MENGELWERK, VOOR 179 5*  i 41 jT U. s a iA £t xJ V1 S j SI o o  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER- OEFENINGEN , waarin de BOEKEN en SCHRIFTEN, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Kanjlen en Weetenfchappen> betrekkelyk. TWEEDE STUK. voor i 795- Met Plaaten. w—^————m^a,-, 4e ie ie * ie 4e 4? 4i 4e ,4e 4e 4e 4e 4e ie ie ie ie ie ie 'h ie ie ie 4e ie ie * ie Te AMSTERDAM, By A. van der K R O E, en By J. Y N T E M A. ! f ■ i iv   INHOUD VAN HET MENGELWERK, tot Ffaaija Letteren, Konjlen tn WcèUhJchafötn, betrekkelyk. Proeve, over de Geneigdheid tot Naavolgmg , eh dé Uitwerkzels daar van, geduurende 's Menichen Lee* ven. Dl» t Waarneeming-, wegens het nut van den Aether Pitriolii ter geneezing van eene hardnekkige Derdendaaglche Koorts. 8 Bedenkingen, over de GelykVormigheid tüsfchen dè Planten en "Dieren. Door suleiVan, Esq. 19 Natuurlyke Historie der Onweersvogelen, de ÈrüiM, de Witte, de Blaauwe en de Groote. Volgens de buffon. Waarncemingen oVer de Inwoonders van het UartW* Gebergte in Indie, gedaan door j» eliot , Esq. eeduurende een Openbaar Gezantfchap, in de Jaaren MDCCLXXXVIII en MDCCLXXXIX*. *9 Leevensbyzonderheden van Lord Mansfield, 34 Over het Sentimenteele. 3r Onaandoenlykheid en Wreedheid voorbeeldlyk gefehetst. Géwietige Bedenkingen over zottimige vcronderftelde Uitwerkzelen des Christlyken Godsdiensts. Door pa- ££y« . £ 41 WaarnëéHiing^ wegens de nuttigheid van-de Zeezoutzuuré ZWaaraarde (Terra ponderofa falita) in eene hevige  INHOUD. Kropzeerige Oogontfteeking. Door den Hoogleeraar hufeland. ^ De groote en algeraeéne Schokken , die de Aarde ondergaan heeft. Door suluvan, Esq. ^r Berigt van de- Nicobarfche. Eilanden,, en derzclver Inwoonderen. Door n.'fontana, Esq. 58 Leevensbyzonderheden van Lord Mans field. (Vervolg en Slot van bl. 30.) 61 Aanmerkingen over het Staatkundig Characler van. Sir Aobert ÏVaTpole, en de Hervorming van liet Parlement in Groot-Brittanje. Door w. belsham. 66 Het Jaar MDCCXCIV. ' 63 Iéts over het Leezen. 71 Louifa d'Antail, of de Getrouwde Non. Meer dan eene Roman. 73 Zedelyke Bedenkingen. 78 Vrye Gedagten over den Chri'stlyken Godsdienst, en de Onftaatkundigheid, ais made der Onregtvaardigheid, der Onverdraagzaamheid. Door sülliVan, Esq. 81 Waarneeming, wegens het nut der Brandmiddelen in Verlammingen. Door den Hoogleeraar richten. 86 Natuurlyke Historie der Onweersvogelen, die den bynanm van Pyffin dra'agen. Vólgens dé euffon. 89 Waarneemingen in de zonderlinge Rotzen van Adersbach, 93 Gefchiedkundig Verflag van het Eiland Corfica. 97 ■Korte Proeve over het Oude en Hedendaagfche Byge1 loof. b xu " 108 Over het Sentimenteele. (Vervolg en Slot van bl. 40:) 113 ■Louifa aTAntem'i of de Getrouwde Non. Meer dan eene Roman. (Vervolg en Slut van bl. 78.) 118 De uitneetnende Waardy van de Gezondheid en het Ver: ftand. 123 Eenige Aanmerkingen over de Maatigheid. 125 .Waarneeming, wegens het geneezeri van eenen St. Vitus ' Dans. Door a. g. richter. 136 De Staat der Plantkunde te Parys, en een berigt van de voornaamfte Plantkundigen te dier Stede. Dooi" j. e. sshth, M.D.&F. R. S. 138 Over  INHOUD. Over de Ontdekking van de Winterfpinnen, en van derzelver onfeilbaarc Vooripcllingen, omtrent Vorst en aanhoudenden Dooi. Door quatremere d'isjonval. Leevensfchets van den Heer Abauzjt., Door M. B. 153 Verhaal van het Spinfeest, of van den jaarlykfchen Feestdag, teNuneham, in Oxfordshire , ingefteld , dooiden Graaf en Gravinne ïlarcourt, tot aanmoediging van Deugd en Vlytbetoon. ' 161 De Florentynfchc Moeder. Eene Vertelling, 167 Zedelyke Bedenkingen. 171 Proeve, over de Uitwerkzels der Weelde op 's Menfehen Aart en Gefteltenisfe. Door w. falconer, M. D. & F. R. S. 173 Aanmerkingen over.de Kindsheid der Dieren, getrokken uit het Werk van w. smellie , getyteld Philofophy of Natural Hifory. Medegedeeld door R. Arrenberg. 181 Natuurlyke Historie van het Stormvogeltje. Volgens de buffon. 187 Byzonderheden van de nieuwe Vastigheid van Siërra • Leone, op de Kust van Africa. Door j. monte- fiore. ' 191 Leevensfchets van den Heer Abauzit. Door M. B. (Vervolg en Slot van bl. 161.) . 197 De goede . Souverain , of het. vöorbeeldlyk Huisly'k Leeven van Keizer Akbcr.' 203 Treffend Voorbeeld van Verkwisting tot Armoede gebragt, en egter dit Gharaéter in het uur der Wanhoope behoudende. ' 207 Zedelyke Bedenkingen. 209 Proeve, over de Uitwerkzels der Weelde op der Menfehen Zeden, Verftandsvermogens en Gebruiken. Door w. falconer. (Vervolg vm bl. 181.) 213 Aanmerkingen over de Kindsheid der Dieren, getrokken uit het Werk van w. smellie. . Medegedeeld door R. Arrenberg. (Vervolg en Slot van bl. 186.} 204 Nieuwe en weetenswaardige Byzonderheden in de Natuurlyke Historie der Dieren van Labrador. Döur cart- ' wright. 430 * 4 Lee-  INHOUD. Lee wmsby zonderheden van Thomas Hollis, Esq. een Vryheids- en Menfchenvriend. 239 Leevenseinde van den Dichter Caniz* 251 Aüecdote Van KubenSè s^i Zedelyke Bedenkingen. 252 Proeve, over de Uitwerkzels def Weelde op het Staatsbcltuur. Door w. falconer. (Vervolg van bh 224.) 253 Bericht, wegens de beste manier om het Phosphorzuure Kwikzilver (Mercurius Phosphoratus') tot gebruik in de Geneeskunde te bereiden. Door tromms- dorff. 2Ó2 Waarneemingen , aangaande de zwaare Koude van den gepasfeerden Winter; met eenige Aanmerkingen daaromtrent. Door Dr. m. houttuyn. 265 Gefchiedkundige en Vaderlandlievende Proeve over de Vryheidsboomen. Door gregoire. £67 Iets over de Hedendaagfche Inquiliteurs. 273 De Twee Heldinnen, of de Offerande van Liefde en Deugd. Eene Zedelyke Vertelling. 278 Zedelyke Bedenkingen. 290 Dwaaze Trots van Lodewyk den XIV % Koning Van Frankryk. 29a Proeve, over de Uitwerkzels der Weelde op het Staatsbeftuur. Door w. falconer. (Vervolg van bl. 262^) Gefchiedkundige Aanmerkingen over den Oorfprong en Verfpreiding der Kindersokjes. Door c. girtanner. 3°2 Redenvoering, over den Oorfproiig en de Vorderingen in de Natuurlyke Historie in Frankryk. Door aubin louis millin. 305 Eenige Byzonderheden uit het Leeven vart Uchiali. 314 Hier naa. Zedelyke Befchomvingen. 318 Proeve over het te hoog gevoelen van zichzelvcn. 323 Spreuken, 3*7 Ze-  INHOUD, Zedelyke Bedenkingen. 53° Voorbeeld van een verbaazend Geheugen in la Motte. 33a Proeve over de Uitwerkzels der Weelde op den Gods. diens'. Door w. falconer, (Vervolg en Slot van bl. 30a.) 333 Aanmerkingen over den Dollen Honds-Beet, Briefswyze medegedeeld door Dr. white aan Dr. lettfom te Londen. 344 Natuurlvke Historie van eenige Vogelen, die tot het Geflacht der Stormvogelen behooren. Volgens de buffon. 34Ö •Redenvoering, over den Oorfprong en de Vorderingen in de Natuurlyke Historie in Frankryk. Door aubin louis millin. (Vervolg van bl. 314.) 349 Aanmerkingen over het Verband tusfchen de Volksvermaaken en bet Volkscharaéter ; met een byzonder Ver flag wegens het Romeinfche Tooneel, omtrent den tyd van den Val des Gemeenebests, 355 Bei'chryving van den Nieuwen Koriinglyken Schouwburg in Drury-lane. 3f'4 De Drie Gezelfchaps-lieden- Eene Charadterfchets. 366 Huwelyk uit Zusterliefde. 37° Zedelyke Bedenkingen. 373 Stellingen van eenen Leergierigen , opgegeeven ter beproeving tot nadere onderrigting. 373 Betooo-, dat de Steenen in de Vrugten niets toebrengen kunnen tot het doen aangroeijen van Steenen m 'sMenfchen Lichaam. Door h. w. rouppe, M. D. 382 Redenvoering, over den Oorfprong en de Vorderingen in de Natuurlyke Historie in Frankryk. Door aubin louis millin. (Vervolg en Slot van bl. 355O 3S9 Leevensberigt van den beroemden Hervormer Joannes Calvin. 39& Bvzonderheden by verfeheide Volken op hunne Maal- ' EdeU  I N. H O U D. Edelmoedige Belangloosheid. Q De Speelder. Eene ivaarc Gefchiedenis. 41I Zedelyke Bedenkingen. ^ Opheldering van spreuken XXX: iy. Volgens ™ hunt, DD. F. R. & A. SS. ' L S Jf* Waarneeming, wegens het geneezen van den ÓWr QAmaurofis) door de Electnciteit. 42a Verhandeling over de Veranderingen, welke alle eefcha pen Weezens ondergaan. ° 4„'^ Korte Stellingen over de Phyfionomie, volgens lava- TER' 43De voornaamfte Leevensbyzonderheden van den <*rooten Hervormer Mar sinus Luther. b . , r 44r Gevolgen eener hooploozc Liefde. 44p De Val van Amurath , of het Lot der Dwinglandve Een Oostersch Vertelzel. De goedaartige Ligtgeloovigheid. ^>> Dr. Halley en Sir J. Newton. 4ÖO De Christlyke Godsdienst gehandhaafd tegen den Laster van Wreedheid te leeraaren, of op Aarde te veroorzaaken; of Redenvoering van u. porteus, over matth. X: 34- 46i Waarneemingen omtrent de Catacomben, nevens den toeftand der Lyken in dezelven. Uit een Brief van b g sage aan J. C. de la Mether ie. Verhandeling over den Invloed der Lugtftreeken op de Gedaante en Natuur der Plantgewasfen. Door l reynier. ' 473 De voornaamfte Leevensbyzonderheden van den grooten Hervormer Martinus Luther. (Vervolg van £/. 449.) 4°d Proefondervindelyke Overtuiging van der Mcnfchen Gelykheid. 49I Charafterfchetzen uit het daadlyk Leeven. 493 Zedelyke Bedenkingen. 497 Be-  1 N H O U: D. Bedenkingen over de Gelykheid, Vrymagtigheid en Op- . ..permagt. 4y9 De. Christlyke Godsdienst gehandhaafd tegen den Laster van Wreedheid te leeraaren , of op Aarde tc veroorzaaken. Door b. porteus. (Vervolg en Slot van bl. jpO 509 Waarneemingen omtrent het nut der • gebrande Spons in Kropklier-ziekten, (Scrophula). Door hufeland. 516 Verhandeling over de Veranderingen, welke alle gefchapen Weezens ondergaan. (Vervolg van bl. 432.) 518 Waarneemingen over de Glasblaaskunst by de Romeinen ; en Gisfingen over een Glazen Kolom , meer dan drie voeten hoog, en omtrent acht duimen over 't kruis gemeeten. Door m. sage. Verhandeling over den Invloed der Lugtftreeken op de Gedaante en Natuur dei' Plantgewasfen. Door l. reynier. (Vervolg van bl. 484.) 529 De voornaamfte Leevensbyzonderheden van den grooten Hervormer Martinus Luther. (Vervolg en Slot van bl 4910 538 Verklaaring der Hieroglyphen op" den Obelisk, ftaande voor het Lateraan te Rome. Door k. ph. moritz. 545 Wreedheid en Goedertierenheid tegen elkander over gefteld ; met daar uit voort vloei jende Zedelyke Bedenkingen. 54? De boetvaardige Overfpeeler. 55o Korte Verhandeling over het Verband, welk de Godsdienst met de Wysbegeerte heeft. Door a. t a looff, M. D. 553 Proeven met het Sap, waaruit de Elastieke Gom, oïCajenfche Harst, wordt voortgebragt. Door fourcroy. 566 Verhandeling over den Invloed der Lugtftreeken op de Gedaante en Natuur der Plantgewasfen. Door l. reynier. (Vervolg en Slot van bl. 537.) 571 Uittrekzel eens Briefs van den Heer fitz aan zynen Vader. In de Academie der Weetenfchappen voorgeleeze11- h 580 AH-  INHOUD. jUmek, of de Geluksbejaaging. Eene Arabiefche Vertelling. 586 De Verandering, of de Slaaf Meester geworden. 59$ Edelmoedig Vriendfchapsbetoon. Rem ware Gefchiede~ nis. 597 Zedelyke Bedenkingen, 598  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten én weëte^scjiappen, betrekkely1c. ïroeVe »ver de geneigdheid tot naavolging , en de &utwerkzels daar van , geduurende 's men" schen leeven. (Naar hec Engelsen.) VJ ztilt de Menigte tot booze zttaken niet vólgtiu M O Z E S. TTet is eene dikwyls gemaakte, en dooi' 't veelvuldig SlI. gebruik alsverfleetene, aanmerking, dat de Menseli hulploozer dan eenig ander Schepzel ter wereld komt; Hy is, desgelyks, vóór dat hy zich zelveri kan helpen, en jaaren lang, enkel een Naavolgend Schepzel * niets van zich zelVen doende, maar alles v'errigtende wat by in anderen ziet'. In welk een tydpërk zyns leevehs houdt hy op dus vari anderen af te hangen? Hy Vleit zich zeiven dat hy vry vroeg zyn eigen meestér worde, vóór zich zelvcn denke, en zyne eigene daadén beftüurc'. Maar tast hy hier in niet dcerlyk mis ? Eenigéri, in de daad, fchynen bet vermogen van denken zeer vroeg te verkrygen; doch verre de grootfte hoop verkrygt geen zulk vermogen in 't geheel. Men zou, desgelyks, mogen vraageri, of de verftandigllen gelegenheids gertoeg hebben om op te merken eri onderlcheid te inaaken tusfehen 't geert zy van zich zeiven doen, of wat zy doen uit Naavolging ? Wanneer het onderwys, 't geen wy iri onze vroegfte jetigd ontvangen, voorby is, (en in dat onderwys heeft de Naavolging een zeer groot deel), worden wy opgefchreevcri (mag ik die uitdrukking bezigen) onder zekeren rang, of wy worden leden en medegenooten vaneen gezelfcbap, van een kring vrienden en kennisfen, wier 1'eevenstraiit wy ongemerkt overneemen,, uit hoofde vart eene geneigdheid tot Naavolging, welke wy niet altoos voelen: en wy bekommdreh ons zelden om de voegelykheid en welgepastheid naa te g;aan van 't geen wy, op dceze wyze, doen; maar hoüdéri JilENG. 1795. NO, i, A 0113  3 OVER. DE GENEIGDHEID ons te vrede met te handelen zo als anderen handelen, en gelyk te zyn aan hun met welken wy leeven, die wy agting en ontzag toedraagen. Wanneer wy eerst in de Menschlyke Maatfchappye rondsom zien, vinden wy eenige zaaken, die ons verbaazen, andere die ons vermaaken en onze genegenbeden trekken, en veele dingen van welke wy geheel onkundig zyn. Wy ontmoeten zekere Wetten, Schikkingen en Vastftellingeri, tot regeling der lcevenswyze bepaald; welhaast worden wy daar mede gemeenzaam; derzelver juk ichyiu zagt, derzelver last ligt: want niets valt zeer bezwaaiiyk voor een jonge en wakkere gelteltenisfe. 't Geen onze verbaazing verwekte , wordt voor ons allengskens van die hoedanigheid beroofd en ons gemeen, en \vy fpeelen onze rol in de Maatlchappy, enkel door te zien hoe anderen dezelve volvoeren. Met eenen verderen voortgang in jaaren, beginnen wy, nogthans, gebreken te ontdekken, en wy vangen aar. met zwaarigheden te maaken, en verbeteringen Voor te Hellen; doch wy kunnen zeldzaam onszelven geluk wenfchen met een gelukkig flaagen. Het is het werk van jaaren, de gronditellingen des vooroordeels om te keeren, en werkzaamheid voor gemak te verwisfelen. Schielykc omwentelingen grypen plaats in alle dingen, behalven ia de Leevenshebbelykheden: een Regeeringsvorm, by voorbeeld, kan in een twintigfle gedeelte van den tyd ingevoerd worden , welke noodig zou zyn om het "Uur des Middagmaals te veranderen, of het draagen van een driekanten Hoed in ftede van een ronden in te voeren. Aan de heerschzugtige voorlchriften van de Mode onderwerpen wy ons, of omdat wy geen verftand van de zaak nebben, of om dat wy te vreesagtig en te omzigtig zyn, om ons begrip tegen dat der menigte aan te kanten. Een zugt tot gemak, en een afkeer van voor zonderling gehouden te worden, beweegt ons, om ons te fchikken, gelyk anderen vóór ons zich gefchikt hebben; en wy vervoegen ons, in het aanheffen van een geflaagen toon, zonder vooraf den zang te leeren. Eene gelykheid van leevenswyze is een doorgaand merkteken van de Jeugd. Wat de een doet, doet de ander mede; en, om eene fchets te geeven van den algenieenen leeftrant, in dit tydperk des leevens, is het veelal genoeg, een enkel perlbon uit te kippen als een voorbeeld van allen. Hier op mogen uitzonderingen weezen; maar geene Uitzondering kan een Regel omver ftooten. In  ÏOX NAAVOI GING. Ei In" een verder gevorderd Tydperk des leevens, wanneer , gelyk men zegt, zich iemand in de wereld nederzet, is het hem nog'niet vergund, fü Plan 'voor zichzel■ven te ontwerpen. Het ftaat niet aan hem, in een laagen kring om te zwerven, of vermaardheid te verlayyen door de vrugtbaarheid zvns vernufts. Men zept hem, clat hy niet groötlyks kan dwaalen, indien hy handelt gelyk anderen. Buurck'gelyk is de gehcele Pligt van den Mensch. Hy heeft Voorbeelden ter Naavolgingein overvloed, 'weikar voetftappen hy bezwaarlyk kan naalaaten te drukken; hy vindt Wetten, Welke hy oordeelt gemaklyker te volgen dan te veranderen. Wat zyne Buuren doen, volgt hy, wat den grooten omtrek betreft althans, indien niet tot de minfte byzonderheden; hy is' 'er zo weinig op gefteld om zich te ondcriclieiden , dat hy zich te vrede houdt met den ftroom des leevens af te zwemmen ■■> als een niets beduidende drop in de menigte des waters, Het Menschdom (door welk woord ik het gros des Menschdoms verftaaj beftaat uit zulke zagte characters, uit Menfchen, van welke de verdere wereld niets weet, die geheel zich bepaalen tot hun eigen vriendenkring , aaneen verbonden met den band van onderlinge weinigbeduidendheid en wederzydfche Naavolging, en wier Naamen, met hun, zouden verlooren gaan, werden zy niet, ook volgens Gewoonte, zomtyds uitgehouwen in een Marmerfteen op een Kerkhof. Eri zelfs hier, waar iemand veel ligt 208 denken eenige onderfchciding van cha^ racter aan te treffen, wandelen wy onder eene eenzelvige verzameling van tedere Vaders, liefhebbende Huisvrouwen, gehoorzaame Kinderen; en het meeste, dat een naavor'fchendc Naakomelingichap daar zou kunnen leeren, is, dat zy allen behoorden tot die Parochie! Dezelfde eenpaarigheid van Charaéter en Leevenswyze zullen wy bevinden dat ook den Ouderdom vergezèlt, op deszelfs onderfcheidene trappen, en in deszelfs naajaagingen. En, wie zich der moeite wil getroosten , orn met aandagt de onderfcheidene Tydperken des Menschlyken Leevens naa te gaan, zal ten vollen overtuigd worden, dat de kragt en de neiging ter Naavolginge, zo zigtbaar in de Kindschheid, ons nimmer verlaat; en dat het gros der Menfchen, hun geheele leeven lang, onder de Naavolgers moet gerangfehikt worden, fchoon veele denken en voorwenden, dat zy in al hun doen als vrywerkende Weezens handelen, en te werk gaan naar hunne As ' «i»  4 OVER. BE GENEIGDHEID eigéné verkiezing 5 tenvyl zy in waarheid niets doen dan 't geen anderen behaagt. Ik heb tot hier toe alleen van de Leevenswyze gefproo» ken: en het zou eene zaak van weinig beduidenis weezen, als onze Leevenswyze altoos dus geregeld werd door Wetten, die mén errlyk, of Wetten van Overlevering, zou mogen noemen. Maar het verband tusichen Leevenswyze en Zeden is.zo groot, dat het zeer moeilyk valle deeze van een te 'fcheiden, of te voorkomen dat de eene op de,andere niet werke. En het word een ftuk van zeer ernftigen aart, of wy niet zeer veel verliezen door onze zinnen en bekwaamheden naar de zn> lykbcid van anderen te fchikken,, en onze eigene kragten niet te voorfchyn te roepen. Daar is grond om te denkeil, dat de bekwaamheid van het hart van elk Mensch veel grooter is dan hy betoont, en dit is een hulpmiddel , waar van wy, hoe zeer ook tot onze Geluksbcvordering ftrekkende, geen voordeel kunuen trekken, als wy ons vergenoegen met eene flaafiche Naavolging van anderen, Wy behooren te bedenken, dat wy niet altoos in gezelfchap kunnen wcezen , en dat wy uit dien hoofde zodanige inwendige bronnen van genoegen moeten zoeken , als ons in eenzaamheid en ziekte kunnen verkwikken. Wy behooren desgelyks te overweegen, dat, indien wy ons altoos in 't gewoel der zamenleevinge bevonden , wy, door eene onveranderlyke Naavolging der Leevenswyze, die onverfchilligheid ten aanziene der Zeden zullen verkrygen , welke, maar al te dikwyls, ons verblindt voor de afzigtigheid der Ondeugd, en het naderend gevaar van Zedebederf. Het is fchoon gezegd van Dr. johnson, ten aanziene van zynen Vriend gilbert walmsley : „ dat hy eerst Geregeld en vervolgens „ Godvrugtig wierd" Geregeldheid van Leevenswyze is van weezenlyk aanbelang voor Zedelykheid; en niemand was immer groot of goed, die beftendig en onafgebrooken den weg opfloeg, welke Gebruik, of Gewoonte, hem afbaakende. . Hoe meer wy het Voorbeeld van anderen Volgen, zonder in ftaat te weezen om reden te geeven voot 't geen wy doen, hoe meer wy aftrekken van onze waardy als denkende Weezens. Hoe meer wy verwaarloozen, da Leevenswyzen der wereld, waarin wy ons geplaatst vinden , na te gaan en te onderzoeken, des te meer verzuimen wy  TOT NAAV0LGIN6. £ ■Wy een der gewigtigfte Leevenspligten; wy doen afftand ,van onze vryneid, om in onzeonkunde te verblyven; en, met de volkomene bekwaamheid om te "bevatten, en den moed om wedcrftand te bieden, worden wy flaaven, dia vryvvillig den nek krommen onder de laagfte dwaashe» den en de fchadelykfte ondeugden. Veel is 'er in dit alles, waar over wy niet kunnen naalaaten ons te fchaamen, wanneer wy ons een oogenblik tot naadenken verledigen. De Mensen, die het vermogen van voor zicbzelven te denken vaaren laat, en, by gevolge, het voorregt van eigen werkzaamheid, zal nooit een hoogeerwaardig of nuttig Character verkrygen. Eene zelfde zaak kan niet teffens gelyk en uitftcekend zyn. Wat gemeen is, üfl enkel Naavolging, en Naavolging gaat gemaklyk toe; wat groot is en verheeven, i§ Vinding, en tot Vinding behoort Vernuft. De Mensch, dit moet. men erkennen, is een gezellig Weezen, en Verkcering is een der grootfte zegeningen: maar, om dezelve een zegen te maaken in den volkomenften trap, .om dezelve hoogst vermaaklyk te doen worden, en een voorwerp, van Smaak zo wel als van Nuttigheid, moet dezelve niet eentoonig weezen. De Menfchen moeten niet denken en doen als op het. Bevelgeevend woord. Zy moeten verre zyn vau te veronderftcllen , dat de eenige te pasfe komende onderfcheidingea des leevens die zyn ; van Rang en Rykdom : want deeze leveren geen onderfcheiding hoe genaamd op aan een oog, op het. fchilderagtig fchoon. in Zedekunde afgerigt. Het geen den eenen Mensch boven den anderen verheft, is meerderheid van Verftand, 't zy natuurlyk, 't zy verkreegen. Wat onderfcheiding brengt Rykdom aan3? Deeze mag iemand een hooger zitplaats in een vertrek doen- verwerven; hem doen ryden als een ander wandelt; doch dit zyn louter kunftige onderfcheidingen; de eerbiedenis, welke zy die onderfcheidingen afprachen, is enkel werktuiglyk, beftaande in zekere lichaams-gebaaren, waarin de ziel geen deel heeft; of een zeer liegt, indien beginzels van nyd daarin opwellen. Indien 'Rykdom een. Mensch tot weezenlyke onderfcheiding verheft, kan het alleen dan zyn, wanneer hy zyne lchatten gebruikt om het geluk zyner Medefchepzelen te bevorderen ; maar , zelfs in dit geval, kan de Man, fchaars van Middelen feedeeld, zich zo zeer onderfcheiden als hy die onnoern- a 3 iy-  g OVER DE GENEIGDHEID lylte fchatten bezit. Uit bet voorbeeld van bet Pennings5ken der arme Weduwe* merkt de Bisfchop wilson op, „ hebben de Armen dit voordeel boven den Ryken, dat „ zy hunne Milddaadigheid kunnen overtreffen." De eenpaarige wyze, op welke het gros des Menschdoms leeft, elk eens anders voorbeeld volgende zonder naadenken, en elkanders gevoelens onbedagt naaklappende, opent, daar dezelve eigenaartig ftrekt tot verzwakking van het ftelzel der Zedekudde,, een ruim veld voor de zodanigcn, die op zich genomen hebben het menschdom te onderwyzeu. Dc Zedeleeraar en de Godgeleerde, de Geneesheer en deWetgeever, zyn., van onhèuchlyke tyden af; bezig geweest om der ilrekkinge van een kwaad" voorbeeld tegen te werken, en de menfchen aan te zetten om voor zichzelven te denken. Men zou een voorbeeld kUnrten aanvoeren, waarin alle deeze Onderwyzers noodig zouden weezem 'tGeen men een Leeven naar de groote Wereld heet, beftaat in eene aaneenfehakeling van Bcdryven, die de Zeden bederven, de Beginzels des Christendoms verwoesten, de .Gezondheid fchaaden, en dikwyls aanleiding geeven tot Misdryven, ftrafbaar by den Wereld iyken Regten Indien wy dit Leeven naar de -Ton wat naderby bezien, ja zelfs indiert wy het oppervlakkig befchouwen, zullen wy bevinden, dat het gelegen is in eene onredelyke Naavolging vaii zekae Gebruiken, welke men veronderftelt tot Geluk;op te leiden, en'gefchikt te zyn'om onze Agting te verzekeren; doch, met de daad, de bronnen van 's Menfchen geluk vergiftigt, en voor geen oogenblik den toets van beoordeeling kan doorftaan. Geenen loopeu meer geVaars om door bcdagtlooze Naavolging te lyden dan de jeugd. De begeerte om te behaagen, en zonderlingheid 'te vermyden, in een leeftyd, wanneer men het een misdryf. rekent zonderling te weezen , ftelt dezelve ten gerecden prooi van flegte voorbeelden. Hoe veelvuldiger hunne Inwilligingen zyn, hoe meer het hun aan wêderftand biedend befluit en moed brpert i „ Een jong Heer," verklaart een onzer Zedefchryvereti, „ moet ten minften drie of Vier jaaren ,, te Londen geweest zvrt, eer hy Neen durft zeg„ gen:" en heeft hv hier toe zo veel tyds hoodig, dan flaat het te dua;tert, dat hy dit Belluit duur gekogt heeft. ,, Een jong Heer," voegt'hy "er nevens, „ fehroomt den. », ëetiêff te weigeren met hem in een Herberg 's middags te „ gaan  TOT NAAVOLGING. 7 gaan eeten; en, als hy daar zich ryklyk goed gedaan „ heeft,met een ander gezelfchap daar "den Avondmaaltyd „ te houden, of een Hout glas te drinken, of na eene ,„ andere plaats zich te vervoegen, tot het pleegen van* ,, alle verdere voorgeltelde ongebondenheid. De vrees, 5, om voor gierig gehouden, of voor iemand aangezien „ te worden die geen geld heeft, of dat hy zou 1'chy„ nen onder een te ftreng bedwang te ftaan van Ouders „ of Vrienden, belet hem zyn eigen verftand te ge„ bruiken, of vrymoedig de waare reden te zeggen; dat „ hy: een afkeer heeft van het geen men hem veorftelt. ' „ Kon men deeze flaaffche Gereedheid te boven komen, „ het zou veelen behouden by hunne eerfte intrede in „ de wereld." Daar is, nogthans, een ander uiterfte, waarin de Menfchen loopen, 't geen wy niet moeten verzwygen:* te weeten,eene gemaakte Zonderlingheid, en eene Hebbclykheid om zich aan te kanten tegen alles wat de gevvoonc Leefwyze wil. Dit gedrag , fchoon het niet algemeen kan worden, is hoogstaahftootelyk als wy 't zelve ontmoeten. Een Man van die geaartheid is de onaangenaamtfe medgezcl, en een nutloos'Vriend. Infchiklykheid in zaaken, welke geene zedenlooze ftrekking hébben , of in onverfchillige dingen , is een der pllgten, welke wy verfchuldigd zyn aan de Maatfchappye, van welke wy zo veel voordeels ontvangen , en aan welke wy het onze moeten toebrengen. Rechtfchaape Beleefdheid beftaat in de zodanigen, met welken wy verkeeren, gelukkig te maaken , voor zo verre zulks van ons afhangt. Dit kunnen wy doen, zonder eenig beginzel van weezenlyk aanbelang los te laaten , of eenige daad van erkende flegtheid te bcdryven. Menfchen , integendeel, die op het Zonderlinge en Kleinigheden gefteld zyn , en eene hooge maate van wysheid in Beuzelingen willen vertoonen , verraaden doorgaans eene ziel, op geenerlei wyze gefchikt tot hetvolvoeren van groote en manlyke bcdryven. Met uitzondering van deeze gemaakte Zonderlingheid, zal men het een pligt van zeer groote aangelegenheid vinden, nooit de daaden van anderen als voor' erkend goed aan te zien, of ons te fchikken wanneer Gewee':en of ernftig naadenken ons de noodzaaklykheid aanwyst om wederftand ta bieden. Wanneer de Leevenswyzen veranderen, Haan zy doorgaans van het eeae tot het A 4 au-  I QVER CE GENEIGDHEID TOT NAAVOLGING. andere mterfte over; een gewisfe proef voorwaar vat» de bedagtloosheid, waaraan de thans heerfcheride Lce-' vensWyzen den oorfprong verfchuldigd zyn. Den middenweg tusfchen ' deeze twee u'itefften te vinden zal voor niemand moeilvk vallen , en dien te bew/artdelen zal ons tot geene öneere fhekken. • Büitenfpoorigheid in Kleedmg of Leevenswyze, fchoon door de Meerderheid* aangenómen', kan niet lang ftand houden; als dezelve algfcmeen wordt, krygt men 'er afkeer van; maar welvoeglyklieid en gemaatigdheid zyn beitehdig, en kunnen nimmer verfmaadend uitlachen'ten doel ftrckkën. Zelden worden Kleederdragt en verdere Léevens-toeflel, , enkel op zichzelvcn aangemerkt,'voorwerken van ernltig overleg. De kleur van een Lint, het fatfoen Van een Kleed, zyn', ih d'è daad, 'zaakeh van Weinig of geene aangelegenheid; doch, wanneer de Gebruiken der Wereld op de Zeden invloed hebben,' krygeri' zy gèwigts genoeg om onze émftigfte overleggingen gaande, te maakeh. En wy zullen luttel 'voordeels trekken van de kragt óf de bekwaamheden onzes verilands; fen'hók'mih te boogen hebben op onzen moed en oha'fhsnglykheid , als wy, in zaakeu van deezen aart, ons te vrede houden met 'ons te onderwerpen aan 'de grilligheid van den onkundigen', den lóshoofdigen, of origcvoëligen. Waarlyk, den zodahigen,'die geene andere verfchooMing weeten by te brengert voor hunne' bedryvén, dan de jammerhartige , dat anderen hetzelfde doch, zal het nooit ■ aart verfchooning ontbreeken van eenige dwaasheid, hoe belachJyk, om eenig misdryf, hoe'fnood, te yergoelyken. waarneeming wegens het nut van den Aelhet' Vitrkli, ter geneezing van eene hardnekkige derdendaagsche koorts. (Medical Fatts. Vol. V.) CVne Dame, door het verlies van haar eenig Kind ge,JLlj voelig getroffen, en uitermaaten verzwakt zynde,werd m het najaar door eene vry hevige derdendaagfche Koorts aangetast, die rcgclmaatig byna op het zelfde uur telkens Wederkwam,. Schoon in 't begin geene. Geneesmiddelen" willen-  het nut van ben .s3thér vitrjolï. $ lende gebruiken, befloot zy echter ten laatften, wegens de( toeneemendc verzwakking, haaren Geneesheer'te fpreeken. Na de eerfte wegen met' een zagt vomitief,' en daarna een ligt laxeermiddel, gezuiverd te hebben,behandelde deeze de Koorts op de 'gewoone wyze, met vooraf bittere, oplosiende, verfterkeiide', 'middelenden daarna de Kina op de vrye dagen, in eene b'ehoorlyke hoeveelheid,toe te dienen.' Dan, in weerwil van dit alles, bleef de Koorts op dezelfde wyze, op de gewoorte tyden, aanhouden, en 'er werd met deeze middelen niets gewonnen, behalven' eenige verbetering yan 't 'geitel en vermeerdering 'der krachten. Hierdoor, mistroostig geworden,' wilde zy geene Geneesmiddelen meer gebruiken, en bleef by dit voorneemen veertien dagen lang; dan, daar de Koorts lleeds met hetzelfde geweld bleef voortduuren, en zy intusfehen wederom zeer verzwakt en vermagerd was, verzogt zy, op nieuw, de hulp van haaren' Geneesheer. Te leur gciteld in het beproeven der voorige geneesmiddelen, en 'my te binnen brengende, dat de Heer whytt., in zyn voortreflyk Werk over de ZenuwZiekten , ergens aanmerkt, dat zo wel afgaande Koortfen als alle andere Zenuw - Ziekten, die regclmaatigc aanvallen "hebben", 'dikvvyl Riinnen voorgekomen,'of althans yerzagt worden,indien men, kort vóór het'acces, een hevige pyn of ftèrke opfchudding in hetlighaam te weeg brengt, beiloot ik van zodanig 'een middel de proeve te neemen. Bewust van het groot vermogen van den Alt her, als Rrampftillehd middel, en deszelfs fterkc werking op' het Zenuwgellel, fchreef ik een Drankje met 60 droppels van dit vocht voor, om op eens in te neemen, zo dra zy het minjte van de' Koorts ontwaar werd. 'Er verhepen echter eenige minuuten, na dat de koude begonnen was, eer zy het middel innam, en niettemin had het de verlangde uitwerking^ Naauwlyks was het in de maag gekomen, of het faf haar een zo fterken fchok,dat zy zich verbeeldde, of 'er, y het bereiden van haare middelen,ook eem'gc misilag had plaats gegrepen , het geen haar eenigzins deed pntftellerï. Niettemin was 'dé Koortskoude wel ras geëindigd, 'er volgde een aangenaam gevoel van warmte op, dat door geen zweet vervangen werd, eri zy was het overige van den avond lu'gtig en opgebeurd. Daar ik echter vreesde, dat ééne gifte niet voldoende ware, 'te meer, om dat zy het na 't begin der Koorts ingenomen had, verzogt ik haar het middel andermaal te willen neemen, op den tyd van den volgenden aanval, 't zy A 5 de-  ïo het not van den ." Op eene andere plaats fchryft hy: „ terwyl wy Ys verzamelden, „ vingen wy twee Zuiderpoolkrings Onweersvogelen; de„ zelve van nader by beziende, bleeven wy in het ge„ voelen,1 dat zy tot het Geflacht der Onweersvogelen be„ hoorden. Zy hebben bykans de grootte van een groote „ Duif. De Veeren van den Kop, van den Rug, en voor „ een gedeelte boven op de Vleugels, zyn ligt bruin; de „ Buik en het benedenfte gedeelte der Vleugelen zyn wit, „ maar bruin aan 't einde. Ik merkte op, dat deeze Vo„ gels digter gevederd waren dan eenige die wy tot nog „ gezien hadden; zo zeer heeft de Natuur zorge gedraa„ gen om ze te kleeden naar de Lugtflreek waarin zy „ zich onthouden: deeze foort van Omveersvogels hebben „ wy niet dan by het Ys aangetroffen (|)." Niettemin verdweenen deeze Onweersvogels, zo veelvuldig onder de dryvende Ys-eilanden, even als ai het ander Gevogelte, by het naderen aan het vaste Ys, welks vervaarlyke bedding zich wyd en verre uitftrekt in de Poolgewesten van het Zuiden. Dit leert ons die groote Reiziger, de eerfte en laatfte misfehien der Stervelingen, die moeds genoeg gehad en betoond heeft om aan dat Ysgewest te naderen! „ Naa dat wy in 't midden van het „ Ys kwamen," zegt hy „ zag ons oog geen een enkele „ Zuiderpoolkrings Onweersvogel (_§)." De Witte Onweersvogel draagt ook zeer gepast den naam van den Sneeuw - Onweersvogel, niet alleen uit hoofde van de Witheid zyner Pluimadie, maar ook om dat men «lien fteeds in de nabuurfchap van het Ys aantreft, en «laar van, om zo te fpreeken, een droeve Voorbode isin de Zee aan de Zuidpool. Capitein cook, dezelve nog ✓» (*) Hy noemt ze Kaapfchë Peintades. (f) Cook , fecond Pcyage, Tom. I. p. 120. (i) • Tom. II. p. 150. (§P ————«—~ Tom. I. p. 14a.  *<5 NATUURLYKE HISTORIE ing met van naby .gezien hebbende, befehreef ze alleen onder de benaaming van Witte Vogelen ("*); doch naderhand Meldt hy ze, van wegen het maakzeï van den Bek, voor eene foort van Omveersvogelen. Zy hebben de grootte van een Duif; de Bek is donker blaauw, da Pooten zyn blaauw, de.Pluimadie is gelieel wit (f). „ Toen wy," fchryft de Heer forster, de kundige en arbeidzaame Reisgenoot van den oniierilyken cook, „ aan een breeden ftrook van vast Ys naderden, namen wy „ aan den Gezigteinder een witte fchinftering waar, welke „ men, op de Groenlandsvaarders, gewoon is Tsopdoe:ning „ te hceten: weshalven wy, op het vertoon van dit ver„ fchynzel, ons verzekerd hielden, dat wy, naa weinig „ mylen gezeild te hebben, Ys zouden ontdekken; ten „ dien zelfden tyde zagen wy, zeer algemeen, vlugten vari „ Witte Onweersvogelen, van grootte als Duiven,°die wy „ den naam van Sneeuw - Onweersvogelen gaven, en met „ de daad, Voorboden van Ys zyn (j)/" Deeze Witte Omveersvogelen, gemengd met de even gemelde Bruine, of Zuickrkeerkrings, Onweersvogelen, fchynen beftendig deeze moedige Zeehelden vergezeld te hebben op hunnen tocht en onderfcheide ftreeken door hun bezeild, te midden van de Ys-eilanden CD-tot in de na- byheid van het onmeetbaar Ysveld aan dé Zuidpool. De vlugt deezer Vogelen boven de baaren, en de beweegïng van eenige Walvisfchen in die Ts-zee (**), zyn de laatfte \m eenigfte voorwerpen, welke een overblyfzel des Leevens vertoonen op het tooneel dcrNatuure, die, in deeze ontzettend barre ftreeken, den geest fchynt uit te blaazen. De Blaauwe Onweersvogel ontleent zyn naam van zyne ligt (*) Op den middag, op de hoogte van een - en - vyftig Graaden, vyftig Minuuten , Zuiderbreedte , en eén-en-twin;ig Graaden Oosterlengte, ontdekten wy eenige Witte Vogels, omtrent van grootte als een Duif, zwart van Bek en Pooten; ifc had nog nimmer dergelyke gezien; ik kende ze niet; doch geloofde dat ze tot de Onweersvogelen behoorden. Wy zeilden tusfeheu twee Ys-eilanden door, die niet wyd van elkander aflagen. Gook , fecond Voyage, Tom. I, p. 92. (>i Jld. p. 110. C-0 Obfervations fait es dans Phemispherë auftrdl, tt la fuitt d'J fecond Voyage de cook, Tom. V. f. 64. (§) Cook, fecond Voyage, Tornt I. p. 120, (**) Aid. p. 94.  EER. ONWEERSVOGELEN. g£ ligt graauwe Pluimadic, Bek, en Pooten van die zelfde -kleur (*). Men ontmoet deeze allermeest in de Zeeën • aan de Zuidpool, van de acht cn twintig of dertig Graaden, en hoogerop na de Pool toe (f). Capitein cook werd door deeze Vogelen vergezeld van de Kaap de Goede Hoop tot één cn.veertig Graaden, te gelyk met de Kaapfchè ■ Onweersvogelen , die , by het Verheffen der hooge Zee en hét opfleeken der winden, fcheenen'te vermenigvuldigen ($}. Vervolgens zag hy de Blaauwe Onweersvogelen op nieuw, van de vyf en vyftig tot de acht en vyftig Graaden cn ongetwyfeld worden ze gevonden op alle hoogten tusfehen de twee gemelde, in deeze Zeeën* Het geen men allerzonderlingst vindt in deeze Blaauwe: 'Onweersvogelen is de verbaazehde wydte van den Bek en de dikte van de Tong. Zy zyn een weinig grootcr dam de Witte Onweersvogelen Cft)- In de ligt graauwe Pluimadie, welke het geheele boven Lyf dekt, ziet men eert veel donkerder ftreep, die over de Vleugelen en het benedenfte van den Rug doorloopt; het uiterfte van den Staare is desgelyks van dezelfde donker blaauwe kleur, de Buik en het onderfte der Vleugelen zyn ligter blaauw (jj), de Pluimadie in 't geheel is digt en dik. „ De Blaauwe On~ „ weersvógels" fchryft forster , ,, welke men in deez® ongemeete Zee ziet, (tusfehen America en Nieuw - Zee„ land,} zyn niet min tegen de koude befchut dan de „ Pinguins; twee vederen, in ftedc van één, komen uit „ denzelfden wortel voort; zy leggen op elkander, en vor-* „ men een zeer warm dekzél: naardemaal zy zich fteedai „ in de lugt onthouden, zyn huime Vleugels zeer fterk .„ en zeer lang. Wy hebben ze tusfehen Nieuw-Zeeland „ en America op meer dan zeven honderd naylen van lancl „ gevonden: eene ruimte welke zy niet konden overvlie„ gen, indien hunne beenderen en fpieren geene verbaa„ zende fterkte hadden, en zy niet geholpen werden dooi? 9 lange vleugelen. „ Deê? (*) Cook , fecond Voyage, Tom. I. p. S8 ert I04. (t3 Aldaar. CO Cook noemt ze Peintades; de Procellaria CapenfiU (§) fecond Voyage, Tom. I. p. 88. (**) Aldaar, p. 108. (ft) De Blaauwe Onweersvogel is omtrent Zo groot «% ceit kleine Duif, p. 104. (U) Cook, fecond Voyagt, Tom. L p. 104. MENG. Ï795. NÖ. i, U  iS NATUURLYKE HISTORIE „ Deeze zeebouwende Vogels, mag ik" ze z@ noe^ „ men," vervolgt de Heer forster , „ leeven misfchien een geruimen tyd zonder voedzel.... Onze on„ dervinding bevestigt, in eenige opzigten, deeze ver,, onderftelling. Wanneer wy eenigen deezer Onweert' vogelen iloegen en kwetften, fpoogen zy op 't eigen oo„ genblik eene verbaazende hoeveelheid van lymcrig voed„ zei uit, niet lang geleden ingeflokt, welke ftofte anderen „ met een zo groote greetigheid opaten, dat wy 'er uit op„ maakten dat zy lang gevast hadden. Het is waarfchyn„ lyk, dat op deeze Yszeeè'n veele lborten van aas by „ fchoon weêr dryft, waar op deeze Vogels aazen (*).** ' Die zelfde Waarneemer vondt deeze Onweersvogelen in grooten getale in Nieuw - Zeeland, vergaderd om te nestelen, „ eenigen vloogen, anderen waren in 't midden van „ bet bosch in holen, onder de wortels der boomen, en „ in rotsfplcetcn, waar men ze niet kon krygen ; hier broeden zy buiten twyfel. Het geluid, 't welk zy liaan,, „ heeft veel van het gekwak der Kikvorfchen, geen dee„ zer Vogelen vertoonde zich over dag, doch zy vloogen „ in menigte by nagt (f)." Deeze Blaauwe Onweersvogels behoorden tot die met een wyden Bek; maar Capitein cook fchynt eene andere foort aan te duiden, als hy vermeldt: „ Wy doodden verfcheide „ Onweersvogelen van de Blaauwe foort; maar zy hadden „ geen wyden Bek, als die van welken ik gelprooken „ heb; de uiteinden van den Staart waren wit, in ftede ,, van donker blaauw. Onze Natuurkundigen verfchilden „ met elkander, of die gedaante van den Bek en die „ kleurverfcheidenheid enkel ter onderfcheiding van het „ Mannetje én Wyfje dienden q)." Het is niet waarfchvnlyk dat 'er zich zulk een groot verlchil opdoet tusfehen bet Mannetje en Wyfje van één en dezelfde foort; bet fchynt dat men hier twee foorten van Blaauwe Onweersvogelen moet plaats geeven, de eerfte met een wyden Bek, de tweede met een naauwen, met witte Staartpunten. De Groo'e Onweersvogel. Deeze wordt by de Spanjaarden beftempeld met den naam van Quebrantahuesfos, 't geen zo veel zegt als Beenbreeker. Eene be- naa- (*) Forstee in cook's fecond Voyage, Tom. I. p. 107. (f) Aldaar, p 176. (.f) Wy bevonden ons op aebt • en • vyftig Graaden ZBÜlêr. feeedte. Cook, fecond Vojage, Tom. I. p. 108.  der onweersvogelen, 19 «aaming ongetwyfeld betrekkelyk op de kragt van den Bek deezes grooten Vogels, die men wil dat in grootte de Albatrosfen naby komt Wy hebben dien nooit gezien, maar de Heer forster, een zo kundig als naauwkeurig Dierbefchryver, duidt die grootte aan, en rangfchikt hem onder de Onweersvogelen (f). Elders zegt hy; Wy vonden, op Staaten- Eiland, graauwe Onweersvogelen (O van geftalte als de Albatrosfen, van die foort, welke de Spanjaarden den naam van Ouebrantahuesfosy of Bcenbreekers, geeven. Onze Matroozèn noemden dien Vogel Merecaray; zy aten 'er van, en vonden ze zeer goed (§). Een natuurlyke trek, die deezen .Vogel op de Onweersvogelen doet zweemen, beftaat hier in , dat ze bykans nooit by de Schepen komen, dan als 'er flegt weèr op handen is; dit wordt verhaald in de Histoire Generale des Voyages; waar men, ten aanziene van deezen Vogel, eenige befchryving geeft, die wy voor rekening des Opftellers laaten, en hier byvoegcn. „Zy, die de Zuidzee bevaaren, „ hebben, zints langen tyd, waargenomen, dat, wanneer de Noordewind zal opblaazen, men één of twee dagen „ te vooren, aan de zyden en rondsom de Schepen, eene foort „ van Zeevogelen ziet, die zy Qitebrantahuesfos, dat is „ Beenbreekers, noemen; zy vertoonen zich op geen andere» „ tyd; zy firyken neder, houden zich aan 't wand vast, zonder zich van het Schip te verwyderen, voor dat het ,, weêr bedaard is. Het is waarlyk zeer vreemd, dat zy „ zich buiten die tyden nooit op 't water of op 't land „ vertoonen, en dat men niet weet welke de wykplaatzen „ zyn, waaruit zy zo ftipt te voorfchyn komen, wanneer „ een natuurlyk Inltincl: hun doet bemerken, dat het weêr „ zal veranderen. Deeze Vogel is een weinig grooter „ dan een Eendvogel, hy heeft een dikken Hals, die kort „ en een weinig geboogen is; de Kop is groot, de Bek „ breed en lang, de Rug hoog, de Vleugels zyn groot., de Pooten klein; deezen hebben eene witagtige Pluima*„ dje met donker bruine plekken; anderen hebben den ge- „ hee- (*) Cook, fecond Voyage, Tom. IV. p. 73. (f) Forster, Obferv. p. 184. (I) Elders Bruine geheeten. Cqok, fecond Voyage, Tom, VS» P- 73- (§3 Cook, fecond Voyage, Tom. IV. p. jZv ¥> 3  13 NATUURLYKE HISTORIE DER ONWEERSVOGELEN. 4 heelen Krop, het binnenfte gedeelte der Vleugelen, ar ,, het benedenfte gedeelte van den Hals en den geheele» Kop, volkomen wit, maar de Rug, het boveniïe dei' „ Vleugelen, en den Hals, donker bruin, op't zwart trek-' „ kende ; zy worden onderfcheiden door den naam van '„ domos prietfs (jmarp ruggen). Men houdt deeze Vogelen voor de zekerlte Aankondigers van zwaare Stormwin* w aen O" (.*; Hist. Gen. des Voyages, Tom. XIII. p. 498. waarneemingen over de ïnwoonders van het garrow-gebergte, in indie , GEDAAlN DOOR j01in eliot, esq. GÜDUURENDE een OPENIirtAli gezantschap , in DE jaaren MDCCLXXXVIII en MDCCLXXXIX. (Omleend uit The Afiatic Refearckes, Vol. Ilf.Ji In het algemeen zyn de Bergbewoonders van Indie aax> gemerkt als Wilden, zonder Wet of Zeden, geheel aan roof en plundering overgegeeven. Nogthans heeft men bevonden, dat eenigen hunner, door eene goede behandeling , befchaafd en vreedzaam konden gemaakt worden; e» uit de Waarneemingen , op de Bewoonders van het Gebergte Garrow gedaan, door den lieer eliot, den eerfteit Europeaan die dezelve bezogt heeft, fchynt men te mogen opmaaken, dat foortgelyke gunlïige gevolgen, als men omtrent eenigen heeft waargenomen, verwagt mogen worden van eene gunftige behandeling omtrent" het Volk in 'tr algemeen. De Landflreek, welke de Garmvs bewoonen, is ryk en vrugtbaar in aangelegene voortbrengzelen. Een Garrow, dus wordt hy door den Heer eliot afgetekend, is een rustig, welgevormd, Man, iierk, en "in Haat om veel werks te doen, van een ftout uitzigt, met ttnCafers neus, kleine oogen, doorgaans blaauw of bruin, een gerimpeld voorhoofd, en overhangende wenkbraauwen, breed van mond, dik van lippen, kort cn rond vaa aangezigt, hun kleur is ligt of donker bruin. Hun Kleeding beftaat uit een bruine gordel, omtrent drie duime* breed, niet een blaauwe ftreep in 't midden, dezelve gaat iVKdsom den middel tusfehen de beenen heen, en is vas  «VER DE INW0ONDER.S VAlT HET CARROW-GEBEROTE. 21 ■^gteren vastgemaakt; een end of flip hangt van vooren nederwaards, en is omtrent acht duimen lang. Zomtyds is deeze vercierd met koperen Plaatjes, met ftrooken van y voir, of een witten ftecn, in de gedaante van den kop der tabakspypen, omtrent een half duim lang ; de koperen plaatjes gelyken na een knoop, of een Apothecars gcwigt; • doch zyn meer getand; eenigen hebben den gordel vercierd met kleine ftukjes koper, van gedaante als een bel. Zommigen draagen een cieraad op het hoofd, tusfehen de drie en vier duimen breed, vercierd op dezelfde wyze als de flip van den Gordel, dienende om het hair van het aangezigt te houden; dit zet htm een wild en woest voorkomen by. Deezen ftryken het hair op den kruin des hoofds op eene agtlooze wyze zamen, terwyl anderen het ftyf opbinden. De Booncachs, of Opperhoofden, draagtn een zyden Tulband; aan den Gordel hangen zy een zak, waar in zy hun Geld en Pawns doen, als mede een net, met het gereedfehap om hun pyp te ontfteeken, wappert 'er aan. . De Vrouwen der Garroy/s zyn de lelykfte vrouwlykc Schcpzels die ik ooit ontmoette, kort en plat van geftalte, met manlyke aangezigten; in de trekken geheel overeenkomende met de even opgegeevenc. Haare Kleeding bi» ftaat in een morfig' roode ftoffe met blaauwe of witte ftreepen, omtrent zestien duimen breed, 't welk om den middel gaat, en bykans drie vierde van de dyen bedekt. Het reikt nimmer tot de knieën , en even lang genoeg zynde om boven aan op de flinker zyde vastgemaakt te worden, komt een gedeelte van de flinker dye, als zy> loopen, bloot. Om den hals hebben zy een ftreng van de bovengemelde naar tabakspypen gelykende cieraaden, dertig of veertig maaien daar omgeflaagen, doch geenzins net, of met eenige agtgeeving op geregeldheid. De borften zyn geheel aan 't oog bloot gefteld; de eenige Kleeding is de boven aangeduide Gordel. Aan de ooren hangen eene menigte van koperen ringen, in wydte toeueemende van drie tot zes duimen. Ik heb dertig van deeze ringen in één oor geteld; een fplect wordt 'er gemaakt in den rand des oors, welke verwydt door de zwaarte der ringen, cn, met den tvd, het gezegde groot getal toelaat plaats ie vinden. Dit gewigt wordt, egter, deels onderfchraagd door een koord, welke over- het hoofd heen gaat; een band, drie duimen breed, bindt het hair op, zo dat het niet over het voorhoofd heen kan hangen, hoewel het doorgaans met een koord op. den kruin is zamengebonden.. — B 3 Pe  'at OVER DE ÏNWOONBERS 'De Vrouwen der Booneachs dekken haare hoofden met eene foort van ruw doek, dertien of veertien duimen breed en twee voeten lang, het einde daarvan hangt met het hair agterwaards los op den rug af. De Vrouwen arbeiden zo wel als de Mannen. Ik heb 'er gezien, die zwaars lasten torschten. De handen der Vrouwen, zelfs die der .Booneachs, draagen de duidelykfte kenmerken van werkzaame bezigheden. De Garrows zyn omtrent het Voedzel niet zeer bekommerd, zy eeten, om zo te fpreeken, alles wat hun voorkomt, hunne Kookcry is zo morfig als onvolkomen. Sterke dranken drinken zy overmaatig, en gewennen de jonge Kinderen om ze te gebruiken. Zo veel ik, ftaande myn vcrblyf onder de Garrows, heb kunnen opmaaken, is de geaartheid deezes Volks zagt en ecrlyk, tot het vrolyke, en werkzaame uitlpanningen, overhellende, inzonderheid als de fterke drank hun verbit. Een zeldzaame omftandigheid gaat by hunne Huwelyken gepaard. Wanneer, naa dat de Partyen het zamen eens' zyn, de Ouders van een der beide zyden de toeftemming weigeren, komende Vrienden en Buuren van de andere party zamen, en deelen zo lang Hagen uit, tot zy in de Egtverbintenis verftaan. De Huwelyksplcgtigheid gaat ver?eld met de Offerande van een liaan en Hen; uit de omltandighederi, welke deeze Opoffering vergezellen, leidt men voorfpcllingen af wegens den uitflag van de gcflootene Egtverbintenis. Op bet Huwelyksfeest wordt, gelyk elders, het eeten en drinken niet vergeeten. Ópmerkelyk is het, dat de jongfte Dogter in een Huisgezin Erfgenaam is, en uit kragt van dit regt verkrygt haar Egtgenoot den eigendom. De Godsdienst der Garrows komt zeer na aan dien van de Hindus. Zy eeren mahadeva, en, op zommige plaatzen , de Zon en de Maan. Zy flachten Offerdieren, welke zy vervolgens Feesthoudende nuttigen. De wyze van zweeren der Garrows wyst ten ftcrkften uit de kragt van Godsdïenftig Geloof onder een wild Volk. Hunne Eedftaaving heet Ghofegong. De Eed wordt afgelegd op een Steen, dien zy eerst groeten; dan roepen zy,met zamengevoegde en opgeheven handen., de oogen onwrikbaar op het Gebergte gevestigd houdende, mahaj3eva op het allerplegtigst aan ; hem noemende de Getuige van het geen zy veikiaaren, en dat hy weet of zy gaarheid dan leugen fpreeken. Daarop raaken zy den Steen we-  VAN HET CARROW • CEBER.OTE.' ft* Weder aan met alle blyken van het uiterfte ontzag, buigen 'er het hoofd op neder; andermaal mahadeva aanxoepende. Geduurende het berigt, 't welk zy geeven, houden zy het oog onwrikbaar op het Gebergte geflaagen, en met de rechter hand den Steen vast. Wanneer de eerite Perfoon by my den Eed in deezer voegde itaafde, trof het ontzag en de eerbied, met welke hy die plegtigheid verrigtte, my ten uiterfte; myn Moherrir, of Schryver, was naauwlyks in ftaat om behoorlyke aantekening te houden, zo zeer voelde hy zich geroerd door het eerbied wekkende deezes bedryfs. Op zommige deezer Gebergten neemen zy een Tygerbeen tusfehen de tanden, eer zy verflag geeven van de zaak, waar over de Eedzweering zal geïchieden; anderen neemen een kluit Aarde in de hand, terwyl nog anderen met de Wapenen in de vuist zweeren. Ik begryp het in dier voege, dat zy in 't algemeen gclooven, "dat hunne Godheid in de Bergen woont; en, iehoon dit begrip onbeftaanbaar moge fchynen met het ©ntzaglyk denkbeeld van de Godheid, blykt het duidclyk, dat dit Volk den diepften eerbied hebbe voor de Godheid door 't zelve vereerd, uit vreeze dat deeze hun zal ftraffen, als zy eenig misdryf gepleegd hebben, op hunne veelvuldige uittochten na deeze Bergen. De Garrows houden hunne Staatsraadpleegingen in openbaare Vergaderingen; op dezelve hebben de Vrouwen hunner Opperhoofden zo veel gezags als haare Egtgenooten. Zy regelen de betaalingen, en houden rekening met ftukjes hout. Eene zonderlinge Krankzinnigheid treft men by de Garrows aan, by hun de Hcrfchepping in een Tyger geheeten, ter oorzaake van de geneigdheid deezer ongelukkigen om in eenzaamheid rond te zwerven. Dit moet elk doen denken aan de oude Lycanthropia. Aan den voet van dit Gebergte woont een Volksftam, Hajins genaamd , die in Goclsdicnstplegtigheden meer zamenftemmings heeft met de Hindus, en ook befchaafder is dan alle de overige. B 4 lee-  *4 LEEVENSBYZONDERHEDEN ^EEVENSEYZQNPEliHEDEN van EURD WANSFIKLD, (Uit het Engekch,) Wxlliam murray , Graaf van Mansfichl, een der uitfteekendlte Edellieden, en voortrefiyklte Regtsgeleerden deezer Eeuvve, was de vierde Zoon van david, den Vyfden Markgraaf van Storw.nnt, en werd op den tweeden_ van Maar: MBGGV, te Penh, in Schotland, gebooren, In den Jaare MDCCVIÏI, niet meer dan drie jaaren oud zynde, kwam hy te Londen: eene omdandigheid , welke reden geeft, waarom hy geene byzonderheden in zyne uitipraak had, eigen aan het Land zyntr geboorte. De -eerfte beginzels zyner Opvoedinge kreeg hy op de WcstminflerrScliool, waar hy, van wegen den Koning, eene plaats kreeg op zyn veertiende (aar. „Staande den tyd, dien „ hy op deeze School docrb'ra.9,t," fchryft een waardig Kerkvoogd, „ gaf hy vroegtydig blyken van zyne onge„ meene bekwaamheden, niet zo zeer in de Dichtkunde „ dan wel jn andere Schooloefeningen; en allerbyzonderst „ in de Redenvoeringen, die de zekere voortekens waren „ van die Welfpreekenhcid, welke in de Pleitzaal tot eene „ zo hoogc maate yan volkomenheid opklom, en zich,'in „ beide de Huizen van het Parlement, met zo veel kragts „ liet hooren (*)." ' By de verkiezing in Bloeimaand des Jaars MDCCXXIU, ftondt hy dc eerfte op de iyst der Ileeren, die toen na de Unjyerfiteit van Oxford zouden gaan. Op den achttienden van Zomermaand des gemelden jaars tradt hy in Christ Church College. In den Jaare MDCCXXVIf, werd hy bevorderd tot Bachelor der Kunften, en maakte zich m dat zelfde jaar bekend door eenige Latynfche Verzen op den dood van george den I. Op den zes-en-twintigften van Zomermaand des Jaars MDCCXXX, beklom hy den trap van Meester der Kunften • en, geduurende zyn verblyf op de Univeriiteit, befchreef hy, in zeer fraai Latyn, het Character van demostiienes ; ook vloeiden uil zyne pen eenige fehoone Latyufc/ie Verzen op het heerlvfc Paleis van Blenhcim. (*) Life of Bisfchop newton, p. ai.  VAN LORD MANSFIELD. *5 De Univerfiteit verlaatende, deedt hy eene reis "door Europa, om in Mensch- en Zedenkennis, zo wel by Ondervinding als by Boekoefening, vorderingen te maaken. By zyne wederkomst, beflooten hebbende dat Beroep te volgen, 't welk thans in Engeland den weg baant tot verkryging van Rykdom en Eere , werd hy Lid van de Sociëteit van Lincolri's Inn. De oorfpronglyke bekwaamheden en verkreegene talenten van Mr. murray liepen thans dermaate in het oog , dat zyne verkeering fterk gezogt wierd door allen, die het meest uitvlaken in Vernuft en Geest, in Weetenfchap en Geleerdheid; en deeze hoedanigheden, in dat tydperk, de Charactermerkcn zynde van eenigen der Aanzienlykfton en Rykftcn in Engeland, is het geen wonder, dat Mr. murray's eigene fchitterende talenten, komende by zyne hooge Geboorte , hem een gereeden ingang verfchaften in de eerlle gezelfchappen , en gemeenzaam deeden worden met Peribonen van den hoogften Rang, De Dichter pope , in 't byzonder, floeg zyn opkomend Character gade met de warmfte toegenegenheid, en misfchien verdiende niemand meer dan hy immer een Poëet tot zyn Vriend te hebben. In hunne onderlinge verkeering, hadt noch trots, noch partyzugt, noch vrees, eenigen invloed op hun gedrag. Mr. murray hieïdt zyne eifchen op de byzondere verkiezing van pope ftaande, door alle de _ goede dienften van de edelmoedigfte en ongemaaktfte Vriendfchap ; terwyl de laatstgenoemde, in eenige zyner Dichtltukken, grootsch was van zynen Vriend te fpreeken, niet op den lastigen toon der vleierye, maar met die keurigheid van loffpraake, welke hy oordeelde verfchuldigd te zyn aan een der fchoontte Mannen , en der beste Characters van zynen tyd. Mr. murray tradt, met den Jaare MDCCXXXI, ter Pleitzaale in, en werd welhaast overlaaden met bezigheden van den gewigtigften aart. Zodanig, in de daad, was de agting, die hy reeds had , dat 'er zeer weinig tyds verliep tusfehen "zyne eerfte verfchyning aldaar, en de raadpleeging van hem in alle zaaken van aangelegenheid. Met één woord, toen Mr. mure.ay zich in dien ftand bcvondt, waarin de meeste Regtsgeleerden na werk om en uit zien,' hadt hy in de Pleitzaal het overdruk, en kwam 'er geen zaak van aanbelang voor, of zyn byftand werd vuurig begeerd van beide de Partyen. In 't Jaar MDCCXXXV1H begaf Mr. murray zich ia B 5 dt,n  2(5 LEEVENSBÏZ0NDER.HEDE3S den Echt met Mejuffrouw eusabeth finch, Dochter van daniel, den Zesden Graaf van Winchdfca Deeze verbintenis aan eene edele Familie, die zich zeer onderfcheidde door de vriendfchap, welke de laastsoverleedene Koning aan dezelve toedroeg, moest ten hulpmiddel ftrekken om hem een fpoediger opgang te doen maaken Hy werdt, diensvolgens, in 't Jaar MDCCXLII, tot Solliciteur-Generaal aangebeld; reeds eenigen tyd geleeden bevorderd zynde tot den rang van 's Konings Raadsheer. Ten deezen tyde koos men hem tot Parlementslid voor Boroughbridge in Torhhire. Hy bekleedde die post andermaal in de Jaaren MDCCXLVII en MDCCLTV; een werkzaam deel neemende in alle de opkomende gefchillen, tot zyne daar op volgende verplaatzing in het Hoogerhuis. Met den Jaare MDCCLIV, volgde hy dudley ryder op in de Bediening van Attorney Generaal,en men herinnert zich nog, dat hy, geduurende al den tyd, welken hy deeze gewigtige post bekleedde, in veele Burgerlyke en Lyfïtraflyke zaaken , voor den Koning, wel flaagde, en 'er nimmer één verloor; om dat hy het zich ten altoos vastgehouden Regel ftelde, dat de Koning duidelyk gelyk moest hebben, en hy op het oogenblik, wanneer hy daar aan twyfelde, de zaak opgaf. Op den achtften van Slachtmaand des Jaars MDCCLVI, kreeg hy de aanftelling tot Opperregter van 'sKonings Regtbank, in plaats van den overledenen dudley ryder; kort daar op werd hy verheven tot Pair van Grooi-Brittanje, onder den tytel van Baron van Mansfield ; van Mansfield, in het Landfchap Nottingham. Omtrent dien zelfden tyd werd hy Lid van den Geheimen Raad. Zints toen was het verbaazend druk voor 's Konings Regtbank. Niets bleef onafgedaan hangen; geen listige ftreeken konden de naafpeuringen van zyn doordringend oog ontduiken. Hy was alle zaaken, welke voor hem gebragt werden, volkomen meester, en van elk onderwerp 't geen hy voornam te behandelen; hy ontvouwde op de gcmaklykfte wyze de neteligfte gevallen , en lag ze voor anderen bloot met alle klaarheid en naauwkeurigheid. De klem zyner Welfpreekenheid was onwederftaanbaar, zyn ftem allerwelluidendst, zyn houding bevallig, zyn taal geheel zuiver, zyn ftyl kragtig, bondig en duidelyk. Hy bezat eene vlugheid van bevatting, en «en zeer vast geheugen; zo dat hy, als Regter, even vaardig  VAN LORD MANSFIELD. *2j- dïg Was om gevallen uit de geagtfte Schiyvers by te brengen, als om dezelve met eene kragt van overtuiging toe te pasfen op het geval voorhanden. In den Raad liet men het niet zelden op hem alleen aankomen, als het de bepaaling betrof der zaaken, de Volkplantingen, of de Pryzen, betreffende. De juistheid, de onpartydigheid en de fpoed, met welke de laatstgemelde werden afgedaan, iïrekten der gehecle wereld tot verwondering, en verwierven eene algemeene berusting en voldoening , binnen en buiten 'slands (*). Niet alleen in 's Koliings Regtbank, maar ook in 'tHoogerhuis , was deeze Regter altoos een Voorfpraak van Verdraagzaamheid cn Godsdienstvryheid, en een gcflaagen vyand van alle Vervolging wegens Godsdienst-begrippen. ■ Een Roomsch Catholyk Priester werd voor 'sKonings Regtbank boosaartig vervolgd, wegens het leezen der Misfe. Lord mansfield doorzag, met zyne gewoons fneedigheid, welhaast, hoe drift tot Vervolging hier den meester fpeelde; hierom vroeg hy den voornaamften Getuigen: „ Gy zyt dan verzekerd, dat deeze Man een ,, Paapsch Priester is, en de Mis gehouden heeft?" ■ Ja, Mylord! „ ö, Gy weet dan waar in de Mis „ beftaat?" Hier ftondt de Getuige verlegen, en gaf, naa eenig ltilzwygcn, een ontkennend antwoord. Waar op de menschlievende, verftandige en ruim denkende, Regter de Jury dus onderrigtte: „ Om deezen Man fchuldig „ te vinden , moet gy een voldingend bewys hebben, „ dat hy de Misfe geleezen heeft; en gy moet desgelyks „ ten vollen overtuigd weezen, dat het de Misfe was 4, die hy las , toen de Getuige hem eene daad zag ver„ rigten, welke deeze voor her houden der Misfe hieldt; „ gy moet, derhalven, voor u zeiven oordeelen of uw ge- „ weeten geheel voldaan is over dit ftuk." De Jury fprak op 't oogenblik den gevangenen vry. De groote zaak tusfehen de Stad Londen en de Dis/en,' ters in den Jaare MDCCLXVII is nog wel bekend. Ingevolge van de Test Atl, was een Lis/enter, die eenig» Bediening aanvaardde, zonder zich, volgens de uitdrukkingen van de lest Jcï, daar toe bevoegd gemaakt te hebben 9 (*) Die gunftige beoordeeling was niet algemeen ; wegens de Pryzen, althans hier te Lande, zie wag'Naar's FerzaweUng van Hifi. éf Polit. Traiïaaten, bl. 233 en 237.  £S LEEVENSBYZONDERHEDEN ben, ftrafbaar; onder de Bedieningen, welke hier in aai!, merking kwamen, was die van Sheriff; doch, volgens de bykomendc wetten van de Stad Londen , was een Perfoon, d/'e weigerde deeze Post te aanvaarden, onderhevig aan het betaalen eener zwaaie Geldboete: weshalven een Disfenter, in deeze omftandigheden, ftrafbaar was, indien hy de Bediening op zich nam, en desgelyks ftrafbaar, als hy dezelve weigerde te aanvaarden. Mr. evans, een Disfenter, vervolgd zynde wegens het weigeren van deeze Bediening op zich te neemen, werd 'er in het Hof van ■*s Konings Regtbank een vonnis gew^czen , 't welk de Stad in 't ongelyk flelde: waarop de zaak getrokken werd voor 't Hoogerhuis. Lord mansfield's Aanlpraak te deezer gelegenheid zal hem tot onfterllyke eere verftrekken, en wy doen zyner naagedagtenisfe niet meer dan 'regt, als wy hier een gedeelte daarvan overncemen, 't welk zyne gevoelens over Verdraagzaamheid en Godsdienstvryheid in 't algemeen klemmend uitdrukt. „ Het. Geweeten," dus fprak zyne Lordfchap, „het „ Geweeten is niet dwingbaar door Menschlyke Wetten; „ noch verantwoordlyk voor Menschlyke Regtbanken. „ Vervolging, of poogingen om het Geweeten geweld aan „ te doen, zullen nimmer overtuiging baaren: en zyn al-. „ leen in ftaat om Huichelaars of Martelaars te maaken. „ Mylords! 'er was nooit een enkel voorbeeld , van „ de Saxifche tyden af, tot de onze toe, by 't weik een „Mensch immer geftraft werd, wegens dwaaiehde be„ grippen over Plegtigheden of Wyzen van Eerdien , aan „ volgens eene Stellige Wet. De Algemeene Wet van „ Engeland, welke alleen op de algemeene Rede of Ge„ bruik fteutit, weet van geen Vervolging enkel om Ge„ voelens. Wegens Atheistery, Godslastering, en het „ verfmaaden van den Christlyken Godsdienst, heeft men „ voorbeelden van Perfoonen, uit kragte van de Algemee„ ne Wet vervolgd, en geftraft: maar enkele Nonconfor„ mity, of Nietzamenftemming in de by den Lande aan°e„ nomene wyze van Godsdienstoefening , is geen Misdryf volgens de gemeene Wet: en alle ftellige Wetten, die eej, nige ftralfe dreigen op Nonconformity in de wyze van „ Eerdienst, zyn herroepen door de Atïe van Tolerantie, „ en zyn door deeze de Disfentcrs van alle Kerklyke ftraf}> fen ontheven. „ Hoe veel bloedftortings, hoe veel verwarrings, is er „ niet veroorzaakt, zints de Regeering van hendrik dem „ IV,  VAN LORD MANSFIELD, gg £ IV < toen men de eerfte ftrafdreigende vastftelünger! „ maakte, tot aan den tyd der Omwentelinge toe, in dit „ Koningryk, door Wetten ingerigt om liet Geweeten te „ dwingen. Niets zeker is 'er onredelyker, onbeftaan- baarder met de Regten der Menschlyke Natuure, of, ttrydiger met den Geest en de Voorl'chriften van den „ Christlyken Godsdienst, niets onregtmaatiger, fnooder. ^, en onftaatkundiger dan Vervolging. Deeze loopt „ aan tegen den IMatuurlyken Godsdienst, den Gcopenbaar„ den Godsdienst, en gezonde Staatkunde. ,, Droeve ervaarenis en een uitgebreid hart leerden „ dien grooten Man, den Prefident de thou, deeze „ Leere. Dat iemand leeze de veelvuldige fchoone din„ gen, welke hy, fchoon een Roomsch Catholyk, over dit „ Onderwerp heeft durven fchryven, in de Opdragt van „ zyng Gefehiedenis aan hendrik den IV, Koning van Frankryk, een Opdragt die ik nimmer dan met ver„ rukking las, en hy zal zich ten vollen overtuigd voe„ len; niet alleen hoe wreed , maar ook hoe onftaatkun„ dig, het is, Vervolging wegens Godsdienftige Begrippen „ aan te rigten. Zyne Landgenooten hebben de oo- „ gen beginnen te openen, hunne dwaaling te zien, en „ zyne gevoelens te omhelzen. —— En, in de daad, het „ was niet noodig geweest, in dat Ryk, het EdiB van „ Nantes te herroepen; de Jef-aiten hadden alleen noodig „ gehad een Plan te volgen gelyk aan dat waarvoor men „ in het hier thans hangend geval pleit. Naamlyk, eene „ Wet te maaken die de Hugenooten buiten ftaat ftelde 5, om eenige post te bekleeden, en eene andere, welke hun met Straffe dreigde, als zy weigerden die waar te „ neemen. Indien zy de post aanvaarden, ftraf hun (want „ het wordt van allezyden erkend, dat de Perfoon, in de „ zaak thans voor uwe Lordfchappen gebragt, in een ftaat „ van Vervolging is, om dat hy de Bediening op zich „ genomen heeft,) indien zy het weigeren , ftraf hun: „ indien zy /«zeggen, ftraf hun, indien zy neen zeggen, „ ftraf hun ! „ Mylords! men vindt zich in eene engte gebragt uit „ welke geen ontkomen is; men mag het "een Val heeten „ waar uit geen Mensch zich kan redden; het is eene „ Vervolging zo liegt als de daad van procrustes; „ zyn ze te kort, rekt ze uit; zyn ze te lang, knot ze „ af. Kranke troost zou het geweest zyn, hun, „ met alle ernsthaftigheid, te zeggen —— Het EdiSt van  3» leevensbyz. van lord mansfield.' S van Nantes wordt ongefchonden gehouden: gy hebt het „ volle genot van die Vergunning van Verdraagzaamheid; „ gy moogt ftrafloos het Sacrament op uwe wyze gebrui- „ ken; gy wordt niet gedwongen ter Misfe te gaan? „ Wanneer men dit geval in de Stad Londen verhaalde „ als iets in Frankryk gebeurd, hoe zou men daar uit„ vaaren tegen die Jefuitifche Onderfcheiding! En nog„ thans die Onderfcheiding komt uit haar eigen boezems „ voort, die Onderfcheiding is van haar maakzel; de Je„ fuiten dagten 'er nooit om. Toen zy ten oogmerke „ hadden de Vervolging aan te vangen, werd de Acfe „ van Verdraagzaamheid, het EdiSt van Nantes, herroei, pen (*)•" Niets kan het Regterlyk Character van Lord mansfield in een edeler gezigtpunt plaatzen dan deeze beroemde Aanfpraak. Hy hadt de kwelling niet van dikwyls een wederfpraak van zyne Beflisfingen te ondervin* den. Sir james burrovvs berigt ons, naa het berugt geval van perrin en blake vermeld te hebben (f), hoe het opmerklyk was, dat, uitgenomen dit geval, en een ander in 't zelfde Boekdeel vermeld, van den 8 Nov. MDCCLVI tot den tyd dat hy dit Werk uitgaf, den 2,6 May MDCCLXXVI, 'er geen verfchil in het eindelyk uitwyzen ten Hove in eenige zaak geweest was. „ Het „ is mede," voegt hy 'er nevens, „ opmerkenswaardig, „ dat, uitgezonderd deeze twee gevallen , geen Regt„ fpraak, in het zelfde Tydvak, gewraakt is, of in de Ex„ chequer Kamer, of in het Parlement; en dat zelfs over „ deeze twee gewraakte Regtfpraaken onder de Regters eene groote verfcheidenheid van gevoelens plaats vondt." (Het Vervolg hier na.~} (*) Dit gedenkwaardig Gefchil werd den 4 van Feb. 1767 beflist. door het eenpaarig oordeel van het Huis der Pairs, ten voordeele van 'allen ^vans , Esq. De geheele Aanfpraak vaa Lord mansfield is te vinden in the Appendix to fürneaüx's Letters to Mr. Juflice blacicstone. (\) Reptrtst p. 2582. «ÏEJt  over set sentimenteele. rffe over het sentimenteele. Ua ridicule refte, fi? e'efi ce qifil leur faut. f iron. Het tegenwoordig genoeg bekende Sentimenteele is eene foort van Volksziekte of verdervende Pest, die even zo veel* zedelyke als lichaamlyke verwoestingen aanricht, zich even zo geheim als fpoedig uitbreidt, geheele Natiën aanfteekt, hun fearakter misvormt, hunne kragten ontzenuwt, en hunne werkzaamheden verflikt. Hoe ras heeft dit kwaad zich, uit het midden van Duitschland, naar het Woorden verbreidt? Niet Hechts de zoonen van die dappere Ceruskers, die armimus Vaanen volgden of het iiaktoost van die Leeuwen, die onder civius het fterke Castta Vetera zo manmoedig beflormden ; maar zelfs de Afftainmelingen der Gethen en Citnbnn, wier heldenmoed hen naar het Oosten, en m het verzengde Afrika, voerde, zyn van dat vergif aangeltooken , en beginnen reeds tegen de Maan te lonken, en van gevoel te fmelten. Reeds heeft men Sentimenteele Tooneelfpellen op de Schouwburgen in Buitschland, en weggewertnerde gekken op de Doodbaar, gezien. Reeds koopen edele lediggangers gevangen Kapelletjes, even als de Vaders Trtmtaris/ai Siaaven, los,- terwyl, by fommige groote Toflgens en Meisjens, het lyden van siegwart, en de neiging van lotje , zich in volle werking vertoont. Cetera auis nefcit ? ^ Ieder Schryver, die eenige hoop heeft om gelezen te worden, is verplicht, om het zyne, tot verdelging van deeze Pest, by te draagen. Alle zyne kragten moet hy tegen dat Monfter wenden: hy moet niet moede worden in hetzelve te vervolgen , tot dat 'er geen fpoor meer van te vinden is. In DuitscK land heeft tode alle de pylen uit zyne Satyrifche koker op deeze Syrene verfchoten. Zyn Sir arthuk, in het Tooneelfpel de Zeeofficieren heeft aldaar eenige uitwerking gehad zyne Gezondheidstyding nog meer; en zyne onderhoudende Arts heeft den aanval varnieuwd. Zo het hem gelukte, om, met het volgende, dat Ondier eene doodelyke (leek toe te brengen, of ten minlten de wonden weder open te rukken die campe reeds gemaakt heeft, dan meent hy daar trotfcher op te mogen zyn» dan wanneer hy een nieuw middel tegen de Veepest had uitgevonden. Want wat is de Veepest tegen het Sentimenteele? Indien een Leezer mogt vraagen : „ wat is Sentimenteel?* dan Kan men hem geluk wenfchen met deeze zalige onweeten«eulj met dit bewys van eene onbedorven ziel. Ter zyner hut-  Öi over het sesTnuuEnesi'tf leeringe kan men zeggen, dat die Gevoeligheid» die than? zo fterk in de Mode is, en die men, om dezelve van het waar gevoel, en van de edele, echte, tederheid, die eene Deugd, eene gave van God, is, te onderfcheiden, Sentimenteel noemt; dat deeze eene foort van wezenlyke en gemaakte krankzinnigheid is, in Welke men zich opzettelyk lïort, en 'er zich geheel aan overgeeft; in welke men met open oogen droomt, cn zyne ziel zodanig misvormt, dat men op het laatu akyd in dien toeftand moet blyven, en ook tot niets anders ep deeze Waereld meer gefchikt is. Welke krankzinnigheid zich, van veele haarer Zusteren, onder anderen van de Goudmaakery eil Dvveepery, daar door onderfcheidt, dat zy zich met een ydel gevoel , en met gewaande Aandoeningen, bezig houdt. Zie daar het tegenwoordig Sentimenteele, door het welk veeleil reeds hun verftand bedwelmd en verlooren hebben. Maar welk gevoel heeft de Sentimenteele 1 Voelt hy , dat men die kragt en neiging, welke den Mensch tot Roem etf Deugd aanzetten , hooger moet achten dan de Natuur en de Reden? Kan hy, als een don quiciiöt, het zedelyk kwaad, waarin de Waereld als bedolven ligt, het onrecht, de vervolging, de list en het bedrog , aan welke het Menschdom is blootgefteld, niet zien en hooren zonder voof den lydenden te voelen; zonder van het hartelykst medclyden geroerd, en doof den vuurigften wensen, om zo veele kwaaien af te weeren, bezield te worden? Neen! Deugd en Roem, Godsdienst cn Braafheid , zyn minder in ftaat om den Sentimentgelen tot zuchten en weeklaagen over te haaien, dan ellendige Kleinigheden. De Barmhartigheid van eene oude Vrouw . de Liefde van een teemend Kind, de Grillen van een Ledigganger, da Gezichten eens Droomers, de Denkbeelden van een' Bloodaart, zyn de voornaamfte Voorwerpen die zyne Ziel bezig houden, en zyn gevoel opwekken. Een medelydend, teder en toegeévend, hart is, buiten twyffel, het edellte in de Natuur. Deelneeming in het lyden vaö zyn medefchepzel is juist dat geene, dat den mensch-veradelt , wat hem het meest boven de Dieren verheft. Barmhartigheid is van een Hemelfchen oorfprong, afdammende van den eeuwigen barmhartiger) Vader. De Schepper is barmhartig, genadig, groot van goedertierenheid en trouwe De God van Israël belooft zyn Volk n g meer liefde toe te zullen draagen, dan eene Moeder voor haar vrucht draagt. Ook de Heidenen hebben deeze beminnelyke eigenfehap van het Opperwezen gekend, gevoeld en gepreezen. De Ellende, zegt homerus , is den Goden heilig. Het zou derhalveli eert hard gevoelloos, of barbaarsch. mensch moeten zyn, die niet wilde erkennen , dat het medelyden een heilige pligt der Menfchen is; dat het een van hunne fchoonfte deugden uitmaakt; dat hec hea veredelt en verhoogt; dat het de zuiverite en  óver het sentimenteels. 33 zaligue genoegens verwekt, en den Mensch nader by den Schepper brengt, dia 'er een welbehaagen in heeft. Maar zai het Medelyden etn deugd , een fierfel , een bron van onfchuldig vermaak, en san het Oppanvezsn welbehaaglyk, zyn, dan meet het door de Redea^eleid_worden, en dan moet 'er nut uit ontftaan. Men moet het niet ontheiligen, door nét aan onwaardige Voorwerpen te fchenkea. liet moet ons-onze mannenmoed en mannenkragten niet ontrooven, het moet ons tot geen zwakke Vrouwen, tot geene zedetyk verminkten, of kaflxaaten, maaken. Het medelyden moet zich in geeft ftroom van klagten, in geene rymen zonder zin, in geen zenuwtrekkend fidderen en beeven, in geen kinderachtig kermen, vertoonen; neen, het moet in het aanwenden van allé onze kragten en poogingen , om den lydenden te helpen, Vooral zichtbaar zyn. Dit laatfte echter kan men by de Sentimenteeten van onzen tyd niet aantreffen; nadien 'Barmhartigheid en Medelyden by hen geene andera vruchten voortbrengt, dan een ydel fïeenen, klaagen, grynen en huilen. Zo dra zulk een Maanfiheeker zich moede gefteend , en heesch geklaagd heeft, dan gelooft hy alles gedaan te hebben , wat hy zynen lydenden medemensen fehuldig was te doen. Hy vergeet en verzuimt, om voor hem te werken; zelfs veracht hy dit. En waarom? Wel, hy heeft gevoelt, hy is in Droefheid verfmolten , in Onir.agt verzonken , in Traanen weggedropen , en in Zuchten en Klagten geheel vervlogen! De arme ziel van een' Sentimenteelen is geduarig in béweeging. Nu wordt zy gefpannen, even als het Laken in de Raamen. Dan draait zy zich heen en weer, gelyk een Weerhaan. Nu eens wordt zy van fmerten doerlïoken, als een Speldekusfen; dan weder fmelt zy, als Boter in warme Zemelen, /frelfs piept zy nu en dan , gelyk een Kriekje agter een bakkersoven. 1 En voor wien lyd zy zo veel? Voor verlaa- ten Weduwen, voor hulpeloze Weezen, voor uoodlydenden en bedrukten , voor ellendigen en zieken ? Zekerlyk ook nu en dan wel eens voor die; doch , zo als wy gezegd hebben, het meeste en het lieffte voor een paar elkander teder lievenden, voor Torren en Vliegen, voor Mariebloempjes en Vergeetmynietjes. Uit duizend belachelyke voorbeelden, zal men het volgende aanvoeren, het welk de bekende zimmeemann, in het Haiu wovers Magazyn, heeft medegedeeld, en dat hem reeds verfcheidene Sentimenteele Stormloopers hebben naverteld. Een groore Paardevlieg was , by toeval , in eene Kamer gevlogen, in welke een Sentimenteel gezelfchap vergaderd was, De gevoe* li ge Vrouw van den huize gebood een' knecht, dat hy die arme onfchuldige fchepzel weder in de vrye lucht zoude brengen. De knecht opende een venfter, doch keerde zich aanstonds om, en zeide: dat het zonde was, dat men'dit arme meng. J795. no. i. C fchep-  S4 OVER HET SEN11MENTEELE, fcliepzel in de lucht zoude laaten, nadien het veel te fterk regende. Er is niets affchuwelyker, dan wreed te zyn tegen de Dieren. Ja hy, die een levenloos fchepzel, in het welk de Schepper zyne almagt, wysheid en goedheid, geopenbaard heeft, gering achten, en verwerpen kan, toont, dat hy zelfs een verachtelyk Schepzel is. Maar Dieren en Bloemen meer opmerkzaamheid te fchenken, of hen veel hooger te fchatten dan zy waardig zyn; wezenlyke pligten te verzuimen, om hen naauwkeurig gade te flaan, en van dienst te wezen ; ons medelyden era genegenheid, welke de Schepper tot beter doeleinde in ons harte gelegd heeft, aan hen te verfpillen; het verlies van onvernuftige Schepzelen te beklaagen en te bejammeren, even of men zyne liefde Vrienden en waardigde Medeburgers verlooren had; de Dieren, die ons, of andere Schepzelen, meer verheven dan zy, befchadigen; die .ons het voedzel outfleeleti, of onze gezondheid in gevaar brengen; zulke Dieren te willen verfchoonen of te redden , dit alles is volkomen dwaasheid. Het Opperwezen wil niet, dat wy ledige Aanfchomvers , lofzingende Dagdieven , zullen zyn ; wy behooren te arbeiden 4 onzen medemenfchen ten nutte te zyn , den Staat te onderfteunen; tot welzyn van het geheel, het onze, zo veel mogelyk, by te draagen. Niets kan een Man ©f Vrouw, die zich op het befpiegelen der Natuur hebben toegelegd, de Bloempjes op het veld befchouwen , en de lieve Vogeltjes koesteren en voeden , van nuttiger bezigheden, en het vervullen van wezenlyker plig'en ^ ontdaan. Een tydverdryf moge het zyn , maar een hoofdwerk behoort het nimmer- te worden. Dit laatfte is in tusfehen het geval by veele Sentimenteelcn , die zeker niet met titls zullen klaagen, dat zy. één dag verlooren hebben, wanneer zy Hechts met de herinnering, dat zy in Siegwart,of Karei van Burgheim, geleezen, of Madeliefjes en Vergeetmynietjes geplukt, of de lieve Maan een Compliment gemaakt hebben, naar bed kunnea gaan. Even zo gaat het met de Schryvers. Hoe nuttig, hoe dierbaar, is hy niet, die verdand en gaven gebruikt, om Kundigheden te verbreiden, Waarheden te verdedigen, de fchoonheid der Deugd te fchilderen , de Zeden te verbeteren, en de Vooroordeelen te verdryvea? Maar hoe veeie van hen, die die kunnen doen, verbeuzelen tegenwoordig hunnen tyd en moeiten niet, in het befchryven van nutteloze grillen, in het prediken van Minnekozeryën , in verwyfde weekhartigheid, verderfelyke werkloosheid , in gewaand gevoel , in IVerthery en iiegwartery ? Bezie men een reder, deelneemend, hart; kan men de zoetheid fmaaken , welke in Medelyden en Barmhartigheid ligt op. gefloten ; willen wy onze Ziel aan de edelde Aandoeningea over-  OVER HET SENTIMENTEELE; *,$ tivergeeven; ö laat ons die aan geene Bloemen en Dieren verfpillenl Er zyn al te veel waardiger Voorwerpen. Wy hebben lydende Medeburgers, Weduwen en Weezen , Zieken en Eliendigen, Armen en behoei'tigen, in menigte. Laat ons gebrek» lydende en bulpelooze Menfchen opzoeken, en geene Bloempjes of Kapelletjes. De Zieke , de Hongerige, is de waare Vergeetmyniet voor den wezenlyk gevoeligen mensch. De traanen des Medelydens zyn een veel te kostbaar gefchenk, dan dat men dezelve wegwerpen, dat men die aan het redenlooze Vee zoude wyden. Onzen Medemenfchen alleen behooren zy. Evenwel komt hen nog iets meer toe dan traanen. Wy zyn hen niet alleen een teder beklaagen fchuldig, maar bovenal daadelyke byftand of hulp. De hand of de mond moeten wy openen, rykelyk geeven, of vrymoedig fpreeken. Wy moeten niet enkel in het lyden, maar tevens in het onrecht, van onzen naasten deel neemen , wy moeten hem' helpen. Dit is zeker de zaak van den Maanfmeeker niet; wanneer 'er van hulp gefproken wordt, dan is zyne gevoeligheid ftom of lam. Werkzaam te zyn, nut te doen , alle poogingen aan te wenden om van dienst te wezen , te onderdennen, te verdedigen, te redden, loopt geheel tegen den aart en het wezen van het tegenwoordig Sentimenteele aan. Deeze kan niets meer. der dan zuchten, klaagen, weenen , grynen en huilen. Zy gelykt volkomen een Doedelzak. Die is ook in haare heerlykheid wanneer zy vol wind is; en wind te maaken, ta któnken, te piepen, is alles wat de Sentimenteele doen kan. Wanneer men den Sentimenteele» , over een toeval in den minnehandel van een verliefd paar , droevig hoort zuchten; over een dooden Ezel, in yoricr's reizen, teder ziet treuren; over een gekwetst Uiltje ziet traanen (tonen; dan zou men gelooven, dat hy, die het lyden van een paar Verliefden, van een Ezel, en van een Infecu, zoo lïerk gevoelt, zekedyk op het zien van een' eilendigen, die duizendmaal meer recht heeft op zyn medelyden , in onmagt zal vallen, iluip^rekkingen zal krygen, en by den dood af zal lyden; dat hy zich, wanneer hy al in het leven blyft, daadelyk zal opmaaken, en, tot redding van zynen naasten , wonderen van liefde en barmhartigheid zal uitrichten. Dit laatfte gefchied evenwel niet. Hy kan , door enkel medelyden, deelneeming en erbarming, niets van dien aart verrichten; want, nadien hy zyne verachtelyke Rol zo dikwyls fpeelt; terwyl hy gewoon is geworden, by de elJendigfte kleinigheden , zo veel te voelen, dat het door merg en been heenen dringt, zo is hy eindelyk geheel verwyfd of vertederd geworden. Een 'geruisch in het Bosch doet zyn hart van angst reeds kloppen. Een fchot doet hein beeven, en op een gefchreeuw valt hy in onmagt. By de minfte voorvallen fiddert hy; weec zich in zyne verlegenheid niet te redden ; verliest alle tegenwoordigheid van geest, wanneer hy in gevaaren C 2 k*mt;  25 ovek het sentimenteele. !-omt; en allen moed, wanneer het Ongeluk nadert. Hy ftruiIcelt en valt, wanneer, hy als een Tooien, moest Haan; hy kruipt, daar hy als een Reus moest voorttreeden; zwygt, als hy, gelyk een Man, behoorde te fpreeken; en huilt, wanneer hy, als een Held, ten ftryde moest trekken. By alle gelegenheden gedraagt hy zich zo weinig als man, dat men byna zoude twyftelen, of zyne kinderen de kragt der lendenen van zulk een Kaftraat wel zyn. Dit alles is een zeer natiuulyk gevolg van zyn vertederd gevoel. Mannenmoed en Mannenkragt, zo wel in ziel als lichaam , moet door oefening behouden worden ; anders verliest men dezelve , even als men de Muzyk , het Danfen en andere bekwaamheden, verliest, wanneer men die niet beoefent. De vermogens der Ziel moeten, even zo wel als de leden van het lichaam, gebruikt en gehard worden. Een Vader, die zynen Zoon tot een nuttig Burger wil vormen, en zyn toeko. jDfi'nd geluk wil verzekeren, behoort hem by tyds te gewennen, om fmart te kunnen lyden, moeijelykhedeu te verdraagen, gevaaren te trotfecreu : in één woord, om vleesch en bloed "te overwinnen. Lafhartigheid , verwyfde tederheid , moet men hem als haatelyk voorftellen; laage Eigenliefde en Zelfi* htid moet men door Reden en Slagen uit hem dry ven: want anders zal de Jongeling de ongelukkigfte , beklaaglykfte en tevens de verachtelykite, mensch op de Waereld worden; die •zich zeiven en anderen, in plaatfe van tot nut, veeleer tot last en plaage leeft. Hadden onze braave Voorvaderen hunne Zoonen niet tot deufjd, vlyt en dapperheid, opgetrokken, dan zouden wy heden van zo veele groote Mauaen in de Gefchiedboeken niet leezen. Maar, hoe wordt tegenwoordig de Jeugd opgevoed? Veele Ouders geeven hunne kinderen volkomen vryheid, om al vroeg Sentimenteele Werken te leezen. Straks zitten Jongelingen en Maagden, van den morgen tot den avond, met het Lyden van den jongen werthek , de Klooitergefchiedenis van siegwart, Karei van Burgheim, en lbortgelyke boeken, in de hand. Iutusfchen laaten zy nuttige Leerboeken en Naaiwerk liggen, om zich in de edele kunst van te gevoelen te oefenen. Het Sentimenteele is hunne bezigheid , hun lust, hunne verdiende, hunne roem. Veele jonge Heeren kunnen geen verftandig woord, ja dikwyls naauwlyks hunne naamen, fchryven; men kan hen tot niets gebruiken: maar zy hebben Aan jongen fVerther geleezen. Zy hunnen gevoelen ; zy kennen liedjes aan de Maan; zy kunnen van Gevoel en Menfchenliefde praaien, en, in alle gevallen, kunnen zy zich zeiven doodfehiefen, zo als de beminde van lotje ; waarmede bet Vaderland zomtyds een wezenlyken dienst gedaan wordt. De jonge Heldinnen kunnen noch naaijeu, noch breiien, noch iets van het huishouden; maar zy ' kun-  over het sïntimentüelk. »? hunnen een weinig op het Klavier fpeelen , ea een mooij« Litar.y aan de Maan zingen; ook weeten zy op hun duimpje, hoe veel heilige kusfen siegwart , van zyne ma&iane , in de Maaneiehyn ontving. Wat is nu het gevolg van alle deeze Dwaasheden ? . Verlies van zyne gezondheid , onbekwaamheid in het vervullen der noodzaakelykfte plichten , en eene ellende zo laag men leeft.. Wy zullen het zedelyk kwaad, dat uit het leezen van Sentimenteele boeken voortvloeit, aanvanglyk voordellen. Wanneer een jong mensch, zonder genoegzaame ondervinding, deeze gevaarlyke boeken in handen krygt, dan blyft zulk een al zeer ligt in de fchakels hangen. In den zorgelyken ouderdom van veertien of vyftien jaaren , is het hart der beide Kunnen altoos onrustig, wil telkens iets te doen hebben, hec voelt eene zekere ledigheid in zich zelven , eene zekere drift of neiging, een verlangen, men weet zelfs niet recht waarnaar. Men bevindt zich zo wel, zo vergenoegd , wanneer men in .gezell'chap is met een jong perfoon van eene andere Kunne. . Maar wie weet niet, uit eigen ondervinding, welke omwentelingen in ons hart, geduurende het vyftiende jaar, kunnen voorvallen ? Vérftandige Ouders weeten dit, geeven in dit zorglyk Tydperk de jonge kirrende Duifjes iets anders te doen, en draagen vooral zorg dat de Doffer het kirren niet hoort. Maar alle voorzigtigheid is te vergeefsch, wanneer de Meisjes, die hec ontbreekende gevoelen, fentimenteele Historietjes in handen komen! Veertien dagen breeken dan alles af, wat veertien jaaren opgebouwd hebben. Vermaaningen en Verzoeken, Leeringen en Voorbeelden, verzinken in dat voortgolvend gevoel; en waar de Deugd voorheen haar Paradys had, komt nu een verzengde onvruchtbaare Rots voor den dag. Want wat leert het lieve Kind uit zulke Romannen? Dat de Liefde de zaligde vreugde onder de Maan , het hoogde goed op Aarde, is; het oogmerk waar op ons geheel aanzyn doelt; de heiligde plicht ,die wy te vervullen hebben ; eene Wee die alle andere opweegt; een Drift aan welke wy ons, als eene oaweêrdaanbaare neiging, geheel moeten overgeeven; eene foort van Godsdienst, door welken wy aan hec Opperweezen behaaglyk zyn. Zy leeren daar uit, dat God en zyne Engelen hunne vreugde daar in vinden, dat een jonge Weetniet en zyn Nufje eikanderen in de Maanefchyn vryen ; dat zy dezelve in hunne befcherming neemen; ja hun, op het laatst, gelyk een paar trouwe Martelaars, ten Hemel voeren, wanneer zy hier op Aarde geen Bruiloft hebben kunnen houden. . Kan een onervaaren , onnozel, Meisje zodanige Gefchiedenisfen wel met opmerkzaamheid leezen , zonder te denken: heden gy, morgen my ; en 'er derhalven zo veel deel in te neemen, dat zy mede droomt in dia Romaneske Waereld verplaatst te zyn? Moet haar niet, by elke geheime zameukomst, C 3 vaa  over het s ^htimenteelk. van welke zy leest, het hart kloppen; by elk kusje de tanden JKeïïf Moet zy niet, als zy het boek neerlegt, ook naar luik e°n zoet lyden verlangen , en uitroepen: zulk een lotje, Zlllk.eene emlia, zoude ik ook zyn, wanneer ik een werth-r, of een siegwart, vond! t>„„„- 'Er ontbreekt dan nog aan , dat'er een van die gevoelige Paper raaiien by komt, die van Edele zielen,van Maanefchynen,yaa Gevoel, enz. weet te kakelen; dat deeze met haar de heilige fpraak der liefde 'fpreekt, haar eenige gevoelige plaatfen uic boeken voorleest, en haar eindelyk weet te overtuigen dat hy de Man is, die de Hemel voor haar beflemd heeft. Dat zyna ziel en de haare één zyn. Dat hun Huwelyk in de Maan betfóten is, Dat de Natuur hen gebied om voor elkander weg te feeken, om, in fpyt v'an misgunftige Tyrannen van Ouderen e-, Voorden, elkander te beminnen; elkander in t geheim te bezoekt, een eeuwige Seraphyufche liefde -eed te zweeren. Zy kunnen den vaderlyken zegen', erfgoed en levensonderhoud, ombeeren, wanneer zy flechts gevoel hebben. Gevoeligheid tin grootfte rykdom ; en het heerlyk gezicht van een paar trekkebekkende Duifjes is voor hen een violyk teest. D" eenvoudige van gevoel doordrongen Gekkin gelooft dn, alles als een Euangelie , werpt zich de heilige _ Natuur, de heilige Liefde , in den heiligen Maanefchyn , in de armen ; let niet meer op de verzoeken en waarfchouwmeen der Ouderen; hoort de Item der Reden, der Deugd, de* Eeie of die van den Godsdienst, niet meer. Zy geeft ziek o-eheel aan den Vriend haarer Ziele over, op welke zy zich volkomen verlaat; en wederzydfche kusfen en omhelzingen bevestigen de wederzydfche beloften. Op deeze wyze kan het fchoons't, onfchuldigst en beminlyksr, Meisje verleid, en van alles wat haar lief en dierbaar was, befbofd worden. Het Sentimenteels is erger dan de fterke dranken; de bedwelming, die deeze veroorzaaken, kan men weer uitflaapeu ; maar de dronkenfehap' van het Sentimenteele blyft ons o-éduurig bv, neemt toe, en klimt tot krankzinnigheid. Men onderhoud en Voedt dit verteerend vuur met alle vlyt; men onttrekt zich zeiven aan alle die bezigheden en middelen, die de bedwelming kunnen verdry venmen zoekt de Eenzaamheid, en ontleek zich zelve den Slaap , om zich aan die zoete Dvvcepery geheel over te geeven. Is het verftand daar eens door verbysterd , de verbeelding eenmaal verhit, dan ziet het arme Meisje dingen, die geen fterveling zien kan. Zy ziet eenen Seraph in eiken Baviaan, in eiken Sater, die als een siegwaM weet te fnappen. En wil zy niet fmelten, dan neemt de Verleider een Pistool , en dreigt een werther te worden ; het Aanje beeft voor den verfchrikkelyken poft en geeft zich ove-, op genade en ongenade. Menigmaal is zekerlyk zulk een Sentimenteele Verleider niet aanftonds by de hand.  over het sentimenteele.' |£ By geluk kunnen deeze Gieren niet eiken toof wegliepen. Maar een Meisje is daarom nog niet zeker, wanneer zv zich eenmaal in de sentimenteele Romans heeft laaten verftiikken De gevoelige Ziel wil, en moet, de Theorie in Praclyk bren' gen; het geleezene naarbootzen, het geprezen zoet zelfs finaaken, al zoude het maar in fchyn zyn. Zy zoekt een Sentïmenteelen Correspondent; fchryft aandoenelyke Bri te" verre gaat. Maar nü heeft zy de Rekening zender den Waard gemaakt. Het geen zy uit fpotterny , tot tydverdryf, of om de proef te neemen , begonnen heeft, wordt in vollen gloed voleind. Met de Liefde is niet te fpotten. '£r h niets gevaarlyker dan voor een verliefden te willen fpeelen; want men blyft aan de Rol hangen. Verbeelding en Gewoonte zyn twee groote Meesters. Zy maaken den vooronderftelden aanbidder tot een waaren llaaf van zyne zelfs gekozene Godin. Zy geeven aan eene verdichte neiging, wezenlykheid en kragt; zo dat zeen* Reden, geene verandering in ons léven, geene afwezenheid" geen tyd, hen kan verdelgen: alleen het'bezit der Gelief 4 opent den Dwaazen de oogen. Duizende jonge Lieden hebben zich, uit fpottettiv, in zul'r een minnehandel ingelaaten : zy hebben zich willen vermaa. ken of wel willen oefenen; zy meenden dat zy den Ron'art konden doen eindigen wanneer zy het goedvonden. Maar zy zyn het offer hunner Nieuwsgierigheid geworden- de Roman is met haar veruand, en niet zelden met haar tydelvk "é a^s mede de Onkuisheden by veele zo« ge- (*) Lipsius verzekert, (Sat. E. I. e. 12.) dat de Speelen de* Zwaardfchermeren zomtyds aan Europa op twintig of dertig duizend Leevens in ééue maand te i'caan kwamen 5 en das nies D 2 air  44 BEDENKINGEN OVER ZOMMIGË VERONDERSTÉÈBg' gertaarride Godsdtenstplegtigheden, doeii ophouden; Onna* tuudyke zonden, zo niet verbannen, althans het duider» van dezelve geweerd. Ja het Christendom heeft den ftaat van het arbeidend deel des Menschdoms, dat is te zeggen van den grooten hoop in alle Maatlchappyen, verbeterd , door hun weeklyks een rustdag te verfchaffen. In alle Landen, waar de Christlyke Godsdienst gevestigd is, zyn daaruit ontelbaare ftichtingen voortgefprooten, tot verlichting van den druk dér Zieken en der Armen, en in zommige eene geregelde en algemeene bezorging door de Wet bepaald. Dezelve heeft gezegepraald over de Slaaverny in het Romeinfche Ryk vastgefteld ; dezelve ftrydt nog tegen, en ik vertrouw dat dezelve ten eenigen dage zal zegevieren over, de nog erger Slaaverny in de West-Indian. Een Christen Schryver, zo Vroeg als de Tweede Ecuwe, draagt getuigenis van den gelukkigen wederftand dien het Christendom boodt aan fnoode en ongebondene Gebruiken , fchoon dezelve door de Wet en Volksgewoonte heerschten. „ Noch in Parthia geeven de Chris„ tenen, fchoon Pariher s, zich aan de Veelwyvery over; ,, noch in Perfie, fchoon Perfiaanen, trouwen zy hunne fl, eigene Dogters; noch onder de Baclri^ of Gallen,üüien„ den zy de heiligheid des Huwelyks; noch, waar zy ook „ gevonden worden , laaten zy zich overheerfchen door „ kwalyk ingerigte Wetten en flegte Zeden (*)." Socrates rooide den Afgodendienst der Athenienferen niet uit, of bragt de minfte omwenteling in de Zeden zyn Lands te wege. Maar het bewys, waar toe ik wederkeer, is, dat de weldaadige Invloed van den Godsdienst, voornaamlyk gevoeld wordende in het duister der byzondere Burgerftan-" den, noodwendig de opmerking der Gefchiedenis ontvlugt. Zints de eerfte algemeene bekendwording des Christendoms, tot den tegenwoordigen dag, werden in alle Eeuwen veele Millioenen van Menfchen gevonden, wier Naamen' men nimmer hoorde vermelden, daar door niet alleen beter gemaakt in hun gedrag, maar ook in hunne ge- aarr> alleen de Mannen, maar zelfs de Vrouwen, van allerlei rang, driftig gefteld waren op dit (lag van bloedige Schouwfperea. Zit Bisfchop porteus, Sermon XIII. (*} Bardesanes, ap. Eufeè. Prap, Enangel. VI; io.  uitwerkzels des christl. godsdiensts. 4£ smrtheid; cn gelukkiger, niet zo zeer in hunne uitwendige omfhndigheden, als wel in hun binnenfte, in dat, t welk alleen den naam van Geluk verdient, de Weltevredenheid met zichzelven en de troostvolle gevoelens daar uit herkomftig. De Christlyke Godsdienst is van der» beginne af de bron geweest van Geluk en Deugd voor Milhoenen en Millioencn des Menschlyken Geflachts. Wie is 'er die niet zou wenfehen dat zyn Zoon een Christen was? Het Christendom heeft desgelyks, in elk Land waar hetzelve beleden wordt, een zeer merkbaaren , fchoon geeii volkomen, invloed gehad op het algemeen oordeel over de Zeden; en dit is eene zaak van vry veel gevvigts. Want zonder de verbetering, welke het algemeen gevoelen nu en dan ontvangt, kap geen mensch voorfpellen, tot wel? ke buitenfpoorigheden het kan afzwerven. Moord en Doodflag mogt dan zo loflyk gerekend worden als het Tweegevegt; Onnatuurlyke zonden mogten dan zo afkoopbaar voorkomen als Hoerery. Langs deezen weg is het moge^ lyk, dat veelen van Misdryf te rug en tot een geregeld leeven gehouden worden door het Chrtsteiïdom, die zelve geen Christenen zyn. Zy laaten zich leiden door de Geregeldheid welke die Godsdienst aan het algemeen gevoelen geeft. Hun Geweeten moge hun waarlyk hun Pligt voor- en zy mogen deeze inboezemingen toefchryven aan een Zedelyk gevoel, of de aangeboorene bekwaamheid des menschlyken Verftands, daar zy, in de daad, niet anders zyn, dan het heerfchend gevoelen, by terugkaatzing werkende op hunne gemoederen; een gevoelen , in eene zeer groote maate gewyzigd door de Lesfen des Christendoms. ,, Vast gaat het," om de woorden van Dr. clarke te gebruiken, ,, en dit be„ tekent zeer veel, dat de Christenheid in 't algemeen, „ zelfs onder het geringfte en onkundigfte volk, recht„ fchapener en waardiger denkbeelden heeft van god, „ juister en beter begrippen wegens zyne Eigenfchap„ pen en Volmaaktheden, een dieper bezef van het on„ derfcheid tusfehen Goed en Kwaad, een meerder agt„ geeving op Zedelyke verpligtingen, en op de zo een„ voudige als noodzaaklykfte Pligten des Leevens, en „ een vaster en algemeener verwagting eens Toekomenden Staats van Belooningen en Straffen , dan men ooit „ in eenig Heidensch Land onder een aanmerkelyk aan„ tal Menfchen aantrof" D 5 Met  Q.6 BEDENKINGEN OVER. ZOMMIGE VERONDERSTELDE Met dit alles moet de waardy des Chrisiendoms niet berekend worden naar de Tydlylze uitwerkzelen, welke 't zelve te wege brengt. Hét voorwerp der Openbaaring is Invloed te hebben op 's Menfchen gedrag in dit Leeven; doch 't geen in Gelukzaligheid gewonnen wordt door dien Invloed °kan men alleen ïchatten door het geheel van 't Menschlyk Beltaan in overweeging te neemen. In dit opzigt kan de Christenheid groote gevolgen hebben, welke tot dezelve als eene Openbaaring niet behooren. De Uitwerkzels van de Zending, den Dood, van de tegenwoordige en toekomende werkzaamheid, van Christus op de Zaligheid der Menfchen, kunnen algemeen weezen, fchoon die Openbaaring niet algemeen bekend is. Ten anderen beweer ik, dat de Christlyke Godsdienst bezwaard wordt met veele gevolgen , voor welke dezelve niet heeft te verantwoorden. Ik geloof, dat Godsdienttige Beweegredenen niet meer te maaken gehad hebben, in 'de formeering van negen tiende van de Onverdraagzaame en Vervolging berokkenende Wetten, welke in verlcheidc Landen, ten aanziene van den Godsdienst, vastgeftcld zyn, dan zy in Engeland te fckaffen hadden met het opftel- len der Wetten omtrent het Spel. Deeze maatregels, fchoon dezelve den Chf-istlyken Godsdienst tot hun onderwerp hebben, kunnen gebragt worden tot een beginzel, Jt welk het Christendom zeker niet vastfteldc, (en 't welk het Christendom niet algemeen kon wraaken, om dat het niet altoos liegt is;) welk beginzel geen ander is dan dit, dat zy, die zich in 't bezit van Magt bevinden, alles doen \vat zy kunnen om die te behouden. De Christenheid is niet verantwoordiyk voor eenig gedeelte des kwaads, 't welk de Vervolging der Wereld aan^ebragt heeft, dan in zo verre het veroorzaakt werd door hun, die Gewetenshalve zich als Vervolgers aanftelden. Deeze nu zyn misfehien nooit talryk of magtig geweest. En kan men zelts /to.misflag, als men rechtmaati!' oordeelt, der Christenheid niet wy,ten. Zy zyn misleid geworden door een dwaaling, die eigenlyk niet rot het Christendom, of tot den Godsdienst, behoort; maar door eene dwaaling in hunne zedelyke Wysbegeerte. Zy gingen naar het byzondcr gevolg te werk, zonder te letten op hn aigeiiiecn gevolg. Geloovende, dat zekere Geloofsleerftukken, of eene zékere wyze van Eerdienst, hooa;"lyk bevorderlyk, of misfehien weezenlyk noodig, ter ZaHsrjeid waren, oordeelden *y zich verphgt, om shen, |J'. door  UITWERKZELS DES CHRISTL. GODSDTENSTS. 4?, 4oor allerlei middelen, welke zy konden te werkftellen, daar toe te brengen. Dir dagten zy, zonder te overwee- fen wat het gevolg zou weezen van zulk een befluit, als et by de Menfchen ten algemeenen regel des gedrags genomen werd. Vondt men in het Nieuwe Testament, gelyk in den Koran, Voorfchriften, die den Dwang, in de Voort* planting van den Godsdienst, wettigden, en het gebruik van Geweld tegen de Ongeloovigen, het geval zou geheel anders weczen. Men zou dan die onderfcheiding niet hebben kunnen maaken, of deeze verdediging aanvoeren. Sc ben geen voorfpraak van de Vervolging in eenige foort, of in eenige maate ; maar ik denk, dat de verwoestingen, daar door te wege gebragt, breed zyn uitgemeeten. De Slaavenhandel vernielt meer Menfchen in één jaar, dan de Inquifitie in honderd jaaren, of misfehien dan dezelve, naa dat ze ingefteld is, gedaan heeft. Indien men hier op tegenwerpt, dat de Christlyke Godsdienst ten laste mag gelegd worden alle kwaad, waartoe dezelve gelegenheid gegeeven heeft, fchoon dezelve niet ten beweegmiddel ftrekte ; zo dient ten antwoord, dat, wanneer botgevierde llegte driften daar zyn, het in de we-, reld nooit aan gelegenheden zal ontbreeken. De befchadigende hoofdftofre zal altoos een Geleider vinden, en een Punt waar de Ontlasting plaats grypt. Bewaarde de toegejuichte Infchiklykheid van de Heidenfche Godgeleerdheid den Vrede van de Romeinfche Wereld ? Voorkwam dezelve verdrukkingen, verbanningen, doodiïagen, verwoestingen? Was het Bygeloof 't geen alexander na het Oosten dreef, of caesar in Gaulen bragt ? Zyn de Volken der Aarde , tot welken het Christendom niei is doorgedrongen , of van onder welken men 't zelve verbannen heeft, van twisten ontheven? Zyn de twisten daar min Verwoestend, min bloeddorltig ? Is het aan den Christlyken Godsdienst te wyten, of aan 't gebrek daar van, dat de fchoonfte Ryken in het Oosten, de Landen tusfehen de vier Zeeën , het Schiereiland van Griekenland, met een groot gedeelte van de kust aan de Middellandfche Zee, tot op deezen dag, eene woestyn zyn? Dat de oevers van den Nyl9 wier fteeds vernieuwde vrugtbaarheid door verwaarloozing niet verzwakt, of door de vernielingen des Oorlogs verwoest worden, alleen dienen tot een tooneel van eene woeste regeeringloosheid, of het voeden van onophoudelyke vyandlykheden? — Europa zelfs heeft, eenige eeuwen lang , geene Godsdienst - oorlogen gekend , en is D 4 naauw-  ^5- BEDEN-KINGEN , EN55. naauwlyks ooit geheel zonder oorlog, geweest. Moeten de rampen, welke 't zelve tegenwoordig drukken, toegefchreeven worden aan het Christendom? is Poolen gevallen door een Christen-Krygstocht? Zyn de tooneelen,in Frankryk. aangerigt, door de Vrienden of de Vyanden van onzen Godsdienst veroorzaakt? Eindelyk, indien de Oorlog, gelyk dezelve thans onder, de Volken gevoerd wardt, minder elende, minder verderf, baart dan voorheen, zyn wy die verandering ten goede, misfehien meer aan den Christlyken Godsdienst, dan aan eenige andere oorzaak, verfchuldigd. Deeze, derhal ven, in betrekking tot dit onderwerp befehouwd, blykt voordeelig, geweest te zyn. voor de Wereld. Deeze heeft het voeren des Oorlogs (hoe veel onmenschlyks 'er nog in plaats moge hebben) menschlyker gemaakt, en opgehouden die te. verwekken. Het verfchil van Gevoelens , 't welk, door alle eeuwen heen, onder de Christenen, geheerscht heeft, valt zeer binnen de uiterllen hier behandeld. Indien wy de. Geestgefteltenis bezaten, welke de Chrisjlyke Godsdienst, boven alle andere hoedanigheden, tragt in te boezemen, zouden die verfehillende Begrippen, weinig kwaads doen. Indien deeze Geestgefteltenis ontbreekt , zullen andere, oörzaaken, zelfs wanneer die gefchiilen niet beftonden, fteeds te voorfchyn komen, om de kwaadberokkenende driften aan den gang, en in werking, te brengen. Verfclnliènde Begrippen, als dezelve gepaard gaan met onderlinge Liefde, welker fchennis de Christlyke Godsdienst verbiedt, zyn gróotendeels onfchadelyk, en in zommige opzigten nuttig. Zy bevorderen onderzoek , nafpeuring en kennis. Zy helpen de aandagt op Godsdienftige onderwerpen gevestigd te houden, en 'er belang in, te ftellen, 't welk zeer ligt zou verdwynen in de bedaardheid en ftilte van algemeene overeenftemming. Ik weet niet, dat het in eenige maate waar is,'dat de Invloed van den Godsdienst daar het grootfte is, waar de. min-, fte Blsfenters, of lieden van de heerfchende begrippen verfchillend denkenden, gevonden worden. WAAR-  ■ waarneemin6. waarneeming wegens de nuttigheid van de zeezoutzuure zwaar-aarde (Terra ponder ofet fatit/O in eene' hevige kropzeerige oog- ontsteeking. Door den Heer hufeland , Hoogleeraar ie Jena, Een Kind van zes Jaaren was, van zyne geboorte af aan, met alle tekenen eener Kropzeerige gefteldheid behebt geweest; als een groot hoofd, een gezwollen bovenlip, een teer, bol, bleek vel, niet doorfchynend roodc wangen, bleeke lippen, een fchynbaar wel doorvoed, maar fpönsagtig en flap, lighaam, blonde hairen, eene dikke 'en korte hals, enz: Van zyne eerfte kindsheid af aan,'had hy telkens 'ongemakken, deeze ongefteldheid eigen, gehad, waartoe eene flegte opvoeding, en het opvullen 'met meelfpyzen én gebakken, niet weinig medewerkte. ' Een algemeene huidüitflag, verharde klieren, zeerhóofdighéid, zweereri, wisfelden telkens, met elkander af. Zedert drie Jaaren had hy altoos, in het voorjaar, aan eene zeer hevige Oogontftceking gezukkeld, waarvan, op het flinker oog een witte vlek op het hoornvlies was, overgebleven. In het Jaar 1791, kreeg hy dit ongemak weder, en wel met meer hevigheid dan te vooren, daar hy ook, dit Jaar, de Kinderziekte fterk gehad had, en zyne óoo-en daardoor eenigzins geleden hadden. Zyne oogen waren geheel gefloten en traanden fterk , tcrwyl de oogleden rood, gezwollen, en van binnen met een taai lym bedekt waren, Na de verflimmering der oogen , was de uitflag op het hoofd droog geworden, en alles fcheen zich op 'de oon-eri geplaatst te hebben. Sterke purgeermidde¬ len met kwikzilver, mynftoffclyk Moor, dulle kervel uiten inwendig, de Pillen van peummer, eindelyk het purper Vingerhoeds-kruid, waarvan ik anders in Klierziekten > veel nut ondervonden had, deeden even zo min, als uitwendige oogwaters, de roode pracipitaat-zalf, weekmaakende°ftoovingen, fpaanfche Yliegen, ^e Ecorce de Garöu, bloedzuigers, en meer andere middelen van dien aart, hiet het geringfte voordeel, of, zo zy eenigzins fcheenen ïe helpen, was dit flegts van korten duur. Het Kind lag thands reeds byna drie maanden lang blind in eene donkere kamer, terwyl, zo veel de gezwollen oogleden D 5 b«  $0 WAARNEEMING. het toelieten om iets van de oogen te zien, het hoornvlies zich rood en de Albuginea met veel opgezette aderen gevuld vertoonden. Ik begon thands eene oplosfuV der z^outzuure Zwaar-aarde te beproeven, cn gaf daarvan m Teerst yder dag driemaal XXX druppels, doch zonder voordeel; i"k vermeerderde dus de giften tot XXXX druppels, waardoor aanhoudende ftoelgangen, 3 of 4 maal daags, van zeer veele taaijc ftinkende ilvm, volgden, 't geen des te opmerklyker was, om dat ik te vooren van Kerke drejiica, in meer dan gewoone do fes, weinig uitwerking en geen nut ondervonden had. Onder het voortgezet gebruik deezes middels begon ook de oogontlteekina; af te neemen; in weinige dagen kon hy de oogen openen, en het daglicht verdraagen,terwyl de roodheid en duisterheid van het hoornvlies allengs verdweenen. 'Er vertoonde ziels intusfehen op nieuw eenig uitflag en weinige klieren aan denhals; doch,door een voortgezet gebruik van het middel, werden ook deeze ten eenemaal weggenomen Men nam het Kind kort hierna op eene reis mede ; doch, ondanks een kwalyk beftuurden eetregel, en andere gelegenheden tot inftorting, bleef het ongemak volmaakt geneezen, zo dat 'er geen voorraad meer van fcrophuleu- ze ftof febeen voorhanden te zyn. Ik deed hem naderhand nog, om de vier weeken, het middel, agt dagen lang , tusfehen beide laxeermiddelen van Kwikbereidingen, en in 't volgend voorjaar de Zoutzuure Zwaar-aarde, eenige weeken agtereen, gebruiken, en na dien tyd is hy van dit zo hevig en hardnekkig ongemak bevryd gebleven, terwyl ook de overige verfchynzelen der Klierziekte ten vollen verdweenen zyn. Na dien tyd heb ik nog meermaalen gelegenheid gehad , om de heilZaame uitwerkingen van dit voortreflyk middel, in Oogontilcekingcn, Klierverhardingen, en andere ongefteldheden van een Kropzeerigen aart, te mogen ondervinden.- x>*  Mü GRÖÖTE E%ï ALGEMEENE SCHOKKEN, ENZ. de groote en algemeene schokken, die de aarde ondergaan heeft. (Overgenomen uit a View of Nature, in Letters to a Traveller among the Alps, by richakd joseph sullivan , Esq. F. R. S. & F. A. S. uitgegeeven in 17P4.) „ /^Vnlangs gaven wy, uit dit opgenoemde Werk, \_J ,, welk een fchat van kundigheden oplevert, „ Be Wording der Bergen Zeer wel pasfende by dit „ onderwerp, en daar mede zeer naauw verbonden, zyn „ des Hceren sullivan's Bedenkingen over de groote en „ algemeene Schokken, ,die de Aarde ondergaan heeft; „ van welke wy thans de Vertaaling mededcelen." # # * De Aardkloot, welken wy bewoonen, is blykbaar, althans tot zekere diepte, overal geen vast lichaam; maar hier en daar doormengd met zeer groote holten , welker boogen de daar op rustende aarde onderfchraagen, en met den tyd onvermydelyk bezwyken. Als dan vloeit 'er het Water onmiddelyk in, en, door deeze te vullen, laaten zy een gedeelte droog Lands, 't geen binnen kort een ■woonplaats voor Landdieren wordt. Deeze gedeelten ondergaan , op hunne beurt, een dergelyk lot. Zo volgt omwenteling op omwenteling. ■ Wanneer de Schelp verzamelingen zich op de Alpen opeen noopten, toen, in den boezem des Oceaans, moeten 'er ontwyfelbaar gedeelten van de Aarde droog en bewoond geweest zyn. Overblyfzels uit het Groeiend en Dierenryk bewyzen zulks : geene Bedding tot hier toe ontdekt, met andere Beddingen daar boven op, of dezelve is, ten eenigen tyde, de Oppervlakte geweest. De Zee kundigt allerwegen haare onderfcheide verblyven aan, en overtuigt ons ten minften, dat alle Beddingen niet ten zelfden tyde gevormd zyn. Tot welk eene vervaarlyke diepte treft men de Beddingen van Kooien aan ; de formeering van welke laater moet geweest zyn dan de formeering der deelen des Groeienden Ryks waar uit zé {*) Zie onze Lett. voor 1794, bl. 453.  fis, ©e groots en algemeene schokken, ze zyn zamengefteld, en welke Groeiende Zclfihndigheden zich moeten bevonden hebben op de oppervlakte der Aarde, of op den bodem der Zee. ïn het land omftreoks Namur, zyn Koolenputten ter diepte van twee duizend voeren. Te Whitehavcn loopt een Koolenader tot een vierde van eene myl onder de Zee. Maar alle Beddingen van Kalkfteenen, Marmer; alleGypfen, Spars, Albasters, enz. zyn onbetwistbaar van Dicrlykeh oorfprong; die van Kooien en alle Bitumineufe Delfftoffen, en de Aarde allerwe°eri den grond bedekkende, en andere zelfstandigheden, worden veronderfteld geheel voortgekomen te zyn uit de vernieling van Dierlyke en Groeiende Lichaamen. Vuur en Water hebben, op deeze wyze, de ontwyfelbaarflre merktekens agtergelaaten van derzelyer byzondere of zamengepaarde verwoestingen op Aarde aangerigt. Het Vuur, egter, heeft, naar het uitwendig voorkomen, aü leen pp zommige gedeelten van de oppervlakte gewerkt; terwyl het Water, in de Cryftallifatië'n, zyne afkomst van Graniet bykans algemeen verfpreid heeft. F Nogtha,ns, indien het Stelzel van de Vulcanifchc herkomst der Bafalten wel gegrond is, en ongetwyfeld zyn de bewyzen daarvoor overtuigend, ten minlten voor my onwederleglyk, dan doet zich aan ons oog een tooneelvan verfchrikking pp, een tooneel 't welk ons moet verftommen : dewyl, volgens dit Stelzel, het uitgemaakt is, dat naauwlyks een Land op de vlakte onzes Aardbols gevonden wordt, 't welk niet ten. eenigen tyde verwoest is door he>- geweld van Onderaardsch Vuur (*). By voorbeeld, welke ontelbaare Vulcanifche Overblyfzels zyn 'er met in A/ia, pp de Philippyne, de Molukfct» Eilanden, op Japan, Bourbon en Sumatra? . Hoe uitfteekend doen zy zich voorin Africa, Tenerifc, welke piek, volgens i-ieberden, 15396 voeten,of bykans drie Eng. Mylen, boven de oppervlakte der Zee uitfteekt? Madeira, St, Helene, de Azores, Johanneeq de Comoro Eilanden, enz. behalven" die nof niet ontdekt zyn in de binnenfte deelen des Vastérilands? ïn America, bovenal'in Zuid-America, welk een Vulcanifche Keten! de grootfte' die in de Natuur heflaat, en waarvan Cotopaxi de voornaamlte fchakcl uitmaakt. Hoe belanaryk zou eene Vulcanifche Kaart van de twee Halfronden weezen! welk eene Wereld zou deeze aan ons vertoonen ! (*J Mr. HAMILTON^  DIE DÉ AARDE ÓNDERGAAN HÉÉFT*; |j Èn, indien, van deri anderen kant, die blykbaate voetitappen van Zcevoortbrengzelen; welke men overal dooide Aarde; op alle diepten, beneden de Oppervlakte, verfpreid vindt, ert op de toppen der hoogfte Bergen aantreft, geagt worden genoegzaame bëwyzen op te leveren van dë tegenwoordigheid des Oceaans aldaar ten eenigen tyde* doet 'er zich een tooneel, niet min wild en' ongewoon dan het voorgaande, op, aan onze verbeelding: waarin de Voortbrengzcls van den Equator en van de Poolen zich door een gemengd vertoonen, op eene wyze.; die onoplosbaar is volgens eenige bekende regelen van verklaaring der Natuurverlchvnzelen. De ontzaglykc verzamelingen van Verfteende Zeelichaamen, gevonden op zo veele verfchillende plaatzen en liggingen, zyn voorzeker genoegzaame blyken om aan te toonen, dat dezelve in die liggingen niet overgevoerd en geplaatst zyn door het Water van ééne groote Overftrooming; want het meerendeel derzei ven, in trede van in de ingewanden der Aarde gevonden te worden, en in vast marmer ter diepte Van zeven of achthonderd voeten, .moest aan de Oppervlakte gebleeven zyn (*). —— Een ander bewys is, dat de beenderen, de hoorens, de klauwen , enz. van Landdieren zelden in een verfteenden ftaat 'worden aangetroffen * en fchaars ingelyfd zyn in eenig hard geftcente; terwyl, indien deeze uitwerkzels veroorzaakt waren door een Watervloed, de overblyfzels van Landdieren in harde fteencn zouden gevonden weezeri, zo wel als die der Visfchen. —- Laaten wy zien de uithoolingen door natuur of kunst gemaakt. In de' \ diepfte valei, waarin wy kunnen Bederdaalen, vinden wy i verbaazende hoopen van Zeelichaamcn, op ontzaglyke : diepten , ih Kalk- en andere fteenen ; wy treffen ze des • gelyks aan in de beddingen der Bergen; in de middelde gewesten des Vastenlands, zo wel als op de Eilanden; van de toppen der Alpen tot eenige honderd voeten be; neden den grond van Amflerdam. De Beddingen, waarin veele Delfftoffen dus gevonden i worden, wyzen, myns bedunkens, uit, dat ze van vroe- ! ger tyd dan de Zondvloed zyn van een tyd, hooger loopende dan menschlyke befcheiden, en vergezeld van zodanige. omftandigheden, dat wy niet zonder reden begrypen, dat eenige heillooz^e gebeurtenis het grootfte ge- (*) BuFFON,  54. DE GROOTE EN ALGEMEENE SCHOKKEN, rieelte des Dierlyken Leevens van het aangczigte der Aarde verdelgd, cn der vergetclnisfe overgegeeven heeft eene oorzaak van verwoesting, welker verhaal anderzins van gedachte tot gedachte moest overgeleverd geweest zyn, tot het einde des tyds (*). Deeze vcrfchynzels, welke de DelfftofFcn verfchaffen, brengen, in de daad, eene genoegzaame hoeveelheid van voorbeelden by, om de Wysgeeren tot het gevoelen te doen overhellen, dat de Aarde Schokken ondergaan hebbe, onderfcheiden van eenen Watervloed, cn dat in die Schokken de Bewoonders gedceltlyk, zo niet geheel, zyn omgekomen. Maar, hadt de Zee by trappen de oppervlakte der Aarde overftelpt; hadt dezelve overdekt en weder ontdekt de vlakten en de hoogfte bergen, wy zouden allerwegen, in zulk een geval, met de overblyfzels des Oceaans ontelbaare voetftappen vinden van woon* plaatzen der Menfchen. Wy zouden overal gedenktekens aantreffen, veranderende met de landen, cn zo veele verfchillcnde characters vertoonende als 'er omwentelingen geweest zyn in de onmeetelykc duuring der eeuwigheid. Maar 'er zyn geen zulke tekens te ontdekken. In alle oorden zien wy de merken van de overzwalping der Zee; doch geene van die onder het water gezette gedenktekens, welke men als dan niet zou naalaaten te ontmoeten. De Aarde moet dan by herhaaling opengeborftcn weezen, en de Wateren moeten in de fpleeten ingefpoeld zyn, en het tooneel des beftaans geflooten hebben. De Verfteeningen, welke men dus in eenen Delfftoflyken ftaat aantreft, zyn verfchillendc. Het is egter der moeite waardig op te merken, dat die van Schelpen op of digtst by de Aarde gevonden worden; die van Visfchen dieper, en die van Hout allerdiepst (f). Dat bewerktuigd geweest zynde zelfftandigheden meest voorkomen in de beddingen van Kalk of Klei; zelden in Zandfteen, en nog zeidzaamer in Gyps; maar nimmer in Graniet, Bafalt, of Schorl ; doch zomwylen in Vuurfteenen, in Yzer-, Koper- en Zilver - erts ; en dat men ze vindt waar de oorfpronglyke nooit hebben kunnen beftaan. De kalkagtige Verfteeningen beftaan uit kalkagtige Steenen, in de gedaante van Dierlyke of Groeiende zelfftandigheden; de eerfte worden Zoophyten, de laatfte Phy- (*) Antiquity of the Earth, (f) Kirvvan.  DIE DE AARDE ONDERGAAN HEEFT. £jj Pliytholiten, geheeten. De aanmerkelykfte van de eerfte foort zyn, eerst die tot de Koraalen behooren van eene tak- of pypagtige gedaante, als Koraal, Madreporen, Milleporen én A"stroïtén. Ten tweeden, die van de Klasfe der Zee wormen, als Belemniten van eene kegelagtige of cylindrifche gedaante; Asteria? en Entrochi, die een ftarswys voorkomen hebben. Ten derden, die van de Schelpagtige foort, als de Nautiliten, Ammoniten, Echiniten, enz. Steenagtige, Mineraale en Stalaclifche, famengroeijingen mag men aantreffen in grotten, waar, door gelykaartigheid, en de verfchillende wetten van aantrekking, waar te neemen in ongelykllachtige lichaamen, de lugt het vloeibaar voertuig verdryft, en dus de vastwording voltooit. Samenkleeving mag ook veroorzaakt worden door het fchot van Schelpvisfchen en Zeediertjes, die, werkende op zekere ongelykllachtige lichaamen, dezelve vereenigen tot een vaste klomp. Door deeze werking, kan zagte grond, die dikwyls door de Zee ondermynd wordt, in Rots veranderen. Maar, zegt de Heer douglas , de verharding van Beenderen en Geraamten, enz. kan niet gefchieden in een zo kort tydsbeftek. Deeze overblyfzels waren zeker van de Wereld vóór den Zondvloed. Drupfteenige ftofFe, en eenige Mineraalen, kunnen voortgebragt worden onder 's menfchen oog; maar heeft men de werking van verhard wordende Kalk- of Vuurftcen, enz. ooit in den voortgang waargenomen ? heeft men voldoende reden gegeeven van die Verharding? 'Er was, in de daad, ten eenigen tyde, veel gronds voor zodanig eene Vraage; want, fchoon de Heilige Schrift verklaart, dat alle de fonteinen des grooten Af gronds opengebrooken wierden, hebben wy nogthans geen grond om "te befluiten, dat deeze Schok des Aardryks in uitwerking gelyk was aan dien,welken de Delfftof-verfchynzelen voortgebragt hebben, welke gevonden worden in de ingewanden der Aarde in alle oorden der Wereld. Deezë ongetwyfeld mogt uitwerkzels veroorzaak en, gelyk aan die, welke men bevindt, dat omftandigheden vergezellen, als onder dus eene befchryving vallen ; zodanige als de Beddingen van opgedolven Beenderen, gevonden aan de Kusten van Istria en Dalmatia, op de Eilanden Cherfo en Ofero, op het Eiland Cyprus, op de meeste Eilanden van de Egeïfclie Zee, en de Rots van Gibraltar; welke het  -56 DE GROOTE EN ALGEMEENE SCHOKKEN, het doorflaandst bëwys verfchaffeh van een aanvloed^ doöï de verplaatzing en breeking der beenderen , en hier en daar .voorkomende kleine blyken van Schelpvisfchen, in de klomp ingellooteh; terwyl men nimmer, groote overblyfzels van Zeedieren daar onder. aantreft., Daarenboven moest het voortbtengzel van de onderfcheide ftreeken, dus in beddingen liggende, bevonden worden eigen .te zyn. aan de plaats, waar de Schok in deezer voege gebeurde. Doch vanwaar de daar van geheel vreemdo en uitlandfche Delfftoffen, welke men ontdekt heeft? In Noord- en Zuid- America, in Rusland en Duitschland, heeft men veele Tanden en Beenderen opgegraaven, van een verbaazende grootte; Volgens de overlevering waren deeze de Tanden en de Beenderen van den Mammouth, een Dier, 't welk, zo het ooit beftaan heeft * niet langer bekend is als een Bewoonder van eenig gedeelte onzes Aardkloots. De Heer pennant, 't is waar, denkt, dat het nog beftaat in'een van die verst afgelegene gedeelten van het nieuwe Vasteland, waar toe de Euro- peaancn nog niet zyn doorgedrongen. . Verfcheide Na: tuurkundigen van den eerften rang, die niet lang geleeden bloeiden, als Sir hans sloane, gmelin, daubenton en buffón, houden het daar voor, dat deeze groote Beenderen en Tanden, daadlyk, de Beenen en randen zyn van Olyphanten ; en veele hedendaagfche Wysgeeren hebben den Mammouth. voor een Dier der inbeeldinge gehouden, even als de Centaurus. Maar de beide Doctors hunter hebben beweezen, door de ongelykheid tusfehen deeze Beenderen en Tanden met die van "den Olyphant, doch meer byzonder uit de gedaante der Kiezen, die klaas blyken tot een vleeschvreetend Dier * of ten minften van een graan- en vlecscheetend Dier, behoord te hebben, dat ze geheel verfchillen van die des Olyphants: daar her. welbekend en een uitgemaakte Zaak is, dat de Olyphant tot de graseetende Dieren behoort, en uit het maakzel der Kiezen, en uit het nimmer neemen van Dierlyk Voedzel. — Anderen hebben veronderfteld, dat deeze opgedolven Beenderen af komftig waren van den Hippopotamus; maar 'er zyn veele redenen tegen zulk eene veronderftelling. De Hippopotamus is een veel kleinder Dier dan de Olyphant, en heeft zulke zeer korte Beenen, dat de Buik tot op drie of vier duimen van den grond komt. De opgegraaven Dyebeenen, in tegendeel, zyn blykbaar de Dyebeenea van  die de aarde ondergaan heeft. - van eenig zeer groot Dier. Eenige heeft men bykans vier voeten lang gevonden, en gevolglyk heeft Dr. hunter met zeer uitmaakende bewyzen gedraafd, dat de^ zelve nooit behoord hadden aan den Olyphant, of aan den Hippopotamus. Deeze opgedolvene Overblyfzels zouden ons, derhalven , tot de gisfing brengen, dat de Dieren , van welke zy voorheen gedeelten uitmaakten, behoord hadden aan een Dierengeflacht, 't geen thans, door zekere oorzaak, onbepaald welke, niet meer beftaat. De Wysheid van god kan andere foort van Weezens voortgebragt hebben, eer die tegenwoordig beftaan het aanweezen hadden; de Wysheid van god kan andere foort van Weezens maaken, naa dat het tegenwoordige gedacht van Weezens. niet meer is. Maar het onbekend beftaan van het Dier is alles waaruit wy kunnen redenkavelen. De voornaame eigenfehap der Natuure is, altoos beftaanbaar met zichzelve te weezen. Graveel en zandige gronden , die menigmaal veel vitrioolzuurs in zich hebben, zullen, in korten tyd, dierlyke zelfftandigheden verteeren of ontbinden; terwyl kalk- en kleiagtige gronden , die maate van zuur niet hebbende, de Beenderen, wanneer za bevryd zyn voor de inzypering van water, langen tyd bewaaren. Nogthans werd "er een verfteend menschlyk Lichaam in 't Jaar MDCCXX'II gevonden, 't welk meer dan vyftig jaaren begraaven lag in de Kopcrmynen van Falham, in Dalecarlie, volgens linn^tus. Dit nu is een nieuw geval, 't welk een onlochenbaar bewys oplevert , dat 'er Verfteeningen voortgebragt zyn binnen de ' laatfte honderd jaaren ; en hierom kan geen zeer bellisfend bewys afgeleid worden uit de Verfteening van Dierlyke zelfftandigheden, ten voordeele van voor de zondvloedfche verlchynzelen. Meer overtuigende kenmerken zyn die, welke wy airede aangeroerd hebben. Het is uitgemaakt, het is volftrekt zeker, dat Zee en Land van plaats veranderen, niet alleen in gevolge der uitwerkzelen van algemeene en op vaste tydperken werkende wetten; maar door eene verfeheidenheid van Omwentelingen, te wege gebragt door byzondere en toevallige oorzaaken. Dus is de oppervlakte der Aarde, welke wy aanzien als de beftendigfte van alle ondermaaafche dingen , even als het overige der Natuure ,, aan geftadige Verwisfelingen onderworpen, meng. 1795. no. 2. E  5* berigt van de nïcobarsche eilanbefj berigt van de nicobarsche eilanden en derzelver.' inwoonderen. Door den Heer nicolas fontana , Esq. (Uk de Afiatic Refearches, Vol. III.) De Nkobarfche Eilanden liggen tusfehen de acht en negen graaden van den Noordlykften uithoek van Sumatra. Het grootlte derzelven, 'Nancaveri of Nancowry geheeten, is het best bewoond; het tweede, Soury of Chowry genaamd, is desgelyks redelyk bevolkt; en het derde, 't welk den naam van Tricüt draagt, heeft daarenboven eene ruime en veilige Haven. Meest geheel onbebouwd zyn deeze Eilanden, fchoon zy een groot aantal Valeijen bevatten, welke vrugtbaar zouden kunnen gemaakt vvorden, en gefchikt tot het opleveren van alle Voortbrengzels, die tusfehen de Keerkringen vallen. De Zee rondsom dezelve heeft overvloed van Visch en Schulpvisfchen. Zeldzaame en fchoone Schulpen vindt men op de oevers, als mede Ambergris; en de eetbaare Vogelnestjes, in China zo hoog gefchat, treft men in de rotfen aan. De Inwoonders der Nicobarfche Eilanden zyn koperverwig, hebben kleine Oogen eenigzins fchuins gefpleeten; wat by ons in de Oogen wit is, heeft by hun eene feelagtige kleur; hunne Neuzen zyn klein en plat, hunne Tonden breed, hunne Lippen 'dik, en hunne Tanden zwart; zy zyn welgemaakt van Lyf, eer kort dan lang van geftalte; van hunne groote Ooren zyn de lellen doorboord met gaten, zo wyd dat men 'er met gemak den duim in kan lleeken; zy hebben zwart dik Hair, rond afgefneeden; de Mannen hebben weinig of geen Baard ; het agterfle gedeelte des Hoofds is veel platter en zamengedrukter dan het onze; het is by hun eene beitendige geivoonte, om het Agterhoofd eens eerstgebooren Kinds met de handen te drukken, om dit gedeelte desHoofds plat te maaken, naardemaal, volgens hunne begrippen, deeze vorm des Hoofds ten kenmerk van fchoonheid ftrekt, en als zodanig algemeen by de Niccbarfchen begeerd wordt. Zy zeggen ook, dat door deeze platdrukking het hair digter aan het' Hoofd gepakt wordt, volgens de bedoeling der Natuur, De boven-Voortanden ftee-  EN DERZELVER INWOONDEREN. 5J) fteeken vry verre buiten den Mond ; nimmer korten zy hunne Nagels; doch zy 1'cheeren de Wenkbrauwen af. Een lang eng kleed, gemaakt van Boombast, om den middel geflaagen, en tusfehen de beenen doorgaande, waar van zy den eenen flip agterwaards laaten hangen f *), is al hun kleeding. De Vrouwen hebben dezelfde Koperkleur als de Mannen, en zyn klein van geftalte: een ftuk doek, gemaakt van de draaden van den bast der Kokosnootenboomen, om den middel vastgemaakt, en tot halfweg de dyën reikende, maakt al het dekzel der Vrouwen uit. De Nicobarfche Eilanders, egter, van beide de Sexen, zyn zeer op kleederen gefteld: en , wanneer de Mannen zich in de tegenwoordigheid van Vreemdelingen zullen vertoonen, zetten zy hoeden op, en trekken oude kleederen aan, die zy van de 'Ettr'opeadnen gekreegen hebben; doch onder elkander gaan zy meest naakt. Zy woonen in Hutten, gemaakt van Kokosnootenbladen, onderfchraagd door Bamboos, langwerpig rond van -gedaante, tusfehen de vyf en zes voeten hoog boven den grond: men klimt 'er in met een ladder; de vloer is gedeeltlyk van planken, gedeeltlyk van gefpleeten bamboos. Tegen over den ingang, in het verfte geaeelte van de ° Hut, (*) Een Reiziger, keoping geheeten, een Zweed, die aan .boord van een Hollandsen Schip na Oost - Indie voer, in "den jaare 1647, en daar mede ten anker kwam aan een der Nico* èarfeke Eilanden , verhaalt, dat hy Mestenen aantrof .met flaarten gelyk die der Katten, en welke zy op dezelfde wyze tewoogen. Dat zy een boot met vyf man aan land gezet 'hebbende, deeze 's avonds , zo als zy verwagt hadden, niet Wederkeerden; den volgenden dag zonden zy een grooter boot uit, wel bemand, om hunne Scheepsgenooten op te zoeken, die men vastftelde dat door de Wilden waren opgeè'eten; dewy! men de Beenderen op het ftrand verfpreid vondt, de boot nukken gebrooken, en het yzerwerk weggenomen* Dit Reisverhaal werd te Stokholm in het jaar 1743 herdrukt. Linn^eus fchynt te ligtgeloovig geweest te zyn in het aauneemen van de vertelling deezes Mans: want, by alle myne nafpeuringen, kou ik geen foort van uitgroei bemerken aan het os coccygis, by Mannen of Vrouwen. *t Geen gelegenheid kan gegeeven hebben tot den veronderftelden ftaart, zal misfehien een flip des kleeds geweest zyn,.van agteren afhangende: deeze, op een afftand gezien, heeft men voor een ftaart genomen. E a  ét) B«R1»T VAN BB MC0BARSCHE EILANDEN Hut> 'is de vuurplaats, waar zy hunne ipyzen bereiden: zes of acht menicnen woonen doorgaans in eene Hut, en een aantal bekkeneelen van wüde Zvvynen maakt het grootje gedeelte van den opfchik uit. De bezigheid der Mannen bcftaat in het bouwen en herdellen hunner Wooningen, 't welk hun 's jaarlyks bezigheid voor zes maanden ten minden verfchaft; voort* visfchen zy , en handelen met nabuurige Eilanden. De Vrouwen houden zich onledig met het gereedmaaken der fpyzen, en het bearbeiden van den grond; zy roeijea ook de Canoes, als hunne Mannen uitgaan. Volgens verkiezing treeden zy in 't Huwelyk; en, indien de Man niet te vrede is over het gedrag zyner Vrouwe, 't zy wegens haare agtloosheid in het bezorgen van het Huishouden, 't zy wegens Onvrugtbaarheid, of zelfs uit hoofde van eenig opgevat mishaagen aan zyn kant, heeft hy vryheid zich van haar te ontilaan, en elk hunner neemt weder een ander, even of 'er geene voorgaande verbintenis had plaats gegreepen. Overfpel wordt voor allerfchandelykst en onteerendst gehouden; inzonderheid wanneer de Perfoonen niet van dezelfde Cast zyn: indien het pleegen daarvan beweezen is, wordt de Vrouw niet alleen als eerloos verftooten, maar zomtyds met den dood geftraft; fchoon, door de tusfehenkomst van een gering teken, in 't openbaar gegeeven, in niets meer beftaande dan het opheften van een Blad Tabak, het wederkeerig leenen hunner Wyven van dezelfde Cast% onder deeze Eilanders, zeer gemeen is. Eene zonderlinge omftandigheid is de geringe vrugtbaarheid der NicobarJcheVxaüwan. Eenhaarer, die drie Kinderen ter wereld brengt, wordt voor zeer vrugtbaar gehouden. De Bewoonders der Nicobarfche Eilanden zyn derinaate overtuigd van de fchaarschheid hunner voortteeling en het afneemen der Volkrykheid, dat zy Vreemdelingen aanlokken om by hun te komen woonen, door het aanbieden van landen en plantadien. Zy zyn by uitftek traag en onkundig; alle hunne Zeden en Gewoonten draagen kenmerken van deeze hoedanigheden. De eenige Viervoetige Dieren op deeze Eilanden zyn Zwynen en Honden. Het is zeer opmerkelyk, dat, fchoon de Bosfchen van de nabyliggende Car Nicobars een overvloed van Aapen hebben, deeze Dieren daar «iet gevonden worden: ja, 't geen meer is, dat de Aapen,  EN DERZELVER INWOONDBRENÏ 6l pen , die men herhaalde keeren derwaards overgevoerd heeft, 'er niet voortteelden., en welhaast ftierven. Wat de Mellori, of Nicobarfche Broodvrugt, betreft,, by de Inboorelingen Larurn geheeten, deeze is eene foort van Palmboom, met een ftam tuslchen, de dertig en vyfen-dertig voeten hoog, van tien duimen tot twee voeten in den omtrek, met wortelen boven den grond komende % en zich ter hoogte van acht of tien voeten in den ftam inzettende. De bladeren groeijen. aan den top, en hebben de fchikking van een kelk ; uit derzelver midden komt de Vrugt voort, die, bykans ryp zynde, vergaderd wordt, en tusfehen de 30 en 40. Ponden, weegt, Dezelve beftaat uit eene menigte van besfen, hebbende een mergagtig en een. houtagtig gedeelte; in het laatfte zyn twee zaaden, als Amandelen., beflooten. De Vrugt wordt bereid door langzaam, kooken, dit doet het mergagtig gedeelte zagt en wryfbaar worden , wanneer men 't zelve uitperst, en van de vezelen zuivert. Het is dan bleek geel van kleur, en heeft in 't oog. en voor den fmaak zeer veel van het Meel van Zea Mays (*). (*) De Heer w. jones, de Voorzitter, heeft 'et eene. Aantekening bygevoegd, waarin hy betuigt te gelooven, dat de héraut van Nkobar, de Cddhi der Arabieren , de Cétaca der Indiaa- Ken, en de Pandanus onzer Plantkundigen, is doch of het eene nieuwe Soort dan eene Verfcheidenheid zy, kan n»g niet, bepaald worden,, LEEVENSBYZONDERHEDEN VAN LORD WANSFIELB. (Uit het Engefsch.J (Vervolg en Slot van bl. 30.) Het ftaat ons egter niet vry te verheden, dat, als ee». , Verklaarder van de Wet, de Beüisfingen van Lord mansfield , zomtyds, onderhevig waren aan berispende aanmerkingen. Zyn oordeel, ter begunftiging van de Wetgeevende Magt over vermeesterde Landen, als alleen der Kroone toekomende, is fcherp betwist in een doorwrogt Werk van eene meesterlyke hand , waarin de Schryver de Regterlyke Welipreekenheid van zyne LordE 3 fchap  leevensbyzonderheden fchap niet onberispt laat. (*). In eene Zamenfpfaak tusfehen een Franschma?i en een Engelschman voert hy den eerden in, zyne verwondering te kennen geevende „over „ de Heilige en alles afdoende wyze, waar op Lord „ mansfield de Magt, om Wetten voor veroverde „ Landen te maaken, aan de Kroon toekent (f)." De Engehckmn erk:nt de regtmaatigheid deezer aanmerkinge, en voegt 'er nevens : „ Daar heerscht eene zonder„ linge maat van Heiligheid in zyns Lordfchaps verzei, keringen, welke zeer flegt voegt aan de zwakheid der „ Bewysreden door hem bygebragt. Maar dat ftcllig „ beweeren komt overeen met zyne befteudige gewoonte „ van ïpreeken , en mag misfehien aangemerkt worden „ als een der inmengzels van de Wellpreekenheid hem „ eigen, en heeft zeker het uitwerkzel, dat het, voor een poos, verblindt, en de Toehoorders doet berusten in „ de waarheid der voordellen, welke hy, met zo veel „ aanmaatigings, beweert." Men heelt, daatbenevens, gedagt, dat de Leer van Lord mansfield, ten aanziene van de magt der Juries, dat zy alleen Oordeelaars van het Geval, niet van de Wet, zyn, ttrekt om dat lterk Bolwerk der Britfcha Vryhcid te verzwakken. Nogthans hebbe men te bedenken, dat, toen Mr. fox's Libel BUI, welke dit gewigtig punt ten voor- dee- (*) Het was het geval van campbell en hall , beter bekend onder den naam van de Zaak van Grenada. Lord mansfield was van gevoelen, dat de Kroon , by de daar gedaane Verklaaring van den 23 Oftober 1761, zich zelve hadt uitgeflootdii van het Regt, om de Inwoonders van Grenada belastingen op te leggen , en 't zelve overgebragt hadt op de volgende Gouverneurs, Raaden en Vergaderingen, van het gemelde Eiland. (t) De Franschman geeft dit fiaal op van 's Lords ftellige wyze- van fpreeken „ Geen gefchil (zegt Lord mansfield, ,, hier over handelende) werd ooit voorheen gevoerd wegens ,, *s Konings Wetgeevende Magt over een vermeestörd Land. „ Het werd hem nimmer ontzegd in IVestminfler- Hall; nimmer „ in twyfel getrokken in het Parlement," en wederom, „geen Boek, geen Regterlvke Uitfpraak, geen Gevoelen van eeni„ gen Raad, 't zy openbaar of geheim, werd ooit van de anr „ dere zyde bygebragt; geen voorbeeld vindt men 'er van in „ eenig Tydperk onzer Gefchiedenisie, dat 'er eenige twyfel „ over rees." Canadian Freeholder, Vol. II,  VAN LORD MANSFIELD. 4$ deele van den Onderdaan beweerde, in bet Huis der Pairs werd ingebragt, het gevoelen der Regteren eenpaarig aanliep tegen de Leer in de BUI voorgeftaan, en dat wylen de Graaf camden de éénige Lord was, die dezelve onderfteunde. —- Desgelyks mogen wy herdenken aan den woeligen tyd, toen Mr. wilkes de Volksparty zo zeer op zyne zyde hadt, wanneer het Schriften tegen zyn Lordichap regende, waarin hy werd afgefchetst als een grootér Vriend van de Kroonsvoorregten dan van de Regr ten des Volks. Dan hier tegen over ftaat het gevoelen van den grooten en eerlyken george Lord lyttleton, die beweert, dat de Bekwaamheden en Braafheid van Lord mansfield geen wedergade hadden. Door dus uit te weiden over het Character van Lord mansfield als Regter, zyn wy de tydorde te buiten gegaan. Om tot dezelve weder te keeren ; De flegte uitflag des Oorlogs in den jaare MDCCLVII, toen onlangs begonnen , veroorzaakte eene verandering in het Staatsbestuur : de twisten der ftrydige Partyen maakten het der Kroone onmogelyk,in dat tydsgewrichte, een nieuw Staatsdienaarfchap aan te ftellen. Om, derhal ven, eene opfchorting te geeven aan het geweld der beide Partyen , liet Lord mansfield zich overhaalen, om de post van Canfelier van de Exchequer op zich te neemen, op den negenden van April, en hy bekleedde dezelve tot den tweeden van July deszelfden Jaars. In dien tusfchentyd bragt hy zeer gelukkig fla'agende, eene Zaraenftemming voort, welke, in 't gevolg, eene reeks gebeurtenisfen deedt gebooren worden, welke Groot-Brittanje tot eene hoogte van Magt en Voorfpoed opvoerde, welke het nimmer beklommen hadt. In 't zelfde Jaar werd hem het Ampt van Canfelier opgedraagen; doch hy weigerde hette aanvaarden (*). Met den Jaare MDCCLXXVI werd hy Graaf van mansfield, in het Landfchap Nottingham; zullende het Graaffchap overgaan op louisa, Markgravinne van Stormont, en op haare manlyke Erfgenaamen, by haaren Egtgenoot david , Markgraaf van Stormont. De zwakheden des ouderdoms noodzaakten hem, eindelyk , voor verfcheide maanden afweezig te blyven van *s Konings Regtbank, en (*) Hy weigerde dit naderhand nog drie keeren, te weeten in de Jaaren 1770, 1773 en 1784. E4  4 lèevensbyzonderheöén tti op den derden van Juny MDCCLXXXVIII lag hy de Bediening van Lord-Opperregter van Engeland neder, naa dit Ampt één en dertig jaaren en zeven maanden bekleed te hebben. Kort daarop ontving hy een Brief, getekend door den Raad van 's.Konings Regtbank, getuigenis draagende van deszelfs leedweezen over dien afftand , en het hoog gevoelen wegens zyne bekwaamheden. In den Jaare MDCCXCII, werd hy door een nieuw Patent verheven tot Graaf van mansfield, in Middlcfex, met overerving op zyn Neef david, Markgraaf Van Stormont, boven gemeld. Van den tyd des nederleggens zyns Ampts, namen 's Lordfchaps Lichaamsvermogens hand over hand af; zyne Zielsvermogens bleevcn, bykans tot het laatftezyns leevens, onverminderd. Van de woelige tooneelcn der Wereld verwyderd, nam hy egter deel in wat 'er op gebeurde, en liet zich bovenal gelegen liggen aan 't geen in Frankryk omging, en den Oorlog thans gcreezen :■ hoogst wraakte hy den dood, lodewyk den XVI aangedaan. Op den twee en twintigften van Maart des Jaars MDCCXCIII overleed hy op zvn Landgoed te Ken TFood, by Hampftead, in het negen en tachtigfte jaar zyns ouderdoms. Omtrent eene week vóór zynen dood verViel by in eene zagte Bezefloosheid. Even, eer dit hem overkwam, raadpleegde Lord stormont hem overeen Regtszaak, toen in 't Huis der Lords hangende, en hy merkte op, dat Lord mansfield's denkbeelden nog helder waren , en zyn geheugenis vast was. Herhaalde keeren had hy belast, dat men geene middelen, welke ookzou aanwenden, om hem, als hy in een ftaat van bezefloosheid viele , daar uit te doen bekomen, enkel om een elcndig beftaan te rekken. By zynen dood ging de tytel van Graaf van mansfield, in Middkfex, over op Lord stormont, en Mevrouw stormont werd Gravinne van mansfield, in 'Nottingham; cn indien de Gravinne ftierf vóór haaren Egtgenoot, moest haar oudfte Zoon ook Graaf van mansfield worden, uit kragte van eene vroegere verheffing, en den voorrang van zyn Vader hebben. Be nu laatst overleedene Graaf werd,volgens zyne ufo Üraiklyke 'begeerte, zonder ftatie begraaven in de IFest'jhinfler-\bt.dy, op den acht-en-twintigften van Maart, tri dezelfde Grafkelder waar zyne Egtgenootc begraaven kg, die in April des Jaars MD'CCLXXXIV ftierf. Zyn Land-  VAN LORD MANSFIELD. 4$ Landgoed te Ken Wood,en zyne Naalaatenfchap, Op 300,000 Ponden Sterling begroot, hadt hy, by Uiterften Wille, aan den tcgcnwoordigen Graave gemaakt. Wy zullen het Leevensberigt van deezen Staatsman belluiten met eene niet onbelangryke vergelyking tusfehen de Welfpreekenhcid van Lord mansfield en die des Graaven van ci-iatham, door Dr. newton, in leeven Bisfchop van Bristol. „ Ik hield altoos, fchryft hy, , Lord mansfield voor den besten en bekwaamden ', Spreeker, dien ik immer in het Parlement hoorde. Lord , chatham was , in de daad, een groot vernuft, en bezat ongemeen groote vermogens, eene vaardige be- , vatting, eene vlotvloeijende uitfpraak, eene rykheid van !, taal, eene welluidende ftem, een veelbeduidenden op„ flag van het oog, eene fpreekende houding, gepaard „ met een gezagvoerend voorkomen; met één woord, hy ', was een zo groot Acteur als Redenaar, 't Geen ver„ haald wordt van den beroemden Redenaar pericles, ', dat hy blixemde en donderde in zyne voordragt, cn Griekenland verbaasde, was in zeker opzigt op hem ,, tocpasfelyk; cn geduurende den tyd van zyn voorfpoe„ dig Staatsbewind, bezat hy den volftrektften en onbe„ paaldften invloed, welken mislchien immer eenig Staats„ lid had in het Huis der Gemeente. Met alle deeze „ uitfteekende begaafdheden was hy niet zonder gebre„ ken. Zyne taal was zomtyds al te zinnebeeldig cn „ opgefchikt ; zyne aanfpraaken hingen zelden wel aan „ een, maar waren menigvoud vol uitweidingen, enfpron„ gen van het een op het ander, zo dat men, fchoon „ hier en daar getroffen door een edel denkbeeld en ge„ lukkige uitdrukking, zich het geheel verband niet wel „ kon herinneren, of 'er een geregeld verflag van geeven. „ Met eene gemaakte zedigheid,was hy gereed, om al te „ veel zelfsvertrouwen, en overheerfchends, te betoonen „ in het twistredenen; zomtyds verviel hy tot de laagheid „ van perfoonlyke aanvallen ; hy wilde eerst fpreeken, „ om dus te kragtiger voor in te neemen; desgelyks wilde „ hy het laatfte woord hebben, en, gelyk of ongelyk „ krygende, behieldt hy fteeds, om zyne eigene uitdruk„ king te bezigen, een onbeteuterd gelaad. Hy fprak „ meer tot de driften dan tot het verftand, meer tot die „ beneden de balie ftonden, cn boven den Throon, dan ,,-tot de Leden van het Huis zelve; erj, wanneer dat E 5 „ ge-  66 leevensbyz. VAN lord mansfield. „ gedeelte der Toehoorderen niet tegenwoordig was; viel „ iiy, en verloor veel van zyn gewigt en gezag. „ Lord mansfield bezat gelukkig meest alfe dezelfde „ volmaaktheden, met weinige van dezelfde gebreken „ en misdagen. Zyne taal was natuurlyker cn gemak* „ lyker; zyne aanlpraaken beftonden meer in eene aan„ eenlcbakeling van redenen, zomtyds met gepaste af„ deehngen, zo dat men hem gerecdlyk kon nagaan, en „ alles klaar van het begin tot het einde bevatten. Het „ geen hy fprak, en de wyze waarop hy het voordroeg, „ was zediger, min aanmaatigend en gezagvoerend. Nim„ mer vernederde hy zich tot perfoonlyke uitvaaringen, „ en verfmaadde. zelfs te antwoorden op aanmerkingen, „ die hem in perfoon betroffen ; in alles bewaarde hy „ zyne eigene deftigheid, en die van het Huis der Pairs. „ Hy vervoegde zich meer tot het verdand dan tot de „ driften; nimmer zogt hy de Volkstoejuiching zo zeer „ als de Goedkeuring der verftandigften en besten; hy „ begeerde met u by beftorming of' verrasfing te over„ weldigen; maar zogt alleen door kragt van reden en bewys „ te overtuigen. Hy bezat altoos een onmiddelyk inzigt „ m de verdienften van elke zaak of verlchilïtuk hem „ voorgefteld; en, zelve dit klaar bevattende, kon hy het „ aan anderen ook duidelyk voordraagen. Overreeding „ vloeide van zyne lippen; alle onbevooroordeelden Jie" Leni Zu door hem pverimien; en, veele jaaren lang, „ hadt het Huis der Pairs meer ontzags voor hem, dan „ voor iemand, wie-het ook mogt weezen," aanmerkingen, qver het staatkundig charac ter van sir robert wmlpole , en de her. vorming van het parlement in grootbrittanje. (Overgenomen nir de Memoirs tf the Kines of Creat 7W tain of the Houfe of Brnnwic -LnenburfjiwfSif ' HAM, I7P3.) Wanneer wy eene juiste waardeering zullen opmaaken van het Staatkundig Narader van Sii rober? •WALfOLE, die, yoór meer tian twintig jaaren, het GrootBrit-  STAATKUNDIG CHARACTER VAN R0I5ERT WALPOLE. 67 Brnmnnifchc Ryk beftuurde met uitfteekenden roem en bekwaamheid, zullen wy ruime ftoffe vinden, zo om he n te prvzen, als om hem te laaken. kt walpole uit het gunftigst gezigtpunt befchouwende, worden wy gedrongen te erkennen , dat, onder het Bewind van deezen Staatsdienaar, het Regt billvk en onpartydig werd uitgeoefend; dat het voorregt des Monarchs onveranderlyk bepaald bleef binnen J fl# fte paaien van de Wet; de Koophandel werd door wvze Wetten aangemoedigd en uitgebreid , de Rykdom der Natie kreeg eenen fpcedigen aanwas ; de Regten en Vryheden des Volks bleeven ongefchonden bCMaai% indien wy het oog vestigen op de inwendige Staatkunde zyns Beftuurs, ontdekken wy, dat, hoe fchoon 't zelve ook mogt weezen by het uitwendig voorkomen, hetzelve van binnen verrot is , door en door befmet met den doodlyken waas van Omkoopmg; en dreigende, by deszelfs voortgang, de ondermymng van alle Volksdeugd, als mede de uitdooving van alle vonken van Vaderlandsliefde. Om zich van 'sVorften gunst te verzekeren, en geftreeld met de hoope om zyn Staatspost te behouden , vondt hy zich gedrongen, maatregels te neemen, ftrydig met zyn eigen beter oordeel, en aanloopendc tegen de waare belangen zyns Vaderlands. Hy zag, dat liet beste of liever het éénig zekere middel, om deeze Ichadelvke maatregelen in 't werk te ftellen, beftondt, in een belang in het Parlement te verwekken, afgelcheiden van het belang des Volks; door de laagfte en veran, en ziet, hoe de Schepper der Natuur p. in elk gewroet, wil leeren het doel van uwe aanwezendheid. Leest de gefchriften dier Mannen, die u den Hemel en zvne Hemelfche lichaamen vertoonen. Ziet, hoe Zon, ■Maan "en Starren , die ons lichten, ftreelen, koesteren,' beurtlings ons ten dienfte ftaan; hoe de lchorre donders Iclateren, de blikfems fchitteren, en ons Gods magt en grootheid toonen. , - Leest en onderzoekt waar toe God u gefchapen heeft, en heerlyker gemaakt boven andere Wezens; waarom Hy u begaafd heeft met denkingskragt, oordeel , wil, en wys biel, en gy zult zien, hoe gy, het pronkftuk van Góds Vingeren, gefchapen zyt naar zynen beelde, en iootl dien goeden Vader voor uw lot. Eindelvk — leest het minmer faalbaar Wooid Valt God, dan zult gy met vreugde ontdekken, wat uwe «liet van u eischt, en poogt daar naar te leeven — dan zult gy waare genoegens fmaaken dan zult gy gemkkig feeven -5 dair zal uw fterven geen Iterrco zvn, maar een overgang naar uwen God. la, dus £«, en daar naar &te werken, zal wezendlyk bevorde, ren het juiste doel van ons Beftaan. LOUISA d'ARTAIL, OF, de GETttOUWOE NON. Meer dan een Roman. QOit het Fransch.) T^e Heer d'antail verwekte by zyne eerfte Vrouwe twee D Dogters, louisa en henrietta. Ruim van middelen bedeeld en zeer op zyne Kinderen gezet, hy geene E i n d rzelver Opvoeding. De jong-te bezat niets J Xn haar Perfoon in 't oojr deedt loopenj maar Loüisa, de oudllewasb-niSek fchoon1, en haare perfoonlyke beva.l.gheid we d opgeluisterd door de aangeleerde bekwaamheden' . welte zy door 's Vaders aangewende zorge en haar vlug verftand ba* 1COsmchnoohnhde'id, zo dikmaals heilloos voor de Bezitler, wjj voor louisa een bron van rampen. Zy verloor haare Moe er tusfehen de veertien en vyftien jaaren. Haar Vade tradt Ag* lyk in een tweede Huwelyk. Zyne tweede Egtgenoote, Me« ™« r>e valmorin, hadt een Zoon, van omtrent achten Jtfren, dien zy teder beminde. Dee*e jonge Heei kon uiet « MENG. 1795. KO, 3. F  n LOUISA d'aNTAIL j der één dak woonen met louisa , zonder de kragt haarer Bekoorlykheden te gevoelen. Hy werd fmoorlyk op haar verliefd i doch de Medevryers, die zyne Zielsvoogdesfe omringden, deeden hem wanhoopen om eenig voordeel te trekken van de gelegenheden, die de onderlinge zaïnenwooning hem gaven. Inzonderheid fchroomde hy voor den Heer pardelle, een Luitenant van de Gardes, dien hy dagt dat by louisa meer ingangs vondt dan iemand haarer veelvuldige Aanbidderen. De Heer pardelle zag, met de grootfte ongerustheid, de geftadige gelegenheid, die de jonge de valmorin hadt, door in 't Huis van den Heer d'aktail te woonen, en hy vreesde dat de gereedheid om haar dag aan dag te fpreeken, en dat zelfs hec gezag van haaren Vader en aangehuwde Moeder, louisa in zyne armen zou werpen. Louisa liet geene vooringenomenheid voor de valmorin blyken ; maar zy was niet zonder Coquettery, en kon geen we« derltand bieden aan het vermaak van zich, ten zelfden tyde, door veele Bewonderaaren gevleid te vinden. Pardelle fcheen nogthans de voorkeus te hebber. Paudelle egter oordeelde, dat hy zo veel te vreezen hadt van de voordeden die zyn Mededinger genoot, dat hy belloot haar te fchaaken , vóór dat de valmorin al te zeer haar hart zou vermeesterd hebben. Hy nam hier toe zyne maatregelen; doch zo heimlyk niet, dat zy de ontdekking van de valmorin ontdooken, die middel vondt om zyn plan ie verydelen. Woede en wraaklust voeren in het hart van pardelle, toen hy ontdekte dat zyn Medevryer hem tegenwerkte; hy deedt hem eene openlyke belediging aan, daagde hem uit, de Valmorin aanvaardde de uitdaaging. De Vader van louisa en zyne Egtgenoote, de Moeder van de valmorin, onderrigt van het voorgevallene, en van het op handen zynde Tweegevegt tusfehen de Mededingers, namen de noodige maatregelen om hunne ontmoeting te voorkomen. Maar de Moeder bleef worftelen met de angstvaliigfle ongerustheid wegens de veiligheid van haar Zoon. Zy voorzag, 'dat, fchoon zy hem, voor dien tyd, beveiligd hadt voor hec onheil 't geen hy mogelyk in den mond zou geloopen hebben , zy hem niet altoos kon dekken voor de wraak eens Medevryers, die verklaarde dat niets hem zou wederhouden van aan te vallen op den Man, die eisch op lolisa maakte. De valmokin's Moeder hadt, intusfehen. niet naagelaaten haar Zoon onder het oog te brengen', dat hy, zelfs dan wan. neer zyne zaaken het gehengden het Voorwerp zyner Liefde te trouwen, met haar op geen Huwelyksgeluk kon hoopen; dewyl haare uitlteekende fchoonheid tot een fteeds fpringende bron zou «rekken van jalouzy en kwelling, terwyl haare lustige «a vrolyke geftelteni» al te zeer fcheen over te hellen om aan- n moe-  OF, DE GETROUWDE NOt»; f5 inoediging te geeven allen die zich door haare bekoorlykheden getroffen voelden. De valmorin, van een vuurigen en volhoudenden aart, wilde geen oor leenen aan iets, 'c geen zyne Moeder in 't midden bragt om hem de verbintenis met LonsA te ontraaden. Zyne Liefdedrift groeide langs hoe fterker aan, en het ongeluk zyner Moeder nam in gelyke inaate toe. Zy befloot, eindelyk , als zynde dit het éénig middel orn haaren Zoon te beveiligen voor de heillooze uitwerkzels der bekoorlykheden , welke hy dag aan dag met vermeerderende deelneeming befchouwde, haare Stiefdogter over te haaien tot het aanvaarden des Kloosterleevens. Maar, by het eerfte ge. waagen van zulk een ontwerp, zag zy, dat het L'*uisa dermaate tegen den zin was, dat zy het noodig vondt, al haaren invloed by haaren Man aan te wenden , om den wederzin zyner Dogter te overwinnen. Zy hieldt hem, ten dien einde , voor oogen, dat de rust en eer zyns Huisgezins de opfluiting vorderden van louisa , wier fchoonheid, hoewel dezelve nog de grootfte volkomenheid niet bereikte, hein reeds zo veel on* rusts en kwelüngs gekost hadt; onrust en kwelling van welke hy zich niet zou ontheven vinden, al ware zyne Dogter getrouwd ; naardemaal 'er maar al te veel reden zich opdeed, om te vreezen, dat jalouzy van de zyde des Egtgenoots eener zo bovcnmaate beminnelyü Voorwerp het leeven voor haar zzlve ongemaklyk, en ongelukkig voor anderen, zou maaken; dat, indien hier uit eenig flegt gevolg mogt voortvloeijen, hy het zich zeiven nooit zou kunnen vergeeven, haar niet by tyds geplaatst te hebben waar de invloed haarer bekoorlykheden aiiet langer de Gerustheid zyns leevens kon ftqoren, of de Eet Zyner Familie bezwalken. Het is waarfchynlyk, dat louisa, die van een driftigen aart blykt geweest te zyn, en die mogelyk bewust was van de •kragt der Schoonheid , in 't een of ander geval haare aange» huwde Moeder beledigd hadt; dit, gevoegd by de vrees voor haaren Zoon, bewoog haar, om het aangevangen werk, hoe 011regtvaardig en wreed ooi , door te zetten. — Haar Man ( dien zy geheel beftuurde , hadt, in dit tweede Huwelyk, de genegenheid, welke hy voorheen bezat voor de Kinderen zyner eerlle Vrouwe, laaten verkoelen; hy hadt thans geen wil dan den wil zyner Vrouwe, en geen oogen om te zieu dan zo als zy wilde dat hy zou zien. Het gelukte haar, d'autail dermaate tegen zyne oudfte Dogter voor in te neemen, dat, wanneer hy bemerkte, haaren wederzin tegen het Klooster door redenen niet te kunnen verzetten', hy haar , op eene wyze die duidelyk toonde hoe zeer het hem ernst was, beduidde, dat zy, binnen een kort gezet tydsbeftek van eenige dagen, moest verklaaren, gereed te, zyn oin in een Klooster te gaan , met oogmerk orn Non te F 2 wor-  fS> tOÜISA d'aKTAIL» worden; of" dat hy haar zou doen zetten-in een dier Huizen, waar Vrouwen geplaatst worden om haare dagen in boetedoening voor gepleegde misdryven door te brengen (*). Deeze bedreiging was verfcliriklyk. Louisa zag maar al te duidelyk, dat zy móest befluiten het Norfnenkleed aan te trekken , als zy eene veel flimmer beftemming wilde ontvVyken ; zy gaf daarom haare toeftemming, om in het Klooster van St. Clans, in steTauxbourg Marceau, te gaan. Zekere Madame du Frfsne werd gebruikt om deeze zaak tusfehen haar en haare Ouders te regelen. Pater caussin, eert Priester, die getuigen was van louisa's wederzin in het lot 't welk men haar drong te ondergaair, 'betuigde Madame du fresne: ,, Gy zult oorzaak zyn van het eeuwig ongeluk dee„ zer arme jonge Dogter, door haar te dwingen tot het aan», vaarden van het Kloosterleeven, van 't welk gy ziet dat „ zy een volftrekten afkeer heeft!" —— Madame du fresne beantwoordde dit met te zeggen: „ Het is beter dat zy het verderf waagt in een Klooster, dan dac zy , door in de „ Wereld te blyven , de oorzaak wordt van het verderf van „ veele anderen , die door haare Schoonheid zich zouden laa* „ ten vervoeren tot de fchriklykfte wanbedryven!" Het was allerblykbaarst, dat louisa ten Slachtoffer ftrekte van haars Stiefmoeders opvattingen, en van haaren haat, veroorzaakt door de ultfteekende volmaaktheden haarer Dogter, maar al te gefchikt óm nyd en boosaartigheid te verwekken by Vrouwen, zelfs naa dat de tyd verloópen is, waarin zy voor zich zelve eenigen prys ftellen op die uitwendige voordeden. Mevrouw d'antail, niet te vrede met dus verre in haar ontwerp gedaagd te weezen , zogt zelfs dé onaangenaamheden deezer altoosduurende opfluiting niet te verzagten , door de verligiingen, welke ruimte van te kunnen beftaan toebrengen. Zy wilde voor de Intrede niet meer geeven dan zeshonderd Livres; de Nonnen weigerden haar te ontvangen, als £y niet meerder bragt. Te deezer gelegenheid fchreef de on. gelukkige louisa aan Madame du fresne; wederom tusfehen haar en haare Ouderen als Middelaarfter dienende: „ Ik weet, ,, Madame ! dat zeshonderd LiVres genoeg zyn voor de „ zodanigen , die alle de pligten van het Kloosterleeven , „ waarin zy treeden, kunnen volbrengen; maar dewyl het my „ nimmer mogelyk zal weezen dit te doen, en de Nonnen „ reeds zien dat ik nooit zal kunnen volbrengen wat hier in „ t algemeen gedaan wordt, weigeren zy my aan te neemen, „ In- r > Ten tvdc dcczer Cfbcortenisfe ttrcUte de eigendunkivke Magt Céns Vaders, in Fraultpi, zich zo verre uit.  CF, DE GETROUWDE JÏOIT. L indien ik geen grooter Som breng. Ik verzoek u der„ halven, MadamJ dat gy by myn Vader tusfehen beiden treed, i, hem fmeekt, eenig medelyden te hebben met zyn Kind,, en „ voor my het gevorderde Geld betaale.'' Naa een lan¬ ge aanzoek werd dit toegeftaan ; de Vader betaalde de Som die men geëisclu had. . Louisa, die nu geen redmiddel zag, nam den Sluier aan, en, naa dat haar Proefiyd verllreeken was, deed zy, daar de Juedogenlooze gefteltenis haarer Vervolgeren dezelfde bleef , de Kloostergelofte met een moed, die haare verhevene ziel betr.amde ; doch met een hart nog verbonden aan de Wereld. JAlaar, welk eene befluitneerning zy ook uitwendig betoond; en welke moeite haare Stiefmoeder, en die het met haar hielden, ook genomen hadt, om deezen flap als een vrywilligen Hap te doen voorkomen , lolisa hadt middel gevonden om haaren afkeer daar van op eene wettige wyze bekend te maaken. Eer zy de Gelofte deed, hadt zy eene Verklaaring daar tegen opgefteld , welke zy overleverde aan Pater FAVigR, Biegtvader en Overllen van het Klooster; en, onmiddelyk naa de volvoering dier plegtigheid, hadt zy die Tegen verklaaring, naar eisch, herhaald, en aan denzelfden Pater gegeeven. i Bykans vier jaaren fleer louisa een droefgeestig leeven, vol wederzin, in het Klooster, zonder eenige pooging aan te wenden om zich te ontdaan van eene verbinteais waartoe men haar gedwongen hadt. In dien tusfehentyd was haare Zuster henrietta getrouwd aan den Heer nicolaas le vacher , en in het Huwelyksverdrag hadt haar Vader haar zyn eenige Erfgenaame genoemd. Gierigheid was de hoofdtrek in het Character van den Heer le vacher. Hy zag, met een jalours en wantrouwend oog, het aangroeijend vermogen , dat zyne Behuwdmoeder over zynen Schoonvader kreeg. Zy had een eigen Zoon, ten wiens voordcele le vacher geloofde dat zy haaren Egtgenoot beroofde ; het een en ander heimlyk by haare Vrienden wegmaakende, om het ten haaren en haars Zoons behoeve te bewaaren, alles ten nadeele van zyne Dogter henrietta. De waarheid zyner gemaakte gisfingen nader onderzoekende , ontdekte hy, dat drie Stukken Gemaakt Zilverwerk, eene aanzienlyke Som bedraagende, zeker verdonkerd waren. Hy oordeelde het, derhalven , hoog tyd, een einde te maaken aan bedryven, zo nadeelig voor zyn belang : ten dien einde deedt hy beklag in regten; met vertoog, dat de Vader zyner Vrouwe zyn gezigt -verlooren , en eene zo groote verzwakking in zyn verftand hadt, dat hy niet langer in ftaat was zyne eigene zaaken waar te neemen; die gevolglyk geheel in de war zouden loopen, indien het beftuur daarvan niet in andere handen gefteld wierd. Hy verkreeg hierop eene Ordonnantie hoedanig F 3 hy  f% LOUISA d'ANTAIt, Of, DE GETHOUWD2 NO». hy verlangde; doch niet lang was hy die meester geweest of de Heer d antail vondt middel om dezelve te doen herroe 0p ; diTTedSrsVzÏÏ ten; doch, fchoon def oude S wedefnZV/^ ™kmzaaken te beftuurea, werd L aanC vL , W3S 0115 Zyne fvnenVhy «« S.S te^^veïeevr Zyne Vrouw blies dit vuur des blaakenden misnoegen aan en de fflKtSSr " ™^*£K &2 sffss h^n~nore^e «ho» geen heerfchappy genoe°- over m,™ L„ e'- y hadt gen in het Sfc^ ^ vloosterpligten kon zy „iet waarneemen: de eSfv'ertmo, aea^?,a*r3 sa 4rüs &s get en Buik zyn wit; een gryze tint is overliet Bovenlyf verfpreid, vry helder op den Kop, doch donkerder cn ^graauwer wordende op den Rug; dit graauwe .verandert in geheel zwart op de Vleugelen en den Staart, 'zodanig nogthans , dat elke pluim, door een helderder kleur, zich omzoomd vertoont, 11 Deeze Püffins behooren tot onze Zeeën, en fchynen hunne Verzamelplaats te hebben op de Sorlings Eilanden; .doch meer byzonder op een Eilandje, of rots, aan den ^Zuidlykften hoek van het Eiland Man; door de Engelfchen the Calf of Man geheeten. Daar komen de Paffins in groote menigte met het Voorjaar, en maaken eenen aanvang met de Konynen te beoorlogen, die de ee- ; nige bevvoonders van dit Eilandje zyn ; deeze dryven zy uit hunne holen, om in dezelve te nestelen. Zy leggen twee Eieren, waar van, zo men wil, 'er altoos één 011vrugtbaar is; doch de Heer wit.lughby verzekert ftellig, dat zy niet meer dan één Ei voortbrengen. Zo ras | liet Jong uit den dop gekomen is , verlaat de Moeder 'het acbt""smorgens vroeg, om 'er niet dan 's avonds, weG 5 dei  natuurlyke historie der te keeren; den nagt befteedt zy om het Jong te voeden, door, by tusfchenpoozingen, van den Visch, over dag in Zee gevangen, daar aan mede te deelen. Dit voedzel, half inde maag verteerd, verandert in eene foort van Olie, welke zy het Jong in den bek werpt, Dit voedzel maakt de Jongen zeer vet, en het is om dien tyd, dat eenige Jaagers zich na dit Eilandje begeeven; waar zy een groote en zeer gemaklyke jagt op deeze Tongen maaken. Doch dit Wild moet men, om het eetbaar te doen worden, inzouten, tot maatiging van den flegten finaak, door het overtollig vet veroorzaakt, Wil- iajghby, van wien wy de opgegeevene byzonderheden ontleenden, voegt 'er by, dat, daar deeze Pu ffm-juugers de befteijdige gewoonte hebben om elk dier Vogelen één Poot af te fnyden, om te gemaklyker het getal der gevangenen te tellen, het Volk op het Eiland Man zich uit dien hoofde verzekerd houdt, dat zy met één Poot geljooren worden (*). Klein wil, dat de naam van Paffln, of Pupin, ontleend is van het Gefchreeuw, 't welk deeze Vogel maakt. Hy merkt op dat de Puffins hun tyd van gaan en komen hebben: 't welk altoos het geval moet weezen van Vogelen, die zich bykans nooit aan Land begeeven, dan uit noodzaaklykheid om 'er te nestelen, en voorts altoos oprZee zwerven, nu na den eenen dan na den anderen oord; fteeds benden van voorttrekkende kleine Visfchen, of de verzamelingen van Vischkuit, waar mede zy zich voeden, volgende. Voor het overige, fchoon de Waarneemingen, welke wy dus verre mededeelden, gedaan zyn in de Noordzee, blykt het nogthans, dat deeze foort van Pujfin niet geheel gehegt is aan de lugtftreek onzer Noord-poole; maar gevonden wordt in alle Zeeën : want men kan deezen Pupfin herkennen in den Waterfcheer der (Shear water) van Jamaica, van brown (f); als mede in de ArHcnna van aldrovandus : weshalven hy alle de oorden van den Oceaan even zeer fchynt te bezoeken, en zelfs gevonden te worden in de Middellandfche Zee, tot in de Adriatifche Golf, en op de Eilanden Tremiti, voorheen de Diomedes Etlanden geheeten. Alles, wat aldrovandus vermeldt, zo wegens de gedaante als de natuurlyke eigenfehappen (*) Willughüt, Ornithol. p. 252. (f> White -fattd Shear water. Brown Jamaic. p. 482.  DER ONWEERSVOGELEN. 91 van zyne Antima, past op den Puffin dien wy thans befchryvén f~*). Hy verzekert, dat het gefchrceuw deezer VoPden een zo zeer overeenkomend geluid heeft met het huilen van een eerstgebooren Kind, dat de Menfchen daarin misnomen worden (f); eindlyk gelooft hy daarin te herkennen de Vogelen van Diomedes (|), in de oudheid beroemd door eene treffende Fabel; het waren de Grieken, die, met hun dapper Opperhoofd, door den haat der Goden vervolgd, op deeze Eilanden zich herfchaapen vonden in Vogelen, die, nog iets menschlyks, en een geheugenis huns ouden Vaderlands, overgehouden hebbende, na den oever kwamen, wanneer de Grieken zich daar ontfeheepten, en, door klaagende toonen aan te henen, hun leed lchecnen te willen uitdrukken. Deeze Fabelleer,welker verderfden al te zeer gewraakt zyn door koele geesten, doch die voor gevoelige harten zo veel bevalligs en leevens in de natuur verfpreidt, fchynt, in de daad, gegrond op een ftuk der Natuurlyke Historie, en uitgedagt om rede te geeven van den klaagtoon, dien deeze Vogels doen hooren. . De ligt gryze Puffin van het Eiland Saint Kilda. Deeze Puffin, op het Eiland Saint Kilda, onder den naam van Fulmar, bekend, dunkt ons dat moet gehouden wor-. (*) Zie aldkovandus de Ave DiomeJed. Avi, Tom. III. p. f) Aldrqvandus verhaalt, dat een Hertog van Urbina, uit vermaak zich op een dier Eilanden te flaapen gelegd hebbende, dagt den geheelen nagt zich omringd te vinden door kleine fchreiende Kinderen , en dat hy dit denkbeeld niet kon afleggen, eer dat men op den volgenden dag hem deeze huilders vertoonde; niet in luieren gewonden, maar met vederen bedekt. (1) Ovidius zingt, van deeze Diomedes Vogelen gewaagendeï Si volucrum qu, der (f)." De Bruine Puffin. Deeze Vogel wordt door edwvrds beichreeven onder den naam van the gre/t black Peterilot de groote zwarte Onweersvogel (j). Hy merkt nogthans op, dat de eenpaarige kleur van zyne Pluimadie meer een zwartagtii bruin dan volftrekt zwart is In grootte vergelykt hy deezen Vogel by een Raave', en befchryft het maakzel van den Bek zeer wel, als het kenmerk draagende van de Paffins, onder welke hy hem ook rangfehikt. „ De Neusgaten, fchryft hy, fchynen „ verlengd te weezen in twee vereenigde kookers, die „ voortkomen uit het voorde gedeelte van den Kop, en „ zich omtrent tot op een derde gedeelte van de iangté „ des Beks uitftrekken: de einden van welken Bek bei„ den benedenwaards haakswyze omgekromd zyn • ze „ gclyken twee daar aan toegevoegde ftukken." Edwards geeft deeze Vogel foort op als natuurlyk eigen aan de Zeeën omftrceks de Kaap der Goede Hoope; doch t££££l heeft SiSfillS' diC misfdlien gee" SenoeSzaa- (*) Voyage a Saint Kilda. Imprimé a Londre en 169S, p. « mves 5 4™' EDWARDS P"face de la lil panie des C la- xoh\ibusUjr'nmp,!m t0%-eorP»l fuSC° ™Sricans, reclridbns con. *!, vr' Ca?ltis Bm's Le Puffin dt, Crt> da Home Efperance. Brisso.v, Ornithol. Vol. VI. p. 13- P WAAR-  waarneeming. in de rotzen van adersbach. §| waarneemingen in de zonderlinge rotzen van adersbach. (Overgenomen uit het Journal Litteraire de Berlin.) Niet lang geleden onderhielden wy onze Leezers met sullivan's gedagten over de Wording der Ber„en (*); voor de zodanigen, die hier in 1'maak vonden, zal het geen wy thans overneemen over de Kotzen van 11 Adersbach, uit het gemelde Berlynfche Maandfchrift, „ geen onaangenaam toevoegzei weezen." De Rot zen van Adersbach zyn gelegen in Boheeme, ten Zuiden van de Stad Adersbach (van welke zy den naam ontleenen), toebehoorende aan de Familie des Graaven van kolowrath, niet verre van Trautenau, aan den voet van het Gebergte, genaamd het Rcijengeberge, ot Reuzengebergte, naby de grenzen van Silc/ie. Dit bosch van Bergen, om het zo eens te noemen, ontdekt men op een grooten afftand. Een Heirleger van Reuzen, in dagordening geichaard, op een zeer wyd uitgeftrekte vlakte, is de beeldtenis, welke zich zo natuurfyk aan het oog opdoet, dat de aanlchouwer, op het eerfte gezigt, zodanig getroffen wordt, dat, zyns oordeels, dc geheele keten Bergen, van welke 't zelve den boord uitmaakt, hiervan den naam van het Reuzengebergte mogt ontleend hebben. 'Er is egter reden, om te gelooven, dat deeze Bcnaaming reeds beftond, voor dat de Rot zen van Adersbach het vertoon opleverden, 't welk tegenwoordig de aandagt der Reizigeren trekt. Hoe digter men deeze Rotzen nadert, en hoe meer men derzelver weezenlyke hoogte bemerkt, hoe meer men ontdekt, dat de gegroepte klompen ontelbaar zyn. Elk deezer hoogten ftaat op zich zelve, gelyk een groote ftaak van 100, 150, ja van 200 voeten hoogte. Meest alle zyn ze kegelvormig, en ftaan doorgaans zo naby elkander, dat een Man bezwaarlyk 'er konne doordringen. Op deeze wyze beflaan zy eene uitgeftrektheid van^drie Duitfche Myien in den omtrek, en vormen een dooien Zie ons Mengelwerk des Jaars 1704. bl. 453.  VVAARNEEMINGEN doolhof, onuïtkomclyk voor iemand die het waagde zonder gids daar in te treeden. De zelfftandigheid van deeze Rotzcn is een glasagtige zandfteen, zeer zagt, cn bykans wryfbaar als ze met water doortrokken is. Het is een zeer onvolmaakte foort van Filtcrcerftccn. Deeze Rotzeil trekken zeer fterk de vogtighèid des Dampkrings aan ; Regen zwelgen zy in, de Daauw en Avonddampen worden 'er door ingedronken ; en wanneer men den fteen naderhand in de Zon warmt, zypelr het water uit alle declen, cn, als het afloopt, neemt het met zich deeltjes van de zelfftandigheid des Rotsftecns. Van hier de flingerende paden, die zich kronkelen rondsom de op zichzelven ftaande klompen, voor 't mecrendeel beflaagen door een ftroom, welks water zeer helder is, dewyl het van een Filtcreerfteen druipt; en het zand, 't welk 'er mede gevoerd wordt, onmiddelyk zinkt in de gedaante van grof korrelig zand. Op zommige plaatzen ziet men het water voortkomen van den voet der Kegels, cn men kan de zandftrooken, daar door afgevoerd, zeer wel onderfcheiden. Wanneer deeze kleine Fonteinen zich openen beneden het waterpas des ftrooms, is het uitwerkzel nog onderfcheidener en treffender. Het is zeer waarfchynlyk, dat deeze Rotsftaaken voorheen het bmnenfte van een Berg uitmaakten, welke de Regens en Waterftroomen afgefpoeld hebben. De Rots werd bloot cn open gelegd aan de vereenigde werking van Water en Damp, en hier door is het weefzel zagt en fponsagtig geworden. Het Water doet onophoudclyk het zand, van de toppen losgemaakt, na beneden fpoelen. Hieruit ontftaat eene ophooging in de tusfehenpaden, die alle tien jaaren zeer merkbaar is. Wanneer het Water niet rechtftandig nedervalt van den top der Kegels, maar over een hellend vlak voortvloeit, laat het zo veel bezmkzel naa, dat het opgehoopte zand ter halver hoogte van een Mans been komt. Het Water heeft eenige van deeze Rotskegels aan derzelver grondftuk aangetast, op zulk eene wyze, dat de geheele zwaare Stofklomp als in cvenwigt rust op een fmal grondftuk. Deeze Kegels vertoonen nog de ontwyfelbaare fpooren van een algemeenen oorfprong. Alle de laagcn loopen cvenwvdig met elkander, en met den horizon. Wanneer men dieper in deezen Doolhof intreedt, doen zich  IN DE ROTZEN VAN ADERSBACH. 9.? zich de wildiïe vertooningen voor, en men ziet de allerlchilderagtigfte overblyfzels van het geweld der Waterftroomen, die boomen en rotzen gedompeld hebben in de diepten welke dezelve verzwolgen. De Kotzen van Adersbach vertoonen volkomen een geraamte van een Berg. Ver in dezelve voorttrekkende, komt men in dat gedeelte van 't Gebergte, 't welk nog bedekt is met aarde, en vercierd met Geboomte, welks afneeming onmerkbaar toegaat. Dit is het, 't welk de zonderlingheid van het fchouwfpel, hier geopend, volmaakt: op denzelfden grond ziet men alle de opeenvolgende Handen, welke een Berg doorgaat in het allengskens toeneemend verval. In deeze diepe Grot, zonder dak of verwelfzei, is de lugtsgefteldheid eenpaarig, cn ondergaat geene verandering. Des Zomers voelt men 'er de aangenaamite koelte, en de koude van den Winter wordt men 'er naauwlyk» gewaar. De geftadige afneeming van de toppen der Kegelen in aanmerking neemende, en de daar aan geëvenredigde verhooging van de tusfehenvakken, welke dezelve van een fcheiden, twyfel ik niet, of een duizend jaaren laater zal dit Adersbachfche Gebergte in eene vlakte hervormd zyn, en enkel een heuvel vertoonen met eene zagt afloopende helling; in hoogte het midden haaiende tusfehen den top der Kegels en den bodem der paden uit welken zy uitfteeken. In de daad, de landen rondsom deeze Rotzen zyn niet zandig. Op een kleinen afftand vindt men zeer groene velden en fchoone weidlanden. De uitwerking van het Water kan, derhalven, geen andere zyn dan die ik heb aangeweezen: naardemaal de verplaatzing van zand alleen van boven na beneden plaats heeft, en niet van binnen na buiten. Hoe belangryk zou het weezen, eene Tydrekenkundige Gefchiedenis van deeze langzaam voortgaande werkingen der Natuure te bezitten! De onkundige Gidfen, nogthans, denken dat zy alles gedaan hebben tot onderrigting der nieuwsgierige Bezigteren, als zy hunne verbeelding vermaaken door de gelykenisfen van gedaanten, welke deeze Rotzen aanbieden. Deeze is een oud Man; geene een Monnik; een derde een Doodshoofd. Voor niet onderweezen lieden is in het Heelal niets belangryk dan de Mensch, Deeze aanmerking wordt ten vollen geftaafd door de Leidslieden in dit Gebergte. De Rotsklompen, die  «y6 WAARNEEMINGLN die op liet eerfte gezigt treffen, de belangrykfle voorvallen iu de Natuur, lchynen voor hun van geene betekenis, als zy dezelve niet kunnen verbinden niet de eene ut andere Gefchiedenis., waarin de Mensch als de Hoofdbedryver voorkomt. Hier zyn de ruïnen van eene voorheen bloeiende Stad ; daar is een gedrogtlyk groot wild beest, verdeend op het oogenblik dat het een jong Meisje wilde verfcheuren ; van die hoogte wierp zich een ongelukkig Prins in de diepte neder, enz. enz. Aan den kant van deeze ontzettende en reusagtige Groep is eene Echo, welke opmerking verdient. Dezelve herhaalt tot zeven fyllaben drie keeren, zonder de klanken te verwarren. Het hoofdmiddel punt is op een kleinen affiand van de zyden eens grooten Kegels, die het voornaame focus van de wedergekaatiie klanken uitmaakt.. Woorden, met eene zeer zagte Item uitgefprooken, worden op den vereischten afltand onderfehciden herhaald; maar, een weinig fchreden voor- of agterwaards gaande, komen de zwaarfte fchreeuwen niet te rug. Wy namen de proef met woorden, meer en min fterk uitgefprooken,. en met piltoolfchoten. De Natuur heeft zonderlinge verfcheidenheden , zelfs in de minst zamengelteldc verl'chynzelen. De Echo is, onbetwistbaar, een van de eenvoudigfte; nogthans , om niet te gewaagen van de verfcheidenheden der Echos ten opzigte van het getal der fyliaben welke zy hcrhaalen, de grooter of minder klaarheid der klankvorming, en de langer of korter tyden in welke de klanken wederkee- ren ontdekten wy verder in alle deeze, welke wy met de item in deeze Bergen namen, eene byzondere buiging, welke zy mededeelden aan de herhaalde klanken. Ik heb zedert, door verdere Waarneeminiren, de aanmerking bewaarheid gevonden , dat geen Echo een klank, mist zo als dezelve uitgefprooken is, te rug kaatst. De Echo van Adersbach is vlug, leevendig, en overvloedig in buigingen : de rede hier van is , dat de wederkaatzende zyden der Rotzen ontbloot zyn van aarde en gewasten. -— De Echo van Kinast hervormt den llag van een Piftool m een langzaam gehuil, afgebrooken door uitbarltmgen cn geftuite toonen; de wederkaatzing wordt ten deele veroorzaakt door kaale rotzen, ten deele door bollenen. Maar mets evenaart de treurtoonige en zagte klagten van de Echo van Zobtauberg, welke voortkomt van een digt en afgelegen bosch. De luidrugtige uit* bar-  in de rotzen van adersbach. 9?. fearftineen van de woeligfte vrolykheid worden daar dooi hervormd in een zagten klaagtoon. Het kwam my desgelyks te vooren, dat de Gidfen, door eene foort van zedelyk inftinci, de Echo aanfpraken m den toon, welke overeenkwam met het charaéter, 't welk zy daarin ontdekt hadden. geschiedkundig verslag van het eiland corsica. „ TTet Eiland Corfiea, aan veelvuldigen Lotwisfcl van T, £i Heerfchappy onderhevig, trekt, in de Staatsom, wentelingen van den tegenwoordigen tyd, dewyl t zelve daar in zo zeer deelt, veeier aandagt, in zo verre die door nader by zynde Voorwerpen met wordt afgetrokken Wy oordeelden het daarom niet ongepast, aan 1 een Gefchiedkundig Verflag deezes Eilands, waarin de 1 oorlogende Mogenheden zo veel belangs ftellen, m „ ons Mengelwerk eene plaats m te ruimen. $ * Het Eiland Corfiea, door de Franfchen Corfe geheeten, is in de Middellandfcbx Zee gelegen, tegen over de Kust van Genua, tusfehen de 8 en 10 Gr, Oosterlengte, en 4.1 en a.% Gr. Noorderbreedte.. Ten Zuiden is het atgefcheideri van het Eiland Sardinië, door de Straat van Bonifacio; ten Oosten heeft het de Toscaanfche Zee; ten Noorden de Golf van Genua; en ten Westen de Mtddellandfche Zee, tegen over de Kusten van Frankryk en Spanje, 't Zelve ligt omtrent 170 Mylen ten Oosten van Toulon; ioo ten Zuiden van Genua, en 8o ten Zuidwesten van Livomo. Van het Noorden tot het Zuiden haalt het mo Mylen in de Lengte, en de Breedte is tuslcheii de 40 cn 50 Mylen. Den omtrek begroot men op 32a Mvlen; doch eene naauwkeurige meeting van de Kust, die veele Baaijen ert Voorgebergten heeft, zou 500 My- ltlhlQoudFGrieken gaven aart dit Eiland den Naam Vart Cullhta, en naderhand dien van Cyrnus; by de Komeitien was het bekend onder de tegenwoordige: Bcnaamingi Corfiea werd eerst bewoond door eerie Volkplanting der Pheniciërs, vervolgens door de Phoceers, de £ttuscen en de Carthaginenfers. De Romeinen werden daai- jmeng. 1795. no. 3, H -Wf  GESCHIEDKUNDIG VERSLAG op Bezitter?, en vestigden 'er twee Volkplantingen Naa den Val des Romeinfchen Ryks, viel Corfiea a^tereenvolgend onder de Beheering der Gothen, der Griekfiche Keizcren, der Lombarden en Saraccenen; men wil dat de laatstgemelden 'er den Tytel van Koningryk aan gegecvcn hebben (f). In de achtfte Eeuw werd Corfiea vermeesterd door ca rel martel , die, zonder den Tytel van Koning, met de daad Souverain van Frankryk was. Door dit vermaard Opperhoofd werd dit Eiland ten gefchenke gegecven aan den Heiligen Stoel; die, in vervolg van tyd, de Opperhcerfchappy aan de Pifianers overdroeg, welke hun ontwrongen werd door hunne ontzaglyke Mededingers, de Genueefien. De laatstgemelden behandelden de Corficaanen met zulk eene maate van Dwinglandy, dat die Eilanders te meermaalen tot een Opftand getergd werden; doch, by mangel van eenen bekwaamen Aanvoerder, onmiddelyk weder te onder gebragt. Hendrik de II, Koning van Frankryk, byreftaan door soiwman, den toenmaaligen Turkfcl.en Keizer, viel in dit Eiland, en vond byftand in de misnoegde Corficaanen. De Franfichen en Turken waren in 't eerst zo gelukkig, dat zy een groot gedeelte van het Eiland vermeesterden. Maar het moedbetoon van andreas doria, den Gcnueefichen Bevelhebber, kragtdaadig onderfteund door Keizer carel den V, belette de geheele vermeestering; en de Oorlog eindigde met een Verdrag, 't geen zeer cerlyke Voorwaarden voor de Corficaanen bedong. Het fcheen, egter, onmógelyk, dat dit handeldryvcnd Gcmcenebest ooit dagt, om de Eilanders, aan 't zelve onderworpen, te beheerfchen volgens de regelen van Wysheid, Goedertierenheid en Gemaatigdheid. Herhaalde knevelaaryen veroorzaakten herhaalde,' maar vrugtlooze, Opftanden. De Genueefien, verbitterd over 5t geen zy weieden hadden van een verfchriklyk Oproer, zo alszy hernoemden, (*) Corfiea was de plaats der Balliogfchappe voor de Romeinfche Hovelingen, die in der Keizeren ongunst vielen. Sekeca werd derwaards gebannen door claudius , wegens zyne ongeoorlofde gemeenfehap met jülia agrippina ; hier ichreef hy zyn Werk de Confolatione. (t) Het Wapen deezes Eilands, waarfchynlyk van hun afflammende, is nog een Moorenkop.  VAN HET EILAND CORSICA. 99 den, deeden de Corficaanen, langen tyd, zonder paal of perk te kennen, al de geftrengheid van willekeurige magt gevoelen. Veelen der Corficaanen werden, ter oorzaake van zeer geringe misdryven, tot de ftraf der Galeien verweezen; de uitfteekendfte Familien van de Voorregtcn des Adeldoms beroofd; men verboodt den Inboorelingen allen buitenlandfchen handel, niets mo°t 'er uitgevoerd worden dan na Genua; waar zy zich «renoodzaakt vonden hunne Waaren voor eenen zeer laagen prys te verkoopen: met één woord, de Gouverneurs, doorgaans heden berooid van middelen, kenden geen paaien m betoon van trotsheid, gierigheid en afperiing. Langen tyd verfmaad, verdrukt en uitgemergeld, deedt een gering Voorval, in den Jaare MDCCXXIX, de Corficaanen anderwerf opftaan. Deeze Opftand werd veroorzaakt door één enkele Paolo , een (tukje o-dds, omtrent vyf ftuivers van onze munt waardig: eenc^oude arme Vrouw was onmagtig deeze Paolo te betaalen aan den Genueefchen Schattingheffer, die daarop haare goederen aanfloeg; de beweegenis, over deeze daad van wreedheid ontitaan, was het teken tot eenen algemeenen Opftand' De Corficaanen liepen te wapen, bemagtigden de HoofdItad des Ldands, en koozen Krygsöpperhoofden. De Genueefcn, onmagtig om hun alleen te onder te fcrengen, zogten en verwierven den veelvei mogenden byftand van Keizer carel den VI; waarop de Corficaanen andermaal genooddwangd werden om een zoen te treffen met hunne Dwingelanden; nogthans op voorwaarde, dat de Keizer waarborg zou weezen voor het Verdrag, 't welk in den Jaare MDCCXXXIII getekend werd. Van zeer korten duur was dit ftaaken der Vyandlykheden: het Verdrag werd in het volgend Jaar gefchonden door de Genueefen, en de Corficaanen greepen de even nedergelegde wapenen weder op. Zy verkoozen tot hunnen Generaal giafferi, een hunner Krygsöpperhoofden m den laatstvoorgaanden Opftand; aan deezen voegden zy toe giacento paoli, een Heer van goeden Huize en uitfteekende verdienften , de Vader van den in onze dagen zich beroemd gemaakt hebbenden pascal paoli. Geduurende deezen Oorlog verkreeg, in het Jaar MDCCXXXVI, theodorus, Baron van netjhoff,in gevolge zyner verzekeringen van zeer kragtdaadigen byftand, de Oppermogenheid in Corfiea. Zyn Ryk was van korten duur; doch de zonderlingheid van" de Lotgevallen H 1 dee-  «escïSedkunkg versla© deezes Konings verdient dat wy ons eenigen tyd by hêm ophouden. Ti-ieodorus, Baron van neuhoff, was herkomftig van Marck, in llcstphalen. In Franfchcn Krygsdienst opgevoed, hadt hy, als een Gelukzoeker, bezwangerd met veelerlei ontwerpen, Engeland, Iialie en de Nederlanden, doorreisd. Hy was een Man van bekwaamheden, en een zeer goed voorkomen. Toen hem de Ecrzugt bekroop om Koning van Corjica te worden, ging hy na Tunis, waar hy middel vondt om Geld, Wapenen en Krygsvoorraad, te krygen. Hierop ging hy na Livorno, vanwaar hy eenen Brief fchreef aan de Corficaanfiche Opperhoofden giafferi en paoli ; Herken byftand aan het Volk op Corfiea aanbiedende, op voorwaarde dat men hem tot Koning zou kiezen. In gevolge van de gunftige wyze op welke men zynen voorflag ontving, landde hy op Corfiea , in de Lente des Jaars MDtCXXXVI. Staatlyk was het voorkomen des Barons van neuhoff , en de lange Turkfiche kleeding, welke hy gewoonlyk droeg, zette nog meer waardigheids aan zyne houding by. Behalven Wapenen en Krygsvoorraad, bragt hy van Tunis duizend Zechinen mede. Zyne zeden waren zo inneemend , en zyne beloften van buitenlandfchen byftand zo groot, en met zulk een kleur van waarfchynlykheid bekleed, dat men hem onmiddelyk voor Koning uitriep. Hy nam alle tekens van Koninglyke Waardigheid aan; hy hadt zyne Lyfwagts en Staatsbedienden; hy deelde Ecrtytéls uit, en floeg koperen en zilveren Geldmunt. Onmiddelyk floot hy der Genueefien verfterkte Steden in, en was noch werkloos noch ongelukkig in zyne Krygsverrigtingen : maar de magtige byftand, door hem beloofd , niet opgedaagd zyhde, lieten de Corficaanen z<* duidelyk hun ongenoegen blyken, dat hy het raadzaam vondt, acht maanden na zyne Verkiezing tot Koning, het Eiland te verlaaten; de Corficaanen verzekerende, dat hy in perfoon wilde gaan zien waar de lang verbeide hulp bleef, en dezelve opzoeken. Een plan van Beltuur, ftaaude zyn afweezen, beraamd hebbende," ftak hy in Slachtmaand van het Eiland af. De Hoven van Groot - Brittanj'e en Frankryk hadden hunne Onderdaanen, by openbaare aankondiging, verboden, eenigen byftand aan de misnoegde Corficaanen toe te brengen. De hulpzoekende Koning vervoegde zich derhalven na Holland, en Haagde éo$f gelukkig in cre- diet  van het eiland corsica. 101 diet te vinden by verfcheiden ryke Kooplieden, bovenal, zo men wil, onder de Jooden, die hem Kanon en anderen Krygsvoorraad verlchaften, en een Supercarga mede fcheèp gaven. Met deezen keerde Koning theodorus op Corjica weder, in den Jaare MDCCXXXIX, en deedt, volgens het verhaal van den Heer boswell, by zyne aankomst, den Supercarga afmaaken, ten einde zich van alle verantwoording te ontdaan. De Franfichen, nogthans , waren nu zo magtig op het Eiland geworden, dat, fchoon theodorus zyn voorraad van Oorlogsgereedfchappen en Krygsbehoeften aan land deedt brengen, hy het niet durfde waagen in perfocn den voet op Corfiea te zetten ; dewyl de Genueefien een grooten prys op zyn hoofd gefield hadden. Hy verkoos, derhalven, zyn Throon te verhaten, en _ zyne Staatzugtige oogmerken aan zyne perfoonlyke veiligheid op te offeren. Met één woord, naa het ondervinden van veele kanfen des wisfelenden lots, befloot hy zyn leeven in ■ Engeland te eindigen; maar zyne leevensomftandigheden werden daar van tyd tot tyd bekrompener, en eindelyk zodanig, dat hy, verfcheide jaaren vóór zyn dood, om fchulden in 's Konings Gevangenis zat. In deezen deerlyken toedand des geweezen Konings, fchreefMr. hor ace walpole, thans Graaf van Orfiord, het 8fte No. van het Weekblad the World, gedagtekend twee-en-twintig Febr. MDCCLIII, met het Motto: Date obolum Belifiario. Dit Vertoog is zeer fraai gefchreeven, en met het weldaadig oogmerk om eene Infchryving tc bewerken ten voordeele van den ongelukkigen theodorus. „ Hoe zeer," dus drukt hy zich onder anderen uit, „ moet ik my over myne Landgenooten fchaamen, als ik I „ gewaag van een Monarch, een ongelukkig Monarch, „ dien men nu daadlyk laat kwynen in eene der Stads„ gevangenisfen, om fchuld! Een Monarch, wiens moed „ hem ten Throon deedt llygen, niet door eene aaneen„ fchakeling van eerzugtige en bloedige bedryveu, maar „ door de vrye Verkiezing van een verongelykt Volk, 't welk ,, het algemeen Regt des Menschdoms had om vry te wce„ zen, en het zeldzaam befluit nain om vry te zyn! — Deeze „ Koning is theodorus , Koning van Corfiea! Een. „ Man, wiens eisch op de Koninglyke Waardigheid zo „ onbetwistbaar is, als de oudlle eifchen tot eenigen „ Throon kunnen voorgeeven te zyn; te weeten, de vrye „ Keuze der Onderdaahen ! de éénige foort van Regt, H 3 5' er-  102 geschiedkundig verslag „ erkend in de Gothifiche Staatsgefteltenisfen, van welke „ wy onze eigene Regccringsgefteltenis afleiden; dezelfda „ foort van Regt, welke de tegenwoordige KoninglykeFami„ lic dierbaar maakt aan de Engelfibken ; en de eenige foort 7J van Regt, waar tegen men mogelyk niets kan inbrengen. „ Deeze Prins, (over wiens Gefchiedenis ik thans niet „ zal uitweiden,) naa manmoedig zyn Leeven en Kroon „ blootgeileld te hebben ter verdediging der Regten zy„ ner Onderdaanen, mislukte in zyne poogingen, gelyk „ cato, en andere Patriotfche Helden vóór hem, te beurte „ viel. Jaaren lang worftelde hy met de Fortuin,en liet gee„ ne middelen onbeproefd, welke onvermoeide ftaatkunde en aanzoeken om byftand aan de hand gaven, om zyne „ Kroon te herkrygen. Ten laatften, toen hy ayne plig„ ten volbragt hadt jegens zyne Onderdaanen en zichzel„ ven, verkoos hy Engeland ter wykplaatze, niet om „ een ongeftoord wellustig gemak te fmaaken, maar om „ die zegeningen te genieten, welke hy te vergeefsch ge,, zogt hadt den Corficaanen te fchenken. Hier droeg hy „ met meer betoons van Wysbcgeerte het verlies zy„ ner Kroonc, dan Keizer carel de V, Koning casi„ mir van Poolen, of eenigen dier Dsveepers, die te voor„ baarig hunne Kroonen afilonden, om de vadzige ledigheid, en in 't einde dc verdrietlykhcden, van het Kloosterleeven „ te fmaaken. Theodorus, fchoon zich ondervvcrplyk „ aan zyn lot aanftellende, hadt niets van die veragtlyke „ gevoelloosheid, die tacobus den II bykans de eer gaf „ van eene Monnikheiligheid. Men verhaalt van dien „ Prins, dat hy, te St. Germain met zyne Hovelingen „ fpreekende, om een fpoedigen Vrede tusfehen Frankryk „ en Groot-Brittanje wensebte ; deeze welgewigtige rede „ voor dien wensch geevende : want dan zullen wy ge~ „ maklvk Engelfiche Paarden kunnen krygen. De waarheid, die •> Zy-  van het eiland corsica- 103 Zyne Majefteit behoeft zich niet te fchaamen , heeft „ niet noodig vergoelykingen by te brengen, als hy de „ onheilen, in welke hy zich ingewikkeld vindt, op„ telt. Zyne fchulden Ipruiten niet voort uit misbruik, „ uit onvoorzigtigbeid, uit het bederf zyner Staatsdienaa„ ren, uit giften aan Gunftelingen of Matresferi gefchon,, ken. Zyne tafel was zuinig, zyne wooning nederig, „ zyne kleeding welvoegelyk; evenwel heeft zyn Slach„ ter, zyn Huisheer, zyn Kleermaakcr, niet kunnen „ voortvaaren om het noodige te verfchaffen aan eene „ Hofhouding , (mag & net dien naam geeven,) tot „ welker inilandhouding geene Vaste Goederen voor„ handen waren, die door geene Belastingen onderlchraagd „ werd, en geene Loteryen uitfehreef om het ontbree„ kende goed te maaken." Naa dat de Heer walpole 'er het een en ander,'in denzelfden fmaak, van ftekeligheid niet vreemd,:. hadt by gevoegd, ftelt hy eene InfcKryvmg voor, ten diende van zyiie Cutficaaafche. Majefteit. Deeze greep met de daad plaats, en men bragt eene vry goede Som zamen. Het is verhaalenswaardig ^ hoe theodorus zich, te deezer gelegenheid, gedroeg, en de Vorstlyke Waardigheid als 't ware ophield, fchoon het by veelen een glimplach zal doen opkomen. Eenige Heeren hadden hem laaten weeten, dat zy hunne opwagting by hem zouden maaken tot het overreiken van de ingefchreevene Som. Hy was in een Kerker gehuisvest: hy deed zyn Ledikant ledig maaken , en een Armftoel onder het Verhemelzel \ zetten; deeze verbeeldde den Throon: in deeze Koning- is» aeiyK uit cie Vjevangems genaakt aoor een Acte van unver"• mogen (Infiolvency'), in gevolge van welke hy zyn Koningryk van Corfiea ten voordeele zyner Schuldeifcheren befprak. Deeze Acte is thans in bezit van Lord or.ford , die ook het groot Zegel diens Koningryks bezit. Korten tyd naa zyne Slaaking overleed theodorus (*). Tiie- (*) Hy werd begraaven op het Kerkhof van St. Anne's Soho, waar een eenvoudig Gedenkteken voor hem is opgerigt, met dit Opfchrift: Near thisplace is interred theodore, Kitts of Corfiea, ivho died in this parish, Dec. n. 1756, imtnediately after leaving the King's Bench Prifon, by the benefit of the Alt of Infolvtncy; in conftquence of which he registered his Kingdom ef Corfiea fior the benefit ef his Creditors. H 4 Th§  ÏÖ4 Geschiedkundig verslAg Theodorus liet een Zoon naa, die veele jaaren ir} Engeland geleefd heeft, frederik geheeten; een Zooii van deezen was Officier in Britjchen dienst, en fneuvelde in den Americaanfchen Oorlog. De Genueefien, op dat wy van deezen uitflap te ru» •keeren, hadden de toevlugt genomen tot den Koning van .Frankryk, die, in den Jaare MDCCXXXVfII, eene Le-germagt op dit Eiland zondt, en in MDCCXL daadlyk te onder bragt. i Maar dè Franfchen, op 't einde des Jaars MDCCXLI gewigtiger zaaken op 't ooge hebbende, trokken de Legerbenden van dit Eiland af; de Genueefien in 't volle-bezit van 't zelve gefield hebbende. Dan, op het ©ogenblik -des aftochts der Franfchen, greepen de Corficaanen de ■wapens weder op, en van dat tydperk duurde de Oorlow, ponder verfoheide Opperhoofden, tot den Jaare MDCCLV7, wanneer pascal paoli lot Opperbevelhebber verheven werd (*)• Dit beroemd Opperhoofd bezat de bekwaamheid om lieden van allerlei rang over te haaien tot het .bezorgen van alles wat noodig was om den Kryg met nadruk voort te zetten, en dreef welhaast de Genucefen tot de afgelegenfle hoeken des Eilands. Hy bragt onnoemlyk veele misbruiken te recht, en vormde een'«eregeld llelzel van Staatsbeftuur. Hy befchaafde de Zeden der Corficaanen, rigtte eene Univerfiteit op, en Helde Schooien in, tot onderwys der Kinderen in elk Dorp des Eilands, Hy bewoog de Corficaanen om zich te bevly- Ü-- The grave, grtat teacher, to a level brings Hevoes and beggars , galley pavei atid Kmgs ; But thkodoiif. this moral learn'd, ere de-ad', Fate pour'd its lesfon on his living head, Bcfio'Vd a Kingdom, and denfd kim bread. (?) Groot-Brittanie hadt den Onderdaanen verboden, eenigen bydand aan de Corficaanen te geeven; doch, in het Jaar 174.=: Werdea in gevolge eener verandering in de Staatkundige verbimenisfen , eenige Engelfiche Ooriogfchepen , met een Corhcaanjch bevelhebber aan boord, na de Middellandfcke Zee ?ezonden, als Helpers des Konings van Sardinië. Deeze Schepen bombardeerden Bauia en St-. Puren*,, welke plaatzen zy in het bezit der Corficaanen fielden. Nosthans werd, by den fiJfË-Lu re" !aar hattdai dezelve toveel InV^OCtis had ui) ecu Vnlk, in wHks geheele (,'i li bic■„. ,„:,:,. ku.  IN RIXtSNOAAOAdtn: tVQtiUÖWi Hf I ten, die uil den Geboorteitond Voorfpelllngeil doctl over iemands toekomend Lcevenslot, CU de veelvuldige zot' lieden van in de l.otery, uil hOOidO vuu de »Slaan letter;:, of dr Devilcn, iets goedit le wagtcn. i .Daar de RumeittM Onkundig waren vau crue alle*: bfl hecrende Voorzienigheid | en van den geopenbaardefi Wif «Ier Godlyke Majelïeir, was hlltl vertrouwen op zulk IIag i van '1 Vkens verléhoonbaar j cn bedroegen* als zy warehi door de kunltenaiiryen hunner Göcdcrgelukzeggcreu, die, naar toedragi der tydsgelcgenhcden» hunne Voorfpcllmgeti i inrigtten, en zodanlgcrwyzevoomcldeu, dal ay eene al i krltïptil'c vervulling (cheenen tc erlangen, kan hel one i niet bevreemden, dai ook Verrtandlgcn onder dal Volta zich lieten overhaalcn om vertrouwen op dit bedui,", nItellcn. Maar dal wy»lieden ten dage, 80 zeergehegtzyn i aan dcr/e foort van' Wiehelaary, Ja eene /.wakheid, waar over elk /icii behoori tc Ibhaamen. Schoon wy roemen op een meer verlicht verduid', ver beterd door de opklaaringen In hét verloop van achttien Eeuwen, maaken wy ons Ichltldig aan eene /wakheid, alleen hl den OllVCrllchtcn He;Jen te vcrfchooueii. 'Dit onderwerp zou miilcltieti hel belt behandeld worden mei ren belaelieud hekelen, of een vcrfninadcnd ml» i zwygen; maai', boe meer wy 'i zelve van naby bêi'ChoU1 wni, te meer moeien wy 1B iwyl'el jinaaken over tlr zaak zelve, dit een Mensch, cru vcrllandig WeeZCtl, i zwak genoeg kan zyn mn le /'vloovcn dat nel 'l'orkiv- ii mende kan geopenbaard worden door beuzclaöjtlge voör- , vallen, of door de llegtlltn ouder hel lYIcnselido'm , die i zich voor Goedergclukzeggeri ultgeeven. Maar dai het , nier de zaak ZO gelegen is lydl ;';een l'Wyfbl , geen te genl'piaak in 't minde. Voorvallen vau dien aan zien wy n angclyks; hei geluk van byzondere Perfbonén, en van Iteheele Gezinnen, laat men af hangen vin düidanlge lïrdrlegeM, Menliheii, aan dil Mag van Ityj'cloovijdiedeu OVCrgCgCÖ? ven, bel ren veelal tót tlie foórt, welke men H elrncr- riekje Lieden uoeini. /v /ouden zich groOtlvkl gebelgd rekenen als men hun de vraage voorlleliie, ol zy in eene j ■Ibeheerende Voorzienigheid geloofden? — — Zy zouden i cngetwylcld antwoorden: „ Zekerlyk) ood verhoe- , * v de het, tUi wy in dezelve niet geloofdenI'' Kn, liogj thans, is het bcltaanbaar mol onze limgejDOBltBQ begrip 1 Wfl»  H2 proeve over het oude en hedend. BYGEEOOF. I een-, of met de geopenbaarde Wysheid en de ons bekend 1 gemaakte Eigenfchappen van god , te veronderftellen,. | dat hy zou vcrklaaren, dat het Toekomftige bedekt is. J voor het oog der Stervelingen, cn egter die Geoeurte- 1 nisfen ontdekken in het gezonken dik van Koffy, in de 1 vlam van een Kaars, of het fpringen van Koolvonken? 1 Is zulks iet minder dan de Godheid grootlyks hoonen? j En men gaat nog een ftap verder, een ftap grenzende aan de hoogstgaande belediging, wanneer men het in de j geda"-tcn neemt, dat god de geheimen der Toekomftige Lotgevallen ontdekt aan de flegtfte Landloopers en fnoodfte. Bedriegers, aan Mannen en Vrouwen op welker bedryf de Wereldlyke Overheid, met zo veel reden, ttrahe gefteld heeft! • • , . T, Op de onmogelykheid, die er voor ons is, om Kennis van Toekomftige Gebeurtenisfen te verkrygen, en de elcndige ftaat des menschlyken leevens, indien wy die Voorweetenfchap bezaten, zou ik hier biceder kunnen ftilftaan; doch dit doet zich terftond aan eik op, by de minfte overdenking. Een fterker afmaamng van de Ligt- of Bygelooyigheid waar tegen deeze korte Proeve is ingerigt, doec zich'op, als wy nagaan de grove en beledigende Godloosheid, gelegen in te willen doorzien in 't geen de Godheid betuigt verborgen en bedekt te hebben, en dit te willen verneemen van de llegtften en veragtlykftcn onder de Kinderen der Menfchen. Laaten dan de zodanigen, die -nog Bygeloovig zyn by het befchouwen van hun Koffydik, by het omvallen van een Zoutvat, en de bedriegeryen van gewaande Goeder- ! o-elukzeggers, overweegen, hoe zy, met eenige voegzaamleid en ontzag, de godheid kunnen aanroepen als alziend en alwetend; en laaten zy, dit gedaan hebbende het ooo- vestigen op de flegtheid en onwaarde dier Schepzelen, op wier ontdekkingen zy meer vertrouwen dan op god, wiens kennis alleen tot de diepfte donkerheden van het Toekomende doordringt. ^' 1  «VER het sentimenteele. üï over het sentimenteele. Ün ridicule refte, & c'eft ce qu'il Uur fout. tlü. o Hé {Vervolg en Slot van bl. 40.) Thans komen wy tot de nadeelige uitwerkingen, welke het Sentimenteele op onze gezondheid en weljtand heeft. De, ongelukkigen, welke van deeze dwaasheid aangeftoken zyn, denken en lrudeeren alleen om te gevoelen. Zy wenden alle de kragten hunner verbeelding aan , om nog meer te gevoelen , dan aan de zinnen gegeeven is. Zy doen aile moeite van de Waereld, om elk indrukzel tot een lyden , eike gedachten tot eene daad, te verheffen. Zy fcheppen zich zeiven ongelukken. op dat het hen nimmer aan Hofte zoude ontbreeken. Emdelyk gaat 't met het lichaam gelyk wy reeds van den Sentimeuteeleu Roman gezegd hebben : de joltkeruy wordt ernst. Men droomde eerst dat men gevoelde; nu gevoelt men, wakker zynde. Hec ingebeeld lyden wordt wezenlyk, krygt meer Iterkte, en groeic meer aan, dan de arme hals wel wenschte. Nu worden de krachten verzwakt, de,vaten verflapt, de zenuwen vertederd,- de geheele natuurlyke Huishouding _ van bet lichaam geraait in wanorde en vertboring. üe rainlte indrukzelen veroorz&aken huiveringen, koude, vliegende hitte, hartkloppingen, beklem ningen, onmacht, lidderingen , kramptrekkingen, en de geheele reeks van zenuwtoevallen. Hec Sentimenteele begimftigt de opitygingen, en deeze weder de zenuwtrekkingen. Ta, het Sentimenteele maakt den groven en fterken Man tot een zwak Jonkertje;en den Reus, als 't ware, tot een Dwergje. Met den moed van eenen held, behoeft men alleen de Apostelen van het Sentimenteele te hooren prediken , 0111 voor zyne eigene fchaduwe te vluchten : ja, met de kragten van eenen shanderueg, zal men dau hartkloppingen krygen, en in onmagt vallen, zonder dat men eeus weet waar van. Gefchied dit aan Mannen, hoedanig moet het dan met zulke Kereltje* ftaan , die een lichaam hebben als een Paryfche papieren Lantaarn, en een kleur als de dood? Als deeze knaapjes zich, uit den fchoot hunner Moeder, in de armen werpen van het Sentimenteele, dan moeten zy wel in oumagt vallen. Kwam het byzonder leven van deeze Krieltjes alleen in aanjnerking, dan zou het zeker eenige fchade voor den Staat zyn, dat 'er zo veele Nommers van hec Volksgetal, van de wezenlyke fierkte van het Land, afgetrokkeu moeteu wordenj en dac het zo veele onnutte burgers moet voeden. Maar HU\Q, 1795' no. 3. I net  * l-f öv2:i HET SENTIMENTEELE, het ongeluk is daarom zo veel te groorer, om. dat zulk© Kriekes ook Vaders worden , en Kinderen voortplanten. Toe weUyn van het Vaderland, behoorde men hes laarfte nimmer, te wenfehen, nadien hec Vaderland gezonde Burgers noodig heeft, ea geene tedere Poppen. Dan , onderfteld zynde dat 'er toevallig gezonde Kinderen uit vo >rtkomen, kan de Seinimente le die dan eene goede opvoeding bezorgen? Kan zulk een Bloedje, die als een Kriekje piept, de Kinderen zo vormen, als zy to' welzyn van hec Vaderland gevormd moecea worden* N^en 1 hy, die een nuttig en achtingwaardig Burger voor den Scaac moet worden, en het Vaderland nut en roem zal aanbrengen, moec geen Kriekje zyn. Er is geen rang of Hand , in welke de Sei.timenteele geen fchade aan hec algemewi toebrengt. Alle openlyke verrichtingen vereifchen ernst, moed en Kerkte; ieder openbaar perfoou moet een Man zyn. Wy zullen een Geneesheer ten voorbeekre neemen. Wanneer deeze niet op zynen tyd hardvogtig kan zyn, dan zal hy veele Zieken verliezen, ja ombrengen. By alle de ontroerende ellende die hy ziet, by al het doordringend klaaggefchrei dat hy hoort, behoorc hy een Man te zyu, en als een Man te kunnen handelen. Laat hy zich door zyn gevoel weglleepen , dan verliest hy het koude bloed, die gerustheid en oordeelkundige wer zaamheid, welke in zyn beroep vooral vereische worden; een min ten gaat de oftwaardeerbaare tyd daar mede verlooren. Kan de Zieke niet geneezen, niet gered, worden, zonder een ftreng middel, of eene fmertelyke Operatie te ondergaan; dan is hy geheel verlooren, wanneer hy in handen, gevallen is van een Man, die reeds te vcei voor hem voelt • die niet zonder affchrik aan zyn coekomïlig lyden en fmerc kan denken j niec zonder hartklopping hem kan hooien fchreeu•wen; of, zonder in onmagt te vallen, hem niet kan zien bloeden. „ Die heec de grootfte onmenschlykheid vóórprediken," zal een Sentimenteele uitroepen. „ Die Man moet een hare zonder gevoel, eene onedele ziel, hebben, die zelfs hec medelyden en de erbarming in de Geneesheeren niec kan dulden." Doch dac flechts die geene een medeiydend hare, en melifchenliefde, bezit, die dezelve alleen door zuchten, Iteenes, klaagen en huilen, aan den dag lege, is even zo valsch, als dat 'er geene armoede zoude zyn, wanneer men niet bedelt. De behoeftige, die hec meesc gerechtigd is om ons medelyden en bvltand te verwerven , klaagt gemeenlyk hec minfte. En hy, die waare barmhertigheid in zyu binnenfte kweekt, kraam: dezelve niec zo zeer door fchreijen en klaageu uit, als wel door ftilzwygen en heipen. Ue Be.ielaar, die zyn gewoon formulier den Voorbyganger, als èeu werktuigj agtér na prevelt, vindt, by verltandige lieden ,  OVER HET SENT1MENTEBLE, 3en, zelden geloof; en de Sentimenteele, die geduurig van zyn gevoel, van zyne zoete fmerten, en breekend hart, zwetst, fcaarc by verftandige menfchen afkeer of verdenking: zy moeien hem derhalven voor een Gek, of voor een Huichelaar, houden. Het Medelyden is, zo min als alle andere Deugden, voor eigenroem of grootfpraakery vatbaar. Zy is itora en werkzaam wanneer zy echt is. Het tegenwoordig Sentimenteele is geen Medelyden; neen , het is een Karrikatuur van hec Medelyden, het is 'er een Contrast van. De waare Barmhertigheid helpt, het Sentimenteele fnapt. Ja, fnappery, kwakzalvery, en niets meerder, is liet Sentimenteele van deezen tyd. Eens vooronderfteld zynde, dat het Sentimenteel gevoel eene Deugd ware ; dat hec uil en werkzaam Medelyden het zelfde ware als het luidruchcig en vruchteloos Sentimenteele; zou men dan eerst een sterne noodig hebben, om ons ce leeren, dat hec fchoon, edel, zoec, en Gode aangenaam, is, over zynen naascen gevoelig te zyn? Mag men de Zoonen der Agc iiende Eeuw wel in een' gelyken rang plaacfen met die oude Duicfchers, die even zo hard als onverlicht waren ? —— Wat hebben wy coch misdaan, dat de Apostelen van het Sentimenteele moeten komen, om ons Menschlievendheid te prediken? Zyn wy dan geen Christenen, en gebied die God niec, die wy aanbidden, dat wy onzen naasten moeten lief hebben; dac wy hec llotnme Schepzel moeten verfchoonen? Leerc ons, boven dien, de Godsdiensc niec, dac wy de Wysheid, Almagt en Goedheid, van den Schepper in elk Schepzel moe. ten eerbiedigen? Voor onze naasten," die in lyden zyn, te voelen; geroerd te worden door hunne ellende ; hunne» last te verligten'; hunne fmerten te verzachten; die alles behoeven wy uic geene Romans te leeren. Die zaad lag reeds in onze harcen, en is door onze Ouderen oncwikkeld geworden, welke, door hun voorbeeld en leering, ons eelkens daarcoe hebben aangezec. Onze Vaders waren ook gevoelige, weldaadige, Menfchenvrtenden , zonder dat zy daar veel eigenroem of ophefs van maakten. Maar zy geloofden, dac men hec niec enkel by hec gevoelen moesc laaten, maar dat men de handen uit den mouw moest fteeken, den ellendigen moest helpen, en weldoen. Die bewyzen de veele heerlyke Scigtingen door hen tot ons overgebragt. Hun medelyden bepaalde zich wel tot onvernuftige Schepzels, maar niec toe Kevers en Rupfen. Hunne Menschlievendheid vertoonde zich het eersr by Menfchen, niec by Paardevliegen. By al hunne gevoeligheid, en de daar uit voorcvloeijende werkingen , bleeven zy Mannen. Die hebben de Vyanden van ons Vaderland ondervonden! Men moec zich verwonderen , dac hec gemaakte en ongeï-ymde, hec belachlyke en dwaaze, in hec Sentimenteele Stelzel, niet ieder Mensch, die zyne vyf zinnen nog had, voor I 2 de  tlè ovkr. het sentimenteele. de aanfteeking bewaard heeft. Kan men zich wel iets onzinniger voorftelien, dan het Gevoel, 't welk de Maan in de harten der Sentimenteelen Mort ? Deeze goede en oude Planeet is hun Vertrouwde cn Koppelaar. Aan deeze klaagen zy hun. nen nood; geeven dezelve haare zuchten over om te beltellen ; en in haar fchynzel houden hunne Zielen menigmaalen een Rendezvous. Voor alle deeze dienften , welke de ' Maan haar doet , overlaaden zy haar ook met Complimenten en K;irresfeeringen; en bejegenen haar zo vriendelyk , als een Edelman weleer een Burger bejegende , als hy hem noodig had. Zelfs dryven zy hunne liefkoozingen wel eens zo verre, dac zy Afgodery mogen heeten. Wanneer een m.m.er zynen siegwart , in goeden ernst, laat zingen: 3, Heilige, kuifche Maan! Zie neder op myn lyden, Heb medelyden en erbarm u over my." dan moet men verbaasd ftaan. En wanneer dit zelfs de mittjsevlaagen van eenen Jongeling moet verbeelden , dan is zulki evenwel niet te rechtvaardigen: want de dwaaze redenen , die men een Romanheld in den mond legt, moeten geen ergernis geeven. Het ftaat immers aan den Schryver, om zyn' raazenden gek te laaten zeggen wat hy wil. Maar het allerbyzoc. derfte is, dat deeze Litany in vollen ernst is uitgekraamd, in vollen ernst is op Muzyk gezet', en door bonderden, in goeden ernst, van buiten geleerd is; zo dat men haar, in goeden ernst, met ontroering en aandscht, even als of het een Kerkgezang ware. overal zingt; zo dat het tniitatorum pecus, zedert, Duitschland met Maanchoraakn overftroomd'heeft. By die voorbeeld behoort ook nog een monfter van eenen Lierzang , welke in den Neurenbergfclien Muzen - A/ma'l ftack, voor den Jaare 1782, gevonden wordt. Een Ouidam (ik heb gelukkig zyn' naam vergeeten .') zingt aan de Maan: „ Waart gy ook onfterflyk, zo als ik, dan zoude ik u eens „ in den Hemel , mee de Ziel van een' Mensch en van ., eenen Engel, tot mynen Vriend verkiezem" , Hoe belachlyk is het, zich een Ziel van de Maan te verbeelden , en wel een Ziel van de Maan , die zich zeer befcheiden in den Hemel te rug houdt, tot dat hec de Ziel van een Hoogduitsch Dichter goed zal vinden om haar op te zoeken, en, als Vriend, kennis en broederfcliap met haar te maaken! Tot hier toe hebben wy van het waare Sentimenteele gebroken; dat by de Patiencen al te werkzaam is, en waar door ïytre gevoeligheid, in de daad, te verre gaat. Thans komen wy  ,OVER HET JEKTIMEKTEELE, >fl? wy tot het gewaand Sentimenteele, -dat van veelen uit ydelheid, of met byzondere oogmerken, omhelsd wordt. Deeze kan men ligt kennen. De gewaande gevoelige kopieerc dea waaren gevoeligen; doch hy trekt zyu karakter te ver ; hy praat veel meer, heeft meer eigenliefde, en toont, wanneer het op de proef aankomt, eene wezenlyke gevoelloosheid. De waare gevoelige is altyd als een Zieke , als een Ver« Itandelooze, aan te merken. Als een Patiënt verdient hy medelyden; doch, om hem te rechc te brengen, moet men hem niet verfchoonen. Hy moet de geesfelingen van het Hekelfchiift voelen; want dit verltrekt hem toe heil. Men is hem derhalven geene Barmhertigheid fchuldig; want de kwaal, aan welke hy lydt, is zyn eigen werk. Hy heeft zich dezelve door eene Lecluure, die zyn verflaud weinig eer aandoec , i op den hals gehaald. De gewaande gevoelige is daarentegen ; geheel geen medelyden waardig. Hy verdient de lcherplte beltraffing; want hy misbruikt deeze zwakheid, als een fchan. delyk dekzel van de hardheid van zyne Ziel; of hy wil zich i met eene valfche Deugd verderen ; hy wil, onder dat masker, het oordeel der Waereld ontwyken; en de achting der MenI fchen dievelings naar zich trekken, Het gewaand Sentimenteele verdeelt zich derhalven in twee foorten: jn het dwaaze, en in het huichelachtige. De eerfte foort is zeer algemeen. Zy heeft haaren oorfprong uit onI vermogen om wel te kunnen oordeelen. Dus ziec men feU | len voor fchoonheden aan, en men vindt, in zwakheid, fterk I te. Men waant, dat het aandoenlyk zyn naar den Smaak is, o*n dat men daar zo veel van hoort, en om dat de SentiI menteele vodderyen zo veel gelezen worden. Men heefc I zulk eene fchoone gelegenheid, om van zich zeiven te I fpreeken, en zich eenig aanzien te verfchalfen. Dit zyit oorzaaken genoeg , waarom zo menige Gek deezen toort I aanneemt , zonder eens recht te weeten wat GevoeligI heid is. üe huichelachtige Sentimenteele fpreekt altoos van een gevo ug hart het zy om een goed denkbeeld by anderen vari hem te verwekken; zich daar door, zonder eenige kosten, het aanzien van een goed karakter te geeven; het zy om : zich het vertrouwen van onkundigen, en, daar door voordeei len, verkoopbaare geheimen, enz. re bejaagen; of ten rainften, door een overvloed van zuchten en van traanen, de droefheid en deelneeining van een werkzaamer Medelyden te rug te houden. Van deeze verfchillende foorten van gewaand SentimenS teele , ken ik verfcheidene levende Voorbeelden ; doch ik I kan my in geene nadere befchouwing hunner Rollen inlaa:: ten, zonder de perlbonen, die zulke Prollen fpeelen, aan myl 3  lil' «Ver he* sentimenteele! ne Lefizers te doen kennen. Over het geheel genomen 4 Bet* ik veel gezegd, dat van anderen nog beter zou gezegd kunnen worden; evenwel hoop ik telkens, aan de bekende zaa* leen, zulk eene wending gegeeven te hebben, die den Leezer moet aanmoedigen om zyne opmerkzaamheid op het gezegde te vestigen. De vrye uitdrukkingen en fpoeeeruyen,, die ik my , hier en daar, zeffs tegen wezenlyk gevoeliger!, veroorloofd hebbe, mogen aan fommige lieden eenigzins hard en beledigend fchynen; het zy my vergund te zeggen: dat, wanneer men feilen wil aantoonen en berispen , dwaasheden in haar rechte licht wil plaatfen, dat men hec dan zo behoort te doen, dat het indruk maakt: en hier toe had ik my verbonden. louisa d'anTAIL, OF, de GETROUWDE NON. Meer dan een Roman. Uit het Fransch. (Vervolg en Slot van bl. 78.) Eenige maanden naa dat louisa kennis gekreegen hadt aan den Heer cousturier , werd het Hospitaal ce Lagny onder het beduur gefield van de Cordeliers: louisa werd benoemd om hec opzigc te hebben over deezen cak des Kloosters, e» toog vol genoegen daar heen; niet enkel om dac de ftrenge ondergefchiktheid, waarin zy zich in het Klooster bevondc, haar ten uiterflen verveelde; maar ook, dac zy, in haar nieuw verblyf, nevens meer gezags, meer vryheids kon genieten. De Nonnen, die in haar geen genoegen vonden, van wegen haare afkeerigheid in hec waarneemen der Kloosterpligcen, en de koele wyze op welke zy met haar omging, zagen haar vertrek met genoegen. Dan, vóór dat zy in deeze nieuwe bediening trad, gebruikce zy de voorzigcigheid, am haare Ver» klaaring tegen de oorfpronglyke Kloostergeloften ce herhaalen, en een Gefchrifc over ce leveren , waarin zy betuigde, die Geloften voor afgedwongen, en van geene verbindende kragt, te houden; dac zy alchans dezelve niec bekragcigde door haare tegenwoordige verplaaczing, of door eenig daar uit volgend bedryf, en altoos aan zich voorbehield het regt, om zich , wanneer de gelegenheid moge voorkomen, te bedienen var» haare eerfte Tegenverklaring. De nieuwe Inrigcing te Lagny begeerde aangemerkt ee worden als alleen aan het gezag der Cordeliers onderworpen, en geheel ontliaagen van het regtsgebied des Aardsbisfchops van fa-  louisa d'aktail, of, ee BETROUWDE HOJÏi 11$ Pürys; de Kerkvoogd verdedigde zyn Regt, en fcheen hier uit een Pleitgeding te zullen volgen. De Heer le vacher. , wiens Gierigheid hem naauwlettend Kaakte op de kleinfte omflandigheden , wist genoeg van de neiging zyner Schoonzuster, om te begrypen, dat zy van de gedaane Tegenverklaaring gebruik zou maaken, om afftand te doen van de Kloostergeloften, indien zy dit ooit mogelyk vondt. Haare verkeering met cousturier baarde hem veel hommers. Een jong Heer kon haar bezwaarlyk zien zonder ge» troffen te worden door haare aanvalligheden , en cousturier. ■was jong, beminnelyk, en bezat zulk eene maate van Middelen als gelyk ftondc met die, waar op louisa eisch zou kunnen maaken, indien zy van haare Kloostergeloften ontflaagen was. , 't Geen zyne ongerustheid over de verkeering met cousturier vermeerderde, was, dat die lieer, in de Regten zich geoefend hebbende, wel bedreeven zou weezen in de Wetten de Kloostergeloften betreffende, en weeten in welke gevallen deeze konden losgemaakt worden. Tot volmee- ting van de maat zyner bekommernisfe, diende de kundlchap, welke hy kreeg, van louisa's verplaatzing na Lagny; waar zy, niet langer Maande onder het bewind der Abtdisfe, en ontheven van het oplettend oog der Kloosterzusteren , geen zo naauwkeurig verflag van alle haare bedryven zou behoeven te geeven ; daar kon zy den Heer cousturier , zo lang en zo dikvvyls het haar behaagde, fpreeken, in de Spreekkamer van het Hospitaal , door niets belemmerd dan door de waarneeming van hec opzigt, 't welk deeze nieuwe post haar afvorderde. 'Kiettegenftaande deeze maate van vryheid, begreep louisa, dat zy alle mogelyke voorzorge moest drangen om alle blaam van eene meer dan voegelyke gemeenfehap met cousturier. te weeren: op het minfee vermoeden daar van, begreep zy, dat zy dien Heer in 't geheel niec meer zou mogen zien , maar weder na hec haatlyk Klooster moeten te rug keeren ; waar zy dan eene opfltücing te wagten hadt, zo naauw, dat 'er geene mogelykheid overbleef om iemand te zien die iets kon toebrengen tot het herkrygen haarer Vryheid. Oin deeze reden gedroeg zy zich zeer omzigtig; en, dewyl cousturier thans verpligt was zes mylen ver ce reizen om haar te zien, waren hunne gefprekken minder, en, als zy voorvielen, mee alle behoedzaamheid vergezeld. Le vacher, wiens belang hec was 'er geheel een einde aan ce maaken, bediende zich van zendelingen, om gerugten te verfpreideu tot fchande van de Orde der Cordeliers; en hy wist deeze fchandelyke gerugten zo te laaten verluiden, dat de Overften der Orde dezelve in 't einde vernamen: tot een toevoegzei aan deeze valschheden, beweerde hy, dat hec gefchil, tusfehen den Aardsbiifchop vaa Parys en de Cordeliers, wegens het bewind I 4 over  120 LOUISA D'AJfTAIf., over het Hospitaal te Lagny, den oorfprong verfclmldigd was aan de trotsheid , en ca onafhangelykheid ftreevenden geest, vau Mejuffrouw d'akïail , die dagt, dat zy, onder het beuuur der Cordeliers, die niet zeer ilrikt waren , haare lusten meer zou kunnen botvieren dan onder dat des Aardsbisfchops. Aan deeze kwaadaartige vertellingen tyd gegeeven hebbende oin derzelver loop te neemen, en verzekerd dat zy alle geweuschte uitwerking deeden, verzogt en verkreeg hy , welhaast , een order, om louisa d'antail van het Voogdyfchap van Lagny af te zetten, en haar, met groote ftriktheid, op te fluiten in het Klooster waar zy de Gelofte hadt afgelegd. - Dit alles gebeurde onmiddelyk naa dat le vacher het Bevelfchrifr tegen zyn Schoonvader verkreegen hadc , die deezen allen beheer van zyne goederen ontnam. De fchoone Non , die bemerkte dat haar Vader van toorn ziedde wegens het gedrag van le vacher , oordeelde dit eene gepaste gelegenheid om het juk af te fchudden, waar onder zy nu zeven jaaren gezugt hadt. Zy hoopte, dat de Heer d'ant.ul en diens Egtgenoote, 'tegen iienrietta's Man verbitterd, haar weder zouden herftellen in dat deel haarer genegenheid, 'c welk zy nimmer verdiend hadt te verbeuren; en dat zy, om haar te herltellen in den ftaat om dat gedeelte haarer Middelen te bekomen, t welk zy bu zagen dat op eene onwaardige wyze zou hefteed worden aan den draakgierigen le vacher , voor den Regter als onwettig zouden erkennen de middelen, die zy gebruikt hadden, om haar te dwingen [tot het aangaan van Verbintemslen, zo zeer ftrydig met haare genegenheid. In deeze hoope vondt zy zich niet bedroogen. Zich tot haare Ouders vervoegende,met de verkiaaring,dat zy eene pooging zou doen om Verbintenisfen te verbreeken welke zt nimmer kon vervullen, beloofden zy haar al den byftand te bieden, welke zy konden, om haare Geloften te verbreeken. en haar in ftaat te ftellen tot het aangaan eener Egtverbinten.sfe met den Heer cousturier, die in alle opzigten een eeIchikc portuur voor haar was , en aan wien zy door tedere liefde verbonden was. Hec medelyden, 'c welk hy betoond 5« um£i •'?aaren «"S^igen toeftaad, maakte eerst haare dankbaarheid gaande; zyne verdienden en aanhouden hadden haar een warmer gevoel ingeboezemd. Hy was langen tyd haar eenige troost geweest, en het overige haars leevens met hem te flyten, zou, haars agtens, eene nieuw "waa?de^byzetten aan het oncflag , 't welk ^h^JiTv^ vereenSen^oh^^ ^ l™™' a0ri*na de ™lmort„, b^hec Hof lan T haar 'n het, voorflel' '« See" W «eed haar veroK hÏÏ, ÏTj We,ge"S de" dwan«' düor wel^ me» zv Antwo h a ' het doe11 van Kloostergeloften. Terwyi zy Antwo.rd vaad.ar verwagtte, verliet zy het Klooster, e»  fer, de getrouwde NON. töt werd in 'c Ouderlyk Huis opgenomen, 's Paufcn Antwoord kwam hier op neder: ;, Dat de Verzoekiter na het Klooster zou wederkeeren, om den uitflag af te wagten van de óproepinge aller Partyen, die belang hadden in de Vernieü, ging haarer Geloften; en, indien door deeze Partyen niets j, werd aangevoerd, genoegzaam om het Hof te Parys te be„ weegen tot het bevestigen van haare Geloften, zouden de', zelve verbrooken worden, en zy vryheid hebben om te mo„ gen trouwen." . De Perfoonen, hierby belang hebbende, waren haare Bloedverwanten, en de Nonnen des Kloosters, tot het welk zy behoord hadt. De Nonnen verklaarden , door haare Abtdisfe, haare gereedheid, om van de Kloosterverbintenisfen te ontdaan eene Perfooue, die nimmer de pligten waarnam, welke deeze Verbintenisfen vorderden , en altoos een geweldigen afkeer betoond hadt van het Kloosterleeven. Zy betuigden daarom, wel te willen verlost worden van een Lid , 't geen met zo veel ongenoegen onder haar verkeerde. De Heer d'jin- tail- gaf getuigenis, naar eisch, dat zyne Huisvrouwe, uit opgevatte vreeze voor de veiligheid haars Zoons, hem hadt overgehaald om zyne Dogter in een Klooster te ftec :en. Hy erkende, haar bedreigd te hebben met fchande, gevangenis, en zelfs met den dood, indien zy weigerend bleef. Doch, za verre in jaaren gevorderd, kon hy hec niet langer dulden, haar te houden in een bedwang, haar opgelegd tegen haare neigingen , en dat hy haar ontflag verzogt. Zyne Vrouw vereeriigde zich met hem in dit verzoek. Naa het hooren van alle deeze dingen, werd beflaoten, dat, alle de Partyen, belang in de zaak hebbende , overeenflemmende in hec begeeren van hec ontflag der Geloften, gedaan door iouisa d'antail , tegen welke zy eene Verklaaring hadt ingediend, zo vóór als naa het aangaan van dezelve, deeze nu zouden ontbonden, en haar hec trouwen toegeflaan, worden. Le vacher begeerde nogchans gehoord te worden, en flelde zich party. Maar de Heer d'antail verzetce 'er zich tegen, en le vacher's beweegredenen bleeken zo onedelmoedig te zyn, dac zyne poogingen mislukcen. Het Befluit, 'c welk louisa d'antail veroorlofde te trouwen , werd bekragtigd door eene nieuwe geregtlyke Verklaaring, welke haar , niettegenftaande den eisch van le vacher , herftelde in 't bezit haarer Middelen , en haarer Vryheid. In gevolge hier van werden de Huwelyks-Gebo- deu tusfehen francis cousturier en louisa d'antail terftond afgekondigd in de Kerk van St. Opportune, haare Parochie. Men hadc eene Huwelyksverbintenis opgedeld, waarin de Heer d'antail haar het aandeel befprafc in zyne bezictingen waar toe zy geregtigd was. De  na LOUISA r/ASTAIL, De Heer le vacher, egter, indien het roogelyk was, hes Huwclyk willende beletten , fchutce de Geboden. De Priesten van St. Opportune, de toefremming des Vaders hebbende, verklaarde dac het egcer zou voortgaan, en gaf verlof aan eenen. anderen Priescer om hec Huwelyk in ce zegenen. Le vacher , in zyne hoope ce leur gefield , nam zyne coevlugc coc den Oppervicaris, die geen de minde agc floeg op. zyn verzoek. Hy beriep zich op het Geregtshof des Aardsbisfehops; maar, dewyl de tegenkanting van den Man eener Zuster geea gewigts genoeg fcheen te hebben om itry.dig te werken tegen de coeftemmisg en den wensch van een Vader, iverd het Huwelyk, naar behooren, gefleocen ; en twaalf maanden daar naa verloste zy van een Zoon. Doch zy hadt de fmerc om te ontwaaren dac le vacher. zyne vervolgingen nog niec flaakce. Hy ving een Pleitgeding aan, waarin hy poogde ce coonen, dac het Ontflag der Geloften van louisa onwettig verkreegen was, en dit zogt hy te bewyzea door het aanvoeren van eene Wee, welke zegt, dat Kloostergeloften, meer dan vyf jaaren geleden gedaan , in geen geval, of onder eenig voorwendzel, kunnen vernietigd worden; en 'er waren bykans zeven jaaren verflreeken, zints den tyd dac louisa den Sluier hadc aangenomen, eer zy zich, ra het Hof van Rome verv.oegde. Op deezen grond werd de zaak gebragt voor het Parlementvan Parys; waar , nietiegenftaande de welfpreekenheid van, den Heer gualtier , een uiefteekend Advocaat, en het aanvoeren van verfcheide gevallen , het Parlement, begrypende., dat, indien 'er geen vasce cyd bepaald was , naa welks verloop Godsdiendige Geloften onherroepelyk zouden weezen, de Familiegoederen niec in zekerheid "konden weezen, en die gelegenheid geeven tot geftadige poogingen van Nonnen en Priesters , om in de wereld weder te keeren, tot vernietiging van de goede orde, zo in de Kloosters als ia de Familiuii, het Vonnis flreek, dat louisa d'antail flrydig mee de Wee vau ïaare Geloften ontflaagen was. Haar Huwelyk werd onwettig en haar Kind bastaard verklaard , ea zy gelast onmiddelyk iu 't Klooster weder te keeren. De verlegenheid cn .fmerte, veroorzaakt door dit onmensch-, lyk Befluit, kan men zich beter verbeelden dan befchryven. Louisa befloot, nogthans, eene pooging aan te wenden, eee zy zich liec affekeuren van Verbintenisfen haar zo dierbaar, en voor altoos begraaven in een ftaat erger dan de dood; en zy beriep zich. nevens haar Egtgenoot, van dit Vonnis op den Geheimen Raad. De Raad beval een geheel herzien van hec ftuk aan het Parlement van Metz ; waar, naa e«n lang onderzoek , hec eindelyk Befluit zodanig was als elk Menfchen- ynend met, uiefteekende voldoening zal hooren. De Ge- 'onen, door louisa afgelegd, werden voor van geener waards ver*  oe, de gbïrouwde non. I2J verklaard , haare Egtverbintenis zag zy gewettigd , en haare Kinderen in derzelver, regten herfteld. Dus genoot zy, naa een gedeelte haars leevens doorgebragt te hebben onder de onregtmaatigfte en drukkendlie vervolging, de vryheid, om het overige gedeelte van 'c zelve door te brengen met een Egcgenooc en Kinderen , naar verdienden op het tederst bemind; terwyl le vacher de reehtmaatige flraffe zyner gevoellooze Gierigheid droeg. de uitneemende waaedy van de gezondheid en het veustand. Als men hec wel berekerk, dan is er, in deze heneden gewesten , geen geluk te genieten dat boveu hec bezitten van zyne Gezondheid, en zyn redelyk Verlland, te fchatten is. Geene andere aardl'che gelukzaligheid overtreft die genoc. 1 Tpezit vry een overvloed van fchatten: laten uwe geld-. hoopen tot zulk eene verbazende hoogte opgeftapeld zyn, dat ze uwe verbeelding te boven gaan; maar bezit die fchatten in een kwynend leven : mist gy de Gezondheid, gy mist ook dra al het genoc uwer fchatten ; gy walgt 'er van, en 'c qenigUe, dac gy 'er van hebt, is gemak , en eenige ruimere verkwikking; dan deze zyn 't misfehien, die uwe kwy- Hing deen duuren , en de herltelling van uwen welfland ver- hinderen. En wac zyn voorts a-an eau anderen, kant de fchatten in de handen van eenen dwaas; in de magc vau zul» ken , die 'er geen gebruik van weten te maken, die ze niec weten te teheeren. Een dwaas blyft mee alle zyne fchatcen een dwaas,- een mensch die even gelukkig is wanneer hy niets bezitte, als wen hy de grooefte (chaccen der Wereld deelagtig zy. Zyc in Eer, Aanzien en Waardigheid, gefield; munt uic boven uwen Evenmensch in grootheid op deze Wereld; laac uwe magt zich uitflrekken over verfcheiden Landen; dac veele Volken naar de item uwer bevelen luisceren; ja zid- deren, wanneer uwe bevelen uitgaan; derf flegts de Gezondheid; en wat zeggen die hooge Waardigheden? Hoe hooger gy verheven zyc, hoe wyder uw gezag zich uicttrelcke, des te lastiger word u die alles, by het misfen uwer Gezondheid. Dan een jverheven dwaas- .... laat ik van dezen geene teekening maken; wanc men vind geen onnutcer en walgelyker fchepzel , dan een dwaas die iu hoogheid verheven is. -— Hebt gy in de Wereld Vrienden, — opregte Vrienden, in eene kwynende gezondheid verkwikc de hulp en on- derftand van Vrienden zeker ongemeen veel doch , met dit alles, hoe veel verliesc die geluk op de ^Wereld van zyne waarde, als men dien groo:en, dien onwaardeerbaren, fchat, da  |S4 C£ UiTN' WAARDt VAN KE BEZOJfDH, SN HST VERSTAND. Gezondheid, moet derven.» En .wat den dwaas betreft, voor hem is de vriendfchap een niets beduidend ding, hy is niet vatbaar voor zulk een edel geluk. • Hoe veel zoude ik hier nog kunnen toevoegen, daar de gevallen duizend en duizend zyn, welke, buiten Gezondheid en Verlland, geene waarde altoos hebben. Maar is dit waarheid, zyn ze zul¬ ke uitftekende voorregten, dat, zonder dezelve, alles op deze Wereld ons tegenftaac? welk eene verpligting ligt'er dan niet op ieder onzer, om het eerlle wel te bewaren, en van het laatfte geen kwaad gebruik te maken. En hoe oplet¬ tend behoort derhalven elk een, die deze byzondere zegeningen des Hemels geniet, en deze groote voorregten wil bewaren, alie zorgvuldigheid voor derzelver behoud aan te wenden, tan alles te vermyden, wat hem dezelve kan doen verliezen ? • Door de onmatigheid nu verliest men zyne Gezondheid. . Dy, die in de dartele en de verleidende wellusten der Wereld veel deel neemt, verliest weldra dien onwaardeerbaren fchat, de Gezondheid. De wulpfche vermaken der Wereld ondermynen toch de vaste deunpilaren onzer Gezondheid. Weelde en ongebondenheid duuren zeer kort, terwyl jammer, pyn, fmart, en een aanhoudend kwynend leven, derzelver plaats vervangen. Nauwlyks zyn de fchuimende wynkel- keu geleegd , of een kelk van jammeren word 'er ingeichon^ ken; welken men tot den bodem leegen moet, hoe fmarcelyi: ook de teugen vallen mogen. Onze Gastmalen zyu dikwyls nog niet geëindigd, of men voelt het vergif reeds de ingewanden doorknagen, 't welk de overdaad heefc doen inzwel- gen. De ongebonden Weelde, de dartele Wellustigheden worden vervangen door pynen en 1'marcen. ■ Hec gevolg van overdaad is een leven vol jammeren, of eene verhaaste dood; en welk een register van betreurenswaardige flagtolfers van Weelde en Wellust zou k hier nevens kunnen voegen! — liet Verlland word beneveld; de Mensch,aan de overdaad overgegeven, raakt ook hec regc gebruik kwyc van dat edel ge- fchenk. Hoe vele wellustige dwazen, menfchen die hun edel geflagt onteeren , en veel erger, dan het redeloos Vee, al wat redelyk is vergeten ! Laac ons dan vlieden voor de verleidende aanlokzelen van weelde en ongebondenheid. Dat wy, in alle onze bedryven, in alle onze handelingen,hec bovenal daar op toeleggen, om die cwee voortreffelyke gefchenken , «ie ons het hoogde toppunt van gelukzaligheid , in deze beneden gewescen, alleen kunnen doen geniecen, onze Gezondheid, en ons Verdand, zo veel in ons vermogen is, ce bewaren, eu van geen van beiden immer eenig misbruik maken. C. v. d. G.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. eenige aanmerkingen over de matigheid. Hoe zeer de mensch met verftandsvermogens begaafd, en in ftaat zy, om over de hem voorkomende dingen in de Natuur te kunnen oordeelen, en zich te verzekeren wat hy als voor hem heilzaam te verkiezen, en wat integendeel als verderflyk te verwerpen hebbe hoe zeer hy in ftaat zy, om het goede van hét kwade te onderfcheiden, het is 'er echter ver van daan, dat hy beftendig altoos van deze fchoone gemoedsgaven het regt gebruik maakt. Het tegendeel is by dc mees¬ ten maar al te zeker, zo dat men uit derzelver gedrag veeleer zou fchynen te moeten opmaken , dat zy van alle die fchoone Voorregten, even als het redeloos Vee, verftoken waren. Ver de minften toch 'maken een regt gebruik van hunne verftandelyke vermogens; mnar laten zich veelal wegliepen door de kragt1 hunner dr.ften, onder welke hunne redelyke vermogens bezwyken. ■— en aagt aan nagt t door ondragelyke pynen gefolterd, die hem rusteloos aanvallen , en martelen tot aan het eind zynes levens dagen, die* fchoon kort van duur, wegens geftadige folteringen, voor hem eeuwen fchynen. ; De fmartvolle dagen doen hem vaak reikhalzend verlangen: ach! dat het avond ware! en de flaaploozc en verdrietige nagten hem vuurig om den morgen doen bidden. Dusdanige jammeren en fmartely-' ke gevolgen liepen de Wellusten oiivcrmydelyk na zich. Dan geheel anders is het met den gematigden Man gelegen. Deze is nog jeugdig in zynen hoogen Ouder-' dom. Hy weet doorgaans van fmart noch leed, : Ziekten en Ongemakken kent hy fchier niet, dan llegts by name. Vrolyk en vergenoegd flyt hy zyne da¬ gen, en van verdrietige of llapelooze nagten weet hy' niet. Aanfchouw den Man, die gematigd geleefd heeft zie hoe rustig ftapt hy daar heenen, fchoon zyne' jaren reeds tot eenen merkelyken trap van hoogte geklommen zyn. Hy is waarlyk nog jong 4 fchooft bedaagd — jeugdig, fchoon zyne dagen veele zyn. — Welk een verbazend verfchil tusfehen dezen en' de tekening' van den eerden, die, fchoon weinige jaren bereikt hebbende, ltokoud fchynt — daar flxaalt de jeugd nog uit het gezicht van den laatfien , daar hy reeds zo veele jaren telt, en de blos van vergenoegen ligt nog op zyne kaken — daar de eerwaardige Grysheid reeds zynen fshedel dekt. Zie daar de verfchillende gevolgen van eene matige' en onmatige levenswyze, van het involgen zyner lusten en het beteugelen van dezelve, "van ïlaafagtig dienstbaar te zyn aan de onmatigheid en overdaad, eïi tusfehen hem die ingetogen leeft, en de aanlokzelen dei' onmatigheid en der wellusten nimmer heeft opgevolgd; Oudtyds had men by de Egypteriaren, zo ook by de oude Romeinen, de gewoonte, om de Matigheid onder K 3 ver-  J2$ ÉENIGE AANMERKINGEN verfcheide erf verfchillende gedaanten af te beelden. • ■ <* Nu eens vind men baar afgebeeld als eene fchoone Vrouw, in een deftig, doch ecnvouwig, gewaad; houdende in de regte een Palmtak , en in de linkehand een Toom of Breidel, dan wederom onder eene andere gedaan¬ te; alle echter gepaste Zinnebeelden van de Matigheid — die den mensch, door de Rede geleid, de gulden middelmaat doet houden. In tusfehen geeft men aan alle de Beeldtenisf en Teugels of Toornen in de eene, een Palmtak ïn de andere, hand; aanduidende, hoe de Matigheid de verkeerde driften en begeerlykheden bedwingt, en, aan den anderen kant, hoe zy over dezelve volkomen zegeviert; - oefenende haar vermogen omtrent den fmaak en het gevoel in zo ver, dat zy dat uitftrekt over alle de deelen van 'smenfchen Lichaam, en dat zy dus den geheelen mensch moet regecren; en zo is de Breidel een Zinnebeeld van 't beteugelen der driften, en de Palmtak van eene gelukkige overwinning. By "eene andere Beeldtenis, anders op dezelfde wyze voorgeilèld, voegt men eenen Oliphant; welke by de Ooster- febe Volken een Zinnebeeld van Matigheid is. Veel zonderlings verhaalt men van dit Dier, en inzonderheid brengt men onderftheiden voorbeelden daarvan by, met betrekking tot de Matigheid van het zelve. Men getuigt 'er van, dat het zeer ingetogen leeft, en de gave der onthouding in eene ruime mate bezit. In de Egyptifche Becldfpraken had men ook een zeker Diertje, Ophiomachin genaamd, waar de Egyptcnaars de Matigheid en Kuischheid zinnebeeldig mede uitdrukten. Dit Diertje is een doodvyand der Slangen, welke van de onmatigheid en onkuischheid van overdadige wellusten, Zinnebeelden zyn. Wie nu tegen de wellusten en begeerlykheden des Vleeschs ltryd, deze is een gematigd , een ingetogen, mensch, weike onder dit Zinnebeeld eigenaartig wierd afgemaald. Dan, daar de Kuischheid een voornaam deel der Gematigdheid by de oude Egyptenaaren uitmaakte, als bedwingende vooral de vleefchelyke en zondige lusten , hadden zy ook onder- fcheiden'Zinnebeelden om dezelve uit te drukken. • Daar nu deze deugd eene zonderlinge cieraad der Vrouwen is, hadden de Beeldtenisfen voornamelyk betrekking op dezelve. De Kuischheid beeldden zv af onder de gedaante eener jonge Maagd, geheel in 't wit gekleed, om daardoor de ' zuiverheid te vertoonen ; daar de witheid toeft  OVER DE MATIGHEID. ï«9 foeh een Zinnebeeld is der zuiverheid. Ten zelfden oogmerke hield deze Maagd ook eene witte Lely in de hancf. Het hoofd bedekte men met eene Sluijer, ten bewyze dat eerbaarheid en fchaamte vooral de cienad der Maagden zy. By deze Beeldtenis der eerbaarheid was men ook gewoon eene Schildpad te voegen , waar door aangeduid wierd, dat het eene eerbare kuifche Vrouw bovenal betaamt veel t'huis te blyven; zich te benaarftigen in het waarnemen harer huislyke bezigheden, om daar door alle gelegenheid te ontgaan, die haar tot wellust en onkuischheid zou kunnen verleiden. De Egyptenaars, zegt plutarchus , hadden een oud gebruik, lang by hen ingefteld, om de Vrouwen het gebruik der Schoenen te weigeren , om daar door hare uithuizigheid te beletten, en haar te doen gedenken, dat haar werk niet op ftraat, maar t'huis, zy. By de Grieken was het der Vrouwen, vooral der Maagden, ongeoorloofd om langs ftraat te zwieren, en te lanterfanten. Zy mogten niet aan de deur of voor de venlïers ftaan —dit alles was misdadig volgens de wyze en zeden der Grieken. Om de Griekfche Vrouwen altyd te doen gedenken aan haren pligt van t'huis te blyven, waren zy gewoon houten fchildpadde beeldjes by zich te dragen. Nog vind men, met betrekking tot het in huis blyven der Vrouwen , aangetekend, dat deze niet eerder behoorden op ftraat te ver fchynen, voor zy die jaren bereikt hadden, dat,die haar niet kenden, moesten vragen,niet wiens Vrouw, maar wiens Moeder, zy was. — Zonder meer voorbeelden aan te halen — alles kwam by de Grieken daar op neer, dat zy hare Vrouwen wilden doen begrypen, dat derzelver werk niet op ftraat, maar in huis, ware, en dus eene onvermydelyke pligt der Vrouwen, hare huislyke bezigheden vlytig waar. te nemen, en dat zy niet moesten doen als veele ligtvaardige ligtekooijen, altyd langs de ftraten te loppen, en altyd uithuizig te zyn. ; Salomo getuigt ook_ van de'j hoeragtige Vrouwen, dat hare voeten niet in huis, maar op de ftraten, zyn, en dat zy loeren op alle hoeken. —— En was 'er een die zich verftond op de looze treeken der flegte Wyven, het was zeker salomo , die een Haram had van duizend der fchoonfte en doortraptfte Viouwen van het Oosten. Paulus berispt ook de Vrouwen, en rekent het zeer misdadig-, dat zy ledig omgaan by de huizen. Heden ten dage is het nog de gewoonte onder de Chineezen, de voeten K 3 hun-  jrp EENIGE AANMERKINGEN hunner Vrouwen met geweld in bedwang te houden , teö einde dezelve zo klein en kort te houden, dat zy 'er niet op gaan kunnen, ten minlten niet buiten op de ft#a»j ten> ' Ook is het by dat Volk misdadig, dat hare Vrouwen met ongedekten aangezigte te voorl'chyu komen. , Men wane echter met, dat, met dit alles, by de oude £ * in ï'yivr wl0"^/ verdeeling in 48 Wyken, treffen wy, in de XLVI Wyk, La Section du Jardin des Plantes n, ook 'genaamd des Sans Culottes, b{ volgende kb? VerC aan van den Kruid- en Planten-Tuin ITCJ dm  de staat der plantkunde te parys. 1J9 delwegen op; eenige plaatzen zyn met yzercn hekken afgeflooten, waarin de Trekkasfen en de Bewaarplaatzen zyn van tedere Planten , gefchikt naar het Stelzel van jussieu. Deeze Tuin wordt des Zomers gebruikt tot de Avondwandelingen van Geleerden en andere lieden van Fatfoen, en alle dagen bezogt door Liefhebbers der Plantkunde, van beide de Sexen. Hier ziet men de Dames druk in de Plantkennis bezig; bloemen ontleedende, en de befchryving daarvan 'er mede vergelykende: want het is te Parys geheel niet ongewoon, dat de fchoone Sexe, in grooten getale, Lesfcn over deeze en geene Weetenfchappen bywoont. . Deeze Plantverzameling wordt doorgaans geagt alleen voor die te Keyv te moeten onderdoen. Men treft 'er, nogthans , veele Planten aan in Engeland niet te vinden, meest uit Peru en de. Levant komende. De Daturct arborea, bedekt met haare heerlyke en fterk riekende Bloemen, was thans de uitmuntendfte Plant in den geheelen Tuin, en werd alle avonden door eene groote menigte bezogt. Weinigen konden den reuk, voor eenen geruimen tyd, verdraagen. De zeldzaame Gundelia groeide hier; doch de meeste van tournefort's keurlykfte Planten zyn te deezer plaatze, zo wel als in Engeland, geftorven. Naast aan den Kruidtuin is het Kabinet des Konings, *f het Mufeum der Natuurlyke Historie, beftaande uit een din des Plantes du Rot,) waarvan deeze Wyk zynen naam draagt. „ In deezen Tuin is het vermaak en 't nut ten naauwften zamen vereenigd. Jean de la brosse, Lyfmedi- cu" van lcdewyk XIII, bewoog deezen Koning, om deezen ,, Tuin, tot aankweeking van vreemde Planten, te ftichten; fe„ dert is dezelve aanmerkelyk vermeerderd, en de Graaf de „ buffon is 'er, onder lodewyic XV, Opzichter van geweest. ,, 'Er is een Catalogus van dezelve in 1565, onder den naam „ van Hortus Regius, in 't licht gegeeven; echter, fchoon het getaL der Planten toen reeds 4000 bedroeg, is het thans aan„ merkelyk aangewasfen. De Tuin, welke eene openbaare „ Wandeling voor de'Paryfenaars oplevert, ftrekt zich uit „ van Rue St. Ftüor tot aan de Seine, en heeft de aangenaam- fte Wandelwegen, en met vreemde Gewasfen begroeide Heu„ veis en Bosfchen;te midden van denzelven is een fraaije Wa. a, terkom, waarin men eene compleete Verzameling van Water„ planten kan befchouwen ; men kan 'er allerieie ververfchin„ gen en gemakken, even alt in de overige openbaare Tuine», „ bekomen." bl. aoi.  140 de STAAT DER PLANTKUNDE een lange reeks Vertrekken, byzonder ryk in fchitierende Vogelen en Infeéten uit Guinca. Hier ontmoet men de Papilo Hecuba, de édtiige misichien in Europa, wél afgebeeld in buffon's Planchss Illuminées, waarvolgens mnjueus dezelve befchrecf. Het gedeelte van dit Muleum t welk tot het Plantenryk behoort, bevat du hamel s eigene Hukken van zyne Proeven op de Boomen, met een groot aantal Buitenlandfche Vrugten ; en inzonderheid de oorfpronglyke Herbariums van tournefort en vaillant. Van deeze beide is het laatfte bet talrykHe, en in den besten Haat. Beide zyn ze zeer dicnHig om de Naamen, door de Oude Plantkundigen gebezigd, te bepaalcn, en bovenal die der Schryveren, welke deeze Verzamelingen maakten. Door dc vriendlykheid des Heeren d'aubenton kreeg ik verlof om ze beide op myn gemak te doorzien; dat van tournefort bezag ik met byzondere aandagt, en befchreef daar uit meer dan tachtig Planten uit de Levant, met opgetekend door linnjeus. De Schikking is naar de Letters van het Alphabeth, volgens de Franfche Naamen;_een flegter kon men naauwlyks met mogelykheid verzinnen, dewyl verfcheide Soorten van het zelfde Geflaclit, hier door, op een wyden affland van elkander verltrooid zyn. De gedroogde Planten zyn vastgemaakt op bruin Papier, met daarby gevoegde Aanduidingen. In net Herbarium van tournefort zyn de Planten van elke Soort zo veelvuldig, en de Voorwerpen zo keurig, met als m dat van vaijllant. ' De gefchreevene Waarneemingen van vaillant w'eezen uit , dat hy een veel beter Plantkundige geweest hebbe dan men hem gemeenlyk fchat. Hy had keurlyke gistingen gemaakt, zo wegens de verwantfehappen van veele nieuwe Planten, als over de Gelykluidende Naamen van veele oude. Het verbaasde my, zyn Herbarium zo ryk te vinden in Noord- Jmerkaanfche Gewasfen, door sarrasin, m 't vroegst deezer Eeuwe, verzameld. Veele worden thans veronderHeld zeer laat ontdekt te weezen; als de Kalmina glauoa van den Haft. K&$ Dit onttrekt mets aan de verdienHen der zodanigen, die deez1 laiiten naderhand verzameld hebben; doch hoe vreemd is het, dat dezelve zo langen tyd onbefchreeven gelaaten zyn door de Frdnfche Plantkundigen! Eene °roote Verzameling van Tekeningen en Handfchriften van plumier blyft nog onu.-tgegeeven in de handen van de Jca- dc"  të parys. I4I éemie des Sciences, die een allerdierbaarst gefcbenk zoude weezen voor alle Minnaaren der Plantkunde. Op den trap van dit Mufeum is een leevensgroot Standbeeld van den beroemden Graaf de buffon, gepaard met Bycieraaden, die de Weetenfchap, waar in hy zo zeer uitmunt, aanduiden. Het Opfchrift gaat alle maate van zedigheid te buiten, en grenst aan oneerbiedigheid: maje- staji nature par ingenium t een vernuft gelyk aan de majesteit der natuure. De uitdrukking des gelaads is zeer trots. Hoe een Kranschman, „ Philofophe fbi difant," zodanig eene vleiery kon verdraagen, gaat de vatbaarheid van een min verheven Vernuft te boven. Ik was zo gelukkig niet van deezen grooten Man tc zien; dewyl hy, toen ik tc Parys was, zich eenige mylen van die Hoofdftad verwyderd vondt. Met zyn Amptgenoot en Vriend, de Heer d'aubenton * verkeerde ik veelvuldig, en altoos met vermaak en leering; Dc Graaf de la cepede , die zints een zeer goed Werk heeft uitgegeeven over de Kruipende Dieren, gefchikt om ten Vervolge van buffon tc dienen, bevondt zich ook dikmaals in het Kabinet, toen ik my daar van tyd tot tyd vervoegde. In den Tuin ontmoette ik nu en dan den Heer adanson, wiens bedreevenheid in de Plantkunde hem een groeten roem zou aanbrengen , ware hy min verflaafd aan het wonderspreukige, en minder de Pedant. Doorgaans deed hy, met my fpreekende, een aanval op linn^eus : nu eens noemde hy hem een zeer onkundig en ongeletterd Man; cn, wanneer ik het waagde diens Philofophia Botanica, als een bewys van het tegendeel, aan tc voeren * fchold hy hem voor een Scholastiek. Ik hield my te vrede met glimplachende te denken hoe de eene befchuldiging de andere vernietigde. De Heer adanson is geen minder voorftander van Barbaarfche Naamcn in dc Plantkunde; hy pryst aan, dat elke foort van Plant, in alle Boeken, enkel zal genoemd worden by den naam, onder welken dezelve bekend is in het Land waar die Plant voorkomt , even of dezelfde Plant niet menigmaal voorkwam in vyftig of honderd onderfcheide Landen^ cn in elk dier Landen geen byzonderen naam hadt, en als of de Naamlyst van linn^eus niet ten vollen geregtvaardigd is door Rede en Ondervinding beide! Dit brengt my om een kort Verflag te geeven van eenige andere voornaamc Plantkundigen, thans te Parys vA meng. 1795. no. 4. I«  141 de staat der plantkunde keven. De Heer anthony de jussieu mag vry aan het hoofd gefteld worden der zodanigen onder hün, die, wat het Stelzel aanbelangt, den naam van Anti-JLimaktcn mogen draagen. Hy erfde zyn fmaak voor de Plantkunde van zyne Oomen bernard en joseph de jussieu. De eerstgemelde was Hoogleeraar te Parys. De laatstgenoemde maakte eene fchoone Plantverzameling in Peru. Hunne Boeken en Plantverzamelingen kwamen by erfenis aan deezen Neef, die eerst zedert weinig jaaren zyne aandagt meer byzonder op de Plantkunde vestigde; doch met welk een gelukkigen uitflag hy, in dat korte tydsverloop, zich daar op bevlytigde, wyst zyne Genera Plantarum uit, in den Jaare MDCCLXXXIX in 't licht gegceven.- Een Werk, 't welk den Schryver zal vereeuwigen, en waarfchynlyk tot de Naakomelingfchap overgaan met de Genera Plantarum van linn^eus; twee Werken zo wel by elkander voegende. Den zodanigen, die zyn Werk kunnen leezen, en bevoegd zyn om 'er over te oordeelen, behoeft niet gezegd te worden, dat de Heer de jussieu een rechtfchapen Wysgeer is, door en door ervaaren in de Wreetenfchap, vuurig in het najaagen der waarheid, zelve voor overtuiging bloottlaande, en opregt in zyne berispingen der gebreken vau anderen ; en zullen zy zich niet verwonderen te hooren, dat hy in zyn voorkomen en zeden beleefd en gevallig is, en in zyn onderhoud aangenaam. Schoon wy in veele ftukken verfchilden, als ten aanziene van het opmaaken van de Naamlyst der Planten, en de verdienllen van het Stelzel vaa LiNNiEUS, kreegen wy , daar waarheid ons beider doel was, door herhaalde en openhartige gefprekkcn, langs hoe meer agting voor eikanderen; en, wat my betreft, moet ik bekennen, dat het onderhoud met deezen Man voor my altoos genoeglyk, altoos leerzaam, was. 'Ten huize van den Heer de jussieu ontmoette ik by wylen den Heer de la mark , 'even zeer aan de Plantkunde overgegeeven, en daarin als 't ware verzwolgen. Zyne kundigheid is ongetwyfeld zeer u neertrekt; doch zyn charadter veel min behaaglyk dan dat van de jus- ^ sieu. Deeze Heer heeft op zich genomen het Plantkundige gedeelte van de Encyclopedie; een Werk, waar van ik afgefchrikt ben om het zo zeer te beftudeeren als het mogelyk verdiende, deels door de wonder vreemde fchikking, deels uit hoofde van de veragting met welke 'er algemeen van gefprooken werd door de Stelzelminnende Plant-  te parys. f43 Plantkundigen in Frankryk. Door dit verzuim, en, zo als men my verhaald heeft, om dat ik hem geen bezoek was komen geeven, moest ik ongelukkig ten doel ïtaan aan zyne openbaare berisping , die van my , te myner verdediging, een antwoord vorderde, 'twelk ik ook gegee- vcn heb. Ik beken openhartig, dat ik een af keer had van het gezelfchap eens Mans, die altoos de gelegenheid zogt en aangreep, om met geweld aan te vallen op 't geen hv wist dat myne meest geliefde begrippen waren; en dien ik alle paaien van welvoeglykheid zag overfchreeden, wanneer van eene Plant, in zyn Woordenboek genoemd, in gezelfchap onverhoeds gefprooken werd onder een an* deren, fchoon zeer gebruiklyken, Naam. Meer dan ééns heb ik gelegenheid gehad om waar te neemen dat de On^eftuimigheid , of Onwelvocglykheid, der Franfchen, •het beleefdfte Volk des Aardbodems, alleraanftootelykst is Even zo is de ruwheid van zeker flag van lieden, die zich anders gelaaten zeer beleefd en nederig te wcezen, als dezelve zich openbaart, de lompfte én ondraaglyklte '"onder de Linnaistifche Plantkundigen fteekt de Heer l'heritier , thans een der Regters van het Departement van Parys, onder de nieuwe Conlbtutie, uit, door zvne heerlyke en ftclzelmaatige Werken; waarvan de Plaaten uitgevoerd zyn met eene fraaiheid en naauwkeurwheid die naauwlyks wedergade heeft, en zyne Befchrvvingen zvn niet min volkomen. Aan deezen Heer is toevertrouwd de Uitgave van dombey s Planten, m Spaansch America verzameld; en het is te hoopen, dat hv de Wereld niet langer in verwagtmg van dit Werk zal houden dan tot volmaaking van 't zelve noodig is. De Heer but.liard is wel bekend, door zyn Her* bier de la Francs, waarvan de Plaaten met Olieverwen gedrukt zyn. Verfcheide Koperen Plaaten zyn er nooSig voor ieder Figuur, doorgaans vier of vyf. Op één derzelven zyn alle de groene deelen der Figuure gegraveerd, op een ander de roode, blaauwe, enz. Deeze worden agtcreenvolgend ''op het zelfde papier gedrukt, met de naauwkeurigfte voorzorge dat elke kleur mist ■ op haare plaats kome, en de andere vervange. Ten laatifcn komt een Plaat met de fchaduwen, de naamen en de getallen, in 't zwartt en voltooit de Figuur. Deeze wyze van drukken Haagt wonder wel in voorwerpen die zo weinige en eenvoudige kleuren hebben als de Fungt,  144 de staat der plantkunde maar zo gelukkig niet in andere Planten. Het Werk van den Heer bulliard behelst meest Fungi, en men kan de Plaaten, daar toe behoorende, afzonderlyk bekomen. Zy maaken een dierbaar toevoegzei uit voor da Plantkunde. De Heer desfontaines, thans Hoogleeraar in de Kruidkunde in den Koninglyken Tuin, was , in den Jaare MDCCLXXXVI, even te rug gekomen uit Barbar je, met een ryken oogst van Planten en Infecten, welke hy my alle liet zien, en waarvan hy my deelgenoot maakte. Het is waarïchynlyk, dat hy ons zal verpligten met een Verhaal zyner Rcize. De vuurigfte dankërkentenisfen ben ik verfchuldigd aan den Heer thouin, die het opzigt heeft over den Kruidtuin, voor de heufche en veipligtende wyze, waarop hy my altoos den toegang openzette tot die ryke Verzameling; zo wel als om my te verlustigen in zyn eigen byzonder Herbarium, 't welk ik geheel, met geen geringe leering, heb doorzien. Weinige Natuurkundigen evenaaren den Heer broussonet in yver en bekwaamheden; niet genoeg kan men het beklaagen, dat zyne veelvuldige bezigheden en vérbintenisïen'hem geen genoeg tydruimte zullen laaten om zyn Syftematisch Werk over de Ichthyology ten einde te brengen, of de uitmuntende Afbeeldingen en Befchryvingen van Visfchen, van welke ééne Aflevering in ''t Jaar MDCCLXXXII het licht zag, voort te zetten; misfehien nogthans heeft zyn Land reden om zich te verheugen dat hy zyne Talenten op meer gewigtige voorwerpen te koste 'legt. Aan de onvermoeide volflandigheid en werkzaamheid van den Heer broussonet hebbe men voornaamlyk dank te weeten het opneemen van de Koninglyke Sociëteit des Landbonws, opgericht onder iodewyk den XV, doch naderhand veele jaaren lang verwaarloosd; van welke hy Secretaris is. Door het doen van met oordeel uitgekoozene Proeven, door het geeven van Belooningen voor nuttige onderneemingen, door recht te pasfe komende en in 't oog loopende uitgaven van Werken, de aandagt des Landmans en des Burgers tc trekken tot dit allerbelangrykst onderwerp, heeft deeze Sociëteit den Landbouw in Frankryk fchielyker verbeterd dan ooit in eenig ander Land gebeurde. Onder andere verbeteringen is de aankweeking van Raapen en Aardappelen zeer algemeen geworden. " Om de Arinea met het gebruik van dit laatite voed-  TE parys. I451 voedzel te bevredigen, hebben verfcheide Perfoonen van hoogen rang met hun voorbeeld in 't' gebruik daar van voorgegaan. Ik heb een geheel geregt van deeze hoogst nuttige Aardappelen zamengelteld, en op verichillende wyzen gereed gemaakt, gezien op de tafel van den Heer jparmentier, die een Boek gelchreeven heeft over het teelen en het gebruik der Aardappelen. Te Charen- ton is een Veterinary-School opgericht, waarin de Heer broussonet en anderen Leslen geeven over de onderscheidene takken van den HuishoudeTyken Landbouw, welke Leslen zo wel door Larïdhoevenaars en Boeren , als door Heeren en Juffrouwen, worden bygewoond. over de ontdekking van de winter - spinnen, en van derzelver onfeilbaare voorspellingen omtrent vorst en aanhoudenden dooi. „ TV/Tet verzoek oni eene plaats in ons Mengelwerk, is „ 1VJL ons het volgend Stukje, in het Fransch, goed„ gunltig toegezonden. De vernuftige Zender ontvan„ ge, by deezen, voor die gunst, onze dankbetuiging." myne heeren! Non mihi fe lingua cenium fint, oraque centum, en al ware het dat ik zo veele Sekretarisfen te hulpe riep, als de Staaten Generaal in hunnen dienst hebben, nog zoude het my, met dit alles, niet gelukken, u een getrouw verflag te geeven van alle de Wonderen, welke myne waarde Spinnen my meer en meer doen opmerken . . . • Myne waarde Spinnen, zult gy zeggen .... welk eene zonderlinge taal! Maar, myne Heeren! indien de geregtigheid gebiede andere menfchen te beminnen naar gelange van het voordeel welk zy ons aanbrengen, of in het toekoomende kunnen aanbrengen , zult gy, hoop ik , erkennen , dat, indien iet anders ter Waer reld, de Spinnen verdienen bemind te worden. Men rekent het voor een geluk, wanneer men wél gediend wordt van zyne Huisbedienden, voor zyn geld; van de Klapperlieden en Geregtsdicnaars, voor zyn geld; van de Starrekundigen, en zelf van de Geleerden, voor zyn geld. Myne Spinnen, of onze Spinnen, (indien gy deel neemt in myne liefde,) zyn eene foort van HuisbedienL 3 den,  Ï4 te oordeelen. Hy is de Vriend geweest Van jean perri, dién m* gelfcfteri Ingenieur, die korten tyd daar naa zich' na Rus?, land begaf, om de groote óógmérken van Czaar peter, den I te onderfchraagen. Willem de III liet abauzit, door michel le vassor (*% zeer voordeélige aanbiedingen doen, om hem aan zich te verbinden; hy wees ze van de hand; deWyl hy, ze aanvaardende, zich irl Engeland moest nederzetten , en' zyne liefdé tot zyne Moeder riep hem na Geneve, werwaards hy zich over Holland en Dultschland begaf. ■ Bchalveh deeze Reizen, deedt abauzit flegts eenige kleine tochten door Zwitzerlancf en elk deezer verrykte de Natuurlyke Historie met nieuwe Waarneemingen; hy bezogt de Ysbergen in Sayoye, en vervaardigde eene Kaart van dezelve. Abauzit keerde nooit in Frankryk weder. De Vervolgingen, welke hy ih zyne kindfehë jaaren daar hadt moeten lyden, hadden hem een verregaande Vrees voor dat Ryksbeftuur ingeboezemd. Die zelfde Vervolgingen' en zyne Wysbcgcerte hadden de, Paapery haatlyk in zyne oogen gemaakt; hy beftreedt dezelve met genoegen, en een gelukkigen uitflag; de belangen cn de eer der Proteflanten lagen hem altoos zeer na aan 't Zyne Moeder verloor hy in 't Jaar MDCCXXVL Zy had- » ■ ,(*) De Schryvef van de Hiftoiré de IöBis Xflf ; «B toer?' öridérleermeester van den Hertog van Claucester, Zoon van k«Mingin anna. meng. 1795. no. 4, M  I5g LERVENSSCHETS hadden tot dus lange elkanders geluk uitgemaakt;- nooit: was eene Moeder meer bemind dan zy, nooit een Zoon dierbaarder dan hy. Zyne droefheid klom, in den aanvan°è , ten hoogden toppunte; de tyd deedt dezelve in eene zagte droefgeestigheid veranderen. Het was in 't zelfde Jaar, dat de Kleine Raad van het Gemeenebest hem het Burgerregt fchonk; dit was een Éer, en zyne zedigheid zou dezelve geweigerd hebben, indien het hadt kunnen gefchieden. Men verlangde, dat hy een Hoogleeraarampt zou bekleeden; hy verkoos alleen de post van Boekbewaarder waar te neemen ; maar weigerde de Wedde, daar toe ltaande, te ontvangen (*). Hy "vreesde voor alles wat hem in eeniger voege afhanglyk kon maaken; op Vryheid was hy ten fterkften gefteld, hy offerde daar aan Rykdom en Roem op. Men moet verbaasd ftaan over de Algemeenheid zyner Kundigheden. Hy was bekend by de beroemdfte Wiskundigen, Wysgeeren en Godgeleerden, in Europa ; hy bezat kennis' genoeg om hun te beoordcelen, cn bykans altoos om hun te onderwyzen. Hy onderzogt, met den Heer de mairan , de Oorzaaken en de Verfchynzels van het Ys, van het Noorderlicht, van de Kleuren die by de Eclipfen gezien worden, van de Veranderingen in den Barometer , en bepaalde de Uitwerkzels der Stormwinden op dezelve. Hy ftreedt voor newton tegen fontenelle en Vader castel; hy beantwoordde de Tegenwerpingen van de crousaz, over de Leer der Afymiotes van den Marqns de l'hospital; hy hieldt zich onledig over n ver- (*) Deeze belangloosheid is des te hooger te fchatten, dewyl hy niet ryk was. Hy bezat 1500 Ponden Sterling Oude Annuiteiten in Engeland; maar de Familie zyner Moeder, die verpligtingen hadt aan die van den Heer AUAurrr, zondt hem beftendig een Jaargeld. De Heer de ville, zyn volle Neef, een verftandig, zedig en zeer deugdzaam, Man , fchikte hem alle jaaren eene bepaalde fora toe De Heer de lisle uoy de st. qcintin 1 Luitenant van Frankryk, te Uzes, Mejuffrouw de villk de éénige Dogter zyns Neefs, trouwende, geloofde dezelfde' verpligtingen te hebben als zyn Schoonvader, en bleef'er getrouw aan tot den dood van abauzit. Het is aangenaam te zien , dat de deugden dus van den een tot den anderen in eene' Familie overgaan. De Heer abauzit benoemde ook den Heer te lisle roy tot zyn algemeen en Erfgenaam; maar hy hadt geen tyd om zyu Uiceruen. Wil te voltooijen.  van abauzit. §£m| vcrfcheide Voorftellen der Natuur- cn Wiskunde met 's gravesande cn zyn Vriend william burnet , Gouverneur van Nieuw Tork, en over de Proeven, welke die nam in 't bepaalen van de Oorzaaken der Stroomen; hy kende de misflagen, die de Ridder renau begaan hadt in zyne Theorie van het Scheepsbeftuur, cn regtvaardigde deezen omtrent eenige andere, over welke men hem'befchuldigde; doch die hy niet begaan hadt. Hy ontdekte een Fout in de Wiskundige Beginzelen van newton ; doch die groote Wiskundige hadt dezelve in eene andere Uitgaye verbeterd. Men'weet tegenwoordig, dat de uitdrukking van de Middenpunts-kragt tweemaal minder is in een eenvoudige Krommelyn dan in een Krommefyii van een Veelhoek; als mede, dat de kennis van de Digtheid der Hemelfche Lichaamen niet afhangt van derzelver Parataxis. De Heer abauzit hadt deeze waarheden ontdekt langen tyd vóór dat iemand dezelve in 't licht bragt; en, reeds in den aanvang deezer Eeuwe, veele ftukken der fchoone Theorie van newton veel eenvoudiger gemaakt, gelyk men ook in deeze laatften tyden gcI daan heeft. Hy hadt geene Verondcrftelling gemaakt over de OorI zaak van de Algemeene Zwaartekragt; maar hy wist alI les wat anderen omtrent dit ftuk gedagt hadden. Hy kon I zich niet overreeden, dat deeze Oorzaak onftofelyk was. I „ Indien 'er," dus drukte hy zich uit, „ geen MiddenI „ ftoffe is, kan men niet begrypen hoe de AantrekkingsI „ kragt op een afftand werke; hoe dezelve verfchillend I „ werke op verfchillende afftanden, en waarom zy de rej „ den van het Vierkant dier afftanden eer volgt dan de I „ eenvoudige reden. De Afftand enkel op zichzelven j I kan geen hinderpaal en geen voertuig weëzen; en het j „ is volftrekt onbegrypelyk, hoe eene zaak konne weri „ ken, waar zy niet is." Ondertusfchen moet deeze Middenftoffe zeer dun zyn; dewyl dezelve geen merk- . baaren wederftand biedt. 'Ér was eene foort van ' Wysgeerigen moed 'noodig, om te begrypen, gelyk hy I deedt, dat eene zo groote Dunheid dien. Ether niet veri hindert kragtig genoeg te zyn om de Zwaartekragt te ] wege te brengen. Hy hadt genoeg gunftige gedagten I van 's menfchen vernuft, en gevoelde nederig genoeg van i zyn eigen, om te denken, dat men deeze fchynftrydigj heid ten eenigen dage zou wegnecmen, welke hy niet I wist op tc ruimen. Zekere zaak hielp hem deeze M % hoop  Ïf5» leevensschets hoop koesteren. Omtrent den aanvang deezer Eeuwe, harB men hem, op zekere geheimzinnige wyze, medegedeeld eene Werktuiglyke Verklaaring van de Zwaartekragt, aan welke hy geen ander gebrek vondt, dan de veronderdelling van eene Oorfpronglyke f eer kragt (Elasticité Origitieue) in de deelen der Vloeiftoffe uitgedagt om de Zwaartekragt hervoort te brengen. Hy hadt geene Zwaartekragt zonder oorzaak,toegedaan'; hy kon ook geene Veerkragt zonder oorzaak erkennen. Een jong Heer hadt hem, twintig jaaren geleden, eert Mechanismus vertoond, aan deeze veronderdelling geheel gelyk, uitgenomen dat het dit gebrek niet hadt, en het beginzel daar van verder dan de Wereld was; hy vondt zich des zeer voldaan, en deelde hem, tien jaaren laater, de Uitlegging mede, waar van wy gefprooken hebben, en welke hy tot dus lang Verborgen gehouden hadt. Hy dagt, en heeft het zelve ons gezegd, dat alle naafpeuringen, welke men zou kunnen doen op dit onderwerp, zouden uitloopen op het bevestigen van dit Mechanismus, en naa zyn dood hebben wy in zyne papieren gezien, dat hy dien uitmunten» vondt. Zie hier, ten naasten by, hoe de Heer abauzit de hoogte van den Dampkring der Aarde aan den Equator bepaalde. Aan de oppervlakte der Aarde is de Middenpuntfehuwende kragt der punten van den Equator 289 maaien minder dan derzelver Middenpuntzoekende kragt". indien men. de punten neemt boven die oppervlakte verheven, zal de eerstgemelde deezer Kragten vermeerderen in de reden der Afftanden van het Middenpunt, mits men yeronderdelle, dat de Omwenteling altoos gefchiede in 24 'uuren in de geheele hoogte van den Dampkring; en de tweede vermindert in de omgekeerde reden van het Vierkant, des Afdands. Eindelyk worden ze gelyk, wanneer de Affland van het Middenpunt zo veel vermeerderd is als de Vierkante Wortel van 289, welke omtrent. '6r\ is. Indien, derhalven, onze Dampkring met de Aarde als een geheel duk omwentelt, en geene merkbaare drukking gevoelt van den kant der uitzettende kragt der Hemell'che Stoffe, welke men moet voegen by de Middenpuntzoekende kragt, eer dezelve met de Middenpunrlchuwende gelyk worde, zullen die Deeltjes, die onmiddelyk onder den Equator liggen, op de hoogte van f5fj halve aafdryks Diameter, geen min of meer pooging doen om 4e Aarde te naderen, dan om 'er zich van te verwyde- reji.  van abauzit. jfa jen, —- De Heer cassini (*) hadt zich va» dezelfde veronderftellmgen bediend, om te verklaaren, hoe het bykwame, dat de oppervlakten der Hemelfche Lichaamen veel langzaamer omwentelen dan dezelve moesten doen volgens den regel van kepler, en de hoogte des Dampkritigs was 'er een gevolg van. Hy haa n iooeo mylen geyonden. (*) Mem. de CAcad, 1735, p. 1J3. O Veryolg en Slot by de naaste gclcgenteid.') verhaal van het StlNi kk.st , of van den jaarlykschen feestdag , tf. nuneiiam , in oxfordshire, ingesteld, door jjkn graaf en gravinne harcourt, tot aanmoediging van deugd en vlytbetoon. m "p\e Reeks of het Elftal Brieven , behelzende m -L/ Waarneemingen geduurende een Zesweeks Ver„ blyf in Oxfordshire en Gloucestershire, vertrouwen wy „ dat niet weinigen onzer Leezeren gefmaakt hebben. „ Veelen vonden zeker genoegen in de Befchryving van „ Nuneham Courtenay , , het Landgoed van den Graave „ harcourt, dan nog meer in het Verflag van het Dorp „ Nuneham, en de uitmuntende Inftelling aldaar van dien „ Graaf en Gravinne C*% De Schryver van a History of the, i, principal Rivers of Great Britain (waarvan het Eerfte „ Deel onlangs is uitgekomen) heeft desgelyks niet alleen „ uitgeweid over de fchoonheden van deeze bekoorlyke „ Plaats, maar ook over deeze Inftelling; en dewyl hy „ tegenwoordig was by het laatst daar gevierde Land„ feest, en des een volkomen Verhaal gegeeven heeft, „ willen wy aan 't zelve eene plaats in ons Mengelwerk „ inruimen." Nuneham heeft, behalven de Natuurlyke Landfchapsfchoonheden, eene Zedelyke Schoonheid, welke meer dan eene mededingfter van dezelve is ; wy kunnen niet naa- (*) Zie onze Algem. Vadert. Leiteroef. voor 'c Jaar 17^, *de Stuk, bl. 221. M3  jfo verhaal van een spinfeest. nialaaofn daar by te toeven. Deeze Zedelyke SchoonvS dit gelukkig Dorp is bet Spinfeest door de edele Eigenaar! dier Plaatze mgefte d om Deugd en Vlvtbetoon onder de Inwoondeien te kweeken. — bene Inftelling, waarvan het enkel denkbeeld zo welgevallig, cn watfvaö bet voorwerp zo edel, en de mtfiag zo volkomen is, dat, ftaat het ons met vry daar over uit te weiden in den toon eener loffpraake, wy het onzen pligt agten het te vermelden als een voorwerp, t Welk ton voorbedde mag genomen worden. bHnze reize Sm Bouwftöffe tot ons Werk te verzamelen, waren wy zo gelukkig dat wy Nuneham bezogten Z den Jaardag "der Feestviering des Dorps, en raden ons gevofglyk In ftaat gefteld om ons Werk met de Gefchiedenis van 't zelve te verryken. Omtrent twintig jaaren geleden , vormden Loid harcourt en zyne Egtgenoote een Plan om den ylyt der Yroïwcn van Nunehlm aan te moedigen, door 'sjaarlyks Pryzen uit te reiken aan een zeker getal van de beste | Spuiters. Naderhand viel hun uu dat, by deeze Piyzen m Vlvtbetoon, Pryzen van Verdienften konden gevoegd vvotden- zo dat, eindelyk, het aanbelang van het aarlvks Feest hier door aangroeiende, 't ze ve eene Inftelling wierd, welke, bchalvcn hét 'zedelyk aanbelang, "erf vermaaklyk vertoon oplevert, enkel befchouwd uit hét oogpunt van een Dorpsfeest. E^n Verhaal van den Dag, op welken dit beest gevierd werd , zal best het Voorwerp en Uitwerkzcl van deeze verwondcrlyk Ichoone Inrigting m den klaav tteh da* ftellcn. Voorafmoet ikmekien, dat dc m- ScnVÏÏ beiderlei Sece, die de Pryzen van Verdienften beMald hebben, eenigen tyd voor de beestviering Soémd zyn, door eene Vergadering van deeze Dorpelingen, die dusdanig eenen Prys aireede behaald hebben Om de Pryzen van Vlytbetoon treedt men dien eigen SU, en ter zelfde plaatze waar ze uitgedeeld worden, m het ftrydperk. De Voormiddag is beftemd voor de Pryzen van Verdienften; de Middag tot een Dorp-maaltyd, dc Naamiddag om de Pryzen van Vlytbetoon te behaalen ; de Vooravond tot dc uitdeehng dier Pryzen; en het volgende van den Avond ter algemeene Feestvie- HÜé Dorpelingen, die den Prys van Verdienften in vroegen jaaren behaald hadden, volgden den Rector der Pa-  VERHAAL VAN EEN SPINFEEST. ÏÖJ rochie na de Kerk door den tuin; de overigen vervoegden zich dervvaards langs den gemeenen weg; en de zodanigen, die reeds Pryzen van Vlytbetoon ftreeken, droegen dezelve. Deeze beftaan in eenig weezenlyk ftuk Kleeding , 't welk in de gedaante iets byzonders heeft, of met eene kleinigheid is opgecierd , dan genoeg om de 'onderfcheiding in 't oog te doen vallen. De Familie van harcourt nam plaats in het Geftoelte; de Morgendienst werd verrigt, door het zingen van gepaste Pfalmen, en het voorleezen van Schriftuurplaatzen voor deeze gelegenheid uitgekozen. Op den Dienst volgde eene Redenvoering van den Kanfel; ten flot van welke de Perfoonen, gekoozen om dit Jaar Pryzen te ontvangen, en die onderfcheiden voor aller oog in 't midden van de Kerk zaten, een voor een, by naame, opgenoemd werden, met byzondere vermelding van de Verdienstlyke Bedryven en dat Deugdzaam Gedrag , waarom zy verkooren waren tot het ontvangen der tegenwoordige onderfcheiding. Ten einde van de Godsdienstoefening tradt Lord harcourt uit het Geftoelte , en boodt de gewoone Pryzen voor de Mannen aan den Leeraar aan, die dezelve aan de w-gtende Behaalders overreikte. De Prys beftaat in een Hoed, van een anderen Hoed niet onderfcheiden dan alleen in de Gesp, die den band vastmaakt, waarop de Naam gefn^eden is van den Perfoon, wien dezelve is toegefebikt , met het jaartal, cn de woorden: Prys tan Vcrdiérmin. De Pryzen voor de Vrouwen werden door Mevrouw harcourt op dezelfde wyze overgereikt, en beftaan in Hoeden van Stroo, vercierd met een roodfcharlaken daar toe vervaardigd Lint. De Naamen van de gelukkige, en dus onderfcheide, Dorpelingen werden toen in de Kerk opgehangen, met het Jaartal, onder de Naamen der zodanigen, die, in vroegere jaaren, dezelfde Ecre verdiend hadden. De drie Groepen van ftaatlyke Olmboomen, die in het Park tegen over het Huis ftaan, fchynen daar geplaatst Om in dit Feest dienst te doen. Onder de fchaduw van de middelfte Groep werd het Middagmaal aan twee onderfcheidene tafels opgedischt. Aan dc eerfte tafel -zaten allen, die ten eenigen tyde Pryzen van Verdienften behaald hadden; de tweede was aangcrigt voor de Dingers na de Pryzen van Vlytbetoon; beide de tafels waren M 4 zeer.  %Cj, verhaal yAN een spinfeest, zeer ruim, en naar den dand der Gasten, voorzien; de ge. lukkige Gasten naderden ter' tafel 'in optocht, voorgedaan door eenige Dorps-Muzykantén, oni deel te neemen aan het voor iiun opgedischt Onthaal, By Voegclyke tui- fchenpoozen, dronk men de Gezondheden van den Lord, van zyne Egtgenoote en ,an den Reétór, die voor deeze weniehen met wederkeerige Gezondheden bedankten. Alle de Huisbedienden des Graaven pasten met onvermoeid den yyer de Dorpsgasten op; én, om niet gedeerd te worden m de bezigheden van het Feest, nam de Familie van den Lord een koud middagmaal. Dit is het niet al, Deeze goedé Dorpelingen fcheenen niet alleen gelukkig, maar ook wel in'hun fchik, cn eer vervrolykt daii gedwongen door de tegenwoordigheid der edele Perfoonen, aan welken zy het geluk deezes Dags te danken hadden, ■■<•■■ - p 1 Vroeg in den Naanüddag vergaderden allen, die na den Prys van Naardigheid zouden dingen, onder dc Boomen van he-t uitgebreide tosch aan de flinker zyde vim het Huis- Zy zyn verdeeld in twee Claslèn van Vrouwen; 4Q eene brweil de zestien, de andere onder de zestien, jaaren, * De Spinte ftonde'n 'gefchikt in een halven cirkel, de oiidlte Clasfe aan de rechter-, de jongde aan de fhiikcrhand; Hierop hoorden wy het gonzen der" Spinnewielen ; veertig waren aan den gang,', cn wy zagen dc Veifchillende gelaatstrekken der mededingfters : een toongej, -°t geen, 'afgefchefden van allen denkbeeld van ze-' delykeu " invloed j een fchoon voorbeeld opleverde van fchïlderngtige werkzaamheid, Na.a een zekeren tyd fpinnens weid 'er een teken gegeeven , waarop alle de Wielen ftil ftonden , ' en elk zyn draad affneed, - ' Mevrouw harcourt zelve verzamelde de fpinze'ls, cn hegtte den 'gefehreeven Naam van elk der Mededingders,' zorgvuldig verzegeld, aan elks Gefpin, Die van de ouder-' Clasfe werden toen op een tafel gefpreid, en'een Weefbsas befliste welk het beste werk was. Mevrouw hapgqurt, dje bleef voorzitten, ontyouwde den naam daa'r' *m yastgenjaakt, 'waarop de Overwinnares geroepen werd,' en de keus kreeg van de gereed gemaakte Pryzen • een ï'ondfcharlaken Lint werd tcffens geheet aan een zeer sigtbaar gedeelte haarer Kleeding. Deeze pleotMeid gaat haaien gang tot dat de l'fyzcn alle hefteed zyn;°dóch zonder hot aanhegtcn van het Lint, 't welk eene uitfluitende on-' dfricheiding is van de eerde. —- De bedrcevouheid cn ver-  verhaal van een spinfeest. l€jtj jvordering der tweede Clasfe onderging het zelfde onderT zoek , en" ontving dergelyke Belooningen. Verre hefr jgrootfte gedeelte der geenen die na Pryzen gedongen hadden verkreegen ze naar gelange van de verdienften des jgemaakten Werks: en de weinigen, wier poogingen met zulk een gelukkigen uitflag niet bekroond waren , liet men gaan met een aanmoedigend woord, qp eene heufché en bevallige wyze. De Groep van Olmboomen aan de rechter zyde van het Huis heeft een ruimer en geregelder plein dan de twee andere, en was, te deezer gelegenheid, gemaakt lot een Danszaal, die een fraai voorkomen hadt. Eene verplaatsbaare Colonnade, van bouwkundige evenredigheid , met gepaste cieraaden, omlloot eene ruimte van negentig yoeten lang, en vyf-en - veertig voeten breed. Dezelve was ruim genoeg tot het bedoelde oogmerk; terwyl tusfehéngevoegde Colonnades gefchikt waren om de tockykèrs te ontvangen, die van de omliggende Dorpen kwamen om deeze plegtigheid en vermaaken by te woo-nen. In het midden, aan de rechter zyde, was een Do* risch Paviilioen, eenige treden opgaande, ter ontvangingé ya'u des Lords Familie, vercierd met toepasfelyke tekenen, en behangen met kunstbloemen, —— Aan den overkant van 'het plein was een Alcove, waar de' Pryzen in eene bevallige fchikking hingen , en waar uit .de uitdceüng gefchiedde. Dit werd vervolgens een Orchest voor de Muzykantén. Aan hét oppereinde der Zaale nam de Bouwkunde een verhéevener vertoon aan. Twee Porticos met vpqtftukkch vertoonden zich zamen verbonden door 'tusfchengefteldc Colommen; Porcelcine potten met bloemen donden' tusfehen beiden; aan elk voetduk was een doorfchynend zinnebeeldig Schilderduk, verbeeldende eene Nunchamfche Hut. Het een leverde eene bekoorlykc afbeelding' op van vlyt en overvloed; het ander een leelyk yertoon van ledigheid en gebrek: boven het laatde hing een bos netelen, en boven het eerde een krans van veclerlei bloemen. De grond was de vloer der Zaale, en de uitgebreide Olmboomtakken maakten het dak uit. Het geheel kundig gevaarte was, verlicht met lampen, in al de fraaiheid eener Illuminatie. Toen het eenigzins in den avond gevorderd was, tradt Mevrouw harcourt ter Danszaale in, voorgegaan door " de Muzyk, en gevolgd door een flcep haarer Dorpelingen; en ging, naa het Plein omgeloopén te hebben, in de M5 Al-  ï(<6 VERHAAT, VAN EEN SPINFEEST. Alcove, waar haare hand de Pryzen uitdeelde; 't geen op de bevalligfte wyze volvoerd werd. Wanneer deeze plegtige overgave verrigt was, namen de Muzykantén plaats, en 'er verliep weinig tyds of de Dans begon: waarby alle Perfoonen, die een eenigzins voegelyk voorkomen hadden, zonder onderfcheid, werden toegelaaten. Dit Slottooneel van het Feest hadt al het lustig voorkomen van uitgeleezen vermaak. Het is ons ten deele gevallen, veele fchitterende Plegtigheden te zien; maar wy zagen nooit een dag als deeze; én kunnen wy ons niet te binnen brengen, immer zo veel Feestgeluk aanfehouwd te hebben, 't welk zo veel goeds beloofde. Van de edele Bewoonders van Nuneham Huis, tot den minften Bedienden in 't zelve, waren zy allen yverig en zorgvuldig om te letten op de onfchuldige vermaaken cn de pryslyke oogmerken van dit Feest. Het Nuhehamfche Spinfeest is beftemd tot eene School van Deugd èn Vlyt, en geenzins om vertoon van eenigen trots te maaken. De Gasten, om het te zien uitgenoodigd, waren zeer weinigen. Onder deezen bevondt zich de Bisfchop van durham ; en wy kunnen ons niet wederhouden van aan te merken , dat het meer bevalligheids kreeg door zyne houding, dat het aangemoedigd werd door zyne woorden, en vereerd door zyne tegenwoordigheid. Wy moeten, egter, niet vergeeten eene zeer gewigtige omftandigheid op te tekenen betrekkelyk tot de DorpsOrde van" Verdienften; te wceten, dat, behalven het openlyk ten toon hangen van de Naamen der daar in opgenornenen in de Kerk, de Letter M, met een Star daar aan vast, zeer groot boven de deuren dier geordende Dorpelingen praalt. Met een inwendig genoegen mogen wy° vermelden, dat zeer weinige Huizen in het Dorp zonder één deezer Eerezinnebeelden zyn: veele hebben 'er meer dan één; enkele weezen uit, dat drie der Bewoonderen den Prys van Verdienften behaald hadden , waar drie zulke Aanduidingen zich aan 't oog der Voorbygan-, geren vertoonden. Ik vernam desgelyks, dat, indien een der BewoondeTen, door een volgend wangedrag, dit verworven Charac-..; ter vau Verdienften verbeurt, en dus den agtbaaren rang dien hy onder zyne Mededorpelingen heeft, diens Naam in de 'Keik niet alleen weggenomen, maar ook de M van zyn Deur uitgewischt wordt. Dit met fchande overdekkend gevolg van een zedeloos of oneerlyk Gedrag werd  VERHAAL VAN EEN SPINFEEST. 16? werd in de Leerreden van den Predikftoel wel fterk aangedrongen door den Reétor, die, door zyne herderlyke zorge, toegenegene oplettenheid, en uitmuntend voorbeeld, zo veel heeft toegeb'ragt tot de voorbeeldlyke Deugd zyner Parochiaanen. Zeer ftrekt het met dit alles tot eere van deeze Inrigting, dat, tot nog, geen één enkel voorbeeld dier oneere heeft plaats gegreepen. En dit is ;t niet alles. De roem van dus in het Dorp Nuneham onderfcheiden te worden, fpreidt den invloed en de heilzaame gevolgen buiten de Dorpsgrenzen uit: verfcheide Inbooreliiagen van Nuneham, die zich opgewekt vonden om hunne zaaken voort te zetten in omliggende declen des Landfchaps, hebben de gelukkige ondervinding, dat het Charafter, 't geen zy verwierven door den Eereprys van Verdienften te Nuneham behaald te hebben, hun onmiddelyk ter beste aanpryzing diende op de plaats waar zy zich nedergezet hadden. de florentynsche moeder. Eene Vertelling. Thüresa balducci , eene Vrouw van eene Adelyke Familie in Florence, was niet lang Weduwe geweest, of zy zag haare twee Zoonen Erfgenaamen van zeer ryke Bezittingen, hun in onafhangelyken eigendom toebehoorende. Voor eene Moeder uitlleekende in alle Deugden , en vervuld met het tederst gevoel van Moederlyke genegenheid, moest de onafhangelykheid haarer Zoonen , door hunne Schatten blootgeileld aan ontelbaare verzoekingen , de grootfte ongerustheid baaren , zelfs dan, wanneer hunne neigingen, by de iiurede op het tooneel der wereld, allergelukkigst en meest- heloovend geweest waren. Dan hoedanig moet haar angst, hoe ontzettend haar fchrik, niet geweest zyn, dewyl geheel Florence die beiden welhaast telde onder de overgegeevendfte Ligtmisfen. Te vergeefsch herhaalde zy de emftïglte vermaaningen; te vergeefsch nam zy haare toevlugt tot fmeekingen; te vergeefsch i vergezelde zy die met de hartlykfte traanen van diepgevoelden f weedom. Haare item werd niet langer gehoord, en de anders s 20 zieltreffende uitboezemingen van Moederlyke fmarte maakten geen den geringften indruk op die voorthollende LosbanI digen. Haar oudfte Zoon bleef te Florence; de jongde verliet die 1 Stad, om eene Reis door Italië te doen. Dee.  ggj IJE FLORENTYNSCHE moeder. Deeze bedroefde Moeder, op een avond alleen fittende, ÏHf diepe gepeinzen als verzonken, en die afwisfelende me: traanen te Horten op bet denkbeeld van het ongebonden leeven haarer Zoonen, werd op 't onverwagtst geftoord , door de fchielyke verfchyning eens Vreemdelinge , met een bloedig zwaard in de hand, bleek, verwilderd, en met fchrik op 't gelaad, ■ Verbaasd op hec onverwagt gezigt van een zo ontzettend voorwerp, poogde zy zich weg te maaken. De Vreemdeling volgde haar in aller yl, en wierp zich voor haare voeten neder, met deeze uitboezeming: „ Ach! —— „ heb medelyden met een ongelukkig Mensch! Ik ben een Romein. lk ben twee dagen in Florence geweest, en „ heb de zaaken, welke my in deeze Stad riepen, afgedaan. — „ lk ging na myn Herberg, om alles tot rayn vertrek gereed „ te maaken, toen een Perfoon, my voorbygaande, my op de onbefchoftfte wyze floeg. Hem over deeze onbeleefd„ heid beftraffende , ging hy voort met my op 'c fmaadlykst te hoonen. My daar tegen verzettende, verdubbelde hy zyne beledigingen , in die maate, dat ik my niet langer kon bedwingen. Ik trok myn zwaard; hy het zyne; en ?, op één oogenblik Hortte hy, op myn eerden floot, ter neder. De Heine' 's getuigen van myn hartlyk leedweezen over deezen tegen mynen wil begaanen Moord! —— Ver„ bysterd, naauwlyks weetende wat ik deed, en raadloos waar „ heen te vlugten, heb ik het gewaagd eene fchuilplaats in „ uw Huis te neemen, welks deur toevallig openftond. ■ „Ach! Mevrouw! heb medelyden met eenen Óngelukkigen! ,, Veroprlof my hier te verblyven tot het eerfte zoeken ua ,, my over is, en de duisternis, des nagts my toelaate my in „ veiligheid weg te maaken!" De braave theresa balducci beefde op dit verhaal. Een voorgevoel, waar van men geen reden kan geeven, vervulde haaren geest met duizend hartbreekende bekommernisfen. Niec te min, alleen agtgeeyende op de beweegingen van Medelydea. en Mensenliefde , en die opvolgende, bragt zy den Vreemdeling in een afgelegen Kamer, waar zy hem verborg. Maar al te gegrond waren de ontrustende voorgevoelens der ongelukkige Moeder geweest. Het leedt maar weinig tyds, of zy werd op nieuw ontfteld door een onverwagt en ongewoon geraas. Verbleekt en beevende haastte zy zich na de Voorkamer, en zag daar welk een gezigt voor eene Moe. der! haaren pudften Zoon t'huis gebragt met eene diepe wonde in de borst, cn wentelende in zyn bloed! Theresa gaf een vervaarlyke gil. Haar Zoon, bykans leevenloos, en gevoelende d^c hy welhaast den laacrten fuik zo* geeven, verzamelde alle zyne kragten, en fprak, zich tot zyne Moecjer wendende: —— „ Helaas! gy ziet in my een voor- beeld van 's Hemels regtvaardige ltraffe. Ik heb het  BÉ FLORENTYNSCHE MOE DES. 5; lot, my overgekomen, verdiend. Moge myn dood „ myn' Broeder tot eene waarfchuwing flrekken ! Indiea de Perfoon, die my doodde, gevat worde, fmeek ik u zyne „ verdediging op u te neemen. ó! Myne Moeder! —— „ Hy, hy is onfchuldig! Ik, ik alleen, was de Aanval. Deeze woorden gefprooken hebbende, blies hy den leevens^ adem uit. De diepgetrofl'e Moeder viel fpraaklöos op het lyk haars Zoons. Haare Dieostbocdeu haalden haar eindelyk af van het bloedend lichaam ; fchoon een geruimen tyd twyfelende of zy leevend dan dood ware. Met de uiterfte moeite bragten zy haar toe zichzelve. Ondraaglyk en ondoorworflelbaar zou haar boezemleed geweest zyn; doch vondt hetzelve eerlang ontlasting door het Horten van een traanen- vloed. Zy riep aüe oogenblikken om haar' Zoon; en men moest als 't ware geweld gebruiken om haar te verwyderen van een tooneel, 't welk eên zo allerakeligst vertoon opleverde^ Hoe groot moet, intusfehen, de fmart en verlegenheid geweest zyn van den jongen Vreemdeling, die, in de plaats zyner verberginge, het geheele Treurbedryf hoorde, 't welk hy veroorzaakt hadt. Vervuld met het ontroerend denkbeeld, dat hy de Bewerker was van den ramp deezer agtenswaardige Moeder, fmertte het hem, dat hy niet gevallen was door het zwaard zyner Partye. Aan den anderen kant deedc de vrees van ontdekt te zullen worden hem het bloed in de aderen verftyven, op de rainfte beweeging welke hy bemerkte , op het geringst geraas dat hy hoorde. In deeze kwellende en dogdlyke verlegenheid verbleef hy tot omtrent middernagt. Alles toen in ftilte, zynde, en de eerfte bewtegingen van Moederlyke rouwe plaats gemaakt hebbende voor overdenking, vervoegde zich theresa na het Vertrek, den Vreemdeling ter fchuilplaats gefchonken. Zy deedt het open. De Jongeling wierp zich voor haar neder, zeggende: „ lk neem den Hemel tot getuigen, dat ik „ myn leeven zou willen geeven ..." ,, Rys op," fprak theses* , „ gy hebt my de ongelukkigfte aller Moederen gemaakt j „ maar ik ken uwe onfchuld. Myn Zoon heefc my bevolen it u te befchermen, en het is myn pligt u die befcherming te> „ verleenen. ïerftond zal hier een Rydtuig weezen, en een „ myner Knegts zal u tot aan de grenzen, geleiden. Deeze Goudbeurs zal uwe Reisnoodwendigheden kunnen vervul„ len. De Hemel geeve u dien Vrede, van welken gy my be„ roofd hebt!" De jonge Romein, op eene onbefchryflyke wyze aangedaan door dit verheven voorbeeld van Edelmoedigheid, voelde een liog dieper treffend hartenleed. — ., Helaas!" riep hy uit, „ nimmer kan ik bet my zeiven vergeeveu, zulk. eene Moeder,  !f0 BE ÏXORENTYNSCHE MOEDER. der eene zo uitmuntende Vrouwe, in den diepften rouw ' gedompeld te hebben!" Duizend wenichen boezemde hv over haar uit,kuschte en herkuschte haare weldoende hand, en verliet haar, geheel in traanen zwemmende, met het vast befluit, om alle gelegenheden aan te grypen, welke hem mogten voorkomen, om zyn berouw en dankbaarheid te betoo- ne'riet leedt niet lang of zulk eene boodt zich aan. Vi~ terbo voorby gereeden zynde, zag hy een jong Heer aangevallen door twee Roovers, tegen welken hy zich met zeer veel moeite en leevensgevaar verdedigde. De Roovers namen, op zyne aankomst, de vlugt; doch de jonge Heer was gewond. Hy nam deezen in zyn Rydtuig, en keerde met hem na Fiter- bo terug. , ,, , , Gelukkig was de toegebragte wonde met doodlyk; dezelve genas binnen korten tyd, en duizend maaien bedankte hy zynen Verlosfcr. Maar welke pen is in (laat den troost en de vreugde te befchryven , die deeze Romein gevoelde, ais hy ontdekte,den Broeder van den Heer, door hem te Florence ge dood, gered te hebben? Hartlyk omhelsde hy hem, zeggende: Welk" een dank ben ik niet aan den Hemel verfchuldigd, dia " my zo gunstryk de gelegenheid deedt gebooren worden 0111 " eenigzins" de goedheid van uwe hoogstvereerenswaardigc )' Moeder te beantwoorden ! . . . liet zal voor eeuwig in j' dit myn harte ingedrukt blyven. Haast u om haar te gaan *1 zien. Uwe tegenwoordigheid is voor haar noodzaaklyk. Zy )' wagt u met brandend ongeduld. Zeg haar, dat' de [, Man, wiens leeven zy behieldt , hec geluk gehad heeft om dat voor u in de bresfe te (lellen; en dat het no;; " de vuurigfte wensch zyns harten blyft , om het overfchoc „ daarvan tot uw beider dienst te beueeden!" De jonpe balducci , te Florence wedergekeerd , verflondc uic zyne Moeder, met de grootfte ontroering, al hec gebeurde. Zonder de tegenftrydigfte gewaarwordingen te voelen, kon hy, in denzelfden Perfoon , den Ombrenger van zynen Broeder, en zyn eigen verlosfcr, niet befchouwen. Maar de bewyzen van 's Mans onfchuld overweegende , verminderde de affchrik , waar mede hy in den beginne aan hem dagt ; en de dankbaarheid, welke hy gevoeld hadt, wegens zyne ei. gene verlosfwg , hernam al haare kragt. Terwyl hy den doed zyns Broeders betreurde , (lelde hy alle poogingen te werk om de geheele Schuldloosvcrklaaring van den jongen Romein te bezorgen. Intusfchen maakte de dood zyns Broeders, en het onmiddelyk leevensgevaar in 't welk hy zich bevonden hadt, eenen zeer diepen indruk op den jongen balducci. Hy begreep alle de gevaaren , waaraan de Jeugd zich blootgeeft door een los en ligtvaardig gedrag. Hy veranderde zyne Leevenswyze geheel  de plohentynsche m02dïü. I7J én al; en, door een voorbeeldlyk deugdzaam gedrag, troostte hy, zints dat oogenblik, zo veel hy kon, zyne uitmuntende. Moeder, wegens het geleden verlies. zedelyke bedenkingew. ttt-aarom zal de Mensch hoogmoedig en trotsch zyn op da VV uiterlyke Schoonheid van zyn Lichaam, geen enkel ftofje heeft hy 'er immers aan kunnen toebrengen ? Of heeft hy alla de deeltjes in diervoege in orde gefchikt , dat zy nu zaam verbonden zulk een fchoon Geheel uitmaken ?• Niets immers van dit alles is in zyne magt geweest. — Dit is buiten hem gefchied, en het allergering (te van dien is ver boven het bereik van zyn vermogen. Zult gy dan verwaand zyn, ó Mensch! op iets waar aan gy het minfte deel niet hebt? — Of zult gy u verheffen op een gefchenk, dat van een' Anderen is, en u weêr zo fchielyk kan worden afgenomen als het gegeven is? Of zult gy u verheffen, ó Mensch! op voorregten, welke toch onbeftendig zyn, en die door den tyd verflonden worden? Zult gy u verheffen op goederen, welke vaak van zo eenen korten duur zyn — zo kort, dat zy zoms zo fchielyk wéér verdwynen als ze den mensch zyn gefchonken geworden? Heeft men ook reden om zich op zyn verftard, op zyne vermogens en bekwaamheden, te beroemen , en hoogmoedig trotsch te zyn op zyne kundigheden? — Gy zyt een dwaas , o Mensch! indien gy u op uwe kundigheden verhovaardigt. De eerfte trap, zo van Wysheid als Wetenfchap, is: ., te weten dat men niets weet." - En waarlyk, hoe meer onze Wetenfchappen toenemen, hoe meêr wy onze onkunde en onwetenheid leeren kennen; want alle onze Wetenfchappen beftaan flegts, dat wy eenige volkomenheden en gewysden der dingen leeren opfpooren; terwyl wy onkundig blyven omtrent de wezens der za. ken. Zal men zich dan dvvaaslyk op zulke kleinighe¬ den gaan verheffen , en zich trotsch vertoonen over iets, 't geen ons klein en nederig behoorde te maken? Zyn niet alle de woelingen -en bewegingen — de raadflagen en de befluiten, der Volken in de Hand des Genen, die tot de Wateren des Afgronds fprak, by de wording der dingen: „ Vloeid en ftroomt; — trekt op myn bevel herwaards heenen, waar ik u gebiede. Gy zult noch eene fchrede voorwaards, noch agterwaards, doen, zonder mynen wil, zonder myn uitdrukkelyk bevel?" Deelt die zelfde hand niec uit, den Vrede en den Oorlog, den Zegen en den Vloek Hul en Verderf? Is het dezelfde Almagc niet, die de Raad-  ZEJ5ELYKE ÈEDENMNGÉITo ftaadflaeen der Vörlren tót zotheid maakt —— èn dè Benut? ren der Koningen tot ydelheid? Die sen Volk verheft en groot maakt, en die de Magtea der «arde vernedert» — li let niet die zelfde magtige hand, die de Heerfchers der Vol. de D.vingelanden , van hunne Troonen doet tuime- !en die het Juk van Slaverny van de halzen der Volken afrukt, en hun de aangename eri hemelfche Vryheid fchenkt ? Ta het is die zelfde magtige hand, die aan de wateren der Zee, de palen Hélt, die ze niet overfchreden zullen die de woelingen der Volken bepaalt, en zegt: tot hier tóe, èn niet verder ■ die den vernielenden Oorlog doet woeden, en den heil aanbrengenden Vrede fchenkt. Welaan, is al dat be¬ llier in de hand des Eenen, in de hand eens Alvermogenden Wezens —— welaan, laat ons dan tot Hem komen, en den Vrede affmeeken —— laat ons vertrouwend tot Hem gaan, eri Hem bidden, dat Hy alle harten wil neigen tot den Vrede, op dat wy het heil van denzelven genieten in Rust erf Vryheid. ,-■■<„, Ziet men wél óoït, dat, het geen al te overdreven is, (land kan houden? Al wie te hoog fchreeuwt, doet zyn Item geweld aan en die te fterk yvert, bederft doorgaans de allerbeste zaken. Die den middelweg houdt, bewandelt het Veiligfte pad. Wie op den uiterften rand verkiest te wandelen , tuimelt heel ligt van de (teilte in een onherftelbaar verderf. Een bedaard man doet de menfehelykheid eere r.an: maar een önftuiinige geest, en die woelziek is , verllrekc doorgaans tot verderf der Maatfchappy; want niets word 'er verrigt, dat naar zyn genoegen is, en hy weet op alle dingen te vitten. Zo is 'er niet iets gedaan naar zyn begeren, of het mishaagt hem bykans zo fchielyk als het gefchied. Hy leeft in de verwarring — en daar hy elk wil naryden, en begeert dat men de zaken anders aanlegge dan men doet, is het wonderbaarlyk , dat by hem de meeste gebre» ken zelve huisvesten; wanc hy doet bykans niets dat goed is. C. v. d. G<  MENGEL WE R K, tot fraave letteren, konsten en weeten^ 1 ' ■ schappen, betrekkelyk, proeve cver. be uitwerkzels der weelde op 'S men;' schen aart en gesteltenisse. (Overgenomen uit Remarks on the Infiuence ofClimate, Sitita. tion, Nature of Country, Pnpulation , Nature of Food, Way '•' of Life, on the Dispojition and Temper, Mannen and. Behaviour, IntelleBs, Laws and Cufloms, Form of Gouvernment, and Religion of Mankind. By WILUAM FALCONER 9 M. B. F. R. S.) .Aan de Schryveren der Algemeene Vaderlandfche LeP> teroefeningen. medeburgers ! Schoon uw Maandwerk, en wel byzonder het gedeelte 't Welk uit Mengelwerk beftaat, niet ingerigt is-'örn ï plaats te geeven aan rechtftreeks Staatkundige Stukken " en Verhandelingen tot de Lotgevallen en Gebeürtenisfen " deezer dagen behoorende, van welken wy uit andere V hoeken ruim voorzien worden, en veelen, by afwisfeling, in hunne Leesuüren, gaarne iets anders ontmoeten, waar toe zy in uw 'Mengelwerk gelegenheid aantreffen,, Z verbeeld ik my egter, dat Vertoogen; zydelings - ftrek- kende om rechtfehaape denkbeelden van Staats- en Volks" belang te doen vormen, en bronnen van Verderf aan -3' te wyzeri: iri 't' zelve niet te onpasfe zullen komen; v en kan ik my verfcheide voorbeelden, onnoodighier op Z te haaien, daar van herinneren. ', •v :- Dit heeft my aangezet, om de hand te liaan aan de •„Vertaaling Van'het geen de, Heer falconer, in het • boven gemelde Werk, over de Weelde fchreef. 1 ;Het Z hier nevensgaande is flegts een gedeelte van zyne Aan**eng. 1795. no. 5» n 55  if4 over dë uitwerkzels der weelde werkingen over dit Onderwerp. Want, over de Uit" yiefkzth der Wedde op 's Menfchen Aart en Gefleltenisfe gehandeld hebbende, vaart hy voort, met, op dien ei" genften trant, Voor te draagen, de Uitwerkzels der Weel- " de op de Zeden op de Verftandige Vermogens . " op de Wetten en Gewoonten ■ op het Staalsbejluur Z . en op den Godsdienst. Kan dit thans gezondene gedeelte UL. behaagen eri dienen, vind ik het geplaatst, het zal my aanzetten, r om het overige, zo veel mogelyk in Afdeelingen va» Z, de gewoone grootte uwer voorlre Vertoogen, UL. tyZ dig toe te fchikken. i „ De gepastheid dcezes Onderwerps, in den tegenwoor- digen tyd, heeft geen bewys noodig dat ik de , behandeling daarvan door den Heer falconer gefchikt oordeelde voor myne Landgenooten en Medebur" gers, wyst de moeite uit, welke ik in het vertaaien " van dit gedeelte genomen heb, en verder, op UL. aan" fpooring, ten oogmerke heb te neemen. Niet egter dat 'er hier en daar geene aanmerkingen op te maaken zouden vallen. Verre van daar. Men " zou, met grond, als een gebrek kunnen aanzien, dat 'er " de moeilyke Bepaaling van wat Weelde is aan ontbrec" ke- dat de Schryver inin redeneert, dan met Voorbeel" den leert; doch, wat het gebrek der Bepaalinge aan" belangt, meri zal , de Proeven over de Uitwerkzels " kezende, zonder die Bepaaling te over begrypen, welk flag van Weelde de Schryver bedoelt. Is hy " overvloediger in Voorbeelden dan in Redeneeringen, " deeze Schryftrant heeft men aan den aart zyns Werks' " toe te kennen, en zal misfehien by zommigen meer V afdoen dan de fynstgefponne redekavelingen. la.' het byhaalen der Oude Schryveren hebbe ik den " Schryver gevolgd, en de geheele (lukken daar uit af" gefchreeven; voor het onvertaald laaten van zommi" le dezelfde reden hebbende , als den Heer falco" ner misfehien bewoog om ze alleen in 't Latyn te *' geeven ; alleen dit herinnerende, dat de Ondeugden, " waar toe ongebreidelde Weelde overfloeg, te fchaamt" ]oos waren om met eigene woorden in onze taal vermeld te worden. Hoe 't zy, ik waag de poogmg,om falconer s Aanmerkingen over de Weelde, uit het gemelde gezigt- ,, punt  ep Vmenschen aart en gesteetenissé. ïf$ „ punt befchouwd, UL., by wyze van Proeve, te laaten „ toekomen, en blyf (*) Eene hooge maate van Weelde brengt 2eer veel toe om de Aandoenlykheid te vermeerderen, inzonderheid die der Driften. Zulks gefchiedt langs vericheide wegen. Weelde, gelyk ik vervolgens breeder zal toonen, gaat bykans altoos gepaard met Ledigheid ; eene omltandigheid, die van zelve, door het Lichaam te verzwakken, de Aandoenlykheid doet toeneemen. Weelde is niet zelden vergezeld van een warm of ten minften een gemaatigd Temperament, 't geen het zelfde Uitwerkzel te wege brengt. Weelde, doorgaans ongunftig voor de Gezondheid, en hier door het Lichaam zwakker maakende, doet de Aandoenlykheid der Gelteltenisfe toeneemeh. Doch *t geen het meeste hier aan toebrengt is de hebbelyke Botviering door de Weelde aan de Driften geseeven. Deeze, zo wel als enkele gewaarwordingen, neemen door veelvuldig gebruik grootlyks toe in aandoenlykheid; en de gewoonte, om, by elke voorkomende gelegenheid, den teugel te flaaken aan onze Begeerten,'t welk eigen is aan de Weelde, is gefchikt zo om onze wcnfchen, als om onze ongemaklykheid by de onbekwaamheid der voldoening, te vermenigvuldigen. Zo zien wy, dat Kinderen, die men gewend heeft by alle gelegenheden hun zin te geeven, veel uitgeftrekter begeerten krygen, en teffens de gereedheid om in geweldige vlaagen van toorn uit tebarften, wanneer het voorwerp van hunne begeerten niet kan bezorgd worden in beantwoording aan hunne verwagting. . , Deeze eigenfte hoedanigheid belpeurt men in verder gevorderde Leevensjaaren. Een uitmuntend Zedefchryver (t) heeft zeer juist opgemerkt, dat hy, die zyne aandagt fteeds vestigt op Voorwerpen die hy altoos voor •ogen heeft, nooit lang zonder aandoening van misnoegen en (*) Dé Burger L. S. zal ons verpligten met de volgende Proeven , en bovenal , indien hy het kon fchikken , dezelvü ons tydig genoeg te laatsn toekomen , om ze, agtereenvolgend, de eerfte plaats in ons Mengelwerk te geeven, gelyfe Wy heden gedaan hebben. (fj Rambler, No. 1.12. Na  376 OVER DE UiTWERKZELS DER WEELDE en toorn zal zyn: en, daar wy niets veelvuldiger kunnen ontmoeten dan Voorwerpen van Weelde, moet het eigenaartig gevolg weezen, dat de Driften van de Slaaven der Weelde aan veelvuldige opwekkingen yan dien aart blootftaan, ' " De Brooddronkenheid van deeze Involgers hunner Driften is door alle eeuwen waargenomen (*). — Dan, fchoón de Aandoenlykheid , ten aanziene der Driften, door de Weelde toeneemt, zyn de Gevoelens, ïn dit geval, enkel zelfzoekend, en bekreunen zich weinig over het-welvaaren van anderen, ja vergeeten zelfs menigmaal 't geen men aan de algemeene Menschlykheid verl'chul■digd is. De Wreedheden, op de meest overlegde en uitgezogtfte wyze, gepleegd aan eenige Dieren, de flachtoffers van botgevierde Weelde, welker ophaaling zo ongevallig als ongepast zou weezen, bewyzen deeze Helling op het fterkst, zelfs in de tegenwoordige eeuwe. En, in vroegeren tyde, is het verband tusfehen Weelde en Wreedheid , zelfs ten aanziene van het Menschlyk Geflacht, zeer in 't oog loopende geweest AtheNjEUS Cf) 'gewaagt van de Wreedheid van het Volk van Miktus en van eenige der Scytifiche Volken, welke, naar zyn berigt, door de oude Wysgeeren aan hunne Weelde werd toegefchreven CO- Die zelfde hoedanigheid, merkt hy op, hadt plaats ouder de löniers, en hy leidt ze uit dezelfde oorzaak af (§). De Romeinfiche Keizers vitelhus (**) en elagabalus (ff) verbaasden ? (*) Horatius noemt de driftige gefteltenis van eenigen dealer aan Weelde overgegeevenen op - Hic neque fervis Albuct fenis exemplo dum munia didit §kvus ent. . ; Hor at. Sat. Lib. II. Sat. 2. (f) Athen-jei, p. 525- ' , I ... (L) Tacitus voegt Weelde en Wreedheid op dezelfde wyze zamen , in het Charaéter van otho. — Otho Luxu, Savitia, auliacia reipublic* exitiofior ducebatur. Taciti Hifi. Lib. II. Cap. 31. (§) Athen^ei, p. (**) Suetonius fchryft van vitelliüs dac hy was practpue Luxuria Savitiaque deditus. * Elagab&lus was, naar het verhaal van lampridius,.«es Waavolger van nero, otho ea viTEWys.  OP 'is ME NS C HEN AART EN GESTELTENISSE. tff dfn, terwyl zy zich Slaaven hunner Lusten betoonden, ten zelfden tyde de Wereld, door hunne veelvuldige Ontmenschtheden. Die zelfde Onaandoenlykheid greep plaats zo wel in 't geen men voor het Algemeen als voor zich zeiven gevoelde. Athen/eus vei haalt ons, dat, ten tyde des Veldfiags van Charona, en de gewigtige maar droevige gevolgen welke dezelve hadt voor de Vryheid van Griekenland, een aantal van Atheenfche Burgers, die'zieh de Zestigen noemden, Lieden Van eenigen rang en aanzien, zo geheel ongevoelig waren ten opzigte van de belangen en de gevaaren huns Vaderlands, dat zy een Maaltydhoudend Gezelfchap oprichtten, en hun tyd in eeten, drinken en fpeelen, en allerlei vermaakncemingen, fleeten. Geene Landszaaken ,■ welke ook, werden door hurt aangezien van genoegzaam aanbelang om hunne vrolykheid of gerustheid te ftooren. Zy zagen hunne Landgenooten zich ten ftryde aangorden, en hoorden van hunne gevangenis en dood met de uiterfte onverfchilligheicL Gebeurtenisfen en Bedryven van den ernftigften aart behandelden zy 'met alle losheid en ligtvaardigheid (*), Dezelfde Uitwerkzels greepen ftand onder de Romeinen. Cato verwyt, in eene Aanfpraake hem door sallustius toegefchreeven, zynen Landgenooten, dat zy hunne Huizen, Landgoederenen Schilderyen, op hoogeren prys fte'den dan het Gemeenebest (f). Welke Zelfzockenheid van Character hy voornaamlyk toefchryft aan de Weelde, die onder hun heerschte Qfi). Tacttus befchryft, met een kragt van zeggen, hem eigen, de verregaande gevoelloosheid van viteelius, ten l Opzigte der Staatszaaken, waarin zyn eigen leeven en ' veiligheid betrokken was, op deezen trant : „ Vitelp lius bewimpelde de zorgen met overdaad, rustte geen „ wa~ t*) Athene, p. 6"i4« (t) Sed, per Deos immortales, vos ego appello, qui fiemper domos, villas, tabulas ve/lras, pluris quam rempubiicam fecistis : Bell. Catilin. Oratio catonis. _ CIO Neque mirum: ubi vos feparatim jibi quifique eonfilium caS pitis, ubi domi voluptatilms, bic pecunia aut gratiie fervitis t eofit;^ ut impetus fiat in vacuam rempublicam. Ibidem salLust. — Dit deedt waarfchynlyk cato zeggen, dat het moeilyk viel eene Stad te behouden waar men voer esn Visek meer gekte gaf dan voor een Os, N 3  179 OVER DE UITWERKZELS DER. WEELDE „ wapenen toe, ftyfde den Soldaat noch door aanfpraak ' „och door oefening, vertoonde zich den Volke met in ' depriëelen der hoven, gelyk de vuige Dieren, die, als * men hun maar fpyze aandraagt, daar liggen en zuifen, *, liet het voorledene, het tegenwoordige , het toekomen„ de, met gelyke vergetelheid dryven CV. De Uitwerkzels eener weelderige gefteltemsfe, om onverfchilligheid ten aanziene van 's Lands zaaken, by net Volk in't algemeen, te haaren, vertoonden zich op eene 4llerzi"tbaarfte wyze te Rome. Het Romemfche Volk was hooglyk verftoord op augustus , uit hoofde van eenige Wetten door hem gemaakt; maar, toen hy pylades, den Tooneelfpeeler, die in den twist eemger Partyen ter Stad uitgedreeven was , te rugge riep , hieldt het misnoegen od Het Volk betoonde zich meer bekommerd over de ftoorenis van deszelfs Vermaaken, dan over het verlies der VSaardde Uitwerkzels der Weelde, in Vaderlandsliefde te dempen, ontdekken zich niet alleen in Perfoonen die vooraf in andere opzigten bedorven waren, of in de ligtzinnigheid van het ongebonden graauw; maar komen ook te voorfchyn by Charters, uit anderen hoofde voorwer, pen van bewondering, Lucullus , de Overwinnaar van MiTHR dates, cn de Vermeesteraar van Afia, naa dat Z zich aan Weelde en Verwyfdhcid hadt overgegeeven, Het de zorg voor Staatszaaken vaaren, en boodt zyn byftand niet om de overgroeiende magt van pompejus te fnÏÏem — Antonius fcheen op dezelfde wyze verdwaasd door de vermaaken van Egypte, en gaf goediehiks dV beheerfching der Wereld over aan eenen die veelminder was, zo in Staat- als in Krygskunde. Vadzige Gemaklykheid, die op zichzelve eene foort van Weelde 'mag genaamd worden, gaat ook menigmaal met de andere foorten daar van vergezeld. De verwantfchap tusfehen deeze is opgemerkt door, yerfcheide fymur , curis luxum ohtendehat; non parare arma-; no» mlJuio atque exercitie militem firmare, non in ere vulgt Jere; fed umb'-aculis hortorum abditus, ut ignava an»natte, yiZlfi cibum /^geras, jacent torpentquefratema , tnjïant,* tufura Pari oblitione demiferat. Taciti Htflor. Lib. III. Cap. ^ [lk heb bove* de Werbeterly*e Yertaaliag vaa onze* "uooïï opgegeeven.]  6ï> 'S MENSCHEN AART EN GESTELTENISSE. I?9 fche Schryvers (*), en was duidelyk zigtbaar onder dat Vrèesagtigheid mag men , myns oordeels, voor eene andere hoedanigheid houden, welke veelal de Weelde vergezelt. De aanwas van Aandoenlykheid , de vermindering van Sterkte, en de hebbelykheid van een gejnaklyk Leeven, welke de Weelde teelt, zyn alle op zichzelve ongunitig voor de kragt en rustigheid van geest, meest altoos vereenigd met ftandvastigheid, iterkte en werkzaamheid. De Romeinen, die, in het vroeglte tydperk hunner Gefchiedenislë, weinig zwaarigheids vonden in de vermeestering der barbaarsehfte Volken, werden, in laater tyd, zo verbasterd, dat zy gemaklyk ten prooi vielen aan het Volk door hun te onder gebragt, en by t z"elve een voorwerp werden van de verregaandfte veragting (f)- Men ftelde vast, dat de .Naam van Romein alles in zich behelsde wat laag, bevreesd, gierig, weelderig en valsch, was; met één woord, alles wat men ondeugd noemen kon. De Weelde, waarin dit Volk zich hals over hoofd gedompeld hadt, bragt zeer veel toe tot deeze Charaéterverandering. Trotsheid wordt door Weelde opgewekt. Een Man , die gelladig alle de voldoening van zinnelyken lust voor zich ziet, zonder dat hy, om dezelve te verkrygen, eenige moeite doet, helt ligt over om zich zeiven eene Meerderheid boven anderen toe te fchryven, en zyne hoogvliegende denkbeelden van zyne eigen Aangelegenheid nog hooger vlugt te geeven. — De Brooddronkenheid desgelyks, welke de Weelde zo eigenaartig voortbrengt, en op zichzelve eene foort van Weelde is, wordt hierdoor op dezelfde wyze voldaan. Om hier boven opgegeevene redenen, zullen zy, die der Weelde ten dienfte ftaau, zeer weinig gefqhikt zyn voor (*) Multi mortales, de dit i ventri atque (brnno, vitam fecuti peregrinantes 'tranfire. Sallust. Bell. Catilin. Quo ma- gii pravitas eorum admiranda eft, qui- dediti corperh gaudiis, per luxum atque ignaviam atatem agunt Bell. Jugurt. —? Ita injujlhfme luxuria, atque ignavia , pesjimai artss, illis qui coluere eas,nihil officiunl,reipublicni(ïVipirl . dat het betrapten van on¬ zen Pligt zo wel tegenwoordige als toekomende Beloo¬ ning te wagten neoue. AANMERKINGEN OVER DE KINDSHEID DER DIERENJ o-etrokken uit het Werk vau den Heer william * SMELLiE , getyteld * Philofophy of Natural History. (Medegedeeld door reinjer arf-enberg, te Rotterdam^ -T\oor het woord Kin hheid verftaat men in het alge JU meen dat gedeelte van het leven, het welk begint by de geboorte, en eindigt met dat tydftip, op welk de Dieren het vermogen verkregen hebben, om, zonder den bvftand van derzelver Ouders, voor hun eigen beftaan te kunnen zorgen. Dit tydftip verfchilt grootlyks mverfcheiden Dieren , weshalven de uitdrukking van kindsheid, wanneer 'er van derzelver verfchillende foorten gelproken word, zeer verfchillende bepalingen heelt, met betrekkinge tot den tyd. De ftaat van Kindsheid duurt by het Menschlyk geflacht veel langer dan by andere Dieren Kinderen hebben, terftond na hunne geboorte, reeds hulp noodig, en vereifchen een geftadigen byftand en oplettendheid van de Moeder. De meeste Schryvers over dit onderwerp hebben e°ter niet alleen de magteloosheid, maar ook de elenden, van den kinderlyken ftaat merklyk vergroot. Een Kind (zegt buffon) vereischt meerder Hulp dan het iong van eenig ander Dier; deszelfs onzeker leven fchvnt alle oogenblikken te dobberen aan den " oever van den dood. Het kan zich niet bewegen or * het lichaam opheffen ; het heeft nauwlyks kragts ge! noef* om te beftaan, en om, door deszelfs gefchrei, de „ fmerten, die het lyd, te kennen te geven. Het is, iü de daad, of de Natuur het onnoozel wigt reeds wilde " N 5 » doen  J8S . AANMERKINGEN „ doen weten , dat het tot rampen gebooren, en al„ leenlyk onder de menschlyke fchepfels is gebragt „ om deel te nemen in derzelver gebreken en aandoe„ ningen." Dan deze vernederende icbildery is gedeeltlyk juist» maar ook gedeeltlyk onwaar. Schoon de Kinderen langer in den ftaat van onnoozelheid blyven dan de jongen van andere Dieren, zyn zy egter geenzins in zulk een onvermogenden ftaat. Van het oogenblik van derzelver geboorte, hebben zy het vermogenom op te florpen en doorte flikken het geen hun den mond geboden word, en op datzelfde tydftip kunnen de jongen van Hazen, Konynen, Rotten, Muizen, en anderen, niets meer doen, en zyn even zoo min in ftaat om zich te bewegen, of het lichaam op te heffen. Daarenboven zyn 'er zeer veele viervoetige Dieren, welken, verfcheiden dagen na hunne geboorte, het vermogen nog niet hebben van te kunnen zien, daar ondertusfehen de Kinderen, op het oogenblik dat zy ter wereld komen, reeds het gebruik van het gezigt genieten, welk vermogen hun binnen weinige uuren de gelegenheid tot vermaak en genoegen geeft, terwyl 'er nog veelvuldige andere foorten van Dieren zyn, welken 'er mede verfcheiden dagen van verftoken blyven; ook zyn dc jongen der meeste Vogels even week en nooddruftig als die der Menfchen; de eerften hebben geen ander vermogen dan dat der ademhaling, en openen den mond om het voedfel van derzelver Ouders tc ontfangen, en laten haren afgang loopen zoo dra het voedfel' verteerd is. Indien de Kinderen, in de daad, meer pyn en fmert lyden dan andere Dieren in dien ftaat, fchynt egter de Natuur die ftrenge berisping niet te verdienen, welke zy fomtyds ondergaat. De menschlyke lichamen worden in dc lamenleving, even gelyk die van fommige huis^ dieren, verzwakt door weelde, door kuuftige manieren van leven, of door onnatuurlyke en fchadelyke kleedingen, en brengen aan. hunne Nakomelingen over de za^ den van zwakheid en ziekte, welker uitwerkingen nimmer gevoeld worden door hen, die hunne levenswys meer naar de mngtingen en oogmerken der natuur re. gelen Om dezelfde reden , zyn dc Kinderen der Wilcen, het zy dezelven Jagers of Schaapherders zyn, veel «erker, gezonder, en aan minder gebreken onderhevig, aan zy, welken geteeld zyn door verlichter en tederer geitenen in de famenleviog: ook vind men onder de-, zelf-.  OVER DE KINDSHEID DER DIEREN. ï§3 7Plfde reeeeringen, en in denzelfden 0*lWl&gp®* Sl deSelfden trap van weekheid en zieklykbeid De ^^S^A^ en ryke lieden zyn in 't all;; i-in.^rarhtieer, zwakker en zieklyker, dan die ^SJ^S^S^ri^.. Ondert/sfchen hebben d?e Kinderen, in derzelver groei, van de geboorte tot ficn vollen wasdom, ontelbare genoegens, welken, zoo t de fmert, die dezelven onvermydlyk moeten onderSan hS zy dan onder een meer natuurlyken, het zy & een meer kunftigen, ftaat van het Menschdom, net Ueel^ al wegnemen, ten minften mcrklyk yerSeng Indfen de weelde en de befchaafdheid het hEmsgeftel der Kinderen verzwakken, geven zy ook ge5;3 tot wezenlyke genietingen, welken aan de wTlden volftrekt onbekend zyn ; hunne behoeften zyn wdSr, maar hunne aangenaamheden'zyn ook evenre- ^Ichoo? de tyd van de kindsheid der menfchen evenredia langer isjword die dikwils nog verlengd door eene wanvoedyke behandeling. In dit en' andere Landen van Furona zvn de Kindertn naauwlyks de baarmoeder ontkolen P en hebben het vry gebruik hunner ledematen verSeeèn o zy worden andermaal verwezen tot een vee wreeder en omiatuurlyker bedwang. Het hoofd word m een^ vasteT houding gezet, de beenen gekluisterd, en de Sen aan Se lyden tegen het lyf aangebonden , zoo da? de rSioozele wigtjes dermaten bezwagteld worden, da zv geen vinger verroeren kunnen, en dit bedwang der zwaöeffmoethun noodwendig zeer veel pyns veroorzaken. !Sg s w?ai , dat zulks gelchied met het oogmerk om e voorkomen, dat het hoofd en de ledematen, door geene onnSïke of verkeerde houdingen , eene wanftaltigc Sfame verkrygen; doch men begrypt niet, dat de poSc? die deygKinderen doen, om zich zelve los te malen veel meer ltrekken om hunne leden wanftalt.g te doen worden dan eenige houding, die zy zouden aannemen, wanneer zy een meerderen trap van vryheid genoS DaTindien het waar is, gelyk.het in de daad is, da? de pogingen der Kinderen, om zich van dat wreed bedwangP lis "te maken, hun nadeelig zyn , is het tevens zS zeker, dat de ftaat van werkeloosheid, waar m zy Swongen worden te blyven, hun misfehien even zoo fchaadlfk is. Kinderen, zoo wel als alle jonge Diere , *yn geneigd om zich te bewegen: dit bevordert hun-  io"4 AANMERKINGEN ne groei jing en de uitbreiding van derzelver zintuigen; eok verfterkt het gelyklvk alle hunne ledematen, en maakt den omloop en de affcheiding van alle derzelver vogtcn gemaklyker; doch wanneer de Kinderen van de magt of bet vermogen van beweging beroofd worden, heeft 'er eene tegengeftelde uitwerking van dit - alles plaats. Het gebrek van beweging vertraagt hunnen groei, en verzwakt hun geftel. Die Kinderen, derhalven, welken eene volle vryheid van beweging toegelaten word, zyri doorgaans gezonder en llerker. Wy kunnen egter niet nalaten te doen opmerken, dat, door de pogingen der Wysgeeren en Geneesheeren, de gewoonte van de Kinderen fterk te zwagtelen minder algemeen geworden is, vooral by verftandige Vroedvrouwen en Moeders; dan lang gevestigde vooroordeelen te overwinnen, en heilzamer gebruiken, door een geheel Land, in te voeren, kan met. gefchieden dan door lengte van tyd en aanhoudende pogingen. Uit welke oorzaken en omftaudighedeh de byzondere manieren m de behandeling der Kinderen ontftaart, is ondertuschen moeilyk te bepalen; doch het is zeker, dat de wildfte en ruuwfte Natiën, in de behandeling hunner Kinderen, dikwils meerder oordeel en eigenaard* gedrag vertoonen dan de meest befchaafde Volken der menschlyke maatfchappye. De Negers, de Wilden van Kanada, Virginie en Brafil , gelyk ook de Inboorlingen van genoegzaam geheel Zuid - Amerika, in plaats van hunne Kinderen te zwagtelen , legrai dezelven nakend m hangmatten , of hangende °beddeu van katoen , of in wiegen met bont gevoerd. De Peruvianen laten de armen van hunne Kinderen volmaakt vry m een foort van zak: als zy wat grooter wórden , zetten zy hen tot den middel toe in een pot, die zy m de aarde graven, en welke zy met linnen of katoen vullen; door deze behandeling zvn hunne armen en hoofd volkomen vry, zonder het rninfte gevaar vau n™k^'neILVallen, °f €eni§e ^lediging te ondergaan. Om hen het gaan te leeren, word hun, zoo dra zy ftaan kunnen , de borst op een zekeren afftand aangeboden. De Kinderen der Negers kruipen, nog zeer iong zynde, op handen en voeten, naar de knieën der Moeders, l.an.t houden zy zich zeer vast, zonder eeniee huln . en falytfeu aanhoudend zuigen, zelf? buiten een|g gevaTr vS te  OVER DE KINDSHEID DER DIEREN» ï% te Vallen ,1 fchoon de Moeders zich voorover buigen, en ihaar gewoon werk verrigten. Op het einde van de tweede maand beginnen die Kinderen reeds op handen en voeten te kruipen, en, dit doende, verkrygen zy, door iêe gewoonte, het vermogen om met eene verwonderly:ke vaardigheid te kunnen loopen. De Wilden zyn uitermaten oplettend omtrent de reinïheid van hunne Kinderen. Schoon zy niet in ftaat zyn om hunne bonten zoo dikwils te veranderen als wy ons | linnen, vergoeden zy dat gebrek door andere hulpmid\ delen van weinig waarde. De wilden van Noordji Amerika liggen de fyn gemaakte molfem van verrotte > hoornen op de bodems van hunne Wiegen, en verver: fchen het zoo dikwils als het nodig is. Op die molffem worden de Kinderen nedergelegd, en met vellen 3gedekt, en dit poeder, het welk zeer zagt is , lïorpt de i uitwerpfelen der Kinderen zeer fchielyk op. In Virgiinie worden de Kinderen naakt in een houten bak gelegd, iiwaarin een gat is om hunnen afgang kwyt te worden, en .imet katoen toegedekt. Dit gebruik word byna algemeen j gevolgd in het Oostlyk gedeelte van Europa, en byczonder in Turkyen, en heeft boven alles nog dit voor|deel , dat 'er die beklaaglyke gevolgen, welken zoo dikwils uit de zorgelooze behandeling der Voedfters ontftaan, ydoor voorgekomen worden. Verfcheiden Noordfche Natiën dompelen hunne Kindeken, terftond na de geboorte, in koud water, zonder é dat zy 'er eenig nadeel door lyden. De Laplanders ligagen hunne pas geboren Kinderen in de fneeuw tot dat By byna dood van koude zyn, en brengen hen dan in 3een warm bad; deze fchynbaar harde behandeling word, I'geduurende hun eerfte jaar, driemaal daags herhaald. S'Na dien tyd, worden de Kinderen driemaal 's weeks in ); koud water gedompeld. Het is in die Noordlyke Lan3. den een algemeen begrip, dat de koude baden den i mensch gezonder en fterker maken, en het is uit hoofde s!van dat denkbeeld, dat zy hunne Kinderen, van de geI boorte af, aan dat gebruik gewennen. In de landengte Han Amerika werpen zich de Inwooners, zelf dan wanneer zy fterk zweeten, in het koude water, zonder dat i zy 'er eenig letfel van hebben: de Moeders baden zich insgelyks, met haar Kind, in het koud water, oogent bliklyk na hare verlosftng, en ondertusfehen fterven 'er ■by die Volken minder Vrouwen in het Kinderbedde dan by  iSó AANMERKINGEN' OVER DE KINDSHEID DER DIEREN, , • üe Natiën, welken deze gewoonte als ten uiterfte gel vaarlvk belchouwen. ~ Met betrekkinge tot het voedfel der Kinderen, zoude : he: ^ecuurende de twee eerfte maanden, enkel kunnen 1 beftaan in de melk van de Moeder. Zonder nadeel 'er c door te lvden, zal een Kind, voor het einde van de eer- • fit maand, geen ander voedfel kunnen gebruiken. In i Holland, in "Turkyen, en door den geheelen Levant, , geeft m-n de Kinderen, geduurende hun eerfte jaar, niets ; anders. De Wilden van Kanada zogen haare Kinderen i v ^- f vyf jaren, en fommigen zes of zeven. In ge- ■ vallen van noodzaaklykheid, kan de melk van viervoe- ■ tige Dieren de melk van de Moeder vervangen; doch i in zulke gevallen moet men het Kind de mam van het Dier doen zuigen, dewyl de trap van warmte, die het . zog der Dieren heeft, altyd eenparig en eigenaartig is, , nadien de melk, door de beweging der fpieren, al- • roos met fpeekfel gemengd word, het welk de fpysvertering bevordert. Sommige fterke Landlieden (*) ge- • bruiken, gelyk bekend is, geene andere zoogfters dan i Genen, en na verloop van twee of drie maanden ge- ■ wennen zy de Kinderen aan eenig voedfel, dat meerdere vastheid heeft dan deze melk. Vóór het uitkomen der tanden zyn de Kinderen volftrekt onbekwaam tot eent» p '"' ■ ei het is daarom dat de Natuur vordert, dat zy, geduurende dien tyd, alleenlyk door zagte l fpyzen gevoed worden; doch als de tanden daar zyn is ; i-V: ; t~i rdeelig, dat zy nu en dan met vaster voedfels gefpysd worden. ;*] De Lezer dezer Aanmerkingen moet in het oog hou< > den, dac eet Engelsch Werk van den Heer smelue , te Edirtt'trgh, alwaar hy Lid is van het Koninglyk Genootfchap, gedraït is. es dienvolgens, dat hy, van de gebruiken onder de 1 L---- ;:e: ge*ag nakende, daar mede die van Schotland b^ioe!:. (Het Vervolg en Slot hier na.~).  NATUURLYKE HTSTOWE VAN HET STORMVOGELTJE. 187 SATUURLYKE HISTORIE VAN HET STORMVOGELTJE. (Volgens den Heer de buffon.) Schoon de Naam van Stormvogel meer of min op alle Parellen past, wordt dezelve, by voorrang, en met rwzonderen nadruk, door alle Zeelieden gegeeven aan de S, wat de grootte betreft, den laatften rang bekleed . He Stormvogeltje is niet grooter dan een Vink, uk wélken hoofde catesby 'er den naam van Siormvmk Sn aeeve. Deeze is de kleinfte van alle Vogelen met JevliesdV Pooten, en men heeft reden om zich te verwonderen, dat een Vogeltje, zo klein, zich, op alle aiSto van het Land: diep in Zee waage /Dan het fchvnt, in de daad, met al zyne ltoutmoedigheid, een aevoelen van zwakheid te bewaaren ; want het is een der Hendie eene fchuilpïaats tegen den op handen zynde Itorm zoekt. Het fchynt dien vooruit te gevoelen, door voor het Inftinct merkbaare gewaarwordingen in de Natuur, fchoon voor onze Zinnen met te ontdekken De bewèegkigen van het Stormvogeltje, en1 de aannadering van^zefve, kundigen altoos den Zeelieden den naderen- ^Wanneer men, by (Hl weêr, een bende deezer^leine Petrellen achter het Schip ziet, en ten zelfden t\de zich ki het zo- van het Schip houden, blykbaar eene fchuilpïaats afer den keven zoekende , haasten zich de MaSoSen met de zeilen te bergen p, ejjjg «g £ reed om den Storm af te wagten, welke met mist eenige tTren laater te komen (f). In gevolge hiervan g (*) Catervatim hozc fi navigantibus appropinquent deponenfia tïïefubito vela, intelligentens norunt. CLyslüs>Afufr'?'fXt 1 (f ƒ Meer dan zes'uuren vóór den Storm heeft du Vogelt e des een voorgevoel, en neemt de toevlugt tot de Schepen m £ De He r l.nn^üs tekent op. f7At Colle3ion ^ademtque, paltie etrangere, Tom. XI. p. S*;) » P *en. 14 van Ma , zaeen wy , tusfehen het Eiland Corfiea en dat van Monte ;;ZC^ryachter het Schip een vlagt der den naam van het Stormvogeltje. Toen deeze Vogelrjes '/.ons naderden was het drie uuren in den "..middag; h weêr was fchoon, de wind Zuidoost, en bykans ftl; maar li S zeven auren'liep de wind Zuidwest, met veel geweld.  j88 NATUURLYKE PISTORÏK de verfchyning van dit Vogeltje op Zee teftens een tekqr van onrust en van behoudenis, en het fchynt, dat dé Natuur, om die heilzaame waarfchuwing te geeven\ deeze Vogeltjes in alle Zeeën gezonden heeft; want deeze foort van Stormvogeltjes fchynt overal verfpreid; men „ vindt ze,' volgens forster, even zeer in de Noord- als „ in de Zuid-Zeeën, en bykans op allerlei Breedten (*)." Veele Scheepslieden hebben ons verzekerd, dat zy deeze Vogeltjes aantrolfen op alle ftreeken door hun gehouden (f). Zy vallen niet gemaklyk te vangen, en zyn daar door langen tyd het oog der Waarneemeren ontgaan; want, wanneer men ze doodt, verliest men ze doorgaans in het fchuim van 't zog van het Schip , waarin het kleine lichaam als omwonden wordt q). Het Stormvogeltje vliegt met eene verbaazende fnelheid, hier in geholpen door de lange vleugelen , die in gedaante zeer op de vleugelen der Zwaluwen gelyken (§); ■ ' - ook „ de lugt werd bewolkt en ontfteld, de nagt was zeer don,, ker, en de verdubbelende Bli.xemftraalen vermeerderden de „ akeligheid vau dit tooneel; de Zee liep verbaazend hoog, en wy vonden ons genoodzaakt, den geheelen nagt met on„ derzeilen by te leggen." Extrait du Journal ttun Navir gateur. (*) Obfervations , p. 184. (f) Deeze Vogels vindt men aan alle Oorden van den Atlaniifchen Oceaan, en men ziet ze op de Kusten van America zo wel als op die van Europa, op ettelyke honderden mylen afflands van hec Land; zo ras de Zeelieden ze bemerken, houden zy het voor een teken eens naderenden Storms. Catesby, Hi/f. Nat. de Caroline, Append. p. 14. Ik heb eene groote menigte van deeze Vogelen by elkander gezien , in 'c midden van de uitgeftrektfte en Noordlykfte deelen van den Oceaan, waar zy meer dan honderd mylen van de Engelfche Kust moesten afweezen. Edwards. (1) Op één deezer Vogeltjes, fchryft de Heer linn^us, hadt men in de vlugc gefchooten, en gemist; hec fchot baarde geen fchrik; den prop oncdekc hebbende ging het daar op zitten', houdende dit voor eene foorc van voedzel, en men greep hec met de hand. (§) „ Door zyne lange vleugelen weet het Stormvogeltje „ zich, op één oogenblik, in de hoogte te heffen, dat het ui r. „ het gezigt vliegt, of zich zydlings te verwyderen: maar deeze „ zelfde uitgeftrektheid van vlugc, zo gunftig by fchoon weêr, „ brengt te wege, dat het, by Herken wind, de fpeelbal van  van het stormvogeltje» iSp éok weet het rustpunten te vinden te midden van de Woedende golven en klotzende baareh ; men ziet, dat ze zich ter belchutting begeeven in de diepe kuilen, welke de golven van eene ontroerde Zee vormen, en zich daar eenigen tyd ophouden, fchoon de baar met eene groote fnelheid voortrolle. In deeze zo zeer beweegende vooren der baaren loopt het Stormvogeltje gelyk de Lecuwrik jn de vooren der velden: het is niet door zyn vlugt dat hy overeinde blyft en zich beweegt; maar, met loopen op' de'vleugels zich in balans houdende, trappelt het de oppervlakte des waters met eene groote Inelheid (*). , De kleur van de Pluimadie der Stormvogeltjes is; don^ ker bruin, met een purperen weerfchyn voor aan den, hals en op de dekvecren der vleugelen, cn andere blaauwagtige fchitterendc flippen op de afhangende veeren; dë fluit is wit; de uiteinden der vleugelen gaan, ingeflaagen zynde, en elkander kruisfende, vóorby den ftaart. Het heeft, even als de andere Parellen, een fpoor, ter plaatze van den achterften vinger, en, volgens het maakzel van den bek, welks boven en beneden kaak nederwaards omgekromd is, behoort het tot het Geflacht der Petrels Pnjfins. . ■ • Het blykt, dat 'er eene Verfcheidenheid in deeze Vogelfoort plaats hebbe; de Kleine Petrel van Kamtfichatka heeft Witte einden aan de vleugels (f) ; die van de Zeeën aan de Kust van Italië, in welker befchryving de Heer salerne uitweidt, en welke hy onderfcheidt van ons Stormvogeltje , heeft, volgens deezeh Vogelbefchryver, blaau- „ denzei ven, en een flachtoffer, worde: als het, derhalven, bemerkt, dat de lugt van achteren overlaaden is, zoekt het een „ vryer lugt, en (treeft, door zyn fnelle vlugt, den Storm „ vooruit, die welhaast volgt." Saleune , p. 384» (*) Pegafium dixeris, fiquidem fiuper ipfios flufius, incredibili pedum velocitate transcurrere, ac nimbi inftar ferri, non fine admiratione videas. Clusius. Hoewol de Pooten tot zwemmen gefchikt zyn, weeten zy zich ook daarvan tót loopen te bedienen: dit doen zy niet zelden; want men ziet ze dikwyls, met groote melheid, loopen op de golven, als dezèlve allerdngeftuimigst zyiv. Catesby. , „ (f) De Procellaria, of de Vogels die de Stormen aankondigen, hebben omtrent de grootte van zev.e Zwa!u-r: zy zyn geheel zwart, de vleugels uitgezonderd, die witte tippen nëb'~ ben. Hiftoire de Kamtfichatka, Tom. h- p. 49. meng. 1/95. no. 5, O  NATUURLYKE HISTORIE blaauwe, violette en purperen, kleuren; doch wy houden het daar voor, dat deeze kleuren niets anders zyn dan weerfchynen, die den donkeren grond der Pluimadie opluisteren (*); en wat de witte of witagtige vlekken betreft, van welke linn^us gewaagt in zyne befchryving van de Kleine Petrel van Zweeden, welke dezelfde is als de onze, die geringe verfcheidenheid hangt buiten twyfel alleen van den ouderdom af. Wy brengen tot deeze Kleine Petrel het Rotje van Groenland en Spitsbergen, waarvan de PPollandfclie Zeelieden gewaagen; want, fchoon hunne aantekeningen niet van de naauwkeurigrte zyn, blyft 'er genoeg charactenfeerends in over om tc kunnen oordëelen over de gelykvormigheid van het Rotje met ons Stormvogeltje. „ Het Rotje heeft," volgens deeze Reizigers, „ een krommen Z bek . .. flegts drie vingeren, die met een vlies zyn zamengevoegd is bykans zwart over geheel het " Ivf, uitgenomen dat het den buik wit heeft ... ook " treft men 'er eenige aan welker vleugels met zwart en Z wit gevlekt zyn voor het overige gelykt het zeer op een Zwaluw (f)." Anderson fchryft, dat Rotje zo veel zegt als Kleine Rot, en dat dit Vogeltje met de daad de zwarte kleur en de kleinheid van een Rot hééft, en dergelyk geluid ftaat, Het blykt, dat deeze Vogeltjes alleen Spitsbergen en Groenland aandoen orn 'eAe 'broeden. Zy vervaardigen de Nesten even als alie overige Petr ellen, in naauwe en diepe gaten, onder «ie nü'nen&van afgebrokkelde rotzen , aan de Kust, zeer digt by de Zee: zo ras de jongen in ftaat zyn om het (*") SaLerne , Ornithol. p. 3?4- ■'".<■{ ' f-h Zy fchreeuwen Rottet, tet, tet, tet, tet, eent zeer fterk, bet verflaauwt by trappen; misfehien heeft dit gefchreeuw aanleiding gegeeven tot den naam van Rotje: zy maaken meer «raas dan andere Vogels; dewyl zy een zeer fcherpen en doordringenden toon liaan. Zy maaken de nesten van mosch, meestal in de fpleeten der rotzen , foms op het gebergte.' daar was het dat wy een groote menigte met ftokken doodfloegen. Zy aten daar wormen en dergelyk voedzel. Kerst doodden wy eenigen deezer Vogelen op het Ys, den 23 van Mei- doch vervolgens kreegen wy 'er veele op Spitsbergen, Sêez'e Vogels zyn zeer goed om te eeten . en de beste naast die men Strandloopers noemt ; zy zyn vleezig en vet. RecuetC, files Fóyages du Nord. Reuan 1716. Tom, IL p. 93.  van het stormvogeltje, ly.i nest te verlaaten, gaan het Mannetje en -Wyfje- met dezelve uit, en, dus éénmaal het nest verlaaten hebbende, keeren zy 'er niet in weder (*)• Wat aanbelangt de Kleine duikende Petrel, van welke cook en forster fpreeken (f) , wy zouden deeze ook by ons Stormvogeltje rangfchikken, indien deeze Reizir gers, door het byvoegzel van duikende, niet aanduidden, dat deeze Petrel het voor eene gewoonte heeft om onder het water te duiken, 't geen wy van ons Stormvogeltje niet weeten. (*) Hifi. Nat. (VMande & Groenland, Tom. II. p. 54. (t) ln het Kanaal van Koningin Chaiiotte (in Nieuw Zeeland} zagen wy groote Benden van Kleine duikende Petrellcn {Pro. cellaria Tridactila) fcheerende boven het water, of zwemmende op een grooten aflland, met eene verbaazer.de fnelheid. Zy fcheenen volmaakt dezelfde met die wy gezien hadden toen wy het Land van Kerguelen zogten op 48" Breedte. Cooic, ■Second Voyage, Tom. I. p. 217. Op 56° 46' Zuiper Breed¬ te, werd het wéér fchoon, en wy ontdekten Kleine Duikers} gelyk wy ze noemden , behoorende tot de Fetrcllen ; ik had ze nooit zo veire van de Kusten verwyderd gezien: waarfcliyulyk waren deezen tot dien verren afltand verlokt door eenige Vischfchoolen: in de daad het was zeiier dat wy ons daar omringd vonden door Vischfchoolen; dewyl wy by ons hadden een groot aantal Blaauwe Petrellcn, Albatrosfen, en ander Gevogelte, 't geen men doorgaans in dén grooten Oceaan aantreft. Alle, of bykans alle, verlieten ons vóór den nagt. Idem, Tom. II. p. iïjf. byzonderheden van de nieuwe vastigheid van siërra leone, op de kust van africa. (Ontleend uit an Authentic. Account of the Expedition {0 Bulam, &c. By j. montj-fiore.) De Siërra Leone Compagnie kost, dit kan niet gelochend worden, zeer veel gelds ; doch heeft een groot kapitaal te haarer onderiteuning. Alle eerst geplante Vastigheden hebben, in den beginne, met eenige zwaarigheden te worftelen; en derhalven heb ik, als men volhardt , geen twyfel, of deeze zal in 't einde gelukken : dezelve mag be'fchouwd worden in het zelfde licht ali O a een  een Plantadie van Hout, waar van men zich in eenige jaaren geen voordeel kan belooven. Mr. dawjcs, de tegenwoordige Gouverneur, is een Man, in alle opzigten vo&or zyn itand berekend, en van groote bekwaamheden, en hy handelt alleropregtst, ten meesten voordeele van de Compagnie. . i Deeze Volkplanting is gelegen aan de Rivier Siërra Leone, door de Portugeezen zo genaamd van wegen het groot aantal Leeuwen, die zich voorheen in het omftreeks liggend Gebergte onthielden. De Lugtsgelteltenis is over 't algemeen ongezond voor Europeaanen, bovenal in de bergagtige gedeelten : het vlakke veld is zo liegt niet; dewyl het in den naamiddag daar gemaatigd is door de winden die als dan doorgaans uit Zee komen. De Baay en de mond der Riviere leveren eene groote verfcheHenheid van Visch uit; en aan de klippen vindt men overvloed van Oesters. Het Land , omftreeks de Volkplanting, brengt Ryst, Orangeappelen, Limoenen, Bannanas, Yams cn Caslava, voort, en veele loorr.cn van witte Pruimen. Op het Gebergte grocijen de Palm¬ en Cacao-boom: in de daad het Land is dermaate met Geboomte bezet, dat het ccn onafgebrooken bosch ichy- ne# In de Bergen is veel Wild Gedierte, als Ty- gers en Wilde Zwyncn; ook ziet men 'er Aapen en Slangen. In de Bosfchen zyn Duiven, Pappegaaijen , met ander Gevogelte; als ook Harten en Geiten. De Inboorelingen zyn zo zwart niet als die der nabuurige Landen. De Mannen zyn over 't algemeen groot en welgemaakt: de Vrouwen hebben zeer bevallige trekken ; doch vallen kort cn fterk; zy worden geftaag aan zwaaren arbeid gehouden. Het is een zeer twistagtig, oplocpend en wraakzugtig, foort van Volk; om de minfte beuzeling zullen zy een Patevers of Zamenkomst, aanleggen, om ter vergoeding, fterken Drank af te perfen, aan welks gebruik zy zeer verflaafd zyn. Om deezen te krygen zullen zy van alles afftand doen ; ja men heeft my onderrigt, dat de Opperhoofden menigmaal ten dien einde hun Vblk verkoopen. By alle Piegtigheden, als die van Huwclvksverbintenisfen en Begraafemsfen, en op hunne Palavers, drinken zy bovenmaatig, waaruit twisten ontftaan* die zelden Zonder bloedvergieten afloopen. Men weet voorbeelden, dat zy, by hunne Lykplegtigheden, die eene week duuren, een Oxhoofd Rum gebruikten. Zy zetten zich rondsom 't zelve tot dat het ledig is; by  VAN SIËRRA LEGNE. * 193 | fcjsfchenpoozen hunne Zangen aanheffende, onder het j flaan op hun Trom. De Mannen neemen de gevaaren des Krygs, en den ari beid van jaagen en visfchen, waar. Van de Europi/che \ Schepen, die de Kust aandoen om Slaaven te handelen, 1 krygen zy Snaphaanen, waar op zy zeer gefield zyn, en ] waar mede zy zeer behendig weeten om te gaan. I De Vrouwen bearbeiden herland, maaken Olie van Palmi boomen, fpinnen Katoen, en brengen het geen zy vervaari digd hebben ter markt, Niet vreemd is het te zien, dat J eene Vrouw, met twee Kinderen op haare armen, en een i zwaaren last op 't hoofd, van het gebergte afkomt, terï wyl haar Man agter haar aankomt zonder eenigen last i dan zyn Snaphaan, fluitende en zingende. Een fluk doek, doorgaans blaauw of wit, maakt de I kleeding der Vrouwen uit; het is vastgemaakt omtrent ij den middel, en kan opgetrokken worden tot om de fchouj deren. De Kinderen worden om den middel vercierd met ! een weefzel van glafen koraalen. Der Mannen klee- I ding verfchilt flegts weinig van die der Vrouwen; doch J deezen zyn zeer gefield op de kleederen van Europeaa\ nen, en toonen zich blykbaar groots als zy dezelve aans hebben. De Huizen, of Hutten, der Siërra Leoners zyn laag, en >i metllroo gedekt; eenige rond, andere langwerpig. Hun | Huisraad beflaat in yzeren potten om hunne fpyzen in te d kooken, uitgeholde Kalbasfen om 'er Palmwyn in te veri zamelen, eenige weinige aarden fchotels, en een groote i! tinnen fchotel om 'er hunne Oesters en Schelp visfchen in I te doen. Hun bed is een mat, waar op zy flaapen zonI der eenig ovcrdekzel. Hun Voedzel beflaat voornaamlyk . in gekookte Ryst, Kruiden, Vrugten, Schelpvisfchen en ! Oesters, welke zy boven alle lekkernyen keuren. • Zeer zyn zy op danfen gefield, en brengen veelal de avonden door in dat vermaak. Hun Muzyk maaken zy op een Trom , of een uitgehold fluk houts. Wat den Godsdienst deezer Inlanderen betreft, zy ge- looven in eenen Toekomenden Staat; doch fchynen geen I Voorwerp van Eerdienst te hebben; alleen blykt het dat ' zy eenige eerbiedenis aan de Zon en Maan toebrengen. [ Zy koesteren veele bygeloovige begrippen; en hebben ^ een hoog gevoelen van hunne tovermiddelen, die zy fleeds i 'm een zak aan hun hals draagen. I Zy vervaardigen zeer goed Matwerk; een gedeelte daar O 3 * van  ÏQ4 BYZONDERHEDEN van is fynder, en in alle opzigten beter, dan 't geen w^ in Europa hebben; van de groover foort bedienen zy zicb. om op te flaapen; de fyner verruilen zy aan de Euro* peaancn. De Siërra Leone Compagnie heeft eenig land gekogt aan den oever van den Boulon, liggende tegen over deeze Volkplanting, en daar een Zuikerplantadie aangelegd. Voor weekloon laaten zy een gedeelte der Imvoondeten op deeze Plantadie werken , die, fchoon nog in de beginzelen , egter in goeden ftaat is. Het land is vlak , doch de grond ryk, en brengt eene groote hoeveelheid Ryst voort. .- De Koning van Nambana, in wiens Grondgebied deeze Plantadie gelegen is , een zeer eerwaardig oud man , is hier op een Palavcr geweest. Hy is een groot Vriend der Éngdfchen- en geeft zich veel moeite om hunne Zeden en Grondbeginzels aan te neemen ; maar zyn Volk is, even gelyk meest alle Indiaancn, overgegeeven aan het onmaatig gebruik van Herken Drank. Hy heeft een Zoon, die zich tegenwoordig in Engeland bevindt, by den Heer thornton , om 'er eenige opvoeding te ontvangen. Het is te hoopen, dat, by zyne wederkomst in zyn" Geboorteland, zyne denkbeelden, hem ingeitort door bekwaame Leermeesters, en aangenomen door de verkeering voor eenigen tyd onder een befchaafd Volk, hem zullen aanzetten, om, in de gemoederen zyner Landgenootcn cn Nabuurcn, eenige begrippen te verwekken van eenen Almagtigen Schepperen van Menschlykheid , en hun, althans in zekere maate, te onthcli'en van die woest? en wildheid, welke hun thans zo ongelukkig kenmerkt. Een versch voorbeeld van hunne wreedheid, geen zes mylen van deeze Plaats betoond, moet ik hier vernaaien, ïïet toont, op de iïcrklte wyze, tot welk eene maate van barbaarschheid het menschlyk hart zich laat vervoeren, ais bet niet beteugeld wordt door de befchaaving der Maatfchappye, cn dat geen lengte van tyd genoegzaam is om hun de wraak te doen afleggen. Een Deenscli Schipop deeze Kust gekomen tot den S!aavenhandel,werd in 't eerst zeer wel bejegend ; doch, in den nagt, het Scheepsvolk geen behoorelyke wagt houdende , bedienden zich- de Inboorelingcn van die gelegenheid, ora Schip en Laading te vermeesteren, en vermoordden al het Volk aanboord. Zy verontfchuldigden zich, wegens deeze booze daad, met by te brengen, dat, omtrent zestien jaaren ge-  VAN SIËRRA LE0NE. 195 i celeden, een Hollandsch Schip, daarom te handelen geko- i men, eenigen van hun Volk geftoolen hadt. Eenigen, 1 die zich op deeze Kust nedergezet hebben, bevorderen \ eer zulke vyandlyke bedryven dan dat zy dezelve ver- ] hinderen; dewyl zy terftond het Schip en de Laading 1 Üfi-Cheb, zints myne eerfte aankomst, aan dit gedeelte van de Kust veele moeilykheden uitgeftaan, veroorzaakt door myne laatfte ziekte; en, fchoon ik gezond gebleevcn ware, moest ik my eenige ongemakken in eene eerst aanoelegde Volkplanting voorftellen. De Donder en Blixem zyn hier zo allerverfchriklykst, dat ik geen woorden bezit om 'er een genoegzaam denkbeeld van te gee- ven Tegenwoordig is de grond overdekt met roode Mieren, en andere Infecten. De Mieren hebben dikwyls bezit genomen van eene Hut, en de Bewoonders genoodzaakt dezelve te verlaaten ; dewyl zy anderzins gevaar j van hun leeven zouden geloopeu hebben, met zulk eene menigte komen zy te gelyk aan. Meer dan tweehonderd der Volkplantehngen, met veeI len der Inwconders, zyn druk bezig met het houtgewas I Leg te ruimen. Zy krygen weeklyks arbeidsloon, behal| ven het eeten, waar voor men zorgt. Zy bevinden zich i in betere omftandigheden, in verfcheide opzigtcn, dan het j Werkvolk in Engeland; vermids de Compagnie hun alle f aanmoedigingen lchenkt, welke zy kunnen begeeren of ] verlangen. Het is onbegrypelyk met welk een lust zy I aan hunnen dagclykfehen arbeid gaan, 's morgens ten vyf I uuren, en daar mede tot in den naamiddag aanhoudeu, I wanneer een ieder aan zyn eigen zaaken gaat, en zyn tuin j bewerkt, 's Avonds houden zy gezelfchappen, waar zy 1 veelal zich verlustigen met Pfalmzingen. Het is een web I lustte zien, hoe zy Zondags, in de beste kleeding uitge: doscht, te Kerk gaan; weltevredenheid en geluk is op, hun aangezigt te leezen. Hier is eene School opgerigt tot onderwys der Kinderen der Volkplantelingen, die 'er leezen en fchryveu lecr ren. Verfcheide Inboorelingen der nabygelegene landen ; beginnen hunne Kinderen na Siërra Leone te zenden, om ■ 'er onderwys te haaien. Men mag , uit deezen hoofde, c denken, dat, in het verloop van eenige weinige jaaren, : de Inwoonders omftreeks deeze Volkplanting nuttige LeI den der Maatfchappye zullen worden. De Siërra Leone. O 4 'Coift.  %()6 -JSY20NDEB.HEDEN Compagnie heeft zeker groote verdienften ïn het hervormen van de Zwarten die hier woonen, voorheen pesten der Maatfchappye, en die geen het minfte denkbeeld van Godsdienst of Zedeleer hadden; doch nu zo verre van hunne voorgaande verbastering terug gekomen zyn, dat zy ten minden gelyk daan met het gemeene Volk by de befchaafdfte Natiën. Men heeft ten oogmerke, om, onmiddelyk naa dat een gefchikte plek "gronds gehavend is, de Stad te verleggen, en te herbouwen volgens een eeupaariger plan: onlangs is 'er een overdag van gemaakt. Tegenwoordig zyn de Hutten, of Huizen, meest van gevlogte takken, met klei, en de daken' met zooden, belegd, waar in zich veele Ratten en Haagdisfèn onthouden: dan eenigen van de kundigde Volkplantelingen hebben voor zich Vry goede Wooningen Van hout vervaardigd. By den eerden aanleg der Volkplantinge heeft de Compagnie het' noodige gezonden tot ruime Huizingen voor den Gouverneur en de voornaamfte Bedienden: een deezer gebruiken zy tot de Kerk en de School. Twee gereed gemaakte Hospitaalen, onlangs uit Engeland gekomen, heeft men gefchikt tot verblyven der eerfte Klerken; de zwarte Bewoonders zyn aan de lugtftreek zo gewend, dat zy dit befchutzel niet behoeven. Een goed fteenen Huis is gebouwd, digt by de landingplaats, voor den Pakhuismeester, waarin eene bewaarplaats voor drooge goederen; hier 'kunnen de Volkplantelingen zich Europifche goederen aanfchaffen; en worden ze hun voor een •zeer maatigen prys afgeleverd. Men heeft desgelyks eenj aanvang gemaakt met het oprigten van een fteenen Pakhuis, dat, voltooid zynde, de laadingen van verfcheide Schepen zal kunnen bergen. Het Regt wordt hier met de grootfte onzydigheid bediend, geen misdryf ongeftraft gepleegd; elke overtreeding, in tegmdeel, met geesfeling of'gevangenis betaald gezet. Of is de misdaad van een fchriklyker natuure, dan wordt de Schuldige, ter eerfte gelegenheid, na Engeland gezonden, 'om naar verdienften ftraffe te ontvangen." Dit laatfte vonnis is onlangs uitgefprooken over een der Volkplantclingen, die, 'naa een wettig onderzoek, bleek, aan een Handelfchip een Slaaf verkogt te hebben. Een misdryf 't welk hier met de zwartfte koole gebrand merkt ftaat; naardemaal de eerfte inftelling van de Siërra, Le.*  van strrra ï.eone. ■Ceone Compagnie meer gevórmd was met een oogmerk öm den Slaavenhandel af te fchaffen, dan om eenige groote winst of voordeel welk de Compagnie van deeze Vastigheid wagtte. JjEevensschets, van den heer abauzit. Door M. B. . . (Vervolg en Slot van U. 161.) Tn de Oude en Hedendaagfche Aardrykskunde was abauJ. zit door en door bedreeven, en mogt, ten aanziene van die Onderwerpen, een wandelende Boekery heeten; men mogt zeggen dat hy Oud Griekenland en Egypten beter kende, dan de oude Grieken en Egyptenaar s die Landen gekend hadden; alle zyne Kaarten waren vol met nuttige aanmerkingen over de Aardrykskunde Eenige Kaarten hadt hy zelve vervaardigd,als die van Egypte,van het Meir van Geneve; deeze laatlte gaf hy aan den Hertog van richmond ,' die dezelve te Londen in 't koper deedt brengen; voor zich zeiven hadt hy een andere gemaakt, die niet meer voorhanden is. Dan men heeft nog zyne Kaart wegens den overtocht van cesar uit Gaulen na Groot-Brittanje, waarby zeer geleerde Aantekeningen; hy hadt daar mede zyne Atlas opgevuld, als mede zyn Reisboek door alle de Landfchappen van het Ryk van antoninus, dat van burdigala na Jerufalem, en van heracleus door Aulona en Rome tot aan Milaan. Men (*) Van alle Aardrykskundigen ftonden by hem in de hoogfte agting de Heeren de lisde en danville ; de laatfte was misfehien de éénige, die, in de Kaart des Heiligen Lands, Antipatris op eenigen afftand yan de Zee geplaatst hadt , en de iletr ABAUZir bewees, uit eene plaats by josephus , beflisfend die ligging. In de Kaart van Oud Italië, van dien zelfden Aardrykskundigen, vondt hy eene misttelling, welke hy met anderen gemeen hadt , in Bautee der Romeinen te Hellen waar thans Bcnne ligt, in Faucigni, de groote weg, welke hy doer. loopen door Geneve, en die kleine Stad zou zich uitgeftrekt hebben tot dorse en bykans ontoeganglyke Gebergten. Bauttt Sjyas, volgen» hem, hec Oude Anneci. 05  Ï98 leevénsschrts Men kon abauzit ten aanziene der Gedenkpennht* gen niet bedriegen door de volkomenfte Naamaakzels der Oudheid. Hy hadt met alle oplettenheid in de Zeden en Gewoonten der Ouden zich geoefend; deeze kennis kwam hem te ftade tot het recht verftaan der Opfchriften, en diende hem om eenige der twyfelingen , waar in de Gefchiedkunde ons nog laat, op te helderen. Abauzit zou eene uitmuntende Tydrekenkunde hebben kunnen opftellen; hy vergenoegde zich met de dwaalingen der beroemdfe Tydrekenkundigen te verbeteren (*). Dee- (*y Ik heb eene Aantekening van zyne hand gevonden, Welke ten bewyze hiervan kan ftrekken. „ In gevolge van „ myne VVaarneemingen, is de Heer kewton van gevoelen ,, veranderd. Hy heeft de Verduistering (waargenomen door „ thales-) in 't Jaar vóór Christus 585 gefteld , naar uitvvy„ zen van zyne Opera posthuma, uitgegeeven door castilione. „ Langen tyd vóór dat de Heer des vignoles zyne Chronolo„ gie hadt uitgegeeven, fchreef ik hem, dat ik my aan den Dag ,, hieldt van eudemes den Griek, met de Hiftoire VAjlronomie „ en PLiNius,te weeten het 4de Jaar van de XLVHl Olympiade» „ 't weik overeenkomt met het Jaar 585, wanneer op den ,. 28 van May een Eclips van e meer dan geheel voorviel, ,, volgens de tafelen van lansberge voor de Mïddaglyn j, van Smyrna of van Ephefe, en dat de Berekening der Star„ rekundigen nog volkomener was voor de Hooge Botfchen-, die de Rykeu der Meden en Lydiers vaneen fcheiden. Hy ant„ woordde my, dat hy lansberge volgde, en dat hy myne „ Aantekening in zyn Werk zou plaatzen. Indien, de Heer „ mayer deeze Eclips in een ander Jaar gefield heeft, wan„ neer men eene geheele Verduistering gehad heeft, betwist „ ik zulks niet; maar hy heeft niet beweezen , dat het de Eclips is van welke hier gehandeld wordt, voorfpeld door „ thales, in het 4de Jaar van de XLVHI Olympiade, het 170 „ naa de Bouwing van Rome, volgens pli.mus, gelyk ik gt„ toond heb in een kleine Verhandeling gezonden aan den „ Heer freret , naa myn Brief aan den Heer des vignoles. „ Het Jaar van die volflaagene Eclips, waar in de Vrede ge„ maakt werd tusfehen alyatte en ciaxare, of diens Opvolr, ger astiagks, regelt de Tydrekenkunde van dien tyd, en die „ van de Heilige Schrift .wegens den Inval van den Gog enden „ Magog, of der Scythen in Paleflina. Zie ezechiel XXXIX, enz. en herodoti/s " De Kronyk van busgbws heeft onze Tydrekenkundigen misleid. Merkt hier by op, dat Vader le cenr-  van abauzit. i$9 ■ Deeze Weetenfchappen, gevoegd by eene diepe ken* tó**der Geleerde Taaien, deeden hem veele misflagert ontdekken in de verfcheide Overzettingen, welke men, S v^den Bybel gegecven heeft Hadt hy zelve d"ar van eene Overzetting vervaardigd, hy zou onze Heilige Boeken ontheven hebben van veele Wondervver&e 70 ais hy beweerde, alleen derzelver beftaan Eden dank te weeten aan de zugt tot het Wonderbaare en aan de onkunde der Overzetteren, en die, zon-, der de eenvoudigen te ftichten, kundigen ergeren. Abauzit verilondt alle deelcn der braane Letteren (*)■- hv heeft zelve Verzen gemaakt; doch men moet bekennen, dat, wanneer hy over eemge Dichtftukken oordeelde , de naauwkeurige Taalkenner foms den Man van Smaak deedt fchuil gaan. -wc % Indien zyne Kundigheden groot waren, zyne Zedigheid was niet minder. Ik zal 'er flegts twee ftaaltjes van bvbrenrcn, van eene foort,waar m het allerbezwaarlykst is dezelve te bewaaren. Daar uit, dat de Heeren van de Academie der Weetenfchappen den graad ten Noorden van Parys min uitgeftrekt gevonden hadden, dan die ten Zuiden van dezelfde Stad CD, hadt de Heer de fontenelle beflooten, dat de Aarde een Spheroïde was, plat aan de Poolen. De Heer abauzit beweerde, in tegendeel, dat, indien de Waarncemmg wel gedaan ware en zeker ging, de Aarde eene Spheroide moest weczen na de Poolen verlengd, en hy bewees het door een zeer eenvoudig betoog, door hem geplaatst aan 't hoofd van zyne Memoire fur la Figure de la lerre Cf) Hy fchreef daar over aan een zyner Vrienden te Parys, en fontenelle verbeterde het eenigen tyd daar naa. Terftond zorgde abauzit dat zyne Memorie niet in druk kwam; hy weigerde dezelve te leverenden compte (Lettre ï. fur la Chine) Vader petau verlaaten heeft, en ook deeze Eclips op den 28 May 585 ftelt._ (*) De Heer de voltmre kende abauzit 111 diens Ouderdom, agtte hem hoog, ging hem zien, en raadpleegde hem by wylen. (t") Memoires de f Academie. .... U) Deeze Memorie was flegts een klein gedeelte var. een veel erooter Werk over de Theorie des Corps Celestes & les Caufes de. leurs f henomenes, tirées du feut principe de la ft. fanteur.  2qo 1eevensschets twee jaaren vóór zyn dood nam hy 'er de eerfte bladzyden van weg, 't welk die waren in welke hy bewees, dat fontenelle zich vergist hadt, De Verhande¬ ling van den Heer daniel bernouixi, over den Vloed en Ebbe der Zee, doorloopen hebbende, hadt hy geleezen, dat de hoogte der Vloeden, in een omgekeerde reden, ftondt tot de Digtheid der Vloeiftoffe, dat, by gevolge, de Vloeden veertien maaien minder hoog zondert weezen, indien de Oceaan uit Kwik beftondt, zonder in , opmerking te neemen, dat de aannaderirigen van verfchillende lichaamen na een zelfde lichaani alle gelyk zyn in gelyke tyden, hoe verfchillend ook de Digtheid moge weezen. Zy, die weeten hoe zeer ftreelend het is eene Misftelling te ontdekken in het Werk van een groot Man, zullen hem bewonderen, die het weigert 'er zich eene eer van te maaken die ontdekt te hebben. Als Lid van het Wetgeevend Lichaam , gedroe°- hy zich altoos wys, altoos gemaatigd; dit laatfte ftrekttoms niet tot lof; 'er zyn gevallen, waarin de gevaaren des Vaderlands G^maatigdheid Zwakheid doen worden. In de onlusten van den Jaare MDCCXXXIV, was hy, door zyne verkeering, verknogt aan de zodanigen, die een meer Ariftocratisch Beftuur begeerden, dan het onze is; maar zyn hart was Volksgezind. Hy was zulks nog meer, ftaande de laatfte oneenigheden; hy verborg zyne gevoelens in geenen deele, en, gelyk hy niet alles in de Tegenparty wraakte, keurde hy alles by zyne Party niet goed. Beiden zogten zy hunne eifchen gevestigd te krygen: abauzitj hadt 'er geene, en hy dagt alleen op 't welzyn des Vaderlands; hy voorzag terftond, met leedweezen, dat deeze Onlusten op nieuw een Middelaarfchap van buiten zou te wege brengen; voor deeze vreesde hy, dezelve aanziende als vernederend voor de Overheid, voor de Burgers, en voor den ganfchen Staat. Hy genoot de vertroosting niet van den Vrede in zyn Vaderland herfteld te zien , en het is misfehien in deeze byzonderheid alleen dat hy ongelukkig geweest hebbe Ik (*■) Aiuuzrr fchreef twee Disfertatiens fur VHifloire Ancien. kb de Geneve, welke men vindt in die van spon. Torn. IV. Hy berprak aan de Stads Boekery verfcheide Handfchriften, de Gefchiedenis der Stad betreffende; voor den Heer vernet hadt hy opgefteld eene Disfertation fur les premières tems dc la Republique,  VAN AËAUZIT. eoi Ik zal geen tafereel maaien van die Gelykmoedigheid , 1 'Welke hem nooit begaf; van de aangenaamheid zyner Veri, keering; van zyn afkeer van alles wat hem eenige onderl fcheiding kon geeven; van dat zagt raeêwaarig Charac! ter, 't welk hem, als een waar MenlcheHvriend, tegen \ den éénigen Knegt dien hy hieldt, niet deedt fpreekcn op den toon van een goeden Meester, maar op dien van een Vriend; van zyne Spaarzaamheid; van zyne eenvoudige en zuivere Zeden, die aan zyne Jeugd de rypheid van Bedaagdheid en aan zynen Ouderdom de vrolykheid eens Jongelings byzetten. Ik zou dit alles liegt 1'childeren voor die hem gekend .fcebben , en eene zwakke Schildery i zou niets betekenen voor die hem niet kenden. ; * Ik zal geen lyst zyner Vrienden opgeeven; men zou "er groote Naamen op zien pronken ; doch abauzit is groot genoeg van zichzelven, en heeft dien ontleenden | glans niet noodig om in aanmerking te komen, 't Is in ) de Lofredenen van die Grooten, dat men moet zeggen: \ „ Hy ^ is een Vriend geweest van den Wyzen abau- Eene uitzondering moeten wy hier maaken ten opzigte i van Perfoonen min bekend door hunne Geboorte en Waarj digheden, dan door hunne Deugden en uitfteekende Kun3 digheden. Tot deezen behoort Madame de Hertoginne ] d'enville, eene Wysgeerige Vrouw in den fchoot der / Wereldlyke Grootheid, die ten Hove weet te leeven en I de agting der Wyzen te verdienen ; de Hertog de ea » rochefoucault, in wien hy al het Vernuft ontdekte van h den Schryver der Maximes; Mylord Graaf van stanhope , wiens naam ons teffens het denkbeeld herinnert / van een Geleerden, een Wysgeer, en een uitfteekend Patriot. Maar indien wy hulde verfchuldigd zyn aan de \ Deugd, als zy zich by lieden van hoogen rang vertoont, s zyn wy dan niets verfchuldigd aan eenen Burger, die I door de Deugd zyn vergeeten ftaat opluistert? Ik zou my I fchaamen met ftilzwygen voorby te treeden die byzonk dere Perfoonen van geen rang, die de agting en de vriend1 fchap van abauzit verdienden, als ik my niet in de ! noodzaaklykheid bevond om my te beperken, en indien ik niet dagt, dat de Vrienden van een' Wyzen, die niet zogt zich bekend te maaken, weinig verlangen om bekend te worden. De Heer rousseau heeft abauzit niet gepreezen ; hy heeft hem afgefchilderd in deeze Aantekening, voorkomen-  £03 J.EEVENSSCHETS mende in zyne Nouvelle Heloïfe (*). „ Neen , deeze „ Eeuw der Wysbegeerte zal niet voorbygaan zonder „ eenen waaren Wysgeer voortgebragt te hebben. „ Ik ken 'er één, éen enkelen, ik ftem het toe; maar „ dit is veel, en, ten overmaate van geluk, het is in myn „ Vaderland dat hy beflaat. Zou ik hem hier durven „ noemen, hem, wiens weezenlyke roem daarin gelegen „ is, dat hy geweeten heeft weinig bekend te blyven? „ Wyze en zedige abauzit ! dat uwe zo verhevene „ eenvoudigheid aan myn hart eenen yver vergeeve, die „ uw naam niet ten voorwerp heeft? Neen, gy zyt het niet „ dien ik wil bekend maaken a*n eene Eeuw onwaar„ dig om u te bewonderen ; het is Geneve, 't welk ik „ wil opluisteren door uw vérblyf; het zyn myne Mede„ burgers die ik wil eeren, wegens de eer die zy u be- „ wyzen. Gelukkig het Land, waar de Verdienfte, „ die zich verbergt, daarom te meer'geiigt is! Geluk„ kig het Volk, waar de zich veel aanmaatigende Jeugd „ den Stelzeltoon verlaagt, en zich fchaamt wegens haar „ ydel geleerd gezwets voor de Geleerde Onkunde des „ Wyzen! Eerbiedcnsvvaardige en deugdzaame Grysaart! „ Gy zyt niet uitgetrompet geworden door de fraaije „ Geesten ; hunne luidrugtige Academiezaalen hebben niet weergalmd van Loffpraaken over u; in ftede van, „ gelyk zy, uwe Wysheid in Boeken uit te ftallen, hebt gy „ die in uw Leeven ten toon gefpreid, ten voorbedde „ van het Vaderland, 't geen gy u verkoozen hebt; dit „ Vaderland, 't werk gy bemint, en u hoogagt. Gy „ hebt als socrates geleefd; dan hy ftierf door de hand „ zyner Medeburgeren, en'gy, gy wordt door die van uwe „ Medeburgeren geftreeld." Deeze hoogfehatting van rousseau was van alle veinzery geheel ontheven; fteeds ftelde hy, tegen de befchuldigingen zyner Vyanden, de Vriendfchap over waar mede die deugdzaame Man hem vereerde (f). „ Gy," dus ' fchreef (*) Tom. III. p. 5. Edit. de Laufanne. (t) De Heer rousseau . die bezig was ïnet het vervaardigen van de Artykelen over de Muzyk der Ouden, in de Encyclopedie, en ten dien einde alle de Boeken daar toe betrekkelyk in 's Konings Boekery geleezen hadt, hieldt over dit Onderwerp een gefprek met abauzit. Hy vondt hem zo afgerigt op dit Onderwerp , dat hy geloofde dat deeze geleerde Man zich daar mede op dien tyd bezig hieldt. V Is tien jaaren geleden, aeide de Heer abauzit, dat ik dit /lag van Letter-  van abauzit, öOj fchreef rousseau in den laatften Brieve dien hy abaum toezendt, „ gy kent de redenen myner Tegenftanderen; zie hier dc myne; beoordeel hun, beoordeel my; zy heb" ben mv kunnen ftraffen, indien ik itrafwaarcüg was; 11 maar indien cato my yryfpreekt hebben zy my cm, " Abauzit lei, op den twintigften van Lentemaand des Jaars MDCCLXVli, dit Leeven af met de kloekmqedig^ neid en de deugden eens Wyzen! oefening heb laaten vaaren. Abauzit hadt hoogagting voor rousseau, hy beminde diens Schriften , bewonderde, het vernuft van dien Burger, en nam diep deel in de ongelukken welken hem beliepen. Van alle Schriften van rousseau bledTABAUZiT meest geleezen te hebben het Contra* Sociah op die Werk hadt hy verfcheide Aantekeningen gepiaakt. pe goede sou ver ai» , of het vo0r.beeldiak huislyk leeven van keizer akber. Den Schryveren der Algem. Vaderl. Letteroefeningen* myne heeren! /Omtrent het midden der Zestiende Eeuwe, beklom akbe*. " V/ de VI , Afftammeling van tamerlane , den Throon van " Indoflan. Hy is een van die weinige Souverainen, die den " tweevoudieen bynaam van den grooten en den goeden "met regt verdient, en volftrekt de eenigfte van Mahonie daanfcht Afitomst wiens ziel blykt zo verre verheven ge" weest te zyn boven alle bekrompene vooroordeelen van " dien ïeestdryvanden Godsdienst, in welken hy was opge'* voed dat hy in ftaat ware een Regeeringsplan te vormen, v waardig aan eenen Monarch die zyn Volk beminde, en zyn best deedt om deszelfs geluk te bevorderen. Dewyl, in elk " Landfchap zyner wydftrekkende Heerfchappye, de Hmdoos •' eeen gering gedeelte zyner Onderdaanen uitmaakten, liet hy " hv niets onbeproefd, om eene volkomene kennis te kry" een van hunnen Godsdienst, van hunne Weetenfchappen, " van hunne Wetten en Inzettingen; ten einde hy elk gedeelte '! zvns Ryksbeftuurs, byzonder wat den Geregtshandel betrof, mogt beftuuren op eene wyze, zo veel mogelyk gefchoeid ' )\ op de leest hunner eigene begrippen."  BE GOEDS SOÜVEBAIN. Dit voordeelig getuigenis,'t welt wy by den grooteii rosert» ^n, wegens dien Vorst, aantroffen *), kezende, verlangden ■wy eenige nadere kennis van dien Heerfcher te bekcsmen. ' Het viel dien grooten en goeden Vorst ten deele, eenen Staatsdienaar te hebben, den Vizier abul fazel , wiens verftand niet min verlicht was dan dat zyns Meesters, die eene Leevensbefchryving van deezen Vorst gaf, onder den Tytel vaiv Ayeen Akbery, of de Inftellingen van Keizer akber. De Heer cladwin heeft 'er eene Engelfcke Overzetting van gegeevenj het is in dezelve dac wy het verlangde aantroffen,- eri waau uit wy de volgende byzonderheden opzamelden, als niet on. gefchikt om eene plaats in uw Mengelwerk te vinden; tert Welken einde wy het zenden, enz. Akber , Keizer van Indoftan, werd gebooren te Amereotc, ii? den Jaare MDXLI1, tot Keizer uitgeroepen in 't JaarMDLVT, en ftierf te Agra, in MDCV ; naa negen-en-veertig jaaren en acht maanden geregeerd te hebben. Hy was zeer gelukkig in den Oorlog, maakte verfcheide Vermeesteringen , en bragt bykans alle de Landfchappen van Indoftan, die tegen zyn' Vader, en Voorzaat op den Throon, hermajoon, opgedaan walen , weder tot gehoorzaamheid. Zyne Staatkundige Bekwaamheden , als mede zyne onaflaatende aandagt op de Gehikshevor* dering zyner Onderdaanen; blyken ten vollen uit de fchikkin- gen welke hy maakte voor elk gedeelte des Ryks. Dan wy moeten, ter voldoeninge aan onze taak, akber befchouwen in zyn Huislyk Leeven. Abul fazel , die in hec acht-en-veertigfte jaar van akber'ï Regeeringe, en dus op hec einde van dezelve, fchreef, vermeldt : Het is 's Keizers bellendig poogen , de harten vari allen te winnen , en zich van dezelve te verzekeren. Te midden van een duizend bezorgdheden en verlegen maakende omftandigheden, Iaat hy niet toe dat zyne Geestgefteltenisfe eeni- germaate ontrust worde; hy is altoos opgeruimd. Steeds ltreeft hy om dac geen te doen, 'c welk der godheid meescbehaaglyk mag weezen; hy houdt zyn geest bezig met diepe en afgetrokkene befpiegelingen. Door zyne dorsc na Wysheid, zoekt hy genadig voordeel te doen met de kennis van anderen; terwyl hy geen ophef maakt van zyn eigen verftan. dig Staatsbeftuur. Hy hoort na 't geen iemand mag te zeggen hebben; dewyl hec kan gebeuren, dat zyn hare verlicht kan (*) Zie zyn Gejchiedkundig Onderzoek ■wegens 4e Kennis die de Oudeit hadden van Indie, by den Drukker deezes, ymtsma, en by ioosjeS, Ot* Jlangs uit£egeeven, bl. 355.  DË GOEDE SOUVERAÏN» Êoj kan worden door de mededeeüng van een rechunaatig Begfip, of door het verhaal eener pryswaardige Daad. Maar, fchoon hy een lang leevensperk in dit bedryf heeft doorgebragt, trof hy nimmer een Perfoon aan wiens oordeel hy de voorkeur boven het zyne moest geeven. fa, de ervaarendfte Staatslieden , dit Cieraad van den Throon befchouwende, fchaamen zich over hunne eigene nietsbeduidenheid, en leggen zich op nieuw toe om de Regeeringskunst te leeren. Schoon akber omringd is met Magt en Luister, laat hy zich, nooit door Toorn of Wraaklust vervoeren. Anderen bedie* nen zich van Vertellers om in flaap gezust te worden; hy luistert na hun om wakker te blyven. Door eene overmaat van Regtvaardigheid oefent hy, op zich zeiven, uit- en inwendige^ Gellrengheden , en neemt deel in eenige die betrekking hebben op louter uitwendige Gebaaren; ten einde de zodanigen» die gehegt zyn aan vastgeitelde Gebruiken, geene reden vari verwyt vinden. Zyn Leeven is eene onafgebiooke aaneenfeha. keling van Deugd en gezonde Zedekunde. God is getuigen, dat de Wyzen van alle Hangen eenftemmig zyu in deeze Verklaaring. Akber belacht nimmer eenigen Godsdienst of Godsdienui* geu Aanhang. Hy verfpilt zyn tyd nooit, noch verwaarloósc de volbrenging van eenigen Pligt; zo dat, door den zegen van zyne opregte oogmerken, elke daad zyns leevens mag aangemerkt worden als eene Aanbidding der godheid. Geftadig brengt hy dankzeggingen toe aan de Voorzienigheid, en beproeft ten naauwkeuriglten zyn eigen gedrag. Met dit zelfonderzoek houdt hy zich onledig op de volgende vastgeitelde tyden; in den Morgen ftond, als de Zon haare ftraalen begint te vertoonen; op den Middag, als dat groote Licht des Heelals mee vollen glans fchynt 5 in den Avond , wanneer het zich voor de Bewoonders der Aarde verbergt ; en wederom te Middennagt, als het op nieuw begint te klimmen. Alle deeze groote Verborgenheden ftrekken tot Eere van god; en indien verduisterde Verftanden derzelver meening niet kunnen bevatten, wie heeft daar van de fchuld? Ieder weet, dat het onze onlosmaaklyke pligt is, onzen Weldoener te pry» zen, en gevolglyk dat hec ons voegt, deezen Verfpreider van Zegeningen, de Fontein des Lichts, te verheerlykenI ~ In* zonderheid voegt het Vorftcn, dit te doen, uit aanmerking, dat deeze Souverain des Hemels zyn beweldaadigenden invloed fchenkt op de Monarchen der Aarde. De Keizer betoont ook grooten eerbied voor Vuur in 't algemeen, en brandende Lampen; naardemaal ze kunnen aangemerkt worden als' Siraalen van hec grooter Licht. Den geheelen Dag en Nagt brengt Keizer akber dóór in de volvoering zyner noodwendige Bezigheden , uitgenomen dat klein gedeelte, 't welk de flaap oüvumydelyk vordert. HEMC. 1795. WO. 5. P  $36" »ï GOEDE 80UVEBA1ÏÏ. 's Avonds gaat hy een weinig rusten; dit doet hy ook ïn deti Morgen. Het grootfte gedeelte van den Nagt wordt in bedryf gefleeteu. Tot 's Keizers byzonder gezelfchap worden dan toegelaaten Wysgeeren er. deugdzaame Wyzen, die zich by hem vervoegen, en zyne Majefteit met verftandige Ge- fprekken onderhouden. - By deeze gelegenheden peilt de Keizer de diepte der kennisfe , onderzoekt de waarde van oude Inftellingen , en maakt nieuwe fchikkingen; ten einde de Ouden in hunne dwaalingen verbeterd mogen worden, en het opkomende Geflacht gepaste regelen, om het gedrag naar te fchikken, ontvange. In deeze Vergaderingen zyn ook tegenwoordig geleerde Gefchiedkundigen , die de Jaarboeken der voorledene tyden ophaalen, juist zo als de gevallen gebeurd zyn, zonder 'er iets af of toe te doen. Geen klein gedeeke van den Nagt wordt gefleeten in het hooreu van de voorttellen wegens den ftaat des Ryks, en het geeven van bevelen omtrent alles wat noodig in elk gedeelte jnoet gedaan worden. Brie uuren vóór dat de Dag begint aan te lichten worden 'er Muzykantén, uit alle Volken der Aarde, ingebragt, die de Vergadering onthaaleri op het geluid van Stem en Speeltuigen. Maar, wanneer 'er flegts één uur van den Dag af is , heeft zyne Majefteit ftilte,. en fctiikt zich tot het volbrengen zyner Godsdienstverrigtingen. Even vóór het aanbreeken van den Dag maaken Lieden van allerlei Rang hunne opwagting; en kort naa den Dageraad wordt hun toegedaan de Koornisck, eene wyze van Begroeting zo geheeten, af te leggen. Vervolgens wordt de Harem toegelaaten de Pligtpieeging af te leggen. Staande dien tyd worden verfcheide andere Zaaken volvoerd; en deeze afgedaan zynde, neemt de Keizer voor eenigen tyd rust. By deeze Schets van het dagelyks Leeven deezes zon- j derlmgen Vorsts, die by zyne Voorgangers, mahmud, timur en tam!' lane, zo voordeelig affteekt, bovenal in Godsdienflige Verdraagzaamheid, zo zeldzaam onder de waangeloovigeMa- ; homedaanen, moeten wy nog' een Brief voegen, die getuigenis draagt, welk een indruk het zagt beftuur vau akber op de Hindoos maakte: dezelve is door j&sswa&ï-sinc, Rajak van Joudpore, gerigt aan aurengrkbe, diens geestdry veilden en vervolgzieken" Opvolger. „ Uw Koninglyke Voorzaat , akber , wiens Throon thans in des Hemel is , beheerde . ',' zyne Rykszaaken in billykheid en vaste gerustheid, geduuji rende een tydsverioop van twee-en-vyftig jaaren (*_); be- „ waa- (*) Deeze Re^eeringsjaarcn komen riet overeen met die wy in den J aarwange van dit Leevensturijtt gegeeven lieb'.sen; waar die hapere zai der moeite des underzoeks niet waardig xvetze.-. Aubek'j gelukk.&e ; Rsgeering duurde zgker omtrent de helft eener üeuwe.  •]»£ GOEDE SOIT/ERAl». £0? ' waarende eiken Stam van Menfchen by Rust en in Geluk, 'c zy ze Naavolgers waren van jksus of van m:s.;s, van david of van mahomed ; waren zy Brahmins , behoorden zy tot den Aanhang der Dhariaanen, tot die welke de Ecu'„ wigheid der Stoffe ontkent, of toe die welke de Wereld,', wording aan het Geval toefchryft , zy allen genooten zyne „ Befcherming en Gunfte; in zo verre, dat zyn Volk, uit ,', dankbaarheid voor de Befchutting, zonder eenige onderfchei„ ding verleend, hem van alle anderen onderfcheiden met den naam van juggut grow, Befcherm-Engel des Menschdoms! — Jj Bidien uwe Majefteit eenig geloof flaat aan de Boeken met „ onderfcheiding Godlyk geheeten , zult gy daar in geleeraard ,', vinden, dat god de god des geheelen Menschdoms is, en niet de god der Mahemedaanen alleen. De Heiden en de Muful„ man zyn even zeer in Zyne tegenwoordigheid. Verfchil vart ,, kleuren onder de Menfchen is van Zyne befchikking. 't Is „ Hy, die het beftaan geeft. In uwe Tempelen, Zynen naam „ ter eere gefticht, wordt de Stemme des Gebeds opgeheeven; „ in het Huis der Beelden , waar men de Klok luidt, is Hy '„ ook het Voorwerp der Aanbiddinge. Den Godsdienst „ en de Godsdienstgebruiken van andere Menfchen te veragten, is het Welbehaagen des almagtigen veragten. Als men „ een Schilderftuk bekladt, haalt men zich natuurlyk des Schil„ ders misnoegen op den halze; en met het hoogfte regt luidt „ de taal des Dichters: Vermeet u niet dc veelvuldige Werken „ van de Godlyke Magt te bedillen , of te diep tc onderzoe„ ken C>" (*) Orme's Fragments , Not. p. 97. theffend voorbeeld van verkwisting tot armoede gebragt, en EGTEll DIT character IN HET uur der wanhoope behoudende. TT et Voorbeeld , waar van dit Opfchrift gewaagt, worde „ O ons.medegedeeld door Mejuffrouw piozzi, in het eerfte „ Deel van haare British Synonymy: wy melden dit gezag, „ dewyl het anders allen geloof fchynt te boven te gaan." Twee Italiaanfche Heeren wandelden te hunner uitfpanninge op Haymarket, in den Jaare MDCCXLIX, en beklaagden het lot van de beroemde cuzzona, eene Actrice, die, eenigen tyd geleden, zeer in den fmaak viel; doch zich toen, zo zy hoorden, in een zeer behoeftigen en medelydenswaardigen ftaac bevond:. „ Laat ons haar gaan bezoeken," zeide de een, „ zy woont hier zeer naby." De ander ftemt gereedlyk toe. Aan de deur na cozzona vraagende, werden zy na boven geweeP ^ zen;  £03 TltEFFENÖ VOORBEELD VAN VERKWISTING, zen; doch zy vonden de vei welkte Schoonheid fiïl en geest'» loos, buiten ftaat, of ongenegen, om met hun over iets te ipreeken. Wat is dit," vroeg een haarer Vertroosters, ,. zyt gy^ ziek ? of is het Zwaargeestigheïd welke uwe tong „ boeit?" Geen van beide, gaf zy ten antwoord, V is ffonger. Ik at niets zints gisteren , en het is nu reeds over' ze: uuren in den avond; ik heb geen penning in de wereld om eenig voedzel te hopen, „ Kom terftond met ons na de „ Herberg, en wy zullen u onthaalen op de beste gebraadeu Vo„ gels en Porterwyn, welke wy in Londen kunnen bekomen." Ik wil, gaf zy daar op te houden, my noch myn Middagmaal, noch dc Plaats om hetzelve te houden, voorgefchreeven hebben ; anderzins , voegde zy 'er op een fcherper toon nevens , zou my 't zelve nooit ombrooien hebben'. Ver- fchoon my," riep haar Vriend uit, „ volg uw eigen zin; „ maar eet, in 's Hemels naam , en onderftut de hezwykende „ Natuur." Zy bedankte hem, en riep tot zich een armen .Knaap, die het zelfde huis van elende bewoonde, en gaf hem de Guinje, met welke over te reiken de Bezoeker zyn laatfte hartlyk zeggen bellooten hadt. Gaa, fprak zy tot deeden Knaap, met dit geld na den ppynkooper * * * * ; hy is de iénige die goeden Tokayer heeft; de vies kost een Guinje, onthoud dit wel, cn verzoek dien Heer om u een Brood op de koop toe te geeven; hy zal het niet weigeren. Binnen een half uur kwam de Knaap met de vies Tokayer te rug. —— IVqar, vraeg cuzzona , is het fireod dat ik toe bedong? „ De Koopman," zeide de Boodfchaplooper „ wil Je my geen brood geeven; hy dreef my weg, en vroeg ,. my of ik hem voor een Bakker aanzag?" '"omkop' fchreeuwde cuzzona , ik moet, gy weet het, Brood by myn Wyn hebben, en ik heb geen penning om het tc koopen. Loop heen, vraag hem terftond een Brood voor my. De Knaap keerde weder, met een , Brood in zyne hand, en een ftuiver; zeg» gende, dat de Wynkooper hem drie ft ui vers gegeeven, en om zyne onbefchoftheid uitgelachen hadt. Zy gaf haaren Mercurius den overfchietenden duiver, brokte het Brood in «en Uandwaschkom, die by haar ftondt, Hortte de vies Tokayer, er over uit, en at dit mengzel met de grootfte gretigheid op Cuzzona was, in de daad, eene Heldin in het verkwisten* Eenige haarer Goedgunnerg wisten, naa dit Voorval te bewerken, dat zy ecm Benefit fpeelde; men zegt, dat zy toen «co Ponden Stening ontving, en terftond twee honderd van deeze #ona op net overdaadigst verkwistte, , ze-  ZEDELYKE BEDENKINGEN* SOn zyne keuze, met dingen te veragten , welke hem dikwils van veel •waarde zyn kunnen, en andere hoog te fchatten, welke vaals ten zynen verderve ftrekken. — „ Het Kart veragtte zyne magere poo'en , en prees zyne fchoone hoornen. Dan, gejaagd door de jag thonden, en in een digt bosch gedreven, beklaagde het wel ras zyne kwalyk gedane keuze; zag te laat, dat hec veragt hadde het geen allen lof verdiende, en geprezen had wat nu zynen ondergang veroorzaakte; want op 't open veld voerden zyne pooten het buiten bereik der honden; dan in het bosch met de hoorns aan de digte takken blyvende hangen, waren deze de oorzaak van zynen dood; toen beklaagde het, maar te laat, dat geen geprezen te hebben, wat zyne veragting had verdiend, en integendeel veragt, wat tot zyn behoud had kunnen ftrekken." — Het geen ons gering voorkomt, heeft by den oneindigen Sehepper dezelfde waarde als het geen door ons voor zonderling groot en uitmuntend gehouden word. ■ Het vordert geene mindere magt, een enkel ftofje voort te brengen, dan een ganfchen berg te vormen, wiens kruin de Wolken bereikt. Even zo min als een Sterveling een der Hemellichten heeft kunnen voortbrengen , even zo. onvermogend is hy om eenen enkelen Zandkorl te vormen. Hoe! zal men dan laag en met veragting nederzieu op zommige gefchapen wezens, om dat wy dwazen dezelve van geringe waarde fchatten; daar 'er, tot de voortbrenging der geringüe, dezelfde kragt gevorderd word als tot de allervoortreffelykfte? . Welk eene uitzinnigheid! Hoe belachlyk vertoont zich de verwaande Trotsaart. Hy loopt en trippelt langs de ftraten , drajende het hoofd nu Sinds, dan herwaards, en ziet rondom zich heen, poogende elks aandagt tot zich te trekken. Nu wend hy zich ginds, dan weêr herwaards geeft op elk aandagt, of men hem wel waarneemt; gefchied dit niet zo als het behoort, en in 't geheel niet naar zyn zin, dan is hy te onvrede, en mort in zich zeiven; dan zyn ongenoegen durft hy niet opentlyk ver- toonen. Overal, waar hy komt, is hy de verftandige man en juist overal, waar hy verfcbynt, houd men de band  212 zedelyke bedenkingen* hand "aan hem. Hy is de fpoc van een ieder —— en ho-2 mö2f men hem tot een voorwerp van befpotting gehouden heeft, des te grooter vermaak heefc hy gehad, en waant des te meer met zyne bekwaamheden gefchitterd te hebben. ó üy opgeblazen Trotsaart, gy verheft u op ydelen waan en glory. Alle uwe hoedanigheden zyn ingebeeld. Denk, wanneer gy uw eigen lof uittrompet, dac een ander u belacht ; en wanneer men vau u met lof fpreekc, zyc wel verzekerd, dac men 't j nergens anders om doet, dan alleen om met u te fpotten. Als gy u het meest vermaakt hebt, dan hebben anderen zich voorzeker het meest met u vermaakt. Hoe oplettend moet de mensch niec zyn omtrent zich zeiven, omtrent alle zyne handelingen en bedryven. Hy behoort ie letten , of hy met zynen handel zynen grooten Schepper niet beledigt, met zich zo te gedragen, dat hy lynregt tegen zyne beftemming aan handele — hy moec oplettend zyn omtrent alle zyne bedryven, in zo ver als die in betrekking liaan met die van andere menfchen, en zorgen dac hy dezen niet benadeele, uit aanmerking van de fchade, welke het algemeen daar door worde aangebragt hoe oplettend moet hy niec zyn in alle zyne handelingen in opzigt tot zich zeiven , naardien van hec wel of kwalyk handelen al zyn heil en geluk afhangt ; want al wie kwalyk handele omtrent zyne verpligting : aan zynen grooten Maker omtrent hec geen hy verfchul- digd is aan zynen Evenmensen, en het geen hy betragten moet omtrent zich zeiven, kan onmogelyk gelukkig zyn, om dat 'er een allernauwst verband is tusfehen pligtsbetragting en geluk I — tusfehen deugdzaam te leven en eeuwig gelukkig te zyn. De weldadigheid is eene zeer uitfehitterende deugd, beminnelyk in het oog van God , beminnelyk in 't oog van alle brave menfchen de ware en egte band welke de Maatfchappy 't zamen bind . zy is de vastigheid waar op een Staat rust — het fterkfte bolwerk van vertrouwen, waar op men het veiligst Zich verlaten kan in tyden van benauwdheid ; want een Land, I waarin weldadigheid eene der hoofddeugden is, word vast ea onwankelbaar gerekend. C. v. d. G.  MENGEL WE R Kt TOT FK.AAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETEN' SCHAPPEN, BETREKKELYK, PROEVE OVER BE UITWERKZELS DER WEELDE ÖP DER MEÏfy schen ZEDEN, VERSTANDSVERMOGENS EN GEBRUIKEN. (Overgenomen uit william falconer's Remarksl) Ten Feryolge van de Proeve, hier boven, bl. 173, enz, Uit het geen wy, ih onze voorgaande Proeve ; gezegd hebben, wegens de Uitwerkzels der Weelde op $ Menfchen Aart en Gefleltenisfe, kan de Invloed der Weelde op hun Zedelyk Character zeer gcreedlyk worden opgemaakt. Wreedheid^ Trotsheid, Mangel aan Vaderlandsliefde,Traagheid, Lafhartigheid, zyn allé zo wel Zedelyke Gebreken, als byzonderheden van Aart en Geftelrenisfe.Dan deeze maaken de geheele lyst niet uit van de Ondeugden, uit den fchoot der vrugtbaare Moeder Weelde Voortgebragt. Verkwisting is eene andere Ondeugd .j allerriaauwst' rriet Weelde verbonden; en deeze baart even natuurlyk de tegenovergeltelde (f), doch 'er geenzins riïede onbeftaanbaare 4 Driften, Gierigheid en Roofzügt. De wonder fchoone befckryving der Romeinfche Weelde, en het daar uit volgend Verderf , ons door sallustius naagelaaten-i levert ons eene treffende Schildery van de zamenpaaring deezer beide Charaéters. Hy leidt, met zeer groote waar- (*) tttcitabttrit prcefercd corrupti civiiatis mores, ijtiSs pësftimd etc diverfa inter fe ma/a luxuria , atque avaritia , vexabant„ SallusT. Bell. Cacilin. .iureuus victor fchryft van vi- tellius. hte mente crudelis avarusque cuin profufone fuiti lipitprae, Cap VI[I. Meng. 1795. nq. 6~ Q  214 OVER DE UITWERKZELS DER WEELDÊ waarfchynlykheid, het Zedebederf diens Volks af uit die zelfde brbn , waaraan wy het Zedebederf van Engeland deels mogen toefchryven. De Legers, door dat Volk na Afia gezonden, werden door sylla, derzelver Aanvoerder, geleerd, de Voorwerpen der Weelde met bewondering te aanfehouwen. Daar was het, dat de Romein allereerst de eenvoudigheid zyns Charaéters verloor , en fmaak kreeg in Beeldwerk, Schilderyen, Vaazen, enz. Hierop volgde welhaast de begeerte, om deeze Voorwerpen hunner gaande gemaakte bewondering magtig te worden, 't geen hun aanzette tot plundering van beampte en onbeampte Perfoonen , tot heiligfchennis, en ontheiliging der Goden (*). Alle Ondeugden, die de menschlyke natuur konden ontluisteren, vloeiden voort uit deeze breidellooze botvieringen, en onder deeze een groot aantal, van welke wy, als nog, gelukkig onkundig zyn. Weelde heeft desgelyks byzondere Uitwerkzels op de Zeden en 't Gedrag. Beha'lven dat dezelve de Zeden over 't algemeen losbandiger en verdorvener doet worden, maakt zy die veranderlyker en onbeftendiger. Plinius heeft opgemerkt, dat Weelde uit eigen aart tot Verfcheidenheid neigt (f). Eene waarneeming, door de ondervinding aller eeuwen geltaafd. Xerxes loofde eene Belooning uit aan den Ontdekker van eenig nieuw Ver- (*) Ibi primum infuevit exercitus populi Romani amare, potare figna, tabulas piilas, vafa ccelata mirari ; ea ptivatim ac publice rapere ; delubra fpoliare facra , profanaque omnia polluere. Rapere , confumere , fua parvi pendere, aliena cupere; pudorem , pudicitiam, divina atque humana promifcua, nihil penfi, neque moderati habere. Sallust. Bell. Car.il. ——— Hier mede ftemt plinius overeen. Eadem Apa donata muite etiam gravim apflixit mores, inutiliorque vitïoria hcereditas Attalo rege mortuo fiiit. Tune etiam hac emendi Romie in auftionibus regüs verecundia exemta ejl, urbis anno fexcenteptm vicefiino fecundo; mediis quinquaginta feptem annis rudita civitate amare etiam, non folum admirari, opulentiam externam; imtnenfo G? Gehakte viStoria momento ad impellendos mores, qute cV ipfa hoe intervallo , anno urbis fexcentefimo octavo parta , figna & tabulas piüas invexit, ne quid deesfet. Hist. Nat. L. xxxtu. C. ft. (f) Multis hoe modis,ut catera omnia, luxuria variavit. Pli. VU, Hist. Nat. L. XXXIII. Cap. i.  OP DER MENSCHEN ZEDEN EN GEBRUIKEN. 215 Vermaak (*), en het Leeven van elagabalus werd gefleeten in najaagingen van denzelfden aart (f). De hedendaagfche Ervaarenis is hier mede geheel eenftemmig; naardemaal de zugt tot Nieuwigheid, in de tegenwoordige Eeuwe, niet alleen is doorgedrongen tot onze Zeden en Gedrag, maar ook tot onze Letteroefeningen en Letterkundigen fmaak,in zo verre, dat Nieuwigheid voor geen gering gedeelte de maatftok is der verdienften van allerlei foort. Een ander Uitwerkzel der Weelde op de Zeden beflaat in grootendeels de onderfcheidende en eigene Charaétertrekken der Sexen om te keeren. De Mannen neemen Zeden aan, alleen aan de Vrouwen voegende; en de Vrouwen, in tegendeel, zoeken de bedryven en de kleeding der Mannen na te bootzen. Columella fchryft van de Wellustelingen zyns tyds, dat zy voor eene gewoonte hadden zich als Wouwen te vertoonen CO- Sallustius verfchaft ons eene opmerking van denzelfden aart (§). Tacitus, de Weelde en Geilheid van nero befchryvcnde, laat zich, op dit ft.uk, naa het vermelden van veelvuldige overdaad, dus hooren: Hy, nero , zelf met geoorlofde cn ongeoorlofde J o'nkuischhedcn bezoedeld, hadt geenerlei lasterftuk ag„ ter^elaaten, om het fnooder te maaken, ten ware hy, „ naa° de ftaatie van een plechtig huwelyk, de Bruid " ieworden was met eenen van dien vuilen hoop, die ~ pythagoras geheeten was. Men zette den Veldheere den vlamverwigen fluier op. Men zag 'er Wiche„ laars , Bruidfchat, Teelbed en Bruiloftstoortzen , Z en aanfchouwde 'er openlyk al 't geene , 't welk zelfs in de Vrouwen de nagt bedekt (**)." Ela- C*) Xrrxes opum regiarum oflentatione eximia eo usque hu xuria gaudebat, ut ediSlo ' pramium ei proponeret , qui novum voluptatis genus reperisfet. Valer, maximi , Lib. IX. Cap. 1. Athemjei, p. 544. (f) Nee er at illi ttlla vita niji exquirere novas voiuptates. Lampridii, Vita elagab. (i) Miramur geftus efaminatorum quod a natura fexum virum denegatum muliebri tnotu mentiantur , decipiantque oculos fpe&antium. Colum'll. Lib. V. (§) Viri pati muliebria. Bell. Catilin. (**) Ipfe per licita atque ilticita fcedatvs, htm fiagitü re~ liquerat, quo comiptior ageret. niji pauces post dies, uni ex Q a »»  «l6 OVER CE UITWERKZELS DER WEËLDE Elagabalus drukte, in dit fchandvolle fpoor, gelyk veelal anders, ook de voetftappen van nero, en liet zich twee keeren als eene Vrouw in den egt verbinden; eerst aan aurelius zoticus, een zyner Officieren, en naderhand aan hïerocles, een Slaaf (*). De Vrouwen waren wederkeerig even zeer genegen om het Charafter en het Gedrag der Mannen te'vertoonen. Gelyk de eerften tot verwyidheid ontaartten, namen zy toe in itoutheid en onzedigheid (f). Saleustius verhaalt ons, dat verfcheide Vrouwen in de Catilinifche Zamenzweering deel hadden; door wier byftand catilina verwagtte de Slaaven in zyn belang te krygen, de Stad in brand te fteeken, en of de Mannen re bewcegen om in zyne maatregelen te treeden, of hun van kant te helpen. Onder deeze Vrouwen bevondt zich sempronia, eene Vrouw, die, hoewel bedeeld met alles wat Vrouwlyke fchoonheid en bevalligheid, in lichaam en ziel, mag heeten, nogthans daaden bedreeven hadt, die mannen ftoutneid vereischten. Verraad, Meineed, Moord, vindt men op de lyst haarer gruwelftukken: en boven dit alles was haare Minnedrift zo verregaande omnaatig, dat zy zich meermaalen tot de Mannen vervoegde, dan de Mannen tot haar. Dit Character, door sallustius met zo ftoute trekken gekenfehetst (|), is blykbaar een Co- ilh contaminatomm grege, cui nomen Pytkagorx fait, in modum foleunium conjugiorum denupfisfet : inditum imperatori flam. meum. Fili aufpices, dos, & genialis torus & faces nuptiales, cunita denique fpeclata, qua etiam in fiemina nox operit. Tacit. imnal. Lib. XV. C. 37- Eo progresfus efi, ut ncque Me'. meque ahorv.m puaicitia parcens, ad extremum amittus nubentium virginum fpecie , palam fenatu , dote data , cur.ctis fejla. more celebrantibus in manum conveniret leüo ex omnibus pro. digieïs. Aurelius victor de Catfaribus, C. 5. Domphero liberto cui etiam fteUt ipftfporus, ita ipfi demp fa voces quoque W ejulatus vim patientiam viriginum imitatus. Sueton Lib VI. C 20. (*) L.MPRIDIl, Vita elagabali. DlONIS CASSII, L. LXXIX Jt) rtrt pan muliebria; mulieres -pudicitiam in propatula habere. Sallust. Bell. Catilin. U) Ea tempeflate plurimos cujusque generis adfcivisfe fihi diMur,_muheres etiam aliquot, qU rem dum Mi libeat de ipfo negotio dicere, fed fiepe ultro adwonent, atque alio transgredientem revocant & festinare fe teJiantur. Tac, de Orator. Cap. 19, Pracurrit hoe tempore judex dicentem , & nifi aut curfu argumentorum , aut colore fententiarum, aut nitore & cultu defcriptionum invitatvs & corruptus eft, averfatur dicentem. Exigitur enim jam ab oratore etiam poeticus decor, non Aitii aut Pacuvii veterno inquinatus , fed ex Hora'.ii & l'irgilii & Lucani facrarin prolatus. Horum igitur auribus £? judiciis ob. temperans , noftrorum oratorum atas pulchrior & ornatior exfiitit. Ibid. Cap. 20. (t) Lentus eft in principiis, longus in narrationibus, otiofui circa excesfus, tarde commovetur , rart incalefcit, pauci fenfus optime &? cum quodam lumine terminantur, nihil excerpere, nihil referre posfis, velut in rtidi adificio, firmus fiane paries & duratunu, fed non fiatis expolitus & fplendidus. Ibidem, Cap. 22» Q4  §id ÓVER. DE UITWERKZELS DER WEELDE dien tyd, in gebruik, waarin de evenredigheden en cieraaden yan de andere Ordes zamengevoegd werden, om zo veel verfcheidenheids en cieraads, als mogelyk was, byeen te brengen. " Men zal misfehien vraagen, hoe het bykwame, dat zo veele uitmuntende Schryvers, als tacitus, seneca , lücanus, en meer anderen, te voorfchya traden, naa het bederf van de Romeinfehe Zeden, en den val der Vryheid. Dcch hier ftaat aan tc merken, dat, fchoon het' Gros des Volks in Weelde en Ondeugd gedompeld lage, , de Opvoeding van eenigzins aanzienlyke Perluo- • nen, nog een geruimen tyd, op denzelfdeïi voet bleef alsin de dagen der Vryheid. Thrasea en helvidius, tacitus enpLiNius, werden opgevoed als eertyds cato en cicero, Deeze omftandigheid bragt veel toe om den fmaak pp te houden , zo wel als de gedaante van den Staat, naa dat de meeste Leden in het diepst verval van Verftand en Zeden geftort waren. De fmaak des Franfchen Volks, ten tyde van lqdewyk den XIV, in welken de Weelde .ten huogften top geklommen was, zweemde zeer naar die der Romeinen , in het befchrecvene Tydperk; fchitterende, met klatergoud vercierd, en fteeds veranderende. Dezelfde beuzelagtige fmaak,welken de Weelde in Letterkunde invoerde, befpeurt men ook in de' Kunften. Nuttige Ontdekkingen worden verwaarloosd ; doch weinig beduidende gemaklykheden zeer vermenigvuldigd. Men vindt Werktuigen uit om tot oogmerken" van Weelde of' Gemak tc dienen, zelfs ten opzigte vsfn de gemèenira Icevensbedryven. Deeze zyn thans in Engeland zoda¬ nig vermenigvuldigd , dat zy een heerïyk voorwerp zouden opleveren om belacht te worden, waren zy niet tefi'ens merktekens van een aangroei der Weelde, dié ernst wekt. Men zou zich, in den eerften opflage, ligt. verbeelden, dat de bewondering deezer kleinigheden niet meer was dan de aanduiding van een kinderagtig cn beu' zeiend vernuft; doch ik hei over om te denken, dat de aanmoediging, aan zulke dwaasheden verleend, llegter gc- ■ vnigen naa zich fleépt. Het ftrekt niet alleen om den tyd en de vinding der Vernuftelingen te verkwisten, maar is Op zicbzelve eéne groote aanmoediging tot Zedebederf, door. ftoffe en voedzel aan de Weelde te verfchaffen. Sallustius merkt, met veel oordeels, op, dat de ziel, bezig m llcgte kunften, gereed is tot het ontvangen van on-  op der mek5chen zeden en gebruiken. 221 ftndnjfden ff>j en Pope heeft, te regt, zulke nutlooze ■en beuzelagtige uitvindingen geteld onder die, welke Set haare bydraagen °" net Het leven der Kinderen is, gedurende de drie of vier eerfte jaren, uitermaten zorglyk* doch na dien tyd word het al engskens zekerer Uit simpson's tafelen van de iternykhdd m verfchillende jaren, blykt het dat van een zeker getal. Kinderen , dat gelyktydig■ geboren ï meer dan een vierde gedeelte fterfl' in hft eerïe iaar' meer dan twee derde | de twee jaren, e e,f mnlle de helft voor het einde van het derde aar. De He™ stmp son maakte die berekening op de Kinderen, die in Lor!iseniefbo°vrer3lTrden; ^ d& ft^%^efd'der Kmderen mvur S h 211 gr°0t- de heer dui>*é de st. maur heeft, door een groot aantal waarnemingen in Frank-  AANMERKINGEN OVER DR KINDSHEID DER DIEREN. 02$ Frankryk, bewezen, dat de helft van de Kinderen, die gelyktydig geboren worden, niet fterft voor hun zevende of agtlte jaar. Te treden in de behandeling van de ziekten der Kinderen, en in een omftandig onderzoek van de oorzaken der groote fterflykheid van het menschdom in deszelfs vroege jeugd, behoort tot myn plan niet. In 't algemeen worden deze oorzaken toegelchreven aan onnatuurlyke gewoonten in de behandeling der Kinderen, ingevoerd door bygeloovigheid, onwetendheid en valfche denkbeelden, ontltaande uit waanwysheid, vooroordeel en vooronderftellende leerwyzen, terwyl de huishouding en de overeenkomst van de Natuur, in het gedrag en den toeftand van mindere Dieren , genoegzaam geheel en al verwaarloosd word. Alle Dieren, het menschlyk geflacht alleen uitgezonderd, brengen hunne Jongen op zonder vreemde hulp; doch een ongelooflyk aantal van Kinderen, zoo wel als Moeders, worden daaglyks verminkt, verzwakt en bedorven, door de onkunde en onnatuurlyke behandeling van Vroedwyven en Vroedmeesters. Naauwlyks is een Kind ter wereld gekomen of het word opgepropt met feneesmiddelen, daar ondertusfchen de melk van de Moeer het natuurlykfte medicyn is om de ingewanden der Kinderen te zuiveren, fchoon de Vroedwyven zich dwaaslyk verbeelden, dat droogeryen daar toe gefchikter middelen zyn. Alle andere Dieren zogen hun eigen kroost, maar wy daartegen laten dit teder en aandoenlyk werk veelal over aan vreemde Vrouwlieden, welker geitel, levenswys en innerlyke neigingen, dikwils volftrekt llrydig zyn met die der naastbeftaanden. Pas na de geboorte, geeft men de Kinderen, in plaats van 's Moeders melk, reeds wynwei, vvatergruël, en andere onnatuurlyke voedfels; niettemin is juist, op dat tydftip van hun beftaan, weinig voedfel en veel flaap hoognoodig ter verfterking van hunne gezondheid en bevordering van hunne rust en weltevredenheid; want de Kinderen flapen gemeenlyk, als zy niet door de noodzaaklykfte behandelingen gekweld worden, verfcheiden weeken agter een na hunne geboorte. Jonge Dieren zyn natuurlyk geneigd om in de open lugt te wezen; maar onze Kinderen, vooral in de groote Steden, worden altoos, in warme kamers opgefloten gehouden, het welk hun lichaam uitmergelt en hun verftand verzwakt, De groote vlugheid, fterkte en fchoone eveni re>i  *26 AANMERKINGEN redigheid, van de geftalte der Wilden zyn gevolgen van hunne harde opvoeding, of van het leven in de open lugt, en van het onbedwongen gebruik van alle hunne ledematen van het oogenblik af dat zy ter wereld komen. In jonge Dieren, zoo wel als in Kinderen, heeft, van de geboorte tot den vollen wasdom, eene trapswyze toeneming plaats van de liehaamlyke en verftandelyke vermogens. Deze vermogens ontwikkelen zich vroeger of later, naar gelang van de natuur en de behoeften der byzondere foorten. Deze toeneming gefchied by den mensch traaglyk. Een Mensch verkrygt deszelfs volkomen lengte en fterkte van lichaam niet dan verfcheiden jaren na de kindsheid, en met betrekkinge tot het verlland, kan men niet zeggen, dat het oordeel en andere zielsvermogens vóór deszelfs dertigfte jaar volkomen ryp zyn. Schoon de indrukken van nieuwe voorwerpen, die men in eene vroege jeugd ontfangt, fterk moesten zyn, vind men egter, dat het geheugen als dan zeer zwak is. Veelvuldig kunnen de oorzaken hier van wezen. In dat tydftip van ons beftaan, zyn meest alle voorwerpen nieuw , zoo dat zy gemeenlyk de geheele. aandagt naar zich trekken, en het is hier van daan, dat het denkbeeld van eenig byzonder voorwerp terftond uitgewischt word door de fchielyke opvolging en nieuwigheid van een ander, waar by nog komt het vermogen, met welk zy op het verftand werken. Haller fchryft dit gebrek van herinnering toe aan de zwakheid van het geheugen; doch het fchynt veeleer voort te komen van eene verwarring, welke noodwendig ontftaat uit het getal en de fterke indrukken van nieuwe voorwerpen. Het geheugen word zoo zeer niet ryp door eene trapswyze toeneming van dat zielsvermogen, als wel door eene vermindering van het getal en de nieuwigheid der voorwerpen, door welken de aandagt opgewekt word. In weinig jaren zyn de Kinderen in ftaat om alle hunne behoeften en verlangens te kennen te geven. Het getal van nieuwe voorwerpen vermindert daaglyks, en de indrukken, gemaakt door die, met welken zy allengskens gemeenzaam zyn geworden, worden, vergelykender wyze, geringer en belangloozer; van daar is het, dat dan de heblykheid om het oog op alles te flaan, en de drift van hunnen geest, begint te verilappen. Dit is het tydftip,waar in het noodzaaklyk word , om het verftand der Kinderen, m plaats van hun een algemeen en onbepaald gebruik van  OVER DE KINDSHEID DER DIEREN. sa? van derzelver vermogens toe te laten, door verfchillende kunstgrepen, gcftadig aan te zetten tot het onderzoek van byzondere onderwerpen , en tot het verkrygen van nieuwe denkbeelden, uit meer famengeftelde en gezuiverder manieren van onderwys. De groote grondflag der Opvoeding is de heblykheid om de aandagt te leeren vestigen. Als dit gewigtig punt bereikt is, laat zich het verftand der Kinderen vormen; doch die rusteloosheid en begeerte tot beweging, welke de Natuur, met de wysfte oogmerken, in het geftel van alle jonge Dieren heeft ingeplant, moet niet al te fterk beteugeld worden. Gezondheid en kragt van het lichaam zyn de zekerfte gronden tot verfterking en verbetering van het Met 'betrekkinge tot de gcduurzaamheid der Kindsheid van den Mensch en de genachten der Infeften, fchynt 'er, in 't algemeen, eene evenredigheid plaats te hebben, niet ten opzigte van den tyd des levens, maar wel ten opzigte van de vernuftigheid en de verftandelyke vermogens van de verfchillende rangen der bezielde Wezens. De Olyphant heeft dertig, cn de Rhinoceros twintig, jaren noodig eer zy tot eene volkomen rypheid geraken, en in ftaat zyn om hun geflacht voort te planten; dan deze jaren zyn geen tyd van derzelver Kindsheid; want die Dieren worden in veel korter tyd bekwaam om zich zei ven voedfel te verfchafTen, en zyn geheel en al onafhanglyk van eenige hulp hunner Ouders. Dezelfde opmerking is ook toepaslyk op de Kameel, het Paard en de groote Apen; want de jaren van derzelver rypheid zyn vier, twee en een half en drie, jaren; doch in deze viervoetige Dieren zyn de bepalingen der Kindsheid veel vroeger. De kleinder viervoetige Dieren, als Hazen, Rotten en Muizen , zyn ryp op het einde van het eerfte jaar na hunne geboorte, terwyl het .West-Indifche Varken en de Konyn maar vyf of zes maanden noodig hebben. Daar is eene opklimming, egter niet zonder uitzondering, in de verftandelyke vermogens van de grootfte en allerkleinfte der viervoetige Dieren ; want de Hond _ en de Vos, wier loosheid zeer groot is, komen in één jaar tot rypheid, en derzelver Kindsheid is zeer kort. Dan van alle de Dieren duurt de Kindsheid, en de hulp noodige ftaat, by den Mensch het langst; doch daar tegen kan men de voortreflykheid en uitgeftrektheid van deszelfs verftand, boven alle andere Dieren, niet betwisten. De  2,a9 AANMERKINGEN De kinderlyke ftaat der Vogels is zeer kort. De mees» ten van bet gedacht dei geplunnden komen, in minder dan zes maanden, tot volkomenheid, en derzelver vernuft is, vergelykeuder wys, d.iar aan geëvenredigd. Wat de Visfchen aangaat, indien men 'er de Walvisfchen en Robben, die hare Jongen zogen, van uitzondert, ont> fangen deze geen hulp van derzelver ouders. Zoo dra de Visfchen uit de Eijeren van hare Moeders komen, zyn zy in ftaat om zich voedfel te verfchall'en, en zelf, in fommige opzigten, om voor haar eigen veiligheid te zor*gen. Van het vernuft der Visfchen hebben wy, uit hoofde van het Element, waar in zy leven, weinig kennis; doch derzelver algemeen karakter is (lompheid, gevoegd by gulzigheid en een onbepaalden trek naar voedfel. ïn tegenoverftelling van de byna algemeene Wet der Natuur, welke onder alle Dieren plaatsheeft, verflinden de Vis* fchen, zonder onderfcheid, alle kleiner en zwakker Die* ren, het zy dezelven tot verfchillende of tot haar eigen foort behooren. In Dieren van e^n hooger rang is de gulzigheid zelden gepaard met vernuft of een uitftekenden fmaak; als de voornaamfte trek van een Dier op vleesch* voedfel valt, kan men 'er genoegzaam zeker uit beduiten , dat deszelfs verftandelyke vermogens gering zyn , als zynde byna altyd omtrent de groffte voorwerpen werkzaam ; zoo dat, indien deze aanmerking doorgaat , dê Visfchen gerangfehikt moeten wurden onder de dumfte Dieren van gelyke grootte en levendigheid. De kinderlyke ftaat der Infeéten is van een verl'chillen^ den aart. Na dat zy uit het Ei gekomen zyn, ondergaan zy zeer veele veranderingen, en nemen zulke verfchillende" gedaanten aan, dat het moeilyk is om dat tydftip van derzelver beftaan te bepalen, het welk de ftaat van Kindsheid in de grootere Dieren daar fielt. Verfcheiden foor* ten blyven langer of korter in de gedaante van Wormen en Rupfen,: vóór dat zy in Poppen, en vervolgens in Vliegen, veranderen. Als zy jong zyn, zyn zy, even gelyk andere Dieren, zeer klein en zwak: dan egter is in dien hulp noodigen ftaat de Natuur derzelver eenige voedfter. Zy vorderen geen hulp van hunne Ouders, die, in 't algemeen, geen kennis dragen van hun kroost? doch, gelyk reeds opgemerkt is, naar de ingeving vaft de Natuur te werk gaande, leggen de Moeders eenparig hare Eijeren op zulke plaatfen, die gelyklyk voedfel en befcherming aan hare Jongen verfchanen. De Ouder?  over de kindsheid der dieren. 229 -der Vliegen leggen, volgens hare foorten, indien de noodzaaklykheid haar zulks niet belet, altoos derzelver Eijeren op byzondere planten , in de lichamen van andere Dieren, op de aarde of in het water. Wanneer derhalven een Infeft het beftaan in deszelfs eerfte gedaante ontfangt, is 'er reeds op dat oogenblik in alle zyne noodwendigheden voorzien. Schoon de Moeder, na dat de worm uit het Ei gekomen is, geen zorg draagt voor baar kroost, en zelfs by het uitkomen niet tegenwoordig is, plaatst zy het egter, door eene zuivere en onfeilbare ingeving van de Natuur, altoos in zulke gelegenheden, waar in het Jong een eigenaartig voedfel, en al wat het voor deszelfs zwakken toeftand noodig heeft , vinden k3Dan op deze algemeene wet, naar welke de Infeclen geregeerd worden , vallen egter eenige uitzonderingen. Byën cn fommige andere Vliegert maken met alleen nesten voor hunne Jongen, maar voeden hen daadlyk, en dragen veel zorgs voor derzelver befcherming. , Uit al het voorgemelde, betreklyk de Kindsheid der Dieren, kan men eene aanmerking maken, die onze byzondere aandagt verdient. De Natuur heeft gelykmatig, hoewel op verfchillende wyzen, voorzien in de voeding en het beftaan van alle levende wezens, terwyl zy m een kinderlyken ftaat zyn. Schoon het menschlyk Geflacht zeer lang in dien ftaat blyft, zoo neemt egter de verknogtheid en de zorg der beide Ouders, m plaats van te verminderen, niet alleen beftendig toe, naar gelang van den tyd en de moeite, die zy aan de Opvoeding moeten hefteden, maar duurt zelf gemeenlyk zoo lang zy leven. De wederzydfche genegenheid van Ouderen en Kinderen is eene van dc grootfte bronnen van het menschlyk geluk. Indien de liefde der Kinderen niet fterk was, en zelf met den tyd niet nog toenam, zouden de arbeid, de geftadige oppas'fing, de angften en vermoeijenisfen, der Moeders ondraaglyk wezen. Maar hier maakt de Natuur, wier wysheid altyd blykbaar is , eene genegenheid, die alle moèilykheden overwint, en alle fmerten verzoet. Als een Kind zieklyk is, en buitengemeene zorg vordert, ziet men dat de Moeders, op eene wonderbaarlyke wyze, m hare kragten onderftcund worden. Liefde en medeiyden vefeenigen zich , en deze twee gemoedsdriften werken zoo fterk, dat alle ongemakken-en moèilykheden, met wakkerheid en gewilligheid, gedragen worden. meng. 1795. no. 6. R mei  &30 AANMERKINGEN OVER DE KINDSHEID DER DIEREN. Met betrekkinge tot de geringere foorten van Dieren is de Natuur niet minder zorglyk. De viervoetige Dieren en Vogels heeft zy eene fterke en blykbare genegenheid voor derzelver kroost ingeplant, voor zoo lang de ouderlyke zorg noodig is; doch wanneer het Jong zoo ver komt, dat het zich zelf kan befchermen, cn van nooddruft voorzien , vermindert allengskens de ouderlyke toegene- fenheid: zy worden dan niet alleen achteloos omaent un kroost, maar dryven het zelf met geweld uit hunne tegenwoordigheid, en na dat tydftip fchynen zy geen kennis meer te dragen van die voorwerpen, welken, nog zoo kort geleden, al de aandagt van hun verftand naar zich trokken , en alle pogingen en vermogens van hunne lichamen bezig hielden. Hier vertoont zich de waardigheid en het voortreflyke van den Mensch in een helder licht. In plaats van de kennis van zyn kroost, wanneer het tot ryper jaren gekomen is, te verliezen, breid zich, integendeel, zyne genegenheid uit, zoo dat hy niet alleen zyne Kinderen, maar zelf zyne Kleinkinderen, met dezelfde liefde omhelst. NIEUWE EN WEETENSWAARDIGE BYZONDERHEDEN IN DE NATUURLYKE HISTORIE DER DIEREN VAN LABRADOR. (Overgenomen uit cartwrigeit's Journal of a Rejidence of Sixteen Tears on the Coast of Labrador.} HET EGELVARKEN. Ik weet niet hoe veel Jongen de Egelvarkens, te eener dragt, ter wereld brengen; doch ik verbeeld my, dat ze niet zeer vrugtbaar zyn; want, indien zy dit waren, zouden zy alle de Boomen des Lands verwoesten; dewyl zy, geduurende den Winter , niets dan boombast eeten, en hier door een verbaazend getal boomen van alle foorten dooden, fchoon zy den Zilver-fpar boven alle andere verkiezen. In den voortyd zyn ze zeer gefteld op de bladeren van den Larix, en in den Herfst eeten zy een liegt foort van Paddeftoelen, welke hier in vry grooten voorraad groei jen. Grootendeels gelykt het Egelvarken na den Bever in .grootte en gedaante; het verfchil beftaat alleen in den Staart  NIEUWE BYZONDERH. IN DE NATUURE. HISTORIE. 2$l Staart en de Pooten. Zy zitten beide overeinde, cn maaken gebruik van de Voorpooten om fpyze te neemen. Het Egelvarken klimt vaardig op de boomen; ten welken einde 'r zelve met lange klaauwen voorzien is. Als het 's Winters in een boom klimt, geloof ik niet dat het daar uit nederdaalt eer hy al de bast van beneden tet boven öpgeknauwd heeft. Doorgaans loopt het, in een rechte lyn, door het bosch; zelden een boom ongefchonden hatende, uitgenomen de zodanige die oud zyn." De jongfte heeft het liefst, en knaagt 'er zo veele af, alleen het binnenfte gedeelte van den bast gebruikende, dat ik dikwyls gezien neb, dat één Egelvarken by de honderd boomen in een Winter vernielde. Iemand, die den aart deezer Dieren kent, zal zelden misfen dezelve aan te treffen als 'er fneeuw op den grond ligt, indien hy flegts den boombast van dien Winter kan aantreffen, door een kring rondsom de boomen met bast te maaken. Het Dier zal fchielyk op zyn pad komen, of 'er moet zeer diepe fneeuw gevallen weezen, naa zyn laatfte opklimming. Deeze eens ontdekt hebbende, zal het niet lang duuren, of hy het vindt het Dier. De buik van het Egelvarken is bedekt met dik bont; doch het lyf voorts met fcherpe Prikkels of Pennen, de langfte en fterkfte zyn op den rug en den -ftaart. Het is een algemeen aangenomen gevoelen, dat een Egelvarken die Pennen, naar welgevallen, kan uitfehieten na een afgelegen voorwerp; doch ik waag het te verzekeren, dat deeze foort (wat ook andere kunnen doen) hier toe .niet in ftaat is; want ik heb my veel moeite gegeeven oni niy van dit ftuk te verzekeren. Op de aannadering. van gevaar kruipt bet Egelvarken in een hol, als zulks mogelyk is; doch als het"'er geen kan vinden, neemt het ,de beste bergplaats, welke zich aanbiedt, fteekt den neus tusfehen de voorpooten, en verdedigt zich door een fcherpe fteek met den ftaart, of een fchielyke uitzetting van den rug. Naardemaal de Pennen aan de punten gebaard-zyn, en niet diep in de huid ftaan, fteeken zy diep in 't geen zy treffen. Men moet zorg draagen om ze onmiddelyk.uit te trekken; anderzins zullen ze, door de beweeging van het Dier, waarin de Pennen fteeken, aangezet door de baarden van de Pennen, geheel in het deel doordringen. Doch ik zag nimmer, dat de fteek vergezeld ging met flegtec verfchynzelen dan die van een Chirurgicaal werktuig. ■Onlangs doodde ik een zwanger oud Egelyarken, ge' " ;R o reed  S32 NIEUWE BYZONDERHEDEN reed om te baaien. Het lag op den grond, en myn ïagthond , die altoos by my is, en nooit te vooren een Egelvarken gezien hadt, floeg 'er het oog niet op, of viel 'er op aan met denzelfden moed als hy op een Vos zou gedaan hebben. Ik dagt, myn Hond zou op het oogenblik dol geworden weezen. Zyn tong, de geheele binnenzyde van den bek, zyn neus en ihoet, «aken zo vol pennen •als 'er in konden zitten; zodanig, dat zyn bek wyd open ftondt, en het Dier zich in zulk een angst bevondt, dat het my zou gebeeten hebben, toen ik het verligtin** wilde toebrengen, indien hy den bek hadt kunnen iluiten t Huis komende deed ik het arme Dier nederwerpen, en haalde 'er, met veel moeite, in omtrent drie uuren tyds, de meeste uit. Eenige waren te kort afgebrooken om 'er vat aan te krygen, andere haalde ik 'er by de punten uit, die geheel door het vcrhemelzel van den bek en het kraakbeenige van den neus gegaan waren. DE WITTE BEER. t Geen éen enkel fpoor van een Witten Beer hadt men in langen tyd gezien; dit doet my denken, dat deeze Schepzels zich aan den buitenkant van het Ys onthouden, geduurende den Winter; want daar kunnen zy Zeekalveren aantreffen. Komen zy aan den oever, dan gebeurt zulks, naar myn vermoeden, op de buitenfte Eilanden; nogthans heb ik zomtyds waargenomen, dat zy s Winters diep landwaards in gaan; doch hoe zy daar voedzel kunnen vinden is my onbekend; want ik kan niet gelooven, dat zy eenig ander Landdier kunnen vangen dan het Egelvarken; en van deeze Dieren flegts weinige; ook moeten zy zulk een flegten maaltyd duur betaalen, uit hoofde van de ftekels waar mede de Natuur dit Dier, te zyner verdediginge, begiftigd heeft. Wat Visch aanbelangt, van deeze kunnen zy flegts weinig _ vangen, en dat nog kleine, in zulke gedeeften van Rivieren en Meiren als door de fnelheid van derzelver loop, of door warme bronnen, open blyven. Ik zou mv verbeeld hebben, dat zy in aantal zich zouden vervoegd hebben na die gedeelten van de wateren loopende in Sahdwch-fiay, die den geheelen Winter open zyn, dewvl een groot getal van Zeekalveren zich hier geftadig onthoudt ; nogthans zagen wy in het holfte van den Winter nooit het fpoor van één enkelen. De  IN BE NATUURLYKE HISTORIE. £33 De Witte Beeren zyn groote reizigers, en moeten zeker in ftaat zyn om het langen tyd zonder voedzel uit te harden. Wanneer zy niet anders kunnen krygen, geneeren zy zich met de lange fteelen van Zeewier: dit doen de Zeekalveren desgelyks; want ik heb ze beiden dit tot voedzel zien nuttigen. Een groot aantal Witte Beeren komt, zo ik geloof, alle Voorjaaren om, door met het Ys al te ver van 't land weggevoerd te worden om 't zelve weder te bereiken, fchoon zy een verren weg zwemmen. Ik heb gehoord van deeze Dieren, die men, vyftig mylen van land, op losfe Ysfchotzen, met Schepen die na de Kust voeren, aantrof. De Witte Beeren werpen de Jongen omtrent Maart, op het Ys, waar zy eenige dagen leggen eer zy in ftaat zyn de Beerinnen te volgen, die ze daar laaten , terwyl zy op prooi uitgaan ; als de Jongen eerst in ftaat worden om mede te trekken, neemen zy ze niet zelden op den rug. Doorgaans hebben zy niet meer dan één Jong te gelyk; zomtyds egter twee, en ik heb gehoord van drie. Maar ééns in de twee jaaren werpen zy; dan hoe lang zy dezelve zoogen, of hoe lang zy draagen, weet ik niet. Wanneer de Jongen zeer klein zyn, is het gevaarlyk de Beerinnen te ontmoeten : dikwyls vielen zy als dan op iemand aan, zonder de minfte terging ontvangen te hebben; doch, op andere tyden, neemen zy de vlugt: wanneer men, nogthans, op een deezer Dieren , in welk een jaargetyde ook, fchiet, en niet zo treft dat de wonde doodlyk is, moet men verWagten, terftond, met de grootfte woede, aangevallen te zullen worden. Naardemaal zy bv uitftek fterk, en moedige vegters, zyn, vindt men zich in een dringend gevaar, of men moet een fnaphaan met een dubbelen loop, en met hagel gelaaden, hebben, om het Dier blind te fchieten, of een Hond, die het geftadig van achteren naazet; (en dit zullen alle Honden doen , die ééns of tweemaalen op de Beerenjagt waren); de Beer zal dan op zyn aars gaan zitten, en ronddraaijen, tragtende den Hond af te weeren. Dit is het tydftip wanneer men moet naderen, en den Beer met één fchot kan dooden, als men flegts bedaard is; maar is de Hond op de Beerenjagt niet wel afgerigt, dan zal hy het Beest van vooren aanvallen, in welk geval hy zeker of gedood, of verminkt, of oogenR 3 blik-  534 nieuwe byzonderheden bliklyk verfchrikt, wordt; en dan zal de Beer op den Jaager aanvallen. Het rendier. Niettegenftaande de Rendieren, uit den aart, zeer wild en fchiïw zyn , wofdt nogthans geen Dier zo fchielyk en zo gcheeï tam gemaakt, als men het jong krygt; doch hoe het daar mede afloope wanneer men het in eenigzins gevorderden ouderdom vangt, weet ik niet. Zy worden niet alleen zeer gemeenzaam, maar betoonen ook eene groote genegenheid voor zulke Menfchen en Honden, die hun behaagen ; doch zyn even af keerig van die hun leed doen. Myn Rendier heeft volle vryheid gehad zints den vierden dag dat het gevangen was, (uitgenomen dat het eenige weinige nagten afgeflooten gehouden wierd, op dat de Honden het niet mogten dóoden terwyl wy fliepen ; maar zedert heeft het los geloopenO Het fchrikt niet op eenig geraas, zelfs niet op den ilag van een fhaphaan , digt by 't zelve afgefchooten; doch wordt met grooten fenrik bevangen, als eenige Honden het agtcr naa , of zelf 'er naby, loopen: het fchrikt desgelyks wanneer de Menfchen veel beweegings maaken; doch op het oogenblik , dat deeze ophoudt, is ook het Beest gerust; Dikwyls loopt het na een Hond toe, cn riekt 'er aan; het kent alle myne Honden, en legt zich nevens dezelven by het vüur neder. Ik geloof, dat de Rendieren bykans nimmer flaapen : voor zo verre ik het myne heb waargenomen, Hiep het nooit, of hieldt de oogen langer dan Wee feconden geflooten ; en hoe weinig beweegings ik maakte tproag het op. Te bedde liggende, als myn Rendier op den \loer was, ftóndt het alle vyf of zes minuuten overeinde, m tc kunnen zien of ik ook was weggegaan; en, myn aangezigt gelikt, of aan myn halsdoek gezoogen, hebbende, ging het weder leggen. Als het my, ten eenigen tyde. Verloeren hadt, liep het overal heen ; eenigzins als een Zwyri in de aarde wroetende ; rustte nimmer vóór dat het my gevonden hadt, wanneer het, met allen fpoed, na my toe fnelde. Zomtyds heb ik my vermaakt met itilftaan en loopen, nu vror dan agter myn Rendier; hier m' fcheen bet groot genoegen te ft neppen; het deedt even eens, wendde eö keerde zieh op dezelfde'wyze als ik gezien  IN CE NATUURLYKE HISTORffi. &3S Kien heb dat de wilde Jongen onder elkander deeden. Desgelyks heb ik waargenomen, dat het Rendier, als het fchrikt of bevreesd gemaakt wordt, zyn ftaart overeind zet, ert anders altoos laat hangen. Het is een misbegrip, dat de Rendieren geen Gras ot naauwlvks iets anders willen eeten dan witte Mosch; want zv eeteii allerlei Planten, welke in dit Land eigenaartig groeilén, uitgezonderd eenige weinige, en de Plant hier Alexander geheeten; en heb ik niet kunnen ontdekken, dat eenig Beest, in dit Land, dit Gewas eet, dan alleen de Zwarte Beeren, die 'er zeer heet op zyn. De Rendieren fchynen niet veel fmaak in Gras te vinden; nogthans heb ik gezien , dat het myne een weinig Gras at, het groffte loort liefst Mvne opmerking heeft my getoond, dat, in het laatst van April en in de Maand Mey , de wilde Rendieren weinig anders gebruiken dan droog Gras en wilde RogTe, die als dan door de fneeuw beginnen heen te fteeken. Z> zyn zeer gefteld op verfcheidenheid van voedzel; ten tyde dat 'er Voorraad van Gewasfen is, de voorkeus geevende aan de jongfte en fappigfte. Dit is oorzaak dat zy alle maanden van fpyze veranderen; en ook. verfcheide maaien op denzelfden dag, naar dat het vogtig ot droog is; nu verwerpende 't geen zy een uur geleden boven alles fielden. De bladen van een Gewas, hier de Dogberry-bush geheeten, en dat op de kanten der bergen groeit, in een vogtigen grond, vallen, jong en teder zynde, zeer in den fmaak der Rendieren; ook eeten zy greetig van een Waterplant in de poelen. Naby myn huis is dusdanig een poel, vol van dit Watergewas; myn Rendier heeft het tot op 't water afgeëeten. My ftaat voor, dezelfde foort van Gewas in de Hoogelanden van Schotland gezien te hebben; men bedient 'er zich aldaar van om Bier mede te brouwen, in ftede van Hop. Desgelyks eeten zy ook gaarne de jonge bladeren van de meeste foorten van boomen en heesters, die geen harstagtig fap hebben, bovenal van Willigen; doch ik heb ook gezien* dat zy de uitfpruitzels eeten van de zwarte Spruce,inden Winter; doch zy beeten 'er niet fterk in. Het verwonderde my zeer, dat ze niet gefteld waren op eene foort van Erten, die hier in grooten overvloed groeijen.. Dikwyls heb ik de wilde Rendieren naagegaan, op plaatzen, waar dit Gewas in de ruimte ftondt, zonder te ontdekken , dat zy 'er aan geweest waren j nogthans aam R 4.  CL§6 NIEUWE BYZONDERHEDEN ik waar, dat myn Rendier zomtyds iets daar van nuttigde. Het eet ook de kruim van zagt brood, maar wil de korst niet aanraaken , of belchuit gebruiken: misfehien hebbe men dit toe te fchryven aan de zwakheid der tanden. Myn Beest is zeer gefteld op Pudding en gekookte Aardappelen; doch weigert de laatite als zy raauw zyn. Gekookt gezouten Vleesch kan het ook eeten. De Rendieren ftaan zeer vast op de pooten; want zy loopen lang over fcherpe en ruwe rotzen, of vlakke ronde losfe fteenen, zonder ooit te ftruikelen of uit te glippen; maar op glad Ys kunnen zy bezwaarlyk ftaan blyven. Van geftalte mogen de Rendieren fchoon heeteu ; zy zyn zo recht van leden als een Paard, en hebben bykans dezelfde gedaante, alleen geen zo goeden hals. Zy gaan , flappen en galoppeeren, op dezelfde wyze, en geen oud ïagtpa.ard zal een ftaanden of loopenden fprong met meer bevalligheid of oordeel doen, dan thans myn ione Rendier. J 3 ö Sterk en zeer werkzaam zyn de Rendieren; dit maakt dezelve goed voor de fleede. Zy leggen een verren weg af, en zien geen wegen aan; zv zwemmen met groote fnelheid, en tot op een grooten afftand. lk hou my verzekerd, dat ze meer dan vyf mylen in één uur zwemmen en ik geloof dat zy zes mylen zouden kunnen afleggen. ' De Mannetjes toonen meer moeds dan de Wyfjes, en Wyfjes, die Jongen zoogen, meer dan die droog zyn Wanneer_zy eenig geluid hooren, of een Man zien die geheel ftil ftaat, verlokt hun de nieuwsgierigheid dikwyls om het voorwerp naauwkeurig op te neemen; eene rueuwseierigheid, welke ik gezien heb dat hun op het leeven te ftaan kwam. Dikwyls galoppeeren of flappen de Rendieren eeniee honderd fchreden voort, houden ftand, en kyken een minuut of twee lang. Als zy voldaan zyn, loopen zv weg, en maaken onder den wind te komen, om dus van t najaagen verzekerd te zyn. In den Winter loopen zv doorgaans verfcheide mylen eer zy rusten. Door een Jagthond nagezet, weeten zy, op eene verbaazende wyze, hun loop te regelen, en zich beneden wind te houden. Zy maten den vervolger ailengskens tot op eenige fchreden by zich komen; doch niet nader, als zy het lurmen beletten: dan zetten zy het weder op den gang, tot  IN DE NATUURLYKE HISTORIE. 1%? tot de Hond adem moet haaien; zo ras deeze ftil ftaat, ftnn zv ook ftil, keeren z\ch om, en kyken na den Hond; waar op zy weder aftrekken , onder een veelvuldig ophouden en omkyken. Bevinden zy zich op het Ys wanneer 't zelve met fneeuw bedekt is , dan zullen zy 't zelve niet voor kaale heuvelen verwisfe- 1CWanneer de Rendieren in den Zomer gejaagd worden, zoeken zv altoos eenig water te bereiken, als waarin geen Landdier het van hun wint. Haalt hun vyand hun op, dan verdedigen zy zich met de Hoornen of de Achternooten; zv betoonen hier mede zo veel moeds en kragts, dat een frislè ftoot of flag, met een van beiden, doorgaansdoodlyk is.voor den Wolf of den Hond, als het een oud Rendier is. „,,.,. . r, Veele foorten van Wildbraad heb ik m onderfcheidene Landen gegeeten; doch, myns oordeels, geen 't welk het Wildbraad van een Rendier, als het in den rechten tyd 1S UitVdeaWaarneemingen, welke ik gedaan heb op myn Rendier, ben ik van gevoelen, dat 'er in Engeland veele Oorden gevonden worden, waar zy zeer wel zouden tieren- doen ik denk niet dat zy zouden kunnen beftaan in zulke Perken, die niets dan fyn Gras opleveren. . Het is eene ftoffe van bevreemding en bewondering, dat het Mannetje der Rendieren de Hoorns zo ipoedig verliest naa dat dezelve volgroeid zyn, en dat de Natuur hun verftooken laat van dit verdedigmiddel, ten zelfden tvde als zv het meest blyken noodig te hebben -om zich te verweeren tegen de Wolven, en het zo lang verwyle eer de nieuwe Hoorns voor den dag komen. Naardemaal zv fncller en langduuriger kunnen zwemmen dan eenig Landdier, en alle de onderfcheide Landen, waar zy zich natuurlvk bevinden, vol zyn van rivieren en meiren, belchutten zv zich in den Zomer voor de verfcheurende tanden der Wolven, door het water te kiezen. Wierpen zv de Hoorns niet af vóór April, zy zouden dan niet alleen dikmaals water vinden om 'er de toevlugt in te neemen; maar de Wolvinnen op dien tyd met Tongen, en de Honden zwak, en de Sneeuw meest ontdooid zynde, zouden zy zich in zo veel gevaars niet bevinden als tusfehen December en dien tyd. R 5 DE  »38 Nieuwe byzonderheden de zwarte beep,; Op zekeren middag ontdekte' ik een Zwarten Beer*, op Venifon Ilcad. Mr. collingham, martin, en vier Honden, met my neemende, kwamen wy onder Berry HUI en fchooten den Beer op. Ik voerde de Honden aan, die eenigen tyd op hem jagt maakten: zy kweeten zich wel, inzonderheid de Haazewind, die zich altoos achter den Beer hieldt; doch de drie Newfoundlandfche Honden, vooruitftreevende, beet hy allen, en één derzelven zo geweldig, dat ik vrees, of het Beest vervolgens wel tot eenig ding nut zal weezen. Ziende dat de twee andere zich mede in groot gevaar bevonden, greep ik den Beer achter in den nek, en bragt myn jagtmes, achter den fchouder, in zyn hart, en doodde hem. Deeze handgreep leerde ik van de Jaagers zyner Majefteit, in het Bosch van Limburg, in Hanover, toen ik , by het eindigen van den Duitfchen Oorlog, met hun op de Beerenjagt ging Wanneer een Beer op die wyze geftooken is, valt hv doorgaans plotslmg dood ter neder; doch dit deedt deeze Be*r niet; m tegendeel, hy vogt woedende tegen de Honden, tot dat zyn bloed geheel gefpild was, en de worftelingen, die het beest maakte, deeden het bloed tot myn elleboog fpatten. Dit Dier woog drie cn zestig ponden, was zeer vet, en ik geloof omtrent drie of vier jaaren oud In de maand September omtrent zeven mylen di'ep Iandwaards intrekkende, vonden wy de Bosfchen in 't algemeen fchraal, den grond goed, en overvloed van voedzel voor de Rendieren in deezen tyd des jaars, en voor Zwarte Beeren in den Zomer. Ik nam waar, dat beide deeze Dieren zich daar van zeer bediend hadden; en had ik een Hond by my gehad, die op den reuk afkon, zo twyfel ik geenzins, of ik zou Rendieren opgejaagd hebben; dewyl de kentekens, dat zy kortlings daar geweest waren, zich duidelyk opdeeden. Het voedzel, 't welk de Zwarte Beeren daar aantreffen, beftaat in Mieren en Vliegen: de Bosfchen zyn, verfcheide jaaren gcleeden, afgebrand; eene groote menigte boomen ligt er op den grond, welke thans, geheel verrot, vol zvn yan eene menigte Mieren en andere Infecten. De Beeren breeken deeze boomen met hunne pooten in ftukken, en hkken er met de tong de Infecten uit. Dit is geene verondcrftelhng, geen vertelzel, maar een daadlyk gebeurde | zaak ;  in dè natuurlyke historie. ^39 ■mk; want ik heb een Beer gedood, wiens ingewanderi vol waren van zulke Infecten, en waarin ik niets anders vond. leevensbyzonderheden van thomas hollis, Esq. een vryheids- en menschenvriend. (Uit het Engelsch.) De beste en nuttigde Charafters in 't Menschlyk Leeven zyn nier altoos de in 't oog loopendfte De edelfte daaden van een weldaadig Man zyn de zodanige, welke het minst hebben van Vertoonmaaken, en volvoerd worden in een ftil en aanhoudend nuttig Leeven. Zodanig waren die van den Heer hollis. Niet op Roem of Vermaardheid gefteld, en te vrede met het zuiver genoegen van wél te doen, is het geen wonder, dat deeze Man liet algemeen en naar verdienften .kg^TOjg^g kort naa zynen dood, ui den Jaare MDCCLXX1V, een Schryver zyn Character, met korte woorden, in deezer voege opgaf: „De Heer hollis was een Man, ge„ vormd naar het geftreng, maar verhoeven, plan van oud Griekenland, in wien zich de menslievende en on' baatzugtige Deugd van brutus vereemgde met den weitomen en kloekmoedigen Geest van sidney: hy !• ftak uit in de wyze waarop hy zyne ruime Middelen betteedde; dezelve niet verkwistende in een grootfehen Z Leevenstrain, welken hy verfmaadde; maar m het byftand bieden aan Lieden van Verdienften, in het aanZ moedigen van Kunften en Weetenfchappen, die hy met hartlvke genegenheid en uitfteekenden yver bevorderde j ' overtuigd, dit de liefde tot dezelve tot zedelyke en * verftandelyke Schoonheid opleidt. Hollis was een vuurig en fterk Voorftander van de zaak der Vryheid , en der Deugd, van de Regten der Menschlyke Na', tuure en des Gewcetens. Zyne Menschiiefde en Ede ' moedigheid bepaalden zich niet tot den kleinen plek Z gronds zyns Vaderlands: hy fpeurde Verdienften op m , alle dcelen der Wereld; zich zeiven aanmerkende als " een Wereld-burger; doch hy verborg zyne Werken van ', Weldaadigheid", te vrede met wélgedaan te hebben. Met één woord, zo groot was zyne Menfchenmm, *■ zvne Liefde en algemeene Weldaadigheid, dat men < JJ v, hem,  24° LEEVENSBYZONDERHEDEN „ hem, met vollen nadruk van dat woord, den goeden „ Heer hoelis noemde (*)." Deezen Man willen wy de Leczers van ons Mengelwerk nader leeren kennen, door de meest treffende byzonderheden uit eene Engelfche Leevensbefchryving over te neemen. •* 0 9 Thomas hollis, Esq, van Corscombe, in het Landfchap Dor jet,, werd den veertienden van Grasmaand des. Jaars MDCCXX geboorerj. a Thomas, zyn Overgrootvader, was, van Rotherhan:, in 2ör/e, een Maaker en Koopman in klein Yzerwerk, en de Stigter van een Hospitaal voor zestien arme Mesfenmaakers Weduwen ; eene Stigting, naderhand verbeterd door zyne Aframmelingen. Geduurende de Burger-oorlogen verliet hy Torkshire, zette zich te Londen neder, en huurde, voor den tyd van negen-en-negentig Taaren, Ptnner s-kalL, voortyds de plaats van de Zamenkomst der voornaamlte In^ependent-en, olivier cromwell en ande3ren' SL^Jï?^?,*0*. de Baptisten.- en overleedt in den Jaare MDLLXvIIi, in den ouderdom van vier-en-tachtic Jaaren; naalaatende drie Zoonen, thomas , nathaniel cn john, cn eene Dogtcr. Thomas, zyn oud/te Zoon, een groot Koopman te Londen, heeft zich inzonderheid bekend gemaakt door zyne Gunstbetoonmgen aan Nieuw - Engeland, byzonder aan Harvard Colkdge, m Cambridge, waar hy een Hoogleeraarfchap m de Wis- en Natuurkunde, en een beu?s voor tien Studenten, oprichtte, met andere Weldaaden,die bykans de lom van 5000 Ponden St. beliepen. Zvne Broeders waren deelgenooten in veele van zyne Giften lot eer van deeze waardige Mannen, deeden zy deeze Ge- (*) Onder eene Afbeelding van hem vinden wy deeze Regels; Kind equal Rule, the Government of Laws, And al protecling freedom , which alone Sujlains t ''e Name and Dignity of Man For these he liv'd. ' dat is: ., Zagte billyke R?gal, d3 Heerfchappy der Wetten en al- ffiBSbSïïd?*die a,leen den en de ïu^iaca onuerltut, voor deeze leefde hy."  van thomas hollis. £-41 Ge chenken aan Harvar cl Colledge, zonder eenige uitfluitende voorwaarden, met betrekking tot. Godsdicnftige Aanhangen, fchoon zy in Godsdienstbegrippen verichildarvan de Bezorgers dier eertyds agtenswaardige Kweekïwinnle De Heer thomas hollis , van wien wy hier meer bvzonder moeten fpreeken, volgde hierin de voetftappen zyner braave Voorgangeren. I\athaniel, de tweede Broeder, hadt een Zoon, thoMAst dif n den Jaare MDCCXXXV (drie Jaaren vóór zvn Vader) ftierf, en flegts één Zoon, thomas geheeten, hit Onderwerp deezer Leevensgefchiedenisfe, naahet. rieeve erfde bv gevolge, de Goederen zyns Vaders, cn vanzyr[ Oud - oom" thomas , die, zonder Kinderen, in 't Tan- MDCCXXX geftorven was. J De Moeder van clen Heer hollis was de Dogter van Mr scott van IVolverhampton, in wier Familie hy tot clen' ouderdom van vier of vyf Jaaren werd opgevoed. Een omflachtiger berigt van zyne Familie is noodloos, doch deeze byzonderheden dienden vermeld te worden, om op te merken , dat de Heer hollis verre was van Zich te verheffen op 't geen hy noemde dc P'rgamcntc Eer der Voorvaderen, en veel liever verkoos het edel fpoor te betreeden van zyne Voorzaaten, door zyne. Middelen te befteeden in daaden van Goedertierenheid en Mensenliefde, binnen en buiten 's Lands Daarenboven kan dit verflag der Familie van den Heer hollis ftrekken om een misflag te herftellen, welke men in zommige gedrukte Schriften aantreft, die van hem fpreeken als een Afftammeling van denzil, Lord hollis: by celeeenheid deezer misvatting, zullen wy hier een Uittreksel plaatzen uit een zyner Brieven aan Dr. mayhew, van Boston, welke teffens een zyner Charactertrekken zal ontvouwen^ ^ - aan den Naam van HOLLIS. „ 'grootfte onbeleefdheid, welke ik immer beging, was bv een Iersch Collonel, op eene Spaanfche Napelfche Z Vastigheid, ten zynen Landhoeve, waar hy my ten nnd- daomaal penoodiod hadt, geduurende myn verblyf te Z Sfiifden Jatre MDCCLII. De Collonèl was.een Z beleefd Man, een Man van Letteren, en zeer bereisd 5 ' doch een geflaagen Jacobjn; en ik een verklaarde Wlng, een Voorftander der Revolutie, en yan het Huis van Hanover. Maar 't was myne zaak, de wereld te zien, en, als een jong Man, met allen te verkeeren; by, als een  fl^a leevensbyzonderheden „ bejaard Man, lag zich op de Letteren en Rust toe. Te „ Napels kreegen wy aan elkander kennis; en, onze be„ ginzels, wat de Staatsbegrippen betreft, ter zyde ge„ fteld, (waar over wy nimmer fpraken,) vatten wy ze- „ kere maate van Vriendfchap voor elkander op. • „ Naa het middagmaal gehouden te hebben, zeide de Col„ lonel: „ Daar was een groot Man, die uw Naam droeg? „ aan de zyde des Parlements, geduurende de Burgeroor- „ logen. Zyt gy van zyne Familie?'" Ik antwoordde „ hier op, vlot en vaardig, Neen, myn Heer! maar ik ben „ vol van zynen gesft. Hy ;(limplachte, en ik was daar„ op eenigzins verleegen, bedenkende, dat zulk eene taal „ ongetwyfeld ten huize myns Gastheers ongepast was. „ Maar het was een jeugdige uitval, en hy nam het niet „ hooger; het maakte geene breuk in onze Vriendfchap, „ maar bevestigde die veeleer, als een blyk van open„ hartigheid. In de daad, ik ltaa in het gevoelen van „ montagne, dat openhartigheid in gedrag zelden fchaadt, „ en een Heer wel voegt." In dien zelfden Brieve fchryft hy: „ De hollissen, Graavcn van Clare, zyn uit„ geftorven ten tyde van Koningiune anna. Of ik de „ eer heb van in vermaagfchapping met hun te ftaan, „ weet ik niet; ook bekreun ik my daar over geenzins. „ Maar myn Grootvader was gewoon te zeggen, dat wy „ allen van ééne Familie waren, die ten tyde van hen„ drik den VII van elkander fcheidde." Van Wdverhètmpton werd hollis na Londen gebragt, en van daar gezonden na de groote School te Newport', in Shropshire, waar hy tot zyn achtfte of negende Taar bleef; vertrekkende toen na St. Alban, onder het opzigt van Mr. wood. In zyn dertiende of veertiende Taar fchikte men hem na Amfterdam, om het Hollandsen en Fransen te leeren. Naa een verblvf van vyftien maanden keerde hy weder na Londen tot zyn Vader, by wien hy bleef tot diens dood. Vervolgens onthieldt hy zich eenige Jaaren ten huize van zyn Neef timothy hollis, Esa. Naderhand beftelde men hem by Dr. john war», Hoogleeraar in de Rhetorica, in Grasham Colledge, waar hy de onderfcheide takken der Fraaije Letteren' beoefende. Altoos fprak hy met genegenheid van dien Doctor, als zyn ouden uitmuntenden Leermeester en Vriend- om diens gedagtenis te bewaaren, gaf hy 's Doctors Afbeelding ten gefchenke aan het Britfche Mufeum. Lang vóór hy by Dr. ward kwam, hadt hy kennis ann  VAN THOMAS HOEHS. 243 pr. poster., en andere uitfteekende Mannen, uit wier ommegang hy die vuurige Vryheidsliefde, en onverflaafdheid van begrippen, inzoog, die zyn Characrer in zyri volgend leeven zo fterk kenmerkte. — In de daad, de zaaden van deeze edelaartige geest- en gemoedsgefteltenisfe waren reeds eenigen tyd vroeger gezaaid. In eenen Brieve aan een zyner Vrienden, gedagtekend den negenden Jan. MDCCLXVI, fchryft hy : „ In zes Jaaren, welke ik „ buiten 's Lantls Heet, waren myne inzigten van de Vry„ heid zo onderfcheiden als tegenwoordig, fchoon niet zo gefcherpt. En zelfs, toen ik een Schooljongen „ was, nam ik bet van myne nagtrust af, om plutar„ chus , den eerlyken plutarchus , te leezen en te „ herleezen. Aan hem ben ik de eerfte gefteltenis van „ myne Ziel verfchuldigd." In 't Jaar MDCCXL nam hy zyn intrek in Lincoln's-inn, daar als Student in de Regtsgeleerdheid toegelaaten: dan, fchoon hy daar bleef tot het Jaar MDCCXLVIII, blykt het niet, dat hy zich bepaaldlyk op de Regtskunde bevlytigde; ook, aan den anderen kant, niet, dat hy dit tydsbettek in ledige vermaakneemingen fleet. In den Jaare MDCCXLV tekende hy vyftig Guinjes in voor de Soldaaten, tot het dempen des Oproers in dienst. Zyne Reizen ving hy aan met den Jaare MDCCXLVIII. Van deeze heeft hy een uitvoerig Dagboek naagelaaten, voor 't welk hy dit Motto plaatfte, genomen uit Les Moeurs van toussaint : „ La Curioftté, amiable pasfion, la première apres Pamour, qui ait poli, civilifé les hommes" Zyne Reis was door Holland, Frankryk^ Zy/itzcrland en Italië. De Heer hollis, in 't Jaar MDCCLI te Napels zynde , ontving van zynen Rentmeester berigt, dat een der Pastoryen, te zyner begeeving ftaande, open ftondt te vallen. Hier op fchreef hy ten antwoord, 't geen ons, zonder verdere verklaaring te behoeven, zyne gevoelens op dit ftuk zal ontvouwen: „ Om de waarheid te „ zeggen, heb ik geen verbintenis met iemand omtrent; „ deeze Standplaats. En gy moogt 'er ftaat op maaken, „ dat Hy de Man zal weezen, die, naar myn begrip, het. „ grootfte aantal bezit van Hoedanigheden eenen Geest„ lyken voegende, en een Man die door geene andere „ beweegredenen gedreeven wordt. Ik kan niet afzyn LT „ eenige van deeze Hoedanigheden op te noemen, welke L ik in een Geestlykqn. wensch aan te treffen. „ Voor  $44 LEEVENSBYZONDERHEDEN „ Voor i. Dat zyne Zeden onopfpraaklyk zyn <—* „ 3. dat hy van een zagten en handelbaaren Aart is - ' 3. dat hy een maatigen trap van Geleerdheid bezit — \ „ 4. dat hy een TVhig is in den uitgeftrektften zin dier , „ benaaminge; te wceten een Voorftander van de Burger- 1 „ lyke en Godsdienftige Regfen des Menschdoms, zon- j „ der zich te laaten vervoeren door de bekrompene oog- >I „ merken van Partyfchap 5. dat hy zyne Stand- | „ plaats niet enkel zal aanzien als eene Plaats gefchikt I „ om hem zulk een Jaarlyks Inkomen te bezorgen; maar I als eene Plaats, aan welke hy een Pligt, en wel een 1 „ van den hoogften en aangelegenften aart, verfchuldigd j „ is; en, gevolglyk, dat hy alles, wat in hem is, zelve. \ „ zal aanwenden, en het niet laaten verrigten door een • „ ander', om de Leden der Kerke alles wat deugdzaam en I goed is in te boezemen 6. dat hy , wat zyne I „ Jaaren betreft, noch te oud noch te jong zy; dat hy J „ liefst 'er wél uitzie, en een klaare aangenaame ftem heb- „ be. Verfcheide andere Hoedanigheden zou ik hier „ by kunnen voegen ; doch de opgetelde zullen voor te- ] „ genwoordig genoeg zyn. — Gy weet, de Wedde is „ in 't Jaar. Een Inkomen, myns bedunkens, een goed j ,, beftaan voor een Geestlyken, en, mag ik 'er wel by- I „ voegen, voor een goed Geestlyken. „ Dit het geval zynde, zal ik den Perfoon afwagten, I „ dien ik de volgende Voorwaarden zal voorftellen. 1 „ 1. Dat hy afftand doe van allen anderen Kerklyken „ Dienst, welken hy mag hebben, en zich met deeze „ Standplaats alleen te vrede houde 2. dat hy op I „ de Standplaats zelve woone, en den Dienst, uitgeno- . „ men in geval van ziekte, in eigen perfoon waarnee- „ me 3. dat hy, vóór zyne aanftelling, met woor- j „ den, op zyne Eer, in de tegenwoordigheid van braave 1 „ Mannen, beloove, en in eenen Brieve aan my, (want „ ik heb een afkeer om hem te binden met ftaatlyker „ banden, gelyk anderen, in gelyke gevallen, gedaan heb„ bén,) dat hy, eenigen tyd daar naa verkiezende eene an- | „ dere Standplaats, of Kerklyke Bevordering, aan te uee- men, terftond en vooraf de Standplaats van zal „ verlaaten. „ Gy ziet, ik ben zeer keurig in de verkiezing van myn' „ Geestlyken; maar, de Begeeving van deeze Standplaats,, hebbende, merk ik my zeiven aan als volftrekt ver-' y> phgt die te befteeden aan een waardig Voorwerp. En „ heb  VAN THOMAS HOLLIS, Ö.lj >, heb ik te meer reden orn zorgvuldig toe te zien hoe L 'er over die Standplaats befchikt worde, ten einde da «, wereld my niet voor partydig of belangzoekend boude, „ dewyl ik my altoos voor een Disfenter heb uitgegej„ ven, fchoon ik bykans met de Disfenterm 't alge„ meen, niets gemeen heb, dan den naam." In een Brief, van dezelfde Dagtekening, aan zyn bloedverwant timothy hollis, Esq, „ Ik beken, dat het my ,, een wenschlyk, ja een allcrgewigtigst, ftuk voorkomt, „ een recht goed Man voor te krygen; want. .. 4 , is een groote Gemeente, en, m een reeks van jaaren, bykans in alle opzigten verzuimd. Het is verbaazend, Z hoe zelfs één verilandig waardig Man eene Plaats tón L platten lande, in weinige Jaaren, kan veranderen U ', wensen bekwaam te zyn zulk een Man uit te vinden, en zal 'er myn best toe doen : zo dat, indien een V fleste uitkomst niet beantwoordt aan myn oogmerk, 1 het een ongeluk, en geen misdag, zal weezen." Op zekere voorflagen aan hem gedaan, om er over te befchikken by de eerstkomende Benoeming, gaf hy hej volgende ten antwoord: „ Nooit heb ik gehad, en hes L ook nu niet, eenig oogmerk van dien aart; dit een der „ laatfte wegen zynde, welke ooit in my zouden opko-Z men, om Geld te maaken. Schoon ik, dit zeggende, geen ; aanmerking maak op die Heeren, die eerst openval1 lende Ampten verkoopen; want ortgetwyfeld hebben zy zulk een liegt, indien het hun behaagt daar van ge. bruik te maaken." , , j A+ De Begeeving, egter, greep geen ftand voor dat hollis, in dën Jaare MDCCLIV, van zyne Reis terug kwam; wanneer een Geestlyke van een urtfleejeend Charactei, op eene gefchikte wyze, door een Brief, zich aanmelode, en, daar diens gevoelens volkomen ftrookten met die Hollis voor weezenlyk hieldt, verkreeg hy de Standplaats. Toen de Heer hollis bv zyne t huiskomst bevondu dat hy, op de wyze zo als hy wensebte CV» geene f*") Wanneer men zich by hem'vervoegde, om hem te' pc< weegen, dat hy 'er na itaan zou, om, wegens zeker V.ek, zitting in het Parlement te krygen, gaf hy ten nawoord, f dat, fchoon zyne begeerts om tot Parlement*-Lid gekoozen te " worden zo groot mogt weezen, dat hy , om zo te tpree- ken. zvn resterhand 'er voor zou willen geeven, hy er flO£ Z thans tet ooikooping geen enkele Kroon voor. zou wiUeJ " MENG. I7'95. NQ. 6\ § P P'  246 LEEVENSBYZONDERHEDEN plaats in het Parlement kon krygen, begon hy zyne Verzameling van Boeken en Gedenkpenningen, met oogmerk om de zaak der Vryheid op te helderen, te handhaaven, en de gedagtenis haarer Voorftanderen te bewaaren, om de Dvvinglandy cn derzelver Verdcedigers haatlyk te maaken, om Weetenfchap en Kunst uit te breiden, de eer en naagedagtenis van derzelver Befchermeren en Bevorderaaren in leevend aandenken te houden, en alles zo zeer ten algemeenen beste te doen ftrekken als eenigzins mogelyk was, eenen gezetten afkeer hebbende van alles wat naar baatzugtige inzigten zweemde; ook wilde hy, indien de loop der dingen hier medewerkte, dien zelfden weldaadigen geest onder de naakomelingfchap verfpreiden. In eenen Brieve laat hy zich hier over dus hooren: „ Deeze myne wyze van eene Verzameling te maaken „ heeft voor my verder dit en geen gering nut; dat ze, „ met de daad, alle ydele eer en hooge gedagten van my „ zelve met tak en wortel uitrooit; want waar op kan ik ,, ftoffen, als ik de Beeldtenisfen belchouw, dc Leevens„ gefchiedenisfen en Bedryven lees, niet alleen van de „ oude Grieken en Romeinen, Mannen van de eerfte „ grootte en waardigheid, maar zelfs van verfcheide „ onzer Lajadgenooten, als newton, boyee , eocke, „ algernon, sidney, de Godlyke milton, en ande„ ren? En nogthans, hoe zeer vernederd, voel ik my al„ toos opgewekt om hun na te ftreeven op het pad der „ Deugd; dat pad, waarop zy liepen, waarop zy voort„ fnelden." Onder de Giften aan Buitenlandfche Boekeryen, zyn de merkwaardigfte twee groote Verzamelingen van Boeken aan de openbaare Boekery te Bern, welke hy zonder Naamtekening derwaards zondt, enkel onderfchreeven: „ Van een Engehchman, een Liefhebber der Vryheid, „ van zyn Vaderland, en deszelfs uitmuntende Conftitu„ tie, gelyk dezelve naa de gelukkige Revolutie herfteld „ is." Zyne Begiftigingen aan Haryard Colledge, in Nieuw-Engeland, die 's Jaarlyks agtervolgd worden, van den Jaare MDCCLVIII, beliepen 1400 Ponden Sterlings. Maar het is onmogelyk, alle Weldaaden van deezen „ befteeden." Op een anderen tyd, over 't zelfde onder^ werp fpreekende, verklaarde hy: „ lk kan vergenoegd zonder „ glorie leeven; maar ik k«n geen fchande verdraagen!"  VATi thomas hollis. 247 zen aart, of aan openbaare Sociëteiten, of aan byzondere Perfoonen, op te haaien. Schoon door een Burgerman gefchonken, mogten zy Vorstlyk heeten, en Haken te meer uit, dewyl ze niet afhingen van byzondere Landsömftandigheden, of van enkele perfoonlyke in agt neemingen. Wanneer deeze groote en goede Man op den eerften dag des Jaars MDCCLXXIV op zyn Landgoed te Corscombe wandelde, en onderrigtingen gaf aan zyne Werklieden , werd hy door eene Beroerte plotsling overvallen, en ftierf. Dien morgen hadt hy verfcheide aantekeningen over verfchillende huislykc zaaken gefchreevcn. Het Hot van een deezer aan een zyner Huisbedienden in Pal-mail, om alles gereed te maaken tegen dat hy in de Stad kwam, was: „ Ik heb reden om God te danken, dat hy my gunstryk „ in gezondheid bewaart. Ik wensch u allen wel te „ vaaren." . De Heer hollis was gewoon, om de gedagtenis dier Helden en Patriotten, voor welken hy zo diepen eerbied hadt, fteeds voor den geest te hebben, veele van de Huizen en Landen op zyn Landgoed te Corscombe naar hunne Naamen te noemen; en zyn dezelve tot heden by die naamen onderfcheiden. In 't midden van een dier Landen, niet verre van zyn Huis, hadt hy bevolen, dat zyn Overfchot, in een graf, tien voeten diep, zou gelegd, en het veld onmiddelyk daarop omgeploegd worden, ten einde 'er geen teken van zyne Begraafplaatze mogt overblyven. 1 , , , Alle zyne Bezittingen en Landgoederen hadt hy by Uiterften Wil gemaakt aan zynen Boezemvriend en Reisgenoot thom brand, Esq., van dePlydé], naby Ingatejlone; die den Naam en het Wapen van hollis heeft aangenomen. Verzamelen wy de Charactertrckken van den Heer hollis, wy zullen in hem den agtens - beminnens- en volgenswaardigen Man ontdekken. Het lust ons, by deeze Leevensfchets, waarin dezelve verfpreid voorkomen, te voegen 't geen een eerwaardig Geestlykc van hem gezegd, en tè zyner gedagtenisfc in een Engelsen Maandwerk, korten tyd naa 's Mans overlyden, geplaatst heeft, „ Zeldzaame en uitfteekende Deugd behoort, ten algemeenen nutte, gedagt en in het licht gehaald te worden, en te meer indien de Bezitter daar van de zonderlinge verdienften hadt om 'er veel van voor 't oog van andeS a ren  ö4o leevensbyzonderheden ren te verbergen. Dit was liet geval van wylen thomas Hollis. Een geest van Weldaadigheid mag vry gezegd worden crflyk in hem ^geweest te zyn; afftammende van Voorouders» die eèn gedeelte hunner groote Middelen befteedden in de bevordering van de kennis des Christlyken Godsdiensts, op plaatzen waar dezelve weinig bekend was; tot Inrigtingen ter onderfteuning van afgewerkte Werklieden t'huis, en de aanmoediging van Weetenfchap in een ander Werelddeel, in America. „ Dc Heer hollis, vervuld met de beste beginzelen, en Voorzien met de waare kennis van onze Staatsgefteltenisfe en Wetten, reisde, tot meerder volmaaking, na andere Landen; overal naauwkeurig lettende om te vinden wat voor zyn eigen Vaderland nuttig zyn-of tot cieraad dienen kon. Zodanig was buiten 's Lands zyn manlyk, edel en inneemend, gedrag, dat zyn Character nog bewonderd wordt by de Vreemdelingen, en dikwyls zynen Landgenooten tot een voorbeeld wordt voorgehouden. Hy ftelde 'er zyn eer, geduurende zyn ganfche leeven, in, dat de naam van een Engelschman overal zo zeer geëerd zou worden als die van een Romein in de roemrykfte dagen van het Gemeenebcst. „ Gelyk zyn eigen bewonderde, met regt bewonderde, milton, haastte hy zich, op de tyding dat een zich door Priesters laatende regeeren Italiaanfcht. stuart in zyn Vaderland wilde vallen, en volgens een gewaand Godlyk Regt over vrygebooren Britten heerrenen, t'huiswaards, cn was ten tyde van dat gevaar hoogst nuttig voor de Stad Londen, en op het Land. De groote verfcheidenheid van Schriften, nieuwe en oude, welke hy toen in 't licht en onder den man bragt, (trekt ten gedenkteken beide van zyn Verftand en Moed in zyn jeugdigen leeftyd. „ Op nieuw het reizen aanvaardende, en zyn leerzugt on reis, naar de wyze dei- voortreflyke Ouden, voldoende", kwam hy met een ryklyk vermeerderden voorraad vau kundigheden weder, op een tydperk, dat Groot-Brittanje, gelyk Atf.cne inhouden tyd, fchoon in de hoogte :<\n haaren Koophandel en Grootheid, heimlyk afnam en verviel, door fteeds toeneemende Weelde en Ongebondenheid, het uitwerkzel van grooten Rykdom, en een voltlaagen gebrek aan beginzelen, heerfchende by lieden yan allerleien rang,  van thomas hollis. &49 „ In deezen ftaat der dingen wanhoopte hy niet aan de behoudenis zyns Vaderlands ; maar met zyne groote na* tuurlyke en verkreegene bekwaamheden, en den invloed van ruime middelen, wydde hy in den besten leeftyd zich, geheel en al toe aan den dienst zyns Vaderlands, om 't zelve te behouden, en den verzwakten kwynenden geest van Deu°d en Vaderlandsliefde te doen herleeven. Doof voor den& Syreenenzang der verleidinge, die zo veele anderen verlokt, zette hy ftceds zyn edelmoedig plan voort, en ilaa°de 'er zo verre in, dat veel van 't geen onder ons no"0 overig is van Deugd, cn welbeft-uurden yver voor Burgerlyke en Godsdienftige Vryheid, dank moet geweeten worden aan den arbeid van deezen éénen Man. „ Aan hollis zyn wy verfchuldigd, locke over deVerdraqazaetmheid', en sidney over het Staatsbefluur. De uitgave van het eerstgemelde bezorgde hy met eene neten eenvoudigheid, dat edel onderwerp waardig; het tweede, uit eigen aart gefchikt om Tyrannen te doen beeven, verrvkte hy met zodanige" Aantekeningen, als voor elk Engehchfnan de Vry heden zyns Lands, en de bülykheid van deszelfs Wetten, dierbaar moeten maaken. Mtlton's Werken, in ondicht opgefteld, zyn ongelukkig onlangs door eene andere hand in 't licht gezonden. Marvell's Werken befchikte hy ook om uitgegeeven te worden; maar niemand, tot dien arbeid bekwaam, kon hy vinden, en hy zelve kon geen tyd daar toe uitkoopen. „ Bezwaarlyk zou ik een einde vinden, wilde ik eene optelling doen van het aantal belangryke Schriften onzer Land°enooten, leevenden of dooden, van welke hy, of "•eheel, of gedeeltlyk, de uitgave bezorgde, of waar toe hy een fpoorflag gaf. Nergens hieldt hy zich liever in onledi», dan om kundige Mannen op te fpeuren, in alle nuttige en fraaye Kunften, hun aan te moedigen, hun te beloonen. '„ , ... , „ Dan zyne dienften, fchoon meest geheiligd aan zyn Vaderland, ftrekten zich desgelyks uit tot andere Gewesten. Weinige Menfchen hadden zulke uitgebreide Verbintenisfen, en onderhielden die Gemeenfchap. Die van hollis ftrekten zich uit tot Rusland, Zwceden, Holland, %t Italiaanfche Staat en , Sicilië, Zwitzerland, tot verfcheide deelen van de Oost-Indien; doch inzonderheid tot Nieuw - Engeland en America. Boeken, en wat verder tot befchaaving kon ftrekken, verzond hy allerwegen, om S 5 Kun-  £>50 LEEVENSBYZONDERHEÜEN VAN THOMAS HOLLIS. Kundigheden, en, met die Kundigheden, Vryheidsmin, te verfpreiden. „ Naauwlyks was ooit eenig Mensch vryer van zelfzoekende en baatzugtige oogmerken. Het belang, het oeluk, van anderen, was zyne zuivere bedoeling. Hy beminde Waarheid en Deugd , en zogt deeze te bevorderen om derzelver eigen zaake. „ Niemand betoonde zich infehiklyker en toeweflvker omtrent menschlyke zwakheden; doch, waar braafheid en goede beginzels verlaaten werden om flegte eindoogmerken te bereiken, of wanneer men zich van het voorwenden derzelven bediende als een middel om in Staat en Vermogen te vorderen, was hy gewoon de zodanigen óchurfde Characlers te noemen. Tot zyn ongeluk ont moette hy 5er veelen van deezen flegteh ftempel; doch bejegende hun met de welverdiende verfmaadin^ « He Verkeering met hem was leerzaam, genoeglvk, vol verfcheidenheid; befchaafd van Zeden, was hy Gefchikt om te behaagen en genoegen te fcheppen in den& ommegang met Geleerden en Verftandigcn. Doch dit genoegen moest hy voor een groot gedeelte laaten vaaren, om aan zyn groot Plan, den dienst des Algemeens, te voldoen ; cn uit die zelfde oorzaake, was hy allerfpaarzaamst op zyn tyd, welks kostbaarheid hy kende. „ Geen Menfchenhaat, of Wederzin van de Wereld ^elyk zommigen zich zeer verkeerd verbeeld hebben, dreef hem uit Londen, bykans twintig Jaaren lang het toonecl van zyne edelmoedige bedrvveri. De verzwakte Haat zyner gezondheid, door te veeïvuldigen arbeid met lichaam en geest, maakte dit vertrek volftrekt noodzaaklyk. Zy die het geluk hadden hem van naby te kennen, zullen niet nalaaten zich te herinneren de veelvuldige waarfchuwmgen van den doodlyken flag, die zo plotslinP- een eindpaal Helde aan een zo nuttig leeven; dat zekerIpoediger zou _ afgeloopen geweest zyn, hadt hv zyn Levensplan niet veranderd. „ Hy leefde gelukkig in deeze Afzondering, welke hv 20 menigmaal gewenscht hadt, als zulks der Voorzienigheid mogt behaagen. Hy vervolgde hier het zelfde plan, en betoonde zich zo behulpzaam en dienstvaardig als mogelyk voor allen; terwyl het zyn hoofdregel bleef, zo weinig het zyn kon anderen lastig te weezen, of onder ecmge verphgtmg aan anderen tc leggen." HET  Het leevjüjsbinde van den dichter, caniz. 251 hèt leevenseinde van den dichter caniz. De geleerde , vernuftige, deugdzaame en weldaadige, caniz , wiens Dichtwerken in Duitschland zeer gezogt en bewonderd worden, die de tederfte gevoelens van Huweiyksgenegenheid draagen, of zodanige Onderwerpen betrefFen, als natuurlyk voorkomen aan een befpiegelend verftand en deugdminnend hart, te midden van de veelvuldige en wisfelbeurtige lotgevallen deezes leevens, ftierf aan eene fleepende ziekte , welke hem gelegenheid gaf, om de langzaame, doch zekere, Happen te zien van den laatften vyand op dit tooneel. Hy deedt zulks met eene bedaardheid en ftandvastigheid , eenen Christen-Wysgeer betaamende. -Naa dat zyne Geneesheerea alle hoope hadden opgegeeven , liet hy een Doodshoofd tot zich brengen, en deedt eenige Dichterlyke Bedenkingen over dat Onderwerp, in verband mee zyne eigene omftandigheden, opfchryven , die men voor een der fchoonlte voortbrengzelen van zynen geest houdt. ■ Hy behieldt die bedaardheid tot zynen laatften fnik. Weinige oogenbiikken vóór zynen dood begeerde hy dat zyn Oppasfer hem by het veniterraam zou brengen; hy opende de luiken, en eenigen tyd opgetoogen de opkomende Zon aanfehouwd hebbende , riep hy uit: „ ö'. Indien het gezigt van een gedeelte der Scheppin* ge zo fchoon , zo opbeurend, kan zyn, hoe oneindig genoeg* lyk moet dan dat des Scheppers weezen!" —— —— Hy floot , deeze woorden geuit hebbende, zyne oogen voor. altoos. anecdotb van ruben?. De Leerlingen van rubens in afweezigheid huns Leermeesters met elkander fpeelende en ftoeiende, werd een hunner toevallig aan^eftooten tegen een Schilderftuk, waaraan rubens zo even gefchilderd hadt; een gedeelte daar van zag 'er deerlyk gehavend uit. Een der Leerlingen zette zich onmiddelyk voor den ezel, om het uitgewischte en door elkander gekladde te verbeteren, «n volvoerde het eer rubens weder ter Schilderkamer binnentradt. . Rubens, zyn werk overziende, ontdekte eenige verandering, en een onderfcheid 't welk hem verraste en verlegen maakte. , In 't einde vermoedende dat iemand 'er de hand aal zou geflaagen hebben , vroeg hy des opheldering; met byvoegjug, dac hec 20 msesterlyk was uitgevoerd, dac hy de baki-  052 ANECDOTE VAN RUBENS. daadigheid, om den wil der verdienstlykheid des werks, zon vergeeven. Aangemoedigd door deeze verklaaring, deedt de jonge Kunftenaar bekentenisfe, en ontvouwde het geheele geval; teffens verklaarende, dat hy deeze gedietilligheid alleen ondernomen hadt, om, ware het mogelyk, zyn Medeleerling voor 'sMeesters toorn te dekken. — Rubens antwoordde: ., Indien een myner Leerlingen my zal overtreffen , gy zult , het weezen!" —— ——. en deeze Leerling was de groote van dyck. , , ZEDELYKE BEDENKINGEN. Is 'er wel een verfoeilyker misdaad , dan de begeerte om zich te wreeken? en is 'er wel beminnelyker deugd, dan die, om geleden ongelyk te vergeven? Heil en Broederfchap verbinden de menfchen op het allernauwfte aan eikanderen maar de begeerte tot wraak verwydert den eenen mensch van den anderen.; Het groote bevel van onzen liefderyken Meester is: „ Hebt uwe Vyanden lief zegent hen die u vloekeu." Hoe ver is zulk een bevel af van wraak. — Zuilen wy ook beüaan iets te doen 't geen wy in anderen zo zeer afkeuren ? Zullen wy wraak oefenen en vervolgen , daar we zelve niet willen vervolgd worden ; of zullen we aanftonds den Hemel om hulp fmeeken, en klagen over de fchreeuwendlte mishandelingen? De wraak is verlbeilvk, in wien zy ook vallen moge —— en wreedheid past geene redelyk werkende Wezens; maar is de eigenfchap van Beeren en van Tygers. De ondervinding leert dagelyks den opmerkzamen Waarneemer, dat de grootfte Windmakers de eigen bewerkers van hunnen val en ondergang zyn. Hy , die hoog klimt, loopt gevaar van te tuimelen, en die hoog vliegt, doet dikwils een geweldigen val. Hy, die hard fchreeuwt, doet vaak zyn gorgel geweld aan , en bederft zyn ftem voor altoos. Dan zy, die zich gematigd en bezadigd aanftellen, bevestigen zich zei ven, en hun ftaat is gevestigd op eenen on wankelbaren grond. Hy, die de gebreken van anderen ziet en berispt, moet zorg dragen, dat hy niet aan het zelfde euvel mank ga, het geen hy in zynen evenmensch voor een gebrek houd,- want hy, die daaromtrent de behooriyke voorzigtigheid en oplettenheid niet in agt neemt , zal veel moeten hooren dat hem grieft, en groote bitterheid des harten doorftaan. De voorzigtigheid vordert, dierhalven, van ieder mensch, eerst zich zei- I ven te onderzoeken, en zyne eigen gebreken te verbeteren, vóór hy een ander deszelfs fouten onder 't ooe brengt, eg' dien berispe, 0 C V. D. &  MENGEL WE R K, ' tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. proeve over de uitwerkzels der weelde op het staatsbestuur. (Overgenomen uit william falconer's Remarks.) Ten Vervolge van de Proeve, hier boven, bl. 213, enz. Wy vaaren voort om een Tafereel te geeven van de Uitwerkzelen der Weelde op het Staatsbejluur. ——. Eenigen der naauwkeurigfte Waarneemers van de Menschlyke Natuur hebben opgemerkt, dat de Aart en Gefteltenisfe eenen grooten invloed hebben, om een Staatsbeftuur, daar mede overeenkomftig, hervoort te brengen. Hippocrates fchryft, dat de werklooze en lafte aart der Afiatifche Volken natuurlyk tot een Eigendunklyke Regeeringsvorm opleidt; terwyl de werkzaame en rustige aart der Europeaanen na een Vry Staatsbeftuur haakt. Een dergelyke invloed mag, met even veel waarheids , daar aan op het Zedelyk Character worden toegelchreeven De ondervinding aller Eeuwen heeft getoond, dat de verfcheidenheid van Regecringsvormen gefchikt zyn naar de onderfcheide maaten van Volksdeugd. Onder de hoedanigheden, die van de Deugd afwyken, heeft misfehien geene, ten deezen opzigte, grooter invloed dan de Weelde; eene Kwaal, men moet het bekennen, die het gemaklyker valt te veroordeelen dan te vermyden CO- ■ Jlet lust my tegenwoordig, eenige aanmerkingen voor te (*) _— accufare aliquandt facilius est, quam vit are. Vii«r. Max. Lib. IX. meng. 1795. no. 7. A  5£4 OVER DE UITWERKZELS DER WEELDE te drar.gen over den Invloed van de Weelde op de on» derfcheide foorten van Staatsbeftuur. Eene Gemeenebest-Regeering van dien aart, dat de Volksregeering daar heerfche, is in alle haare takken volftrekt tegen de Weelde aangekant. De liefde tot Gelykheid is het beginzel, én in de daad het weezen, van zulk een Staatsbeftuur. De Wetten ftrekken om Gelykheid ia, rang en gezag te wege te brengen, en hebben teffens ten oogmerke om de Bezittingen gelyk te maaken In eenen Staat, derhalven, op deezen voet ingerigt, kan de Weelde geen plaats hebben, naardemaal deeze enkel fegfond is op Ongelykheid van Middelen, welke de zoanigen, die een grooter aandeel dan anderen bezitten, in ftaat ftelt om gemakken te erlangen, hun door anderer arbeid bezorgd. De zugt tot Maatigheid is een ander beginzel van dit Staatsbeftuur. i De Gelykheid des Volks vordert, dat zy allen gelykerhand dezelfde voordeden genieten, en gevolglyk dezelfde geneugten, dezelfde hoop, fmaaken; 't geen alleen gefchieden kan door eene algemeen heerfchende Maatigheid. Deeze hoedanigheid bepaalt het verlangen om meer'te verkrygen dan 't geen noodig is voor den Mensch zelve, en zyn Gezin. Wat overfchiet is voor den Staat. In deezer voege beftemden de Veldheeren , in de vroegfta Eeuwen van Rome, als zy van een Krygstocht terug kwamen niet belaaden , gelyk de hedenlaagfche , met de plundering van hun eigen Land; maar met de goederen op den Vyand vermeesterd de fchat, dus verkreegen, ten algemeenen dienfte , en waren te vrede met hun eigen goederen. Cincinnatus keerde tot de Ploeg weder, naa het Dictatorfcbap nedergelegd te hebben: fabricius deedt op gelyke wyze afftand van het Burgemeesterfchap; en manius curius, die „ Rykdom„ mien kon verfmaaden, fchoon hem aangeboden door de „ hand der Koningen Cf)," oordeelde het eene genoegzaame Landbezitting, die het toereikende tot zyn onderhoud kon opleveren. De (*) Zie de Wetten van sblon , lycurgus , romulus ea SLflTO de Icgibm. (|) Milton's Pdradife regained, JB. II. 1. 449.  Öp HET STAATSBESTUUR. ifj$ " foe affchaffing van Geld hadt te Spana dezelfde uitwerking, gepaard met de gelyke verdeeling van Landeigendom. Maatigheid was daar onvermydelyk, en Gelykheid greep ftand, waar men geen Geld kende: Weelde, derhalven, kon geen plaats hebben in zulk een Staat* als geheel en al aangekant tegen deszelfs beginzelen en gcfteltenisfe. 't Is waar, men kan niet lochenën, dat de Weelde in- fang gevonden hebbe in Gemeenebest-Regeeringen ,. en yzonder in de twee laatstgemelde. Maar men hebbe tevens op te merken, dat dit altoos gepaard ging met de omkeering van de beginzelen der Staatsgefteltenisfe. ■ Het Spartaanfche Staatsbeftuur geraakte ten val, zints' den invoer des Gelds, ten tyde van agis: deeze invoer bragt met zich alle de onheilen, aan de Weelde vast; en de groote Geldfommen, door byzondere Perfoonen verkreegen, in de laatere dagen van het Romeinfche Gemeenebest , en de daar mede noodwendig zamen verbondene Bedorvenheid van Zeden, lag den grondilag van die Onderwerping en Afhangelykheid, welke naderhand by de Romeinen ftand greep. Niets, met één woord, kan meh zich verbeelden meer ftrydig met den aart van een Gemeenebest, dan Weelde. De grootfte Deugd, in zulk eene Staatsgefteltenisfe, is het boven alles in agt neemen van het welvaaren des Burgerftaats, en het geeven van de voorkeuze daaraan boven alle byzondere zelfvoldoening. Maar Gemeenebestgezindheid is onbeftaanbaar met Weelde; eene drift, die zelfzoekend is in den hoogften graad, cn die, botgevierd, alle andere opilokt. De Atheners verfchaffen, korten tyd vóór hunne onderwerping aan het Macedonifche Juk , een fpreekend voorbeeld van dit uitwerkzel der Weelde. Ten tyde van die beflisfende verandering waren by hun de loflyke onderfcheidingen eene hebbelyke overgegcevenheid aan het Spel, en het onthaalen op kostbaare Feesten en Vermaaken (*~). De laage voldoening van tong en gehemelte werdt een Studie, en hieldt de vinding der Inwoonderen onledig, terwyl de Schooien der Wysgeeren, die den geest van sophocles en plato ademden, vergeefsch ten Onderwys openftonden; en werden, in de daad, (even als* dergelyke Inftellingen tegenwoordig in Enge/and zyh? die iriite', (*} Athen^ei, Lib. XIV, p. 014.* Ta  h56 O VER. DE UITWERKZELS DER WEELDE oi tP yppv on die van Athene in deeze byzonderheden tc k«L van hunne bedorvenheid, omtrent dit tydperk, Sl^*S3B^« dat zy in de kunst van koe kCï\rf Wedde, fchoon ftrydig met den geest van een Dm Veei"e' u- n:pJt e?,en Zeer aangekant tegen fSa^^SSm£m^S^- 'erSvoorkom&en, alle. Verlctiewe omiw *de eene dan voor die dezelve ^ /gnS ik, dat de Weelde nadeede andere maaken. Zogetoot k, uitgclkektheid, liger is v00^^nv^ wX omvang; dewyl 'er zich reda" voor eenen van^dcr ^SSthSui des Volks in lle^^^^fe fchielyker zal bedorven wor- del\'- ■ norfHivnlvk de rede, waarom de Zmtzerfche rDltJ? ^fcffifvS eene'Ariftocratifche gedaante, Camons, die, ^n°o „etekend zyn, dat zy, in derop zulk een groot e «na & Gemeenebestgezmde zeiver natuur en beginzaen, aar, Wetten op de gedaante zeer nabya komen ^ itri Verteermgen gemakteXov!w. Hierin hebbe men, misom dezelve m Jand te nouue^ ^ Wedde fchien, «^#;ieSe hielp als 4taf< In z0-f?/ Rvk" SeSi de nadeelige uitwerkzels derhet ^emfc/us Ryk minften ver- Wce,fC'doo; ?2fi?53ffiÖ van'de Voorvaderlyke «f^' tfte^ overige des Gebicds: terwyl te DeUSi S -idbedorven was, het teffens met den Staat toen de Sud bec™n ^ ' tocn de befmetting alge^^J^SZl'w^ nioest gaan; dewyl meen wera, 'u" eel „rooter was. ^VezfzSe ege gaat ten laasten hy door, ten aaj • Dee „ hl• Staatsvermogen of den Invloed van eem-, ^%y^ndSelf5f rfoe kleinder dezelve i-.Jg (*■) Atheinai, Lib. lü> P».  OP HET STAATSBESTUUR. A57 meer voorzorgs 'er yereischt wordt om op 's Volks Zeden te letten. Gemeenebesten kunnen langs twee wegen ten ondergang komen ; of door uitwendig Öeweld, offnwen" dige Overheerfching. Hoe zwakker een Staat is hoe meer dezelve zich vindt blootgeileld aan de eerStgemelde oorzaak deezer uitwerkzelen. Zo verviel JS nmW de ^^«/^Overbeerfching, eeieenigb™der Bur! ger magts of invloeds genoegen bekome/om het be .wind m handen te neemen; terwyl het veel (terl'PP 1 magtiger Rome alleen den ondergang?*; eene mwend.ge oorzaak. Uit deezen hooïe zyn kien e en zwakke Gemeenebesten onderhevig aan een Veel «X ter getal van gevaaren, uit Weelde herkomftig, cWroote en magtige; en ,s het, uit deezen hoofde, voor dSve te noodzaaklyker, met een meer angstvall g oog te wa£ ken tegen derzelver voortgang. -~bHet is zender kerï nisneemmg van den Staatkundigen Befehotuver waard ^ dat de onm.ddelyke uitwerkzels6 der Weelde en Verdel op Gemeenebest-Rcgeeringen dikwyls zeer gelyken op die welke den aanwas of de bevestiging der VryheidTer^e-' Het oude Staatsbeftuur te Cma, ten tyde van xenomon en plato, was oP een foortgèlVke leest als dat v^n ff^ta Z&hotid, en W eene ïverhe S'to de Ari .ftocratilche Regeeringsvorm (*). Het Volk was ten tvde der oude Staatsgefteltenisfe, maatig en deugdzaam ftak bovenal u.t in gehegtheid aan hun Vadlrfan™' ten SSh°^TnS Ct) Wa/ Staatsbeftuufgeneeï Democratisch, en zowaren de Volkszeden ten hoogften be A ftand rhtgrrden-, Juist ^zelfde veffirmï rdtes aan den aart Eene verandering van gelyken aart srpen t» j*t,*~* Plaats, by den val van delzeffs grootheid Het G^egS hof van den Areopaem - een wonder wel bedagt middel ÏStie t^hMStl¥' fchielvkheid en grilligheid, §er Democratie te temperen was afgefchaft, en het Volk zon der eenigen teugel in deszelfs btdryven 'gekten: ditwe?d wel- S S Üi °- I0' * **** - Sr,Ano,Lib.X. T3  608 over. de uitwerkzels der weelde welhaast zo ongeregeld en onbeftendig als geweldig en overheerfchend; en het gevolg was, dat de beste en bekwaam/Ie'Mannen in den Staat van de Staatsbedieningen werden afgezet, en geenen in bewind gefteld dan vlcijenDemagogen, die zich blootgeileld vonden om afgezet te worden by de beuzelagtigfte en ongerymdfte gelegenheden. Die zelfde onbellendigheid belette de Bondgenooten deezes Volks, om op 't zelve eenig vertrouwen te ftellen, en moedigde hunne Vyanden aan; dewyl hunne vriend- of vyandfchap even onvast en weiifelend was: en, door voordeel te doen met deeze wisfèlbaarheid van gedrag behaalde philippus de voordeden, welke hem naderhand meester van Griekenland maakten. Die zelfde kunftemiary werd te Rome te werk gefteld, omtrent het einde van het Gemeenebest. Marius, pompetus en ciESAR, kreegen , op hunne beurt, de Opperman in handen, door zich te geiaatcn de Volksvoorreoten°te verbreeden, cn het Ariftocratisch gedeelte der Staatsgefteltenisfe te verminderen. En valt het niet moeilyk, de oorzaaken van deeze verandering in het Staatsbeftuur, welke, in den eerften opfla°-e, zo verre verwyderd fdiynen van het emde waarop&dezelve doorgaans uitloopt, op te fpeuren. Een Volk, hoe bedorvener het wordt, neemt met dat bederf- toe in ongeduldigheid om 'het bedwang der Wet te veelen. 't Is openbaar,' dat eene lange aanhoudcnheid van Z Voorfpoed' aanleiding moet geeven tot kostbaare en weelderige Zeden, en dat de gemoedereu der Men" fchen verhit zullen worden door eerzugtige bedoelmp-én, en greetig'na hooge waardigheden zullen ftreeven; V en,'dewyl deeze kwaaien geftadig toeneemen, zal de " begeerte tot magt en heerichappy, en de ingebeelde fchande van in eenen onderworpen ftaat te blyven , " eerst het bederf van het Gemeenebest bewerken; hoogZ moed en Weelde dit vervolgens voortzetten; en, in het einde, zal de verandering voltooid worden door het Z Volk, wanneer de fchraapzugt van zommigen bevonden wordt hun te beledigen en te verdrukken, en de eer„ zugt van anderen hun trots kittelt,'Cn vergiftigt met L vlèijende hoope; want alsdan, door woede aangezet, en „ alleen de inboezeming der driften volgende, wil het * Volk zich niet langer door eenigen teugel laaten breidelen,"of te vrede" zyn met een gelyk aandeel in het » Bewind, te zamen vereenigd met de Staatsbeftuurders; B •"' -4 -u-Y maar  op het staatsbestuur. 259 „ maar zich zeiven de volflaagene Oppermagt, en het BeT „ ftuur aller zaaken, aanmaatigen. Als dit gedaan is, zal „ het Staatsbeftuur den fchoonften van alle naamen aan„ neemen, den naam van een Vryen Volksftaat; doch, met M de daad, het grootfte van alle onheilen weezen, de Re„ geering der Menigte (*)." Een fterke dryfveer tot Gehoorzaamheid in een Gemeenebest is Deugd , en wel inzonderheid die' Deugd,, welke men Gcmeenebestgezindheid noemt, die het Volk aanzet om de Wetten te gehoorzaamen, uit de beginzelen van Regtvaardigheid en algemeen nut. Maar in eene bedorvene Maatfchappy worden deeze 'beginzels niet verder in agt genomen, dan in zo verre zy tot ichoonfebynende voorwendzels kunnen dienen, om Eef-en Staatzugt te dekken (f). Vrees is, by zulk een •Volk, het eenig middel van bedwang. Dewyl een Ger meenebcst-Regeering niet bekleed is met eene zo bedwingende Magt, als eenige andere Regeeringsvormen, wordt: "cr, by gevolge, eene grooter ruimte gegeeven aan de ongeregeldheid en mishandeling van overgegeevene en beginzellooze booswigten. Maar zulk eene Democratie, hoe zeer dezelve de gedaante van Vryheid moge aanneemen, is, in het weezen der zaake, niets anders dan eene verderflyke Regeeringloosheid , of de ftryd onder een aantal heerschzugtige hoofden, wie van hun het eerst de Vryheid en Eigendom der Medeburgeren zal vermeesteren. Wanneer 'er eene befliste meerderheid verkreegen is, vervalt i de Staat natuurlyk tot eene laage onderwerping, tot welke dezelve voorbereid was door de ongeregelde en mishandelende , fchoon verzwakkende, vlaagen van opftand en wraak. De verandering van een geregeld Staatsbeftuur tot dat der ongeregelde Menigte, en van daar weder tot een i ftaat van volflaagene Overheerfching, wordt zeer treffend befchréeven door polybius, wiens als 't ware voorzeggende geest klaar voorfpelde, wat naderhand te Rome plaats greep. „ Zy," dus luidt de taal vanidien voortrefFelyken Schryver, „ zy, die den grootften Rykr„ dom verkreegen hadden, even zeer gefteld wordende 1 s, om ook de Opperheerfchappy in handen te krygen, „ en (*) Hampton's polyb. B. VI. extr. 3. tf) Spirit ofLaws, B. VIII. Ch. c. T4  S6ö OVER DE UITWERKZELS DER WEELDE „ en daartoe niet in ftaat door hun eigen magt en deugd, „ poogden het Volk op hunne zyde over te haaien , „ met ruime hand onder 't zelve al hun rykdom „ verfpreidende, en zich van alle middelen ter om- kooping bedienende, tot zy het Volk allengskens ge,, leerd hadden, de geheele aandagt te vestigen op de „ Giften , hun ten onderftand gefchonken ; en maakten „ zy 's Volks greetige Gierigheid dienstbaar aan de oog„ merken van hunne eigene onbegrensde Heerschzugt. „ In deezer voege werd het ftelzel der Volksregeering „ ontbonden, en ruimde plaats in voor de heerfchappy „ van Geweld en Overmagt. Want, wanneer het Volk „ eens gewend is gevoed te worden zonder eenig werk „ te verrigten, of moeite te doen, en alle middelen van „ beftaan te ontleenen van den rykdom der overige Bur„ geren, zal, indien, ten deezen tyde, eenig ftoutmoe„ dig en ondemeemzugtig Voorganger zich opdoet, wiens armoede hem buiten allen Staatsbewind floot, de Re„ geering der Menigte beginnen ; die zamenloopt in ,, oproerige Vergaderingen , zich tot alle foort van ge„ weid, doodflag, uitbanning en landverdeelingen, laat vervoeren; tot men in 't einde, tot een woesten ftaat „ van Regeeringloosheid gebragt, eens weder een Mees„ ter, een Monarch, vindt, en zich aan eigendunklyk Ge„ zag onderwerpt (*)." Weelde is ftrydig met den geest van 'een Ariftocratisch Staatsbeftuur. Ik verftaa hier door een Ariftocratisch Sfaatsbeftuur, zo wel als ik ten opzigte van het Volksbeftuur gedaan heb, een goed en welgeregeld. De geest van Gemaatigdheid is de eigenaartige deugd van zulk eene Ariftocratie; deeze bekleedt de plaats van, en heeft, in de daad, veel gelykheids met, den geest van Gelykheid onder het Volksbewind; maar deeze geest van Gemaatigdheid is geheel onbeftaanbaar met Weelde, het weezen waar van als 't ware beftaat in Mededinging om Meerderheid. Wanneer, derhalven, de Weelde "ftand grypt onder de ryke of heerfchende Party in een Staat onder een Ariftocratisch Beftuur, zal dezelve die fchynbaare Gelykheid omkecren, welke die Staatsgefteldiieid vordert dat bewaard worde tusfehen de Edelen cn het Volk, en die weezenlyke Gelykheid, wel- O fotva. B. VI. extr. i.  OP HET STAATSBESTUUR. 26Ï welke zy onder elkander moeten bewaaren. Elk zal zyri Nabuur benyden; men zal Staatsftreekcn uitdenken, bet Volk verdrukken, om aan zyne buitenfpoorigheden voldoening te verfchaffen; de Edelen zullen verbasteren tot een hoop willekeurige Dwingelanden ; en eene Regeerin°-svorm, dus zamengefteld, zou misfehien eene der 'drukkendde en onverdraaglykfte van alle zyn. De Verteeringswetten van Venetië en Genua rusten op dit be■ginzel (*). Zy zyn ingerigt, niet om de Volksdeugd te bewaaren; maar om kunftenaary, en het invoeren van nieuwigheden, te voorkomen: dit blykt zonneklaar hier uit, dat zy, die al te laag zyn om eenige opmerking te verdienen, zonder gevaar zich m verkwisting mogen botvieren _— als, by voorbeeld, de gemeene Ligtevrou- wen , terwyl zy, die voedzel verfchaffen aan deeze buitenfpoorigheid, zich verpligt vinden om op eene zeer eenvoudige wyze te leeven. Weelde, derhalven, wordt in een Ariftocratisch Staatsbeftuur alleen toegeftaan aan dat flao- van Volk, 't welk de minfte bekwaamheid heeft om voordeel te doen met die vryheid. Weelde is meer gelykaartig met de natuur van eene Monarchy. Naardemaal 'er, onder die gedaante van -Staatsbeftuur, verfcheide rangen en graaden van Volk gevonden worden, die men noodzaaklyk moet onderfteunen door uitwendige praal en voorkomen, vordert zulks, dat de Verteeringen van ieder rang van elkander verfchillen; dat de Weelde toeneemt met het klimmen van den rang der Perfoonen, van den Boer tot den Vorst, die op den Throon zit. Maar de Weelde voegende voor eene Monarchy is zodanig eene, die voornaamlyk Grootschheid en Perfoonlyke Onderfcheiding betreft; die gepaard gaat met nayver,en iets heeft van het werkzaam leeven. Die foort van Weelde, welke gepaard gaat met zinnelyke voldoening , welke altoos gefchikt is om laagheid en lafhartigheid voort te brengen, is even nadeelig voor eene Monarchy als voor' een Gemeenebest. Het beginzel der Monarchye is Eer, en een gevoel van Perfoonlyke Waardigheid, en Hoogheid van geest, gepaard met Krygsmoed, en eene begeerte van Onderfcheiding. Dan , hoe kan men verwag'ten, deeze hoedanigheden te zullen aantreffen onder een Volk, welks eenig doel is Zelfveldoening; die Zee (*) Sp. of Lam, B. V. Cb. 8. T5  £6a over. de uitwerkzels der weelde, enz. Zee cn Land doorreizen om voorraad te vinden tot vafdoening hunner lusten en die zich zeiven zo vei wyfd gemaakt hebben, dat men, wegens hunne Sexe rwyfeide* Zullen de zodanigen de Krygsdapperheid ort' derfchraagen? Zullen deezen den rang en roemi vaneen« Monarchy, op welke het beftaan van dezelve-eirondT onderichraagcn? Het gevolg is middagklaar & ° 1$' ^ Z TT11' écns ' onze leezers herinneren —- - pp ^C&"di m/a tena marique omnia #1&f§. Sallust» bericht, wegens de EFSTi? ,,„„„ -Heer trommsdorff. Hoewel men reeds zo veele Voorfchriften t»r h^ding van de Phosphorzuure Kwik & bem* ven, dat&het overbodie^on Jbhvn.5 hilr Ü °PSeSeeAanmerkingen mede tegdSen,fei?Sri,uT veelvuldig famenftellen van d t i^t er' d,00r het proeven 3er onderlè&e*^ meieren dtf^ en, Sundige Scbr^-w^^SS^dSSt ^ vinding in ftaat gefteld te ™S * 0001 de onder- hebben myne Proeven geleerd dit ^! dm een altoos e.nvonm> en zuTver/S» 5 verkrV^ng van in d. Geneeskimde^aart^ tüt ^hïülk nut gebezigd wordt TllSn ^ ^s20,^1 .aangewend^worden. Om eersfhet Ph™T VOOrdeeI kon krygen, laat men de Pho^hïLItlhosPhorz™r te verzoenen zich van den SftTvS bianden: tot dit einde kunnen bedienen ; doch daar I^'nl ,3°- befchreven, in de gelegenheid zvn & APoth,ekers met altoos kan men, hoewel nSv^-lt™" VC tó voorzien» op cle volgende wys ^Sn ^ eemg ZUlU'' hetzdve Men neemt een groote g]aze„ K,ok, die H wa-  BERICHT WEGENS HET PHOSPHORZUURE KWIÏÜS. Z6$ water bevatten kan , of, by gebrek daarvan, een Suikerglas van dezelfde, grootte , maakt het even warm , en plaatst het omgekeerd op een onverglaasd bord, dat eenigzins diep is. Het is niet noodig, dat de rand van het Glas op het bord wel aanfluit, maar het is zeil al zo goed, dat 'er eenige opening blyft. Het Glas even 4 BERICHT WEGENS HET FH0SPH0RZUURE KWIKZ. warm water by, en drupt 'er dan eene welbereide nr> losüng vun Kwikzilver in Salpeterzuur in, tot zo lanVr 3jS ÏL ^ ,neJ^luifing gelciued. Vervolgens giet? men het vocht door, verzamelt het nedergevalien Zout dit: op het papier blyft, vvasent het met overgehaald warmn water benoorlyk af, en laat het dan zeer lagt We? Men yerkrygt dus een zeer witte ftof, die het Ï 2 Pnosplnrzuure Kwikzayer is, alleen gefchh t om tot Geneeskundig gebruik te dienen. Men mlg echter er be reidnig van alt middel zich niet bedienen van de gevvoonê Kwik, zo als zy ver;pgt wordt, dewyl dezelve alS met lood en andere metaalen vermengd ij Zelfs is d Kwik die door overluahng gezuiverd "is, niet altoos van bod bevryd ; men doet daarom beter, het Kwikzilver met yzer of lugzout, uit het zuiverst Vermi 11Un™ jfr? „ drooge deftillatie af te fcheito? Qolf^-^J^ v^nTA'^ het Fèwöon Sterkwater Set gebrul eenige zuivere Zwaaraarde te defrillppr™ rv.yS ?'-* ? op Men geloove niet, dat ik te vppI i dezelve is tot het wél bereiden van d£zor^ beveel J zaaklyk. Ook zyn de kosten 70 ™,,dlt -middel, noodzich verbeeldt; dewyl één 6nce PhZï X alVnen ding zo veel Zuur IeVen vef?f' een Phosphorzuure Kwik uit te'verklygen? a Vyf 0l> WAAR- li  waarneemingen over de koude, enz. 265 waarneemingen, aangaande rte zwaare KOUDE van DEN gepasseerden VyjNTjk , met eeniGE aanmerkingen daaromtrent:, medegedeeld door Doctor m'. «outtliyn. Ik zoude noopens de zwaarelMüde, van défi nu verloopen Winter , volgens' gfevTooye, reeds Waarneemingen aan 't licht gegeven hebben, indien eensdeels de omftandigheden van ons Land,' door den inval der Franfchen, niet zo veel ruimte in de Nieuwspapieren deezer Stad hadden ingenomen, dat daar toe plaats en attentie fcheen te op tb reeken, en anderdeels de veranderlykheid van het Voorjaars-Weêr my, wegens de Gevolgen des Winters van 't Jaar 1740, die een droevigen invloed op den Zomer hadden, niet voor dergelyke nadeelen hadden doen duchten. Immers , hoewel de groente van 't Geboomte thans byna een Maand vroeger is voor den dag gekomen, dan in dat Jaar, wanneer men, volgens myne Aantekeningen, uit Ondervinding opgemaakt, in de Meymaand doorgaans byna Winter-Weêr, met vliegende Sneeuw-vlokken, had, en de Wyngaard-Knoppen zig in Juny eerst ontflooten, komende naauwlyks voor Augustus eenige Zomerwarmte in de Lugt; hebben wy, in deeze Meymaand, by wyleu ook zeer onaangenaam Weêr gehad. Tot den 7 maakte het, na eene niet onsunftige Maand April, zeer vrugtbaar gemaatigd Weêr; maar toen kreegen wy, met Noordewinden, veel Koude. Den 17 kwam 'er wederom eene aanmerkelyke Warmte, geduurende een Week; doch daar op volgde, met Pinkfter, eene aanmerkelyke Koude, duurende van den 24 tot het laatfte der M^and; die den BÏoesfem van de Vrugtboomen zeer benadeelde, en 's nagts Vorst maakte. Ik zelf heb den Thermometer, hier in de Stad, die bevoorens 's middags j al tot 70 Graaden en hooger gereezen was geweest, toen 's morgens ten drie uuren, tot 40 Graaden, ja tot $&, gedaald gezien. Terwyl, ondertusfehen, de tesenswoordige Maand Tuny gedagte Koude met beter Weêr fchynt te vervangen , en hope op eenen goeden Zomer geeft. D°e ftrengheid der Winter-Saizoenen hangt af van de langduurigheid en van de zwaarte der Koude. Ten op-  S.66 waarneemingen over de koudé zigt van het eerfte hadden wy in de Jaaren 1784 w . 1785 aanmerkelyke Voorbeelden, waar van door" mv w > de Nieuwspapieren, toen, Aantekeningen medegedeeld zyn. Maar ten opzigte van de zwaarte der Koude, of liever den trap van Vorst, vind ik geen aanmerkelyker, , dan van t Jaar 177Ö, wanneer de Thermometer, hier tè • Lande, tot 4 Graaden onder o is waargenomen, gelyk thans ook plaats, gehad heeft <3 Dit blykt uit het beloop der Waarneemingen, welken de kundige HortalanÜs van den Hortus Medicus alhier, de Heer storm, degoed' hcid gehad heeft my , ten opzigt van de Koude van dit Wmter-Saizoen, aldaar befpeurd, mede te deeleV waaï Van dc voornaamftcn hier volgen. ' AANTEKENINGEN volgens den Thermometer van fahrenheit. I?P5- Jan. 20, 's av. ro uur. 8 Graad. 's morg. ten 7 Uur. r3 Graad — 21 ,op deu middag 9 / ' g 's avonds 10 uuren 3 Graaden" ' * 23, |S morgens 3 uur. 1 te„ 7 uur> t ondef '^middags 12 Graaden. ' 's avonds 4 uur. io Graaden. 10 uur. 4 24, 's morgens 3 uur. 2 ten 7 uur. o Gr ' 25' , ~~ ' • • 14 _ >smiddags4 uur. 11 Graaden. 's avonds 7 uur. o 10 uur. 3 onder ' 12 uur. 4 onder o. ——26,'s morg. 7 uur. 8 Graaden. wy^ Tïaar' $ ^^J^^ ^ teU vinden <$ docHS ^^ffeHS flegts die dagen op welken de Vorst ongSèen s sewecï opgegeven zyn, buiten en behalven de S^VwdkS het' XC2bS ?S nafyme2?efimvr T '< ^ ******* tti «toé; óver de tffljjf  van den gepasseerden winter. *7 het maar gedeeltelyk of minder heeft gevrooren, en no'thans vriezend bleef, gelyk in 't laatst van Junuary, ïn^'t voorst van February. Dat ik het gedagte Jaar hier tot veraelvkine heb genomen, is, om dat hetzelve, in langduuSeid en trap van Koude, veel overeenkomst met do thans |epasfeerden Winter fcheen te hebben ; alzo de Binnen-Vaart nu, gelyk als toen, W*£%^*£" ken naamelvk tot over 't midden van de Maand Maar,, Sooten^s geweest. Met den Winter van 't Jaar 1709, Sn byna geheel Europa zo deerlyk door Vorst geteisterd werdt, en door gantsch Holland , zo men fcfeyffe» Kalven dè Wyngaarten, ook de Ockernooten, Moerbezie en KwecP™ ja vericheide foorten van Koorn, dood gevrooren, en, in andere Landen, veele Menfchen van Koude geftorven waren, komt deeze in ce-ne vei^elyking. 't Gebrek aan Water en Turf, in leeze en andere Steden van Holland, heeft men in andere Winters meer gehad, en, hoewel 'er veel Aardappelen door den Vorst bedorven zyn geweest, moet de lchaarsbeid van Eetwaaren, die men thans heeft, meer aan andere: oomaken toegekend worden. Van zwaare pverftroomingen der Rivieren, gelyk die in 't Jaar 1784 , zyn wy,; door Gods goedheid, bevryd gebleeven. geschiedkundige en vaderlandlievende proeve, over de vryheidsboomen. (Naar het Fransch van gregoire , Lid der Nationaale Conventie.) De keuze van een Boom of Plant, om tot een Godsdienftig, Staatkundig of Zedelyk, Teken te ftrekken, is buiten twyfel, den Mensch zeer natuurlyk eigen, «aardemaal men dit in gebruik vindt by alle Volken, oude en hedendaagfehe. De Olyfboom was toegeheihgd aan minerva, de Myrth aan venüs, de Wynltok aan bacchus, de Laurier aan apollo, de Ceder aan eumenides , de Vygenboom aan mars, de Populier aan hercules , de Pynboom aan neptunus , en de Eik aan ju- ^Defoudheid vertoonde Dieren en Planten op de Gedenkzuilen, op de Gedenkpenningen, om de weder voortbrenging der Weezens af te beelden. Egypte hadt daar  568 geschiedk. en vaderlandlievende proeve toe den Lotus, eene foort van Nymphaa, verkoozen, wdks' bloem de oogen vermaakte, welks takken dienden om "'erfluiten van te vervaardigen, welks korrels en wortels ten fpyze ftrekten. Athene hadt veel op met den Olyfboom. De Platanus en de Vygenboom waren 'er desgelyks in eere„ Palmyra en Judea, de Pheniciers en Carthagers, alsmede de Volkplantingen door die Volken in Europa bevestigd, hadden den Palmboom gekoozen, die, door zyne zeer vermenigvuldigde foorten, den Mensch voedt, laaft en kleedt. In veele Oorden van Peru werden de Godsdienstoefeningen volbragt onder de Palta en de Lucuma, twee foorten van Boomen , die zich onderfcheiden door de goedheid van derzelver vrugten, door de fchoonheid van derzelver takken, en die doorgaans een boschje vormden roudsom de Hutten. By de Wilden in de Zuidzee hebben de Reizigers Planten in gebruik gevonden, die men voor heilig hieldt. Eenige Americaanen planten,, by de geboorte hunner Kinderen, een bosch van Acacias, die, ten tyde van derzelver Huwbaarheid, ten genoegzaamen Huwelyksgave ftrekken. Met één woord, men treft, by veele Volken, trekken van dus een gebruik aan. ° Voor Europa is altoos de Eik hetzelfde geweest ala de Palmboom voor Africa en Afia. De oude Becldcnfpraak is vol van Fabelen waarin de Eik eene groote rol fpeelt. De Grieken en Romeinen vercierden, by hunne Offeranden, de Altaaren met Eikentakken ; de Landman durfde het werk des Oogsts niet aanvangen vóór dat hy zyn hoofd met Eikenbladeren omkransd, en Gezangen, ter eere van ceres, aangeheeven hadt. ö -/^'^?i^7 cesar Gaule vermeesterde, was 'er omftrecks Marfeille een heilig Bosch. Zyn Leger durfde het niet aanraaken; hy zette 'er eerst den byl in, en het Krvfsyolk, gerust gefteld toen het vernam dat de Boschgoden hun Legerhoofd onverzcerd lieten, volgden zyn bevel en voorbeeld. Het herdenken aan het vellen van dit Bosch, eerwaardig door zynen ouderdom, doorfneedt de harten onzer Voorouderen. Men weet, met hoe veel plegtigheids de Gaulen gewoon waren de Vaarentakken van de Eikenboomen op te zamelen, en welke bygeloovige denkbeelden zy paarden by die Plegtigheid Geheel Griekenland geloofde, dat 'de Eiken van het Bosch van Dodone in Epirus Godfpraaken gaven. In de vroegfte Eeuwen waren ze, met de daad, Godfpraaken, ir;  over dè vryheIcsèöomen; 269 m dieri zin, dat, wanneer ze weinig vrugten hadden, zulks' fpysgebrek vooripelde; want het is bekend dat veelé oude Volken van Eikels leefden eer men het teelen des Koorns by dé hand nam. En komt buiten twyfel van daar de Eerbied, welken de Grieken.deeze Boomen toe- ^gÜf1 Eikenboom voor het huis geplant, werd by de Romeinen als een Befchermer aangezien. Aan den Eik hin^n zy den buit Op, welken zy op den Vyand hadden0 bevogten; den Eik riepen zy aan ten getuigen van hunne Eeden. Het Eikenloof diende zomwylen om 'er Kroonen van te vlegten voor Dichters, die, in een wedftryd met andere Dichters, de overwinning behaald hadden. Dezelfde foort van Belooning werd gefchonken aan hem, die het leeven eens Medeburgers behouden hadt; Welke ook de rede moge geweest zyn om den Eik tot Burgerkroonen den voorrang te geeven, de Vleiery, die allés bederft, ontheiligde deiizelven in vervolg van tyd, door Dwingelanden met Eikenloof te bekranlen. — De Eikenboomen zyn in Frankryk in hunne eere herft-ld; de Verdiende alleen ontvangt de Burgerkroon uit de handen der Regtvaardigheid , by een Volk aan de Natuur en de Vryheid wedergegeeven. De gewoonte om Meiboomen te planten was oorfpronglyk eene hulde der Natuure toegebragt, die, met het Wederkomen des Voorjaars , alle haare bekoorlykheden aandoet, alle haare bevalligheden ten toon fpreidt .v\ Het Feest Van den Eerden der Meimaand verfprêidde zich van Rome en Italië door geheel Europa. Dan dit Gebruik, 't welk in den oorfprong iets treffends heeft, verbasterde door de toepasfing welke de Vleiefy 'er van maakte. Wie kon in die groote Boomen , met linten en ftrikken opgecierd, geplant voor het Huis der zodanigen die men grooten noemde, een overblyrzel befpeuren van de Feesten der Natuure? , Het Gebruik der Meiboomen was uit Engeland na America overgegaan; en hadden dezelve aan de Oevers van de Delaware reeds de oorfpronglyke waardigheid wedergekreegen; en, zelfs vóór de Americaanfche Omwenteling, waren de Meiboomen aldaar het teken van Burgër-vereeniging. In den Oorlog, welken zy tot herkrvgihg hunner Vryheid tegen den Engelfchcn Dwinge; land voerden, hadden de Bottonners in hunne Stad een meng. 1795- «o. 7- %: Boomi  £70 geschiedk. en vadereandlievende proeve Boom, die, door deszelfs grootte en ouderdom, eerbied inboezemde, uitgekoozen, om ten Zinnebeeld der Vryheid te Itrekken. De Engelfchen velden dien Boom neder; en toen de groote Washington Overwinnaar in die Stad wederkeerde , vergaten de Inwoohders geenzins, dien Held de plaats te toonen, waar dit door hun betreurde voorwerp gettaan hadt. By ons in Frankryk zyn de Meiboomen, die de hoogagting en vriendfchap planten, geheiligd aan de Liefde der Vryheid, van welke de vrugtbaare Natuur ten Zinnebeeld ftrekt. Die 'er het eem in Frankryk een voorbeeld van gegeeven heeft is norbert pressac, Priester van eene Parochie by Civrai, in het Dcpar iï^nnvA /a Viinue^ j» Meimaand des Jaars MDCCXC, op den Dag tot het vormen der Municipahteit beftemd, deedt hy een fchoon opgefchooten Eik uit het Bosch haaien, en op 't plein der Plaatze brengen ; waar de Jeugd van beide de Sexen denzelven plantte , en een Feest vierde, 't welk zich onderfcheidde, door Broederichap, Eendragt en Vryheid 1 In Meimaand des Jaars MDCCXCI! ,"' het Tydperk toen onzeVyanden hunne poogingen verdubbelden, fcheen een Electneke Schok door geheel Frankryk te werken Men zag eensïlags, in alle Communes, heériyke Boomen de grootfche Kruineft verhellen, en de Dwingelanden uitdagen. Het getal deezer Vryheidsboomen beloopt meer dan 60 duizend ; want de kleinftc Dorpen en Vlekken zyn 'er mede vercierd, en, zonder Parys te rekenen, zyn er veele groote Communes, bovenal in de Departementen van het Zuiden, waar men ze bykans in alle Straaten, of zelfs voor de meeste der Huizen, vindt Maar dewyl men groote Boomen wilde opregten, badt men ze bykans nergens met den wortel opgenomen, en de wel Ipoedige verdrooging kondigde een 'kort op handen zynde verderf aan. De Nationaale Conventie, bemerkende dat het Franfche Volk gehegt was aan dit gelukkig gekoozen Zinnebeeld, cn beflooten hadt den Vryheidsboom te verdedigen gelyk de Krygslieden hun Vaandel, befloot wvslvk. op den derden van Pluvhfe., „ dat in alle Communes „ waar de Vryheidsboom verdord was een ander zou ,-, geplant worden vóór den eerften Germinal. Zv ver„ trouwde die Planting, en hec verder onderhoud, toe aan „ de  OVER DE VRYHEIDSBOOMEN. *3Ï? 'l de goede Burgers; ten einde in elke Commune de Boom * der Vryheid mogt bloeijen onder het Schüd der Frans " De" «Ss? deezes Befluits is zeker, dat men leevende Boomen plante ; Boomen , welker duur ten voorbedde ftrekt van den duur der Republiek Noodig is het, dat S Boom , die ten Zinnebeeld der Vryheid ftrekt, fier ïn «Tootsch zV, gelyk de Vryheid zelve. — Ten dien einclc moet een Vryheidsboom , vooreerst, fterk.genoeg weezen om de ftrengfte koude van de felfte Winters dooi: te ftaan. Ten tweeden, moet de Vryheids¬ boom gezogt worden onder de Boomen van de eerfte grootte , en die van 80 tot 130 voeten m de hoogte ryfen- ten einde de fterkte en de grootheid te meer eeibieds inboezemen, en te beter het voorwerp, waarvan zy ten Zinnebeeld dienen, herinneren. Ten derden, de omtrek der Vryheidsboomen moet groot weezen; met alleen om het gevoel van Eerbied te doen aangroeijen, maarten einde de "Burgers een befchutzel vinden, tegen Regenvlaagen en Zonnehitte, oiuler de gastvrye takken. — Ten vierden, de Vryheidsboomen moeten van een lang leeven zyn, en welker duur zich uitftrekt tot verfcheme Eeuwen — Eindelyk, moet de Vryheidsboom van zulk eene foort weezen, dat die op zich zclven konne groerjen, in alle Oorden van de Franfche Republiek. D" Eikenboom nu, de fchoonfte van alle Boomen in Europa, vereenigt niet alleen in zich deeze voordoe en, e» verfcheide andere ; maar bezit , daarenboven, die van het nuttigst hout te verfchaffen voor alle noodwendigheden in den Huis- cn Scheepsbouw. Het Hout, de beh s, de Vrugt, van den Eik, alles is nuttig; van de Inieöen, drein dc bladeren nestelen, tot de Moschplanten, die zich nan den ftam hegten, is 'er niets, of de Kunften maaken ?r eisch op, om ze tot 'sMenfchen nut aan te wenden De geftalte en de grootte van den Eik maaken dien Boom den roem onzer Bosfchen. De Natuurlyke Historie van bvkans alle Volken in Europa gewaagt van Eikenboomen, opmerkenswaardig van wegen derzelver yerbaazende grootte SE duurzaamheid. De Eikenboom groeit bykans tweehonS^ETSSi to veel tvds blyft hy in ftand, m even zo veel tyds neemt hy af. Dit laatfte begint de Eik niet te doen dan naa, geduurende de omwenteling der Eeuwen, de Stormen en Onweeren getart, en Geflachten by Gedachten onder derzelver fchaduw te hebben zien weg-  GESCHIED-K. EN VADERLANDLIEVENDE PROEVE* fterven. Geen Boom kan den Eik de eer betwisten vari een Zinnebeeld te weezen der Vryheid en Burgerlyke Deugden. Zeer veelvuldig zyn de vérfcheidenheden onder de Eiken. De fchoonfte foort tiert uitmuntend op alle Breedten van Frankryk, in alle ftanden , zo wel in de vlakten en valeijen als op het gebergte , zo wel op drooge als op vogtige plaatzen: hy bemint, by voorkeuze, eenen goeden grond; doch weet het nadeel van eenen fchraalen te boven te komen. Ondertusfchcn heeft de langzaamheid van den groei, en de noodzaaklykheid om den Eik een voorlooper te geeven, die fchielyk een fchoonen ftam doet opfchieten, het noodig gemaakt, den groei van een jongen Eik te begunftigen door den groei van andere Planten, om daar aan ten fchutzel te ftrekken tegen de winden. Dit, en het belang des Kweekers, heeft de volgende denkbeelden doen geboorcn worden. In de Communes, in Sectien verdeeld, moet elke dier Sectien een Boom kweeken, die derzelver naam draagt,en de Commune, by elkander genomen aangemerkt, moet een Eik hebben , den Boom aer Vryheid, ter plaatze gefchikt voor de Volks - Feesten en Spelen; 't welk eene plaats veronderftelt, gunftig voor den groei. Het Volksbelang en dc verbaazende verwoesting der Bosfchen vorderen ten fterkften de vermeerdering der Boomgewasfen op onzen grond. Elke Vryheidsboom moet* derhalven, omringd weezen met eene Plantadie van Boomfoorten die de gefchiktfte zyn om deszelfs wasdom te bevorderen; een Boschje vormende, welks gedaante en uitgeftrektheid aan de pïaatslyke omftandigheden ondergefchikt zyn. Tot het zamenftellen van dit Boschje wordt de "keuze van die foort van Boomen, welke van eene bekende nutheid zyn, gelaaten aan de byzondere voorzorge van elk Departement, zonder geheel en al andere lborten uit te fluiten, 't zy uit hoofde van de verfcheidenheid der Grondsgefteltenisfe, 't zy ter oorzaake van de bezwaarlykheid om ze zich aan te fchaffen. De volvoering deezer denkbeelden brengt voor onzen' geest de zamenvoeging van het nutte met het vermaaklyke. Zy kunnen ftrekken ter aanmoediginge om verfcheide millioenen van Boomen te planten, en ten fpoorflag aan de Plantkunde, welker voortgang van zo veel aangelegenheids is voor de Republiek. Misfehien zal men bemer^ ken.  OVER DE VRYHEIDSBOOMEN. af 3 ken, dat het mogelyk, dat het noodzaaklyk, is, langs de Wegen van veele Communes, Plantadien aan te leggen, die foms ter bevordering der Gezondheid ftrekken, en altoos een bron van vermaak doen ontfpringen. Deeze middelen, wel aangewend, zullen daarenboven de Liefde des Vaderlands vermeerderen, door eene aangenaame inwooning te verfchaffen, en middelen tot voedzel, de liefde tot de Natuur, tot welke de Burger zal naderen om aan zyne Geluksbevordcring te arbeiden; daar hy te meer geluks verliest naar gelange hy zich verder van dc Natuur verwydert. i Geliefde Vryheidsboom ! dat uwe wortels een vrugtbaaren grond aantreffen, en daaruit de overvloedigfte en heilzaamfte vogten inzuigen ! Dat uw kruin, zich ver boven den grond en in de lugt verheffende, de woede der winden uitdagel Dat de byl u nooit nadere, dan om hem te treffen, die aan u fchenddaadige handen zou willen liaan! Dat het onweer met eerbied uwe ftandplaats vooroy trekkc, en niets dan weldaadige regenvlaagen over u iiitftorte; terwyl het den blixem op den kop uwer wanden doe nederdaalen! JETS OVER. DE HEDENDAAGSCHE INQUISITEURS. Parya leyes capiunt animos. Ovipius. {Naar het Engelsch.) MYN HEER ! ^perwyl ieder waar Vriend des Menschdoms juicht om X de verzekerende berigten, dat de Inquifitïen in Spanje I en Portugal zo verre derzelver Verlchriklykheden verüooren hebben, dat die Hoven, voorheen de fchrikbaarendtte op den geheelen Aardbodem, thans weinig meer jdan enkel m naam beftaan, moet het geene geringe ongerustheid baaren, by alle opmerkenden en bedagtzalmen, dat men, vóór eenigen tyd, in verfcheide deelen van Engeland eene Inquifitie heeft ingevoerd, en dat deeze inrigting zeer groote aanmoediging vindt. Deeze geest van V 3  274 IETS In qui fit is heeft zich, in de daad, zo algemeen verfpreid, dat ik gansch zeer in twyfel hange, of 'er we] eenige Plaats in 't geheele Koningryk gevonden wordt, de Hcofdftad alleen uitgezonderd, die geheel vry is van een talryke bende plaagende Inquifetcurs, die veele zeer goede Ryksïngezetenen deerlyk plaagen en hartlyk bedroeven. Gezondheidshal ven, en om andere redenen tot een ftil buitenleeven, heb ik, eenige jaaren geleden, myne Woonplaats op het Land genomen, op een Dorp ten Zuidwesten van Londen. De by uitftek frisfe lugt, welke men daar inademt, bewoog mynen Arts, om deeze Verblyfplaats my, boven alle andeie, aan te pryzen; en, in de daad, de ondervinding heeft het zegel haarer goedkeuringe ger hangen aan zyne aanpryzing. Geheel gerust en wel te vrede zou ik hier myne dageii doorgebragt hebben, hadt men my niet, weldra naa myne aankomst', uitgemerkt als een gedoemd Slachtoffer der Inqnifiteuren van deeze Plaats, die nimmer, zints myne aankomst, hebben afgelaaten, my en myn Gezin met den Geest der Vervolginge onophoudelyk lastig te vallem Geen bedryf* van ons leeven, geene beweeging, hoe onfchuldig, ontglipt het altoos wakker en waakzaam oog deezer Inquifiteuren, Verftoorders van Huislyke Rust. Ik ben^ zints myne aankomst te deezer Plaatze, een Man geworden op welken men agtflaat, een Man van zeker aanbelang, een Man van meer opziens dan ik immer, te Londen gebleeven zynde, zou hebben kunnen worden. Als ik uitryde, verichaft zulks ftoffe tot onderhoud aan eene menigte van Theetafels; vertoont zich myne Egtgenoote in een nieuw Kleed, het wordt over het geheèle Dorp uitgeroepen; geef ik een Maaltyd, ik geaf teffens voorraad van gelprek voor een week lang. Korten tyd was ik hier gezeten geweest, of men wist fayne Middelen tot een penning; men hadt een balans van myne Middelen, veel netter dan ik ooit zelve opmaakte: mynen Ouderdom, alsmede dien myner Vrouwe, bepaalde . men zonder behulp van eenig Doopboek : wat myne Dogter te wagten heeft, is volkomen bepaald, op eene wyze geheel buiten myne kennis; fchoon ik, zonder verwaandheid gefprookeii, we! mag zeggen, dat men my. des vooraf hadt behooren raad te pleegen. Zo uit hoofde van mynen aart, als ter oorzaake van inyne gezondheid, voor eene ftille leevenswyze zynde, duur-  over de hedendaagsche inquisiteurs, £75 duurde het eenen geruimen tyd eer de Inquifiteurs konden ontdekken me ik was. Myne Dienstbooden werden» de een voor de ander na, ondervraagd en uitgehoord ; maar zy wisten weinig op te bicgten, dewyl ze niet by my woonden eer ik my hier te neder zette. lk heb diensvolgens zo veele lot- en ftandsverwisfelingen doorgaan , als ooit aan iemand ten deele vielen. Ik ben een Kruidenier geweest volgens bet berigt van eetitia praat al, eene oude Vryster, die verklaart menigmaal Thee by my gekogt te hebben in mvn Winkel in de Poultry. — Op'even goed gezag ben ik geweest een, door fortuin ryk geworden, Handelaar in Banknooten; een Vredvas in de geheele Streek. '"yit 'het 'geen ik heb bygebragt, myn Heer!, zult gy '' " . • ge-.  OVER DE HEDENDAAGSCHE INQUISITEURS. 27? gereedlyk kunnen opmaaken, dat de onaangenaame omHandigheid, in welke ik my bevind, enkel ontftaat utt oorzaake, dat myneInquifitte - oefenende Buuren, zonder iets te weeten, voorgeeven alles te weeten. En ik hou mv ten vollen verzekerd, dat, indien ik, onder Eede, oü alle hunne onderyraagingeu antwoordde, zy nog be'eeeris zouden blyven om eenig gedeelte myns gedrags uit te vorfchen, waarop zy hunnen vmdingryken geest en p-iskunst zouden willen oefenen. , , . , Het' is, myn Heer! een zeer hard geval, dat iemand, in een vry Land, het voorregt niet bezitte, om zo te leeven als best met zyne omftandigheden en begeerte ftrookt, inzonderheid wanneer zulks geen indragt in t allerminfte maakt- op de regten en vrydomrnen van een ander _ ik zeg, myn Heer! dat het eene hardigheid :s L eeHe hardigheid alleen aan de Dorpen eigen. lr\ de Hoofdtlad, en misfehien in eenige andere groote Steden, kan een Mensch onbekend leeven, en nogthans te midden van de woeling der Maatfchappy yerkeeren; want in «fopte Steden'heeft een ieder zo veel met zyne eigene zaaken te doen, dat hy geen tyd hebbe pm zich met eens anders doen te bemoeijen. . Nieuwsgierigheid, als dezelve zich geene bezigheid £eeve omtrent onderwerpen van weezenlyke nutheid, is ten alleronbevalligst foort van onbefchoftheid: en jfc-ywwonder my, dat zo veelen hunne Nieuwsgierigheid te werk ftellèn in dwaaze nafpooringen van het gedrag en de zeden hunner Nabuuren ; dewyl ik nimmer iemand van die geaartheid kende , die niet veel meer leedt van de werking dier Nieuwsgierigheid, dan hy, of zy, die ten voorweroe van hun angstvallig nafpeuren itrekte, en die, om de waarheid te zeggen, doorgaans van de zaak onkundig zyn, en zich verbeelden, dat anderen zo onverfchillig zyn omtrent hun gedrag, als zy ten aanziene van de leefwyze van anderen. Wanneer gv deezen mynen Brief plaatst, ben ik verzekerd dat dezelve myne Buuren onder- 't oog zal komen; en ev kunt hun teffens verzekeren, oat, indien zy my opregt willen zeggen, wie en wat ik ben, en wie en wat ik moet weezen om hun te voldoen, ik alles zal aanwenden om hun voldoening te verfchaffen — maar, dewvl ik voor het tegenwoordige bevind, dat geen twee hunner zamenftemmen in eenig punt my betreffende , inoet ik nog eenigen tyd langer de vryheid gemeten,  Ö78 IETS OVER DE HEDENDAAGSCHE INQUISITEURS* welke ik medebragt, toen ik my, in myn tegenwoordig verblyf, te neder zette. i Ik blyf INCOGNITO (*). (*) Ik hou my verzekerd, dat het hier te Lande, in kleine Plaatzen, zo min aan dac fag van Inquijiteurs ontbreekt als in Engeland: niet zonder vrugt, hoopen wy, zal deeze Brief yan incognito, als op hun pasfende, in ons Maandwerk ecleezen kunnen worden. J)E TWEE IIELOIMVEN, of DE OFFERANDE VAK LlEFpE EN deugd, Eene Zedelyke Vertelling. (Uit het Fransch.) jyie Jaaren waren 'er verfaeeken-, zints de Graaf de marti. SS nes getrouwd was aan de Erfgenaame van den Huize van tbomont. De Ouders van wederzyden haddéu tot 11 Huwelyk beflooten, enkel om een einde te maaken aan de twiten, welke langen tyd die Familiën verdeeld hielden , en o" hunne groote Goederen in dat Paar te vereenigen. ml»Z derzydiche fmaak hadt men s diensvolgens. niet in £t kmt zindheid". e£ter l£efden Zy * dC vo!nmMe Huislyke Eensge- De Graaf de marltnbs was , in de daad , een van die goedaartige Charafters welke ieder inneemenden matilpam thomoht , gevormd door de Bevalligheden en de Tederheid zelve, kon, naa dne Jaaren getrouwd geweest te zyn, niet bêgrypen , wat nuttigheid 'er in fake, om de Liefde ót een Lgtgenoot als een Pligt voor te fchryven Marlines Liefde evenaarde die van mwilda ; dan te vergeefsch deedt hy alle poogingen om eene heimlyke kwe ! hng te verbergen, die zyns ondanks, maar al te blykbaJr wasi , en ftrekte om de hartlyke genegenheid van mat lda te verdubbelen. Dikwyls ontglipten hem ongewillige zulten\ ° eelmaaien zogt hy de eenzaamheid, in hit diepst van een digt bygelegen bosch wandelende ; doch, op het eigen ooeenmfk dat matilda verfcheen, vloog hy haar te gemoete en pooSe i°Zle tedeT(le orahelzi»gen, alle vermoedens, welfe Ty mop? beoben opgevat, te verbannen. Langen tyd dagt zy 5™ zv Sï, teÏ4 L^nkk^ e" ver&aoeëde Liefde uitwerkzkis rob te wege brengen welke zy niet gevoelde Öp  DE TWEE HELDINNEN» 2?9 Op zekeren dag, om haaren Man te verrasfen, zich verborgen hebbende agter een digt boschje, langs een pad 'c welfe lv wist dat hy langs zou komen, hoorde zy hem deeze woorden vergezeld van traanen, uitboezemen : Hoe ongelukkig :s myn lot' In 't todden van den overvloed, bemind door de befH'nnelykfte der Vrouwen, die ik zo gelukkig tragt te maaken alt in myn vermogen is en nogthans , ik zelve ik kan niet gelukkig zyn. 'VUTrLDA, van agter het bosch te voorfchyn treedende, en maslines omhelzende, riep uit: „ Gy kunt niet gelukkig zvn > ö Hemel! zeg, zeg my wat ik doen kan om uw boe- zemfnert te lenigen. Zeg my wat opofferingen gy " van my vordert. Geene zyn 'er, myn leeven niec uitgezoa- " derd of ik ben gereed die toe te brengen." Marli- 'nes verfteld op deeze onvarwagte ontmoeting en aanfpraak, ovcr'laadde haar met liefdesbetuigingen , en verzogt haar bedaard ce willen weezen. Beevende vroeg matilda, „ of zv de onfchuldige oorzaak van zyn lyden niec ware? —— ■Neen, fprak hy, gy alleen zoudt myn leedweezen kunnen verzet'tiu, 'was hetzelve niet van zodanig eenen aart, dat geen hulpmiddel herflelling kan aanbrengen. - Matild\ werd nu door zwaarmoedigheid aangegreepen. Zy verweet den Graaf, dat hy in haar dat vertrouwen niet ftelde ~'t "-en zy verdiende. JVaarom, fprak hy, zoudt gy wenfeuen, dat ik u zwaarigheden mededeelde, die alleen de myne behooren te weezen en te blyven. ,, Smerc verdwynt ongevoelig door mededeeling: en ben ik niet verzekerd van uwe Liet- dc? Waar voor kan ik dan fchroomen? Spreek, bid ik u,- uw " ftilzwygen vak my zwaarder dan de hardlte waarheden , wel- Z ke gy my kunt openbaaren." By onze Liefde! fmeek ?k u , eenige paaien aan uwe nieuwsgierigheid te zetten. Deeze is heilloos geweest voor menig eene Vrouw van eenen al te ge- voeligen aart. „ Gy doet my beeven: en waar over saa , myne kieschheid zich ontrusten? Verzeker my, dac gy my bemint, en vrees my niet te bedroeven.' Maar ach! 'indien deeze heilleoze vertrouwende mededeeling u leerde, dat gy eene Mededing/Ier hadt? „ Geene zwaarigheid; fchoon gj een" Mededingfter boven my ftelde, zal ik egter mets vree. " zen. Gy bezit een edel hare, en myne nimmer ophoudende ! ü-enegenheid zai u in 't einde leeren haar te vergeeten." # 4ch i myne aanbiddelyke Vrouw ! hoe uitfieekend is uw gedrag, ti wil u alles vtrhaalen. Een langer Jlilzwygcn zou mets anders zyn dan u verraaden. , Ik bemin u, dierbaare matilda! met de tederfte genegenheid; maar vóór dat onze Ouders, buiten ons weeten, tot onze gelukkige Huwelyksvereeniging beflooten, hadden Liefde Deu"d en Schoonheid, tegen myn hare zamengefpannen. lk'beminde, zonder hoope, een Voorwerp: dit is de plaag myns  TWBE HELDINNEN, ?yns leevens ; dit p00, ik te vergeefs uit myne gedaan „ -achttiend' g^ebdereiï ^ "''V00' dat ik ^ heiu, eenige [uweelen voor h.m vl y' ' ,te dler ge'egen-i «en Juweliers Winkel en terw„ 6 iï00peD-^ begat'^ na< gezoete JuweeJen handelde ad d, n " 't T der llit' voorfchyu. Ik voelde ïï ietmi ; T deS Juvveiiers »• Schoonheid; en c5e Ia f i t' haare Zedi«heiJ em der wisfelde, p.»?WS3& Jg*J 2* »« fthaare" V* houding, haare vlugge beweegt i"^ Haaie ftem' haare; De Natuur heeft be/ongSw ló ESSn'^ b"?overendg.. voelig zou zyn voor lekeibtn?J. r ' daC elk Man êe' -Schooner Vrouwen dan sophm hT-t f°°rt van Sch°onheid. , zelve den indruï op Z gmltlu d°dl gee"e der* Het kou niet feilen oP v/ n J en lk toen gevoelde. • bure, aandoeni^"'va^^ " £»„m^ Tn ^ met eene ongemaakte b-valiiVV,^ ■• ' blo°zende : moeite maakte ik „ vn fï «"S ^eDe»- Met: volgde my waar ik ging S' Het beekl van sopili* Pnder foorg^n t^jg hMn VaderS ^ . Jttfft eenigzins i ^ ik .ver „1 het braave, « geenl ftlt gS»^ *\ VOTUkt van haal0 Viï-'docT^ t"^ in '« b^» gelukkig «ogenblik,'"., y aU „?„ f Verfchefn h« %r bsevend in. Zo ras „ I ™ Mnkel was. Ik trad voegde my met een flamel^L ü', cehem en toef dat hLe Ouders ïfe^ïï..^ Deêr^n ?oge[1 — l Zi;'^ M 'T rugvin „ "loet my geweldig^^^-^ ij^l „ oorzaak geweest ben van ' twoor?ae sophja , „ dat ik de ^ in myn 'i,^ sophia jtv ö// «M» dit. Ach! indien de teder/ie aanhoudingen, indien de verdeeling myner Middelev, deeze Vooroordeelen maar konden te boven komen ' Pm* SP deSa woorden' Middelen en Vooroordeelen, gaf sophia my een ftrengen opilag van 't oog, met by voeging: , Ve°,, ftaa ,k u regt? Wilde gy de laagheid hebben van" die Snood„ aarts, die nimmer onze Sexe naderen dan met oneerlvke „ oogmerken ? Welk een denkbeeld moet gy u van my gè" IZ^a eb!?en',!ndien gy " kunt verbeelden, dat ik aan uw„vernederende gdten zou geeven 't geen ik aan uwe den*. " f," weigeren." Ach! riep ik uit, op welk eèi grmd befchutdigi gy my van het koesteren van zulke lernèderénd» denkbeelden ? Indien ik aanbicde myne Middelen met 7 tl die. ten, het is met den tytel van Vrouw aan den vuurigBen der Mmnaaren. —- „ Ach neen, dit kan nimmer gebeuren ; k , zou den Man, dien ik bemin, in onheil dompelen." _ Behandel my met zo veel geflrengheUs als het u behoort, doch ]chryf,my nooit zulke onwaardige gevoelens toe. Ja,\e° mi op dit oogenblik, dat gy de myne wilt weezen ; dan zal ik U norgen, de toeflemming uwer Ouderen vraagen , en u trouwen in jpyt van de myne. ,, „ Vreugde fcheen te tintelen in sophia's oogen; doc'i dit duurde eene zeer korte poos. Een droefgeestig mymeren Sffivk611 *eemge yMne" ÜSS*? l3ngS l,aare beva,»ge wangen. Eindelyk, een verdrietig ftilzwygen afbreekende , verzogt zY my eene maand tyds tot het overweegen van deezen gewil Tnr^lr i rd,e'dat, *» °P dat ^ m0gt het»be". "00- «lig oc het bedenken der gevolgen van zulk een ongelyk Huwelyk , geduurende dien tyd haar geheel zou vermyden. * 5?flao.fmy' voe'jde W 'er nevens, ,,'t geen ik verzoek is ;Lmif„ "?°dlg COt uw geluk"' Deeze woorden, aan welke ik eene uitlegging gaf gunftig voor myne hoope bewoogen my haare begeerte toe te ftaan, en ik begaf my den volgenden dag na het Land. fc y „ " ."ftNoT0it„werd de «fweezigheld van het Voorwérp der vuungfte Liefde aangenaamer gefleeten. Ik twyfelde niet of luks zyn. Drie weeken waren 'er verftreeken, en ik teMe de ü"re"' ?«, °"ze vereeniging vertraagden, toen ik deezen Brief ontving. De Graaf gaf den Brief aan matilda over. e* ver.  OF DE OFFERANDE VAN LIEFDE EN DEUGD. $3$ verzogt, haar dien te leezen; dewyl de inhoud hem te zeer ontroerde. De Brief was in deeze bewoordingen: De Offerande, welke ik verfchuldigd was aan den edelrkoedigfteu der Mannen, is nu volbragt. Uwe Liefde was " op het punt om u in het verderf te Horten, en myu leeven " lang zou ik reden gehad hebben om myzelve te befchutdigen als de oorzaak van dat bederf. Ik had alles van my. " zelve te vreezen; nog een weinig, en mogelyk was ik uwe " medepligtige geworden. Maar, ,by de heilige beginzels van den Godsdienst! van de twee middelen, welke overfchooten "om u van my te verlosfen, mogt ik misfehien den dood " <-ckoozen hebben boven den ftap door my genomen. . ' Hoe veel tederheids gy voor my moogt gevoelen, twyfel " ik of die myne tederheid voor u kan evenaaren. Ik heb *' in twyfel geftaan , of ik deeze verklaaring wilde afleggen, i Doch, indien dezelve aan den eenen kant uwe fmert ver'• dubbelt, geeft dezelve, aan den anderen kant, u een voor'-' beeld van de pligten , dia de Eer vordert. Zodanig een " Huwelyk, als gy beflooten hadt aan te gaan, zou u met l' uwe Familie overhoop geworpen, en een onverzoenbaaren ' haat tegen u verwekt hebben. En met welk een gelaad zoudt " gy hebben kunnen zien, dat ik het voorwerp was van de " verfmaading uwer Bloedverwanten ? Zouden wy onbewoo*' gen hebben kunnen blyven op de bedenking, dat wy de bron waren van eene onbefchryflyfce fmert voor eene eerwaardige Moeder , en misfehien de oorzaak van haaren " dood? "Want die fmert, fchopn dezelve den wortel hebbe " in verouderde vooroordeelen , hoe ongerymd ook , is ge" voeliger treffend, dan die, welke ontltaat uit weezenlyke ',' ongelukken in het menschlyk leeven. Uwe Oomen, van wier groote Goederen gy nu de éénige Erfgenaam zyt, l, zouden hunne gunstbetooningeu van u afgewend en hefteed , hebben aan andere Bloedverwanten. Gy zoudt uzel- ',' ven geftort hebben in veelvuldige elenden, en ik droeg by '„ myzelve om , de misdaadigc bewustheid , dat ik de be" werkfter ware van uwe rampfpoeden, door my te bedienen " van eene weinig beredeneerde Liefdedrift. Misfehien ' zou die drift u in ftaat gefteld hebben, om, in de eerfte '[jaaren onzer Egtverbintenisfe , deeze onheilen te draageiij l doch de Schoonheid verdwynt, en, daar de drift verkoelt, „ blyft de kragt der vooroordeelen werkzaam. Ja, genomen, dat gy, tot uwen dood, boven die vooroordeelen verheven bleeve , uwe Kinderen zouden die fterkte van geest niec j, bezitten. Zy zouden reden vinden haare Moeder te yerwy^, ten dac zy de edelheid van hun bloed bezoedeld hadt. —„' Gy denkt te regtmaatig om deeze vooroordeelen niet in 'c „ zelfde licht te befchouwen als ik doe; maar, hoe belachjyk ,. ze ooi; weezen mogen zy heerfchen met een algemeenen >, in-  bE TW£E HELDINNEN, t, invloed; en de verftandige Man * die dezelve wraakt, Is nise „ min verphgt dezelve tot eene regelmaat zyns gedrags te nee)} men, dan de dwaas, die dezelve toejuicht. „ Een Perfoon van myn eigen rang hadt my zints lan? ten ,i Huwelyk verzogt. Ik agtte hem , maar kon hem niec lieft* „ hebben ; en myn hart was geheel afkeerig van dus eene „ Huwelyksverbintenisfe. Myne Ouders, die alleen myn geluk j, wenschten , en die bemerkten hoe weinig ik neigde om de „ aanzoeken van deezen Jongeling in te willigen, deeden niets „ om my te dwingen. Gy hadt Parys niet verlaaten of ,y ik verfchafte deezen gelegenheid om zyn aanzoek te ver„ nieuwen. Hy greep dezelve greetig aan, en ik verheugde „ hem door een onverwagt gehoor aan zyne vernieuwde „ Liefdesverklaringen te verkenen ; dan , niet in ftaat om i, te veinzen, lag ik myn geheele hart voor hem bloot. Ik „ erkende, dat ik die Liefde niet voor hem gevoelde, welke „ zyne Liefde voor my zo regtmaatig verdiende. Ik voedde „ 'er by, dat, indien hy zulke gunftige denkbeelden van my „ vormde, welke hem hoope gaven, dat myne geltadige in„ agtneemmg van mynen pligt, en dankbaarheid voor zyne ,, toegenegene bejegeningen,my met de gevoelens,zyner kiesch„ heid meer waardig, zoude vervullen , ik gereed 'was hem „ myne hand te geeven. De Jongeling, die my op het fterkst i} beminde, greep deeze hand, bevogtigde dezelve met traaij, nen van vreugde, geleide my tot myne Moeder; en niet f, in ftaat zyne blydfchap te bedwingen, rieo hy uit; Zy is de „ myne, indien gy het toeftemt! En hierop w.rd hec Huwelyk st bepaald. 3 „ Thans begaf my myne fterkte van geest. Vyftien dagen „ bragt ik door in zwaarmoedigheid , welke my bykans het it leeven kostte. Ik zegepraalde in 't einde; en op gisteren „ zwoer ik trouwe aan mynen Egtgenoot: eene trouwe die „ niet dan met den dood kan eindigen. ,, Ik weet hoe zwaar deeze flag u zal trelfen; maar dezelve „ was onvennydelyk : en het is misfehien de uiterfte pooging „ waar coe zich de Liefde in ftaat bevondt. Had ik u „ bemind om myzelve alleen, ik zou, zonder twyfelen uwe it aanbieding hebben aangenomen ; doch ik ben op niets , „ dan uw geluk, bedagt geweest. Myn hart juicht over j, deeze zegepraal , terwyl het nog diepgaanden weedom ge,, voelc) doch lk lyde meer door hec denkbeeld van uwe „ fmerten, dan over myne eigene. „ Vaarwel , myn Heer ! Gedenk aan - de heilige Verbinte„ nis , in welke ik getreeden ben. Deeze is onherroepe- i, lyk. Gedenk aan 'c geen gy verfchuldigcf zyc aan 4, uzelven , aan uwe Familie , en aan de Wereld. — L'wa „ hoogagting voor my zal my .altoos dierbaar weeli zen!" —  of de offerande van liefde en deugd. SS5 Naa dat matilda deezen Brief geleezen hadt, hernam de Graaf de verdere ontvouwing. Gy ziet de oorzaak van die droefgeestigheid, welke zo langen tyd de gelukkig/te oogenblikken van de zamenleeving met u floorde. De Brief, door u geleezen , gaf my een zo geweldigen fchok , dat ik een etmaal lang buiten myne zinnen was. Ik viel vervolgens in eene f aapziekte , die eenige dagen duurde. Natuur en Jeugd egter kwamen deeze enge/leldheid te boven, en het eerfte gebruik, V welk ik van myne kerlielde kragten maakte , beftondt in deezen Brief te zoeken ea te herkezen. Toen fchreide ik voor de eerfte keer, en fchreide overvloedig, lk fchreef aan -sophia; doch zy zondt myn" Blief ongeopend terug, met'deeze woorden op het opfchrift: „ 11c „ zal nimmer een van uwe Brieven openen. Uwe verwyten „' zouden myne gevoeligheid gaande maaken; doch nimmer '„ berouw kunnen verwekken. Indien yy eenige Vriendfchap '„ voor my hebt , zuk gy alle gelegenheden om my te „ zien zorgvuldig vermyden. Vaarwel. Vergeet Veelvuldige middelen heb ik beproefd om haar weder te ziendoch te vergeefsch. Intusfchen peet ik een kwyneml leeven, Myne Moeder, die vreesde dat ik kwynend in myne Jeugd zo» verwelken, fpoorde my /leeds aan om in Huwelyk te treeden. Langen tyd wederftond ik haare aanmaaningen. Zy prees my a op het fterkfte aan. Zy weidde uit over alle uwe voortreflykheden. In uw Characïer verbeeldde ik my eene gelykvormig. heid te bejpeuren met dat van sophia, en ik fchepte hoope dat gy een middel zoudt weezen ter verdryving van myne boezemfmerte. TVy trouwden. Myne tederheid beantwoordde aan myne 'hoope; maar gy deelde die met sophia. De Hemel is myn getuigen ! gy zyt my waardiger dan het leeven : in u vind ik eene 'Vriendin; en ?«r is niets of ik zou het voor uw geluk willen op-' opperen: en zal ik alles aanwenden om sophia te vergeeten. „ Doch waarom zoudt gy haar vergeeten?" viel hem matilda in de reden. „ Zulks zou eene ondankbaarheid weezen. „ Ik vorder dit niet. Ik bemin, ik eerbied, deeze uitfteekende ^Vrouwe. Ik wenschte haar te. kennen, om haare Vriend„ fchap te verzoeken. Bedwing, u niet langer. Spreek my ,', menigmaal van sophia. Boezem uw leedweezen voor my „ uit. Ik zal de eeifte weezen om eene Liefde, zo zuiver „ en een beter lot waardig, te pryzen!" Liefde lag deeze taal matilda in den mond, en de diepdenkendfte Wysbegeerte zou geen beter rigtfnoer des gedrags haar hebben kunnen voorfchryven. De Driften neemen door bedwang in fterkte toe. Gelyk aan een vuur, fmeulende onder de asfche welke hetzelve bedekt, is het noodijr, de Driften lugt te geeven, om ze te verzwakken. Eene Mededingftet te vervolgen is het middel niet om haar beeld uit de gedag»en des Minnaars te bannen. Dit ftrekt alleen om haar te ver■ meng. 1705. no. 7. de«  DE TWEE HELDINNEN, dedigen, en hem met voortduurende geheetheid aan W -d verbinden. Maar ten haaren voordeek te fpreekendeelI 2 neemen in alles wat haar betreft, dienc om de agting te' win! ïien van den Lyder dien men wil geneezen. Het ftrekt óm hem met vertrouwen op zynen Geneesheer te vervullen, vriendfchap en dankbaarheid te kweeken; met één woord, om zonder ftryd , over den vyand te zegepraalen. Welhaast hadt de Gravinne hiervan de heuchlyke ondervinding. Zy ontdekte een vuuriger drift in de tederheden van ?aT^f tgen°0t-, Zy"e P°°Singen om haar te behaagen verdubbelden van dag tot dag, en dikwyls gedagt hv aan het onderhoud waarin de uitfteekende matilda het eerst haar gevoelen ten opzigte van sophia geopenbaard hadt. Het 70 verre gebragt hebbende vormde zy een plau om eene geheele verandering te veroorzaaken. seuteie De Gravin wist heimlyk kundfchap te verkrygen van so- ^|S,ifmhftandlgheden- Zy °"£dekte' dat' «eduwende de ongefteldheid van marlines naa zyne mislukte Liefdepooging, de Markgravinne, zyne Moeder, den Brief van die ongelukkig braave sophia gevonden hadt; dat deeze, de deugd dier Vrouwe tot een misdaad rekenende, zich niet gefchaamd hadt haar aan te zoeken om de Minnares haars Zoons te worden in hoope dat het genot zyne drift, en de elenden welke dezelve'veroorzaakt hadt, zou geneezen; dat zy, haar onwankelbaar gevonden hebbende, haar hadt genoodzaakt, door allerlei nlaageryen, om te gaan woonen in een afhoek van eene der Voor ileden van Parys; dat haare Ouders overleeden waren; dL haar Man, door al te veel vertrouwen op anderen te Hellen bankroet gegaan was, en onder de lastige aanmaaningen zyner Schulde.fcheren zugtte, die hem ftaag met de gevangenis dreig' den; dat hy, van verdrietlykheden overftelpt, door eene flef pende koorts was aangetast; dat zyne Vrouwe hem gedmi* rende zyne ziekte nooit verliet, maar ten allerzorgvuldigftln ol paste; en dat zy, buiten ftaat om de behoeften voor zich haare twee Kinderen te verzorgen , het weinige noodzaaklvk huisraad, haar gelaaten door de Schuldvorderaaren, verkol hadt: met eén woord, dat sophia, met haar Gezin, in de deer' lykfte elende kwynde. cr Matilda zwom in traanen op het ontvangen van dit h»rr. grievend berigt Zy fchikte sophia, door dl hand een r ve trouwde Vnendinne, die zorgvuldig den naam der Weldoene resfe verheelde, alle verkwikking toe. Zv deedt mee• liet alle de Schuldeisers zamenroepen nam'aanTe fcïuWen l betaalen, en bepaalde de tyden om dezelve af te doen Alles m deezer voege befchikt en afgedaan zynde! buiten weeten van soma , greep zy de eerfte gelegenheid aan om met haaren Egtgenoot van deeze deugdzaame Vrouwe te Lee? ken. Zy gaf eene groote begeerte om haar te kennen te ver- ftaan,  OF DE OFFERANDE VAN LIEFDE EN DECOD. 58? fiain . „ Meer dan drie Jaaren zyn 'er verftreeken zints «V haar verlooren hebt. Hoe komt het by, dat gy zo wei- " niee poogingen gedaan hebt om haar weder te zien -f ■ Ach' alle myne poogingen zyn vrugtloos geweest. Denkt gy, myne vaarde matilda! dat ik niet alles heb in V werk gefteld? met zo zeer om haar te zien, dan uit ik weet met welk eene verkoenheid, onaffcheidelyk van mynen toeftand. -—— „ Ik -zal uwe poogingen om haar te ontdekken onderfteunen._ Wie " weet wat haar is overgekomen? Misfehien is zy niet ge- " iukkig?" ■ Dan zou de Hemel onregtvaardtg weezen; sophia is al te deugdzaam, dan dat alles wat haar omringt geen zeeën zou medebrengen. „ Ja , de Hernel is regtvaardig ; maar de Menfchen dikwyls niet: en de Deugd, die haare " eigene belooning medebrengt, heeft van onregtvaardige " Menfchen vaak veel te lyden." Deeze bedenkingen tref- fen my: maar zoudt gy wenfehen dat ik my blootftede aan het gevaar van haar weder te zien ? — ,, Waarom niet? — U beken myne vrees, dat haar te zien de eerfte indrukken, welks 21) oo my maakte, weder zou doen herkeven. Helaas! wie kan voor zyne Deugd in/laan? — „ Hy die zich zeiven kan wantrouwen. Maar laat alles aan my over. Geef my een, door " u getekend, wit papier. Ik zal geen misbruik maaken van „' uw vertrouwen, en wy zullen het een of ander van haar .. verneemen." , De Graaf voldeedt aan dit verzeek, zonder marren; en matiida hadt het getekend papier van marlines met ontvangen • of zv liet door eene vreemde hand een Brief aan sophia daar op fchrvven, als van den Graaf zeiven komende. Men deedt hem daarin sophia befchuldigen dat zy hem onkundig het van haare verlegenheid; dat zy zich mogt verzekerd houden van het herftel haars geluk^De Papieren, welke de Gravin van de Schuldeifchers bekoien hadt, waren by den Brief mgellooten in welken tusfehenbeide eenige tedere uitdrukkingen invloeiden. Marlines betuigde daarin, dat noch het verloop van tvd, noch de tederh;id van eene Egtgenoote welke hem vuurig beminde, in ftaat geweest waren om de eens opgevatte vuurige genegenheid haarwaards uit te blusfchen , en dat hy nooit zou aihaten te hoopen. Sophia fchreide op het leezen van deezen Bneve; doch was vertoornd over den prys, welken de Graaf fcheeni te Hellen op de edelmoedigheid aan haar beweezen. Haare Kinderen omhelzende, fprak zy; „ Och, myne onfchuldige Wichten! gy* wilt niet dat ik deeze gunstbetooningen ontvange op voor" waarden, die uwe Moeder zouden onteeren , en uwen Vader " elendig maaken!" --— Hierop nam zy het overfchot des Gelds, door de hand eener onbekende ontvangen, de Papieren der Schuldeifchers, zo even ontvangen, en ging met allen  288 EE TWEE HELDINNEN, h trekken van myne ongelukken ™^l*>0rd<*1 2011 wil,ei1 » ik aan hem zou verkoopen wa? °Ve-r,ite haaIen dac „ kon verwerven! — NeeT terne nLT"?^ iiefde 1,iec * - Geef deeze Rekeningen wede^^n onï^s ,W^d,aadeD' » en zie, of, wanneer zy ons in eene °"zve9lfchu.ldeiftheren ; „ hebben, de uiterfte elende! en het verlfe, PWOrpen „ konne aanzetten om aan üwe Saad ée £LIryheid' my „ doenj Kennen de' S«f' ^eene te vol- t dï ."f" — VaD myne onnoTeirKfndere7J^DOz°a? T " De'ft f W6eZen da" d£ °DCere weike Br»y^o7rftS ■• y tenDe «as s? iAhy ia?■ r^2^ verborgenheid op, welke ik niet kan 22? », dagen geleden beb ik een rechr ,„, ;„ ! j " Acht „ ontvangen. 'Er zyn edelmoedige ÏL e"den onder^"d „ is, in 't verborgen het SuSLkT^ Verm"k het „ om elendigen te vertroost^ Ik egen te genietea £ »Mj a,s ik ^ez'weïdaa en dTak fiT' „ zomtyds dagt ik dat zy van niemand dan van „ JL ^f"' „ men; en, daar ik vastftelde dat zv mv tnpiirT., n ko„ zuiver en edel hart, ontving ik ze 2r 1 f",1"1 een « Doch uw Brief, daar dezelve deTw u ^ „ openbaart tevens 'maar al te tfdelvk zvïï £7 r"^' „ merken. Dezelve hteft meer tS2L« misdaadl«e * ongelukkige drift te ontflalr dffSE6 e worftLT ^ „ gingen, welke ik voorheen daar toe hX worfte,eDde Pooli Ik kan u dan eindelyk zondergevS zen VJH' rf-'t~ „ veragten ! ik kan u zeggen," Tl k kan ü daar, kom van uwi woede tTrii Lil» f ' S0PHIA! ^ ven. Drie Jm langLl"fuw~b^ ÏL* "J? ge/ièree' dekken. Ik dagt dat J, Zukkl vaart en " mi' denken dat gy \nynen bffijkd * "* ™ * Sophia geeft hem den Brief over. De Gr'iaf AU-, herkent zyne Naamtekening. Hemel riep hy Middelerwy, verhaalck^ 2 ™A^Z" veriangen ^^^,«5' ^« hy  of de offerande van liefde £n deugd» 289 Jiv van het wit papier met zyne Naamtekening , 1 geen zy van hem begeerd hadt, en thans sophia in deeze dwaaling br Op het oogenblik dat matilda binnen tradt riep de Graaf uit: Zie daar de gevolgen van uw Brief: sophia houdt my voor een affchuwelyk Monfter, en brengt alle uwe gefchenken we- jer . J} Ik verwagtte dit juist," antwoordde de Gravin, haaren Egtgenoot omhelzende, „ gy zult my beiden dit bedrog wel willen vergeeven!" Hierop ontdekte zy alle de liappen die zy genomen hadt om sophia's verblyf te ontdekken • de vervolgingen , welke zy gewaar geworden was dat deeze deugdzaame Vrouwe hadt moeten lyden van 's Graven Moeder; en, met één woord, wat zy vernomen hadt van de èlendige omftandigheden van sophia en haaren Man: en liet zv daa-- cp volgen: „ Ik verlangde te weeten tot welk eene; verbaazende hoogte eene Vrouw haare Deugd zóu kunnen " opvoeren, gedompeld in de deerlykfte armoede. Zy heeft myne hoope niet bedroogen, myne verwagting niet te leur " gefteld. Vermeesterd door haare ongelukken , door uwe t gunstbetooningen, en door uwe ftandvastigheid, zou zy f misfehien onmisdaadig u met hoope hebben kunnen ftree» , len : maar zelfs in de diepfte laagte des onheils is haar ze- " ^epraal volkomen haare belangloosheid is zonder voor- " beeld. Verbeeld u niet, Mejuffrouw! dat jaloufy eenigen " invloed op myn hnrt gehad hebbe. Neen, myne inzigten zyn ' van eenen edeler aart. Ontvang my onder het getal uwer „ Vriendinnen, en verfterk voor my de tedere banden die „ my aan mynen Egtgenoot hegten!" De Gravin wilde dat haar Man ' haar zou vergezellen by 1 den Man van sophia , dien zy vonden te midden van zyne Kinderen, vol ongedulds de wederkomst der Moeder afwag- , ten(je In alles voorzien hebbende , namen zy deezen i mede' uit dit verblyf der elende , en bragten ze over in een eoed huis, 't geen hun in de buurt van hun eigen toebehoorde. Ik heb," fprak matilda tot den Graaf, „ van u een groot blyk van vertrouwen ontvangen in het fchoon papier met uwe ' Naamtekening, Gy ziet welk een gebruik ik 'er van ge, maakt heb. Wilt gy my een tweede geeven, door het te, kenen van dit Contraft?" Marlines tekende het terftond. '•< xonder het geleezen te hebben. Dan hoe groot was zyne vert baasdheid, als hy, 't zelve leezende, bevondt, dat het eene Gift < was; een Landgoed ,'t geen honderd Louis d'Ors in 't Jaar opbragt, I door matilda, niet verre vmParys, gekogf, doch 't welk zy, ionder zyne toeftemmhlg , niet kon vervreemden. —-— o, i myne aanbiddenswaarde Vrouwe', riep hy uit, haar omhelzende, welk hart zoudt gy niet vermeesteren ? Hoe aangenaam ts het door u overwonnen te worden ! De verhevene gevoelens, welke matilda de harten van so- ' X 3 PHIA  'flj>° be twee heldinnen. *hia en iurlines inboezemde, bluschten hun Liefdedrift vair atoos uit; en veranderde dezelve in eene zagte en teS Vriendfchap De Graaf werd «nu ilerker verliefd op zyne Vrouwe dan hy ooit verliefd geweest was op sophL De ftreelendfle vereen.gmg greep nu (tand tusfehen de gelukkige partyen , welke geen onderfcheid van rang kon itooren, en die vervolgens altoos onderfteund werd door die Deugd, welke dezelve eerst gevormd hadt, 6 ' e zedelyke bedenkingen. Grootmoedigheid is hem te kunnen weldoen van wien men veel kwaads geleden heeft. Hem die an% vyand is. die ons veele beledigingen heeft aangedaan , niet flegts zyne gepleegde verongelykingen te vergeVen maar het zelfs daar op toe te leggen, om deszelfs heU en geluk te lv£ zbfnvor'eren7-diC ^Grootmoedigheid in de'eigenc- lyklfen zin . Zyn vyand te zien lyden, en dien in zvn lv den te hulp te fpoeden zyn vyand in gebrek te zien e^ fch.clyk toe te fchieten om hem met het zyn! te redden — t ook met zyn eigen gevaar gepaard ?iet daar de èroo ite bewyzen van Edelmoedigheid. TnHim, ;i7 g vriend, die my weldoet, ook weldoe, d« ïudeMkX" phgtmatig maar doe ik hem wel dié ml hlil- 1 ê veel kwaads gedaan heeft, dan hSddffc'^ied£** ' ™ ^LTen~eeL ^'h^ ^ ^ d^» ™ >»"iit-igingen. •— ve mensch zou ,een gevoelloos era levenloos, blok gelyk zyn , zo hy van dfzelvé ten' eene? maal beroofd ware Dan . indien deze verkeerd wer ten, en den mensen overheerfchen, i« plaats dat zydoor hem beftierd worden; indien zy den mensch onder hare fla vemy brengen , dan worden zy verderflvk dan v, ,h , , zo veele Ziekten der Ziele, welken niïs' , alateTtn kwel' l.ng hartzeer en verdriet En 't is, in de daad, een du . delyk bewys van de grootfte lafhartigheid, zich van zyne driften te laten vermeesteren;want een kloeke geest bied huTeen d d peren wederftand; en zo hy overwint, behaalt hy meer roemT dan iemand die eene Stad inneemt. ult;er roems» Het is een zeer verkeerde waan, en een verderflyk erond beginzel om 'er u t te werken rf> ftaiion Jn, y grona- ken wy verpl.gt zyn, naar Gods bevel, als ons zefven iiif te hebben, dan zulk een, welke door'de Goddelyïe Albï fchik-  ZEDELYKE BEDENKINGEN. fipl lfchikking in eenen hcogereïi en aanzienlyker ftand geplaatst js Ieder mensch heeft aanfpraak op onze pligten. » Goede trouwe, edelmoedigheid, mededogen, belangloosheid, deelneming in iemands voor- en tegenfpoeden, bereidvaardigheid om den ongelukkigen byftand te bieden , grootmoedigheid van ziel , zyn alle wederkeerige Deugden die men den minderen zo wel als den meerderen verfchuldigd is; en 't zyn ook Deugden die aan 't gemoed eene ftrelende ( rust, een hemelfchen wellust, fchenken. Als alle menfchen zich toeleiden om hunnen pligt te betragten men zou dra onder hen eenen nayver befpeuren, om el-* kanderen in goeddoen vooruit te ftreven. De een zou de* anderen opwekken, en men zou de gelukkigfte zamenleevmg hebben. Zulk een Gemeenebest zou bloeijen, en deszelfs welvaart zou anderen uitlokken om deze heilzame voorbeel- I den na te volgen. Dan hoe ver is het 'er van daan, dat alle menfchen hun pligt doen. Het kleinst gedeelte I zal men by eene nauwkeurige waarneming bevinden , dat zyne | pligten betragt. ■ Hier van daan zo veele verkeerdheden, hier van daan alle die ongeregeldheden, welke men dagelyks I befpeurt.en hier van daan, dat het veelal de meeste GemeeneI besten zo ongelukkig tegenloopt; derzelver Ingezetenen -—1 de Leden dier Gemeenebesten, berokkenen hun eigen bederf, I en daardoor het ongeluk der Maatfchappyen. Van hoe J veel aanbelang is het dierhalven zyn pligt altoos te betrag- I eifïet is eene moeilyke taak voor den mensch, zich gematigd j te houden wanneer 't hem naar wensch gaat, en zich in voor| fpoed niet te verheffen. Als het ons welgaat, dan beginnen I wy welhaast overdreven te handelen, en wy laten de gematigd| heid, zo nuttig in alle omfhndigheden , weldra varen. Hy, I die zich, in welke gevallen ook, het gematigdst gedraagt, 1 flaagt doorgaans het allergelukkigst in zyne ondernemingen; J daar een heethoofd zyne beste zaken bederfc. Bedaardheid , gematigdheid en ftandvastigheid hebben groote daden in . 1 de Waereld te weeg gebragt. Een bedaard mensch overweegt I eene zaak van alle kanten , en begint ze eerst na dat hy dezelve regt doorzien heeft. Maar hy , die dol en overdreven eene zaak begint , zonder dezelve doorzien te hebben , flaagt nooit. dan louter by geval. Door gematigdheid wint men aller harten daar vervolging wrok en onverzoenbren haat baart. Dan wat goeds zal een onftandvastig man uitwer¬ ken , die veranderlyk als de weerhanen door den minften wind | bewogen worden? — Onftandvastige lieden zyn de zwakfte menfchen; en welke zaken men ook moge ondernemen, 't zy ze van veel gewigt, of van weinig aanbelang, zyn, men_ flaagt in de eene even zo min als in de andere. Dan zit men in de feoogie> en waant dat men alles kan verrigten. Niets is 'er ° waar  ZEDELyjCE BEDENKINGEN. waar voor men fchvnt te vreezen wolken: maar zo dra komt V ntr -«TT raen V,iegt boveü dezelfde blyft altoos deze-fde ^IT 6 geraa(i?de menfchen ongefcMktg£^ Waftoe die werk gaan , zo wel wanne™ 1 1 alt00s overdiwen te ■ hun alles mèê, loopt. "es tegen' als wanneer C. v. o. G. DWAAZE TROTS VAN LODEWVK DEN XIV, Koning van Frankryk. J\e opjebhazen Hoogmoed »jn torn»» DM xiv derir handen: n J S der tii lïï.°CfSf a"i ™"™elyk in h.dd„ ap; v„,!f op «r^ „ mans-Kleeding , om voerfvk i, her r I een,ge Krygs' „ doch, eer dezelve fiKtaS waren gh^fte V"!Ö,?n*« „ de belegerde Steden reeds temaftijd ' ' ' UWC MajeMl Dit antwoord werd zeer EunftiV dnnV Tf- • men; die hun egter te verft aan £ f dÏLh" 8 °*Pêen°- Veldtocht hunn! tegenwoordigheid ^L/»^? r"^ Dichters, een Leger volgende ten »inS! g' '—~ Twee ten weezen van VeïSSen en ^ -Zy 00^ig-n mogeenig deel in den ^%%^mJ,egW ' anders lyk; en de toeberefdzefs STuie%?» b°0p!i bel,Ch" waarop zy die volbmgten , werdenweSa st ' hef ^ WyZÊ van veel boerts en fpots. welhaast het onderweg  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. proeve over be uitwerkzels der weelde op het staatsbestuur. (Overgenomen uit william falconer's Remarks.) (Vervolg en Slot van bl. 2.61.J Is 'er dan geene Regeeringsvorm, welke gelykaartig met Weelde mag hceten; die Ondeugd, die zich zo wyd en zyd verfpreid heeft, en welker heilloeze invloed van da»* tot dag toeneemt? Het Despotismus, de vol- ftrekte Alleenheerfching, is van deezen aart 5 als welke zamenverbonden is met Weelde, door de wederkeerige verpligting van voortbrengzel en fteunzel. Weelde mag de Moeder van het Despotismus heeten, en even natuurlyk baart Despotismus Weelde. • De Oosterfche Volken, in wier Staatsgefteltemsfe het Despotismus als 't ware natuurlyk is ingeweeven, hebben f door alle eeuwen heen, zich berugt gemaakt door hunne Weelde en Zedebederf. De Gewyde Schryvers ftellen ze in dit licht voor; en veele der Aankondigingen van 's Allerhoogftens wraake tegen de Jood&n werden uitgefprooken ter oorzaake van hunne overneeinintf der Snoodheden deezer Volken (*). XenoPhon fpreekt zeer byzonder over de bedorvene Zeden, zo wel als over de Weelde en Verwyfdheid, der Apiatifche Volken (f); en Ojjïntus cuRtius heeft een treffend tafereel gemaald Van de Ongebondenheden der jBabylonlers CO- Hiepocrates befchryft de Afiottfcht (*) Jesaïa III: 16. Ezechiel XVI. Cf) Cyropced. L. VIII. (O Q. curtius, Lib. V. meng. 1795. no. 8. *  «34 6VER BE UITWERKZELS BER WEELDE Volken, in 't algemeen, als weelderig, vreesagtig en verwyfd; en merkt dit gedeelte van hun Character aan als de grondoorzaak van het Despotieke Staatsbeftuur, \ welk zo algemeen onder hun Handgreep (*). A/ia, in dc daad, fchynt de groote Marktplaats geweest te zyn, zo van Weelde als van Despotismus, voor het overige der Wereld, van de vroegfte eeuwen af tot den te'genwoordigen tyd. De invoer des Perfifchtn Gouds, en der Weelde van dat Ryk , in Griekenland, en byzonder te Athene en Spart a, verlaagde der Inwoondercn Zeden, en baande den weg tot het invoeren van het Macedontfclx Juk. Sallustius fchryft de overdaadigc Weelde, en het daar Uit volgend Zedebederf, der Romeinen toe aan de befmetting uit dat Land overgewaaid ; livius brcn°t het tot denzelfden oorfprong, maar tot een vroeger tyd- perk (f). Hoe verre de zints onlangs ruime invoc- ijlngeu van Afiatifche Weelde uit de Oost-Indien, veele van welke men reden heeft te gelooven, dat verkreegen werden door middelen, niet zeer verfchillende van die de Romeinen bezigden , zullen medewerken om de Rregeeringsgefteltenisfe in Engeland te veranderen is eene zaak die de ernftigfte opmerking verdient. ' Dit uitwerkzel der Weelde, om eene volftrekt Oppermagtige Regeeringsvorm in te voeren, werd zeer wel bcgreepen door de zodanigen, die ten oogmerke hadden om eene Dwlnglandfche Heerfchappy over anderen te onderfchraagen, of op te rigten. Cyrus ftelde, om dcLydiers in onderwerping te houden, vast, dat zy alleen ge- (*) Hippocr. de Aeribus, Aquh & Locis, Cap. XXXIX. Ct) luxuria enim peregrime orig'o ab exercitu Afiatic'o it;~ veda in urbem eft. li primum leclos aratos, veftem ttrasulaw preciofam, plaguias, & alia textilia, & qua turn magnifieke fiippelleclihs habebantur, monopodia &> abacos Romam adv exen-U. Tune pfaltrix fambucis trieque, & convivalia ludionum «bleüamenta addtta cptilis: epula: quoque ipfa cura £? fumptu tmjort apparari ccepta: turn coquus, vilisfimum antiquis mantipma & afltmatwne & ufu, in pretio esfe; & quoi minilU. rmm fuerat, ars haberi ecepta. Vix tarnen itla, qua turn corIptctebantur jemtna erant futura Luxuria, Lib. XXXIX C 6 Livius fpreekt, te deezer plaatze, van de Weelde uit Alia'se' bragt, door scipio asiaticus, meer dan honderd jaaren vóór dat stila zyn Leger na dat Werelddeel voerde.  op h£t staatsbestuur. 1 S95 geringe en flegte Beroepen, en de zodanige die der Weelde dienstbaar waren, zouden uitoefenen. ■ D10-' nysius halicarnassensis verhaalt ons, dat aristodemus, de Tyran van Cuma, „ befloot, ten einde geen „ manlyke of edelaartige Geest by de rest der Burgeren „ mogt bovenkomen, door Opvoeding, het gehêele Geb flacht der opkomende Jeugd in de Stad te verwyven: „ met dat oormerk verdrukte hy de Schooien, verboodt den Wapenhandel, en veranderde geheel en al de Lee„ venswyze, voorheen by de Jeugd plaats grypende: want ,•, hy beval, dat de Jongens het hair lang zouden draa„ gen, gelyk de Meisjes; het geel te verwen; het te „ krullen, en deeze krullen vast te maaken in netwerk; „ geborduurde onderkleederente draagen, die tem voe„ ten reikten, en over deeze dunne cn zagte mantels ; „ en hunne dagen in den lommer te flyten. —— Wan,■, neer zy ter Schoole gingen, waar men hun danfen,' „ fpeelen op de fluit, en zulk foort van Muzyk - Inftru„ menten, leerde, vergezelden hunne Opvoedfters hun met „ zonnefchermen en waaijers, waschten hun met eigene „ handen onder het baaden , verzorgden hun kammen „' „ albasteren potten mét kostbaare reukwerken, en fpie„ gels. Door zulk eene foort van Opvoeding volhardde - „ hy de gemoederen Van de Jeugd te verzwakken, tot ,', zy hun twiritigfte jaar voleindigd hadt (*)•" Dezelfde Staatsftreek werd te werk gefteld door augustus cü:sar CD- Wanneer de Raad hem voorfloeg, de oude Ronieififr/ie Tugt, ten aanziene van de Zeden, in te Voeren , ttelde hy de gedaane Verzoeken te leur; wel weetendc, dat een bedorven en weelderige Leevenswyze best berekend was voor het' Regeeringsftelzel, 't Welk hy wenschte. in te voeren. TiberiUs ontmoe¬ digde , om dezelfde reden , de poogingen der JEdieh, om de Tafel weelde te befnoeijen (j): deeze fnoode l maar doorzigtige, Dwingeland hadt een klaar begrip, hoe dienstbaar liet Zedebederf was ten fteunzeï dèf Dwinglandye. ^ (,*) Spelm'an's Dion. Halic. B. VII. Ch. g. (t) Dion. cass. Lib. LIV. Pylades, de Toóneelfpee- Ier, bragt augustus onder 't ooge , dat het zeer overeenkwam met zyne oogmerken, en plan van Regeering, dat de aatjdagc des Volks zich zou vestigen op Tooneelfpeelers ea Dan.tërs, (f) Tacit. Annal. Lib. III. C. 52. 5J* 54» 1 S  ao6 OVER DE UITWERKZELS DER WEELDE De Romeinen bedienden zich desgelyks van dezelfdeSSr^'vofff6 ?erfchaPPy * v^tekenrbfae SeSfcï-^^ifr yermeidt ons' ™« i i, wooraen . „ Allengskens kwam men wvder tot „het ftreelzel der Ondeugden, de galeryen en bad„ Jooven, en zinlykheid der maaltyden? en St werd bv *£j08FT**' beleefdl>eid genoemd, clar 't'el 5? deel der Slaavernye was (*)." ^»iHet,ïbebo e£ byka^s §eene ontvouwing, door welke mid delen deeze Regeringsvorm Weelde en ZedebeK vonn SSSi. ^Wav«Hr*rt, zo tot haar gSTSbSt^ mliandhouding, een werkzaamen, wakkeren en nS gen geest; beginzels van billykheid en reavaardiS in het hart geprent j en bovenal een g ™ Si heid CD,, en fpaarzaamheid in 't gedrag f om Thet wdk Vr'Z^6" n,C W,edde 0«0P^Sdelyrwerkzaam s Vdk Vryheid, zonder deeze vereischten, zou misfehien de» fnerpendfte geesfelroede weezen, welke het MenSom kan teisteren. Wanneer elke Ondeugd toeneemtï d magt om dezelve te bedwingen vermindert, en de he fchutzels der Vryheid CO veranderd woïden Vn eene vvyk plaats voor de Snooden, en de daar uit volgende verdelging der Braaven; zal Despotismus, in zulktin Sval , fchoon het in 't einde^het kwaad vermeerdert mogelyk het éemg middel weezen, 't welk dTondeuden der-Menfchen toelaaten uuueug- diag, als Deugd, Gemaatigdheid en Eer, het onderstboven gekeerd zyn, kan 'er geen ander middel wn bedwang, dan Vrees, overblyven. Dit is het beginzel van het Despotismus: de eenvoudigheid en eenpaarkdd van 't zelve voegen niet kwalyk aan het vreesagtig en werk- ' C*) Tacit. Agrkol. C. XXI. eenCtbeJr!rveri'„a!S T ZekT Waarheid' Ee «edeiftellen, dat een bedorven Staat, die onderworpen geweest is aan e™ Vorst nooit vry kan worden, fchoon die Vorst, mét zyn se heele Geflacht, uitgerooid werd. Dit bederf, er" de önbT kwaamheid om in Vryheid te Wven • j °nöe-  op het staatsbestuur. *op Werkloos Character, door Weelde ingevoerd en gekoesterd (*). De middelen, door welke het Despotismus, op zyne i beurt, Weelde en Zedebederf invoert, vallen van zelve ïn 't ooge. Vooreerst is het 's Vorften belang, dat zy de overhand krygen; en doorgaans geeft hy Jer zelve een voorbeeld van. Een Mensch, die, door zyne zintuiglyke gewaarwordingen, ten allen oogenblikke onderrigt wordt, dat Hy alles is,-dat zyne Onderdaanen niets zyn, is, uit deeze oorzaake, lui, wellustig, en onkundig. Hv behoeft niet I te overleggen, te beraamen, te beweeren; hy heeft alleen !te willen. Maat, onafhangelyk van den onmiddelyken invloed of het voorbeeld van den Vorst, ftrekt de eigen aart van zulk een Staatsbeftuur, in eene hooge maate, om dit uitwerkzel hervoort te brengen. Weelde, in de daad, l is, in Despotieke Staaten, bykans de éénige bezigheid, | overgelaaten aan de zodanigen, wier rang verheeven is j boven dien des Werkmans of Daglooners. De jalouly en onkunde, Gezellinnen van een Despotiek Staatsbeftuur, zo wel als de eenvoudigheid van 't zelve, beletten, dat t iemand zich eenigerwyze op 's Lands zaaken toelegge: f Verftandsbefchaaving ligt, om dezelfde reden, aan eene zyde, Wat blyft dan over om den tyd te befteeden, dan het opvolgen en botvieren aan de Driften en Begeerlykheden ? Dit misbruik der Slaavernye, gelyk mon\ tesquieu het zeer eigenaartig uitdrukt, is natuurlyk eiI gen aan deeze foort van Staatsbeftuur (f). ! Het gevaar, desgelyks, waarin elk hoofd voor hoofd jdagelyks verkeert, onder een willekeurig Oppermaetig t Staatsbeftuur, ftrekt voor iedereen ten fcherpen prikskei, om alles te haaien van het tegenwoordig oogenblik, wat hy kan. Men verhaalt van een Perfisch Edel¬ man, dat hy nimmer de tegenwoordigheid van den Vorst } verliet, zonder zich zeiven geluk te wenfehen, dat zyn hoofd nog op zyne fchouderen ftondt. Een Staatsbe; ftuur, 't welk het eigenaartige van zulk eene gelukwen- ïching (*) Epicurus oordeelde , dat de Vrees voor Straffe het ée'nig «heweegmiddel was om het bedryven van llegte daaden te vooril komen. Px.utarch's Morah. (t) Sp. of Lam, 15, VII. Ch. 4Y3 izo wei ais ae eenvoucugneia van 't zelve, beletten, dat tiemand zich eenigerwyze op 's Lands zaaken toelegge: |tesquieu het zeer eigenaartig uitdrukt, is natuurlyk ei-  acfi OVER DE UITWERKSELS DER WEELDE fching wettigt, moet ieder Mensch aanzetten, om zo veel mogelyk het tegenwoordig oogenblik te genieten, en 'er zo veel vermaaks, als mogelyk is, in opeen t» hoopen; ten einde, door die opeenhooping, vergoeding te doen voor de kortheid en onzekerheid van den duur, Vermaakneeming is, derhalven, by hun niet, als byons, eene zaak van uitipanning; maar maakt eene bezigheid des leevens uit. • • Een Volk in den boven befchreeven Haat, door Weelde verzwakt, en door het Despotismus te ondergebragt, fchynt, in den eerden opflage, van alle hoope op herftel beroofd.- De onderlinge byftand, welke Despotisjmus en Zedebederf elkander verkenen , belet kragtdaadig de hervorming van beide. Oproeren cn bewcegenïsién,'in de daad, grypen 'er dikwyls plaats'; maar deeze opbruifchingcn zyn verre van te gelyken op de beweegenisfen van een Vry Volk C*J: 7-Y Zya*, of de fluiptrekkingen 'der Natuure onder het haar aangedaan lyden, of de ftryd, tusfehen geweld en roofzugt, om te beflisfen, welke Party eerst de magt in handen zal krygen , om met een Dwinglandichen Scepter te heeri'chen over het leeven en den eigendom haarer Medemenfehen. 'Nogthans is deeze ftaat des Menschdoms, hoe hoogst betreurenswaardig ook, niet altoos geheel hooploos. Zedebederf en Dwinglandy, tot zeker toppunt opgefteegen, bewerken zomtyds haaren eigen val; en het verdrukte Volk mag: alsdan zelfs uit de overmaat des lydens hoope fcheppen op verloslïng, en, gelyk milton het zeer wel uitdrukt, „ door wanhoop aangedreeven een ,\ beftuit nëemen! " Ledigheid , Ongebondenheid en Zedebederf , met de andere Ondeugden, Gezellinnen van - de Weelde, ftrekken natuurlyk om de kragt van een Staat te verzwakken, en den Staatkundigen invloed te verminderen. Dc kostbaarheid desgelyks", welke de Weelde noodwendig vergezelt, ftrekt om het Staatsber ituur te verarmen, en voorkomt daar door. dien invloed, welken Rykddm verfchaft. Deeze. omftandigheden zetten eenige der nabuurige Landen'aan,'om een Land, 't welk zich in bovengemelden ïtieftand bevindt, aan te vallen ; en over 't algemeen is de (*) Ewcosott'i FItstory of Ctyii Society, P. VI. Sedl. 6.  Ol» HET STAATSBESTUUR. de wederftand zeer middelmaatig. Naardemaal de beginzels van Deugd en Eer uit zulk eene Maatfchappy verbannen zyn, vindt men het Volk zelden yverig in de Landsverdediging. Vrees, by zulk een Volk het beginzel van werkzaamheid, is altoos van eenen verraadlyken en flaaffchen aart; eq, waar het over 't hoofd hangend gevaar niet dreigt, zet dezelve de daar door beheerschten aan, om tegen hun Land te vegten als_ tot deszelfs verdediging, inzonderheid als zy daar toe zich niet aangedreeven voelen door belang; dewyl 'er niemand gevonden wordt , die den Vorst of diens Heerfchappye bemint. De Overheerfching van een Volk, in zulk een ftand, mag het grootst geluk geheeten worden, 't welk 't zelve kan overkomen. Indien de middelen, om de Overmagt te bekomen , niet volftrekt verwoestend zyn voor dc'Overwonnenen , kan dezelve, door het invoeren van nieuwe Beginzelen, Zeden en Wetten, de eertyds geheerscht hebbende fchadelyke Vooroordeelen verwoesten , en, gelyk montesquieu het uitdrukt, het Volk pnder het geleide ftellen van een beter Volksgeest. Zodanig was goeddeels de ftaat des Romeinfchen Ryks, toen de Barbaaren op 't zelve aanvielen. De Romeinen, de Wereld overheerscht hebbende, begonnen welhaast dezelve te bederven; en dit bederf, gelyk blykt uit de plaats van tacitus, hier boven aangenaaid, was een der Staatsftreeken, welke zy te werk ftelden , om die zy zich onderworpen hadden in onderwerping te houden. Voor een Volk, zo verzwakt cn vernederd, moest eene verandering van Staatsbeftuur, in een Staatkundig licht befchouwd, een geluk weezen inzonderheid daar het tnec- (*) Ik leef hier, (inScythie,) fprak een Griek,gelukkiger, dan ik ooit deed onder het Romeinfche Staatsbeftuur', want zy, die by de Scythen woonen, hebben, indien zy de vermoeienisfen van den Kryg kunnen uitharden,niets anders't geen hun kwelt; zy genieten, hunne bezittingen ongehoord: terwyl gy (leeds, ten prooi je ftrekt van vreemde Vyanden en een (legt Staatsbeftuur; men verbiedt u de wapenen tot eigen verdediging te drnagen; gy lyd.t door de flapheid en het (legt gedrag der zodanigen , die beftemd zyn om u te verdedigen ; de rampen des Vredes zyn zelfs dimmer dan die des Oorlogs; geene ftraf wordt ooit den magtigen of ryken aangedaan , geene genade, den armen beweezen. Schoon uwe Staatsïnrigtingen goed waY 4 reas  300 OVER. DE UITWERKZELS HER WEELDE meerendeel van deeze Overvvinnaaren het eene foort van SddW*? f"TbsAüm niet, in PUats van hS ande? ftelde ( .doch, waar zy kwamen, eene geheele verandering invoerden, en over 't algemeen niet alleen em vry Staatsbeftuur vastftelden , maf^ blkan" me tak S Yen ddieUW,niDetde ^e"en' ^eden ^ Gewoonten, die of de oorzaak, of op eenigerlei wyze verbonden ^ geweest waren met de Staatsverderienisièn^welke Zy rin?eLtSpe(?' iQ de udaad' in 'l welk deeze verandering werdt te wege gebragt, was, door de woestheid des inrukkenden Volks, aTlerbloedigst en heilloost uit een zedelyk oogpunt befchouwd, moeten wy de wreedheid deezer Invalleren veroordeelen, terwyl wy hunne dapperheid bewonderen ; en de Menschlykheid moge een traan ftorren over het lot der lyderen. * Maar wy moe- S'* dln £fd!n SS' b,ekTen' dat geen Geneesmiddel, dan een zo fterk werkend, kragtig genoeg was, om eene zo verouderde en diep ingewortelde kwaak te gS neezen ; en moeten wy, ten zelfden tyde, de Wysheid en Goedheid, z0jwel als de Regtvaardigheid, der Voorzienigheid eerbieden, die zich 8van hef zelfde werktuig MeSldom!" t0t HervorminS' en «* Straffe, van het Dit, nogthans, fchoon de algemeenfte, is niet de éénige, wyze, waar op eene verandering van dien aart konne ftandgrypen. Eene Omwenteling0wordt foras te wege gebragt, in zeer bedorven Staaten, door eene ,ï zo wel als uitwendige, oorzaak; maar de ontflooping van de Staatsgefteltenisfe is, in dit geval, zo we! als m het voorgemelde , een noodwendig voorafgaande ftap ter Herfteliing. Indien zulk een Staat in 't «eheel herleeve, moet dezelve als 't ware uit zyne asfche op nieuw ren. zouden zy, nogthans, befhiurd door flegte handen in jSilSn h?. Noorden , fchryfe de Heer montesquieu , werd dat helanaftig Volk gevormd , 't welk opkwam, en het Geboorteland verliet, om Tyrannen en Slaaven te verdelgen, en de Menfchen te leeren, dat, Natuur hun Gelyk gemaakt hebbende Rede h n|„ afhangelvk kon maaken ƒ dan in t S. 5 hm GClllk' SJ>' °fLws' B- XVlL  OP HET STAATSBESTUUR. %OÏ I nieuw hervocrtkomen. De zaaden, door Despotismus en Zedebederf gezaaid, moeten fterven , eer zy kunnen herleeven; zy moeten verlooren gaan door haare eigene verkeerdheid, eer zy op nieuw kunnen uitfpruiten, of die vrugten draagen , welke de Eer of het Geluk der Menschlyke Natuure uitmaaken. Deeze uitwerking zal het Despotismus en Zedebederf, aan zich zeiven overgelaaten, en tot eene bystere hoogte opgegroeid, zomtyds te weeg brengen. Volksarmoede en de verdruk¬ king des Koophandels, welke de noodwendige gevolgen zyn van de buitenfpoorigheden van het Despotismus en Zedebederf, zyn, volgens de aanmerking van den Heer ferguson (*)■> de werktuigen, welke die groote gebeurtenis daarftellen. Wanneer de Dwingeland geene Rykdommen heeft uit te deelen om te verlokken, en de On-; derdaan geen genoegzaamen eigendom om hem aan zyne woonftede te verbinden, is de band van het Despotismus ontfnoerd, en de Slaaf op vrye voeten gefteld, 1 De Dwingeland, alsdan van magt beroofd, wordt aan| gezien even als elk ander Mensch , wiens invloed zich niet verder uitftrekt, dan zyn perfoonlyk Character en bekwaamheden hem tot onderfcheiding geregtigen. Deeze gelukkige Omwentelingen brengen, egter, niet altoos de geheele te onderbrenging der Slaaverny voort. Waar de Regten des Volks, in deezer voege tot moedbetoon opgewekt, vergezeld gaan met den gelukkigen zamenloop van Lugtftrèek en andere omftandigheden, niet eigenaartig gefchikt om Despotismus hervoort te brengen, kan Vryheid het gevolg weezen; dan over 't algemeen is in het- Oosten de omverwerping van het eene Despotismus alleen het voorfpel geweest van de oprigting van een ander. De misbruiken , 't is waar, hebben , voor een tyd, eene gedeeltlyke hervorming ondergaan; maar de magt om ze te herhaalen, welke de 1 wortel des kwaads is, heeft men onuitgerooid gelaaten. • In eenige gevallen, nogthans, waar plaatslyke om- I Handigheden aanmoediging verleenden, hebben de plaage1 ryen der Dwinglandye, op de begeerte om 'er zich ne\ der te zetten, de overhand bekomen. De Gebergten van Scythie en Armenië, en de Woestenyen grenzende »an de Caspifche Zee en den Euxinus, bevatten een Volka O Ferguson's Hütory of Civil Society, P. VI. Seft. 6. Y 5  30a over de uitwere^els der weset3e, enz . énigen, die zich KafS? vu.- ï PJunderen der zovinden , en dikwerf irf tïïS kll»sters dan zy geklonken lige Meesters. ^roovmgen van hunne voormaa- Door den^r^S™RP°KJES- ' O'ISdSpo^eheel^ ?$ Wnen' waren de ?es. Hy werd m Perïien i» W at^azi, of rhadat is in liet SrJofte Taar vi» nït ^8/te Jaar der //^, s«^ns^df uitgave, van d? anïerzinfin Z\Gnfsch' De fraaifte dend Gefchrift,vSfchSi Vitf^? «« «ibedui, Arabisch en Lnvn nfJl 1 ■ 766' te Londen, in 'r channing. ffis °Stva? den beroemden deze Ziekte SSfe^fl»®? "'SA' frSt over leeren aaron aan, die vrirfr w y haalt een ze~ Deze aaron vv?s geboren ondS g-ewaaSd had- hometh, en oefenl cle Geneeskunde E^ng j*" ma' Êgypten, omtrent 't laar 6? ^ /^'°'' in Heer FREind van oordeel d£ ™? ^ eze redcn is de Kinderziekte iii Eg^^zcSven Zu^ r\0rfpron§ der vond in een oud A?aMsch Sw h?be^ Docb keïske fche Bibliotheek bevvird wordt ï'lft' dat °P de Legplaats, waaruit men IZm J ™Zeer aan™erklyke Kinderziekte omSt het Taa,cyl°T" °Pmaake"> dat de Je opmerkzaamheid de f ÓeneeSJeren SI? heeft. w«.ccj>fleeren tot zich getrokken S^^^lt^^60^ oorfprong de, dat dezelve met ff KrulvaaS Z Tc~ zeker ?yn oyergebragt. *Illlsva«en uit Afien naar Europa Avi=  OVER BEN OORSPRONG, ENZ. DER KINDERSOKJES. 303 Avicenna, een geboren Perfer, de voortreflykfte van alle de Arabifche Artfen, leefde in de 10de Eeuw, en fchreef over de Kinderookjes. Zyn Boek is vol Aftroloeifche en andere grillen en fpitsvondigheden. Hy tekent echter zeer duidelyk de befmetlykheid dezer Ziekte aan. Constantyn de afrikaan is de eerfte, onder de Latvnfche Artfen, die over deze Ziekte gefchreeven heeft. Hv vond het woord Varzola uit, om dezelve te betekenen, gelyk hy ook 't eerst den naam Morbilli voor de Ma- . In de twaalfde Eeuw waren de Pokken in de Zuidlyke deelen van Europa eene algemeen verbreide en bekende Z'ekte; en in de dertiende vertoonden zy zich ook m de Noordb'ke deelen. Engelfchen, Franfchen, Itabaanen en Duitfchers, alle bragten zy uit Syrien en Pal#ftma de Pokken met zich naar hun Land mede. Er ltieri een on°elcoflyk aantal menfchen aan deze nieuwe, en tot dus verre in Europa onbekende, Ziekte. ■ Op het einde der 15de Eeuw ontdekte columbus de West-Indifche Eilanden, en bragt vandaar de Ichnklyke Venusziekte mede. Deze Ziekte verwekte puisten en knobbels op de huid, die veel naar Kindcrpokjes geleken, behalvcn dat ze grooter cn harder waren. Om deze reden noemde men in Europa deze nieuwe, uit AmeriRa gebraste, Ziekte, groote Pokken, Verole, Pox; ter onderfcheidmg der andere, die Kindersokjes, fetite Verole, fmall Pox, geheten werden. In de 15de Eeuw (4 Maart 1493) kwam de Venusziekte 't eerst in Europa; daarentegen werden de Kinderpokies 't eerst naar Amerika gebragt. Verfchriklyk war>n de verwoestingen, die zy onder de Inboorlingen ab daar aanrichtten. Op het Eiland Hispaniola werden zy in .1518 gebragt, en 't grootfte gedeelte der Inwooners ftierf ^Eenige Taaren laater bragten de Spanjaarden de Pokken ook naar het vaste land, naar "Zuid-Amerika. Bernard diaz de castillo, een ooggetuigen, verhaalt, dat deze Ziekte > met de togt-genooten des Spaanlchen Omciers narvaez, naar Mexico, in Zuid-Amerika, gekomen is, en aldaar eene ongelooflyke flagting onder de Inboorlingen gemaakt heeft. , In 't begin der zeventiende Eeuw bragten de Engelfchen de Kinderziekte naar Noord-Amerika. Eerst naar. •Maryland:, vervolgends, naar Virginien, Zutd-Carolma en  S04 OVER DEN OORSPRONG EN DE VERE^IDINQ Nieuw-Engeland. De verwoesting riiV» iu Wilden aatirïchtte^oTSSider °i,df de rika. In Brafilicn 'waren de Pokken in ? W^"^eene onbekende Ziekte. ™KKeri* m % Jaar 1643 nog Omtrent het midden der zeventiende pP1,„r j , krankheid, waarvan wy Weken Ta werd de naar OW,/*^ avergeS al™ zv ^ederJande^ heel niet bekend was,°en zeer vS uficLT*1-8^ tyds wegfleepte. Op het Eiland cTykn^S Soh^ kwam zy mede op dezelfde wyze. makken, In de zeventiende Eeuw was de Zitfr*.. ™^ j heel het Noorden van EuropVverS vLrT^' Zweeden en Denemarken, gelyk uit vee?e Srhrift^ u1°?r baar is Na de ^-Eilanden ktvam iv f„ JcW ^ jonge Deen bragt ze derwiart* n" fy al' Eea iefmet, en kwanfenVl^aUen% 'oT**** ^ po^ofde Sfeï gS?h l^f dan 20000 menfchen aan feVS&klïï^S ™eer dat het Eiland byna ontvolkt werd y ZlCkte' 20 rw I^8.kW4m ee" Oos£indisch Schip aan de Kaap da Goede Hoop. 'Er waren drie Kinderen aan hn^ J-P reis de Pokken gehad hadden *N?57?,£P had men het vuile linnen in een koffi^o^ *ufo? JT«*p nam men het 'er uit, en gaf het aan ee^ vt ö aldaar woonende te wasfehen. g£Szlwerd tïftoïd he* ïmet, en de Ziekte verfpreidde zich met m vil? r j en geweld dat de Kolonie byn"ïfi Sffifrf ^ dien tyd onderzoekt men de Schepen, eerzv i F* men, en gebruikt 'er dezelfde vSzomen l ° wal ko* zich elders tegen de Pest bedient g ' Waarvan raeiï In ipA vertoonden zich de kindernokies V ~ der de Chineefche Tartaren Hip 2 5 ] ee,lst on- 'er bleven, na het ophouden der Emïïie „W °m'/n 06 Kinderen van de PInwoo,Ls overig met mee< da" Op verfcheen de Kinderziekte in 't Jaar 1733»  dek ■ kinderpok jes. 3°5 170q, doof een Inboorling, die met de Ziekte van Koppenhagen naar zyn Vaderland terug reisde. In 1745 K een Engelsen Schip deze Ziekte naar 't Eiland Minorca. Welke vreeslyke verwoestmgen de Pokken op Kamtfchatka hebben te weeg gebragt, kan men by den beroemden cook; in zyne derde Reize om de Wereld, leezem Verbaazend was ook de flagtmg,. die de Pokken inNieuw-Holland, onder de Wilden, aanrichtten. De Enceifchen bragten derwaarts de Ziekte, met haare nieuwe %Botmy-Baay aangelegde Kolome van Misdaadigers. PEii dclyk leest men, in het J*mru* Htfiartwe VW den Heer de lessep, dat, vóór weinig tyds, de Kinderpokjes ook onder de Tungufen eene groote menigte van menleken hebben weggefleept. redenvoering, over den oorsprong en de vorderingen in de natuurlyke historie . in frankryk. Door aubin louis millin. Aan de Schryveren der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen. medeburgers! Zeer onlangs plaatfte gy, in uw Mengelwerk , een Stukie, overgenomen uit de Reize van j. e. smith, :, in de Jaaren MDctLXXXVI en MDCCLXXXVI , op het Vasteland, gedaan, over den {staat der-Plantkunde te Pans, en een Berigt van de voornaamfte Planikun- I éigen te dier Stede (*ƒ. De groote en verbaazen- , de Staatsverandering , welke Frankryk, zints dien tvd, ondergaan heeft, zal zommigen misfehien doen II denken, dat deeze daar zo aangekweekte Weetenfchap aan het kwynen geflaagen is, en met andere Pakken der ! Natuurlyke Worie verwaarloosd, althans niet met den ' ouden voorbeeldlyken yver beoefend, wordt. Doch dat deeze fombere verbeelding geenen grond altoos hebbe, Z kunnen ons de A&es de la SocicuyPHtstoirc Nawrfe V, de Paris, Tome 1, Prem. Partte, leeren; welk Stuk in Z den Jaare MDCCXCII het licht zag. ^ (*) Zie, hier boven, bl. 138.  SOÖ over oen oorsprong en de vorderingen ,, Eene Redenvoering, daar voor, by wyze van Mei- * ding, geplaatst, door a. e. millin, kan ons van bet „ tegendeel ten vollen overtuigen. En daar deeze Re „ denvoering, behalven dit, ons den Oorfprong m 2Vor„denngcn mde Natuurlyke Historie in Frankryk , o» „ eene treffende wyze, ontvouwd , en dooimeiW s met „ zeer gepaste Aanmerkingen, tot dit Vak behoorende „ heb ik de moeite der Vertaalinge op mv ™ ?„ • * met twyfelende, _ of ik zou dezelve, L7hefpTat2en „van dit Stukje in uw Mengelwerk, beloond zkn Is „ dezelve te lang, om in ééns geplaatst te worden , gelyk "blyP'™? ' lk dC AfdCCling aan 11 W« Menfchen, die nimmer hunne gedagten eevestiVd foft Jen op het Geheel en de Huishouder Nam, f hou' den de Natuurlyke Historie voor eene WeSchao S hadde? ïv'ïed^t t ftv3^i£ naciacn zy gedagt op de keten en aaneenfchakelimr der Weezens op derzelver betrekkingen, oP he a"emee. °°g.mf* hunner wording en verdwyninf, zy bz™ ontdekt hebben, hoe zeer dusdanige befpiegelin/en deS" verhellen, en de denkbeelden uitbreiden ö Zonder ons op te houden by deeze overwee gingen za! niemand de Nuttigheid, der Natuurlyke hS ^kunnen dfS^eefchife en ™ ^ digmaen, gelclnkt ten Dieren voedzel, nuttig voor den Landbouw, of bekwaam ten cieraad onzer TuhTen of , les wl Ef iarvveeken ? Kunftei1 ' in '£ *>* ™ * kan dienen. g Y ' veraangenaaming des leevens Myn oogmerk is geenzins, hier eene meer uitvoerde cpte hng te geeven van de Voordeelen, welke dc Na tuurlyke Historie verfchaft. De onfternyke SaSs" <5X heeft (*) Het is in Zweden gebruiklvk de K™man a- • antau, dan z,„ ,L, ««f ™' £  IN DE NATUURLYKE HISTORIE IN FRANKRYK. go/ heeft dezelve ten overvloede vertoogd in eenige zyner. diep doordagte en vernuftige Verhandelingen. De beoefening der Natuurlyke Historie hebben de grootfte Mannen niet beneden zich geoordeeld. Aristoteles, dc Vader der Wysbegeerte en der Oordeelkunde , befteedde daaraan veele leevensuuren; theophras* tus en plinius volgden zyn voorbeeld. De Gelchiedenis deezer fchoone Weeteni'chappe naagaande, zou ik alle de beroemde Mannen, die zich des bevlytigden, kunnen oproepen; maar het bcftek, 't geen ikmy gezet hebbe, gedoogt zulks niet. Alle Landen van Europa, alleen die Volken uitgezonderd, welke, door Godsdienstdwang, en den Mensch in een Dier herfcheppende Leer des Noodlots, in ftaage onkunde gehouden werden, hebben zich, met meer of min wakkerheids, cn tevens met meer of min goed gevolgs, aan de beoefening der Natuurlyke Historie overgegeeven. Elk derzelven heeft uitmuntende en beroemde Mannen voortgebragt; en zyn 'er flegts weinigen, of zy hebben daarin een voorrang boven anderen verkreegen, en eenigen tyd behouden. Frankryk vertoonde , 't is waar , zich niet het eerst op deeze loflyke loopbaane; doch fnel waren de fchreden, welke het maakte, daarop eens den voet gezet hebbende. Het is alleen over het geen Frankryk in dit Vak deedt, dat ik u eenige oogenblikken zal bezig houden. De Inwooners van Qallien dagten alleen aan het bearbeiden hunner Landen, en aan het ftryden. Aan hunne Priesteren, en aan de Druïden , lieten zy alle andere Weetenfchappen over; dan deezer kundigheden in de Natuurlyke Historie bepaalden zich tot het gebruik van eenige nuttige daaglyks in 't gebruik zynde Planten, of tot de bereiding van eenige Artzenyen uit het Plantcnryk. Het is elk bekend, met welke geheimzinnige plegtigheden zy de Circcea, dc Samolus, de Gui, Planten van welke zy het meeste gebruik maakten, verzamelden; en hoe zeer het vertrouwen, door die plegtigheden ingeboezemd, by den gebruiker de kragt verdubbelde. De Monniken en Priesters bekleedden, naa het invoeren des alleen door zyne Verdienften kan vereerd worden, en hein beftendig' unn/eus te noemen.  308 over den oorsprong en de vorderingen ^l^hriSAndom' de plaats der Druïden. Zy droegen even als deezen gedaan hadden, zorge om het Voï dom te houden, ten einde over 't zelve te heerfchenen X K2 enenzbvy &1JSHT\ om ^tVaakl^ ïii n" j ^ alleen beoefenden langen tyd de Geneed en Heelkunde; en, het voorbeeld der Druïden voSnde maakten zy eene Verzameling van Geheimen en S£8' kundige Voorfchriften, gepalrd wUfSZSt^SSl dichtzelen, voorgewende Wonderen der Natuurfenleu gens van allerleien aart. , en ieu- Zulk flag van Verzamelingen kunnen voor geene Hukken van de Natuurlyke Historie gehouden worden? doch zy maakten 'er het begin van. Elk zogt vervolgens nieu In da?TbLtrtdrkken' "ieiIWe ^edanigfedeVaan den dag te brengen. Gieles de corbeil, Evfarts van PHiLiPPE auguste, en Kanunnik der Kerke vb iW vervaardigde zesduizend Lalynfche Verzen over de k2« der Geneesmiddelen uit de drie' Ryken de" Natuui; maf • Plantenrfk?een ^ ?" ** meest toe °P d?e vanX Het Dierenryk werd min beoefend, dewyl het minder Geneesmiddelen opleverde. Intusfchen hadden dT sl raccencn eenige Dieren uit Africa medegebra-t Eenigen deezer zag men zomtyds in dc Spelen? en Spïn de korte hieuw, m een gevegt tusfehen een Leeuw en Stier, den kop eens Leeuws af met zyn zwaard CD>»n«» De Vorften gaven elkander Dieren' ten gefchenke De Cahf aroun-aerachild zondt aan charSaSne' een Olyphant; een Dier, tot dien tyd/in Slï nooit gezien. J ' J-'annryit, Welhaast verfchaften de Kruisvaarten gelegenheid, om den voortgang der Geneeskunde, en der Geneesmiddelen^ uit te breiden. De Franfche Geneesheeren, die de Ko mngen en Prinfcn oP die Tochten vergeze den! vonden ï? 1 6 ghdegenhf^ \ om .^eedlyk veel? PÏamen eri Die 2FiZ2* Un V?lftl'ekt nieuw' waar te "eernen: gereedZy deswjge" onderrigtingen bekomen, door fc /-r™eg^gwet ^rérabi^r Geneesheeren ; de Europifche w de Weetenfchappen verre vooruit Lo dewvk de IX bragt met zic^ eenige zeldzaam Dieren SerfZ ïn. In df rC,hg1 KaPél van Vincen™ bewaart Kpan- fg Marchand, .garidel, isnard, morin? en meer 7" Z 2 an*  3*^ over den OORSPRONG EN DE VORDERINGEN anderen, beoefenden, met eenen gelukkigen uitflag, de Natuurlyke Historie. Het Werk van dodart , beftaande uit 131 Plaaten, kwam op kosten van lodewyk den XIV in 't licht, die de Plaaten in zyn Kabinet van Tekeningen deedt bewaaren; en hy voegde een Exemplaar daarvan by de Gclchenken,welke hy van dien aart deedt,aan Koningen, Prinfen en Gunftelingen. Het fchoonrte Werk van deezen aart, 't welk men aan de praalzugtige weldaadigheid van deezen Vorst te danken heeft, is de uitmuntende Verzameling van Dieren en Planten, gefchilderd op Velinpapier, door aubriet; aangevangen op last van gaston, en zcdert, zonder afbreeken, voortgezet door verfcheide Meesters. Van spaendonk is tegenwoordig belast met de beftuuring van dit Werk. Deeze allerhecrlykfte Verzameling beflaat reeds uit meer dan zestig Deelen. Het is een Meesterfluk, tut het oogpunt van Kunst befchouwd; maar men moet bekennen, dat het van weinig nuttigheids geworden is Voor de Plantkunde zelve, bovenal naa dat het Plantkundig .Stelzel der Sexen is aangenomen; de tekenen ter onderlcheiding van het Geflacht zyn 'er flegts zints eenige jaaren bygevoegd. Dit voordeel verfchalt het intusfehen, dat 'er eenige Planten m bewaard zyn, die voorheen den Kruidtuin te Parys vercierden, en thans daar niet meer in weezen zyn. Het denkbeeld deezer Verzamelinge bewyst genoegzaam den Imaak van gaston voor de Natuurlyke Historie; hv was bovenal een Liefhebber van Planten; zyne befcherming en milddaadigheid bragten veel toe aan den voortgang der Kruidkunde. Aan deeze befleedde hy zyne ledige uuren m zyn verblyf te £kis, waar hy by zyn Paleis een Tuin hadt aangelegd, zeer uitmuntende door het groot aantal mtlandfche Planten, onder het opzigt van morison een beroemd Engelsen Plantkundige, die 'er ons eene belchryvmg van heeft naagelaaten. Cieraads- en zeldzaamheidshalve alleen lag men zich met op de Natuurlyke Historie toe. De Geleerden zogten dezelve ten algemeenen nutte te doen ftrekken Lemery fchreef zyne Hiftoire des Brogues: geoffroi zv ne Materies Medica. Eene Weetenfchap, welke alles aan de Natuurlyke Historie moet dankweeten; naarderaaal de kennis van de Eigenfchappen der Geneesmiddelen  ïn de natuurlyke historie ïn frankryk. len overtollig zou zyn, indien men de kunst niet wist om ze te vinden, te onderfcheiden en uit te zoeken. De Scheidkundigen der Academie bevlytigden zich om een groot aantal Planten fcheidkundig te onderzoeken; maar, dewyl zy zich altoos van vuur bedienden, konden zy geen meer onderfcheidene uitkomften leveren dan van de verfchillende Gezinnen. De Soorten gaven hun bykans altoos dezelfde uitkomften öp. Men bevlytigde zich desgelyks om Planten en nuttige Dieren van elders over te brengen. In 's Konings Tuin groeit de KoiTyplant, die den rykdom uitmaakt van onze Franfche Vastigheden in de Volkplantingen , en welke men niet kan zien zonder met vertedering te denken aan de Vaderlandsliefde van den edelmoedigen desglïeux. De Indifche Kastanjeboom verciert onze Hoven. Met één woord, men heeft de vorderingen in de Natuurlyke Historie weeten dienstbaar te maaken aan dc Geneeskunde, aan den Koophandel, aan den Landbouw, en aan de Kunften. De Zendelingen der Geestlyken, die ten dien tyde met de Jefttiten in zo grooten getale over den geheelen Aardbol verfpreid waren, bragten het hunne toe ter bevorderinge van de Natuurlyke Historie, door de berigten welke zy gaven, en de ftaalen welke zy overzonden ; doch deezen hielden zich te zeer op met geweetensdwinglandy te oefenen, geenen gaven zich te veel over aan lchraapzugt, om fchatten te woekeren ; nog anderen om te regeeren: hier door trok men van hun min voordeels, dan zy zouden hebben kunnen aanbrengen. Met grooten yver werd de Natuurlyke Historie voortgezet ; doch de voortgang was te veel met waggelende, fchreden. Men wenschte om een vastgaander Gids; elk wilde een afzonderlyk Stelzel in de Plantkunde uitdenken, De zodanigen, die een fcheppenden geest derfden, fchikten en plooiden de Stelzels. van, anderen. Dillon. werkte in Engeland, boerhaven in Holland, michêli in Italië, jussieu in Frankryk:, deeze Landen betwistten elkander de Heerfchappy in de Natuurlyke Historie. LinNiEUS verfcheen., en. Zweden verwierf de zegepraal, De menigte der Planten,, nieuw.lings. ontdekt, was verbaazend: de Plantkunde liep gevaar een Chaos te worden. Het Sexenftelzel der Planten ftrekte ten draad om 6it dien Doolhof te komen; en alle de deelen van lier Z 3 Die-  3*4' over be natuurlyke historie in frankryk. Dierenryk werden teffens gerangfchikt in een algemeen Zamenftel, waarin linn^us, al! ware hy bv de Schen ping tegenwoordig geweest, alle Weezens befchreef eri rangiclnkte, van de meest zigtbaare voor het ongewapend oog, tot die bykans onze waarneemingen met het Mi» aoscoop ontglippen. 6 O Vervolg by eene nadere gelegenheid^) eenige byzonderheden uit het leven van uchiali. myne heeren.' » TVwyl Gyi' te meermaalen zonderlinge LevensbenVv ten en Lotgevallen van Menfchen, die een bm„ tengevvoone rol op de Waereld gefpeeld hebben, me„ dedeelt, en der vergetelheid wilt ontrukken, kwam mv „ het volgend zonderling voorbeeld, Oy onlangs voor„ gekomen,; van een armen Boeren-jongen, ten Throon ver„ heven, langs een Ichitterend fpoor, nietonsrefchikt voor " 0V e^?ge vveinige bladzyden in uw Mengelwerk tè « beflaan- Vind Gyl zulks goed, 't zal my fangenaam „ weezen; terwyl ik blyve y "t><-" te Pm van Panna Nayanno belegerde, zette uchiali een gedeelte van zvne troepen aan land, en üoeg de belegeraars voor die SnatrPnL\kQn' ^ °ng?meeV fthra^derheid van dee! zen Renegaat, en daar benevens de oneenigheid der Christen-Admiraals, veroorzaakte, dat, in den fïarcwa toen men meende dat Morea veroverd, of'Lira we' tluZJ™ dQ Turken hernomen, of zelfs Conftaminopa belegerd, zoude zyn geworden, de QuomdmijUe Porti met een voet breed lands, en uchiali maar een eenb ge Galei, door de dapperheid van den Admiraal bassaNo, verloor, In *t Jaar 1574 bragt hy het Koningryk lums, en vaornamelyk de Vesring Qokïte, die Don i S van oostenryk kort te vooren ingencmèn, en aan «ïï uit het Gcflagt van portocarero te verdedigen gegeeven had, wederom volkomen onder de gehoorLmlieid van den Grooten Sultan. Behalven deeze'gewigtige daaden maakte hy zich nog meer by de Turken verdiend en ontzachlyk by de Christenen, voornamelyk In de onderneeming op de Vesting Gerbes, en andere door de jw jaarden bezem plaatzen m Afrlca, in de belegering van x Eiland Malta, en wel meest daar mede, dat hy het Koningryk van Dalmaticn, de Eilanden in den ArJhipTl de Konmgryken van Napels en Sicilicn , en bynV alle*? Zeekusten der Christenen aan de Middellate Zet met geduurige en omtrent altyd voor hem gelukkiire Ka peryen en landingen, ontrustte: dit bewoof de Eu/en wus den Ven GREGORius den XIII, aismlde den Koning  ÜÏT HEf LEVEN VAN UCHIALI. $17* tiing van Spanje, philifs ben II, dat zy, met het aanbieden van groote Rykdommen, gewigtige Landeryen en aanzienlyke Eertytelen, hem zogten te beweegen, dat hy den Turkfchen Godsdienst zoude verlaaten, en den Christ'■ lyken weder aanneemen; doch hy wilde daar na niet luisI teren; hoewel men zegt, dat marcus antonius colonna , Onderkoning van Sicilien, het daaromtrent, na den Zeeflag by Lepante-, reeds op een goeden voet had ' o-ebragt, en dat het zoude gelukt zyn , indien het niet i door de misgunst en door de byzondere vyandfehap tusfehen hem en den Cardinaal van granvelle belet was. Uchiali zogt de Vrede, die selim be II, in den Jaare 1574, met de Christenen floot, te beletten, en dezelve naderhand, onder amurath den III, te breeken; doch dit werd in het Jaar 1576 door den Perfiaanfchen Oorlog belet. Het is aanmerkelyk, dat hy te dier tyd, toen hy den hoogften top van eere had beklommen, aan zyne 1 arme Moeder dagt, en, om haar te zien, aan de Kusten van Calabrien kwam: en wanneer de Spaanfche Onderkoning verzekering van hem, en hy wederom van denzei ven, genomen hadde, liet hy ze by zich aan boord komen, en i zond ze met groote gefchenken terug ; verdraagende i zeer geduldig , dat zy hem over zynen afval met hevige i woorden beltrafte: ondertuslchen was deeze Held ook vry zeer aan de wellusten overgegeeven. Hy behield de i boogc Eerampten, die hem selim de II gegeeven had, tot aan zyn' dood, die te Conftantinopel, in hoogen ouderdom, voorviel. Welk een ruim veld van befpiegelingen kan deeze kor ■ te Leevensfchets niet aan de hand geeven voor den op1 merkenden en Christen-Wysgeer, daar toch de geheugei nis, ook van deezen man, niet te vergeefsch tot ons ge: komen is! Uit alles zyn leeringen te trekken, die 1 nuttige einden behooren te bereiken. Men zoude i hier veel kunnen vraagen; als, by voorbeeld, waartoe dit 3 mensch, met zo veele natuurlyke bekwaamheden bedeeld, ,1 juist in handen van Turkfche Roovers moest vallen, en i daar door gelegenheid krygen , om, tot zulk een aanj zienlyken en veelvermogenden ftand verheven, de onge-, 1 loovige Turken groot te maaken, en het Christenryk zwaare nadeelen toe te brengen ? waarom niet liever in andere handen gevallen, die hem in de gelegenheid ftelden om zyne vermogens ten nutte van 't Christendom , ten nutte van jesus Ryk op aarde, dat der deugd en waarheid, % 5 te  Bt8 BY20NRERH. UIT 'HET LEVEN 'VAN X^HIAU, te befteeden? Dan men zwvee- cn h* * rende Voorzienigheid erken? re-"e alreiee: geval eerbiedigen, en, over V1^* «yne .hand «t kan geen belhkénd vonniï vel^ t^' do™ dat God, het kwaad zelve zvtai k£ W5eten tocb' hoogwyze einden daar door wee? I?tS^' Zyne En wie weet hoe veel tmidT i bevoideren. tuig der hoogfte ISarSld^*w£°l? aIs een werk- »j — Dit is ten miiiften zeker bv 2Ë£ K& §e(h'atc uit van die groote keten der VVeezem wJT fchakeJ einde in de hand des Eeuwigen ii ' we3ker °PPe^ maakt, waarin het onméd51 ,H,,r 6en gehed'~llit^.én zyn invloed o?Tj^jgft ^e ™tbeerlyk mo?d° fJ^^^^^ hoogregtyaardigen joka gedim geftraft ' door eejl °"' dat alles y^ffi!^* eerfte met PAvm ten Throon van //?v^ P LIlffGods raad> om Zoon 't Ryk te ontwSdlïen Prï l e" ' en SAu'^ waardigs, in dit vakT/eX aH?dh yeei °Pm<^ensGefchiedenisfen niet op Dat w e^ydc en Wwyde -iven kennen en 's feft^jSS^ ** «IER MA. Zedelyke. Befehoinyingen. M een tnan geftorven is, zal hy weder leven, gefchikt zyn ; maar dat WJPPV' ?I" al,£ö? V00r d" leven *W «a, eenen anderen ftaat'rf Zyde van bet êraf» het aandenken hier „n S L^Ww^* dat datl eens de dag zal inlichten " ^^«0^? ^ be" gedye; daar ning, of ftraf, on* lot 7, ? dag' Waar °P bel°°-' ronde taal van * IfeJIig BvbdvvonrH™31" /" VOlgens de geen hy hier in V ^ll^i'^,^^ «* ^ weder leven: — L « . hler geftorven zyn, Waereld, zullen alle daa'den Ll*TS T deeze benede": aen, zelfs de verborgenfte, in het hel-  -.HIER' NA» 31$ fceldërst daglicht geplaatst worden : ——" hier na zal geen Cffiudér&hfiid van perfoonen zyn. Hy . die zich alle dagen vertoonde, gekleed, met purper en fin lynwaat, -levende vrolyk en pragtig, zal gelyK liaan met den Haai',., die hier in ketenen geklonken was. 6 Stervelingen! denkt altoos aan hier na. Gy, die u oiophoudclyk ia de Weelde baadt, die met God en zynen dienst lacht, denkt eens aan hier na! Daaglyks weggefleepr door een aantal zimielyke" Vermaaken , geeft gy uwe lusten den ruimen teugel,- niets kan u deeren ; gy hebt overvloei van i'chauen, geniet gezondheid, elk buigc zich op uwe wenken , daar het -eene vermaak het andere als opvolgt» Maar, helaas! aan. God en zyne bevelen te gedenken, die acht men veel te laag, dit is enkergoed voor hec laag, onkundig, gemeen; en dus leeft, men alle dagen, als of zulks eeuwen zoude • voortd 1111 ren , en zo flyc men éytt« dagen, zo eindigt men zyne jaaren, zo ftert'c men; uil hei. ra.dden de? Vermaaken, uit het volle-gewoel der Wr.erelo, word men opgeroepen; de dood klopt aan,- onze levensdraad word afgeflie. den, en wy zyn niet meer: rampzaligè nagedachte, als gy eens aan den grooten Koning der Waereld rekenfehap tak moeten geeven van die talenten , die gy van Hem ontvangen ^ En hoe zullen zy, hier na, voor den Throon der Godheid ftaan, die hier hunne voeten gezec hebben op den nek hunner Natuurgenoot en ; die hunnen throon geftigt hebben op de puinhoopen der Verdrukten , der Onfchuldigen ; onfchuldig bloed hebben doea vloeijen, en hunne ooren geftopt voor de billy'ifi klagten verzoeken en fmeekingen , hunner Broederen} Dan, liever fchuiven wy het gordyn voor dit tooneel, en rigten onze befchouwingen tot andere voorwerpen. Komt hier gylieden die het geld tot uwen God maakt; wat zullen uwe flapelen "gemunt metaal u hier na baaten? wat voordeel uwe zakken • gouds u aanbrengen? daar gy den behoeftisen, en die gebrek, leed, niec hebt medegedeeld. Als onder het goud verzonken, wist gy u altoos, door allerlei flinkfche voorwendzelen , van den nooddruftigen te onttrekken. ■ Hoe dikwils flopte gy uwe ooren voor de aandoenlyke klaagtoon der biddende armoede! hoe menigmaaleu floot gy uwe oogen voor de traanen der fchreijende ellende! en, wierd foms uw verfteende hare bewoogen , om egter- eenige hulp te bewyzen aan den lydenden, dan was uwe gift zeer gering, en daarenboven nog. gepaard met de hartgrievendfte bejegeningen. 6! gy Gierigaarts! hoe zullen hierna uwe gedraagingen voor u uttloopen, als gy voor God zult verfchyneii „ te gelyk met hun, die gy, hier op aarde, in de bitterde armoede hebt laaten worftelen , en die gy, met eene kleene hoeveelheid van uwe Ichacten , draaglyke dagen had kunnen ver-  Si6 Tim Èéi verfchaffen! i Wel dan hpht voor uwe medefchepzelen f rnaaL^i^A"'"^, Ef doeftf"^n van uwe fchatten, eer het te iL ic • fg, ,oflyk *ebr"ite ml des Bybeh, ^£11"^^ "»» de d"idelyke onze Godlyke Mééster n s/e vkS hP7' ~ E° 20 rPreek< Geveinsden, dat hun hier ?e w * n n WeCJ.Ult over d<* van Godsdienst, de Sotflê eZn ^ die' onder in hunnen mond PIeegenzy z0ndln Ve7gten 5 met G°d digers van 'sHeeren C7 ïw*°P "j^" 5 3,5 Verkoncp dat zy van dc menfchen ZZ lf ■ *8*Be «nagten, Ihun werk maaken om de Jutt°1, £terwyl zy deezer Waereld te verkrom £ °°Cen en A™zienlyken te verwerven, en, Snbn^n maalty. wils oorzaak zyn vï^eroerin^n 'h °0r hUDnen invIoed' dik3e rampzalige voorvaVn^1 LabrmJenw™™> en zo veeGod met hunnen mond Kaar L V°°rd' zv belyden van Hem; en, daar zy geduur?h Jl5ï3 Ve"S > zeer verre> toeroepen: f"S/"°*e Mede™™rgenooten als denken zy weinig voor SrtK&S Is nu het aandenken aan eenen andwen ft,*,, ken, die weinig goeds hier op mde verriLf; ^0V°°r ttl" lende en voldoende? 'Er zvn •« f Jff g * ' ^,et zeer ftree' van een ander leven na den%oL ê ' Wlen de bewustheid aoegens verfchafr. d°ad groote' zser ««wte, ge- ldeï!0L-tTdffenïemginmze,es£ t^"^ der zuli-n , dio »»» r*„ kul X' L^dtedeTJ Z **** SMeed' d™ «' hebben afgedroogd, de mZtloï et ^ een Vader, geweest zvn! woii™ u , . ' ^ deezen tot hun die uitmuntendeïadeL d?1"V , «fnoeff«" verfchaffen elk geacht, bemind en geTerb etd ï'l^" zv vaa kunne hoofden nederlagen» dï£hp - em,sc kunnen zv goed gedaan te hebbed hun in duuTT™? Va" "«""W Jiaamfte kalmte verleent enhoe L „W' de aa"ge" loon zyn hunner Chmriul™ J22 • zal «* hec lyke Meester hun z'ffiden^'gtwgen ; daar hun Godwest, en, volgens ïvne e£B. e;« volmaakt zalig Gehun zal zeegen! H?t .onfaalbMre woorden, to: hebt, dat hebt gy 7a„ £/eLT***** vreugde! ff f" JllStt? J S3at '"' in de ee«»' & voor alle menfchen, een a-nSne,™ »if F' 'S aUoos' en Daar wy alle weeien.^""^ d^ÏÏ"^-?r waar worden, dat het den Mensch °! ondervinding geweeten wy ook, dat, lllZ^t%7cZen ra^ VT' zal: dan waar toe? om een? hi., /'v , ' hy weder leven verwerven, jw"nn ^ni n het loon 2yner d,aden te «cett nn eene ingetogene Maatigheid by ona- zei-  fliza wa. 2**' I «elven plaats gehad? hebben wy eene allezins ftrikce Regtvaar-. i digheid aan onzen Evenmensen betoond , en eene voorbeeldI iyke Godsdienftigheid geoefend aan onzen God , aan Hem, i aan wien wy al ons heil en genietingen, in alle deelen, ten : hoogften verfchuldigd zyn ? dan hebben wy niets te vreezen ; i dan zal de dood voor ons geen Koning der veriehrikkinge , zyn; maar een bode van blycifchap: dan zuilen wy, met een ! vast geloof en vertrouwen , reikhalzen na die volraaaktl beden , die alle . braaven genieten zullen aan de andere zyde ) van het graf: en hoe troostvol moet hec aandenken aan { hitr na voor dezulken zyn, die hier door den dood elkan: ders liefderyk byzyn moesten misfen! Deugdzaame Echtelingen! fcheurt de dood u vaneen , hier : na zult gy eikanderen in een volmaakter ftaat aanfcliouwen, Hec i is flegts voor een korten tyd; aan de andere zyde van het i graf zult gy opftaan , om u-eeuwig met elkander in pods nai byheid te verheugen. Waardige Ouderen! neemt de dood uw Kroost van u weg, t uwe veel beloovende Zoonen of Dogceren ; weent niet over j; hun. Zyt gy ten vollen overtuigd, alles in het werk gefteld te \ hebben, ten einde hun gefchikt ce maaken tot waardige Burgers van den Hemel; groot zal dan uw loon zyn ten dien dage, i wanneer gy, voor den Throon der Godheid ftaande, met opge! regten hoofde zeggen zult: Heere ! zie hier de Kinderen dit i gy my gegecven hebt! Wie cwyfelt nu nog één oogenblik aan de nuttigheid, nood{ zaaklykheid en troostrykheid , om dikwils aan hier na ce ge\ denken? en, helaas! hoe weinig word, door ons menfchen,aan i hetzelve met ernst gedagt! Als overftelpt door de woelzieke , Waereld, leven wy den eenen dag als den anderen, en zo verfcheidene jaaren voort; en , treft ons, op het onverwagtst, éene doodlyke krankheid, die ons op den rand van het gaai petid graf voert, dan beklaagen wy te laat ons pligtverzuim, i dan denken wy aan God, dan hoopen wy op zyne groote barmharcigheid en menfchenliefde , die wy zo dikwils baldaadiglyk in den wind geflagen hebben, en denken dus met I angst en fiddering aan hier na. — Dat gy dan in deezen uwen. '. dag nog beient, wat tot uwen vrede dient, eer het verborgen word , voor uwe oogen: leeft altoos op het heerlyk voetfpoor van een 1 Christen; vertrouwt op Hem, die u door alle de verwisfelende i ïooneelen van dit leven helpen zal: en, zyn rampen, onfpoe; den of verdrukkingen, hier uw lot, zyt getroost, berust in ] Godes wyze fchikkingen, en leeft deugdzaam: uw Vader, die : in de Hemelen is, ziet, weet en kent, uwe omftandigkeden, en het is ten uwen nutte alles wat hy u op deeze aarde : doet wedervaaren; hier na zullen alle traanen van uwe oogen ' afgewischt worden , in die plaatze, daar droefheid noch : jnoeice zyn. zal , maar eene onophoudelyke voortduuring van on*  ' ÏHER N/W ongeftoorde zaligheden , die nooit oogen gezien «t» a , gehoord, en nimm'r in ,1* „oA„„, „ gezien, nooit ooren opgeklommen. SedagteH Van AerveUnS *jn Dat wy ons dan in het Godsdie.iftige en B-irralvke IM» gedraagen met voorzigtigheid, en onze d^d™ i »- °0Ï befcheiaenheid : zo molen vv 1^1! tl;re" niet We» op en berusten in,° God,^ Vader yPSSffi"zo ö " t*" hier op deeze aarde zyn *uenyKe zorgen , zo lang wy «oostryke gemeenfchap met onzen God önderSen Si ten, welke flegts een aangenaame voorftnaakInlJl gT?" Van die, alle onze verbeelding te boTeTaande U welke nit Gods onmiddelyke tegenvSiSd «^"SF*** jen, Mm- m, in de toekomende Waereld? TOK ^iaZ^j dersD°,0dr Za£m3 **■ U»"ters klinken- Hur daagt e« > wy gereed, ifeid. Vanhier Ts l?t ff f ve™dtVenfChSnde beZig" wy nooit /» onszelven zien dan oHL » ' Wanueer iner dan om te vernn^f» e keuren • en ni»'- een en het ander gev 1 zeer t ?nz« wysheid in bet aan het oog van hefndie llh gt'l Zal v°o^omen om onpartydlg over b™de t" oo dee en ™dc kwalyk. van eene zeer rmZT,;', ' Mevrouw keem- tal Verwanten heeft, fa Zv ^TZ'^lf- gr°0C aanfout by allen te vinden uf™"l„guVordefd ,Q de kun« om haar rang haar dcl iZ*n7iZT by ZI,chzelvei en, dewyl hec haaf „ooic aan ff o n" hlarV ' °ntbreekt fiellen. Wac gisteren gebeurd^ i ? de nl?21" rK ,werk tc heden. Het Eetensuur wa, ,êVróeJ• „? , , CS gS.fpre!:s voor geen erger is dan be den 7v f. f laat gefteld ' of > "* De Maaltyd was « Sfek of 2. «SP Z,U'k Cen UUr niec eeten' een gedeelte ce gaar • de fLL? fchraalï.ee» ^deelce ongaar, werden te fch elyk^ afgenomen-£e.,;;ware,n «»« goed gefchikt, of tyds tusfehen aSSI^' h^J" ^ °f te weinig doch zonder fmaak iu d?g£« • S ,WM kostbaar wc Keuze, öet Gezelfchap was geheel nies  OVER HET TE HOOG GEVOELEN VAN ZICHZELVEN. 32^ niet van haare verkiezing , en zy verwonderde zich dat zekere Lieden aan hun tafel andere Lieden vroegen, als zy wel wisten dat zommige Lieden in zulk Gezelfchap nieé verkoozen te zyn. De Koffy was liegt, de Thee koudj zy zou het nooit in de gedagten durven neemen om haar Gezelfchap zulk een Avondmaaltyd op te disfchen; öm niet te fpreeken van de Kaarten, die blyk droegen van meermaals gebruikt te zyn, en dat men om zeer klein geld fpeelde. Wanneer alle deeze byzonderheden hairfyn zyri uitgeploozen , krygen de Kleederen van het Gezelfchap eene beurt, en niets kon men flegter bedenken. Nogthans, met al'deeze bedree- venheid om ïnisflagen by anderen te vinden, ziet Mevrouw neemkvvalyk niet, dat haare eigene veel verbeterings noodig hebben , en dat zy het zelden onderneemt om anderen c$ overtreffen, zonder deswegen op haare Vrienden dubbel wraak te neemen. Naardemaal het openbaar is, dat zulk eene geftelteriis, óp Hooggevoelendheid gegrond , .tot Nyd aanleiding geeft, is het zeer te verwonderen, dat een redelyk Schepzel eene drift botviert , niet alleen haatlyk in zichzelve, maar zo lastig voor den geenen die 'er zich door laat plaagen. Kon het goed gevoelen van onszelven , van 't geen wy doen, of wat wy bezitten , bepaald worden binnen behoorlyke perken „ het zóu misfehien nu en dan zich lugt geeven door een weinig fchadeloozen trots uit te dampen,doch in 't einde ftrekken orn ons eene wel te vredenheid en vergenoegdheid te bezorgen; het zou onderfhnd aan den armen, en troost aan den vlytigen, verfchaffen: en 'er valt geen twyfel aan, of veel redelyke opbeuring is 'er te oiuleenen uit de befchouwicg van' den dikmaals ongelukkigen toeftand der Ryken, der Magtigen , der Wellusügen, wanneer men dien vergelykt met den ftaat der zodanigen , die in eene vreed- en deugdzaame onbekendheid leeven, vry van de zorgen des Rykdoins, vry van de gevaaren der Wereldlyke Hoogheid, vry van de dwaasheden der Ligtzinnigheid. Maar, wanneer wy dit bedrog zo verre uitftrekken , dat wy ons eigen gevoelen ,ten maatftaf gebruiken van alles wat welvoegelyk is. zulien wy het niet laaten berusten by ons alleen belachlyk aan te ftellen; maar, door eeri nydig,te onvrede en bedilzugtig,gedrag,onze leevensdagen verbitteren, en de rusc van anderen ftooren. En zulk eene gefteltenis loopt zo rechtlireeks aan tegen Geluksbevorderihg, dac wy, waar wy dezelve aantreffen, vast mogen ftelleo, dat wy de ongelukkige vereen iging zien van een zwak hoofd met éen fie?t hart. Geen Mensch is zonder grootschheid; doch grootschheid in kleine dingen, in zaaken die ons niet betreffen, is een zeker kenteken van gebrek in verftand.' Schoon wy opregt moeten bekennen, als wy ons eigen hart MENG. 1705, NO,' 9. Asr *n*  320* OVER HET TE HOOG GEVOELEN VAN ZICHZELVEN. onderzoeken, dat de meeste Menfchen een veel hooger gevoe* len van zichzelven hebben, dan zy verdienen, geloof ik nogthans dat de nette uitgeftrektheid van dat gevoelen , en hoe veel 'er van mag afgenomen worden , voor geen mensch te bepaalen valt. Eenig licht kan hier over verfpreid worden door aan te merken hoe de Menfchen doorgaans gewoon zyn een OngeIyk, hun aangedaan, te fchatten; in dit geval, men moet het bekennen, dwaalen zy zelden in het te laag te (tellen Hec is dit Zelfbedrog, 't welk de Menfchen zo gramftoorig maakt wanneer 'er praatjes ten hunnen nadeele verfpreid worden • in de Geregtshoven treffen wy keurlyke voorbeelden hiervan aan, in de fchaden , welke de Klaager wegens eene Belediging opgeeft, 'c zy deeze daadfyk of ingebeeld is. Deeze gaan dikwyls zo wyd en verre het üngelyk te boven , dat er weinige gevallen zyn, waarin de Klaager voldoening erlangt geheel overeenkomftig met zyne verwagting. Ik herinner my een geval van een Heer, die een Boekdrukker in regten vervolgde, wegens de uitgave van een Libel, fmaalende o» zyn byzonder en openbaar Charafter. Hy begrootte hec nadeel , hem toegebragt, op Tienduizend Ponden Sterling; maar zo wyd verfchilde het gevoelen des Regters van 't geen hy wegens zichzelven dagt, dat hem niet meer dan Honderd Ponden Sterling werden toegewcezen: en ' misfehien zou indien ons denkbeeld van onze aangelegenheid en verdienften kon gebragt worden tot een vraagftuk op deeze wyze te bepaalen, hec dikwyls gebeuren, dat het honderdfle gedeelte van onze verdienften ons flegts werd toegekend. Van Beledigingen fpreekende, mag ik hier aanmerken, hoe het niet onaartig is op te merken, met welk eene greeti?heid elk hec Ongelyk, hem aangedaan, vergroot. Heeft hv door bedrog van anderen fchade geleden , hy heeft meer °-eleden dan ooit iemand Ieedt ; is hem fchade door ongeluk overgekomen , dat ongeluk was het zeldzaamfte 't geen ooit iemand trof. Zyne Kwaaien zelve geeven voedzel aan de drift van ydelen trots. Zyn Jicht was geweldiger, zyn Koorts gevaarlyker, zyn gebrooken Been bezwaarlyker te zetten dan hy immer van een ander hoorde. Zo zeer zyn zommige Menfchen 'er op gefteld om over dergelyke toevallen, hun oversekomen, uit te weiden, dat zy 'er groot vermaak uit ontleenen en denken het aan anderen te fchenken. ' , Zich te verbeelden dat de Wereld zich onzer zeer aantrekt is geen ongemeen zwak uit Hooggevoelendheid hervoortko-' mende. Een Kruier vroeg zyn* Medekruier, wat de Wereld van zyn aanftaand Huwelyk dagt? Deeze belangftelling in het gevoelen der Wereld is flegts eene foort van Gemaaktheid ; want zeer weinige Menfchen bekreunen zich, met de daad,  OVER HET TE HOOG GEVOELEN VAN ZICHZELVEN. 2"? daad over het gevoelen der Wereld, in eenige zaak, welke Sr met ernst begieren ; en de Wereld ftaat in zo. vene met hun op.gelyken voet, dat zy nimmer eenige bezorgdheid ten aanziene van haar gevoelen toonen , zonder de kwelling van eene teleurftelling. _ Van alle Menfchen zyn Dichterlyke Minnaars 'er meest op gefteld dat de Wereld deel neeme in het wél flaagen hunner LletdeZulks brengen zy tot het uiterfte, dat zy de onbezielde Schepping 'er in willen doen deelen. Slaagt zulk een Minnaar met bv zvne Schoone, dan moeten niet alleen de Vogels ophouden van zingen; maar de Zon niet meer fchynen, de Rivieren niet langer ftroomen , en de ruifchende Beekjes droog worden, tot dat een lachje van zyne Beminde daaraan wecter kragt geeve. , Over het geheel voegt het ons, wanneer wy een goed gevoelen van onszelven koesteren, even gunftig van anderen te denken, die alle deeze verborgene hoedanigheden kunnen t>e> zitten, uit welke onze Zelfbewondering ontftaat. Verfchil van begrippen en gedrag in kleine zaaken, is beneden de opmerking van een verftandig Man, die zyne goedkeuring of berisping bewaart voor bedryven, meer voegende aan de Waardigheid zyner Natuure', en belangryker voor zyn Geluk. STREUKEN. Hy ftelde veele Spreuken in orde. PREDIKER. Het moet een hooger Weezen zyn, 't welk de eergierige oogmerken der Menfchen daar paaien zet, waar het menschlyk vermogen fchynt te kort te fchieten. Het is 't gewoone lot der Menfchen, zich. zelyen in grooten voorfpoed te vergeeten. De Regter, die de leugen en het onregt lief heeft, is dikwyls magtiger dan de Monarch: want deeze grondt het goede op de Wetten > maar de andere grondt 'er het kwaade op. Wanneer men onmagtig is om. zyne Vrienden onmiddelyke hulp toe te brengen, doet men beter, zich, voor het oog der Waereld, onverfchillig jegens hen, te gedraagen, en. in ftilte voor hun te werken. Hy, dien het alles naar zynen wenseh gaat, ziet de elendigen zo onverfchillig zuchten > als een verzadigde de armen honger ziet lyden. Aa 2 Men  SP8EDEE». Jtdel*™ 2ÏCh belninnelyk .Iwü msn beffii„d De Natuur is met weinig. zeer wpini» de behoeften der Weelde zA'cSStSl' " ™dea'> maar Een regtfehapcn Man blyfc zich zeiven' alm™ , , _, Het is de albefiierende Voorzienigheid h;*» w ™j i Worm op zyn blad, en de lotgeSede? Me nfchen 7n S kleenen cirkel van hun ydel leeven, aftekent Wa^ldSb^inteeSi3.e * a" *» irÖ^a^ tdïirderen des gei^> - eene wyze Goedheid, % eenVadet? afefbeiu' r "v' ' fioe kort is s menfchen leeven op deeze airHp i ftofje op 1 groote vak des tyds: de: wind1 flul V L , ë ee" welke de menfchen beuemd zyn? WWigfaeid, voor Het is de Almagtige Schepper der Natuur Ass ~„ !„ nde verdelende gedaanten Z Waereï""ónder alle d/ f'1" mengde werkkragten der Natuur, de WaereW h--^ ^ ver" Alvermogen en zelfs geen ^J^^SéShT^ *>* De gautfche Waereld, met alle haare Voortbreng -n ™ Wel daar, waar eeuwig Ys de Poolen omfhiir lnËf ' Z0 loodlynige ftraalen de 'getaande Bewooners " S^** eeVfrbaazend>Tooucel van GodlyjeGrootheid De Mensch is veel grooter dan het WmT„5', al wat hem aan Lichaamskragten ontbreekt krLg hy dubbel in de grootheid en edelheid van zyne Ziel terug ooKSrz^ Eik, als het ci'eraad deTwLs'"al fdfz^J0^ plaats van den dartlen Wildzang, bewonderde I2 r en eene menigte van zyne ryiende wóudtoedtr, * en^Te' nen zoude, om duizende menfchen over de fchuimênd*"Li te voeren, en nieuwe Waerelden op te fpooren? g°iVM W,e vormde den Geest des Menfchen ? wie *af hem „flr De vbortgWÈ van de wysheid in den menfchelykea feest, en  SI'BEUKEN. 3?P en de langzaame ontwikkeling van zyne kragten, na te denken, is heeilyk. „ ,.,, , Onzigtbaar is fomwyl de eerfte fchakel van eene keten van gebeurtenisfen, die in geene Eeuwen eindigt: het aldoorgrondend oog der onnafpoorlyke Wysheid overziet die reeds geheel zy begint die reeds te werken , en haar doel te ontwikkelen, wanneer wy, kortzigtige Weezens, nog naauwlyks eenen vlugtigen blik daar op werpen. Dit leeven is toch kort, en zeer ras, met alle zyne moeiteen kwellingen, doorgedroomd: lyden en vreugde wisielen el^ kander in deezen engen kring duizendmaalen af; en eerst buiten deszelfs grenzen is alles getuste en onftoorbaare genieting. ö Goud ! ongelukkig goed ; bron van eindelooze rampen !Hoe veele onheilen hebt gy op de Waereld doen ftroomen! hoe veele deugden hebt gy verflonden! hoe veele menfchenleevens, oneindig by uwe waarde, als ftof vernietigd ï hoe veel wanhoop gebaard, en hoe weinig ftil geluk aan uwen be* zitter gefchonken! Hoe nietsbeduidend is de Verbeeldingskragt, door welke wy ons afweezende zaaken voordellen l welk een begochelenden glans verfpreid zy op genoegens, die wy niet genieten! doch by het genot verdwync dezelve, en wy gevoelen dikwyls onze hevigfte begeerte niet naar waardy beantwoord. Wat fpreid meer fchoonheid over ons geheele lot, dan ds bewustheid, dat wy getragt hebben aan onze • beftemming te beantwoorden, en den God, die ons met weldaadigheid ora}ringt, dankbaar en ootmoedig te dienen? Ons naauw begrensd verftand kan zich geen denkbeeld maaken van de verfchillende wyzen, op welke de alvermogende Liefde en oneindige Wysheid het geluk van redelyke Wee! zens, ja van elendige Menfchen , bepaalen en bewerken kan. De verwisfelende tyd maakt geduurige veranderingen: hier i breid hy uit, daar' verwoest hy; hier fchept hy leeven, daar i dood; het eene gedacht gaat, het andere komt -, tot einde■ lyk het geheele tooneel verdwync, en dat voorby is vergeeten wordt. Zeker is God rondom ons; en de ftraalen van zyne liefde en goedheid fchitteren helder op al wat ons omringt. Welk eene eindelooze weetenfchap, en uitgebreide goedheid, , moet dat Weezen hebben, dat ons zo geduurig weldoet —— ) zo Majestueus beheerscht: en dac, cerwyl het daar boven mili boenen van Waerelden verzorgt, evenwel de behoeften van I onze Aarde niet vergeet; maar, door licht en donkerheid, door li gloed en koelte, haare nooden vervult. De Vorst en de Slaaf zyn beiden voor een eeuwig aanzyn jbeftemd; beiden zullen zy voor den Throon van God , den j Richter der Waereld, verfchynen: daar is de Slaaf geen Slaaf, ide Vorst geen Vorst, meer; maar beiden zullen zy daar ftaan, Aa 3. in  SPREUKEN. 84S?fc2S* °* rekenfCh3p ™ hun b^yf op deeze • De waaroms hebben geen eindp oio ir„.. • • willen indringen in de regSring ïe's O eindS'^ Mefchw noegzaaine rede van alles, wat wy op de Wa^TT- 6 ge' beuren, „ altyd die wyze en goeVWiff d^TeïerTb£ ondeugd of on5S'di^ylst0^S *» ten Hemel verheffen, of ook ^^TA^i^l009 onaaumerkelyke kleinigheid is dilrwvi.u AtSrond; Eene die ^e^uwt^^^^^^^ daad onzen boezem Hort! genoegens der braaven in v.. ZEDELYKE BEDENKINGEN. omzwagteici is uit de duisternis in het licht te brengen —— Terwyl 'er daarenboven nog veele anderen Vvn Drengf,n* men mag gerust zo lang tafelen to dat Twaarheid zich teg—genelde eene volKtlegTnï ^elen*^ zen in de vertooning, kinders in de nkSfcgJ TL™ wew zyn nooit mannen van „aam; z™h ïën liieT op en g^eerlyk man zouden zy met ru'st laV, ?ndiï zy Vmaar zo  zedelyke bedekkingen 331 to ver konden brengen, om hem moeite aan te doen, of de» voet te Ügten. Dan hy , die eenen anderen üit den wee zet behoort die zich zeiven niet eerst nauwkeurig te bekvken' of hy niet zo veel kwaads bezit, dat hy nog eer behoorde uit den weg gezet te worden , dan hy, dien hy den voet geligt heeft? Is 'er wel hatelyker ondeugd, dan de Ondankbaarheid? een hatelyker misdaad , dan die van fnoode Ondankbaarheid? Ontvangen weldaden te vergeeten , niet te erkennen , is? waarlyk fnood , en onvergeeflyk. Dan hoe hoog klimr. zo eene misdaad van Ondankbaarheid , wanneer men zyne Weldoeners vervolgt, en dezelve op alle mogelyke wyzen poogt te bederven! Dit is eene fnoodheid welke het mensch< dom onteert. Dan hoe veel fnooder zyn zulke bedryven nog niet , wanneer die vallen in Christenen in Menfchen die den naam dragen van Hem , die de Weldadigfte en Dankbaarfte was, die immer op dezen Aardbol geleefd heeft! De Mensch is gevormd tot zeer edele einden. De groote Schepper van 't Geheelal heeft iet fchoons , iet groots, bedoeld met de vorming van redelyke Wezens. Wat zou hec fchoone in de Natuur zyn, indien 'er geene verftandige Wezens waren om hetzelve op te merken? Waartoe zou de ganfche Schepping dienen, indien ze alleen daar gefield ware, zonder dat 'er Menfchen waren om de grootheid van 't gefchapen - Al te bewonderen ? Dan hier uic kan men ook de beftemming van den Menseh gereedlyk opmaken : deze moet zyn , dac hy hec zich voor zyne edelfte bezigheid ftelle, zich te verlustigen in de Werken van zynen Maker zich te oefenen in de Werken van den groo¬ ten Schepper, en zich vooral dankbaar te gedragen jegens zynen algoeden Weldoener, die hem met duizend weldaden overlaad, welke met Ondankbaarheid te veronagtzamen de fnoodfte en onvergeefiykfte aller wanbedryven moet gerekend worden. .... . c , Als men 't zal zeggen zo als 't in waarheid is, heefc dan een ieder niet genoeg te doen met zich zeiven, zonder zich met eens anders zaken te bemoeijen? ■ Dan, is 't niet om te verwonderen? de meesten bemoeijen zich veelal meer met anderen, dan met zich zeiven. j Schoon ieder werks ge- noeg vind om zyn eigen Tuintje van onkruid te zuiveren, gaac hy nogthans den meesten tyd wieden in eens anders. —Het is eene verkeerdheid, en, als men 't met den regten naam zal noemen, zo als hec waarlyk verdient genoemd te worden , is 't eene onverfchoonlyke dwaasheid , by anderen werk te gaan zoeken , als men t'huis de handen zo vol faïeft, dat 'er meêr te doen valt dan men af kan. C. v. d. G. voor"  332 VEBBAAZENB «EHEüGBN VAM LA MOTTE. v00me£ld vam een verbaazend geheugen im den heere La motte. digEdeU0uIfpeTr^1?vtenJaS,he? ee\nie«wlingS vervaar- ., aan eene kleine Letterdievery fchuldfc S2£ Sli'ï " „biyke hier van zal |fc het^weede ToSl deT^erSS ,, Bedryfs uws Treurfpels voor u opzetten " verden SefvooSn."" 6611 and" °m,eend' in Uelf Treur" La motte hervatte: „ Ik heb niets gezegd dan 't geer. » *•> getal verltaga, . „e„e|e„ „, SS,e Toen la motte zich eenigen tyd vermaakt h»Jt ,„», hunne verwonderende verlegenheid, verzogt hy den Vr ™ itcTZ'a^r,\hmne ^reemding zoulen afleggen^'eT zich tot den Dichter wendende , was zyn woord • Her „ Tooneei 't geen ik opgezegd heb, is zo zeker* uw ei „gen werk, als het overige des freurfpds • Lar he" ;;nkraTenmy'c°ze^00n ? "M "«.^'VSlK l leezen."' Va0 bmten te leeren » onder ™ voor-  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.. proeve «ver. de uitwerkzels der weelde op de3i godsdienst. (Overgenomen uit william falconer's Remarks.) Ten Vervolge van de Proeve, hier boven, bl. 293, enz, Wy zyn in onze Proeve gevorderd tot het laatfte en niet min gewigtig gedeelte; om naamlyk het oog te vestigen op de Uitwerkzels der Weelde op den GodsHet kan niet in twyfel getrokken worden, dat elke foort van Ondeugd nadeelig moet weezen voor den Godsdienst in 't algemeen ; en, daar Weelde met den ftempel van Ondeugd gemerktekend is, kan het niet misfen of dezelve moet den Godsdienst hoogst nadeelig weezen. Maar verfchillende foorten van Ondeugd werken op den Godsdienst op eene verfchillende wyze ; en de byzonl riere uitwerkzels van deeze fcort zyn hier het voorwerp onzes onderzoeks. Eene groote overmaat van Weelde en Ongebondenl heid dunkt my allernaauwst vereenigd te zyn met On«l godsdienftigheid en Verfmaading der Godheid. — Athe"\ n^eus vermeldt, dat de Cretenfen, toen zy hunne 3 fpaarzaame en gemaatigde Leevenswyze verlieten , ei» |, zich overgaven aan Weelde en Buitenfpoorigheid, ongebonden , heiligfchendend, en geneigd werden om de ( voorwerpen van den Godsdienst te veragten (*). Epicurus zelve, de groote Voorftander van zinnelyk: I Vermaak, oordeelt cicero dat naauwlyks iets yan het (*) Athene , Lib. XII. p. 523, meng. 1795. no. 9, Bb  334 ovEP. UITWERKZELS DER WEELDÉ Beftaan eener Godheid geloofd hebbe; en dat hy alleett t de Goden in zyn Stelzel van Wysbegeerte liet blvverf uit vrees van den Atheneren aanftoot te zSlcnS' ven Q: epictetus klaagt, dat epicurüs der TeS eene Verfmaading der Goden hadt ingeboezemd Si SlUS hacicarnassensis (t) ea minutius pelix 7A vrG'odloSSaar W™"*** ^ Het getal, nogthans, der zodanigen, zelfs onder de Voor tenders van den Wellust, die volftrekt het Beftaader God tadS^nfe^'lf 3*" ZCer groot; doch h«n Itelzel is daa om weinig mm bedorven; dewyl zy der Godheid tTJw^'T^ El'genfchVen toefchryven Lucretius , zyn Leermeester epicurüs vozende, ftelt den Almagtigen voor als geheel ontbloot van alle bezor fp'de^eXnft ?lzaake«' en volftrekt g'een agfflafnde ïen over t^i rhUTV, g0ede daaden' of met mishaag,? ^? f unne rno°dheden vervuld m. Dit oevoelen Sden o^ekePndAT°nI T SÉ», CVen 0nteere«d ™ £ Knê 7 ^ '• Is1de YoIftrekte verlochening van hun de abee?d°enni|aen rffr? ^kT Volk°me» »S ae aenKDeeiden van Gelukzaligheid door de Epicuristen (*) Qimmquam video nonnüllis videri Epicurum, ne in rir,K (t Lib. II. C. 67. ' (ü Odav. C. XIX. ($; Omnis enim per fe Divum natura tiecesfe eli Immortah evo fumma cum pact fruutur y Semota ab noftris rebus, fejunüaque longe; Nampnvata dolore omni, privata periclL Jpja fms pollens opibus, nihil indiga mffiri. i\ee bene promeritis capitur, nee tangitur irs. Lucretii, Lib. I. I. 57, &c. l^cSi^t^- °Ver de Natuur te «oden, wordt mgranmos Deos & f^^«/oegefchreeven. Epicurüs Z Dior. Lib.U §. gf mM ^mem "rnmcntus efl. De Nat.  op ben godsdienst. 335 ten omhelsd, als beftaande in rust en gemak; en fchreeven zy, uit dien hoofde, zodanige hoedanigheden aan de Goden toe. In dit geval, zo wel als in andere, heeft * epicurüs veele Naavolgers gehad onder de hedendaagfche Wysgeeren. De StofFelykheid der Godheid is desgelyks eene Eigenfchap, zeer natuurlyk daar aan toegcfchreeven door de Voorftanders van den Wellust. Dit was het denkbeeld van epicurüs, wiens oogmerk ftrekte om de Godheid zo veel mogelyk te vernederen, en is in laater tyden in Engeland op nieuw voorgefteld. De Leerftellingen en Beginzels, zo van Godsdienst als van Zcdeleere, zyn even zeer bedorven door Weelde en Zedebederf. Ik zal het my hier niet onderwinden, alle dc gevallen, waarin zulks plaats gegreepen heeft, op te haaien; maar my, met eenige voorbeelden by te brengen, Vergenoegen. Een deezer, welke men, in laateren tyde, omhelsd heeft, was, dat 'er niets Goed of Kwaad is, dan het geen voor- Sefchreeven, ef verboden, wordt door ftellige Wetten; en at de Vrees voor Straffe het eenig bedwangmiddel ware voor 's Menfchen geest (*). Beide deeze Stellingen waren die van epicurüs (f) •> en zyn, zints zynen \yè, omhelsd door zyne Naavolgers. De ongerymdheid van de eerfte deezer Stellingen is geestig doorgeftreeken door montesquieu (D» terwyl de godloosheid en flegte gevolgen daarvan voor de Zcdelykheid, in voorigen tyde, der opmerkinge niet ontglipten, Eene andere Leer, die de allerflegtfte gevolgen na zich lleepte voor dc Zeden en den Godsdienst, en onmiddelyk door de Weelde wordt ingeboezemd , is, dat Vermaak, en wel lichaamlyk Vermaak, het hoogfte goed oplevert; en dat de goedheid van elk ding door deezen maatftaf moet worden afgemeeten. Dit was het gevoelen van epicurüs oudtyds (§); en wordt hy, uit deezen hoofde, on- (*) De Legibus, Lib. X. (f) Plutarch's Morals, tegen clotes den Epicurist. (|) Spir. of Laws, B. !. Ch. i. (§) Hoe Epicurüs in voluptate ponit , quod fummnm bonum tsfe vult fummumque malum dolorem. Cicero de Finib. bon. & mali, Lib. I. §. 45. Philofophos Epicureos omnes res, qua punt komini expetendte voluptate tnetiri. Cicero in Pifonein, §. 54. Zie ook athek^i, p. 103,546. Epictet. B. I, Ch. 20. §. i. 8b 3  33<5 OVER DE UITWERKZELS DER WEELDS * «Bederver va» tegenwoordig oogSt te geniet, e„ iJTfe T 'Kt fouter zinnelyk Vermaak do?tebren"e„\Sï? f ™! dit m > eeten en drinken te Lken b?! rum fa de hoogfte maate overlgëeVeTw ë„%?f'"* s&fi fepsssjtó Deugd CD- ultSCKreeten a's verwoestend voor alle De oude Romeinen begreepen ten vollen de flegte ge- voL I Cor. XV: 32 éamenfpraaken bederven goede Zeden. uitdrukkingen Ar^nó?T*? bykans deze,fde ,i Indien deeze dingen ToöJil Sn"ZT fPrefke,lde> «gt: „ pen, en lei een leU™. % g y * eg u neder om « «««• het leeven va.'een kruip nd' Dief" F*1™ rardi« keu»' doe uwen lust by dïTouweï ™tet d,?'nk' en vo het. onderst boten deTnXed Sn dan ofdV' verbreeken> door vveldom bewaard bl™ Maaffk ntlnnf0"^1" heJ Mensch" ari- ^^A^^gF}* -V^" met dingen , het zou gemaklyk valled Ze 1 hedendaa^he Schryvers, Maar, a|s een ifaal van 't ^Lf.T™ g<-'ale by te b™fi'e" volftaan kunnen , gemzen ^ee» Srtuk "? ^ PiaatI veronderftelt gefchreeven r*> ™ ^'chtltuk t geen men hoogden Rang, efurV™ ?, J'\SfyV6r van den Dichtitukken, gètyteld• ge algemeene IrekkifgvaTdi M^t' *\ S™-S°™™ de ^ft-flykheid der Z^.^S^. ^brengen?^^ Par la corruption feront anéanties, Par un tncme deftin il ne penfera plus , t Mn, rm „efiplus certain, fyonten'conyalnfus. fuerit ingratusVNmLL£L T tpfum' 1uem fecutus I. §• 12?, liS __3 wl'r 7^.9?ROade Nat- De°r. Lib. «... „, „?i-egMïen « «iSS» Kb g  PP DEN GODSDIENST. 34I Aristophanes , die 'er voor uitkwam dat Tiy allen Godsdienst belpotte (*), was de voorbaarigfte in opeiïlyk socrates door te ftryken wegens het lasteren van de Goden zyns Lands. De Stad Athene was, ten tyde der Regtshandelinge van socrates , ten hoogftcn toppunt van Zedebederf opgefteegen, en boodt den even charaftermaatig aangeduiden aristophanes openlyk de land. Dit Volk weifelde nogthans niet, om socrates, «it hoofde van zyne Godsdienstbegrippen , ten dood te veroordeelen. Soortgelyke voorbeelden verfchaft ons de Romdnfcht Gefchiedenis. Het blykt in geenen deele, dat nero, do>iiTiANUs,of maximinus, Vervolgers der Christenen walen uit verknogtheid aan, of yver voor, hun eigen Godsdienst. Meer waarfchynlyk lieten zy zich aandryven door hun eigen aangeboorene wreedheid, door hun dwingJandfchen trots, en de verontwaardiging, gaande geworden door het vermoeden, dat eenigen Leerftellingen aankleefden, door hun niet gewettigd, of eenige Magt erkenden, welke uit die bron niet voortkwam. Het is desgelyks niet onwaarfchynlyk, dat de Deugden zelve der Vervolgden een beweegmiddel opleverden tot vermeerdering der wreedheid , uit hoofde van het ltilzwygend verwyt, 't welk de ftrydigheid tusfehen hun gedrag hunnen Vyanden baarde; en, gelyk de Atheners met betrekking tot socrates , verkoozen zy die Deugd te verdelgen , welke zy niet genegen waren te volgen (f). De ling tegen clotes den Epicurist, en door athen/ëus, Lib; III. p. 103. (*) Aristophanes bewerkte, dat alle vreemde Goden uit Athene verbannen werden. Cicero de Legib. Lib. II. §. 60. Cf) Gy brengt my ten dood, fprak socrates tot de Athefiers, een zwaarder ftraffe zal u overkomen, onmiddelyk naa mynen uitgang, dan gy my hebt aangedaan. Gy doet dit, Verbeeldende uzelven te ontheffen van reden te geeven van uw gedrag; maar ik zeg u voorshands, hierin zult gy mistasten. Indien gy u verbeeldt, dat het uitdelgen van zodanige perfoonen de rechte weg is om u te bevryden van de ftrafFe , welke op een {legt doorgebragt leeven volgt, vek gy een zeer verkeerd oordeel; want deeze handelwyze is zo wel onuitvoerlyk als oneerlyk: maar eene andere , allerpryzenstyaardigfte, ftaat voor u «pen; en dit is, anderen, die u beBb 5 ftraf-  M» over de uitwerkzels ^ weelde De zodanigen onder de Keizers, wier -~ aan den Godsdienst, welken zv beleeden hluw w 3 regtst geweest te zyn, en wier S^^Sfi JE navolgenswaardigst was, betoonden ziCh n£Tv 1 volginge geneigd. Trajanus fchynt eenen afkL ïl' bad te hebben van de Wreedheden Jln^S/fe IS de Christenen gen eegd f*) ; haudtaïurtc 11 i 311 meer geftoord g^S te^zyV ovet ^^2^"^ jregelen (f) : antoninus pius droeg dln Chr/T, maat" goed hart toe (O; en marcus a^^w^ g? velfchnft ten hunnen voordeele uitgaan 't £L „ ■ weezen is (S) Deeze Keizers^" 'de SeTdeï hadden, om te denken, dat hun zedelyk CharXr vergelykmg, zou lyden , betoonden zid tet mhSt n/ yveng omtrent de Aanhangers van den cl^STLZ He, voor zyne Regters niet ^ramwoordde WorderS ,„H™t?ICh ters „«»« wetten andere Voorita&iXX'h^S doen hadt. Aan bovengemelde hoedanigheden wordfdoOT gaans een.g ontzag en eere beweezen. Doch dewvl te ZZ' ne , ten d en tyde, deeze DenrrrW. . uutn'aevv.yi te Athe- wat voordeel zoV et S dK„'i'08 agtl"g bra-rt hplih^n ? Horif v. Gaar voor socrates te wege gebragt hebben ? Hadt hy zyn leeven willen behouden hv rnoest eenen anderen weg hebben ingeflaagen. Hy moës't te zyner veraedIêinge, minder bezorgd geweest 7vn ™ l' eigene onfchuld te bewyzen, dan" on? zyne jShrtZerTï 't byzonder, en het Volk in 't algemeen , aanrtootte leeven door het veroordeeen hunner ündpiiJ™ T 1 1 zyde gelegd hebben het C^^eS'lh£j zeuelyk /iedemeester, die 7vn hnf u,, „• Ys , onver' vleitaal, onderwerping , 0f laage kruLrv, ^ d°°r lyk de Zeden, de L^eVen wyze dgIZL^" d,£ den, ^an ieder bloot Tg!' ftSSE&T. VS (' Pubii, Epist. Lib. X. Ep. p8. Ct/ Xiphiun. Epitom. Dion. Lib L3TY Cl) Ibidem xiphil. • aa' CS) Ewsebii, Lib. IV. C. 13.  op den godsdienst. 343 Heden ten dage kunnen wy ook waarneemen, dat de Begunftigers van Ongodsdienftigheid en Godverzaakerye niet min yveren om hunne Leerftellingen voort te zetten, dan de Voorftanders van Godsdienst en goede Zeden Iemand zou zich ligt verbeelden, merkt de Heer addison op, dat deeze Lieden, fchoon zy in alle andere -opzio-ten te kort fchieten by hun die Belydems van den Godsdienst doen, hun ten minften zouden overtreffen m deeze byzonderheid, en ontheven zyn van dien eenigen misfla°-, welke uit eenen onberaaden Godsdienst-yver voortfpruit. Doch, in tegendeel, wordt Ongeloof en Zedeloosheid door hun voortgeplant met zo veel drifts en ftryds, verontwaardigings en woede, als of 'er de behoudenis des Menschdoms van afhing (*). Deeze onbeftaanbaarheid in gedrag levert een fterk vermoeden op, dat die Lieden niet ten vollen overtuigd zyn van de Leer, welke zy voorftaan. Een Man, die vermoedt , dat de gevoelens , welke hy wenscht te gelooven, ongegrond zyn, verlangt een aantal op zyne zyde te krygen ; dewyl dit aantal dient om zyne vrywillige begogeling te verfterken. Elke Aankomehng, dien hy maakt, is, als 't ware, een nieuw bewys om zyn Geloof te onderfchraagen. Het doet hem denken, dat zyne Beginzels de Overtuiging met zich brengen , en fchynen hem te meer waarheid, dewyl hy ontdekt, dat ze zo wel met de begrippen van anderen, als met zyne eigene, zamenftemmen. , . Zodanig zyn, onder veele andere, de Uitwerkzels van Weelde èn Zedebederf onder het Menschdom, ten aanziene van de in deeze Proeven behandelde onderwerpen. Indien de redenkaveling, hier gevoerd, juist is, zullen Weelde en Zedebederf bevonden worden nadeelig te weezen voor de Menschlyke Natuure in alle opzigten, en bovenal voor de Verftandlyke en Zedelyke Vermogens. (*) Speétator, [£»£.] No. 185. AAN-  344 AANMERKINGEN aanmerkingen over den dollen honds - beet Bnefswyze medegedeeld door Dr. white aan Dr. lettsom, te Londen. In de laatst verlopen negen Maanden zyn 'er, in de omliggende Dorpen, een verbaazend aantal Honden dol geworden, geduurende welken tyd ik het oneeluk^ehad heb, om door verfcheide perfoonen, digebSten wfren geraadpleegd te worden. Zeven deezer ongeukkgeToor' werpen waren gebeten door Honden die nkt geSd waren en waarin zich alle tekens van dolheid vStoonden. Drie derzelven raadpleegden my niet voor den derden dag, twee anderen op den tweeden dag, en de twee overigen weinige uuren, nadat ze gebeten waren Nog drie anderen, die my ook om raad vroegen, warén doof een dolle Koe gebeten. Alle deeze, twee alleen uitgezonderd, heb ik het beledigde deel geheel doen uS den , de wonden uitwasfehfn eerst nfeikoud en mdT hand met warm water, en de oppervlakte met het cS. cutn lunare laaten aanraaken , cn ik hoop, dewyl 'er ZuliSnezeyngemimC tyd VerI°pen is ' dat guiten gevaar Een der twee overigen was, omtrent agt Maanden trèleden, m de palm en het bovenfte da- hand gebeten aan wien ik daarom zoo veel van 't gewonde deel liet uit' fnyden als veilig gefchieden kon; boende vervolgens de wond twee uuren lang met koud en warm water ukwasichen: aan deezen had men geen uiterlyk middel a nge. wend, voor dat hy by my kwam, en dit was de dSde dag na het ongeval. Ook deeze perfoon is volmaakt gezond en wel gefteld.. De andere man was door de &oe in den top van den vinger door den nagel heen gebeten, waarom ik meende, te kunnen volftaan met hem het eerfte lid van deezen vinger te doen afzetten Het is nu meer dan vyf Maanden geleden , dat men my raad vroeg over een Veulen, dat vyf dagen te Toren door een dollen Hond in het linker neusgat Sten wa? ik vond het gebeten deel zeer gefcheurd?enöKtet ge-' heel uitfnyden, zonder 'er meer aan te doen. Het üfer is thans nog zeer wel Een fchoon Paard, een Koe eiï twee Biggen werden door denzelfden Hond op denzei" «ai, dag gebeten, en men gaf alle deeze DierenPil™n- wen-  OVER. DEN DOLLEN HONDS-BEET. S4.f wendige middelen; doch zy zyn ook allen, binnen een Maand, aan dolheid geftorven. . Soortgelyke bykomftige omftandigheden had men ook tot bewys in de vyf der zeven boven genoemde gevallen, waarin flegts uiterlyke middelen gebezigd werden» dat de Honden, die deeze perfoonen gebeten hadden, daadlyk dol waren. "• *; Twee menfchen, aan wien men de gebeten deelen noch uit°efneden noch uitgewasfchen had, en die men alleen inwendige Geneesmiddelen had toegediend, weiden de flachtoffers hunner ligtgeloovigheid. Uit de bovengenoemde gevallen, gepaard met nog vier anderen, die ik in vorige jaarenbygewoond heb, meen ik deeze gevolgtrekkingen omtrent den aart van het dolle Hondsgift te kunnen opmaaken: Dat het uiifnyden van 't gebeten deel, zelfs eenige dagen na den beet, genoegzaam is, om de uitwerking van 't gift voor te komen. Dat het eerfte kenbaare teken van deszelfs werking is, een pynlyk gevoel in het beledigde deel. Dat de toevallen en gewaarwordingen van dit gift veel meer krampachtig, dan ontfteeking- aartig zyn. Dat het Syftema Lymphaticum op eene geheel andere wyze als by de Inenting der Kinderpokjes, of de inplanting van eenige andere fmetftof, door dit gift wordt aangedaan; gefteld, dat hetzelve in 't lichaam komt door opflorping. . Indien wy deeze Stellingen aanneemen, is het dan met waarfchynlyk, dat het gift zoo lang werkloos ligt in het gebeten deel, tot dat dit deel pynlyk begint te worden? kan de uitfnyding en uitwasfching ook op dit tydftip van ( nut zyn ? kunnen de volgende verfchynfelen, die zich I dan allengs beginnen te vertoonen, niet veroorzaakt worden door eene onregelmaatige werking op 't Zenuwgeftel alleen te verwekken? is het geheel onmooglyk, om, door de uitfnyding en uitwasfching, hulp te kunnen aanbren| gen, wanneer de Lyder reeds de Watervrees heeft? NA-  345 natuurlyke historie natuurlyke historie van eenige vogelen die tot het geslacht der stormvoge- ' len behooren. (Volgens de buffon.) Ten befluite van onze Befchryvinge tet Onweersvogelen moeten wy nog van eenige gewaagen, die ons onvolkomer, dan de voorgaande, bekend zyn, en waar van wy flegts de volgende aanduidingen ontvangen hebben I. De Onweersvogel of Petrel, dien de Matroozen'van Capitein carteret den naam gaven van Poulet de la mère Carey: deeze fchynt," fchryft hy, „ 0p het wa„ ter te wandelen; wy hebben 'er veele van gezien lanoS „ de kusten van Cluly, naa dat wy uit de Straat vÉ „Magellan gezeild waren." Deeze Onweersvogel is waarfchynlyk een der geenen, die wy reeds befchrecven hebben en misfehien de Quebrantahuesfos, door het Scheensvolk van Capitein cook mère Carey geheeten f*V één . enkel woord , wegens de grootte van deezen VogeL zou het kunnen beflisfen. & ' II. De Duhel-vogels, van Vader labat, van welke wy, desgelyks, de foort niet kunnen bepaalen, ondanks alles wat die breedfpraakige Reisverhaaler 'er van zeg^ezie hier, fchoon zeer verkort, wat hy 'er van opgeeft' „ De Dutvel-vogels, CLcs Diables of Diablotinsj benn„ nen zich op Guadeloupe en St. Domingo te vertoonen „ op het einde van de maand Scptembef; men vindt ze „ als dan twee aan twee in elk hol; zy vertrekken in „ November en komen weder in Maart; alsdan ontdekt „ men het Wyfje in haar hol met twee Tongen, bedekt „ met een digt geel dons; men noemt Jdeeze Cottons. >, Omtrent het einde van Mei zyn ze in itaat om te vlie- *> gen, (*) Foyagedt carteret, Colleêtion de hawkesworth. Tom I p. f03. Deeze is , naar allen fchyn, dezelfde Vogel, van welken wafer mee de volgende woorden gefprookln heeft" " tenGZZZ *?* (Va" heC Ei,and Juan * het „ ben omtrent de grootte van een klein Hoen , en maaken '\^hnd£ len,gr0D-d' ge,y,k de Koa*"*i zy onthouden 'e „ zich dag en nagt in, en leeven van visch." Voyage de wa. fer, * la fuite de eeux de dampier, Tom. IV. p. 393.  van eenige stormvogels. 347 -,, gen , zy gaan dan ook heenen ; geduurende deeze „ maanden vangt men 'er zeer veele, en de Negers lee- „ ven bykans van niets anders. De groote Berg, „ de Soufrière geheeten, op Guadeloupe, is geheel met „ gaten doorboord door deeze Duivel-vogels; maar, de„ wyl zy de lcherpstgepunte plaatzen zoeken, is de „ jagt op deeze Vogelen zeer gevaarlyk. — Den gehee„ len nagt, dien wy doorbragten op de Soufrière, hoorden wy het groot geraas, 't geen deeze Vogels maakten „ by het in- en uittrekken ; fchreeuwende als 't ware „ om elkander te roepen en te antwoorden. Met „ veel moeite kwamen wy zeiven, als mede onze Hon- den, eindelyk op de plaats deezer Vogelen. In den tyd van drie uuren hadden vier onzer Negers honderd- en „ acht-en-dertig Duivel-vogels uit de gaten gehaald, en ik „ zelve zeventien. 'Er is geen lekkerder eeten, dan „ een jonge Duivel-vogel, geëeten als dezelve uit het hol „ gehaald is. Een volvvasfen Duivel-vogel heeft om- „ trent de grootte van een Poule a fleur; zo noemt men, „ op deeze Eilanden, de jonge Hoenders, die aan 't leg„ gen zullen gaan. De Pluimadie is zwart; de Vleugels „ zyn lang en fterk ; de Pooten vry kort; de Bek is „ hard en veel gekromd, gepunt, ruim één duim en een „ half lang; hy heeft groote Oogen, die hem wonder„ baar van dienst zyn in den nagt, maar over dag ge„ heel niet te ftade komen; zy kunnen het licht niet „ verdraagen, en geene voorwerpen alsdan onderfchei.„ den; zodanig, dat, wanneer deeze Vogel, buiten zyn „ verblyf, verrast wordt, hy tegen alles aanloopt, wat ,, hem voorkomt, en ter aarde valt. Dus gaat hy 'snagts „ na Zee (*)." 't Geen Vader dutertre fchryft, wegens den Duivel-vogel, dient niet om denzelven ons beter te doen kennen; hy fprcekt 'er flegts van uit den mond der Jaageren; en alles wat men kan opmaaken van de Natuurlyke geaartheden deezes Vogels doet ons vastftellen dat dezelve onder de Onweersvogelen behoort (f). . III. UAlma de Mceftro der Spanjaarden blykt een Omveersvogel te weezen, die wy zelfs tot eene bepaalde voorheen befchreevene foort zouden kunnen brengen, in- diea (*) Labat , Tom. II. p. 408. enz. (j) HiP. Nat. dts Antilles, Tom. II. p. 257,  34-3 NATUURLYKE HISTORIE VAN EENIGÉ STORMVOGELS dien de kennisgceving, daarvan voorhanden, een weinig naauwkeunger was, en niet met eene dwaalt be gon, en men den naam van Pardelas, die beES aarï eene bepaalde foort behoort, niet gave aaS^S veersvogekn, de een grys, de ande? zwart,aaTwelkè die naam niet voegt (*). ' weiKe LV. Dc Mojague der Braziliaanen m, door pisom n« de volgende wyze befchreeven: „ De Motte heeft dï „ geftaTte van een Gans; maar zyn Bek ? eLdl „ gekromd, dient hem om Visfchen te Wngen; hv heel " vlm^ekromï' 5 ^ H^lï is bt „ vallig gekiomd, gelyk die van een Zwaan; de vedp „ ren voor aan den Hals zyn geelagjtigf het overige varT „ de P luimadie is donker bruin. Deele Vogel St m „ duikelt met fnelheid, en ontkomt ligt df aagen den„ zeiven gelegd. Men vindt dien in ZeVaang?e mot ,, den der Rivieren." Deeze laatstgemelde bvzonff beid; indien dezelve beftendig plaats baaren of de Majame tot de ö/^vS^i^2S»^afi welker eigenfehap het is zich van (te\ust^ te vaderen, en de diepte der Zee te kiezen. y (*; Men ziet in deezen overtocht, Oan Peru ni cüm op een grooten afrtand van de Kust Vo Ji7 a- V diep in Zee gaan zeer byzonder zyn. ' IvSf noêmt ze PaT/A' zy hebben omtrent de grootte van een Du?™ zyn itnï tn vS,Vf.eerkOTt.Van HaiS' deStaarC is daaraa" eéèXedïd de Vleugels zyn lang en dun. Men onderfcheidtwèefoorten de eene grys van welke de naam komt , de andere 7~ het eenig verfchil beflaat in de kleur- n ,„ *"t n' minder affhnds, in Zee, een anderen vl / ''.T °P Jaarden Alma de M.flrl gejeeten • deS^e is ïit eniS' de taart is lang: min algemeen komt dezelve voor dan de Par' delas, en vertoont zich niet dan bv fleet we4r- 11 ' hv den naam ontleent. Traverfee \des WeJtïs la Ze7% waar uit men anders zou kTnnen ZdtïL JT °Pieeftf waarlyk een Onweersvogel zy m& n rr ^ J?sel . wiLLUGfiBY, Omitkol. p Sèi RIT sfZgr A?rafi tenfi'm PJ°ni> Puffinus fuseo nigricans, UU^^^S^S^' •' 3' cantihus — T* n,.ml J Z ln/frtor'- flavo, reclricibus nigri. tantmus U puffin du, Brafü, brisson, Tom. VI. p. i|s.  over de natuurlyke historie in frankryk. 349 redenvoering, over den oorsprong en de vorderingen in de natuurlyke historie ' in frankryk. Door aubin louis millin. {Vervolg van bl. 314.) De Franfche Natuurkundigen hebben het in het Die» renryk zo verre niet gebragt als in het Plantenryk. Bellon heeft eene vry goede befchryving gegeeven van de Visfchen en de Vogelen; doch zonder gefchikte orde: en rondelet van Montfellier fchonk ons , over de Visfchen , eene niet welgeregelde zamenraaping. De Mollusques (*), ais mede Wormen in fchaalen beflooten, ontbrak het nog aan eenen Befchryver. iyieer bekend waren de Viervoetige Dieren; dewyl zy veel grooter zyn, veelvuldiger ontmoet, en gemaklyker waargenomen kunnen worden. Lodewyk de XIV richtte te Verfailles een Dieren-kweekery op,waar hy de zeldzaamfte deedt opvoeden ; en de Hovelingen , ten dien tyde nuttige naavolgers, hadden desgelyks hunne byzondere Beesten-kweekeryen. De Academie kreeg last, Befchryvingen en Afbeeldingen uit te geeven var» eenige deezer Dieren; en zy voegden 'er derzelver Ontleedkundige Befchryving nevens. Eene nuttige arbeid, die, in de vergelykende Ontleedkunde, veel diensts deedt. De Infecfen hebben in Engeland aan thomas mouffet eenen Befchryver gehad. Vaiisnieri hieldt in Italië zich daar mede onledig; de Hollanders hadden zich bovenal in dit vak bevlytigd; swammerdam deedt op deeze Diertjes de keurigfte proeven en waarneemingen. In Frankryk, daarentegen, kende men bykans niets over de ïnfedten, tot den tyd van reaumur, dien wy met de daad aantreffen in alle de vakken der Natuurlyke Historie , dan eenige huishoudkundige Verhandelingen en eenige Dichtftukken, over de Zydewormen en de Honigbyen. Reaumur bevlytigde zich , met een onafgemat ge- (*) Door Mollusques, of Mallia, verftaan de Franfchen die ffaore van Visfchen, welke, gevild zynde, voor 'c oog niets vertoonen dan een zagt vleesch, fchoon daar binnen eene ftoffe is, welke deezen Dieren tot bloed dient; als by voorbeeld de Polypen. MENG. 1795. NO. C e  3JO «VER ©EN OORSPRONG EN DE VORDERINGEN geduld, op de beoefening der Infeden, en het befchrvven van derzelver Natuurlyke Historie; hy bepaalde zich ^ek°I?/erzelïver ^lsh0"ding, vlytbetoon, nSt-of fchadelykheid, te doen kennen, dan om ze te onderfchdden door ligt nagaanbaare en naauwkeurige verfch llendheden; aan zyne Schriften ontbrak, derhalven, RangfchikSr^t'e wee^f LlN™™ ^ggelegd, de Grondvester te weezen, zo van eene Stelzelkundige Infectenleer als van die der Plantkunde Geoffroy volgde hem welhaast Hy werd de eerfte bedagt om d: WsS ■der Infecten rondsom Parys te geeven, en nam eene Lee wyze aan voornaamlyk op dfe van' uNN^us^roS Hy heeft de verdienfte van in zyn Werk de Soort naa .men ingevoerd te hebben; doch hy heeft 3 ^ bruik te maaken van de Gemeenbekende Naamèn , fn daar door te meerder nuttigheid aan zynen arbeid te gee- Reeds heb ik aangeduid, hoe zeer dc kennis der MolImques, en der Wormen in fchaalen beflooten, verwaarloosd was. Tournefort heeft, in zyne Reizen/'er eenige befchreeven;_ dan reaumur is nogthans een der eerften, die 'er eenige agt op geflaagen, en ze ten voor? m^sr^fc&i^byzondere stukjes» d'Argenville verdient desgelyks eene plaats onder de |chryvers die over de Schelpvisfchen handelen; dan, fchoon hy hier over een vry groot Werk gefchreeven hebbe,"s aLIm agtl"f 0m zyile Afbeeldingen, die dikwyIs ,door anderen worden aangehaald. öDe kleine Ver handeling van geoffroy over de Schelpen omftreeS ftrekken " VOorbeeIde in dit flaS van Schriften . Het voornaamfte, 't welk, zints dien tyd , in dit vak is uitgekomen, is de Reis van adanson ni Senegal h! voegt by de Befchryving en de Af beeldiïg van 1tSchelo ook die van het Schepzel, 't welk zich daar in ontSr ger^LXrw7;?. ^ het ™ fefl^f ^Sg^V»: doch hy bleef op het fterkfte derzelver dierlyke natuur ontkennen: waar van men de ontdekking verfchuldigd is üe Abbé diquemare is dc Man, die vervolgens  in de natuurlyke historie in frankryk. 35I gens zich het meest op de Schelpdieren en Zoophyten heeft toegelegd. Voorheen hebben wy bellon aangehaald, als de eerfte onder de Franfchen die naauwkeurige befchryvingen gegeeven heeft van de Vogelen, zo inlandïcbe, als die hy in Egypte hadt waargenomen. Reaumur hieldt zich in zyne laatfte Leevensdagen onledig met de Gevederde Bende na te gaan, en maakte 'er eene heerlyke Verza* meling van, welke naderhand in 't Koninglyk Kabinet gekomen is. Met behulp van dat Kabinet heeft brisson, een Kweekeling van reaumur, zyne Ornithologie gefchreeven , waarin hy de Vogels rangfehikt naar de gedaante der Pooten. Het gebrek van de algemeen gebruiklyke Naamen maakt dit Werk lastig. De naauwkeurigheid der Afbeeldingen is nogthans van groot nut voor de Vogelkunde; en wordt dit Werk, uit dien hoofde , dikwyls aangehaald. Barrere , die het Zuiden van Frankryk doorreisde, betradt weldra het voetfpoor van brisson. Maar de wyze van Vogelbefchryving, door linn/eus opgegeegen, is tegenwoordig die, welke de Natuurbefchryvers ten beftendigen gids neemen. Zints de dagen van theophrastus was de Delfftofkunde flegts met zwakke fchreden in Europa gevorderd» In de Ryken, waar de meeste Mynen voorkomen, bevlytigde men zich meest op de kennis der Metaalen. Het op glas fchilderen, of emaillieeren, bewyst, dat men zich van de Delfftoffen, tot verfcheide einden, wist te bedienen ; doch men hadt zich weinig toegelegd om derzelver natuur en gedaante te leeren kennen. Alles, wat men des gefchreeven hadt, bepaalde zich tot eenige Verhandelingen over de Edelgelteenten, en lompe navolgingen van orpheus, in welke de Schryvers, op het voorbeeld van dien Toverzanger, voornaamlyk ftilftonden op de berookingen en de betoveringen, welke met deeze Steenen konden gedaan worden, en op andere eigenfehappen, zo valsch als ongerymd. De eerfte Franschman, die iets redelyks over de Delfftof kunde in 't licht gaf, was bernard de palissy ; hy past dezelve voornaamlyk toe op de Glasblaazery en Pottebakkery, welke hy te Angers hadt. Hy nam desgelyks de opgedolven Schelpen waar , en was de eerfte die dagt dat deeze Schelpen niet, gelyk men geloofd hadt, de voortbrengzels waren van den Zondvloed; maar, zints ©nheuchlyke tyden, in de gronden, waar men ze aanCcï trof,  35* OVER DEN OORSPRONG EN DE VORDERINGEN Zo weinig vorderings hadt men, ten tyde van toub nefort indeDelfflofkunde gemaakt, dj deezeNatuur* kundige het daar voor hieldt, dat de belfftoftengroeiden even als ae D1Sren en Planten , en meende derzelverTe boorte, leeven en dood, te kunnen mmn ni n g fteenen (Stalaaiten), in de Grot van X!* De ^mF' hy ten fteunzel en, daar thans een ieder weetje tez™1i£^cann' ËKveldT V°Ilen' h0C Zedert is de Delfftofkunde een van de meestbeoefend fte deelen der Natuurlyke Historie in //Efi " den. Langen tyd bepaalde men zich om de Delffoff/n alleen te onderfcheiden naar derzelver twivi™ „ ? te, zonder agt te ftaan op deiS teffflSSr^ï" ze Weetenfchap heeft geene wpp^ni. j • ee* kunnen maakenP, vöördafmen «SSÈdffSffi ding daarvan ten grondflage gelegd hadt b Mbin' Dolback behoort geteld te worden onder de M*l nen, die het meest hebben toeeebra*t nm £ f , , den fmaak voor de Ddfltafk^te^rfSjS, F>doort Overzetting van walieriits wlb S 5' «oor de aanzoek van den beroemden rouelle tV^""*!? °p verbeeldde men zich een" SSkSnJï t^n om dat men eene Verzameling van Schelnen L ir a °m gen bezat. Rouelle hadteender eerftp ï?rKlteeninvan Delfftoffen gefchikt om ^ond rw^fuit « hSS" dan het was bovenal de Catalogus van davila dnnr' ROMé de eille in den Jaare 1768 in orde gebr£t '«Sfg boëzemdï' °m dergdyke Verza^n lem^X oefk dlSfSS,6^"^ t0t het ^"erendst TydperKder Ueltltof kunde, waarin romö de eille zvne Rp ichryving der Cryftallen CCryJlaUographicf^t^ Linn^üs mag egter voor den eerften Ontdekkef hierv^i men, en hy befchreef ^T,St^^S. Ro~  in de natuurlyke historie in frankryk. 353 KoMé de lille vatte dit denkbeeld, en verdient eenigermaate als de Uitvinder beichouwd te worden, door de uitgebreidheid, welke hy daar aan byzette. Hy gaf zich onuitfpreeklyk veel moeite; hy deedt en herhaalde eene menigte van Proefneemingen, en maakte, in 't einde, de beoefening der Delfftofkunde veel gemakly- ker. Deeze groote Man heeft geen geluk genoo- ten geëvenredigd aan zyne verdienften ; onaangenaamheden van veelvuldigen aart zyn in Frankryk het loon geweest van zynen arbeid; maar het genoegen van nuttig te weezen, de agting, die hy in Euro-pa verwierf, de roem, die de ftem der naakomelingfchap voor hem bewaart, ftrekken hem ter belooninge. Hy is, ten deezen Jaare, aan de Weetenfchappen ontrukt; dan wy hebben ten minftén den troost, dat zyn welvoorzien en belangryk Kabinet, waar in men de bewyzen vindt van alles wat hy in zyne Befchryving der Crystallen beweerd heeft, niet in handen van Buitenlanderen geraakt is; een Lid deezer Maatfchappye heeft het zich ten eigendomme verkreegen. De arbeid van romó is voltooid door hany. Zy hebben de Crystalbefchryving op den voet eener Weetenfchap gebragt, die niet kan veranderen. De Kweeking der Planten, en de Natuurkunde des groeienden Ryks, heeft men geenzins verwaarloosd. Wy kunnen , in dit vak, ons beroepen op duhamel en thouin ; en mogen niet nalaaten, te deezer gelegenheid, hulde te doen aan poivre, aan wiens onvermoeiden yver wy de overbrenging van verfcheide nuttige Gewasfen verfchuldigd zyn. Frankryk heeft wel den voorrang niet in de uitgave van Plaaten, tot de Natuurlyke Historie betrekkelyk; egter is men 'er eenige aan verfchuldigd. In de Werken over de Natuurlyke Historie vondt men eerst flegts eenige in hout gefneedene Afbeeldingen; doch veele deezer waren met veel naauwkeurigheids gemaakt. De Lesfen van tournefort, en zyne Reizen, waren met veele in koper gefneedene Afbeeldingen vercierd, die zeer goed zyn. Reeds heb ik gefprooken van de Plaaten van dodart, van de Conchyliogie van d'argenville, van de Natuurlyke Historie "der Dieren, door de Academie. Welhaast voerde men de gewoonte in om gekleurde Plaaten uit te geeven ; het mangelde Cc 3 on.  354 over ben oorsprong en de vorderingen onzen eerften Kunftenaaren aan het geduld der Dultfchers, en maar al te dikwyls offerde men de naauwkeurigheid aan het fchitterende op. De Vogel-verzameling van buffon is het eerfte groote Werk in dat vak uitgekomen; zints dien tyd is de kunst ten deezen opzigte meer en meer tot volmaaktheid gebragt. Men vondt de kunst uit om de Plaaten met kleuren te drukken, van welke bulliard zich met zo veel geluks in zyne Franfche Flora bediend heeft. De fchoone Plaaten der Visfchen, der Planten, der Infe&en, en der Delfftoffen, in 't licht gegeeven door broussonet, i/heretier, olivier en d'agoti, ftrekken ten blyke, dat wy niet te vreezen hebben in dit vak overtroffen te zullen worden. Veelal hebben de Natuurbefchryvers de Taal- en Oordeelkunde te veel verwaarloosd. Ondertusfchen is dezelve noodzaaklyk, om de Boeken , de Schryvers, de Ontdekkers van Planten, de Naamen van gelyke beduidenis, en eene menigte van byzonderheden, die belanglykheid aan de Natuurlyke Historie byzetten, en de dolheid der befchryvingen wegneemen, te leeren kennen; Iinn&us prees zulks ten fterkften aan, en was 'er meesterlyk in bedreeven. De Franfchen hebben eenige Werken van dien aart. Seguier gaf eene Bibüotheque Boianlque in 't licht; herisant voegde, in de Bibliothetfue de la France du Pere ee long, eene Naamlyst der Werken, over de- Natuurlyke Historie in Frankryk in het licht gegeeven. — By deeze Boekbefchryvende Schriften, kunnen wy eenige meer Letterkundige Verhandelingen voegen. Zweeden beroemt zich op haaren Inbooreling olaus Celsius, die, in zyn Hierozoicon, de Planten, in den Bybel voorkomende, befchryft. Men kan daar tegenover ftellen samuel bochard's hierozoicon over de Dieten van welken de Bybel gewaagt. Naa dien tyd heeft wahudel over de Asbest, en caylus over den Papyrus, gefchreeven. Ik heb mede eenige Proeven in deeze foort gewaagd, als eene Verhandeling over den Thos der Ouden (*); desgelyks heb ik in 't licht gegeeven ee- (*) Wy hebben de Verhandeling over dit Dier, by de Onden Thos genaamd , vertaald. en geplaatst in het Mengelwerk onzer Nieuwe Alg. Vaderlandfche Letteroefeningen, II D. 2 St., bl. 661 , enz. werwaards wy onze Leezers wyzen, om 's Mans bekwaamheid in dit vak met eigen oogen te zien,  IN DE NATUURLYKE HISTORIE IN FRANKRYK. 355 , eene Mineralogie Homerique, welke welhaast gevolgd ftaat te worden van eene Zoölogie, en eene Phytograplne, uit diens Dichtwerken getrokken. (Het Vervolg en Slot ter eerfte gelegenheid.') AANMERKINGEN OVER HET VERBAND TUSSCHEN DE A VOLK^ERMAAKEN EN HET VOLKSCHARACTERJ MET EEN BYZONDER VERSLAG WEGENS HET ROMEINSCHE TOONEEL, OMTRENT DEN TYD VAN DEN VAL DES GEMEENEBEST». (Uit het Engfhch.) Onpmhaare Vertooningen, en Volksvermaaken, kenCÏen/dTo lleEeuwen heen, het Volkscharacter zo fterk, dat men misichien geene zeer onvolkomene *fi£^'*S kunnen opmaaken van de■ varderm^n In omwentelingen in Smaak, Zeden en Vaderlandliefde, doornl te geuren de vordering en verbastering, den SS en het verval, en de vernieuwingen van Speien Tvdverdrvven, en Schouwburg-vermaak!ykheden, en de erSheS ofonverfchilligheil, met welke dezelve, op lerSnende tyden, dooreet Volk gezogt. of verwaarInnsd 7vn —- Want, naardemaal de Verbeelding en het Hart beide eenigermaate deel neemen in alles wat ten voorwSe ftrekt"van Vermaakbejag, volgt °nvermydelyk, dat de bliefde Vermaaken van elk, hoofd voor hoold, berekend "moeten weezen naar zyne zedelyke en verftandige aaW?efbynvoorbeeld, ontdekt niet ten klaarften, dat het ruwe en bloedige vesten tusfehen twee hedendaagfche WistvSters, en de ofera in het Pantheon, berekend zyn om vSaak te geeVen aan Perfoonen, niet min verfchilSde in Zeden, Smaak en Verftand, dan in middelen en leevensomftandigheden? En behoeven wy niet te zeggen, dat en de Deugden en de Gebreken der zodanigen, die fmaak vinden in de eerstgemelde vertooning, ruw en onbefchaafd, en hunne manieren onbefchaafd en woest , zullen weezen; terwyl zy, die zich te laatstgemelder plaatze vcrvoSSVcSn, lk alle waarfchynlykheid, vreemdeliSen omtrent alle ondeugden der woest- en onbeschaafdheid" zïer waarfchynlyk, niet alleen in hunne leevensCc 4 w>"  AANMERKINGEN wyze, maar ook in hunne Gevoelens en Zeden, eentow ^SgTkt zyn 'd00r « wSS #aaPende Boei> die een vol genoegen fchept in de fnaakeryen en grappen eens Kwakzalvers op een^oereï kermis, zeer veel verfchilt van den Zoon Ier Sympatle ff5KSSgf ^ *?£ En hoe natuurlyk valt hier uit op te maaken, dat zv die overgegeeven zyn aan Vermaaken van de eerstgemelde gevolglyk in zekere maate, zelfzoekend zyn, niet al eï m hunne Ondeugden, maar ook in hunne Deugden; te? wylzy, die wy laatst befchreeven, vatbaar zyfi voor de meer gezellige genietingen -van gevoel cn aandoening S groote vorderingen gemaakt hebben in befchaaib "en ver ftandsvermeerdering, en Cwelke andere Gebreken hun ook mogen aankleeven) de waardigheid hunner rieten niet oezoedelen door wreedheid of zelfzoekende gierShSd De fchaarschheid van denkbeelden, welke^binnen naauwe grenzen de genietingen en uitvindingen der eerstgémelden bepaalt, kan tevens ter omheining ftrekken vfu vatbaar te weezen voor dubbelhartigheid enVinzerv of Kgtheid zou derhalven, mag ik die uitdrukking beziSr\' eene Boeren-deugd weezen. Maar, wanneerons* Geluk afhangt van de edelmoedigheid van anderen zul len dan de keurige onderfcheidingen van opregÖ de" cmkleedzels van edele gevoelens, en de wSeSeldin gen van beleefdheid enbgoedgunftigheid, geen Erf deel" uitmaaken van 't geen in zullf eene*verkeering omgaat ' rldere .voorbee,den zou ik kunnen Vbren'en fer onderfchraaging myner befpiegeling, en waarin de we jerheenge invloed van de Vermaalten op de Zeden en van de Zeden op de Vermaaken, zich in eenen even'klaaïen dag zou vertoonen. Kiaaren ^nHrv7egt? met den FnupPeI was cen fpeU in vroege«f» tyde, algemeen op 't platte land in EnLanl en onze Boeren waren toen veel gefchikter en gereeder om on/e gakken te ondergaan, en onverfchilliger ten opnchte van pS&SbSSi?' dochtefflns fSS^S! Des-  OVER DE VOLKSVERMAAKEN, ENZ. 357 Desgelyks was, ten eenigen dage, het Worftelen een Landvermaak, nog meer dan het voorgemelde gezogt en bewonderd, en't zelve ftrekte, ongetwyfeld., om de Landjeugd fterk, vlug en moedig, te maaken, en gevolglyk bm op te houden den ftoutmoedigen en ontembaaren geest van ons Nationaal Character; maar het diende teffens tot eene onbefchofte verheffing op perfoonlyke fterkte, en eene daar uit volgende neiging om de zwakkere Leden der Maatfchappye te veragten en te verdrukken. En was dit het alles of het ergfte niet. Zulks hieldt de jaloufien en gefchillen leevendig, en deedt in ftand blyven een fcheurzieken geest van yyandlykheid, tusfehen nabuurige Plaatzen en Diftri&en: zo dat net geene vreemde zaak altoos was, te zien, dat al de Jeugd van twee vianeengrenzende Landfchappen, verbonden door algemeene belangen, en befchermd door dezelfde wetten, met woeste verwoedheid alle banden van broederlyke vereeniging ftukken fcheurden, en zamenkwamen op een beftemden plek gronds, waarzy, met verftooring van de openbaare rust, en het opfchorten van nuttig vlytbetoon, botvierden aan hunne bekrompene vooroordeelen van mededinging, in deezen half boertenden, half boosaartigen, oorlog. Een oorlog, die, in de daad, fchoon deszelfs algemeen treffen weinig te beduiden hadt, altoos leevendig gehouden werd door kleine vyandlykheden en toevallige fchermutzelingen, ter verminking van menig een nuttigen Landman, en foms Weduwen en Weezen maakte. In de nabuurige Landfchappen van Rut land en Leicester shire lieten zich de Boeren zo veel voorftaan op hunne fterkte en vlugheid in deeze vegtoefeningen , dat eene foort van mededingende vyandfehap tusfehen hun beftondt, welke zich vertoonde in veelvuldige fchermutzelingen, geduurende het leeven van eenige geflachten. Dit ging zo verre, dat, indien twee Rydtuigen, aan Perfoonen in die onderfcheidene Landfchappen toebehoorende, elkander op denzelfden weg tegenkwamen, de Voerlieden zich onmiddelyk tot het gevegt gereed maakten, en hy, die overwonnen werd, zyn wagen uit het fpoor haalde; den vryen doortocht aan den overwinnaar vergunnende. Dan, door de allengskens 'gevorderde Be- fchaafdheid, is deeze barbaarfche gewoonte onlangs fen maar zeer onlangs) buiten gebruik geraakt, en de Inwoonders van beide de Landfchappen hebben, fchoon zy daar door iets van hunnen dollen overmoed verlooren, C c 5 gee -  S5S AANMERKINGEN geene reden om zich over die verwijl ;„„ — want zy hebben niet alleen Se^Sd^|£JlklMfieD; vrye befchaafdheid verkreegen Zr 1 ? van gastbekrompene en oaheiücbt ^^^^^^ fchen in een' ftaat van oneeniieid1 nf -u- e Men" fchap, doen leeven enkelnnf Jf 7' Zflfs van vvandonderVcheide zyden jS^JSL3^SSK- Zy" aail van een ouden landfeheidspaa " " dend riviertJe' of ^^^S^vtSSSS^ Cha^r zich ook aanduid ^SSST" n0S ftCrke" voorlang verdweenen*Geflaclen ffi t Toorfchv?^ nuft en ongerymdhe'd"welke"d?^nfe?gZel, van ver' groote maar WctfSzieln Svl "ÏT 7^ voortbrengzels van TooneelvoIk^nlzefee^fcSS Der Ouden Zangen en Chooren, ter eere hunner Tod heden, doormengd met lanp-e vprhaoiL min"er Godgen hunner voorlaamfte ffidfeSS? ZIT* verbaazende cieraaden en TE P' overlaaden met ftrekken tot onweSreeklvk? ïïf mCt wvnmoer> mengzel van h^S^^byiSSTJZ «fi ™w eerfte onvolmaakte tooneelen v™ SrWelke alt00s de opdaagend verftand SSS^SjS^g.' £ ruw en «betalJ^^^-S^ fig een kragt van geest aan, die de uitvinder?moeten hïïe ten hebben, en fchynt eene voorfpellmg te oeheTzen van Si e1™tchherd/°f Waar * we k hy fchoonfte Seraade! va?B?itel en VrLiïT^ met de eene zo verbaazende ^W^^fS^S^^. fchpu-  OVER DE VOLKSVERMAAKEN, ENZ. 36"j" fchouwers plaats konden vinden. Eenig denkbeeld van de verbaazende grootheid deezes Gebouws kan men vormen uit de tot deezen dag toe zigtbaare overblyfzels. De vertooningen, daar gegeeven door pompejus, by de opening deezes Schouwburgs, waren van verfcheidenerlei aart, en liepen zeer hoog in kosten. Maar, fchoon zy veel aantreklyks hadden voor-het Volk, ,, beide „ het groot en klein Gemeen," leeren wy uit cicero, dat ze ongefchikt waren om te behaagen aan een verfynden en kiefchen fmaak. Van de Spelen zelve, en de Tooneelfpeelers, geeft die Kunstregter geen voordeelige Schildery: maar was het Romeinsch Tooneel, in deeze byzonderheden, zeer veel agterwaards gegaan; men fchynt zich veel moeite gegeeven te hebben (even als heden ten! dage by ons in Engeland) om deéze gebreklykheden aari te vullen door veel opzigts baarende vertooningen en Pantomimifche fpelen. „ De verbaazende toeftel," fchryft cicero , „ welke „ de Tooneelvertooningen vergezelde, nam al het fchoon „ der uitvoeringe weg. Welk een vermaak kon het „ fchenken aan een verftandig Toekyker, als hy duizend „ Muilezels ten Tooneele zag in het Treurfpel Clytem„ nestra; of geheele Regimenten Krygsvolk, in vreemde ,, wapenrusting gedoscht ,in dat van het Trojaanfche Paard"? „ Met één woord, wat Mensch van gezond verftand kou „ een vermaakend onthaal vinden in het zien van een „ Leger, in flagordening ten Tooneele gevoerd?" Andere, mindere, foorten van Tooneelvertooningen, ten t deezen tyde ter baane gebragt, waren de Osciaanfche en I Griekfc/ie Klugtfpelen. De eerstgemelde, dien naam draa| gende naar de Osei, een oud Volk van Campanie, van 't \ welk de Romeinen dezelve gekreegen hadden , fchynen van denzelfden aart geweest te zyn met onze ati lergemeenfte Klugten, en beftaan te hebben in laage en I de zedigheid kwetzende aartigheden. Wat de Griek- ' fche Klugtfpelen betreft, ten deezen aanziene ftemmen de .1 Geleerden niet overeen. Manutius veronderftelt, dat | zy van evengemelde Osciaanfche alleen daarin verfchil- i den, dat ze in het Grieksch gefchreeven waren. Dan het I blykt niet, dat men immer Griekfche Spelen te Rome tea t tooneele voerde: het waarfchynlykfte, ten aanziene van ii deeze Tooneelftukken, is, dat ze beftonden in eene foort i van Pantomimen, in navolging van die des Qriekfchtn Schouwburgs. Men  S63 A ANMERKINGE N* „Jie"^hbe zi<;n hier te herinneren, dat, in de taM. lï n^b^ h£t Rotmimch TooneeI' h^t de gewoonTe was, naa het vertoonen van meer deftige Tooneelftukken Atcllaanfche Klugten te fpeelen. Deeze KlSn die den van ^X, eene Stad inlX^vaïwïr zy eeist in Rome werden ingevoerd, beftonden in een "Wnden £ « ;? Klugten en de Pa»t°mimen ; zy ontBehalven °dnde™erPe" mee^ F* het gemeene leeven. Jiehalven de Tooneelvertooningen hadt men te Rnm* Spiegelgevegten van Zwaardfchermeren, Vg^wapendmZ Zwaard en Schild,) die op het Toonèel teHeïmaïe der Aanfchouweren ftreedenf Eerlang braVmen dk fl ^ van Barbaarfche tooneelverlustiging tot zulk eene hooff dat duizenden van Slaaven, tot ëdeeze KlugtVacntng opgebragt, zomtyds teffens het tooneel vervt fen cn in krygsorde tegen elkander gefchaard yogteri veele bo derden zag men dikwyls, op 't einde van die onmenschlyke Tooneelvertoomng, wentelende in hun bloed — desaVoTkV?Se Schouwbfê: vertooningen ten vêrmaak £ WrïShS ' W1S ZaI zich dan verwonderen over de Wieedheden van eenen nero of eenen caeigula? Men hadt te Rome desgelyks andere Ve«- en S'rvdvertooningen op het Tooneel, van welke cicero met welverdiende minagting gewaagt; 'er byvoegende, dat dS?« ko,teke"de' da,lZlniet Antwoordden .ïn de moeite en kosten, op welke deeze hem te ftaan kwamen. L>e overige Tooneelvermaaken beftonden in gevegten tusfehen Wilde Dieren, die alle voor en naa nuddagen, vyf agter een volgende dagen, veToond wet den; cn men moest bekennen, fchryft evengemekle Redenaar, dat ze grootsch waren. Dieren van den vvreedften aart, en allerzeldzaamst, wer- lezer Srhn„wr°?rden dV Werdd' tot het vertoonen deezer Schouwfpelen, te Rome zamengebragt. Dion cashus tekent op, dat „iet minder dan" 50I Leeuwen £1 bet° vTrt by feeze Jaftfbclen' met welke pompejus ïflii I vemaakte- , * Met dit alles," ichryft de oor2^ menschhevende cicero „ S een vS " Si heSaffl i?16' m?ogIykheid voor een welgeplaatst " I S? hart gebooren worden uit het aanfehou„ wen van een edel Dier, door 't hart geftooten van eene» " w?eeSl00Zer\Jaarl ofeen vangonze eTge,iï? foort „ wieedlyk verfcheurd door een Dier van veel grooter „ fterk-  OVER DE VOLKSVERMAAKEN, ENZ. g&j , „ fterkte?" „ De laatfte vertoondag," voegt hy 'er nevens, „ beftondt geheel in het te voorfchyn brengen , „ van Olyphanten, die, fchoon zy het gemeene Volk, „ vol verwondering, deeden ftaaren, 't zelve geen groot „ genoegen fcheenen te verfchaffen. In tegendeel, de „ fchriklyke flachting deezer arme Dieren veroorzaakte „ een algemeen medelyden; dewyl het een heerfchend „ denkbeeld is, dat deeze Beesten eenigermaate deelen i in onze redelyke vermogens." ■ Dion cassius, die | hierin eenftemmig fpreekt met cicero, tekent 'er nevens i op, hoe zeer de Toekykers, by die gelegenheden, aanj gedaan waren over het deerlyk gefchreeuw deezer aan 't vermaak opgeofferde Dieren. , • Zodanig is de Schildery, welke de Romeinen zelve op- ( hangen van hunne Tooneel-vermaaklykhedea. ; Ver- j maaklykheden , aangemerkt als gegeeven ten koste van i éénen enkelen Mensch, 't welk ons een allerleevcndigst I denkbeeld geeft van den Rykdom en de Weelde dier j groote Stad; maar die, als Volks - fchouwburg - vermaa; ken, ten fpreekenden blyke ftrekken van een mengzej van ; Grootheid en Barbaarschheid, 't welk eenigermaate elk I Tydperk der Romeinfche Gefchiedenis kenmerkt, en welke i daarom mogen aangezien worden voor hoofdtrekken in ! het Character van dat wydberoemde Volk. Ik zal, by dit alles, flegts nog ééne aanmerking voe; gen; dat, naamlyk, de onbuigzaam'* Woestheid der onbe: fchaafde Romeinen, in de ruwe kindschheid der Repui bliek, en de Ba-rbaarfche buitenfpoorigheden, tot welke zy hunne bloedige Spelen opvoerden, toen Weelde en ! Befchaafdheid haare heerfchappy over het Keizerryk gevestigd hadden, ons toonen, hoe zeer tegenovergeftelde ; Uiterften dikwyls in derzelver Uitwerkzelen zamenftem1 men; even gelyk de maan de fcherpe hoorens niet alleen f vertoont by het eerfte wasfen, maar ook op 't laatst, t'by het afneemen. En, (om deeze gelykenis voort te ) zetten,) gelyk die Planeet altoos met den weldaadigften Huister fchynt als dezelve op het midden van haaren i loopbaan is, zo zyn de Maatfchappyen, in den tusfehenftand (-van onkundige woestheid en overmaatige befchaafdheid, ( bevorderlykst voor Deugd en Maatfchappyelyk Geluk. SE-  36-4 BESCHRYVING VAN DEN SCHOUWBURG BESCHRYVING VA.N DEN NIEUWEN KONINGLYKEN SCHOUWBURG, IN DRURY-LANE. " Brasten ra|dJ^edee.Id Stukje zal niet kwalyk Zffi^^^^ efn SfiS Schoon de Nieuwe Schouwburg in Drury-Lane in zo verre volbouwd is, dat 'er geregeld ü^oane £ibeeld worden, is dezelve nog niet geheel af cf & Noorderrront, na RusfclflrutS geheel voltooid, 'uit NooS- en SSEjdHE É? fgjg zyn ook fraaije vierkante Vertrekken ; een derzelven is beftemd voor zyne Majefteit en het ander voor^Trin* van Wales. Deeze Vertrekken zyn opgecierdlm den Z dernen ïmaak, met fraaije Paneelfcegels; er^ nog meer cieraads te ontvangen, zo ras de ]fu XL?f met^derzelyer vervaardiging belast', in geleedheidST 5 De Schouwburg-cieraaden zyn in eenen «Seel nieu wen fmaak, gefchikt om eene prachtige ui?werk n? ?ë wege te brengen, en hebben teffens eene eenvoudi "llid welke het oog voldoet, zonder hinderlyk te weeln aan de cieraaden, welke ten tooneele verfchvnen Tot dk K^Vl-rï ZPldcring met Peiken van S en dezelfde kleur befchilderd, en die zelfde fcbilderwyze heeffmen gehouden ,n de cieraaden der Galeryen. De Loges zra ^JZnT°t^i Cn ^ binnen' heldcfbltafw vS Kerk 'üT llfrhJf™ VM laagverheven beeld- en looiwerk. De verlcheidene ryen worden gefchraa^d door verzilverde kolommen, in 't antique gave?kt S avdefcn g,af)een J&Fg gehegt! 2Vn -et'veTzib bnr,? a~ i , ™lddelfte paneelen aan den voor¬ kant der Loges zyn befchilderd met ftukken uit de Oud beid ontleend Behalven de verzilverde Sommen diede Loges onderfchraagen , zyn 'er vier hoofdharen vierkant van gedaante en dun/ welke de zoH oE' Hutten, met Spiegels behangen. Het KlanfrhnrJ,g Verhemelzel vjn net Profcefium, is mVpeïk-^«efchü derd; m het front pryken de KoninglykePWapen? met /Irpphéen en andere Bycieraaden. ^.ipuis, met DB DRIK OF.ZELSCHyiPSLIEBïw. Eene Charatferfchets. (Uit het Engelsch.) ■XTenigrnaal neemen wy eene Gemeenzaamheid vrear au XVJL fchen Perfoonen by welken wv p-ppti k,„ i bintenis of Eenigheid kunneTontdekken m^Z Vm Ver~ ons-  DB BRI2 OEZELSCHAMLTEDfctf; 36/ ■A ibra op [te bouwen als een hoop zands. Nogthans blyven zy jaareu lang aaneen verbonden; en 'c is dikwyls de Dood alleen, die hun van elkander fcheidt. Het loopt zeker aan tegen het algemeen begrip van Vriendfchap gevormd , dat dezelve nimmer zou kunnen beftaan tusfehen Perfoonen van lynrecht tegen elkander overgeftelde hoedanigheden ; doch de uitzonderingen op deezen Regel zyn niet weinige, e-n morologus, eutrapeles en tetricus verfchaffen eene zeer opmerkenswaardige. Daar zy zeiven niet weeten hoe, of wanneer, zy zamenkwamen, zou het onvoegelyk zyn voor anderen dit te onderzoeken. Toeval bragt hun waarfchynlyk eerst byeen, en 'er was, dit mag men veronderftellen, iets gemeens tusfehen hun , 't welk hun bewoog voorbedagtlyk weder by elkander te komen. Elkander getrouw, zyn zy nu zeker fteeds by den anderen, fchoon geene drie Perfoonen meer ongefchikt fchynen om zamen te ftemmen. Morologus is een van die Praaters , die , zonder eenige maate van ongemeen , of zelfs van gemeen , verftand te becoonen , fteeds fpreekt over allerhande voorwerpen , en het waagt een gevoelen ftaande te houden met dezelfde heftigheid, 't zy hy iets of niets van de zaak zelve verftaat. —— Eutrapeles , met meer vernufts begaafd , doch met niet meer verftands befchonken , is eenigzins grappig. Hy heeft alle Boeken vol fnaakeryen geleezen , en kan oude koddigheden op nieuwe voorvallen toepasfen. Hy is zeer gelukkig' in kwinkftagen , en is 'er altoos op uit om iets van dien aarc te zeggen: goed kunnen zy niet genaamd worden; doch het is 'er zo mede gelegen, dat, hoe flegter zy zyn , hoe zy te meer doen lachen ; en dit is het hoofddoel van eutrapeles. • Tetricus bezit eene groote maate van verftand en oordeel, doch wil beide niet ten vollen laaten werken; hy is zo voor'oaarig, dat het in 't kinderagtige valt, en zo grommig, dat hy als ten fpreekwoord ftrekt. Hy klaagt fteeds, dat morologus fpreekt als hy behoort te zwygen ; morologus zegt, dat hy, zonder oorzaak, buiten zyn humeur is; en eutrapeles bedient zich van zyu vernuft, ten kosten van beiden, op zulk eene wyze, dat zy zich tegen hem, als tegen een gemeenen Vyand, vereenigen. Morologus praat hem uit hec veld; tetricus brengt hem in een kwaad humeur. Dus ftemmen zy overeen in het zamenmengen hunner ftrydige hoedanigheden. Bezwaarlyk valt het te zeggen, wie, van de Drie, de aan- genaamfte Gezelfchapsman is. Morologus moet al de praat alleen hebben, en weinige gezelfchappen hebben zin ra zulk eene Monopolie. Eutrap.-.les is zo diepzinnig geestig, dat men hein dikwyls niec verdaan kan-, en, vóór d.at hy heeft beginnen te lachen , bemerkt niemand dat hy Dd 2 ten  M deie gezelschapsliede»; ten oogmerke hadt iets geestigs te zeggen. —«- Tetricu» is even ftïlzwygend en zuurzienend in alle zamenkomften. Het is alleen in de Trio, dat zyne byzondere begaafdheden te voorfchyn geroepen worden. Morologus is, door altyd bezig te zyn met fpreeken , onoplettend , en tetricus fpeelt hem menig een daadlyken trek, door zyn Snuifdoos weg ie neemen. of zyn Rotting te verfchuilen. Eutrapeles doet tetricus iets zeggen; de ander geefc zyne afkeuring te kennen ; en jeutrapeles vat het op eenig byzonder woord, "t welk gelegenheid geefc tot een kwinkflag. Morologus toont zich geftoord als hy geihiic worde te midden vau éene lange leden voering, door 't geen hy eene laffe boertery noemt ; terwyl de Veruufteling hein te gemoet voert, dat een verveelend gefprek de beste kans geefc om te boerten. In deezer voege plaagt die Driemanfchap elkander , en hier uic ontlkat het geluk, 'c geen zy ia elkanders gezelfchap genieten. Niemand dan tetricus zou het oor leenen aan de verveelende gefprekken van morologus; niemand dan hy het vemufc van eutrapeles doen werken, door zich des geraakt ce bewonen. In den Zomer doet dit Drietal dikwyls een reisje, en elk fpeelt op 'c zelve zyn rol, Morologus praat mee de Voerlieden en Staljongens ; eutrapeles Helt zyne caleneen te werk by de Knegts en Meiden in de Herberg; en tetricus heeft, behalven hec voorregc om de rekeningen te betaalen, het geluk om in alles gebrek ce vinden. Hunne Middagmaalen zyn Proefcyden van elks bedreevenheid in zyn vak. Morologus belee de Knegts, om, geroepen zynde, te komen, doordien hy ze aan de praat houdt;, eutrapeles maakt kwinkllagen over de opgedischte fchocelen, en is no-oic gelukkiger dan wanneer 'er een Kalfskop, of een Tong, op tafel komt, Tafetgeregten , die, van onheuchelyke tyden af, zo veel ftofs gaven aan laage boertende geesten; tetricus gromt en fnydc voor, klaagt en eet, hy doec zvn mond zo dikwyls open als zyne Tafelbroeders, doch mee een Seheel ander oogmerk. Als de Wyn op cafel komc, ver- Jchatc dezelve aan morologus gelegenheid om de NatuurlykeHistorie van den Wynftok te verhandelen , en over de Eigenfchappen van dea Wyn uit te weiden; eutrapeles heefc een aantal van welgepaste Bon mots; tetricus is wel voldaan over «le gelegenheid om den Wyn te wraaken, als te flap, te zuur W zwaar, of misfehien dac hec dezelfde Wyn niet is welke» zy voorbeen dronken. Allen egter komen zy hier- ■m overeen, dat zy 'er ryklyk van binnen (laan: de praataetige Man wordt fpraaldoos; de geestige onbefchofc; en tetricus is wel m zyn fchik als hv geen mensen beeft om in zyue- vreugde te deelen, wan: zyne Makkers zyn in flaap gevallen». Schoon  PK DRIE GEZELSCHAPSLIEDEN. Schoon deeze drie gezwoorene Vrienden ten minften één» tv elke zamenkomst overhoop leggen, verftaan zy elkander zo wel dat zy het fchikken om op den besten voet te fcheiden, en 'bepaalen weder by elkander te komen; een tydftip, 't welk zy met reikhalzend ongeduld afwagten. Ten dien einde neemc elk de gelegenheid waar om eens anders zwak te vieren. Morologus pryst eutrapeles wegens de fcherpheid zyns vernufts; en deeze verzekert morologus , dat, niettecenltaande zyne agterhoudenheid, en zyne behoedzaamheid om niet te veel te fpreeken, 'er eene diepte en bondigheid fteeke in zyne aanmerkingen, die de toejuiching eener Raadsheerlyke Vergadering zou verdienen, en wegdraagen. Beiden Hellen zy tetricus te vrede , door te verklaaren , dac zyne geaartheid enkel een gevolg is van zyne wysheid , en dac zyn aangebooren goede luim niet min behaagt, fchoon dezelve itt geert, glimlachen is uitgedoschc. Behalven dit alles zyn 'er eenige weinige Onderwerpen m welke zy alle zamenftemmen; en het opwerpen van een derzeiven is een zeker middel om alle onmin ce dempen. Deeze Onderwerpen zyn hec veragten van hec Huwelyk , en hec wraaken van vroeg opftaan. Zy zyn allen reeds vry bedaagde Vryers, en beginnen doorgaans hun avondbezoek op dien tyd als anderen in hun eerften llaap liggen., Zodanig is de Vereeniging, welke tusfehen deeze drie zeldzaame Charadcers plaats grypc; en 'c geen hun mogelyk eerst toevallig deedc zamenkomen is nu beftendig, en eene noodwendigheid, geworden. De Praacer zou niets te zeggen hebben, indien de Geestige niet na hem luisterde ; en de Droomoor zou jn flaap vallen , indien het gefprek van den eenen hem niet wakker hieldt, en de boerteryen van den anderen zyne gevoeligheid niet opwekte. In de keten van oorzaaken en gewrogten zyn deeze Lieden, op, welk eene wyze ook, nuttig voor elkander. Afgezonderd van de rest der wereld, hebben zy elkander by Inltinét gevonden , en maaken te gader eene wereld uic. „, „ Men mag, 'c is waar, in twyfel trekken, of hunne Vereeniging redelyk is ? wanc hoe kan dat een redelyk geheel weezen , 't geen uic onredelyke deelen beftaac ? Dan zy genieten desnietcegen(taande eene maac van Geluk , gelyk aan dac der Dierlyke Schepping, 'c welk juist zo veel is als hunne vatbaar heid toelaat. Een ander vermengt zich niet in hunne blydfehap. Zy zyn voor elkander 'c geen niemand anders kan weezen. Indien wy de nacuur nagaan van die Verbintenis, aan welke zommigen den naam van Vriendfchap geeven, zullen wy waarfchynlyk oordeelen , dat de voorheen gegeevene befchryving niet overdreeven is. De meesten toonen, in hec zoeken van Vrienden , dac zy alleen Gezelfchapslieden oncbreeken; Lieden, gefchikt om die uuren te flyten , welke anders moesten doorgebragt Dd 3 vror-  worden in de grootfte aller verdrietlvkheden w bronnen van onderhoud in zichzelven™Vhf verdnet °« alec te vnden zyn. Hoe kan ™„ ,„ƒ -Zoeken waar ze van de wonder vreemde JZm^UtoT^Z**™ waar de kwaaden en de " maar ™y «igen geluk te bevorderd nf„ °°S,' ^zegd worden ons «der te handeL^E?^ 'ééng^evl?TaftnTe^ de uuren van bedaarde o verden K ,deezer voeSe wy welhaast zullen ophoud3dta ,SeB' is ' daB maatig te handelen; wt^SnPmZ, **1'?11 pligc" eenie mpn^h a;L j "lramer zag men een voorbeeld van Aan de Schreven van de Algemeene Vaderlandje Letter oefeningen. burgers! Den $ August. 1795. huwelyk uit zusterliefde. h'1™.* bmeyvond0roemeniÊa jaaren aan de Hoogefchool van zitten leerdP ,tr ,M er myne Letteroefeningen voort te feTchS de aan^T" Stude«£ kennen, wiens uitmunïerwvl hv met L \u V2n fei Braaven naar z^h trok. 4etwyi öy met my aldaar zyae Studiëa voortzette, bidt zyn  HüWSLTK UIT ZDSTEKLIEFEE, I V^üer, meer door zyne onachtzaamheid dan wel door andere iredenen, het ongeluk, dat hy een banquerout moest maaken ;hy ïbegaf zich in alle ftilte uit de Stad, en liet gemelden Student, 1 benevens deszelfs eenige Zuster, achter. Deeze twee wierden : vervolgends door hunnen Oom, die ook aldaar woonde,in huis i genomen; dan, zulks gefchiedde niet zo zeer uit liefde,dan wet ; omdat hy niet wist waar hy zo fchielyk zyn Neef en Niche ! zoude bergen: men kan dus ligtlyk berekenen, dat zulk eeu i verblyf aan zyn huis niet zeer aangenaam was. Terwyl deeze i beide in deeze wooning traanen-brood aten, wilde het ongeluk, I dat de Zuster van gemelden Student door eene allerkwaadaar| tigde Kinderziekte wierdt aangetast. De oppasllng , die dac j Meisje genoot, was geëvenredigd aan het onthaal en de liefde i van haaren Oom; dat is, zeer (lecht. Het was niet doenlyk j voor haaren Broeder, fchoon hy haar eene zuivere genegenheid toedroeg, om dag en nacht, wyl hy alle oogenblikkea I haaren dood te gemoete zag, voor haare bedfponde te zitten, i en haar de noodige dienden en oppasfmg te bewyzen ,• dit lie! ten noch zyne omftandigheden, (hy moest in alle haast ees '> einde aan zyne Studiën maaken,) noch zyne lichaamskrachten , toe. Eene haarer Vriendinnen , (en deezen naam ■ -mogt zy te recht draagen,) bewees, toen zy alles vernomen tadt, haar allen bydand en hulp, en verliet vervolgends nim- i mer, dan hoogst noodzaaklyk, het ziekbed. Eindelykc i -veranderde de hevigheid der ziekte, 'er deedt zich eene flaaui we hoop ter herdelling op, het gevaar wierdt van tyd tot tyd j minder, en 'er volgde eene langzaame, doch tevens volkomei ne, geneezing. Gemelde Student, die zyner Zuster eene hart-' i lyke Broederliefde toedroeg, wegens hec gehouden gedrag van zynen Vader niets bezittende, om de hulp, aan zyne Zuster i betoond, door eenig gefchenk te beloonen, boodt, ten teken : zyner dankbaarheid, aan de Vriendin zyner Zuster niet alleen ! zyne hand, maar ook met dezelve zyn geheel hart, aan: dei zelve wierden even gul aangenomen als zy wierden aangebo« : den. Kort daaraan wierdt die Student Proponent, en op ■ eene zeer fchoone en voordeelige plaats in eene onzer Proi vincien, als Predikant, beroepen. Hierop wierdt het Huwelyk ^voltrokken; en thands nog leeven deeze drie waardige menfchen, in het zuiverst genoegen en de gulde genegenheid, mee ■ eikanderen. Met de warmde vreugde heb ik die huislyk geluk i befchouwd, en meer dan eens gewenscht, om, zo myn lot, i (het geen myne omdandigheden en hooge jaaren echter zeer . onwaarfchynlyk maaken,) my eens tot een Huwelyk mogt roepen , dan zo vergenoegd , zo zalig, zo wel te vreden, te leeven als dit paar, als deeze myne kennisfen. Ik heb i deeze Gebeurenis der vergecelheid willen ontrukken, opd.e ; zelfs onze Nakomelingen hieruit mogen leeren, dat de Deugd i siet onbeloond blyft; maar zelfs dan nog, wanneer hy, die deugd-  5f* HUWZLÏK UIT ZUSTERLIEFDE* «0? nog na den dood. eL^™s, dat u . ZEDELYKE BEDENKINGEK. A Is wy altyd bereid en gereed waren om van alle onz* -Tk bedryven , van alle onze daden en handeHngen reken! Xe~5J5-™ #mus«jïï! »„™f ™'k ""'"l'11 ^ ™ den verblinden fler«n„ „,., dm r'™»1' «Wl '» wegliep» «por te meilyka zy» de «oorbeelden noï7o SeS5 , Iln ,?d"e°' " dan jammer en verdriet! «"uci» uau moeite, ,.M.e 7enSCh Wf*hWt eenmaal in leven en op de we reld; de weg, langs welken hy daarin verfchynt is enkel U den; wie moet niet verbaasd ftaan dat de menfche*i % £ lang leven , en niet veel eerder fterven men'cl,e'1 DJ? » menfchen levensd * ^J^^^iSg' ï £? Ie™ Z°U Diet Veeleer **«™. dat w™ wat k* zeer lang leven , wanneer men overweegt, hoe veele de » kwaden, die ons geftadig over 't hoofd hangen. veelvuld1»9 C. v. o. G.  MENGEL WE R K% tot i'raaye letteren, ronsten en weetenschappen, betrekkelyr. stellingen van een leergierigen, opgegeeven; ter beproeving tot nadere onderrigting, ijle Stelling, Iemand, by het licht van 't Euangelie leevende, en van hetzelve "daadelyk gebruik maakende, kan in de Godlyke Waarheden dieper leeren inzien, en op dezelven befehour welyk verhevener denken, dan een Heiden, de Redeneeringen in den Bybel mogen tog niet geagt worden op het verftand van een nadenkend mensch minder invloed te hebben, dan de befpiegelingen en lesfen der Heidenfche Philofophen; nu zyn 'er Historifche Voorbeelden genoeg, van Heidenen, die op het hooren van Wysgcerige Voorftellen zeer opgeklaarde denkbeelden hebben verkregen: en zou dan de Leere, die uit God is, van minder kragt zyn? ik denk, volgens Hebr. IV: ia, neen. Het fteunt ook op de ervarenheid onder de Christenen , in lieden van kunde, die, fchoon in ..den grond niet geheiligd, eg?, ter zeer geoefend zyn in dé Waarheden, a, Deeze Euangelifche ontdekking kan een hooger trap van, klaarheid bereiken, door die bykomende Verlichting van den Heiligen Geest, dien men de gemeene, of enkeld kezende, Verlichting pleeg te noemen; daar is tog in. zodanig een, meer dan de bloote voorlichting des woords , en zvnè ziel wordt meer of min met eenig bovennatuur? lyk licht beftraald, al wat openbaar maakt is licht, Ëphef.V: 13; hoe meerder bykomend licht dan, zo veel te meerder klaarheid en opheldering ook leveren 'er de Tydgeloovigen een proeve van op , in zo verre, dat zy, volgens de Ranttekening op Hebr. VI: 4, 5, 6 en Cap. X- 29, „ een beginfel van vernieuwing hebben, ja, meng, 1795. no. IQ. Ee  374 STELLINGEN een fmaak. van Gods Genade, in hun gewroet door den Heiligen Geest." 3- Iemand , die alzo door Woord en Geest verlicht wordt, is nader aan Gods Koningryk dan een onverlichte Heiden —- om dat zulkeen kundigheden heeft verkregen, die dc bloote Natuur nimmer kan ontdekken en om dat het overeenkomt met de verklaaring van onzen Opperleeraar Jefus zeiven, Mare. XII- Sebruikt dc mid" aeien om daarover den nodigen zegen te ontfangen, of 811 •  VAN EEN LEERGIERIGEN. 575 anders keert men zelf de Heilorde om. Ziet Spreuk, j XIII: 13 en Cap. XVI: aa. 6. Gods Geest werkt in den mensch het Geloof en de Bekeering niet onmiddelyk, maar middclyk , door het Woord. Zo leert ons de Bybel klaar en duidelyk, Rom. X- 17. iCor. I: si. Jac. I: 18 en Si. iPet. I: ?3. Aan deeze Bybelleere houden zig ook onze rechtzinnige Leeraars, als blykt uit de Syfthemas van pictet, marck, burman, van til, enz.; onder anderen, lees ik by den zo Orthodoxen t. h van den honert, ui zvne Waaragtige Wegen, Deel II. Cap. VI: §. 1, bladz rL- „ Het Geloof .... wordt door den Heiligen Geest ÏZt'onmiddelyk in (het) hart verwekt .... maar op en door de Prediking van het Woord Gods." Hartman, jn zyn ongeveinsde Christen, bladz. 43: „ Het behaagt God «iemand, die tot zyne jaaren van onderfcheidgekomen is, te wederbaaren afs door tusfehenkomftevan^e Prediking van zyn Woord ... en daarom zo moet dit Woord-As ■een zaad dei- Wedergeboorte in 't hert ontfangen worden, 2? ooit 't herte worden gereinigd. H ferré, over den Heidelbergfchen Catechismus, op Zondag 25, Deel UI, bladz. 8, enz. niet onmiddelyk. De Ranttekenaars begrypen 't ook zo. Op Hebr Alll. ao: ; Door het Euangelie wordt ons de vrede verkondi°d, "« NB. medegedeeld:' Op Jac. I: 18: :}ffor df Prediking des Euangeliüms al* het uiterlyke middel, dm toe nodig:" Op Rom. III: a: „De Woorden Gods, zeggen zy ," deVlrumenten, NB de Inflrumenten vm. lynS Verbond begrepen in de Schriften van Mofes en de Prif on™'Liutrgy: Gebed voor de Leere des Catechismus: „ 6 Hemef&e Vader, uw Woord is volkomen .... een krastig middel ter zaligheid. In de van* Eenigheid onzer Leere^ dtó alle onze Predikanten ondertekenen , die Leere voor Waarheid houdende, en beloovende ook alzo te zullen IeeDe Heidelbersfche Catechismus, Zondag *5' •>•> De Heilige Geest wfrl dit Geloove in onze herten door de verkondiging des H. Euangeliüms. Wv2elooven, De Nederlandfche Geloofsbelydems: „ Wy gelooven ' Ee'a M*1  3 70 STELLINGEN dat dit waarachtig' Geloove in den meniche gewrocht (wordt) door het Gehoor des Woords Gods en de werking des Heiligen Geests." Art, 35: „ De Wedergeboorte gefchiedt door 't Woord des Euangeliüms." Zyn nu deeze dingen alzo, gelyk zy waarlyk zyn, — is het dan wel voorzigtig, iteeds te zeggen, dat de Geest onmiddelyk werkt, en die opinie dan lömtyds nog te willen Herken met voorbeelden van hedendaagfche Vroomen, die bevindelyk wedergebooren en bekeerd zyn geworden, zonder dat zy immer te vooren eenige kennis hadden van Godlyke Waarheden, geleerd uit en door het Woord? Ik voeg hier by , dat het niet genoeg is te leeren, „ de Geest werkt niet zonder maar met het Woord (by wyze flegts van concomitantie, byvergezelling) of de Geest werkt onder, en by gelegenheid van het Woord. Dit is een bewimpeling van eenvouwigen. Neen! dit is niet voldoende, maar volgens den Bybel moet men zeggen: Door het Woord als een middclyk zaad, waar uit het Geloof fpruit, Matth. XIII: 3-8, als in ons geplant, Jac. I: 21. Zo dat het Woord, ja wel! het Woord ook zyne werking in ons heeft, als een kragt Gods, i.Thesf. II: 13 met Rom. I: 16. Om kort te gaan, het Woord, (dat onzeRanttekenaars op Rom. III: 2, naar waarheid een Inftrument of Werktuig noemen) is de Sleutel der kènnisfë, Luc. XI: 52. „Deeze Sleutel, zeggen diezelfde Ranttekenaars, is de rechte verklaaring van 'Gods Woord, waar door den menfchen de ingang tot den hemel geopend wordt, welke geweerd zynde, zo wordt dezelve ingang als toegefloten." Matth. XXIII: 13: „ Want onmiddelyk wordt het, in Gods gewoonen weg, voor niemand geopend.''' De almachtige Werking van den Geest is, ja waarlyk, vari de zedelyke werking des Woord onderfcheiden., maar by de bekeering van het Woord niet afgefchciden, en tverkt niet flegts met, of nevens, maar door het Woord. Hoe? Dit is een andere Vraag, die misfehien geen mensch hier kan beantwoorden. De" zaak blyft waar, al is ons de wyze der zaake onbekend; die behoort tot de Verborgenheid des Geloofs (*). 7- Het (*) Zy dooien niet zo zeer als ze wel dollen, die, met verag. ting der Schrift, zig, ik weet niet welken weg tot gemeenfchap mee God inbeelden. ..... en beipotten de eenvoudigheid der  VAN EEN LEERGIERIGEN. 37? 7« Het woord Bevinding komt noch ïn_ de H. Schrift, noch in onze Formulieren, immer voor, in dien zin, waar in het gemeenelyk gebruikt wordt door die geenen, die men de Fynen noemt (*> . .... ... Ik fpreek niet tegen, dat de Geloovigen bevmdrng hebben, dat is, eene innerlyke bewustheid van hunne werkzaamheden en gemoedsbeweegingen, daar uil gebooren: want zonder dat was hun Godsdienst geen redelyke Godsdienst; maar ik ontken dat het ergens m de H. S. of in onze Formulieren, "voorkomt in dien zin, als zommigen dit geliefkoosde Woord doorgaans neemen, te weeten, voor een onmiddelyken plotzeling ontftaanden, gevoehgen fit, der geenen,die zig nog meteen dcoden Letter, (zo ais zy dien noemenj ophouden Christus belooft den zynen, Joh. XVI'. 13, geen Geest die onmiddelyk van zichzelven zou fpreeken, maar die hun zou indachtig maaken het geen Hy hun alvorens geteerd hadt (en dus in het Woord is aangetekend.) .... Bet Woord is het Qrganum, het Werktuig, waardoor de Heer aan de Geloovigen de Verlichting van zynen Geest fchenkt. J. calvi.vus Inftitut. Lib. I. Cap. 9. §. i en 3. (*. De benaaming van Fynen wordt, ja! wel eens als tot minagting gebruikt; doch dit ligt oirfpronkelyk in deeze benaaming niet; want het is niet te denken dat eenig Christelyk Genootfchap ; uit een vyandig beginfel en met een fmaadelyk oogmerk, aan zigzelven zulk een Tytel zal geeven; en echter noemden, by de onderlinge verdeeldheden der Doopsgezinden, de Vlamingen zigzelven „ de Naauwgezetten en Fynen ," (ziet het Woordenboek van kok, Deel XIl, op het woord Doopsj gezinden, bl. 454, reg. 4, van onderen). Ik gebruik deeze betnaaming ook alleenlyk onderfcheidshalven, om dat niet alle (Vroomen deezen bovengemelden zin aan het woord bevinding hechten, maar alleen zulken onder ons, die zig voordoen : als waren zy naauwgezetter dan hunne overige Geloofsgenoo. \ ten , en zigzelven en hunne Zoortgenooten by uitfluiting ivan andere deugdzaame. wtrkdaadige, Christenen, aanmerken 1 als de alleen waare Vroomen, Onze Ranttekenaars gebruiken dit wootd in een goeden ! zin, fpreekende op Matth. XIII: 23, van „ een fyn hart." By coeree in zyne Kerk- en Wereldlyke Historie lees ik 1 ook van „ fyn Gereformeerden . die zig Heten voorftaan 'ifynder vau leeven, en beter gereformeerd te zyn , dan «n1 deren." Ee 3  S7^ STELLINGEN indruk en fentimenteele aandoening, van alle natuurlyke werkingen te onderfcheiden, als een Godlyk kenmerk van iemands Genadeftaat, cn als zodanig noodzaaklyk voor eens Chnstens gemoed, tot zyn eigen verzekering, cneen Toets der egthcid van dien Staat voor anderen: in zo verre, dat iemand, die, naar deeze -bcpaaling, zynen weg (als men 't noemt) niet kan vertellen, niet, of althans naauwlyks, voor een waar vroom mensch te houden zy. In deezen zin komt het woord Bevinding in de H S. nergens voor, zelfs niet Rom. V: 4: De verdrukking zegt Paulus , werkt Lydzaamheid, (om die Vervolgingen geduldig en gelaaten te ondergaan,) de Lydzaamheid werkt Bevinding, (proeven en ervarenhied van Godlyke hulpe, om die verdrukkingen te kunnen draagen, zonder daar onder te bezwyken) en die bevinding, voor het tegenwoordige, werkt hoope voor het toekomende, in dat verband als Paulus zelf uit deeze eige bevinding fpreekt, a Cor. I: 10. „Die ons uit zo grooten dood verlost heeft, en nog verlost, op dien hoopen wy dat hy ons voorts verlosiën zal." Waar is hier fchyn of fchaduw van zulk een zin in het woord Bevinding, als partyen daar aan hegten? — lil de Formulieren van eenigheid kan ik my niet herinneren, dat het woord Bevinding ergens voorkomt, veel minder als nodig voor ieder Geloovigen tot verzekerin"van zyn eigen Genadeftaat, of een toets van deszelfs cgtheid voor anderen : in die Formulieren wordt fchviftniaatig tot een kenmerk van een waar Christen beftendi«opgegeeven, het Geloof in Tefus Christus werkzaam door de liefde. Is dit nu zo, dan is het een veelgewaa"de onderneeming, al die Belyders, die van zulk een gevoelige Bevinding niet weeten, van dc Vroomen uit te fluiten , en dezelven te houden en te vcrklaareu voor vyanden van God en van zyn Volk; dit zou ik niet gaarne voor toyn rekening hebben, gedenkende aan de nadrukkelvke waanchouwing van Jacobus, Cap. III: 1 en Cap. I- 12 Een waare, klïtare en veilige bevindingstocts vindt men! 2 Petr. I: 5: „ Voegt by uw geloof deugd .... liefde' jegens allen;.,' cn 't is opmerkelyk, byzonderlyk voor zulken, die mcenen, dat hunne oogen boven die van anderen geopend zyn, dat 'er de Apostel vs. 9 op laat volgen, by welken deeze dingen, (die deugdzaam} werkzaamheden ,) met zyn, die is blind. Ik voeg hier tot narigt voor onze Gemeenten by, het tweede Artykel der zeven Artykelen van de C Doch roepende tot den Heere in de benaauwdheid, die zv hadden , verloste hy ze uit haare angften , derhalven verhoord, niet om dat hun Gebed Gode aangenaam was, maar tot een blykbaare proeve zyner barmhartigheid." „ Qiiod ne incredulis quidem negantur fua vota:" „ Dat den Ongehwigen zelfs hunne begeerten niet geweigerd worden." TT Het offer der Godloozen, ja! is den Heere ,, een grouwel';" hy fchept 'er geen genoegen 111, al is tookdathy hen verhoort. God hoort de Zondaars met: tiszo; maar ïs te verftaan van een welgevallig hooren. 10. De Bidwys in den Derden Perfoon is van laater tyd, en niet zo 1'chriftmaatig als het gemeenfchappelyk bidden fFy en 0«." Dit is Bybelsch. Ik keu in de ganfche H. Schrift flegts twee gezette en plegtige Gebeden in den Derden Perfoon ; het eene van salomon fals Koning), het ander van jesus christus (als Hogepriester), en des geen na te volgen voorbeelden voor ' Anders gemeenfchaplyk IFy en Ons. Jef. LXIV. Dan. IX. Pf LXXIX. Pf. LXXXV, en zo doorgaans. Het Volmaakt Gebed luidt even zo. En wat grond is 'er toch om van dit Bybelgebruik at te wvken ? Is 't een zogenaamde Voorzigtigheid, om het misbruik van ligtvaardige toeëigening te weeren, dan weet ik die afwyking niet vry te pleiten van verwaandheid; vermits men onderneemt iet te willen voorkomen of verbeteren, dat de Alwyze en Alweetende Jelus onp-etwyfeld heeft voorzien , en, onaangezien deeze voorweer-nfehap,echter,gemeenfchappelyk heeft bevolen te bidden m en Ons. Zyn dan die laatere Discipelen zo veelwyzer dan de vroegere, ja! dan de Groote Meester zelf? Bv de Bevestiging van een]Predikant wordt hy, Artyk. 2, «erDlist de openbaare Gebeden te doen, „ van wegen de geheele Gemeente, niet van wegen eenigen m de Gemeente ," en des gemeenfchappelyk. Dit blykt uit onze Ltturgy, overal IFy en Ons, en met rede. De Predikanten zvn wel Voorgangers, maar geen Voorbidders, zo min als de Engelen, neen: ze zyn niets meer dan het Orgaptim, het Werktuig, de Mond, waar door de Gemeente ... JJe Gemeente fpreekt, _ Ee 5 ■l'v  3*t STEEXÏNGEN VAN EEN EEERftïÉRICEN heeft y g n » er O01t °P geantwoord E. E. L. ' betoog, dat de steenen in DE vrugten »j»ts toebrengen kunnen tot het DOfm aav groeijen van steenen lA menschen lichaam. Medegedeeld door h. w rouppe, Med. DoBor, *» te Rotterdam. ■ $. ï. "pve dagelykrche ondervinding leert ons, dit mén \J m veele plantaartige Storten zeker lw£ ' taachtige Samengfoeijingen^aLeemNTO & mige zeldzaam voortkomen, en wel pene „ »mtA genaamd worden. 6 5 l>la'lt^ge Be- %. 2. Geenzins is het oogmerk, alhier gewag te maken yan eenige zeldzame en zeer harde voortbrengsels van dien aart; alleen wil ik my bepalen tot die lS aW&%^ ^8 "ooi' "aamd worden 01 0nreSte S*enen P\ Scheikundige Ontleding dezer nWelvkende Zelfftandigheid wierd onlangs door den y -3 VAuouEEm bekend gemaaktfer!gaf w*™Siï^ een gevoelen, het welk in het alg^mee/by eente^nS Landgenoten nog fteeds aangenomen is, teYwederLgen! en^ deszelfs «Jg^heul proefondervindelyk Te bfwy-' P4ren~e(bhikt zondof ^ z°genaamde Steenen, in Ie rf-wu^j 1ZOuden zvn> °m m onze voeten eene fefchiktheid tot het vormen of wqSfim def SteeSs in. !  WEGENS DE STEENEN IN DE VRUGTEN, ENZ, in de Blaas te veroorzaken ; om welke reden men in Steengebreken wel eens bet gebruik van Peeren af- nt' a. Alhoewel nu dit gevoelen, by kundige Geneesheeren, gcenzins ingang vind, zo achte ik het echter der moeite waardig, proefondervindelyk aan te toonen, dat de natuur der Iteenachtige lichamen in de Peeren geheel verfchillende is van die der Blaas: en, om hierin ordentlvk voort te gaan, zal ik, zo kort mogelyk, eerst een denkbeeld zoeken te geeven van den aart des Steens m de Blaas zelve. . . r € c Het fteenaartig Samengroeifel, het geen men fomtvds in de Blaas der Menfchen aantreft, is ons nog met genoeg bekend, het geen grootendeels door de yerfcheidenheid der Steenen word veroorzaakt; want, behalven in de grootte, gedaante en couleur, zo verfchillen zy zeer, wat betreft derzelver inwendig zamenuel, en de evenredigheid der beftaandeelen. « 6 in het algemeen kan men vastftellen, dat, wat liet laatfte' betreft, het verfchil vooral hierin beftaat, dat zommige, bv het verbranden in het vuur, zeer weinig van eene zware koolftoffe achterlaten, andere wederom m evenredigheid meerder aardachtige ftoffe opleveren. « 7 Bv de Ontleding van een Steen der Blaas, door het vuur, verkrvgt men niet alleen veel kolenzuur en ontvlambaar gaz, - maar ook verzamelt zich het grootfte gedeelte van den Steen in 't bovenfte van den toeftel m ce gedaante van een bruine fublimatic , welke by herhaald ïüblimeeren wit wordt; dit Zout, het welk het grootfte heftaandeel van den Steen uitmaakt, is door scheele ontdekt te zyn een waar eigenaartig zuur, en beftempeld met den naam van Steenzuur (acute Lithiquej; er blyit in de retort een gedeelte Kool over, waarin een weinig kalkaarde, en in 't overgegaane vogt vind men zuiver Berlynsblaauw Zuur, (acide Prusfique.) % 8 Een Steen nu uit de Blaas kan dikwerf voor het meestendeel beftaan uit dit Zuur of gecryftalhzeerde Zout, en , gelyk ik reeds gezegd hebbe, m veele gevallen zeer weinis: aarddeelen bevatten: aldus vond hartenkiel eens uit 240 gr. van een Steen alleen één grein aarde; en uit dezelfde hoeveelheid van een anderen Steen 2 gr. aarde; doch wederom van een anderen 88 greinen aarde cn kool. Deze Kool is daarenboven zeer ongemak-  , 3*4 $3ET00G, WEGENS DE STEENEN op; 9ée"l,rtcï'f zf*e '* "*i8 van een Steen ■NiMMun. proSm tên ï °'Beter* en ïereisdlt noch veele onbemetklmr !,', if. Si aa" ' vuul' vervlogen, 20 S° 5lila a,s S?en °Plosfe»d middel in aan- geconcentreerde Salpeterzuur, welk den Steèn tl,^ f. 12. Een Steen, echter, fmolt byna geheel in bet ^/ SSf-Sr'" SSf "y * Wnhei!t»e,,'enveh„£dligf„ c/ifvo*' fe£f oplosbaar meerder in kokend water, en, gelyk ik reeds 5 wik vïn^A5 d* ^^"«erde Zufr Tat geene r welk t grootfte gedeelte, en by sommigen den schee " ■ weir>U'^dkt- ~l Dk Zmr Ve,ft de Laïmoeï c-.1 weinig ioad; Cp het vuur vervliegt hetzelve, en > laat  IN DÉ VRUGTEN, ENZ. fkt een weinig Kool achter; levert met de Metalen Alca. hen en aarde- verbindingen op, die men Ltthtates noemt ; heeft meer verwandfehap met de Alcahen dan.met de aarden, en laat zich door het Kolcnzuur uit -deszelis verbSSen flooten. — Ondertusfchen fcheelt 'er nog zeer ||l aan, om de natuur en den aart van dit Zuur te kunnen bewvzen De Heer fourcroi denkt, dat het acide L?S?'eene modificatie is van het Pruisch, of Bcrlynerblaatw Zuur, met dit onderfcheid, dat het laatfte meer cSi in zich bevat: 't fchynt dat 't Steenzuur een faSenftel is uit Koolftof, 'Stik of Salpeterftof, een weinig °fZe. Beh^STmen door het vuur en door 't fmelten van een Steen in zuiver kokend water zichhet Steenzuur kan bereiden , zo is echter de manier des Heeren fourcroi het gefchiktfte om dit Zuur zeer zuiver te verJ° gen _i- Om dit te doen, fmelt men den Steen m zuiver bvtend Planten-loogzout; in vier oneen van eene oplosSe van dit Zout (wegende 54 gr. meerder dan t water onder den inhoud van een once) fmolten 90 gr. Steen, en leverden een Middenzout (Lithtatc de put asje ge- SïSop. Door, in de oplosimg van dit Zout, ge- deftilleerdcn Azyn (*) te laten invallen, vereemgde zich de Azvn met het Alcali, en de Steenftof wierd nedergenloft in de gedaante van zware witte melkachtige ftreeSen, en 'er ontftond een nederplofzel, 't welk zeer teder was, en zo ligt als Styfzel; doch, van naby belchouwd, bevond men dat hetzelve beftond uit zeer fyne en zeer alinfterende Cryftallen , welke alle de eigenfehappen van* zuiver Steenzuur vertoonden. En, volgens de berekening des Heeren fourcroi, leverden 74 greinen Lithiate % potasfe (Steenzuur - Plantenloogzout) 45 greinen gecrvftallizeerd Steenzuur op. S ik Deze eigenfehappen toonen nu genoegzaam aan, dat de Steen der Blaas grootendeels bettaat uit het Steenzuur (acide Lithique.j dat, behalven dit, er eenige zeer cerinee deeltjes Kalkaarde in dezelve aanwezend zyn, en, volgens andere proeven des Heeren fourcroi, vind men meestal in de Steenen der Blaas een weinig Phosphorzuur -Ammoniac- Zout en Phosphorzuure Soda, welke laat- (*) Het Zeezout en andere Zuuren jjoen dezelfde uitwerking, (§. siO  3#4 jsetoog, wegens de steenen lyk om tot asch te brengen, als in weinige gevallen, wanneer dezelve een weinigje kalkaarde achterliet. §. 9. Het koud water zelve lost weinig van een Steen op ; • een Steen echter, fyn gefloten en herhaalde reizen met water opgekookt, fmolt byna geheel in hetzelve ; en van 24 greinen van' een Steen zag de Heer fourcroi , dat 'er zich ui deelen geheel oplosten; doch by 't verkoelen van het water cryftallizeerde het Steenzuur (acide Lithiquej in naaldvormige Crystallen uit hetzelve; dus kan'men Hellen dat de bafis van de¬ zen Steen byna geheel in kokend water oplosbaar was. §. 10. Het Kalkwater heeft geen oplosfend vermogen op den Steen. — De werking van het met Kolenzuur bezwangerd water is ook onzeker, en vereischt noch veele proefneemingen. Achard vond de werking van dit Zuur op Steenen, die geheel aan 't vuur vervlogen, zo onbemerkbaar, dat het als geen oploslénd middel in aanmerking kan komen. . Tychsen zag met een ander fcort van Steenen eene merklyke oplosfing. De proie- * ven van falconer, met het luchtzuur potasch - water, (aqua Meplutica alcalinaj) verdienen wel dcgelyk nader beproefd te worden, alzo dezelve my geenzins nog voldoende voorkomen; wel is 't waar, dat door lang leggen van een Steen in aq. 'MepHtiea''dezelve een weinig in gewigt afnam; doch men kan zulk eene bewerking eerder uittrekken dan fmelten noemen. %. 11. Vitriool- en Zeezoutzuur hebben weinig werking op den Steen ; doch veel werkzamer is het zwakke en geconcentreerde Salpeterzuur, 't welk den Steen geheel oplost, — ook verdient de werking van dit Zuur op den Steen nader onderzoek. 't Geoxygeneerde Zeezoutzuur ontbindt een fyn gefloten Steen byna geheel; doch dezelve in zyn geheel zynde was de oplosfing langzaam en onvolkomen. §. 12. Een Steen, echter, fmolt byna geheel in het Alcali cau/licu;n, en gaf by die gelegenheid een levendige» Ammoniac - reuk. §. 13. Het Steenzuur (acide Lithtquè) ($, 7.) is vast cn in vorm van Cryftallen ; in koud water byna onoplosbaar, meerder in kokend water, en, gelyk ik reeds gezegd hebbe, is dit gecryftallizeerde Zuur dat geene, 'r welk 't grootfte gedeelte, en by zommigen den geheelen Steen, uitmaakt. — Dit Zunr verft dè Lakmoestinctu tï weinig rood ; op het vuur vervliegt hetzelve , en » laat  IN DÉ VRUGTEN", ENZ. 38^ Iaat een 'weinig Kool achter; levert met de Metalen AleaHen en aarde - verbindingen op, die men Lithiatcs noemt; heeft meer verwandfehap met de Alcatien dan. met de aarden, en laat zich door het Kolcnzuur uit .deszelfs verbindingen ftooten. Ondertusfchen fcheelt 'er nog zeer veel aan, om de natuur en den aart van dit Zuur te kunnen bewyzen. De Heer fourcroi denkt, dat het acide Lithique eene modificatie is van het Pruisch, of Berlynerblaauw Zuur, met dit onderfcheid, dat het laatfte meer Oxygcne in zich bevat: 't fchynt dat 't Steenzuur een famenftel is uit Koolftof, "Stik of Salpeterftof, een weinig Oxysene en Hydrogene. g. 14. Behalven dat men door het vuur en door t imeitcn van een Steen in zuiver kokend water zich het Steenzuur kan bereiden , zo is echter de manier des Heeren fourcroi het gefchiktfte om dit Zuur zeer zuiver te yerkrygen. -— Om dit te doen, fmelt men den Steen in zuiver bytend Planten-loogzout; in vier oneen van eene oplosfing van dit Zout (wegende 54 gr. meerder dan 't water onder den inhoud van een once) fmolten 90 gr. Steen, en leverden een Middenzout (Lithiate de putasfe genaamd), op. Door, in de oplosfing van dit Zout, ge- deftilleerdcn Azyn (*) te laten invallen, vereenigde zich de Azyn met het Alcali, en de Steenftof wierd nedergeploft in de gedaante van zware' witte melkachtige ftreepen, en 'er ontftond een nederplofzel, 't welk zeer teder was, en zo ligt als Styfzel; doch, van naby befchouwd, bevond men dat hetzelve beftond uit zeer fyne en zeer Hinderende Cryftallen , welke alle de eigenfehappen van* zuiver Steenzuur vertoonden. En, volgens de berekening des Heeren fourcroi, leverden 74 greinen Lithiate d~e potasfe (Steenzuur -Plantenloogzout) 45 greinen gecryftallizeerd Steenzuur op. §. 15. Deze eigenfehappen toonen nu genoegzaam aan, dat de Steen der Blaas grootcndeels beftaat uit het Steenzuur (acide Lithiquej dat, behalven dit, 'er eenige zeer geringe deeltjes Kalkaarde in dezelve aanwezend zyn, en, volgens andere proeven des Heeren fourcroi, vind men meestal in de Steenen der Blaas een weinig Phosphorzuur -Ammoniac- Zout en Phosphorzuure Soda, welke laatfte (*) Het Zeezout en andere Zuuren $oen dezelfde uitwerking, (§. si.;  $85 betoog, wegens de steenen fte dikwerf in kenbaare Cryftallen tusfehen de verfchil. lende beddingen des Steens aanwezend is. §. 16. Dit zy genoeg van den Steen der Blaas; veei moeite, en onophoudelyk onderzoek, zal ons denkelvk noch inleiden tot de nadere kennis van de natuur van een vyand, welke aan het Menschdom zo veele fmerten toebrengt, en die, in weerwil van den grooten voorraad van hulpmiddelen tegen dezelve, onze kunde noch trotfeert Ik bedoele hier de zogenaamde Lithontriptica, of Steenbreekende Middelen. De Zuuren, en vooral het Alcali caufticam, kunnen alleen "den Steen ïmelten; doch op welke wyze kan men deze in de Blaas brengen' - Misfehien zouden inlpuitingen wel het meeste uitrichten en, wat deze manier aangaat, zo verdient de Methode van crosfield nader onderzoek (*). Alle andere middelen zyn, wanneer 'er reeds een Steen in de blaas of nieren aanwezend is, geheel zonder werking en onnut . Geen kruid of eenig ander beftaandeel van het Plantenryk kan den Steen oplosfen; noch 't middel van Juffrouw stevens ; noch 't Kalkwater van whyt ; noch 't door hulme aangeraden Luchtzuure water, of andere middenZouten , zyn hier toe in ftaat; Met regt vraagt zeker geleerde, of 'er wel een Lithontripticon beftaat, het geen men inivendig kan gebruiken? en hy houd het voor de beoefenende Geneeskunde nadeelig, dat men, door het aanraden van onnutte middelen, de geneezing uitftelt van eene Ziekte, die alleen door het Mes cn eene bekwame hand kan geneezen worden. Dit zy genoeg van den Steen der Blaas, ik ga over tot die der Peeren. §. 17. Duhamel heeft aangaande de Peeren zeer belangryke Verhandelingen gefchreeven, en heeft byzonder acht gegeeven op de Steenkorrels in dezelve, en bevond dat zommige Peeren als 't ware met een Steenkorst (*) Zie Account of fome experiment* of the method of injec ting fiuids into the bladder, without the ufe of the Catheter. Alsmede London Medieal Journal, 1792, part. 2, pag. 115. De Heer ckosfield bevond, dat, weinige minuten na het wateren, de Sphinclor Vcficte zo gerelaxeerd bleef, dac men met eene ordinaire elastique Gomfpuic gemaklyk agt oneen waters in de blaas door den pigweg konde fpuiten; hy deed eenige Proeven, dienaangaande, met verfchillende Zuukd, en andere Zelfftandigheden.  IN DE VRUGTEN, ENZ, So? : korst of bekleedzel omvat zyn, 't welk beftaat uit zeer fyne kleine Steentjes, en dat het merg van de Peer zelf doorzaaid is met veele Steenen, welke fomtyds tot eene aanmerkelyke grootte aangroeijen. Wat de natuur echter van deze Steenen betreft, zo wist men niets anders, dan dat zy, op het vuur brandende, eene reuk gelyk gebrand brood van zich gaven, en dat veele in water en in wyngeest oplosbaar waren. — De Heer vauquelin ftelde echter eenige Proeven in het werk om den waren aart dezer voortbrengzels nader te ontdekken. Hy namenlyk deed zyne Proeven op de Steenen van eene Peerfoort, St. Gsrmain genaamd, welke ik hier laat volgen. §. 18. „ De couleur dezer Steenen is geelachtig, indien men dezelve aan de lucht en het licht blootftelt; zy zyn buigzaam en zeer ongemaklyk om fyn te floten. §. 19. „ Eerfte proef: op een gloeijende kool geworpen, branden zy, en leveren een zeer prikkelenden reuk op; vervolgens worden zy zwart, en gaan tot asch over. %. 20. ,, Tweede proef: tot poeder gefloten, ontflaat 'er geen opbruifching met de Zuuren, voornamenlyk niet met net Zoutzuur, en de Alcalien ploffen niets neder uit de Zuuren, welke geduurende eenigen tyd op de Steenen geftaan hebben. §, af. „ Derde proef: 25 greinen van deze Steenen itot poeder gebragt, en in een oplosfing van zuiver Planjtenloogzout gelegd, hebben, koud zynde, niets aanmerklyks voortgebracht; doch, gewarmd zynde, heeft de Steen i en de oplosfing eene geele coleur aangenomen. Na dat het Mengzel eenige minuten gekookt had , heeft men het van 't vuur afgenomen; de Steen was vyf greinen verjminderd , en het Zoutzuur ïcheidde (uit de oplosfing, 1 wel is waar, vier a vyf greinen vaii eene Zelfftandig» iheid, welke veel geleek na het Steenzuur (acide Lithi* \qae~) dat men op deze wyze nederploft; doch die, onder» Jzogt zynde , in natuur gelyk was aan 't Siyffel. \(Amidon) (%. 14.) §. 2a. „ Vierde proef: 't Niterzuur fmolt deze Zelf|Handigheid met opbruifching"; en neemt, gelyk ook de I Steen , een geele oranjecouleur aan : 'er wierd Ni ter, (Stik en Kolenzuur gaz ontwikkeld. 'Er bleven in |den kromhals veele Plantenzuuren, als het Zuuring, CiItroen- en Appelzuur, en het Niterzuur houd een gedeel-  '^8b* WEGENS DE STEENEN IN DE VRUGTEN, ENZV deelte der ftof opgelost, het welk men niet door eerf j Alcali kon affcheiden. §. Sg. Vyfde proef: 50 Greinen van deze famengroeizeis wierden in een retort gedeftilleerd, en men kreeg, i. 4 Cubic duim luchtaartige vloeiftof, beftaande uit t ] Kolenzuur en } Kolenzuure ontvlambare lucht. — 2. 30 j Greinen eener geele zeer zuure vloeiftof, welke een prikkelenden reuk had, en naar het Peeren - houtzuur (acide Pyroligneux) geleek. 3. 5 Greinen dikke, geele, zeer icherpe, Oly, welke eenige blyken van Koolzuure Amtnoniac gaf. 4. .12 Greinen Kool. Door het ver- felykén van het gewigt dezer voortbrengzels, blykt het, j at de vier duimen verkreegen gaz in gewigt aan 3 greinen gelyk zyn. §. 24. ,, Zesde proef : de 12 greinen verkregene Kool (§. 23.) wierden, met toelating van de lucht, verbrand, ! en lieten 2. greinen witte asch na, welke zuivere Kolenzuure Kalkaarde was. Deze proeven zyn voldoende, om aan te toonen, dat de fteenaartige famengroeizels in de Peeren, uit geen Kalkaarde, noch uit Phosphorzuure Kalkaarde, noch uit Steenzuur', beftaan, gelyk men gegist had, maar alleen eene houtaartige verward gecryftallizeerde ftoffe is, in aart gelyk aan den boom, die de vrugt voortbragt; cn alleen vermengd is met een weinig Styfzeldeeltjes. g. 25. Bygevolg zyn de Steenen der Peeren in geenen deele bekwaam om den Steen in de Blaas te veroorzaken, met welken zy geen overeenkomst hebben. Zy kunnen de lieden die dezelve veel gebruiken , voornamenlyk indien de vrugten ryp zyn, niet meer ongemak doen, dan kleine brokjes hout zouden veroorzaken. Men kan dezelve vergelyken by de vezelachtige en grove deeltjes, welke in de fappen der vrugt blyven. Zy kunnen dus in allen geval alleen maar een weinig zwaar en moeilyk te verteeren zyn voor tedere of zwakke magen; doch de meeste Menfchen verteeren hen wel. Dit geval geeft ons wederom een bewys aan de hand, wat nuttige' uitvindingen en heilzame verbeteringen het Menschdom verkrygt van de fraaifte aller Weetenfchappen, de Scheikunde; en geeft ons hoop, van eenmaal, door derzelver hulp, meerdere geheimen der natuur, tot heil van *t algemeene Menschdom, te zullen erlangen,  ©ver de natuurlyke historie in frankryk. 389 redenvoering, over den oorsprong en de vorderingen in de natuurlyke historie in frankryk. Door aubin louis millin. (Vervolg en Slot van bl. 355.) De Uitgave der beide Werken van linn^eus, zyn Sy* (lorna Nature, eÜ de Fundamenta Botamea zette der Natuurlyke Historie eene nieuwe gedaante by ,. doch fet was bovenal de Byvoeging der gewoon gebi uiklyke Wenaamineen, in de eertte Uitgave van zyne Spat* ffiK^elilgen na ^f^Z^nt x!t T;Pn T pprmeester, op de kennis der Natuuilyke ttisWieSe teEen De meeste Vorften deeden groote Sten aaT dien Natuurkenner, om hem tot zich te trekkSf;fe Kontag van Zweeden 'overlaadde hem met Eere eilMa?rade Hervorming, door hem te wege gebragt brak bPTwaarlvk en langzaam door in Frankryk. De Volks SST deY zamenverbintenis der Plantkundigen, en de afï ' ™pifcPrtTv hadden, om de denkbeelden, aan welke ^^bet ?evoelen te onderfchraagen , 't welk zy wilom het^Y°„ nTlripr deezen telde men eerNard tn msSuf wiensXm alleen aandagt en eerbied ver- ^TSJr cR\\el zieedfchm Kruidkenner brief™ rN?A'LtfPiAt en hem de genegenheid Van lodewyk wisfehng hieldt.,en ton ^ \ zo veel agts 0p rXtt'dat h*hem Zaaden toe< fchikteuit zyn Tuin^ te'Tnanon d efl meng. 1795- N0- I0>  39° OVER DEN OORSPRONG EN DE VORDÊKlNG'Ërï VO Voor een naam verworven hadt, nam de Gemeene Benaamingen over. Sauvage en goua* te Montpellie,, gerard in Provence, le monier te Pdrvs, verklaarden zich voluit voor het Stelzel van LiNNiEuS, 'en veele andere Plantkundigen omhelsden 't zelve. ; J. j. rousseau vermaakte zich, in-de uuren van uitfpanning, met dc beoefening der Plantkunde, en'maakte groote vorderingen in dat vak., Schoon een Vriend van tussieu, omhelsde hy met verrukking het Stelzel vaniwn^us. Dit vernuftig Stelzel, 't welk elke Plant, om'zo te ipreeken, bezielt, en elk deel van dezelve gevóél ichynt te geeven, kon niet nalaaten een zo féèrgèVoèltt Wysgecr te behaagen. Hy kreeg lust om 'er eene verklaaring en ontvouwing van te geeven in zyne Brieyen over de Plantkunde; en verklaarde, by alle gelegenheden, dat de Flulojoplna Botanica het Wysgeerigfte Werk wis 't geen hy kende. Het was d'alibard, die het eerfte voorbeeld gaf van de omhelzing des Sexen-Stelzels, en de overneeming der Gemeene Naamen, in zyne Florc des environs dc Paris Barbier dubourg volgde welhaast diens voetftappen. De erkentlyke dank, welke deeze twee Natuurkundigen hier door verdiend hebben, kan ter vergoeding ftrekken van de zwakheid hunner Medeftanderen, en hunne Nhmen dierbaar maaken by alle w'aare liefhebberen der Linnaaanfche Schoole. Met de Rangfchikking der Dieren fcheen men in'teerst min op te hebben. Eene onverfchilligheid, welke men niet wel aan iets anders kan toefchryven, dan aan den fpoed, met welken buffon, in dat vak, zich eene hoo-ra'rting verworven hadt; wiens Schriften betoverden door de toverkragt des Styls, en de luisterende, aandagt trokken zyner Landgenooten, en van geheel Europa. Regt laaiende wedervaaren aan dë Letterkundige bekwaamheden van dien grooten Man, kan men egter niet lochenen, of hy heeft de vordering der rechtfehapene kundigheden in de Natuurlyke Historie vertraagd, door de veragtinp-, welke hy betóónt van, en den afkeer, dien hy inboezemt tegen, al wat Stelzel heet; doch zonder welke deeze Weetenfchap njets anders aanbiedt dan verwarring en een onuitkomelyk doolhof. Met dit alles kan men niet ontkennen, of buffon heeft, in zyne Natuurlyke Historie der Viervoetige Dieren, en der Vogelen, de gewigtigfte en veele anders weinig bekende by-  IN DE NATUUREYKÈ HISTORIE IN FRANKRYK. • 39* byzonderheden in dit vak byeen gezameld. De Ontleedkundige befchryving, door daubenton by elke be^ fchryving gevoegd, is geenzins het minst belangryk gedeelte deezer Verzamelinge. Wat de Cosmogonifche Romans van buffon aanbelangt, deeze zyn welhaast verdrongen door andere, die weldra het .zelfde lot boven 't hoofd hangt. Doch heeft buffon hinder toegebragt aan den voortgang der bondige kundigheden in de Natuurlyke Historie, men kan hem dc eere en het voorregt niet ontzeggen, dat hy daadlyk veel deedt om den fmaak voor die Weetenfchap wyder en wyder te verfpreiden. Aan hemt is men verfchuldigd de verfraaijing en vergrooting van den Kruidtuin. Hy wist zyn aanzien en invloed te doen ftrekken om dien Kruidtuin en het Kabinet tc verryken. Dienstbetooningen, welke de Natuurkundigen in een al-: toosduürend aandenken moeten houden» Eene der zaaken, die het allermeest toegebragt hebben om den fmaak voor de Natuurlyke Historie te verfprei-, den, was het invoeren van byzondere en openbaare Lesfen» Eene Inftelling , welke men mede heeft dank te weeten aan bernard paussy. Deeze liet, voor een Franfche Kroon, zyne ryke en keurige Verzameling bezigtigen aan de zodanigen, die de Fosfilien voor uitwerkzels van den Zondvloed hielden, en zogt hun, doof goede bewyzen, uit die dwaaling te-trekken. Vervolgens zyn de openbaare Lesfen ingefteld. Wat de byzondere Lesfen betreft, die van valmont de eomare , bucquet en fourcroy, ftaken in nuttigheid boven alle uit. Schoon de Woordenboeken en korte Begrippen, met de daad, ih zeker opzigt, nadeelig zyn voor den voortgang der Weetenfchappen, dewyl zy de onkunde te veel voorthelpen en der luiheid een kusfen leggen; hebben zy, nogthans, de verdienfte en de nuttigheid, dat zy eene groote. menigte van zaaken op eene gemaklyke en vaardige wyze aan de hand geeven. Men hadt onderftaan, Woordenboeken in 't licht te zenden van Droogeryen en gemeen gehruiklyke Planten ; dart nierriaiid in Frankryk , tot op vat.mont de bomare , was het in den zin gekomen om een Algemeen Woordenboek der Natuurlyke Historie. in 't licht tè geeven. Men heeft dien zelfden arbeid onderftaan in de Encyclopedie par ordre des Mat'teres, en toevertrouwd aan de uitfteekendfte Geleerden; en wyhebFfa beri  302 OVER DEN OORSPRONG EN DE VORDERINGEN ben veel gronds van hoope, dat uit hunne pennen de beste Werken in dit vak te wagten zyn. In de laatfte leevensjaaren van buffon , en bovenal naa diens dood, heeft een nieuw Gedacht, aan het voorige de verouderde dwaalingen en vooroordeelen overlaatende, de waare beginzels van het Linneeaanfche School omhelsd. Eenige Natuurkundigen zagen na de middelen om, ter verfpreidinge dier beginzelen, en om aan Frankryk dat gewigt te geeven, ft welk 't zelve in de Kennis der Natuurlyke Historie behoort te hebben. Veelen bezaten talryke en welvoorziene Verzamelingen, met de juiste naamen benoemd, en ftelzelkundig gerangfchikt. Zy bellooten zich te vereenigen, en vormden in den Jaare 1788 eene Sociëteit, die den naam aannam van hem, dien zy voor hunnen grooten Leermeester hielden, te weeten dien van Linnaaanfche Sociëteit; waar men de Latynfche Befchryvingen, naar Wysgeerige gronden, en eene oordeelkundige befchouwing der onderfcheidene deelen van de Natuurlyke Historie, voorlas; deeze Befchryvingen gingen gepaard met zeer naauwkeurige Afbeeldingen. Weinig tyds naa de Oprigting werd deeze Sociëteit gedrukt door de onaangenaamheden van verfchillenden aart, welke de niet bevoorregtte Maatfchappyen, onder de voorige Regeering, gewoon waren te ontmoeten. Eenige Leden, bedreigd met niet toegelaaten te zullen worden in andere Genootfchappen, onder de Befcherming des Ryksbeftuurs opgerigt, onttrokken zich aan dit eerstbeginnend Genootfchap ; het verloop werd bykans algemeen , en dit hadt de ontflooping der Maatfchappy ten gevolge. . , Eenigen tyd naa de groote Ryksomwenteling, voegden, zich de Grondvesters der oude Linnaaanfchc Sociëteit, die het wit deezer Inftellinge niet uit het ooge verlooren hadden, zamen. Zy deeden nu meer, zy ftrekten hun plan wyder uit, zy deeden de Maatfchappy herleeven onder den naam van Societé d^Hiftoire Naturelle; en welhaast namen alle Natuurkundigen der Hoofdftad, als om ftryd, deel in deeze nieuwe Inrigting. Zints dien tyd heeft de Sociëteit haare Zittingen onafgebrooken gehouden. Zy vergaderde eerst ten huize van eenen der Leden. Talryker geworden, huurde zy de te- fenwoordige Vergaderplaats. Zy heeft eene zeer wydrekkende Verftandhouding opgerigt: bykans alle Natuur- kun«  in de natuurlyke historie in frankryk. 393 kundigen, die over den aardbol verfpreid omreizen, tot bevordering der Weetenfchappen, zyn 'er Leden van. — 't Is deeze Sociëteit, die het Befluit der Nationaale Conventie te wege bragt, om eene Opfpeuring te laaten doen na de la peyrouse en diens Tochtgenooten; eene Opfpeuring door de Menschlykheid voorgefchreeven, en die, fchoon dezelve vrugtloos, wat het hoofdoogmerk betreft, afliep, althans het voordeel zal hebben van dienstbaar te weezen aan de Natuurlyke Historie, en de uitbreiding van andere nutte Kundigheden. De Geleerden, op dien Tocht uitgegaan, zyn alle Leden der Sociëteit geworden. Met één woord, zy laat niet af zich onledig te houden met de Weetenfchap die haare wellust uitmaakt, en zo onmiddelyken invloed heeft op het geluk des Menschlyken Gellachts. De Academie der Weetenfchappen te Parys, zich toeleggende op alle takken der Algemeene Natuurkunde, kan geen bepaald oog en aandagt flaan op de Natuurlyke Historie; en nogthans was deeze Weetenfchap nooit noodiger dan heden ten dage. Niettegenftaande alles wat eenige Franfche Geleerden gedaan hebben, is de Natuurlyke Historie der Departementen , in welke men het Ryk verdeeld heeft, niet meer dan gefchetst. De la marck gaf eene F/ore Franpoife uit; maar dezelve beflaat flegts in eene Verzameling van bekende Planten, gerangfehikt naar eene byzondere Methode, door den Schryver zelve uitgedagt. — Bulliard's Flerbier dc Francc kan niet dan zeer langzaam voortgaan. Tournefort, vaillant, d'alibard, barbeu du bourg, bulliard en thulier, hebben aan eene Flore de Paris gearbeid. Lestiboudois is onledig met bet vervaardigen van eene Flore Belgiquey durand met eene van Dyon, la tourette en gilibert met eene van Lyon, op te ftellen. Villars heeft ons gefchonken PHiftoire des Plantes de Dauphiné^ en gerard de Hiftoire des Plantes de la Provence. De Flora van Montpellier mag boogen op de naamen van belle val, magnol,sauvage en gouan ; die van Lorraine heeft willemet en buchoz tot haare Vervaardigers. Guettard heeft de Planten in den omtrek van d Ejlampes befchreeven ; bonamy die omftreeks Nantes groeijen; la peyrouse vervaardigde eene Flora der Pyreneen; doch dit Werk is tot nog niet in het licht verfcheenen. Ff 3 Dit  394 OVER. DEN OORSPRONG EN DE VORDERINGEN Dit zyn ten naasten by alle de Bouwftoffen, bvge^ draagen om eene goede Flora van Frankryk te vervaardigen. Alle zyn ze niet van dezelfde waarde; eenige bieden mets aan dan een dorre Naamlyst zonder Befchry* vingen. Dan, hoe Onvolkomen onze Flora tot nog moge weezen, onze Fauna is nog veel gebrekkiger Uitgenomen eenige afzonderlyke Verhandelingen over eenige foorten van Dieren, en eenige Huishoudkundige Verhandelingen over de Beesten, heeft men in dit vak nog niet gearbeid. Onze Vogels, onze -Kruipende Dieren, zyn op verre na niet bekend. De Schulpdiercn om«reeks Parys alleen zyn door geoffroy befchreeven De lineéten heeft men met meer aandagts gadegeflaagcn; maar de Mollusques en de Zoophyten zyn ononderzogt gebleeven : en ondertusfehen biedt Frankryk, befpoeld door twee- Zecen, die zo veele wyd verfchillende Vóórtbrengzeis bevatten, veelvuldige ftoffe aan tot dit flag van W aarneemmgen. ö De Befchryving der Delf- en Mynftoffen in Frankryk lchoon men 'er zich eenigermaate op heeft toegelegd is tot nog weinig ter kennisfe gebragt. De Natuurlyke Historie, in't algemeen, zal, derhal ven, het voorwerp weezen van den arbeid deezer Sacieteitï doch, zal dezelve de aandagt meer byzonder vestigen op die van Frankryk, en bovenal op die der Ommeftrceken van Parys; zy zal hier van haare hoofdbezigheid maaj ken.; en zie hier het Plan, volgens Jt welk zy zich heeft voorgefteld te werk te gaan. Het was niet wel mogelyk zich te beperken binnen den grond des Departements van Parys, 't geen flegts drie mylen in den omtrek beflaat, en van welke de Hoofdftad en veele groote Gebouwen geen gering o-edeelte üitmaaken. Dc Omtrek van den Grond, tot welken zich de nafpeir fingen mtftrekken, zal Parys. ten middelpunt, en den -if ftand van Parys tot Fontaineblcau ten ftraal hebben 'en een gelyken afftand in alle rigtingen. Men zal eene Plaatsbefchryvende Kaart vervaardigen' om 'er de Aantekeningen der Ontdekkingen en Nafncu' ringen in elk der drie Rvken der Natuure op aan te te kenen, Deeze Kaarten zullen verdeeld worden in rtih ten, die vergroot kunnen worden op een twee- drie-vou dige of grooter fchaal, naar dat men zulks zal noodig: vinden. & Dee-  ÏN.DE NATUURLYKE HISTORIE IN FRANKRYK. 395 - D-^ze Kaarten zullen, in de Vergaderplaats hangen; zv zullen een kort begrip bevatten van de werkzaamheden der Sociëteit, en 'er valt niet aan te twyrelen , •of zv zullen een voorwerp van Naavolging worden voor alle Sociëteiten van Natuuronderzoekeren, en dat ver teneinde Departementen van Frankryk welhaast dergelyke Kaarten zullen vervaardigen. Men zal voorts eene Algemeene en fcyftematifche Naamlvst maaken van alle de Voorwerpen, welke men gevonden heeft in den omtrek hier boven befchreeven, en die voorhanden zyn in de Verzamelingen van de Leden der Sociëteit. Deeze Naamlyst zal het Stelzel van "nn^us voordraagen in alle zyne deelen, uitgezonderd de Delfftofkunde, welke LiNNüïus flegts ruwlyk gefchetst heelt, en dus niet welvoegelyk hier kan geplaatst worden, ■dan met de uitbreidingen, welke 'er aan gegeeven zyn •door romé, den beroemden Grondlegger der Cnstaibe- ^ff^ocieteit alsdan in 't bezit' zynde van de Naamïvst der bekende en gevondene Soorten , en van eene Verzameling deezer Stukken, blyft haar alleen ten taake .over, de zodanige op te zoeken, welke er aan ontbreeken, cn het te regt brengen van 't geen er onnaauwkeurig of onvolkomen dn mag weezen, -—-Om dit oogmerk te bereiken, heeft zy bepaalde Wandelingen beraamd in alle de deelen van het Departement, 111 de voorlchreevene uitgeftrektheid, . ■ ; „ , Decz» Wandelingen zullen ten minften alle Zondagen olaats'hebben; en, wanneer het Jaargetyde of het Weer het doen deezer Wandelingen belet, zal men die verwisfelen met het bezoeken van eenige openbaare ot byzondere Kabinetten, in de Stad of in het Departement voorhanden, of zich begeeven na de Tuinen en Stookkasfen der flanthouderen, waarin men toegang zal kunnen Ve'Errzulien noodzaaklyk beftendig drie Societeits-Leden in dienst zyn, voor de drie Ryken der Natuure; alle Vreemdelingen zullen met open armen ontvangen worden; en de dienstdoende Leden zullen 'er zich een pligt van maaken, om de noodige ophelderingen te geeven omtrent de drie Pvyken, daar voorhanden. Van elk der gemelde Wandelingen zal een naauwkeurig Verhaal worden opgefteld, wegens de aangetroiFf 4 ie*  39^ over be natuurlyke historie in frankryk. rerl%e/waïrenPen ' m°n °nder de ^ieteitspapk*. Dit zyn de Middelen, welke de Sociëteit nuttig geoordeeld heeft te werk te Hellen tot bevordering8 der ïr^1StTC' Zy modi^ alIe Geleerden uit, ter mededeeling hunner inzigten en opgedaaue kundig- leevensberigt van den beroemden hervormer joannes caevin. (Jfaar het Engelsch^ * T-Jet Character en Gedrag van den beroemden Hervor« JL -I .nier cal vin zal altoos belangryk weezen, niet al„ leen in de Jaarboeken der Godgeleerdheid, maar tevens „ in de Gefchiedenis van de Vordering des Menschlyken „ Verftands uit een ftaat van Onkunde en Barbaarscliheid „ tot dien van Kennis en Befchaafdheid. Eene ziel, bedeeld „ met de fcherpzmiflgheid om de Hoofddwaalingen van een „ bedorven Godsdienst te ontdekken, en voorzien met „ eene onverfchrokkenheid om dezelve te verwerpen en „ nogthans dermaate verdwaasd, dat zy den roem 'van „ eenen Naam, in andere opzigten waarlyk fchitterende „ bezwalkte, door het ten toon fpreiden van Geestlyken „ Hoogmoed, en het bedryven van Wreedheid, welke hv „ gewraakt hadt in de dwaaze cn doldriftige Voorftandeis „ van Onfeilbaarheid, levert een bedroevenswaardig voor„ beeld op van de Onbeftaanbaarheden, welke men in de „ Menschlyke Charadters aantreft; fchoon het eenige ver „ zagting bekome, door de bedenking, dar de Dwaalin„ gen en Misdryven, waartoe veele groote Mannen, ten „ dien tyde, vervielen, in zeker voege toe te fchryven „ zyn aan de Eeuw, in welke zy leefden. Eene Eeuw, „ waarin de onderfcheidene twistende Partyeu even on„ kundig waren van de echte en zuivere beginzelen der „ Burgerlyke en Godsdienftige Vryheid. Een denkbeeld „ daarenboven, 't geen ons moet aanzetten, om, in ftede *, van onze Voorouders te befchouwen met een oog van „ ft'-enge bensping, ons .te verheugen, dat het verlichte „ lydperk emdelyk is aangebrooken, waarin (fchoon » des nog veel oyerblyve) de dwaas- en dolzinnighe- ' „ den  1leevensberigt van joannes calvin. 39? eten der Dweeperye meer en meer verdwynen —— het „ Tydperk, waarin men vry algemeen zamenftemt in de groote en zo lang verdonkerde of miskende waarheid, dat een Deugdzaam Leeven der Godheid welgevalli„ ger is, dan de grootfte zogenaamde Zuiverheid en Regt„ zinnigheid in Leerbegrippen; en dat, welke Vervolgin„ gen en Straffen de Menfchenkinderen elkander aan„ doen, wegens verfchillende Leerbegrippen in het ftuk „ van Godgeleerdheid, god, de algemeene Vader vau „ allen, de zodanigen alleen voor zyne Kinderen zal er-i „ kennen, die, door daaden van Goedwilligheid en Liefde „ jegens hunne Medemenfchen, den edelften invloed ten toon fpreiden van opregt Geloof, ongeveinsde Gods-* „ vrugt, en beftendige Deugdsbetragting." é Joannes calvin, een der beroemdfte Hervormeren der Christlyke Kerke van de dwaalingen en bygeloovigheden, door den invloed en 't gezag van Rome ingevoerd , werd te Noyon gebooren, in dat gedeelte van Frankryk, 't welk voorheen den naam droeg van Isla de France, en, naar de nieuwe Verdeeling, het Departement {POife heet. Hy zag daar het leevenslicht op den tienden van July des Jaars MDIX, In de beginzelen der Letterkunde werd hy te Parys onderweezen door mathurinus corderius , Opfteller van de welbekende Latynfche Zamenfpraaken: hy zette zyne Leeroefeningen in de Wysbegeerte voort , onder eenen Spaanfchcn Hoogleeraar , in het Collegie van Montaigu. Zyn Vader, die verfcheide blyken van vroege Godsvrugt in hem befchouwde, (bovenal doorfteekende in zyne veelvuldige berispingen der Ondeugden zyner jeugdige tydgenooten en medemakkeren,) fchikte hem voor de Kerk, en verkreeg voor hem in den Jaare MDXXI een Kapelaansplaats, in de Kapelle van Notre Dame de la Gefine, in de Kerk te Noyon. In het Jaar MDXXVII kreeg hy de Pastory van Marteville, welke hy twee jaaren laater voor die van Pont l'Eveque, naby Noyon, verwisfelde. Vervolgens veranderde zyn Vader van plan met zyn Zoon, en wilde een Regtsgeleerde van hem maaken. Onze jonge Godgeleerde, die nooit in de Priesterorde Ff 5 ge-  leevensberigt gctrccden was , en wiens eenige verbintenis mw a» kerk beitondt m de Kminfcheenng ontSén S heh ben gehoorzaamde hierin wilvaardig zySv^et en deedt aix and van den Kerkdiensten denJaare MDXXXIV Reeds had cal vin een grooten wederzin opgevat te^' WW ftöLdeStS e SiSW»^ ^wcnlchen, om van Beroep te veranlerk, dank'S ce^nfSït ïgvett^ ^ Groote vorderingen maakte hv in dit v^' Se20nducn' zondere Studiën VvlyScf hy zicfcn ^ r J"? byT heid, waarin hy.me/gS ï^f^Sfflf^ m& ^de? de? Hby1Mderen V^ *°^e Gw£ feu met d- JrSiP?°°gIeeraar wolmar, een Zkrf*. deedt' d? zaadengvaS K.rkT LU™£R- inS»omen. Dit uccwc ue zaaaen van tveikhervormmg in den boezem vnh calvin meer en meer kiemen uoezem van Calvin was ondertuslchen 's Hervormers weezenlvke naam met; deeze_ was chauvin; doch, S derToudc d m van vier-en-twmüg jaaren, de twee Boeken van seST over de Zagtmoedigheid, uitgegeeven hebbende verh tynde hy, door een vlaag van jeugdigen E&reJvïr/ zyn naam in dien van calvinus; "zich op tien Tytel ^calvinus, 0f den vc^c^,byb&^ Naa zyns Vaders dood keerde calvin na Noyon to Se' vmrokahvenaep S^J* 2ith ^ehoSn'heboenue, vcrtiok hy na Parys. Hier werd hv welhaast he'. kend by en met onderfcheiding behandeld doo - de zodï haSn m ' geheim dC Lee' der HervorSn omSsd Eene Redenvoering van nicholas cop , Rector der S£S£ \e &£* ffiwe!ke calvin de *°"d • l^he& hebbende aan de ttgtTe *$&Ï2£?% VcTL0vTktedieeeil^VerVOlgin^ kïï waa• hï» ^h,f n°0d^akt na ^"^f te wyfcen , „ waar hy, gelyk een Roomsch Catlolyk Schryver' zich  van joannes calvin. 39$ izich uitdrukt, „ in het Grieksch Lesfen gaf, en zyne „ Dwaalingen predikte (*)." Van hier ging calvin na Poitiers, Neme, en wederom na Parys; doch, zvn toeftand aldaar hoogst gevaarlyk oor'deelende, keerde "hy na Rafel, in Zwitzerland. ,, Het „ was te dier Stede," zegt de even aangehaalde Woordenboeklchryver, „ dat hy in 't Latyn uitgaf zyne veel ge■„ rugts maakende Inflitutiones Rel. Christ, Hy fchreef dit „ Werk ter Verdediging der Hervormden, door franciscus den I ten vuure gedoemd. Het behelst den korten „ inhoud zyner geheele Leere. Het ftrekte ten Leerboek „ voor alle zyne Leerlingen. Hy fchynt in zyne begrippen niet veel van luther te verfehillen; doch gaat „ veel verder. De weezenlyke tegenwoordigheid van „ Christus Lichaam by het Avondmaal is het éénig "„ punt waarin zy niet zamenftemmen. Volgens cal„ vin is het Lichaam onzes Zaligmaakers weezenlyk in „ den Hemel alleen. Dan, terwyl wy de dwaalingen, in „ dit Boek vervat, wraaken, kunnen wy niet nalaaten de „ zuiverheid en fraaiheid van den ftyl, zo in 't Latyn ,, als in 't Fransch, hoogst te roemen. Wy ontdekken'er „ teffens in, eene uitgettrekte kennis in de Schriftuur en :„ de Kerkvaderen ; doch deeze uitmuntende hoedanighe„ den worden droevig bezwalkt, doormangel aan oordeel ■„ in de keuze zyner Begrippen, door te vlotte oordeelvel„ lingen, en geweldige uitvaaringen tegen anders denken- „ den. De voornaamfte Dwaalingen in dit Werk, „ als mede in zyne Verhandeling over het Avondmaal, „ zyn, dat de Vrye Wil geheel verlooren was door de „ Zonde, en dat God de Menfchen gefchapen hadt om „ een prooi des Duivels te weezen; niet om dat zy zulks „ verdiend hadden door hunne misdryven, maar om dat „ het zvn welgevallen is. Eeden, die by den Doop uit„ gefloo'ten, befchouwt hy als dwinglandsch. Hy wil „ geen openlyken Kerkdienst, geen Aanroeping der Hei„ ligen, geen zigtbaar Hoofd der Kerke, geen Bisfchop„ pen, Priesters, Feestdagen, Kruisfen, Wy water, noch j „ eenige van die heilige Plegtigheden, welke dc Kerk zo „ nuttig keurt in den Godsdienst, en welke de Wysbe„ geerte erkent zo noodzaaklyk te weezen voor de Men„ fchen in den tegenwoordigen ftaat, in welken zy zich „ niet C*) New f au Diüionaire Hiftorique, 1779.  40(? leevensberigt „ niet kunnen opheffen tot de Aanbidding van het n«. „ perweezen, dan door tusfcbenkomst de? zYnnen % " aI M, fleftS £wee Sacramenten , de dS, en hit ; aVftfenz^ ^ d£ Afl^en' ^t^gevuuhre: Kfde, ?ol e ei4„en n * Were» ^doli behoo- ai? , , eigenen. , t Zelve toont ons mVt min duidelyk, hoe weinig men afkonne op de P£a5£ van Party, ten aanziene van Gevoelens, niet zeldeïzo in?eftogote.dat hCt aDdei'e a,s «SSS^ oSg w ™a T ' et hy zich overhaalen om Gwïew tot zvne Woonftede te neemen, waar hy verkoozen werd en tot Hoogleeraar en tot Leeraar der Kp^-a;* \ ° den ?aare MnYYYvr i i . K,erke; dit viel voor m aui jaare mijaaXVI, In het volgend iaar deedt hv al het Volk yerklaaren, by eenen afgelegdèn Eed, dai zv toeftemden m eene Geloofsbelydenlfef welke eene Ve/ zaakmg des Pausdoms behelsde;"en, da r hy bevondt dit deeze Hervorming in Leere nog geenen genoeozamnen invloed hadt op de Zeden des Volks, engTetö iS om d.cn geest van tweefpalt, welke de voornaamfte vt mdien tegen elkander.tweedragtig maakte, teEpen verklaarde calvin, ,n zamenftemming met andere Ministers, dat hy het Avondmaal niet koH houden, zo lang d*i onderlinge vyandfchappen onder hun heerschten en zy de Kerktugt met voeten traden Calvin was egter te Geneve 'nog niet ten honden KrTheb^ kiaard hebbende, dat hy zyne toeftemming niet kon geeven aan zekere khikkingen, door het Synode te Bern se- 2f liï Volk beon!tin^ *?■ d£ Jieïi"S S Avonimaafs6, gat net Volk , op aanftooking der Syndici van Geneve MDlxXVning t0t ZynC Ve^™i> in d^rl cÜ? SJZatiUrgr^ Vk nee™nde, richtte hy, in die Stad, eene Franfche Gemeente op, waar hy de eerfte Leeraar was, en tevens tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aangefteld werd. _ Gedurende zyn verblyf te Straatsburg, gaf hy veelvuldige blyken van zyne genegenheid  VAN JOANNES CALVIN. 4bcid Was hy dus met van te befclmldigen. "Zyn geestlyke Hoogmoed en Heerschzugt overfchreeuwden alle andere Driften. Cat vin trouwde, toen hy omtrent dertig jaaren bereikt hadt, op aanraaden van zyn Patroon martimus bucerus, te Straatsburg, idoletta van buren , Weduwe van jan sterder, die, tot de Wederdoopers behoord hebbende, tot de gevoelens van calvin was overgegaan, /.y hadt Kinderen by haaren eerften Man, en baarde haaren tweeden één Zoon, die jong geftorven is. De Moederj ftierf in den Jaare MDXLIX. Het blykt uit r al vin s Brieven , dat hy zeer het verlies deezer Egtgerioote betreurde. Niet ongepast is hier de taal deezes Mans, op het verwyt, den Hervormeren door de Roomfchen gedaan, van den Oorlog tegen Rome om dezelfde reden te hebben aangevangen als waarom de Grieken dien tegen\ Troje voerden, te weeten om eene Vroaw te hebben. „Zy, die dit vercieren," fchryft calvin, „moe„ ten my daar van ten minften uitzonderen. Ik was onder « de  van joannes calvin. '407 ■«te Pauslvke Tyranny, waar uit de Heere my verlost 1 de ^ausXt-omyeeneJ vrouw te neemen ; ik heb des" h-ehJ^ande veele jaaren ongehuwd geleefd. Naa " ^ettClnd mvner Huisv ouwe, een voorbeeld van deugd " kfdJdaaTyffhet reeds anderhalf jaar datik wederom I' v ywilüg ongehuwd blyve " In deezen ongehuwden itaKh/tot zynen dood gebleeven. 'byzonderheden by verscheide volken op hunne maaltyden. (Uit het Fransck.) DP Tnwoonders der MaUivifche Eilanden eeten alleen. Zv veXken zich in het verborgenfte gedeelte hunner kS, en trekken de kleeden, die tot ventte» Sn, neder, ten einde zy onwaargenomen eeten moo«en Eenigen geeven voor reden van deeze zonderlinge lewoonte dat de Wilden, in den eerften tyd der Maat?Sve, om te eeten zich verftaken, uit vreeze dat een 1SP even hongerig, doch fterker dan hy, mogt komen, en hem Ivn Syd ontrooven. - Daarenboven zyn de fenkb™eldyen van Betovering wyd en zyd verfpreid onder ^re Klandereii, en zy vreezen niet weinig, dat 'er eemt Bekezihl Tn meer openbaar gebruikte fpyzen mogt leworoen worden. Anderen geeven nog eene .andere lden Pop van dit eenzaam eeten. Zy verkiezen niet , zo verre z?n 'zy verwyderd van het denkbeeld^der Gelykheid , fpyze te gebruiken met iemand, die beneden hun fin geKorte, rykdom, of aanzien; en, vcrmids het zeer bezwaSk valt Wze Gelykheid te bepaalen, vinden zy zicTvemeezen tot deeze ongezellige leevenswyze Het tegenbeeld van deezen leveren de Inwoonders op Vm V%Uppynfche Eilanden. Wanneer een hunner zich zoïder 'ezelfchap vindt om met hem te eeten, loopt hy SS zoSen tot dat hy iemand aantreffe orn met hem fpyze te neemen: en men verzekert, dat, hoe fterk zyn honfer wèezen moge, hy het niet waage, zonder een gast, HedTafèlskde? ^Chineefen zyn heerlyk gevernist en nvMfbrdd met keurlyk gewerkte tapyten. Zy kennen het JétoK?^n me^felofwken; maar elke gast heeft  408 byzonderheden by versckeide volken twee kleine yyoiren of ebbenhouten Hokjes, met welk* zy zeer behendig weeten om te gaan. 1 9 Hoe zeer de Otahciters van eenen eezellis-en aar* ,„„ en vry befchaafd in hunne rmA^^X^^ derlyk Op het uur des maaltyds felkkil de 1 X" eens Huisgezms zich van eikanderen af f wee Broedel? twee Zusters , en zelfs Man en Vrouw Vader en Mot' De gewoonte,' om te drinken op verfchillende »»»« men eet, treft men aap by verfcheide wilde VoEn tS «f0,"1,» fen beginne uit noodzaaklykheid. Het" w eene hebbelykheid geworden, welke ftand blééf houden Vol-al^.fYP(fnC" Frte^?-digt by zich hadden. — S Volk. , m een ander klimaat overjrebraet Iv^™,^ ' nigmaalen iets van den oorfpronglyken flaat waïrin leefde. Zo onthouden zich $ vuld.g van eeten, als zy drinken; en varFM§fiS neer zy eeten. UII1JKai' wan-» nA^Tch?' S ^^f-1^' of befchaafdheid, niet neeisclit, if de Man, die zyne Vrienden te £5 noodigt, zeer verlegen om zyne Gasten hS&^S? wyzen, en eenig vermaak aan te doen; 0 »!? oordeelt hy, legt hem onder deeze ve'pli »tino- ê n ' veelen der A^rigaanfche ïndiaanen, is de Gasthclr o/ ophoudelyk en onvermoeid bezig orn zyne Gistel eeten aan te zetten ; doch raakt zelve Sr 1 aan. — In Nieuw Frankryk mathv ? rh 3 pyze 6P te zingen, en op dit gezang f j? Gasten Srwvl5^ eeten, te onthaalen. ö ^sten, tenvyl zy In een verder gevorderden ftaat van BefernafHf,^ • men er op uit om blyken van vWuwtó^l^J a,s Dioeaveuvantcn. Men verhaalt, dat het in va; ■ de gewoonte is, dat de Gastheer, om eeSjvk van^ beleeiuheid te geeven, zich uit het ver trek^verW.1^^ terwyl zyne gasten zich aan zyne tafel verrWJ» } ' ftoord den nmltyd houden vermaaken,cn ongc. Zo .rekta de Tte™,. j^fby fjg Z"S tot  OP HUNNE MAALTYÜEN. 409 'tot drinken aan te porren : en zy houden aan met hem op deeze wyze te pynigen, tot hy den mond opent. Als dan klappen zy in de handen, en danfen voor htm. Geene gewoonten fchynen belachlyker dan die plaats vinden by een Kamfchatdaakr, wanneer hy wenscht iemand ten vriend te maaken. Hy noodigt hem eerst te eeten. De Gastheer cn de Gast begeeven zich in een Hut, die tot eene hooge maate verhit is. Terwyl de Gast dé ipyze neemt, welke hem opgediseht wordt, ftookt de Onfhaaler het vuur zo lïerk aan als hem mogelyk is. De Genoodigde moet de ovennaat de* bette zo Wel als van de ipyze verduuren. Hy geeft fbms tienmaalen over, eer hy het wil gewonnen geeven : eindelyk, verpligt te erkennen dat hy overwonnen is, begint hy by te komen óm de zaak te fchikken. Hy verzoekt eenige oogenblikkcn verademing door een gefchenk van Kleederen cn van. Honden : want zyn Gastheer dreigt hem de Hut nog fterker te zullen ftooken, en hem te verpligten te eeten tot dat hy fterff* De dus onthaalde Vreemdeling heeft het regt van wedervergelding. Hy behandelt hem op dezelfde wyze-, en vordert dezelfde gefchenken. Indien de Gastheer dc uitnoodiging van zynen Gast niet aanneemt, dien hy op voorgemelde wyze onthaald heeft, zou deeze komen en in zyn Hut woonen tot hy de gefchenken van hem gekreegen hadt, op eene zo zonderlinge wyze aan hem gegeeven. Van deeze allervreemdfte wyze van onthaal ter Vriendfchapsverbintenis heeft men deeze reden gegeeven. Mert bedoelt 'er mede den Perfoonwiens Vriendfchap men zoekt, op de proeve te zetten. De Kamfchatdaakr, die de kosten doet van het vuur en den maaltyd , verlangt te weeten, of dé Vreemdeling fterkte genoeg heeft om met hem fmert te deelen ; en of hy edelmoedigheids genoeg bezit om een gedeelte zyns eigendoms aan hem af te ftaan. Terwyl de G'ast bezig is met zyn maaltyd te neemen , is hy onvermoeid bezig om de Hut fterker en fterker te ftooken; en, tot een Uiterst blyk van des Vreemdelings ftandvastigheid en verknogthëid, vordert hy meer Kleederen en meer Honden.. De Gastheer ondergaat , op zyne beurt, dezelfde ohthaalende plegtigheden in de Hut des Vreemdelings; en hy toont, op zyne beurt, met welk eene maate van fterkte by zyn Vriend kan verdeedigen. In deezervoege zouden de gewoonGg 3 ' ten,  410 BYZ. BY VERSCH. VOLKEN OP HUNNE MA ALT YDEN, ten, die ons het allerzonderlingst voorkomen, eenvou-" dig worden, was het den Wysgeer mogelyk, dezelve op de plaats , waar ze gebiuiklyk zyn, te befchouwen. By de Negers van Ar dra is het een onderfcheidend kenmerk van hunne Hoogagting, wanneer zy met iemand ten zelfden tyde uit éénen Beeker drinken. De Kamfchatdaaler doet dit Vriendfchapsbetoon op eene andere wyze ; hy knielt voor zynen Gast neder, en inydt een groot ftuk van een Zeehond; hy propt het geheel in den mond van zynen Vriend; onder dit bedryf, zo fterk mogelyk, roepende: Tana ! (dat is, iWO en, affnydende wat by de lippen nederhangt, ibydt hv dit af, en zwelgt het met de grootfte greetigheid in Aan de Schryvers der Algemeene Faderlandfche Letteroefeningen. burgers! „ "Vergun W, u het volgend Stukje, hetgeen eene waareen " edelmoedlge Daad, door rny kunstloos op het papier ee„ fteld, bevat, toe te zenden, met verzoek, om hetzelve door „ uw geacht Maandwerk der vergetelheid te ontrukken ■ Bevalt het, verwacht dan meer van myne hand m' „ Zie hier hetzelve: terwyl ik blyf, uw' getrouwen Leézer" H. L. edelmoedige belangloosheid. Onlangs overleed in het Franfche Hospitaal te 's Bosch een Zwitzersch Soldaat aan zyne wonden, welke hy, in Holland fchen C*-) Dit Stukje, benevens het Hutvelyl uit Zusterliefde in rige No. geplaatst (*h hebben wy Jt genofge^onfvlngén. Wy IT ben gelegenheid pehad, om ons op de Eatheid vin rtir io»VfV« r-y > Informeeren, en bevonden, dat deeze edeleDaadverr^^van verdirJ6 eenvoudig en naar waarheid is opgeseeven. En daadl Z. t* kende Burger H. L., by het zendln van een ander S.ukf, Lu"bee' „ lk verzoek, deeze Stukjes ten eerilen te nïaatzen • in't',/Cbryfts „ en anderen aanfpooren, om u meer Stukjes van ,vd tor !vH f my „ zenden ; d,B behoeft gy geene fchoone Cba .X?s by ndèfe Volken „ te zoeken, en dezelve in uw Maandfchrifc te olaatzeii11»• Vn u ■ wy by deezen , dat hy op onze bereuUlighe d kan CmIXT  I EDELMOEDIGE BELANGLOOSHEID. 41I i fchen dienst zynde, tegen de Franfchen, ontvaugen had. Deeze Zvvitzer had aan eenen zyner Officieren, die zich toen in ; 's Bosch bevond, gezegd, dat hy een verre Neef, met naame ,; , in die Stad had woonen, welke hy wenschte te fpree- ken, en verzocht, zulks aan deezen zynen Neef bekend te maaken; dan die Officier vertrok, en vergat zyne be- i lofte , aan den Stervenden gedaan, Dezelfde Zwitzer had aan eenen Sergeant en anderen gezegd, dat zyn Neef zyn Erfgenaam moest weezen, (hy bezat nog eenig Geld, en eene Obligatie van eenige honderden op de Provincie Holland) ; die Sergeant verhaalt dit eenige dagen hierna aan dien Man; zy. ! gaan te famen den zieken Zwitzer opzoeken ; doch hy was I niet meer, hy was reeds begraaven. Zy zien hierop zyn goed 1 na, vinden, onder andere zaaken, zynen Doopbrief, waaruit 1 men zyne geboorteplaats ontdekte. De Man, de vermoede- 1 lyke Erfgenaam van den Overledenen, zeide hierop tot den i Sergeant: „ Ik heb, volgens uw getuigenis, wel alle recht , ,", op deeze Nalaatenfchap, en zy zou my zeer wel te pas ko„ men , want ik heb niets meer " (in de belegering van ! *s Bosch is zyn huis afgebrand , heeft hy eene fchade van meer J dan 40,000 guld. gehad , en is niet meer in ftaat om zyn huis i te hertellen), „ dan — wie weet of 'er geene andere onder , „ zyne Familie zyn, die het nog meer dan ik noodig hebben." i « Hy fchryft hierop naar Zmtzerland, aan den Kerkenraad , van de geboorteplaats des Overledenen, en meld den geheele toedragt der zaaken. Eenigen tyd hierna ontvangt hy een 1 antwoord : dat de Ouders van den Overledenen nog leeven; doch zich in eenen zeer armoedigen ftaat bevinden. Blyde. over deeze ontdekking, en verheugd dat hy deeze ongelukkig'en kan helpen, fchryft hy, dat hy de Obligatie tot geld zaf maaken, en alles, zonder 'er ééne duit voor te eifchen, naar : Zmtzerland zal overzenden. Die ongelukkige, doch '• deugdzaame, Man heeft reeds zyne belofte vervuld, en dus 1 aan die arme Ouders het verlies van hunnen Zoon eenigzins verzacht, door hen uit hunne armoede in eene ruimere omftandighjid te plaatzen. DE SPEELDE K. Eene waare Gefchiedenis. (Uit het Engelsch.) Dat de zngt tot Spel uit Gierigheid haaren oorfprong neemt, is eene ontwyfelbaare waarheid; maar dezelve Gg 4 ©nt«  4IS DE SPEELDER. Mij appeteZfniPr%Z C^ u'tdrukc! in^r*^ ™ deeze SPceI^ nullen zich waarheid gegrond is R ' d'e' beQaIven de Naametl> op fc«M^r?00t dat hy de Tour door 2»"P" zou doen i„ h t gezelfchap van een gefchikt Perfoon onf oP h,m te le™ beter voelen dan met woorL Skken. D'C 10011661 Z'Ck - ... Vadf hoRTensios hadt, te midden van dit leed de, .r fche.ds de vertroosting, dat lysander w^CchM^ wenschlyke voordeelen zou trekken, en, n.a zulk 2e fthd ding voor eene poos, t'huisbrengen. Onze Reizigers zetten de reis na Franknk voort te 7W« over, om rechtftreeks na Parys Ie" dffêha'we^ „hi0"?6"" TO""1" °P' de woelende en wemetendf ^ ^we IZft^Z' ringden hadt hy geen denkbeeld van het leeven der toen" maalige (*j groote wereld in Parys. welÜTeze Hoofd^A Ve"?kt d°°r de vermaaklykheden , welke deeze Hoofddad hem m een verbaazenden overvloed na- C*) Het geval is eenige j*aren geleden gebeuri.  de speeldek. 413 «anboodt; de openbaare Wandelplaatzen booden hem geftaag nieuw gezelfchap aan; zyne Kennisfen vermenigvuldigden by den dag. Hy dompelde zich fteeds dieper en dieper in de hem voorkomende wellustigheden ; en kon hy die te onbe^ lemmerder doen, door de ruime Geldfommen hem medegegeeven, en van tyd tot tyd door zynen Vader verltrekt. Vrugtloos hield de hem toegevoegde Opziender de onvoorzigtigheid zyns gedrags , met alle de gevolgen, hem voor oogen. Ingenomen , geheel ingenomen, met de nieuwheid van alles wat hem omringde, was hy doof tegen alle vermaaningen , raadgeevingen en waarfchuwingen. Het droevigst jammer van alle was, dat lysander zich lier, betoveren door de aanlokiykheden eener Vrouwe van het allerflegtfte Charaéter; die, binnen korten tyd, hem in de noodzaaklykheid bragt, om op nieuw Geld van zynen Vader te vraagen. De toegeevende hort nsius maakte hem geene geringe fom over, met byvoeging van eenige beftraffing over zyne kwisrende leevenswyze, en vermaaningen om het Geld beter te raade te houden. De nieuw verftrekte Geldfomme kon niet toereiken om der greetige inhaaligheid eener verfpillende Matresfe te voldoen. Lysander fchaamde zich om zich weder om Geld te vervoegen tot zynen Vader; en, ten einde zich uit die ongelegenheid te redden, nam hy de toevlugt tot het Spel. Dagelyks zaï hy aan de Speeltafel; en , wel in zyn fchik met eenige kleine behaalde voordeden , in de eerfte dagen, liet hy alle andere uitfpanningen vaaren , en vondt geen ander vermaak: dan het rammelen van den Teerling. Valfche Speelders waren, nu zyne eenige metgezellen geworden; zyne jeugd en onbedrevenheid maakten hem een gereede prooi voor die roofdieren onder het menschdom. Met het onuitfpreekelykst hartzeer vernam de Vader dh kwistend gedrag zyns Zoons. Hy deed hem onmiddelyk t'huiskomen. Maar, helaas! het wederkceren iu zyn Vaderland deed hem tot zyne voorige zo geregelde leevenswyze niet terugkomen. De zugt tot Geleerdheid was, met alle goede beginzelen van een braaf Gedrag, geweeken; gretigheid na Geld, om het te verkwisten , hadt zyne ziel geheel en al vermeesterd. De vernmnende beftraffingen van eenen Vader, zo teérhartig als hortensius , waren te zagt om eenen dermaate afgeweekenen terug te brengen. Hy voer doldriftig voort in het Spel, en zyn wangedrag deed 's Vaders leevensdraad dunnen, en in 't einde breeken. De dood van den braaven hortensius maakte in 't eerst, eenen gelukkigen indruk óp het gemoed van lysander; en, hier door tot denken gebragt, deed 'er zich eenige hoope zyner beterfchap op. Om de goede befluiten, welke hy voorgaf  .4*4 DE SPEELDER. gaf genomen te hebben, te verfterken, raadden zyne Vrienden hem aan, zich in den Egt te begeeven. Die raad dagt hem goed, en hy vervoegde zich met een Huwelyksvoorflag bv aspasia , eene jonge Juffer, fchoon, deugdzaam en zagtaartig. Zo veele bekoorlykheden konden niet nalaaten eenen indruk te maaken op een hart, reeds eenigzins vertederd door de rouwe over het verlies van eenen Vader. Lysander beminde waarlyk aspasia ; hy trouwde met dit voorwerp zyner kuifche liefde. Zy wist, door een verftandig en voorzigtig beleid, hem af te trekken en te houden van de verkeering met de voormaalige medegeuooten zyner verkeerdheden. Twee jaaren verliepen 'er in dien gelukkigen ftaat, en aspasia bragt hem een Zoon ter wereld. Het Kind had 's Moeders fchoonheid en 's Vaders gelaad. Lysander zag het menigmaal aan met verrukking, en traanen van Vaderlyke tederhartigheid kwamen in zyn oog op, terwyl zyn hart den wensch flaakte i „ Alleen , myn Zoon ! fchuw de ftappen uws Vaders, en het geluk zal u op uwen weg volgen en fteeds vergezellen !" ° * Omftreeks deezen tyd riepen volftrekt noodwendige bezigheden hem na Londen. Naauwlyks in die Hoofdftad, vol verleiT dings, gekomen , ontmoette hy, ten zynen ongelukke eenige van die laage en fnoode fchepzels, met welken hy voorheen verkeerde. Zyne al te gereed omzetbaare geftelter.isfe Jiec zich beweegen om aan hunne aanzoeken het oor te Ieenen, en hy dompelde zich, op nieuw, in den poel van dwaasheid en ondeugd. Aspasia, verwonderd over het lang uitblyven haars Egtge. noots, begon wegens hem bedugt te worden. Zy fchreef hem een lederen Brief; maar op denzelven wagtte zy te vergeefsch antwoord. Vol angstvalligheid , en met een hart door kommer vaneen gereeten, ging zy haaren lysander opzoelen. Lang duurde het eer zy eenig fpoor van hem kon ontdekken. In t einde, by toeval, de plaats zyns verblyfs vin. dende , vloog zy , met de onverduldigfte blydfchap, na zvn kamer, om den lang gederfden en vrugtloos gezogten Egtgenoot te omhelzen. Maw, helaas! wie kan de boezem- fmarte, wie het verftommend leedweezen, befchryven, *t welk 2y gevoelde op het gezigt van lysander , gewenteld lig. gende m zyn bloed , met een afgelchooten Piftool in zyne hand ! Dien eigen morgen had hy een eind- gemaakt _ aan zyn elendig leeven. Een Gefchrift van 2yn eigen hand lag op tafel ; inhoudende, dat hv zichzelven , zyne lieve Vrouw en beminnelyk Kind, bedorven had, en dat het leeven hem een ondraaglyke last geworden ze-  2GDELYKE BEDENKINGEN. -415 ZEDELYKE BEDENKINGEN. Alle zulke Volken , Koningryken, Landen of Gemeenebesten, waar de Deugd in een algemeene veragting is — waar men de zulken vervolgt, die braaf en deugdzaam zyn waar de Onfchuld verdrukt , gehaat en vervolgd word -waar men het regt niet handhaaft, mar.r de ftetn des Verdrukkers gelden moet; daar neigen zulke Volken, Koningryken en Gemeenebesten , tot hunnen gewisfen ondergang. — Laat Rome laar Spatte en Athene hier van getuigen, ze zullen de waarheid van myn gezegde bevestigen. Toen de Deugdzamen Rome moesten ontvlngten toen de Atheners en Carthagers de Deugd vervolgden, en uit hunne Gemeenebesten banden, toen was al ras Rome Rome niet meer; Spatte en Athene , zulke bloeijende Republieken, wierden verwoest, en hun geheele Burgerftaat omgekeerd. Zo gaat het als de Onfchuld en Onnozelheid geene befcherming vinden —— als 'er niemand is, wie de zaak der verdrukten durft handhaven, — zo gaat het als de Ondeugd zegeviert, en de Deugd vertrapt en vervolgd word. Maar niet zelden word het dan de tyd, dat de Almagtige zyne eigen zaak handhaaft ; dat Hy zynen Verderf Engel uitzend, om het Land der Godloosheid te verwoesten, en allen te verdelgen, die zich tegen Regt en Waarheid verzetten. Onze beftemming in deze Wereld is. zekerlyk, om onderling met eikanderen in gemeenfehap te ieven; maar dan is onze groote beftemming ook, om ons dat gemeenfchappelyk leven zo aangenaam te maken als wy met mogelykheid kunnen. Dit .leven maken wy ons eikanderen aangenaam, dan , wanneer we alles toebrengen tot elkanders geluk, Wat wy met mogelykheid kunnen doen als we elk in zynen kring ons beneerftigen, om het leven van onzen even- 1 inensch genoegelyk en aangenaam te nlaken hiertoe 1 moeten wy alles vermyden, wat in ftaat zou kunnen zyn, de I rust, en dus het geluk, van onzen Evenmensch, te ftooren. — I Alle nyd , alle haat , wangunst en vervolgzugr, moeten we : afleggen. Men moet niet nydig zyn, dat het zynen, naasten welgaat. — Men moet niet vervolgen, om in de plaats ; gefteld te worden van dien men den voet zoekt te ligten; i |zo te handelen is te leven glad tegen onze beftemming, vlak : tegen onzen pligt, aan. Liefdeen Eendragt zyn de vastigheden van eenen Staat. Waar liefde woont. daar woonr, ' rust en waar rust woont, daar wil God woonen . en aldaar fchenkt Hy overvloed, welvaard en genoegen. Waar ) tweedragt woont , word rust en vergenoegen verftoord — i de blyde welvaart raa&t aan 't kwynen, alle genoegens worden uit  4, TOT FRAAYe'LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKEtYK; opheldering VAN spreuken XXX: Hf. „ De Springhaanen hebben geenen Koning^ nogthans gaao „ Zy alle uit j zich verdeelende [in hoopen.]" (Voluens den Heer thomas humt, DD; F. R. & A. SS; Hoogleeraar in de Hebreeuwjche en Arabifche Taaien^ Aan de Schryveren der Algemeene Vaderlandfsh» Letteroefeningen. myne heeren! u Teer onlangs las ik, in het Ilde Deels ade Stuk „ Z-L der Godgeleerde, Uitlegkundige en Wysgeerige Ver„ handelingen, door den Hoog Eerw. herm. jo. krom, „ bl. 93, een Onderzoek naar de betekenis van spreu„ ken XXX: fl8. volgens onze gewoone Nederduitfchc „ Vertaaling: De Spinnekop grypt met de handen,, en is in „ de Paleizen der Koningen; welk laatfte gedeelte by over„ zet: en hy is een Koning in zyn Paleis; 't geen wonder „ wel ftrookt met het redesbeleid van agur,.en eeneri „ veel meer bevattelyken zin geeft, dan onze Overzetting „ oplevert Cf). Ik iloeg* te dier .gelegenheid, in de verj, beelding dat ik over d\t Spreuk, in de. Obfervattons on i, feveral pasfages in thé Book of Proverbs, by thomas „ hunt, enz. iets geleezen had, dat Werk naa; doch „ myn geheugen feilde, in zo verre, dat het zich een Vers vergiste. Die Hoogleeraar had eene Opbelde„ ring over het &7 vs. gegeeven. Ik herlas dezelve, en „ dagt ze geene plaats in uw Mengelwerk, onwaardig. Ik „ bied UI., derhalven, deeze Vertaaling aan, waarin ik Ü het (*) Wy hebben hiervan iii onze Letteroefeningen iets vet« ihëld. Zie dezelve voor de Jaare 1704, I Deel, bl. 394, MENG. 1795* NOi lii **h  4ï8 OPHELDERING „ het Arabisch en Hebruuwsch meest uitgelaatefl heb „ zo om te bekorten, als om dat, zonder hetzelve dl „ meening des Hoogleeraars, waar het voor uwe Lee„ zers meest op aankomt, zeer wel tc verftaan is — „ lk blyve, enz. * • #' « ■* b het 07 vs. des XXX Hoofdft. van salomo's kcnboek: De Springhaanen hebben geenen Koning/nogthans gaan zy alle uit,zich verdeelende by hoopen,ontmoeten wy eene befchryving van een der Fier Dieren, die, fchoon van de kleinjen. der Aarde, egter gezegd worden, wys en met wysheid wel verzien te zyn (vs. 34J), of, gelyk veHe der oude Vertaalingen dit, met veel meer nadruks en Klems, overzetten, wyzer dan de Wyzen (*). Het is de rQ-]X, eene lbort van Springhaanen, dikwyls m de Schriftuur vermeld, en, gelyk aben-ezra den naamsoorfprong afleidt, zo genaamd van weren derzelver Aantal of Menigte. Reizigers hebben waargenomen* dat, m die Gewesten, welke door deeze Dieren overvallen worden, dezelve met zulke verbaazende Zwermen, of liever Wolken, aankomen, dat zy, zo lang ze vliegen, het licht der Zonne verdonkeren; en, als zy op den grond nederitryken, denzelven m zulker voege bedekken dat, (om het zeggen van moses, deeze Diertjes betreffende, exod. X: 5, te bezigen) zy het gczigte des Lands bedekken, alzo dat men de Aarde niet zal kunnen zien. Ta zo opmerkelyk zyn ze, wegens het verfchynen in grooten getale , dat de Schryvers des Ouden Verbond! de fcpreekwyzen, als Springhaanen, en zonder getal, als uitdrukkingen van gelyke kragt houden, en ze dikwyls zamcnvoegen (f), om eene ontelbaare Menigte, of een zeer groot Leger aan te duiden. Ook is het eene zeer gebruiklyke Vergelyking onder de Arabieren, nog heden ten dage, als zy fpreeken van een zeer ryk Man, te zeggen, dat hy Vee of Rykdom heeft als Springhaanen, dit is, in een zeer grooten overvloed, 't Is zeer waarfchyn- lyk f*) Zo hebben de LXX ™ en de Vulgata Zetting s«P™ttbus, dtsgelyks ook de Syrifcht Over- a3(ttnzA1S R1C"T£KEN VI: 5- VII: 12. J£rem, XLVh  VAN SPREUKEN XXÉ: 4*0 lyk té dee2er oorzaake* als mede uit hoofde vati de Vernieling, welke zy aanrigten, dat ze door god genoemd worden, myn groot Heir (*), en door mohammed, in een der gezegden hem doorgaans toegefehreeven, het Heir yan den Grooten God. . Het Chara&er in agur's Spreuke van de Wysheid, _ol Natuurlyke Schranderheid, van dit Infecl:, beftaat daarin, dat zy, fchoon zy geenen Koning hebben, (geen Hoofdaanvoerder, om hunne Beweegingen te beveelen of te beftuuren) nogthans voortvaaren in hunne Krygsuittochten (gelyk men wil dat het Werkwoord XV dikwyls betekent) *bj VXn • over de meening vari Welke uitdrukking de Schriftuurverklaarders zeer verfchillende begrippen koes- Eenigen vatten het woord ]/yn op iri de betekenis vaö pr\ een Schlgt of Pyl, verftaan het van de Beweeging deezer Diertjes, en zetten het over, zy fchieten voort als Pylen. — Anderen geeven de voorkeuze aan de betekenis van niSp» affnyden of verwoesten. Zo doet Bux= toRf; en R. levi, in 't brecde, als hy fchryft: ,-, ï)é i>, Springhaanen hebben geen Koning om hun in eene ver„ bintenisfe te brengen, en nogthans gaan zy te gader voort^ 4, op zulk een bepaalden tyd als zy voegelyk zien* om? u tot hun voedzel, de groene vrugten des jaars af te fny- ^ den." Aben-ezra geeft, wat hy voor de meening houdt, te kennen, in de twee woorden cpDND en ÖDpa, té zamen vergaderd of opeen gehoopt; zo begrypt het ook de Chaldeeüwfchc Uitbreider, die heeft, zy zyn alle zamen, vergaderd; desgelyks de Syrifche Overzetting, welke dezelfde woorden heeft; hiermede ftemt de Engelfche Vertaaling op den Rand overeen; Maar' op deeze Uitleggingen hebben zommigen, en k &o 't my toefchynt, niet zonder reden; aangemerkt, dat zy het oogmerk der Spreuke niet treffen ; als vermeldende alleen die bedryven der Springhaanen, welke zy zo wel met als zonder een Koning-, of Hoofdbévelhebber? konden uitvoeren, waar in zich niets merkwaardigs opdoet, of 't geen de opmerking van den wyzen Man Verdiende, in hunne verrigtingen; An.' (*) JoëL II: 3$.  42® opheldering Anderen hebben, derhalven, om deeze Tegenwerping te ontgaan, de betekenis van j?sn willen afleiden van HVl verdeden of fchikken, en om den zin te voltooijcn vullen zy 'er in [in hoopen]. Nog anderen vatten het op van het ver deelen van den Buit. Dus doet de een de Wysheid der Springhaanen beftaan in de geordende 'verdeelmg hunner Magt, om op de vrugten des velds aan te vallen ; de ander in hunne gelyke en vooizigtige verdeeling van den Buit, naa dat zy zich daarvan meester gemaakt hebben. Beide welke byzonderheden men houd*' voor geene onaangeiegene deelen van het Vooruitziet of het Vo<'rregt des Konings of Opperbevelhebbers, en die meer Beleids en Onderfcheidinge vorderen dan gemeenlyk plaats vindt by den gemeenen Soldaat. Van het eerfte gevoelen waren onze Engelfche Overzetters , die in deii Text hebben , nogthans trekken zy Voort by gelederen, volgende daar ia de Vulgata. [Dit is ook het begrip geweest onzer Neder duitfche Overzetteren: Nogthans gaan zy alle uit, zich verdeelcnde [in hoopen]] (*). — Van het laatfte gevoelen is de beroemde bochart, die deeze piaats, nevens anderen, vergelykt met num. XXXI: 47, waar de Heere moses beveelt, den Buit in twee deelen te verdeden. Met hem ftemt"overeen de zeer geleerde albert schultens, fchoon hy voor de Verdeeling, of de Befchikking, •van den Buit op eene andere wyze reden geeft ■ hy neemt het woord pyn in de betekenis van een Pyl', gelyk wy boven aangemerkt hebben dat het ook door anderen genomen wordt, en het van gelyke betekenis maakende met Arabifche woorden, die betekenen by het lot verdeelen , en de Arabieren waren by het hoten gewoon Pylen te gebruiken; welk gebruik pocock in 't breede befchryft (f). Waarom, hy, in ftede van elk verdeelcnde, wil hebben, elk' het lot trekkende. 't Geen hy bekragtigt met een Arabisch Werkwoord, t welk in zekere Conjugatie betekent, by 't lot (*) De oudfte Nederduttfehe Overzetting, te Delft, ia den Jaare 1477, gedrukt, welke wy hier eens nafloegen , heeft: lhe fpelthane en heeft ghene conic , en comt al wt éi -fine /care. J Ct; Pococjk, Specim. Hifi. Arab. p. 324.  VAN SPREUKEN XXX: 2?. 4^5 »* lot verdeden, als mede met een Naamwoord, 't welk uttdruklyk Lot te verftaan geeft (*). 'i ; • Deeze zyn de voornaamfte begrippen over de betekenis van het woord j'i'n. Ik zal 'er, by wyze van gis» fing, nog één by voegen. — Niet verre van het Arabifeht woord, door den Hoogleeraar schultens aangehaaldi ontmoeten wy een Werkwoord, 't geen betekent, aanhitzen, opwekken, raaden, aanmaanen, waarvan het Naamwoord Opwekking, Aanruading of Aanmaaning. Indien wy nu de vryheid mogen neemen om te veronderftellen, dat dat woord j;sn , in agur's tyd, dergelyk eene betekenis had, (en waarom zouden wy het niet mogen doen?) dan zal zyne meening weezen: De Springhaan heeft geen Koning; maar gaat ten Kryge, op het Alarm van zyn geheele Leger. Te meer helde ik over om de betekenis van dit Arabisch woord in opmerking te neemen ; dewyl het eenigermaate rede geeft van het Grieksch der LXX, 't welk een dier oude Overzettingen is,welke bochart zegt,dat niet gemaklyk met het Hebreeuwsch is overeen te brengen. Dezelve luidt A3««r/AfUTov sstv; *j «s3VYn een zeer fterken nadruk,en geeven ons een leevendig 'denkbeeld van eene welgeregelde Krygsbende, zich beweegende, gelyk de Grieken zeggen, ar«vpw?« j alle in een lichaam, met vereende kragt en moed, en in de ftiptftq or- (*) Schultens Animadverjiones Phihkg. p. 270, 271, enz» en in job. , p. ióp, enz. Hh 3  #aa e?helbeswc VAW s«üeüren XXX: 27. prde, £/£ 231,? rang houdende en niemand den ander verdritu gende, gelyk Propheet 70cl hun voortgang befchryft: 'er zyn z,q veele kundige Officieren als Soldaaten; alle zo bekwaam om nee o.vel té geeven, als zy gereed zyn om het te ©ni Iykbaare vordering te maaken, en gaf toen flaïgen °P' Va" mCt d" middel 'e Zllllen i.u f ua V(l°W^dQ uitwerking , die ik van hetzelve gehad had, deed my echter befluiten, om 5er nog eenigen tyd mede voort te gaan, en ik had het genoegen, dat deeze poogingen ook eindelyk gelukten; want, terwyl ik eens bezig was om vonken 1 uit het flinker oogte trekken, riep zy met verwondering uit, dat zy eenige fchemenng van licht ontwaar wierd , even als zv ^/^Vr-J'V^1* 00§ befpeurd had ; en fchreef d t toe, dat ik thans een vonk getrokken had uit eene plaats van het oog , die te vooren nimmer geraakt was Den volgenden dag begon zy verfcheiden voorwerpen re onderkennen, en na dien tyd befpeurde zy dagelyks beterfchap. Na weinig tyds was het gezicht met beide de oogen volkomen Weid, en, naar maate het gezicht wederkwam, verminderde allengs de hoofdpvn, en verdween eindelyk geheel. ■ 'VERHANDELING OVER DE VERANDERINGEN, WELKE ALLE GESCHAPEN WEZENS ONDERGAAN. "T\e befehouwing der gefchapen Natuur, en dat met" XJ eenige nauwkeurigheid, i, zeker voor een redelTk werkend wezen een der aangenaamfte verhistSgen < m zo edel in ?i^ f n befpiegeiingen, waarlyk ? 'w ,f Ch flve' als vermakelyk voor den geest kTvaii ? rf^f men-Zyn,e afd^ by \ onafmelely Ke van t Heelal, waarin de afftanden en de PmnthJj omz^Yke ruimte, waarin zo loon u1 c beweegc»> zonder eikanderen in den %$kt A CS' f ^ den anderen aa" te botzen, ge&T fc onberekenbare afftanden , in welke zv eé teS'^^JM de ™berekenbare Scheiden«eiü der Schepzelen en derzelver onnagaanbare menigte vau.  VERHANDELING OVER DE VERANDERINGEN, ENZ, 4*5 ™n ftofdeelties, waar uit zy zyn zamengefteld, nagaat overal reft men een onbegrensbaar veld aan ter be, fetegefinl- Want de verfcheidenheid der gefchapen We, SS zö talryk, dat, hoe dieper men daar mdringe, hoe meer men Speurt, dat dit een onuitputtelyke >on s mfn deze befpiegeling hebben wy ons m vorigen tyd ve lustlgd; veSi&gdVde oneindige Grootheid, Ab wapt en Wvshe d , des Scheppers (*> —~ ^an geen milder bewys van 's Makers oneindige Groothad ftraalt S dooi m die onderfcheidene tooneelen van verandeS£ welke wy da^elyks, en onophoudelyk, voor oogen S« Met deze my in eene en andere Verhandebezie te houden, zal mogelyk myne Leezers eenige ogenblikken aangenaam kunnen wezen, om dat ze menigvuklige byzonderheden zullen opleveren, die ,met op- F Alles, wat óns omringt, is der veranderlykheid geftadig ondVrnevig ieder gefchapen Wezen,van het grootfte 55het alïerkleinfte, is een louter zamenweefzel van toelallieheden, die geftadig veranderen, en by welke geen ÏSeene vaste, eene beftendige, geduurzaamheid Sts ervpt. Dan de oogmerken des Scheppers in leze vfranderlykheid zyn vol aanbiddelyke Wysheid, en Soorgrondelyke liefde; want het. aangemame zou, te Snaeen zonder afwisfeling duurende, laf en fmakeloos worden , en het verdrietige wanhoopig maken ; dus is deze fchikkine allerheilzaamst voor den mensch. -Alles is dierhalven der verandering onderworpen , en daar aan met de wysfte oogmerken onderworpen. Niets fs 'er beftendig in 't Geheelal, geen Wezen hier van uitgezonderd Al wat éénmaal geworden is, moet ook éénmaal weêr vergaan. Al wat op het tooneel ver- fcnvntTSat\r op zyn tyd weêr af _ dit brengt de gef? felheid natuurlyk met zich. - Voor den mensch, foorS vee, voor alle de beesten des velds, voor de vogelen des hemels', en voor de visfchen der zee, is er een vd om geboren te worden, en wederom een tyd van te fterven voor kruiden, voor planten , voor alles wat op en onder de aarde is.— voor al es wat zich in de diepe wateren, en onzichtbaar voor t oog m den dampkring, of elders, bevind, is 'er zo wel een tyd om pnderte gaan, als om op te komen en te worden. _ (♦") Zie 4k. Fad, Lttu voor 1794 M« 4I en 58"- y- Hh 5  4*5 VERHANDELING OVERjDE VERANDERINGEN, Deze waarheid is vast en onweerfDreol-r>ivir « plaats omtrent.alle Wezens SS%S^& Natuur bevestigt deze waarheid dagelyk ™t "on~s Pe duung nieuwe voorwerpen on te Ir-Jr7r, \ ? ge" zyne aandagt op geen f^%StSSgti£^^ men ontdekt daarin al aaqftbnds U-ei «KflvfevS? • van verbazende op elkander volgende raKS*3* dan in het eene voorwerp gaan !y mét zSt T van&mamdra^f^ -° Ia,ngZaam' W daar a j «ragen van eeuwige bergen en heiiWi™ — Andere voorwerpen zyn welr v^gJLe"eS& dSn^ ^eïïf"''"' dit-rrigtzZyynndeTwheS vt zel?enVbTonTm£rrh"ndaf Tige flikken by ons tuigd zvn dl l ?' be?aIen' ,en ^ z»llen dra over, daaltYinZfl2? deZCs ^vens daalt m het graf ■ . wat anders, dan de ware her-l zo de oevmdmg -t ons „iet dagelyts leerde. Se on£' ringt.  WELKE ALLE GESCHAPEN WEZENS ONDERGAAN. ^ fingt, Het listigst, het doorflepensd, Dier fchietnog ver te kort by den domiten, den cnyernuftigften , Mensch. Dan, hoeveel wy menfchen ook mogen vooruit hebben boven alles, wat in deze Km- dengewesten ge venden word — met dit al zyn wy, by cle eerfte intrede in de wereld, zeker de onvermogendfte en zwakfte aller Schepzelen;want geen onder alle de Wezens, welke ons omringen, is by fyne geboorte magteloozer, en langer magteloos, dan de mensch. —- Zonder hulp onzer Natuurgenooten, bezweken wy uit magteloosheid even zo fchielyk als wy geboren waren, cn ftierven weldra, zonder eens bewustheid gehad te hebben van ons beftaan, 't Is waar, het niecte gedierte moet zyn kroost ook een tyd lang behulpzaam zyn ; of, by gebrek' van ouderlyke zorg, en by gebrek van 't op zyn tyd te voeden, loopen de iongskens gevaar van fpóedig' te fterven. De moederlyke zorg moet over deze" gaan , willen zy dezelve niet door onagtzaamheid verliezen het geen wel tot befchaming der menfchen , veel minder by het redeloos vee, dan onder de redelyke Wezens, plaats heeft; want men vind, onder de laatften, zommigen laag genoeg, om haar eigen kroost te vermoorden, daar men de eerfte haar jongen ziet bclohermen, zelfs dikwils ten koste van haar eigen leven. Blyft nu zommig gedierte lang magteloos, en heeft het langen tyd de moederlyke zorg van nooden nochtans blyft geen Dier zo lang magteloos den onderftand vorderen van anderen, dan de Mensch. Eenige jaren zelfs verloopen 'er, voor hy op zich zeiven kan ftaan, en de hulp van andere misfen ; en hoe lang duurt het niet, voor men zich van de noodzakelykfte noodwendigheden kan voorzien en hoe lang dat men nog door onmagt , door louter onvermogen, zou vergaan i In dezen toeftand blyft de mensch eenige jaren zelfs, zo lang wel als de ganfche leeftyd van zommige andere gedierten duurt, Dan welke verbazende veranderingen ondergaat men piet van zyne geboorte af, zyn ganl'che leven door! — Zal men van alle menfchen, welke ter wereld komen, . zal men 'er wel een enkelen aantreffen , dien men kent, wanneer men ze, zints hunne geboorte, niet voor 9e hunnen volkomen wasdom ontvangen hebben, ooit intusfehen gezien had, zou men 'er uit zo veele duizenden  4*3 VERHANDELING OVER DE VERANDERINGEN, ï™ZdZ?™o«l Tl^T? ~ gewis geen enkel, ondergaat VdT £f?hS^ S ~ zo^Td?^,zich ]^SEanwdeindf d : «en zyn Slk^wSSTh^?18' £ Z° ^ "daar* ¥ is^gegroe d° ?S g Z41zo±?:nde ve™df "geïondeJgaan wy zyneVrftVS1 in ^vT* 'l^S^'f5' boven alleS TTaardoor hvV00rt-re^e!ykhdd' welke hem> ten? _Sbiï^Agr& «fe doet. uitmandeel zo ver van daan ó\rl„ u ~ Het \s cr in te2enonder de> minfte der e$L& feZyne SeboOTte' veeleer den. Sel ™rffrP Wegens geteld moet wor« der luister zonder kraT ' ?0?^ Slana. zon' fte vermogens even lf £7 Z°nder ?emSe de min' zedelyke. _ M-t een LlL ^ Z0,ndf natiwlyke als drukkenden nood te kenneng geImd,feft hY ^ waar mede bytevens zvn Lr een klagend geluid, te beweenen,yiünMyrn e" olende fc^nt eenige jaren, zeggen den ZL i?-™' na verlooP van hcid^efchouwendf,Verrat SrV Zy"e voortreffelyk- natuurlyke en zedelvk, «"muntendfte gaven zelfde fchepzel t• unSweT'toT* Z°U Zeggen dat magteloos Óad zien l"S„ ±£ 8» te. ™*» zo mogen om zich zei ven iL^Ti I,g§en buiten ver' onLangs zonder gedaame toevoegen ; n0S * flus zonder aail L„^ U ZJ? fchoon e" luisterryk naar boven?eenen "U? "U £apt hV met het hooïd moed, dia-henen en hUn^T met eenen fiere* fchapène uit ~ St^fiE M m ^lster bovcn aI '+ Se" nu | gehete febS^ ttrstS&t~z™ kn^ Ve,rba.zende verandering }ydaarna TwAtrS dT2dV?/dworm' ^ Schepping zelfs leert d(Sfe1f,t dC beftem'™g der Dusdanig eene verandering mag men in de daad groot en  Welke alle geschapen wezens ondergaan. 4^9 1 en verbazend noemen; en dat zou ze zyn, ware men aan j dezelve door gewoonte niet ongevoelig geworden. Dan deze groote verandering heeft onlochenbaar plaats, by een ieder zonder uitzondering by den eenefl gaat ze wel met trager, en by den anderen met fneller, lchreden voort; maar meestal op eene bykans onmerkbare wyze. —— Hoe ongevoelig, en fchier onmerkbaar, ontwikkelen zich de vermogens, zo wel de natuurlyke, als zedelyke, der Kinderen j tot zo lang dat zy gevormd zyn tot volkomen menfchen, De ligchamen zetten zich ongevoelig uit, door de langzame vermenigvuldiging der ftofdeeltjes. De ligchamen groeijen aan in dikte en lengte, en, dus toeneemende, hebben zy allengs een uitgebreider volumen noodig, en deze aangroeijing blyft voortduurcn, tot zo lang, dat de ligchamen hunne Volkomen grootte hebben. In de zedelyke vermogens der menfchen, word geene mindere verandering befpeürd. Met dezelfde langzame fchreden ; gaat deze verandering voort. ~— De verftandsvermo; gens groeien aan ; doch ontwikkelen, zieh langzaam; en 1 deze verftandsvermogens wasfen ook zo lang aan , tot Zy, eene zekere hoogte bereikt hebbende, weder afneemen, en dit gefchied meestal even op zo eene onmerkbare wyze als ze zyn toegenoom en. Ziet daar eenige veranderingen opgegeven, Welke de ( mensch ondergaan moet vóór hy gevormd is tot die vol' maaktheid, tot welke men hem ziet opklimmen, om on! der al 't gefchapene uit te blinken, en tot een meester| ftuk in de Natuur te worden, dat alom den naam van l zynen Maker verbreid, en groot maakt tot een j meesterftuk in de Natuur, Waarin zich als in een kleine | Wereld in één middenpunt zamen vergaderen alle die j fchoonheden , welke zich afzonderlyk verfpreiden in al het gefchapene —- waarin zich alles zaam vereenigt, j; om de Grootheid, de Wysheid en al den Luister, des t Scheppers te verbreiden verëenigd, om den Mensch i: ook zelve te doen uitmunten boven alle zyne medefchep- ! zelen boven de redelooze beesten boven alles | wat in de fchepping gevonden word om te doen 3 zien den verren afftand tusfehen hem en het ryk der mi: neralen , tusfehen hem en het groeibare, tusfehen hem i en al het overig gedierte daar tog het plompfte r Mensch nog in ftaat is, om het doorflepensd Dier te bedwingen en te beftieren. Dm  430 VERHANDELING OVER DE VERANDERINGEN 9 Dan in hoe veele andere gevallen ondergaat daarenbo. ven vaak de Mensch niet de grootfte veranderden Op aarde is 'er geen ftaat, hoe gevestigd ook, beftendig X onze Handen zyn aan oneindig veele wispèltuurï> ver anderingen onderhevig. Van daag leven wy in 32 hebben de vervulling onzer begeerten JL eri S t<2 droefheid0"5 SHTfifr gWal in de ohtloostbaaie dioefneid, — Heden heelt men van alles overvloed, en morgen lyd men aan alles gebrek Heden WA&Ï ryk, en heeft zyne fchatten opgehoopt als bergen ™! en morgen is men arm en berooid, — Van daas: zit de &«« vast' en> f hetfchyM, onwankelbaar'Jp zyren Throon, - morgen tuimelt hy uit de hoogte in Qêh&R m de diepfte en laagfte-veragting neden Heden i< hy nog de toejuiching des Volks , _ en morgen verkeert dezelve in de grootfte fmaad en vervloeking, — Heden zit hy nog vol Majefteit, gekleed in Purner- h»™7„i eene gouden Kroon zynen èS^S^S^-S^ word hy omhangen met het kleed van de diepfte vernet rmg. — Heden rust de Vorst nog op het zagtfte Zwanendons-en morgen - ja morgen ligt hy in eene Zeeene veragtelyke boeren ftulp opeen handvol ftroo - na* gejaagd door zyne vyanden, welke hem hittiglyk vervolgen •»V°°peji uy hCl' ?eest gevaar' dJe verheven zyn m hoogheid boven anderen en de verandering, die ze ondergaan, is des te grooter, en des te treffender; want, fchoon deze veranderingen ook plaats hebben oh' dere lagere rangen en klasfen van menfchen, is dezefvè nochtans onder de eerfte nog oneindig treffender en gevoed hger, dan onder de laatfte. - Onder den lageren en minderen rang van menfchen heeft ook de verandering vm ftaat en ftand veelal plaats zo ziet men dfevK dezen vernederd en geenen verhoogd, Hoe veele "e^ goede heden worden niet verarmd, die kort te voren noe in ryken overvloed geleefd hebben en, i„ tegendeel5 hoe veele anderen ziet men, uit de laagte opgetrokken, nü m voorfpoed leeven , die nog kort te velen met veele tegenheden en rampfpoeden te worftelen hadden - Koning Salomo had Heereri te voet zien gaan, en Kne^ ten als Heeren te paard zien ryden zo wislelvafe is het lot der ftervelingen. wisicivaing Aldus ondergaat de mensch, in allen opzigte, zo veele en menigvuldige veranderingen van zyne aficreer& vei! fchy*  Welke Alle geschapen wezens ondergaan* 431 fchyninp' 00 het tooneel des levens, tot hy van het zelve wederom afftapt. Dan dit afftappen van het tooneel is zeker het allergewigtigst tydpunt, en m welk de grootfte verandering gebeurt. Ziekten en ongemakken doen den mensch ook eene groote verandering ondergaan, zo dat veele menfchen, na eene langduurige ziekte, geheel onkenbaar zyn; dit zelfde vindt ook dikwils plaats by wederwaardigheden of geleden ongemakken. Hy, die onlangs nog delchoonfte gedaante had, en zich "Vertoonde in de bloejendfte gezondheid, is thans een geraamte, en fchier ten eenemaal onkenbaar geworden. Duizcnde ongenoegens, wederwaardigheden en ziekten, be- ftryden vaak den lterveling ■ folteren hem geweldig , zo dat zy hem niet zelden zyn geheele gedaante ontnee- men, misvormen, en geheel onkenbaar maken. Hoe dikmalen vertoonen zich zulke verfchynzels met, en hoe een groot a mtal vindt men 'er in de zamenleving , welk onophoudelyk met ziekten moeten worftelen, en die even daardoor aan de grootfte en veelvuldigrte veranderingen onderhevig zyn. Zo is de mensch dan van zyne geboorte af wankelend, onftandvastig en zeer aan Verandering onderhevig geene beftendigheid, geene ftandvastigheid, is by hem; want zyne gefteldheid is zodanig, d it zy hem vatbaar maakt voor alle toevallen en wislelvalligheden des levens, met welke men dagelyks te kampen heeft terwyl duizend bykomende toevallen deze onleftendigheid nog des te grooter maken, en menigvuldiger, waardoor in de daad de ganfche leef tyd van den mensch een onafgebroken tooneel van op elkander volgende veranderingen oplevert, die, even gelyk de golven der zee, door den wind aangezet, onophoudelyk de een den anderen volgt. Deze veranderingen, welke ieder mensch geduurende zyn leven ondergaat, worden zeker nergens meer door vermenigvuldigd dan door ongemakken , ziekten, toevallen en wederwaardigheden, welke, als fchakels aaneen hangende, den mensch tot een allerveranderlykst en onftandvastigst Wezen maken. Dan eindelyk fpeelt de mensch zyn laatfte rol op het tooneel, om 'er voor altoos af te frappen. — Het gordyn zal vallen — de dood verfchynt — alle rollen zyn uïtgefpeeld, en dan gebeuren 'er de allergrootfte veranderingen De Dood, en alle zyne gevolgen, misvormt ten& eenemaal het Lichaam, —- Het verandert in een roer-  43^ verhandeling over de veranderingen, enz, roerloos Lyk al ras ontbinden de zaamvereenigde deeltjes; worden vaneen gefcheiden, en keeren tot de aarde, onze algemeene Moeder, weder welke, na den Geest van het ftof, met welk het te vooren zo nauw vereenigd was, afgefcheiden te hebben, het werk eindelyk voltooit, en de grootfte verandering den Mensch doei ondergaan. Ik zal deze ftof, indien God my lust eri gezondheid" fchenkt, en my daartoe de gelegenheid en tyd niet benomen worden , vervolgen , en dezelve tragten in twee Volgende Verhandelingen af te werken, C, v. d. G. korte stellingen óver de physionomie , volgens lavater. (Journal ie Phyfique,) Veelen hebben verlangd, een kort, eri als iri een opilag alles in 't oog doen vallend, Uittrekzel van lavater's Werk te hebben. Ik heb my gezet om 't zelve' te vervaardigen, en të volvaardiger deezen arbeid op my genomen, dewyl het, zo ooit, in deeze dagen allernoodzaaklykst is, Menfchen te kennen. En de Weetenfchap der Phyfionomie, althans tot een zeker punt, ons tot die kennis opleidt, Deeze Weetenfchap, den Ouden bekend, heeft Vaste cn zekere beginzels. Elk Mensch bezit dezelve in eene min of meer volkomene maate. Een Kind zelfs heeft 'er iets van. _ In een kring van onbekende lieden intreedende, zal het zich niet zetten by iemand van een ftuursch en ftreng uitzigt. Altoos zal het zich vervoegen by den zodanigen , Wiens gelaat goedheid en minzaamheid aanduidt. Maar de toepasfing deezer Weetenfchap is, even als die der Geneeskunde, zeer bezwaarlyk. Men hebbe de Phyfionomie uit twee algemeene Gezigtpunten, onderfcheiden, te befchouwen. Het een heeft betrekking op de eerfte Vorming van geheel het Lichaam; doch voornaamlyk van het Hoofd, Het  köRTÉ SÏËlLiNGÈN OVER DË JtlYSTÖNÖMiË* 4§3 Het aridef behoort tot dé Opvoeding, de HebbelykheÖen, de Leevensomftandigheden , het Staatsbeftuur, den Godsdienst, de Gezelfchappen, de Lugtftrëek i het Voedzel, enz. enz. Niemand is onkundig hoe zeef veel alle deeze uitwendige oorzaaken op den Mensch werken, en de eerfte hoedanigheden wyzigen, die ,het gevolg moeten weezen Van 's menfchen Natuurlyk Maakzel. Het is dit Natuurlyk Maakzel, 't Welk de eeffte oVeïeenkomften, van welke wy gefprooken hebben, doet gebooren worden. Deeze Mensch word fterk en kloek ^ geene zwak en teder, geboorem Deeze Mensch brengt by zyne geboorte mede ter Wereld een Natuurlyken Aanleg voor Gevoeligheid. —— Een ander, in tegendeel, is van veel harder Geaartheid. De eene Mensch brengt mede ter wereld eed Hoofd *t welk een groote menigte van Gewaarwordingen kan bevatten , die zamenvoegen, en nieuwe overeënkomftert ontdekken; met één woord alles om een Genie te worden* — De ander brengt een Hoofd mede ter Wereld waarin hy flegts een zeer kleinen voorraad van denkbeelden kan bevatten. Maar de Opvoeding, de Leevensomftandigheden, de Verkeefing, en eindelyk de geheele Leevenstrant, wyzigt alle die hoedanigheden, Hy, aan wien de Natuur alles gegeeven heeft het geen • vereischt wordt om een Man Van Genie te zyn , kan een Domkop wórden door mangel aan Opvoeding , door zich op niets toe te leggen. Terwyl hy, aan wien de Natuur veel min gunftig geweest is, veel kan aanleeren door langen en onvermoeiden arbeid. De groote maate van Aandoenlykheid , Welke de Natuur aan Gesar gefchonken hadt, werd verftompt door zyne Eer- en Staatzugt; en hy deedt misfehien meer dan een Millioen Menfchen in de Oorlogen, die hy voerde, omkomen. De Natuur fcheën niet gunftig geweest té zyn aan socrates. Arbeid en Bevlytiging heeft van hem een der beste menfchen gemaakt, die by het Menschdorn zeer veel verdiend heeft. Ondertusfchen wagte men zich om het denkbeeld te omhelzen van helvetius ; Dat alle Menfchen, die goede meng. 1795. NO. 11, li Zin-  434 KORTE STELLINGEN Zintuigen hebben, eene gelyke Bekwaamheid van Geest bezitten. Deeze Stelling behelst eene groove dwaaling. Ik zou hem vraagen; waarom, onder zo veele duizenden goede Wiskunstenaars, die doorgaans goed bezintuigd zyn, flegts maar één newton gevonden wordt? Waarom, onder de duizenden van goede Dichters, van welke men 't zelfde als van de Wiskundigen, wat hun zintuiglyk geftel betreft, zou mogen zeggen , maar. één homerus, één virgilius, één shakespeare, één corneille, wordt aangetroffen? De waarheid der zaake is, dat de Opvoeding en de Arbeid , tot een zeker punt, het gebrek aan het Phyfiek Maakzel kunnen vergoeden; maar het niet geheel en al verhelpen. Even zo kan Opvoeding cn" Oefening eenige Lichaamsfterkte aan een Mensch byzetten, fchoon zy 'er nooit eeri hercules van zullen vormen. Deeze onbetwistbaare waarheden wel ten grondflage omlegd hebbende, zal ik nu voorts eenige denkbeelden van den Heer lava ter, van het Natuurlyk Maakzel der Menfchen, betrckkelyk tot de Phyfionomie, mededeelcn, en 'er myne byzondere waarneemingen nevens voegen. Hoewel het geheele Lichaam eens Menfchen iets Phyfionomisch hebbe, en de Schilders en Beeldhouwers het oog flaan op alle deelen, van den hoofdfchedel af tot de voetzooien toe, heeft de Heer lavater zich voornaamlyk bepaald tot het Hoofd, als het voornaamfte gedeelte van de Phyfionomie. Hy verdeelt het Hoofd in drie deelen. ï. Van den Kruin tot de Oogen ingeflooten. 3. Van de Oogen tot den Mond ingeflooten. 3. Van den Mond tot het begin van den Hals. Het eerstgemelde gedeelte drukt, volgens lavater , de bekwaamheid uit der verftandlyke Vermogens. Het tweede gedeelte drukt de fchoone zedelyke Aandoeningen uit. Het derde gedeelte wyst de grovere Driften aan. Fan de Phyfionomie met betrekking tot de Bekwaamheden van den Geest of het Verftand. De bekwaamheid der Verftandsvermogens doet zich meest aan het Voorhoofd kennen. Een breed Voorhoofd, en een Hoofd een weinig groot naar  OVER DE PHYSIONOM1E. 43£ ; naar evenredigheid des Lichaams, zonder egter overflallig groot te zyn, kundigt doorgaans Talenten en Geest aan. Een breed Voorhoofd, niet al te hoog, bykans perpendiculair, in een Hoofd aan den grooten kant naast, ftrekt ten blyke van bekwaamheid om te denken, van gefchiktheid tot rekenen en Wiskundige Weetenfchappen. Een Voorhoofd min breed dan het gemelde, meer verheeven, en een vyeinig agterwaards vallende, dat wil zeggen zich van den perpendiculair verwyderende, kundigt 1 Verbeddingskragt aan. Dit is het Voorhoofd der Dich- J teren en der Redenaaren. J Een hoog Voorhoofd , agterwaards wykende, doch naauw en gedrukt aan de flaapen des Hoofds, duidt • eene leevendige, losfe, Verbeeldingskragt aan, en eene l overhelling tot Dwaasheid, Dit is het Voorhoofd der klei| ne Poëeten. Een rond Voorhoofd, voorwaards gebuid, buiten den j loodlyn vallende, ftrekt ten betoone van weinig Oordeels. 1 . • Het kan zamengaan met Talenten, indien het Hoofd anders groot is. Een klein, fmal en laag, Voorhoofd kundigt weinig TaI lenten aan. De tusfehenftanden tusfehen deeze vyf Hoofdbyzonderheden geeven ons tusfehenftanden van bekwaamheid, en | onderfebeide graaden van verftandsvermogens. Het Voorhoofd, by voorbeeld, 't welk tusfehen het I eerfte en tweede opgegeevene invalt, zal diep denken | met verbeeldingskragt paaren: dat wil zeggen, dat een J breedgenoeg Voorhoofd, 't welk verheeven, en agterwaards i wykende, is, eene bekwaamheid aankundigt tot denken, gepaard met verbeeldingskragt. Dit is het Voorhoofd van den Metaphyficus, van den Zedemeester, van den grooJ ten Redenaar, den uitfteekenden Dichter ; Menfchen I die het fchitterende der Verbeeldingskragt met de bondigheid des Oordeels paaren. 't Geen invalt tusfehen het Voorhoofd van de tweede | en de derde foort, verfchaft ons de Koppen der Dichteren, Redenaars en Kunftenaars, van den tweeden rang. Het Voorhoofd, voorwaards bultig en rond, kan, indien het breed is en 'een weinig verheeven , zich met denken vereenigen. Dit zelfde Voorhoofd, zonder zo breed te zyn, maar als het verheeven is, kan nog Talenten bezitten. Eindelyk, die vier foorten van Voorhoofden, aan het li a laatst'  436 KORTE STELLINGEN ïaatstgemelde naderende, dat wil zeggen , verminderende in uitgeftrektheid en breedte, wyzen 1 onderfcSeS? neemingen van den geest, in alle foorten, uit Het Agterhoofd meer of min uitgebreid, kundigt desgelyks meer of min bekwaamheidb van den "eéft Van de Phyfionomie met betrekking tot de Zedelyke Hoedanigheden. De Zedelyke Hoedanigheden doên zich meest kennen aan de middelfte en benedenfte gedeelten des Ge- Men onderfcheidt hoofdzaaklyk de volgende deelen. 1. Het Oog. ril' Ooglid en de Wenkbraauw. III. De Neus. IV. De Zigomatieke Boog, V. De Kaaken. 6 VI. De Lippen. VII. De Kinf VIII. Het Oor. IX. Het begin van den Hals. I. Het Oog is, naar het zeggen van allen, die deff Mciisch ten voorwerpe hunner betragtende nafpeuringen gefteld-hebben, de Spiegel der Ziele. Geen deel des Menfchen fchildert in dier voege de Aandoeningen Men onderlcheidt, een leevendig Oog, een ftoutmoedig Oog, een fier Oog, een hoogmoedig Oog, een gevoelig Oog, een goed Oog, een droefgeestig Oog, len vrolyk Oog, een wellustig Oog, een geestig Oog, een dom Oog, enz. enz. De onderfcheidene hSedanfgheden van het Oog doen zich kennen door de grootte door de kleur door de beweegingtn ' door de levendigheid des Oogappels den Spilag — de helderheid. t 6 II. Het Ooglid heeft veel invloeds op het Oog. Indien het fyn is, met goede hairen voorzien, zich metftoutheid opent, duidt het goede Character - hoedanigheden aan Een naauw en hangend Ooglid, in tegendeel, ftrekt ter aanduiding van gebrek aan Characrer. Een welgevormde Wenkbraauw, niet te dik , niet te fchraal, van hair voorzien, wyst Verftands-hoedanigheden aan, fe 9 Een  OVER DE PHYSIONOMIE. 457 Een welgehairde Wenkbraauw ftrekt ten blyke eens Mans van Charaéter. Verheevene en uitgeftrekte Wenkbraauwen duiden Trots cn Hoogmoed aan.! Hangende Wenkbraauwen zyn tekens van Zwakheid. De Wenkbraauw noch te uitgeftrekt, noch nederhangende, is een fchets van goede Hoedanigheden. Alie zeer boogswyze gevormde Wenkbraauwen geeven weinig bekwaamheids, of nietsbeduidenheid, te kennen. Langwerpige Kreuken tusfehen 'beide de Wenkbraauwen , en op het Voorhoofd, kundigen een hard Character aan. Rechtftandige Kreuken tusfehen de beide Wenkbraauwen , en op het Voorhoofd, ftrekken ten betoon van een fomber, onrustig en agterdogtig, Character. Oogen, te wyd van elkander ftaande, als mede te veel van elkander verwyderde Wenkbraauwen, heeft men te houden voor een teken van een gebrekkig Charaéter, en geeven een plat voorkomen. Oogen, te naauw aan elkander naderende, duiden meer of min Dwaasheid aan. III. De Neus is een der fchoonfte gedeelten van het Aangezigt. Dezelve biedt ons twee voomaame Characters aan. Een dunne en tedere Neus kundigt véél Aandoenlykheids en Scherpzinnigheids aan, bovenal indien dezelve vrv lang is. Een dikke en ftompe Neus geeft mangel aan Aandoenlykheid te kennen. . In dit geval zyn veele tusfehenftanden in opmerking te neemen. Een zeer kleine Neus kundigt geringe Bekwaamheden aan. De Arends-Neus ftrekt ten blyke van goede Hoedanigheden. De opgewipte Neus, dat wil zeggen, die aan het einde opwaards kromt, duidt Ligtvaardigheid van Character aan, en zomtyds Onbezonnenheid, bovenal by de Vrouwen. Het uaauwe en boogswysloopende Neusgat duidt iemand van Chara&er aan. Het wyd openftaande Neusgat geeft woeste Driften- te kennen. Het open en hangend Neusgat fpelt- Zwakheid. De overgang van het Voorhoofd na den Neus verdient mede gadegeflaagen te worden. Is dezelve volftrekt plat, li 3 dit  438 KORTE STELLINGEN dit duidt Zwakheid aan, en weinig Vermogens; maar eenige GoedaartighekT. Dit treft men aan by veele Vrouwenbeelden der Oudheid. Deeze overgang, al te diep gegroefd, tekent Gebrek aan Oordeel. Eene middelmaatige holte beduidt Bekwaamheden en Talenten. _ IV- De Zigomatiekc Boog, wel uitgedrukt, duidt een Man van Charaóter aan. Deeze weinig zigtbaar, betekent Zwakheid en Goedaartigheid. a V. De Kaaken, welker Spieren gefpannen zyn, geeven iemand van Characber te kennen. Wanneer de Spieren weinig gefpannen zyn, mag men tot Zwakheid befluiten. VI. De Lippen, de zetel eener groote Gevoeligheid, fchilderen ons meer byzonder de zinnelyke Driften af; als Liefde tot de Vrouwen , Trek tor het maaken van goeden der, enz. Niet te min geeven ze ook andere Neigingen te kennen. Dikke Lippen ftrekken ten betoon van Geneigdheid tot zinnelyk Vermaak, tot Tafel weelde en Wellust. Indien dc Lippen zeer dik zyn, en als omgekruld, ktmdigcn zy die Geneigdheden in eene zeer hooge maate aan. De Benedenlip verder dan de Bovenlip uitfteekende, en een weinig nederhangende, beduidt de hoogfte maate van grove Driften. Dunne Lippen duiden Gsvoeligheid aan. Gelyke Lippen , van eene middelmaatige grootte , en de een niet over de ander heenfteekende, fprecken voor zyns Vaders; doch, dertien jaaren bereikt hebbende werd hy te Maagdenburg ter Schoole gelegd. Hier bleef by flegts één jaar; want, gelyk melchior adam verhaalt, waren zyne Ouders zo arm, dat luther gebedeld brood moest eeten, Qncndicato viverc pane) (*). Vanhier trok hy na Eifenach, in Thuringen, ten e'inde hy het voordeel mogt hebben van by de Bloedverwanten zyner Moeder te weezen, die van eene oude niet onaanzienlyke Familie te dier Stede afftamde. Met den Taaie 1501, werd hy na de Univerfiteit te Erfurt, in 't zelfde Landfchap gelegen, gezonden. Hy hadt ten oogmerke zich op de Rcgtsgeleerdheid toe te leggen, en de pleitzaal te betreeden. Dan welhaast liet hy dit plan vaaren, ingevolge van een zeer aandoenlyk voorval. Gelyk van zyne vroegfte jeugd af, faf hy hier ook blyken van een kloek en fcherp vernuft, Natuurlyk was hy vatbaar voor zeer ernftige gevoelens, en hy hadt iets van het zwaarmoedig godsdienftige, 't welk vermaak fchept in de eenzaamheid, en overtelt tot het treurige des eenzelvigen Kloosterleevens. De dood van een zyner Medeftudenten, door den Blixem aan zyne zyde doodgeflaagen, maakte op zynen geest eenen zeer diepen indruk, werkte met zyne natuurlyke geaartheid mede, en deedt hem befluiten om in het Klooster der Ausuitymr Monniken te gaan. Luther was toen reeds ondeiweezen in de Schoolfche, ten dien tyde in zwang zynde, Wysbegeerte; doch wel- ' haast kreeg zyn natuurlyk gezond verftand een afkeer van deeze in fchyn zo hoog vliegende, doch in de daad zo laag kruipende, Weetenfchap; hy zogt een beter bron van kennis en deugd in de Heilige Schriften. Een By- \ bel, die agtloos weggefmeeten lag in een hoek der Klooster-boekerye, gevonden hebbende, gaf hy zich aan de ' leezing daarvan over, met zulk eene bevlytiging, dat de f Monniken des verbaasd ' ftonden, die niet' gewoon waren hunne Godsdienftige Begrippen uit die bi"m te fcherv ; pen. On- (*) Het is vvaarfchynlyk, dat lcther's Vaders omftandigheWén eerlang verbeterden ; want hy was naderhand geen onaao. zienlyk Magiftraatsperfoou.  VAN MARTINUS LUTHER. 443 Onaangenaamheden hadt hy des wegen ; doch dit fchrikte hem niet af. En de vorderingen, welke hy maakte in deeze toen gansch onge'woone Letteroefening, vermeerderden dcrmaate het uitgaande geragt, zo van zyne Deugd als van zyne Geleerdheid, dut frederik, Keurvorst van Saxen, eene Univerfiteit te mttenbcrg opgerigt hebbende luther riep, om 'er eerst de Wysbegeerte, en vervorens de Godgeleerdheid, te leeraaren. Hiervan kweet hy'zich in diervoegë, dat hy welhaast voor het Pronk* cieraad dier Univerfiteit gehouden werd. Luther bevondt zich op deezen hoogen trap van hoogao-tino-, en daar aan geëvenrcdigden invloed, m den Jaare ï%i7, het Tydperk, wanneer hy de gevaarlyke taak yan Hervormer op zich nam, zonder zelve eenigzins te denben' of te vermoeden, tot welk eene verbaazende uitgeftrektheid zyne aangewende poogingen zich zouden uitbreiden Éen Stelzel van Godsdienstbelydeniste, gegrond op oude en zeer diep gewortelde vooroordeelen, onderfteund door allerlei foort van kunftenaaryen, en gefchraagd door wcreldlykc magt; Leeringen van eenen dam- mede geheel ftrydigen aart en (trekking, in derzelver plaats, in te voeren, en dit daar te ftelleii zonder ■uitwendig geweld, zyu werkzaamheden, die GelchiedSryvers, minst tot ligt- of bygeloof overhellende, toe1'chrvven aan die Voorzienigheid, welke, met hst grootfte gemak, Gebcurtenisfen daarltelt, die voor t menschlyk verftand onmogelyk fchynen. 'sHemels tusfehenkomst ten voordeele van den Cnnstlvken Godsdienst, wanneer dezelve in den aanvange gebredikt werd, vertoonde zich in Wonderwerken en Voorze^ingen, gedaan cn gefprooken ter bevestiging van denlelv'en. Schoon geen der Hcrvormeren.de Gaave der Wonderwerken bezat, of voorgaf te bezitten , zal egter die zeldzaams voorbereiding der omftandigheden, welke de gemoederen der Menfchen vat- en ontvangbaar maakte om de Le'erfteffirigen der Hervormeren aan te neemen; die zonderlinge zamenvoegmg van oorzaaken, welke den opgang, dien zy maakten, verzekerde, en Mannen, verftooken van Magt en Staatkunde, in ftaat ilelde om te zegepraalen over hun, die dc uiterfte kragt van beide te^en dc Hervormers te werk fielden, mogen aangemerkt worden, als geen gering bewys opleverende, dat dezelfde hand , die het eerst den Chnstlyken Godsdienst plantte, het Hervormd Geloof befchermde, en die Plant,  444 de voornaamste i-eevensbyzoni>eri,eden ve™^ - eene van^we nTg' SS^/ ^ be^d uitwerkzels de/fSS^ vo]g^ f magtig groote de Pauslyke Schatkistï^dem Se ^gdSI X* groote ontwerpen zyner twee: Voowaï^n ê ' °°r dt? uitgaven. Om eeng p™fi! f ■ dieper m verbaazende der Ö S&^ir Se vfg/Gemeente; MifS^'u^e6^' om de ligtgèïoSdefe8 fSSgSLffi™* Ondlr an- pen van r*) Het rL • vcrko°- W uit te venten, met ,een uT **W.in uit die verkoop onkSe uf e V?" het voordceI Keurvorst van ^ f dL' Z VCrgUnd aan ALBERT' tuig om in ' j' tot zvn voornaam werk¬ tuig om ze m Saxen aan den man te helpen, zich bedien- wSe^LÏiger^ten0^ ^ dS Goede hunner eigene 2 de e„ rf,„d,,e Zy dfCd? ter behoudenisfe oneindige Verdie„E%an vüf We "oodzaakly- waren, met deSchatkamer byeenge" Jn* ^T*' to^« °"n«V"yke vertrouwd aan sS r ™w T dezelve z>'n loe" W.die dezelve naar^f," dlT °Pvo!^. de Pausfen van een gedeelte^ v n 'de e Zno Z' vTaZ'^™' e*'d°OT zonder Perfoon te fchenkon g Verdoften aan een bydaarvoor of vergüÊ\ls F**' kan h* of iemand, in * ui ™ ZyT eigene Zonden • des Vagev'imr. verio fe] ™ rLj'^ ^ van de PW eerst uitgevonden n de Eh£ pD,USdamf Aflaa: waarheid ware; zulks met ja beantwoord zynde, ftddezyzich zeer ongerust aan, fprak met tet S medelyden van dien ongelukkiger, zieken, en verzocht, dat men toch iemand naar die plaats wilde zenden , om naar denzefven te verneemen. Een van haare bewaaren ging daarop buiten de kamer keerde na een half uur weder terug, en zeide dat met alleen die Predikant beter was, maar haar zeFs hadt Jaaren groeten.- dit ftelde haar vplkomen gerust; zy bleef S «acht vry bedaard, en noemd, geduurig, netten zicht baar ra.edelydc-, den naam van hem, dien zy zulk eenTvuürfi Jiefde toedroeg. Dan ziende dat haare fiS Sch£ loos  CEVOLSEN EENER. HOOPELÓOZE LIEFDE., loos was, is haare zinneloosheid van tyd tot tyd verergerd ,en men heeft haar, vreezende voor (limmere gevolgen, te 's B .... in het Dolhuis moeten plaatzen. .Haare genegenheid neemt, zelfs in haare felfte . vlaagen, niet af; zy fpreekt nog: geduurig van dien Predikant; doch fomtyds vloekt, en raasc zy op hem op eene verfchriklyke wyze. Moe ongelukkig is zulk eene liefde niet! —— Men zier uit deeze w-aare Gebeurenis, welken Herken invloed de liefde , vooral wen zy hooploos is, op het hart van een Meisjen maaken kan. En geen wónder, Leezers en Leezeresfen !! Verbeeldt u eenen man als deezen Predikant , en vraagt uzélveri dan , of het gemeld geval wel als een wonder te befchouwen zy '■ Stelt u voor, een fchoon Postuur, een uitmuntend Charaéter; een man, die kundig,vricndlyk, vrolyk, oprecht is; die ongegeneerd leeft,' in kleeding, in alles; doch zoo, dat op zy* leven en gedrag de laster zelfs niet ééna fmet ina waarheid woet aan te wyzen ; die nooit den Predikant uithangt dail in zyne bediening, en dan is hy ook geheel Predikant. Hy predikt fchoon, geheel en al Christendom. Jammer is het, dat zulk een rftafi' (trouwens hy zoekt geene vertooning te maaken) niet meer 'békend , en in eene grootere Gemeente, of Zelfs aan eene 'Hooge'-School, geplaatst worde. Ik heb hem meer "dan eens hoorert prediken, en my iedere reize moeten verwonderen over zyne korte, klaa- re en ongedwongene, verklaaringen der H. S. / Dan ge* noeg.' ik wil liever niets meer, dan niet genoeg, van hem zeggen. Toen hem het bovengemeld geval verhaald wierd, zei Je hy: „ ó! Hoe gaarne wilde ik dat Meisjen redden, zo hec „ zonder een Huwelyk kon gefchieden! Myne zaaken verbie„ den my alsnog eene Echtverbindtenis aan te'gaan. Myne „ Studiën zyn alleen myne geliefkoosde bezigheden. Docfi hoe gelukkig reken ik myzelven, dat ik dat Meiijen nooit „ gefprooken heb; ik ken haar naauwlyks'van aangezicht. Ik „ reken het eene allerflechtfte daad, wanneer een Jongeling ooic „ aan een Meisjen eenige blyken van liefde toont,, of haar „ eenige woorden toeredent, waaruit zy maar eenigzints liefde „ zou kunnen afleiden, wen hy geene liefde voor haar ge« „ voelt. Gelukkig reken ik my, dat ik my nooit hieraan heb „ fchuldig gemaakt; ó ! dan kon ik geen oogenblik gerust en „ vergenoegd leeven." Wie weet, hoe veele dergelyke gevallen 'er gebeuren , welke dan zeker zouden worden voorgekomen, wanneer een Meisjen haare liefde openhartig kon en mogt openbaaren ; doch zoo verkeerd .oordeelt de Waereld , zulk een tyran is de Mode , dat een Meisjen , wil zy voor geene ligtekooi aangezien worden , haare liefde dikwerf moet finooren. Waarom legt men'deeze vooroordeelen niet af '? waarom ftaat het een Meisjen niet even vry als eenen Jongeling te zeggen : Ik bemin u! Beminlyke Wederhelft van hec Mevischdom ! veracht deeze geKk %■ woon-  *$s «volgen eener hoopelóoze liefde» woonte; openbaar uwe liefde openhartig aan die Jongelingen, welke uwe achting waardig zyn. Zien zy u, op uwe openhartige verklaaring, met eenen blik, die eenige minachting verraadt, aan , dit is een blyk , dat zy uwe liefde niet waardig zyn. Dan de Man , de Jongeling, die wél denkt, een goed Charafter bezit, (dit weet ik door het openhartig getuigenis van veele braaven onder on» geflacht,) zal u hierom eene vuufiger liefde toedraagen. be.val vin amcrath, of het lot der. d win 0lan d ve. Een Osstersch Fertelzel. Laat de Dwingeland beeven te midden van de wreede overleggingen zyns harten. Laat hy weeten , dat hy door de roede der Verdrukkinge zelve in 't einde zal gekastyd worden , en dat het zwaard zyner bloeddoriligheid zyn eigen onmenschlyk hart zal doorbooren. Want Regtvaardigfeeid en Goedertierenheid zyn de beste Befchermëngelen der Oppermogenheid; en haare Throon moet, om beftendig te weezen op de Genegenheid des Volks rusten. Almoran , de Opperheer der Volken , de zwakke Tvran van het Oosten, was van den Throon zyner Voorouderen afgeJtooten door abulfeda , het Hoofd der Janitzaaren, die zich op den Keizerlyken Sopha zette door zyne Volksbehaaglykheid en Sraatzugt; en de afgezette Sultan, veragt door het Volk 't geen hy voorheen onderdrukte, en buiten ftaat om eenen Aanhang te verkrygen tot het herneemen zyns erflyken Zetels , Heet het rampzalig overfchot zyner fleepende dagen onder de verfchriklykheden van laagheid en behoefte. Doch, wanneer de asfche van abulfeda mede tot die zvner Vaderen verzameld was, en deeze Kinderen naliet te ion? om de zorgen des Ryks te torfchen , begon het Volk mede lyden te krygen met de ongelukken en rampfpoeden des uitgebannen Zoons van almoran ; en de Janitzaaren, de befcherming der Geloovigen niet willende overlaaten aan de zoree van eenen onbedreeven Jongeling, riepen amurath uit zvne balungichap ten Throon , in hoope dat het leed den Va der overgekomen, den Zoon tot eene lesfe zou seftrekr hebben. 6™tw Maar altoos is ongeluk geene fchooi van gemaatigdheid. en de zwakke bloem der deugd verbastert ligt in de fchaduw De kanker des wederfpoeds was voor den doorlugtigen Ban'nelinff bet zelfde geweest, als de roesc voor de gepolyste oppervlakte van welbewerkt ftaal; deeze hadt den luister, die een Vorstly- ke  1)1 VAL VAN AMURATH, OF HET LOT DER DWrNCLANDYE. 453 ke ziel moest vercieren, verdoofd, en de edele gefteldheid, welke het hart van den Mensch fchoonheid byzet, weggenomen. Kwaadaartige agterdogt beroerde den fnooden boezem van amurath ; en dolle wraakzugt zette zynen bloeddorst aan. Amurath was niet op den Throon zyner Voorvaderen gezeten , of zyne helfche Driften borften in een vloed van wraaklust uit over hec ongelukkig Volk. Allen, die hy vermoedde der Familie van almoran gunde toe te draagen, werden onthoofd, of met de koorde gewurgd; de aanbrengers, die hem de ooren vol bliezen van zamenzweeringen, werden met eere en rykdom overlaaden, terwyl de onfchuldige SlagtofFers van agterdogt den laatften adem onder hec lyden der fchriklykfte kwellingen uitbliezen. De eerfte Slagtoffers zyner wraake waren de Kinderen en Bloedverwanten van den laatften Throonsoverweldiger , en de fcepter fcheen in zyne hand te beeven, zo lang 'er een overblyfzel van dien Stam beftondt. Diens Wyven en Bywyven werden in eene niets onderfcheidende llagting omgebragt; alleen vonden de zodanige verfchooning , die door eene alleruitfteekendfte fchoonheid de dolheid zyner woede leenigden, door in zyn boezem een anderen lust, zo beestagtig als onbeteugeld, te doen opwellen. Van alle de Kinderen van almoran , ontkwam het selim alleen; die, nog zeer jong zynde, weggedraagen werd op de armen van eene Slaavin, en als een Boer opgevoed in de lachende valeien van Circasfia , de wykplaats der onfchuld en der liefde. De onverzaadlyke Dwingeland blaakte van woede over deeza ontkoming , en hec lafhartig bloed verlier zyne kaaken als hjr aan het verbergen deezes Kinds dagt. Hy ftelde een hoogen prys op de hoofden van dit Kind en der Slaavinne, en beval zynen zendelingen, op ftraffe des doods, deezen te ontdekken. Achttien Zomers beftraalden, in vredevolle vrugtbaarheid, de landen onder de Heerfchappy van amurath ; doch de Engel des Vredes belonkte nimmer het boosaartig hare des Dwingelands: achttien Winters waren 'er verftreeken zints de vlugt van het Kind selim , hadden met ftormen over de Noordlykfte Eilanden geheerscht; en nogthans zag het gelaad van amuxath donkerder dan de ftormagtige Noorderlugt; wanc van de gevreesde Vlugteling hadt hy, door al zyn naazoeken en omkoopen, niets ontdekt. Maar de jalouzy eens Dwingelands is beftendiger dan gedenktekens van metaal, en zyn vermoeden is nafpeurender dan het licht uit het Zuid-Oosten. De flaaven van Geweldenaary zyn greetiger in dood te berokkenen , dan de gieren op hec aas te zoeken. De verblyfplaats van selim-werd gezogt door Kk 3 Ver-  454 DE VAL VAN AMURATH, Verfpieders van het Hof; duizenden hoopten op bevordering en rykdom, door de ontdekking den Vorst te doen h ooren. Doch selim , onkundig van de gévaarlyke waardigheid zynev geboorte , bebouwde ileeds met genoegen zyne vreedzaame landhoeve. i)e heldere beek , die zyn grond vrugtbaar maakte , Ieschte zyn dorst met haar koel vogt, en hec gemurmel van dit beekje flreelde hem als hy in befpiegeling nederzat. De boom- en veld-viugten maakten de lek kernyen uit van zyne tafel , met de rseik van zyne kleine kudde. Zyn laage ftulp dekte hem tegen de koude van den nagt ; zyn welriekende boomgaard befchutte hem voor de hitte des daags; zyn keven was eene afwisfeling van arbeid en genoegen, welke hera gezondheid en fterkte gaf, en van Godvrugtige befpiegeling, gepaaid met gebeden, die zyne ziel met hemelsch genoegen vervulden. ö Bedaardheid van bloeiende onfchuld en vreugde! ó Heerfchappy van landgenoegen en liefde! De vroeg 's mori gens zingende Vogels, den dageraad verwelkomeude°, riepen hem tot den arbeid; het gedommel der Honigbyen in zynen boomgaard onthaalde hem op den middag; en het Gevogelte' dat liefdedeuntjes in den avond kweelt, zong hem 's avonds' jn flaap. . ..... De jeugdige arba hadt dc bevalligheid van selim's geftalte gezien , én de tedere zugten gehoord , die de begeerte zyns harten uitboezemden; want de fchoonheid van arba hadt het hart van selim bekoord . haare zielsbegaafdheden hem nog fterker verrukt , en zyn boezem gloeide van ivegen de kuifche eenvoudigheid van dit Landmeisje. Ciicasjia zag nimmer een bèiniimelyker Paar. Bevallig als de Cederen van den Libanon was de jongeling, en de jonge Dogter beminnelyker dan de Myrth in- bloezem. Indien waardigheid en ontzag zich vertoonden in den opllag zyner oogen , weltevredenheid en opregtheid blonken op haar glad gehad. Zyne zwarte oogen Honden, ais die eens arends, vol leeven en Vuur; de haare kwynden in zagtheid als die eener tortelduive. Maar rust was voor selim niet beftendig befchooren. Do gloèiende wraakzugt des Dwingelands bleef altoos wakker; en, ichoon dé doodlyke zendelingen zyr.er wreedheid den vyand zyner vrede niec konden ontdekken, luisterden de helfche irag« ten na de gebeden zyner wraake Terwyl -murath vol kwelling op het Vorstlyk rustbedde lap, nieuwe wreedheden in zyne ziel fmeedende , en ontrust door de ingebeelde gevaaren van den weggevoerden Aflfammeling van almoran , ftondt hy verfteld op de onverwagte verichyning der Slaavinne, die het Kind selim zyner woede ontrukt hadt. De vooren des oudeidoms waren in haar voor koofd diep gedrukt; en, aan het voeteneinde van amurath's rust--  OF HET LOT DER BWlNGLAHbYE. 45# rustkoets ftaande, liet zy,met eene zwakke Item,zich in deezer ^ö'pnde^oniug das Propheets ! onfterfl& J Ópperfte der Vorften ! gevreesd Opperheer der Volkenl " wü een geduldig oor verleenen aan de woorden eener Slaa" Tinne Aan my zyh de angstvolle bekommernisfen uwer " S niet onbekend , noch de vrees , welke u beroert wegens het Kind selim , 't geen ik uwer wraake ont- " tr°Maar vrede zy den Vorst amurath! dat het hart van den Heer der Volken ruste hebbe! wanc selim, uw gevrees!! de vyand , zal in uwe handen geleverd worden! In Circasfia bedekt hy de hooge uuzigten van zyn oproe'r'iharte, en bemantelt zyne ltoute eerzugt m dt! laagheid " 11 een herdersgewaad. Onbekend als de trotfche Lr ge" naam van den Verraader almoran, leeft hy in ger.ngen ftaat ''triémaaktë tevredenheid; alleen is hy van anderen onner$ fcheiden door den naam van den vergenoegden Landman in " de§ueZkgdï rechter arm uwer magt uic,- en tast hec op- «oe end kwaad aan , eer het ryp is. Verplet met uwen op" fennagtigen voet den jongen Slang, vóór dat dezelve het " vermogen krytft van te wonden. ... " Niet heen zal uw toorn zich voldaan vinden in zynen dood; want uw wraak zal ook aan uwe begeerte voldoe" S verfchaffen. Arba, de fchoone arba , de roem van " clnaslawier bevalligheden verre de uitfteekendfte in uw " SrXóvèr'reffen, rust in de armen van uwen Mededinger; 1 arba zal met u op uw bedde rusten, en u in een zee van wellusten doen baaden." ; " De Dwingeland riep uit, met boosaarnge vreugde: „ Ik zeg u dank voor de gebragte tyding. Dierbaar is de boodfctaap " door u «bragt groot *» uw loon weezen. Doch vooraf " zult gy lyden voor de kwellingen , welke gy my veroor" zaakt hebt, door mynen vyand zo lang te verbergen. —— " LvSagteu, brengt heï ftraftuig; want, daar de belediging voor- *iL moet ook de ftraffe de belooning voorgaan. " g Monfter" riep de ter ftraffe veroordeelde uit, daar zy eene S uic de misvormde fchouders ce voorfchyn kwamen, „Mo* £ fte uw wraak en ftraftuig zyn vrugtioos. De vlugtemg, " dien gy vreest, moge gevonden worden ter plaatze door my " aangeduid; maar de Engel des doods heeft de opregte Slaa- deedc hec Serai, fehudden terwyl zy fprak, en hec gedrogtlyk fpookzel verdween m de  tfS «ÖK VAL Van amuiuth, arba op te zoeken- hy beva cirze n" ^v^, ^ ea woordigheid zouden geb»R7 worden nnl? Vomlvke teSöü' jnogten verzadigen mft^^Sn^^?6 te?oIv^naareL7SdT "iet °m de" hun »a« denweTst Van^^ al gen reeds geuooten, fhef heil ■11£ i u °Ver de zegeni"fen in den boomgaard? toen d e hSJ™ Wag"e ' ë'eZe* tyding op 't onverw^^ Vredes. Shim en arba ftonden verbaasd Maar „-l veiulv* af* vervulden hun ten eenemaal w'nnTe " voX ■ ?chyS„ELbr1agt?rieP' * ^ U" Van dt° -SJSÏ^ MoNederemlS ^ vermeende fte omhel/ino- h,iT PP, ëefProoken hadt; in haare laat£mMxh,„^ voor aitoos het ge- hoofdcieraad af h,Br j ?eQeKken. Arba rukte haar beme, TepVod W^'S ÏW^H" was als m een Standbeeld van wanhoop^veranderd ~ko,f af leen zyn boezerofmert door gillen uiten eranaerü' en kon al" De medogenlooze Janitzaaren voerden dP v*rj*A;„i h»« armen, half dood i «.'„. wafnergeïï°"len " zonder d«i gevreesden Zoo» d°""i"ide wederkeeren - d.» kant »,„ £„ n. l°°ge sed'eevan, «de door heI boS, « h .ÏUÏ'S wSS fit d*>  Of het lot per. rwinglandye. 457 •Jeryen, die de beste van Arabie te boven gingen, verfcheen voor hem de geest van nouradin , en voerde hem deeze taal te gemoete: ,, Wanhoop niét , 6 getrouwe Minnaar van de deugdzaame ,, arba' Wanhoop niet, beltemde Beheerfcher van de Volken in het Oosten! Veilig is het voorwerp uwer liefde van den overweldigenden vloed, en de befcherming van nouradin .,, zal haar ongefchonden voor uw bedde bewaaren. Rys op, „ edel Jongeling! tot het volvoeren van grooter bedryven; „ luister na de item des roependen Vaderlands. De ver„ fchrikiykheden der verdrukking gaan allerwegen onbedwon„ gen haaren gang, en gy, gy alleen, kunt het fchild weezen „ van een vertrapt Volk. Naardemaal amurath niet wil ge„ doogen dat gy in vrede een Onderdaan zyc , moet gy het „ befluit neemen om door Oorlog Souverain te worden. De Volken zyn ten Opfland gereed ; het gebrek aan eenen Aan,, voerder is, tot heden toe, de eenige zekerheid geweest van den onmenschlyken Dwingeland. Die gebrek heefc opgehou,, den; en ik zal zorg draagen, dat, onder zulke vermommingen „ als noodig zyn, aan de Wereld uw oogmerk en verblyf bet, kend worde. „ Maar dat selim altoos bedenke, te midden van da verzoe„ kingen der Oppermogenheid, dat het Deugd en Voorzigtig„ heid is, waarom hy ten throon geheven wordt. Laat geene „ grootheid u bedwelmen, noch overvloed u verleiden; be. „ waar in deezen Staatswisfek de Deugden, welke u in laagen „ Stand vercierden. Dat het heilloos voorbeeld van amurath „ van u met verfoeijinge herinnerd worde ; dac zyn vast nade„ rend lot u eene altoosduurende Iesfe verftrekke. Zo zal „ selim ■ bedenken, dat de Scepter zyne handen aanbetrouwd! „ is om Goedertierenheid en Regt te oefenen; en zyn dank„ baar Volk zal zyne voorfpoedige Regeering zegenen." De geest van nouradin verdween , dit gefprooken hebbende. De verbaasde selim bleef op den grond uitgeftrekt liggen , flortte zyne dankbaare ziel voor den goeden alla. uit, fmeekende om fterkte om wederftand te kunnen bieden aan de verzoekingen, met welke vleijery, en de trots van volflaagene Oppermagt, niet misfen der Vorften Threonen te omringen. Het nieuws van selim's ontkomiug verfpreidde zich welhaast door het misnoegde Ryk; en het verdrukte Volk, hem als een Engel der Verlosfinge aanziende, vervoegde zich terftond by hoopen tot zynen Standaard; de Janitzaaren zelve, die de fchoone arba gegreepen hadden, bewust dat de dooi hunne onvermydelyke ftraffe zou weezen, als zy tot den Dwingeland wederkeerden, wegens bet laaten ontfiiappen van se< lim , kwamen tot hem, zo ras zy diens verblyf vernamen, boo-  453 de val van amurath, of het lot der imwkclandye. boogen zich voor hem neder, en riepen hem voor hun Sultan uit; lchenkende hem ten zeilden tyde een fchat, dien hv bo ven Scepter en Vorstlyken Hoed waardeerde; de ongelchónden bewaarde arba De beevende Tyrau vernam de tyding des Opftands met geweldigen fchnk, floot zich in zyn Serail op, en gaf zich aan wanhoop over. In dit verblyf bleef hy verwilderd en beüa'Z loos, tot het omringd was door stLiM en djens Kry^sbenden Terftond werden de poorten door de Huisbedienden geopend" die zich verheugden hun hof te mogen maaken by den nieu! wen Sultan door het verraaien van een Monfter 'c geen Zy tot duslang met fchrik gehoorzaamd hadden. * Selim , binnen getreeden, ftak het Zwaard in den boezem des Dwiugelands ; uitroepende: „ Dit zy het, Lot van Over„ heeriehing en Wreedheid ! Dat in deezer voege altoos de ver„ moedens van bloedgierige Dwingelanden daadlyk beftaan krv „ gen, door de barbaarfche middelen, welke zy gebruiken om „ ze voor te komen! Het zy onze hoogmoed te regee. „ ren door de toegenegenheid onzes Volks ; onzen throon „ beftendig te maaken door Meuschlievenheid en Regtvasr „ digheid ; en die voor onze Naakomelingfchap te verzeke" ï.e"j door, in elk jeugdig hart, de grondbeginzels van Wys„ heid, Goedertierenheid en Godsdiensc, aan te kweek»n " Selim beval voorts, dat geen Slagtoffer anders dan' amuRath, van welk een rang ook, zou worden opgeofferd- ten einde de ftrikte Regtvaardigheid zyner volgende Reeea, ring, . op zulk een breeden groudflag van Goedertierenheid gevestigd , vry mogt weezen van allen blaam van ftreng heid of perfoonlyke wraakzugt; en hy met eerbied, niec met fchrik, van zyne Onderdaanen befchouvvd worden. De Opftand bedaard zynde, geleidde selim de* fchoone ar ba tot zynen Staatsthroon, en beval de deuren van he' Se rail open te zetten , waar door men den Vorst mer zyne over" fchoone Circasfifchc arba aanfchouwde. Veele jaaren ianff hieldt zy alleen hem in haare liefde geketend, en zy deelde in het geluk van een magtig en deugdzaam Souverarn, onder wiens Regeering, fchoon de Ondeugd foms de ftraf ontdook, de beledigde nooit te vergeefsch om herftel fmeekce , en dé deugdzaame nimmer onbeloond bleef. de coedaartiüe 1.1 c t o el o o vi 0 h e iTl. Een Chalckefche Boer bragt een Geitenhok , met een bel aan . den hals, na de Stad Bagdad. Hy zat op een Ezel Jk za| " dus overieidde hy het by zicnze'lveii, „ deeze Beesten verkoopeu > „ voor  CE COEDAARTIGE LIGTGELOOVlGHEID. 45? £ voor dertig ftukken Zilvers: voor dit geld kan ik een nieu" wen Tulband en een taffen Kleed koopen ; du zal iü per, * een purperen zyden Gordel vastbinden. De Jonge Dogters " zullen my met een gunftig oog befchouwen, en ik zal in de " Mosqué onder myne Medeburgers ukfteeken!" " Terwyl de Boer in deezer voege denkbeeldig zyn geluk vervroegde, beraamden drie Schelmen het plan om hem te berooven van zyne fchatten. Terwyl hy craaglyk voortreedt, ■wist een hunner de bel van den hals der Geue los te maaken, en aan den ftaart des Ezels te binden, zonder dat de Boer, diep peinzende op zyn aanltaandeu geiukftaat, zulks bemerkte; en hy voerde de Geit weg. De Boer, op zyn Ezel voortivdende en het geluid de.s bels hoprende , hadt geeo het minfte denkbeeld vau het verlies hem toegebragc. Dan, kun hierop terugge ziende, ontdekte hy, met zo veel ver^ baasdheids als fmerte, dat het Dier, 't geen zulk een aanmeritlvk gedeelte van zyn fchat uitmaakte , weg was; en hy vroeg, jpet de uiterfte verlegenheid, aan de weinigen, die hem op den weg tegenkwamen, na zyne Geit. Onder de lieden , welken hy aanfprak, was een tweede der Roveren, die hem zeide: Ik heb daar ginder in het veld een Man gezien, uit al zyn magt loopende , een Geitenhok " draagende." De Boer fteeg terftond af, en verzogt i'en zo hy waande, verpligtenden Vreemdeling, zyn Ezel vast'te houden, ten einde hy geen tyd mogt verliezen om den Dief te aeterhaaleu. 'Hy ving terftond zyn nazetten aan; en, te vergeefsch den hem aangewaezen weg afgeloopen hebbende kwam hy, ten einde adem geloopen, ter piaatze vanwaar hv' heengegaan was; duch vondt 'er noch zyn Ezel, noch den bedriegenden Onderrigter, aan wiens oppasfing hy zyn Beest hadt'toevertrouwd. ... „ Aa„ Toen hy, diep denkende op zyn geleden verlies, her- en derwaards zwierf, vervuld met fcnaamte en leedweezen, werd zvn oor getroffen door het jammerend geluid van een arm Man die aan den kant van een waterpoel zat. Hy vervoegde zich'derwaards, om deel te neemen in het lot van zyn vermeenden Drukgenoot, en vroeg hem na de reden van dit gejammer -— Helaas!" «eidc de Klaager, op een hartbreekenden toon terwyl ik hier nederzat om myn dorst te lesfchen verloor ik in 'c water een Kistje met Diamanten, 't geen ik " den Caliph van Bagdad moest bezorgen ; en ik zal met '' den dood geftraft worden , wegens het vermoeden, dat ik " een zo kostlyken fchat verborgen , en ten mynen voordeele " te zoek gemaakt heb." „ Waarom," fprak de Boer. verwonderd over de domheid deezes Mans, „ waarom fpnngt av niec in het water , om 'er het Kistje uit te haaien? '' . ne Man gaf, od een zich beklaagenden toon, te kennen:  ® GOEDHARTIGE LTGTGELOOVICHEID. nen: „ Omdat dit water diep is, en ik noch duiken kin „ noch zwemmen ; maar, wilt gy my dien goeden dienst „ doen, ik zal 'er u dertig ftukken Zilvers voor fchenken." De Boer nam dit aanbod met verrukking aan; §n terwyl hy zich van alle zyne Kleederen ontdeedt , Hortte hy zyne dankzeggingen uit aan den Propheet, wegens deeze ter goeder uur gekomene uitredding in zyne verlegenheid en be. hoefte. Maar, op het eigenfre oogenblik dat hy zich te water begaf om 't gewaande Kistje duikende te zoeken , nam de Man Cdie een der drie Rovers was, welke het plan gemaakt hadden om hem van alles te ontzetten,) alle zyne Kleederen weg en bragt ze by zyne Makkers. Zo werd de Chaldeefche Boer, door Onoplettendheid, Eenvoudigheid en Ligtgeloovigheid, ontzet van zyne geringe bezittingen; en hy haastte zich om na zyne Stulp terug te keeren, met geen ander dekzel zyner naaktheid, dan een gefcheurd gewaad, 't welk een Barmhartige hem onder den weg leende. & DR. HillEy EN SIR J. NEWTON. Ten opzigte van de zodanigen, die zich Vrydenkers of Ongeloovigen noemen, heeft men dikwyls waargenomen , dat zy tot Vrydenkery of Ongeloof overfloegen, door de zaak flegts van ééne zyde befchouwd, en wat van den anderen kant ingebragt wordt niet opregt en bedaard overwoogen , te hebben Men vindt onder hun de zodanigen, die ten aanziene van andere Onderwerpen , ook die hec diepst denken vereifchen , groote vorderingen gemaakt hebben , en daar in uitrteeken. Dit laatfte was, onder anderen, het geval van Dr. halley , aan wien Sir isaac nlwton, by zekere gelegenheid, het volgende toevoegde: Dr. hallpy, ik verheug my altoos in u te hooren preeken over de Starrekunde en andere Wiskundige Weetenfchappen, dewyl dit een Onderwerp is, waarop gy u bevlytigd hebt; een Onderwerp, V geen gy door en door ver ftaat: maar gy moest over den Christlyken Godsdienst niet fpreeken; want gy hebt u op de kennis daarvan niet toegelegd: ik heb het gedaan; en ik weet dat gy 'er niets van ver/laat f  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, könsten en weeten» schappen, betrekkelyk, de christlyke godsdienst gehandhaafd tecei* den laster van wreedheid te leeraaren, of op aarde te veroorzaaken. O F reden voering van 13. törteus, D. D. tn Bk- fcliop van Chester. Over de woorden van Christus : Meent niet dat ik gekomen ben om Vrede ti brengen op Aarde. Ik ben niet gekomen om Vrede te brengen, maar het Zwaard. Matth. X: 34. Zonder het allerminst in twyfei te hangerf, mogen wy beüuiten, dat de hier bovenwande woorden van Christus met geene mogelykheid die betekenis kun* nen hebben , welke zy, in den eerften opllage, zo als zv hier op zichzelven en buiten den zameiihang voorkomen , fchynen te behelzen. Het zou eene droeve klemverftandiaheid verraaden, te veronderftel len, dat Hy,wiens Leer en Leeven niets anders ademde dan Vrede enGoedwilligheid, en die, op eenen anderen tyd, verklaarde _ met de uitdruklykfte woorden verklaarde — datHy „ niet „ kwam om der Menfchen Zielen te bederven, maar te ,, behouden O," hier ten oogmerke zou heben om Oorlog en Verwoesting 'over het Mefischdom te brengen. En dat zulks, m de daad, de meening deezer woorden niet is, blykt terftond ten klaarden aan een ieder die met de minfte aandagt de geheele plaats, Waar in zy Voorkomen, leest, en let op de gelegenheid, by welke zy gefprooken zvn. Het blykt alsdan ten vollen, dat zy alleen betrekking hebben tot de Eerfte Verkondigers der £umj^ f*) Luk.. IX» 56. f1 MENG. 1795. NO. 1Ü. ^»  4f5ï BE CHRISTLYKE GODSDIENST Heken, aan welken onze Godlyke Meester, ten deezen tyde, last gaf om het Euangelie te prediken; dat zv ftrekten om hun te waarfchuwen van de rampen en vervolgingen, waaraan de uitvoering van dien last hun onvermydelyk zou blootftellen. „ Zy werden gezonden als „ Schaapen te midden der Wolven ; zy 'zouden aan de „ Raadsvergaderingen overgeleverd, in de Synagogen „ gegeesfeld, voor Landvoogden en Koningen gefteld, en „ van allen, om Christus Naam, gehaat worden f*) " Eene behandeling, zo volftrekt aanloopende tegen het onthaal, t welk hunne ingezoogene vooroordeelen hun deeden verwagten onder den Mesfias, den Vrede-Vorst, dat het hoogstnoodzaaklyk was, hun ten aanziene van dit seivigtig ftuk te recht te brengen, en hun met de uitdruklyldte woorden te waarfchuwen, dat, fchoon het eindelyk Uit•werkzel des Lhristendoms met de daad Vrede zou weezen, m den uitgebreidften zin diens woords, het nogthans voor hun , wien het ten deele viel het eerst het Euan^ehe te moeten verkondigen, geen Vrede, maar het Zwaard, zou aanbrengen. Maar, zeggen de Vyanden van den Christlyken Godsdienst , welk eene verklaaring men ook aan deeze woorden moge geeven, die woorden blyken by de uitkomst toepasfelyk te weezen op de Christenheid, in derzelver allereerst voorkomende betekenis. Het Euangelie heeft, met de daad, het Zwaard, en wel een allerverdelgendst Zwaard, op aarde gezonden. Het heeft de aarde beekea bloeds doen drinken. Het is de oorzaak geweest van zo veel elende en verwoestings alsof het oorfpronglyk beftemd geweest ware om het Menschdom tegen Alkander in 't harnas te zetten en deerlyk te plaagen; het heeft oorzaak gegeeven tot meer Verdeeldheden, Oorlogen en Menfchenflachtingen, dan eenige andere oorzaak van dergelyke rampen, welke men kan noemen (f}. (*) Matth. X: ir5— 22. mctl (f) Deeze Tegenwerping is zo zeer de mesatgeliefde van alle onze Twyfelaaren , dat men dezelve eiken dag , om zo te fpreeken, in eene nieuwe gedaante voordek. en onophoudelyk herhaalt, met een voorkomen van Zegepraal, en gejuich van Overwinning. Deeze Tegenwerping is , in de daad, uit haaren aart gefchikt om meer algemeen te treffen , en dieper indrukken agter re laaten , dan eenig afgetrokken betoog, en heeft, zo ik geloof, fterker vooroordeelen tegen het Euangelie verwekt, dan alle de andere zwaarigheden der Ongeloovigen zamen-  GEHANDHAAFD. 463 Men rnoet bekennen dit is eene zwaare beichuldiging. Doch, hoe geducht dezelve moge fchynen, en hoe zeer dezelve verfterkt is, gelyk het daaraan zelden ontbreeke, met alle de haatlyke kleuren van valfche Redenkunst en Vernuft, behoeven wy niet te vreezen dezelve in alle haare kragt onder de oogen te zien. — Het zal, zo het my tocfchynt, geene moeilyke taak weezen, elk onvooringenomenen te overtuigen, dat, wanneer men die Tegenwerping van naderby en meer byzondcr befchouwt, wanneer men dezelve ontdoet van alle die bykomende verlchriklykheden , met welke men dezelve zo voorbedagtlyk omzet heeft, en wanneer men alle verzagtingen en aftrekkingen maakt, welke de waarheid vordert, en braafheid gedoogt, dezelve zal inkrimpen tot eene Tegenwerping van weinig of geene aangelegenheid. I. Wanneer men fpreekt van de Wreedheden, door de Christenen tegen de Ongeloovigen, of tegen elkander, gepleegd, geeft men doorgaans teffens te verftaan, datzy geen gelyk vinden in eenige andere Godsdienstbelydenis , en dat het Christendom het eerst van de verfoeijenswaardige handelwyze, om anderen, ter oorzaake van den Godsdienst , te vervolgen, een voorbeeld heeft gegeeven. Doch, hoe onopregt zodanig eene voordragt is, kan de oppervlakkigfte Gefchiedkunde ons ten vollen leeren. > Van de vroegfte Eeuwen af, tot de tegenwoordige toe, hebben Lieden van bykans eiken Aanhang de zodanigen, die tegenovergeftelde Gevoelens aankleefden, met geene geringe maate van Bitterheid en Onmenschlykheid vervolgd. Het is te over bekend, dat Jooden, Heidenen en Mahomethaanen, elk op hunne beurt, gebruik van dwang en geweld gemaakt hebben in het lr.uk van den Godsdienst; oio A«* Aa «o-rt» rh,.;,t„«-,„~, Aa liofri'n-O-» vonml. gingen van de twee eerstgemelden moesten verduuren, langen tyd vóór dat zy eenige vervolging omtrent anderen pleegden. Dit, in de daad, isgeene verdediging \ voor de Christenen die tot dit middel de toevlugt naj men: ook voeren wy het geenzins als zodanig aan. Niets ; kan ooit die handelwyze verdedigen of regtvaardigen. i Maar het kan dienen om aan te toonen , dat anderen 1 ook een gedeelte moeten draagen van dien Haat, welke 1 uit dien hoofde doorgaans alleen Christus en diens Leer- 1 mengenomen. Hierom fcheen my dezelve toe eene byzondere , overvveeeing te verdienen. LI a  4#4 DE CHRISTLYKE GODSDIENST Leerlingen wordt toegedragen; als mede dat liet niet hef karnen V VrfB? F ^^t- der Menfchen is' Si Se leggmffi, mSdryiS Van ™et ^D2ar£^^akel-S' Godsdienst, of hetv<**Wfit vinGodsdiC°st' ls,ln by^ns alle Eeuwen, en by alle Volken, onder veele andere, eene oorzaak geweest WM6 0^dbaaie Verdeeldheden en Gefchillen f wélke ï,hv>fnL?d°m de,deerIykfte rampen berokkenden, en de XrK^ yeni,.e!i"gen veroorzaakten. En , fchoon het Sn oo h-V? 'auZ1QSnaan zommigen, en oorzaak van verontwaardiging by allen, geeve, dat juist het geen oorfpronglyk beftemd was om het Menschdom te befchermen en troost toe te brengen verkeerd is in een verderf, middel, kan men er nogthans reden en oplosfing van ss^ss^j^^werkende «SM *■ De yerknogtheid der Menfchen aan eenig bvzondcr Voorwerp zal altoos aangrpeijen in evenredigheid met de weezenlyke of de veronderftelde waarde van 't zelve: en flJVfr' T zelS te handhaaven tegen belediging of bederf, zal in dezelfde evenredigheid toeneemen Te deezer oorzaake heeft de Godsdienst, welken men'altoos heeft aangezien voor het gewigtigite van alle belangen deiMen fchen , aan de menschlyke gevoeligheid de meeste fcherpte gegeeven, en de driften der Menfchen tot eene hoog- (*) Heidenen hebben zelfs Heidenen vervolgd om den Godsdienst - vervolgd met zeer veel woede en bitterheids. Behalven het gedenkwaardig voorbeeld van socrates, en de verfcheide Heilige Oorlogen onder de Griekfche Staaten, welke een meng. zei van bygeloovigen yver in zich hadden, vinden wy dat ih Egypte , de dienst aan onderfcheidene Godheden to'esebrWr den onverzoenlykften haat en de bioedigfte gevegten tusfehen do" verfchillende Vereerders teelde; dat, in laateren tyde, de Ko mngeu van Stam en Pegu met elkander twist voerden wegens de Eer van een zeker heilig Overblyfzel te bezitten, Veen Overblyfzel van al te veragtlyk eene natuur om hier met naW genoemd te worden ;j een twist, welken zy met zo veel woede en hardnekkigheids doorzetten , alsof de veiligheid van hunne geheele Konmgryken, en alles dierbaars in dezelve, daar mede gemoeid was. Zie plutarchus in Solon. Thucyd. Lib I hj ven al. Sat. XV; en mickle's Translation of the Luciad of L. ineens. Introducé, p. $4 , note.  GEHANDHAAFD. , 46$ hoogte van vervoering opgewonden, waartoe geene beweegreden van minder gewigt dezelve kon brengen. Indien wy nogthans, ten zelfden tyde, eene vergelyking maaken tusfehen de Gefchillen en Wreedheden veroorzaakt door Burger -yver met die te wege gebragt door Godsdienst-yver, zullen wy bevinden, dat de laatstgemelde eene veel mindere evenredigheid hebben tot 'de eerfte y dan men zich doorgaans verbeeldt, en menigmaal inboezemt (*). Verre het grootfte getal der Oorlogen , zo wel als de langduurigfte, de hardnekkigfte, de uitgebreidfte en bloedigfte Oorlogen, in de Gefchiedenisfen vermeld, ontftonden uit louter Staatkundige oorzaaken, en deeze menigvoud van eenen zeer beuzelagtigen aart; en, indien wy kunnen flulden , dat de Menfchen elkander plaagen, bedroeven en moorden, om een enkel Punt van Eer, of eenige Morgens Lands, waarom zullen wy het dan vreemd vinden, als wy zién, dat zy met dezelfde hitte en bitterheid verdedigen 't geen zy begrypen het aïïerweezenlykst vereischte te zyn tot Geluk, en hier en hier namaals? Jndien wy den Godsdienst alleen uit dat oogpunt befchouwen, 't welk het éénige is 't geen eenige betrekking heeft tot het ftuk waar over wy thans handelen, als een 1 Voorwerp 't geen de Menfchen zeer ter harte neemen, en willen toeftaan de werking van dezelfde Driften en Voor1 oordeelen, als gaande gemaakt worden door eenig VoorJ werp 't welk zy ter harte neemen, zullen wy ons niet I langer verlegen vinden om de oorzaak te ontdekken van j de "onheilen en rampen daar aan tocgefchreeven.' II. En, gelyk de natuur van's Menfchen Ziel ons eene : zeer in 't oog loopende reden geeft voor Godsdienftig :i Waangeloof en Wreedheid in 't algemeen, zo mogen ;l wy in de byzondere Omftandighede'n en den Toeftand i der vroegfte Christenen een reden vinden voor den oor' fprong hunner overhelling daar toe in 't byzonder. Bovenmaatig Geluk, of overmaat van Elende, heeft meri (*) De Staatkundige Maatfchappy heeft , volgens eene ge» maatigde berekening, verfcheide keeren het getal der Inwoonde» ] ren, die thans op aarde zyn, vermoord, Zie het aartig Stukje j van fcherts , getyteld: A Findication of Naiural Society ; vvaar1 in de zwaarigheid tegep het Christendom, ontleend uit de on:l heilen veroorzaakt door Godsdienflig Bygeloof en Vervolging, allervernuftigst en volkomenst wordt opgelost, LI 3  +66 be christlyke godsdienst men waargenomen dat een woestheid aan het Menschlyk geftel byzet. In 't eene geval krygt de geest eene foort van Hardvogtigheid, en in 't andere eene Onbezuisdheid, welke beide dezelve even ongevoelig doen worden voor de indrukken der Menschlykheid. Het was te midden van de worftelingen op het Doodbedde, te midden van de fmerten eener allerpynlykfte kwaaie, en onder de nog ondraaglyker knaagingen van een befchuldigend geweten , terugge ziende op een leeven in het pleegen der grootfte boosheden doorgebragt, dat herodes bevel faf, alle de aanzienlykften onder de Jooden te dooden, op et oogenblik dat hy den geest gaf (*). Het was, in tegendeel, uit het midden van een weelderig en wellustig Hof, overvloeijende van alles wat gemak, grootheid en vermaak, kon geeven, dat lodewyk de XIV, die geesfel der laatstverftreeke Eeuwe, het bevel gaf, om in eene Woestyn het Land te veranderen van een Prins, wiens eenige misdaad daarin beftondt, dat hy zyn Vyand was (f). Zo ■ gelykaartig zyn de uitwerkzels, voortkomende uit deeze twee tegen elkander overftaande uiterften. Beide deeze uiterften ondervondt de Christlyke Kerk, omtrent den tyd van welken wy thans fpreeken, en, 't geen de proeve nog harder maakte, zy ondervondt ze in eene zeer fchielyke opeenvolging. De Leden dier Kerke werden, naa vervolgd, geplaagd, en als het üttvaagzel der Aarde behandeld te weezen, Meesters der Aarde. Zommigen, misfehien, mogen fterkte van geest genoeg bezitten , om eene groote maate van Elende, of, 't geen mogelyk niet minder bezwaar lyk valt, eene overloopende maate van Geluk, te draagen, zonder dat hunne gcaartheid daar by ïyde; doch ilegts weinigen worden 'er gevonden, die een fchielyken overgang van het eene tot het andere uiterfte, van behoefte, kommeren verdrukking, tot ruimte , gerustheid en magt, kunnen veelen. Iemand zou veelligt denken, dat, naa de Burgerlyke Vastftelling van dei? (*) Joseph. Antiq. Lib. XVII. C. 6. . (\) Voltaire , fchoon een Franschman , en een Bewonderaar van Koning lodewyk, fpreekc nogthans van deeze Verwoesting, in de Paltz aangerigt, op eene wyze welke dezelve ver dient. Met natuurlyk en treffend Tafereel , 't welk hy daar van maalt, moet elks hart met fchrik vervullen. Zie voltajrexs Esfay fur rijiftoire Generale. Tom. V. Ch. 16.  GEHANDHAAFD. 4^7 •den Christlyken Godsdienst, het nog versch gevoel van hun eigen leed en lyden den Christenen eene lesfe zou gegeeven hebben van Zagtmoedigheid en Gemaatigdheid jegens anderen. Maar ongelukkig gaf het hun dezelfde fes, welke doorgaans geleerd werd aan elk Volk in de cigenfte omftandigheden, door alle Eeuwen heen. Want het is een ftuk te zeer openbaar om gelochend te, kunnen worden, dat, in de meeste Twisten over de Meerderheid,'t zy Godsdienftig, 't zy Burgerlyk, de lydende Party, als dezelve, door een lotwisfel, de bovendryvende wordt, bykans nooit gemist heeft, die zelfde Ontmenschtheid aan te neemen, onder welke zy voorheen zo deerlyK zugtte ; en het is niet zo zeer de Verdrukking welke geknakt is, dan wel dat men van Verdrukker verandert. Elk zal zich,te deezer gelegenheid, wel herinneren de bekende bloedige worftelingen om de Oppermagt tusfehen de twee mededingende Staaten van Griekenland; en de nog bloediger Omwentelingen in de laatfte tydperken van het Romeinfche Gemeenebest: waar de eenige ftryd fcheen te weezen, welke van beide de Partyen de ander in Wreedheid zou overtreffen; en waar het geheugen van voorige Mehfchenflachtingen niet verlooren ging door daaden van Genade en Vergeeflykheid, maar door Moorden, nog woedender en min verfchoonende; door de bykans geheele Vernietiging der overwonnene Party. Wanneer, derhalven de Vyanden van den Christlyken Godsdienst zeggen, dat de Christenen geen ander gebruik maakten van den byftand des Wereldlyken Arms, dan om elkander , en hunne Vyanden, te verdrukken , wat zeggen zy dan meer dan dat de Christenen Menfchen waren; dat zy alleen 't zelfde deeden 't geen Menfchen van alle Godsdienst -benaamingen gemeenlyk gedaan hebben in dezelfde omftandigheden en onder dezelfde verzoekingen, en dat de Geest van den Christlyken Godsdienst bezweek voor de ;boosheid der Men- fchên^' Men (*) Wy vinden dat zelfs juliaan, de Wysgeerige juliaan, fchoon geen Christen, nogthans , langs den eenen of anderen weg , een bygeloovig Yveraar en Vervolger wierd. Hy was, zo 't fchynt, van begrip, dat een geestdryvend Lyder, (dat is een Christen,) foms door bloedig geweld zou kunnen geneezen worden. Hv ftelde zelve dit middel te werk, met geene geringe maate 3 LI 4 van  4^5 be christlyke godsdienst Men mogt, in de daad, verwagt hebben, dat de uitfteekenheid van der Christenen Godsdienst hun zou terugge gehouden hebben van de buitenfpoorigheden, maar al te gemeen den Menfchen eigen; dat dee/Aun zo veel zou hebben doen uitfteeken boven andere Menfchen, in Menschhevenheid1 en Tederhartigheid, als de Goeddaadigneid van de Euangelieleere uitmuntte boven die van alle Godscuenst-Inftellingen in de Wereld. Vast gaatto;, dat het Christendom, by trappen, de woestheid van 9 Menfchen geest verzagtte en leenigde. Doch dit kon niet op eenmaal gefchieden in groote ^ Maatfchappyen en mtgeftrekte Ryken. Het Christendom kon niet, zonder wonderwerk, onmiddelyk de geaartheid der tvden veranderen, en, in één oogenblik, eene geheele omwenteling te wege brengen in de heerfchende neigingen en het vastgevestigd character dier Eeuwe. Romein- /^Keizers, en derzelver Heirlegers, waren, Eeuwenlang, gewoon geweest aan Geweld , Oorlog en Opftand Zv waren desgelyks gewoon alles te zien bukken voor hunne magt, en zich te onderwerpen aan hunne bevelen. Toen zy derhalven, Wetgeevers wierden in den Godsdienst, zo wel als in alle andere opzigten , wilden zy die zelfde denkbeelden doen gelden in dit geval zo wel als in alle andere /y vmvagtten eene onderwerping zo volkomen in dit punt als in alle andere; en, indien 'er de geringfte teo-enftand geboden werd aan hunnen oppermagtigen wif en welbehaagen, betoonden zy zich gereed om dezelfde mid. delen aan te wenden tot het doen bukken van halftarriae Gewetens , welke zy zo dienftig bevonden hadden in het te onderbrengen van Landen en Koningryken, Op dee-> van vaardigheid en geweld, en flondt, in eenige gedeelte» zyner Heerfchappye, toe, dat de Zaakbezorgers der Landfchappen de beestagtigfte wreedheden den Christenen aaadeeden - da* zy het ftrafloos, ja met toejuiching, deeden. Hy zelve voedde fmaad by verdrukking. Hy bezigde tegen de gevinkte Galteers, fgelyk het hem behaagde de Christenen te betytelen 1 al de fcherpheid zyner Keizerlyke penne , en deedt hun niet si. leen gevoelen ai het drukkend gewigt van zyne Keiz-rlvka Oppermagt , maar de ftekellgheid van zyn fpottend en fehim! pend Vernuft. De oorzaaken van deeze voorbeelden van On. verdraagzaamheid moeten zeker in den Godsdienst van chris. tus niet gezogt worden. * *  GEHANDHAAFD. 46£ deeze wyze begon men Magt en Geweld aan te merken als het gefchiktfte en kragtdaadigfte bewys in den Godsdienst zo wel als in Burgerlyke Gefchillen. De Kerklyken lieten zich natuurlyk medefleepen door denzelfden ftroom met alle de andere Onderdaanen des Romeinfchen Ryks, en namen de heerfchende begrippen en zeden aan van hunne Landgenooten. Het vereischte een zeer geruimen tyd, het vorderde veel juister begrippen van het waar charafter en den geest des Christendons, dan veejen van deszelfs Leeraaren toen bezaten, om deeze verouderde vooroordeelen te recht te brengen, deeze woelige driften te bedwingen, welke zo diep in de gemoederen geworteld waren* III. Met deeze hinderpaalcn in den weg, was het naauwlyks mogelyk voor de zagtaartige en goedertierene beginzels des Christendons om eene onmiddelyke uitwerking hervoort te brengen. En derzelver werking werd' ongelukkig nog verder wederftreefd, door eene oorzaak, welke in volgende Eeuwen ftand greep. De Noordfche Barbaarfche Volken, die , niet lange naa de Burgerlyke, Vastftelling èns, Christendons, in het Westersch Ryk invielen , voerden met zich een geest van Wreedheid en Krygsgeweld, die zich voortplantte met hunne Heerfchappye, en door de Overwinnaars aan de Overwonnenen werd medegedeeld. Hunne woeste zeden voegden verfche brandftoffe aan voor die ftug- en woestheid, welke de Christenen hadden aan- en overgenomen van den tyd hunner Romeinfche Voorvaderen. Daar zy, ten zelfden dage, door een openlyken Oorlog te verklaaren tegen alle Geleerdheid , gewyde en ongewyde, in eene zeer groote maate , de Overwonnenen uitflooten van het eenig kragtdaadig middel , 't geen aangewend kon worden tegen die Barbaarschheid, welke zy hun inboezemden. Zy maakten het voor hun bvkans ondoenlyk, eene vereischte maate van kundigheid en regte bevatting te verkrygen van den waaren aart der Euangelieleere, welkers zagte en weldaadige invloed alleen kon werken om hunne dwaalingen tè reqht te brengen, en hunne harten te zuiveren (*), w Geen (*) Hoe weinig waarfchynlykheids 'er was, dat de Euangelieleer deeze heilzaame uitwerkzels, in die tyden, kon te wege, brepgen, moge men opmaaken uit de befchryving, door.fr, eiigius 1-1 5 «ea  47° °S CHRISTLYKE GODSDIENST Geen wonder, derhalven, dat, wanneer die invloed ten eenemaale verlooren was; wanneer men de Heilige Schrift in eene onbekende taaie als opgeflooten hieldtwanneer de beoefening der Fraaije Letteren, en in 't byzonder alle B veelgeleerdheid, een einde had genomenwanneer Gothifche beestagtigheid als 't ware in"-eorifd was in Komcinfche fierheid, en alles zamenfpande°om de woedendfte driften van 's Menfchen hart aan te ftooken en te verbitteren geen wonder , dat de Geest van Onverdraagzaamheid eiken dag veld won — Het was egter niet dan omtrent den aanvang der Dertiende Eeuwe, m welke duisternis en barbaarschheid het geheele gelaad des Aardbodems als 't ware overdekte, dat dit kwaad ten hoogften toppunte fteeg. Het was toen eerst, dat de onmenschlyke Oorlogen tegen de Albisenfen eenen aanvang namen, en het Christendom, voor een langen tyd, een aanhoudend tooneel werd van Verwoesting ; dat men Vervolging in een geregeld Stelzel hervormde, en het Moorden wettigde door het fchriklyk Stelzel van menschlyke Woede, Atlnquifnie: in al het welk de Christenheid juist zo veel deels heeft, als Onkunde, Geestdryvery en Bygeloof, in het zamenftel des waaren Lhnstendoms (*). En, fchoon deeze woeste buitenfpoorigheden van verkeerd geplaatfteii yver ons, met regt, onder de haatlykfte kleuren voorkomen, verwekten zy nogthans, als van ééne kleur zynde met de algemeene handelingen dier Eeuwe in andere omftandigheden, toen in de gemoederen der menfchen geene byzondere maate van verbaazmg of fchrik. Op een tyd wanneer Krygshaftige denkbeelden den boventoon in* alles floegen, in de gegeeven, van de hoedanigheden,welke men, in de Vilde Eeuwe, veronderftelde het Charaóter vau een goed Christen uit te maaken. In deeze befchryving vinden wy geen gewag altoos van Liefde tot god, van onderwerping aan den Godlyken Wille van gehoorzaamheid aan zyne Wetten, van Regtvaardigheid I Weldaaaigheid of Menfchenliefde. Zie mosheim's Ktrkhke His* torie, III D. bl. 45, (der Nederduitfche Uitgave.) (.*) De meeste der hevige uitvaaringen en welfpreekende tegenredenen der Vyanden des Christendams, tegen de Onheilen door den Godsdienst gebrouwen , zyn geene Tegenwerpingen tegen den Chrtsilyken Godsdienst, maar tegen Paapery ; deeze mogen een Roomschgezinden belemmeren , zy veroorzaaken zelden eenige zwaarigheid by den Pratestantfehen Godgeleerden,  gehandhaafd. 47* de Regeringsvorm, in den geest der Wetten, in de LandblztaiSen, in de kegtspleegingen, kon het niet vreemd voorkomen, dat ook V Kerk iets Krygshaftigs aannam. En hun, die gewoon waren te zien, (gelyk veelmaal gefcïiedde,) dat een Burgerlyk Regt, of een Lyfftraflyke Befchuldiging, ja zelfs eln afgetrokken punt van Regt, beS wierd door een Tweegevegt, door eene Vuurproeve r*^in ftede van by wettig onderzoek , fcheen het Sets vreemds, den menfchen het Christendom te leeren door S en houtmyt, in ftede van door bewys en rede, (*) Zie hiervan treffende voorbeelden in robertson's Hist. van carel den V, I D. bl. 85. Ct Vervolg en Slot hierna.') waarneemingen omtrent de catacomben, benevens den toestand der lyken in dezelve. Uit een Brief van den Heer b. g. sage aan den Heer j. c. de la meTherie, in het Journal de Phy/tque medegedeeld, Hier nevens heb ik de eer, myn waarde Vriend! u het Uittrekzel eener Brieve toe te zenden, welke ik u verzoek in het Journal de Phyfique te plaatfen; dewyl zy^ betrekking hétft oP myne. Verhandeling over de ontbinding der Dieren, voorheen in uw Maandfchiift eeolStst Zv is gefchreeven door een man, die niet flleen dóór zyne perfoonlyke hoedanigheden, maar ook doof de belangryke Waarneemingen, die hy geduurende zyne Reizen gedaan heeft, van eene zeergunftige zyde beGemeldê Reiziger ontmoette te Rome een. vreemd Kunftemi7 die zeer bekend was onder de Liefhebbers der Catacomben, en van derzelver onderzoek zo veel werk mSteTdat hy geen week overfloeg zonder 'er naar m~te èaan dewvl hy 'er telkens zaaken van veel be£g, Cyd2 2 waarde, in ontdekte Hy had gellerd S dien verfchriklyken doolhof gemaklyk den |feg te vinden, waar hy echter groot gevaar heP om  WAARNEfiMINGE N Sfteevig Ui^^^;^^^ gcSarT'maar^?^' a,fSefchrikt door het wezenlyk laan zelden ve dfr "dS uon^ymde vertellingen, Gaanderyen, alwaar J^n de" ingang van ^xokgl niets belangrykontnoet ^«f^WS?»» en tac^mben gevonden te Lw7n iC'i hffhebber der Caderwaards heenbrengen aSr',deed lk my dour h™ delde ik door de SdervM hJpn ° UUr Iang wan" king deezer oude B?£EÏ?r™9 T ondei[?gt de fcBikge Graven ^?3?ffi?&sJ?y * ook elkander in de zydelinSfcte J^Öl. ^rdllf "gen 9B gehouwen zyn. Deeze r,™ ,,dei Gaanderyen uitMarmer , dikwi£ vm ï ™ ?y" ge,flotei?» of mct ftukk<* harde StèenenT als SenïrL T gee£ of groene' of met ^*éthBSne^ doch mees* halsketen Tof Sin^a^vSlt* S™' ^ ot* der Heidenen zo difeïs ' dle men 10 de G™en ih£; ftS^vj^ J&t^ Zeer/erfchilIenden anderen waren zo hard P minfte aai"aaking, ze fabels, (die wyjzo tel L Y ZC ^wtyks met on voldoen, 'al} om ol tm£llSL "W^'M te wel eens in verfchuilen ÏL , j j kroovers> die zich hier men ) aan öffifi&!|3£^> medegeno, W^^^^t» Zag ifc eindeI>* *n het Cimem, met welk lv?Je Van de Grave"> door volmaakt gefloten warer"£eSf,e« toegemetzeld had' vry grof was , gewreven* 1 2' g6h?d t0t ftof' d*t daarentegen in aiebGrave? die min W°rd?' en dat men of waarvan de Steenen Wetaan 3UWkeurig gen°ten> tenlugtby had kunnen koS* r aren' 20 dat er beendexe^eue ^tehSh^ ?e,raai?ten aa"trof, welker verwonderd ovef delS hóPü^3nUd^1, hadden- Ik ™» de vernietiging de, za^^ deelen v hc,Td ,V3n ftof' die 4? gebragt; zy bedraagt nietde^w Lyke" wordt voorty raagt niet de dikte van een halve lyn ronds-  OMTRENT i)E CATACOMS&N. 4^3 fondsora de oppervlakte van 't geheele lichaam. De hoogte van ieder Graf was meestal niet meer dan twee of driemaal de gewoone dikte van een mensch. Onder de Geraamten vond ik 'er een, waarvan het ftof zo phosphoriek was, dat het een zeer duidlyk licht tegens het bovenfte gedeelte van 't Graf voortbragt. Verfcheiden maanden lang bewaarde ik dit ftof, waarna het zyne lichtende eigenfchap verloor. In de Begraafplaats der Capucynen te Rome, vindt men ook eene byzonderheid , die ik u nog wil mededeelen. Men heeft 'er, naamlyk, uit Egypte en Palejlina, eene foort van aarde overgebragt, waarin deLyken, die men 'er in begraaft, in weinig tyds uitdroogen. Door dit middel maaken ele Eerwaarde Paters Capucynen hunne afgeftorven medebroeders tot Mummies , die zy in belachlyke groepen by elkander rangfchikken. Deeze aarde heeft een zeer famentrekkenden fmaak, en fchynt Aluin te bevatten. VERHANDELING OVER DEN INVLOED DËR LUGTSTREEKEN OP DE GEDAANTE EN NATUUR DER PLANTGEWASSEN. Door L. REVNIER. {Journal de Phyfquel) w T Tet Stuk , waarvan wy hier onzen Leczeren het „ r~l eerfte gedeelte mededeelen, kwam ons, fchoon „ wat lang, te gefchikt voor om eene plaats in ons •„ Mengelwerk te beflaan, dan dat wy, te dier oörzaake, „ onze Leezeren zouden verltooken laaten van de veel„ vuldige Ichoone en nutte Waarneemingen , daar in „ voorhanden. Te eerder konden wy tot de plaatzing „ befluiten, dewyl het zich, in zeer voeglyke Afdeelin„ gen, laat fplitzen." # # # Door de Lugtftreek, of 't Cllmaat, verftaat men, in 't algemeen, de maat van Warmte of Koude van een Larid Of Plaats. Dus zegt men , dat een Lugtftreek koud of warm is, en men houdt zich te vrede met eene zo 'oppervlakkige w'aarneeming. Maar, vermids de Plantgewasfen onderworpen zyn aan den invloed van alle de Hoofd-  474 OVER DEN INVLOED DER LTJGTSfREEKEN Hoofdftoffen, werken die Hoofdftoffen, zo wel enkel als zamengefteld, op dezelve, 't zy werktuiglyk op he bit enfte gedeelte, 't zy fchtidkufidig op derzelver zamenfte ling. En, aangezien alle deezt verfchillende K3 zeis, op eene meer of min kragtdaadige wyze, de Gedaante van elke Plant wyzigen, is he? noodig,'dat efn i\atuurkundige, die m dit vak werkzaam is , e k deezer uitwerkzelen, en de oorzaaken daar van, ken , en middelen weet om ze te voorzien. ue Op deeze wyze zal de ftand op de Globe, of de Breedte; de hoogte boven 't Waterpas der Zee; de meerdere of mindere wederkaatzing des Lichts, of dêszelft afwS! zen; de menigte des Regens, deszelfs duur, en de wvïe van nedervallen; de meerdere of mindere dooidrirfarneid des Gronds ; en eindelyk de uitwerkzels der fi. wing op de Plantgewasfen, voorwerpen opleveren, welke men moet m agt neemen, en omtrent welke men een voorraad van Waarneemingen moet opzamelen. Uit derzelver volkomene kennisfe zal ook de kundigheid vo gen om de nuttige Soorten te vermenigvuldiger?; men za ook de Soorten kunnen bepaalen opmenen onyeranderlyken voet, en dezelve Ifchiften van Verfche deuhedeu; wam zo ras men de breedte weet der veranderingen, welke eene Plant kan ondergaan, zal elk kenmerk , t welk aan die veranderingen wederftand biedt het waarlyk Soort- onderscheidend kenmerk^Ka, * De noodzaaklykheid hier van heb ik aangevveezen in een reeds uitgegeeven Werk en bekend |emaakt" dat ik my, zints veele jaaren, onledig gehouden heb net een Werk van deezen aart; een Werk , by 't welk de na lpeunngen zich, op eiken ftap, vermenigvuldigen, cn 't geen, door myne Handel bezigheden, buiten twyfel angen tvd onderhanden zal weezen «»pn "De menigvuldigheid der' nafpeuringen, welke noodig zouden weezen om een algemeen Plan over den Invloed eer Lugifireeken op de Bewerktuigde Weezens in vollen dag te nellen, gevoegd by eenige zamenverbindingen, welke my nog ontvlugten , dringt my om enkel eenige wenken te geeven ten aanziene van de voornaamfte ftukken, op welke men zyne gedagten zal kunnen vestigen. Dee-  OP DE PLANTGEWASSEN» 475 Deeze algemeene befchouwingen zullen de Liefhebbers der Natuurlyke Historie kunnen opwekken om hunne Proefneemingen naar dit punt in tc richten, en dit zal een fclirede gevorderd zyn in eene Weetenfchap, waar van men flegts de eerfte beginzels kent. De Gedaante der Planten met betrekking tot de Lugtftreek, waar in zy voorkomen. Het Licht is voor de Planten noodzaaklyk; zy verwelken zo ras 't zelve daar aan ontbreekt: derhalven zal de fterkte, de duurzaamheid, de hette, daar mede gepaard, en welke van deszelfs uitwerkzels onderfcheiden moet worden, eene meer of min fterke uitwerking hebben, waarvan men de uitkomst kan berekenen , fchoon min kenbaar dan die der geheele ontbeering des Lichts. Het Water, 't zy door de Aarde ingedronken, 't zy in de Lucht verfpreid, als regen, nevel, damp, fneeuw, enz. heeft desgelyks eenen weezenlyken invloed op de Gewasfen. De Planten, op plaatzen waar het water fchaars is, zyn dezelfde niet met die waar 't zelve in ruimen overvloede gevonden wordt; veele foorten zelfs ontwikkelen zich niet dan alleen in 't Water. Derhalven heeft eene meerdere of mindere hoeveelheid Waters, onder de gemelde verfchillende gedaanten , eenigen invloed op de Plantgewasfen. De Lugt, op zichzelve befchouwd, heeft weinig invloeds op de Planten; het is veel meer door derzelver verbintenisfen met de andere HoofdftofTen dat zy op dezelve werkt, 't zy door de uitwaazeming der Planten te verhaasten als de Lugt droog, of te vertraagen als deeze met Waterdampen geheel of ten grooten deele vervuld, is, 't zy eindelyk uit hoofde dat de doorfchynendheid afhangt van de dampen daar in opgeheven. Het kan desgelyks weezen, dat de meerdere of mindere fcheidkundige zuiverheid der Lugt op zekere wyze op de Planten invloed hebbe. De Aarde, eindelyk, meer of min vatbaar voor de invloeden der andere Hoofdftoffen, werkt door dit middel op de Planten. Elke Breedte heeft, behalven haare plaatslyke ftanden, eene maate van Warmte, daar aan eigen, die zo wel veroorzaakt wordt door de langte des Zomers als door den raakhoek des nedervallenden Lichts; derhalven moet 'er eene zekere overeenkomst plaats heb-  4?6 OVER DEN INVLOED DER LUGTSlTREEKEN hebben tusfehen de Planten die daar groeijen. Maar, dewyl de byzondere plaatslyke omftandigheden verlchülen, kan men die overeenkomst niet anders dan op eene algemeene wyze befchouwen. P Gedaante der Planten onder de Keerkringen. Een brandende onbewolkte Hemel ftelt, negen maanden lang de Planten bloot aan al de werking der Zonfie, die dezelve bykans rechtftandig befchynt. De larize nagten , geduurende welke een fterke Daauw op dezelve nederdaalt, maaugen dit uitwerkzel; en ondertuslchen u dit een tyd waarin de Planten uitrusten, en derzelver Vrugten allengskens rypen. Drie Regenmaanden geeven aan den Groei alle kragt, nieuwe Bladeren fomen te voorfchyn, de Planten vertoonen haare Bloemen, en krygen, als t ware, een nieuw beltaan. Dit is in t algemeen het tafereel der Landen tusfehen de Keerkringen gelegen. De Boomen, in die brandende oorden, fchynen een overvloed van leevenskragten te hebben ; de jaarJykfche kringen m het Hout zyn hier min onderfcheiden zietbaar, dewyl de groei 'er niet ophoudt; de vezelen van t zelve zyn of zeer fyn en zeer hard, of draadig dat is te zeggen, moeilyk dwars door te fnyden, fchoon het zich ligt in langwerpige draaden laat fplitzen. Deeze byzondere charaftertrek van het witte Hout der Keerkringen, als de Cacoyer, de Fromdyer, de Coram* de aandagt der Natuuronderzoekeren waardig lk heb dezelve bewaarheid gevonden in veele Boomen, onlangs in den Kruidtuin gezonden; als de Cedrel, de lieve, de Larosjol van JJie, enz. De Wortels der Boomen zyn 'er min fpilagtig dan die der Boomen onder gemaatigde Lugtftreeken,0 de meeste verfpreiden zich 111 takken op zekeren afftand onder den grond, zonder diep in denzelven in te dringen. Men neemt er in t algemeen, meer kruipende dan fpilvormige Wortels waar, fchoon eenige Boomen, als de Cacoyer, tot de laatstgemelde foort behooren. ; De Vrugten dier Boomen groeijen meest op de Stammen of zwaare Takken; derzelver grootte is dikwyls verbaazend; de huid of Ichors, die dezelve bedekt, is dik , en zodanig door de Zon uitgehaald, dat de fmaak walglyk is. De Vrugten van de Calebasfier, Corambolier, CV  op CÉ pfcANTGEWAsSÉif» iff- Caöo'yèr, Papayen Jacquicr $ TamBoul $ Coceïier $ enz'; groeijen op den ftam of op de voornaamfte takken, en zyn van eene verbaazende grootte. De Vrugten van de Mammé, vad de Avocat, de Grenadilles, de Goiavisr j de Cachimantier, de Courbaril, hebben een huid of fchil tusfehen de twee en drie linien dik. De bast der Vrugten van de Cacoyer, de Cachimantier, de Ananas en dé Acajom, is bitter, fehoön de kern eenen zeer aangenaameri ïmaak heeft. De Waterplanten, doorgaans niet dén haam van Charmes beftempeld, zyn oorlpronglyk eigen aan de Landen \ tusfehen de Keerkringen gelegen, en derzelver getal iieemt af naar maate men zich daar van verwydert. Naardemaal nu een Natuurkenner niets erkent voor een uitwerkzel Van 't geval * moet hy zekeren invloed dar Lugtftreeké in die Landen erkénnen, welks ontdekking belangryk zou weezen. De overeenkomst leidt ons op, oin te zien* dat veele Planten met dikke bladeren iets daar mede ovéreenkomftigs hebben in de dunnere bladeren onder gematigde Lugtftreeken; dé Euphorbia's en Geraniums kunnen 'er orts éen voorbeeld van opleveren. De Planten, in heete Gewesten4 zyn doorgaans veel wolagtiger, en meer met Doornen bezet, dan die der koude Oorden. Wy zullen hier over vervolgens* in eene byzondere Afdeeling* fpreekém Eindelyk de Palmböomen, dat Gezin van Hoütdgtigt Planten, iyn een voortbrengzel van de 'Landen tusfehen de Keerkringen gelegen, waar van flegts eenige foorteil zich buiten dit grondbeftek uitgebreid hebben ; en die zelrdé loorten zyn juist die, weuce net meest van den aart van Kruiden hebben. Men kan dé Palmböomen niet als Boomen aanmerken; dewyl zy niét gevormd zyri door houtagtige laagen of kringen, bevvaard eft gevormd door de fchors, maar als Planten; ook ontwikkelen zy zich op de wyze der Plaritgewasfén; zy verfchiHen 'er alleen van door de hardheid van den bast: want het inwendig maakzel is volftrekt 't zelfde. En riaardemaal de Palmböomen zo veel oVéreenkomsts hébben met Planten in die foorten, welke het meest verwyderd zyn van de heete Gewesten, mogen wy daar' uit opmaaken j dat de voortbrenging der Palmböomen afhangt vari de Lugtsgefteltenisfe welke zy bewoonen, en dat de Characters daar vah verzwakken, naar gelange zy zich daar Vari Verwyderen. Het zou een belangryk ftuk weezen ?te-weeten', meng. 1795. no, 13, Mm wei-  4?8 OVER DEN INVLOED DER LUGTSTREEKET» welke omftandigheden, in die Landen, derzelver beftaan bepaalen. • Gedaante der Planten onder de Bevroozene Lugtftreeken. In de Wereldoorden naby de Gemaatigde Lugtftreeken grenzende, zyn de Boomen nog talryk genoe;/; doch, naar gelange men zich daar van verwydertt en 3e Poolgewesten nadert, worden zy minder in aantal, kleinder van geftalte, en zyn niet meer dan Boompjes, tot dat men ze in t geheel niet meer aantreft. Deeze Boomen zyn van eene byzondere gedaante, en hebben meest allen iets kegelvormigs; de Vrugt is klein, zonder 't geen men t yleesch der Vrugten noemt, dat tusfehen de 'fchil en pit is , en omgeeven met een of twee bekleedzels van eene houtagtige zelfftandigheid. Ziet daar een uiterfte overgefteld tegen 5t geen wy tusfehen de Keerkringen waarnamen. Daar zagen wy verbaazend groote Vrugten, op den ftam rustende; hier zeer veel kleinder, waar het zaad naauwlyks een bekleedzel heeft, hangende aan de uiteinden der takken. Zommige laage Boompjes, en een £yn, zyn de eenige houtagtige GewasfeH, die eetbaare Vrugten uitleveren; en die zelfde foorten hebben zo weinig hoogte , dat ze in het Winterfaifoen met fneeuw overdeKt zyn. Deeze omftandigbeid heeft veel invloeds op de vorming der Planten. Een enkele oogflag op de Plaatzen, tusfehen de twee gemelde uiterften gelegen, zal over het geen ik bv bragt een nieuw licht verfpreiden. Naar gélanffe men zich van de Keerkringen verwydert, in gemaatigde Wereldftreeken komt, verlaat men de Vrugten met een dik ken fchors omkleed, en ziet Vrugten, welker bekleedzei niet meer is dan een velletje; op den Oranjeappel volgt de Perzik, de Abricoos, de Pruim; ook zvn deeze kleinder van ftuk. Deeze laatstgemelde Vrugten groeijen met in het Noorden van Europa; en de Be-ién zyn de eenige Vrugten, welke men ziet in het gedeelte' van de Gemaatigde Lugtftreeken aan de Poolgewesten grenzende. 6 De Kruiden zyn klein in 't Noorden, meest altoos groen; zy vermenigvuldigen meer door Wortelfcheuten dan door Zaadkorlen, die door de fchielyk opkomende koude dikwyls met ryp worden. Zy vormen te dier oorzaake, voor het meerendeel, digte trosfen, en een digt be-  OP DE PLANTGEWASSEN. 479 beflaagen grond. Het blykt zelfs, dat deeze- Planten niet ophouden met groeijen onder het verbaazend dik dekzel van fneeuw , 't welk dezelve voor de anders doodlyke koude befchut, gelyk wy hier naa breeder zien zullen. Invloed der Lugtftreeke op den aan des Gronds. De Grond in de Poolgewesten is dezelfde niet met den Grond onder de Keerkringen gelegen. In de heete Gewesten werken hette en vogtighèid het geheele jaar door zamen ter ontbindinge van 't geen Iterft; de deelen der geftorvene lichaamen, door het water weggevoerd, dringen in den grond, vermengen zich daar, en vormen de vrugtbaare aarde. In de moerasfen wordt 'er flyk of modder uit gebooren. Slcgts een zeer korten Zomer hebben de PoolgewestenDe weinige warmte, welke men aldaar heeft, gaat met verfchroeiende droogte gepaard ; weshalven de Planten, die daar fterven, niet verrotten; zy verdorren alleen, en de fneeuwlaag, die dezelve overdekt, buiten twyfel geene genoegzaame vogtighèid verfchaffende, of om eenige andere mv 'onbekende reden, verandert ze in Turfaarde of Heide , wélke den eenigen groeibaaren grond in 't Noorden uitmaakt. In de daad, men vindt geen Turfaarde in heete Landen; deeze neemt een aanvang in de gemaatigde Lugtftreeken, en vermeerdert naar gelange men dlgtor aan de Poolen komt. De Heigrond is v«n dezelfde natuur, dewyl dezelve zich vormt boven eene zandlaage , welke de vogtbheid inzwelgt, en door eene verfchillende oorzaak het zelfde uitwerkzel hervoortbrengt. De Grond van het Alpi fchc Gebergte is van denzelfden aart als rle Grond in het Noorden, om dezelfde oorzaake. Dezelfde ontbinding van de benedenfte deelen der Planten, welke men onder de Poolen waarneemt, heeft op de Alpen plaats; en de Planten houden daar ftand door de voortzetting van dezelfde Plant, terwyl deszelfs benedenfte gedeelte verfchillende graaden van ontbinding ondergaat. En zelfs de Planten in het Noorden lange wortels hebbende, vergaat ook het benedenfte gedeelte allengskens, en verandert by trappen in Turfaarde, terwyl het opperde gedeelte van de Plant takken uitfehiet, en de Soort door dien voortgang in weezen doet blyven. Mm a  400 OVER DEN INVLOED DER LUGTSTREEKEN De Wol en de Doorns der Planten met betrekking tot de Lugtftreek overwogen. j De Wol en de Doorns, der Planten zyn, volgens de erkentenis van alle Natuurkundigen, bykomende deelen der Gevvasfen. 't Zyn eene foort van tweede groeijingen, die zich volgens zekere beginzelen ontwikkelen; doch men demt niet overeen over de wyze op welke men deeze tweede voortbrèngzefs begrypen moet. — Deezert beweeren, dat de Wol der Planten een Zaadbeginzeï hebbe, in den aart der Planten zelve gelegen, en 't geen zich ontwikkelt op dezelfde wyze als dl bloemen, de bladerknoppen, en andere deelen der Planten. Anderen willen, dat die Wolle mets anders is dan iets bykomends in de Planten, en dat het voortkomen daarvan alleen afhangt van de gcfteldheid, waarin de Plant zich bevindt. Dus kan het daar,of afweezig, zyn dier Wolligheid geenen invloed hebben op de onderfcheiding der Soorten ; dewyl de overvloed daar van, of het geheel ontbreeken, -ontdaat uit byzondere oorzaaken. Eenige gevolgen, getrokken uit de best bevestigdde WaarnfemV gen, zullen het dirk ontwikkelen. De Planten in heete Gewesten hebben, over 't algemeen gefprooken, meer hairagtigs en wolligs dan die vangemaatigde of koude Gewesten. Twee verfcheidenheden van dezelfde Plant, welker eene uit een heeter Gewest komt, verfchillen door den overvloed van Wolligheid ■ welke de eerstgemelde dekt. ' Twee verfcheidenheden, de een uit een droogen, de ander uit eer. yogtigen, Grond, verfchillen door de menigte van Wolle, welke men op de eerstgemelde aan» De Planten, die op eene drooge plaats groeijen, zeer aan de Zon blootgeileld, fchoon6 veel kleinder dan die ?& n6\VOg"ge en ^frhaduwde plaats daan, zyn met Wolle bezet , terwyl de laatde des^ weinig of geheel niet De Planten der Moerasfen zyn bykans alle glad Een Plant van een droogen Grond, in een Tuin overgebragt, verliest daar haare Wolligheid in korten tyd Dit zelfde verfchynzel neemt men waar, op eeae'nof? veel bedendiger wyze, wanneer men Zaad zaait. g pen verliezen door aankweeking de Door- Ui?  OP DE PLANTGEWASSEN. 4§ï Uit alle deeze beginzels kan men afleiden, dat de menigte van Wolle, welke een Plant bedekt, te eenemaale afhangt van de omftandigheden, waarin dezelve zich bevindt, en dat iets louter bykomends aan den groei dezelve hervoortbrengt. De aart der Lugtsgefteltenisfe, derhalven, heeft invloed op de voortbrenging dier Wolligheid. 'Er blyft des over te onderzoeken hoe dezelve daar op konne werken. Elk bewerktuigd weezen heeft een bepaald beftaan. De tyd zyns leevens is die, waar op zyn eerfte beginzel zich begint te ontwikkelen , tot dat zy niet meer kunnen ontvangen; als dan begint het verval, en de fchreden tot ontbinding zyn veel rasfer dan die van den aangroei. Het leeven der Planten wordt bezield door het Licht; dit is het, 't welk, op eene wyze nog onbekend, de beweeging van de fappen regelt. Derhalven moet een Plant, die buiten het licht groeit, en eene Plant, die aan het fterkfte licht blootgeileld wast, zeer wydverfchillende indrukken ontvangen. Wy kunnen op geene volftrekte wyze hier in vergelyking brengen de Planten tusfehen de Keerkringen; dewyl de dampen, in de lugt verfpreid, de werking der zonneftraalen vertraagen; maar wel die welke op zeer hooge Bergen groeijen , waar de lugt eene hooggaande droogte heeft; zy ontvangen al de kragt des Lichts, een uitwerkzel zeer verfchillende van de warmte des Dampkrings: want hoe drooger en zuiverder de lugt is, hoe minder dezelve verhit De Planten, in de fchaduvv gekweekt, zyn lang, zwak, wateragtig, geel of- bleek groen; zy hebben weinig takken; de bloemen, wanneer dezelve voortkomen, zyn klein, en blyyen meest agter, of fterven in den knop. Het binnenst zamenweefzel dier Planten is los, als of de fcheiding, niet onder het water hebbende kunnen gefehieden , opgehouden, en de eerfte verbinding vertraagd heeft. De oppervlakte is altoos bloot, zonder eenige Wolligheid, fchoon diezelfde Planten in den gewoonen ftaat des voorzien zyn. De (*) De gemaklykheid der verwarming van zuivere Lugt ftaat tot die van water als i tot 87, die van de Dampkringslugt tot die van water als 1 tot 18; dewyl de Dampkringslugc. water bevat, en het water'zich eer doet verwarmen dan de Lugt, moet de Lugt, met watrr of dampen opgevuld, eer daa zuivere Lugt verwarmd worden. V. du Feu, par l. reymier, liv. II. chap. 15. Mm 3  48i OVER DEN INVLOED DER LUGTSTREEKEN De Planten, op hooge bergtoppen, zyn laag, tot den wórtel toe getakt, uit den aart droog en hard; derzelver bloemen, en in t algemeen alles wat tot de voortteeline be hoort, van eene verbaazende grootte, dikwyls daar in gelyk met het overige van de Plant; de Zaadkorls zyn kloek en ryp. De oppervlakte is bedekt met Wolle, veel overvloediger op den top dan in het overige der Plant, en die Wolle is des te overvloediger naar gelange de Plant van eene hoogere plaats komt. h & ' mnt Van n^Zhrïl? T h" ^f-he Gtberg(e' *» de vlakte overgebragt, of m eene valei gevoerd door een waterftortmg, bevindt zieh m een min zuiveren Dampkring, waar de werking der Zonneftraalen door de dampen vertraagd wordt. Deeze Plant wordt daar veel gmoter , de tak fchietmgen zyn min talryk ; maar ten zelfden yde verlies deeze Plant een groot gedeelte van haare Wolligheid en wordt bykans glad. Derhalven is het aan de meerdere Of mindere werkzaamheid des Lichts da de Planten haare Wolligheid verfchuldigd zvn , en dit door middel van eene verfnelling des leevensbèginzels eigen aan het Groeiend Ryk. vwiftocginzeis, ïJnll alle /Ceje °Pg?geevene Waarneemingen mogen wv befluiten, dat de werking der Zonneftraalen eenen da^ lyken invloed heeft op de Gewasfen ; dat deeze werk aaamheid gewyzigd wordt door veeier ei oomaken als onder andere den overvloed van dampen. Nu? Sar de ugt op eenen hoogen berg veel dreoger is dan op een laagen, en dan de lugt in de vlakte, kan de ovwvloed •of fchaarsheid van Wolle op de Planten, in tfe^mftan digheden , geen characïer van onderfcheiding %leverïï -Hetjs even zo gefteld in de vlakte, tusfehen een droöland en een land digt by 't water, dewyl d?dS?p& m deeze laatstgemelde plaats meer met waterdeeS vervuld wordt In deeze twee ftanden moet zich een ÏS fchil m de Wolligheid opdoen. Een bedektef ólaats eindelyk als een boschf een afhellende hoogte £fe Noorden &c., minder maate van licht ontvaifgcnde dan een open grond, zal men daar uit gevSKmÏÏ trekken ten aanziene van de Planten feaS foS dier beide ftanden, dat dezelve in den eener? veel meer i?a,ndpkShSPrönen ^ P»' d« ^SSSSjS iranüpiaatzen des groeis vergelykende, zal men eene me- WgtQ van verfchynzelen verkrygen,'die ^ de reeds ge- •  OP DE PLANTGEWASSEN. 483 gemaakte Waarneemingen des te meer vastigheids ^Nif'ftaat nog te ontvouwen, hoe het Licht de vorming van' de Wolftoffe der Planten kan bepaalen. Alle uitlegging hiervan moet noodwendig veronderftellenderwyze gefchieden; aangezien de nog geringe vorderingen, welke men in het vak, hier toe noodig, tot heden gemaakt heeft. Die ik bybreng zal misfehien aan eenige tegenwerpingen teffens'beantwoorden. Het beginzel, in den Zaadkorl opgeflooten, behelst m 't klein de geheele Plant; alle deelen zyn 'er in begreepen, doch in een opgeflooten ftaat: derwyze, dat de aanftaande groei niets anders' is, dan eene trapswyze ontwikkeling van alle de deelen, en geene weezenlyke vorming. Dit eerfte beftaan kan aangemerkt worden als een opftal: het ontwikkelt zich, en breidt zich uit, als de Plant jong is; alles vult zich aan geduurende het leeven, door de voeding, en wanneer alle de holten gevuld zyn, wordt de Plant zwak, en nadert aan de ontbinding. . , .. . Daar nu de Leevensbeweeging der Planten ondericheide graaden van fterkte ontvangt van de Znnncftraalen, en derzelver werking dezelfde niet is in alle Lugtftreeken, volgt daar uit, dat de verharding van het geheele Plantgeftel in den eenen ftand veel rasfer plaats grypt dan in den anderen , en ook de Plant onderfcheide graaden van uitgebreidheid krygt: maar, dewyl de overvloed van deeltjes, door de werking van het leevensbeginzel in alle de deelen der Plant verfpreid, niet toelaat, dat zy zich alle in de Plant plaatzen, vereenigt zich het overtollige, en vormt de Wolle, die des te overvloediger wordt naar gelangé de ontwikkeling der Plant in 't geheel meer verhaast toegaat. ïn de daad, deeze bykomende voortbrengsels zyn doorgaans talrykst op de 'rjovenfte gedeelten der Planten, waar zich de deelen ter voortteeling gefchikt bevinden,, dan op andere , en de Planten op de Alpen, waar het leeven allerfterkst verhaast wordt door de leevendigheid des Lichts, zyn meer met Wolle bezet by de Bloemen dan op de Bladeren. Men heeft desgelyks opgemerkt , dat de dus bedekte verfcheidenheden veel kleinder zyn dan de gladde, en dat derzelver Wolagtigheid in eene omgekeerde rede ftaat tot derzelver grootte. Ik zon- & Mm 4 der  4*4, BEM ÏNVE0ED BER LUfltSTOBMEW, rnz Planten doetSve^'fcK £ j1" maakzel de^ paixas moet ik hier plaats Sn- iv W^1'^ 3> nomen te worden dat in hZ « opmerking ge£ ite-Hanten^Ket-^^^te-^ «"deel „ te Boomgewas** met üSen'1 Ve'et'zv? *, le Boomen zyn 'er lasti> dnnr ■ zyn' Vee- * nen. Men heeft 'er Rorm^n ƒ■ menJgte Yan Door~ >, niet voorzien zvn en £ T die elders daar mede V DesgelykfzTet Ten QeiaifdiS If^nU^ l Ren0nkdS ^ ^ ™ PdS S Welef ge^aft^ Wen, gtffe Geblrgte/die digTme? Doïteze"t *£ f" lyk de me„igK %ÏJ^^V%S£g«* O Vcrvofg hierna?)  leevensbyzonderheden van m. luther. 485 pe voornaamste leevensbyzonderheden van ' pEN grooten hervormer martinus luther. (Naar het Engelsch,) (Vervolg van bl. 449.) rperwyl luther's Vyanden juichten over de Uitgave 1 deezer Bulle, lazen diens Aanhangers, wier eerbied voor het Pauslyk Gezag van dag tot dag afnam, de Vervloekingen van leo met de verregaandiie verontwaardiging. In eenige Steden werd de Afkondiging dier BulIe met geweld wederflreefd, de Bul in (lukken gefcheurd, én niet voeten getreeden. Luther zelve, wel verre van 'er door bevreesd geworden te zyn, gaf Aanmerkingen op die Bulle in 't licht; en, zich thans verzekerd houdende dat leo zich fchuldig gemaakt hadt aan Godloosheid en Onregt in zyne handelingen , verklaarde hy floutlyk , dat de Paus de Mensch der Zonde, of de Antichrist, was , van welken in de Schriften des Nieuwen Testaments gefprooken wordt. Hy ging verder, en maande alle Christen-vorllen aan , om zulk een haatlyk Tuk af tefchudden, en roemde op zyn geluk, dat hy het Voorwerp was van Kerklyke Verontwaardiging; dewyl hy het gewaagd hadt de Vryheid des Menschdoms voor frö ft 3.3.11 o Naardemaal men luther's Boeken te Rome verbrand hadt, deedt luther, in wederwraak , alle de Hoogleer* aars en Studenten der Univerfiteit van Wittenberg zamenkomen, en fmeet, met veel ftaatlykheids, onder den toeloop eener verbaazende menigte van Toekykfren, de Boeken over het Kerklyk Regt, met de Bulle tegen hem uitgevaardigd, in het vuur: zyn voorbeeld werd in verfcheide Steden van Duitschland gevolgd. Luther deedt meer; hy verzamelde, uit het Kerklyk Regt, eenige der buitenfpoorigfle Stellingen, betrekking hebbende op % Paufen Almagt, en de onderwerping daaraan van allen Wereldiyk Bewind. Deeze gaf hy in 't licht met ophelHprinrW in°-erigt om de Godloosheid van zulke Stellingen fan te wyzen, en derzelver rechtllreekfche ftrek*r • Mm s k>»§  486 de voornaamste leevensbyzonderheden king om allen Burgerlyk Beftuur het onderst boven te Tot deezen tyd toe hadt geen Vorst de Gevoelens van luther omhelsd ; geene verandering in de vastgedelde wyze van den Kerkdienst was 'ex ingevoerd; geen Llragt, r^tSA^ mf Slaakt op de bezittingen of he regtsgebied der Geestlyken; en in het gefchil, fchoon met groote hitte van wederzyden gevoerd, hadt men geene andere wapenen gebruikt dan woorden en gefchriften. Maar s Volks eerbied voor de oude Leer- en Inftellingen was gefchrankt. Uit alle Oorden des Rvks ™^deiStUdemen na Wttcnberg, en zoogen, onder luther zelve, melancthon, carolostadius, en andere uitmuntende Leeraars, Gevoelens in, welke zy niet nalieten te verbreiden , als zy na huis keerden Luther , fchoon volmaakt een vreemdeling in de grondregelen van Menschlyke Wysheid, werd natuurlyk, iJiLdC Wyze op ™eIke ?y zvne ontdekkingen deedt, geleld om zyne werkzaamheden voort te zetten op eene wyze, die meer tot derzelver bevordering deedt, ^dan of ieder ftap ware afgemeeten geweest dooi? de regelen der kunftigfte Staatkunde. ö Toen hy zich eerst tegen tetzel verzette, was hv verre van die Hervorming te bedoelen, welke hy naderhand daarftelde, en hy zou van fchrik terug gedeinsd hebben op de gedagte van dat geen, over welks volbrenging hy zich naderhand beroemde. De kennis der waarheid beftraalde zynen geest niet op éénmaal, door ' eene byzondere verlichting; hy verkreeg dezelve door overdenken en vlvtige beoefening; hy vorderde gevolg- ■ lyk trapswyze Om de buitenfpoorige Stellingen de Aflaaten betreffende, tegen te gaan, moest hy dl waara i oorzaakeu van onze Aanneemlykheid by god onderzoe- : ken. De kennis hier van ontdekte hem, trapswyze, de nutloosheid der Bedevaarten en Boetedoeningen; de vdelheid van te vertrouwen™ de voor- of tusfchWpraak der Heiligen; de Godloosheid van dezelve te dienen; de misbruiken van de Oorbiegt; en het harsfenfehimmig beftaan des Vagevuurs. 6 UVil™n r»« ïz5 , , SgPfc « ^Inlee^eeS^ ^ hy zich negen Landen pm^ST 2"ÏÏSSS*dBB zyn /fetow noemde, naar den naam des E land? waa7 1 Apostel «jannes gebannen was, betoondeIn zvn 2? woonen vlyt en wakkerheid in het verdediger> zynï Ce' voelens; verfcheide Stukjes in't licht eeeverle 2 2L" geest zyner Aanhangeren opwakkerdef!d£aan netflaau SS3%5^^*" het «*W verd'wjnen0^ Innnddels verkreegen zyne Gevoelens meer en meer on gangs in bykans alle Steden van Saxen. De Julum' nm van IHttenberg waagden , met eoedkeurSf van de Univerfiteit den eerften ftap om eenige véranlerin? te maaken in den openbaaren Eerdienst, dfoi de b™ dere Mjsfen at te fchaffen, door den Drinkbeker zo 3 NLnnai':00"' "* de Leke" * ë-ven, b/d^ingli Twee gevallen, nogthans, ontftonden 'er, die onover komelyke hmderpaalen fcheenen te zullen nellen Z den voortgang van luther's hervormende Begripper?n dl twee magtigfte Ryken van Fumna „JTP , ftaatlyk Befluit van luther veroordeelende. De andere wa i heM7- woord, gefchreeven op zyn Boek over de Bab.hniLeGe. vangems door hendrik den VIII, Koning van Jw land; getytelcI: Verhandeling over de Zeven Sacramenten. Dit Werk was niet geheel verftmiSn «o« nuft en Icherpzinnigheid ; daSltSdwt™ doö/d" vleicry zyner Hovelingen, opgehemeld als een Werk van zulk eene bewonderenswaardige Wcetenfchan e-n rlu. a ïfefin dV iiet dcn Koninglyfen S$^m%g^_ hief in Verdienften boven andere Schryvers, als hv X m Rang te boven ging. De Paus fPrak\an dit Werk des Ko-  van martinus luther. 491 Konings alsof het by Ingeevinge gefchreeven ware , cn fchonk den Schryver den Tytel van Verdediger des Gelooft, (ft Vervolg en Slot hierna?) proefondervindelyke overtuiging van der menschen gelykheid. Men vindt van die hardknoestige Verftanden, die voor geene overtuiging vatbaar fchynen, uit beginzelen der Rede, of nog hooger, afgeleid; men kan 'er niet mede te recht, dan foms met Daadzaakcn; aan de Ondervinding , die onwraakbaare Leerrueesteresfe , zullen zy by wyïen het oor leenen. Dit kragtig middel heeft deezer dagen myn Buurman difficilis van de thans aangenoomcne leerftelling, dc Gelykheid der Menfchen, overtuigd. De Betoogingen der Hoogleeraaren cras en brown, die by teyler's Godgeleerd Genootfchap den Gouden en Zilveren Eerprys ftreeken, noch de naagekomene en met zo veel gretigheids door onze Landgenooten ontvangene Verhandeling van den Burger pieter paulus, over dat getvigtig Onderwerp, noch zo veele andere mindere Gefchriften over hetzelve, haalden hem over. Deezer dagen kwam hy, naar gewoonte, een Buurpraatje houden, en deedt gulhartig Bekentenis van zyne Overtuiging deezes door'hem lang betwisten of betwyfelden Leerftuks. Ik flond des verwonderd, en vroeg de reden van zyne Bekeering. Zyn Antwoord was: „ Wie kan de Ondervinding tegenfpreeken; de jongfte „ Verkiezing van Municipaalen, in onze Stad ******* „ heeft my des ten vollen overtuigd!" Hy haalde daarop de Naamlyst voor den dag , en maakte zyne Bedenkingen over de gekoozene Perfoonen; dezelve befluitende met eene herhaalde Betuiging zyner volkomene. Bekeering tot de. eertyds door hem gewraakte Leerftel- ^Of zyne Bekcering volkomen, en zyne Belydenis opregt, zy, zal zyn volgend gedrag moeten uitwyzen. Een trek in zyn gelaad deedt my iets ergs denken; doch, zo lang ik geene blyken van het tegendeel verneem, zal ik difficilis voor een Bekeerling houden.  49ê CHAËACT'EltsÖHEtzE'Sr CHARACTERSCHETZEN UIT HET DAADLIK LEEVEN. (Naar het Engeisehï) Qnder alle de Charaóters, Welke ik heb mogen ontmoeten* W en leeren kennen , weet ik 'er geene, over 't algemeen, to verkeerd begreepen als die van modestus en ambio. Deeze twee jonge Heeren zyn , van hunne kindschheld af, de naauwsc verknogte Boezemvrienden geweest; en van diert tyd heeft men, met regt, opgemerkt, dat zy, in geaardheid en bekwaamheid , als \ ware Tegenbeelden van elkander opleverden. Doch, fchoon het waarheid is, dat hunne Cliarafters zo wyd van elkander verfchillen , krfn ik geeuzins hec algemeen gevoelen onderichryven, 't welk den prys der meerderheid afltaac aan den laatstgemelden, en den diepdenkenden' modestus aanmerkt als enkel gefchikt ö,n 2ynen meer vorderenden en vluggen Vriend te meet te doen affteeken. Ten minften hou ik my verzekerd, dat, indien men moet erkennen, dat ambio erkend moet worden de bevalliglte Knaap te weezen onder de Coquettes en Beuzelaars aan de Theefafel, mo* ÖsaTOs niet min zeker een aanmerklyk figuur zal maaken in zyn tïeroep, en dat de Geneeskunde haare verpligtingen aan modestus zal erkennen, wanneer de naam van ambio by de Regtsgeleerden lang vergeeten is, en twyfel ik niet in het min- w \a a- uW^lnee;,' te" ee,ligen da«e' de Gedenkboeken dex Weldaadigheid zullen geopend , en de beweegredenen der daal den aan ons oog blootgelegd, worden, de eerstgemelde bevonden zal worden het warmst en gevoeligst hart omgedraagen te hebben; fchoon ik geloof, dac 'er heden naauwlyks iemand hunner Beenden'is, die vermoedt zulks het geval ce weezen. 8 Wat my betreft, ik was niet in kennis geraakt met deeze twee jonge Heeren of ik vermoedde, uit hunne Gelaatstrekken , uit hunne houding en voorkomen, met één Woord ■ üit hunne geheele Phyfiognomy, dat het Menschdom zich in de Charafters deezer twee Vrienden elendig bedrooe. Ik benoot, derhalven, om, langs deezen my aangeboden draad, in hunne boezems neder t« daalen,en, door,zo veel my mozelvfc ivas, kennis te krygen van hun Gedrag en Gefchiedenis, myne vooraf opgemaakte befpiegelingen te veriïerken , of dezelve overhoop te zien werpen. Een zeer gemeenzaame verkeering, en daar uit geboore kennis. heeft my overtuigd, dat myne Phyfiognomykunde my niec bedroog. Ik zal hier hunne Portraiten in volle grootte ophangen, naa vooraf aangemerkt te hebben , dac zy beiden vau «ie jaaren zyn, wanneer de lederite drift ia elk leevensbelang dee?  ÜÏT HET DAADLYK LEEVEfTj aa"" «leer edel beginzel van VySegeene lg WOrden d°°r he£ wee? mdeendniedt' £ S^eZr^^H*"" heden, of de teeenfooeden «ïf. y \ °°r de 0,1gefteld- voe-  UIT HET DAADLYK LEEVETÏ. *9r ▼oegelyke ea dagelyks gebruikte afgefleetene troostredenen; noch, door hem in tyd van druk te bezoeken, bedroefde zy hem immer door de onvermvdelyke vergelyking tusfehen zynen vervallen, en haaren bloeienden. rtand. Nimmer verveelde zy den Zieken door herhaalde bezoeken; noch ftoorde zynen flaap door de angstvallige zorgvuldigheid om aan denzelven de Geneesmiddelen in te geeven. Maar zy kweet zich van haaren pligt door 's morgens en 's avonds te laaten vraagen. Dit verzuimde zy niet by haare Bloedverwanten , met de liefddaadiglte onpartydigheid , of de Lyderesfe eene Zuster Philofophe of een Schoothondje was , of eene Bloedverwante met een Borstkwaal zukkelde, of dat een Papegaai, van vederen ruiende, ongefteld wa-. Maar over hei doodbedde te hangen, met traanen van tedere d.elneeuiing , en daar door den ftervenden te meer ongereed maaken om dit leeven te verlaaten , door vriendfehapsbetooningen en betuigingen van leedweezen , dit was eene zwakheid, waaraan zy zich nimmer fchuldig maakte, zints den tyd dat haar Veder aan zyne laatfte Ziekte lag, en zy reden hadt, om te vreezen, dat hy In zyn Uiterften Wil gunftiger zou befchikken voor haaren Broeder dan voor haar. De wysgeerige deftigheid van haar Charaéter wordt egter gelenigd door eene byzondere oplettendheid op alle de bevalligheden der Kleedye, en alle de kundenaaryen , welke het hoofdwerk uitmaaken van de befchikkingen der jeugdige Schoonheid. Met één woord, zy heeft den_hoogden eerbied voor het zagt en beminnelyk faifoen des jeugdigen Leeftyds, en niets verwekt, op eene onfeilbaarder wyze , de edelmoedige drift en verontwaardiging van haar hart, dan de aanduiding, dat zy hec eerwaardig tydperk des leevens bereikt heeft , waarin men ftelt , dat wysheid en ondervinding de overhand bekomen hebben op de anderzins aangenaame los- en leevendigheid van den Lentetyd des leevens. ZEDELYKE BEDENKINGEN. fve onverzadelyke moordenaar des menschdoms, de zwarte \_J Nyd, die niet zelden de maatfehaplyke rust verltoort, die de banden der gezellige zaraenleeving zo dikwils en zo fehandelyk verbreekt, is voorzeker aan zich zeiven verfoeilyk, ten hoogden gehaat, affchuwlyk en ftrafwaardig; verdienende, met het hoogde recht, als een wreed gedrocht, uic het midden der menschlyke gezelfchappen, en uit het groote huisgezin Gods, verbannen te worden. De rustverftoorende afgunst en de bittere nyd zyn gewis de haatelykfte voorwerpen voor den Nu 3 waa-  45^ ZEDELYKE 3EDEÏTUN3EN. waaren menfchenvriend, die hy nimmer dulden kan. Men verbeelde zich de waare gedalte van eenen eigenaartigen Nydaart; aanïtonds ontdekt men ook daarin een ichrikverwekkend tafereel van de fnoodde wreedheden , en een wonderbaar inmengzel van zo veele verfchillende hartstochtlyke beweegingen, ,d,e den mensch zo zeer vernederen en ontluisteren. De Nydaart yoe t in zyn hart een vuur ontbranden-, het geen , hevig woedende eindelyk hem, zeiven verteert. Hy kan niet onmisnoegd blyven over de voorrechten , het geluk en den welltand zyner natuurgenoot».; gemelyk is hy, om dat hy zelf 20.gelukkig.met is, en ze anderen ziet bezitten. Onverdraag- vonrLhrt,, ' " ontdekken > dat met nkdeekeuder voorrechten, ren aanzien van verflandsvcrmogens, eere verdienden , hoogagtirg en geluksgoederen, voorzien zvn; j'a laat zich door de afgunst zo verre vervoeren, dat hy aan anderen «iet eens vergunt het geen hy zejf bezit. Kwelling en ongeluk volgen den bi fchen Nyd op de hielen , gelyk de ichaduw bet ligciiaam. Gelyk de roest het yzer, de mot de kiel tieren en het gewormte het hout doorknaagt, zo verteert de nyd het hart van den gierigen Nydaart. Overal zoekt hy de dule rust. maar vindt ze nergens s terwyl ontevredenheid hem alom verzelt en hy zelfs de eeuwigeonrustTh5£ veel verbet hy daarboven van de billjke vreugde deeze! leevens , waar toe de mensch ook m de Ski leeft? Hy ontneemt z.ch zeiven zo veele vergenoegens , -'teru vl hy ougefehikt en geheel onvatbaar is om zich wegens he genoegen van anderen te vervrolyken. Maatftbnplyfc fe leeven verdaat by niet: gezelligheid v,raffchuuwt.hy. J}e eenltlZ he l zoekende, voelt hy geestes-pynigineeni, e. de aar"e wordt hem reeds eene hel. Ongelukkig voor zich zeiven ftoort hy de kalme rust van zynen naasten, cn kwelt zich ten verderve om het geluk van zo veele anderen. Most de Nydaart minder hoogmoed en :,neer zelfkennis mogt hy meer gezuiverd verlland bezitten en minder dealen ' mog hy meer menschlyk gevoel en minder onverzaa^-v- e hebzucht koesteren , wel dra zou hy tot eene 'gelukkig kenn i, zyner wanfta tigbeid komen, cn niet zo ligt den oedand va„ nnderen gelukkiger befchouwen dan den zynen, noch het ge luk zyns naasten voor grooter houden, dan he in de daadfs Hielt* hy z.ch overtuigd, dat het begeeren der menfchemeer ■is dan het bezitten, en dat eene wyze Voorzienigheid over het menschlyk lot beflist, hy zoude zich met het ^n7veZnoe.!l laaten en bevredigen , geen mistrouwen op Gods voorlor" ee-nge nunne in zyn hart veröorlooven, en ophouden eel menfehenhaater te zyn. F l,ueu Len Niet min vertoont zich de Nyd als affchuuwlyk en doem • jaarc.g ,n zyne fchriktarende werkingen, daar hy behalven dat hy aan veel goeds zo hinderlyk is", êeu rampzal^efbZ van  ZEDELTKE BEBENKINCIN. 199 van veele haatlyke daaden, en eene oorzaak van allerleie elend. en ongeluk wordt, en zo dikwils verdeiflyke oneenigheidI, bitteren haat, tchreenvende ongerechtigheid, en de fnoodfte vervolgingen, onder het menschdom voortbrengt, en be- ™ Era waar menfchenvriend laat zich door der, vuilen Nyd niet bezien zoekt een heerfcher over zyn eigen hart te blyven, en verüorloóft zich niet aan zyne onderfcheidene gemoedsbeweeSSiS^egel^to W * willigen. Verban dan, myn na"uu eenoog af 'c geen naar afgunst en nyd maar eenigzins zoudefc knnnVn zweemen. Laat het boven alles beftend.g uw Lt en vergenoegen zyn, dat het uwen naasten weiga Deel in zyne vreugde by zyn voor.poed verzacht zyn. onfpoeden , en draag met hem in zyn ongeluk. Gevoel ernltig wat het heet, zich in den welftand van den naasten hart lyk e verblyden, en houd het daarvoor, dat gy u> met eerder gel kk.g rekenen moogt vóór dat gy het uwe gedaan hebt om het ge. luk van uwen medemensch te bevorderen. Mout dit altyd het poogen aller bewooneren der aarde , moVt 'dit het^eerfchend ftreeven van Neêrlands Ingezet tenen, vooral in deeze dagen, zyn , daar men He.1 en Broederfchap zoekt, voor eeuwig ware de hellche Nyd ger bannen. BEDEKKINGEN OVIiR, i* ou.ykheid , VRYMAGTIGIIEID EN OPfe&magt. /^ieiykh^id kan geenszins betekenen dat alle menfchen in alle \rt opzichten volmaakt gelyk zyn. Iemand mogt zeggen: dat is eene gemeene aanmerking; dat weet elk. Maar hoort en ziet gv dan niet, dat zeer veele van onze medeburgers zoo foreeken en handelen, als of alle menfchen, in alle opzichten, zoo volmaakt gelyk waren, dat deeze Gelykheid aan geene uitzonderingen onderworpen ware? , Waarom, vraagen de Vrouwen . zyn wy ook geene Stemgerechtigden.? Waarom ook geene Leden van den Raad en van de Regeenng? Hebben de. Mannen meer verftand en bekwaamheden voor den Burgerftaat dan de Vrouwen V Wat beelden zich die langöoreii wel in 1 Hebben zy dan nooit gehoord van de Amazonen ? Weetcn zy niet dat het hoofd van alle Rusfen ^ne Cathanna is? En zvn zv alle de bekwaamheden van onze Wilhelmma ver«eten* — De Armen, zelfs die van de Burgery onderhouden ■ of onderfteund worden, vraagen : Waarom mogen wy niet ftemmen? En waarom worden wy ook niet tot de gewigtigttes Post en ;jdiei vf S' Zegt men ' dus in haare natuurlykei^a%£J^7. u mifl«e«oeden Uehkheid als Menfchen en B.fr™ y. e Rechten » >n haare — To.n oS^ Franfche R S f' te kort doet en benadeelt, bezorgd, f^JSl^^J^^ moesten u t de Kerken en sErk» maaken. De Wapens f „; in geene S^^*^ïiS^ " ^ bestraven- hniran ^ v j i,=cut. i\eiken, zou men meer Steden, en vooral in geene Kerken mln buiten de reeds overlang en meennaalen Ir beh°orde te begraven, i, dan het begraven in de Kerken verboden her Vnl? ,' T hier zoo ueinig teeen ?ehi,l hpi^I , ' , Voil!; zoltdc minder gelukkig befiaa', nJh'Lt.l l ?u*l{c»*PPy beftaan, veel , ur noe gy ze anders gelieft te noemen, meerder la  OVER DE GELYKHEID, ENZ. 5ol ïn rang zyn dan de Burgers, of de overige leden der Maatfchappy; dat de Man het hoofd der Vrouwe is; dat de Ouders gezag hebben over de Kinderen , de Heeren of Meesters en Vrouwen over hunne Dienstboden; dat zelfs de Ryken, indien zy , nanr hun vermogen , den Staat en de Behoeftigen onderfteunen, de achting der overige Burgers, vooral der Armen, waardig zyn; als ook, dat de Jongen eerbied moeten hebben voor de Ouden. Maar, daar de Menfchen, alleen als Menfchen belchouwd , buiten eenige betrekking, in zoo verre aan eikanderen gelyk zyn, dat zy dezelfde menfchelyke Rechten hebben mag de eene mensch den anderen mensch in geenerleie opzichten, hoe ook genaamd, benadeden. De Beftuurders mogen de Burgers alzoo min als de Burgers de Beftuurders, jn eenigerleie opzichten , te kort doen, of mishandelen. Niemand , wie hy ook zyn moge, mag aan eenen anderen doen, het geen hy ten zynen opzichte, en in het zelfde geval zynde , naar waarheid en rechtvaardigheid , zoude afkeuren. De perfoon , het ligchaam , het leeven , de goederen en alle rechtvaardige bezittingen , groot of klein, van den allergering'.len Burger moet, in eene welgeregelde Maatfchappy, zoo veilig en zeker zyn , als van den Alleraanzienlykften en Rykflen In geval van verongelyking, moet den Armen even goed recht als den Ryken wedervaaren : geene aanneeminge des Perfoons moge hier immer plaats hebben. Zie daar de waare en eenige Gelykheid. Voor het overige blyven alle natuurlyke rechten en burgerlyke betrekkingen, die uit overeenkomst beftaan , ongefchonden, en alle de betreklyke plichten in zyn geheel. De Beftuurders moeten wél regeeren, en het algemeene welzyn behartigen. De Burgers moeten hunne Beüuurderen behoorlyke achting, getrouwheid en gehoorzaamheid, bewyzeu. De Man moet zyne Vrouw liefhebben; de Vrouw moet haaren Man, als het hoofd des huisgezins, eerbiedigen. De Ouders moeten voor hunne Kinderen zorgen ; de Kinders moeten hunne Ouderen eeren en gehoorzaam zyn. Ue Heeren of Meesters en Vrouwen moeten hunne Dienstboden billyk behandelen; de Dienstboden hunne Heeren en Vrouwen, in al wat recht en billyk is, onderdaanig zyn, en de Jongen moeten eerbieci hebben voor de Ouden. De dus bepaalde Gelykheid kan alleen in eene Maatfchappy beftaan , en beteugelt tevens de woeste en Land en Volk verdervende Vtyheid. Wat zou tut zyn als een iegelyk deedt wat hem betiagde, zonder zich met zyne betrekkingen, noch met het recht of de belangen vat) eenen anderen , te bemoeijen? Neen, het is noodzaaklyk de gerustheid en veiligheid der Maatfchappy te bevorderen, door eenige orde en eenige billyke regelen onderling te betrachten. Hel geen wy niet willen dat ons aangedaan worde, men kan dit niet te veel berhaalen, moeten wy ook niet doen aan anderen. Meeuen Wy recht te hebben eene billyke behandeling van onze MedemenNn 5 ■ fchto  502 iEDEMiUNGEN fclien en Burgers te verwachten, dan erkennen wy ons ook verplicht te zyn anderen zoo te behandelen als wy gaarne behan.' deid zouden worden Dit alles (vraagt het flecht. uw geweé. ten). is de tem der Reden , en , erkennen wy het JLS der' Gewyde Schnften, dan is dit alles onze onvermydbaare piicht gelyk wy in dezelve allerwegen zien konnen P ' De Mensch, in het afgetrokken, als Mensch befchouwd ftaat m« zynen Natuurgenoot, met zyn Naasten, gelyk Bé Mensch is het voortreflyklre Wezen , het heerJykfte Schepfel van God hier op aarde. Hy muut, vooral in verftandelyke vermogens zeer verre boven alle andere Scheppen hier op T^Vt' ly m°£t Zidl «««*lTe?onde? de ™??'ï»tfh"*lto*™ ' van Reden ofvan hun Geweeten dn„?£ 2 , • het zy die der ven, of der oWtaarin'ua? «| hun binnenfte gefchree- Van'vvaar htbhm zTZ^ ^ "y- dekennen «kennen, die heeft dezIvé? ? Geenszins van God, met eerbied gezegd, oneindip" wt ?F Ja' het ^ VrymagHgheid immer aan 7 SS ïy,h?2 -WI,de noCn konde de haare ,fchePfelën in hmd „ 2 "kot«lcftli#* zwakke en feil^iS v n he Vol?' of ëee^" - oHebben ^ dan de Vrf. Bie! uit kortzichtige lÏÏ»! °C rN5^ Maar beftaat h« Vo'fc heeft te.Voï^^^ Wien dan opdragen aan «rion «aj . "lemand- Hoe kan men bezit/of hebban -men ffe nie' door overmagt en geweid de S 2lchzelven* hunne Natuurgenoot „ t^^ °m leen? dan zvn zv 7el-er , ■ n toc Slaa^-*n te maa- diging intnne'; me'dem fch en T^JT f*'™ * Ver°ntWaarkonnen zeggen d t ièm/n t waardl2- Zou men met waarheid en zonder Liefde J-an 'fd TFY T komen bellaani 2e twee Regc i maal en du Y' gClhiiig **n- Dee" alle byzondere wS van LanÊr TT" # ' WMr worden; en wasr m-df ~,„ en Steden moeten gefchikt flryden.'Zulke Wettel en ?tón jS?^ Wetten m°gel fen hoe ook gm3; £ g-nd.re^en de Overhe- ü o„,eI W ,)eefr hec zuS Wetten e vraa' C rder'v orTlegg 7' ft VenegenwoordiS.ïnX richt moeten h er C 3 moeten hier naar inge- in het laSi^^fl^^^ -oger/'er nfet geeren. Niet alleen w Vr/n Deeze Wette!1 moeten reorder deeze WettL te.n0''''^?^0,^ de °VerheiJ > moel Overheden verkie e"- deez'e ™n Vork,.T Zyne eigeM venuezea, deeze zyn verplicht de gemaakte Wetten  OVER. BE GEI/TKHEID , ENZ. SOS ten te handhaaven, en op die wyze het algemeene welzyn, het heil des geheelen Volks , op de best mogelyke wyze te bevorderen ; zoo zy hier tegen moedwillig zondigen , fpreekt het van zelf, dat zy uit hunne bedieningen , door het Volk, konnen en moeten gezet worden , tot nut van 't algemeen. Het woord oppermagt, daar wy nu nog iets van zeggen zullen , is alleen van eene bepaalde betekenis wanneer wy het op Menfchen toepasfen. God alleen is, in eenen ombepaalden zin, oppermagtig; en dan zal Vrymagt en Oppermagt weinig of niet van eikanderen verfchillen. Van menfchen gebruikt, of op menfchen toepast, kan het alleen betekenen de hoogfte magt, of het hoogde gezach, het hoogfte recht dat de eene feilbaare mensch aan den anderen feilbaaren vermag op te dra- fen. Deeze Oppermagt nu berust by het geheele Volk, of, y overeenkomfte, by de grootfte menigte. Want, fchoon dc meesten geen recht hebben de minften de Wet voor te fchryven", om dat zy de meeste zyn, dewyl dit juist het recht van den langden degen zyn zoude , zoo dient men echtjr vooraf overeen te komen, dat de meeste ftemmen het moeten winnen, of, zoo die gelyk zyn, dat dan het lot befiisfe, dewyl 'er anders nooit, ten minften zeer zelden, eenige zaak ten einde zoude gebragt worden; want het zeer oude Spreekwoord wordt nog fteeds waar bevonden: ,, Zoo veel hoofden, zoo veel zinnen." Dit Volk ftelt zyne Overheden aan, en draagt aan één, of aan weinige , de Oppermagt op, om dat het Volk, als Volk, niet kan regeeren, als uit te veel byzondere perfoonen beftaande. Deeze Overheden . hoe gy ze gelieft te noemen, mogen zich geen meerder magt, recht of gezach, aanmaatigen, dan het Volk hun heeft opgedragen. Het Volk heeft geen recht hun een onbepaald gezach op te dragen, dewyl het zelf niet vrjmagtig is , maar onder de God* lyke Wet ftaat, en aan dezelve is verbonden. Gods Wee alleen moet regeeren , niemand is boven dezelve verheven ; inaar elk, wie hy zy, aan dezelve geheel en al onderworpen. Gods Wet , in het harte van den mensch ingefchreeven, gebied al wat rechtvaardig, al wat billyk, redelyk, welvoeglyk en goed, is, en verbied al het tegenovergeftelde. Vol. gens deeze Wet der Natuure, mag men niet alleen anderen geen onrecht of kwaad doen; maar elk moet, naar zyn vermogen , zoo oprechtlyk het geluk en de welvaart van anderen, als van zichzelven, poogen te bevorderen, Naar deeze algemeene Wet moeten alle byzondere burgerlyke Wetten en overeenkom (Ten in eene Maatfchappy, zal ze gelukkig beftaan, zyn ingericht. Zy allen, die aan de Openbaaring gelooven , weeten, dat al het tot hier toe beweerde, ook in de Gewyde Schriften, herhaalde reizen geleerd en bevestigd wordt.  5°^ BEDENKINGEN. •wordt. De Leden van onze Nederlandfche Maatfchionv ttm zeer zy ook in befpiegelende Stukken 5 de SeSM!" treffende, mogen verfchillen, belyden echter , be> of Jooden of Christenen te zynf e ko n f" n\T?& ten, willen ze hunne belydenis . iet tegenlpreeken ,1 "t " nen, dat al het beweerde, gelyk ik zei e in V. erken* Schriften herhaalde reizen 'geleerd n bemt'igd word?^* 'er onder ons Deisten of zelfs AthefsM di» 7 a ^ fchuii, en rieten de eerfte toch t* on ' gezegïe"t' ftÏÏ der Reaen erkennen; terwyi de laatfte =lc li, , ' , ltein geen gehoor, veel minder gèloof. verdi'enen g Verdlvaasd» Alle menfchen zyn dan «« an»»>ti menfchen, fchepiels'van dëzift foorï Tyn « KJF* £ verre dezelfde Rechten. lXieraanri V 1 e? 111 200 onrechtvaardig, on billyk " t^lfr "S""*** men moet een ander zoobeh and. f als f,?S ^.l^61? ; geeren behandeld te worden Maar Ll7n,enS,bl"yk magbeLeden van onze Bnrgeriyke."JS^^%^J^ m ons Land geboren zvn nf w n, , y ken die toe geftelde fonnneverkreegen hebb-n Al^dl **' ben als Leden dar Maïgpy , dïd» ftïb".!^^ gen hunne eigene Overheden Verk.ezê • »mï£\,l m°~ voordragen; hunne onderrichtingen nUdgXefiï £ midden brengen. Alle Burgers, die fchot ?n 1«? ° r £ fpreekt aan Land en Stad beta.len . zyïs!e"eïechtE„en-T mets opbrengen zyn juist Om die redenj naaf?h&S! van du Voorrecht uitgefloten. Niemand «ili h,,1*khe,d» hebben, mag zich de to^^lj^ tigen, om dat alle menfchen feilbaa-e en vTrnT i **' Souverain, afhangelyke , fchepfel7vn A?n God' de ^en.ge mag, om dezelfde reden, eene onbepaalde O^T ^Ü"2 opgedragen. Alle menfchen ftaan onder de wSl^f^T die de Wet van God is; naar deezeWermoe . ,ï8IUBre' fchappelyke Wetten , Ordonnantiën en Regie ™ L™T worden. Deeze Wet moet heerfchen, ud 'd^M aï fchappy, hoe ook genoemd of betyteld mnVr ,,r,a ^ volftrekt onderworpen zyn. Weïk «n'e I^gee mgSm men ook zou mogen verkiezen en düirfrpii»,. ,ëeulnS 10tm men narchaale of Eenhoofdge. het zvLnea'J l %TM Mo' de rykfte en aanzienjylfte Pam^en L? f k lfC^ °f vaa tifche', Populaire of VolkLg "r g 'zy zu |L^,e der onderfcheid , ten uiterfren nadeel!J, i 1 "ü zon* Maatfchappy zyn , j£Sïï,i^S^fiSfö^ZA zy vrymagtig of oppermagtig zyn. D- féilbaare L zichtige, de met vleesch V bloed bek eed? L ïJï, k°? ligtverleidelyke en eigenbaatzoekende, Me.isch zïi ' * die of Onmagt, een ity^^^ mis-  OVER Dï GELYKHEID, ENZ. §0J misbruik maaken. Dit fteunt op de ondervinding van alle Eeuwen, dit leert de gefchiedenis van alle Volken; dit heeft ook ons Vaderland, helaas ! te droevig ondervonden. Da Monarch wordt ligt een Overheetfehtr , een tyran of wreedaart. De Ariftokraaten, onderling eensgezind zynde , vermenigvuldigen het getal der Overheerl'chers, tyrannen cn wreedaarts; en wanneer zy zelve onder elkandereu oneens en verdeeld zyn, verwekken zy partyfchappen in de Maatfchappy, zetter» Burgers tegen Burgers op, en verftooren den vrede, den bloei en' de welvaart , der voordeeligfte en gezegendlte zamenleeving. De Volksregeering is vooral niet beter. Het is hier, zoo veel hoofden zoo veel zinnen ; zy zyn nimmer eensgezind, elke party dryft zyn ftuk met alle magt door; volftrekte Regeringloosheid wordt hier uit geboren , Burgerkrygen en het vergieten van Burgeibloed zyn de gevolgen. De fterkfte en ftoutfta party doet alles voor haar geweld buigen , of verzwakking vau magt, uit verdeeldheid ontftaande, levert het Land ten prooie aan vreemde Mogendheden; en eindelyk komt alles weêr in flaverny ; de eertyds vrye Burger moet den nek krommen onder 'het yzeren juk van een' Despotiken Monarch. Eene Volksregeering by Reprefentatie is , buiten kyf, de vryfte. Maar , verkiezen verre weg de meeste Leden eener Maatfchappy zulk eene Regeeringsform , dan behooren zy vooraf, by meerderheid van Stemmen , een genoegzaam getal van de kundigfte, bekwaamfte, braaffte en vaderlandlievendfte, Leden te verkiezen , om ten minften Grondwetten te maaken , waarvan vervolgens alle byzondere zeer gemaklyk konnen afgeleid worden. Deeze Wetten moeten naar de Wet der Natuure, de Wet van God waaraan elk mensch verbonden is, volmaakt zyn ingericht; zy moeten zoo weinig mogelyk in getal zyn; zy moeten met weinige, eenvoudige en duidelyke Nederduitfche woorden worden'befchreeven , zoo dat niet één bastaardwoord 'er in voorkome. Dan moet dit ligchaam van Wetten tot kennisfe der Burgeren worden gebragt; elk Burger moer vryheid hebben zyne aanmerkingen en bedenkingen op dezelve behoorlyk in te leveren; wanneer deeze Wetten, weder naargezien en verbeterd , aan elk bekend gemaakt moeten worden Aan de:ze Wetten moeten alle Leden der Maatfchappye, Reprefentanten, Amptenaaren, of wie zy ook zyn mogen verbonden zyn, gelyk zy den eenen zoo wel als den anderen moeten betreffen. De Stemgerechtigden moeten hunne Reprefentanten en Amptenaaren verkiezen; ook behoorde het begeeven van Burgerlyke Bjdieningcn aan de Burgers overgelaaten te worden. De billyke, weloverdachte, wyze en herziene, Wetten moeten zorgvuldig worden gehandhaafd, en de Overtreeding derzelve, zonder eenige verfchooning, of aanzien van perfoonen, worden geftraft. Op  5oS bedenkingen over de oeltkhejd, enz. Op dat de Vryheid zoo veel mogelyk worde eehandha-iÖ ; behoorde een Committé van Waakzaamheid te worden 11' geiield , met genoegzaame magt bekleed om te konnen werken. De post van dit Genootfchap, of deeze Vergaderinmoet zyn naauwkeurig toe te zien dat elk de Wetten zorg. vuldig gehoorzaame, niet alleen de Burgers in het algemeenmaar ook , en wel inzonderheid , de Reprefentanten en AmpI tenaareu van Staat, die in dit geval het meeste te duch"en zyn Men moet zorge dragen, dat niemand, van den hooien tot den laagten van den Reprefentant des geheelen Volks ot oen ger.ngften Daglooner, de Wetten ongeftraft kan overtree den. Hier inzonderheid, moet de Gelykheid plaat"ebben fchoon anders alle billyke ondergefchiktheid , zondek welke* geene Maatfchappy beftaan kan, moet plaats grypen. Voort, zyn alle Leden der Maatfchappye , als Menfchen en als Le den van eene Maatfchappy befchouwd , als Broeders aan te merken. Maar zy die deeze Broederfchap voorftaan en we, ! lchen , hebben niet alleen de plichten van rechtvaardigheid fluit ook alle Vrymagt en onbepaalde Oppermagt geheel en al UK. eeze Maatfchappy erkent God alleen \lsSouverainzyne Wet alleen regeert, hoe groot de magt ook zy dé men , u.t noodzaaklykheid , den Beftuurdereu opdraan; zv « door de Wet bepaald., en dus loopt alles te zamen om ha algemeene heil, het Heil der Maatfchappye, te bevorde™ 6 Bat elk f echts Beugdzaam ware! Op de beste Maatfchappy Zou ons Land dan roemen mogen; alles zou gezegend galn; ^vlit°0mA Z°U emWiï bl°eUni ^rgertwia u erdt niet gehoord' t Vaderland zou men beminnen, maar Gods Wetten boxen al salos reipublic^e.  MENGEL WE R K, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappên, betrekkei.yk. ——i——il 11 ■ naren.» i i |, de christlyke godsdienst gehandhaafd tegèi* den laster van wreedheid te leeraaren, of op aarde te veroorzaaken. o f reden Voering van b. porteus, D. D. en Bis* fchop van Chester. Over de woorden van Christus : Meent niet dat ik gekomen ben om Vrede te brengeft op Aarde. Ik ben niet gekomen om Vrede te brengen „ maar het Zwaard. Matth. X: 34. {Vervolg en Slot van wanüeept het een^ngeloonykl Jfc Ï SL™ Ia"S zonder zich eens merkHvt , fe ' a. drdvende, voort, zyne kragten uit te putten ve,™oe^n, of ten minften bazende fterkte, terwv! hvTv ?f" °S ^ eene ver' in het leven, bvkans 7ond5,'„ Y 'y"e- cerfte verfchyring kragten heeft, om z cn "^f "is' en nauwlyks de geboren Honc d,> PZ™nldf te De blind fn 't leven verfchyn S TT heeft als hY eerst eene aanmerkelyke VterHe' Vo!wasfcn' ™ar zyne grootte, eene vlugheid bv, waitrW7™, TmoSens zetten hem den wind evenaart d°01 hy b^ dc felheid van de£^v^^StlX6^^ onderSaan hebben - vóór zv^ zelft 1 v, oIkomen aasdom verkregen der hulp, Zonderl„1yS^dXT„!fo,SZitteD' °m' Z°ni yoor zich zeiven te kunne^orS a'iV f noeSzaain Veranderingen gebeuren ook £n h« A-lle deze groote Dieren. -1 fje jo„g g* aan de overige viervoetige ten, Muizen, en al le afd4r^ R°l* wereld in e^ ï^^S^Ï^S8^^^1* moederlyke zorgzoM$toM*?n ^ ?y-de hulp en van gebrek in Ke^SSri^^^^ buiten dezelve, Blinrf komen zy ter SS 20uden- — vermogen om te zien m dln Tri krygen maar eerst het waarlyk eene onbeiïïen are ve, /nTP-Va" d3Se» te worden! Deae^SïïSL^fSS??*'Tan bIi"d ziende ren van de geboortePafTof SSf"» bl7ft voortduu. fchoon, voorset oog als men 1 eP°lvier ^ood toe' er gens een zo langS, v^inf ^ n*^?8 Ziet-' we' zelve echter zo lanmerklvl fn f ^^baar, is devan tyd, dat zy ffg*g; £«i th-ruimte plaats grypt ten eenemaal'onkenbfSaaL dealmenfchen SSiFSiStS b°°^ e" ^ -"dan plS4^^^ daar by het  WELKE ALLE GESCHAPEN WEZENS ONDERGAAN. 5Ü het eng beftek, onder welk ik deze Verhandeling dienc te bepalen. De Vogels komen naakt, flegts met eenig zagt dons overdekt, uit de Eieren. Dit dons befehermt haar tegen de ongemakken van weêr en lugt. Niet lang bly¬ ven zy in dezen ftaat, ftraks ontftaat 'er by dezelve eene allerzeldzaamlte, en, zo wy 'er niet aan gewoon waren , voor ons de allerwonderbaarlykfte, verandering. Na verloop van korte dagen, botten, het ganfche Lichaam over, de Vederen uit, welke door bloed en zappen worden gevoed , waar door zy groejen tot hun vollen wasdom, terwyl zy den Vogelen dienen tot een kleed, by zommigen zo cierlyk, cn vol luister, dat zy de pragtigfle Koninglyke cieraden door haren glans verduisteren, en tevens vcrltrekken , om haar van de aarde op te nemen , en door de lugt te voeren. • Welke verbazende Veranderingen — welke ondoorgrondelyke diepten der wysheid van den grooten Schepper! Hier gefchieden gedaantverwisfelingen, waren wy 'er niet als onverfchillig door de gewoonte aan geworden , zo dat zy onze aandagt niet eens meer opwekken , of op eem'gerhande wyze gaande houden — gedaantverwisfelingen, zo groot, dat ze alle bevatting te boven gaan; - want wie zou verwagten, dat uit een Ei, vrugtbaar gemaakt door het mannelyk zaad, en gekoesterd door de broejende warmte van het wyfje, na verloop van eenige dagen of weeken, daar uit een jong zou voortkomen, dat, zyne kluisters, binnen welke het befloten was, verbroken hebbende, levend in de wereld verfchynt , in eene geheel tegenltrydige gedaante als het Ei, uit welke het geboren is, en eerlang dat Dier'zal worden, dat men op ligte vlerken door de dunne lugt ziet vliegen, en, buiten ons gezigt, zich als boven lugt en wolken verheffen wie zou, zo men 't door gewoonte niet als eene onopmerkzame zaak befchouwde, wie zou dat in zyn nest magtloos liggend pul aanzeggen, dat het haast met vederen zal bedekt zyn, die uit het lyf, even als het kruid uit de aarde, fchieten? Wie zou zeggen, dat het eerlang als de fnelle wind door zwerk en lugt zal vliegen? Waarlyk allerverbazendst! — dan men is 'er zo aan gewoon, dat het de aandagt niet eens verdient. — Intusfehen was deze Vogel kort geleden nog vloeibare ftof in eene dunne fchaal befloten , en nu vliegt en verheft zy zich door de lugt — nog korter was zy een ten eenemaal  $%% VERHANDELING' OVER DE VERANDERINGEN,. maal magteloos Jong, en nu is dezelve den wind in fnelheid gelyk. ö, Welk eene verbazende vertooning! De Ju*t is het element der Vogelen, gelyk het water voor dc Vislcnen, de aarde voor de Menfchen, en voor al het Ge* dierte des velds. — Alom zweven zy boven onze hooiden, verheffen zich op hunne vlerken tot eene ongenaakbare hoogte , cn zweven ginds en herwaards, wyd en zyd, even gelyk het hciri der Visfchen, die door de onmeetbare wateren zwemmen, en daar m leven, waarde Mensch cn byna alle viervoetige Landdieren hun eraf vinden. Met welk eene aanbiddelyke wysheid is door den Heer der Natuur deze verordening gemaakt, dat een gedeelte zyner Schepzelen de drooge aarde bewoont , en tot hun vast verblyf heeft, daar millioenenanderen de onmeetbare wateren veilig doorzwemmen, en de diepe afgronden bewandelen, terwyl een talloos heir de dunne lugt doorklieft, en zich zo ver in dé hoogte verhellen kan, als men met zyn gezigt niet kan bereiken. —— Met welk eene wysheid heeft de Heer der JNatuur deze Schepzelen gevormd, inet voertuigen voorzien, die hunne ligtere lichamen gemakkelyk kunnen m de hoogte heffen, en her- en derwaard door den dampkring voeren. r Dan nog veele onvcrbeeldelyk groote Veranderingen hebben er nog, behalven de reeds opgenoemde, onder de Vogelen plaats, waarvan ik 'er flegts maar weinige zal aan (lippen. 6 Het is den Vogelen eigen, onder alle dc veelvuldige onderfcheiden zoorten van Schepzelen , uitgezonderd de Infedten, voort te komen uit Eieren - Eieren zo verbazend onderfcheiden en verfchillende van de Vogelen zelve , dat men *t nooit in zyn denkbeeld zou kunnen krygen, om in een Ei een Vogel te befluiten, die uit hetzelve door eene koesterende warmte voortkomt. -* Een Dier, dat zich van de aarde in de hoo°te verheft door de lugt vliegt, zonder gevaar te loopen, om van boven uit de hoogte in de laagte neer te ftorten; dat zich op zyne vlerken, zonder eenig ander fteunpunt, kan bewegen werwaard het wil, zich naar beneden en naar boven willekeurig begeeft. Deze verandering is waarlvk groot ; het eerfte is een wezen, waar in het beginzel van leven zo verborgen is , dat het, ten zy door eene koesterende warmte opgewekt, nimmer in beweging raakt — het  WELKE ALLE GESCHAPEN WEZENS ONDERGAAN, gij — het ander is een levend Schepzel, onbedenkelyk vlug, en geheel onderlcheiden cn verfchillende van zynen oorfprong. Behalven deze groote Veranderingen, welke 'er by de Vogelen plaats hebben , zo by derzelver te voorfchyn komen uit het Ei, als die van tyd tot tyd by de jonge Vogelen plaats grypen, tot zo lang zy hunnen volkomen wasdom verkregen hebben; zo ziet men 'er ook nog meer andere gebeuren. Onder deze ook vooral, dat zy jaarlyks hare oude kleederen afleggen, en een nieuw gewaad aantrekken; want byna alle Vogels verwisfelen jaarlyks van Veeren, en krygen weer nieuwe en fchoone Pluimagien, veel fchooner dan die zy afgelegd hebben. Deze Verandering is even zo wonderbaar, als heerlyk en fchoon; want zo zorgdragend is de groote Formeerder van 't Heelal, dat, zo ""dra der Vogelen kleederen, die door den tyd veranderen en liegt beginnen te worden; dat, zeg ik, zo dra de oude moeten afgelegd worden, Hy reeds voor hunne nieuwe gezorgd heeft, welke dan weer de eigen dienden doen, als de vorige, welke zy hebben afgelegd; en welke tevens weer zo fchoon en luisterryk zyn, als de voorgaande, met welke zy nieuw omkleed wierden. Wie, deze dingen in opmerking nemende, moet zich niet ten hoogften verwonderen over zo eene wyze fchikking, en verbaasd liaan over de oneindige grootheid en goedheid van den Schepper der Natuur, welke grootheid en goedheid gepaard gaan met onbegrensde wysheid? Dan, Hy zorgt zo wel voor de Vogelen des Hemels, als voor den xVIensch, en al het Gedierte des Velds, en der depe Wateren. Is deze Verandering nu waarlyk zonderling, welke wy reeds by de Vogelen hebben waargenomen, ze zyn niet minder opmerkzaam, welke men 'al verder aan dezelve ontdekt. Wanneer de Vogels hunnen vollen wasdom hebben, dan vormt ieder zich eene Item, welke hem eigen onderfcheid van alle andere. Hoe zoetluidend zyn zommiger ftemmen, zo dat zy aller ooren ltreelen kunnen, en "dusdanig teenen trap van liefiykheid bereiken, dat zy in aangenaamheid het Itreelendst Muzyk overtreffen. Hoe veelen worden niet geleerd de fraaiïle Muzykdeuntjes te fluiten, die zy, op de bevalligfte wyze, de Muzyk-Inltrumenten nadoen - terwyl men 'er weer anderen vind, die den Mensch volmaakt naklappen. Deze zyn by- zon-  5H VERHANDELING OVER DE VERANDERINGEN, ENz~s rllf^rf?^-^ Vogd^ aileèn eigen' Seen viervoetig S ,?n n bezit,dle> nebbende de al wyze: Schepper hun !^gat d-met Z,uIke imvendiSe doelen, die, voor zang en Ipiaak, m veelen opzigte, den mensch zeer naby komen, zoniet zommige hem, ten opzigte van het eerfte, overtref. 1 \—i 7 ' heeft. weer die zelfde trap van verandering piaats ais by al het vorige, door ons van de Vogelen aangehaald o. Welk een liefderyk bewys van 's Makers goedwilligheid jegens cicn mensch ontdekken we hier wederom niet! — Hoe word 'smenfchen leven niet op allerhande wyze veraangenaamd, inzonderheid door het hart. ftrcelend gekwinkeleer der Vogelen, 't geen by Lente- en Zomertyd alom de wyde vlakten en digte bosfchen vervult! waar uit duizende van zoetluidende gezangen het gehoor vermaken , en het hart itreelen , en hier door s menlchen aardsch geluk vermeerderen. Van trap tot trap vordert, inmiddels, al het Gevogelte in zangkunst, tot zo lange hetzelve den hoogstmogelyken trap van volmaaktheid bereikt heeft, terwyl deze vorderingen geen plaats kunnen hebben, ten zy de Vogelen, ten dezen opzigte, eene allergrootfte en merkbaaifte verandering ondergaan. ö Dan onder al het Gedierte, door den grooten Stigter der Natuure voortgebragt, verdienen de Visfchen, welke de diepe Wateren en de afgronden der Zee bewoonen, byzonder onze aandagt en opmerkzame befpiegelingen; en,mogfeik daar m uitweiden, hoe veele byzonderheden zouden ze mv met opleveren , welke veeier verwondering en opmerkzame oplettendheid zouden gaande maken.—Doch het kort beftek dezer Verhandeling duld niet, dat ik daar thans in uitweide; zullende dit fparen tot eene volgende, wanneer ik deze itor nog verder vervolgen zal, indien myne lust tot deze aangename Befpiegelingen niet door eenige tusfehenkomende beletzelen bedwongen worde, waar door ik dan verhinderd zoude worden myn voorgenomen werk te voleinden. C. v. D. G. WAAR.  WAARNEEMINGÉN, OVER DE GLA5BiMSKÜNST,ÉMÉ; WAARNEÈMINGEN, over de glasblaaskunst by de romeinen; EN gissingen over een gla-^ zen-kolom, meer dan drie voeten hoog, ÉN omtrent acht duimen over 't KRUIS gemeeten. Door mt SAGE. {Journal de Phyfiqde.) "t"\e Glazen Urnen, als mede verfcheide oude Vaten $ JLI welke in de Kabinetten der Oudheid-liefhebberen voorkomen, moeten ons doen befluiten, dat de Romeinen met zeer veel gemaks in 't Glas gearbeid hebben. Zy wisten Kolommen te gieten, zo groot, dat men mogelyk heden ten dage dergelyke bezwaarlyk zou maaken. Ik heb, in het Kabinet der Oudheden van de Nationaale Bibliotheek, Glazen, Urnen gezien van eene bewonderenswaardige fraaiheid, met ooren, randen, eh een voet in den besten fmaak. Dit Glasftuk, 't welk groenagtig is, beeft, in het verloop der eeuwen, geene verandering altoos ondergaan. Het blykt, dat, ten tyde vatiPLiNius, het Glas zeer hoog in prys was; naardemaal hy optekent, dat men, onder de Regeenng van neiIo* voor twee welgemaakte Drinkbekers zeshonderd Franfche De Verzameling der Oudheden, begreepen in de Nationaale Bibliotheek, is bykans onbekend. Dezelve biedt ons aan, een fchoone reeks van Etrusque Vazen en vaü ftukken' Brons, van welke de Heer de caylus een gedeelte verzameld heeft. Men zou by deeze Verzameling van Etrusque Vazen kunnen voegen, die voorhanden zyn inde Porcelainfabrick van SéVes. Vervuld met dè begeerte om de Franfche Republiek genot te doen trekken van die Rykdommen, dezelve te yerlpreiden , en daar door de reeds verkreegene kundigheden te vermeerderen, vervoegde ik my, in den Jaare 179a,by een der Leden van de Nationaale Conventie, een der Bewaarderen van deeze Gedenkftukken. Ik ftelde hem voor, dat men eene Befchryving moest vervaardigen van de Oudheden-der Nationaale Bibliotheek, nab dezelve ve eenigd te hebben met die voorhanden zyn in verfcheide Kabinetten, thans de Eigendommen der Republiek geworden, en vervolgens deeze Voorwerpen in m Zaaletf MENG. 1795. NO. IJ. Pp *8t!  ffüó" WAARNEEMINGÉN, ten toon ftellen. Ik voegde 'er nevens, dat men eene geldfom moest beftemmen, om die magtig te worden, welke op byzondere Verkoopingen voorkwamen en konden dienen om deeze Verzameling te vollediger te doen worden. De Volks-repreièntant gaf n?y ten antwoord, „ dat de Republiek niet ryk genoeg was" Een dergelyk ant;voord kreeg ik op een ander nuttig Voorftel, hem ten zelfden tyde gedaan; te weeten, om de Verzameling van Gefneedene Steenen, in de Bibliotheek der Franfche Natie voorhanden, in Plaat te doen brengen; ten einde, dat, wanneer men, ten eenigen tyde, deeze kostbaare Verzameling mogt fteelen of wegrooven, de Nakomelingfchap zich zou kunnen bedienen van 't geen men aan de Barbaarschheid der Eeuwe onttoogen hadt. De Reprefentant voerde my weder te gemoete' „ Het zou der Republiek te veel kosten." Hierop ftelde ik voor, dat de verkoop van zulk een Werk de kosten der Plaaten ryklyk zou vergoeden. Hy hieldt zich aan zyn ouden zang. Ik ging te onvrede heen, bcklaagende het lot der Kunften en Weetenfchappen. In deeze Verzameling van Gefneedene Steenen zyn veele honderden van Sardonixen, die meerendeels de langtc van drie duimen hebben , en waarop Gebeurtenisfen of Koppen van beroemde Mannen der Oudheid gefneeden zyn. De Sardonixfteenen, zonder gegraveerd te zyn hebbe men voor ftukken van zeer groote zeldzaamheid' en van eene verbaazende waarde, te houden, en zy kry' gen eene meerdere door de Graveerkunst der beroemdfte Kunftenaaren, die ze bewerkt hebben. Zy waren zeer veelvuldig in Griekenland. Men behoorde by de kostbaare Verzameling van de Bibliotheek der Republiek te voegen de Vaten, onder den naam van Murrhina bekend (*) , welke misfehien nog voorCO Deeze Vaten waren te Rome zo hoog in waarde, dac men 'er vyf ja zeven honderd duizend Livres Fransch geld voor gaf; uit deezen hoofde waren de Bezicters 'er zeer op gefteld. Vedius pollion, ten eenigen tyde augustus omhaaiende ;n zyn fchoon Huis te Paufflppo , kreeg berigt, dat een zyner Slaaven dus eene Vaas gebrooken hadt; en wa's hy barbaarsch genoeg, dien Slaat' in Zee te doen werpen. Augustus, dit vernomen hebbende, deed alle Vaten van die foort welke vedius bezat, verbreeken, op dat hy niec weder zulk eene wreedheid zou pleegen.  OVER Ï5E GLAS«LAAS£tWST BY Öfe fcÖMEÏNËMa £2? Voorhanden zyn Jll de Garde -meuble National'\ wei* ke men vyf dagen agtereen beltooien heeft , fchoon 'er een fterke Wagt van buiten en van binnen gefteld W FJe Romeinen waren in het maaken van gekleurd Glas zo verre gevorderd, dat zy den Sardomx zo keurig naamaakten, dat het bezwaarlyk was de Vaazen, daar van gemaakt , van de egte Murrhina te onderfcheiden. , , ., ■ i tr Twaalf of vyftien jaaren geleeden, heb ik, m het Kabinet van den geweezen Koninglyken Tuin, een gedeelte gezien van een Glazen - kolom, meer dan drie voeten hoog, en omtrent acht duimen over 't kruis gemeeten» dezelve was toen bykans niet te zien , ftaande beneden een tafel waar op een groot ftuk Lood- erts lag. Onlangs derwaards gaande, om naauwkeung de maat tê neemen van dit ftuk Koloms, verftond ik dat men het in een Koornfchuur weggezet hadt. Ik herinner my dat de kleur bleek geel is: eenig loofwerk, aan het be* nedenfte gedeelte overgebleeven, verbeeldde Granaatem Deeze Glazen-kolom is geheel , en fcheen my gegooten te zyn; en denk ik dat dezelve een der Kolommen geweest is, die het Theater van Rome. vercierden, 't welk ;emilius scaurus , Schoonzoon van sylla , deedt opregten. , , , Dit grootsch en ruim Theater kon , naar het verhaal van plinius , tachtig duizend Toekykers bevatten. De eerfte verdieping van dit verbaazend gebouw was vercierd met drie honderd en zestig marmeren kolommen, acht en dertig voeten hoog, en drie duizend ftandbeelden van brons. De tweede verdieping was vercierd met kolommen van Glas, die de derde onderfteunde, welke houten kolommen hadt , die de vergulde zoldering en lambrifeering onderfchraagden. De toeftel van het Thea« ter, en alles wat ten dienfte was der Tooneelfpeelderen, was van Goud-laken. En al die grootfche , prachtige en kostbaare, Toeftel was alleen gefchikt om ééne Maand dienst te doen. Dit Feest gevierd zynde, deedt scaurus een gedeelte der Tapytwerken en Schilderyen, die het Tooneel vercierd hadden „ na zyn Huis te Tusculum brengen (*). Zyne Slaa- f*) Om het soodige tè verkrygen tot opcierisg van dit ThePp I «Mf  5^8 WAARNEEMINGEN, OVER DE GLASBLAASKUNST, ENZ» Slaaven ftaken 'er uit boosaartigheid den brand in; de fchade werd begroot op honderd Millioenen Sexterden 4 of omtrent twaalf Millioenen Livres. Men weet, dat, te Rome, de zodanigen, die tot de eerfte Staatsbedieningen zogten op te klimmen , onvermoeid bezig waren om het Volk te verbaazen en te misleiden door de Schouwburg - vertooningen, welke zy gaven, en de kostbaare gefchenken, welke men uitdeelde aan die zich derwaards begaven. Zo kogten de Romeinen het Regt Om te gebieden. Wanneer 'er eene Befchryving voorhanden was van het Kabinet in den voorheen zo genaamden Jarclin Royal, zou men zeker daar in het een of ander aantreffen betrekkelyk tot de Kolom, waar van ik hier gewaagd heb ; een Kolom, die ten minften verdiende in 't openbaar ten toon gefteld te worden, en een zeer goed vertoon zou maaken in het Nationaal Kabinet der Oudheden, 't welk zo te fchikken, dat het ten Oefenfchool kan ftrekken, zo wel de eer als het belang der Franfche Republiek vordert. Het is eene verkeerde bezuiniging, wanneer men die laat werken om nuttige zaaken te vëragteren. Daarenboven is men aan het Vaderland het Onderwys in alle takken van Weetenfchap verfchuldigd: dit daaraan te weigeren is hetzelfde als het Ryk der Barbaarschheid , 't welk altoos de Menschheid onteert en vernedert, uit te breiden. ater deedt scaurus alle de Schilderftukken uit de Tempels en Gebouwen van Sicione wegneemen, onder voorwendzel om dus de fchuld tusfehen die Stad en Rome te vereffenen. De Stad Ambracie, de zetel der Koningen van Epirus, werd desgelyks van alle Standbeelden beroofd. VER»  ©VER DEN INVLOED DER LUGTSTREEKEN, ENZ. 529 VERHANDELING OVER DEN INVLOED DER LUGTSTREEKEN OP DE GEDAANTE EN NATUUR DER PLANTGEWASSEN. Door L. REYNIER. {Journal de PAypquel) (Vervolg van bl. 484.) Over de Planten op 't Gebergte. Schoon wy, in de laatst voorgaande Afdeeling, reeds een enkel woord van de Planten op 't Gebergte gezegd hebben, zal 't noodig weezen, nog iets, ten deezen opzigte, mede te deelen. De benaaming van Berg is zeer onbepaald, en niet gei noegzaam, om, op eene naauwkeurige wyze, vast te Hellen , welke uitwerking die ftand hebbe op de Planten.' De laage Bergen, en het benedenfte gedeelte der hooge Bergen, hebben, ten deezen aanziene, geene gemeenfchap op de hooge Bergtoppen : men hebbe daarover onderfcheiden te handelen. De laage Bergen zyn doorgaans bedekt met Houtgewas of Weiden, welker Gewas, hoog en weinig vast, den Natuurkenner onderligt in 't geen de Analogie hem reeds deedt opmaaken. De afhellingen der Bergen verminderen zeer veel de werking des Lichts ; de Schaduw duurt 'er veel langer dan in de vlakten, en de wolken, die 'er zich bykans ten allen dage opeenhoopen, veroorzaaken, behalven dat zy de zonneftraalen onder-: fcheppen , een overvloedige dauw, die , uitwaafemende, nog meer de doorfchynenheid der lugt verhindert. Uit deezen hoofde hebben de Planten een maakzel gelykvormig aan dat der vlakten; groote bladeren, hoog opgefchoote fteelen , met weinig zydtakken 1 zy maaken eene middelfoort uit tusfehen de kwynende Planten der laagte en die der hooge Bergtoppen. Deeze Planten neemen dikwyls in grootte af, wanneer men ze in de vlakte kweekt, en de rede dier afneeming is zeer eenvoudig. De hooge Bergtoppen zyn doorgaans boven het Wolkgewest; eene zuivere lugt, van dampen ontheeven, laat 'er aan de zonneftraalen eene onbelemmerde werking. Pp 3 Men  g%0 OVER DEN INVLOED DER EUGTSTREEKEN Men kan, in de Werken van ulloa, saussure, en meer anderen, de uitgewerkte bewysftukken vinden, over de verfchynzels, welke deeze dunheid des Dampkrings veroorzaakt. De Planten , welke zich blootgeileld vinden aan den invloed van een zo werkzaam Licht, zyn laag, digt getakt, met wolle bezet, en de grootte van derzelver bloemen overtreft menigmaalen die van het overige der Plant. Derzelver aankweeking vordert de grootfte oplettenheid , en de eerfte verandering, welke zy ondergaan , is eene vermeerdering der grootte, eene vermindering der wolagtigheid , of een geheel verlies van dezelve ; dewyl, de werking des Lichts minder zynde in eene veel digter middenftoffe, de ontwikkeling der Plant min fterk wordt voortgezet. Dikwyls hebben Planten , die flegts twee duimen hoogte hadden , my rype zaaden gegeeven, die, in myn tuin, my Planten opleverden , welker bladeren een voet haalden. Een ander verfchynzel, 't welk deeze Planten verfchaften, is derzelver tedergevoeligheid voor de koude. In den cerften opflage komt'Tiet verbaazend voor, dat de voortbrengzels van eene Lugtftreek, waar de Sneeuw negen maanden blyft liggen, de Vorst fchuwen, zelfs de Herfstvorst: maar de fneeuwlaagen vormen een digt bekleedzei, 't welk de Planten dekt, en de koude belet tot dezelve door te dringen. De Waarneemingen, welke ik , geduurende den Winter, gedaan heb op de Alpen, geregtigen my, om te geloovèn , dat de Groei, fchoon vertraagd, onder de Snèeuw volduurt. Daar nu bykans alle regenvlaagen, zelfs in 't hartje van den Zomer, in fneeuw nedervallen, houdt dezelve daar ftand, vtfor dat de Herfstvorst begint, en de dooi, in den Vbortyd , is niet voltrokken, dan op een tyd, wanneer men geen vvederkeei-ende koude te vreezen heeft. Waaruit volgt, dat de Planten, op hooge Bergtoppen, nimmer aan de koude zyn blootgefteld , en dat men reden heeft om 2e in Oranjehuizen te kweeken'. Ik heb hier boven gezegd, dat de Groei niet volftrekt afgebrooken wordt in den Winter. In de daad, ^r dringen altoos eenige ftraalen door de fneeuw heenen, en de zwarte grond der Alpen drinkt ze in ; de fneeuw in den Voortyd fmelt altoos in dat gedeelte 't welk den grond raakt; dikwyls heb ik geheele fneeuw- ■ vlakten gezien , die eene eenpaarige " uitgeftrektheid vertoonden, en van onderen uitgehoold waren: de grond wa§  OP DE PLANTGEWASSEN. 531 was bedekt met bloemen. Men ziet dikwyls de Planten met zaaden op het oogenblik dat de fneeuw wegfmelt, gCHo1 Wefèen Berg is, en hoe langer de fneeuw on dezelve blyft liggen, hoe meer de Planten, vandaar KSg, alle zorge vorderen, als men ze aankweekt. OpTaage Bergen,0dekt de fneeuw de Planten veel kater, en veSaat zl veel vroeger; gevolglykkan men derzelver voortbrengzelen in de vlakte veel beter voortkrygen. De Aarde, op het Alpifehe Gebergte, is nog eene byzondere bykomende omltandigheid, uit de ligging voortkomende : dezelve is zwart, en bykans ten eenemaale ^meWiteld uit ontbondene Plantgewasfen, een weinig meer Sntbonden dan Turfaarde, maar op dezelrde wyze. T)e lanse duur van de fneeuw verklaart de vorming deezer Aarde. Ter opheldering hier van mag ik den LeeVex verwyzen tot de Afdeeling, die ten Opfchrift heeft: he Invloed der Lugtflreeke op den aart des Gronds. Men maakt deeze Aarde na, door een mengzel van Heide met Teelaarde; en de Planten der Alpen ilaagen er zeer wel in, zelfs de Graanen. Uit deeze beginzelen, wegens de vorming der Planten ™wif» Alten volgt, dat de Planten, die enkel van die %r Vlakte 'verfchillen door deeze Characlers, flegts moeten aangemerkt worden als verfcheidenheden: dus Tal het "etal der opgetelde Soorten by de Plantbefchryvers veef opkorten, en veele- van de Planten der Alpen, als Soorten befchreeven, zullen ondergefchikt moeten wor. den als verfcheidenheden aan de gemeene Soorten. Van de Planten in de Veengronden, De Planten in de Veen- of Turfgronden hebben desgeIvks eene wyze van beftaan aan dezelve byzonder eigen. De Turfmaakers in Holland kennen, op. het zien der PlanJen' den aart der daar onder liggende Veengronden, dikwvs tot eenige voeten diepte, en bedriegen er zich nooit in. De Planten der Veengronden zyn zeer flenteria de Hammen zwak en weinig getakt ; dc b aderen klein, langwerpig, en den meesten tyd glad; de doemen Pin Weinlan ïtuk, weinig, en hebben een fchraal voorKien ; doch 't geen de Planten m de Veengronden bovenal kenmerkt is eene blaauwagtige tint, welke men op elk derzelve gewaar wordt, en zich nog klaarder laat Pp 4  ggü OVER. BEN INVLOED DER LUGTSTREEKEN ontdekken wanneer men een begroeid Veeniand op xo, keren afttan d befchouwt. De Boomen, in de Veengronden groeiende, zyn klein» krom, en dikwyls verdraaid. Menigmaalen heb ik Veengronden onderkend , in de Bosfchen, aan de fchielyke verkleining der Boomen; en, den Grond onderzoekende, vond ik de aanduiding van dit uitwendig teken bewaarheid. Ondertusfchen is de vermindering in grootte, welke men waarneemt in de Planten der Veengronden, dezelfde niet als op de Bergen: de omftandigheden, welke dezelve vergezellen, verfchillen zeer veel, en wyzen een verfchillenden oorfprong aan. In de Veengronden' is het eene foort van kwyning en verzwakking van de geheele Plant, blykbaar in de zwakke houding, aan de kleinheid en fchraalheid der Bloemen op de toppen : integendeel gaat, op het Gebergte, dc kleinheid der Planten gepaard met de veeltakkigheid der ftammen, fterk door derzelver geringe hoogte, alsmede met eene groote bloemrykheid, en fterkfe der voortteelingsdeelen. * ' liet is my altoos moeilyk voorgekomen te begrypen, waarom de Planten der Veengronden , die groeijen in eene aarde eenigiyk zamengefteld uit overblyfzels van Plan-i ten, alle kenmerken draagen van fchraale en vermagerde Planten. Zou de foort van ontbinding, welke de Planten ondergaan als dezelve in Veenaarde veranderen, dezelve berooven van de voedende beginzels, welke men in de mestvaalten aantreft? Doch waarom zou dan de Veenaarde een goede mest zyn, over 't land verfpreid? Zou het daaruit ontftaan, dat de menigte van dampen en'de koelheid, welke zich daar vereenigen , nadeel doet aan het leevenmaakend uitwerkzel des lichts ? Maar ik heb geen onderfcheid opgemerkt tusfehen de Veengronden der Vlakten en der Alpen, met betrekking tot derzelver' invloed op de Planten. Het blykt, derhalven, dat de invloed der Veengronden op de Planten , tot nog toe, onbekend is; en ondertusfchen zoude deeze meer dan ééfie duisterheid in de Historie der Planten op? klaaren. * * ' Overeenkomflig met het geen ik hier boven gezegd heb, mag men beduiten, dat een zwakker gefteltenis, een kleinder geftalte, en het gemis van wolagtighcid, ■iet genoeg is om als eene Soort te onderfcheiden eene verfcheidenheid van een gemeene Plant, |n Veenaarde gegroeid,  OP BE PLANTGEWASSEN. 533 groeid. Ik heb elders-eenige voorbeelden daarvan opge* geeven (*). Van de Waterplanten, Onder de benaaming van Waterplanten hebbe men geene andere Planten te verftaan, dan die zich onder het water ontwikkelen, of welker Bloem en eenige Bladeren op de oppervlakte des waters dryven ; Planten, welker wortel alleen in het water ftaat, en desgelyks in de lugt groeijen, wanneer het water weggedampt is, mag men als pweejlachtige aanmerken. De Waterplanten zyn op eene zeer zwakke wyze toegefteld; (Jerzelver vaten hebben een celagtig weefzel, met groote tuslcbenruimten, vol van eene wateragtige ftoffe: men zou zeggen, dat zy zich niet uitbreiden dan om aan de oppervlakte te komen, en daar de lugt in te ademen. Deeze Planten hebben noch Wolligheid, noch Doornen: derzelver onder het water gedompelde bladeren zyn vezelagtig, verdeeld in draaden, even of men een gewoon blad uitfneed om 'er alleen de vezels in te laaten ; de bovendryvende bladeren, integendeel , zyn volkomen. De Bloemen ftaan op 't einde, en zwemmen op de oppervlakte des waters, of 't zyn bybloemen, bykans onzigt|>aar, die onder het water blyven, Kweeking der Waterplanten in de Lugtt Verfcheide Waterplanten, welke ik gezien had in de opgehoogde gronden aan de kanten der graften , en die daar veranderingen ondergaan hadden, hebben my het denkbeeld ingeboezemd om Proeven hier op te neemen. Ik verzamelde het zaad van den Water -Kanonkel (Ra. nunculus aqaatilis, Lf) (i) , en op _ denzelfden tyd het zaad van eenige Planten, die reeds in de Lugt gegroeid waren. Deeze twee foorten van zaad zaaide ik in een zandgrond van middelmaatige droogte. Deeze zaaden zyn opgekomen, en ik heb Planten gekrecgen van een tot drie dui- C*") Hifi. des Pisfenlits, Memoires pour fervir a PHift. Phyf. £j? Nat. de la Suisfe, Tom. t. (t) ïk lieb deeze Plant beCc'nreeven in myne Mem. pour { fervir 4 1'HiJl. Phyf. & Nat. de la Suisfe, Tom. I, p. 154. ï*P 5  534 OVER DEN INVXOED DER LTJGTSTREEKEN duimen hoog, welker ftam recht was, maar een weinig geboogen aan het ondereinde. Zy hadden eenige zeer korte bladeren, die van eikanderen weeken, fchoon de Moederplant die gelykwydig hadt, en de bovenbladeren niervormig, welke desgelyks aan deeze nieuwe Planten ontbraken. De Bloemen waren zo groot en fterk als die van Planten welke eenige voeten lang zyn, die in 't water groeijen; zy hebben my vrugtbaar zaad gegeeven. Ik hou my overtuigd, dat men, deeze Proeve eenige jaaren voortzettende, aan deeze Plant alle de eigenfehappen zou geeven van een Plant die in de Lugt groeit. Het Water is eene veel digter vloeiftoffe dan de Lugt: het biedt, derhalven, een veel grooter tegenftand aan het Licht; en de Planten, die zich in 't water ontwikkelen , bevinden zich, in veele opzigten, in denzelfden ftaat als de van licht beroofde Planten. Deeze Planten, derhalven, hatende groeijen in de vlakte, is dezelve blootftellen aan eene werking des Lichts, welke oneindig fterker is ; en ik vind dezelfde overeenkomst tusfehen de Waterplanten gegroeid in het water en die in de lugt opfchooten , als tusfehen de Planten die in de Vlakte en op hooge Bergtoppen groeiden : in de daad, deeze Planten, in de Lugt opgefchooten, hadden, even als de laatstgemelden, laage fteelen, een veel fterker geftalte, veel grooter bloemen naar evenredigheid van de fteel, en beter gevormd. Deeze nieuwe Proeve bevestigt, op eene onbetwistbaare wyze, de verfchillende uitwerkzels des Lichts in de verfchillende Lugtftreeken. Naa de genomene Proeven , van welke ik hier verflag gegeeven heb, en op myne laatfte Reize in Hólland gedaan , heb ik eenige Planten Water - Ranonkels gevonden in het losfe Duinzand, welke nog veel kleinder waren, dan ik door voortteeling bekomen had : dan zv bevestigen het reeds voorgeftelde; dewyl zy groeiden op eene plaats, waar de oorzaaken van de verkleining der fteelen, en de verdere chara'éters, zich kennelyk aanweezen. De Uitwerkzels der Lugtllreeke op de Kleur en Geur der Planten, W De Kleuren der Planten zyn een onmiddelyk uitwerkzel des Lichts; een Plant, die in de fchaduw groeit, is mis- kleu,-  op de plantgewassen. 535 Ëteür&i in het Licht neemt dezelve de kleuren, haar eigen, aan7 Bonnet heeft deeze twee itaaten gegeeven aan de «nderfcheide deelen van dezelfde Plant, byzonder aaji een Wvn?aard-rank, welke hy liet groeijen, door verfcheide blikkeS buizen van elkander verwyderd; de tusfehenftanrim waren proen, terwyl alle de gedeelten, die bedekt waren ?&[ verwelkt Vertoonden0 De Proefnemingen van bonnet bewyzen daarenboven , dat het met de warmte is, door het licht voortgebragt, maar de werktuigIvkêwerking der lichtftraalen*, die de Planten kleurt ; Sant de Planten, in de fchaduw gehouden, blyven, fchoon, zy onderfcheide graaden van warmte kreegen, alle onge- klDedbeginzels , welke ik elders ontvouwd heb, wegens het Vuur C)> verklaaren dit verfchil van werking op een- zeer eenvoudige wyze. Naardemaal de Kleuren der Pdanten een zo onmiddelyk uitwerkzel zyn van het Licht, zo volgt, dat de meerdere of mindere fterkte van 't zelve verfchillende uitwerkzels moet tc wege brengen; en, bv gevolge, dat de Kleuren der Planten, aan een zeer leevendfg en fterk licht blootgefteld, veel leevendiger moeten zyn, dan die in een veel zwakker licht groenen, in cle daad de Planten der Alpen hebben een veel lomberder groen; de deelen naby die ter voortteelmge gefchikt zyn treft men dikwerf gekleurd aan Veele verfcheidenheden der Planten op de Alpen onderfcheiden zich door dit kenmerk. Naar gelange men hooger ophet dlpifche Gebergte komt, vermeerdert het getal deiwitte Bloemen: de roode en blaauwe neemen naar evenredigheid af. Eene dergelyke uitwerking van de dunheid der Lucn, op de hooge Bergtoppen, te verklaaren, zou van veel aanbelangs weezen, en eenig licht verbreiden over dit zo duister gedeelte der Plantkunde, de Kleuren beTenezeïfden tyde dat de Planten met gekleurde Bloemen min talryk op de Bergtoppen worden , ontdekt men dat de Kleuren der zodanige, die ze behouden, veel ïterker zyn « en de andere foortcn met witte Bloemen in de vlakte neemen 'er eene meer of min diepe tint aan Hoe dezelfde ftand meer luisters kan byzetten aan ae kleuren van zekere Planten , terwyl dezelve het beltaan van an- (*) Du Feu, & de quelques-mis de fes principeaux efets.  53^ OVER DEN INVLOED DER LUGTSTREEKEN dere tot witte Bloemen bepaalt, is nog onbekend, en verdient de nafpeunng der Natuuronderzoekeren —lri t algemeen mogen wy aanmerken, dat, hoe méér eene Plant aankweeking ondergaan heeft, hoe meer de Bloemknoppen verfcheidenerlei Kleuren vertoonen. Eenige in t wilde groeiende Planten verfchillen desgelyks, en klanten van eene andere Kleur fchieten op te midden van die de gewoone Kleur vertoonen. Zyn deeze verander™* gen enkele afwykingen , of behooren ze tot de Soort '2 Dit moet nog onderzogt worden. Het Groen der Planten hangt meer van de Lust. ftreek af dan de Kleur der Bloemknoppen. Men merkt in t algemeen op , dat het groen van de Planten der Alpen doorgaans donker is ; dat der Planten in Veengronden bleek, en trekkende op het blaauwe ; dat der Planten in de Bosfchen bleek groen , trekkende op het geele. Men moet deeze kleurfchakeeringen niet vennengen met de uitwerking der wolligheid, welke de kleur der Planten wit doet worden, of verandert Eene waarneeming, het Groen betreffende , is de Zeegroene kleur, eigen aan de Planten van den oever der Zee, en der Zandgronden tusfehen de Keerkringen gelegen . bovenal aan de Grasplanten. Wat kan de invloed weezen van die liggingen op de Planten , welke aldaar groeijen i Wederom een voorwerp van nader onderzoek ; want men mag geene uitwerkzels zonder oorzaak ftellen. De Geur en Smaak der Planten hangen af van de Lugtftreek De■ Cranfon Officinal, welke in Groenland geen Imaak heeft, nam, in Engeland overgebragt, in den tyd van eenige maanden, denzelfden fmaak aan met die daar natuurlyk groeit: de warmte der plaatzc brengt derhalven veel toe tot het vermeerderen van Smaak en Geur der Plantgewasfen q. Ik zal 'er byvoegen, dat dc Melilot bleu, (eenKlaverp!ant)die een zo doordringenden geur heeft in eenigzins warme Landen, dien geur, in Holland voortgeteeld, mist. Verfcheide jaaren heb ik dit beproefd Te Parys heb ik dien geur mirt fterk gevonden dan in 'Zwit- zer- (*) De Heer rey.vier beroept zich hier op het Arty kei cranson, ui de Encyclopedie Methodique, door hem veri vaardigd.  OP DE PLANTGEWASSEN* 557 zerland, en by gevolge nog min fterk dan die men in Italië kweekt. De Speceryen en Droogeryen, die de fterkfte Geur van zich geeven, en de fterkst prikkelende Kruideryen, komen uit heete Gewesten : in de Zuidelyke treft men de reukrykfte aan, terwyl, die der koude Wereldoorden geen Geur van zich geeven. Planten zelfs, die derwaards gebragt worden uit een min koude Lugtftreek, verliezen, in korten tyd, deezen Geur, aan dezelve eigen. Genoeg is het hiér aan tc duiden, dat de Lugtftreek ,• op eene zeer onmiddelyke wyze, werkt op de Geur cn Smaak der Planten; dat de Planten deeze hoedanigheden verliezen naar gelange zy in kouder Oorden komen; en dat, in tegendeel, deeze toeneemen naar gelange van de meerdere warmte der Lugtftreeke ; dat de Planten, in een en het zelfde Land, te geuriger zyn naar maate zy op eene warmer plaats groeijen, als op Rotzen, geheel open en drooge gronden; en van deeze hoedanigheid minder bezitten als de plaats der groeijinge vogtig of befchaduwd is; eindelyk dat de Planten der Alpen zeldzaam volgeurig zyn, fchoon de werking des Lichts daar zeer fterk is. Het is , derhalven, minder de fterken helderheid des Lichts , dan de aanhoudenheid, en de warmte welke 'x. Zelve medebrengt, waar door, in het groeiend Ryk, de Geur- ert Smaakdeeltjes ontwikkeld worden ,• in tegendeel zyn 'er andere omftandigheden in het Plantenryk, die derzelver herkomst verfchuldigd zyn, veeleer aan de leevendigheid en helderheid des Lichts, dan aan de Warmte; als, by voorbeeld, de Wollige en Hairige ftoffe op de Planten, waarvan wy hier boven gefprooken hebben. ('; Vervolg en Slot bj eene nadere gelegenheid?) vis  533 de voornaamste leevensbyzonderheden de voornaamste leevensbyzonderheden van den grooten hervormer martinus luther» (Naar het Engelsen.) (Vervolg en Slot van bl. 491.) T ?ÏHKRA rf1 ver.vaard gemaakt door liet gezag der m!JrXyfc /;%Univ«üteit, noch door de waardigheid des Monaichs gaf welhaast zyne Aanmerkingen op beide d% EEn^r llL1^' Se*hreeven'in naugen ïtyl, welken hy zou gebruikt hebben in het fchryven tegen mm aanzienlyke tegenftanders. Een Ge iclnl, gevoerd tusfehen zulke beroemde Perfoonen trol eene a gemeene aandagt. En zo kragrig was de baar blyk lykheid, welke de Leer der Hervormden vergezelde, Sraande luther's verblyf te TVartburs begon carot nstadius eenige wilde en gevaarlyke gevoSlens^e veifprdden, bovenal onder het gemeende flat van volk AanfeSt door zyne aanmaaningen, verwekten zy opftand in verfcheide Dorpen vanSa.ven, ftooven terJ&Ke in, en vil melden de Beelden. Deeze buitenfpoorigheden ft eeden dermaate tegen alle de voorzigtige grondregelen des Keu vor ts, dat, indien dezelve met, by tyds, gefluit waren, zy van de zaak der Hervormeren eenen Prins zouden verwvder hebben, die nayverig was omtrent zyn eigen gezaJ, en vreesde aanftoot te zullen geeven aan den tflizer re Voorftanderen der oudebbegrippen. ' Luther, dit gevaar bemerkende, verliet terftond zvn fchuilhoek, zonder frederik's verlofgeeving'3"te waïï ten , en begaf zich na IVutenberg. Uluklcig vooi de zaak der Hervorminge, was dc eertied voor zyn pTrfoon en Gezag zo groot, dat zyne verfchyning alleen dien geest van buitenfpoprigheidwelke zyne ïarty begon aan e grypen, te onder bragt. Carolostadius en dfiïï Aanhangers door zyne beftraffingen getroffin , onderwierpen zich terftond, en yerklaakenfdat zy de ftem eens Engels, met van een Mensch, hoorden. Eer  van martinus luther. 539 Eer lüther zyne wyk- en fchuilplaats verliet, hadt hy eenen aanvang gemaakt met den Bybel in de Hoogduitfche taaie over te zetten. Hy bezat kunde genoeg van de oorlpronglyke taal, als mede eene toereikende kennis aan den ftyl en de gevoelens der Heilige Schryveren; en, fchoon zyne Latynfcbe Schriften ruw en üegt van taal waren, betoonde hy een groot meester te weezen in zyne moederfpraake, en dat hy zich daar in kon uitdrukken met al de cierlykheid voor welke dezelve vatbaar was. Met den byftand van melancthon , en eenige andere zyner Leerlingen, voltooide hy een gedeelte van het Nieuwe Testament in den Jaare 1522; en de uitgave daar van was nadeeliger voor de Kerk van Rome dan alle zyne andere Werken. Die Overzetting werd geleezen door Perfoonen van allerlei rang, geleezen met greetigheid en aandagt. Zy ftonden verïleld op de ontdekking, hoe de Voorfchriften des Grondvesters van het Christendom rechtdraads ftrydig waren met de Uitvindingen der Priesteren, die voorgaven diens Plaatsbekleeders te weezen. Nu, de regelmaat des Geloofs in handen hebbende, oordeelden zy zich ten vollen in ftaat, om , die regelmaat toepasfende, te oordeelen over de vastgeitelde Leerbegrippen, en uitfpraak te doen, of dezelve overeenkwamen, dan ftreeden, met dien éénigen ;regel. Het voorbeeld van luther , ten deezen opzigte, werd gevolgd doorx de Voorftanders der Kerkhervorminge in andere Landen van Europa. Omtrent deezen tyd (1524) omhelsden Neurenberg, Frankfort, Hamburg, en andere Vrye Steden van Duitschland, van den eerften rang, openlyk de Leer der Hervormden ; de Keurvorst van Brandenburg, de Prins van Anhalt, en de Hertogen van Brunswyk en Lunenburg, verklaarden zich openlyke Voorftanders der nieuwe Leerbegrippen. De bezwaaren, aan welken alle de Boeren in Duitschland onderworpen waren, veroorzaakten, in 1526, groote beweegenisfen in Swaben en Thuringen. Te laatstgemelder Landftreeke hadden de misnoegden aan hun hoofd thomas muncer , een van luther's Leerlingen; een Mart van geestdryvenden aart, wiens aanmaaningen en voorgang zyne Leerlingen met dien zelfden geest bezielden. Staande deeze beweegenisfen gedroeg zich luther met veel voorzigtigheids en gemaatigdheids; als een algemeen Vader toonde hy zich bezorgd voor het welvaa- rea  54-Ö f)£ VOORNAAMSTE LEEVENSBYZONDERHEDEK ren der beide Partyen , zonder de misilagen of draaiingen van een derzei ven over 't hoofd te zien. Aan den eenen kant vervoegde hy zich' met een vermaanende aanfpraak tot de Edelen , hun opwekkende om hunne Afhangelingen met meer menschiykheids te behandelen ; aan den anderen kant beftrafte hy fcherplyk den oproerigen geest der Boeren , hun raadende niet te morren over hardigheden onaffcheidclyk van hunnen ftand, en geen beterïchap te zoeken door onwettige middelen. Luther's Veel gerugts maakend Huwelyk met catharina van BORiA, eene Non van eene aanzienlyke Familie, die, den iluier afgeworpen hebbende, het Klooster, in 't laatstgemelde Jaar, verliet, was verre van eene algemeene goedkeuring weg te draagen. Zelfs de fterkst hem toegedaane Aanhangers keurden deezen ftap onvoegelyk , op een tyd , dat zyn Land in zo veele onheilen zich vondt ingewikkeld; terwyl zyne Vyanden 'er nimmer van fpraken dan met de fchandvolfte benaamingen. Luther, fchoon niet geheel ongevoelig wegens den indruk, dien dit Huwelyk ten zynen nadeele gemaakt hadt, verdroeg de berispingen zyner Vrienden, en de verwyten zyner Vyanden, met de ftandvastigheid hem eigen. -— Ten deezen zelfden Jaare verloor de Hervorming haaren grooten Voorftander frederik , Keurvorst van Saxen , die egter opgevolgd werd door zyn Broeder j ohan , een meer driftig, fchoon min bekwaam, Voorftander van luther, en diens Aanhangers. In den Jaare 1530 leverden de Keurvorften van Saxen en Brandenburg , de Landgraaf van Bles/en, de Prins van Anhalt, de Hertogen van Brunswyk en Luntnburg, met de Afgevaardigden deezer dertien Keizerlyke of Vrye Steden, Straatsburg, Neurenberg, Ulm^ Con/ïans, Rottingen, Windheim, Memmingen, Lindau, Kemp ten, Heilbron, Wisfenburg, Nortlingen en St. Gal, een ftaatlyk Protest in tegen het Befluit op den Ryksdag te Spiers genomen, 't welk alle verdere Nieuwigheden in den Godsdienst verboden hadt, vóór de samenkomst eener algemeene Kerkvergaderinge. Uit deezen hoofde werden zy onderfcheiden met den naam van protestanten; een naam, welke zints dien tyd meer bekend en meer loflyk geworden is, als, zonder onderfcheid, toegepast op alle Aanhangen, met welk eene andere benaa- ming  van martinus luther. 541 rning ook onderfcheiden , die zich aan den Roomfchen Stoel onttrokken. Ten zelfden Jaare werd op den Ryksdag te Augsburg overgeleverd de beroemde Geloofsbelydenis, zints de Augsbnrgfche Confcsfie geheeten, door melancthon op°efteld. Maar, niettegenftaande die heufche en vredefievende Man de Geloofsbelydenis hadt opgefteld in bewoordingen zo min beledigend voor de Roomsch Catholy ken als de waarheid immer mogt geheugen , vaardigde die Ryksdag een Befluit uit tegen de Proteftanten, veel heftiger dan dat van JForms. Dit veroorzaakte eene Verbintenis ter onderlinge verdediging tusfehen de Prinsfen te Smalkalden, by welke zy de Proteftantfche Staaten des Ryks tot een geregeld Lichaam vormden. Luther volhardde, een reeks van jaaren, met door zyne Schriften en Raadgeevingen den voortgang der Hervorminge te bevorderen. Eindelyk kwam het tydperk, 't welk op eens een eindpaal zette aan zynen roemryken arbeid, en hem behoedde voor de heftigheden eens fturms, die met allen- geweld tegen de Proteftantfche Kerk uitborst. In den Jaare 1546, fchoon in een verzwakten ftaat van gezondheid, in een ruw Jaariaifocn, na zyne Geboorteftad Eisleben gaande, om,door zyn gezag, een verfchil by te leggen tusfehen de Graaven van mansfeld, werd hy aangetast door eene geweldige Ontfteeking in de Maag, die, in weinige dagen, een einde aan zyn leeven maakte , 't welk hy tot drie- en- zestig Jaaren gebragt hadt. Laaten wy aan deeze Leevensfchets toevoegen de Characterbefchryving diens Mans , en daarin de trekken volgen , door het meester-1 yk penceel van ro- bertson. „ Door de Voorzienigheid beftemd om een der grootfte en gewigtigfte Omwentelingen te wege te brengen, van welke de Gefchiedenis gewaagt , was 'er misichien nooit een Mensch, wiens Character met ftrydiger verwen werd afgemaaid. Zommigen, ten uiterften gebelgd en verontwaardigd hem alles tc zien omver werpen wat zy door hunne vooroordeelen voor heilig hielden, tygden hem niet alleen alle menschlyke ondeugden, maar zelfs de boosheid eens Duivels, aan.— Anderen, opgetoogen van bewondering en erkentenis, en hem befchouwende als de Fakkel der Kerke, en den Herfteller der Christlyke Vryheid, eigenden hem volmaaktheden toe, verre boven het menschlyke, en be- meng. 1795. no. 13. Q q fdlOUW'  54- BE VOORNAAMSTE LEEVENSBYZONDERHEDEN fchouwden alle zyne daaden met eenen eerbied, welke den zodanigen alleen toekomt , die door onmiddelyke Inblaazing des Hemels geleid worden. „ Dan het is uit zyn eigen Gedrag, en niet uit den vergrootten lof, of de verzwaarde berispingen, zyner Tydgenooten, dat de tegenwoordige Eeuw haar oordeel over deezen Man moet vellen. Zyn yver in het aankleeven van 't geen hy voor waarheid hieldt; zyne onverfchrokkenheid in 't verkondigen dier waarheid; zyne bekwaamheden , zo natuurlyke als verkreegene , om dezelve te verdedigen , cn zyn onvermoeide vlyt om dezelve voort te planten, zyn alle Deugden, welke zo duidelyk, en met zo veel hnsters, in zyn ganfche gedrag doórfchynen, dat zelfs zyne Vyanden hem dezelve niet hebben kunnen betwisten. Voegt hier byeene zuiverheid en geftrengheid van Zeden, welke zeer wel met het Character van eenen Hervormer ftrcokten; eene geregelde Leevenswyze, welke zyn Leer aanzien byzette; en zulk eene volmaakte Belangloosheid, welke geen den minften twyfel wegens zyne Opregtheid ©verlaat. Voor 't overige boven alle zelfsverhcffing verheven, niets ophebbende met dc geneugten of aangenaamheden des leevens, en alle vermaakneemingen veragtende, liet hy de Eertytels en Inkomftcn der Kerke aan zyne Leerlingen over; zich altoos met zvn eerfte post, van Hoogleeraar in de Univerfiteit van Wittenhfrg, en van Leeraar dier Stad, met dc geringe "Wedde aan die Bedieningen verknogt , vergenoegende. „ Deeze ongemeene Hoedanigheden gingen gepaard met eenige Gebreken van menschlyke drift èn zwakheid; maar deeze Gebreken, verre van toegefchreevcn te kunnen worden aan bedorvenheid of boosheid van hart,fcheenen met veele zyner Deugden den oorfprong uit een en dezelfde" bron te ontleenen. Zyne Ziel, natuurlyk heftig en geweldig, wanneer zy door groote voorwerpen aangefpoord, of door heftige hartstogten geroerd, werd, vervoerde hem, om zo te Ipreeken, buiten zichzelven, met eene drift, welke zwakker gemoederen verbaasde, of vreemd ■voorkwam aan lieden in geruster omftandigheden. - Door eenige zyner pryswaardige hoedanigheden tot uiterften tc brengen, ging hy foms de paaien van het goede re- buiten , en maakte zich fchuldig aan daaden, welke hem aan berisping blootftclden. Het Vertrouwen, 't welk hy ftelde in de gegrondheid zyner gevoelens , verfchilde weimg van Verwaandheid, zyn Moed om die gevoelens ftaan-  VAN MARTINUS LUTHER. 545 ftaande te houden kwam naby Vermetelheid, zyne Standvastigheid om van dezelve nooit af te gaan was weinig minder dan Styfhoofdigheid, en zyn Yver om zyne tegenpartyen te wederleggen grensde zeer na aan Woede cn Önbefchoftheid. „ Gewoon alles aan de Waarheid te onderwerpen, vorderde hy denzelfden eerbied voor haar van andere Menfchen ; niets aan hunne zwakheden of vooroordeelen toegeevendc , voer hy met veragting uit tegen allen, die niet eenftemmig met hem dagten. Toen men zich tegen zvne Leer verzette, viel hy alle zyne Tegenftreevers aan niet even veel woede, zonder zich aan Rang of Verdienften te ftooren. Hy ontzag de Koninglyke Waardigheid van hendrik den VIII, of de begaafdheden en geleerdheid van erasmus, niet; maar bejegende hun even ruw en onbefchoft als hy tetzel of eccius gedaan hadt. Maar deeze onbetaamelykheid, waar aan luther zich fchuldig maakte, moet niet geheel en al aan zynen driftigen aart worden toegefchreeven; gedeeltlyk was zy het gebrek van de Eeuw, welke hy beleefde. By een ruw Volk, onkundig van die grondregelen, welke, door geduurig de hartstogten van elk in 't byzonder tegen te gaan, de Maatfchappy belchaaven, en de Zeden verzagten, waren alle gefchillen heftig en fterk, en zy drukten, in hunne natuurlyke taal, zonder de minfte bedaard- of ingetooffenhèid te betoonen, de gemoedsbeweegingen uit, welke zy gevoelden. Dewyl in dien tyd alle de Werken van geleerde Lieden in 't Latyn werden opgefteld', waren zy door bet voorbeeld der beste Schryveren in die taal gewettigd hunne Tegenftreevers met de fchamperfte bewoordingen te bejegenen; daarenboven klinken alle onbetaamelvke en ruwe uitdrukkingen in eene doode taal zo fcherp niet als in eene leevende, waar van de toonvallen en fpreekwyzen, gemeenzaamer zynde, ook een onbefchofter voorkomen hebben. Daarenboven moet men, iemands Character opmaakende, hem beoordeelen naar de beginzels en grondregels zyner Eeuwe; want, fchoon Deugd en Ondeugd in alle tvden dezelfde zyn, de Zeden en Gewoonten, nogthans, veranderen onophoudelyk. t Geen ons in luther's gedrag als zeer berispenswaardig voorkomt, ergerde zyne Tydgenooten niet. Het waren zelfs efinise dier hoedanigheden, welke wy thans gereedlyk kaken, die hem juist gefchikt maakten* om het groote , Qq 3 werk,  544 de voornaamste leevensbyzonderheden smkh;; MtchC:öL?trss s së& - dompeld lag, op te wekken ende WoCl IS & ry,.d,e de magt in handen hadt, tVfSï^i? WCepc^ hevige Yver /en een onverzaagdChac!e ' Zagte uitnodigingen zouden noch dezulSf dVT Ig* pen werden, ter ooren gekomen zvn S,' T Süroe" welke ™E„ durrfe J^&g^*-, Omtrent het einde zvn« Ipp,™, zyn yver of zyne bekwaamheden i zlE' fch°°n derden , zyne Lichaamskwaaien Toeneemt,ê r ^"T' dageiyks geemlyker, opioopender en S',/ dat h? als hy wérd tegengkpmoken ^duldiger, werd, ,, Luther fmaa'kte het s-enopo-pn j den voorfpoed zyns yvers teTeleS • f den verbaa;*"van Europa zyne leer - 2',Cen sroot gedeelte ten te zief w^len'vande I?j?n;^^dwswelken de grootfte Moniïhe^ ™* ten eigenaartigen gevolge dit , ,toLS ■ Z ■ dlt hadt houden kon fornf S blvk-p^ l ZJCh niet weder" ZelfsgoedkeuriSg Enfin fed *KTï Va" Trocs eiï een Mensch geweest zyn , iSchS hv 7 o^tT6^ wen van alle de groote zaaken doo llm L^nf^ eenige gewaarwordingen van dien aart hS ,' n001t wellen C*)-'* f- 'dx voele" °P- Eenigen tyd vóór zynen dood unaM* _ zyne k?ag4«n^afoamen|^^i£^^Hf^ door de verbaazende menigte S Em? aIs W op zich nam, gevoerd! bv het v vf § weIke % zyne Amptsbediening,° by deSleS^nlïW^ vai^ Letterbezigheid enfhet en groot, alsof hy in voWakfr hl» *ver*cn>/° talryk leefd , cn zich alleen o?S?i5^^5S^ getoegelegd, hadt, P vervaardigen dier Werken De onverfchrokkenheid, luther mtnm-i„i- «i hem niet by de a^naderfegP/JdLd?Ur^JfcSBfeJ"!? fprek met zyne vertrouwdfte Vrienden % -Jg* J§ Ge" Vde Deel, bl. pa. gering van carel den V,  Van martinus luther. 545? Gelukftaat, den Braaven in een ander Leeven weggelegd * van welken hy fprak met dat genoegen, en die drift* eigen aan iemand die gereed Haat om tot het genot daar van toe te treeden. De maare van luther's dood verwekte by de CatXolykèn groote vreugde, welke zy op eene onbetaamelyke wyze lieten blyken; terwyl dezelve groote neerflagtigheid baarde by zyne Naavolgers: beiden bedagten zy even min, dat de Leer, door hem geplant, reeds wortels gefchooten hadt, diep genoeg om itaande te blyven, zonder de onderfteunende hand des Planters te behoeven. Op last des Keurvorsts van Saxen, werd luther's Uitvaard met ongemeene pragt gevierd. By zyne Huisvrouwen die hem overleefde, hadt hy verfcheide Kinderen verwekt. Op het einde der jongst verftreekene Eeuwe waren in Saxen nog van luther's Afftammelingen in weezen, in goeden doene leevende. VERKLAARING DER HIEROGLYPHEN OP DEN OBELISK, STAANDE VOOR HET LATERAAN TE ROME. ÜOOr K. VU. MORITZ. De Raaf, boven aan defpitze van den Obelisk, betekent eene» mensch, die meer tot het kwaad dan tot het goed geneigd is , doch die nogthands eene groote weetgierigheid verraadt ; deeze weetgierigheid wordt door eenen omhoog kruipenden Ke« Ver, verbeeldende eene begeerte tot voedfel, te kennen gegeeven; By de /Egyptenanrs, wierdt de geene, die ingewyd wilde worden , ook met den naam van Raaf beftempeld. De Kever is eene beeldtenis der Zon , en, even gelyk deeze den dag aanbrengt, zoo is de weetlust het eerfte middel om de duisternis te verdryven. In de tweede Afdeeling gefchiedt de bekendmaaking ter Invvying. Twee Perfoonen , in de gewoone witte kleeding, met hooge mutfen, zyn Ingewyden, die eikanderen de hand toerei* ken. De eene is voorueemens den anderen op den fchouder te kloppen , terwyl de andere met zynen vinger een aankloppen aan de deur des Tempels te kennen geeft. • In de derde Afdeeling gefchiedt de aanneeming van den Demiitrgos; uit de nevensgaande zinbeelden blykt, dat 'er van de fchikking der deelen van het menschlyk iigchaam, en van dé overeen (lemming der geheele Natuur, gefproken wordt; dit wordt door een nederhangend paslood zeer juist aangetoond. In de vierde Afdeeling (laat de nieuw Aangenomene reeds in priesterlyk gewaad voor eenen Arend, met eene muts, die eenen grooten Geleerden, welke hem in de Schepping der Waereld Q q 3 on*  546 VCP.KLAARING DER HIEROGLYPHEN. onderwyit, aanduidt; dit blykt uit den met eene Hang omringden kogel, welke de godlyke vruehtbaarmaaking der natuur betekont. Het daaraan hangend kruis met eenen ring toont aan , dat 'er van de eeuwigheid en het toekomend leven gefproken Wordt. De fchroef en de overige tekens hebben hunne betrekking op de naauwe vereeniging der Begrippen en Weetenfchappen. In de vyfde Afdeeling worden de deelen der waereld naanwkeuriger ontleed. De Kapel (Papilio) betekent niet altyd de ziel. maar ook de opmerkzaamheid. Het onderwys heeft 2yne betrekking op het Dierenryk en den Landbouw, waarby, door zekere tekens, akkers , weiden , wouden en moerasfen , worden afgebakend. Een Kynokephahis geeft te kennen , dat men daarby naauwkeurig op de verandering der Maan acht moet geeven. Een Lotusboom is het zinbeeld van het onderwys; in het Planienryk; zoo betekent de Star Kanopus ook de leer der Jaargetyden. De Kwakkels en Uilen betekenen vlyt en ondervinding. De zesde Afdeeling handelt van de Waterweegkunde, welke door een oog nevens een waterpas aangeduid wordt; even zoo geeft ook de man achter den Anubiskop de overftrooming, welke men door vlytig graaven kan voorkomen, te kennen. In de zevende Afdeeling fclietst ons eene Star het onderwys in de Starrekunde ; waarby de Leerling zyne verwondering vertoont door het opheffen der handen. De leer der Ou¬ den, aangaande den invloed der Starren , wordt door vorken, troffels en hamers als zinbeelden der gramfchap, afgebeeld. in de achtfte Afdeeling zyn, door het beeld van eenen Uil en Valk, zulke bezigheden afgemaald, waartoe vooral oplettendheid en verftand vereischt worden , naamlyk : de Landmeetkunde en de verfchillende foorten van Letteren , waarin de Raaf of Leerling door de Inwying onderweezen wórdt. Een balk , troffel en paslood betekenen het onderwys in de Bouwkunde. Sloten, porten, boogen, enz. beteltenen kunftige Handwerken. De vrouwlyke Figuur met eene muts, in eenen hoek, heeft haare betrekking op de Huishoudkunde, als ook op de bevordering van het onderwyt in Ipreeken en fchryven ; hierby geeven twee Slangen de voordteeüng te kennen. In de treurige negende Afdeeling Ichetst ons een Kynokephalus, die zoo wel de verandering en de afneeming der Maan, als in het gemeen de treurigheid, aanduidt, door de tekenen • V o de Geneeskunde af. Een gebroken boog geeft het verval van ziel- en ligchaamskrachten te kennen. De mensch, nadat hy een kind , jongeling en man, geweest is , gelyk door de Kwakkel wordt afgefchetst , wordt weder een naakt hulploos kind gel . k De Ouderdom bevordert zynen dood, het graf is reeds voor hem gedolven. De Zwaan, of Lykrede, bepaalt, of hy ook verdient, om, volgends de ÏEgyptifche gewoonte, begraaveu te worden. WJtEEB-  WREEDHEID EN GOEDERTIERENHEID. 547 WREEDHEID EN GOEDERTIERENHEID TEGEN ELKANDER OVER GE» STÜLD ; MET DAAR UIT VOOHTVLOEIJENDE ZEDELYKE REDENKINGhN. (Uit het Engehch.) Onlangs ben ik wedergekeerd van hec verblyf, deezen Zomer eenige maanden op 't Land gehouden. Aldaar was ik ooggetuigen van het volgend Tooneel van Onregtvaardigheid «n Wreedheid, 't geen my zo gevoelig aandeed, dat de indruk daarvan nog diep in myn geheugen geprent is, en 'er waarfchynlyk veele jaaren ingedrukt zal blyven ; misfehien zal de dood het alleen uitwisfehen. Een arme Boer huurde een klein Landgoed van een rykea Landedelman: en betaalde daar voor zoveel huurs, dathy, mee het betoon van de uiterfte naarftigheid, en het volvoeren van den hardlten arbeid , naauwljks de leevensnoodzaaklykhedea voor zich en een talryk Gezin kon bezorgen. ■ Een ongeluk , veroorzaakt door het hoogopzwellen eener Riviere, door de gehuurde Landen loopende, voerde het grootfte gedeelte van 's Boers verzamelde Hooigewas weg. Dit maakte het voor hem ondoenlyk om ftipt te pasfen op het betaalen van zyn Landhuur: hy geraakte meer dan zes maanden ten achter. Te vergeefsch fmeekte hy om een weinig gedulds by zynea Landheer, tot een volgende Oogst hem in ftaat zou ftellen tot het betaalen van de geheele fchuld. De Landheer bleef onverbiddelyk; zyn hart was geheel vreemd van medelyden, en ongevoelig voor de zagte infpraaken der Menschlykheid. Hy beval zyn Zaakbezorger, die een hart bezat zo ongevoelig als dac zyns Meesters, om alle de Goederen van deezen Boer aan te (laan en te verkoopen: en fchoon de Goederen, dus verkogt, veel meer beliepen dan de verfchuldigde fom , weigerde hy rekening te doen van het overfchot. De arme Landman , niet in ftaat om met zynen ryken, magtigen Landheer in een Pleitgeding te treeden, zou voor deeze onderdrukking hebben moeten bezwyken, en zich der deerlyklte armoede, en het uiterfte gebrek, met zyn talryk Gezin, hebben moeten getroosten, had de Menfchenliefde van een Heer in de nabuurfchap hem niet voor dit alierdeerlykst lot behoed. ——• Het verhaal van 's armen Boers ongeluk deedt by hem alle de aandoeningen der Menschlykheid op eens gaande worden. Hy vervoegde zich terftond tot den Landedelman, en gaf hem te verftaan, dat, indien hy niet terftond den Boer het overfchot van het ingekomen geld der Verkoopinge overgave, hy hem in Regten, volgens 's Lands Wetten, zou agtervolgen; Wetten , inQq 4 ge-  S48 WflElöIIGID EN GriEDERTfERENHErrj ff*d°"dfê,*"**" "s'a ' **HIBm aft M»gtige,(, Deeze Heer liet het by deeze daad van Regt n et tru t,*, Overtuigd van de onvermoeide poaginsen weilm 2, Boer fteeds aanwendde om voorwaa&rd;è' komen U T Z SS KeS^fe^.,- ^ «8«& vrede, geene gelegenheid verzuimt om zynTkleuTen te vermeerderen door onaflaatend vlytbetoo . LITelof waaren cieraad ftrekken f dto'oSSStSf-ÏSÏmSlS Natuur en bevorderlyk zyn tot's menfchen Gel uk _ ?2 bet ander de waare afbeelding van OnrpV m n„ ^ 1 Ondeugden, die de LrchhdT&a^ffl1?; banden der Maatfchappye verbreeken. u,mui«eren » en de Onderfcheide beweegredenen zetten den Mensch aan mr U«* pleegen van Onregt. Eenigen zyn ingenomen met de *,« 1 meerderheid, en, om dien ftaat van hooehéi,! S„,V Ugt toc welken zv haaien ,„n»„ „ • nooSneul te beklimmen, na wcmcu naaiten , zullen zv niet onr7ipn vï^u cu. umaaken aan allé bedryven van te LrtSng t btrool* Snd/LnirWAe S ÜÜ! ^ S I aan zinne^e Justen> ï;^^^^^ feTerdruk?erTn\yunit1f'Ct de ft deuVdSe Xed te ontzeïten ' p fs Va" de ,e«enstioodwendighedea uitzuiging te werk', om fchïten fff'^ be^ «1 wraak  TEGEN ELKANDER OVER GESTELD, 54» wraak te neemen, en iets betaald te zetten , tot het verst mogelyk uiterfte. Maar de zodanigen zouden wel doen mee te bedenken, dat, wanneer de wraak de maate der belediging te boven gaat, de wreeker zich fchuldig maakt aan dezelfde onregtvaardigheid en wreedheid , als hy fchuldig zou weezen , indien hy geene belediging, hoe genaamd, om van* gen hadt. Om waarlyk regtyaardig te weezen , is het niet genoeg dat wy geen kwaad doen aan onze Medemenfchen ; wy moe'ten tevens, zo veel ons mogelyk is, de poogingen van anderen te hunner onderdrukkinge verydelen , de verdeediglooze onfchuld befchermea en bedekken tegen de opgeheeven hand der gewelddaadigheid. En, fchoon wy des boven de ken- nisneeming der Menschlyke Wetten zyn , fchoon wy geene knaaging des Geweetens gevoelen over het ongeholpen laaten der geenen die onze befcherming vorderen; moeten wy onszelven egter niet vleijen met den waan , dat Hy, wiens onpattydig oog door alle uitvlugten heeneu ziet , ons ftrafloos zal laaten heenen gaan , wegens het verwaarloozen van onzen Pligt aan de Maatfchappy verfchuldigd , en het pleegen van daaden lynrecht aanloopende tegen de Voorfchriften , de eeuwig heilige Voorfchriften, van Rede en Godsdienst. Naast de Regtvaardigheid , behooren wy bovenal bedagt te weezen op Weldaadigheid. Maar, wanneer wy deeze Deugd willen uitoefenen , behooren wy by onszelven naa te gaan, en toe te zien, dat wy des niet mistasten. Wy moeten bedenken, of onze omftandigheden gehengen de bedoelde Weldaadigheid te betoonen- want niet weinigen worden 'er gevonden , die edelmoedig zyn ten opzigte van Vreemdelingen, ten nadeele hunner Vrienden en Bloedverwanten. Anderen worden 'er gevonden , die op een nog onverfchoonlyker voet te werk gaan , die het eene gedeelte des Menschdoms berooven, om dien roof aan een ander uit te deelen, enkel om den naam van milddaadig te verwerven: dan deezen handelen even onregtvaardig als of zy dien roof ten hunnen eigen gebruike bekeerden; want waare Weldaadigheid moet alleen uitgeoefend worden met oogmerk om goed te doen, zonder benadeeling van iemand anders. Desgelyks hebben wy ons eigen hart te onderzoeken , of wy aangedreeven worden door zuivere beweeggronden van Deugd en Menfchenmin , eezuiverd van allen inmengzel van ydele eer- en praalzugr. Zodanig zyn de beginzeis , die rechtfehaape Weldaadigheid moeten beftuuren , en de frappen regelen der zodanigen, die Rykdom of Magt bezitten om het Menschdom deeze zegeningen toe te fchikken. De Zoonen der Armoede hebben een regt op den byftand en befcherming der Ryken. Hunae harten behooren open te ftaan als een fchuilplaats voor de  35<- WREEDHEID EN GOEDERTIERENHEID. de elendigen , en hunne koffers als fchatkisten voor de behoeftigen. Maar Onmenschlykheid fluit niet dan maar al te dikwyls den weg tot de eerfte, en de roestige floten der Gierigheid beletten de liefhebbende uitdeeling van fchatten, die in den opgeflooten ftaat befchimmelen. Allen behooren wy fteeds te bedenken , dat de Mensch niet voor zichzelven alleen gefchaapen is; maar ten fteun en ten voordeele der Maatfchappye , welke alleen (taande kan blyven door onderlinge goede dienften en daaden van Menschlievenheid. Deeze zyn Deugden die der Menschlyke Natuure den waaren luister byzetten. Deeze houden ons te zamen vereenigd met de onlosmaaklyke fnoeren van onderlinge Liefde en wederzydfche Vriendfchap. Deeze zyn de uitfteekendfte Charaétertrekken van een waarlyk Goed, en daar door Groot, Mensch. DE EOETVAARDIGE OVERSPEELEK. MYNE HEEREN! /""Snlangs wierd ik , in mynen post, geroepen by een zieken KJ Broeder deezer Gemeente, ten einde aldaar met en voor hem een Gebed voor den Throon des Allerhoogften uit te ftorten. Na dat ik was binnen getreden, liet hy zyn Oppasfer uit hec vertrek gaan, en fprak my, met eene zwakke ftem, doch, zo als het my toefcheen , met een aandoenlyk hart, aldus aan: „ Mynheer ik gevoele dat ik een verval van kragten heb; — dac ik op myn fterfbed leg; en dat ik weldra voor Gods ontzaglyke Iligterftoel zal moeten verfchynen, om aldaar rekenfchap van myn gedrag, in deeze Waereld gehouden, te geeven. In deezen ftaat kan, althans behoort men niet te veinzen : ik zal het ook niet doen; maar myn hare voor u uitftorten. „ Ik heb my , vooral in myne jeugd , aan veele losbandigheden fchuldig gemaakt, 't Is waar, dat ik reeds zedert veele jaaren een opregt berouw en leedweezen van myne zenden heb gehad, en God ernftig en aanhoudend gefmeekt, dat Hy my dezelven genadig geliefde te vergeeven , om de tantzoenverdienften van Zynen Eeniggeborenen Zoon Jezus Christus wille. —— Doch ik kan my echter zoo niet gerust (lellen als ik wel wenschte; ik heb ééne zonde begaan eene zonde, by uirneemendheid groot eene zonde, welke ik niet kan her- flellen die my als een fteen op het hart drukt, en die my dikwils in twyfel brengt, of 'er voor my wel genade en zaligheid te hoopen en te verwagten is!" Ik antwoordde kem, dat de H. Schrift ons, op menigvuldige plaatzeu, leerde.  DE BOETVAARDIGE OVERSPEELER. 55' dat, indien wy met een wastragtig berouw en hartelyk leedweezen over onze zonden waren aangedaan, den Heere lezus Christus voor den eenigen en algenoegzaamen Zaligmaaker van 't Menschdom erkenden , en tot Hem, in den geloove . onze toevlugt namen, wy dan ook verzekerd konden zyn, dat Hy onze voorfpraak by Zynen Hemelfchen Vader zoude weezeu, en wy, om deszelfs Iydelyke en daadlyke gehoorzaamheid, vergiffenisfe onzer zonden, hoe groot dozelven dan ook mögteu zyn, erlangen zouden: dat ik eenige bewysplaa'zen, hiertoe betrckkelyk, in myn Gebed zou laaten invloeijen. „ ja> zomtyds ben ik hier wel van overtuigd ; maar dan komen my eenige myner zonden, en vooral de bedoelde zonde, wederom te bint-en , en brengen my in angst en bekommering. Hoor, gy moet alles weeten: dan kunt gy my, misfehien, beter gerust Hellen, en te bepaalder voor my bidden. Ik heb in myne jeugd gemeenzaam, zondig , omgegaan met eene getrouwde Vrouw , die eenige jaaren was gehuwd geweest zonder Kinderen te krygen, en ik heb by haar waarfchyniyk twee Kinderen in Overfpel geteeld. Haar Man, in veronderftelling dat het de syne waren , heeft deeze Kinderen, by zyn overlyden , tot zyne Erfgenaamen aangelleld, — van de Moeder, die mede overleden is, hebben zy ook alles geërfd; en dus heb ik niet alleen op myne Confcientie de gruuwelyke zonde van Overfpel , die ik met deeze Vrouw heb begaan , maar ik heb ook daar door twee Familiën van hunne vry aanzienlyke Erfenislén, van hunne Wettige Eigendommen, die hen niet zouden ontgaan zyn, beroofd, en, helaas! de naaste bloedverwanten vaiÉ den overleden beledigden Man hebben het zeer hoog noodig, an moeten nu zeer bekrompen leeven , daar zy, door het verkrygen deezer Erfenis, een ruim beftaan zouden gehad hebben. —- ó Hoe groot hoe gruuwelyk is toch de zonde van Overfpel! wat kan zy al droevige gevolgen, dikwils tot in het oneindi-" ge, voortbrengen! Ach, myn God! wat voel ik 'er thans al het gewigt van! Genade , groote God, genade!" Deeze aandoening was te fterk voor den zwakken Man; hy viel in flaauwte , en ik meende dat de Almagtige een einde met hem maakte. Doch , nadat ik den Oppasfer geroepen, en wy hem eenige hulpe hadden toegebragt, kwam hy wederom by zichzelven ; doch geheel afgemat. Het is voor ditmaal genoeg, zeide ik hem, God zal uw waar berouw en uwe opregte boetvaardigheid niet verfmaaden. Laaten wy ons nu Throonwaarts wenden , en den Allerhoogften danken , dat Hy u een regt gezigt van uwe hooggaande zonde heeft gegeeven; Hem fineeken , dat Hy u gelieve bekwaam te maaken om daarin, tot den einde toe, te volharden; en, is het Zynen wille om u door deeze ziekte te ontbinden , dat het Ilern dan zal behaagen, u, om Christus Jezus wille, genadig te zyn. Ik vertrok na het Gebed ; doch onder belofte van hem over een dag of twee, zo God hem dus lange in kt leeven geliefde te fee-  55% »B BOETVAARDIGE OVEKSPEELER. bewaaren, wederom te komen bezoeken. Dit h*b ik «edaan en nog tweemaalen vóór zyn dood hervat. lk heb reden om te vertrouwen, dat de Man bekeerd —_ zalig Ve lukkig geftorven is; doch telkens viel hy in de voorige onge" rastheid, en hield niet op van zichzelven te befchuldieen dar hy twee Familiën , door zyu toedoen, van hunne wettige'pretenfi.n had helpen beroaven, en vooral dat hy de oorzaak was van den zeer arraoedigen ftaat, en dus van het tydelyk ongeluk waarin zich thans een talryk Huisgezin bevond. In een der gefprekken, welke ik met den Zieken daarover hield, vroeg ik hem , of zyne tydiyke middelen niet toelieten , om 't gemis deezer Erfenis eenigzins te vergoeden ? „ Ik heb " was zvn antwoord, „ die braave lieden, onder de hand, en zonder dat zy wisten van wien het kwam , dikwils ondeYfteund , en eenig foulaas toegebragt; maar 't geen ik hen heb kunnen bvzetten was zeer gering in vergelyking van dat geen, 't welk bunn. ?r,?0nieu' j 6 he" 1Jolëeus 'c Natuurregt toekwam, zoude hebben bedraagen. En meer heb ik voor hen niet kunnen doen; want ik heb zelve twee na Bloedverwanten, die rvklv!' dat geen, c welk ik hen kan nalaaten, tot hun onderhoud zullen noodig hebben ; en het ware wederom eene onbarmhartigheid , om hen daar van te ontzetten." Vermits nu de Zieke my eruftig heeft verzoet, en mv bv handtasting, doen belooven, dat ik het bovengemelde in uw geacht Werk, zonder melding van naam of woonplaats, zou doen zetten ten einde, ware het mogelyk, andere jonge wulpfche of ook wel meer bejaarde, lieden, (zeide hy,) van beide dó fexen. daar door af te fchrikken, om de zonde van Overfpel onbedagtzaam , te bedryven of daar in voort te gaan; daar hv nu, op zyn fterf bedde, al de gruuwelykheid zoo duidelyk van inzag, en al de fmerten en 't naberouw zoo leevendig en krag. tig van gevoelde , dat hem woorden ontbraken om de grootheid en fterkte daar van te kunnen uitdrukken' vinde ik m» vei pligt om daaraan te voldoen, en neeme dus de vryheid om dit Vernaai , t welk byna woordelyk tusfehen den Zieken en my is gehouaen , u toe te zenden , met verzoek om 't zelve een plaatsje in uw Maandwerk in te ruimen. Ik twyfele met of gyl. _ zult daar aan gaarne voldoen, ten deele om daardoor nuttig te zyn voor uwen Medemensch , en ten deele om het verzoek vau een' Stervenden niet voor het hoofd te ftooeen. Ik ben, met achtinge, Myne Heeren, Ulv vlytigt Leezer W. BERIGT. Het Stukje , getyteld Woede en Religiehaat, komt ons vaot ais niec gefchikt voor onze Letteröefinüigen, S  MENGEL WE R K, TOT FRAAYE LETTEREN, KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN, BETREKKELYK. KORTE VERHANDELING OVER HET VERBAND , WELK DE GODSDIENST MET DE WYSBEGEERTE HEEFT, Door ANDR.EAS JULIUS AUGUSTUS LOOFF, Medicina Doctor te Rotterdam. TPVat Godsdienst, zonder overtuiging van Gods aanwe\Jr zen, niet van die uitwerking kan zyn, dat het oogmerk , waartoe de Schepper van het Geheelal denzelven ingefteld heeft, bereikt worde, zal een yder, verwagt ik, my geredelyk toeftemmen. Om nu overtuigd te worden, dat er een God is, dunkt my nodig te zyn, dat de Mensch daar toe aanwende alle zyne vermogens, welke hem ten dien einde gefchonken zyn. Dus, zo de Mensch de Werken Gods met naar zyn vermogen befchouwt, derzelver heerlykheid, luister, grootheid, verfchillendheid, nuttigheid, en einde waartoe dezelve door den Almagtigen gefchapen zyn, moet men redenkundig bekennen , dat als dan de Mensch niet aan Gods oogmerk voldoet ,, en zyn Godsdienst niet behoorlyk betragt. Het heeft den Almagtigen behaagd den Mensch te doen ^pfl-^n uit eene redelyke Ziel en een werktuigkundig Lichaam; deze twee zamengevoegd, maken het wezen van den Mensch uit; oeze gronaoeginzeis van een geicneiden zynde, word de menschheid weggenomen, en 'er blyft niets, dan een dood lichaam na, welk tot het ftof. wederkeert, van waar het genomen is, en zyn geheele ge¬ daante verliest. . ; De Ziel, of het denkend wezen van den Mensch, heeft God met verhevener hoedanigheden befchonken, dan die der Dieren , daar de Mensch in vernuft alle andere levendige Schepzelen verre overtreft, om te ooideelen •over mens. 1795- No- H- Rr Soed  £54 VERHANDELING OVER HET VERBAN© goed en kwaad, gefchikt tot opmerkzaamheid, om zaken te ontdekken, die voor alle andere Schepzelen verborgen zyn, en blyven. En offchoon men in zommige Dieren wonderbare fchranderheid cn verlland ontdekt, zo vind men den Mensch, in het algemeen, zeer verre in kennisfe het ichranderfte Dier te overtreffen. Wy zien, egter, dat de Ziel, wil dezelve tot eenigen hogeren trap -, van hare vermogens uit te oeffenen, komen , dezelve dóór zekere middelen in werkzaamheid moet gebragt en opgeleid worden. ' Om onze Ziel in behoorlyke werkzaamheid te brengen, zo lang dezelve in 't lichaam van den Mensch huisvest, word vereischt van die middelen gebruik te maken, welke daartoe gefchikt zyn. Wat wy vóór onze geboorte geweest zyn, wanneer wy eigentlyk beginnen te leven, en Mensch te worden, kunnen wy onmogelyk bepalen. Wy zien dat wy den eenen uit den anderen voortgebragt worden, en dus, dat God ons met die vrugtbarende kragt gefchapen heeft, even als alle andere levendige Dieren, Planten, enz. voortgebragt zyn. Wy zien dat onze eerfte oorfprong zeer klein , zeer gering, ja maar als uit eene onzietbare flip beftaande, is, welke, in den tyd van veertig weeken, zyn beftemde grootte verkreegen, of tot rypheid gekomen zynde, zig uit zyne Baarmoeder, waarin dezelve zyn voeding en gefchikten wasdom verkregen heeft, losmaakt, en een inwoonder van deze waereld word; doch als dan in zyne eerfte dagen het hulpeloosfte en zwakfbs Schepzel van alle gefchapene Dieren op den Aardbodem, en met meer zwarigheden, dan alle Dieren, omgeven is ; want de Mensch heeft, van zyne geboorte af aan, meer tyd nodig, dan eenig ander Dier, om zyne behoorlyke kennis, ter verzorging van zigzelven, te verkrygen. Even zo is het met ons Lichaam gelegen: wy hebben veel langer tyd nodig, dan eenig ander Dier, om onze ledematen tot dat einde, waartoe dezelve ons gefchonken zyn, te kunnen gebruiken. Voorzeker zyn wy, als bovengemeld, dus gefchapen, op dat wy, van der jeugd af aan, onze afhanglykheid zouden leeren kennen, om ons aanwezen te Hellen in een Wezen magtigcr dan wy. Want God werkt niet anders, volgens ons begrip, dan door middelen na onze verfland-vermogens gefchikt. ——■ Hy heeft onze Ziel met zodanig werktuigkundig Lichaam, als wy op dezen aardbodem thans dragen, omgeven, opdat wy  VAN DEN GODSDIENST MET DE WYSBEGEERTE. £££ wy als Menfchen verhevener zouden kunnen denken, als gefchikte voorwerpen om God te kunnen verheerlyken en dienen. —-*— Zo wy de hoedanigheden van onze Ziel befchouwen » hoe Verbaasd moeten wy dan niet ftaan ? Dezelve is niet alleen vatbaar voor het tydelyke, maar ook voor het eeuwige. Eene Eeuwigheid te kunnen begrypen, wat is dat groot 1 Maar egter zyn wy hier in bepaald, en zien, voor tegensWoordig, als door een duister glas; egter, als wy de vermogens onzer Ziel te hulp komen en beoeffenen, door die middelen, welke ons daar toe van den Schepper gefchonken zyn, van welk eene waarde moet dezelve dan niet gehouden worden ? Wy dringen daar méde door tot in den hemel, over de geheele aarde wandelen wy met vernuft en kennisfe , wy dringen in.de diepte der zee, en 'zelfs befchouwen wy de fchatten die in de aarde bedolven zyn, en krygen wetenfchap van alle die ryke gaven, welke ons van den milderi Schepper gefchonken zyn» ö! In welke verwondering, eerbied en liefde, moeten wy ons dan niet voor den almagtigen Schepper van 't Ge heelal nederbuigen, en hem zoeken te verheerlyken. Zo Wy ons Lichaam befchouwen, zien wy een allerwonderbaarlykst zamcnftel van deelen en werktuigen, om zyne Vermógens, die tot zyn leven en beftaan behoren, volgens de aan hem gefchonken kragten, te kunnen uitoefTc* nen; en wy zien, na een nauwkeurig onderzoek omtrent derzelver verfchillende werktuigen , dat wy regt wonderlyk gemaakt zyn , en hoe uitmuntend de Almag* tige door zyne wyze Voorzienigheid voor ons gezorgd heeft, in oiis lichaam zodanig, als het thans gefteld is» te fcheppen. Eenige aanmerkingen over het Lichaam, in het voor* bygaan, even als wy over de Ziel gedaan hebben, hoop ik, zullen niet onaangenaam zyn. Wy bevinden, dat die deelen, waarvan het leven en ons vermogen van te denken volftrekt afhangen, de veilig* fte plaats bezetten. By voorbeeld: de groote en kleine Hers* fenen zyn befloten in de hersfenpan , de Ingewanden der borst zyn - omgeven door de ribben, het Ruggemerg is befloten in een koker van beenagtige zelfftandigheid, vermits dezelve alle de wervelen doorloopt, —• de Chylbuis, of Chylleider, word door denzelfden beenagtigen koker befchermd; en hier zyn naast aan gelegen dé voornaamfte Bloedvatoi, van welker behoud ons leven Rr 2, nood-  556 VERHANDELING OVER HET VERBAND noodwendig afhangt. Zo wy de Ingewanden des buiks befchouwen, zien wy yder derzelve zo wél geplaatst, dat wy over alles ten uiterften verbaasd moeten ftaan. Wy ondervinden dat alle verrigtingen van ons. lichaam , welke volltrekt tot ons leven en beftaan behoren, geenzins onder ons beftier zyn. Het hart ilaat ; de levens- en dierlyke geesten worden afgelcheiden ; de koking van lpys en drank tot onderhoud van ons lichaam, de omloop van 't bloed, enz. dit gefehied alles zonder ons weten, en zonder dat wy 'er beftier over hebben ; daar in te • gendeel alle bewegingen der fpieren, welke gefchikt zyn om'er willekeurig gebruik van te kunnen maken, ons leven daar niet van af hangende , onder ons gebied zyn. Wy moeten ons even zeer verwonderen over onze vyf Zintuigen , tot welk nut ons dezelve gefchonken zyn. Zonder het Gezigt, zouden wy niets van al het gefcha- 1 pene kunnen zien, en geduurig in gevaar zyn van ons leven te verliezen. Zonder het Gehoor, zoude ons benomen worden het «evoel vau de aangename klanken der harmonie, of welluidendheid der mufiek. Wy zouden niet kunnen fpreken, en even zo voor menig gevaar bloot ftaan. De Reuk verfchaft bns oneindig veel voordeel en vermaak; wy worden 'er door verkwikt wanneer wy iets aangenaams ruiken; en, dezelve misfende, zoude onze fmaak merklyk verminderd worden , en wy even zo gedurig in gevaar zyn om fchadelyke dingen tot ons te nemen, die wy daardoor vermyden kunnen. De Smaak, welke voorn amen t lyk in de tong huisvest, hoe wél is dezelve geplaatst, en door de Voorzienigheid gefchikt als een wagter om gene fchadelyke voedzels, welke anderzints dikwils in het lichaam zouden gevoerd worden, door te laten! Het Gevoel: van welk eene uitgeftrekte noodzakelykheid hetzelve is , dunkt my, vereischt geen breedvoerig betoog, daar het even nuttig is in den gezonden dan in den zieken ftaat: welke menigvuldige aangenaamheden , die ons door hetzelve van den algoeden Schepper gefchonken worden, zouden wy dus, by deszelfs gemis , niet ontberen? Eindelyk, moeten wy ons niet ten uiterften bewonderen, wanneer wy het maakzel en de deelen van ons lichaam befchouwen , dat dezelve eenvoudig uit twee grondwezens, ïiamentlyk vaste en vloeibare deelen, beftaan? De  VAN DEN GODSDIENST MET DE WYSBEGEERTE. SS? De verfchillende vaste en vloeibare deelen van ons lichaam te befchryven, zou buiten het beftek van myn betoog zyn, daar men dc Anatomici (Ontleedkundigeif) en Phyfiologici (Kenners der verfchillende werkingen der menschlyke lichaamsdeelen) daarover breedvoeriger kan nalezen. Zo dat ons beftaan en wezen wonderbaar is; zynde zamengefteld uit een redenkundige Ziel en een werktuiglyk Lichaam , op eene voor ons ondoorgrondlyke wyze zamengevoegd , om den mensch uit te maken ; _ zodat, wanneer wy alle nafporingen en onderzoekingen in dezen gedaan hebben, zo ver ons is vergund geworden, wy niet anders dan in verwondering moeten bedolven worden, en zeggen: Heere, wonderlyk zyn uwe Werken! en wyzien als dan duidelyk, dat ons geheel beftaan, alle onze genoegens , alle onze vermogens, zo wel van ziel als van lichaam, ons door den Almagtigen gefchonken zyn, en volkomen in zyne magt ftaan. Wy leeren, door de ondervinding, dat 'er niets wenschlyker voor den Mensch, op dezen aardbodem, is, dan een gezonde Ziel, gepaard met een gezond Lichaam, te bezitten ; want,. een van beide in zyne behoorlyke verrigting beledigd zynde, word de Mensch in zyn genoegen geftoord, alzo dan beide moeten lyden. B. v. iemand, die een zieklyk lichaam omdraagt en fmerte lydt, kan onmogelyk zo regelmatig en vergenoegd denken, dan die gene welke gezond is, en geen ongemak heeft. ■ Al is de Mensch nog zo gezond van lichaam , hoe fchielyk word hetzelve niet ontrust en ziek gemaakt, wanneer zyne Ziel door zorgc, kommer, vrees, toorn, of op eene andere onaangename wyze, aangedaan wordt; zulks word, na myne gedagten, genoegzaam door de dagelykfche ondervinding bevestigde , In een aanval van beroerte , óf vallende ziekte, word de mensch ogenbliklyk van alle vermogens, om_ van zyne zintuigen gebruik te maken, beroofd, en men ziet de werkingen der Ziel als weggevloden. De fchrik, toorn, liefde , groote vreugde, welke zielsaandoeningen zyn , hebben menig Mensch van zyn verftand beroofd, en onbekwaam gemaakt om immer regelmatig te kunnen denken. Ontaarting der_ vegten , verplaatzing van feherpe ftoffen na de hersfen-vliezen, veranderen den zagtzinnigften Mensch in een razenden, die alles verfcheurt en verft r 3 Hielt  §5^ VERHANDELING OVER HET VERBAND nielt, wat hy onder zyne handen krygt. ö! Welke wonderlyke verfchynïelen komen ons in dezen niet voor ? Hoe fchielyk kannen wy uit een tydelyk ge» noegen in een langdurig ach en wee gebragt worden ? Dit zoude men met zeer veele voorbeelden "kunnen be* vestigen. Daar wy nu zien, welk een groote fchat het is voor den Mensch om ziel en lichaam beide gezond te mogen bezitten , en om dat wy geenzints vermogend zyn dezelve beide, of een van beide, gezond te houden, zo zyn wy verpligt God daar voor te danken, en in den ftaat der gezondheid daarvan zodanig gebruik te maken als wy volgens de reden kunnen begrypen den Schepper welbehaaglyk te zyn. Zo wy dit doen willen, zyn wy verpligt volgens di« wetten en regelen ons te gedragen , welke ons daartoe van God voorgefchreven cn "gegeven zyn , en alles hy de hand te nemen, het geen dienen kan om God te verheerlyken. Daar toe dienen onze Zintuigen , waardoor wy van die dingen , die buiten ons zyn, aangedaan worden. Al het gefchapene, buiten ons , is dat geen , *t welk de zintuigen aandoet, en waardoor het aanwezen van hetzelve voor ons ten toon gefpreid word. Daar al het gefchapene het werk van God is, en God ons vergund heeft , zyne Werken op eene verhevener wyze, dan de Dieren vermogend zyn te doen, te kunnen befchouwen , zyn wy verpligt , zo veel in ons vermogen is, deze" gave ons ten nutte te maken, dat is, de Wonderen daarvan met opmerking en verftand, ïia mate ons de gelegenheid vergund is , na te fpooren. Zo wy de gefchapene dingen , zo wel bezielde als onbezielde, befchouwen, en derzelver vermogens, kragten, eigenfehappen, werkingen, enz. aandagtig gadeflaan," dan ?ÜUen wy in de voorwerpen-/ die wy onder handen nemen, oneindige ftof tot Golls verheeriyking, en ons nut, daar in opgefloten vinden. Zo wy de Lugt eens tot ons onderwerp nemen , en derzelver nuttige eigenfehappen en vermogende werkingen nagaan, door natuurkundige proeven 'daar mede te doen, bevinden wy, dat, zonder derzelver aanwezen, eeen Dier, of Plant, leven kan; dat dezelve verbazende lichamen draagt en ophoud; zonder dezelve zouden wy rtieöj zien,  VAN BEN GODSDIENST MET DE WYSBEGEERTE. $^9 zien, niets hooren; zonder lugt zoude alles, wat gefchapen is; zyn beftaan verliezen. Alle derzelver hoedanigheden op te noemen zoude onnut zyn , zulks kan men by natuurkundige Schryvers uitgebreid lezen. Even zo, als men de andere Elementen, vuur, water en aarde, befchouwt, zal men wonderlyke eigenfehappen in dezelve bevinden. De Natuurlyke Historie der Dieren in 't algemeen; wat levert- dezelve niet een ruime ftof van overdenking op voor den onderzoekenden waarnemer? Indien wy hunne verfchillende manier van-leven, gedaante, huishouding, grootte en kleinte, nagaan, wat wonderen dóen zig dan niet voor ons op, en hoe worden wy, wanneer wy regt opmerkzaam zyn, niet met den diepften eerbied voor den almagtigen Schepper yzn dit grote Heir van Schepzelen aangedaan! ja dan verfchaft ons dat leerzaam onderzoek, denkbeelden , die ons anders omtrent het Opperwezen verborgen zouden zyn gebleven. Wy zien ten klaarden, volgens onze bevatting, indien wy de Natuurlyke Historie van de Dieren met opmerkzaamheid lezen , hoe de Voorzienigheid gezorgd heeft voor ieder fchepfel in het byzonder; door aan het zelve die vermogens te geven, om na zynen aart voor zyn leven en genoegen te kunnen zorgen , en dat een yder zyn kost kan zoeken en vinden; dat een yder zyn eigen geflagt, volgens Gods beftemming, voortbrengen, en een ygelyk voor zyn kroost zorgen kan, om hetzelve zo verre óp te kweken, dat het in ftaat zy voor zigzelven te kunnen zorgen. Hoe zien wy niet de ouden voor hunne jongen zorgen? Dit zien wy op eene verbazende wyze (by voorbeeld) in de Vogelen , hoe yder na zynen aart een nest formeert , hoe getrouw zy zitten te broeien, en, hunne jongen uitgebroeid zynde , nog onmagtig om hun eigen kost te kunnen verzamelen, het nodige voedfel van tyd tot tyd bezorgen. De Byen en de Mieren; moeten wy over derzelver inftinct of natuurlyke hoedanigheid, om voor haren winter» kost te zorgen, niet verbaasd ftaan? Ja, de Almagtige zelve zegt: „ Gyluiaart, gaana de Mieren, en word wys!" het welk, myns bedunkens, ons moet aanzetten om den sart der Dieren te onderzoeken (*), opdat wy wys zouden wor- (*) De uitmuntende e. young , de Autheur der'voortref. Jyke Nagtgedugten, zegt, in zyn Centaurm geen Ftrdichtze/i Rr 4 „ Daar  $6ö VERHANDELING OVER HET VERBAND worden ; en ik geloof te durven verzekeren, dat wy mcnigmalcn, zo wy de Dieren als onze wegwyzers, om na te volgen , aannamen, voor veele dwalingen zouden behoed worden. Maar de Mensch, de Dieren verre beneden zynen rang ftcllends, word door zyn eigen wysheid en hogeren ftaat , dien hy zig zeiven tocfchryft, menigwerf in dezen miszet om zyn oogmerk te bereiken. Zo wy natuurkundige Schryvers hier over nalezen, denk ik , dat myn gezegde niet geheelenal zal en kan verworpen wordqn ; en dit vooral niet, dat wy Gods Almagt zeer bewonderen moeten in de Schepping van die oneindige menigte levendige fchepf'elen, welke zig op de aarde, in de wateren , in de lugt en onder de aarde, bevinden, cn dat ze, zo wy onzen Godsdienst willen oeffeneu, onze opmerking wel waardig zyn , en wy dus zeer nalatig zyn in onzen Godsdienst, indien wy zulks niet doen na ons vermogen; want het geringfte fchepi'el kan onze opmerking met onwaardig zyn , daar God het niet onwaardig geoordeeld heeft hetzelve te fcheppen , en wy bekennen moeten, dat 'er niets vergeefs gelchapen is, ten einde het werk van God volmaakt zoude zyn. Wy moeten ook denken, dat God alles na de beste orde gefchapen heeft; zo wy alles na behooren befchouwen , zullen wy zulks bevinden waar te zyn; maar, uit gebrek van opmerking, bevinden wy, helaas! dat menig Mensch zig met Gods orde niet vereenigen wil. Dit ziet men dagelyks maar al te veel gebeuren. Het Plantenryk verfchaft den Mensch mede een ruim veld ter befpiegeling, zo als men by de Kruidkundigen lezen kan. In hetzelve vinden wy een onnafpoorlyk verfchil van grootte, kleinte, meerdere en mindere beftendigheid, verfchillende kragten en eigenfehappen ; de eene om den Mensch te voeden en tot veelerlei nut en vermaak te ftrekken , om huizen en fchepen te bouwen, allerhande zoorten van kunftige werktuigen te maken, enz. Eenige hebben heilzame kragten in zig om ziekten te genezen, eenige zyn alleen beftemd tot voeding van Vee en ander gedierte, enz. Het Daar is geen Vlieg of dezelve heeft een oneindige wysheid „ vereischt , niet alleen tof hnre zamenftelling, maar ook tot „ het einde waartoe zy gefchikt is." Zie deszelfs tweeden Brief.  VAN DEN GODSDIENST MET DË WYSBGESER.TE. 5<5ï Het Mineraalryk verfchaft ingelyks een ruime ftof ter befpiegeling, wanneer wy het nut van deszelfs verfchillende voortbren ^leien nagaan, en de wonderen van God daarin befchouwen, hoe kunftig en verfchillend derzelver producten zamengefteld zyn ; is dit alles niet even waardig door den Mensch beichouwd te worden? Eveii zo meen ik van ia, dat yder Mensch na zyn vermogen zulks verpligt is te doen, wanneer hy den Schepper eeren en dienen wil, in die hoedanigheid, waarin God den Mensch gefteld heeft, om dat de Mensch zig anders als met het redenlooze gedierte gelyk zou ftcllen. . Voorzeker beken ik, dat wy den Godsdienst zeer bezwaarlyk maken, • indien wy vergen wilden, dat yder Mensch zig oeflenen zoude, om al het gefchapene , yder in zyn zoort, zodaniff te onderzoeken en na te fporen , als wy boven gemeld hebben ; daar het veelen Menfchen onmogelyk is zulks te doen , het zy uit gebrek van tyd , van kunde, gelegenheid, of aan vermogen ontbreekt, zoude het te veel gevergd zyn, zulks van een ygelyk af te vorderen En derhalven heeft God voorzeker het dus gefchikt, om' dat het voor een ygelyk mensch onmogelyk is bet cehelc zigtbare gefchapene zo na te fpooren, ert in zyne verfchillende kragten , vermogens cn werkingen, enz. te befchouwen, dat de eene Mensch boven den anderen in vernuft zoude uitmunten en met verfchillende neigingen begaafd zyn , de eene om dit vak en de andere om dat vak der natuur te onderzoeken ; om aldus te zamen, dewyl eenige of weinige daartoe onvermogende zouden zyn, dat uit te werken, wat nuttig was voor alle Menfchen te" weten, om God te kennen en te verheerlyken, en daar door tot den waren Godsdienst opgeleid te worden. , , • ' Wat de Schepping al meerder oplevert tot beichouwing voor den Mensch, moeten wy bekennen oneindig te zyn , en dus zoude ik , wanneer ik over alle zaken, die ik voorbygegaan ben onder befpiegeling te brengen, wilde uitweiden, myn beftek verre overfchreden, en den Leezer verveelen; en dus denk ik voor zo verre reeds met myne aanmerkingen over het gefchapene voldaan te hebben. . Om nu eenige nuttige waarnemingen over eene or andere zaak te doen, en met reden een ander daar van te overtuigen , meen ik geen beter middel by de hand te kunnen nemen dan de Wysbegeerte, welk woord, uitgelegd Rr 5 wor-  guü VERHANDELING OVER HET VERBAND wordende , in zig bevat het denkbeeld van begeerte tot wysheid, of veritand te krygen van zaken, zonder hec welke wy, myns bedunkens, niet tot eenige kennis kunnen komen van eenig ding, welk wy met oordeel beichouwen willen, daar dezelve in zig bevat de grondxegelen, om, met reden gepaard, tot kennis van eenige zaak te komen. B: v: Ik befta, of ik ben, kan men, zonder de regelen der Wysbegeerte te hulp te nemen, niet bewyzen; daartoe moet ik een Wiskundigen Stelregel gebruiken. Als, te zyn, en niet te zyn , is volftrekt tegenftrydig en onbegaanbaar; en dus, bewust zynde van myn aanwezen, ben ik 'er, en, zo ik 'er niet was, zoude ik niet kunnen denken, of eenige plaats beftaan. Ik befla eene plaats, derhalven ben ik 'er lichaamlyk , om dat een lichaam in breedte, lengte, hoogte en diepte, hoe groot, hoe klein ook, eene zekere uitgebreidheid vervult, die, zo lang dat lichaam daar blyft, door een ander lichaam niet kan vervuld worden. En hier door meen ik alleen te kunnen bewyzen dat ik 'er ben. Ook kan men zonder Wys°-eerkundige hulp geen klaar begrip krygen van eenige z'aak, welke men zich voorftelt. B: v: Wat is Ziel ? Een onftoflyk wezen, welk het vermogen heeft om te denken; want, hetzelve ophoudende te denken , is dezelve niet meer tegenwoordig, en verliest haar beftaan ; waarom een denkend wezen noodwendig een onftoflyk of onlichaamlyk wezen moet zyn, word door de Redenkunde, welke een tak der Wysbegeerte is, betoogd, vermits geen lichaam het vermogen heeft van te kunnen denken, aangezien men anders zoude kunnen vooronderftellen, dat een fteen, ftuk yzer, hout, of ander lichaam, ook het vermogen van te kunnen denken bezat. Dit menen wy te kunnen bewyzen, wanneer wy aanmerken, dat, iemand geftorven zynde, zyn overgebleven lichaam alle kragt van gewaarwording en denken verloren heeft, en wy nimmer iets van dien aart in eenig lichaam ontdekt hebben. Zonder behulp der Wysbegeerte zouden wy nimmer tot eenige natuurkundige Proeven en Waarnemingen kunnen komen ; ook- geen redelyk denkbeeld krygen van de kragten , vermogens , nut en eigenfehappen, der gefchapene wezens, aangezien dezelve op duizenderlei wyze behulpzaam is , om nuttige ontdekkingen te doen. ö Zon-  VAN OEN GODSDIENST MET DE WYSBEGEERTE. $6$ Zonder dezelve, zouden wy de eigenfehappen vat. een lichaam niet kunnen ontdekken; b: v: van uitgebreidheid in lengte, diepte, hoogte, breedte, zwaarte, kragt, bewe«rineskrW, verdeelbaarheid, het beftaan van een St? SSS* dunheid, hardheid, weekheid, veer. kragt, en nog oneindig meer eigenfehappen, welke wy in de Verfchillende lichamen , na hun verfchillend zameniïel en aart, aan dezelve gehegt vindeni — Zonder de Wysbegeerte zouden wy ons geen denkbeeld kunnen formeeren van ruimte, tyd, enz. Wy zouden niets berekenen, cn niets met eenige zekerheid beiluiten , kunnen. En duizend meer zaken zoude ik kunnen bybrengen , om mvn gezegde te Haven; maar ik denk, om myne Verhandeling niet te lang of aan den Lezer vervelend te maken, genoegzaam bewezen te hebben, dat wy de grondregelen der Wvsbeeeerte noodwendig tc hulpe moeten nemen, zo wy veritandig, en met oordeel , in de kennis van eeni«ip zaak willen indringen: even zo dunkt my ook, dat fk to**5t£* bewezen hebbe, dat de Wysbegeerte oneindig0 nuttig is om ons op te leiden tot erkentenis van een almagtig God en Schepper van het Geheelal ; en dat wv, zvne Werken met een wysgeerig en aandagtig ooff befchouwende, hoe dezelve yder na hunnen aart en hoedanigheid gemaakt en gefchapen zyn, en alle met elkanderen gnomen een geheel volmaakt zamenftel uitmaken, na Gods wil en welbehagen volbragt, als dan door de reden en overtuiging gedreven worden, om God m ho~ ^v^tog,fe eerbied, vuurige liefde en gepaste vreze, te dienen en te eeren. Edoch de wootfte Wysgeer, hoe verftandig ook, al is hv nog zo yverig en vlytig in zyne waarnemingen en befpiegelmgen, zo vind hy egter zigzelven, noch eenig ander Web, in ftaat, om door hetzelve zyn eeuwig genoegen te kunnen bereiken, aangezien des menfchen leven hier op aarde, altoos, met wederwaardigheden, verleid gaat, Hy ondervind dat alles hier een begin en een einde heeft; om kort te gaan, de Mensch ondervind, van wat ftaat of ftand hy ook zy, dat alles w.sfelvalhg is op deze waereld', dat niets beftendig blyft of eeuwig duurt, cn dus niets op dezen aardbodem zeker is. De Mensch kan noch de gezondheid van zyne Ziel, noch van zvn Lichaam, beveiligen; hv word gedurig in de geeenheid gebragt om Ie welgefteldheid van een van  56*4 VERHANDELING OVER HET VERBAND beide, of van beide tezamen, te moeten ontberen door toe heeff r0SvnTvdC G°t Mn deze waereM "erllïn de^Mensch? g? %* «g^ * ^^evind hebben kan 'dat zynVve? S^&^Tïï een zyden draad hangt, en dat bet zS zeker is dat hy eens uit deze waereld moet verhuizen vvant' mr T™Tl°Merrdr gCk0mcn ^de, mS^y' op, ïat de dood de Menfchen wegrukt in de tederfte jeugd, kinderjaren, jongelmgfchap, volwasfen Haat, meei•gevorderden ouderdom, en maar zeer weinigen den ouderdom vanhou derd en meer jaren bereiken, "opmerkenswaardig voorzeker voor den Mensch! En daarop volgt natil lvk dat de Mensch, deze wisfelvalligheden, aan de'waere d Segt met aandagt nagaande en overdenkende, ziVzelvev?aaS waar zal ik komen? waar zal myn verblyf na nwn dfod Waar ■* Wer "iet ^«4 blyven ïanT Waar zal ik myn eeuwige rustplaats vinden daar ik 1^£S£$T VOl™akt- ongeHoordVtegei beeW^kun^n^T1131'1 Verm°Sen heeft om een denkheid AlmaT *kf.v/n eene Eeuwigheid, VolmaaktS'nn iP'- Al wysheid, enz. dat dezelve mogelyk is. offchoon hy zig geenzints in (laat bevind om voEt te Suk \W°^en' daai'> gee" meester *« zy^ yd yk geluk is en nog minder in Haat om zyn eeuwi- "e Jk hiernamaals te verkrygen; zo volgt ook d« ^een ïmagtig, eeuwig en volmaakt, Wezen zyn moet welhet Geheelal onder zyn beftier heeft, onderhoud"efregSt gewcest SS^ ^°hdC Mensch dit3bovengemelde toeftemt, en met reden hiervan overtuigd is, is het natuurlyk gevolg, da hy ?ef ftrSnr^nVK11 Z^e Schrirón OpenbarSloek'e. bewerking der Zaligheid, onder- De Mensch, de Heilige Schrift onderzoekende vind daarin de grondwetten en voorwaarden verva, op welke hem zig na dezelve gedragende, de Eeuwige ZalSeYdzal gefchonken worden; zynde die gelukftaat Se de M nsch hiernamaals in eeuwigheid8 ongeHoord geniet n SS^^"1??*^ in aalbiddSg van uods Geest, zal de Mensch bevinden, dat de Wvs- bc-  VAN DEN GODSDIENST MET DE WYSBEGEERTE. 565 begeerte in hare geheele uitgeftrektheid geenzints genoegzaam is om mede-deelgenoot van Gods eeuwige Zaligheid te worden, en dus de eenige en ware weg, ter Zaligheid ftrekkende, in den Bybel gevonden kan worden. — Zo de Mensch de voorwaarden en wetten, daarin vervat, met een Godsdienftig hart leest, en na alle zyne vermogens, die hem van God daartoe gefchonken zyn, met volkomenen wille van onderwerping, en vernietiging van eigene kragten, om aan dezelve te voldoen , houd, zal de Mensch zynen Schepper eerst regt ileren kennen, zig met tranen van dankbaarheid, brandende liefde en den diepften eerbied, voor God nederbuigen, aan zyne vriendlyke Voorzienigheid zig geheelenal overgeven; hy zal als wedergeboren worden, en hier op aarde reeds den Hemel als het ware voor hem geopend zien, waarin hy, na zyn dood, zyn verblyf, zyn eeuwig verblyf, in ongeftoorde rust zal vinden. De Mensch, dezen heiltroost ontvangen hebbende, zal, in alle wederwaardigheden, welke hem op dezen aardbodem mogen overkomen, zyn fterfuur, hoe en wanneer, als met verrukking en gelatenheid te gemoet zien. lk meen bewezen te hebben, dat de Wysbegeerte de grondregelen in zig bevat tot overtuiging dat 'er een God is, en dus als een groot en noodzakelyk hulpmiddel, om ons tot den Godsdienst op te leiden, mag aangeprezen worden. De weinige fchetzen, na myne geringe vermogens, hier toe bygebragt, hoop ik meer of min voldoende te mogen zyn. Tevens meen ik aangetoond en bewezen te hebben, dat de Wysbegeerte , op zigzelve genomen , geenzints in ftaat is, om den Godsdienst na Gods oogmerk en welbehagen, ten einde onze eeuwige Zaligheid te bekomen, uit te oeffenen; maar dat daar by noodwendig vereischt worde Gods Woord te onderzoeken en ons daarna te gedragen , en dus mede aangetoond te hebben, dat er een groot Verband tusfehen den Godsdienst en de Wysbegeerte plaats heeft.  $66 proeven proeven met het sap, waaruit de elastieke gom, of cajensche harst, wordt' voortgebragt, Door den Heer fourcroy. De Elastieke Harst, welkers aart de Scheikundigen tot hiertoe niet naauwkeürig gekend hebben, dient tot een groot aantal van nuttige gebruiken, in het Land , alwaar de Planten wasfen, welke dezelve voortbrengen; want men kent ten minften vyf- of zesderlei foorten van Gewasfen', die , door infnyding, deze zelfftandighcid opleveren. Men maakt 'er toortfen van, brandt het als wasch, en wanneer het, nog vloeibaar zynde, in'aarden vormen gegoten wordt, worden 'er, door uitdamping in de lucht, flesjes van verfchillende foort -en grootte van gemaakt, waarin men allerleie foorten van vochten bewaaren kan. In Europa bereidt men 'er verfchillende HeelNatuur- en Werktuigkundige Inftrumenten van. Tot hier ontving men deze zelfftandigheid in eene drooge gedaante, en men moest tragten dezelve te vcrweeken en op te losfen, om ze tot verfchillende einden bekwaam te doen worden , en hierdoor verloor zv zeer veel van haare hoedanigheden. Om te beproeven of men met, even zo wel als in Afrika, hier te Lande uit het Sap zelve verfchillende werktuigen kondc maaken, kreeor ik door een myner vrienden eenige hoeveelheid van het Sap, en ondervondt de mooglykheid. Onlangs op nieuw een mengelen van dit Sap ontvangen hebbende, heb ik hetzelve meer tot bevordering der kunften, dan tot Chemifche nafpeuringen, waar toe de voorraad niet eenoêezaam was, aangewend. to & By het openen van de fles met het Sap der Ucvaca Guum. of Jatropha elast. L. verf'preidde zich eene zeer ftinkende reuk , even als van rottend knoflook Het grootfte gedeelte van liet Sap was vloeibaar, wit en ondoorfchynend , als melk ; maar in de beide flesfen, die ik had , was eene vaste zeer witte ftof, die de gedaante van de geheele fles in de eene, en flegts van den hals en een gedeelte van den buik in de andere had aangenomen, dewyl deze laatfte op de reis omgekeerd eftaan had. Van twee pond i once, ï} drachme, die'in de fles waren, verkreeg ik, nadat dezelve aan ftukken geflagen was, 3 oneen, i drachme 36 greinen eener aller- zui-  WEGENS DE ELASTIEKE gom. 567 ! zuiverde verdikte elastieke Gom, Het witte vocht had i een zoetachtigen fmaak, fchoon het tevens alreeds fcherp en j onaangenaam was. In een gefloten fles zacht gewarmd j zynde, ftremde het Sap niet, maar als men het in een open glas warm maakte , dat 'er de lucht by kon koj men , zo vertoonde 'er zich iets, 't geen tot de kennis der elastieke Gom zeer gewigtig was. Na dat het eerfte j vliesje weggenomen was, kwamen 'er geduurig weder nieu} we te voorfchyn, ,en een pond van het vocht gaf byna j ï drachme elastieke Harst. Toen 'er zich niets, meer opI deed, was het melkig vocht helder geworden; cn wani neer men voortging met het tot de dikte van een fyroop I uit te waasfemen, zo fchooten 'er by het koud worden eene | groote menigte fpieswyze krystallen uit aan, die geel van kleur waren , en een fuikeragtigen en .ligt zuuren fmaak hadden. Indien het Sap op kwikzilver aan de lucht werd blootge1 field, zo zoog het allengs levenslucht in; dc Gom fcheiddezich 1 af, en dreef op de oppervlakte. In deeze Proeve maakte, I even als by de uitdamping, de vereeniging der zuurftof i de verdikking van het Sap tot elastieke Gom; gelyk ook ; de zuuren, die in het Sap gegoten werden, de affcheiding 1 van de hangend gebleven Gom bewerkten. In 't eerst | neemt de Gom de gedaante van vlokken aan, die fpoedig j aaneen komen , en zich tot eene famenhangende masfa vereenigen. Het gedephlogisticeerde zoutzuur bevordert het i affcheiden van de Gom zeer fterk, Cn het verlies van I derzelver reuk bewyst, dat men deze verfchyning aan I het afzetten van het Oxygène moet toefchryven; zo i dat in deze Proef het zuur in zeer korten tyd te weeg I brengt, 't geen de aanraaking der lucht in een langer tydbeftek veroorzaakt. De loogzouten werken op eene omgekeerde wyze op ! deze melk; zy vermeerderen de vereeniging der elastieke | ftof met de vloeiftof, en verhinderen de affcheiding door 1 de Zuurftof des dampkrings. Vier oneen van het" Sap, met eene zeer geringe warmte overgehaald zynde , gaven een '1 vocht zo helder als water, en zo welriekend als jasmin, ii in plaats van de Hinkende zwaveblever-lucht. Het was zuurachtig van fmaak ; maar de geringe hoeveelheid belette het verder onderzoek. De Gom, die zich in den hals der fles gezet had, en meer dan 3 oneen en 2, drachmen • woog, was zeer wit, van een fyn en digt weefzel, zacht aan te voelen, en volmaakt veerkrachtig. Aan de lucht bloot-  568 proeven blootgeileld, werd het geel, en eindelyk bruin. Door deltilleering verkreeg men veel vlug loogzout en olie. De luchtvrye en vloeibaare loogzouten maakten 'er geene verandering in, zelfs niet eens met eene fterke warmte. De vitriool-aither maakte het week, en loste het gedeeltelyk op; dit laatfte deed de geest van terpentyn nog ligter. Zo men deze oplosfing langen tyd op een zacht vuur, en in een open glas, warmde, fcheidde zich een gedeelte van de Gom in derzelver elastieken en zuiveren toeftand af. Zo men het met falpeterzuur behandelde, verkreeg men baklucht, luchtzuur, prujsfisch-, en fuikerzuur. Deze zelfde Proeven nam men ook met de gewoonc Gom, die verkogt wordt, en de uitkomften waren dezelfde. De gekryftallizeerde zoete ftof, die men, na het affcheiden van de vliesjes der elastieke Gom , verkreegen had, was zeer oplosbaar in water, en maakte het lakmoespapier rood. De Alkohol ontbindt het zeer ligt, en word rood. Zo men deze oplosfing in de lucht laat uitdampen , [fcheiden 'er zich witte langwerpige en dunne kryftallcn uit af, en 'er blyft eene kleurende ftof in het laatfte gedeelte van den Alkohol over ; deze kryftallen kunnen weder zeer gemaklyk in water ontbonden worden, ftaan het zilver of kwikzilver, dat in falpeterzuur ontbonden is , niet neder; geeven ook geen onoplosbaar zout met kalkwater, en hebben ook nog den voorigen fuikerfmaak. Het vuur verdeelt dezelve, en brengt 'er era brandig fiym- en luchtzuur uit voort, zonder blyken van olie. In het luchtvolle Alkali maaken zy geene verandering , en fchynen door de fuikerftof gevormd, die tot zuur begint over te gaan , zonder geheel in den ftaat van zuur veranderd te zyn, en dit fchynt van eene grooter hoeveelheid zuurftof, dan in de linker is, af te hangen. Deze Scheikundige Proeven , die wy gaarne by eene grooter voorraad van Sap verder zouden hebben voortgezet, geeven ons eenige nieuwe en nuttige refultaaten, deels tot betere kennis van den aart dezer byzondere zelfilandigheid, deels tot beter gebruik van derzelver eigenfehappen. O De elastieke Gom is in een melkachtig Sap opgelost , uit 't welk zy door de bykomst der lucht alleen zich affcheid , en niet door enkele uitwaasfeming. 2) Dc opflurping der zuurftofte is de voornaamfte oor-  WEGENS DE ELASTIEKE GOMj £6$ ■comak dezer affcheiding; en der verdikking van de elastieke Gom... • , j. i • 3) De elastieke Gom: krygt haare. bruine kleur van de werking der lucht; men leidt dezelve dus verkeerd van eene berooking af. i . : . ; . . 4>Het vlugtig loogzout» welk memby-de deftiliatie uit dezelve verfcrygt, is eigenaartig in hetzelve, .en ontftaat 'niet uit eenige' vermenging met roet: zy bevat dus baklucht. • 5) Dc elastieke Gom is ontbindbaar in'vitriool-aéther4 indien men 'er zeer kleine ftukjes van. inwerpt.' ■■• 6) Zy fchynt niet geheel tot de vette oliën, noch tot de harsten,' te behooren,.maar gelykt het meest naar dc lymigé zelf handigheid der planten, door haare veerkracht," èn haare eigenfehap van by de deftillatie vlug loogzout^ een ftinkenden .olie , ftiklucht en blauw-zuur,' te geeven. Echter moet men beide deze zelfftandigheden; niet als volkomen gelykfoortig befchouwen. .De elastieke Gom fchynt meer olieachtig te zyn, en meer water fe" bevatten,', dan de lymftof. ■ '.-..• ■ - . . ,? ..• . Met'-opzicht tot de kunften merken wy op, dat, behalven de eigenfehap, die de witte Gom fchynt te hebben,' om zich zeer goed. in terpentynölie op .te Josfen ,• en waardoor dezè. oplosfing by-uitftek gefchikt .zou' zyni om verfcheiden lichaamen te -bekleeden/en' met een veerkrachtig vliesjen te bedekken, 't welk de vlugge olie' 'zou. tcruglaatén, wanneer zy vervlogen is * ook het Sapder-ffc* tactt zelve onze opmerkzaamheid verdient.. Van de beide boeveelheden, die my toegezonden waren, had zich het* grootfte gedeelte, geduurende de reis, als eene Vaste Gom' afgefcheiden, cn'er was flegts omtrent het jofte gedeelte in het vocht opgelost gebleven : deze- konde, of zeer langzaam d'oör de lucht alleen, of wat fpoediger door byfcomst van warmte, of zeer fchielyk .-door behulp van zou-ren, afgefcheiden'worden. . Doch het, was van .vry meer aanbelang, een middel te vinden, om de Gom geheel opgelost te doen blyven, en derzelver uitzakking te verhinderen : en dit middel moest de elastieke ftof' niet veranderen, en tevens niet beletten, dat men 'er dezelve uit af kon fcheiden, zodra, men zulks . verlangde. Om" dit: oogmerk wel te bereiken, moest men het Sap in .deszelfs Vaderland .onderzoeken, en.met verfchillende zaaken vermengen, Want het geen wy hier omtrent doen konden, 'was flegts met het Sap, dat van zyne lymige zelfftandig-; heid reeds grootendeels beroofd was: weshalven 'er altoos. kbng. 1795. no. 14. Ss nog  57° proeven wegens de elastieke gom. nog eenige onzekerheid zal overblyven , tot dat de ervaring onze methode ook met nog geheel onveranderd Sap zal bevestigd hebben. Daar de vaste loogzouten zeer blykbaar de aantrekking en vereeniging der Gomdeelen met het overige van 't Sap fcheenen te verfterken, zo kunnen wy niets beters aanraaden , dan dat men deze zouten met het Sap vermengt, zodra het uit de plant uitvloeit. Hierdoor zou men waarfchynlyk beletten, dat de Gomdeelen op de reis zich afzonderden, en het Sap onveranderd kunnen bekomen; verlangde men dan de Gom af te fcheiden, zo behoefde men flegts het Alkali door een zwak zuur op te doen neemen, en dan konde men 'er, door onderfcheiden vormen , allerleie gedaanten en dikten aan geeven, die men verlangde. Men liep dan geen gevaar om deze ftof in haaren aart te veranderen, terwyl zy ontbonden en met lichaamen vereenigd wordt, die haare veerkracht verminderen , en haar droog en broos maaken. Wy achten ons verpligt, de Natuurkundigen , Reizigers , en Planters onzer Koloniën , in Amerika en Afrika, verflag van ons voorftel te geeven, en wy kunnen ons van derzelver yver en kunde belooven , dat zy het opgegeevene met het Sap der Hevaea, terftond als zy uitgevloeid is , beproeven , het Sap aldus in wel_ gefloten flesfen herwaarts zenden, en 'er een kort bericht van de hoeveelheid des Saps , deszelfs ' eigenfehappen , foortlyke zwaarte, fmaak en reuk , vóór dat het met Alkalia vermengd was , als mede den tyd der aftapping, byvoe'gen zullen. Deze zelfde Proeven moeten ook met het Sap der verfchillende foorten van Hevaea , vooral de Caoutchouc, en die van Guajana , als mede met de Jatropha elastica , Cercropia peltata , Ficus Indica, en alle overige bekende en onbekende gewasfen, van welke men weet dat eene elastieke Gom verkregen wordt, in 't werk gefteld worden. -Ver»  OVER DEN INVLOED DER LUGTSTREEICEN, ENZ. 571 VERHANDELING OVER DEN INVLOED DER LUGTSTREEKEN OP DE GEPAANTE ÉN NATUUR DER PLANTGEWASSEN. Door L. REYNIER. {Journal de Phyfique.) (Vervolg en Slot van bl. 537.) Over den Invloed van de Verandering der Lugtftreeke op cle Plantgewas/en. Naardemaal de Planten, op eene zo onmiddelyke wyze, afhangen van de Lugtftreek , in welke zy zich bevinden , ondergaat dezelfde foort verfcheide wyzigingen uit de verfchillende ftanden waarin zy zich bevindt: dit is uit het voorverhandelde ten vollen openbaar. Ons is nog overgebleeven eenige_ beginzels vast te ftellen , ten aanziene van de Veranderingen, die de Planten moeten overkomen , door van Lugtftreek te vcrwisfelen : en deeze verwisfeling moet op een deezer volgende wyzen plaats hebben. Voor i'. door cenè Verandering van Lugtsgefteltenisfe ter plaatze waar zy zich bevinden. Ten 1. door overgevoerd te worden onder eene andere Lugtftreek, en 't geen noodzaaklyk uit de Aankweeking voortvloeit. De Veranderingen van dc Lugtsgefteltenisfe eens Lands, en derzelver Invloed op de Planten. De Natuurkundige Weetenfchappen, in vroegeren Eeuwe, zo weinig beoefend zynde, heeft men ons flegts zulke weinige wel geftaafde algemeenheden overgereikt, dat het ten uiterftèn bezwaarlyk vallc, met eenige zekerheid, eene vergelyking in 't werk te ftellen tusfehen den tegeawoordigen en voorleden ftaat der onderfcheide Landen, zelfs van de meestbekende. Dan, niettegenftaande alles wat ons ontbreekt om zekere fteimpunten te zetten , hebben wy egter eenige vastgaande kundigheden, op welke wy kunnen afgaan, en eenige Natuurkundige Gewysdens, welke niet gelochend kunnen worden. "Ontegenzeggelyke bewyzen toonèn aan, dat een Landveel Ss 2 war-  g.?2 OVER BEN INVLOED DER. LUGTSTREEKEiPl warmer geweest hebbe dan het tegenwoordig is. . Andere met min onlochenbaare ft ukken wyzen uit, dat het tegendeel in andere Landen plaats greep. Derhalven moeten wy Van verfcheide kanten het Vraagftuk befchouwen, of de Lügtsgefteltenis vari onderfcheide Gewesten verzagt of verftrengd' is: want 'er1 valt'geen twyfel aan, of dezelve heeft die Veranderingen ondergaan. De oude Kronyken der Noordfche Landen gewaagen van Bosfchen, die dezelve bedekten; tegenwoordig ziet men 'er bykans geen Boompje. De Boomftammen , be= graaven in den grond dier Landen ,. ftaaven de waarheid dier overleveringen. „ Men ziet in de Saga's (Kronyken van Ysland en het Noorden,) dat men oudtyds Bosfchen in Tsland hadt r „ dit wordt bevestigd door de Boomftammen en Wortels, „ welke men uit den grond haalt, bi de moeraslige „ ftreeken , waar men thans geen het minfte Houtgewas, s, aantreft. De Sarturbrand', eene foort van Hout, 't „ welk verhard is zonder verfteend te zyn , levert hier „ van een ander bewys op (*)." Die zelfde Kronyken fpreeken- van den Landbouw .op' ffsland en in Groenland\ en de menigte van Graan, welke men' daar inoogfte: dan, nu brengen die Landen geen' Graan voort, en- de Proeven, welke men te laatstgemeld^ plaatze des' genomen heeft, zyn niet geilaagd (f). Zie- daar onlochenbaare bewysftukken, die aantoonen dat de Lugtftreek in de Noordfche Gewesten, voorheen minfcherp en ftreng was dan tegenwoordig. Iri eene Verhandeling, onlangs uitgegeeven, heb ik, door geen min beflislënde bewyzen, aangetoond, dat de verkoeling eenpaarig is, en zich niet alleen doet kennen in de gemelde Ysgewesten , maar ook iii andere' deelen des" Aardbodems , door de verlaaging van de plaats waar Houtgewas groeit, "ik heb' eenige bewysftukken hier voor opgegeeven uit bet geen ik op de Alpen waarnam; doch het ontbreekt ons aan bewysftukken om den loop deezer Verkoeling tè berekenen , die, buiten twyfel, zeer langzaam ; doch , zo als ik geloof, eenpaarig is. Een deezer meest in 't oog loopende gevallen Is een Boom, gevonden door een jaager, menigvuldige Toifen boven de fcheiding van het te- (*) Lettres fur IVslande, par M. de troil , p. 24, (f) Aid; p. 24*  pp de plantgewassen. tegenwoordig begroeide deel der Bergen; en op eene plaats, waar geene menschlyke kragt dien Boom heeft kunnen brengen. Maar, ten zelfden tyde dat men ftukkeH aantreft, die toonen, dat , in lang voorleedèn tydert, de Noorderbreedten eene veel warmer Lugtftreek hadden, dan tegenwoordig; vindt men andere bewysftukken, van geen mindere geloofwaardigheid, dat andere Oorden veel kouder geweest zyn, dan tegenwoordig. Rollin verhaalt, dat, in zeker jaar, te Rome, de Sneeuw veertig dagen agtereen bleef liggen Juvenalis lacht met de goede Vrouwtjes van zyn tyd , die het Ys in den Tyber deeden bfeeken, om 'er Wasfchingen in te doen, aan welke zy groote kragt toefchreeven (f). Deeze twee plaatzen wyzen uit, dat ten dien tyde de Lugtsgefteltenisfe te Rome was gelyk die thans te Parys is; want tegenwoordig befpeurt men te Rome flegts 's morgens eenig Ys in de Fonteinen , aan de Noordzyde , en de Sneeuw blyft 'er niet liggen. Ovidius fpréekt van de Lugtftreek aan de Zwarte Zee* gelyk men thans zou fpreeken van die aan de Witte Zee. Ik wil toeftaaii dat hy als Dichter wat vergroot hebbe; maar dit heeft zo verre niet kunnen gaan , dat hy den tegênwoordigeh ftaat van de Crim met zo zwarte kleuren zou fchilderen. ! " De vernaaien van de eerfte Vastigheden aan» de Rivier St. Latif ehs gewaagen van eene koude, welke men 'er tegenwoordig' niet gewaar wordt. Naardemaal de veran-; deringen trapswyze zyn toegegaan, zyn ze als onder onze oogen gefchied \- én Wy kunnen de vroegfte berigten niet in twyfel trekken. De grondoiitginhingen, welke plaats gehad hebben in bet Noorden yan Europa; de verwoesting dier onmeetelyke Bosfchen, welke Duitschland bedekten; eindelyk'de vermeerdering der Bevolking, welke 'er het gevolg vap. geweest is, zyn oorzaaken van de verzagting der Lugtftreeken in de Zuidlyke Landen. De Noórdè cn Noord»' ooste winden kwamen 'er voorheen niet, dan naa dat dezelve over deeze vogtige Bosfchen waren heen gewaaid, '" ' • ■ ■ ' »' daas (*) Rollin , Hifi. Ram. Tom. III. p. 525, (f) Juvenalis, Satyr. VII. Ss 3  g74 over oen invloed der lugtstreeken daar dezelve tegenwoordig heen gaan over opene vlakten, waar de wederkaatzing des lichts de Lugt verwarmt, waar eindelyk eene menigte van vuuren, by aanhoudenheid geftookt, den gehcelen Haat des Dampkrings veranderen. De grondontginningen , welke plaats gehad hebben in Noord-America^ zyn desgelyks oorzaak van deverzagting der Lugtftreeke." Dus ftrekken die gebeurtenislen, welke tegenftrydig fchynen, om elkander op te helderen. Alle Lugtftreeken neigen, door eene eenpaarige en voortgaande ftrekking, tot verkoeling; en, indien eenige warmer worden, gefchied zulks door piaatslyke oorzaaken, die da algemeene orde niet omkeeren. Men kan, eindelyk, by de verandering der Lugtftreeke, uit Natuurlyke oorzaaken herkomftig, de zodanige voegen, die ter hoofdoorzaak hebben de wyzigingen, welke de Mensch daar veroorzaakt door zynen arbeid. Een boschagtige grond, welke men van Houtgewas ontledigt, een Kanaal of een weg eigens aangelegd, een opgedroogd Moeras, en duizend andere werken van 'smenfchen hand, veranderen de natuur van eene ligging, en by gevolge de gedaante der Gevvasfen, die daar groeijen. Door dit raiddel wordt de wederkaatzing min of meer fterk, de Dampkring is min of meer doorfchynend, en de Planten draagen min of meer den indruk der Lugtftreeke, aan welke die ze vormt, het naaste bykomt. Zo zal een uitgedroogd Moeras, geduurende een aantal jaaren , Waterplanten oê Tweeflachtige Planten vertoonen, gegroeid in een veel drooger grond ; dat is te zeggen, veel klein* der , veel fterker , veel takkiger; de Planten der Bosfchen worden met WolftoHe" bezet, en neemen af in grootte in het jaar, 't welk op het omhakken der boomen volgt. Men kan, derhalven, de veranderingen, welke de Planten ondergaan zullen, voorzien, naar de opgegeevene gevallen in dit Artykel, en welke ons nieuwe ontdekkingen zullen verfcbufi'en. Eene andere zeer opmerkenswaardige byzonderheid is het te voorfchyn komen van nieuwe Soorten, in eerst omgewerkte gronden, als ook in nieuwe gronden. De Planten, welke zich vertoonen naa eene omkeering, zyn dezelfde niet die 'er voorheen beftonden. Alle Schryvers over de Natuurlyke Historie der Planten hebben waarneemingen van deezen aart, die meer of min zonderling zyn. >, Van waar hebben die Planten haaren oorfprong; dewyl gsr-  OP be plantgewassen. 575 gelykaartige niet beftaan dan op eenen zeer grooten afftahtl? Was derzelver zaad bedolven in den grond tot eene zeer groote diepte ? Maar zints welk een tydperk kan het daar geweest zyn 1 Is het 'er door de winden gebrast ? Maar hoe kunnen deeze Zaadkorrels zo groote afftanden overtrekken ? Hangen de Planten derwyze van eene living af, dat een zamenloop van begmzels dezelve kan doen te voorfchyn komen? Maar deeze zamenloopis niet beweezen. Men kan de Natuurkundigen niet te fterk uitnoodigen , om een waakzaam oog te vestigen op de veranderingen , welke in hunne nabuurfchap voorvallen; zy moesten lysten maaken van de Planten, welke 'er voorheen groeiden, en de Planten bewaaren, die van derzelver gedaante getuigenis droegen ; vervolgens, elk iaar, ze vergelyken met de dan groeiende Planten , om dus te bevestigen de verandering van gedaante in de oude, en op te maaken welke nieuwe Soorten zich voordoen. Derp-elyke waarneemingen, eenigzins veelvuldig gedaan, zouden van grooten dienst weezen voor de Kruid- en 1 lantkunde: dewyl zy zouden ftrekken om de waarneemingen, reeds gedaan, over den Invloed der Lugtftreeke, te verfterkeh , of de dwaalingen , daar in gefloopen, te recht te ^Men" voege nog by deeze Ontginningen de Nieuwe Eilanden, die zich vormen, 't zy door Vulcaanen, t zy door langzaame werkingen der Natuure ; allengskens worden zy bezet met Gewasfen: de wyze, op welke zy daar groeijen, moet de nieuwsgierigheid der Natuurkundigen opwekken. Laaten wy hun hooren die met cook gereisd hebben. In de Baai der Posfesfie hebben wy twee rotzen ge, zien, waar de Natuur haare groote werkzaamheid der Groeijinge begint. Zy heeft reeds een klein bekleedzel Z van grond gevormd op den top der rotzen; doch haare werkingen paan zo traaglyk voort, dat men 'er tot nog „ maar twee Planten heeft, een Grasplant, en eene looit „ van Pimpernel. „ In Ter re de Feu, het Vuurland, na het Westen, en in „ het StÈtttn Land, verzamelt zich in de holligheden pi „ de fpleeten der verbaazende rotsfpitzen, uit welke dee„ ze landen beftaan, een weinig vogtigheids , en de ge„ duurige fchuuring der afgebrooke rotsftukken veroor„ zaakt kleine deeltjes, eene foort van zand. Daar groei.« ieö» in een ftilftaand water., allengskens eenige Planten, Ss 4 »t<*  §?6 OVER DEM INVLOED DER LUGTSIREjELkEN m tot de ^/g^behoorende, van welke de zaaden te dict „ plaatze gebragt zyn door de Vogelen; deeze. Planten „ laaten, op 't einde van elk Taifoen, iets aardagtigs over, 9, 't welk yan jaar tot jaar toeneemt." \ Hëv. valt ihy bezwaarlyk te begrypen, hoe de Zeevogelen,. de eenige die .zich in deeze ftreeken onthouden ,. 'er Zaadkorrels kunnen overbrengen; dewyl deeze foort van Vogelen, ;gelyk bekend is, alleen by Visch leeft. '. .. \ . Alle.de 'Planten deezer Gewesten groeijen op eene „ wyze aan dezelve byzonder eigen, en gefchikt om aavs, de te brengen op de onvrugtbaarc rotzen. Naar geü lange deeze Planten, opfchieten, yerfpreiden zy' ziclTin ü fteelen. en takken, die zich zp digt by elkander houden als,mogelyk is; zy yerfpreiden dus nieuwe Graankorrels, j, en bedekken, in !t ejnde, eene groote ftreek. lands.. De vezels, de wortels, dc .fteelen,. de benedenfte'bla9,' den, verrotten allengskens, en vormen eene foort van' „ Veengrond, welke met den tyd aarde wordt. De 'digté •s, zamenvoeging dier PJanten belet de vogtighèid daar ber „ neden uit te waasfemen;. vcrfchaft' dus voedzel aan bet bnvenfte .gedeelte, en bekleedt eerlang eene ganfche j, uitgeftrekdieid met een beftcndig' groen. £'*).". ., Men kan, eindelyk, te raade gaan met de wyze waarop de'Lavas ongemerkt ten groei gefchikt worden (j).'. Nie* ihawd der .Schryveren over dit iiuk heeft • de • wyze' pagefpèurd op welke deeze Planten gebooren worden, 'of derzelver overeenkomst met de Planten in de .pabuiufchap. Dit blyft, derhalven, ccn ftuk, voor nader.onderzoek.' — ÖnlangV heeft zich, niet verre van Ysland, een Vuicanisch Eiland opgedaan : dit is eene fchoone gelegenheid voor, de Natuurkundigen in "t Noorden, om ons te,ouderrigten, van de wyze hoe het daar met den groei toegaat. Buiten '. 'twyfel zal : men niet. veronderftellen, dat de Vulcaan \ ten zelfden tyde met . de Lava, de Zaaden der; Planten, welke daar groeijen, zal hebben opge'^ worpen. . ■ '.''■■'"'*.,"' (*") Second Voyage de cook. Tom. H. (j) Brydone, Voyage en Steile. Tom. I, p. 139, en andertp. Over-  OV DE PLANTGEWASSEN» §fj 'Overbrenging der Planten van de eene Lugtftreek in de C**. ?** ' '\ '*f - 'andere. • ■ ■'■ >- .-y\\ Het ontbreekt ons aan opgegeeyene gevallen over dit belangryk gedeelte 'in het Ryk der Planten; naardéma'aï de vroegfte°Reizigers verzuimd' hebben ons te onderrigteri Van de eërftë veranderingen der uit Europa ha de Indien overgevoerde Planten; tegenwoordig ziet men die 'er daadlyk groeijen; naa een lange reeks van voorgaande gelykfoortige' Planten , alleen ouder 'de gedaante welke dé Lugtftreek dezelve heeft ingedrukt. Daarenboven ftrekt' het weinige, 't geeii 'ons de Reizigers doorgaans wegens de Planten berigten, niet zeer om ons vertrouwen in-te bóezemeri. ' Strydige Planten voegen zy zamen op één' grond. Zulke berigten boezemen wantrouwen in, Niet dan een klein aantal zekér gaande gevallen hebbende, zal ik ze zanicrivoegen , zonder ze aan een en hetzelfde beginzel te onderwerpen, ■ v;* '., 'De Overbrenging dsr Planten in een warmer '■ Lugt-- ftreek. « ' *™f* .f * LAB At', eender oudfte Reizigeren die ons in dit geval weet 'voor te lichten, geeft ónder andere dé volgende gevallen ojD, die te weetens- en te meldenswaardiger zyn,' tïewyl1 6y zich op onze Eilanden bcvondt op een tyd ,niet verre veirwyderd van dien, dat de Planten uit- Europa fierst waren overgevoerd. " ' ' . „ De Bloemkoolen groeijen 'er volmaakt. Het is ge-, noé« 'cr een te hebben om in 'korten tyd een geheelen Z 'tuin te vullen; want, dezelve afgefneden zynde, geeft; „ de ftronk eene menigte 'van afzetzels uit, die men zo,, danige? wyze kan behandelen, dat men niet weder noo„ dig heeft' te zaiaijen.' ' ' ' ,' ", ' „ " „'De Wvnftok, die men op de Eilanden geplant heeft, ,, rechtftrceks , uit Frankryk komende , heeft veel moeite * om zich aan dit land te gewénnen, en" zelfs "tot deezen „ tyd toe v/orden de Druiven niet volkomen ryp. Dit is ; «een gevbig van dé warmte, of van het voedzel 't „ welk de Wynftok uit den grond trekt, maar het ont- ftaat uit de "warmte en. vogtighèid der Lugtftreeke: dó „ Druiven worden 'er te fchielyk ryp, en de eene aan „ dcnzelfden tros voor de andere; derwyze, dat men aan Ss 5 » den.  £78 over den invloed der lugtstreeken „ denzelfden tros rype Druiven, gezette , en andere als „ nog in bloei, aantreft. De Muscadel, hier uit Ma- „ dera en de Canarifche Eilanden gekomen, heeft dit „ gebrek geheel niet, en rypt volkomen." Dit geval is zo veel te aangelegener, daar de Wynftok, uit de Canarifche Eilanden komende, die reeds een tusfchenftand doorgegaan was , den invloed der Lugtftreeke meer ondervonden hadt, dan die rechtftreeks uit Frankryk kwam. ,, Ik heb ondervonden, dat de Erten , uit Frankryk „ hier gebragt, de eerfte keer geplant zynde, zeer weinig „ gaven; de vervolgens geplante gaven meerder; de der„ de keer bragten zy overvloedig voort in getal, en van „ eene uitfteekende grootte. „ Een Inwoonder van myne Parochie, sellier gehee„ ten , zaaide Tarwe, die uit Frankryk gekomen was ; „ dezelve fchoot zeer wel op; maar de meeste Airen wa„ ren ledig; de andere hadden flegts weinig Graankorrels: „ doch deeze eigengeteelde, gezaaid zynde, groeiden al„ lerheerlykst op , fchooten de fchoonfte Airen, en zo vol „ als men zich kon verbeelden (*)." Du tertre , die, naa labat, in America gereisd heeft, bevestigt het gezegde van deezen Reiziger, en, volgens beider berigt, ftaat het vast, dat de meest by ons bekende Moes- en Keukcngewasfen 'er zeer wel voort willen en goed zaad opleveren. Dat de Raapen en Uijen van zaad uit Europa zeer wel voort willen; doch dat de zaaden bier van, in America verzameld, i chraale vrugt geeven ; als mede dat de Zuuring 'er nooit in 't zaad lihiet. De Schryver van een Reisverhaal na Martiniquc, in den Jaare 1751 gedaan, vermeldt mede, dat de Uijen en Prei 'er altoos fchraal zyn, en niet bloeijcn. Hy voegt 'er by, dat de Giroffels nooit bloem fchieten , welke moeite men ook aanwende, als mede dat de Aardbeziën en Appejboomen weinige en flegte vrugten geeven. De Ovcrhrenging der Planten in een kouder Lugtftreek. Een groot aantal dier Planten, welke thans [onze Hoven vercieren, hebben haare herkomst uit veel warmer Lugtftreeken dan Europa, en zelfs dan die welke tusfehen (*) Voyage de labat. Tom. I. p. 305. 365. 367. 388.  op de plantgewassen. 579 fchen de Keerkringen liggen: maar, vermids die Planten, eer zy aan onze Lugtftreek gewend zyn, tusfehenftanden doorgegaan hebben, 't zy in onze ftookkasfen, 't zy in trapswyze tot ons té naderen, valt het zeer bezwaarlyk de uitkomften te bepaalen, welke van die eener lamrduurige aankweeking moeten onderfcheiden worden" Van deezen aart zyn, onder veele andere, de Bafiliaw en de Ricinus; en de meest in 't oog loopende verandering, welke deeze Planten ondergaan hebben, beftaat in de vermindering van derzelver duurzaamheid: want zy zyn, in derzelver geboortegrond, altoos groenend, en derzelver zaaden worden ryp in één faifoen in Europa. Zy hebben, ten zelfden tyde. eene vermindering inde grootte onderdaan, gecvenredigd aan de verandering in duurzaamheid. De Ricinus, die in de Indien eene Plant oplevert van'twaalf tot vyftien voeten hoog, en zelfs eene foort van boomgewas mag heeten, komt hier, in 't verloop van één zomer, niet hooger dan vier of vyf voeten, en draagt zaaden. De Bafdicums, die in de Indien eene foort van Houtgewas mogen heeten, zyn hier kleine Plantgewasfen. De Natuurkenners, die deeze Planten, in de Indien en in Europa, zien, zouden zeker nog andere verfchillendheden opmerken. Het dunkt my gepast, hier eenige aanhaahngen aan toe te voegen over de aankweeking van Planten van Europa in koude Landftreeken, om ter vergelyking te dienen met dezelfde Proeven in de Indien genomen. „ De oude Schryvers leeren ons, dat de Landbouw „ op Tsland niet' verwaarloosd wierd; dewyl zy gewaa„ gen van daar ingezameld Koorn. Eenige Inwoonders „ hebben, in onze dagen, de proeve genomen om Graa- ncn te teelen ; maar bykans zonder eenigen goeden uit„ llag. Thooal, Gouverneur van dat Eiland, liet, in „ den Jaare 1772, Gerst zaaijen, die zeer weelig op„ fchoöt, en hoop gaf op een goeden Oogst: doch ' „ men zamelde flegts eenige weinige korrels in (*). „ De Major behm verhaalde cook, dat hy de proeve „ genomen hadt met eenige Moeskruiden ; doch dat de„ zelve mislukte ;*dat de Kool- en Slaa-planten n et lloo„ ten ; dat de Erten en Boonen zeer lange ftengen uit„ fchooten, dat deeze bloeiden en fchokken gaven; maar „ die (*) Lettres fur Vhlande, par de trqil. p. 30.  |fc CVEÏt BEN INVLOED DER LUGTSTREEKEN, enz. ff ziVeteSRh}fVe?\ F T*'de 'er ^vens, drtt' hy .,, zelve te Bolcheretch de aaiikweekinp- ondernomen h-Jr 9' SrnJnrf welke airén dröë- ' i ^aLdVM0C;SkrU;iden-betreft' deeze fl^gen by lan„ ge na op> Kamfchatka niet even goed. KoSl, Frten „ Salade, bragten alleen bladen en itenoen voort1> „ Kooi en de Salade flooten nimme"° De Ertplan9, ten groeiden en bloeiden omtrent den Herfst, zonder „ fchokken te geeven. De Kruiden, die veel vogtiTeidl S;, wel%? ' S Raapen Cn Rad^S' flaSn zeer nieïte ^iSSjS^ ^e Natuuronderzoekeren Send^S^vn^ °°rfaken ^*Sa&2ït S^a?SSrf2^nglïï1llet V-St' d3t de PIai«k™de ontl «even zaï worden van eene menigte onzekerheden : tpn nn ain ï t°ESefieidiflg "S^^feeSSS aen, die, tot heden toe, van het W00/tf ife Meesters afhangen : daar men geen vastgaande Regels heeft om '5 volgens te oordeelen. . ^C£C1» neen, om et (*) frrfyfa» de cook. Tom. IV. p. ,0o (t) Z),/^. jfc Kamfchatka, par kracheninkiTow. p. 3„. ïjittrekzel eens rrieps van den heer T^TTy aam zynen vader. IN nE acadeivhe d^r weeïen^ schappen voorgeleezen. [Joumarde Phfyue.) dan Boord van het Schip van u. Lancastraux te Jmboin, 30 ^ 1792. * 5 " " " ' Wra,^ 16 FrCbr- ^ van de weêr, en hooge Zee > J °°P \U ^ badden zeer flegt Den  OITTREKZEÏ. EENS BRTEFS. g$ ( • Den a8 Maart , voeren wy zeer digt heen by het Eiland St. Paul, 'tj welk onbewoond is» ,'t Zelve .ft.ondt, als. geheel in 't' vuur; en wy gisten dat 'er een Vulcaarï in' woede was. , . t ...... 's Avonds den 4 April, ftak de wind met. veel ge* weids op; de Zee liep hol, en wy hadden geduurigeiï ftorm,"tot den 18 'savonds; geduurende dien tyd flingerde het Schip geweldig, en wy kreegen , door de hooge. Zee ,■ veel waters in. In den nagt tusfehen den 16 en 17, werd een gedeelte Van het hekwerk met, de yzeren ftanders van 't boord geflaagën door een ftortzee. Eindelyk kwamen wy op den 22. April in de Baay, des 'Pcmpêtes, (de Stormbaaj,) en ankerden dep 24 iiï. een heerlyke Haven, welke wy -ontdekten,. en 'er tot den 34 van May bleeveri, zonder, in al dien tyd, eenigen Inwoonder te zien , fchoon de. plaats fcheen bewoond geweest té zyn. — De Bosfchen zyn 'er zeer digt, en bykans ondoorganglyk. Op de jagt gaande, doodden wy een Hangar00 van de kleine foort, Pappegaaijen, Aapen, Cormorans t Pelicaanen, en ander Watergevogelte, die zich ih eene genoegzaame hoeveelheid opdeeden op de Meiren digt by de Haven^, , y , . : . 1 ..Het bleek alzins, dat, weinig tyds vóór onze aankomst te deezer plaatze, dezelve vry bevolkt moet geweest, zyn; want wy zagen, op verfcheide plekken, Hutten irt eenen- vry goeden ftaat; ter zyde van elke Hut vonden wy een hoop uitgebrande fchulpen..- Het binnenfte der Boomen fcheen hun tot een ftookpiaats gediend te hebben; want omftreeks elk deezer Hutten vonden, wy, weinig groote 'Boomen die niet van binnen uitgebrand waren. , , . ,. . Op een tocht ter Vischvangst, op eene plaats eenig-, zins van de Haven verwyderd, ontdekten wy, onder het, \ yoortwandelen , een Menschlyk Lichaam, of liever een overfchot van 't zelve. Genoeg was 'er aan, om- te ontdekken dat het de rest was van een Vrouwlyk Lichaam. 'Er zat nog vleesch op , 't welk afgeknaagd fcheen; alI les. was met zorgvuldigheid gefchikt onder een boom-. I: fchors, waar op men vuur geftookt hadt. Het. vleesch I fcheen,.naa het braadën, geëeten te zyn,, en misfehien '■ was dit overblyfzel dus weggelegd om het te bewaaren. ; Dit verfchynzcl deedt ons gelooven, dat de Bewoop| ders van deezen oord tot de Menfchen- è'eters behoor-, ( den. Dea  UITTREKZEL EENS BRIEFS Den 24 van May, deeden wy eene nadere opneeming van eene Straat, door ons ontdekt; wy vonden een doo£ tocht voor beide de Fregatten. Deeze Straat heeft een haarer openingen in de Stormbaay, en de andere omtrent twee minuten Noordlyker dan het Zuidlyk gedeelte van het groot Eiland Maria. Dezelve fcheidt de Kaap Tasman van het Land van van Diemen en Nieuw Holland. Op den 28 May, kwamen wy uit de Straat, en zetten koers na Nieuw Caledonie. Onze overtocht was zeer gelukkig. Wy ontdekten dit Land den 16 Juny ; wy zeilden de geheele Zuidwestkust langs, zonder ankerplaats te vinden; de droogten, of Banken, die de kust omringen, maaken dezelve ontoeganglyk. Deeze zelfde droogten ftrekken zich meer dan zestig mylen uit ten Noordwesten van Nieuw Caledonie, en maalcen de Vaart zeer gevaarlyk in deeze ftreekèn : deeze droogten beftaan uit fchorren en zandbanken. Den 9 July, zagen wy het Land der Arfacides, 't geen wy volkomen onderkenden ; vervolgens zeilden wy langs de Westkust des Eilands Bougainville heen, 't welk wy met droogten digt omzet bevonden. Men hadt plaatzen , waar wy overvoeren, die by peiling niet dieper bevonden werden, dan drie vademen en een half. Een zeer opmerkelyke dag voor deezen Zeetocht was de 15 van July. In den morgenftond, ons op omtrent twee mylen afftands van het Eiland Bouca bevindende , een Eiland door bougainville, in den Jaare 1778, ontdekt, zagen wy verfcheidene Pirogues, Vaartuigen deezes Eilands, die op ons arkwamen; wy maakten eert' bylegger om ze op te wagten. Wanneer zy een fteenworp van -ons af waren , naderden zy niet verder , en beflooten niet digter by te komen , dan naa dat wy alle Tekenen van Vriendfchaps-aanduiding, welke onze verbeelding ons kon verfchaffen, als uitgeput hadden. De Vaartuigen deezer Eilanderen zyn zeer wel ge^ maakt, zy hebben de voor- en agterfteven zeer hoog, en zyn byzonder ligt. Over 't geheel genomen hebben zy dé gedaante van een wasfende Maan; zy zyn niet wyd, op de banken kunnen flegts twee Mannën zitten. In de kleinfte , welke wy zagen , zaten zes man. Dee- z«?  VAN DEN HEER FITZ AAN. ZYNEN VADER. 583 ze Inboorelingen hebben dezelfde kleur als die van Mozambique; ook dezelfde vveezenstrekken en tongval. Naa eene menigte gefchenken, die wy hun zo goed wy konden van verre deeden toekomen, beflooten zy te naderen: doch zy hielden zich beftendig op drie of vier vademen van boord. Omtrent elf uuren, vervoegde zieh een grooter Vaartuig deezes Eilands by die met welke wy dus lange in onderhandeling geweest waren. Het naderde niet dan naa dat de andere toonden , wat zv van ons ontvangen hadden. In alle deeze Vaartuigen heerschte dezelfde orde. Dat het Opperhooid voerde hieldt zich fteeds in 1 midden, en roeide met, gelyk de andere, om. Men onderkende het Opperhooid gemaklyk aan een witte Schulp, die hy aan den hals droeg, en eene foort van Armband om den flinker arm. In dit grootfte der Vaartuigen, telden wy veertig man: op de banken zaten vier Mannen, van welken 'er twee roeiden; de twee anderen waren met boog en pylen gewapend. Het Opperhoofd hadt dezelfde vercierzelen als die der andere Vaartuigen ; doch een witte Panas ftak in zyn hair: hy ftondt overeinde op een bank, en agter hem een ander Perfoon van onderfcheiding , die zyn knods droeg. Allen betoonden zy zich zeer vrolyk , en maakten , fchoon zitten blyvende op de banken , een fterk danfende beweeging op het fpeelen van den Vedel, 't geen de derde Luitenant van het Schip de Recherche voor hun deedt. Hy fpeelde veele Contredansfen; maar Marlborough fcheen het meest van alle in hun fmaak te vallen. Allen lieten zy eene groote blydfchap blyken, wanneer men hun iets toewierp: als zy het opzamelden, bragt eén alleen, die 'er zich naast bcvondt, hetzelve in 't Vaartuig : het toegeworpene ging daarop van hand tot hand over , en bleef eindelyk by den voornaamften in het Vaartuig. Deeze orde, die in alle zonder onderfcheid werd in agt genomen, fcheen my volftrekt noodzaaklyk; dewyl die Vaartuigen noodwendig, zo iemand uit het een in 't ander overging, zouden hebben moeten omkantelen. De Vlesfen, de Hoeden , de Stoffen, de roode Linten, fchonkenhun het grootfte genoegen; de Brandewyn, waarvan wy hun eenige Vlesfen hadden gefchonken, viel zeer in hun fmaak; veelen dronken 'er uit, en deeden de Vlesfen weder digt ; dezelve voorts zettende by an-  &4 üitïkekzel eens brief3 andere gefchenken, van ons ontvangen: de Hoedengettod zy. op hunne hoofden; ondertusfchen een groot vreugdegeroep aanheffende. „De Linten , de roode zyden Stoften, hingen zy. om den hals,- en floegen ze- om 't lyf. Onder andere dingen hadden wy hun een lange Schee'psbroek toegeworpen ; ,zy bekeeken dezelve ,, en lagen ze tet zyde. De mesfen., fchaaren,- fpykers, fpiegeltjes, en andere .dergelyke kleinigheden , fcheenen hunne aandagt met te trekken : zy. deeden ons alleen zién , dat zy het gebïuik daar yan zeer weckenden, ., Deeze Eilanders fcheenen ons toe lieden van goede trouw te weezen; .zy gaven van hunnen kant Boogen en Pylen naa 'er ons het gebruik van vertoond tc hebbeni buiten twyfel geloovende dat zy on's: met die gefchenken een zeer .grooten .dienst deeden 5 ten dien einde fchootei) zy een pyl na een vischbaqk, die op eenigen affland van' ons was ; zy gaven ons desgelyks een Schulp, welke hun tot een Armcieraad, diende, wierpen ons eenige Nooten toe j en vertrokken, omtrent den middag; ., In den naamiddag, om drie uuren - kwamen wéder drie Vaartuigen aan boord: onder deeze herkenden wy gereedlyk dat, ^waarmede wy het meest gehandeld hadden. Wy kreegen van hun boogen, pylen, knodfen, en een Zeevogel» dien zy gefchooten hadden, in welks lyf nog de pyl zat. Omtrent, vier uuren, verlieten zy .ons , om zich niet te verre, van land te verwyderen. Zy fcheenen zo wel over' ons voldaan, als wy over hun., De Inboorelingen deezes Eilands zyn van eene kloeke geftalte, vyf voeten en tusfehen de vier en vyf duimen lang: zy hadden weinig baards; de hairen waren kort cn wolagtig: eenigen hadden de hairen rood geverfd. Htm Item was fterk en fcherp, zonder raauw'te weezen. Ik merkte op, dat zy Maumouni zeiden als zy ons de Pylen vertoonden, en Boukï om hunne Knodfen aan' te' duiden. Om hun tot ons te doen naderen, hadden wy veelmaalen Bouca geroepen, even als de Heer de bougainville gedaan ,had, toen hv, in den Jaare .1778, zich hier bevondt. Zy herhaalden, gelyk wy, Bouca, Bouca, met een na het land wyzende. Het bleek dat zy meer beZoeks van Europifche Schepen gehad hadden : want z-v toonden geene bevreemding op het. zien der onzen. Zv hadden het voorkomen van een goed verftand te bezitten* en betoonden veel onderwerplykheid* aan hun Opperhoofd ;  VAN DEN HEER FITZ AAN ZYNEN VADER. gijj hoofd ; want verfcheide keeren lieten zy, op diens eisch, verfcheide Goederen gaan na het groote Vaartuig , in 't welk hy zich bevondt. Hunne geheele Wapenrusting beftaat in Boog, Pylen en Knods. De Boogen zo wel als de Knodfen zyn van zeer goede afmeetingen : de greep der Knodfen is vercierd met fnywerk van een zeer byzonderen fmaak. De Pylen van Bamboes hadden een zeer fcherpe punt van zeer hard hout. Den zeventienden July kwamen wy in Nieuw Ierland\ en ankerden in de Haven Earteret: wy toefden 'er den noodigen tvd om water en hout in te neemen. De aanhoudende regenvlaagen, de fchraale vischvangst, en de onmogelykheid om met het flegte weêr op de Jagt te gaan, deedt ons het befluit neemen om den 34 te vertrekken ; geen vier uuren agter elkander hadden wy in die dagen de zon gezien. Wy moesten daar een onzer Ankers laaten ; het ankertouw was door de fcherpe koraalbanken doorgefneeden, en het weêr gedoogde niet 't zelve te zoeken. Wy zeilden langs het Zuidwestlyk gedeelte van Nieuw Ierland, en herkenden, in het voorbyzeilen, de Eilanden Tork, Sandwich, Biron, Nieuw Hanovér, Portland, et) meer andere, Op den achtëntwintigften verkenden wy de Admirali' teits Eilanden; wy bezogten 'er eenige, en hadden * verfcheide keeren, gefprekken met de Eilanders, die wy zeer vreedzaam vonden, wat ook voorgaande Zeelieden ten tegendeele van hun mogen gezegd hebben. Het eenig Wapentuig, 't welk zy hadden, was een Sagaye , welke niets anders is dan een boomtak, aan welks dikfte einde een fcherpgemaakte fteen vastgehegt is. Wy hebben Jer twee van gekreegen. Deeze Eilanders zyn volftrekt Menfchen van 't zelfde flag als op Bouca. Dan hunne Vaartuigen zyn voor en agter laager dan der Boucacrs; ook hebben zy raamen ten tégenwigt, en zeilen zeer goed. Den a Augustus zagen wy de Eilanden der Anachoretten : de Bewoondets kwamen ons voor, van denzelfdert aart te wcezen ais die der Admiraliteits Eilanden, De drie volgende dagen zeilden wy voorby dezelfde Eilanden ; gemaklyk konden wy 'er vier en dertig tellen. Op den 14 verkenden wy de Vcrraaders Eilanden, op" den 18 Nieuw Guinée, 't welk wy langs zeilden tot de Straat van Pitt, die wy den 23 voorbyvoererv Den 48 zagen wy Ceram, en kwamen eindelyk op dé» meng. 1795. Nö. 14, Tï 6de®  $6 uittrekzel eens brief5. P-  59° alimek , opmerkend oog van selima (dus was de Vorftin van Golconda geheeten,) en maakte zyn gezelfchap haar oneindig aangenaam. Men drong hem , dat hy zich te Golconda zou nederzetten ; eene uitnoodiging , welke hy onvervvyld aannam. Feesten werden voor hem bereid, gepaard met Vermaaken van allerleien aart. Van zyne zyde ontbrak niets. Zyne Kleeding , zyne Juweelen en Toeltcl, fpreidden teffens zynen rykdom en goeden fmaak ten toon. Ongemerkt tradt selima in de gemeenzaamfte verkeering met deezen inneemenden Vreemdeling. Zy vertoonde zich als geheel verliefd aan zyn oog, en hy was derwyze van zyne liefde te haarwaards overtuigd , dat hy na de eer van haare band dong. Alimek verbeeldde zich op het punt te zyn van het Geluk te zullen verwerven 't geen hy zo vuurig verlangde, toen de nyd der Hovelingen, die de zo zeer uitfteekende meerderheid eens Vreemdelings niet konden verdraagen , hun aanzette om eene Zamenzweering tegen hem te berokkenen. Lasterfpraak van de haatlyklte foort , en allerkunftigst ingerigt, ltelde men te werk om de fchoone Vorllin tegen hem voorin te neemen; en nam de Laster zo looslyk den fehyn van waarheid aan, dar zy zelve tot zynen ondergang belloot. Alimek vondt zich anderwerf in de noodzaakelykheid om zich van zyn Ring tc bedienen , om dit nieuw en hoogstdreigend gevaar te ontkomen. Alimek verliet Golconda, vol verontwaardiging over de mishandeling hem aangedaan , en vol van hartzeer, op de ondervinding dat al zyn hoop in ydclen rook verdweenen was, en het Geluk, 't welk hy zich hadt voorgefteld in 't einde gevonden te hebben , op een lugtbel uitliep. Hy doorzwierf andere deelen van Afia, zonder te weeten waar hy zich zou nederzetten. In 't einde befloot hy China te gaan bezoeken. Op zekeren dag, botvierende aan zyne droefgeestige mymeringen , in een der afgeiegenlte oorden des Lands, hoorde hy op één oogenblik de welluidendfte Speeltuigen, gepaard met verrukkende Mènfchenftemmeh. Hy haastte zich na de plek gronds , vanwaar hy zich verbeeldde dit verrukkend maatgeluid te hooren: hy vondt 'er eene welgebouwde Boerenwooning , by welke een aantal der Landjeugd van beiderlei Sexe zich vermaakte met vrolyke dansfen , op 't geblaas van een Boerenfpeeltuig, gemen-  OF DE GELUKSBEJAAGING. 591 mengeld met Menïchenftemmen ; eene verlustiging, die uit Eet hart der Genieteren voortkwam, en 't zelve raakte. Alimek, verbaasd dat hyeene Vrolykheid, zo opregt en ongemaakt, afgelchilderd zag op aller gelaad, ontdekte een oud Man, wiens vrolyke opflag van t oog hem o-elukzaligheid fcheen aan te kondigen. De jaaren lcheenen de kragt zyner Zielsvermogens , noch die zyns Lu chaams, verminderd te hebben: hy aanfchouwde dit tooneel van jeugdige vrolykheid met oogen vol genoegen. Alimek vróeg den Grysaart, welke de oorfprong was van deeze Feestvrolykheid. „ Niets buitengewoons, antwoordde de oude Man ; „ op de Dagen van Rust llyten „ wy de uuren, naa onze Hulde toegebragt te hebben „ aan den Befchermgod onzer Velden, in onfchuldige Vro- „ lykheid." „ Gy geniet dan," voegde hem alimek toe', „ eene gereede voldoening voor de moèilykheden, welke gy op andere dagen uws elendigen leevens ondergaan ,, moet?" De Grysaart antwoordde hem glimplachen- de: „ Ik heb reeds zeventig jaaren van dat leeven geflee„ ten, en kan nier zeggen dat het elendig is. Ik weet, ,, dat gy, groote lieden , denkt dat niets u gelukkig kan ' maaken dan Goud of Zilver. Rykdom en Edelgefteen„ ten fchitteren hier niet; en nogthans zyn wy, Land„ lieden , wanneer wy in uwe Steden komen, daar de „ woeling en angstvallige zorgen befchouwen , op elks „ gelaad gefchilderd, veeleer gereed om u te beklaagen dan te benyden. Rust was nimmer voor u beftemd ; „ Eerzugt, of Gelddorst, verftoort dezelve op elk oogen„ blik ; en waar geen Rust is kan geene Gelukzaligheid „ weezen. Wy zyn zo ryk niet als gy; Goud en Zilver „ zyn by ons bykans onbekend: maar vergelyk deeze „ ingebeelde zegeningen met onze kudden Vee, met onze , Velden , die in alle onze behoeften voorzien, en gy „ zult duidelyk begrypen, dat het in ons vermogen is „ wel te vrede en gelukkig te weezen." Alimek , verbaasd over deeze gevoelens , (die geheel nieuw waren voor zynen geest) verlangde te weeten, hoe het mogelyk ware, onder den last van vermoeienis en armoede,°dat Geluk te genieten , 't welk hy te vergeefsch, te midden van den overvloed, gezogt had, en voegde den Grysaart te gemoete: „ Ik kan niet begrypen, hoe het „ mogelyk is, dat Menfchen zich gelukkig noemen, „ die zich fteeds gedwongen vinden te arbeiden, en ver„ moeienis by vermoeienis te verduuren !" Tt 4 „ Ar-  £9* ALIMEK i „ Arbeid," antwoordde de oude Man, „ arbeid moge 9, aan iemand, gewoon in ledigheid zyne dagen door te l, brengen, een last lchvnen ; maar voor ons is dezelve ,, eene hartfterking. Myne ongelukkigfte leevensuuren „ zyn die geweest, waarin ik genoodzaakt was mynen „ gewoonen arbeid te ftaaken, en zonder bezigheid wee " ,te k]yy,nen- De Vd fcheen aIs dan met eene onverbeeldlyke traagheid voort te kruipen. Wanneer ik i, my onledig vmd in het verrigten myner gcwoone be„ zigheden , en die zo zeer met myne neigingen ftroo3, ken , overvalt my, als 't ware, de avond." „ Maar de onophoudelyke vermoeienis," zeide alimek, " w, ke,Sv m°et ondergaan, is nog zwaarder en ondraag- „ ïyker. „ Vermoeienis", fprak de Grysaart, „ is „ nooit zwaar of ondraagelyk dan voor den Slaaf, die „ gedwongen arbeidt, zonder in ftaat te zyn om rust „ te neemen als de Natuur die verpoozing eischt. Zo „ beftaat het met ons niet. Wanneer ik vermoeienis be,* gin te voelen, rust ik zo lang als my noodig is tot herftel myner kragten. En, dewyl ik zorg draag dezelve s, nooit uit te putten door bovenmaatigeh arbeid , vind „ ik in den arbeid alleen eene aangenaame bezigheid, „ die, door my onledig te houden, alle droefgeestige „ gedagten van my verbant. Het lichaam , daarenbo„ yen , meer en meer een fterken ftaat van gezondheid „ bekomende , zyn wy niet ouderheevig aan die kwaa „ len, over welke Lediggangers onophoudelyk klaagen „ De gezonde maaltyd, de geruste flaap, naa den arbeid' " i "4 ^ 20/eel aangenaamheids, zelfs onder den „ arbeid, datfwy by vervroeging, de gelukzaligheid, wel„ ke deeze ons biedt, genieten. Gy grooten en aanzien„ lykengy kent niets van dit alles. Ik maak "eene „voore in myn land, of dezelve haalt my voor den " §eef,deu™lyke dagen van den Oogsttyd, en uit dit „ denkbeeld ontleen ik het grootfte vermaak " „ Doch, hervatte alimek, „ de voordeden, welke " Eiaa[,Van ttekt' zy"' eSter' zeer £erin^ «1« gy ze " ïrhgff Y i°et h genot 'l weIk de Kykdonnnen ver! " lcrllarfe": ,ü,ie nooit vermoeijen, nooit verveelen " _ », Myne Velden," hernam dc oude Man, „ myne Velden " Z Ay"e Kudd,en z>'n genoegzaam om alle myne be" „?r u e," ^erIangcns te vervullen. Wat kan ik meer " £ veel * e tV«d ben' Het Geluk beftaVnig „ in veel .te bezitten, maar m de..weetenfchap om te ■>■> ge-  OF DE GELUKSBEJAAGING» 593 gebruiken , en in vrede te genieten , wat vlytbetoon „ en 't goed geluk kan verfchaffen, en daar mede te vrede te weezen. Gy, ö Vreemdeling! die te midden „ van den overvloed uwe dagen flyt, gy zyt veel armer „ dan ik ben; om dat uwe Begeerten uwe Bezittingen „ te boven gaan. Gereed en gemaklyk worden de be„ boetten der Natuure vervuld. Gy, integendeel, hebt s, een duizend behoeften , welke ik nimmer kende, en „ waaromtrent ik my nooit bekommerde. De onmogc- lykheiu om uwer grilligheden genoegdoening te ver„ i'chaffen is voor u een fteeds fpringende welbron van „ teonvredenheid. Drie dingen, (en gy moogt een „ oud Man gelooven, die onderweezen is door eene lang3, duurige ondervinding, en die de woelingen in de Steden „ zo wel gezien heeft als de ftilte en rust des Lands} ,, drie dingen zyn alleen tot Geluksbevordering noodig: „ te weeten gerustheid, bezigheid en ftandvastigheid. „ Leer de gerustheid en bedaardheid des gemoeds be„ waaren , door uit uwe ziel te verbannen allen gevoel „ van haat of tweedragt; bedwing de ongeltuime driften; „ draag met ftandvastigheid, en kloekmoedig, de onhei„ len , welke noodwendig den Mensch ten deele vallen. „ Bedenk eenige bezigheden, die u van werkloosheid te „ rugge houden, en de doodlyke verveeling, welke deeze „ altoos vergezelt. Leer met wysheid genieten de Ze„ geningen, welke de Hemel , in meerdere of mindere „ maate, u toereikt; en, indien gy eenmaal kunt leeren met „ deeze vergenoegd te woezen, «uit gy gewis gelukkig „ zyn." Alimek , verbaasd zo veel gezond verftands by deezen ouden Landman aan te treffen, voelde zich diep getroffen door dit laatfte gedeelte zyner reden. Hy nam zvn affcheid, en als hy, voortwandelende, herdagt aan de gedaane voorftellen, begon zyn hart meer en meer fmaak' te vinden in de Lesfen, hem door den Landman gegeeven. • Weezenlyk, dus waren de overpeinzingen zyns harten , die Gelukzaligheid, welke ik nu, zo lang, met zo veel zorgs en kommers, gezogt heb, is, naa dit alles, te zoeken in het Landleeven, waar toe ik oorfpronglyk Was opgevoed. Zints ik myn geboortegrond verliet, heeft alles, wat ik gedaan heb, my verder en verder verwyderd van het voorwerp myner wenfehen. Helaas! het Geheim, 't geen ik in de Spelonk vond , dat onwaardeerbaar Geheim, zo als ik het fchatte, is voor my een heib Tt 5 loos  594 alimek , loos gefchenk geweest. Hoe meer ik het indenk, hoe meer dc des overtuigd worde. In de daad, welke voordeden heb ik daar van getrokken? Vermoeid van herwaards en derwaards te zwerven, heb ik alleen de treurige kundigheid opgedaan van de ihoodheid der Menfchen, overal dezelfde , en alleen verfcheiden door uitfpoorige grilligheden. Walgende van derzelver fmaaklooze vermaaken , welke my nimmer één oogenblik weezenlyke voldoening gefchonken, maar bykans ten grave gebragt hebben, zag ik dc Wurgkoorde my voorgehouden, als de eenige belooning van alle die kommervolle dagen, welke de vrugt waren van myne Eerzugt. Bedroogen door eene Vrouwe, die my fcheen te beminnen, en myne hoope te ftreelcn, ben ik thans, niet weetende werwaards myne fchreden heen te wenden, voor myzelven in 't vervolg van tyd ondraagelyk geworden. Ach ! hoe veel gelukkiger zou ik geweest zyn, was ik in myn Geboorte-, land gebleeven, met myne vrolyke onfchuld van zeden. — De Spyze, welke ik daar nuttigde, was met minder kunst gereed gemaakt; doch honger deed dezelve heerlyk linaaken. Myne Kleederen waren eenvoudig; maar dekten my tegen de ongemakken des wcders.' Myne Hut was armoedig; doch myn flaap werd noeit door ont- rustende droomen afgebrooken. De zorg voor myne Kudde , of de bearbeiding des Velds, hieldt my den ge* beelen dag onledig. — Ach ! de goede oude Man, dien "de Hemel zeker befchikte om my van myne dwaaling te ru"' te brengen, heeft gelyk.- Zyne ftem is de ftem der Wysheid, die my roept om den rechten weg te betreeden; en, naa dat ik dien wederge vonden heb, moet ik denzelven bewandelen. Twee nagten fleet alimek in dusdanige overleggingen. Des morgens rees hy vroegtydig op, met het vast bepaald voornecmen om zich tot den ouden Man te vervoegen , en diens toeftemming te vraagen om vervolgens by hem zyne dagen te flyten : op dat hy die Gelukzaligheid in't einde mogt vinden, welke hy, zoekende, langs hoe meer ontvlooden was. De Grysaart voegde hem met een bevalligen glimplach toe: „ Ik verheug my te zien, dat de eenvou„ digheid en onfchuld onzer Leevenswyze u zo begee„ renswaardig voorkomen. Gy dagt zo niet toen ik u zeer „ onlangs fprak. Wy hebben ons egter niet te verbeel„ den, dat 'er geene andere Leevenswyze is, om geluk- n kig  OF DE GELUKSBEJAAG1NG. 595 ki- te zyn, dan liet Landleeven. Zelfs te midden van „ deödrukke woelingen des Stadieevens, kunt gy gelukkig weezen, indien gy de kunst verftaat om fteeds de ,, bedaardheid der ziele te bewaaren, de zegeningen des ,, leevens te genieten , door de woelingen der onrustige begeerlykheden te bedwingen , ledigheid te fchuwen, „ en u wyslyk en nuttig bezig te houden. Niets meer „ wordt 'er toe vereischt." . Dit is mogelyk," antwoordde alimek; „ maar ik vind het zeer bczwaarlyk voor my, die Leevcnsgelukzaligheid te verwerven, welke zo blykbaar by u huisvest : " daarenboven ben ik geen vreemdeling in het Landlee- " ven>" Hierop verhaalde hy den Grysaart zyne afkomst, zyne ontmoeting in de Spelonk , en alles wat zints dezelve gebeurd was. Hy boodt den ouden Man de Beurs en den Ring aan; zeggende: „ Ik geef ze u ten „ gefchenke, indien gy my flegts wilt toelaaten myne „ volgende leevcnsdagen bv u te flyten." „ Ik aan- „ vaard," fprak de Gryze Vader, „ uwe Gift, niet om 'er , «ebruik van te maaken; (de Hemel bewaare my voor » zulke heillooze gedagten!) maar enkel om ze voor u te ' bewaaren, in gevalle de tyd, ongelukkig, mogt komen, „ wanneer de eenvoudigheid en fpaarzaamheid onzer Lee„ venswyze u mogt doen wenfchen ze weder te nee„ men. Hoe verftandig ook het befluit moge weezen, , 't welk gy genomen hebt, het komt my te fchielyk ' en te verhaast voor. Gy zoudt u, wanneer het te „ laat is , des kunnen beklaagen. Gy zult, derhalven , de proeve mogen neemen van onze Leevenswyze , zo „ lang het u behaagt. Gy hebt vryheid onder ons te „ verblyven; en, indien onze Leevenswyze u niet be, valt, wil ik het, op geenerlei wyze, buiten uwe magt Hellen , uwe Giften te herneemen, en uit ons midden „ te vertrekken als het u behaagt." Alimek , gelukkig door de ontvangene toeftemming, yerwisfelde de ydele denkbeelden, die hem zo langen tyd gefolterd hadden , voor Arbeidzaamheid , Spaarzaamheid , en Weltevredenheid. Welhaast fmaakte hy dat zuiver genoegen, die volkomene Zielsvoldoening, welke hy te vooren niet kende. Eenigen tyd verliep 'er in 't genot van het befluit door hem genomen. De belooning zyner gedaane keuze telken dage ondervindende, was hy bedagt om zyn Leevensgeluk 'te voltooijen, en zich, voor altoos, in dien zaligen oord neder te zetten. De braave Land- be-  59<5 ALIMEK, OF DE GELTJKSBEJAAGING. bewooner hadt eene Dogter, zo fchoon als deugdzaam Alimek, denkende dat hy eene gcnoe^aame «roeye van wysheid gegeeven hadt, oordeelde §a?Tï haar ter Vrouwe mogt vraagen, zonder vreezef voor vveiS ring yan haaren Vader te moeten dugten. Maade halt gemelde kende de onbeftendigheid* van het rdensehTk hart; hy wantrouwde , in den beginne dat v n ff™¥ en bewerrlp Hot Aa tj,.^a , ul-&'uut--> aac van alimek, gft ™s >" zy" tegenwoordige,, ftaït ™n «eln ?e niemand, door delelven e Seniel™ raaven' dat zeldzaam, of nooit, te vinden is. w'lar het DE VERAKDEKIftG : OF np ''" . DE SLAAF MEESTEtt GEWOBDEN. (Naar hel Fransch.) »» Y\7elk een elendig Schepzel hen ;ir <- i „ W ügli, een jonge mSL Lrto' ^rak „ van Heeren moet geho0r«Snf 'iSenVf ^ inc"igte „ fcheidene Zielen en Lichaamen"hadt Jl - % "2* °nder„ genoegzaam vveezen , om Z de Dienften M be2WMrIyk „ roepen worde, te volbrengen' A Vf ' Vaartoe ik „ gy my geen Uil gefchaapen; 'ik zou dan ïn u hebt „ den vermolzemden booms mine T«hii ee"S ou' „ fpyS op myn gemak geëeten ^ebb^ zLf Tten ' myna „ eens Meesters af te wanten De fha'r v t vs™»'ng „ die, waar voor de Mensch' oo7rJn.fi. r , Vayheid is zeker „ voering van Heeren e?l ? ? f116^'55 de 5n" „zen dan eene handelwyze ft^dS me H n 'nders wee' „ Geen Mensch op den A.Hh„J«m i e- NaU!ur- Neen! 1 een ander dienstbaar^ om fl at e * r ^ °m fteed* „ richte Maatfchappy/„,<,""£L"v^ l' ^ 6e"e welinSe„ byftand bieden f de fcia" /ïendi f?™y h'i'X"™ fi «ntneosch „ ce gezonde den Kreupelen Sta^S" g „ h0«  de verandering. 59? „ homstr's Paradys op Aarde brengen ; thans is de Aarde dè Hel zelve !" In deezer voege liet zich ardassan ugli hooren, toen hy , naa het doen van zwaaren arbeid , Hagen van een zyner Meesters gekreegen hadt. Eenige jaaren laater werd deeze ardassan ugli Basfa van Drie Paardenftaarten ,• hy vondt een ruim beftaan. Met deezen lotwisfel van Leevensftand veranderden zyne denkbeelden in zo verre , dat hy, alle voorige indrukken van regtmaatigheid vergeetende, geloofde , dat alle Menfchen , uitgenomen de Groo* te Turk en de Groot Vifir , gefchaapen waren om hem ten. diende te ftaan, en alle Vrouwen om de Voorwerpen te weezen ter boetinge van zynen Wellust. edelmoedig vriendschapsbetoon. (Eene waare Gefchiedenis.) Acht dagen vóór dat (in den Jaare MDCCLXXXIV,) tePort a Prince, op het Èiland St. Domingo, een deerlyke Brand uitborst , hadt de Heer robertot de lartk,ue, Thefaurier dier Volkplantinge , een Pakhuis vol Koopwaaren verkogt aan zyn Vriend den Heer giraud , voor de lom van 180,000 Livres. Wegens de betaaling- deezer fomme was men overeengekomen, dat onmiddelyk 60,000 Livres zouden worden gefchooten; doch dat het oveiige in drie jaaren tyds zou worden afbetaald. De Koopbrief was opgemaakt, en de Heer giraud deed de eerfte betaaling van 60,000 Livres, De Kooper en Verkooper waren aanfchouwers van den varwoestenden verder en verder voortflaaiiden Brand. De eerstgemelde , dit ziende, beklaagde zyn lot, onder de fterkfte betuigingen, dat hy, dit Pakhuis verbrandende, een geheel bedorven en verlooren Man was. De Verkooper voerde hem op een bedaarden toon te gemoete: „ Wees gerust, myn waarde „ Vriend ! gy hebt een talryk Gezin , uw welvaard gaat my „ diep ter harten. Toen ik dit Pakhuis met Goederen aan u „ verkogt, liet ik de voorwaarden aan u over. Gy oordeelde „ een goeden Koop te doen, en mogt dit met rede verwagten.— „ Maar dit ongeval is eene gebeurtenis , welke niemand van „ ons beiden kon voorzien, en zeker uwe zaaken in de uiterfte „ verlegenheid moet brengen. Ik zou het nooit my zel- ven kunnen vergeeven , als ik een yverig Vader van een tal„ ryk Huisgezin, die daarenboven myn Vriend is , in ongele„ genheid liet. — Indien het Pakhuis kan behouden blyven, „ blyft de Koop gellooten, en des te beter voor u; indien „ niet, ik zal de fchade draagen!" Wet-  fr'' EDELMOEDIG VRIENDfCHAPSBETOON. Weinige oogenblikken daar naa bereikte de Brand het Pakhuisen werd hetzelve geheel en al k, de asfche gelegtf. Tolgenden daags, 's morgens ten zeven uuren, zondt de Heer nn lartigue de betaalde do.oco Livres aan zyn Vriend, en de Koop werd vernietigd. ' ZEDELYKli BEDENKING':**. ' T4 °j men|5vuid's zy" de woelingen en onrustige bewegingen XT- der Menfchen en hoe ydel zyn vaak hunne poogingen veele fchoone zaken worden hier door vaak be- finS ™ele güede Po°sinSen tegengehouden en ver- Hindert. —- Men vind Menfchen die altyd moeten woelen, !"ni i ? D00'- jftS naar den zingaat — die al£yJ in beweging zynj, en t nooit beter naar den zin gaat , dan wanneer zv anderen mogen berispen, veragten en vervolgen die de netde des naasten nimmer uitoefenen, of begeeren uit te oefenen dan alleen wanneer zy aan de onderliggende partv zvndan begeeren zy alleen dat ze aan hun op de ftriktde wyze worde uitgeoefend. Dan, mag men iets vorderen van zy- nen Evenmensch , dat men aan hem zeiven niet betoonen wil ? lk mynen naasten vervolgen, daar ik het hem voor de onyergeerlykUe, de ('noodde, misdaad aanreken, wannaer ik door hem vervolgd 0f beledigd worde ? „ Men moet altyd anderen eveneens behandelen als men van hun wenscht behandeld te Worden.' Men verrigt iets groots, wanneer men zynen wanden weldoet , wanneer men hem zegent , die ons vloekt Is men ooit vervolgd, beledigd of geweld aangedaan, indien men wegens zo eene behandeling wil wraak neemen, dan begaat men dezelfde misdadige bedryven, welke men in anderen zo fterk heeft veroordeeld. Een edelmoedig man, een waar twisten , zal zich zorgvuldig wagten, dat hy nimmer wegens zulke verkeerdheden of hatelyke misdryven kan befchul. digd worden. „ Men fpiegelt zich zagt, wanneer men zich aan anderen ipiegelt. —- Hy , die de fouten in eenen anderen ziet, kan zien zeiven best hoeden, om niet tot de eigen gebreken te vervallen._ Zo handelt elk verftandig en voorzigtig man en die leert uit de daden van anderen wysheid en voorzigtigheid; voor. rilt™Y UU dezelvf zy"e eiëe,,e misdagen en fouten verbe. teren. Mee zo te handelen bewerkt men zyn eige rust, en bevestigt zyn geluk op een vasten en onbeweeglyken grond. Dan flfj,! f VW Yandaan' dat mea> «ver 't algemeen, uit de misïiagen van anderen zyne eigen gebreken leert verbeteren, en op zyne hoede zyn om tot nieuwe misdryven te vervallen. Men  ZEDELYKE BEDEKKINCFW. 590 Men ziet fchielyk de fouten van zynen evenmensen , terwyl men de zyne over het hoofd ziet. De gfioottte bedspin- gen ondergaat vaak onze evenmensch van ons , en wy kunnen veelal niet verdragen , dat ons zeiven een enkel gebrek worde voor, en onder 'toog, gehouden. Hiervan daan komt het, dat de menfchen over 't algemeen zoo bezwaarlyk te verbeteren zyn. Men is te weinig vatbaar voor overtuigende reden, en veel te veel ingenomen met zichzelven , om naar anderen te willen luisteren , wanneer men door dezelve berispt wordt. Hier by komt dat ver de meeste menfchen van zichzelven te hooge gedagten , en veel te laage van hunnen evenmensch, koesteren. Hy, die zich waant verheven te zyn boven anderen , meent meer volmaaktheden te bezitten, dan die hy beneden zich fchat, en kan hierom niet verdragen , dat iemand zyne bedryven zou laken, of hem misdagen aantygen, boven welke hy waant verheven te zyn. Dusdanig eene handelwys houden de meeste menfchen , en deze is ook de reden, dat men in de zamenleving zo veele onverbeterde misdagen ziet bedryven , en geftadige klagten hooren moet , dat 'er zo veele verkeerdheden onder de menfchen plaats grypen, en aanhoudend blyven voortduuren. Des menfchen Leren is zo veel als eene Rol, welke aan een ieder word uitgedeeld, om op het groote Wereldtooneel gefpeeld te worden. Gelukkig hy, die zyne Rol wel weet te fpeelen; want zulk een heeft en de toejuiching van hun die zien fpeelen, en tevens, dat wel het aüervoornaamtle nog is, hy beantwoord aan de beftemming van Hem , door wien hy zyne Rol ontvangen heeft. Dan hoe ongelukkig zyn zy, welkè hunne Rollen verkeerd fpeelen deze worden aangeduic door de aanfehouwers, en het ftrekt hun tot fchande, eene goede Rol op het Tooneel ontvangen te hebben. Wie zynen evenmensch kwalyk behandelt is een overtreeder van het Gebod : „ Gy zult uwen naasten liefhebben als u „ zeiven." — Maar wie hem kwalyk behandelt, en vervolgt, van wien hy weldaden ontvangen heeft, die zondigt tweemaal ; zyne misdaad is onverlchoonlyk, en hy is niet waardig een lid eener geregelde Maatfchappy te zyn. Hoe dwaas handelen veele menfchen , wanneer zy by alle gelegenheden onder hunne Natuurgenooten willen uitfehitteren, en met hunne daden pronken : men moet ongevoelig, en nooit met dwang, iemands goedkeuring over onze daden zien te winnen. Als men met opzet altyd de menfchen tot zyne eigen bedryven wil bepalen , dan is 't omtrent zo veel als of men hen, van zyne beste daden onverfchillig makende, een walg doet krygen. Al wat gedwongen en geforceerd ge- fchied, gaat buiten het natuurlyke, en wat daar buiten gaat, eti 'er niet mede overeenkomt, verliest al zyne fchoonheid, fchoon anders, eenvouwig en zonder toeftel bedreven, ieders verwon  6oo ZEDELYKE BEDEEXINGEK. wondering zoude opwekken, de aandagt van elk tot zich trekken, en den lof en de goedkeuring van al de wereld verdienen. Veele menfchen raeenen nochthans dat men op hen niec letten zoude, als ze niet geduurig van zichzelven fpraken , van hunne bedryven, of het geen hun aangaat. Veele men- lenen kunnen zo niet ergens verfchynen , of dit is hun eerlte werk , dat zy zich tragten meester te maken van het discours , en de aandagt van 't ganfche gezelfchap op hen of hunne bedryven te bepalen. Wanneer zy dit kunnen te weeg brengen, dan is t met alle anderen afgedaan, en elks aandagt word willens of onwillens alleen op hen, en by hunne handel- wyzen, bepaald. Hierin kunnen zy wel eens of twee- malen flagen Dan, gebeurt dit meer ofte dikwyls, zy wor* den gefchuwd , en men vermyd over 't algemeen derzelver byeenkomften, om dat zy veeleer aangemerkt worden als zulke die verveelen, dan als die vermaak en genoegen aanbrengen. Zal ons de toejuiching van eenen dwaas eer aandoen < ofz?I de veragting van hem, die geen verftand heeft, ons benadeelen? Noch de lof oer dwazen zal ons verheffen, noch de verachting der zotten verlagen. Bedroeft u dan niet. gy edele Zielen! fchoon gy ook de goedkeuring eener menigte dwazen mogte derven, uwe eer zal daarby niets lyden , of uw perioon daardoor eenig nadeel aangebragt worden. Wanneer -v recht doet, en goede daden verrigc, denkt dat gy die nttt doen moet, om daar door eer by de menfchen in te leggen; maar dac gy die alleen moet verrigt_n, om dat zy recht, om dat zy goed zyn. Al wie uit dusdanige gronden wérkt, bekreunt zich de verachting of den lof der dwazen weinig. Wanneer de wyzen en deugdzamen ons gebreken openbaren en onder het oog brengen, dan behooren wy ons nimmer daar over te onvrede te houden, maar hunne vermaningen in dank aan te nemen , en onze fouten te verbeteren. Al wie liet tegendeel doet en zyn nekke verhart, die is zeer onge. fchikt om verbeterd te worden : maar blyft altyd flect en betoont zich een dwaas te zyn. 6 ' £. V. n. G,  zedelyke bedenkingen. {Jol zedelyke bedenkingen. Waar voor is de verftandige, de wyze , met verftand efl. wysheid befchonken; waar voor anders, dan op dat hy met die edele ga.cn de gemoederen der onkundigen verlichten zoude? even op die'zélfde wyze, als den ryken overvloedige fchatten, zyn aanbetrouwd , om daarmede zynen behoeftigen Evenmensch te ónderfteuiien, en in zyfie noodlydende armoectë te verligten. God deelt zyne^gaven uit naar zyn welbehagen; fchenkt den eenen meerdeïe; dan den anderen , ieder deelt tog in zyne ongehouden goedheid meer of minder. —— Dan met geen ander oogmerk gefchied deze onderfcheiding , dan alleen daar toe, op dat de miüst bedeelde van den genen die meer bezit zoude worden medegedeeld. Wie der¬ halven wysheid en verftand bezit, dat hy dan zyne talenten, van den goéden Gever hem gefchonken , niet in de aarde be. grave; maar met winfte aanlegge , op dat hy door zynen Heer niet befchuldigd worde van luiheid en nalatigheid. Dac een ieder dan van zyne ontvangen weldaden mededeele aan den beho.efiigen , en hem in alle gevallen met zyn verftand en wysheid vóórlichte, hem te regt brenge van zyne dwalingen , en leere, de voeten te zetten op het pad der waarheid, om dat pad ie bewandelen, zonder wederom van hetzelve af te dwalen. Den Dwaas is het veeltyds eigen, trotsch en hovaardig te zyn. Opgeblazen hoogmoed is zeer eigen aan de onkunde. Waar komt'dit van daan? —— Gewis uit gebrek van zelfkennis,- want hy, die zichzelven regt heeft leeren kennen , >al zich wel wagten om trotsch en hoogmoedig te zyn, om dat de zelfkennis;hem moet vernederen. Deze leert hem tog, dat hy niets 'bezit, en dat de uitgebreidfte Kennis der menfchen nog biind- en dwaasheid is. De fchranderfte WyS- geer moet daaróm geduurig uitroepen: „ Hoe veel is 'er, dat wy niet wetenj" Dan,'wat zal men zeggen van hun, die, onder de menfchen boven anderen met verftandsgaven be* fchonken zynde , daar op ondraaglyk trotsch en hoogmoedig zyn? Hy, die trotsch is om dat hy wat meer weet dan een ander, verduistert daar door al den luister van zyn verftand ; men veragt zo wel de trotschheid in den hoogmoedigen en opgeblazen kundigen verwaanden mensch , als in den trotfchen weetniet. Hy alleen fchittert, die eene gepaste nederigheid betoont by zyne Wetenfchappen. De wyze zal nooit om lof bedelen, en zelfs zal 't hein walgen wanneer men hem in zyn aaugezigt pryst ; maar de dwaas en trotsaart heeft niets Iie~ ver dan op deze wyze geprezen te worden. Zo wie dan . met wysheid, met verftandsgaven en met ryldommen, met meng. 1795. no. 15. V v fchat-  ÓQt 2IDELYKE BEDENKINGEK. fchatten ,boven zynen evenmensch befchonken zynde, daar op zich verhovaardigt, die handelt met al zyn verftand als een dwaas, en maakt zichzelven by mindere verftandeh zelf befpottelyk, en de ryke trptsaart is een onverdragelyk meubel in de zamenleving; zich verhovaardigende op iets, dat hein geen den minften luister byzet. Ja zelfs, dat alles, wat deze kunnen mededeelen , van elders ontleend is. Al wie pronkt met zyne rykdommen is niet ongelyk aan de Kraai van Fedrus, welke zich opfchikte met Paauwe• Vederen, die hy geyonden had, en daar op geweldig trotsch en hoogmoedig was. Waar fchittert des Scheppers Groqtheid meer in door , in liet verbazend groote, dac men in de Schepping ontdekt, dan in hec onnagaanbaar kleine? Wie zal deze Vraag beflis- fen? ■ Ik antwoorde: overal waar ik gefchapen Wezens ontdek — ontdek ik Almagt oneindig Vermogen. Zo wel in het kleine als in het groote fchittert een oneindig Vermogen eene eeuwige kragt, uit af. Het eene verkon¬ digt zyne Eer , en hec ander zyner haiiden Werk. Hec kleinfte, het geringfte , Stofdeeltje vordert dezelfde A'magt om uit hec rjiet getrokken te worden , als het allergrootftê gevaarte dat men in de ganfche gefchapenheid ontdekt en het groote kost den Almagtigen geen meer moeite,dan hec kleinfte, hec allergering fte. Zoude het niet een bewys van laatdunkenheid zyn , zich ce vermeten voor alles gefchikt en bekwaam te wezen ? Hy , die zichzelven te veel laac voorftaan, is een dwaas, en veelal een onbekwaam mensch om iets goeds te Kunnen waarnemen. Zy, die breekebeenen zyn vermeten zich doorgaans alles te verftaan, alles ce kunnen, Dan 'by, die verftandig handelt, weet zeer wel, en begrypt de oninogelykheid, dac één mensch gefchikc zou wezen voor alles ——■ de verftandige man handele wyslyk, en houd zich in dat vak alleen op , tot welk hy berekend , waar voor }iy beftemd is, en de verftandige man flaagc doorgaans zeer gelukkig , om dac hy juist zynen kring niet te buiten gaat , binnen welken hy beftemd is zich te bewegen. |ly zal, noch wil, alles ondernemen, maar beproeft zyne kragten, en , als hy bevind dat dezelve gefchikt zyn tot de aanvaarding van iets, dan zal men hem gereed vinden; en tevens ook voor deszelfs waarneming gefchikt. Maar zal hec ook mogelyk zyn, dac hy, welke zich cot alles in ftaat vind, in een eenig ding flage ? waarlyk alle jammerhartige Marcelaars zyn doorgaans zulke groocdenkende ondernemers. — 's Menfchen vermogens zyn veel te bekrompen, te zwak, en veelal te zeer bepaald en beperkc, dan dac zyne vermogens, binnen zulke enge kringen befloten, zouden gefchikt kunnen zyn, om zo veel ce beproeven, en in zyne ondernemingen gelukkig re flag-en. — Daarenboven is ieder mensch als tot een zeker iecs gefchikt, en  ÏEDELYKE EEDENKINOEW. 605 ea indien men hem daar buiten tot iets anders bepaalt, dan flaagt hy ook (legt, fchoon hy 'er zich anders met de borsc ook op moge toeleggen. Dus ziet men dat zommige met 's menfchen aart en natuur inftemmen, met de gelteldheid van geest en vatbaarheid overeenkomen andere daarentegen met ?s menfchen natuurgefteldheid ten eenemaal ftryden. Wil men dan vrugt trekken van de handelwys zyns Evenmenschs, men moet vooraf zyne bekwaamheden overwegen, en tevens over. wegen zyne gefchiktheid. Dit zelfde behoort ook ieder mensch voor zichzelven te doen, ten einde hy te vooren zich be? proeve, of hy ook gefchiktheid hebbe tot het bekleeden van dien post, waarvoor hy zichzelven fchikt, ofwel door anderen gefchikt wordt. Waar komt het by ons voornamelyk op aan, om als nuttige Leden eener Maatfchappy bevonden te worden ? Daar het voornamelyk op aankomt, dunkt my, is de bekwaamheid, de begaafdheid en het welwillen. Veele menfchen verwaarloozen zichzelven niet weinig met niet te willen wat zy kunnen, 't zy door vadzigheid, of door zich te laten wegliepen door de aanlokzelen van vermaak , of door de aanlokzelen en be? geerlykheden der wereld. ■ Beproef u, ó mensch ! onder* Eoek u zeiven nauwkeurig, waar uwe neigingen zich naar heen ftrekken, en, fchoon men van u ook meende goede gedagten te moeten vormen, zo gy, u zei ven onderzogt hebbende, moge bevinden ligcer te wegen dan anderen u fchatten, zyt cordaat genoeg, om u zeiven zo voor te dragen, als gy u bevind en waarlyk zyt. Wanneer wy ons zeiven onderzoeken, dan behooren wy alle eigenliefde aan eene zyde te zetten. Wy moeten dan gene party trekken, maar ten eenemaal onzydig wezen: dan weinigen zyn onpartydig genoeg , om over zichzelven zo rechtmatig te vonnislèn als dat behoort , en alles op te halen, en regt te wikken, te wegen, gelyk zy moesten: maar veeleer gebruiken de meesten te veel infehikkelykheid omtrent zichzelven , om zo over zich te oordeelen, als andere onzydigen dat doen. Als ieder mensch handelde, zo als zyn pligt van hem vordert , dat hy namelyk niets verkoor voor zichzelven, dan 't geen niet boven zyne kragten ging, hoe veele zaken zouden 'er niet beter gaan en behandeld worden. Dan nu vat men veelal maar aan , wat voorkomt, en men onderzoekt niet eens, of onze kragten niet zullen bezwyken onder het gewigt van den last, dien wy op onze fchouders nemen. Hy', die veel van zichzelven fpreekt, geraakt welhaast verdagt, hy moge zich zo nederig aanftellen als hy wil; hy ge» raakt zeer fchielyk verdagt van heimelyken hoogmoed, welken hy onder 't kleed van nederigheid —— van zedigheid, zoekt :.! Vys ge der) 82 - .—— Aanmerkingen > van voltaire hier over. 402 s Onweersvogels, de Bruine, vair Xx 5 tlie M. /Xfaaltyien. (Byzonderheden van verfcheide Volken op hunne) , 407 Maatigheid, aangepreezen , als onmiddelyk (trekkende tot ons eigen welzyn , 126. Onder welke Zinnebeelden by de Egyptenaaren vertoond, 128. Welke Menfchen verkeerd zich maatig waanen , 131Daadlyk betoon deezer Deugd. 13-1 Mammouth, het beftaan deezes Diers zeer twyfeiagtig, 56. Over de Beenderen en Tanden daar aan toegefchreeven. ald Mansfield, (Lord) zyne Afkomsc, 24. Opvoeding en vordering in Geleerdheid, ald. Zeer bemind en gezogc; een Vriend van pope, 25. Steekt in de Pleitzaal uit, ald. Zyne Egtverbintenis, 26. Vorderingen in Staatsbedieningen, ald. Zyns bekwaamheid in de Tleitzaal, ald. Een voorfpraak van Verdraagzaamheid er. Godsdienst vryheid, 27. Voor ■ beeld hier van , ten opzigte van een Roomsch Vries Ier, ald. Van de Disfenters 28. Zyn Gefprek te dier ge legenheid, ald. Hoe algemeer zyn Uitfpraak gevolgd werd1 30. Wat men in hem te be lispen vondt, 61, 62. Word Canfelier van de Exchequer en tot Graaf van Mansfieli verheven, 63* Legt het Amp van Lord Opperregter neder 64. Zyn Dood, ald. Verge lyking tusfehen de Welfpree kenheid van Lord mansheli en die des Graaven van chat ham. 6 iflAKK, (De la) Verflag weger  BLADWYZER. die voorkomen , en Capt, cook dezelve aantrof, 14. De Witte, waar men die vindt, 15. De Blaauwe, waar in van de voorgaande onderfcheiden, 16. Waar deeze voorkomen , 17. Byzonderheden daarin opgemerkt, 18. De Groote Onweersvogel, onderfcheide naamen aan dezelve gegeeven , ald. Byzonderheid deswegen vermeld wegens het aankundigen van Storm. 19 Onweersvogels, Puffins geheeten, verflag van dit Vogelgeflacht, 89. Waar dezelve gevonden worden, ald. Hoe zy zich op een Eilandje by het Eiland Man onthouden, ald. Naamsoorfprong , 90. Uitgeftrektheid. waar in deeze Vogels gevonden worden, ald. Waarfchynlyk dezelfde met de Artenna van aldrüwandus , en de DiomedesVogelen by ovidius, 91. Over de Ligtgryze Puffin van het Eiland St. Kilda, ald. van de Bruine Puffin. 92 Oogontjteeking, f Tegen eene hevige Kropzeerige) de Zeezout' zuure Zwaaraarde met vrugt \ gebruikt. 49 Oppermagt, dit 'woord , op Menfchen toegepast, altoos van eene bepaalde Betekenis. 505 Otaheiters, hoe zy zich op hunne Maakyden gedraagen. 408 Overjpeeler. ( De Boetvaardige) 55° P. Dalissy , (Bernard de) wat hy x in de Delfftofkunde gedaan hebbe, 351- Wat in de Natuurlyke Historie. 393 Paoh, (Pascal) wordt Opperbevelhebbervan Corfiea, 104, Zyne Verrigtingen, 105. Genoodzaakt Corfiea te ruimen, en vertrek na Engeland , 10?. Komt, naa de Omwenteling in Frankryk, weder op Corfiea, en wordt Bevelhebber der Nationaale Garde, 107. In ongenade by Frankryk, helpt hy Engel(che hulp inroepen. ald. Parlement, in Groot- Brittanje, hoe bedorven, 69. Welke hervormingen het noodig hebbe. 70 Parys, hoedanig 'er voorheen de Kruid- en Planttuin des Konings gefteld was, en thans gefteld is, 138. Welke Planten men 'er vindt. 139 Veeren, (Onderzoek van den aart der Steenen in de) 386. Verfcheide Proeven daar op genomen. 387 Phyfionomie , (Korte Stellingen over de) volgens lavater, 432. Algemeene Aanmerkingen deswegen , ald. Van de Phyfionomie met betrekking tot de Bekwaamheden van' den Geest of het Verftand , 434. Met betrekking tot de Zedelyke Hoedanigheden , 436. Oplosfing eeniger Zwaarigheden. 439 kanten, (Van de gedaante der) met betrekking tot de Lugtftreek, waar in zy voorkomen, 475. Derzelver gedaante onder de Keerkringen , 476. Onder de bevroozene Lugtftreeken , 478. Invloed der Lugtftreeke op den aart des Gronds, 479. De Wol en Doorns der Planten met betrekking tot de Lugtftreek overwogen, 480. Over de Planten op 't Gebergte, 529. Van de Planten in de Veengronden, 531. Van de Waterplanten, en het kweeken der Waterplanten in de lugt, 533- Uitwerkzels der Lugtftreek op  BLADWYZER. op de Geur en Kleur der Planten, 534. Over den invloed van de verandering der Lugtftreeke op de Plantgewasfen.als mede van de Lugtsgefteltenisfe, 571. Overbrenging der Planten van de eene Lugtftreek in de andere , 577- Wat 'er gebeure als zy in een warmer Lugtftreek komen, ald. Wat, wanneer zy in eene kouder overgebragt worden. 57 i Planten en Dieren , welk eene gelykvormigheid tusfehen dezelve plaats heefc. r< (Lenige) zyn Hygrometers 1 Plantkunde (Welke Voor- ei Tegenftanders het Stelzel der van link-seus in Frankry vondt, 389. Onderfcbeide berigt van de laatfte vordt ringen daar in gemaakt. 39 Pompejus, Verflag van hf grootsch Tooneel door hem 1 Rome opgerigt , 360. Van c vertooningen op 't zelve g geeven, 361. Aanmerking ve cicero daar over. al Ptoiejlanten, Oorfprong dier B naaming. 5' Pujfins. Zie Onweersvogelen. R. Reaumur , hoe verdienstl deeze Man zich in de Is "tuurlyke Historie gemaakt hs be. 349, 350» 3 Rendieren , laaten zich gemald temmen als zy jong zyn, 2; \ Voedzel, 235- Hunne Snelbs * en Geftalte, 236. Listigheid Moed, 237. Zyn groi Zwemmers, ald. Over verwisfelen der Hoornen, t Romeinen , (Aarmerkingen o' de i'ooneelvertooningen d in onderfcbeide tydperke het Volks - Character kenmerkende. 360 Romeinen. (Waarneemingen over de Glasblaaskunst der) 525 Rousseau, wat hy in 'c vak der Plantkunde deedt. 390 Rubens. (Aflecdoce van) 251 S Ccaurus , (JSwiuus) Verflag van het gtoouch Theater door hem te Rome opgerigt. 527 Schouwburg, (Befchryving van den Nieuwen Koninglyken) > in Drury-lane, te Londen. 364 . Schouwjpelen van Dieren te Rome 1 befchreeven , 362. Cicero's 1 aanmerking deswegen. ald. )Sentimenteele , (Het) hoe algefe meen verfpreid, 31. Hoe te1 gengegaan , ald. Wat men 'c;r - door te verftaan hebbe, 32. 5 Hoe zeer verfchiilend van t Medelyden , ald. Het Lyden e van een Sentimenteelen geese tig befchreeven , 33. Grappig :- voorbeeld van een Sentimenn teel Gezelfchap, ald. Medelyi. den gepreezen, en 't Sentimeii3- teele gewraakt, 34. 't Ver.0 keerde eener Sentimenteele Opvoeding gefchetst, 36. Gevolgen hier van, 37. Ongcneeslysheid deezer Kwaaie, 'k 38. Nadeel der Sentimenteels a- Schriften, 39. Schadelykheid b« van '1 zelve op onze Gezond51 heid en Welttand, 113. Het j?B Sentimenteele is een Carrica4. tuur van het Medelyden, 115. id Hoe zeer de Maan de AfgoJ sn der Sentimenetelen is, 116. >te Het gewaand Sentimenteele geiet gispt , en als het dwaaze, of ld. huichelagtige, befchouwd. 117 'er Siërra Leone. Byzonderheden ïr) van deeze nieuwe Vastigheid a, op de Kust van Africa, 191. Kost-  BLADWYZER. Kostbaarheid deezer Vastig. heid, 191. Naarnsoorfprong Ongezondheid der Lug sgefteltenisfe voor de Europeaanen, 192. Landsgefteltenis, en befchryving der Inboorelingen, ald. Kleeding , Huishouding en Bezigheden, derzelven, 193. Woest- en Wreedheid der Inboorelingen , 194. Veelvuldigheid der Mieren ,' 195. Leevenswyze der Volkplantelingen, ald. Leerfchool da„r opgerigt, ald. Plan ter verbetering deezer Volkplantinge , 196. Hoe men het Regt daar. bedient. ald. Slaaf (De) Meester geworden. 59Ó; Societè d'Histoire Naturelle te Parys opgerigt, 392. Derzelver Verrigtingen, 393. Bepaalde Werkzaamheden. 394 Souverainiteit, Gebruik en Mis-S ^ bruik deezes Woords. 503 Speelder. (De) Eene waare Gefchiedenis. 411 Spinnen , (Ontdekking van Win. ter-) 147. Hoe de Spinnen Ziekten voorfpellen, 148. Uit derzelver Waarneeming kan men opmaaken of 'er veel of weinig Gras zal zyn , 149. Weervoorfpellingen uit de Spinnen ontleend , ald. Twee foorten van Winter/pinnen, 151. Voorfpellingen van Vorst uit derzelver werkzaamheden afgeleid en bewaarheid. 152 — Spons, (Gebrande) nuttig in Kropklierztekten. 516 Spreuken. (Verzameling van) ] 327 Spreuken XXX: 27,anders over- H gezet en verklaard. 417 Springhaanen, in welk eene me- ( m'gte zy in 't Oosten voorko-7èi «ien, 4l8 _ ■Staar, (Zwarte) Amaurofis, wegens het geneezen van dezelve door de Elektriciteit. 422, Staatsbeftuur. (Uitwerkzels der Weeide op hel) Zie Wedde. Steenen (Betoog dat de) in de Vrugten niets toebrengen kunnen tot het doen aangroetjen der Steenen in 's Menlchen lichaam, 382. Onderzoek van den aart des fteenagcigen Zatnengroeizels in 's Menfchen Blaas, 383. Wegens den aart ■ der Steenen in de Peeren. 386 keilingen van een Leergierigen opgegeeven tot nader onder- , riScinS- 373 itormbaay, of Baay des Tempetes; Tekens van inwoonders daar ontdekt, en tevens dat zy Menfcheneeters waren , 581. Een Straat daar ontdekt. 582 '.ormvogehje , welk Vogeltje by uitltek met dien naam betyteld, 187. Hoe by de Zeehe. den voorboden van Storm ald. Hoe algemeen in duNoorZ en de Zuid-Zeeën, 188. Moeilyk te vangen, ald. Verbaazend fnel van vlugt , ald. Hoe het op de oppervlakte des Waters trappelt-, J89. Pluimadie en Verfcheidenheid in deeze Vogelfoorc, ald. Het Rotje van Groenland en Spitsbergen behoort tot deeze Vogelfoort. J90 Natuurlyke Historie /an eenige Vogelen die tot het jefiacht der Stormvogelen b"« looren. 34"6 \rtaaren, (Vreemde manier der) om hunne Gasten tot eeten n drinken aan te porren. 408 ra ponderofa J'alita. Zie 'Jarde. The-  BLADWYZER. Theodorus, Baron van neuhoff, diens Afkomst., icc Staat na het Koningfchaj van Corfiea; hoe hy, daai ontvangen, zich gedraagt ald. Komt weder met Krygs voorraad , 10:. Moet he Eiland verlaaten, en trekt n; Engeland, waar hy om fchul den in 's Konings Gevangenf gezet wordt , ald. Vertoos ten zynen Vooaleele in he Weekblad The World, ald. In fchryving voor hem geopend wondervreemde wyze op wel ke hy zyne ilaaking ontving 103. Zyn Dood en Graffchrifi al. Tooneelveitooningm , hoe zy Volkscbaracter en den Smaak e de Vorderingen affchetzen. 35 Tournefort's Herbarium, berif deswegen. >4 _—. wat, en hoe veel, n in de Plantkunde gedaan het be , 310. Hoe gebrekkig zyn kunde in Deltftoften , 39 Van de Afbeeldingen in zyn Werken, 3f U. T Ichiali, (Leevensbyzonderh '-J den van) 314. Een Boer v: afkomst; wordt Slaaf, en v< volgens Opper Admiraal Algiers, ald. 1'rou.vt de Da ter van Keizer selim hen I 315. En beklimt den Throo ald. Berigt van zyne Helde daaden ter Zee, ald. Aanm( kingen over dien Zeeheld Vorst. 3 V. X7aillant's , Herbarium, ber v deswegen,en hoog gepreezi 1 „ diens verdienften de Kruidkunde. • Venuaiekte, wanneer eerst kend geworden, en hoe va» . fpreid. 3^3 Veranderingen, (Verhandeling over de) welke alle gefchaapene Weezens ondergaan. 424, ■ 51S. .Verlammingen. (Waarneemingwe- i gens het nut van Brandmiddelen in) 86 Verftand. (De uitfteekende waardy van de Gezondheid en't) 123 ■.Verfteeningen, die men een - Delfftoiiyken ftaat aantreft, , veelvuldig, en aanmerkingen ■ daar over, 54. Voorbeeld van , een verfteend Menschlyk Li. chaam, 'c welk een blyk ople. I. vert van Verlteening, binnen t de laatfte honderd jaaren voortri gebragt. 57 B Ver-volgingen, (Voorbeelden van) t door Godverzaakers. 340 3, CJoodtn, Heidenen en y Mahomethaanen, maakten zich - aan) fchuldig. 463 e Vitus Dans. (Waarneemingen we1. gens het geneezen van een St.y e 136 3 Volksvermaaken, in welk een verband zy ftaan met het Volks- i- character. 35S in Volksvertegenwoordiging by Repre:r- lentatie , hoe dezelve moet te ineerigt weezen. 5°7 g- Vriendfchap. (Edelmoedig betoon I, van) 597 i, Vryheid, welke Deugden den- zelve tot haare opkomst en r. inftand houding vordert. 296 ;n Vryheidsboomen. Zie Boomen. II Vrym^gtigheid. Zie Souvtrainv teit. [giVulcaanen , (Verbaazende voorin, beelden der Overblyfzels van) 40 op den Aardbodem. 52 ,n W. 11 XJITALroLE, (Sir eobert) Aanje- merkingen over diens Staatkundig Chara&er. 66 Wttl*  BLADWYZER. Wttlde, ftrekt langs verfcheide wegen om de Aandoenlykheid der Driften te vermeerderen, 175. Wonderlyk verband tusfehen Weelde en Wreedheid, 170. Baart Onverfchil. lieheid, en dcoft de Vaderlandsliefde uit , 178. Baart Gemaklykbeid , ald, Vreesagtigheid is 'er een gevolg van, 179 Trotsheid wordt 'er door opgewekt, ald. Verbant Vriendfchap , 180. Heeft Onbeftendigheid , Befluiteloosheid en Zatheid tot Gezellinnen, al.l. Een Moeder der Verkwisting, 213. Uitwerkzels op de Ze-i den en het Gedrag, 214. Hoe zyopde Wellustelingen werkt, 215. Nadeelig voor de verftandlyke Vermogens, 217.' Bederft den Smaak, 220. Welk' eene uitwerking zy heeft op de Wetten en Gewoonten, 221. Uitwerkzels van de Weelde op het Staatsbeftuur, 253. De > Gemeenebest - Regeering is^ tegen de Weelde aangekant, 254. Dezelve wordt daardoor2 overhoop geworpen , 255. Groote Republieken langer daarZ tegen beftand dan kleine, 256. Strydig met een Arifto-Z cratisch Staatsbeftuur, 260. Is gelykaartig met de natuur van Z eene Monarchy, 261. Komt eigenaartig over een met het Despotismus, 293. Hoe Despotieke Staaten daar door ten val gebragt worden, 298. Uitwerkzels daarvan op den Godsdienst. 353 Wichelaar/, hoedanig by de Ro. meinen, en van welk een invloed, 109. Wanneer dezelve ophieldt, 110. Overblyfzels daarvan onder ons, ald. Onverfchoonlykheid hiervan, nr Wor/ttten, hoe zeer een oud Landvermaak ; van welk een invloed op de Zeden. 357 Wreedheid en Goedertierenheid, tegen elkander over gefteld;met djaruit voortvloeiende Zedelyke Bedenkingen. 547 Vysbegeerte, Verband tusfehen dezelve en den Godsdienst. Y. 553 Y>sland, oudtyds de Landbouw daar niet verwaarloosd, 579, Thans daar mislukte Proefneemingen. ald. Z. %eevoortbrengzelen, aanmerkingen over derzelver veelvuldigheid en herkomst. 53 iel. (Vermogens van 's Menfchen) 555 mtuigen, ( s Menfchen) derzelver gefchiktheid. 555 mderlingheid, in Leevenswyze, hoe zeer te wraaken. j 'mr (Het) kan de Menfchen zodanig overweldigen, dat zy als 'c ware eene Azynmaakery in hun maag hebben. 137  ALGEMEENS VADERLANDSCHB LETTEROEFENINGEN, voor 179 5- I. ALGEMEENE VADERLANDSCHB LETTEROEFENINGEN , voor 179 51L ALGEMEENE VADERLANDSCHB LETTEROEFENINGEN, voor 179 5I. ALGEMEENE VADERLANDSCHB LETTEROEFENINGEN, voor 179*. 1L