Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.7217 78 Amsterdam  01 1233 5583 UB AMSTERDAM  OP DE FEEST-TfJGEN en a n d e H e PLECHTIGE GELEGENHEDEN ver christenen gehouden COOt JOHANN CASPAR LAVATER j Bedienaar, des H. Euangeliums te ZüB-ich. £7>y /^z Hoogduitsch Vertaalt, door CORNELIS fan d*r AA. t S £ £ t v e n, ïij j. van t h o i r. ms ace.   VOORBERICHT. ^Z^ilver ofte Goud hebbe ik niet, maar het geene ik hebbe, dat geeve ik: dit moet ik ten aanzien van de Leerredenen zeggen, die U nu, beminde Leezer ! ter hand gefield worden. Ik gevoelde, by, en na het uit/pre» ken, by het lezen van het Handfchrift, en der Drukproeven , meer, dan iemand van my geloven zal, hoe onvolkomen deze Leerre. denen zyn; en, evenwel zal Gods Waarheid door eenigen zich uitbreiden, en Vreugde en een hieuw Leeven bevoorderen kunnen. Maar, hoe zullen zy my over vyf, of tienJaar en; in het Tegenwoordig, of in een Beter Le even voorkoomen ? Zal ik ze dan nog verdraaglyk vinden? ... Ach, hoe moeiëlyk, hot zwaar is het, Apostolifche Feestpredicatibn te houden! Ik moet verftommen, weenen, * 4 en  iv VOORBERICHT. m weeklaagen .' doch ik moei, en wit heden der waarheid getuigenis geven , zoo goed ik kan; en morgen zoo goed ik het ah dan zal kunnen doen. ö Broeders en Medevercerers van onzen Heere Jezus Christus! met al den ernst, die viy moogljk is, bidde ik voor God, predikt toch zóó, en geeft zulke Stukken in het licht, , dat alle Christelyke Lezers het maffe, koude, en geestelooze, dat ik in zommige plaat/en dezer Leerredenen zelve opmerke, zoo fterk gevoelen als ik! dan zal ik volkomen te vrede %yn, en God danken, wanneer deze Verzaameling ontbeerd worden kan. De Genade onzes Heere zy met Uf Zoofchreefde Hoogduitfche Uitgeever. En ik zal, by de vertaalde uitgave van dezen Bundel, alleen dit weinige voegen; dat dezelve een Twintigtal Leerredenen in zich bevat, welker inhoud ik aan fonds zal laten volgen, op dat gy het belangryke derzelven zult kun. nen  VOORBERICHT. v tien met een vluchtig oog reeds by voorraad inzien. ■ Ik voude raadzaam, om dezelve voor elk verkrygbaar te maken, U, myne Landgenooien, dezelve Stukswyze aan te bieden: en, ziet hier het Eerfte Drietal, welke u den Geest, hetVuur, en de Godsvrucht van den grootenLavzter ,duidelyk zullen doen kennen, en ik zal my deze Uitgave zo wel als de Vertaler de aangewende moeite , beloond zien, wanneer dezelve mogen flrekken, om veelen tot het Geloof in dien Verlosfer te brengen, wiens Eere in onze dagen zoo zeer verguist wordt, en anderen in dat Geloof nadrukkelyk te verflerken, ten einde geworteld en opgebouwd te worden in Hem, die hun hoofd Ü •' DE UlTGEEfER» * 3  VI INHOUD. I. Voorbereidings - Leerrede voor het Heilig Kersfeest, over Lucas I. vs. 26-56. II. Eerfte Leerreden op het Kersfeest. De genadevolle geboorte van Jezus Christus, en de merkwaardige omftandigheden , die zich daar by vertoonden: over Lii' cas II. vs. 1-15. III. Tweede Leerrede op het Kersfeest. Het gedrag der Herderen te Bethlehem, als een voorbeeld aangeprezen, hoe wy ons ten aanzien van de groote Waarheid, de Geboorte van Jezus Christus, te gedraagen hebben : over Lucasll vs. 1510:20. IV. Eerfte Leerrede op het Lyden van Jezus Christus, over Matth, XXVI. vs. 17-29, V. Tweede Leerrede, over Matth. XXVI. **• 30—35- VI. Derde Leerrede, over Matth. XXVI. vs» 57-75- VII. Vierde Leerrede, over Matth. XXVII. vs. 27—50. viu.  f ; C : L A V A T E R 'St TWINTIGTAL LEERREDENEN.   INHOUD. vu VIII. Eerfte Leerrede op hetPaaschfeest. Opwekking tot geloof aan de Opftanding van JezusChriscus: oven Corinthen XIII vs.$. IX. Tweede Leerrede op dat zelfde Feest. De Zaligheid vaneen Mensch , die gelooft, dat Jezus leeft: over i Cor. XIII, vs. 4. X, Derde Leerrede op dat Feest. De Opftanding van Jezus, het Pand en Zegel onzer Opftanding; over 2 Corinthen IV. vs. 14. XI. Leerrede op den Hemelvaards-dag. De Hemelvaard van Jezus, daar toe ftrekkehde, om ons eene plaats te bereiden, alwaar wy eeuwig by hem woonen kun" nen; over Johannes XIV vs. 1—4. XII. Leerrede ter Voorbereiding op het Heilig Pinxterfeest. Van het Gewicht en de Gronden van Zeekerhcid, om te weeten, of men den Heiligen Geest ontfangen hebbe. Over Handelingen XIX vs. 1 en 2. XIII. Leerrede op het Pinxterfeest. Hec Geloof aan Jezus, hec middel om den Heiligen Geesc öeelachcïg te worden. Over Handelingen XIX vs. 1—17. XIV. Tweede Leerrede op dat Feest. Van de Wer-  vm I N H O U D. Werkingen van den Heiligen Geest. Övéf i Galaten V vs. 22. XV. Leerrede op den Eerflen Dag van het Jaar. Het oprecht verlangen naar wysheid, ten nutte en ter bevordering der Gelukzaligheid van anderen, aangedrongen: Over 2 Chron. I. vs. 6—12. XVI. Leerrede op een Nachtmaalsdag, (voor), denjaarlykfchen Bededag. Over hec Gebed des Heeren, Matth. VI vs. 9—13. XVII. Leerrede op een Boet- en Bededag. Over den CVII P/alm, XVIII.Leerrede in den Zomer, over P/alm CXLV vs. 15 en 16. XIX- Leerrede in den Herfst, over Pfalm CIV vs. 15. XX. Leerrede op den Laatft'en Zondag des Jaars. Gods Algenoegzaamheid en liefderyke Zorgen; de Wisfelvalhgheid des Menfchelyken Levens. Over 1 Chrontken XXIX vs. 10—15.  LEERREDE TER. VOOR HET K.ER.SFEEST der CHRISTENEN. LUCAS i vers: 26 tot 56. 46. Ende in de zesde maend wierdt de Engel Gabriël van God gezonden na eene fladt in Galilea, genaemt Nazareth. 2.7. Tot eene maegt, die ondertrouwt was met eenen man, wiens name was Jofeph, uit den huyze Davids, ende de name der maget was Maria. 28. Ende de Engel tot haar ingekomen zynde zeide: Weest gegroet, gy begenadigde, de Heere [is~] metu, gy zyt gezegent onder d& vrouwen. 29 Ende als zij [hemjzag, wierdt zij zeer ontroerd over dit zijn woord, ende overleide} hoedanige deze gr oeteniffe mocht e zijn. A 30. EiUlt  3 LEERREDE ter VOORBEREIDING 30 Ende de Engel zeide tot haer: En vreefi niet, Maria: want gij hebt genade bij Godt gevonden. 31 Ende ziet, gij zult bevrucht worden, ende eenen zoon baren, ende zult zijnen name heeten JEZUS. 3a Deze zal groot zijn, ende Zoon des Aller, hoogften genaemt worden. Ende Godt de Heere zal hem denthroon zijns vaders Davids geven. 33. Ende hij zal over het huis Jacobs Koning zijn in der eeuwigheid, en zijns Koningrijks en zal geen einde zijn. 34 Ende Maria zeide tot den Engel, Hoe zal dat wezen, dewijle ik geencn man bekennet 35 Ende de Engel antwoordende zeide tot haer: De Heilige Geest zal over u komen, ende de kracht des Allerhoogflen zal u overfchaduwen. Daerom ook dat heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaemt worden, 39 Ende ziet E lizabeth uwenichte is ook zelve bevrucht met eenen zoon in haren ouderdom: ende deze maendis haer, die onvruchtbaer genaemt was, de zesde. 37 Want geen ding en zal bij God onmogelijk zijn, 38 Ende Maria zeide: Ziet de dienjlmaegd des Heeren ! my gefchiede na uwen woorde. Ende de Engel ging weg van haer. |9 Enae Maria, opgeftaen zynde in die zelve dagen, reisde met haejïe na het gebengte in , eene fiadt Juda. Juda  VQrOr het K E R S F E E S T. J 40 Ende kwam in het huys van Zacharias,endt groetede Elizabeth. 41 Ende het gefchiedde, ah Elizabet de groetenijfe van Maria hoorde ,zoo fprong het kin» deken op in haren buyk: Ende Elizabet wiert vervult met den heiligen Geeft. 42 Ende riep uit met groot er ftemme, ende zeide: Gezegend [zyt] gy onder de vrouwen, ende gezegend [is] de vrucht uwes buyks. 43 Ende van waer [komt] my dit, dat dt moeder myns Heeren tot my komt? 44 JVant ziet, als ds ftemme uwer groetenijfe i,i myne oor en gefchiedde, zoo fprong het kindeken van vreugde op in mynen buyk. 45 Ende zalig is [ zy] die gelooft heeft: Want de dingen, die haer van den Heere gezegd zyn, zullen volbracht worden. 46 Ende Maria zeide: Myne ziele maektgr001 den Heere: 47 Ende mijn geest verheugt zich in God mijnen Zaligmaker. 48 Om dat hij de nederheid zijner dicnftmaegd heeft aangezien: Want zietl van nu aan zullen my zalig fpreeken alle de ge [lachten. 49 Wmt groote dingen heeft aen my gedaen hy die machtig is, ende heilig [is~]zynnaem. 50 Ende zyne barmhertighiedt is van wanneer het zijn moet, wil ik lijden, want dit is mijne zaligheid. Eindelijk, Aanda ch ti gen 1 moeten wij* het diep in ons geheugen prenten: dat bij God niets onmogelijk is. Hij Schiep alles in den Hemel  voor hec kersfeest. 15 mei en op Aarde. Nooit moecen wij zijne Almachc naar onze onmachc afmeeten. Bij Godzal geen ding onmogelijk zijn: deeze waarheid moéc eenevasce onbeweeglijke Roes zijn, waar op zich ons geloof gronden, en vestigen moet. Aan deeze groote waarheid moeten wij ons bijzonder bij de befchouwing der onbegrijpelijke menschwording des Eeuwigen Zoons Gods vast houden. Deeze waarheid moet ons moed en vreugde inftorcen, wanneer wij in onze Ellenden geen uitweg voor ons zien, wanneer wij ons te zwak vinden, om onze zondige hartftochcen uit onze harten uicteroeien. Er is 'er Eén, die alles doen kan , het geen wij niet konnon; is 'er Eén, wiengeen ding onmooglijk is. TWEEDE DEEL. Laat ons nu, Aandachtigen ! tot het Tweede Deel van onzen Text voortgaan, waar in ons de reize, en het bezoek van Maria bijhaar e Vriendin en Nicht Elizabeth,en de gewaarwording deezer Godvruchtige Vrouw bij dit heuchclijk bezoek verhaald worden. Lucas geef 'er ons dit berichc van: Maria ftond in die dagen op, en reisde met fpoed naa het Gebergte in de Stadjuda; en gin gin het huis van  l6 LEERREDE ter V 00 R B E U E ID I N Q van den Priester Zacharias. Zij groette' haare oude vroome Nicht Elizabeth. NauwHjks had Elizabeth deze groetenis gehoord, of het kind fprong op in haar Lichaam, op eene gantsch ongewoone wijze, even als of het zelfs, nog ongebooren, zich over den nog ongebooren Mesfias verblijdde, en hem reeds in voorraad huldigen wilde; Elizabeth wierd in dat zelfde oogenblik met den Heiligen Geeft vervuld, en met eene geheel buiten gewoone Godlijke verlichting verwaardigd; en riep: vervuld met deeze Hemelfche kracht, met eene luide en vrolijke ftemme: Gezegend zijt gij ê Maria*, onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht Uwes buiks! Gelukkige moeder van den allerzaligften Zoon.' Wel is het eene gelukkige tijd, waar in wij leeven ! Het zijn wel groote wonderen, die God in ons werkt! jk weet, wien ik hiervoor mij zie ! gij durft het mij niet zeggen , Maria! maar God heeft het mij door zijnen Geest geopenbaard. De moeder van den Mesfias, vari mijnen Heer en Heiland, is tot mij gekomen. Welk eene groote en onverdiende Eere voor mij! Nauwlijks hebbe ik Uwe liefderijke groete yernoomen, of het kind fprong op eene geheel ongewoone wijze, en vol vrolijkheid, op, over dé tegeii-  Voor het kersfeest. \f .tegenwoordigheid van Hem, dien gij tot Zegen derWaereid zult voortbrengen; Zalig zijt gij Maria, dat gij de Goddelijke belojte geloofdet, die ze ook op haaren tijd zeker vervullen zalf Ook dit Tweede deel onzer gefchiedenis geeft ons aanleiding tot eenige Leerzams betrachtingen. I. Bemerken wij ecneOngewoone blijdfchap aan Maria, Johannes en Elizabeth, over de Goddelijke genade, die zij ervaar en, en over den noch niet geboot'en verlos/er Jsraëls. II. Zien wij daar in 'een Voorbeeld van de IVaare Chriftelijke vriendfchap. UI. Moeten wij ooit indenken, hoe dedoor den H: G. verlichtte Geloovigen Jezus aangezien hebben, toen hij nog in zijns moeders Ligchaam was. IV. Vinden wij hier teffens eene Groote aanmoediging tot het geloof, of tot eene aanneeming der Godde* lijke openbar in ^en. Laat ons deeze vier ihikken een weinig ontwikkelen : Wij bemerken, eer ft eene Ongewoone blijdfchap, aan Maria, Johannes en Elizabeth ever de Goddelijke genade, die zij ervaar en B en  l8 LEEK RE Di. Li t uORBEREIDINO en over den noch niet gehoor en Verlosfer Israels. Maria maakt zich aanftonds reis vaardig, om haare Vriendin aan haare vreugde deel te doen neemen; zoo dra Elizabeth de groette van Maria hoorde, fprong de ongeboorene Johannes, naar de voorzegging des Engels, reeds van *s moeders Ltgchaam af aan, met verheuging op. Elizabeth wenfcht zich geluk de moeder van •den Mefsias te zien. Alles is in beweging en vreugde! allen zijn vervuld met die groote verwachting van den Verlofser derwaereld te zien. Heerlijke afbeelding dier gemoedsaandoeningen , met welke wij ons tot het aanftaande Feeft der Geboorte van Jezus voorberijden moeten. Wij moeten ons allen in voorraad over de overweging van het groote heil, het welk door deeze geboorte van den Hemel op de Aarde nederdaalde, verheugen, dat moet een vreugdefeeft voor ons zijn, wij moeten ons tot die Godvruchtige gevoelens van deeze, met den H: G. vervulde perfoonen, door nadenken en gebeden, zoeken te verheffen; alles in ons moet vreugde zijnenze Kinderen en Onmondigen moeten met ons in die vreugde over deeze groote heil aanbrengende Geboorte deelen. In  voor het kersfeest. 19 In de Tweede plaats. Myne WaardstenI zien wij in deeze omftandigheid, een beminnenswaardig voorbeeld van waare Chrifteüjke vriendfchap. Hoe zeer Elizabeth veel ouder dan Maria was, men zag echter daar van geen fpoor in haar gedrag; hoe verre Maria ook te reizen hadde, dit hield haar niet af, haare vriendin aan haare godzalige Blijdfchap te doen deel neemen. Zij leefde als geliefde zufters bij elkander: en deelden in eenvoudigheid en ootmoed haare betaameJijke gevoelens over dat groote heil mede, het welke zij met een gemeenfchappelijk verlangen verwachten. Ach! mochten onze zamenkomften geduurende deeze heilige Feeft-tijd, en Onze vriendfchapfhoudingen altoos zoo edel, zoo heilig, en aan God gewijd zijn! Mochten onze harten zich gemeenfchappelijk met» dat groote Heil bezig houden, het welk Jezus der waereld aangebragt heeft ! mochten geene andere gewaarwordingen en gefprekken bij ons plaats hebben, als dezulken, welken den raenfchgeworden God tot vreugde en Eere verftrekken! ö mijn God, haten onze harten met zulke gevoelens vervuld aijn,op dat, ter'onzer ftichting, en ter vermeerdering onzer blijdfchap , onze monden daar vaij zonder dwang moogen overvloeijeu! B % Deei  bo leerrede ter voorbereiding Deere plaats geeft ons ten derden op te mérl y : Dat de door den H: G. verlichte gelooyiven Jezus erkend hebben, toen hij nog in 's moeders lichaam was , als hunnen Heer. David noemde hem in den Geeft, dat is: door den Heiligen Geest alzoo in den 110 Pfalmr wanneer bij zegt: De Heere heeft gefprooken tot mijnen Heere, zit aan mijne Rechtehand, tot dat ik uwe vijanden zal gezet hebben tot een voetbank uwer voeten. ' Niet Hechts isHijeerft na zijne opftanding van God tot eenen Heer en Chriftas gemaakt, en ópentlïjk, zoo wel door zijne opftanding uit den do' den , als door de uitftorting van den H: G. als üe lieer van allen van God zelve verklaard geworden, maar inzonderheid verklaarde Hem de H: G. daar reeds voor, door den mond van Eli(abeth, toen hij in het lichaam zijner moeder was. Elizabeth noemde Maria 'de moeder haares F-'eren. het welk in den mond van een Hebrecr even bet zelve is, als de moeder van haar en God. L-aaren wij, myne waardsten, bij alle de verbaazende vernederingen, die wij op het aanftaande Peeft, aan onzen Heiland Jezus Chriftus, gelegenheid zullen hebben, te bewonderen ,* toch nooit _vergeeten, dat dit Goddelijk Kind onze Hee  VOOr het KERSFEEST. £ï Heer is ,en dat hij dat reeds was vóór zijne ge-i boorte, gelijk dan ook dejWijzen uit her. Ooften hem even naa zijne geboorte, als hunnen Heer, en Koning hulde deden. Ten Vierden: Myne Waardsten! zijn de woorden van Elizabeth tot Maria: Zalig zijt gij, om dat gij geloofd hebt: eene groote aanmoediging tot het geloof ook voor ons. Ook' wij zijn zalig te prijzen, wanneer wij s gelooven, wanneer wij Gods woorden en getui-, genislen, met eenvoudigheid, en een redelijke,' vertrouwelijke waarheidsliefde aanne i vast houden. Het geioof is de grondflag van her waare Christendom , van de deugd en beid: het zelve moet ih ons aa hebben, wanneer de oogmerken ' menschwording zijnes Zoons pok i zullen worden. Hij, die Gods woord n " gantscher harte geloofd; voor waarac; en aanneemt; die heefc, bijzonder ii van verzoeking, geen kracht toe het ukder Christelijke deugd. De Engelen i Hemel, ja God zelve, zullen ons zalig pr zen, wanneer dit kinderlijk eenvoudig geloof niet Hechts op onze lippen zweeft, maarinzonderC 3 held  £2 LEERREDE ter VOOR E E RE ID IN G heid in onze harten levendig geworteld is Ach Heere, vermeerder ons dit geloof! DERDE DEEL. ?Er blijft ons nu nog het derde deel van onzen Text, en van onze betrachtingen, overig: naamlijk De Geestvolle Lofzang der Heilige Jongvrouwe Maria, Maria fprak : mijne ziele maakt groot den Heer, en mijn geest verheugd zich in God miji nen Zaligmaker ! Ik weet niet, hoe ik de genade van mijnen Hemelfchen Vader genoeg roemen en verheffen zal! ik weet niet, hoe ik mijne blijdfchap over zijne Barmhertigheid levendig genoeg uitdrukken zal; want hij heeft de nederigheidzijner dienjimaagd, mij, zijne geringe dienstmaagd , in genade aangezien : Hij heeft mij uit het ftof getoogen; Hij heeft mij tot een heerlijk lichtend voorbeeld zijner Barmhertigheid gefield; zoo dat mij van nu aan alle Ge/lachten zullen zalig noemen; alle Natiën zullen van de eer, en het geluk fpreeken, het welk mij wedervaart; want groote, en bewonderens - waardige dingenheeft de Almachtige aan mij gedaan, Hij, -wiens naam heiligen eerbiedvvaerdig is. O! hoe groot  voor het kersfeest. 23 groot is zijne barmhertigheid! zij duurt van ge/lachte tot ge/lachte ! bij de geenen, die Hem vreezen. Hij wordt nimmer moede om wel te doen; zijne genade, en zichtbaaren zegen, ftrekken zich uit van het eene Godvruchtige geflacht tot het andere: God is door alle tijden dezelve barmhartige God ! de gedachten fterven uit, maar zijne genade blijft zich zelve altoos gelijk! zijfterft nooit uit: Hij heeft door zijnen arm een groot werk gedaan; Hij verichtte door zijn macht groote daaden ; maar niet door Trotsaards, die zich ftout en vermetel boven zijne Majeftett verheffen willen; 'Neen! Hij verftrooide de Hoogmoedigen in de gedachten hunner harten. Hij doet hunne onderneemingen niet gelukken! Hij floot de Machtigen van hunne Throonen! Hij verhoogd de neederigen, of üotmoedigen, die in hunnen Mand, en in waarheid nederig zijn: De Hongerigen vervult hij met goederen, waar de rijken zendt hij ledig weg. Wie naar zijne genade hongert, die word 'er door verzadigd! Wie arm is, en gebrek heeft, als lichten troost ontbreekt, en zich tot hem wendt, die vindt alles bij Hem in overvloed! Deze getrouwe, barmhertige, zich zeiven altoos gelijk blijvende, deze onveranderlijke, onuitputtelijke God,heeft E 4 Isra-  «4 LEERREDE ter VOORBEREIDING Israël zijnen knecht opgenomen , gedachtig zijnde zijner Barmhertigheid, gelijk hij gefprookcn heeft tot onze Vaderen, tot Abraham enzijnen zade, in eeuwigheid! Nu zal het van van God zoo beminde volk van Israël wederom op eene zichtbaare en buitengewoone wijze door Hem gezegend worden; God bied hun nu weder de hand, op dat elk zijne trouw, en de waarheid zijner toezeggingen, ervaare en bewondere; wanneer men ziet, dat Hij die oude, en reeds voor duizende Jaaren gegeevene beloften, getrouw,en boven alle verwachting ter vervulling brengt. Nu zullen het de menfehen moeten zien en gevoelen, dat geene omftandigheid, geene langheid van tijd. de kracht zijner eeuwig vafte toezeggingen , verzwakken, of te vergeefsch maaken kan. Zoo, Myne Waardsten j maakte de vroome Maria, buiten twijffel door den zeiven Geest bezield, waar over Elizabeth gefprooken had, haare gewaarwordingen ,over e aan haar beweezen Genade, bekend. Drie maanden hield zij zich bij haare Godzaalige vriendin op, om zonder twijffel, zoo het moogelijk waare, de geboorte van Johannes aftewachten, waar naa zij tot haar huis te rug •keerde. , Dee-  voor het k e r s f e e 8 t. Deeze Lofzang geefc derhalven ons een heerlijk tafreel dier ichoone dankhaare en Godvarbeerlijkende gewaarwordingen, waar meede het geheele hart van Maria vervuld was. Een hare, dat God, als alles in allen , zich zelve als onmachtig en niets, erkende en gevoelde; dat geheel ootmoed, en aanbidding van de goddelijke Almacht, Heiligheid, Goedheid, Trouwe en Waarheid , was. Maar deze Lofzang bevat ook te ge!ijk in zich Leerrijke Waarheden, die onze bijzondere aandacht en overweging hoogstwaardig zijn; en die teffens tot eene Voorbt-rijding voor het Heilig Kers-Feest juist gefchikt zijn. Twee van deze gewichtige Waarheden ziin de volgende: De Eerste: die van de onveranderlijke Trouwe en Waarheid Gods; en de Tweede: Bat God de Ootmoed met wel. gevallen aanziet; en verkiestde Trots en Hoogmoed daar en tegen haat, vernedert, en in het f of werpt. Laaten wij den ons nog overigen tijd aan de overweging dezer Waarheden toewijden ! Gods Trouw en Barmhertigheid is eeuwig en Onveranderlijk. Dit heeft zich bijzonder bij B 5 de  SÖ LEERREDE ter VOORBEREIDING de Menschwording van Jezus Christus op eene zichtbaare en handtastelijke wijze geopenbaard; daar door wier den alle de beloften Gods Ja en Amen. Alles, wat God, zinds de Schepping des ■menfchen, ten aanzien van het werk der verlofïïng beloofd had, verkreeg nu in Jezus van Nazareth, de naauwkeuriglte ^rvulling. Jaa! het geene men nooit uit deze toezeggingen Gods had durven hoopen, of verwachten, dat deed God door Jezus Chriscus. God doet doorgaands veel meer, en zeker nooit minder, dan hij beloofd, of fchijnt te belooven. Gelijk hij duizendmaalen handelt, boven Bidden en JVenfchen, meerder dan alles, wat wij immer durven bidden, en ons ooit of ooit voorflellen konden; zo geeft Hij ons altoos ook meer, dan hij ons fcheen beloofd te hebben, want de taal, waar mede de beloften Gods tot ons komen , is menfchelijk, en bepaald, maar Gods goedheid is Goddelijk, Groot > en Oneindig, en kan nimmer in Menfchelijke Woorden bevac, en volkomen uitgedrukt worden. Van daar, dat wij bij de Propheeten duidelijk bemerken kunnen, dat zij in hunne Taal, geene woorden, en op aarde geene voorbeelden ca  voor het kersfee st. 27 en beelden vinden, welken den verheven in houd, en de grootheid der Goddelijke toezeggingen naar waarde uitdrukken. Zij gebruiken deswegens de ftoutfte en verhevendfte beelden! doch, hoe ftout ons deeze beelden voorkomen , voor hun, voor hunne groote gedachten y voor hunne Goddelijke gewaarwordingen, komen ze hun zelve nog te klein voor, en zijn zomtijds genoodzaakt, ter vergroting hunner denkbeelden, uit te roepen: van Oudsher af heeft men het niet gehoord, met het Oor heeft men het nooit vemoomen, en geen Oog heeft het gezien, buiten U alleen, ó Godl het geene gij doet aan hun, die op U hopen; want, gelijk de Hemel hooger is dan de Aarde, fpreekt de Heere alzo zijn Mijne wegen hooger dan uwe weegen, en Mijne gedachten dan uwe gedachten. De Eeuwigheid zal het eerst aan ons ontdekken, hoe oneindig meer goeds ons God door de zending zijnes Zoons betoonde; meerder, dan menfchelijke taaien, waar in zijne beloften vervat zijn, ons kunnen uitdrukken. Laaten wij ons derhalven, over deze groote Trouw en Barmhertigheid Gods, van gantfeher harte verblijden; niets het geringde daar aan ;wijffelende; dezelve niet uit vreeze of miftrou- wen  28 LEERREDE ter VOORBEREIDING wen bepaalen, of verzwakken; niet geloven, dat ooit hnnne kracht en volkomenheid verliezen zullen, altoos vaft overtuigd zijn: God is geen menfch, dat hij liegen zoude, of eens menfckenkind, dat Hem iets berouwen zoude, Zou hij iets zeggen en het niet doen? zou hij iets fpreehen, en het niet bejlendig maaken? wij moeten derhalven gelooven, en niet twijffelen; wij moeten heengaan tot den Troon der Genade, en tot den tafel des Heer en , met een waarachtig en oprecht hart, in volle verzeekerdheid des geloofs, onze Confcientie gereinigd hebbende; Mij moeten ons aan de Euangelifche hoope vaft houden, zonder wankelen. Hij is getrouw, die het belooft heeft. Wij moeten gaan tot den Throon der genade, op dat wij barmhertigheid vinden, en genade ontfangen, om geholpen te worden ter rechter tijd Laat ons zeker gelooven, dat die God, die zijne onveranderlijke Trouw en Goedheid in de jppnfchwording zijnes Zoons, op eene zo onuitfpreeklijke, en allen verftand te boven gaande wijze, bewezen heeft, geene zijner beloften zal onvervuld laaten. Slechts gelooven, Hechts de voorwaarden verftandig in acht genoomen, waar op deze beloften gedaan zijn, flechts gezorgd, dat  voor het kersfeest. 29 Jat het ons niet aan geloof ontbreekt, dan zal het ons nimmer aan God, aan zijne goedheid, en trouw, zelfs tot in de eeuwigheid ontbreeken. Bergen mogen wijken, heuvelen mogen wankelen , maarzijne Goedertierenheid zal van ons niet wijken, noch het verbondzijnesmonds wankelen. Hemelen Aarde mogen voorbij gaan, maar zijne woorden zullen niet vergaan. De Tweede Hoofdwaarheid en Leering, welke in de geeft volle Lofzang van Maria bevat is, is leze: Hat God de ootmoed met welgevallen aanziet en verhief, en daar en tegen de trots en hoogmoed haat, venteedert, en in hetftof •werpt. Het was buiten twijffel hoofdzaaklijk, de Ootmoed, waarop God ons in Maria de Moeder van zijnen Zoon wijst; zij moest de veelvuldige voorbeelden op aarde vermeerderen , en bij uitneemendheid bekragtigen de gezegdens van den mond der Waarheid: wie zich zeiven verhoogd, zal vernederd worden, en wie zich zeiven vernedert, zal verhoogd worden. God weder/laat de Hov.aardigen, maar de nedrigen geeft hij genade. Hier wierdt in eenen eigentlijken en uitneemeden zin bewaarheid, het geen Jezaias fegt. Alzoo  LEERREDE ter VOORBEREIDING Alzoo [preekt de Heere, die in het hooge e;> verhevene woond, en wiens naame heilig is: ik woone bij dien, die nedrig van Geest is, op dat ik levendig maake den geeft der nedrigen. Zekerlijk, Aandachtigen ! was de eere en het geluk, het welk de heilige Maria wedervoer, zeer groot; er is geen hooger eere te bedenken, dan de Moeder van den Zoone Gods, en daar door een Tempel te worden van Hem, in wien de volheid der Godheid Ligchamelijk woonde: en het is natuurlijk, dat Zij daar over van alle geflachten der aarde geprezen worde. Maar, hoe groot dat geluk en die eere ook zijn mooge, wanneer onze Ootmoed aan die van Maria gelijkvormig is, Zo zal ook de eere en het geluk, dat wij genieten zullen, aan die van Maria in het weezen der zaake gelijkvormig zijn: God ziet geen perzoon aan. Dit beveiligd de Heiland zelve, ook ten aanzien van zijne moeder; want toen eens eene vrouw onder zijne Hoorders hem toejuichte: Zalig is de buik die U gebaard, en de borsten die U gezoogd hebben! gaf hij ten antwoord: Ja! Zalig zijn' zij, die het Woord Gods hooren, en bewarem en op eenen anderen tijd, wanneer men hem berichtte, dat zijne Moeder en Broeders op herri waeh-  voor het k e r s f e e t, 31 wachtten; en toen meenden, dat hij hun, ukhoofde van verwandfchap, uitneemend vereeren, hen met eene buitengewoone eerbied behandelen zoude; zeide hij uitdrukkelijk: wie is mijne ■moeder? en wie zijn mijne broeders? die denwille mijnes hemelfchen Vaders doet, die is mijne Moeder, en zujlers en broeders. Men ziet hier uit duidelijk. dat elk, wie hij ook zijn mooge, eene dergelijke Eere deelachtig worden zal, wanneer zijne deugd, en inzonderheid zijne Ootmoed, de ootmoed van Maria gelijkformig is, ec dac hier in bij God enjezui, geen aanzien of onderfcheïd van perzonen plaats heeft. Elk onzer, wie hij ook wezen mooge, kan en zal een Tempel van den H. G, van den geesc van Christus, en van Christus zelve zijn, in elk onzer derhal ven kan en moet Christus eene geltalte krijgen. Christus moet in elk onzer woonen, in ons levendig worden , wasfen, en in zulk eene verëenK ging met ons ftaan, als een kind met zijne moeder. Dit word ons, bijzonder bij hec Heilig Avondmaal levendig voorgefteld, en voor den aandacht gebragt, wanneer ons deze woorden voorgelezen worden: Wie mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leeyen. zoo  3a LEERREDE ter VOO RB REIDING zoo wie het vleesch van den Zoone des. menfchen niet eet, noch zijn bloed drinkt, die heeft geen leven in zich zeiven. Zoo naauw, zoo eigentlijk, en weezentlijk, moeten wij ons met Christus verëenigen, door •hem leeven, en van zijnen Geest en zijne heerlijkheid ons doordringen laacen, als of wij éénen Perfoon, één Lichaam, en ééne Ziele met hem, uitmaakten. En de Weg tot deze waare,wezentlijke, eeuwigduurende gemeenfchap met Jezus Christus, is ootmoed, en geloof: wij moeten erkennen en gevoelen, dat wij vol gebreken, onmachtig, onwaardig, en niets zijn. Wij moeten geene trotsche gedachten, geene verbeelding van onze eigene kracht en waardigheid, de minfte plaatsin ons laaten. Wanneer God ons vervullen zal, zoo moeten wij ons zeiven ontledigen. Hoe dieper wij ons voor God vernederen (en wie zich, zeiven regt kent, en zich bij den glans der Goddelijke Majesteit vergelijkt, zal zich diep genoeg vernederen konnen!) Hoe dieper wij ons voor God vernederen f zegge ik) des te meerder zal ons God verhoogen , hoe hongeriger en heilbegeeriger wij ons bij het gevoel onzer eigene onmacht en nietigheid, bijzonder bij het heilig Avondmaal^ /  voor het kersfeest. 33 maal, voor God verfchijnen, en nederwerpen, hoe rijker en overvloediger hij ons met zich zeiven verzadigen zal. De Trotfchen daar en tegen zat hij ledig terug zenden: te vergeefsch zullen zij Covermorgen) hier aan zijnen tafel verfchijnen, en de hoogmoed van hun hart door eene aandachtige hou» ding trachten te bedekken; De menfche ziet aan het geene voor oogen is; maar de Heere ziet het harte aan; en Hij zal met eenen verfmadenden blik die allen verftrooien, en van zijne gemeenfchap uitfluiten, welke Hovaardig van harten zijn. Te vergeefsch zullen zij de heilige Tekenen en zegelen van zijn gekruist Lichaam, en vergoten bloed, met hunnen mond genieten ; Christus zal zich niet met hun verëenigen; Hij zal zich zeiven in zijne goddelijke kracht én liefde hun niet te genieten geeven. Want Godwederftaat de Hov aardt gen. Hoogmoed fluit als het vvaare voor God de deur, op dat Hij met zijne vaderlijke ontferming niet doordringen zoude. Hoe affchuwelijk moet zulk eene ziel in de oogen van den Zachtmoedigen, en boven alle Hemelen verhevenen Jezus zijn! eene ziel, die altoos met zich zeiven ingenoomen, met een geheime verachting op anderen nederziet,  34 LEERREDE en zich op zijiie voortreffelijkheid, die zij waant te bezitten,verheft, en gelooft, Gode als 'twaare eenen dienst beweezen te hebben, wanneer zij geduurende den heiligen Feest-tijd alle Leerredenen bijwoont, en meer dan gewoonlijk leest en bid! ö God! reinig Gij toch onzer aller harten van deze U zo misvallige, en voor ons zo zielverdcrffelijke ondeugd, en vervul onze gemoederen met waare ootmoed, op dat wij verwaardigd mogen worden in uwe gemeenfchap te deelen, met U in den geest daaglijksch Avondmaal te houden, en uit de volheid uwer genade genade voor genade te verkrijgen. Ach! laat ons toch lééns waardiger voor uw aangezicht, en aan uwen afel verfchijnen! Open onze oogen, op dat wij alle onze feilen en gebreeken mogen inzien, ten einde wij dezelve eenmaal van gantfcher harten fchuwen, en nalaaten, en, naar het groote oogmerk der menfchwording Uwes Zoons, van de zonde los gemaakt werden, en in gerechtigheid leeven, door Jezus Christus, den welken zij toegebracht de Eere en Heerlykheid in Eeuwigheid* AMEN!  Leerrede, OVER DE GEBOORTE VAN OP HET KERSFEEST LUCAS 2 vers: i tot lo. JjjQ/2ófe hst gefchiedde in die zelve dagen ^ dat, 'er een gebod uitging van den Keyzer Aagujlo, dat de geheele werelt befchreeven zoude worden. 2. Deze eerfte befchrijvinge gefchiedde, als Sijrenius over Sijrien Stadhouder was. 3. Ende zij gingen alle om befchreeven te ■worden, een. ij gelijk nae zijn eigen ft ad. 4. Ende Jofeph ging ook op van Galiled uit de ftadt Nazareth na Judea, tot de Stad Davids, die Bethlehem genaemt word, {om dat hij uit den huize ende gefachte Davids was,) C 2 5 Öni  35 LEERREDE 5. Om befchreven te worden met Maria zijn ondertrouwt wijf, welke bevrucht was. 6. Ende het gefchiedde , als zij daar waren, dat de dagen vervult wier den, dat zy baren zoude. 7. Ende zij baarde haaren eerstgeboren zoon, ende wondt hem in doeken, en leidde hem neder in de kribbe: om dat voor haar lieden geene plaatfe en was in de herberge. 8. Ende daer waren herders in dezelve lantflreke, haar houdende in het veldt, en hielden de nachtwacht over haare kudde. 9. Ende ziet een Engel des Heeren flond bij haer, en de heerlijkheid des Heeren omfcheenfche, en zij vreesden met groote vreeze. 10. Ende de Engel zeide tot haer, En vreest niet, want ziet ik verkondige u groote blijtfchap, die allen den volke wezen zal. 11. [Namelick] dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de ftadt Davids. 12. Ende dit zal u het teeken zijn, Gij zult het kindeke vinden in doeken gewonden, ende liggende in een kribbe. , 13. Ende van jlonden aen was [daer] met den Engel een menigte des hemelschen heirlegers, prijzende God,en zeggende, 14. Eere [zij] God in de hoogjle [hemelen] ende vrede op aerde, in den menfchen een welbehagen. 15. Ende het gefchiedde, als de Engelen van haer wechgevaren -varen nae den hemel, dat  Op het KERSFEEST. 3^ dat de herders tot malkanderen zeiden-. Laat ons dan henen gaen tot Bethlehem, ende laet ons zien het woord dat daar gefchiet is, V welk de Heet e ons heeft kondt gedaen. 16. Ende zij quamen met haeste, ende vonden Maria, ende Jofeph, ende het kin» deken liggende in de kribbe. 17. Ende als zij het gezien hadden, maekten zij alomme bekent het woord, dat haer van dit kindeken gezegd was. Io. Ende alle, die het hoorden, verwonderden haer, over het geene haer gefegt wiert van de herders. 19. Doch Maria bewaerde deze woorden allen te zamen, overleggende [die] in haer harte. 20. Ende de herders keerden wederom, verheerlijckendeen pryfende Godt, over alles wat zij gehoord en gezien hadden,gelijk tot haer ge/proken was. M tne Aandachtige Toehoorders ! yv anneer op dezen plechtigen dag de heilige Engelen Gods, gelijk weleer op den dag der geboorte van onzen Heer Jezus Christus, op de aarde nederdaalden, zouden zij bijna geheel Europa , en meer andere Gewesten der bewoonde aarde bezig zien, om de gedachtenis te vieren van die geboorte, die zij eens met de heuchelijkfte IofC 3 2an"  3$ LEERREDE zangen bezongen. In veele duizende Heiligdommen, en uit de monden van verfcheidene millioenen menfchen hooren zy thans den Lof van hunnen God, in alle Taaien klinken; van hunnen God, die zich voor bijna achtien Eeuwen behaagde aan dejnenfchen in het vleesch te openbaaren. En deeze heilige Throongeesten, welken beftendig ten dienfle zijn vanhun, die de Zalig* held beërven zullen, die van den Hemel af, en weder daar heen ftijgen, veréénigen ook thans buiten allen twijffel hunne beste en vuurigfte Lofzangen met die der zwakke ftervelingen ! Van deze Engelen zijn vermoedelijk, ten min. Hen eenigen, onze getuigen, welke ooggetuigen van de geboorte van Gods Zoon waaren,zij zijn vermoedelijk binnen deze muuren tegenwoordig; daarom bidde en bezweere ik u voor God, en den Heere Jezus Christus, en de uitver.koorene Engelen; dat gij nu heden alle uwe opmerkzaamheid en aandacht infpant, om die genadevolle geboorte, en de merkwaardige omftandigheden, die zich daar bij vertoonden, zonder vooroordeel en verftrooijing te overweegen; en de zwakheid van onzen voordragt, met uwe eigene aandacht en Godvruchtige gewaarwordingen te onderfteunen! Gunt ons deeze groote vreugd»  Op het KERSFEEST. 39 vreugde, U het grootfte nut, enGcde de behoorlijke Eere! wij bidden u daarom in den naam van Jezus Christus; en verlaatenons daarop met een volkomen vertrouwen! Laat ons, naar aanleiding van onzen Text, de Gefehicdenis der geboorte van Jezus overdenken , en daarin de volgende orde houden : I. Zullen wij de Geboorte van Jezus in Belhlehem overweegen. II. De merkwaardige verfchijningder Engelen, welken eenige Herderen op het veld wedervoer, nagaan III. Het vroom gedrag dezer Herderen, nad deze Hemelfche verfchijning, befchouwen. De twee eerste zullen wij heden, met de hulpe Gods tot den inhoud onzer- tegenwoordige betrachting maaken, en morgen, wanneer het Gode behaagd, de derde in overweeging neemen. Ach! Eeuwige Liefde! Zegen mijne overdenkingen ! wek onze opmerkzaamheid op .' ontfteek onzen aandacht, verfterk ons geloof! verlevendig onze blijdfchap omtrent U! en onze Liefde, door die Liefde, welke gij ons in de gebeimnisvoHe menschwording van uwen in alle Eeuwigheid gezegenden Zoon bewezen hebt!Amen C 4 EER»  LEERREDE EERSTE DEEL Laat ons derhalven overwegen de Geboorte van Jezus te Bethlehem. Onze Euangelist begint zijn verhaal, met de merkwaardige bej'chrijving, welke de Roomfche Keijzer Augustus beval. Deze befchrijvhu ge, of dit bevel^ dat alle Onderdaanen des Keijzers, zich naar de plaats van de Stam, waar toeze behoorden, begeeven, en met hunne aanhoorigen Zxh laaten opteekenen, is ten aanzien van Je. Zus en zyne Geboorte, om drie redenen, zeer merkwaardig, en verdiend daarom niet van ons le worden voorbij gegaan. Eersteltk: is zij een Openbaar bewijs, dat op dien tijd de Jooden geen vrij Volk meer waaren, of een eigene Heerfchappij meer hadden, maar dat zij onder de Heerfchappij der Ro~ meijnen ftondden. Hier door wierd nu de Ou, de Voorzegging van den ftervenden Jacob vervuld, naamelijk: De Scepter zalvanjuda niet wijken, noch de wetgeever van tusfchen zijne voeten, tot dat de Schilo, of de Mesfias, komt, Jezus wierd derhalven geboren, op dien zelfden tijd, toen van wegen den Roomfchen Keij. zer iets gedaan wierd, het ^welk een blijk was, dat de Scepter van Juda, en Wetgever van tUS"  op het Kersfeest. 4i tusfchen zijne voeten geweeken, of weggenoomen was, en dat zij volkoome onderdaanen deiRomeinen waaren. Ten Tweeden: was deze befchrijving ten aanzien van Jezus Geboorte merkwaardig, dewijl zij de vervulling eener andere oude Godfpraak, betreffende de geboorteplaats van den Mesfias, in zich behelsde, Jozeph had zich te Nazareth met ter woon neder gezet, dit was ook de geboorteplaats van Maria, de Moeder van Jezus. Aldaar zou derhalven deze gehoor te van Jezus voorgevallen zijn, wanneer dit bevel niet uitgevaardigd was geworden. Mariatoen hoogzwanger, had zonder dat bevel, in het koudfte Jaargetijde zulk eene reize naar Betlrlehem, alwaar zij geen woonplaats noch vrienden en bekenden fchijnt gehad te hebben, zekerlijk niet ondernoomen. Doch, hoe onwaarfchijnelijk dit aan menfchen te vooren zoude voorgekomen zijn , God, die de toekoomste, en de Eeuwigheid doorziet, wist naauwkeurig', dat de geboorte van den Mesfias, niet te Nazareth, maar te Bethlehem, de toenmaal vervallen Stad van David, gefchie-; den zoude; en fprak derhalven te vooren door den mond van den Propheet Micha: Gij' Bethlehem Ephratal gij zijt wel klein, onder de C 5 dut-  41 LEERREDE duizenden van Juda, maar uit U zal mi} voorkomen, die een heerfcher zal zijn in Israël, wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der Eeuwigheid. Deze Voorzegging en haare vervulling is daarom zoo veel te merkwaardiger, wijl zij van de Jooden en de Schriftgeleerden van dien tijd eenftemmig op den Mesfias toegepast wierd: want, als Herodes, met alle de Inwoonders van Jeruzalem, over het bericht, dat de Koning der Joden gebooren was, in groote vrees geraakt was, riep hij alle Priesters, en Schriftgeleerden bij eU kander; en vroeg hun, waar de Mesfias moest gebooren worden, volgens de voorzeggingen der Propheten? en kreeg ten antwoord, dat zulks te Bethlehem in het Joodfche Land gefchieden moest. Op gezag van deze verklaaring der gezamentlijke Joodfche geestelijkheid begaven zich ook de wijzen uit het Oosten, die eerst dachten, dat de Koning der Jooden, ni de Hoofdfiad Jeruzalem gebooren zoude zijn,naar Bethlehem, om het kind op te zoeken; volgens het verhaal van Mattheus. Deze omftandigneid kan voorzeker, wanneer dezelve wel overwoogen word, tot eene groote verfterking van ons geloof dienen. Ten  Op het KERSFEEST. 43 Ten Derden. Is deze befchrifving met betrekking tot Jezus daarom te meer merkwaardig, dewijl daar door veroorzaakt wierd, datjezus, benevens zijn Pleegvader,* en zijne Moeder, als Burgers van Bethlehem, nakomelingen van David, en onderdaanen van het Roomfche Rijk, opgelchreeven wierden. Mier door wierd de waarheid der geboorte van Jezus te Bethlehem , en dat hij door Jozeph van David afdamde, als het waare opentlijk geregijireerd, en door geheel onpartijdige handen, die op dien tijd nog niets het minde wisten, of wceten konden, wat van dit kind Jezus worden zoude, in de Archiyen der Keijzerlijke Cancellarij bewaard. Lucas maakt derhalven van deze befchrijving niet zonder grond gewag, hij toont daar door, niec alleen, boe twee oude voorzeggingen hunne vervulling kreegen , maar hij bevestigd daar door ook de waarheid zijns verbaals zeer nadrukkelijk. Het geval, dat hij voornam te vernaaien, gefchiedde juist in en op eenen tijd, welke door eene algemene befchrijving der Romeinfche onderdaanen merkwaardig geweest was. Men kon zich van dit geval in de Keijzerlijke Registers volkomen overtuigen ; men zou in het Register van Bethlehem den naam van Jozeph en zijne bruid Maria vinden; men zou 'er zelfs den naam van  44 LEERREDE van hunnen geboorenen Zoon Jezus aantreffen; men zou bevinden, dat zij Arm waaren, dac zij in Bethlehem geen eigendom bezaten, en zelfs te Nazareth woonden. Men zou 'er ook de naamen der Herders vinden, (waar van ik zoo aanftonds nader fpreeken zal) en welligt zou men aldaar, door nog meerdere omftandigheden, bet gefchiedverhaal van onzen Euangelist bevestigd vinden. Wij zien hier uit Aandachtigenl de zorgvuldigheid en de vlijt van den heiligen gefchiedfchrijver, wanneer hij zijn verhaal van de Geboorte van Jezus aldus begint: En het gefchiedde in die dagen, dateer een Geboduitging van den keijzer Augustus, dat de geheele wereld {mmc\\i\\]k het geheele Joodfche Land, ) befchreeven moest worden. Dit gefchiedde (zoo als ook veele andere wereldlijke gefchiedfchrijvers vernaaien) wanneer Sijrenius of Quirinius Landvoogd in Sijrien was ; en een ieder toog op, otn befchreeven te worden, naa zijn eigen Stad, {naa de Stad, waar toe hij van wegen zijn Geflacht behoorde, en waar heen hij op keijzerlijk bevel befcheiden was ) En Jozeph ging ook op van- Galilea, uit -de Stad Nazareth, tot de Stad Davids, Bethlehem , om dat hij uit het huis en gefachte Davids was, om befchreeven te worden me, Ma-  Op het KERSFEEST. 45 Maria zijn ondertrouwd Wijf, welke zwanger was. Om dezen tijd liep haare Zwangerfchap ten einde, en, als zij daar waar en, baarde zij haren eerstgebooren Zoon, Jaa ! de Eerstgeboorne van alle Creatuuren! en wond hem in doeken, of, gelijk wij ons zouden uitdrukken, in windzelen ; en daar zij geen vermogen hadden om hem een behoorlijk verblijf te verzorgen» moest zij een Stal tot haar verblijf neemen: ZiJ vond ook noch Bed, noch wieg voor zich en haar kind ! en moest het op een handvol hooi in eene Kribbe nederleggen, dewijl 'er in de Herberge geene plaatfe was. Laat ons hier Mtne WaardstenI eenige oogenblikken dille liaan, of liever nedervallen en AanbiddenX Aanbidden, dit pasgebooren kind, deezen Eerstgebooren en Eeniggeboornen Zoon van God, en van Maria; dit oneindig rijke kind in zijne diepe nederigheid en armoede! Aanbidden de onuitfpreekslijke Genade van onzen Heer Jezus Christus, die, daar hij rijk was, om onzent wille arm wierd, op dat wij door zijne armoede zouden rijk worden. Geene woordenzijn toereikend om onze gewaarwordingen bij deeze genadevolle geboorte te kunnen uitdrukken. De aandoeningen bij de gelovige-  46 LEERREDE vigebefchouwing van een kind,het welke is deGlan van Gods Heerlijkheid,doch,in doeken gewonden, en het Uitgedrukte beeld zijner zelfflandigheid, niet op eenen Throon, niet in de Paleizen der grooten, maar in eene kribbe zich. bevindende ! Maar zelfs ook de levendigste , de flerkste gewaarwordingen, zelfs die, welken met geene woorden kunnen uitge dr ukt worden, zullen nooi de hoogte en diepte, zelfs van verre, bereiken ^ van die Liefde en Ootmoed: welke in dit Goddelijke kind van den Hemel op de aarde nederdaalde :komt, en verzameldü, Mtne WaardstenI bij de kribbe van dit aanbiddenswaardig kind! Treed nader! Befchouwd! gevoeld! Leert Jaa! hier, hier moeten wij onuitfpreeklijk veelLeeren! Leeren; hoe dierbaar wij in de oogen Gods zijn, dat Hij zijnen Eigenen en Eeniggc. boornen zoon, in de geftaltenis van het zondig vleesch, uit eene vrouwe liet geboren worden, om ons, ons arme verloorene menfchen, niec alleen heilig, onfterffelijk, gelukzalig, maar geheel en al aan het beeld van dezen zijnen Zoon, gelijkformig te maken. Leeren ons zeiven, om anderer wille, uitteledigen. te ontblooten, te vernietigen, van harten ootmoedig , en om de zaake Gods en het heil van den  Op hec KERSFEEST. 47 den Naasten, arm, verachc, nederig , en van alle uitwendige voorrechcen beroofd ce zijn; leeren alle wereldlijke eere, alle prachc, aardfche rijkdom , hoogheid, en genoegens, niec te zoeken, maar te vlieden , niet te beminnen, maar te ver. achten! waarlijk, hier bij de kribbe van Jezus, bij de befchouwing van dit yerheevene, en echter in uitwendige gedaante hulpelooze Kind, moeten wij deze Gode welbehaaglijke, deze door het voorbeeld Gods zelve goedgekeurde gevoelens leeren, wanneer maar ons verdand niet verduisterd, ons hart voor de overtuigende Leerwijze niet toegeflooten is; of, moet ons als dan niet zeer natuurlijk hec gezegde van Jezus voor den aandachc koomen : de Knecht is niet hoven zijnen Heer ! noch de discipel boven zijnen, meester, het is de discipel genoeg, dat hij zij gelijk zijnen Meester, en de Knecht als zijnen Heer. De Zoon des menfchen is gekomen, niet om gediend te worden, maar om te dienen, en zijn Leeven te geven tot een Randzoen voor veelen. Moeten wij niec volkomen overreed worden, dat het ons, die zich Leerlingen van hem noemen , geheel en al niet voegd, in prachc en overvloed, in onmatige genoegens en wellusten te leeven ? dat tusfchen onze trotsch, en de Ootmoed van Jezus, tusfchen zijne Armoede fin  48 LEERREDE en onzen Rykdom , tusfchen zijne naaktheid en onzen Voorraad en Overvloed van klederen zulk een Affland en tegenflrijdigheid is, die duidelijk genoeg toond, dat wij niet bij elkander hooren,noch met elkander hier in zamenfremmen, dat men dus in ons geene gelijkende trekken vinden kan, waar uit men afleide , dat wij zijn leerlingen van hem, die zich hier in zulk eene nedrige gedaante deed kennen. Moeten wij niet, wanneer wij ons met onzen Koning vergelijken, over ons zeiven fchaamrood worden ? of moet niet een Onderdaan befchaamd zijn, zoude men het hem niet met recht als een onverdraaglijke hoogmoed coefchrijven, wanneer hij zich veel prachtiger kleedde, en een veel glanzender. voorkomen hadde, dan zijnen Koning ? Hoe kunnen wij ons dan, wanneer wij den Zoone Gods in zijne diepe nedrigheid, armoede , en naaktheid, van alle aardfche voorrechten, genoegens en opfchik, ontbloot befchouwen, hoe konnen wij het ons dan veroorlooven, en volgen, dat wij Juist geheel anders gezind zijn, dan Jezus was? dat wij niet alleen niet onverfchillig zijn omtrent de goederen dezer aarde, maar dat wij inzonderheid met onze geheele ziele daar aan verkleefd , en daar voor ingenoomen zijn ? dat wij wereldfche Eere najaagen? dat wij dagen nacht op  Óp hec kersfee st. 4J> op nog meerdere genoegens en wellusten denken ? dac wij elkander om uiterlijke voorrechten benijden, dat wij op dergelijke nietswaardige dingen, op dergelijke meer dan Kinderlijke beuzelaarijen, eene zoo hooge waarde zétten? ons altoos mee de ledige fchijn, niet met het waare weezen, met aardfche glans, niét met de Ootmoed en Armoede van Christus, zoeken te bekleeden , en te vercieren? ontzettende verblinding! beiammerenswaardige domheid en onleerzaamheid van onze trotfche, en verijdelde harten! Ach! Gij Kind des Eeuwigen Gods.'die daarlagin doeken, en in eene kribbe; neem gij toch de windfelen van voor onze Oogen weg .' TWEEDE DEEL. Laat ons nu Aandachtigen! tot hec Tweede Deel van onzen Text, en van onze rede voortgaan, en de merkwaardige verjchijfting der Engelen, welke aan eenige Herders t>p de Velden van Bethlehem te beurt viel, met U overweegen. ■ Er waren Herders in die Landflreek, in het. veld, en hielden de Nachtwagt over hunne kudde, en ziet! des Heeren Engel ftond bij hun , en de Heerlijkheid des Heeren, een glans, en eene Majefteit, ge« D lyk  50 LEERREDE lijk aan die, waarin God zich wel eer aan de Heilige Mannen en Propheeten vertoonde, zulk eene lichte en heldere glans , omfcheen hun, en zij vreesden met groote vreeze, Maar de Liefderijke Engel, die hun óp deeze heerlijke wijze verfcheenen was, liet hun geen oogenblik in hunne vrees: Hij fprak hun aanftonds vriendlijk toe : vreest niet, -want ziet, ik verkondige Ugroote blijdfchap, die allen volke wedervaar'en zal; eene blijdfchap, waar aan alle Natien der Aarde deel neemen zullen; want heden is U de Heiland, welke is Christus, de beloofde groote Mesfias, en gezalfde God, de Ko« ning Israëls, de Heer, gebooren. Hij is gebooren, daar, te Bethlehem, in Davids Stad is hij in deezen Nacht gebooren.' en, opdat zij de waarheid van zijn verhaal aanftonds met eigen oogen zien konden, zoo geeft hij hun nog eene omftandige aanwijzing, hoe zij dit merkwaardig Kind zoeken, en vinden; in doeken gewonden, en liggende in een kribbe. Naauwlijks had de Engel uitgefprooken, of 'er wierd nevens hem eene menigte van het Hemelsch Leger zichtbaar, welke God loofden, en zongen: Eere zij God in de hoogfle Hemelen! vreede op aar del in de menfchen welgevallen*. Eer'  op het KERSFEEST 51 Eere zij God in de Hoog/ie! in den allerhoogiten Hemel, den Hemel aller Hemelen, klinke de Lof van eenen zoo oneindig barmhartigen God, die zijnen Zoon, tot verlolTïng der wereld, gezonden heeft! men moet in alle Hemelen, en in alle Werelden, zoo ver de Scheppinge Gods zich uitftrekt,van deeze onvergelijkelijke Barmhartigheid fpreeken ! deeze liefde zonder voorbeeld, noch op aarde, noch in den Hemel, zal van nu af aan in alle hemelen geloofd en aangebeden worden! Vfeede Zy op aarde! verzoening en zaligheid] want dat beteeekend voornaamelyk het woord Vreede in de Heilige Schiift. Zaligheid is met den nieuwgebooren Mesfias van den Hemel op de Aarde nedergedaald ! de vrede Gods, die alle verftand te boven gaat, de waare Zaligheid des menfchen, die in de kennis der waarheid, in de uitoeffening der deugd, in de zuiverile liefde Gods en des naasten bcftaat; deze Zaligheid, deze Rust,' deze Vrede der Ziele, zal nu door dezen pas gebooren Mesfias op de Aarde uitgebreid worden. Nu zal 'er ook een welgevallen aan dc menfchen zyn. Nu zal het blyken, hoe dierbaar de menfchen in de oogen Gods zyn! met D 2 Welk  ^2 leerrede welk eene liefde, met welk meer dan Vaderlyk welgevallen , de eeuwige Schepper van Hemel en Aarde op hun nederziet! welke oneindig genadige gedachten Hy omtrend hun had.' Nu zal de tweedracht , tusfchen Hemel en Aarde, tusfchen den Schepper en het •Schepfel, opgeheeven; nu zal de vriendfchap herfleld, en alles weder in orde en overeenftemming gebracht; nu zal het vertrouwen en de gemeenfchap weder herfteld; hu zal alles door Jezus verzoend, en volkomen gemaakt worden, beide, wat in den Hemel, en op Aarde is. Zoo veel, Aandacht!gen! kunnen wy fterffelyke menfchen by den Lofzang der verlichte Schaare van onuerffclyke Engelen, denken; want hunne eigentlyke, grootte, en diep, tot in de eeuwigheid gaande, gedachten, die zy zonder twyffel by deezen Lofzang zullen gehad hebben, zullen wy in dit Leven vol donkerheid nooit doorgronden. Laat ons nu nog myne Waardsten! over deeze glansrijke verfchyning der Engelen, hunne Aanfpraak, en Lofzang, w eenige betrachtingen maaken. On-  Op heC KERSFEEST. 5£ Onze Eerste betreft de aanfpraak des Engels aan de Bethlehemitifche Herderen. De Tweede de Lofzang der Hemelfche Llelrfchaaren, De Derde raakt deeze verfchyning in het algemeen. Wy maaken mee de aanfpraak des Engels aan de Herderen een aanvang. Freest niet! want ziec ik verkondige u groote blydjchap , die alle Volken wedervaaren zal, dat u heden gebooren is Christus de Heere. Zoo veele woorden, zoo veele grooce waarheden! Zoo menig EuangeÜum ! Eene algemeene vreugde voor alle bewooners der Aarde, eene grooce en gewich* tige oorzaak van vreugde wierd hun van den Engel geboodfehapc. 'Er is een Heiland, een Verlosfer des menfehelyken geflachts, een Zaligmaker van Zondaaren gebooren! Hy is heden gebooren! Hy is u tot eeuwig heil gebooren! Deze Heiland is Christus! Hy is de van Godr gezalfde, ingewydde , met de kracht des H. G. vervulde Mesfias en Koning.' Hy is de Heer! een Kind, daar, in de doeken, — is de Heer, wiens naam is wonderlyk , Raad-, fterke God, Vader der Eeuwigheid, Vreede Vorst: is de D 3 Heer  54 LEERREDE Heer, die in den beginne de Aarde gegrond heeft, en wiens handenwerk de Hemelen zyn. Welk een Euangelium ! welk eene verrukkende Boodfchap! voor de vroome Herderen; en ook, welk een Euangelium voor ons,, en voor alle tegenwoordige en volgende Natiën der aarde! Een Euangelium, het welk van de eene Eeuw rot den anderen, met altoos dezelve kracht, tot de harten van alle boetvaardige Zondaaren voortklinkt! en dit Euangelium is het, het welke ik ook heeden, op de geboortedag van onzen Heere Jezus Chriftus, zoo gaarne, en met eene innerlyk bewooge Ziele, aan U allen, die het uit den mond van den Waar" achtigen God aanneemen wil, predike! Ik verkondig U en mij eene groot e blijdfchap, die ons allen wedervaaren is, en een ieder van ons, die het fl'echts wil-, zonder uitzondering, aangaat; want heden is U. en mij een Heiland gebooren, welke is Christus de Heere, en ach! dat het ons, nu , ook eene recht groote blijdfchap ware! dat de voeten des geenen, die ons den vreedeverkondigen,en datHeil prediken > ons lieflijk en welkoom waar en ! dat wij het genaderijke, dat in deeze Hemelfche boodfchap legt, ook recht gevoelden, en tot onze harten lieten  I Op het KERSFEEST. 55 lieten doordringen; dat wij in waarheid kenden en geloofden, dat dit Euangelium ook ons, ook de Schrikkelijkfle en grootite Zondaaren, ook ons aangaat! dat 'er een Heiland gebooren is, die ons van de zonde, en alle haare ellendige gevolgen in Tyd en Eeuwigheid helpen kan, en helpen wil, dat Hy, de Mesfias, onze Heer, en God is, en machtige Koning! Deeze boodfchap is het, Aandachtïgen ! die ik U in den naame mijnes Gods verkondige! zoo zeker, als Jezus over 1890 Jaaren te Bethlehem gebooren wierd, zoo zeeker is hy ook ons, is hij ook Uen mij tot eeuwig heil gebooren geworden ! U en mij van God gemaakt tot wijsheid,Rechtvaerdigheid, Heiligmaking, en verlosfing. Geloofd het flechts met zonden beladeneZielen! neemt het onbevreest aan! vac moed! verheugd U over de geboorte van Jezus, en verblijd U over zijne menfchwerding! Hij kan en wil U verlosfen; van alles verlosfen, wat ooit zonde, elende, en ramp ge_ naamd kan worden! flechts moed gevat, flechts geloofd, en doorgedrongen, flechts zich nedergeworpen voor de voeten van den menschD 4 ge*  5^ LEERREDE. geworden God; Hij kan U niet verftooten, geloofd het flechts! wat trilt gij, dat ik U doen zal? roept de Stemme .zijner Barmhartigheid; Hoe?zoude ik Uovergeeven, ó Israëli mynhart is in mij omgekeerd, mijn Ingewand benaauwt mij: Jezus, de Heiland, die gisteren en heden, en in eeuwigheid dezelve is, die is nu gebooren, en geen macht in Hemel noch op aarde, geen Satan, en geen wereld, kan maaken, dat hij niet gebooren zij geworden, dat hij niet een Heiland, en niet Uw Heiland zijl daarom vreest niet; gelooft alleenlyk! daarom verblijd U in den Heere l en wederom zegge ik U, verblijd UI zoo dikwils gij zijnen naam noemd of noemen hoord! zoo dikwils gij het Jaarcal uiifpreekt offchrijft, zoo denkt met blijdfchap, dat U voor zoo veele Jaaren een Heiland gebooren geworden, dat deeze Heiland Uw broeder en Uw God, uw eeuwige Vriend, en Verlosfer is. Wanneer gij van gantfcher harte geloofd, dan zult gij hem ook van gantfcher harte beminnen , en , wanneer gij hem van ganfcher harte bemind, zoo zult gij ook met vreugde zijn Woord horen, in zijne geboden als zijne waare discipe. len blijven, en in alle Eeuwigheid met hem, pn in hem, Zalig zijn; Wij  Op het KERSFEEST. 57 Wy gaan. nu met onze betrachting tot den Lofzang der Hemelfche tleïrfchaaren over: Eere zy' God in de hoog/ie Hemelen ! vrede op de aarde! en aan de menfchen welgevallen! zoo zingen de verheerlykte reven der Engelen, zy looven God èènftemmig met hartelyke vreugde, en met verèènigde krachten,over de genade, die hy, niet eigenlyk en onmiddelbaar aan hun. maarbyzonder aan het gevallen menfchen gefhcht bewees ! En , waarom zouden zich deeze Zaalige Geeften niet verblyden, en de Goddelyke barmhartigheid niet verheffen, daar een geheele Wereld verloft zoude worden, daar zoo veele duizende verloorene broeders wederom gevonden,Zoo veelen duizendmaal duizenden fcerveling^n onuerflykwerden,totGod,hunnenfchepperenVadQr weder te rug keeren. en uit het Ryk dcrduifternis, in het Ryk des Lichts overgebracht zouden wor^ den! zouden Zy, deeze met de liefde Gods vervulde geeften , daarover niet in plechtige Lofzangen uitbreeken ? zy, die zelfs over èèn èènigen Zondaar, die boete doet, eene algemeene vreugde in den Hemel vertoonen ! ö menfchen geflacht! welke het ftof der aarde bewoond, hoe dierbaar zyt gy, moet ik andermaal ook hier met eene verbaafde Ziele Uitroepen , hoe dierbaar zyt gy D 5 in H  58 LEERREO£. in de oogen des Heemels' De Koning der menfchen, der Engelen, des Hemels en der aarde , word een kind voor U! en de meenigte der Hemellingen is daar over in beweeging ! alle Engelen en Aartsengelen zingen: Hallelujah ! zingen van vreugde en Zaligheid en Goddelyk welbehaagen aan de menfchen? ö menfchengeflacht, ö myne Broeders! wat zyn wy, dat ons dit wedervaard! ö God! wat is de menfch,dat gy zyner gedenkt, en des menfchen kind, datgy hem alzoo aanneemd ! gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan dc Engelen; maar de gantfche fchaare der Engelen is defwegens enkel aanbidding en verrukking, dat de verloorene menfch Zalig, en een eeuwig voorwerp van het Goddelyk welbehaagen zyn zal! Nu blyft ons Mtne Waardsten ! nog in de derde plaats over, om, Over deeze VErscurNiNG der Engelen inliet algemeen nog eenige korte aanmerkingen te maaken. Voor Eer ft vertoond zy ons de Majefieit en inwendige Goddelyke waardigheid van het gebooren Kind Jezus. Hoe diep verborgen deeze Goddelyke majefieit, in dit onaanzienlyk, arm, half  op het KERSFEEST. 59 ' half naakt kind was, hoe Gering het in de oogen der menfchen fchyncn mocht, hoe zeer hy zich zelf vernederde, en de geflalte cenes kinds vsingenoomen, en in alles den menfchen gelyk geworden was; Zoo wist echter de geheele Hemel, wien het voor zich had! De ontelbaare menigte der Engelen moefc echter onzichbaar by de Geboorte van dit arm kind tegenwoordig, en getuigen van het allergrootfie wonder zyn, het welk de Godheid ooit verrichtte! zy moeiten echter weeten, dat dit Kind in doeken de lieer was, die alle Engelen Gods aanbidden moesten. De onafmeetelijkeHemel wierd ontledigd van dcszelfs glansrijke bewooneren; zij vloogen de beweldadigde aarde, en de begenadigde menfchen toe, welke het hunnen Heer en Koning, met aflegging zijrter Heerlijkheid , behaagde te bezoeken! zij drongen toe tot den pasgebooren Koning, zonder dat hij het veellicht in Zijne vrijwillige Kindsheid zelve wist. Zie hier, geloovige Ziele ! een nieuw bewijs, voor de gewichtige Waarheid : wie zich zeiven vernedert, zal verhoogd worden! dit moest reeds bij de geboorte van Jezus door God zelve bekrachtigd worden. Daar de Zoon van God den moeijelijkenloop der menschheid begint, en de ongemakken der Ar-  60 leerrede. Armoede, in eene kribbe, bij eene onguur Jaargetijde gevoeld; op dien zeiven tijd is de geheele Hemel in beweging, en bemoeid zich om de Waardij, en grootheid van dit geheimnis volle Kind aan eenige eenvoudige Zielen aan te pryzen! Laet ik U hier nog èèns zeggen, het geene ik U Myne Waarsten, nog op den haftven. loopen Zondag gezegd hebbe: Hoe meerder wy ons voor God verootmoedigen, hoe meer hy ons zal verhoogen; hoe minder wy van ons zeiven maaken, hoe meer wy ons verbergen, hoe meer hy ons voortrekken, en van de weereld doen eeren zal! Engelen zullen zich welligt over ons met elkander onderhouden, en zich met ons bezig houden, wanneer Menfchen ons vergeeten; wanneer wij in eenvoudigheid en ootmoed onzer harten, voor onzen roem, en ons geluk, in en bij de wereld geene reekening maaken. Eindelijk, Myne Waarsten! Laat ons ook niet vergeeten, dat de verfchijning der Engelen, aan Herders, aan arme eenvoudige Menfchen, en niet aan Rijken, en aanzienelijken, niet aan Koningen , te beurte viel. Dit geeft ons aanftonds, een rechtmatig denkbeeld van de Natuur van het Rijk van Christus, en  Op heC KERSFEEST. 6ï en vertoond ons, dat ieder, ook de armfte en eenvoudigfte, even zoo wel toegang tot hem heeft, als de Rijken en voornaamen; Jaa dat de geringe braave man daar beter voor gefchikt is, als doorgaans anderen,- dac zulk e&n voor de blijdfchap over de geboorte van eenen armen en ootmoedigen Heiland der Wereld vatbaarer is dan anderen. Het vertoond ons die waare ongekunstelde eenvoudigheid en Reedelijkheid des Harten, dat Waarheids liefde en Ootmoed, in de Oogen Gods, een oneindig hoogere Waardij hebben, als alle uiterlijke voorrechtten, Jaa zelfs , als alle uiterlyke voortreffelykheden des verftands, der geleerdheid, der kloekheid, en der konst, waarop arme verdoolde menfchen dikwils zoo crocsch zyn. Billijk moogen wij hier de woorden van Jezus overneemen : Vader\ ik danke U, dat gy deeze dingen voor de wyzen en verftandigen verborgen hebt, en hebt dezelve aan uwe Kinderen geopenbaard! Ja Vader \ want alzoo was uw genadig welbehaagen. armoe  6z leerrede. BESLUIT En zoo hebben wij hier mede Myne Waardsten ! de geboorte van Jezus Christus, en de daar bij plaats gehad hebbende verfchijning der Engelen , met elkander , voor God, en in de tegenwoordigheid van dienzelven Heer en Heiland, welke voor ons als een men'sch op deeze aarde gebooren wierd, overwoogen. Hij, deeze groote verlosfer, voor wien geen fchepzel onzichtbaar is, maar voor wiens oogen alles naakt en geopenbaard is; hij weet, wat daarbij in onze Ziele is omgegaan; hij weet, bij wien de gewaarwordingen en opwekkingenzijner genadeplaats gevonden heeft. Mocht hij geen ééne ongevoelige Ziele onder ons waargenoomen hebben! Mocht hij heden en morgen aan zijne heilige bondtafel geen één éénigen onder ons ontdekken, welke zijne verfchijning, en openbaaring in het vleesch niet lief en dierbaar acht, en zich over zijne geboorte niet van gansche harre verblijd! Ach! Jezus Christus! befchouw ons toch allen heden in dit oogenblik, heden, daar zoo meenige gewaarwording van vreugdeen dankbaarheid zich in ons verheft, met oogen van erbarming ! en  Op het KER.SFEEST. 6*3 en geef ons uwe onuitfpreekelijke Barmhartigheid zoo levendig te gevoelen , dat deze uwe heilige Geboortedag, de geboortedag van een nieuw, geeftelijk, goddelijk, en Hemelsch leeven , voor ons allen worde, en ons in alle Eeuwigheid, onvergeetelijk en gezeegend zij! Amen! en alle Engelen in den Hemel zeggen Amen! En gij alle, mijne Toehoorders! zegt in uwe harten A M E N\  TWEEDE L E E R R EDE O V qpR DE GEBOORTE V A. N C 2BC XL X '*$ 2* V £o OP HET KERSFEEST. LUCAS 2 vers: 15 tot 20, 3£» geen gezuurd brood eeten mocht? zoo lang het zelve duurde; op den eersten dag van dit Feest, dat men het Paaschlam flachtte, en het welk ten dien tijde op eenen Donderdag inviel, kwamen de Discipelen tot Jezus, en fpraken tot Hem: waar wilt gij, dat wij U het Paaschmaal bereiden? Het flachten en eten van het Paaschlam, Mxne Waardsten! was ter gedachtenis van de voor Israël zoo gezeegende doortrekking des flaanden Engels in Egipten. Jezus antwoordde aan twee zijner Leerlingen, , namelijk Petrus en Johannes: gaat heen bin  OVER HET LYDEN. £ binnen de Stad Jeruzalem, tot eenen man , in wiens huis gij bij uwe "aankomst zulc zien binnen treeden iemand, die een waterkruik draagt, zegt tot dien Huisheer: de Meeste r Jezus van Nazareth, laat u zeggen : mijn tijd is gekoomen, de tijd, dat ik gedood zal worden,is ■nabij, ik wil met mijne difcipelen bij U het Paafchlam eet en. Aanftonds gaan zij heen, en deeden gelijk Jezus hun bevoolen hadde, en hereidden het PaafchLam. Laat ons Aandachtigen ! ons hier niet langer ophouden, wij weeten reeds, hoe gelaaten onze Heiland, in de laatfte dagen zijnes Leevens, alles verordende en verrichtte; hoe ruitig Hij van, Zijnen aanlbanden Dood fprak; hoe hij alle gerechtigheid vervulde, Zich aan alle Wetten , en Godfdienftige gewoonten der Joodfche kerke onderwierp: wij gaan derhalven voort tot het TWEEDE DEEL. Waarin ons de Bekendmaaking van het aanftaande Verraad omtrent den Heiland verhaald wordt. En als het avond geworden was, zat Jezus met de Twaalve aan Tafel. En als zij aaten, fprak Jezus tot hen, Waarlijk, ik zeggen U: één van U zal mij verraden1 A 3 Eea  6 LEERREDE Een van U, zal mij, mijnen vijanden, die mij naa het Leven ftaan, in handen leeveren. De meefte Apoltelen hoorden dit met de grootHe verbaafdheid en droefheid aan; de een naa den ander vroeg aan Jezus: Heere, ben ik hét ? Zoude ik.zöö ondankbaar, zoo, Iaagdenkend fijn kunnen, U, mijnen bellen Heer en :neelter, aan Uwe vergrimde vijanden in handen te leeveren? Jezus liet hen niet lang in twijfel: Die met mij de hand in defchotel doopt, zegt hij, die is hei, die mij verraden zal. Bij deeze bloote bekendmaking liet het Jezus echter niet heruiten. Hij deed hier bij eene zeer treffende.Waarfchouwing , die, wanneer het hart des Verraders nog voor het minlle gevoel vatbaar gewecit was, hem ter aarde had moeten werpen, en tot een ootmoedig fmecken om vergeeving eh genaade van zijne Meefter aanfpoorc. De Zoon des menfchen, de Mefsias , gaat wel heen, hij zal zich gewillig dooden laaten, gelijk van hem geCchreeven is, gelijk de Propheeten van hem voorzegt hebben, dat hij, eevcn zoo min als een Schaap, dat voor zijnen fcheerder flora is, zich tegen zijnen dood niet verzetten zal j Hij gaat wel heen, gelijk van hem gefchrce9cn is; maar wet den mcnj'che, door welken de Zoone  OVER HET LYDEN Zoon des menfchen verraden word! Deze is in nadruk Rarnpzaalig, en tot de Ver* doemenis gefchikt : ach ! het waare dezen menfche beter, dat hij nooit gebooren was ! Doch hoe Zieldoorfnijdend deeze waarfchouwende woorden voor den boofvvicht hadden moeten zijn; Hij fcheen ze met onverfchilligheid aan te hooren; wat zeg ik? met onverfchilligheid? neen, maar met een verhard geweeten : wat zegge ik? De boofwicht verltoutte zich nog, denlangmoedigften menfchenvriend en weldoender in het aangezicht te zien, en met een onbefchaamd gelaat te vragen: ben ik het Rabbi? Gij zegt het.' dit was alles, wat de Zachtmoedige Heiland aan den verrader te"rx antwoord gaf: zonder twijffel met eene houding, die hem van den afgrond des verderfs, waar op hij reeds op zulk een 'jammerlijke wijze wankelde, nog had moeten te rug trekken. Wat leeren wij Aaxdachtiqzn uit dit tweede deel onzer betrachtingen? wij leeren hier vie* dingen: Eerst : dat Jezus alles naauwkeurig wist,wat hem overkomen zoude; dat hij meteen bedaard gemoed, de gevoeligfte droeffenisfenr die hem zoo aanftonds van één zijner vertrouwfte Vrienden zouden toegebracht worden, te A 4 T0«"  H LEERREDE vooren zag, en zonder toorn of drift, van het fmertelijkst geval, dat hem ocit had kunnen bejegenen, met de grootste bedaardheid fprak: treurt derhalven niette zeer, geliefde medechristenen, wanneer gij voor uit ziet,of vermoeden kunt, dat gij van uwe medemenfchen allerleij ongerechtigheid,en een ondankbaare handelwijze moet ondergaan* Denkt niet met toorn, of drift, op zulke, zeekerlijk treffende bedrijven! Toornd niet! blijft gelaaten! Houd het voorbeeld van uwen Verlosfer in het oog! wend uwe befchouwingen van de menfchen af, en ziet op de onzichtbaare Vaderhand,die ,om wijze en goede oogmerken deeze rampen niet afwendde, noch verhinderde. Ten Tweeden,Aandachtigen! leeren wij uit het voorbeeld der angstig bekommerde Leerlingen van Jezus, die vol verbaasdheid, de één «aa den andervraagen : Ben ik het? hoe wij ons bij algemeene voorftellingen en waarfchouwin- gen te gedraagen hebben.- Wij moeten hec niet onverfchillig aanhooren, wanneer een Leeraar, of een Bijbelplaats, of een goed boek ïn het algemeen zegt: dat de meefte menfchen op een dwaalweg, ter gelukzaligheid gaan; dat veelen onder ons zich verbeelden waare Chriftenen -te zijn j,terwijl zij, in den grond, niet anders dan * h ver-  OVER HET LYDEN g verraders ven den Godsdienft .van Jezus zijn! wij moeten het niet koud aanhooren, en daar onbedachtzaam over heen flappen! Ben ik het? dit moet onze eerste vraage zijn ,L ie y e Toehoorders! wij moeten, eerst aan ons zeiven , en laast aan anderen denken. Ben ik op den onrecht en weg? ben ik die verrader? ben ik niet die traage, die ongevoelige, die trotfche, die liefdelooze, die hartvogtige, die wellustige, die nijdige, die onmaa'uge, welke jezus om een kortflondig vergenoegen, om een gering tijdelijk voordeel, om eene niets betcekende Eerbetooning, om eene gevaarlijke Eerepost, weg geeve, vaarénJaaten, verraad, zijnes niet meer begeerd, en zijnen allerhe:ilgflcn Godsdienst,voor' eene nietswaardige, en verachtelijke Hartst tocht veil hebbe.'Deezezijn vraagen, AandaciitigenI die wij ons dikwils doen moeten, en die, bijzonder bij onze zelfsbeproeving, vóór hec plechtig gebruik des Heiligen Avondmaals, in deeze weeken, zeer natuurlijk, nuttig, en noodzaaklijk zijn; vraagen, tot welker beantwoording wij altoos gelegenheid en tijd hebben moeten, om ze Schriftelijk , of in tegen woordigheid van eenen Christelijken Vriend, of eenen Godvruchtige Echcgenoot, te beantwoorden. A 5 Ten  IO LEERREDE Ten Derden : moeten wij uit de vreesfelijkewaarfchouwing van Jezus leeren, hoe fchrikkelijk de zonde van Judas, het verraden van jezus zij. Wee dien menfche, door welken de Zoon des menfchen verraden wordl Ook zulk een zal eens oorzaak hebben , om met den ongelukkigen Judas te wenfchen, dat hy nooit geboren waare. En, ach! dat'er geenéén onder ons zij, die dit boven alle denkbeelden fchrikkelijk noodlot ooit aan zich zeiven ervaaren mochte! ó* mijn God! het binnenfte mijner Ziele fiddert, wanneer ik bedenk, dat er moogelijk in deeze vergadering een eenige is, over wien Jezus dèèze vreeflijke woorden uicfpreeken moeit Het waare U beter, dat gij nooit gebooren waart! En dit moet jezus «eggen tegen elk, die zijn opzettelijke verrader is, en in zijn verraad met een verltokt hart volhard ! Elk onzer is zijn opzettelijke verrader, die tegen beter weeten , en tegen de infpraak zijns geweetens zondigd; die den wil van zijnen Heer weet, en billikt, en zich over zijne wetenfehap beroemd, en, met dat alles, niet Zijnes Heeren , maar zijnen eigenen boozen wille volgt, dié met opzet zijn geweeten onderdrukt, en alleen aan zijne zondige lusten en hartstochten gehoor geefr. — Want, alles is verraad pmtrent Jezus, waardoor men  OVER HET LY0EN if men tegen beter weeten en overtuiging, Jezu> en zijnen heiligen Godsdienst fchade en nadeel tracht toe te brengen ; alles, waardoor men zijne Eere fchend en lasterd, zijne waarheid in leugen en dwaaling tragt te veranderen, en zich uit baatzuchtige oogmerken daar toe alle moeite geeft! Ach Heere! Heere! zijn 'er geene zulke Verraders van Uwen heiligen naam in deeze vergadering tegenwoordig? 6 Heere God! laat hun, heden, heden nog, het gewicht vaneen wee, een, door dëri mond der Waarheid zelve uitgefprooken vrees lelijk wee, in kracht gevoelen , op dat zij zich bekeeren, eer dat de vloek van Hem, wien zij verraden, gelijk eenen geweldigen Aroom, op hun nedert itort, en 'er geene uitredding meer voor hun zijn zal. Ten Fierdsn, kunnen wij, Aandachtige Toehoorders ! uit het gedrag van Judas leeren, hoe verre het met de boosheid, ongevoeligheid, en verftoktheid van eenen zondaar komen kan. De zelfsverblinding is de gewoone gezellin van de zonde; hoe verder wij ons in ééne zonde toegeeven, hoe ongevoeliger wij worden: met den wasdom van ééne zondige Hartstocht, wast de onaandoenlijkheid, boosheid, en geweetenJoosheid in gelijken graad; tot het eindelijk zoo ver komt, dat wij, in plaats van door de roeren-  |a LEERREDE rendfte voordellen opgewekt, verootmoedigd, en vermurwd gemaakt te worden ; geheel trotsch vraagea durven, Ben ik het? men zal toch mi} niet bedoelen. Verfchrikkelijke gemoedsgefteldheid, waar het hart, aan een rots gelijk, met gelaatenheid kan aanhoorcn, wanneer de Stem der waarheid roept: Het waare u beter nooit gebooren te zijn! Bejammerenswaardige toeftand, waar men zich zeiven geheel niet meer gevoeld; waar men over zonde, en dood, over God, en het eeuwig oordeel, als over nietsbeduidende kleinigheden, met eene onuitfpreekelijkelichtzinnigheü, heen ziet 'Denkt toch niet, dat gij boven het gevaar, onj in zulk eenen jammerlijken toeftand te geraaken, zoo verre verheven zijt. Men word zekerlijk niet op éénmaal van eenen discipel van Jezus, zijn Verrader. Judas iiad het zekerlijk ten tijde, datjezus hem tot eenen Apostel verkoor, en hem, even als de andere Apostelen, macht over den fatan en alle krankheden gaf, ook niet gedacht, dat hij in ruim twee Jaaren ,de verachtelijk fte ,en verftoktfle verrader van den beminswaardigften Meester worden zoude; maar hij wierd het echter. De zonde vertoond zich zelden in den beginne, in alle haare fchrikkelijkheid en haatelijkheid: uit het  OVER HET LYDEN Ï3 het kleinfte zaadje van een bijna als onfchuldig aangezien wordende Harts-tocbt kan zeer lichtelijk, en in korten tijd, eene gemoedsgeftelheid volgen, die aan de verftoktheid van den meer dan onmenfchelijken Judas zeer gelijkformig is. Gij dan, wien eene eeuwige Zaligheid recht dier» baar is, behoed, en wacht U voor de eerfte fchreede tot de Zisnde ! wendXJ oogen af van die eerste aangenaame aandoeningen en bekoorlijkheden der zonde, wanneer zij U nog, in de gevallige houding der onfchuld, toelacht! Zijt naauw gezet in het kleine, anders zult gij het in het groote niet zijn konnen. Hebt gij Uw hart ééns veroorloofd, om aan de eerste fchreede tot de zonde , trotfch de waarfchouwende ftemme uwes gewetens,toe te geven,dan zult gij U bezwaarlijk voor de tweede, en, wanneer gij ook deeze gedaan hebt, bijna onmooglijk meer voor de derde wachten kunnen! ó! men kan zich met de zonde niet lichtelijk zonder gevaar reekenen ! wie haar in den aanvang niet kloekmoedig tegenftaat, dien ileept zij in haar zielverderffelijk net; die beroofd zij in korten tijd, van alle gevoel voor het waare en goede; dien verblind zij derwijze, dat hem, het geen hem bevoorens boven alles fchoon en beminnenswaardig voorkwam, afzichtelijk, wan-smaakelijk, en belach- Se-  14 leerrede gelijk word ;en daar en tegen dat geene waaraan hij, tÖèn zijn geweeten noch niet beneveld was, niet zonder tegenzin, en afkeer denken kon, onfchuldig , goed, verftandig, en loflijk voorkomt. Geloofd het, onervaarene harten! er is geene zonde zoo affchuwelijk, aan welke wij niet onderhevig zijn, wanneer wij in den beginne der verzoeking niet op onze hoede zijn, en wanneer wij flechts eenmaal, tegen onze overtuiging handelen. DERDE DEEL. Wij gaan nu, Aandachtigen ! tot onze derde befchouwing voort, zij betreft deIn/lelling van het Heilig Avondmaal, zij word ons aldus verhaald : En als zij aaten, of, naa dat zij het Paafchlam gegeeten hadden, nam Jezus het brood, gaf het zijnen Jongeren, en fprak: Neemt, eet, dit is mijn Lichaam. dat is: Zulk een brood is mijn Lichaam. Even zoo, gelijk dit brood, tot voeding en onderhouding uwes tijdelijken levens, het diensftig en noodwendigst is, even zoo is mijn lighaam tot voeding en onderhouding van het eeuwige leeven weezenlijk en onontbeerlijk noodzakelijk. Mijn Lighaam is een waar brood , een waar  OVER HET LYDEN. tg waar voedzel voor de Ziel even gelijk dit brood, dat ik U toereik, een voedzel voor het Lighaam is. —— Jezus nam ook den Drinkbeker, dankte, dat is, loofde God, voor den wijn, dien hij tot verlierking en vreugde des menfchen gefchonken had; en gaf dien ; naa deeze dankzegging, aan hun, zeggende r'Dn'/z&r allen daar uit, want dit is mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, het welk voor veelen vergooten word tot vergecvinge der Zonden ! Zulk eene verfterkende drank is mijn bloed; zulk een beter middel om de zonde der menfchen afcewasfchen, dan al het bloed, het welk onder het Oud verbond vergooten wierd. Gelijk deeze drank ter verkwikking en verlierking des Lichaams dient, gelijk ik het, vrijwillig, onder U allen uitdeele; zoo fterkt mijn bloed, door welkers vergieting ik een nieuw en beter Verbond oprichtte, tot verkwikking, gezondheid, en reiniging der Ziele, L EER. REDE neemen, zoo moest hij noch een teken doen, even als Mozes in de woeltijne. Mozes hadt hunne Vaderen in dewoestynehrood uit den Hemel gegeeven; derhalven wilden zij daar door te kennen geeven, dat zij, in allen gevalle, nog een wonder brood verwachtteden, op dat zij 'er zich nog eens Lichamelijk door verzadigen zouden. Dan Jezus bleef daarbij, (vers 3a) dat hun een ander, een hemelschbrood, ten eeuwigen leven nodiger was; en veel beeter een eigentlijker Hemelbrood, dan, dat was, het welk hunne Vaderen wel eer onderhouden had. En op dat zij geen oogenbük onzeeker zijn zouden, welke dit beecere, dit ten eeuwigen leeven dienftige Hemelsbrood zijn mocht, zoo zegt hij hun (vers 33) zeer klaar en uitdrukkelijk: Het brood Gods, het welk van den Hemel nedergedaald is, en der wereld het leeven geeft, is even dat zelfde. Ik ben het brood des Leevens, het eeuwige leeven geevende Hemelsbrood, Wie tot mij komt, dien zal niet- hongeren, en wie in mij geloofd, die zal nimmer dorsten. Dit beviel de Jooden in het geheel niet. dac hij (in het 40 vers.) leerde, van den Hemel nedergedaald te zijn; en nu, dat hij als een brood des Levens, als een vo^dmiddel ten eeuwigen leeven  OVER HET LVDEN. I£ ven aangezien, gegeten, en genooten zijn wilde, dat men zich door het geloove derwijze met hem vereenigen moert, even als met eene fpijze, die ons ter voeding {trekken zal. Jezus liet zich door hun gemor niet aftrekken, om, het geene hij reeds gezegd had, nog nader in fterker uicdrukkingen, duidelijker, en eenvoudiger te beveiligen. Ik ben (zegt hij v. 48 nog eens ) ik ben het brood des Leevens. Uwe vaders hebben het manna in de woeflijne gegeten, en zijn geftorven. Dit. C terwijl hij het op zich zei ven duide j dit is dat brood, dat uit den Hemel nedergekoomen is, op dat hij, die daarvan eet, nieten ft erve, ik ben dat Leevendige brood, dat uit den Hemel nedergedaald is , zoo iemand van dit brood eet, die zal in eeuwigheid Leeven. maar het brood dat ik hem geeven zal, is mijn vleefch, het welk ik voor het Leven der IVeereld geeven zal. Een opentlijk bewijs Aandachtiqen ! dat,onder dit Hemels brood, niet zoo zeer alleen, dé Hemelfche Leere, de voorfchriften ,en toezeggingen van Chriftus, maar inzonderheid, Hij zelve, zijn eigen Hemelfche Perfoon Lichamelijker wijze bedoeld zij. zijn Vleefch was dit brood'j het welk van den Hemel nedergedaald was. B a Everi  SO LEERREDE Even, ge'ijk onze hedendaagfche werelwijzen, die niets uit de Heilige fchrift aanneemen wilen, het welk tegen hunne aangenoome begrippen inloopt, hoe klaar en uitdrukkelijk het ook gezegd zijn mooge; even als deezen, (zegge ik) wilden de Jooden niet gelooven, dat zij het vleesch van Jezus eeten moesten. Zij Jlreeden onder malkander, zeggende: hoe kan ons deeze zijn vleesch te eeten geeven ? Jezus was 'er zeer verre af, om hun hier in toe te geeven, of zich naar hunne verkeerde begrippen te fchikken, of hun te verdaan te geeven, dat hij niet eigentlijkverftaan zijn wilde, Hij verzeekerd hun» op het allerplechtigts. Voorwaar, voorwaar zegge ik U, zoo gij het vleesch van den Zoon des Menfchen niet eet, cfzijn bloed drinkt, zoo hebt gij geen leeven in u zeiven. Wie mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leeven, en ik zal hem opwekken ten laat sten dage. Want mijn vleesch is waarlijk fpijze, en mijn bloed is waarlijk drank, wie mijn vleesch eet, en ■mijn bloed drinkt, die blijft in Mij en ik in hem. Gelijk mij de levende Vader gezonden heeft, alzoo leeve ik door den Vader, en wie mij eet, die zal door, mij leeven. Dit is het brood,  OVER HET LYDEN. ±t brood, dat van den Hemel nedergekomen is, niet gelijk uwe Vaders het manna gegeeten hébhen, en zijn geftorven, Wie dit brood eet, die zal tot in Eeuwigheid Leeven. Deeze woorden van Jezus, zegge ik, zijn de beste en zekeriTe uitlegging der Inzetcings -woorden, niec zoo zeer, als of Jezus, in dit gezegde, van hec Heilig Avondmaal fprak, wanc het was als toen noch niet ingefteld, maar zij geeven ons, de Sleutel in de hand, om den geest en den waaren zin der inzettingswo orden ons re openen Neemt, eet, dat is tnijn Lichaam; drinkt allen daar uit, dit is mijn bloed; is derhalven aldus te Verftaan: Een zulk brood is mijn Lichaam, een zulke drank is mijn bloed. Eeven zoo, gelijk ik U dit brood toereike, gelijk dit brood tot onderhouding des tijdelijkenleevens dient; zoo ben ik bereid U mijn Lichaam, en mijn bloed,als det waare wezentlijke voedmiddel ter onlterflijkheid, toetereiken. zoo dikwils gij derhalven dit avondmaal houd, zoo prent U diep in uw gemoed, dat mijn Lichaam een waar voedmiddel, mijn bloed, een waar, en aan de ziele, leeven en onfterflijkheid aanbrengende drank is: Hec aardfche brood en wijn is mijn vleefch en bloed niet, maar inzonderheid eene afbeelding, een B 3 voor-  M* LEERRBDE voorftelling van mijn Lichaam en bloed, als de waare eigentlijke voediniddelen der ziele: want het Lichaamelijke brood en wijn, het welk Jezus zijnen Leerlingen toereikte, was zekerlijk van hem, daar hij voor hun aan tafel zat, zeer duidelijk, eigenlijk, en wezenlijk onderfcheiden; van het lichaamelijke brood kon onmooglijk gezegt worden, dat dit het Lichaam van Chriftus was, het welk, (gelijk Lucas 'er bij voegd) voor hun ge geeven, en, (gelijk Paulus zegd,) voor hun gebrooken was geworden; van den aardfchen wijn, die Jezus onder hun uitdeelde, kon onmooglijk gezegd worden: dat het voor yeelen ver goot ene bloed tot vergeeving der zon~ de was; vermits op dien tijd Christus Lichaam noch niet gebrooken, noch zijn bloed vergooien was. Wij moeten derhalven niet gelooven, of ons inbeelden; dat het zichtbaare lichaamelijke brood en wijn,welke ons, bij het Avondmaal toegereikt word. het Lichaam en bloed van Christus zijn zoude: neen ! het brood, is en blijft aardsch brood, en anders niets; de wijn is en blijft aardsche wijn, en is niets anders. Maar beiden dienen alleen, om ons te herinneren , voor den aandacht te brengen, en levendig aftebeelden, door dit Heilig brood, en deezen heiligen wijn, datjezus Christus, zijn vleesch en  OVER HET LYDEN. 3 3 en bloed, eene waare fpijze en drank voor de ziele is, en zoo onontbeerlijk ten eeuwigen lce. ven,als brood en wijn tot onderhouding deslig. haamelijken leevens dienstig,en onontbeerlijk zijn. Vraagd gij, Mr n e Toehoorders! Hoe zal ik dan het vleesch van Jezus eeten? Hoe zal ik dan zijn bloed drinken? Hoe kan dat zijn? Ik antwoorde U! wanneer gij het vleesch van den Zoons des menfchen niet eet, en zijn bloed niet drinkt, zoo hebt gij geen leeven in U\ dat is, wanneergij niet met Christus zoo eigenlijk zoo werkelijk en wezenlijk vereenigd word , als het lichaamlijke brood en wijn, met Uw vleesch en bloed, wanneer gij uit zijn vleesch, uit zijne verheerlijkte Natuur, op even dezelve wijze geen voedfel fchept, gelijk de ranke uit den Wijnflok zappen en voedfel trekt, zoo zijt gij geestelijk dood, en vervreemd van * het leeven dat uit God is. Wanneer ik, met Christus zegge, men moet Christus vleesch eeten, en zijn bloed drinke: zoo bidde ik U, dit zoo niet te verftaan, als of dat zelfde, digte, yafte, en naatuurlijk vleefch, van Christus, even gelijk het in de daagen zijner vernedering was, met den lichaamlijken mond geëeten, en met de tanden vermaalen; even, of het Lichaamelijk bloed, het in den flaat zijner B 4 ver-  ^4 LEERRE.DE vernedering, aan het gewoon menfchen bloed, gelijkfcrmige bloed, even als wijn, met de mond gedronken worden moet; Neen! in dit opzicht zegt Jezus: het vleefch is u niet nut. In deeze gedaante zoude, de lichaamelijke genieting van het zelve niet de minde kracht tot het eeuwige leeven geeven: neen, de Geest is het, dieleevendigmaakt. Dat is,Christus moet eerst verheerlijkt, zijn Lichaam, zijn vleesch en bloed, moet eerst hemelsch, en, gelijk Paulus zich uitdrukt, tot eenen levendig waakenden Geest in ons worden. Ook is hec niet zoo zeer het lichaamelijke zijnes Perfoons, als wel de in zijne menschelijke Perfoon werkdadige Goddelijke kracht, die ons onfterfelijk en Godegelijkvormig maakt. Jezus befluitdaar om zijne reede op deeze wijze: De woorden die ik tot U fpreeke, zijn Geest en Leeven: dat is; ik fpreek niet van aardsch vleesch en bloed, maar van geestlijk verheerlijkt, Hemelsch, het welke zuiver geest en leeven, vol geestelijk leeven , vol Goddelijke kracht is. ■ Waare nu Christus niet geftorven , opgedaan, en verheerlijkt geworden, zoo was hij niet tot eenen leevendigmaakenden Geest geworden; De Heilige Geest was in dit opzicht ook nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was. Jezus  OVER HET LYDEN. 2$ Jezus kon zich. voor zijne verheerlijking, niet op zulk eene onmiddelbaare en wezenlijke wijze aan de geloovigen meededeelen, als na dat dit gefchied was. Eeift daar door kon bij zijn vleefch en bloed tot eene fpijze en drank maaken. Hoe fchoon drukt dit onze verlosfer in deeze woorden uic: De uure is gekoomen, dat de Zoone des menfchen zal verheerlijkt worden, voor> waar, voorwaar zegge ik U: wanneer het graan niet in de aarde valt en flerft, zoo blijft het alleen, maar wanneer het flerft, zoo draagd het veel vrucht. Daar nu Chriftus geftorven , opgeftaan en boven alle Heemelen opgevaaren is, op dat hij alles vervullen zoude, zoo kan hij nu, gelijk de zon, die haare ftraalen over de geheele weereld uitfchiet, alle geloovigen, van alle tijden, en plaatfen, met zijnen Geeft doopen, met zijne alles vervullende Heerlijkheid doordringen, zijn hemels, en geeftelijk vleefch en bloed, te eeten en te drinken geeven, Nu kan hij, derwijze, alle geloovigen met hem vereenigen, gelijk Lichaamelijk brood en wijn, wanneer het geëeten en gedronken word, zich met het Lichaam vereenigd, en zich tot een deel deszelven maakt. Nadeezen waare en wezenlijke verèèniging met Chriftus; naar deeze eigenlijke genieting van het vleefch en bloed van Chriftus; £ 5 moet  t6 LEERREDE moet gij derhalven ftreeven. ChrilTenen! zoekt met een ootmoedig en geloovig gebed, dat voedmiddel ten eeuwigen Leeven, waar van het heilig avondmaal alleen een teeken, en een zeegel is ! Laat U aan deeze eenige, onuitfpreekelijke, en niet in eene bloote inbeelding beftaande gemeenfchap aan Chriftus, boven alles veel gelegen zijn! want zonder dat zal U het avondmaal houden van geen nut zijn. Hier bij, Aandachtiger •' moeten wij het voor het tegenwoordige beruften laaten . Gij zult door den tijd nog veel meer leeren verftaan,het geen U thans nog onveifttaanbaar voorkomt, wij zijn over het algemeen met de Taal des Bijbels niet genoeg bekend, om deszelfs verheevenen zin in alles te bevatten. Alleen dit zegge ik nog: de waare Chriften zal meer ondervinden, dan wij gezegt hebben. Hij weet, dat hij een Lichaam, een brood èène geeft met Chriftus is, en uit zijne volheid,gelijk als van Lichaamelijk brood en drank, krachten Leven, alzoo uit Hem genade , en het eeuwig leven deelachtig wordt. VIERDE DEEL Nu blijft ons, AandachtigenI nog het vierde Huk onzer betrachtingen over, namelijk xeene toeze*»  OVER HET LYDEN. af zegging van Jezus, betreffende zijn toekoom(lig Rijk. Ik zsgge U, verzeekert Jezus aan zijne Leerlingen, dat ik van nu aan van de vrucht des wijn/loks niet drinken zal, tot op den dag, wanneer ik dezelve met Uzal drinken in het koningrijk mijnes vaders. Zulk eene Liefdemaaltijd, houden wij op aarde niet meer mee malkander; 'er zal nog een Jangen tijd verloopen, eer wij in in het rijk der heerlijkheid, in het gezelfchap van Abraham Izaak en Jacob, en alle propheeten, gantfeh andere verkwikkingen genieten zullen, als het gewas van den aardfehen wijnftok,aan eenen dorftigen mond verfchaffen kan* Dit fchijnt, Aandachtigen ! over het algemeen den zin deezer verzeekering van Jezus te zijn • uitvoeriger en eigentlijker deeze zaak te verklaren, is mij heeden niet gegeven flechts zoo veel zeg ik; dat onder de uitdrukking, het Rijk mijnes vaders, de tijd naa zijne opftanding tot zijne Hemelvaard, bezwaarlijk verftaan worden kan : want wij, vinden in het 22 Capittel van het Euangelium van Lucas, deeze verzeekering van Jezus aldus uitgedrukt: Want ik zegge U, dal ik niet drinken en zal van de vrucht des wijnfioks, tot dat het koningrijke Gods zalgekoome zijn, en wederom, Ik zegge U: dat ik niet meer yan het Paafchmaal eeten en zal, tot dat het vervuld zal zijn in het koningrijke Gods. in  2& ^ LEERREDE In dit Hoofdeel zegge ik, vinden wij, aanftonds naa deeze woorden, eene andere voorzegging van Jezus, welke ons ten minften duidelijk doet zien; dat door het Rijk Gods,in het welke de Heiland met zijne difcipelen een vreugdemaal re houden beloofd, niet anders als het Rijk der Heerlijk' heid verftaan worden kan : want, zegt Jezus tot zijne Leerlingen: gij zijt de geenen, die /leeds met mij gebleeven zijt in mijne verzoekingen ; en ik ver or dineer e U het koningrijke, gelijkerwijs mijn vader mij dat verordineerd heeft: op dat gij eet en drinkt aan mijne tafel in mijn Koningrijk, zittende op twaalf throonen , oordeelende de twaalf [lammen Jzrae'ls, Uit deeze woorden, zegge ik, is het duidelijk, dat onder de uitdrukking: Het Rijk mijnes Vaders, niet blootelijk de tijd naa zijne opftanding verftaan worden kan, maar inzonderheid, dat daar door het volkomen Rijk der Heerlijkheid, en der openbaare belooning voor alle volgelingen van Chriftus moet verftaan worden. De tijd veroorloofd ons niet, Aandachtigen! ons hier langer bij op te houden. Ik maake daarom hier meede het befluit, dat ik oprecht wenfche, dat niemand onzer van deeze heerlijke vceugdemaaltijd, deeze glorierijke hoogtijd des Lams, uitgeflooten blijve! dat wij allen , gelijk wij  OVER HET I V D E N.' tQ wij deeze week met elkander'bet Heilig Avondmaal, aan deeze plaatfe houden zullen, zoo bij de heerlijke Openbaaring van Jezus Chriftus met eikanderen het Brood in het koningrijke Godt eeten, en vanhet gewas des Hemelfchen wijnfloks drinken moogen» A M E NI TWEE  TWEEDE LEERREDE O VE R HET L V D E N VAN MATTH: 26" vers. 30 tot 35. -.KÏO-7^' a^s Zlj den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit na den olijfberg. 31 Doe zeide Jezus tot hen, gij zult alle aan mij ge-ergerd worden in deezen nacht: Want daar is gefchreven : Ik zal den herder flaan, ende de fchaapen der kudde zullen yerftrooid worden, 3a Maar, na dat ik zal opgejlaan zijn, zal ik u voorgaan na Galileën. 33 Doch Petrus antwoordende zeide tot hem: Al wier den zij ook allen aan u ge er gerd, ik en zal nimmermeer ge-er gerd worden. 34 Jezus zeide tot hem: Voorwaar ik zegge 11, dat gij in dezen zeiven nacht, eer de haan gekraaijd zal hebben, mij driemael zult verloochenen. 35 Petrus zeide tot hem, Al moe ft e ik ook met u ft erven, zoo en zal ik u geenftns verloochenen. Desgelijks zeiden ook alle de Dl' ■ fcipelen. Mtnm  31 Mtne Aandachtigs Tqèhoöxdkks! ÜLfiaten wij nu bij onzen WaardiTen Veriosfer op het einde zijnes levens-ftil ftaan, en met eene eerbiedingen opmerkzaamheid verder op zijne laatste rede hooren. Wij zien hem in on2en Text van het Avondmaal opftaan, wij befchouwen hem onder defchaare zijner Leerlingen Gode lofzingende, en den laatften tocht naa den Olijfberg doen; alwaar Hij» die niets bezat, waar op hij hec hoofd nederleggen kon, zoo veele nachcen met heete craanen toe zijnen Vader, voor hec heil des menfehelijken geflachts in het algemeen, en voor zijne leerlingen in het bijzonder, en, waakendemet dezelven doorbracht. Aldaar wilde hij nu voor de. laatstcmaal bidden en weenen, en mee God, onder al het gevoel van een beangstigd en beklemd menfehenhart, Ilrijden. Maar ook op deezen moeielijken tocht zien wij hem over het heil zijner leerlingen bekommerd, Hij vertoond hun,, die zich zelfs in hunne zwakheid zoo weinig, kenden, de gevaaren, en verzoekingen, die op hen wachtten: Hij wil hen tot ftille waakzaamheid over zich zelfs opwekken, en tegen hunne onbeftendigheid waarfchouwen. Gij  Jfc EEERREEDE. G// (zegt hij j zult in deezen nagt aan mij geërgerd -worden, ik zal U tot een aanftoot zijn, gij zult U mijner fchaamen, van mij vlieden , en mij alleen laaten. Het zal vervuld worden, het geen de Propheet voorzegd heeft: Ik zal den Herder flaan, en de Schapen der kudde zullen verjirooid worden.Gelijk deSchaapen vlieden,wanneer de Herder geflagen word; zo zult gijlieden van fnij vlieden,wanneer mijne vervolgers zich tegen mij opmaaken. ■ Dan, opdat zijne discipelen door deeze voor hun zoo vernederende waarfchouwing, die teffens met het onaangenaam bericht van de voor hun aanftaande vervolging vergezeld was, niet al te zeer zouden jiÉcrgeflagen worden , voegt 'er Jezus aanftonds de troostlijke toezegging van zijne Opftanding bij en dat hij hun naa denzelven, fpoedig wederzien > eh van hun gezocht worden wilde: maar wan. neer ik zal opgeflaan zijn, gaa ik U voor naa Galilea Liefderijke Heiland! die aanftonds den Balfem toereikt, wanneer gij tot het liaan eener Wonde genoodzaakt zijt. Petrus kon boven allen niet onverfchillig blijven , dat Jezus hun, eh inzonderheid hem, zoo Weinig verkleefdheid en ftandvastigheid toeken, de , hij vatte het woord op, en verzekende Jezus  OVER HET LYDEN> fj> j Wanneer zij ook allen aan U geer gerd wier dén , ik zal toch niet geërgerd worden: Wanneer zij allen vluchten, allen U verlaaten , zoo vluch-' te ik niet, ik verlaate U geen oogehblik! Dat zult gij niet beleeven, mijn getrouwe Meester! dat ik ondankbaar en trouwloos genoeg zijn zoude, om U in uw aanftaande lijden te verlaaten. Neen! zoo verre mooge het met de anderen» maar voorzeker met mij nooit, koomen. Jezus liet zich echter door deeze verzekering van Petrus, die zich zeiven niec genoeg kende, niet aftrekken, hij herhaalde zijne waarfchouwing nog eenmaal uitdrukkelijker, en omftandiger op deze wijze: Foor waar, ik zegge U; eer de haan in deezen nacht zal gekraait hebben, zult gij mij driemaal, verloochenen. Eer het morgen ochtend vier uuren is zult gij U tot driemaal toe mijnes fchaamen, en aanftellen, als of wij nooie iets met elkander te doen gehad hadden, als of gij in uw leven nimmer mij gekend had. Hoe duidelijker, hoe ernstiger Jezus hem waarfchouwde , des te ftouter en onbefchaamder verzekerde hij, dat hij van deeze gedachten hemelsbreed verwijderd was: Al moest ik ook met Ü 0 in den doodgaan, zoo zal ik U niet verloochenen. Er bejeegene mij* wat er wil» mijn lee-C ven  34 leerrede vee zelfs zal mij niec te dierbaar zijn; uwer al ik mij nimmer fchaamen; U wil ik tot mijnen laacften'ademtocht niet verlaaten, geen oogenblik verlaaten;en,dewijl Petrus zoo moedig was, zoo vereenigden de andere Leerlingen zich ook om deeze waarfchouwing van jezus van zich aftekeeren: ook wij (zeggen zij allenjwillen U niet verloochenen, ook wij willen, wanneer gij zelfs fterven moest, het tot in den dood bij U uithouden, en wij zullen daar voor alles, zelfs het liefite, ook ons eigen leeven, niet te dierbaar achten. Deeze gefchiedenis, aandaciitigen\ die kort is, en geene uitvoeriger verklaaring nodig heeft, , houde ik voor eene der allerleerzaamfte in de Lijdens-gefchiedenisfe. Ik heb daarom genoegzaamen tijd willen overig houden, om de daar in vervatte gewichtige lelTen eenigfints uitvoerig met U te overwegen. Ik zal mij flechts tot twee bepaalen: De eerste is: Jezus weet alle onze zonden, eer wij dezelven begaan. De tweede is: Het is dwaasheid en vermet elheid,wanneer wij trotsch op ons hart en onze eigenekrachten, onzen God en Verlosferbejlendige trouw, en onbeweeglijke ftandvastigheid, in de verzoeking tot de zonde, belooven. EER-  OVER HET X. Y D E H.' $S EERSTE LES. Ik zegge in de eerfte plaats, Aandachtigen! Jezus weet alle onze zonden, eer wij dezelven begaan: niec alleen de zonde van Judas, maar inzonderheid ook de zonden van eenen Petrus; hij weet ze niec flegts te vooren, in hec algemeen, maar ook in alle derzelver omftandigheden, niec flegts, dat de Discipelen hem verloo chenen, en zich zijner fchaamen zouden, maar inzonderheid, dat Petrus met naame zulks tot drie onderfcheidene reizen doen zoude , dat deeze drie verloocheningen fpoedig op elkander volgen, èn de morgen. waake voorgaan zouden. In dezen nacht, eer de haan kraait, zult gij mij driemaal verloo^ chenen. Staa eenige oogenblikken ftil bij deeze groote waarheid, aandachtiger \ Jezus weet niet alleen uwe reeds begaane zonden, op het naauwkeurigts en in haare omftandigheid, hij weet niet alleen die, waar van gij heden zwanger gaat; maar hij weet ook alle uwe toekomende zonden, niet minder nauwkeurig; hij weet juist, waarheen gij na het aanhooren deezer Leerrede U begeeven zult, wat gij heden, morgen, en overmorgen, wat gij na het eindigen van dit Feest zondigs doen, fpreeken , denken zult, G a hij  g(5 * I» Ê ' E R R E D É. hij weet reeds te vooren, dat gij zijn lijden fpoedig weder vergeeten , en uit den zin uwer gedachten zetten zult , dat gij weder to* uwe zielverderfflijke vermaaken te rug keeren, en alle uwe aardfche lusten, genegenheden, en hartstochten, weder gehoor geeven zult. Hij ziet U met eene aandachtige houding hier in zijn heiligdom, maar ook heden U fpoedig weder tot de armliartigile verftrooingen uwen toevlucht neemen. Ach! die handen, die hier zijn heilig woord houden, ziet hij heden reeds wederom met zoo veele onnutte, onrechtvaerdige, en heillooze dingen werkzaam; dien mond, die zoo ligtelijk alles :naa fpreekt, naa bid, en meedezingt; ach! die hoort hij heden reeds weder zoo veele ijdele, onnutte zondige woorden fpreeken. Welk eene treurige befchouwing voor onzen dierbaaren heiligen Verlosfer, Ach! wanneer hij heden zichtbaar in deeze Christelijke verzaajneling intrad, wat zoude hij van onze toekoomftige gedragingen en gevoelens jegens hem zeggen kunnen? Hoe veel befchaamends, hoe veele alles te boven gaande boosheden, die, niet in een Jaar, niet in eene Maand, maar in veertien of agt dagen van ons zullen bedreeven worden! Gij allen,(zoude Hij vermoedelijk zeggen) Gij allen, zult U in deezen tijd aan mij erge  OVER II E f L' Y D E N %f geren, geen één uwer 'zal mij ook flechts veertien of acht dagen getrouw blijven. Hij zoude veellicht tot doezen of 'geenen fchijnheiligen zeggen: Gij zult mij heden nog driemaal'verloochenen; Gij zult U nog driemaal zoo aanHellen, als of gij niet-liet geringste van jezus wist; als of gij nooit in uw leven iets van het Euangelium gehoord, nooit in uw leven geen. Avondmaal ter gedachtenis van den dood van jezus gevierd had. Gij (zoude hij veellicht tot eenen Jongeling zeggen) Gij zult mij nog, voor hetmorgenis, driemaal verloochenen! eenejeugdelijke lust,eene luidklinkende loffpraak, dieüw i nadenken en ernst rooft, die zal U veel dierbaar-1 der zijn, dan het aandenken aanmijri lijden; een t wellustig boek zgl u aangenaamer zijn,- dan een {lichtelijk of zedelijk,. dan het heilig Euangelium zelve. — Eene uure flaapens zal U deezen nacht liever zijn dan ééne aan verflandige zelfsbeproeving toegeweide , en echter voor Uwe lichtzinnige zielen zoo noodzaakelijke uure des Gebeds. —— Driemaal (zoude jezus veellicht tot een ydele Dochter zeggen, die deeze heilige dagen zoo zeer tot last zijn) driemaal zult gij mij verloochenen, nog eer gij deeze week het Gedachtenismaal mijnes doods viert ééne uure aan uwen kinderlijken op- fchik zal U dierbaarder zijn, dan ééne uure geC 3 fchikt  £Ö i-EER,EDE fchikt tot onafgebroke aandacht, uwe verkleefdheid aan nietswaardige beuzelaarijën fterker en aangenaamer zijn, dan eene mij aangenaame, en voor uwe-Ziele heilzaame opoffering van eene kostbaare, en dikwils kinderachtige en tijdbetoovende,. uitwendige verliering uwes Lichaam?. Een nijdige blik, een armzalig afmeeten en bedillen van anderer menfchen kleding, een afgetrokken nadenken over eene nieuwe verandering in uwen tooi; dit alles zal U, ook zelfs in deeze aan heilige overdenkingen en gewaarwordingen toegewijde week veel verhevener en gewichtiger vocrkoomen,dan dat, wat uwen Heer, uwen Verlosfer welgevallig is. — Drie of meermaalen zult gij mij verloochenen (zoude hij veellicht tot eenen gierigen, eenen trotschen, eenen wellustigen, eenen toornigen zeggen moeten) zelfs eer op morgen de klok tot het waarneemen van den Godsdienst luid, — en, wie is 'er onder ons, ö Mtne Waardsten \ aan wien jezus Christus'niet iecs dergelijks te zeggen zoude hebben. En even in deeze voorweetenfehap van jezus ten aanzien onzer nog niet bedreevene zonden ftelleik den voornaamftenGrond, waarom hij onze opei-h-iare Feestvieringen, en onze plechtige gebeden, zoo weinig met zijnen waaren, krachtigen, en duurzaamen zegen vergezellen kan.  OVER HET LYDEN. 3$> Jezus ziet niet Hechts alleen de oppervlakte van uw hart, niet flechts die ras voorbijgaande opwellingen uwer feestviering! Ach neen! dan zoude hij zeer dikwils met U te vreeden zijn konnen; maar onder deze zoo heilig, fchijnende oppervlakte ontdekt hij dat oude onveranderde hart, die Bron van zoo veelerleije on. deugden! En, dewijl hij dat ziet, dewijl hij weet, dat, wanneer de feestdagen, jaa dikwils, wanneer deeze Godsdienstoeffening nog naauwlijks geëindigd is, de oude zonden aanftonds, en dikwerfmet meerder kracht wederom bedreeven worden, zoo kan hij U niet verhooren, U niet met geestelijke goederen zeegenen. Lieve toehoorders ! zegt dan niet zoo fpoedig : wel ik meenehet waarlijk oprecht! het is mij nu recht ernst! ik wil mij voorzeker zoo licht niet meer aan mijnen Heiland ergeren ! mij zijner, en zijnes Euangéliums fchaamen! neen! ik wil hem nu volftandig en getrouw blijven! ik Wil hem vrijmoedig, bij alle gelegenheden, met woorden en daaden belijden • ik wil mijn leeven voor hem zetten! wat ? wilt gij uw leeven voor hem zetten? waarlijk ik zegge U, eer dit Heilig Feest ten einde is, zult gij hem meer dan driemaal verloochenen! En nu, aandachtigen\ komen wij tot de C 4 ÏWEEï  '4Q J, JE E R. R. E DE, TWEEDE LES. Die zich in onzen Text opdoet; naafflüjk: dat het dwaasheid en vermetelheid is, wanneer wij trotsch op ons hart, en onze krachten, onzen God en Verlosfer hejlendigegetrouwheid'en-onbeweeglijke ftandvastigheid in de verzoeking tot zonde belooven. Ik wil thans niets van de lichtzinnige verzoekekeringen van openbaare Huichelaars en Naamchristenen fpreeken, die alle gebeden , alle geloften, die men hun voorzegt, zonder gevoel, zonder nadenken , even als een daaglijks Formulier, nafpreekén, Neen! met dezulken zal ik thans niet fpreeken, maar mijne rede zal zich inzonderheid bepaalen tot hun , welken de Godsdienst, en hunne eeuwige zaligheid, gelijk zij in oprechtheidvoorgeeven, werkelijk naauw aan het harte legt; dien het na hunne eigene bevindingen hartelijk ernst is, om getrouwe leerlingen van Jezu* te zijn en te worden, die het zoo goed meehen als Petrus, die'den Heiland reeds in zoo veele gevallen getrouw gebleeven was; 'wiens inwendige overreding enoprechte geloofsbelijdenis hem buiten alle bedenking ïlelde, dat hij Jezus veel te lief had, dan dat hij zich op eene zoo kleinhartige wijze bezondigen konde, Petrus was zekerlijk van alle hiüehelaarij hemelsbreed verwijderd, toen hij den Hei-  OVER HET LYDE. 4* Heiland verzeekerde;; wanneer ik met U in den dood gaan moest, zoo zal ik U toch niet verloochenen. Dit gezegde was 4 in den mond van dien Apostel niets minder dan een gewoonlijk Formulier, of eene betuiging, uit wellevendheid. Neen! een bewijs, dat het.hem ernst was, blijkt uit zijne al te voorbaarige ijver, Qtn zich tegen de vervolgers van Jezus, tegen eene geheele bende gewapende mannen met het zwaard te verweeren; en een tweede bewijs is daar in gelegen, dat hij Jezus tot in het Hof van dien Hogenpriester navolgde. Men ziet derhalven, dat hij tegen vreesachtigheid en moedeloosheid ilreed, en dat zijne verzeekering uit het oprechtfte hart voortvloeide* maar uit een hart, dat zich zelfs niet genoeg, in zijne zwakheid kende. Ik fpreek derhalven tegen zulken , dien het bij hunne geloften, en toezeggingen, die zij aan Jezus zoo dikwils, en bijzonder op plechtige Feest-tijden deeden, even als Petrus, waarlijk ernst is, om in hunne Zwakheid en natuurlijk en, vermoogen, jezus, op den duur, en onder alle verzoekingen getrouw te zijn, en zich nog niet genoegzaam kennen. Tot U, geliefde Broeders en Zusters ! tot U medeiirijders en medearbijders in het werk des Christendoms! tot U zegge ik: C s het  44 LEERREDE. het is dwaas en vermetel, wanneer wijtrotsch op ons eigen hart en krachten onzen Heiland beftendige trouw, en ftandvastige verheerlijking Zijnes naams belooven. Wij zijn met ons zeiven niet bekend, wanneer wij ons te veel betrouwen, wij vergeeten te dikwils onze menigvuldige afvalligheden, en onze overtreedingen van de heiligfte, en bestgemeende geloften; wij vergeeten dat, het geen wij dikwils met een oprecht hart, en onder het Horten van heete traanen van boete en berouw beloofden : wij gelooven dikwils, dat wij van alle gevaaren, om in onze oude zonden te vervallen, hemelsbreed verwijderd zijn, wij gelooven dikwils, dat wij de wereld als onder onze voeten treeden, en veroordeelen onze zondige hartstochten, meteen oprecht hart, en een diepe afkeer; wij gelooven dikwerf met Jezus op het naauwfte vereenigd te zijn; —I— en bij dit alles, hoe reedelijk wij het ook mogen gemeend hebben, ach! hoe menigmalen vergaten wij wederom onze traanen en geloften, onze gebeden en fmeekingen, even als of wij ze onoprecht gedaan, en dezelve flechts op onze lippen geweest hadden ! Ach! die uuren, waar in wij waarlijk geloofden, met jezus te konnen fterven, hoe fpoedig, hoe ras wierden zij door zulken verdrongen, waar in wij aan Hem geen één éénige lust, geen één éénig woord opofferen wilden  OVER HET LYDEN. 43 den! Ach\ ik 'ellendig mensch, wie zal mij verlosfen van het Lighaam dezes doods ? wij weenden ons moede , wij gingen van voor het aangezicht onzes Heilands weg, en zeiden in het weg gaan, al moest ik nu, wet U in den dood gaan, zoo zal ik U nies meer verloochenen. Maar, Ach ! mijn God! was dat dan de laatstemaal! waaren wij naderhand dan die getrouwe , die ftandvastige die akoosmoedige volgelingen van Jezus? vergezelden ons onze geloften en oprechtigheid, tot en na de uure der verzoeking? Ach! God! gij weet het! en gij weet het ook, reedelijke Zielen! hoe wankelmoedig, hoe lichtzinnig, hoe onzeeker. onze laatste gelofte was! Ach! wij moeten het nu toch eindelijk ééns weeten; wij moeten ééns van het levendigst gevoel onzer zwakheid, en met de diepfte fchaamte over onze zoo dikwerf opentlijke fchandelijke wankelmoedigheid, geheel en al doordrongen worden, wij moeten dat belooven en wederbelooven moede worden, en als het waare wegzinken , onder het diep gevoel onzes onvermoogens met eene ootmoedigheid, die alles aan zich zelve ontzegt, altoos aan zich zelve twijffeld en wantrouwd; en buiten God niets weet, als zich in de armen der Goddelijke Barmhartigheid, als doode, onmachtige, ver- loo-  44 leerrede; loorene, nietige fchepfelen hcenen te werpen, en onzen honger en dorst na de gerechtigheid van Christus, onzen God en Heiland , nooit anders dan met dit diep gevoel onzer natuurlijke onmacht en doodigheid te kennen geeven. ö had Petrus, in plaats van met een geheele vergeeting van zich zelfs en zijn onvermogen te zeggen: al wier den zij allen aan u geërgerd, zoo zal Ik toch geenzints aan U geërgerd worden: tot Jezus gezegd," Gij verfchrikt mij, mijn getrou5, we Heer en Meester! het word mij bang bij „ deeze waarfchouwing. Gij kent mij beeter, „ dan ik mij zelve kenne; Ik meetie het tegen„ woordig geheel anders; maar, ach! ik heb „ het reeds zoo dikwils goed gemeend, ik heb „ dikwils alles goeds toegezegd, en echter ben ik „ toch mijne welmeenende toezeggingen niec ge„ trouw gebleeven. Ootmoedig daake ik U derhaU ,, ven voor uwe, mijn zwak hart zoo zeer befchaa„ mende, waarfchouwing. Ootmoedig valle ik „ voor U neder, 'err bidde U , Heere \ mijn „ Heiland! 'vermeerder en verfterk mijn „ geloof l Geef mij moed en kracht om voor ,, alle menfchen, ook zelfs voor uwe vreesfè„ lijkfte vijanden, de belijdenisfe afteleggen, „ dat gij de Christus, de Zoon des levendigen ,, Gods zijt.u ö wanneer hij ;in deezen befcheidener toon met Jezus gelprooken had, wanneer bij  OVER HET LYDEN. J}^ "hij voor de voeten van Jezus' gevallen was, zoo bitterlijk als den val, voor hem geweend had, en niet opgedaan waare, tot hem Jezus deeze troostrijke verzekering gegeevenhad; ik heb voor U gebeden, dat uw geloof niet ophoudel waare dit niet beter geweest, dan met zulke een onbefchaamde ftoutheid, met eene zoo volkoomene miskennis van zich zelfs, tegen de uitdrukkelijkfte verzeekering van Jezus, op zijn eigene deugd en kracht te trotfeeren. En, zouden wij, aandachtigen l ooknuniet beteren verftandiger handelen, wanneer wij, in plaats van toezeggingen op toezeggingen, Nachtmaalgeloften op Nachtmaalgeloften te ftapelen, onze toezeggiwgen en geloften in Ootmoedige en vertrouwelijke gebeden veranderden? wanneer gij, en ik, daar wij niet eens meer aan onze verbrookene geloften denken durven, en echter daar aan denken moeten, om altoos in eene voor ons zoo onontbeerlijk» ootmoed, en in een levendig gevoel van ons onvermogen buiten God te blijven; ons voor God, op deeze wijze uitdrukten:" Ik weet het, ik weet het heden, ö Mijn „ God! dat ik zonder U niets vermag. Ik ,, ben door zoo veele treurige bewijzen „ van mijne nietswaardigheid overtuigd ge„ worden. Ik fchaame mij, om myne oogen „ tot U op te heffen. Ik kan niets. — ik ben „ niets*  qS leerrede; „ niets. Ik kan geen éé ne zeekere fchrede gaan i, zonder u, mijn God! laat my myne zwakheid mijn onmacht geen oogenblik vergeeten! zoo draa ik die gedachten ook zelfs ?, maar de geringde plaats geeve, als of ik uwen i bijdand een oogenblik ontbeeren kon, „ ben ik verlooren. Vervul gij uwe kracht in .,, myne Zwakheid l Want dien, die zich verne„ dert, zal verhoogd worden. Wien zult gy „ aanzien? wien zult gy genadig zyn? immers , dien, die van eenen ootmoedigen geest is- Zalig zyn de armenvanGeeste, en, wanneet' „ ik my voor U verootmoedige, 6 Heere, „ myn God! zo zult gij mijverhoogen, gij weder' ,j ftaat de Hovaardigen, maar de nederigen » geeft gy genade. Wanneer wij alzoo, maar met oprechtheid en met gevoel onzer diepfie overtuiging, tot God zuchten; wanneer wij dit gevoel onzes onvermogens, door een dille opmerkzaamheid op ons zelven; door een bedendig ootmoedig gebed tot God, bij ons levendig hielden; ó dan zouden wij meer getrouw aan onzen Heiland, meer ernst^ meer dandvastigheid en Ijver in de deugd bewijzen kunnen, dan door de doutde en welgemeendde toezeggingen en beloften. Intusfchen moet gij, aandachtigen ! dit gezegde niet opvatten, als of wij onzen Heiland onze beloften op geenerleije wijze herhaalen mooge n!  OVER HET LYDEN. 47 gen.' niets minder dan dit wilde ik daar mede bedoelen, even als of alle vermoogens tot aanneeming van den Goddelijken bijftand inonsniet aanwezig zijn, dat wij ftil, werkeloos en zorge. loos wagten moesten, tot wij plotfelijk, en zonder eenige voorbereiding, met de kragt uit de hoogte, tot de uitoeffening der Christelijke plichten , moesten aangedaan en overvallen worden: Neen! mijne eenvoudige bedoeling is bijzonderlijk deeze: dat het met onze natuurlijke zwakheid, befluiteloosheid en wankelmoedigheid in het goede, veel beter fpreekt, veel beter en verflandiger gehandeld zy, dat wij onze beloften in ootmoedige gebeden veranderen; dat onze geloften uit het inwendigst gevoel, voorkoomende zijn; ten einde God zich in onze zwakheid krachtdadig betoone, en door ons zijnen wille zelve vervulle. Zonder deeze ootmoedlgheid,zonder deezen hon. ger en dorst naar de gerechtigheid van Christus, zondereen beflendig, en met het ootmoedig gegevoel onzes onvermogens , vergezeld gaande werkzaamheid in het goede, voor zoo veel zulks naar de aan ons reeds van God gefchonkene krach-' ten mooglijk is, wagten wij te vergeefsch op eene bovennatuurlijke goddelijke kracht, tot eene beftendige getrouwheid omtrent Jezus 1 God deelc zeker  48 LEERREDE zekerlijk zijne kracht en gaaven tot Godzaligheid gaarne en vrijwillig aan elk meede, maar geene zonder eene behoorlijke gefteldheid van 'smenfchen zijde! Door ootmoed ,door geloof, gebed, en eene gehechtheid aan God, moet den mensch zijne genade deelachtig worden. Zoo min de weldadigfte menfchenvriend eenen behoeftigen fpijs en drank opdringt, wanneer hij die niet begeert, wanneer hij niet hongerd en dorst, wanneer hij waant dat hij niets behoeft; even zoo min deelt de 'iiefderijkfte, machtigde Vader in den Hemel, (die zoo gaarne zich aan allen door Jezus Christus en den H. G. mededeelen wil,) denzulken krach• ten ten leven en ter gelukzaligheid mede, die niet in ootmoed en geloof daarbegeerig naar is; die trotsth op eigene kracht, onbekend met de zwakheid, bedrieglijkheid en wankelmoedigheid zijnes harten, zich inbeelt, zijne goddelijke kracht te kunnen ontbeeretf, en zich tegen de uitdrukkelijklïe verzekeringen der heilige fchrift fielt! Neen!'er moet gebeden, 'er moet gezocht, er moet aangeklopt worden! de gevoelens van ootmoed moeten levendig, duurzaam, het moet het beerfchend, doorgaand gevoel onzes harten zijn. Somtijds moogen wij bclooven wat wij willen; wij moogen ons redelijker wijze met den Apos. tel Petrus inbeelden, dat wij verre verwijderd zijn van  OVER HET L Y D E N. 4$ Van verloochening van Jezus, wij mogen dikwils gelooven, dat, wanneer wij zelfs met hem nerven moesten, wij hem doch niet verloochenen zouden, Maar wij zullen te fpoedig ervaaren, hoe dwaas en vermetel zulke voorneemens zijn, hoe weinig wij ons zeiven kennen; en hoe weinig wij bij de oprechtfchijnendfte befluiten op ons eigen hart tellen kunnen. ö Heer! open doch ons allen de oogen, om ons zeiven recht te kennen, en uw woord te gelooven ! Laat het gevoel van ons onvermoogen buiten U , dat voor ons zoo onontbeerlijk gevoel van ootmoed, ons derwijze vervullen, dat wij allen, als zwakke kinderen, ons in uwe trouwe vaderlijke liefdearmen werpen, en ons van U tot getrouwheid, en tot eene behendige en werkdadige belijdenisfe uwes Zoons Jezus Christus leiden laaten; op dat hij ons in dien dag ook voor U en uwe Engelen belijde! AMEN. D  DERDE LEERREDE OVER HET L Y D E N f VAN MATTH: 26 vers. 57 tot 75. ]0/tf »« gevangen hadden, leidden [hem] heenen tot Cajaphas den Hoogcnpnester, alweter de Schriftgeleerden ende Ouderlingen vergadert waren. 58. Ende Petrus volgde hem van verre tot aende zale des Hoogenpriesters, ende binnen gegaen 'zijnde zat hij bij de dienaren, om het einde te zien. a 73. Endê  g2 LEERREDE. 72. Endehy loochende het wederom met eenen eedt [zeggende], Ik en kenne den menfche niet. 73. Ende een weinig daer na, die ,er fionden by komende zeiden tot Petrus, Waerlyk gy zyt ook van die, wam ook uwe fpraake maekt u openbaer. 74. Doe begon hy (zich) te vervloeken, ende te zweeren, Ik en kenne den menfcbe niet. 75. Ende terflont kraeide de Haen: Ende Petrus wierd indachtig des woords Jezus, die tot hem gezegt hadde, Eer de haen gekraeid zal hebben, zult gy my driemaal verloochenen. Ende na buiten gaende weende hy bitterlyk. Mtne Aandachtige Toehoorders ! J£^jj[oe meerderwij het einde des levens van Jezus naderen, hoe gewichtiger en finercelijker de Toneelen worden, die zich voor onze befchouvving opdoen; — wij zien thans. Eerst. Jezus voor de Joodfche Overigheid gefield, aangeklaagden veroordeelt, en, na zyne veroordeeling reeds op de fmaadelijkfte, en fchandelijk' Jle wijze behandeld. Ten Tweeden. Leezenwij hier de driemaal herhaalde verloochening van Petrus. Een lijden, het welk onzen gezegenden Ver- losfer niet anders dan zeer gevoelig zijn moest. EER-  OVER HET L Y D E K. ) EERSTE DEEL. De bende, die den onfchuldigen Jezus gebonden hadden, en als een openbare Straatrover en misdadiger bewaakte, leidde hem tot den Hogenpriester Cajaphas, in welks Paleis de geheele Joodfche Geestelijkheid, voornamelijk met het boosaertig en geweetenloos oogmerk, om Jezus niet te verhooren, maar te veroordeelen, vergaderd was. Van alle de gevluchtte discipelen was Petrus de eenige , die zich weder'berftelde, en in zoo verre tot zich zelve kwam, dat hij Jezus niet langer verlaaten, maar ten minden een proef nee_ men wilde, of hij veellicht nog iets ter redding van zijnen Meester konde uitvoeren. In de onzekerheid, wat hij beginnen zoude, zette hij zich onder de Dienaaren, die eenig vuur gemaakt had. den, om zich te verwarmen, vermoedelijk, om zoo het mooglijk waare, nog een goed woord voor Jezus voort te brengen. Daar Petrus kort te vooren nog zoo moedig was, dat hij zich voor zijnen Meester met het zwaerd ter weere ftelde • daar hij zoo begeerig was, om in het paleis van Cajaphas binnengelaaten te worden ; daar Lucas en Johannes uitdrukkelijk zeggen, dat het koud was; daar het op zich zelve zeer natuurlijk en onfchuldig was, in eenen kouden nacht, eene zich aanbiedende gelegenheid tot verwarming aan tenemen; daar Petrus oneindig verwijderd was, D 3 om  £4 LEERREDE. om aan het fpotten, en den moedwil der Krijgslieden deel te neemen; daar hij, wanneer hij iets voor Jezus uitvoeren wilde, zich noodzaaldijk op die plaats ophouden moest, en zich nog meer verdacht zou gemaakt, en de opmerkzaamheid nog meer tot zich getrokken zoude hebben, wanneer hij herwaards en derwaard, en afgezonderd rond gedwaald hadde, daar hij nergens beeter kon verneemen, hoe het in allen gevalle met zijnen Heer en Meester gaan zoude, hoe men omtrent hem dacht, en in allen gevalle voorneemens met hem was te handelen; — Zoo kan ik het, naar mijne gedachten, aan Petrus tot geene misdaad, en in zoo verre ook voor geene grocte onvoorzichtigheid reekenen, dat hij deezen flap deed. Ik wil het liever een ongelukkig toeval noemen. Onvoorzichtig, wanneer men dit wil, wijlJezus hem voorzegt had, dat hij hem driemaal verloochenen zoude , en hij, wanneer hij bedacht, zaam waare geweest, wel had konnen denken, dat aldaar de valflrik leggen kon,waarvoorJezus hem den voorigen avond zoo liefderijk en ernltig ge, gewaarfchouwd hadde. Maar Petrus wilde «rijden , hij wilde ftandvastig blijven; en, daar hij reeds twee proeven van zijne heldhaftigheid, en zijne deelneming aan het treurig ongeval van Jezus gegeeven hadde, zo geloofde hij zich fterk genoeg te zijn, om nog iets meerder voor zijnen meester te waa-  OVER HET L Y D E N. 55 waagen,en, wanneer hij ietsonderneemen wilde,zoo moesc hij Jezus niet verlaaten, gelijk de andere Discipelen gedaan hadden, in welken het als een gebrek en zwakheid aan te merken was Dan! wij wenden thans onze befchouwing van Petrus af, en bepaalen die tot Jezus zelve. Wij zien hem voor zijne Joodfche Rechters, die hem bereids als een moordenaar gevangelijk hadden doen binden, zonder eigentlijk te weeten, waarom ; dewijl zij zelfs hem van geene misdaad béfcbuldigen konden; dewijl hun zijne vraag; wie van U overtuigd mij van zonden? en die zij met ftilzwijgen moesten beantwoorden, nog in het geheugen lag, moesten zij zich alle moeite geeven, om valfche getuigen tegen hem aan te voeren, om hem daar door meteenigen fchijn des rechts te kunnen dooden. Vervloekte Boosheid! eerst eenen Onfchuldi* gen, eenen weldoener des menfchelijken geflachts, als eenen roover gevangen teneemen, en als dan eerst na te vorsfehen, of zich iemand wil aanbie_ den, om een valfch getuigenis tegen hem intebrengen ! God doe alle wereldfche Richters voor eeuwig van zulk eene onmenfchelijke handelwijze verwijderd blijven! vruchteloos tusfchen was deeze helfche list diergodlooze Rechters \Zij vonden geene twee getuigen, wier getuigenis eenilemmig was. Hoe veele valfcUelijk getuigden y zonder twijffel door de toezeggingen en het aanD 4 ito-  £Ö LEERREDE. ftooken der Priesters gedrongen) hunne getuigenis fen waar en niet eenpaarig.. Eindelijk kwaamen twee valfche getuigen op, die zeiden: Deeze heeft gezegt: Ik zal den Tempel Gods afbreeken, en'in drie dagen weder opbouwen: Of, gelijk hec Marcus verhaalt: wij hebben hem hoor en zeggen: Ik wil deezen tempel, die met handen gemaakv is, afbreeken. en eenen anderen,zonder handen gemaakt,wederom opbouwen. Deeze getuigen worden met recht valfche getuigen genaamd, dewiji zij de woorden van Jezus verdraaiden: Jezus had niet gezegt: Ik wil uwen Tempel afbreeken, hij fprak niet van den Jeruzalemfchen Tempel, maar inzonderheid van zijn eigen Lichaam, hetwelk een Tempel Gods was, waar in de volheid der Godheid Lichamelijk woonde ; op deezen wees hij met zijne vingeren, toen hij zeide: breekt deezen Tempel, en in drie dagen zal ik denzelven wederom oprichten. (Johannes II.) ö mijne aandachtigen ! hoe veel was hier over de onderons zoo algemeene ,en als voor geen zonde geacht wordende, en echter zoo onëedele en verachtelijke woorden-verdraaingen aantemerken! Wij verfoeien billik deeze, gedvvongene valfche getuigen, maar laat ons, in plaats van over anderen een weê uit te roepen, eerst in ons eigen hart tasten! Hoe ? verdichten wij nooit fchadelijke onwaarheden van onze naas-  OVER HET LYDEN. 5? naasten ? Hoe ? wanneer men iets kwaads van een mensch zegt, die ons niet gunftig is, of die wij niet geneegen zijn, en waar van wij weeten, dat het gezegde onwaar is? Zijn wij niet zoo onredelijk, om dit valfche getuigenis uittebreidden, of ten minften met genoegen te zien, dat het van anderen uitgebreid word? Hoe? wanneer eene nadeelige vertelling, van een mensch rond gedragen word, die niets van de geringlle fchijn van waarheid heefc; die geheel en al huicen zijn character valt, of, die ten minden zeer veel vergroot, overdreeven , en met veele valfche omftandigheden , die het. gedrag van zulk een mensch nog befpoctelijker maaken, vergezeld word? Maaken wij het ons niet tot een heimelijk genoegen, deeze naadeelige vertellingen verder uittebreidden, en veellicht met nieuwe valfche bijvoegfelen te vermeerderen? onbekommerd, welk nadeel, welke befpotting en verachting voor onzen eevenmcnsch daar uit voortfpruiten kan, onbekommerd, hoe wij het aanzien, hoe ongaarne wij. het zagen; wanneer neer onze gefprekken, ons gedrag, door valfche bijvoegfelen verdraait, en belachgelijk gemaakt konden worden? En hoe denkt gij, aandachtige toehoor ders ! dat jezus deeze tegen hem voortgebrachte valfche getuigenisfen zullen gekrenkt hebben? D 5 Zee-  £ö LEERREDE. Zeekerlijk hebben zij niet weinig tot zijn lij,, bijgedraagen ! Maar, hoe ? zal het hem tegenwoordig minder krenken , wanneer hij zich door zijne Ledemaaten zoo dikwils, moet hooren lasteren, wanneer hij, ö verfchrikkelijke Lichtzinnigheid, zijn eigen Godlijk woord, door Onchristenen, en door meenigerlei zoogenaamde Christenen, op zulk eene verregaande wijze, moet hooren verdraaijen, en hetzelve eenen geheel valfchen, fchadelijken, en zielsverderfflijken zin aandichten ? Heet dat ook niet valfche getuigenis tegen jezus te geven ? heet dat niet, in de affchuweiijke zonde van eenen Hoogenpriester en Schrifrgeleerden te vervallen, wanneer men menfchelijk aanzien , menfchelijke Schriftuurverklaaringen , die den verheven zin der Goddelijke uitfpraaken van jezus op eene onnatuurlijke wijze verzwakken, daar tegen ftejd? Wanneer men die verdraaide, verzwakte, en door valfche bijvoegfelen geheel veranderde woorden van jezus voor zijne eigene en wezentlijke woorden uitgeeft, en deeze hooger acht, dan de onmiddelbaare uicfpraaken van jezus? Wanneer men niet zoo zeer hem zelve, maar veelmeer die hooren wil, die alles naar hun begrippen fchikken, en hunne eigene meeningen onder de woorden van jezus mengen: heet dat ook niet valfche getuigen tegen jezus op te zoeken ? En  OVER HET LYDEN. 59 En hoe gedroeg zich Jezus omtrent deze valfche getuigenisfen? De Hogepriesters meenden hem eerst daar door te verfchrikken, en, gelijk onrechtvaardige of geweetenlooze Rechters gewoon zijn, hem over hoop te werpen, en tegen hem uit te vaaren, zeggende: . antwoord gij niets, wat getuigen deeze tegen U? Maar Jezus zweeg ! wat hadde hij op deeze boosaardige aantijding moeten antwoorden? hoe kan de befcheidene onfchuld tegen zoo veele val. fche en onreedelijke zielen iets uitrechten? wat hadde hij op zulke verwarde vraagen moeten antwoorden? Hij wilde liever onfchuldig lijden, dan zich aan de boosaartigfte verdraaingen blootltellen. Jezus zweeg ! Op Jezus uwe oogen gewend , ö volgeling van Jezus! wanneer valfche getuigenisfen, wanneer boosaardige lasteringen , wanneer bedrieglijke en naadeelige onwaarheden, van U,met eene zwart onmenfchelijkheid, rondom gedraagen worden. Het is beter onrecht te lijden, dan zich voor menfchen , die geen geweeten, enfgeen gevoel meer hebben, "met gevoeligheid te verdedigen. Zwijgen en Lijden, ö hoe veel beter ftaat dat, over het algemeen, eenen Christen, dan zich luidruchtig ie verdedigen, en zijnen lasteraar te befchaanien! Jaa! zwijgen! maar niet uit bloóheid en kleinmoedigheid! niet uit valfche fchaamte, en men-  tfo LEERREDE menfchenvrees; en wanneer plicht , wanneer Deugd en Waarheid, ook zelfs met gevaar van onze Eer, en ons Leven gebieden te fpreeken. Daarom lag Jezus die goede, edele, vrijmoedige bekentenis, af, zoo dra het plicht en waarheid vorderden; hoe zeer hij ook voor uit zag » dat hem dit zijne eere, zijn rust, en zijne leeven kosten zoude. Daar hem de Hogenpriester niet [in zijnen naam, maar bijzonderlijk in den naam des Gods Israels aldus aanfprak: Ik bezweere U by den Leevendigen God, dat gy ons zegt, of gy de Christus, de Zoone Gods zyt? zoo had jezus konnen zwijgen, of zich met eene uitvlucht behelpen; of, in plaats van te antwoorden, hun allen ter aarde geflaagen, of een wonder doen kunnen, het welk hun allen had kunnen doen verbaazen, en derwijze befchaamen, dat de een naa den ander verllomd weggegaan waare, en jezus zich weder alleen, en in Vrijheid gezien hadde; maar hij wilde die Waarheid vrij uit bekennen: want daar toe was hij gebooren, en in de wereld gekoomen, Hij wilde lijden en fterven, het menfchelijk geflacht moest weeten, dat de belijdenis der Waarheid, ter Eere Gods, dè eerfte en heiligde plicht van den Deugdzaamen, en inzonderheid van den Leeraar der deugd zij. Oogen-  OVER HET LYDEN, (Jï Oogenbliklijk, niet dubbelzinnig, met die onverfchrokkenheid, die de onfchuld alleen eigen is, antwoordde Jezus: Gij hebt het gezegt \ zoo is het! ik ben het! niet een bloot mensch ftaat hier voor U, hoe ruuw gij ook tegen hem uitgevaaren hebt! Jaa! de Zoon des levendigen Gods ftaat voor U! Heden zegge ik U, hoe zeer ik thans vernederd ben, hoe zeer ik tegenwoordig in de gefïalte van een fterflijk menfchenkind voor U ftaa: Ik ben toch de Zoon van den Levendigen, en Eeuwig-Gezegenden God! ik ben diezelve, in wiens naam gij mijbezwooren hebt. Jaa\ gij allen zult mij zien zitten ter Rechterhand Gods, en koomen op de Wolken des Hemels, om te richten deleevendigen en de deoden! Ik ben de Mesfias! Ik ben de ééngeboorne Zoone Gods! Ik ben God gelijk.'want de Mes/las te zijn ; Gods Zoon te zijn; God gelijk te zijn; God te zijn ; waren bij de Jooden, gelijk wij in hec 5^ en iode Hoofdftuk van het Euangelic van Johannes duidelijk zien, gelijk beteekenende uitdrukkingen. Het trof derhalven deeze Regters zeer, dat Jezus, die in -hun oog maar een bloot mensch was, zich zeiven tot een God maakte: doch, zonder te onderzoeken, of hij het was; of niet was; zonder hem verder een woord te vraa*  a JLEERREDE vraagen; zonder hem verder te hooren, barstte de Hoogepriester in eene onftuimige woede uit; verfcheurde zijne kleederen, regt in den fmaak der Huichelaars en valfche ijveraars, na de gewoonte van dien tijd, om zijne uiterfte verbaasdheid en verontwaardiging te doen blijken: hij riep: lastering! lastering, Hij heeft God gelasterd, wat hebben wij nog meer getuigen van vooden? ziet, gijlieden hebt zijne Godslastering gehoord! Wat dunkt U? zij Hemden dit allen gewillig toe: zekerlijk hij is een Godslasteraar, en heeft den fmaadlijkilen dood verdient. Dit heet richten; aandaciitigen ! dit is richten van Piiesters, Oudften , en Schriftgeleerden-' Wat? deeze Lasteraars van Goden zijnen Gezalfden befchuldigen Hem van Godslastering, wiens geheele leven niets anders als de beste en waardigfte verheerlijking en Lofprijzing van God was? deeze boosaiirtige bloedgierige Schepfels, hebben zij dan het geringfte onpartijdig onderzoek ingefteld? deeze Schriftgeleerden, hebben zij ooit het Character van Jezus iets het minfte met de voorzeggingen der Prophcten vergeleeken? hebben zij ooit op zijne veelvuldige wonderen flechts eenen opmerkenden blik geworpen? hebben zij niet veelmeer, tegen de duidelijkste bewijzen zijner Godlijkheid, hunne oogen  OVER HET I« Y D E N. (Jj oogen verblind, en hunne harten verhard? mogten zij niet ten allen tijde die ftemme uit het geheugen zetten; die ftemme, die aan den Jordaan klonk: Dit is mijn geliefde Zoon, in wien ik mijn welbehaagen hebbe; en die , welke gelijk een donderdag antwoordde : Ik hebbe hem verklaard, en ik zal hem andermaal verklaaren? doch dit alles was vergeefsch! want,waar eenmaal de boosheid meester is, waar eenmaal Hartstocht en vervolgzucht zich van de Harten meester gemaakt hebben, daar helpen alle gronden van hec recht niecs meer. Waar men ■niets zien wil, daar ziet men niets, waar men niets hooren wil, daar hoort men niets. ö Ongelukkig volk! ö Armzaalige beklaagden, waar woede en boosheid in hec gerichte zitten, waar hartstocht en blinde ijver den fcepter zwaait! ö God! bewaar ons altoos voor zulke Rechters, en laat toch nooit toe, dat eene blinde Godsdienstijver onder ons; dat dwaaling, en lastering verdoeme, wat in uw woord waarheid wijsheid, en verheerlijking Gods is! geeft toch niet toe, dat ergens een vrijmoedige belijder der zuivereEuangelifche waarheid voor eenen dwaas, of een lasteraar aangezien worde! of laat ten minften geen uwer, knechten, geen Leeraar des  LEERREDE. des Euangeliums, ooit uit kleinigheid, of meru fchenvrees, de heilige waarheid verzwijgen, verzwakken, verdraaiien, of, na het welgevallen, of de vooröordeelen van andere menfchen, voordraagen. Voor het overige: aandachtigen ! Laat ons -daar recht opmerkzaam op zijn, dat Jezus zich uitdruklijk voor den Zoon van God, den Rech_ ter der wereld verklaarde, en dat hij daarom des doods waardig veroordeeld wierd. Hij wilde niet flechts blootelijk als een Zeedeleeraar, voor een bloot deugdzaam man gehouden worden: Neen! maar als den Zoon van God, den Rechter der wereld! Hij wilde aangezien zijn, als die, van wien Daniël zegt: Ik zag eenen, eenes menfchen Zoon gelijk, en aan hem wierd gegeeven macht en Koninglijke waardigheid, op dat hem alle geflachten, volken en tongen, dienen zouden; zijne macht zal eeuwig duuren, en nimmer eindigen, en zijn Koningrijk zal niet verderven. Als den zoon van God, als God gelijk, als een God, wilde hij aangezien zijn, en daarop leeven en fterven. Het is derhalven dwaasheid, en wreedheid, wanneer eenige verraders van den Christelijken Godsdienst, eenige valfche getuigenisfen, tegen Jezus, zoo niet openbaar voordraagen, ten  OVER HET LYDEN. 6$ ten minnen onder de hand te verftaan geeven willen, even, als of het Jezus onverfchillig zij, wat men van Hem en zijnen Perfoon denkt, wanneer men maar flechts zijne Zedeleere aanneemt ; en dat er niets aan gelegen is, of men hem voor het overige voor een mensch, of voor een Propheet houde. ö Gij dwaazen en blinden ! waaróm wierd Jezus veroordeeld ? alleen daarom, om dat hij geleerd had, God boven al te beminnen, en den naasten als zich zelve ? alleen daarom; dewijl hij het Land doorging, en veel goeds deed? Neen! daarom zeker niet, maar hoofdzaakeïijk daarom, dewijl hij zich voor den Mesfias * voor den eigen Zoon van God uitgaf. Vergeet dit niet! de zaak is te gewichtig! te vergeefsch beroemen wij ons over ons geloof aan Jezus, wanneer wij Hem niet houden Voor dien, voor wien bij zich zonder eenige bedenking verklaarde! gedenkt dit wel , gij dwazen die meend Jezus te eercn, wanneer gij zijne Zedeleer Godlijk, fchoon^ en zijn Character verheven noemd; maar herri voor het overige voor een bloot mensch houd! herinnert U wel , dat jezus niet meer die verhevene Zedeleeraar is, dien gij in hem voorgeeft" te bewonderen, wanneer hij niet wérklijk de Zoon van God is? Hoe? Wanneer hij zich voor den Zoon van God uitgeeft, en het echcef E «i  66 LEERREDE. in den grond niet is, wat waare hij dan anders als een bedrieger? Hier is geen midden: Jezus is de Zoone Gods, Godgelijk, God zelve: — of — hij is een Godslasteraar? en wie zal hem dan nog Deugdzaam, nog den verhevenen zedeleeraar noemen kunnen, wanneer hij zich voor een God uitgaf, fchoon hij niet meer dan een mensch waare? kan er een dommere boosheid, eene meerhelfche vermetelheid uitgedacht worden dan deeze ? Ziet derhalven, gij dwaazen en blinden, wanneer gij zien kunt, en zien wilt, wat uw roem over de Zedeleere, en hst Character van jezus zeggen wil, wanneer gij Hem "liet voor Zoone Góds, voor den Rechter der wereld, voor God gelijk houd; gij maakt niets anders dan een Godslasteraar van Hem. Geen wonder, dat gij die van U zoo hoog geroemde Zedeleere zoo weinig uitoeffent, en van dat character, van welks grootheid gij zoo veel ophefs maakt, zoo hemelbreed verwijderd zijt. Maar laat ons nu weder tot den lijdenden Jezus terug keeren. Wat gebeurde deezen Zóonc Gods, die in de geftaïtenisfe Gods zijnde, om zijne uitwendige aangenoomen menschheid en nedrigheids wille den wijzen eene ergernis, en dwaasheid is ? wat gebeurd hem ? om, en nae zijne vrijmoedige belijdenis? Ach! omringt van cenboosaartigrot, zien wij hem op de fmaade- lijk-  OVER HET LYDEN." Ipfte en gevoeligfte wijze mishandelen. Dié foooden durven het waager, zijn heilig aangezicht» dat louter medelijden, goedheid, zachtmoedig, heid, en ootmoed was, een aangezicht, het welk heden glanst gelijk de Zonne, dat aangezicht, voor het welke eens de Hemel en de Aarde vlieden zullen, met hun fpeekfel te bevlekken.' Ach.' wien gaat niet een zwaard door de ziele, wanneer hij een oogenblik denkt aan deeze befchimpende eh boosaardige mishandeling , tegen Hem, wien eens alle oogen zien zullen, zittende ter Rechterhand Gods , komende top de Wolken des Hemels? wanneer zij Hem met vuisten flaan, lasteren, en aan befpotting der wildfte en fnoodfte zielen van een laag gemeen prijs geeven: wanneer zij zeggen ; Propheteer Christus! wie is het die Uge/lagen heeft? 6 ontzettende jammerklacht; met welke verwen zalU een fterfling afmaaien ? hoe diep, hoe diep zijt gij gezonken in de verachtelijkfïe knechtelijke geftalte , eeuwig evenbeeld des Eeuwigen Vaders.' Eerstgeboome van alle. Creatuur en! gij, door wien alle dingen gefchaapen zijn, zichtbaar e en onzichtbaarel Gij, wien alle Engelen Gods aanbidden! hoe diep zijt gij beneden Engelen en menfchen gezonken; God geopenbaard in het vleesch l Gij, voor E a wien  68 LEERREEDE. wien de onweders zwijgen, wien de Natuur op een woord gehoorzaamde ! Gij laat U in het aangezicht fpuuwen, gij laat U met vuisten liaan, en, gij zwijgt! Gij laat uwe alwetenheid hoonen, en — Gij zwijgt! Gij ftaat niet op, om, met uwe handen uwe vijanden te verpletteren, gij verlamd niet, meteenen wenk, eenen almachtigen wenk, de tongen uwer befpotteren! Gij zwijgt en verdomd. Hier — ö vergeetlijke Discipel! vergeetlijke volgeling van Jezus! kom, ik voere U aan mijne hand, met fchrikken, met zidderen, met ftille eerbied, en een diep aanbiddend verdommen; waarheen ? Ach ! tot het treurigst fchouwfpel, dat zins de Schepping der Wereld gezien is! kom, ik leide U door een donker voorhof, alwaar flechts een daauw ontdooken vuur brand; gij hoord reeds een boosaartig, ruuw en woest gelach; kom nader! en zie dien Jezus te midden van eene fchaare geweetenlooze boeven; gij kent hem niet meer, want hij is met fpeekfel bedekt, zijn aangezicht is opgezwollen van de geweldige {kagen; zijn hoofd is vol builen, zijne handen beeven, — En Hij zwijgt! ó Ziele! hij is geduldig, en zwijgt! deonfchuldigde, de heiligde zwijgt! Gaa nu heen, wanneer gij het nog fchoon,verftandig, en edel vinden kunt, en vertoornd U, wanneer zondaars,} fterflijke menfchen, U een kwaad  OVEU HET LVDEK. ÓQ kwaad woord toefpreeken, of flagen toebrengen, of fpot en boon aandoen; gaa heen, en vangt een Rechtsgeding met hun aan, fcheld, en laat hun wedervaren, wanneer gij dat fchoon, wanneer gij dat eenen Discipel van Jezus waardig keurt! gaa heen, en twijffeld dan nog, of de les van Jezus; Zoo wie U op de Rechterwange fa at, keerd hem ook de linker toe, letterlijk verftaan moec worden, wanneer gij het voor eenen Discipel van Christus waardig vind; daar hij zelve letterlijk vervulde, het geen hij eeuwen te voorendoor den Propheetjezaia van zich zeiven voorzegt hadde : Ik geeve mijnen rug den geenen, die mij (laan, en mijne wange den geenen, die mij het hair uitpluizen: Ik wendde mijn aange-. zicht niet af van Speekfel en verfmaadheid. Ik felle mijn aangezicht gelijk eenen Kei ft een. TWEEDE DEEL. Nu moeten wij ons' nog eenige oogenblikken bij het tweede ftuk van onzen Text, de verlochening, den val en het berouw1 van Petrus, ophou • den. Ik zegge, eenige oogenblikken, dewijl ik op eenen anderen tijd, zoo mij de Heere leven en gezondheid fchenken wil, met zijne hulpe daar over uitvoeriger denke te handelen. E 3 Zeker-  : _ ' ü 76 LEERREDE.' Zekerlijk, Mtne WaardstenI was dit gedrag van Petrus geen kleine omftandigheid ter vergrooting des lijdens van jezus; dat zijne eerfte en beste Discipel .geen een woord ter zjjner .verdediging fprak , daar zoo veele valfche getuigen tegen zijnen meester optraden, die hij lichtelijk, had kunnen tot fchande maaken, of daer hij fomtijds nog zeer veel ter verdediging van Jezus had kunnen zeggen; maar dat hij tot drie herhaalde reizen hem uitdrukkelijk verloog har-  OVER HET LYDEN. 9? harte niet! is uw gekruisiïgde Verlosfer, ia zijnen dorst niet eene laaffenis waardig! en gij drenkt uwen Verlosfer, wanneer gij den geringften zijner broederen, in zijnen naam, en om zijnent wille, in zijnen lichamelijken of geestelijken dorst verkwikt. Spoed u derhalven, zoo draa gij eenen fmachtenden ziet; fteld het niec uit; ftoor U aan geen gelach; laaten onaan doennelijke harcen Ubefpotten; gaa gij heen, brengt den dorscigen laaffenis, al moesc hec zelfs aari Uwen vijand zijn; denkt daar bij aan jezus, dankt hem voor de gelegenheid, voor de hooge eere, dat gij hem gckruifigden, wanneer hij roept: Mij dorst \ in den zijnen verkwikken mogt! ZEVENDE DEEL. Éindelijk, aandachtioenI komt het laatftc lijdensoogenblik van Jezus aan: dat eeuwig gezegend oogenblik, -waarin het grootste wonder gefchiedde, dat ooitgefchied is, of in Eeuwigheid gefchieden zal, het oogenblik, waarin de Heer der Heerlijkheid ftierf. Jezus wedercm met eene groote ftemme geroepen heb; bende, Vader! in uwe handen beveel ik mijnen geest, gaf den geest. Hij offerde zich zeiven door den eeuwigen geest aan God op, ffierf, en onderging voor G  p8 LEERREDE ajlen den dood; en dat waarom? daaromt om alle menfchen te leeren, dat men God gehoorzaam zijn moet tot den dood; dat men zijnen wille dooden, en alleen Gode leven moet; daarom, op dat hij ons allen onlterffelijk hcid, leeven, 'en zaligheid fchenken kon; pï rTat'een ieder, die aan hem geloofd engeïioorzaam is, niet verderve, maar het eeuwige leeven hebbe; Daarom, op dat wij blijdfchap én vertrouwen hebben zouden; tot onzen eeuwig verzoenden Vader met een Kinderlijk hart terug keeren, en, hem nu zonder vrees 'dienen in heiligheid en gerechtigheid, aP le de dagen onzes leevens; daarom: dat hij 'ons verloste van alk ongerechtigheid, en zich -zelve een eigen volk verwierf, ijverig in goe. de werken; daarom; op dat zij die leeven, 'met meer hun zeiven leeven, maar inzonderheid Mier,, die voor hun geftorven is! 6 Dierbaarst hartverkwikkendst woord -rJfezus gaf den Geest! Hij gaf die ook voor mij! Hij is ook wij, wanneer %k hem gehoorzaame, eene oorzaak van eeuwige Zaligheid geworde\ p Heerlijke -6 boven alle 'uitdrukking zalig? gemppdsgefMd heid \  OVER HET LYDEN 9 heid, wanneer ik alleen uit Christus dood zoo veel kracht icheppe, dat ik eenen Apostel nazeggen kan; Ik ben met Christo gekruist; doch ik leeve; maar niet meer ik; maar Christus leeft in mij; en het geene ik in het yleefche leeve, dat leeve, ik door het geloove des zoons Gods die mij lief gehad, en zich zeiven voor mij (p dierbaar waardig woord!) overgegeeven heeftlntt hegeer e ik niets anders te weeten dan Jezus en dien gekruist! Het zij nu verre van mij, anders te roemen dan in het Kruis van Christus Jezus mijnen Heere, door welke mij de wereld gekruist is, en ik der wereld! A M E N.   OPWEKKING tot ii e t GELOOF aan de OPSTANDING van Jezus chrisïus. I. LEER REDE gehouden op het PAASCHFEEST. I CORINTHEN XIII. vers. 4: Want, hoewel Hij gekruist is door zwakheidV zoo leeft hij nochtans door de kragt Godsi Want ook zvij zijn zivak in hem, maar zullen met hm leven door de kracht Gods" in u. 'terven, mijne waardste toehoorders! nog heden wil ik met vreugde f erven, wanfleer ik één mensch overtuigd hebbe, dat A  2 LEERREDE Jezus Leeft! dat de binnen Jerufalem voor bijna 1800. Jaaren, gekruifigde, geltorvene, met eene fpeer doorftookene, begraavene, en bewaakte Jezus, levendig uit zijn graf verrezen is, en thans eeuzvig door de kracht Gods leeft. Dan heb ik lang genoeg geleeft, wanneer ik flechts in mijn leeven maar één éénig mensch van deeze hoofdwaerheid van den Christen Godsdienst volkomen overtuigd hebbe! En wanneer ik heden verwaardigd wierd, in uwe hand, 6 Barmhartige Vader in Jefus Christus! een werktuig ter overtuiging van deeze heilvolle waarheid ook flechts voor één mensch te zijn; zoo was het mij aangenaam, hier op deeze plaats mijn fterfbed te vinden, en met eenen vroomen Simeon uitteroepen, Laat nu ■ azv dienstknecht heenen gaan in vreede, want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien-, uw heil verkondigd, en geloofd, het welk gij voor het aangezicht van alle volkeren bereid had! Dan, wanneer ik één mensch van deeze waarheid overtuigd had, zoo had ik toch ééne onfterflijke ziele tot haaren God en Vader, tot haare beftemming, tot de zaligheid van Jezus Christus, terug gebracht! ééne ziele, die meer waardij heeft dan eene geheele waeield; ééne ziele, voor welke Jezus Christus gcftorven is; ééne ziele van deeze onbedenke-  ÖP HET PAAS C II FEEST. 3 kelijke waarde, had ik dan tot eene zaligheid gebracht, welks verhevenheid door geene Woorden, welks duuring door geene Eeuwen bereekend kan worden. Want die Heerlijkheid des Hemels, en de zaligheid van Jezus Chris, nis, kan even gelijk zijne deugd, en zijne Godlijke gezindheid, aan geenen anderen ten deele worden, dan die met zijn mond belijd, en met zijn hart gelooft, dat Jezus de Heer e zij, en, hij alleen zal zalig worden, die gelooft, dat God Hem van de doodtn opgewekt heeft. En wie geloofd djt dan niet? zullen de meesten uwer bij zich zeiven denken: IFis belijd niet met zijnen mond, dat Jezus de Heeie zij? Wie geloofd niet met zijn hart, dat Hem, God van de dooden . opgewekt heeft ? Wie is 'er uit dien hoofde onder ons, die niet zalig zoude worden?- wie? — niemand, dit durve ik niet zegen; maar — dat kan, dat moet ik zeggen : zeer weinigen ! — ach ! flechts zeer weinigen. God vergeeve het mij, wanneer ik dwaale, maar onder honderd zeker geen tien. Of gij u ontzet, of niet, mijne waardsten f ik moet zoo fpreeken; Ik oordeele niet liefdeloos; ik fprec-ke naar mijne inwendige overtuiging voor God. Wij geven voor, dat wij in den opgewekten Jezus gelooven, en wij gelooven niet in hem; even gelijk de gemeente A 2 van  '4 lebrrsöë van Sardis waande, en den naam hadde, dat zij leefde; en echter zvas zij dood. Gij begeerd^ bewijs voor deeze treurige en fchrikvolle fteïKng. Een uur, deeze geheele avond, zou niet toereikend zijn, alle de bewijzen voor deeze waarheid aan te voeren. Hoort flechts dit volgend eenvoudig en onwederfpreekbaar bewijs: Eens zaak gelooven, dat is: van eene zaak, die men niet ziet, noch door middel zijner zinnen gewaar word, zóó overtuigd te zijn, even als of men die zaak met de oogen zag, en met de handen tastte. Te gelooven, dat Jezus van de dooden opgeflaan zij: dat is: zoo vast overtuigd te zijn, dat hij, de gekruifigde leeft, onfterffelijk en verheerlijkt leeft, Gods levendige eigen Zoon, even als of men hem met eigene oogen 2ag, en met eigen handen tastte; want het wezentlijke van het geloof is, zich vast te houden, als of men dat zag, het welk onzichtbaar is. Wanneer gij derhalven, gelijk gij voorgeeft, aan de opftanding van Jezas gelooven zoudt, dan moet gij hier van overreed zijn, als of gij hem voor uwe oogen zaagt. En vraag ir nu, Is het bij mij alzoo? Leeve ik zoo? Is mij de opgeftaane, de Leevendige Jezus , altoos, aan mijn gemoed zoo teegenwoordig, als het mij zijn zoude, wanneer ik hem met mij-  OP HET PAASCH FEEST. £ mijne oogen zag ? Wanneer hij bij mij aan tafel zat? Als wanneer hij bij hec verrichten mijner bezigheden aan de zijde ftond? Als of hij mij na deeze gehoorplaatze geleidde, als of hij bij het Avondmaal mij Brood en Wijn zelve toereikte? Als of hij de eerfte Perfoon in alle Gezelfchappen ware, die ik, bezoeke? Wanneer gij alle deeze vraagen voor God met jaa beantwoorden kunt, dan gelooft gij, en anders gelooft gij niet. — Want, nog ééns: Het geloof houd zich vast, als of het zag, dat onzichtbaar is. Oordeelt nu zelve, of mijne vreeze liefdeloos zij, dat onder honderd, die voorgeven in den verrezenen Heiland te gelooven, geen tien gelooven. Maar oordeelt nu ook, hoe gewichtig het zij, het geloof in. Jezus Christus, en de overtuiging van de waarheid zijner Opftanding diep in onze zielen te planten. Oordeelt dan nu ook, hoe zeer het eenen Leeraar van het Euangelium treffen moet, wanneer hij ja duizend menfchen voor zich befchouwd, die allen zich Christenen noemen, allen voorgeeven in Jezus te geloo-, ven, en zijne leerlingen te zijn; en die bij.de, behoorlijke beproeving blijken geeven, dat zij niets minder dan Christenen zijn. Oordeelt dah nu ook, hoe hij te moede is, wanneer hij weet, A 3 da?  6 LEERRED E dat zijne toehoorders zich daar over verwonderen, zich zeiven daar vrij van keuren, het altoos met eene geheime tegenkanting, ook wel met afkeuring, aanhooren, wanneer hij z^ch moeite geeft, om hun de Opftanding, en het Leven van Jezus te betogen. Oordeelt zelfs, of hij als dan niet alle zijne krachten infpannen , of liever, niet met een beklemd hart tot God bidden zoude, dat hij hem met zijne wijsheid, zijne kracht, met de levendigmaakende kracht der Opftanding en des Levens van Jezus, te hulpe koomen mochte! om het Leven van Hem, van wien het leven van allen , die zalig worden, zoo onmiddelijk afhangt, gelijk het leven der leden van het leven des hoofds; om dit Goddelijke leven te vermeerderen , te verkondigen , te verheerlijken, en de menfchen , die zonder dat geen geestelijke leven in zich Ikdben konden, boven alles belangrijk en wiclitig te maaken. En nu, mijne toehoorders! wil ik het in den naam van God beproeven , deze uure daar toe -aanwenden; cm u, naar het licht en de kracht die God mij fchenken zal, tc overtuigen, of in uwe overtuiging te fterken: dat Jezus', alMiml htj-in-zzvakhtidgtkruicigd is, evenzvel door de kracht Gods leeft. Ach!'Gij! Vader der barmhartigheid! verwaar-  op het paasc ii feest. ? waardig mij, een hand vol ftof, het leven uwes Zoons Jezus Christus, te betogen,* en te verheerlijken! op dat niet alleen ik, niet alleen zij, wier geloof reeds gefterkt is, maar ook alle bewooners des Hemels, zich met mij verblijden, en u prijzen, wanneer gij mij met deeze Eere verwaerdigt! Amen. En hoe zal ik u, m jne waardsten! van de waarheid en zekerheid der opftanding van Jezus overtuigen ? Hoe, het onontbeerlijk geloof, aan het onfterffelijk en Heemelsch leven van Hem, die in de allerdiepfle zwakheid gekruifigd is, onderfteunen enverfterkeu? Wanneer ik uwe gewaarwordingen naar de mijnen beoordeelen mocht, zoo behoefde ik alleen d@ eene Getuigen naa de anderen voor u te doen optreden, en hem in zijne eigene taal zijn getuigenis laaten afleggen, dan behoefde ik alleen de onderfcheidene berichten, en vernaaien, van den dood, de begraavenis, de opftanding, en der levendige verfchijningen van Christus, die in ons Euangelie te vinden zijn, bij elkander te plaatfen, én u dezelve allen, of althans de meesten, naar orde, flechts voorteleezen, en u te bidden, u zoo veel mogelijk in die gemoedsgefteldheid te plaatfen, als of gij die getuigen voor de eerftemaal in uw leven hoorde. Dan, mijne waardsten! belave ik mij onder A 4 de  B LEERREDE de genadige werkinge Gods, bij veelen, zulk eene verlierking hunnes geloofs, zulk eene vertrouwelijke blijdfchap over het leven van Jezus, die niet zo ligt weeder vernietigd wor- den zal. Laat ik dit ten minften beproeven, en ver: geef mij, uwen Broeder, die u zoo gaarne die maate des geloofs, waar mede God zijne ziele begenadigde, jaa zelfs nog een veel grootere maate van dit geloof, het welk niet als enkele zaligheid is, mededeelen kon! Vergeef het mij, wanneer deze eenigfints ongewoone Leerwijze, niet geheel en al naar uwen fmaak, ep in alle gevalle niet aan uwe tegenwoordige verwachlinge voldoen mocht! Wij zijn dwaazen, om Christus wille, zegt Paulus. — Verdraagt derhalven, (zegge ik ook met hem) verdraagt derhalven mijne dwaasheid een weinig. Het gefchied, (en dit vertrouwt gij, gelijk ik hoope, ) niet uit gemaklijkheid, maar uit veelvuldige ondervinding van de kracht eener bloote verftaanbaare voorleezing der eenvoudige Euangelifche verhaalen ! veroorlooft mij ten minden, voor ditmaal , u het weezenlijktle, het overtuigendfle, u den eigentlijken kern mijner Leerreden uit het Nieuwe Testament voorteleezer. Ik fiaa derhalven eerst op het verhaal van Mat- thacuy '  OP HET PAASCH FEEST. 9 loaeus, eenen voormaaligen Joodfchari Tollenaar, en een Leerling van Jezus; — zijt, bid }k iï, enkel aandacht! Niet ik, maar Matthaeus, fpreekt! En wat verhaalt ons deeze Man? „ En, als het „ avond geworden was ( Vrijdags avonds naa v drie uuren) kwam een rijk man van Arima„ thea, met naame Jozeph, die ook zelve een v Discipel van Jezus was; deeze ging tot Pi- latus, en begeerde het Lichaam van Jezus, „ en , wanneer hij liet Lichaam ontvangen had, „ wond hjj het zelve in fijn L'jwaat." (Ik bidde U! mijne waardsten! U alles levendig voor te (lellen, en alle omftandigheden, ^oo veel U moogelijk is, te vertegenwoordigen!) „ Hij had het in fijn Lijwaat gewon„ den , (zeide ik) en lag het in een nieuw v graf, het welk uit eenen rotfe gehouwen was: „ en hij wentelde eene grooten fleen voor de deure des grafs, en ging , weg. En aldaar „ waaren ook Maria Magdalena, en de andere Maria, zettende zich tegen over het graf. — „ Den volgenden dag, paden Sabbath" (De$ .Zriturdags avonds, na den afloop van den Sabbath omtrent zes uuren) „ svergaderden „ de Operpriesters en Pliarifeen, en gingen „ tot Pilatus, en zeiden: Heere! wij zijn in» 4acliu"g, dat deeze Verleider, nog leevende^ A 5 » ge-  ÏO LEERREDE „ gezegd heeft, na drie dagen zal ik op„ ftaan." (Derhalven lag de geheele Joodfche Geestelijkheid, bij de Wereldlijke macht, een plegtig getuigenis af, dat Jezus nog bij zijn leven van zijne opftanding aan den derden dag gefprooken had.) „ Daarom geeft bevel, dat „ het graf tot aan den derden dag bewaard „ worde, op dat niet misfehien zijne Discipe„ len des nachts komen, en hem ftelen." (En dit, mijne waardsten! verhaalt één zijner Discipelen, dit zegt hij opentlijk in het zelve Land, in dezelve Stad, waarin het ge» fchieden zoude ) „ En tot het Volk zeggen : „ dat Hij opgeftaau is, en alzoo zoude de „ laaifte dwaaling erger zijn dan de eerfte. „ Pilatus fprak tot hen; gijlieden hebt eene „ wacht, aan den Tempel, pat heenen, ver„ zeekeit het graf, gelijk gij het verftaat; en zjj girgin heen, en hebben" (naamlijk des Zaturdags avor.ds laat) „ den fteen" voor de deure des gtafs met het Keizerlijk Ze? gel, welkers geringfte fchending, eene misdaad van gekweifte msjefteir was, „ verze* geld, en het graf met eene wacht" (die ten minden uit 40 tot 50 man beftond) „ wel „ verzekerd. Maar laat na de Sabbath" (diep in den nacht van Zaïurdag ) „ ais het begon „ te lichten, tegen den -etrften dag der '*y> • » wee-  OP HET P A A S C II FEEST. I! weeke, kwam Maria Magdalenn, en de arv „ dcre Maria om liet graf te bezien; en ziet, „ 'er gefchiedde eene groote Aardbeeving, „ want een Engel des Hoeren daalde neder „ uit den Hemel, kwam toe, en wentelde den „ fteen van de denre des grafs, cn zat op den- „ zelve; en zijne gedaante was gelijk een „ Blixem, en zijne kleding wit gelijk fneeuw, 5, en uit vreeze voor hem zijn de-Wachters zeer „ verfchrikt, en wierden als dooden; maar de „ Engel zeide tot de Vrouwen: vreest niet; „ want, ik weet ,'dat-gij zoekt Jezus, die „ gekruicigd is. Hij is hier niet, want hij „ is opgeftaan, gelijk hij gezegd heeft, komt y herwaards,-' zkt de-'plaats alwaar de Bee? „ re gelegen heeft! maar gaat haastelijk hce- Q nen , en -zegt het zijnen Discipelen, dat „ Hij van de^Mo^teh opgeftaan - is ! ziet, „ Hij gaat U voor na Galilea, daar zult „ gij hem zien, gelijk Hij gezegt heeft, „ ziet! ik hebbe-het Ulieden gezegd. En zij „ gingen haastelijk heenen .van het graf, met ,, vreeze, en groote blijdfchap, om het zijnen „ Discipelen tc buodfehappen. Maar, toen zij „ heenen gingen, ziet! Jezus ftond bij haar, „ en zeide: zijc_ gegroet! efi zij ■ koomende, „ gJéepén zijne voeten, en baden hem aan. „ Uoe zeide Jezus tot haar, vreest niet, gaai „ heen ,  IS LEERREDE „ heen, en zegt het mijnen Broederen, dat „ zij na Galilea gaan, aldaar zullen zij mij „ zien. — En als zij heen gegaan waaren, „ ziet eenigen van de wacht kwamen in de „ Stad, en vertelden aan de Overpriesters „ alles wat 'er gefchied was, en zij, benevens de Ouderlingen, vergaderden, en hiel» den te zamen raad, en gaven den krijgslie» „ den veel Gelds, zeggende: zegt/zijne Dis„ cipekn zijn des nachts gekoomen, en heb* „ ben hem geftoolen, terwijl wij fliepen, en „ wanneer dit door den Stadhouder gehoord „ word, zoo zullen wij hem te vreede ftel„ len, en maaken, dat gij zonder zorge zijt. „ Enzijnaamen het geld,en deden, gelijk hun „ bevolen was, en dit woord is verfpreid ge* „ woiden onder de Jooden tot op den „ huidigen dag." — Hoe juist, hoe eenvoudig , hoe ongekunfteld, hoe hartelijk, hoe vertrouwelijk , hoe verre van alle vrees, of dit ooit mocht tegengefprooken worden, fpreekt hier deeze eerfte getuige van de Opftanding van Jezus! hoe bedaard, hoe gelaaten, hoe verre van alle warmte van Vriendfehap! van ■jlle overdrevenheid! L7we aandacht verlevendige zich verder, WAARHEID • LIEVENDE TOEHOORDER! die in uw geloof aan den opgewekten Jezus zoek; g?'  OP HET FAASCHFEEST. I 3 gefterkt te worden; gij zuk het u , zoo ik hoope, op het einde niet beklagen; ons* of liever den getuigen van de Opftanding en het Leven van den in zwakheid gekruifigden Jezus, uwe geheele opmerkzaamheid gefchonken te hebben. Hoort derhalven den tweeden getuigen , den Euangeiist Marcus, eenen Discipel en Amptgenoot van den Apostel Petrus* Dus luid zijn Verhaal; „ En, als het avond geworden was, dewij„ le het de Voorbereidinge, of de Voorfab„ bath was, kwam Jozeph van Arimathea, , een eerlijk Raadsheer, die ook zelve het Ko„ ningrijke Gods verwachtte, en zich verftou„ tende ging hij na Pilatus, en begeerde het „ Lichaam van Jezus. En Pilatus verwondera-de zich, dat hij aireede geftorven was, en „ den Hoofdman over honderd geroepen heb„ bende vraagde hij hem, of hij aireede geftor„ ven was,? en, als hij het van den Hoofd„ man verftaan had, fchonk hij Jozeph het „ Lichaam. En hij kocht fijn Lijwaat, en „ leide hem in, wond hem in dat Lijwaat, „ en leidde hem in een graf, 't welk uit eene „ Rotfe gehouwen was, en wentelde eenen „ Steen voor de deure des grafs. En Maria w Magdalena. en Maria de Moeder Jofe, aan„ fchouwden waar hij gelegt werd/ En als de „ Sab-  14 LEERR EDE i, Sabbath voorbij was', hadden Maria Mag„ dalena, en Maria de Móeder van Jacobus, y> en Salorne, Specerijen gekocht, om hem te „ zalven: en zeer vroeg op den eerften dag „ der weeke, kwaamen zij tot het Graf, voor „ dat de Zonne Opging, en zeiden tot mal„ kanderen : wie zal ons den (leen afwentelen? „ ( En opziende, Zagen Zij, dat de fteen „ reeds afgewenteld was,) want hij was zeer „ groot. En in het graf ingegaan zijnde, „ zagen zij eenen Jongeling zitten, ter rech„ ter zijde, bekleed met een wit lang kleed, „ en zij wierden verbaasd. Maar hij zeide „ tot haar: zijt niet verbaasd: gij zoekt Jezus „ den Nazarener, die gekruist was: hij is op„ gedaan, hij is hier niet, ziét de plaatfe „ waar hij gelegen heeft, doch gaat heenen, „ zegt het zijnen Discipelen, en Petrus, dat hij „ U voorgaat na Galilea, aldaar zult gij hem „ zien, gelijk hij u gezegd heeft. En zij „ haastelijk uitgaande, vlooden van het Graf, „ en bevinge en ontzettinge hadde haar bevan„ gen, en zij zeiden aan niemand iets, want „ zij waaren bevreesd. En als Jezus opge,, ftaan was, des morgens vroeg, op den eerften „ dag der weeke, verfcheen hij eerst aan Ma» „ ria Magdalena, uit welke hij zeven duivelen „ uitgeworpen hadde. Deze heen gaande bood- fehap-  op hbï paasc ii feest. 15 » fchapten liet den genen, die met hem ge„ weest waren, welken treurden en weenden. „ En als deeze hoorden, dat hij Leefde, en „ van haar gezien was , geloofden zij het niet. „ En na deezen is hij geopenbaard in eene an„ dere gedaante aan twee van hun, daar zij „ wandelden, en in het veld gingen. Deeze j, ook henen gaande, boodfchapten het den „ anderen, maar ook deezen geloofden zij niet. „ Daarna is hij geopenbaard aan de Elven, daar „ zij aan Tafel zaten, en verweet hun hunne „ Ongeloovigheid, en de hardigheid des har„ ten, om dat zij niet geloofd hadden de gee„ nen die hem gezien hadden, na dat hij opge„ ftaan was." Uwe opmerkzaamheid onttrekke zich niet, Mijne toehoorders! de zaak is te gewichtig, zij gaat ons allen aan; *er is zeer veel aan gelegen , dat wij zeker weeten, dat wij geheel overtuigd worden, dat wij eenen Levendigen Heer en Heiland hebben! Hoort, bidde ik u, nu ook den derden Getuigen, den Gefchiedfchrijver Lucas. Hoort hem met die zelve opmerkzaamheid, als of hij in perfoon hier voor u f'tond, en u de zaak zelve verhaalde. Zoo fpreekt Hij. ,, En ziet een man, genaamd Jozeph, „ die een Raadsheer was, een goed en recht„ vaardig man, (deeze had niet mede bewil-  l6 LECR.R.EDK „ ligd in linnnen raad en handel) zijnde van it Arimathea, een Joodfche Had, en die ook „ zelve het Koningrijke Gods verwachtte.' 3i Deeze ging tot Pilatus, én begeerde het Lic„ haam van Jezus, én, als hij het afgenoomen ,i had, wond hij het in fijn Lijwaat, en lag het in een nieuw Graf, in een rots gehouwen, waar in nog niemand gelegd was. En het was „ de dag der voorbereiding, en de fabbath kwant aan; en ook de Vrouwen, die met hem gef, komen Waaren uir Galilea, volgden na, en„ aanfchOuwden het Graf, en hoe zijn Lichaam gelegd wierd. En wedergekeerd zijnde,- bereidden zij fpecerijën en zalven, en op den ,, fabbath rusteden zij naar het Gebod. En op den eerften dag der weeke, zeer vroeg in „ den morgenftönd, gingen zij na het Graf* „ dragende de fpecerijën, die zij bereid had,j den; en fommigen met haar. En zij vonden „ den fteen afgewenteld van het Graf, En in„ gegaan zijnde vonden zij het Lichaam des „ Heeren niet: en, als zij daar over twijffelmoe„ dig waaren, zitt, twee mannen ftonde bij haar in blinkende kleederen, en, als zij zeer „ bevreesd wieiden, en het aangezicht na de „ aarde neigden, zeiden zij tol haar: Wat „ zoekt gij den Levende bij de Dooden ? Hij is hier niet. Hij is Opgedaan. Gedenkt, „ hos  OP HET PA A S C H F E E 3 T. » hoe hij tot u fprak, als hij nog in Gahjea „ was1, zeggende: de Zoon des menfchen moet » overgeleverd worden in.de handen derZon„ daaren, en gekruifigd worden, en ten dei den ,, dage wederom opftaan. En zij wierden zij„ ner woorden indachtig. En wedergekeerd „ zijnde van. het Graf, boodfchapten zij deze „ dingen aan de Elven,- en -aan Alle de airderen. En deze waaren Maria Magdalena,; en „ Jobanna, en Maria, de Moeder van Jacobus, „ en de andere met haar, die dit tot de Apos„ telen zeiden. En haare woorden kwamen" „ hun voor als iedel geklap^ en zij geloofden „ haar niet. Doch Petrus .opftaande. liep. tot „ het Graf, en nederbukkende zag hij de lin. „ ne doeken, liggende alieen, en ging weg, „ en hij verwenderde zich over- het geene „ gefchied was. En ziet, op denzelven dag" (op den Zondag, ó hoort toch, mijne waardsten! hoe Jezus den. dag zijner opftanding, wiens gedachtenis wij heden vieren, heeft doorgebragt!) » En ziet! op denzelven dag, gin. „ gen twee.van :hun na een Vlek, dat zestich v Stadiën (omtrent één mijl) van Jeruzalem .„ lag, genaamd Emmaus. En zij fpcaken on„ der malkander van alle dé dingen, diSitfaar „ gefchied waaren. En het gefchiedde,, ter„ wijl zij te znmen fpraaken, en malkander on» dei vraagden, dat Jezus zelve bij hen kwam, £ ca  fS LEERREDE en met hen ging, en hunne oogen wierden -„ gehouden, dat zij hem niet kenden. En „ Jezus fprak tot hen $ welke redenen zijn het, die fl- gij wandelende onder malkander verhandelt, „ en waarom zijt gij droevig? En een van hun genaamd Cieopas antwoordde, en zeide tot hem: zijt gij alleen een vreemdeling te „ -Jerufalem, en weet niet de dingen, die dezer g dagen aldaar gefchied zijn? En hij zeide „ tot hen, welke? en zij zeiden: de dingen •i aangaande Jezus dén Nazarener, die een -„ Propheet was, krachtig in woorden en werken, voor God en ai het Volk. En hoe 1 onze Overpriesters en Overflen hem overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, 1 en hem gekruifigd hebben. En wij hoopten, ^■-ttët rnj-was de geene, die Israël verlosfen "„ zoude, dóch met dit alles is het heden de " derde dag, dat deze dingen gefchied zijn. ^ En zommige Vrouwen uit ons hebben ons ontfteld, die vroeg in den morgenftond aan „ het graf geweest zijn, en zijn Lichaam niet | vindende, zeiden zij, dat zij een gezichte l van Engelen gezien hebben, die zeggen: r dat hij leeft. En zommigen der geenen, „ die met ons zijn, gingen na het graf, en -^bevonden het alzo, gelijk de vrouwen „ gezegd hadden, maar hem zagen' zij nier. .'t3BW.i B3d }i - » O* 8i tl  op het paaschfeest. IQ, » Fn hij zeide tot hen: 6 Onverftandige! en M Traage van harten, om te gelooven — alles, » wat de Propheten gefproken hebben! En „ moest de Christus niet alle deze dingen * lijden, en alzo in zijne heerlijkheid ingaan? » En begonnen hebbende van Mozes en alle » de Propheten, leidde hij hen uit in alle' » de Schriften, het geene van hem gefchre„ ven was. En zij kwaamen nabij het Vlek, » en bijhield zich, of hij verder gaan wilde, „ doch, zij dwongen hem, zeggende: blijft „ bij ons, want het is bij den avond, en de „ dag is gedaald: cn hij ging in, om bij hen „ te blijven. En als hij met hun aan Tafel „ zat, nam hij het brood, en zegende het, „ en het gebroken hebbende gaf hij het hun. „ En hunne oogen wierden geopend, en zij „ kenden hem; doch hij kwam weg uit hun „ gezicht. En zij fpraken tot malkanderen: „ Was ons hart niet in ons brandende op den „ weg, toen hij met ons fprak, en ons de „ Schriften opende! (En wie onder u, aandachtigs toehoordeks ! wie brand het hart niet bij dit eenvoudig verhaal!) „ En zij „ opflaande keerden weder na Jeruzalem, en „ vonden de Elven vergaderd, en die met hun „ waaren, welke zeiden: de Heere is waar* „ lijk opgeftaan-, en is van Simon gezien. En £ 2 „ zij  20 LEERREDE „ zij verhaalden het geen op den weg gefchied * was, en hoe hij hun bekend geworden was » bij de breekinge des broods. En als zij „ nog fpraaken, ftond Jezus zelve in 't mid„ den van hun, en zeide: vrede zij u lieden 1 „ En zij zeer verfchrikt en bevreesd gewor„ den zijnde, meenden, dat zij een geest za„ gen. En hij fprak tot hen: wat zijt gij „ ontroerd? "en waarom klimmen zulke over„ leggingen in uwe harten? Ziet mijne han„ den en voeten, ik ben het zelve! Een „ geest heeft noch vleesch noch been, gelijk „ gij ziet, dat ik heb. En, als Tiij dit gezegd „ hadde, toonde hij hun zijne handen en voeten , en, toen zij het van blijdfchap niet geloofden, en zich verwonderden, fprak 'l hij tot hen: hebt gij niet iets om te eeten f *„ En zij gaven hem een ftuk van een gebral den Visch, en Honigraten, en hij nam het, en at het voor hunne oogen. En hij zeide tot hen: Deze zijn de woorden, die ik tot 0 fprak, toen ik nog bij u was, dat alles " moest vervuld worden, het geene van mij l in de Wet van Mozes, in de Propheten, „ en de Psalmen gefchreeven is. Toen open1 de hij hun het verftand, dat zij de Schrif' p ten verftonden." . tloe kan! mijne waardsten! hoe kan men een  OP II ET PAASCH PEEST. £1 een mensch vinden, die, de waarfchijnlijkheid, de eenvoudigheid, de geloofwaardigheid van dit treffend, en omftandig verhaal niet gevoeld ? Maar uwe opmerkzaamheid wijke nog niet VSn U, AANEACHUGE ffOEFOOKDERS! ö laat, Iaat mij nu verder, niet met geleerde woorden van merfcheüjke wijsheid, maar alleen met de eenvoudige verhaalen van redelijke waarheidsvrienden, uw geloof aan de Opftanding van Jezus Christus verfterken en verhogen. Word niet vermoeid, m jne waardsten! wekt uwen aandacht op nieuws op, en hoort nu den vierden Getuigen, den Galileefehen Viifcher 'johannes, den vertrouwflen Vriend van Jezus, en zijnen Discipel. En hoe,getuigd deeze, dat de in zwakheid gekruifigde Jezus door de kracht Gods leeft? „ Jozeph van Arimathea, die een Discipel „ Jezus was, maar in het verborgen, uit vreze „ voorde Jooden, deeze bad Pilatus, dat bij het „ Lichaam van Jezus afnemen mochte, en „ Pilatus fchonk hem het Lichaam. En hij „ ging, en nam het Lichaam van Jezus af. „ En Nicodemus kwam ook (die des nachts » tot Jezus gekomen was) brengende een „ mengfel van Myrrhe en Aloë, omtrent „ honderd ponden gewichts. Zij namen dan B 3 „ het  tt2 LEERREDE „ het Lichaam, en wonden dat in Linne „ doeken met de Specerijen, gelijk de Joden „ de gewoonte hebben van begraven. En „ 'er was bij de plaatfe, daar hij gekruist was, „ een hof, en in dien hof een nieuw graf, » in het welke noch niemand gelegd was: al„ daar lagen zij Jezus, om de Voorbereiding „ der Joden, overmits het graf nabij was En „ op den eerften dag der weke ging Maria „ Magdalena vroeg, als het nog duister was, „ na het graf, en zij zag den fteen weggeno* „ men. Zij liep dan, en kwam tot Simon „ Petrus, en tot den anderen Discipel, die „ Jezus hef had, en zeide tot hun, [zij heb„ ben den Heere weggenoomen uit het graf, „ en wij weeten niet, waar zij hem gelegd „ hebben. Petrus dan ging uit, en de an„ dere Discipel, en kwamen tot het Graf. „ En deeze twee liepen te gelijk; en de an„ der Discipel liep voor uit, fneller dan Petrus, „ en kwam eerst tot het graf. En toen hij „ nederbukte, zag hij de doeken liggen, doch „ ging 'er echter niet in. Simon Petrus dan „ kwam, en volgde hem, en ging in het „ graf, en zag de doeken liggen, doch den „ zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was, „ zag hij niet bij de doeken liggen; maar bijzonder in eene andere plaats faamenge- ,, rold.  O* P HET PAAS C II FEEST. fi Sterft eenen geweldigen dood, eenen dood, waarbij de laatfte druppel van zijn bloed vergooten wierd; Hij wurd tot in zijn hart doorwond. —-— En deeze! Doode, deeze Held der onfterflijkheid — ftaat wederom ( gelijk hij uitdrukiijk te vooren gezegd had ) van den dood op ■ niet flechts zijn Geest, — maar het doode , begraavene , bewaakte Lichaam, word op nieuws, met dien geest bezield en levendig gemaakt, die hem voorheen bezielde. De geheele Jezus, de geheele Gekruifig. de Jezus, ftaat weder daar! onmooglijk is heta dat zijne verheevene, licht, en troostvolle Leere, van eene Opftanding en Onfterflijkheid, die Hij verkondigde, ooit op eene krachtiger en onwederfpreeklijker Wijze .konde be« vestigd worden! Niet' Hechts wekt hij een even afgeftorvenDochtertje van den dood, gelijk als van den flaap op: — niet flechts gebied hij eenen Jongeling, die reeds ten grave gedragen wierd, E op-  66 LEERREDE opteftaan, en geeft hem aan zijne weenende Moeder levendig weder; niet flechts, (bemerkt, geliefden! de onderfcheidenetrappen, en hoe hij zijne opwekkingskragt van het eene geval tot, het ander, hoe langer hoe heerlijker openbaard!) niet flechts ftaat zijn afgeftorven Vriend, die reeds vier dagen in het graf lag, en waar aan zich reeds het bederf openbaarde, op een woord van hem op; dit alles was te weinig, om ons die groote Leere, waaraan het geheele menfchelijk geflacht zoo oneindig veel gelegen zijn moest, buiten alle twijftel te Hellen; want deze op- gewekten ftierven daarna §weder. Neen! hij zelve word het offer zijner Leere. Hij fterft, en wil daarom fterven op eene fmertelijke wijze, om te kunnen opftaan: — om de Eerstgeboorene van den dooden , die niet meer fterven, te worden; om het voorwerp des geloofs, èn der Hoope te zijn van Allen, die iets aan de Opftanding en Onfterflijkheid gelegen zijn zoude, om hun. allen deeze.troostvelle overtuiging in het hare te geeven: Wij weeten, dat Hij, die den Heere Jezus opgewelt heeft, ook ons opwekken, en op meuw levendig daarftellen zal. Alleen van deeze iijde overwogen moet de Dood en Opftanding  op het paaschfeest. 6? 'dirg van Jezus ons ten hoogften belangrijk; en gewichtig zijn. Om b echter deeze gedachten nog meer bevatlijk- eii duidlijk te maaken, zoo fteld in uwe verbeelding het geval, dat de Leere van de Opftanding der dooden onder ons, of geheel onbekend, öf, over het algemeen bedreden wierd, dat zich veele gemoederen beangftigden; wat zij toch naa den dood te verwachten hadden; dat wij zonder hoop, zonder vrolijke uitzichten, bij de fterfbedden onzer ouderen, kinderen, broeders, zusters, en vrienden ftaan ^moesten; hun geenen moed infpreeken, niets van een eeuwig leven met hun fpreeken konden; dat wij in het geheel niet wisten, hoe verre wij ten aanzien vaii dit ftuk gevorderd waaren: — Verbeeld u , dat als dan een Man onder ons te voorfchijn trad, die ons met duidelijke woorden en uitdrukkingen in den Naam van God verzeekerde, dat de dooden zouden opftaan, en alle ilervelingen zich de onfterflijkheid belooven konden : fteld, dat hij zich die twiiffefingen, waar mede zoo veelen martelen, levendig ^oorftelde, en daar door tot een innig medelijden omtrent hun bewogen wierd , dat zijn hart in hem van ijver brandde, om de gewichtige waarheid van de Opftanding der E a Doo-  68 LEERREDE Dooden, ert de Onfterflijkheid der menfchen in hunne harten te planten: fteld, dat hij reeds voor uit ziet, met alle Bewijsgronden en Redeneeringen niet veel te zullen vorderen, geene levendige overtuiging in hunne zielen te zullen verwekken ; en dat als dan die man dit befluit nam: Ik wil en zai zelve fterven om te kunnen opftaan; ik wil mij opentlijk op eene geweldige wijze dooden laaten; ik wil mij begraaven laaten, en mij al dat lijden getroosten, dat met zulk eenen dood verbonden is; en dit alles met geert ander oogmerk, dan om hun het geloof aan de Opftanding der dooden als in de hand te geeven, en om de harten van hun, en alle twijt'elrnoedigen, wegens deeze gewichtige zaak gerust te Hellen! Verbeeld n verder, deeze Man fteld zich tot bereiking van zijn óógmerk aan de vervolgingen zijner vijanden bloot; Hij ontwijkt ze niet, Hij fpreekt geen woord ter zijner verdediging, Hij kat aan hunnen ftaat en vervolgzugt een vrijen loop, Hij komt iri hunne handen, Hij laat zich van hun mishandelen, Hij laat zich -opentlijk ter dood brengen; Hij word nog na zijnen dood tot in het hart doorftooken, Hij word begraaven, zijn graf word gerechtelijk bewaakt, en op den det-  OP HET PAASCHFEES.T. óp derden dag word hij wecjer levendig, gelijjt hij te vooren gezegt hadhij toond de won» den, die zijnen docd buiten alle bedenking ftelleu, hij verfchijnt op ve.Tcheidene tijden „ dan eens aan weinigen, dan eens aan geheele verzaamelingen zijner bekenden:,. — zegt mij,. mijne gkl!efdn:n ! welk redelijk., mensch zou zich onthouden konnen, om volvrolijk uit te roepen: Nu, nu weet ik, dat Hij> die deezen doode opgewekt heeft, ook mij opwekken zal. Nu is de Leerë, die hij verkondigde, zeeker! Nu heeft de dood niets verfchriklijks meer voor ons, want wij zullen opftaan; wij zijn niet flechts fterflijk, maar onfterfiijk. Hij zelve is het offer, het zegel zijner Leere geworden. En, welke bewondering, welken dank verdiende dan hij, die, om zoo veele beangftigde, en twijffeimoedige harten, den grootfte» en aar.genaamften troost der onfterflijkheid te verfchaffen, zich zeifs opofferde, zich dooden liet, om weder te kunnen opftaan, en dus door zijne Opftanding de Opftanding allex dooden te bewijzen? Welken dank verdiend gij derhalven! welken onuitfpreekl'rjfcen dank van alle harten, Giji grootst pand.en zegel onzer opftanding en onfterflijkheid! opgeftaaE 3 ne,  ?0 L ËEK.REÖE ne, onfterfliike, eeuwig Ieevende, en tot dit oogmeik gekruifigde Zoon van Godf maar ach! gij wildet ons nog meet leeren, gij wildet ons niet alleen die troostvolle waarheid der Opftanding van den dooden bekend Biatken en bevestigen; gij wildet ook ons onze opftanding door Lijden en Dood verwerven, en mooglijk maaken! Gij, gij wildet (want wie buiten u, waarachtig God! en eeuwig leeven; wie buiten u, door wien alles in Hémel en op aarde is, wat het is, had anders dat groote werk tot ftand doen komen ? Gij wildet zelve onze Verlosfer van den dood, onze Opftanding , ons eenwig leeven worden. Door U! door lijden , dood en opftanding volmaakt geworden Hoogeprie?ter, moest onze opftanding tot ftand koomen! door Lijden moest gij tot deeze Heerlijkheid ingaan, Gij raoett zelfs den dood ondergaan, zelfs opftaan, om de dooden onfterfiijk, en het Godlijk Leeven deelachtig te maaken! Wanneer bet graan niet in [de «arde valt en fi'erft, zoo blijft bet alleen, maar, wanneer bet fterft, zoo draagt bet veel vrucht. Gij moest uw leven voor het leven der wereld ten besten geeven, wanneer de wereld- niet eeuwig verloren, en van het Le- ÏL, *  OP HET PAASCH FEEST. 71 Leven Gods voor altoos ontzet zoude blijven! Dat zegt gij mij! - Ik aanbidde u, en geloove uw woord! Ik geloof het woord van uwen Apostel: Gelijk door eenen mensch de dood gekoomen is, alzoo komt ook dtwr eenen menfche de Opftanding der Dooden. — Wanneer Gij niet opgeftaan waart , zoo waaren ook zij, die in het geloof aan U ontftaapen waaren, verhoren. Een doode Jezus kon bun geene onfterflijkheid geeven! maar nu weet ik, dat Hij, die U opgewekt heeft, ook mij door U tpwekken, en mij met alle Geloovigen op nieuw levendig, en aan U gelijkvoririig daarftellen zal. Nu, nu moogt gij geduurig afneemen, verzwakken, en eindelijk voor mij geheel onnut worden, ellendig, en uit ftof gevormd Lichaam! nu moogt gij ten eenigen tijd in eene kist geflooten, en aan de aarde, waarvan gij genomen zijt, te rug gegeven worden! nu moogen de winden mijn ftof wegvoeren! maar, 'er is een God , die mij echter een onfterfiijk lichaam toebereid, en mij door dien, die hij opgewekt heeft, ten eeuwigen Leven opwekken kan en zal! 'er is eene Almachtige Liefde, die mij, en alle Mede Christenen, die voor ons geleeft hebben, met ons leeven, en na ons leeven zullen, onfterfiijk E 4 maakt,  72 LEERREDE rnnak'., ons alteii tot een gezelfchap vereen! • geu z-l, en zich van • Eeuwigheid tot Eeuwigheid in ons levendig en algenoegzaam, betoonen zal. Jaa, Amen! Halelujah ! God is niet een God der dood»n;, maar der levendigen, Jaa, Amen! Halklujah! de dood is verbonden tot overwinning! dood, waar is uw prikkel? Graf, waar is uwe overwinning? Gode zij dank die ons de overwinning gegeven beeft, door Jezus Christus onzen Heere! Jaa, gezegend zij de bod en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die ons naar zijne groote Barmb'-rligheid beeft wedergebooren tot eene Leven' dige Hoope, door de Opftanding van Jezus uit den do.oden,! tot eene onver derflijke, onbcvlekkelijke, en onverwelklijke erffenisfe, die voor ons in de Hemelen bewaard word, die wij door de< kracht Gods, en door het geloove bewaard warden tot de zaligheid! Nu weeten wij, dat. Hij, die 'den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus opwekken, en ons met alle Heiligen Levendig en heerlijk daarflellcn zal. 6 Troostvolle, or.fchatb.iare waarheid ! jezus is opgeilaan, en ook ik zal door Hem opftaan ! Jezus is onfterfiijk, en ook ik zal door Hem onfterfiijk zijn! 6 Gij allerheerlijkst woord van het Eüan- ge-  OP HF. T PAASCHFïE 3 T* 73 gelie! onfterflijkheid! — Hemels Leven! Leven Gods! Hoe zal het met mij zijn, wanneer gij op den dag der opftanding in volle maate tot mij koomen zult! — Ach! hoe zal ik te moede zijn, wanneer ik de ftemme van den Grooten Verlosfer met mijne ooren hooren zal, en met uitgeftrekte armen hem te gemoet zal treden, en, van het Licht zijnes aangezichts beftraaid, bekwaam zijn zal, om God, in Hem, met mijne oogen te zien! Hoe zal het met mij zijn, wanneer Hij als met een veldgefchrei, met de ftemme des Aarts-engels, met de Bazuine Gods, van den Hemel koomen, en mijn verdorven Lichaam veranderen, en zijnen: Heerlijken Lichaame gelijkformig maaken zal! Hoe zal het met mij zijn, wanneer dat geene, het welk gebrekkig gezaaid, volmaakteiijk opgewekt; wanneer mijne fchanje in Heerlijkheid; mijine Onmacht in Godlijke kracht; mijne Aardscfte Natuur in eene Hemelfche,- mijn Dood in Leven veranderen, en mijne flerflijkheid de onfterflijkheid zal aangetogen hebben! Hoe zal het met mij zijn , wanneer ik het vleesch en bloed van Christus deelachtig, Gods Leven, leven zal! Wanneer de dood E 5 voot  74 LEERREDE Voor eeuwig gedood; wanneer eer.e onzicht-baare Eeuwigheid zich niet flechts voor mijn geloof openen, maar voor mij zoo zeeker zijn zal, als het aanfchouwen van hem, van wien de onfterflijkheid op alle onfterflijken afftraomd! Ach! hoe Zal het met mij zijn, wanneer duizendmaal duizenden aan mijne Linieer,; en tienduizendmaal tienduizenden mede - onfterflijken, mede - opgewekten, aan mijne Rechterhand, uit eenen mond en een hart den Triumph-zang aanheffen zullen: Heilig, Heilig, Heilig, is de Heere God, de Almachtige, die is, die was, en die komen zal! Heere! gij zijt waardig te ontfangen, de Eerè de Heerlijkheid, en de kracht! Want gij hebt alle dingen gefchapen, en door uwen wille zijn zij, en zijn zij gefchapen! Hallelujah! want gij zijt gejlacht geworden, eh hebt ons Gode gekocht met Utv bloed, uit alle Volken, tongen i en Natten, en hebt ons onzen Gode gemaakt tot Koningen en Priester en, en wij zullen van Eeuwigheid tot Eeuwigheid regeeren! Hoe zal ik te moede zijn, wanneer alle de Chooren der Engelen mede in den Lofzang der Opgewekten inftemmen, en in onnavolgbaare vereeniging den Koning der Eeuwigheid zullen toejuichen: Hc} Lam, dat gepacht is4 is  OP HET PAASCHFEEST. 73 is waerdig te ontfangcn de kracht, de Rijkdom, de wijsheid, de fterkte, de Eere, de Heerlijkheid, en de aanbidding? Hoe te moede zijn, wanneer ik als dan alle fchepfelen, die in den Hemel, en op de aarde, onder aarde, en in de Zee zijn, en alles in dezelve, zal hooren zeggen: Hem, die op den Throon zit, en het Lam, zij de Aanbidding, en de Eere, en de Heerlijkheid ipt in alle Eeuwigheid! AMEN! HALELUJAH!   LEERREDE O VE R D E HEMELVAART: VAN JOH. 14 vers. 1 & X7w harte en worde niet ontroerd: gijlieden gelooft in God, gelooft ook in mij. 2. In het huis mijns Vaders zijn veele wooningen; anderzins zoo zoude ik het u gei zegt hebben: ik gaa heenen om u plaatze te bereiden. 3. Ende zoo wanneer ik heenen zal gegaan zijn, ende _ u eene plaatze zal bereid hebben j zoo kome ik weder, ende zal u tot mij nemen, op dat gij ook zijn moogt daar ik ben. mxns Aandachtige toEHoonokks ƒ W - £-40 ml °oit een mensch gëvonden hebben die ons gelijkvormiger is dan alle anderen onzer Bekenden; wiens wijzè van denken met A $4  S LEERREDB» de onze op het naauwfte overeenkomt; die voor even diezelve zaakeh het meest ingenoomen, en gevoeligst is, voor welken wij zulks ook het meest zijn; een mensch, die met eene volkoomene onbaatzuchtigheid voor onzen wel ■ ftand bezorgd is ; die ons in alle onze onderneemin^en cn aangelegenheden raad en daad geeft; kunnen wij ons met zulk een mensch in eene vertrouwelijke gemeenfehap inlaaten; genieten wij elkander door wederkeerige meede. deëiing onzer harten; maakt de een des anderen belangen tot,zijn eigene; kunnen wij ons op onzen vriend volkomen , zoo goed #ls op ons zelve verlaaten: — hoe gelukkig fchatten wij ons! dan, hoe zeer veraangenaamd zich daar door ons leeven! hóe veel edeler, levendiger, word daar door elk onzer genoegens! hoe veel leenigt het iedere fmart, hoe veel draaglijker maakt het iedere elende ! hoe onuitfpreeklijkaangenaam is ons de verkeering met eenen zulken vriend! hoe is ons de tijd, dien wij bij elkander doorbrengen, altoos te kort! hoe'ongaerne fcheiden wij van elkander! hoe teder zien wij elkander na, wanneer wij ons verwijderen moeten! hoe tellen wij de dagen en de uuren, dat wij wederom te zaamen komen: en, wat, wat zou'zulke harten  ÓVER DE" HEMELVAART. $ ten troosten konnen, wanneer zij voor altoos van elkander fcheiden moesten? of wat zou hun, wanneer zij malkander in langen tijd niet zien konden, meer opbeuren, en hunne verwijd dering draaglijk maaken, dan de hoop' elkander" weder te zuilen zien, om daar na elkander geruster en langduuriger te konnen genieten ? Ja» 2oude zulk eene fcheiding, hoe onverdraaglijk zij iomtijds op zich zelve weezen mogt, deivriend aangenaam en gewenscht zijn konnen, Wanneer hij van zijnen affchcidneemenden vriend, op wiens trouw en Waarheid hij zich gerustelijk verlaaten kon, deeze verzeekering ontfing? „ Uw hart bedroeve zich niet, gij kunt U op ,, mijn woord zoo zeker als op Gods Woord ,, verlaaten. In mijn V iderland zijn veele woo,, ningen en ledige plaatzen, ik onderneem de „ reize derwaards, vöornaamlijk met het oog'^ » mcrk> öm u daar zélf een Woonplaats uit te „ zoekeni en fchikkingeh tê maaken, dat gij „ zelfs aldaar mee mij uw geheele leven doof „ brengen kunt. En, hoewel ik daar henen reize, en mij van u verwijderen moet, zoo „ zal ik echter dan, wanneer ik voor uw duuf„ zaam geluk alles in orde gebracht hebbé, we» der tot u komen , en u dan met mij A % neg..  4 , LE.ERREEE. „ ne'emcn, op dat wij altoos in ongsftoorde , rust bii malkander wonen kunnen; „ — Hoe ' gezegd ncn wille, a' i j gaa ,, derwaarts, o,i (' /. 'n":""" plaats 3, van rust en cet^vl>« ^vH, _-^_~cs bereiden; om fchikkingen te maaken, dat een ieder „ van U in dezeive eene plaats mooge-vinden, „ die voor zijn Caracter, zijne bekwaamhe„ den, en zijne deugden bereekend en afge,, meeten is. Treurt derhalven niet over mijn „ heen gaan naar den Hemel! verblijd U daar „ over! de voordeden, die gij daar door ver- krijgen zult, zijn onbefchrijilijk." Hoort gij deeze ifemme van uwen van de aarde affcheidneemenden Verlosfer, die Hem kent en lief hebt; hoe zijt gij bij deeze gedachten te moede:,, Ik heb een Vriend in den „ Hemel, een oneindig beter vriend, dan 'er „ een op aarde is, of immer zijn kan. Een „ Vriend, die alles in zich verëenigd, wat ,? f9hoop,edel, en beminnensvvaerdig is. Een A 5 „ Vriend,  IQ LEERREDE. ,, Vriend, die menfchelijker is dan alle Men„ fchen, verheevener dan alle Engelen, en „ Godlijkerdan alle Kinderen Gods: een Vriend, „ wiens macht Almacht , en wiens almacht enkele liefde is. — Ik heb eenen Vriend in „ den Hemel, die met zijne liefde, op mij, „ armen zondaar , die onder millioenen andere 5, zondaaren op de aarde omzwerft, nederziet; ,, met eene liefde, die alles overtreft, eene licf„ de, waar van ik mij zeiven in de aange,, naamfte ftonden der vriendfchap, in de ver, „ hevenfte warmte der tederheid geen denkbeeld „ maaken,: naaauwlijks een zwak fogrtgelijk ge„ voel verwekken kan. ,, Ik heb een Vriend in den Hemel, wien „ al het gefchapene, alle levendige krachten ten dienfte ftaan, die allen, zelfs de verhevenfte Vorsten des Hemels, aanbidden; van wiens wenk zij allen afhangen! En waarme„ de houd zich deeze mijne heerlijke hoogstv verhevenen Vriend in den Hemel bezig? , waarom heeft Hij aan de aarde zijne zicht. , bare tegenwoordigheid onttogen? waarom , moet ik hier zijnen perfoonlijken omgang , misfen? welke aangelegenheden ?ijn het, die 5, Hij in den Hemel behartigd? Ach! het zijn „ mijne,  OVER DE HEMELVAART. II „ mijne, mijne belangens, mijne eigene, mijne „ allergewigtigfte , mijne eeuwige belan„ gens, die Mij men broederlijke liefde, met „ Godlijke wijsheiden kracht, even gelijk zij„ ne eigene, bezorgt! Ach! in den Hemel is „ Hij om mijnen wille, gelijk hij ook om ,, mijnen wille op de aarde was! voor mij is „ Hij God, gelijk Hij voor mij Mensch was! „ voor mij is Hij de Koning des Hemels, ge„ lijk Hij voor mij zich tot eenen Knecht der ,, knechten gemaakt had' Ook voor mij bereid „ Hij in den heerlijken Hemel eene bijzon„ dere plaats, een eigen Paradijs, eene voor„ mij en mijne Caracter, bijzondere Talenten en bekwaamheden, perfoonlijke neigin„ gen, en bijsonderen fmaak, uitgezochte, voor „ treffelijkfte en gefchiktfle plaats! Hij, die „ mij in-en uitwendig op hec naauwkeungst ?, kent, die volmaakt weet, waar toe Hij „ mij in zijn Rijk door alle Eeuwen heen „ het best gebruiken kan, welke waardighe„ den wij Eeuw uit Eeuw in de Stad des „ Allerhoogften Majefteits Gods bekleeden zul! s, Hij, die hier op aarde reeds zulke biizondere deugden in mijne hart plant, zulke bij „ zonderekrachten verleent, en met alle mooge. -• lij-  12' LEERREDE ,, lijke zorgvuldigheid doet aanwasten, als ik „ voor mijne toekomftige eeuwige beftemming „ meest nodig heb; Hij is ten Hemel ge„ vaaren, mij in den Hemel voorgegaan, om ,, mij daar zelf een bijzondere plaats, die „ in alle opzichten voor niemand anders dan „ voor mij zoo bijzonder gefchikt en ingericht is, toe te bereiden , en gereed te maa„ ken, dat ik daar dat alles in overvloed „ voor mij vinden, en als mijn eigendom ge„ nieten kan, wat ooit tot het vrije gebruik „ van alle mijne kragten tot hoogst - zalige utr„ oeffening van alle reeds hier verkreegene deugden, bevorderlijk zijn kan. Die Hemelfche „ vriend bereid mij eene plaats, waar ik hem „ altoos zien, en nooit uit mijn gezicht ver„ liezen zal; waar ik die Zaligen, die mij on„ der alle Onfterflijken de geliefdften zijn, " en het meest met mij overeenftemmen, het '„ naast bij zien zal; waar ik alle Gewesten des „ Hemels overzien, naar alle oorden des Hemela „ uitgaan; van alle Zaligen op het duidlijkst „ gezien; en op het aangenaamst bezocht wor], den; allen op het beste genieten, en van „ allen op het beste genooten worden kan! om zulk eene plaats voor mij te bereiden heeft n Je-  OVER DE HEMELVAART. 13 „ Jezus de aarde verlaaten, en den Hemel we„ der in bezit genoomen, Hij is heen gegaan „ om mij in het huis zijnes vaders, waar „ veele wooningen zijn, eene plaatze te bereiden. Oprechte Liefhebber van Jezus Christus! Hoe zijt gij bij deeze gedachten te moede? Word uwe vreugde niet grooter, uwe dankbaarheid niet vuuriger, uwe liefde niet levendiger ? word uw verlangen niet ernstiger? word u alles , wat zichtbaer is niet onverfchilliger, alle genoegens der wereld geringer? zullen u dan niet alle rampen en moeielijkheden van die tegenwoordig leven verdraaglijker worden? Hebben zulke gedachten geen vermogen om uw hare boven alles te verheffen, wat het nederflaan, verwonden, of krenken kan? Verheffen zij u niet, als -tot een nieuw, en voorheen nooit gekend, Hemelsch leven? maken zij voor U niet alles afzichtelijk en onverdraaglijk, wat u van dezen Hemelfchen vriend, zelfs in gedachten verwijderen kan? Maken zij u niet zelfs de moeielijkfte deugden gemaklijk, en de grootste opofferingen en zelfsverlocheningen aangenaam? wenscht gij aangaande de Hoop, dat Jezus ook voor u eene plaats in den Hemel bereid, volkooraen zekeren gerust te zijn, ondervind gij in  14 l èeRrede 'n UW hart geene nieuwe opwekking , om, daar gij ?Mlke heerlijke toezeggingen hebt u zelve te reinigen van alle befmettingen des vleesch en des geestes, en uwe heiligmaking te voleinden in de vreeze Gods? gevoeld gij geene nieuwe aanfporingen, om te vergeeten dat achter is ,en te jagen na den prijs der roepinge Gods,waar toe gij van God door Jezus Christus geroepen zijt? om zoo gezind te zijn, beftendig voor uwen Geest te hebben, wat boven is, daar Christus is, zittende ter Rechterhand Gods? Mij dunkt, niets kan natuurlijker zijn, dati zulke of dergelijke gewaarwordingen; en iederdie flechts met eenige opmerkzaamheid de heerlijke toezeging van Jezus: In hèt huis mijns vaders zijn veele wooningen; ik gaa heen om u eene plaats te bereiden, nadenkt^moet daar door tot liefde en navolging van Christus aangemoedigd, en geflerkt worden. — Of het moest mooglijk zijn, dat het een verftandig mensch onverfchillig zijn kon , welk eene plaats hij voor altoos in de toekoomflige wereld bekomen zoude;onverfchilïig,öfhij/« het Hemelfche Jeruzalem, in de Stad des levendigen Gods , in de algemeene verzaameling en gemeinte der Eerst-geborenen welker naamen in den lleemel opgefchreven zijn, bij  ©VER 0E HEMELVAART. IJ tij de geesten der volmaakte rechtvaerdigen , bij God, den Vader van allen, en bij Jezus Christus den Middelaar des nieuwen ver' honds; — of— in den poel, die brand van vuur en zwavel, in het eeuwig vuur, dat den Duivel en zijnen Engelen bereid is; eene plaats bekomen zoude! En, wien dit niet onverfchillig is, die verheuge zich ia zijnen barmhartiger en verheerlijkten Heiland in den Hemel, die zij deeze dag eene hongfle heuchelijke Feestdag! die biddemet mij hem aan, die den overfTen leidsman en voleinder onzer zaligheid ^volkomen gemaakt, en tot hem, zoo als nooit tot eenen der Engelen gezegd ' heeft; Zit aan mijne Rechterhand, tot dat ik alle uwe vijanden zal gezet hebben tot een voetbank uwer voeten. Bid met mij en met alle Engelen Gods, dien aan, die zich aan de Rechterhand der Majefieit Gods in de Hemelen gezet heeft; dien God boven maate zeer verhoogd heeft, en eenen ■naam gégeeven, welke boven allen naam is op dat in dien naam zich zouden bjdgen alle knien der geenen, die in den Hemel, en op de aarde zijn, en alle tongen belijden, dat hij de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders! Bid met mij hem aan , die op dit oogen-  t6 LE ERREDE oogenblik , die «koos, het zij wij aan hem denken, of' niet, het zij wij waaken of flaapen, met de toebereiding eener heerlijke woonplaats voor ons in den Hemel werkzaam is! die bij elke godvruchtige-gewaarwording4 die zich in on^e zielen doet gevoelen; bij elke deugdzaame handeling, iedere flandvastige en liefderijke opoffering van ons zeiven, voor de oogenen tot blijdfchap aller Engelen, die om zijnen throon ftaan^ de plaats onzer eeuwige beftemming, meer en meer vergroot, hij, dien deeze gedachte niet onverfchillig is, ö mtne waardsten.' die bewijze het in een gedrag, waar door ieder zien kan, dat hij zich voor eenen Burger en toekomftigen Inwoonden des Hemels fchikt, en deeze toezegging van Jezus gelooft, en in het harte heeft: In het kuis mijnes Vaders zijn veele woningen, waare het anders ,ik zoude het u gezegt hebben: Ik ga heen cm u plaatze te bereiden. Maar Jezus wil niet flechts heen gaan; hij wil ook wederkomen; Hij wil ons njet alleen .eene plaatze bereiden, maar inzonderheid ook zelf, ons tot de voor ons gereed gemaakte plaats oproepen, en in bezit flellen, gelijk wij nu  OVER DÊ HEMELVAART, if fiu in het Tweede Deel :önzer Leerrede zien zullen. T WEE D E D E E L. . /» het huis mij nes vaders zijn veele woóningen. Ik gaa heen om ü plaatfe te her ei* den:en, wanneer ikheengegaan zalzijn,en u eene plaat fe zal bereid hebben, dankoome ik weder, eri zal u tot mij neemen, op dat gij zijn moogt daar ik ben. Hoort deeze hartve'rkwikken. de woorden van den besten aller menfchen-. Gij, Broeders, Zusters, Lievelingen van Jezus! „ Gij (dus roept deeze Hemelfche liefdé j, Ü toe,) " Gij behoeft niet te vreezen,- dat j, ik in mijne heerlijke Wooningen U vergeeten „ zoude! denkt toch niet, dat ik u op aarde 'ii achterlaaten zal! neen! waar ik ben, daar ,, zal ook mijn Dienaar zijnl waarom zoude „ik u wooningen maken, en ü toc j, deeze Wooningen niet opvoeren? Waarom ^, zoude ik u mij verworven hebben, en gee„ ne eeuwige gemeenfchap met u maaken wik" „ len? Neen! Ik wil, en kan, naar de liefcte^' „ die ik u töedraage, zoo min zonder u zijn, „ als gij zonder mij zijn kunt. Zonderr:tf 5, zoude mij de Hemel geen Hemel zijn,ev*ri „ gelijk ü de Hemel zonder mij geen" Hemel ■i waafef Jozeph kón' niet fterké?' fiaaf zijSêü ii •*  "•t mt II l '£''C. U' jt fe ü F. '„ vader en zijne broeders verlangen, om hen „ in het toebereide Gozen in te voeren , Ittfcs „ mijn verlangen is om u tot mij te neemen. „ Heb ik ter liefde voor U reeds ééntnaal den Hemel verlaaten; in eeaen tijd verlaaten-, „ toen gij mij noch niet kendet, toen gij „ verloorene, ellendige, van God en deugd ver•„ vreemde zondaren waart; heb ik den |tygej verlaaten , om op de aarde te leven, en alle „ behoeften, alle moeielijkheden, alle ellenden •„ der menfchelijke natuur te ondergaan, en „ aan eigen perzoon te ondervinden, om als „ een veracht mensch, als een misdadiger, te lij„ den en te fterven, en mijn vleesch en bloed „ voor^het leven der waereld ten beste te geven? „. wat zou mij wederhouden kunnen, om ten twee* . „ den maale, van den Hemel op de aarde ne„ der te koomen? niet meer als. een veracht „ mensch, maar met Godlijke heerlijkheid ver„ gezeld; niet meer, om van Zondaaren te „ lijden, en als een valsch genaamde Zoon van „ God te fterven; maar mij als den waaren Zoon „ van God, als den Heer der heerlijkheid, als den „ Koning der Koningen, als den Richter van „ leevendigen en dooden te bewijzen; wat v zoude mij verhinderen kunnen, de door mij zou-  *VER DÉ HEMELVAART. t$ „ zo duur verworvene menigte, zoo véele duï*. V, zëtdmm duizenden, die mij beminnen, diè naar mijne verfchijning en toekomst fmach„ ten, in de gewesten des lichts en def Vrij* „ heid in te haaien ? Goeden moed , derhal„ ven, mijne geliefden! gij moet iriijne ge„ trouwe onwankelbaare toezegging niet vef„ geeten! Ik zal wederkomen! hoort heti we„ derkomen zal ik, zoo, gelijk men mij zag „ naar den Hemel vaaren. Gij zult mij op de Wolken des Hemels te gemoet gevoerd wor4„ den, en dan zult gij met mij het Hemelfche „ Jeruzalem ingaan! daar, daar, zullen wij ons. verblijf neemen! daar, daar, Zullen wij el„ kander beter genieten! daar, ongeftoord, en „ onaffcheidbaar; bij elkander woonenl" daar a alles met elkander gemeen hebben! daar zal, ,, zich de een over den ander oneindig meer* h der verblijden, dan hec op aarde, en in een „ fterflijk Lichaam mooglijk is! Daar Zai ik „ alle mijne vreugde eeuwig met u deelen? „ daar zullen wij te zanïen flechts één Lichaam, en één wezen uitmaaken! Als dan zult m gij met mij één zijn, gelijk Iki en de ü Vader één kim als dan zult gij'erkennen; dal Ba „ik  £f> . ■ | . 5 E E, R H. E D E « „ ik in jnimen vader ben, en gij in mij, en »< ik i;i v. Dan erkennen, dat God u lief „ heeft„ gelijk hij mij lief heeft, Uwe harten worden dus niet ontroerd! De Godlijke menfehenvriend, naar wiens verfchijning onze zielen fmachten, zal derhalven wederkomen ! wij zullen hem eens zien, met onze eigene oogenaanfehpuwen,//^,?» wien wij tegenwoordig geloovcn,alhoewelwij hem niet zien;Ziet Hij zal komen op de wolken des Hemels met groote wacht en Heerlijkheid) Onze God, op wien wij vertrouwd, onze Heer, op wien wij gewacht hebben ! Hij, die ons Leven. onze Op(landing, onze Zaligheid is, Hij, in wien 'wij ons nu reeds verheugen, en verblijden, viet onuitfpreckelijke en heerlijke vreugde. Koomen zal Hij, zo zeker, als Hij van ons heen °-ing; Hij zal ons zo .zeeker zichtbaar worden, als Hij ons tegenwoordig nog onzichtbaar is; Hij zal voleinden, het geen Hij aangevangen, en tot ftand brengen, wat Hij belooft heeft; — koomen zal hij, met millioene Engelen van bezielde vuurvlammen omgeeven, en met het licht, als met een kleed bekleed! Lichtende gelijk de zonne! ontzettend voor den zondaar, verrukkend voor den vroomenf Eeu-  OVER DE HEMELVAART, 2Ï Eeuwig leven, zaligheid Gods, dien, die hem geloofden, en Hem beminden, gelijk Hij bemind; gaven en vergaven, dienen en opofferen , gelijk hij vergaf, diende en zich opofferde.' koomen zal hij, en zijne Liefhebbers uit de onmeetlijke ruimte der fcheppfng opzoeken, en alle de zijnen uic haaren fchoór verzamelen; ze allen met een nieuw leven bezielen » en met zijne eigene heerlijkheid begühiligen! Verheft, verheft daarom uwe harten hoven de aarde, want onze Wandel, 'ons hurgerfchap is in den Hemel.' van daar verwachten wij onzen grooten God en Heiland Jezus Christus, die onze vergangelijke adrdfche 'Lichaamen zal 'Véranderen, en nae dein Hem woon ende kracht, die zich alle duigen onderworpen heeft , zijnen heerlijken Lichaame gelijkformig maaken 9a£ Ziet! Hij komt met grooter vreugde ons rf haa • len, dan onze vreugde, om van Hem afgehaald te worden, zijn kan. Ziet! Hij 'komt' en verzameld ons rondom zich op de wolken', geeft ons een openlijk getuigenis, dat wij de zijnen zijn, en dat Hij ons, zijne leden, meerder dan wij ons zei ven, liefheeft; verklaard ona bekwaam voor hec Rijke Gods, noemd B 3 1 on-  ï» LEERREDE. ons met nieuwe naamen, die ons Characcep, en onze Zaligheid uitdrukken; verheft zich met ons onder de gelukwenfchingen der Enkelen, onder het éénftemmig gejuich aller On(terffelijken, op de heerlijkfte wijze, boven de aarde, en trekt met ons de ftarren voorbij , tot de onafmeetelfjke hoogte van den Hemel der Hemelen, hec heerlijkfle Toneel der Openbaaringen Gods, alwaar ontelbaare milliocnen met onuitfpreeklijke Jubelgezangen den Koning der Koningen, den nu van alle weezens aangebeeden God, gereed liaan, 5n Triuipph te ontfangen! — Ziet hij komt, om alle kinderen Gods, die in de wereld yerftrooit waaren, bij elkander te brengen! £iet! Hij komt, om ons tot zich te neemen, pp dat ook wij zijn, daar Hij is; in het Paradijs Gods, waarvan het aardfche flechts eene fchaduwe was; in den allerhoogften Piemel, •welker onuitfpreeklijke heerlijkheid alle beelden en vergelijkingen oneindig overtreft; daar; zal hij zich op eenen hoogverhevenen Throon Van eeuwiglevende Cherubs en Zeraphs omgeven nederzetten > daar zullen wij ons met hem, f4k aan zijne, met eenen nieuwen naam aan? gewezens vreugde plaats nederzetten 1 elk ver-  OVER DE HEMELVAART. 5,3 rukt door zijne eigene Zaligheid, en nog meer door de zaligheid van zoo veele millioenen, die fterflijk waaren, en nu onfterfiijk zijn, alle elendige en verloorene in zich zeiven, en nu weder herftelde, en in hunne oude rechten bevestigde kinders des eeuwigen Vaders, evenbeelden, Broeders, Zusters, Medeèrven des Zoons, en eeuwige tempelen des Heiligen'Geest» alle één hart en ééne ziele, vleesch van Christus vleesch, en been van zijne beenen, allen Godgezind, Heeren over alles, wan Jezus Christus aan onze verhevene macht onderworpen heeft; allen in het Hemelfche Jeruzalem, welk onzer aller moeder is; allen bij elkande» ren, die tijd, noodlot, en dood van elkander fcheidde! allen van de aanvallen der boosheid, des nijds, der zonde, en der ellende, voor eeuwig verwijderd! ieder dat, wat hij liefst wenschte te zijn; ieder daar ,waar hij alles bij malkander vind, wat hij op de aarde eeuwig te vergeefsch gezocht zou hebben, ieder aan die plaats, welke voor hem onder alle de millioe_ ne Hemelfche finwoonders de beste was, ieder in die verbinding met anderen, die voor hem uit alle mooglijke, de uitgezochtste, en de begeerlijkfte zijn, ieder de vreugde B 4 en  LEERREDE* en de Zaligheid'des anderen; ieder bij allen, en allen bij Christus, allen gekomen uit de droejfenisfen des levens met blinkende kleederen •> allen levendig gemaakt door het bloed des Lams! allen voor den Throon Gods, waar noch hqn-. ger, noch dorst y noch de zonne, noch hitte meer kwellen zall allen bij het Lam dat gedacht is, om het ie leiden en te weiden aan de levendige bronnen! allen daar, alwaar God alle traanen van de oogen afwisfchenzal; waar geen dood, noch leed, noch moeite, noch geween zijn zal. Jaa! Amen! Ihlelujah.' dit zegt de eeuwige liefde, — Vader \ ik wil, dat daar ik ben,ook die zijn,die gij mij gegeven hebt: ep dat zij mijne heerlijkheid zien, die gij Vlij gegeven hebt: In mijns Vaders huis zijn veele wóoningen, ik ga heen om u plaat fe ie bereiden, q Hoe zal hec mee ons zijn, fcjqe geheel licht, geheel verwondering, geheel, aanbidding, geheel liefde! onuitfpreeklijke liefde zullen wij zijn, wanneer Christus, die reeds Mer ons -leven is, geopenbaard word, en wij vist hem in Heerlijkheid geopenbaard zullen tycgjenï wanneer wij Hem! — Hem! — P wie bevat, wje bereikt, ook zelfs de bui- oL'^r^" •** <:■■.. mm*  OVER DE HEM E: h V At A R T. £5 tenue flraaien zijner Heerlijkheid !) wannéér wij Hem! Hem zeiven „ : gelijk:Mjn , - 'en hem zien, gelijk hij. hl Wanneer alles;* •iedere zuivering door Lijden,, iedere .worsteling voleind, en voor eeuwig overwonnen, — is; . wanneer wij werkelijk,, daar - zijn, geheel daar zijn, met alle onze Broederen -, mee Christus, onzen.oudsten Broeder, den eenigeii Verwerver aller Zaligheid, onzen eeuwigen Verr losfer, den aanvanger, en voleinder onzer .Zaligheid, daar zijn; daar zijn, met alle vernieuw,de ontwikkelde hcrftelde vrijgemaakte driften., en krachten; daar zijn, met de.geheeleonftejS felijkheid ,-en voikoomenheid onzer Godegdijkformige natuur! ■ Hoe zal het dan met ons zijn i . Wie van ons wil deeze Zaligheid niet! Wie wil niet, dat Jezus hem eene plaatfe bereide; dat Hij wederkoome, em hetti tot zich te neemen! Wie wil niet zijn, daar Jezus is! Wie verlangtniet naar zijne Heemelfche wooning! Dan hij, die dit wij, die deeze hoope in zich heeft,reinige zich, gelijk Jezus rein is. — Heere ! wie zal verkeeren in uwe tentel wie zal woonen op den Berg uwer Heiligheid? J)ie oprecht wandelt , en recht doet; en die met zijn hart B 5 de  &6 LEERREDE de waarheid [preekt. Die met zijne tonge «iet achterklapt , zijnen naasten geen kwaad doet, en geene fmaadredenen opneemt tegen zijnen Naasten. In wiens oogen de verworpene veracht is, en eert de geenen^ die den Heere vreezen, die zijnen Naasten trouwe houdt, die zijn geld niet op • woeker geeft; en geene gave neemt tegen den onfchuldigen ; wie dat doet, zal in' eeuwigheid wiet beweegd worden. Neen! 'er zal niets onrein in het Hemelfche Jeruzalem ingaan. Niemand word door Jezus zalig, dan die geen p, die hier op aarde eerst met Jezus heilig geworden is. Jezus na te volgen, dat is; Hem voor de weg, de waarheid, en het leven te houden; en dit moet ieder verftaan, die het flechts verftaan wil. Wie daar komen wil, waar Jezus is, die moet gezind zijn, gelijk Jezus op aarde gezind was; wie het in de Eeuwigheid met Hem houden wil, moet het in den tijd reeds met Hem houden. Wie met Hem heerfchen wil, moet eerst met Hem, en van hem dienen leeren; wie gekroond wil zijn, moet ftrijden. Nu, aan den Overwinnaar beloofd hij, met hem te zitten op zijnen throon  O V E R (. Et e H E; M E L V A A R T. 27 Throon 9 gelijk hij overwonnen heeft, en met zijnen Vader gezeten is op zijnen Thrcon. Hier reeds moet jezus Christus ;eene woning in uwe harten maaken, wanneer gij daar e,efle wooning bij hem vinden, en zeker zijn wilt, dat hij ook voor U eene plaatfe in den Hemel bereiden zal. Hoe liever gij hier met hem omgaat, des te zaliger ^zal he^ dan voor u Zijn; Hoe vertrouwelijker^ gij hier tot hem bid, des te vertrouwelijker zal hij daar met U fpreeken, hoe gelijkformiger gij Hem hier beneden geworden zijt, des te nader zal daar uwe woning bij zijnen Throon zijn. Hoord het: verheft uw hart tot God, ve* heugd en verblijd Ü", en'vergeet, het in geene Ellende, in geene fmarten, in geene krankheden, in geene aanvechtingen, in geenen ftrijd, in geene verzoekingen; vergeet inzonderheid in den dood niet dit troostwoord van den Getrouwen en Waarachtigen: In mijns Vadert kuis zijn veele wooningen; ik gaa heen om U eene plaatze te bereiden, maar ik koome weder, en zal U tot mij neemen, op dat gtj Zijn moogt daar ik ben. Ik koome haastclijk! Jaal kom Heere Jezus l Zoo fpreekc de &> saj ■ f  ' i8 LEERREDE de Geest in ons; Zoo [preekt de Bruid\ en ■ dié het hoort, die zegge; kom: Jaal' kom ■'leere Jezus-Ï De Genade onzes Heere Jezu Christi zij met U allen! tiWtl niix '«>)k»s i»" .. >i..si/ u..it. t v cl ■ ' " 'AMEN. LEER-  LEERREDE TER VOORBEREIDING /' TOT HET jpxsrx z*J£xur Handelingen 19 vers 1 en 2. JELnde het gefchiedde, terwijl Apollps te Corinthen was, dat Patdus debovenfle deelen [des lands] doorreist hebbende, tot Ephezen kwam , ende eenige Discipelen \aldaar~\ vindende' al Zeide hy tot hen; Hebt gy den Heiligen 'Geest ontvangen als gy gelooft hebt? Ende zij zeiden tot hem, wij en hebben zelfs niet gehoord, of daar een Heilige Geest is* Mtne Aandachtige Toehoorers ! J£3e vraag, die Paulus, naar den inhoud van onzen Text, aan eenigen van de Discipelen van Johannes, ten aanzien van de Prophetifche of wondergaaven, te Ephezen deed,, behoort aan eik  3g L EERREDE4 elk, die zich voor eenen Christen uitgeeft, die voor èenen volgeling van Jezus aangezien wil zijn, een minsten, met betrekking op de zoogenaamde gewoone gaven van den Heiligen Geest gedaan, en \ bijzonder op zulke tijden aan onze harten aangedrongen te worden ; die, uit hoofde van derzelver plechtigheid , ons *>p nieuw tot ernstig naadenken over de gefteldheid onzer harten opwekken moeten. Hebt gïj, moet ik ieder mijner hoorderen» ieder die zich voor eenen gelovigen uitgeeft, vraagen: Hebt gij, na dat gij geloofd hebt, *Len H: G. ontfangen ? en, wanneer ik elk uwer in het bijzonder deeze vraag doen konde , ■wat zou; meent gij, het antwoord van de meesten zijn.? of, wanneer zij de waarheid fpreeken wilden, zijn moeten ? zonder twijifel zulk een, die aan het antwoord der discipelen van Johannes, het welk zij den vraagenden Apos* tel, in eenen geheel anderen zin, en alleen met betrekking op de wondergaaven van den Geest toevoegden, gelijkformig zijn zal: wij hebben nog niet gehoord, dat 'er een H: G. zij. Wanneer, of, hoe (zouden buiten twijfFel de meesten zeggen moeten) zouden wij dan den H: Geest ontfangen hebben? wij wierden van  VOOR HET PINXTERFXETT. %t van Christelijke Ouders geboren, wij wierden van jongs af in het Christelijk geloof onderweezen ; wij weecen van geenen bijzonderen tijd, op welken wij tot hec geloof aan God door Jezus gekomen zijn: of, waneeer ook ons geloof een nieuw leeven bekwam; wanneer wij ook een tijdftip opgeeven kondeu, dat wij tot het geloof overgebragc zijn, zoo weeten wij echter niets van eenen H: Geest, die ons dan door dac geloof ten deele geworden is! wij weeten niets van bijzondere Godlijke gaaven, verlichtingen, of krachten; wij weeten niets van een nieuw leeven, dat in ons gekomen, of in ons verwekt zou geworden zijn. Men heeft ons ook daar weinig of niets van gezegd, dat wij deeze of geene bijzondere gaven van den H: Geest zouden, of moesten deelachtig worden, zo dra wij tot eene levendige overtuiging van de Godlijkheid des Perfoons, en der Leere van Jezus geraakten! wij hebben in deezen zin nog niet eens gehoord, dac 'er eenH : Geesc zij. —Dwaale ik, ü/tne jpaakdsten\ of dwaale ik niet, wanneer ik vermoede, dat het antwoord der meestot, wanneer zij nae de waarheid, en nae hunne overtuiging fpraaken, zoo zoude uitvallen? En  K * T 'J 'J 'jézui':,:' die hun nog niet genoegzaam - als den "Mesfias bekend was, opwekte , en hun de banden opleidde, op-dat-zij den H. G. ontfangen zouden; zoo kunt ar, geliefden ! zelve oordeelen,of hij het voor gewichtig aangezien :hebbe, dat zij den H G, hadden, en of.;zij ■wisten, dat zij dien deelachtig waaren.Wanneer het deH. G, is, die ons in alle waarheid 'leid; en te rechter tijd ons' indachtig maakt ülhs, wat JezuS gezegt heeft; wanneer hec de H. G. is, die alle dingen , ja zelfs ds diepten Gods, doorgrond, en ons die dingen openbaard, die ons van God gefchonken zijn, en nooit in het hart van eenig mensch opgeklommen zijn; wanneer de H. G. de liefde Gods in onze harten uitflort;. wanneer wij door den 11. G. de werken des vleefchs dooden, dat is: alle zondige Hartstochten overwinnen konnen; wanneer het de H. G. is 5 die ons Heiligt, ons aan Christus gelijkformig maakt ons naar zijn beeld veranderd ; wanneer daar, waar de geest des'Heeren is, vrijheid is; wanneer hij het allërzeckerrte, önmiddelbaarfte pand onzer on. fterflijkheid is; wanneer de uitfpraak van Jezus zijne onfeilbaare waarheid heeft, dat hij, die vkïirft water en Geest gebooren word, nooit het  T O T H EVf .p I N X,rT EjJR. F.E R, S T gg het Koningrijke Gods-, in gaan, zal; wa^ee^da uitfpraak van Paulus zijne ^oafeilbaai-c waarheid heeft; -dat allen, die foor 4m ,11. G. geleid ■worden, kinderen Gods zijn; m dat, die 'den Geest van C/a istus niet, hebben , zijnes niet behooren: zoo behoeft het langer niet gevraagd te worden, of her noodzaaklijk of onnoodig is, om.„te weeten, .of men den PL G. ontfangen hebbe-, dan niet? of,, is'hec niet gewichtig te weeten, of men een kind Gods zij , 0f niet? of men Christus toebéhoore, dan niet? of racn een Lid. van het Rijk des Zoons Gods, of een flaaf van den vorst der. duisternis 'isP ,0f men een kind des zatans, of een medegenoot der , gpdiijJie.; natuur zij ? of hoe? m^nss waardsten ! is 'et niets, aan geleegen, dat wil weeten, of wij een Erfgenaam van een vermogend man zijn, dan niet? of wij bijeen Koning in gunsc en genade, dan in een kwaaden ■ reuk ftaan? of wij op een voordeelig, aanzienlijk, en m alie opzichten gewenscht.'.ambt eenige hoope hebben kunnen? wie is zoo weinig mensch, dat hij ten aanzien van zulke zaaken geheel en a[ onvcrfchülig zijn kan, wie zal dan onderons onverfchiliig ,jjn kunnen • of wjj erfgenaam men Gods, en medeërfgenaamen van Christus c 3 zijn'  zijn, dan niet? hoe kunnen wij hier omtrent in onzekerheid blijven willen? Hoe gewichtig moet ons derhalven, bijzonder te deezer tijd, de vraag zijn: hebt gij, gij, die voorgeeft, geloovig te zijn, den H. Geest ontfangen? met welk eene zorgvuldigheid, met Welk eene waarheidsliefde, met welk eenen ernst behoren wij die vraag te behartigen! Aan den H. Geest van Christus is alles gelee* gen, wie dien heeft, heeft alles, wien die ontbreekt, ontbreekt alles. Het is deze Geest alleen, die ons in den waaren zin levendig maakt, en zonder wien alle oeffeningen van den Godsdiensc, alle fchijnbaare deugden, naar eene Apostolifcbe ukfpraak: een klinkend metaal eene luidende'fchel is. Zoo hartelijk ik v dan bidden kan , bidde ik u, bitne geliefden! om het voor gewichtig, voor onuicrpreekelijk gewichtig te houden! dat gij weet, dac gij zeeker weet; of gij den II. Geest ontfangen hebt? En wanneer gij dit recht bevat, zo zu\x gij mij wellicht vragen: Welnu! hoe kan ik weeten, of ik den H. G. werkelijk ontfangen hebbe, dan niet? Het komt mij moeilijk voor, dit onderzoek te doen, alhoewel men mij dezelve als; gewichtig aanprijst, en welke be-  TOT II Ê T P ï N t E R FE E S T. g jelangrijkheid ik ook werkiijk gevoele? — Ik antwoordde: Jaa.' het is mooglijk, het is voor elk eenen niet moeilijk om te weeten, of hij den H. G. ontfangen heeft, dan niet. En dit, mtne geliefden ! is nu het tweede flttk, dat wij zoeken zullen u duidelijk te maaken, en te bewijzen. ''./.-■ f " f_ ■ • TWEEDE DEEL. Hebt gij, na dat gij geloofd hebt, den H. H. ontfangen, vraagt Paulus aan de Ephefifche Leerlingen van Johannes den Dooper. Hij voor onderfteld derhalven, dat men het ligtelijk, weetea kan, of men den H. G. ontfangen heeftl en wanneer men, gelijk ik gaarne toegeeve, hier lleldt, dat Paulus hier de zogenaamde buitengewoone, of wondergaaven van den H. G. bedoeld, en hun vroeg, of zij die ontfangen hadden? en, wanneer hun antwoord: wij hebben niet gehoord, of er een H. G, zij, ook niets anders zeggen wil; als: wij hebben niets van wondergaven gehoord, die de gelovigen ten deel vallen moesten; wanneer dit zoo is, zegge ik, zo is heeëchter niet minder uit het Euangelie, en uit de natuur van de zaak openbaar, dat ieder Chris. c 4 te»  rM t E. E R * E U E. ten weeten moet, of hi] den H. G. heeft; wanneer men ook onder die benaaming -van 11. G. de zoogenaamde wondergaaven verftaan wii; wanneer de 11. G. een kenmerk zijn moet, waar-aan ik erkennen kan, een kind van God te zijn, wanneer hij eén-pand van mijne eeuwige! zaligheid in den Pleme} zijn moet, dan vooronderileld dat, dat het niet raadzelachtig is om te weeten , of ik hem ontfangen ,of ik hem reeds in .mijn binnenfte hebbe, dan niet. Deeze zaak kan .onmooglijk op geleerde of diepztnrige onderzoekingen' berusten! De onuitpiuüjkegodlijke natuur van den II. G., die aan niemand dan aan hem zelvcn békend is, kan hierbij geena inooglijkheid in aanmerking koomen, Wij behoeven geen onderzoek te beginnen, Wat do H. Ge in zich zeiven zij, hos hij van God ziitgaa? hoe hij ons meedcgedeeld word, .hoe hij op ons werkt, hoe hij zich met onzen geest vcrëenigt, dit alles behoord niet tot ons onderzoek; zoo iet wilde Paulus aan de Ephefifche Mannen niet vraagen,- maar het betreft ' alleen de gaven en werkingen van den II. G. wij kunnen zeer licht ; weeten, of .wij fpijs . gebruikt hebben., of dje • fpijze onzen honger, ftilt, en ons kracht'geeft; fchoon wij niet he*  TOT» HET EINXTE RFEE9T 4Ï het miruïe van de >\ijze, hoe de fpijze verteerd wordt, of van derzei ver overgang in ons vleesch cn bloed weeten,;ichoon wij ons van derzelver voederde kracht gpen het miniie begrip maaken kunnen. Een geneesmiddel kan ons onvergelijkelijke diensten bewijzen, en dat kunnen wij zeekcr weeten, zonder dat wij van die middelen, waar uit hec bellaar, noch vau de wijze, waarop.zij op on/.e levensgeesten werken, het geringlte begrip hebben, j En, op dat ik mij hier van eene gelijkenis bediene, die de zaak nog meer in hec licht ltelt, waar van zich onze Heiland zelf in zijn gefprek met Nicodemus bediende, zal ik hiér aan den ■wimh gedenken. Hoort meu zijn geruisen en geblaas niet? gevoelt trien zijne , warmte, of koude niet? alhoewel men den wind. zeiven niet ziec, alhoewel men niet weec , van waar hij komc ,. of waar hij gevoeld wordt, of waarheen zijn geblaas heenen gaat? en zoude men den wind minder hooren, wanneer men van de natuur van den wind zelfs niet de. geringfte kennisfe had? Even zoo, mtne waardsten \ gaat het met een mensch, die uit den'H. Geest gebooren is, of den H. G. ontfangeft heefc. Hij weec niet, hoe de C 5 H- G.  LEERRED* H. Geest in hem werkt, maar hij wéét zeer wel, Uj gevoelt, en ondervind, dat hij in hem werkzaam is; en dat moet hij weetenzonder èax. kan hij niet weeten, of hij een Chris» tto, of hij een kind van God, een erfgenaam tfcr Zaligheid van Christus is. Hij moet weeten , dat Gods Geest in zijn hart Tsrerkzaam en levendig is; hij moet wee ten, of er in zijn gemoed zulk eene verandering voorgegaan is, die hem tot een geheel anders gezind mensch maakte, als hij te voren was; lij moet weeten, of hij dat geen bemind> liet welk Christus beminde, en dar geen haat iet geen Christus haat; hij moet weeten, of lij met God even zoo vertrouwelijk, jaa nog vertrouwelijker verkeeren kan, als een geliefd iind met zijnen, tederhartigen vader; hij moet ■weeten, o£ hij zulke inzichten, zulke krachs ïin, zulke gaaven, zulke gezindheden en deug■> êsn bezit, die hem van onchristelijke wereldfeKe menfchen verre orderfcheiden; dit alles zijn «Sagen , die zich zeer gemaklijk zonder een diepzinnig onderzoek doen kennen. Alle de Apostelen, alle de Eerfte Christenen, fcondeh, ook zonder de zoogenaamde buiten* ge.  TOT HEI PISJtTETtPEEST. 45 gewoone Werkingen van den H: G,, of de wondergave te bedoelen—weeten,of zij den H. G* hadden. Zij konden zeggen: Wij zijn kinderen Gods, want wij worden door den Qeest Gods gedreeven! TVij dooden door den Geest de werken des Vleesfches; wij leeven- niet vieer, maar Christus leeft in ons. Wij hebben niet ontfangen den Geest der dienstbaarheid, maar der aanneeminge tot Kinderen, door welken wij roepen,. Abba Vader \ Deeze geest getuigd met onzen geest, dat ■•i voorkoomt, die moet zeekerlijk, noch \i H. Schrift, noch uit eigen onderving het minfte van den H. G :. weeten, est - 'i zulk eenen zoude, .het antwoord zeer gepust /ijn: IVij hebben nog niet gehoord, dat 'er. een H. G: is. ' ■ 1 * •• ■ «:<.-.•>-<;>, VV-VswiV tm *\tk - tv.v^v\\ v.viï,v* - toepassend bes £-u T. wVA-i \yo ««v» , Ti'»» tt%V*v«t \\\« iasmr f Sd^iA Het is tijd, mijne waardsten1. het> gezegde bij elkander te vatten, en de nadere töe'pasfihg daar van op ons zeiven -te maaken. Wij willen kort zijn, om uwen aandacht bij dit warme zomerweder niet al te zeer te vermoeien. Maar, mijne geliefden ! niec-een meerdan gewoonen ernst, met eenen warmen drang onzes'harten, bidden wij U, dat weinige eenvoudige, het geen 'wij nog te zeggen heb-et :0 .H o(l ! nsbhfiri nsjjoibSQ .0 .rfceny. t>'33 331x1 Wb c jI/;êX 9a9$X6l&l OQZ 32333 ?.;ib  TOT HET P t N T 3t R- P BEST. '4| oen, met allen nadruk' in Uwe zielen in te prenten.- [is . .; . . . , Hebt gij, vraag ik u bij "het einde mijner Rede, even als ik bij het'.: iegiri gevraagd hebbe: Hebt gij, (die U voor gelovig, boud) den 'Heiligen 'Geest ontfangen$x:tlex> is oneindig gewivfaig ycdny-jdit te weetert; en het is zeeft ligt, en mogelijk, om bet te weeten: Hec ééne. hebben wij U in het Eerfte,' het and«.v in het Tweede deel onzer rede jbjeweezen. Antwoord ons derhalven wij vraagen het U niec in onzen,' maar bijzonder ,jn Gods naam, •antwoord daarom niet ons", maar antwoord veel meer God, ren uw eigen -hare;. ;maar. weigert die niet ! uw haïc „mooge-dan gefteld,zijn , 'Z.oo het wil, gij ,fnoogc? hef_-willen .bekennen^ of niet, gij moet echterJnzien.^.hoe het.gefield is, in hoe verre gij den lh G: hebt, of niet? dit is toch ,ip allen gevalle de, eenjge uiooglijke weg, een mtoftec de c-ente ich'rcde ter verkrijging van het geene U nog ontbreekt En wie-dit niet inzien, of bekennen wil, hoe bij ten aanzien van do gaven .van den H. G. ftaat, dien is het, (hij mooge zeggen, wat hij wil,) dien. is. het geen ernst., . om zalig te worden! voor Jieni. zjiri alle' voprbereidings oefie-  40 t ê i i i » ö R oeifeningen, alle nachtmaals houdingen, hoe goed, en opweklijk zij ook weezen moogen^ zoo veel als vergeeffch. Wanneer ik het een geneeskundig boek n* her ander doorleeze, zonder eerst te onder-i zoeken, of te willen doen onderzoekgn, aan welk eene ziekte ik onderhevig ben* zsoo zal mij dat leezen weinig baaten. Ik bidde U derhalven, mijne Waardften, op deeze voorbereidingsdag, en deeze voorbereidingsweek, voot het heilig Pinxterfeest, U voornaamlijk deeze vraage te doen$ en ze U zeiven te beantwoor* den: heb ik, die mij voof eenen Christen uitgeeve, den H. G: ontfangen? ben ik een ge* heel anders gezind mensch, dan ik was, toen ïk God noch niet kende? Is Jezus Christus mij ook werklijk in alle opzichten hardijk lief? Is mijn leeven, zijn mijne gezindheden, mijne handelingen, aan die van Jezus gelijkformig? worde ik door Zijnen Geest gedreeven? verlicht mij zijne wijsheid? verwarmdt mij zijne liefde ? onderiïeundt mij zijn geduld 1 verlevendigt mij zijne kracht? bezielt mij zijn ijver voor God en voor Gods volk ? zijn ijver om waarheid, deugd, en gelukzaligheid in de wereld uittebreiden, alles daar aan te wagen, alles daar aan opteofferen? 2iet  TOT H E f PISXf E^fEEST. 4JF ziet men het aan mij, dac niet de Geest der wereld, maar de Geest van Christus in «.ij ht zijn mijne redenen aan die .van den. Geest der waarheid, der wijsheid, der liefde, der zachtmoedigheid, der oocmoed, gel ijlt forraig? ziet men aan mij, dat even die ztfive Geest tó n/a' Woond, die in Chriscus woonde?, wierd- 3l door den Geesc des Heeren tpt zijn evanbeeld gevormd? .fielt U ze-lvcn deeze of der• gelijke „vraagen voor, en beantwoord ü zelven» beantwoord ze U, zegge ik; fchrijfr, zoo her U mooglijk is, :de antwoorden op, op dat gij daar door des te duidelijker en eigenlijker zien kunt, in welk eene gemeenfehap gij met den H.-G: Haat, of op welk eenen aflland gij vaa Hem verwijderd zijt. Onderzoek U allen! van den Regent af, tot den Zoon der dienstmaagd toe! Leeraars en Toehoorers! Leermeesters en Leerlingen! hebt gij den H. G: ontfangen? Hebt gij den II. G. ontfangen, P.egznï, Rechter, of Overheidsperfoon? Ziet men het aan U, in de rechtbank, in uwe amptsbezig.heden, dat de Geesc van Christus in U is? fpreekc zijne wijsheid, zijne gerechtigheid, zijn Godsdienst en goedheid door U? fpreekc gij hec recht uit, gelijk als hij in uwe plaatfe uit- fpree-»  48 ï- E È R R E 1> Ü fpreeken zou, verhoord en Oórdeeld gij, gelijk hij verhooren en oordeelen zoü-, wanneer hij in uWè plaatfe was? Doet gij uw ampt, gelijk hij het zijne? Erkend hier aan, of gij den H. G. ontfangen hebt? Leeraars en Verkondigers van het Euangelie; Ach! voor en boven alle anderen, onderzoekt U, of gij den H. G: ontfangen hebt? ot Christus in U denkt! door U fpreekt! Schrijft, en handelt? Het is oneindig gewigtig, dat gij hier op ondefzoek doet, dat gij-hier in tot de volkoomenste zekerheid geraakt! 'er is oneindig veel aan gelegen, of gij den H. G. h«bt; want, zoo gij hem hebt, dan kunt gij U zeiven, ën die, welken U hooren behouden, wanneer gij den H. G. niet hebt, zoo leeft gij niet, en kunt den zwakken geene kracht mededeelen! gij gij zult of kunt geduurig leeren, doch gij komt nooit tot de kennis der waarheid; gij kunt an. deren leeren, doch gij zult niemand brengen tot die kennisfe der waarheid. Daarom, onderzoekt U, of gij met eene volkoome zekerheid zeggen kuilt: Ik weet het, mijne gefprekken, mijn voordracht, mijne gezindheden , mijne dasden bewijzen het, dat niet de Geest der wereld , niet flechts'Geleerde, mcnfchelijke wijsheid, niét , * flechts-  TOT HET PINJtTERPBBST $ flechts een fchijn van Godzaligheid en iiefdejmaar dat inzonderheid de Geest van Christus, dat hemelfche wijsheid, werkdadige Godzaligheid, zuivere Godlijke liefde, liefde uit het, hart van Jezus, mij vervuld, en bezielt. Onderzoekt U, Huisvaders ,en Huismoeders t onderzoekt U, Jongelingen en Jongedochtersl Knechten en Maagden ! Weduwen en Weezent of gij den H: G. ontfangen hebt? Het is gewichtig, dac gij hec weec, en hec is zeer Ligè om hec te weeien.' Gij hebt alleen in zoo verre aandeel aan de zaligheid Gods, in zoo verre gij den Geest van het godlijk kindfchap hebt,- en gij hebt dien geest van kindfchap naar de maate van uw Vertrouwen, van Uwe Liefde tot God, en alles, wac Godes is; naar de maate van Uwe Ootmoed; Zachtmoedigheid, Liefde, Maatigheid, Gerechtigheid etj Deugd. Ik foepe U allen derhalven toe^ even gelijk de Apostel aan dé Leerlingen van Johannes deed ; Hebt gij den II G. ontfangen^ na dat gij geloofd hebt? ik reep U toe: Onderzoekt U zeiven; of gij in het geloové%ijt1 of kent gij U zeiven niet, dat Jezuê Christus in U is i ten zij dan, dat gij ver* werpelijk zijt? Onderzoekt U, en wanneer.' gij bevind, wajineer vruch£;a des Geest zieji in ié P ter*  50 LEER P- E D EJ vertoonen, wanneer zachtmoedigheid, ootmoed, beheersfching en onthouding van uw zeiven, wanneer matigheid, tevredenheid, rechtv'aerdigheid, Vreede en Blijdfchap in den H. G. Uwe zielen verfierd en inneemd; wanneer gij zichtbaare Tempelen van den H. G. zijt: 6 dankt én aanbidt dan de eeuwige liefde, die voor U niet alleen op aarde kwam, maar zelfs in uwe zielen eene wooning gemaakt heeft! Aanbidt de eeuwige waarheid en liefde, die altijd, door nlle eeuwigheden heen bij U blijven wil; Aanbid den Eeuwigen Vader van onzen Heeren Jezus Christus, en buigd uwe knien voor hem, op dat hij U gedurig geeve naar den Rijkdom zijner Heerlijkheid met kracht gefterkt te worden door zijnen geest naar den inwendigen mensch, op dat Christus ten allen tijde door het geloove in uwe harten woone, en gij in de liefde geworteld en gegrond moogt zijn: en met alle de Heiligen begrijpen moogt, hoe groot de breedte, de lengte, de diepte, en de hoogte der kennisfe van Christus zij, die allen ver/land te boven gaat, en gij tot alle volheid Gods vervuld word. Doch ondervind gij bij eerte nadere beproeving , dat gij den H. G. noch niet ontfangen hebt; dat gij U zelve niet voor Navolgers, medeërf-  OP HET PlNX ST ERFEEST jjf genaamen van Christus aarimèrken kuncj moet gij bekennen, dat gijnogzeerweinige, of inhei geheel geene merktekenen van den Geest van Christus aan U waarneemen kunt; bekend dan; dat gij Christi niet zijt, dat gij hem niet toebehoord, dewijl gij zijnen Geest niet hebt; dat: gij niet eens, naamlijk uit eigen ervaaring weet, *fi en wat de H: G: zij. 6 Mrnr ir AardstbnI bevind gij hetzoó bij uwe zelfsbeproeving, ach! weigert dan niet om een befluit te neemen, en om het uittevoeren. Zoo kan, zoo moet het niet meer gaant (zoo moet ieder tot zich zeiven zeggen: ) zoo wil ik niet langer voortleeveri iri deeze tfeu» rige onzekerheid, of ik tot het Rijke Gods, öf tot dat van den Duivel behoore; óf ik veel meer in de fchriklijke onzekerheid ben dat ik deri Satan gelijkvormige!' zij dan den Zooh vat* God; dat ik hem, en niet Chriftus, toebehoo* re, in deeze treurige onzekerheid wil ik voortaan riiet meer blijven! 'Er moet eene gföote* verandering bij mij gebeuren! 'er moet ëené andere geest iri en over mij komen! ik wil alles, zelfs het lieffte daar hafi opofferen! zoc* als ik tegenwoordig ben; wil ik mij geen eenen avond mèer nèderliggen! zoo geen èénëtt morgen meer opftaan! Ö i ft  g>j LEERREDE Ik weec, dac ik heden, of morgen fterven kan, en dac hec derhalvai veellicht morgen reeds te laat is, om Gods leevendigmaakenden Gèesc in mijn koud verftorven hart van den Hemel aftebidden, maar die weet ik ook, dat, Wanneer ik den geest, van Christus niet hebbe, dac ik dan ook zijns niec ben! dac weec ik, dac, wanneer ik heden zonder den Geesc van Cnriftus fterve, ik met eene diepe ontzetting, en eene onbefchrijflijke angst voor de heiligheid en Majefteit Gods fterven zoude! dat w°eet ik, dat ik, zonder den Geest Gods, in eeuwigheid niet met God in gemeenfehap komen kan; dit weec ik, dat ik, dair alleen Gode welgevallig ben; alleen dan van eene eeuwige Zaligheid na den dood zeker, ben; alleen dan, mij over mijn aanwezen, en het beftaan van God en Jezus Chriftus, verheugen kan; wanneer Gods Geest, wanneer Chriftus, wanneer Hemelfche wijsheid, kracht en liefde in mij woonen, en in mij zich vertoonen! Ik wil derhalven met gebed, en geloof, naar den Geest van Chriftus ftreeven, op dat ik ver. zekerd worde, dat ik Hem toebehoore; Mee dit befluit wil ik naar huis gaan, en die befluit wil ik ter uitvoer brengen; AMEN.  HET GELOOF aan JEZUS, HET MIDDEL OM DEN HEILIGEN GEEST DEEL-ACHTIG TE WORDEN. O f LEERREDE GEHO U D EN OP HET jp 3£ TJE H F JE JE $ Zi Handelingen 19 vers 1 tot 7. jEnde het gefchiedde, terwijle Apollos te Corinthen was, dat Paulus ds hovende deelen [ des lands J doorreist hebbende tot Ephefen quam: ende eenige discipelen [aldaer~\ vindende. é. Zeide hij tot hun: Hebt gij den Hei' ligen Geest ontvangen, als gij gelooft hebt? ende zij zeiden tot hem, wij en hebben zelfs niet gehoord, of daar een Heilige Geest is. I? S 3. Ende  454 LEERREDE 3. Ende hij zeide tot hen: waar in zijt gij dan gedoopt, ende zij zeiden, in den doop Joannes. 4. Maar Paulus zeide: Joannes heeft wel gedoopt den doop der bekeeringe, zeggende tot het volk, dat zij gelooven zouden in den genen, die na hem kwam, dat is, in Christus Jezus 5. Ende die \hem\ hoorden, wier den gedoopt in den naame des Heere Jezu. 6. Ende als Paulus hun de handen opgelegt hadde, kwam de Heilige Geest op. hen: ende zij fpraken met \yreemde~\ talen, ende propheteerden. y.. Ende alle deze waren omtrent twaalf mannen. MTNE AANDACHTIGE TOEHOORDERS ! ^^ty^ederom een Pinxterfeest! wederom een plechtige Avondmaalsdag! wederom eene Leerrede op dit feest bij zoo veelen, die gij reeds van ons en van anderen gehoord, of geleezen jnoogt hebben! wat kunnen wij prediken, 'c geen gij niet reeds weet; of, wat blijft ons overig, te zeggen dat gij niet reeds dikwils gehoord hebt? en echter moet ik vreezen, dat onder zulk eene talrijke meenigte van menfchen, als ik thaus voor mij zie,flechts zeer weinigen zijn, dié dat erkennen en weeten, wa  OP HET PINXTERFEEST. wat zij meenen te weeten: zeer wéinigen, die dat gevoelden en ondervonden, nog gevoelen en daagiijks ondervinden, waar van zij reeds honderdmaal hoorden prediken, naamlijk: de kracht des Heiligen Geest es; de Hemelfchegaave der verlichting; de onuitfpreeklijke Blijdfchap in den Heiligen Geest, in het genot der in ons woonende, in ons zich openbaarende Godheid; —^ ■ die inwendige, met geene woorden te befchrijven gemeenfchap mee den Geest van den aanbiddenswaardigen God. En hoe sitne jfa arz> s te n ! U nu tot deeze gemeenfchap; tot het genot van den Godlijken Geest in te leiden? Hoe, U niet blootelijk eene Pinxter-Leerreden voortedragen maar inzonderheid U deeze heilige Feesttijd voor u zelve toe een waar pinxterfeest te maaken hoe zal ik fpreeken? wac zal ik zeggen? bijna vreeze ik iet meer te vermoogen, dan eene gewoone Pinxter Leerreden bij de voorigen te voegen; — hier en daar eene godvruchtige aandoening te verwekken; eene oogenbliklijke lijke roering te veroorzaaken, of over het geheel eenige wenfehen van deezen of geenen opmerkzaamen Toehoorder uit te lokken; bijD 4 na  lêer.r.bde. »ia vreeze ik iet meerder bij U te vermogen dan dit, het welk waarlijk in den grond zoo weinig is, dat ik het bijna yoor niets achtte. Dan! ach! het zijn geheel andere zaaken, die wij thans ons ten oogmerk {tellen zullen; — wij zuilen (ten mimien gedeeldijk) in de voetftappen van den Apostel treden. Niet flechts een Dienaar der Letter zullen wij zijn, maar inzonderheid een Dienaar des Qeestes. Wij zullen U niet flechts voor een oogenblik roeren; maar inzonderheid den Godlijken Geest, Godlijke levenskracht uit de volheid van Christus, U trachten mee. tle te deelen; wij zullen onze handen over \J in den naame des Heeren uitflrekken, en naar Gods • Geest uitziende menfchen tot liet ontfangen van Hemelfche krachten, en grootere godlijke Geest gaven trachten op te wekken. Wij zullen niet flechts vraagen, Hebt aij den H. G. ontfangen, na dat gij geloofd hebt? maar veel meer denzelven over U afbidden , en van den Hemel affmeeken; vonken ïn uwe harten trachten te werpen, die zich -zöq |igtelijk niet zullen laaten uitblusfen; een vuur der liefde in u trachten te ontfteeken, dat geen water zal kunnen uitblusfchen. | ' "" Maar,  ,0 P HET PINXTERFEEST. 57 Maar, ach i dan oehooren wij zei ven eerst recht levendig te zijn, om U te verlevendigen, dan behooren wij zei ven eerst door da liefde van Christus ontvlamd te zijn, om u te kunnen ontvlammen. Wij kunnen u niets geeven, dan het geen wij zelve hebben; wij zei* ven zijn geesteloos, en hoe zouden wij ü\den Geest mededeelen konnen? daarom, mxnb geliefden', (vergeef ons de herhaaling eener reeds dikwils gevoerde klacht !J gevoelen wij dikwils vreeze en onrust, wanneer wij ons uwe zamenkomsc, uwe leergierigheid, uwen honger na opbouwing, bijzonderlijk op zulke plechtige Feestdagen voor den aandacht brengen, daarom kunnen v/ij het niet ligt achten, of over ons neemen het heerlijke Euangelium van Jezus Christus u met lippen te verkondigen, die voor God onrein zijn, en met een hart, waarin zich nog iet anders bevind dan de liefde van Christus, en het geen Christus is. - Daarom verheffen wij ten allen tijde onze ziele met vernieuwden ernst tot God,, en fmeeken hem om eene nieuwe en grootere maate zijnes Geestes; om nieuw licht, nieuwe kracht, nieuw leven; nieuwen ijver, nieuwe liefde tot de hoope, in onze harten levendig, D 5 tot  5? leerrede. tot dat dit zulk een vastvertrouwen en overtuiging inons worde, dat onze arbeid in den Heere niet te vergeefsch zijn mooge. Met dit afgebeeden vertrouwen en overtuiging willen wij u; mtne waards ten! voorftellen-f wat aan de zijde des -menfchen gevorderd worde, wanneer hij den Heiligen Geest ontvangen wil. Wii willen. I. Het middel, waardoor de mensch, naar de duidelijke leere des Euangeliums, den H G. deelachtig worden kan, aanwijzen, en dan II. Dit middel hij U nader aandringen, en U aanmoedigen, om de Hemelfche ga. yen, en de krachten der toekomende we~ reld te verkrijgen, en den H. G. deelachtig te worden. De Grenzenlooze Barmhartigheid des Eeuwigen Vaders onzes Heeren Jezus Christus, maake zich ook in deeze Uure, door de wijsheid, kracht en goedheid van zijnen Geest, die ook in onze harten is, openbaar tot onze eeuwige blijdfchap! Amen. EERSTE DEEL. Welk is derhalven het middel, om den H. G. deelachtig te worden? welk eene gemoeds gefield.  OP HET PINXTERFEEST 59 fteldheid is hec, die zich de gemeenfchap des. II. G. belooven mag? waar door onze geest mee den geesc Gods op hec naauwsc vereenigd word? — Niecs anders dan hec Geloof! hec geloof aan Jezus, als den Zoon des Allerhooglïen Gods, als den almachtigen en algoeden Heer en Heiland der wereld. Dit MTNE WAARDSTEN, is de Ploofd- zaak, die wij thans met elkander te overwegen .hebben. Hebt gij (vraagt Paulus aan dé Leerlingen van Johannes den Dopper, die hij te Ephezen vond, en die hij in den beginne voor reeds gedoopte Volgelingen van Jezus hield:) hebt gij den H: G. ontfangen, na dat gij geloofd hebt? Hij vooronderlteld derhalven, dat de gaven van den H- G. een gevolg, eene uitwerking van het geloof aan Jezus zijn. Men moet eerst aan PIem gelooven, men moec hem eerst mee eene geheele oprechheid en deelneeming zijnes harcen, voor zijnen eenigen Heer en Heiland houden, men moec Hem zijn geheel onbepaald vertrouwen, en wel hem alleen, volkomen waardig achten; Hem eersc zijn geheele Hare fchenken; men moec zich mee alles, wac men heefc en is, als zijn volkomenst  ÓO LEERREDE eigendom aanzien; men moet een zoo fterk vertrouwen tot Hem hebben, van de Godlijkheid zijnes Perfoons, zijner leere, daaden en lotgevallen, zo diep en levendig overtuigd zijn» dat niets in de wereld ons zou kunnen aftrek, ken, om dat geloof te belijden, en de overtuiging daar van, waar het maar eenigzints tot Eer van Jezus Christus verftrekken kan, aan den dag te leggen. Wie op deeze wijze aan Jezus geloofd, met deeze graad van overtuiging zijn geheele Euangelium, dat is, hem zeiven met alle zijne kracht, wijsheid, en goedheid aanneemt, die kan zich de gaaven van den H: G, toeeigenen, die kan eene buitengewoone verlichting van zijn verfland, verwarming zijns harten tot liefde, en buitengewoone krachten tot uitoefTening en uitbreiding van waarheid en deugd, door den Geest Gods verwachten. En dit is het onmiddelbaar, zeeker, noodzakelijk ge* volg, en werking, dit de eerste belooning van het echte geloof aan den, fchoon van het grootste deel der menfchen verworpenen, maar echter van God oneindig verhoogden, Jezus. Hebt gij, yraagd Paulus den H. G. ontfangen, tia dat gij geloofd hebt? Zoo is dan de gaave des H, G de belooning van het geloof Dit  n OP HET PISXlERfEEST. 6l, Dit is eene van de dm'dlijklte en gewichtigfle leeringen des Euangeliums. Uitfpraaken van Jezus en zijne Apostelen, en zeer veele voorbeelden, die ons voor oogen gefield worden , flellen dit buiten allen twijffel: — wij willen met de gefchiedenis in onzen Text een aanvang r maaken. . Paulus maakte deeze redelijke menfchen, (die nog niets van de algemeene ukflomng van buitengewoone gaaven van den H G. gehoord hadden, die Jezua nog niet kenden, hem nog niet als den Mesfias geëerbiedigd , en den Eed van trouwe plechtig gez.vooren hadden,) met Jezus nader bekent, voerde het getuigenis aan, het welk Johannes van hem gegeven had, en bewees hun, dat niemand anders dan Jezus, de Mesfias, de Heer en Heiland der wereldwas, en zijn Koning. Zij hadden dit onderricht met alle opmerkzaamheid en waarheidliefde aangehoord; en vonden de leere en bewijzen des Apostels in den hoogften graad geloofwaardig: Het geloof kwam uit het gehoor,zij wierden volkomen overtuigd, zij geloofden. ■—— Zij leiden eene belijdenis van hun geloof af. Zij lieten zich, in den naam des Heeren Jezus, als hunnen Heere, doopen, 'Paulus lag hun de handen op? en ée H G. kwam '  6l LEERREDE kwam zichtbaar op hun, zij begonden ter* fond in vreemde taaien te fpreeken, en wierden opzoougelijke wijze, als de Propheten, van den Geest Gods bezield. — Zij Ontfingen derhalven op htm geloof den II. G. De gahtfche Apostelgefchiedenis is vol van dergelijke Voorbeelden, vol van bewijzen, dat allen, die aan Christus geloofden, om haar Geloofs wille den H. G. ontfingen.' waardoor anders ontfmgen de 12 Apostelen, en meer dan honderd persoonen, die met hun vergaderd waaren, den H, G? waar door anders dan door het geloof? door het wachten op de beloften des Vaders\ door hun gemeenfchappelijk gebed, het welk niets anders was dan eene uitdruklijke belijdenis, en een kinderlijk vertrouwelijke betuiging van hun geloof voor God. Zij volhardden eenfiemmig in gebeden en aanroepingen. Wien belooft Petrus naar het sff Ploofdfluk, van de Handel: der Apcftelen de'gaven des H: G? zulken, die hun gedrag en wandel veranderen , van Jezus geheel anders en beter dan voorheen dachten: zulken, die zich zouden laaten doopen in den naam van Jezus, als Mefftas; in een woord; zulken, die oprechtlijk san Jezus geloofden. Waar1  OP ÖËT PINXTERFEEST. Waarop' wierden de verzamelde discipelen, na dat zij van den h oogen Raad te Jeruzalem wederom ontflagen waaren , nogmaals met den H: G. vervuld? op hun geloovig gebed! waarop beroept zich Petrus voor de verzamelde Joodfche Geeftelijkheid, als óp een onwederlegbaar getuigenis, van de Godlijkheid des Persoons, en der leere van Jezus ? hij zegt, wij zijn getuigen, als ook de Heilige Geest, welken God dien, die hem gehoorzaam zijn (dat is,' die aan Jezus als aan den Mesfias, gelooven) gegeeven heeft. Deeze waaren het derhalven, die godlijke krachten ën hemelfche gaven ontfingen. Plet is daarom, dat die beide Characters zoo dikwlis met elkander verbonden worden. Mannen vol des geloofs en des H. G., even daarom, wijl het geloof het middel is om zodanige gavên van den H. G. deelachtig te worJ den, als wij in onze omftandigheden , Caracters, en beroep nodig hebben. Laat ons de Apoftel gefchiedenis verder doorgaan. Waarop verkregen de inwooners van -Samaria den H. G? —• op hun geloof, het is: na dat zij Philippus geloofden, die hun het Euangelium des koningrijke Gods, en van den naame Jezu verkondigden: zonde de Apostelen*, ali  'gl t E E K. R B D k , ais zij gehoord hadden, dat Samaria hei woord Gods aangenoomen hadde, Petrus en Johannes tot hun, aewelke afgekomen zijnde baden voor hun ,dat zij den PI. G ontfangen zouden. Doe leiden zij de handen op hun, en zij ontjingen den H: G: , Fp. hoe ging hec den Heidenfchen hoofdman Cornelius, en zijne huisgenooten ? zij hoorden den Apoitel van Jezus, als den Meffias, gecuigenis geven , zij hoorden hem bewijzen, dac hij, deeze Jezus, volgens hec eenftemmig getuigenis van alle de Propheten, de man vyas, door welken een ieder, die aan hem geloofd, vergeving der zonden zou ontfangen. Zij ge. loofden die Apoftolisch en Prophetisch getuigen;s. — en, als Petrus nog fprak, viel de II. G. op allen, die het woord hoorden, en Petrus maakte daar na hier deeze aanmerkhjg: JEn, wanneer ik begon te fpreken, viel de h. G. op hun, even als in den beginne op ons, doe wierd ik indagtig aan het woord des Heeren, toen hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gijlieden zult met den H G. gedoopt worden: desgelijks heeft God ook aan hun gelijke gaaven gegeven, als aan ons, die aan den He.ere Jezus Chriftus geloofd hebben, 'Ótdje kenner der harten hun getuigenis ge. ven*  ÖP HET PINXTERFEEST. 65 bende, toen hij hun den H. G. gaf, gelijk" als hij ons dien gegeven had, en tuffcheh ons en de Heidenen geen onderfcheid meer maaken de, nadien hij door het geloof hunne harten reinigde. En hoe fchrijfc Paulus aan de Ephefièïs, Galatiers, en Corinthiers? dan zege hij: na dat gij geloofd hebt, zijt gij verzegeld geworden met den H, G. der beloftei dan zegt hij: Hebt gij den Geest uit de werken der wet, of uit de leere des Euangeliitms ontfangen? Hebt gij als Leerlingen van Mozes, of van Christus, den H. G.? hebt gi| hem als overtreders, of als houders der wet* of veelmeer daarom ontfangen, dewijl gij in> jezus geloofd hebt? Die U den Geest geefty en wonderen onder Ü werkt, doet hij dat , uit de werken, of uit de wet, of uit de leer ei des geloofs, of uit de kracht des Euangeliums^ 'het welk alleen geloove vorderd? Abraham, uit wecten wij, heeft God ge. loofd, en het is hem gerekend tot r'echtvaet< digheid ; daarom is hij vari God Zoozeer begenadigd gewórden: wie nu uit den geloove Abrahams is, dat is, wie Gods woord eh belofte met even,die zelfde eenvoudigheid, iwrelijkf leid, en vertrouwelijkheid. aanneemt, geii/fr fi Abrd'  66 LEERREDE Abraham, die behoord tot Abrahams kinderen. En worden ook allen, welken uit het geloove, dat is: geloovig zijn, met den gelovigen Abraham gezegend, opdat zij allen, Joden en Heidenen, de belofte des H. G., den beloofden H. G, door het geloove ontfangen zouden, volgens Galaten in het % Hoofdfluk. En, wat kan klaarer en duidelijker zijn, dan eene plaats in het f H oofdliuk van het Euangelium van Johannes? wie dorst heeft, roept Jezus met eene luide ftemme, wie naar Hemelfche verlichting, naar kracht en leven, naar de gaven des H, G. dorst, die kome tot mij en dri-nkel maar, wat is dat komen tot Jezus anders, dan een eenvoudig gelooven in hem? dit is duidelijk uit de gelijkluidende plaats in het 6de Hoofdftuk, die altoos bij de viering des Avondmaals bij ons voorgeleezen word, en die oneindig meer opmerking verdient, dan wij ergewoonlijkaan hechten:wie tot mij komt, die zal niet hongeren, en wie in mij geloofd, die zal nimmermeer dorsten; — Wie in mij geloofd (betuigd de hemelfche waarheid; uit zijnen buik zullen flroomen des levendigen waters voortvloeien. En , waar van fpreekc Jezus hier? wat verftaat hij onder deeze flroo. men  ÖP HET PINXTERFEEST 6f men des levendigen waters? De Euangelisc voegd 'er de verklaring zelve bij: Maar dit zeide Jezus van den II. G., welken ontfangen zouden^ die in hem geloofden; want de H. Geest was nog niet, overmits: Jezus nog niet verheerlijkt was. Wie zijn het derhalven, die zich den H. GV dat is, de hun nodige gaven en krachten van denzelven belooven kunnen? het zijn die, die in Jezus gelooven; en dat zelfs cnderfcheid allen, want de fchrift zege: een iegelijk, die in. hem geloofd, zal niet befchaamd wordenWant 'er is tusfchen Jood en Griek geen ou« derfcheid, dewijlê hij hunner aller Heer is^ rijk genoeg voor allen , die h m aanroepen. Want een ieder, die den naame des Heè* ren zal aanroepen, zal zalig worden. Zoo veelen in den Heere Jezus gelooven, hebben Christus aangenoomen. Hier is noch Jood noch Griek, hier is noch knecht, noch vrije hier is noch man, noch wijf, wam zij allen zijn één in Jezus Christus.  ét LEÉ*REÖÉ TWEEDE DEEL. En hoe is het bij U mtne waardsten\ wij weeten nu,hoe wij denH. G. deelachtig worden kunnen, hoe wij tot inzichten , neigingen* en' krachten, hoe wij tot het Godlijke leven, en zulke gaven geraaken konhen, die wij van natuure niet hebben, en die ons echter in allen gevalle onontbeerlijk zijn, of ons en anderen buitengemeen nuttig, en tot den grootften zegen worden kunnen. Willen wij het voor ons liggend pad, het eenig mooglijk pad tot deeze verhevene waardigheid en gelukzaligheid betreden? willen wij met het allerhoogfte, beste, zaliglte wezen van allen met den Vader der geesten, den eigenlijkften Vader van onzen geest, met den Vader van onzen Heere Jezus Christus; willen wij met de eeuwige zelfsftandige Godheid; willen wij nu van dit middel gebruik maaken, willen wij met de oneindige macht, wijsheid» en goedheid in eene onmiddelbaare en eeuwige gemeenfchap treeden , willen wij overwinnaars worden over alle vijanden onzer vrijheid en gelukzaligheid, willen wij, dat Gods on-  OP HET PINXTERFEEST. 6p onfaalbaare wijsheid ons verlichte? dat zijne waarheid ons in den voliïen zin vrijraaake, dac zijne kracht ons in alle zwakheden fterke? in ieder gevaar bewaare? in elke verlegenheid onderfteune? uit alle nooden uithelpe? willen wij dat de zuiverlïe liefde ons verwarme, en met de onmiddeibaare vreugde, mee dezelve zaligheid van Jezus Christus bezaalige? willen wij voorbeelden der wijsheid, voorbeelden der deugd, Evenbeelden van Chriscus, kinderen Gods, lichcen in de duisternis, een zegen voor onze tijdgenooten en naakomelingen, een iieraad der Gemeence Gods, eene vreugd der Menfchen op de aarde, en eene lusc der Engelen in den Hemel zijn? willen wij, dac de vreede Gods, die hooger is dan alle vernuft, onze harten en zinnen vervulle? willen wij, dat alle onze gedachten, woorden en daaden gelijkvarmig aan Christus gedachten, woorden, en daaden zijn? willen wij van onze onfterflijkheid en zaligheid zoo zeker worden, als of wij bereids in den Hemel zijn ? willen wij met Christus éénen geest worden ? zoo onmiddelbaar en eigenlijk van hem bezield worden, gelijk onze ligchaamen door onze geesten bezield zijn? willen wij zijne Eedemaaten , willen wij Medegenooten der Godlijke Natuure worE 3 den?  JfO LEERREDE den? willen wij dit alles, mtne waarr-> sten\ dat is met één woord: willen wij den II. O. deelachtig worden ? ' 6 Jaa ! zult gij vermoedelijk allen, ten minflen verre de meesten , antwoorden .! 6 Jaa, fjk, wie zoude deeze vrijheid, deeze zaligheid niet wenfehen , niet boven alles wen. fcheri, niet boven al het andere verre den voorgang geven! wie wilde daar aan niet alles, zelfs het aiierlieffle opofferen'! derhalven , antwoord gij ons, wanneer het U recht ernst is; wanneer dit uw antwoord" niet flech ts op uwe lippen zweeft, maar inzonderheid uit den grond uwer harten voorvloeit; wat heb ik U dan nog verder te zeggen, dan: geloofd in aen Heere J. Cen gij zult de gaven des H. G. ontfangen; want U komt de belofte toe, en uwe kirnderen, en allen die nog verre zijn, welke de Heere onze God daar toe roepen zal: Jezus Christus, is het, die met den H.G ,enmetvuu,r doopt. Dit is zijn eigendomlijk Character, zijn voorrecht, dat buiten hem niemand heeft, noch in hemel noch op aarde. In zijnen naam flechts deeden het de Apostelen; zij deelden flechts mede, het geen.hij hun gaf. Jezus Chris-  OP II ET PINXTERFEEST 71 Christus is het, waarop wij onze oogen vestigen moeten, hij is het, die God den Geest zonder maate gegeven heeft \ hij is het, die alle Godlijke gaven voor de menfchen ontfangen heeft, hij is het, zonder welken niemanf den Vader kent, niemand tot den Vader, niemand met God in eene onmiddelbaare gemeenfchap, komen kan\ hij is het, aan wien de Vader alles oy er gegeven heeft, in wien, en door wien de Vader alles doet, en alles geeft, hij het toppunt aller wenfehen, de bron van alle leeven, de kracht van alle krachten, het eeuwig oogmerk van al het gefchapene, de toevlugt van alle hulpbehoeftigen. het leven aller dooden, de onfterffelijkheid aller onflerffelijken l de zaligheid van alle zaligen; hij, de zon, hec éénige middelpunt van alle Geesten, van alle Ligchaavnen, van alle dingen en omftandigheden ; hij alleen, en God in en door hem, alles in allen- Deeze is het alleen, op wien alle Propheten en Apostelen doelen; die allen al* den Zoon van God, als den Heer van allen, den Pleiland van allen, als den in het vleesch geopenbaarden God, getuigenis geeven , op wien zij ons allen als eene ftemme heen wijzen, dien zij allen noch in het vleesch, noch in den E 4 G|est  f% LEERREDE (>est gezien of gehoord hadden; wiens krach-; ■ tan zich en aan anderen, allen ondervonden(VièDg Geest door hun allen zich werkzaam bei o. ie: Jezus Chrhtus is gisteren en heden dezelve, en tot in alle eeuwigheid. Deeze, dëè'ze Is hec derhalve», deeze duizendmaal van oüs mee den mond genoemde, en echter door i-;U'èn Geest, en almachtige helpende kracht nSg bijna geheel onbekende Jezus; deeze van a:le Engelen aangebeeden, van alle Duivelen gevreesde, van alle.Zaalige onuitfpreekJijk geliefde, van alle genadezoekende Zoudaaren ontfi n ren, boven alle Hemelen verhevene en echter aan alle menfchelijke harten onuitfpreeklijk nabij zijnde Jezus! Jezus is het, die alle geloof verdiend, alle vertrouwen waardig is! en deeze heeft zijne allerhooglte geloofwaardigheid, niet alleen door zulke Godlijke daaden, zoo als voor hem niemand deed beweeren, maar inzonderheid en voornamelijk in eene liefde» die haars gelijken niet heeft, en niet hebben kan , beweezen. Ziet, hij fprak,en het was 'er, Hij gebood, en het ftond er. Gods geest was in zijne hand Almacht: in zijn verhand alweetenbeid! in zijn hart liefde! liefde zonder voorbeeld. Kracht en leven gingfvan hem uit, wien hij  OP HET PINXTERFEEST. 73 hij aanraakte, wierd gezond. Zijn adem was Cods Geest. Wien hielp hij niet, wanneer niemand hen helpen kon? Wien wees hij van zich af? van wien vorderde hij eenige verdienfte, eer hij hem hielp? Wat eischce hij? niets, dan geloof en vertrouwen? wie heeft ooic, gelijk hij, konnen, bewijzen dat de Geest Gods in hem woonde? dat hij de bezitter, en vrijmagtig gezaghebber over den Geest Gods was ? PIe«fc hij zulks niet bewezen, toen hij al> een mensch op aarde leefde, daar hij als een God in den Hemel heerschr! Die is het, 6 mijn broeder, die is het, ö mijne zuster, bij wien, gij den Geest Gods zoeken moet, wijl gij djen, buiten hem nergens vinden zak; die is h<-c, ■ zonder wien gij den Godlijken Geest eveu zoo min deelachtig worden kunt, als gij de kracht der fpijze en des dranks verkrijgen kunt, wanneer gij die fpijze niec eet, noch den drank drinkt. Tot deezen, en tot geenen anderen wijze ik u, naar God en zijnen goeden Geest, fmachtende zielen! Door dezen zal u, uwe en zijne hemelfchen vader, zoo zeker en zoo gaarne den Heiligen Geesc, en juist die, welke voor uwe bijzondere Perfoon, omftandigheden en behoefcens onontbeerlijke, en gefchiktfte gaa,E 5 vejï  74 jt» E E R R E D ven en krachten geecen; even zoo zeker en gaarne, gelijk een vader of moeder hun hongerig kind, dac om brood bid, geenen fteen geevm! Hij zal ze u zoo zeker en gaarne geven, als hij u heden in den naam, en tot prijs der liefde zijnes Zoons , brood en wijn, en met dezelve zijn ligchaam en. bloed , dat is zijne £uüifche levens kracht, en alles , wat hij is , en heeft, aanbied. tn hier toe komt het voor en boven alle dingen daar op aan, dat gij geloofd; geloofd, en met en twijffeld, dat Jezus, de Mesüas, die zij, dien God gezalfd heeft met den Zf. G. en met kracht, om door hem alle menfchen met den H. G., en met Godlijke kracht te overfchaduwen, te vervullen , en te bezaaligen. Dit is alles, wat aan uwe zijde gevorderd word om den H. Geest, die in Jezus is, deelachtig te worden. Oneindig veel had gij, a/rirn toehoorpersI heden geleerd, wanneer gij Hechts dit recht vast behield, dac gij voortaan niets, niets het minfte aan uwe zijde behoeft, dan dit geloof, deeze overtuiging vty de in Jezus woonende, in hem, en door hem van alle menfchen zich aanbiedende godheid, niets»  OP HET PINXTERFEEST. niets, dan dit eenvoudig vertrouwen op de in hem berustende God'ijke kracht, Godlij» ke wijsheid, en Godlijke liefde, Niets dan dit worl van uwe zijde gevorderd, wanneer gij den H. G., en alle de U nodige Levenskrachten van God deelachtig worden wilt. Alle getuigenisfen en voorbeelden, die wij in het Eerfte deel onzer Leerrede aangevoerd hebben, bewijzen dit; het gantfche Euangelium bewijst het! en, ó! dat het nu uwe eigen ervaring U ook nog bewijzen mogt! dat gij aan U zei ven ondervond, wat hec is: van God, doer Jezus Christus , met de kracht des H. G. begenadigd zonder eenige verdienlie, hoven alle verdienften, blootelijk begenadigd, boven hoopen en wenfehen begenadigd te worden! zulks blootelijk door bet geloof alleen, door het eenvoudigst kinderlijk vertrouwen te worden. Ach! wie geeft mij kracht, Eenvoudigheid» welfpreekenheid, en overtuigingskragt genoeg, om U daar van te overtuigen, dat gij alleen door het geloof, door het vertrouwen op Christus, door het eenvoudig komen en naderen tot hem, den H. G. en alle krachten tot het goede, alle Hemelfche werkzaamheden en  ?6 LEERREDE en gewaarwordingen U te konnen eigen maaien , en diep in uwe zielen te planten. öMtne geliefden', hoe dikwils maaien wij ons dac zwaar en moeilijk, hec geen God ons zoo ligt en gemaklijk maakt! ach ! waarom willen wij het God afverdienen, hec -geen bij ons uit genaade fchenken wil? gij zegt; wij zijn te onwaerdig om den H. G. te ontfangen; wij hebben reeds zoo dikwils zijne goede werkzaamheden tegengeflaan; zoo menigmaal hebben wij reeds tegen de duidelijkfte ftem onzes geweecens gehandeld; reeds zoo menigte gelofte opzettelijk verbrooken; wij zijn niet waerdig voor God te verfchijnen: 6 gij! lieve zielen! waaren dan alle die duizenden, die den H. G. ontfangen hebben, wel waerdig om Hem te ontfangen? Ach! wanneer wilt gij ophouden, gij vijand van alle waarheid, vader der leugen, vorst der duiscernis! de oogen der menfchen te verblinden, dac zij niec zien de Heerlijkbeid der genade, en liefde Gods in hec aangezichc van Jezns Chriscus! Wac zoud gij coch van eenen kranken zeg-, gen, die bij zichzelven dacht: hoezeer men mij aan eenen verltandigen Geneesheer geraden heeft, aan eenen Artz, dien het noch aan het vermogen»  OP HET PINTERPEES T. 77 gen, noch#aan den wil ontbreekt, om elk en een ieder, zonder eenige beloning, van alle gebreken te geneezen, hoe zeer ik genoodzaakt ben, alles, wat men mij van hem verhaalde, voorwaar te houden; echter durve ik niet voor hem verfchijnen ? Zoud gij den krankcn niet voor onzinnig houden, wanneer hij dacht, dat hij den zegen der gezondheid, of eene reeds in acht genoome goede Diëet, met zich ^ tot den Artz brengen moest? zou zich een vcrllandige kranke niet ligtelijk voorftellen, dat hij geene gezonde Patiencen verwachtte, maar wel dezulken, die zelfs ook door eigen verzuim, door menigvuldige wanörderingen in hunne leefwijze, zich groote ongemakken, en gevaarlijke krankheden toegebracht hebben ? Geene gezonde, maar wel zodanige, die gezond willen worden. Zou hij zich niet ligtelijk voordellen, dat het den Geneesheer volkomen en overvloedig bekend is: dat de gezonde den Medicijnmeester niet van noden hebben, maar die ziek zijn. • ; En even zoo moet ieder verftandig menfch van Christus denken, eh aich duidelijk voorllellen konnen, dat hij geen gees-  ?8 LEERREDE geestelijk, of zedelijk gezinde, geene rechtvaardigen, geene zulken verwachtte', of gewoon Was aan te neemen, die reeds door den H. G. vervuld zijö; maar inzonderheid zulken, wien dezelve nog ontbreekt, en nodig hebben. Hij moet derhalven niet denken, dat hij niet tot Jezus in den geest gaan, dat is, niet aan hem gelooven, noch zijn vertrouwen op hem zetten, den H. G. niet van hem verwachten kan, ten zij hij zulke, of zulke maat Van deugd, een al zulk aantal van goede, en edele handelingen als eene verdiende met zich brengen moest. Neen! op deeze wijze zou de genade geene genade meer zijn: dat heet, met een gezond lichaam tot den Artz willen v gaan, wijl men te trots is om als een kranken tot hem te koomen. Ik ben niet gekoomen om te roepen Rechtvaerdigen, zegt de grenzelooze almachtige ontferming, die door Jezus fprak en handelde; li ben niet gekomen om te roepen Rechtvaerdigen, maar zondaars lot bekeefinge, dat is, Ik ben niet gekomen, om zulken den H.G. te geeven, die hem reeds hebben, maar inzonderheid hun, die hem nog niet hebben; Ik ben niet gekomen om waardigen te begenadigen, maar onwaardigen,. niet om zaligen  OP HET PINXTSRFEEST. 79 gen re bezah'gen, maar onzaligen, niec om te zoeken hec gezonde, maar hec geen verloeren is. En daarom Weec ik u niecs anders ce raaden, mijne geliefde medegenooc aan de liefdö Gods, aan de onuitputtelijke genade van jezus, en aan de gaven en gemeinfchap des H. G. dan die: vergeec alles, maar vergeer flechts degoeheid en algenoegzaamheid van Jezus niec! geloofd aan geene ingeevingen der traagheid, der cwijffelzuchc, en befluicelooshèid; maar geloofd aan de alle geloof ce boven Hijgende machten bereidwilligheid van Jezus, om u den overvloed der Hemelfche gaven, die in zijne hand zijn, zoo veel, en zodanige te geeven, als gij het meest behoefd, en voor u, en die menfchen , waar mede gij verkeerd, het nuttigst zijnf Neemt uwe onwaardigheid in geene overweging, maar betracht veel meer de boven alle* erbarming van alle Barmhartigen oneindig verheevene barmhartigheid van Iezus Christus' vrees gij niet, geloofd flechts; alle dingen zij®dien,die geloofd,moèglijk. Geloofd flechts, zoo zult gij ontfangen, het geene gij geloofd: verwagc alles van Christus; van hemkunt gijniet te veel verwacht  8o L EERREDE wachien. Hij is oneindig grooter, dan gij oosfc gélóoven kunt: wat kori gij toch van de eeuwige goedheid, die over Hemel en aarde uic gegoocen is, verwachten, wanneer gij die nog niec in Christus kendec! Ziet de Zon, de Maan, de zachte Sterren, de Regen en de Sneeuw, de winden en de dampen, Jaargetijden , en de Onweders, Wouden en Bergen, Rotsen en Daalen, Boomen, Vruchten, en Bloemen, alle Elementen, alle Voedzelmiddelen, Geneesmiddelen, verkwikkingen: alles, alles, roept U toe: geloofd aan God! . geloofd aan eene grenzen- looze almacht, wijsheid, en liefde! Befchouw U zeiven, en onderzoek u van het eene einde tot het andere: is 'er ééne zin, onder alle uwe zinnen, één lid aan uw lighaam, waar door u niet eene almacht en wijsheid kenbaar word, die louter zegenende weldadigheid is? Is 'er iet rondom u, dat, wanneer gij het met opmerking betracht, ii niet die troostvolle waarheid doet aandraaien: God is weldadiger, dan gij gelooven, en machtigeri dan gij begrijpen kunt? geliefden! ziet binnen in uw hart, waar God zijne liefde als in het kleine geteekejd heefc. Hebt gij geen  9 P HET PIWXTERPEEST. 8 I geen welgevallen aan Liefdadige handelingen?' zijt gij niet derwijze gevormd, is niet uwe'geheele natuur zoodanig ingericht, dat ëéne onbaatzuchtige grootmoedige daad, die ü bekend word, u roert, en tot traanen dringt? watkunc gij van hem verwachten, die uw hart zori gevormd, deeze gevoeligheid voor grootmoedigheid en goedheid aan alle menfchen, ook aan de ondeugendften en roekeloosten zelfs, ingeplant heeft? kunt gij Hem te veel toevertrouwen ? te veel medelijden èn erbarming van Hem verwachten? heeft Hij ü zijnen geesc ingeblaazen, eer gij die van Hem bidden kondet ? èn zoude Hij U dan eene meerdere maate van zijnen Geest ontzeggen, wanneer gij met onmoed met vertrouwen tot Hem naderd, Hem iri den Geest aaneemt, en Hem daarom fmeekt? De krachten uwes Ligchaams; hebt gij die van Hem afgebeden.? hebt gij die door iet van Her» iunnen verdienen ? heeft Hij ze ü niet uit genade gefchonken? het vermogen om té denken l verftand en reden, hebt gij dat van Heni afgebeden? bezat gij deeze gaavé,' die kleinood,' «Jeeze voortreffelijkheid, deeze eer der mensch^ * Mi  •* LEERRÉDÉ heid niet, eer gij 'er naar ftreeven, eer gij 'er om bidden kond? hebt gij uwe talenten ? uwe bekwaamheden, de vermoogens van uwen geest, aan eenige uwer verdiensten te danken? zijn ook deeze, in allen gévalle, niet eén vrij geichenk der Hemelfche wijsheid? Het MenscheHjk gevoelvol hart, die aandoeningen der liefde, der goedheid, des medelijdens, des weiwillens, der vriendfchap; - hebt gij die van God eerst moeten afbidden, verwerven, of verdienen? Ileeft God dezelve niet aan de rrenfchelijke NatuUr'tot een Eigendom gefchonken, zonder dat eene menfchelijke ziel Hem daarom gebeeden heeft? Is natuurlijke goedheid niet een ftraal dér eeuwige goedheid, die even als de Zon, ongebeden, en zonder in achtneeming van eenige verdiensten over boozen en goeden, onophoudelijk, en onuirputlilk haare milde levendmakende ftraalen uitgiet? Is U dit alles geen pandden zekerheid genoeg, 'dat 0 de. bron van alle kracht, verlc t-.ig en 1'ieftc; 'dat U God door Jezus Christus, naardien Mij zich zoo heerlijk in zi-nc aanbiddenswaardige liefde aan U openbaard; dat Hij U door Jezus Christus nog jüeerderkracht,verlichting en Liefde fchenken zal?  op pinxte r'V eest. 83 zal? dat is met andere: woorden: Dat Mij U nogeene grootere maar van zijnen H. G. fchenken, uit louter Vaderlijke genade Icheuken zal, wanneer gij het aan Hem met eenvoudigheid uwes harte maar toevertrouwd, wanneer maar niet Uw ongeloof Hem als, het waare de handen bind, of, om nog eigerdijker te fpreeken, wanneer maar uw hart door wantrouwen de invloeden van den H. G, waar mede gij ten allen tijde omgeven zijt, niet uitfluit. Ziet, zoo fpreekt op elke bladzijde het Euangelium der Eeuwige liefde met U! ziet, zoo roept met duizende Hemmen de geheele Natuur u toe! Ziet, dit verzeekerd u uw eigen van God bezielde weezen! de krachten, waar mede gij uw lichaam beweegd, de rede, waar mede gij het onderfcheid der dingen ontdekt, uw hart en uwgeweecen, waar door gij rechten onrecht, deugd en ondeugd onderfcheid,- alles roept u toe: geloofd aan God! God zal u, wanneer gij geloofd, zijnen Geest niet onthouden. Belijd voor God, hoe gij dit geloofd. Maak dit uw vertrouwen aan uwen onuitfpreeklijk ^goeden Heiland ia het gebed bekend! geloofd! twijffel niet! hij kan u zijnen Geest geeven! F 2 hy  S4 L EERREDE hij wil u die geeven J geloof het zoo zeker, M of gij die reeds ontfangen had! Ziet hij i$ niet verre van UI Hij omringt u van alle zijden, Hijon:n?oet u in alle Schepfelen; gij leeft, beweesd U\ en zijt in hem, of: waar zond gij heenen gaan voor Qods Geest? waar zoud gijt heenen vlieden voor zijn aangezicht? Voer gij ten Hemel op, hij is daar; daaldet gij ter Helle, ziet hij is daar! naamt gij vleugelen des dageraats, en woonde gij aan het uiterfle der zee, ook daar zou zijne hand ie vinden, en zijne rechterhand u houden. Ziec nw licnaaro is een Tempel des H* G:! of weet gij niet, dat de Geest Gods in u woond: on» zichtbaar, en werkeloos, wanneer gij niet aan |e:.us geloofd, doch zichtbaar en werkzaam, ivanneer gij aan,Hem geloofd; en naar de maate uwes geloofs ook werkzaam zijt. \n het zelye oogenblik, dat gij met een eenyoudig geloof, met ee« ootmoedig en waar vertrouwen u voor Jezus Christus daar fteld, en hem uw verlangen naar den adem zijnes Geests, me uit zijnen moncL uitgaat, en Hemel en aarde, en alles, ook u zeiven vervuld, beloofd, gn doordringt, in dat oogenblik, dat gij Hem •. |W verlangen naar dien Geest geloofsvol,' en zon-  OP HET PINXTERFEEST J£ zonder twijffeJ belijd, en te verftaan geeft-, ia dat zelve oogenblik zult gij bemerken, dat Hij u nabij, dat Hij in uwen mond, en in uw har? is.' gij zult zijne ondoorgrondelijke Godlijke kracht aan u zeiven, met onuitfpreekelijke blijdfchap ondervinden; en naar de maate van uw geloof, naar de fier k re van üw verlangen, in zoo verre uw verlangen enkel geloof is, ervaaren. Ziet! in den naam der eeuwige waarheid verzekere ik het u, voor God, in Christus plaats, even als of Hij het door mij betuigde/ ziet! in de kracht' des H. G. naar wiens gemeenfchap mijne ziel gelovig, gelijk een, Hert naar de waterflroomen dor/let; becuige ik u; betuig ik het ü op mijne ziele, niet als een bloote nafpreeker van het letterlijke en gefchreeven woord Gods; maar inzonderheid met de Levendige overtuiging van een mensch, die het aan zijne ziele ten deele viel en die het weet, dat hij het daaglijksch nog levendiger ondervinden kan, en zal. Dit betuige ik U; hoe dieper ik voor God wegzonk» hoe onwaardiger ik was, hoe meer ik des niec tegenftaande geloofde, op God aandrong, en het mij toeeigende; hoe meer ik het op bloote genade - aankomen liet; hoe meer ik met f 3 deer  fcg . igfn c rV # * D B pfeze omlediging van mijnzelven; deeze heldere vertrouwlijke omvatting der Almacht en Barmhartigheid van Christus, om verlichting, kracht, liefde, en geestelijk leeven bad; des te meer Onr:ervond ik hoe , boven alle uitdrukking bereide wilh'g God is, om ons door zijnen Geest te verlichten, te verwarmen, te Herken, en met een nieuw leven te verlevendigen. Ik betuige derhalven op mijne ziele, aan ■uwe zielen, mtne tobboordersI wie gij ook zijn meugd, aan kleine of groote, zelfs de grootfte, fc'mkkelijkfte, en vloekwaar•digfte zondaaren, gij zult riet tot febande ko•men, wanneer gij bij het gevoel uwer onmacht op Chriftus almacht; bij het gevoel uwer onwaardigheid op Chriftus eeuwige onvergelijklijke Liefde Uw vertrouwen fteld! Gij zult wijsheid uit zijn licht, kracht uit zijne almacht, liefde uit zijne liefde, en leeven uit zijn onuitputtelijk leeven Scheppen konnen! Ziet toch niet om, noch ter rechter, noch ter (linkerzijde; vraagd niet wat zal die, of deeze zeggen? ziet flechts op Jezus! geloofd in den Heere Jezus Chriftus, zoo zult gij den H: G: ontfangen! Bidt, *n U zal gegeeyen -worden, zoekt, en gij zult vin- deji  OP HET PINXTERFEEST. 87 den, klopt, en U zal open gedaan worden. Want eed ieder, die bid, ontfangt, wie zoekt* die vindt, en wie klopt zal open gedaan worgden, of wie is 'er onder U, die een Vadet is: CachJ dac ik dit zóó zeggen, met die indringende overtuigende bemoediging zeggen kon, gelijk Jezus Christus deeze woorden zekerlijk zal uitgefprooken hebben) Wie is 'er onder U, die Vader is, die; wanneer hem zijn Zoon om brood bid, hem eenen /leen geeven zoude? of zoo hij hem om een visch bad, hij hem eene ftange geeven zoude? of zoo hij hem om een Ey bad, hij hem een fchorpioen geeven zoude? zoo nu gij (wanneer gij geen één woord van deeze geheele Predicatie onthouden mogt, zoo behoud toch ten minften dit;) zoo nu gij, die boos zijt, (die fomtijds zoo liefdeloos zijt) uwen kinderen goede gaaven zöud geeven; hoe veel te meer zal uwe Hemelfche Vader den geenen, die hem bidden, en aan zijnen Zoon Jezus Christus gelooven ; door hem, den Heiligen Geest gesven ! Amen ! Amen .'   VAN DEN HEIOGEN GEEST* o f & 3£ k M. M 3£ JB J£ gehouden op het PINXTER. ~ FEEST, TEXT Galaten V. vs. au. De vrucht des Geestes is Liefde, blijdfchap, vrede, Lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof\ zachtmoedigheidmatigheid. Myne Aandachtige Toehoorders f Hebben wij U op gisteren, naar aanleiding dor Euangelischc Leere, voorgeteld, dat hec geloof aan Jezus he: eenig zeker middel is* om den Heiligen Geeft, "Godlijke verlichting,' Hemelfche krachten, en Geestelijke gaaven deelachtig te worden; hebben wij ü onzen' ïïeere Jezus Christus als den eenigee G $gi  öb de Werkingen van den gezachhebber over alle deeze gaaven en krachten mee alle moogeïijke eenvoudigheid en. duidelijkheid zoeken aan te beveelen; hebben wij over het geheel daarop aangedrongen, dac onze onwaardigheid bij ons in geene aanmerking' behoord ie koomen, dat daar door ons toevertrouwen aan hem in bet allerminfte niec verzwakc moec worden; maar dac wij de gaaven van dfen Heiligen Geest alleen als een vrij gefchenk der Godlijke genade, zonder te'rug zien op onze waarde of onwaarde, zonder de minde verdienstlijkheid van onze zijde, alleen van God door Christus verwachten moeten; flechts gelovig zijn, flechts de Liefde en Almacht van Christus in het oog houden, flechts op Hem zien moeten: hebben wij thans voorgenomen U heden voor een .gevaarlijk mïsverdand te waarfchouwen, het welk mogelijk bij zommigen zoude kunnen ontdaan zijn, namelijk: als of God, of onze Heiland, geheel onverfchillig zijn zouden omtrent deugd en ondeugd: en of de gedeldheid onzer harten niet *n het minde in aanmerking komen zoude. ö Neen! Mtne TVa a r d s t e jvI God is niets minder dan onverfchiilig omtrent Deugd en  Heiligen Geest o," t-n ondeugd, wanneer wij zonder in acht neeming van goed of kwaad de gaaven van den Heiligen Geesc door het geloof aan Jezui Christus verwachten, en van God afbidden durven. Neen! even daarom moeten wij voor ons den Geest van Christus affmeeken, op dat wij, evenals Christus, heilig leeven kunnen. Hij, die de vrije gaave Gods met eigene deugden verdienen wil, denkt zeer ftrijdig mee het Euangelie; maar Hij handeld zeer Oneuangelisch, die deeze vrije gaave Gods niec tot de deugd aanwenden wil. Wie den Geest van Christus begeerd, zonder het opzet te neemen, om dè deugden van Christus uit ce oeffenen; is gelijk' aaneen dorstig mensch, die Voorwend^naar water te fmachren; eh het ondertusfehen niet drinken wil, wanneer het hem aangeboden word, of aan eenen kranken, die zich verbeeld gezond te worden, orndat hij Geneesmiddelen van eenen Artz begeerde, en echter dezelve niet gebruiken wil. De Invloeden, de verlichting, de gaaven van den Heiligen Geest zijn Geneesmiddelen om de ziel te heelen; om deeze moet men niet flechts biddenmaar men moet dié voor en boven alles gebruiken. Gezondheid G 2 der  pa de Werkingen van den der ziele, overeenstemming en eensgezindheid' met Jezus Christus, dit moet eigenlijk het oogmerk zijn, waarom wij God om zijnen geest bidden moeten. Het komt hier voornamelijk en alleen op aan: wij moeten door den Geest van Christus aan hem gelijkformig worden. Zijne deugden moeten ons niet alleen door het geloof toegerekend worden, maar zij moeten inzonderheid onze deugden worden zij moeten ons zoo natuurlijk, zoo eigen worden, als zij het Jezus Christus zeiven zijn. Het is daarom, mxnb waardsten\ dat ik voorgenomen hebbe, U lieden in dit avonduur, de voornaamften van deeze deugden op te noemen, die door den Geest van God in ons verwekt worden, en die, wanneer zij uit onze harten voortfpruiten, zich als onfaalbare vruchten en werkzaamheden van den Heiligen Geest bij een ieder vertoonen moeten. Zij allen, die gisteren en heden met een gelovig vertrouwen, de hem nodige gaaven van den Heiligen Geest bij Jezus Christus gezocht, en van dezelve iets verkregen hebben, die zeker behoeven wij niet tot opmerkzaamheid aan te fpooren! En U! gij groote Geever, en Zeegenaar! Ü  Heiligen Geest. IJ zullen wij ook nu niet met eene rwijffelende angstvalligheid, maar veel meer met eea hartelijk vertrouwen, in dit Uur, »m Licht , Genade, Geest, en Kracht fmeeken moeienJ uwe Genade wil ook heden met ons zijn, gelijk zij gisteren met ons geweest is! Amen. VERKLAARING. Welke, mtnb irjARDSTENl zijn derhalven de voornaam/te en zekerfte vruchten en werkzaamheden van den Geest Gods? — De vrucht des Ge est es, dat is, eene werking Gods in den Mensch, een bewijs dat de Heilige Geest in het hart het bewind voert, de overhand hebbe; is Liefde, Blijdfchap,' Fr ede, Langmoedigheid, Goedertierenheid, Goedheid, Geloof, Zachtmoedigheid, en matigheid. Te n ee zs te. Een der eerste en voornaamfte vruchten en werkingen van den Godlijken Geest is derhalven de Liefde. Wat is Liefde? Dit laat zich eer en beter met het harte gevoelen, dan door woorden uitdrukken. Liefde, ( zoo veel G 3 laas  £4 dje Werkingen van den 4 laat zich daar van zeggen) is Blijdfchap,vreugd ©veranderen. Wi'e zich over eenan anderen hartelijk verblijd; wie aan het genoegen, of onheil van eenen anderen een hartelijk, oprecht, en ongedwongen deel neemt, zoo een bemint, jj^iefde is eene zachte warme begeerte om adch met anderen te vereenigen; zich aan anderen mede te deelen; de belangen, gewaarwordingen en Lotgevallen van anderen tot jzijne eigene te maaken. Liefde is de eerste en voornaamfte vrucht des Geestes, van meer waardij dan alle de anderen. Liefde is de ;Deugd van alle Deugden! Die een ander lief heeft, die vervult de geheele wet van Christus. God, Mtnb IVaakdstenI is niets .anders dan Liefde; zijne Almacht is Liefde! zijne wijsheid is Liefde! Alles w.u hij fchiej>, fchiep Hij uit liefde! alles wat hij verordend, en \ . 2n, om dat Hij .jedheid *is, die aan $U We .. -ï-ooegen heeft, .n ; :' 1 alle v ^ . ' zclvcR te ver- t,eh , » tedeelen. God v.  Heiligen Geest. 93 gelijkformig worden! God is enkele welwillenheid en goedheid; en ook wij moeren enkele welwillenheid en goedheid worden. « God is de Liefdel en wie in de liefde blijft, die blijft in God, en God in Hem. He Liefde is uit God, en een iegelijk, die lief heeft, is uit God geboren', en kent God: die niet lief heeft, kent God niet, want God is Liefde. De Liefde is even zulk eene eigenlijke vrucht van den Geest Gods, als een kind een lichaamsvrucht van zijne moeder is. Even gelijk een kind in 's moeders lichaam door hec bloed van de moeder gevoed word, eveu zoo word een mensch, die lief heeft, van God, de bron van alle liefde, bezielt. Aan de liefde derhalven erkennen wij, dat God ons zijnen Geest gegeven heeft. De liefde zoekt niec het haare. Liefde is eene opoffering van zich zeiven aan anderen. Is de liefde bij U, en in U levendig en werkzaam, zijt gij niet flechts voor U zeiven alleen bepaalt; zijt gij niet het middenpunt, en het eenig doel van alle uwe oogmerken en werkzaamheden; geeft gij liever, dan dat gij ontfangt; leeft gij liever voor anderen, dan voor U eigen zeiven; diend g 4 m   Heiligen Geest. 97 des Geesces, die de Apostel noemt, is bUjdfckap en vrede. Inwendige rnst, te vredenheid, vreugde der ziele; helderheid des gemoeds, die dikwils zich tot verrukking verheft. Een vroome moed; een hemelfche tevredenheid; die daar uit onifpruit, dat Wij weeren, dat wij zijn; wat God, is; en wat Christus, is. Wij zijn Gods, en God is ons. Wij zijn kinders Gods, en God is onze Vader, Wij waren zondaars, en God heeft ons door Christus Jezus begenadigt; wij waren fterflijk, e» God zal onze fterflijke lichamen door zijnen Geest levendig maaken; wij waren van God verwijderd, maar wij zijn Hem door Jezus Christus onuitfpreeklijk nabij gekomen; wij kunnen, wij mogen aan zijne in Jezus geopenbaarde Almacht en liefde geloven. Door dit Geloof gerechtvaardigd en begenadigd hebben wij vrede met God door onzen Heere Jezus Christus. Door welken wij ook hebben deifioegang door het geloove tot deeze Genade^ en beroemen ons in de hoope der Heerlijkheid Gods. ó! Groot, en veel bevattend woord! Wij beroemen ontf in de Heerlijkheid Gods! wij beroemen ons zelfs in de droefenisfsn. G 5 wj  |9 de Werkingen van den y>ij$ beroemen - ons in God door onzen Heere Jezus Christus, door welken wij thans de verzoening verkregen hebben \ He vrucht des Geestes is Blijdfchap en Vrede! Vreugde en vrede, die alleen uit de Liefde omfpruit: want de Liefde is eene onuitputtelijke bron van de alleredelfte blijdfchap, en der veihevendfte tevredenheid. Liefde is zuivere vreugde, vrede, gelukzaligheid: de vrucht des Geestes is blijdfchap en vrede, genoegen aan. ,alles, wat fchoon cn recht, waar en goed, edel en nuttig is. Vrede des geweten, en des harte; vrede met alle menfchen, vrede met God; met zich zeiven; vrede met de gautfche Natuur. Tevredenheid met alles, wat God gefchapen heeft, met alles, wat Hij doet, wat Hij gebeuren laat, wat Hij verordend. Vreugde en vrede is de vrucht des Heiligen Geestes. Ontevredenheid; een morrend, onbefléndig, onvergenoegd gedrag; angstvalligheid; zwaar* moedigheid; droefzinnigheid; eene pijnelijke vrees voor God,- bekommerdheid, dat wij Gode op allerhande wijzen in ons doen en laaten zullen beledigen;. Gode,'onwaardige begrippen van zijnen toom, en van zijne zooge*  Heiliger Geest. pp genaamde wreekende gerechtigheid; — dit alles zijn geene vruchten, geene werkzaamheden van °"en Heiligen Geest. Waar de Geest des Heeren is, daar is vrijheid: daar is een kinderlijk vertrouwen, daar is blijdfchap en vrede! Is een vroom mensch beangfligd, droevig, nedergebogen, (hec welk fomwijl gebeuren kan) zoo moec men dit, niet anders dan voor eene ziekce aanzien. Beangstheid, droefgeestigheid, zwaarmoedigheid, kan 'zekerlijk fomtijds bij zulke menfchen plaats hebben, die op andere tijden echte vruchten van den Geest aan zich vercoonen; maar even daarom is deeze droefheid, deeze onrust des gemoeds, geene vrucht des Geestes, maar veel meer eene vrucht des vleesfches, van een verzwakt gekrenkc lichaam, of van een zwaarmoedig Hchaams-geftel. De vrucht des Geestes is vreugde en vrede. Het is ook onlochenbaar zeker , dat 'er ook eene zekere Gadilijke treurigheid plaats hebben kan, doch deeze treurigheid vind haaren grond in eene klaare en duidelijke kennis en overtuiging van zijne eigene onvolmaaktheden, zwakheden, zonden enz. en zulk  ico de Werkingen van den zulk eene treurigheid werkt een edel en heilzaam berouw, dat *tot Zaligheid leid. Zij is geen duurzaame toeftand; zij is gelijk aan de fmerten van eene barende Vrouwe, die fpoedig in vréugde verwandeld. Treurigheid kan üechts in zoo ver als eene vrucht en werking van den Heiligen Geest Gods aangemerkt worden, als zij ons tot Jezus Christus, de bron van alle blijdfchap, heenen drijft, en overal, waar zij deeze uitwerking niet heeft, kan zij niet voortgekomen zijn van den Geest der vériichtinge, der waarheid, der blijdfchap en des vredes. De treurigheid moet nooit een duurzamen toeftand van den Christen zijn; in tegendeel, blijdfchap en vrede der Ziele moet zijn heerfchend Character uitmaaken. Want, wanneer de Geest des Zoons Gods in onze hagten is, is he* geen Geest der dienstbaarheid of der vreeze, maar veel meer van een kinderlijk vertrouwen! Dan is 'er een geest in ons, die met eene onbefchrijffelijke tederheid tot God roept: Abba, lieve Vader\ Paulus roept den Philippenferen toe: verblijd U door den Geest Gods. Verblijd U, (roept de ies  Heiligen Geest» iöi Geest Gods aan elk verlicht Christen; aan elk door de Liefde van Christus beftraald en verwarmd harte toe:) Verblijd U in den Heere tot allen tijd! wederom zegge ik, Verblijd U! TEN DERDE. Langmoedigheid, Goedertierenheid, en Goedheid. zijn andere takken der Liefde, andere vruchten en werkingen van den Heiligen Geest, wie haastig over zijnen naasten oordeeld, wie met zijne beftraffing en af keuring oogenbliklijk gereed is; wie met de zwakheden der zwakken geen geduld , en tegen de feilen van anderen geene toeg'eeffelijkhsid oeffend; wie het voorhoofd in onvriendelijke rimpels trekt; wie in zijn gedrag en handel tegen anderen ruw, onbuigzaam, onvriendlijk is ; wie zijnen evenmensch geen goed woord, geenen helderen vriendelijken blik gunt;Wie zich om het wel of kwalijkvaaren van anderen niet het minst bekommerd; aan zijnes naasten vreugde of droefheid geen deel neemd; flechts met zich zei ven ingenomen, flechts met zich zeiven werkzaam is, met eenen trosfehen en verachtelijken blik cp alles nederziet, wat van hem niet is; wie weinig goeds doet; weinig ijver voor het goede aan den dag legt; of, wanneer hij  ros dè Werkingen va» den hij al eens iec goeds verricht, hetzelve zonder Goedertierenheid, zonder hartelijkheid 2ondcr vriendelijke, liefderijke gevalligheiddoet; zoo een is niec bezielt door den Geest van Jezus Christus; want de vrucht des Geestes is Langmoedigheid, Goedertierendheid, Vriendlijkheid, Goed-dadigheid, en Goedheid. 6 Gij, Langmoedige, Vriendelijke, Goed da. dige, Goede Zielen! zijt gij mij altijd wel* koom ! zijt mij, als een kind der Hemelfche Langmoedigheid en Goedheid altijd gezegend, waar ik U immer ontmoete, wil ik met vreugde op U ftaaren, wil ik U met zegen nazien» : gij'zijt mij, even als een draal der Langmoedigheid, der vriendlijkeid, en der Goedheid van Christus! Overal, waar ik heldere broederlijke Langmoedigheid en goedheid; waar ik vriendfehap en eenen edelen ijver, om het vergenoegen des naasten ce bevoorderen, ontdèkke; waar ik ongekunfïelde deelneming aan hec geluk of ongeluk van eenen Broeder befpeure; daar wil ik n:ec eer.e zeekere gerustheid ren Hemel opzien, en onder het Horten van Godverheerlijkende vreugdetraanen uitroepen: Hier is een Levendige Tempel des  Heiligen Geest. 103 des Heiligen Geestes! gewisfelijk de Heere i alhier-' Hier is niets anders dan een Huis Gods» eene Poorte des Hemels! De vrucht des Geestes is Langmoedigheid, Goeddadigheid, Vriendiijkheid en Goedheid \ Ten Vierde. Éene andere vrucht van den Godlijken Geest is het Geloof, of trouw cn geloof, gelijk het door eene betere vertaaling overgezet word. Geloof betekend hier niet alleen getrouwheid hi handel en wandel, maar veel meer een buitengewoon vertrouwen op God in bijzondere nooden. Eene mannelijke, ftandvaste Heldenmoed, die door geene gevaaren aan het wan* kelen gema^ct, door geene drukkende Lasten van rampen en ellenden onderdrukt worden kan. Die door den Geest van Christus bezielt is, zal zich zeiyen geene de minfte onredelijkheid veroorloven: hij zal elk geven, vvac hem toekomt, hij zal niemand het zijne ont"*; trekken; hij zal zijn gegeveu woord zeeker ge. Hand doen; hij zal zijn ambt of bediening met alle getrouwheid waarneemen, en in zijne getrouwheid niet wankelen door eenige verzoekingen van den geest, of de aanlokzelen de?  io4 be Werkingen van den der eerzucht. Hij, die den Heiligen geest ontfangen heeft, die durft Koningen en Vorsten .onder de opgen zien, en fchaamt zich niet met luider ftemme te zeggen: men moet Gode meer gehoorzamen, dan den menfchen. Zulken zijn gelijk aan deIsraëlitifche Helden, die door Nebucadnezar gedwongen werden om zijn gouden Afgodsbeeld te aanbidden, en moeds genoeg hadden, om tot hem te zeggen: WeetóKoning1, die God, dien wij dienen, kan ons wel van den vuurigen en brandenden oven; kan ons, 5 Koning! wel uit Uwe hand redden, en vanneer dit niet gefchieden mocht, zoo weet échter nog, dat wij dien God, dien gij diend, nie/ dienen zullen, noch het gouden beeld aanbidden , het welk gij opgericht^ helt*. Zoo een durft met den edelen Jongeling naar Gods harte aan eiken vijand, aan eiken fpotter toeroepen : Gij komt tot mij met fchild en zwaard, en fpiesfe, maar ik kome tot U in den naam des Heeren der Heirfchaaren. ïk zal niet vreezen, wat zoude mij eenmcp^ fch doen'. Ik zal ze overwinnen in den naam des Heeren, zelfs dan , wanneer 'er duizend vallen aan mijne rechtereen tienduizend aan mijne linkerhand, zoo zal mij toch geen Leed  Heiligen Geest, t0^ Leed trefen. Ik vreeze niet voor veele honderd duizenden, die zich tegen mij Legeren l Hij kan mee eenen groeten Apostel zeggen: De Heere zal mij verlosfen van allen hoóï werkl Ik vermag alles door Christus, die mij kracht geeft l , jje vrucht ^ Geestes is Geloof Te n Vt FüBi Beminnenswaardige Zachtmoedigheid^, ook gij zijt eene vrucht van den Heiligen Geest; Wie den Geest van Christus deelachtig is dien ilraalt en licht zij uit het gul, en mensch'Levend, vriendiijk aangezicht. Waar bitterheid, waar toorn en gekijf daar is de wijsheid niet, die van boven is; maar een aardsch, een menschlijk, een duivelsch wezen: want, waar bitterheid en aekij'f is daar is verwarring en alle bo.ze handel Maar de wijsheid, die van boven is, is zuiver vreedzaam, befcheiden. Derhalven, waar do toorn plaats heefc, daar voerd de Geest des Heeren geene Heerfchappij. Wanneer elke jL waande of wezenlijke misdap, elke onnaauwfceungheid, iemand op het oogenblik uit zijne Ü etferj  ic6 "te Werkingen van den efrènbaare geftcldheid van Geesc brengen kan; wanneer mén gereedelijk zijne Item met eens -luide, ruuwe onftuimigheid verheffen kan; wanneer de oogen aanftonds als vonkelen, en in het .hoofd rollen; wanneer de opflag der ,oogen eenen ftrüikelenden oogenbliklijk dreigen te verflinden; wanneet* men aanftonds. gereed is om tegen eenen zwakken, onvoorzichcigen, of ook tegen eenen belediger en vijand, in woede .uit te vaaren; zou in zulk ecrsen de Geest van Christus, dac zachtmoedig en geduldig Lam Gods, de overhand genomen "hebben! zou men zulk eenen, eenen Levendigen Tempel van den Heiligen Geesc noemen kunnen? Neen! Volgeling, Discipel van Jezus Christus! bezielt door zynen Geest kunt gij den ftrüikelenden zonder toorn, en uwen belediger zonder onwil aanzien! Uw hare verheft zich niet tegen hem, gy fnaauwd en graauwd hem niet toe, gy heft uwe hand niet tegen hem op; ü vloeit geen Aroom van fcheldwoorden tegen 'hem ten monde uit ! Neen! gy blyft gerust bij zijne onrust, gelaten bij zijnen toorn. Uwe lippen verbleeken niet; gij doec uwen mond niet op, dan om in ftike te zegenen, wie u vloekt, en om ce bidden voor dien  Heiligen G e~ e s t. tb? dien die - u beledigd, en vervolgd. De zachtmoedigheid van Christus zweefc u op de "lippeb, en Zijne gelatenheid ilraalc u op de ■ lieffelijkfte wijze uit den opflag uwer oogen, 3éafs bij de gevoeligfte beledigingen. Men fcheld en lastert u openlijk, maar gij, gij blijft zachtmoedig en bedaard; en waar het: maar in uw vermogen is, verontfchuldigd gij dien, die u lasterd , en verdedigd hem, wanneer hij gefcholden word. De Vrucht des Geestes is Zachtmoedigheid. Ten Zesde De door den Apostel laaftgenoemde vrucht . des Heiligen Geestes is de matigheid', onthouding van zich zelfs. Hij, die den Heiligen Geeft ontvangen heeft, die is bekwaam om de .Lusten en kwaade begeerlijkheden zijner zinnelijke natuur in toom te houden: Hij is Heer over zijne driften, en niet zijne zinnelijke natuur, of zijn temperament, meester over hem; hij kan zich van iets onthouden; zich zeiven dat alles ontzeggen, hetwelk zijn geweeten verontrust, zijne deugd hinderlijk, of aan de weivaart van H 3  toS de Werkingen v^an den zijn evennaasten nadeelig is, zelfs dan, war» neer. het zomtijds aan zijne zinnen op de aanlokkelijkfle wijze zich voordoet. Hij kan te midden onder de aauritzehngen en Verzoekingen tot zonde zijn hart rein en onbevlekt bewaren: Hij zal, (by voorbeeld) aan een geringe en eenvoudige maaltijd, van alles wat hem toegediend word, zelfs met vreugde en dankbaarheid gebruiken kunnen, en zyn hart niet bezwaren met Brasfery en Dronkenfchap. Hij zal zich zeiven alle fchadelijke overdaad ontzeggen, zich zeiven niets veroorloven, het geen zijn Heer en Meester, in zijne plaats zijnde , zich niet veroorloven zoude. Hij zal goude en zilvere fchatten, alle kostbaarheden en fchoonheden der konst voor zich zien; hij zal zijne aanmerkingen over dat alles maaken kunnen, zonder dat hij met eenige begeerte naar derzelver bezit bezield, of door nijd en afgunst over derzelver gemis verontrust of aangevochten word: hij zal zich onthouden van alle ijdele, dwaaze tooi en praal van alle lichtvaardige gefprekken , van alle fpot. ternijen, van allen onedelen en liefdeloozen fcherts: hij zal zich nooit door eenen fpotter tot fpotternij, door eenen lasteraar tot kwaad- fpree  Heiligen Geest. 109 fpreeken, of door eenen lichtzinnigen tot on» bedachtzaame lichtzinnigheid vervoeren laaten altijd meester over zich zeiven; altijd Heer over zijn eige hart, altijd verzekerd van zijne deugd, altijd onbeweeglijk in zijne goede en eerlijke grondbeginfelen, zal hij gedurig het goede, gedurig het beste kiezen; nooit te verre afwijken; altijd binnen de paaien van matigheid blijven; altijd eer minder dan meer doen van hec geene hem vrijltaac. Hoe zeer hij overtuigd is , en erkent, hoe zeer hij God daar voor dankt, dat alle Schepfel Gods goed is, en niets verwerpelyk is; .hoe zeer hij door Jezus Christus op hec zekerfte overtuigd is, dat denReinen alles rein is, en dat op zich zelve niets gemeens is, dan alleen dien, die het gemeen acht, zoo weec hij zich echter te onthouden, zelfs van den fchyn des kwaads: Hij weet zich zeiven ook dac te ontzeggen, het welk hij zonder krenking zijnes gewetens genieten; en dac na te laaten, het welk hij met een gerust geweten doen durfc, alleen daarom, wijl hij daar door de zwakken ergeren en verleiden kon, om regen de overtuiging van hun geweten even dat zelfde te •ioen, hec geen hij zich zeiven mee volle overH 3 re-  ïio de Werkingen van den reding zijner Consciëntie veroorloofd. Hij km mee Paulus zeggen: alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen flichten niet. Den zwakken ben ik zwak, op dat ik de zwakken gewinnen zoude. Ik zoske niet, het geen mij, maar veel meer het geen veelen nattig is, op dat zij mogten behouden worden. BESLUIT- Die zijn de heerlijke werkzaamheden, dit zijn de Godlijke vruchten van den Godlijken Geest! Hier aan kunc gij bemerken, of gij den Heiligen Geesc ontfangen hebc, en deeze werkzaamheden zullen zich fpoedig vercoonen in allen, die door hec geloof, meteen kinderlijk toeverzicht en vertrouwen, de kracht en de Liefde van Jezus aangrijpt, en met ernst den Heiligen Geesc hij hem gezocht en begeerd heeft. Wij vertrouwen vastelijk, en zijn daar van in onze ziele op het voikomenflse verzekerd, dat deeze vruchten niec achterblijven zullen bij allen, in welken de Geesc des Heeren aan" vangeiijk heeft beginnen ce werken. Overal waar deeze deugdzaame gezindheden nog ontbreken, daar is de Heilige Geest niec; daar '." ' - voer |  Heiligen Geest ui vaert hij geene Heerfchappij! Hoe meer zich deeze edele deugdzaame gezintheden bij eenen mensch uitwendig vertoonen; hoe helderer zij in het oog lichten; hoe gewisfer en zekerer men zich daarop ook verlaten kan, dat die Geest werkelijk in zulk een mensch aanwezig en werkzaam is, en dat hij geene gele" genheid zal laaten voorbijgaan, om met de daad te toonen, dat zij hem als natuurlijk eigen geworden zijn, dat zij in zijne ziele de overhand genomen hebben; en des te zekerer kan men zich ook daarop verlaaten, dat hij van den Geest van Christus bezielt, en vervuld geworden is. Hij, in wien de Geest van Christus Levendig, en dadelijk werkzaam is, Hij, wie zijne zachte, goede, Hemelfche aandrift niet wederftaat; Hij, wie in het kleene getrouw is; zal de kracht van deezen Godlijken Geeest, van dage tot dage, al levendiger in zich zeiven ondervinden: want die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben. De mensch kan op den duur, en bij voortgang wasfen; hij kan geduu. rig deugdzamer, volmaakter, te vredener, en vreugdvoller; gedurig liefderijker,onthoudender, redelijker, getrouwer; gedurig heldhaftiger, H 4 ftand-  ïia de Werkingen van den. ftandvastiger; gedurig meer aan God overger geevener, en aan Christus geiijkformiger worden ; gedurig voortgaan van kracht tot kracht, van deugd tot deugd, van Heerlijkheid tot Heerlijkheid door den Geest des Heeren. .Door deezen Geest leerd de Christen gedurig met meer wijsheid, met meer ernst, met meer geloove, en met meer ijver bidden. Door dit gebed word hij gedurig al nader en nader met God vercenigd, en daar door word het hem -hoe langs hoe meer eigen, zich zeiven te reinigen van alle befniettingen des vleesch, en des Geestes, om zijne Heiligmaking te voleinden in de vreeze Gods. ■ 6 Heilrijke vrijheid 1 tot welke ons de Geest des Heeren verheffen kan, wanneer wij zijne eerfte aandrift, zijne zachte Leidingen flechts gehoor geeven ! wie wenscht" zich dezelve niet toe ? wie ziet niet hartelijk naar dezelve om ? Wie wil geene "vruchten voortbrengen, die God en menfchen welgevallig, die loutere zaligheid zijn, en zifh tot ver in de Eeuwigheid uitftrekken ö Heerlijk Pinxterfeest! dac mij opwekken zou tot eeuwigen dank voor de weldadigfte onderfteuning, verlichting, en Levendjgmaking mijnes Gods, en tot eeuwigen prijs  Heiligen Geest, prijs der onveranderlijfce genade van • Jezus, Christus, wanneer zich zulke gezegende vruchten van den Geest, ook onder U, op den duur, al meer, en overvloediger verwonen mogten.' wanneer wij Ulieden hoe langer hoe meer met den Geesc van Jezus Christus, verë'enigd zien mogten! wanneeer ik dit woord van Jezus gedurig, meer in en aan U vervuld zag: elke rank: die in mij is, en vrucht draagt, die reinigt mijn Vader, op dat hij meer vruchten draage. Joh, XÏV. Zal ik mij die nu beloven kunnen, Mtnet JVaardsten! Zul ik mij beloven kunnen ■dat gij niet weder alles uit den zin Uwer ge,, dachten zet, wat gij, geduurende die Heilige; Pinxterfeest, in die Heiligdom, of ergens elders, als iec goeds en opwekkelijks gehoorc of geleezen hebc? zal ik hec mij beloven mogen» dac men aan de meesten Uwer, ook morgenen overmorgen, en in eenen volgenden tijd, zal kunnen zien en bemerken, dac onze arbeid in den Heere aan U niec geheel en al vergeesch is? Zal ik zoo gelukkig zijn, die deugden in U ce mogen befchouwen, die ik aan U, in die uur, als vruchten en werkzaamheden van den Heiligen Geesc aangeprezen hebbe? of zal ik yreezen moeten, da: wij allen weder cot H 5 onze  'i*4 de Werkingen van den onze voorige zonden en zwakheden te rug keeren; en elke vonk van waarheid, die in ons hart is, verflikken zal zoo draa de beiigheden en de vergenoegingen van den volgenden dag ons weder omringen. Wanneer wij entwaren moeten, hoe alles wederom den voorigen gang gaat; hoe zich, als het waare, een ieder, voor die twee dagen, waarin men mogelijk meer dan gewoonlijk aan God en zijne ziele dacht, zich tracht fchaadloos te ftellen; en dat geen, het welk men eenigermaate uit eigene beweging opofferde,of om der welftandigheids wille opöfferenmoest,meteene verdubbelde drift [in het booze wederom zoekt te vergoeden. Ik wees, Mtne Waardsten! dac wij op de gewoone dagen onzes Levens aan menigvuldige tijdelijke bezigheden onderworpen zijn, en ons aan meer verffrooijingen overgeven moeten: ik begeer niet, (en bet is volgens den aart der zaake ook niet moogelijk}. dat wij alle dagen op die zelve Godsdienscige wijze doorbrengen, zoo veel in de kerk zijn, zoo . min andere bezigheden verrichten zouden, als op de Feestdagen: wij behoeven niet te zeggen^ dat wij aan U uwe werkzaamheden, Uwe. uit-  Heiligen Geest. lij uitfpanningen, uwe onfchuldige vermaaken, gaarne gunnen: wij willen iets, dat onmoogelijk is, niet van U .vorderen: wij willen geenen Godsdienst aan U voorfchrijven, die niet gefchike is voor de natuur, en de gefteldheid van die tegenwoordige Leven: maar bij dit alles,, vertrouwe ik, mogen wij doch op eene redelijke wijze van U vorderen, . mogen wij hoopen, dat gij onze Leeringen en vermaaningen, die wij geduurende deezen heiligen Feest-tijd aan Uw verftand en Harte voorgefteld hebben, niet geheel en al vergeten zult: dat gij niec mee alle vlijc en ijver zoeken, zult om alle goede indrukzels, die het woord der waarheid in Uw harte gemaakt heeft, in U uit te blusfehen; dac gij morgen en overmorgen nog dac voor waarheid houden zulc, b,ec geen heden waar>r heid is, en hec welk gij thans, veellicht fterker dan ooit, gevoeldet, en als waarheid erkennen moesr Dit mogen wij, denke ik, doch billiker wijze van Ueisfchen, dat gij niec weder zoo pogenbliklijk van voor hec aangezigte des Heeren, en van zijne Tafel, tot uwe voorïge zonden uw liefdeloosheid, uw lasteren en benijden, Uwe onmatigheid en traagheid, uwe onrechtvaardigheden in handel en wandel te rug keer  xic* de Werkingen van den keert; dat gij de aanleidingen en gelegenheden ontwijkt, die U zoo lichtelijk tot zonde verleiden, en die gij daar naa met zulke bittere traanen beweenen en betreuren moet. Dit mogen wij toch van U vorderen, of liever, dit mogen wij van U bidden, en, mag ik 'er bij voegen, beloven, dat gij het voortaan meer met God houden zult, meer en liever aan Hem, en zijne goedheid denken; met meer ernst, meer vertrouwen, en lust, tot hem bidden zult; Dat gij Jiever uw hart tot hem opheffen; liever met Jezus Christus verkeeren; meer op hem zien; meer naar hem hooren zult; dac gij meer goeds, en minder kwaads; dk gij meer vruchten van den Heiligen Geest verwonen, en aan den dag leggen zult: derwijze, dat elk, die met U verkeerd, U zal kunnen aanzien, dat dit heilig Pinxterfeest voor U niet zonder zegen was; derwijze, dac uwe vrienden en huisgenooten zeggen moesten: „ Sints dien tijd is 'er eene merkbaare ver„ andering in mijnen Zoon, in mijne Doch„ ter, in mijnen Broeder, in mijne Zuster, „ in mijnen Man, in mijne Vrouw, in mljrien „Vriend, in mijnen Nabuur voorgevallen; het.  Heiligen Geest.1 117 „ het is, of 'er een andere, en wel een „ goedaarciger, liefderijker, dienstvaerdiger, „ geduldiger, zachter, en ootmoediger Geesc „ in hem gekomen is! Jaa! het is werkelijk „ alzoo; hij is beter, rechtvaerdiger, ma„ tiger, goedaartiger, Gode meer overgegee„ ven , en rustiger, dan voorheen!" Die is het, mtne ir aardst e n\ het welk ik met een hartelijk gebed tot God voor U begeere, en, God geeve, niec ce vergeefsch van U eisfche, en hcope! Amen. EINDE   OP DEN ÈER.STËN-DAG DES; a Chroniken i vs. 6 toe ja. ■ " duizend brand offeren. ? In dien zeiyen nacht verfcheen God aan Salomo , en zeide tot hem: Begeerd, wat ik U geeven zal. 8 En Salomo zeide tot God, gij hebt aan mijnen vader David groote weldadigheid gedaan, en gij hebt mij Koning gemaakt in zijne plaatsze. 9 Hït , Heere God, laai Uw woord waar worden, (gedaan) aan mijnen Vader, wam gij hebt mij Koning gemaakt over een volk, meenigvuldig als het ftof der aarde. 10 Geeft mij nu wijsheid en wetenfchap ,dat ik voor het aangezigte dezes volks uitga en inga. want wie zoude dit Uw gróót volk kunnen richten ! A , uDoè  ,% • leerrede o p d e n 11 Doe zeide God tot Salomo: Daarom dat dii in Uw harte gewee ft is, en gij niet begeerd hebt rijkdom, goederen , noch eer. . noch de ziele, Uwer haateren, noch ook veele dagen begeerd hebt, maar wijsheid^ en weten fchap; opdat Gij mijn volk mogte richten, daar over ik U Koning gemaakt hebbe. 12 De wijsheid, e» de weetenfchap is U ge~ geeven, daar toe zal ik U rïjkdoiti, en goederen, en eer geeven, zooals geene Koningen die voor U gewee ft zijn, gehad hebben, en na U zal dergelijke niet meer zijn. De Genade onzes Heeren Jezu Chrifti, de Liefde Gods, en de gemeenfchap des H: G. zij men U! mijne liefde zij met U allen in Jezus Chritius! Amen. Geliefde toehoordersl anneer God, tegenwoordig, of in deezen nacht, aan elk van ons verfcheen; en die nederbuigende vraag deed: Begeert, wat ik U geeven zal? wat zouden wel de meeften van  eersten dag des Jaars g Van ons, ten antwoord geeven? wat zouden zij voor zich in dit op deezen dag aangevangen jaar begeeren? weJke goederen en zegeningen van hem afbidden? wanneer ieder vrij vraagen kon, het geen hem op het harte lag» ieder dat uitdrukkelijk bidden zoude, wat hem het liefde was, welke zeldzaame gebeeden en wenfehen zouden dan voortgebragt worden! Hoe menig een zoude dan om vermeerdering zijns vermoogens, om gelukkige vorde» ringen in zijnen handel, om goede vruchtbaare jaaren; of, om gezondheid en lang leeven, of, om bevordering tot eerampten,-. of, om het leeven van eenen Geliefden, of, om den dood van eenen Rijken, van wien hij te erven hoopt, of, van eenen vijand, die hem onverdragelijk is, of, van een wakker man, die hem ter zijner bevordering in den weg ftaat of fchijnt te ftaan; hoe meenig een om iet anders bidden, het welk; zomtijds hun zeiven, of hunnen raaften, in het vervolg tot groote fchade verftrekken zoude! Ik wil, mtne waarösten\ alle deeze Opgenoemde gebeden en wenfehen niet verwerpen; eenigen défzeivèn zijn geoorloofd, onfchuldig, en, onder zeekere bepaalingen, die' A. 2 met  4 leerrede óp den inet den wil onzes Hemelfchen Vaders overeen, iïemmen, goed: maar, er is, mtne geliefdenI echter eene verilandiger, eene-meer in zich bevattende ,' eene edeler bede, een verlangen, -dat van God meer gebillikt, nog gereeder, nog zeekerder, nog uitneemender verhoord word; eene bede; die alle andere beden in zich bevat; een wenfeh ■> wiens verkrijging, alle anderen wenfehen overtollig maakt, alle andere wenfehen -vervuld. Ik bedoele dien wenfeh, en die bede, welken de Koning Salomo, aan de Hemelfche verfchijning voordraagt op de vraage: Begeerd, wat ik U geeven zal: Het oprecht verlangen naar wijsheid, tot nut en bovordering der gelukzaligheid van anderen\ Mocht ik deezen wenfeh in U verwekken, deezen heden aan U doen; dan zou het voorbeeld van den wijzen Koning tot aanmoediging, fterke on vergeetlijke aanmoediging voor U worden. Salomo, bad alleen om wijsheid, hij bad er om met het belle oogmerk, hij werd verhoord, verkreeg nog meer dan hij gebeden had. Dit, Geliefden l is Uwe aandacht dubbel waardig. Wij kunnen heeden alles niec naar onze begeer-  EERSTER dag des J A A R S 5 geerte, en naar het gewicht der zaake uitwerken: wij moeten ons tot Twee korte betragtingen bepaalen: zij zijn : voor Eerst, wie wijsheid heeft, heeft al' les wat hij nodig heeft tenTwMRDZ, God geeft wijsheid aan ieder, die ze door het gebed bij hem zoekt. Dit, Aa n dagt ige nï zullen heden onze Nieuwjaarsbetrachtingen zijn; tot welker overweeging ik mij Uwe gewoone opmerkzaamheid beioove} De Vader der wijsheid geeve mij wijsheid om te fpreeken, en U wijsheid orn te hooren, en te verftaan , Hij laate zich de oprechtheid mijnes voornemens, en de eenvoudig, heid mijnes voordragts welgevallen; Hij bereide zich in veeier harten den oprechten en warmen wcnsch, en het geloovigst gebed om wijsheid, die zuivere gerechtigheid en liefde is! Jaa! gij goede, allerbeste God! vertoon U, door de verhooring dezer bede, in deeze eerfte avonduure van dit Jaar derwijze, dat zij mij eene beftendige vafte fteun zij, waar aan zich mijn geloof vaft houde, zoo dikwils gij A3 in  £ LEERREDE Op d C n in den Loop dezes Jaars _ mij onwaardigen verwaardigen zult deeze heilige plaatze te betreeden , en Uwen naam te verheerlijken ! verhoor mij, Genadige verhoorer der Gebeden, verhoor mij door Jezus Chriftus, in wiens naam lk U aanroepe, U, die beloofd hebt alle gebeden in zijnen naam gedaan, en tot U gericht, te zullen verhooren! Amen. EERSTE DEEL. Wie wijsheid heeft, heeft alles, wat hij behoeft: die is ons eerfte ftuk. Wijsheid is de wortel van alle deugd, d« Bron van alle vergenoegen en gelukzaligheid. Het fpreekt van zelve, dat wij hier van eene wijsheid fpreeken, die haare betrekkin?, en eenen grooten invloed op de belangen der menfchen heeft; deeze wijsheid was het doei van Salomo's gebed. Maar, wat is wijsheid? wijsheid is een «rezond oog, om alle zaaken zoo aan te zien, 'zoo te kennen, gelijk zij werkelijk zijn. Hij, die over alle dingen, die hem vcorkoomen, en die eene naauwe betrekking op ons geiuk hebben, een rechtmaatig oordeel vellen kan, iedere zaak voor dat geen houd, wat het  EERSTEN dag desjAARS Jf het in der daad is, die is wijs, die bezie wijsheid. Wanneer derhalven Salomo om wijsheid bid,' bid hij om eene gezonde oordeelkracht, ten einde daar door zijn volk naar de waarheid te richten, ieder perzoon» iedere verwarde zaak, iederen deugdzaamen, iederen ondeugenden, iederen dwaas, en iederen verflandigen naar waarheid ie beoordeelen ; dat is: ze aan te zien, en te houden voor het geen ze werkelijk zijn, en overeenkomftig die kennis te behandelen. Rechtmaatig over eene zaak te oordeelen; de zaaken zbö aan te zien als ze werklijk zijn, ieder ding te houden voor dat, wa: het naar de waarheid is; — die is wijs zijn. Nu zult gij, Opmerkzaams Hoorders! ligtelijk begrijpen, hoe veel de wijsheid in zich bevat; hoe waar het is, wanneer men de wijsheid een Bron van alle genoegen, deugd en gelukzaligheid noemt! van waar toch koomen alle onheilen, zoo groote als kleinere, in de wereld ? alleen van het gebrek aan wijsheid! alleen daar van, dat men niet rechtmatig, over de dingen oordeelt; dat men de zaaken niet zoo aanziet, gelijk zij werklijk zijn. wat is alle zon- A 4 de  $ LEERREDE Op den de, iedere ondeugd, iedere zondige Hartstocht anders, dan een onrechtmaatig oordeel over zeekere zaaken? Hij, die altijd rechtmaatig oordeelde, die de zaaken naar haare waare gefteldheid, en zoodaanig befchouwd, gelijk ze in der daad zijn, die zou nooit zondigen, nooit door zijne Hartstochten overwonnen worden. Wie zoude ( bij voorbeeld ) zich zoo diep in de Tegenwoordige wereld inwikkelen, wie zoude zich zoo angftvallig moeite geeven ter verkrijging van Eer en Rijkdom; wanneer bij rechtmatig, en naar de de waare gefteldheid dezer dingen oordeelde! wanneer hij ze hield voor hec geen zij Vv-aarlijk zijn, wanneer hij Wijs genoeg was, om te erkennen: dat da gedaante dezer wereld voorbij gaat, en dat ons Leven door den overvloed niet behouden word; dat alle fchatten dezer aarde, of van de motten gegeten, of van de dieren geftooien, of op menigvuldige andere wijzen , ons elk oogenblik ontrukt kunnen worden, wanneer hij wijs genoeg was om te erkennen, dat de roem van menfchen grootendecls niets anders is, dan een onrechtmatig oordeel der menfchen over ons, en dat ons eigenlijk in aU.eo gevalle geen roem behoord, maar dat naar  eersten dagdesjAARs 9 naar de waarheid alle Eer aan God, den oorfprong alles goeds, toekomt. Wie zoude bij den aanvang eenes Jaars zqq veele ontwerpen en plannen maaken; zoo velerleie zorgen en hoopen bij zich plaats geeven, wanneer hij van de vluchtigheid, en onbeftendigheid dezes Levens recht goed oordeelde? wanneer hij dit Leeven hield voor het geen het in' der daad is. Zouden er Bedriegers, Leugenaars, Lafter, aars, Toornigen, en Wraakzucheigen zijn, wanneer elk van andere menfchen, van hun w. drag, en hunne omftandigheden, rechtmatig, en naar waarheid oordeelde? wie zoude onmatig, wie een dronkaart, wie een fpeeler, wie een Hoereerer en Echtbreeker, wie onbarmhartig en trots konnen zijn, wanneer hij van fpijs en drank, van tijd en geld, van orde en gezondheid, over het hart, en de gevoelen van ander? menfchen een rechtmatig oordeel vellen konde, en alle deeze dingen hield voor dat geen , wat ze werkelijk zijn ? Steld U, myne geliefden! een wijs menfeh, dat is zulk een, voor, die over alles rechtmatig oordeelc, en iedere zaak houd voor het geen zij is; hoe deugzaam, hoe te vreeden, A i hoe  10 LEERREDE Op den hoe gelukkig zal hij zijn, hoe zal hem alles gelukken! hoe zullen vreugde en zegen hem van alle kanten omringen i fteld U ( bij voorbeeld} een Regent voor, die wijsheid bezit, die nooit naar den fchijn, maar altijd naar waarheid, nooit naar driften, maar altijd naarhec gezond vernuft oordeelt; die van zijn ampt, en van zijne waardigheid rechtrnaatige begrippen heeft; die elke zaak naar derzelve waarde behandeld, die aan iedere omftandigheid zoo veel gewicht hecht, als die naar waarheid verechist; die bij alle zijne ondernemingen het hoofddoel voor oogen heeft, waar voor zijn ampt en pcrfoon gefchikt is, die altijd zulke middelen kiest, die, ingevolge zijne rechtmaa^ tige denkbeelden, ter bereiking van zijne hoofdbedoeling de befte zijn; zult gij niet bekennen moeten, dat zulk een Regent aan deeze zijne wijsheid meer bezit, dan aan de grootfte fchatten; dat hem zijne wijsheid meer eere aanbrengt, dan ooit adelftand, uiterlijk aanzien, en voortreffelijkheid hem geeven konnen ? zou zulk een Regent niet in zich zeiven eene bron van tevredenheid en vergenoegen, van deugd en en gelukzaaligheid hebben? Stelt U eenen Leeraar van den Godsdienst, eenen bedienaar en verkondiger van het Euange- Ue  eersten dag des J A A r s Tï iie voor, dien God met wijsheid vervuld heeft, die van God, van de wereld, van de Natuur, vjxl net bederf, en de beftemmmg der menfchen rechtmaadge begrippen heeft; die elke deugd voor zoo fchoon en nuttig houd, als ze werkelijk is, iedere ondeugd voor zoo affchuuwlijk en fchadelijk, als die aan het oog der waarheid voorkoomcn moet, die zijne Toehoorers aanmerkt voor die geenen, die ze zijn, als die fchepzels, die kinderen Gods, die broeders en zufters, die Geliefden in Jezus Chriftus, die fterffe'ijke, en echter onfterffelijke menfchen, die zij voor God, en naar waarheid zijn; die hunne .vooröordeelen, hunne Hechte gewoonten, hunne geheele dénken-leefwijzen kent,* voor oogen heeft, en zijne Lesfen, vermaaningen, beftiaffingen, vertrooftingen altijd zoo inricht, gelijk het de characters, de omftandigheden, en de behoeften zijner Hoorderen vorderen; zal zulk een Leeraar door deeze Goddelijke wijsheid, die alle zijne gedachten leid, die hem alle zijne woorden in den mond geeft, alle zijne werkzaamheden, uitdrukkingen, en gebaarden bezield en vergezeld, niet onuitfprekelijk gezegend zijn? wat zal hij zich, als Leeraar, meer wen  13 LEERREDE Op den wenfehen kunnen, dan deeze wijsheid van den geeft Gods? met welk een vreögde zal hij telkens den kanfel beklimmen! met welk eene kracht zal hij prediken, en welk eenen zegen zal op alle zijne woorden volgen! Steld U, Aandachtigsn! eenen Huisvader voor, die volgens de kracht der in hem woonende wijsheid alle voorkomende zaaken naar waarheid beoordeeld; alles met een gezond oog beziet, ieder perzoon, waarmeede hij in betrekking ftaat; iedere bezigheid, die hem door de handen gaat; recht overweegd, en juist voor dat, en voor niets meer of minder houd dan het werkelijk is; die zijne Echtgenoote gelijk eene medegenoote zijner fterffelijkheid, als zijn eigen Lichaam, zijne kinders als zijn eigen-vleesch en bloed, en als kin. ders Gods; zijne Huisgenooten als hunnen Befchermer, aanmerkt en behandelt; Hoe ge. zegend, hoe te vreden, en gelukkig zal zulk een zijn! Hoe zal in zijne Huishouding alles in de befte orde zijn! Hoe gaarne zal ieder met hem omgaan! Hoe zal hij de de vreugde zijner Echtgenoote, de wenfeh zijner Kinderen, de fteun van zijn huis, de zege zijner Huisgenooten, en het genoegen van allen zijn, die bfj hem in en uitgaan! Met  éérsten dag des J a a r s. f'3 Met een woord, Myne Geliefden! Waare wijsheid, en deugd, en waare gelukzaligheid zijn onafscheidelijk en wezenlijk verbonden. Alle onheilen in de weereld koomen van daar, dat men de dingen niet rechtmaatig beoordeeld, of naar haare waarde fchac; niet "houdt voor het geen ze werkelijk en in de daad zijn. Hij derhalven , die zulk eene tot alles zich uiiftrekkende wijsheid bezat, die alle dingen in deeze weereld naar hunne rechte waarde befchouwde, beoordeelde, vermijde of zocht, die zou, zonder twijfel', de befte, de beminnen swaardigfte, de gelukkigfte fterveling zijn. Welgelukzalig is de menfch, die wijsheid yind, en die weetenfchap voorbrengt', want haare verkrijging is beter dan zilver, en foaarc inkomflen dan het uitgegraaven Goud: zij is kostelijker dan edel ge/leen te, en al wat U lusten kan, en mag bij haar niet ver geleeken worden. Langheid van dagen is in haare Rechterhand, rijkdom en eere in haare Linkerhand. Haare wegen zijn wegen der Liefelijkheid, èn alle haare paden vreede, zij is een Boom  14 LEERREDE O p deti Boom des Levens, allen, die ze aangrijpen en vafthouden, worden welgelukzalig. Bij mij ( roept de Hemelfche wijsheid ) is raad, en het weezen is mijne, ik ben het verft and, mijne is de fterkte. Door mij heerfchen de Koningen, door mij ft ellen de Vorsten der aarde gerechtigheid. Rijkdom en eer is bij mij, duurzaam goed en gerechtigheid, ik doe mijnen Liefhebberen beërvin dat beftendig is, en ik zal alle hunne fchatkameren vervullen. De onge paaien des tijds, waar aan wij gebonden zijn, veroorlooven ons niet dit nog meer in het licht te zetten, en om U de wijsheid a's het allerwenfchenswaardigfle goed aan te prijzen, ik wil echter deeze korte en onvolkoomene betrachting nu nog bevestigen met de uitfpraak van Hem, wiens wijsheid nog zoo veel voortreffelijker was, dan die van Salomo; als Zijn onmiddelijke vader Grooter is, dan Salomo's vader. De kaars fe des Lichaams is het oog, wanneer nu Uw oog Licht is, zal Uw ganfche Lichaam helder zijn; maar , wanneer Uw oog boos is, zoo is ook Uw Lichaam duhter, indien dan het Licht, dat in U is, duis-  eersten dag des Ja ars. 15' duisternisfe is, hoe groot zal dan de duisternisfe zijn! wanneer dan Uw Lichaam geheel verlicht is, niet hebbende eenig deel, dat duister is, zoo zal het geheel helder zyn even als de Kaarsfe, met het [chijnfel U verlichtte ! Hoe is het nu, Geliefds HoorderenI zullen onze gedaane voorfteilingen, de wensch naar wijsheid, een gezond oog tot eene algemeene rechtmaatige beoordeelingskracht, in uwe zielen opgang gemaakt hebben? zoud gij nu, wanneer God tot U, eyën als tot Salomo zeide: Bid van mij, wat ik U geeven zal; hem' op dergelijke wijze antwoorden? en zeggen: Gij hebt mij, ö mijn God ! tot een yiensch, toteenen Regent, tot eenen Leeraar, cot eenen Huisvader, tot eenen Beampten, tot eenen Dienstbode, tot eenen Handwerker verordend; ik ben eene Huismoeder, of eene 'Dochter, of eene IVeduwe, of een Grijsaard, of een Jongeling, of een Leerling, of een IVees, ik mag zijn, wat ik wil; ik mag voorneemen wat ik wil, mij mag wedervaaren, wat wil, in alle oraftandigbeden, waarin ik, in den Loop dezes Jaars, ook komen  Ï6 LEERREDE OP DEN men mooge, heb ik wijsheid nodig, behoef ik een verlicht verftand; een gezond oog, om alles zoo te befchouwen, gelijk het is, om alles wat mij voorkomt, naar de waarheid, cri naar derzelver gefteldheid te beoordeeien; Deeze wijsheid zal mij in geluk ootmoedig en dankbaar, in middenmaatige omftandigheden wel te vreeden', in fmarren ftandvastig, in lijden geduldig, in krankheid getroost, en in het fterven helder, en vol hoop en vertrouwen maaken; daarom wenfeh ik niets anders, dan wijsheid,* ik bid U, ö mijn Godl om niets ernfüger dan om wijsheid; wijsheid' tot alle mijne onderneemingen en beoordeelingen; wijsheid tot alle mijne befluiten en verrichtingen; wijsheid om altijd dat te erkennen, wat voor mijne ziele, en voor andere menfchen hec beste is; wijsheid om dat alles te doen, wat mij en anderen heilzaam, wijsheid om dat alles naa te laaten, wat mij, en anderen, tot waare en eeuwige gelukzaligheid hinderlijk is. Heb ik U nu, Mtne Waardsten l tot zulk een Gebed opgewekt; kan ik hoopen, dac deeze wensch in U krachtig en levendig genoeg geworden is? of kan ik het ten minsten dan hoopen, wanneer ik U nu nog, in de Tifeedé  eersten dag des Jaars.1 'tf Tweede Plaats overtuigd, en betoogd heb* be; dat God ieder wijsheid geeft, die ze door het Gebed bij Hem zoekt. TWEEDE DEEL. Gij kunt wijsheid verkrijgen, wanneer gij ze zoekt, daar zoekt, waar zij te vinden is, m zoo zoekt, gelijk zij gezocht zijn wil. Voor dit gezegde hebt gij de duidelijkfte voorbeelden, en de allerklaarue uitfpraaken der Heilige Schrift. Ik zal 'er flechts drie aanvoeren: namelijk dat van David, van Paulus, en eindelijk dat van Salomo in onzen Text. Hoe zeer bad David om wijsheid tot God; en hoe zichtbaar verhoorde God hem, wanneer hij zich tot hem wendde! of was het te vergeefsch, toen hij God zoo ernftigbad: open mijne oogen, op dat ik aanfchouwe de wonde* ren uwer Wet! Leer mij uwe rechtenï «vijst mij het pad uwer geboden. Wijst mij Heer den weg uwer rechtenï leer mij rechtmatig te oordeelen, en geef mij verf landt , leer mij tiw welbehaagen doen, ivant gij zijt mijn God, uw goede Geest geleide mij in een effen Landt ö Schods  >ö leerrede op derf Schoone, emftige, vroome zuchten, en ge*' heden óm wijsheid.' en heeft God deeze geheden van David niet op de zichcbaarfte wijzi verhoord? kon David niet zeggen: Gij hebt tnij verflandiger gemaakt, dan alle mijne Leermeesters! zijn niet de werken zijner wijsheid nog in onze handen? Zijn zijne Pfalmen, niet nog heden voor ons onuitputtelijke bronnen van wijsheid? David zocht derhalven bij God de wijsheid, en hij vondze bij God! Hij zocht de wijsheid door het Gebed, en hij vondze, gelijk hij ze zocht. Derhalven is de wensch om wijsheid niet te vergeefsch, een ernftig gebed, niet om niet, hoord het, mijne vrienden! zoektze bij God, en gij zult ze vinden! de God van David leeft nog, en die God, die David wijsheid gaf, is ook uw God, en heeft nog overvloedig genoeg: wijs. heid voor allen, die hem aanroepen. Denkt, myne waar dsten! aan den Apostel Paulus, hoe ernftig bad hij om den Geep der wijsheid en der openbaaring voor zich, en voor zijne gemeenten ', en hoe Heerlijk wierd hij van God verhoord! hoe veel wijsheid, welk eene heerlijke en bovenmenfchelijke liennisfe Gods en verborgenheid van Chris-  eersten dag des Jaars. 'ttf Christus, en der hemelfche dingen wierden hem gegeeven.' en dac in zulk eene maate, dac ook zelfs de voornaamfte Apostelen, de wijsheid, die Hem gegeven was, bewonderden en aanpreezen, zoo dat zijne gemeenten geen gebrek hadden aan eenige geeftelijke gaven. Heeft God deeze zuchtten en gebeden van den Apoftel Paulus verhoord; zoo zal hij ook U verhooren, wanneer gij, naar uwe omftandigheden en behoeften, wijsheid van hem begeerd, Paulus zocht ze door hec gebed, en hij vond; ze, gelijk hij ze zochc Derhalven is de wenfeh niec vergeefsch, myn toehoorders! hec gebed om wijsheid is niec om niec! Hoor het, mijn vriend, De God van den Aposcel Paulus leeft nog, en die God, die hem wijsheid gaf op zijn gebed, is ook uw God, en heeft nog overvloed genoeg aan wijsheid en licht voor allen, die Hem daarom aanroepen. Denkc, myne lieve hoorders.' in de derde plaats aan hec voorbeeld van Salomo in onzen Text. Hij bad om niets dan om wijsheid , en God gaf hem eene groote maac van allerleije wijsheid en kennis, om over alles' tiaar waarheid ce oordeelen, op dac hij zijn B 2 onte!  -* o leerrede Op detl ontelbaar volk richten en regeeren, dat hij de heerlijkfte werken volvoeren, dat hij alle Raadfels en voorftellen oogenblikkelijk oplosfen koilcie; dat zijn roem zich in alle Landen uit'breidde, dat de Koningin van Scheba van het andere einde der aarde kwam, om de wijsheid van Salomo te hooren, dat zijne Schriften nog tot op deezen dag in weezen zijn, en niets dan wijsheid en verftand ten toon fpreiden. Hoordt het, myne toehoorders! Salomo* zocht wijsheid bij God, en God gaf hem, wat hij zocht, gaf hem veel meer, dan hij begeerde; hoordt het, en twijfel niet; De God van Salomo leeft nog, en laat zich van allen vinden, gelijk hij zich van Salomo vinden iiet! en Hij, die Salomo tot den wijsten aller koningea maakte, heeft nog overvloed en voorraad genoeg aan wijsheid voor U, en voor allen, die hem daarom aanroepen. Hoordt! Hoordt! myne waardsten! op deezen eerften dag des Jaars, en vergeet het niet, £ot op den laatften. Wijsheid is her goed van alle gtederen, en dat Goed aller goederen kunt gij afbidden,, en verkrijgen van Hem, van wien alle goede gaaven nederdaalen. Hoordt  eek sten dag des Jaaus. .rsx Hoordt de iTem, en de noodiging der Hemelfche waarheid en wijsheid! wanneer gij ze waardeert als fchatten, zoo gij de wijsheid begeert gelijk het goud, wanneer gij ze waat deert als fchatten, zoo zult gij de kennisfe Gods vinden; want de Heere geeft wijsheid, en van zijnen mond vloeit wijsheid en verfland ; dan zal deweetenfchap in uwe ziele koomen, de bedachtzaamheid zal U behoeden, en deweetenfchap zal U befchermen. Ik heb lief ( roept zij ) die mij liefhebren, en die mij vroeg zoeken, zullen mij vinden. — Wie wijsheid begeert: (ö woorden vof van onuiefpreeldijke genaade en bemoediging!) wie wijsheid begeert, dat hij ze van God begeer e, die ze aan allen, ( allen zonder uitzondering ) rijkelijk geeft, en niemand afwijst, en zij zal hem gegeven worden. Hij bidde in den Geloövefeh twijfeleniet, want wie twijffelt, die is gelijk de baaren der zee, die van de winden heen en weder gedreeven worden, en zulk een geiknke niet, dat hij iet van den Heere ontvangen zal. TOEPASSING. Nu, zult gij, MrnE rrAARDSTEiïl vermoe» B 3 den  êjj LEERREDE óp den den kunnen, hoe ik mijne tegenwoordige Redevoering zal befluiten,wat ik U nog wenfehen, of veelmeer, waarom ik God voor U bidden, en waartoe ik U, om tot God te bidden, aanmoedigen wil! niet om Rijkdom, of eer, niet om bet een of ander bijzondere goed, maar inzonderheid^om wijsheid, om verlichtte oogen des verftands, om eene levendige, be* fchouwende, en krachtdadig werkende kennis der waarheid! Dat is het, ö geliefden! het geen ik op deezen dag, wat ik geduurende den loop van dit Jaar , dikwerf van God voor onze waard, fte Landsvaderen , voor allen voor ft anders van Kerk en Staat, inzonderheid ook voor de vaderlijke voorflanders van dit, in Gods oogen zoo dierbaar Weeshuis , afbidden, en fmeeken zal! dit is het, wat ik in het bijzonder U van gantfcher ziele wenfehen, en van God over U afbidden zal, Hpog7geachte Heer Stadhouder \ Gods licht verlichtte U bij alle uwe overleggingen en befluiten! daaglijks moete uw gebed om wijsheid van God verhoord worden! daaglijks moeten allen, die raad en hu'pe nodig hebben, dezelve bij U vinden! altoos moete uwe wijsheid hen voor- lich-  eersten dag des Ja ars." 23' lichten, en het algemeen vertrouwen, even zoo uitgebreid als uw hart, de Ellenden der armen overtreffen! God wille U zoo veel wijsheid fchenken, als gij noodig hebt! want die heeft, zal gegeven worden; en hij zal overvloed hebben. Dit woord der waarheid zij uwe bemoediging! en dan, wanneer wijsheid, wijsheid ten beste van anderen, wijsheid met het oogmerk, waarom Salomo om dezelve bad, uwen warm* ften wenfeh , den inhoud van Uw daaglijkfch gebed is, zal de God van Salomo, die altijd dezelfde God is, U niet flechts wijsheid, maar ook alles fcherken, hec geen U voor het oog der weereld, als een voorwerp van zijn welgevallen, kenmerken zal! Wijsheid, niets dan Goddelijke, Hemelfche wijsheid, wenfche ikookU m\\x\JVaardflen Heer Ambtgenoot ! Deeze wijsheid verlichte U, in alle uwe ftudien, zij fpreeke door U in alle uwe Leerredenen! zij zij de ziel van alle uwe onderwijzingen! Hemelfche wijsheid flroome, door U, op alle uwe Toehoorers, op alle kinderen, die aan onze geestelijke zorgen zijn toevertrouwd! ook op de zich geduurjg vermeerderende, en waare wijsheid zoo noodzaakelijke tuchtingen! en flroome ook af B 4 op  &4 LEERRK DE Op den óp mij in alle onze onderhandelingen en befluicen! Geloof gij van mij, dac ik in den loop dezes Jaars onzen gemeenfchappeJijken Heer dikwijls voor U om eene nieuwe maate van zijne Hemelfche wijsheid bidden zal; en ik wil niet twijffelen, of Gij zult dat ook voor mij doen! Deeze waare Goddelijke wijsheid wenfche ik ook,U getrouwe en verftandige Heer Opzichter van dit Godshuis! waarlijk 'er behoord wijsheid om een Huis, gelijk dit is» voor te ftaan, en bij alle gelegenheden, een geheel Jaar, en ten allen tijde, het beste en bekwaamde uittevoeren!, uw daaglijksch gebed, en dat van uwe Echtgenoote, verecnige zich, om de noodige wijsheid van God, ten besten van dit Weeshuis, aftefmeeken! God zal uw gebed verhooren! God zal U niet alleen wijsheid, maar met dezelve, Ook alle andere dingen laaten toevloeijen. Wijsheid van God koome over U allen, die zich met het onderwijs, en de bezorging onzer geliefde Weeskinderen, bezig houden! Leeraars en Schoolmeesters, Suppoosten, Knechten en Dienstmaagden bidden daaglijksch, elk  eersten dag des Jaars. 25 elk naar zijne omftandigheden, en naar zijne bijzondere roeping, om die wijsheid,die hem nodig is, op dac alle zijne verrichtingen gezeegend, en onzer aller genoegens volkomen zijn! ook U! mijne lieve WeeskinclerenX wenfeh ik niets dan wijsheid. Gods alles* leidende voorzienigheid en krachc verwekke in U allen eene hevige dorsc naar wijsheid en kennis; naar waarheid en verlichting: met iederen dag van dit nieuwe Jaar moet gij wijzer en verlichter worden in de kennisfe Gods, en van zijnen wil! niets moet U nader aan het harte leggen, dan dat gij in alle opzichte, en op allerlei wijze verlTandige menfchen wordt! uwe gefprekken, uwe vlijt, uwe bezigheden , alle uwe handelingen, zelfs uwe vermaaken, moeten bewijzen, dat de geesc der wijsheid en der bedachtzaamheid in U is! Bid daaglijksch om wijsheid, en God zal ze ook daaglijksch in U vermeerderen, ,Hij zal U nog meer dan wijsheid geeven, en alle andere dingen daartoe voegen! En gij allen, "zoo veelen uwer hier voor God tegenwoordig zijn, U allen, mijne in God, en in. het geloof aan Jezus Chfistus. zeer  26 leerrede op den zser geliefde Toehoorders ! wenfche ik niets dan wijsheid, en alles wat gij ook immer wenfehen moogt, worde U met de wijsheid rijkelijk toegevoegd! Gods onuitputtelijke barmhartigheid giete ftroomen van licht, kennis, en wijsheid over U allen! zoekt wijs. heid, gij zult ze vinden! zoekt-ze daaglijksch, want gij behoefd ze altijd! zoekt-ze boven alles, want zij overtreft alles, zoekt-ze met een geduurig gebed; zoekt-ze met een vast, en vertrouwelijk geloof; zoekt-ze voor U, en -ook voor mij! zoek-ze m gezonde en kranke-dagen, in aangenaame en treurige lotgevallen! bid God bij alle uwe onderneemingen, bij alle meerdere of mindere bezigheden, bij alle bezoeken, die gij geeft en ontfangt! bij alle uwe gefprekken en befluiten om wijsheid! om verdichte oogen des verilands bij de befchouwing dernatuur, bij het leezen en aanhooren van Gods woord; en inzonderheid om wijsheid bij het Gebed! Ach ! hoe onuitfpre eklijk nöodzaakélijk is ons • de wijsheid! en hoe gaarne vefleend ons God, het geene wij behoeven! Jaa! God geeft wijsheid, dien ze zoekt, en wie wijsheid heeft, heeft alles. 000  eersten dag des Ja ars." *7 Hoe veel ik reeds met overtuiging op deeze plaats gezegd hebbe, met gröoter overtuiging en ondervinding heb ik niets gezegd, dan dit: 'wie om wijsheid bid, die zal ze verkrijgen, en wie genoegzaame wijsheid heefc, heeft alles, wat hij noodig heeft. ——. en even daarom verheffe ik ook tot U, mijn hart, en mijne handen ten Hemel! en fmeeke U! onuitputtelijke bron van alle wijsheid! op deezen eerften dag des Jaars, ook voor mij, om nieuwe verlichting, en wijsheid. Ik begeer niets dan wijsheid! ik begeer geene Rijkdommen! geen Eer, geene gezondheid, geene tijdelijke genoegens, geene goede dagen, doch zoo Gij ze mij verleend, zal ik U daar voor danken! ik begeer de wijsheid! dit is het, waarom jk U bidde! Heden begeer ik geene dagen zonder Lijden! ik weet het, dat in dit jaar zwaare beproevingen op mij wachten; doch ik zal niet om derzelver afwending bidden! Ik wil flechts om wijsheid bidden, om alles naar waarheid te befchouwen! wijsheid begeer ik alleen! wijsheid om te fpreeken en te zwijgen! wijsheid om te leeren , en geleerd te worden; wijsheid om te handelen, en te beftieren! wijsheid om te oordeelen, en wanneer ik beoordeeld «.word, wijs-  f»8 LEERREDE wijsheid bij het leezen, en fchrijven:, bij het -arbeiden en rusten, bij het bidden en waaken; wijsheid bij het eeten en vasten, wijsheid bij vrienden en vijanden; bij vroomen en Godloozen, bij «erken en zwakken, bij huisgenooten en vreemden! wijsheid om te raaden en te helpen; Jezus Christus! geevemij wijsheid, in eene nieuwe rijke overvloeiende maate! Dit is voor ditmaal mijn eenige wenfeh 4 en het oprechtlTe gebed mijnea Hartsn! Amen.  over. het GEBEB dbs HEEiEN) Gedaan bij gelegenheid van de Bediening des H Avondniaals vóór den jaariijkfchen Bededag.' TEXT, Matth. VI vs. 9 tot 13. p. Gry dan biddet aldus: Onze Vader, die in de Hemelen zyt, uw naam worde ge heitig*- 10. Uw Koningryk kome. Uw wil gefchiede, gelijk in den hemel, al zoo ook op de aarde. 11. Ons dagelyks brood geef ons heden. ii. Ende vergeef ons onze fchulden, gelyk ook wy vergeven onzen fchulden aar en. 1*3. Ende en leid ons niet in verzoekinge^ maar verlos ons van den boozen. Want u is het Koningryk, en de kragt, ende de heerlykheid , in de eeuwigheid, Amen. IdTNE AANDACHTIGE ToEHOORDERS ! jrïet bevreemde u niec, dat ik op deezen plegtigen dag voorgenoomen hebbe over het Gebed des Heeren te prediken. C Wat  34 . LEERREDE OVER. Wat toch is meer onze overweging, onze opmerkzaamheid waardig, dan dit eenvoudigst en verheevendst; dan dit alles in zich bevattend Goddelijk Gebed!' en, wanneer, Aandachtigen! (^hoe weinig ik doorgaends oorzaak heb, om over gebrek aan opmerkzaamheid bij het aanhooren onzer Leerredenen, ten uwen op. zigte, eenige klagten te voeren.) wanneer zijt gij opmerkzaamer?. wanneer is uw verftand en hart voor de waarheid meer geopend? wanneer Zijt gij voor meer verlichting en verwarming vatbaarder, dan op zulke dagen, die bijzonder ingericht zijn om op eene gemeenschappelijke wijze het Heilig Avondmaal van Christus met elkander te genieten? Ik heb nog daarenboven dezeH dag verkoozen, om met u het Gebed des Heeren te overweegen, ten einde daar mede mijne belofte te vervullen, welke ik u bij de verklaaring onzer Zondagfche Kerkgebeden oniangs gedaan heb. Hoe onbefchrijflijk goed zoude het zijn, en hoe gezegend en zalig zoude ik mij achten, wanneer ik in dit uur iet kon bijdraagen, dat dit beste en volmaakfte aller Gebeden van eenige honderde menfchen voortaan met meer geest en hart- gebeden wierd! en, hoe kan ik mij voordellen deezen voorbereidingsdag  het Gebed des Heeren. 35 dag toe den aanftaanden Boet- en Bededag , waardiger, beter, en nuttiger met u op deeze plaats, en ter dezer uure, te vieren, dan wanneer hec mij door Gods Genade gelukken moge u in den geesc van die onvergelijkelijk Gebed in ce leiden; gelukken moge, u dit Gebed met meer lichc, meer gevoel, meer zegen, en meer Godzaligheid en liefdé té leeren bidden. Ik wil doen, wat ik'kan, en God zal doen ," wat ik niet kan. Ik wil in den Naam des He eren planten, en nat maaken, en Gij zult uwen zegen daartoe geeven, Gij groote, onuitputtelijke Zegenaar, overvloedige Belooner vair allen, die u zoeken.' mocht ik U waardiger aanbidden ! mogt ik U, Verhevene boVen al war verheven is! mijne Toehoorders' waardiger leeren aanbidden! ik heb flechts * woorden, maar gij den Geest: ik kan flechts ach! naauwelijks Hameien, maar Gij leeft/ en kunt féevendig maaken! Gij kunt' verlichten, en verwarmen, en verwaardigt menfchen' Van ftof uwe werktuigen te Gij ! niet al-" P * leen/  ^6 LEER. REDE OVBR Jeert Schepper! ■ Gij Vader, Vader van ons alien; Hoogde, Verheyenne, Hemelfche Vader! openbaar uwe onvergelijkelijke Heerlykkeidl verlicht ons om U voor dien te erkennen, die Gij zijt! Heersch in onze harten door Waarheid, Liefde en Deugd!: Maak deze Aarde tot eenen Hemel, en ons menfchen in de volbrenging van uwen Wil, den Engelen gelijk! Geeft ons voedzel voor Lichaam en. Ziel; aardsch brood tot onderhouding van het tijdlijk leeven, en het waare Hemelsch brood, het Gpdlijk Voedmiddel, Jezus Christus, tot onderhouding, verfterking en bevestiging van hec Geestlijk, Godlijk, Hemelsch Eeuwig Leeren! Ach! laat ons onder de treurige gevolgen onzer dwaasheden en zonden niet liggen blyvenl reeken ons onze gebreken niet toe ! tfergeef ons onze Schulden !• wij willen met onze fchuldenaars ook niet ftreng handelen; wij willen hun het leven niet bitter maken; wij willen onze beledigers niet weder beledigen! Laat de verzoeking tot zonde niet te fterk, en te aanlokkend, noch den last onzes lydens voor ons te zwaar worden! bevrij ons van alles, wat onze rust en gelukzaligheid yerlïooren kan! Want U is alle kracht, vysheid «n goedheid\ Gij bezie alles, vermoogt alles, zijt  het Gebed des Hekken, ^7 , zijt H<°er over alles, niet alleen nu, maar ook in alle cijdvakken, en Eeuwigheden ! — van U, Gij waarachtige en getrouwe! verwachten wij de verhooring onzer gebeden door Jezus Christus; Amen. Ik wil U, mtne waardsten! niet zo zeer eene afgetrokkene en wijdlóopige verkiaaring van dit Godlijk gebed voordraagen, maar U veel meer den Geest, het oogmerk', den inhoud, de kern van het zelve ontfluiten, en voor den aandagt brengen. Ik vraag derhalven, welke is de Geest, de kern, het doelwit, het heerfchende in het Gebed des Heeren? waar toe moet het ons voornaamlijk opwekken? welke gezindheden in ons voortbrengen? waarop doelt dit gantsche Gebed? — Ik antwoorde: op. Godzaligheid en Liefde. EERSTE DEEL. Godzaligheid , zegge ik in de eerste plaats, is het heerfchende, de geest, en kern van het Gebed des Heeren; dat is, God! — God moet ons door hetzelve boven alles vereerens en aanbiddenswaardig voorkomen! Hij, Hij moet het voorwerp van ons geloof, ■het toppunt onzer wenfehen, en begeertens C $ wor-  J$ MKUHE OVER worden; Hij moet als de eenige onuitputtelijke Bron van allen zegen erkend worden; Hij moet als de AJgenoegzaame onze toevlucht, en ons eenig, en alles, zijft ƒ Aan Hem alleen is liet gantsche gebed ingericht! Hij word als de Vader van allen door allen aangebeden! Hij, als de Heer en Gezaghebber over alle dingen; Hij, als de Heiligste, Heerlijkste, Vereerenswaardigste, en Eenigste Koning en Wetgever* die behouden en verderven kan. Hij, als die geen, naar wiens wil zich alles in hemel en op aarde richten moet! Hij, als de uitdeeler van alle leven, leevenskrachten, en voedingsmiddelen. Hij.' als die geen, die onze zonden ons vergeeven, en alle Ellenden, waarin wij ons zeiven door onze dwaasheden en ondeugden gedord hebben, van ons verwijderen, en ons begenadigen en eeuwig zaligen kan! «Hij, als die geen, die alle onze lotgevallen in zijne almachtige hand beeft; die alle omftandigheden en toevallen van ons leven regelt ■> alle gevaaren van ons afwenden, alle Rampen van ons weeren , en ons uit alle nooden , van wat aart of natuur zij ook zijn moogen, uitredden, én gélukkig maaken kan. Zoo word ons de eenige, hoogste, onzichtbaare Vader van onzen Heere Jezus Christus,  het Gebed des Heeren. 39 en ook onze Vader voorgefïeld in het gebed, dat Jezus zijnen Leerlingen leerde bidden, en als hec voorbeeld voor alle hunne gebeden wilde aangezien hebben; zo moeten wij van God denken ; zulke gezindheden voor hem voeden, en bekend doen worden; ons geheele hart moec zich met alle deszelfs uitgangen en gewaarwordingen tot Hem verheffen.' In al het zicht" baare moec Hij, de onzichtbaare, ons voor den aandachc koomen! Hij, onze Eer, onze Blijdfchap, ons Leven, onze Zaligheid zijn! Kan 'er, mxne waardsten! iet klaarer zijn, dan die, dac hec Gebed des Heeren ons zulk eene Godzaligheid deelachtig maaken moesc, dat hec ons moesc leeren God, God alleen, ce zoeken, te aanbidden, en met ootmoed en vertrouwen te omhelzen; ons in alle lichamelijke en geestelijke belangen tot Hem te wenden; alle hulp bij Hem, den bezitter en uicdeeler aller krachten, te zoeken; en alles, wat wij hebben, wat ons door menfchen, door onze vlijt, door de Natuur, of op eene andere wijze ten deel viel, als zijn gefchenk, als eene werking zijner magc en liefde, aan ce zien. Ep nu, Mijne IVaardflen! behoo- ren wij ons voor hec aangezichc van die verbeven, en algenoegzaam Wezen ce vragen, of C 4 wi]  40 LIIRUDE OVER. wij bij het uitfpreeken van dit gebed, deeze gevoelens van Godzaligheid, overeenkomflig het oogmerk van deszelfs Godlijken InftelJer, in het hart hebben; met welke gewaarwordingen wij voor deeze algenoegzaame Majefieit Gods verfchijnen; welke beweegingen en aandoeningen in ons hart heerfchende zijn, wanneer wij dit Gebed aan Hem voordraagen. Hoe is het, 6 Geliefden! Laaten wij toch bij deeze beproeving, en onderzoeking van ons zeiven redelijk te werk gaan! ons niet vroomer houden,dan wij waarlijk zijn! en ons niet daar mede te vrede flellen, en berustende blijven» -om dat zo veele duizende menfchen dit Gebed daaglijksch, en doorgaands zonder oprechte gevoelens van waare Godzaligheid herhaalen! Hoe is het, 6 mijne Geliefden, laaten wij het. eenvoudig bekennen, hoe verre wij dikwijls van zuivere aandacht en Godzaligheid verwijderd zijn, wanneer wij in dit gebed de woorden van onzen Heere Jezus Christus nafpreeken. Is ons hart gewoon zich boven al het zichtbaare te verheffen, wanneer wij de ontzichtbaare Godheid, die wij aanroepen, Vader, —- onzen Vader, 1 vader in de Hemelen, den Verhevener, Hemelfchen, Heerlijken en Alomtegenwoordigen noemen? ^  het Gebed des Heeren. ^.i Is ons aan de Heiliging, verheerlijking, en lofprijzing van zijnen Naam iet gelegen ? Is het onze oprechte wenfeh en begeerte, dat Hij, boven alles geëerd, en van allen naar waarde aangebeden worde, wanneer wij Hem de bede, of wensch, of zo gij liever wilt, de uitdrukking van onzen lof voordragen: Uw Naam worde ge heiligt? Wenfehen wij, dat Hij als de eenige Heer en Koning, dat is, als de eenige almagtige, en algenoegzaame Heiland, in den Perfoon van zijnen Eenig-gebooren zoon, en Heerlijk Evenbeeld, van ons allen, van alle Naden der Aar* de, en alle genachten der menfchen geëerd, en bemind mooge worden? dat de kennisfe Gods, en de daar mede verbondene onuitfpreekelijke zaligheid der menfchen zich dag aan dag verder uitbreidde? dat God in Jezus Chris* tus meer en meer bekend, gezocht, en onont* heerlijker worde? Hebben wij een zichtbaar verlangen naar de verfchijning en openbaring yan onzen graoten God en Heiland Jezus Christus? Is 'er in ons hart een aandrift om bet Rijk van Christus te bevorderen; om God* in Christus als den eenogen Heer en Heiland «der wereld bekend te maaken door ons fpreeC 5 ken  43 leerrede over ken en ftiJzwijgen, door ons doen en laaten, door onze vreugde en droefheid te toonén, dat ,wij Hém voor onzen Koning houden, en op deeze wijze, zoo veel in ons vermoogen is, zijn Rijk uit te breiden? Hebben zulke gevoelens bij ons de overhand, wanneer wij deeze woorden voor God uitfpreeken: Uw Koningrijk koome? Zijn wij met den Godlijken wil te vrede; hebben wij lust tot zijne geboden, eh eene begeerte zijnen wil te doen, en ons met ons geheele harte aan Hem overtegeeven, wanneer wij in dit Gebed zeggen, Uw wil gefchiede op aarde, als in den Hemel? Is zijn wil ons boven al, wat in de wereld is, ver.ëerenswaardig? wenfehen wij dien wil zo vaardig, zo blijmoedig, zo volkomen, en naauwkeur. jig, gelijk de Hemelfche Heirfcharen, die om zijnen Throon liaan, te kunnen volvoeren? — verzaken wij gaarne onzen eigen wil, om •den allerbesten wil der algenoegzaame Jiefde? Wenfehen wij oprecht ons alle leidingen zijner voorzienigheid te laaten welgevallen? I En, wanneer wij de Godheid verder om ons dagelijks voedzel aanbidden; erkennen wij Hem met eene oprechte, en levendige overtuiging als  het Gebed des Heeren. 43 als den eenigen verzorger van alle dingen , en den onderhouder aller levendige fchepselen? vertieren wij hem dan ook mee gevoel onzes harten, als den eenigen,hoogden gezaghebber over alle krachten der Natuur? gevoelen wij ook hier in pnze volftrekte afhangelijkheid van zijne almachtige goedheid? daan wij als arme, en zonder hem ten uitersten onvermoogendc, hongerige, en van honger dervende Beedelaars': ( ik zeg dit met voorbedachtzaamheid en overleg) als hulpelooze Beedelaars voor hem, wanneer wij bidden: Geef ons heden ons daaglljks brood? En, welke gewaarwordingen verheffen zich in onze harten, wanneer wij tot de volgende Bede voortgaan? Erkennen wij ons wezenlijk voor hec geen wij met den monde bekennen te zijn? voor fchuldenaars Gods, voor fchuldenaars, die niets bet aaien kunnen? die niets belooven kunnen, en niets voor zich zien, om te kunnen betaalen, als zulken, die geheel en al tot Gods genade en ontferming koomen moeten, en gedrongen worden om vergeeving te bidden? En houden wij hem ook te gelijk voor machtig, wijs, en bereidvaerdig om ons alle onze fchulden te kunnen, en te willen vergeeven ? alle onheilen, die wij door onze dwaasheden en zonden, in de wereld, (en metéén woord,) in en bui-  44 leerrede over buiten ons, veroorzaakt hebben, te vergoeden? alles, wat wij in wanorde gebracht hebben , weder in orde te brengen, en zoo volkomen te herHellen, te regt te brengen, en te verbeeteren» als of wij nimmer gezondigd hadden , Gode niets fchuldig gebleeven waaren, en in alles onzen plicht betracht hadden? komen deeze aandoeningen des ootmoeds, en des vertrouwens, der boete, en des Geloofs, in onze zielen op, wanneer wij onzen Hemelfchen vader bidden: vergeef ons onze fchulden ? En, hoe zijn wij, Aandachtigen 'jegens onzen God gezind, wanneer wij hem verder bidden: Leid ons niet in verzoekinge, maar verlos ons van den hoozen ? verwijderen en verbannen wij bij deeze woorden alle gedachten , als of God den mensch tot de zonde aanzette; of, dat hij aan de zonde eenig welgevallen hadde, dewijl hij toelaat, dat wij met verzoekingen tot zonde omringt zijn? vertrouwen wij hem genoegzaame goedheid en krachten toe, om alle dingen zoo tebestieren, dat ons de verzoeking niet te uerk, de aantokkeling tot de zonde niet onoverwinlijk worde? Laat hier bij het vertrouwen en de overtuiging in ons levendig worden, dat hij ons in geen geval meer opleggen kan of zal, dan  met Gebed des Heere» 45 dan wij in die omftandigheden, waarin wij ons bevinden , en met die krachten, die hij ons gefchonken heeft, vermogend zijn te draagen, of te overwinnen: ■ dat Hij ons uit het geweld, en de vervolgingen van alle on* z?ehtbasrë: Vijanden der-waarheid, der vrijheid, en der -Deugd redden, en or.s tegen alle zoorten van Rampen en ellenden op eenmaal en voor eeuwig volkomen Zeker ftellen kan, eh ftellen zal? Dac geen ramp zoo groot, geene ellende zoo onheelbaar, geen verderf zo fcbriklijk is, het welk Hij niet overwinnen^ en vernietigen wil en kan? — vertegenwoordigen wij ons deeze troostvolle waarheid, verheffen wij onzen geest boven alle angftvailig mistrouwen, boven alle twijfelmoedige gedachten omtrent Gods helpende medewerking, wanneer wij hem deeze Bede voordragen: Leid ons niet in verzoekinge, maar verlos ons van den Boozen? Verblijden wij ons over de macht, de heerlijkheid, de onbeperkte opperheerfchappij en algenoegzaamheid Gods; verdiepen wij ons in den geest, met een rustig en heuglijk toe* voorzicht in den afgrond zijner Macht en Barmhartigheid, wanneer wij dit gebed befluiten mee de woorden: want U is- het koningrijk, de j . krachty  4 voor het goddelijk gefchenk dezer bede? ö had ik wijsheid en Liefde genoeg om den verhevenen en geheelen zin dezer veel bevattende bede, voor mij, en mijnen Toehoorders open te leggen! om mij en hen, regt diep in den waaren geest derzelve in te leiden! — Vergeef ons onze fchulden, gelijk ook wij vergeven onzen fchuldenaaren. Van welke zijde wij deeze bede befchouwen, ftraalt ons den geest der broederlijke Liefde aan. Het is niet, Vergeef mij mijne fchulden; maar Vergeef ons onze fchulden. Elk bidder draagt daar mede de zonden van alle andere menfchen nevens zijne eigene zonden voor; hij neemt ze op zich, even gelijk zomtijds de eene broeder de gebreeken van zijnen medebroeder bij de wereldlijke Overheid op zich neemt, en deswe~ gen om genade en vergeeving fmeekt. De Ellende, waar in zich andere menfchen door de zonde, door hunne afwijkingen van de godD 4 lijke  $6 leïrr.de over lijke wetten geftort hebben, gaat hem , die naar het oogmerk van Christus bidt, gelijk zijne eigene Ellenden, ter harte; 'er is hem aan de begenadiging van zijne medezondaaren, even zoo veel, als aan zijne eigene geleegen; hij kan de gedachten, dat anderen geene vergeeving verkrijgen, dat zij verlooren gaan zouden, zoo min verdraagen, als de gedachte: Ik yinde voor mij geene genade bij God; Ik kan geene vergeving verwerven; ik moet verhoren gaan. Mij werpt zich in den geest, benevens het geheele met zonden belaadene menfchelijk geflacht voor den Eeuwigen Ontfermer neder, en roept in zijnen, roept in aller genade behoeftige zondaren naam: vergeef ons onze fchulden ! wij kunnen geen een onzer,—wij kunnen niet betaalen, het geen wij fchuldig zijn; heb geduld met ons, en ontlast ons van alle fchulden! Maar, hoe gebied ons de Groote Vergever der zonden, ( die zelf nooit zonde gedaan had, en echter de grootlïe zondaaren vergaf, die zelfs voor zijnen vergrimdite Vijanden en Vervolgers om genade bad;) hoe gebied hij ons om de vergeving onzer zonden te bidden ? Vergeef ons onze fchulden, gelijk ook wij vergeven  het Gebed des Heeren. 57 vergeven onzen fchuldenaaren, dat is: Gaa mee ons om, gelijk wij mee onze fchuldenaaren • omgaan, handel mee ons, gelijk wij onze vijanden en beledigers behandelen, wij begeereti geene genade van U, wanneer ook wij geene genade aan anderen bewijzen! wij wenfehen geene vergeeving, wanneer ook wij geene vergiffenis aan anderen fchenken, maar wij hoopen, wij geloven, wij bidden van u, dac gij ons vergeeft, en daaarom vergeven wij ook een ieder, dien wij iec ee vergeven hebben. — Wte oogen heeft om te zien, die zie, wie ooren heeft om te hooren, die hoore. ö Gij geliefde kinders van den Lievenswaardigften Vader! kinders van den groot/ten geever en vergeever, gezamenlijke fchuldenaars voor God, die in eeuwigheid hunne fchulden niec betaalen kunnen, gebrek volle fchepzels, Broeders en Zusters, die altoos zoo veel andere beledigen als gij door hun beledigd worde die grootendeels meer onrecht doen, dan onrecht verdraagen, wat ? wat zal ik u over deeze bede zeggen, die alle dagen op uwe Lippen zweeft, en evenwel zoo weinig behartigd word? over de beie: Vergeef ons onze fchulden, gelijk ook wij vergeven onzen fchuldenaaren? D 5 ó Gij  5$ LEERREDE OVER ö Gij, kinders van den besten Vader, Broeders en Zusters van den besten Broeder! heden , voor deezen Vader , en Broeder verzameld! heden bekenners, dac gij Christus Difcipelen, Aanbidders van Zijne Liefde tot den dood aan hec kruis zije! Bekenners, dac gij zonder Gods ontferming, zonder Christus zoenen offerdood, de ongelukkigffe, de verlorenile fchepzels waart! — Geniecers der Teekenen van de allerhoogfle Liefde! Deelhebbers aan Jezus Christus Lichaam én Bloed, en aan zijnen geheelen genadevollen Perfoon! Hoe, wilt gij liefde leeren? liefde gevoelen? liefde oeffenen, wanneer gij naar het voorfchrift van Jezus Christus bid: Vergeef ons onze fchulden, gelyk ook wy vergeeven onzen fchuldenaaren? Willen wij liefde leeren, of met God fpotten, en zijne Barmhartigheid trots bieden? myne Wnardften \ ik wil niet meer met mijneD God fpotten, en zijne Barmhartigheid trots bieden; ik wil niec meer bidden, dac God mij de zonden vergeeve, en dan mij om de minne belediging wreeken; niet meer bidden, dat God mij mijne fchulden vergeeve, gelijk ik mijnen fchuldenaaren vergeeve, en dan, voor zijn aangezicht , gelijk een doemenswaardige Rent- mees-  het Gebed des Heeren. $9 meester, heengaan , en mijne fchuldenaaren hard behandelen! Neen! zo dikwils ik het gebed des Heeren bidde, zal het mij ligter, zal het befluit in mij vaster en onoverwinhjker worden, om zoo te vergeeven gelijk ik wenfche , dat God aan mij vergeeve, zoo medelijdend met mijne fchuldenaaren , en beledigers om te gaan, gelijk ik wenfche dat God met mij handele: en, wanneer ik opzettelijk eenen mensch beledige, of mij over eene belediging wreeke, of uit wraak , of liefdeloosheid, of gierigheid eenen fchuldenaar ftreng behandele, onmededogend toefpreeke , hem angstvallig maake, en van zijn huis en hof verdrijve; zoo moet bet mij in het aangezicht vliegen, en God moet mij aanzien, even als of ik tot Hem bad: Vergeef mij mijne zonden niet, — handel met mij naar het ftrenge uwer gerechtigheid , ver. fchoon mij niet, beangftig mij, floot mij buiten Uw rijk! Zoo moet God mijn gebed aanzien, wanneer ik met een wreed en onverzoenlijk hart bidde: vergeef mij mijne fchulden, gelijk ook ik mijnen fchuldenaaren vergeeve.— TOE*  «5o Leerrede over TOEPASSEND BESLUIT. Godzaligheid, en broederlijke Menfchenliefde, Mtne IVa a rd st en\ is derhalven de Geest en Kern van het Gebed des Heeren; deeze zijn de gezindheden , die door hetzelve in onze harten opgewekt, levendig en vruchtbaar gemaakt moeten worden. Tot dit oog. merk is het door de hoogde Wijsheid en Liefde Opgefteld,en ingericht. Deeze gezindheden in ons heerfchende te maaken, behoort onze bedoeling, ons oogmerk te zijn, zoo dikwijls wij dit gebed aan onzen Hemelfchen Vader voordragen ! Lichtzinnig, zonder gedachten, zonder eene richting van ons hart op God en onze Broederen, behoort het nimmermeer van ons blootelijk daar heen gezegd te worden. Op God, en het geheele menfchelijk geflacht behocren wij bij het bidden van dit gebed onze gedachten te richten. Alvoorens wij hetzelve aan God voordraagen, behooren wij alle onze o-edachten bij eikanderen te verzaamelen, en ons te gewennen, om het niet zoo ras en oneerbiedig uictefpreeken, dat het ons onmooglijk zij daar bij te bedenken, en ce gevoelen, wat daar bij gedacht en ondervonden moet worden. Dit  het Gebed des Heeren. 6'ï Dit alles zijn zekerlijk erinneringen, die in eene verzaamcling van verlichte Christenen niet meer behoorden gegeeven te worden, maar die echter ( ik wil u zelf laaten oordee. len) zoo noodig zijn, dat ik ze eer diene te herhaalen, dan in het geheel niet te geeven.; Wie, die flechts oppervlakkig weet, wat bidden is; die flechts eenigermaate bekwaam is om de verheevenheid en voortreffelijkheid van het gebed des Heeren in te zien, en te gevoelen; wie, die ooit de Majefieit des Eeuwigen Gods, en de onmacht en afhangelijkheid van den mensch in overweeging genomen, en de boven alle, om met Koningen der Aarde om te gaan, oneindig verhevene eere te genieten, om zich met den eeuwigen Schepper aller dingen zoo vertrouwelijk te onderhouden, Hem alle zijne belangen , gelijk een kind aan zijnen Vader , te durven voordragen, behartigd heeft;, gaat niet een zwaard door de ziele, wanneer hij zoo dikwils hooren en bemerken moet, dat dit gebed, zelfs meer dan eenig ander, met eene zichtbaare gedachtenloosheid, en verftrooing van alle aandacht, zoo vluchtig, zoo werktuigelijk, zoo bloot uit het geheugen, zoo 7 T  6*2 Leerrede over zoo zonder geest en hart uitgefprooken wordt ; even als of hij, die het uitfpreekt, een luidend werktuig, en Hij, tot wien het gericht is» een ileenen Beeld is; wien fnijd het niet door de ziel, wanneer dit godlijk gebed zoo zeer ontheiligd, en tot een bloot woordenfpel vernederd wordt ? wij moogen Lachen of Weenen, Aandachtigen, over de dwaasheid en het bijgeloof van eenen Roomschgezinden, die niet weet, hoe ernltig hij geloofd gebeeden te hebben, wanneer hij zijnen Rozenkrans naauwlijks verftaanbaar naar beneden gebeden heeft; maar verdienen zulken onder ons minder belacht, of beweend te wotden, die voor het hoogde en heerlijkfte wezen aller weezens zonder aandacht en gevoel daan, en gelooven te bidden wanneer zij het gebed des Heeren met de lippen uitfpreeken? Wat baat de inhoud des gebeds, wanneer wij hetzelve niet nadenken? Het gewoonlijkfte, het 'geringde Formulier gebed, met aandagt en eerbied uitgefprooken, zal dac Gode niet veel welgevalliger zijn, dan het gebed des Heeren, wanneer het zonder aandacht, en zonder gevoel uicgefprooken worde? zal Hij niec een Ave Maria, 'c welk een vroom eenvoudig Catholijk met aandacht en eerbied uit-  het Gebed des Heeren, 63 uïtfpreekt, veel hooger fchatten, en veel eerder zeegenen dan het Onze Vader, wanneer hec niet eene godvergeetene Lichtzinnigheid, en eene ziellelooze onaandoenlijkheid voortgeklapt, of bijna gezongen, of gefpeld word? Ach, gij fchoon, geeftvol, Levensvol, Heer lijk gebed , Gij, vreugde mijnes harten, Gij troost en licht mijnes leevens, hoe ontzettend wordt gij ontheiligt en ontkrachc, hoe wordt Uwe Goddelijkheid miskend en verduiscerd, en uwe verhevenheid verachc, Gij, beste zegen van den Hemel, onfchatbaar gefchenk van Jezus Christus, hoe weinig kennen wij Uwen geest, hoe onwaardig beantwoorden wij aan het oogmerk van Uwen Infteller, cn hoe zalig waaren wij wanneer wij, aan dat oogmerk voldeden ! Onuitputtelijk, mtne ijtaaudsten ,is de zin en inhoud van het gebed des Heeren, en onuitputtelijk de zegen, dien wij daar door in onze harten verkrijgen, en door middel van hec zelve, wanneer hec met Godzaligheid en liefde gebeden wordt, voor ons, en anderen, uit de volheid der Goddelijke algenoegzaamheid fchep- pen en verkrijgen kunnen. Zoo dikwils wij het bidden Aandachtigen, zoó dikwils kan onze ziel al hooger Hijgen. Altijd zullen wij daar  6*4 LEERREDE OVER daar bij nieuwe aanmoedigingen roe Godzaligheid en liefde ontd-kken; altijd zal zich onze kennis van God daarbij ophelderen, en ons hart in de liefde vaster, levendiger, buigzaamer, en werkzaamer warden. — Van geene zaak in de waereld, myne WaardHenl ben ik meer verzeekerd, dan van deeze; dat het aandachtig bidden van dit Gebed, en van alle naar dit voorfchrift ingerichte Godzaalige en liefderijke gebeden, in ons verftand licht brengen; en in ons hart en wandel gewaarwordingen ■> en deugden verwekken, en ontfïeeken zullen, die ik u met geene woorden aanbeveelen, noch afvorderen, noch befchrijven kan, Ik heb van het geene hier over gezegd kon wor^en zeer wein'g gezegd; ik heb naar mijne gedachten naauwlyks de oppervlakte aangeroerd: maar ook flechts dit weinige zal, zoo ik hoope, door Gods hartveranderende kracht en liefde, niet geheel en al vergeefsch zijn! ó Gij! onze Hemelfche Vader! bereid Gij U zeiven in onze monden en harten eene' waardige aanbidding van Uwe Heerlijkheid! en eene Godzaligheid, die loutere liefde is! Laat in het bijzonder, geduurende deeze dagen, dié  het Gebed des Heeren 6*5? die opzettelijk aan het Gebed, en godvruchtige overdenkingen toegewijd zijn, veele harten tot godzaligheid en liefde door hun gebed opgewekt, en in die voorneemens verfterkt worden! Laat ons met deeze en geene andere gezindheden voor U, en ook bij de Feestmaaltijd des geloofs en der liefde verfchijnen, tot welke ons Jezus , Christus ter verheerlijking van uwe oneindige liefde nodigt! Ach! Vader! minder woorden, en meer geest, minder fchaduwen of uiterlijke fchijn, en meer ziel en leven; minder vercooning, en meer Godzaligheid en Liefde!' dit is het» wat ik voor mij en mijne Toehoorders wenfche, en van U begeer in den naam van onzen Heer en Heiland Jezus Christus. A M E NI ê' LEEB*  jy A N" K = ^HÈDICATIE GEHOUDEN OP DEN JB3£T=en~ BEDEDAG» De 107 Pfahn geheel. i t Looft den HEERE, want hij is goed; want zijne goedertierenheid is in der eewwigheid. a Dat [ zulks ] de bevrijdde des HEEREN zegge, die hij van de hand der wederpartijders gevrijdt heeft. 3 Ende die hij uit de landen verzameldt heeft van V Ooflen, ende van 't Westen, van 't Noorden , ende van de zee. 4 Die in de woeflijne dwaalden % in eenen weg der wilder nis fe: die geene ftadt ter wooninge en vonden. 5 Zij waren hongerig, ook dorstig, haare ziele was in hen overflelpt. 6 Doch roepende tot den HEERE in de bmauwtheid, die zij hadden, heeft hijze gered uit haare angfïen. ö 7 Ende  B A S K ' P R E fl t C A T I ! 6f ? Ende hij leidde fe op eenen rechten weg) om te gaan tot een ftadt ter wooninge. 8 Laatfe voor den HEERE zijne goedertierenheid hoven, ende zijne wonderwerken voor de kinderen der menfchen. 9 Want hij de dorstige ziele verzadigt, ende de hongerige ziele met goed vervult heeft. 10 Die in de duifiernisfe ende de fchaduwe des doods zaten, gebonden met verdrukkinge ende ijzers 11 Om dat ze ■ wederfpannlg waren geweest tegen Gods geboden, ende den raad des Allsrhoogften onweerdelijk verworpen hadden. 12 Daatom hij haar het harte door zwarigheid vernedert heeft; zij zijn geflruijkelt, ende daar en was geen helper. i$ Doch roepende tot den HEERE in de benauwtheid, die zij hadden; verlof e hijze uit haare angften. ■ ■ ï 4 Hij voerdefe uit de dulfternisfe , ende de fchaduwe des doodts; ende hij brak hare banden. ï'5 Laatfe voor den HEERE zyne goedertierenheit loven, ende zijne wonderwerken voor de kinderen der menfchen. 16 Want hij heeft de koperen deuren gebro> ken; ende' de ijzeren grendelen in (lukken gehouwen. ij De zotten worden om den weg har er over~±: Iredinge, en om hare ongeregtigheden geput egt. E 2 iS Haard  68 DANK-FREDICATIE 18 Hare ziele grouwelde van alle fpijze; ende zij -waren tot aan de por te des doods gekomen. -in Doch roepende tot den HEERE m de benauwtheid, die zij hadden; verloste hijze uit hare angften. 5&ta Hij zond zyn -woord uit, en heeldeze , ende rukteze uit hare kuilen, m Laatfe voor den HEERE zijne goeder. tierenheid loven, ende zijne -wonderwerken voor de kinderen der menfchen. H2 Ende datze lofojferen offeren, ende mzt aejuijch zijne werken vertellen. aj bDie met fchepen ter zee afvaren, handel doende op groote wateren, £4 Die zien de werken des J-JfLAK^M, ende zijne wonderwerken in de diepte. 35 Als hij /preekt, zoo doet hij eenen flormwind op ff oen, die haare golven om hooge verheft. 2.6 Zij rijzen op na den hemel, zij dalen neder tot in de afgronden; hare ziele verfmelt van angst. a'7 Zij dansfen ende waggelen als een dron- ken man, ende al hare wijsheid word verflonden. , a8 Doch- roepende tot den HEERE tn de benaauwdheit, die zij hadden; zoo voerde hijze'uit haare angften. *9 Hij doet den ftorm ftille ftaan, zoo dat hare golven ftille zwijgen. «o Dan zijnze verblijdt, om datze geftüt zijn, ende dat hijze tot de haven harer begeerte geleid heeft. 3* ^atJg  DANK ¥ R E D I C ATI E. 31 Laatfe voor den HEERE zijne goedertierenheid loven, ende zijne wfinderwërr hen voor de kinderen der menfchen. 32 Ende hem verhoogen in de gemeente des volks, ende in V gefioelte der Öudften hem roemen. 33 Hij ftelt de rivieren tot een woeftijne, ende watertochten tot een dorstig [land.} 34 Het vruchthaer land tot foute [grond}, om de boosheid der gener, die daar in woonen. 35 Hij ftelt de woestijne. tot eenen waterpoel, ende het dorre lant tot watertochten. "6 Ende hij doet de hongerigen aldaar woo^ v.en, en'le zij ftichten eene ftadt ter wooninge: 37 Ende bezaeijen ackers, ende planten wijgaarden , die inkomende vrucht voortbrengen. 38 Ende hij zegentfe, zoo datfe zeer 'vermenigvuldigen , ende haer vee en vermindert hij niet. 39 Daer na verminderenfe, ende komen t" onder, door vérdruckinge, quaed, ed e droefenisfe' 40 Hij flort verachtinge uit over de Princen, en doetfe dwalen in het woeste, daar geen weg en is. 41 Maar hij brengt de nootdruftigen uit de verdrukking} in een hoog vertrek, ende maekt de huisgezinnen als kudden. E 3 ^J>A  )»Q DANK-PR.EDICATIE 42 De oprechten zien V, ende zijn verblijft:, maar alle ongerechtigheit fopt haar en mont. 43 Wie is wijs? die neme deze [dingen} '■■ waer; ende datfe verflandelijk letten opde goedertierenheden des HEEREN. De Genade onzes Heeren Jezti Christf* de Liefde Gods, en de gemeenfchap des H: G: zij met U allen; Amen. Vv elk eene schoone en bemoedigende befchouwing zijt gij voor mij, talrijke verzameling van geliefde Menfchen! Hoe welkom zijt gij mij, Aandachtige, Leergierige Gemeente! Geliefde voorwerpen der Hemelfche menfchenliefde, welk eene verrukkende befchouwing zoud gij voor mijn oog en hare zijn, wanneer ik tegenwoordig aan uwe verwachtingen beantwoorden, en deezen dag tot éenen eeuwig onvergeetlijk gezegenden dag voor U maaken konde.' Dan, hoe zal ik U idiWv> • -s- :B nu  DANKc-PRBDICATIE nu aanzien, daar ik — ach.' naauwelijk weec, wat, en hoe ik mee U fpreeken zal! wac kan er, ó Myne Gelufden! op deezen Boet en Bededag roerends, wat kan er tot Boece, en verandering van hare en wandel opwekkelijks gezegd worden, het geen U niec reeds meermaalen gezegd is? Hoe dikwerf heb ik reeds alle mijne denkvermoogens uitgepuc, om U en mij met U, toe onzen goeden God; om U tot de waarheid, tot de Deugd, en tot de Zaligheid van Jezus Christus nader te brengen? en, wat heb ik, ( vergeef mij deeze veellicht oqbefcheiden voorkoomende vraage ) wac heb ik uitgericht? wat hebben uwe beide Leeraaren in deeze gemeente nut-, tigs uitgericht? Herinnert gij U nog onze Bededags Leerrede van het voorgaande Jaar! De mannen van JSinivé zullen in den dag des oordeels tegen dit ge/lacht ( der Christenen) op/laan, en hen veroor deelen, daarom, dat zij op de Leerreden van Jonas zich bekeerden! En ziét, gij hebt meer dan Jonas; gij hebt Mozes en de Propheeten; gij hebt de Apostelen; gij hebt Jezus Christus. Herinnert gij U nog - ach! Gij eeuwige God! hoe fnel zijn twee volle Jaaren daar E 4 aeea  fi DANK-PREDICATIE fiéen gevloden! hoe zijn zij even als twee dagen voor bij gegaan! twee volle Jaaren, meer dan 700 dagen van de weinige dagen, die wij op aarde te beleeven hebben, zijn voorbij! hoe durf ik achterwaards, hoe durf ik. voorwaards denken! Herinnert gij U nog dien aan elk zoo diep in 't hart gednukcen I2dendag van Herfstmaand des jfaars 1772 en laat mij toe U nogmaals te vraagen: wat hebben wij uitgericht ? — Hoe veelen onder ons zijn zedert dien dag oogenfchijnlijk beetere menfchen geworden? Welke kunnen nu optreden, en zeggen: Ik ben dac gelukkig mensch, die met mijne geheele ziele van de dwaaling tot de waarheid, van de ondeugd tot de deugd, van het geloof aan de waereld tot het geloof . aan God, mij gewend hebbe; ik ben nu een geheel ander mensch dan ik te vooren was. Ik was een Godvergeeten, en nu is mij God in Jezus Christus boven alles Lief, en aan mijn hart nader bij' geworden, dan alles ,wac in de waereld is. Ik kende Jezus Christus flechts in naam, en als het waare van hooren zeggen; maar nu kenne ik hem in zijne kracht en liefde. Nu is hij het Leeven mijner ziele, en de innigfte hoogfte vreugde van mijn hart. Nu iu. Leeve  D ANK-PReDICATÏE » Leeve ik niet meer mij zélven, maar Christus leeft in mij; wat mij te vooren gewin was, heb ik om Christus wille fchade geacht , en achte verder alles wat mij van hém yerwiideren kan, voor fchade en drek , om de 'cnuitfpreekelijke uitneemenheid der hsnnisfs van mijnen Heere Jezus Christus. Wie Onder ons kunnen optreden , en zeggen, te voren was ik onrechtvaardig, nu bevüjtige ik de rechtvaardigheid; nu oef ene ik mij daaglijks, om een onbevlekt geweten te hebben voor God en menfchen. Wel eer was ik een Leugenaar, nu ben ik een waarheidsminnaarte voren een Lasteraar, nn een verdediger der Onfchuld; in vroegerén tijd wreed en onbarmhartig jegens de Armen ; nu deele ik gaarne den Hongerigen van mijn brood mede; tegenwoordig neeme ik den armen wees gaerne in mijn huis op, en, wanneer ik eenen naakten zie, zoo dekke ik hem. Weleer was ik aan de Dronkenfchap , en onmatigheid, of aan de ontucht en de wellust over. g^geeven, maar nu zijn mij deeze ondeugden door de Liefde van Christus uit mijn hart verbannen geworden. Ik ben matig in fpijs en d?ank, ik ben kuifch en onthoudend geE 5 wor*  74- dank-.predicatie \yorden.' welke Vaders en Moeders onder ons; kunnen voortreeden, en zeggen, te vooren verwaarloosden wij onze kinders, wij bekommerden ons over hunne oniterffelijke zielen niety maar tegenwoordig is een beetere opvoeding onze hoofdbezigheid, onze voornaamite, gemeenfchappelijke zorge, de Hoofdinhoud onzer gefprekken geworden. Welke kinders en aanverwanten kunnen onder ons optreden, en zeggen: wij waaren ongehoorzaam, Liefdeloos, en koelzinnig tegen onze ouders,! onvriendiijk en twistgierig onder malkander, maar nu verrichten wij alles met blijdfchap, en zien aan de oogen onzer Ouderen het geen zij gaarne hadden; wij zijn nu allen één Hart en éér e Ziele voor God onzen Vader. Achl Myne Geliefden! is hex Liefdeloosheid of wreedheid, of worde ik door de na» tuur der zaake,endoor de Liefde gedrongen, om U op deezen plechtigen dag in den Naam 'des Heeren te vraagen: wie onder ons kunnen optreeden, en zeggen; Ik weet het, ik weet het uit eigene ervaaring: Dat Jezus Christus in de waereld gekomen is om zondaren zaftg te maaken, waar van ik een der voornaam ft en was, maar mij is barmhartigheid  OANK-PREDICATIE 73 gefchied; door Gods genade ben ik, die ik ben, en zijne Genade is aan mij niet te vergeefsch geweest'. En, wanneer, ach! wanneer, onder zoo veel» Toehoorders veellicht geene, of zeer weinigen, zijn, die die niet waarheid van zich betuigen kunnen, wathebben wij dan mcr. al ons prediken, ons vermaanen, onze drangredenen, ons waarfchouwen, en bidden en fmeeken uitgerichc? wanneer wij niet oogft'en kunnen, wat heeft dan ons zaai jen gebaat? ■ Dan! ik wilde nu eigentüjk niet klagen; ik wilde U thans niet befchuldigen; ik wilde U alleen zeggen, dat onze voorgaande bemoeïngen, voordrachten, leerwijze, en opwekkingen (vermoeielijk ook door mijne eigene fchuld) zoo veel ais vergeefsch, en vruchtloos fchijnen geweest te zijn; ik wUde alleen zeggen, dat wij ons genoodzaakt zien op eene andere wijze eene poging op uwe harten te doen, en met U óp eenen anderen toon tè fpreeken, als wij in onze voorige Boetpredicatien met U gewoon waaren, Mynb geliefden.' ik wil niet verder bij U aandringen op boete en bekeering des levens! Ik wil U niet meer verhiaanen? niet meer in den naam van Christus bidden  ' en  D A n K - P U e D ï C A T i e.' 8£ cn prijs op deezen plechtigen Dankdag- uwè langmoedigheid, gij alleen Goede! dat gij tot op die oogenblik deeze ellenden van ons verwijderde, en ons van de hand des vijands bewaard hebt! Gij! gij hebt ons bewaard!' Niet ons, ó Heere! niet ons, maar uwen naam alleen zij de Eer, om uwer goedertierenheid en waarheid wille. Gij wendde het oorlogszwaard van ons af, en vergunde ons den vrede! Geloofd zij uwe Barmhartigheid! gij verfchoonde ons, gelijk een Vader zijnen Zoon verfchoont, welken hij lief heeft. Gij handelt niet met ons naar onze zonden, en vergeit ons niet naar onze overtredingen. Geloofd zij Uwe Barmhartigheid! Bid aae met mij, 6 myne geliefden •' Vereert den Heere, want hij is goed, en zijne goeder' tierenheid duurt eeuwig! dit zeggen allen, welke van den Heere verlost zijn, en die hij voor des vijands hand beho dt heeft. Be Heere is goed, en zijne goedheid duurd eeuwiglijkl Prijst mijn vaderland'. den Heere. Looft, 6 Zurichl uwen God, want hij maakt de.grendelen uwer poorten fterk, hij behoed uwe kinderen midden onder U, en fchenkt vrede aan uwe grenzen.' F z p"er*  84 dank-predicatie. B. Vereert en dankt den Heere, want hij is goed, en zijne goedertierenheid duurt eeuwig, lijk. Dit zeggen allen, welke hongerden, en dorstten. IVier leven verfmachtte in hun* die riepen tot den Heere in hunnen nood, en welke Hij redde uit hunne droeffenisfen l Laaten deeze de goedheid des Heeren bekennen , en zijne wonderen voor de menfchen, hinderen, nadien hij de dorstige zielen verzadigt, en de hongerigen met goederen ver* vult. Oordeelt zelve, mijne lieve medeburgers en landsgenooten, wie had kunnen denken of durven hoopen, dat de Duurte, die ons Land voor 2 en 3 Jaaren zoo zeer drukte in zulk eenen korten tijd geheel en al zoude afgewend zijn geworden? wie had durven denken dat wij het lieve, onontbeerlijke Brood, op deezen Bededag in 1773 weder voor minder dan 6 Schellingen eeten zouden? & myne Waardsten.' hoe heeft zich God over ons ontfermt.' met welke verfchooningen heeft hij ons getuchtigt.' hoe fpoedig zijne dreigende oordeelen van ons afgewend.' Hoe  D ANK-PREBICA'TI E. I  §6 DANK-PK.EDICATIE. Hij fprak, en het was 'er, Hij gebood, en het ftjond Ier: Hij bevogtigde de bergen van zijnen hoogen Hemel af, het aardrijk wierd verzadigd van de vrucht zijner handen, Hij liet het gras uitfpruiten voor de Beesten, en het kruid tot dienst der merfchen, Hij deed het Brood uit de aarde voortkomen, op dat het ons verferke, wij allen wachtten op Hem, dat hij ons fpijze gaf te zijner tijd: toen hij het ons gaf, verzamelden wij het, 'en toen hij zijne hand open deed, wier den wil verzadigd. Hij zond zijnen Geest uit, en de vruchten wierden gefchaapen, Hij vernieuwde het gelaat der aarde. Dankt den Heere, want hij is goed, en zijne goedertierenheid duurt eenwiglijk: dit zeggen allen, welke de Heere onderhouden en verzadigd heeft. Ja\ deeze zullen de goedheid des Heeren bekennen, en zijne wonderwerken voor de menfchenkinderen, dewijl hij de dorstige ziele verzadigde, cn de hongerigen met goederen vervulde. Hij maakt de woeslijne tot een vruchtbaar land, . en voert de hongerigen daar heenen, om aldaar te woonen: als dan bezaaijen zij de velden, en verzamelen Jaarlijkfchs vruchten: Hij zegent hen, en' J v: -■'■'■'' u ' : •' 1  t) A' N k - p r E d i c a t i e. B? zij vermenigvuldigen. Laaten deeze de goedheid des Heeren bekennen, en zijne wonderwerken voor de menfchenkinderen: wie wijs is, neeme deeze dingen waar, en merke op de goedertierenheid des Heeren. C. Vereert en dankt den Heere. want hij is goed, en zijne goedertierenheid duurt eeuwiglijk, Hoe ontelbaar zijn de weldaaden, die ons Vaderland aan zijne goedheid te danken heeft? en niet minder ontelbaar zijn de Rampen en gevaaren, die Hij van ons vaderland afwendde. Leert dit erkennen, Mïkb Waarsten! dat iedere zaak eene onuitfpreekeiijke weidaad ieder gebrek eene onuitfpreekeiijke Ramp is, dat de verwijdering van eiken Ramp eene onuitfpreekeiijke zegen is, wanneer deszelfs tegenwoordigheid eene onbefchrijvelijke Ellende met zich brengt. Hoe grooter eene Ellende is, wanneer die tegenwoordig is, des te grooter is de weldaad, wanneer God dezelve van ons afgewend heeft, Wanneer gij dit recht bevat, Aandactigen! hebt gij veel geleerd, en wanneer gij dit F 4 nooit  É| d a n K - p R^e d i C a"V"l nooit vergeet, dan wil ik mijne tegenwoordige pooging voor genoegzaam gezegend houden. Duizenden weldaden van God, welke, elk op zich zelve betracht, eenen plechtïgen dankdag verdienden, achten wij niet,* en echter' wisten wij aan onze Ellenden geen einde, wanneer ons eene dezer onerkende weldaden Gods onttoogen wierden. Duizenden ongelukKen en gevaaren wend God van ons af,' iedere afwending verdiende eenen plechtïgen Dankdagen wij achten ze niec! wij zouden ech ter Jammeren, en weeklaagen, wanneer ze niet afgewend, maar integendeel ons overvallen en treffen zouden! Wie vijs is, die verfiaa deeze dingen, en merke verflandig op de goedertierenheid des Heeren! Laaten wij van veele onerkende weldaaden Gods nog eenige aanvoeren; en wie zien wil, die zal moeten zien! Ik wü,AanoachtIgen! thans alleen het Water , het Hout, en de gelukkige Ligging ónzes Vaderlands in aanmerking neemen: drie weldaaden, voor welke, veellicht in deeze talrijke yerzaameling, geen een eenige, onzen weldadigen God en vader, ten eenigen tijde, meteen Woord, eene zucht, eene ftille gewaarwording  DANK-PREDICATIE. 89 dankt heeft. En nu, neemt eene van deeze weldaaden weg; laat, gelijk de Dichter, zich uitdrukt, de watervloeden tot eene woestiine, en de bronnen tot een dorre wildernis worden, ^aat het geval gebeuren, dac ons niet een Jaar, niet eene maand lang, maar dat hec ons flechts eene week of eenen dag aan water mangele, of dac al hec water troebel en Hinkend worde; <—- dac wij flechts eene week geen hout hadden, welk een jammer, welk een nood, welk eene beroering ! welk eene algemeen heerfchende wanorde, welke ziekten aan menfchen en beesten veranderd de gelukkige ligging onzes Lands, en op eenmaal zult gij U van ontelbaare voordeeren en veraangenaamingen beroofd zien! Bergen en Dalen, Zeëen en Vloeden van ons Vaderland; welke grooce onerkende weldaaden zijn zij, welke menigvuldige zegeningen hebben wij door middel van dezelve , hoe veel laac zich, naar de ligging onzes lands, planten, hoe veel draagen onze Bergen, en onze Dalen, en wie kan de voordeden onzefZeènen Vloeden bereekenen, en, wie dankc F 5 dea  CJO> DANK-PREDICATIE den Schepper der Bergen en Dalen, der Zeen-en der Vloeden? is het niet even als of 'er een gordijn voor onze oogen hangt, en een dekzel op onze harten ligt, op dat wij de weldaden Gods niet zien, en zijne goedheid niet gevoelen zouden? Zegt niet, myne waardsten! dat deeze weldaden Gods flechts Lichaamelijk, en uit dien hoofde onze opmerkzaamheid en dankbaarheid op eenen zoo heiligen dag als deeze niet waardig zijn: want 'er is geene weldaad van God, zoo aardsch, of gering, waar van wij kunnen of moogen zeggen: wij hebben deezen ten minsten verdiend. En wanneer gij, myne geliefden! onopmerkzaam zijt op de wel daden Gods, die U voor de oogen liggen, dan zult gij het zeker niet minder zijn op die, welke gij niet ziet. Ja wanneer gij niet genegen zijt om God voor lichaamelijke weldaden te danken, dan zult gij hem vcor geestelijke ook niet danken. Hier mag het woord van den Apostel Johannes toegepast worden: Zoo iemand zegt, ik hebbe God lief, en htj haat zijnen Broeder, die is een leugenaar; want, zoo hij zijnen Broeder niet lief heeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, dien  dank-predicatie. QI> dien hij niet gezien heeft? zoo iemand zegt, ik dank God voor de' geestelijke weldaden, en dank hem niet voor de Lichaamelijke, die is een Leugenaar, want, zoo iemand God niet dankt voor het geen dat hij ziet, en heeft, hoe kan hij God danken voor het geen hij noch ziet, noch heeft. En even zoo zeer ons de eigenlijke Lichaamelijke weldaaden in het bijzonder, ook op deezen plechtïgen dankdag, tot dankbaarheid aanfpooren moeten, even zoo moet ons pok de bevrijding van zoo menige Ellenden, zoo meenige gevaaren, die ons hadden kunnen treffen, tot dankbaarheid opwekken. Wat wéeten wij, M y n e G e l i e f d e n ! van vuurnooden in onze ftad? wat weeten wij van Ovevflroomingen? wat weeten wij van Pestilentiaale ziekten? wat weeten wij van Aardbevingen? En, ftelt een eenige van deeze rampen, en wat waaren wij dan? met welke beklemde harten zouden wij elkander aanzien, met welken angst ten Hemel fchreien, met welken ootmoed buitcngewoone Boet-en bededagen vieren? en waarom dan nu geenen Dankdag, waarom geene aandoeningen van aanbiddende blijdfchap, dac ons God voor die Rampen bewaar  p2 DANK -PREDICATIE. waarde, cn deeze gevaaren van ons verwijdend heeft ? D. Erkent en dankt den Heere, want hij is goed, en zijne goedertierenheid duurt eeuwiglijk. Dit zeggen ook die; welke zoo menigvuldige andere voordeden ondervonden, en kennen, wdke God in dit Jaar aan ons lieve Vaderland vergund heeft. Dit zeggen allen, die waarheid en licht, ook vermeerdering van kennis, opheldering van denkbeelden, en aanmoedigingen tot deugd en vlijt, weeren op prijs te ftellen; dit zeggen allen, ze moogen kinders of geene kinders hebben, wien aan eene verbeterde opvoeding en vorming der Jeugd iet gelegen isi dit zeggen allen, die weeten, dat 'er geen goed in eene Stad, of in een Land gefchied, het welk de Heere niet doet; dat God het is', die de harten der menfchen en der Overigheid gelijk waterbeeken leid, werwaards hij wil. Deeze allen moeten de Goedertierenheid des Heeren. bekennen, en hem prijzen voor de menfchenkinderen, want hij heeft voor onze Kinderen den  DANE-PREDICATIIi 93 den weg gebaand tot alle nuttige weetenfchappen, en konden, Hij heeft een werk uitgevoerd, en tot dand gebracht, dat met veele zwaarigheedcn omgeven was; Hij heeft Schooien daargedeld, Leermeesters gefchonken, nuttige gefchriften doen te voorfchijn koomen, en eene algemeene drift en ijver tot leering en beoeffening der weetenfchappen en der deugd verwekt! wie kan de voordeelen van deeze nieuwe inrichtingen en Schoolverbeteringen zich voordellen, zonder dat hij over het goede, dat door dezelve, bij alle nog overgeblevene onvolkomenheden, tot dand gebragt is, tot traanen van vreugde geroerd worden? ó gij, Vaders en Moeders, Jongelingen, en jonge Dochters, erkent ook hier in de goedertierenheid des Heeren, en verblijd U over zijne Vaderlijke zorge voor de opvoeding der lieve JeugdI Jaa! gezegend z'jc KÜ» gij God, en menfchenlievende Jeugd dezer Stad, en gezeegend zijt gij, mijn Vaderland! dac God ook op deeze wijze zijn Licht in U liet opgaan! en aan deeze verbeteringen arbeidde! Het laate Nageflacht ?al nog de bevorderaars van deeze nog niet behoorlijk erkende, en niet genoeg gefchat wordende ver-  94 dANK-PREDICATIe. verbeteringen zeegenen! en bet Vaderland, de Kerk, en de Schooien zullen God nog voor die Mannen danken, die deeze Schooien inftelden, en onder ons oprichtten! Ook tot U in hec bijzonder richt zich mijne rede met betrekking tot dit onderwerp, Geliefde Weeskindeus! Erkent ook gij op deezen heiligen Dankdag in hec bijzonder de goedertierenheid des Heeren, die voor U zorgt, en het U aan geen nuttig onderricht tot vorming van Uw verfïand en hart, tot oeffening uwer vermoogens, en tot ontwikkeling uwer bekwaamheeden onrbreeken laat! geeft achc op de Leiding des Ailerhoogften, en achc zijne Goedheid niec gering t dankt Hem voor jeder uur van onderwijs, eri vergelijkt uwen tegenwoordigen coeftand dikwils met de toeftand van eenen verlaatenen en hulpeloozen wees, wien niemand aanneemc, en die naar ziel en ligchaam verwaarloosd word! ö vergeet het niet, gevoeld het, en zegt: De Heere is goed, en zijne Goedertierenheid duurt Eeuwiv! Twee  ©ANK - P' RED IC ATIE» 9? TWEEDE DEEL A* Vereert, en dankt den Heere, want hij Is goed, en zijne goedertierenheid duurs Eeuwiglijkl dit roep ik niet alleen mijt* Vaderland in het algemeen, maar ook allen mijnen geliefden Toehoorers in het bijzonder toe* zij, die de goedertierenheid des Heeren ondervonden, en zijne Barmhartigheid ervaren mochten, verheffen op deezen dag des Danks, en der openbaare en bijzondere Aanbidding hunne Zielen tot God, en roepen met blijde ftemmen : De Heere is goed, en zijne Goedertiefenheid duurt eeuwiglijkl Die in angst en nood zich bevond, die zijne verlegenheid niet befchrijven , voor zijne jammeren geene uitkomft zien koude ; Die tot God heete traanen fchreide, en wiens traanen van God aangezien wierden, die allen, bekennen den Here, en •zijne goedheid, en de wonderen zijner Barmhartigheid voor de kinderen der menfchenl Hoe veelen zullen 'er (bij voorbeeld) in deeze vergadering zijn , die zedert • den laast voorgaanden Bededag in zwaa^ krankheden vervielen, en zonder hdbpe van herilel daar ne-  q6 D A N K - P R E D ï C A T I E. nederlagen, en die echter heden God in zijnen "Tempel mogen aanbidden, en hec liefderijk gedachtenismaal van Christus dood mee de gemeente vieren. Of zouden 'er geene zodanigen hier tegenwoordig zijn, op wien de woorden van onzen Pfalmist toepasfeliik zijn? De dwaazen worden om hunne overtredingen , en om hunne misdaden geplaagd; hun* tie ziel had een walg aan alle fpijze, zij waaren genaderd tot aan de Poor te des doods; toen aanbaden zij den Heere in hunnen nood, en hij verloste hen uit hunne droeffenisfen, hij zond zijn woord en zijnen Geest, en maakte hun gezond, hij reddeze uit, zoo dat zij niet en flierven: Laaten deeze de goedertierenheden des Heeren erkennen, en zijne wonderen voor de kinderen der menfchen; Laaten deeze dankofferen opofferen, en zijne daaden met blijdfchap verkondigen.... 6 Gij allen, die uw Leven reeds verloorcn achtte, aan den rand des Grafs hoopeloos verfmachtte, en echcer tegenwoordig U nog hier bevind, Gods vrije Lucht nog inademt, zijne heerlijke Zon nog aanfehouwd, en als nog den zagen uwerohuisgenoten, de vreugd uwer  D A N K-P R E D I C A T 1 Bi tiwer Vrienden, en Bloedverwanten zijt? waar waart gij heden, wanneer God zich niet over -U ontfermd, en uw leven gefpaard had? —, k wil U niet verfchrikken, niet beflxaffen, alleen yvil ik U Gods verfchoonende goedheid en langmoedigheid te gevoelen geeven! waar waart gij heden, wanneer uwe krankheid ter dood geweest was? En hoe gelukkig zijt gil nu nog, dat gij nog leeft, en de goeder» tierenheid Gods geniet, om de zonde van uw vorig leeven te verbeeteren, zoo veele verzuimenisfen te herflellen , in het geloove vaster,' in de Jliefde gegronder, in het geduld ftandvastiger, en in Gode welbehaagelijke werken vlijtiger, en meer geoeffender te kunnen worden. B.Vereert, en dankt den Heere, -want hij ii goed, en zijne Barmhartigheid duurt eeuwiglijk ! Dit zeggen allen , die ooit in gevaar van hun leeven kwaamen, en niets anders dan dood en ondergang voor zich zagen, en echter nog gered, begenadigd, en uit het gevaar gevoerd wierden! ö Vergeet Uwe angflen niet, en geen Uwer fpotce met het gevaar, G waaT  „ die haare vruchcbaar maakende draaien toe ,-, een zegen voor de velden verfpreiden kan, „ zoo lang 'er wolken aan den Hemel zijn > 5, zoo lang wil ik op eenen God vertrouwen, », die hun gebieden kan op de dorflende vele den te regenen; zoo lang ik nog brood of 8 'ii Koom1  ,ï8 LEERREDE „ Koorn voor mij zie, zoo lang behoef ik „ niet te twijffelen, dat God vermogend is •>, om mijn tijdelijk leeven te onderhouden; en „ zelfs, wanneer ook de zon uitdoofde, de „ wolken verdweenen, en 'er geen Koorn meer „ voorhanden waare, zoude ik daarom „ niet alleen van brood behoeven te leeven, ■>, maar ook van ieder woord, dat uit den „ mond Gods uitgaat" B Ten tweeden, moeten wij aan de goedheid Gods ook een befcheiden, matig, en wel te vreden hart toebrengen. Verre verwijderd van overdaad , en verkwisting, moeten wij ons met een befcheiden deel der voedmiddelen te vrede ftellen. Dit is derhalven zoo wel verftand als plicht! De tijd, waarin God ons getuchtigd heeft, fchijnt zekerlijk nog niet geheel en al voor bij te zijn; en, wanneer ook dit zoo niet was , wanneer de zoo merkelijk verminderde duurte werkelijk op eens een einde nam, zou ook dan de matigheid, fpaarzaamheid, en te vredenheid mee weinig , eene ge. moedsgefteldheid zijn, welke voor eenen volgeling van Jezus Christus, of, wanneer gij liever wilt, voor eenen verftandigen en rechtfehapenen man onontbeerlijk is! Wanneer Hij, die met  IN DEN ZOMER. lf met weinige brooden veele duizenden menfchen voeden en verzadigen kan, nog voor de overgebleevene itukken zorgt, en niet wil, dat 'er iet verderve, zoo moeten wij ook bij de vruchtbaarfte zomers, ook in de beste, en voordeeligfte tijden, en, hoe veel meer dan ook in den tegenwoordigen, voor iedere beete broods, ja.' voor elk kruimpje zorg draagen, eri door geenerlei onmatigheid of verkwifting de goedheid van onzen hemelfchen Vader misbruiken , en Zijne verfchoonende langmoedigheid tot Toorn aanzetten.' onze geheele ziel moet zich tegen de lichtzinnigheid zetten, waar mede de zoo kostelijke gaaven Gods door vleefchelijke menfchen verteerd, verbrast, en misbruikt worden! Wat zoudt gij, Mtnr Waardsten.' daar van oordeelen, wanneer een Kind op eene ligtzinnige wijze dat geen wegwierp, het geen hij, of anderen, te vooren van den Vader afgebeeden had? zoudt gij zulk eene lichtzinnigheid niet 'affchuwelijk vinden? En'echter zoo lichtzinnig zijn heeden' alle onmatigen, alle verkwifiers, alle misbruikers en brasfers.' zij zijn dit ten allen tijde;' maar zij zijn het thans in eenen hoogeren graad dan ooit.'waarom ? daarom, om dat, hetgeen Ba wij  20 LEERREDE wij heden van de hand Gods genieten, mee* dan ooit van God afgebeden is geworden! en in dit opzicht, ik beken het, is mij dit Jaar, waar in zoo veele duizenden menfchen om brood fmaehtten, en er te vergeefsch om fmachren moesten, iedere handvol koorn, iedere graanhalm, ja, ieder koorngraantje, om zoo te fpreeken, gewichtiger en eerwaardiger! „ Gij „ zijc van mijnen getrouwen God afgebeden „ geworden, moet ik fpoedig elke fchoovetoe„ rccpen, die ik op het veld zie te famen „ binden. — De traanen van weduwen en „ weezen hebben u bevochtigd , vruchtbaar „ Land! wie weet, hoe het foms, en, zonder „ dat,met u uitzien zoude? wie weet, wat de „ lichtzinnigheid, de ongevoeligheid, de ver„ fpilzuchc, wat de opgehoopte ondeugden on- der ons, en met naame, ook de ten hemel ,, fchreiënde tijd en zielverdervende fpeelzucht, en andere geheime Stad en Land drukkende „ zonden ,voor dorheid en verwoesting over U „ gebracht zouden hebben! iedere hand vol „ koorn, die de tegenwoordige Zomer in on„ zen fchoot uicltort, kan ik niet anders dan j» alzoo afgebeden, en afgefmeekt, aanzien, en zal ik dan heengaan, en deeze gaaven Gods, >, of dat geen, waardoor ik mij dezelve aanfehaffen „ kan  IN DEN ZOMER. St „ kan, op eene lichtzinnige wijze, doorbrèn,, gen, of door een onmaatig misbruik het ge,, brek derzelve, en de algemeene duurce op „nieuw helpen bevorderen? Neen! ik wil „ mij op de uiterfte matigheid bevlijtigen; ik „ wil een voorbeeld van befcheidenheid en ver„ genoegdheid zijn! ik wil God bidden,.dat Hij)> „ mij het gewicht en de waarde van zijne ge„ nade zoo fterk te gevoelen geeve, dac ik „ nooit in verzoeking geraake, om' mij door ,, onmatigheid, en lichtzinnig doorbrengen, aan „ zijne weldadigheid te verzondigen, ' hoe „ matiger, befcheidener ,en fpaarzamer ik dezelve „ gebruike, hoe zekerer ik mij dezelve Voor „ het toekomende durve belooven". Zoo,'mtnjs waab.dstenX denkt de verftandige Chris.' ten bij de befchouwing van eenen fchoonen en gezegenden zomer, Eindelijk, mtxe ir a ard st z n\ moet ons de rijke Zomerzegen , die ons onze weldadige Vader in den Hemel over hec algemeen gunt en verleent, natuurlijk en billijk ook gevoel van broederlijk medelijden en Chris* telif'ke weldadigheid in de Ziel doen ondervinden. Het is waar, wij hebben reeds zoo meenigmaal over deeze deugd van deezen LeerB 3 Hoe*  OS LEERREDE ftoel tot u gefprooken; en, Gode zij dankj niet minder, dan vergeefsch J het is waar, de gelegenheden om goed te doen , wanneer men flechts de voornaamfte en noodzaaklijkfte in overweeging neemen wil, zijn veele; en, . het fchijnt, dat de Goddelijke Voorzienigheid , door altijd nienwe aan de hand te wijzen, beflooten heeft, om daar door onze weldadigheid en menfchen - liefde voornamelijk op de proef te ftellen. God' laat, in nabuurige gewesten, onheilen gebeuren, die orrs in gedachren brengen, dat de gerichten en oordeelen Gods over ons eep einde genoomen hebben, en dat nu onze Weldadigheid tot hier toe genoegzaam uitgeftrekt is geworden. Uit overweging van voorgaande, en nog aanftaande gelegenheden om uwe Liefde en milddadigheid in beweging te brengen, hebben wij voorgenoomen voor ditmaal daar over weinig te zeggen. Alleen zoo veel moet gij ons veroorlooven: het is zeer natuurlijk, dat de. befchouwing der God-, lijke weldadigheden, die over zoo veele duizenden airenvolle velden uitgegooten zijn, ook onze harten verwijderen, en opwekken moet, pm in de voetftappen deezer algemeene goeddadigheid te treeden, en dat groot voorbeeld 13' J . m . ' ; • m  IN DEN ZOMER. 2$ in onze geringheid, naar ons best vermogen, na te volgen. Het moet ons, die zelve groote en gezeegende Velden in eigendom bezitten, of middelijk, of door anderen, de voordeden van eenen gezegenden Zomer op menigvuldige wijzen genieten, en ondervinden; het moet ons onmooglijk zijn, ons hart toetefluL ten voor hen, die zeer weinig aandeel in die vreugde en voordeden hebben, of,'wanneer gegoede menschenvrienden, of, laat ik liever zeggen, Zusters en Broeders, hun uit hunnen Overvloed van hec ontbeerlyke niet iet aan hun zouden mededeelen! het moet ons onmooglvk zyn, een mensch te weeten, die in droefheid is, en eenen gezegenden Zomer met tegenzin, en kommer aanziet, dewyl hy 'er niet het minste aandeel aan heeft, eh geene gelegenheid of toegang heefc, om er deel aan te verkrygen, en echter deezen mensch , niet aan onze blydfchap en zegen deel te doen neemen! neen! Vrienden en Broeders in Christus! wanneer ons God geeft, zoo moeten wij wedergeven! wanneer hy ons zegent, zoomoeten door ons ook anderen gezegend worden, dit zyn de gezindheden , die thans levendig in ons moeten zijn. Met deeze gezindheden wiL B 4 len  len wij onze harten tot God verheffen, en zij. ne Goedheid looven. — Ja! u, ö getrouwe weldadige God, en langmoedige Vader, komt toe de openbaare dankzegging voor uwen zichtbaaren zegen, en deezen zoo vruchtbaaren Zomer! hoe weinig hebben wij dezelve verdiend! hoe zeer hebben wij op allerleië wijje, en door allerleië foorten van ondankbaarheden en ondeugden, ons dezelve onwaardig gemaakt! maar Uwe langmoedigheid vermoeide nog met.' Gij ontnam, ons dat nog niet, het geen wij tot ons onderhoud nodig hebben' heb dank, onuitputtelijke goedheid! ieder hart moet ze gevoelen, iedere tong Uprijzen! verwek Gij zelf' in ons levendige gevoelens van eene u welbehaaglijke dankbaarheid» open ons tot dat einde de oogen, 0m de grootheid Uwer Vaderliefde, en de onwaardigheid onzer harten te leeren kennen! Iaat ons toch allen in het licht van Uwen geest zien, hoe zeer wij U behoeven; hoe onontbeerlijk ons Uw zegen is; en laat ons doch voor U, en voor ons zeiven niet langer blind W^n, om Uwe» goedheid te misbruiken, of Uwe meer $ Vaderlijke langmoedigheid tot tqorne aan- te-  IN DBN ZOMER. rozetten. Bereid U zeiven veele dankbaare harten, verwek U veele waardige genieters van Uwe weldaaden I en laat voorts alle oogen niet te vergeefsch op U wachten, en alle gemoederen door Uwen zegen verkwikt worden. 4 M E NI  X JË X %L JFL JE JD K INDEN HERFST, TEXT psalm 104 vers 15. J£T« den wijn, die 'thart des menfchen verheugt, doenae het aangezicht blinken van olie: ende V brood, dat het harte des menfchen fterkt. MTNE AANDACHTIGE ToEHOOS.DEK.sl Het is voor een nadenkend mensch eene aangenaame gedachte, dat de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus het verhevenfte, en beminnenswaardigfte weezen, dat zich voor ons menfchen op de volkomenfte wijze in Jezus Christus openbaarde, ook de God der Natuur is5 Dat even die zelve liefde, welke wij in den Eerst, geboorenen des Hemels aanbidden, zich ook in alle de zegeningen der vruchtbaare natuur openbaart; dat even die, welke in Jezus Chriftus de dooden levendig maakt, en door hem, de dingen , die niet zijn roept, als of zij waaren ; ook de geheele Natuur bezielt, en met zijne levendigmaakende kracht geheel en al doordringt. De verftandige, en door den Geest der waarheid verlichte Christen, ziet in alle dingen den. zeiven God, zoo wel in den Hemel, als op de aarde, denzelven in alle levendige en levenlooze fchep-  LEERREDE 2? fchepfelen, zoo wel in het verfterkende Brood, ais in den verheugenden wijn. Hij fluit God nergens buiten, hij vind zijnen Schepper, Vaaer en Weldoender overal en altijd op eene g;heel andere wijze? Hij ftelt den Godder Natuur en,denGod en Vader van Jezus Christus nooit tegen over elkander, nimmer befchouwd hij Natuur en Genade als twee tegenftrijdige zaaken, hij is zeer verre verwijdert, om van de Genade, met verrukking, van de Natuur met minachting, te fpreeken, alles is hem Natuur, alles is hem Genade, Bij God, denkt hij, is alles Natuurlijk, maar met betrekking op den mensch, is alles Genade. Elke broodkruim, die hij eet, elke druppel-wijn of water, die hij drinkt, is bij hem, al hoewel niet eeven groote, echter even zoo onverdiende Genade, als het Genade is , dat Jezus Christus voor hem fii'emfi en ook de gcringlle onverdiende genade is niet te verachten * hij eet geenen beet broods*, hij drinkt geenen dronk wijn, .zonder aan God te denken; zonder gevoel van de macht en de goedheid der alles-beleevende Godheid; God (zo denkt, gevoelt, betuigr hij) God is het,die mij het brood; God is het, die den wijn uit-de aarde voortbrengt, en het hart des menfchen verheugd: En deeze gedachte,- dit gevoel, opent hem ten ■ allen tijde een bron van djjizend genoegens; alles  28 LEERREDE Jes word daar door verhoogd, verfijnt, veradelt, geheiligd , en vergoddelijkt: Alle fchepfel Gods is hem goed, en niets verwerpelijk. Hij ziet in alles de kracht, de wijsheid, en goedheid Gods. Met dit welgefleld eenvoudig oog, mtnb nrjARDSTMit! moeten wy ook thands ,in deeze gezegenden vreugdevollen herfsttijd, eenen helderen blik op onze wijnbergen, en wijngaarden werpen,welkeGods allesbeftierendevoorzienigheid 200 heerlijk verciert, en met zoo fchilderachtige, zwaare, veelvuldige, en fmaakelijke druiven behangen heeft < God is de oorfprong van deeze bekoorlijke en fapvolle druiven: God is het, die den wijn uit de aarde voortbrengt. Dit is het eerfte,wat wij kortelijk overweegen zullen. Ten Tweeden zullen wij iet van de kracht en het nut van den wijn zeggen ; en ten Derden eenige erinneringen van de Schadelijkheid, die uit het misbruik van den wijn ontftaat,'er bijvoegen. Het kan zijn, ajindachtigen\ dat veelen hier tegenwoordig zijn, welke deeze betrachtingen van eene geringe waarde oordeelen te zijn. .Veelen zullen welligt bij zich zelven denken: ,, wij hebben geene wijngaarden, wij „ kunnen geenen wijn inleggen; wij zijn ook ,, te arm en onvermoogend om wijn te drinken; „ wat behoeven wij dan van de nuttigheid des  IN DEN HERFST; 29 £ des matigen gebruiks, en van de fchadelijk,, heid des misbruiks van denzelven, te hooren „ prediken? Anderen, zelfs zulken, die welligt rijk en vermoogend zijn, en hunne kelders met eigene ingewonnen, of aangekochten wijn vullen, zullen mogelijk bij zich zeiven „ denken: Men heeft gewichtiger, geestelijker, Euangelifcher zaaken op den kanfel „ te zeggen: als zijne toehoorders flechts „ van de weldaadigheid, van het gebruik, en „ misbruik van den wijn, te onderhouden." Wat zal ik den eenen en den anderen antwoorden? Hoe zal ik voor mij hunne opmerkzaamheid verwerven? Zal ik de eerften zeggen; dat zij toch altijd in veele opzichten voordeel hebben, wanneer God den Herfst gezegend doet zijn, alfchoon zij zelve geenen wijn kunnen drinken; een geval echter, waar in zich vermoedelijk flechts weinigen bevinden; of heefc niet, (om nu veele andere voordeden met ftilzwijgen voor bij te gaan,) meenig behoeftig huisgezin, alleen uit dien hoofde, meer te verdienen, wanneer God zoo veele anderen door deezen rijken Oogst zoo zeer gezegend heef,;? : Of, zal ik zeggen: dat het toch edel en betamelijk is, om anderen menfchen bunnen zegen van God te gunnen, en zich daar over  3Ö leerrede' over te verheugen ? Zd ik zeggen: dat hét voor allen nuttiger, en voor niemand fchadelijk is, van de nuttigheden der gaven Gods te fpreeken , en over het fchaadelrjke, dat aan derzelver misbruik verbonden is, Waarfchoüwingen aan te hooren? Zal ik zeggen: dat hec den Aandacht van allen, (ook van hun, die van eenen gezegenden Herfst het minfte , of wanneer men wil, in het geheel geene voordeden trekken,) overwaardig is, wanneer men hunne gedachten en gewaarwordingen door het rijk der Natuur toe den Schepper en Oorzaak derzelve opvoert, en hun de grootfte van alle waarheden voor oogen ftelt,- namelijk, dat alles van God, en uit Gód komt, en dat God alles irt allen is? En , wat zullen wij den zulken antwoorden , die dergelijke Leerredenen als niet geestelijk, niet Christelijk, niet Euangelisch genoeg achten? Zullen zij het begrijpen, wanneer wij hun zeggen: dat alles Geestelijk," Christelijk en Euangelisch is, het geen de menfchen , op Gods genade en weldaden, (zij moogen dan het ligchaam of de ziel betreffen,) opmerkzaamer, gevoeliger en dankbaarder maakt; en hun het rechtroaatig gebruik duidelijker, en voor het misbruik behoeden kan? Zuljen wij zeggen: dat  in den Herfst. 31 dat niets ongeestelijks, onchristelijks, oneuangelisch is, of zijn kan, het geen de menfchen tot verftandiger en beter menfchen maakt; het geen Jezus en zijne Apostelen hunne opmerkzaamheid waardig geacht, en, waarover zij ons lesfen en waarfchouwingen medegedeeld hebben? Mogen wij ons derhalven \ mtne traardsten \ na deeze voorafgezondene aanmerkingen, uwe opmerkzaamheid belooven? Zoo ja! dan willen wij nu tot onze betrachtingen, (waar omtrent wij de mooglijkfle kortheid in acht neemen zullen) voortgaan. God doe dezelve aan ons allen vruchtbaar, en tot Eere Zijnes Naams gezeegend zijn! Amen. EERSTE DEEL. God is het, zegt de Pfalmist, die den Wyn uit de Aarde voortbrengt] Hij is de oorzaak van deezen kostelijken drank: Hij is de Schep» per aller dingen. Dit is het eerde, waarmede wij uwen aandacht eenige oogenblikken voornemens zijn te onderhouden. Wie, Mtne Waa rds te n\ kan een oogenblik in twijffel Haan, of de wijn een gaave Gods zij? Er kan welligt niets in de wereld duidelijker en klaarer bewezen worden, dan dit. De wijn is, gelijk wij allen weeten, het  S2 LEERREDE het uitgeparste fap van druiven; de Druiven zijn vruchten van den wijnftok; die 'zekerlijk «ene bijzondere en vlijtige oppasfing der menfchen nodig heeft; maar wij kunnen, en behooren ook te gelijk te weeten , mtne tpaardst£,nï dat alle deeze oppasfingi höe vlijtig,hoe .nauwkeurig, hoe verftandig, hoe kundig, hoe -uitgedacht zij ook zijn mooge * echter op zich ;zeiven niet veroorzacken kan* dat de wijnftok -veel, of, goeden wijn voortbrengt; want niets ij 'er bijna, dat aan zoo menigvuldige fehadelijke toevallen onderhevig is, dan de wijn. De eenvoudigfte Landman moet, even zoo goed als de verftandigfte Natuuronderzoeker, zien en erkennen, dat al zijn arbeid te vergeefsch is, wanneer God daar toe zijnen zegen niec verleent, dac 'er zeer veel van hec wéder afhangt, waar van bekend is, dac hec niec in de machc van een eenig mensch ftaac, maar in alle gevallen alleen door den wil en hec bellier van God geregeld word. Elk mensch kan-en behoord ce weeten, dac een eenige koude rijp in de Lente, een eenige Hagelbui, eene Storm, ééne O verdroom ing, ééne ziekte onder de Druiven, alle moeite, en alle zorg van den bekwaamden Hovenier volkomen en óf*  Inden Herfst. 33' onherlïelbaaar vernietigen of verijdelen kan. Of, herinnert gij u niet meer alle die kommeringen, die wij geduurende eenige dreigende, en gevaarvolle Lentenachten, met betrekking op den Zomer en Herfst gevoelden? Wien anders dan God hebben wij den warmen, aangenaamen, zomer, de cierlijke herfstdagen, de afwending vart alle fchaadelijke vorst, van alle onweders en fchaadelijk ongedierte te danken? Aan wien anders, als aan onsen weldaadigen God en Vader in den Hemel? Hij is het, die zich niet onbetuigd gelaat en heeft, ons den regen en de. vrugtbaare tijden van zijnen Hemel nederzond; Hij is het, die de bergen van boven bevochtigt, die het gras doet uitfpruiten voor de beesten; en het kruid ten dienst der menfchen; Hij is het, die het brood uit de aarde doet voortkoomen, en den wijn, die het hart des menfchen verheup. Laat ons derhalven, iirNE ir aards t £ ! op God ónze oogen richten; hem als den Geever en Schepper der Druiven en van den wijn erkennen, en met éen vrolijke, gevoelvolle Dankbaarheid aanbidden ! C Ons  34 LEERREDE Ontfangt ö Grootfte geeverf Behouder, en beleever! * Ons- ftil en dankbaar fmeekgebed f- Da druivenbergeh bloeien De volle druiven gloeien, < Almachtige! naar uwe wet! ê Gij liet door zonnertraalen,- De druiven lieflijk maaien! Gij geeft, aan d'aarde voedingkracht f Gij fchiep de ftam en Looten, Het kleine , en het groote, Zijn wond'ren Uwer groote macht! Gij dekt met breede Lommer, De druif voor allen kommer! En wendde vorst, en onweer af! Gij gaaft de vrucht, beur zappen! Weldaadig zijn Uw flappen Gij zijt het, God, die alles gaf! In  in den Herfst. In alles U t' ontdekken. Moet'ons tot aandacht wekken! Dit zij ons doel, en hoogfle vreugd! In alles U te vinden, Moec ons aan U verbinden! ö God! die mensch en Vee verheugd! TWEEDE DEEL. God is het, die den wijn uit de aarde voortbrengt, op dat hij het harte des menfchen verheugt; zegt David.. Laat ons derhalven eenige oogenblikken belleeden, om van de nuttigheid van den wijn te fpreeken. Alles, wat God fchiep, is goed, en alles is tot een nuttig einde aanweezig; zelfs, dat het geen zomwijlen, en onder zeekere omftandiga heden, fchadelijk is; Ja zelfs de vergiften,hebben, gelijk algemeen erkend word, onder zeekere bepaalingen', en vermengingen, hunne groote nuttigheden. Hoe meer zich de menfchelijke wetenlchappen uitbreiden, en een fchat van kennis ppenfluicen; Hoe meer men over de werken der Natuur onderzoekingen initeld; dies te meer word men overreed, dat zelfs dac C s geer*  3t) LEERREDE geen, hec welk men te vooren niet dan fchadelijk befchouwde, en als van geen het minne belang aanmerkte, echter van de grootfte nuttigheid is. Alle fchepzel Gods is goed, en niets is verwerpelijk. Het water is goed, en eene voortreffelijke gaave van God, alfchoon 'er duizende menfchen door omgekomen zijn; de wijn is goed, en een voortreffelijke j gaave van God, alhoewel een ontelbaar aantal menfchen denzelven tot hun verderf misbruiken. De wijtt verheugt en verfterkt den mensch; hij maakt, gelijk Salomo zegt; de Levendigen vrolijk» Hy is eene Weldaad, eene artzeny voor den zieken en zwakken, voor den daglooner, en voor hun , die zwaare bezigheden te verrichten hebben. Dit weet ieder , die zig voor eenigen tyd van den wyn onthouden moest , uit hoofde van deszelfs hoogen prijs. Hij weec, hoe zeer zijne krachten daar onder lijden, of hoe hij hec gebrek aan wijn, op andere wijze, moesc crachten te vergoeden. De wijn, met matigheid gedronken, verfrist alle onze krachten; hij verlevendigt onze zielen en Lichaamen op nieuws; Hij maakt ons opgeruimd, en vrolijk; met den wijn flreomc ons, als  in den Herfst. 37 als het waare, moed en kracht, en vreugde in ; Hij geeft onze vermoeide leden kracht, en onze Zenuwen vuur. Wie kan, na eene zwaare en vermoeiende arbeid, wie kan na een kracht en zappen verteerende reize, op eenen heeten zomerfchen Dag een glas koelen wijn in zijne hand neemen, en met matigheid gebruiken, zonder de waarde van deeze Goddelijke weldaad te voelen, zonder den Geever derzei ve, met de kracht en vreugde, die hij daar door pntwaar word, op het ootmoedigst te danken? Mij dunkt, dat onder alle Lichaamelijke weldaden Gods 'er naauwelijks een zoo gefchikt is, om ons zoo fpoedig, zoo natuurlijk, zoo onmiddelbaar, tot dankbaarheid jegens God te verwekken, als een glas wijn, met matigheid, en ter rechter tijd, na voorafgaande vermoejing, oi dorst genooten: wie den wijn zelden, en alleen bij zulke gelegenheden en als eene artzenij, of als eene veraangenaaming van fpijzen, gebruikt, dien zal hij werkelijk eene artzenij zijn. Het zoude, mijns oordeels, zeer onredelijk, en onverftandig geoordeeld zijn, wanneer iemand zulk eene aanprijzing van den hartverheugen. den wijn ongefchikt of zelfs wel belachlijk C i vond^  08 LEERREDE vond; zoo iemand moet het dan ook onge. fchikt, en befpottelijk vinden, dac David iri zijnen Lofzang toe God van den hartverheugenden wijn uitdruikkelijk gewaagd. Hij moet het ook ongefchikt, en belachelijk vinden» dac onze Zaligmaaker, zoo dikwils, zijn bloed 'èn zijne beieevende krachc bij den wijn vergelijkt. Hij moec hec ongefchikc en befpottelijk vinden, wanneer Paulus ons niet alleen gebied, ter eere Gods te eeten, maar bijzonder vermaant, om met gevoelens van dankbaarheid, en Gods goedheid, te drinken. Hij moet het ongefchikt en belachelijk vinden , wanneer dezelve Apostel, deeze groote en van de liefde van Christus geheel en al doordrongen Apostel, aan Timotheus fchrijft: Dat bij voortaan, om zijner zwakke maag wille, niet alleen water, maar gok een weinig wijn drinken moest. Zulk een moet dan ongerijmd, én befpottelijk vinden, dat onze Heiland Jezus, zijne heerlijkheid het eerste openbaarde, toen hij op eene Bruiloft te Cana in Galilea het water in wijn veranderde, en derhalven, ook Ongerijmd en belachelijk, dat God, even dac; het geene Jezus toen in het kleine deed, jaar aan jaar in hec groote doet,door ontelbaar vaten wa-  in den Herfst. 30 waters in Herkenden en hartverheugenden wijn te veranderen. DERDE DEEL. ' Laat ons nu nog van de fchrikkelijke fchadelijkheid des misbruikt, of een onmatig gebruik van den wijn fpreeken. 'Er is niets, mtne waard sten.' hoe goed en voordeelig het op zich zelve, en bij het rechte gebruik ook zijn mooge; dat niet door misbruik, of door ontijdig en onmatig gebruik, ten uiterften fcftaadelijk en verderffelijk worden kan. Klaagd derhalven, Mtne Toehoorders ! den Geever van deeze hartverheugende weldaad, H>ec aan,- veracht die gaave Gods niet, daar dwaazen der zei ven misbruiken, terwijl ondertusfchen duizenden, die daar door verkwikt en verfterkt worden, God daar opentlijk voor voor danken. Gebruikt ze maatig, en na het wijs en weldadig oogmerk van den geever! misbruikt gij ze, 200 zult gij zelve de grootste fchade daar van ondervinden^ en niemand dan U zeiven beklaagen konnen, wanneer gij uw zielen lichaam daar door te gronde doet gaan. C 4  4$ LEERREDE Jal gij veronachtzaamt uw ziel en lichaam franneer gij deeze edele gaave Gods op eene moetwillige wijze misbruikt, en ze te veel,o^ te dikwils gebrukt. Ja! fchrikkelijk, onoverzienbaar, en onuitfpreeklijk is de Elende, welke door de dronkenfchap, door het onmagrïg gebruik van den wijn veroorzaakt word. Dronkenfchap veranderdt den vernuf igen mensch in een onvernuftig Dier; zij berooft hem van zijne zinnen; zij overmeestert en verzwakt zijne ziels en lichaamskrachten; zij maakt Jiern tot alle werkzaamheden des Levens onbekwaam; verftoort alle orde; verbant alle huisfelijk genoegen; rukt en verfcheurt alle banden van de menfchelijke maatfchappij; is hinderlijk aan alles, wat rechtvaerdig, edelmoedig, der menfchelijke natuur waardig, en achtingwaardig ïs; zij is eene vruchtbaare moeder van ontelbaare ondeugden, waar voor alle fchaamte, ja de ipenschlijkheid zelve ziddert. Krankheden, verval, armoede; dringende, van het vaderland drijvende, en in Elende verflootende armoede; Tweedragt, Toorn, Echtbreuk, Hoererij, Moord, onmenfchelijkheden; — deze zijn de natuurlijke, en zeker nimmer terug blijvende jchrikkelijke gevolgen der Dronkenfchap. De  i h den Herfst. 4t gelukkigfte, de bemindfte, de verftandigfte rnensch, word onbruikbaar, affchuwelijk, belachelijk en ellendig, wanneer hij zich aan den wijn overgeeft, en meerder drinkt, dan hij ter bevreediging van eenen natuurlijken dorst, en tot verkwikking zijner afgematte krachcen nodig heeft. De eerwaardigfte, de deugdzaamfte mensch, word al fpoedig het voorwerp van algemeene verachting, zoo dra men waarneemt, dat hij zich aan den wijn te zeer overgegeeven heeft. Het is onmooglijk in ditoogenblik, om eenen Dronkaart zonder heimelijke fchaamroodheid of verachting aan te zien; zo zeer verlaagt zich een mensch door de dronkenfchap beneden de waardigheid der menfchelijke natuur; hij zondigt fchrikkelijk, en veroorzaakt vreesfelijke zonden. Hij word de verrader en de moorder van zijnen besten vriend, hij word zijn eigene verrader en mooi der, alles wat ernst is word hem belachelijk; alles wat gewigtig is, niets waardig, God, Godsdienst, Dood, Eeuwigheid, alles verliest zijne waarde, in zijne oogen. Is er een bewijs voor alle deeze treurige gevolgen der dronkenfchap nodig? welk een tijdsgewricht, ftad, dorp, of huis, waar een dronkaart is, levert ons geen openbaar bewijs van dee :e fchaqdelijke verwoesting der menfchelijke Natuur door CS de  4^ LEERREDE de dronkenfchap? Men behoeft alleen' de gefcbiedenis van een eenig uur, in het huis, of in het gezelfchap van eenen onmatigen Drinker voor zich te neemen, om zich van de affchuuwelijkheid dezer ondeugd op het levendigfte te overtuigen, wij behoeven flechts weinige dagen terug ce denken, om een fchrikkelijk voorbeeld van de ijsfelijke gevolgen der Dronkenfchap voor ons te zien. Neen! te tellen zijn ze niet. De traanen en zuchten der Huisgenooten, der Ouderen, der kinderen, der bloedverwanten, der vrienden van eenen Dronkaart, zijn niet ce tellen: wanorde, verwarring, en Elende omringen hem van alle kanten. Men is om zijnent wille nooit zeker: waar hij is, daar is gevaar; hij koopt zich altoos Martelaars voor zich en voor anderen, alleen om één aangenaam oogenblik. Hec onmaatig gebruik van den wijn heeft reeds meer hec eigen leeven, en dac van anderen verwoesc, dan de Pesc ooic doodde. Dronkenfchap heefc reeds meerdere Rampen geftichc, dan tienduizend Boekdeelen ooit zouden kunnen bevatten. Een Dronke Huisvader of Moeder, een dronke Regent of koopman', een dronke Handwerksman of dienstbode, wel".  in den Herfst» 43 ke onheilen kan hij niec vcroorzaaken, over al, waar zijn ftaarerid drijvend oog, of zijn wankelende voet zich heenen wend! Op dar. ik zvvijge van den al te fchrikk-.lijken dood, die reeds zoo veele duizende üromkaarts in hunne dronkenfchap overvallen, eh weggerukt: — ach! waar heen? weggerukt heeft! waar heen ? ach! daar, waar de zaligheid Gods niec is! — want de Dronkaarts zuilen hef koningrijke van God niet beërven. ö al ce zwak fchaduwbeeld van de verfchrikkelijke gevolgen der Dronkenfchap ! inperk gij dezulken van mijne Toehoorders roeren, welke flaaven van deeze ondeugd zijn, of in gevaar zijn, om hec nog ce worden! Mochten zij zich zeiven kennen, en 'er voor te rugge beeven i mochten zij nog bekwaam -zijn, om de ftemme der Rede, des geweetens, de ftemme Gods, en van Jezus Christus, te hooren! En, wat zegt deeze ftèmme van Jezus Christus, der Rede, en des geweetens? hoe luid en opzeceelijk roepc zij ons allen toe: Wordt ■niet dronken in wijn, waar in overdaad w, maar, word vervuld met den Heiligen Geest. Roepc zij ons niec roe; wee den geenen, die zich vroeg opmaaken, om' Brasferij te pleegen*  44 LEERREDE gen, die tot in den nacht zitten, tot hun de wijn aan/leekt; bij wien Trommelen en pijpen , en wijn is; maar de werken des Heeren achten zij niet; de macht zijner handen betrachten zij niet. ■ ■ Wee den geenen, welke helden zijn om wijn te zuipen, en dappere •mannen om dronkenfchap te bedrijven! Roept zij ons niet toe: Een zot, die zich aan den moedwil en den wijn overgeeft, word arm. Hij gaat wel in, maar zijn laatste zal bijten gelijk eene flange; en feeken gelijk een Bafiliscus; als dan zullen uwe oogen naar vreemde vrouwen zien, en uw hart zal verkeerde dingen fpreeken; gij zult zijn, gelijk één, die midden in de zee, in het bovenste van den mast (Jaapt. Roept zij ons niec toe; Ziet toe, dat uwe harten niet bezwaard woraen door Brasferij en dronkenfchap, en ij dele zorgen, en dat U de dag des doods overziens oyerkoo me, maar laat ons in den dag eerlijk wandelen, niet in brasferij en dronkenfchap. Doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorg het vleesch niet tot begeerlijkheden. ö Gij! geliefde mede Christenen, Laat ons deeze ftemme der wijsheid niet verachten, niet ver-?  iii den Herfst. 45 verdooven. God heeft ons eenen buitengewoonen Herfstzegen gefchonken, 'er kunnen hier weinigen, zeer weinigen tegenwoordig zijn, die deezen zegen niet op de eene of andere wijze genieten. De nuttigheden en voordeelen van deezen fchoonen Herfst ftrekken zich, gelijk U heden morgen duidelijk getoond is, openbaar over allen uit; ook over hen, die geene wijnbergen bezitten, ook over die, welken geenen wijn drinken. Zoo veelen derhalven onder ons zullen zic|i door de onverdiende weldadigheid des algemenen Vaders der Natuur moeten laaten opwekken, om hem voor zijne groote buicengewoone zeglningen hartelijk en kinderlijk te danken; en wie dezelve te genieten heeft,'die zij verftandig en befcheiden; hij gebruik e de gaven Gods naar het oogmerk Gods, Hij eete zijn brood met vreugde, en drinke zijnen wijn van goeder harte, met tenen vrolijken moed, en richtte alle zijne handelingen en wegen zoo in, dat zij den Heere welbehaaglijk zijn. Hij gebruike deezen hartverfterkende drank, zonder angstvallige gedachten, met een zichtbaar gevoel, en aanbidding der Goddelijke goedheid, maar met een maatige befcheidenheid. Hij reike den vermoeiden  ^6 LEERREDE den arbeider, den zweetenden daglooner, den' dienstvaardigen Boode; den dorstenden wandelaar, den zwakken kranken; ieder zoo veel naar hnnne omftandigheden en behoeften toe, als zijn vermogen toelaac, en als een. broederlijk hart gebied. Zoo,Mtne Waardsten! moeten wij de edele gaaven Gods gebruiken! Laaten wij dezelven zoo .gebruiken, dat wij op een ander jcar niet genoodzaakt zijn, ons dezelve te rpoettn onthouden, of met eene ten uitersten fpaarzaame hand toe te deelen. Laat ons door eer. wijs en matig gebruik der gave den Gever Eere aandoen, en ons bekwaam maaken, om dezelve in het vervolg wederom met vreugde uit zijne hand aanceneemen. God is goed, Mtne Waardsten! Laat ons niet boos zijn God; wil ons vreugde geeven» Laat ons dezelve niet in bitterheid en jammer verkeeren. God wil ons verkwikken £ verfterken, verlevendigen! laat ons door zijn gefchenk ons niet verhitten, verzwakken, dooden! Hij zeegent ons; laat ons zijnen zegen niet' in een vloek voor ons, en ons vaderland veranderen! hij heeft ons welgedaan, ook wij moeten weldoen! En, wanneer wij niet hebben, om wel te doen  in den Herfst. 47 doen, zoo laat ons op den zegen, die andere uit Gods hand ontfingen, een vergenoegde, dankbaa. re, broederlijke blik werpen; God met hun, en voor hun, prljzsn, en looven! Gij hebt ons (moeten wij tot God zeggen) 'ook vreugde in het harte gegecven, wanneer ander er koorn en wijn rijkelijk vcfpteerderd wierd. ja! gij, g?ede God! onuitputtelijke bron en volheid van allo lichamelijke en geestelijke zegeningen! geef ons toeh een wijs, dankbaar, en gevoelig hart! wek ons, door uwe gaven, tot nadenken aan U, en tot vreugde in U, op! tot eene liefdevolle aanbidding, tot kinderlijke navolging van uwe algemeene weldadigheid, en laat ons ons uwe zegeningen hoe langer hoe bekwaamer en waardiger maaken, door Jezus Christus! A M E NI  op den LA AT STEN DAG DES JAARS. TEXT, i Chroniken sp: io tot 15. Zf&aarom loofde David den Heere voor de ■togen der gantfcher Gemeijnte: ende David zeide: Gelooft zijt gij, Heere God onzes vaders Israëls, van eeuwigheid tot in eeuwigheid. Uwe, 0 Heere, is de grootheid, ende macht, ende de heerlijkheid, ende de overwinninge, ende de majefleijt, want alles wat in den hemel ende op de aarde is, [is uwe:~\ uwe, 0 Heere, is het Koningrijke, ende gij hebt u Verhoogd tot een Hoofd boven alles. Ende rijkdom ende eere zijn voor uw aangezichte, ende gij heerfcht over alles, ende 'ui uwe hand is kracht ende macht: ook ftaat het in uwe hand alles groot te maken ende flerk te maken. Nu dan, onze God, wij danken u, ende loven den name uwer heerlijkheid. Want wie ben ik, ende wat is mijn volk, dat wij de macht, zoude verkregen hebben,- om  LAATSTEN DAG DES JAARS. 49 èm vrijwillig te geven als dit &? want het is alles van u, ende wij geven het u uit uwe hand. Want wij zijn vreemdelingen ende bijwoonders voor uw aangezichte, gelijk alle onze vaders: onze dagen op aarde zijn als een fchaduwe, ende daar en is geen verwachtinge, mtne Aandachtige Toehoorders ! Even zoo zeer als David reden had, om zich met grooce Blijdfchap te verheugen, en God openlijk te danken en te prijzen, dat de Oudften,' en het Volk van Israël zoo veel goud en zilver, koper en ijzer, en edelegelTeentens, vrijwillig, en van gantfcher harte, tot den bouw des Tempels aanbrachten; even zöo zeer, dunkt mij, hebben wij zekerlijk in gantsch andere omftandigheden, de grootste redenen, zijne gedachten en gewaarwordingen als de onze over te neemen, en bij hét Hot van dit tegenwoordig jaar, dit zijn Lof- en Dankgebed na te fpreeken! Of hoe? wie onder ons had zich zins den aanvang van dit ten einde fnellend jaar, 2oo veele algemeene zegeniugen en bijzondere weldaden van God durven bclooven, als ons' God werkelijk bewees? D Ik  50 LEERREDE OP DEN Ik wil gaarne bekennen, dat ik bij de menigte, onzer ten herriel fchreiënde zonden, bij de ontzettende lichtzinnigheid, en algemeene ondankbaarheid onzer harten, met. betrekking op onzen zoo goedertierenen en langmoedigen God en Vader, meer bewijzen van zijn ongenoegen, een zichtbaarer onttrekking van detf Goddelijken zegen, en meer waarfc houwende » tuchtigingen vreesde! .... maar, Gods wegenzijn niet gelijk onze wegen en zijne gedachten nut gelijk de onze, want, gelijk de He^ mei hooger is dan de aarde, alzoo zijn zijne wegen hooger dan onze wegen, en zijne gedachten hooger dan de onze. Het geen ik in de eerste Leerrede van dit Jaar zeggen moest, dat moet ik nu bij deeze laatste herhaalen: Ik. zeide bij mij zelve, mijne fterkte en mijne hoope is van den Heere. Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield en zijn, en zijne barmhartigheden over ons geen einde hebben, zij zijn alle morgen nieuw, en zijne trouw is groot\ de Heere is mijn deel, [preekt mijne ziele, daarom zal ik op hem hoopen. De Heere is goed den geenen,die op hem hoopen, en de ziele, welke na hem vraagt: het is goed, dat men ftille zii, en op het heil des Heeren hoope! J1 r Of-  laatsten DAG DES JaARS. £1 Of, wie van ons, mtne tpaardsten\ heeft te vergeefsch op den'Heere gehoopt, te vergeefsch op Gods zegen en hulpe, in ftilheid gewacht? Wie heeft tot den Heere gezucht dien Hij niet geantwoord heeeft ! Wie moet niet bekennen: Het zijn de Goedertierenheden des Heeren , dat ik niet geheel vernield hen; dat ik nog beftaa; dat ik leeve, en gezond ben, dat zijne zon nog over mij op en ondergaat; wie onder ons moet niet zeggen: He barmhartigheden mijnes Gods hebben geen einde; zij zijn alle morgen nieuw, en zijne trouw was, in dit bijna geëindigd jaar, groot: wie had geene oorzaak , om zich over de goedheid» en algenoegzaamheid van God te verheugen, wie moesc niet gevoelen, hoe onontbeerlijk hem God ook in dit Jaar was! hoe zeer hem daar voor alleen de Eer toekomt. Laat ik U behulpzaam zijn, om dergelijke gevoelens in Ü op te wekken. Laat ons dit laatste Zon* dagavonduur van dit bijna afgeloopen Jaaf daar toe aanwenden! om . De gewaarwording onzer volprekte nietigheid en afhankelijkheid van God in ons te vernieuwen, en levendig te doen worden. Wij zullen Mr n e Wa ardstenI Kerst, in eenige voorbeelden voor feilenD 0. hoe  52 L. EERREDE OP DEN" hoe zeer wij van God afhangen, en hoe wij niets zonder hem vermoogen: en dan Ten Tweede, nog met korte woorden dit, met betrekking op de kortheid en wisfeival* Ugheid onzes tijdelijken levens, toepasfen. EERSTE DEEL. Alles, wat wij in den Loop dezes Jaars genooten, gebruikt, verkreegen, uirgegeeven, behouden hebben; dit alles hebben wij, mtne waardsten! aan de alles beftierende , en goede voorzienigheid onzes onzichtbaaren Gods en Vaders te danken! Dit is de hoofd-inhoud, de heerfchende gedachte in het Gebed van David! alles wat in Hemel en op aarde is, is uwe, en gij heerscht over alles. Hier op moet onze eerste befchouwing gericht zijn. Wij hadden in den Loop van dit jaar meermalen gelegenheid, om mee U van de algenoegzaamheid Gods te fpreeken en U die zoo weinig erkende, en echter zoo oneindig gewichtige waarheid van onze volftrekte afhangelijkheid van hem, en hoe alles van hem afkomt, hoe zoo wel het groote als het kleine, in zijne hand ftaa, en van zijn beftier afhange, hoe wij zonder hem niets hebben, niets vermoogen  LAAT STEN DAG DES J A A R S. 53 moogen, en niets zijn, voor de Aandacht te brengen. Wij willen derhalven , ditmaal, hec geen wij reeds hier over gezegd hebben, niet zoo zeer herhaalen, als wel nader aandringen, en op eenige bijzondere gevallen toepasfen. Zijt gij, mtne Toehoorders! geduurende den loop van die Jaar gezond geweest, en heeft U geen verlies aan uwe verlïandelijke vermoogens, of verbreeking uwer Ledemaaren getroffen? wien wilt gij dit danken? wien voor den behouder uwer gezondheid aanzien? u zeiven? maar, zeg mij dan, waarom hebben dan die allen, die in dit Jaar geboren wierden, allen die eenen ongelukkigen val deeden, of die eenen hunner ledemaacen verlooren , of daar aan fchade leden, ook niec, gelijk gij, zich zeiven voor die ongevallen behoed? zijt gij wijzer, zijt gij machtiger dan zij? zijt gij, meer dan zij, Heer over U zei ven, en over de toevallen aan uw Lichaam ? wel nu! behoed U dan verder! zijt voortaan Heer over uwe gezondheid, en alle lichaamelijke toevalligheden; wend verder alle ongelukken, alle krankheden van U af! maar, wanneer gij dit niet doen kunt; wanneer gij U zoo onafhange* lijk, zoo zeeker, zoo geheel en al, Heer over U zei ven niec maaken kunt; wanneer gij bekennen D 3 moet  Sf4 LEERREDE OP DEN. moet, dat gij geen dag, geen uur zeker zijt, om van eene ziekte overvallen te worden, of U voor eenig ongeval te bewaarcn; zoo bekend dan ook te gelijk, dat gij het niet aan uwe wijsheid, en kloekheid, niet aan uwe, maar aan eene andere macht te danken hebt, dat gij in dit Jaar voor zoo menigerleije krankheden, en toevallen, die U Lichaam hadden konnen treffen, bewaard en bevrijd gebleeven zijt. En fchaam U dan ook niet, om den Godvruchtigen David naa te zeggen. Geloofd zijt gij, Heers \ God van Eeuwigheid tot Eeuwigheid1. U Heere-, behoord de grootheid, de Heerlijkheid, de overwinning , en de Roem ! want alles , wat in Hemel en op aarde is, is uwe, in uwe hand ftaat macht en kracht, in uwe hand staat gezonden sterk te maaken, en te onderhouden. Zijt gij [in den Loop deezes Jaars tot Eere gekoomen, of bij uwe Eere bewaard gebleeven? hebt gij de goedkeuring der menfchen ten uwen opzichte moogen wegdraagen, hebben zij U eer en achting betoond? Wilt gij nu hun,' of U zeiven daar voor danken? wilt gij tot U zeiven zeggen: „ Ik heb dat wel verdiendJ het was „ noodzaaklijk, of het was mijn verftand, „ mijne bekwaamheid, het waren mijne ver„ diensten, en mijne bekwaamheden, die  LAATSTEN DAG,DES JAAIIS. 55 „ de gunst, de goedkeuring, en den Roem „ der menfchen mij verwerven moesten of, het „ waaren mijne vrienden, mijne bloedverwan,, ten, mijne begunftigers, die mij daar toe „ behulpzaam waaren." Wilt gij op dëeze wijze van de zaak oordeelen ? wel nu, oordeeld zoo, wanneer gij het overeenkomftig met de waarheid vind! maar veroorloofd mij, U eerst eenige vraagen te doen: Is 'er nergens geen verftandiger, waardiger, verdienftelijker man, die echter het geluk niet heeft om aan de menfchen te bevallen, dan" gij ? of van hun voorgetrokken en vereerd te worden, gelijk gij voorgetrokken, en vereerd' geworden zijt? of, wanneer U ook zulk een niet bekend is, zegt mij toch, wie gaf U die Talenten, die gaaven, die krachten? wie dien aanleg, en gefchiktheden tot uwe verdiensten ? Hebt gij die U zeiven,, uit eigen aandrift, of Rijkdom gegeven? Hebt gij U zeiven, zulk een Lichaam toebereid, dat uw geest door de fijner gewaarwordingen en zinnen van het zelve voor zoo veel fijner onderzoekingenen gewaarwordingen bekwaam was? Wie heeft U die Ouders, die opvoeding, die Leeraars, die fchriften gegeeven? wie heeft ü in zulke omftandigheden en betrekkingen geplaatst, dat gij D 4 dat  $6 LEERREDE OP DEN dat alles geworden zijt, en worden kon, hetgeen gij zijt? Hebt gij dat aan TJ zei ven, of aan de algemeene inrichting der dingen, waar aan gij zoo weinig deel hebt, dat is, aan de alles beftierende voorzienigheid Gods te danken"! Nog meer; Hebt gij U zei ven, uwevrienden, uwe broeders en zusters, uwe verwanten, uwe verëerers, uwe weldoeners, en bevorderaars gegeeven? Hebt gij ze U zeiven aangefchaft? Hebt gij in deeze wereld heerfchappij gevoerd? U aan die plaats gefteld, waar zij U waarneemen konden, U leerden kennen, zich met uwe Talenten en verdienden bekend maakten, en U van.nut zochten te zijn? En nu, antwoord mij weder j Hebt gij het aan U zeiven, of veel meer aan de alles fcheppende werkzaamheid, en aan de alles leidende voorzienigheid Gods te danken, wanneer gij jn den loop deezes Jaars, tot eere gekomen, of bij uwe eere bewaard gebleeven zijt? gevoelt gij het niet, moet gij het niet bekennen, en David met overtuiging naazeggen: U,ó Heere l behoord de eere ,en de Heerlij heid, en de roem l mijne eere is van U, en gij heerfcht over alles, in uwe hand ftaat het, ieder groot, en fterk, geëerd, en aangenaam te • maar  l A A T S T E N DAG DES J A A R S. 57 maaken, Heere! mijn Godl ik danke U, ett roem niet mij, maar den naam uwer heerlijkheid! Geloofd zijt gij, mijn God! gij alleen verdiend prijs en aanbidding van eeuwigheid toe eeuwigheid! Gij zijc, mtnb Toehoorders! in den loop van dit jaar, meer of min, met'betrekking op uwe tijdelijke goederen gezegend uw vermoogen is zoo niet vermeerderd, echter nog niet verminderd geworden; of, gij zijt zoo veel niet terug gegaan, als gij wellicht oorzaak had om te vreezen. Gij zijt nog bemiddeld, mooglijk rijk, ten minste in zulke omftandigheden, dat gij U niec onder de behoeftige kunt tellen , of van de Barmhartigheid van andere menfchen behoeft afcehangen: wik gij dat aan uwe eigene wijsheid, aan uwe macht, aan uwe fpaarzaamheid, aan uwe bekwaamheid toefchrijven? Zou dat uw werk, en niet het werk eener alles beilierende voorzienigheid, wijsheid, vaderlijke goedheid Gods zijn? Geliefden! zegt mij toch eens, wanneer vermoogen en rijkdom zoo zeer van U afhangt, wanneer het in uwe macht Haat uw vermogen te vermeerderen, waarom hebt gij U* niec rijker gemaakc? waarom wenschc gij ge* duurig naar meer vermoogen, en waarom verD 5 fchaft  58 LEERREDE OP DEN, fchaft gij U zeiven niec dac geen, waarnaa uw hart zoo zeer verlangc? zege mij toch, hebc gij, hec geen gij (bij voorbeeld) geërfd hebc, aan uw zeiven ce danken? Of, hebc gij dat geen, hec welk gij door uwen handel gewonnen hebc, aan U zei ven ce danken? waarom maakce gij dan niec, dac die handel becer bloeide? waarom beftierde gij den vreede, of oorlog ,de nederlagen,of overwinningen, niet naar uw welgevallen, en tot uw voordeel? waarom beftierde gij het niet zoo, dat men alles noodig had, het geen gij te verkoopen had? en dat men zich alleen, of voornaamelijk alleen bij U aanmelden moest, wanneer men zijne behoeften verkrijgen kon! Geliefden! bedenk U toch een weinig, eer gij de macht, om U zelf te verrijken, aan U zeiven toefchrijft • kunt gij den Zijworm gebieden, dat hij U meer zijde, leverc, of, wanneer hij ce veel geeft, kunc gij om uw voordeel ce' bevorderen, hem dac verbieden? kunc gij coc hec fchaap zeggen: zoo veel, en Zulk foorc van wolIe moec gij die Jaar draagen? of hebc gij het aan u te danken dat gij dat in dit jaar erfde? van den Catoenboom zoo veele ponden afvorderen, als gij nodig hebt, en wenscht  LAATSTEN DAG DES JAARS. 5$ wenscht? kunt gij den Wind aan een toom leggen, en den Stormwind met uwe hand, of door uwen wenk leiden, naa dat het de voordeden van uwen handel vorderen ? ftaat het in uwe 'magt de fcheepen op Zee in behouden Haven te brengen, of ze tegen de Rotzen teverpletteren , of ze in den afgrond te bedelven ? kunt gij met alle uwe wijsheid, en verftand maaken, dat gij nooit bedroogen, en alie uwe gelden richtig betaald worden., en dat onder alle de veelvuldige wanbetaalingen van deezen tijd», geene U treft, en U in uwe Jaarlijkfche inkomsten merkelijk ten agteren zet? Of, zoo gij van uwe Capitaalen leeven moet, zegt mij, kunt gij maaken, hangt het alleen van U af, dat alle uwe interesfen richtig betaald worden ? goede Jaargetijden, hangen zij van U af? en wordt zonder goede Jaargetijden niet al uw hoopen en reekenen, uw inkoopen, en uitvoeren vergeefsch? kunt gij naar uwe willekeur Vorst en Hagel en Sneeuw veroorzaaken of afleiden? Geliefde n\ zegt mij, hebt gij 'er iet toe bijgedraagen, dat dit jaar zoo buitengewoon vruchtbaar, en bijzonder de Herfst zoo booven verwachting gezeegend was. Veellicht hebt gij door uwen Handen arbeid Iet verworven, met de uwen zonder kommer kun-  <5o LEERREDE OP DEN kunnen leeven, en, moogelijk nog iet kunnen opleggen? Maar, is dit derhalven uw werk? en hangt het middel om uw vermoogen te doen aangroei jen, van TJ af? Geliefden! zegt mij, wie gaf uwe hand fterkte en bekwaamheid? wie aan uw Lichaam gezondheid? wie vond het werktuig uit? wie maakte de ftoffe? die gij tot uw handwerk of kostwinning nod-'g had? om nu nog te zwijgen van veelvuldige om Handigheden, die te faamen loopen moesten, eer het U gelukken, of moogh'jk worden kon, ohï U met de uwen te verzorgen , en nog iet daarboven te kunnen opleggen. Oordeelt derhalven zelf, of het overeenkomstig met de waarheid, of het U wel Handig zij, U zeiven als de oorzaak van uw geluk, van uwe grootere of kleinere vermogens aante merken? en of het niet veel natuurlyker en verftandiger zy, even als David , met een oprecht en gevoelvol harte uitteroepen: Geloofd zy de Heere, myn Godl U, ê Heer! behoord de grootheid, de macht, de heerlykheid en de roem! want myn rykdom en vermogen, en alles, wat in Hemel en op Aarde is, is Uw es \ Rykdom' en Eere zyn van U, en Gy heerscht over alles! in Uwe hand ftaat krachten macht; in  Laatsten dag dés jAars. 6i in Uwe hand ftaat het , om ieder vermogend en ryk te maken\ en wy, onze God, wy Janken U, en roemen uwenheerlyken Naam, want wat zyn wy, en wat zyn, alle menfchen, dat wij kracht zouden hebben, iet faamenteleg. gen, en te verwerven, want van U is alles ge* koomen, en alles, wat wy hebben, en geeven kennén), dat hebben wy van uwe hand ontfangen. Gij zijt, mijn Toehoorder! in dit Jaarverlichter en verftandiger geworden, uw verftand is in veele opzichten opgehelderd, uwe oogen zijn boven veelen opengegaan; Gij hebt God en Jezus, en het Euangelium, de kracht, de wijsheid, de goedheid en Voorzienigheid Gods beeter leeren kennen ; meenigvuldige twijfelingen zijn U moogelijk weggenoomen geworden; meenige gewichtige ondervinding hebt gij kunnen opmerken, meenige nuttige lesfen kunnen hooren : Gij hebt het Euangelium om te leezen, de predicatien aan hooren, het Heilig Avondmaal met de Gemeente gebruiken kunnen ? wien wilt gij dat alles toefchrijven ? wien daar voor danken? U zeiven? of dien, zonder wien gij noch oogen om te leezen, noch voeten om te gaan, noch ooren om te hooren, nog veriland om te be-  •6*2 LEERREDE OP DEN bevatten hebt? U zeiven? of dien, zonder wien 'er geen Euangelium, geene Leermeesters, geene Predikers, geene wijsheid, geene fpraak in de waereld zijn zoude ? Gij zijt veellicht in den loop van dit Jaar beter, ootmoediger, Gode overgegevener, liefderijker, barmhartiger geworden? wien wilt gij dit toefchrijven ? ach! U zeiven niet! maar wel Gods ontferming! door Gods genade zijt gij, wat gij zijt; en het is genade, dat zijne genade aan U niet te vergeefsch was. En, op dat ik mij in het bijzonder tot U! gij, liefsten onder mijne toehoorderen, gij opmerkzaams Weeskinders\ wendde! zegt mij, wanneer gij ook in dit Jaar wederom eene beeter verzorging genoten hebt, dan meenige voornaame, en bemiddelde Kinders; wanneer gij beetere of zulke goede ouders gevonden als gij verboren hebt; wanneer gij daag. lijks gelegenheid had, om wijzer, ver-1 lichter, en beter te worden; wanneer gij in allerleije aangenaame en nuttige weetenfchappen en oeffeningen onderweezen zijt geworden; wanneer het U nooit noch aan klederen, voedzel, onderwijs, vermaaken, noch'aan nuttige bezigheden, nooit aan goe-  laatsten DAG DEs JaARS. 63 goede aanmoedigingen en voorbeelden ontbrooken heeft, wien? ö aan wien hebt gij het te danken? aan u zeiven? of aan Gods Vaderlijke voorzienigheid? aan uwe wijsheid? of aan den ontzichtbaaren ? maar alles leidenden Vader der weduwen en weezen? aan dien, in wiens hand de harten van alle menfchen zijn? Mtnb Geliefde Kinders* wanneer iemand, wanneer ergens iemand de hand des Heeren in zijne Lotgevallen erkennen moest, wanneer iemand Gods voorzienigheid ootmoedig aanbidden, en geloovig omvatten moest, zoo moesc gij het doen ! want, wie heeft meer oorzaake dan gij, om David na te zeggen: Geloofd zij de Heere, onze Vader, van Eeuwigheid tot Eeuwigheid! UI 0 Heere behoord de heerlijkheid en de roem! gij heerscht over alles! In uw hand ftaat krap en macht! in uwe hand ftaat het, om ieder groot en fterk te maaken. En, wie is hier daar en tegen, Mtnz Waardsten! die zeggen kan: mij is in den loop dezes Jaars niets goeds te beurte gevallen! God heeft zich omtrent mij geheel onbetuigd gelaaten: wie is het, die zeggen kan: Ik ben mij zeiven genoeg geweest! Ik behoefde God, en zijne voorzienigheid niet! ik ben, door mij zei-  «54 LEERÉÖE OP * E N zeiven geworden, wat ik ben! niemand heeft1 mij gegeeven, wat ik hebbe! Ik bezitte iet, dat ik niet ontfangen hebbe. En, wanneer hier niemand is, die dat zeggen kan, zoo moet 'er ook niemand daar en tegen zijn, die niet zijne ziele tot een ootmoedig gevoel, en aanbidding der Goddelijke goedheid opwekken, en met een warm hart den vreugdevollen Koning nabidden zoude: Gelooft zijt gij, Heere God, van Eeuwigheid tot Eeuwigheid; U, ö Heere l behoord de grootheid, de macht, de Heerlijkheid, de overwinning ende roem; want alles, wat in den Hemel en óp de aarde is, is uwes! 'uwes, 6 Heere is het Rijk, en gij hebt U gefield tot een hoofd boven alles. Rijkdom en Eer zijn van U,en gij heerscht over alles! in uwe hand ftaat grootheid en Macht, in uwe hand ftaat het ieder groot en flerk te maaken; daarom, ê Heer, onze Godl wij danken U, en roemen den naam uwer heerlijkheid l want, wie ben ik , dat ik kracht zoude hebben om iet te doen? want,van U is alles gekomen, en, wat ik gedaan hebbe, heb ik van uwe hand ontfangen l Laat ieder van ons, van den grootften tot den kleinsten toe, het algemeene en bijzondere goed naa»  LAATS TE N DAG DES J A A R 3; 6^ naadenken, dat hem. in den loop van dit Jaar ten deel viel; en al dit goed, zoo wel, het geen wij met alle menfchen gemeen hebben, als het geen wij in het bijzonder, en voornaamelijk ten deelen verkreegen, Laat ons niet ons zelve, maar eenig en alleen den Vader der Lichten* en zijne overalomtegenwoordige. goedheid toefchrijven, van men alle goede gaven, en alle volmaakte giften nederkoomen. Wanneer wij in dit Jaar ook eenige wederwaardigheden ondervinden moesten; wanneer wij ziekten en Smerten te lijden hadden,* wanneer wij aan ons vermoogen fchaade leeden; wanneer geliefde Perfoonen ons ontrukt wier-, den; wanneer wij gelasterd, veroordeeld, of gekrenkt wierden; . . . Laat ons ook hier bij onze gedachten van het zichtbaare tot den Onzichtbaaren verheffen: ook hier bij, met ons geloof tot eene alles leidende vaderhand doordringen , zonder wiens wille niets het geringste gefchieden, jaa zelfs geen hair van ons hoofd vallen kan. of zou 'er een kwaad in de Stad zijn f dat de Heere niet en doet? wie is 'er die zeggen kan, dat iets gefchied; het welk de Heere niet geboden hadde? Gaat niet uit den mond des Allcrhoogften het kwaade en he E goédi  (,6 LEERREDE OP D E .goede? 6 u t n e jtaardstkn! wanneer) wij in dit Jaar deeze waarheid geleerd hebben i deeze waarheid met ons m het aanftaande nieuwe meede neemen, zoo is 'er een groote fchrede tot wijsheid van ons gedaan; zoo hebben wij veel gewonnen, die groote waarheid: Gij heerscht ó God over ons allen, en alles is van U gekoomem Jaa! alles is van ü gekomen, Gij! mijn goede onuitputtelijke God! ook dat alles, wat ik in den loop van dit Jaar, onder veelerlei lichaamelijke en geestelijke zwakheden, goeds en nuttigs gefproken en gedaan hebbe! Van uwe hand heb ik het genoomen, en het u en uwen kinderen, en mijnen broeders en zufters op aarde gegeeven! Ik dank u voor alles-; want alles is van u! .want, wat ben ik, dat ik de geringfte kracht hebben zoude, om uw volk te leeren,-te verlichten, tot wijsheid en deugd te brengen, en door u, en in u wel re vreede en zalig te maaken! Jaa! geloofd zij de naam Uwer heerlijkheid voor elk goed woord, dac gij mij in mijnen mond, voor alle gedachten en gewaarwordingen,die gij mij, voor mij, en voor anderen in mijn hart gegeeven hebt! Laat het mij toch nooit vergeeten, dat alles, van u is. T WEB-  F J.aatsten d ag dbs ja ars 6j TWEEDE DEEL. Maar laat ons mtne cex r e^d* ;v!nunog met weinige woorden, ons deeze volltrekte af" bangelijkheid van God, dit ons volftrekt onverrooogen buiten hem, daar door recht bevatlijk maaken, dat wij de ylugtigheid, kortheid, en wïsfelvalligheid onzes levens overweegen, 'er zijn ons zekerlijk tot deeze be. trachting nog maar weinige oogenblikken over. Verzaaraeld derhalven, mtne waakdstekI uwe laatfte opmerkzaamheid , die ik zekerlijk niet zal trachten te vermoeien! — wij zijn, zegt David, in zijn fchoon en waarheidvol gebed: Wij zijn gasten en vreemdelingen voor U, gelijk onze Vaders; ons leven op aarde is gelijk een fchaduw, en wij hebben hier geen yerblijf.Wie van ons, mtne waaedstbnI heeft dit in dit Jaar niet in veelen ondervonden? 6 hoe veelen hebben met ons dit Jaar nog begonnen, maar niet met ons geëina«gd? Hoe veelen zijn langzaam, of plotselijk van onze linker en rechterzijde wèggeftorven! Hoe veelen mogen hier te. genwoordig zijn, die in den loop van dit Jaar een Vader, of Moeder, of Broeder, of Zuster,  6fc LEERREDE OP DEN een geliefd kind, een hartevriend, een bloedverwand, of eenen goeden nabuur en huisgenoot verlooren hebben! Hoe veelen van ons zullen welicht zelfs den dood en het graf nabij geweest zijn! Hoe veelen van ons zijn heden nog gezond en fierk, en zullen welligt op den aanftaanden Nieuwejaarsdag reeds in het graf giggen! ó Hoe fnel ( en is 'er iemand die dit anders voorkomt?) # hoe fnel is ook dit jaar afgeloopen! de Jongeling, en de Grijsaard zijn beide 360 dagen wederom nader aan den dood, het oordeel en de Eeuwigheid! weder een Paaschfeest, een Pinxterfeest, een Bededag, eenKers. feest voorbij! weder duizend fmarten . geleden, duizenden traanen verweend; duizend genoegens weg- gelagchen! weder een Lente, een Zomer, een Herfst, en een Winter voorbij! alles vlied met ons, en wij vlieden met alles! Hoe zeer hoe zeer moeten wij gevoelen, dat wij hier geen blijvende ,/lad hebben, dat wij gasten en vreemdelingen op deeze aarde zijn, dat ons leeven op aarde is gelijk eene fchadtr^t, en dat hier geen vast verblijf is! dat onze dagen fneller voorbij loopen dan een Jaager das zij voortfnellen gelijk een welzeijlend fchrt%  LAATSTEN DAG DES ÏAARS. 6$ fchip, en gelijk een Adelaar, die op zijnen roof fchietl Zoo weinig zijn wij meester over ons zeiven; zoo weinig hangt ons leven,hangen onze krachten van ons af; zoo weinig wij een oogenblik eerder de aarde betreeden konnen, dan God wil; zoo min kunnen wij dezelve zonder zijnen wil niec een oogenblik laater verlaaten. Wij komen en gaan niet naar onzen , maar naar zijnen wil. Wij leeven naauwlijks, of wij fterven weder daar heenen: wij kunnen ons leven geen oogenblik verlengen! alles gaat naar uwe ordening, 6 Heerel Heere! gij Werpt neder, en wie zal dan opbouwen? Gij dood, en wie kan dan levendig maaken? wie ziet niet uit dit al, les, dat de hand des Heeren dit doet ? Hij in wiens hand de ziele, is van alle Levendigen, en de Adem aller menfchen? Hoe zeer moesten wij ons derhalven voor dit almachtig en alwerkzaam Weezen verootmoedigen! hoe zeer onze onmacht, en onze nietigheid voor hem gevoelen! hoe zeer ons voor hem verneederen, ontledigen, vernietigen, die alleen de onfterffelijkheid heeft! Hij, die alleen de Heere is, die den Hemel, en den Hemel der Hemelen met al derzelver heiren gemaakt E 2 heeft-,  **0 LÏEEREDÏ OP DEN heeft; die de aarde, en alles wat 'er op is de Zee en alles wat 'er in is, die alles levendig maakt, en wien het Heir des Hemels onophoudelijk verheerlijkt! Hoe u rire Wa a r d s t e n\ hoe kan ik het uitdrukken! met welke woorden kan ik in uwe zielen indringen, op dat gij geloofd, op dat gij het zoo fpoedig niet wederom vergeet, dac gij niets voor God, dat gij Gasten en Vreemdelingen op aarde zijt; dac ons leven op aarde is gelijk een fcbaduw, en dat wij hier geen vast verblijf hebben! Ach! kon ik U heden in eenen blik alle de kranken en dervende op de geheele wereld vertoonen; flecht6 die kranken en dervende, die bij den aanvang dezes Jaars nog even zoo gezond waaren als wij; die voor eene maand, voor agt dagen over hunnen dood zoo zorgeloos waaren, gelijk wij? om U te doen gevoelen, hoe vluchtig ons leeven, en hoe nabij ons ten allen tijde de dood en de eeuwigheid is U doen opmerken. 6 wie *oren heeft om te hooren, die hoorei zints hec uur, mtne Waardsten! dat wij hier bij elkander kwaamen, geduurende de rjjd dat gij mij hier zag, en ik voor mij u ver^ zameld,  L AATSTEN DAG DIS JAAR.S. gameid zie, flechts zints dien korten tijd zijn over de geheele wereld meer dan drie-duizsnd menfchen geftorven! hoe weinigen mogen op deezen morgen daar aan gedacht hebben, .dat zij in dit avonduur fterven zouden? tot aan het einde van dit fpoedig geëindigd Jaar zullen ten minsten nog viermaal honderd duizend menfchen deeze aarde verlaaten! hoe weinigen onder deeze viermaalhonderd duizend menfchen zullen heden daar aan denken, dat zij nog tot de doodenlijsten van dit Jaar behooren! in dit Jaar zijn ten minsten tusfchen de 3a en 33 millioenen Menfchen geftorven hoe weinigen van deeze 3a Millioenen zullen bij den aanvang van dit Jaar gedacht hebben, dat hetzelve hun laatste zijn zoude! Omringt met zieken en ftervende nabuuren, Stadgenooten, bekenden en bloedverwandten; omringt met eigene kranken; en God weet, of, en hoe fpoedig ftervende huisgenooten! laat mij U, wie weet of het niec voor de laastemaal is* U toeroepen: wij zijn gasten en vreemdelingen op aarde; ons leven is gelijk en fchaduw;>en Jij hebben hier geen vast verblijf. Vliedl 'VliedX en reddet uwe zielel Ach konde ik u dit onvergeecelijk maaken! konde ik tegenwoordig op deeze plaacs fterven, om u deze E 4 waar-  waarheid te verzeegelen! ontflaapen, om dan te omwaaien fterven, om dan weder te leeven, wanneer het leeven Gods, en der deugd, des Hemels, en der Eeuwigheid aanvang neemt I  1 •4