen ' Schryver , wiens Verhandeling over den Oorfprong en Lotgevallen van hét Liedeken wilhkcmüs van nassouwen wy onlangs aankundigrien (*)': deeze, fchoon in tyd van Uitgave vroeger , was ons laater !n handen gekomen; en vinden wy in de openbaare Aankundigingen vermeld, dat wy ze aan 't zelfde Vernuft te danken hebben. ; Borg durven wy 'er voor tekenen, dat men ze met geen minder genoegen , dan de even gemelde, zal leezen. De Opdracht aan vier Vrienden is van een zelfde gehalte. In dezelve ftelt hy de redenen voor, waarom hy het hudje met mudje geeft, en den geheelen fantekraam van zyne vSpreekwoordelyke lledenvoeringen , beftaande in twee ftuks. Onder andere geeft hy zynen Vrienden de gerustftelling: „ Deeze ftukken zyn door „ my uitgefprooken in de fraaije' dagen van Olim , niet toen de „ Duivel een klein kind was, maar toen Willem Frifo. byge„ naamd de Vde, in een Engelfche Almanach, voor Koning „ van Holland wierd uitgekreeten , ik wil zeggen uitgeroe>, pen, en de Aristocratie, onder een Oranje dekmantel, den ,, grooten Heer fpee'de, tegen allen en een ie^elyk , die niet „ naar haare pypen wilde danferi , nog met het Staatkundig „ tydgelopf overeenkwam , het geen dan ten gevolge had, ,, dat de vryheid van fpreeken fommigen myner goede kennis„ fen is bekomen als de hond de worst, Adres op de Heilige ,, weg en over de Plantagie , zonder dat 'er by my ooit of „ ooit een haan na gekraaid heeft, veel min ëen Christenziel, ,, hoe genaamd, my immer, direét of indirecT: , dieswe.üens een „ rechterlyk compliment gemaakt, pofito fed non cor.cesfo, dat 'er „ in ons midden een Afftamme ing van den Burger Judas f) „ was geweest, die gemeend had den Drommel dienst te doen ,, met 'er kwaad uit te zuigen, en zulks ter plaatze des Ge,, zags getrouwelyk, of wel ongetrouwelyk, over te brengen, en dat, Nota Bene, niet tegenftaande, gelyk u bewust is, onze » zeer C*) Zie bier boven bl. 391. (f)„ Niemand uwer ftoore zich aan den tytel van Burger,-den Verraader Judas gegeeven: want wie weet niet dat een ieder thans Burger sennemd wordt. Dit is zoo algemeen, dat de Man met het flokje in het Doolhof, by het vertoonen zynèr Poppen, zegt , daar hebt gy den. Burger Salomon : daar hebt gy den Burger Goliath, enz." LETT. I795. no. 13. Q q  SJ*4 TWEE HEDEVOESIN'fiEN. „ zeer dierbaare Overheden ta de laatfte dagen van hun üeflyk aan weezen het genoegen hebben gehad, om, zonder redenen „ te geeven , want dit is juist niet de liefhebbery van een „ Defpoot of Inquifiteur, op ons vriendfchaplyk eu ieerzaam gezelfchap de plak te leggen: zoodat van dien kant geen ge„ vaar." In 'deezen trant gaat de Redenaar voort met re¬ den te geeven van zyn in 't licht zenden deezer twee Redenvoeringen. In de eerfte Redenvoering, aanvangelyk.' getoond hebbende, dat 'er niets nieuws is onder de zoniie , zegt de Redenaar: », Ik zal UI. voorkezen een aantal Hollandfche Spreekwoorden „ die ik hier en daar met een enkel woord zal zamenheaten • zodanig, dat daar uit een totum quid, een geheel, zal geboo„ ren worden. „ Denkt egter niet M. II. dat gy in my Frans Baltes zult zien herleeven. Neen, wy verfchillen zoo veel van een als ,, het machtig Amfterdam van 't nederig Amftelveen. Wanneer „ Gylieden de nagelaatene fchriften van dien Held heb: inge„ zien, zult gy zekerlyk verftaan hebben da woorden, maar geenzins den zin der woorden ; doch by my zult gy.verftaan ,, en de woorden en den zin, fchoon Gylieden, zoo min als ik, „ het verhandelde zult begrypen. Niet te min verbeeld "ik my j* dat gy 'er meer van zult wegdraagen , als van eenen on,, fterfelyken de lover iu zyuè wezenlykheid 'efer dingen. • Weiaan, ik ft eek van den wal af, en begeef my iangzaa,, merhaud iu zee, hoopende op uwe goedgunftigheid; want „ onder zulk een zeiltje is goed roeijen , hoe zeer ik byna ,, niet weet, hoe ik de fpillen by een zal krygen, hoe Ik de „ enden by eil ander zal houden , of in wat vorm ik dit ftuk gieten zal . dewyl het zeker een heet hangyzer is om aan ,, te tasten; naardemaal men gevaar loopt van den Os op den Ezel te fprtngen ; evenwel al doende leert men, 'er is geen „ begin of 'er komt een einde: een geftadige jaager wint veld. „ Het is my in deezen tot een goeden ruggefteuR, dat fchoon Keulen en Aaken niet op eenen dag gebouwd zyn , komt ,. egter met den tyd tlarmen in het wambuis, en alle dagen ,, een draadie word het een hembdsmouw in 't jaar : niet te „ min leert my de Voorzigtigheid, de moeder der fyue bier„ glazen, dat men niet alles zeggen moet wat ons voor |ën „ mond komt, aangezien aan de eene zyde het kwaad kersfen „ eeten is met-groote Heeren, en waarom niet met geletter„ de? en aan de andere zyde'moet, in zulk een gezelfchap ,, als dit, het kind zynen Meester niet willen leeren , dat zon ,, te pasfe komen als het vyfde rad aau den' wagen." Op deezéif Spreek woordly ken trant tot bet einde voortvaarende, gispt hy veeier Staats- en Regeeringsgedraagingen op eene ailc-rgeestigftc wyz-e. De tweede Redenvoering, vooral niet minder dan de eerHe,  TWEE •REDSVCERINCn». , 5*" fte, flaat op het zelfde aambeeld : en verzoekt de Redenaar verlof, om zyne Hoorders „ wederom te mogen onthaalen ,, op een aantal gemeenzaame Hollandfche Spreekwoorden, die, ,j hoe zeer van elkander afwykenue , echter, aaneengefchakeld \, zynde, eene Redevoering zullen uitmaaken, eene Bedevoe„ ring nogthans, niet ongelyk aan het gelapte kleed van den „ Prins des Italiaanfchen Tooneels." Wy zullen 'er een brokje uitaffchryven; ouze Leezers herinnerd hebbende , dat deeze tweede Redenvoering in den Jaare 1793 gedaan is. „ Men moet fomtyds lachen , dat men werk heeft „ ('t zy met oorlof gezegdj zyn buik vast te houden, wanneer „ men de menleken ziet zich in allerlei bogten wentelen en „ draaijeii ; kunnen zy met een leeuwenhuid hun oogmerk „ niet bereiken , dan doen zy een vosfenvel aan: want zo als ,, de juffrouw danst, danst ook haar hondeke. Neemt eens, „ is de zon, die zy aanbidden, Cajfarsgezind, dan wordt Ca;. „ far flraks een Gideon, een jofua, een grenzen grendel, een Keizer als tweepaar Keizers, het kan niet beter, Saturntis „ Eeuw herleeft, Vivat de Prin^! De Romeinen moesten irt „ dien tyd ter degen mores leeren , zy hadden het van den ,, onguuren gemaakt , en dagten dat het volk de Baas was, en de^ Regenten niet meer dan hunne Reprefentanten; ia, iu ,, dit wanlfallig geloof verkeerende, hadden zy de Koninglyke Waardigheid voor altoos gedaan gegeeven, eu hunnen laatften j, Koning juist niet geguillotineerd , (dit werktuig was tosn ,, nog niet iu viridi obfervantia, in eeu groen dat is leevendig gebruik) maar echter zonder veel pligtpleegingen .weggejaagd „ en gebannen; vervolgens hadden diezelfde Romeinen het ge„ bied zoo wat gefmaldeeld , tusfehen den Raad en het Volk, t, met twee Burgemeesteren aan 't hoofd, en reutelden dus jaa,, ren lang van Senatus Populufque Romanus, ten blyke dat het „ volk ook iets in de melk te brokken had ; maar iu tyds „ veranderden Burgemeesteren zich zeiven in Burger -meesteren j en zoo vervolgens zagtkens aan in Keizers: ten „ minften Burgermeester Csefar wierd Keizer , en toen lag ,, de geheele Kersnacht des Volks aan ftukken : hun gezag „ en invloed gingen om zeep , Cafar boven! was veelal », de kluk, de oude Conftitutie, dat is de eenhoofdige Regee„ ring, ftak het hoofd wederom op, en i]oeg der Vryheid ten „ eenemaal den bodem in. En zulks te regt, voegt 'er ,, myne vleitong by, wat weet het Volk van die dingen ? De „ Heeren moeten regeeren, en het Volk is in de waereld ge4, fchopt om dienaar onderdaanig te fpealen: zelfs, indien het „ gewed was , en gy zoudt 'er een duit aan verhoorer , zou,, den deeze luiden, enkel en ajleen o:n de My.nbeer de feboenen van de voeten te dienen , en zichzelfs niet te v. rgee„ ten, 't geen eigenlyk de ziel van de zaak is, by kris en „ by kras zweereu , dat de tiende Penning ten tyde van den Qq 2 „ H«r-  57^ ÏWRE REDEVOERING^. „ Hertog van alba rooit was ingerigt geweest öm des Stad* „ houders beurs en die van zyne Zoonen te vullen, nog om, „ met den tyd , onze Voorvaderen in Witte kielen te doen loopen,- maar eenvouwdig als een zoet en zagt huismiddel om hunne Gemeenelands Obligatien , welke onder het Graaflyk Beftier machtig naar de kelder waren gegaan, op te zet,, ten , en onder dien dekmantel, want onder een zeiltje van ,. dien aart is goed roeijen , die goede menfchen, welke toen al v;,n Vryheid begonden te droomen, en dat fchynt hier te Lande een oud zwak te zyn , een caperfon op de neus te „ zetten en onder fiin te houden ; op die wyze hun bewaa„ rende by eene lydelyke, riat is billyke, gehoorzaamheid, met ,, de gevolgen en aankleeven van dien: waar uit zy dan afleiden „ dat onze Voorouderen elendig met den kop waren gebruid, of liever verregaande gezondigd hebben , wanneer zy „ hunne duiten aan den genadigen Heer niet aandonds wil„ den opdokken , en deezer heüzaame belasting een fpaak in ,, het wiel te fteeken. En dit beweereit zy niet zoo maar in „ 't honderd, neen, neen! zy hebben voor zich een krachtig argument tegen de Sociniaanen, het geen, fchoon laater uitgedacht, echter, naar hunner inzien, werkt voor het voorle„ dene, het tegenwoordige en het toekomende, en dus een „ pleister is op alljrlei wondert: namenlyk een hoogverlichte Seraphifche u^tfpraak van de fchranderffe Leeraars der Sorbon„ ne, ten behoeve van den goeden lodewyk den XIV, Koning „ van Frankryk, gegeeven, ter gelegenheid dat zyne Allerchris„ telykfte Majefteit zoo iet of wat in zyn binnenfte voelde „ kloppen [ih de wandeling noemt men dat ding Confcientie') „ over zekere zwaare belasting, zyne geliefde Franfchen Allerchristelykst opgelegd. Die Hoogeerwaardighedens waren van •,, advys, dat de Koning over deeze zaak geen de minfte com~ ,, plimenten met zyn gewisfe behoefde te maaken; dewyl de „ eigci dommen der Onderdaanen perfoonlyk de eigendommen der Vorften zyn. Op het zelfde aambeeld floeg zeker Bis- fcliop in zyn antwoord aan jacobus den I, Koning van Engeland, toen deeze hem raadpleegde of hy geene Belasting „ mogt leggen zonder toeftemming van het Parlement, och ja „ Sire', zeide deeze Godvrugtige Prelaat, zou U zulks niet vry ,, jtaan, Gy zyt de rJdem onzer neusgaaten! ,, By deeze bewyzen van Christen Godgeleerden hebben zy ,-5 nog een Heidensch bewysje aan de hand. 't Geen, om dat het van een Vorst komt, by hun alles afdoet, naamlyk de tegen,, woordige Keizer van Marocco , cn die man zou 'er immers „ niet om liegen? Keizers en Koningen liegen nooit, ten zy het „ in hunne kraam te pasfe komt. Ik zeg deeze Keizer, die volgens de laatfte brieven nog refpireert, hadt niet lang geleden „ de Eer om in een Burbaarsch Manifest de Nationaale Verga„ derir.g der Franfchen te berigten , alles het geen de Souverai- „ nen  twee redevoeringen; gf| ren gedaan hebben en doen , is de willé Coda Dus af- gedaan. Zoo dat in dit ftuk is het by hun een ronde O; die „ het geheel behoort, behooren ook deszelfs deelen: en dit „ weeten zy is eene Mathematifche , dat is eeuwige, Waar•}, held." Jofeph van Arimathea, in zéven Zangen. Uit het Hoogduitsch van j. c. lavater. Uitgegeeven door j. van looj Te Haarlem, by A. Loosjes Pz. 1794. In gr. Ivo. 175 bl. T>e meesten onzer Leezeren zullen ongetwyfeld den ver» XJ maarden Zurichzen Leeraar, en zynen fchryfftyl, kennen, en hier ook den Man vol vuurige Verbeeldingskragt en hoogvliegende Befpiegelingen ontmoeten. Volgends het Voorbericht van den Burger van loo, is dit Stukien in rymlooze Jambigefchreeven , en het word hier den Nederduitlchen Leezer in Poëtisch Proza aangeboden. Het is bygeYolg een Digtftuk , waarin men Digteriyke trekken verwagten moet: en zekér ontbreekt het hier aan dezelven niet. Hoewel wy zeer gaarne den Digteren eene Poëtirche vryheid willen vergunnen, denken wy echter dat men in dezelve wel eens te verre gaat, vooral wanneer het waarfchynlyxe wat al te veel uit het oog verlooren word,- en ©f dit'hier niet nu en dan eens gefchiedt, laaten ■wy den kundigjn beoordeelaar over; ons ten minden is het zo voorgekomen , dat aan Jofeph en zyne Vrienden woorden ia den mond gelegd worden, die de denkbeelden en bevattingen van Jefus Leerlingen te boven gaan. Voor 't overige is-'et zeer veel fraais en ftichtelyks in dit Werkjen te vinden: en her. tekent, over het algemeen , het warm gevoelig hart van den Schryver voor den verheven Perfoon van onzen Zaligmaaker Jefus, en de fterkfte hoogachting voor de zo zeer belangryke Waarheden des Christendoms : weshalven wy het met volle ruimte der leezïng van alle hoogfehatteren en beminnaaren des Euangeliums aanbeveelen. Historie der Hervormde Kerke en doorluchtige Sclioole te Gent, zedert haaren aanvang tot derzelver einde: door w. te water , Predikant te Axel. Nieuwe Uitgave, met een Aanhangzel , dienende ter verbetering en vermeerdering van dezelve Historie, door J. w. te water, Hoogleeraar, enz. te Leyden. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburgen Zoon, 1794. In gr. 8vo*. Behalven ,t Voorwerk, 380 bladz. Indien de Leezer hier verwagtte eene algemeene befchryving der Reformatie te Gent te zullen vinden , zoude hy zich Qa 3 zeer  5/8 w. te water, hist. der hér v. kerke te gent. zeer bedriegen. Het Werk bevat alleen eene Gefchiedenis van de Kerk dier Christenen, die zich , in onderfcheiding van andere, uit het Pausdom uitgegaane. Gezindheden , by uitftek Gereformeerden, of Hervormden, hebben verkoozen te noemen. Ondertuslchen heeft hetzelve voor de Liefhebberen dier Ker' kelyke Oudheden zyne eigene waarde : 't is alleen maar te bejammeren , dat de geest van partydigheid , om niet te zeggen bitterheid , (die gewis eenen Historiefchryver niet past.) 'er maar al te veel in plaats heeft. Behalven het Aan¬ hangzel , op den titel vermeld , vind men hier nog de Levensbefchry vingen, of Lofredenen, van en op Nicafius van der Schuere, PetrusDathenus, H. Moded, Th. van Til, en Mr. Pieter de Ryke , die zekerlyk hier en daar eenige niet overa voorkomende byzonderheden behelzen. Liederen voor den Landman , door jan van eyk , Predikant tc Loosduinen. Tweede Stukje. Te Amfleldam, by J. Allart, 1794. 75 bl. in 12wo. Dit Stukje behelst 31 Liederen, getiteld: Aan myne Landgenooten , het verhoren j'c.aap, het zieke, en het herjtelde beest, het ploegen , het zaaijen, het eggen, by het rypen van hetkoorn, het maaijen, by het dorflehen, het braakland, op het boter-, en kaasmaaken, de lui je, en de naarflige landman, de boomgaard, de onvruchtbaare boom , de bloefem , het wieden, de moes-, kruiden-, en bloemhof, fabbat'slied, de vogelen, de leeuwerik, de oievaar, de hoenders, lente-, zomer-, herfst-, en winterzang. Tot eene proeve geeven wy het volgend (tukje: by het ma a ijen. Want hy ziet, dat de wyzen derven, dat te famen een dwaas en onvernuftige omkomen. Pf. XL1X. n«. wyze: Pfalm Cl. *t Is feest op V Land. Het bty gejuich der maaijers Vervangt de zuc't, liet zwoegen van de zaaijers; De zoete loon van trouw volbragien pligt Maakt d'arbeid ligt. De Bindfter volgt den toon der jongelingen, Hun zicht beweegt zich, op de maat van V ziiig&k, Deor V goudgeel graan. 'Er tuimelt keer op keer Een handvol neer. 'k Zie  J. VAN EYK, I.tEDÏREN. 579 ,k Zie halmen , die nog langer moesten groeien, En airen, die nog frisch en welig bloeien, En Jcheuten, pas ter halver hoagte, ftaan In 't rype graan, Spaar Maaijer! [paar die onvoldraagen fpruiten! Vergeefsch! — geen zicht laat in haar' zwaai zich fluiten, Zy volgt haar'' weg, en l^urt niet naar myn bcê. Moet alles mee. Welk onderwys, myn vrienden! voor ons allen ! : 'Zoo doet de dood ook ryp en onryp vallen, Ontziet geen' ftaat, geen bloezem van de deugd Noch teére jeugd. Wen God beveelt, dan moeten we allen fterven, De dood doet eens ons allen V leven derven, En velt ons tteêr , bereid voor de eeuwig.'.eid , Of onbereid. Dat wy dan elk , in ons onzeker leven , Naar 't waar. geloof en hartsverandring ft reeven l Hoe menis: een, die hier geen acl.t op gaf, Verging als kaf. Wy vinden niet veel reden, om, in de beoordeeling van dit bundeltje , af te gaan van het oordeel , dat wy te voren (*> over het eerfte Stukje geveld hebben. Over het algemeen echter lieeft het ons niet volkomen zoo wel bevallen , als het eerfte. ]Vlaar wy moeten 'er vooral byyoegen , dat wy wel gewenscht hadden, dac de Dichter den wenk, dien wy hem ter aangehaalder plaatze gegeeven hebben, opgevolgd ^ en minder zyne byzondere Godsdienftige gevoelens, of die van het Genootfchap waar toe hy behoi rt, in zyne Liederen ingevlochten had. Hy kon dan meer algemeen nut gefcicht hebben, en zommige plaatsen zouden aan verfcheiden Leezers die fmidng niet veroorzaaken, welke zy nu zeker geeven zullen. Vooraf valt deze aanmerking op de ftukjes getiteld het zieke, en let herftelde beest. Iu Jjet eerstgemelde zingt hy, onder anderen, bl. 7: Ik, ik ben het. die meineedig U beledig, Daaglyks ongenoegen geef. . En dit flomme dier moet klaagen, Smarten draagcn, Om het kwaad, dat ik bedreef. De- (*) dlgem. Vadert. Letteraef. vojr 1794. No. 3, bl. 141—143.  SSC J. VAN BYE, LIEDEEEN. Deze harde leer zal voorzeker de toeftemming van zeer weinige denkende Leezers verwerven , en dus weinigen ftichten kunnen. Zedeïyke Gefchiedenisfen, Verhaalen en Vertellingen. Te Amfterdam, by A. Bi Saakes; ?s Hertogenbosch, by de Wed. C. A. Vieweg en Zoon, 1795. In gr. ivo, 100 bl. Wy zien altyd Verzamelingen van deezen aart met genoegen verfchynen , om dat 'er doorgaans iets goeds, voer de geenen die ze in handen krygen, in gevonden wordt. Maar dikwyls hebben wy , met leedweezen, gezien , dat de Verzamelaars van zodanige Gefchiedenisfen, enz. met zo weinig oordeel te werk, en 'er zo ruw mede omgingen. In de Verzameling die voor ons ligt vinden wy wel niets dat regen het zedeïyke aanloopt, maar ook evenwel niets dat zulk eene Verzamgling noodig maakte. Veele der ftukken zyn , in den waaren zin des woords , Vertellingen; de kinderachtige Raadzels, en weinig beduidende Annecdoten, (Anecdoteu J daarbuiten geflooten : voorts zyn de meest gewigtige , en daarom ook de bes,te, Verhaalen oude kost, voor lang of kort reeds door ons elders geleezen; veele andere zyn van weinig of geen aanbelang, en fommige zelfs van alle waarfchynlykueid ontbloot: en, behalven dit alles, is de ftyl en voordragt van dien aart, dat zy de onkunde des Zamenftellers, in taal en woordfehikking , ao wel als de onnauwkeurigheid des Correftors en Drukkers, in de fpelhng, en vorming des druks, by het opflag des oogs Krftond verraaden, Met één woord, alles is even fiordig,  ALGEM EENE VADERLANDFCHE LETTER-ÖÈFENINGEN; Dé Christ'en befchouwd in zyne 'Grootheid. Door c'HRiitiaan wilhelm oemler , Conflftoriaalradd en Archididconus ddn de Stads- en Hoofdkerk te Jena „ en Medelid van de Keurvorftelyke Akademy der nuttige, IVeeténfchdfpen ié Erfurt. Vit het Hoogduitsch. Ili twee Deelen. Te Amfleldam, by M. de Bruyn. In gr. 8vol Ifle Deel (zonder de Voorrede van XLIII bl.) 312, Ilde Deel, 271 bl. TT^en Schryver mbgè, om zyn goéd oogmerk, lof verr JtLf dienen, in de behandeling van een belangryk onderwerp t wanneer de uitvoering der opgevatte taak niet' beantwoordt aan' de verwagting van gezond- .verftand, eri bezadigd oordeel, moet hy, in zoverre, geagt worden, kwalyk gefla'agd té zyn.' Dit geldt omtrent dén Confistoriaalfaad en Üpperdiakén oemler. Gelyk wy , meei* maaien," onze beredeneerde hoogagting voor den.Christlyken Godsdienst hebben aangekondigd, zo verheugen wy ons telkens over het verfchynen van Gefchriftenvervaardigd met oogmerk om dit gevoel Van hoogagtmge ,' in de waereld der Christenheid,; te verwekken of te verr fterketi. Doch of het hier aangekondigde Werk tot dat. doel berekend zy, lyd't by óns eenigen twyfel. Wy bouwen dien twyfel op de manier van 'ukvoéringe ,. beftaande, genoegzaam doorloopendé , in een zwellende , hyT perbolifche eri deklam'eerende, voordragt meer gefchikt Om de verbeelding weg te lleepen en te verbysteren, dan om éene verftandige overtuiging voort te brengen , welke alleen gefchikt is tot het verwekken en beftendig maaken van vasté eh düü'rzaame irfdrukzels. Een en ander ftaal, uït ontelbaaf veele , wélk wy vervolgens zullen aanvoeren, zal' deéz'e oordeelvelling billyken. .. Vooraf zullen wy het oogmerk des Gefchrifts aankondigen, ïiet is , ,te ontvoüwen de waarde en voortreffelykheid , of, gelyk oemler het verkiest te noemen, de Grootheid^' van den Christen, inde onderfcheideneoogftahden,'in wel7(i LÏTT?. 1795. NO. 14, Rf' KB  583 C. W. OEMLER ke hy kan befchouwd worden. Hy doet zulks in cr.tï Negental Verhandelingen, of Afdeelingen. Zie hier de Opfchriften : De Christen (hier zou de algemeene benaaming van Mensch beter gevoegd hebben) groot iti den ftaat der Qnfchuld; van wegen Gods liefde tot de menfchen; ■ door je fits Verlosjing ; door Jefus Opftancling en Hemelvaart; — door den Heiligen Doop; • door het Geloof; door zyne vereeniging met -God; -—- door de Heiligmaaking ; en eindelyk, groot door Gods bezondere Voorzorg en Regeering. Vooraf gaat eene uitvoerige Voorrede , waar in de Schryver, naar zyne denkwyze, de Oorzaaken aankondigt, waarom zoovee len de Grootheid van waare Christenen niet kennen. Deeze Voorrede heeft zekerlyk haare waarde ; en wy zyn van oordeel, dat, indien de Schryver, in de bewerking van zyn groot plan , denzelfden bezadigden redeneertrant hadde in agt genomen , zyn Werk aan het verftandigfte gedeelte zyner Leezeren meer weezenlyke voldoening gegeeven, en meer algemeen nut zou geftigt hebben. Voor eene verdere ontleeding, dan door eene algemeene opgave van den hoofdinhoud, is het Werk niet vatbaar. Ook zullen wy zyn doorgaand Leerftelzcl niet toetzen , veel min, 't geen , naar onze wyze van denken , daarin met de wajarheid onbeftaanbaar is , wederleggen. Dit ware ons te verdiepen in een Godgeleerd twistgeding, waarvan wy een doodelyken afkeer hebben. Volgens onze belofte zullen wy flegts eenige ftaalcn ter proeve aanvoeren. Spreckende van den ftaat der Onfchuld, en des Christens, of liever des Menfchen, Grootheid in denzelven, (want adam voert zeer oneigen den naam van Christen,) rigt oemler tot hem , onder andere, deeze aanfpraak : „ Gy „ waart Gode gelyk , in zyne wysheid. Gy kon., det inzien , wat waarheid , wat goed , en wat kwaad ,', was. De wegen der deugd waren u bekend. Gy wist „ den weg ten hemel, en ter waare gelukzaligheid. Uw „ verlangen was dc hemel , en uwe wenfehen de zalige „ eeuwigheid. Uw verftand was doordrongen van een „ helder, een heerlyk fchynend licht. Uw wil was „ heilig. De neiging tot het goede was fterk. De afkeer „ van het kwaade was vuurig. Gy waart bekwaam, om „ in alles God te verheerlyken , en geheel tot zyne eer te „ leeven. Gy hadt het vermogen , om de zonde en alle ,, boos-  i)e christen beschouw!); 5bJ | boosheid met ernst en yver te vermyden. Duizend beweegredenen drongen u, om heilig en Gode welhehaa- gelyk te leeven. Dacht gy aan uwen Schepper, die " u heerlyk en wonderbaar gevormd had die u zoo " veele kennelyke en onwraakbaare bewyzen zyner liefde., Z zyner goedheid, zyner innige toegenegenheid gaf die v met zoo veele zaligheden overftroomde; welkeen Z heilige eerbied vervulde u dan, en noopte m om u zeiven den Heere op het outer der onfchuld en heif, lirfieid toetewyden, en u geheel aan Hem opteofteren! Het Paradys was vol , overvloeiend vol , van de dm" delykfte en onwederfpreekbaarftc getuigcnislen zyner " p-oedheid en liefde ; en deeze alle fpoorden u aan , om alleen op God te zien, alleen aan God te denken* V alleen van God te fpreeken , alleen God te looven, r en u met /Hem alleen beezig te houden.. Drongt gy met uwe gedachten ten hemel is, voor welken gy ge',' fchaopen waart, en waar verzadiging van vreugde en licfivkheden aan de rechtehand des algenoegzaamen God " zynJ fteldet gy u de grootheid uwer gelukzahg- Z heid aldaar leevendig voor oogen ; ö! welke krachtige Z aanmoedigingen tot deugd en edele godvrucht troit gy " AlTaS' gevestigd in de gevoelens van godsvrugt en heiligheid fchildert oemler den eerften mensch. 't Is eene gewoonte van veele Godgeleerde Zamenftelfchryvcts, onzen Stamvader onder die gedaante te vertoonen. Onze Confiftoriaalraad betreedt hier dus het oude pad. Hv doet het ook, met opzigt tot den fpoed, met welken adam van die hoogte nederilortte in eenen poel, die een zo afrrvzelyk, als zyn voorgaand ftandpunt bekoorlyk, aanzien heeft. Men hopre hem , en ooraeele. In eenen Haat van bevestigde onfchuld, • dus doet hy adam fpreeken, tot zynen Maaker, kondet Gy „ my niet fcheppen ; zulk eene bevestiging vereischt eene vaardigheid, om de tegenovergeftelde beweegredeneri tot het kwaade, ten allen tyde, te overwinnen < en " ftandvastig het goede te verkiezen. En zulk eene ''vaardigheid is alleen door oefening te verkrygen ; zy ! kan my niet aangebooren worden. Ik moest my dert halven noodwendig in de liefde tot het goede, en in I den haat te?en het kwaade , oefenen ; .ïfc moest zulk !, eenen tegenftand ontmoeten , waardoor ik 0ie noodige , vaardigheid verkreeg. Ik vereere des, o myn Schep-  5^4 c. tv. oém'léK „ per, in deezen Boom der kennisfe van goed éfl kw?'i4 „uwe verbaazende wysheid. Ik erken uwe ïiefde " S tt2?1'1^ liefde jegens Want zoo " ™ i lk de,ezeö boora opmerkzaam befchouw« „ zoo vaak brengt hy my myne grootheid en myne voor „rechten te binnen ; zoo vaaf herinnert hy my S b „ pligten, welken ik U mynen God fthuldig ben. En hoe „ ligt was dit gebod ! hoe overeenftemmend niet ïw „ natuur! De vrucht had eene fchoone gedaan"- gj " ?,'Lm^eS!imy doe\ ê^tiktn aan de allesovertreffende „ fchoonheid mynes beminnenswaardiger! Scheppers - het „ moest my opleiden, om Hem aandachtig te bdchou'wS „ En wanneer ik deeze proeve doorgedaan hadde zS „ ik m het goede onveranderlyk bevestigd worden f zoo „ zoude ik opkhmmen, gelukkig en met eere bTkroond „ opkimmen, tot die volkomenheid , welke men aE „ door oefening en door hebbelvkheid verkrygt W e" doet oemler zynen gefcbetften Grooten Mensch' vraasen \ " wieJ^ ™yne ftefflyke nakomelingen zou n?et fer „ Wacht hebben, dat ik zoo ligt een bevelander faalen „ zoude onderhouden? — Dan zie! ik vergat wfel drïï „ mynen Schepper! ik ftrekte myne'hand uit _ Yk"pluk* „ te het ooft - ik at van hetzelve _ overtrad het gebod „ - en zondigde! Ik zondigde verfchrikkelyk• ilzondigde fnoodlyk f Ik zondigde grouwzaaml ' Ik dacht „ met meer aan myne uitneemende'voorrechten; maar liet " fliy d0%d£n ftroom der zinlykheid onachtzaam wech „ fleepen!» De volgende fpraakvvending van onzen Schrvver tot den eerften mensch zullen wy, uit deezeMdeS nog overneemen Gy zult uwe hand naar de verboS " Sfe ^F^1,^ zu,t die neemen — eï, 0„„ danks het uitdrukkelvk bevel üwes Scheppers van Hp " ™S\°uel?$ bedenk 11' cerfte burger van deeze waef * Si;ibedenk U' eer ® te band naar dezelve uttftrSt „ bedenk u, eer gy ze neemt ! bedenk u, eer gyvan „ dezelve proeft! Waarlyk, God heeft het u^iMteïS „ verbooden! Gy verliest daardoor uwe gelukzalSheid lv „ verliest God enden hemel; gv ftortuze?renfn rin'F " S?fP^,igheid; & Word'een S £s\duivels, een „ kind des verderft; een onderdaan in het akelig rik dS „ duisternis, een kind des toorns en der on^de Uw2 " 2 de a?rd,h^elernH',b0Ven ÜW hoofd' ^beeZ] » en de aarde aal fidderen onder uwe voeten. Alle de 5, en-  be christen. beschouwd, 585 * engelen zullen treuren om uw ongeluk, en alle fchep- „ felen uwen val bezugten." „ Dan" ('t is nog al oemler die tot adam fpreekt) 5, gy begeeft u dieper in ge3, fprek met den vyand uwer gelukzaligheid. Gy hoort „ hem opmerkzaam aan. Gy gelooft indedaad hem meer „ dan uwen Schepper, die nogthans de waarheid zelve ,; is. O! welke afichuwelyke en fnoode gedachten ryzen „ oogenbliklyk op in uwe ziel! Gy denkt dat uw God, „ die u beftendig met zegeningen, als met geheele ftrooa, men, overftortte, een afgunltig Wezen is, die u niet „ gelukkiger wilde maaken, en niet wilde dat gy geluk?, kiger worden zoudt." Wat wordt 'er, onder dusdanige aantygingen, van de zo hooggeroemde Zedeïyke Recht- Siid van adam , wanneer hy dus fpoedig bezweek, by e eerfte gelegenheid, in welke zyne kragt te werk moest gefteld worden ? De gulden middenmaat -—- hoe 'fchaars wordt zy in agt genomen! Het Gefchrift verder dborleezende, ftuitte onze opmerking tegen eene plaats, in de Afdeeling 5 getiteld : de. Christen groot door Jefus Verlosfing. Het Systema , in dezelve begreepen, zullen wy hier niet toetzen; maar willen alleenlyk den Lcezpr in bedenking geêven, of het Schriftuurtaai mag heeten , wanneer oemler zyne rede aldus tot den gezegenden Verlosfer .wendt : „ Godlyke „ Vriend! Gy zyt Gods eeniggebporen Zoon, het ,, affchynzel zyner Heerlykhcid ! Gy zyt de waare God , hooggeloofd in alle eeuwigheid de Heer, „ dc Ahnagtige; de Heef, de Alvveetcnde; de Heer, de „ Alwyze; de Heer, de Rechtvaardige'; dc Heer, de „ Algoede; de Heer, de Barmhartige; de Heer, die met „ zyne tegenwoordigheid alles vervult; de Heer, die'alles „ gefchaapen heeft; de Heer, die alles regeert; de Heer, „ die alles onderhoudt; de Heer, die voor alles zorgt vaderlyk zorgt; de Heer, ip wien wy leeven, ons bewee„ gen, en zyn; de Heer, die alles, draagt door het woord s, zyner kracht; de Heer, aan Wien men niet zonder het „ diepst ontzag en den diepften eerbied mag denken. — „ Gy oneindige Schepper, onbegrypelyke Godmensen , „ Gy treedt naar Golgotha ! Gy ftapt het bitterst' lyden, „ den wreedften dood, te gemoet; en zulks, om menfchen „ te verlogen, om zondaaren met God te bevredigen ! s, God zelf zal lyden! God zelf zal bloeden! God „ zelf zal fterven ! God zal de menfchen door zichzelven „ met zich verzoenen !" Liefst houden wy voor ons zelR1' 3 ven  '586 c. w. oemler, be christen beschouwd, tfën de gedagten, welke, ondef het leezen deezei' periode , in ons opreezcn ! Uit de aangevoerde proeven zal de Leezer den denk- en fchryftrant des Confiftoriaalraads genoeg kunnen afleiden. Wy befpaaren dus de moeke van verder uitfchryven. 'Zyn Verbonden met magtige Volken voor kleine Staaten voordelig ? onderzocht ter gelegenheid van ' het vieren des geftooten en bckragtiqdeu Verbonds . tusfehen de Franfche en Nederlandfche Gemeenebeslen. Voorgedraagen in eene Kcrkelyke Redevoering, of den XXl van 'Zomermaand, het eerfte Jaar der Bataaffche Vryheid. Door boudewyn van rees. Te Leyden , by Herdingh en du Mortier, 1795. In gr. 8vo-, 48 bL TT\e kundige ramsay merkt op, in zyne Gefchiedenis \_} van de Noord- Americaanfche Omwenteling , dat fchoon gefchreeven Werk (*), de voordeelen optellende, welke die groote Gebeurtenis dit gedeelte der Nieuwe Wereld aanbragt, „ dat de beoefening der Welfpreckenheid en der fraaije Letteren, in America, met gowenschter gevolg werd voortgezet naa dat de Gefcbillen tusfehen Groot- Brittanje en de Volkplantelingen ernftiger geworden wareh , dan immer te vooren. De menigvuldige Redenvoeringen, Aanfpraaken , gaven ieder gelegenheid om zyne bekwaamheden te vertoonen, en verder een prikkel voor het aankomende gedacht, om zich op kunften toe te leggen, welke haare' eigene belooning medebragten." . , " ' In 'den loop onzer Letteroefeningen, heóben wy reeds te meermaalen gelegenheid gehad om op te merken, hoe de jongfte Omwenteling hier te Lande den openbaarert Redenaaren gelegenheid verfchafte, om met Opftellen voor den lag' te treeden, die waare èn rustige Welfpreekenheid ademden. Wy deeden. den Kanfolredenaar van rees te kort, indien wy hem niet rangfehikten, — wat fchryf, }k, indien wy hem geen voornaame plaats gaven, Onder de "Vaderlandfche Mannen , die met mannelykê Wclfpreckenl-eid ziels lieten hooren. Het Stukje' voor ons Beende vèrfchaft 'er een voldingend bewys van, 0 De (*) Zie onze Aankondiging hier boven bl. 466.  b. van rees, kerklyke redenvoering. 58? De keus der ftoffe, ter op den tytel aangeduide gewigtige gelegenheid, is zo verftandig als de uitvoering fchoon. De Redenvoering, uitgefprooken op een Dag, dien de Redenaar „ een der aangenaamfte dagen zyns „ leevens" heet, „ waar op de verhevenfte en reinfte „ blydfchap zyne ganfche ziel vervulde ," draagt alzins de merktekenen dier verhevene aandoeningen, welke zich niet hooren laaten in een zwellenden en opgefmukten ftyl, (die ons zo vaak , ook in veele Staatsftukken , verveelde;) maar- in den toon der waare Wellpreekenheid. Zaaken worden 'er in afgedaan, en geen woorden verkwist. Ter beantwoording der Vraage, het gepaste onderwerp te deezer gelegenheid gekoozen , ,, zyn Verbonden mei ,, magtige Volken voor kleine Staaten voordelig^ geeft de Kerkredenaar, voor 1, „ een beknopt Historiesch Tafereel van den voormaaligen ftaat van ons Vader„ land, tot op het einde des voorigen Jaars, betrekkelyk „ tot deszelfs verbintenisfe met Engeland en Frankryk" . Ten II, fchetst hy „ den hoogwaarfchynlyk vee- „ gen toeftand, waarin ons Vaderland zou zyn gedom„ peld geworden ; indien de verbintenis met Engeland ,, nog langer hadt blyven aanhouden , en door den groo„ ten en heuchlyken Ommekeer, welke wy thans plegtig en „ godsdienftig vieren, niet ware afgebrooken geworden." Waar uit hy, in de III plaats, toont, „ dat van zelve „ volgt, welke onfehatbaare voordeelen, uiteen Verbond „ met Frankryk, indien wy daarvan een goed gebruik „ weeten te maaken, onder den zegen van god, kunnen „ voortvloeijen." Uit dit welaaneengefchakeld Stuk , 't geen in zyn geheel dient geleezen te worden, kunnen wy flegts ten voorbeelde van den ftyl het een en ander affchryven , en eene lpraakwending, omtrent het flot des eerften deels, keuren wy hier toe niet ongepast. Aangeweezen hebbende, hoe de laatfte Stadhouder, door vreemde hulp in te roepen, de Vryheid en Onafhangelykheid des Vaderlands aan Engeland ten prooy gaf , en, met het verlies ónzer Vryheid en Onafhangelykheid, ons op den rand des verderfs bragt, vaart hy voort: „ Ach ! mogt ik hier uwe oogen afwenden van het ,, akelig tooneel van vernedering en onderwerping, waar „ toe ons Vaderland, onder het fnood beleid van den Rr 4 » lis  ÏS. VAN REES „ Ustjgen Brit, door den ondeugendften en iafhartigfte<. i, tyran gedoemd werd J Mogt ik hier de opeengeftaneld'e ,? gruwelen waar aan hy en zyne bewindslieden zich „ m dien tyd van zeven jaaren hebben fchuldig gemaakt, * yoorby gaan .» hoe gaarne fpaarde ik u de fmart en de 5, verontwaardiging, welke uwe zielen op dc herinnering * daai; van ontwaaren. Maar, wat zoude zoodanige in„ Ichiklykheid baaten, daar de daaden van geweld, i, pot en verwoesting, door die Barbaaren gepleegd, nog „ leevendig- in uw geheugen zyn , daar de wedergekeerd „ de pannehngen my, te recht , zouden befchuldigen 3, van der waarheid geene hulde te doen; en gy allen my i, zoudt toeroepen, dat nooit grooter beWys van het bederf, * p ons Staatsgeftel, door de Pruisfifche Omwenteling v 3, ingevoerd , kan gegeeven worden , dan het bedriegeiyk * |" verraaderlyk gedrag, 't geen men met onze Broeders de », iseigen neett gehouden, wanneer men hen eerst door luie *j en dweepzieke monniken den opftand liet prediken, en ,; nauerhand aan mishandelende wraakzucht lachende over!* ëar? ~~r. py zeIven zoudt my toeroepen , dat nooit giooter Wyk yan zulke vernedering en vernietiging aaiv „ weezig is geweest, dan dje rol van gewaande groot„ fieiq , welke men onzen bewindslieden heeft doen fpeef °P het tooneel van bemiddeling tusfehen den Duit•j, lenen en i urklchen Keizer ; terwyl men met gekroon„ de npordenaaren heulde, om twisten en verdeeldheden ^ te zaaijen onder een Volk, 't welk, door het bekomen » 2yner vryheid, en het verbeteren zyner Staatsgefteltef? fflSÖ» «reefde na die aardfche gelukzaligheid, waar toe de Schepper zyne kinderen gefchikt heeft; maar welke * fiKfö?^ W1**" Poogingen van redenlooze en' „ huichelende Priesters, van zoogenoemde Edelen, men„ ichen ponder beginzelen, en zoo trotsch als onkundig, „ yap ondeugende Staatsdienaars en bedorven Koningen ?, tot nog. toe niet was vergund geworden. I „ Dan' hier mede vergenoegde men zig niet • men *, yoegde zich openlyk by het vloekgefpan van dwingeV wnden, die gezwooren hadden de opdaagende ftraaïen ?! van' verlichting te vernielen, en het' Franfch» Volk te dwingen om., weder te kieren rot die nietigheid , in welke gmchdfpel, onder den heiligen naam van Gods,, diepst, -en 'dwinglandy, onder den geëerbieden naam yan »* wettige genoprzaamheid , hen zoo veele eeuwen gehou» " Wi nadden. Eene geduchte kruistocht,tegen eer] p nieuw  KER-KXYKE REDENVJOERING. göy nieuw foort van ongeloovigen, was beflooten, en de, ï drie roagtigfte Vorften van Europa vereemgden zig g met eenen Vorst , die in zyne eigene Staaten zelf zeer ■ yeele verlichting verfpreid hadt, om alle het bedrog, de domheid' en het bygeloof van de middeneeuwen er} i Zielendwang van Rome in Frankryk ten throon te voe\ ren ' Hier by kwam , dat men hier, ten bederve van $ ons Vaderland , vloog van de trotfche wenken yan dat li afgunftig Engeland, welk zich in deezen oorlog twee ,, bedoelingen voorftelde, Frankryk naamlyk te yerriede, ren, en ons te verzwakken: waar van, fchoon het eerfte, J tot heil van Frankryk en Qns geluk , door Gods goedi, held, mislukt zy, is egter het laatfte, helaas ! maar l al te \yel bereikt geworden bereikt op eene wyze» L die tot god' om wraak roept, zoo wegens het gedrag der, ,, Engelfchen als het beftier onzer bewindslieden." Hoe zeer dc Christen - Redenaar hier fpreeke zal het volgende ftaal toonen. „ De plaats, waar wy ons thans be- bevipdep —- de gelegenheid waar by, en het pogmerk L waar toe, wy hier vergaderd zyn, herinneren ons dar, „ wy niet flegts burgers zyn van ons Vaderland ; maar pok burgers van het Ryk van Deugd en GelukzaligL heid, het Ryk van jesus , en dat wy alzo als Men,, fchen , ais Christenen-hooger en edeler belangen hebben, u dan die zich tot deeze waereld en dit leeven bepaalen. , Ta, myne geliefde Broeders en Zusters, ook tendee- zen aanzien, ook ter bevordering dier allergevyichtigfte „ belangen, is de tegenwoordige heuglyke ommekeer zeev „ yoordeelig. Als een der gewichtigften voor den echten „ vriend van Waarheid , Deugd en Godsdienst, tellen wy :, de fcheiding tuslchen de Kerk en den Staat. Nu zal de waarheid niet meer aan de willekeur van den dag « onderworpen zyn. Nu zal het niet meer van de gril- ligheid des eenen of anderen dweepers, veel min van , dc bekrompene Godsdienstkennis van eenen Staatsdie*,- naar', 'of van' die' eehér geliefkoosde Vrouwe, aftorn\, gen, wat de mensch voor waarheid,' de Christen voor , de Leer van jesüs, moet aanneemen. Nu zullen Staatl, zucht en heerschzugtige woelingen de bemoeijingen van l, den vleyenden huichelaar niet meer zwaaijen, noch <„ ginds en herwaards flingeren. Nu zal het gèwisfe van 1 den eerlyken, oprechten, vriend der waarheid niet meer „ geboeid zyn aan de voorfchriften der menfchen ; of p hy gedwongen zyn om gade en kroost aan gebrek en  590 13. van rees, kerklyke reden voering. „ elende over te geeven. Nu zal Waarheid en Chris,, tendom niet meer zoo onderfcheiden weezen als 'er „ verfchillende Staaten op de waereld zyn. Nu zal hier „ niet meer als kettery of onrechtzinnigheid gedoemd „ worden het geen elders gepreezen en aangemoedigd „ wordt. Nu , nu zal de waarheid ons vry maaken ; nu> „ zal de Geest der Waarheid ons opleiden tot de vol„ komen maate der kennisfe van jesus Christus onzen „ Heere ; nu zal de Geest der Waarheid ons alle din„ gen leeren, welke wy te vooren niet konden draagen „ Nu, nu zal de Christelyke Kerk , de eene en „ onverdeelbaarc Gemeente van jesus , waarvan hy al„ leen het hoofd is , niet langer verdeeld en vaneen „ gefcheurd zyn door waereldiche belangen ; nu zal nie„ mand zyn verftand en zyn gewisfe geweld meer behoe„ ven aan te doen met overleggingen, onder welke voor„ wendlelen hy tot de heerlchende Kerk zal overgaan, „ gelyk eertyds veelen onder de Disfenters der waarheid „ ongetrouw zyn geworden, om dat zy de tegenwoordi- „ ge waereld lief hadden. Nu, nu is het tydftip „ daar, Cnnstenen ! dat gy ernftig bedacht behoort te „ zyn , om u , naar den wil van god , naar het bevel »» van jesus uwen Meester, te Vereenigen, en daar door „ het eenig ondoordringbaar bolwerk tegen het toenee,, mend bygeloof, de vermeerderende onverfchillighcid „ en het doordringend ongeloof, op te werpen." De beste Lesfen, Vermaaningen en Raadgevingen naar den tegenwoordigen ftaat gefchikt, fluiten deeze Kerkreden ; doch wy moeten af breeken, en het geheel der herhaalde Ieezinge en betragtinge aanpryzen. Leerredenen , over het Leven van David. Door paulus; bonnet , Predikant te Rotterdam, VlIIfte Deel Register. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 170c In gr. 8vo. 2.4.2 bl. i7J' /^elyk de Leerredenen over het Leeven van david VJT door den beroemden Kerkleeraar p. bonnet, in veeIer handen zyn, en met graagte geleezen worden, dus twvfelen wy ook geenzins > of het thans afgegeeven Boekdeel zal in dank ontvangen worden. In een Voorberigt meldt de Uitgeever, da' hy , door koop , eigenaar zynde geworden van het geheele Werk, geraaden heeft gevonden, het  p. bonnet, leven van david, 59I .het oov te leenen aan de begeerte van veelen na een'uitvoert Register, als eene handleiding tot het opzoeken van leeze of geene onderwerpen , waaromtrent men des vermaarden Leeraars gedagten verlangde te weeten. Met medeweeten en toeftemming van Ds. bonnet , heeft de Boekhandelaar yzer.wob.st daartoe eene bekwaame hand tc werk gefteld, en bekleedt nu de vrugt diens arbeids de ülaats van een Achtfte Deel. Het Register der Woorden en Zaaken, welke, in het geheele Werk, meer ol min uitvoerig, worden opgehelderd, is met oordeel en nauwkeurigheid, en. met- geene geringe moeite, opge223 Men ziet 'er uit, dat de Leeraar bonnet een Man is van uitgebreide Geleerdheid , wiens Opftellen , behalven het {figtelyke ten goede, daarin begreepen ,• ook ter vermeerdering^ van kennisfe, met voordeel kunnen geleezen worden. Voorts geeft het geene geringe verdiende aan dit Register, dat de Opfteller zich wel heeft willen verledigen- ° om den Inhoud van iedere Leerrede in een kort beo-rip bveen te trekken, niet flegts met opzigt tot het verklaarcndc of uitlegkundige, maar ook ten aanzien van hPt nuttio- gebruik , welk uit het verhandelde in elke i certede kan worden afgeleid. Met volle ruimte kunrtat wv a'zo den bezitteren der Leerredenen het aanlchaffen van dit Register, als een allerdienftigst toevoegzcl op dezelve, aanpryzen. Vm'lvï Banden de Bevorderaars van het Euangelium ; "of Leerrede over Philipp. I: ia-14. Door brohRHts broes. Te Leyden, by K. Delfos, en Zoon, 1795. /« gr, 8vo. 40 bl, Aan de verwagting, welke wy , deeze Leerrede ontvangende , hadden opgevat, heeft dezelve met beantwoord. Wv vleiden ons, hier te- zullen ontmoeten een beredeneerd betoog, aangaande het al wys en aanbiddelyk beftuur des Allerhoogften, blykbaar m het doen medewerken van 's Apostels rampen en lotgevallen ter voortplanSe van de Christelyke Leere door onderfcheidene ge> wlten van den aardbodem. Eenen wenk indedaad geeft de Hoogleeraar, op bl. 11, van zulk eerte ftreklunge Van Paulus Banden. Maar welk een ruim veld zou de Beleerde Man, in zyne bekende veelweetendheid, geSén hebben, om dit denkbeeld verder te ontwikkelen  S92 »• er o es, leerrede. Veel meer nuts zou hy daar mede geftigt hebben, dan met de fmpperende verklaaring van woorden en lp'reek wyzen van zynen Text. Met duizenden van foortgelyke Leerredenen is de waereld meer dan overlaad™ Het verftandig Christendom zou 'er geen nadee? bySS den hebben, indien ook deeze Leerrede ware bepaald ee- SgeTroken'11 & K^ in welke zv wfcSt Eenige Liederen van jodocus van lodensteyn, be- houdens denzin, inTaal en Schfyftrant, tot 'aangenamer en nuttiger gebruik, veranderd en op nieuws uitgegeven, re Utrecht, by W. van Yzerworst, 179* ovo, 104 bl. • • 'yD' ^ T/ader lodensteyn's en kamphuy- V zens Suchtelyke Hymen, benevens eenige weinige andere foortgelyke Opftellen, dienden voormaals tot Leeï boeken, welke men m zeer veele Godsdienftige Huisgezii nen aantrof Thans zyn zy genoegzaam geneel ter Se geichoven Verfcheiden oorzaaken^hebben daartoe samengewerkt. Of men onder deeze oorzaaken niet mo£tdien het verval van uitwendige Godsdienftigheid, of veelhgt een nog erger verval, willen wy niet bepaalen' Zekerlyk moet onder die oorzaaken mede gerekend worden de tegenwoordige meerdere befchaafdheid en zuiverheid der Taaie; welke ten gevolge heeft, dat de fpdhng van vroegere dagen in ons oog misftaat, en de fimaf Öellen" "fe^™! «W**» Doch. dat'de Opftellen, by de Voorouders in waarde gehouden, daarom alleen , indien zy anders goede zaaken bevatten moe ten verworpen worden , is een ftap, welken wyniet kunnen goedkeuren. Met genoegen leezen wy verfcheiden GeestlyKe Gezangen van hedendaagfche Dichteren; in versheiden opzigten verdienen zy den voorrang boven die van voorgaande tyden. Met dit alles, wanneer wy et en op de oogmerken van deeze foort van Opftellen. eS van welke, ongetwy eld, iS, de ziel met heilige beweegingen en godvrugtige aandoeningen te vervullen, dan hellen wy over tot het gevoelen f dat door het gebruik yan de Ouden, dikmaals beter dan dat der HedlSdaag. fchen, dit oogmerk kan bereikt worden. De eerften fchrei, ven onder den invloed van hun gevoel, en volgden deszelfs  j. van lopensteyn. LIEPEmT: 5p'$ zelfs aandrang in hunne bewoordingen ; terwyl eene tè veel verfynde gekunfteldhcid by, de anderen wel eens de kragt des gcvoels doet verzwakken of verflaauwen. Op deeze gedagte wierden wy geleid door de vernieuwde uitgave deezer Liederen; en wy fielden dezelve hier ter neder , met oogmerk oin onze Leezers tot het fïigtelyk gebrüikmaaken van den arbeid diens Godvrugtigen Dichters uit te lokken.- De moeite, door den waardigen Uitgeever^- omtrent de Liederen aangewend, zal, hoopen wy, hier toe iets hebben bygedraagen. Ten blyke dat lodensteyn de kunst bezat om zich kort en kragtig uit tè drukken, willen wy hier een enkel voorbeeld aanvoeren,4 uit zyn bekend Lied Niet eu Al. Den Man , die zyn deel alleen in dit leeven heeft, fpreekt hy, onder andere3' aldus aan: Een Pier, een Siek, een Rups uw' Hef „ Verwelken doet: ,v Een fchend'ge Toug uwe Eer en Lof it Vertrappelc met den voet. „ Een Woord, een Wenk, een Waan üw' Vïkné „ Ten Vyand maakt: „ Door Spyt of Nyd wordt onverdiend „ Üw Klimmen ras geftaakt; ,, Én bleef hét air, nog blyft gy niet^ „ Ligt dezen Wacht Eischt Gód uw' Ziel van U. Dan vliedt üw Goed, uw Eer, uw Pracht." Verhandeling óver de Gevolgen dér Beet van Dolle DierenJ door joseph claude rougemont , DoStor in de Medecine , Profesfor in de Anatomie en Chirurgie op dé Keurv'orftelyke Académie te Bonn, Correspondent van het Koninglyke Genootfchap te Parys. Te Utrecht, by t de Waal, Sz; 1795. In gr. 8vo. 613 bl; J' t?ene Verhandeling, door het Utrechts Genootfchap JL^ met den dubbelen Eerprys bekroond, en thands onder den opgemelden tytel ook afzonderlyk uitgegeven. Zy behelst de oplosfing eener Prysvraag, welke vorderde te bepaalen hoedanig de aart en uitwerking zy van het Gift der dolle Dieren, en welke de gepasteen zekerfte middelen /  "594 P c' roü.öemönt, verhandelino. 'len zyn, öm deszelfs gevolgen voor te komen? Het Antwoord , ('t welk zo wel in 't? corlpronglyk Fransen, als •vertaald, hier voorkomt,) js een zeer Wel uitgewerkt ftuk, 't geen den Schryver niet weinig tyd en moeite moet gekost hebben* Het behelst eene zeer uitgebreide Letterkundige kennis van het voornaamfte, tt welk 4 in vroeger en laater tyden, over deze ziekte is-te boek ge-fteld, en dat zulks voorzeker niet gering is, blykt uit een bygevocgde lyst van de aangehaalde Auteuren, welke niet "minder dan vyftien bladzyden beflaat. Wel is -waar, dat des Schryvers arbeid merklyk is verligt geworden door defraaije Verhandelingen, welke voor weinige jaaren, omtrent dit zelfde onderwerp, door de Paryfche Societé Royale de Medecine zyn in .'t licht gegeven, en mede een grooten voorraad van aanhaalingen, ter aamvyzing van de beste Schryvers over de Hondsdolheid, behelzen; dit echter vermindert de waarde dezer Verhandeling niet, dewyl de Heer roumemont zich niet flegts hier mede vergenoegd, maar 'cr tevens zeer oordeelkundige aanmerkingen en gevolgtrekkingen uit de vergelyking dier onderfcheiden Waarneemingen bygevoegd heeft, en daar door den aart en de genecswyze der Watervrees trachten op te helderen. Alhoewel er dus in dit ftuk geene nieuwe Proeven of eigene ondervindingen van den Schryver voorkomen, welke een nieuw licht over dc eigenfchappen van het Dollehonds-gif, of de middelen tot afweering of geneezing van deszelfs uitwerkingen, zouden kunnen verbreiden , heeft echter deze Prysverhandcling daardoor zeer veele verdienften, dat zy in een kort beftek, en op eene zeer Systematifche wyze, al het belangrykfte bevat, 't geen omtrent deze vrceslyke ziekte by de meeste Geneeskundigen van vroeger en laater tyden is opgetekend, en te gelyk eene zeer juiste beoordeeling behelst van alle die verfchillende meeningen,welke zy omtrent dc natuur en uitwerkingen van dit gif 'geopperd hebben, niet alleen , maar ook van dat verbaazend aantal van middelen, welke, 't zy als voorbehoedend, 't zy zelfs als geneezend, zyn aan de hand gegeven, en dikmaals met "de grootfte loftuitingen vereerd geworden. En, uit dit oogpunt befchouwd, verdient het Werk van den Heer rougemont de voorkeur boven alles, wat tot hiertoe over deze ziekte is in 't licht gegeven. Onu  c. zillesen* ontwerp. '59£ Ontwerp, hoedanig der Bataven één cn onverdeeld Gemecnebest-beftuur, langs Grondbeginselen van de Rechten der Menschheid, Vryheid, Gelykheid cn Broederfchap , dient ingerigt tc zyn. Welk foort van Èclastingen Hr behooren ingevorderd te worden, die aan de behoeften van den Staat voldoen, cn evenredig zyn aan het meerder of minder vermogen der onderfcheidene Departementen, Steden, cn Inweonderen des Lands. Als mede hoe tc handelen met de byzondere Staatsfchulden der Provinciën ; welke de binnen- en buitenlandfche Staatsbelangcns der Republiek zyn, om buiten '.f Lands geëerbiedigd, binnen V Lands het overheerfchend Gezag geweerd, en het hoogst mogelyk Geluk des Vniks bevorderd kan worden. Door cornelis zillesen. Te Leyden, by Ilerdingh en du Mortier, 1795. In gr. 8vo, 88 bl. TH\e Burger zillesen, die zich, reeds vóór jaaren, in Verhandelingen en Werken verdienstlyk gemaakt heeft, dan ook een tyd hadt, dat hy met den huik der Arifiocratie , naar veeier oordeel , te kerke ging (*), heeft, in het door den breeden Tytel genoegzaam aangeduide Gefchrift, veel in weinig zoeken te bevatten: en begeert, met regt, dat de Leezers van dit zyn Stukje, daar hy in gedagten met hun verfchilt, die verfchilicn toetzen aan zyne Grondbeginzelen , daar hy, en dit is billyk, „ de Burgermaatfchappyen beoordeelt naar de „ regelen van Menfchen-kennis, niet zo als dezelve be„ hooren te zyn , maar zo als men ze vindt; het vol,, maakte te willen zoeken is dwaasheid, en het dwaalen „ menschlyk." 's Schryvers Inleiding is ingerigt om de Eenheid der Gewesten voor te Itaati, en de Reprefentative Volksregeering boven alle andere te verheffen, ook bepaaldlyk ten opzigte van ons Vaderland. Zyne redenen verdienen alle opmerking, en zyn gegrond op Menschkunde, .en Bedreevenheid in 's Lands Gefchiedenisfen. Dan laaten wy den Hoofdinhoud van dit kleine Stukje met 's Schryvers eigene woorden opgeeven. „ Om deeze „ ftof- (*) Zie onze Nieuwe Algem. Vaderl. Letteroef. IDeei, i Stuk, bl. 246.  ggjjf C. ZlLLËSEN .,. öeffë ordelyk te behandelen," zegt hy „ zo zal ik Oh*ü trent het ontwerp der Conftitutie my bepaalen tot de „ naavolgendë zaaken'. „ i. Hoe zal men, om eene geregelde Voïksreprêfen„ tatie te hebben, hef getal der Committenten, in de Geg, westen, in het Landfehap Drenthe en de Generaliteit opneemen? ,, a. Die o'pneèming daar zynde, hoe dan verdeeld?' „ 3. Wie zullen Stemgeregtigden zyh? Hoe en waar die op' te roepen ? op wat manier zal men hunne Hemmen tot Kiezers opneemen, om alle cabaleering voor te „ komen ? „ 4. Hoe zullen de Kiezers de Volksreprefentanten ver„ kiezen? „ 5. Wie de kennisgeeving van de verkiezing der 4, Volksreprefentanten zullen doen? Zyn de Volksreprefem „ tanten verpligtdie post aan te neemen of niet? Hoe veel zielen zullen zy reprefènteeren ? Waar hunne zitting „ neemen? Wat Declaratoir zullen de Volksreprefentan,, ten, vóór zy geinftalleerd worden , inoefen tekenen ? „ O'nder wien zal dat Declaratoir berustende moeten bly~ „ ven ? Voor hoe lang dienen de Repreferitahten te re„ geerén? Zullen, zy allen te gelyk, of by gedeelten, „ hun tyd verftreeken, zynde, afgaan? Hoe lange zullen „ zy, afgegaan zynde, moeten ftilzitten, om' weder ver„ kiesbaar te weezen ? In welke noodige Collegien of ^ Commisfien zullen de Volksrepfelèntanteh zich Verdee„ len? Wie zullen de Grondwetten van den Staat con„ cipieeren ? Hoedanig de toeftemming des Volks daar „op in te neemen, en op wat manier dié te arres, teeren? „ Al het geen de Conftitutie betreft opgegeeven heb- 5, bende, zal ik dan vervolgens het ftuk der Belastingen ,, behandelen, langs zulke Grondregelen , als best ge- „ fchikt zyn tot algemeen geluk des Volks. En „ eindelyk de binnen- en buitenlandfche Staatsbelangens „ der Republiek overweegen, hoe alle overheerfchend Ge„ zag geweerd, en de hoogsthïogeiyke welva'ard de?Volks „ bevorderd kan worden.'' Welk een aantal Vraagen! Hoe gewig'tige en verre uitziende zaaken neemt de Schryver voor zyne rekening om te beantwoorden en te behandelen! Over 't algemeen zal mea. moétetf bekennen dat hy gelukkig ge-  ONTWERP. 59? geflaagd is ; fchoon men zyne begrippen biet alle foevalle. „ , . . . In he: zo zeer betwiste ftuk , wie Stemgeregtigden zyn, is hy voor uitzonderingen van Bedeelden uit de Armenkasten, Huislyke Dienstboden, en van de Municipallteitert afhano-lyke Amptenaaren, van de Jooden, en van allen, die ih het Hooofdseld waarvan hy Vervolgens fpreekt, de 1'om van vier "Guldens niet betaalen. -—- „ Alle ver„ dere Mansperfoonenfchryft de Burger zillesen i L den oüderdoih van 10 Jaarert bereikt hebbende, zullen 1 Stemgeregtigden weezen, zonder aanzien van Perfoou nert, of hoedanig zy in het Staatkundige mogen denken:'' Hoe deeze ruimte, bl. 30 opgegeeven, ftrookt met het Declaratoir, bl. 31 te vinden, is ons met duidelyk; - Op de Vraa"-, hoe veele Zielen de Rcprcfentanten zullen reprefentecren, geeft hy deeze Calculatie op: Als ik 48,000 Zielen voor eën Departcilient neem, dan zal de minfte Provincie (want hy houdt zich, om der zwakken willé , aan de oude verdeeling O omtrent 2, Departementen hebben i ten minften zo men hier op geene kleinigheid ziet,- Gelderland fchat ik Op § Departementen," Holland - • —- 20 • Zeeland —— —— s • Utrecht • - —"— 2 ' ' Friesland ■ 3 ~" Overysfel G Oren. Ommelen Drenthe 2 Generaliteit —— 1 3 ~~~ 39 Departementen. (*) r fen fiotte van deeze Afdeeling zegt hy: Ziet daar fe Bataven! eene korte fchets van een één en onverdeel5, de Reprefentative Gemeenebest-Conftitutie. Een kun- „ dig (*) IVTeri kari ook, zo men zag, b'y ópneeming der Zielen.,. dat 48 ö-o Zielen de verdèeling te onevenredig, maakte , hier ',' voor neemen de getallen van 45,000, 42,000 , 39,000 , enz. Getallen welke door 3 deelbaar zyn , om dat ik juist drie, „ Repiefentantén voor één Departement neem , en waarvan e* „ jaarlyks één afgaat." . LETT. I795. NO. 14. feS  59$ C ZILLESEÏ* „ dig Leezer ontdekt genoeg, dat al het voorgefteïde maar „ eene fchets is, die in veele opzigten zyne verbeteringen „ noodig heeft. Het hoofdoogmerk deezer Verhandelin„ ge is maar om myne Medeburgeren voor te lichten „ in de noodzaaklyke waarheden , welke zy' noodig heb„ ben te weeten, om eene Nieuwe Conftitutie daar te „ ftellen." Deeze woorden, in alle fchryverlyke nederigheid gebruikt, mag men voor volle waarheid ontwonen, In de behandeling van de Belastingen is de Bttrger breedvoerigst, en dit gedeelte het meest uitgewerkt. In zyn Plan houdt hy die orde, dat hy in ieder Artykel zaaklyk de foort van Belasting opgeeft, en in de Noo* ten onder ieder Artykel bewyst , dat die Belasting overeenkomt met zyne opgegeevene Grui]dbegmzelen,°of bepaalingen , cn beantwoordt de tegenwerpingen, die men daar tegen zou kunnen inbrengen. Het geheele Montant der door hem voorgefteïde Belastingen is 47,000,000 i waaromtrent hy verklaart: „ Dit is zekerlyk veel meer' „ dan de Belastingen thans by alle de Gewesten opbrengen* „ Maar komen alle de binneuiandfche kosten van Dyken * „ Molens als anderzins, gelyk ook het onderhoud van „ Armen, tot de algemeene Kas van het Land, en zyn ,. 's Lands Finantien met zulke enorme Staatslchulden „ bezwaard, die voor alle de gewesten, de gegftiarandeer„ de Negotiatie der Oostindifche Compagnie daar onder „ gerekend, weinig minder dan 20 Millioenen aan Intres„ fen zullen bedraagen , dan béhooren vooral Provi ?t Rykshoofd vereenigen, en alle verfS ,, lyke fphtzingen met moed en braafheid tegengaaL J ïrPrUljfe2 hee£ dan Vrede gemaakt. Prutsfenilieeft „ Vriendfehap geflooten: met wien? £ d4cl „ vyand van het Huis van Bourbon, met de veTde,g2 S „ van de Franfche Kroon. Wien heeft Prutsfen „ tusfehen zyne Koninglyke Waardigheid te danken" 1 „ Het Huis van Bourbon Wien zyn vet Sikde? Z " ?C>HTXan B°Urbon- Wien W werklykStaaT „kundig beftaan en zyn aanzien in Europa? Il~ uil " HU!5 T Zf'"'bon, en de Kroon van Frankryk'. En nu „ verbindt Prutsfen zich met de Omwentelaars egen het „ Huis van Bourbon Prutsfen kent dan flegts zyne te- „ genwoordige Conyenientie , behartigt flegts zyn tegen- „ Huis van Bourbon, cn in dat zyn eigen fteun, te beliou „ den : daarom greep het de wapenen op voor het K „ van  DES KONINGS VAN PRUISSEN, €oj . van Bourbon j maar thans vervangt de Franfche Republiek het Huis van Bourbon , en daarom erkent iW p« de Franfche Republiek, en fluit Vriendfehap met " -haar En die Vriendfehap zou nog wel in eene Z daadlvke Alliantie kunnen veranderen. In dit zeer mo* ffèlvk: geval zouden wy de Ryksftenden, tot hunne ', ernitige en rype overweeging, de volgende Vraagen kun" ren doen. — Wat zouden de Stenden beginnen, als F ruiden de daadlyke Alliantie met ae Franfchen., die Z nu nog maar Vriendfehap heet , tegen öostenryk wil2de aanwenden, en een Leger van honderd duizend, Vnheidpredikers door de Rykslandcn wilde laaten trekken $ " Prufsfen vindt geen emd aan zyn. roemen dat het 't gantiche Noordlyke Duitschland, door zynen vrede, ge" dekt en voor den Inval der Franfchen. gered, heeft. — " óf de nakomelingfchap.deeze dekking ook zo zeer roe7 men zal, zal de tyd leeren: het gegeeven woord en de eellootene verdragen verbonden de Pruisfen tot redding '•• |n dëkkih<* niet door eenen afzonderlyken oorlogs- ichtieen vrede; maar door heldenmoed, door volharJ ding, door wapenen. Voor deeze foort van dekking Z erkent Pruisfen zyne zwakheid." ■ . ' ln dc aanmerkingen over het overige van het Pruisfifchc Tractaat met de Franfche Republiek, van den 17 Mey, met opzigt van de Demarcatie-Linie: „ Als eens, dus drukt de Schryver zich uit, „ Eeuwen na deeze onze Makomelinnfcliap de gefchiedenis van den huldigen dag zullen v leezen en over de gruwelen van wettelooze handelingen " en'racineedieheid , van woordverbreeking , van trouw" loosheid, en verkleefdheid aan de overtreeding en ovei% " treeders, verbaasd zullen ftaan dan moeten zy nood- " wendig in de verzoeking komen om te gelooven , dat " hunne*Voorvaders, of, als gefchiedfchryvers logenaars, als handelende perfoonen fchurkerf, of, als mishandelde " mrtYen zwakke menfchen, geweest zyn. Om dit te ftaaven, dient de Befchryving der DemarcatieI inic, en de bedingen daarby gemaakt. „Waar was, vraagt de Schryver, „ in de gruwelykfte tyden van eigendunkelvkheid en willekeurigheid, van vyandfchap met Keizeren en Teeenkeizeren, van trouwloosheid en woordyer" breeking, ergens een Despoot die het ooit gewaagd heeft Z in zulk een ufurpators-toon zoo arglistig tegen het. gemeene welzyn in te werken, zoo eigendunkelyk Wetten te , breeken, en voor te fchryven, zoo gewclddaadig en onbc-  éóB «ET STAATKUNDIG GEDRAG, ENZ. ? 5ï°£ d°°rTte Jtasten' en 200 diftatoragtig vrye Me„ deltenden en Landen van hunne vrvheid te berooven „ vyanden te fpeelen ? Dat deeze Vraagen eeene De- " É!Ï£L3F Vrraf" der, 2l,iverlle waarhld e: van „ het gefcbonden menfchen - geluk zyn, zullen de volden„ de aanmerkingen klaar bewyzen " voiöenDeeze aanmerkingen loopen over de Vraagen : ,, Welke „ gevolgen heeft deeze listige Linie van Demarcatie en „ deeze gedwongen Neutraliteit ? i. Op den tegenwoo? „ dieet. Oorlog met de Franfchen? _J- £; üfoostJz VZykf T~ '3- °P het ganfche V»itfche \vkr !^ £ dlfkTe nee1Sding ^J**'* Zul?en veeJe» zyn ze ve iCeZenJ ' WMr °VCr Wy bl'6ed gell0eS geweest 7ol^ Hande]k™d& Gefchiedenis van de Engelfche SS^/fT f Wcst4ndiè*n\ door bryan ed wa7ds, oc/«M. Hde Deel. Uit het Engelsch. Te Haarlem, hy ' Loosjes, Pz. 1795. /„ ^.ö8y0? ' * A an ons betuigd verlangen, om de Vertaaling van fterk S£ Z° WéI TOe§ende ^ ROBertson's . iterk getiokkene Befchryving van America , voortgezet voldaan' BSfJR,06! ultsav?. ^ezes Tweeden öeels voldaan. Het Lerfte Deel aankondigende, hebben wy genoeg gezegd om dit Werk te doen kennen , en 't zefve yoordechg te onderfcheiden yan veele andere. Wy wv fwtóT^l! Clen, bepaHlen ons tot bet verflag deezïs Deels , t welk geheel over -Jamaica loopt. Het eerfte Hoofdftuk behelst: De Ontdekking van Japica door columbü* Zyne wederkomst tn columbus. - Hy neemt bezit van Jamaica in i«oo — Braaf gedrag van juan de esquivil, eerfte Gouverneur -r Stichting cn het ver laaten van dc Stad Sevilla Naeva 2 Verdelging der tndiaanen. — St. Jago de laVeZ'Z Z-nnl ZJ y 7 °°n Van DIEGO, aan wien het Eilandvoor altyd onderworpen wordt. >t Qezag komt^Z Zus- (*) Zie onze Algem. Faderl. Letteroef. voor im, bl. s?9.  BR. EDWARDSj' GESCHIEDENIS ETER' WESTlNEiïEN. 6Ó' rykheid van zynen grond, cn de ónderfc^eidenheid zyner „ voortbrengzelen, fcheenen der Natie, die hetzelve overwinj, nen zoude , voorregten in den Koophandel aan te bieden , 5, die men zich niet zoude veroorlofd hebben te verwaarloo',, zen. Gelukkig heeft de ongezondheid der lugt het tot heden voor het juk dier befchaafde Volken bevryd, die de onregc„ vaardige en barbaarfche begeerte hebben, om onder hunne „ heerfchappy alle Volken te verQaaven, die zy Wild genoemd ft hebben, om dat zy de zeden en gebruiken der Europeaanen » niet bezitten. „ Daar is niet ée'ne éénige dier befchaafde Natiën, die zich „ beroemen kan eenig gering belang van den Koophandel aan „ de heilige beginzelen van de Wet der Natuure opgeofferd te „ hebben. Alle hebben zy onregtvaardig en barbaarsch geweesti „ bynaar alle hebben het ifaal , het vuur, de verwoesting, ,, in de plaatzen gevoerd , n?ar welke de hoop op winst hun „ gelokt hadt. Moesten zy dan ver^eeten, dat de grond, opwel- ken die Wilden leeven, aan deezen toebehoort, gelyk dié op welken wy leeven aan ons toekomt? ,, Dc Europeaanen zouden weezenlyker en beftendiger voor„ deelen van dit Eiland getrokken hebben, indien zy zich be». zig gehouden hadden om hunne kunften en nyverheid in die „ ftreeken te voeren , die van dezelve verftooken zyn. Deeze „ gefchenken zouden niet vrugtloos geweest hebben', en de Koophandel zou weldra ondervonden hebben hoe zeer dit ., zagt en menschlievend middel te verkiezen is, boven'de on„ regtvaardige en wreede middelen, van welke men gebruik ,, heeft gemaakt, om de ongelukkige inwoonders der Landen, „ die eenig nieuw voorwerp van rykdom aanboden , te onderl „ weipen " Het zelfde doel van nut te weezen heeft de breede Inleiding cloen gebooren worden , welke ors eene Befchryving oplevert van Isle de France en Bourbon, die, ter oorzaake van^derzeïver uabyheid aan, en groote betrekking op, Madagascar. zulks verdienen : en van welke de eerfte Oprigtingen derFranfc'en op Madagascar altoos afhangelyk zullen moeten weezcu. Beiangiyk is deeze Inleiding , zo om de Befchryving dier Eilanden ' zelve , als om het berigt van den Archipel , door den lieer rochon met veel oplettendheids bevaaren: en waarin by de misna-  reis löor madagascab. 6ï7 flagen op de Kaarten van den Heer d'apres aanwyst, van welke eene den Schryver by'kans Schipbreuk hadt doen lyden. Hy heeft ze met alle mogelyke zorg aangeweezen. Omtrent voorwerpen van zo veel gevvigts voor het behoud van den Zeeman moet m n , gelyk hy te recht aanmerkt niets ontzien dat tot volmaaüng van de Zeevaardlumde dienftig kan zyn. Van deezen Archipel,. bezaaid met klippen, die ten noorden van de befchreevene Eilanden ligt, dient zyne Befchryving om aan de Zeelieden de hoog noodzaaklyke aanwyzing te doen van de hinderpaalen , welke zy te overwinnen hebben, zo zy, in hec ongunitige jaargeiyde, een korten weg na de Kust van Cormandel willen neemen. — Of in het oorfpronglyke Franfche Werk, 't geen wy niet kennen, eene Kaart, eene volgens de Waarneemingen van den Heer rochon verbeterde Kaart, van deezen Archipel zy, weeten wy niet; in de Vertaaling heeft men ze niec bezorgd : en zou egter zulk eene Kaart, eerst weezenlyken dienst aan de Zeevaardye kunnen toebrengen. Deeze Inleiding behelst , behalven het reeds aangeduidde , eene Befchryving van de oude Zeevaart in de Aziatifc.e Zeeën , de Lotgevallen der Volkplantingen op Isle de France en Bourbon, alsmede een berigt van de Orkaanen , die op 't eerstgemelde Eiland woeden, en de voorzorgen tegen derzelver verwoestingen te neemen. Het Werk zelve , aan 't welk de naam van Reis min voegt dan die van Befchryving, treffen wy een breedfpraakig verilag aan: Vooreerst van het Eiland Madagascar tn 't algemeen; van de vroegfte ontdekking der Europeaanen ; de Landverdeeling , Ligging , Grondgefteltenis, Voortbrengzelen , Inwoonderen; doorylogten met'aanmaaningen , hue dezelve, fchoon IVilden, als Mêftfchen verdienen behandeld te worden. Een andere Afdeeling' voert ten Opfchrift: van het Zuidelyk gedeelte van Madagascar. De onderfcheiding by de Bewoonderen in Gedachten is zeer groot; en heeft by hun eene Overleevering plaats, die den grond deezer Ongelykheid ontvouwt. Zy , naamlyk , welke onder deeze Inwoonderen eenige ervaa„ renheid bezitten, verhaalen, dat de Schepper van hemel en aarde, uit het lichaam van den eerften Mensch, geduurende „ dat'hy fliep, zeven Vrouwen nam; deeze zyn de Moeders der „ onderfcheidene Geilachten. „ Het geflacht der Rhoandrians is uit den eerften Mensch, „ en uit de Vrouw , die uit zyne Hersfenen gevormd is. ge- Iprooten. — De Moeder der Anacahdrians en der Ontzoaas „ zyn van zulk een edelen oorfprong niet; de eene is van den ,, Hals, en de andere van den linkerschouder, afkomftig.—— ,, Het gedacht der Voadzietis is zyne geboorte aan den eerften Mensch , en aan de Vrouw, die geduurende dat hy in diepen flaap lag uit zyne rechter zyde voortgekomen is, verfchuf. „ digd. .. ■ De Moeder derLohaviths eu èaxOntzads komt van Tt 3 „ de  I ÖlS rochoïj „ de dyen en van het vet der beenen ; maar de afkomst dei Ondeves is laager , men doet die van de zooien der voeten ,, afkomen." Zodanig een onderfcheide afkomst ten oorfpronge der onderfcheide Menfchen - Rangen te ftellen is volmaakt Oostersch; wy herinneren ons hier des betreffende fchoone aanmerkingen geleezen te hebben by robertson (*). Onze Schryver, die Fabel opgegeeven hebbende, voegt 'er by: ,, Het is onges, twyffeld zeer droevig, om onder de Volken, die de groots Provincie Anosfie bewoonen, zulke belachlyke Fabelen over ,, de ongelykheid der Rangen te vinden. IVilden, die geen Broeders willen zyn , één gemeenen Oorfprong verwerpen , „ weik eene jammerlyke dwaasheid ! Dit foort van wonder kan geen uitleg vinden dan in de verovering die door de Arabic- ren, Voorouders der Rhoandrians, op Madagascar behaald is. ,, Dat vreemd gedacht heeft overal, waar het zich verfpreid „ heeft, de voetftappen der droevigfte bygeloovigheden gelaa„ ten. De Rhoandrians zyn tegenwoordig flegts twintig huisge,, zinnen fterk. Daar beftaan 'er nergens dan in de Provincie Anosfie , en men heeft reden om re hoopen , dat het Eiland eindelvk verlost zal weezen van het juk en van de regeering ,, dier Overwinnaaren , die het door eenige Mahomethaanfc'ae „ gebruiken'verwoest en vergiftigd hebben." In dit gedeelte des Eilands verwerft de fchoone kunne meer cerbieds en onderfcheidings dan in eenig ander Land. ,, De ,, Man beveelt 'er nimmer als een willekeurig Tyran , en de 3) Vrouw gehoorzaamt 'er nimmer als eene Slaavin: de overwigt der magt helt zelfs naar den kant der Sexe." De Heer rockon verdeedigt het Charaéter der Madagascaren tegen de blaam hun door flacourt aangewreeven , en legt_.de .fchuld van de ondeugden, hun ten laste gelegd, op de mishandelingen der Europeaanen. Zy ontvangen , zegt hy, van ons bar- barafche behandelingen , in vergelding der gastvryheid, die zy ons zo edelmoediglyk vergunnen ; en wy noemen hen „ verraaders en lafhartigen, wanneer wy hen , door lovermaat „ van wreedheid, dwingen, om het juk te verbreeken, door 't1 welk wy goedvinden hen te drukken." Deeze treurige waarheid bewyst de Schryver door den val der onderfcheide Bezittingen , die de Europeaanen getrast hebben op Madagascar op te rigten. Men leeze dezelve, en de 1 daar bygevoegde Uitweiding over de Gelykheid der Menfchen als de grondflag eener betere behandeling. Waar hy den lof uitmeet der Vereenigde Staaten van America, als het vryfte en ge- (*) Men zie diens Gefchiedboekers laatfte Werk! Gefcliiedhindig Onderzoek vrigens dt kennis die de Ouden hadden yan Indie , onlacgs by yntema cn mosjes uitgekomen, bl. 32a»  b2i3 DOOR madagascar, 619 gelükkigfte Land des Aardbodems. „ Indien, zegt hy ergens, „ groote belangen van Koophandel u te Madagascar roepen, '„ omhels dan billyker en menschlievender grondbeginzelen dan gy tot nog gevolgd hebt. Het zyn geen Soldaaten maar Ambagtslieden, Landbouwers, dat werkzaatne en onderrigtte \, Lieden zyn, die men na Madagascar moet zenden. Zy, dia ,[ het Charaeler der Madagascaren kennen, zullen geen vrees „ voeden over het onthaal dier Inwoonderen, voor lieden wel,', ker maatig en werkzaam leeven den overvloed aanbrengt, en " de ondeugd verbant." Wac men daar te verwerken en te verhandelen vindt, wyst de Heer rochon onderfcheiden aan, als mede de wyze waarop zulks, ten meesten voordeele, kan gefchieden. Breed is hier zyne uitweiding over het nut des Ar» beids eu der Werktuigkunde : men zou geen zo omflagtigc befchryving van de Vuurmachine in een Werk van deezen aarc verwagten. Gelyk de Heer rochon zich , met veei regts, aankant tegen de Krygszugtige ontwerpen om Madagascar te onder te brengen , zo pryst hy de ontwerpen van een zagter aart der Heeren de moldave en poivre , welke in het Werk zelve moeten geleezen worden. Byzonder aanmerklyk is 't geen hy mededeelt van den beroemden commerson, en diens Natuurkundigen, en zyne eigene, Waarneemingen omtrent de Kimos, of Pigmeen, op Madagascar (*), ter wederlegging van flacourt, die hy weder met veel nadruks, over het Charsfter der Madagascaren, tegenfpreekt: terwyl hy de bygeloovigheden en daar mede gepaarde wreedheden, welke hy niet ontkent, betreurt, wyst hy den weg der Verlichting aan, en toont de gefchiktheid deezer Volken om ze te ontvangen. „ Ik begryp zegt hy ten flot, ,, dat in de befchaafde Landen eene onnoemelyke meenigte, „ die alleen met de zorg voor haar beftaan, door eenen aan„ houdenden arbeid en door eene geweldige oefening, bezig ge„ houden wordt, den tyd niet heeft om de overdrevene gevoe„ lens, die men haar in de prilfte jeugd reeds inprent, terug te dryven: maar de wilde Volken , bewooners van vrugtbaare ftreeken, zyn niet in dit geval; zy hebben den tyd om zich te onderrigten , en deeze voorregten zal men hen voor,, zeker niet willen betwisten." De volgende Afdeeling betreft het Noordoostlyk Gedeelte van Madagascar, het ryke Magazyn van de Volkplantingen op Isle de France en Bourbon. Op drie plaatzen van 't zelve hebben de Franfchen getragc Bezittingen te vormen. Hoog wordt de aart der Inboorelingen van dit gedeelte geroemd; hun gedrag ten opzigte van zekere Zeeroovers der Indifche Zeeën (*) Een verkort berigt hiervan is geplaatst in het Meng«Iwerk onzer dlsem. Vadert. Letteroef. voor 179?. bl. 231, enz, Tt 4  6S O HOCHOS Zeeën befchreven; als mede den fchrik,. welken zy weleer haddeiT op het gezigt van een Europisch Schip; zich de oumensehlyk! heden door te Europeaanen aan de küst gepleegd, herinnerende. Hoe de gefnuikte Zeeroovers 'er den aüchuwelykeu Slaa. venhandel invoerden , vindt men met verdiende zwarte verwen • afgemaald. Met verwondering , leest men hier eene Redevoe. ring van een Madagascaër by het fluiten van een Koopverdrag — Breedvoerig is hier het verflag van de onderfcheide"poo-iS. gen door de Franfchen aangewend om Vastigheden op dit gedeelte te bekomen. Onder deeze Iteekt uit de Onderneming des Graaveti van bekyowskt , door den Abbé rochon ailerongunftigst afgemaald. „ De Madagascaren hadden," raar zyne opgave, onder de beheerfching van benyowsUy dóór ,, inwendige oorlogen uitgeput , byna alle hunne goede hoeda„ ugheden verlooren ; zy waren niets meer dan laage flaaven ,. aan de eigenzinnigheden eens wreeden en onhandelbaaren Barl , baars onderworpen. Onder zyne beftuuring waren de lande„ ryen onbebouwd gebleven ; de landbouw vernietigd zynde „ hadt de onvrugtbaarheid zich over die eertyds vruch baare „ ftreeken verfpreid. Die listige gelukzoeker hadt den haat en " u"/ Jr\ verdeeldheid' onder de Inwoonders verfbrêid; „ by de onbefchaamdheid en kwakzalvery voegde hy eenetrot„ che en verontwaardigende houding, ten einde de menigte t* „ bedriegen , en ontzag in te boezemen. Onder de trekken van ,. hoogmoed en valschaartigheid, befpeurde men nog daarenbo,. ven een wreedaartig uitzigt, dat bekwaam was om den ftout,.. moedigden befchroomd te maaken. De gebeurtenisfen zvns „ leevens zyn niets anders dan eene aaneenfchakeling van „ niisdaaden en bedriegeryen , en zyn dood niets anders dan " de, billykfte flraf voor een fchandelyk verraad. Men moe ren op Ijle de France & Bou,bon zich elders ten opz gte van beryowsky hooren. Van Partydigheid gelooven wy is de Abbé «iet vry te pleiten^ Wy weeten niet , of hy de Memofö and lravels of m. a. Connt de benyowsky , written by hiwelf tranfiated of the Original Manufcript, in 't Jaar 1700 te Londen door w. nicholson in twee Deelen in 4to uitgegeeven, gezi'n hebbe : wie dezelve leest , en bovenal de oorfpronglyke Stukken, daar agter gevoegd, nagaat, zal een min ongunfti-oordeel over deezen zeldzaamen Man vellen. Vrennd dat de Vertaa Ier , wien de Gedenkfchriften en Reizen des Graaven van benyowskv , onlangs in vier I eeltjes by a. loosjes Pz. uitgegeeven, nier wel onbekend hebben kunnen weezen , des met geen woord melding maakt. De Vertaaler dier Gedenkfchriften heeft beur der Waarheid en Onzydigheid hulde gedaan , met in zyn Naberigt het kwaade, van den Held zyns Werks ge- zegd,  REIS DÖOR MADAGASCAR. 031 gegd , niet te verzwygen ; daar hy het goede gemeld hadt. Men zal wél doen met benyowsky niet enkel volgens den Heer rochon te beoordeelen ; maar 'er mede te vergelyken wat hy 'zelve zegt. In deeze dubbellëezcnswaardige Gedenkschriften des Graaven, vinden wy ook veele byzonderheden, Madagascar betreffende , die niet min opmerking verdienen dan die des Abbés. Vervolgens vinden wy, in het Werk voorhanden, Aanmerkingen over het Noordlyk gededtc van Madagascar: en eene Befchryving van verfcheide Boomen , Heestergewas/en en Planten, die Hn het .Noordlyke gedeelte van Madagascar groei jen , door den Schryver , in den Jaare 1768 , op isle de France gebragt. Over de befchryving van Cocliinchina, (zo 'er geen drukfeil plaats hebbe , reeds in 't Jaar 1744 , zie bl. 263 , opgefteld,) velt de SèhryVer een oordeel dat wy wel willen ondertekenen. ,, Ik waan niet, dat ik door deeze korte Befchryving Coc'inchina in den grond zal doen kennen ; ik heb flegts ter „ loops dat geene aan willen flippen wat men hoogstnood•' zaaklyk weeten moest, indien men denkt dat het nuttig is om in het vervolg met die verafgelegene ftreeken betrekkin- " gen van Koophandel te maaken." Eindelyk treffen wy een Byvoegzcl tot de Indifche Planten aan. Deeze Reis door de Oostindien , beter , want een Tytel moet waarheid fpreeken, deeze Befchryving van Madagascar en Cechinchina, heeft geen gelukkig Vertaaler aangetroffen ; doch wy zullen ons Berigt, reeds breed genoeg, niet vergrootea met eene lyst , die wy gemaakt hadden, van plaatzen, welke wy 'vertrouwen dat verkeerd vertaald , en daar door bykans onzin zyn. Verhandelingen van het Provinciaal Utrechts Genootfchap van Kunften en Wetenjchappen. IXde Deels ide Stuk. Te Utrecht, by B. Wild en J. Altheer, en J. de Waal Sz. 1795. In gr. %vo. 03 bl. -pvit Stuk behelst een Antwoord op de Vraage: Welke wyze van JLJ Opvoeding is de meest verkiezelyke ? eene Publique of eene Hui' zelyk / welke zyn de gebreken van die beiden ? is ,er eene wyze van Opvoeding , welke de voordeelen van beiden, met uitfluiting van derzelver nadeelen, bevat? aan 't welk door het Provinc. Utr. Genootfchap eene Zilveren Medaille , als een accesfit, is toegeweezen: door 9. c. c. vatebender , Reétor der Latynfche Schoole te houda. Ue Reftor vatebender volgt in dit ftuk, na eene foortelyke bepaaling van het geen hy door Huizelyke en Publique Opvoeding verftaat , deeze orde ; dat hy 1° fpreekt van de Huizelyke Opvoeding, met alle derzelver voordeelen en gebreken; daarop laat by  62è verhandeling. Jiy n° de Publique volgen; waar na hy 31 beoordeelt, welke de rcrkieslykfte zy, en eindelyk onderzoekt hy, of''er eene betere wyze van opvoeding uit ie denken zy? welke vereischten die behoorde te kenmerken, en hoe zy moest ingericht worden? De drie eerlle hoofdzaaken moet men bekennen dat door den Audteur onpartydig zo wel als naauwkeurig overwogen zyn, en beredeneerd worden, hoewel het blykt, dat hy, over het geheel genomen, de voorkeur geeft aan de Publique Opvoeding. ——- Het Plan van Opvoeding, door den Refter opgegeeven, in zyn laatfte Hoofddeel, is zekerlyk het gewichtigst; hy toont daar in, dat by, en te regt, in het denkbeeld ftaat, dat hervormen ('t geen in dit vak zo noodzaaklyk is; niet is bedekken en oplappen of toefmeeren ; maar het kwaade geheel weg te neemen, en een vast en duurzaam beter in de plaats te brengen. Gaarne zouden wy, daar dit door den Schryver zeer wel in 't oog gehouden is , dit Plan opgeeven of fchetzen; te meer, om dat het, in deeze gewichtige zaak, betangneemend gedeelte onzer Natie met brandend verlangen uitziet naa de befluiten, welke cle Reprefentanten van 't Volk van Holland, ten aanzien van het geprojecteerde Committé van Publicq Onderwys , neemen en in werking brengen zal, waar toe dit ftuk, naar ons inzien , regtilreeksch behoort; doch ons bellek laat dit niet toe. 't Plan Zelf is doordacht; doch niet geheel vry van zwaarigheden en bedenkingen , welke de Burger vatebender ook zelf gezien heeft, en daarom in 't laatfte gedeelte van zyn Antwoord ge- tragt heeft op te losfen. Wy beveelen voorts dit Stuk ter aandagtige leezing en overweeging van allen, die hierin eenig celang hebben 'of ftellen, ten fterkften aan. Franc, saivctii, Brocenfis, Minerva, feu de caufis Linguae La. tinae Commentarius , cui Supplementa pasfim casparis sciopp.i inferta funt, uncis inclufa, maxime vero jacobi perizokii, & novisfime everardi scheidii perpetuis uberrimifque Animadverfioiiibus illuftratus. Editio quiata, fuperioribus Jonge auétior. Trajeéti ad Rhenum, apud Cisb. Tim. a Paddenburg & Filium, 1795. In 8vo, f. m. 1062 pp. De alomme zo bekende Taalgeleerde arbeid van sanctius , die, uitwyzens de Tytel, de naleezing en verbetering van scioppius en perïzoxius ondergaan heeft, treedt hier ter vyfde maaie te voorfc'wn, met de Aanvulzels en Verbeteringen deezer Geleerden,, by welke de arbeidzaame Hoogleeraar scheidius ide zyne gevoegd, en dit Werk eene grootere v olkomenheid bygezet heeft. Ongelul kig dat's laatften Geleerden fchielyken dood ^ naa dat hy ter Lcydjche Hoogefchoole het Hoogleeraarfchap in da Oosterfche Taaien, als de Opvolger van den der Geleerde Wereld te vroeg ontvallen schultens, aanvaard hadt, hem ver- hin-  f. sahctii, minerva. f2j hlnderd hebbe de laatfte hand aan deezen Taalgeleerden arbeid te leggen , of,althans ontzet heeft, van denzelven met eene :Voorreden , op den voet zyner Voorgangeren , te verrykenwaarover zich de Uitgeevers met rede beklaagen. Alleen moeten wy, by de Aankondiging deezes Werks, vermelden, dat, by deeze laatfte keurlyke Uitgave, 't zelve, fchoon over 't geheel 't zelfde gebleeven, vermeerderd is met de volgende, voor de Taalgeleerden gewigtige, Byvoegzels des jongden Uitgeevers. Lib. i. cap. II. De Pronominum Latinorum caufis. Lib. I. cap. X. De prijcis Diminntivorum nominum formis. Lis. I. cap. XI. De antiquisfima Comparativi Superlativi terminatione apud Latines. De iis etiam qua videantur anomala Bonus, melior, optimus, Malus, pejor. pesfimus: eet. Lib. I. cap. XVIII. De caufis Propofitionum , Adverbio- ruin, Conjunétionum. Lib. IÏF. cap. VIII. Corretlio Sancïii de Gerundih. Lib. III. cap. IX. Corretlio Sancïii de Supinis. Lib. IU. cap. XIV. De caufis Conjunltionum. Ontelbaar veele zyn, buiten deeze groote en allen in 't oog loopende Byvoegzels , de door het Werk heen verfpreide Aanmerkingen. Ophelderingen en Vérbeteringen, van den onvermoeid werkzsamen scheidius , die alleszins blyk en bewys opleveren van 's Hoogleeraars groote Beleezenheid en uitgebreide Taalkunde , opgedaan in eefie onbezweekene beoefening van Griekfche en Latynfche Schryveren, en hier verwerkt op eene wyze die hem eere aandoet. De Taalgeleerde Wereld zal, on^etwyfeld, deezen Letter- enTaalarbeid onder de Gedenkftukken rekenen, die den naam van den Geleerden scheidius vereeuwigen. Wy merken nog op, dat de Boekhandelaars, die ons deeze" de voorige Uitgaven van sancti. s verre overtreffende, Uitgave ter hand gefteld hebben, tevens bezorgden, dat dit Werk ge•flooten werd mee een daar op hoogst noodig en uitvoerig; Register. De Triumph der Vryheid, Toneclfpel, doorn. c. brinkman, Wed. van c. van streek. Te Amfierdam , hy M. Schalekamp, in 't eerfte Jaar der Bataaffche Vryheid. In 8vo, 110 bl. Vryhart, de Held van dit Toneelfpél, word hier ingevoerd als een yvrig Patriot , bezield met warme Vryheidsliefde, als een braaf en bemind Egtgenoot en Huisvader, en tevens als etn Menfchen vriend , die zyn verftand en pen gebruikt had om de zaak der Vryheid, ten tyde der onderdrukking^derzelve, te  624 N. C. BRINKMAN, DB TRIUMPH DER VitYHEID. te handhaaven en te verdedigen. Daar door in den haat der Ariftocratifche Regeering van zyne woonplaats gekomen , gebruikte deeze haare gewelddaadige magc tegen hem, en lier, hem, tegen allen regt , uit zyn huis haaien en gevangen neemen: twee onvoltooide, en nooit aan 't licht gebragte fchetzen van Revelutie , gaven deeze zyne Regters ' aanlei" ding, om, ten minden onder een goeden fchyn , hem als een Oproermaaker en Twistflooker ten zwaarde te veroordeelen • en, fchoon zy van de aannadering der Franfchen bewust, en daar voor niet weinig bekommerd waren , dreef hen hunne haat dermaate aan , dat zy de uitvoering van dit vonnis met allen moogiyken fpoed verhaastten, en Vryhart werkelyk zouden hebben doen onthalzen ; doch , op 't oogenblik dat de Beul gereed dond hem den doodelyken flag toe te brengen, komt de minnaar van Vryhart's dogter met eenige Franfchen toefchieten , bevryd hem van den dood , en dek hem in vryheid : waarna de inrukking der Franfchen volgt, en de Vryheid triumpheert. Dit is de inhoud van dit Toneelfpel , •waarvan de byzondere Toneelen niet onnatuurlyk zyn ingericht , en ons van de bekwaamheid der Digteres in de fchikking en bearbeiding der tusfehen-vallen . een goed denkbeeld inboezemt. Indien zy ons in de Voorreden niet berichtte, dat dit ftuk haare eerfteling was voor het Toneel , en dat hetzelve in twee maanden bewerkt en afgedrukt was , door het ver. langen, om het zelve in een zo gepast oogenblik in de IVereld te hebben , zouden wy , byzonder ten aanziene van het Digtmaatige , wel eenige aanmerkingen kunnen maaken; maar wy zullen dit nu niet doen : alleen kunnen wy niec voorby, der Digteres te herinneren, dat, hoe groot- ook de Poëtifche Vryheid zy, dezelve echter niet veroorlooft, (om het rym, of de. maat,) tegen de Geflagten of de Woordvoeging (Condruftie) te zondigen; 't geen, in dit ftuk, op meer dan ééne plaats , gefchied , gelyk den kundigen Leezer , en ook haar zelve, by een naauwkeurig in- en herzien, ras in 't oog moet loopen.— Ook ftootte het ons, (vooronderfteld, dat dit duk ten Toneele gevoerd werd) daarin zulke uitgebreide gebeden of aanfpraaken aan het Godlyk Opperweezen te ontmoeten , en bovenal keurden wy het wraakzucht ademend gebed van Vryhart, (dat bl. 51 gevonden word,) ten fterkften af, als niet pasfende in den mond van een Christen, en een van zyne onfchuld ten vollen, overtuigd Patriot.  REGISTER VAN BOEKEN E/f SCIlRlFTÈN, Die in dit Stuk oordeelkundig, tevens en vryènjedig verhandeld worden: Met derzelver Pryzen. A. yfat (C. C. H. van der) 's Menfchen Ingang tot He§rlykheid, om, in het toekomende leeven, Gods Beeld, in volkomenheid te weezen. ade Stuk. Haarl. by C. Plaat, in gr. 8vo./ i-6-o „''•.-. , 457 Aanmerkingen (Vrymoedigé) over de Uitiluiting van allen, die door publieke Armenkasfen bedeeld worden, ais Stemgeregtigden. In Holl. , in gr. 8vo. ƒ o 4 - 0 3'Sf5 j der Commisfie , tot dat einde aangefteïd, over het vootbereiden der noodige Wetten , om de Conftitutie in werking te brengen. Amft. by M. de Bruynt in gr. 8vo. ƒ 0-9-0 474 Aanfpraak (Vrymoedigé) van eenen Bataaffchen Wysgeer aan het verlicht en denkend gedeelte zyner Landgenooten. Rott. by J. Holfieyn, in gr. 8vo./0-11-0 221 Jitkermann, (J. F) Geneeskundige Verhandeling over de Engelfche Ziekte. Utr. by J. de Waal in gr. 8vo^ Adres'en" Aanbod der Arnfterdamfche Burgerye aan Wülfim" den Hl, en aan Heeren Burgemeesteren van Amfterdam , van eene groote Burgerwapening, van honderd duizend Man tegen de Franfchen in t Jaar 1673. Amft. by W. Brave, in gr. 8vo. ƒ 0-6 o 165 Amalia en Sternthal. Eene Kloostergefchiedenis. Rott. by J. Meyer én A. Dcinferweg, W%., m gr. 8vo. ƒ o - 6-0 Antwoord op de Vraage. Welke wyze van Opvoeding is. de meest verkiezelyke ? Eene Publiek* of Huultfe( iïTT. 1795- «o. 15. v v fTti-  REGISTER, Welke zyn de Voordeelen en Gebreken van die beiden? enz. Utr. by de Wed. S. de Waal en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 0-12-0 488 Arntzenii, (H.J.j Oratio, deeo, quod ex Vetuflatis UJurpatione, in quibusdam Belgarum Legibus, Ufuque Forenfi, nimium esje videatur. Traj. ad Rhen. apud VV. ab Yzerworst, in ^to,f. m.fi-o-o 216 Avantages {Des) fcf Desavantages de VEducation tant Publique que Privée. Utr. chez B. Wild & J. Altheer, in gr. 8vo. ƒ o-n-o 87 B. T>althazaar, CA.) Verkorte, doch kiaare en genoeg vol- XJ doende Methodus cuncinnandi Formulas Medicas. Amft. by J. B. Elwe, in gr. 8vo. ƒ 0-12-0 51a Barlow, (J.) Raadgeeving aan de Bevoorrechte Standen in de onderfcheidene Staaten van Europa. Ilde Deel. Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 0-16-0 569 Barthelemy, Reizen van de« jongen Anacharfis door Griekenland. Ifte Deel. Atrift. by J. Allan, in gr. 8vo. ƒ 3-12-0 349 Beattie, (J.) Grondbeginzels der Zedeïyke Weetenfchappen. iviet Byvoegzels vermeerderd door J. F. Hennen. Ifte Deel, ifte en 2de Stuk. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ 3-14-0 279 -— Ilde Deel. ƒ 2-0-0 546 Bedenkingen van een waar Beminnaar van zyn Vaderland , over het afvorderen van Schavergoeding, enz. Amft. by A. B. Saakes, in gr. 8vo. ƒ 0-4-0 528 Beets Pz., (P.) Gods Vaderlyk Beftuur over Nederland, ontvouwd en dankbaar gedacht in eene Kerkreden. Westzaand. by H. van Aaken, in gr. 8vo. ƒ0. 6-0 412 Begrip (Kort) der Natuurlyke Historie, met Afbeeldingen; vervattende de Befchryvinge der Zoogende Dieren, ifte en 2de Stukjes. Leyd. by Honkoop en du Mortier, in gr. 8vo. ƒ 1-16-0 556 Bell, (#.) Samenftel van Heelkunde. Ifte Deels 3de St. Utr. en Amft. by G. T. van Paddenburg en Zoon, M. Schalekatnp en W. Holtrop, in gr. 4to. ƒ 2-8-0 465 Berichten ("Eenige) omtrent de Pruisfil'che, Ooslenrykfche en Siciliaanfche Monarchien, benevens zommige daar aan grenzende Staaten. Ilde Deel. 'sHag. by 1. van Cleef, in gr. 8vo ƒ a-o-o 73 .—— lilde Deel. ƒ a - 8 • o 562 Bil-  R E G I S T E R. Biiderdyb.', (W.) Redevoering over de Voortreflykheid der Schilderkunst, in derzelver Voorwerp befchouwd. 's Hag» by G. Backhuyzen, in gr. Svo. ƒ 0-4-0 4» Blancy, door den Schryver van de Nieuwe Sentimenteele Reize. II Deelen. Leyd. by J. van Thoir, in Svo. ƒ 3-0-0 88 Bleterie, {Be la) het Leeven van Keizer Juliaan. Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon, en Rott. by J. Meyer, iu gr. Svo. ƒ i-io-o 482 Boddam , (P.) Molftein en Kroondorp. Tooneelfpel. Amlt. by de Wed. J. Dóll, in Svo. ƒ o- 8-o 45 Bonnet, (P.) Leerredenen over het Leeven van David, VUIfte Deel. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. Svo. ƒ 2-0-0 59o Bosch, (B.) Redevoering, over het Werk der Godlyke Voorzienigheid, in Nederlands gezegende Staatsomwenteling zigtbaar. Amft. by M. de Bruyn, in gr. 8yo. ƒ 0-12.o ' 413 Bosfcha , (il.) Initia LeStionis Scholastic®. Dav. apud L. Leemhorst, in Svo. ƒ 0-18-0 86 Brender d Brandis, (G.) Piakkaaten van de Provifioneele Reprefentanten van het Volk van Amfterdam. Amft. by J. Allart. in gr. Svo. ƒ 1-10-0 439 Breugel, (H. G. van) Naafpeuringeq van de OÖnlogie of Eierlainde , en de oorfpronglyke Voortteehng van Menfchen en Beesten. Dordr. by N. van Eysdeti en Comp. en A. van den Kieboom, in gr. Svo. ƒ 3.0-0 104 —— — De geordende en gelukkige Huishouding aangeweezen en aangepreezen in acht Zedekundige Leerredenen. Dordr. by ,A. Blusfé en Zoon^ in gr. 8vo. ƒ 2- o-o 187 Brink, (J. ten) Redevoering gehouden in tegenwoordigheid van den Provifioneelen Raad en de Gemeente van de Stad Leyden. Leyd. by Herdingh en du Mortier, in gr. Svo. ƒ 0-6-0 Brinkman, (N. C.) Wed. van C. van Streek. De Triump£ der Vryheid , Tooneelfpel. Amft. by M. Schalekamp , in Svo. f o -11 - o 623 JBroes, (B.) Paulus Banden de Bevorderaars van het Euangelium. Leyd. by K. Delfos en Zoon , in gr. . Svo. /o-ö-o 591 pruimng, (G.) De toeftand van Neêrlands Volk met Vv a AWa  REGISTER» dien van Iiraël in de Woestyn vergeleeken'. Rotf!, by J. Meyer en A, Danferweg Wz., in gr. Svo. ƒ 0-4-0 461 Buchanan, (A.) Leerredenen over belangryke Onderwerpen, ifte' en 2de Stukje. Amft. by M. di Bruyn, in f gr. Svo. ƒ 1 -10 - o 32(S Bydrage tot Verlichting van het Algemeen , en byzonder voor de Vrienden van het voormaalig Beftuur, door een Verdrukten van 't zelve. Alom, in gr. Svo. ƒ 0-5-8 219 Byvoegzels en Aanmerkingen voor het XI en XII Deel der Vaderlandfche Historie van J. Wagenaar. Amft by J. Allart, in gr. Svo. ƒ a-r>-o 434 Byzonderheden (De voornaamfte en minst bekende) voorgevallen geduurende de Belegering, Inneeming en Herneeming, der Stad Breda, in den Jaare 1793. Alom, in gr. Svo. ƒ o - 7 - o ^ 64 Cantzlaar Hzn., (jK) Algemeen denkbeeld, of myné gedachten en uitvinding van een Telegraphe of Correspondentie - Wyzer. Rott. by JV". Cornel, in gr. Svo. ƒ 0-12-0 17 Carey, (M.j Kort beriat wegens de kwaadaartige Koorts , welke onlangs te Philadelphia heerschte. Haarl. by A. Loosjes Pz , in gr. Svo. ƒ o -12-0 151 Catechismus (Republikeinfche). Amft. by W. Holtrop, in Svo. ƒ 0-6-0 476" Chomel, (M. AT.) Vervolg op diens Algemeen, Huishoudelyk, Zedekundig, Natuur en Kunstwoordenboek. Door J. A. de Chalmot. Verrykt met Kunstplaaten. XVIII of laatfte Stuk. Camp. by A. de Chalmot, en Amft. by J. Tntema, in gr. 410. ƒ 4 -13-0 242 Cogan , (5.) De Rhyn, of Reis van Utrecht na Frankfort, hoofdzaaklyk langs de oevers van den Rhyn, in gemèenzaame Brieven, ifte St. Haarl. by A. Loosjes Pz. , in gr. Svo. ƒ 0-18-0 477 Conftitutie, (Over de) Conftitutioneele Magten en Regeeringsvorm , toepasfelyk op en voor ons Vaderland. Amft. by H. Brongers, in gr. Svo. ƒ 0-18-0 520 €onveni, (P. van) De Zedeleere van Jefus, door MaV theus aangetekend, Cap. V, VI, VII, kort toegelicht, en ter betragting aangedrongen, enz. Gronv by L. S. Hovkigh, in gr. Svo. ƒ o-16-o 3397 Cqo~  REGISTER. Cooper, (T.) Antwoord op de Aantygingen van den Heer Burke , tegen de Heeren Cuoper en Watt aangevoerd. Amft. by W Wynands, in gr. Svo. ƒ 1-5-0 212 Coxe, (W.) Reizen door Switferland, in een reeks van Brieven. Ifte Deel, 2de Stuk. Utr. by B. Wild en J. Altheer, Rott. by j. Meyer, in gr. 8vo. ƒ 1-8-0 533 T\efcripiion £f Reprefentation du Telegraphe. Dat is ) Befchryving en Afbeelding der Telegraphe. 's Hag. by J. Plaat, in 4to. ƒ 0-6-0 17 Pwaahngen (De) van Mr. Pitfs tegenwoordig Beftuur al$ veelvuldig, pieuw , gewigtig en gevaarlyk befchouwd. Dordr. by A. Blusfé en Zoon, in gr. Svo. ƒ o -12-o E. 77'heling, (C. D.) Aardrykskundige Befchryving en Gefchiedenis van America. Ifte Deel. Haarl. by F. Bohn, in gr. 8vo. ƒ 1-10-0 557 jEdwards, (B.) Burgerlyke en Handelkundige Gefchiedenis van de Engelfche Volkplantingen in de West-Indien. Ilde Deel. Haarl. by A. Loosjes Pz., in gr. Svo, /i-iö-o 60S Eickma, (B.) over den Brief van Paulus aan de Galatiërs. Ifte Deel. Utr. by W. van Tzerworst, in gr* Svo. ƒ 2-0-0 51 Emdre, (S. van) Twee Leerredenen over de Formulieren van den H. Doop en 't H. Avondmaal. Utr, by W. van, Tzerworst, in gr. Svo. f 0-16-0 10 Ewald, L.) over het misbruik eeniger Hoofdwaarheden van den Christlyken Godsdienst. Utr. by J. de\ Waal, Sz., in gr. Svo. ƒ 1-5-0 19a Eyk, (j. van) Liederen voor den Landman, ade Stukje. Amft.' by J. Allart, in i2mo. ƒ 0 -4-0 578 Fabelen en Vertelzels, naar het Fransch van den Heer© de Florian , in Nederduitfche Vaerfen gevolgd. Ifte Deel. Amft. by de Erve C. N. Guerin > in gr. Svo. f 1-5-0 81 Floryn , (j?.) Grondbeginzels der Hoogere Meetkunde a bevattende de voornaamfte Eigenfchappen der Kegelfneeden en van eenige andere kromme Lynen. Rott. by Ij. Vis, in gr. Svo. ƒ 3-12-0 109, Forlter, (G.) Reize in den Jaare 1790. Haarl. by C. Flqat, y^gr, 8,vo, f 1-5-0 323 Vv |  REGISTER. G. Garve, (Ch.) Verhandeling over het Verband tusfehen de Zede- cn Staatkunde. Haarl. by<- F. Bohn en A. Loosjes Pz., in gr. 8vo. ƒ i-5-o 288 Gedacnten over het Predikampt in de Gereformeerde Kerk, en deszelfs rechte Waarnteming , naar de gefteldheid van deezen tyd. Alom, in gr. Svo. f i-iS-o 234 Gedrag (Het Staatkundig) des Konings van Pruisfen beoordeeld. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. Svo. ƒ 0-6-0 605 Celder, ($. de) Ontwerp van de Telegraphe; zynde eene opgave van drie onderfcheidene wyzen , waar op de Telegraphe van den Heer Chappe kan zaïnengefïeid zyn, enz. Rott. by J. Holfteyn, in gr. Svo. ƒ 0-14-0 17 I — (/f. H. van) De Omwenteling, zo gelukkig als fpoedig, in Amlleldam en in andere Steden en Plaatzen van Holland , . zedert den 18 Jan. 1795, daar gefield, aan het byzonder Beduur der Voorzienigheid toegekend, in eene Leerreden. Amft. by AL Schalekamp, in gr, 8vo. ƒ 0-14-0 154 Gefchiedenis van de Freule Julia van Roozenboom. Amlf. by H. G-ariman en W. Verwandel. II Deelen , in 8vo. f 2-8-0 3 ] o Gel'chiedtiiisfen , (Zedeïyke) Verhaalen en Vertellingen. Amft. by A. B. Saakes, en 's Bosch by de fVed. C. A. Vieweg en Zoon, in gr. Svo. ƒ 0-18-0 580 Gefprek van Minerva niet den Burger Eleutherioplnius Weetgraag. Amft. by Schalekamp, Keizer, en alom, in gr. 8vo. ƒ o- 11- o Gefprekken over het Werk van Gods Geest in het hart van den Mensch. Amft. by J. A. Swalm, in gr. Svo. ƒ 2-4-0 'Geszner, (AH.)'Laura, of de Kusch, in zyne Uitwerklen. Amft. by Holtrop Jun., in Svo. ƒ 2-10-0 456 Gems, (J. van) Eendragt, Nederigheid en Onbaatzug. tigheid noodzaaklyk ter volkomene bevestiging der Burgerlyke Vryheid. Leyd» by Üerdir.gh en du Mortier, , iu gr. 8vo. ƒ 0-6-0 Girtanner, (C.) Schets van het Huislyk Leeven en Character van Lodewyk XVI, Koning van Frankryk. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ i-o-o 28 Godsdienst (De) afgezonderd van den Stnat, of Proeve over de noodziaklykheid der vernietiging Van alle Heerichappy van den Godsdienst in eene Vrye Burgermaat- ichap.  REGISTER. fchappy. Leyd. by D. du Mortier en Zoont in gr. Svo. ƒ o-ia-o 239 Grondwetten van de Franfche Republiek, door de Nationaale Conventie aan het Franfche Volk vo.orgefteld. Bred. by W. van Bergen, in gr. 8vo. ƒ o - 8 - o 5Ö7 H. ZTaack, (P.) De Overeenftemming der Euangelisten in ■*■■*■ de Lydens- en Feestftoffen. Amft. by Wesfing en van der Hey, in Svo. ƒ 0-14 o 4ir Hagen , (A". G.) Leerboek der Apothekerskunst. Ilde Deel. Utr. by J.de WaalSz., in gr. Svo. ƒ 3-12-0 240 Hamelsveld, (T. van) Aardrykskunde des Bybels. Vde Deel. Amft. by % Allart, in gr. Svo. ƒ 3-0-0 225 —■■—■ De Boeken Ezra , Nehemia en Esther, naar het Hebreeuwsch, met korte Aanmerkingen vo;>r Ongeleerden. Amft. by M. de Bruyn, in gr. Svo. ƒ 1-12-0 449 Handfehriften. (Kleine Dichterlyke) Vyfde, zesde en zevende Schakeering. Amft. by P. J. Uylenbroek, in gr. 8vo. ƒ 4•10■o 131 Hasfelt, (G. van) Oorfprong van het Hof van Gelderland. Arnh. by W. Troost en Zoon, in gr. Svo, ƒ 1-5-0 126 Hasfenkamp, D.) Bydragen tot de Leevensgefchiedenis en Karakterfchets van §. D. Michaè'lis. .Haarl. by C Plaat, in gr. 8vo. ƒ 1-16-0 309 Henke, CH. P. C.) Uitgezogte Bybelfche Verhaalen, tot een Leesboek voor de Jeugd. Amft. by Kuiper en van Vliet, in Svo. ƒ 0-12-0 103 Herder, (J. G.) Brieven ter bevordering van de Mensch lykheid. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ 1 - 8 - a 12. Heringa, (J.) Leerrede over het betaamend gebruik der Vryheid. Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon, in gr. 8vo. ƒ o-11 - o 503 — ElizEe Fil. Oratio de T'.eologice in Scholis Injtitutione , ad prcefentevi Reipublica Christinnes conditionem prudenter accomodanda. Traj. ad Rhen. apud W. ab Yzerworst, in qto. f. m. ƒ. 0-12-0 322 Hesz , (J. J.) De Volksliefde en Vaderlandsmin van Jefus , in Leerredenen. Amft. by M. Schalekamp, in gr. 8vo. ƒ,1-5-0 52 Historie, (Vaderlandfche) vervattende de Gefchiedenisl'en Vv 4 der  REGISTER. der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Ame« ricaanfche Onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlog met Engeland en onzen Staat , tot den tegenwoordigen tyd. Ten Vervolge van Wagenaafs Vaderlandfche Historie. Xlde Deel. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. f 3-12-0 110 Historie.' (Vaderlandfche; XUde Deel. ƒ 3-18-0 375 Hoekjlra,(F.) Leerreden over de Gelykheid der Men-? fchen, enz. Harl. by V.'van der Plaats, in gr. 8vo. ƒ o-5-8 553 Hovens, (£>.) De Leer der Doopsgezinden, vooral omtrent den Eed, uit eerbied voor Jefus gehandhaafd, én Euangelieiievend opgehelderd. Amft. by van der Burgh en Zoon, in gr. 8vo. ƒ o-14-0 238 Hufeland, (C. IV.) Verhandeling over de onzekerheid des Doods, en het eenig en zeker middel om zich van zyne Waarheid te overtuigen , en het leevendig begraaven onmogelyk te maaken. Haarl. by E. W. Crarnerus Junior, in gr. 8vo. ƒ o-14-0 ' 195 J. en I. Jaarboeken der Bataaffche Republiek , No. t. Amft. en (j Haarl. by Wesfing en van der Hey en A. Loosjes Pz., in gr. 8vo. ƒ 0-11-0 175 |ets aangaande het geen onlangs te Amfterdam tusfcherï de Regeering en de Burgers voorgevallen is. In gr. Svo. Alom. ƒ 0-6-0 óc Julia van Roubigné, Eene Gefchiedenis in Brieven, lï Deelen. ' Amft. by 'de Wed. J. Dóll, in gr. Svo. f 3-0 o 179 Justüs, Graaf van Ortenburg — een Tafereel van Menscb- lyk Geluk — als een Tegen ftuk van Saltimarfs Karei van Karelsberg. Ifte Deel. Utr. by J. de Waal, Sz , in Svo. ƒ 1 -id• o v ■ ' < V- ' 178 K. JZ'antelaar, (J.) Lykreden op Henr. Albert Schultens, Amft. by P. den Hengst, 'in gr. 8V0. ƒ 0-12-0 22 Kindervreugd , (Vaderlandfche) vertoond in acht Kunst* plaaten; met toepaslyke Gedichtjes. Amft. by Kuypet, van Vliet en ten Brink, iri 8 vo. ƒ o -12 • o 224 klinkenberg, ($. van Nuys) De Bybel, door beknopte Uitbreidingen, en Ophelderende Aanmerkingen, verklaard. XXVlfte Deel. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ 4 - 5 - o ''• ! ' ' " "'" • '455 Kluit,  register: Kluit, (A.) De Rechten van den Mensch in Frankryk; ' geen gewaande Rechten in Nederland. Amft. by W. Brave, in gr. Svo. ƒ 2-10-0 aoö ^ Iets over den Engelfch:n Oorlog met de Re- publiek, en over Neêrlands Koophandel, deszelfs Bloei èn Middelen van Herftel. Amft. by W. Brave, in gr. Svo. ƒ 2-0-0 29Ö Knigee, (Van) Lodewyk van Seelberg, of de dwaalende Wysgeer. Ifte Deel. Haarl. by F. Bohn, m gr. Svo. •ƒ£-16-0 54° Kok, (J.) Vaderlandsch Woordenboek. XXVIIIfte Deel. Amft.' by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 3-12-0 158 Koning, ($.) Dagregister van al het voorgevallene, met ■ betrekking tot het Request der Amfterdamfche Burgery, met de gevolgen van dien. Amft. by J. Koning, in gr. Svo. ƒ o-8-o ' 17* Kotzebue, CA. van) Het Lyden van de Ortenbergfche Familie. Ilde Deel. Utr. en Amft. by G. T. van Paddenburg en Zoon en M. Schalekamp, in gr. 3vo. ƒ 2-4-0 3ii Krom, CH. J.) De waarde der Horoscoopkunst. Midd. -by p- Gillisfen en de Wed. J. P. Gillisfen, in gr. 8vo. ƒ 1-6-0 444 ^ Godgeleerde, Uitlegkundige en Wysgeengé Verhandelingen. Ilde Deels 3de Stuk. Midd. by p. Gillisfen en de Wed. J. p. Gillisfen, in gr. Svo. ƒ q- ii -o 320 L. Lavater, (f. C.) Handbybel voor Lydenden. II Deelen. Amft. by M. de Bruyri, in gr. 8vo. ƒ 3-0-0 401 -( . Jofeph van Arimathea, in zeven Zan- : gen. Haarl. by A. Loosjes Pz. in gr. 8vo. ƒ i-io-o 577 . Salomo, of Lesfen der Wysheid. Bergen op Zoom, by van Riemsdyk en van Bronkhorst, in 8vo," ƒ i-ó-o Ic3 Leerrede, over den overgang van de Overheerfching toe ; de Vryheid , in Nederland. Leyd. by D. du Mor tiet1 en Zoon, in gr. 8vo. ƒ o-ó-q . 36 Leeven sgelchiedenis van Jefus. niet overtollig, maar van. aangelegenheid. ' Haarl. by A. Lisosjes Pz., in gr. 8vo.; ƒ.0- 12-o 3°4 Lindet, CR.) Rappoït van de. Committés van Algemeen v ■ Vv 5 Wel-  REGISTER. Welzyn en Wetgeeving , over den Staat van Frankryk. Alom, in gr. 8vo. f o-6-o I2j Lodenfteyn, (J. van) Eenige Liederen. Utr. by W. van Tzerworst, in 8vo. ƒ o-8-o yj2 Loo. (j*. van) Nieuwe Leerredenen. Ifte Deel. Utr. by W- van Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ 2-8-0 269 Loosjes, (A.) Befchryving der Zaanlandfche Dorpen; met Aantekeningen tot deezen tyd vermeerderd , door Petrus Loosjes Adz. Met Plaaten en eene Kaart. Haarl. by F. Bohn en A. Loosjes Pz., in gr. Svo. ƒ 7-16-0 336 Lykreden op den vermoedelyken dood van eenen weleer zeer beroemden Franfche (n) Kostfehoolhouder in verfcheide Steden van Nederland , gevolgd van een korte Leevensfchets van denzelven. Alles befchreeven door Ernst Zeydelaar. Alom, in gr. Svo. f 1-5-0 310 M. Magazyn van Gefchiedenisfen , Romans en Verhaalen. III, IV en Vde Deel. Rott. by J. Meyer, in gr. Svo. ƒ 12-0-0 354 —— van Nieuwe Reisbefchryvingen , uit onderfcheide Taaien, No. 1. Dordr. by de Leeuw en Krap , in gr. Svo. ƒ 1-2-0 447 Meersch, (J. B. van der) Verhandeling over den Invloed van het Volk op het Beftuur. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. Svo. ƒ 0-8-0 384 Mercier, Het jaar twee duizend vier honderd en veertig. Een Droom. lilde en laatfte Deel. Haarl. by F. Bohn en A. Loosjes Pz., in gr. 8vo. ƒ 2-4-0 207 Michaëlis, (J. D.) Nieuwe Overzetting des Ouden Testaments, met Aantekeningen voor Ongeleerden. XI, XII. XIII, XIV, XV en XVIde Deel. Dordr. by A. Blusfé en Zoon en de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ 10-4-0 45, 449 Michell, (J. P.) Iets ter Naagedagtenis van P.'Nieuwland. Amft. by de Wed. J. Dóll, in gr. Svo. ƒ o -16-0 253 Moens, (Petronella) -Onderwys in den Godsdienst voor de Jeugd. Amft. by A. B. Saakes, in Svo. ƒ 0-4-0 Monbart, Zeïr en Zulica, of Taïtiaanfche Brieven. Amft. by G. Roos, in gr. Svo. ƒ 1-8-0 356 Mulder, (J.) Hiftoria Litteraria ö1 Critica Forcipum et Vee  register; Vettium Objtetriciorum. Lugd. Bat. apud A. & J. Honkoop, Svo./. m. ƒ 3-16-0 15 N. Jsjeedham, (M.) De Oppermagt des Volks, of de voor■* * treffelykheid van eenen Vryen Staat. Ifte Deel, Utr. en Rott. by G. T. van Paddenburg en Zoon en J. Meyer, in gr. Svo. ƒ 1-5-0 417 Newton, (J.) Cardiphonia, lilde Deel, of Vervolg van gemeenzaavne Brieven. Amft. by M. de Bruyn, in gr. Svo. ƒ 3-0-0 368 Nonni, (Theophanis) Epitome de curatione viorborum, Grcece üc Latine. Ope Codicum MSS. recenfuit , notasque adjecit Jo. Steph. Bernard. Tom. I. Amft. apud J. St. van Es velde Hoitrop ,et Soc., in 8w>. m. f. ƒ 8-8-0 494 Notulen, (Geëxtendeerde) behelzende de Decreeten'van i de Vergadering der Provifioneele Reprefentanten van bet Volle van Holland. Ifte Deel. Dordr. by H. de Haas en Comp., in gr. 8vo. ƒ 4-14-0. 524 Obfervationes in loca Veterum, prtscipue quee funt de vindi£ta divina ; Exerciiationum Académ-.carum fpecimen tertüm, 'quod, prcefide j. Luzac, publice defendit J. J. Schultens. Lugd. Bat. apud H. Mostert, in Svo. f. m. ƒ 0-11-0 37 Oemler, (C. W.) De Ghristen befchouwd in zyne Grootheid. II Deelen. Amft. by M. de Bruyn, in gr. Svo ƒ 3-4-0 5Ö1 Faine, CTh.) Verhandeling over de eerfte beginzels der Regeering. Leyd. by de Gebroeders Murray, en Haarl. by A. Loosjes Pz. , in 't Fransen en Nederduitsch, in gr. Svo. ƒ o - 6-0 599 Paley, (W.) De Waarheid der Schriftuurlyke Historie van den Apostel Paulus beweezen. Haarl. by F. Bohn, in gr. 8vo. ƒ 2-S - o 48 Pasteur, (J. D.) Beknopte Natuurlyke Historie der Zoo- gende Dieren. 'Met Afbeeldingen. Ifte Deel. Leyd. by Honkoop en du Mortier, in Svo.f 3-6-0 197 Post, Reinhart, of Natuur- en Godsdienst. lilde Deel. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. 3-12-0 135 Priestley, (J.) De tegenwoordige toeftand van Europa •vergeleeken en getoetst met de oude Propheeten. Amft. by H. Brongers, in gr. Svo. ƒ 0-14-0 97 Lesfen over de Gefchiedkunde en Algemeene Staatkunde. Ilde Deel. Dev. by L. Leemhorst, L.  REGISTER. ■ L. Af Karfenbergh en G. Brouwer, in gr. 8vo. f 2*15. q 117 Priestley, Q.) Het nuttig gebruik des Christendoms, by'zonderlyk in bange tyden. Amfr. by ff. Brouwers, in gr. Svo. ƒ o-14-0 l4j R. J?amfay, (D.) Gefchiedenis van de Noord - Americaanfche *v Staatsomwenteling. IV Deelen. Camp. by J. A. au Chalmot, in gr. 8vo. ƒ 9 - 8 • o 466 liaow/, B.) De Bataaffche Wysgeer, of menschlievende bedenkingen over den tegenwoordigen Oorlog, 's Hag. by $. C. Leeuwejteyn, in gr. Svo. ƒ 1-5 0 394 Rapport yan de Gecommitteerden tot de zaaken van de Oost-Indifche Compagnie, 's Hage, ip gr. Svo. ƒ 0-8-o 3SJ? Ratio Difcipline Unitatis Fratrum A. C. of Grondfchets van de Inrichtingen der Euangelifche Broeder-Gemeenten. Dordr. by A. Blusfé en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 2-o-a _ 461 hechten van den Mensch en Burger, door de Reprefentanten van Holland vertoond, en de Pligten I: 11. toegelicht. 45d IV; 2. onderfcheiden vertaald, aldi VU: 6. opgehelderd, 451 IX: 1. waarom ezra biet ftrenger dan mozes. ald. F. Tabel (De) en de Waarheid Èenë Fabel. 8t raneksr, de geringde lieden niet te be weegen om in 't Jaar f787 de ha id te leenetr tot het uitnaaien en bergen der. Poorten, 262. Befchryving hoe men naa de Omwenteling in 1795 die Poorten weder inhangt. 264 a'ikryk , (De Staatsomwenteling in) geen Oproer, maar Opftand. • (Grooteen algemèene oorfprong des Ongdöofs in) ioi x % Frank*  BLADWYZER. trankryk, hoe noodig de Her-( ftelling van Koophandel en Fabrieken. 123 Fkederik de 11, Koning van PruisJen, zyn voorkomen befchreeven. 48S Fkedrik henkik, Aanmerkingen 1 oyer het flrydige in de verhaalen van diens Aftocht, in den Jaare 1631. 435 G. Cleest, (27.) misbruik van de ^ Leer der werking van denzelven te keer gegaan. 193 Geheugen, hoe 't zelve door duidlykheid en orde onderfchraagd wordt. 281 Gehoor, hoe geëvenredigd aan onzen ftaat. 334 Gelderland. (Oorfprong des Hofs van) ■ 126 ■ Schets van de Staats- gefteldheid aldaar in 1787. 377 Geldligtingen, het drukkende daar van voorgefteld. 57° Geldmiddelen, (De Beftuurders der openbaare)wegens hun ontrouw,, geestig gegispt. 211 Gemeenebestgezinden (De Nedeilandfche) hebben, naa de Omwenteling in 1787, nooit afgelaateii om weder eene Tegenomwenteling te bewerken. 170 Gevoel, juiste fcherpheid van dit Zintuig. 335 Geweeten (De kragt van het) heeft men te vergeefsch zoeken te verzwakken. 546 Gezigt. (Juiste maat van de fcherpheid van het) 331 God (Dat in) Aandoeningen plaats hebben, beweerd , 497. 499. Waarom de H. S. Mensenbeeldig fpreekt van gods Eigen, fchappenen Aandoeningen, 500. Ander gevoelen, *t welk die Aandoeningen wraakt. 501 Jodgeleerdhcid, (Onderfcheid tu*j fchen dg) en de Leer van Christus, 323. Wat 'er thans ineen geoefenden en verdienstlyken Godgeleerden vereischt wordt. 3H lodsdienst, hoe dezelve met den wensch van Heil en Broederfchap moet gepaard gaan, 425. Dit treffend voorgedraagen. 43a " ( Pr otefiantfchéy Beden* kingen over 't geen dezelve zou mogen te lyden hebben by de tegenwoordige Omwenteling. 506 Ir as, (Genueesch) van hoe veel belangs voor Jamaica, 614. Hoe toevallig daar gekomen, en aangekweekt. 615 jrimfel, een der Alpifche Bergtoppen, beklommen en befchreeven. 587 kroningen, Naamsoorfprong, 201. Koophandel en Neering dier Stad. 204 H. JJandel. XIX: 11-13. verLX klaard. 184 Handfehriften der Boeken, hoe zy voortyds gemaakt werden, en aan hoe veele misftellingen ze blootftonden. 90 Hattem. (Aanmerking overdewyd verlchillende Gerugten, wegens de Gefneuvelden voor) 377 Helkvoetjluis, hoe in de bewaaring van 't zelve voorzien, by het uittrekken des Krygsvolks. 114 Horoscoopkunst , wederfprooken. 444 Houtvlotten (Verbaazende voorraad van 't geen in de Provianthutten op de) gevonden wordt, 164. De uitvinding deezer grootfte vaarende Gevaar» ten aan een Hollander toege. kend,  bladwyzek: kend, 165. Hoe veelGelds 'et in den Houthandel met Vlotten omloopt. ald. T. r¥amaica, keurige befchryving hoe %f dit Eiland zich opdoet, 612. Genueesch Gras, hoe nuttig op dit Eiland, en hoe toevallig daar gekomen en aangekweekt. 614 Jerufalem , (De Herbouwing des Tempels te) door juliaan, beweerd, 484. Wederfprooken, 485. Het verhaal van ammiamus deswegen uitgelegd, zonder iets wonderdaadigs te veronderftellen of aan te neemen. 487 Jesus, als een Vaderlandlievend Leeraar befchouwd, 52. Zyn Charadter, als Leeraar, in 't algemeen gefchetst. 315 " (Zeldzaame Spraakwending tot) 585 Job, (Het Boek van) het oudfte aller Gewyde Gedenkftukken, 358. De Voor- en Naareden van laater tyd, 359. Moses is de Opfteller niet. ald. » . .■ XIV: 13-15. nieuwe Overzetting en Verklaaring. 360 •—— Vertaaling van H. XIX: 21, 28. 360 •——r XXXIII: 23, 24. opgehel. derd. 361 Josephus de II, (Keizer) wanneer hy oordeelt een Eerzuil verdiend te hebben, 12. Wegens he( Theologisch Seminarium te Praag door hem opgerigt. 74 Juliaan, (Keizer) van waar zo] wyd verfchillend beoordeeld, 482. Of men hem met regt een Afvalligen van het Christendom naeme, 483. Wegens zyne mislukte Herbouwing des Jerufalemfchen Tempels. 484i K. Kjrkvaders, boe zeer bedroogen ■* door de Kunftenaaryen der Alexandrynfche Jooden , 32; Voorbeelden ter beoordeeling van de Egtheid of Onegtheid van zommige Fragmenten, die men by hun aangehaald vindt. 39 Keulen, voordeelig berigt deezer Stad , 166. Vreemde vertooning van het Zotte Bernardje, voortyds daar in de Procesfie te voorfchyn treedende , ald. Berigt van het Vry-adelyk Vrouwenftift St. Urfula. 167 Kiezers, van de Leden der Natio. naale Conventie, welke Zedeïyke Hoedanigheden zy moeten bezitten. 531 Kind. (Het gelworzaam) Eene Vertelling. 267 2 Kon. XIX: 35. opgehelderd. 182 Kropgezwellen, in eenige Streeken van Zwitzerland zo gemeen , waar aan toe te fchryven. 539 Krygsvolk, (Het Franfche) vali de Gemeenzaamheid tusfehen Legerhoofden en Soldaaten. 397 L. feesgezelfchap te Bonn, voorbeeldig in de Inrigting. 165 Leucio, (St.) zeldzaame Volkplanting daar des Konings van Sicilië befchreeven. 564 Leuk. (Waarneemingen over de Warme Baden van) 538 Leuven, hoe zeer, ten tyde van 's Keizers Overwinninge, van Studenten verlaaten 307 -iOdewyk de XVI, Middel door hem bedagt om kennis van de uitkomende Boeken te krygen, 30. Hoe ontdekt; de Boekverkooper in de Baflillfi gezet. ald, -udeman's Spiegel der Wereld, door kersteman op. diens naam uitgegeeven, heeft een grooc vertier. 44.7 Xx 3 W*  BLADWYZEK. Lukas VU: 28. verklaard. 325 1 X: 42. Bedenking hier op. 4°5 Lyken , in de Kerken begraaven, veroi .rzaaken in Epidemifche Ziekten veel befmettir.gs.; aan- . merkelyk voorbeeld hier van. 1 152 Mi 'JUfaaijen. (Lied voor den Land maai by het) 578 Madagascar, hoe zeer dit Eiland J door de Europeaanen mishandeld is, 616. Overlevering, welke daar plaats heeft , om de Be- £ woonders in Gedachten te onderichuden , 617 Oorfprong hier van, 618. Het Character der Eilanderen verdedigd, ald. Op welk eene wyze de Eurofeaahen voordeel van mt Eiland Dthooidtn te trekken. 619 Mamjus , (M.) Aanmerkingen over diens Character, 515.Verichilleiide opgaven der Kegtspleeging over hem. 516 Matth. Vï2ï, 2-- opgehelderd. 320 . XI: 11. verklaard. ald. Menfchen (Dat de) uit éejien { ■■ Stamvader zyn vooitgefprootei' is eene Leer vol van de gewigtigftê gevolgen. 157 MiciK.ëus (j. D.) geeft M DuitschLwl een geheel andere 1 gedküctë aan de üosierfci. e'L'aalkunde. 4°" N. TIJaps'.s, (Over ueNormaalfchoo- 4* ien te) 566. Door de Geestlykheid tegengewerkt. aid.< Negotiatien (Buittnlandjche') hebben den Lande veei kwaads gebiouwtn, 433- üegrootiig der van bier opgtfehoottr e Sommen, aL. MehemIA , Schryver van het Boek , 't welk zyn naam draagt, 451. Os-er de Lysten, hy hem vermeld , der geenen die het eerst na Jerufalem en Juda te rug gingen, H. VIi. 6-09. 45» Jeurenberg, die Stad ats beter, dan men dezelve doorgaans voorftelt, befchreeven , 79, Slegtheid van het Stadsbeffuur afgefcheist. 80 [ewton , (John) fchets van zyn Character, Denk- en Leer wyze. 368-373 Iieuwland , (P.) uitmuntende trek van diens Zedelyk Character , 254. Schets van een Gedenkzuil voor hem op te lichten , 255. Het Treurmu» zyk by de Lykreden v<,n van* swinden , door de Amfferdamfche Magiftraat verboden, 256. Schets van 's Mans begaafdheden, '258. Vroegtydige ontluiking zyner begaafdheden, 259. En welke al in hem gepaard gingen, aoo. Zyne trapswyzc , doch fchielyke, Bevorderingen , old. Zy.ie Godsdienftigheid. 2or ïöHNUs, ( 1'heopiianes) Aanmerkingen wegens deezen Schryver. 404 O. Jccaan. Zie Zee. Jmwenteling des Jaars 1795, cierlyk gcfchet>t, 426. 't Gewigt deezer in 't vervolg, 428. Wat voo: deel dezelve aan den Christlyken Godsdienst toebrengt. stj0 dhderwys, (Catechetisch) Verbeteringen ten deezen opzigte voor;;eflaagtn 235 'Mciibaiiring var. Joannes; v. Nuys kunjcenbebo'S gevoelen over de Voorfpellingen in dit Boek begreepen. 4<,<$  B L A D W Y Z E R. Oproer en Opftand, hoe'zeereen waar in van elkander onderfcheiden, 35. In welke gewal-' len een Opftand - regtmaatig mag heuen. 220 Opvoeding, (Huisiyke) door eenl . Gouverneur; da Voor-en Nadee len daar van opgegeeven, 490. • Hoe beZ'vaailyti voor een Vader te volbrengen. ald. «■— — Plan , waarin de Huisiyke en Schoolopvoeding. - vereenigd wordt, opgegeeven. 492 , (Aanmerkingen over ■ de Scnoolichw ,J en Huislyke) - -548 Qmheid, drie onderfcheide Tydperken, in welke dezelve moet . -werkzaam .zyn v befchouwd. # 294 p.< mus cursor , , Aanmerkin- * gen over -diens Character. '.>- ' 5'i9 F-Aui.us,(Apostel)de overeenkomst van diens Brieven met de Gefchiedenis, ten bewyaë van de Waarheid des Curister.dums, aangevoerd. 48 voor aürippa, gefchetst. 271 Paus'van Rome , zyn bywoonen van den Openbaaren Godsdienst befchreeven, 562. Hoe de Voetkus' toegaat , 5""3- - De - Cardïnaalen den tegen, woordigeu Paus niet genegen. 504 Pericles , hoe veel hy tot de Zedeverbastering der AttenienJet en toebragt. 351 Peter dü I, (Czaar) Opfchrift van een Fontein te Brusfel, ter gedagtenis zyner Dronken febappe. - 308 Phatijsen. derzelver Gedrag ten Spafgte van jesus 3*5 fruisjen, (list gedrag des Ka- nings van) in het maaken van den Vrede met de Fianfche t Republiek, gewraakt, (-06. Byzonder ten aanziene van de Demarcatielinie. 607 'ut:\«m, diens :fto'.itmoedig beftaau in het dooden eener Wolvin. 193 R. n f?egmt en Burger, waar in onderfcheiden. ayo 1--.uk , welgepastheid . van dit Zintuig. 335 Roeping lot Zaligheid, wat men daar door te verftaan • hebbe. 146 Rome, hoe veele veranderingen de Regeeringsvorm , zints den Inval der Galliërs tot aan het tweede Verbond met de Sa-muiten , ook onderging, 'is het Volk daarom van geene -groote Ligtzinnigheid of Oproerigheid te verdenken , 513. Anderealgemeene aanmerkingen over dit Tydvak. 514 Romeinen l: 13 en XV: 23-2a met handel- XIX: 21 vergeleken, ten betooge van de waarheid en egtheid. 49 —— Vllï: 15. Overdenkingdaar op. 40;? Rusland, (De Grootvorftin van) haar geestig zeggen by hec ontvangen eener Waaijer van de Koningin "an Frankryk. 30 S. Qadduceen , waarom zy zich weinig met jesus bemoeijen, en hy met hun. 316 Samièl, of Samum, aan deezen beiugten Wind de nederlaag des Legers van sanherib toegefchreeven. 182 Scheepsbouw , hoe zeer te Zaandam verminderd. 338 Schelde (Wegens de oorzaak der poogingen, door de Staaten Xs 4 a*a-  BLADWYZER. aangewend, om in den Jaare 1736 de) geflooten te houden. 112 Schilderkunst, bepaaling wat dezelve is. 42 schimmelpennince , (II, J.) diens Aanfpraak by het aanvaarden van het Voorzitterfchap onder de Provifioneele Reprefentanten des Volks van Amflerdam. 441 Schooien , (Openbaare Kost-) welke voordeelen zy den Kin deren aanbrengen , 489. Gebreken, welke dezelve veelal aankleeven. ald. i (Plan van Openbaare Kost-) in ieder Stad , op Stads kosten, op te rigten., 492 Schrift, (ö.) waarom de Critiek in derzelver uitlegging noodig, 91. De Critiek brengt geen nadeel toe aan derzelver Waarheid en Geloofwaardigheid, 93.Het vereischt gebruik der Critiek, in de behandeling der H. S. geftaafd door Voorbeelden van I onzen tyd , 93. De wyze, waar op de Critiek de gezegde Hulpmiddelen gebruiken moet, door voorbeelden opgehelderd, 95. Over het hedendaag^ch misbruik der Critiek in de behandeling der H. Schrift, 2 geftaafd door Voorbeelden van'J onzen tyd. 136 ■v over de Aanbaalingen, die in het N. T. uit het O. T.l voorkomen. 317 Hoofdregels in het leezen der H. S. te volgen. 364. Schultens, (H. A.) zyne Af-7 komst, 22. Vroege Letteroefeningen, ald. Te Oxford tot Meester der Kunften bevorderd, 23. Wordt Hoogleeraar, in de Oosterfche Taaien en Oudhe¬ den , te Amfterdam, en vervol» gens te Leyden, 23. Zyn dood, ald. Kantelaar houdt over hem te Leyden, in de Doopsgezinde Kerk, eene Lykreden, 24. Hoe hy zich in den Jaare 1787 als ReBor Magnificus gedroeg. 25 selden's Mare claufum, niet eigenlyk ingerigt tegen de groot's Mare liberum. 43S 'smaak (Waar in een goede) beftaat , j282. Hoe dezelve gevormd wordt. 283 Stemgeregtigdheid, zeer naauw beperkt, 385. Zeer ruim gefteld , 386. Bepaaling deswegen in Haarlem gemaakt. 387 ïtcrrenftand, valfchc Voorzeggingen ,daar uit opgemaakt. e 44S T. ^Taalkunde, (Hebreeuwfche) hoe voortyds in Duitschland beoefend, 45. Welk eene andere gedaante, j. d. michaelis daar aan byzette. 45 nelegraphe, wyze hoe dezelve te vervaardigen , befchreeven door den Heer cantzlaar, 18. Berigt wegens een andere Zamenftelling, 19. Ontwerp tot zulk een Werktuig, door T)E gelder, 21 'empel. Zie Jerufalem. ileman , een rekkelyk Geestlyke in Groningen in 't laatst der XV Eeuw. 160 itsingh, (G.) Edelmoedige daad van dien Heer ten aanziene van de O. 1. Maatfchappy. 390 yrus, Naamen aan die Stad gegeeven , 225. Ligging dier Stad, 226. Oudheid dier Stad, ald. In welk eene betrekking die Stad tot het Joodfche Land ftondc , 227. Uitgebreidheid des  BLADWYZER. • des Koophandels, 228. Over het Tyrisch Purper, ald. Rykheid dier Stad, 229. Hoe in 't N. T. vermeld, 230. Laatere Lotgevallen dier Stad, ald. Tegenwoordige ftaat. 231 U. TJrams, verlegenheid, waar in de Starrewichtlaars door de ontdekking van die Planeet zich bevonden , kunftig ontdooken. 445 Urfula, (St.) berigt van dit Vryadelyk Vrouwenftift te Keulen, 167. Opheldering van den mogelyken oorfprong der Elfduizend Maagden. ald. Utrecht, (Over het getal der Studenten te) in 1787. 379 V. Tfader , (Moeilykheid en Be^ zwaaren voor eenen) om de Opvoeding zyner Kinderen alleen te volvoeren. 490 en 493 Verganglykheid van alles cierlyk voorgedraagen. 271 Volksinvloed, als noodig tot de Staatkundige Vryheid be- • fchouwd. 120 Volksregeering, Aart derzelve, 550. Bedenkingen over de Natuur en het Grondbeginzel deezer Regeeringsvorm, 551. Hoe daar in de Stemmen te regelen en op te neemen. 552 ■ als het zekerst bol¬ werk der Vryheid aangepreezen, 418. Die Leer van Tegenbedenkingen ontheven. 420 Volksvenegenwoordigers , waar op in derzelver verKiezing te letten. 430 Voorfpoed en Rampfpoed , tegen elkander over gefield. 233 Voorzienigheid van God, hoe belangryk eene Leerftelling. 54r. Ontheven van de zwaarigheid, ontleend uit de rampen , welke de Onkunde en" Verkeerdheid der Menfchen des Wereld berokkenen. 543 'Sorften, als ontllaagen van de Voorfchriften der Zedekunde aangemerkt;Aanmerkingen hier over. 292 'Vraagboeken, ten Godsdienftigea Onderwys , hoe gebrekkig , 235. Welke verbeteringen 'er in dienen gemaakt te worden , 237. Eene nieuwe pooging van Godsdierjftig Onderwys, door Vraagen, beoordeeld. 278 Vryheid, (Staatkundige en Burgerlyke ) Aanmerkingen over die ondcrfcheiding. 119 (Oorzaaken, die tot Volks-) aanleidend zyn, 208. Hoe weinig dezelve gevonden wordt. 382 (Volks-) wordt best bewaard en befchermd door Volksvertegenwoordigers uit het Volk gekoozen. 418 —— QBurgerlyke en Politieke) tegen elkander overgefteld en vergeleeken. 429 . voor welke Mis¬ bruiken dezelve blootilaat, 503. Waarfchuwingen daar tegen. 505 (Aanmerkingen over de Middelen omde) te behouden. 600 W. JJ^eenen, Grootte dier Stad, 76. Volkrykhéid, ald. Ba. rigt van den Botanijchen Tuin aldaar. 77 Werf, (De Ridder van der) hoe ruim voor zyne Kunstlf.ukken betaald door den Keur. vorst JAN WILLEM. 169 Wil (Over de Beweeggronden, die op 's Menfchen) werken. 283 Wilhelmus van Nasfouwen , welk onderfcheiden Gebruik van dit Lie-  Ë L A D W Y Z E Ë. Liedeken in ons Vaderland gemaakt is. 392 Willem de V, ineen affchuwe-, lyk licht gefield, 413. Characterfchets van dien Prins. 478 Wolvin. (Stoutmoedig beftaan van putnam in het dooden van eene) 198 Wyk by Duurftede , in ftaat van tegenweer gefteld. 379 Y. *Y>ver. (Aanmerkingen over den waaren Godsdienst-) 55 Z. *7aandam, hoe zeer daar de i Scheepsbouw verminderd is. 338 Zaankanteren, Aanmerkingen over/ bun Character, 341. Van den kant van het Patriotismo befchouwd. 3421 Zedeleer, hoe noodzaakljfc voot den Christen-Leeraar. 188 lée, Uitgeftrektheid van dezelve op den Aardbol ^ 243. Hoe noodig de Ebbe en Vloed, ald. Welke andere Voordeelen dezelve aanbrengt, 244. Hoe met Ysbergen in 't Noorden bezet, 246. Over het daalen van de Oppervlakte. 247. Befchouwing van 't geen de bo* dem der Zee biedt, 248. Van de Dieren die 'er in leeven. 250 Uekte, (Engelfche) waar in dezelve beftaat, 286. Waar uit dezelve voortkom'. 287 'Jntuigen. (Over de juiste maat van de fcherpte en fynheid der) 331 Hout. (Di Lepel) Eene Fabel. 131