LETTER ■ OEFENINGEN, VOOR   ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, WAARIN DE BOEKEN en SCHRIFTEN, DIE DAGELYKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, OORDEEL KUNDIG TEVENS EN VRYMOEDIG VERHANDELD WORDEN. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraaije Letteren, Konfien en Weetenfchappen, betrekkelyk. EERSTE STUK. VOOR I 796. Met Plaaten. Te AMSTERDAM, By A. van der KROE, en By J. Y N T E M A.   ALGEM EENE VADERLANDSCHE LETTE R-OEFEN ING EN. Het boek Job, naar het Hebreeuwsch. — Korte Aanmer* kingen over het boek Job voor ongeïeerden, door ysbrand van hamels veld. Te Amfleldam , by M. de Bruyn, 123 en 112 bl. ingr.Svo. Wy hebben in een paar vorige Recenfiën den , arbeid van van hamelsveld over het O. T. met dien van michaëlis in eenige byzonderheden in vergelyking gebragt. Doch de overzetting, welke michaëlis van het boek Job gegeven heeft, maakt het eerfte deel van zyne Bybel-vemaling uit, is reeds in 1776 in het Nederduitsch vertaald uitgegeven, en toen ook door ons aangekondigd en beoordeeld (*)■ Wy zullen dus onze Lezers in ltaat ftellen , om het werk van hamelsveld over Job met eene andere en laater uitgekomen vertaaling in vergelyking te brengen; en hebben ten dien einde voorgenomen, zyu gevoelen omtrent dezelfde byzonderheden en plaatzen op te geven, waaromtrent wy de gedachten van schultens en muntinghe , onlangs, by de aankondiging hunner vertaaling, hebben medegedeeld (t). Hamelsveld is zoo wel als schultens zeer geneigd, om het boek Job voor het oudfte van den Bybel te houden, maar hy is liet ook met hem eens, dat men niet weet, door wien het gefchreven zy. Hy Ichynt echter niet te vermoeden, Idat de Voor- en Nareden , Hoofdft. I en II, en XLII: 7-17, byvocgzefs van eene laatere hand zyn. Omtrent de vraag, of het boek eene fabel of eene waare gefchiedenis behelze, laat hy zich op deze wyze uit: „ Dat 'er waarlyk een job geleefd heeft, een aanzienlyk man, vermaard door zyne deugd éjn (*) Hei/end. Faderl. Letttroef. Deel V. No. 11, bl. 469 en verv. (t) Algem. Faderl, Letteroef. voor 1795, No. 9, bl. 357 &l verv. LETT. 1796. NO. I„ A  s T. VAN HAMELSVELD, en geluk, wiens deugd beproefd is geworden door rampen , doch die, na deze beproeving, weder gezond geworden, in zyn vorig, ja grooter geluk herfteld is, kan met alle reden beweerd worden. Hy wordt Ezech. XIV: 14. naast noach en daniel, geene verdichte perfoonen, gefteld, enz. Maar elk, die imaak heeft, oordeelt terftond by het lezen van dit boek, dat deze man job en zyne gefchiedenis wel tot een' grondflag gelegd , maar vervolgends dichtkundig uitgebreid en behandeld wordt. Niemand toch ontkent, dat het verhaal van het voorgevallene in den hemel, in de eerfte hoofdrukken , eene Allegorie of leenfpreuk zy, en wat men ook zegge van de gave der Arabieren, om verzen voor de vuist te maaken, zulke verheven gebonde redenen, als job en zyne vrienden hier houden , worden niet voor de vuist, en vooral niet van eenen lyder, gelyk job, in zyne grievendfte ellenden gemaakt, om niet te fpreken van de redenen, die de Godheid fpreekt in de laatfte hoofdftukken van dit boek, enz." Op de vraag, welke de bedoeling van het boek zy, antwoordt hy : „ Zekerlyk niet eene volledige oplosfing van de handelwyze deiVoorzienigheid in het beduur dezer benedenwereld; dan moest de Godheid fprekende ingevoerd ons den neutel daar toe opgeven, het welk nu geenszins gefchied. Neen, dit boek is geene Theodicee1, in dien zin, welken men aan dit woord doorgaands hecht, het is geene be- Ipiegelende verdediging der Godlyke Voorzienigheid. Maar eene prakiikale of beoefenende onderrichting, hoe de menfehen behooren te denken en te handelen omtrent lydende onfchuld en deugd, zoo van zich zeiven als van anderen. De inhoud is de gelasterde cn verdachte onfchuld beproefd, en haare eere gered; of: de deugd gelasterd, beproefd, verdacht, gered; en het oogmerk is, ons te leeren , die waare wysheid ftandvastig te behouden, dat wy God dienen, en de deugd beoefenen, zoo 'wel in voor- als in tegenfpoed, en ons zorgvuldig wachten , om de deugd te lasteren of te verdenken." De vertaaling van hamelsveld verfchilt van die van schultens daar in, dat de eerfte in eene bepaalde voetmaat gebragt is. Wy kiezen tot proeven van dezelve -> en van de daar by gevoegde aanmerkingen, ook juist die plaatzen, die wy te voren naar schultens en ftiUNTiNGH* hebben opgegeven. w '.>. Hoofdft»  het boek job!, f Hoofdft. XIX: 21—28 vertaalt hamelsveld j Ontfermt u over my, ontfermt u , rnyne vrienden! Het is de hand van God, die my geflagen heeft! Ach waarom wilt gy my.gelyk God doet, vervolgen? Zvt gv, helaas I nog niet verzadigd van myn vleesch t Ach' werden toch myn reên zorgvuldig opgefchreven! Ach1 ter gedachtenis verzameld in een boek! Ach' werden zy in 't lood met een yzren griffie, ' Tot eeuw'ge duurzaamheid gehouwen in een' rots! Mvn eereredder leeft, daar van ben ik verzekerd; Die zal ten laaiden eens voor my in t ftrydperk liaan? Alfchoon ook na myn huid zelfs dit doorknaagd mogt wezen, No» zal ik eenmaal God uit dit myn lichaam zien! Ik zat hem tot myn' hulp nog zien; en deez* myn oogen Hem niet meer vreemd voor my, aanfchouwen van naby! 't Verlangen naar dat heil verteert myn ingewand! „ Waarom hem zo vervolgd?" dit zult gy dan erkennen;. „ Daar ons nu blykt, dat hy gelyk hadt ia zyn zaak! Omtrent de vraag, of hier op eene redding in of M dit leven gedoeld worde, laat hamelsveld de keuze tusfchen de verfchillende meeningen der Uitleggers aan deri Lcezer over. Hy doet echter genoeg zien, dat hy zeil neigf, om , even als schultens, de plaats alleen to! eene uitredding in dit leven betrekkelyk te maaken. Hoofdft: XIV: 13-15 luidt in deze vertaaling aldus* Ach' wildet gy, myn God! m' in 't fchimffleuryk vetbergen, Mv daar bedekken, tot uw gramfchap was geltUd! My dan op nieuw een perk weêr Hellende, aan my denken! Maar waar herleeft een mensen, die eens geftorven is ? Gebeurde dit, hoe lang dan ook myn tïryd mogt duuren. Zou 'k echter hoopen, tot dat deez' verandnng kwam! Tot dat gy riept, en ik u antwoord zoude geven, Tot gy verlangend naar uw eigen maakzel wierdté m Indien fzegt hamelsveld in de aantekeningen) God hem zoo l^gTn het ryk der dooden wilde verbergen, totzyri toorn geftilcfwas, dan wilde job nog hoopen; maar nui heeft hy op herftel geene hoop, dewyl zyne kwaal od> genecslyk ïsi* ^ a p$  4 Y. VAN HAMELSVELD, HET BOEK JOB. De bekende plaats Hoofdft. XXXIII: 23, 24 wordt a dus vertaald: Doch is 'er dan by hem een Engel, één uit duizend, Een Ilcmekolk, die aan den mensch zyn pligten leert: Dan zal God zyner zich ontfermen; hy zal ipreken: ,, Ga, red hem van 't verderf; ik ben, ik ben voldaan." De aantekeningen op deze plaats zyn de volgende: „ vs. 23. Men vergelyke de gefchiedenis. Gen. XX: 1—8. „ Zyn pligten] Wat hy hadt behooren te doen, en waar in hy gefeild, en Gods ongenoegen zich op den hals gehaald heeft. Wanneer de mensch dit, in zyne ziekte , ter harte neemt, en zich daar over voor God verootmoedigt, dan ontfermt zich God weer over hem. „ vs. 24. Ik ben voldaan] Ik heb het losgeld ontvangen. Myn oogmerk is bereikt." Gedachten over de rechte behandeling, van eenige voornaams Leer/lakken; van de Gereformeerde Kerk, en derzeiver aanwending in het Gemoedsbejluur. Te Leeuwarden, by C. van Sligh, 1795. In gr. 8vo. 270 bl. Eer wy onzen Leezeren dit Werk nader leeren kennen , oordeelen wy geraaden, het hoofdzaaklyke van de Voorrede des Schryvers hun onder 't oog te brengen. Dit zal het oogmerk van dit Gefchrift doen openbaar worden. In het Gereformeerd Kerkgenootfchap belpeurt men eene zekere maate van Verlichtirige, zo by Leeraars als by Leden; doch het meerendeel blyft de begrippen der Voorvaderen nog hardnekkig aankleeven. DitT blykt uit het ongunftig oordeel omtrent de zelfdenkende Predikers; deeze, wanneer zy aan de leere van hun Kerkgenootfchap een meer redelyk aanzien tragten te geeven, ontvangen tot loon, dat hunne Regtzinnigheid, hoewel te onregt, verdagt "wordt. Dit is voor hun zeiven eene groote onaangenaamheid , en maakt hen verdagt, en daar door hunnen dienst onnut. Van Brakel en van der Kemp , Smytegeld en Comrie, zyn, by veele Leden, de eenige Jbronnen van Godsdienstkennisfe; ;ü wat daar mede niet over-  GEDACHTEN OVER EENIGE LEERSTUKKEN. 5 «vereenftemt, verdenken en veroordeelen zy. MisverHand en te weinig befchaafde begrippen van de Leere der Gereformeerde Kerk zyn de hoofdbronnen deezer verdenkinge. , Veelen, die over Onregtzinnigheid zo geweldig klaagen, zyn zeiven niet regtzinnig. Deeze wil onze Schryver op den regten weg helpen; als mede nog eene andere foort, die wel de voorheen aangekleefde fteile begrippen beginnen te verlaaten, maar evenwel, uit befchroomdheid voor afwyking, hun verftand niet onbelemmerd durven laaten werken. ,, Zy beginnen te zien, „ dat die wereld van uitverkorenen, welke men hun in „ den Bybel plagt te toonen, het licht van gezond ver„ ftand niet kan verdragen. Hun eigen gevoel doet hen „ van Gods genegenheid ruimer denken. Zy beginnen „ finaak te krygen in een Euangeliesch voorftel; —— „ maar hunne fysthematifche begrippen houden hen „ nog te rug van de toeftemming van zulke dingen, die het Euangelie zo duidelyk leert." Voorts bepaalt zich de Schryver tot de zulken, die de Leere der Gereformeerde Kerk in een ongunftig licht befchouwen, als niet flegts van grond ontbloot, maar ook nadeelig voor's menfchen waare belangen. Zulke ongunftige gedagten huisvesten niet flegts by leden van andere Genootfchappen, maar ook vooral by jonge Predikers; regtzinnigheid en bekrompenheid van" verlïand zyn by hen gelykluidende. Deezen wil de Schryver beduiden, dat de grond van hun vooroordeel niet in de Leerftukken zelve, maar in eene verkeerde behandeling, moet gezogt worden. Door dit alles, meent hy, zou „ een voornaame hinderpaal tegen „ de Volksverlichting, in onze Kerk, worden uit den „ weg geruimt. — Verfcheidene Leeraars, welker dienst „ nu meerendeels nutteloos is, door den blaam van on„ regtzinnigheid; die hun 'wordt aangewreven, zouden „ achting en vertrouwen krygen , by "zulken , die hen „ nu zo liefdeloos veroordelen en verdenken. De „ keurmeesters, die de Kerken rondgaande, door hunne „ onverftandige uitlpraken, den goeden naam van zo veefe j, achtenswaardige Predikers bederven , zouden dan, by „ eenigzins denkende menfehen, zo veel ingang niet meer „ vinden." Ziet daar het hoofdbeloop der Foorrede. Hierop volgen Voorafgaande Aanmerkingen , waarin de Schryver erkent, veel overgenomen te hebben uit eene Verhandeling , getiteld : Gedachten over het Predikampt, A 3 ge-  S SEDACHTEN gevloeid, naar men ons berigt, uit de pen van een gaweezen Luthersch Leeraar. Hoewel de Schryver erkent, een voorftander te zyn van de Leere der Gereformeerde Kerke, zal ieder uit 's Mans opgave gereedlyk bemerken, indien hy aldaar bet Predikampt bekleede, hoe zeer het zyn belang zy, om met genoegen dien post te bekleeden, dat zyne aangeprezene begrippen van_ gemaatigdheid meer en meer veld winnen. Nog duidelyker zou dit blyken, indien wy voor eene ontleedende opgave van het Werk zelve, in ons Tydfchrift, genoegzaame plaats konden inruimen. Over 't algemeen zullen wy aanmerken, dat zyn Gefchrift eene in Jt oogloopende ltrekking heeft, om te doen zien, dat eenige Leerftelhngen, welke gemeenlyk als grondzuilen van het gebouw der Hervormde Kerk befchouwd worden, geenzins die hooge waarde bezitten; dat ze geen noodzaaklyk inmengzel van het onderwys van den grooten hoop der Christenen uitmaaken, maar op zyn meest voor de Geleerden of meer geoelTenden zyn berekend; gevolglyk, dat ze wel eene plaats in het Theologisch Systhema of de Schoolfche Godgeleerdheid, maar niet in de Godsdienstleere, kunnen beflaan ; als moetende deeze beiden zorgvuldig van elkander onderfcheiden worden. Te weeten, eer.de Schryver ter zaake treedt, zendt hy vooraf eenige Aanmerkingen, welker overweeging den Leeraaren in 't algemeen, en voorts allen, die hun werk. maaken van het behandelen van Godgeleerde Gefchilftukken, niet genoeg kan worden aangepreezen. Bchalven het onderfcheid tusfchen Godgeleerdheid en Godsdienstleere, doet hy aldaar den Leezer opmerken den tyd,. ïn welken het ftelzel der Gereformeerde Kerk wierdt vastn-efteld een tyd van driftigen twist, waarin men bykans onvermydelyk verviel tot uitdrukkingen en bepaalingen, voor welke men in meer bedaarde tyden zich zou gewagt hebben; voorts de meerdere verlichting van onze boven de vroegere dagen; de hulpmiddelen tot het recht Verftand der H. S. die wy bezitten boven onze Voorvaders, uit kragt waarvan deeze „ de zaaken niet zo kon, den befchouwen en voordraagen, als of zy het onderwys en de voorlichting der menfchen van den volgenden tyd genooten hadden;" eindelyk, het onderfcheid tusfchen waarheden, die, hoewel allen even gegrond, nosthans niet van even veel gewigts zyn. ï)e voornaame Leerftukken der Hervormde kerke, op wel-  OVER EENIGE LEERSTUKKEN. ? welke de Schryver bepaaldelyk ftilftaat, en die, naar zyne meening, veelal, gantsch verkeerd worden behandeld, zyn de Predestinatie; de leere der Verzoening; de inhoud voorwerpen volle kragt het oog¬ merk van e prediking -— en de regte behandel.ng van het Euangelie; en eindelyk de Regtvaardigmaaking. Omtrent deeze onderfcheidene Onderwerpen, zullen wy kortlyk 't een en ander van des Schryvers Gedachten voor- rDeCIwaarheid van het Gereformeerd gevoelen omtrent de Predestinatie onderftellende , beklaagt hy zich, nogthans, dat deeze Leere niet alleen geteld wordt onder dc Waarheden van den Godsdienst, die ter Zaligheid gekend en betragt moeten worden; maar ook dat men onder dezelve aan die Leere eene zeer hooge plaats geelt; dezelve voordraagende als eene der eerfte waarheden, als een grondartikel, als een leerftuk, het welk by de optelling van de waarheden van den Godsdienst voor alle andere moet genoemd worden. Daartegen is onze Schryver van oordeel, dat de leere der Predestinatie met behoort onder de waarheden van den Godsdienst, maar eene plaats moet bekleeden in het Godgeleerd Systhema, als zynde een voorwerp van befpiegelinge voor diepdenkende geleerden, en geenen invloed hebbende op den troost^ der ziele in leeven en in fterven; en waarvan, op zyn best, ilepts hier of daar in de H. S. wordt gefproken. Ook zyn de hooge befpiegelingen, in welke de voorltanders deezer Leere ■ zich verdiepen, en die zy ook aan de gemeene Christenen willen opdringen, niet berekend voor fchepzelen, welker verftand zo bekrompen is. Ook kan deeze Leere van fchadelyke uitwerkzels zyn. ,, Zyn de „ menfehen daar door gewent, om by de mmfte herinnering, welke zy van hun eeuwige belangens krygen, aan Gods eeuwig befluit te denken; hoe natuurlyk is ', het, dat zy daar door van het zoeken en werken wor- „ den afgetrokken? Zy ontfangen de raadgeevingen,. „ zy erkennen het gewigt der beweegredenen hun voor„ geftelf maar zo ras hun de predestinatie wederom te „ binnen koomt, is hun hart onvatbaar, om van het een of ander iets te gevoelen." Om dit alles is onze Schryver van oordeel, dat de Predestinatie uit het gemeene volksonderwvs weggelaaten, ten minne daarin niet voor, maar agter, aan geplaatst, en zeer kort moest behandeld worden.' A 4 W  ^ GEDACHTEN In de tweede Afdeeling, hebbende tot opfchrift, over den inhoud van het Euangelie en deszelfs regie behandeling, hanaelt onze Schryver, in de eerfte plaats, over de leere der Verzoeningc; waaromtrent hy aanmerkt, dat het Leerltuk van de byzondere Voldoening tot de Godgeleerdheid behoort, en dat de texten, welke men gemeenlyk aanvoert, dezelve niet bewyzen ; zyr.de de grond daarvan eene Wysgeerige gevolgtrekking uit de Predestinatie, mar de leerwyze van Jezus en de Apostelen, moet de verzoening onbepaald worden voorgefteld; als zyn de het regte denkbeeld van Voldoeninge niet zo klaar als zommigen zich verbeelden. Het denkbeeld van eene evenredige betaaling rust op ongegronde onderftellingen, en op verkeerde uitleggingen van den Bybel, en kan niet overeengebragt worden met de algenoegzaamheid van fezus verdienden, door de Dortfche Vaders erkend; zynde daarenboven de wyze, op welke de daadelyke gehoorzaamheid van Christus in het plan eener geregtelyke Voldoeninge wordt geplaatst, niet op de H. S., maar op iystheraatiiche onderftellingen gegrond. Aangaande de Voldoening meent dan onze Schryver zal men zich een allerredelykst denkbeeld vormen, wanneer mén dezelve beIchouwt „ als eene betooning van Gqds regtveerdigheid „ ey ontzacnlyk ongenoegen tegen de zonde, als eene „ opluistering van Gods verdonkerde volmaaktheden, tér „ hancmaaying van zyne gefchondene wetten." Diensvolgens, gelyk onze Schryver elders fpreekt, ., droeg Gods „ Zoon niet alleen de fmerten van dit aardfche leven, „ maar hy. wierd tot. eene betooning van Gods regtveer„ digheid geftelt. De zonde,' door welke .Gods volf, maaktheden verdonkerd waren, wierd in zynen Perfoon ,, geliraft. Dit alles moet onbepaald worden vooiwdraagen, als raakende het Euangelie alle menfchen zonder onderlcneid, omdat het anders geen voorregt kan zyn onder het Euangelie te leeven, en de verfmaading van .hetzelve de verantwoording niet kan VerkJaarcn. Overeenkomftig hier mede beweert onze Schryver, dat de. krast van het Euangelie daarin is gelegen, dat God het heil van alle menfchen welmeenend wil, en dat de prediking van het Euangelie daar toe ftrekt, .opdat allen, die het hooren, gelooven zouden en zalig worden; zynde het gevoelen hard, en ftrydig met Gods volmaaktheden, dat dit oogmerk zyn zoude, om de meeste menfchen daar door verantwoordelyk te ftellen. Van hier dat de pre-  OVER. EENIGE LEERSTUKKEN. £ predikwyze, welke het Euangelie tot bekommerden bepaalt , ilrydig is met die van Jezus, en , in meer dan één opzigt, als hoogsticbadelyk moet befchouwd worden. In de derde Afdéeling wordt het Leerftuk der Regtvaardigmaakinge behandeld, met aantooning, hoe dit geheele "zamenttelzel niet op' den Bybel, maar op onderHellingen en fysthematilche gronden, is gebouwd: waarom de Schryver met den voor veele volksonderwyzers, in het Genootfchap der Gereformeerden , vreemd luidenden voorflag eindigt, om het gcheele Hoofdltuk over de Regtvaardigmaaking uit de leere van den Godsdienst weg te laatérl. „ In het famenltel, zegt hy, dat tot een leidraad „ voor meer geleerde oefeningen is gefchikt, kan men „ het behouden: vooral, om kennis te verkrygen van „ de begrippen der menfchen in vroegere tyden; van „ de gefteldheid' van het menfchclyk verftand , in de „ dagen der hervorming: maar in het Godsdienftig onder„ wys , dat voor het hart is, en voor ieder Christen „ is. gefchikt, moet het zelve geen plaats meer hebben." „ — Alles , gelyk hy zich elders uitdrukt, wat tot den „.. Godsdienst behoort, is voor het hart geen voorwerp „ van nieuwsgierig onderzoek, of ledige vefftandsbefpie„ geling, maar waarheid, die van zelve opleid ter bctrag„ ting , welker regte bevatting natuurlyk gefchikt is, om „ invloed te hebben op het -hart en leven. Maar (zegt „ hy) zodanig vinde ik den geheelen inhoud van dit „ Hoofdltuk over de Regtveerdigmaking niet." Met alle mogelyke bekorting hebben wy dus het doorgaande beloop, nevens de bedoeling deczes Werks, voorgedraagen. Daar wy in de hoofdzaak met den Schryver inftemmén, kunnen wy onze goedkeuring aan zyn fchryven niet onthouden. Met voordagt hebben wy ons berigt eenigzins breed doen uitdyen , in de hoop dat het leezen eh onderzoeken van "s Mans Gedachten daar door moge bevorderd worden. De leere des Euangcliums is ons dierbaar, en als eene Openbaaring van God der aanneeming overwaardig. Maar wy befchouwen haar in zulk een licht, zo als zy zich in de Gewyde Schriften vertoont in haare beminnelyke eenvoudigheid, ontheven van alle fyngefponnene, overnatuurkundige, Schoolfcbe fpitsvondigheden ,• in welke, onzes oordeels , de hoofdreden moet gezogt worden, om welke, vroeg» en laat, en'nog heden, door veelen aan dit voortreffelyk gefchenk des weldaadigen Scheppers geen beter hart wordt tocgedraagen. Van hier A 5 dat  io gedachten, over eenïge leerstukken. dat wy met een waar genoegen verneemen, hoe by veele Gereformeerde Leeraars, vooral van het aankoomende geflagt, gemaatigder begrippen worden aangenomen, en zy zich meer en meer beginnen toe te leggen, om hunne Gemeenten meer te onderhouden over kundigheden, die het hart verbeteren en vertroosten, dan welke voornaarnlyk zyn ingerigt om het geheugen noodloos te bezwaaren, zomtyds ook haat, angst en vreeze , dc plaats doen vervangen van die liefde , blydfchap en vrede , welke de eigenaartige vrugten zyn van den Geest des Euangeliums. Tot Hot moeten wy ons leedweezen betuigen , dat onze Schryver zich met heeft toegelegd, om zyne Gedachten in een bevalliger ftyl voor te draagen. Zeer dikmaals is hy verveelend langwylig, en vervalt niet zelden in herzeggingen. Redevoering ten betooge, dat jezus de Leer aar is van dis, Godsdicnftige Verlichting , welke thans in Europa doordringt. Uitgefproken in eene byeenkomst van vrye Christenen. By verfcheiden Boekverkoopers. In gr. 8yo, 38 bl. Aan het hoofd deezer leezenswaardige Redevoeringe liaan de woorden van jezus : Ik ben het licht der JVeereld. Die my volgt, zal in de duisternis niet wandelen , maar zal het licht des levens hebben. Naar aanleiding van deeze woorden, doet de Redenaar, in de eerfte plaats, den besten Leeraar jezus als den grooten Verlichter kennen ; fchetzende zyne Leere, in de meest belangryke byzonderheden, in volkomene overeenftemming met de begrippen, welke zich de waare Wysbegeerte omtrent_ den tedelyken, Gode en den menfchen waardigen, Godsdienst vormt. Vervolgens ontvouwt hy, breedvoerig, hoe reeds zints de vroegfte tyden, de redelyke leeringen en heilzaame bedoelingen wierden tegengewerkt, door de voorftanders van eene verkeerde Wysbegeerte, van eene Godlooze Staatkunde, en door baatzuchtige en onwaardige Leeraaren van den Godsdienst. Op rekening der Groo ten en Magtigen ftelt de Redenaar voornaarnlyk de verbastering van het echte Christendom. „ Uit Staatkunde, „ fchryft hy, werd dat verfchrikkelyk wangedrogt, dc „ zoogenaamde heerfchende Kerk, geboren. ■ Staat- „ kunde deed de Synoden en Kerkelyke Vergaderingen  Redevoering:. iï bveenkomen, zy zat in dezelve voor, zy deed aldaar " beiluiten: Alle eeuwen zedert den tyde van Keizer " coNSTANTiNUS leveren hier van onwraakbaare bewy" zen en Nederland werd 'er in zynen boezem van 3? overtuigd , toen laage , heerschzugtige bedienaaren 8 van den Godsdienst, ten gevalle van maurxts dwin" e-elandy, te Dordrecht kluisters fmeedden voor het ge" weten van den vryen Mensch." In de laatfte plaats onderzoekt de Redenaar, wat de Verlichting, in onze da^en, in de zaak van den Godsdienst, hebbe uitgeweekt; toonende, hoe dezelve den weg gebaand heeft om het menfchelyk veritand te doen te rug keeren tot die begrippen, welke hy voorheen hadt opgenoemd , als uit de° beginzels, door Christus gepredikt, eigenaartig voortvloeiende. De Redenaar is een man van oordeel en fmaak; nadruk en kragt geevende aan-zyne bedenkingen door den mannelyken ftyl, in welken hy dezelve voordraagt. Uitgeleezena Verhandelingen, over de Wysgeerte en Fraa/e Letteren, getrokken uit de Werken der Koninglyke Akadernie der IVetenfchappen te Berlyn, en uit het Fransch vertaald. Vide Deel. Met Ey voeg fels vermeerderd door joh. fr.ed. hennert, Hooglceraar in ch Wiskunde. Te Utrecht, by-W. van IJzerworst, 1795. In gr. 8vo. 282 bl. j jet valt my. thans moeijelyk," fchryft hennert in J7J de Voorrede , „ iets meer dan myn gewonnen arbeid te doen. Ik weet niet wat my fcbedt. — Ik voel „ niet die leevendigheid van geest om iets op te ftellen; v is het, (vraagt hy) wegens den aannaderenden Ouder" dom — of verval van kragten — verval van de beurs " — 0f wegens de inkwartiering?" Hier mede tragt de Hoo r'P dat wy den Inhoud vermelden, bevat vier Afdeelingen, in het Werk het XVIII tot het XXI Hoofdltuk ingeilooten. Het eerfte deezer Hoofdftukken betreft het geheugen, en ftaat ftil op deeze vier Byzonderheden : Algemeene bedenkingen wegens het Geheugen, 'en over de Zitplaats van V zelye —.— Wetten van het Geheu-. ^m j,j— Regelen tot verbetering en verwerking van het Geheugen —■ en de oplosfing der Vraage, kan een goed Geheugen met een groot Verfland gepaard gaan ? ■ Het tweede behandelt de verbeeldingskragt — fchetst de Eigenfchappen en Werkingen der Verbeeldingskragt —1 geeft. de Wetten der Verbeeldingskragt op < handel over het Vernuft de Luim het Diehter/yk Vermogen —— de Geestdrift (\Enthufiasmus) en Dweepery de nuttigheid der Verbeeldingskragt, ingebeeld Genoegen en Misnoegen Droomen, Voorgevoel, Zwaar-, moedigheid en Krankzinnigheid, t.— Het derde voert ten ten Qpfchrilt het Verjland^ en het vierde de Beftenir/dng der Menfchen tot Gezelligheid. Alle deeze zeer weetenswaardige en hoogstnutte ondern wer« (*) Zis onze Alg, Vaderh Letteroef. voor 1795,bl. 153 en 330, B a  üo J. f. ZÖLENER EN J, S.' LARGi' werpen behandelen de Schryvers op den hun gewoonen trant; en heeft de Nedcrduitfche Vertaaler, gelyk voorheen , hier en daaï 'er eène aantekening aan toegevoegd, en foms vry breede ontleend uit het hoogfcbatbaar Werk, de IVysg'eerige en Zedekundige Verhandelingen van j. beattie; een Schryver, wiens opgeklaarde denkbeelden over diepzinnige onderwerpen veelal een klaaien dag verfpreiden. Gepast dunkt het ons, onze Leezers té onderfigten van iets, 't gèen de Schryvers in den aanvang hunne Leezers onder 't oog brengen, als zeer gefchikt om hun te verwittigen wat zy hier al, wat zy niet^ te Wagteri hebben. ,„ Voor ik," dus Jeezenwy, by den aanvange, „ voor ik tot eene nadere Befchouwing van het Geheugen overgaa, moet ik den' Leezer alvoorens verwittigen, dat hoewel ik hem een tyd lang denk te. onderhouden over de onderfcheiden bekwaamheden der Ziele, rriyn voörnéemen egter geenzins is, om, nopens den aart van ieder Zielsvermogen, zulk eene volkomene uitlegging te geeven als in de fchoolen der Wysbegeerte gefchiedt, maar alleenlyk zodanige omftandigheden en waarneemingen wegens dezelve aart te haaien, welke aan allerlei Leezers verftaanbaar kunnen vóorgefteld worden. Het eerfte naamlyk zou niet alleen een eigen afzonderlyk boekdeel Vereifchen; maar ook aan de meeste Leezers eVen nutloos toefchyrten, als over 't algemeen onverftaanbaar zyn; maar wie zal daar tegen eine aanwyzing en düidélyke kennis der vruchtbaarfte en belangrykfte deezer bekwaamheden' niet zeer noodzaaklyk achten ; naardien immers de Ziel ons eigenlyk ik uitmaakt, eri eene volflaagene onkunde haarer eigenfchappen' certe weezenlyke gaaping in onze kundigheden zou overlaaten? Hierom zal ik, zo kort my doenlyk is, telkens tragten aan te wyzen, welke nuttigheid üit de kennis van eeriig zielsvermogen onmiddelbaar kan voortvloeijen, en, zonder in het veld der befpiegelingen om te dwaalen, de begrippen' deswegens in zoo' verre ontleden, dat ieder opmerkzaam Leezer, fchoon hy ook geene gronden daar toe in de- Wysbegeerte moge gelegd hebben, zich nogthans' in de mooglyklieid' zal' bevinden, onf my overal te kunnen volgen. „■■ Naa deeze eens vooral gedaane verklaaring, zouden' geoefende Wysgeeren my onrecht aandoen, wanneer zy' itiy niet gebrek van diepzinnige geleerdheid5, en vari vol- lt*  BESCHOUWING DER AARDE. 41 ledigheid ten aanziene van deeze Verhandelingen, voor net hoofd wilden werpen. Het is toch geenzins myn oogmerk om alles wat daar toe betrekking heeft naauwkeuiïg uit te pluizen; dewyl de Geleerde myn Onderwys niet behoeft, zoo zouden alle diepzinnige redeneeringen hier ter plaatze overtollig weezen, en tegen het my Voorgeftelde oogmerk aaridraisfchen. Ik zal derhalven by dé behandeling van myn onderwerp alles vermyden , wat enkel dient om ydele nieuwsgierigheid tc voldoen, en my hoo'fdzaaklyk tot dat geene bepaalen, 't welk gefchikt is om vermaak en leerzaame onderrigting op te leveren. Myn wensch zal derhalven geheel èn al vervuld worden, wanneer ik flechts min geoefende Leezers op eene nuttige wyze onderrigten kan, als voor welken dit geheele Werk eigentlyk gefchreeven ïs.} Dat de Schryvers hierin hun woord geftand doen, zouden wy met voorbeeld by voorbeeld kunnen bewyzen. Dan hebbe men deeze betuiging niet in dien zin op te vatten, als óf men hier niets, dan algemeen bekende zaakeri, op' eene gëwoone wyze behandeld, aantreft ; dit verfchilt henielsbreédte, en zou ons even ligt vallen met een aantal bewyzen te ftaaven. Hoe veele Volksdwaalingen en Vooroordeel en vindt men hier beftreeden ! Hoe veele Wanbegrippen van groote en vermaarde Mannen met kragt tegengegaan ! Wy kunnen óns tot geene optelling vim dit ftaavende ftukken mlaaten. Wy verkiezen liever, om iets uit dit Deel te ontkenen, alles af te fehryven wat wy'van de Luim vermeld vinden, als eene der kortfte Afdeelingen, en een ftuk niet zelden verkeerd begreepen. 1 „ Door Luim verftaat men de eigenaartige manier, op welke een mensch gétroften' wordt van zaaken en omftandigheden, voor zo verre iets ongemeens, daar mede vergezeld gaat. De meeste' menfchen ondervinden menigerlei afvvisfelingen in derzelver gemo.edsgefteldheid ; naardemaal hunne'ftemming van ziel telkens, ingevolge van dien toeftand, verandert, waar in zy hun zeiven op dat oogenblik bevinden; en wy drukken ons ten hunnen opzichte aldus uit, dat zy zich in eene goede, of in eene kwaads Luim bevinden. De grond hier voor ligt ten deele in het gebrek aan een vast karakter; het zy dat het deezen menfchen, over 't algemeen, ontbreekt aan vaste grondftellingen, of- aan de vaardigheid om mh aan B 3 de»  aS J. F. ZüLLNER EN J. S. LANGE dezelve te houden; en ook gedeeltlyk in de byzondere gefteldheid hunner verbeelding (*). ■ „ Wy kunnen byna nooit, of ten minften maar voor eenen korten tyd, de eene of andere gewaarwording of gedachte hebben, zonder dat zekere ten minften duistere voorftellingen der verbeelding'zich daar mede vermengen, Deeze voorftellingen brengen te weeg, dat eene. zelfde gewaarwording, of eene zelfde gedachte, nu eens.deeze, dan wederom eene andere, indruk op ons gemoed maakt. Heeft iemand eenig verdriet gehad , en hy bezit geen machts genoeg over zichzelven, dan neemt het denkbeeld van het onaangenaame, 't welk hem is aangedaan , de overhand, en beftuurt alle zyne daaden , zoo lang dat denkbeeld by hem huisvest. Een fcherts van zyn vriend, die hy, op andere tyden, met een vrolykc fcherts zou beantwoord hebben , zal thans niet alleen geen vrolyken indruk op hem maaken, maar hem zelfs beledigen kunnen, aangezien, onder alle mogelyke uitleggingen van zoodanigen fcherts, voorzeker die, welke met zyn tegenwoordige Luim meest overeenkomftig is, eerst van allen by hem opkomen, en zyne verbeelding op de leevcndigfle wyze treffen zal. „ Wie.zich daar tegen in eene vrolyke Luim bevindt, zal zich niet ligt beledigd achten. Al is het ook dat hem in die gefteldheid iets onaangenaams bejegent, brengt nogthans zyne verbeelding hem terftond wat lustigs voor den geest; en, gefchiedt zulks niet, dan zal zy ten minften, door veelerhande vrolyke beelden , dien onaangenaamen • f t in- (*) Het fchynt rny toe, dat de Luim eigentlyk haaren oorfprong neemt uit de verfchillende Temperamenten, en daar uit voortkomende Gemoeds - neigingen. Eenige Menfchen blyven genoegzaam altoos in een zelfde Luim , en men heeft veele moeite hen daar uit te brengen; andere daarentegen veranderen 2eer dikwils hunne Luim, waar toe de minfte onpasfelykheiri , gemoedsbeweeging of toevallige omftandigheid, aanleiding geeft, en die gefc'nied zelfs by fommigen niet zelden zonder" fchynbaare oirz^nk, 't. welk genoegzaam aanwyst, dat ook de Verbeelding tut de Luim medewerken kan, en, in de daad, medewerkt. Haar uitwerkzel is eene byzondere wyze van iets te zeggen, of iets te doen, welke' aan iemand byzonder eigen is, én waar door zyne gefprekken, daaden. enz. zich ■van die van alle andere nieuichen zichtbaar onderfcheiden. ftrf.  BESCHOUWING DER AARDE. 23 indruk verzwakken, en meer of min uitwisfchen, welke voor eene korte poos by hem was opgekomen. Ik heb een man gekend, die deeze vrolyke Luim by uitneemen-. heid bezat, en by alle o^iftandigheden iets ontmoette, waar mede hy zich vermaaken kon. Eens had men hem zyne geldbeurs uit den zak gehaald, welks ver'ies voor deezen man gcenzins van weinig aanbelang was. Maar toen hy zulks gewaar wierd riep hy enkel uit: Nu is de 'duivel los! daar heeft iemand myn zak fchoon geveegd! en nu hield zyne verbeelding zich ook niet langer bezig met het denkbeeld van 't verlooren geld, maar hy ftelde zichzelven voor, welk? grappige vertooning het zou gegeven hebben, indien hy de hand des diefs in zynen zak betrapt hadt, hoe verlegen de zakkeroller als dan zou geweest zyn, hoe deeze wonderlyk zou opgekeeken, en zich verontfchuldigd hebben, dat het enkel eene vergisling was geweest. Dit alles ftelde hy zich zoo leevendig voor, eii maakte 'cr zulk eene kluchtige befchryving van, dat men zich niet anders kon verbeelden, of hy veinsde alleenlyk als ware zyne beurs geftoolen, ten einde zyne Vrienden met deeze koddige invallen te vermaaken. „ 'Er zyn menfchen, op welken alles , wat hun overkomt, eenen ongewoonen indruk maakt; by welken alle derzei ver denkbeelden eene eigenaartige richting neemen, cn die zich aangewend hebben, om 't geen inwendig by hun omgaat op eene aan hun byzonder eigene - manier aan den dag te leggen. Dit zyn de zodanigen aan welken men by irftfteekcnheid Luim toefchryft. Wie denkt hier niet aan den bekenden sterne, die onder den naam van yortk heeft gefchreeven? Zyne leevendige verbeelding fchilderde hem,by elke gelegenheid, de waereld, niet zoodanig als hy dezelve zag, maar zoo als hy haar begeerde te zien. Zy ftelde de meest verwyderde voorwerpen daast elkander, liet hem het contrast tusfchen dezelve als met een enkelen opflag van het oog waarneemen, en vertoonde hem daar tegen ook gelykvormigheden , waar alles verscheidenheid fchcen te weezen. Het is volftrekt onmogclyk zich in zodanige I^uim te brengen, indien men haar van de natuur niet heeft verkreegen: by gevolg » het ook niet mogelyk zodanig Schryver na te bootzen. In een brein gelyk dat van yorik zyn alle beelden, die zich diepst in zyne verbeelding indrukken, alle grondftellingen, die aan hem gemeenzaam worden, alle wendingen, B 4 die  §4 J- F- ZQLLNEK. EN J. S. LANGE, BESCHOUW. die hy ip zyne manier van uitdrukken neemt, naauwkeurig voor elkander gepast; naardien zy alle, als ongezoet,van zelve by hem opkomen, en het eigenaartige, waardoor zy zich-kenbaar maaken, uit maar ééne bron voortvloeit. Hy behoeft, onder verfcheide waarneemingen, die hy maakt, en onder verfcheide gewaarwordingen; welke hy heeft, nimmer de zoodanigen uit te zoeken , die voor zyne gemoedsgefteldheid pasfen ; maar alles zet zich in zyn brein van zelve ter plaatz^ waar hét behoort. Hy zoekt eene gedachte niet- daar door fnaaks en lachverwekkende te maaken, dat hy haar met zekere denkbeelden verbindt; maar deeze gedachte verkrygt van zelve die eigenfchap, doordien zy met geene mogelykheid in eene andere rei van denkbeelden past. Hierom is ook deeze oirfpronglyke ■ Luim overal en ten allen tyde aan zichzelve gelyk ; en een Autheur, aan wien zy natumïyk eigen rs, kan, op alles wat hy fchryft, zyn eigenaartig ftempel 'drukken. Hét eenige, waar voor hy zicri in acht te neemen heeft, is, de pen nimmer op te vatten, wanneer hy, door eenigerhande toeval, op eenen anderen dan zyn natuurlyken toon geitemd is. » • " Het is geheel anders by den nabootzcr. Dee?e is genoodzaakt, onder de beelden, welke'hem zyne verbeef dingskragt aanbiedt, telkens de zodanige te verkiezen,- die bém bekwaam toefchynen op eenen vrolyken trant behandeld te worden. Dewyl hy-niets zegt wat hy weezenlyk gevoelt, zoo moet hy zich zeiven geduurig vraagen,of dat geen, wat hy■ fchryven wil, zich by die gelegenheid' wel laat gevoelen ? Hier uit ontftaat een gebrek» aan harmonie, welke zich aan ieder Leezer, by de minfte opmerkzaamheid , verraadt. Dewyï de naboótzer ■, indien hy geen yolftrekte ongerymdheden voortbrengen wil,' telkens met zyne beoirdeelingskragt moet raadpleegen, of het geen by op ?t-papier denkt te brengen wel met den toon harmonieert,.dien'hy eenmaal aangenomen heeft; zoo möet hy alle zyne denkbeelden tot zekere klaarheid ontleeden, en het' is -juist die Ontleding-, welke zvne denkbeelden van dat vuur berooft, die in het origineel, enkel uit dè zamendrmging yan befchoüwelyke denkbeelden-, eh onontwikkelde gewaarwordingen, ontftaat." . De  TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE. 25 De Tegenwoordige Staat der Ferecnigde Nederlanden, he* : helzendè de Inleiding der Be/chryvitig van het Landfchap Drenthe. Met een Kaart en Plaaten. Te Amfterdam, Leyden, Dord en Harlingen, by J. de Groot, G. Warnars, S. en J. Luchtmans, A. en P. Blusfé en V. van der Plaats. In gr. $ygf 190 bl. behalyen hei Register. ■ Geen volkomen genoegen namen wy, by de Aankondiging van het Eerfte Stuk deezer Befchryving van Drenthe (*). Over het Tweede Stuk betoonden wy ons nog min voldaan Cf) , en beflooten onze Aankundiging niet de betuiging, waar toe de uitweidingen, van Drenthi geheel vreemd , ons aanleiding gaven: „ Wat wy meey 4, van Drenthe te wagten hebben , of wat de Schryver, y, vart dit Landfchap handelende, ons zal gelieven mede „ te deelen, weeten wy niet. Maakt hy dusdanige Aan,,'hangzels op het geen 'er in het Dieren- en PJantenryk s, voorkomt, dan is het Werk by lange'na nog niet af.'* Thans zien wy ons uit die onzekerheid verlost, en van de rnoeite om veel tot Drenthe geheel niet behoorende te kezen, als wy onze weetgraagte ten opzigte van dat Landfchap wilden voldoen , bevryd. Ons komt ter hand de Inleiding, de Historie en het Register, nevens de Kaart en twee plaaten, met de verzekering dat de Tegenwoordige Staat van Drenthe compleet is. De Inleiding gaat over de Naams - Oorfprong, Gelegenheid, Grootte, Bevolking, Lands- en Lugtsgefteldheid, Rivieren, Mid-lelen van Be/laan, Aart en Zeden der Inwoonderen van 'i? Landfchap: Veel reeds van de meeste deezer aangeduide Hoofdzaaken troflën wy aan in het Eerlte Stuk, en mag'dus deeze Inleiding, die 5a bl. beflaat, goeddeels ajs een fchets aangemerkt worden. Het brokkelige in de Befchryving dèezes Landfchaps verraadt alzins eene niet wel bewerkte voorraad yan Schryfftofte; en kan de Leezer, die rnct het meer algemeen, ppgegeevene in deeze Inleiding zich niet voldaan houdt, ten aanziene; van yeele byzonderheden, in 'ï vervolg, te regt (+) Zie onze Vaderl. Letteroef. voor 1794, bl. (■j) Vadul. Letteroff. voor 1795. bl. ffa.  2.6 TEGENWOORDIGE STAAT xegt geraaken, des breeder melding, en ook, gebak wy. aanmerkten, veel vinden, wat hy in eene Befchryving van Drenthe niet zoeken zou. Met dit alles is dan ook dit Landfchap befchreeven, en dient dit Werk, hoedanig het dan ook zyn mo Wy worden verder onderrigt, hoe, naa dat de floffe di!ar,t0SA met. ?ngelooflyk veel moeite en arbeid , door' elk der_ Gonootlchapsleden was zamengebragt, zy de vervaardiging van 't geheele Werk dan éénen der Leden aanbevolen hebben : en, naa de voltooijing, beflooten' om t zelve den Hoofdtytel te geeven van vadrrlandsch ïTuisboek. De reden van deeze Benaaming wordt in' leezer voege opgegeeven: „ om dat hetzelve ten allen tyde zal  HUISBOEK. . 2$f zal kunnen dienen ,om aan hraave Huisvaders aanleiding te geeven, ten einde hunne Kinderen een juist denkbeeld te geeven van den waaien, oorlpröng der Staatsverfchillen, en van de middelen„• die daarin, van wederzyde, ter bereiking van geheel, firydige.oogmerken, gebezigd zyn." Ook vleijen zy zich dat hetzelve aan jonge lieden yari meer gevorderde jaaren ter leezing en herleezing in' banden , zal kunnen gegeeven worden. Voldoende reden gegeeven hebbende , waarom zy in dit Werk,, ter .bekorting, het bybrengen van volledige Staatsftukken, elders te vinden, agterwege gelaaten hebben, vaart de Voorberigtfchryver, in den naam des Gehootfehaps fpreekende, dus voert: „ Ons algemeen oogmerk is dan om naar waarheid te.fcheizen den grond van' de Staatsvei-rehitlen^ die tusfchen de, wederzydfche partyen hebben plaats gehad, haarer beide bedoelingen, de middelen, ' die zy elk van haaren , kant hebben aangewend, het gebruik, 't welk de, heerfchende Party van haaren zegepraal gemaakt, en de wyze, waarop de onderdrukte Party daarin zich gedraagen heeft, , „ Wy wille» niet Hechts dp eer van het Nederlandsen iïatriotismus verdeedigenmaar ook de zulken overtuigen, die uiterlyk geene party in.de vcrfchillen fchyn.en genomen te hebben: ja zelfs hun, die uit vooroordeel, en onkunde { zonder verkeerde doeleinden, zich aan de thans heerfchende'kabaal (men gedenke dat het Stuk in 1793 gefchreeven is) .hebben overgegeeven.. Ook. zullen wy de gebreken der Vaderlandlievende Party ,• daar het te pas komt, niet ontveinzen, en aan de andere niets meer ten laste leggen, dan wy begrypen ,; dat zy verdient, om dat liet eerfte biljyk en, het laatfte veragtlyk Wy zullen, zo veel mogelyk, de echte ftukken overal, aauwyzen, waar- op onze gezegden fteunen, om dat wy oordeelen, dat dit ons het minst'.kan blootftelkn aan dwaaiingen en berispingen. —- Onze Leezers, die na een naauwkeurig verflag verlangen, verzoeken wy dat zy ons- ten besten houden, indien wy de aangenaamheid van eenen . historifchen ftyl , op verfcheidene. plaatzen, grootendeels hebben opgeofferd aan het gebruiken yan de eige, fchoon zo veel mogelyk verkorte, uitdrukkingen der oorïpronglyke. Staatsftukken; hebbende wy beareepen,- dat eene andere voorftelling der gebeurtenisftn , naar maate zy zich gemaklyker laat leezen, naar die zelfde maate echter veel van de kragt der oorfprong-  30 VADERLANDSCH lyke uitdrukkingen doet verliezen, en minder gefchikt is tot een bondig onderrigt der nakomelingfchap. „ En, daar geene der vryheidlievende Gefchriften meerder vervolging ondergaan hebben dan de Aanfpraak aan het Vilk van Nederland, en de Brief over de waare oorzaak van 'f Land) ongeval, gevonden 'tusfchen Utrecht en Amersfoort, hebben "wy niet ortdienftig geoordeeld , om de voornaamfte trekken, tegen des Stadhouders bellier daar in voorhanden, by gepaste gelegenheden te wettigen; op dat het van achteren blyke, hoe gegrond dcrzelver Schryvers over den toenmaaligen toeftand der zaaken geredeneerd, en -derzelver noodlottige gevolgen, ging het zo voort, aangeweezen hebben. „ Eindclyk hebben wy onze telkens opgewekte verontwaardiging , zo veel doenlyk, getragt te bedwingen y om dat het telkens toegeeven aan welverdiende uitvloeifels cener vertoornde pen de overtuiging zou kunnen verhinderen van hun, die uit onkunde-, of vooroordeel, zyn medegeüeept. Liever laaten wy het fchelien en raazen over aan de gehuurde Schryvers van de tegenparty, die zich nog heden niet fchaamen om de bverw innenfin by alle gelegenheden te belchimpen en te verfnuaden, en, dus doende, toonen, dat onderdrukking, haat, en wnnkzugt, de groote prikkels zyn, die hun dryven, ttïwyl eene goede zaak zulke fchandelyke middelen niet behoeft. Voor het overige hebben wy Hechts «og dit eene aan onze Leezers te berigten, dat wy, gedüiuende het vervaardigen van verre het grootlte gedeelte vim dit Werk, niet hebbende kunnen voorzien, « BOT üulog tusfchen de Franfche Natie en den Stad1: mdcï zn naby was, overal die naauwkeurige en opzettelyke vergelyking niet hebben kunnen maaken, tusichen des Stadhouders gedrag in den Oorlog met Engeland, en in den tegenwoordigen Oorlog, welke elk kundig Leezer van ons verwagten moest, indien .wy thans eerst ("men herinnere zich weder het Jaar 1793) de pen opvatteden. Dan, daar deeze laatfte Oorlog eerst bégon toen onze taak byna geheel was afgeweeven, en het vooral te veel tyd zou gekost hebben, om het ganfche eerfte Deel, op nieuw, daar naar in te richten', vonden wy raadzaamst om het verbaazend onderfcheid tusfchen des Stadhouders toenmaalige en tegenwoordige manier van handelen, op het einde van dit Deel, in eenige voornaame trekken aan te wyzen. En wy meenen des te eerder  HUISBOEK. 3$ der daar mede te kunnen volftaan, daar toch niemand anders, als zulke lieden, die eene zigtbaare medewerking met de oogmerken der Engelfchen , in dien tyd , voor geoorloofd en heilzaam hielden, thans zoude kunnen nalaaten, om by zichzelven zodanige treffende vergelykino-en te maaken, waaruit de befchuldigingen van verfcheide Staats- en Stadsregeeringen, en van het beste gedeelte der Natie, tegen des Stadhouders beftuur in dien fyd, ten overvloede, geregtvaardigd worden/' Zo uitvoerig oordeelden wy noodig te weezen om onzen Leezeren den Oorfprong, Aanleg, en wyze van Behandeling, in deeze Boekdeelen gehouden, te doen kennen. Nu no°- iets bepaalders ten aanziene van het Eerfte Deel; want wy zullen elk derzelven, om dat ze het wel verdienen, afzonderlyk behandelen. Dit Eerfte Deel bepaalt zich hoofdzaaklyk tot ontvouwing van het gedrag des Stadhouders en diens Aanhang in den Engelfchen Oorlog, en wel inzonderheid diens onbehoorelyken Invloed. Wy kunnen met zeggen 'er iets onbekends in gevonden te hebben; doch dc i lchikking om de gevallen zo te plaatzen dat ze het fterkst affteekcn, en de invlegting van ftukken uit anders verbodene, en daar door niét in aller handen zynde, Schriften , zet eene nieuwe gedaante aan bekende zaaken by, en maakt dat men ze met eene vernieuwde aandagt leeze; ter voller overtuiging, indien men deeze mogt noodig hebben, om, selvk onze Vader landfche Huisboekfchryver zich uitdrukt, f; met 's Lands Staaten vast te ftellen, dat 'er, in den Oorlog met Engeland-^ eene ongehoorde werkloosheid en "verkeerd bellier heeft plaats gehad, en dat de Stadhouder met de zynen, als eenig en alleen den geheelen Oorlog naar zyn ontwerp gevoerd hebbende, dan ook " verantwoordelyk is voor alle deszelfs gevolgen." Niet geheel en al ondertusfchen beftaat dit Eerfte Deel uit de oude en eenigermaate afgewerkte fchryfftoffe. Het laatfte gedeelte van bl. 054—333 is van nieuwer ftempel. 't Zelve naamlyk is ingerigt „ om eene beknopte Vergelyking te maaken tusfchen de opzettelyke Werkloosheid en het verkeerd Beftuur van den Stadhouder in den voorigen Engelfchen Oorlog, en tusfchen de ongemeene Werkzaamheid en Yver, welke men, van het begin des Oorlogs met Frankryk af, vernomen heeft en nog verneemt (wy moeten weder het Jaartal, onder t welk dit Stuk in *t licht komt, 1793•> herinneren.} Dan hoe groot  I* VADERLANDSE H groot ook het onderfcheid is tusfchen zyn -toenmalig ed tegenwoordig Beftuur, 'er zal egter op nieuw uit biy-, Ren* dat hy zyn eens aangenomen, Systhema tot bederf van onze Zeemagt^ en by gevolge tot . verwaarloozing van onzen Koophandel, en Overzeelche Bezittingen, ten kojteri van eene grooterc Landmagt,- hardnekkig heeft aangekleefd, en zich zeiven dus voor zoo verre volmaakt is gelyk gebleeven." Ten bewyze hiervan voert de Schryver, in de eerfte plaats,-, aan, des Stadhouders en zyner Dienaaren verwaarlozing der Zeemagt en verfterking der Landmagt, en toont met de ftukken, „ dat de Stadhouder eene vermeerdering van meer dan een derde der Landmaat heeft weeten te bekomen, waar toe niemand zyner Vóorzaatcn ooit heeft kunnen geraaken ; dat men , niettegenftaanfle' deeze ongehoorde vergrooting van de jaarlykfche onkosten voor de Landmagt, het nutteloos Lichaam yan .Guardes du Corps daarenboven tot die kostbaarheid heelt weeten te brengen, dat deszelfs, onderhoud thans jaarlyks beloopt op 93,189 Guldens." Uit dit alles leidt de bchryvcr af, „ dat onze Republiek, by geene mogelykheid, eene zo groote Landmagt en eene aanzienlyke Zeemagt, gelyktydig, in dienst kan houden, waarvan de zekerheid uit ons volgend Vertoog maar al te klaar blyken zal." , J Voorts bepaalt de Schryver zyne Verhandeling over' het Onderfcheid tusfchen de voormaalige Werkloosheid en verkeerd Beftuur, en de tegenwoordige Werkzaamheid en Yver, tot deeze vier punten: . * *• Dat die Werkzaamheid een ieder aiïerzigtbaarst' is in het gebruik van het Scheepsvolk voor de inwendige verdeediging tegen de Franfchen. 1. Dat dezelve zich ook uitftrekt tot een ernftig gebruik dier Landmagt tegen die Natie. 3. Maar dat dezelve omtrent onze Overzeefche Bezittingen en Scheepvaart geen plaats heeft. 4. Datniettegenftaande alle deeze poogingen, eene bedorven Armee en verwaarloosde Marine zelfs niet tot inwendige verdeediging van ons .Grondgebied voldoende zcuden geweest zyn, indien andere Mogenheden geene magtige Afwending tegen de Franfchen gemaakt hadden." ; Naa vermaan van niet ten oogmerk te hebben om eene Befchryving van deezen Oorlog te geeven, voegt de Schryver 'er.nevens: „ Wy zyn overtuigd, dat, hoewel.; dé  HUISBOEK. 33 „ de noodzaaklykheid, waar in wy ons bevinden, om „ dit gedeelte van onze taak tot 't loopend Jaar 1793 te „ bepaalen, ons voorflel veel zal doen verliezen van die „ kragt van overtuiging, waar mede wy 't zelve üit den „ loop der aanltaande gebeurtenisfen by vervolg zouden „ hebben kunnen aanvullen; het gezegde over 't geen „ reeds gebeurd is evenwel aap ons oogmerk volmaakt zal voldoen, zonder dat het toekomend bellier des Oor„ logs ons in eenigerlei opzigt zal kunnen logenftraflën." De volvoering van deeze vier Hoofdzaaken fchetst ons dit Krygsbedryf van eene allerongunftigfte zyde voor Oranje. Wy moeten, daar ons Bèrigt reeds meer dan gewoone lengte bereikt heeft, ons wederhouden van Haaien by te brengen. Ten flot brengt de Schryver eenige gevolgen te berde , en onder andere deeze, welke ten flot van onze Aankundiging ftrekt. „ Wy moeten onze „ Leezers doen gadeflaan, dat deeze zelfde Oorlog, hoe „ zeer gevoerd tegen Frankryk, altyd het voorwerp van „ den doodlykllen haat voor het Huis van Nas/au, en „ onder de banieren en bevelen van Engeland en Pruis„ fèa'i de twee lleunpylaaren van dat Huis, echter den „ grond kan leggen tót den val van dat zelfde Huis, 't „ geen zich nu verbeeldt alle gevaaren te boven te zyn!" De Geëxtendeerde Notulen , behelzende de Decreeten 'van de Vergadering der Proyifioneele Reprefentanten van het Volk van Holland, zintsXXVl Jan. XXVIII Feb. MDCCXCV. Het Eerfte Jaar der Bataaffche Vryheid. Of alle de Handelingen van die Vergadering, zoo voor de Provincie van Holland in "t byzonder, alster Vergadering van de Generaliteit, volgens de Ori~ gineele Folio Stukken, welke voor de Leden van het Beftuur op de Drukkery van den Lande worden gedrukt, 'ten dienfle van allen, die in het Lands- of Stedenbeftuur zyn, ofkornen mogten, mitsgaders voor allen, die zaaken by dezelve te verrichten hebben , als mede om naar da Volanten van deezen Staat verzonden te worden, in dit Formaat gedrukt. Ifle Deel, nde Stuk. Te Dordrecht, by H. de Haas en Comp. In gr. 8y». 336 bl. 'Bchalven het Register. By het ontvangen van het Me Deels ifte Stuk deezer Staatstukken, hebben wy des een aanpryzend kort ItETT. I796. NO. I. C ^JBC-  54 5de gecxtendeer.de notulen. Berigt gegeeven, en tevens doen zien, dat de Uitgeevers, hoe zeer zy, by hunne Landgenooten, door den aftrek deezer dus beknopt en volledig zamengcvoegde Staatspapieren, door een ruim vertier, de verhoopte, en, onzes oordeels, verdiende, aanmoediging, tot nog toe, niet vonden, dezelve, met allen regt, verdienden Ean Werk van deezen aart is over 't algemeen niet gefchikt om met Uittrekzels, daar uit ontleend, onze Letteroefeningen op te eieren. Dit zou ons bykans bewoogen hebben, om het by die eerfte Aankundiging te laaten berusten, of van de Voortzetting, zo dezelve, door eene meerdere aanmoediging, plaats greep, met een kort woord melding te maaken; den voet houdende, op welken wy met andere Werken van foortgelyken aart altoos te werk gingen. Dan wy oordeelen het Werk belangryk genoeg om 'er breeder van te gewaagen, en uit de Twee Stukken , die het Eerfte Deel uitmaaken, iets te ontkenen tot 's Lands „Gefchiedenisfe behoorende. Keuze is hier bezwaarlyk. Doch wy twyfelcn niet, zommigen, misfehien veelen, onzer Leezeren te zullen vol: doen, wanneer wy ons bepaalen tot de opgave van twee Stukken ; den Overtocht en de Reis des gewcezenen Stadhouders, met Vrouwe en Gezin, na Engeland betreffende. Terwyl wy, uit een volgend Deel, wel iets van eene andere natuur ter proeve zullen aanbieden. Op den 6 Feb. 1795. vinden wy : „ De Prrefident „ heeft ter Vergadering voorgedraagen om het Coramitté van Algemeen Welzyn te qualiiicecren, om ten fpoe„ digften de Schippers der Pinken van Sc/ieveningen, die ,, den gevluchten Stadhouder naar Engeland gebragt heb„ ben, en nu te rug gekomen zyn, voor hun te ontbie„ 'den, en een Proces Verbaal te laaten opmaaken van het „ geen hun op Zee is bejegend, en byzonder of door Oorlogfchepen waren geconvoijeerd, en by hunne komst „ in Engeland aldaar hebben Ondervonden, en hunne ,, te rug komst, ten einde de omftandigheden van de toe- dracht van die Overtocht en Reis zodanige berigten mogen worden ingenomen, als voor het tegenwoordige „ en toekomende Gedacht dienftig zullen oordeelen te 9, behooren." Het verilag, hier op uitgebragt den 24 Feb., loopt op dce- (*) Zie onze Algem. Vaderl, Lm. 1795. I Deel. bl. 524.  BE GEëXTENDEERÖE NOTULEN. deezen zin: „ Het Committé van Algemeen Welzyn gaf, ter voldoening aan het Decreet deezer Vergadering van „ den 6 deezer, aan de Vergadering over, een Proces „ Verbaal, in gevolge waarvan het zelve Committé de „ Schippers der geretourneerde Pinken, die den gewee„ zenen Stadhouder naar Engeland hadden overgevoerd, „ voor twee hunner Leden , als Commisfarisfen, hadt „ doen hooren, breeder hier naa volgende. „ Den 19 Feb. 1795 compareerden voor ons Piet er „ Roos, Lz. en Herman Forjlen, als Commisfarisfen, „ door onze Medeleden van het Committé van Algemeen ,, Welzyn in Holland in 's Gravenhage, by Decreet van ,, den 14. deezer, daar toe benoemd: „ De volgende Pinkfchippers, allen vaarende van en „ woonende te Scheveningen, als 1. Cornelis Bal. 2. Bastiaan Pronk. , 3. Cornelis Verhey. 4. Hendrik Verhey. 5. Pieter den Heyer. 6. Gysbert Korvingh. 7. Cornelis Jol. 8. Ary Ros. 9. Pieter de Graaf. 10. Michiel den Pleyer. 11. Klaas Baak. ■ 12. Pieter Groen, den Ouden. 13. Ary Westerduyn. 14. Cornelis de Jongh. 15. Simon Jol. 16. Cornelis Harteveld. 17. Jochem Beekhuyzen. 18. jan Roos. 19. Fulps Bal. 20. Ary de Ruyter, en 21. Cornelis Spaans. „ En hebben alle dezelven door ons gehoord zyttde verklusircl * " „ Dat 'zy Lieden en Willem Geele Kuyper, dewelke niet is gebruikt geworden, zyn uitgeloot om den ge„ weezen Stadhouder, deszelfs Huisvrouw en Zoonen, „ met verfcheide andere Perfoonen en Gevolg, benevens C 2 „ ee-  36 DE GEëxTENDEERDE NOTULEN. „ eene menigte van Goederen, naar Engeland over te voeren. „ Dat de eerstgenoemde den 13 January laatstleden, „ in gevolge Pas, daat toe van doenmaalige Gecommit- teerde Raaden van de Staaten van Holland en Westfries- land denzelfden dag verkreegen, naar Harwich heeft „ overgevoerd M. van Maanen; geene Goederen, dan „ alleen Reis-Equipage, by zich hebbende. „ Dat de tweede den 15 Jan. laatstleden , op gelyk 5, Pasport, na Harwich heeft overgevoerd J. du Casfe, „ als mede J. ff. Lloud, met deszelfs Huisvrouw en drie „ Domefticquen; C. P. Pinetti, met deszelfs Huisvrouw; s, Du Moulin, met drie onmondige Kinderen, en C. du „ Bland, Cornet; en dat alle die Perfoonen, behalven 3, du Casfe, verfcheide Goederen by zich gehad en me3, degevoerd hebben. „ Dat de 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, n, 12, 13 en „ 14de, Zondag den 18 January 1795, 's middags omtrent „ twaalf uuren, van Schevetungen vertrokken, en den vol„ genden dag te Jarmouth aangekomen zyn ; dat aan 3, boord van den tienden geweest is de Huisvrouw van „ den geweezen Stadhouder, en eenige hen onbekende „ Perfoonen , en dat de overigen verfchciden Perfoo„ nen, welke hen onbekend waren , en veele Kisten , „ Kasfen, Pakken en Goederen, aanboord gehad en over„ gevoerd hebben. „ Dat de 15 en 16 denzelven Zondag"s namiddags tus„ fchen een en twee uuren, met verfcheide hun onbe,, kende Perfoonen en Goederen van Scheveningen ge„ zeild, en den volgenden dag te Harwich aangeko„ men zyn. „ Dat de 17, 18 en 19 's nagts tusfchen opgemelden „ Zondag en Maandag, den 19 Jan. 1795, ten half twaalf „ uuren van Scheveningen vertrokken, en den 20 Jan. „ 1795 des morgens te Harwich binnen gekomen zyn; dat zy Lieden insgelyks verfcheide Perfoonen en Goe„ deren overgevoerd hebben ; edoch dat alle dezelve „ Perfconen hen mede onbekend zyn ; behalven den ge„ weezen Stadhouder en zyne twee Zoonen, dat die door den 18 zyn overgebragt geworden. „ En dat dc 10 Maandag den 19, en de ai Dings„ dag den 20 January 1795, beiden 's morgens ten vyf „ uuren, met eenige Perfoonen, welke zy niet gekend „ hebben, en verfcheide Goederen , van Scheveningen ->•> ge-  DE GEëxTENDEEPvDE NOTULEN. %f „ gevaaren, en ieder van hun, daags naa derzelver ver« „ trek, te Harwich aangekomen zyn. ,, Dat de 18 aan ons heeft gezegd, dat, vóór zyn ver„ trek van Scheveningen, door den geweezen Stadhouder, „ aan hem en twee Zee-Officieren, welke mede by hem aan ,, boord waren, zyn gedaan drie fchriftlyke Vraagen, „ en dat die door hem en dezelve twee Zee-Officieren „ eenpaarig zyn beantwoord, door een van de Officieren „ opgefchreeven, en door hun driën ondertekend gewor,, den, en dat dit dezelfde Vraagen en Antwoorden zyn, „ waarvan aan ons Copie is ter hand gefteld , alzo wy, „ na dat deeze Schipper ons den zaaklyken inhoud opge- geeven hadt, die Copie aan hem voorgeleezen hebben; „ en hy die Vraagen en Antwoorden, als woordelyk de„ zelve, welken aan hem gedaan en door hem gegeeven „ zyn., erkend heeft „ Dat (*) Ter noodige opheldering hiervan dienen de Staatsrefolutie, Brieven en Bylaagen , betrekking hebbende tot het Vertrek van willem den V, die in het Werk voorhanden , 'c welk met den 26 Jan. aanvangt, niet voorkomen. Het Ex* traEt uit het Register der Refolutien van de Hoog Mog. Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden , Lunx dan 19 Jan. 1795,. is van deezen inhoud: De Heer Uaadpenfionaris van de spiegel heeft aan haar „ Hoog Mog. gecommuniceerd en geëxhibeerd eene Misfive „ by hem ontvangen van zyne Hoogheid gefchreeven in da Pink de Johanna Hogenraad, voor het Strand van Scheve„ ningen, op gisteren den 18 deezer loopende Maand, hier „ na volgende met de Bylaagen geinfereerd. Wel Ed. Geftr. Heer! ,. Ik hebbe van den Heere van enghuizen vernomen het „ Antwoord, dat van Parys ontvangen is. Jk hebbe, naa dat „ zyn Wel Ed. Geftr. hier is geweest, met de Zeeofficieren ,, gefprooken , en den Stuurman van de Pink. Ik zende U „ Ed. Geftr. hier nevens derzelver Antwoorden. U Ed. Geftr". „ zal daar uit zien, dat men in geen haven komen kan dan „ in Engeland, en geene Armiflice zynde, kan men van my „ niet vergen in Zee te dobberen, in afwagting van den uitilag van de Commisfie van hun Ed. Gr. Mog. aan den Franfchen Generaal, die, myns bedunkens, niet beletten zal de aankomst der Franfchen in 'sllaage. Ik gaa óm na eene C 3 „ En*  38 BE GEè'XTENDEERDE NOTULEN. „ Dat hy verder bemerkt heefr, dat deeze Vraagen en Ant„ woorden zyn na den Wal gezonden, zonder dat hy weet „ aan wien dezelve zyn afgezonden, en dat, terwyl hy nog „ voor Scheveningen lag, twee Perfoonen, zo hy meent Le,, den uit de Vergadering van de Staaten Generaal, by hem „ aan boord zyn geweest, en den geweezen Stadhouder „ gefprooken hebben, zonder dat hy weet of gehoord „ heeft "waar in dat Gefprek heeft beftaan. „ Dat alle de bovengemelde Schippers eenpaarig aan „ ons hebben verklaard, dat hun op Zee niets hoe ge„ naamd is bejegend , dat niemand hunner door eenig „ Oorlogfchip is geconvoyeerd geworden, dat zy Lieden „ zo min op de uit- als op de terugreize eenig Schip „ ontmoet of gezien hebben, als alleen drie of vier Vis„ fchersfchuiten. „ Dat geene omflandigheden hebben plaats gehad, als „ alleen dat het fcheepbrengen der Goederen en Perfoonen .,, met de grootfte overhaasting en verwarring is gefchied; „ en dat alle de overgevoerde Perfoonen, geduurende de „ Reize, buiten ftaat geweest zyn om als 't ware te fpree„ ken, door de angst en vrees, welke hun prangde, en „ de ziekte die dezelve door de beweeging van het vaa„ ren hadden; en dien volgende, dat 'er geen gefprekken „ gehouden, immers door hun geene gehoord zyn. Dat zy Lieden te Jarmuuth en Harwich niets vernoo„ men of ondervonden hebben, als alleen dat de Perfoo„ nen aldaar van boord gegaan, en hunne ingelaadene „ Goe- >, Engelfche Haven , en zal, zo doealyk , my. begeeven op „ één van 's Lands Schepen, die ik vermeene dat te Plymouth „ moeten zyn. „ Ik hoop UEd. Geftr. van daar te fchryven, en te melden „ waar of ik aangekomen zal zyn, en naar welke Provincie ~i% ik my zal begeeven. „ Ik vraag Excus over bet flechte Schrift, maar ik fchryf „ leggende in de Kooy, en blyve wyders met agting Wel Ed. Geftr. Heer ! UEd. Geftr. D. W. Dienaar, Was getekend W. PR. VAN ORANGE. In de Pink de Johanna Hogetiraad, voor 't Strand van Sche> Vcningen, deu 18 Jan. 179S' i» PS.  DE GEeXTENDEERDE NOTULEN. 39 ■ „ Goederen uitgelost, en verder na Engeland vervoerd „ zyn, en dat aan ieder van hun, door den Secretaris „ boeynck, zo te Harwich als te Jarmouth, betaald zyn „ geworden driehonderd en vyftig Guldens voor de Reis, en „ zy Lieden, de een voor de ander naa, de terug reis aan„ genomen hebben, en geene byzonderheden, van Wat aart „ of natuur die ook zouden mogen weezen, meerder te „ weeten of te kunnen opgeeven." Het verdere van dit Staatsbefluit, zo vleiende voor den uitgeweeken Stadhouder, en vol hoope op zyne Wederkomst, laaten wy agterwege, als niets tot de door ons uit-, gekipte byzonderheid doende. .. PS. Ik hoop, als de gelegenheid het toelaat, in eene der „ Provinciën , of in '5 Flaage , te reverteeren , en iets op „ nieuws van den uitflag der op heden gezondene Commisfie te verneemen. * «• * „ Fraag-pointen door zyne Doerl, Hoogh. den Hooggeb. Forst „ en Heere , Prince vanOrange. Willem den V, Erfïiadhouder„ „ Capitein ■ Admiraal der Fereenigde Nederlanden, aan de Ou. „ dergetekenden voor gefield, 's avonds den 18 Jan. 1795- Fraag 1. Antwoord. , „ Is 'er, op dit moment, mo- Neen; volftrekt niet, de Wind .» gelykheid om naar een der Ha- is Oost, en de Gaten zyn vol „ venen van de Republiek te Ys; ook zyn de Pinken te zwak gaan? om daar mede te waagen in de fchotzen te komen. Fraag 2. Antwoord. „ Of is 'er mogelyklieid om Neen; het is met alle andere „ ergens anders dan in En. Havenen eveneens onmogeiyk, » geland, te komen? door het Ys; de Elve en de PFeezer, ook de Ooster- eritFester* Eems, zyn zodanig met Ys bezet, dat de Havens, aan dezelve gelegen, niet te genaaken zyn. Fraag 3. » Antwoord, „ Of het raadzaam is, het De gelegenheid is thans goed; „ hier ten anker te houden, doch, zo de Wind aan't Westen „ en of daarin geen gevaaren loopt, zo als dikwyls met Spring „ te voorzien zyn? het geval is, en men kreeg ruw weer, zou het wel met gevaar kunnen gepaard weezen, wanneer men wederom moest landen ook legt men bloot voor € 4 M'  $® DS GEè'xtendeerde notulen", Attaques, die deVyand zou kunnen onderneemen, zo hy ook met gewapende Pinken van 't Strand kwam. i, Mum 18 Jan. in de Pink de Johanna Uogenraad, voor het f, ochevcitingjche Strand, (Getekend) J. o. vaill'ant, Capitein ter Zee. (L. S.) g. van heiden , Luitenant ter Zee. 5,*+-Dit is het Merk, eigenhandig gefteld door j. roos, Stuurj; man op voorfchreeven Pink. In prafentie van my (Getekend) h. w. bentinck. De TVykvergaderingen , Sociëteiten , Vaderlandfche Gezelfchapfen, enz. van aen kant der Verlichting en Verbetering befchmwd, door pacificus. Te Amfterdam, by M. de Bruvn . 1795' In gr. Svo. 30 bl. De Opfteller van dit Stukje heeft ten oogmerke zynen min. kundigeu Broeder voor te lichten , om hem den aart der Wykvergaderingen , en van andere Vaderlandfche Gezelschappen , thans zo veelvuldig , en allerwegen opgerigc, te doen kennen; en hem, door eenen eenvoudigen en duidelyken voordragt, den weg ter verkryging van beftendig Maatfchappyelyk geluk aan te wyzen. Beder.k!ykheden en Zwaarigheden, tegen deeze Gezelfchappen gemaakt, fchuift hy ter zvde, en vangt terftond zyn tweeledig Onderwerp aan. 's Mans bedenkingen zyn eenvoudig, goed, leerzaam, onderrigtend voor de meesten die deeze Gezelfchappen bywoonen; en, in zo verre 's Opftellers verklaarde bedoeling is „ zyn minkundigen Broeder voor te lichten,'" zal hy zyn wit getroffen, en iets bygebragt hebben 't geen te zyner Onderwyzinge konne dienen; en dit Stukje, derhalyen , met vrugt door de zodanigen kunnen geleezen worden, s Mans Raadgeevingen ftrooken met zya op den Tytel aangenomen Naam pacificus. Pr»  r&YSVERHANDELlHGEN. 41 Prysvei handelingen . be elzende de Verplichtingen vaneenen braaven Huisvader, en zulk eene Huismoeder, in V gemeen burgerlek leeven ; ah mede aanwyzing der oorzaaken van het weinig Geluk in veele Huisgezinnen. Uitgegeeven door de Maatfchappy: Tot Nut van '1 Algeim;cn. Te Amjlerdam, by H. Keyzer, C. de Vries en H. van Munfter, 1795. In 8vo. 184 bl. I'% e loflyke Maatfchappy, Tot Nut van 't Algemeen, levert J ons weder, in deeze Prysverhandelingen, twee Vertoogen op, die dubbel der leezing waardig zyn, en van welken het te weufchen ware, dat zy niet flegts in 't algemeen geleezen , maar ter betrachting gebragt werden. De eerfte Verhandeling, die met een Gouden Eerpenning bekroond is, werd geleverd door den Burger martinus bodiskoj de tweede, dje men den Zilveren Eerprys heeft toegeweezen, is van den burger j. van ouwereerk de vries. De Burger bodisro heeft zyne Verhandeling in twee Hoofdftukkeu afgewerkt: in 't eerfte befchouwt hy de Pligten van eenen braaven Huisvader, en zulk eene Huismoeder, in 't gemeen burgerlyk leeven , en toont de onderfcheiding aan der Pligten in 't algemeen, en in 't byzonder die van eenen Huis» vader en Huismoeder. In dit Hoofdltuk gaat hy van de Pligten van den Huisvader over tot die van de Huismoeder, en van daar daalt hy tot die van beiden in *t gemeen burgerlyk leeven. . In 't tweede Hoofdltuk, geeft hy de oorzaaken op, (ten getale van tien,) waar door, in zo veele Huishoudingen, zo weinig geluk plaats heeft. In de tweede Verhandeling word eerst een fchets opgegeeven van eenen braaven Huisvader en zulk eene Huismoeder , in 't gemeen burgerlyk leeven , en hier in 1) een algemeen denkbeeld gegeeven, wat het zegt: Vader en Moeder genaamd te worden, zo op zich zei ven , als in de betrekking waarin het hier voorkomt. 2) Word een Hoofdpligt opgenoemd, welke tot een grondflag dienen moet, waar op alle de andere pligten gebouwd zyn, en die tot een richtfnoer gefteld word, waar naa dezelven geregeld moeten wor. den; en dit word kort ontwikkeld. 3) En eindelyk worden de verpligtingen , die hier bedoeld worden, verklaard en af- gefchetst. Het tweede gedeelte deezer Verhandeling dient ter aanwyzing der gemeene oorzaaken , waar door, in zo veele huishoudingen , zo weinig geluk plaats heeft. En deeze vind de schryver , 1) in de verkeerde beginzelen tot het Huwelyk, en 2) in de ongelukkige gevolgen van hetzelve, daar zelfs de beginzelen goed kunnen zyn. Wy hebben deeze beide Verhandelingen met het grootst genoegen geleezen; doch, daar over de meerder- of minderheid van  tfi ïttYSVERHANDELINCEN. vsn beiden reeds beliegt is, zullen wy ons tot het weegen van het gewicht der eene of andere thans niet inlaaten, en ons vergenoegen met te zeggen, dat ze beiden den Eereprys verdienen.' Mooglyk wint het de eene van de andere in geleidelykhetd en populariteit; maar beiden hebben zy het doel uitmuntend getroffen. In beide Verhandelingen komen. 't geen zeer natuurlyk is, dezelfde denkbeelden dikwiis voor ; maar ze worden op byzondere wyzen ontwikkeld en aangedrongen.' Beiden echter lichten, naast elkander gezet, de eene de andere toe, en de eene geeft wel iets op dat de andere mist, en dus word hec geheel volkomener. Wy hebben alle rede, der Maatfchappy geluk te wenfchen, dat zy, op deeze wyze, in (laat gefield word ter bereiking van haar doel; en wenfchen, dat het braaf tn kundig gedeelte des Menschdoms hoe langs hoe meer tot haar oogmerk zal medewerken, of dat minder go«d denkenden of onkundigen 'er door zullen worden veibeterd of onderweezen! Virginia ,of de her ftelde Vryheid. Treur/pel, in drie Bedryven. Niet vertaald. In denBaage, hy J. C. Leeuwefteyn, 1795 In %vo. De dood van l. siccns dentatus, op een verraderlyke wyze, op het bevel en volgens beltelling van appils claudiüs, den dvvinglandfchen tienman, met zyne medeftanders, die der Vryheid van het Roomsch Gemeenebest baldaadiglyk den voet op den nek gezet hadden , ontftelde de waare Vryheidsminnaars icilius, valerius, horatius, en anderen, dermaate, dat zy maatregelen beraamden , en beflooten de vertrapte Vryheid weder te herftellen, of liever hun reeds daar toe genomen befluit verkreeg daar door nieuwe kragt. Deeze moord komt in het Toneelftuk voor als de eerde aanleiding tot het herftel der Vryheid; en de famenfpanning daar toe kreeg, kort daarna, nieuw voedfel, door het geweld aan de Edele Maagd vugikia gepleegd. De wellustige en woeste Tyran a. claudius had haar toevallig gezien, en was daarop in een ongeoorloofde minnedrift jegens haar dermaate oiullooken, dat hyniet konde of wilde rusten, voor dat hy zyne geile togten omtrent baar bevredigd had: ter bereiking van dit fnood oogmerk beraamde hy, met marcus claudius , den deelgenoot zyner boosheden, dat deeze virginia, op de opeubaare ftraat, van de zyde van hfare Voedfter, die haar geleidde, geweldaadig zoude laaten wegrukken, onder voorwendzel, dat zy niet de Dogter van virginius , maar van een zyner Slavinnen, en dus zyn eigendom, was, 't welk hy aldus regt had weder te eifchen. - Het Volk, op het gerugt van dit fchandelyk bedryf toegefchooten zynde om de Edele Maagd te ontzetten ,• deed Arp.cs haar voor den recluerltoel der Tienmannen brengen, en,  Virginia, of de herstelde vryheid. 43. *h, op dsnzelven gezeten, hoorde hy den eisch van claudius, en de Verdeediging van kumitoriüs, den Oom van virginia, en haarer verdere bloedverwanten , en wees de Maagd uit hoofde van de afweezigneid van virginils, haaren Vader', by voorbaat, aan haaren gewaanden Meester toe; deeze to'ewyzing gemor onder het Volk veroorzaakende, en icilius daar op toefchietende, om virginia, die zyne verloofde bruid was te verlosten, durfde appius zyn oogmerk, voor dien tyd* niet verder doorzetten; en gaf haar dus, zynes ondanks ter bewaaring aan numitorius , onder beding, dat virginius'zyn regt des anderen daags, in perfoon, moest komen beweereu. Ondenusfchen gaf de Tyran last virginius gevangen te zetten" om dus zyne komst te beletten; doch hierin werd hy voorgekomen door den Zoon van numitorius , en den Broeder van icilius, en virginius kreeg verlof van den Bevelhebber om naar Rome te gaan, en verfcheen dus ten geftelden tyde' ter verfchrikking en fpyt van app;us , met zyn Dogter , op dc Markt; doch, doof voor alles, wat van de zyde van virginius werd ingebragt, wees appius, onder voorwendzel, dat by, als Voogd van claudius, de Onechtheid van v:rg(nia reeds lang geweeten had, haar aan denzelven toe. Virginius, door dit Vonnis vertwyffeld, verzoekt zyne Dogter voor 't laatst te omhelzen, en drukt haar een flagtersmes in het hart. Op dit yslyk fchouwfpel, ontfcond 'er een hevig oproer, en appius was, na eenigen vergeeffcheu tegenltaiid, genoodzaakt te vluchten. Zo verre loopt de draad der Gefchiedenis , (voor zo veel het Toneelftuk voorhanden betreft .) welke wy onzen Leezeren eenigzins breedvoerig wilden voorleggen , om hen te doen zien , wat heerschzugt en dwinglandye niet al onderneemen durven, welke doodelyke gevolgen daar uit kunnen voortkomen, en hoe zy eindelyk, ten hoogden top gedegen, haaren eigenen ondergang bewerken. Wat nu de behandeling derzelve in dit Treurfpel betreft, de Schryver, die uit de Ondertekening van de Opdragt blykt te zyn de Burger p. j. wintel tromp, heeft in dit Stuk het weezenlyke der Gebeuitenis zeer wel bewaard, en, in de fchakeering der Toneelen en der Samenfpraaken, de waarfchynlykheid nergens uit het oog verlooren; de eenigfte weezenlyke veranderingen, of liever afwykingen, van de waare Gebeurtenis , die wy aantreffen, zyn deeze; dat siccius. die reeds een onder de Wapenen oud geworden, en een met wonden getekende Grysaart was, hier voorkomt als een Jongeling, ten minften als de verloofde minnaar van numitoria, Dogter van den Oom van virginia, numitorius, en dat siccius hier nog ten Toneele gevoerd word , om aldaar, na de omhelzingen van het geliefd voorwerp zyner Min, den laatften adem uit te blaazen; daar het uit de Gefchiedenis zeker is, dat hy in de bergengte van het Land der Sabynen, in welke hy, door zy-  44 VI8GINIA , O? DE HESS TELDE VAYflEID. zyne eigene benden, zo verraderlyk, werd omgebragc, met da Lyken zyner befpringeren , die hy in den jonglten nood geveld had, gevonden is. — Doch zulke afwykingen zyn gemeen, en worden, indien zy tot Verfraaijing en Verlevendiging van het Stuk dienen, en met oordeel worden aangebragt, voor Hiet geheel ongeoorloofd gehouden, of als wezenlyke fouten aangemerkt; hoewel het altyd best is, die zo weinig te gebruiken als mooglyk is: en mislchien zou hier het oogmerk even goed bereikt zyn, indien mumitoria als de Egtgenoote en Weduwe ten Toneele gebragt was. Het verwonderde ons. dat wy, op de Lyst der Vertooners , de Voedjier van virginia, en de Slaaf en Slavin, die echter geene onbeduidende Perfonaadjen in dit Stuk zyn, niet vonden. Eindelyk, daar dit Stuk eindigt met de aanhitzing tot wraak over de gemelde gruweiftukken , en niet met de wraakneeming zelve, of den ondergang van den Tiran , en het wezenlyk herltellen der Vryheid zelve, komt het ons voor, dat de Titel, de herftelde Vryheid, niet volkomen op hetzelve toepaslyk is, en dac mogelyk vikginia alleen, of, zo 'er iets moest bygevoegd worden , de Revolutie , of Üpftand tot herftel der Vryheid, niet min voeglyk zou geweest zyn. De Marquise van Mazzini, Tooneelfpel, in vyf Bedryven. Onder de Spreuk, per hsc ad altiora. Te Leyden, hy D. du Mortier en Zoon, 1796. In Svo. 143 bl. De Aufteur van dit Toneelfpel noemt zich niet^ doch bericht ons, iu de Voorrede, dat de (toffe daar toe ontleend is uit den Bouwval, of de Gefchiedenis van de Marquize van mazzini, te vinden in 't Vierde Deel van het Magazyn van Gefchiedenisfen, Romans en Ferhaalen; waar van wy reeds bericht aan onze Leezers gegeeven hebben (*). De Schryver heeft hetzelfde doel als gemelde Koman , naamlyk aan te toonen de fchiiklyke gevolgen der Ondeugd , en de zalige belooningen der Deugd , die, te midden der wreedfte beproeving, en het uitftaan der onmenfchelykfte geweldenaryen, ftandvastig blyft. In- dit Stuk is het gezegde verhaal, vry wel gevolgd; doch hetzelve heeft dit beven het andere vooruit, dat, fchoon 'er al het romanesque niet geheel kon worden uitgelaaten, het fabelachtige, en tastbaar verdichte , zorgvuldig vermyd is. Het verdient de leezing zeer wél. (*) Algem, Vaittl. Ltlterocf. veor 1795. bl. 355,  ALGEMEENE Vaderlandsche LETTER-OEFENINGEN- De Bybel vertaald, omfchreven en door Aanmerkingen opgehelderd. Elfde Deel. Te Utrecht en te Amfterdam^ by G. T. van Paddenburg en Zoon en j. Allart, 1795, In gr. Svo. 614 bl. TJet Euahgelium van Johannes en de Handelingen der Apostelen, ieder voorafgegaan van eene Inleiding, beflaan den hoofdinhoud van het Elfde Deel des nuttigen arbeids van den kundigen van vloten. Dan volgen nog: Algemeene Aanmerkingen op de Brieven der Apostelen; voorts: Proeve over het Karakter van Paulus; en eindelyk: de twee Brieven van Paulus aan de Thes/alonikers, voorafgegaan van eene korte Inleiding. Aan het hoofd dier Stukken voldoet van vloten aan eene belofte, vroeger gedaan , raakende eene Leesorde van de verrigtingen en lotgevallen van jezus ', omtrent welke Leesorde hy, inde Voorrede, aanmerkt, dat hy, in het vervaardigen van dezelve, niet in 't oog heeft gehouden eene bepaalde Tydorde 5 als zynde hy van gedagten , dat eene zamenfchakeling der gebeurtenisfen, in de orde des tyds, in welke zy zyn voorgevallen, voor eene onmogelykheid moet worden aangezien : waar van de reden moet gezogt worden in de oorfpronklyke Verhaalen, welker Opftellers , naar zyne meening , niets minder dan zulk eene tydrekenkundige zamenhegting hebben in 't oog gehouden. Wy pryzen den arbeid van van vloten , aan het vervaardigen van deezen Tafel befteed. De zulken, die, zich omtrent alle kleinigheden eener eigenlyk dus genoemde Harmonie of Overeenftemming der Euangelisten niet bekommerende, de verrigtingen van jezus, in de eigen Verhaalen der Euangelisten, by manier van zamenvoeging, wenfchen te leezenzullen 'sMans arbeid in dank erkennen. Op dit algemeene zullen wy nu een meer byzonder verflag laaten volgen. In de Inleiding tot het Eüangeliüm van johannes, over dien Historiefchryver en deszelfs arbeid loopende, onderzoekt van vloten , onder anderen x lett. 1796. no. a, D we»  46 VAN VLOTEfJ welk 's Euangelisten oogmerk moge geweest zyn in het fchryven van zyn Euangelie, daar 'er , ten gebruik der Christenen, reeds drie dusdanige Opftellen voorhanden waren? Waaromtrent hy van meening is, dat één voornaam oogmerk zal geweest zyn, „ uit de oplosling van „ de bedenkingen der Farizëèn tegen jesus, met de ei„ gen woorden des Heilands, nader te ontwikkelen; wel„ ke hoedanigheid den Zoon van God, ftrydig met hunne „ denkbeelden , meest toegekend word ;" niet enkel » evenwel, met een leerftellig inzigt, maar ook, „ op dat zo elk Lezer de gevoelens en verklaringen van jesus „ Christus het zuiverfte zou kunnen verzamelen, en „ tot verlterking van zyn geloof gebruiken."" Behalven dit algemeene, bedoelde johannes , volgens van vloten, nog een byzonder, of liever een dubbel, oogmerk: de wederlegging der Johanniten, naavolgers van Johannes den Dooper, welken zy hooger dan christus fchatteden; en voorts van de Cerinthiaanen, welke order-_ fcheid maakten tusfchen jezus als mensch, en Christus als van een hooger natuur en oorfprong, maar die by den doop van jezus zich met hem ten naauwften hadt vereenigd. Voorts is van vloten van meening, dat de titel Gods Zoon, op jezus toegepast, by johannes niet is, het geen dezelve by de andere Euangelisten veelal is; „ die (fchryft van vloten) hieraan meer denkbeel„ den hegten overeenkomftig het algemeen gevoelen der „ menfchen, die voor hen het licht, het leeven is, maar „ hier als eenen die van boven is, waar hy bepaald hoort, „ en in de betrekking leeft als de Zoon der Godheid." Is het gemaaktheid, is het een voorbedagt opzet, of wat is het, 't geen onzen Schryver zich zo duister en ingewikkeld doet uitdrukken ? De zelfde ingewikkeldheid heeft ons wyders nog meer geërgerd, daar van vloten over de eenheid, of eensheid, tusfchen den Vader en den Zoon fpreekt; laatende hy zyne Leezers naar zyne meening raaden, of deeze eenheid in een natuurlyken, letterlyken, dan in een overdragtelyken, zin moet verftaan worden. Klaar en verftaanbaar is zyn volgend fchryven: „ Het waarheidminnend gemoed belluit eerst, en trekt „ dan gevolgen, als hy de betekenis en kragt der ge5, zegden naar verband en oogmerk opgedolven heeft; en „ hy is ten uiterften op zyn hoede om hier geene nadere onderfcheidingen intedringen , die vrugten van latere ,, tyden en van twistgedingen zyn, waarin valsch ver- „ nuft,  BE BYBEL. Jfc ,; nuft $ en onreine driften geen geringen rol fpeelden." Doch 't geen ftraks hier op volgt, is wederom zo duister, dat wy onze onbekwaamheid moeten belyden, om 's Mans waare meening te doorzien. Aan het einde der Inleidinge ontmoeten wy iets over het begin des Euangeliums van johannes. Hier hoopten wy eenig licht te fcheppen omtrent de vermaarde plaats. Vergeefs. Een toeftcl van geleerdheid , en eene ingewikkelde opgave van uitleggingen, is al wat wy 'er aantreffen. Mislchiert zullen zommigcn onzer Leezeren, fcherper ziende dan wy, eenige opheldering ontleenen uit het flot, 't welk aldus luidt: ,, Nu zullen wy alles zamentrekkende dit „ onderzoek eindigen, waarin my nog verfcheiden duis„ terheden oyerblyven." (Voor ons heeft de Burger van vloten, in al zyn fchryven, hier toe betrekkelyk, niet eene enkele duisterheid opgehelderd) ; „ evenwel blyft „ dit zeker, dat de logos in den ftyl van johannes zo „ wel, als in de kundigheden der Jooden en Wysgee„ ren, niet een beginzel, wy zouden zeggen, een ver„ mogen der Godheid, maar een op zichzelven beftaande „ is, in natuur niet onderfcheiden, fchoon in den hoog„ ften graad overeenftemmend, en daarom één , en nog„ tans in werking onderfcheiden; eene werking, die zien „ reeds deed opmerken na de fchepping der dingen, „ waarin hy werkdadig was naar het beftek, maar nog „ veel meer, toen hy als het licht onder de menfchen „ meer werkdadig wierd op hun vernuft, na dat hy hun „ anders bezield had; in dit alles is niets het geen men „ met de meuwfte Uitleggeren op het vernuft der God„ heid toepasfèn kan; een wyze van verklaren vol van „ geestelooze fpelingen, die niet alleen koud zyn en bly„ ven , maar waar by geen mensch belang heeft, dan „ die vermaak vind in Wysgeerige befpiegelingen en fpe„ lingen, terwyl de woorden zo verklaard, als johanncs „ de omtrekken in deze vyf verfen geeft, ons jesus „ christus nader leeren kennen, zo als hy in dit Eu- „ angelium getekend is, en door de Apostelen, nog „ veel meer uitgehaald te voorfchyn komt, als die gee„ ne, welke het oorfpronglyke leeven en licht is, voor „ hun die in de doodelykfte en koudfte donkerheid en „ gevoelloosheid verzonken zyn, dus kunnen wy „ van 't overige begrip bekomen, hoe duidelyk hier „ werking onderfcheiden blyven, terwyl de cvereenitem„ mmg in de werking altoos blyft, om dat die haren D 2 „ grond-  48 VAN VLOTEN ,, grondflrig in eene afgetrokkene ondeelbare eenheid „ heeft i" "Moeite kostte het ons, deeze duistere redeneering over te fchryven. Inderdaad, met alle zyne taalgeleerdheid, voor welke wy alle fchuldige hoogagting voeden, verftaat voorzeker van vloten de kunst niet, om zyne gedagten duidelyk voor te draagen. In 't geheel draait eene gemaaktheid door, welke allen, die duidelykheid beminnen, moet ftooten. Ongelyk meer klaarheids heerscht 'er in de Inleiding tot de Handelingen der Apostelen, alwaar onze Schryver eenige aanmerkingen voordraagt, zo aangaande het oogmerk van dit Gefchrift van luk as, als over de''Perfoonen, ter voortplantinge van den Christlyken Godsdienst te werk gefield; welke met vermaak zullen geleezen worden. In de Algemeene Aanmerkingen op de Brieven der Apostelen, fpreekt van vloten onder anderen over dc titels , aan de Christenen gegeeven , van geroepenen , uitverkorenen, en diergelyken; toonende derzelver oogmerk en gebruik, hoewel wederom in bewoordingen <, welke zomïyds na de waare meening doen raaden. Daarenboven vindt men 'er, 't geen ook by de meeste Uitleggers wordt aangetroffen. ■ De karakterfchets van paulus, hoewel niet kwalyk getroffen, mag, egter, voor overtollig worden gehouden, naa 't geen het meesterlyk penfeel van niemeyer daar omtrent verrigt hadt. De Tydorde, in welke, volgens van vloten, de Brieven van paulus zyn gefchreeven, is de volgende. De twee Brieven aan de Thesfalonikers, uit Corinthe gefchreven, zyn de eerfte. Van daar voortgereisd na Efeze, fchreef hy aan de Galaliërs; terwyl hy, vervolgens, uit Macedonië, of uit Galat ie, zyne twee Brieven aan de Gemeente te Corinthe fchreef; uit welke Stad hy, naa zyne komst in dezelve, zynen uitvoerigen Brief aan de Christenen te Rome zondt. Uit zyn huis-arrest, in de ftraks genoemde Stad, fchreef hy de Brieven aan de Efeziërs, de Kolosfers, de Filippiërs, en aan filemon. De plaatzen, uit welke de Eerfte Brief aan timotheu en die aan titus zyn gefchreeven, laat hy onbepaald ; doch de laatfte aan timotheus wierdt, gewisfelyk, uit 's Apostels tweede gevangenis te Rome gefchreeven. Nu gaan wy 't een en ander ter proeve voordraagen. De eerfte verfchaft ons de vermaarde plaats johan. I, 1-4. De Vertaaling daar van luidt aldus: „ Vs. r. In 5, het begin was het woord, en het woord was met Elo- „ him,  be bybel, 49 „ him, en het woord was Elohim. Vs. a. Dit was in het „ begin by Elohim. Vs. 3. Alle dingen zyn door het- zelve gemaakt, en zonder hetzelve is 'er geen enkel „ fchepzel gemaakt. Vs. 4. In hetzelve was het leeven, „ en het leeven was het licht der menfchen." Zie hier de Omfchryving: „ 1. Voor den aanvang van alles wat buiten en door de Godheid beftaat, was 'er reeds de „ logos,, en die ftond reeds in de naauwlte betrekking tot de Godheid , niet als uitvloeizel, maar had even „ hetzelve beltaan als de Godheid. 2'. De logos was ge„ duurig werkdadig in dien zeiven kring van werkzaam„ heid en uitgebreide gelukzaligheid , welke hy in den „ naauwlten omvang der Godheid genoot. .3. Niets be„ ltaat 'er in den ganfchen kring der gefchapenheid, dat niet door zyn werkdadigen invloed haar beltaan verkrc„ gen hebbe, edoch welke verfcheidenheid. van wezens „ op nadere of verdere afftand van God men zich ook „ mogen (moge) voordellen, geen is 'er op wiens aan„ wezig zyn hy geen invloed had. 4. Al wat bezield is „ in het gefchapene , erkent hem als de bron van dat „ werkdadig vermogen, en die zelve, die het leeven in „ zichzelven bad, is ook de oorfprong van. alle waarheid voor den duisteren mensch." Verfcheiden Aanmerkingen maakt de Burger van vloten op deeze Verzen; doch wy befpaaren ons de moeite der overfchryvinge, om dat ze niets nieuws behelzen. Alleenlyk willen wy de Aanteekening op Vs. 4. overneemen : van verregezogtheid of fpitsvindigheid zal dezelve by zommigen niet vrygefproken worden. „ Elk voelt hier (fchryft onze Uitlegger) „ eene ftilzwygende fpeling op de verkeerde denkbeel„ den van johannes leeftyd: het leeven was vrouwelyk, „ en de logos mannelyk; hy had dus moeten zeggen, als „ hy in den fmaak van dien tyd gefproken had: het „ woord was met het leeven vereenigd, maar nu is het : ,, in. het zelve is of was het leeven, en het leeven is het „ licht der menfchen ; naar de denkbeelden van johan„ nes ftel ik dan geenzins, dat woord en licht, fynanymc ,, zyn, maar wel dat woord woord is en blyft, al wa„ ren 'er geene vernuften buiten het zelve aanwezig ge„ weest, maar het word als het licht bekend, zodra „ 'er menfchen zyn; dit licht, van buiten inkomende, „ fchynt dan onbelemmerd, 'er is dus in zo verre geene „ duisternis meer, — maar 'er is beletzel in den mensch: s, die verlicht word, hy laat het niet door, hy is ft eenig D 3 „ t%  5C- van vloten „ en niet glanzig, zouden wy zeggen, ongevoelig daarom, „ en dat woord is het keven, en"zo kan 't het licht der menfchen worden." De plaats, Hand. II. 6. vertaalt van vloten. „ Op „ dit geluid dan, fchoot eene menigte toe, en zy was „ ontfteld, toen elk hun hoorde in zyn eigen landstaal „ fpreeken;" en heeft daarop de volgende Aanteekening: „ Hoe zeer eichhorn zich beyvert in zyne Algem. Bi„ bliothek III Th. pag. 240. hier het wonderdadige uit„ tekrygen, is de grond, waarop hy bouwd , nogtans „ waar en van gewicht; dat de Jooden over godsdien„ ftige zaken zelden in andere taal dan in het Hebreeuwsch ,, verkiezen te fpreken, dit was regtzinnigheid, in hen „ door voorbeelden gellaafd. —— lk beken dat her-, der, in zyn Verhandeling von der gabe der Sprache, „ my aan het wankelen gebragt heeft over de vraag : of „ men het woord andere tongen wel van andere talen verllaan moet, dan wel van een nieuwe voordragt van „ zaken ? zyn bewys, ontleend van het Pinxtcr- feest , het feest van de nieuwe wetgeving onder een „ volk, 't welk nu een nieuw hart zo wel als nieuwe 9, geest zou.bekomen, kan evenwel zo wel tegenwerken „ om zyn gevoelen te wederleggen, als het door hem 3, gebruikt wordt om het daaruit te bevestigen; meer zegt „ het, dat men tong zo wel kan nemen voor verfchei,, denheid van gedagten die men daarmede voortbrengt 5, als van onderfcheiden talen; met •warmte ingegeest fpre- ,, ken, kan het zeer wel betekenen, maar dat eene „ nieuwe uitlegging van zaken door de Jooden zou ge„ noemd worden in vreemde taal te fpreken is my ver,, dagt, fchoon jesaia daar wel henen fchynt te hellen, „ en de redenvoering van petrus die gedagte in den „ eerften opflag begunfligt; doch behalven dat zeker voor de nieuwe wetgeeving, die eenmaal over de geheele ,, waereld bekend zou gemaakt worden, de verfcheiden„ heid van talen een bewys en een middel tevens was, „ om den Geest in zyne gaven en werkingen meer alge„ meen bekend te maken, moeten wy daarenboven ge,-> loven dat paulus zeer wel wist wat lukas hier mede „ wilde zeggen: zy begeerden elk in hunne landstaal te „ fpreken; als hy tusfchen tongen en uitlegging der ton„ gen onderfcheid gemaakt had, dan zou zyne geheele „ redenvoering donker geworden zyn. Dan fchoon ons „hier veel donkers overblyft, en. wy edelmoedig beken- „ nen  de bybel. 51 „ nen moeten, dat de nuttigheid der gaven ons niet zeer „ in het ooglopende is, willen wy liever hieromtrent ,, onze onkunde belyden, dan duidelyke woorden naar „ eene aangenoomen veronderftelling te wringen." Zie hier eene laatfte proeye van Vertaalinge, Omfchryvinge en Ophelderinge; zy betreft de les van paulus, 1 Thesf. IV. 4. Van vloten, die plaats vertaald hebbende: „ dat elk uwet zich toelegge«yn vat zuiver en „ eerbaar te bezitten," maakt deeze Omfchryving: „ Elk „ legge zich daarop toe om de Vrouwe zyner keuze , „ waarop hy prys fielt, dan ook zo te genieten , dat „ deze ftand bevorderlyk is om de onderlinge zuiverheid ,, en die zorgvuldigheid, welke tot eere van den bezitter ,, verftrekt, te bevorderen." Zyne Omfchryving verdeedigt van vloten met de volgende Aanteekening: „ De „ Uitleggers zyn omtrent het woord vat hier oneens, „ het minst behaagt my .de gedagte der meeste Uitleg„ gers, een weinig in een nieuw licht gefteld door „ krause , om 'er het lighaam door te verftaan ; ik „ beken wel, dat de bedenkingen, welke men heeft te„ gen het gevoelen van koppen , die 'er eene egte Vrouwe „ door verftaat, op zichzelven in den Griekfchen ftyl „ vreemd is, maar als men de woorden bezitten en eere „ ook hier kragt wil doen hebben, dan dunkt my zyn wy verplicht 'er toe overtegaan, om te denken, dat „ door de vrye keuze des Mans de Vrouw dus oneigen „ wordt genaamd. Zeer gewigtig is deze les, men „ weet hoe zeer hier egtgenoten tegen kunnen zondi„ gen ; van hoe veel belang deze leere is, heeft mi„ ciTAëLis voor den onwetenden vooral in zyne Aanmer„ kingen op het N. T. nadrukkelyk behandeld." Het Godsdienflig Huisgezin, in aangenaame en leerzaamc Gefprckken lot bevordering van Bybelkennis en Godvrugt, door s. van emdue, Predikant te Wageningen, Lid van de Zeeuwfche Maatfchappy der Wetenfchapp>cn, Correfpondeerend Lid van '^ Haagsch Genootfchap tot Virdediging van den Christelyken Godsdienst, enz. Hde Deel. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, I795r In 8vo. 394 TT"\e Eerw. van emdre vervolgt hier zynen nutten ar* JL/ beid. Met het zelfde genoegen, als het voorgaanD 4 de,  S. VAN EMBRE de, hebben wy dit Deel geleezen. Onze aanpryzendq Oordeelvelling, raakende de eerfte, mogen wy- ook op deeze Gefprekken toepasfen. In zeven byeenkomfterj wordt het gedeelte der Gewyde Gefcbiedenisfe verhaald, loopende van mozes ' tot op de komst van christus.' Hetachtfte Gefprek bevat eenige Aanmerkingen over de Propheeten en de Propheetifehe Schriften dc$ Ouden Testaments, derzelver Schryvers, Oogmerk en Verdeeling. Vervolgens eenige Uitlegkundige Aanmerkingen , en Zedelyke Les/en, daar uit voortvloeiende. Agter dit alles is gevoegd eene Tydrekenkunde van de zaaken, die in dit, Tweede Deel voorkomen. Daar wy, in onze voorgaande. Aankondiging, van de wyze van behandelinge en uitvoeringe, een en ander Maal hebben voorgelegd, zullen wy ons hier bepaalen tot het laatfte Gefprek. In de orde, in welke de Profeetifche Boeken in onzq Verzameling zyn geplaatst, geejt de Eerw. van emere, een kort berigt van eiken Schryver afzonderlyk, loopende over den tyd, in welken hy geleefd heeft, nevens, het oogmerk en den hoofdzaak!yken inhoud van zyn fchryven. Volgens den aart deezes Werks loopt dit, alles zeer kort en beknopt af; doch heeft, evenwel •> zyne nuttigheid, voor de zodanigen, die aangaande eeq voornaam gedeelte des O.. Verbonds eenige kundfehap. verlangen. Naa deeze ontvouwing, „ ik lees niet gaarn," 2egt een der Zamenfpreekers, „ de Propheetifehe Boe„ ken,- om dat ik 'er zo weinig van bcgryp," en laat 'er, op volgen: „ zouden niet eenige regelen opgegeven kun„ nen worden, waardoor men als een neutel had tot eene, j, gemaklyker verklaring der Propheetifehe Boeken ?" Aan dit verzoek voldoet de Vader, door de opgave vatt eenige algemeene regelen, tot beter verftand der aloude Godfpraaken. Het hoofdzaaklyk beloop daar van hier %é vinden zal, vertrouwen wy , veelen onzen Leezercii niet onaangenaam weezen. Voor alle dingen, fchryft van esidre, is het noodig, na te gaan, in welk Land, onder wat Volk, en in welken Tyd, ieder Profeet geleefd hebbe ; onderzoekende daar nevens, 't zy uit den Byhel, of uit andere Schriften, de gefteldheid van het Volk, tot hetwelk de Godspraak is ihgerigt. Daar nevens paare men eenige kennis van de Aardry'kskunde des Bybels, of van de.Landen, in de PI. Schrift voorkomende. Vervolgens hebbende doen opmerken, dat de Profeeten dikmaals Voorfpellin- gen  HE? GODSDIENSTIG HUISGEZIN. §3 gen doen, andere Volken buiten de Jooden, als de As.-fyners, Babyloniers, Edomiten, Moabiteh, enz. betreflende, laat hy 'er op volgen: „ Zommige Uitleggers hebben „ hier aan een verbloemden zin gedagt, en daar door -,, verftaan vyanden van Gods Kerk, onder 't N. T. de •„ Antichrist, de Ttirkfche Keizer, of dergelyke. Doch „ (zegt hyó dit is eene zeer willekeurige uitlegging zon\ der grond. Het is een zeer goedé regel in de uitleg„ kunde, dat men zo lang by de eigenlyke betekenis der wóórden blyven moet, als 'er geen volitrekte noodzaak „ is, daar af te wyken. Deze is hier 'niet, want alle die '„ Volkeren warén toen nog aanwezig. Als gy, (gaat „ hy voort) van Edomiten, Moabiten, enz. leest, denkt „ dan nooit aan geestelyke Edomiten en Moabiten, zo „ als men 't noemt, den Paus van Rome, of dergelyke; „ maar denkt aan de natuurlyke nakomelingen van esatj „ —- en van moab." Dit bewys geeft aanleiding tot de vraage, of men dan niet een dubbelen zin, een eigenlyken en een oneigenlyken, moge ftellen, en dat die beidé door den Profeet zyn bedoeld? en vervolgens gelegenheid om iets te zeggen over die befaamde wyze van Schriftverklaaren.' ,, Zulk een dubbelen zin (fchryft van emdre) kunnen wy met regt verwerpen; de zin „ is óf eigenlyk, of zinnebeeldig. Indien de Prophee* „ ten zinnebeeldig fpreeken, mogen wy niet denken, dat „ 'er een letterlyken zin bedoeld zy', by voorbeeld als „ wy lezen Jef. LV. 13. voor een doorn zal een denne„ boom opgaan, enz. fpreekt God by den Propheet zinne„ beeldig , en wy kennen aan geen eigenlyken denne„ boom denken. Zo is 't ook by tegenilelling, wanneer ■„ 'er in geen verbloemden zin gefproken wordt'. De zin „ is al tyd' maar een." Als een anderen regel geeft van emdre op, dat men vooral den Profeetifchen tlyl moet in aanmerking neemen, als dikwyls naar het dichterlyke zweemende, en, by het zinnebeeldige, zeer verheven zynde. De volgende voorbeelden worden hier, ter ophelderinge, aangevoerd. „ David op eene dichterlyke wys „ zyn verlosfing uit de hand van saul en zyner vyanden „ zullende befchryven Pf. XVIII, melt van eene aard„ beving, doet den gantfehen [de gantfche] lucht zwart 4, met wolken betrekken ; fpreekt van een verfchriklyk „ onweer van donder en blikfem; laat God op een Che„■ rub vliegen, en op deze aarde komen , om hem uit groote wateren op te trekken, enz. Dit alles is dichD 5 „ ter-  54 S. VAN EMDRE ,, terlyk, en zegt niet meer, als dat God zyn Verlosfer „ is geweest van zyne vyanden. Zo doen ook de Pro„ plieetcn. Ezechiee melt van de Verlosfmg der Joo„ den uit Babel, onder 't zinnebeeld van eene opftanding « der dooden, Ezech. XXXVII: 1-14. Als 'er van by„ zondere oordeelen op aarde gemeld wordt, gebruiken „ zy zomtyds uitdrukkingen, ontleend van 't laatfte oor„ deel, gelyk Joël II: 30, 31. Eene gelukkige Kerk„ ftaat op Aarde wordt afgefchetst met bewoordingen , „ ontleend van de hemelfche heerlykheid hier namaals, „ Jef. XLIX: 10." Van emdre den ondefwyzenden Vader hebbende doen aanmerken, dat de Profeeten veel van den messias, van zyn perfoon, komst in 't vleesch, geflagt, tyd en plaats der geboorte, lyden, dood, opftanding en verheerlyking fpreeken, voert de Zoon hem daar op te gemoete, wel gehoord te hebben, dat 'er verfchil is onder de Uitleggers, welke Profetiën op christus, en op de dagen des N. T. moeten thuis gebragt worden ; 't welk den Vader doet verklaaren, dat zommigen te veele, anderen te weinige, Profetiën daar op toepasfen. „ Men moet, „ zegt hy, hier den middelweg houden. 'Er zyn, is „ zyne meening, genoegzame Godfpraken in Jt O. T. „ die op christus en zyre weldaden zien; maar zom„ mige Uitleggers maken in verfcheiden plaatfen eene verkeerde toepasfing." Op de vraag, of de Profeeten alles hebben befchreven, wat zy gepredikt en voorzegd hebben? ontmoeten wy hier het volgende berigt: ,, Dit is niet waarfcbynlyk, zo min, zegt van emdre, „ als de Euangelisten alles befchreven hebben, wat je„ sus geleerd èn verrigt heeft, gelyk johannes zegt in „ zyn Euang. Hoofdft. XXI: **>. zo hébben de Prophee„ ten alles niet te boek gefteld, en ons nagelaten, wat „ zy oudtyds tot het Volk fpraken. Veele van die on- befchreven Propheticn waren in jesus tyd by overle„ vering onder de joden bekend. Wanneer, dan in 't N. „ T. eene voorzegging der Propheeten voorkomt, die wy „ niet duidelyk vinden in 't O. T. dan moet ons dit niet „ verwonderen, noch den toevlugtdoen nemen tot gedron„ gen uitleggingen, maar wy moeten denken, dit is eene „ aanhaling van eene onbefchreven prophetie. By voor„ beeld, toen de ouders van jesus met Hem naar Naza,, rcth vertrokken om te woönen , zo zegt mattheus „ Hoofdft. II: 23. op dat vervuld zoude worden, dal door   56 3. van EMDRE, HET GODSDIENSTIG huisgezin, wondering, hoe mattheus , die zekerlyk de aangehaalde plaatzen uit het O. V. zeer wei zal verftaan hebben, dezelve, nogthans, op geheel andere gebeurtenisien kon de toepasfen , en zeggen: toen is vervuld gemrden, 't geen ge/proken is, enz. „ Zeer wel," laat van emdre hierop den Vader antwoorden, „ kon mattheus „ dit doen. Men heeft vervullingen wegens opzettelyke „ Voorzeggingen des O. T.; men heeft ook vervullingen 3 wegens zekere overeenkomst , zo dat men eene toepas„ firig van de eene gebeurtenis op de andere maakt; b. v. „ wanneer de Heer de Inwooners van ons Vaderland „ wegens de zonde zwaarlyk tuchtigt, doch echter nog „ eenige inmengzelen van zegeningen geeft, dan mogen „ wy zeggen, nu'wordt aan'ons vervuld. Klaagl. UI: 11. yj Het zyn de goedertierendkeden des Heer en, dat wy niet „ vernield zyn, dat zyne barmhartigheden geen einde heb„ ben. Schoon nu deeze toepasfing "zeer gegrond is, nog„ thans is zeker, dat jeremias niet aan Neêrlands Volk, „ maar aan zyn eigen Natie, heeft gedacht: de vervulling „ onder ons is dan alleen wegens overeenkomst." Eveneens verklaart van emdre het zeggen van judas, vs. 14. Van deze heeft ook Enoch de zevende van Adam gepro nhe teer d, enz. „ Wie kan denken, vraagt hy , dat „ enoch niet zyne zondige tydgenooten, maar menfchen, „ die meer dan drieduizend jaaren laater zouden leven, in „ den tyd van judas in 't oog gehad hebbe ? Willen „ wy eene billyke uitlegging van des Apostels woorden „ geven , dan moet men 't dus verklaren , dat 't zy„ ne meening was , dat enoch tot zoortgelyke on„ deugende menfchen fprak , als 'er thands onder de „ Christenen zich bevonden, welke judas in zyn brief bedoelt." Uit de aangevoerde ftaalen blykt genoegzaam, dat de Eerw. van emdre onder de Oordeelkundige Schriftverklaarders geene onaanzienlyke plaats bekleedt; en dat alzo zyn Gefchrift van allen, die na redelyke Godsdienst, kennis ftreeven, met vrugt en yoordeel zal kunnen g&leczen worden. li.  W. DE VOS, LEVEN, ENZ. VAN a. HUi-SHGFF. 57 Leven en CharaEter van allard hulshoff, voor gefield door willem de vos. Te Amfterdam, by L. van Hulst en G. Warnars, 1795. In gr. 8vo. '67 bl. Als Wysgeer en als Leeraar , hadt hulshoff ccnen naam verworven, waar door liy, boven veelén zyner Amptsbroederen, niet weinig uitmuntte. Allen, die 's Mans Amptgenoot, willem de vos, kennen, zullen deezen de hoedanigheid niet betwisten van dc beste bevoegdheid, om waare verdiende op prys te kunnen Ichatten. Van hier, dat, eer de Lykreda- wierdt uitgelproken, veelcn hun genoegen betuigden over de keuze van eenen Redenaar, zo goed als* iemand tegen de moeilyke taak opgewasfen. Heeft de vos beantwoord aan de verwagting? Indien de daadlyke uitwerking, by den voordragt, een juiste maatftok der waardye van een Opftel zy» moet die Vraag toeftemmende beantwoord worden. Is ons -berigt naar waarheid , dan was de talryk opgekoomene menigte geheel gehoor, en betuigden de kundigften hun genoegen over de uitvoering. 'Er was 'er, in de daad, en dit zelfde zal ook, veelligt, naa de uitgave, het geval zyn, die over den Vorm van het Opltel vielen, als afwykende van de gewoone manier van Kerkelyke Redevoeringen; onder welke, nogthans, dit Gefchrift moet gerangfehikt worden, zo als, onder andere, blykt uit den Schriftuurtext, aan het hoofd geplaatst, gelyk ook uit Vooraffpraak en Gebeden. Anderen, egter, en met deezen kunnen wy ons wel vereenigen, zyn van oordeel, dat, daar de trant der Kerkelyke Redevoeringen, in 't algemeen , zints eehigen tyd, merkelyk van den voormaals gebruiklyken is afgeweeken, het dus ook den Ecrw. de vos vryltoridt, zodanig eene manier van uitvoeringe te kiezen, als, hy meest gefchikt oordeelde ter behandelinge van zyn vrugtbaar onderwerp. Het gebruik is hier geen verbindende regelmaat. Waarheid en getrouwheid, Tn een Opftel, waar in het te doen is om het Karakter eens afgeftorvenen te fchetzen, moet vooral de waarde daar van beflisfcn. Zo niet willekeurig, althans niet derwyze aan een vasten regel gebonden, zyn de byfieraaden,dat men niet,naar gelange van het voorgelielcle plan, daar van zou vermogen af te wyken. Of de Lyk- fedenaar der waarheid hulde gedaan hebbe, zal ook niemand  5 W. de VOS mand durven in twyfel trekken, zonder een onverdienden blaam te werpen op 'sMans Karakter,'t welk, voor zo veel wy weeten, alomme voor onbcrispelyk, en zynen gewyden post waardig, bekend ftaat. Veelligt kan hy, ginds en elders, de kleuren van zyn tafereel wat fterk hebben aangezet. Maar ook dit kunnen wy hem vergeeven, geclagtig, aan de eene zyde , gelyk wy hier verneemen , aan de naauwe betrekking, welke drie-en-dertig jaaren lang tusfchen hulshoff en de vos, als Amptgenooten, heelt plaats gehad, welke hen, over en weder, dierbaar aan elkander kan gemaakt hebben; en, aan de andere zyde, aan de veelvuldige voortreffelykheden, van meer dan ééne foort, welke de onbetwistbaare eigendom des Overledenen geweest waren. In de hoogagting des Redenaars voor wylen zynen Amptgenoot móet, misfehien, ook de reden gezogt worden van het flaauw berigt aangaande hulshoff^s veranderde denkwyze in zyne laatfte iecvensjaaren, welke hem begrippen deedt voeden als grondwaarheden van den Christlyken Godsdienst, welke hy, iij vroegeren leeftyd, zo niet geheel voorbygezien, immers als niet volftrekt noodig ter zaligheid haat voorgedraagen. De verichillende gedagtcn, welke wy, na dat de Eerw. de vos zyne Leerrede uitgefproken, en vervolgens door den druk hadt gemeen gemaakt, hoorden voordraagen , deeden ons, naa eene aandagtige leezing, deeze bedenking nederlïellen. Naa hulshoff's voomaamfte leevensbyzonderheden verhaald te hebben, fchetst hem de vos in de onderfcheidene hoedanigheden van Geleerde , van Openbaar Onderwyzer en V'-rkondiger des Euangelhms, en van voorbeeldlyk Christen. Dit alles volvoert hy met vuur en leeven, met die kragt van uitdrukkinge, welke eigenaartig moest vallen in iemand, welke, aangaande den Man, wiens naagedagtenis hy viert, verklaart: „ Al wie „ hulshoff niet heeft toegeëigend een Character, dat ,, onder de oorfpronglyke en zeldzaame , dat onder „ de groote en verhevene, dat onder de Achting-, Lof- „ en Ferwonderingwaardigc te tellen valt, van „ deezen durf ik wel ronduit zeggen, dat hy hulshoff „ nooit te recht gekend heeft." En elders: „Wie twyfelt „ 'er aan, of niet hulshoff der Doopsgezinde Sociëteit, „ der Steden zyner geboorte en inwooning, en zyn ge„ heele Vaderland tot Eer en Roem geleefd hebbe." Hueshoff hadt eenen Zoon, een alom geagten en veel goeds  leven en character van a. hulshoff. 50 goeds beloovenden Jongeling, weinige wecken vóór hetn geltorvcn, „ het volle bèeld zyns Vaders, zo niet ge„ vormd om deezen nog te overtreffen." Aan dien Jongeling wordt hier, in eene aandoenlyke uitweiding, de verdiende lof toegemeeten , met vermelding van eenige zyner leevensbyzonderheden. Om hulshoff te nader te doen kennen, heeft de vos agter zyne Redevoering geplaatst eenige fragmenten van Brieven , tusfchen hem en voornamelyk zynen boezemvriend, den Utrechtfchcn Hooglecraar m. van geuns, gewisfeld, als mede eene Lyst zyner Schriften, beftaande inzonderheid in Verhandelingen , door geleerde Genootfchappen bekroond. Eindelyk"ontmoct men hier twee Dichtltukken, het eene in het Latyn, het ander in het Nederduitsch, van hieronymus de bosch en m. siegenbeek, beide beantwoordende aan den lof, welken zy voorheen by kunstkundigen hebben weggedraagen. De Lotgevallen van Menfchen en Volken worden door God beftuurd, daar niets by geval gefchiedt; of Verhandeling over Gods Voorzienigheid. Een nuttig Huisboek voor alle Christenen, inzonderheid in deeze tydsomftandigheden,waarin de woelingen der Volken alle opmerking verdienen. Te Amfteldam , by M. de Bruyn. In gr. 8yo. 124 bl. Veel raadzelagtigs vertoont zich , ten allen tyde, in den natuurlyken en zedelyken toeftand der Waereld, meer of minder, naar gelange der toneelen, welke in dezelve geopend worden. Stil en bedaard zyn, by wylen, die toneelen , doch ook, menigmaal, woelagtig en onrustig. Dikmaals vindt de aanfehouwer zich verlegen om eene voldoende ontknooping, en niet zelden zyn zy, welke op die toneelen voortreeden, of daarop gevoerd worden, de fpeelballen van onverdiend verdriet én drukkende ongeregtigheden. Al wat over die duisternis eenig licht verfpreidt moet welkoorn geheeten worden by allen, die den lydende Natuurgenooten een goed hart toedraagen. De Schryver der thans aangekondigde Verhandelinge heeft de pen opgevat, met oogmerk om daar toe iets by te draagen. In zo verre, derhalven , is zyne pooging lofwaardig. Veel goeds en ftigtelyks is ons, nieten daar, voorgekoomen. Lyders, wien het gemoed tot ernst-  ÖO de lotgev. van menschen en volken* ernsthaftigheid geftemd is , zullen het Werkje met vrugt kunnen leezen. Intusfchen heerscht, doorgaans, eene dorheid in de manier van voordragt, en behaiidelinge, welke, by veele Leezers, de bedoelde uitwerking zal doen mislukken. Het verftand moge by hen overtuigd worden, maar het hart zal koel en onbewogen blyven. Historie van het Verbond en de Smeekfchriften der Nederlandfche Edelen , ter verkrygiuge van Vryheid in den Godsdienst en Burger/laat, in de Jaaren 1565—1567. Uit veele oorfpronglyke Stukken zamengcftcld, door j. w. te water,- Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchiedenisfen te Leyden , Historiefchryver van Zeeland. Derde Stuk. Te Middelburg, by P. Gillisten, I795- In gr. Svo. 558 bl. Een terugzigt van veele Jaaren hebben wy, by het ontvangen deezes Derden Deels, moeten doen; daar onze Letteroefeningen van de Jaaren 177Ö het Eerfte, en die van 1780 net Tweede, Deel aankundigden (*)•> welk laatfte in 1779 het licht zag. Wegens dit ver- Wyl geeft de Hoogleeraar dit Berigt, 't geen ons tenens toont, wat in dit Deel voorhanden, en wat wy nog meer, met betrekking tot dit gewigtig gedeelte van 'sLands Gefchiedenisfe, van zyne hand te wagten hebben. „Eindelyk, fchryft hy, komt het Derde Stuk van dit Werk te voorfchyn, behelzende het vervolg van het Tiende Hoofdltuk deezer Historie, met een Aanhangzel, dienende tot verbeteringe van myne misflagen, en tot vermeerderinge van het reeds gezegde. De Bylaagen tot het geheele Werk zyn in het Vierde Stuk te vinden. Hoewel een groot gedeelte der beide laatfte Stukken, zedert vyftien jaaren, reeds afgedrukt lag, is egter de voltooijing en uitgave daar van tot heden agtergebleeven , allermeest door de veranderinge en vermeerderinge myner amptsbezigheden, eerst te Middelburg, en naderhand re Leyden," Grootendeels behelst dan dit Deel een Berigt van het Geflacht en de Bedryven der meeste Verbonden Edelen, en andere aanzienlyke of vermogende Perfoonen, die het Smeek- (*) Zie HedendaagCche Vaderl. Lelteroef. Vde Deel, ifte Stuk, bl. 494, en Algem. Vaderl. Letteroef. Ilde D. ille Sc, bl. 158.-  j. vv. te water, het verb. der ned. edelen. 6l Smeekfchrift der Hertoginne overgeleverd en ondertekend hebben. Men kan, op het doorleezen van deeze berigtgeevende Naamlyst, waar de voorraad van kundfchappen nu eens overvloediger dan eens fchaarfcher was, niet nalaaten te erkennen, dat de Opdcller, met onvermoeiden vlyt, alles te werk gedeld heeft, om, met eene verregaande naauwkeurigheid, alles na te vorfchen, 't geen dienen kon ter nadere ontdekkinge , zo van de afkomst als van de verdere bedryven dier Ondertekenaaren. Wat liefhebbers der Vaderlandfche Gefchiedenisfe hem deswegen medegedeeld hebben, verwerkt hy, met gepaste beoordeelingen, die en de Charafters deezer Perfoonen, en de Bedryven van dien tyd, toelichten. Zo dat men 'er een fchat van Kundigheden, tot de Vaderlandfche Historie behoorende, in aantreft. Het een is zeker gewigtiger en belangryker dan het ander; doch doorgaans ook naar die maate omflagtiger of korter. Moet veel op dien aflland van tyd duister of twyfelagtig blyven, veel nogthans wordt "in klaaren dag genaaid. Byzonder ontwykt de Schryver lange en bekende Leevensverhaalen van eenige Perfoonen, als by voorbeeld dat van filips van marnix, Heer van Mont Si. Aldegon* de. Van wien hy egter eenige byzonderheden vermeldt, elders niet voorhanden. Ook betreedt hy omtrent tien bladz. om te bewyzen dat marnix van Adel was , en diens betwisten Adeldom te verdedigen. Hoe weinig dit kloek Vernuft met den Adeldom ophadt, zonder eigene verdienden, blykt uit het daar op aangevoerde van dien Man zeiven. „ Indien het al eens waarheid ware, dat ik „ van geen Afkomst of Adel zyn zoude, wat zwaarig„ heid? indien ik evenwel Deugdzaam en een Man van „ Eer was, en men my niet kon verwyten, dat ik ooit ,, in een enkel punt van myn pligt en eer te kort kwam. „ Ik oordeelde het altyd eene dwaasheid, zich op de „ deugd en dapperheid van eenen anderen te beroemen, „ gelyk veelen doen, die geen grein deugds in de ziel „ bezitten, geen druppel verftands hebben, en onnuttig „ voor hun Vaderland zyn, en die nogthans, om dat zy „ iemand van verdienden onder hunne Voorouders haa„ den, de geheele wereld meenen te moeten regeeren. — Ik veragtte van jongs af zulke ydele beuzelingen, „ my benaardigende om my bezig te houden met betere „ dingen, die een recht Edelman "meer pasfen; doch wel„ ke dit llag van Menfchen met veragtinge pleegt te bew lett. 1796. NO. 2. E ss haO-  6l J. W. TE WATER „ handelen , als beneden hunne waardigheid en hoofdbe„ zigheid, welke geen andere is dan niets te weetcn en „ zoo dom ais een Os te zyn." Naa een naauwkeu- rig berigt van zyn Gellacht aan de Algemeene Staaten gegeeven te hebben, laat hy in zyne Verantwoording daar op volgen : ,, Dan ik vergeete my zeiven , door de ,, dwaasheid van dien gek afgetrokken van myn toeleg, „ in my zoo lang bezig te houden met die beuzelingen. Ik „ zal 'er derhalven van zwygen, als die van oordeel ben, „ dat de grootfte waardigheid van Adel zy, zich deugd„ zaam, itandvastig en kloekmoedig, te gedraagen , ten „ dienfte te ftaanaan zyn Vaderland en zyn Vorst, zoo „ lang hy op eene wettige wyze regeert, volgens de „ Wetten en Gewoonten des Lands, op welke hy als „ een befchermer, verdediger, Vader des Volks, bewaar„ der van wetten en geregtigheid, aangenomen is. Ik ^, bidde u derhalven, en allen die dit Vertoog zullen lee,-, zen, my te vergeeven, dat ik, tegen myn genoegen, „ in dit Huk getreeden ben, om dat hy niet alleen [die „ gewaande waare Patriot] maar ook eenige andere Las„ teraars, denkende dat myn ganfche Adeldom oorfpronglyk zy van mynen Grootvader, en hem houdende voor „ een Bourgondiër, my zoeken te lasteren, en zelfs u „ te befchuldigen, als of gy, wanneer ik verkozen werd „ om u te dienen in den Raad van Staate , van oordeel „ en verftand zoo verre zoudt beroofd geweest zyn, dat •» gy iemand , tot de waarneeming van zulk een aan„ zienlyk Arapt niet bevoegd, zoudt hebben willen ver,, kiezen." Voorts fchetst de Hoogleeraar deezen itandvastigen Vriend van Geleerdheid, Godsdienst, Vryheid cn Vaderland , met eenige Ophelderingen tot zynen Geleerden arbeid betrekkelyk. Wy verlangden hier eenige zekerheid te ontvangen, of hy de Dichter geweest hebbe van het bekende Liedje Wilhelmus van Nasfauwen; doch vinden deswegen alleen dit fchraal berigt: „ Of hy de Schryver van „ het bekende Liedje Wilhelmus van Nasfauwen geweest „ zy, is, voor eenige jaaren, zo my wel geheugd, be„ twist (*)." Do- (*)Van dit Liedje gewaagende, herinneren wy ons, in de Letteroefeningen des jongstverleden jaars, {bl. 394.) ten aanziene van dit Liedje, op het gebiuik van 't zelve te Haarlem gemaakt, en liet  het verbond der nederl. edelen. 63 Doco martna , of mar te na, een der Friefa/e Tsondgcnooten , die door hooge geboorte en eigen verdienden veele anderen zeer verre overtrof, zich by de Vryheidlicvenden geagt en by de vyanden gedugt maakte, ontmoet eene wydluftiger behandeling dan veele anderen , byzondere berigtgeevingen fielden den Hoogleeraar hier toe in ftaat. Als eene merkwaardige byzonderheid neemen wy hier over, uit eene Aantekening, „ dat mar„ te na veel op eigen kosten ondernam , en een Vaandel „ Krygsknegten in dienst hieldt; waar door hy ten laat„ ften meer in Roem, dan in Rykdommen, uitmuntte. „ Hier bet des voorgevallene, eene Aantekening des Schryvers overga, nomen te hebben. Wy hadden iets dergelyks gehoord, en lieten dit berigt, 't welk nitt onaartig was, gelden; doch hoe hec zich daaromtrent hebbe toegedraagen vinden wy in de Nieuwe Algem. Komt- en Letterbode, No. 96, bl. 141, den Redacteur ter hand gelfeld door den Organist en Klokkenist van de Groote Kerk te Haarlem. Het is geene zo aartige vertelling als die; wy mededeelden ; doch het is waarheid en, om aan deeze hulde te doen, bedienen wy ons van deeze gelegenheid om het daar overgenomene te herroepen. Het berigt van den Burger radeker. komt hier op neder: „ De Schryver is verkeerd ondenigt geworden , want het Liedje is niet op den 19 Sept. 1787 begonnen te fpeelen; maar in de Maand February 1788, naa de Remotie van de Regeering; en zulks op order van da in dien tyd aangekomene Burgemeesteren. Ook is de Op- Heller deezer Nota niet wel geinformeerd over het niet meer fpeelen van het voornoemde Airtje, in 1794 , wanneer, volgensden Schryver, de Klok eensklaps ophieldt. De Klokkenist heeft het fpeelen niet doen ophouden dus kon hec hem niet euvel genomen worden ,- ook is hy niet opontboden, en over die fchennis onderhouden; maar daar eenige viranderingea en reparatie aan Uurwerk en Klokkenfpel zouden gedaan worden, moest het Speelwerk ophouden, van January 1794, toe in de Maand Juny van 't zelfde jaar. Ook was het niee noodig, dat hy zich vaontfchuldigde , met te zeggen, dat* door het menigvuldig fpeelen van een en 't zelfde Airtje, de Pennen (deskundigen zeggen Noten) waren afgefleeten ; daat ieder, die eenige kennis van het Klokkenfpel heeft, weet, dac het gebruik is om de twee a drie maanden een ander Muziekftuk op de Ton of Trommel te plaatzen , zo als in die iaaretl ook heeft plaats gehad by 't Airtje van Wilhelmus van Nasfauwen , en daar men meer Noten in voorraad heeft dan de geene die in de Ton of Trommel zyn, zou het zeer ongerymd wee* ztn te zeggen, dat dezelve waren afgeüeeten." E a  fj4 j» w. te water „ Mier uit zal men kunnen ophelderen, 't geen Jr. feyö „ van hiemstra , in zyne MSS. vermeerderingen op d'e „ Geilachttafelen van Jr. upco van burmania , fchryft: „ Er at proverbium dc eo [d. martna], fcilicet, quod con,v ftimpferit bóna 3 Nobilium: h. e. duorum fratruia, qua. „ har es accepetit- & fua. Wie op zulke wyze als hy „ zyn eigen goed verliest, en aan de belangen van zyn „ Vaderland opoffert, verdient allen lof, en geen ver„ wyt.v Ten aanziene van floris Van paelandt, heeft de Schryver , onder veele andere byzonderheden: „ Naar„ dien men wil, dat deeze Bondgenoot zich zedert den „ Jaare 1566 luttel met den Oorlog en de Regeering van „ het Land bemoeid heeft (*), ja zelfs fchryft (f) , dat hy, naa het overleveren van het Smeekfchrift der „ Edelen aan de Landvoogdesfe, niets meer uitgevoerd, „ maar een afgezonderd leeven in Holland geleid heeft, ,, in zoo verre, dat hy onbekend ftierf, zelfs voor hun „ die van zynen Aanhang waren, zal ik hier het tegen„ deel bewyzen , en zyne voornaamfte verrigtingen, ten nutte van het Vaderland in den hachlykften tyd aange,, wend, kortlyk opgeeven, hoewel ik niet ontkenne, dat „ hy zyne laatfte leevensjaaren in ftilte en buiten 's Lands „ bewind doorgebragt heeft (+)." De hier vermelde bedryven deezes Mans zyn zeer leezenswaardig. Van di ede rik sonoy, zo overbekend in de Nederlandfche Jaarboeken van de zestiende Eeuw, die zich door alle zyne verrigtingen hooglyk geroemd en deerlyk gehaat maakte , gaat hy met ftilzwygen voorby wat anderen in 't breede gezegd hebben; doch verlchaft by deeze bekende een menigte gevallen die ter bevestiging dienen van zyn gepasten Charadtertrek deezes Mans. „ Het gansch tegenftrydig oordeel over het „ gedrag van sonoy is niet enkel toe te fchryven aan „ de verfchillende begrippen der Menfchen, Vrienden of „ Vyanden der Vryheid, voor welke hy alles wilde op„ zetten; maar ook aan zyne onderfcheidene bedryven, „ fomtyds lofwaardig, fomtyds doldriftig, en van woest- heid niet vry te pleiten." On- (*) Van meteren , XX B. bl. 390. (f) Aubery du maurier, Mem. pour fervir a l'Hift. de Hollande, p. 182. (|) Wagenaas , Vaderl. Hist. VI Deel, bl. 285 , en IX D, bl. 3tf.  HET VERBOND DER NEDERE. EDELEN. 65 Onder dit aantal meer of min bekende Ondertekenaaren, meest van Adel, ontmoeten wy eenen, die noch door Adeldom, noch door Geldmiddelen, uitftak, te weeten simon jansse sleeper, van wien wy dit opgetekend vinden. „ Hy was één der drie en tachtig voortvlugtige „ Perfoonen, uit den Brielle en Heenvliet, die, den twintig„ ften van Wynmaand des Jaars 1568 , door alva en „ zyn Raad gebannen, en wier Goederen verbeurd ver„ klaard werden. Men oordeelde hem deezer ftraffe „ waardig, om dat hy van 't getal der Verbonden Ede„ len geweest was, hun oproerig Verbond getekend hadt, „ een van zyne Kinderen naar de nieuwe manier hadt „ doen doopen, en aan de beeldenbreeking fchuldig ge„ weest was (*). Hy woonde in zyn eigen'huis in den „ Brielle, doch zyne voornaamfte bezittingen waren, voor „ 't overige, twee Paarden, twee Koeijen en eene Vaar„ ze. Alva won derhalven niets by de verbeurtverklaa„ ring van zyne goederen ; te minder om dat zelfs nie„ mand op zyn Huisraad had willen bieden (f). Het „ laatfte was denkelyk een blyk van toegenegenheid zy„ ner Stadgenooten voor hem. Het bezit van twee Paar„ den fchynt ons te doen denken, dat hy den bynaam van „ Sleeper uit hoofde van zyn dagelyks beroep ontvangen „ heeft. Naardien rykdom, hooge geboorte, en aanzienly„ ke eerampten, hem den weg niet baanden om in 't Bond„ genootfehap aangenomen te worden, mag men vermoe„ den, dat hy, of van wegen zyne waare verdienften, of om „ andere, redenen eene plaats onder de Verbondene Ede„ len verworven heeft." Zo was 'er dan ook, om redenen , Gelykheid in die dagen. Was sleeper waarfchynlyk éénig in zyne foort, zeker was thomas van tielt , Abt van St. Bemards, naa de vrywillige verlaatinge der ryke Abtdye Leeraar deiHervormden , zo elders als byzonderlyk te Delft, de eenige uit de Kerklyken van dien tyd onder de Bondgenooten. De Schryver merkt daar by aan: „ Zyne aan„ zienlyke geboorte en bloedverwantfchap met voornaame „ geflachten, zyn rykdom, verftand, geleerdheid, veel„ vermogende invloed by anderen, gemeenzaam verkeer „ met de grootfte Heeren, zyne volyverige zugt voor „ Vryheid in den Godsdienst cn Burgerftaat, zullen ver- „ OOÏ- (*) Sententiën van Alva, bl. 156" en 162. Cf) MSS. Aant. van den Heer van der craght. E 3  65 J. \V. TE WATER „ oorzaakt hebben, dat men hem zoo gaarne onder de „ Bondgenooten zag , als hy 'er zich bereidvaardig toe •„ betoonde. Zyn verdere leevensloop deedt ten overvloe,, de blyken, dat hy geen eigen belang bedoelde, geen ge„ zag of cerarapten in den Burgerftaat voor zich begeerde , „ maar dat hv alleenlyk gods roem en 't heil der Kerke ^ 20;rt. "Wenschlyk ware het, dat alle Predikanten, die zich ooit in eenig 's Lands of Stedelyk bellier lieten „inwikkelen, hadden kunnen betuigen, gelyk thomas „van tielt, naar waarheid, deedt: Eergierig ben ik „ ook niet } maar yvcrig tot gods eerc, en Zielen,, graag' (*)." , , , Laaten wy by deeze Edellieden, deezen vermoedelyken Slceper, nog een Leemvaardfchen Burgemeester voegen, te weeten , tjerk walles , een Man, die veel roems heeft in de Friefche)Gefchiedenisfen van dien tyd, en m de Latynfche Schriften bekend onder den naam van tarouinius VALLEsius,of valesius , hoedanig ook onr ze Schryver, in 't ifte Stuk, bl. 257, eer hy hem beter kende, diens naam opgaf. Dat hy een Man was van doortasten, toonen woorden en daaden. Immers hy deedt, in Herfstmaand des Jaars 1566, in eene plegtige Vergadering op 't Raadhuis, dit voorftel: „ Dat wy u hier „ ontboden, hier perfte ons de nood toe, en 't was uwer „ vroomheid te kort gedaan, poogde ik u daar in te on,, derrigten. Zelfs is het u overgenoegzaam bewust, dat „ de tyd Typt, om te denken op de herftellinge_ der ,, Stads welvaart, de veiligheid van 't gewisfe, 't hand„ haaven der wetten, en de behoudenisfè van goed cn „ leeven; die, door de onbepaalde heerfchappye en den „ opiïeblaazen hoogmoed van de Spaanfche Dwingelan„ den, ftaan vernietigd té worden. Veele woorden over „ dit ftuk den hals te breeken fchat ik onnut, doch een „ fpoedig hulpmiddel niet ongeraaden. Aanvang te maa- ken met de zorge voor onze zielen is een heilig werk. „ , Myn raad houdt derhalven, dat wy het prediken van gods Woord, dus lang in 't heimlyke gedreeven, ,, zonder angst, zonder omzien van Hof of Stadhouder, „ in 't ODenbaar aanvaarden. Het is dan hoogstnoodig, „ dat wy den beeldendienst affchaifen, en dien uit onze „ oo- (*) In zynen eigenhandigen Brief, gefchreeven te Antwerpen, p.2, Dec. 1578.  het verbond der nedere. edelen. 6? „ oogen, hanen en kerken, weeren, op dat wy alzoo eene „ plaats verwerven, gezuiverd van allen bygeloof en „ afgoden-eer, en volkomenlyk ontheft van de vuiligheid „ der mispaapen, om god met een opregten pligt tot „ gerustheid van ons gewiste en ^e eeuwige zaligheid te „ looven. Gelegenheid is 'er nu toe gefchaapen, „ om die zelfde met den Paus en zyne onfehriftmaatige „ bypaden ten lande uit te dryven. Een regtvaardige „ yver en 't afzyn van aremuerg leiden 'er ons als „ met de hand heenen. De Knegten, die wy de poort „ voor 't hoofd ilooten, zullen 't niet ftooren, en 't ge„ voelen van de Gemeente Hemt het toe. Eenige wei„ nigen mogen 't wraaken, maar hebben geen kragt om „ het te fluiten, indien wy ylen, en ons bedienen van ,, het voordeel des tyds. Dus is myne meening , dat ,, wy het ten naasten nagt aanvangen, en, op dat de „ moedwil van het ongeregeld graauw geen hinder gee„ ye, de Schuttery daar by voegen. Doch 't zy den „ Gilden veroorloft hunne Ichilderyen, tafelen, duaalen, „ kandelaars , en dergelyke dingen, alvoorens weg te „ draagen; het overige worde, ten believe van de uit„ voerders van dat werk, afgebrooken. Hoe nu uwe „ harten dit myn opzet beaangenaamen , verlang ik te „ hooren." Zyn voordel werd goedkeurd, en ten uitvoer gebragt; doch, gelyk wy vermeld vinden, met dat gevolg, dat hy Leeuwaarden moest ruimen; dat hy, te A:nflerdam komende, niet geduld wierd, zich, met een aantal zyner Landgenooten, in Embden onthieldt, meer dan ééns door alva ingedaagd, en vervolgens openlyk gebannen wierd, gelyk de Hoogleeraar dit alles breeder opgeeft. De Byvoegze/s, agter dit Deel te vinden, betreffen de twee voorgaande en ook het tegenwoordige. Dus, by voorbeeld, fchryft hy ten aanziene van marnix: „ My„ ne hoope, dat anderen nadere Berigten van dien uit„ muntenden Man geeven zouden, is vervuld." Waarop hy wyst op 't geen c. saxius , j. kok en j. prins, des gedaan hebben, en nog eeneen andere byzonderheid, deezen beroemden Man betreffende, by anderen niet geboekt, optekent. Dan wy hebben ons gewoon bellek reeds overtreeden, en moeten, te voller voldoening, den Leezer tot het Werk wyzen, welks Vierde of Slotdeel wy verlangende te gemoet zien. E 4 Ge*  $8 • _ POLITIEK BELANGBOEK, Gelykheid, Vryheid, Broederfchap, 1795. Politiek Belan"boek voor dit Proviftoncel Tydperk. Gcwigtig thans, Gedenkwaardig hier na. Door den Aucleur yan 't Vader landsch A. B. Btek 17%,, van het Politiek Zakboek 178a, van de Burger- en Huismans Belangboekjes der Jaaren 1789 en 1790. Te Am/lerdam, by T. R. Poster, 1795. in Bvo. 19a bl. Schoon de Amflerdamfche Burger swildens zyn Naam met op den Tytel uitgedrukt , en alleen onder de Vertooning van ons Staatsgeftcl aan "t hoofd van dit Bock denzelven gefpeld heeft, by een Motto, uit dit Stuksken ontleend, zou niemand dit «tukje aan eenen anderen toekennen. Hy mag, met vollen recht, .bl. 95, op zich het Spreekwoord laaten gelden: „ Elke Vogel zingt zo als „ hy gebekt is." Die zo zeer afgebrooke, gefnipperde, met veelvuldige Letteronderfcheidmgen, Schryfwyze, als mede de Woordkeus en Woordfchikking, zyn hem zeer byzonder eigen, en is ons, in den loqp onzes beoordeelenden arbcids, geen Naavolger van deezen Burger voorgekomen, althans geen die het, ten aanziene dier allen in 't oogvallende byzonderheden, zo verre gebragt heeft. Ryk van Inhoud is dit Tweeledig Werkje. Ecnr daar voor gevoegde ontleedende Tafel wyst zulks uit. Het eerfte gedeelte heeft ten wonderfpreukigen Hoofdtytel, de Drie Provifioneele Regeeringen van ons Land. iDe Eerfte begon met de Eerfte Ademhaalmg onzer wor- ftelende vryheid, in 1572. De Tweede begon den 10 Juhe 1584, en was de Eerfte republikeinsche. —De Derde is de Tegenwoordige. Deeze Betyteling van de twee eerstgemelde Tydpcrlen heeft zeker een vreemd aanzieu; dit tragt de Schryver 'er aan te ontneemen, door de volgende Nota: „Het „Begrip, dat 'er twee vroegere Provifioneele Regeerin„ gen geweest zyn, is eene ontwyfelbaare Hisloriecle „ IVaarhetd,_ gelyk elk uit de aangehaalde Staats-ftukke-i „ en Inrichtingen van vroeger tyden met zekerheid zal „ zien. ,, En ook is dit begrip niet nu eerst by mv ontftaan. „ Reeds voor vyf jaaren heb ik in een geheel nieuw 55 Stuk  politiek belangboek. 69 „ Stuk over onze Vaderlandfche Historie de twee hier „ gefchetlte Provifioneele Regeeringen byzonderlyk ver- „ toond, welk nieuw Stuk ook van eene geheel an- .„ dere verdeeling is, dan die op welke de beroemde „ wagenaar. zyn voortreffelyk Boek heeft afgewerkt; „ en met éénen opflag van het oog meer duidelykheid „ en onthoudende kennis zal geeven, dan men door veel„ maalige herleezingen van wagenaar of andere Wet„ ken kan verkrygen. Dit geheel nieuw Memorieel ftuk „ der Gefchiedenislèn van ons Land zou ook reeds uit„ gegeeven zyn , indien niet veelerlei andere tusfchcn„ gekomen Studie en Omllandigheden het hadden ver- „ hindcrd." Wy maaken hier van byzonder gewag, om dat de Schryver zich te meermaalen op dit nog uit te komene Boek beroept. Zichzelven dus by eenen wagenaar te durven afmeeten, en grooter te bevinden, heeft iets in. Dan, fchoon onze Schryver 1'oms nederig van zichzelven denkt en fpreekt, zyn de uitbarltingen van Ingenomenheid met zichzelven veelvuldiger. Wy willen geene lyst van beide maaken, en die tegen elkander overhangen. Wat de Derde Provifioneele Regeering, of de Tegemvoordige, betreft, waar over de Schryver het breedst uitweidt, daar in geeft hy, op dat wy ^eer verkort den Inhoud hier ter neder Hellen, op — Voorbereidende Oorzaaken. Oogmerk deezer Provifioneele Regeering. Met verfcheide tusfchenvoegingen. Alle llrekkende om het Oude zo gansch en gaar niet te verwerpen , aangedrongen door voorbeelden. De Bedryven deezer derde Provifioneele Regeering in XV Hoofdfoorten of byzondere Kapittels getoond en geforteerd. Iets over de Wettigheid der Bedryven. Nader Regts- en Regeeringkundig Vertoog wegens de Wettigheid der Bedryven. — Een Fragment wegens den byzonderen Aart of Soort van deeze derde Provifioneele Regeering. Twaalf Noodlottige Oorzaaken van het moeilyke en zorglyke onzer Provifioneele Regeering. — Alles wyst uit, dat de Schr> ver een Patriot is, die, gelyk hy dit ergens uitdrukt, op zyn eigen Voetfluk jlaat, en van anderen, ook beroemde Mannen, durft verfchillen, en hun op eene zeer zigtbaare wyze hunne Begripsveranderingen onder 't oog brengen. Hy voelde dit ten aanziene van den Burger paulus: waarom hy in eene Aantekening zich des uitlaat. Dit loopt vry Perfoneol. E 5 Wy  7» ïolitiek belangboek. Wy willen gaarne bekennen, den Schryver niet altoos bevat te hebben ; ook wil hy foms niet bevat worden, daar hy anders zo zeer op aandringt. Wy moeten iets overneemen dat eene groote maate van klaarheid heeft, en waar de Schryver zich minder dan elders aan byzondere gemaaktheid van ftyl overgeeft. „ Niet toevallig, fchryft hy, (bl. 99.) maar beraaden, niet kortftondig, maar tot op heden nog veelal voort„ duurend ("hoewel, gelyk te hoopen, niet altyd duurend) „ is de volgende zonderlinge Merkwaardigheid, welke „ nader tot de kenfchetzing van den Aart deezer Provi„ fioneele Regeering behoort, althans naauwe betrekking „ 'er op heeft. „ Te weetcn: Ik bedoel hier de genoeg bekende „ Herdoop'tng onzer voorouderlyke Naamen van Regee„ ring, als Municipaliteit, voor raad of vroedschap; „ Municipaalen, vooï raaven of vroedschappen; „ 'Maire, voor Schout of Hoofdfchout, enz. ,, Committé van Jnftitic, voor wethouderschap , sche- „ pens of wethouders; Rcprcfcntanicn van Hit „ Volk van Holland, voor sTaaten van holland, „ enz.; Committé van V Bondgenootfchap te Lande, voor „ raad van staate der Vereenigde Nederlanden; — „ Committé de Marine, voor raad ter admiraliteit, „ enz. enz., want alle de Committcs, zo der Unie als der „ Provinciën, (voeg 'er by, die der Steden) hier op te noemen, zou te breed uitloopen Voorts ook nieu- „ we Naamen van Bedryf; als: Decreet, voor resolutie of besluit. — Acclamatie, voor (onze Land- „ aart van ryp Beraad kende nooit zulk een ding, hadt „ 'er dus ook geen woord voor,) nog verfcheide „ andere woorden, onder welke Organifatie en Organi- „ feeren van veelerlei gebruik is, als Organifatie „ van Committés — Organifatie van Schiitteryen, — Or- „ ganifatie van Land* en Zcemagt Organifatie van „ 't geheele Volk van Nederland, enz. enz. „ De nakomelingschap zal gewisfelyk vraagen, wat „ of toch wel de Redenen mogen geweest zyn van alle „ die Herdoopingen, en het invoeren van uitheemfche woor„ den, onder welken 'er zelfs een en ander of niet, of „ zo moeilyk, uit te leggen als uit te fprceken valt, voor „ Nederlanders, die niet dan hunne Moedertaal verftaan'é „ Men denkt 'er ondcrfcheidenlyk dus van: „ De Afkeerighcid van alle Ariflokralie houden vce- „ len  ÏOLITIEK BELANGBOEK. 71 „, len voor eene der voornaamfte Redenen, dat zelfs de „ jchoonlte Oud-Nederlandfche Naamen, b. v. van raad, „ vroedschap , wethouder , wethouderschap , staaten, enz. niet hebben mogen gelpaard worden;.. „ even zoo weinig, zeggen zy , als de fchoonheid der .fchoopfte Lyonfche Huizen ze tegen het omverhaalen „ behoeden kon . „ Eene andere Reden zóu de Gecharmeerdheid (zoo „ drukken het zekere Lieden uit) of de verliefdheid geweest zyn op de Franfche Benaamingen, of. op al wat Fransch „ is. Aan deeze Reden is echter minder geloof te „liaan; aangezien de Taalkunde en,,Kieschheid vcclcr '„ Geleerde Reprcfcntanten, die zeer wel weeten hoe ryk '„ en fchoon en kragtig en beteekenend' onze Hollandfche „ Taal is, ik mag niet zeggen boxen de Franfche, hoe„ wel zy gewisfelyk daar voor niet behoeft onder te doen. Ik beroep my op alle Kenners. „ Nog wordt 'er eene derde Reden opgegeeven , die „ vry wat meer in aanmerking komt, als behoorende, 5, zp zy waar is, nader tot de kenfehetzing ; naamlyk : „ om dus zelfs door gelyke Benaamingen die gelyk„ vormigheid met de Franfche Conjlitutie vóór te be„. reiden, welke-het. voorneemen (zeker in den beginne „ der Revolutie) fchynt geweest te zyn, om ten aanziene „ van óns Land ftiptlyk "in te voeren. Maar zedert „ dien tyd zyn veele groote veranderingen , en ook al „ Naamsveranderingen, in de Franfche Revolutie en Con„ ftitutie ontftaan: zo dat Wy, in geval van volftrekte „ of meest mogelyke Gelykvormigheid, ook nog' veran„ derde, dus wederom nog nieuwe, Naamen zullen moe- „ ten overneemen. Ondertusfchcn lydt deeze derde „ Reden, hoe waarfchynlyk ook, by my eene zwaare „ bedenking, betrekkelyk de verzekering op den duur van, » de onafhangelykheid van onzen "Staat. Kim- „ dige Lieden weeten, dat het Onderfcheid eener Taaie „ ook al geenen geringen Staatkundigen invloed ten goede „ kan hebben , zo wel als de gelykvormigheid ten „ kwaade zou kunnen krygen bedoeld of onbedoeld. ,, Moge het voorts met de waardy van deeze Herdoo„ ping zyn, zo als 't wil: dit is zeker, dat zy met on„ derfcheiding en gansch niet algemeen geweest is in alle „ plaatzen ; en byzonder opmerklyk is het boven dien, „ dat in verfcheide Hollandfche Steden, bv nadere Or„ dening, de oude fchoone Hollandfche Naamen , van „ raad,  72 politiek belangboek. „ raad , wethouderschap, wethouders , schout, „ enz. wederom zyn te rug genomen: welk alles denken „ doet, dat de woorden als Municipalitcit, Municipaal^ „ 'Matre- tommntd, enz. enz. enkel Provifeoneel waren „ aangenomen; en Jioopen, dat het geheele voornoemde „ Herdoopzel zelve, als een Provifioneel ftuk, alleen aan „ deeze Provifioneele of buitengewoone Tyden ergën „ met het eindigen daarvan ook wel zal oplmuden " » De Burger swildens eindigt „ dit zyn onvoitooeen „ bchnit over deeze onze derde provisioneels re„ geering heden den tweeden November 1795 *' Veelal vinden wy dusdanige dagtekeningen by veele gedeelten >*Het Tweede Stukje, 't welk ons hier"wordt aangeboden is getyteld: Vaderlandse/, Pro-metnoria, of welmeetiende Herinneringen voor dit Provifioneel Tydperk; waar van «en de Ontleeding voor aan 't Werkje vindt; doch o-epaard gaat met een. Voorreden, waarin de Schryver van zichzelven, zyne gedaane verrigtingen en gevoelens lpreekt, gelyk hy ook doet in de Afdeeling, getyteld' Allergemgtigfie zaak. Alles niet even duidelyk. Hier be"™eP.c,,zlc,h de Schryver op een meermaals aangeduid Gefchnft, t geen nog te komen ftaat, over de hooge belangen van staat en regeering , thans en voortaan; als mede op een Derde, reeds voor twee jaaren vervaardigd, 't geen hy eerlang hooot uit te geeven. Dit Werkje zelfs is niet geheel af, blykens het 'Berigt wegens het plotslyk eindigen van dit Boek hier. Daar door vonden wy ons teleurgelteld in onze opgewekte Nieuwsgierigheid, bl. 129, waar wy lazen: „ Onze zo beroem„ de fchrandere Wysgecr hulshoff fchreef my, wei„ mge dagen voor zyn Dood, over dien vasten klem, „ die alleen verhoeden kan, dat het Begrip van recht en rechtvaardigheid by Volksbeftierders geen PVas'„ fen Neus wordt, eenen zeer merkwaarden Brief „ misfehien den laatftcn, dien deeze Wysgecr tot toe„ lichting van Waarheid en Deugd fchreef. Hier na zal „ ik gelegenheid vinden, om ten algemeenen Nutte zyne „ zo fchrandere Toelichting en wyzen Raad aangaande „het groote Stuk van dien consciëntie - klem mede „ te dcelen." Want de Schryver berigt ons, dat wy deezen Brief te wagten hebben , by het reeds aangeduide Gelchnft, 't welk wy te wagten hebben, over de hooge belangen van staat en regeering, thans cu voortaan. Wy  politiek belangboek. 73 Wy zien dit en de andere aangeduide Werken deezes Schryvers te gemoete. Onder voor ons veel duisters heeft hy zyne Lichtgccvende Punten, en zal men hem niet te vergeefsch leezen, en het thans uitgegeevene, zo en zo verre als het is, by zyne andere Werkjes voegen. Brieven en Gefchiedenisfen van den Gemeenebestgezinden, uit het Fransch van henriquez, ter onderwyzinge en voorlichtinge van de Bataaffche Aankomelingfchap. Te Kott er dam, by C. van den Dries. Met Plaatjes. 1796. , In \imo. 159 bl. Zonder vrees dat wy deswegen van Kettery in het Patriotisme, want daaromtrent heeft men ook Kettermaakers, befchuldigd zullen worden, durven wy dit Gnderwys voor de Bataaffche Aankomelingfchap wel afkeuren, als behelzende, onder weinig daadlyk leerzaams, veel 't geen best ongeleerd bleef, of men moest fchelden, uitvaaren, veroordeelen en lasteren, voor goed en der Jeugd dienltig houden. Verleidelyk intusfchen is het niet, men moet 'er haast den walg van fteeken. Een klein Proefje zal voor veelen genoeg zyn. „ Droom van den Bestevaar de haan. „ Omtrent deezen tyd nam ik een flaapje. r-— En geduurende mynen flaap" zag ik in den Droom eene blaauvve, witte, en roode wolk; eh uit deeze wolk ftrekte zich ééne hand uit, die op eenen zwarten Toetsfteen een zeker getal Cyfferletters plaatfte in deeze order 00000000000 en eene ftem riep my toe: Bestevaar de haan! Ik antwoordde , „ zie hier ben ik ;" en de ftem vervolgde : Wat ziet gy?" Nullen . Toen fprak de ftem in deezer voege: Zie hier 't waarachtig beeld, van aller Vorften weezen, In deezen Nullenry, daar niets in is te leezen, Bezieze en telt ze, en let op welk een plaats zy ft aan,1 Wat baarenze in uw Geest ? en waar voor zoudt gy vreezen'? Bereekenze toch wel; kom aan : En  74 iienriquez , brieven, enz. En op t oogenblik plaatfte die hand het Cyffer i voor die Nullen, en de Item vervolgde in deezer voege: Het Cyffer daar vooraan gefchreeven, Geeft aan de Nullen Ziel en Leeven, Het Cyffer is het Volk. En de hand het Cyffer i vooraan 't hoofd der Nullen uitgewischt hebbende, plaatfte hetzelve toen weder agteraan, en geduurende dien tyd riep de ftem my toe: Ai! plaats nu 't Cyffer eens aan 't end, Het Volk wordt dus als een, de Vorst als niets bekend. En ik zeide tegen die ftem. De Volken zyn wel zeer dwaas van zich op te offeren voor wcezens, die op zichzelven niets betekenen Waarom zouden zy 'er zicli niet eenmaal van kunnen ontdoen ? En de ftem antwoordde my: Eéne Natie heeft 'er reeds het voorbeeld van gegeeven, en een tweede is 'er werklyk mede bezig. Zie maar wel toe. — Ik ontwaakte, en ik bevond my in Holland — aan de Maas" Waren alle Afdeelingen nog zo als deeze Droom! doch gcraaken onze Leezers niet op 't leezen aan 't geeuwen, zo over de Vertelling als den trant? Het Gezond Verfland, door thomas paine. Uit het Engelsch vertaald. Te Dordrecht, by de Leeuw en Krap. In gr. 8vo. 144 bl. Zeer onlangs hebben wy een blyk gehad, dat paine , 1 als Schryver, nog leefde (*> 'Men heeft veelal, daar hy eerst hier te Lande bekend werd door het zo veel opziens baarend en fterk getrokken Werkje, de Iiegten van den Mensch, geoordeeld, dat hy toen eerst als Scïuyver te voorfchyn tradt; doch hy was reeds voor verfcheide jaaren, by de zynen, als Schryver bekend. h Het Werkje, hier aangekondigd, draagt de Jaartekening van 1776. De Inleiding duidt des Schryvers oogmerk aan; ze is kort, en van"deezen Inhoud: „ Welligt zyn „ de Gevoelens, welke de volgende bladen inhouden, tot ■>, he- (*} Zie onze Alg, Vaderl. Ltttereef. voor 1755. bl. 599.  het gezond Verstand, door th. paine. 7£ * heden, nog niet genoegzaam in de mode, om eene al„ gcmeene gunst te verwerven. De lange gewoonte, om „ eene zaak voor onbenspelyk te houden , doet opper„ vlakkigc denkers in de daad gelooven dat ze recht,, maatig zy, en is vooral oorzaak van een geducht ge„ fchreeuw ter verdeediging dier oude gewoonte. Maar „ het gedruis houdt fchielyk op. De tyd bekeert beter „ dan het verltand. „ Daar een lang en geweldig misbruik van Magt, door „ de gewoonte, een middel werd om die Magt aan allen „ regt van onderzoek te onttrekken (zo ais andere voor„ werpen, aan welker hervorming men niet gedagt zou „ hebben, zo niet het lydende deel door geweld tot eene „ proef aanleiding hadt gekreegen) ; daar , wyders, de „ Koning van Engeland, uit kragt van zyne Prarogati„ ven, op zich genomen hadt het Parlement in dat geen „ te onderfteunen wat hy zyn Regt noemt; en daar het „ goede Volk van dit Land door de Coalitie zwaar 011„ derdrukt geworden is, zo bezit dit Volk een onweder„ fpreeklyk Regt om de aanfpraaken van beiden te on„ derzoeken, en op gelyke wyze de Tyranny van beiden „ af te werpen. „ In de volgende bladen heeft de Schryver zich zorg„ vuldig gewagt, ergens iets aan te roeren, dat ons „ zelfs alleen perfoneel aanging. Even zo weinig krui„ pingen voor enkele weezens, als berispingen van en„ kele weezens, vindt men 'er in. De wyze, de waardige, „ man behoeft de zegepraal van een Boek jen niet, en hy, ,', die geen oordeei, of flegts een vyandlyk oordeel, over „ een gevoelen kan vellen, zal van zelve ophouden, zo „ men zich maar niet te veel moeite geeft om hem te be„ keeren. „ De zaak van America is grootendeels de zaak van „ het Menschdom. Veele omftandigheden hebben zich „ vereenigd, die van invloed op de Grondftellingen van „ alle Menfchenminnaars zyn, en aan welker uitkomst „ haar hart deel moet neemen. De Verwoesting van een „ Land door vuur en zwaard; de Oorlogsverk'laaring te„ gen de Natuurlyke Regten van alle Menfchen; de Uit„ rooijing van haare Verdeedigers van de oppervlakte des „ Aardbodems, is iets, dat elk Mensch, dien de Natuur „ de kragt gegeeven heeft om te gevoelen, al te na aan t hart moet gaan; en van dat gevoelen is, zonder dat  70 HET GEZOND VERSTAND, DOOR TH. PAINE. „ hy zich aan de berisping der Partyen bekreunt, dc „ schryver." Schoon derhalven dit Stukje, 't welk ten tyde der Uitgave in America veel opziens en ook tegenlchryvens baarde , goeddeels zaaken betreft, reeds in dat Werelddeel beflist, zal het egter , op deezen af Hand van tyd , wel der leezinge waardig zyn , het bevat de Grondltellingen waar op de Burger paine vervolgens altoos gebouwd en. voortgewerkt heeft. 't Zelve loopt over deeze vier Hoofdonderwerpen, met 's Schryvers gewoon vuur behandeld. I. Van den Oorfprong en het Oogmerk der Regeering, nevens korte Aanmerkingen over de Engelfche Confiitutie. — LI. Over de Monarchie en Erjlyke Throonsopvolging. — III. Gedagten over den tegenwoordigen toeftand der Americaanfctic zaaken. IV. Het tegenwoordig Vermogen van Ame¬ rica, met eenige gemengde Aanmerkingen. Zedert de eertte Uitgave van dit Stukje bekend werd, of liever op den eigen dag dat het te voorfchyn kwam, werd de Aanfpraak des Konings te Philadelphia bekend, deeze gaf de geboorte aan een hier bygevoegd Aanhangzel: waarin de Schryver, met al de gevoeligheid zyn. aandoenlyk hart eigen, voor eerst, de Stelling beweert: ,, dat het Belang van America vordert, van Engeland „ gefcheiden te worden" en, ten tweeden, de Vraagen beantwoordt: „ wat is het ligtfte en uitvoerlyklle „ Plan: Bevrediging ? of Onafhangelykheid ? Met eenige Aanmerkingen doorvlogten." Ten ilot vinden wy paine's Bedenkingen „ aan de „ Reprefentanten van de Godsdienftige Volksmaatfchappy, „ Kwaakers genaamd , of zo veelen van hun , als deel „ hebben aan de uitgave van een nieuw Gefchrift, onder „ den tytel: Het oude Getuigenis en de Grondftellingen ,, van het Volk, Kwaakers genaamd; betreffende den Kening ,, en de Regeering, als ook de thans aan verfcheide Plaat-. „ zen van America ontjlaane Bcweegingen, aan lat Volk „ in algemeen gericht?' Wy twyfelen geen oogenblik, of de Aanduidingen van den Inhoud van dit kleine Werkje zullen genoeg weezen om het by de andere Vertaalde Schriften van dien Vryheids-Voorftander te doen voegen. Reis  reis door de departementen van frankryk. 7J» Reis door de Departementen van Frankryk, door een Gezelfchap van Kunftenaars en Geleerden. Met Kaarten en Plaaten. 1'Afpect d'un Peuple Libre est fait pour rUnivers. J. ea vallóe, Ccntenaire de la LibertéASt. i. Te Parys, by Brion, Buisfon , 1'Esclapart, Defenne , en de DireSteurs der Drukkerye du Cercle Social. Te Gouda, by H. L. van Buma en Comp., 1795. No. I. 36 bl. Hier mede vermelden wy den Aanvang eens Werks, 't geen de Burgers van Buma en Comp., te midden van het jongstverloopen Jaar, ter Intekening' hunnen Medevaderlanderen aanboden. Wy fchryven eens Werks , fchoon het Stukje voor ons flegts 36 bl. beflaat, en moeten kortlyk den Aanleg van 't zelve vermelden, eer wy van de Uitvoering iets zeggen. Het vertaalde Franfche Berigt ftelt 'er ons ten overvloede toe in ftaat. Behalven de Franfche Uitgeevers, op den Tytel vermeld, die voor de Kaarten en Gezigten ftaan, is joseph la vallóe, van wien het Motto, daar vermeld, ontleend werd, de Schryver. Deeze Burgers oordeelden, met de Vastitelling der Conftitutie, het tydftip daar, „ om iets te on„ derneemen, dat voor het algemeen teffens nuttig en „ aangenaam móest zyn, door 't zelve als 't ware een „ Gallerye aan te bieden, die Frankryk en deszelfs In, „ woonders teffens befchreef en in beeldtenis vertoonde." Ter volvoeringe van dit Plan beraamden zy het Werk by Caternen uit te geeven, waar van elk een Departement zal bevatten. „ Ieder Catern," voegen zy 'er nevens, „ zal van 24 a 32. pag. inhoud zyn , volgens het „ meer ol minder belang der zaaken, die daar in te ver„ handelen vallen. Het zal vercierd zyn 1°. met een „ Kaart van het Departement, in de manier eener Te„ kening, vergezeld met Geographifche en Politique No„ ten. Men zal 'er in vinden de Cantons, dc Diftric„ ten, de Wegen, met den afftand der voornaamfte Ste„ den van Parys. 2°. Wanneer de Landbewootiders van ,, beide Sexen in 't een en ander Departement verfchil„ lend zyn in hunne Kleederdragt, zullen wy daar van „ eene Afbeelding geeven. En 3'. drie of vier Plaaten, „ vertoonende de Monumenten of de voornaamfte Steden „ van dat Departement, met een woord de groote voort„ brengzelen van Natuur en Konst." lett. 1796. no. 2. F De  ?ö REIS DOOR DE DEPARTEMENTEN De gemelde Burgers, die het Plan beraamd, en ondernomen hadden 't zelve te volvoeren, bellooten verder, om van hun natuurlyk regt op een zo voortreffelyk en in zyne foort éénig Werk gebruik te maaken, en 't zelve ook in andere Taaien aan andere Volken aan te bieden; en hebben de Boekhandelaars Buma en Comp., wat de Hollandfche Uitgaaf betreft, met de hoofddirectie der Intekeninse, der Verzending, en wat daar meer aan vast is, belast. In gevolge hier van gaven deeze het gemeld Berigt van Intekening uit, en leveren het Eerfte Stukje af, 't geen thans voor ons ligt. 't Zelve bevat, behalven eene Korte Schets van Frankryk, ter Inleidinge, waar onder wy, in de Neder duitfche Uitgave by den aanvang, deeze noodige herinnering leezen, welke in 't beloop althans der eerfte Stukjes wel in 't oog dient gehouden te worden, dat men reSds in 1792 een begin maakte met deeze Reis tc befchryven, eene Kaart van het Departement van Parys, met de Befchryving van 't zelve, en vier Plaaten, en bovendien een algemeen Overzigt en Kaart van geheel Frankryk, verdeeld in LXXXIII Departementen. De Franfche Uitgeevers bclooven , „ indien het gebeurde, dat 'er nog „ eenige verandering in de Diftridten en Cantons voor„ viel, het direct op hunne Kaarten te zullen verande„ ren , en dezelve aan hun , die hun Werk in handen „ hebben, voor de geringst mogelyke kosten te zullen „ mededeelen." Wy hebben en in de Kaarten en in de Plaaten veel genoegen, en ze beantwoordend gevonden aan de Opgave. Dit kunnen wy ook zeggen van de Befchryving, die op een ongedwongen berigtgeevenden trant ingerigt, en met geestige invallen doormengd, is, en vergezeld gaat van eene ën andere agteraan gevoegde Gefchiedkundige Opheldering. Alleen zou men, naa het afleezen, wel wenfchen , nog meer byzonderheden vermeld te vinden; doch bet kort beftek der Bladzyden, waar toe de Schryver en de Uitgeevers zich bepaald hebben, laat zulks niet toe; en dit kort beftek was noodig, om het Werk,'t geen met dit al groot zal worden, niet te wydloopig te maaken. Volgende Stukjes zullen ons gelegenheden te over verfchaffen om op deeze en geene byzonderheden in het Reisverhaal ftaan te blyven; voor tegenwoordig willen wy ons vergenoegen met eene en andere trek by te brengen, die den doorgaans geestigen, en veelal opmerkenden,  VAN FRANKRYK. 79 den, en"tot het toekomende doordringenden, voordragt des Schryvers merktekent. Naa nog te Parys ftandhoudende Gebreken in menigte opgemerkt en onbewimpeld voorgedraagen te hebben , met de te wagtene Verbeteringen , roept hy uit: „ Zalige tyden ! door onze Kinderen te „ beleeven, waar van het tegenwoordige geflacht wiet „ dan de ochtendfchemeringen zien zal! want het Fran„ fche Volk, nog ongewoon aan de Vryheid, is thans „ gelyk de baaren der zee, die lang naa den ftorm voort„ rollen, en wier rustlooze beweegingen noodig zyn, om „ zich van het fchuim, dat haar overdekt, op het ftrand a, te ontlasten." „ Ik wil," merkt de Reisbefchryver op, „ wel geloo„ ven, dat misfchien, in 't vervolg, Parys in zyne be„ volking iets lyden zal. Parys was onder de voorige „ Regeering, ten opzigte van het geheele Ryk, 't geen „ China meent te zyn met betrekking tot alle andere „ Volken der Waereld, die het in alle nederigheid wel „ als zyne Voorlieden gelieft te rekenen; indien men hadt „ voortgegaan om Parys te vergrooten, dan was Frank„ ryk gelyk geworden aan iemand die 't water in 't „ hoofd heeft, waar door 't zelve aangroeit naar maate de overige leden verdorren. Wat kwaad zal 'er uit „ voortlpruiten , zo al Parys eene meer geëvenredigde „ Verdeeling met de overige Departementen verkreeg ? „ Overal, waar de eerzugt voedzel vindt, zullen zich men„ fchen ophouden; en daar Parys tegenwoordig niet meer „ de groote en eenige fchatkamer der Eerampten en „ Bedieningen is, zo is het waarfchynlyk, dat ook „ minder menfchen zich binnen zyne muuren zullen be„ geeven." Wy willen hier alleen nog aan toevoegen de gedagte van den Burger la vallóe, over den Oorfprong der Franfche Staatsomwenteling. „ Gelooft niet," fchryft hy, „ dat de Verlichting en de Wysbegeerte zo veel deel, als „ men wel denkt, aan de Revolutie gehad hebben; 'het „ Volk heeft dezelve alleen bewerkt, en 't Volk las vóór „ de Revolutie niet; het hadt 'er den tyd niet toe. Hel„ vetius, mauly, FRANKLiN, rousseau, waren hen „ onbekend, en hadden zy toevallig den naam van vol„ taire eens hooren noemen, zo hadt men terftond de „Priesters, die verder zagen dan de Philofophen, en „ die 'er hunnen vloek over uitfpraaken : neen F 2 „ de  Bo REIS DOOR DE DEPARTEMENTEN VAN FRANKRYK. „ de oorzaaken der Omwenteling zyn meer natuurlyk, „ dan zedelyk: aan den eenen kant eene onverzaadelyke „ hcbzugt, aan den anderen de verfchriklykfte armoede; deeze moesten natuurlyk eens, naa lang tegen den ans, deren geworfteld te hebben, met een ichriklyk geweld j, een einde aan den ftryd maaken. En geloof my,'t ge„ val van dien befaamden Collitr was het eerfte Capittel „ waar in het Volk las dat het noodig wierd 'er zich „ mede te bemoeien, en niet in het ContraSt Social: het & Volk heeft dus zich zelv niet verlicht, om daar na de „ Revolutie te maaken; maar het heeft de Revolutie bes, werkt, om zich daar na te verlichten. Het geftadig „ leezen der Nieuwspapieren zal hun de noodzaaklykheid „ van eenig vooraf zo noodig onderricht doen gevoe„ len; de vrees van bedroogen te worden, en 't verlan„ gen om zich zelv te verzekeren, of men hun nopens „de waarheid der grondbeginzelen misleidde, of niet, „ zal hun van den arbeid hunner Wetgeevers doen ops, klimmen tot de Schriften der Wysgeeren, tot de Jaar„ boeken der Gefchiedenis, tot de Handvesten der Oud„ heid ; en op die wyze zal de Verlichting, wel verre van den grond tot de Revolutie gelegd te hebben, veel„ eer een gevolg daar van worden. Hier uit volgt, dat het verkeerd is te denken, dat de Omwenteling nadeel „ aan de Konften, fraaije Letteren en Weeteni'chappcn, „ toegebragt hebbe; en dat mogelyk nimmer de dageraad „ van derzelver volkomenften luister zo naby is geweest, „ als thans, ichoon zy voor 't oogenblik nog moeten ag- terftaan." De Tydlchriften vermelden ons, hoe veel 'er, zints den Jaare 1792^ den tyd deezer Reize, in dit vak reeds gedaan is, en nog gedaan wordt. Behalven de algemeene Kaart van Frankryk, verdeeld in 83 Departementen, en eene van het Departement van Parys, is dit eerfte No. vercierd met eene Afbeelding der Klecdcrdragten van het Departement van Parys ; met een Gezigt van Parys van den Noord-westkant, en van het Pantheon. 0$  t. c0gan, de r.hyn. 8r De Rhyn, of Reis van Utrecht na Frankfort, hoofdzaak' lyk langs de Oevers van den Rhyn. Door t. cogan. In gemcenzaarne Brieven. Uit het Engelsch, ade Stuk. Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz., 1795. 125 bl. Irt gr. Svo. „ \V/y zullen niet verwylen met het vervolg deezer „ \'V onderhoudende, leerzaame en vermaakende, Reize „ onzen Leezeren te doen kennen," was het flot onzer Aankundiginge van het llle Stuk der Reize, welker 11de Stuk thans voor ons ligt; wy houden hier in woord (*). Met de Reis na Dusfeldorff vangt de Reiziger den XIV Brief, in dit Stukje de eerfte, aan. De werkzaamheid der Vrouwen in dien oord, aan den Landbouw, geeft den Schryver gelegenheid, om, behalven andere Aanmerkingen , uit te weiden over de leefwyze der fchoone Sexe, en aan dezelve heilzaame Leefregelen op een vrolyken trant mede te deelen , die met vrugt kunnen geleezen worden; als men, onderrigting krygende, dezelve opvolgt. Dusfeldorff is het voorwerp der Befchryvinge van den XV Brief. Daar deeze Stad haare tegenwoordige leevendigheid en bloei verfchuldigd is aan de Wysheid en Mildheid van den Keurvorst joseph wielem , in den aanvang deezer Eeuwe, weidt hy met regt uit in den lof deezes verftandigen, en ten opzigte van den Godsdienst verdraagzaamen, Mans ; en in zeer gepaste Aanmerkingen over dit ftuk. Hoe gepast moet elk welgefteld hart de bedenking keuren. „ De deugd van Godsdienftige verdraagzaamheid bekleedt eene voornaame plaats onder die deugden, die haare eigene belooning medebrengen. Gelyk vervolging,hoogmoed, onderdrukking, wreedheid, wrevel en haat teelt, zo heeft de vrye oefening van verfchillende Godsdienften eene tegenovergeftelde uitwerking. Zy is de bron van eensgezindheid en wederzydfche toegenegenheid. Als men onnoodige onderfchcidingen maakt, koestert men tweedragt; doe die uit den weg, en men komt, als de driften weer bedaard zyn, tot die toegenegenheid, welke de mensch natuurlyk den mensch toedraagt. Naarmaate de Maatfchappyen nader aan deeze beginzelen komen» lee* (*) Zie de Algtm. Fatlerl. Letteroef. voor 1703 t bl. 4ff« F3  gfi, t, CÖGAS leeven zy ook in eene hebbelyke vriendfchap, en, naarmaate zy 'er verder van daan zyn, is bet veld te grooter waar op de Duivel zyn flegtst onkruid zaait." Dat de Dusfeldorpfche Verzameling van Schilderyen een bezoek kryge is wettig, als mede dat de Heer cogan zyn oordeel over veele der Kunstltukkcn opgeeft, waar in hy, uit eigen oogen ziende, veel van anderen verfchilt. Wy kunnen niet meer doen dan de leezing van den XVI, XVII en XVIIIden Brief, hier over loopende, aanpryzen. Wy willen liever, verandcringshalven, eene en andere ontmoeting met leevende Voorwerpen aldaar optekenen. Men heeft de gewoonte om den Profcsfor white, den Opzigter der Galery, een fteekpenning te geeven. „ Deeze „ gewoonte zal u, fchryft cogan, misfchien voorkomen „ wat onbeftaanbaar te weezen met de Profesforaale waar„ digheid: maar deeze zyn flegts plaatslyke denkbeelden, „ en vooroordeelen van gewoonte! Zyne hand trok zich „ niet meer uit een beginzel van kieschheid te rug op ,, het voelen van een halven Kroon, dan die van eenen „ Engelfchen Geneesheer op het voelen van een Gui„ nie; zy verkrygt, in tegendeel, even als die, eene „ foort van aandryvende kragt na dezelve. Als men „ zich van dat vooroordeel ontdoet, ben ik ten vollen „ overtuigd, dat deeze gewoonte zeer tot voordeel van ,, het gézelfchap, dat deeze galeryen bezoekt, ftrek„ ken moet; want, laat men zeggen wat men wil, 's men„ fchen aart is zodanig, dat hy door de onmiddelyke „ verwagting van een klein voordeel meer tot waakzaam„ heid en beleefde oplettendheid wordt aangezet, dan door „ het algemeen gevoel van pligt, of zelfs door eene al„ gemeene zugt om anderen dienst te doen." Met dien Profesfor aangenaam omwandelende, kwam de hoodfchap der aankomst eener Rusftfche Prinfesfc, die onmiddelyk met verfcheidene van haar gevolg binnenttadt. De Profesfor ging haar te gemoet om haar te ontvangen, en kwam weder by hun; zich verontfchuldigende, dat hy niet in ftaat was hun zo als hy wel wenschte op te wagten; maar dat hy verpligt zou zyn de Gravinne van falkenstein te vergezellen, die incognito reisde, en byzonderlyk zyner aandagt was aanbevolen. Op deeze tyding fchreeuwde zyn Vriend een di-antre half zo lang als de zaal. Zy zagen elkander met overdreeven trekken van fpyt en teleurftelling aan. Einde- lyk  t>E RHYN. 83 Iyk verbrak zyn Vriend het ftilzwygen, en verligtte zich door eenige fcherpe ftekelige aanmerkingen tegen de Grooten. „ Hy kon zich niet bedwingen van by die „ gelegenheid het Kaale Adel uit te Itooten, en hy weid„ de met groote kragt van taal uit over de meerdere „ verdienften van eenen agtingwaardigen Koopman, die „ de noodwendigheden en aangenaamheden des leevens ., over den aardbol verfpreidt , boven die verilinders, „ welker aanweezen alleen bekend is door de ten toon„ Ipreiding van hunnen hoogmoed en ydelheid." De Heer cogan vondt zyne verligting door een leenlpreuk. ,, Die incognito Reizigers , zeide hy, zyn regte „ faamdieven! Met. hun gevolg en aangenomen tytelen, „ hunne koetzen en kleeding, fpannen zy alle zenuwen ,, aan om u een verheven denkbeeld van hunne waardig„ heid en grootheid te geeven, terwyl zy zich houden „ als of zy die wilden verbergen ! Gy kunt 'er uit beilui„ ten, dat, als zy onvermydelyk zo veel overblyven„ den luister verwonen, als zy onder deeze gewillige ver„ duistering zyn — als zy nog fchitteren, fchoon zy van „ hunne ftraalen beroofd zyn —• als de peripheri onze „ oogen verblindt, fchoon de ftchyf verduisterd is — hoe „ onverdraaglyk zy moeten zyn in hunne middaggloriè! „ Dit is het denkbeeld, dat zy zoeken te verwekken, „ maar volg hen tot in den kleinen kring van hun huis, „ en hun grootfte luister is naauwlyks gelyk aan dien van „ een glimworm!" Cogan laat 'er op volgen: „ Myn Reisgenoot verheug„ de zich dat de tyd met fnelle fchreden naderde, „ wanneer alle haatlyke onderfcheidingen van geboorte „ en tytelen van den aardbodem zullen uitgewischt, en „ geene andere onderfcheidingen bekend zullen zyn, dan „ die door Verdienften verleend worden. Dit denkbeeld „ fcheen als een balzem voor zynen gewonden geest; en „ toen wy tamelyk bedaard waren, begonnen wy de Ver„ zameling van Schilderyen zonder onzen Cicerone te be„ fchouwen." De XVIII Brief behelst mecrendeels de leezenswaardige Gefchiedenis van den Schilder schmitz, reeds in een ander Maandwerk, uit deeze Reis, uit het Engelsen overgenomen : dan hier vergezeld met aanmerkingen, waar van wy een gedeelte zullen affchryven; de treffende Gefchiedenis als bekend veronderftellende : ,, Zie daar, myn s, Vriendin eene enkele korte historie, den lof van F 4 „ vee-  t. COGAN „ veelcn! Ik bid u wel agt te flann op het uitmun- „ tend Karakter van onzen Kunftenaar , den Held van het „ ftuk —- op de liefdaadigheid van den Profesfor — „ van zynen Vriend te Kcizerswerth van de Mon* niken in het Klooster van de twee Soldaaten en „ hunnen Kapitein van den Plaatfnyder willes — „ van den Keurvorst van den Paltz en van de be«< ,, minnelyke henjaiette , en dan naar myn voorftel ,, weder "te keeren, dat de byzondere historie van byzon„ dere perfoonen ons, over het algemeen, gunftiger denk„: beelden zou inboezemen van menschlyke deugd en „ menschlyk geluk, dan de zulken zich verbeelden kun„ nen , die hunne voornaamfte aandacht wenden op de ,, eerzugt der Grooten en de omkeering van Ryken. „ Gaat heenen, gy befchimpers van uw eigen geflacht! „ Gy lasteraars van Gods volmaaktst fchepzel hier bene„ den! Gy, die behaagen fchept om beelden met zwarte „ kooien te fchetzen , hun hoornen en een ftaart en gc„ kloofde voeten te geeven, en hen dan menfchen noemt! „ De mensch is natuurlyk de vriend van den mensch ! „ Toevallige omftandigheden mogen deezen vriendfchap„ lyken aart onderdrukken, tot dat de bekrompendfte ei- genbaat voor de waare voorzigtigheid gehouden wordt \ „ De dwinglandy mag den geest ter nederflaan, tot hy „ onbekwaam is gemaakt tot eene enkele deugdzaame „daad! Valfche Godgeleerdheid mag, door's Menfchen „ hart als natuurlyk boos en geneigd tot allen kwaad te „ vertoonen, de keurigfte dryfveeren van deszelfs daaden „ verlammen mag ons wys maaken, dat wy, als „ wy als fchurken of gekken handelen, enkel naar on„ zen aart handelen; eene bewustheid, integendeel, dat „ wy bekwaam zyn om veel goed te doen eene „ overtuiging, dat wy natuurlyk geneigd zyn om goed te „ doen dat ons die neiging gegeeven is, op dat „ wy werkdaadige werktuigen van de Godlyke Goeder- „ tierenheid zouden worden eene neiging zo fterk, „ dat het voor onpienschlyk gehouden wordt derzelver aan- „ drift te fmooren deeze, zeg ik, zyn verwonder- „ lyk gefchikt om die neiging aan te zetten, de gewoonte „ te verfterken, en derzelver uitwerkingen verder en verder „ uit te breiden." Schoon de Reis na het Klooster van La Trappe mislukt, hebben wy 'er egter eene toereikende befchryving van in den XIX Brieve,die ons drie Kloosters van dien naam doet ken-  i de rhyn. "5 kennen. Hy bekent geene neiging te hebben om een 'Bekeerling tot die Orde te worden, en gispt met groot regt het bedryf van hun, die , gelyk hy zich uitdrukt, „ Hommels van deeze wereld worden, om zich tot de an,, dere voor te bereiden." Met vermaak zal men de Landherberg befchreeven zien, waar in zy by toeval moesten vernagten , en wel onthaald werden. Dit geeft hem gelegenheid om by tegenlteiling de Westphaalfche Landherbergen te vermelden; by welker befchouwing van de Westphaalfche Hammen , en de oorzaak van derzelver Lekkerheid, gefprooken, en dezelve op phyfifche gronden aangetoond wordt. Naa deezen afwisfelenden XX Brief komt de Reiziger te Keulen, en treffen wy van den XXI tot den XXIV, die dit Boekdeeltje befluit, eene geestige en aartige befchryving aan van de byzonderheden, welke deeze Stad den Reiziger aanbiedt, met tusfchenvlegting van zeer gepaste, fom.s vervrolykende, föms ernftige, bedenkingen. By gelegenheid van het vorderen der Naamen van de Reizigers in die Stad, fchryft hy, onder andere byzonderheden, aan zyn Vriend, over de Vryheid, en wel de Engelfche Vryheid: als een Engelschman is hy hier een bevoegd , maar een fcherp, Regter; daar hy de gebreken met den vinger aanwyst. 't Is ons ter overneeminge te lang. Menmeete het overige af' uit deezen trek: „ Gy, „ Engelschman, beroemt u dat een flaaf zyne vryheid „ herkrygt op het oogenblik dat hy zynen voet op uw „ gelukkig Eiland zet; maar gy fleept vrye lieden uit hun„ ne vreedzaanie wooningen, en dwingt hen met onbefchoft „ geweld om voor uwe vryheid te vegten. Ik zal 'er „ niet byvoegen, dat gy vrye menfchen uit hun geboorte„ land wegfleept , en hen met de zweep aanzet om „ hunne kragten te fpillen, om u overdaadigheden te „ bezorgen ; naardien gy door fchaamte en wroeging „ fchynt aangezet om deeze daaden van onmenschlykheid „ na te laaten." Dat een Reiziger van cogan's denkwyze en fchryftrant veel (taaltjes1 opgeeft van het Werk, dat de Bygeloovigheid klaar gemaakt heeft voor den onderzoeklievenden Reiziger in deeze bygeloovige Stad, kan niet misfen; en worden ze befchreeven op een trant, die, fchoon dezelfde dwaasheden als te over en over gegispt zyn, deeze nieuwe geesfeling met genoegen doet befchouwen. Wy hadden gemeend het een en ander hier van over te neemen, en inzonderheid de Historie van St. Urfula met haare elf-. dat-  8(5 T. COGAN, DE RHYN. duizend Maagden • doch het voorgaande heeft ons zo lang opgehouden, dat wy hier toe plaats ontbreeken. Het zelfde verlangen na een fpoedig vervolg; als ons by het leezen van het Eerfte Stuk vervulde, is thans ons geval, en tvvyfelen wy niet aan de voldoening. De Regt en van den Mensch en Burger, en de Pligten daar uit voortvloeiende, voor de Vaderlandfche Jeugd. Opgedragen aan de Nederlandfche Maatfchappy : tot nut v zynen Vader, die, uit verdriet over de ondankbaarheid en ondeugden zyner beste Vrienden, zich geheel aan de eenzaamheid had overgegeeven, in een Dal of Valley, die de Natuur tot een afgefcheiden verblyf als gefchikt had, en van den Lord, door konst, nog meer van de famenwooning der menfchen werd afgezonderd , opgevoed , van zyne vroege kindsheid af, met oogmerk om hem voor Je gebreken der Wereld te verbergen, en aan de werkingen der Natuure, zo veel doenlyk, over te laaten. Zyn , weezenlyk van natuure, goed hare werkte mede, om hem, door de algemeene onderwyzingen van zyn Vader, tot eenen hoogen trap van onbaatzuchtige en alzins deelneemetide menschlievendheid te vörmen. Zo liepen de eerfte jaaren zyner jeugd, naar 'c oogmerk van zyn Vader, in fchuldelooze eenvouwigheid af; toevalligerwyze, echter, kwam _ hy eenmaal op de hoogte der bergen , die de Valley, waar in hy tot dus verre was beflooten'geweest, omringden , en , door de ftruellen van doornen, door zyn Vader geplant, doorgedrongen, zag hy voor het eerst de wyde Wereld voor zich ; evenwel by keerde ditmaal terug tot de Vader-  88 NATUUR 2n LIEiDE. derlyke hut: maar da nieuwsgierigheid drong hem, ten anderen maale, zich het eerst gezien gezicht weder te verfchaffen, en hy kwam op eene andere plaats uit dan de eerftemaal, en zag een Landhuis voor zich, fnelde daar heen, en ontmoette, voor de eerftemaal zynes leevens , een vrouwelyk weezen van zestien jaaren. Fanny, zo heette deeze Dame, werd, van dat oogenblik af, van hem bemind, en deeze liefde levert, in hec overige deezes boeks, den inflag en fcheering voor het geheele ftuk. Zy beminde hem, na dat zyn afkomst bekend geworden was, met toeftemming haarer Familie, weder zeer teder. Ongelukkig voor beider liefde werd william bekend met een Meisje van veel laager rang, wier Ouders hy, uit hec beginzel van menschlievendheid , in zeker geval, gered had; dit Meisje, mary geheeten, werd door hem op eene zeer liefkozende wyze behandeld,wel mee die tederheid,die warme en geen argdenkende Vriendfchap hem fcheen te veroorloven, doch die door de minnende fanny, die hem in dergelyke omftandigheden verrastte , yerkeerdelyk werd opgevat , en eene hevige jalouzy in haar verwekte, die, daar hy van zyne vriendfchappelyke tederheid, zelfs voor haar, geen geheim maakte, te weeg bragt, dat zy, tegen haar eigen hart aan, haare hand aan een ander fchonk. Nu werd william in ernst te raade mary te trouwen, die uit dankbaarheid zyne hand zoude hebben aangenomen; doch, toen dit op 't punt ftond te gefchieden, ontdekte william , dat haare liefde elders geplaatst, en zy verloofd was. Edelmoedig ftond hy van haar bezit af aan hem, die haar hart bezat; en nam het befluit naar Indien over te fteeken, werwaards fanny met haaren Gemaal vertrokken was, om in de vriendfchap te vinden 't geen de liefde moest derven: aangeland werd hy, door fanny en haaren Echtgenoot, op 'c vriendelykst ontvangen; doch , de gemeenzaamheid en dagelykfche omgang met haar, die üy nog vuurig bevond te beminnen , voor zyne deugd gevaarlyk wordende , verliet hy de wooning deezer Gehuwden. Een zwaar onweder bragt hem in een Dal, alwaar hy eenen uit de veragtelyke Casfe der Pa. rias aantrof, wiens Dogter Nahyda, even gelyk hy weleer, een Kind der Natuur was, welke hy zich ter Vrouwe nam, en niet welke hy , na fanny en haaren Man , by toeval, we» dergevonden te hebben, naar Engeland wederkeerde ; den ouden Paria met deszelfs Vrouw medeneemende: daar aangekomen vond hy zynen Vader nog in leeven, en, na dat zich mary, met haaren Echtvriend , by hen gevoegd had , leefden alle deeze zich onderling hartelyk beminnende Vrienden, met elkander , in het Dal, daar william zyne eerlte opvoeding ge- nooten had, langen tyd gelukkig. Uit de opgave van den korten inhoud van deezen Roman zullen onze Leezers geredelyk ontwaaren , dat het doorbladeren van denzelven hen een vermakelyk en nuttig onderhoud, in een oogenblik van uitfpanning, zal verfchaffea.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Brieven van den Apostel Paulus , uit het Grieksch vertaald, met Aanmerkingen door e. j. greve. Eerfte Deel. Behelzende den Brief aan de Romeinen. Te Am fier dam. by J. Allart, j 794. In gr. 8vo. 310 bl. Aloud, en by alle eenigzins geoefenden bekend, is de aanmerking, dat de Brief aan de Romeinen, hoewel onder de vernuftigfte, nogthans onder de moeilykfte, opftellen des Apostels paulus moet gerangfchikt worden. Paulus was een Man van Opvoedinge en Geleerdheid, zeer bedreven in den Redeneertrant, ten zynen leeftyde in de Schooien in gebruik, op alle deszelfs fpitsvindigheden afgerigt, en, ook ten dien opzigte, tegen de Waereldwyzen en Godgeleerden dier Eeuwe ryklyk opgewasfen. Van zyne afgeregtheid op 't geen de Engelfchen clofe reafoning, wy voet by V ftuk houden, noemen, vertoont de doorluchtige Kruisgezant blyk by blyk, in zyne twistredenen met de Jooden; zo dat hy, meermaalen, hunne bewysredenen tegen hen omkeert, en hen alzo, gelyk men fpreekt, met hunne eigen Wapenen doodt. Laatere Godgeleerden hebben dit niet genoeg in agt genomen, of liever geheel uit het oog verloren. Gevoelens, eerst lang naa 's Apostels leeftyd uitgedagt, heeft men hem opgedrongen , omdat men aan woorden en fpreekwyzen, door hem gebezigd, beteekenisfen heeft gehegt, aan welke hy nooit hadt gedagt; als mede, door de ontydige overbrenging van zyne redekavelingen op begrippen, door hen zeiven verzonnen , hoewel tusfchen deeze en die van paulus fchyn noch fchaduw van overeenkomst is te vinden. ■ Eene aangenaame bydrage is hierom, by de reeds bekende, elke nieuwe Verklaaring des vermaarden Briefs, op den leest van welwikkende en onpartydige Oordeelkunde gefchoeid, en gebouwd op eene grondige kennis der taaie, in welke het eerwaardig gedenkftuk der gryze Oudheid is gefchreven. Alle deeze yereischten ontmoet men in den lett. 1796". no. 3. G Eur-  9° e. J. greve Burger greve. Met Taalgeleerdheid , Oordeel- en Oudheidkunde, uitgerust, en van het Jtirare in Verba Magifiri, „ met eens anderen oogen te zien," een billyken afkeer hebbende, bezit hy de noodige bevoegdheid tot de moeilyke taak, welke hy op zich heeft genomen. „ Myn oogmerk (zegt hy) met dit fchryven is, om dc „ lezing van paulus Brieven mynen landgenoten , die „ geen Grieksch verftaan, gemaklyker te maken; en de „ kennis van den waaren Christelyken Godsdienst langs „ dezen weg te bevorderen.- Verkleefdheid aan byzon„ dere gezinten heeft 'er my niet by beftuurd ; de„ welke ik, als zy de grondllellingen van het Euange„ lie verlochenen, voor afval, en als zv het niet doèn, „ voor verbodene fcheuringen in de Christenheid aan„ zie." Aan het hoofd zyns Werks heeft de Burger greve een Voorbericht geplaatst, dienende tot eene Inleiding, waarin hy, afzonderlyk, fpreekt van den Tyd, wanneer de Brief aan de Romeinen is gefchreeven; den Toeftand fchetst, waarin het Christendom te Rome zich bevondt; de dingen opnoemt, die aanleiding tot het fchryven van den Brief gegeeven hebben; het Oogmerk des Briefs aanwyst; en eindelyk over den Styl des Briefs handelt, en over eenige byzondere fpreekwyzen, die in denzelven gebezigd worden. Deeze fpreekwyzen zyn Wet, Regtvaerdigheid, Dood, Leven, Vleesch en Geest. De aanmerkingen, over deeze dikmaals voorkomende woorden, zyn gewigtig, en verfpreiden aanmerkelyk licht over een aantal Schriftuurtexten. Wat voorts aangaat de wyze van behandelinge en uitvoeringe, geen naauwkeuriger denkbeeld kunnen wy den Leezer hiervan mededeelen , dan met des Schryvers eigen woorden in het Voorbericht. „ Voords (fchryft hy) geef ik „ hier twee Vertalingen van den brief: De eene, geheel „ woordelyk , is onze gemeene Nederlandfche Overzet„ ting, in de plaatfen, waar de Vertalers my fcheenen „ gedwaald te hebben, verbeterd; en daar de Griekfche „ lezing, die zy gevolgd zyn, onzeker of verkeerd is, „ met een kleiner létter gedrukt: De andere is myne ei„ gene Vertaling; in welke ik niet zo zeer de woorden, „ als wel den zin, van de gezegden van paulus in % „ Nederduitsch heb overgebragt: waar by ik dikwyls ge„ noodzaakt ben, om my van omfebryvingen te bedienen, „ fomwylen om een overgang te verlangen, en op ande- „re  de brieven van paulus. 9! „ re plaatfen, om een midden-denkbeeld, dat de Apostel „ by zyne Lezers onderftclde, in de reden in te laslchen: „ waar door het ftuk, dat hier en daar de gedaante van „ eene uitbreiding (paraphrafe) heeft, zeker niet beter is „ geworden : want wie, die de redeneering in 't oor„ fpronglyke kan volgen, zal niet liever verkiezen, den „ Brief in den korten en beknopten ftyl van paulus te „ leezen , dan in een wydloopigen en onderfcheidenen „ fchryftrant, zonder dat 'er, in de daad, iets meer by „ gezegd wordt. Doch (voegt greve 'er nevens) het „ zelve was noodzaaklyk om het meerder deel onzer „ Nederlandfche Lezers, die van de Schriften van pau„ lus geen byzonder voorwerp van Letteroefening ge„ maakt hebben,en, de enkelvoudige fpreekwyzen niet ver„ ftaande, de redeneeringen dan eerst recht bevatten, als „ de denkbeelden uit malkanderen worden gezet, en met . „ bekende uitdrukkingen van onze moedertaal voorgefteld. „ Op welke wys (gaat hy voort) ook veele aanteekenin„ gen, die men anders tot verklaring der woorden onder „ den text dient te plaatfen, zyn uitgewonnen. Daar „ verder nog eenige duisterheid in woorden of zaken ,, overbleef, hebbe ik de plaatlèn in de aanmerkingen, „ die agter den text geplaatst zyn, trachten op te helde„ ren: waar by ik ook nu en dan, als de Schryver van „ eenige geloofsftukken alleen met korte woorden had ge,, fproken, verder gegaan ben, dan de blote verklaring „ der gezegden; en de denkbeelden, die hy bleek gehad „ te hebben, met derzelver gronden nader heb pogen te j> ontwikkelen; wyl zulks tot een volkomener begrip van ,; het leerftelfel, dat hy in dezen brief voordraagt, dien„ ftig fcheen te zyn." Naast alle, en boven veele, uitftaande Verklaaringen van 's doorluchtigen Apostels Brief, noopt ons de liefde tot de Waarheid , en onze hoogagting voor de gewyde Schriften, den arbeid van den geleerden greve ten ernftigfte te moéten aanpryzen. Daar hy den gewoonen text, hoewel hier en daar eenigzins veranderd , aan den voet zyner Omfchryvinge, of Uitbreidinge, heeft laaten drukken, zal de in' 't oog loopendc vergelyking merkelyk licht verfpreiden over 's Apostels redebeleid, 't welk, zonder de aanwyzing der zamenfchakelinge, voor veele Leezers een duister voorkomen heeft. Daar toe zyn ook byzonder dienftig de '.Aanmerkingen, in welke des Apostels gevoelens en bedoelingen uitvoeriger worden ontwikkeld, G 5 da»  $)S E. J. GREVE dan gevoeglyk könde gefchieden in eene Uitbreiding, zonder dezelve tot eene wanftaltige wydloopigheid te doen uitdyen. Hoewel dus voor een dienftig Leesboek voor mingeoefenden gefchikt, zullen, egter, de Taalkundigen hier insgelyks lloffe ter beoefeninge ontmoeten in de Lyst der Verfchillende Leezingen. Thans gaan wy 't een en ander ter proeve mededeclen. — Naa eenig beraad over eene voegzaame keuze, bepaalen wy ons tot 's Apostels redeneering, Hoofdft. V: ia-ai, en de daar op gemaakte Aanmerking. Zie hielde Uitbreiding. In het voorst gedeelte des Kapittels hebbende voorgedraagen de zekerheid van den heilftaat deiChristenen , doet de Apostel , in de genoemde Verzen, eene korte herhaaling van het voorgaande, met toepasfing op de Gefchiedenis van het Menschdom. Greve's Uitbreiding luidt aldus: „ 12. Nademaal het nu op de gezegde wyze met den zcdelyken toeftand der menfchen, en hunne rechtvaardiging door't gelove, gelegen is; zo mag men zig het beloop, dat de zaken in de wereld gehad hebben, aldus voordellen. Na dat eerst „ door éénen mensch de zonde in de wereld ingang heeft o-ekregen, en door de zonde dood en elenden; zo heeft ,* zig de elende over alle menfchen uitgebreid; wyl zy , allen federt dien tyd overtreeden hebben. 13. Want * vóór de Wetgeving waren 'er overtredingen op aarde; „ alleen werden zy niet, als overtredingen, opgerekend, L daar 'er nog geen Wetten tegen waren. 14. Dan, de elende heeft geheerscht door het gehele tydperk, dat van Adam tot Mofes is verftreken; en zelfs over de genen, „ die niet op eene diergelyke wyze overtreden hadden, ' als Adam. Den welken men voords als een tegenbeeld " van dat tweede hoofd van 't menschdom, dat komen " zou, Christus namelyk, kan befchouwen; 15. maar „ men behoort 'er dit onderfcheid by op te merken, dat „ het geluk, dat de wereld door den laatften geworden is, niet geëvenredigd is geweest aan 't ongeluk door „ den eerften veroorzaakt: want zyn 'er, door den val ' van éénen mensch, menige in elende geraakt, de ge,v nade van God en zyne gefchenken ter liefde van éénen „ mensch, Jefus Christus, zyn van veel meer uitge„ ftrektheid geweest voorde menigte; 16. en dit gefchenk „ heeft niet flegts één misdryf herfteld : want de rechts„ oefening Gods is van éénen val voordgegaan tot ver* „ oordeeling en kastyding van 't menschdom; maar de „ uit-  DE BRIEVEN VAN PAULUS. 93 „ uitoefening van genade heeft het weêr, om zo te fpree,, kenv uit vele vallen tot rechtvaardigheid gebragt. 17. „ Want byaldien by gelegenheid van éénen val de dood „ alom gezegepraald heeft, door dien éénen mensch; zo „ moet veel meer volgen, dat zy, die de grote genade „ en de rechtvaardigheid [onftrafbaarheid] , die God „ fchenkt, ontvangen, in gelukzaligheid zegepraalen door „ éénen, Jefus Christus. 18. Dan, dit onderfcheid op„ gemerkt zynde, heeft 'er voords deeze overeenkomst „ plaats; 'dat, gelyk door éénen val allen menfchen de „ weg geopend is geworden tot verdoemenis, zo ook door „ ééne gerechtigheid voor alle menfchen dc weg geopend „ is tot rechtvaardigheid en geluk. 19. Want gelyker„ wys 'er door de ongehoorzaamheid van één mensch „ eene menigte zich als misdadigen vertoond hebben; zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één mensch „ eene menigte zich als rechtvaardigen vertoonen. 20. In „ die. gefteldheid nu van dc Wereld is de Wet 'er van „ ter zyde bygekomen: waar door, daar 'er nu uitdruk„ kelyke en byzondere bevelen waren, de afwyking gro„ ter werd ; en daar de zonde vermenigvuldigd was, is „de genade allerovervloedigst geweest: ai. Op dat, „ gelyk de zonde de heerfchappy gevoerd had door dood „ en onheilen; zo ook de genade, door den mcnfche „ rechtvaardigheid [bevryding van Jlraf] te fchenken, de j,', heerfchappy zou voeren ten eeuwigen leven door Jefus „ Christus, onzen Hcere." De_ aanmerking op deeze plaats, hoewel eenigzins uit-gebreid, mogen wy, egter, als eene proeve van des Geleerden Mans fchryfwyze, den Leezer niet onthouden. „ De Schryver (zegt greve) trekt te dezer plaats alles „ wat hy boven beredeneerd had t'zamen, en vergelykt „ het met de gefchiedenis van 't menschdom : By welke „ gelegenheid hy zig van korte en hier cn daar wat af„ gebrokene voorftellingen bediend heeft, als in zaken, „ die, wanneer zy maar enkel aangeroerd waren, nu van „ zelve verder wierden begreepen. Te ontydig heeft men „ derhalven de byzondere gevoelens der Schoolfche God„ geleerdheid over de voortplanting van 't zedelyk kwaad „ in de Wereld uit zyne redeneeringen pogen te halen; „ zyne ftellingen zyn hier geen andere, dan die uit de te „ voren beredeneerde en verklaarde waarheden, als zy „ met het gefchiedverhaal van moses vergeleken worden, „ van zelve voortvloeijen; en welke hier op neerkomen. G 3 „I,  -94 E> J« GREVE L Dat, gelyk het gantfche menschdom uit éénen oor„ fprong atltamt, zo ook de zonde en elende, waar aan „ het heden onderworpen is, bereids met het eerfte paar „ menfchen een aanvang heeft genomen, en zig van deze „ over alle de nakomelingen heeft uitgebreid. II. Dat „ ter zeiver tyd de genade van God in Christus zig in „ de Wereld geopenbaard heeft, , en de menfchen der „vergeving der zonden, en der gelukzaligheid 'er door „ deelagtig zyn geworden. III. Dat Christus dus tegen „ Adam mag overgeftcld worden, als de oorzaak van de .,, gelukzaligheid in de Wer-eld, gelyk Adam die van 't „ ongeluk 'er in geweest is. IV. Dat het heil, door „ Christus den menfchen. te wege gebragt,. in evenredigi,, heid, veel groter is geweest, wyl niet alleen het onge„ luk, door Adam ontftaan, 'er door herfteld is, maar ook de vergeving van alle de volgende misdryven, „ en de eeuwige gelukzaligheid, verworven. V. Doch, „ dat. de uitgeftrektheid der gevolgen by beider hande„ lingen dezelfde is geweest, en zy tot het ganfehelyke „ menschdom gereikt hebben. VI. Dat na dc Wetge„ ving van moses de zondigheid der menfchen zig groo„ ter èn ftrafwaardiger vertoond heeft; maar daarentegen • „ ook weer de genade door het Euangelie, als het alles „ overwegende, openbaar is geworden. Wat verder de ■ „ wyze aanbelangt, op welke de zonde van Adam tot ., zyne Nakomelingen voordgeplant is, zo dat zy alle be„ ftendig zyne voetltappen zyn naargevolgd, zo wordt , dezelve van den Apostel niet bepaald: ook fchynt het „ niet mogelyk, 'er de volkomene verklaring van te geven; om dat dezelve af zou hangen van een duidelyke H ontvouwing van de wyze, op welke God de Wereld ,', regeert; en den invloed zyner oneindige werking by de „ handelingen der menfchen, die het eindig verftand der ' ftcrvelingen niet- bevat. Het eenige, dat men 'er van | „ kan zeggen, en 't welk met de gedagtcn van den Schry, ver 't naast fchynt overeentekomen, is, i. dat het in 3.\ het plan van God is geweest , dat, na den val van ', Adam, alle zyne nakomelingen, even als hy, zondigen H zouden, en zig in het ongeluk ftorten; en dat dit bei fluit en oordeel van God door zyne Voorzienigheid : ■' kragtig wordt; j Zy m maakte 'c voorwerp van Gods tooren „ Reeds vau het uur van zyn' ontvaiignis af." En roept daar by uit: „Dit heet ik eerst Rechtzinnigheid., „ De Fiebreeuwfche Dichters zyn 'er wel gelukkig aan, al*. S) zy zulke Uitleggers krygen!" G4  C}6 E. J. GREVE „ aan zyne nakomelingen, den menfchen geleerd; fchoon „ men het in de gewone Nederduitfche Overzetting pau, lus ter dezer plaats heeft laten doen, door vs. 16* „ xpiii.cc, dat oordeel betekent, verkeerdelyk door fchuld „ te vertalen , en vervolgens vs. 18, de woorden , de „ fchuld gekomen is, buiten den grondtext 'er intelasfen. „ Welke dingen ik hier zo veel te vrymoediger fchry„ ve , als de onwaarheid dezer ftelling voor 't gemeen „ menfchelyk verftand kennelyker is: want hoe zeer men „ ook zyne onbetamelyke gedagten van de Godheid tot „ de Christelyke rechtzinnigheid poogt te maken, de ge„ zonde reden zegt het in alle gemoederen : God houdt „ niemand aan een misdryf fchuldig, noch ftraft 'er hem „over, indien hy 'er niet wezendlyk fchuldig aan is. „ En dat wy aan de misdaad van adam niet fchuldig „ zyn, is openbaar; want wy waren nog niet aanwezig. „ Hier tegen een verhaal te doen, dat God adam tot het „ Zedelyk hoofd van alle zyne nakomelingen benoemd „ heeft, en een accoord met hem heeft aangegaan , dat „ alles, wat hy deed of liet, zou gerekend worden van „ alle zyne nakomelingen gedaan en gelaten te zyn, tot „ ter tyd toe, dat hy kwaad deed, is niet anders, dan „ zyne fabelagtigheid aan den dag te leggen; want het „ is eene vertelling, waar by moses en de Apostelen „ geen woord van gevonden wordt, en die de jammerhar„ tigfte denkbeelden van God en de Zedelykheid m „ haaren eerften uitvinder verraadt. Dat federt den val „ vao adam het menfchelyk leven aan vele moeijelyk„ heden onderworpen is; dat de dood 'er door in de We„ reld is gekomen, en geheerscht heeft, zelfs over de „ genen, die niet, gelyk hy, gezondigd hadden, leren „ ons beide moses en paulus, en de dagelykfche on„ dervinding bevestigt het : maar hierom by den Chris„ telyken Godsdienst te leren, dat zyne fchuld van God aan zyne onfchuldige nakomelingen wordt toegerekend, is even zo dwaas, als of nien Hellen wilde, dat de , fchuld van de Voorouders aan de Kinderen , of van J de afgeftorvene Vorften aan hunne Onderdanen, wordt ., toegerekend; om dat de rampen, die 'er door de Voorzienigheid op hunne verkeerde handelingen in het be„ loop der dingen gevolgd zyn, mede tot dezelve rei„ ken, en fomtyds eeuwen lang voordduren. Ten op-. „ zigte van de overtreding des geenen, die ze veroor„ zaakt, zyn dezelve eene ftraf; maar ten opzigte van ^ IlGlll ^  DE BRIEVEN VAN PAULUS. 97 „ hem , die zonder zyn toedoen in de gemcene elende „ deelt, zyn zy gene ftraffen, maar een onheil, dat God „ by gelegenheid van de overtreding des vonrmaligen zon„ daars in de Wereld heeft doen ontftaan,. en met wyze „ oogmerken laat voordduren; want Hy is" niet verpbgt, „ aan iemand zyner fchepfelen hier meer geluk te lchen„ ken, dan Hy na zyne wysheid goedvindt. _ Op dezelfde „ wyze nu deelen wy'ook in de elende, die het gevolg „ van adams zonde is,enwy fterven alle in hem, gelyk „ de Apostel zegt; niet om dat ons zyne misdaad wordt „ toegerekend; maar om dat God, na dat de overtreding „ in de Wereld gekomen is, deze inrichting van zaken voor een zondig menschdom heeft goedgevonden; want „ verder gaat de onderwyzing der Apostelen niet. Dit „ derhalven te gevoelen na de fchriften, en 'erzynezon„ den en fchuldigheid voor God by te erkennen , achte „ ik, dat de Christelyke rechtzinnigheid is, niet het ge„ voelen en aannemen van alles, wat de Kerkvaders en „ Godgeleerden 'er by gedaan hebben." Meer foortgelyke korte Vertoogen ontmoet men in greve's Aanmerkingen, allen inden zelfden geest der befcheidenheid gefield. Te breed is ons Uittrckzel uitgedyd, dan dat wy op Is Mans denk- en redeneerwyze eenige Aanmerkingen 'er nevens kunnen voegen. Overdenkingen van jacobus hinlópen , Predikant te Utrecht, over Lukas XI: 13, Hebr. X: 34, tweede deel, en den ftaat der geflorvcn Gcloovigen voor den Dag des Oordeels. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1795. In gr. 8vö. 61 bl. De eerfte Leerrede, naa eene zaaklyke Verklaaring van 's Heilands woorden : Indien dan gy, die boos zyt, enz. behelst een ernftigen aandrang op het vuurig en aanhoudend bidden om de gave, in dien text vermeld. In het beloop daar van oppert de Leeraar hinlópen eene zxvaarigheid, welke hy tragt weg te neemen; doch over de juistheid van welke oplosfing wy onzen Leezer willen laaten oordeelen. Zy is ontleend "uit de duisterheid om te begrypen, dat de hemelfchc Vader den H. Geest geeven zal den geenen, die hem bidden, daar wy niet kunnen bidden, zonder alvoorens den H. Geest te bezitten. „ Poch die duisterheid (fchryft hinlópen) wordt opG 5 ,, ge-  98 j. hinlópen, overdenkingen. „ geklaard, wanneer wy opmerken, eerftelyk, dat „ de Heere Jefus ons, dit zeggende, den Vader in de „ hemelen en zyne belofte leert kennen, ons opwekt 0111 „ ons daarmede te vereenigen, en den Geest te begee„ ren; wie nu dat zeggen van den Zaligmaker aanneemt „ en gehoorzaamt, ontvangt den H. Geest, om tot den ,, Vader al biddende te gaan, en behoort niet meer tot „ de wereld, welke den Geest niet ontvangen kan, om „ dat hy hem niet ziet noch kent, maar hy behoort tot „ Jefus leerlingen, welke den Geest kennen, om dat hy „ by hun blyft en in hun zyn zal. Ten tweeden, „ dat ook de Heere Jefus hiermede ons tot een verder „ en meerder ontvangen van den H. Geest wil opleiden, ,, hetwelk ons, door het geloovig bidden, van onzen he„ melfchen Vader vergund wordt', en daarom tot een aan„ houdend en_ Ihndvastig bidden moet aanzetten." Te zwak, of misfchien boven ons bereik, is deeze redeneering, om ons van de aangevoerde zwaarigheid te ontheffen, 't Blyft ons even duister. Naar aanleiding van Hebr. X: 34'', overdenkt hinlópen, in de tweede Leerrede, de gronden, welke wy, alg waare Christenen, hebben, onder alle rampen en fchaden in onze bezittingen, om wel getroost en blyde te weezen. Veel ftigtelyks behelst deeze Leerrede , doch hier en daar platte Vergelykingen, onbeltaanbaar met dc deftigheid van den predikftoel. „ Gelyk ryke en vermogende „ menfchen elders in Engeland, Vrankryk , Oost- en ., West-Indien hun goed hebben, hebben wy dit beter „ in de hemelen." „ Het gebeurt niet zelden, dat „ men, by het lezen_ en herlezen van een Testament, „ nog iets meerder zich gemaakt vindt, dan men in 't „ eerfte dacht; en dat heeft zeker plaats, by het meer,, dere en meerdere lezen van Gods woord, de verklaring „ van den onverandelyken wil van den hemelfchen Va„ der aangaande onze erfenis in de hemelen." De Befpiegelingen over den (laat der geftorvene Geloovigen voor den Dxg des Oordeels zyn in den gewoonen trant, en van eenig nut als eene wapenrusting tegen de vreeze des doods, voor de zodanigen, die in de natuur van 's Menfchen Ziel en de algemeene wenken der H. Schriftuure met 's Mans gisfingen en voordragt eenige overeenftemming meenen te kunnen vinden. Ka-  KATECI-ïISMUS DER CHRISTELYKE ZEDELEERE. 99 Katechismus der Christelyke Zedeleere, behelzende de Plichten, welke men jegens God, zich zeiven, en zynen naas< ien, behoort uitteoeffenen. Naar het. Hoogduitsch. Te Amflcrdam , by Wesfmg en van der Hey, 1795. In 8vo. 94 bl. . • 1 „ A/Jen heeft," leest men in het duister gefield VoorIVJL berigt, „ aangaande de . uititaande Leerboekjes , „■ het groote doel verlooren in het aanvoeren en betvvis„ ten van gefchilftukken, zelfs met betrekking tot Ze„ denkundige waarheden. Neem alle Leerboekjes over i, Godsdienltige onderwerpen , behalven dit, en het zal „ by de proef blyken, dat men den trant van Tlellen„ broek of foortgelyken gevolgd heeft, naar welken al,, leen over gevoelens, en niet over beoeffening, gehandeld „ wordt. En,zo nog over heiligmaaking, wet en goede werken, alleen met betrekking tot de verfchillende ge„ voelens der Christenen daaromtrend, maar een pi an, „ hoe kort ook, van beoeffening moet men-niet verwag„ ten. —-— Een Leeraar der Gereformeerde Kerk, wcilke „ dit Voorberigt 1'chryft, beeft dit gebrek geduurende „ alle de jaaren van zyn amptsbediening beklaagd." In JDuitschland vondt hy eindelyk een aan zyn óógmérk voldoend Werkje over de Christelyke Zedeleer. Wy zyn het met den Leeraar eens, dat men, in de gewoone Leerboekjes , tot nog toe, van de Gefchilvoerende Godgeleerdheid te veel vverks gemaakt heeft, met opoffering, of flegts eene oppervlakkige behandeling, van het gewigtiger deel, de Zedekunde. Met volle ruimte kunnen wy den thans afgegeven Katechismus aanpryzen; met agterlaating van Leerftellrggen, welke van elders onderlleld worden bekend te zyn, behelst dezelve, in eene geleidelyke orde, de onderfcheidene pligten, welke de Mensch, in de onderfcheidene betrekkingen, op den titel vermeld, heeft te betragten. Onder het" geleide van een bekwaam Onderwyzer, zal het Boekje voor de aankomende Jeugd f"want voor jonge Kinderen is het niet gefchikt) tót een dienftigen leiddraad kunnen (trekken tot eene meer uitvoerige en beredeneerde kennis van dc gewigtigfte aller weetenfehappen: die van den Weg tot Vrede des gemoeds, Vrede met God, en een glorievollen ingang tot de Gewesten der Onfterflykheid. Dt  ioo de minagting der hervormden. De Minagting der Hervormden jeegens de Overleeveringen, welken de Roomfche Kerk aan het Nieuw Testw inent gelyk fielt, beteugeld door een Leeraar der Reinonjlranten. Te Rotterdam, by J. Meyer en A. Dani'erweg, Wz., 1795. In gr. Svo. 16 bl. In den aanhef deezer Brochure trekt de Remonftrantfche Leeraar een parallel tusfchen de Hervormden en Roomschgezinden; meldende, dat, hoewel de eerstgenoemden ,, met eene groote maate van laatdunkendheid be„ weeren, dat zy uit eigen oogen zien , zy in de daad „ niets meer doen, dan de Roomschgezinden, die needrig erkennen', dat zy Hechts aanneemen het geen ,, hunne Kerk heeft vastgelteld." Beiden leeren de Stellingen hunner Kerke uit Vraagboeken door lieden van hunne gezindheid vervaardigd , als op de Christlyke Openbaaring gegrond. Het onderfcheid < beftaat hierin , dat de Roomschgezinden zich ook beroepen op de uitfpraaken der Kerke, doch in waarheid op denzelfden grond , op welken de Hervormden hunnen Catechismus 'als een rigtfnoer van hun Geloof aanneemen, omdat zy naamlyk vertrouwen, dat die uitfpraaken met den wil van Christus en der Apostelen overeenftemmen. De vraag is, derhalven , waarin de Christlyke Openbaaring vervat zy. De Hervormden befchouvven als de eenige echte oirkonden des Christendoms dc dus genoemde Kanonieke Boeken; terwyl de anderen, de Voorbeelden der regtzinnige Kerkvaderen volgende, de Overleveringen daar nevens voegen, als van welke zo wel als van de Boeken van het O. en N. T. God de Ingeever is, als zynde die Overleveringen of mondelings do5« Christus of door den H. Geest ingegeeven, en door eene onafgebrokene overhandiging bewaard. Hier maakt onze Remonftrantfche Leeraar de zaak der Roomschgezinden de zyne , door zyne pooging om aan te toonen, dat de Hervormden te onregt onderftellen, dat dc Boeken des N. T. met uitfluiting van alle andere, reeds door de eerfte Christen Kerk, tot een Canon, of uitfluitende Regelmaat van Geloof en Zeden , zouden verzameld zyn geworden ; moetende, volgens hem, het gevoelen van venema volgende, die Verzameling tot in de vierde Eeuw worden vooruitgefchoven. „ Wie kan nu eifchen , vraagt hy, dat „ men  BE MINAGTING DÈR HERVORMDEN. IOr „ men eene uitfpraak eerbiedige, welke men niet weet, van wien en wanneer dezelve zy gedaan ? Kan zulk „ eene uitfpraak ons verpligten, om een uitfluitend voor„ regt toe te kennen aan Schriften, welken volgens de „ uitfpraak in den Canon zyn ingelyfd, dog welken ge„ duurende meer dan twee voorheen verloopen Eeuwen, toen men de zaak veel beter kon beoordeelen, aan die „ geenen werden gelyk gefield, in welken clemens , „ barnabas, ignatius, polycarpus en anderen, hunne „ Overleveringen wegens het Christendom te boek ftel„ den?" Befluitende voorts, uit dit alles, dat 'er geene reden is, om deeze en diergelyke Overleveringen uit de Oirkonden der Christlyke Openbaaring uit te fluiten; terwyl hy, egter, tevens erkent de moeilykheid voor da Roomschgezinden, om alle de Overleveringen, welke hun als echte Oirkonden worden aangeprezen, als zodanig te onderkennen. Dit, zegt hy, is eene zaak van zo veel omflag, „ dat de Lecken daar toe doorgaans geheel bui„ ten ftaat zyn." Zekerlyk behelst dit kort Gefchrift bedenkingen, die opmerking verdienen. Doch, om iets af te doen, behoorde de (telling beter uit een gezet en naauwkeuriger behandeld te worden. Wat baat het, Overleveringen te bezitten , ten aanzien van welke de fchifting van het echte uit het onechte boven het bereik van het gros der Leeken gaat? Gods groote Naam verheerlykt in het gevallen Mensckdom ; of Vertoog van de heerlyke uitbreiding van het Ryk der Waarheid en der Deugd; en . de groote Vermcenigvuldiging van het aantal der Gczaligden; inzonderheid in de latere dagen. Door joseph bellamy, .'Doctor in de Godgeleerdheid en Bedienaar van het Euangelie, te Bethlem, in Nieuw Engeland. Uit het Engelsen vertaald. Te Rotterdam , by J. G. Krap. In gr. 8vo. 51 bl. Een onzer geagte Amptgenooten heeft zich de moeite gegeeven, om het wy weeten 'er bykans geenen naam aan te geeven van beelamy's Gefcbryf by de (tukken te toonen. Onder de Prullaria zouden wy het der vergeetelheid wyden , indien wy dusdanig een Rubriek in ons Tydfchrift hadden afgezonderd. Thans zul-  102- ]. BEtLAMY, VERTOOG. zullen wy 'er geen ander Vonnis over vellen, dan dat wy het onder de harslënvrugten infra Crifm rangfchikken. Dc Geest der Algemeene Gefchiedenis, van de Achtjle tot de Achttiende Eeuw; met eetie befchouwing van de Vorderingen der Maatfchappy in Zeden en Wètgeeving, geduur eude dat Tydvak; voor gefield in een reeks van Lesfen, door den Eerw. george thomson. Uit het Engclsch. Te Deventer, by L. Leemhorst, 1795. In gr. •ivo. 630 bl. Een Tydvak der Gefchiedenisfe van de op den Tytel gemelde uitgeilrektheid, en zo vol Gebeurtenislën, als het oppervlakkigst nadenken ons voor het geheugen herroept, in één maatig Boekdeel behandeld te zien, en in Tien Lesfen begreepen, doet ons onmiddelyk veronderltellen, dat de Lesgeever een byzonder oogmerk moet gehad, en 't zelve op een nieuw plan uitgevoerd, hebben. Eene veronderitclling , waar in wy ons niet bedroogen vonden. De eerfte inleidende Les verzekerde ons deswegen. Het inzien der Hoofdzaaken , boven elke Les geilek! , verfterkte ons in dit denkbeeld. Het doorleezen beantwoordde aan onze verwagting. Overzulks vonden wy alle reden om des Lesgeevers Bcfluit te onderfchryven, waarin hy zich dus laat hooren. „ Wy hebben in deeze Lesfen den Geest van de algemeene Gefchiedenis der Maatfchappye, zo wel godsdieristlyke als burgerlyke, in een tydvak van tien eeuwen gefchetst. 't Was onze bedoeling niet te blyven liaan by de gemeene onderwerpen der Gefchiedenisfe; maar om den Leezer te doen kennen de Zeden van het menschdom in de onderfcheiden tooneeien der zamenleevinge , om hem aan te wyzen den voortgang van het menschlyke verftand, benevens de oorzaaken, die de befchaaving der Europeaanfche Volken vertraagden of bevorderden. De Konften , welke de menfchen verlichter en zachtaartiger maaken , begonnen te herleeven in de twaalfde Eeuw ; doch het bygeloof belette nog fteeds haaren aanwas en goede uitwerking. De Arabieren hielpen een groot gedeelte der Wereld onderwyzen en zuiveren, en toen het niet langer in hun vermogen was zulks te doen, wierden de Könften en Weetenfehappen herbooren in de vyfticnde ea  G. THOMSON, DE GEEST DER AEG. GESCHIEDENIS. IC3 en zestiende eeuw, en bragten licht en kennis met zich. Toen begonnen de menfchen te denken en te handelen als redelyke weezens. 't Is nogthans te betreuren dat het oorlog in ieder tydvak gewoed heeft ten nadeele en ter verwoestinge van het menschlyke gefiacht. De Staatzu°t van eenen willekeurigen, de ftreeken der Kabinetten, dehaat en nyd der Natiën, hebben, zelfs in befchaafde tyden , de aarde met rampen overlaaden. Mogen de itervelingen den geesfel des oorlogs niet langer gevoelen ! mogen in deeze verlichte eeuw Godsdienst en Geleerdheid eene liefderyke 'en deugdzaame geneigdheid aan de menschlyke Ziel mededeelen! Wanneer men het Christendom behoorlyk heeft leeren kennen, en men acht geeft op deszelfs voorfchriften; wanneer de billyke gevoelens van de rechten van den mensch indruk maaken op het menschlyk gemoed , dan zullen vryheid en geluk algemeen de overhand verkrygen, en ieder mensch zal zynen evenmensch behandelen gelyk hy van zynen evenmensen zal wenfchen behandeld te worden. Maar, helaas! voor het tegenwoordige zyn 'er Hechts weinigen, vergelykender wyze gefprooken, verlicht, wys en ötoegeevende; de grootfte hoop is nog onkundig, onverdraagzaam en dwaas. „ De Zeden der Maatfchappy te verbeteren en aan te kweeken, en het geluk der menfchen te bevorderen, ftaat zeer veel in de magt van hun , die in 't bewind zyn: en zo zy zulks niet doen verdienen zy den naam niet van Overheden. De ondeugden, 't is waar, zullen zich geftaadig laaten zien, en het byzonder eigenbelang zal het algemeen welzyn tegenwerken; maar indien eene verlichte en wel zamengeltelde regeering onderneeme de ondeugd te hervormen en in toom te houden; indien men eenvoudige en onzydige wetten met kragt en menschlykheid doet werken ; indien de middelen en poogingen, welke ftrekken om een Volk te onderwyzen en ftaande te houden, behoorelyk aangemoedigd worden; indien deugd en nuttige begaafdheden eene billyke agting verwerven ; indien de leden van een' Haat door eene verftandige en deugdzaame opvoeding bekwaam gemaakt worden voor de verfchillende posten,, welke zy ten eenigen tyde ftaan te bekleeden; indien de jeugd niet verfpild wordt in die zondige .najaagingen , welke het bederf eener Natie zyn, durven wy verzekeren dat roem en geluk het gevolg daar van zullen zya in alle de  104 G. THOMSON, de GEEST de deelen der wereld , daar men dezelve zal uitoefenen. „ De Gefchiedenis behoorde derhalven de menfchen te leeren alles aan te wenden om die kwaaien te verwyderen, welke voor de Maatfchappy verderflyk zyn ; om de gebreken van het bewind weg te neemen ; het bewind zelfs te verbeteren, en het algemeen welzyn te vestigen op eenen goeden grondflag. Zy behoorde de Geestlykheid te leeren de deugd en 't geluk der Christenen te bevorderen, door eene goede leer en een goed voorbeeld. Zy behoorde alle menfchen te leeren, dat de volmaaktheid niet te vinden zy in dit leeven; dat goed en kwaad te famen vermengd zyn ; dat wy geduurig behooren te verdraagen, wat niet te verhelpen is, en dat wy ons geftadig behooren toe te leggen om de maatfehappylyke pligten te vervullen, in vrede te leeven met allen, en aan allen en een iegelyk wel te doen. Wy bevorderen ons eigen welzyn, wanneer wy te raade gaan met het welzyn van onzen naasten. „ Naa den Leezer onder 't oog gebragt te hebben de menigte van Dwingelanden, die de wereld onderdrukte, de menigte do!zinnigen, die dezelve verwoestte, de menigte van dweepers, die bedroogen wierden, zou men vraao-en kunnen van wat nut voor het menschdom geweest zyn de overwinningen van clovis, het bedrog van mahometh, de overwinningen van karel den grooten, de inval van willem den norman, de dapperheid van godefroi van bouillon , de voorzigtigheid van rudolph van hapsburg, de ftaatkunde van karel den vyfden , de ftaatzugt van philips den tweeden, en dc doorileepenheid van richelieu ? Hunne heerfchappyen, hunne zegepraalen, hunne veroveringen, hunne ftaatkunde, verdweenen alle met hun. De geweldige fchokken, welke zy aan de wereld gaven, hebben naauwlyks een fpoor achtergelaaten. Wy flaan het oog met oneindig meer genoegen op de ontdekkingen van vasco de gama en van columbus, op de zeetochten van magellan en drake , op de groote veranderingen door luther en calvyn te wege gebragt in het Staatkundige en Godsdienftige van Europa, op den arbeid copernicus, van tycho BRAné, van kepler en galileo , op de Werken van bacon, descartes, newton en locke, de voortbrengzels van tasso , shakespear, ben-johnson en PRYDEN,Van CORNEILLE, RAPHAEL CU MICHEL ANGELO. De  der algemeene geschiedenis. 105 De ftudie van Godsdicnftige Waarheden, van Kon- ften en Weetenfchappen, en Fraaije Letteren, hebben eenen gezegenden invloed op het hart, en brengen duurzaamer vrugten voort dan de gemeenzaamfte kennis met overwinningen, ftaatkunde, en ftreeken van Vorften en Staatsmannen." Zo denkt, zo fpreekt de Engelfche Burger thomson: en elke'Les draagt getuigenis dat hy waarheid fpreektl en een egt verllag geeft van de bedoeling en ftrekking deezer Lesfen. Wy zouden het 'er op kunnen laaten aankomen, dat wy het Boek lieten openvallen, om een bevestigend ftaal te vinden; doch wy willen onze Leezers aan den kans niet waagen om iets hun min betreffende hier te vinden, dan wy onder het leezen voor hun gefchikt oordeelden. Hier toe viel ons oog op 't geen de Leeraar zegt wegens onze Staatsomwenteling ten tyde van Philips den II. De befchryving, welke beknopt en voldoende is, daar laatende, willen wy onze Leezers onderhouden met de daarby gevoegde bedenkingen, die ons zyn doorgaanden Leertrant op het treffendst zullen fchetzen. „ Op het eerfte gemor, waar toe de vervolging, de elende en wanhoop, de Vlaamingen noopten, wièrden zy befchuldigd van ongehoorzaamheid en muitery. De ge» ftrenglte bevelen wierden tegen hen afgekondigd. Volgens de Inquifltie moest men noodwendig een ieder verdelgen die gelooven durfde dat God geen brood, dat God geen wyn is, en geen zeven Sacramenten wilde erkennen. . Hoe ware het mogelyk, dat menfchen, die zo geweldig gefolterd werden om belachlyke -en ongerymde gevoelens, zulk een drukkends juk konden beminnen? Hoe konden zy gelooven dat 'er eenig behoorlyk verband ware tusfchen hen en hunne verdrukkers ? 't Is geenzins te verwonderen , dat dwingelanden de zulken voor wederfpannigen doen doorgaan, die moeds genoeg hebben om hunne ketens te verbreeken. De ftaatzugt lfnoort by hen de ftem der natuur. Maar 't is te verwonderen, dat men fomtyds een edelmoedig , vry, volk de buitenfpoorigheden ziet goedkeuren van willekeur, en misnoegen ziet toonen, om dat anderen buiten hen ook vry zyn, ja zelfs medewerken om de kluisters te fmeeden voor hunne medemenfchen (*). De volken onderwerpen zich fomtyds (*) • „ De grondbeginzels eu gevoelens, vervat in zeker lett. 1796. Nö. 3. H Blaanw-  T0<5 g. thomson, de geest tvds geduldig aan het juk. 't Ontbreekt hen dikvvyls aan SfdlSeid, welke den dood verkiest voor de ilaaveri v Daar is een tyd dat zy dwingelanden gehoorzaamen en haaten; doch, wanneer voor het kwaad geen hulDiniddel meer is, wanneer hun beltaan verflonden wordt doof rnfchepzels die hen van alle de deelen hunner Sheid berooven, en hun niets overlaaten dan Qaayerny S kluisters ; als dan weeten zy hunne verdrukkers te vernielen; dan breekt de b.urger-kryg uit, welke verborgen begaafdheden te voorfchyn brengt, en onbekende hulpITddelën fchept; dan ontdaan 'er ongemeene menfchen, d e zich waardig toonen over hunne medeburgers te gebeden Ongctwyfelt 'is zulks een. verfchriklyk middel. *t Is eên tyd van bloed en verwarring, welke aan Ryken tf Statten geweldige fchokken geeft. Doch het geneesmiddel is fomtyds noodzaaklyk: dewyl zonder het zelve devrvhèkl n et verkreegen kan worden. Eene Natie, die sedïorïi wordt, by het verbreekenvan het maatfchappyfvk veFd7as twee duizend mylen ver van Ulaauwboekje, over de Omwenteling van eene nabuurige Na- bewonderaars van \ zelve, toonen duidelyk, dat zy, die op hun5 eiïeï vrvheid ftoffen, onkundig zyn van de rechten van den mensch of uit baatzugtige beginzels met geerne zien, dat an- m « Valken die rechten even zeer genieten als zy." Deeze AanteïeS « fiU*" Scbrvvers behoeft geen opbeldering.  der ALGEMEENE geschiedenis. lOJ Europa de heerfchappy des Kopphandels en der bezittingen der Indien betwistten." Naa eene uitweiding over 't gedrag van Koningin elIzabeth, ten deezen aanziene gehouden, en eene verdediging van 't zelve , 't welk toegelicht en opgehelderd wordt door eene Aantekening des Vertaalers, die nu eri dan eene Aanmerking en eene enkele tusfchenvoeging maakt, vaart de Leeraar dus voort: „ Het gezach van phimps over de Nederlanden was bepaald en geregeld door grondwetten. Wat billyk recht kon die Vorst op de regeering voorwenden, toen hy alle die Vastgeftelde en hem voorgefchreevene bepaalingeri overfchreeden hadt? Was de Zwitferfche Natie verplicht hem te gehoorzaamen? Zou dezelve zich niet verzet hebben tegen zyne onregtvaardige en willekeurige handel wyze ? Verbrak die Vorst, door het fchenden van alle de wetten der Conititutie, 't verdrag niet door }t welk de Vlaamingen aan hem verbonden waren? De Nederlanders wierden door de daad van hunnen Oppervorst vry, en konden hem niet anders befchouwen dan als een overheerfcher, die hen zogt té onderdrukken, en ook werklyk onderdrukte. Wat is het weezenlyk oogmerk der zamenleeving ? Is het niet het onderling geluk van allen ? Is het niet met dat inzicht dat ieder burger een gedeelte van zyne rechten en vryheid afftaat ? Zou de Maatfchappy gebruik maaken Van haar gezach om zich en alle haare leden over te geeven aan de befcheidenheid van een woedend' dwingeland ? Neen, dit zal zy niet. En verder nog, indien de Maatfchappy een gedeelte haarer leden onderdrukt, heeft zy met dus te doeii haar recht verbeurd. Derhalven, wanneer de Maatfchappy aan éénen gezag geeft, is het inet deeze uitdrukkelyke voorbehouding, dat de oppermagt daar van gebruik zal maaken tot behoud en niet ten nadeelü Van de ondergefchikten. Indien de oppermagt regeere 'als dwingeland, dan vernedert zy zichzelve , wordt eene openbaare vyandin , tegen Wie het volk zich verzetten en aan wie het gehoorzaamheid weigeren moge. Dit waren de gronden op welken de algemeene Staateh van Holland philips vervallen verklaarden van deszelfs gezach over hen. Goddelyke en menschlyke Wetten., zeggen zy in die vermaarde Acte , zo dikwyls gefchondefi met betrekking tot ons , bevinden wy ons wéder geplaatst in onzen natuurlyken ftaat van Vryheid, gerechtigd eenen nieuwen Vorst te kiezen, ten einde die o\M H h £*>  108 G, THOMSON, DE GEEST regeere, overeenkomftig onze voorrechten, vryheden en vrydommen. „ De Nederlanders, in het bezit van hunne eerfte rechten wederkeerende, wierden eene onafhanglyke Natie, die verbintenisfen kon aangaan met nabuurige Staaten. De Koningin van Engeland, derhalven, door befcnerming te verkenen aan die opkomende Republiek, maakte gebruik van een recht dat vast is aan elke vrye Natie, of aan een Oppervorst, die dezelve verbeeld. Overheerl'chers, en zy wier belang het is de overheerfching te begunftigen, zullen altoos fchreeuwen, wederipannigheid! wederipannigheid! wanneer een volk zich ongeneigd toont om zich onder een yzeren juk te krommen, en moeds genoeg heeft om zich op zyne natuurlyke rechten te beroepen, en zy zullen die Natie trouwloos heetcn, die, aangefpoord door belang of door beweegredenen van menschlykheid, dat volk in zyne edele worftelmgen byiland biedt. Doch al dat geroep kan de Item der natuur niet fmooren, noch immer de beginzels van natuurlyke vryheid uitwisl'en; beginzels het menschlyk hart ingegrift ; beginzels aan -welke de dwingelanden zelfs gedwongen zyn hulde te doen; be°ïnzels geheiligd in de gefchiedenis van Europa, door 't voorbeeld der Zwitzers en der Nederlanderen; in één •woord, beginzels, welke door het voorbeeld van de NoordAmericaanfche Volkplantingen nog treffender en duidelyker gemaakt zyn. „ Wy hebben ons, misfchien, te lang opgehouden met de'Omwenteling der Vereenigde Landfchappen; doch Om-' wentelingen, welke de Vryheid verfchaffen aan ganfche Volkeren, maaken het belangrykfte gedeelte der gefchiedenisfe uit. In dezelve zien wy flaaven tot vrye menfchen worden, by het veranderen van meesters, de vryheid ves ■ tigen op onwrikbaarc grondflagen. Dwingelanden zyn vyanden van de rechten van 't menschdom, zy haaten de Omwentelingen en alle de geenen die dezelve begunfti- p-en> . Maar, zullen wy de Oppervorflen vleijen, zelfs dan'wanneer zy hunne Onderdaanen behandelen als eene verachtelyke kudde, wier leeven en eigendom geheel het hunne is. Moeten wy altoos fleemen, met eerbied te betoonen aan magtige en onrechtvaardige Mannen, die over den dam der wet heenen fpringen , welke te zwak is om hen te wedeiftaan, of die in de Wetten zelve zekere en verfchriklyke middelen vinden om die rechten te fchenden, welke zy behoorden te handhaavcn?" Dit,  EER ALGEMEENE GESCHIEDENIS. iog Dit, Leezers! is de Les van een Engelschman dit een proefje uit zyn welgefchrceven en doorgaans eem t fag vertaald Werk. Behoeven wy het Vry feid vrinden aan te pryzen? Neen, het pryst zWvïïëïÏÏ^S wenk—: zouden deeze Lesfen geene gefchikteVmrW™™,, weezen in Volkszamenkomftel? - «ZSg om kundig te maaken, te verbeteren? Wy ziel ze zodanig in. Wy pryzen ze als zodanig aan. Zfc* opër Fabryken, en de Middelen tot Hertel der- ff Lti * w" «» y>-ö/jto Stad Rotterdam, en aan het Comité van Algdeene Welvaart te Haarlem, en tn het algemeen aan alle vmare'Beminnaars van ons Vaderland. Te Utrecht, by gA Zn Paddenburg en Zoon, i795. In gr. 8y* 36 bi. Tngcvolge der uitnoodiging der Comités op den Tvtel InTfn dC Z^die zich onïer de Lette¬ ren H. v. D. verbergt, zyne gedagten in 't openbaar Hv s van gevoelen, en deels gelooven wy me: grondf'deels ichryven wy met nadruk, dewvl l/hetf afemeen f£^I^JTme l0°P van afwisfeling van t^deïyke zaaken, en mitsdien geen gewoqm afgunst van andere Natiën, of eenige naaryver van eenige clerzelven dè oor- ac£ fchunf of'Val fy";/üaai' dat iets ongewo'ons daar achtei Jciiuilt, of, met andere woorden, dat zulks aan buttengewoone oorzaaken is toe te fchryven ; hieStren maakt hy zyn gevoelen bekend, met by voeg g vande buitengewone middelen, die,naar zyne gedaaên daar te gen 111 't werk behoorden geteld te woeden ' ooSjai ?S l^aÜe befcWt hy als de voornaame meSest niet H^ampe" M °"Sfukke« van ons GeÈlTofaT maar Va" de meeste Volken in lenNdr!ftebo?nySinht "Si AfU hy' °nder de Middelen aaai tegen, m de eerfte plaats, voor: .,Hct uitfchrvven . van eene Prysvraage, of het uitlooven van ee e Beoonmg aan de geenen, die, binnen zekeren bepaalden ^^J^lïi™'*** °f Sneven, hS bondiglt., zaaklykfte, het meest met de waarheid overeen komende, en met één woord het beste Tafereel *E^Ï deverongelykingen, welke aan onzen 8^71™^H 3 Jion-  no het verval onzer fabryken. honderd Jaaren, of, meer bepaald, sedert den vrede van MuX, hi 't Taar i648, tot op den tegenwoordige.! tyd, An v het EnJlsch Gouvernement zyn aangedaan." _ Hy toert 'er eeS Ophelderingen nevens over het vinden ^ Vme tSi de Eerbeloon[ng en den aart van z GeHetriftweede Middel is het zich uit eigen beweeging onthouden van het gebruik van Buitenlandfche en bo, venaf yS Engelfihe Waaren. Tegenbedenkmgen weert hyHe^ derde voorgeflaagen Middel is het verbod^van of zwaare belasting op, den Invoer van Behoeften, als by ons m verval zyn geiaakt, e wet^ \vv uit hun vervallen ftaat wenfchen op te beuien. TeynUdeezenVaanziene beftrydt zulks te veel nadeels aan onzen koophandel en seneep Verflag is genoegzaam om den Inhoud aan te wyzen. Advhovcr de Nationale Conventie, ter Vergadering van ■d Provifioneele Reprefientanten van het Volk van Nolland op den sa, i% en ^ July i795-> uitgcbragu door , J van swinden, Gedeputeerde wegens Amfierdam Ier gemelde Vergaderinge. Uitgegeeven op last van d Refirefentanten van het Volk van Amfierdam. Te Am, feïdamXte Erven D. Onder de Linden en Zoon. Behalven het Voorbcrigt, 45 bl. In gr. 8vo. Het onnadenkelyk aanbelang, om de Gewesten, die tot nu toe den naam van Vereenigde Nederlanden draden , tot ééne éénige en onverdeelbaar Republiek te SS die door ééne* éénige Algemeene Vergadenng , SConventie of Byccnkomst, beftuurd worflen veroorzaakt veele Vraagen, van welker beflisfing het tt onzervaderlands afhangt. Geen wonder, derhalven, dat een Plan, daar toe (trekkende, diepe en gezette overwip Sient, en als. zodanig in de Amflelftad werd ter hand geflaagen. . , Voorbe- p.o Burker van swtnden, ?,ciyk wy u\t net voorot rï0t van den Secretaris brender a brandis leeren, nam 2*zS? om 't geen hy reeds voorneemens was m c,e ^rgSerirTals z^e ftem uit te brengen, meer opzette-  j. h. van s winden) advis. iit lyk te bearbeiden, en, daar zyne gedagten op meest alle de Hukken, door de Reprefcntanten des Volks van Amfierdam aangevoerd, en volkomen op alle de belangryklte van dezelve, met de hunne overeenkwamen , een uitgebreid Advis op te Hellen, en hetzelve, met voorkennis zyner Medegedeputeerden, en op meer dan één Huk eenflemmig met de meesten derzelve, ter Vergadering voor te draagen. Hier van zondt hy zynen Afvaardigeren een affchrift, teffens ffrekkende om zyn gedrag in deezen gehouden te hunner kennisie te brengen. De Reprefentanten beilooten voorts dit Stuk het licht te doen zien. Vooreerst, gelyk de gemelde Secretaris ons berigt, „om alle Nederlanders in Haat te Hellen, het gerucht, „ dat men thans alommc verfpreidt, als of zy het Werk „ van eene Nationaale Conventie zogten tegen te gaan , „ naar waarheid te beoordeelen; en ten anderen, om te „ doen zien, op welke wyze zy zouden wenfchen, dat „ dit groote werk werd tot Hand gebragt." Voorts betuigen zy, „ wy zyn het met den Schryver van dit „ Stuk over de Werkzaamheden en de Magt der eerfte „ byeen te roepene Nationaale Conyentie geheel eens ; „ doch over zyne byzondere Gevoelens vellen wy geen oordeel/' Ten aanziene van dit laatfte maakt de Burger van swinden deeze aanmerking : „ Ik betuig, dat, indien ik dit „ Huk op nieuws moest bearbeiden, ik op veele plaatfen „ nog meerdere argumenten tot Haaving van myn gevoe„ len zou bybrengen, en op andere de redeneeringen ver„ korten, en meer in één dringen, waar door zy mis„ fcluen meer kragt zouden verkrygen; doch hier toe ont„ brak my de tyd; ik heb het Huk in eenen korten tyd, „ en, uit hoofde myner menigvuldige bezigheden by dag, „ meest by nagt moeten Hellen. Ik heb nu geoordeeld „ het zelve, zo als ik het uitgeiprooken heb, zonder ver„ andenng 'er in te maaken, te moeten opgeeven: letter„ lyk voor 't geen ik op fchrift hadt, en voor 't geen ik „ op Haande voet in de Vergadering uit het hoofd heb „ bygevoegd, zo als de Vooraffpraak en verfcheide an„ dere plaatzen, kan ik inftaan, dat ik het gezegde in „ volle kragt, en meestal met dezelfde woorden, t'huis„ komende op 't papier heb gebragt." „ Wy zouden," betuigt wyders de Secretaris in zyn Voorbengt, „ wat ons betreft, van gedachten zyn, dat H 4 „ het  t!4 J. K. VAN SWINDEN het voor het Volk van Nederland zeer nuttig en heil„ zaam zou zyn, dat de eerfte byeen te roepene Nationaale „ Conventie zich enkel en alleen met het ontwerpen van „ eene goede Conftitutie bezig hieldt; dat intusfehen de 5, Provinciaale Vergaderingen, en die van H. H. M. doch „ met zodanige verbeteringen, als aan eenige derzclven „ zouden behooren te worden toegebragt, in ftand blee- ven; en dat eerst dan, wanneer de Conftitutie bepaald s, en door het Volk aangenomen zal zyn, de Nationaale „ wetgeevende en beftuurende Conventie , volgens de „ wyze in de Conftitutie bepaald, wierde byeen geroepen, „ met vernietiging van alle Vergaderingen en Admini- ftratien die daar mede ftrydig zouden zyn." Ter volledige ftaaving dat dit het begrip der Amfterdamfche Representanten was, wordt hier het fchryven aan de Stads Gedeputeerden op dit ftuk, op den 21 July 1. 1., in zyn geheel aangevoerd. Herinnerings- en overfchryvenswaardig is deeze taal: „ Wy fchroomen niet openhartig te verklaaren, dat het „ by ons boven allen twyfel en bedenking is, dat eene ge„ heel nieuwe Nederlandfche Conftitutie noodzaaklyk „ moet worden daar gefteld; dat dezelve regel regt ftrek„ kfi tot het grootfte en voor de redding van Nederland „ zo onontbeerelyk oogmerk, namentlyk, de éénheid en „ onverdeelbaarheid der Republiek; welk oogmerk wel de „ waare bedoeling onzer Voorouderen is geweest, by het „ aangaan der Unie van Utrecht, blykens, onder andere, „ deeze woorden: Dat de Provintien zo geünieerd zullen zyn „ als of zy maar ééne Provintic waren; doch welke een„ heid en onverdeelbaarheid volkomen hersfenfehimmig „ is geworden door de Provintiaale Souvereiniteit, door „ daar by gewaarborgde wederzydfche Privilegiën, enz. — „ Wy zeggen het dan volmondig en met warme harten, „ het is onze wensch , het is ons vuurig verlangen, dat „ een nieuwe Conftitutie, rustende op Vryheid, Gelyk„ heid en Broederfchap, dit groot doeleinde daar ftelle, „ en daar door eindelyk de wonden geneezen worden, „ welke de gebrekkige Unie van Utrecht heeft geilaa- ., gen , en waar aan" Nederland zo hevig bloedt. „ De Oproeping, waar toe voornaarnlyk het Plan zou ,, moeten ftrekken , kan en behoort voor als nog alleen te „ dienen 011 eene Vergadering, door hel Volk zelf verkoo„ ren, daar te feilen, die met ryp beraad een Plan ont„ werpe van eene nieuwe of liever verbeterde Regeerings- ,, Vorm;  AD VIS. lij „ Vorm; terwyl inmiddels hangende haaren arbeid, de „ oude Machines, die zo lang geloopen hebben, nog voort„ gaan, op dat niets by overhaasting gefchiede, maar met „ ryp overleg, en men wegens overhaasting en haare fia„ deelcn aan 1 de Natie niet verantwoordelyk worde. Het „ Plan zelve, § 49, voor de Nationaale Conventie, bc„ hoorde, door het Volk te worden goedgekeurd." Het Advis van den Burger van swinden loopt I. Over de wyze hoe de Nationaale Vergadering zal zamen geroepen worden — II. Over de Werkzaamheden van die Vergadering — III. Over de byzondere febikkingen welke voor de Nationaale Vergadering zelve worden voorgefteld. Dan, eer hy tot deeze hoofdzaaken trad, ftelde hy eene algemeene Vraag voor: naamlvk „of de Reprefentanten „ van iedere Provincie wel het "regt hebben, om over dee„ ze poincten finaal te refolveeren, zonder daar toe door „ het Volk zelve te zyn geauthorifeerd V" — Zyn ontkennend antwoord, in deezen, behaagde niet. Rn werd dit voorfel met eene zeer groote meerderheid van Stemmen verworpen. Dit flot leezen wy by eene menigte Artykelen, tegen enkele die goedkeuring wegdroegen, en eenige verandering veroorzaakten, of verwerping van het eêrstgeftelde, of invoeging te wege bragten. Wat de byzonderheden aangaat, deeze moeten in het Stuk zelve geleezen Worden. Wy fchryven alleen de Slot-Aantekening des Burgers van swinden hier over. ; •>•> Het Plan aldus, met eenige zeer weinige veran- „ deringen, goedgekeurd zynde, en wel met een drievou„ dig handgeklap, heb ik niet kunnen afzyn het woord „ op te vatten, en te zeggen: Dat, hoewel ik de „ Decreeten der Vergadering eerbiedigde, ik nogthans moest berinneren, dat ik niet gehouden kon worden, „ als of ik myrte ftem tot dit Plan en dit Decreet ge„ geeven had ; dat ik de Leden, welken het Volk 'tot „ de eerfte N. C. zoude benoemen, wel als wettig ver„ koozen Leden zou befchouwen; doch dat ik by" myn „ gevoelen bleef, en tot nadere inlichting blyven zoude, dat naamlyk de Eerfte Nationaale Conventie zodanige „ groote magt niet behoorde te hebben, en dat men die „ aan dezelve niet behoorde toe te kennen , zonder al„ voorens 's Volks goedkeuring daar over te hebben in„ gewonnen." H 5 Be-  HA BEGINZELS Beginzels der Kantiaanfche Wysgeerte, naar het Hoogduitsch yryelyk gevolgd, cn met Aantekeningen en eene Voorreden uitgegeeyen, door paulus van hemert,Hoogleeraar by de Kemonflr anten, te A;nfterda?n. Eerfte Deel. Te Amfierdam, by de Wed. J. Dóll, 1796. Ingr.Sva. Buiten de Voorreden, £45 bl. T T iermede tragt p. van hemert, Hoogleeraar inTaalXI kunde en Wysbegeerte by de Remonstranten, (fchoon wy vernomen hebben, dat hy voor dien Post bedankt heeft, dewyl hy zig elders met de woon tragt neder te zetten,) door verfcheide Schriften by zyne Landgenooten met lof bekend, een proef te neemen, of dit nieuwe ge. was van het ten dien opzigte vrugtbaar Duitschland zig ook op Nederlandfchen Bodem zou willen laaten verplanten. De Kamiaanfche Wysbegeerte, aldus genoemd naar den Koningsbergfchen Hoogleeraar kant, maakte, federt verfcheide jaaren, grooten opgang in bykans geheel Duitschland. Hier kende men ze flegts by gerugtè, behalven dat zig misfehien eenige weinigen de moeite hebben willen vergen, om met deeze afgetrokken befpiegelingen nader bekend te worden. De Hoogl. van hemert fchreef wel, in den Jaare 1792, een kort Vcrflag van den Inhoud deinieuwe Wysgeerte van den Heer kant; waarby gevoegd zyn eenige vrymoedige Gedagten over de Zedenleer des Heeren kant , te vinden in de Nieuwe Bydraagen tot het Menfchelyk Geluk, I D. i Stuk. Dan , daar deeze korte fchets veelen niet duidelyk genoeg is voorgekomen, verzogten fommigen zyner Vrienden een uitvoeriger, en, zo het mogelyke ware, verftaanbaarer berigt. Vrugteloos wagtte hy, of zulks van anderen ondernomen mogt worden,waartoe de Uirechtfche Hoogl. hennert hoop gegeeven hadt. Hy befloot dan zelf handen aan 't werk te flaan, cn zou zulks voortgezet hebben , ware hem niet in handen gevallen het Boek van f. g. born, Hoogleeraar te Lcipzig, reeds in 1791 in 't licht verfcheenen.'De Hoogleeraar veranderde daarop van befluit , en tragt den Nederlandfchen Wysgeer door dit Boek met de Kantiaanfche Wysbegeerte bekend te maaken. Hy heeft dit Werk van born vryelyk naargevolgd , hier en daar wat byvoegende, in eene aantekening of in den tekst zei ven, en ook, naar goedvinden, iets aflaatende. Vooraf gaat eene Voor-  BER KANTIAANSCHE WYSGEERTE. I15 Voorreden van '38 bladz. , waarin de Hoogleeraar de Historie van de Kantiaemfche Philofophie kortelyk ontvouwt. Van dezelve wordt niet minder dan van eene geheele Hervorming in de Wysbegeerte gefprooken. Van de geboorte der Bovennatuurkunde aan, tot op den tyd van kant toe, hadden de Wysgeeren zig vrugteloos-met deeze Redenkennis bezig gehouden, en aan dezelve nog nimmer de vastheid eener JVeetenfchap kunnen bezorgen. Dit was, volgens fchryven des Hoogleeraars, voor den Wysgecr van Koningsberg bewaard gebleeven. ,, De grond„ Hagen van dit nieuwe gebouw, 't welk niet, gelyk de „ voorigen, op een zandgrond, maar op een fteenrots ge„ bouwd is , legde hy , in eene Academifche Verhande„ ling de mundi fenfibilis atque intelligibilis formd & „ principiis, 1770. Elf jaaren laater vertoonde hy dit ge„ bouw volkomener door de uitgaave van dat meester„ ftuk, waaraan hy een groot gedeelte zyns werkzaarnen „ levens gearbeid hadt, te weeten zyn Critik der reïnen „ vernünfi. Nu ging 'er, in de W\'sgeerte, een „ nieuw licht op, en begon in Duitschland te fchyncn. De Reden leerde nu zig zelve kennen in haare „ kragten en grenspaalen." —- Niet minder zyn, volgens opgaaf, de voordeden, die wy van deeze nieuwe Wysgeerte te wagten hebben. Eerst floeg men geen acht op dit nieuw opgaande Licht. Het heèrlyk Werk van kant bleef een tyd lang verwaarloosd liggen. „Het was, zegt de Hoogleeraar, „ of de Leerlingen der wysheid flie„ pen. Zy, die lazen, fcheenen het niet te verftaan. — „ Dan zo haast de Critiek der zuivere reden regt begon „ beftudeerd te worden, was in Duitschland het begin „ der Omwenteling in de Wysgeerte gemaakt," en beroemde Mannen werden derzelver Vborftanders. Echter erkenden niet allen dit weldaadig Licht: Veelen, en daaronder Mannen van naam, de wydberoemde fcherpzinnige mendelssohn, menners , feder, eberhard, konden de Critifche Wysbegeerte niet verdraagen, en achtten dit Licht duisternis te zyn. Eerstgemelde noemde kant den allesvermalenden Wysgeer. Doch, volgens gedagten des Hoogl. van hemert , was die groote joodfche Wysgeer te oud, om den fcherpzinnigen kant regt te verftaan. Dit zal misfehien fommigen, die zig anderszins op hunne Metaphyfifche kundigheden vry wat laaten voorftaan, niet fterk bemoedigen, om hunne kragten aan d- Critifche Wysgeerte te beproeven. Dan doorgaans den-  iiö beginzels denken de menfchen niet zo gering of nederig van zigzeiven, en, al ware het om den naam van een Wys<*eerig Vernuft te draagen , zullen toch wel ibmmieen lust hebben, om den Koningsbergfchen Wyzen te beftudeeren. Doch wy kunnen niet nalaaten te voorfpellen, dat fommigen van hen, die deeze reis onderneemen, wel halverwege zullen bezwyken, daar hun de weg , die hen ftaat al te leggen, veel te moeilyk en onaangenaam zal voorkomen. Ook onder de Duitfche Wysgaerige Vernuften waren 'er, die het der moeite niet waardig achtten, om, gelyk zy voorgaven, „ alle die ariftoteluch-fcholas„ tioke terminologie door te worftelen, om den toegang „ tot den voorgewenden verborgen fchat te vinden." &—Aan hun zekerlyk, die zig niet gaarne verdiepen in fyne onderfcheidingen, moeilyke redeneeringen, of wier zenuwgeftel gevoelig wordt aangedaan op het hooren of zien van yreemdluidende of nieuwgefmeede Kunstwoorden , kan de Kantiaanfche Wysbegeerte niet bevallig voorkomen. Dan het is aan den anderen kant door de ondervinding maar al te zeer bewaarheid, dat, onder den fchyn van fchoolfche fpitsvindigbeid , men dikwyls alles veracht heeft, waartoe meer infpannïrie van kragten vereischt werdt , waardoor men ligtelyk den weg baant tot eene oppervlakkige denkwyze, welke zo naauw grenst aan losheid en lichtzinnigheid. . Hun derhalven , die begeerte hebben zig hierin te oefenen, wenfchen wy lust en kragten, in de hoop, dat zy, naar het doorwandelen van kronkelige wegen, mogen vinden het gewest des lichts en der waarheid! Doch het wordt tyd, dat wy van den aart en inhoud van dit Werk van born onzen Lezeren nader verflik eeeven. Wy hebben de moeite genomen het dorre deezer Wysgeerige befpiegelingen door te' worftelen , en zullen tragten den nieuwsgierigen met den inhoud iets nader bekend te maaken, hoe zeer wy ook de moeilykheid gevoelen, om zulks in zo een kort beftek te doen, als de aart van dit Maandwerk vereischt. Dan wy zullen achten aan het verlangen van onze Lezeren voldaan te hebben, wanneer wy hun met den omvang des Werks cenigzins bekend maaken, ten einde zv zig daaraan zeiven beproeven, of zy zig daardoor tot verder onderzoek voelen opgewekt. Het "Werk beftaat uit drie Deelen , waarvan het e-rfte nu vertaald het licht ziet, cn bevat algemeene aan- mer-  der kantiaansche "wysgeerte. ii? merkingen over denaart, onderfcheiden bronnen en foorten , der menfchelyke kennis. Het tweede Deel handelt over het gebruik dier bronnen, terwyl het derde de grenzen der menfchelyke kennis zal bepaalen. Alle menfchelyke kennis begint by de Zinnen, gaat voort tot 't Verjland, en eindigt by de Reden. — Eerst wordt de aart onzer kennis naaüwkeurig ontwikkeld. Ken. nen bepaalt zig tot het objeft, welk wy ons voorftellen, en tot het onderwerp, dat is tot ons bewust zyn, aangaande de voorftelling. Kennen is dus niet anders, dan zig iets met bewustheid voorftellen. Bewustheid beftaat derhalve in eene dubbele werkzaamheid, door welke de voorftelling aan het object en aan het voorftellende onderwerp toegeëigend, en zo wel met het objecl als onderwerp verbonden wordt. (Dit is , meenen wy, 't zelfde, 't geen doorgaans wordt uitgedrukt, dat alle zelfsbcwuslhcid gefchiedt by wyze van reflexie, dat is door van het Voorwerp, waaromtrend ons denkvermogen bezig is, op ons zeiven (door kant het onderwerp genoemd) te reflecteeren) %. 1-5. Alle kennis is of oorfprongelyk of empirisch, by ondervinding. 'Er zyn echter geene aangebooren voorftellingen , doch alle kennis rust op waarncaning, echter volgt daaruit niet, dat alle kennis uit ervaring ontftaat. Ln ons is een zeker aanleg der natuur, door welke het kenvermogen alleenlyk uit zig zelve in Haat is, zodanige kennis voorttebrengen, welke van alle ervaring onafhangelyk is. Dit noemt men oorfprongelyke grond/lagen onzer kennis. Hiertoe behoort al wat vo ff rekt noodzaakelyk is. Wy kunnen niet beiluiten, dat het geen wy by ervaring kennen volftrekt noodzaakelyk is, dat het juist zo zyn moet, en niet anders kan plaats hebben. Dat alle lichaamen poriën hebben, leert de ondervinding; maar dat 'er volftrekt geen lichaam zonder poriën zou beftaan kunnen, kan daaruit niet befloten worden. -— Hieruit volgt ook, dat het geen volftrekt algemeen is niet uit waarneeming gekend kan worden. §. 7 - 10. Hierop berusten de twee Schoolfche 13e- ginfels van Demon/tralie, te weeten het Begin fel van Tegenftrydigheid en van de genoe?zaame Reden. —t- (Recenfent vraagt hier, of deeze onderfcheiding in oorfpron- gelyke qyi empirifche wel zeer nuttig is? Alle kennis toch, 't zy men ze oorfprongelyk of empirisch noeme, is verkreegen, ook volgens kant. Zekerlyk is 'er een oorfprongelyk denkvermogen in ons, 't geen zommige ob- jee  i iS beginzels feêen befchouwt als noodzaakelyk, dat by voorbeeld een quadraat vier zyden heeft, andere llcgts als voorwaard? M, gelyk do mensch heeft vyf Zintuigen. ^ Maar is daarom de kennis van het eerlte oorfprongelyk? — 't Is het zelfde denkvermogen; 't onderfcheid ligt in den aart der objecten. Zou dus de gewoone onderfcheiding in volftrekt noodzaakelyk (abfolute nccesfarium) en voorwaardelyk of gebeur lyk (contingent) niet eigenaartiger zyn, als zoekende meer regtftreeks dit onderfcheid in de objecten des Verftands?) Het kenvermogen is drievoudig, en beftaat in aanfehouwingen, of onmiddelyke voorftellingen, in begrippen, of algemeene, afgetrokkene voorftellingen , in bejluiten, zynde oordeelvellingen, afgeleid uit andere voorftellingen, door middel van een derde. Aan het eerfte beantwoordt zinnenlykheid , aan het tweede Verftand, aan het derde Reden (%. 130 (Dit komt nagenoeg overeen met de gewoone Logifche verdeelin'1 der drie werkzaamheden der ziel, (tres mentis operationes) de eenvoudige bevatting der zaak , oordeel, waardoor wy het Pradicaat aan het fubjeêt toeeigenen of ontkennen, en Redeneering, waar door wy het fubyeêt en Prrcdicaat by een derde vergelyken.) In §• 39 wordt de zinnenlykheid gezegd lydelyk te zyn. De Auteur tragt de Tegenwerping tegen dit gevoelen optelosfen. „ ls „ dit vermogen, zegt men, enkel lydelyk, daar het zelve , de indrukken, welke de dingen maaken, opneemt, en „ in formen rangfehikf?" De Auteur antwoordt met te doen opmerken, dat men niet bezeft, dat dit in order brengen van het menigvuldige tot eenheid eigenlyk met tot de zinnenlykheid behoort, maar het werk van het verftand is. Is, vraagen wy, deeze oplosfing wel voldoende? Schoon wy ook, volgens raad des Auteurs, hielde fynere Critiek aanwenden, zien wy niet, hoe de zinnenlykheid, welke toch- in daadlyke voorftelling beftaat , enkel lydelyk is , al komen wy ook tot geen begrip of oordeel. Het voorftellen is toch werkzaam zyn , en kan zonder het kenvermogen niet gefchieden Q\ 13.) Een lydelyke kragt of vermogen kan in de Phyfica iets betekenen, alwaar men gewoon is te fpreeken van werking van gewigten , doch is in de Metaphyfica onzin. Kant noemt echter, bladz. 82, zinnenlykheid lydelyk vermogen • 't geen men een Contradictio in terminis zou noemen, dewyl lydend werken geen denkbeeld oplevert. Vermotten of krast beftaat in werken, en is het tegendeel ü van  EER. KANTIAANSCHE WYSGEERTE. 119 van lydelyk zyn. Het oog is volftrekt lydelyk, wanneer het beeldje van eenig voorwerp op den bodem des oogs valt; doch dit is ook geene voor/telling, geene aanfchouwing, in de taal van kant. Het kenvermogen moet hieromtrend werkzaam zyn. Desniettegenftaande wordt §. 48 dc zinnenlykheid by een ipiegel vergeleeken. Men zegt wel, in een Natuurkundigen zin, van den Ipiegel, dat dezelve een vermogen heeft de beeldtenisfen op te vangen. Doch heeft hy ook aanfehouwingen gelyk de zinnenlykheid ? (§. 13.) Wil men door lydelyk alleen te kennen geeven ('t geen wy niet kunnen denken), dat het kenvermogen noodzaakelyk en lydelyk volgt deezen onniiddelyken indruk der zinnen; dan moet men ook het Oordeel, de Reden, met één woord alle Werkzaamheden van ons kenvermogen, lydelyk noemen, als volgende noodzaakelyke regels. Maar zinnenlykheid is, volgens §. 39, enkel ontvangbaarheid, en de indruk van een voorwerp op de zinnenlykheid is gewaarwording. Doch elders Q%. 13.) wordt zinnenlykheid gezegd het vermogen ten opzigte van aanfehouwingen, en wordt gefproken van zinnenlyke Voorftellingen. Kan men, door al te fcherpzinnig te onderfcheiden, zigzelven ook in verwarring brengen? Het onbepaalde Voorwerp, op welk een aanfchouwing door gewaarwording betrekking heeft, wordt Verfchynfel (Phaenomenon~) genoemd. In de aanfchouwing, even als in de voorftelling, moet ft of en form onderfcheiden worden (_§. 2 en 39.) De ft of der aanfchouwing is dat geen, wat in dezelve de plaats van het verfchynfel ontvangt, of hetzelve vertegenwoordigt. De form , daartegen , beftaat in dat geen, waardoor het menigvuldige der ftoffe , of van het vertegenwoordigde verfchynfel, naar zekere betrekkingen geregeld, eenheid verkrygt. Voorts worden onze oordeelen , ten opzigte van den inhoud of waarde, nog verdeeld in analytifche en fynlhetifche %. 15. In het eerfte geval verkrygt onze kennis door dat gezegde geen nieuwen aanwas ; by voorbeeld alle cirkels zyn rond. In het laatfte geval, wanneer naamelyk in het gezegde iets voorkomt, dat te vooren in het grondbegrip des onderwerps niet lag opgefloten, wordt onze kennis daadelyk vermeerderd en uitgebreid; ■by voorbeeld alle lichaanen zyn zwaar. De lucht is veerkrag/ig.' Hierover is verfchil ontdaan, 't geen hier breedvoerig behandeld wordt; en veelen zullen ligt oordeelen, dat dit geheele verfchil zo veel gefchryfs niet waar-  IüO BEGINZELS waardig is. Wy zien niet in, dat van deeze onderfcheiding veel toepasfelyk gebruik te maaken is. Waarom wy ook veele andere verdeelingen en onderfcheidingen , die hier gemaakt worden, konheidshalven voorbygaun, gelyk voorwerpelyk; en onderwcrpelyke, .mathematifchc en püilofophijfche, befchouwende en beoefenende, historifche en redenlyka kennis §. 16 ■ 10, Tot de volmaaktheid der kennis behoort algemeenheid, duidelykheid, waarheid, zekerheiden noodzaakclykheid §. 26-33. Dit.is de inhoud van de Inleiding tot het Werk zelve. Voorts bevat dit Boek 3 Hoofddeelen. 't Eerfte handelt van de zuivere zinnenlykheid, en bevat 1 Afdeelmgen over Ruimte en Tyd; 't tweede van het zuivere Verftand ; 't derde van de zuivere Reden , overeenkomltig den drievoudigen aart van het kenvermogen, gelyk boven door ons is aangeweezen. Tot de zuivere zinnenlykheid, of zuivere aanfehouwingen van vooreu, behooren Ruimte en Tyd, Deeze kennis is, volgens de leer van kant, oorfprongelyk, niet op ervaring berustende, dewyl het ons volftrekt onmogelyk is, voorwerpen der zinnenlykheid te denken, ten zy wy ons dezelve voordellen als ergens, dat is buiten ons en buiten elkander, of in ruimte, en in een zekeren tyd, dat is, of te gelyk beitaande, of elkander opvolgende. Dus zyn Ruimte en Tyd f of men der zinnenlykheid.' Hun, die niet geheel onbedreeven zyn in de Gefchiedenisfe der'Wysgeerte, kan het vermaarde verfchil, oudtyds gevoerd tusfchen de Engelfchen en Duiti'chers, over Ruimte en Tyd, niet onbekend zyn. Bekend is ten dien opzigte de briefwisfeling tusfchen twee beroemde mannen der voorige Eeuw, leibnits en clarke. Recenlènt acht het niet ondienftig, hieruit met een kort woord iets te herinneren. De navolgers van den grooten newton, grooter echter in 't Phyficjue dan Metaphyftque vak, befchouwden Ruimte als iets iveezenlyks, fpraken van hetzelve als eene Beftaanlykheid, fchreeven het de eigen* fchappen van onmeetelykheid, noodzaakelykheid, enz. toe, en verklaarden dus de Ruimte voor. een Attribut of Eigenfehap van het noodzaakelyk Weezen, dat is van God, zo dat deeze als door de onmeetelyke Ruimte verfpreid moest befchouwd worden ; 't geen zy Gods alomtegenwoordigheid noemden. Op dezelfde wyze dagten zy van de Tyd of Duuring, zynde de Tyd een gedeelte van de Eeuwigheid, en eeuwige duuring mede een Attribut der Godheid.  der kantiaansche wysgeerte. 141 heid. Leibnits was van een geheel tegengefteïd gevoelen , beweerende, dat Ruimte alleen beltöndt in onze ■verbeelding, zynde niets anders dan het afgetrokken denkbeeld van de Lichaamen zelve; zo dat, deeze weggenomen zynde, 'er een louter niets overbleef, 't Zelfde beweerde hy van den Tyd, zynde wederom niet anders, dan het afgetrokken denkbeeld van elkander opvolgende dingen , zodat, deeze weggenomen zynde, 'er flegts een imaginair of ingebeeld weezen overbleef. Volgens 't geen in de Leibnitiaanfche School geleerd wordt, is Ruimte en Tyd enkel eene Relatie of betrekking, en het is door ervaaring en abftraclie van gelyktydige of opeenvolgende dingen, dat wy komen op het denkbeeld van Ruimte en Tyd. Dit weinige meenden wy onzen Lezeren te moeten herinneren. Dit oude verfchilltuk wordt hier niet eigenlyk regtllreeks behandeld; dan blykt hier uit, dat de Kantiaanfche School zig in zo verre tegen de Leibnitiaanfche, welke Wysgeerte ledert leienits in Duitschland de heerfchende is, verzet, dat zy beweert, dat Ruimte en Tyd oorfprongelyke denkbeelden zyn,. waartoe wy niet door bovengemelde Abftra&ic zyn gekomen. Ons bellek laat geenszins toe, dit ftuk hier te behandelen; ook is het misfchien niet van dat gewigt. Twee Afdeelingen, dat is ongeveer de helft van dit Boek, zonder de Inleiding, worden hier aan belteed. Wy zullen onzen Lezeren, tot een proef, een en ander bewys mededeelen, waarmede de Auteur dit gevoelen zoekt te ftaaven. „ De „ voorftelling der ruimte (bladz. 90.) kan in ons niet ge„ boren zyn, te gelyk met de voorftelling van empirifche „ voorwerpen, als of dezelve met deezèn gegeeven wa„ ren. Want de ruimte ftaat in betrekking tot de voor„ werpen, in de ruimte, juist zo, als de grond eener „ zake ftaat tot de gevolgen van dien grond. Nu moet „ de grond natuurlyker wyze eerder zyn, dan het geen, „ wat als een gevolg aan dezelve verbonden is, dewyl „het gevolg zonder den grond niet mogelyk is." f Sommigen zal dit duister zyn. De Auteur wil ze'gen, wy kunnen geen voorwerpen denken, of moeten eerst denken aan Ruimte, waarin zy beltaan zullen. Doch waarom, vraagen wy, zyn het geen gelyktydige en gcasfocieerde denkbeelden, die te gelyk met elkander geboren worden? Hadden wy geen denkbeeld van uitgeft'reinheid (en 'er is geen uit ge ft reinheid zonder uitgeftrekte voorwerpen, die lett. i796. no. 3. I wy  122 BEGINZELS wy door ervaaring kennen) hadden wy ook geen denkbeeld van Ruimte.') Terwyl wy bezig zyn met uit„ wendige voorwerpen waar te neëmen , Hellen wy ons „ dezelve voor niet blootelyk als dingen, welke van ons „ onderfcheiden zyn ; maar tevens als dingen, die in „ eene andere plaats zyn, dat is in een ander deel van „ de ruimte, als (dan) dat deel, in 't welk wy ons bè„ vinden." (Dit gaat goed ! Maar kunnen wy vooraf denkbeeld van Ruimte hebben, eer wy uit ge ft rekte voorwerpen door ervaaring hebben leeren kennen ? Zo niet, dan is Ruimte een Gevolg van uitgebreidheid.) „ Gevol„ gelyk bevat de voorftelling van buiten ons en buiten „ elkander reeds de voorftelling van Ruimte in zig." — „ Wil men de Ruimte houden voor eene bepaaling van „ die dingen op zig zelve, welke den grondflag der ver,, fcbynfelen uitmaaken; dan zal de ruimte of eene toe„ valUgheid (accidens ) , of eene enkele betrekking , of een afgetrokken, of een algemeen begrip zyn moe- „ ten. "Maar zy is geen toevalligheid, geene zoda- „ nige bepaaling van een voorwerp, welke in het zelve, „ als in haar onmiddelyk fubftratum, inhangt. Want welk „ fubftratum zou het zyn, waaraan de ruimte, door in* n hanging, zou kunnen verbonden weezen ? De uitwen„ dige voorwerpen kunnen het niet zyn; want deeze Hel„ len wy ons, immers, geenzins voor, als het fubftratum „ van de ruimte ; integendeel Hellen wy ons de uiter„ lyke voorwerpen of de verfchynfels veel meer voor, „ als in de ruimte beftaande." Door foortgelyke redeneeringen wordt verder beweczen, dat de Ruimte ook geen Betrekking, pf afgetrokken begrip, zyn kan. Dan wy kunnen hierin den Auteur niet volgen; noch daarop onze aanmerkingen mededeel en. Tot een prcef mcencn wv onzen Lezeren genoeg gezegd te hebben, om ben, die zig tot dergelyke befpiegelingen opgewekt gevoelen., aan te'fpooren, het Boek zelve "op te ilaan. Die deeze fpvs niet gevalt, laaten dezelve vryelyk onaangeroerd. — Alleenlyk moeten wy nog op het gevolg, 't geen hieruit & 44, wordt afgeleid, dat, naamelyk , de Ruimte geene 'antkeuning, geen bloot niets is, aanmerken, dat wy zulks wel toeftaan, voor zo verre het eene voorftelling'is, die Onder de gedaante van iets poftiiefs voorkomt, niet gelykitaandc' met domheid, onwcctenheid, enz.; doch buiten ons begrip is 'er niets weezenlyks voorhanden; Ruimte . , be-  EER KANTIAANSCHE WYSGEERTE. ISO beftaat flegts in onze Verbeelding, of in ons.- Ligt kan deeze aanmerking in vervolg van dienst zyn Doch wy willen niet vooruitloopen. In de volgende Afdeeling wordt op foortgelyke gronden aangetoond, dat de Tyd geen algemeen besrip , betrekking, enz. kan zyn, en daaruit afgeleid, dat de Tyd een tweede form der zinnenlykheid en een oorfprongelyk denkbeeld is. r ° J In het tweede Hoofddeel wordt gehandeld van het zuivere Verftand. Hier ontmoet men een naauwkeuriger onderzoek naar de oorfprongelyke Verftandsbegrippen, die geenzins uit ervaaring gefchept zyn; want door deeze begrippen wordt, naar de leere van kant, eerst het denken mogelyk. Het zyn noodzaakelyke Begrippen, en ervaar mg kan geene noodzaakelykheid leeren (Tg ) Bv het naauwkeurige onderzoek van de natuur dei- menfchelyke kennisfe, moet men eindelyk fluiten op begrippen welke met uit dc ervaaring kunnen ontfpringen. fZekerlyk is het verftand niet uit de ervaaring, maar een ooriprongclyk vermogen. Dit achten wy zo klaar, dat het geen diepzinnig onderzoek fchynt te behoeven Zie voorts t geen wy boven hebben aangemerkt.) ' Deeze zuivere Verftandsbegrippen worden, in navolging van den ouden aristotei.es, Categorien genoemd (%. £7 ) Ten aanzien van de form wordt ons oordeel in zyne werkzaamheden bepaald door vier wyzingen : Hoegrootheid, Hoedanigheid Betrekking, Modaliteit; en ieder heeft wederom 3 onderaeelen; dus 'er in 't geheel i2 Categorien zyn, welke ($, 63.} aldus m cene *Tafd d é. «« geeven. 1. , Hoegrootheid. Betrekkin* vJl^t (t!f maat),. :Js Zelfflandig en inbangend (Zelf. Alhéid fhp?ir°n e'd) handigheid en Toevallig^d Alheid (hec geheel). Oorzaakelykheid en «rhabglyk- heid (oorzaak en gewrogt^. Gemeenfchap {wederkeerige werking). ,„ Hoedanigheid Modaliteit. Weezenlykhe.d of reahtett. Mooglykheid ~ onmogelykheid iiepaaling. z „ — niet Ontkenning. Noodzaaklykheid - toevallig- I 3 On-  134 BEGINZELS Onlangs, leest men aan den voet der bladzyde, gat wildt te Göttingen een nieuwe Tafel der Catagorien uit, waarin hy het getal derzelven vermeerderde : waar door men denken zou, dat zulks eene willekeurige optelling ware. Recenfent herinnert zig hier by ook, dat de fcholaftiken, volgers van aristoteees, op het voetfpoor van hunnen Meester flegts 10 Categorien telden , als Subftantic, Hoegrootheid, Hoedanigheid, Betrekking, Werking, Liaen, het Waar? het Wanneer? Ligging, Wyze van zyn. —'— Anderen hebben gemeend , dat men het getal nog kon verminderen, 't geen wy waarergens in dit versje hebben gevonden begreepen te zyn: Mens, Menfura, Quiës, Molus, Po fit ura, Fïgura Sant cum Matcria cunStarum exordia rcrum. Doch onze Auteur meent van vooren op eene onweder-' fpreekelyke wyze te kunnen bewyzen, dat deeze 4 Hoofdbegrippen met de 12. begrippen, die derzelver beltaandeelen uitmaaken, den geheelen voorraad behelzen van alle onze oorfipronglyk ver kroegen Verftandsbegrippen, uit welke alle onze mogelyke kennis moet worden zamengefteld. Zie hier het Bewys. „ Alle verltandsaaaden, en „ dus ook de oordeelen, tot welke het denken zig laat „ té rug leiden , zyn alleen door begrippen mooglyk. „ Een begrip is anders niet dan pradicaat tot een moog„ lyk oordeel. Zo veele oorfprongelyke formen der vcr„ ftandsdaaden 'er, derhalven, zyn; evenzo veele grond„ begrippen moeten 'er ook voorhanden zyn. Ware 'er „ één begrip meer, dan 'er zulke oorlprongelyke werk„ zaamheden van het denken zyn; zoude hier uit volgen, „ dat dit begrip tot geene verlkndsdaad zou konnen ge> bruikt worden. Nu moet toch elke verftandsdaad on„ der de eene of andere form ftaan; gevolgelyk zou dan dit begrip, in 't algemeen, tot het denken niet kunnen worden gebruikt, en derhalve ledig, en zonder be„ wusthcid, in de ziel moeten liggen. Doch dit is vol„ llrekt unmooglyk. 'Er kan dus niet één begrip meer , zyn." In §. 67. wordt deeze Categorientafel nader ontwikkeld en uitgeplozen. Aldus wordt, by voorbeeld, opgemerkt, dat in elke van deeze vier Clasl'en de derde Calecorie uit de verbinding der tweede met de eerfte ontitaat? Zo is de Alheid of Geheelheid niet anders dan Veelheid als Eenheid aangemerkt; de Bepaaling niets dan Wee- zen-  der kantiaansciie wysgeerte. ic^ zenlykheid met ontkenning verbonden; de Gemeenfchap niets dan oorzaakelyLheid eener Zelfflandighcid, in wederkeerige bepaaling van dezelve; de JNoodzaakelykheid niets anders dan de Aanweezigheid door de mooglykheid zelve gegeeven. Echter is daarom de derde Categorie niet blootelyk afgeleid, maar een ftambegrip van 't zuivere verftand. Uit deeze ftambegrippen laaten zig wederom fubalteme begrippen afleiden (§. 69,) die even zo zuiver, cn van de Ervaring onafhangelyk zyn, als de grondbegrippen zelve. Kant noemt dezelve Prcedicabilia des zuiveren verftands. Het derde Hoofddeel, 't welk zeer kort is, handelt van de zuivere reden; doch plaats verbiedt ons, hieruit byzonderheden over te neemen. Wy meenen genoeg gezegd te hebben, om onze Lezers met den doorgaanden inhoud van dit Boek bekend te maaken, en achten dus aan de nieuwsgierigheid van het kezend Publiek in zo verre voldaan te hebben. Een andere vraag is, of de verwagting van hen , die zo lang van dit nieuw opgaande Licht boven den Duitfchen Horizon gehoord hebben, voldaan is, meenende hierin, wy weeten niet welke, nieuwe Verborgenheden, dus lang in de duisternis begraaven, klaar ontvouwd te zien; en zy zullen by voorraad reeds hunne hoop opgeeven. Elk beoordeelt een nieuw Boek meestal naar zyne geaartheid, lmaak, en reeds opgevatte begrippen. Het kan niet anders of dit moet inzonderheid het lot zyn van dit Weik van den Kantiaanfchcn Wysgeer. Sommigen zullen het, zonder verder onderzoek, verwerpen, houdende het voor opgewarmde kost van oude Ariftotelisch-fcholaftike Wysgeerte, in nieuwe fchotelen opgedischt. Voorzigtiger zullen zy doen, die niet te fchlelyk oordeel vellen, willende liever de volgende Deelen deezes Werks afwagten, of daar het beloofde Licht mag komen opdaagen. Wy willen dan in onze oordeelvelling niet vooruitloopen, of de Lezeren voorinneemen, maar hen liever een onpartydig onderzoek aanbeveclcn, zo zy anders denken daartoe den vereischten aanleg te hebben. De beminnaar van dergelykc ftudien zal echter den Hoogl. van hemert bedanken voor den arbeid , welken hy daaraan hefteed heeft; en, fchoon hy hier flegts als Vertaaler te voorlchyn komt, heeft hy zig, door verfcheiden oorfprongelyke fchriften, waarin kunde en fcherpzinnigheid doorftraakn, genoeg by zyne Landgenooten bekend gemaakt. I 3 De  i2ö beginzels der kantiaansche wysgeerte. De Hooene Nagedagtenis van een Vriend aan een Vriend geL, heilig!, en beiden wa rdig. De geleerde en bekwaame de bosch treedt hier voor, om den Naam te verSelden en te vereeuwigen van zynen Kunst- en BoezemSid oosterdyk , te midden der Leden van het Gei ïotfehap Concordia & Libertate Hy doet het op eene wyzefzyns en zyns overleden Kunstbroeders waardïï HY fpreekt de taal van 't hart, en geeft een kleine, dÓch kragtige, Schets van het Leeven en 't Characler van S Man , voor welken alle de Leden des Genootfchaps, met zo veel reden, eene byzondere liefde en boogagtmg hadden. pc  J. DE BOSCH, LOFREDE OP H. G. OOSTERDYK. 147 De taak, welke hy op zich genomen hadt. te recht kennende, betuigt de Redenaar, „ dat," zal die Gedagtenisviering wél gefchieden, „ wy ons zullen moeten ont„ houden van alles wat eenigzins overdreeven fchynt of „ te ver gezogt te zyn." „ Wy zullen alleen de zui- vere waarheid moeten hulde doen; naardien de deug„ den en de verftandige vermogens van hem, welke her „ gewichtig onderwerp deezer Redenvoering zyn zal , noch eenen bloemryken ftyl, noch eenige verheevene „ uitdrukkingen, of dichterlyke fieraaden behoeven, en „naardien de ontwikkeling van zyn inborst, de vertoo-, „ ning van zyne natuurlyke neigingen, het daar uit af„ geleid verhaal van zyn gedrag en zeden, en eene korte „ befchryving van zyne algemeene kundigheden, genoeg„ zaam zullen zyn om hem naar waarde te leeren ken„ nen." In het volbrengen van deezen laatften Vriendfchaps- ' pligt geeft de Redenaar, vooreerst, eene korte Schets van oosterdyk's Leeven, welke hy zelve gefchreeven, en aan hem op zyn ziekbedde overgehandigd hadt, om hem in ftaat te Héllen tot het vieren deezer Nagedagtenis, welke' de Overledene gewild hadt dat door hem ge» fchieden zou. Vervolgens leidt hy daar uit eenige denkbeelden af omtrent 's Mans gemaakte vorderingen in het opwakkeren van zyne zedelyke en verftandige vermogens , welke egter voornaarnlyk hunne betrekking hebben tot het door Eendragt en Vryheid bloeiende Genootfehap: terwyl hy de gewichtige taak, om zyne overige bekwaamheden, als dié van een ervaaren en voorzigtig Geneesmeester, af te maaien, overlaat aan die geenen zyner Vrienden, welke, Leden van dat Genootfchap, bekwaamheid daartoe in eene ruime maate bezitten. Het zal in onze Vaderlandfche Letteroefeningen zeer pasfen, dat wy, uit dit eigen Opftel des Overledenen, zeer kortlyk overneemen wat deezen Vaderlandschen Geleerdens Leeven betreft. Te Katwyk aan den Rhyn werd, op den 19 Nov. 1731, h. g. oosterdyk gebooren; doch verwisfelde, daar zyn Vader, te gemelder plaatze Predikant, te Utrecht beroepen werd, die Stad voor de plaats zyner geboorte. Beter behaagen vondt hy in 't Latyn dan in 't Fransch. In ïebruary 1744 verloor hy, op twee elkander volgende dagen, Vader en Grootvader, de laatfte Hoogleeraar in de Geneeskunde te Leyden. De laatstgemelde hadt hem I 4 fterk  138 J. DE BOSCH, LOFREDE fterk aangezet om Doétor te worden; doch zyne zinnelykheid helde meer over om 'a Vaders beroep te volgen. Dan, zyn Oom, jqaïjnes oosterdyk schacht, Hoogleeraar in de Geneeskunde te Utrecht, naa dat hy de Latyöfche Schooien, met lof, vcrlaaten hadt, de Raadgeever omtrent het aanleggen zyner Studiën geworden zynde , lag hy zich, onder de vermaardfte Mannen der Stichtfche Hoogefchoole van dien tyd, toe op de Voorbereidende Weetenfchappen, en zette zich voorts bepaald tot de Geneeskunde. Hy werd, naa een achtjaarig verblyf op de Hoogefchoole, in 1754 tot Doétor in de Medicynen bevorderd; en zette zich in 't volgend jaar te Amfierdam neder, om de Praéïyk te beoefenen. De lust tot de Poézy, hem van vroeg eigen, en fteeds bygebleeven, verliet hem-niet; en maakte hy nu en dan eenige Latynfche Verzen. Maar eene verkeering met Nederduitfche Dichtcren , en veel genoegen in den Schouwburg vindende, gaf zulks gelegenheid om zich meer tot de Nederduitfc/te Poè'zy te begeeven, zo dat de Latynfche meest agterbleef; die egter, eenige jaaren laater, door zyne verkeering met zynen Vriend de bosch, weder boven kwam. Dit is het kort begrip van 't geen oosterdyk, die op den 19 April 1795 overleedt, van zichzelven zegt. Dft berigt is de fcheering voor den inflag van den Burger de bosch, die 'er eene Lofreden op grondt, welke de aandagt der Toehoorderen zeker uitlokte , en die der Leezeren met veel genoegen bezig houdt. Veele Hollandfche Gedichten heeft oosterdyk gemaakt, waar van zeer veele afzonderlyk, telkens op zyne kosten, gedrukt zyn geworden, om ze aan zyne Vrienden mede te deelen. De ontftaane Burgerlyke Oneenigheden, waar door, in de laatfte jaaren zyns leevens,' het Vaderland werd gefchokt, hadden een aanmerkelyken invloed op oosterdyk's inwendige rust; en droefgeestigheid begon beheerfcheres van zynen geest te worden. Dan "dit fpoorde hem aan tot eene onderneerning, welke noodzaaklyk zyne gedachten van dien toeftand des Vaderlands veelal, moest aftrekken. „ Nu en dan hadt hy een Lierdicht „ van horatius in Nederduitfche Verzen overgebragt, „ thans ondernam hy alle de Boeken van dien Latyn* „ fchen Lierdichter op dezelfde wyze te behandelen; en „ het heeft hem mogen gebeuren , weinig dagen voor „ dat hy, uit hoofde der Ziekte, zich aan zyn kamer „ moest  op h. g. oosterdyk. 129 „ moest verbinden, daar aan de laatfte hand te leggen." De Burger de bosch geeft hoope dat dit belangryk Werk .door den druk zal worden gemeen gemaakt. ' Gelyk hy ook een Bundel uitgeleezen Gelegenheids-Verzen als bui ten twyfel te verwagten aankondigt. Op zyn ziek- en doodbedde ltrekte het leezen der Dichteren hem niet alleen ter uitfpanning en vervrolyking; „ maar den dood voelende naderen, was hy niet alleen „ zonder vrees; maar lloeg de hand aan de Lier, om het „ Opperweezen, in welluidende Verzen, voor zyne be„ weezene weldaaden te danken; wanneer hy niet afliet, „ die byzondere gunst van god te erkennen , welke hem „ in zyne Ziekte vergund hadt, zich met die Letteroefe„ ningen te verlustigen, waarvan hem, in zyne gezonde „ dagen, zyne menigvuldige bezigheden veeltyds hadden ,, afgetrokken; terwyl de Voorfchriften van eenen rede„ lyken Godsdienst, en een vast geloof in die Leer, wel„ ke door jesus christus is aan het licht gebragt, de „ bckommernislèn decden verdwynen, en de aangenaamfte „ vooruitzigten opleverden; zo dat hy nu de zalige rust „ inging met een welbereid en vrolyk gemoed, cn dien dag, „ verfchriklyk voor anderen, aanmerkte als een gezegend „ tydftip, wanneer hy, van alle aardfche zorgen ontllaa?, gen , ruime ftoffe zou vinden tot uitbreidinge van de oneindige goedertierenheden des Allcrhoogften." Dit Latynsch Gedicht, door oosterdyk op zyn fterfbedde vervaardigd, vindt men agter deeze Lofreden geplaatst. Waarby de bosch nog gevoegd heeft die Latynfche Verzen van zichzelven, welke op het onderwerp deezer Redenvoeringe betrekking hebben; als mede eenige Nederduitfche Gedichten, mede flaande op eene byzonder heid in de Redenvoering voorkomende. „ Het is moeilyk," verklaart de Redenaar, „een braaf „ Character met woorden te fchildereu, en alle deszelfs „ uitneemende hoedanigheden zodanig onder 't oog van „ Vrienden en Bekenden te brengen , dat men genood- zaakt wordt by zich zeiven uit'te roepen: „c „ De „ „ Man was alzo, ik zie hem dus handelen, het gezeg„ „ de is waarachtig!" v Dit beproeft de bosch, en ilaagt gelukkig. Komt hy foms tot kleinigheden, 't is in deeze dat men veelal de Menfchen best leert kennen; b. v. (want wy kunnen ons hier niet ijilaaten om den Redenaar te volgen,) van zynen heufchen en vriendlyken aart fprec-  130 j. de bosch, lofrede op h. g. oosterdyk. fpreekende, zegt hy, onder andere: „ Zyne gewillige „ Dienstmaagden waren met genoegen vervuld, by de „ terugkomst van haaren Heer, van wien zy nimmer eeni„ ge trotfche bevelen ontvingen ; maar die van haar, als „ kinderen, verzogt het geen hy noodig hadt: eene ,, zaak, welke veeltyds verwaarloosd wordt door hen, op „ wier lippen wel geduuriglyk de woorden Vryheid cn Ge„ lykheid zyn; maar die, in hun klein bellek, geenzins die „ deugden betrachten , op welke men beweert dat het „ groot Staatsgebouw moet rusten." fen ilotte herinnert de Redenaar de Leden des Genootfchaps hunnen Kunstbroeder en Medearbeider, die, zints Dec. 1755 > een c'er waardigfte Leden uitmaakte. Dan wy hebben reeds genoeg by gebragt, om deeze Lofreden , op eene voordeelige wyze, te onderfcheiden van veele Nagedagtenis - Redenvoeringen. En . het Onderwerp en de Redenaar deeden ons niets minder wagten. Voldoening durven wy den Leezeren belooven. Iets ter Nagedachtenis van steven jan van geuns, mz. Hooglecraar in de Geneeskunde te Utrecht. Door p. w. provo - kluit , en d. a. j. troulja. Te Utrecht, by de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1795. In 8vo. 31 bl. rï^vvee bewonderaars van wylen den verdienftelyken J. Utrechtfchen Hoogleeraar steven jan van geuns vonden zich opgewekt, om den waardigen Man het offer van hoogagtinge toe te zwaaien. De een naa den anderen beklom" het Spreekgeftoelte, en volvoerde het treurig werk, de eeifte in ongebonden, de tweede in gebonden, ftyl, Kluit fchetst zynen Leermeester, in eenige trekken, als Geleerde en als Mensch. Gelyk 'sMans zedelyke waarde alomme, en ook by ons, bekend was, dus kunnen wy ook de volgende kenmerking, in de eerstgenoemde hoedanigheid, indien het noodig ware, door ons getuigenis bekragtigen. „ In kunde en werkzaamheid overtrof „ hy alle zyne tydgenooten zyne geleerdheid was „ zoo onbepaald als zynen (zyn) yver — hy had het „ vak der Letterkunde met vrucht bearbeid — in de „ Wysbegeerte bezat hy eenen hoogeren graad van ken- „ nis,  iets van provo-kluit en troulja. 131 „ nis, dan die de klank van Meester geeft; fchoon hy „ openlyk, en onder veele toejuichingen, tot denzelven be- „ vordert was dan zeer verre was hy in de gehei- „ men der Geneeskunde ingedrongen." Het Dichr- lluk vertoont meer blyken van welmeenendheid, dan van poëtisch vernuft. Veele regels ontmoet men 'er, niets meer dan proza op rym gebragt, of door ftopwoorden aangevuld. Onder andere de volgende, llaande op des Overledenen Leerlingen, die het Lyk ten grave droegen: „ My dunkt ik zie hem nog door u daar heenen dragen, „ 'k Zie hoe gy weenend hem op uwe fchoudren heft „ Daar itonden we om zyn graf, met grievend leed doordrongen, ,. Door droefheid fprakeloos, als marmren beelden, heen, „ En bange zuchten aan het lydend hart ontwrongen, „ Verbraaken onder ons de diepe ihlte alleen." Intusfchen, om de diepe hoogagting, welke ook wy zei ven den voortreflyken van geuns toedroegen, willen wy aan troulja's jeugd gaarne iets toegeeven, en liever zyn gevoelig hart pryzen, dan de gebreken in zyn geichrift ten ftrengfte doorhaalen. Lotjen TVahljlein, of het gelukkig gebruik van Omjlandigheden en Begaafdheden. Ijle Deel. Uit het lloogduitsch, Te Leyden, by Herdingh en du- Mortier, 1756. In gr. 8vo. 421 bl. Zy, die, in eenen Roman, wonderlyke avantuuren, min of meer waarfchynlyke doch vreemde gevallen, verwarring en woestheid, ingewikkelde liefdehaudelingen, en fchitterende befchryvingen, zoeken en begeeren, mogen dit Boek wel ter zyde leggen; want niets van dit alles zullen ze hier vinden. Het bepaalt zich alleen tot het meer Itille huislyk leven van eene Familie, die wel in bekrompene omltandigheden geraakt is doch in eenen meer dan burgerlyken kring verkeert. Ton-'e' Jufvrouwen houden, in haaren trant, vry natuurlyk, briefvvisfeling, in welke niet weinig nuttige aanmerkingen voorkomen, die aan Meisjes, in het vormen haarer jeugdige harten , veele hulpmiddelen kunnen aan de hand geeven, om kundigheden te verzamelen, dü aangenaamheden des levens, in haare jongheid te doen fmaaken, en haare geneigdheden en hartstogten zodanige richting te geeven, waardoor zy , in de daad, kunnen gebeeld worden-, om aangenaame en bevallige, zo wel als nuttige Leden der Maatfchappye, door haar gantfche leven, te worden ~— .In,d!en wy uk de ondertekening der Voorrede niet gel zien hadden , dat wy deezen Roman van eene vrouwelyk> feand ontvangen, zouden wy ons verwonderd hebben, dat een man- '  132 LOTJEN WAHLSTF.IN» man lyk Schryver zo bekend was met de modes en hec vrouvvlyk tooizel, daar jonge Jufvrouwen elkander mee zo veel deelneeming en hanelykheid over kunnen onderhouden, en dit zou ons, en veelen onzer Leezeren mooglyk, gellooten hebben; doch nu is het alles zeer natuurlyk, een Vrouw doet haare Meisjes als Meisjes fchryven , en leert haar ondertu;fchen, hoe zuinigheid , goed overleg, gepaard met handigheid en naarlligheid , van 'i oude en ouderwetiche iets tot nieuwmodisch , en als tot nieuw , kan verhanzelen. Ondertusfchen zal het vrouwelyk; niet alleen maar ook het manlyk gedeelte des Menschdoms hier en daar niet weinig aantreffen , dat voor hetzelve de overweeging en nadenking wel waardig is. Het onderworpen Meisje , of de Cedcukfchriften van Mejuffer Conftantia , of Bydraagen tot dc Menfchenkundige Gefchiedenis van onzen tyd, {niet vertaald) door cokneua i uisertina van der wevi>e. Ijle Deel. Tt Leyden, by B. Onnekink, 1795. In gr. Svo, 351 bl. Wy kunnen niet zeggen , dat wy deezen Roman m3t genoegen hebben geleezen , zq wel, om dat dezelve ons niet zeer belangryk is voorgekomen , als om dat da behandeling ons niet als kiesch genoeg voorkwam ; te minder , om dat 'er zulke fentimenten in worden voorgelteld , die maar al te ligt eenen nadeeligen invloed kunnen hebban op jeugdige Leezers, vooral indien het fchadelyke daarvan niet grondig word aangetoond. Ook kunnen wy niet ontveinzen, dat het ons voorgekomen is, dat de minnehandelingen , die hier worden ingemengd, met zulke kleuren getekend worden , die juist niet zeer gefchikt zyn om de afichuwlykheid der Onkuischheid te doen begrypen , maar veeleer de driften der loszinnige jongheid kunnen tokkelen; te meer (lootte ons dit, om dat het ons toefcheen de taal eener Vrouwe niec te moeten zyn. 't Is waar, de Schryfiler verontfchuldigt zich hier over, in de Voorreden, en wy gelooven met haar, dat zy haare Perfonaadjen de haar eigene taal lait fpreeken; dan , men neeme het ons niec kwalyk , een Romanfchryver is geen Gefchiedfehryver; dee'.e is verpügt de waarheid (lipt te volgen, maar geene heeft het in zyne hand, zyne Charafters te vormen en te kneeden naar zyn welgevallen , indien hy flegts de waarfchynlykheïd bewaart; en, daar zedenleeren zyn voornaamfte doel moet zyn , mist hy hetzelve verre , als zyne verhaalen onbedagtzaamen in gevaar (lellen , om , tegen zyn eigen doel aan , een verkeerd gebruik daar van te kunnen maaken. De Hurireres v. n. weyde houdc het ons ten goede, dat wy van deezen kaaren oorlpronglyken Roman niet gunftiger mogen berigten.j  ALGEMEENS VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN, Kerkelyke Redenvoeringen van A. hulshoff , A. L. M-. & Thil. Doét-, ; Lid van de Hollandfche Maatfchappy der IVeetenfchappen, en Leeraar der Doopsgezinde Gemeente , vergaderende by den Toren en het Lam, te Amfierdam. Te Amfierdam, by G. Warnars, 1795. Eerfié Tiental, 322 bl. In gr. 8vOi Uit het Voorbericht des Uitgeevefs blykt ons; dat dé Eerwaardige a. hulshoff, geduurende zyne ziekte\ faiét lang vóór zyn överlyden, een Veertigtal Redenvoeringen had afgezonderd, niet oogmerk, dat dezelve; naa zynen dood, door. den dïuk waéreldkundig zouden worden. Waarom de keufe des Schryvers zich tot dit getal) en tot deeze foort, vart Redenvoeringen juist bepaald hebbe, is onbekend; Het afgegeven gedeelte derzei vè, 't welk wy thans voor ons hebben -, is reeds gevolgd Van een tweede Tiental, -(van 't welk wy ■, in eeii der volgende Nommers, verilag zullen geeven) en dé overige Haan, in gelyke afdeelingen, fpoedig uit té komen. Zy, die bekend zyn met de Schriften van den overleden Leeraar, waardoor hy zich, in zyn Vaderland, eii buiten 's Lands ■, als Wysgeer, grooten roem verworven heeft, zullen, met den Eerw. de vos geene zwaarighëid maaken, hem te tellen „ onder de geleerde ver- nufteri van den eerften tang ——- in zyne opftel len al„ toos kenbaar aari eenê ryke volheid van oorfpronglyke „ gedachten, van diepe navorfchingen, van fchoone wen° „ dingen en heilryke toepasfingen, alles gewyzigd door „ zulk eene onnavolgbaaré naïviteit, en éigen mairiér „ van Uitdrukkingen, dat de gatttfche zamenzettirig fteéds ' '■>'■> eed (*") Zo men den verdienstlykeri a; hulshoff nader yerlangi të kennen , men leeze dan vooral/ de uitmuntende Lykreden ter zyner Gedachtenis , onder .den Titel: Leven en Charafiér van allaro hulshoff, voorgefleld door wiLLEM du vos; lett. I79Ó. no. 4s K  xa^ a. hulshoff een fterk behaagend geheel uitmaakte, nieuwe gezigt*, punten aanwees, en altoos uitgebreide en heerlyke ge' dachten voor den geest ftelde" (*)• Het geen de vos van zynen Amptgenoot zegt, wanneer hy hem fchetst als Kerkelyk Redenaar, en Euanselisch Ondenvyzer (\~), boezemt ons eerbied en hoog•icun- in voor de bekwaamheden en de Godvrucht van hulshoff, terwyl wy, onder het leezen van dit Tiental Redenvoeringen, meer dan eens, door treffende proeven overtuigd werden, wegens het rechtmaatige van den Lof, hem toegekend. , Schoon het Doopsgezind Kerkgenootfchap , onder t welk de Schryver behoorde, geen menschlyke bepaahnoen, noch verbindende Geloofs-artikelen, erkent, en er §us, om zo te fpreeken, geen maatftok van Doopsgezinde Orthodoxie voorhanden is, zo zal toch de kundige Leezer 1'poedig merken, dat de gevoelens van den Schryver, in fommigen zyner Leerredenen doorftraalende, niet mftemmen met de algemeene manier van denken onder die Doopsgezinden, onder welken zyn Eerw. het Leeraarampt bekleedde. Veelen weeten, dat de overleden .Leeraar met altyd dezelfde begrippen gekoesterd heeft nopends het Leerfiellige des Christendoms. — Zonder voorbaarig naar de oorzaak deezer verandering te gisfen, en Jer verre afzynde om door eenige liefdelooze bcoordeeling de naagedachtenis te onteeren van hem, die thans boven foortgelyke aanvallen geheel verheven is — maaken wy in deezen wederom gebruik van de woorden van zynen Amptgenoot: „ Hulshoff heeft van zyne eigen veranderde gevoelens fterker en geftrenger gefprooken, dan ik in ftaat geweest ben uit de vernieuwde vergelyking " zyner vroegere en laatere Gefchriften op te maaken. — " Ik erinner my geen tyd zyns levens, waarin hy op " ei<*en krachten gefteund, Jefus als eene oorzaak der " Eeuwige Zaligheid, zynen dood als gefchied ter ver" beving der zonden op het Geloof in zynen naam, zou " nebben voorbygezien; of de eigene kracht der Bybel' fche uitfpraaken hier over zou hebben willen wechre" deneeren" CO- ZY' die met de grondbeginzels dier ** Doops- (*) Zie gemelde Lykreden, bladz. 39. (]) Zie als bov. bladz. 40, enz. (.4.J Zie Lykreden, bladz. 43.  LEERREDENEN. 1^5 Doopsgezinden bekend zyn, weeten ook, dat zulk eene verandering van begrippen aldaar niet die verwydcring veroorzaakt, als by die Genootfchappen, by welke minder ruimte aan de Leeraars, in 't voordraagen hunner gevoelens , wordt overgelaaten. Dit eerfte Tiental bevat Redenvoeringen van onderfcheiden aart, gelyk uit den inhoud, en van verfchillende waarde, gelyk uit eene onpartydige leezing, van dezelve kan blyken. De twee eer/ie hebben ten onderwerpe de natuur van het Godvrugtig vertrouwen, benevens het pligtmaatige en voordeelige van hetzelve, over iPetr. V: vs. 7. en Pf. CXLVI. vs. 5, 6. Vervolgens is deeze derzelver inhoud: Hemelfche Zaligheid, 1 Joan. III. vs a. —■ Oorfprong der Offeranden, ontvouwd in de Gefchiedenis van Kain en Abel, Genef. IV. VS. 3-16. — Oorfprong en bedoeling der Offeranden (vervolg van de voorgaande), Hebr. XI. vs. 4. — Het toekomend leven gepredikt door Enoch, Genef. V. vs. 31-24. —■ Prediking van Elias, 1 Kon. XVII. vs. 1, enz. — De be~ keering van Naaman, % Kon. V. vs. 9-19. — Gods Huishoudlyke Straffen, 1 SamuelVl. vs. 6, 7. — De Ryke Man en Lazarus, Luk. XVI. vs. 10-21. Alle deeze onderwerpen zyn in eene geregelde orde behandeld. Overal heerscht eene naauwkeurige netheid in uitdrukkingen , welke, gevoegd by het klaare en naïve der voordragt, de aandacht, zonder te vermoeien, levendig houdt. Veel, zeer veel wordt 'er meestal gezegd in weinige. woorden , en waar de ftyl minder vloeiend en langer is, vindt men toch geene reden om over het ingewikkelde te klaagen, wyl dan de werkwoorden, in de fchikking der perioden, voorop gaan, 't geen een byzonder gemak geeft voor Hoorers en Leezers. In 't algemeen zyn de overgangen natuurlyk, en voor allen be« vatlyk; de verfpreide fchilderyen bevallig, de befpiegelingen verheven, de ingevlochten alleenfpraaken krachtig, en het toepaslyke zo gewigtig en vericheiden, als ernftig en hartlyk. Ter eigen beoordeeling, moeten wy den Leezer kortheidshalve wyzen tot de Leerredenen zelve. Ter proeve diene het volgende uit de fchoonc Redenvoering over de Hemelfche Zaligheid: fpreekende over de geneugten der gezelligheid in het toekomend verblyf der Zaligen, vervolgt de Schryver,bladz. 87, aldus; — „ Ver. K 3 9f beeldt  !j6 A. HULSHOFF „ beeldt u dan, dat wy ingeleid worden tot de algemeene Vergadering, de fchaare, welke niemand tellen kan, be" hellende alle de geenen, die niet moedwillig verbeurte den de genade en gunst van dat volzahg Wezen, t welk zo ryk is in Liefde en overvloeijende Bermhar" ticheden, — dat wy,met volkomene vergenoeging, zul„ len berusten in alle zyne uitwyzmgen. Daar is de ontmoeting van gefcheidene Ouders, Kinderen en Na„ komelingen, van Egtgenooten en Vrienden. In 't ziel„ roerend omhelzen zeggen zy: „ weest welkom, geliefden ! Welkom uit de zee der gevaarlyke Waereld! '' ' Nu zyn wy zorgvry, voor altoos zorgvry, en on„ fcheidbaar veréénigd." " Wy zullen 'er aantreffen die " Vroomen en Uitgelezenen, welke ons zo bekoorden in "de gewyde en ongewyde Schriften, de Geesten der Z volmaaktere Regtvaardigen , Eerstgebooruen, Engelen, ' Cherubins , Seraphins , en, boven allen, het zigtbaar Beeld der onzienlyke Godheid, den Zahgmaaker zelven, die ons gekogt heeft door zyn bloed; die 't Kruis verdraasen en de fchande heeft veracht, om de vreugde Z te finaalien van veele Kinderen tot de heerlykhetd te „ leiden, enz." ■ " , Over het toeneemend geluk, door het aanhoudend vorderen , en den groei der vatbaarheden, in den toekomenden Haat der eeuwigduurende Zaligheid, laat zich de Eerw. hulshoff onder anderen (bladz. 93.) dus hooren: Als wy ons reeds gelukkig bevinden boven alles wat vvv nu denken zullen wy nog kunnen zeggen: " , onze Zaligheid begint." " Naa den afloop van ontelbaa" re Eeuwen, zullen wy nog kunnen zeggen: „ „ onze Za" lioheid begint, dit is Hechts een Onderpand, een flaau" " we Voorfmaak."" Als wy duizendmaal hooger zyn dan toen wy den Hemel eerst intraden, zullen wy nog " kunnen zeggen: „ „ onze Zaligheid begint; het is niet opgeklommen in het hart van Engelen, hoedamge " genoegens ons naderhand zullen gebeuren."" Ook dan " zal de Allerhoogfle ons nog kunnen verkwikken, door ", nieuwe openbaaringen en beloftenisfen aangaande het „ toekomende." Behalven, dat de behandeling der historifiche onderwerpen over 't geheel zeer onderhoudend is, is zy tevens belangryk door ingevlochten juiste aanmerkingen van verfchillenden aart. Tot een ftaal diene deeze volgende menschkundige. —— „ Nadman verlaat 11 (om  LEERREDENEN1. Ij? „ (om redenen bladz. 238 enz. gemeld) verbitterd het „ huis van Eliza. Hy wil de geringfte moeite niet „ beproeven; maar liever de vrugt verliezen van al den „ arbeid, welken hy reeds had aangewend, uit agting „ voor deezen zelfden Profeet. Een duidlyk af- „ beeldzel (dus vervolgt de Redenaar) waarlyk ! van „ de verblinding der Toorne. In drift zynde over ee„ nige te leurltelling, woedt de mensch krankzinnig ,', tegen zichzelven, en verwerpt ook dat geen, 't welk „ anderzints nog zeer aanneemlyk zou weezen. Deeze „ hartstogt wordt rterk en ligtelyk ontftoken door het „ kwetzen van den hoogmoed ; welke te weeg brengt, „ dat eene konftige wellevendheid het gebrek moet ver„ vullen van waare Nederigheid en oprechte Heusch„ heid, om alzo de twisten in de verkeering te vermy„ den. Het openhartige wordt verbannen, door eene „ zwakheid, waardoor men te inhaalig wordt in het „ neemen, en te kaarig in het geeven, van befcheiden „ Eerbewys, enz." Gaarne hadden wy gewenscht voor ons zeiven, een even gunftig getuignis te kunnen geeven ten opzigte van het Leerftellige en Uitlegkundige. Ook hierin ftraalt mans fcherpzinnigheid, over 't geheel, door; doch zy is hier, naar 't ons toefchynt, niet altyd gepaard met eene gezonde oordeelkunde. Meermaalen mishaagden ons te beilisfende uitfpraaken, meer gebouwd op onderftellingen, dan op erkende waarheden, en bondige bewyzen. — Deeze aanmerkingen gelden vooral ten opzigte van de Redenvoeringen over den Oorfprong en Bedoeling der Offeranden. , Men weet, 'dat de Vraag , of de eerfte herkomst der Offeranden ruste op Godlyke Inflellingcn, dan op menschlyke uitvindingen, door de Godgeleerden, zeer verfchil- lend is beantwoord. Hulshoff verklaart zich voor het eerfte gevoelen, minder om Historifche gronden, dan om de wydjlrekkende gevolgen. Hy beweert, ingevolge daarvan, dat, terftond naa den Val, Zoenoffers hebben plaats gehad, als liggende in dezelve reeds opgeflooten de vooraffchaduwing der volmaakte Zoenofferande van Christus. De eerfte Offers, waarvan wy door de H. Schrift bericht hebben, zyn die van Kain en Abel. Uit het kort en eenvoudig Gefchiedverhaal, blykt,onzes agtens, niets K 3 rnee*  x3S A. HULSHOFF meer dan dat ieder van het zyne bragt Gode ten Offer (*), of volgens "t oorfpronglyke ten Gefchenke, wordende ook (Hebr. XI 4.) gezegd : dat God over zyne (Abels) gaven getuignis gaf. Zonder ftil te liaan op 't geen de Eerw. hulshoff (in de Redenvoering over deeze Gefchiedenis) aanmerkt wegens de wyze, waarop door Kam en Abel deeze plegtigheid verricht, en het Olfer des laatften goedgekeurd werdt, zullen wy ons een oogenblik bepaalen by 't geen gezegd wordt (bladz. m-114.) wegens de oorzaak der treffende onderfcheiding tusfchen de Offeranden dier Broeders. Sommigen zoeken de oorzaak hierin: „ dat Kain alleen „ een Spys- of Dank-offer bragt, 't welk Hechts voor „ toegift kon dienen — dat van Abel was een bloedig „ Brand-offer. Het Brand-offer van Noach beftond „ uit dieren van verfchillende fooiten ; en het verhaal daarvan fchynt te wyzen op een vroeger gebruik." Het oorfprongl'yk bericht, gelyk wy- zeiden , doet ons alleen denken aan gaven of gefcherikcn, en of ware AbePs Offer een bloedig Brand-offer geweest, dan nog is 't niet nodig hetzelve als een Zoen-offer te befchouvven, wyl, (ten minften onder de Wet) tot een Dank-offer, het vet en 't bloed ook behoorde, [Levit. III.j — De woorden, Gen. VIII: 20, 31, fchynen wel een Zoen-offer aan te duiden; doch men kan zich hier op met geen genoeg- zaamen grond beroepen. Gefteld, immers, dat het verhaal, daar ter plaatze, op een vroeger gebruik wyze, zo belet de oorfpronglyke text, door de Onzen, te recht vertaald: „ de Heere rook deeze lieflykc reuk," geenzints, dat wy aan een Dank-offer denken, waartoe wy ook daarom te liever overhellen, wyl 'er voor Noach meer reden was den Heere een Dank- dan een Zoen-olfer op tedraagen, toen, naamelyk, de boosheid der verdelgden reeds geftraft was, en Noach, om zyne rechtvaardigheid behouden, zich met de zynen erkentlyk verheugde over de gunst des Allerhoogften, naa dat de wateren verdweenen waren van de oppervlakte der Aarde. ,, Andere Uitleggers meenen dit gevoelen, wegens dc „ oorzaak der aanneeming of verwerping, ernltig te be- ftryden, dcor te zeggen, de Algenoegzaame zag geen- „ zint3 (*) Gen. IV: 3, 4. JTnJÖ« Muttus, Qblatio, Gefchenk. Zo ook Hefar. XI: 1. Eki tmj ai^oij, Gaven.  LEERREDENEN. igCj ,, zints op de uiterlyke gefchenken, maar enkel op de „ Offeraars en de gefteldheid hunner gemoederen." Wat ons aangaat, wy vinden deeze oplosfing voldoende, niet kunnende begrypen, dat het ftoflyk onderfcheid der Offers zelve iets af kon doen by Hem, die alleen op 't harte ziet, en geene reden vindende, waarom wy in het Offer van Abel iets byzonders of verborgens zouden flellen 't geen betrekking moet hebben op 'hooger uitzigten, wegens het groote Zoen-offer, door dat geloove 't welk de Schryver aan dc Hebreërs aan Abel toekent, waar over wy in 't vervolg iets naders zullen aanmerken. Hulshoff is van oordeel dat men beide oplosüngen moet vereenigen. Dat Kaïn, tot welk gedachte de Schryver overhelt, uit eene Fanfeeuwfche verwaandheid, een enkel Spys- of Dank-offer, en geen bloedig Zoen-offer, aangebragt hebbe, en dat hy daarom verwerplyk was in de oogen van God — dit durven wy geenzints beflisfen, daar toe geen aanleiding hebbende, noch uit zvn volgend gedrag, offchoon wy hetzelve als ten uiterlten Hecht, wrevelig en vermetel, befchouwen. noch uit den inhoud des Gefchiedverhaals, noch uit de plaatzen des N. Verbonds; zie Hebr. XI: 4. 1 Joan. III: 11. Jud. vs. n. waar van hem gefproken wordt. Wy kunnen niet ontkennen dat ook het volgende ons zeer hard is voorgekomen. „ Hierom (ziende op Kam s Farifeeuwfche hooghartigheid; en door agt te geeven op de volgende gefprekken, „ mecnen fommigen, in Adams oudlten Zoon, reeds de „ beginfels te vinden van die zelfde kettery, welke zo „ algemeen is geworden onder de laatere Jooden , en „ zich ook heeft uitgefpreid , naa de groote Kerkher„ vorming, over fommige meer en min Geleerden, die " ?ch„°5,d,er, de belyders van het Christendom aanmel„ den." (bladz. 113.) Alle menfchen, in alle tyden, zyn gerechtvaardigd, en moeten behouden worden, door het Geloove, in de groote belofte des Heeren , welke altoos uitdrukkelvk of ingewikkeld betreklyk is tot Christus. Deeze is de inhoud der Inleiding voor de Redenvoering over den oorfprong der Offers. — Welke Leer, naar 's Schryvers oordeel, wordt aangeduid in het voorbeeld van den text (Hebr. XI: 4.) aan welke in de eer/le plaats het noodige licht wordt bygezet (bladz. 135-137.) Naa aanwyzing van 't byzonder'doel des Apostels, in K 4 't  I4» a. hulshoff 't flot des ioden Hoofdftuks, 't welk zeer te recht door hulshoff wordt aangemerkt te zyn de „ Christenen aan te moedigen tot volftandigheid in het „ Geloove , om het bloed des Testaments, door welk „ zy geheiligd waren, niet gemeen te achten door afval» „ maar pal te ftaan by de heuglyke uitzigten op het toe„ komende," volgt eene befchryving van het Geloove in 't algemeen, naar de woorden van den Heiligen Schryver (H. XI: i.) „ als eene vaste overtuiging aan„ gaande het gehoopte, en een vertrouwend Itaatmaaken „ op de zekere toekomst der dingen , welke nog niet „ zigtbaar zyn, eveneens of ze reeds aanwezig waren." Dit Geloove doelt derhalven, (naar 'i oordeel van den Ecrw. hulshoff) altyd op het gehoopte in den toekomenden tyd. Maar is dit wel beltaanbaar met de bepaaling van 't Geloove in algemeen, door den Schryver aan de Hebreërs vs. i. gegeven? De Schryver heeft de zwaarigheid gevoeld van zyn eigen bepaaling des Geloofs, en tracht dus, op eene wyze, die veelen willekeurig zal fchynen, in te vullen het 3de vs , door 't Geloove verftaan wy, dat de Waereld door 't woord Gods, is toebereid, enz. De Invulling is deeze: „ „ Gelyk „ ,, wy vastlyk erkennen, en by de uitkomst bevinden, „ dat door de Schepping volbragt is het voorneemen ,, „ en befluit des Hecren ten aanzien der dingen, die „ voorheen niet gezien werden, en ook niet aanwezig „ „ waren; alzo gelooven en vertrouwen wy ook, dat het „ „ toekomend nog onzigtbaar heil zekerlyk aanwezig, „ „ zigtbaar en daadlyk zal genoten worden." " Waarom niet by het eenvoudige gebleven, 't geen 't beloop van de redeneering des Heiligen Schryvers aan de hand geeft ?■ De bepaaling van het Geloove door den Eerw. hulshoff ontmoet" gelyke zwaarigheid, vs. 6, daar de Heilige Schryver fpreekt van 't geloove dat God is, en waar het gelooven dus op iets tegenwoordigs beireklyk wordt gemaakt. Het Geloove betekent , by den Heiligen Schryver, in 't algemeen, een vast vertrouwen, dat iet is, gebeurd is cf gebeuren zal. Het Christlyk Geloove bepaalt zich byzonder tot de beloften in den Verïosfer. — Het vertrouwen op die beloften moesten, naar dc vermaaning van deezen Apostel, de eerfte Christenen vasthouden, om onder vervolging niet te bezwyken, noch door andere oorzaaken afvallig te worden —' de rechtvaardige [dus konden zy leezen by een der Profeeten] Zal .  LEERREDENEN. 141 zal uit den Geloove leeven, de braave, de deegelyke man zal, door zyne gehoorzaamheid en vertrouwen op Gods gunfte, behouden worden , dus ook de Christen , door zyn vast geloove in de toezeggingen van Christus, wegens het heil, éénmaal door hem te genieten, zo hy ftandvastig in zyn Christlyk Geloove volhardt, gelyk veele Ouden, veele Voorvaderen, ftandvastig bleeven in hun betrouwen op de Godlyke gunst en befcherming, en daar door getuigenis bekwamen , of daarvan de heilzaa. me gevolgen ondervonden. Dat dit 's Apostels meening is, blykt uit alle de voorbeelden der Geloofshelden, waarvan Abel de eerfte genoemd wordt. Aldus had Sara ook het Geloove (vs. II.) waardoor zy boven den tyd haares ouder doms baarde: overmits zy Hem getrouw heeft geacht die V beloofd had- fo, £)oor 't Geloove (vs. 29.) zyn de Israëlieten de ro'ode Zee doorgegaan, 't welk de Egyptenaars ook beproevende zyn verdronken. Door H Geloove zyn de mteuren van Jericho gevallen, als dezelve tot zeven dagen toe omringd •waren geweest (vs. 30.) - Duiden deeze, duiden alle, de voorbeelden, wel ingezien, iets meer aan dan een vast vertrouweni)p de hulp en zegen van God, een vast vertrouwen dat'het geen beloofd was zou achtervolgd worden ? Of wordt in alle deeze voorbeelden op het Geloove in Christus gedoeld? Neen zeker; maar de Apostel voert dezelve aan, om, inliet 1 ade Hoofdltuk, de toepasfing op de Christ-geloovigen van zynen tyd zo veel te nadruklyker te maaken. „ De Heilige Schryver (dus leezen wy bladz. 139.) „ fielt op deeze lyst, als den eerften, Abel, en ontdekt „ ons de waare reden, waarom zyn Offer aangenomen is, „ terwyl dat van Kain werdt verworpen. Door zyn Ge„ loove is zulks gefchied, door vertrouwen op Vergce- „ ving, Genade en Verlosfing. Hy heeft geofferd, „ niet in eigcnwilligen Godsdienst" (zeker niet met een geveinsd en onoprecht hart) - „ dit Geloove, zo wel als „ het Offer, veronderftelt, derhalven, de Openbaaring en „ het bevel van God" (is deeze gevolgtrekking wettig?) „ Zonder hetzelve is het onmooglyk Gode te behaagen, tot „ behoudnis der Ziele , want die tot God komt moet „ reeds gelooven, dat Hy een belooner is der geenen die ,, Hem zoeken, op deeze belooning kan de zondaar, uit zich zeiven, niet rekenen - moet dus, als eene onve*>K 5 v dicl">-  XSfi A. HULSHOFP „ diende gunst, hem kenbaar en verzekerd worden, door „ het Woord of de aankondiging van God zei ven." Toegeftaan dat AbeTs geloove, of vertrouwen op Gods gunite, het gevolg geweest zy eener Openbaaring, -—, volgt dan daaruit dit befluit van den Eerw. huls-" hoff ? „ welk Offer (Van j_bef) alzo gefchied moet zyn „ volgens Godlyke Initelling, als een voorfcbaduwend „ Zinnebeeld .van het eenig en genoegzaam Offer, door „ welk éénmaal het gewenschte Heil daadlyk uitgewerkt „ en aangebragt zou worden." Kortheidshalven, zullen wy dit ter beoordeeling van den Leezer overlaaten, overgaande tot de ade Afdeeling deezer Redenvoering, handelende over den Oorfprong der Offers. Met een woord gezegd hebbende, dat de Heilige Schrift hieromtrend geene duidlyke aanwyzing (geheel geene aanwyzing) verleent, gaat hulshoff dus voort (bladz. 143.) Men vindt Geleerden, die tot een hoofdregel hunner liitlegkunde fchynen te ftellen, dat de woorden des Bybels altoos moeten opgevat worden in de armfte be,, tekenis , in den zwakften zin, die mooglyk is, om „ alzo alles wech te verklaaren wat zich , anders niet „ laat verlaagen tot den peil der redekavelingen van on- „ buigzaame zondaaren." Dit, en de voordragt van 't gevoelen der geenen, die niet aan een Godlyke Jnflelling den oorfprong des Offers toefchryven , welke daarop volgt, zal veelen mishaagen. Zo 'er zyn die zich de zaak dus verbeelden, zo hebben een grotius , episcopius, spenceuus, en anderen, hun gevoelen over dit onderwerp toch op een beter trant voorgelleld, gelyk den onderzoekers deezer zaake zal gebleken zyn. ,, Zouden zy die Gefchenken zaamgebragt hebben op eene plaats, welke zy Heilig noemden , en zich dan „ zoeken te overtuigen , dat God zich dezelve byzon- „ derlyk had toegeëigend? Indien moses het aldus „ had ingezien, ' zou hy aan dit bedryf den naam niet ,, gegeven hebben van offeren." Zonder over de waardy deezer tegenbedenking, op zich zelve befchouwd, te oordeelen , zo is het zamenbrengen van Gefchenken op eene Heilige daartoe afgezonderde en toegewyde plaats zeer wel beftaanbaar met het eenvoudig Gefchiedverhaal, 't zy het dan door moses aldus opgefteld zy, of uit oude oirkonden overgenomen. Kain bragt van de  leerredenen. 143 de vruchten des Lands den Heere offer (nrijÜ ge* fchenk) Abel ook van de eerstgeboornen zyner Schaapen, en van hun Vet - en de Heere zag Abel en zyn offer OfHTJO zyngefchenk) aan; maar, enz. — „ Men moet „ dan een wezenlyk Offer erkennen, en wel een Slacht- offer." Wel nu wat zwaarigheid om het evenwel voor een Gefchenk, of Dank-wffer, aan te zien? Hy immers bood aan 't geen hy had, uit zyne kudde. „ Maar (dit is eene andere bedenking bladz. 144.), wat „ brapt hen tot den vreemden inval van het kostlykfte, „ als°nuttelooze ftoppelen, door vuur te vernielen? Zou „ daarvan een lieflyke reuk opftygen naar de' Wolken „ als in de Godlyke nabyheid? Zouden zy dan niet lie„ ver geurige basten en kruiden verkiezen, dan een- be- „ naauwenden rookdamp ?" Zo zy van die geurige basten en kruiden denzelfden dienst hadden, als van andere vruchten der aarde, en van het vee , zo wel tot voedzel als kleeding (nog in 't midden gclaaten of het eeten van vleesch in gebruik was) — zy zouden ook daar van ten gefchenke hebben kunnen brengen. „ Toegeltaan, zegt hulshoff , dat zy een Dank„ offer, by wyze van gefchenk, den Heere bragten, „ dan ware het gevolg geweest, dat God het openlyk af„ keurde, en hen deswegen beftrafte — want dit denk„ beeld van Offergifte is ontleend van de dooling die by „ fommigen plaats had in de dagen der Propheeten, en „ de overhand nam in laatere tyden; toen alle begrippen „ wegens de Betekenis geheel verbasterd waren." Maar fteekt 'er ongerymdheid in de Helling, dat God, om zeer wyze redenen , zulke uitwendige tekenen van een dankbaar hart, en met eene eerbiedige goede gemoedsgeflalte opgedraagen, heeft kunnen goedkeuren en toelaaten? met'een dankbaar hart, zeggen wy — want dit veronderftellen zy, die hier het gevoelen van een Dank-offer by wyze van Gefchenk omhelzen. De Offergifte als Offergifte had by God geene byzondere waarde, en waarom zou 'er dan beftraffing op gevolgd zyn ? — Zo God dezelve hebbe ingejleld\ dan immers heeft Hy dezelve of goedgekeurd, als gepaste middelen om den waaren Godsdienst in Hand te houden, of Hy heeft alleen behaagen gehad in de Offeranden, als voorbeeldig duidende op de eene waare Offerande — ter aanneeming van welk laatst gevoelen wy nog na overtuigende bewyzen verlangen. Zekerlyk was de dooling omtrend de Offer- an-  144 a. hulshoff anden, als of zy, op zich zelve, Gode konden behaagen,de rede der beftralfingen, welke wy by de Propheeten des aangaande vinden. Altyd had God vereischt een welgefteld kart in den Offeraar; zo dra het tegengeftelde plaats had, dan was het Offer den Heere een gruwel, op het gebrek aan zulk eene goede gefteldheid doelen die plaatzen (Pf. -L: 7-13. LI: 18-21.) door den Eerw. hulshoff aangehaald, en elders by de Propheeten te vinden, waarin wy fpooren ontdekken van duidlyker Ze- delyk onderwys , dan onder de Wet gegeven was: gehoorzaamen is beter dan Slacht-offer, ■ Ik wil berm~ hartigheid en geen offer, en foortgelyke gezegden, bevestigen duidlyk het ongenoegzaame der Offeranden, en de waar-dy der Zcdelyke deugd; doch waar vinden wy, ('t geen toch opmerklyk moet zyn voor de verdedigers der lchaduwleer) waar vinden wy eenigen fchyn, of in de Wet, of by de, Propheeten, of in de Pfalmcn, dat het ongenoegzaame van het offeren daarin beftond, dat men niet in den Geloove uitzag op de Zoenofferande van Christus? De tegenftelling, immers, is overal eenvoudig deeze : dat God lust heeft in deugd, gehoorzaamheid, braafheid, enz. — en niet in Offeranden, van welk' eenen aart ook , als zynde dezelve enkel toegelaaten als hulpmiddelen ter Godzaligheid, en alleen als uitwendige tekenen van een goede gefteldheid des gemoeds, Gode welgevallig. Ons bedek laat niet toe dit onderwerp verder te ontwikkelen. Het geen hulshoff verder voordraagt over den toe/land van den eerften mensch, en de gelegenheid by welke God het eerst zich lichaamen van dieren ten Brand-offer fchikte (bladz. 150-155) — mist historifche zekerheid , en zal fteeds aan gewigtige tegenbedenkingen onderhevig blyven. Hier en daar vinden wy meer blyken van gewaagde gisfingen ; in de Redenvoering over Enoclfs Leven en Wandel leezen wy onder anderen (bladz. 170). „ Het „ Opperwezen heeft deeze verwachting van een leven naa „ dit leven grootlyks verfterkt, door een treffend won„ derteken onder elk der drie Bedeelingen. Vóór de Wet „ in het uiteinde van Enoch ; onder de Wet door de „ wechneeming van Elias; en by de inftelling des Chris- „ tendoms door de Hemelvaart des Zaligmaakers." Behalven dat de Gefchiedenis zelve geen grond geeft voor deeze ftelling, behalven dat de wechneeming van  LEERREDENEN. 145 Elias voorkomt als gefchied te zyn in een onweder, in 't byzyn van Eliza alleen, zo is 't ook vreemd, dat de Apostelen, i'preekende van de Opftanding en Hemelvaart van Christus, als het krachtiglte Zegel op de Leer der Onlterrlykheid, nimmer eenige melding maaken van deeze byzondere fchikkingen des Allerhoogften — daar zy, in tegendeel, Christus doen voorkomen als den eenigen waaren Prediker van een toekomenden ftaat van belooning en itraffe. Christus alleen heeft het leven en de onverderflykheid aan 't licht gebragt, door 't Euangelium — en is, ter bevestiging daarvan, opgewekt en opgevaaren. Intusfchen legt hulshoff den Profeet Henoch , (bladz. i3ó.) eene Aanlpraak aan 't Volk, door hem byeenverzameld, in den mond, waarin de Profeet, onder anderen, dit zegt: „ De hoedamg„ heid van een toekomenden ftaat kunt gy nu niet vat„ ten: maar dat 'er voor de Vroomen, naa hun verblyf „ op aarde, een ftaat zal zyn van veiligheid en welftand „ — dit zal u nadruklyk worden bevestigd, doordien „ de Heere my zal uitzunderen van het gemeene Lot. Gy „ zult my teritond, zo als ik hier ftaa, naar boven zien „ opvaaren, om aldaar te blyven, enz." — De Schryvelgeelt dit niet hooger op dan voor eene onder ftelling, maar wy zien niet dat dezelve waarfchynlyk wordt door 't geen de Schryver daar op betreklyk, byzonder van bladz. 181186, heeft ter nedcrgefteld. Hoe wy het uiteinde van Henoch opvatten, het komt wel voor als eene belooning zyner Godvrucht, welk denkbeeld van belooning zeker zou moeten wechvallen, zo 'er toen geheel geen verwachting eens toekomenden levens, by hem ten minften, geweest zy, maar hoe opgehelderd zyne uitzigten waren, wie zal het bepaalen s Hy vvas een aanbidder van den éénen Waaien God. Hy was Godvreezende , had daarvan vóór zyne wechneeming getuigenisfe. Hy wandelde met God, en God nam hem wech — dit vinden wy wegens hem opgetekend — geen blyk is 'er voorhanden dat hy uitdruklyke Openbaaringen, wegens een toekomend leven, gehad hebbe. 't Is waar, de Apostel Judas, in zynen briel, vs. 14 en 15, zegt van hem, dat hy dus profeteerde, of predikte: „ Be Heere komt om gerichte te houden, enz." doch of dit op toekomende vergeldingen doelt, willen wy niet verzekeren ; het is eene algemeene bedreiging van ftraf, waar door God de Afgodery, en het toeneemend ver-  I46 a. hulshoff verderf daaraan verbonden, krachtig zou fluiten; en dit is toch het éénige bericht 't geen wy hebben van zyne Prediking, waar uit niet volgt dat Henoch leerde, „ dat de ziel niet tevens met het lichaam zou verder- ven," (bl. 185.). Hulshoff meent, dat de Apostel (Hebr. XI: 5.} met de woorden, voor zyne nechneming heeft hy getuigenis gehad, dat hy Gode behaagde* ziet op een getuigenis uit den Hemel, op een ftemme uit de Wolke; zeggende ,, Enoch is myn Profeet. — Hy „ verkondigt myn woord, hoort hem." — Doch waar is de genoegzaame grond, waarop deeze opvatting rust? Betreklyk het uiteinde van Enoch, zegt de Schryver (bladz. i8^0 „ Hy zag den dood niet, zyn lichaam on„ derging niet de verrotting — dit zou echter zyn geluk „ niet gekrenkt, zyne belooning niet minder gemaakt, heb„ ben, volgens dit zeggen des Zaligmaakers (joan. VIII: 5.) „ Zo iemand myn woord zal bewaard hebben , die zal „ den dood niet zien in der Eeuwigheid" (Maar zou men uit deeze woorden niet kunnen befluiten, dat, in de taal der H. S., den dood niet zien juist niet betekent, zonder te fterven opgenomen te worden in heerlykheid?) „ De byzonderheid ten aanzien van het lichaam, in de „ wechneeming van Henoch, was dus voornaarnlyk aan„ gelegd ten nutte der Tydgenooten ; en Sirach zegt „ (Hoofdft. XLIV: 17) dat hy wechgenomen wordt, om de Gejlagten te zyn een exempel der boetvaardigheid — „ nu zou eene hèimlyke begraafenis aanleiding geeven tot „ het vermoeden van verdwaalingc. Eene openbaare doch „ fchielyke en oubegryplyke verdwyning zou twyfeling „ overlaaten, en dus vinden wy redenen te gelooven, „ dat Enoch in de tegenwoordigheid des Volks, op eene „ zigtbaare wyze , ten hemel is opgevaaren." Aldus hangt des Schryvers redekaveling hier over t'zamen, waarover wy niet verder zullen uitweiden; wyzende den Leezer tot de Leerreden zelve. In de Reden voeringen over de Ryke Man en Lazarus, fchynt de Eerw. Schryver de Gehenna (het dal Hinnon) te verwisfelen met den Scheol (het vcrblyf der dooden) bladz. 303 en 304. Gehenna was een affchuwlyke plaats op aarde. Het verblyf der zielen was in de onzigtbaare Gewesten van den Scheol. ,, Jefus, zegt hy „ verder, (bladz. 308.) ontleent in de Gelykenis de by„ zondere koleuren en uitdrukkingen van de toen aange„, nomen bevatting ; zonder in het zaaklyke te kort te „ doen  LEERREDENEN. 147 „ doen aan de Waarheid ; zonder zich daarin te fchikken „ naar de leeringen van het Bygeloof. Neen; Jefus legt „ zich openlyk toe om nadruklyk te bevestigen de ge„ wisfe waarheid der algemeene hoofdzaaken — het over- blyven der zielen, en derzelver gereede of onmiddelyke „ aankomst in eenen nieuwen ftaat van Leven en Be. wustheid , welks toeftand gepast is naar de zedelyke „ gefteldheden — fmartlyk voor de Godloozen, en zeer „ verkwiklyk voor de Vroomen." Het is eene andere Vraag, welke redenen de Wysgeer over eenen onmiddelyken overgang naa den dood in een ftaat gepast naar de zedelyke gefteldheden kan aanvoeren. Maar alles is, onzes oordeels, in de Gelykenisvoorhanden, ingericht naar de Joodfche Mythologie. Hierom laaten zich dergelyke befluiten, wegens een onmiddelyken overgang der zielen naa den dood, enz. hieruit, naar ons inzien , met geen goed gevolg afleiden — te meer daar de doorgaande Leer van Jefus en zyne Apostelen dit inboezemt: de mensch fterft — en ''er zal ééne alge~ meene opftanding, één algemeen oordeel, zyn. Alleen zon het gezegde van Jefus aan den Moordenaar het denkbeeld van de Leer der H. S., wegens een tusfehenftaat, begunftigen. Want, zo deeze Leer, in de Gelykenis voorhanden, doorftraalt, zo zou men de uitdrukkingen, daartoe betreklyk, toch niet hooger moeten agten, dan als bevattende een argumentwn ad hominem (gelyk men zegt) tegen de Sadducecrs, die veel fpraken van den God Abrahams, enz., waaruit Jefus foortgelyk een bewys voor de opftanding der dooden tegen hen ontleende , Matth. XXII: 30. Voorts zullen wy ons onthouden van verdere aanmerkingen ; alles kunnen wy niet aanvoeren, gelyk wy ook niet al het ftchoone en voortreflyke, in deeze Redenvoeringen voorhanden, kunnen bybrengen. De Leerreden over de Huishoudlyke Straffen heeft ons by uitneemendheid behaagd, gelyk verre de meesten; zo dat wy met alle ruimte durven verklaaren, dat wy deeze Redenvoeringen, over 't geheel, aanmerken als eene keurige Verzameling van Leerredenen, welke wy,met nadruk, allen ter leezing enernftige overweeging aanpryzen. &eer-  I48f A. BUCIIANAN, LEERREDENEN. Leerredenen over bclangryke Onderwerpen , door allan buchanan, in zyft leven, Bedienaar van het Euange- ^ lie, te Inverkeithing, in Schotland. Uit het En. gelsch vertaald. Met een aanpryzend Voorbericht uitgegeeven door h. h. viervant, Predikant te Anifterdam. Vierde en laatjle Stukjen. Te Amfierdam , by M. de Bruyn. In gr. 8vo. m bl. Uit voorgaande aankondigingen zyn des Eerw. buchanan's gevoelens en manier van behandeliuge genoeg bekend, en hebben wy in dezeive onze gedagten over 'sMans Kerkelyke Oplteiien medegedeeld. De Leerredenen, thans afoegeeven , zyn op dezelfde leest gefchoeid. Leezers, welke in de voorgaande Stukken genoegen hebben gevonden, zullen ook nier voor hunnen lust voldoening erlangen. Acht Leerredenen bevat deeze Bundel. Vier daarvan handelen over het misbruik der Godlyke Lang ioedigheid, volgens Pred. Vill: u. Men moet in den lmaak en de denkwyze vafl den Eerw. buchanan vallen, om de bekende woorden van christus tot thomas, Joan. XX- ij, 28, tot hec onderwerp eener Avondmaals-predikatie te gebruiken. Een Leeraar, zulk eene leiding van gedagten volgende, muge ryk zyn in fpeelmgen des vernufts; verlichting en overtuiging des verftands, ter verbeteringe van het hart, op bondige redekavelingen gebouwd, zullen veelen hier vrugtloos zoeken. De Geographie der Heilige Schrift voor ieder een gemakkelyk gemaakt, door eene beknopte cn zaakryke Verklaaring der XII Landkaarten , die wel eer ontworpen zyn door willem albert bachiene, in leven Hoogleeraar in de Sterre- en Aardrykskunde, en Predikant te Maaftricht, doch ?iu met veele ophelderende Aan nerkingen en Verbeteringen verrykt, met eene voorgaande Inleiding tot gebruik der Landkaarten , door s. van emdre, Predikant te IVageningen , Lid van "t Zceuwsch Genootfichap en andere Maatfehappyen. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, en te Amfierdam, by G. Warnars, 1796. In gr. 8vo. 387 bl. Al in den Jaare 1748 hadt de Eerw. isachiene, toen Predikant te Kuilenburg, twaalf Landkaarten vervaar-  S. VAN ÊMME, GE0GR. DER H. SCHRIFT. 149 vaardigd, met eene korte befchryving, om gevoegd^te worden by de bekende Gorinchemfche uitgave van den Bybel, by goetzee. Naderhand , zn in de Landkaarten als in de befchryving, vericheiden misflagen ontdekt hebbende, hervatte hy zyne opgenomene taak, en bra°t een nieuw Werk in 't licht, onder den titel van Heilige Geographie, in drie Deelen in gr. 8vo., met byvoeging van twaalf op nieuw geteekende Landkaarten. De uitvoerigheid en kostbaarheid des Werks deedt veelen na een Kort Begrip daar van verlangen, bepaaldelyk mgerigt tot een afzonderlyk gebruik der Landkaarten, die men, by manier van Atlasje, daar by konde laaten inbinden. De Eerw. van emdre, aan veelen onzer Leezeren met lof bekend, heeft aan dien wensch voldaan; leverende hier een verkort Samenftel, 't welk kan aangemerkt worden als een Aanhangfel, zo wel als een vierde. Deel, van het groote Werk van Prof. bachiene: ten welken einde men eenen titel, daar toe dienende, heeft vervaardigd. Niet eene bloote verkorting of zamentrekking is van emdre's Werk ; men ontmoet daarin verfcheiden nieuwe Aanmerkingen, deels ontleend uit van hamelsveld, Aardrykskunde des Bybels, deels uit zyne eigen waarneemingen aangevuld. Daarenboven heeft van emdre de nuttige moeite genomen, om, by wyze van Inleidinge, eenige algemeene kundigheden vooraf te zenden over de Geographie in 't algemeen, en wat 'er tot regt verftand en gebruik der Landkaarten vooraf dient geweeten te worden. , Daar de Aardrykskunde, in zekeren zin, het oog der Gefchiedenisfen is, en deeze, zonder eenige kennis van de eerstgemelde Weetenfchap , met weinig vrugts kunnen geleezen worden, befchouwen wy dit Werk als eene nutte bydrage tot de menigte der Schriften, opgefteld ter verklaaringe van den Bybel, voor zo veel een groot gedeelte van denzelven als een historisch werk moet befchouwd worden. Van hier, dat wy, om onze Leezers eenigermaate te onderrigten wat zy hier kunnen vinden, ons "de moeite wel willen getroosten , om den Inhoud der twaalf hier afgegeevene Bybelkaarten, en alzo van het geheele Werk , over te fchryven. In de eerjle Kaart wordt verbeeld de natuurlyke Gefteldheid van Kanaan, in deszelfs Zeeën, Rivieren, Bceken; gelyk ook cc Bergen, Daaien, Vlakten, IVoestynen, enz. De tweeae vertoont het Land Kanaan, nog bewoond door deszelfs eer- LETT. 1796". NO. 4. L "6  150 s. van emdre, ge0gr. dër h. schrift. fte bezitters, kanaan's naakomelingen, benevens de Landen, door weike zommige zich hebben uitgebreid; als mede de Landen der Philiflynen, Amalekiten, Edomiten, Moabiten, Ammoniten, Midianiten, Ifmaëliten, enz. De derde en vierde Kaart bevatten het Land Katiaan en Gilead onder de ra Stammen verdeeld; cn het Koninkryk Ifraëls, benevens deszelfs overheerde Landfchappen, onder de regeering van saul, david en saiomo; terwyl de vyfde voorftelt de beide Ryken Juda en Ifraël, naa salomo's dood gefcheurd, benevens de overheerde Landen, aan elk der beiden behoorende ; en de zesde, het Joodfche land onder de heerfchappy der Roomfche Keizers, en beftuurd door hunne Landvoogden. Op de zevende Kaart wordt verbeeld de Stad Jerufalem, benevens de rondom gelegene Bergen, Dalen, Fonteinen, Waterleidingen, Lusthoven, enz. Geheel Palcflina, in deszelfs noordlyk en zuidlyk deel, met alle deszelfs voornaamfte Steden, Vlekken , enz. wordt op de achtfte en negende Kaart afgebeeld'; en, op de tiende, de van ouds bekende Waereld , benevens derzelver verdeeling onder noach's naakomelingen. Van de elfde Kaart is het onderwerp, Egypte en de Wocstyn der Schelpzee; en eindelyk van de twaalfde, de Landen der Asfyrifche, Babylonifche, Perfifche, Grickfche, en daarnaa Romeinfche, heerfchappy, ter opheldering van de prophetien en gefchiedcnisfen der H. Schrift. Romeinfche Gefchiedenisfen, door M. stuart. Met Kaarten en Plaaten. Vde Deel. Behelzende de Gefchiedenis van het Gemeenebest van het tweede Vredeverbond met de Samniten tot aan het einde van den eer f en Cart/aagfchen Oorlog. Te Amjlerdam , by J. Allart, 1704 In gr. 8vö. 560 bl. y Twee Hoofdftukken, tot het Derde Boek deezer Romeinfche Gefchiedenisfe beboerende , het eerfte loopende van het Tweede Verbond met de Samniten tot aan den Oorlog met pyrrhtjs het tweede den Oorlog be- fchryvende tegen de Tarentyners en den Koning pyrrhus gevoerd, maaken het eerfte gedeelte van het thans voor ons liggend Deel deezes fchoonen Werks uit. Te zeer gevoelt de Schryver het eenzelvige, en daar door verveelende, der ftaag elkander onafgebrookene opvol-  m. stuart, romeinsche geschiedenissen. l$t volging van Oorlogen, om, by het hervatten van den Samnitifchen, Kryg, niet te betuigen: „ Min vermoeid.vari ,, eindeloos ftryden,. dan de pen der Gefchiedenis van de ;, eenzelvige befchryving van ontelbaare Gevechten, ruk„ ten de Samniten .weder nieuwe. Legerbenden byeen; „terwyl wy het geduld onzer Leezeren, zónder, de „ bel «fee eener hoogstmogelyke kortheid, niet op nieuw „ ter proeve mogen brengen." En ondanks hy deezer belofte indagtig is ^ zal de Leezer niet zelden wenfchen die Oorlogen - befchryving doorgeworfteld te zyn. Dan vjrfcheidenheid en vergrooting van toorieelcn doeri eenige gunftige uitwerking ; waarom de. Burger stuart het vyfde Hoofdltuk, te recht, in deezer voege aanvangt: ,, Zagen wy tot nog toe Rome door inwendige verdeeldheden verfcheürd, eh nog rondom door vyandige na„ buuren omringd, met langzaame en moeilyke, maar te-r ,, vens onbezweeken , fchreden reebtftrecks naar „die: „ hoogte klimmen , van waar zy haar gezag eenmaal „ fchier door 't garifche menschdom zou doen eerbiedi; „ gen ; welke itoute Itappen mogen wy nu niet van „ haar verwagten, daar de groote bron van haare inweri,, dige verdeeldheden is opgedroogd , en haar. aanzien „ reeds wyd en zyd door Italië erkend wordt ? Na de „ invoering van een gelyk regt der burgers tot alle ge„ wyde en ongewyde bedieningen, hebben haare onder,, fcheidene rangen, in de plaats van zwaarden der ver„ deeluheid, prikkels .eener loflyke mededinging opgele„ verd tusfchen den Adel en den Burgerltand. Na, de „ onderwerping der omgelegerie Volkeren, kunnen klee„ ne aanvallen den zetel des Gemeenebests niet meer „doen wankelen, en maaken de.moorddaadige ,, doch „ onbeflisfe.nde, vyandlykheden van onmiddelyke nabuu,, ren. plaats voor grooter. oorlogstooneelcn , welke den ,, weedom van het menschlyk hart over haare veelvuldige „ elenden nog eenigzins vergoeden, door haare befchou„ wers Lesfen van wysheicT. voor het Staatsbeïtuur eri „ Krygsbeleid mede te deelen, welke door.weinig bedui„ dende fchermutzeiingen zelden worden opaegeeven." . Het mangelt g'eenzins aan verhevene Charaéters, diei een afwisfelend genoegen fchenken. Wie ftaat niet opgetoogen als hy het Onderhoud van fabricius met pyr- Rhus leest? ■ De tusfehengevoegde bedenkingen van. eenen Menschkundigen aart geeven verpoozing, zo ook het fegtmaatig geveld oordeel over de bronnen, waar uit,de L 2 " Schry-  M. STUART Schryver zyne Gefchiedenis put. „ De geest der vero„ veringen," merkt hy, onder andere, op, „ welke ken„ nelyk in Rome was van deszelfs eerfte ftichting, dreet „ de Romeinen, hoe rechtfehaapen zy anders in hun „ burgerlyk gedrag ook mogten zyn, ongetwyfeld zeer „ dikwyls tot onregtvaardigheden , welke de ingenomen„ heid der Schryveren , die wy moeten volgen, voor „ Rome's eer ons egter bezwaarlyk gemaakt heelt „ aan te wyzen." Niet egter blyft hy des in gebreke, zo als wy door eene lyst van voorbeelden zouden kunnen toonen. ■ ' Dan wy willen liever zyn algemeen Overzigt van het Derde Boek opgeeven. „ Naa het afloopen van dit der„ de Tydperk^kunnen wy met genoegen te rugge zien op alle deszelfs onderfcheide byzonderheden, om overal nieuwe achting voor dat Volk in te zamelen, het geen wy met onze doorgaande aandagt verwaardigd hebben. . „ Reeds vroeg in dit tydperk zagen wy het Confulfchap gemeen maaken onder den burgerftand, en ' daarnaa de Priesterlyke waardigheid alleen aan zuiver- " heid van zeden verbinden: maar te dikvvyls rrierk- ten wy reeds den gelukkigen invloed dier burgerlyke " Gelykheid op den geest des ganfehen Volks op, te onlangs hoorden wy 'er eenen fabricius nog de uitmuntendfte taal over voeren (*) , om onzen geest " niet te rug te houden van eene aangenaame weder" keering tot dat onderwerp, het "geen zich geduung ", met nieuwe bekooring aan onzen Gemeenebestgezinden I! geest voordoet. . , Hadden de Romeinen hunne vorderingen m de Krygskunde alleen doen dienen ter verdediging van de vry" heid en onaf hanglykheid van hunnen Staat, gaarne " zouden wy in het verloopen tydvak te rug keeren, " om van de verandering hunner wapenen naar vereisch V van hunne vyanden, van de aanneeming van nieuw Krygstuig, waarvan zy het nut hadden leeren kennen, " en van de verbetering hunner Legers naar het voor" beeld van eenen pyrrhus, te fpreeken; doch daar zy " deeze vorderingen in de, op zich zelve reeds zo ramp»' „ za- (*) , Eene taal, waar mede Mr. p. paulus zyne voortreffelyke" Verhandeling over de Rechten en Plichten der Menschlykt Gehkteid nog gemeend heeft te kunnen verfraaijen."  romeinsche geschiedenissen. I$3 „ zalige, kunst van menfchenmoorden deeden ftrekken „ om de vryheid en onafhanglykheid van andere Staaten ,, met eene onwederflaanbaare overmagt van beleid zo wel „ als van moed aan te randen, willen wy dezelve Hechts „ in zo verre gedenken, als zy eene oplettende leerzaam„ heid van den Romeinfchcn geest bewyzen, welke zoo „ zigtbaar affteekt by de eigenzinnigheid van andere Vol,, keren, en intusfchen wel degelyk onder de oorzaa„ ken van Rome's grootheid door den fchranderen montes„ quieu gefield wordt (*). ,, De rechtspleeging won zeker in dit tydvak; de aan5, flelling van Prators & 'Friumyiri Gapitales verbeterde „ óngetwyfeid de bediening en uitvoering des Regts; en „ de openlyke uitgave van het Jus Flavianum maakte veiv „ fcheidenc denkbeelden van den loop der pleitgedingen „ onder de burgers gemeen. • „ Langzaam waren alzins de vorderingen der Kunften en „ Weetenfchappen by een Volk, het geen zich bellendig „ in oorlogen gewikkeld zag, en met het ganfche hart „ aan de belangen des Vaderlands gehegt was. De Schil- deryen van fabius pictor; het Colosfus-beeld van ju„ piter op het Capitolium opgericht ; de voortreffen „ lyke aanleg van den Straatweg van appius , en de „ uitmuntende Waterleidingen , welke dienzelfden naam „ vereeuwigen, getuigen echter van den toeneemenden „ finaak in 't algemeen en tevens van de vergevorderde „ Bouwkunde der Romeinen in 't byzonder. ,, Dat Weelde reeds ingang te Rome zogt , leert ons. „ rufinus met zyne twintig ponden aan tafelzilver; „ maar zyn flrenge vonnis wees ons tevens aan, hoe zeer „ aan die verderflter der zeden de grond van voet tot „ voet betwist werd. „ En liaan wy ons oog, van, dweepzieke vooroor„ deelen vry, op de lange ry van voortreffelyke Mannen, „ wier deugden wy, van tyd tot tyd, onze hulde beweezen ,, hebben, met welk een eerbied zullen wy als dan geen „ affcheid neemen van een Tydperk, 't geen wy veilig, in deeze onze Gefchiedenisfen, de guldene eeuw der „ mensclilyke voortreffelykheid mogen noemen. De ga„ delooze ouderliefde van, eenen maneius , en de opoffe„ ring der tederfte kinderliefde van dienzelfden man aan „ het (*) Caufes de la Grandeur, &c. Ch. II. L 3  7£4 m. stuarx „ het algemeene welzyn; de wysgeerige foberheid van „ curius en fabricius, en de onvcr/ettelyke eerlyk„ heid van beiden ; de grootmoedige upuikringen van „ curtius en de deciussen, en de v.rlcheidene fchet„ zen der voortreffelyklle Chara&ers die wy 'gaven j de grootlche en echter onpartydigüe getuigenisièn door „ Homes vyanden aan de voortreffelykheid haarer zeden „ gegeeven, blyven dc zekerde waarborgen voor de vei,', ligheid onzer aanpryzing van dit tydvak der Romein„ fchc Deugd. ; ' i . ' „ Twee i'chandelyke misdryven, door lnoode wellustelingen aan hunne jonge fchuldenaars beproefd, lever" den ons zekerlyk wel een afgryslyk denkbeeld op van " de verbastering der driften zoo wel als der reden van " den mensch; maar de voldandige eerJykheid dier beide ,1 jongelingen, 's Volks algemeene verfoeijing van zulk eenen gruwel en deszelfs gevolgen op het lot der fchul" denaars, wederhielden ons tevens van de fcbreeuwendde " onregtvaardigheid, om de verfoeilyklte van alle mis• daaden in ons tydperk den Romeinen in 't algemeen ' ten last te leggen. Beide deeze fnoode aanflagen, het " wangedrag van twee Keurbenden in Capuaen te Rhegium, en het misdryf van veele aanzienlyke Vrouwen jegens Z haare Mannen , maaken echter, dat wy ons wel zorg" vuldig wachten, van het verloopen tydvak, hoe hoog . geroemd door laatcre Romeinfche Redenaars en " Dichters, op te geeven als dat eener menschlyke vol„ maaktheid." ■ Met het Vierde Boek opent zich gedeeltlyk een ander tooneel. Zeer juist is des Schryvers aanmerking in den beginne. „ Schoon Rome haare veroveringen ten eenemaale binnen de natuurlyke grenzen van het oude Italië " hadt willen bepaalen, de uitgeftrektheid van haar gebied " zou waarlyk groot genoeg geweest-zyn om den oplet*' tenden waarneemer van het Staatsbeftuur en de GeV fchiedenis der Volkeren by de Lotgevallen van dit " Gemeenebest te bepaalen maar dat zelfde'Volk, 't " welk byna' vyf eeuwen doorbragt in onophoudelyke " oorlogen , eer het zich een beflisfend gezag' over die ■ Landltreek kon toefchryven, hadt naauwlyks twee eeu" wen noodig, om zich door het grootfte gedeelte "der Be" -vvooneren v; n de drie toen alleen bekende Gewesten der " geheele aarde te doen eerbiedigen." Hier toe diende, de eerde Carthaagfche Oorlog, in 'dit Boek befchreeven. "' \VX  ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. . I55 Wy hebben aangemerkt, dat zich hier gedeeltlyk een ander Tooneel opdoet, het blyft een Krygstooneel; doch vcrwisfelt deels van plaats, daar de Romeinen eene Zeemogenheid worden, en zich eerlang zo groot te water als te land betoonen. De aanvang hier van vermeld te vinden , vertrouwen wy , zal onzen Leezeren gevallen. „ Schoon het Zeeweezên by de Romeinen niet zoo geheel „ verwaarloosd was, dat zy geen het minfte denkbeeld „ van den bouw en het beftuur der Oorlogsgaleijen zou„ den gehad hebben, waren zy echter zoo ver in dit op,, zicht ten agteren by de Carthagers, die de bekwaam 1 te „ Zeeluiden van dien tyd waren, dat het de wanhoopigfte „ onderneeming zou geweest zyn om deeze vyanden met 1 veel kleiner, veel gebrekkiger, en veel logger, Vaar„ tuigen ter Zee te beilrvden. Hunne Galeijen met en„ kele roeibanken waren "volftrekt onbeduidend tegen die „ der Carthagers, die drie, vier, ja vyf, roeibanken bo„ ven eikanderen hadden, en alzoo door de fnelheid van „ beweeging en ongelykheid van gevaarte ongenaakbaar „ of onverwinnelyk voor hun waren; en de grootere Ga„ leijen der Griékfche Zeelieden in Italië, als Tarentum, „ Locri en anderen, waar mede zy den overtocht op Si„ cilie gewaagd hadden, waren, behalven dat zy Hechts „ drie dubbelde roeibanken hadden, en alzoo nog geen„ zins tegen de Carthaagfche aan konden, fchier onhan„ delbaar voor de Romeinen , die nog geene bedreeven„ heid op zulke Vaartuigen hadden (f% „ De ganlcbe Zcemagt, hoe groot dezelve ook zyn „ mogt, moest alzoo eene geheel andere gedaante krygen „ eer zy iet weezenïyks tegen de Carthaagfche zou ver„ mogen, en de onverfchtokke geest der Romeinen, die „ geen onoverkomelyke 'zwaarigheden in 't Krygsbeleid „ kenden, ondernam zulks met eene voorbeeldlooze ftout- „ heid en yver. Een Carthaagsch Schip van vyf „ roeibanken, welk by den eerlten overtocht der Romeinen „ in Sicilië op de kusten van Italië geftrand was, ftrekte „ ten voorbeeld van den nieuwen Scheepsbouw: de Con„ fuls gaven een algemeen bével, om naar 't zelve andere 6 „ Sche- (*) Hier ftelt de Schryver in eene Aantekening voor, de verfchillende denkbeelden der Schryveren over deeze Roeibanken, en bepaalt zich tot het gevoelen, dat zy drie, vier of me« , verdiepingen , dekken , boven elkander haddej).. L 4  I56 M. STUART, ROMEINSCHE GESCHIEDENISSEN. „ Schepen te vervaardigen, en alles was op de Timmer„ werven terftand in zulk eene rustlooze werkzaamhe.d, „ dat Rome, binnen den tyd van zestig dagen, een Zee„ magt van honderd en zestig dergelyke Galeijen hadt. „ Van dat korte tydsverloop hadden zich tevens de Con„ fuls bediend om de aanftaandc Vloot van bootsluiden „ te voorzien. De werking van Roeijers, die Hechts in „ ééne ry achter elkander zaten, of in verfcheide ryen boven eikanderen moesten werken, verfchilde zoo wee„ zenlyk, dat 'er de uiterfte zorgvuldigheid noodig was, „ om het geworven bootsvolk daar in vooraf wel te on„ derrichten. Men fioeg hier toe roeibanken boven elkan„ deren op het ftrand op, en oefende de roeijers daar op „ dagelyks,zoo dat zy terftond by het in "Zee komen der ,, eerfte Galeijen in ftaat waren op de wenken van den „ Stuurman alle hunne beweegingen zoo vaardig met el„ kanderen in de maat te maaken, dat de Confuls zich ,, zei ven en hunne keurbenden binnen weinig dagen aan boord van deeze Vloot durfden waagen." Op de kortheid des tyds en de menigte van Galeijen zou met rede eene aanmerking te maaken vallen; dewyl men uit het verhaal moet opmaaken, dat deeze alle groote Galeijen waren. De Romeinen moeten, is 'er geen misdag in de getallen, onze vaardigfte Scheepsbouwers overtroffen hebben. De voorbeelden van Zaandamfche Scheepstimmermansbaazen, in vaardig werken aangehaald, dat een hunner, in den tyd van twee en twintig maanden, 'er twintig in 't water bragt, dat een ander een Schip van meer dan negentig voeten, in den tyd van vyf weeken, van zyn beginzel af, niet alleen in 't water bragt, maar ook te Amfierdam leverde (*)? vallen 'er by weg. Dan dit in 't voorbygaan. Ten flotte tekenen wy op, dat de eerfte Carthaagfche Kryg, door de Romeinen om het bezit van Sicilië gevoerd, ,, drie en twintig jaaren onafgebrooken geduurd, en hun ,, door fchipbreuk zo wel als in Zeedagen zevenhonderd ,, Galeijen gekost hadt. Dat hunne vyanden meer dan vyf,, honderd Schepen verlooren , en de onverzettelykheid „ van een Volk beproefd hadden, wiens Eerzugt en Va3, derlandsliefde den ongelyken ftryd vereffenden." A. loosJes, Befchryyitig der Zaanfandfche Dorpen, bl. 186. Va.  VADERLANDSCH HUISBOEK. Ï5? Vaderlandsch Huisboek, of de Verklaaringen, Betuigingen en Beloften, van den Stadhouder der Vereenigde Nederlanden , y er geleeken met zyne Daaden, meestal getrokken uit echte Stukken, en verrykt met de Characters der voornajimjle Perfoonen, die in de Staatsgefchillen den by zonderfl en rol gefpeeld hebben. Door een Genootfchap van Liefhebbers der Vryheid. Tweede Deel, 1793. 375 bl. In gr. 8vo. De herkomst en de hoofdbedoelingen van dit zonderling Gefchiedkundig Werk hebben wy , zo veel het Voorbevigt ons des ontdekte , by de Aankondiging des Eerften Deels, onzen Leezeren opgegeeven (*). Meerder lichts hebben wy des betreffende gezogt te bekomen ; dan tot nog vrugtloos. ünverwyld willen wy, dit inwao-tende, voortvaaren, met den Inhoud van deezen arbeid °des Genootfchaps nader te doen kennen , en ten dien einde het voornaamfte, in ieder Deel te vinden, onzen Leezeren aanwyzen. Het Tweede Deel, de hoofdbedoeling daarin opgeeven- de, vangt in deezer voege aan. „ Thans treeden wy een ander vak in, waar in wy moeten opgeeven, welke ysfelyke oproerigheden, van tyd tot tyd, geduurende de oneenigheden, geftookt zyn, en bewyzen, dat zy, hoe zeer met verandering van voorwendzels en omftandigheden, altyd eenerlei rigting en oogmerk gehad hebbende, de Stadhouderlyke party ook beftendig tot oorzaak en begunftiger gehad hebben. Eenigen tyd ftonden wy : in beraad, of wy op de verhandeling van de eerfte oor: zaaken der oneenigheden, dat is van de bron onzer weer) loosheid, in den fchandelyk gcvoerden en even fchande! lyk geeindigden Oorlog met Engeland, onmiddelyk zou1 den laaten volgen een verflag van de algemeene begeerte ]: tot eene noodzaaklyke Staatshervorming, en van de pooI gingen daar toe aangewend, dan we} eene aan wy zing van I dien gruwel van oproer en plunderziekte, die zo wreedI lyk in het hart der fmalre gemeente cn 's Lands Militie i opgewekt is. Doch wy bellooten eindelyk tot het laatI fte , deels, omdat de eerfte beginzelen van het oproer i onmiddelyk gevolgd zyn van en verbonden waren met die (*) Zie hier boven bl. 27. L 5  Ï5Ö* vaderlandsch cl ie berugte Juflificatoire Memorie van den Stadhouder, welke enkel en alleen in de waereld geftootcn is, om aan eene volftrekt onverdeedigbaare zaak door een famenraapzel van verdraaijingen en ongerymdheden eenen fchyu van overtuiging by te zetten, deels, om dat 'er uit blyken zoude, dat de Stadhouder zich van dit verfoeilyk middel reeds heeft begonnen te bedienen op eenen tyd, toen 'er nog geene Staatshervormingen begonnen, en geene zweemzels van aanleiding waren , om die boven maatige klagten des Stadhouders over verkorting van zyne vermeende regten eenigzins te wettigen, waar mede wy hem zo dikwyls zullen zien te voorlchyn treeden. Hier uit dog word overvloedig beweezen, dat de Stadhouder den geest van oproer enkel daarom opgewekt heeft op dat hy zich zou handhaaven by het onbepaald misbruik van een gezag, waar van hem in dien tyd de wettigheid nog niet betwist werd. Ook blykt 'er genoegzaam uit, dat die zelfde geest van oproer eene der voornaamfte medewerkende oorzaaken geweest is, waar door en Regenten en Burgers aangemoedigd zyn, om zich op eene mannelyke wyze te verzetten tegen dien algemeenen geest van oproer, die niet anders dan door eene welgeregelde wapenoefening kan bedwongen worden, en om het overdrecven gezag te fnuiken, tot welker bevestiging of vergrooting dat oproer dienen moest." Ter volvoeringe van dit Plan doorloopt de Schryver 's Lands Gefchiedenisfen, van dit Tydperk af, door de onderfcheidene Gewesten. Eerst toonende, hoe de Stadhouder vry duidelyk de oproerige Beweegingen in *j Haage, te Rotterdam, te Leyden, ja zelfs tot in de Ommelanden toe, begunftigde, of door dezelve te verfchoonen, of door oproermaakers merkbaare blyken van zyne goedkeuring te geeven, of door hun aan eene welverdiende ftraffe te onttrekken. Waarop hy voortvaart om den Stad¬ houder in het haatlyk licht der verachtlykfte huichelaary te doen voorkomen, waartoe het gefchil met Keizer josephus den II wordt aangevoerd. Voorts fchetst de Schryver het gedoogen der oproerigheden in *s Haage, "t welk aanleiding gaf tot het ontneemen van het Commando, met de gevolgen daarvan in 't breede verhaald. De Reis van zyne Hoogheid na. Friesland, Groningen en Zeeland, aan oproerige oogmerken toegefchreeven : en dat hy elndelyk in 't Jaar ijö6 tpi gewelddaadige middelen overfloeg. Hier  HUISBOEK. *59 Hier treffen wy bovenal een uitvoerig Verflag aan van de oproerigheden in Zeeland, in den Jaare 1787, door egte beicheiden geftaafd, waar uit bh/kt, welk eene rol van de spiegel daar in gefpeeld hebbe. Deezen Staatsdienaar zal men hier best leeren kennen, terwyl 'er wordt aangeweezen hoe ftrydig hy met zyne eigene beginzelen te werk ging. Wy gelooven, dat dit ftuk nergens beter ontwikkeld en in de waare roerzeis ontdekt is; De uitvoerigheid verbiedt het overneemen, Vry duit delyk toont hy in welk een verband deeze Zeeuwfche oproerigheden ftonden met de Reis van de Gravin van Nas/du- na den Haage. —- Ook dient hier toe het Verflag van 't geen 'er in Gelderland gebeurde, ten tyde van de ondernomene Reize der Prinfesfe na 's Haage; als mede hoe Overysfel in de Ophitzingen deelde, en in Holland de fnaaren tot Oproer in den Jaare 1787 ftyf gefpannen wierden door middel van Adresfen en andere Werkzaamheden , te welker in beweeging brenging de Ridder bentinck zo veel toebragt, en van wiens gedrag men hier een breedfpraakig berigt vindt. Wy kunnen niets doen dan vingcrwyzing geeven. Hierom ook flegts met een enkel woord aangeduid, dat men van de zyde van Oranje geene middelen ipaarde om het Gemeen en het Krygsvoik op te hitzen tegen de beste Regenten. Een zeer verzwaarende trek in dit alles is, dat men, ter bereiking der fchandelykfte oogmerken, den Godsdienst in 't fpel bragt, en het fchandelyk misbruik daar van gemaakt. Hier kunnen wy niet nalaaren iets over te noemen, 't welk ons der Opflelleren denkwyze over den Godsdienst, waarin zeker veelen belang zullen ftellen, eenigermaate toelicht. Zy laaten zich, op dit ftuk, in deezer voege hooren : ,, Welke onbillykheid, of welk zo weezenlyk gevaar voor den Hervormden Godsdienst, dien wy hoogagten, en onvervalscht wenfchen bewaard te zien , zou 'cr zelfs uit eene gemengde Regeering, al had men het daarop al toegelegd, te vreezen geweest zyn? Immers fteunde de bepaaling van eenen Hecrfchenden (of wil men liever Publiehen'1) Godsdienst als een vcreischte ter bekleeding van Staats- of Stads-ampten, tot de Regeering betrekkelyk, alléén op noodzaaklykheid by de inrigting van ons Staatsweezen, waar by het verfchil van Godsdienst listig tot een hoofdvoorwerp gemaakt was. Want in den grond was -  IÖO VADERLAND9CH was, niet tiet verfchil van Gcloofsbelydenis, maar de onderdrukking van den Hervormden Godsdienst en het verlies der Burgerlyke Vryheid, de groote oorzaak van den Opdand onzer Voorouders, waar toe Roomfichen en Onroom fchen zich vereenigden ; en daarom was by de Pacificatie van Gent bepaald , dat niemand om den Godsdienst vervolgd of van eenige Burgerlyke Voorregten verftooken zou worden. Hadt willem de I dit billyk ontwerp niet wecten in duigen te doen vallen, zouden alle de zeventien Nederlandfiche Provinciën onder eene algemeene Verdraagzaamheid vereenigd gebleven, en de Vrede met den Spanjaard veel eer gefiooten geweest zyn. Dan zouden de Roomschgezinden, de Mennonieten, de Lutheraanen, en zo veele Leeraars van den Hervorm-, den Godsdienst, in volgende tyden, niet zo veele redenen van klaagen gehad hebben over eene onderdrukking om hunne Godsdienltige gevoelens, over het uitkryten van Paapfiche of Jr mini aan fche ltoutigheden, die zy van eenen philips II niet hadden willen verdraagen. „ Wat hier van ook zy, -wy houden het daar voor, dat, indien men, in meer verlichte tyden, waar in 'er geen verfchïllen over het bovendryven van eenige Godsdienltige Gezindheid waren, alle Ingezeetenen had tragten te bezielen met eene waare Godsdienltige en Burgerlyke Verdraagzaamheid., 'er geene zwaarigheid zoude geweest zyn, "om de Regeeringsampten met de Belyders van verfchillende Christengezindheden gemeen te maaken. ■ Wy gebruiken met opzet dit woord , op dat men ons niet telle onder die hedendaagfche Wysgeeren , die den Christlyken Godsdienst de dieplte veragting en den onverzoenlykiten haat toedraagen, en waanen dat de Burgermaatfchappyen, zonder denze'lven, beltaan kunnen, terwyl zy zelfs den Natüurlykèri Godsdienst, en het beftaati van een almagtig fcheppend Opperweezen, zo al niet met woorden, ten minften met hunne daaden, verlochenen. Zodanige grondbeginzels verfoeijen wy met geheel ons hart, even zeer als het misbruik van den Godsdienst tot Staatzugtige oogmerken." Wy moeten hier weder herinneren den Schrvftyd deezes Werks, 1793. Wat 'er komen zal van de Vernietiging des Heerfichenden Godsdiensts in ons Vaderland , naa de jongde Omwenteling . en de desniettegendaande Overblyfzels van denzei ven, moeten wy den tyd aanbeveelen. Voort*  HUISBOEK. IÖI Voorts toonen de Opltellers van dit Werk, dat willeem ee V, zo vóór als naa de Revolutie, blyken gaf van die Godsdienltige Verdraagzaamheid, welke hy in de Patriotten wraakte. Wegens de Acte van Verbintenis der Vaderlandfche Regenten in den Jaare 1786, vindt men hier een fchoon veruag, en tevens van de valfche, die men met zo veele kunstltreeken te vergeefscb voor de waare heeft .zoeken te doen doorgaan. Dit geheel bedrog wordt hier naakt ontleed. • . Het verwyt, den Arnhe?nfiche en Amfleraamfiche Patriotten, wegens Oproerigheid, gedaan, wordt onderzogt, billyk beoordeeld, en wat hier in ltrafwaardig was met regt gewraakt. Naa dit alles in 't breede afgehandeld te hebben, zeggen de Schryvers. „ 'Er blyft nog een voornaam onderwerp overig, uit welkers verhandeling blyken zal, dat men zich van hetzelve, al van het begin der Staatsverfchil]en af, met een tweeledig oogmerk heeft zoeken te bedienen. Men poogde naamlyk, deels door het vermogen'en de magt des Konings van Pruisfin, de Hooge Overheid des Lands fteeds in bedwang te houden in de uitoefening van derzelver Souverain gezag over den Stadhouder, en deels de geheele Stadhouderlyke kabaal met de hoop te vleijen, dat de Koning zich eenmaal met geweld in 's Lands zaaken Iteeken zou, en alzo haaren yver voor de belangen van het Huis van Na^sfau gaande te houden." Dit wordt in 't breede ontleed in deeze zeven byzonderheden, welke men in de Brieven van dat Hof voornaarnlyk aantreft. „ 1. Klagten over de verkorting der Reg- ten van den Stadhouder. 2. Klagten over de Vryheid der Drukpersfe. 3. Befchuldigingen tegen eenige Perfoonen, die oorzaak waren van het een en ander. 4. GunItige toezeggingen aan die van den Stadhouderlyken Aanhang'. 5. Verzekeringen van de goede gevoelens en oogmerken'van den Stadhouder en zyne Huisvrouwe. 6. Verfchooning van den Koning van zich met het Inwendig Beltuur der zaaken niet te willen bemoeijen, en zelfs onkundig daarvan te zyn, en 7. Verzoeken om aan den Stadhouder zyne Regten te laaten, alle nieuwigheden te weeren, de oude Conftitutie te handhaaven en de Drukpersfe te beteugelen, alles vergezeld met eenen buitenge woonen aandrang." Het ontvouwen van alle deeze byzonderheden geeft den Schry-  1Ö2, vaderxanesch Schryveren aanleiding, om, daar zy den Koning van Fruisfen en den Stadhouder zelfs op verfcheide plaatzen van zyne Brieven en Declaratoiren zo ruimfchoots booren pochen op de dienden , door zyne Voorouders aan deezen Staat beweezen, zonder dat zy immer in aanmerking namen de onmeetelyke voordeel en , die zy wederkeerig Van deezen Staat in zo veeie betrekkingen genooten hebben, dit onderwerp hier te behandelen, 't geeri meer dan ter loops gefchiedt. Ten flot van meer byzondere opgaven zegt de Schryver: „ Wanneer men alles, het geen hy wegens zyne Ampten en Pillegiften, federt zyne geboorte, van de overige Gewesten (*), de Generaliteit en bvzondere Steden, genooten heeft, te zamen trekt, in ónderflelling, dat hy Vóór 1766 geene Traélementen voor Regimenten of Compagnien gehad heeft, zullen de volgende aanmerklyke Posten voortkomen uit het geen wy tot dus verre hebben opgegeeven. Van Gelderland 101,844 Van Holland 10,949,234 Van Zeeland 77?436 Van Utrecht 957AOO Van Overysfel 145,800 Van Groningen „~^oco Van Drenthe 1,325,112 Van de Generaliteit 1,350,000 Van buitengewoone kosten 7,471.690 Van Pillegiften voor zich zeiven 1,611,000 Van Penfioenen voor zyn Vrouw 562,500 Van Pillegiften voor zyn Dogter, ha aftrek van die van Friesland 719,900 Van Pillegiften voor zyn oudflen Zoon, ook naa aftrek van die van Friesland 957?3oo Van Uitdeeling van de O. I. Comp. van 1768 tot 1777. 1,050,000 Van Vrydom van Belastingen en extraor. dinaire Verpondingen 6,750,000' „ Elk ziet, by vergelyking van deeze laatfte optelling aiet de bevoorens opgegeeven ïyst, hoe veel daar by nog niet (*) De Somme voor Friesland beliep 3,343,067-11.  HUISBOEK» 1% niet berekend is, en niet te min maakt het een geheel uit van zeven-en-dertig Millioenen, vier honderd zes-ehvcertig duizend, twee honderd en drie-en-tachtig Guldèm, Voegt men hier nu by de Jaarlykfche Jxikoi ritten van zyne Domeinen, hier te Lande gelegen, mee;jt> al van 's Lands penningen aangekogt, en door elkaneleren Jaarlyks zestien Tonnen Gouds bedraagende, zal des Stadhouders Jaarlyks inkomen bellaan in ongeveer vierentwintig Tonnen Gouds. Welk een fchat voor de vertoe ring van den eerften Minister van eene kleine Republiek, die jaarlyks in vermogen afneemt! Naauwlyks be^ hoeven wy onze Leezers te doen opmerken, hoe onmeetelyk alle deeze voordeden in onze tyden'uitgebreid zyn, daar de twee laatfte Stadhouders, in een tydvak van nog geen vyftig jaaren, byna eens zo veel van het Land getrokken hebben, dan drie der voorigen in 64 jaaren. Mogen wy, wanneer wy den Stadhouder op zyne dienften, en die zyner Voorzaaten, hooren roemen, hem niet wel te gemoet voeren met den Schryver van de Post van den Nederrhyn, Quid venditas merita tua in Rempublicam? Merita ejus in te pradtcares aquius. Non illa per te reddita est beatior, Sed te, tuosque beatiores reddidit (*). (*) Wat /hoeft gy op uwe Verdienften aan de Republiek? Met meer regt zoudt gy van uwe Verpligting aan dezelve fpreeken. Zy is niet gelukkiger of grooter geworden door U, maar zy heeft U en de uwen gelukkiger en grooter gemaakt." De Belangen der Mogenheden van het Vasteland, met betrekking tot Engeland, door c. theremin, weleer Ge* zantfehaps - Raad van Pruisfen, aan het Hof van Londen. In 's Haage, by J. C. Leeuweltyn, 1796. In gr. Zvo. 73 bl. ~1T\Q fmert, waar mede ik myne Landgenooten voor \J het Engelsch Goud verkogt en ter flagtbank geleid zag, om belangen, die hun vreemd waren; het afgryzen, welk het Systema van Hongersnood, door Engeland tegen Frankryk gekweekt, in my verwekte, en my te midden van den nagt dikwerf met fchrik deedt ont- waa-  ÏÖ4 C. th ERE MIN waaken, en traanen van wanhoop en woede ftorten, in de onmagt, waar in ik my bevond, om den arm tegen te houden, die koelsmoeds grysaarts, vrouwen en zuigelingen, moordde; cindelyk de verontwaardiging, waarmede ik de Engelfchen van de Volken hoorde fpreeken, die hun geld ontvangen, en van alle Volken van het Vasteland in 't algemeen, hebben my de pen doen opvatten, en dit Werkje doen opilellen. Ik geef het aan hec licht, en nicm my, het welk my in geenerlei opzigt voordeelig en in duizenden gevaarlyk kan worden. Maar iemand moet zich vrymocdig blootftellen, en de waarheid zeggen. Ik heb getragt eenige groote Staatkundige waarheden gevoelig te maaken, betreffende de belangen der Mogenheden van het Vasteland tegen Engeland. Ik geef dit onderwerp, 't geen ik flegts gefchetst heb, aan de aanmerkingen en overweegingen van den Leezer over, die het vrugtbaar zal vinden naarmaate hy het zal overdenken." Zo fchryft de geweeze Gezandfchaps - Raad , in de Voorrede, onderfchreeven Parys den 12. Thermidor, het 3de Jaar. Een gevoelig hart ftraalt in deeze weinige trekken zigtbaar door; en zal het ftukje met greetigheid geleezen worden, door allen, die deezen Vyand van onzen Staat vyandig zyn. Het geheele ftukje mag in zekeren voege de verklaaring heeten van eene Stelling , door franklin opgegeeven in een Brief aan howe (bl. 16.) Als een krygszugtige Naiie bemint de Engelfche Veroveringen; als een, hcerschzugtigc Natie haakt zy na Heerfchappy , en als een handeldryvende Natie is zy greetig na 1 eene uitfluitende winst ! Het Werkje vloeit over van fterke trekken, zoms in weinig woorden veel bevattende. De gewoone handel, wyze van Engeland omtrent het Vasteland gefchetst hebbende, fchryft hy, ten flot: „ Op deeze wyze zet het„ zelve het Vasteland in vuur, door deszelfs ligging van „ een Eiland voor den brand gedekt, dien het veroor „ zaakt heeft. De Vrede op het Vasteland is voor 't „ zelve een rampfpoed, de Oorlog op het Vasteland is „ het voedzel van deszelfs voorfpoed." Ongunftig, zeer ongunftig, gelyk men denken kan, is de fchets van den geest van het Staatkundig Engeland, en van de daar uit vloeiende werkzaamheden. Wy zouden bladzyden vol fchryven , wilden wy die trekken overneemen. Men leeze deeze samentrekking: „ Door het algemeene Stelzel van „ Om-  BE BELANGEN DER MOGBNHEDEN, l6$ « Omkoopirig onteert het overal de Souverainen en de Volken; hetheerscht door den invloed der ondeugden, dié * het betaalt en voedt, en die het op derzelver beurt denzelfden dienst bewyst. Niets goeds of eerlyks kan hetzel4, ve volgen, noch in deszelfs eigen land, noch elders; het ,, bederft de lieden die het berooft." — En oni 'er deeze trek no<* by te voegen: „ Engeland is door deszelfs be-, volking en inwendige magt verre beneden het grootttè gedeelte der handeldfyvende, Mogenheden van Europa j „ ondertusfchen l efchouwt het dezelven met veragting ,, als zyne mededingers, en, den Handel met de Staatkun,, de en Wapenen vereenigende, is net zo verre gekomen ! van alleen over den ganfchen Aardbol te regeeren.' Men houde dit en meer andere Zetten met voor los te nedergeltehie Magtfpreuken. De Schryver voert bewyzen aan, als hy de rol, welke Engeland in Europa fpeelt, openlegt, en toont in hoe verre het meester is op 't Vasteland. „ . Hier uomt eerst Rusland, Portugal en Spanje, ten toonecle; voorts treedt Holland op. Ons beftek duldt geene geheele overneeming van 't geen de Schryver deswegen legt; dan zie hier den aanvang: Van alle Bondgenooten van Engeland'is Holland de ongelukkigtte; nader „ by het Oorlogstooneei gelegen, en meer dan eenige „ andere Mogenhcid den nayver van Engeland opwekkende door de uitgebreidheid van deszelfs Koophan" del, is het beftemd , om by voorkeur bedorven, en "aan de belangens van deszelfs dwinglandy opgeofferd,' ' te worden; Het was niet genoeg dat Engeland, zedext , 1787, eenen overweegenden invloed in Holland hadt, Z dat het eenen Onderkoning in den ffaagt even als te „Dublin, hadt. Deeze invloed, die flegts Staatkundig was, voldeedt het niet, om dat de Holland, r, meer op „ zyn Geld dan op zyne Vryheid gezet, zig gerustlyk ' liet beheerfchen door eene vreemde Mogenheid, dochf „ behieldt Hardnekkig zyn handel aan zich. Zyne Onaf,, hangelvkheid als Natie was verlooren ; maar t waS Z moeilyker, hem van zyne Onafhangelykheid als Koop1 man te deen afzien. Dit was het geen, waarop En* " geland doelde;deszelfs oogmerk was den Handel van HolZ land allengs geheel aan zich te trekken, indien het 1110« gelyk was, én in Amfierdam alleen Faétöors ïö plaats t, van mededingers te hébben." .. • . Voorts ons aandeel befchreeven hebbende in den Oor- EETT. I796. NO. 4> M lo'gï  155 C THEREMÏN log, welken wy gingen voeren, als de Makkers van den Leeuw, in de komst der Franfchen hier te lande geëindigd , fpeit hy daar uit voor de Nederlanderen heil, en dat zy geen vrees voor Engeland behoeven te hebben. Wy kunnen den Schryver hier niet volgen, maar alleen bet flot overneemen. „ Door middel der bekomene Vry„ heid en van de Volksregeering, die alleen voor eene „ handeldryvende Natie voegt, zal de Handel der Hol„ landers, verlost van de kluisters der Britten en van „ eene Regeering van Edelen, welken trotsheid en roof„ zugt eigen zyn , cn onder welke dezelve veragt en „ gedrukt werd, voorfpoediger en bloeiender zyn, dan „ dezelve zedert 1787 geweest is, en veel meer dan En„ geland wel zou wenfchen/' America krygt vervolgens haar deel. Het Traélaat met Engeland- ftaat den Burger theremin zeer tegen. Hy fchryft, dit vermeld hebbende: „ De ichoone dagen „ van Washington zyn geëindigd , waarom heeft zyn „ geluk gewild dat hy zyne glorie overleefde!" Deenemarken, Zweeden, Pruisfen en de kleine Duitfche Vorflen worden in de Staatkundige balans des Schryvers opgewoogen: en de laatstgeipelden bovenal fchuldig gevonden aan den Handel in Menfchen. By dit alles wordt een tafereel van het Nationaal Character der Engelfchen opgehangen, waarin geene onglmftige kleuren gefpaard zyn. Men zie enkel het belluit, in deeze woorden begreepen: „ Het is, dat Engeland, „ dat alleen van gemeenen vyand en van gemeene zaak „ lpreekt, zelfs alleen de gemeene vyand van alle Mo„ genheden van Europa is, en dat, zo 'er eene gemeene „ zaak is, het die van allen tegen hetzelve- is. Wy „ hebben gezien met welk eene ftoutheid het zich aan „ het hoofd der zaaken van Europa heeft gefield, met welk eene onbefchaamdheid bet de zwakken handelt, „ de intriguen en de magt van het geld, waar door het „ de magtigllen vervoert, en dat de grootfte ryken, in „ deszelfs hand, niets anders zyn dan werktuigen van „ deszelfs glorie en heerschzugt." Ten befluite treedt de geweezene Gezandfchaps-Raad tot het overweegen der Vraagen : „ wat in het byzon„ der geval van deezen Oorlog de zulken gewonnen heb„ ben, die zich door Engeland daar hebben laaten inwik„ kelen, nu het zelve overwonnen is?" Vervolgens, „ wat „ die zelfde Mogenheden in het tegengeftelde geval zou- « de  DE BELANGEN DER MOGENHEDEN. It5? „ den gewonnen hebben, wanneer Engeland gezegepraald hadt^" Uit deeze wyze van voordragt blykt, dat de Schryver vastdelt, ter. Engeland in 't einde zal moeten bukken, en't is op die veronderdelling dat hy voortvaart in het maaien van deeze twee tegen over elkan: der ftaande tafereclen, die zeker hoog gekleurd zyn. 'Men oordeele uit deezen enkelen trek. ,, Het belang der , Mogenheden van Europa, die de Coalitie verlaaten , hebben, zal zyn, Frankryk haare gemeene wraaknee- min* te laaten voltrekken, en die vernederen, welke " zich0 beroemt de natuurlyke befcherralter te zyn van " het evenwigt der Magten op het Vasteland, en trotsch- lyk beweert, dat zonder haar verlof geen Kanonfchoot Z in Europa kan gedaan worden , of tot dit werk de hand te leenen , en eene nieuwe, billyke en verdan" di«e, Coalitie te vormen, door de vereenigde poogin" «ren, waar door Europa zich verlost zal zien van ee- nen Vyand, wiens Staatkunde is het geftadig verdeeld te houden , en deszelfs voorfpoed te dwarsboomen. " Als dan zal men zig dagen van Vrede kunnen bcloo" ven en de Natiën, uitgeput door zo veele , zonder ' grond ondernomene, Oorlogen, waar van het oogmerk I alleen was, Engeland te verryken, kunnen troosten. Genoeg, om den aart en inhoud van dit Werkje te doen kennen. Genoeg, om,te toonen, dat de Ver- taaling in beter handen zou hebben kunnen vallen. Wy hebben de duisterde plaatzen geenzins uitgezogt. Zesdaagfche Staatsbrief over 's Landt Hoogfte Zaak ,aan den ' 'Burger vitringa, Gedeputeerde wegens Gelderland ter Vergadering van H. H. Mog. en op den 13 Dec. Preftdent van het 'groot Generaliteits - Befoime, nopens eene te beroepen Algemeene Nationaale Vergadering. Na den Haag alle dagen tot den 28 Dec. 1795. gezonden door een Republikeinsch Patriot. 'Fe Amfierdam, by J. R. Poster, 1796. In Qvo. 76 bl. TVTog zeer onlangs hebben wy den Denk- en Schryftrant j_\ van den Burger swiddens, Vervaardiger van deezen Zesdaagfchen Staatsbrief, doen kennen (*); 111 beide blyft (*) Zie hier boven bl. 68. Ma  l68 ZESDAAGSCHE STAATSBRIEF. hy zichzelven gelyk, en zyn ftyl is zo één en vast, dat deeze in Brieven dezelfde blyft als in Stukjes van eenen andersn aart, althans wat de inrigting betreft. Wegens den hoofdinhoud deezer Brieven kunnen wy met 's Schryvers woorden fpreeken, zonder ons ter byzondere opgave derzelvcn in te laaten; en zal zulks, zo de Schryftrant van deezen Burger nog allen onzen Leezeren niet bekend mogt weezen, daar Van tot een ltaal kunnen verftrekken. „ Om tot een generaal befluit te fpoeden, uit het geheel ,, beloop en den famenhang van al het dus verre (van bl. „ 6 tot hier) vertoonde , "zal uw redekundig Doorzicht ontwyfelbaar opmaaken , dat myne Hoofdftelling „ wegens de volftrekte noodzaaklykheid van eene Con„ frederative Conftitutie van ons Land gevestigd is. „Eensdeels, op eene demonstratio directa, uit „ eene reeks van Argumenten, die alle ontleend zyn uit den Phy/ieken, Oeconomifchen, byzonder burgerlyken „ en byzonder staatkundigen aart van ons Land cn „ Volk van welke Argumenten verfcheidene, als Argumenten a priori, tot de proef van onmiddelyke ,, evidentie gerefolveerd kunnen worden, en die proef ,, kunnen doorllaan ; en alle welke, als Argumenten d ,, pojleriori, de ondervinding van 200, fommige zelfs „ van 3 en 400 jaaren tot proef hebben. „ Anderdeels, en ten overvloede, pryst de Waarheid zich „ hier nog verder aan door de hier medegedeelde Twee* „ ledige Oplosfing der algemeene onophoudelyk herhaal„ de Tegenwerping waar van de Eerfte, gave men ook eens alles toe, dan nog zeer zeker tot een ge„ wenscht nieuw en nader Conciliatoir moet opleiden — en de Tweede direételyk- eene wegneeming of vermin„ dering der zwaarigheden op dien geheel nieuwen „ grondflag verzekert; welken wy Patriotten alle eenpaa,, rig erkennen en eerbiedigen. „ Opzettelyk voeg ik 'er het woord vermindering by: „ want gaarne geef ik, dat 'er onlosbaare Zwaarigheden, „ dat is Kwaaien zonder Remedie, zullen blyven. Maar „ dan geldt ook wederom de Regel van alle bondige „ Weetenfchap, -— dat geen Systema, van welk, per „ rigidisftimam demonftrationem ex propria natura objecli „ aut.ftubjedfi defumptam (by ftreng betoog uit den aart „ en de natuur der zaaken ontleend),allerzekerst confteert, „ dat, behoudens de Aanweezigheid der Zaake, mensch- »»lyk  ZESDAAGSCHE STAATSüRIEF. 169 „ lyk gefprookeu, geen ander mogelyk is, dat geen „ zodanig Systema mag worden verworpen om de Onlos- ,1 baarheid van deeze en geene Zwaarigheden. Ook „ geldt dan verder de zo gewigtige Grondregel der „ Praktifche Regeerkunde , dat tegen onwegneembaare „ Staatskwaalen Voorbehoedingen , Contreforces, Vergoe„ dingen, of hoe men 't noeme, moeten Worden gezogt „ en aangewend; en dat een altyd waakzaam Be- „ leid, met eene geftadig reStificeerende Werking, het „ afwyken te rug moet brengen: gelyk de Werking van „ het Roer by halven Wind de altyd afhellende Vaart „ van een Schip altyd wederom aan moet drukken — „ of — (om met Eerbied een hooger en het allerhoogfte „ voorbeeld te noemen) gelyk, volgens het begrip „van newton, dien Grooten Waereld-weeger, door „ eene altyd reétificeerende Werking des oppersten be„ stierers , het onafmeetelyk waereldgestel in zyn Hand en geregelden loop moet worden gehouden." De Invloed der Godsdienftige Begrippen, of Brief van een Bataaffchen Brabander aan zynen Vriend in Holland, over oude en nieuwe dingen. Alom te bekomen. In gr. %vo. 26 bl. De Ontvanger van deezen Brief keurde denzelven der uitgave waardig. De Schryver, een Proteflant, Helt den ftaat zyner Roomschgezinde Medelandgenooten voor , wier aantal tegen dat der Proteflanten hy in geheel Bataafsch Brabant als honderd tegen vyf of zes begroot, 't Welk ten gevolge heeft, dat, op zommige plaatzen, de geheele Proteftantfche Gemeente uit drie vier of vyf Leden beilaat, en in de meeste 'er geen evenredigheid gevonden wordt tusfchen de grootte der Kerken en de kleinte der Gemeenten, 't Geen de talryke Roomschgezinden doet haaken na de verwisfeling hunner eng bepaalde Kerkgebouwen voor die by hunne Gezindheid voorheen bezetene plaatzen van Godsdienstoefening. Terwyl zy, en met reden, over andere hun voorheen opgelegde lasten, om dat zy Roomschgezinden waren, klaagen, en des na vryheid haaken. De Schryver ontveinst niet, dat veelen, in hunne onkunde, meer begeeren dan de Gelykheid hun toegeregtigd. Dit keurt hy af, terwyl hv voor hun Regt van Gelykheid pleit, en toont, dat by * M 3 het  iyó DE INVLOED DER GODSD. BEGRIPPEN. het denkbeeld van hoodzaaklykbeid eener Heerfchende Kerke, waar in hy nog voor weinig jaaren was, en met hand en tand vasthield, heeft laaten vaaren. fly beweert, dat'er, onder zyne Landgenooten, meer redel vk denkende Roomschgezinden, met gelykheid in Regten" te vrede, gevonden worden , dan men mislchien in Holland denkt; doch daar zyn'er van dien (tempel, gelyk hy fchryft, „ niet genoeg om eene zeer groote min„ kundige menigte, die federt eenige maanden als m een „ andere Waereld verkeert, door hun voorbeeld van een „ verkeerden Godsdienstyver te geneezen; daar is tyd „ en geduld toe noodig , en deeze eerfte tyd van eene „ bedwelmende verrukking over de verkreegene Vryheid, „ en daar uit voortvloeijende voorregten, is daar toe niet „ zeer gefchikt." „ Duizenden," merkt de Bnel- fchryver wyders op, „ verheugen zich over het trium„ pheerend Pafriotismus■> alleen, om dat zy vertrouwen „ ontheeven te zullen worden van veele drukkende las» „ ten, de groote Kerken weder in eigendom te zullen „ krygen, dat hunne byzondere Godsdienst zal zegepraa„ len, en dat zy nu voorts door hunne Geloofsgenooten „ zullen geregeerd worden." ■ De groote meerderheid der Stcmgeregtigden van de Roomfche Godsdienstbelydenisfe heeft ten eigenaartige gevolge, dat in Bataaf sch Brabant alleen de Roomfche Burgers de Mumcipaiiteiten formeeren; zelfs in plaatzen, daar, voor dc Revolutie, de geheele Regeering alleen uit Gereformeerden beftondt. Hier en daar vindt men nog een enkelen Proteflant in het Beftuur. Deeze welgefchreeven Brief is den 10 Feb, 175)6 gedagtekend. Vaderlandsch Woordenboek, oorfpronglyk verzameld door Tacobus kok. XXIX Deel. T—V. Met Kaarten, Plaa'ten en Pourtraiten. Te Amfierdam, by J. Allart. In gr. 8vo. rinelkens, wanneer wy een nieuw Deel van dit wydl uitgeftrekt Werk ontvangen, is ons eerfte zoeken na zulke Artykels, die ons hoope doen fcheppen van iets nieuws of weinig vermelds te zullen aantreffen. De geagte Naam van venema deedt ons terftond dit Artykel opflaan. Wy lazen: „ Hermanus venema,  J. kok, vaderl. woordenboek. 171 „ een vermaard Nederlandsch Godgeleerde, en grondig kenner der Kerklyke Gefchiedenisfen , omtrent het efnde der voorgaande Eeuwe, in de Provincie Stad e» " Lande gebooren, wierdt, naa zynen Academ&hen loop V, voleindigd te hebben, beroepen .tot Leeraar de Her . vormden te Dronryp. een Dorp in Friesland, tuslcften !' de Steden Leeuwaarden en Franeker, om, eerlang, van V daar verroepen te worden na de laatstgenoemde Stad, ? tot het bekleeden van het Hoogleeraarampt in de God' Geleerdheid en de Kerklyke Historiën, aan 't Hooge" SSfvan Friesland. — Met veel lofs.en ongemee" nen toeloop van Leerlingen, vooral ook uit Eungpen* " bekleedde de Heer venema dien post geduurende bykans eene Live Eeuw, naa verloop van welke hy " door de Staaten van het Gewest, tot Profesfor Hono" rarius verklaard zynde, van het geeven van openbaar " Onderwys ontflaagen werd, en zich met der woon na " SemZarden begaf, alwaar hy, in hoogen Ouderdom , " zyn* Sn eindigde. VMans gematigdheid om- " «ent betwiste Leerltellingen der Godgeleerdheid be" rokkende hem, nu en dan, eenige onaangenaamheden. ' Zvn veelvuld ge doorwrochte Schriften draagen getui" Smsïan zyn° arbeidzaam leeven. Behalven eenige li ferklaSngen over de Profeetifche Schriften , vooral die der Pfalmen, is inzonderheid bekend zyne Kerkfyke Historie , zedert het begin der Reformatie ingeflooten, onder den tytcl , Injl tutiones I wSl EccSft* Veteris & Novi Testamentt, m zeven Deelen in Ouarto. Uit medegedeelde Bertgten " Zrf weinig, wegens een zo groot en verdienstlyk Man, varwdkenözo veil te zeggenjviel, zou;voor een Woordenhoek "enoeg zyn, ndien het altoos die beknoptheid hi agt nam" doch, daar het zo breed uitweidt over veeen? dieÖp 'denzelfden dag met venema "iet mogen genoemd worden, en veele overal te vindene Leevensberigten breedfpraakig opgeeft, zou men met reden verlangen , dat van een Nieuw Artykel meer werks gemaakt, en, m een Vaderlandseh Woordenboek,j der NagedagteSsfe van zulk een Licht in de geleerde Waereld een hem waardigen gedenkzuil opgerigt worden. - vv y althans zagen dit liever dan de veelvuldige breede- Gejlaehtrekeningen van Menfchen , die , onder eeni bladzvd<-n vullende Opgave van dikwyls mets beduidende Perfoonen, den Leezer doen verlangen na een ie« M 4 D  *?3 J, KOK betekenenden Naam. Verre dat wy dit over 't *ehee! wraaken, bet kan foms zyne nuttigheid hebben, dan veelal meer voor de Familien, die toch deeze Gedacht hste» bezitten, dan voor de Leezers, die het om meer dan enKele Naamkennts te doen is. De Artykels met het Onderfchrift, Uit medegedeelde Berigten, trekker, bovenal onze aandagt. Dit vinden wy onder het Anykel Vlieland; ook dit willen wy daar he\ Sf/Jrin!' T1 °ns van ,de tegenwoordige gefchaapenheid deezes Edands een goed berigt geeft, geheel plaats geev£,'J daai -°nze ^^vervaardigers omtrent dit tSL ^ ' ]a eeniêen tot heden toe' de oude Afbeelding gevolgd, en een tweede Dorp op 't zelve, reeds w°y0zrêmg 10 G°Iven bcdolven' als nog beftaandè, aan. h^nu^-r > ,epn he¥nd EiIand' ten °°sten van „ net juiand lexel, wordende aan de Westzyde van de 3, Noordzee en ten Oosten van de Zuiderzee befpoeld. „ De omtrek kan met geene zekerheid bepaald worden, " ÈJf?en hu aan, g^tuirige afipoelingen onderhevig. „ Me&t aan alle zyden heeft het vry hooge Duinen. By " tvdï It f gee" nvyfel' of W*™** in overoude " 'ffl dC Taste k.ust van de Provincie Friesland 3, vast, ot flegts door middel van den alouden Vlieftroom daar van afgefcheiden zou geweest zyn. Aan de West- " jSft w a,m d?,r M""*** P»ag. dit Eiland merk„ lyk grooter uitgebreidheid te bezitten , en een zeer ver„ maard en welvaarend Dorp, IVestvlieland genaamd, te „ hebben, ter piaatze alwaar thans diep gelaadenc Sche! » pen onverhinderd zeilen. De Steller van dit Artykeï „ herinnert zich oude lieden gekend te hebben , welke „ hem verhaalden , hoe zy, het gemelde weggefpoelde * SS ;r™aien bezogt, en zich over en ffde wel„ vaan dei Opgezetenen verheugd hebbende, naderhand, „ met eigen oogen, de alverniclende Golven de bloeiende „ plaats auengskens zagen naderen, en eindelvk dezelm ve in haaren onverzadelyken balg binnen Hokken , UostvUland is de naam van het Dorp, welk nog „ heden merklyk aanzien beeft. Het beftaat, voor het „ grootfle gedeelte, uit een lange breede ftraat, gedeeldvk * met Lindenbooroen beplant. De Kerk der Hervormden „ is een Kruisgebomv. Voorheen waren de Doopw „ zmden er zeer tairyk. Hoewel van tyd tot tyd vfrp nuoderd, ücbceu zy'er egter, ecg Jiedpa, een Verga- » der-.  VADERL. WOORDENBOEK. '75 „ derplaats en Leeraar. De meeste Opgezetenen genee„ ren zich met de Scheepvaart, 't zy ter Koopvaardy of „ op de Visvangst, of 'om te lootzen. Dc Regeering van „Vlieland, 't welk onder het bewind der Staaten van „ Holland en Westvriesland behoort, beitaat uit Baljuw, „ drie Burgemecsteren en zeven Scriepenen, wien een Se„ cretaris is toegevoegd (*). „ Befchreienswaardig ,is het ongeval, onlangs op den „ vyftienden Maart deezes Jaars (1793) by dit Eiland op .„ de Reede gebeurd. 's Lands Hulk, de 'Dwinger ge„ naamd , een gewapend Schip, behoorende onder het Edel Mogend Collegie ter Admiralitet in Friesland, „ aldaar ten anker leggende, ïlueg in 't begin van den „ nagt in brand. De groote Sloep, of Barkas, was thans ,, aan den wal. Zo ras de vlammen uitfloegeh, vlugtten „ vier Perfoonen, zonder na anderen om te zien, met een „ andere Sloep na land. Het gevolg was, dat, van ruim ,., honderd vyftig Menfchen, bykans de helft in de vlammen, „ in het water, of door verltikkin , een jammerzalig en „ allerpjmlykst einde vondt. Iu de Kombuis hadt het vuur „ eerst gevat, 't Zy om welke reden is ons niet duide„ lyk gebleeken ; zeker is het, dat de gemelde vlugten„ den met de Sloep ftraks gevat, en zwaar geboeid na „ 's Lands Gevangenis in Friesland zyn opgezonden. „ Welk eene barbaarschheid ware het, indien deezen 9, aan moedwillige Brandltichting fchuldig Honden!" Burgerlyke en Handelkundige Gefchiedenis van de Engelfche Volkplantingen in de West-Indien, door bryan edwarus. lilde Deel. Uit het Engelsch, Te Haarlem, by A. Loosjes, Pz., 1795. In gr. ijvo. 140 bl. In het thans voor ons liggend Deel deezes Werks, wegens de Aankondigingen van, en Beoordeelingen over, 't zelve wy onze Leezers tot voorige Deelen van onzen Let- (*) Naa de Uitgave deezes Deels zal die Regeering de Ver» tndering van alle Stedelyke en Plaatslyke Reneeringen in ons Luid gewis ondergaan hebtun. In de Pèrdeeling van Holland \n 55 Deliriclen , ten deezen Jaare gemaakt, behoort Vlieland tot het Eerfte, het Deftricl vaa V Noorden geheeten. Höt getal der Inwoonderen bedraagt , volgens d? toen gedïaae Volksjejling, Uegts 736 Zielea. M 5  BR.YAN EDWARDS Letterarbeid moeten verwyzen, en waar wy niets by te voegen hebben, dan dat het Werk in belangrykheid zichzelven o-elyk blyft, vangt de Heer edwards, het verliag van Jamaica voortzettende, het Eerfte Hoofd ftuk des Herden Boeks aan met de Plaatslyke Befchryving. Steden, Dorpen en Parochie-Kerken ; Kerkelyke Inkom ft en. Gouverneur of Opperbevelhebber. Gerichtshoven. Openbaare Ampienaars. Wetgeeving en Wetten. Inkomften. Belastingen. Munt en Wisfelbank. Krygsweezen. Getal der Inwoonders van alle rangen en aart. Handel en Scheepvaart. Uit- en Invoer. Verflag van de Oprigters van den Handel in 1734. Tegenwoordige ftaat van dan Handel met Spaansch America. Oorfprong en Staatkunde van de ASts om vrye Havens aan te leggen. Ontvouwing van de vorderingen van dit Eiland in. het ftuk van bebouwing, door yergeïykende ftaaten van zyne Inwoonders en Voortbrengzels in verfchillende Tydperken. Wy kunnen met geene mogelykheid alles-aanftippen, wat, onder die verfcheide Hoofdafdeelingen, onze aandagt trok. Hier en daar eene byzonderheid opgemerkt. De groote en voordeclige Ampten op Jamaica opgeteld hebbende, voegt de Schryver 'er nevens: „Alle Secze Jaarwedden, 't zy die by bezending, of door eene Commisfie, worden waargenomen, wil men dat een groot voordeel bezorgen aan Perfoonen in Groot-Brittanje zich onthoudende; over 't geheel rekent men dat niet minder dan 30,000 Ponden Sterling jaarlyksch wordt overgemaakt door'de beampte Zendelingen op het Eiland aan hunne Principaalen in het Moederland." Naa de moeilykheid aangeweezen te hebben om eene echte Volkstelling deezes Eilands te bekomen, maakt de Schryver, alles gewikt en gewoogen hebbende, op, dat het getal der Inwoonderen van alle kleuren en ftanden in deezer voege mag bepaald worden. Blanken 30,000 Vrye Negers van de kleur 10,000 Maroons 1,400 Neger-Slaaven 250,000 geheel 291,400 De Koophandel van dit Eiland wordt zeer naauwkeuris, met veele aanmerkenswaardige en elders te ver0 geefsch  geschied. des. west - indien» ï"/$ geefsch gezogte byzonderheden, befchreeven; dan wy ïnoeten ten aanzien van dit breedvoerig uitgewerkte en met egte Lysten geftaafde Stuk den Handellievenden Leezer tot het Werk zelve wyzen. Naa de opgave hier van fchetst de Schryver de waardy van dit Eiland voor bet Moederland: hy maakt de berekening in deezer voege op; 250,000 Negers, op vyftig ponden Sterling elk, maaken twaalf en een half millioenen. De perfoon- lyke eigendommen, waar toe de Negers behooren (ingefiooten de Gebouwen) zyn, goed en maatig gerekend, de dubbele waarde van de Slaaven zelve; maakende vyf en twintig millioenen by de twaalf millioenen vyfhonderd duizend pond, die ik van te vooren rekende — en laaten al weder hier by de huizen en eigendommen in de Steden, en de Schepen in den handel gebruikt, gerekend worden op een millioen en vyfduizend pond, dan is het geheele beloop negen en dertig millioenen ponden Sterling. Twee Aanhangzels, tot het Tweede Boek behoorende, befluiten de befchryving van dit in alle opzigten zo merkwaardig Eiland. Het eerfte is eene Lyst van hst getal der Suikerplantadien, en de Negers daar op, den 28 Maartij), in de onderfcheide Parochyen. Het tweede is een Geschiedkundig ver/lag van de Regceringsvorm van Jamaica, opgemaakt in 't Jaar 1764, ter onderrigtmg voor zyn Majefteits Ministers , door zyne Excellentie william henry lytleton, Oppergouycmeur en Commandant van dat Eiland. Van dit geeft de Vertaaler alleen het weezenlykfte aan den Neder landfchen Leezer; ten flot aanmerkende: „ [Hier volgt alles wat omtrent het vormen van de Conftitutie heeft plaats gehad, beftaande in Documenten en Staatsftukken , krielende van gefchillen, waar by het Nederlandsch publiek geen belang ter waereld heeft, waarom wy dat gedeelte van het oorfpronglyke, niet minder dan 64 bl. in 4to., met een kleiner letter gedrukt, zullen overllaan, om terftond de Befchryving van Barbados aan te vangen]." Wegens dit Eiland vinden wy deeze hoofdbyzonderheden. Eerfte komst der Engelfchen op dit Eiland. Oorfprong , voortgang en einde van het eigendommelyk bewind. Inkomften van de Kroon 41 het honderd op alléuitgevoerd wordende Waaren toegeftaan. Oorfprong van de A&c van Zeevaard. Gelegenheid cn uitgebreidheid van hei  J?6 BRYAN EDWARB! het Eiland. Grond en Voortbrengzels. Bevolking. Verval, Redenen daar voor. Uit- en Invoer. „ Barbados is gelegen op 13 , 10' Noorderbreedte, en 59° ten Westen van Londen. Het is omtrent een en twintig mylen lang en veertien breed; en bevat 106,470 Acres Land, waar van het meeste bebouwd wordt. De grond der laage Landen is zwart, fomtyds wat roodagtig op de hooge plaatzen ; op de bergen is de aarde krytagtige mergel, en by den oever het algemeene zand. Uit deeze vericheidenheid van gronden , is de zwarte aarde best gefchikt voor het teelen van Zuikerriet; en geeft, met hulp van mest, een zo grooten overvloed van Zuiker, in gunftige jaargetyden, als eenige Landen in de West-Indien, de ,beste op St. Kitts uitgezonderd." In aantal van Bewoonders en Opbrenging van Gewasfen is dit Eiland zeer afgenomen. In eene aantekening wordt hier de Gefchiedenis van inkle en yarico, die de Spectator tot affchrik van het menschdom verhaald heeft, en aan dit Eiland de geboorte verfchuldigd is, toegelicht. „ De misdaad van den Koopman inkle is, zegt de Schryver, te groot voor alle bewimpeling, maar het is zeker belachlyk genoeg, den Abt raynal (addison willende verbeteren) daaraan een bedoelden opftand van alla Negers in Barbados te hooren toefchryven, die, zo hy zegt, aangevuurd door de gedrochtelyke wreedheid van inkle, zamenfpanden tot verdelging van alle Blanken; doch hunne zamenzweering werd den nacht voor de uitvoering ontdekt. De Hijloire Philofophique heeft duizend fchoonheden; maar het doet my leed te moeten zeggen, dat zy, met opzigt tot Gefchiedkundige naauwkeurigheid, bykans op eene hoogte ftaat met de Gefchiedenis van Robinfon Grufoe" Veel blykt de Oplevering van Koopwaaren verminderd te weezen. „5tKan," zegt onze Schryver, ,, niet gelochend worden , dat de fchriklyke opeenvolging van Orkaanen, waar mede de Almagt dit en andere Westindifche Eilanden, de laatfte twaalf jaaren, heeft bezogt, tot deeze groote vermindering veel heeft toegebragt." „ Men kan, egter," voegt 'er de Schryver, naa het vermelden van byzondere fchadens, nevens, „ afneemen uit de gunftige Saifoenen, die de laatde drie of vier jaaren hebben plaats gehad, dat zich het uitzigt wat gunftiger begint te verwonen; maar, fchoon, zedert de misgewasfen, de fchado van de Zuikerplantagien, de Inwooners eenige vergoeding ge«  GESCHIED. DER WEST-INDIEN1. 1/7 gevonden hebben in den Catoenbouw, is het egter niet waarJchynlyk, dat eenige aanmoediging in ftaat is, om ooit dit Eiland tot zynen ouden luister of overvloed op te beuren, fchoon het verlost werd van den zwaaien Impost van 4è percent op hunne uitgevoerde Voortbrengzelen." ,, Het is," voegt edwards, en eer hebbe zyn rechtfchaapen hart, hier nevens , „ het is te hoopen, dat een verlicht Staatsdienaar ten eenigen dage zal opftaan, die moed en deugd genoeg hebben zal om aan den Vorst te toonen, dat het noch zyner waardigheid voegt, noch overeenkomt met het charaéter van den algemeenen Vader van alle zyne Onderdaanen, aan te dringen op eene belasting van een gedeelte lands, die, fchoon naamens het zelve toegeliaan,- zeker verkreegen was door bedrog en geweld; en welks voortduuring een bedwang is van eerlyke naarftigheid, en misfchien de onmiddelyke oorzaak van het verval van deeze zo fchoone en eenmaal zo veel opbrengende Volkplanting." Van het invoeren deezer drukkende Belasting hadt de Schryver een zeer leezenswaardig verflag gegeeven. Grenada, en de daar toe behoorende Eilanden, levert de ftolfe op van een volgend Hoofdftuk, en behelst, de eerfte Ontdekking, Naam en Inwoonders. Inval der Franfchen en vestiging in H Jaar 1650. Oorlog met en uit* roeijing der Inboorelingen. Het Eiland en zyne onderhorigheden overgedraagen aan den Graaf CerilAC Wangedrag en ftraf van den afgezonden Gouverneur. De Volkplanting komt weder aan de Kroon van Frankryk. Staat van dit Eiland, in V Jaar 1700 , en in 't Jaar 176a, wanneer het weder door de Engelfchen genomen werd. Bepaalingen ten voordeele der Franfche Inwoonderen. Eerfte maatregelen van het Engelsch Gouvernement. Eisch van de Kroon om eene Belasting van 4$ per cento op de uitgevoerde IFaaren te heffen. Redenen voor en zwaarigheden tegen die maatregels. Beftisftng van 'sKonings Opper, majefteit over dit belangryk gefchilftuk. Bepaaling omtrent zommige Stellingen, door den Lord Opperregter by die gelegenheid aangevoerd. Gebeurtenisfen op de Volkplantinge zelve. Koninglyke bevelen ten voordeele van de Roomsch Ca. tholyke Perfoonen, die by het Verdrag zich over gegeeven hadden. Inwendige oneenigheden. Verdediglooze toeftand. Inval der Franfchen in 1779. Dappere verdediging der Bezetting. Onvoorwaardelyke Overgaaf. Hardig/isden tegen de Engelfche Planters en hunne Schuldeifchers uitge- oe-  j*>8 BRY AS EDWARDS oefend. Hcrflcl daaromtrent van wegens het Franfche Hof gegeeven. Grenada weder aan Groot-Brittanje te rug geweven by den Vrede van 1783. Tegenwoordige Staat der Volkplanting, met opzigt tot de Bebouwing, Voortbreng* zeis en uitgevoerde JVaaren. Gouvernement cn Bevolking. „ Grenada werd ontdekt door, en ontving zynen naam van, chrisïophorus columbus, op zyne derde Reis, in 't Jaar 1498. Hy vondt het in 1 bezit van een talryk en ltrvd'baar Volk; het blykt niet dat de Spanjaarden 'er ooit eenige Vastigheid op poogden op te richten. Zy hadden een grooter prys op liet Vasteland op t oog, en 'er verlieo een eeuw eer de andere Natiën van Europa de landen der nieuwe vvaereld befchouwden, als zodanig, dat 'er elk, wien het lustte, bezit van kon neemen, zonder eenige agt te liaan op de oorfpronglyke bezitters. Dus bleeven de Caraïben van Grenada in eene gelukkige duisterheid tot het Jaar 1650, wanneer de gierigheid en eerzucht van eenen rustloozen man hun aan de verwoesting opofferde." ; ,. _., , . , Aan hoe veel en hoe deerlyken lotwisfel dit Eiland zich voortaan blootgefteld vondt, kan de opgegeevene Inhoud uitwyzen. Met voldoening zal men dezelve leezen, met om de zaak der menschheid, die hier zo dikwyls gefchonden en vertrapt wordt; maar om de recht billyke en gepast tusfcbengevlogte aanmerkingen des Schryvers, die , niet flaafsch aan de dwinglandlche maatregelen van Engeland geheet, dezelve zo wel in hun als in anderen laakt, met eenc°heufche onpartydigheid. Schoone gedagten, dit /tuk betreffende, ontmoeten wy allerwegen, ter befchaaminge van de hier ingevoerde Dwinglandy. Burgerlyke en Godsdienltige Vryheid worden Iteeds door den Heer edwards moedig verdedigd. „ 't ls, ichrvit hy, onder andere, zeker een verkeerd en gedrochtlyk voordel, by het eerfte inzien, te zeggen, dat een bepaal! Monarch, in een yryen Staat, eenig gedeelte van de bezittingen van zulk een Staat op eene willekeurige en éénhoofdige manier mag bettuuren." ; „ Edele era verlichte verltanden kunnen tegenwoordig niet gemaklyk inftemmen met de leer, dat eene verkleefdheid aan louter befpiegelende begrippen, in het ftuk van geloof, eenig getrouw onderdaan behoort te berooven van den dienst van z\m land Onderzins daar toe recht hebbende) of uitfluiten van die eer en onderfcheidingen , welker uitdeehng de vryheid der wetten aan den Souverain heeft toegekend^  GESCHIED. DER WEST-INDIEN'. 179 De Befchryving des Eilands Grenada zelve, en van den Handel, beiluit dit zeer leezenswaardig Deel. Lotgevallen van Lidorie , eene zinfpeelende Romaneske Chronyk. Uit liet Fransch vertaald. II Deelen. Met Plaaten. Te Leyden, by J. van Th'oir, 1795. In Svo. te finnen 342 bl. Deeze Roman, in den fmaak eener Riddergefehiedenis van de Middel-eeuw gefchreeven, laat zich in de daad niet onaangenaam leezen; de Charafters, daar in gefchetst, zyn niet kwalyk getroffen, en fteeken door hun Contrast fterk by elkander af; de zede- en mensch kundige aanmerkingen van den Schryver, met eene milde hand geltrooid, maaken dit Werk zo belangryk en nuttig, dat het daarom dubbel verdient geleezen te worden. Doch wy twyfelen, of het hoofddoel van den Schryver, gelyk de Vertaalfter (want aan de Overzetting heeft een Vrouwelyke hand gewerkt) in de Voorrede zegt, wil bewyzen, dat de veranderingen, die men ten aanzien van den Adel en de Geestelykheid in Frankryk gemaakt heeft, hem niet gevallen: ten mirrften wy hebben dit Werkje geleezen , en lteeds naar dit oogmerk gezogt, doch niec gevonden; of liet byvoegzel , dat men op de laatfte bl. van 't tweede Deel vindt, moest, als de Toepasfing eener Fabel, dit oogmerk aanduiden: „Daar blyft my , zegt de Schryver, nu niets meer overig, dan by de gebeden van den goeden Kappelaan , enz. de myne te voegen: want wy moeten de flegte Vryheeren verachten; maar over de goeden moeten wy de Zegeningen des Hemels affmeeken, dewyl de eerlten een geesfel der Aarde zyn , en de anderen 'er het geluk en de vertroostingen over uitbreiden. * , . Even zo is het met de Geestlykheid. Indien er zich zulken onder konden bevinden als doblar, zouden zy voorwerpen van fchande en verfoeijing zyn: maar men moet vertrouwen , dat 'er nimmer zulke waren." (dir. was zeer te wenfchen.) „ Maar dat men 'er integendeel veelen vind gelyk de goede KappeJaan tostole, en deeze zyn de eer der Geestlykheid, en de ftichting der Wer.ld." Algemeene Aanmerkingen, naar't ons voorkomt, die geen byzonderen afkeer of oogmerk aanduiden, maar Waarheden, die niemand ooit ontkend heeft, behelzen; mooglyk heeft de Vertaalfter's Schryvers doel naar haar eigen hart beoordeeld. Ka-  ito KABEL, CF DE EANKEAAltE V0EDS1EKLIHÏ. Karei, of de aankbaare Fbedjierling , een origineele Hollandfche Roman, door den Êurget j. h. De v In den Haage, by J. Plaat, 1756. In gr. &vo. 381 bl. Deeze Roman, die zeer wel, en zelfs op eenen geestiger! trant, gefchreeven is, vertoont ons eenen braaven Jongeling, die, dour zyne Ouders, die hy al vroeg verloor, tot het Predikambt gefchikt, door zynen Oom en Voogd naar de Hoogefchool gezonden weid, en aldaar in het eerst zich met de borst op de iludien toeleidde ,doch door de verleidingen van eene ligt» vaardige en eeriooze Vrouw tot eenen ongeoorloofden minnehandel verlokt, en ten deerlyken val gebragt werd.— Tydjg nochthans werd hy, door toedoen van een braaf Meisje, de Dogter van zynen Hospes, welke hem eene tedere vriebdfehap toedroeg, met behulp van den Profesfor theron, wiens meestgeach» te en beminde Leerling hy voorheen was, gered. Karel verliet de Academie, en, by zynen Oom, den Heer bkasf, te huis gekomen zynde, zond deeze hem, met zyne bewilliging, (daar hy nu tot het Predikambt, waar toe hy uit den aart , en uit hoofde van gemoedszwaarigheden, zelf geene genegenheid had, onbevoegd geworden was) naar Frankfort aan cie A'Jain,om den Koophandel te leeren; zyne natuurlyke braafheid en werkzaame inborst deedeu hem ras daar in groote vorderingen maaken, en verwierven hem de achting van zynen Patroon eu Meester: hy keerde eindelyk in zyn Vaderland terug , daar hy met de Logter van zynen Oom huwde, en, den Koophandel verlaatende, zich op het Land nederzette, en zich in den Landbouw bezig hield en bevlytigde. Uit deeze opgave zal de Leezer zien, dat men hier geene zogenaamde Romaneske of veel gerugt maakende voorvallen zal ontmoeten: 't is een Burgerlyke Roman, en hy bepaalt zich dus meest tot het geen in 't Burgerlyk leven dikwils voorkomr» . Wy hebben flegts ééne aanmerking op den Titel, of 't Opfchrift de Dankbaare Vocdjïerling; wy hadden verwagt, dat dit Character door het ganfche ftuk zoude heerfchen, doch vonden, toen wy reeds meer dan de helft deszelven hadden doorgeleezen, niets van belang, dat aan hetzelve beantwoordde, en wy hebben 'er tot aan het einde niets anders van ge/.ien , dan dat karel zynen Voogd, die, ongelukkig geworden, de bezitting van zynen Pupil, om zich te redden, aantastte, daar over niet ter verantwoording riep , en zyne Dogter, op welke hy vóór zyne reis naar Duitschland reeds verliefd was, trouwde. Dit byvoegzel had dus wei agterwege gelaaten kunnen worden.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. De Heerfchappy van Jefus Christus, en de toekomende Herflelüng van het Koningryk -aan Israël, in eenige Leerredenen over Luc. L 32^, 33. en Hand. I. 4-7. onderzogt en verklaard, door g. bonnet, Profesfor en Academie-Prediker te Utrecht. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1795. In gr. Svo. 227 bl. Profesfor bonnet fchreef en predikte zommige deezer Leerredenen in den jaare 1794, „ in de zorglyke, de treurige, de akelige omftandigheden, waarin een ' groot gedeelte van Europa zich bevondt;" die menig eenen met een bekommerd hart deeden vraagen: „ wat zal 'er worden van vastgeftelde Regeeringen? wat zal „ 'er worden van den Christelyken Godsdienst?" Bonnet, de gegrondheid dier bekommerdheid erkennende, „ was „ 'er ooit een tijd (vraagt hy, op zyne beurt) waarin de „ leer der zaligheid, door het Euangelie aan ons geopenbaard, zoo listig en op zoo veelerlei wyze ondermynd? was 'er ooit een tyd, waarin de Euangeheleer, ook „ zelfs van veelen, die nog Christenen willen beeten, zoo heftig beftreeden wierd, als in de dagen, die wy beleeven? was 'er ooit een tyd, zedert de beves- „ tiging van ons Gemeenebest, waarinde uitzichten, met „ betrekking tot onze burgerlyke voorregten, onzen yre,, de, onze vryheid en veiligheid , zoo donker, zoo be„ kommerlyk waren, als nu?" — Ter gerustftelhng van hun, die dus bekommerd zyn over den toeftand van Kerk en Vaderland, bepaalt hy zich thans, „ Hem nader te „ leeren kennen, aan wien God de Vader de regeering „ van Weereld en Kerk heeft toevertrouwd." Ter bereikinge van dit oogmerk wordt, in de eerfte Leerrede, de Text, door eenige algemeene ophelderende aanmerkingen, verklaard. Daarop volgt, in de tweede Leerrede, het antwoord op eenige Vraagen: „ hoe hebben „ wy jesus, Maria's Zoon, in hoedaanigheid als Koning* „ te befchouwen? In welk eenen zin wordt zyne eett. 1796. no. 5. N *, heer-  jga G. BONNET v.(*i*fcfiaoDY tot tacobs huis bepaald? —— Kunnen" " SeS wy jesus, in zyne Roninglyke heerfchappy " over Jacobs huis, aanmerken, als eenen opvolger ,J van oavid, als eenen erfgenaam van zynen troon? «laar zvne Godlyke Natuur konde aan Jelus de troon TVivids niet segeeven worden, omdat, zegt bonnet, hy Teïve dc waarachtige, dc eeuwige, de onveranderde God zvnde', uit kragt-der fcheppinge, met den Vader , de nnnerheer van alles is. Aan zyne menfchelyke natuur, dShalven, moet hier gedagt worden: mdiervoegen, evenwel dat Tefus als Godmensen, uit hoofde der vereeniSe zyner menfchelyke met de Godlyke natuur, zulk . f ene ma-t, majefleit en heerlykheid, heeft kunnen erSen Tot Jacobs huis wordt Jeius heerfchappy beSd , niet met uitfluiting der Heidenen , maar voor zo f millioenen van deeze aan de Israehtifchc Kerk zullende toegevoegd worden, diensvolgens in die benaarmng mede la|cn opgefloten. Ter beantwoordmge der derde Vrïasre , neemt bonnet het denkbeeld eener GodsrcgceÏÏS.ie baate, uit kragt van welke David moet aangemerkt worden, niet flegts als een gewoon tydlyk Vorst, maar als een Onderkoning van Jehova, als zittende op den froon vea God, als een Stedehouder van dm Ko- nine der Koningen, die, in de uitoeffenmg der hem aanSlen pligten, moest werkzaam zyn tot heil der IsraehKe Kerke, in den ftraks gemelden ruimen zm genoden , Zoo is Jefus Koning; en hier in aan zynen Voorirancer gelyk, dat hy heerscht in den naam zynes Va" %r1 «relvk David, als Onderkoning , heerschte m Ü dennaom van Israils God. — Ja maar ook, zoo is ' lefu- in het zelfde Godsryk, waarlyk de Opvolger " van David, de Erfgenaam van zynen troon. Met twee • 'Jevo"strekkingen wordt deeze Leerrede beflpten; zy zyn: g 'Vr is behalven Gods algemeene Voorzienigheid over " het menschdom, eene meer byzondere Godsregeermg, " tot weezenlyk, tot eeuwig heil van Stervelingen. En: * deeze Godsregeering, waar van wy de voordeden ge3' nieten, is aan Jefus Christus toevertrouwd. 'Ondanks de overeenkomst, welke bonnet aldus tusflh n david en jesus fielt, hadt 'er, evenwel, tusfchen en "en zeer groot verfchil plaats. Dit wyst hy aan in fè derde en vierde Leerrede. „ Waar toe moest Jefus Christus, als Middelaar. Koning zyn. Wanneer, " en op welk eene wyze, is hy tot die hooge waardigheid  leerredenen. ï8$ l» opgeklommen? — Hoe heeft hy zyr.e Koninglyke waar„ chgheid dus verre uitgeoeffend; oeffent hy ze nog be- », den, en zal ze verder uitoeffenen? Hoe lang zal „ hy dus Koning zyn?" Nu volgen vyf Leerredenen over Hand. I: 4-7. Naar gewoonte worden , in de vyfde Leerrede , vs. 4 en £ uitvoerig verklaard, en zegt aldaar de Hoogleeraar, fpreekende over de-woorden: Gy zult met den H. Geest ge. doop worden: „ Gy weet, Toehoorders , en het wordt ,, u, by de behandeling der twintigfte afdeeling in het „ uitmuntend Heidelbergs Onderwys, opzettelyk bewee„ zen , dat de H. Geest, met den Vader en den Zoon , „ waarachtig cn eeuwig God is, de oorzaak van alle Ze„ delyke volmaaktheid in redelyke fchepzelen, van waare „ wysheid en heiligheid: de werkende oorzaak, van be- keering, van geloof, van liefde Gods en des naasten. — „ Ja maar ook , in byzondere tydsomftandigheden, en „ tot heilzaame oogmerken, de almagtige oorzaak van „ gansch buitengewoone gaven: hoedanige wy, onder an„ deren, van Paulus opgeteld vinden, 1 Cor. XII. • „ Met dien Geest, nu, gedoopt te worden, zegt (met „ toefpeeling op den Waterdoop,) dien Geest, in zyne ,, ga^'cn, te ontvangen ; en wel op eene overvloedige „ wys; waar van de eigenlyke Doop , zoo als die by „ indompeling gefchiedde, een gepast, een veelbeduidend, „ teeken was." In eene volgende Leerrede, over vs. 6 en 7, ftaat de Hoogleeraar inzonderheid ltil op de vraag der Discipelen : Heere, zult gy in deezen tyd aan Israël het Koningryk weder oprechten. Hy verwerpt het gevoelen, volgens 't welk hier een aardsch, zegepraalend Koninkryk zou bedoeld worden, naardien het hem niet waarfchynlyk dunkt,, dat de Apostelen, naa eenen omgang van 40 dagen met hunnen Meester, geduurende welke hy met hun hadt gefproken. over de dingen , die het Koningryk van God aangaan en hun verftand hadt geopend, zodat zy de Schriften verftonden, als nog hunne voorgaande grove dwaal ingen zouden vasthouden. Ook behaagt den Hoogleeraar niet de opvatting, volgens welke de Apostelen eeniglyk dagten aan een geestlyk Ko* ningryk, aan de Christen Kerk, „ zo als die uit Jooden „ niet alleen zou beltaan , maar ook uit Heidenen, die „ tot de Jooden zouden worden toegevoegd, en dus, met „ hun, een geestelyk Israël zouden uitmaaken:" omdat, zegt bonnet „ de Apostelen wel wisten, waar toe zy' N 2 „ ge-  l84 G. BONNET" „ geroepen waren, te weeten, om grondleggers van Jefus „ Kerk te zyn ; en dat ze , daartoe, binnen weinig da„ gen, den H. G. zouden ontvangen." Beter behaagt den Heere bonnet het gevoelen dier Uitleggeren, „ die „ de fpreekwys, het Koningryk aan Israël weder oprig„ ten, in een meer cigenlyken zin verftaan, en zich voor„ ftellen, dat waarlyk de Joodfche natie, nu, door de „ ganfche weereld, veripreid, eens zulk eene verandering „ zal ondergaan, dat men zal kunnen zeggen, ,„ de ver,„ hoogde Heiland, de tegenbeeldige David, heeft het ,„ Koningryk, aan Israël, wederom opgerigt.'" De Hoogieeraar, bezeilende, hoe hy, in de behandeling zyner textwoorden , omtrent de toekoomende lotgevallen des Joodfchen Volks, iets als zeker hadt onderfteld, 't geen van geagte Uitleggers als onzeker wordt aangezien, treedt, in "de volgende Leerrede, ter nadere ontwikkelinge van zyn gevoelen. De volgende Vraagen werden aldaar, ter beantwoordinge, geopperd: „ Zal de „ Joodfche natie, die nu nog het Euangelie van onzen „ Godlyken Zaligmaaker verwerpt, eens tot hem bekeerd „ worden?" „ Zal 'er een tyd komen, dat het zich „ bekecrend Israël wederkeert naar het land JKanaan, „ om dat wederom erflyk te bezitten ?" „ Zal, aan „ het derwaards wedergekeerd Israël, het Koningryk we„ derom opgerigt, de meer byzondere Godsregeering her„ fteld worden?" Naa iets, gezegd te hebben over de belangryklieid en nuttigheid van 'dit onderzoek, treedt bonnet nader ter zaake; aanmerkende, tot beter verftand van zyne meening, dat de Vraag niet bedoelt, cf 'er, van tyd tot tyd , Jooden zyn overgegaan tot het Christendom? of dit nog gefchiede, en in 't vervolg nog meer kan gefchieden? Maar, „ of'er, in het laatfte der „ dagen, eene Volksbtkeering der Jooden te wagten zy?" moetende, daarenboven, door Jooden worden verftaan, niet alleen die door de Romeinen uit hun Land zyn verdreven , maar ook de nakomelingen van die veele duizenden, uit de tien Stammen, en zelf uit Juda en Benjamin, die, naa de Asfyrifche en de Babylonifche gevangenis, in verftrooijing gebleven zyn. ° De eerfte Vraag, zal de Joodfche natie eens tot den Heere bekeerd worden, wordt met ja beantwoord, en, onder andere, voornaarnlyk tot bewys aangevoerd de Voorspelling by jeremia XXX: aS-24, XXXI: 1. alwaar de woorden, ter zeiver tyd (naamlyk, in V laatfte der dagen)  leerredenen. tea) fpreekt de Heere, zal ik allen geft'achten Israëls tot %nen God zyn, en zy zullen my tot een Volk zyn, op eeene andere gebeurtenis zouden kunnen woixien thuis gebrast. De plaats Rom. XI: 25-27. wordt tot het zeilde oogmerk aangevoerd. Wat het middel aangaat, waardoor het thans verharde Joodendom tot het geloof 10 den nu verfmaadcn Jefus zal overgaan, is bonnet van oordeel, dat by de herftelling des Joodfchen Volks, even als van ouds, gantsch buitengewoone dingen zullen plaats hebben. -— Omtrent de Vraag, of 'er reden zy voor de verwagting des Joodfchen Volks, dat het, ten ecmsen tydc,**als een onderfcheiden Volk, na Kanaan wederkeeren, en' hetzelve in bezit zal neemen ? is de Hoogleeraar van oordeel, dat 'er „ zeer veele Godfpraaken zyn , „ waarop die verwagting rust." Eer hy. die Godipraaken aanvoert, ontmoeten wy eene aanmerking, welke zekerlyk,by veelen, vreemd zal luiden: „ Zullen de Jooden (fchryft bonnet) eens wederkeeren naar Kanaan, als " hun eigen land, dan moet het, oorfpronglyk, hun ei- . C. VAN VOORST, LEERREDENEN. 187 Leerredenen en Bidflond over den XXV Pfalm, door dirk cornelis van voorst , Predikant te Leiderdorp. Te Leyden, by J. Meerburg, 1795. In gr. 8vo. 2,76 bl. Uit tweederlei oogpunt kan dit Gefchrift van den Eerw. van voorst befchouwd worden : deels , als eene naar gelange den aart des Plans uitvoerige en oordeelkundige Verklaaring van den vyf - en-twintigften Pfalm; deels, als eene Verzameling van Zedekundige Verhandelingen of Opwekkingen ,~ ftrekkende ter bemoediginge van de zodanigen, welke , in dagen van tegenlpoed en lyden, eene hooger dan menfchelyke hulp behoeven. Tot narigt voor onze Leezers, wat zy, behalven het Schriftuurverklaarende, in deezen bondel kunnen vinden, zullen wy ons de moeite des overfchryvens van de titels der Leerredenen getroosten. Het Gebed de ware Toevlucht voor een dankbaar cn heilbegerig Mensch, vs. i. Het Vertrouwen op God bevrydt van Schaamte, vs. 2. Trouweloosheid omtrent den Evtnmensch baart Schaamte, vs. 3. He ware begeerte om God, in zyne daden, recht te kennen, vs. 4. Gods verklaringen de zekere waarborgen voor het onwankelbare van ons vertrouwen op God, vs. 5. De beste uitwerking van het befchouwen van ons plecht gedrag, vs. 6, 7. De zalige vrucht van Gods Goedheid en Rechtvaardigheid voor den Mensch, vs. 8,9. De dankbare, gelovige, door fchuld verftagene en Heilbegerige Aiondmaalganger, vs. 10, 11. De vreefe Gods des Christens grootfie belang, vs. 12, 13. God openbaart zyne Geheimen aan zy* ne Vrienden, vs. 14. Het Gebed is onaffcheidelyk van het vertrouwen op God, vs. 15, 16. De grootfc nood maakt het Gebed te noodzakclyker, vs. 17, 18, 19. De verlen* ging van ons leven eene begerelyke zaak, vs. 20. Oprechte Godzaligheid baart vertroosting en zegen, vs. 21. De benaauwde toeft and van ons Vaderland, vs. 22. Een tweevoudig nut kan alzo het aandagtig doorlcczen van dit Gefchrift aanbrengen. De beoelfenaar van Bybelkennisfe kan daar door worden opgeleid tot het rechte verftand van dit voortreffelyk Lied. De gemoedelyke Christen kan 'er door onderrigt of gefterkt worden in kennis van Waarheden, die naar de Godzaligheid zyn, ter bevreN 4 di-  l88 d. c. van voorst, leerredenen. diginge van zyn gemoed met de onaangenaame lotgeval* len deezes tydlyken leevens, en ter verfterkinge van zyne uitzigten op een beter, een ongeitoord genot van genoegen en vrede. Als zodanig pryzen wy deeze Leerredenen den belangneemenden aan. Te zeer beviel ons de volgende pasfage, in de Leerrede op het Avondmaal, dan dat wy, tot een Haal van van voorst's fchryfwyze, dezelve niet zouden overneemen. Mogten alle Leeraars van het Euangelie des Vredes en der Vertroostinge eveneens gezind zyn! Aangemerkt hebbende, dat in den geheelen Bybel van troost wordt gefproken, en dat ons in denzelven nergens aanleiding wordt gegeeven om menfchen van God af te fchrikken, en van zyne Inftcllingen te doen vlugten , leidt van voorst daar uit dit gevolg af: „ Dierhalven past het genen Leeraar van dat Euangelium, „ 't welk enkel goddelyke liefde ademt, den mensch har- „ de denkbeelden van de Godheid in te boefemen. „ Het betaamt hem in 't geheel niet den fchuldigen en ,, door fchuld verllagenen Zondaar- met fchrik en angst ,, voor dien God, met welken hy te doen heeft, te ver- vullen. Gelyk de Bedienaar van het Euangelium dit „ nooit vermag te doen, kan hy het niet verantwoorden» wanneer hy zulks by het houden van het Avondmaal „ wilde doen. Ook vooral dan moet hy van vrede, van „ troost fpreken, en den Zondaar toeroepen, dat 'er by „ den Here veel vergeving is: op dat hy bewogen worde, „ al had hy 'er nog nooit te voren enig belang in gefield, „ met zyne fchuld de vergeving te fmeken. Daar toe „ moet een Leeraar, by het Avondmaal-houden , den Zon„ daar opwekken, ja! vooral moet hy elk, wiens hart „ hem by aanvang en voortgang aanklaagt, dat hy tegen ,, den Here zynen God en \VeIdoener zeer gezondigd „ heeft, lokken en nodigen om — uit kracht van Gods ,, menfchenliefde in het zenden van zynen Zoon geo^ penbaard i tot die goddelyke liefde de toevlucht n te nemen," Over*  j. hinlópen, overdenkingen. l39 Overdenkingen van jacobus hinlópen , Predikant te Utrecht, over het Nut, hetwelk wy, tot onze Verootmoediging en Verbetering , uit ons Oordeel over anderen, trekken konnen, over Lukas XV: 7, i Petr. LI: n, 3, en Lukas VI: 39, 4°- Te Utrecht, by W. van Yzerworgt, 1795- '1" §r- 8vo- 69 bL Vier Overdenkingen bevat dit bondeltje , aan den voet des Titels met No. e. geteekend : een bewys van des Burgers hinlópen's voorneemen, om, van tyd tot tyd, vrugten van zyne pen, van .„elyke grootte, in de Waereld te zenden. De eerfte Overdenking, in den vorm eener Verhandelinge gegoten, voert tot Opfchrift: Over het nut, hetwelk wy, tot onze verootmoediging cn verbetering, uit ons oordeel over anderen, trekken konnen: eene leezenswaardige Verhandeling, toonende dat de Eerw. hinlópen in de kennis van het menfchelyk hart niet onbedreven is, en die veele nutte regels bevat ter bevordering van de zedelyke Zelfkennisfe. De blydfchap in den hemel, over eenen Zondaar, die zich bekeert — de voortreffelykheid der kennisfe des Euangeliums, onder de benaaming van redclyke onvervalschte Melk voorgedraagen -— het gevaat en het nadeel van het geleide van eenen blin'den^door eenen anderen blinden: deeze zyn de onderwerpen der drie volgende Overdenkingen, naar aanleiding der opgemelde Schriftuurtexten, welke hier oordeelkundig verklaard, en ten bedoelden oogmerke worden aangevoerd, — ftigtelyk en gemoedelyk voor alle de zodanigen, welke in "de gewoone leiding van des Eerw. hinlópen's gedagten genoegen neemen ; en dit getal zal niet gering zyn, onder de zulken, die gemoedelyke Godsvrugt, gepaard met eene vlytige beoefening van de pligten der Godzaligheid, Regtvaardigheid en Maatigheid, op Euangelifche gronden, en uit eerbied voor den Zaligmaaker, als de hoofdbedoeling van den Christlyken Godsdienst aanmerken. N 5 Ant-  .JCJO K MUNNIKHUIZEN Antwoord op dc Vraag van teyler's Godgeleerd Genoot* fckap : Zyn 'er goede gronden , om Gode. Ilartstogten (e Titel geeft genoeg te kennen, waartoe deeze Verhan\J deling gediend hebbe. Het is den Liefhebberen der Weetenfchappen bekend, dat door het loffelyk Genoutfchap van teyler het voorige jaar een bundel van drie Verhandelingen is uitgegeeven, behelzende de Antwoorden op bovengemelde Vraag. Munnikhuizen beklaagt zig over het ongeluk , zyn toegezonden Antwoord wedervaaren, van zo weinig aan de daartoe gefielde Keurmeesters behaagd te hebben, dat zy hetzelve niet- waardig gekeurd hebben, om eene plaats te bekleeden onder hunne gedrukte Werken, veel min om met eenen Eerpenning bekroond tel worden. Hydagt, gelyk in een korte Voorreden gemeld wordt, zyn oordeel op te fchorten , tot dat de bekroonde Verhandelingen door den druk bekend gemaakt wierden. Na onpartydig leezen en herleezen, bleef hy nog by zyn begrip, dat zyn Antwoord een minder verachtelyke en gunftigere behandeling verdiend hadt. Dan hy wilde zig niet op zyn eigen oordeel verhaten, wectende, dat een Auteur doorgaans al te zeer met zyn eigen Werk is ingenomen, en belloot dus, door eene openlyke uitgaave, zyne oplosfing van voorgemeld Vraagftuk aan de onpartydige geleerde Wereld ter befcheiden Beoordeeling en Vergelyking aan te bieden ; betuigende ten laatften, dat hy te veel tyd en vlyt aan deeze Verhandeling heeft te koste gelegd, dan dat hy op zig kan verkrygen, om die te verfcheuren of te verbranden. De Eerw. munnikhuizen beroept zig dan nu van de Regtbank van teyler op die van 't geleerd publiek , oin te beflisfen, of zyne Verhandeling mede een plaats in den uitgegeeven bundel hadt behooren te hebben, en of zy met goud of zilver hadt moeten bekroond worden. Veelen der opgeroepene Regters kunnen met een ftilzwygende uitfpraak beflaan; doch van Recenfenten, die zi* toch zeiven tot het Ampt van Keurmeesters verheffen, zal de Auteur eene bellisfende uitfpraak vorderen. Wy  ANTWOORD OP EENE VRAAG. iqi Wy gaan dus, volgens verzoek des Uitgeevers, over tot vero'elyken en beoórdeelen, en moeten ten dien einde de Leezers herinneren, dat dit boekdeel des Genoot fchaps uit drie Verhandelingen beftaat. De twee meest .uit een loopende Antwoorden zyn van hulshoff en van van hemert. Volgens den eerften, „is God gevoelig aangedaan over de zonde van elk redelyk fchepfel, " zodanig, dat dit, op zigzelve befchouwd, Gods Ge', lukzaligheid moest ftooren: doch dit misnoegen wordt weggenomen, door het uitdeden van zo veel ftraf, als " 'er&gezondigd is, op welke wyze zig deeze twee de- ftrueeren, en het evenwigt herfteld wordt, zo dat God ", geheel met zig zeiven voldaan is." Volgens den laatften Verhandelaar, „ is God geheel niet onderhevig aan „ eenige aandoening. 'Er is in 't volmaakte Wezen „ geene afwisfeling van aandoeningen, daar alles op eens „ in Hem tegenwoordig is. God befchouwt dus al het \, gefchapene' in eens en in verband, weet de eindelyke „ uitkomften; waarin Hy ten vollen berust." Mis» fchien loopen deeze gevoelens niet zo verre uit eikanderen , als zulks in den eerften opflag fchyne. Doch wy kunnen ons daarover nu niet uitlaaten. 't Gevoelen van den eerften Verhandelaar, jelgersma, wiens Verhandeling door 't Genootfchap met den Gouden Medallie bekroond is, is meer gefchikt naar het algemeen Gevoel^ of Scnfus communis, minder bepaald, en laat zig minder tot eene enkele klaar e /lelling te rug brengen. Na dee;e herinnering komen wy tot de Verhandeling, die voor ons ligt. Na iets over Hartstochten in 't algemeen ge¬ zegd te hebben, gaat de Schryver over, te bewyzen, dat God niet onverfchillig of een ledig aanfehouwer zyner Werken is, en' beduit dus , dat God Aandoeningen of Hartstochten heeft; ontleenende zyne bewysredenen uit de H. S., uit de natuur van God, en de Schepping der Wereld. Het Antwoord op de voornaame Vraag, of deeze Hartstochten geen nadeeligcn invloed hebben op Gods Gelukzaligheid, zoekt hy in Gods hoogfte gelukzaligheid, voortspruitende uit de befchouwing van zyne Volmaaktheid; welke gelukzaligheid dus geheel onaf hangelyk is van de fchepfelen en derzelver bedryven. Hy vergelykt hierin (§ 94.) den Allerhoogften met een verftandig en goedhartig Koning, die zyne onderdaanen wyze wetten heeft fïgeèven, welke echter van een groot deel zyner onerdaanen veracht worden. Het is natuurlyk, zeat de Schry-  9* MUNNIKHUIZEN "N Schryver, dat de rampen der ongehoorzaamen zyn gevoelig hart moeten treffen, en hy over hunne ongehoorzaamheid verbolgen zal worden; doch de Koning kan zyne hartstochten van vreugde en toorn uitlaaten, zonder dat zyne gelukzaligheid daarby eenig voordeel bekome of" nadeel lyde. ■ Het komt ons voor, dat hiermede de zaak niet gered is, want het moest buiten twyfel de vreugde en gelukzaligheid (welke toch beftaat in de fom der aangenaame gewaarwordingen) des Konings vergrooten, wanneer hy minder behoefde te ïtraffen, cn 'er meerder heil van zyne onderdaanen genoten werdt. Dan de Schryver fchynt dit ook zelve gevoeld te hebben, komt ten minften naderhand tot de eigenlyke Vraag, die hy, bladz, 58, dus voorfielt: „ Schoon God het „ goede niet behoeft te beminnen, noch het kwaade te ;,, fchuuwen, uit hoofde van Eigenbelang; moet het Hen* „ echter niet grieven, dat zo veel goeds in de wereld ■„ achterwege blyft, en zo veele van zyne fchepfelen „ met de bitterfte rampen te worftelen hebben?" De Auteur maakt veele voorbereidende Aanmerkingen, eer hy tot de eigenlyke oplosfing overgaat, als dat God deeze wereld volkomen naar zyn zin en genoegen heeft ingerigt, en 'er by gevolg nooit iets kan gebeuren, dat Hem ftof tot weezenlyk misnoegen zou kunnen geeven, of zyne gelukzaligheid ftooren, terwyl Hem zyne Werken van eeuwigheid bekend zyn. Maar de eigenlyke oplosfing van deeze zwaarigheid zoekt de Auteur in de Helling, "dat God weet, dat alles eindelyk zal te regt, cn ook de Godloozen tot eene gevestigde gelukzaligheid zullen komen. Hy heeft dus een byzonder Hoofddeel gefchikt tot het onderzoek over de duurzaamheid der heliche ftrafl'en, en acht, dat op goede, zo natuur.lyke als Bybelfche, gronden kan getoond worden, dat 'er een einde van ftraffen en eene eindelyke gelukzaligheid zal plaats hebben. Hy oordeelt deeze leer zo wel geftaafd in een uitgewerkt ftuk, door f. van hemert , in het Jaar 1786, uit het Engelsch vertaald, dat hy het onnoodig :!cht daarover uit te weiden, vergenoegende zig met zig d:arop te beroepen. „ Wie kan, voegt hy 'er, „ onder anderen, by, §. 132, zig nu verbeelden, dat „ God zulk een oneindig aantal van verftandige fchepfe„ len hervoort gebragt zou hebben, die de prooi flonden „ te worden van nimmer eindigende martelingen ? Zou „ Hy niet liever, na dat Hy alle mogelyke middelen te » ver-  ANTWOORD OP EENE VRAAG* 193 vergeefs beproefd hadt," (dit vergeefs fchynt otts hier reer kwaalvk geplaatst: weet de Alweetende de mtkomften dan niet vooruit?) „ wederom geheel vermeti,, gen, dan hen een aanweezen laaten behouden, dat. hen eeuwig tot een last en kwelling moet verftrekken ? Of veelmeer, zou Hy wel immer zulke weezens heboen 2 kunnen fcheppen," enz.? —- Volgens deeze verenderitelling gaat hy, in de laatfte plaats, tot de oplosfing over. Straften heeft by den Auteur een dubbeld oogmerk. God ftraft, om dat Hy regtvaardig is, doch tevens ter verbetering. In het hevigfte zyner verbolgenheid blyft Hy altoos even bedaard; en zyne grootfte toorn belet Hem niet, zodanige, tegen welke Hy regtvaardig ontftoken is, nogthans als zyne fchepfelen, „ die nog eens wyzer ftaan i, te worden," te blyven beminnen. _ Aldus meent onze Schryver, dat Gods wreekende Geregtigheid geene ftraffen uitoefent, dan met inzigt om te verbeteren; en de onaangenaamheid, die uit het ftraffen voortfpruit, wordt, zvns achtens, rykelyk overtroffen door het ftreelend voorlutzigt, (naar menfchelyke wyze van ipreeken) van de heihyke uitwerking. + . Zie hier den korten inhoud! - De Leezer kan hiermt eenigermaate opmaaken, waarin deeze Verhandeling met de vooripe inftemme, waarin verfchille. De yeronderftellmg ter oplosfing zal den meesten niet aanncemelyk voorkomen. Indien wy konden gisfen, is misfehien den Beoordeelaaren de Verhandeling aldaar zwak voorgekomen, daar zy iuist fterkst hadt moeten zyn, dewyl de voornaame oplosfing berust op de veronderftelling van de emcïelyke Gelukzaligheid aller menfchen; achtende het hgtelyk onvoldoende . zig "daarin op een ander gefchrift te betoenen. Doch de Auteur heeft zekerlyk gedagt, niet te beboeven_ over te fchrvven, 't geen door anderen gezegd is. Anderszins wykt zvne Verhandeling daarin van de bekroonden af, dat zy de oplosfing elders zoekt dan deeze. En als zodanig hadt men haar mede een plaats kunnen inruimen, te meer, daar het Genootfchap niet voor de gevoelens der Auteuren, volgens deszelfs herhaalde verklaaring, mftaat; en zullen 'er ligt zyn, die dit voor de eenigst mogelyke oplosfing houden, en haar wel gaarne de voornaamfte plaats hadden ingeruimd. De meesten worden toch door- opmusn geregeerd. Voorts is ons voorgekomen, dat de Verhandeling wel famenhangend , en op eene duidelyke manier is opgeteld. Han^  194 j- b- van winters hoven, handboek. Handboek voor Liefhebbers van vreemde Plantzoenen en Tuiniers, of Aanleiding tot de kennisje van alle In- cn Uitlandfche Hoornen en Heesters, welke by ons in de opene Lucht kunnen gekweekt worden. Naar de nieuwfle Berigten uit het Hoogduitsch famengefleld door j. n. van wintershoven. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1795. In gr. 8vo. 580 bl. Daar de fmaak voor het aanleggen van zogenoemde Engelfche of Chineefche Tuinen en Bosfchen, van 'Amerikaanfche en andere Boomen cn Heesters, ook hier te Lande algemeener werd,wakkerde zulks den Schryver van dit Werk aan, om den onderneemers van dergelyke beplantingen, in het bepaalen hunner keuze ter aanlegging van dergelyke Tuinen, zo wel als den Boomkweekers en andere Liefhebbers, door het uitgeeven van een gefchikt Handboek behulpzaam t,e zyn. Dan, veel. vuldige zwaarigheden in het ontwerpen van een eigen opftel ondervindende, had hy dit plan byna geheel geftaakt, tot dat hem zodanig een Werk uit Duitschland toegezonden werd, het geen hy zo volledig en tot zyn oogmerk gefchikt vondt, dat hy het befluit nam , om van hetzelve eene Vertaaling te onderneemen, vooral toen een Hooglecraar in de Kruidkunde, dien hy daarover raadpleegde, van gevoelen was, dat zulk eene Overzetting, met de nodige vermeerderingen en veranderingen ten opzichte van onze Luchtftreek, van veel nut voor de Nederlandfche Beoefenaars der Kruidkunde zou kunnen zyn. Met dit oordeel van den opgemelden Hoogleeraar moeten wy volkomen inftemmen, en hebben, by het doorbladen van dit Handboek, hetzelve volkomen gefchikt gevonden tot het doeleinde, 't welk de Burger van wintershoven zich met die Vertaaling had voorgcfteld, terwyl tevens de verfchillende byvoegzels en verbeteringen, door den Overzetter aan hetzelve bygebragt, de waarde dezer Nederduitfche uitgave aanmerklyk boven het oorfpronkelyke vermeerderd hebben; waar onder ook geen geringe verdienfte heeft het vierledig Register van Engelfche, Franfche, Hoog- en Nederduitfche benaamingen der Plant- en Boomfóorten, die in dit Handboek worden voorgedraagen. Ver-  J. F. MART IN ET, VERHAND. EN WAARNEEM. IOgT Verhandelingen en Waarneemingen over de Natuurlyke Historie meerendeels van ons Vaderland, door johanmfs florentius martinet , Meester der Vrye Konden Dodtor in de Wysbegeerte, Lid van de Hollandfche Zeeuwfche en Gelderfche, Maatfchappyen der Wee'tenfehappen te Haarlem, Rotterdam cn Arnhem, en Predikant te Zutphen. Met Plaaten. Te Amfierdam? by J. Allart, 1795. /« gr- 8yo. 452 bl. Ten tyde dat de Haarlemfche Maatfchappy der WeetenfchaDpen in vollen bloei en kragt was, en men 7ich bevlytigde op het aanwinnen van werkzaame Leden, en niet, gelyk vervolgens niet zelden gefchiedde, om Leden tot andere einden aan te werven, hoedamge de Naamlvsten den Menfchenkenner aanwyzen — ten dien tyde fchrvf ik, droegen de uitgekomene Verhandelingen, frhoon zeer ongelyk van waardy, en niet altoos met de vereischte kieschheid of onpartydigheid gekoozen, blyk van noesten yver om der Geleerde Wereld, en byzonder den Vaderlande, nuttig te zyn. . Onder de werkzaame Leden deedt zich uitmunten de door zvnen veelvuldigen fchryfarbeid bekende, en veel nuts getticht hebbende, martinet . onlangs tra einde van zyn welbefteed Leeven gekomen (*). Deel by Deel leverde, of een enkel, of meer Stukken op van zyne Waarneemingen, bovenal de Natuurlyke Historie van ons Vaderland, die zo nuttige als noodzaaklyke tak , betreffende • en' waren zy niet alle even gewigtig, 't geen het onmogelyke zou gevergd weezen, alle hadden zy gewigts cenoe^ om plaats te vinden in eene Verzameling als die der Werken van de Haarlemfche Maatfchappye. 's Schryvers dood, en dat de Maatfchappy met meer te wa-nen heeft van hem, die 't geen hy dagt met voordeel te kunnen fchenken niet in zyn Lesfenaar bewaarde, heeft de Bezitters van de Verhandelingen der Hollandfche Maatfchappy te Haarlem, of althans één hunner, bewoogen , om in één Boekdeel te verzamelen, wat deeze vlytige Waarww nee- (*") Deeze verdienstvolle Man overleedt den 4 Aug. 1795, X^Amflerdutn , in het 67 jaar zvns OudarJoms, aan de gevolgen eener Deroeite. , ,  tg6 J. F. MARTlNET, VERHAND. EN WAARNEEM. ncemer en arbeidzaame Schryver, van tyd tot tyd, der Hollandfche Maatfchappye verfchaft heeft. Zie hier de Lyst der Stukken. Antwoord aan de Hollandfche Maatfchappy van Weetenfehappen, te Haarlem, op haare Vraage: Wat is Ier tot nu toe oVer de Natuurlyke Historie van ons Vaderland gefchreeven? wat ontbreekt *er nog aan? en welk is de beste wyze, waarop de gemelde Gefchiedenis zou dienen gefchreeven te worden? Met den Prys eener Zilveren Medaille bekroond. Waarneeming van drie foorten van Witte Hemelboogcn. Waarnecming van een byzonder Luchtverfchynzel, in 1768. Waarneeming van een Witten Hemelgordel. Proeven over den Nieuwen Landbouw. Verbaazcnde Uitwerkzels van een Onweer, in 1768. Een Orkaan van 1770, en ongewoone Luchtverfchynzels in 1771. Befchryving van een Wanfchapen Bot, van een Windei, yan een Uitwas aan den Tak van een Eikenboom, en van blaauwe Aarde. Waarneeming van het Goud aan den Rhyn. Verhandeling over het Wier der Zuiderzee. Waarneeming van eene Oogziekte van eene Familie op het Eiland Wieringen. Verhandeling over het Grond-ys. Waarnecming van een Onweêr en eene Hoos , in 1780. Van alle deeze Stukken hebben wy, in onze Vaderl. Letteroef., by het uitkomen der Deelen van het Werk der Maatfchappye, meer of mm breedvoerig verflag gedaan; te meer, daar de Stukken uit martinet's pen gevloeid voor ons iets bekooriyks hadden. Alle deeze Stukken in eenen Bundel verzameld te zien, moet den Vaderlander, op dien tak van Weetenfchap gefield, behaaglyk weezen;' en is het een aangenaam Toevoegzei voor alle Bezitters van 's Mans andere hooggefchatte en fterk gezogte, en vlytig geleezene, Werken, Emi-  EMILE, VAN J. J- UOUSSEAU. IJ? Kwik, of Verhandeling over de Opvoeding, }'*» J*% ftfnue, oj r _ burger van Geneve. Uit liet 825 ^Aantekeninlen van resewitz, EheERS, vfrr atmv trapp, campe, sïuve en heusinger, IJfhTÈog^itsch vertaald, rfile Stuk. Te Campen. hy J A. de Chalmot, 1790- fn & 8vo-b-^„« Rnekhandelaar te Amfierdam hadt, in den Jaare ttVTS.flykr.frettinE Vezes. Works te hunner Snisft gekomen was, nier aleen "V" u to,, was het «=» ™» =d PT«,«i /Ito* feld^aS wy cfgedalnre, onder welke he. ,e voor. kend kan worden, dat, onder een ie ac v l" . • e_ fchriften, ook eenige ge breken ^l^f"'c™'SfiS^' le denkbeelden en omftandigheden, die eene naout lr dit Werk,naar aandring derVoórberSgt-^chryvers.de aandagt van eenige veiftandige ' EETT. 1796. NO. 5. V *5=T  I9S EMILE Mannen, om alles te beproeven, en zorgvuldig te onderzoeken, wat tot eene goede Opvoeding, zo ten aanziene van het Lichaam als van de Verfhandel yke Vermogens der Kinderen vereischt wordt. Deeze Mannen vormden een aanzienlyk Genootfchap, welks Leden, hoewel ten deele verre van eikanderen verfpreid, zich onderling hunne waarneemingen en daar uit gevloeide ontdekkingen en voorfchriften mededeelden, om aldus onpartydig onderzogt, aan ieders eigene byzondere waarneemingen getoetst, voorts vermeerderd en verbeterd te worden. -,'".« Dit was de bron van veele Opvoedingsfchriften in Duitschland; aan Nederduitfche Vertaalingen van welke men het ons niet heeft laaten ontbreeken. „ In den Taare 1789 gaf," naar luid des Voorberigts, „ dit Genootfchap mede eene Hoogduitfche Vertaaling van de Emile in 't licht, verrykt door eenigen van deszelfs leden met veele nuttige aantekeningen, waar door de waarde van dit Werk zeer merkelyk is toegenomen." Deeze Hoogduitfche Uitgave bewoog den Vertaaler der Hoogduitfche Aantekeningen, om het, ten dienfte der Nederlander en, onder handen te neemen; nogthans in dier voege, dat voor den Text zelve alleen het oorfpronglyk Fransch Werk gevolgd is, met byvoeging van zodanige Aantekeningen als den Vervaardiger des Nederduitfehen Werks niet te eenemaal overtollig fcheenen. Men vindt onder ieder Aantekening den naam van haaren Opfteller geplaatst, en, zo 'er meer Naamen zyn, geeft zulks te kennen, dat de verdere Ondertekenaars volkomen van 't zelfde gevoelen zyn als de eerst ondergetekenden. De op den tytel gemelde Naamen deezer Aantekenaaren kundigen ons Mannen aan, wier Schriften, zo over de Opvoeding als andere Onderwerpen, in Duitschland zeer beroemd en geagt zyn ; te weeten: resewitz, Abt te Klooster bergen ; ehlers , Hoogleeraar te Kiel; vileaume, Hoogleeraar te Berlyn; trapp, Hoogleeraar te Trittau, by Hamburg; campe, Brunswyk-Lunenburgfche en Anhalt-Desfaufche School- en Opvoedings-Raad; stuve, Rector te Nieuw-ruppin, en heusinger, van welken laatften geene byzondere Waardigheid vermeld wordt. Zeer gepast en oordeelkundig vinden wy eene algemeene Aanmerking van ehlers en resewitz , tot welke zy en andere hunner Medeaantekenaaren dikwyls we-  van J. J. ROUSSEAü. *99 wederkeeren. „ De fraaiic ftyl van rousseau flceyt den Leezer gemeenlyk in dier vncgc voort, dat hy tut geen ftilftaan en nadenken komen kan. De uitwerking, welke zeer veele plaatzen van rocsseau s Werken by oppervlakkige Leezers voort! «balver zeer ligt in" het vormen van begrippen, waarm waarheid en dwaaling zich zo fijn vereenigen, dat de eigenlyke gevolgtrekking niet zelden den fchyn van waarheid aanneemt fchoon zy eene in de daad even zo groote als gevaarlyke dwaaling is." —- Om hier tegen de Leezers van de Emile op de hoede te doen zyn , ilrekken de Aanmerkingen der Hoogduitfche Geleerden. De veelvuldigheid derzelven maakt het leezen eenigzins lastiSJ men wordt telkens ftil gehouden, en verliest den draacl des oorfpronglyken Schryvers, en moet dien weder zoeken. Best zo5 men derhalven doen met tweemaaien de Emile te leezen, eens zonder, vervolgens met, de Aantekeningen. Alle zyn ze ondertusfehen niet van eenen wederleggenden, foms van een ophelderenden en bevestigenden, aart. Het beeft ons eemgermaate ge- fmer* dat in de wederfpreekende Aantekeningen eenige eene duisterheid andere eene dorheid hebben, die by het flikkerende en leevendige van rousseau s betoverenden ftvl dermaate affteekt, dat veelen den Text boven de Aantekening zullen kiezen. Voorbeelden hiervan zyn te menigvuldig om aan te flippen. Dit zeker kan niet zeer dienen, om, is 'er op zodanige plaatzen iets verkeerds en fchadelyks, 't zelve te regt te brengen of af te weeren. Desgelyks kan de veelvuldigheid en uitgellrektheid wel eenigen hinder toebrengen aan het oogmerk der Aantekeningen zelve; eene veelvuldigheid, die nog vermeerderd wordt wanneer de Nederduitfche Vertaaler foms eene Aantekening op Aantekening maakt. Ook dan, wanneer de eene Aantekenaar op eens anders Aantekening, de zyne maakt, en oordeelt „ dat zyn waarde Vriend den Autheur onregt aandoet." Meestal nogthans ftemmen zv overeen, en verfterken elkander. Schoon deeze veelvuldigheid en dit tegen elkander aanloopen der Aantekening-Schryveren voor zommigen hinder baare, zal liet anderen gelegenheid verfchaffen tot nadenken, vergelykeit en beoordeelen, en dan eene keuze te doen. . _ Rousseau's veelvuldige Aanvallen op de Inngtingen der Burgerlyke Maatfchappyen, hoedanig ze gefteld zyn.  flCO emile, van j. j. rousseau. kent elk die iets van deezen Schryver weet. Deeze ondergaan telkens de aanmerking der Aantekenaaren, die des hunne Leezers waarfchuwen. Onder anderen drukken zy zich in deezer voege daar over uit: „ Het gebrekkige, „ dat met den toeftand van eenen Burger kan verbonden „ zyn , tïelt zich rousseau zeer ten onrechte als iets „ voor, 't welk daar mede werklyk moet verbonden wee„ zen. Zal men dan de gebreken, die in het toevallige „ met het weezenlyke dikwyls gepaard gaan, aan dit „ laatfte tot eene onvolkomenheid toerekenen ? Iemand, „ die maar tamelyk grondig denkt, zou zich niet gaarne „ aan zulke misdagen van denken fchuldig maaken. Ik „ weet zelve uit de ondervinding, dat eene fierlyke ftyl „ zeer dikwyls het vermogen heeft om zulke Leezers tot „ gelyke dwaalende begrippen te verleiden, die, wan„ neer zy uit de bedwelming van het vermaak, waarin „ de fieraaden en verblindende famenvoeging der denk„ beelden van rousseau hun geworpen hadt, weder tot „ hun zelveu zyn gekomen, zoo anders hunne ziel nog „ voor de indrukken der waarheid openltaat, by nadere „ overweeging zich verwonderen moeten, hoe zy, onge„ acht hunne verlichter kundigheden, zich in deezer „ voege konden laaten verblinden. En hoe groot is niet ,, het getal van oppervlakkig denkende en van het valsch „ vermaak der eerfte indrukzelen ongaarne te rug ko„ mende Leezers, by welke de verkeerde indruk blyft „ huisvesten, en in 't vervolg op hun geheele leeven „ fterken invloed heeft! Ehlers. „ Deeze indrukken des mannelyken en beflisfenden „ ftyls van rousseau zyn het, die veele Leezers tot „ dwaalingen en fchadelyke toepasfingen verleid hebben. „ Resewitz." Zo waaken de Aantekening-Schryvers fteeds tegen den verleidenden Invloed des Schryfltyls van eenen Man, die zeker de gaave van fchryven meesterlyk bezat, en wiens Emile daar van, zo zeer als eenig zyner Werken, de treffendfte blyken oplevert. Het Tweede Stuk ter hand neemende, zullen wy gelegenheid vinden tot nadere ftaaving van 't geen wy hier aanmerkten. Terwyl wy en Werk en Aantekeningen den Nederduitfchen Leezer aanpryzen. V*  VERVOLG OP DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 201 Vaderlandfche Historie, vervattende de Gefchiedemsfen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der NoordAmericaanfche Onlusten,en den daar uit gevolgden Oorlog tusfchen Engeland en deezen Staat, tot den tegenwoordtsen tyd. Uit de geloofwaardigfle Schryvers en egte : Gedenk/lukken zamengefteld. Met Plaaten. Pen Vervolge van wagenaars Vaderlandfche Historie. XIII Deel Te Amfierdam, by J. Allart, 1794. In gr. dvo. 352 bh •\ iet het XXXV Boek, het eerfte in het voor ons lig. 1V1 aend XlIIde Deel deezes ftaag voortgezetten Werks, ten aanzien van welks Berigtgeevingen wy eemgzins ten achteren geraakt zyn, worden wy in Oyerys/el gebragt. „ Een Gewest," gelyk de Gefchiedboeker, by den aanvanec , zich uitdrukt, „ in ons Bondgenootfcnappelyk Gemeenebest, 't geen omtrent dc Grondwettige Herr ftellins zeer yverde. De geest des Ridders capellen tot den bol , een der eerfte Bevorderaaren en een " der fterkfte fteunen deezer zaake, doch aan dezelve door den dood ontrukt, bleef in dit Gewest heerlchen, " bezielde eene menigte van Inwoonderen, en Haalde de ", taal des Lof- en Lykredenaars du puy , over dien Volks- en Vrybeids - Vriend." ■ Dit gefeeele Boek is een bewys van deezen aanhef. Het uitfehryven van den Inhoud zou zulks ftaaven. Doch deeze is ons te uitvoerig Wy herinneren alleen dat 'er gehandeld wordt over de Affchaffing van het Regeerings Reglement voor dit Gewest des Jaars MDCLXXV. Wat deswegen in de Hoofdlieden voorviel. Hoe men met Hasfelt&-Stomy* te kampen hadt. De daarop volgende Verbintenis der elf kleine Steden. Onderhandelingen met zyne Hoogheid weeens'dit Reglement, en bovenal de mets uitdoende Bezending der drie Hoofdlieden aan zyne Hoogheid op V Loo "Wat 'er, tusfchen dit Gewest en de andere Gewesten , te doen viel wegens het Krygsvolk : _ in welke zaak Overysfiel met Holland inftemde, en des m fcherpe Briefwisfeling treedt met Gelderland en Friesland. -—— Meer plaatslyk vinden wy vervolgens vermeld wat in de Hoofdlieden en mindere Steden voorviel: zo wegens Stads Regeerings Reglementen als de Wapening der Burgeren, als mede andere Stedelyke Voorvallen. Opmerkenswaardig is 't geen te Deventer voorviel weO 3 gens  40i VERVOLG eens een Stads Regeerings Reglement, dat veeier goedkeuring wegdroeg, byzonder als eene Inrigting die de gefchondene Regten van het Menschdom herftelde, door zo wel de Leden van andere Gezindheden, als die van de Heerfchende Kerk, te doen deelen in de Voorregten van vrye Burgers, en deezen dus in ftaat te ftellen, om, zo wel als anderen, tot voorfpoed en vermogen te geraaken. 6 & „Dan dit laatfte," vermeldt onze Gefchiedfchryver, „ ltrekte te Deventer, waar men , in vroegeren tyde, „ met alleen zeer op zyne hoede was om den Roomsen„ geztnden geene Voorregten toe te ftaan, doch die ook „ te ontzeggen aan de Lutherfchcn en Doopsgezinden (*J, „ tot een fteen des aanftoots. Die trek eener gezonde " j ,unde', °p de ondervinding gegrond, dat de Koop„ Handel daar het meeste bloeit, en het gevolglyk den In„ gezetenen best gaat, waar, zonder uitfluiting van Ge„ zindheden, vryheid vergund wordt om den Koophan„ del te dry ven en Handwerken te oefenen, moest, in „ liet aatfle gedeelte der Achttiende Eeuwe, ten doel „ ltrekken van onverftandige Gezindheidsyver door Ei„ genbaat bezield. Immers 'er waren poogmgen gedaan, „ en die gelukten, .om een Verzoekschrift getekend te „ krygen, by t welk de Ondertekenaars te kennen ga„ ven, vernomen te hebben, dat 'er, in het Concept Reglement, eenige Artykelen voorkwamen ftrydig met „ hunne Burgerlyke Christlyke . Gereformeerde Religie , „ (byzonder doelende op het Artykel, dat'de Roomsch„ geztnden, even als de Mennonieten, tot vcrkrygin *e"  3CS VERVOLG OP DE VADERLANDSCHE HISTORIE. ö, tekenende Staatsonderhandelingen, duister en onver- ,, klaarbaar zouden blyven." Hier toe itrckt ook een ontworpen, doch niet afgezonden, Brief. Wy kunnen, daar onze Berigtgeeving reeds te verre uitloopt voor ons beftek, niet breed vermelden, hoede luimelgeest ues Oproers, fchoon zich ftil houdende Seduurende het verblyf van het Stadhouderlyk Gezin, zich ten deezen Jaare op Schouwen, en byzonder te Zie* rtkzee, vertoonde: daar men ook beginzels van Oproerig Beweegenisfen te Vlisfmgen befpeurde. Steden die zich tegen de Bedoelingen van Oranje met zo veel moeds aankantten. Het deerlyk verval van het Dok ter laatstgemelde Stede, grootlyks toe te fchryven aan een Gefchil tusfchen die btad en Veere, hier in 't breede ontvouwd, doet den Schryver ten flot zeggen: „ Zo veel omflags hadt eene „ zaak het algemeen belang betreffende, door byzondere „ inzigten veragterd en vertraagd. En, fchoon by hun 2, Hoog Mogenden beflooten was, in gevolde van voor-„ gaande bepaahngen , om den Raad van Staaten eene ., Petitie te doen vervaardigen van de kosten, tot het „ opmaaken der Haven en het Dok van VÜsfmseni en „ tot andere Werken ter verbetering van de Havenen „ en Zeegaten deezer Landen, tot berging der Oorlo ^  CATECHISMUS. 211 Eigendommen van Godsdienftigen oorfprong, die gewoonlyk Geestlyke Goederen genoemd worden. Uit dit laatfte een klein gedeelte over te neemen zal ons den denk- en fchryftrant eenigermaate doen kennen. „ Vr. Hoe behandelt en befchouwt de Maatfchappy de Leeraars van den Godsdienst in 't algemeen? „ Antw. Als Burgers, en wel, voor zo verre zy de waare verlichting en deugdsbetragting bevorderen , als zeer nuttige Burgers; maar die nogthans voor de Wet met anderen gelyk Haan. , , 1n , Vr. Zorgt zy ook voor hun onderhoud? ', Antw. De Maatfchappy heeft hier toe geene zedelyke verpligting. . „ Vr. Op wat wyze moeten dezelve dan verzorgd worden? . „ Antw. Wanneer eenige Burgers zich te zamen vereenigen om hunnen Godsdienst gemeenfchappelyk uit te oefenen, ftaat het aan hun om zodanige Leeraars aan te Hellen, en die zodanig te bezoldigen, als zy goed vinden ; het zy uit hunne byzondere beurs, het zy door een gemeenfchaplyk eigendom daar te ftellen, om uit deszelfs opkomften hunne Leeraars te onderhouden , en de kosten van het benoodigde voor hunne Godsdienstplegtigheden goed te maaken, zonder dat egter de gemeene belangens en inkomften der Maatfchappye daar door mogen benadeeld worden. „ Vr. Genieten de Leeraars van den Godsdienst ook eenige byzondere voorregten van de Maatfchappy? „Antw. Het ftaat aan de Maatfchappy daar omtrent naar goedvinden te handelen, en hun, als by uitftek nuttige Leden, van zommige algemeene pligten te ontheffen, of hun eenige byzondere voorregten toe te ftaan ; mits de overige Leden daar by geen aanmerkelyk nadeel lyden. Ook kan zy daar toe nimmer genoodzaakt of verpligt gerekend worden." Zeer gepast is het oordeel 't welk de Schryver over zyn eigen Werkje velt: „ Dat dit Gefchrift die volkomenheid niet heeft, welke veelligt zommigen zouden wenfchen en verwachten, en in veelerlei opzigten oppervlakkig is, daar van kan niemand meer overtuigd zyn dan ik zelve: ondertusfchen verzoek ik de zodanigen in aanmerking te neemen, dat hetzelve niet gefchreeven is voor hun, die aan afgetrokkene en diep beredeneerde Wysgeerige Werken gewoon zyn; maar alleen voor die  ©13 CATECHISMUS, C.lasfe van Burgers, die nog in de eerfte gronden der natuurlyke Staatkunde onbedreeven zyn en onderriot behoe' ven, en die daarenboven niet gewoon zyn kostbaare^Werken' van eene groote uitgebreidheid te koopen of te leezen " Schoon wy alles, wat deeze Onderwyzer leeraart, niet onderlchryyen , is 'er over 't geheel zo veel goeds en leerzaams 111 voor de Onderwyzelingen, waar voor net oorfprong lyk beftemd is , dat wy de Spreuk, op den rug des lytels geplaatst, en uit tristram shane-y ontleend, ten aanziene van het algemeen herhaalen en onder! chry ven. Nif alle deeze Artykelen moet gy vooraf hersenleren, of tn uwe gedachten overweegen; en door dit te doen worden uwe redelyke vermogens zo door en door wakker 238 Vrouwlyke* 1 erioonen' Totaal 39672 Menfchen. Het Vrouwlyk Geflacht fchynt daar wat fchaars te weezen. De Eer en Eerzucht der Menfchen van de belagchlyke zyde bcfchouwd, in eene boertige Verhandeling , voorgeleezen in de Maatfchappy : Felix Meritis. Door p. g. witsen geysbeek. Te Amfterdam , by P. G. Geysbeek en G. Roos, 1796. It\ gr. 8j'ö. 69 bl. I* ene Satyrifche Redevoering, in welke de dwaasheid der meai fchen, die veelal hun eer ftellen in *t geen hun fchande is, of zich door hun gedrag, van naby en op de keper befchouwd, veeleer befpotlyk dan eerwaardig maaken , met regt, en niet ongeestig , gegispt word. De Voorbeelden daar toe, uit de vroegere en laatere Gefchiedenisfen gekoozen, komen wel ter fnede, en zyn, in de verfcheidene vakken der menfchelyke bedryven, met oordeel aangevoerd. Wy hebben deeze Verhandeling met genoegen geleezen, maar gelooven, dat het boertige zich fterker zal voorgedaan hebben by hec uitfpreeken, dan het zich by de leezing laat gevoelen.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTEROEFENINGEN. Kerkelyke Redenvoeringen van A- hulshoff, A. L. M, & Phil. Doft.; Lid van de Hollandfche Maatfchappy der Wcctcnfchappcn, en Leeraar der Doopsgezinde Gemeente, vergaderende hy den Toren en het Ljm,je Amfierdam Te Amfierdam, hy G, Warnars, 1796. Tweede Tiental, In gr, Svo. 300 bl. . T\it Tiental Redenvoelingen van wylen den Eerw. IJ hulshoff bevat de volgende onderwerpen: — Afwisfeling der Dagen en Jaargefydcn (gen. Vlll. vs. Mg J— De Farifeeuw en dc Tollenaar, biddende m den Tempel (luk. XVIII: vs. 9-14O 'w twee Redenvoeringen —— Lofzang van Zacharias (luk. b vs. 6?-79-> Bt Gezani de? Engelen %*<<^**ffH£%t rMATTH ' 8- vs3 ' i-ia.) fli r^/- ?LUK II- vs' 29.S - Verblyden in Christus (1 petr. b j. 'VS. 9-12.) ^ verlichte kennis eens Christens (2 PEïR. *: H«g6e7n3wy in ons Verflag van het ^'™^<*f Wen 6/ i"V) in 't algemeen aangemerkt hebben , 110peS hefuiSend uiste, naïve en'treffende zo m de fchikking en den ftyl, als in het opwekkende en toepasIvke _ dit zelfde kan wederom gezegd worden van deeze Kerkredenen, waarin, ten dien opzigte ->^f^ Schranderheid, ernst, hartlyke eerbied enGodv eezendheid, doordraaien, welke alle de Schriften van den Eerw. hulshoff kenfebetzen. , De Redenvoering over de Afwisfeling der Dagen en Jaargetyden, de eerde in deezen bundel , is , onzes oordeels , een meesterituk in haare foort. De Eeiw. martinft , gelyk wy in eene Aantekening gemeld Wh den 'heeft, met bewilliging des Schryvers, van het een en jmder uit deeze Preek, toen ter leen gehad, gebruüge- letx. 1796, no. 6, q ^  126 a. hulshoff maakt in den Catechismus der Natuur, D. III. —— Eene herhaalde leezing doet ons deeze Redenvoering te fterker behaagen , en , zo wy ons niet bedriegen, zal dit het geval zyn by allen , die fraa-.k hebben voor het eenvoudig fchoone, en niet ongevoelig zjn voor het wyze en en weldaadige in de Werken des Heeren. Het eerfte bekoort ons in de levendige fchilderyen, en ter bewondering van het laatfte worden wy opgewekt door gepaste aanwyzingen, in de Leerreden veripreid. Het geheel is zo voortreflyk in alle deszelfs deelen, dat wy byna verlegen zyn waaraan den voorkeur te geeven ter proeve. Wy kiezen de befchryving van den" Morgcnflond, en die der Lente. Bladz. 334. „ Met het naderen der Zonne tot de „ pragtige 'Oosterkim , wykt allengskens de duisternis, „ en het zienlyke wordt herl'chaapen. üe nugtere dage„ raad wordt reeds begroet door 't verheugde Pluimge„ diert, terwyl de daauw het Land naar eene Zee doet s, gelyken. Met het opryzen van het leeven- wekkend „ licht, wordt de dag herboren, het gelaat des Aar dry ks 9, vernieuwd, en duizend fchitterende vonken vertoonen ,, zich op 't bepaereld Veldtapyt. De Zon is (volgens den XIX ps 6,7) als eene Bruidegom uitgaande, enz. .„ By het opkomen der Zonne verfchuilen zich de Wilde „ Dieren, en, by de ontwaakende fchepzelen, herftelt „ zich nu de bewustheid van hunnen wezenlyken toe„ ftand. De Landbewooners zyn reeds werkzaam; rook s, ftygt uit hunne daken, en de ruime ftaldeuren worden s, ontbloten, terwyl de .Stedelingen nog rusten in de ar„ men van den flaap ; doch eerlang begint het gewemel „ hunner bezigheden, benevens het gedruisch der llem„ men en werktuigen." Bladz. 344. enz. „ Wy treeden in de Lente, wanneer „ de Zon ons zo veel nadert, dat de dagen langer wor» „ den dan de nachten. Dan valt het licht wederom op „ plaatzen, welke de Zon dus lange moesten derven, en 't Lugtgewest wordt allengskens doortrokken met eene „ verkwikkende warmte. De Winter, zegt Salomon „ (hoogl. II: vs. 11, ia.) is voorby, de Plasregen, enz. „ Men ziet de verryzenis der Natuur , en merkt daag„ lykfche vorderingen in haare fchoonheid. Het zaaizel, „ geweekt in den fchoot der vogtige Aarde, in bewee„ ging gebragt door warmte, fchiet de zaadfprank naar « beneden, om te wortelen, en dringt een ander uit- w fprüit-  REpENVOERINGÊN, £*7 J, fpruitzel opwaarts, 't welk zynen fpits door den grond „ boort, en zich omzigtig blootftelt aan de verzagte „, lugt. De bruine knoppen zwellen; zy werpen de 9, f'chede af, ze barften open, en men befchouwt eert „ helder groen fchynzel in het doorzigtig geboomte. „ Bloeiknoppen ontvouwen zich in witte of veelkleuri„ ge bladeren, en maaken den Boomgaard tot een Bloem- tuin. Bloemen, welke gemaakt zyn om een zaad te „ omzwagtelen, welker maakzel zulke diepten bevat van „ onnafpeurlyke Wysheid , verlustigen ons, door ,, luister van koleur, bchaaglykheid van geur en fchoon» „ heid van gedaante, als eene toegift van de goed- „ heid des weldaadigen Scheppers. Duizenden van ge„ korvene dieren worden geboren, wien de uitbottende bladeren tot voedzel moeten dienen , geduürende hun „ kortftondig en gedaantewisfelend leven. Met gezang „ der Vogelen roept ons tot het verheerlyken van den „ alzegenenden Opperheer. Hoe zyn ze, door God on9, derweezen, bezig in het toebereiden van bekwaame „ Nesten, in het uitbroeden en opkweeken hunner jon» „ gen! Men ziet het onbedreven geflacht, onder het „ geleide der ouderen, fchroomagtig verfclrynen in de on* „ bekende Waereld, om lucht en aarde te bevolken. De „ losgelatene Runderen fnuiven den geurigen waasfem in, ,, en dartelen in blyden overmoed. Het hart des ,, menfchen wordt verheugd, door de eerfte zoele dagen, „ die Lust, Moed en Werkzaamheid inboezemen. Ar» „ beidzaame handen reinigen de vertrekken en meubilen, „ befmeuld door ftof, rook en uitwaasfemingen; of ze „ herftellen het vervallene. De verkleumde ouderdom „ treedt uit, om de koesterende ftraalen optevangen, ziet 9, naar kenftreepen, die de hoogte der Zonne aanwyzen, 9, vergeet de zatheid des levens, en wenscht nog een toe„ voegzel althans van eenige maanden. Verzwakten vin„ den hunne bezwaarnisfeh gelenigd, en ontfangen nieu» „ we kragten. Opmerkzaame befchouwers verlustigen „ zich in de bloeiende Natuur, niet Hechts als bekoor„ lyk in zich zelve, maar ook als ryk in beloften, waar 9, door de vooruitziende verbeelding de geneugten kan „ verdubbelen. Zy, wier gemoed in vrede is, gevoelen in de ttilte eene drukte van gewaarwordingen, die hen overtuigen, dat de Maaker der Natuur goedgun„ ftig lust heeft in de fchuldelooze vermaaken zyner re* M delyke Schepzelen." Q» m  o28 A. HÜLSHOff Uit deeze befchryvingen van den Morgenjïond en def Lente , mag de Leezer befluiten tot het i'choone der fchilderyen , zo van den Middag, den Avond, en den Nacht, als van den Zomer, Herfst en Winter, De aart, en het oogmerk, der Gelykenis van den Fariftef en Tollenaar eischt niet, datwy, met fommigen, den Farifeër voor een huichelaar of boosvvigt houden , en hem (Velvk hulshoff aanmerkt) zwart , rondsom zwart -, maaken. Hy wordt voorgetteld als een Man, die wezenlyk meende Rechtvaardig te zyn, en als zodanig ook by de menigte geëerbiedigd werdt. Het onderhouden van fommige Geboden der Wet, ja meer te doen in iömmige opzigten dan gevorderd wierd , dit maakte hem heili"- in zyne eigene, en achtbaar in de oogen des Volks. — By God kon dit echter niet beftaan. Zeer ongepast en te veroordeelen was het byzonder, daarop in den Gebede te roemen. Menfchen, die anders in 't algemeen, om hunnen ftand en knevelaryen, niet geagt, en, als onagtzaamen in het Godsdientlige , door de Farifccrs, veroordeeld werden deezen , hoe vreemd het den Toehoorderen van Jefus mogt fchynen, konden aangenaams zyn voor God, dan zy, wier aanzien by de fchaare zo fte k gevestigd was. De Tollenaar , die, I»et waar berouw, zyne zonden erkende, en om vergeving fmeekte, die dus , in zyne Gods vereering , de kenmerken toonde van een hart , recht gefchikt voor de waare hulde ging daarom meer gerechtvaardigd nc,ar huis, dan de Farifccr, die zich voor God verheugde vry te zyn van de groffte zonden (waar toe hv m zynen Hand juist geene byzondere Verzoekin- - na(p) die op zyne Wettifche Rechtvaardigheid zich beriep, en, 't geen"bovendien geheel verkeerd is in het Gebed, dezelve, door de optelling zyner deugden, nan den dag legde. - Zyn gebrek was, derhalven , dat hv die Wettifche Rechtvaardigheid, of bet uitwendig Godsdie!ïftige„ genoegzaam rekende, en, in het Gebed, zvne te kort fehietingen in zedelyke deugd niet nederig erkende om geen Vergiffenis om geen Ónderfteuning —■— om Scen voortduurenden Zegen, fmeekte — Dit is het gewoone gevoelen. Hueshoff is, in de Redenvoering over dit onderwerp vry fterk in zyne uitdrukkingen , en fielt den Farifeër in een zo gunftig licht, dat hy, uitgenomen zyn mos-moed * als een alleruitmuntendst mensch voorkomt ** o wyl  redenvoeringen. 229 —— wyl ook het oordeel van Jefus niet doelt op ieders inborst, op ieders charakter en levenswyze in 't geheel genomen —ZZ maar op de byzondere daad, voorgedrag gen in de Gelykenis. — Hy vastte meer dan nodig was doch uit matigheid en om, wegens gierigheid, geen bezwaar in 't geweten te hebben, gaf hy Tienden van alle zyne Goederen ; (bl. 283.) doch dit verklaaren Wy eenvoudig uit zyne Godsdienfligheid naar de Wet, die by Hem met het hart weinig gemeens fchynt gehad te hebben. Ook Helt hulshoff het oordeel van den Farifeër over den Tollenaar geheel vry van liefdeloosheid en ligtvaardigheid . 't welk ook niet anders, dan uit zyne Godsdienltige beginzels, naar ons inzien, kan verklaard , doch tevens ook nimmer goedgekeurd, worden. Wy leezen : dat de Tollenaar meer gerechtvaardigd naar huk ging. Hulshoff zegt, geheel gerechtvaardigd. Maar welke grond is 'er, en welke noodzaaklykheid, om hier den Comparativus te verbannen ? „ Hoe vreemd het u fchyne , (dit wilde Jefus zeggen) deeze in het oog veragte man was door zyne ootmoed, enz. Gode wel* behaaglyker dan die hooghartige Farifecrd"' Het oogmerk der Gelykenis pleit dus evenmin voor de uitlegging van hulshoff dan de aangevoerde plaatzen. (Gen. XXXVIII: 16.) Thamar was rechtvaardiger dan Wuda. Juda was meer te befchuldigen maar werdt Thamar daar door geheel vrygefprooken ? Men leeze Hechts de Gebeurtenis. Dus was ook David (1 Sam. XXIV: 18.) rechtvaardiger dan Saul. Saul wilde zeggen , „ Gy zyt beter man dan ik Uw „ charakter is edeler dan het myne dit hebt gy „ byzonder getoond, na gy, in de gelegenheid geweest „ zynde van my te dooden, myn leven gefpaard hebt." Ook ftemt het doorgaand gebruik van den Comparativus in de Heilige Schrift niet overeen met de opvat-» ting van hulshoff. Dat de Oudvaders en de Oprechten in Israël, door veelvuldige Toezeggingen der Prophetie, en merkwaardige Aanduidzelen in de plegtigheden zelve , op een genoegzaam Heelmiddel hoopten , 't welk hen geheel van fchuld ontheffen-, en tot voorwerpen zou maaken van Gods eeuwige Goedgunftigheid dat door de Fari- [eeuwen, naa den wederkeer uit Babel, dit oud regtzinnig Geloof uitgerooid werdt, en, ingevolge daar van, Q 3 de  B«0 A. HULSHOFF de gedachten zich in 't algemeen zedert dieft tyd Vestigden op tydlyken zegen, en uiterlyke voordeden in den Messias dit zal niet zo gereedlyk door allen worden aangenomen, als het flellig wordt voorgedraagen door hulshoff, in de Inleiding voor de Redenvoering over den Lofzang van Zacharias. Wy kunnen hier in geen onderzoek treden iti hoe verr' de oudjle Vooripellingen zelve aanleiding geeven tot de verwachting van algemeene tydlyke Zegeningen; terwyl het, onzes agtens, geen betoog behoeft, dat de begrippen nopends den Mesfias, ten tyde van Christus Geboorte -, zeer zinlyk en aardsch waren, ook by de Ecr- %-aardigflen uit Israël; de uitboezemingen van Maria by Elizabeth, van Zacharias, van Simeon, ftrekken daarvan ter proeve. Doch, gelyk wy, in het geheele werk der Openbaaringe, eene trapswyze ontwikkeling en opklimming bemerken gelyk dit de prediking van Johannes den Doopcr, van Christus, en van zyne Aposte* telen, naa den Pinxterdag, bevestigt gelyk de be¬ grippen van de vertrouwdlte leerlingen des Zaligmaakers allengskens opgehelderd, en, naa het ontvangen van den Heiligen Geest, geheel gezuiverd werden zo zien wy ook onderl'cheiden trappen van verlichting in de uitboezemingen van de Godvreezenden in Israël, ten tyde van Christus Geboorte. Het geheele plan der Geestlyke Verlosling werdt niet op eenmaal ontdekt, veele voorbereidingen gingen 'er vooraf, en God vond goed, gelyk wy door de uitkomst weeten, door den Heiligen Geest niet meer te openbaaren, dan nodig was voor de byzondere tyden, en met derzelver behoef* ten inltemde. Om deeze redenen kunnen wy niet berusten in de Verklaaring van den Lofzang van Zacharias, door hulshoff gegeven ; dezelve wordt geheel vergeestelykt, en de uitlegging is doorfpekt met plaatzen uit de brieven der Apostelen, welke, als gevloeid uit de pen van Mannen, die toen geheel andere inzigten hadden in het plan der Geestlyke3 Verlosling, als aan Zacharias kunnen toegekend worden, niet rechtftreeks met de uitdrukkingen van Zacharias mogen verwisfeld, of daarop toe- paslyk gemaakt, worden. Wy, Christenen , die nu de Leer en Lotgevallen van Jefus in eens kunnen overzien, wy kunnen, voor ons, foortgelyke gezegden, als in den Lofzang van Zacharias voorkomen, bezigen, om  reden voeringen. 33- om onze meer opgeklaarde denkbeelden, wegens het oogmerk van Christus komst, uittedrukken doch een Uitlegger kun dus niet handelen. Niets immers is bekender , dan dat de gezonde Uitlegkunde vordert, niets anders optegt even of vobrtedragen, dan 't geen men veronderdeden kan, door Zacharias by die woorden gedacht te zyn. Dit gefchiedt onzes oordeels niet , wanneer men den Lofzang van Zacharias geheel vergeestelykt, daar wy grof mistasten , indien wy verouderde!len, dat hy toen reeds geheel zuiver Euangelisch, door den Heiligen Geest, gedacht hebbe. Wy ontkennen niet, dat de taal, inde uitboezemingen der Godvreezenden voorkomende, krachtig is; ook ontmoeten wy, in hunne redenen, hier en daar verfpreide draalen, die algemeener en hooger uitzigten ïcliynen aant.duiden; het licht is, ten deezen opzigte, niet even zwak in de onderfcheide loffpraaken van Maria , Zacharias en Smeert ; doch de uitdrukkingen zyn toch niet Euangelisch, maar in den Joodfchen geest, en meestal voorgedeld met de eigen woorden der Oude Profeeten, die zo derk waren in hunne Zinnebeelden wegens tydlyken Zegen, en aardfche .Verlosfing der Jooden , door den Mesfias te wege te brengen. Ten aanziene van den Lofzang van Zacharias , vereenigen wy ons met het gevoelen van den oordeelkundigen hesz (*). „ Groote gedachten, verre uitzichten, zyn in het „ Profetisch Danklied van Zacharias: doch alles, wat hy „ zegt, en zo als hy het zegt, heeft zyne betrekking „ nog geheel op de Israclitifche gedeldheid , hoope, en „ behoeften. En in de daad, deeze Staatkundige en Ze„ delyke gedeldheid des Lands bepaalde, als het ware, „ den geheelen Godsdiendigen gezigtskring van deeze „ Menfchen zo eng, dat zy zich den Mesfias alleen in „ zyne betrekking op hunne Natie, waarvan zy meerder of „ minder juiste denkbeelden hadden, voordellen konden. „ Hiervandaan vinden wy wel, in het Lied van Zacharias, „ het denkbeeld van het Koningryk des Mesfias, zo ge„ zuiverd en verheven , a's zich ooit een Israëliet dat „ vormen konde, maar daarom op verr' na nog niet zo „ volkomen, zo tot het geheele menschlyke geflacht, en tot „ tyd en Eeuwigheid uitgedrekt, als het Euangelie het„ zelve heeft voorgedeld." Met (*) Leven van Jefus, i D. bl. 36. Q 4  232 A. HULSHOFF Mei byzöhder genoegen hebben wy de Leerreden, over: de WjZén uit het Oosten, geleezen. Dezelve is niet alleen onderhoudend opgelteld, maar bevat ook, onzes ag- tens, juiste uitlegkundige aanmerkingen. HulshofF verklaart zich tegen het gemeen gevoelen, dat, namelyk, het bezoek zou gcfchied zyn kort naa de Geboorte (op den I3den dag), en wel in de Stad Bcthlehem; voerende Onder anderen hier tegen deeze redenen aan : „ Jozef „ en Maria waren nog niet verrykt door Gefchenken * toen zy (op den 40Üen dag naa de Geboorte) ofiër,, den in den Tempel, want zy bragten het offer der „ geringe lieden. In het nrtfte vers van dit Hoofdlh „ wordt gezegd, dat Jozef, uit Egyptcn wedergekeerd, „ vreesde in Jitdea te komen ' zodat hy zich toen- „ maals niet naa den Tempel heeft begeven. —-— Ilero„ des is overleden, vóór de Wederkomst uit Egypten. „ Maar 't is bekend uit den Gefchiedfchryver Jolëfus , dat Herodes in de laatfte maanden vóór zyn dood niet te Jerufalem geweest is ; deerlyk krank liggende te „ jeri'cbo, alwaar hy ook is geftorven. —■- Gevolglyk „ 'is de Wederkomst uit Egypten veel laater voorgeval„ len, dan de Voorftelling in den Tempel op den 4cften „ dag." (bladz. 491.) Hulshoff volgt daarom deeze ondeï'ftelling: „ De Wyzen waren reeds op weg na „ Bcthlehem toen verfcheen onverwacht, wederom „ bet Teken aan den Hemel, 't welk hen heeft voort9, geleid geduurende eenige agtervolgende nachten, en „ alzo overgebragt te Nazareth, alwaar zy het Kindje „ met de Moeder veilig hebben gevonden, omtrend an- derhalf of twee jaaren naa dc Geboorte te Bcthlehem?'' Cbladz. 495.) Het geen wy zo even 111 t algemeen aanmerkten over de uitboezemingen der Godvreezenden in Israël, door den H. Geest daar toe aangedreven, kunnen wy ook gedeeltlyk toepasten op de Profetifche woorden van den eerwaardigen Simeon, (het onderwerp der zeventiende Redenvoering). Wy ontmoeten, wel is waar, hier meer dan by Zacharias, en zien hier reeds fpooren der opklimming van welke wy fpraker) ; maar vinden toch geene Vryheid ^ om het kenmerkende der Joodfche begrippen Van dien tyd geheel uittefluiten , of daar voor zuiver Euaiigelifche denkbeelden in de plaats te Hellen. Voorts pr'vst zich deeze Redenvoering byzonder aan door het nadruklyk toepaslyk gedeelte.  REDEN VOERïN G EN. 333 ïil de Leerreden over jak. I: vs. 9-12. — vindt men, onzes oordeels, de waare uitlegging der woorden : De Broeder, die nedrig is, roeme in zyne hoogheid, en de Ryke in zyne vernedering. Naa de opgave van een en ander gevoelen, Helt hulshoff den zin en de mening dus voor: ,, Gelyk de arme" (verarmde, verdrukte) „ Christen roemen kan in zyne hoogheid, alzo mag de niet' Christen, alzo mag de mensch, die alleenlyk Ryk is, ,, zonder meer, hy mag waarlyk wel verflagen Haan en treuren over zyne vernedering, over zynen „ laagen toelhnd. Als hy deezen regt in--en over- „ ziet — moet hy zeker! yk weemoedig worden." Hu go de groot gaf hier toe eene wenk. Zonder deeze invulling van het tegen gefielde, zyn verfcheidene plaatzen des O. en N. Verbonds duister - de volgende voorbeelden worden ten dien einde bygebragt, 1 kor. v: 1. 1 tim. IV: 3. 1 kor. XIV: 34. 1 tim. ü: ia. ps. LXXXIV: 11. spreuk. XIX: 1. XXVIll: 16. 1 kor. VII: 19- I: 25- Terwyl wy met verlangen de Uitgave van een volgend Tiental te gemoet zien, zeggen wy ten ilotte: veel, zeer veel, Higtends hebben wy over 't geheel gevonden in dit Tiental Redenvoeringen. Geen oogenblik Haan wy in twyflel om ieder derzelve aan allen ter leezing en herleezing aantepryzen, terwyl wy niet fchroomen te verzekeren , dat Godvreezenden , die een goed verftand met een liefderyk hart vereenigen, naa de ernftige leezing de gedachtnis zullen zegenen van den allezints agtingwaardigen hulshoff. Uit de voorige en uit deeze Recenfie , merkt de Leezer, dat wy in alles niet inftemmen met de begrippen van den Schryver. Maar zouden wy daarom het goede, zo ryk lyk ook voor ons verlpreid, verachten? dat zy verre. Zyn de uitdrukkingen hier en daar, naar ons inzien, wat fterk en beflisfend, — over 't geheel ftraalt 'er in deeze Redenvoeringen de geest van ernftige welmenendheid door, _ welken wy niet kunnen nalaaten in eenen ieder te eerbiedigen, hoe zeer hy dan ook in fommige opzigten van ons verfchille. Dat dan allen, in wiens b'innenHe liefde voor Waarheid en Godvrucht haaren zetel vestigt dat allen, die ■het licht des Euangeliums hoogfehatten, en waarlyk poo- gen te vorderen in Heiligmaakinge dat allen, welk' eene Gezindte onder de Christenen zy dan toegedaan zyn — deeze en de voorheen beoordeelde Redenveeringen van Q 5 den  334 a' hulshoff, redenvoeringen. den Eerw. hulshoff met verftand beproeven het goede, daarin zo overvloedig voorhanden, bewaaren, en op hunnen levenswandel trouwhartig toepasfen. Lazarus, in vier Refniegelingen. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz., 1795. In gr. 8vo. 1203 bl. Al voor lang heeft de Burger-Boekhandelaar loosjes, als Schryver, een naam gemaakt. Onlancs eene Lyst inziende van Werken, in zynen Boekwinkel voorhanden, ltonden wy verfteld over de menigte onder dezelve, van welke hy zelve de maaker is. Van tyd tot tyd hebben wy eenige dier Schriften aangekondigd , en ons oordeel daar over geveld. Dikmaals, ja meestal , helde dit tot eene gunflige zyde over. Al wie ten nutte van het algemeen de pen voert, en in zyn oogmerk niet geheel ongelukkig Haagt, verdient aanmoediging. Feilen mogen hem onder 't oog gebragt, doch deeze nooit met gal gefchreeven worden. Wat het tegenwoordig Gefchrift aangaat , wy ontveinzen niet, dat \vy hetzelve, over 't geheel genomen, met genoegen hebben doorleezen. Loosjes vertoont ook hier blyk van zyne hoofdvercischte in eenen Dichter, als hoedanig hy , meermaalen, met lof is ten voorfchyn getreeden ; verbeeldingskragt en het vermogen om over zyne Tafereelen een helder licht te vcrfpreiden; terwyl hy, in den prozaifchen ftyl ichryvende, zich tevens oordeelkundig in agt neemt, om door geene kwalyk geplaatfte Dichterlyke fieraaden de deftigheid en agtbaarheid van dien ftyl te ontlieren. De kranke 1 de ftervende de geftorvene ■ de opgewekte Lazarus deeze zyn de vier oogftan- den, uit welke Lazarus wordt befchouwd. Van eene avondwandeling in den hof, met zyne Zusters , na zyne wooning wederkeerende , wordt hem, door het Zoontje van zynen Gaardenier, een fraaie roos aangeboden. Met zyne gewoone minzaamheid ontvangt hy dit gefchenk, bewondert de fchoonheid der bloem; doch, niet te vreden met het gezicht, „ laat hy zynen reuk tot „ driewerf in de balzemachtige geuren baaden , daar hij „ neus en mond, driewerf, tot het hart der bloem , in die „ wellustige uitwaasfemingen , indompelt." Doch naauwlyks hadt Lazarus dien lieflyken damp ter neuze ingedronken , of hy gevoelt zich ongefteld; de ongefteldheid verwan-  lazarus, in vier bespiegelingen. £35 wandelt fpoedig in eene ylende koorts, en deeze maakt, reeds 's anderendaags, een einde aan zyn leven. In dit tooneel meenen wy iet overdreevens te hebben opgemerkt, en den overgang van gezondheid tot ziekte en dood wat al te fpoedig voorgedraagen, om met het gewoon beloop der dingen zamen te Hemmen. Aan het plan des Schryvers, wordt hier de waarfchynlykheid opgeofferd. Daarenboven koomt het ons voor , dat de aandoenlykheid van Martha, geduurende haars broeders ziekte en dood, eenigzins in het overdreevene valt. Loosjes wilde haar met Maria doen contrasteeren; en dit doet ook het Euangelisch verhaal. Maar ten dien oogmerke was 'er geene noodzaaklykheid, om de houding en het gedrag der eene by dat der andere zo fterk te doen affteeken. Misfchien zelf wordt Maria , beftaanbaar met de Godsdienltige kundigheden , welke de waarheid gebiedt haar toe te fchryven, in een te voordecljg licht geplaatst. Ziet hier, intusfehen, eene en andere proeve van den ftyl. Lazarus, aan zynen Geneesmeester Thaddeus gevraagd hebbende, hoe veele uuren leevens hem nog overfebooten, en daarop de toezegging ontvangen van flegts weinige uuren : „ nog zo lang," herneemt de fter- vende , „ dat verheugt my dan fchieten my nog „ eenige oogenblikken ten minften over, om aan jeho„ vah toe te wyen, eer ik fterf. My dunkt (gaat hy „ voort), de zon is zo heerlyk opgegaan — de fris- „ lelie morgenlugt zou my verkwikken ei zet een Z der vengttcren open, Joanna! dan kan ik de fchep- ping Gods nog eens in volle ruimte aanfehouwen. Jo„ anna volgt het bevel van haaren Meester, die dus „ voortgaat: Lieve Zusters! vriend Thaddeus ! ei ver„ wydert u voor eenige oogenblikken. Nog een korte „ poos wensch ik alleen te zyn maar eer gy gaat, „ Maria, beur my een weinig op, dan kan ik beter „ myne oogen nog eens over deeze ftreeken laaten wei„ den. Maria voldoet aan zyn verlangen, en allen ver,, wyderen zich in het naaste vertrek. ',, Nu Haat Lazarus het oog op de velden van Befha,, nië , en, met moeite de bleeke handen tot elkander „ brengende, klemt hy die onder deeze verzuchtingen „ te zaamen : Jehovah God van Abraham , Izaak „ en Jacob ! ontvang van myne ftervende lippen myne lof-' en dankzeggingen. Altyd waart gy my goed „ en  23^ LAZARUS, „ en zelfs in dit oogenblik zyt gy my goed. Tot aan „ den rand des grafs, laat gy my een onbedwelmd ver„ Hand . . . om in de wonderen der Schepping uwe „ kragt, uwe wysheid en liefde, op te merken. TJ, ó Jehovah! verheerlyk ik van geheeler harte die my zelfs den ingang in het graf zo helder maakt. „ Wie, wat ben ik , ö Heere ! dat gy u zo over my „ ontfermt. Alle myne misdaaden , alle myne itruike„ lingen, zwceven voor myn gezigt, en zulk een zondi- gen aardworm beweldaadigt gy tot aan den eindpaal „ van zyn leeven. Delg uit, ö ontfermende God ! delg uit myne zwakheden, zelfs de zonden, die ik uit los„ beid of boosheid mag bedreeven hebben. Laaten die „ my niet uitfluiten uit dat verblyf der geftorvenen, „waar Abraham, Izaa'k en Jacob, aan het hoofd der „ waare geloovigen van alle eeuwen, de byzondere uitvloei„ zeis van uwe goedheid ondervonden. Schoon ik niet „ verdicne in de fchaduw dier heilige mannen te daan, „ altyd heb ik met een warm hart uwe wetten aange,, klcefd , en vooral, naadat uw laatfte Afgezant, de „ groote profeet Jefus , uwe liefdewet my nader heeft „ leeren kennen. — Nog eene bede, ö Jehovah! dien „ Jefus my als mynen Vader heeft leeren kennen, nog „ eene bede van uw ftervend kind. Geef, kan het met „ uwen wil beftaan, geef dan dat myn leven nog zo „ lang gerekt worde, tot dat Jefus , die vriend myner „ ziele, hier gekomen is, en dat hy my de oogen lui„ ke . .. maar niet myne , maar uwe wil gefchiede, ó „ Jehovah! Zo fpreekende, zinkt hy in een verdoovenden „ llaap.'" Vol van hevige ontroering koomt nu Martha tér kamer invliegen, zich bitter beklaagende dat haar Broeder fterft, zonder haar het laatst vaarwel gezegd te hebben. Maria, hoewel insgelyks diep bedroefd, vermaant haare Zuster tot bedaardheid. Intusfchen ontwaakt Lazarus uit zyne bezwyming, en zegt: „ waar ben ik? 'er z weeven „ wolken voor myn gezigt ... heldere wolken! — Ben „ ik nog op aarde, of bevind ik my reeds in de woon„ plaats der Vaderen? Ik ben nog óp aarde, het logge „ lichaam houdt my nog daaraan vast. Ik hoor myne „ Zuster Martha nog fnikken van droefheid —- en, zo „ ik my niet bedrieg, hoor ik Maria zuchten. — Jaa! „ jaa! daar verdwynen de wolken ... ik zie,.ik zie u, „ my-  IN VIER BESPIEGELINGEN. zjf „ myce Zusters. Schreit niet, fchreit niet... zoekt door " gebeden noch jammerklagten myne vlotte ziel te rug te houden. De tent des lichaams wordt vervvoest, en " jk reikhals na de verlosfmg uit mynen kerker. Wei- ni°e oogenblikken geleeden , en ik was reeds opgeZ klommen tot den ingang der zalige gewesten, waar ' geene traanen, dan die van liefde en vreugde, bekend zyn " Naa een weinig tusfchenpuozens, doet Lazarus een verhaal, wat hy, geduurende zyne bezwyming, hadt gezien en ondervonden. „ lk was daar ftraks (dus fprak hy) als buiten my zei ven, door den aangenaamen " droom, waarmede my een Engel Gods verkwikt hadt. !, De duisternis van den nacht bedekte my - jaa geen ,, ftraaltjc licht drong door de opeengepakte donkerheid , hcenen. 't Was de donkerheid des grafs, die my omH ving. Myn geest was geheel kalmte en rust een ftilte, grooter dan die van den nacht de ftilte I, des grafs, heerschte rondom my. In het midden dier „ duisternis, in het midden dier ftilte, omringde my eens„ üags een licht, helder als de zon, maar tegen welks „ glans ik kon opzien. In het midden van dien glans „ daalde met een zagt geruisch, dat in aangenaamheid „ de lieflykfte muziek, die ik oo:t op aarde hoorde, „ verre overtrof, een hemelsch Wezen tot my neder. „ Alle de voortreflvkheden van bet menschlyk gelaat en geftalte verecnigden zich in hem, en volkomenheid den boven het menschlyke, die geen menfehentong kan uitfpreeken , aanfehouwde ik in dien bode des V Hcils 't Was of hy myne handen aanvatte, maar de ?,' drukking was zo zagt als de aanraaking van een wes„ tenwindje in den lenten avond. Met de vriendlykheid „ van eenen Broeder, met de gulhartigheid van eenen „ ouden bekenden vriend, fcheen hy my te omhelzen. „ Ik voer met hem op langs een weg van zuiver licht, „ en zweefde met hem langs nooit geziene paden. Naa lang zweevens, zeide myn reisgenoot: daar gmdsch, „ daar gindsch woonen de vrienden Gods hoort gy „ hunne juichftemmen niet. En Iner klonk het Heilig, , Heilig, driemaal Heilig! my in het gehoor. Een heer- lykheid, waardoor mvne oogen febemerden, Itraalde „ van die woonfteden. Myn gezigt gewende allengs aan „ die heerlykheid — en ik zag gelukkige hemelbur„ gers van aangezigt tot aangezigt. Ik zag myne dier- baare Anna" (deeze was Lazarus's overledene huis" vrouw.)  «38 lazarus, in vier bespiegelingen. vrouw). „ Zy fcheen my te herkennen. Myn gids ge„ leidde my al nader en nader. Anna ylde" my tegen, „ met een gelaat, waarvan de vreugde en liefde afdraai- „ den.. . Myn Lazarus, riep zy en op dat oo- „ genblik week myne bedwelming — myn geest keerde „ te rug in zyne oude woouftede, en ik bevind my nog „ in uw midden . . . ö hoe aangenaam is my die voor„ fmaak geweest. Nooit had ik gedacht, dat ik in het „ verblyf der derflyken zou te rug gekeerd zyn." Lykrede op jan petersen michell , itiigefprckcn den ïjden van Wintermaand 1795, te Anfierdam , in de Maatfchappy Felix Meritis , door gérrit schutte. Te Amfierdam, by J. A. Crajenfchot cn J. ten Brink, Gerritsz., 1796. In gr. 'ivo.. 46 bl. Dr. michell, hoewel 's Mans Geneeswyze geen algemeenen byval ontmoette , hadt eene uitgebreide praktyk. De lof van meer dan gemeene bedreevenheid in alle de takken der Geneeskunde" kon hem niet betwist worden. Van de Maatfchappy Felix Meritis was hy een verdiendelyk lid. Reden genoeg, dat de naagedagtenis des overledenen, met het uitfpreeken eener plcgtige"Lykrede, wierdt gevierd. Dr. schutte, de gemeenzaame Vriend des Overledenen, nam die taak op zich, en volvoerde dezelve op eene wyze, die hem zeiven en wylen zynen Vriend tot eere verdrekte; fchetzende, in een manlvken en deftigen dyl, zonder opgefmuktheid of nietsbeduidende fieraaden, michell's verdienften, in onderfcheidene byzonderheden, als Mensch, en vooral van de zyde zyner verdandlyke begaafdheden , inzonderheid van zyne bedreevenheid en verre gevorderde kundigheden in de Weetenfchap, aan welke hy zich hadt toegewyd. De onderfcheidene Schriften, door hem in 't licht gegeeven , worden , in den loop der Redevoeringe, ter loops, en in eenige bygevoegne Aanteekeningen nader, aangewezen. Na  BESCHOUWING DER AARDE, ENZ. £39 Natuur- en Zedekundige Befchouwing der Aarde en van haare Bewoonderen. Gevolgd naar 't Hoogduitscii van t f zöelner en j. s. lange. VlHjle Deel, Te Camp'en',by J. A. de Chalmot, en te Amfierdam, by M. de "Bmyn. In gr. 8vo. 39a bl. Schoon wy tegen fnipperingen zyn, die een Werk ontluisteren , en, onder een fchyn van duidelykheid niet zelden duisternis baaren , behaagen ons voejrelvke Afdeelingen; en oordeelen wy dezelve een noodwendig vereischte , bovenal in een Werk van dien aart en inrigting, als de voor ons liggende Natuur- en Zedekundige Befchouwing, van welker voorgaande zeven Deelen wy altoos met goedkeuring en lof gewaagden. Wel hadden wy, daarom, verlangd, de Eerfte Afdeeling van dit Deel, ten Opfchrift voerende, Schets eener algemeene Gefchiedenis der Menschlyke Maatfchappyen, io voegelyke Afdeelingen, voor welke dezelve zo zeer gefchikt was, onderfcheiden gezien te hebben. In de daad, eene onafgebrooke Verhandeling van 242 bl. is niet wel eefchikt voor de zodanigen, voor welken, naar der Schryveren meermaals herhaalde betuigingen, dit belangryk Werk voornaarnlyk beltemd is. Dit dunkt ons, derhalven , een gebrek in dit by aanhoudenheid door ons aangepreezen Werk. Alle Leezers verlangen voegelyke rustplaatzen, voor veelen zyn ze volftrekt noodzaaklyk; en doet het ons vreemd, dat kundige ons onbekende Vertaaler deeze ongefchiktheid niet opgemerkt, en onder de hand met eenige kleine Aanvullingen verbeterd, hebbe. Zulks neemt niet weg, dat deeze Schets fchoon zy, dat dezelve lof verdiene; doch dezelve zou, onzes agtens, fchooner weezen, en meer lofs verdienen, wanneer die onverpoosde Voordragt voegelyke Tusfchenpoozen bekomen hadt De onderfcheide Standen van Vordering der Maatfchappyen gaven hier toe de voegelykfte aanleiding. - De cntleeding van het Stuk is voor ons beftek te lang; het maakt een fchoon en fraai geheel, door ons met algemeen genoegen geleezen, fchoon hier en daar van der SchrYveren begrippen verfchillende; met welke ook de Vertaaler niet altoos inftemt, blykens eene hier en daar senlaatfte Aantekening ; welke wy vermoeden dat menigvuldiger en fterker gekleurd zouden geweest zyn,  240 beschouwing der aarde indien dezelve niet beftemd geweest waren voor een Boek, in den Jaare 1793 in 't licht gegeeven. By voorbeeld, wanneer de Schryvers des Werks vermelden , „ Het is zeer merkwaardig , dat de oudfte Ry« ,, ken, welke wy uit de Gefchiedenis kennen, al te za„ men Monarchien zyn geweest. Alle Republieken, alle „ Ariftocratifche en Democratifche, of gemengde Regee„ ringsvormen , ontftonden altoos uit vernielde of ver- j „ deelde Monarchaale Staaten. Ook zelfs by zulke Na,, tiert in America, die nog geheel onbefchaafd waren, „ of, op zyn best, maar een geringen graad van burger„ lyke vorming bereikt hadden, vondt men geene andere „ Staatsgefteldheid dan de Monarchaale," maakt de Vertaaler deeze gegronde Aanmerking: „ Robertson zegt, „ in het IV Boek zyner' Gefchiedenis van America,en, zo. „ ik meen, (temmen alle andere Schryvers daar in over„ een, dat, by de Ontdekking van America, behalven weinige Monarchien , geene Volftrekt eenhoofdige Re„ geeringen in dat Werelddeel wierden aangetroffen, ten „ zy men de Caciqucn, of zeer bepaalde Rechters en „ Aanvoerders in den ltryd , die byna overal door het „ Volk verkoozen werden, by onze Europeefche Monar„ narchen wilde vergelyken. Nog heden ten dage ken„ nen verre de meeste, zo niet alle, onafhangelyke Ame„ ricaanfehc Natiën geene andere dan eene Gemeenebest,,' Regeerings, waar de Oudlten uit het Volk, met of ,, zonder een verkiesbaar Opperhoofd, het uitfteekend „ bewind voeren. Kan men zulks wel met recht Monar„ chien noemen? Zoo niet, dan vervalt ook de hier uit „ opgemaakte gevolgtrekking van onzen Schryver, op „ wiens redeneeringen, over het tegenwoordig onderwerp, „ zeer veele gegronde tegenwerpingen konden gemaakt „ worden." Vaaren de Duitfche Schryvers voort met te zeggen , „ Was de Republikeinfche Staatsgefteldheid de oudfte, „ dan zou men kunnen begrypen , dat fomtyds eenige „ vermogende Familien zich te zamen hadden vereenigd, „ ten einde de minder talryke en minder gegoeden aan „ zich te onderwerpen. Doch een enkel perfoon kon de „ regeering nimmer aan zich trekken , tegen den wil „ van alle zyne medemenfehen. Zoo deeze hem gehoor„ zaamden , dan deeden zy het zeker uit eigen bewee„ ging. Onderwierpen zy , naa een geweldige omwenj, teling, hun zelve wederom vry willig aan een ander „ Op»  van j. f. zöi.lner en j. s. lange, 24! . Opperhoofd, dan gefchiedde zulks alleen, nadien de rede, of wel een duister gevoel, hen zeide, dat geen " Volk ooit be'laan kan zonder wetten te gehoorzaamen, en zonder een hooger magt te erkennen, welke de " wetten handhaaft," ook dit ontgaat,met reden, de opmerkino- des Vertaalers niet; die, zeker des meer hebbende kunnen zesgen, het by deezen wenk berusten laat. — Zeker kan geen Volk beltaan zonder Wetten te ge" hoorzaamen, en een hooger magt te erkennen; maar zou die hooger magt dan altoos in een enkel Mensch gevestiPd moeten zyn? De rede zelve zegt uitdruklyk, dat " de Wetten, die'alleen het heil van het algemeen moe" ten bedoelen , zullen zy niet hoogst onrecntvaaruig zvn niet naar de eigen zinnelykheid van een enkel t Mensch moeten ingericht worden: gelyk de ondervinding leert dat een Volk niet alleen beltaan, maar zelfs " zeer magtig, gelukkig cn vooripoedig zyn kan zonder !, eenen Monarch te erkennen." . Het XXIII Hoofdfiuk, het tweede en laatfte in dit Deel, is in Afdeelingen onderfcheiden, en behelst, behalven eene Inleiding tot de kennis van het menschlyk Lhar raSter, de volgende Afdeelingen. Begeerte en Af, j.cer_ Aangenaame en cnaangenaame voorjteltwgcn. Neigingen, aandrift en beweeggronden. lAanj mzing en verdeeling der onderfcheiden Driften, j- /fW" ten van Eigenbelang. Driften van Goedwilligheid. De enkele leezing deezer Hoofdaïdeelmgen is genoeg, zaam, om elk te doen begrypen, dat 'er veel diepzinnigs en afgetrokkens in moet voorkomen. De aart der itolte brengt het mede; dan veelal is het zo gemeenzaam ge. maakt als in onderwerpen van dien aart vallen kan, z-y vorderen een denkenden Leezer. Hoogst hebben ons, in dit gedeelte, behaagd, de opgeklaarde en zuivere denkbeelden van Godsdienst, overal, waar dezelve -te pasfe kwamen, verfpreid. Het lust ons voor een gedeelte af te fchryven wat wy vermeld vinden wegens het oudtyds zo zeer heerfchend, en nog bylanee na niet uitgerooid, denkbeeld van eene Nationaale Godheid, welke het flegts met haar Volk wel meende, en een vyandin was van alle de overige Volken. „ De zinnelyke mensch," dit zyn de woorden onzer Schryveren, „ vlegt zyne eigene denkbeelden zeer na,, tuurlyk in het denkbeeld dat hy zich aangaande het 5' opperwezen vormt, en ftelt zich diensvolgens zyne juett. 1796. w. 6. & " l-  24* beschouwing der aarde „ Nationaale. Godheid voor als een wezen, welks gevoeligheid zeer ligt gaande gemaakt wordt, en welks toom „ te verfchrikiyker is, dewyl deze van zoo groote magt „ vergezeld gaat. Bovendien is 'er eene aanhoudende , overdenking en ingefpannen aandacht, gevestigd op de „ waarneemingen van innerlyke bewustheid, noodig, ten „einde te begrypen, dat de allerhoogste, wanneer „ hy deugd en een goed hart van ons eischt, daar mede „ alleen onze eigen welvaart bedoelt, als kunnende noch „ willende by zichzelven daar door in geenen deele be„ voordeden; Alleen het gebrek aan deze kennis gaf „ in ouden tyde aanleiding tot het vreeslyk denkbeeld „ nopens de geduchte gramfchap der Goden, tot het be„ proeven van veelerhande middelen om dezelve te ver„ zoenen, en van menigerlei poogingen, ten einde, door „ de eene of andere foort van Opoffering, een aangenaa„ men dienst aan hun te bewyzen. „ Hoe zeer het ons verwonderen moge, die gewoon „ zyn aan zuiverder en edeler Godsdienltige begrippen, „ dat zulke ten eenemaale onwaardige denkbeelden, we„ gens den schepper van 't Heelal, zoo lang by het , menschdom konden aanhouden, is het nogthans zeker, „ dat het volgens den aart der zaake niet wel anders „ heeft kunnen weezen. „ Wanneer een Volk alle de weldaadeu overdenkt, die „ aan haar door den invloed des hemels ten deele zyn „ gevallen, is het natuurlyker wyze zeer genegen, om „ de bezorgende hand te eerbiedigen en lief te hebben, „ welke alle deze weldaaden zoo milddaadig uitdeelt. „ Ziet het dat andere Volkeren juist dezelfde goederen „ 'niet deelagtig worden, en het verliest daarby uit het „ oog, dat ook deze met byzondere voorrechten, hoe„ wel misfchien van eenen anderen aart, zyn begunftigd, „ dan ontftaat daar uit zeer gemaklyk het denkbeeld , „ dat ieder Volk onder de nadere befcherming ftaat van ,, eene eigen byzondere Godheid. Maar hoofdzaak- „ lyk fchynt de Oorlog eene nog onverlichte Natie in „ haaren waan, aangaande zoodanige Nationaale Godheid, „ te verfterken. De overwinning hangt byna altoos af „ van eene menigte omftandigheden, welke door geene „ menschlyke magt beftierd, noch van menschlyk door„ zicht voorzien kunnen worden. Hoe groot derhalven „ ook de dapperheid en de verbeelding zyn moge van „ den bwbaarfchea Krygsmaa, zal hy echter zyn Krygs-  1 VAN J. T. ZÖLLNER EN J. S. EANGE. 24$ „ geluk altoos meer of min toefchryven aan het beftuur „ van een hooger Magt; en het geloof, dat de Godheid „ in zyne belangen onmiddelbaar deel neemt, of dat „ deze nu voor dan tegen hem ftrydt dit geloof, „ 't welk over 't algemeen zynen hoogmoed ftreelt, doet „ hem in 't byzonder zeer veel dienst wanneer hy het „ ongeluk heeft van zynen vyand overwonnen te worden. „ Hoe meer hy overtuigd meent te zyn dat het hem i, noch aan moed, noch aan beleid, heeft ontbrooken, en „ hoe meer het hem zou grieven, indien zyne Landge,, nooten het tegendeel van hem dagten, zoo veel troost„ lyker zal het voor hem weezen, wanneer hy alle fchuld „ van zich alkeeren , en zeggen kan: de Goden waren „ vertoornd; zy flreeden tegen my en tegen myn Volk. „ Een Volk, dat reeds het geweld der hartstochten „ heeft leeren beteugelen, in zuivere goedwilligheid ver„ maak fchept, en de gebiedende Magt juist niet langer „ als het hoogfte voorrecht befchouwt, zal naauwlyks „ begrypen, hoe men van de Godheid zoo vernederend heeft kunnen denken, om willekeurige daaden van ge,, weid, eigenzinnigheid, kwaade luimen , gevoeligheid wegens wreede wraakoefening uit hoofde van zoodanig „ verzuim, of over eenen weinig beduidenden misflag, „ aan haar toe te fchryven. Waar tegen een ander Volk, I „ dat dagelyks iets van dien aart door deszelfs Opper. \ „ hoofden zag bedryven, en zich verbeeldde, dat men „ zulks in hen niet moest kwalyk neemen, niet alleen „ zeer ligt in het begrip kon komen, om aangaande de Goden zelve even menschlyk te denken; maar het zou „ ook niet eens inzien hoe zeer het derzelver eigenfehap„ pen daar door verlaagde. „ Diergelyke begrippen moesten by de Volkeren nog- „ thans allengskens verdwynen, naar maate derzelver „ geestvermogens befchaafder wierden , en meer onder! „ linge verkeering tusfchen hen plaats greep. Zoc* \ „ haast het eene Volk met een ander Volk gemeenzaamer „ bekend wordt, en aldus begint in te zien, dat ook dit „ laatfte met regen en vruchtbaare tyden, en niet min„ der met goede en edele gewaarwordingen, is gezegend, „ dan moet daar door het vertrouwen op zyne byzondere „ Nationaale Godheid eenigermaate verminderen. . ,, Waar een verftandig Man bptradt, die de verfchyn„ zelen der Natuur onderzogt, en deze door algemeene ï, natuurwetten verklaarde, daar verdween het denkr 2 „ beeld,  244 beschouwing der aarde, enz. „ beeld, als of bet buitengewone meer een werk was van god, dan de dagelyksch voorvallende veranderin„ gen aan den hemel en op de aarde. — Waar men „ van veele rampen en tegenfpoeden de natuurlyke oor„ zaaken ontdekte, en tegen dezelve natuurlyke midde,, len begon uit te vinden, daar vervielen ook tevens de „ gedachten wegens een wraakzuchtig en vertoornd god. Waar men uitgeftrekter ftreeken van den Aardbo- „ dem leerde kennen, en zag dat een zelfde Zon vre„ delievende en vyandlyke Volken bcfchynt, dat dezelf„ de Zee beide landen beipoelt, dezelfde regen de ak„ kers van beide bevogtigt , dezelfde wind den damp„ kring zoo wel van het een als ander Volk zuivert, „ daar"maakte men niet langer zwaarigheid, om een al- gemeen Scheppingsplan te onderftellen, en geheel het „ Menschdom als een groot huisgezin van maar éénen al„ gemeenen Vader te befchouwen. „ Het was den Christlyken Godsdienst voorbehouden, „ zoodanig verheeven denkbeeld onder het Menschdom „ te verfpreiden. Een gedeelte van hetzelve kon niet ,, dan na verloop van veele eeuwen vatbaar gemaakt „ worden voor dit Godlyk onderwys, en om daar uit „ troost en gerustheid des gemoeds te fcheppen. Het „ was deze Godsdienst, welke een algemeenen Vader „ der Menfchen verkondigde, zyne algemeene liefde aan ', hun ter navolging voorftelde, hen leerde om hem in „ geest en waarheid aan te bidden, de gewigtigfte zwaa„ righeden dien aangaande op eene alzins voldoende „ wyze oploste, en hun hart met zagter aandoeningen „ vervulde. „ De verkondiging van dezen Godsdienst was, gelyk ' alle gaaven zyn van god, een fchat, welke voor het Menschdom was bewaard, op dat een iegelyk, naar„ maate van zyne behoeften cn bevatting, het zyne daar „ uit neemen, en zich daar mede verzadigen kon. Doch „ even als alle andere goederen, waar mede de Almag„ tige zyne Stervelingen zegent, wierd ook dit gefchenk „ niet zelden miskend , dikwyls veracht en dwaaslyk „ misbruikt. Hier was de menschlyke geest nog veel „ te zwak , om de geheele waardy der vertroostende „ Leere te begrypen: daar voegde hy 'er zeer veel van „ 't zyne by,' en misvormde de Godlyke Wysheid vol„ gens zyn eigen denkbeelden." 7%  TEGENWOORDIGE STAAT VAN STAD EN LANDE. 245 Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden Een. en-twtnttgfte Deels Tweede Stuk; vervattende het Vervol der Bejchryvmg van Stad en Lande. Te Amfierdam Leyden, Dorden Harlingen, by J. de Groot, g!Warnars? S. enj, Luchtmans, A. en P. lUustë en V van %£tetS' In Sf' 8W' 210 ll' Qteeds mogten wy met goedkeuring en aanpryzlng van O di gedeelte des Tegenwoordigen Staats fbreeken A) en ook deeze Afdeeling, welke Vt Werk S Verdient zulks m gelyke maate, fchoon het voor de Leezers, in t algemeen, min uitlokkcnds dan de voorgaande Stukken bezitte De opgave van den Inhoud der u rwvzen ^ft?^ J^*1^"1 zal ^Iks i'e ds uitvyyzeii. Het lilde Hoofdltuk, waar mede dit Boekdeel een aanvang neemt, behelst de Befehryving der Ommelanden ; m 't byzonder van derzelver Lgefrine ,L fiaande uit Jonkeren Hopfdlingen, Eigener/den en VolTSp^J mrtU% m Ondcrkmrtiereh, Oppermagtige Kcgten, Monjhr - Hoeren , Arbiters en Gecommitteerfjaaden - t IVde Hoofdltuk behelst ^cZyy ng der dtie Onderkwartieren in de Ommelanden, als Hut zingo Fivelgo, en l IVesterkwartier, henefens de Eiland n Naa den afloop der Befchryvinge van alle de PlaatS m de Provincie van Stad en Lande, laat de SchrWr S5? Vdf Hoofdltuk, die van IVesterwoSv%!t$Zl offchoon dat Landfchap, in den volftrektlten zm 'ei nier onder behoort heeft het egter zulke naauwe be„-k?i,S daar mede, als zynde eene Heerlykheid der Stad Sri mngen, en in burgerlyke en Iyfltraffelyke zaaken onïihevig, aan een beroep by de Provinciaale Hooge GeÏÏt li kamer, dat het nergens gevoeglyker, dan by wvze fan Aanhangze1 , kan gebragt worden. Deeze HeSvkheid wordt befchreeven, m deszelfs Grenzen, R^nJSi gefteldheid Naamsoorjprong; wy vinden daar n,Ten Onderzoek over het Leen van IVeslerwolde; opvolging der Leenmannen m hetzelve; eene befchouwing Van hit RegZ wed* (*) 7Je onze Algem. Vaderl. Letteroef. voor 't laar I7 r 3  246 TEGENWOORDIGE STAAT W-zen aldaar, oudtyds en hedendaags ; va»^f^'£' rigt; van den Kerk/laat; cn eene Wchr^fojtort** Vêel dors en drógs, veel louter plaatslyks, moet men hier onvermvdelyk aantreffen ; dan heelt de chryver Sr v"n die'moe'ilyke taak met eene kort en beknoptheid gekweeten, welke het verveelende verbant, en genoeg faam is ter toelichting. Veroorloft hy »ch eene unwuding, het is in een veld, waar men ««m «iet ongaarne volst Laaten wv de proeve neemen met hiei te neaer I ftèllen wat ly van cle Rigteren in de Ommelanden "Ondêr de Ommelander Ampten, hoewel niet juist in den eigenlyken zin van het woord, kan men ^eemgzins brengen de Rigteren te lande. — ™e" ^ lande over grootere en kleinere ftreeken in t burgeilyke Rigteren heeft, zulks is algemeen, en heeft metó byzondefs in: maar het is buitengewoon, dat zulke bedieningen ervlyk geworden zyn, ja dat die als Heerlykheden, openbaarlykt in eigendom kunnen gekogt worden. De opening daar van zfl ons leeren , hoe. eene zeer eenvoudige en op zig zelve eigenaartige inrigting verwandelen kan in iets geheel vreemd en afwykend. „ Volgens de oude Friefche Wetten was het eene noodzaakelykheid, dat het Rigterampt flegts duurde één kar. Men wilde daar door paal en perk zetten aan der menfchen ingeboorene zugt van graag het bewind in handen te hebben. Ook bepaalde men, ten einde het aanzien van zommigen by eene jaarlykfche verkiezing met te veel invloed kreeg, dat over bet Rigterampt met geftemd mogt worden, maar dat de bediening daar van arloopcn moest naar zekeren rooster van de heerden ol der uitftrekken lands, waar op de landbezitters ra de Dorpen woonden. Hier uit ontftonden klauwregisters, waar in alle de daartoe geregtigde heerden met naame opgeteld wierden. In grootere dorpen verdeelde men bovendien de heerden eerst in kluften of buurten, met beding dat de bediening van het regt jaarlyks gaan moest uit de eene kluft in de andere, maar in de klufcen zelve naar orde van de daar in gerangfehikte heerden. Deeze heerden nu waren geen losfe verfpreide ftukken land, maar eene ■meer aaneëngefchakelde hofftede, in welker wooning de •huisvader zyn beftaan hadt. Men bepaalde vyyders, dat dl eigenaar van dien huisiieerd, welke aan de Deurt was, bet Rigterampt moest waarneemen, zonder onüericneia  VAN STAD EN LANDE. 347 óf hy van eene aanzienlykere dan geringere geboorte ware, of by veel dan weinig uiterlyke waardigheid in zyn Dorp bezat (*). Het eenvoudige der burgerlyke regtspleegingen by onze vroege voorouderen maakte ook, dat geringere menfchen die post gevoegelyk en wel konden waarneemen. Men kan hier uit zien , dat de bediening van het regt in haaren oorfprong perfoonlyk was; maar dat men, om niet te vallen in de klasfe van al te behoeftige menfchen, wilde, dat de waarneemer ook moest bezitten een eigen heerd. „ Maar deeze inrigting, hoe zeer overeenkomftig met den aart van eene zuivere Volksregeering, verbasterde i egter ras, en dat alleen daar door, dat men niet vastgelteld hadde, dat de eigenaar van den huisheerd, welke 1 aan de beurt lag, ook werklyk daar moest woonen, dat i is zyne vaste woonplaats (fedes fortunaruni) aldaar had\ de, en niet flegts dien heerd in eigendom hadde. Want \ nu kogten meer vermogenden, om te meermaalen Rigter l te zyn, die heerden op, welke in het klauwbpek bej kend Honden; dit maakte dat in kleinere dorpen voorat ^ de weinige ryken de meeste ommegangen hadden, en dus 1 in een korter tydsbeftek Rigters in hun Dorp te kunnen / worden. Deeze groote landbezitters, zig als de voornaam! ften befchouwende, namen den titel aan van Hoofdlin\ gen, Capitanei, Capitales, Upftallingen (f), en kogten i zelfs zulke heerden in andere dorpen dan in welke zy ! woonden , ten einde op meer dan ééne plaats die bediening te kunnen waarneemen. Hier door kreegen die heerden of ervgronden een geheel ander aanzien, en het regt tot de bediening van het Rigterampt, dat oorfpronglyk ! perfoneel was, werd men gewoon te houden als aans hangig in de gronden. „ Dan (*) Jurisdicliones & magi/lratus per hare ditarias agrorimt posfesfiones in ordinem ambulabant, absque ulla nobilitatis aut \\ plebeji ordinis discrimine, zegt siccama ad L. L. Frif. p. 60. (f) Men kan hier over breeder zien, wac den Baamsoor; fprong aangaat . halsema bl. 199, en volgende. De kundige j rengers ten post zegt in zyne gefchreevene Politie der Um\ | landen, bl. 18. Upftalling is een olt friesch voort, ac magijlra. tus nomen , op duetfche taele datrnae Hoefetling (quafi caput, quod ï reliqua membra regat ö? Jus adminijiret), und ook Heer/hhaft {quaji herus) als heerfchappie hebbende. R4  348 TEGENWOORDIGE STAAT „ Dan de heerschzugt, hier mede niet voldaan, vond ras, daar het aankoopen van zulke ervgronden (vooral in merkelyken getal) te kostbaar viel, een ander middel uit om het oogmerk met minder uitfchot van penningen te verkrygem Uit het denkbeeld van eigendom, en uit dat van regten op ééne plaats land vallende te befchouwen als een gedeelte van het volle eigendom, oordeelde, men ook, dat men het eene gedeelte kon aanhandelen , en het ander agterlaaten, of, dat op 't zelfde uitkomt, dat men de gronden verkoopen kon, en behouden de geregtigheden, als zynde eene vry willige handeling, daar een derde geen nadeel by leedt. Maar men belpeurt ook teffens , hoe hier door de deur voor meer vermogenden ter verkryging van meerder aanzien wyd geopend werd. De eenvoudige Landman, wiens beurt verftreeken was, en in 30, 40, 50, ja meerder jaaren niet weder daar aan konde geraaken, was natuurlyk genegen dat Regt, het welk hy vermeende op zyn Ervgrond te liggen, aan den Tykeren voor eene geringe fom over te deen, verliezende hy in het gebruik zyner erve daar door niets. „ Hier uit zyn by verloop van tyden de ftaande Regtftoelen gebooren, als men, te weetén, alle de ommegangen was meester geworden , dat nu ook gemaklyker jkende gefebieden, dan als men verpligt was die gronden zelf mede in eigendom aan te handelen. Maar teffens gaf zulks dit wanftaltige, dat men bezitter van een ftaanden Regtftoel kon zyn , zonder byna eenig waar bezit van Landen aldaar te hebben; tegen den zin dikwyls der Inwooneren , alleen hun lieder Rigter in 't burgerlyke en lyfltraffelyke (en in dat teder ftuk wel zonder betoep) te zyn; ja dat regt aan anderen te kunnen wegfchenken, in huwelyksgiften uit te geeven, of by openbaaie opveiüng aan de meestbiedenden te verkoopen. ,, Eene vreemde zaak voorwaar, en die egter in dit Gewest al zeer oud is. Het Ommelander Landregt van 1601 (*) fpreekt van deeze afzondering der geregtig-1 beden van de Ervgronden, als van eene gewoonte, wier oorfprong men niet meer heugde; en wettigt, 't geen byzonder is, die gewoonte met te bepaalen, dat, offchoon uit den aart der zaak die geregtigheden en heerlykheden aanhangig behoorden te zyn aan de ervgronden, men die egter met uitgedrukte Voorwoorden daar van vermogt te fcheideiic „ Dit C*) 4 Boek §. 7 en 8„  VAN STAD EN LANDE.- 249 * Dit misbruik, waar in de Heerschzugt van Vermop-enden zo veel voedzei vondt, duurde tot in deeze. Êeuw, wanneer, by het Reglement Reformatoir (*), aan 't zelve een perk is getteld." De woorden van dit Reglement voert de Schryver aan, om zyn zeggen op te helderen, en te meer (gelyk hy in 't Jaar 1 94 , met eene overmaate van behoedzaamheid, fchreef,) „ daar zy wegneemen het vermoeden, als of „ wy in deezen bot gevierd hadden aan berispingen!" Hier in zal nu mogelyk nog-een beter herftel komen, als mede in een ander ftuk, tot deeze zelfde zaak betrek kelyk. Immers, van War f huizen, de Geboorteplaats van den vermaarden balthasar. bekker,fpreekende, fchryft hy: „ Alhier ftaat het Huis Lulema, wiens bezitter de meeste ommegangen in den Regtftoel heeft; doch waarvan hy als Roomschgezind geen gebruik mag maaken , volgens de Staats befluiten van 4 0&. 1621. 27 Feb. 1679 en 23 Dec. 1685. die niet alleen verbieden, dat leden van die Gezindheid zelve de geregtigheden waarneemen, maar ook dat zy ze laaten bedienen , moetende dus zo lang flaapen als ze in derzelver banden zyn. Ten gevolge daar van heeft nu het huis van Üfrum alhier de primaire collatie, en de Regtftoel behoort de buurt de Boom, meest door Roomschgezinden bewoond, die hier > eene Kerk hebben.'' Nog een (taaltje van foortgelyken aart; doch waar in de Heerschzugt heeft moeten zwigten. Van Westerwolde fchryvende, tekent hy op, dat een eggo adding niet alleen Hoofdlmg was over geheel Westerwolde ; maar dat Geregt erf lyk in zyn geflacht hadt weeten te brengen, buiten toeftemming der Ingezetenen , waar uit men afneemen kan hoe zeer derzelver Staatkundige Vryheid gedaald ware. „ Men moet egter," voegt hy 'er nevens, „ uit dit ervelyke Hoofdlingfchap der addings niet befluiten , dat der ingezetenen 'Regten geheel verdweenen , en hunne voorige Landsrigteren verlooren waren. Neen, uit laatere ftukken blykt, dat die twaalve, zedert Gezworenen genoemd, beftand zyn gebleeven, maar dat zy tot een opperhoofd en voorzitter ontvangen hadden eenen Rigter, inzonderheid aldus betyteld. In 't lp eerst namen de addings deeze waardigheid in perfoon waar, CO §. 18 en 19. R 5  Ö5<3 tegenwoordige staat van stad en lande. waar, maar naderhand lieten zy die hunnentwegen bc- k^Het volgt uit de Menschheid dat de Heer fteeds zyn reo-ten wil uitbreiden, waar tegen de Onderzaat woritelen moet of toegeeven, en aldus was het mede h:er. Maar de heerschzugt der addings ging eindelyk zo ver, dat de gemeene Ingezetenen van Westerwolde, in het Jaar 1447, daar tegen een Verbond flooten met de Stad Groningen (*), waar in onder anderen vastgelteld wierd, dat van Se vonnisfen der Meente (dat is van de gezamenlijke Landsrigteren) binnen tien dagen beroep kon ïngelteld worden op den Raad van Groningen. Hoewel nu dit verdrag was ingegaan voorbehoudens de oude geregti«heden van eggo addinge, was het niet te min tegen dien ingerigt, en daarom dat beroep ingevoerd , wyl de inwooners bedugt waren, dat addinge , meester van het Slot te Wedde, daarby een Leenman van Munfter, op hunne Landsgezwoorenen, lieden uit den boerenftand, en ligtlyk bevreesd te maaken , te veel mvloeds anders kon hebben, tot nadeel der algemeene vryheid. Zy wilden zelfs wyders, dat niet addinge, maar zy den Rigter of Voorzitter der twaalf gezwoorenen zouden aanlteilen; doch toen egge zich hier tegen kantte, werd dat gefchil overgegeeven aan Scheidsmannen; dan deeze, het onderling niet eens kunnende worden, namen tot Overlieden de Heeren Burgemeesteren cn Raad van Groningen.1" Die een bemiddelende uitfpraak deeden; hier vermeld, met de verdere gevolgen, die de Leezer, des begeerig, in 't Werk zelve moet zoeken. _ Behalven eene Afbeelding van Appingadam, is aan dit Deel toegevoegd, om ter rechter plaatze gefteld te kunnen worden, een Gezigt van het Nieuwe Stadhuis te Groningen. (*) Aan den voet des blads vinden wy dat Verbond, als weinig bekend, volledig geplaatst — „ eensdeels," 't zyn de» Schryvers woorden, „ om de oude gefteldheid van t Land er beter uit aan te toonen; anderdeels om te betoogen, dat emmiiti L. 23 , p. 263, in de melding daarvan niet onbeftaanbaar met «3e waarheid heeft gefprooken , gelyk idsikga hein zulks aanwryft." Wys-  J. VAN MANEN, VVYSG. EN GESCHIEDK. ONBERZ. 251 JFysgeerig en Gefchiedkundig Onderzoek naar de Wettige Oppermagt in de Vereenigde Nederlanden , federt da Afzwering van philips oen II. Door jacob vam manen, adriaansz. Eerfte Deel. Te Amfierdam, by H. Keyzer, 1795. Jn gr. 8w. 255 bl. De Burger van manen, die, zedert de Omwenteling in Herfstmaand 1787, den Vaderlandfchen grond nevens anderen ruimde, verliet denzelven niet zonder een gevoelig en diepgetroffen hart mede te draagen. Dit was toen veeier beklagenswaardig lot. Dan weinigen hadden met hem gemeen het middel, 't geen hy gebruikte, om zyn leed, zo niet te verzagten, ten minften eeni- germaate te verzetten. Immers hy verklaart in den aanvang zyner Voorreden. „ Het Werk, dat ik thands mynen Medeburgeren aanbiede, is het product: myner ledige uuren buiten myn Vaderland, federt September 1-87. De mishandelingen niet alleen, waar aan de Voorftanders eener Regeeringsverbetering, na den intogt der Pruislifche Troepen, door een dom en oproerig gemeen waren blootgefteld, en de fchendnaamen en lasteringen, met welke gekogte loonfchryveren derzelver daaden" en handelingen zogten te brandmerken ; maar inzonderheid de harde vonnisfen, die tegen dezelve, onder fchyn van recht en goede Jufticie, werden gellaagen, als hadden zy een Crimen Itcfie Ma/eftatis begaan, wekte, te gelyk met myne verontwaardiging, een lust en yver in my op om de valfche gronden, waarop dit fchynrecht berustte, te onderzoeken, en aan te toonen, dat de hoofdmisdaad, die men den voorftanderen der Vryheid en Burgerrechten, met zo veele declamatien, in alle publieke Stukken, Relolutien, Placaaten, Ordonnantiën en Sententien aantygde, nimmer door hen begaan was of begaan kon worden. „ Naar maate ik dit onderzoek dieper intrad, en, de Gefchiedenis van ons Vaderland raadpleegende, de openlyke Handelingen, Verdragen, en andere Aften zelve aan de reden en omftandigheden toetfte , zonder blindeling de verklaaringen of uitfpraaken van anderen te volgen, gin°my meer en meer het licht op, dat federt de Staatkunde heeft befcheenen. „ Ik bevond wel rasch dat het met die wettige Opper-  4j3 J. VAN MANEN permagt in Nederland, 't zy over 't geheel, of de Souverainiteit der Stauten van de byzondere Provinciën, welke tnen zo lange en menigmaal getteld of veronderfteld hadt, zo zuiver en klaar niet was , als ik zelve voorheen op het geloof aan anderen, en door dien ftroom medegevoerd, aangenomen had. „ Ik was reeds een groot end wegs gevorderd in het opftel van myn onderzoek, en het refultaat deszei ven, toen de Franfche Revolutie eenen aanvang nam. En deeze bevestigde my volkomen in de ontwyfelbaarheid der gronden, op welke ik myn onderzoek en vastftellingen gebouwd had; en zonder my te laaten aftrekken of ophouden door den ltroom of wendingen der onderfcheiden Partyen, die daar de overhand of onderlaage beurtlings hadden , ging ik myn eigen weg op den begonnen voet voort." Vóór vier jaaren reeds zou de Burger van manen in ftaat geweest zyn om dit Eertte Deel uit te geeven ; doch de verre afweezigheid van een gefchikte Drukpers, en wel te voorziene belemmeringen der uitgave hier te Lande, deeden hem de uitgave verwylen tot een tyd, dien hy niet naliet vast te itellen dat eenmaal komen moest : welken tusfchentyd hy befteedde om zyn Werk over te zien, hier en daar te vermeerderen ofte verbeteren. Daar het zyn hoofdoogmerk, in dit fchryven, was, om , aan den eenen kant, de rechte denkbeelden aangaande de Wettige Oppermagt in den Staat onder zyne Landgenooten uit te breiden; en, aan den anderen kant, der toen heerfchende Partye te doen zien, dat zy niet zo volkomen regt hadt, als zy zich inbeeldde, even min in haare gronden als handelingen; en ze daar door, ware het mogelyk, tot meer gemaatigdheid, of eene verbetering van het°misdreevene, te beweegen, zou men mogelyk kunnen denken, dat, daar alles nu , door de tegenwoordige ommekeer van zaaken, van natuur en gedaante veranderd is, en andere denkbeelden onder ons gebooren zyn, zulk een Betoog de grootfte noodzaaklykheid en nut verlooren heeft, gaat hy dit begrip te keer, door in overweeging te geeven, „ eensdeels dat de fchynbaare meerdere verlichting, in de gronden van Staatkunde en Staatsverbeterjng, niet zo algemeen, niet zo volkomen is, als wel behoefde en wenschlyk was; en , anderdeels, dat de reden , waarom veelen nog gehegt en verkleefd blyven aan het oude, eu de vermeende oudé Conftitutie, byzondere rechten en pn-  WYSG. EN GESCHÏEDK. ONDERZOEK. 2^3 privilegiën of de vermeende Souverainiteit van enkele Provinciën, leden of lieden van die, niets anders is, dan dat men in het denkbeeld leeft, dat alle die inrichtingen en veronderftellingen op behoorelyke gronden van wettigheid hebben berust, dan twyfel ik niet, of men zal de uitgave ook thans niet overtollig rekenen." Dit alles wordt in de Voorreden breedfpraakiger ontvouwd en aangedrongen, 't Geen hem tot dit befluit brengt: „ Uit dit oogpunt befchouwd, heeft men byna geen andere gronden noodig om te beweeren, dat 'er geen duurzaam volksgeluk, uit eene zogenaamde Con/litutie van zeven onafhanglyke Gewesten of Souverainiteiten, en nog: minder van een aantal byzondere kleindere Souverainiteiten van particuliere Steden , Leden , Collegien , Broederfchappen, Sociëteiten, Gemeenten, in elke derzelve, te hoopen of te verwagten is, zonder aanhoudende collufien, verwarringen en tegenftreevingen van elkander aan te treffen, en gelegenheden open te laaten voor allerlei Intriguanten, die zich toeleggen door verdeeldheden te heerfchen, misnoegdheden te ftichten, en aan te vuuren: om, uit eigenliefde of heerschzugt, hun rol te fpeelen , en de Man van V Folk te worden, en om zich aan het hoofd van eene Party te ftellen, en alles aan zich te onderwerpen." Waar op de Schryver befluit: „ Bloote raifonnementen, fchoon op wysgeerige beginzels en grondregelen gebouwd, zyn niet zo gefchikt voor allen, om noodwendige gevolgen uit fchadelyke en gebrekkige beginzels voor te komen, als de daadlyke befchouwing en beoordëeling der Gefchiedenis van het voorledene zelf. De Ondervinding, zegt een oud fpreekwoord , is der dy/aazen Leermeestrcs. Zy, die geen gevoel genoeg heb¬ ben voor de kracht der gezonde reden, om dat de voor- oordeelen hun verftand verftompt hebben , of die om eigenbelang het gezond verftand durven wederftreeven, om anderen tot hun doel te misleiden, moeten zich, op de voorbeelden der ondervinding der Gefchiedenis, gewonnen geeven, en de aan haar getoetfte reden doen gelden." Naa eene Inleiding, over den Oorfpronglyken Staat en Rechten der Natuur en Maatfchappy, en verbastering van dezelve, behelst dit Eerfte Deel hlf Brieven. Derzelver Inhoud en Schets wordt in 't 'brqede opgegeeven. Genoeg  ££4 j. VAN MANEN, WYSG. EN GESCHÏEDK. 0nderz. nueg zal het zyn, derzelver Inhouden te vermelden. I. Brief. Wat de Souverainiteit in een Staat wettig maakt. De wettige Souverainileit der Nederlandfche Graaven en Heeren beweezen. II. De Staaten hebben geen grond van wettigheid voor hunne Souverainüeit. — III. Een Tacitus Confeniüs, of veronder ftelde goedkeuring des Volks, is geen wettiging eener Conftitutie. IV. Of ''er eene Overdragt der Souverainiteit heeft plaats gehad. Hoe men de magt des Stadhouders en der Staaten , geduurende de Spaanfche troubles, te befchouwen heb- V. Of 'er eene behoor elJic Grondwet leflaa. De Unie van Utrecht is 'er geen, en kan zo niet zyn. . VI. In de Unie van Utrecht worden den Stadhoudc- ren geen byzondere rechten toegekend. VII. Dat, by de Afzweering van philips den II, de Souverainiteit op den zelfden voet is overgegaan op den Hertog van anjou. i VIII. Onderzoek naar de Hoogde Overigheid, naa den dood van anjou en oranje. IX. Anarchie van veele Magten, zonder Oppermagt, naa den dood van anjou cn willem den I, onder maurits. X. Dc Natie heeft inde aatimaaligin gen der Staaten en Stadhouders niet toe eftemd, maar aaare in het tegendeel f reeLende ftem is door geweld gefmoord. XI. Geweld van wiLLESt den II. '* Gebrek aan een noodige Grondwet was ^er da voornaame oorzaak van. De opgave van deezen korten Inhoud der Brieven is genoegzaam, om onzen Leezeren te doen opmaaken, welke (bukken daar in verhandeld, en uit welk een oogpunt befchouwd dezelve voorgedeld worden. Veele Hukken daan, blykens de voordragt des Schryvers en diens Aanbaalingen, bloot voor een ander begrip dan hy beweert; en laat ons bedek, noch onze taak, het toe, hier in te treeden, of des ons oordeel in 't midden te brengen. Alleen moeten wy bekennen, dat hier voor de beweerde zaak alles is aangevoerd, wat 'er voor bygebragt kan worden. Naar 's Schryvers verklaaring, zyn'er nog drie of vier Deelen van dit Werk te wagten. Wy twyfelen, of deeze breedvoerigheid aan het beoogde doel , om dit Boek een Volksboek te maaken, wel zal beantwoorden. Ta-  tafereelen van de staatsomvv. in frankry. 255 Taf er eden van de Staatsomwenteling in Frankryk. TweedeDeel. Te Amfierdam, by J. Allart, 1795. In gr. Bvo. 214 bl. Qchoon wy het in den beginne daarvoor hielden, dat O onzegisfing na den Schetzer, of liever Schilder, deezer Tafereelen eene volftrekte waarheid ware, en dé Burger stuart de Man, aan wien wy dit Werk verfchuldigd zyn (*), en dit ook ten aanziene van een gedeelte der thans opgehangene Tafereelen waarheid is, hebben wy een vermoeden van deels eene andere hand, in ons opgekomen , bewaarheid gevonden, en in 't zekere vernomen , dat de Burger stuart aan eenen anderen het Penfeel heeft overgegeeven; gelukkig dat het in eene hand gekomen is, die zo veel in manier op de hand van stuart gelykt. De Tafereelen, die wy in dit Deel gemaald vinden, draagen deeze Opfchriften. I. Woelingen der Hofparty. • II. Poogingen der Volks-vrienden tot omzetting der Soldaaten. III. Poogingen der Nationaale Vergadering legen de Krygsbenden. IV. Overwinning over lameesc. — V. Werkzaamheden der Nationaale Gaarde. VI. Standvastigheid der Nationaale Vergadering. VII. Verovering der Bastille. Deeze Tafereelen worden opgecierd door Kunstplaaten ; verbeeldende: Het Misnoegen der P ary fiche Burgers, wegens het byeenbrengen der Troepen op het Veld van Mars. De Franfche Guardes door het Volk uit de Abtdy van St. Germain verlost. Be/lorming der Bastille. Verloste Gevangenen uit de Bastille. - Het omdraagen der Hoofden van de launay en de flesselles. Als mede door de Afbeeldingen van la fayette en claude fauchet. Ziet daar, Leezers, den ruwen omtrek van 't geen waar op uw verftand onthaald, en de aanduiding van 't geen waar op uw oog vergast wordt. Van het laatfte kunnen wy u geen Proeve fchenken, maar wel verzekeren, dat het kunstkeurig oog zal voldaan worden. Van het eerfte zyn wy in ftaat u meer te leveren, en zetten ons daar- (*) Zie onze Vaderl. Lettersef. van 1705. bl. 31.  «56 tafereelen van de staatsomwenteling daartoe met dien lust , welke ons bezielt wanneer wy Goede Werken, wanneer wy Meester f ukken, bovenal ais dezelve van eene Vaderlandfche hand komen, in ons Maandwerk beoordeelen. Het meer treffend fchoon uit elk Tafereel te kiezen zou ons te veel ftofs verfchaffen. Meermaalen hebben wv in de Beoordeelingen van stuart's Romeinfche Gefchiedenis, zo om dat ze best in ons Werk vlyden, ais om dat ze overheerlyk getroffen waren, de Charaeter1'chetzen van oude Romeinen geplaatst; laaten wy dan bezien hoe die Schryver, of wel diens Opvolger, Haage met hedendaagfche Characters te maaien. Het eerfte Criaraéterbeeld, met lugtige omtrekken gefchetst, is de Veldmaarfchalk brogliü; „ de vermaardire Veldheer der Franfchen in dien tyd. Broguo werd uit " Lotharingen opontboden , om zyne lauren met burger" bloed te bezoedelen, en alle z^ne voortieflyke Krygs- bekwaamheden ten koste te leggen aan de beftryding f van het algemeene gevoelen. Hy was de eerfte die " zich waagde in den zinneloozen reul'enftryd tegen de " eeuwige waarheid, welker magt onwederftaanbaar is, " oo het zelfde oogenblik , dat vooroordeelen en byge" loof haar de heerfchappy over het menfchelyk verftand hebben ingeruimd. Op haare onveranderlyke grondles" fen zou hy zyne bajonetten doen aanioopen; op haare " orbetw'stbaare leerftellingen zou hy zyne bomben wer" nen; het gezond menfchen verftand zou hy beltonnen; " het helder licht der reden, 't welk alom met fchitteH rende ftraalen doorbrak, zou hy door een krygskuudig beleg influiten." Uitvoeriger is dat van den Marquis de la fayette, bier afgemaald „ als de Verwinnaar van den Staatzuchtigen Brit, de Medeverlosfer van America, als de eerde aan wien de Vergadering, op het neteligst tydftip, haar " vol vertrouwen overgaf. Schoon , als Fransch- " man, aan een waerelddeel vreemd, dat door den Oceaan " van zyn Vaderland was afgefcheiden, had hy zyn for" tuin o-ezogt in eenen oorlog , welks billykheid hem de " infpraak van zyn jeugdig hart verzekerd had. Het vuur zvnpr jeup-d had hem over de gevaaren heenen ftappen, '.' en den dood onder duizende gedaanten doen trotfeeren. " Ferlyke wonden, in den heldenftryd ontvangen, had" den deezen moed onuitwischbaar vastgegrift. OverwinH ning op overwinning had hem de hoogfte voldoening oer  ïn frankryk. 257 „ Krygsecre gefchonken, zonder dat deeze zyn charaéter „ had °gelchandvlekt. Geleerd met moedige overwonne„ lingen te verkeeren, was edelmoedigheid, — die hoof'd„ deugd in eenen Krygsman , —— onaffcheidelyk van „ zyne dapperheid. Aan de zyde van eenen washing„ ton, die hem, in zyne pritfte jeugd, tot Leidsman, „ tot Vriend en Vader, vcrftrekt had, de oorlogsvelden „ met roem hebbende afgeftreeden, was hy insgelyks in„ gewyd in de geheimen dier Staatskunst, welke , met ,, verwerping van hooffche treeken , eenen onwrikbaa„ ren grendllag heeft in de rechten van den Mensch ep „ Burger. Dus keerde hy te rug uit een Gewest, „ dat het zyne geworden was, en dat hem, daar het zy„ ne waarde kende, zoo noode van zich liet heenen gaan, „ om in zyn Geboorteland nieuwe lauwers in te oogften van „ zyne beproefde Vryheid-min. By de Natie ontvangen ,, zoo als de held verdient, had hy weldraa toegang tot „ de harten van hun, wier belangen hy thans zou helpen „verdedigen. Zelfs, ondanks zynen afkeer van hooffche vleijery, by den Koning niet ongezien, was hy „ in de gelegenheid om de gunden der Kroon te verwerven. Maar, dus dacht fayette niet. De Volks-vry„ beid woog by hem zwaarder, dan een geheel Koning„ ryk. Zich aan haar verpandende, weeken by hem alle „ laagere bedenkingen. Zelfs, als Edelman, de gewaan„ de rechten van zynen ftand aan die der algemeene Maat„ fchappy gaarn opofferende, was hy één dier weinigen, „ die het ontwerp van Staats - hervorming , met alle de ,, hoogere uitzichten , daar aan vast gehegt, in zynen „ kring met nadruk hielp fchraagen. Als zoodanig was „ hy niet Hechts een belangryk Lid der Vergadering , „ maar ftondt in hooge achting by de Volks-gëzinden. „ Te recht werd, dus , aan hem een post (die van ,, tweeden Voorzitter) opgedraagen, dien zyne Vaderland„ fche Deugd, en byzonderlyk ook zyne welfpreeken,, heid, verdiende. Een zedig voorkomen, gevoegd by „ de gemaklykheid om zich net en cierlyk uit te druk5, ken, deed hem geenen onaanzienlyken rang onder de „ Redenaars van zynen tyd verwerven, terwyl hy door- „ gaans het genoegen fmaakte, het verftand zyner hoo„ rers te overreeden, en hunne harten te winnen. Wel'„ ke gewigtige rol hy, naderhand, in de Franfche Om- ■„ wenteling gefpeeld hebbe, zullen ons volgende Tafereelen doen zien." : lett. 1796. no. 6. S Wy  SS8 tafereelen van de staatsomwenteling Wv voegen hier by claude fauchet. ,, Als Kerke* lvk leeraar , gewoon zynde in het openbaar te redeS tien, had hy die vaardigheid van fpreeken, welke altvd de meest gepaste woorden weet uit te kippen, om " cl het hart te werken. Zich kunftiglyk weetende te ? fchikken naar de vatbaarheid en gefteldheid van hun, trhet welken hy verkeerde, had hy eenen geraden ' toegang tot hunne harten, en mogt zich bykans altyd ' zeker noemen in de bereiking van zyn doel, daai ' hv over de gedachten en neigingen van anderen heerschte Bv 7.vne natuurlyke welfpreekenheid dat luchtige ' en dn vrolyke paarende, het welk den Franschman zoo vaak van alle andere Natiën ondericheidt, wist l' hv, ten gepasten tyde, den ernst door een puntig geI ze« te ontwapenen, en de huoggefpannen drift ge* ' hiaklykte bedaaren. Niet ligtlyk te rug gezet door de • tegenwerpingen, zelfs niet door de drogredenen, zynei ' teieriftandëren , om dat zyne wederlegging altyo gereed was * niet ligt overbluft door den ftouten aanval, " om dat hy in de gedachten ook de oogmerken be', foied le , was hy zeer juist gefchikt, om de yoor" komende bindernisfen fpoedig uit den weg te ruimen, ? cn zvne ontwerpen krachtdaadig uit te voeren. MenschkÜn-de beftuurt de hand des Schetzers deezer Tafereelen. Het uitvoerigtle in dit Deel, de Verovering der Bastille, is bovenal des vol; en levert hy, Ichilderende, de heilzaamtte Lesfen op, voorgetteld met een beiangttèémeüd hart, en vol Toepasfing voor zyne Medeburgers. Wy kunnen niet nalaaten met het flot deezes Tafereels ons Maandwerk op te eieren. Het om■ brengen van de launay, Gouverneur der Bastille, een trouwloos Verraader des Volks, vermeld hebbende, vaart *hv voort ,, Zoodanig was het rampzalig einde van eenen Man , die zich , door een adelyk trots , door vuige baatzucht en wreedheid, [tot wandaaden had " l aaten verleiden, welke onder een heerschzuchtig Be" ftuur li «lvk over 't hoofd gezien, maar by eene Na" ti*> tot Vryheid ontwaakende, [niet wel gedoogd kun' nën worden, en waar toe de nationaale gerechtigheid Z alleen het tydftip afwacht, om haare geduchte ftrat «« uit te oefenen. , . . . Ongelukkig voorzeker, dat de gefchiedenis ons zelden voorbeelden levert eener Volksgisting, die met r,.gcvaarlyk is voor de Vryheid zelve, welke W™g>  IN FRANKRYK. 359 „ heeft te befchermen: want, waar behoort de Vryheid „ meer te gelden, dan in de zekerheid, welke ieder' be„ fchuldigden toekomt, om zich te verdedigen, en zyne „ onfchuld, zo mogelyk, te bewyzen V Waar wordt zy „meer ^efchonden, dan daar een verward gefchreeuw „ der Meenigte, op eene duistere aanklagt van weinigen, „ het vonnis velt, en den engelukkigen vooroordeelt, „zonder hem te hooren? Ook dit was het rampzalig „ lot van dee/.en anders roemwaardigen dag. ,, Niet Hechts de moedi .e b.;quard, niet Hechts ce „ deugdzaame Major der Bastille, de eosme, die, ten „ allen tyde de trooster en vnend van alle gevangenen, „ hunne graven langs duizende wegen had weeten te ver„ minderen , maar ook de flesselles , Frevoost der „ Kooplieden, werden de flagtoffers der algemeene ver„ warring en woede. Reeds een ongunltig vermoeden „ was tegen den laattten gereezen, uit zyn gehouden „ gedrag in het Committé, waar in des Volks vertrouwen „ hem geplaatst had , om de zaak der Vryheid te heb „ pen handhaaven. Zyne menigvuldige te leurde!ling „ der Meenigte, in het afgeeven van beloofde wape„ nen zyn aandrang, om by vuortduuring met den „ Gouverneur" der Bastille te handelen, en hem tot in„ neeming van gewapende Burger-macht, ter haarer ver„ dediging, te 'beweegen, — de vruchtloosheid van zoo „ veele mislukkende poogingen, welke den argwaan der „ ondoorzigtigen ligtlyk gaande maakt, hadden een jam„ merlvk wantrouwen gevestigd, het geen alleen door de „ woelbe bedryven van den dag in zyne werking was „ verhinderd. - Thans bragten zyne vyanden eenen „ onderfchepten Brief ten voorl'chyn, waar in hy de lau„ nay tot dandvasttgheid aangemoedigd, en hem eene „ daadlyke verderking van hulptroepen zou hebben toe„ gezegd. Of de brief waarlyk van zyne hand, of hy in „ eenen vyandlyken zin gefchreeven, dan of de geheele „ befchuldiging een verdichtzel en wrok geweest zy van „ byzondere perfoonen, die zyne dandvastigheid in het „ beteugelen der Volks-drift niet verdraagen konden, laat „ de gefchiedenis nog onbeflist. Genoeg: de mis- „ daad, fchoon onbeweezen, is in het oog der Meenigte „ zwaar genoeg, om hem, als een verraader , ter draf„ plaats op te roepen. Een verward gefchreeuw keurt „ hem'onwaardig om zyne zitting in den Raad te agter„ volgen. Hy biedt zich aan tot het geeven der verlangSa » ds  s6ö TAFEREELEN VAN DE STAATSOMWENTELING „ de opening van zyn gehouden gedrag. Hy verlaat het; „ Raadhuis, en op het oogenblik is de wraak gereed, „ haaren prooy te verhanden. Een pistool-fchot doet hem ,, ter aarde tuimelen , duizende bajonetten ontee- „ ren het lyk van den ontzielden de moorddaadige „ byl houwt hem het hoofd af, om hem, tot een affchnk „ voor alle verraaders, naast dat van de launay , in ,, zegepraal rond te voeren. „ Heldhaftig Volk van Parys, verwinnaars der Bastilk^ meesters van een verraad, dat U en den Staat, de vryheid met de welvaart, dreigde te verpletten! —„ uwe heldhaftigheid Van deezen dag is te edel, om alle „ de gruwelen aan u te wyten, wier breeder ontvouwing „ de mlpraak van ons hart, het gevoel van menschlyk„ heid en recht, ons verbiedt. De genade, welke Gy, „ midden in alle de onrust, aan de gelieele Bezetting van het Kasteel verleent, wanneer de edelmoedige Franfchs Guara'es zich voor haar in de bres (tellen, en uw mededoogen inroepen —— deeze uwe menschlievenheid is „ eene te groote ltrydigheid met de overige moord - too„ neelen, om niet ten uwen behoeve alle die verontfchuK „ digingen te doen gelden, welken het welwillend hart ,, zoo gaarn uitfpreekt, wanneer het eene befliste deugd „ door jammerlyke vlekken bezoedeld ziet. Dat dan een „ onpartydig oordeel, met u te verfchoonen, alleen die „ genen doeme, die de vryheid prediken, op het oogen„ blik, dat zy haar verwoesten, — alleen die genen, die „ eene onzalige wraak met den naam van heldendeugd „ beltempelen, en de niet genoeg onderfcheidende Mee„ nigte door hunne fchyn-deugden misleiden — hen alleen, „ die eerst de ondeugd, en daarna de braafheid zelve, „ in verdenking^ brengen, om zich op derzelver puinhoor „ pen te verheffen , en alzoo aanzien, eer , gezag, in, „ vloed , heerfchappy, en eindelyk ook dwinglandy, te „ oefenen. Grootsch, by uitlteekenheid grootsch, zullen „ alle uwe bedryven in de gefchiedboeken praaien, daar „ uwe dapperheid geene poogingen onbeproefd liet, om de „ tiranny tot in haare donkerite fchuiihoeken te bevegten en te overmeesteren; maar ook uw voorbeeld moet het „ leerrykfte zyn, dat immer eene Staatkundige Omwente„ ling gegeeven heeft, of in (laat is te geeven. — Uw „ voorbeeld moet alle andere Volken overtuigen, dat de „ woelingen van vryheid -fenreeuwers altyd te wantrcu0, wen — dat elk tydltip, waar op bepaalde en door het „ Volk  tN FRANKRYK; fi6ï Volk goedgekeurde Wetten mangelen, hoogst gevaarlyk „ — dat de zekerheid van eenen Staat alleen op het gezag „ van billyke Wetten gegrond is, en dat geen Land by „ mogelykheid kan gelukkig zyn, waar ieder gedeelte* 5, elke vergaderde Meenigte van Burgers, ja ieder Burger, „ hoofd, voor hoofd, zich de wetlooze ltoutheid aanmaa* „ tigt,"om orde, rust, veiligheid, eigendom en recht, „ aan een byzonder gevoelen op te offeren." Aardrykskundige Befchryving en Gefchiedenis van Amerika. De Vereenigde Staaten van Noord- Amerika, byzonder Masfachufetts, door c. d. ebeling, Hoogleer aar in de Gefchiedkunde en Griekfche Taal aan het Gymnafium te Hamburg. Vermeerderd en verbeterd met aanmerktlyke Byvocgzels, door den Autheur medegedeeld. Uit het Hoogduitsch vertaald, door y. van hamelsveld. Eerfte Deels Tweede Stuk. Te Haarlem, by F. Bohn, 1795. In gr. 8vo. 141 bl. Onnoodig agten wy het, de twee- of drievoudige Tytels, om dit Werk, naar der Kooperen zin, te doen dienen ten Vervolge of als op zichzelven Haande, te herhaalen; dit hebben wy gedaan by de Aankundiging des Eertien Stuks van het Eerfte Deel, welks Tweede thans voor ons ligt. Toen ook hebben wy des Schryvers algemeen oogmerk, en de wyze, door hem gevolgd, om 't zelve te bereiken, ontvouwd; alsmede wat Schryver en Vertaaler gedaan hebben, om deezer Nederduitfche Uitgave eene meerdere volkomenheid dan de oorfpronglyke by te zetten. Herinnering en overwyzmg zyn hier voldoende (*). Daar ook kan de Leezer aangeduid vinden, onder welke Hoofdafdelingen de Hoogleeraar eiken Staat befchryft. Hoofdafdeelingen die alles bevatten wat ter Land- en Plaatsbefchryving noodig is, en ook door hem gevolgd in den thans befchreeven Staat Masfachufetts. Over zeer veele Artykelen zouden wy, ten voorbedde, onze Leezers kunnen bezig houden. In verzoeking kwamen wy om van de Stokvisch- en Walviscl.vangst, zo aanmerkelyke bronnen van 't beltaan der Ingezetenen, en door (*) Zie onze Algem. Vaderl. Letteroef. voor I 795 ■> bl- 557« S 3  363 c. d. e be li no door de Engelfche onderdrukking zo herhaalde keerer* belaagd e aan 'i kwynen gebragt, doch weder opgebeurd» telpreeken; dan de "breedfpraakigheid , uit naauwkeurigheid der opgave veroorzaakt, wederhieldt ons. Menlchenkennis, een der uitlokkei dlle gedeelten der Land- en Volksbefchryving, doet ons, voor tegenwoordig , overneemen de opgave van het Character der Inwoonderen , waarin zich genoeg zonderlings voordoet, om de aandagt der Leezeren, op eene aangenaame wyze, te onderhouden. „ In het Character der Inwoonderen," fchryft de Hoogleeraar ebeling, „ zyn nog immer veele overblyfzels van het oude Püriteinismus uitfteekend ; doch de invloed der Hoofdltad, de uitheemfche Koophandel, en de laatfte Oorlog, heeft daar in niet weinig veranderd en weezcnlyk verbeterd. Daar heerscht nog wel een uiterlyke Godsdienltige gellrengheid, maar de voormaalige geest van vervolging is byna geheel bedaard. De gebruiken van den Godsdienst, en de daaglykfche huislyke aandacht, worden ftipt waargenomen; maar men brengt geene toveresfen meer ter dood. Bovenal geldt nog de ltille en bykans treurige viering van den Zondag, die ook door Wetten van ouds af ingevoerd is, welke, nog in laater tyden, alle reizen, alle wandelen op het veld, op weiden, in vruchttuinen , op ftraat, enz. op Zondag verbieden (*). Ondertusfchen houdt men zich in Boston in alle deelen hier zoo ftrikt niet aan (f). Die yverige verkleefdheid aan herbrachte Godsdienstgebruiken heeft nog wel veel gebrek aan kundigheden ten grond , en verwekt by veelen huichbry; maar, over het geheel, werkt zy meer ten goede, en ontaart zelden in Dwecpery. Ernst en deftigheid^ maatigheid in driften, en een ingetoogen leeven, zyn nog (Ie ds hoofdtrekken in hun Character. In Boston is men intusfehen reeds veel vryer en ongedwongener in de verkeering. Men begint de 'Vfuzyk te beminnen; de u'tfpanningèn zyn leevmdiger, en de Luxe meer in 't oog loopende; inzonderheid houdt men veel van prachtige" Rytuigen. Maar tot kleederpracht heeft men zich nog niet verlaagd. Men heeft onlangs Schouwfpelen (hoewel niet zonder fterke tegenkanting der Douglas, B. L bl. 259. Brissot, Vol. I. p. 143. (t) BaissoT, Vol. I. p. 144.  AMERICAè 20$ der bigotte aankleevers van het oude) ingevoerd; men kent Bals, groote Gezelfchappen en Clubs, maar men zoekt in Brasiëryen nog geene eere of vermaak. Het verwyt van ongastvryheid komt af van de Engelfchen uit den voorigen" Oorlog, en is origegrond, ten minften in de meeste Steden. Even min kan men den Inwooneren hunne vraagzieke Nieuwsgi.righeid, die hun eigen is, ten kwaade °duiden. Maar Proceszucht is een oud beerfchend o-ebrek , het welk veele Advocaaten weeten te onderhouden, zo als ook de gebrekige Engelfche Wetten ze begunftigen; doch men heeft ze verminderd door de hoogte der Proceskosten. ., De geest van Vryheid en Gelykheid was aan deeze Kolonie van ouds eigen, en heeft ze dikwyls in beweeeing gebragt. De gefchiedenis bewyst, dat hy niet weinig heeft toegebragt tot het gelukkig voltooijen der Omwenteling. De daar door over 't geheel verfpreidde gelukkige middelftand, de algemeene gegoedheid, die, alleen ïn de Hoofdlteden , weelde (cm derzelver gevolg eene meer aanmerkelyke ongelykheid haarer inwoonderen) veroorzaakt; de wyze Staats-inrichting, welke aan de openbaare Beampten geenen grooten voorrang, en Hechts middelmaatige inkomilen veroorloft , maar geen van beiden voor het leeven verleent, behouden die weldaadige gelykheid, en bewaaren deeze Republikeinen, zo wel voor den aanzieniyken hoogmoed der ryken eö grooten, als voor bet laag kruipen der armen en geringen Sommigen der eerfte Posten in de Regeering maaken egter eene uitzondering, met betrekking tot de mkomftèn, en worden daarom gezocht. ' ... , „ De Leevensvvyze heeft haare oude eenvoudigheid alleen in weinige groote Steden verboren; maar in de oveïige, en doorgaans ten platten lande, is zy nog onverval scht. De Zeden zyn goed, en geene ondeugden heerfchende. Zelfs zou de neiging tot geestryke dranken derzelver uitbarfting niet bevorderen. Vandaar zo weinig doodftraiTen , en dat verfcheide jaaren achtereen geene vonnisten over moordenaaren, zeldzaam over dieven, van de omreizende Rechters zyn uitgefprooken.— Twee onder de Landlieden niet ongewoone gebruiken zyn fpreekende bewyzen van de onfchuld der Zeden. Men noemt het koppelen (hunding') en het bezoeken (tar* ryingj. Volgens het eerfte mag de huwbaare Dochter des huis, zonder voor haare deugd en eere te vreezen, S 4 haar  2Ö4 C. D. EBELING haar nachtverblyf met den reizenden vreemdling deêlen. In de ftreeken langs de kust, heeft de menigvuldiger verkeering met, de vreemdelingen deeze gewoonte verpest. Het laatfte heeft iet gemeens met het! venfleren der jonge Landlieden in fommige Kantons van Zmtxsrland. Wanneer een Jongman een Meisje bemint, en haar wenscht te trouwen, dan doet hy om haar aanzoek by haare Ouders , (zonder wier toeftemming hier geen huwelyk geooriofd is,) en ais deeze bewilligen, vergunnen zy hem eenen nacht alleen by haare Dochter te blyven, om te zien of zy het over de verbintenis eens kunnen worden. Deezen gaan ten laatften, evenwel zonder zich geheel te ontkleeden, met elkander na bed. Als de beide partyen het eens worden, dan wordt het Huwelyk fpoedig voltrokken: zo niet, dan zien zy elkander niet ligt weder. Het geval is zeldzaam dat uit deeze byeenkomst eene noodzaaklykheid van trouwen ontftaat (*). Even min gevaarlyk zyn de Sledevaarten der jeugd by nacht, van beiderlei kunne, en hunne byeenkomften op bals op afgelegene plaatzen. „ De Vrouwen hebben, over 't geheel, den roem van Zedigheid, en yver in het betrachten der Huislyke Plichten. Eene goede Huisvrouw, eene getrouwe Moeder, heeft algemeene hoogachting, in de Steden zo wei als ten platten Lande. De meeste huisgezinnen zyn ryk van kinderen : want de Vruchtbaarheid der Vrouwen is groot. —— De Opvoeding vormt de Kinderen vroeg tot Godsvrucht, en tot een werkzaam kostwinnend leeven. Daarom houden zich ook de Vrouwen en Kinderen deiLandlieden bezig, behalven hun arbeid inden Landbouw, met huislyke gemeene handwerken in wolle en linnen tot eigen gebruik, min egter met fpinnen en anderen hulp-arbeid voor dc Manufacturen in de Steden. Over 't geheel bezielt de geest van arbeidzaamheid byzonder de Landbewoonders van deezen Staat: dit bewyst zelfs hun drift tot verhuizingen, om wildernisfen te gaan bebouwen. De Hechte gefteldheid van den grond, en de moeilykheden van het Klimaat, onderhouden denzelven desgelyks, gelyk ook de gefteldheid der Boeren - hoflieden. Deeze zyn, uit hoofde van de ingevoerde gelyke ver- (*) Burnaby, bl. 170. en woordelyk uit hem anbury, Vob II. p. ö«, 95. Verg. p. 41, 00.  AMERICA. 263 verdeeling onder alle de Kinderen, gewoonlyk maar klein; doch de Boeren bezitten ze doorgaans als Vryhoudeks. : want wie 's jaarlyks 40 Schellingen inkomen met zyn eigen landgoed 'er in heeft, wordt als een Vryhouder aangemerkt, en heeft, wanneer hy zoo veel als twee derden van zyn hoofdgeld in eenige andere belasting betaalt, ftem in de verkiezingen van zyn Vlek (*). Dit geeft ook aan den min ryken Landman onafhangelykheid, en eenen invloed in de Regeering, die hem, hoe weinig verlichting hy ook in andere dingen heeft, hoe zeer hy anders aan vooroordeelen verkleefd is, in zaaken van het Gemeenebest, kunde en deelneeming inboezemt, welke nog door het geftadig leezen der volkomen vry geJchrecvene Nieuwspapieren onderhouden wordt. Daardoor hebben de meesten zich eene hebbelykheid verworven, ■om over deeze onderwerpen met een groote welfpreekenheid openlyk te fpreeken, welke de Huisvaders reeds by hunne daaglykl'che huisaandacht oefenen (f)." De veelvuldige fchikkingen, in deezen Staat, voor eigenlyk gelprookene Geleerdheid en Weetenfchappen, vermeld hebbende, voegt de Schryver 'er nevens: „ Algemeen nuttige kundigheden, en eene weldaadige verlichting , zelfs van het Landvolk, worden insgelyks door Leesbibliotheken en Nieuwspapieren zeer bevorderd. Dc eerften worden in veele Vlekken door talryke intekeningen bezorgd, en dus leest de Boer zelve de beroemdfte Zedekundige, Godgeleerde, Geichied- en Staatkundige Werr ken , en de beste Engelfche Dichters. De Nieuwspapieren zyn niet min een gewigtig middel ter verlichting: zoo veel te meer, dewyl zy met eene volkomene vryheid der Drukpers gefchreven worden ; naardien alles wat Cenfuur heet hier een gruwel zou zyn. Door dezelven verneemt het Volk de verhandelingen van het Kongrcs zoo wel als van zyne eigene Wetgeeving, die daarin dikwyls met eene ftrenge toetzing beoordeeld worden; het leest dc nieuwe Wetten, Staatsrekeningen, Staatkundige, Z.edekundige en vermaaklyke Opftellen, benevens het (*) ^cle 1786. in de Perp. Laws, p. 21. (f) Cultiv. Amer. Vol. II. p. 36. Brissot , Vol. II. p. 321. Busnaby, bl. 168. 174- Verg. daar tegen trugth's Tour, Vol. II. p. 3154. doch dezelve erkent dat hy te vlugtig gereisd heeft.  a56 C. D. EBELING het nieöws van alle Landen; doch onder het welk het Europtsèh nieuws, om dat het meest uit Engelfche Dagbfiden afgefchreven wordt, dikwyls zeer mismaakt is." In eene Aantekening geeft de Schryver voorbeelden op van de groote vryheid, hier in, zonder het verwekken van Staatsonheilen , gebruikt. Ebeling merkt wyders op, van de Handwerken en Fabryken Ipreekende : „ Geen der Britfche Koloniën in Amerika toonde eene zoo vroege en levendige neiging tot bet voortzetten der Manufactuuren als Masfachujetts, het welk ook tegenwoordig, naast Peufylvanie, onder alle de Vereenigde Staaten, de meeste en aanmerkelykfte Manufactuuren bezit. Zedert den eerften aanleg deezer Volkplanting, zagen hier de Ingezetenen zich uit nood, en door gebrek aan eigen landsproducten, waar tegen zy Engelfche Manufactuurwaaren zouden hebben kunnen inruilen, gedwongen, veele van de gemeene werktuigen en grove kleederen zelve te vervaardigen. In" laater tyden vermeerderde de Revolutie-Oorlog hunnen yver in deeze huislyke Manufadtuuren ongemeen, zoo dat zy zedert onverwagts groote voortgangen daar in gemaakt hebben. Reeds vóór den Oorlog was 'er niet ligt een buisgezin, behalven in de Zeehavens, het welk niet zyn gemeen wollen en linnen met eigen handen vervaardigde, zonder den arbeid van den Landbouw te verzuimen. Vrouwen en Kinderen hielpen daar aan op 't vlytigst, zy bereidden het Vlas, kamden de Wol, fponnen , en byna elke welgezeten Boer hadt zyn Weefgetouw. Twee derden der Visfchers waren met duurzaam cn fterk, alhoewel niet fraai gemaakt, inlandsch laken gekleed. Men voerde zelfs reeds katoen in uit de West-Indien, om die tot kleederen te bewerken. Thans wordt deeze zydelingfche bezigheid van den Landman nog levendiger voortgezet, en te water en te land reeds het een en ander van de voortbrengzelen deezer huislyke Manufactuuren in _ Linnen en Wolle uitgevoerd." Tot deeze bepaalt zich die Werkzaamheid niet , gelyk de Schryver in 't breede toont. Ten flot aanmerkende: „ In Boston hebben de Handwerkers en Manufaéturiers een byzonder Genootfchap van Afgevaardigden uit' hun midden geftiebt, welke de toeneeming van deeze hanteeringen ten oogmerk heeft. Zonder twyfel zal de Regeering 'er voor zorgen, dat zy den boozen Geest van Gilden, die men bier gelukkig nog niet kent, daar buiten houdt." Van  AMERICA. 20? Vatt den Koophandel, in deezen Staat gedreeven, vinden wy, ten Hotte, een voor alle Handelaaren leezenswaardig verllag. Betoog, dat het Volk, onder welk eene Regeeringsvorm men het zelve ook moge hefchouwen , in eenen gezonden zin met kan geiegd worden de eenige wettige Souverain te zyn; met eene duiaelykc bcpaaling van V geene, in eenen gezonden zin, nopens de Souverainiteit des , olks kan worden vastgeftcld, alles overeenkomjlig de Regten van den Mensch en Burger■ ; en. met hit gezag der beroemd/Ie Mannen en der H. Schrift ten ftcrkften bekragtigd. Ut enira Magiftratibus leges, lm Populo pra; funt Magütratus. Cicero de Leg. Lab. III. 4b bl. In gr. üvo. Oude kost, met geen fmaaklyke faus overgooten! pkgtige Redevoering , over de nuttigheid en noodzaaktfkheid van te zorgen voor eene goede Opvoeding der Kinderen van minvermogende Ouders , by een Vryheidminnend Volk. Uit. ge/prooken in V Okoor der Groote of' St. Jans Kerk te Gouda, in eene Algemeene Vergadering van mildadige deelnemers, t3» deelnemeresfen , in het Fonds , waer uit Kinderen, van minvermogende Ouders , onderweezen worden , den 4 Augustus des Jaers 1795. Het eerfte Jaer der Bataeffche Vryheid. Door jan bessaim , Christen ■ Leeraer aldaer , en Mede-lid van va-fchcidene Maetfchappyen : benevens eenige andere Dichtftukken, tot dit plegtig Feest betreklyk, door denzelven vervaerdigd. Te Gouda, by H. L. van Buma en Comp., en ]. van Son, ten voordeele van het Fonds. In gr. Svo. Met het Voorbericht en de Feestzangen, 64 bl. Uit deezen breedvoerigen titel , voor een zo klein ftnksken, zullen onze Leezers, en de Gelegenheid, by welke deeze Redevoering is uitgefprooken, en den Inhoud derzelve, gemaklyk kunnen opmaaken. Het Voorbericht behelst een Gefchiedkundig Verhaal van de Lotgevallen deezer Mantfehappy, waar toe ook twee Bylagen, t>l. 47-52, het gebeurde ten aanziene derzelve in 1795 betreffende, betrokken moeten worden. Dus kan deeze Redevoering als een Monument voor de Leden der Maatfchappy dienen. De Redevoering zelve tekent eenen warmen Menfchen- en Kinder-Vriend, en is in eenen niet ongevalligen ftyl gefchreeven. Ook is de Redenaar niet ongelukkig geweest in 't famenftellen der Dichtftu'qens, die in dit Werksken gevonden worden, of'er bygevoegd zyn,  1 OOWEELSFELtEN. Verwoesting van de Stad Graave: of de verfchriklyke Uitwerkzeis der Dwinglandy. Republikeinse h Treur/pel in één Bedryf. Door den Burger g. paape. Te 's Hertogenbosch, by de Wed. C. A. Vieweg en Zoon. Te Tilburg, by j. C. Vieweg, 1795. Ia %vo. 31 hl. Be Edelmoedige Overwinnaars, of de Zege der Vryheid; Tooneelfpel, naar het Franfche van de Burgeresfe MOLé, door p. g. wiïsen geysbeek. Te Amjterdam , by de Erven C, N. üuerin, 1795. fn Syo. 44 bl. Het Vryheidsfeest , Divertisfement , r.aar het Hoogduitsch van den Burger j. h. dessaur, door v. g. witsen geysbekk. Te Amfierdam , by dezelfden, 1705. In 8vo. 27 bl. De ware Heldenmoed, Tooneelfpcl. Gevolgd naar het Fransch, van vuval en picard , door p. j. uylenbroek. Te Amjterdam, by P. J. Uylenbroek, 1706. In Svo. 54 bl. TT7y voegen deeze • Scukskens byeen, om dat ze allen geW noegzaani, fchoon op een byzondere leest gefchoeid , op het zelfde uitkomen. Ieder van deeze heeft zyne byzondere, doch niet evengelyke, waarde. En, gelyk zé gefchreeven zyn om het voordeel der Vryheid, en het fchadelyke der Dwinglandy, af te fchetzen , hebben ze allen hec zelfde doel, om waare Vryheidsmin, en afkeer tegen alle geweldige overheerfching, en dezelve ten diende iteande mishandelingen, aan te kweeken. Allen zyn ze geiteend naar den toon des tegenwoordigen tyds. De Weldenkende Reprefentant, Tooneelfpel. Door d. a. vap? dr, wart. Te Amfierdam, by P. j. Uylenbroek, 1796. In Sve. 43 bl. Wy zouden dit wel by de voorgaande Toneelfttikken gevoegd hebben, als tot dezelfde zaak, de omllandigheid deezer dagen, betrekking hebbende; doch wy achtten het der byzondere melding waardig, om dat .daarin , aan de eene zyde, op eenen leeveudigen trant, het bedaard en echt Pacriotisme, in tegenoverlteliing van bet drifcig en onberedeneerd , of uit kwaade grondbeginzelen fpruicend , en derzelver byzondere uitwerkzelen; en, aan den anderen kant, de edele denkwyze, en ouverfchrokkene bedaardheid, van een eerlyk, deugdzaam ert regtvaardig, Volksvertegenwoordiger, worden getekend. Waarom wy dit Huk, in 't byzonder, der leezing; waardig oordeelen.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Nagelaten Leerredenen van g. J. zoelikofer , Predikant der Evangelisch - Hervormde Gemeente te Leipzig. In het Nederduitsch vertaald. Negende Stuk. Te Amfierdam, hy de Erven P. Meyer en G. Warnars, 1795. In gr. 8vo. 300 bl. Al zints onze vroegfte aankondiging van zollikofer's Leerredenen, noemden en roemden wy dezelve, als eene waardige bydrage tot den opgehoopten fchat van gedrukte Leerredenen, en wel byzonder tot de zodanigen onder dien opgeftapelden hoop, welke onder de fraaie en voortreffelyke Opftellen moeten gerangfehikt worden. Naa het doorleezen van dit Negende' Stuk, vinden wy geene reden, om het dikmaals gevelde oordeel te herroepen, maar veel meer ons geregtigd, om het, even als de voorgaande, als een ftigtelyk Leesboek ten gebruike van Godsdienltige huisgezinnen aan te pryzen. Twaalf Leerredenen zyn bevat in deezen bondel. Om onze Leezers over het nuttige en leerzaame, welk zy hier kunnen aantreffen, te doen oordeelen, willen wy ons de moeite des overfchryvens van de Opfchriften wel getroosten. Zie hier dezelve : Oorzaaken van het Gebrek aan gezellig genoegen. Oorzaaken van het Gebrek aan Huisfielyk genoegen en Pluisfielyk geluk. Regelen der Voorzigtigheid by de beoordeeling van het geluk van andere menfchen. Verbetering der begrippen noopens de Gelukzaligheid van het toekemendc leven (in twee Leerredenen.) De beste Voorbereiding tot de Gelukzaligheid des toekomenden levens. De Voortreflykheid onzer kennis in het toekomende leven. De meerdere Voortreflykheid onzer Deugd in het toekomende leven. De Leer van het Euangelie noopens de Gelukzaligheid. Ons Geluk hangt niet zo zeer van de uiterlyke omfiandigheden af, als wel van onze Gemoedsgefieltenis. De natuurlyke Gelykheid der Menfichen. Dc Verfcheidenheid der Standen cn der uiterlyke omfiandigheden onder de Menfichen, lett. 1796". no. 7. T Om,  •a»0 G. J- ZOLLIKOFER Om, naar gewoonte, iets ter proeve voor te draagen, bepaalt zich terftond onze keuze tot des Schryvers bedenkingen over de oorzaaken van hei Gebrek aan huisfelyk senoeseti cn huisfelyk Geluk; een onderwerp, zollikoIêr's penne waardig, en welks behandeling, indien hy de waare' oorzaaken hebbe aanscweezen, hem den dank van veelen zal doen wegdraagen. Hy vangt aan met eene löffpraak op het genoegen van het huislyk leeven, als verkrvbaar voor alle menfchen , zuiver m zynen aart, en over alle geluksbedeelingen zynen invloed yerfpreidende. Intusfchen is dit genoegen verre van algemeen. De oorzaaken en gronden daarvan op te ipooren, cn na middelen om te zien, hoe dezelve uit den weg te ruimen, is de taak, door onzen Prediker op zien genomen. Hv bepaalt die oorzaaken tot de volgende. De eerfte is Gebrel aan weder zy cl fche achting cn tuf de. „ Zal ik wel 1 het gezelfchap én de verkeering van den geenen zocken - van wien ik laage gedachten voede,wien ik geene ''■goede hoedanigheden, geene braave gevoelens, geene ' verdienften jegens my en anderen toefemyf, van wicn ' ik geloof, dat hy my mets leeren , my in mets behuhvaam zvn en heipen, niets tot myn geluk toebren" oen kan ? En hoe dikwyls is dit niet het geval tus" fchen echt«-enooten, tusfchen bloedverwanten en huis- eenootcn1 Hoe dikwyls vestigt men zyn huisfe- " fvk eeluk op verwachtingen, die met de natuur der l fc en van den mensen* ftrydig zyn! Men verwacht van menfchen eene meer dan menfchelyke volmaakt- " heid o-pnoe.'-ens zondereenigen last, vermaak zon- r der eenig. fnmengfel van kommer en zorgen Blyft " deeze verwachting, zo als 't niet anders zyn kan, on* vervuld, dan houdt men zich voor misleid, voor bedrogen; ziet al het fchoone en goede, t welk de " oorzaak der misleide verwachting indedaad bezit, over ' het hoofd; fchat het niet naar haare innerlyke waarde, maar naar de buitenfpoonge, willekeurige afbeel2 ding, die men 'er zich eenmaal van maakte. — Hoe zou daar wederzvdfche achting en liefde plaats vin" den, en hoe zonder dezelve huisfelyk geluk genoten " kunnen worden ! Byna even zulke fchadelyke gevolgen lleept niet zelden de onvoorzigtigheid na zich. Men " verbeeldt zich door bet huisfelyk leven,door het echtver" bond, van alle regelen van welvoeglykheid of van be* taamclykheid ontllaagen' te zyn. Men houdt derhalven  nagelaten leerredenen. gfg li volftrcktelyk op over zichzelven te waaken en zichzeïm ven geregeld te bellieren , geeft zich zonder eenige „ weerhouding aan zyne natuurelyke of aangenomene 9, zwakheden en gebreken over, vertoont zich dikwy's .„ in het ongunftigfte en ergerlykfte licht, misbruikt de „ rechten der vertrouwelykheid cn der openhartigheid „ tot belediging toe, ja maakt zichzelven diets, dat 'er „onder perfoonen, die zo naauw met malkander ver„ bonden zyn, geene wederzydfche verfchooning en toe,, geevendheid behoeft plaats te hebben." Den fchadelyken invloed van dit alles ontvouwd, en het tegengclïelde daar van hebbende aangepreezen, noemt zolliko1'er, als eene andere oorzaak van gebrek aan huislyk genoegen, gebrek aan wederzydfche deelneeming. Naa eenige fchadelyke uitvverkzels daar van genoemd te hebben, „ hoe veel ligter (vraagt hy) valt niet eene kwelr „ ling te draagen, die men aan den vriend van zyn hart „ mededeelt! Hoe veel aangenaamer is niet elk bly „ vooruitzigt, waarin men zich gemecnfchappelyk met „ den geenen verheugt, die 'er het grootfte deel aan neemt! ,, Hoe veel zoeter linaakt niet elk genoegen, 't welk: ,, men gemeenfchappelyk met hem genietV* Als eene derde oorzaak volgt nu, gebrek aan fmaak in onfchuldige en eenvoudige ver maaken. „ Genoegen en verftrooijing, „ (leezen wy, onder andere,) bedwelming, zelfvergeeting, ,, zyn by al te veele menfchen woorden van eenerlei be„ tekenis. Zy zoeken het eerfte Hechts daar, waar zy .„ het laatfte hoopen aan te treffen. Het huisfelyk leven „ heeft, derhalven weinig bekoorelyks voor hun. Alles, „ wat zy daar zien en hooren, komt hunne verwaande „ zintuigen en hunnen bedorvenen fmaak te eenzelvig, „ te verveelend, te weinig aantreklyk voor. Zy willen „ niet in zich en voor zich, maar geheellyk in anderen .„ en voor anderen beftaan en denken en leeven. — Hoe „ talryk* hoe zuiver, hoe bevredigend zyn niet dc een„ voudige, onfchuldige geneugten des huisfelyken levens! „ Jeder juiste oordeelvelling, ieder leerryk gezegde, .„ ieder edel gevoelen, iedere deugdzaame gewaarwor,, ding, die men daar uitdrukt, iedere billyke en loffyke s, daad, waarover men daar met malkanderen fpreekt, s, ieder bewys van hoogachting en van goedkeuring, ie| dere aanmoediging tot het goede, iedere geruststelling .„ in lydcn, die men daar ontvangt, ieder" vriendelyk, „ vertrouwlyk gefprek, 't welk nïen daar voert, iedere T a „ we-  G. J. 20LLIK0FER- „ wedetóvdfche uitftorting en mededeeling van het hart J • hoe aangenaam moet dit alles voor den onbedorven „ fmaak zyn! En dan* de gemeenfchappelyke vor- 4 ming van gevoelige jeugdige zielen tot wysheid en deugd, tot nuttige burgers en redelyke Christenen ; de zorgvuldigheid om geene andere dan goede zaaden 4, in hunne harten te ftrooijen; het opmerken van elk „ uitbottend fpruitje van hun verftand en van hunne goede gezindheden ; het waarneemen van elke kleiner ' of grooter vordering, die zy op de hun voorgelchree. vene baan maaken ; het vooruitzigt op hunne toeko„ mende gebruikbaarheid en algemeene nuttigheid: wel„ ke bronnen van het edelfte huisfelyke genoegen moet dit niet voor den geenen openen, die hetzelve op den , rechten prys weet te Hellen!" — By de voorgaande paart zich, als eene vierde oorzaak , gebrek aan hulpbronnen , of aan middelen om zich met malkanderen te ver- maaken. ,1 Al wie een ledig hoofd en een koud hart in t huisfelyke leven medebrengt 5 al wie daar volftrekt over geene andere dan de gewoonfte zaaken " weet te fpreeken, en enkel door fterke zinnelyke iu" drukfels bewogen of gefchokt kan worden; heeft zich V zekerlyk niet veel genoegen, niet veel geluk, van de ' o-enietingen diens levens te belooveri. Enkel zin- nelyke vermaaken zyn welhaast uitgeput, even gelyk " de kleine gebeurtenisfen en ontmoetingen van den dag. ' Maar, indien zo naauw verbondene perfoonen met een " dankend verftand en een welgetteld hart in den kring 2 der huisfelyke verkeering verfchynen ; indien zy eenen vasten fmaak bezitten in alles, wat waar en fchoon en goed is ; indien zy lust en bekwaamheid " hebben, om te leeren en om geteerd te worden; indien T, hun het gemeenfchappelyke leezen van een goed leer., ryk boek het misfen van een fchitterend gezelfchap J verwedt '■> indien zy aan alles, wat de menschheid " en haar lot betreft, een oprecht deel neemen; indien " zy met vereenigde krachten naar verhevener wysheid " en deugd, naar grooter zedelyke volmaaktheid, ftree" ven ; indien zy, eindelyk, den godsdienst als hun grootst " belang aanmerken, en het genoegen der verlichte „ Godsvrucht en der redelyke Godsdienltige overden« kinoen gemecnfchappelyk genieten: zal of kan het „ hun dan wel ooit' aan ryke, onuitputbaare bronnen van genoegen en geluk ontbreeken?" Als eene  NAGELATEN LEERREDENEN. »ti verdere oorzaak van gebrek aan huisfelyk genoegen en geluk meldt,eindelyk,zoLLiKOFER gebrek aan de noodige rust en ftilte des gcmoeds. „ Al wie (fchryft hy) van de eene 9, of de andere ongeregelde drift, 't zy baatzucht, of ,, nyd en jaloersheid, gellingerd wordt, al wie zyn werk „ en bezigheden met angstvallige zorgen vervult, en ,, van deeze zorgen overal vergezeld cn vervolgd wordt; „ al wie niet naar grondbcginièls, maar naar het geval, „ naar grilligheid en luimen, denkt en handelt, fteeds „ met zichzelven in twist leeft, nooit recht weet, wat „ hy wil of niet wil, en fchier altoos met zichzelven en „ de gantfche waereld overhoop ligt ; is volftrekt niet vatbaar voor huisfelyk genoegen en huisfelyk geluk." Om nu van andere niet te fpreeken , eener herhaalde leezinge waardig is de Leerrede, handelende over de Verfcheidenheid der Standen, en der uitwendige omftandigheden der menfchen; als zynde de bedenkingen, hier voorgedraagen, by uitneemendheid gefchikt om zoinmigen, welke aan dit verfchynzel, als een fteen der ergernisfe, zich llooten, met den tegenwoordigen ftaat der menfchelyke zaaken te bevredigen. Zie 'hier 's Mans hoofdbewyzen, en eenige trekken ten bewyze: De Verfcheidenheid der ftanden, van magt, van aanzien, van rykdom, en wat van dien aart meer zy, heeft haaren grond in de menfchelyke natuur. ,, De een, zegt zolli„ kofer, zal het hem aanbedeelde land met de grootfte „ zorgvuldigheid bebouwen, hy zal door zyne fchrander„ heid en vlytigheid zo veele fchatten uit de aarde trek„ ken, als zy llcchts in ftaat is hem op te leveren, hy „ zal derhalven in weinige jaaren zyn inkomen verdubbe„ len, en zich overvloed verfchaffen. Een ander daar en „ tegen zal door traagheid verhinderd worden, om zyn „ verftand en zyne vermogens behoorlyk in te fpannen, „ hy zal de gunftige gelegenheden ter bewaaring of ter „ vermeerdering van zyn vermogen, die zich by hem „ aanbieden, of over het hoofd zien, of niet gebruiken, „ hy zal groote misdagen in het aanwenden en bellieren „ zyner goederen begaan, en in korten tyd zal 't hem „ zelfs aan het noodwendige ontbreeken." —*r Zonder deeze verfcheidenheid der ftaiiden en levcnswyzen, zouden •wy zeer veele gerieftykheden, die-wy thans genieten, volftrektelyk moeten ontbeeren; zie daar eene tweede bedenking, en vervolgens nog eene andere, volgens welke, uit kragt deezer van God gemaakte inrichting, de menT 3 fcheti  Ê74 G- J' Z01LIK0FER, NAGELATEN LEERREDENEN. fcherï de beste gelegenheid hebben, om alle hunne verfchillende bekwaamheden, vermogens en gaaven, aan te wenden, en tot den hoogjlen trap van volmaaktheid te brengen. Uit hoofde van deeze Goddelyke inrichting gemeten de menfchcu alle foorten van genoegen en aangenaamheden, waarvoor zy vatbaar zyn ; en, deeze verfcheidenheid is een yoortrellyk middel, om ons in de deugd te oefenen, en ons daar door voor dc volmaaktheid en gelukzaligheid des anderen levens gefchikt te maaken; —— deeze zyn de overige bedenkingen, met welke de waardige Redenaar zyne iteliing aandringt; leidende voorts uit dezelve de gevolgen af, door welke by zyne Toehoorders tot vergenoegdheid, tot het waardig bekleeden van hunne byzondere aftanden, en tot het bnbezweeken yveren na eenen verhevener ftand in de toekoomeude waereld, nadruklyk tragt aan te fpooren. Ons beftek verbiedt het overneemen van verfcheiden zeer fraaie aanmerkingen, welke wy hier aantreffen. Verhandeling over den Wandel des Geloofs. Door william romaine, M. A. Predikant te Londen. Uit het Engclsch vertaald. Tweede Deel. Tc Am/lerdam, by . j. Allart. In gr. Svo. 321 bl. De Eerw. romaine vervolgt en voltooit hier zyne opgevatte taak (*), om, in de onderfcheidene byzonderheden, in welke den Christen leed en onheil wedervaart, te ontvouwen den heilzaamen invloed des geloofs in jezus, ter overwinninge van allen tcgenftand, welken hy ontmoet op het pad der Godzaligheid, om zyn gemoed in eene'kalme rust en vreedzaame onderwerping te bewaaren, en alzo het genadeloon zyns ftrydens en worftelens, de kroon der overwinninge, weg te draagen. Zie hier den inhoud der negen Hoofdiiukken, in welke dit Deel gefmaldeeld is. „ De geloovige gaat op zynen „ weg voord, zich in God verblydende. De ge- „ loovige wandelt ootmoediglyk met God, draagende zyn „ kruis. De geloovige, door uitwendig kruis ge- „, oefend, draagt het met geduld, en vindt het een uit- nee- (*) 2ie de Letteroef. voor i;02 , bl. 3110.  W. ROMAINE, OVER DEN WANDEL DES GELOOFS. 275 „ neemend hulpmiddel op zynen weg naar den hemel. " De geloovige, door inwendig kruis geoefend, Z leert meer ootmoediglyk te wandelen met God. — " De geloovige ltrydt den goeden ftryd aes geloofs, en Z gaat voord, overwinnende, en op dat hy overwinne. * üü De geloovige ftapt voord, llrydende den goeden " ftryd des geboft, en behaalt dagelyks de overwinf ning op de* wereld. De geloovige treedt voord, ' wederftaande en overwinnende de laagen en aanvallen des verzoekers. -U- Dc geloovige, door Gods kracht bewaard, volhardt in zynen heiligen wandel en zcgeZ ryken ftryd. De geloovige voleindigt zynen loop, * Deelfop^aje zy gSfeg om de bedoeling deezes Werks te leeren kennen: want Voor een doorloopend bengfc ot uittHtzel is hetzelve niet wel vatbaar. Om iets ter proeve van romaine's denkwyze en leioinge te melden, bemalen wy ons tot het laatfte Hoofdftuk. Aldaai beSuwt hyyden Geloovige, als uit deeze Waereld zullende overgaan in de eeuwige ruste. Tot menfchen van onderfcheiden aart, nederligger.de op het fterf bedde, Xhy aldus zyne rede: „ Misfchien zyt gy gvm en „welgemoed, om dat uw uitwendig gedrag onberispel}k- is Dan wacht u, van op uzelven te vertrouwen , op dat uw deel niet zy met hen, die m openbaare Z godloosheid leeven. Indien gy uwe gefteldheid, ot het geen sv meent te bezitten , ten grond van uwe ''hoop? en verwachting legt, indien gy vertrouwt op Z uwe pligtsbetrachtingen of deugdzaamheid, ot aezeiven ' met de Gerechtigheid van Christus wilt laamen paa- ren, en in zulk een vertrouwen den dood te gemoete „' gaat hoe vreeslyk zult gy u dan bedroogen vin- den ' Dan is uw eeuwig verderf onvermydelyk. Z,ulk " eene valfche hoop wordt aldus befchreeven: Ziet, gy Z alle die een vuur aan/leekt , die u met fprunken om- aardt • wandelt in de vlamme van uw vuur, en in de Z fpranken die gy ontftooken hebt. Maar wat zal de uit- foomst weezen? Dus fpreekt de Heef: DaUgsfcniedt Z u van myne hand, in fmerte zult gy lieden liggen; cn Z te laamen met hem, zal de openbaare vyand van God ,, en Christus liggen. — Een loochenaar der Open■ baaring wordt op het Ziekbedde neergelegd —- eene 1 fleepende kwaal verteert allengs zyn leven - de foej „ neesheer wanhoopt aan zyn herftel - zyne krankheid T 4 r> 13  S7<5 W. ROMAINE „ is doodlyk — en hy zelf is daar van bewust. Dan, „ helaas! hy is ten eenemaal onbereid voor den dood en „ het oordeel. Hy heeft eenige Godvruchtige Vrienden, „ die hem vrymoedig onderhouden over zynen eeuwigen „ ftaat ; doch hy wil niets hooren van zyne fchuld voor ,, God, noch van de noodwendigheid eenes Verlosfers. „ Men ontbiedt eenen Leeraar by hem; en dees fpreekt ,, hem van de zonde, als eene overtreeding van Gods „ heilige Wet — van Gods Rechtvaardigheid, welke 5, niet nalaaten kan, den overtreederen loon naar werken ,, te geeven — en van de onmoogelykheid voor hem, „ om voor Gods Rechterttoel te kunnen beltaan, ten zy „ aan alle de eifchen, welken de Wet en Gods Recht,, vaardigheid op hem hebben, voldaan worde. Hy be„ proeft, om den ftervenden te overtuigen van de God„ heid van Jefus, en van het Godlyk werk, door Jefus „ volbragt doch te vergeefsch; hy veracht den raad des Leeraars, en antwoordt, met een verhard en on„ boetvaardig gemoed: ,„ Het gaa met my in de eeu,„ wigheid zoo als het wil; ik wil niets te doen hebben ,„ met uwen Jefus.'" Zoo llerft hy. Wy be- „ hoeven hem niet te volgen tot den Godlyken Rechter„ ftoel, om te weeten wat van zyne ziel geworden is, „ Gods onfaalbaar woord leert ons, wat het deel der on„ geloovigen zal weezen. Hunne rampzaligheid is zoo ,, zeker, als Gods waarheid. O Leezer, onder- „ zoek uzelven; want die niet gelooft, is aireede veroor„ deeld, dewyl hy niet geloofd heeft in den naam van ,, Gods eeniggebooren Zoon. „ Welligt zyt gy een Christen in naam. Maar wat „ dunkt u van" Christus? De groote dwaalleer in deeze „ dagen raakt den Perfoon des Middelaars; en indien „ gy tot dezelve vervallen zyt, kunt gy geen' grond heb„ ben om by uw fterven de zaligheid te verwachten. Is „ Christus Jehovah? O! laat cfit gewigtig ltuk niet on„ beflischt. De waarheid van zyn woord, en de eer van „ zyn volbragte werk, hangen geheel van dat ééne punt ,, af, en zoo ook uwe waare gemoedsrust en gegronde „ hoope. Want indien gy niet gelooft dat Hy de waare „ zelfwezige God is met den Vader en den Geest, zult „ gy in uwe zonden fterven. Zyn lyden kan niet gel„ den ter voldoening voor uwe zonden, noch zyne ge„ hoorzaamheid tot uwe rechtvaardigheid, indien Hy „ niet Jehovah is. Zonder geloof in Hem, als den God- •>•> iy-  „over ben wandel des geloofs. n lyken Verlosfer, zal de dood u onder fehuld vinden „ en het oordeel zal u verwyzen tot de vyanden van 5, God en Christus." Dus lloutmoedig het toekomftig lot der natuurgenooten te doen afhangen van een Leerltelzel, waar omtrent Mannen van uitgebreide kennisfe en onlochenbaare hooo-agtinge voor den Christlyken Godsdienst op verre na niet eens zyn ! inderdaad : wanneer zal eens de waereld van dat onbedagtzaam vonnisvelkn te rug keeren, en het Heilig alleruitdruklykst gebod, van niet te oordeelen, liefderyk leeren betragten? Qemeenzaame Befchouwingen over den Godsdienst, voor Ongeoefenden, ter bevordering der Godsdienftige Verlichting. Door willem bruin, Leeraar *vau een der Doopsgezinde Gemeenten te Westzaan. Te Amflerdam, by M. Schalekamp, 1795. In gr. 'E GOltDÏAANsCHE KNOOP De Gordiaanfchs Knoop ontwikkeld, of Oplosfing van een groot Staalkundig Voor fel, door een waar Republikein in Frankryk. Uit het Fransch vertaald. In 's Haage, hy J. C. Leeuwefieyn. In gr. 8vo. 42 bl. Dit klein Boeksken, onder deezen eenigzins duisteren Tytel, behelst eens Franfchen Republikeins bedenkingen omtrent de Handel wyze, die het Fransch Gemenebest , ten zynen meesten en beftendigen voordeele, met het Zuster- Gemeenebest, ons Land, te houden hebbe. Alleszins leezenswaardig hebben wy het gevonden, en durven het als zodanig aanpryzen. Men kenne 's Üpllellers denk- en fcbryfwyze uit deeze twee Haaltjes: „ Het waare middel voor Frankryk, om „ zo veel voordeel als mogelyk van het nieuwe Gemee„ nebest te trekken, en het zelve onherroepelyk aan zich ,, te hegten, is, om zich te vergenoegen met zo veel „ als Holland in 't begin kan uitvoeren, [tegen het „ ontblooten van 't zelve van Geldmiddelen hadt hy zich „ verklaard], en haar tyd te geeven om haar verlies te „ vergoeden, haare hulpmiddelen aan den gang te bren„ gen, door nutte verbeteringen en wyze ipaarzaamheid „ andere middelen daar te Hellen , en aan haare Zee„ magt eene ontzag inboezemende gedaante te geeven. — „ Frankryk moet den loop der Staatkundige verrigtingen „ van Holland niet tegenwerken , maar veel eer begun„ ftigen, haar nergens in dwarsboomen; zelf zich op de „ geestgefleldheid der Burgeren geenen invloed aanmaa„ tigen; met één woord, zy moet de Natie aan zich„ zelve overlaaten. De Bataaf gaat langzaam voort in „ zyne verrigtingen, om dat hy die meermaalen over„ denkt; maar hy treedt ook recht aan op zyn doelwit, „ en zelden mist hy dit; overhaasting zoude, door hem „ tegen zyne geaartheid te doen werken,hem in verwarring „ brengen, een vreemde invloed zou hem agterdenkend „ en wantrouwend maaken; door zyne oogmerken en uit„ zigten te dwarsboomen, zoude men hem, door weerzin, „ in de ongevoeligHe onverfchilligheid Horten. „ Franfchen ! gy zult dit agtenswaardig Volk leeren „ kennen, gy zult hulde doen aan zyne deugden, veel„ ligt zelf zult gy, zo gy de moeite wilt neemen het „ zelve van naby te betragten, in hen waare begaafdhe- „ den  ontwikkeld. ^5 • aen zonder laatdunkenheid, diepdenkenheid zonder opgeblaazenheid, fchranderheid zonder belachlyke ftree!' ken , bovengewoone kundigheden zonder pedanterie, en vooral dat gezond ver (tand aantreffen, het welk, " uit hoofde van zyne onopgeirnuktheid en opregtheid, 9 dikwerf van oneindig meer waarde is, dan het fchitte' rendst vernuft, dat door deeze deugden niet vergezeld is Gy zult dit zo ten onregt gekend, zo weinig naar " zyne waarde gefchat Volk leeren kennen , gy zult in " het zelve, die vastheid van Character, die ongeveinsd» " heid in gevoelens, die behendigheid in grondbeginzels, " die deugdzaame geestvervoering voor de Regten van den Mensch, die verkleefdheid aan uwe wetten en aan V u vinden, welke het ontwyfelbaarst kenmerk uitmaakt " van den waaren republikeinfchen geest , en van den Mensch, die zyne waarde gevoelt, Gy zult hem ken" nen, en my, daar ik hem regt doe, toejuichen : _ gy zult u zelf gelukkig fchatten van ten zynen opzigte zagte en billyke maatregelen in 't werk gefteld te hebben, en u bevlytigen om hem uwe Geallieerde te noemen. Gy zult den Bataaf, die waardig is om vry te zyn, daar hy dit altoos in zyn hart was, en " altoos zich bevlytigde om het ten vollen te zyn, on„ derfcheiden van den eigenbaat zoekenden Bataaf, Haat zyner heerschzugt, onderdrukker door lafheid, en „ valschaartig , zo wel door eigenbelang, al,s door ge, aartheid." De Franfchen tegen de laagen en kunftenaaryen van pitt waarfchuwende, laat hy onder andere zich dus hooren : „ Pitt , hier aan kunt gy niet twyfelen , „ heeft, ö Franfchen! het oog gevestigd op het gedrag „ van uwe Vertegenwoordigers , uwe Generaals, uwe Legers in het Land der Bataaven. Hy zal niets verZ zuimen om de eene of de andere aan te zetten tot „ het doen van zodanige verkeerde ftappen, welke de Natie tegen hen kunnen voorinneemen, en hy zal niet „ nalaaten dit ongenoegen op alle mogelyke wyzen aan „ te ftooken. Hy zal met alle magt door de krui„ pende Engelsch- Stadhouders-gezinden gerugfteund wor.„ den, die veel liever eene geveinsde onderwerping dan „ de' vlugt gekoozen hebben, om dat «deeze hen van de „ middelen beroofde om dienstbaar te zyn aan eene zaak» „ die alleen hun heerschzugtig en kruipend eigenbelang ,, kan begunftigen : het is vooral tegen de trouwlooze lett. 1796. no, 7, V « raad»  «26 de gordiaansche knoop ontwikkeld. „ raadgeevingen, tegen de listige inboezemingen, tegerr „ de beimlyke Vryheid doodende konstgreepen van deeze „ wanfchepzels, gewoon om allerlei gedaante aan te „ neemen , en zich van allerlei vermommingen te be„ dienen, dat men op zyne hoede zyn moet. — Veel„ ligt zullen zy zich gelaaten met een verleidenden yver 3, in de oogfchynlvke belangen van Frankryk deel te „ neemen, om des" te beter deszelfs waare belangen te „ ondermynen; alles zal verlooren zyn, indien men afvvykt „ van het pad, het welk men tot nog toe betrceden heeft, „ om een ander te volgen, dat zy voorflaan, en van 't „ welk zy, gelyk de kwaade geesten in de tover-histc„ rien, wel zorge draagen om de afgronden te verber„ gen door gouden bergen, die eensklaps verdwynen „ zullen , wanneer het niet meer mogelyk is zich uit „ den afgrond te rug te houden." Het Vereeuwigen van de Nagedachtenis derzuïken, die "zi" by het Vaderland wél verdiend gemaakt hebben , als de Plicht van eenen rechtfchapen Vaderlander. Voorgedragen in eene Redevoering, uitgefprooken op Maandag den 13 van ll'ynmaand 1794, in het Amdeldamfche eerfte Departement der Maatfchappye tot 'nut van 't algemeen. Door johannes de bruine. Te Amfierdam, by H. Keyzer. In gr. 8vo. 38 bl. Ïn deeze weinige Bladzyden vinden wy Antwoord op de zes volgende Vraagen. I. Wie is in 't algemeen een Vaderlander^ II. Wie onder deezen is een rechtfeha■pen Vaderlander? III. Wie onder deezen is de ver diénstfake Vaderlander ? IV. Wat zegt het , de nagedachtenis des laatftcn by den Tydgenoot niet alleen, maar ook by 'de Nakomclingfchap , te vereeuwigen? V. Welke zyn de yoomaamfte drangredenen, die den rechtfehaapen Vaderlander tot het bedoeld gedrag jegens den verdienstlyken Vaderlander verplichtend en laatstlyk, VI. Wat moet de eerfte doen, wanneer de uitoefening van den bedoelden pligt jegens den laatftcn voor hem onuitvoerelyk wordt? Wy vergenoegen ons het Antwoord op de laatfte Vraag af te fchryven. „ Ik antwoorde v-\ de regtfebapen Vaderlander vertegenwoordige, met een bloedend nart, en " een druppend oog, ja met infiuiting van zig zelv', aan „ den goedertieren Hemelfchcn Vader den diepst bedor- », ven  DE BRUINE, - REDENVOERING. 287 „ ven zedelyken fmaak zyner tydgenooten, en den hier „ door laagst vernederden ftaat van geheel het Vader„ land --— eene vernedering, die immer te kennelyker „ wordt, wanneer'er, binnen eenen engen tydkring, ver„ fcheiden verdienstlyke Mannen, ja Vaders, door den „ dood , als anderzins, aan een Gemeenebest ontrukt „ worden —- nog eens 2". de regtfebapen Vaderlander „ vertoone in alle zyne bedryven, dat de vernedering van zyn Vaderland ook zyn aandenken —- ik zeg te weinig! ook zyne vernedering vordere! = die hier „ niet weenen kan met den weenenden nog lyden „ kan met den lydenden wat zeg ik? die zig hier „ niet verplaatzenkan in de rampvolle omftandigheden van s, duizenden zyner natuurgenooten, dien, voorwaar, myne „ Medelanders! is het zelfs tot fchande, te vraagen: wat „ moet ik doen, wanneer ik myn pligt jegens den ver„ dienstlyken Man niet kan ter uitvoer brengen? Immers „ 'er is "één pligt, die de zodanige volbrengen kan en „ moet — 3 '. hy volgc het fchitterend voorbeeld van nehemia, den grootden Vaderlander na samuel — „ die weende niet flegts op de reeds gedoopte muuren — ,, op de puinhoopen van zyn Vaderland —- die ver„ eerde niet flegts, door zyn weenen , de hier en daar „ reeds verwoeste begraafplaats zyner Vaderen — neen „ maar ook die deedt pooging tot herftel van al liet „ vervallene in alle de voorregten van zyn Vaderland. „ Och! of veele Volksvertegenwoordigers, als andere „ neiiemias , hier mogten vóórgaan! en dat, voor het overige, een ieder, die den naam van regtfehapen Va„ derlander voeren wil , in de uitoefening van dien zo „ aangelegen pligt, hunne voetdappen drukke, of lie„ ver in gelykmaatige zamendrag't Hen vergezeile en }, fchraage." Blykens het Befluit, is deeze zeldzaame Redenvoering, zeldzaam in fchikking, zeldzaam in ftyl, zeldzaam in bewoordingen, eene Lykgedagtcnis op den, toen dezelve gedaan werd, vóór weinig weeken overleden Burger-Vader henrik hooft daniëi.sz. eene Lykgedagte- nis, ten dien dage als ter iluik gehouden. Dit is de grond van 's Redenaars vreemde uitboezeming op 't emde: „ Voor 't overige heb ik u te ver„ zoeken, by de roemwaardige gedachtenis van dien Va„ der des Vaderlands, dat gy, by het flot myner Re- de, u gelieft te onthouden van eenig Handgeklap, of Y i «ui-  a88 J. DE BRUINE, REDENVOERING\ uiterlyk vertoon van wel te vredenheid over myne poo* „ ging want dit zou my doen bloozen zyne „ asch onteeren, ja voor ü allen geheel ontydig zyn.... „ Gaat veel eer, in bepeinzing van al het gehoorde, na ,, de plaats uwer wooning of beflemming en waart „ gy, met duizenden onzer Medeburgers,- geduurende den avond van zyn leeven, gewoon, by onderfcheidene „ gelegenheden, zyner plegtig te gedenken voor „ ditmaal, en by vervolg, heb ik eenen raad, uit de „ Schoole der oude Jooden ontleend, u mede te deelen , „ en hier mede zal ik eindigen. „ ,, Zy hadden de ge„ „ woonte (zegt een voornaam Oudheidkenner,) zy „ hadden de gewoonte, by de Lykvereering van ee„ „ nen verdienstlyken Man, aan zyne nagelaaten Maag„ „ fchap.niet alleen, maar ook aan zyne Vrienden, een „ „ Beker op de hand te zetten, en dien benoemden zy „ „ den troostbeker."" Dit Hot heeft voor ons geen ophelderende Aantekening noodig; doch moet zonder dezelve voor de Naakomelinglchap, als zy deeze Redenvoering in handen krygt, duister weezen: en de Redenaar hadt toen gewis, onder het kruis redenvoerende, oorzaak, om zich niet klaarder uit te drukken, en een Joodsch dekkleedje te gebruiken. Hy oogt, op dat wy, by voorraad, dit afligten, op de vry algemeene gewoonte, ten dien tyde, in ons Land, wanneer het Drinken der Gezondheid van Vader hooft! een Staatsmisdaad gerekend werd, 's avonds om acht uuren een Drink-conditie in te Hellen, het Klokje van Achten! Woorden van dezelfde Beduidenis als de Gezondheid van Vader hooft! Reize van den jongen Anacharfis door Griekenland. Uit het Fransch van den Abt barthelemy, door m. stuart. Tweede Deel. Te Amfierdam, by J. Allart, 1795. In gr. Svo. 418 bl. C^enoeg hebben wy, by de Aankondiging des Eerflen T Deels deezes belangryken Werks, van den Aanleg gezegd (*). Ons ftaat niets meer te doen dan den Inhoud Zie onze Algm. Vadtrl. Letteroef. voor 't Jaar ï Deel, bl. 349.  bart helemy, reize van anaci-iarsis. Jioud deezes Deels, zo veel mogelyk verkort, op te geeven, om voorts 'er eene byzonderheid uit te ontleenen, die onder veele andere der overneeminge, en de aandagt onzer Leezeren, overwaardig is. „ _ , . , Eén en twintig Hoofdltukken bevat dit Boekdeel, — I. Vertrek uit° Scythic. Het Taurifche Cherfonefus. De Euxynfche Zee. Staat van Griekenland zedert de verovering van Athcnen in 't jaar 404 vóór J. C. tot aan het begin' deezer Reize. De , Thracifche Bosphorus. Aankomst te Byzanüum. — II en Hl. Befchryving van 'Bvzantium, Reis van daar na Lesbos, De Zeeengte van dén ffellcfponl. Griekfche Volkplantingen. Befchryving van Lesbos. Pittacus. Aec/eus. Sappho, IV en V. Vertrek van Mytilenc. Befchryving van Eubcea. Aankomst te Theben. Epaminondas.' Philippus van Macedonie% VI, VIP en VIII. Vertrek van Theben. Aankomst te Athcnen. Bewooners van Attica. De Academie. Het Lyceum. De Qefenfchoolen. Isocrates. De Worftelperken. De Lykplegtigheden der Aiheners. IX. Reize na Corinthus. Xenophon. Timoleon. —— X ' XI en XII. Werving, monftcring en oefening des Krygsvolks by de Atheners. De Schouwburg. Befchryving van Athcnen. XIII. "Dc Slag van Mantinea. De dood van epaminondas. — XIV, XV, XVI, XVII, XVIII en XIX, Tegenwoordig Staatsbeftuur van Athepen. " De Atheenfche Overheden. De Geregtshoven te Athenen. De Areopagus. De Geregtshandel by de Atheners. Over Misdaaden en Straffen. XX. De Zeden en het Burgerlyk Leeven der Atheners.. XXI. Over den Godsdienst, de Geestelykheid , en de voornaamfte misdaaden tegen den Godsdienst. Hoe veele deezer kort aangeduide Hoofdbyzonderheden, in dit Deel voorhanden, wekken, om ftryd, onze aandagt, en de nieuwsgierigheid der Leezeren van die opgave. Uit een en ander wat te ontkenen zou brokwerk maaken. Den Inhoud nog eens doorloopen, Trekt de Areopagus niet veeier opmerking? Zy trekt de onze; en zullen wy die Afdeeling, met agterlaating van de Aanhaalingen des Schryvers, tot ftaavmg van het bygebragte, opgeeven. „ De Raad van den Areopagus is het oudfte, en met te min het onbefprookenfte, Gerechtshof van Athenen, Zomtyds vergadert hy in de Koninglyke Gaandery, maar meestal op eenen heuvel, die digt by den burg is, en r V 3 wei  érp JARTHELEMÏ wel in eene zaal, welke tegen de ruwheid der lucht alleen door een boerendak befchermd wordt. „ De aanltelling deezer Raadshecren is voor hun ganfche leeven, en hun aantal onbepaald. De Archonten worden, na hun Regeeringsjaar voleindigd te hebben , cnder dezelve aangenomen: na alvoorens echter in een plegtig onderzoek getoond te hebben, dat zy hunne bediening met zo veel yver als getrouwheid hebben waargenomen. Indien zommigen by dit onderzoek al bekwaam % Met vollen rechte merkt onze Reiziger, zyn Overtocht op dit Eiland befchreeven hebbende, aan: „ Dus betreede ik met myne Leezeren een Eiland, dat, in zo I veele verfchillende opzigten, de hoogde aandagt waardig is. Een Eiland, waar de Gefchiedenis der Mem- '' fchen zich in de Gefchiedenis der Goden verliest; ", waar elke voetdap , dien men 'er op voortzet, " aan groote gebeurtenisfen der oude tyden herinnert; % waar 'de eerwaardiglte en voor de kunst belangrykite ', gedenktekenen die herinneringen verlevendigen ; om 't 4 bezit van 't welk de beroemdlte volkeren zich beoor" loogd en vernield hebben ; waar Italië zyn brood kwam haaien; waar de natuur met weldaadige vrugt', baarheid in de rechter, met geduchte verwoestingen in I, de linkerhand van haare lieflyke zo wel als majedueu„ fe zyde oplettenheid vordert, en de menschlievenheid II en wysheid en grootheid van Hem, die ze liet ar' , beiden, aanftipt. Maar zo het gewicht van Sici- „ lien eene befchryving, aan dat gewicht geè'venredigd, „ reeds (*") Zie van de voorgaande Deelen onze Algem. Vaderl. Letterotf. voor 1794, I Deel. bl. 459. Van het Tweede en Derde iu die voor 't Jaar 1795» bl- 73 en  BERICHTEN „ reeds ten hoogden bezwaarlyk maakt; zoo wordt die ^ taak door 't geen een riedesel, (om van vroegere Reizigers geene melding te maaken, en den oppervlakke „ gen ürydone (*) geheel met dilzwygen voorby te gaan) „ een de borch, een houel, de non, swinburne, „ bartels, munter, en zoo veel anderen, daaromtrent reeds voor my hebben afgedaan, nog oneindig moei„, lyker. Misfchien hebben zy evenwel in hunnen oogst „ nog wel hier of daar een halm onopgeleezen laaten „ liggen; misfchien valt hier of daar aan hunne bemer* kingen wel jets te vervolkomenen ; ik vleie my al- thans, dat'men, om het aantal myner voorgangeren, het „ my niet euvel op zal neemen, zo ik ook van Sicilien „ iets mededeele, en een gewest, dat toch van alle3 „ die ik behandele, het minde bezogt wordt, niet ge- heel met Hilzwygen voorbygaa. Het zal my Hechts, veroorloven om over zommige dikwyls befehreevene „ ruïnen wat fpoediger heen te glyden , en my in „ geene geleerde vergelykingen van tegenwoordige Ste,, den met derzelver vroegere benaaming verveelend in te laaten." Naar dit plan zyn 's Reizigers berigten doorgaans gevormd; en laat hy niet naa, misdagen zyner Voorgangeren in de Befchryving van dit Eiland aan te dippen, Eene groote wyst hy aan, van Palermo fpreekende; gezegd hebbende, ,, dat de Aardbeevingen dit gedeelte van „ het Eiland minder dan de oostlyke kust fchynen te „ bedreigen," laat hy 'er op volgen: „ Men weet Hechts „ van ééne merkwaardige, die in de eerde helft deezer Eeuwe een vierde gedeelte van de Stad eenigermaate „ heeft doen lyden; niet tegendaande door eene der „ zonderlingde en belachlykde misdagen de Schryveren „ van de Paryfche Editie van de Encyclopedie van Pa„ lermo zeggen, dat zy door eene Aardbeeving verwoest zy geworden , gelyk zy ze ook niet meer als de „ Hoofdflad van Sicilien , maar als een puinhoop, be* ,, fchouwen." Onder de nieuwe byzonderheden, wegens Palermo vermeld, verdient onze optekening, 't geen hy van het Ob- fer* (*) Wy keuren dit bynaamwoqrd het rechte niet; meer naar waarheid zou, onzes agtens, de Heer MKERMiN dat van den fchilderendtn gebezigd hebben.  Wegens de pruïssische , enz. monarchien. 497 ftnatorium aldaar vermeldt. Naa een algemeener vcrflag tekent hy op: „ Men treft hier iets aan, 't geen „ buiten Engeland nog niet gezien is , en waar van ook s, daar misfchien maar een enkele weergaa gevonden „ wordt. Het ftaat in eene geflootene Rotonde, naast „ de zaal waar zich de overige Inftrumenten vereenigen. „ De 8 pylaaren , die den Döme torfchen , antwoorden „ juist op de 8 Hoofdftreeken van het Compas : deezen „ Döme draait men door eene zeer eenvoudige bewer„ king rond, en brengt, gelyk men dit ook elders ge„ woon is, de daar in gefpaarde fpleet werwaards men „ ze verlangt. De Machine zelve, om de waarneemin„ gen mede in 't werk te ftellen, is vastgehecht aan 4 „ geboogen ftaaven, uit lood en yzer zamengefteld, en „ die met het Inftrument mede [uit Engeland] gekomen „ zyn (het geheel heeft 500 Guineas gekost;) de boven„ as, daar alles op draait, is van een harden fteen, bene„ den rust alles insgelyks op fteen. Het is eigenlyk een „ Telescoop,tot waarneemingen gefchikt, in 't midden van „ eenen uitgebreiden Cirkel. Ook noemt de HeerpiAZZA, „ [de Bewoonder van dit Ob/èrvalorium,de Verzamelaar en „ voornaame Gebruiker der Starrekundige Werktuigen] „ het den Cirkel of het Horizontaale Azimuthaale In„ ftrument. Het is zeer ingewikkeld; doch biedt eene „ menigte voordeden en gemakken aan, vereenigd met „ de hoogst mogelyke naauwkeurigheid." Men zal, niet zonder des Reizigers Aanmerkingen te billyken, leezen 't geen hy, op' geen ongeestigen trant, vermeldt van het gebrek aan twee zaaken op dit Eiland, voor een Reiziger van de grootfte aangelegenheid; goede Wegen en goede Herbergen. Het eerfte gebrek heeft 'er in een hooge maate plaats, niettegcnftaande de Natie 170,000 Kroonen in 't jaar voor het aanleggen van Cl/ausféen, zedert een geruimen tyd, betaalt. Niets noemenswaardigs is met alle die opbrengingen uitgerigt, en fchryft de Heer meerman dit toe aan het hoopt wraakbaar gedrag der Opzienderen te Palermo , „ die „ het in weelde verteeren , terwyl zy hunne Landge„ nooten en de Reizigers aan de grootfte ongemakken „ blootgefteld laaten." Het gebrek aan Herbergen, \ welk dat der Wegen evenaart, ontgaat 's Reizigers gisping niet. Gelukkige Reizigers door Sicilien, die zo veele Voorfchryvingsbrieven, als de reizende meerman 5  jj^g BERICHTEN1 man, kunnen verwerven! Zodanig een Voorfchryvings* brief vinden wy Bylage 2. Van beide deeze ongemakken, fchoon het laatfte goeddeels geweerd werd , is de Reis door het Eiland vol, en treurig de fchildery der grondgelteltenisfe van deeze voormaalige Koorntchuur. Men leeze, by voorbeeld : , Zo dra men Monrcak achter den rug heeft, en dan nog eenige mylen gereezen is, wordt het voorige Paradys „ vervangen, door eene der dorfte ftreeken , die men zich verbeelden kan ; louter fmalle flingerende klooven, met rotzen aan beide zyden; deeze wel hier en daar met " gras en eene dikke oppervlakte van vette aarde over- 'dekt; doch weinig of niet bebouwd. Dan, talryke *, planten en bloemen, die van zelve uit de aarde fprui" ten, maaken iedere plek, waar Hechts de minfte aarde " overgebleeven is, tot een geëmailleerd tapyt. Ik zeg „ waar ze overgebleeven is, om dat ik overtuigd ben , , dat een groot gedeelte van het Eiland nu naakte klip" pen vertoont, daar te vooren de vruchtbaarfte bodem de hoogfte en dikfte koornhalmen naar boven zondt. * Van zyne bewoonderen ontvolkt, heeft het land al" lengskens deeze akkeren zien verlaaten , en de han7 gende grond, door geene eigenaaren meer beveiligd, " en aan hevige winden blootgefteld, heeft door iede" ren ftorm een gedeelte van zyn beftaan verlooren, tot 7 dat alles allengskens naar de daalen of na afgelege2 ner ftreeken geheel is weggeftooven." -— Treurige waarneemingen van deezen aart treft men te meermaa- len aan. . . . , < ■ \ Dan vondt de Reiziger, in den omtrek van Avola, eene zeldzaamheid, en 't geen men in geheel Europa, bebalven hier , te vergeefsch zou willen zoeken. „ Ik „ meen," fchryft hy, „ het Suikerriet, en zyne volko„ mene bewerking. Te vooren waren 'er wel een 18 ' Salmen gronds mede beteeld, en Sicilien kende deeze ' Plant eer ze in America op eene wreeder, maar veel " ooedkooper, wyze, in ruimen overvloed, werd aange" kweekt; de andere Steden van het Eiland, die ze me- de voorheen mochten zien wasfen , hebben ze federt Z vaarwel gezegd." Van het overblyfzel cn de Bewerking geeft de Reiziger vervolgens verfiag. Ook vondt hy op Syracufen een voorwerp van merkwaardigheid, 't geen de meeste Reizigers niet verzuimen te. 0 be-  WEGENS DE PRUISSISCHE, ENZ. MONARCHIEN. £99 bezigtigen, naamlyk het Papyrus gewas, langs de zoomen" des Cyanaflrooms; de eenigfte plaats in Sicilien en Europa, den een of anderen Botanifchen tuin misfchien uitgezonderd, waar zy groeit. De Plant zelve , de bewerking en het gebruik, vindt men hier befchreeven. De Haven van Catania befchryvende, en van de Beer, daar met groote kosten vervaardigd ,lpreekende, merkt de Heer meerman op: „ De Infcriptie zegt wel dat deeze „ Beer op 'sKonings kosten zou gelegd zyn; doch, om „ den waaren zin deezer woorden te vatten, moet men „ weeten, dat de Koning de daar toe vereischte fommen „ uit de Contributien betaald heeft, die men den Cata'„ neezeren heeft laaten opbrengen." Van hoe veele Wer« leen, met Vorfttn Naamen pronkende, zou hetzelfde kunnen gezegd worden, fchoon zy alle dat nut niet aanbrengen , 't welk deeze Beer doet! 's Reizigers beklimming van den JEtna is zeer leezenswaardig, en onderfcheidt zich van het verllag door anderen des gegeeven. Wat de gezigten daar betreft, door erydone, en anderen, met zulke warme kleuren afge. fchilderd, merkt hy op : „ Ik vrees dat weinigen der „ voorige ^«ö-beklimmers in dit opzicht volkomen ter „ goeder trouw met het Publicq zyn te werk gegaan, en „ dat zy meest in hun Boekvertrekken door het vuur „ hunner verbeelding aangedreeven, in plaats van met „ al de kalmte der waarheid, een tafereel hebben uit„ gewerkt, waar van Hechts enkele partyen, die hun oog „ waarlyk getroffen hebben , hun het Poëtifche denk„ beeld hebben ingeboezemd. Van eenigen is het tè Ca„ tania ten vollen bekend, dat zy den kruin des Bergs „ nimmer befteegen hebben ; omtrent anderen heeft my ,, de vergclyking van 't geen hunne befchryvingen be„ hel zen, en 't geen ik zelve heb waargenomen, even „ fterk overtuigd, dat, zo zy al de hoogte bereikten, „ zy echter fommige omfiandigheden , en vooral die „ van den omvang der heerlyke uitzichten, zoodanig op„ gefmukt en geborduurd hebben, dat fchier al het ove„ rige twyfelagtig moet voorkomen. Niet alleen is de „ Berg een groot gedeelte van 't jaar met wolken om„ kleed; niet alleen blyft hy, zelfs op de helderfte da„ gen, flechts kort na zonnen-opgang volkomen damploÖs; „ maar, daarliet eigenlyk meest op aankomt, terwyl men in „ het andere het gunfligst oogenblik treffen kan, de opper. „ vlakte des kruins is van zulk een omvang, en de Crater „ zoo  jOÓ BERICHTEN „ zoo moeilyk rondsom zyn buitenfte muuren te begaan, „ dat ik bezwaarlyk gelooven kan, dat reizigers meer „ dan Hechts de grootfte helft des horizonts hebben kun„ nen omvademen , en 'er een plek zou kunnen aange„ weezen worden, waar alles op eens te overzien wa„ re." ■ Het daadlyk waargenomene van onzen Reiziger is geenzins het minst belangryke deezes Deels. In den loop deezer Reize vinden wy verflag van de Aardbeevingen, die dit Eiland gefchokt, en op veele plaatzen , ook in deeze eeuwe, de deerlykfte verwoestingen aangerigt hebben. Dan wy kunnen by alles niet blyven ftilftaan. 't Geen hy des te Mes/ma zegt is treffend. Van den ftaat der Geleerdheid te Mcsfina fpre'ekende, merkt hy, onder anderen , op : „ Wel eer placht 'er „ aan deeze Schoole een Leerdoel aan de Gefchiedenis „ toegewyd te zyn; doch de zorg van het Napolitaan„ fche Ministerie, om deeze Weetenfchap aan de Ingezetenen der beide Koningryken, zo veel het in zyne \, magt is, te onthouden, heeft zich ook hier geopenbaard. „ Men heeft dien noodloozen leerftoel, op welken men „ Hechts van Vryheid, van Omwentelingen, van Konings„ moorden, hoort verhaalen, afgefchaft, en ik weet niet „ welken anderen daar voor in de plaats gefteld. Ook op de eenigfte Univerfiteb van Sicilien, zal men on„ der de 30 Profesforen, die ik onder Catania heb op„ Het doet niets af, of men hier „ en daar een Wonder aantreffe, dat onwaarfchynlyk „ voorkomt; men verwerpe het, en 'er blyven nog genoeg over om de waarheid myner aanmerking te ltaa,1 ven. Genoeg is het, dat jesus en zyne Apostelen „ zeer veele Wonderen verrigt hebben, die op het ge- heel een beilisfenden invloed hebben. Men kan ,', dus niets uitwerken, met het een of ander deel te be„ ftryden; maar, de Godlykheid der H. Openbaaring lo„ chenende, moet men zeggen, dat het geheel de kun„ ftigfte Roman is, welks wedergade nog niet wordt gevonden. Doch, behalven dat die uitvinding op haar zelve een der grootfte Wonderen zou weezen, ftrydt l\ zy ook met dien onomftootelyken grondflag, de fpoedige „ Voortplanting van het Christendom. Is het Euangelie ', een Roman, dan is deeze nog veel grooter Wonder, dan eenig in de Euangelien verhaald/' (*) Te deezer gelegenheid herinneren wy ons een klein Stukje, onlangs by a. loosjes Pz. uitgegeeven, vermeld en beoordeeld in onze Letteroef. voor 1795, bl. 364; ten tytel voerende : De Lèevensgefchiedenis van jezus niet overtollig, maar van aangelegenheid, ter overtuiging van de Waarheid des Christlyken Gcd'diensts, en ter Zedelyke Verbetering van het Menschdom, gefchreeven door w. bruin , Leeraar der Doopsgezinden te Westzaan, een Man, die uit zedigheid toen zynen Naam verborg; doch dezelve is zedert met roem bekend geworden, door een behaalden Zilveren Eerpenning, by Teyler's Godgeleerd Genootfchap, by de bekrooning der Antwoorden op de Vraage, wegens de noodzaaklykheid der Openbaaringe. uïant. van den RedaSteur. Twee \  G. BONNET, TWEE REDEVOERINGEN. 319 Twee Redevoeringen van gisb. bonnet , vertaald door ***** Student in de Godgeleerdheid te Utrecht. Met eene uitvoerige Voorrede, behelzende Aanmerkingen op een en ander Hedendaagsch Tydfchrift, en met een By voeszel, dienende ter beantwoording van eene belangryke Vraag. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1795. In gr. 8vo. C1V en 116 bl. De Hoogleeraar bonnet was , zo als hy zich verbeeldt, niet wel behandeld door de Scnryvers van meer dan één Maandwerk. Zy ftonden by zyn HoogFerw als fchuldenaars te boek, over het maaken van aanmerkingen , door welke zy hunne tegenbedenkingen tegen het gertelde van zyn Hoog-Eerw. aankondigden. De Schrvvers van het Algemeen Letterkundig Magazyn, die der Vaderlandfche Bibliotheek, — en ook wy, Schryvers der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen, zyn die lbhuldenaars. De twee Redevoeringen, hier thans afeegeeven, uit het Latyn in het Nederduitsch overgezet, w;i>en de grond der beoordeelingen in de twee eerstgenoemde Tydfchriften, op welke de Hoogl. meende met te mo°en ftilzwygen. In ons Maandwerk hadt men zo eenige algemeene als byzondere aanmerkingen op bonnet's Of* helderman van den Prediker, en op zyne Leerreden, zich veroorloofd. Om in ééns met de gezamentlyke Recenlenten af te rekenen, ftelde de Hoogl. deeze uitvoerige Voorrede. Gelyk onze amptsbroeders, tot nog toe, hebben gezweegen op het aangevoerde door bonnet, agten wv het veiligst, hun voetfpoor te betreeden. Eene uitdrukking in het flot der Voorrede, geeft grond om te vermoeden , dat eene verdeediging van onze beoordeel mg niet onbeantwoord zou gelaaten worden. En zouden wy, van onze zyde, in dat geval het zwaard des gefchilvoerens insgelyks niet wederom moeten aangorden v Bonnet fcbvnt niet onbewust te zyn van het min gewigtige van zulk eenen penneltryd, daar hy zynen Leezer den mval in den mond geeft: „ Zou bonnet zynen tyd met beter, en aan nutter werk, kunnen befleeden , dan aan zulke " aanmerkingen op een en ander Tydfchrift?" Aan zulk eene 'overtuiging van nutteloosheid van over en weder fchryven heeft het onze Confrater de Recenfentte. danken, dat zyne aanmerkingen en bedenkingen de profesforaale Cenfure  320 c. bonnet niet ondergaan hebben: „ Om die zelfde reden (fchryft 3» hy) moet ik, voor tegenwoordig, ook afzien van iets, „ dat ik my, in den beginne , heb voorgefteld. Myn ,, voorneemen was , ook uit het Tydfchrift, da Racen„ feut, u eenige byzonderheden mede te deelen." En welke was deeze reden? Deeze : ,, Ik durve, met een „ onderwerp van deezen aart, uw geduld, nu, niet meer „ vergen." Van den inhoud der Redevoeringen agten wy het overtollig, hier verilag te doen, als zynde dezelve , uit de twee eerstgenoemde Tydfchriften, aan de meesten onzer Leezeren bekend. Ten behoeve van anderen merken wy aan , dat, terwyl de eerfte Redevoering tegen de Vcragters en Be/potters van den Godsdienst is ingerigt, de andere een Onderzoek behelst, ,, of wy den opperften „ Leeraar der Kerk en zynen Apostelen, daar zy zich, „ om hunne leer te bevestigen, op de Godfpraaken van „ het Oude Testament, als op Voorzeggingen, beroepen „ hebben, zoo geloof moeten geeven , dat wy ons met „ recht verzekerd houden, dat, en de treurige, en deheer„ lyke en blyde, lotgevallen van onzen Zaligmaaker, in „ dezelven waarlyk voorfpeld zyn." Het Byvoegzel, dienende ter beantwoording van eene belangryke Fraag, is ingerigt tegen eene Stelling van den Remonftranti'chen Hoogleeraar konynenburg , in zyn bekend Onderzoek van den aart der Voor/peilingen, wegens den Mesfias, in de Schriften des Ouden Ferbonds. De Hoogl. hadt aldaar beweerd, „ dat men, in de uitleg„ ging der profeetien, geenzins als eenen eerften regel „ moet doen gelden, het gebruik, het welk door Jefus-, „ zyne Apostelen , of de Schryvers der Euangelien en „ Brieven in het gemeen, van dezelven gemaakt is." Voor reden daar van geeft konynenburg, omdat, zyns weetens, nog nimmer is beweezen: 1. De overkomst"van den Hebreeuwfchen text,in deszelfs onvervalschte zuiverheid, tot de Euangelisten. a. De onfeilbaarheid en onvervalschtheid der Alexandrynfche Overzettinge. 3. ,, Dat „ God de verftanden der Euangelifche Schryvers, ten „ allen tyde, dermaate geleid hebbe, dat zy de woorden „ en gezegden der oude taal, welke reeds ten hunnen „ tyde haare zuiverheid verlooren had , en , als 't wa„ re, afgeftorven was, in derzelver oorfpronglyke betee„ kanis opgevat, en de profcetifche denkbeelden in de „ taal, waar in zy fchreven, naauwkeurig hebben overge- » bragt,  twee redevoeringen. Saï „ bragt, zonder dezelve met hunne eigene begrippen te , vermengen." Hier uit bcfloot konynenburg, dat men aan de Schriften des N. V. geen beflisfend gezag mag hegten, omtrent het waare verftand der profetifche plaatzen , maar dat zy moeten gelyk gefteld worden met alle andere uitleggingen, en flegts in zo verre bunnen gelden, als de grammaticale zin van beide, zo oorlpronklyke als overgenomen plaatzen , zeer juist overeenftemt, veroordeelende voorts het gedrag dier Godgeleerden, die, zich van het Mesfianisch begrip bedienende, tot de fout der Redeneerkunde, welke men een Cirkel noemt, vervallen, eerst van het N. V. tot het O. befluitende, en dan wederom de plaatzen des N. V. uit de profetifche fchriften ophelderende, en daar uit hun bewys van Jefus Godlyke Zending ontleeuende, te rug keeren tot het zelfde beginzel, waar uit zy begonnen zyn. Op dit alles maakt de Hoogl. bonnet zyne bedenkingen. De twee eerfte Stellingen ontkent hy, of vondt althans geen genoegzaam bewys voor dezelve ; terwyl hy omtrent de derde aanmerkt, dat, hoe verduisterd in het verftand 'sHeilands Leerlingen ook in den aanvang waren, ten aanzien van het gebruik of de toepasfing, welke zy, zedert, van de Profetifche Schriften maakten, „ alles neer„ komt op het gezag, 't welk men aan Jefus, als eenen „ onfeilbaaren Leeraar, verpligt is toe te kennen;" tragtende vervolgens te doen zien, dat Jefus wel degelyk de Schriften in dien zin voor zyne Leerlingen heeft verklaard, volgens welken zyne treurige lotgevallen reeds aan de oude Ifraelitifche Kerk vooripeld waren. Waaruit bonnet befluit, dat konynenburg, in ftede van het bovenaangehaalde, hadt moeten fchryven, „ dat men „ aan de Schriften des N. V. geen beflisfend gezag, „ omtrent het waare verftand der profeetifche plaatzen, „ hechten kan, ten zy alvorens blyke, dat Jefus, in de „ aanhaaling der Godfpraaken (die Hy zynen Aposte,,, len, ah zo veele, Voorzeggingen , zyn per/bon be„ treffende, " onder de aandacht bragt) niet gedwaald „ hebbe." Dit hebbende afgehandeld, ftaat bonnet ftil by de Vraag, of die Godgeleerden, welke, op het gezag deiSchriften van het N. V., zommige Godipraken van het O., als Voorzeggingen aangaande Jefus, aanvoeren, en dan wederom uit die Voorzeggingen hun bewys ontkenen voor die Godlyke Zending,niet moeten geoordeeld worden, eene fout  g. bonnet, twee redevoeringen. fout tegen de goede Redeneerkunde te begaan. Hieromtrent is de geleerde bonnet van begrip , dat het bovengemelde bezwaar ontftaat uit gebrek aan onderfcheiding, of aan eene verkeerde lchikking der twee volgende Stellingen: Jefus van Nazareth was een Profeet, door on* tegenzeggelyke bewyzen openbaar geworden, van God in de fVaereld te zyn gezonden: En, Jefus van Nazareth is die Mesfias , welken God aan de Vaderen onder het O. V. beloofd heeft. Omtrent de eerfte Stelling koomt het profetisch Woord niet te pas, maar alleen het wondervolle leeven van Jefus; de andere kan, zonder kennis aan de Schriften, niet bewezen worden. Overeenkomftig daar mede was de handelwyze der Apostelen, die , in hunne prediking, eerst-de bewyzen voor Jefus Godlyke Zending aanvoerden, en daarnaa, opklimmende tot net profetisch Woord, de Jooden tragtten te overtuigen, dat deeze Jefus van Nazareth, behalven zyne Godlyke Zending in 't algemeen, de aan hunne Vaderen beloofde Mesfias was. Uit dit alles leidt bonnet het gevolg af, „ dat die Godgeleerden , die, op het gezag van J. C., „ veele Godfpraaken, als Voorzeggingen, hem betrefren„ de, aanneemen, en daar uit bewyzen, dat hy de be„ loof de Mesfias is, geen fout van Redeneerkunde begaan, ', welke wy, in de Wysgeerige School, een Cirkel noe- men. Derhalven, dat men, in de uitlegging der profeetien, wel degelyk, als eenen eerjlen regel, moet „ doen gelden, het gebruik, 't welk, door Jefus en de „ Apostelen, daar van gemaakt is, om, tegen de Jooden, „ te bewyzen, dathy, de Heiland, waarlyk die Mesfias is, „ welken de Vaderen verwagt hebben. De alles afdoende „ reden hier voor (zegt bonnet) is deeze: , Jefus, aan wiens Godlvke Zending niet valt te twyfelen, die derhalven onfeilbaar is, en, overzulks, voor den besten , Uitlegger van het profeetisch Woord moet gehouden ' worden; die heeft, aan zyne Apostelen, en, door hen, , aan de ganfche Kerk, aangaande zulke voorzeggingen, , verzekering gedaan.' ; De verftandige Leezer oordeele, wie der beide Hoogleeraaren de waarheid op zyne zyde hebbe. Gut  ii, o os ter baan, ontwerp. 323 Ontwerp van eenige Schikkingen raakende den Openbaareu Godsdienst, en andere Stukken daartoe behoorende. Door heere oosterbaan, Leeraar der Doopsgezinde Gemeente te Harlingen, en Lid van de Commsfie in het Jaar 1795 door de Reprttfentanten des Volks van Friesland benoemd tot het ontwerpen van eene Conftitutie voor die Provintie. Te Harlingen, by V. van der Plaats, 1796. In gr. 8vo. 48 bl. ïn een Voorbericht ontmoeten wy de volgende opgave i. der aanleidinge tot het Hellen en uitgeeven vaii dit Ontwerp. Volgens befluit der Repreiéntanten des Volks van Friesland, was de kundige en geagte oosterbaan, nevens nog zes Burgers, benoemd tot het ontwerpen van eene , op Vryheid en Gelykheid rustende, Regeeringsform voor de Provintie van Friesland ; waarin tevens^ volgens de Inftruétie, Zou moeten gelet worden op de fchik-king nopens alle uitwendige Godsdienstoefening met den aaukleeve van dien. By de verdeeling des werks, hadt ieder Lid aangenomen, zyne gedagten byzonderlyk te laaten gaan over eenig gedeelte der Conftitutie, en hetzelve, zo goed hem mogelyk zyn zoude, te bearbeiden, om, vervolgens, het dus opgeftelde met elkander te overweegen, daar het noodig wierd geoordeeld te verbeteren, en in het Lichaam der Conftitutie op zyne plaats te brengen. De Burger oosterbaan nam voor zyne rekening de taak, in den titel deezes Gefchrifts vermeld, als beter, dan de Organifatie der Rechtfpreekende Magt in het Flooge en de laagere Gerechtshoven, en diergelykê, naar de maat en foort zyner kundigheden berekend. Een zamenloop van omttandigheden , welke in het jongstafgeloopen jaar in Friesland hebben plaats gehad, en genoeg bekend zyn, deedt de bovengemelde Commislie vervallen. Derzelver Leden hadden eenige meer of min uitgewerkte Opftellen overgeleverd aan de Vergadering der Reprefentanten; doch de Burger oosterbaan, uit hoofde der tusfchenkoomende intrekkinge van hunnen Last, zyn Ontwerp niet kunnen inleveren. Het Stukje bleef, diensvolgens, zyn byzonderen eigendom, over welken hy, naar goedvinden, konde befchikken. Het gunttig_oordeel van eenigen zyner Vrienden deedt hem tot de uitgave beflui. tea4 als meenende, „ dat het Werkje , fchoon de Com- s, mis-  ^34 H' 00 S TE R B AAN „ misfie, met betrekkinge tot eene byzondere Conftitutie „ voor de Provintie Friesland, niet had kunnen v1- doen aan het oogmerk haarer aanftellinge, misfchien, „ van eenig nut zoude kunnen vveezen in bet ontwerpen „ van eene algemeene Conftitutie voor de Vereenigde Gc„ westen; dat het althans dienftig ware, dat de verfchil„ lende gevoelens over dat belangryk onderwerp , met befcheidenheid, openbaar gemaakt wierden; en dat de 4, Schryver in het algemeen met zo veel billykheid de „ zaak had behandeld, als men zoude kunnen verlangen." Gaarne hangen wy ons zegel aan dit oordeel. Want hoewel de geagte oosterbaan ftilftaat op eenige byzonderheden, de Provintie Friesland in het byzonder raakende, en welke van 's Mans geoefende kunde duidelyke blyken vertoonen; wy ontmoeten 'er, evenwel, verfcheiden wenken, die den Burgeren , thans met het ontwerpen eener algemeene Conftitutie onledig, tot dienftige voorlichtinge kunnen dienen. Van dien aart zyn de middelen, welke de Schryver als gefchikt oordeelt, om de Verdeeling der Kerkelyke Goederen , van welke de Gereformeerden meer dan twee Eeuwen in het bezit geweest zyn, met uitfluiting van alle andere Gezindheden, op de gemaklykfte wyze op den voet van Billykheid en Gelykheid te brengen, Op de onderftelling, dat alle andere Gezindheden regt hebben, om van "de Gereformeerden uitkeering van de dus lang aangematigde Kerkelyke be-zittingen te vorderen, fpreekt oosterbaan eerst over de hoeveelheid, en daarnaa over de wyze, dier uitkeeringc. Tot de hoeveelheid zou men kunnen brengen : i. Het quoteel aandeel in de Kerkelyke Goederen, by de Omwenteling in de XVI Eeuw door de Gereformeerden in bezit genomen , naar gelange der Leden der Gezindheden. 2. Een bygevoegd altcrum tantum* voor geleden gemis zints ruim aoo jaaren. 3. Vergoeding van "t geen andere Gezindheden van tyd tot tyd hebben moeten betaalen, tot onderhoud van den Godsdienst der Gereformeerden, met de interesfen. Ondanks de billykheid, doorziet de Schryver de moeilykheid der uitvoeringe van deeze fchikkinge. Hierom wil hy het 2de en 3de, van den kant der andere Gezindheden, aan de rust en vrede hebben opgeofferd. Maar dan wil hy op de rekening der uitkeeringe gebragt hebben , de aangeërfde of andèrzins verkregen Goederen zedert de Omwenteling der XVI Eeuwe; voorts het Capitaal der Jaarwedden, die, by. we- ge  ontwerp» 335 ge van fuppletie, van 's Lands wegen gegeeven worden aan zommige Dorpen; wyders de Kloostei goederen, welke in zommige Steden dienen tot befoldiging van Predikanten; eindelyk het Capitaal van die Jaarwedden, welke uit Lands- Stads- of Dorpskasten aan zommige Predikanten betaald worden. Om nu het quoteel of de hoeveelheid der uitdeelinge te bepaalen, ftelt onze geagte Schryver het getal der Gereformeerden op . 119,000 dat der Roomschgezinden . . £20,000 1 — — Doopsgezinden . . .' 10,000 — — Lutnerfchen . , . 0,900 — — Remonltranten . . 0,100 De geheele Masfa der Goederen , enz. verdeelende in deelen, moesten de Gereformeerden behouden 119 deelen en afttaan aan de Roomschgezinden . 23 —,— Doopsgezinden . 10 ■ Lutherlchen . . 0,9 — . , Remonltranten . o,i (8) Zie hier nu de wyze, op welke,volgens oosterbaan, de uitkeering moest gelchieden. 1. „ Moest 'er een ,, naauwkeurige ftaat worden opgemaakt van alle Goede„ ren, Wedden en Inkomften, tot nog toe door de Ge- „ reformeerden alleen- bezeten en genoten. 2. Van „ dit alles moest de hoofdfom berekend worden. • „ 3. Moesten aan de andere Gezindheden derzelver aan„ deelen in de gemelde evenredigheid worden toegewe* „ zen. 4. Die toewyzing zoude kunnen gefchieden, s, hetzy door overgave van een gedeelte der Goederen, „ in naturd; het zy door Obligatien, voor welker hoofdje fom en intresfen de Kerkelyke Goederen verbonden „ wierden; het zy door het verkoopen van een gedeelte „ dier Goederen op order van de Overheid, en het over„ geeven van den opbreng aan de andere Gezindheden. „ 5. Vervolgens moesten aan de Gereformeerde „ Kerken,welker Predikanten, by wege van fuppletie» of „ anderzins, hunne wedde, geheel of gedeeltelyk, uit „ 's Lands Kasfe trekken, Obligatien op de Provintie „ worden gegeeven van zulken Capitaal, dat de intres„ fen de fom uitmaakten, welke ieder Predikant moest „ genieten. Tevens behoorde men zorg te draagen, dat 1 x 's Lands waare belangen meer onzydig, en met meer „ kalmte, gedagt hebben, van agter zich te laat beklaagen, „ dat de geheele Hervorming van by hun erkende mis„ bruiken, met de geweldige Omkeering, volftrekt is agter„ gebleeven." Niettegenftaande dit, vinden wy in het Werk acht bladzyden beflaagen met eene enkel Vraagswyze optelling van dusdanige Misbruiken. En dan nog betuigt de Schryver : „ Waar zouden wy eindigen, indien wy alle „ de misbruiken en gebreken wilden optellen , niet „ die van gewoone menfchelyke zwakheden afhangen , „ en die, zo lang menfchen het gezag over hunne mede- menfchen oefenen zullen, ook plaats zullen hebben ; „ maar zulke , die tegen de eerfte gronden van een vry „ Land ftrydig, opzettelyk ingevoerd , hardnekkig vast„ gehouden, en in dit bedorven Staatsgeftel als met het „ regt van burgerfchap begunfligd waren? Wy meenen „ genoeg gezegd te hebben , om te doen zien, dat uit „ een bedorven Regeeringsbeflel, en cindelooze MisbruiIj, ken, ook bedorven uitwerkzels moesten voortkomen. „ Wy meenen genoeg gezegd te hebben, om, als onwaar„ agtig en ter kwaader trouwe voortgebragt, te wraaken jlett. 1796. no. 8. Aa ,5 dJS  34.3 vaderlandsch huisboek. „ des Stadhouders berchuldigingen tegen de Patriotten, in „ zyne Verklaaringen van 31 Jan. 1785 — van a6 May „ 170;;" welke hier aangehaald worden; doch welker bekendheid ons het overneemen verbiedt. Veel min bekends zouden wy uit dit Deel kunnen aanvoeren ; doch het ftaat alles zodanig met elkander in verband , en maakt zulk een keten, dat het, in den zamenhang, in het Werk zelve moet geleezen worden. De Uitvoerigheid laat ons niet meer toe, dan om van elk Deel den Hoofdinhoud onzen Leezeren bekend te maaken, gelyk wy dus meenen van het Derde gedaan te hebben. Rapport der Verrigtingen van de Commisfie tot Onderzoek van het Politicq en Financieel Gedrag der voorige Regenten , gedaan op den 15 Mey 1796 , ingevolge van net Decreet van 31 Maart 1796, van 't Provinciaal Beftuur. In den Haage, by J. Plaat. In gr. 8ro. 27 bl. nr*e bekend is dit Rapport, om eenige opgave in on1 ze Letteroefeningen noodig te hebben. Het valt, wat de zaak betreft, niet onder de Stukken te onzer Bcoordeelinge. Alleen weete men, dat het dus afzonderlyk te bekomen is, dat het by andere Staatsftukjcs van foortgelyken aart eene plaats verdient. De zaak daar gelaaten, is her Rapport met eene warmte opgelteld , die een gevoelig hart aanduidt; en leezen wy dusdanige vóordragten in Staatstukken oneindig liever dan die voortlleepen langs den verveelenden ouden weg. Wind in Staats- ftukken mishaagt ons ten hoogften. Vuur, naar den eiscb der zaaken, mag 'er niet aan ontbreeken. Epistel van den ouden Wacreldburger syrach , aan de Nationaale Conventie van Frankryk, betrekkelyk tot de waare bclangens der famenverbonden Mogendheden, cn tot de Grondtrekken van eenen duurzaamen Vrede. Eene .Vertaaling. Alom. 139 bl. in gr. 8vo. Blykens eene plaats, in 't laatst van deezen Staatkundigen Epistel, komt de oude Waereldburger syrach voor als een Polak, en is hy , in 't beloop des geheelen Briefs, met het lot van dat mishandeld Poolen zeer begaan,  epistel vam syrach. 343 gaan, fpreekt de (kaftte taal over hun die 't zelve* berokkend hebben. In eene korte voorloopige Aanfpraake aan de Burgers Reprefentanten der Franfche Natie, geeft syrach te kennen, hoe de Redenvoering van den Burger boissy p'anglas , over de Staatsbelangens van eenige tegen Frankryk zamenverbondene Mogenheden , en over de Grondtrekken van eenen duurzaamen Vrede, door den druk bekend gemaakt, Europa als opgeroepen heeft om dit openbaar ondervvys te leezen, te behartigen, en met aandagt te beproeven: cn dat gevolglyk de Reprefentanten der Franfche Natie belang moeten (lellen in te hooren wat de Natiën buiten Frankryk misfchien daar op hebben aan te merken; vermids een eenzydig berigt in beftreedene Hellingen de vraag nimmer kan bcflisfen. Dit doet reeds zien, dat de Grysaart op verre na alle ftelüngen van boissy d'anglas niet omhelst of goedkeurt , en hy , fchoon foms dezelve beamende, veelmaal reden vindt om hem tegen te fpreeken. Om de Redenvoering deezes Reprefentants der Franfche Natie te toetzen, zondert hy haare groote , belangryke, onderwerpen van elkander af, en neemt ieder van dezelve in byzondere overweeging. Ten deezen einde vindt men, in ieder Afdeeling, by den aanvange,en waar het vervolgens te pasfe komt, de eigene woorden der Redenvoeringe aangehaald. Handelende over de Belangens der met Frankryk oorlogvoerende Mogenheden, treedt Oostenryk eerst ten tooneele. Eene Aantekening,by de Nederduitfche Uitgave gevoegd, neemen wy hier als volkomen geldig over. „ Schoon de „ vooringenomenheid van den ouden Vader syrach, ten 9, opzigte van Oostenryk, zigtbaar is , behelst egter dit 8, Stukje zo veele gewigtige Staatkundige Reflectien, , dat het zeer gevoeglyk kan aangemerkt worden als » eene gewigtige bydraage tot die Schriften, welke over _, de Staatkundige betrekkingen van Europa handelen, „ zonder dat men door de uitgave bedoelt, in eenigen „ opzigte, het zegel te hangen aan de Theorie of Stellin„ gen van Vader svrach." Eenïlemmiger met den Redenaar is de oude Wereldburger, wanneer het Engeland geldt; en wordt het gedra." des Hofs van Londen met welverdiende zwarte kleuren gefchetst. Laaten wy hier een klein (tukje uit deezen Epistel, ons Land betreffende, affchryven. „ Het gedrag van Engeland jegens de Republiek der A a a » Ver-  "44 EPISTEL VAN SYRACH. Vereenigde Nederlanden, hoe voortreffclyk ook befe„ kend voor de roofzucht der Engelfchen, kan-met de regtvaardigheid niet bellaan. Zints een geheele reeks „ van jaaren , fpande het alle kragten in, om deezen „ vryen Staat, die Weleer zyn mededinger in den Koophandel en de Scheepvaart was, te beheerfchen; ten einde ,, deszelfs handel te vernielen, en hem op dc lyst niet „ alleen der Zeemogenheden, maar zelfs der onafhange„ lyke Staaten , uit te fchrappen. Wanneer het geen „ voorwendzel vinden kon , om dit Gemeenebest onmid- , „ delyk te beoorlogen , bediende bet zich daartoe van vriendfchap en verbintenisfen, zondt Gezanten n&'sGra- j ,, venhaage, om de Regenten, aldaar vergaderd, tot den „ ondergang van den Staat te verleiden. „ De Finantien deezer Republiek zyn, door deeze Re- genten, aan Engeland verknogt, op den rand van een < „ Staatsbankroet gebragt, haare Zeemagt is, zo lang Èri* , geland in Holland eenen beflisfenden invloed heeft, ont„ zenuwd, en betekent genoegzaam niets. Ondertusfchen zyn Hollands Burgers zeer verlicht in alles wat tot „ den Koophandel betrekking heeft. Zy befpeurden reeds ; „ voorlang, dat de Verbonden van Engeland alleen be- ' doelden , om Holland door Gezanten te regeeren, en ,, deszelfs Handel te vernielen; dit zagen zy nooit duidelyker , dan in den Amtricaanfchcn Zeeoorlog. Engeland verklaarde destyds den oorlog aan de Republiek , ,, rtam haare Schepen, Volkplantingen en ryke Bezittingen, „ weg , Cn beheerschtc tevens de Regenten van dit Ge„ meenebest zodanig, dat de Hollandfche Vloot nimmer ' „ in ftaat geraakte , noch om zynen Handel en zyne Bei, zittingen te beveiligen, noch Frankryk te onderfteuflen. „ Deeze verraaderlyke onderdrukking hadt twee zeer J ,, natuurlyke gevolgen, die ieder inwoonder van Neerland \ „ met fmarte gevoelde, naamlyk vermeerdering van Be- j lastingen en vermindering van Neering en Hanteering.< 9, Van daar het algemeen misnoegen van 's Lands ingeze9, tenen over hunne verkogte Regeering. Van daar deeze ,, algemeene Volksberoering tegen de Regenten, o1n wcla, ke te fmooren Fruisfifche Krygsbcnden ingeroepen 5, werden, die een fchadelyk voorbeeld geeven moesten, dat een onafliangelyk Volk door eene vreemde gewa- „ pènde Magt kon belet worden om zyne Huishoudelyke 6, Regeering zelf te regelen, en zich'door de inwendige i,, verbetering van zyne Regceringsform van den ondèr,, gang te redder!. Ze*  epistel van syrach» 345 „ Zedert de Omwenteling in Frankryk hadt een Eni gelseb Gezant het roer der Regeering volkomen ia „ handen. Het Stadhouderlyke Hol', het welk zich tegen den algemeenen h rat der Natie niet anders kon be„ fchermen, dan door de VVapenen van Engeland en Pruis>>, fen, kon geen van beiden een volftrekt blinde gehoor„ zaamheid weigeren; en zo doende wei d Holland ge„ boeid aan de Verbonden met Engeland en Pruis/èn» „ welke de Pruisfifche Benden hetzelve, fchoon regelrcgt tegen deszelfs belang, hadden afgeperst; uit dien hoofde ,, kon de Natie by den tegenwoordigen Oorlog niet „ neutraal blyven ; want eiken ftap tot de neutraliteit „ wist Lord auckland zo kragtdaadig tegen te werken» „ dat hy de Republiek noodzaakte van te moeten belooft ven, overal met Engeland de concert te handelen. By „ gevolg moest een Oorlug van Frankryk met Engeland, „ zelfs al hadt dumotjriez dit gevolg niet verhaast, al„ toos tot een Oorlog met de Republiek overllaan. En „ de Republiek moest gedwongen worden tot eenen Oor« log, die zelfs dan wanneer dezelve tegen Frankryk welr gelukt was, altoos met den ondergang van Neerland 1 „ eindigen moest, enz." Ten aanziene van Rusland valt syrach den Redenaar, I door hem beoordeeld, by, en voert veel, zeer veel, aan, orq I 't geen door deezen gezegd is te ftaaven, en te toonen, dar. i het gevaar , 't welk het Vaste Land van Rusland dreigt , | even groot, ja grooter, is dan het gevaar, 't welk het van | den Zeekant van Engeland te duchten heeft. Dan' de oude syrach houdt het voor eene onver?I geeflyke eenzydigheid , waar mede de Redenaar van I Pruisfen zwygt onder de Magten, die met de algemeene j elenden voordeel gedaan hebben, en als Ruslands groote j Helper voorkomt. Hierom is het, dat Vader syrach» >;: gelyk hy zich uitdrukt, „dat geene, 't welk boissy d'anI „ glas, met fchending van waarheid en vrymoedigheid, j „ niet doen wilde, hier doen en onderzoeken moet." Ten È deezen einde beantwoordt hy in 't breede twee Vraagen; I „ Waarom heeft Pruisfen zich met den Oorlog tegen I „ Frankryk bemoeid? en hoe verdient Pruisfen door hep , „ overig gedeelte van Europa befchouwd te worden?'* 1 De Antwoorden hier op zyn fterk , en, viel het ons : niet te lang, wy zouden het gedeelte, 't welk ons Va? derland betreft, affchryven. Voorts befchouwt de Grysaart het Algemeen Belang van Aas Mr  346 EPISTEL VAN SYRACH, Europa: waar in zich floute trekken van Volks- Mensenen Staatkunde voordoen. Hy daalt tot byzondere Staaten af, en hebben wy ons bekort om plaats te behouden voor 't geen hy ten deezen aanziene van Holland fchryft. , , „ Deeze kleine Staat, die in het beloop van deezen „ geheelen Oorlog een voorwerp van Staatkundige Vry„ heid geweest is, heeft aan Frankryk eenen nog groote„ ren zegepraal bezorgd, met opzigt tot de algemeene „ denkbeelden van 't zelve, dan door den roem m den „ Oorlog behaald. Frankryk hadt in Holland een party „ tot vrienden , die het door eene vrywillige keus ge„ worden waren. Rusland hadt in Poolen zich voorlang „ reeds den haat der Natie op den hals gehaald , en moest „ laaggeestige Verraaders omkoopen , ten einde zich van „ de verkleefdheid eener factie te kunnen beroemen. De „ Heirlegers van Frankryk trokken , verzeld van Hol„ landfche Vaderlanders, tegen Holland op. Benden van „ Ruslands Kofakken befchermden de omgekogte Verraa„ ders voor het ftrafzwaard der Natie. De Franfchen „ beoorlogden in Holland gewapende Krygsbenden. De „ Rus fen in Poolen vernielden en verbrandden weêrlooze „ Dorpen, vóór nog, en ook geduurende den tyd, dat „ zy tegen heiren van Poolen vogten. De Krygslieden „ van Frankryk zegepraalden, en ltaken hun zwaard in „ de fcheede. De Armeen der Rusfen zegepraalden, en „ verzadigden naa de overwinning haaren bloeddorst aan „ Vrouwen en Kinderen , vermoordden in koelen bloede, „ na de heiren reeds overwonnen en Praag reeds ftormen„ derhand bemagtigd te hebben, alles wat leeven en adem „ hadt; zy offerden meer dan veertien duizend weêrlooze „ Menfchen aan hun moordlust op. De Franfche Krygs„ benden trokken Amfierdam in, luidruchtige vreugdebe„ tooning omringde hen , de lucht weêrgalmde van een „ blyd gejuich, het dankbaare volk wilde de een den „ ander overtreffen in de zegepraalende redders ge„ fchenken aan te bieden, en hen gemak en rust „ te verfchaffen. Tamerlan suwarow en zyne hor„ den trokken Warfchau in; de verflikkende damp van „ het in Praag nog rookende bloed ging voor hen heen; „ de fiille bange wanhoop omringde hen; men hoorde „ niets dan de flappen van moordenaaren, cn ieder werd „ geteld: Warfchau, dat poorten noch fleutels hadt, moest „ eenen lleutel laaten maaken, om denzelven suwarow » ter  EPISTEL VAM i-YSl AXK»j^ 11 i , 347 „ ter hand te dellen; Wurfchau.&iX vév^Êè^ droefheid „ diep in het harte moeit d^ii^l^^mMfe^u, waar in ieder inwoonder uit-*" r v'fi^Mfechaf„ fen, dit ÏVarfchau m^t:ii „ fpaarzaamheid , en men moet 'er byvoegen van eer„ lykheid en trouw, die den Koopman van Amfierdam „ kenfehetst, huisvest alleen in Holland, en is van daar in ■ „ oeheel Europa werkzaam door den invloed van dee„ zen Staat op den Europefchen Handel. Verliest Hol„ land deezen invloed in onze werkzaamheden, dan zal „ de Handel overal in roof, woeker en bedrog, ontaar„ ten, en hy zal meer nog door zedeloosheid, dan door „ het gemis van Hollandfiche kasfen, verliezen. „ Voor 't overige is het belang van Holland gemak„ lyk te bepaalen. Veiligheid ter Zee, veiligheid op 't i „ Land, zyn deszelfs oogmerken. Holland moet zich van „ de Engelfche dwinglandy ten eenemaai losrukken, het ■ , moet alle zyne vermogens aan de Zeemagt betteeden, \, om in Europa dat geene wederom te worden, 't welk ' , het vóór den Vrede van Utrecht was. Zyn Handel I, op de Oostzee geeft hem een wenk, om met Zwee■'■ den en Deenemarken verbonden te fluiten, en nimmer V in den ondergang van Poolen, nimmer zelfs in de ver', wydering van Poolen van de Baltifche Zee, toe te H Hemmen. Op het Vaste Land is Pruisfen de " Staat, die eindlooze eifchen aan Holland doet, en, zo ' het zelf geen eifchen heeft, vreemde eifchen laat opkoopen. Holland kan zich op het Vaste Land zonder!' vrienden wel eenigen tyd verweeren, maar het kan zich , *' nooit met een goed gevolg befcherinen. Plolland_ is ", tepen Pruisfen beveiligd, wanneer het de befcherming ; 1*, van Oostenryk en Frankryk geniet. Nimmer echter j „ moet de befcherming den befchermer ten last vallen, : H Holland moet overleggen, waar door het de befcher- j , ming, die het noodig heeft, vergoeden kan. Frank- . I' ryk, wanneer het Holland door Requifitien uitput, ' berokkent zichzelven de grootfte fchade. Holland is " door zyn voorig liegt belluur zodanig in fchulden ge" raakt, dat het zeer werkzaam zyn moet, om 'er zich uit te redden. Stoort Frankryk deeze poogingen, die de onvermoeide Hollandfche nyverheid niet te móeilyk '' vallen zullen, dan is Holland voor Europa, maar ook I T, voor Frankryk, verlooren. Kon Frankryk met\ „ HoU  EPISTEL VAN SYRACH. 349 Holland alleen eene Defenfieve Alliantie fluiten, in „ deeze Alliantie deszelfs nieuwe Regeeringsvorm en Neutraliteit garandeeren ; en deeze Neutraliteit zou ,, door het overig gedeelte van Europa geëerbiedigd worden, gelyk het tog dezelve behoorde te eerbiedi„ gen, zo het regt der Volken eenig gezag heeft; dan „ zou Holland het best geholpen zyn , en het zou „ Frankryk welhaast de behulpzaame hand kunnen bie„ den, in zynen Koophandel en zyne Financien te her- Hellen, 't welk de beste hulp is, die Frankryk van Holland verwagten kan. „ Dat Holland 1 wanneer het, in zyne Jaarboeken, het „ tegenwoordig gedrag der Franfchen in zyne Steden af„ fchetst, altoos daarby aantekene, hoe Rusland in het,, zelfde jaar te Praag moordde ; dat Phliand dank„ baar zy!" De Franfche Catechismus, of Beginzelen van Republikeinfche Zedckunde, in Vaerzen gevolgd naar het Franfche van la Chaubeaussire , eerfle Lid van het Committé van Publiek Onderwys, door n. c. brinkman, Wed. c. van streek. Fe Amfterdam, by M. Schalekamp, 1796, 24 bl. IFet ontbreekt ons niet aan Leerboekjes, of CatechismusJL fen, naar den tyd, welken wy beleeven, ingerigt. Van min en meer aanpryzenswaardige hebben wy gefprooken (*). Het thans voor ons liggend klein vertaald Bneksken zagen en lazen wy, in 't oorlpronglyke, met verrukking. Wy verlangden eene Vertaaling voor onze Vaderlandfche Jeugd te ontvangen, en twyfelden niet, of dezelve zou welhaast, zo niet te fchielyk, komen; de■wyl wy het zeer moeilykc, om het fraaije, kortbondige, Fransch te volgen en te treffen, inzagen. De Dichteres, die ons deeze Overzetting fchenkt, erkent rok het moeilyke ondervonden te hebben. Over 't algemeen, mag men zeggen, is zy redelyk wel geflaagd, fchoon in t eene veel beter dan in het andere; dit geeft eene ongelykheid aan deeze Vertaaling, daar het oorfpronglyke zich overal f*) Zi° onze Vaderl. I.etteroef. voor i"p5 5 bl. 4-6, en hier boven, bi. 210.  J50 »E FRANSCHE CATECHISMUS. gelyk is. Korte belangryke Vraagen worden elk mes vier Dichtregelen beantwoord. Zie hier de twee eerfte: IVie zyt gy P Een vry en denkend mensch , Republikeinsgezind; Gebooren om myn dienst aan 't Vaderland te geeven ■ Eeflemd om van myn werk, of myn vernuft, te leeven; 'k Vetfoei den Dwang, terwyl de Wet me op 't naauwst verbindt» Wie heeft « gefchaapen? Dat Wezen, in wiens hand berust des Waerelds lot, *t Geen lucht en vuur, en zee, het itof, dè menfchen, dieren, Het licht, de Herren , de aard, en vormde en blyft bellieren; 'k Geloof aan zyn beilaan , en noem 't, eerbiedig, god! Algemeene Kundigheden, algemeene en byzondere Pligten , worden even zo in LII vierregelige Versjes begreepen ; by voorbeeld, om nog deeze twee tot (taaltjes aan te voeren: IVdt is Vryheid? Het fchoonst gefchenk van God, dat wy niet kunnen derven, De ichat des lterveliugj — die haar verliest moet fterven ... ó Slaav^n! werkt met moed, en maakt u weder vryl God bragt de Vryheid voort', de Mensch de flavemy. Geeft de Vryheid ons het Recht cm alles ie doen? Losbandigheid wierd nooit door Vryheid voorjefchreeven. Zy maakt gezag en wet niet haatlyk voor den mensch: Zy doet ons billyk zyn, naar onze pligten leeven; Haar regel is het recht, de wet is haare grens. Ouders, Leermeesters , die opgeklaarde en zuivere denkbeelden der jeugdige harten wenfchen in te Horten, zullen dit Boekje, hoe klein, voor een fchat moeten houden; en een ontwikkeling der hier aangevoerde denkbeelden, gemaklyk in 't geheugen te prenten, voor de op!uikende Verftanden een allernuttigst onderhoud opleveren. Van veelvuldigen dienst kan dit klein Werkje weezen. Zedelyk Schouwtooneel der Menfchelyke Hartstochten en Daaden, of Tooneelftukken van Vernuft en Smaak, Met nieuw gcinventeerde Kunstplaaten. Ifle Deel. Te Amfierdam, by de Wed. ƒ. Dóll, 1796". In %vo. 449 bl. yn navolging van den Spefiatoridalen Schouwburg en he: ZeJL delyk Tooneel, wordt ons dit eerfte Deel des Zedelyke» Schouwtooneels aangeboden. —— Gelyk de twee gemelde Ver- za-  zedelyk sch0uwt0oneel. 3SÏ zamelingen van Toneelftukken met vetmaak door onze Natie ontvangen zyn, en geleezen worden, belooft ook dit Deel, dat wy thans aankondigen, den Leezeren een aangenaame en nuttige uitfpanning. Hier worden ons drie Toneelfpeleu gegeeven, waar van de twee eerfte van de hand van a. von kotZubue zyn , en het laatfte van eenen ongenoemden Schryver is. i Het eerfte draagt den titel: De Spanjaarden in Peru, of de Dood van Rolla. De met roem bekende kotzebue i'chetst in dit Stuk , met leevendige trekken , de MenfchenVolks-Huwlyks- en Kinderliefde, en tevens de blaakendfte en getrouwfte Viieudfchap , by de zogenaamde Wilden, de Peruaanen, en legt dezelven eene taal in den mond, die de verhevenfte denkbeelden van zuivere Zedekunde aankondigt: daartegen ftelt hy de Wreedheden en Onmenfchelykheden van Spanjaarden, die zich den grootfchen naam van Christenen aanïnaatigden, en de laagheden, die huune Heersch- en Gouddorst hen in ftaat ftelden te begaan. Dit alles levert een allerlterkst contrast uit , en doet de beminlykheid en affchuwlykheid van beide Charaéters tegen elkander op 't zeerst affteeken. < Het tweede Treurlbel: Aballir.o, of de groote Bandiet, is, hoe fchoon het reeds genoemde ook zy, in onze oogen nog fchooner. Aballino, de Hoofdperfonaadje, fpeelt hier een dubbelen rol , onder deezen naam en dien van Fiodoardo; onder den eerften komt hy voor onder eene vermomde en atfchuwlyke, onder den laatftcn in zyne natuurlyke en beminlyke, houding en gedaante. Van eenen aanzienlyken Stam, in Venetien, geboortig, werd hy , door de fchraapzucht zyner nabeitaandeu, om meester van zyne fchatten te worden , in de Inquifuie aangeklaagd, veroordeeld, en in de Gevangenisfe geworpen; daar uit ontkomen, begeeft hy zich, in Veuetien, onder de Bandieten, als Aballino, en wordt dus bekend met alle hunne geheimen,waar van hy zich bedient om hun Opperhoofd om te brengen , en hen , als Fiodoardo, te doen ge. vangen neemen; maar hy blyft als Aballino nog over, en is de fchrik van geheel Venetien, die den Doge zelfs, in zyn Paleis, doet beeven; hy kreeg, als Bandiet, toegang in een rot van Zamenzweerders tegen Venetien , maakt gebruik van zyne ontdekkingen, en verlost die Republiek van eene allergevaarlykrte Confpiratie. Als Fiodoardo had hy zich weetep in te dringen in de liefde van Rofarnunda van Corfu, Nigc van den Doge, om welke te verkrygen hy deezen dubbelen rol had aangenomen, en uitlpeelde, met dat gevolg, dat hy, de Bandieten uitgeroeid en het verraad ontdekt zynde, zich zeer verdienftelyk gemaakt hebbende aan het Gemeenebest, haar ter Bruid ontving. Uit dit kort verfiag zullen onze Leezers gemaklyk zien, dat de verwarring in dit Treurfpel hunne nieuwsgierigheid, tot aan de ontknooping toe , met genoeglyk. vermaak en verlangen zal gaande houden. Het derde "Toneel-  352 zedelyk schouwtooneel. neelfpel, Liefde en Vaderland, is zekeriyk by dc; twee voor* gaande niet te vergelyken , fchoon het ook nog al zyn waarde heeft. IVlaar hoe hier Vaderland te pasfe komt, is voor ons, by de leezing, duister gebleeven. Grootheid en Zwakheid van den Mensch, door n. c. brinkman, IVed. van c. van streek. Met Plaaten. Te Amfierdam , by ivl. Schalekamp, 1705. In gr. Svo. 213 bl. "XJ a eenetoewying aan den Burger Mr. rhy.vvis feith , behelst JIN dit Stuk de volgende 18 Verhandelingen , zo in Profa als in Verfen. i..)Op den Dood van myn Vriend, K.R. 2.) De Rust. 3.) De waarde der Harmony (een Gedicht.) 4.) Het fmartelyk Gevoel. 5.) De Hut. 6.) De Hoop. 7.) Elifa aan Julia (een Fragment.) 8.) De Nacht. 0.) Misleide Liefde (in Verfen.) 10.) Het waare Kenmerk van een groote Ziel. 11.) Damon en Laura. 12.) Aan de Cypresfen, die op hec Graf van myn Vriend geplant zyn. 13 ) Rofalia en Valcour. 14.) Eene Zinfpeeling. 15.) De Twyfeling der Vriendfchap i^een Gedicht.) 16.) De Avondwandeling. 17.) De Lof der Dichtkunst (in Dichtmaat.) 18.) Op den Dood van myn Echtgenoot (Dichtftuk.) —— Men vindt zeker in deezen bundel verlcheiden goede gedachten , zo wel in het Onrym, 't geen op een Dicliterlyken trant gefchreeven is, als in de Verfen, die van hec Dichterlyk vermogen des Sehryffters geen ongunftig denkbeeld geeven. Docïi de ftyl is, over 'c fJgemeen, voor ons wat ai te gezwollen, en helt vry wat na het fetitimenteele. De Plaaten in het Werk zyn verre van fraai te zyn, en dienen niec zeer tot lof der Nederlandfche Plaatfnykonst. De Geest van Dottor schasz , in de Kerk, in de Raadzaal, en in de Kroeg, lilugtig Blyfpel. Door j. a. schasz, in leeven Med. DoEtor. Zynde dit het eerfte Stuk van 's Mans nagelaaten Schriften. In den Haage, by J. Plaat, 1706". In gr. ivo. 66 bl. Eene geestige en fcherpe Satyre, tegen de onverftandige dweepery van fommige Predikanten , tegen de verwaandheid en eigenbaatige heerschzucht van fommige Municipaalen , en de dwaaze onberaadenheid van fommige Volks verkiezingen. Het Stukje is klugtig, grappig, gefchreeven, gefchikt om iemand den lever te doen fchudden ; maar onvvaarfchynlyk, geheel ongefchikt om ten ïoneele gevoerd te worden, en doet niets af. Maar zagt! laat ons hier halte houden; de Uit- "eefiler, die, in 't Voorbericht, zich in eene dreigende houding vertoont, mogt ons, met den nog leevenden Vrienden Verdeediger van Dr. schasz , die oneindig gedugter Vyanden beftrede* e» iyerwonnen heeft, op 'c lyf komenI!  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Christelyke Gezangen voor de Openbaarc Godsdienstoefeningen. Te Amftcldam, by J. C. Sepp en Zoon, C.de Vries en C. Sepp Jansz., 1796. In gr. %vo. 398 bl. Het godsdienftig zingen is, gewisfelyk, een der weezenlyke deelen der Opcnbaare Godsdienstoefeninge. In naavolging der aloude Ifraè'lieten ftonden de vroegfte .Christenen in dit begrip. Door alle Eeuwen heeft die verrigting, by de openlyke Vereering van het allerhoogfte Weezen , ftand gegrepen. De Proteftantfche Christenen, hoe zeer zy ook, en misfchien te veel, uit den ftaatelyken Eerdienst de Uitwendigheden hebben verbannen, hebben, nogthans, dit gebruik behouden. Intusfehen, de'Christenen, voor het meerendeel, zich bedienende van de Gezangen, op davids naam bekend, wanneer zy het Gezang tot waare ftigtinge wilden doen diehen, leeden dikmaals gebrek aan gepaste Liederen, vooral wanneer zy de zief tot yoegzaame aandoeningen wilden opwinden, berekend naar de gewigtige voorvallen hunner gezegende Openbaaringe, en naar de oogftanden, in welke zy zich dienvolgens moesten plaatzen. Al voorlang hadden de Lutherfchen dit mangel, eenigermaate, aangevuld. De Gereformeerden, hier te Lande, fchynen op dit ftuk nimmer met ernst te zyn bedagt geweest. Vóór drie of vier jaaren voorzag de Doopsgezinde .Gemeente te Amfierdam, vergaderende by het Lam en den flor en., in dit gebrek, door het invoeren van eenen 'bondei van achtenzestig Gezangen.. Thans .treedt .de Doopsgezinde Gemeente in die zelfde Stad, vergaderende in de Kerk de Zon, in dit loflyk voetfpoor. Want., hoewel de Titel des geene aankondiging doet, het blykt 'uit het Voorbericht, dat de thans afgegeevenè Verzameging oorfpronklyk en opzettelyk ten haaren -behoeve wierdt vervaardigd. Zy beftaat uit een aantal van hon.derd vyfenzestig Gezangen, in drie klasfen verdeeld '? ,ustt. 1796. no. 9;, $> b ,*yn*  w-^ . CHRISTELYKE GEZANGElt zynde die der eerfte klasfe beftemd voor bepaalds, —& die der tweede voor onbepaalde en de derde voor algemeens tyden en gelegenheden. Behalven vyftien, reeds te vooren in de genoemde Gemeente gebruiklyke, Gezangen, zyn alle de overige nieuwe Opdeden van een aantal Dichters en Dichteresl'en, van weike wy alleen genoemd vinden wylen den verdienftelyken Sekretaris der Maatfchappye tot Nut van 't Algemeen, Dr. martinus nieuwenhuizen ; die, egter, door zyn vroegtydig affterven,de van hem verwagte hulp tot deezen uitgebraden arbeid niet heeft kunnen toebrengen. Om ook tot een nuttig Huisboek te kunnen dienen, heeft men den bondel atzondevlyk afgegeeven zonder Zangwyzen; welke, volgens het Voorbericht, beftaan, „ deels uit de bestklinkende „ en aangenaamfle onzer gewoone Pfalmwyzen; deels uit „ de zodanigen genomen uit de Pfalmen en Gezangen der „ Lutherfchen; deels verder uit eenige van hier en el„ ders overgenomen, en, eindelyk, uit eenige daartoe, „ nieuwlings, te famengedeld." Voor 't overige wordt ons verzekerd, dat de inhoud deezer Gezangen zodanig is ingericht, „ dat zy door elk Christen, hoe ook zyne denk„ wyze moge zyn , met ftichting zullen kunnen gezongen „ worden. Men heeft althans, (vervolgt het Voorbericht) „ zo veel doenlyk ware, alles , wat byzonder kerklyk „ leerftelfèl kan geheeten worden, daar in vermyd. Gee„ ne Godgeleerde verfchilthikken zyn in dit boek bezon„ gen. Opzetlyk heeft men zo veele algemeenheid, als „ doenlyk ware, in acht genomen , om dus de mogelyk„ heid diiï te ftelfen, dat door verfchillende Christelyke „, Gemeenten van dit Gezangboek gebruik zou kunnen worden gemaakt. Men heeft ook (voegt men 'er ne„ vens) daarom den titul zo algemeen gefteld." Om de natuur en bedoeling deezes Gezangboeks te doen kennen, hebben wy van 't een en ander wel een weinig uitvoeriger willen verflag doen. Ook kunnen wy niet anders verklaaren, of wy hebben , by het doorleezen , de aankondiging van het Voorbericht allerwegen zien vervuld worden. Het beloop en de inhoud der Gezangen is, over 't geheel genomen, deftig, ftigtelyk en eindig. De hoofdbedoeling, om ons gemoed tot erkentelyke dankbaarheid aan Gode, voor zyne liefde, in de Werken der Scheppinge, en vooral ook in het Werk der Verlosfinge door christus, ten toon gefpreid, op te leiden, en eenen daar mede ovcreenfterQmcnden leevenswandel te bemoe- di-  christeia'ke gezangen» 355 digen, wordt doorgaans in het oog gehouden. Hoewel, in een zo dikken bondel, alles niet evenveel fchoonheids bezit, 't welk in eene zo groote verfcheidenheid van onderwerpen bezvvaarlyk kan verwagt worden , hebben wy, nogthans, veele fraaie poëtifche gedagten aangetroffen, en de verüfikatie, over 't geheel genomen, vloeiende gevonden. Dus de Kerkenraad der Zonfche Gemeente mag gezegd worden , dank verdiend te hebben by allen, die, in een uur van dille afzonderinge, heilzaam voedzel zoeken tot blymoedige Godsvereeringei en het nut van den Openbaaren Eerdienst wenfchen te bevorderen , door gepaste aanleidingen, om het getroffen gemoed in boetvaardige of blymoedige klanken zich tot zynen ongezienen Oorfprong te doen verheffen. In eene zo groote verfcheidenheid, valt het doen van eene keuze ter proeve bezwaarlyk. Wy bepaalen ons daar toe by het Gezang, getiteld : Het heil van den Godsdienst, lofzang aan god. I. „ U, God! oneindig, wys en goed, „ Almagtig Opperheer, „ Die,'t geen Gy fchiept, verzorgt en voedt, „ Getrouw en tedeilyk behoedt, „ U zingen wy ter eer. 2. '„ Wy knielen voor uw' troon in 't flof,. Tot U ryst ons gebed. „ Wy ft*amlen dankbaar tot uw lof, „ O Vader! die , in 't hemelhof, Steeds op ons fmeeken let. '„ Aan U, aan uwen dienst, ó God* „ Zy fteeds ons hart gewyd, „ Gehoorzaamheid aan uw gebod „ Verzekert ons het zaligst lot, Dat eeuwig 't hare verblydt. & b 3 4» «| Uw  35<$ christelyke gezangen. 4» „ Uw dienst fchenkt leven aan den geest, „ Uw dienst kweekt altyd vreugd, ,, Het oog, waarin men kommer leest, „ Het hart, dat moedloos, anglhg vreest, „ Wordt door uw' dienst verheugd. 5- „ Als ons de wrange tegenfpoed, „ Op haare doorne-paên, „ Beklemde zuchten flaaken doet, „ Herftelt uw dienst op nieuw den moed; „ En voert uw' iroost ons aan. 6. Ja, zelfs in 't midden van de fmart, „ Stemt hy het vrolykst lied. Terwyl in 't fel bedreden hart, „ Offchoon door ramp op ramp benard, „ Eed bron van blydfehap vliet. (*). 7- „ Hy wyst ons, op den weg van druk, „ Uw' Zoon (|) ten voorbeeld aan, „ Om, ftreevend naar het hoogst geluk, „ Opdat geen wanhoop 't ons ontrukk', „ Hem yvrig na te gaan. 8. ,, Hy leidt ons, met een' zachte hand, „ Op 't effen deugden-fpcor, „ Naar 't eeuwig, hemelsch, Vaderland; „ Daar wagt ons 't onwaardeerbaarst pand, „ By 't juichend Englen-Koor. 9- „ Daar zullen w', als deeze aard' verzinkt, „ U (j.) eeuwig hulde biên. „ Én daar, waar 't lied der Englen klinkt, „ Uw* liefde en grootheid heerlyk blinkt, Daar zal ons oog U zien." Het (*) Is deeze uitdrukking niet oneigen? Een bron vliet niet, maar fpiingt, of vloeit over. Het laatfte denkbeeld zal, veelligt, de Dichter voor den geest gehad hebben. De Ree. (f) Dit zal motten zyn zyn' Zoon. Van God is, tot hier toe, in den derden pertoon gefproken. De Ree. . (4.) Zonder reden, en tegen de regell, heeft hier de Dichter eenen «vergaiij gemaakt, van den derdtn tot den tweeden perfoon. De Ree.  ÊHIUSTELYKE GEZANGEN» 557 Het Gezang , getiteld: Memchliev endheid, diene ter verdere proeve. ' 1. „ Hy, die in 's naasten rampen deelt; „ Hun fmart verligt; hun wonden heelt; „ De traanen droogt, die de armoe fchreir,. „ Is 't beeld van de Oppermajeiteit. 2. „ Hy Itilt het angftig kloppend hart; „ Verzacht der droeve weeuwen fmart; De wees zinkt op zyn' boezem neer, En vindt in hem een' Vader weêr. 3- , ,, Hy is, door Godsdienst en door deugd, „ Der aarde- en hemeliingen vreugd; „ Hy draagt met roem, de beeldeniï „ Van Jefus, die zyn Leeraar is. 4- „ Die Leeraar gaf ons dit bevel i ,„ Doet aan uw arme broedren wel; „, 'k Zal u vergelden voor al 't goed, ,)9 Dat gy elendelingen doet.'" Ss „ Gy zyt het, ó Menschlievendheid.' „ Die licht op donkre paden fpreidt; „ Die de aarde met geluk bedeelt, „ En in woestynen roozen teelt, 6". „ De droefheid lacht, waar gy verfchynt. „ Ge ontboeit hut hart dat zorgend kwyne. „ Dan heft de moed weêr 't hoofd omhoog, „ En dankbre vreugd blinkt in zyn oog. „ Geen Kerk - genootfchap bindt uw hand» „ Daar, waar uw heilig outer brandt, „ Daar kent men geen geloofsverfchil; „ Daar zwygen twist en tvveedragt flil. 8. „ Uw broeder ziet ge in ieder mensch, „ Hy lyde Hechts, gy hoort zyn wenschj „ Uw hart gevoelt terftond zyn nood, „ En teedre zorg wyst hem uw' fchoot, B b 3 9. „ Wel-  ggS CHRISTELYKE GEZANGEN» 9- „ Welzalig hy, die u bemint, „ En in het weldoen blydfchap vindt' „ Hy is de lieveling van God, „ En fmaakt reeds hier het zaligst lot. 10. „ Hem vlecht de Seraf voor Gods troon „ Een' onverwelkbren eerekroon, „ Die, als de dood hem de aarde ontrukt, „ Gods Zoon hem op den fchcdel drukt. li. „ Hy, die in 's naasten rampen deelt; „ Hunn' druk verligt, huun' wonden heelt; „ De traanen droogt, die de armoe fchreit, „ Is 't beeld van de Oppermajeiteit. Overdenkingen van jacobuS hinlópen , Predikant te Utrecht, over de volhardinge in Goed-doen, onze zekerheid van de Zaligheid, het zien op Gods Belooning, en de uitgefirektheid van het Goeddoen. Te Utrecht, by W. van Yzer worst, 1796. In gr. 8vo. 81 bl. De eerwaardige hinlópen vervolgt zyne uitgave van ftiatelyke Overdenkingen. Zo belangryk de onderwerpen zyn, op den titel vermeld, met zo veel hartlykheids worden dezelve behandeld. Een geest van Godsvrugt, en van opregte deelneeminge in het geestlyk welzyn en geluk der natuurgenooten, is de heerfchende karaktertrek van 's Mans fchryven. Gehegtheid aan een aangenomen zamenftelzel'van leerbegrippen moge hem, nu en dan, leiden tot redekavelingen, welke, naar de meening van andersdenkenden, geen fteek houden ; de ernst en gemaatigdheid, en vooral ook de eerbied voor God en den Zaligmaaker , welke allerwege doordraaien, zullen hun de gebreklykheden, welke zy meenert te befpeuren, ligt doen over 't hoofd zien. Hoe zeer wy aelven dan ook, in zommige ftellingen, van den Godvrugtigen Leeraar mogen verfchillen, herhaalen wy, egter, onze aanpryzing deezer Overdenkingen; in een uur van afzonderinge zullen zy met nut en tot ftigtinge kunnen geleezen worden. Br  ÊYERAGEN, ENZ. 359 Bydragen, tot bevordering van eene Algemeene Christelyke Kerk. Eerfte Stukjen. Te Amfierdam, by Wesfing en van der Hey, 1795. In gr. 8vo. 83 bl. "VTaast de voortplanting van waare Godsdiensfkennisfe, J^l op de echte, eenvoudige beginzels des Euangeliums gebouwd, is de bevordering van onderlinge Verdraagzaamheid en Liefde de gewigtigfte bemoeijing, welke de pen eens Godgeleerden kan bezig houden. Wat men ook in 't midden brenge, ten betooge dat de twisten en partyfchappen onder de Christenen te onregt op rekeeing der leere van christus gefteld worden; zo lang die partyfchappen ftand houden, zal het Ongeloof met aflaaten van verdenkingen tegen den Stigter van den Christlyken Godsdienst, alsof deeze daartoe den grond gelegd hebbe. Met genoegen vernamen wy, hierom, het Ontwerp deezer £ydragen, van welke de aanleg en uitvoering voor het pryswaardig doelwit niet kwalyk is berekend. Gepaster tydftip konde daartoe niet gekozen worden. Indien de Voorftanders eener beredeneerde Gelykheid, Vryheid en Broederfchap zich niet met bednegelyke hoop voeden, moet de nieuwe Orde van zaaken de hereeniging der Christenen kragtdaadig helpen bevorderen. „ Zeker is het," gelyk de Voorredenaar aanmerkt, „ dat het denkbeeld eener heerfchende Kerk een „ zekeren afftand baarde tusfchen de Gereformeerde en „ andere Gezintens der Christenen , die zeer ligt by de eerften een Geest van hoogmoed, en by de laatstge„ noemden een Geest van jalourschheid en naaryver kon „ verwekken, waar uit juist de grootfte verwydering „ moest voordvloeijen. De fteen des aanftoots (vervolgt „ hy) is thands weggenomen ; geene Godsdienftige ge„ voelens, geene aankleeving van een byzonder Kerkge„ nootfchap, geven thands recht van aanfpraak op amb„ ten en bedieningen, of duiten iemand uit van dezel„ ve." Op deezen grond waagt hy eene pooging, tot eene nadere vereeniging der Christenen onder elkander. „ Niet (fchryft hy) dat wy ons van deeze poogingen „ nu reeds den gezegenden uitfiag zouden durven bc„ looven, dat zodanige nadere vereeniging daar door „ wierde daar gefteld; neen! Het denkend en met „ oordeel leezend publiek is verre weg het genngfte m Bb 4 » getal;  gób BYDRAtiENf, TOT BEVORDERING ,-, getal ; en hoe (vraagt hy) zouden wy ons durven' „ vermceten, om alle vooroordeelen, vooral van den gemeenen man, die hier voornaarnlyk de onoverkome^ $; ïyk'lte zwarigheden opleveren , te boven te komen ? „ Mogten wy zo gelukkig flegts zyn, van by vcrftandi„ gen die vooroordeelen, welke hun in den weg zyn, „ op te ruimen, wy zouden ons reeds gelukkig genoeg „ fchattcn." Een blyk van befcheidenheid ontmoeten wy in deeze aankondigingen, welke doen zien , dat de beraamers van dit Ontwerp daar mede niet zo driftig zyn vooringenomen , als eene menigte Planmaakers* die op een gewisfen uitflag eenen vermetelen hoop bouwen. Voorts berigten ons de Voorredenaars, wat aangaat den tusfchentyd 'cïer uitgave van volgende Stukjes, hoe men gaarne wenschte, denzelven niet langer te doen duurén dan twee Maanden, „ indien men ons met Ver„ handelingen, Dichtdrukken, Gefprekken, Brieven, of 3, Berigten, volgends ons verzoek, gelieft te hulp te ko„ men." Daar wy het oogmerk deezer : Bydragen als nuttig befchouwen, en de voortzetting hartlyk Wenfchen, maaken wy met voordagt' gewag van die uitnodiginge , om aan dezelve te meer Openbaarheids te' geeven. Te weeten, om den leeslust gaande te houden, heeft men verkozen, eene afwisfelende verfcheidenheid van bchandelinge in agt te neemen. Dus Wordt hier vooreerst gefproken over de Algemeene Christelyke Kerk, in eene Briefwisfeling tusfchen Philantes en Euphranor. In eene Zamenfpraak daan Philèufèbius en Charitas Uil op den invloed der jong/Ie Omwentelinge op den Godsdienst van Jezus. Dat het Avondmaal des Heéfen geen Secïen Maaltyd, maar ten Christen Maaltyd is, wordt in eene doorloopende Verhandeling bewezen. Kortlyk zullen wy, van 't een en ander, iets aanftippen. In den eerften Brief befchouwt Philantes als zeker het gevoelen der zulken , die meenen , dat de Godsdienst van fezus, van tyd tot tyd, zich uitbreiden, en de algemeene Godsdienst van den gantfehen aardbodem zal worden. Ook erkent hy, als eene bedoeling * en eigenaartige ftrekking, der leere van Jezus, het aankweeken en bewerken van onderlinge eensgezindheid en liefde onder de belyders. „ Dan (zegt hy) van èen geheel an„ deren aard is de. vraag , moeten alle Christenen tot li eene algemeene Kerk worden vereenigd ? moeten alle : byzondere feéten in het Christendom eens ophouden ? '  ÈÈNER AEG. CHRISTEL. KERK. gft* Is dit liet plan van jezus?" Dit komt hem niet aanneemelyk voor, deels, om dat, volgens de tegenwoordige orde der dingen, ondanks eenige meerdere Verdraagzaamheid , de Seéten - Geest telkens wordt voortgeplant , en voor deszelfs vernietiging zich geen grond opdoet; deels, uit hoofde van de verfcheidenheid der menfchelyke bevattingen, gegrond op oorzaaken, welke altoos zullen voortduuren. Deezen voordragt befchouwt Euphranor, in zyn Antwoord, als tegenftrydig. Eensgezindheid onder de Christenen , waaromtrent, als het natuurlyk gevolg dei" leere van christus , beiden het eens zyn, en eene Algemeene Christelyke Kerk, zyn by hem woorden van ééne betekenisfe. Het een. moet met het ander ftaan of vallen; in dier voegen, dat, ten zy men zich de Christenen vooritelle als in ééne algemeene Kerk vereenigd, zy nimmer zullen kunnen bel'chouwd worden, als door dien band van wederzydfche liefde aaneengeftrengeld. In zyn wederfchryven dringt Philantes zyn gevoelen nader aan, dat 'er altoos verfcheidenheid "van begrippen zal plaats hebben, om de bovengemelde redenen, zonder dat zulks ten noodzaaklyken gevolge hebbe, dat de onderlinge liefde niet zou kunnen geoeffend worden. In het flot des Briefs wordt eene nadere ontwikkeling aangekondigd. De Voorftanders eener Algemeene Kerk zullen dezelve met verlangen te gemoet zien , naardien, onzes oordeels, Euphranors bedenkingen meer voor eene algemeene mogelykheid pleiten, dan dat zy ecnigen grond opleveren, dat de zaak zelve als uitvoerlyk kan befchouwd worden. In de Zamenfpraak komt Philèufèbius voor, als met zwaarmoedigheid opziende tegen de gevolgen der jongde Omwentelinge. Hy is bedugt voor een toeneemend Ongeloof — voor de gevolgen der Vryheid van de Drukpers, ter aanrandinge der dierbaarfte waarheden. „ Wie „ weet niet (vraagt hy) of niet het lot der Franfche „ Geestelyken dat van onze Leeraaren wordt; dat men „ hun verbiedt te prediken, hen weigert te befoldigen, .,, de Kerken fluit, en den openbaaren Godsdienst geheel j, en al weert?" Van een ander gevoelen is Charitas. ■„ Geloof my vry (hervat hy) dat ik, wel verre van „ eenig nadeel voor den Godsdienst uit deze omwending te duchten, veeleer de grootfte voordeden daaruit te gemoet zie, en dat ik God op myne knië'n gedankt jj heb voor de omwending, juist omdat ik ze bevoorderB b 5 » lyfc  *6*2 BYDRAGEN, tot bevordering „ lyk oordeelde aan het groote doel van den Euangeli„ fchen Godsdienst." Dit tragt hy te bewyzen uit de voordeden, welke voor een vrymoedig onderzoek, voor eene redelyke Godsdienstkennisfe, zullen geboren worden. Het ontllag van de Synodaale banden van Dordrecht, waar voor P. zo zeer bedugt is, befchouwt de andere geenszins als nadeelig; als hebbende hy die bepaaling, reeds voor lang , voor een der grootfte hinderpaalen in de bevordering van den Euangelifchen Godsdienst befchouwd, gelyk hy, op de bekende gronden, nader aantoont; befluitende, dat men, door het toellaan van vryheid van denken en fpreeken, flegts wederkeert tot de eerfte grondllagen van het Proteftantendom, „ waar„ van (zegt hy) de navolgende aanhangers zich zo verre „ niet moesten verwyderd hebben, ik bedoel de grond„ leering , dat men in zaaken des geloofs van geen „ menschlyk gezag kan of moet afhangen." Nog eene andere zwaarigheid legt P. op het hart : „ de vreeze „ dat men den Hervormden de Godshuizen, als aan „ 't algemeen toebehoorende, ontneeme, de Geestelyke „ kas Intrekke, geen Predikant uit een publiek fonds „ befoldige, alles tot ondergang der Gereformeerde „ Kerk, die tot dus verre de heerfchende was." Zonder omwegen verklaart zich C. voor de onbillykheid van zulk een uitfluitend bezit; maar wil dat de Hervormden, evenals andere Gezinten, hunne eigen Leeraars befoldigen, onder het genot van een evenredig aandeel aan den algemeenen eigendom. Voorts maakt C. nog gewag van eene Algemeene Kerk, als het dienftigst middel ter voorkominge van veele zwaarigheden, welke de Hervormden zouden belemmeren, indien zy, van den grond op, een Fonds moesten oprichten, ter bekostiginge van hunnen openbaaren Eerdienst. De Verhandeling, getiteld : het Avondmaal des Heeren, geen SeBen Maaltyd, maar eene Christen Maaltyd^, behelst verfcheiden fraaie aanmerkingen, dienftig om die Helling als aanneemelyk te doen voorkomen. „ Welke „ tegenftrydigheid! (roept de Schryver) Gemeenfchaplyk „ het hart in Lofzangen tot God te verheffen, gemeen„ fchaplyk den plicht van dankzegging en gebed uitte„ oefenen, gemeenfchaplyk Gods woord te overwegen, „ en door hetzelve gedicht te worden, te gdoo- „ ven in den zelfden God, ra den zelfden Zaligmaker, „ in het zelfde Euangelie; gezamenlyk jezus den „ idee-  EENER AEG. CHRISTEL. KERK. 363 Heere te noemen, en met dat al niet gemeenfchaplyk „ zynes doods te kunnen gedenken!" Het ver¬ keerde van deeze handelwyze, het ftrydige daarvan met den Geest des Euangeliums, en de nadeelige gevolgen, welke daaruit moeten voortvloeijen voor de zaak des Christendoms: dit alles wordt hier behandeld, met eene uitvoerigheid, berekend naar het plan deezer Bydragen. Ons bellek verbiedt de ontleeding deezer Verhandelinge, welker leezing wy ten ernftigfte aan alle vredelievende waarheidzoekers aanpryzen. Redevoering ter gedachtenisfe van steven jan van geuns, Matth. Z. beroemden Hoogleeraar der GeneesMensch- Kruid- en Scheidkunde aan de Hoogefchool te Utrecht, enz. enz. Uitgefproken voor het Ut récht fche Departement der Maatfchappy Tot Nut van 't Algemeen, op den 25 van Zomermaand 1795, in de Pieters Kerk, door deszelfs Medelid jodocus heringa , Eliza's Z. Te Utrecht, by G. T. van Paddenburg en Zoon, 1795. In gr. óvo. 114 bl. "W/ylen de Utrechtfche Hoogleeraar s. j. van geuns W Matthz., een fieraad van alle Genootfchappen, van welke hy Lid was, hadt, by meer dan ééne gelegenheid, blyken gegeeven van zyne hoogfchattende denkwyze over de Maatfchappy, bekend onder de Zinfpreuk: Tot Nut van 't Algemeen. Hy hadt nog meer gedaan ; de loflyke poogingen dier Maatfchappye hadt hy met zynen gewoonen yver helpen bevorderen. Geen wonder dat het Utrechtfche Departement fchikkingen beraamde ter vereeringe der naageuagtenisfe van een zyner meest verdien stlyke Leden , zints Mevrouwe de Weduwe des afgeftorvenen de eere , om van wegen het Hoogefchool aan wylen haaren Echtgenoot ftaatelyk te gedenken, heufchelyk hadt van dé hand gewezen. Jodocus heringa, Amptgenoot en Vriend des vroeg geftorvenen, nam die taak op zich, en volvoerde dezelve; fchetzende van geuns : „ zo als Hy door zyn edel ka* „ rakter, en door zynen eerbied voor god en Godsdienst, „ voor allen, die op Hem betrekking hadden, hoogstbe j, min lyk, en tevens door zyne uitgebreide Geleerdheid, „ en vooral door het aanleggen derzelve , ter getrouwe „ waarnecmingc van zyne moeilyke posten tot heil van „ m  «04 J' HERINGA i5 hel Algemeen, voor de ganfche Maatfchappy onwaar* „ deerbaar was." Uit alle deeze oogitanden vertoont de Redenaar den voonreffelyken van geuns in het waare daglicht, zo ais wy, indien ons getuigenis iets afdoe, in gemoede kunnen verklaaren, in gevolge van eigen ervarenisfe, welke ons 's Mans veelvuldige voortreffelykheden, eenigzius van naby, deedt kennen, bewonderen en hoogfchatten. De Redevoering behelst dus geen droog verhaal van gemeene lotgevallen, van geboorte, opvoedinge, bevorderinge, huwelyk en dood; maar veeleer eene deftige en ongetooide loflpraak van eenen Man, die, in het achtentwintigfte jaar zyns ouderdoms, ten Verklaaring Vorftenverbond ; Vreede. Door twee of drie Artykelen over te neemen, zullen onze Leezers den geest, die in dit klein Woordenboekje heerscht, genoegzaam, zonder eenige by voeging of opheldering, leeren kennen. ,, Convenientie (al of niet gelegen komen; dienen ; „ of niet dienen; ftrook en.) „ Dit Woord zou ik gaarne met gulden Letters in het ,, Woordenboek onzer Staatkunde ter neder fchryven. Wat 1 „ zou Pruisfen zyn. zonder Convenientie!!! Convenientie |i| n # 1  i>ruissische staatkunde* 3^ is de kracht, door welke de Pruisfifehe Magt zich ontwikkelde. Convenientie is de Talisman of het Tovercyfer, waar door wy op avontuur uitgingen van den ■ Silefifcken Roof af tot den afzonderlyken Vrede met de ;,, Nationaale Conventie. Laat by alle uwe onderneemm„ gen dit gulden woord uwen grondilag zyn* In dn toverwoord ligt de kracht van losmaaken en binden,. en ' Pruisfen wordt daar door de Staatkundige Kerk. Voor de wereld moet gy 'er u niet zeer luid van bedienen* ,' en 't zelve zagtkens uitfpreeken ; maar uwe gefchriften „ moeten immer overvloeijen en glimmen van de woor„ den Eerlykheid, Trouw, Regtmaatigheid, Liefde voor 's Rvks welzyn, en alle zulke oudcrwetfche VaderI' landfche woorden meer ; dewyl het anders de overige „ Mogenheden eindelyk mogt convenieeren, onze Coii„ venientie paaien te ltdlen." * „ demarcAtions-linië (OttU van Affcheiding (*))» ,, Dit Woord zult gy bezwaarlyk in eenig ander Staat„ kundig Woordenboek vinden. De verdienfte der toe,, pasfing behoort mede nog aan ons Kabinet. Wy ' weeten wel dat andere Mogenheden, na geeindigden Kryg of na geflootene Ruilingsverdragen* grensiimen om haare nieuwe Bezittingen trokken 3 maar eene De' marcations- Linie , geduurende eenen gemeenlchaply4, ken Ryksoorlog, te trekken, en dat met om den vyand, ,, maar om de met ons verbondene Vrienden, den toe!, voer af te fnyden, hen in hunne werkzaamheden te „ hinderen, en hen rechtftreeks onder de grootmoedige „ aan* (*) Dus noemde mén eerie Linie 6 F Lyrij ivelkë ïü 149S door Paus aiexander VI vastgeüéld.werd, öm een einde te tnaaken aan de twisten , welke ontftaau waren tusfchen den Koning van Portugal, jOannes II, en tusfchen fèrdinand Koning van Castilie. Door een middagslyn, getrokken ten Westen van de Canarifche en Atoxes Lilauden , bepaalde men, dar. alles, wat ten Westen van die Lyn wis, behooren zou rfafl de Spanjaarden, en dat de Ontdekkingen', welke men ten Oosten mogt doen , zouden toebehooren aan de Portugèezén. Een indere Scheidslinie werd getrokken in 1524 , toen de Portugèezén zich in Brafilie gevesiigd hadden. Hier kan men dver nazien de Geographia Reformata van Vader ricciolu {Kfri taaier.) JLËIT* Ï7£>6\ NO> pV 4» f  3"O PRUISSISCHE STAATKUNDE* „ aanbieding van bemiddeling tot Vrede te dwingen, „ daar toe behoort een fcheppend vernuft; dewyl door „ deeze aanbieding, en de tusfehenkomst van voorafgemaakte Grensbepaaling, het voortzetten van den Oor„ log onmogelyk gemaakt werdt voor de Geallieerden; „ den vyand daarentegen den toevoer van leevcnsmid„ delen en een vryen handel opengezet, en daarenboven „ nog een bekwaamen weg ontdooien werd, om de ver„ bondene Mogenheden te vervolgen en afbreuk te „ doen. Ik weet wel dat onze voormaalige of ge- „ weezen Bondgenooten over deeze handelwyze zeer on„ gundig oordeelen ; doch zoo zy zich de geringe „ moeite durven geeven over de afdamming des Woords „ Demarcation na te denken, zullen zy bevinden dat „ hetzelve afkomdig is van Démarquer, uitveegen, uit„ doen, en dat wy niets deeden dan het geene de bete5, kenis van dat Woord medebrengt, te weeten, dat wy „ den geest hunner verdere Werkzaamheid uitwisch„ ten, uitbluschten." „ RE DELYKHEID. „ Een oud Woord, waar door'men pleeg te verftaan, „ Trouw en Vertrouwen , Deugdlykheid , Eerlykheid , ,, Opregtheid, Verbondspligt en zo voorts, gelyk zulks „ nog in de Woordenboeken der oude eerlyke Duit. „ fche Vorften te zien is. By ons gebruiken wy het „ ten hoogden als Zand, 't welk wy, als 't ons conve„ nieert, de wereld in de oogen werpen." Dankoffer aan de Reprefentanten V Lands van Utrecht, by het neemen van hun Befluit ter Affcheiding van de Kerk van den Staat, en Aanfpooring ter navolging, door theophilus. Te Leyden , by D. du Mortier en Zoon, 1796. In gr. Svo. 24 bl. Dit Dankoffer, of deeze Uit boezeming, is de geboorte verfchuldigd aan het Befluit der Reprefentanten Lands van Utrecht, genomen op, en overeenkomdig met, het Rapport der Commisfie ter Ontwerping van een Plan van Gelykheid voor alle Godsdiendige Gezintheden binnen die Provincie; welk verflag hier eerst medegedeeld wordt. De  jpANKOFFERj $ft De Offeraar is geheel gevoel, en boezemt zyne aandoeningen uit met dat vuur, 't welk de aart der zume. medebrengt. Overeenkomltig hier mede is ook de Aanfpooring voof andere Gewesten om het fpoor der Stichtenaaren te druk* ken. Hoort hoe hy deeze en inzonderheid ons Ge* west aanfpreekt: „ En gy, Volk der overige Gewesten » „ en inzonderheid gy, Volk van Holland, dat! het eerst in „ uwen boezem de roepftem hoorde, Scheidt de Kerk van „ den Staat! Bloost over uwe werkloosheid, uwe lafheid, „ uw fchuldig ftilzwygen. Bloost van fpyt, dat eenig „ ander Gewest u in gevoel en waardeering der regte „ Vryheid overtreft, in het nuttigst gebruik deezer om-' „ wenteling is voorgegaan. Bloost, dat gy niet flegts de „ onbeftaanbaarfte bèvoorregting zaagt voortduuren, maar „ zelfs verzekeren , dat gy het zaagt, en .... zweegt. „ Bloost inzonderheid gy, die by uitzondering op den ti„ tel van Vrienden der Vryheid , van Godsdienst, der „ Menschheid, aanfpraak maakt, over uwe flaaperige on„ verfchil ligheid, over uwe onmanlyke verzaagdheid.Hoe „ zullen de rampfpoedigfte gevolgen van dezelven, die by „ hunne verwoestingen het onherdelbaare zullen voegen, „ uwe harten met duldlcoze knaagingen folteren. Hoe „ zal de waare Godsdienst, wanneer hy zyne plaats doof „ dweepery en bygeloof ziet vervangen , of zyn weldaa„ dig licht door den verpesten adem van fecbenyver en „ fcheurziekte benevelen, kwynen, verdooven —— hoe „ zal de Vryheid, als zy haaren fpeer door losbandig„ heid ziet onrweldigen, en haaren hoed door vervolg- „ zugt vertrappen, u toeroepen eene kreet, waaf ,, van de nagalm tot in de eeuwigheid in uw hart zal „ klinken —— zie daar uw werk!'' Verzameling van Stukken in de zaak van Mr.-l. P. VAPt de spiegel , geweezen Raadpenfionaris van Holland. Te Amfierdam, by J. van Gulik , 1796". In gr. 8yo» 139 bl. T^vit bundeltje Staatsftukkert , 't geen, in een kieiri ërj \ J overzienbaar tafereel, den Landgenoot voorlicht, 'ehad. Dit is kort. Breedfpraakiger is de y - ub'--v- . "'„,'''.",'g c'er zaake van den Gommis s#m ^y*LELYveld, waar van, gelyK^#''ft ' ' 'i,' 'fenmer- ken, „ de minfte omil Mtótest^ = . hzclvëPiifflngryk „ is, en over het geval, 't welk hun te behandelen ftaat, „ beurtlings licht en duisternis verfpreidt." Het verhaalde onderzoek ten opzigte dier beide Perfoonen geeft hun gronds genoeg om rondlyk te verklaaren, ,, dat 'er wel degelyk materie is om een geftrenger na„ vorfching en onderzoek omtrent het minifterieel gedrag „ van den gemelden van de spiegel daar te ftellen." Twee drangredenen perlleu hun deeze verklaaring af. — v„ De eerfte het gehouden gedrag van den Commis van ,, lelyveld in het quesiieus geval van den ontcyferden „ Brief; en de andere de zeer gehazardeerde betuiging „ van van de spiegel, dat hy geene Papieren onder zich „ hadt, waar op van wegen den Lande eenige aanfpraak „ kon gemaakt worden." Dit wordt breeder ontwikkeld op eene wyze die de Rapporteurs doet vraagen of van de spiegel „ met het gegeeven algemeene Antwoord vol„ ftaan kan op de aan hem gedaane byzondere Vraag : 11 °f h niet de noodige aanwyzing kon doen, waar die „ Papieren te vinden waren?"" Ten opzigte van welke zy aanmerken, dat hy tyds genoeg in overvloed gehad hadt om alles in verzekerdheid te ftellen. Hier aan hegten de Rapporteurs een Schets van den tyd der Minifterieele Bediening deezes Mans, om te zien in hoe verre 'er nadere gronden zich opdeeden om eene geftrenger naavorfching en onderzoek omtrent zyn gedrag daar te ftellen. Dit gedeelte is zeer belangryk en toelichtende voor de Vaderlandfche Gefchiedenis van dat Tydperk. „ Het zou zich (dus laaten zy zich, onder andere, hooren, naa het ophaalen van veele bedryven „ deezes fchranderen doch bedrieglyken Staatsmans,) harden wy de noodige inzage in 's Lands papieren, niet moeilyk vallen, aan te toonen, dat wy de zo fchreeu', wende uitputting van Hollands Financieweezen alleenlyk te danken hadden aan het misbruik, dat van de \, spiegel van de onbepaalde vrye dispofitie van 's Lands V penningen tot de fecreete zaaken gemaakt heeft. Schoon ' wv evenwel gelyktvdig verzekerd zyn, dat wy geen 3 Cc 3 9» fpoor  574 verzameling van stukken, „ fpoor hier van zouden vinden in de Refolutien fen i „ Decreeten van Holland, al lagen dezelve allen open i „ voor ons. Immers heeft dit geen bewys van nooden, „ dat de vorm van linanticele direclie, en het practyk in deezen gebruiklyk, geduurende het voorig Beftuur, , „ van dien aart geweest zyn, dat de ftaat van ontvangst: „ en uitgaaf niet mank kon gaan, en dat, ter i'uppletie • „ van elk deficit, en tot goedmaaking der buitengewoone : „ fchreeuwende uitgaven, die 'er plaats hebben gehad,, „ men gereedlyk de toevlugt heeft weeten te neemen „ tot de Generaliteits Ordonnantiën, welke ten behoeve i „ der Admiraliteiten , Oost- en Westindifche Colonien, „ als anderzins, ruimfchoots gefiaagen en uitgegeeven „ zyn geworden, zonder dat de yverigfte navorichingen „ in de gewoone administratie der provinciaale Financien „ immer in ftaat zullen zyn, het waare emploi daar van „ te kunnen ontdekken?' Met een wenk liaan zy het oog op 's Mans verdagt gedrag in Zeeland, en betuigen vervolgens , redenen te hebben, om rondelyk te verklaaren, „dat het .°edra°„ van van de spiegel , geduurende den ganfchen loop „ van zyn Ministerie, als Raadpeniionaris van Holland „ gehouden zo in het niet al zins obferveeren van „ zyne Inftructie, in de zaak der Brabant fche Re- „ volutie, in het inwikkelen van deezen Staat in „ den Franfchen Oorlog in de daaromtrent geë'nj „ tameerde Negotiatien met Engeland en Pruisfen - . „ in het doordringen van de enorme Geldnegotiatien, die „ fuccesfivelyk hebben plaats gehad, en in de ongeme„ fineerde verfpiHingen van 's Lands penningen , als in „ het moedwillig verwaarloozen van 's Lands belangen, „ ten hoogften fusfcSt zo niet dirccllyk strafbaar voor- „ komt." , Waar op zy voorts de openlyke verklaaring gronden, •> dat de persoon van van de spiegel meer dan I t, fuspeSt ——■ zyn minijlerieel gedrag misdaadig en I „ Hy m allen deele aan de Bataaffche Natie in V ahe- I „ pieen, en aan het Folk van Holland in 'ü byzonder \ t| rekening en verantwoording schuldig is, v3u 'i „, at t geen hy, geduurende zyn Ministerie, of zelve ver- I 3, right heeft, of m zyne qualiteit heeft doen of laaten " „ verrichten, en dat, overzulks, eene flrengere naavor. f M Jching en rechterlyk onderzoek van zyn minifte. I neel gedrag eene zo prcsfante zaak begint te worden, , S3 dat I  VERZAMELING VAN STUKKEN. 375 „ dat dit handleidend Rapport, met alle de daar toe re„ lative ftukken, ten fpoedigften mag gefteld worden iiv „ handen van een, in dit zoo extraordinair, als hoogst„ belangryk, geval, door deeze Vergadering fpeciaal te „ benoemen Fiscus, gelast om eene formeele acte van „ befchuldiging tegen denzelven van de spiegel op te „ maaken, eisch te doen, en het recht van het Bataaf- fche Volk, by het Hof van Holland,tegen hem waar te neel, men; terwyl. inmiddels gemelde van de spiegel, uit „ het Huis in 't Bosch, na'de Gevangen Poort getranspor„ teerd, en in zekerder bewaaring moet worden gefteld." Ten dien eigenften dage werd, in gevolge van een Befluit der Provifioneele Reprelèntanten van het Volk van Holland, van de spiegel, uit het Huis in H Bosch, na de Voorpoorte van den Hove overgebragt, en, op den 2.7 Ocbober 1795-. de Burger jan valckenaar, Hoogleeraar in de Regten aan 's Lands Univerliteit te Leyden, tot Fiscaal in deeze zaak aangefteld. De Brief van deezen Fiscaal, welke hier geheel gevonden wordt, eindigt, „ dat het hem onder eerbiedige correcïie voorkwam, dat „ het verblyf van den Perfoon van van de spiegel, „ op de Voorpoorte , buiten decreet van den Rechter, „ niet langer zou behooren te worden geprolongeerd; te „ minder, daar de redenen van prudentie, die de Burgers „ Reprefentanten op den 14 Och laastl. daar toe hadden „ gepermoveerd, thans minder dringende fcheenen gewor„ den te zyn, onverminderd nogthans zodanig eene Poli„ tique Custodie, als zylieden, zo volgens de regelen van „ goede Politie , als tot confervatie van den Perfoon van „ Mr. l. p. van de spiegel zelve, in gevolge hunner „ bekende xquiteit, in aanmerking van deszelfs lichaams„ ongemakken, noodig zouden oordeelen." Deeze Brief was den 30 Dec. 1795 gedagtekend. Het Befluit, van den 5 Jan. 1796, was, „ dat van de „ spiegel provifioneel in eene Politique Custodie zou „ blyven." De Committes van Algemeen Welzyn en van Algemeene Waakzaamheid, werden gevolmagtigd om daar toe der Vergaderinge , zo fpoedig mogelyk, eene gcfchikte plaats voor te draagen, en werd aan deeze Committes het Request ter hand gefteld, door van de spiegel ingeleverd, en in deliberatie gehouden; by 't zelve verzogt hy, onder aangebodene voorwaarden, ontflagen te worden; om daar op zo veel reguard te Haan als de pligten van den mensch, en de betrekkingen tot het welzyn C c 4 va*  %f5 Verzameling van stukken; van het Vaderland, vorderden, en eenigzins konden ge< doogen. Deeze beide Cornmittes verfchilden dermaate in begrippen , dat zy geen gecombineerd Rapport konden uit» brengen. Dat van het Committé van Algemeen Welzyn, tot de zagtde zyde overhellende, prees het Huis in 't Bosch aan; blykens het hier geplaatst verllag. Hier tegen overgedeld is de Raadflag van het Committé van Algemeene JFaakzaamheid. Met byzonder genoegen zal elk rechtfchaapen Minnaar der Vryheid dit ftuk leezen. Zie hier den Aanhef: „ Medeburgers! „ Het zal zekerlyk de opmerking van het tegenwoordige „ gedacht, en de verwondering derNakomelingfchap, be* ,, zig houden, dat wy zo lang en veelvuldig hebben ge„ raadpleegd, over een Man, van wien het weldenkend „ gedeelte van het Volk , dat wy vertegenwoordigen, en „ wy allen het eens zyn, dat hy voor Nederland, en „ byzonder voor deeze Provincie, oen geesfel geweest is, „ zodanig als de gefchiedenisfen deezer ftreeken fchaars „ een voorbeeld kunnen opleveren want het problê- „ ma, of l. p. van de spiegel, voorheen Raadpenfionaris „ by het heilloost bewind , dat hier immer beftondt „ „ fchuldig is of niet, is het alleen voor de formvolle Ju„ dicieele Rechtbank; in onzer aller harten is het reeds „ voorlang opgelost deeze langwyligheid, die onze „ Vyanden greetig voor een bewys onzer zwakheid zul„ len verklaaren, en waar in onze Vrienden meenen de ,, ontoereikendheid te ontdekken onzer Wetten voor on,, zen toeftand, is ondertusfehen in deezen zeer verfchil 3, lend van die gewoone, die geheel Europa, 't zy te rechte of te onrechte, ons ten laste legt; zy is hier het „ gevolg niet van ons Nationaal Character; maar van s, eene Deugd, waar op wy ons verheffen mogen." Aangetoond hebbende, dat Eerbied voor de Wetten bnzer Voorvaderen, die de Burgerlyke Vryheid het krag-, tigst befchermen, hun in deezen met omzigtige fchreden hadt doen voortgaan, vervolgen zy : „ Maar, Bur- gers Reprefentanten! als wy hierin onze eer en onzen 9, roem verzekerd hebben, dan behooren wy die ook be- ftendig te maaken, door zorg te draagen, dat de onge,3 fchonde hulde, die wy fteeds aan het Palladium der „ Burgerlyke Vryheid toebrengen, niet ontaarte in die ,4 laffe en tlaaffche aankleeving, die ons beletten zou, H naar maate der voorkomende gevallen, ook met behoa-. » re-  VERZAMELING VAN STUKKEN. 377 relvke uitzondering te handelen. — Langwyligheid, " zonder zulk eene edele beweegreden als wy hadden, "Su ons vernederen; maar deeze zwakhartigheid zou " ons veragtlyk maaken — dan zou onze eerbied ftraf" Sar en voor de Vryheid haatlyk worden — aan " alï 'is eene zekere maate gefteld; ook zelfs de deugd "wordt door overdryving fchuld; en, voegde geene Wraakzugt aan de Vertegenwoordigers eener Natie, " zeker ook geene zwakheid moet hen onteeren. Onze " Sist ligt tusfchen die beiden in, deeze is de Recht" l aardigheid; dc.r haar alleen kunt gy, met de boozen " ïe doen beeven, en de goeden gerust te ftellen, geraa' ken tot uw verheven doel, naamentlyk het Geluk des ' " In0't breede houden zy daar op de redenen voor, die huns oordeels de keuze van het Huis in t Bosch alraaden, en die pleiten voor eene andere plaats, onverfchil£ welke; het Kasteel van Woerden egter als gefchikt aanpryzende. In de behandeling deezes onderwerps :ftraalt Vrvheidsmin en een Geest van Gelykheid door, die alles met genoegen doet leezen van alle welgezinden. Het Befluit was, dat, om de nabyheid van de Refidentie en daar uit mogelyke gevolgen, de voorllag van het Huis in H Bosch, ter Bewaarplaatze , verworpen wierd, en beide de Committes last kreegen na eene andere geichikte plaats om te zien. Deeze vondt men eerlang op het Kasteel te Woerden, waar, terwyl wy dit fchryven, de ceweezen Penfionaris nog in Pohtique Custodie zit. Wvders is hier ingevoegd een Brief van joh. valckenaar, betrekkelyk zyn Advys in deeze zaake uitgebragt, als mede de Concept-Misfive aan de Provifioneele Reprefentanten van Zeeland. Breeder, dan wy van Staatsftukken gewoon zyn, nebben wy op deeze ftilgeftaan. *t Belang der zaake vorderde zulks. Wy durven ook verzekeren , dat veelen, anders afkeerig van Staatsftukken te leezen, dit, althans op de meeste plaatzen, niet geeuwende uit de hand zullen leggen, Cc $  378 . TH. WATKINS Reizen door Zwitferland, Italien, Sicilien en de Griekfche Eilanden, naar Konftantinopolen, en van daar iz rug door een gedeelte van Griekenland, over Ragufz en de Dalmatifche Eilanden, in de Jaaren 1787, 1788, 1789. Door thomas watkins, A. M. Uit het Engelsch vertaald. Tweede Deel. Tc Haarlem, by F. Bohn, 1794. In gr. 8vo. 140 bl. *\Y/y hebben niet naagelaaten, om, zo ras het Eerfte W Deel deezer Reizen , in onze taal overgezet, het licht zag, en aan het Werk en aan de Vertaaling den welverdienden lof te geeven (*_). Geene reden altoos om aan beide iets te onttrekken doet zich op by de doorleezing van dit Tweede Deel. Waarin ons voorkomt de Befchryving der Stad Geneve. De Reis tot en de beklimming van den Berg Cents. Een verfla» van Turin. Een Algemeen Berigt van Sayoycu en Piedmont. Voorts vinden wy de A/ipcnynen, Genua, Tav ia , Milaan, Piacenfa , Parma , Modena , Bologna, Furencen, befchreeven, en een kort berigt van Tos* canen, van Pifa en Livomo, doormengd met zulke Reisontmoetingen als een breeder voorgeplaatfte Inhoud opgeeft. TeGrenoble, uit Zwitzerland, wedergekeerd, tekent de Reiziger watkins eene ontmoeting aan , die onze opmerking trekt. In den Schouwburg dier Stad kwam by den Heer watkins een Officier onder het Regiment van Saintonge, met wien zy hunne kennis vernieuwden, daar hy hun Reisgenoot geweest was van Challons na Lyons. Deeze bragt hun by .verfcheide van zyn Corps, die allen een weinig Engelsch fpraken; hebbende een geruimen tyd, geduurende den Oorlog, in Amerika, gediend. „ Ik kan u niet zeggen," luidt de taal des Reisbefchryvers, „ hoe zeer ik ftond op te kyken , toen „ ik deeze Heeren, nevens die van nog een ander Regi„ ment, zoo hevig hoorde uitvaaren tegen de maatrege„ len van 't beltier, en zoo fterk pleiten voor de Ver„ gadering der Algemeene Staaten, die, gelyk zy zei„ den, alleen het regt hadden om de imposten en belastin- (*) Zie de Algem. Vaderl. Letteroef. voor 1794. bl. 503.  reizen. 3/9 „ gen in het Koningryk te bepaalen. Nu behoef ik „ my niet langer te verwonderen over het zeggen van „ een zeker Heer, dien ik, voor eenige dagen, te Nismes „ aantrof. Ei lieve zie eens myn Brief na, dien ik u „ uit deeze plaats fchreef (*). 't Geen ik toen hoorde „ beweeren hield ik voor niets meer, dan voor.iets *t „ geen hy liefst zoo wenschte. Thans echter befpeurde „ ik, dat zyn gevoelen op eene naauwkeurige kundfchap „ gegrond ware nopens de algemeene denkwyze zyner „ Landgenooten. Be Franfchen willen vry zyn, en het is „ het voorbeeld van Brittannien, dat hen zoo ftout ge» „ maakt heeft. De gisting is geweldig; het geroep al„ gemeen, en de klagten nadrukkelyk, Hout en beflis„ fend. Ik durf het wel waagen om ftellig te bewee„ ren, dat lodewyk de XVI alles zal moeten toegee„ ven, 't geen men dienftig zal oordeelen te vraagen : „ immers hoe kan eene Regeering, welke alleen door „ Militaire Magt tot hier toe is ftaande gebleeven, wan„ neer de Soldaat zich met den Burger vereenigt, om „ zekere voorrechten in te roepen, daar aan weigeren „ gehoor te verkenen? De Koning moet wel eene Ver„ gadering der Staaten beleggen, en zyne Magt zal voor „ de haare moeten zwigten. Dit alles is een gevolg van „ hunne ünderlleuning der Amerikaa?ien: want niet al„ leen hebben de Officieren, die men gezonden hadde, „ om hen by te ftaan, de vlam der Vryheid opgevat, „ en zich zelven natuurlyker wyze gevraagd, waarom zy „ haar derfden? maar de Natie is daar door zoo diep in „ fchulden verzonken, dat de Koning tot het wanhoopig „ hulpmiddel de toevlugt moest neemen, om eene Na1 tionaale Vergadering byeen te roepen , welke ik my 5, verzekerd houde, dat zyn gezag in een fchaduw zal „ doen [veranderen. Wanneer een Volk op die wyze by„ een is, om naar de misbruiken der Regeering onder„ zoek te doen, dan is het gevolg, maak 'er ftaat op, „ Vryheid. Maar laat ons wagten, en zien wat 'er ges, beurt." In deezer voege fchreef watkins den 14 Sept. 1787. De Vertaaler mogt 'er, in 't Jaar 1794, in eene Aantekening, byvoegen. „ De Uitkomst heeft niet alleen „ dee- (*) Deeze Is een van die Brieven welke niet door den druk gemeen gemaakt zyn.  S&o th. watkins 5, deeze Voorfpellingen van den Schryver ten vollen be„ waarheid; maar zelfs gebeurtenisfen aan het licht ge„ bragt, die, ongetwyfeld, verre boven zyne gisfing zyn ,, geloopen." —— En hoe veel verder nog, mogen wy, dit in Hooimaand des Jaars 1796 fchryvende, 'er by dellen, als wy ons de groote en veelvuldige zaaken, in gevolge der Franfche. Omwentelinge voorgevallen , ons voor den geest roepen; en agt geeven op die nog daadlyk in bewerking zyn. Een der eerde aauleidende oorzaaken, gelooven wy, heeft watkin.; recht te nedergefteld. Doch hier over kunnen wy niet uitweiden. De Oudheid- en Gefehiedkundige watkins kon niet afzyn, om te beproeven, of hy den Weg van hannibal, over de Alpen, niet met eenige meerdere zekerheid kon bepaalen, dan tot nog gedaan was. De waarneemingen, ter plaatze gedaan door het oog eens Mans als deeze Reiziger , verdienen onze aandagt; waarom wy dit gedeelte affchryven. „ Het Verhaal van deezen vermaarden togt in de Ge„ fchiedboeken houdt in, dat hy van Karthagena in „ Spanjen, aan 't hoofd van 100,000 Man en 40 Oly„ phanten, zich op weg begaf, over de oostpunt van het „ Pyreneesch gebergte heen, en dat gedeelte van Gallien doortrok, 't welk zich van dat gebergte naar de oe„ vers van de Rhone uitdrekt; digt by Pont St. Efprit „ zyn Leger over die rivier deedt voeren, en aldaar de „ Gaulen, die hein het landen tragtten te beletten, op de „ vlugt joeg. Hier verneemende dat de Conful publi„ cus cornelius scipio te Marfeilles was, vreesde „ hy, dat deeze hem op zynen marsch zou onderfchep„ pen, en door een veldflag het getal zyner Manfchap ., verzwakken. Hy voerde dus zyn leger langs de Rhone „ noord waards op, tot dat hy aan de plaats kwam, al,, waar de Ifcre haar met deeze Rivier vereénigt; van „ hier trok hy ter zyde door het land der Allobrogen, of „ het hedendaagsch Dauphine , en kwam aan den voet „ der Alpen. Derzelver diepe valleijen ingetreeden zyn* „ de, hadde hy niet alleen te worftelen met de moei„ lykheden van den weg, maar ook met de aanvallen „ van het fiere en woeste Volk, 't welk deeze tot dien „ tyd onbetreeden gewesten, (want aan den fabelachti„ gen togt van hercules zullen rog flegts weinigen ges, loof flaan) bewoonde. Hy overkwam echter alle „ dee-  reizen. 3^1" „ deeze zwaarigheden, en bereikte, in negen dagen tyds, " ^DrtSs'deefeïS nog grooter belemmeringen vooi het afdaalen by hem op; fchoon zyn vernuft en "Sld ook over deezen zegenvierde, zo dat hy zyn " Er, alhoewel tot een vyfde deel van deszelfs aan" FalSbv den aftogt gefmolten, m Pzedmont of dat ge" deete van Italicu bragt' * we}k door^ ^,befPoeld " Wordt en den veldtest opende met het beleg voor " Stt flaan Deeze zyn Se voornaamfte omftandig" nedel welken polybius, de vriend en metgezel van ' sciëodm Afrikaan, den jongeren, deswegens ver" haalt Hy hadde met de Officiers verkeerd, die te" !en hannibal gediend hadden , en m eigen perfoon ';,zich op weg begeeven om diens Marsch na te lpoo- " Tik wil ester, met livius , liever onderftellen, dat zvne Overtogt meer Zuidwaards geweest is - naam" iTbyBrialcon tot Feneftrelks, alwaar hy mhahen " aïdaalde. De redenen, welke ik hebbe voor dit myn f gevoelen, zyn deezen: vooreerst, om dat, byaldien " de opmerkelyke byzonderheid, by livius vermeld CO' " gelooPf verdiene, dat hy den verflaauwden moed zyner " Schappen wist te verleevendigen, door hun, van de 1/2, de vrugtbaare vlakte van Italië te toonen," S fleS ééne plek op deeze gebergten gevonden " wordt , van welke Piedmont enz. door een geheel Lel ger kan befchouwd worden: te weeten die, welke digt bv den top van Fcneftrclles ligt; als mede, by aldien " hv ^r lÏDurance getrokken is, gelyk het algemeen I gevoelen medebrengt,0 hy, in dat geval, by het uit- komen uit den mond van de Ifirc deezen weg moet hebben ingeflaagen: immers, ware hy over Grenoble, ;',en den berg dis gegaan, dan moest hy den mond dier Rivier! op eenen aanmerkelyken afftand, ter " rechter zyde, hebben laaten liggen, gelyk gy zien zult , by de befchouwing van eene Kaart deezes Lands. Wat het Vertelzel betreft aangaande zyn klooven ee- n"r fteile rots door middel van vuur en azyn , dit * verdient zeker geene de minfte oplettenheid, als met ^ vermeld ftaande by polybius, en waarlyk niet^ver- C*) Liv. Lib. ai. C-p. 3$.  5ÖÜ th. watkins tï dienende eene plaats te bekleeden in dè Decaden £*) „ van livius. 'Er is 'er, die onderftellen dat hv „ by den grooten St. Beruard oï Alpes Pennina (f), dus „ geheeten naar de Carthaginenfcrs of Pceni, overge„ trokken zou zyn; maar dit gevoelen wordt door den „ laatstgemelden Gefchiedfchryver volkomen wederlegd. „ Ook zou die overtogt, niet alleen toen, maar ook nog „ heden, volftrekt ondoenlyk zyn voor zulke omüVtige „ Dieren als de Olyphanten zyn: gelyk hy wyders in „ dat geval, in plaats van over 'Purin na Rome te gaan, „ deeze eerfte Stad, ter rechter hand, od eenigen af. „ ftand zou hebben moeten laaten leggen. 'Dit gevoelen „ is derhalven allerblykbaarst verkeerd (T)." Van het Tuighuis te Genua fpreekende, vermeldt watkins : „ Eén ding had ik byna vergeeten te melden, te „ weeten een Romeinfche Voorfteven of Koperen Ros„ trum, over de deur van het Tuighuis hangende, mo„ gelyk wel de eenigfte die nog voorhanden is (§), en „ om die reden eene groote zeldzaamheid. Men heeft „ het (*) Livius heeft zyne Hift. in tien Stukken verdeeld. (t I Penninus is een woord van Celtyfche Afkomst; bete» kende hoog, verheeven. Pen betekent, in de Wallifche taal een Hoofd. <\) Men vergelyke, met deeze waarneeming van den Reiziger watkins, wat de Burger stuart in het VI D. zyner Romeinfche Gefchiedenisfe, in,eene Aantekening, bl. i8p, wegens deezen Overtocht, gezegd heeft. Deeze vindt het gebruik van Vuur en Azyn, om de ileenen te doen fpringen, zo verwerplyk niet als onze watkins; maar verdeedigt zulks, zie bl. 2oö. Men raadpleege ook de Kaart, agter het gemelde Deel gevoegd, den Tocht van hannibal afbaakenende. Aant. van den Redaéieur. (§ ) Men heeft te Rome de Columna Roftrata, rondsom met Voorftevens van Schepen vercierd, die, ten tyde van plinius, jn de Eerfte Eeuw naa J. Ch. nog op de Markt te Rome ftondt, en, m 't Jaar 1560 van onze tydrekening toevallig we. dergevonden , door de bezorging van den Cardinaal alexander, de farnese in het Capitool te Rome geplaatst is. Aan dit uitmuntend Gedenklhik der Oudheid zyn nog zes Vooruevens te zien, die ter opheldering van den alouden Scheepsbouw (trekken : en waarfchynlyk deezen Genueefchen Rostrum overleeven zullen. De Burger stoakt heeft des een Berijrt, en ons het Opfchnft te leezen, gegeeven in zyne Romeinfche Oejehtedentsjen, V D. bl. 400 euz. Aant, van den RedaSteur,  REIZEN. gg-j „, het gevonden in het uitdiepen van de Haven, waar in „ het waarfchynlyk langen tyd gelegen hadde, en het is „ tegenwoordig byna door ouderdom verteerd; het ge„ lykt naar den korj van een Wild zwyn, of zulk een „ flag van een Dier." Nog iets van eenen anderen aart, ten Hotte deezer Aankondiging. Naby den Tooren te Pi/a, die 180 voeten hoog is en veertien voeten over zyn bafis hangt, dewyl het fundament aan dien kant door de zwaarte gezakt is, ligt, volgens onzes Reizigers verhaal, „ een „ lang, ruim, Kerkhof, met een Gaanery omringd , /'/ „ campo fanto (het Heilig Land) geheeten , dat door „ de vroome lieden van de plaats met een eerbied be,, fchouwd wordt, welke zeer naby aan Godsdicnftig „ Eerbewys grenst." De grond van deeze eerbie- denis is deeze. „ Geduurende de kruistogten ,' voorza„ gen die van Pi fa de oorlogvoerende Mogenheden van „ Schepen, om hun Krygsvolk en Oorlogsbehoeften naar „ Palestina over te voeren. Deeze Schepen bragten te „ rug, — 't geen in dien tyd als een onwaardeerbaare fchat „ befchouwd werd, zwaare laadingen van Aarde, „ van digt by het heilig graf, te Jerufalem, gedolven, „ en op Kameclen na het Zeellrand gedraagen. Deeze „ gewyde laading, veilig te Pi fa aan land gebragt zyn„ de, wierd terftond, door allerlei ftanden van men„ fchen, naar de Kloosters gekruid, en vervolgens aan„ gelegd tot een Kerkhof, voor zulke Burgers, die een ,. zekere bepaalde fom gelds, welke ik hoor dat niet ge,, ring is, voor hunne begraafenis betaalen willen. Ik „ hadde de ftoutheid om den Koster te vraagen, wat „ voordeel het den Lyken aanbragt, dat zy onder deeze „ kluiten geftopt wierden? In plaats van my te antwoor„ den, keek hy my ftyf in 't aangezicht; en, daarop „ zich naar onzen Gids keerendc , zeide hy: non fon „ Christiani fli Signori? (Zyn deeze Heeren geen Chris„ tenen Non, non, fon lnglefi. (Neen, neen, zy zyn „ Engelfchen f) antwoordde de andere, en ging heen." Wy zien dat wy met de Aankundiging deezer onderhoudende Reizen eenigzins ten agteren zyn ; wy zullen die agterlykheid tragten in te haaien, door van de twee nog voorhanden zynde Deelen vry fpoedig verllag te doen.  3B4 S' cogk's Reize rondom de Waereld-, door james cook, vertaald . door j. d. pasteur. Eerfte Deel. Met Kaarten en. Plaaten. Te Leyden by Honkoop, te Amfierdam Allart, en 's Haage van Cleef, 1795. In gr. 8vo. Zonder ons te zetten ter afweeringe van de meer dan zydelingfchc fmaad, welke de Vertaaler van deeze Reize, 111 zyn Voorberigt, ook op ons werpe, daar een onzer Medel'cliryveren onzes Mengelwerks, by het uitkomen des Engelfchen Werks, zich terftond bevlytigd* heelt, om het weezenlyke, en voor alle Leezeren belangrykfte, min of meer uitvoerig te vertaaleii; zonder'ons te verdeedigen tegen den aangewreeven blaam, van mede te behooren tot Verbroddelaars deezes Werks, dewyl ent ons oogmerk en ons plan ons verdeedigt tegen alle zodanioa ópfpraak, doet het ons vreemd, dat de Vertaaler, onx eene Onderneeming, die zeker alles, wat 'er van deeze beroemde Reizen in onze taal voorhanden is, wyd ert verre overtreft, aan te pryzen, zich bedient van het niet pryslyk middel, de veragting van anderen, die met de nuttigde inzigten werkzaam waren om kundigheden voort te planten, en de leeslust te toeven op de weetenswaardigde byzonderheden , en aan dezelve de nieuwde ont* dekkingen mede te deelen. Ook aan het Leeven van deezen Wereldomreiziger, in dit Deel vooraan te vinden, hebben wy, met zeer v^ele ophelderende omdandigheden vermeerderd, in ons Mengelwerk plaats gegeeven. Het een en ander ontflaat ons om uit het Werk voorhanden iets te trekken, en onzen Leezeren voor te houden. Van de Uitvoering alleen nog een kort woord. De Vertaaler, die zich door veele Vertaalingen by zyne Landgenooten verdienstlyk gemaakt heeft, dien wy te meermaalen deswegen preezen, en ook ten deezen opzigte onzen lof met weigeren, verklaart, in zyn Voorberigt, naa de gemelde laagzetting van anderen, die de hand hier te Lande aan dit Werk floegen, „ de Vertaaling van „ dit Werk (naa veel uitdels) niet geheel uit het 002. „ verlooren, maar deeds in de hoop geleefd te hebbent „ om zynen Landgenooten de Reizen van cook in hunne „ taal aan te bieden, in een gewaad het oorfpronglyke p waag-  REIZE. 385 waardig; dat eindclyk eenige Boekhandelaars zich % daar toe niet ongenegen toonden , doch dat de kost' baarheid eener Uitvoeringe, aan het oorfpronglyke ge' lvk, altoos eene groote zwaarigheid bleet, "tfaamlyk de oorfpronglyke Engelfche Uitgave is n groot Quarto, zeer Ichoon, gedrukt, gelyk de vertaalde Reizen van anson, by tirion uitgegeeven Een borSaat, voor een Werk als dit, niet uitllaa.de Plaaten, Kaarten en Tafels, veel gefchikter dan het groot Oc}avo Formaat, waar toe zy eindelyk beflooten Ook dit Formaat zoekt de Voorberigt-Schryver boven het andere te dellen, „ als het voordeel hebbende van Ichoon even volledig minder kostbaar te zyn, en dat thans "veelal, om de gemaklykheid van het leezen, verkoot S wordt." Hy voegt'er by: „ zo dat de tegenvvoo£ dige Uitgave, in vergelyking van de Engelfche, *>an> fche en hoogduitfche\ op een zeer maatigen p rys za H te daan komen; terwyl men egter inets fpaaicn ^zal om dezelve in volledigheid, tiaauwkeungheid en Itaai' heid, tot een grooten graad van volkomenheid te bren" „en» — Hy vleit lich, niet te veel te zeggen, als hVden Leezer belooft, en dit eerde Deel als een bewys daar toe gerustlyk aanbiedt, „ dat deeze Nedeixluit„ fche Druk van de Reizen van cook volledige* en fraaiier dan de Hoogduitfche, en naauwkeunger dan de i Frahfchf, zal weezen." i Dan de Franfche,.welkediy, in eene Aantekening, van onnaauwkeungheid befchuldigt. Van Gezigten,Kaarten en Plaaten, fpreekende, fchroomt de Vertaaler niet te zeggen, „ dat deeze Uitgave in „ fraaiheid van uitvoering, fchoon de Plaaten op eene wat kleinder fchaal gebragt zyn , zelfs de \ngelfehe te boven gaat." Schoon wy wel willen bekennen dat deeze Namaakzeh lof verdienen, moet men de oorfpronglyke Engelfche niet gezien hebben, om er dien ^gematigden voorrang aan te vergunnen. Wy hebben Felegenheid gehad om ze te vergelyken. Dan alles wat hier voorkomt moet voor t beste gaan, zo ook „ is het Portraitvan den doorlugtigen Engelfchen „ Reiziger naar de beste Engelfche Plaat, die 'er van hem is, gevolgd, en kundig uitgevoerd." Wy hebben dit Afbeeldzel vergeleeken by 't geen geplaatst ts voor de Engelfche Voyage towards the South Fole ana Round the World, in the Jears 1772- 1775, h J. cook, jn 't Jaar 1777 uitgegeeven, en gelooven dat dn, LETT. 1796. NO. 9. Dd  3*>6 j. cook's reize, door w, hodges gefchilderd en door j. basire in 4 koper gebragt, wel zal opmogen tegen 't geen hier • voorkomt, als door n. dance gefchilderd, en geiheedeni dOOl' j. s. kxauber augusta. Voorts herhaalen wy, ten belluite, dat wy geene Ver-, taahng deezer Reize hebben, die de tegenwoordige Uit- ■ gave eenigzins evenaare. Alleen konden wy niet voorby, het aangemerkte plaats te geeven, om der Verdrukkings en Ophefs wille. Nederlandsen Jonglingfchap aangemoedigd tot den Zeedienst. In den Haage, by J. Plaat. In gr, Svo. 13 bl. In vloeiende vaerzen tragt de Maaker van dit Dichtftuk het doel te bereiken, op den titel aangekondigd. Lof verdient zyn oogmerk; en indien dichterlyke fieraaden iets vermogen rer aanvuuringe van Vaderlandfchen heldenmoed, mogen wy ons van de aangewende poogingen eenig goed belooven. Naa de Britfche roofzucht, en de nadeelen , door dezelve den Vaderlande toegebragt, gefchetst te hebben, beftrydt de Dichter de voornaamfte bedenkingen en zwaarigheden , welke den Bataaf van het bevegten van 's Lands Vyand zouden kunnen terughouden. Oordeelkundig is de bedenking, welke hy daar nevens aanvoert, dat alle zyne redenen geene baate zullen doen, zo niet een gloed van Dapperheid in do harten blaake. ., Dan vruchtloos poogt myn zwakke zang Uw moed te ontvlammen , Ptyheids - Zoonen '. „ Om, op de Zee, voor 's Lands belang ,, Uwe oude dapperheid te toonen. . „ Befcherrner van 't Bataafs gewest'. Wanneer ons vry Gemeenebest „ cTAlouden [de'] krygsmocd is ontwecken; ■ „ Wanneer uw heldenvuur ver flapt ,. Als U een Brit op 't harte trapt, „ Zal 't gloeiendst loflied nooit uw yskoud harte ontvonken!* Bemoedigende voor de kloeke verdeedigers van Nederlands Vryheid en Welvaart, fchryft de Dichter: .. Hy plukt de fchoon ff e lauwer blaên ,. Die thans, voor 't ftaarend oog der ftranden. .. Dm fcepter van den Oceaan fl Ontrukt aan ftaaffche dwingelanden. - ,1 'J*  KCDESt. JONGL. AANGEMOEDIGD. 3«7 9, Ja 't heerlykst loon is hem bereid '■ Die zich door deugd en dapperl.eid Bet fchitterenfte eerfpoor weet te baanen. ' Die V fchreijend Neerland wraak verfchaft, " Den Roover van zyn welvaart jlraft „ "En magtloos fiddreu doet voor Vryheids zegevaanen." De Dichter befluit met de moedfcheppende hoope, dat hy «jet yrugtloos zal gezongen hebben. ,. Wat zie ik Belg! uw aanfchyn bloost! , Wat vuur ontjleekt uw zwellende aadren! , triumü ■ nog kweekt Civilis kroost „ Den moed van zyn doorluchte Vadren ; - „ Te wapen! wakkre Heldenfchaar ! Ten ftryd voor• haardjiede en altaar ! ■ ,, Ten ftryd, gevreesde water ~ Leeuwen! " „ Vernielt den Brit befchermt uw grond ——- „ Zo rolle uw lof den aardbol rond, „ Tot aan den jongften golf der afgefiingerde eeuwen .'" —• Armoede en Grootheid, Tooneelfpel. Naar het Hoogduitsch van august von kotzebue , door cornelis loots. Te Amfierdam, by P. J. Uylenbroek, 1795* In $vo- I<54 hi> Een fchoon Stuk, 't geen zich met aangenaamheid laat leezen, en dat ons niet verwondert de goedkeuring van 't Algemeen , en zelfs van Kenneren, by de vertooning , te hebben weggedraagen: de kortheid der famenfpreekingen, die anders, door haare langheid, wel eens verveelen; de geüadige veranderingen en wendingen, die in dit Toneelfpel zo veelvuldig zyn , kunnen niet anders dan toejuiching verwerven. Maar 't zyn juist deeze veranderingen en wendingen, die de éénheid van het Stuk wegneemen, en veroorzaaken , dat men, in (lede van één Hoofdperfonaadie, verfcheidene aantreft; behalven dat 'er hier en daar wel iets, dat vreemd en onwaarfchyulyk , dat is niet natuurlyk , is, in voorkomt. Dan , niettegenftaande dit alles, zyn de Charafters fchoon, en leveren , by elkander genomen , zeer juiste en leevendige fchilderingen op, die, in veele gevallen , in nuttige Zedelesfen kunnen worden verwisfeld. Dd 2 De  3*S de man van veekti6 jaaren. Be Men van veertig Jaaren, Blyfpel; gevolgd naar het Hoov. duitsch van a. vo.n kotzebue. Te Amfierdam, by J. R. Poster, I7pó. In fSvo. 55 bl. TToewel de vermaarde kotzebue zichzelven in dit Stukje i X gelyk blyft in 't meesterlyk behandelen zyner uitgekoo- • «en Cnarafters, is echter het Onderwerp van dit Blyfpel niec zeer gewichtig: dat een welopgevoed en verftandig Meisje' haaren Opvoeder, aan wien zy veel verfchuldigd is, bemint, , en hem haare hand fchenkt, fchoon hy veertig jaaren oud is,' ' en eenen jongen Lafbek en windrigen Kamerjonker verfmaadt' is juist zo zeer interesfeerende niet; en dit is hier 't geval , dat, niet onbevallig gefchetst, zich met vermaak laat leezen. Naamlysten van Nederduitfche Boeken , ah mede van Franfche en Latynfche Werken , Oratien , Dhfertatien , Kon stprent en Pourtraiten , Landkaarten , enz. geduurende de Jaaren 1792 ' 1793 . 1794- en 1795, uhgekomer Te Amfierdam, by A. ü.' Saakes, In gr. Zvo. Van den aanleg deezer Naamlyst, en het veelvuldig gebruik, 't welk daar van gemaakt kan worden, voor den Boekhandelaar en Boekbeminnaar,'hebben wy loflyke melding gemaakt, toen het eerfte Jaar voltrokken was {*). Wv zien met genoegen, dat deeze waarlyk , in veele opzigten , n.. Onderneeming, door het vertier, onderfteunings genoeg walt om dezelve voort te zetten , gelyk de bovengemelde Jaartallen uitwyzen. Het blyft op denzelfden voet ingerigt als wy ter boven aangetoogene plaatze vermeld hebben, en niet noodig oordeelen te herhaalen. Alleen wilden wy niet afzyn, door deeze Aankondiging , onze Vaderlandfche Leezers en Boekbeminnaars, in zo verre zy zulks noodig mogten hebben , te herinneren, dat deeze hun nuttige arbeid aan den gang gehouden wordt, zo dat zy , by aanhoudenheid, 'er dat gemak by kunnen vinden, en die voordeden uithaalen, welke wy 'er aan moeten blyven toefchryven. (•; Zjie onze Algm, Vndul. Litteroef. voor 1791, bl. 14^.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. Verhandelingen, raaiende den Natuurleken en Geopenbaarde/) Godsdienst, uitgegeeven door teyler's Godgeleerd Genootfchap. XVde Deel. Te Haarlem, by Joh. Enfchedé en Zoonen en j. van Walré, 1795. Behalven het Voorber'igt, 469 bl. in gr. ^to. TWEEDE I1ERIGT. Het gewigt der zaake en de fchoonheid der Verhandelingen, in dit Deel voorkomende, verboden ons, het te laaten berusten by de uitgebragte en overgenomene taal der Beoordeelaaren, voorheen bygebragt; wy betuigden, liever andermaal tot dit Deel te willen wederkeeren, dan het zo uit'de hand te leggen (*). In gevolge hiervan vatten wy het andermaal op, met oogmerk om ook recht te doen wedervaaren aan de drie overige in dit Stuk med 'eelde Verhandelingen , ieder met een Zilveren Eerp tning bekroond. De onmiddelyk volgende op die van c. rogge, welke de Gouden Eermunt wegdroeg, komt uit de hand van j. brouwer , Leeraar der Doopsgezinden te Leeuwarden. — 's Mans Eerfte pooging is, om den eigenlyken ftaat des Geftchils op te geeven. In deeze voordragt doet hy den Voorn-anderen van het Inwendig Bewys recht,en veroordeelt hun niet; van welke onthouding hy ook elders (zie bl. x6i, 185) blyk geeft. Rousseau's, semler's, steinbart s en bahrbt's gevoelens draagt hy voor. En haalt vervolgens het Uitwendig Bewys in klaaren dag. Met vermelding, hoe de Tegenftreevers van 't zelve daaromtrent te werk gaan. Eene fchets daar van gegeeven hebbende , fluit hy dit Hoofdltuk met deeze woorden: „ Wy „ vergenoegen ons hier mede, ten bewyze hoe ftoutlyk „ deeze hedendaagfche Christenen hunne vreemde be- » grip- 00 Zie hier boven, bl. 309. IZTT. 1796. NO. 10. E C  39© verhandelingen „ grippen op de Schriftuur durven gronden, en dezelve „ wel eens, zonder het mnjite gezag, naar hunne opvat„ tingen doen fpreeken. —. Maar laaten wy, harde aan- merkingen vermydende, daar nu de ftaat des Gefchils „ met de eigen woorden veelal van onze Tegendreeve„ ren gefchetst is , tot het Tweede Deel deezer Ver- handelinge overgaan." Dit Tweede Deel is ingerigt om aan te toonen , dat het Inwendig Bewys niet genoegzaam is ten betooge der Godlykheid. Zeer gepast zyn 's Schryvers aanmerkingen over het woord Godlyk, waar mede men zo dikwerf fpeelt, waar mede een rousseau, een baiirdt, een semler en steinbart, bovenal gefpeeld hebben. Het flot deezes Hoofddeels is: „ Wy befluiten dat het Inwendig „ Bewys voor onzen Godsdienst, hoe veel hetzelve ook „ afdoe om deszelfs Redelykheid en Godevvaardigheid 3, aan te toonen, echter in geenen deele den Godlyken „ Oorfprong der Christlyke Leere met volle overtuiging „ voldingen kan, te minder nadien, buiten het geloof „ aan de Wondeiwerken door jesus en de zynen ge„ wrocht, hun leeven ophoudt voorbeeldig of Hemel„ fche Gezanten waardig te zyn, en hier uit alzo eene „ reden gebooren wordt om den gezegden Godlyken „ last, welken hunne woorden aanduiden, by hun niet „ te erkennen." Hier mede ftapt onze Verhandelingfchryver over tot het Derde Hoofddeel, t welk ten Opfchrift voert: Over de waarde van het Uitwendig Bewys, en over de kragt van Overtuiging, die deszelfs vereeniging met het Inwendige heeft, ter ftaavinge van de Godlykheid der Christlyke Openbuaringe. Van deeze taak kwyt zich de Eerw, brouwer meesterlyk. Welgepast merkt hy op, „ dat „ van eene Bekleeding der Leere in Gefchiedenisfen te ,, droomen, eene uitdrukking die aan gelykenisfen alleen „ voegen zou, ten zy hy grovelyk dwaale, een duistere of ingewikkelde verklaaring is van Ongeloof aan de „ verhaalde Daadzaaken , zonder de minde bepaaling „ waar over en op welke gronden men twyfeling „ voede." Naa zyne gedagten voorgedeld, en de bronnen aangetoond te hebben, waar uit hy de mogelykheid der Wonderen afleidt, gaat de Eerw. brouwer over om de daar op gemaakte tegenwerpingen van rousseau te overwee« gen, te beftryden, en, zo het voorkomt, te overwinnen. Dit  VAN TEVLEPv's GODG. GENOOTSCHAP. JCT Bit gedeelte heeft ons by uitftek behaagd; en toont hy, hoe averechts zy befluiten „ die met rousseau het „ daar voor houden, dat de Wonderen niets zouden toe„ brengen ten bewyze der Godlykheid eener Leere, „ wier Godebetaamelykheid uit zichzelve zeker is." By wyze van Aanhangzel, verzet de Verhandelaar, om ten aanziene van de Wonderwerken geenen grond tot twyfeling over te laaten, zich tegen de herhaalde poogingeti des Heeren semler , om zynen Leezeren in tc boezemen , dat het getal der verhaalde Wonderen, of zommige van deeze Tekenen, die hy met naame noemt, (in zyne Com* ■ment. ad joh. XI: v. 4. en XXI: v. 25O niets toebrengen, of zy erkend dan wel verworpen of onbeflist gelaaten worden. „ Te veel, fchryft hy , hebben wy reeds „ deezen Schryver leeren kennen , om niet eenig ver„ moeden op te vatten, dat de ligtvaardigheid, waar „ mede hy, ingevolge dier, ftellinge, de'opwekking van „ lazarus, en andere hoogstbelangryke Gebeurtenisfen, „ van weinig aanbelang fchynt te agten , haaren oor„ fprong heeft uit zyne bekende denkwyze over de „ kleine waarde, die hy in 't algemeen aan het gezach „ der Wonderen toekent. Maar, hoewel wy niemand op „ loutere gisfing willen bezwaaren, vinden wy ons ech- ter gedrongen tegen dusdanig misbruik ons te verzet„ ten: nadien de Geloofwaardigheid der gewyde Schry„ vers, en gevolglyk onze Godsdienst, daar by lyden „ zoude, zo men regt hadt de-verhaalen, die flechts by k één der Euangelisten voorkomen, als verdacht en min „ zeker aan te merken." De derde Verhandeling, van den Eerw. hulshoff, onderfcheidt zich, fchoon het zelfde gevoelen als de, twee voorgaande beweerende, door fchikking, trant en ftyl, en is, over 't geheel, ingerigt op eenen voet, den diepdenkenden Wysgeer waardig : over V geheel fchryven vry , dewyl ons hier en daar zwakke plaatzen voorkomen, toe te fchryven aan dieps fchranderen Mans jongst omhelsde Leerbegrippen, wegens deeze en geene Leerïlellingen des Christendoms. Het Eerfte Hoofdftuk ftelt het Imvendig Bewys als alleen genoegzaam voor : en fchetst het denkbeeld der zogenaamde Regtzinnigen, die het Inwendig Bewys voor voldingend houden. : Met het Tweede Hoofdftuk gaat hy voort, om het E'e a /«-  392 VERHANDELINGEN Inwendig Bewys, als op zichzelven alleen niet genoegzaam, voor te draagen. in het Derde Hoofdftuk toont hy het Verband tusfchen het Inwendig en Uitwendig Bewys. Zyne zeer wel uitgewerkte gedagten hier over voorgedragen, «en den Aart, het Gewigt, en de onderlinge Betrekking, der tweefoortige Bewyzen naagegaan heobendey, om daar uit te beoordeelen in hoe verre dezelve vereischt worden tot I het voortbrengen eener welgegronde Overtuiging, fchetst I hy het Algemeen Beloop van het Uitwendig Bewys, tot welks vernieuwde Beoefening fommige opregte Onder- I zoekers in onze dagen, gelyk hy te regt aanmerkt, wel eenige aanleiding willen vinden. Meer byzonder is het Vierde Hoofddeel, 't welk ten | Opfchrift voert: Het Gevoelen der laatere Schryvers. Zie 1 hier den Aanvang: „ De laatere Schryvers, hier bedoeld, j „ zyn de Tegenvoeters van hen, die in het eerfte j „ Hoofddeel hun Gevoelen zeggen, en het uitfluitend f „ Eigendom hebben van het Inwendig Bewys als alleen \ „ genoegzaam. Wonderfpreukig fchynt het, dat deeze : „ onverzoenlyke Partyen hier voorkomen als eene ge- \ „ meenfehaplyke zaak maakende in de pooging „ „ om te \ „ „ beweeren, dat het Eerfte Bewys alleen genoeg vol- \ „ „ doende konne gehouden worden , om het Tweede e „ „ geheel en al te kunnen misfen, of althans deszells \ „ „ waarde en deugdelykheid in het midden te laaten."" 1 „ Dit vreemd verfchynzel verdient, om verfchei- f- „ dene Redenen, een zeer naauwkeurig onderzoek, 't \ „ welk niet gunftig, naar veeier gevoelen, kan uitval- [ „len voor die laateren. Veelen, egter, onder deezen I „ zyn Mannen, niet alleen los van gemeene Vooroordee- \ „ len; maar ook zeer geleerd, begaafd met een onder- .,, fcheidend oordeel , doordringend verftand en goeden I „ fmaak: ook zyn zy welgeoefend en veel werks beftee- \ „ dend aan hunne Opftellen. Zy hebben veele Dwaa- \ „ lingen verbannen, veele Ontdekkingen gedaan, en ver- - „ dienen , in zo verre, den naam van Verlichters, of : „ nieuwe Hervormers: want zeer veel Nuts, bedoeld en [ „ niet - bedoeld, is door hen met de daad geftigt, en \ „ veelen, die hun niet zeer by vallen , zyn, door hun „ toedoen , van eene fluimerzugt geneezen, welker af- „ legging reeds vrugtbaar is, en verder kan worden, in n „.zeer heilzaame Gevolgen. Het zou ftyfzinnig, dwaas \ s» en \  VAN TEYLER'S GODG. GENOOTSCHAP. 393 „ en ondankbaar zyn, dit niet te erkennen, of 'er geen „ voordeelig gebruik van te willen maaken." Hun nader fchetzende, geeft by deeze Afbeelding: „ Vry algemeen maaken zy aanvallen op het uiterlyk „ Bewys, ook wel zonder regelregt ftaande te houden, dat de Wonderen , iridien ze gebeurd waren, geene „ Waarde of Bewyskragt zouden hebben. De meesten „ werken van ter zyden om de Wonderen overtollig te „ doen voorkomen, en dezelve in minagting te brengen, „ of zelfs een Afkeer tegen dezelve in te boezemen. „ Naar hunne aanduiding was het Uitwendig Bewys ge„ past alleen geduurende de minderjaarigheid des men„ fchen verilands, voor ftompe verbranden, zwakhoof„ den, verlamde Geesten, voor Jooden, en allen, die „ nog daan op den onderden trap der Uitbeelding; om „ aan dezulken eenen geweldigen fchok te geeven tot „ Opmerking. En daarom noemen zy de hedendaagfche „ Voord-anders van het uiterlyk Bewys, fpotswyze, Over,, natuurlyke Godgeleerden. Zy dringen aan, dat edele, „ vrye en wakkere, Vernuften zig verlustigen in den „ Geest des Christendom.^, vindende genoeg voor hun „ geloove in de inwendige fchoonheid der Leere." Strekt dit flot om veel van het gundige denkbeeld , wegens die Schryvers gevormd, af te trekken, dit vermindert van bladzyde tot bladzyde, waarin zy, als 't ware, ontkleed worden ontkleed, niet door tegen hun uit te vaaren ; maar uit hun eigen Schriften , de laatere Duitfche inzonderheid, waarin hulshoff eene groote beleezenheid betoont. Naa deeze blootlegging van dier Schryveren gevoelen, met hunne eigene woorden, vaart de Heer hulshoff , bun min zagt behandelende dan rogge of brouwer, voort: „ Maar veele Leezers zullen waanen, dat wy hen te „ hard vallen, door hen geenzins onder de Christenen te tel- len. Doch weldraa zal het blyken, dat wy hier mede „ geenen fchrik aanjaagen, veel min beledigen. Volgens het aangenomen taalgebruik, kan men de bepaal ing van „ een Christen te zyn niet ruimer dellen, dan, dat hy is „ iemand, die de Godlyke Zending van christus gelooft. „ Door eenen Niet - Christen , eenen Deïst of Naturalist, „ verdaan wy gemeenlyk iemand, die zulks niet erkent. „ Deeze gewoone Betekenis der woorden te veranderen, zou nergens toe dienen dan om verwarring te veroor„ ken. Men zal nu vraagen, of die laatere Schryvers zig Ee 3 „ den  394 VERHANDELINGEN „ den naam van Christenen niet begeer en toe te eigenen? „ Niet in dien zin; en ik zal verder met onderfcheiding „ moeten antwoorden. De naam Christus betekent, vol„ gens hen, eene Waardigheid, en wel een ingebeelde „ Joodfche Waardigheid; zo dat die naam niet yerkies„ lyk voor hen zou weezen, om daar van eene afgeleide „ benaaming te ontleenen. Als wyze en onafhanglyke „ Menfchen, zyn ze niet zeer belust op Sefte - naamen. „ Indien zy zig egter zouden moeten benoemen naar ie„ mand uit de Oudheid; dan zouden zy, ten aanzien van „ het Godsdienltige, zig kunnen noemen naar iemand uit „ de Jooden, zyïide de egte of onegte Zoon des Tin*\, mermans van Nazareth en van Maria, als die een Voor „ werp is van welverdiende Loffpraak en hooge Verwon„, dering, wanneer men, by bet waardeeren zyner verdien„ ften, tevens agt flaat op het ongunftige in zynen Leef„ tyd, Landaart en Opvoeding. Naar de woordafleiding zouden zy zig moeten noemen Jèfuhteri, of Je/uiten; „doch daar deeze benaaming verbruikt en geëigend is „ door dc berugte Orde, kunnen zy den naam van Chris„ tenen voeren, in zo verre dezelve te kennen geeft, dat „ zy aan jesus agting toedraagen, en in zyne Leere, zo „ we! als'in de gezegden van socrates, dat goede aan„ treffen, 't welk zy nog wel willen overneemen. Zy „ verzoeken de Christenen te verdeelen in JVondergeloo„ vigen en Natuurgeloovigen; om . gefteld te worden onder „ de laatften, en dus te vermyden de benaaming van „ Ongeloovigen of Onchristenen , als welke ongunftige ,, vooroordeelen tegen hen zou inboezemen." Alle deeze byzonderheden zegt hulshoff niet; hy ftaaft. ze, aan den voet der bladzyden, uit hunne eigene Schriften. Dus het Ongeloof ontbloot hebbende, vaart de hun ontleedende hulshoif voort, met den oorfprong daar van, betrekkelyk het tegenwoordig onderwerp, aan te wyzen ; teffens hunnen trant van Schriftuurverklaaren ontledende, 't Geen hy weder met fpreekende voorbeelden ftaaft. Wegens deeze veelvuldige Aanhaalingen in der Schryveren eigene taaie, drukt zich de Verhandeiaar deezerwyze uit: „ Bykans alles, wat in dit Hoofddeel voorkomt, „ moest belegd worden met bewyzende Aanhaalingen ; „ om, by zommigen, de verdenking af te weeren van „ vergrooting uit partydige Bitterheid. Indien ik hier „ toe, eenige jaaren lang , aantekeningen hadt verzameld „ uit de voorkomende nieuwfte Schrvvers , en voorts ge- „ bruik  VAN TEYLER'S GÖDG. GENOOTSCHAP. 395 „ bruik wilde maaken van de gewoone Hulpmiddelen en Woordenboeken, zou ik eene ryke Bloemleezing van „ deezen aart kunnen aanbieden. Doch de Ruiker, hoop „ ik, zal genoegzaam bevonden worden ter bereiking van „ het oogmerk." Het Vyfde of laatfte Hoofddeel deezer Verhandelinge voert ten Opfchrift: Het verwerpen der Wonderen fchynt te jirekkcn om alle overtuiging van Godsdienst weg te neemen. Schoon kort, is dit zeer doeltreffend gefchreeven , en doet de hand eens Meesters kennen ; wiens laatfte Pennevrugt, die de dag zal aanfcbouwen, deeze Verhandeling is. Greetig betoonde zich hulshoff, zo men ons berigt heeft, om, nog vóór zyn dood, dit Deel der Verhandelingen te leezen ; ten welken einde het hem ook, toen het eenigzins verzendbaar was, door teyler's Fundatie werd toegefchikt. Wy moeten, om tot geen Derde Berigt te komen, nu de vierde of laatfte Verhandeling over dit Onderwerp, van den Eerw. de vos, nog voordraagen. Deeze is Briefswyze ingerigt, en valt zeer in den trant der Brieven ever den tcgenwoordigen Staat des Christendoms, en het Ge. drag der Ongeloovigen, door a. j. roustan (*)• De Schryver brengt, in een kort Voorberigt, het zyne by om die Briefswyze behandeling te verdedigen; de langwyligheid, waar toe dezelve vry natuurlyk aanleiding geeft, heeft de Opfteller tragten te voorkomen door Aantekeningen, aan het flot gevoegd. De Eerfte Brief is inleidende om de Nafpeuring des Vraagftuks te verlevendigen. De Tweede dient om ons met den Aart des Vraagftuks nader bekend te maaken; en te ontvouwen wat men bepaald door het Uitwendig en Inwendig Bewys te verftaan hebbe. Met den Derden begint de eigenlyke Beantwoording. In denzelven wordt, naa eene nadere toelichting, het Inwendig Bewys getoetst, en de zwakheid daar van op zichzelven aangetoond. De Vierde Brief behelst eene fchoone voordragt en toetze der Schryveren , die het Inwendig Bewys alleen willen doen gelden. In deezen hebben wy een fraaijc trapswyze ontvouwing , hoe dit Stel- zel (*) Hier van zag, by onzen Drukker, j. yntema, eene keurlyke Vertaaling, in 't Jaar 1774, het licht. In gr. 8vo. E e 4  39^ VERHANDELINGEN zei ter baane gekomen is, welke lotgevallen en gedaan*» verwisfelingen 't zelve met den tyd ondergaan nebbe , doorvlogten met wederlcggingen der voornaamfte Mannen, die de verdediging daar "van op zich namen. Eerst treedt bier tindal te vonrfchyn, met zynen moedigen doch befchciden Tegenfchryver foster. Ten aanziene van welken Schryver de Eerw. de vos met alJen regt aanmerkt: „ Zeer greetig is dit Werk ten allen „ tyde gezogt, door allen, die, der Engelfche taaie mag- tig, in onderwerpen van deezen aart belang ftellen. — Jammer is het, dat hetzelve, zo ver ik weet, by ons 9, nimmer is overgezet: ook menig een zou 'er, met be„ trekking tot laatere aanvallen , veel uit kunnen leeren. a, En wie is 'er die zich over deszelven leezing be- „ klaagt? wat zeg ik! beklaagt? Wie, die het niet herleest, 3, en zich zo wel hartlyk over verheugt, als het keurige van „ 's Mans oordeel fteeds bewondert?" Wy weeten, dat, jaaren geleden, eene Vertaaling daar van ten druk is .aangeboden; doch de Boekhandelaar maakte zwaarigheid 'Sb de onderneemiug, uit hoofde van 't geen 'er in voortkwam met de Leer der toen heerfchende-Kerk in ons Land atrydig. Deeze zwaarigheid is thans uit den weg geTuimd ; en de wederhouding van eene Nederduitfche Veriaaling is nu misfchien, zo niet zeker, toe te fchryven aan den geringen aftrek, welke zo verftandig en welgelcbreeven Werken hebben in ons Land. Men verfchoone ons die ongunftige trek voor onze Landgenooten. Waarheid perst ze ons af. Vervolgens treedt morgan,de Heer MURALT,of, zo anderen willen, Juffrouw hurert, te voorfebyn, met derselver Wederftreevers. —- Rousseau krygt, nevens jenyns, eene breede beurt, met vermelding van de Te* genfehryvers. Steinbart desgelyks. „ Heb ik, „ dus befluit deeze Brief, eerst het ftuk in 't gemeen re- deneerkundig overwoogen, heb ik het met de gevoe9, lens van veele waardige Mannen bekragtigd, en u daar », na getoond, het gebrekkige in de meest 'beroemde hoofv den derzulken, die van dit Inwendig Bewys , als wel ,, geheel op zichzelven kunnende ftaan, cnmeatig veel hebben opgegeeven, dan ook, meen ik, heb ik den twist „ aan myne zyde voldongen; bet onvoldoende daar van open- gelegd, en Waarlyk doen zien, dat, ter gegronde over,, tuiging nopens het Godlyke der Kristlyke Leer, by dat » inwendige, ook nog moet by komen het uitwendig Be*  VAN TEYLER'S GODG. GENOOTSCHAP. 397 ,, wys, afgeleid uit de Euangelifche Gefchiedenis, en de „ Wonderen,door de eerfte Predikers dier Leere verrigt." De Vyfde Brief dient ter beantwoordinge van twee Vraagen: „ Of men in dit Gefchil niet ook meermaalen „ van wederzyden zich beroepe op Schriftuur Textcn, of „ uitdruklyke Verklaaringen van jesus" en de Aposte- „ len? als mede, of en in hoe verre men van dus- „ danige Confideratien, nopens de handelwyze en het be- grip der eerfte Predikers, eenig gebruik kunne maa„ ken ?" In de beantwoording hier van worden veele plaatzen der Schriftuure toegelicht, en derzelver Verklaaring dient tot ftaaving van 's Beantwoorders gevoelen. De Zesde en laatfte Brief loopt over de Quakers, als Voorftanders van een Inwendig Licht, ter 'uvertuiginge genoegzaam. Dan wy hebben het ons voorgeftelde perk reeds overfchreeden. Alleen kunnen wy niet voorby, het Slot deezer Briefswyze Verhandelinge af te fchryven. „ Het Godebetaamelyke der Kristlyke Leer, of het „ nuttige daar van voor de menfchen, zal dit alleen kun- nen bewyzen. Wat? Godlykheid dier Lcerl „ of waarheid der te boek gefielde Gebeurtenis fen? „ In geenen deele! Bystere onzinnigheid is het dit ,, voor te wenden, zo niet bedrieglyke grootfpraak — en „ ydele fnorkery! Maar verwerp echter daarom niet „ geheel de bedenkingen, welke hier te maaken zyn. — „ Zoudt gy het geopenbaarde alleen willen bezien van „ den kant der uiterlykheid? — en nimmer over het wel„ Jlandige, het voegzaame en hcilbevorderende dier ont„ dekkingen het ooy, willen laaten gaan? ook dan zou in „ de meeste gevallen uwe overtuiging wel zeer dor en „ werk! os blyven. Zy zou den met reden begiftigden „ Mensch weinig betaamen; ook hier is veel fchoons te ont„ dekken. Maar zie toe, dat gy het afzonderlyk ag„ tenswaardige fteeds famenpaart, met het uitwendig fieun„ zei, zonder 't welk het waarlyk groote in den Mensch „ zich van het eigen voortbrengzel der Godheid niet zou „ laaten onderfcheiden. — Zo zal alles de rechte vastigheid „ bekomen • het een zal met het ander ftaag hand aan „ hand gaan ; en daar door alleen eene overtuiging ont- liaan, die de Ziel waarlyk doordringt en roert, en de„ zelve neigen zal, om, van wegen al het heerlyk fchit„ terende in die bedeeling gods, waar van alles tot een „ zeer hooge zekerheid zo volkomen zamcnloopt, oprechte § „te  39^ verhand. van teyler's godg. genootschap. „ telyk te ftreeven, naar alle die voortgang in kennis en „ beleeving,welke, naar de genade gods, kan opleiden ter „ meeste verheerlyking van onzen Maakcr ter bekoming „ van de hoogfie rust der Ziele en ter gegronde ver- „ wagting van die Onfterflykheid en Gelukzaligheid, wel„ ke alleen door het Euangelium , op de volkomen/ie en voldoend/Ie wyze, is aan het licht gebragt." Leerredenen over 't Geloof, tot bevordering van Kennis en Godzaligheid, door s. van emdre, Predikant te Wageningen, Lid van de Zeeuw fche Maatjehappy der Wetenfehappen , Correspondeerend Lid van ,t Godgeleerd Genootjchap in 's Jpage, enz. Te Utrecht, by W. van Yzerworst, 1796. In gr. 8vo. 179 bl. Aangemoedigd door het verlangen des Drukkers,gegrond op het lterk debiet van twee voorgaande Leerre. denen , na de uitgave van nog meer Leerredenen , gepaard met het aanzoek van anderen, befloot de Eerw. van emdre tot het waereldkundig maaken van dit Werkje. Het behelst zes Leerredenen; zie hier daar van de Opfchriften en Texten: „ Naamans Melaatsheid, 9, en de fchadelykheid van zyn Ongeloof aan den Pro„ pheet eliza. 2, "Kon. V: 1—ia. Naamans Geloof, „ en de daarop volgende geneezing, mitsgaders zyn Ver. „ bintenis aan den dienst van den waaren God. 2 Kon. s> V: Het geloof in jesus christus, waar „ door men 't eeuwige leven verkrygt. Joh. III: 14, ic. „ De beloften des H. Geests tot bewerking van 't Za„ ligmakend Geloof onder Jooden en Heidenen. Jef. „ XXXII: 15. Het Woord Gods, als 't middel, dat „ de H. Geest gebruikt, om 't Geloof te werken. Hand. „ VIII: a6-35. De vrugten des Geloofs in jesus chris„ tus, als een blyk van deszelfs opregtheid, en tot ver„ zekering der Zaligheid. 1 Petr. I: 5—7." Met de eigen woorden des Leeraars, in zyne Voorrede, zullen wy gevoeglykst van zyne bedoelingen, en den hoofdzaaklyken inhoud der Leerredenen , eenig denkbeeld geeven. „ In de eerfte Leerreden [(dus fchryft hy) ziet men, „ door de gefchiedenis van naaman , hoe fchadelvk 't „ is, wanneer men 't getuigenis van een Godsgezant ver„ werpt, om dat 't zelve met onze begrippen en ver,, keerde vooroordeelen niet overeenkomt; in de tweede, „ hoe  s. van emdre, over 't geloof. 399 „ hoe voordeelig, als men nog in tyds tot inkeer komt-, „ en 't onderwys, van Gods wege aan ons gefchied, op„ volgt; in de derde, waar in 't Zaligmakend Geloof in jesus christus, waar door men benouden wordt, be„ ltaat, en hoe eenv^uwdig zulk een geluof is, met weg„ heeming van verfcheiden bedenkingen ; in de vierde, „ hoe God zelve den Geest des geloofs en der bekee„ ring heeft toegezegd, en wel onder den dag des Nieu„ wen Verbonds, aan allerlei Volkeren, onder welke 't „ Euangelie der Zaligheid wordt gepredikt, om welken „ Geest wy God ootmoedig mogen vragen, in vertrou„ wen, dat Hy ons denzelven naar zyne belofte niet zal „ onthouden; in de vyfde, hoe men ten duurften ver,, pligt is Gods Woord te lezen, te onderzoeken, en te „ hooren prediken, zonder welk God 't zaligmakend ge- loof en de bekeering niet werkt, en eindelyk in de „ zesde, hoe 't opregt geloof in jesus christus moet blyken uit deszelfs vrugten, waarom men zich behoor„ de te benaarftigen, om in de pligten des Christen„ doms overvloedig te worden; zynde dit de beste weg „ om 't befluit op te maken, dat men door 's Heeren „ Woord en Geest veranderd is in de vernieuwing des ,, gemoeds, en dus 't opregt geloof, waar door men be„ houden wordt, in waarheid bezit, en den eenigen troost ,, deelachtig wordt in leven en flerven." De Texten worden door den arbeidzaameu van emdre niet langwylig en letterlyk, maar zaaklyk en oordeelkundig, verklaard, met tusfchenvoeging van de noodige aanmerkingen, welke over de voorgeleezene afdeelingen der Schriftuute veel lichts verfpreiden. Bekend zyn de gefchillen over naamans verzoek aan eliza , 2, Kon, V: 18. In deze zaak vergeve de heer uwen knegt, wanneer myn heer in V huis Rimmons gaan zal, ont zich daer neder te buigen, en hy op myne hand leunen zal, en ik my in V huis Rimmons neder buigen zal; als ik my alzo nederbuigen zal in 't huis Rimmons, de heer vergeye doch uwen knegt in deze zaak. 's Mans verklaaring over deeze woorden , en verdediging van naamans gedrag, naa zyne bekeering, zullen wy hier, tot eene proeve, overfchryven. ,, Door V huis Rimmons moet men den afgodstempel „ der Syriërs te Damaskus verftaan, daar zeker beeldtenis „ onder den naam van Rimrnon als eenen Godheid geëerd „ en gediend wierd. Het volk, dat in dien tempel kwam, boog  4Ü0 5. van embrs „ boog en knielde voor dat afgodsbeeld. In dezen tem„ pel kwam op zyn tyd ook de Koning; en om den „ luister van zyne Majefteit te vertoonen , had hy zyn „ voornaamtle Krygsoverlte by zich, op wiens hand hy, „ by 't nederknielen , leunde, dan moest ook de Krygs„ overfte min of meer nederbukken, zo lang als de Ko„ ning geknield lag, leunende op de hand van dezen zynen „ dienaar. Van dezen dienst aan den Koning was naa„ man eenigen tyd ontflagen geweest wegens zyne me„ laatsheid, doch nu gezond zynde, zou deze dienst aan „ den Koning wederom van hem gevorderd worden. Nu was naamans wensch; dat de heere ftem tog verge„ ven zou, niet ten kwaade zou duiden, als hy met den „ Koning in den tempel komende zich nederboog, hy zou „ niet buigen voor den afgod, maar om dat de Koning „ op zyne hand leunde moest hy alzo nederbuigen. „Over deze bede van naaman zyn, van vroeger en later „ tyd, vtelerly bedenkingen geweest. Men vraagt, „ zou naaman, door met den Koning in Rimmons huis „ in te gaan, niet mede deel neemen in de afgoderv der „ Syriërs? Zommige denken, dat hy geenzins van afgo„ dery ware vry te pleiten geweest , indien hy zulks „ deed; doch vertalen de woorden anders, te weten in „ den voorleden tyd, op die wys: In deze zaak ver geve „ de heer aan uwen knegt- wanneer myn heer in ,t kuis „ Rimmons gegaan is, om zich daar neder te buigen, en „ hy op myne hand geleund heeft; en ik my in 't huis Ilim„ mons neder gebogen heb; enz. Doch, behalven dat die „ Vertaling zo goed niet is , is die uitlegging niet waar„ fchynlyk. Indien naaman zyne vorige zonden beleed, „ behoefde hy niet zo zeer te fpreeken van die reizen, „ als hy den Vorst ten dienst moest ftaan in den tempel: „ maar voornaarnlyk van die tyden, op welke hy zelve „ buiten betrekking tot zyn ambt de afgodery gepleegd „ had. Naaman bedoelt hier dan den toekomenden tyd, „ hy zou in 't vervolg geen deel hebben in de afgode„ ry, fchoon hy in den tempel ambtshalve ging, zo min „ als een Christen deel neemt in den Godsdienst der Turl „ ken, indien hy een of andermaal in eene Mohammedaan- „fche Moské ging. Men vraagt, maakte de Veld- „ overfte evenwel geen vertooning voor andere, dat hy „ mede dat beeld aanbad, en zo ja, dan droeg hy zich „ immers geveinsd? Wy antwoorden, in den Godsdienst ?, mag geen geveinsdheid plaats hebben, en deze wilde „ naa- ■  OVER 'T GELOOF. 40t „ naaman niet oefenen; want hy zeide ten aanhoore van „ zyn geheele heir, dat hy den jehova alleen wilde die- „ nen, dus wist men de gevoelens van zyn hart. ■ „ Eindelyk kan men vragen , zou 't niet veel beter zyn „ geweest, dat hy zyn Krygsbediemng had neergelegd, „ en zich met 'er woon naar 't Joodjche land had begeven i „ Wy antwoorden, was 't wel zeker, dat dit nuttiger voor „ 't algemeen welzyn zou geweest zyn? Kon hy, in Da„ maskus blyvende, door den invloed, dien hy had, aan „ den Koning, aan 't hof en de inwooners, niet tragten „ nuttig te zyn, en langzamerhand met alle voorzichtig„ heid tot de kennis van den eenigen waaren God poogen „ te brengen ? Eliza woonde in 't Koningryk Ifracls, „ welks Koning zeer afgodisch was, deze kon ook wel „ naar Judea zyn vertrokken , alwaar de waare Gods„ dienst meer plaats had; doch hy verkoos dit niet, om „ dat hy ter plaatze zyner wooning poogde nuttig te zyn. „ Wierd naaman vervolgd of verdreeven wegens zyn „ Godsdienst, dan was 't tyds genoeg om zich naar t i, Joodfche land te vervoegen , en had , om die reden „ waarfchynlyk, een ftuk lands gevraagd, om zich daar „ met de zynen neer te zetten." Uit de Leerrede, getiteld: Over de Vrugten -des Geloofs, zullen wy nog iets overneemen, ter proeve van des Predikers maniere van toepasfen. Uit de woorden des Apostels Petrus, 2Br; I: 5—7, zaaklyk verklaard, leidt de Eerw. van emdre eenige gevolgen af; allen uitwyzende, hoe zeer het praktikaale Christendom hem ter .harte gaa. Een dier gevolgen luidt aldus: „ Men vind „ ook onder 't Christendom menfchen, die voorgeven „ gelovigen te zyn , doch in de daad fchyngelovigen: „ menfchen, die niet zo onkundig zyn, die veel kunnen „ fpreeken van ontdekking, geloof en bevindingen, doch „ alleen om by hunne medemenfchen in achting te zyn, „ of eenige tydlyke voordeden te genieten; waarom men „ doorgaans ziet, dat de meeste huichelaars of fchynhei,, ligen gevonden worden in zulke plaatfen, in welke de „ waare Godvruchtigen in veel achting zyn, en men zal „ die minder of niet vinden daar , waar de opregte „ Vroomen in weinig achting zyn, en men om de be„ lydenis van jesus christus onderdrukt en vervolgd „ wordt. „ Zulke menfchen (gaat hy voort) hebben dikwyls, „ in 't uiterlyk voorkomen, vooral by zulken, die hen „ niet  402 s. van emdre , over 't geloof. niet van naby kennen, veel gelykheid met de waare „ Godzaligen. En wat is 'er de oorzaak van ? Zulke „ menfchen hebben doorgaans een of ander boekje gele„ zen over de bekeering, zy hebben in gezelfchappen „ van Godvrugtigen 't een en ander gehoord, en fpree,, ken dat by andere na, als of zy zelve dit by onder,, vinding kennen. Denkt niet Geliefden! dat ik deze „ aanmerking make , om dat ik vouronderftel, dat in „ deze Gemeente veele gevonden worden, die zich uit- geeven voor Godvrugtigen en nogthans geveinsden zyn: „ ik zoek veel liever de les van jesus in acht te ne„ men in zekere gelykenis van 't onkruid (Matth. XIII. 24-30); maar om u te waarfchouwen, wanneer gy „ menfchen ontmoet, die gy niet van naby kent, die „ zomtyds van andere plaatfen hier komen, niet te veel „ mede op hebt; boven anderen, die gy voor natuurlyke „ menfchen houdt, begunftigd, met weldaaden overlaat, „ waar by de inwooners van de plaats, die in de daad „ gebrek hebben, fchaade lyden. Ook heb ik zulks tot' „ dat einde voor, op dat tog ieder zig wagte van ge„ veinsdheid, en denken mooge : de Heere ziet niet aan „ dat voor oogcn is, maar Hy ziet V harte aan; een ie„ gelyk, die den naam van Christus noemt, flaa af van „ ongeregtigheid. By God is de geveinsdheid zeer ge„ haat, en ik kan u op grond van Gods Woord verze„ keren, dat de geveinsden een zwaar oordeel ontvan,, gen zullen, dewyl de huichelaar den Heere een grou„ wel is." Over 't geheel genomen, zullen deeze Leerredenen met nut en tot ftigtinge kunnen geleezen worden. Misfchien zyn ze voor de zodanigen, welke een dieper inzigt hebben dan het gros der Leezeren, een weinig oppervlakkig, en verfcheiden geopperde ftellingen niet zo uitgewerkt als derzelver gewigt en aangelegenheid zouden vereifchcn. Hier en daar zou ook de Leeraar zynen ftyl beter hebben kunnen befchaaven. Her>  TH. JSRUNSVELD DE BLAU, LEERREDE. 403 Herjlelde Predikdienst van Groningen* Oudften Predikant na een tusfchentyd van byna zeven jaar, of Leerrede by die gelegenheid over II Korinth. VI: 1, 2. uitgefproken te Groningen den 15 Maart 1795, door theod. brunsveld de blau , Oudften cn Herflelden Predikant aldaar. Te Groningen. Ten Voordele der Gereformeerde Armen aldaar, en te bekomen by den Diaken Dooije Reinders, 1795-. In gr. 8vo. 44 bl. Niet flegts op zyne Standplaats Groningen, maar ook elders, is de Leeraar brunsveld de blau met lof bekend, om zyn perfoneel karakter en gefchiktheid voor den Predikftoel. Het eerfte bleek inzonderheid, toen hem, in den jaare 1787, het waarneemen van zynen Dienst wierdt verboden. Veelen betreurden dat verlies, als ten gevolge hebbende het misfen van het nut en de ftigting, welke zy gewoonlyk uit 's Mans Leerredenen wegdroegen. Geen wonder, dat zeer veelen hun verlangen aankondigden, dat de geagte Leeraar de Redevoering, met welke hy, naa zyne herftelling, van nieuws zynen Dienst aanvaardde, door den Druk wilde gemeen maaken. De blau voldoet hier aan die begeerte. Op eene tamelyk uitvoerige Textverklaaring, laat hy volgen de ontvouwing van eenige ftellingen of nutte leeringen, uit 's Apostels woorden afgeleid. De Uitlegging draagt blyken van gezond verftand en oordeelkunde; terwyl de zedelyke gevolgen den Leeraar aankondigen, doordrongen van de aangelegenheid zyner bedieninge, en van de waarheden, welke hy verkondigt. Aan het flot zyner Rede doet de Eerw. de blau een kort verflag van zyne Ontzetting van zyn Ampt, en van de wyze en inrigting zyns gedrags, geduurende den ftilftand; en eindigt met gepaste Aanfpraaken. Met genoegen, twyfelen wy geenzins, zal het Opftel door veelen geleezen worden. De  404 NATUURL, HIST. VAN DE SUFFOKf, De Algemeene en Byzondere Natuurlyke Historie. Aan* hanszei tot de Historie van den Mensch. Door den Hee. re Graaf de buffon. Intendant van des Konings Tuin der Planten; Lid van de Franfche en andere Academiën ; enz. enz. XVlllde Deel. Met Plaaten. Te Dordrecht, by A. Blusl'é en Zoon. In gr. tyo. 340 bl. Uit het Voorbericht van den tegen woordigen Vertaaler, den Heer pasteur., welke den Heer c. van engelen, in deezen, is opgevolgd, blykt, dat dit XVill Deel der yertaalde Werken van den waarlyk grooten de buffon, welke Venaaling zedert dc uitgaaf van het XVII Deel, 1783, heeft ftil gettaan, de Eerlteling is van de nog volgende Deelen van deeze Werken, door deezen wederom doorkundigen Vertaaler bewerkt. De Liefhebbers eener zoo nuttige en vermaakelyke Weetenfchap, als de Natuurlyke Historie, zullen, hoopen wy, niet in gebreke blyven, de Onderneemers van dit kostbaar Werk, door eene ruime deelneeming, aan te moedigen. De Bezitters der voorige Deelen kunnen althans dit Deel niet ontbeeren; dewyl het Aanhangzelen, Verbeteringen en Byvoegzelen, tot de voorgegaane Deelen bevat. De Vertaaler heeft verfcheidene verbeterende Aanmerkingen 'er bygevoegd, maar blumenbach in het Voorbericht vergeeten. Uit de bygevoegde Academifche Redevoeringen kunnen de Leezers leeren, hoe de Franfche Geleerden, vóór I de Regeering van het Sans-Culottismus, eikanderen becomplimenteerden. Natuur* en Huishoudkundige Historie der Honden, ofOnderwys hoe men Honden opvoeden, oppasjen, gewennen, derzelver innerlyke en uiterlyke Ziekten geneezen, en hen na believen klein houden, of in wasdom verhinderen kan; als ook van het gebruik derzelven in de Geneeskunde; benevens eenige Middelen tegen den Beet van Dolle Hon* den. Door W. T. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 1796. In gr. 8vö. 94 bl. Reeds lang verwagtte en wenschte Recenfent, dat de een of ander des kundige eene Natuurlyke Historie  &AT. EN HUlStt. HÏST. DER HONDEN. 405 lie van het zoo nuttig en dikwerf noodzaakelyk Dier , ; den Hond, zoude fchryven. Hy nam dus dit Werk met veel verwagting "ter haiid, en vond zich — deerlyk bedrogen. Het mager voorportaal, de zogenaamde Inleiding, geeft een kwaad voorteken voor het Werk ; zelve, en dit is ook boven alle verbeelding flegt: 'er is j Volftrekt niets in, dat van eenig nut voor den Leezer kan zyn en men behoeft geen uilertbloed in eene groene lampe te branden, (zie pag. 42.) om den Schryver en Vertaaler van dit Werk te rangfchikken. Wenfcbelyk ware het, dat het uitmuntend Geneesmiddel, tpaS' 37> enz0 befchreeven, hen beiden verligting konde aanbrengen; wy wenschten hen een genoegzaame hoeveelheid van het beste foort. De Geneesmiddelen van en voor de Honden zyn allen ellendig verzonnen en zamengeflanst; de meesten onnuttig* zelfs fchadelyk, en dom bygeloovig. Ons dunkt, dat een voor de Theologie bedurveh Informator 's Winters zyne ledige uuren, in de Spinnftube met den hoogadelyken Jaager doorbrengende , aan het fchryven van dit Werk befteed heeft. Voor den Vertaaler weeten wy geene andere verontfchuldiging, dah eene leege Maag. Wy zouden dit waarlyk onbeduidend Werk maar met zeer weinig woorden hebben kunnen fchetzen, ware het niet om het fchadelyke, dat het kan veroorzaaken. Wie kent en vreest niet die fchrikkelyke Ziekte, Watervrees; wien is het niet van het uiterfte belang , dat hier niets } verzuimd, maar de beproefdfte en fpoedigft'e HulpmiddaI len in het werk gefteld, dat ook de Ziekte eerst wel 1 gekend en onderfcheiden worde. Van dit alles vind i men hier niets, zelfs niet in den Aanhang uit eenige nieu- 1 were Doctoren. Van de Belladonna, door eenen on- I bevoegden gegeeven, zag Recenfent eene droevige uit* j werking. Bader's Werk, waarvan de Vertaaling t reeds aangekondigd is, verdient, ten opzigte deezer Vreesj lyke Ziekte, byzondere aanpryzing. Wy herhaalen , dat eene welgefchreevene Natiiur! lyke Historie van onzen natuurlyken geallieerden, den Hond, gewis een verdienftelyk Werk zoude zyn: dan Verte van ons zy ook dan partydigheid! . lettj 1796. no. 10. F f Vfr  A06 VADERXANDSCHE yadtrlandfche Historie, vervattende de Gefchiedenisfen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der NoordAmericaanfche Onlusten en den daar uit gevolgden Oorlog tusfchen Engeland en deezen Staat, tot den tegemvoordigen tyd. Uit de geloofwaardig/Ie Schryvers, en egte Gedenk/lukken, zamengefteld. Met Plaaten. Ten Vervolge yan wagenaar's Vaderlandfche Historie. XlVdeDeel. Te Amjlerdam, by J. Allart. In gr. Svo. \ii bl. Het thans voor ons liggend Deel deezes Werks vangt aan met het XXXVIII Boek. Hetzelve is beliemd om, naa de Opgave van 't geen, in den Jaare 1786, in de Zeven Bondgenootfchaplyke Gewesten voorviel, in het laatst voorgaand Boek bellooten, te vermelden, wat in het Landfchap Drenthe en de Generaliteits - Landen gebeurde , ten opzigte van de groote zaaken toen in til. — Voorts is dit Boek bedemd om verflag te geeven van eenige zaaken, den Koophandel , de Zeemagt en de Volkplantingen van den Staat betreffende, welke te vooren geene welvoeglyke plaats konden vinden, en tot deezen Jaarkring behooren. Niet weinig zeer belangryks vervat dit Boek, uitwyzens den Inhoud. Ons oog viel, in 't byzonder, op 't geen van 's Lands Zeemagt, ten dien Jaare, vermeld dondt. De Gefchiedboeker tekent op: „ 'sLands Zeemagt was al„ lengskens verfterkt, en door een beter Beduur werden, „ ten deezen Jaare, geene onaanzienlyke Vlootdeelen, in „ de Noord Zee, en de Middelandfche Zee, als mede in „ de Oost- en West.- Indien, ter befcherminge van de „ Koopvaardye in Zee gezonden en gehouden (*)." Lee- (*) „ Medegedeelde Berigten van de Bevelen deswegen ge„ geeven, die van het vlytbetoon der Beftuurderen van 's Lands „ Zee weezen getuigenis draagen, en daadlyk uitgevoerd zyn, „ te omftandig om hier plaats te vinden. Dan kunnen wy niec ,, voorby.uit zekere Lyst, ons toegefchikt, op te geeven, hpe „ veel Schepen by de onderfcheidene Admiraliteiten thans werk* „ lyk gevonden werden. Als 9 Schepen van 74 Stukken.  HISTORIE» 40? Leezenswaardig, in den geest van opgeklaarde denkbeelden aangaande 's Lands Zeemagt en de noodige Verbeteringen daar aan toe te voegen , is een Verzoekichrift van een groot aantal Kooplieden, Asfuradeurs, en Reeders in Schepen, der Steden Dordrecht, Rotterdam en Schiedam. Breedvoerig handelt de Schryver over het ten dien Jaare voorgevallene, wegens de O. L Maatfchappye , toen tot een bystere hoogte loopende; als mede wat 'er omtrent de West - Indifche Volkplantingen voorviel. Stukken, die duidelyk uitwyzen, hoe verfchillende Provintiaale Belangen het Algemeen Welzyn tegenwerkten. Dan wy kunnen ons ter ophaalinge hier van niet inlaaten. Met het XXXIX Boek treedt de Gefchiedfchryver het Jaar 1787, alleszins zo gedenkwaardig, in. Overneemenswaardig is de aanhef, en teffens de vermelding van het plan, 't geen hy zich voorltelt. „ Hoe zeer ook," dus vangt hy aan, „ veele van de Gebeurtenisfen, welke „ wy, in de laatst verftreeken jaaren, en bovenal in „ het jongst afgeloopene, boekten, aanduidden, en elk, „ die eenige Wereld - Staat-en Menschkunde bezat, deedt „ fpellen, dat de Verdeeldheden, de Vereenigde Gewesten „ fchokkende , niet ter grootfte hoogte gedreeven wa,, ren; maar dat een Burgerkryg, vol hachlyken kans, „ en allen anderen Oorlog , hoe ver derft yk ook , in ,, gruwzaamheid verre overtreffende , daarom , met zo „ veel regts, aller jammeren jammer geheeten, in deeze » Lar> 1 Schip van 44 Stukken. 8 Schepen — 40 —— 10 Kotters 16 —— 6 Brikken 16 • 6 Hoekers en kleine Vaartuigen van iAE;L van here van der marck — van marnix — van merode — praet van moerkerken 1 van zuylen van nyevelt. ^Niet zonder aandoeninge lazen wy de Verbintenis van Negen Edelen, h. de br.edee.ode , adolf van der aa , christoffel van leefdael , albrecht van 1-iuchtenbrouch, diederick van iiaeften, diederick van sonoy, willem van zeueberch, crispinus van albrucx en a- domberch , om twaalf duizend Carolus Guldens tot het voeren van den kryg op te brengen. Hoe zeer ook aangevuurd om vergelykingen te maaken, willen wy ze niet ter neder fchryven; doch konden het vermelden der Naamen van Mannen, die zamenfpanningen, uit het diepst der beurze gehaald, bybragten, niet ter penne inhouden; en daar by te voegen, boe, in onze dagen, die beloofde, maar nimmer gegeevcae, Naamlystcn der Tekenaaren in eene vrywillige Gifte aan den Lande, veel, zeer veel, zouden gedaan hebben om deezen te befchaamen, geenen op te wakkeren. — Misleiden waren de Naamen niet van den fmaak misfchien ontbraken 'er, die men gaarne met groote letteren gefpeld zag misfchien . . . doch waarom vrugt. loc ze misfekienen opeengehoopt Al het zonderlinge, hier voorkomende, aan te flippen, zou een ons onvergbaaren arbeid weezen. "Met genoegen zagen wy hier bewaard het Opfchrift der Grafnaalde, ter eere van het Geflacht van van der do»s, byzonderlyk van janus dousa, in de Kerk te Noordwyk aan den Rhyn den 3 Oct. 1792 opgerigt; als mede het Lofdicht van bonaventura vulcanius*, Profesfor te Leyden, op de Annales Batavia, door janus dousa, den Vader en den Zoon, gefchreeven; uit het oorfpronglyke, berustende in de Bibliotheek van 's Lands Unï verfiteit te Leyden. Wy fchryven het af. hl Jani Doufa P. & Jani Dotifte F, Annales Bataviee. Hiftorici non est pro Vero obtrudere fucutn, Qui Verum, ille Animain fubürahit Hiftoriz?. Hoe  tëET VERBOND DER NEDERLv EDÈLEN. 41?" Hoe fecerè alii, Hiftorïcorum baud iiomine digni, Qui phaleras populo & forania vendere amant. Dovsa Pater Natusque, foH gemina alha Batavi, Sublatam Hiftori» reltituere animam. Et Verum terfe ac breviter dum fcribit uterque, Par tacito Batavus, par tibi chispk. cluit. Pulchrum est Hiltoricos, dovsis, fuperasfe Batavos, Pulchrius Hiftoricis Romuiidum esfe pares. Debita quïppe fuic genti fors itta Batavum, Romani focios quos habuere fibi, Ut, vircute pares illis 6c fortibus armis, Hiltoricos babeant arte fideque pares. Wy Haan het blad om, en vinden daar de Befchryving van een aanmerkelyk Gedenkftuk, betreffende de Nederlandfche Gefchiedenisfen, in de Jaaren 1560—1566, (gemeld in het III Stuk deezer Historie, bl. 519.) medegedeeld door den Heere h. g. vanbreugel, Predikant te Dordrecht; deeze willen wy onzen Leezeren mededeelen; algemeener zal dezelve fmaaken, dan het Latynsch Lofdicht, 't geen egter zyne goedgunners ook gewis zal gevonden hebben. De Befchryving luidt: . „ Het is een dunne zilvere plaat, m de gedaante van een hart, kunftig en keurig van weerszyden befneeden, \ dragende alle tekens van oudheid, en zynde, blyk" baar uit deszelfs oogje aan 't boven einde, voormaals op de borst gedragen. " In 't algemeen ftaan daar op afgebeeld de Nederl. Beroertens van Ao. 1560-1566, gelyk het eerfte jaarl\ tal op de eene, en 't andere op de andere zyde boven „ aan Haat. . „ Elke zyde fchynt my toe in 4 coupletjes verdeeld „ Op de voorzyde vertoont zich in het ïfte gedeelte de Cardinaal van granvelle in den Raad van zes Bisfchoppen, terwyl aan zyne voeten een gekroonde Kat (Orange) met een Muisje in den bek " heen loopt. Lager Granvel. Spiritus fili. In het " „ 2de daar onder ftaande deel, ziet men 'er een in het veld, op een verheven plaats, ftaan prediken , uit 1 wiens mond over eene groote fchaar 't woord Veritas t " gaat. In het £ , v ,, Qde wordt margriet van oostenryk (al de onderfchrapte woorden ftaan uitgedrukt,) het Smeekfchnft ,', aangeboden door den Heer van brederode , ten " ö „ over-  4i8 j. W. te water. „ overftaan van d'Edelen van Holland. Onder Libertai Patrio,. In het „ 4de eenige lieden, die een Heer met veel onder„ danigheid zoeken te fpreeken, maar die hun in allen „ yl ontwykt, en dc trappen opklimt: in de punt onder „ aan I. V. T. R. zynde waarfchynlyk de Naamletters ,, van den Graveerder. „ Op het Ruggeftuk vindt men, boven aan, 1566, en „ uitvoerig aan de flinke zyde verbeeld den Beeldenftorm „ en alle deszelfs omftandigheden : terwyl men aan de „,rechte zyde boven aan een biddend Beeldtje ziet, dra„ gende het Holl. Wapen op zyne dye, boven 't welk 4, Germania inferior, en waar aan door een hand uit de „ wolken een hart wordt toegeltooken, met de woorden „ Cor Regis in manu Dei. Deeze bidder heeft voor zich „ eene Moeder, welke haaren Zuigeling, en andere by„ ftaande Kinderen, met veel tederheid tragt te bedekken, „ en te befchermen. En tuslchen die twee Beeldtjes leest „ men, Mifericordia. „ Terwyl dit gefchied, zit Madame de Parma daar „ onder te visfchen in een vyver van bloed; doch haalt „ zagtkens haar vischnet na zich, ten teken van haar „ voorneemen om het Gouvernantfchap neer te leggen. „ Voorts ziet men in 't beneden deel eenige aan gal„ gen en boomen opgehangene Lyken , welke van drie „ ftaande Heeren (de Graven van egmond, hoorn en „ Pr. van orange) met verbaasdheid worden befchouwd; „ maar van agteren belaagd worden door twee gewapende „ en brandende fakkels dragende Lieden. „ Onder den Beeldenftorm leest men Fivc Dieu, la ,, fante du Roy, la Profperite des Geus. En in de punt „ van de plaat, aan den vcet van gem. Graven en Prins, „ vindt men de Afbeelding van een Wapen of van een „ Penning, in wiens midden een geboogen Tak is met „ de Letteren N. V. D. drukkende, zo 't my voorkomt, „ in 't kort uit 't geen daar om heen ftaat, Niet voor „ Deugd, en waar mede die Prins en die Graven my „ toefchynen te willen te kennen geeven hun afkeer van „ den Beeldenftorm, openlyk betuigende, dat deeze lie„ den, wier lyken zy met droefheid belchouwen, niet om „ hun Deugd, maar ondeugd, aan een zo droevig einde „ waren geraakt." Naa deeze befchryving der Penningplaat, naar 't berigt van den Zender van breugel, zo keurig en zinryk be- fnee-  HET VERBONfi DER NEDERL. EDEEEN. 419 {needen als 'er een in de Cabinetten te vinden is, brengt de Berigtgeever zyne welgegronde gisfingen by, wegens den Draager van dezelve in de Nederlandfche Beroerten; en dat het moet geweest zyn, arend van dorp, den Z. Zeefchen Gouverneur,of van deszelfs Broeder philips, eenigen Zoon van frederik van dorp , die Gouverneur van Tholert was, en het inneemen van den Briel, in 't Jaar 1572, heeft bygewoond; althans dezelve was hem aangekomen van maria van dorp, wier Dogter gehuwd geweest was met des Belchryvers Vrouws Moeder, uit wier Boedel, en dus uit de zesde hand, dit Huk ('t welk in den Jaare 172.4, in eene openbaare Verkooping m 'sHaage, voor ƒ255-: is ingehouden) in des Schryvers bezitting gekomen is. Veel voldoenings hebben wy ontvangen uit de Letterkundige Berigten, belangende de Gefchiedfchryvers der Nederlandfche Beroerten, in de XVIde Eeuwe. Niet de bekende, die dezelve, of algemeen, of, meer bepaald, tot een of ander der Gewesten of Steden, befchreeven hebben , die meerendeels elk weet; maar van anderen, van wier arbeid hy zich in het vervaardigen deezes Werks bediend heeft. Wy neemen de eerfte, welke hier voorkomt, ten voorbedde over. ,, Michaelis aitsinger de Leone Belgico ejusque to* pographica atqua historica defcripiione Liber. Dit Werk behelst de voornaamfte Nederlandfche Gefchiedenisfen, „ federt den Jaare 1559 tot het Jaar 1583, wanneer het „ te Keulen uitgegeeven werdt. Naderhand volgde nog een Appendix tot dit Werk, beginnende met 1583, en „ eindigende met 1587, in welk Jaar dit Aanbangzël ook ,, te Keulen te voorfchyn kwam. De titel van een ande„ ren druk of uitgave, ten Jaare 1588, wordt geheel ge„ meld door den Hoogleeraar saxius Onom. Lit. Part. V. p. 543, 544, en ook aangetekend dat dit Boek zeer zeld-» ,, zaam voorkomt. In de Bibliotheea felecïa van c. mi„ chiels , Part. II. p. 3, vond ik nog een laater druk vermeld , en die vermeerderd is met een Aanhangzel, „ tot op 't Jaar 1596; en dat, in 't Jaar 1579, door" he-m ,, te Antwerpen uitgegeeven is Pentapus Regnorum Mun* L di ; zynde een Voorlooper van deszelfs Leo Belgi„ cus, en opgedraagen aan Keizer maximiliaan. „ De Schryver , die een Oostenryksch Edelman was, -„ en Raad van vier Keizers, karel V, ferdinand I, „ maximiliaan II en rudolf II, geweest is, noemt „ zich in dit Werk, aitzinger, eytzinger en eyzin- „ ger;  £,2Ö j. W. TE WATER. , gek. ; doch uit oorfpronglyke Hukken, daarin te vilt* den, p. 30—33, blykt, dat de Geilachtnaam was van eytzing. Zyn Vader wordt genaamd christoffel, Baron van Eytzing, van Schratental, Groot en eerflc „ Hofmeester des Konings van Bohème, tlcer van Condd, „ Fraisne aan de Schelde, enz. „ Naa dat MiCHAè'e zich te Leuven, onder ramus en „ andere Hoogleeraaren, in verfcheide Weetenfchappen „ geoefend hadt, bleef hy een geruimen tyd in de Neder„ landen. Dit gaf hem gelegenheid om 't begin en den „ voortgang der Beroerten van naby te zien, en dezelve, „ gelyk ook van der haer de init. turn. Belg._ Liu. I. „ p. 193, van hem getuigt, met naauwkeurigheid te be„ fchryven. Was dit Werk hun bekend geweestik „ twyfele geenzins of onze laatere Vaderlandfche Gefchied„, fchryvers zouden 'er een nuttig gebruik van gemaakt \, hebben. De Naam zelfs van deezen Schryver was „ bykans in vergetelheid geraakt 5 doch zedert weinig „ maanden fprak elk van hem, uit aanmerking van ze„ kere oude Voorzegginge, door hem teMcchelen, in het ., Klooster der Karmeliten, ontdekt, en irt 't gemelde Werk „ geplaatst, p. 503. P. valkenier heeft dezelve, in 't „ Verwerd Europa , bl. 777 en 778, daar uit in 't La„ tyn, doch niet zonder gebrek, doen nadrukken, en in ,, 't Nederduitsch vertaald. Hy past die zogenaamde „ Voorlpelling toe op het voorgevallene, in den Jaare „ 167a. Veelen zochten de vervulling daar van in 't geen « „ reeds in 't Jaar 1795 gebeurd is, of eerlang zou kun„ nen gefchieden. Ik fchryve aan het ééne even weinig „ gezags toe als aan het andere gevoelen. Indien de lief„ hebbers van zulke Voorzeggingen nu ook met hunne „ aandacht gevallen waren op eene andere Voorfpellinge, „ welke aitzinger in de Opdragt van het Aanhangzel „ zyns Werks, gedagtekend 24 Sept. 1586, getuigt, dat „ vyf en zestig jaaren te vooren in Zwitzerland in Heen gehouwen was, en waar van de inhoud nog veel aan„ inerkelyker is, wie weet welke geheimen zy daar in zouden gezogt hebben. Wat 'er ook van die beide Voorzeggingen zyn moge, wenschlyk is het dat de laatfte „ woorden van dezelve ook nu haast waarheid worden, „ te weeten, dat men de wapenen nederleggen zal, en „ den vrede eenftemmiglyk omhelzen, en dat 'er, de ge„ heele wereld door, vrede en overvloed zyn zal." In de opgave der Werken fpreekt onze Schryver van een  HET VERBOND DER NEDERL. EDELEN. +31 een Handfchrift; ten tytel hebbende : Het Graeffchap van Zeelant, repmfenteerende cortelyck desfelfs ftaet van den beginne der Graeven van Hollant ende Zeelant tst den Jare 1579 door Jonkheer jacob van grypskercke, Heere van Grypskcrcke. Het eerfte Hoofdltuk daar van is uitgegeeven door 's Hoogleeraars Vader, in diens Hoogadelyk en adciryk Zeeland, 1761. Hy voegt Jer by: „ Een Schryver, die, naar waarheid, van zich „ getuigt: Niemands dank deed my deeze moeite onder„ neemen; den ondank vreeze ik alzo weinig ah ik den „ dank ver lange; zulk een Schryver verdient van elk ge„ leezen te worden. Hiertoe hoop ik mynen Landge„ nooten gelegenheid te zullen geeven." Desgelyks heeft de Hoogleeraar te water, uit eene Verzameling van Stukken, bchoorendc tot den tyd der Nederlandfche Beroerten , in 't Jaar 1565 , en vervolgens, hem ten gebruike toegezonden door Mr. jan burman, Raad- en Rentmeester Generaal der Beden van Brabant, behalven het reeds gebruikte, andere, geen rechtftreekfche betrekking op de Gefchiedenis van het Bondgenootfchap hebbende, afgefchreeven; deeze zal hy gaarne, by eene andere gelegenheid, aan 't licht brengen, en, zo veel noodig is, door korte historifche aantekeningen tragten op te helderen. , • • ■ •, By de Slotaankundiging deezes Werks zien wy den voorgenomen arbeid des Hoogleeraars in dit vak met verlangen te gemoete. Reizen door Zwitferland, Italien, Sicilien en de Griekfche Eilanden , naar Konjlantinopolen , en van daar te rug door een gedeelte van Griekenland, over Ragufa en de Dalmatifche Eilanden, in de Jaaren 1787, 1788, 1789. Hoor thomas watkins, A. M. Uit het Engelsch*vertaald. Derde Deel. Te Haarlem, by F. Bolin, 1795, In gr. 8vo. 161 bl. Vry fpoedig, van da twee nog voorhanden zynde vertaalde Deelen deezer meermaals door ons gepreezene Reize, beloofden wy, onlangs, verflag te zullen doen (*). Om in 't gelyk te komen, hadden wy toen voor, twee 6 3 Dee« (*) Zie, hier boven, bl. 383. wett. 1795. no. 10. Gg  42* TH. WATKINS Deelen te zamen te neemen; doch wy kwamen van die denkbeeld welhaast terugge, en bepaalden ons om van elk afzonderlyk, en dus thans van het Derde Deel, te fpreeken. De verkorte Opgave van den voorgeplaatden Inhoud, en 't geen wy voorts uit het Werk ontleenen, zal, vertrouwen wy, by onze Leezers deeze afzonderlyke Aankondiging biüyken. De vier eerfte Brieven in dit III Deel behelzen eene Befchryving van het Hcdendaagsch Rome. De volgende doet ons Napels in den tegenwoordige" tyd kennen. Voorts vertrekt onze Reiziger na Sicilien, en de leezenswaardige Reis derwaards is in den naastlaatften Brieve begreepen; terwyl de laatfte ons tcMes/ina brengt, en eene Befchryving bevat van de beklimming des Bergs JEtna, in een jaargetyde, den winter naamlyk, waar in men dikwyls gezegd hadt, dat het onmogelyk was dien top te bereiken. Watkins volvoerde het egter; doch met veel gevaars, cn men volgt hem niet zonder fchrik, op die ongebaande, en, in dit faifoen, onbeklimbaar geoordeelde hoogte. „ Geen Stad heeft,'" naar watkins oordeel, „ in 't „ algemeen een grootfeher en te gelyk armlyker voor„ komen; daar wy, naast de heerlykfte Paleizen, de ge,, ringde wooningen zien ftaan, en Tempels, de pragtigfte „ cieraaden der oudheid, verdrongen worden door i'chuu- „ ren en hutten." Een Minnaar der Oudheden, als watkins, vondt deeds oorzaake om zich te bedroeven over de fchennisfen , die veele Pronkdukken der Oudheid geleden hadden. Naa dc vermelding van eenige deezer in derzelver deerlyken toeftand, vaart hy voort. „ De Gebouwen van het Oud Romen zyn dermaate „ van derzelver bouwdofte geplonderd, dat zelfs derzel„ ver hegte en dikke muuren doorboord zyn, om het me- taal, 't geen men gebruikt heeft om ze op te trekken. Het is droevig voor een liefhebber der Oudheid, die „ menigvuldige openingen of ledige vakken tc zien, wé» „ ke de gierigheid van een Volk, dat deeze Gedichten Üls gedenktekens van Heidenfche Godloosheid befchouw;,, de, gemaakt heeft. De Flaviaanfche Schouwburg is, „ in dit opzigt, zo deerlyk gehavend, dat, toen dezelve „ nog in zyn geheel was, paulus II, een Venxtiaan (tot n fcharsde van zyn land) een gedeelte van dit gebouw liet „ om*  REIZEN. 423 omverhaalen, 'om daar van het Paleis van Si. Mar" kus te bouwen. De Kardinaalen farnese en riaiuo L volgden zyn voorbeeld ; en misfchien was 'er tegen' woordig niets overgebleeven van dit majeftieusch ge1 bouw, zo niet klemens V, ten gelukke, was onder\ rift geworden, dat verfcheidene Kristenen, op die " plaats, voor de roofdieren geworpen waren. Dit be', woog hem om de plaats te wyden; doch ik vreeze nog \ dat de plondering vóór deeze Godvrugtige daad zo groot ,, geweest is, dat 'er in eene volgende eeuw weinig meer dan de grondflagen van te zien zullen zyn." Een weinig laager laat watkins zich hier over dus hooren: „ Hoe menigmaalen heb ik de rykfte cieraaden „ van Bouwkunde in de gefcheurde muuren van een Wyn- gaard ontdekt! en brokken van Zuilen gevonden, die !' misfchien voorheen den Schouwburg van scaurus „ fchraagden , maar tegenwoordig dienen voor ftutten onder het laage dak van een hut. Ik beichoüwde de" zelven niet zonder deernis en beklag over de verande- rin°\ welke zy ondergaan hadden. Dan de hedendaagV fche Paleizen verwekken alle myne verontwaardiging, vermids ik weete, dat zy uit den roof der heerlykfte „ overblyfzels van Romen zyn opgetrokken. Gy leest „ dat deeze Stad meermaalen door de Gothen , enz. is ' «ehavend en geplonderd geworden; maar, geloot my, de Gothen, die haar de meeste fchade hebben toege„ bragt, waren haare Paufen en Kardinaalen. Maar wei' nigen van de veelvuldige Opperpriesters , welke aldaar ' hun verblyf hielden , zyn vry van deeze /chennis. , Alexanüer VI, eenbygeloovige Spanjaard, dreef dee„ ze baldaadigheid tot zulk eene hoogte, dat hy de Py„ ramide van scipio geheel liet floopen, om met de ftee„ nen daar van de Straaten te plaveyen. Mogt deeze „ fchender eens te recht geltaan hebben voor een Jury „ van Oudheidskenneren!" Watkins fchreef den 16 Dec. 1787; en hoe veel zyn nog de zaaken in laatere jaaren, hoe zeer m dit loopend jaar, veranderd ! „ De zegepraal der Reden over Bygc,, loof en Dweepery heeft 's Paulen gezag zo zeer doen daalen, dat hy tegenwoordig een grooter waereldiyke dan geestlyke Vorst is. Hy bezit m het hartje en het * fchoonfte gedeelte van halten een grondgebied van 14,348 vierkante Geographifche Mylen; als mede nog ^JT Gg 2 " -5°  424 TH« WATKINS „ 250 rondom Avignon ; fchoon ik niet durve zeggen, „ hoe lang hy de laatften zal behouden (*). „ Niettegenftaande de zo voordeelige ligging zyner Lan„ den, zyn dezelve min vruchtbaar, en weiniger bevolkt, „ dan eenige der Italiaanfche Staaten, 't geen men als „ den gevolg moet befchouwen van Kerklyke overheer„ fchjng, en van die geftadige verwisfeling van Opperge„ bieders, wier oogmerken en belangen geenzins (trekken „ om hunne Onderdaanen te verryken;maar in tegendeel om „ ze te verarmen, ten einde langs dien weg hunne Fami- lien tot aanzien te verhellen , en met fchatten te over„ laadcn. Op de geheele lange lyst van st. pieters Op„ volgeren, wier historie tot ons overgebragt is, ken ik ,, maar weinigen, die het welzyn van hun Volk meer dan „ de verheffing hunner Maagfchap hebben ter harte geno„ men; en onder deeze weinigen muntte bovenal de deugd„ zaame ganganelli uit ; doch ongelukkig wierd hy „ weldiaa door de Jeluitcn vergeeven. „ De uitgeftrekte velden, die weleer zo veele duizen„ den voedden,maar thans onbebouwd liggen, leveren droe„ vige voorbeelden op van het liegt beftuur, van den onge„ huwden ftaat der Priesteren, en de menigvuldige Gods„ dienftige Feestdagen,'welke de Roomschcatholyke Boe„ ren, niet alle ftiptheid, waarneemen. Het is onmogelyk, „ dat eenig land , buiten den handel, welvaarend kan worden, zo niet de Regeering voornaarnlyk let op de ,, bevordering van den Landbouw ; en dit is zo verre af van hier het geval te weezen, dat deeze geheel onder„ drukt wordt door de opkooping van het Koorn. De „ arme Landbouwers zyn, in den letterlyken zin, flaaven „ van de Regeering, zynde gedwongen om al hun Graan aan de Apostolifche Kamer te leveren, die 'er zo veel „ voor betaalt als haar goeddunkt, en het weder verkoopt „ voor een byster hoogen prys, naar maate het haar kost." v Meer Huislyke byz-mderheden blyven by watkins niet onopgemerkt. Onder andere fchryft hy: „ Het is onmo„ gelyk veele kennisfen te Komen te hebben, zonder een „ aanmerklyk bezwaar voor zyne beurs, overmids eiken „ volgenden morgen, naa dat gy, daags te vooren, brie„ ven of kaartjes aan een huis gebragt hebt, gelyk ook „ naa (*) Sedert is ook Avigntn aau de Franfche Republiek gehegt. Vert.  REIZEN. 43$ „ naa riet affcheid neemen, uwe deur beftormd wordt door „ een heirleger van bedienden, om, 't geen zy hun „ Mancia noemen, af te haaien. Deeze fchandelyke gewoonte is byzonder eigen aan Komen, en aldaar alge„ meen aangenomen. Ja, 't geen nog fcbandelyker is, de „ Heeren zyn niet alleen in het geheim daar van, maar „ deelen, met de knegts, den buit: daar zy flegts een ge„ ring huurloon geeven aan hunne talryke liverydraagen„ de bedelaars; wel verzekerd zynde, dat deezen genoeg „ fchadeloos getteld worden door het verval, 't geen zy „ van de vreemdelingen krygen, en dat in veele huizen al „ zeer aanzienlyk is. Is de fooi, welke gy geeft, geringer „ dan zy verwagten, dan ftaat gy bloot, om,by uwe be„ zoeken, onbefchoft behandeld te worden. Moet men „ zich niet verwonderen, dat een Man, als de Kardinaal „ de bernis , zyne gastvryheid bezoedelt met zulk eene „ eerlooze gewoonte al mede toe te laaten? Dan dit is „ maar zo, tot fchande van den geheelen Romeinfchen „Adel!" Niet zonder deelneeming zullen wy, nevens onzen Reiziger, den uitflap doen na Calabrien en Sicilien , met een goede Kaart en eenige weinige Griekfche Schryvers, om tot Gidfen te dienen. Gepast en gelukkig verwerkt hy de plaatzen der oude Schryveren. En heeft de Vertaaler des Werks ons van dezelve eene Vertaaling gefchonken; vondel's Overzetting meest volgende. Meer ophelderende Aantekeningen van zyne hand , fchoon meest kort, komen in dit Deel, dan in de voorige, ons onder 't eoge. Reis door de Departementen van Frankryk, door een Gezclfchap van Kunften&ars en Geleerden. Met Kaarten en Plaaten. l'Afpect d'un Peuple Libre est fait pour TUnivers. J. la vallóe , Centenaire de la Liberté, AS,. 1. — No. 4. Te Parys, by' Brion, Buisfon, 1'Efclapart, Defenne, en de DircSteurs der Drukkerye du Cercle Social. Te Gouda, by H. L. van Buma en Comp. In gr. 8vo. 46 bl. Onze oordeelvellingen, over de Drie eerfte Stukjes deezer Reize geftreeken (*), pasfen ook goeddeels op het (*) Zie, hier bovea, bl. 77 en 221 Gg $  4^5 REIS DOOR DE DEI* ARTE MïNTEM het tegenwoordige, 't geen ons het Departement van f Neder Scine op den eigenden trant voor oogen fielt ais de reeds befchreevene. . Het algemeen Berigt treft weder doel; doch m de plaatslvke byzonderheden vinden wy te weinig van t ceen wy 'er eigenlyk in zouden verlangen, en te veel van 't geen wy zeer wel zouden kunnen nnslen. . Met genoegen lazen wy de onopgefmukte befchryving der rvke Velden van de Neder-Scinc, van den Koophandel , talryke Manufactuuren, overvloedige Voortbreng-; zeis, welvaarende Steden, werkzaame en wélbevolkte Dórpen. „ Men vindt," op dat wy er iets uit at- fchryven, „ in dit Departement geene armen, binten die „ weinigen , wier luiheid , eene zeldzaame ondeugd in ' deeze ftreeken, hun van de lyst der menfchen doet ', uitfehrappen. Het zou ook vreemd zyn zo er armen ' waren ; de verfcheidenheid van de middelen van be, ftaan ftaat gelyk met de verfcheidenheid van den ' fmaak voor byzondere bezigheden." De Landbouw, hier door Landeigenaars en Huurders voortgezet, vinden wy, wat den Hoefpagter betreft, dus befchreeven: „ Een Hoefpachter, die voor duizend Ecus vier duizend Fanes aan Landpacht opbrengt, (en_ er zvn veelen daar boven) houdt, behalven zyn menigte I' Bomvknegts , behalven zyne Paarden , Koeien en Z Schaapen, daarenboven nog buitenshuis agt, tien ja tot twaalf, koppels Maaiers: een Man en eene_Vrouw maakt een koppel. Deeze zuiveren in t voorjaar het , Koorn van ingefloopen onkruid; daar naa ontueemen ,! zv de Schaapen hunne kostbaare vachten; hierop volgt Z de Oogst van het Hennip- en Raapzaad. En dit is , he^ aangenaame van den arbeid op 't land, dat niet te ' min deeze werkdagen feestdagen zyn , en gemeenlyk , met vrolykheid en dans eindigen. Weldra begint dan de groote Oogst, eerst met het inzamelen der Rogge, ' waar mede men den al te kostbaaren grond met al te zeer belaadt, en waar van men gemeenlyk niet meer zaait, dan noodig is tot Strooi om de Koorn-fchooven te binden. Vervolgens heeft men den maaityd der ' Graanen , dan van den Haver, en eindelyk van de mindere Gewasfen. De Herfst.maakt voorts een einde , aan dit foort van arbeid : dan zamelen die zelfde „ Maaiers weder de Appelen in, die van meer belang „ zyn dan de Wyngaardemers op andere plaatzen zKh  VAN FRANKRYK» 4*7 „ wel verbeelden, aangezien zoo wel de weezenlyke „ rykdommen, die zy in omloop brengen, als den gezonden drank, dien *t volk daar uit trekt. Eindelyk „ komt de Winter, en fcheidt de koppels dier Arbeide- „ ren uit elkander. De Mansperfoonen perfen het „ vocht uit de Appelen, en de Vrouwen droogen de „ Hennip boven den rook, en ontdoen dezelve van het ,, Strooi. „ Schoon dus het verfchillende werk over byna alle „ dagen van het Jaar verdeeld is , fchiet 'er nogthans „ eenige ledige tyd over. Meest ieder Arbeider heeft „ nog een klein hoekje lands in eigendom,' of wel in „ huur, tot onderhoud van zyne kleine familie: de da„ gen, die hy vry heeft, befteedt hy om 't zelve te be„ werken. In dit ftukje vindt men by eikanderen een „ hoek Koorn voor de Huisgenooten, een aangelegde „weide voor zyn Koei, een klein tuintje, met eene „ doornhage omcingeld, waarin eenige Roozen to cie„ raad, eenige Appelboomen tot bereiding van drank , „ en wat Peeren voor een goed Vriend. Om kort te gaan, zo 'er te midden van zoo veele „ bezigheden nog eenige vrye uuren óverfchieten, zo „ wordt echter geen derzelve nutteloos verkwist. De , Manufactuuren der Steden fpreiden haare verlevendigen' de takken over de wooningen der Landlieden, leder ! Huisman heeft in zyne Stulp één of twee Weefgetou„ wen; de Vader en de oudfte Zoon bewerken dezelve; de Moeder en de Dochters fpinnen de Wol of het „ Catoen, en de kleinfte Kinderen winden het op den " OokP hïérfchen hier, (Jank zy deeze verknogtheid „ aan een werkzaam leeven,) eenige deugden, die door het verachtlyke, dat de bynaam van een Normaniher " fchynt mede te brengen, niets van haare waarde verliezen- de Mensch is hier goed, gevoelig, edelmoedig, ' menschlievend, en bovenal herbergzaam. Hier is geen voorbeeld dat men eenen reiziger zynen dorst ' Tiet lesfchen met een dronk waters aan den weg; de kelders zyn altyd open, en de armfte Inwooner heelt " altyd een pot met goeden Appeldrank over, om dien ' zvnen broeder aan te bieden." Met vol genoegen weiden de Reizigers voorts uit over het leeven dier gelukkige Landbewoonderen, befchryven derzelver zonderlinge Dragt, en komen voorts te Koucn, 4e Hoofdplaats van dit Departement; doch leverende  42S reis door de departementen meer vertellingen van op dan eene befchryving dier Stad» •wier Koophandel onbegryplyk groot is, en ter Stapelplaats der Rykdommen, die uit Zee komen, en te Havre onticheept worden, welke kleine Stad haar aandeel in de befchryving ontvangt, gelyk ook de Monniken van Te* camp, en het zogenaamd Ryk van Ivetot. „ Dieppe, fchryven onze Reizigers, is iets van meer belang. Men kan het met recht de Stad van 'i Vuile noemen : 'er woonen byna niets dan Matroozen : zy „ zyn', zegt men , de beste van Europa. Doch geen „ Zeeman zynde, zo kan ik daar van niet oordeelen ; „ maar ik ben mensch, en kan u zeggen dat zy de eer„ lykfte menfchen zyn die men vindt: het is de eenige Stad, waar gemaakte wellevenheid geene goedkeuring „ vindt; maar rondboriligheid heerscht by allen." Deeze Stad bragt eenen richard simon, eenen pec- quette, eenen boussard, her voort. ,, Boussaro ! dit was de Naam van een Matroos ; maar van een „ Man, wiens moed, daar hy ruim twintig' ongeiukki„ gen aan de woede der baaren ontrukte, wel verdient ,, onfterflyk te zyn (*)• Zoudt gy wel gelooven, dat in „ een Historisch Woordenboek, het welk, zo men zegt, „ door Geleerden verzameld en te Caen gedrukt is, ge,, heel geen Artykel van boussard gevonden wordt ? „ daarentegen zyn alle de bladen opgevuld met Heili„ gen, Pausfen, Koningen, en alle mogelyke Krygslie„ den. Wanneer zal dan ook eens iemand zich ver„ ledigen om een Woordenboek te maaken, ' waarin „ men de fchoone daaden van Mannen e:it het Volk be„ fchreven vindt?" Vol toepasfings is deeze Aan¬ merking, en mag ook deeze Vraag hier te lande gedaan worden. Van deezen aart zyn meer tusfchengevlogten Be- (*) 9> Op zekeren dag, dat het zwaar ftormde, zat een oud Ma. troos van Dieppe, met aandacht, na een Schip te kyken, dat door de fterke branding de Haven niet kon bereiken, en dus eenigzins in gevaar was. Een Vreemdeling , die mede uit nieuwsgierigheid derwaards was gekomen, zeide, met ontroering, tegen den Matroos: ., Die eliendigen moeten vast ver* ,, gaan.'" Indien de nood hooger wordt , antwoordt hy, fpring ik in Zee, en breng hun het touw, dat ik hier heb. —— „ Hoe! in Zee ! dan moet gy zeker verdrinken zy is woe- „ dend onftuimig!" Misfchien! „ Wel wordt gy „ daar dan voor betaald?" Betaald! neen! „ Ea „ zoudt gy u voor niet waageu?" —— De Eer!"  VAN FRANKRYK. 429 Bedenkingen. Dan wy hebben van dit Stukje genoeg gezegd, en zien, niettegen ftaan de het berisplyke ons hier weder voorgekomen, het volgende met verlangen te gemoete. Schets lot Grond/lag eener Nieuwe Conftitutie voor de Re. publiek der Bataven. 'Re Amfierdam, by J. van Gulik 8 bl. in tyo. Omtrent deeze Schets hebben wy niets te 'doen dan de Voorreden aan het Bataafsch Volk af te fchryven: „ Het wordt, Medeburgers! meer dan tyd, dat wy aan u mededeelen een Schets tot Grondllag eener nieuwe Conftitutie voor de Republiek der Bataven, zo als dezelve, in 't begin van den Jaare 1793, in Parys is uitgegeeven ; oordeeld zelve tot en in hoe verre , te dier tyd de Rep iddicain fche Geest van eenige uitgeweekene Bataaffiche Patriotten werkzaam is geweest; en welke gegronde verwagting de Natie kan hebben van eene aanïtaande Conftitutie, voor dit thans vrye , hoewel noch niet geheel onafhangelyk gevestigd, Gemeenebest. . Maakt gebruik naar welgevallen van deeze Generaale Aanmerking, dat by die Schets veel te veel aan de Ministerieele; doch te weinig aan de Wetgeevcnde, en byna niets aan de Uitvoerende, Magten der Committées wordt toegekend; en tragt u dus in tyds te bekwaamen om grondig te kunnen oordeelen over de nuttigheid en zekerheid van eene aanftaande waare Republicainfche Conftitutie, welke van den Souverainen wil van een vry Volk ter goedkeuring of afkeuring zal afhangen, zonder langer Gefederalifeerd ofte Geari/locratifeerd te worden!" Verhandeling over de Vraag: Welke is de waare Oorzaak van den tegenwoordigen Oorlog ? Gedrukt te 'j Hertogenbosch. In gr. %vo. 63 bl. T^T aa eene fcketze der aaneenfchakeling van Gebenrtenisfen, X>» zints de tegen Frankryk verbondene Mogenheden te Pilnitz zich vereenigden , welke fchets het aan geen gloeiende kleuren ontbreekt, vraagt de Verhandelingfchryver: „ Of het Frankryk is of de Gecoalifeerden die den Oorlog verklaard hebben ? Frankryk heeft hem zonder twyfel verklaard, het heeft de vyandlykheden begonnen ; maar wie is 'er de weezenlyke eorzaak van, hy die den Oorlog verklaart, of hy die gedwongen  430 WELKE IS DE WAARE OORZAAK VAN DEN TEOENW. OORLOG? een is denzelven te verklaaren? Is het aan dien, die de onfust aan len Vrede verklaart, of aan dien, die de onrust aanhitst die dezelve door allerlei foort van middelen voorbereidt' die het metst belang heeft dezelve te berokkenen, daar aan men den Oorlog moet toefchryven ? Frankryk hadt het grootfte belang óm den Vrede te handhaaven, de Geallieerden hadden, of meenden een veel grooter belang te hebben hetzelve in den Oorlog te (kepen: om uit de waarfchynlyktieid te oordeelen kon Frankryk niet dan verliezen met den Oorlog: het was alleen, zyne vyanden waren zoo magtig talryk, het hadt geen een Geallieerde, het kon zich niet voorftellen, dut de Mogenheden, die beloofden een flipte Neutraliteit te onderhouden, niet haast guioodzaakt zouden zyn een ander Systhema te omhelzen , en dat het zich eindelyk al de kragten van Europa op den hals zou zien. De Geallieerden hadden alles van den Vrede te vreezen: zy meenden iterk genoeg te . zyn om Frankryk te verpletteren; zy waren zeker in tyd van nood aan 't zelve andere vyanden te verwekken ; welke • waarfchynlykheid by gevolg is 'er dan , dat Frankryk den Oorlog zonder noodzaak zou gedeclareerd hebben ? Welke waarfchynlykheid , dat de Geallieerden zich voor den Vrede zouden verklaard hebben, indien Frankryk denzelven niet gebrooken hadt?" Deeze opeenftapeling van Vraagen behelst genoegzaam 's Schryvers Antwoord , en of dit niet genoeg ware, fchryven wy het Slot van dit Boeksken af. , Volken! grondt u op deeze aanmerkingen, en overweegt dezelve , en vraagt u zei. ven vervolgens, wat de beweeggrond van eenen Oorlog is, waar van gy de rampzalige flachtoffers zyt? Leest de Verklaart nir van de Rechten van den Mensch, opent het geheiligde Wetboek der Natuur , dat Frankryk uit het (tof getoogen heeft, •waar onder de dwinglandy hetzelve begraaven hadt; dat Boek, waarin uwe Rechten met de hand van God zelve gegriffeld zyn, en, indien gy nog twyfelt aan den beweeggrond, welke hen , die zich uw Meesters noemen, heeft doen befluiten u te doen vermoorden, indien zy nog de onbefchaamdheid hebben u te zeggen , dat het niet is dan om een ongelukkig Vorst te hulp te komen, die deeze Rechten terug eischt, Haat dan het oog op Fooien en beeft: dezelve handen, die den Tytan van Frankryk op den throon willen herlïellen , bonzen van den Throon van Poolen den Vriend van 't Volk en van de Vryheid ! 't Is dan aan u, 't is aan uwe Rechten, dat zy den Oorlog verklaaren, met denzelven Frankryk aan te doen —• Schoon noch Tytel noch Voorberigt de Herkomst van dit Werkje vermeiden , houden wy het voor eene Vertaaling,- en moeten alleen omtrent den tyd der Uitgave nog aanmerken, dac het . volgens den Tytel, te 's Hertogenbosch gedrukt is. Het terfe Jaar der Fryl.eid van de Republiek der Bataven, Anne \ W Be  »1E EERLYKE EIGENzrWNIOE. 43 j De eerlyke Eigenzinnige. Tooneelfpcl, in vyf Bedryven. Uit het Hoogduifseh vertaald, door dirk onderwater. Te Haarlem by A. Loosjes , Pz. In Sva. 274 bl. * -rndien een Toneelfpel groot moet zyn, zal het goed weezen J. dan moet du zeiter een zeer uitmuntend meesterftuk zyn; dus dagten wy, toen wy dit Huk in handen kreegen, en zet! ten ons (fchoon wy zeer wel zagen , dat hier veel papiers Wet weinig letters, na rato, gegeeven werd) niet zonder vooroordeel ter leezing , met vrees, dat wy het ras, uit verveeling, zouden nederlagen Maar wy waren daar mede niet vc gevorderd, of wy vonden ons, met genoegen, iu onze yerw.gt.ng verydeli. Het Hoofd - Character en die der andere voornaamfte Pcrfonaadjen zyn uitmuntend wel géfchetw Hermam , de eerlyke Eigenzinnige , was in zyne jeugd verliefd op, en verbonden met EMiUE.een gering doch cerlyk Dienstmeisje, met hetwelk hy echter, uit het eeriyk grondbeginsel dat hy haar niet zoude kunnen onderhouden, niet befluiten koude zich door 1 Huwelyk te vereenigen, waarom hy befloot zich elders heen te begeeven, ten einde zyn geluk te zoeken! om, het gevonden hebbende, met haar te deelen. Zy volirc hem; maar door de rampen des üorlogs van hem geicneiden. verneemt hy in verfcheide jaaren niets van haar. intuslcaen zwierf hy door de wereld, en komt eindelyk, naakt en berooid, by de Gravin van wildruf , die hem opneemt, en aanltelt tot Praïceptor van haare Dogter; de Gravin, door zVn verftand en edelen inborst getroffen , verheft op herman . ea komt zelfs zo verre, dat zy zelve hem een Huwelyk met haar yoorftelt; doch du weigert hy, uit eerlyke Eigenzinnigheid. De Gravin had eenen Broeder, een oud Generaal, een man van een zeer grillig character, met wien zy daar te boven zich nooit had kunnen verdraagen: om tot haar voorneerncn, om herman te huwen, te kunnen komen, moest zy dien Broeder fpreeken, om eenige voor haar nadeeüge gevolgen van zekere testamentaire dispofme voor te komen, en begeerde dat herman haar by het bezoek by haaren Broeder zoude vergezellen. De grilzieke Krygsman ontvangt en behandelt haar zeer brusk en met minder onvriendlyk hekman, zo dat deeze, dien 't hart! zeer hoog lag, uit Eigenzinnigheid befloot, om den Broeder der Gravinne te kwellen, te doen, 't geen hy uit Eigenzinnig, heid te vooren aan de Gravinne had afgeflaagen , haar te huwen j en verzoekt haar zelf daar toe. Maar wat gebeurt ei! Emilie geraakt by de Gravinne, als Kamenier, in dienst en ras herkennen de beide oude Gelieven elkander; dit bren»' eene vernieuwde Verbinritenis tufchen hen te weeg, maar veroorzaakt by den eeriyken herman niet weinig twyfelin? en iweeftryds, en by de Gravinne, die mede hiervan bericht Word veel bekommering eu moeite» Eiadelyk be.luit Bérma», om' in-1  ^«n r>£ eerlyke eigenzinnige. met afitand van alle voordeelen , die het aanzienlyk Huwelyk .met de Gravin hem konCe aanbrengen, emilie te trouwen.—. De Vertaaler bericht ons in de Voorrede, dat in net Hoogduitfche de keu^e van herman zich bepaalt tot de Gravin ; doch dat hy, om aan het eerlyk Charafter van herman getrouw te blyven , om verfcheidene zeer bondige redenen, 't noodzaaklyk geoordeeld heeft, om de ontknooping van het ftuk deezerwyze in te richten; en hy heeft, naar ons in?ien, daar door hetzelve merkelyk verbeterd. De Schilder, Tooneelfpcl, door d. a. van de waut. Te Amfierdam, by P. j. Uylenbroek, 1796. In 8eu. 50 bl. 1-v it Toneelfpel komt ons voor weinig te interesfeeren ,en den JL) Leezer in 't geheel niet te kunnen roeren; ten minften wy hebben 'er weinig belangryks in kunnen vinden. Het laat zioh in een tydftip waarin men leezen wil om te leezen, tamelyk wel gebruiken; doch de Ciiarafters zyn niet zo leerzaam, over het algemeen, als wy ze in dergelyke ftukken verwagten, ten minlten wenfchen, Introdudion a la Langue Francoife, a 1'Ufage du Penfionnat de la Ville de Groningue, par h. l. de crave , Principal, a Groningue, chez N. Veenkamp &Fiis, 1796. In 8vo. 128 p. -rn 't Voorbericht word ons bericht, dat dit Schoolboekjen X eene zoort van Uittrekzel is uit eene gtootere Spraakkunst van den Heer de wailly, in Frankryk, door de Academie, met zeer veel genoegen ontvangen. Het is gefchikt voor eerstbegmnentlen en behelst alleen eenige voorbeelden van de buiging (coniusaiie) der Werkwoorden, die op de eene bladzyde worden voorgefteld, en een reeks van zelfftandige, en eenige byvoegJvke Naamwoorden, die door verandering van plaats van betekenis' veranderen, op de tegenovergeftelde zyde. Het behelst alzo flegts een klein gedeelte eener volledige Franfche Spraakkunst- de buiging der Naamwoorden {Declinatie) , vooral het onderricht in de Uitfpraak, zo verre het, buiten de levendige ltemme, kan gegeeven worden , en de byzondere regelen der Taaie,'zyn hier niet te vinden; mooglyk mag men die in een of meer volgende Stukjeus verwagten. Dit begin doer, op iets goeds hoopen.  ALGEMEENE vaderl. andsche LETTE R-OEFENINGEN. Verzameling van Eenvoudige Leerredenen , aan de Gemeente van de Hoofdplaats van Cabo de Goede Hoop, ter gedachtenis tocgey/yd door haaren Mede - Leeraar uelperus ritzema van lier, uitgegeven door cornelis van der leeuw , Predikant te Hoorn. Té l Utrecht, by W. van Yzerworst, 1796. In gr. livo. 424 bl. y^aarne or.derfchryven wy het getuigenis, welk wylen vJ de Eerw. van lier in eene korte Voorrede, aangaande deezen bondel zyner Leerredenen, ailegt. „ De ituffen, uie hier verhandeld worden, zyn gewigtig. De .tyd is , volgens myn oordeel, zo kort, en de aandacht der menigte wordt tot zo veele andere dingen afgetrokken , dat ik op den Predikftoel geene mm belangryke waarheden durve voordellen, noch myne Toehoorders onderhouden over zaaken, die weinig betrekking hebben tot de zaligheid hunner zielen» Geleerdheid zou men hier te vergeefs zoeken. Al konde ik , zuu ik echter niet durven geleerd prediken; ik predik, om verdaan te worden, en verre bet grootfte deel myner Toehoorders beftaat uit ongeleerde en eenvoudige lieden, die my naauwlyks verftjan , wanneer ik meene my zeer klaar en duidelyk te hebben uitgedrukt. „ Even zo min zou ik '"my in gewoone Leerredenen * ■welker oogmerk is te onderwyzen en te ftichten , eene verhevene , dichterlyke, taal veroorloovcn, al ware ik ook bekwaam, om met dezelve te fchitteren. Nimmer hoop ik te vergeeten, dat ik niet my zelven moet prediken, maar christus jesus den gekruisten; ■ en ik wensch, met Paulus, liever vyf woorden in de Gemeente te fpreeken met myn verftand, dan tienduizend in eene vreemde taaie." Over het gewigt der Stoffen zal de Leezer kunnen' 4 oordeelen, en derzelver belangrykheid erkennen, uit de I lyst der onderwerpen, well;e wy hier laaten voigen.juëtt. 1796* no. 11* tik j 1,  434 * r' van lier I. Het bevel van Jefus aan zyne Apostelen tot eene algemeene prediking van het Euangelium. II. De verfchillende gevolgen van onze verfchillende denk- en handdwyze omtrent het Euangelium. III. De ongelukkige ftaat van den natuurlyken mensch. IV en V. De ondoorgrondelyke grootheid van God. VI en VII. De voleinding der waercld. VIII. De ondoorgrondelyke liefde Gods in het geeven van zyn teniggebooren Zoon aan de waereld. IX. De vrygunfiige nodiging van het Euangelium. X. De gezegende uitwerking van Petrus prediking op den Pinxterdag, of de waare verftagenheid des harten. XI en XII. De noodzakelykheid en aart van den geestelyken en bevindelyken Godsdienst. XIII. De noodzakeiykhcid en aart van de geloofsvereeniging met Jefus. XIV. De heerlykheid van Jefus. XV en XVI. Het zalige van Gods uabyheid. XVII. De toevlugt van den Christen in den dag der benaauwdheid. XVIII.- Het geluk en hoogfte doel van den Christen in zyn leven cn fterven. Met geen gering genoegen, over 't geheel genomen, riebben wy deeze Leerredenen geleezen; zy doen eere, zo wel aan het hajt als aan het verftand des Opftellers. Het plan, in de bovenftaande aanhaaling uit de Voorrede , fchynt hy ons zeer gelukkig gevolgd te zyn. 's Mans begrippen over de natuur van den Godsdienst zyn jedelyk, verftandig, cn overeenftemmende met deszelfs waare bedoelingen. „ In ons oordeel (Tchryft hy} over den aart van den waaren Godsdienst, behooren twee „ uiterften zorgvuldig vermyd te worden, namelyk, dat „ wy ons geen Godsdienst voorftellen, welke alleen be„ ftaat in inwendige gewaarwordingen en aandoeningen, „ zonder een daar aan beantwoordend gedrag; noch „ ook, dat wy een Godsdienst goedkeuren, welke al„ leen in uitwendige pligten en deugdsbetragtingen be„ ftaat, zonder dat het hart vervuld is met vreeze van „ Gods Naam." Dit gevoelen, nevens eenen ernftigen aandrang op de uitfteekende voorregten der kennisfe van het Euangelium van christus , ter aanfpooringe, bemoediginge en vertroostinge, is het doorlotpend kenmerk deezer Leerredenen; welke wy aldus ten ernftigen gebruike aanpryzen, ook van den kant der maniere van behandelinge, door de klaarheid en bevalligheid van den ftyl, en eene zorgvuldige vermyding van verveelende langdraadigheid. De twee Leerredenen over de ondoorgrondelyke Grootheid van God toonen' duidelyk, dat van lier  EENVOUDIGE LEERREDENEN, 435 Lïf.r geen vreemdeling was in die kundigheden, welke den Sc lepper aankondigen in de zigtbaare gelchapenheden , en de dienftige middelen zyn , cm 's menfchen geest te vervullen met eerbied , bewondering en dankbaare gehoorzaamheid. Naa verfcheiden Haaien van Gods Grootheid uit de Werken der Scheppinge te hebben aangevoerd, zie hier zyne befchouwing van den Aardbodem , welken wy bewoonen. „ De Aarde, waar op wy „ woonen, verdient eindelyk onze opmerking. Door „ haare dubbele beweeging, wordt het verfchil van dag „ en nagt, en het verfchil van de Jaarfaifuenen, geboo„ ren, het geen zo nuttig en onontoeerlyk is. De lucht, „ of dampkring, die de Aarde omringt, is tot de adem„ haaling , tot de verlpreiding van het licht, tot het „ draagen der wolken, tot de vruchtbaarheid der Aarde, ten hoogden noodzaakelyk, en wonderlyk tot dat cin„ de ingericht. De werkingen van de magnetifche, elee* „ trilche en vuurftoffe zyn allerzonderlingst, en onont* „ beerlyk voor het dierlyk en groeiend leven: het droo„ ge en de wateren zyn vol van wonderen, en niets „ wordt 'er overtolligs gevonden , ieder fchepzel heeft „ zyn plaats en bepaald oogmerk, alle zamen maken een 9, këeten mt, waar van geen één fchakel kan worden „ gemist. Aarden, fteenen, metaalen en andere delfftof„ fen, die op en in de Aarde gevonden worden, doen „ den oplettenden waarnemer verbaasd ftaan. Uitnemend is het maakzel der planten, keurig haar weefzel, verre boven de kunst der menfchen. Millioenen infeéten „ worden 'er gevonden, waar van 'er veele alleen door „ het vergrootglas kunnen worden waargenomen, die op s, het alleikunftigst zyn zamengefteld, welker fprieten, „ oogen, vleugels en andere deelen, eene onbegrypelyke „ fynheid en 'fchoonheid vertoonen. En wilde ik Ipree„ ken van het verwonderlyk maakzel, van de zonder„ linge eigenfehappen en beftemming, der visfehen, vo„ gelen, kruipende en viervoetige dieren , waar zoude ,, ik beginnen, en waar zou ik eindigen? Ieder van de„ zelve verkondigt Gods magt, wysheid en goedheid; „ een ieder van hun is een getuige van G"ds Majefteit. „ Eindelyk, hoe kunftig is de Mensch gemaakt? Het j,, menfchelyk 'ligchaam is een pronkftuk van onbegrens„ de wysheid en oneindig vermogen, de zintuigen, de .„ werktuigen der voeding, zyn verwonderlyk in hunne ?, zamenrtellir.g, yerbaazend in hunne werkingen. 3>e  436 H» R. VAN LIER ziel is met de uitnemendfte vermogens vercierd, en op „ eene onbegrypelyke wyze met bet ligchaam vereenigd: „ zommige deelen en werkingen des ligchaams beftiert de „ ziel door haaren wil, en zy ontfangt denkbeelden van „ ligchaamelyke zaaken, door de zintuigen. Zy denkt, oordeelt, belluit: haare vermogens ltrekken zig tot „ duizenden voorwerpen uit, en zy is gelyk voor de eeuwigheid gefchapen, zo ook tot in eeuwigheid voor \ „ aanwas in kennis en bekwaamheden vatbaar. De : Mensch is nu jammerlyk door de zonde ontaard, maar „ de regtfebapen Mensch droeg het Beeld van God, en j vertoonde op het neerlykst Gods grootheid: het luis- I „ terrykfte werk van God op Aarde was zekerlyk de | 3, Menfchelyke Natuur van tien Heere Jefus Christus, j „ die nu is aan Gods regtehand, en daarna kan onder ] „ de Menfchen en op Aarde geen luisterryker, geen ] 3, heerlyker, fchepzel worden uitgedagt, dan de gelovi- ] „ ge, die door Jefus bloed gekogt, en door zynen geest j| „ herfchapen is. Gods oneindig Alvermogen, zyne vlek- I 3, kelooze Heiligheid, onkreukbaarc Regtvaardigheid , f „ onbegrensde Liefde , gadelooze Wysheid, vertoonen „ zig in hem om ftryd. Hy draagt Gods Beeld. Jefus „ leeft in hem, en hy is een tempel van Gods Geest, „ een heeriyk cn verbaazend eeuwig zegeteken van de : 5, ondoorgrondelyke Grootheid Gods tot in eeuwigheid. God is dan oneindig groot in alle zyne Schepzelen , „ ieder deel van het Geheelal, ieder diertje, ieder ftof„ ken, hier op aarde, vertoont zyne Majeiteit, en-'zingt ' „ zynen lof. „ De Hemelen vertellen Gods eere, en [ „ het Uitfpanzel verkondigt zyner handen werk." — I „ „ Het Aardryk is vol van zyne Goederen, ö Heere! ;S „ „ hoe groot zyn uwe Werken, gy hebtze alle met | 5, „ wysheid gemaakt." " Leezenswaardig zyn ook de twee Leerredenen over den, Geest ely ken en Bevindelyken Godsdienst, zo om de duidelyke ontvouwing van deszelfs natuur en gevolgen, als uit hoofde der bedenkingen, aangevoerd om eenige zwaarig* beden, daar tegen ingebragt, uit den weg te ruimen. Aangetoond hebbende, wat 'er omgaa in het hart des Chriscens, welke zulk eenen^ Godsdienst oeffent, laat van lier, ten flot van die fchets , zich aldus hooren.. „ Eindelyk, volgens onze befchryving van den waaren „ Godsdienst, vertoont zig dezelve naar buiten in' een „ Geestdyken wandel. Een hart vervuld met de boven- » ge- i  EENVOUDIGE LEERREDENEN. 437 „ gemelde gevoelens van liefde jegens God, Jefus, en „ onze evenmenfchen, kan niet anders dan zyne gezind„ heid naar buiten te vertoonen. Ily, die waarlyk den „ geestelyken Godsdienst in zyn hart bezit, toont dit, „ door te leeven naar den Geest en niet naar het „ vleesch : by brengt de vruchten des Geestes voort, „ namelyk liefde , blydfchap, vrede, langmoedigheid , „ goedertierenheid, goedheid, geloove, zagtmoedigheid, .,, maatigheid. Hy tracht regt te doen , weldaadigheid „ te oellenen, en ootmoediglyk te wandelen met zynen God. Omtrent God zoekt hy zig ootmoedig, eerbie„ dig, te gedraagen. Hy reekent het zig tot eene eer „ om God te belyden, om van God en Jefus te fpree„ ken. Hy let op Gods geboden, cn fchroomt niet,, „ openlyk te doen zien_, dat hy liever God wil gehoor„ zaamen dan de menfchen. Hy is maatig en kuisch „ met betrekking tot zig zelven. Hy draagt eene betaa„ melyke zorg voor zyn beroep en tydelyke belangens; „ maar de zorg voor zyne ziele is by hem de hoofd„ zaak. Hy laat zig naarftig by den openbaren Gods„ dienst vinden. Hy bemint de gezelfchappcn der Hei„ ligen, en hy bevlytigt zig om dagelyks in het eenzaa„ me Gods woord te leezen, en zyn hart in gebeden en „ dankzeggingen voor den Heere uit te Horten. Aan alle „ zyne evenmenfchen tracht hy blyken van zyne gene„ genheid te geeven. Het is zyne blydfchap om de af„ men te onderfteunen, om de treurigen te vertroosten, „ om de dwaalenden te regt te brengen. De onbevlekte „ Godsdienst, zegt Jacobus, voor God en den Vader ,, is deze : weduwen en weezen te bezoeken in hunne „ verdrukkinge, en zig zelven onbefmet te bcwaaren „ van de waereld. Hy tracht omtrent allen vriendelyk, „ opregt, zagtmoedig, te zyn. Hy is langmoedig, hy „ is goedertieren, hy is niet afgunftig, hy handelt niet „ ligtvaardig, hy is niet opgeblazen, hy handelt niet „ ongefchiktelyk, hy zoekt zig zelven niet, hy wordt „ niet: verbitterd, hy denkt geen kwaad, hy verblydt „ zig niet in de ongeregtigheid, maar in de waarheid, „ hy bedekt alle dingen , hy gelooft alle dingen, hy „ hoopt alle dingen , hy verdraagt alle dingen. Eere „ geeft hy aan wien hy eere, tol aan wien hy tol fchul„ dig is. Hy 'gehoorzaamt zyne Overheden , en hy „ wenscht tot nut te zyn van de Burgerlyke Maatfchap„ py. Vooral geeft hy die gene, die met hem door denHh 3 „ zelf-  43^ tti R. VAN Lï E R j EENVOUDIGE LEERREDENEN» H zelfden Geest geleid worden, blyken zyner liefde % „ hy is een medgezel der genen die God vreezen, en ,i tot hen is zyn lust." Zekerlyk zal het veelen fmarten, dat onze Godvrug tige Schryver, door zyn affterven, verhinderd is geworden in de volvoering van zyn plan, inhoudende om nog een tweede Deel van Leerredenen voor de Drukpers gereed te maaken; een voorneemen, welk hy, volgens het Voorberigt, aan den Uitgeever hadt overgebriefd. De Forst en de Godsdienst; iets voor de Hervormden in Nederland. Door een Lidmaat en Voorftander der Hervormde Kerkleer. Alom te bekomen. In gr. 'óvo, 79 bl. f~\ranjcgezind en Orthodox-Gereformeerd worden dik^ maals opgevat, en zyn ook niet zelden benaamingen, in zo verre van eene beteekenisfe , dat de Man, omtrent welke de laatfte geldt, ook de eerfte kan voeren» Nogthans lydt deeze regel uitzondering, met naamc in den Opfteller van het aangekondigde Gefchrift, wiens uitdrukkingen althans een yverigen Voorftander van het Hervormde Kerkgenootfchap, cn van deszelfs onderfcheidende Leerbegrippen , aankondigen ; doch wien tevens een diepe at keer van het Huis van Oranje op den bodem van het hart fchynt te leggen. „ De aan,, leiding tot dit Werkje (fchryft hy in zyn Voorbericht) is te zoeken in een begrip, dat by veelen plaats $, heeft, dat de Vorften der Aarde befchermers van den 5, Godsdienst zyn, en dat de Stadhouders, uit het Door„ luchtig Huis van Oranje, welke in opvolging het be„ wind in ons Vaderland hebben gehad, de befchermers «4 zyn geweest van de waare Gereformeerde Kerk in Ne* „ derland. „ Het belang, (dus gaat hy voort,) dat ik in dat '' i, Genootfchap fteeds heb gefteld, en altyd zal blyven «) ftellen, deed my de levensgevallen en daaden der Vor«>, ften, uit dat huis gefproten, onpartydig nagaan, ik nam hiertoe de beste Gefchiedfchryvers' by de hand, ,i die den algemeenen roem verworven hebben van on■>, partydig te zyn, in 't byzonder deh yoortreftelyken 9, wagenaar, om te beproeven hoe veel ftaat rnen op üj dit voorgeyen kondé maaken; en welk beiluit men daar  fcE VORST EN BE GODSDIENST. 439 „ daar omtrend zal moeten trekken, zal op het einde van „ dit Werkje moeten blyken aan ieder, die cnbevoor,, oordeeld de bedryven van de Stadhouders van wileem den 1 af tot aan willem den V toe naa„' gaat , . overdenkt , en daar uit zyn befluit op- '- Eer onze Schryver ter zaake treedt, zendt hy vooraf eene aanmerking, ten betooge, d3t de Godsdienst ah Godsdienst geene befcherming, van Vorften volftrekt nodig heeft. Tot befcherming van den Godsdienst wordt vereischt, een duidelyk begrip van het geheele Zamenftelzel, van de bewy/.en van deszelfs waarheid, en om de tegenftanders te kunnen wederleggen. „ Zal men nu (vraagt hy) deze „ kunde in de Vonten der Aarde onderftellen? Zal men „ op goede gronden kunnen gelooven, dat zy, die van „ kindsbeen of tot de Staatkunde worden opgevoed — „ zich zullen toeleggen op een vak , dat zoo zeer be„ zyden den kring van hun leeven en van hunne be„ (temming is? Zoudt gy een gewoon Lidmaat van ons „ Hervormd Kerkgenootfchap de verdediging van onze „ Leerbegrippen wel toevertrouwen? en hei t gy „ reden, om in Vorften meer te veronderftellen , hoe „ vleiende de berigten ook mogen zyn, die men van ,, hunne afgelegde belydenis ontfangt: getuigenisfen, vaak „ opgefmukt door vleiende Geestelyken?" De Schryver voeiJt 'er nevens, dat, behalven deeze onbekwaamheid der Vorften, de Godsdienst derzelver befcherming niet behoeft, om reden, dat, „ fchoon de Godsdienst wel eenig „ voordeel kan hebben, wanneer een waarlyk Godsdien„ (tig Vorst zich als een Voorganger, niet flegts in naam, „ maar in de daad en waarheid, door zyne Godsdien„ ftige bedryven , gedraagt, de Godsdienst echter niet „ volftrekt de befcherming der Vorften nodig heeft, wyl „ zy is ltaande gebleven , fchoon de Vorften der Ajirde „ zich infpanden^om, ware het mogelyk, den Godsdienst „ geheel en al uit te roei jen." Hierop laat de Schryver volgen, een uitvoeriger betoog, dat de Voorbeelden leeren, dat de Vorften den Godsdienst dan gebruiken, wanneer die met hunne Staat■ kundige inzichten ftrookt; maar, wanneer het Staatsbelang het vereischt, den Godsdienst niet fterk voor ft aan, maar zeer onverfchillig behandelen. Op de Vorften van het Huis van Oranje wordt dit opzettelyk toegepast, om alzo te keer te gaan het heerfchende vooroordeel, dat die VorH h 4 ftea  #4° ^li VOWST EN DE GODSDIENST.' ftén befchermers zyn geweest van den Hervormden Godsdienst; „ en vervolgens, dat daar dat Huis ftaat, de „ Godsdienst ftaat ; rnaar daar dat Huis vernederd „ wordt, de Godsdienst valt." Wy kunnen onzen Schryver niet volgen in de opgave van bvzonderheden; dit zou ons berigt te wyd doen uitdyen. "Het, koomt ons voor, ja wy zyn verzekerd, dat zyne betuigingen van onpartydigheid en waarheidsliefde meer dan blóota woerden zyn;: en dat elk onbevooroordeeld Leezer, die het beloop deezer Verhandelinge naagaat, zal moeten erkennen, dat de Printen van Oranje, die met de zaaken der HervormdeKérke zich 't meest hebben bemoeid, daar aan allcenlyki de hand floegen, als een dienftig middel om hunne Staaf** zuchtige inzigten te bevorderen of te ftyven; ja dat zy niet gciehroomd hebben, andere Kerkgenootfchappen de hand, boven t hoofd te houden, wanneer zy daar by hunne rekening vonden. Zo wel de laat/Ie als de eerfte Willem kan bier van ten bewyze dienen. Algemeen bekend is de gunst, welke de berugte brancadoro ten Stadhouderlyken Hove vondt, door welks invloed gefchraagd die listige Geestlyke een goed gedeelte deezer Provinciën doorreisde, tot het toedienen van eene plegtigbeid der Roomkhe Kerke, klaarblykelyk ingerigt om veele leden van dat Kerkgenootfchap over te haaien ter onderfchraaginge van het waggelend Stadhouderlyk bewind; terwyl veele gemoedelyke Voorftanders der Hervormde Kerke niet konden nalaaten, aan die in 't oogloopende begunftieingé des Zendehngs van den Roomfchen Paus zich'te ageren. Ernftig beveelen wy de öhpartydige leezih» van dit Werkje, 't welk met veel oordeel isöpgefteld, en menigte byzonderheden behelst, getrokken uit de meest geloofverdienende Vaderlandiche Historjéfchryvérs, welke niet zullen kunnen nalaaten, eene zekere foort van Voorftanders van het Huis van Oranje tot naadenken te prengen. * Iets  P. J. VAN LELYVELD, IETS OVER DE LIEFDE, ENZ. 441 Iets over de Liefde en Jefus'' Wysheid, naar aanleiding van Matth. V: 44. Door Mr. p. j. van lelyveld, Oud-Voorzittend-Schepen , Ka ad in de Vroedfchap , Ouderling, enz. Te Haarlem, by C. van Abs. In ^t Jaar , na de verfchyning in 't vleesch van den enigen Verwerver van waare Vryheid, voor diep rampzalige Slaaven van zonde en verdorvenheid, 1796. In *£, 8vy. 58 bl. "ly/at den Oud-Voorzittend-Schepen, Mr. p. j. van W eelyveld, bewegen hebbe, om hier als Prediker ten voorlcbyn te treeden , vinden wy niet aangekondigd in eenig Voorberigt. Wy willen zyn doen met een lief. deryk oog befchouwen, en ons verbeelden , dat hy de Liefde ter zyner behandelinge heeft gekozen, om aldus zyn gemoed in een vredelievenden plooi te buigen, ten einde om zich zelven aldus zagtmoedig te leeren geciraagen onder de lotgevallen, hem bejegend, die hem, veclligt, naar zyne manier van denken , in de gelegenheid Hellen -tot het uitoeffenen van het gebod van Liefde tot de Vyanden. Schoon Mr. lelyveld, in de manier van behandeling deezer ftoffe, buiten zyn beroep treede, kunnen wy hem, evenwel, het getuigenis niet weigeren, dat hy geenzins kwalyk geflaagd is ongelyk beter zelf, dan menig Leeraar, welken wy, meermaalen, dit belan^ryk onderwerp zeer verward en gebrekkig hebben zien en hooren behandelen. Op meer dan ééne plaats hebben wy ontmoet den Man van Oordeel, die het harde of ondoenlyke, 't geen het Gebod, in den eerften opdag, fchynt te behelzen , door bondige aanmerkingen uit deit wegruimt, en, naar ons inzien, voldoende°reden geeft van de Wysheid des Godlyken Leeraars, in het voordrafgen van eene Zedekunde, die eene zo groote maate van bclangneeminge in het lot der Natuurgenooten voorfchryft. Zie hier eene proeve van 's Mans hartelykheid, in 't "flot zyner Leerrede: ,, Wordt gy dan ooit geroepen tot ]y„ den, oprechte aanklever van den bem'innelyken Jefus! •„ wordt gy gehoond, gelasterd, benadeeld, vervolgd en „ zelfs ter dood gevorderd, betreur wel de menschlyke -,, boosheid, aanfehouw 'er in uwe oorfpronglyke bceldte„ nis, heb een innig medelyden met de vverktuigen van ■„ uwen tegenfpoed, en beveel ze vuuriglyk aan de (}dH h 5 „ ly-  442 T. J. VAN LELYVELD „ lyke ontferming; maar verblyd u tevens bartelyk, dat „ uw Hemelfche Vader u de gelegenheid fchenkt, om de „ oprechtheid van uw geloof en liefde te beproeven, en „ leef in dat onwankelbaar vertrouwen, dat niets u zal „ kunnen fcheiden van de belde van Christus, zoo zelfs „ dat al het kwaade, 't wc ik u in dit land van vreem„ delingfchap bejegent, u gewisfelyk ten goede zal me„ dewerken, en in het Hemelsch Vaderland overvloedige „ ftoffe zal opleveren van Godverheerlykende dankzeg„ ging en eeuwige blydfchap." Agter de Leerrede ontmoeten wy eenige Byvoegzels, dienende ter ophelderinge of uitbrcidinge van zommige gezegden. In het laatfte Byvoegzel noemt Mr. lelyveld, met een woord, eenige nutte gevolgen of leeringen, welker verdere ontwikkeling vreeze voor de veel uitvoerigheids hem deedt agterwege laaten. Onder de zogenaamde 'nutte gevolgen brengt hy de twee volgende: „ Werkheiligheid, of de „ begeerte, aan den mensch zoo eigen, om eene eigene ge„ rechtigheid voor God op te richten, verraadt 's Men- „ fchen onkunde, verblinding en dwaasheid. Een „ Christen kan nooit genoeg doordrongen zyn van 't ge„ voel zyns onvermogens ten goede , en van de volftrek„ te noodzaaklykheid der invloeden van Christus 's Geest." In de Byvoegzels ontmoeten wy verder eene Anekdote , welke wy hier willen mededeelen. In de Leerrede had lelyveld gefchreeven : „ Gelyk het allezins met de „ waarheid overeenkoomt. het geen ons kostclyk juweel, „ de Heidelbergfclie Katechismus, naar de voorlichting van „ 't Goddelyk woord, gefterkt door eene treurige eivaa„ ring, zoo gepast als nadruklyk ter neder fielt, dat de „ mensch van natuure geneigd is God en zynen naasten „ te haaten , alzoo is het even min betwistbaar, dat de „ uitwerkzels dezer droevige zielsgefleldheid oneindig ver„ fchillen, naar den onderfcheiden aart der onderwerpen „ en der omfiandigheden." Op deeze aanmerking flaat het volgende: „ Zeker geleerd en godvruchtig Man was „ gewoon, wanneer 'er openbaare rechtsoefen.ng gefchied„ de, zich plegtig af te zonderen, en God ootmoedig te „ danken, dat hy dus verre bewaard was gebleeven van „ het pleegen zulker misdaaden, welke voor den wereld. „ lyken Richter ftrafbaar zyn, om dat hy moest erken„ nen, dat de zaaden van alle die wanbedryven in zvn „ hart gevonden wierden, en dat hy het alleen der Go'd„ dclyke goedheid te danken had, dat dezelve niet uit- » ge*  3ets over de liefde, enz, 443 gefprootcn waren. En wie (vraagt lelyveld) was deze ManV unze verdienitelyke Landgenuut 11. boekhaven, welken niemand ligtelyk onder de Dweepers „ tellen zal." Kort en Eenvouwig Onderwys in de Geloovs- en Zeedenleer : waar in de voornaamfte Waar■/weden en Pligten , welken de Reeden en de Godlike Openbaaring aan ons ontdekken en voorfchryven, of eene duidelyke wyze, en in eene gelydelike order, worden voorgeflch. Door V. L. Te Doorn, by L. Vermande, 1796. in üvo. 69 bl. Geene byzonderheden bevat dit Vraagboekje, of men kan dezelve ook in andere foortgelyke Opftellen aantreffen. Alleenlyk zouden wy aan het tegenwoordig Gefchrift boven veele andere den voorrang geeven, om dat het Zedekundige gedeelte hier afzonderlyk, en, naar gelange van des Schryvers beftek, uitvoerig is behandeld; iets, *t welk veelal, om deeze of geene redenen, wordt verwaarloosd. In het Voorberigt zegt de Onderwyzer, dat hy, zynen naam hebbende verzweegen, egter noodig heeft geoordeeld te melden, dat hy Leeraar is in eene Hervormde Gemeente; en dat men derhalven, in dit Onderwys, de Geloofs-Leere vindt, zo als dezelve in de Hervormde Kerk wordt beleden. Van de twee Afdeelingen, in welke het Boekje onderfcheiden is, behelst de eerfte, in honderd vyftig Vraagen en Antwoorden, eene Opgave van de voornaamfte Waarheden des Geloofs, — en de andere, in even zo veele Vraagen en Antwoorden , de gewigtigite pligten der Zedeleere. Over 't geheel genomen "is de Opfteller niet ongelukkig gedaagd in klaarheid van voordragt. Befcheidenheid heeft zyne pen beftuurd; liefdelooze veroordeeling van anders denkenden zal men "er niet ontmoeten. Onder het opzigt van een bekwaamen Onderwyzer zal aldus dit Leerboekje tot een voegzaaünen leiddraad kunnen dienen voor leden der Hervormde Gemeente , om hunne kinderen te doen bekend worden, zo met de algemeene Waarheden van het Christendom, als met de byzondere Leerftellingen van hun Kerkgenootschap : terwyl de aanwyzingen in het Zede'kundig vak de jeugdige gemoederen tot deugdzaame menfchen «n vroome Christenen zullen kunnen vormen.  444 p' r' roos, SURINAME verheerlykt. Suriname verheerlykt, door v. f. roos. Te Amfierdam, by H. Gartman, 1795. In gr. 8vo. 17 bl. f\p het berigt van het voorgevallene in Holland en V_/ elders , beklom de Burger roos, op den ai September des Jaars 1795, den Predikltoel in de Lutherfche Kerk in Suriname, om het heil, welk aldaar wierdt genooten, in tegenlielling van het deerlyk gefolterd Europa, in maatzang te verheerlyken. Wy pryzen des Dichters goedhartige welmeenendheid, en neemen deel in het geluk, welk hy, in het overzeesch Gewest, met zyne Landgenooten fmaakte, toen hy dezelve tot dankbaare blydfchap zogt op te wekken. Doch het fmart ons, dat roos, in verfcheiden opzigten, zyne toehoorders met ydele verwagting, en tot nog toe onvervulde beloften, heeft gestreeld. Men hoore hem aan het flot van zynen Zang: „ Juicht myne Burgers! juicht! juicht myne Burgeresfl-n! „ Juicht Echtgenooten, juicht met uwe hart meestresfen „ En telgen, om het heil dat Suriname wagt: „ Des Planters hoop ontluikt; de gulle Landbouw lacht, „ 't Geliefde Moederland komt nieuwe hulpe bieden , „ Men ziet de bange zorg van onze Kusten vlieden; „ De nyvre Ambagtsman , ontbonden van 't verdriet, „ Zingt by zyn werk van 't heil, dai thans ons Land geniet, „ De Handel afgekwynt, begint op nieuws te bioeijen, De Zeevaart wakkert aan, men ziet de Volk'ren vloeijen, „ Van allen kanten naar myn vrugtbaar Wingewest, ,, 't Schynt dat de voorfpoed hier een nieuwe Meetel vest, „ De kust van Afrika, herbouwd gelyk voor deezen , „ Zal voor ons 't Magazyn van kloeken (laven wezen, „ De Landbouw, aangefpoort, fchaft dubble vrugtbaarheid, „ En eerlang wordt dit Land op 't heerlykst uitgebreid, „ 'k Zie reeds van ver een Ry van nieuw bebouwde Hoven, „ Aan Saramakka's Stroom, die loon voor vlyt belooven ; „ 'k Zie hoe de Welvaart weêr in u word voortgeplant, En hoe ge uw fchatien (chenkt aan 't lieve Moederland, „ 'k Hoor uwe Leeraars reeds met Gods gewyde klanken , „ Den Vormer van 't Heelal op deezen Kantel danken; „ Voor all' den overvloed dien hy den Planter geeft, „ Terwyl gy allen hier in Vreede en Zeegen leeft." En uit deeze Proeve zal tevens de kunstkundige Leezer over de maate van 's Burgers roos dichterlyk vermogen zyn oordeel kunnen vellen!  BY VOEGSELS TOT DE VADERL. HISTORIE, 445 By voeg fels en Aanmerkingen voor het Dertiende Deel der Vaderlandfche Historie van jan wagenaar. Door Mr. h. van wyn , Mr. n. c. lambrechtsen, Mr. ant. martini, E. m. ENGELiitRTS, en anderen. Te Amfierdam, by J. Allart. In gr. bvo. Met de Bylaa. gen 135 bl. Dezelfde voor het Veertiende Deel n8 bl. ■ Voor het Vyf tiende Deel 119 bl. Eindelyk beginnen wy, na verloop van omtrent een jaar (*), onzen Leezeren weder eenig verllag te doen van deeze , over het algemeen , dubbel leezenswaardige Byvoeglelen en Aanmerkingen. Eene overitelping van buitengewoone bezigheden heeft den Schryver van dit Artikel, geduurende eenen geruimen tyd, verhinderd de uitkomende Deeltjens met de vereischte oplettendheid te leezen, hierendaar eenige byzonderheden na te zien, kortom zich in Haat te Hellen om 'er een behoorelyk bericht van te geeven. De bedoelde verhinderingen hebben nu een einde genomen, en men hoopt thans hetgeen men in deeze taak ten achteren is geraakt fpoedig weder in te haaien. Dit zal ook te gemaklyker vallen, dewyl van de voorgaande Stukjens doorgaans vry breedvoerige Uittreklels zyn gegeven, en nu alleen noodig is, dat wy van deeze en de nog volgende eenig kort Bericht mededeclen. Het Dertiende Stukjen begint met de herftellinge van karel oen Ilden op den throon van Engeland, in het Jaar 1660, en het beleefde en kostbaare onthaal dien Vorst, ter deezer gelegenheid, aangedaan, zo door de algemeene Staaten als door die van Holland. Vooraf gaat nog eenig bericht van de handel wyze, welke de Staaten te vooren omtrent dien Vorst hadden gehouden, en welke denzelven gunftiger werd, naarmaate men oordeelde minder van cromwell en de Engelfchen te behoeven te vreezen. By die geegenheid wordt, bl. 5, gefproken van het nachtbezoek door den Engelfchen Refident downing op zekeren tyd aan Koning karel in den (*) Het bericht van het' elfde en van het twaalfde Stuk is te vinden in de silg. Vad. Letteroef. voor 1795, No. 10, bl. 434» £"v.  44-6 arvoEGsELS den Haag, volgens zeker Verhaal, gegeven. Cerisier, welke du Vernaai uit een Engelsch Tydfchrift over* nam, zonder de echtheid daarvan te verzekeren, had reeds aangemerkt , hoe verachteiyk het character van deezen downiNG (*) was, zelfs volgens de getuieenisfen van Engellche Schiyveren, welken voor het overige in ftaatftundige begrippen grootlyks van elkander verfchilden Hy had getoond , dat der Staaten handelwyze omtrent den ongelukkigen en omzwervenden Vorst geheel anders was, dan downing, indien 'er eenige grond voor het Vernaai is, dezelve deed voorkomen, misfchien, 'met oogmerk, om, ingevalle karel in het bezit zyner rechten her teld wierd, zichzelven altoos in veiligheid te kunnen Hellen. Maar hier vinden wy, bl. 7, uit aitzema overgenomen het verhaal van een ander bezoek, door denzelfden downing, ook by nacht, doch üpenlyk, aan den Vorst gegeven , bet welk by monde van den eenen tot den anderen voort verteld, in den tyd van 120 jaaren, of daaromtrent, die wonderbaare gedaante kan hebben aangenomen , waarin het cerisier was voorgekomen. Op bladz. 8, env. vinden wy een breedvoerig verflas van Koning karels verblyf in den Haag, wanneer hv, ter gelegenheid van zyne herftellinge, over Holland na Engeland reisde,van het Onthaal, waarmede men dien Vorst vergastte, en van de aanfpraaken, waarin men, door den mond van den Raadpenfionaris de witt, zich deszelven vriendfchap aanbeval. Van de laatfte aanfpraak, waarmede men den Vorst eene goede reis wenschte, vindt men, in de Bylaagen, een Affchrift , getrokken uit de Jecreete R era tutten van Holland, van den 2 Tuny 1660 hetgeen elders niet in druk voorkomt, en in bewoordingen veel verfchilt van hetgeen men by aitzema kan leezen. Die aanfpraaken getuigen, in het algemeen, meer vnn de ftaatkunde dan van de rondborftigheid des Spreekers, of der geenen, in welker naam hy het woord voerde, of, zo als onze Schryvers zich, bl. 18, uitdrukken, zy werden gedaan „ in die overdreevene taal van „ bui- (* Men zie, onder anderen, ook onzen wagenaar , Vaderl. Hist., D. XIII, bl. 46, over het gedrag van downing, ten opzichte van eenige der Rechteren van karkl den I; byzonderlyk deu Predikant okej, welken hy zelve als Kapellaan gediend had. *  TOT DE VADERL. HISTORIE. 447 „ buitengewoone blydfchap, of, liever, verrukkinge, die verre 't grootfte deel der Nederlanderen, by de ora„ wenteling der Engelfche zaaken, fchynt gevoeld te heb- ben , en welke ook de Staaten (hoezeer [1. boe] dan „ fommigen derzei ven, voor zig, in 't byzonder, mogten denken) van hun belang rekenden, thans, te moeten belyden." Inderdaad, by het leezen deezer fraaiheden kan men zich niet onthouden van het gevoelen van cerisier by te vallen. , Noch deeze aanfpraak ," zegt hy Oi doelende op die, welke de Raadpenfionaris deed, wanneer de Koning de Vergadering der Staaten van Holland bezocht „ noch die, welke de witt tot denzelfden „ Vorst richtte, wanneer dezelve gereed ftond om te ver. „ trekken, fchoon in dien tyd zeer toegejuicht, beantwoor- den aan den grooten naam van den Raadpenfionaris. „ Het zonderlinge van den ftyl cn van de uitdrukkingen „ is verfchoonbaar naar dien tyd, en in iemand, die met „ de Franfche taaie niet gemeenzaam was. Maar de „ grootfpraakige en overdreven denkbeelden kan men niet ,, verfchoonen, ten zy men onderilelle, of dat deeze groo„ te man , als buiten zynen kring zynde, in verwarring geraakte, of dat het ten uiterften bezwaarlyk is zich „ oaauwkeutig uit te drukken, wanneer men zonder res, den moet pryzen en vleien zonder oprechtheid." —— De Koning beantwoordde de aanfpraaken met even vriendlyke woorden, en werd verfcheide maaien op het prachtigfte onthaald, waartoe de Staaten Generaal drie, en die van Holland zes, tonnen fchats beftemden. Men vindt van de gegeven maaltyden verder eenige befchryving, en des Konings getuigenis, uit aitzema overgenomen, „dat hy, nimmer, beter gegeten, en, onder alle de gastmaalen, waarmede men hem, in Frankryk, Duitschland , Spanje en de Spaanfche Nederlanden, „ vereerd hadt, en die zeer kostelyk geweest waren, 'er „ niet één gezien hadt , die, eenigfints , te vergelyken „ was, by den tweeden hoofdmaaltyd, op welken hem de „ Staaten van Holland, des avonds van'den 30 van Bloei - „ maand , hadden onthaald." De Koning vertrok den tweeden van Zomermaand, en konde, reeds onder zeil zynde, „ niet naelaeten te -feggen , dat men moest „ be. (*) Tableau de F Bist. Gen. des Provinces Unies. Torn. VI, p. 561. 552.  443 iiyv0egsels bekennen, dat het onmoge/yck was, dat fyne eygen On< „ der/aten meer teorheyt voor hem Jouden konnen hebben, „ a's dat Volck, over wekkers affeStien hy fagh, dat hy niet minder regeerde, als hy gingh regeeren over de wille „ der Engelfchen (*)." . j>an alle deeze fcboone woorden verdweenen welhaast in rook. Het is bekend, hoe Koning karel in het vervolg de affeStien der Nederlanderen beloonde. Waarlyk men kan stellingwerf niet veel ongelyks geeven, wanneer hy, ter gelegenheid van deeze prachtige en kostbaare maaltyden, zeide, „dat „ het beter ware het geld van den ftaat te befteeden „ tot het aankoopen van gefchut,buskruid en kogels, dan „ tot diergelyke feesten," zo als cerisier, waarfchynelyk uit de nog ongedrukte Gedenkfchriften van wicquefort, aantekent (f). Bladz. 25, env. vindt men, in de handelingen van den, in de Gefchiedenisfen van ons Gemeenebest, zo bekenden d'estrades aan het Britfche Hof, verdere ftaaltjes van de ftaatkunde der Grooten, en de handelwyze van gekroonde Hoofden en derzelven Dienaaren jegens elkander. Merkwaardig zyn ook, bladz. 30, env. de aantekeningen over de poogingen door «e witt gedaan, fchoon vruchteloos, om de beruchte Acte van Seclufie, in den Jaare 1654 door cromwell den Staaten van Holland afgedrongen, weder in handen te krygen, en over de verdachte wyze, waarop de Engelfchen", waarfchynelyk met opzet, de teruggaavc van het oorfprong- j lyke ftuk ontweeken, zowel als de verklaaring, dat de gemelde Acte den Staaten van Holland was afgeperst , cn niet, zo als lommigen ten onrechte zich verbeeldden, den Protector aangeboden. In de Vaderl. Hist. D. XIII, bl. 54, env. fpreekt wagenaar van de gefchillen der Voetiaanen en Coccejaanen, en zegt, by die gelegenheid, dat de Schriften van CARTiisius door voetius afgekeurd wierden, terwyl hy coccejcis telt onder de geenen, die de Werken van den Franfchen Wysgeer met genoegen lazen. Hier wordt, bladz. 38, env. uit de Brieven van coccejus zelven, aangetoond, dat de verdienftelyke Historielcbry- ver (*) Aitz-ma, IX D. bl. 872. 873 en 874 [of van den druk in folio, IV D. bl. 598 , env.] (t; Tableau, T. Vi, p. 5Ó0.  •TOT DE VADEBX, HIStoRlE; 440 Ver zich vergist, wanneer hy deezen Godgeleerden voor eenen begunltigér der gevoelens van cartesiüs houdt; Die Brieven tooiieri duidelyk, dat dezelve, hoezeer inet gemaatigdheid over den genoemden Wysgeer öordeëlende, verre was van aan deszelfs beginfelen, en nog verder van aan de handel wyze van fommigen, welken die beginfelen aankleefden, het zegel zyner goedkcuririge te' hangen. Ook wordt door het getuigenis van den. geleerden mosIieim getoohd, dat „ de Coccejaanfche Godgeleerdheid en de Cartefiaahfche Wysbegeerte niets met eikanderen „ gemeens hebben:" maar dat „ dezelfde perfoonen, die* in de Nederlanden , de Cariefiancfy dwarsboomden , ,, ook de heftigfte tegenftanders waren van de Cocce/aau„ fche Godgeleerdheid,"' eh dat „ deeze wédcrüand . . t „ de Cartefiaahen en de Coccejaahen in de noodzaaklyk„ heid bragt, om hunne kragten te vereenigeri , tot het ,, verdedigen hunner zaak, tegen de fchriklyké aanvallen „ hunner talryke vyanden." Een andere misfiag van wagenaar, maar welke enkel de léeverisbelchryvihg Van coccejüs betreft, wordt ter gelyker tyd verbeterd. Bladz. 47, env. behelzen eene breedvoerige aantekening over het Verbond met Frankryk, na veel haspelens, eindelyk in den jaare 1663 bekrachtigd. By deeze gelegenheid wordt ook gefproken over de gemeenzaamheid vati de witt met den Graave d'estrades. Eh uit die voordragt blykt duidelyk, dat de hollandfche Staatsman het waare belang van zyh Vaderland bedoelde, eh geehzins, io als zyne vyanden hem aanwreeven, op eene ohgeoorlofde wyze met Frankryk heulde. Maar na hetgeen vóór etlyke jaaren over het character van den groeten Raadpenfionaris is gefchreven , zoude het overtollig zyd hierover uit te weiden. Bladz. 64, env. leest men eene aanmerkelyke opheldering over het gewigtig befluit, op den oden en iiden van Oogstmaand 1664 , ter Generaliteit genomen om de ruiter na de kust van Africa te zenden, en van de middelen,waarvan men zich wist te bedienen om dat befluit voor veele Leden der Vergaderinge, ja voor den Voorzitter zelven, geheim té houden. ■ Biadz. 85 en 86, wordt gefproken van de redenen, Waarom de Engelfchen, na den ongelukkigen Zeeflag vab deri jaare 1665 , dë Nederlandfche Vloot niet fcherper Vervolgden. De Aanmerker, indien men hem zo mag noemen , geeft hier op een gedeelte van hetgeen hümb ï-ett. 1796. NOs iii ' li fe'aöi;*  byvoegsels daaromtrent verhaalt, maar niet alles, zonder eenig gewach te maaken van het Verhaal door burnet gegeven, hetgeen nog meer byzonderheden behelst, dan dat van hume. Dit is te vreemder , daar in andere aantekeningen de Gedenkfchriften van burnet worden aangehaald. Misfchien moeten wy de oplosfing daarin zoeken, dat niet alle deeze Byvoegfels van dezelfde hand zyn. Wy komen nu aan de Byvoegfels, enz. voor het XlVde Deel der Vaderl. Historie. Deeze beginnen , gelyk dat Deel, met het noodlottige jaar 167a, waarin, gelyk bekend is, de Staat der Vereenigde Nederlanden, door de zamengefpannen magt Van Frankryk en Engeland, op den oever des ondergangs werd gebragt; waarin de Ariftocratifche Regeering der meeste Provintien plaats maakte voor het Stadhouderlyke gezach, en een der grootfte Staatsmannen van Europa, de beroemde johan de witt nevens zynen onrechtvaardiglyk veroordeelden Broeder, aan de grootheid des Prinfen van Oranje door een woedend gemeen te deerlyk werd opgeofferd; terwyl het beloonen van het voornaame werktuig dier gruweldaad, den fnooden tichelaar, het beletten van alle onderzoek naar de handdaadigen en andere omfiandigheden, eene onuitwiscbbaare vlek veroorzaakten in bet leeven van willem den III, en denzelven onder het rechtmaatige vermoeden bragten, dat de moord der beide Broeders , indien al niet met zyn voorweeten en goedkeuringe gefchied, ten minften hem behaagde, en zyne wraakzucht meelde. Het is waar, burnet verhaalt (fj, dat de Prins van dit gruwelftuk nooit fprak dan met het uiterite afgryzen. Maar konde hy wel anders, indien hy eenige achting wilde behouden ? En deeze bedachtzaamheid moest hem, die van jongs af, volgens het getuigenis van denzelfden Schryver (f), zich tot omzichtigheid en achterhoudendheid gewend had , niet zeer zwaar vallen. Kortlyk zullen wy ook uit dit Stukjen eenige weinige byzonderheden onzen Leezeren aanbieden. Wagenaar had CO eenige twyfeling te kennen gegeven, of op zeker ftuk, by du mont en by valkenier (*) Memoires pour fervir a l'Histoire de la Grande Bretagne, T. I p. 659. (f) Tom. V. p. 100. Vad. Hist, D'. XIV, bl. 3j>.  Tot de vaderl. historie. 45r. Nier voorkomende, volgens welk de meerderheid der Staaten van Overysfel zich, in het bovengemelde ongelukkige jaar, met den Bisfchop van Munlter zoude verdragen, en denzelven voor Heere hebben aangenomen, wel genoegzaame ftaat te maaken zy. Daar het gemelde Stuk, by de beide aangehaalde Schryvers, niet ondertekend is, kan het zyn, dat men hierin de reden van des Historiefchryvers twyfelinge te zoeken hebbe. Doch daarop wordt hier, bl. 29, aangemerkt, dat men, by du mont, meermaaien ook voltrokken ftukken, zonder ondertekening , vindt uitgegeven; dat het bedoelde ftuk ook in de Ryksarchiven is gevonden; dat, eindelyk, wicquefort, in het nog onuitgegeven gedeelte zyner Gedcnklchriften, hetgeen wagelnaar niet gezien had, fpreekt van een diergelyk Verdrag, „ van 't welk hy ... den korten in„ houd opgeeft, met woorden, juist overeenkomftig aan „ die, welken by ... du mont gevonden worden;" met dit onderfcheid alleenlyk, „ dat, 't geen by wagenaar ,, van de meerderheid der Staaten gezegd wordt, by „ wicquefort van eenige Edelen [ten getale van 14 of „ 15] wordt verhaald." Doch daar de drie.Hoofdfteden van Overysfel reeds by Verdrag in des Bisfchops handen waren, zoude dit geen onderfcheid van eenig belang veroorzaaken, daar de drie Hoofdlieden te zamen met flechts éénen Edelman de meerderheid uitmaakten in de Vergaderinge der Staaten van Overysfel (*). Dan de wettigheid van zulk een Verdrag zoude hierom niet te grooter zyn, daar, volgens de uitfpraak, in den jaare 1Ó57, door den Raadpenfionaris de witt en kornelis de graaf, in de Overysfelfche gefchillen gedaan, en door partyen van weerskanten aangenomen , de Souverainiteit der Provintie nooit aan iemand konde wordén opgedragen, anders dan met gemeen goedvinden van alle de Remmende Leden (f). Maar men weet, hoe weinig de best ingerichte wetten en fchikkingen gelden onder den klank der wapenen, en hoe weinig een beroep op'dezelve afdoet, wanneer men door eenen fterkeren wordt gedwongen. Ter gelegenheid, dat wagenaar fpreekt Q.") van de raadeloosheid waartoe de Staaten en de Raadpenfionaris DE (*) Vad. tiist., D. Xlf, bl. 437. Ct) Aitzema, D. IV, bl. 1S5. (i; Fad. Hist., D. XIV, bl. 41. li 3-  ijyvoegsei/s i>e wttt byna vervallen waren, maakt de Aanmerke?? bl. 43, 44, gewacb van een bezoek, hetgeen de Raadpenfionaris, op zekeren morgen, by den Griffier fagee zoude afgelegd hebben, en waarin deeze laatlte den anderen, die geheel moedeloos was, nog een hart onder den riem zoude gelteken hebben, volgens een verhaal, hetgeen cerisier en anderen uit de nog ongedrukte Schriften van wicquefort hebben overgenomen. Eenen anderen trek van denzelfden Griffier vinden wy bl. 49. Beide duiden zekerlyk aan, dat het fagee aan moed niet mangelde. In zo verre fchynt burnet des mans character niet naauwkeurig getroffen te hebben, wanneer hy van denzelven fchryft: „ Moedig was hy, „ als alles voor den wind ging; maar, in moeilyke en ,, netelige omftandigheden, betoonde hy zo veel herts „ niet, als in eenen grooten Staatsdienaar vereischt „ werdt (*)." En, evenwel, had burnet gelegenheid gehad om hem van naby te leeren kennen. Doch in het vervolg zullen wy, misfchien, aanleiding hebben om nog iets van deeaen Staatsman te zeggen. Op bladz. 57—61, vinden wy, in twee Aantekeningen , een vry uitvoerig verflag van de wyze, waarop de Ruwaard r>e witt genoodzaakt werd de Akte, ter herroepinge van bet Eeuwig Edict, zyns ondanks te tekenen. Dit verflag verfchilt in fommige omftandigheden, fchoon het zaaklyke op het zelfde uitkomt, eenigzins van hetgeen wagenaar geeft uit de aantekeningen van den Penfionaris hop. Het is getrokken uit ftukken, welker geloofwaardigheid by den Schryver (waarfchynelyk van wyn) „ boven allen twyfel is," (bl. 57.) en fteunt «baar„ blykelyk op 't geen , naderhand zo door ... muys „ van holy en hoogewerf , als door den Ruwaard „ zelven, voor den Hove is getuigd;" maar is te breed¬ voerig om nier ingevoegd te woraen. Om dezelfde reden gaan wy voorby hetgeene van bL 71 — 87 aangetekend wordt, aangaande de ongehoorde Teehtsnlepsrinp-e en vonnisfbreekinee over den Ruwaard, gelyk ook aangaande den verfoeielyken moord der beide broederen. Het uittrekfel uit dit Stukjen zullen wy eindigen met hetgeene wy op bladz. 108 vinden , dat, naamelyk, „ ïries- (*) Zie WAGfltUAR. Vai. Hist,, D. XV, bl. 472.  TOT DE VADERL. HISTORIE.. 453 „ Friesland thans" (dat is in den jaare 1675) naast „ Holland, en dus ook boven Zeeland , het zwaarfte „ was aangeilagen." In het jaar 167a, toen Gelderland, Utrecht en Overyslèl, geheel door de Franfchen en Munfterfchen overheerd waren, had men tusfchen de vier overgebleven Provintien de quotaas dus geregeld, dat in de honderd guldens G. St. Den.' Holland betaalde 68 : 12 : 3 Zeeland 10 : 16 : 1 Friesland 13 : H ■ 5 Groningen en Ommelanden 6 : 17 : 3 ^ 100 : 0:0 Friesland droeg dus, naast Holland, het meeste. Doch het verwondert ons hier te leezen, dat „ Friesland thans „ naast Holland .... het zwaarfte was aangeflagen," als of zulks alleen by gelegenheid van deezen oorlog, tegen doorgaande gewoonte, had plaats gegrepen, of, ten minften, eerst zedert korten tyd ware ingevoerd; daar het tegendeel waereldkundig is. Het is waar, in het begin der Republiek fchynt Zeelands quota hooger dan die van Friesland geweest te zyn. Ten minften in het jaar 1608 was het aandeel der eerstgemelde Provintie 13? en dat der andere li* in de honderd guldens (f). Welke begrooting men, misfchien, voor een ten naasten by moet neemen. Maar dit hield niet lang ftand. In 1612 werd in de toen ontworpen verdeeling deeze fchikking gemaakt, dat in de ioooco guldens Zeeland zoude betaa»len 11000, en Friesland 11428:111. Immers zo was het in het jaar 1613. Maar in het jaar 1616 werd Zeelands aandeel verminderd op 0 of ruim 9/ in de 100 guldens (£). En op dien voet is het altoos, den bovengenoemden tyd van den Franfchen oorlog alleen uitgezonderd, met geringe veranderinge, gebleven tot op de vóór wei» (*) Tegenw. Staat tier Vereenigde Nederlanden, D. I. bl. 25*4. (t) Vaderl. Hist., D. IX, bl. 460. (}) Aitzema D. II, bi. 142 van den druk in folio: al« waar de aandeelen van al de Gewesten voor het jaar 1613 voluit, en niet in cyfferletters, worden opgegeven. Echter moet in die opgaave hier of daar een misflag zyn. Indien men Frieslands quote ftelt op 11428:111, en die van Overysfel op 3500, in p!a tze van op 3700, krygt men by aitzema de lom van iu:««o guldens, welke men moet hebben. li 3  ïyvoegsels weinige jaaren gemaakte regeling. Het woordje thans fchynt dus den kundigen Schryver in een onoplettend oogenblik uit de pen te zyn gevallen. Het Vyftiende Stukjen, waarvan wy nu iets moeten zegden, loopt, gelyk wagenaars Vyftiende Deel, tot aan°de verheffing van willem oen lil, en deszelfs Gemalinne, op den throon van Groot -Britannie, in het begin van het jaar 1689. Men weet, welke verplichting Engeland heeft aan onzen Staat, door welken het voornaamelyk verlost werd van de willekeurige heerfchappye van jacob den II, en gelegenheid kreeg om door een uitdrükkelyk verdrag de magt van den Vorst binnen behoorelyke paaien te brengen, de rechten des Volks tegen onderdrukking te beveiligen. De Aantekeningen, welke in dit Stukjen voorkomen, loopen voor een aan* merkelyk gedeelte over de voorvallen, welke tot deeze groote gebeurtenis den wech baanden cn ze verzelden. Dc Schryver derzelve heeft tot zyn gebruik gehad on- I Uitgegeven brieven van aernoud van citters, in die tyden gewoon Gezant der Staaten aan het Hof van London, en, gelyk men zich ligtlyk kan verbeelden, daaruit verfcheidene, anders niet algemeen bekende, byzonderheden kunnen ontleenen. Het Stukjen begint met het bericht van eenige gefchillen over het Carimotiieel, zo omtrent de behandeling der buitengewopne Gezanten, welke de Staaten, na het fluiten van den Nymeegfchen Vrede, na Frankryk zonden, waarvan ook wagenaar gewaagt; als tusfchen den Franfchen Gezant in den Haag, en den Raadpenfioisaris fa gel. Doch hiervan, en van andere zaaken van niet meerder aanbelang, zal het niet noodig zyn hier te •fpreeken. ■ Ook is het voor ons, daar nu het Stadhouder fchap is afgefchaft, van niet zeer veel gewigt, dat men, gelyk op bl. 7 gemeld wordt, voortyds, met fommige lndiaanfche Vorften en met Barbaryfche Staa- , ten, verdragen gefloten hebbe op den naam der algemeene Staaten en"des'Prinfen van Oranje. Maar met reden 1 zoude men, evenwel, kunnen vraagen, of de Staaten wel Vöorzichtiglyk handelden, in zig niet te ftellen tegen die ititerlykheden ? Het fchynt ten minften, dat dezelve alleenlyk konden lhekken om de Stadhouders te ftyven in de overdreven denkbeelden, welke zy al vroeg zich van hun gezach vormden , derzelven verbeelding te vervullen met verwaandheid en hooggevoelendheid van zich- zeb  tot de vaderl. historie. 4-5 «elven, en aan te fpooren om ook daadelyk die magt in handen, te krygen, welke men hun in woorden niet betwistte. En moest niet dit gebruik van der Prinfen naam vooral het onkundige gemeen, zo Land- als Bootsvolk, meer en meer bevestigen in den waan, dat zy dezelven als hunne Opperfte Meesters hadden aan te merken, en zelfs boven de Staaten te gehoorzaamen: waartoe zy van zelve genoeg bereid waren, en waarvan de voorbeelden met ontbreeken in 's Lands Gefchiedenisfen ? Op bladz. 11, env. leest men verfcheidene aantekeningen over de onderhandelingen, welke in den jaare 1679 in Engeland op het tapyt waren, welks Koning ten deezen tyde de Staaten zeer aanzocht om zich met hem te verbinden, daartoe de fterkfte betuigingen van vriendfchap niet fpaarende; waarvan men op bl. 14 een merkwaardig voorbeeld aantreft. Maar die betuigingen kostten den Koning niets, die, gelyk de Schryver aanmerkt , „ kort daarna .... door Frankryk weder ■> zegt (*) Zie, wegens het I Deel, onze Vaderl. Lctteroef. voor 't jaar 1705, bl. 349, en wegens het II Deel, hier boven, bi. £88.  bartheeemy, reize van anacharsjs. 459 „ zegt wat hy moet, niets dan 't geen hy moet, en ,, alles zo als hy moet!" Hoe veel in weinig woorden, en hoe toepasfelyk op het Werk voorhanden. Het tegenwoordig Deel loopt van het XXII tot het XXXIII Hoofdftuk. Waar van het I de Reis na Phocis; eene Befchryving van de Pythifche Spelen, als mede van den Tempel en .Godfpraak te Delphi, bevat. — Het II de merkwaardige Gebeurtenisfen, in Griekenland voorgevallen (zints het jaar 361 tot aan het jaar 357 vóór J. CO Den dood van agesilaus, Koning van Lacedamon; de komst van philippus tot den Throon van Macedonië; en den Kryg der Bondgenooten. Het III loopt over de Atheenfche Feesten. Het IV over de Aihecnfche Opvoeding. Het V geeft verflag van de Toonkunst der Grieken. Het VI vervolgt de afge- brooken befchryving van de Zeden der Atheners. — Het VII de Boekery van eenen Athener. Deeze Boekery verfchaft eene ongezogte gelegenheid om de Werken en Schriften daarin voorkomende na te .gaan en te beoor- deelen, en wel eerst in het vak der Wysbegeerte. Dit wordt in het VIII Hoofdftuk vervolgd, door een Gefprek van den Groot-Priester van ceres, over de eerfte Oorzaaken; en in het IX over de Sterrekunde. Het X Hoofdftuk is geheel gerigt om ons aristippus te doen kennen. Het XI fchetst ons de Oneenigheden tusfchen dionysius den Jongen, Koning van Syracufen, en zyn Schoonbroeder dion, en vervat voorts de Reizen van plato na Sicilië. Verfcheidenheid en Belangrykheid doen zich hier op, en de ongedwonge manier, op welke veele anders dorre Holten, hier voorkomende, door den fchranderen earthelemy behandeld worden, zal den Leezer met genoegen en voldoening gaande houden. Terwyl alles op den leerzaamften trant is ingerigt, en geftaafd wordt door aanhaalingen , welke eene verbaazende en oordeelkundige beleezenheid, in de Schriften der Ouden, aan den dag leggen. Aanhaalingen die van het hoogfte aanbelang zyn, en tot bewyzen ftrekken, dat de Reiziger, van zo vroege tyden fpreekende , ons geene eigene harsfenfchimmcn, maar daadlyk de Gevoelens en Zeden, zo wel als de Gefchiedenis, van die tyden, voor oogcn houdt (f). In (*) Wy hebben, even als te vooren, kortheidshalven, deeze Aanhaalingen , aan den voet der bladzyden gevoegd} agterwege gelaaten.  460 «ARTHELEMV In de keuze om 'er iets uit te ontleenen ftaan wy verleegen. Duurde het Tafelgefprek, waarin verfcheide Characters voorkomen, en 't geen de Tafel weelde der Atheneren befehryft en gispt, niet te lang, wy bragten onze Leezers aan de tafel van dinias. -— Dan belangryker en korter, en dus beter voor ons gefchikt, alsmede voller van leerzaame Lesfen, keuren wy het Gefprek, tusfchen apollodorus en zyn Zoon lysis, over 't geen in een Staatsman vereischt wordt. Lysis komt ons hier voor als heet in het bedillen des tegenwoordigen bewinds, en wagtende, als de meesten van zyne jaaren , met ongeduld het tydftip af, waarin het hem vry zou ftaan de fpreekplaats te beklimmen; maar zyn Vader deedt deezen waan verdwynen, even al» socrates dit by den jongen Broeder van peato deedt, Dit was de inhoud deezes Gefpreks. „ Myn Zoon, zeide hy tot hem, ik hoor, dat gy van begeerte brandt om aan het hoofd des Staatsbewmds te komen." Ik bedoel zulks, werd door lysis beeven- de geantwoordt. „ Het doel is fchoon! Bereikt gy het, dan zult gy van nut voor uwe nabeftaanden, voor uwe Vrienden, voor uw Vaderland, kunnen zyn- uw roem zal zich niet enkel onder ons, maar over geheel ■Griekenland, verbreiden, ja welligt, even als die van themistocles, zelfs onder de Barbaaren." By deeze woorden trilde de Jongeling van vreugde. „ Om dien roem te verwerven , hervattede apollodorus, moet men immers den Staat gewigtige dienften willen doen?" Zonder twyfel. „ Maar welke is dan de eerfte^ weldaad, welke het Gemeenebest van u zal ontvangenV" Lysis zweeg, om op eenig ant¬ woord te denken. Na een oogenblik zwygens vervolgde apollodorus. „ Wanneer het te doen was om het huis van uwen Vriend groot te maaken, zoudt gy voorzeker eerst denken om hetzelve te verryken ? Alzo dient de vermeerdering van 's Lands inkomften uwe eerfte zorg te zyn." Dit is myn oogmerk. — „ Zeg my dan, boe hoog gy die zult brengen, van waar ze zullen ontdaan, welke takken gy voor verdere uitbreiding vatbaar oordeelt, en welke bronnen men nog aebeel verwaarloosd zou hebben? Ongetwyfeld hebt gy hier over reeds gedacht." Neen, Vader, daar aan dacht ik nimmer.— v, Gy weet ten minften welk gebruik men maakt van s Lands Penningen, en uw doel moet voorzeker de ver- mi«-  VAN ANACHARSÏSi tfit mindering van nutlooze uitgaven zyn ? " —— Ik beken my hier mede even min ais met het voorige te hebben bezig gehouden. ,» Wel nu! Daar wy onbekend zyn met den ontvangst en de uitgave beiden, willen wy ook het ontwerp, om den Staat nieuwe bronnen vanvermogen te bezorgen, vooreerst nog daar laaten." Maar Vader, het zou toch mogelyk zyn om ze den Staat ten kosten van den Vyand te verfchaffen. — „ Dit erken ik, maar zulks hangt alleen af van de voordeden, die gy over den Vyand zoudt behaalen, en hier toe dient men toch, eer men zich tot den Oorlog bepaalt, eene vergelyking gemaakt te hebben tusfchen- de magt welke men aan zal voeren, en die welke men te beftryden zal vinden?" Gy hebt gelyk. „ Geef my nu eens den ftaat van onze Land- en Zeemagt op, als mede dien der Benden en Schepen van den Vyand." Zulks kan ik niet agter elkander opzeggen. „ Misfchien hebt gy het op fchrift: dit wilde ik wel eens zien." Neen, dit heb ik niet. „ Ik begryp, hervatte apollodorus, dat gy nog geen tyd gehad hebt om u toe te leggen op dergelyke berekeningen. Maar voorzeker hebben onze Grensplaatzen uwe oplettenheid getrokken. Gy weet welk een aantal Krygsknegten wy op onderfcheidene posten hebben : gy weet daar te boven , dat verfcheide posten niet genoegzaam verdeedigd zyn, dat andere geene verdeediging behoeven; en, in de algemeene Volksvergadering, zoudt gy dus weeten op te geeven, welke bezettingen vermeerderd of welke verleid zouden moeten worden?" — Ik zou veeleer voorflaan ze alle in te trekken, wyl zy haaren pligt zeer Hecht betrachten. „ En hoe zyt gy verzekerd, dat de toegangen van ons Land zoo kwaalyk bewaard worden? Hebt gy u derwaards begeeven?" Neen, ik vejmcede dit. „ Men zou alzo dit ftuk weder dienen in te trekken, tot dat wy, in plaats van gisfingen, zekere kennis bekomen hadden." „ Ik weet, dat gy nog nooit de zilvermynen van den. Staat gezien hebt, en gy kunt my dus niet zeggen, waarom dezelve thans minder opbrengen dan weleer." — Neen, nimmer begaf ik my derwaards. „ De plaats j is zeker ongezond, en deeze ontfchuldiging zou u verfchonen, wanneer de Atheners ooit deeze zaak in overweeging bragten. Doch zie hier een andere, welke u zeker niet zal ontfnapt zyn. Hoe veele maaten Koorns T brengt  402 BARTHELEM* brengt Attica voort? Hoe veel heeft hetzelve tot onderhoud der Imvoonders noodig? Gy begrypt ligt dat deeze kennis in het Staatsbewind noodzaaklyk is om eenen hongersnood te voorkomen." Maar, myn Vader, waar kwam men ooit ten einde, wanneer men zich met alle deeze byzonderheden moest inlaaten? „ Moet dan een Huisvader niet onophoudelyk letten op de behoeften zyns Gezins, op de middelen om dezelve te vervullen? Wanneer voor het overige deeze byzonderheden u affchrikken, diende gy, in plaats van u te belasten met de zorg voor tien duizend Huisgezinnen in deeze Stad, veel lieve; eerst uwe krachten te beproeven aan "het in orde brengen van het huis van uwen Oom, wiens zaaken in een verwarden ftaat zyn." Ik zou dezelve fchielyk in orde hebben, wanneer hy Hechts mynen xaad wdde volgen. „ En gelooft gy dan ter goeder trouw, dat alle de Atheners, en uw Oom daar by, zo veel vatbaarder voor overreding zullen zyn ? Zie toch wel toe, myn Zoon, dat een ydele roemzugt u geene fchande doe inzamelen. Gevoelt gy niet, hoe onvoorzichtig en gevaarlyk het zyn zou , zich met zulke groote aangelegenheden te bezwaaren, zonder ze te kennen? Eene menigte van voorbeelden zullen u leeren, dat, in de belangrykfte Posten, de bewondering en achting alleen het deel zyn van kunde cn wysheid, doch de blaam en verachting dat der onkunde en verwaandheid!" ö! Dagten wy, dit gedeelte afgefchreeven hebbende, hoe veele lysissen zouden deeze ondervraagende Lesfen noodig, hoogstnoodig, hebben, in onze dagen, in ons Vaderland! Hoe veelen, wanneer ze hun, met allen ernst en bedaardheid, werden voorgehouden, zouden met lysis verfteld ftaan over de uitgeftrektheid der noodzaaklyke kundigheden van eenen Staatsman ! Mogten zy, en dit zou aller braaven geval weezen, met lysis daar door niet ontmoedigd, maar aangezet worden om de noodige kundigheden op te doen. Deeze leerde van aristoteles de onderfcheide loorten van Staatsbeftuur, door de Wetgeevers ontworpen, kennen. Apollodorus onderwees hem in den aart des Bewinds, in het vermogen en den handel, zo van zyn eigen land, als van andere Volkeren: terwyl eene reize, onder alle Volkeren, welke in eenige betrekking van aanbelang met de Atheners ftonden, 's Jongelings Opvoeding tot Staatsman voltooide. Dan wy fchryven een Boekrecenfie; of liever wy zyn be-  reize van anacharsis*. 463 bezig aan te duiden, en met een en ander voorbeeld op te helderen, wat dit Deel in zich bevat. In een Gefprek met euclides , over de Stanekunde,'t welk zeer breedvoerig is, en ons de gisfingen, de dwaalingen en vorderingen der Ouden in dit vak doet kennen, hadt deeze met den'iongen anacharsis laatst gefprooken van zekeren Toonladder, om de afftanden der Planeetcn te bepaalen. Waarop de jonge anacharsis vervolgt. „ Euclides merkte, dat ik hem met ongeduld aanhoorde , en vroeg lachende: Zyt gy niet voldaan?" Geenzins, antwoordde ik. Hoe nu! is de natuur verpligt haare Wetten naar uwe grilligheden te veranderen ? Eenigen uwer Wyso-eeren geeven voor, dat het Vuur zuiverder is dan de Aarde, en terftond moet onze bol zyne plaats ruimen, en zich van het middelpunt dér Waereld verwyderen Vinden anderen meer behaagen in den Chromatifchen en Diatonifchen Toonladder, terftond moeten de Hemelfche Lichaamen zich van elkander verwyderen, of eikanderen naderen. In welk licht befchouwen mannen van verftand 'deeze bysterheden ? „ Zomtyds, hervatte euclides , als 1'peelingen des Verftands , zomtyds als de eenige bron van beltaan voor hun, die, in plaats van de Natuut te beoefenen, haar Hechts' tragten te gisfen. Wat my betreft, ik wilde u uit dit ftaaltjen Hechts doen zien, dat onze Sterrekunde, ten tyde onzer Vaderen, nog in haare kindschheid was, en heden nog niet veel verder is." Maar gy hebt toch, zeide ik, Wiskun- ftenaars, die onafgebrooken letten op de verwisfelingen der Dwaalsterren, en die derzelver afstanden van de Aarde zoeken te vinden; gy hadt dezelven ongetwyfeld reeds in de oudfte tyden, wat was toch het gevolg van hunnea arbeid? ... „ Zeer lange redenkavehngen, zeer weinige waarneerningen, en nog minder ontdekkingen, was zyn antwoord. Indien wy eenige juiste begrippen hebben van den loop der Sterren , wy zyn dezelve aan de Egyptenaars en Chaldeeuwen verschuldigd. Zy hebben ons tafels leeren maaken, om de tyden voor onze alge*aeene Feesten en voor den Akkerbouw te bepaalen. Op dezelve vindt men den op- en ondergang der voornaamfte Sterren, de punten der Zonneftanden, als mede der Nachteveningen, en de voorfpellingen der Weêrveranderingen, zorgvuldig opgetekend." Hier  46*4 bart hele m Y f Hier van een breeder verflag, 't geen wy, om de lengte, niet kunnen overneemen, gegeeven hebbende, vervolgt euclides. „ Eudoxus, reeds eenige jaaren overleden, opende een nieuwen loopbaan. Een lang verblyf in Egypten had hem in ftaat gefteld om den Priesteren van dat Land een gedeelte hunner geheimen afhandig te maaken, en te rug te keeren met de kennis van de beweeging der Dwaalfterren, welke hy ons in verfcheide uitgegeeven werken mededeelde. Op deezen plank vindt gy zyne Verhandeling, den Spiegel genoemd s die over de Snelheid der Hemelfche Lichaamen, over den Omtrek der Aarde, en over de Natuurverfchynzelen. Ik was zeer gemeenzaam met hem. Hy fprak nooit met my over de Sterrekunde dan in de taal der drift. „Ik wenschte wel, zeide hy eens tot my, na genoeg by de Zon te komen, om haare gedaante en grootte te leeren kennen, al moest ik 'er het lot van phaö'ton aan waagen!" Ik gaf euclides myne verwondering te kennen', dat de Grieken met zo veel geest nog verplicht waren om van andere verafgelegen Volkeren hunne kundigheden te gaan bedelen. — „ Misfchien hebben wy, zeide hy, de gaaf der Ontdekkingen niet, en is het alleen ons deel de uitvindingen van anderen te verfraaijen en te volmaaken. Hoe weeten wy, of de verbeelding niet de ftevigfte hinderpaal voor den voortgang der Weetenfchappen is ? Anders is het ook nog zeer kort geleden, dat wv onze oogen ten hemel geflaagen hebben, terwyl de Egyptenaars en Chaldeeuwen, zints een ongelooflyk aantal Eeuwen, in de berekening van deszelfs beweeging volhard hebben; en de uitfpraaken der Sterrekunde moeten op waarneemingen rusten. In deeze, even als in alle andere Weetenfchappen, vertoont zich alle waarheid voor ons eerst aan het einde eener lange reeks van dwaaïingen, en welligt is het goed, dat de dwaaling voorafgaat, op dat zy, Schaamrood over haare verwerping, niet andermaal durve te voorfchyn komen. Eindelyk moet ik ten uwen gevalle het geheim onzer trotschheid ontdekkèn. Zo dra er ontdekkingen van andere Natiën in Griekenland worden overgebragt, neemen wy ze als aangenomens kinderen op, dien wy onder onze eigene kinderen vermengen , en zomtyds voortrekken." Hier op vervolgt een uitgebreid verflag wegens den ftaat der Starrekunde ten tyde van euclides; en even be-  reize van anacharsis. 465 belangryk, zo ten aanziene van den ouden als den toenmaaligen ftaat der Aardrykskunde, is een volgend onderhoud. Dit wordt afgewisfeld door een keurig verflag, 't welk aristippus, in 't volgend Hoofdftuk, geeft van zyn Zamenftel der zeden en van zyn gedrag: hy werd, gelyk bekend is, befchuldigd van eene gedrochtlyke vereeniging tusfchen de Deugd en den Wellust te hebben willen invoeren; terwyl hy bekend ftond voor een Man van veel geest. Dit blykt uit 's Mans opgave van zyn Stelzel, en het verhaal van zyn gehouden, daar mede overeenkomftig, gedrag. „ Ik gewende my," zegt aristippus , naa eenige algemeene aanmerkingen over de zugt tot Vermaak en den afkeer van Smart, welke de Natuur op den grond van 's Menfchen hart geplaatst heeft, „om alle voorwerpen te beoordeelen naar den indruk van genoegen of van fmart, dien zy op myne ziel maakten, en dezulken als nuttige op te zoeken, die my aangenaame gewaarwordingen verfchaften, en als fchadelyke te vermyden, die eene tegengeftelde werking deeden. Vergeet niet, dat ik, door de uitfluiting van alle gewaarwordingen, welke de ziel bedroeven , • en dezulken tevens , die haar buiten zich vervoeren, het geluk alléén deed beftaan in eene reeks van zachte gevoelens, welke haar aandoen zonder haar te vermoeijen , en dat ik , om de bekoorlykheden [van deezen toeftand uit te drukken , denzelven Wellust noemde. „ Dit inwendig gevoel, deeze twee foorten van aandoeningen, waar van ik fpreeke, ten regel van myn gedrag neemende , breng ik alles tot my zelf te rug; ik ftaa in geene andere betrekking tot het overige heelal dan in dat van myn pcrfoonlyk belang, en befchouw my alzo als het middelpunt en de maatftaf van alle dingen. _—Hoe roemryk egter die post zy, kan ik dezelve niet in vrede behouden, indien ik my niet fchikke naar de omftandigheden van tyden, plaatzen en perfoonen. Niet gemarteld willende worden, het zy door naberouw, het zy door onrust, verwydere ik verre van my alle denkbeelden des voorledenen en der toekomst, en leeve alleen voor het tegenwoordige. Heb ik al het goede van de eene luchtftreek genooten, ik laat my een nieuw verblyf in eene andere bouwen. Intusfehen ben ik, fchoon een vreemdeling onder alle Volkeren, niemands vyand; eett. 1796. no. 11. Kk ik  466 BARTHELEMY, REIZE VAN ANACHARSIS. ik geniet hunne voordeden, ik eerbiedig hunne wèt-j ten; en , fchoon deeze wetten al niet bettonden, zou cn Wvsseer wel zorgen, de algemeene orde te ftooren, door de itoutheid zyner grondltellingen of de ongeregeldheid zyner zeden. , .. , Ik zal u myn geheim zeggen, en dat van fchier alle Menfchen openbaaien. De Plichten der Maatfchappye zvn, in mvne oogen, een onafgebrookene reeks van ruilingen • ik waag geenen Hap, zonder van denzelven voordeel'te verwachten; mynen geest en myne kundigheden, mvne cedienftigheid en gevaliigheid, alles leg ik m deezen handel; ik doe geen het minfte onrecht aan mynen naasten; ik achte hem, wanneer ik dit verfchuldigd ben; ik doe hem dienst waar ik kan; ik laat hem zyne ïnbeeldino- en verfchoone zyne zwakheden; ik bevmde hem geenzins ondankbaar, maar zie alle myne uitfchotten fteeds met groote renten weder t'huis komen. Een leeven naar deeze grondregels beftuurd , vervoleens breeder en in veele byzonderheden opgegeeven, is bet leeven van aristippus. Hoe groot, lchoot ons by het leezen te binnen, is het getal der aiustippussen nog heden ten dage! Maar ook hoe veelen kennen of beoefenen de verfyningen van dit Egoïsme niet! —~ Laaten wv dit niet uitpluizen, en den Leezer tot het Werk zelve verzenden, 't geen wv zo noode uit de hand leggen, om misfchien, en hoogstwaarfchynlyk, een veel min leerzaam op te vatten. Alleen vermelden wy nog, dat ook dit Deel, gelyk de voorige, met de noodige Kaarten en Afbeeldingen verrykt is., Algemeen Staat- Geftchied- en Aardrykskundig Magazyn. Foor 1796. Eerfte Stuk. Te Haarlem, by J. J. Beets. In gr. 8vo. 105 bl. Een nieuw Maandwerk! Op den tytel af, naar den fmaak van den dag, gebooren uit den toettand, waar in wy verkeeren. Maar fmaakt de tong met zo veel van die Spyze, dat dezelve, bykans op het zien, daar van den walg iteeke? Althans dezelve moet al zeer heerlyk in zyne foort zyn, wel toegemaakt en zindelyk opaefchoteld worden, om te kunnen behaagen, en op den duur te voldoen Dit zal de uitflag moeten leeraaren.  staat- en geschïedk. magazyn. Afj? Het Maandwerk, welks eerfte Stuk wy hier vermelden, zal, volgens der Schryveren verflag, „ de naauw„ keurigfte berigten mededeelen van de Staatkundige „ gebeurenislén in Europa, als ook van de andere we- relddeelen, voor zo verre dezelve met de Europifchc „ in verband ftaan. Deeze berigten van gebeure- „ nisfen zullen worden afgewisfeld met Staatkundige be„ fchouwingen en bedenkingen , ten einde den Leezer „ zo wel op het verband der gebeurenisfen , als op het „ oogpunt, waar uit dezelve moeten belchouwd worden', „ opmerkzaam te maaken. Tevens zal men het karak„ ter der voornaamfte Mannen, die in de belangrykfte „ gevallen de grootfte rollen gefpeeld hebben , zoeken te „ fchetzen. By dit alles zal men berigten van de „ nieuwfte ontdekkingen en veranderingen in de Aard„ rykskunde, als ook van de nieuwfte en beste Land„ kaarten, voegen." Veel wordt hier toe vereischt ; dan men meent zich daar toe genoegzaam in ftaat gefteld te hebben door eene gepaste Correspondentie, die van tyd tot tyd meer en meer zal worden uitgebreid. Ook worden allen deskundigen uitgenoodigd om zodanige Bydragen te zenden als met den Geest van dit Tydfchrift overeenkomen. —< Die Geest is, blykenshet eerfte Proefftukje, Patriottisch. Zulks ftraalt door in de Schets van Europa op liet einde van de Achttiende Eeuw, waar mede dit Maandwerk niet ongepast ontflooten wordt. Voorts ontmoeten wy 'er de Elf volgende Afdeelingen. Robespierre en salles de jonge oreeans Brieven aan een Noordlan- dtr Volkrykheid van Holland Uittrekzel uit het Berigt der Commisfie van Vyven Berigt van fai- poult nopens den tocfiand der Geldmiddelen in Frankryk —— Handelingen en Befluiten van het Engelsch Parlement ■ Berigt van de Commisfie tot onderzoek van de Politieke en Finantieele Gedraagingen Revolutie in Friesland —- Brieven uit Parys, Londen en den Haag « Algemeene Berigten van het voorgevallene in Europa. Niet weinig Oud Nieuws, gelyk men fpreekt, is onvermydelyk. Het brokkelige'loopt elk in Jt oog. Wv neemen de Vde Afdeeling, over de Volkrykheid van Holland, als een der kortfte, ten voorbeelde van de Schry f wyze, over. „ In lang heeft men.geene naauwkeurige telling van Kk a Hol-  463 STAAT- EN GESCHIEDKUNDIG Hollands Ingezetenen gedaan. Men behielp zich, uit dien hoofde, in de Aardrykskundige Schriften, met de oude opgaven ; deeze wierden doorgaans ontleend uit de Lysten van de Verponding. Van daar, dat de vermaarde busching zo onnaauwkeurig is in de opgave van Hollands Ingezetenen. Eerst geeft hy de Steden, Vlekken en Dorpen op, (de laatften flegts naar gis) — daarop het aantal der huizen in Zuid- en Noord-Holland, volgens de tellin" van 173a. Hier uit wil hy het getal der IngezetenenWkenen. — Dat dit flegts naar gis gaat, en dus in 't onzekere opgegeeven wordt, fpreekt van zells. Thands zyn wy in ftaat, uit de geformeerde en door den druk gemeen gemaakte lysten der volkstelling, naauwkeurig te kunnen opgeeven het getal der Steden, Vlekken, Dorpen en Gehuchten in dc Provincie Holland. Van dit onderwerp geheel geen gewag te maaken in een Aardrykskundig Magazyn zou onverlchoonlyk zyn. Evenwel zal men het niet van ons eifchen , dat wy een getrouw affchrift leveren van het reeds door den druk gemeen gemaakt Rapport. Dit zou in de daad een overtóllig werk zyn. Wy hebben ons daarom de moeite getroost, om, ten dienfte onzer Leezeren, het volgende uit dit uitgebreid Rapport uit te trekken, en-hier mede te deelen. De Provincie Holland bepaalt zich niet by het vaste land, maar tot deszelfs grondgebied behooren ook eenige Eilanden, waar van zommige in de Noordzee , andere in de Zuiderzee , andere weder in de Maas, gelegen zyn.; In dezelve telt men zeven en dertig groote en kleine Steden zeven Vlekken , drie bewoonde Fortresfen, en vythonderd vier en negentig Dorpen. Alle deeze plaatzen, t'faam genomen, hebben agtmaal honderd agt en twintig duizend vyf honderd en twee en dertig Inwoonders, waar van de Stad Amfierdam alleen tweemaal honderd en zeventien duizend en vier en twintig menfchen bevat. Wy zullen hier alleen de lyst van de Ingezetenen der voormaals Stemhebbende Steden mededeelen, om dat men daarvan doorgaans in de Aardrykskundige handboeken gewag gemaakt vindt: „ Dordrecht met de Merwede heeft 18014 Ingezetenen. Haarlem Stad en Jurisdictie 21227 —— Delft cn Poortery . • i4°99 Leyden , [. . 3°955 ^  MAGAZVN. 469 Amfterdam . . . 217024 Ingezetenen, Gouda . . . 11715 Rotterdam . . . 53212 ■ Gornichem . . 4969 Schiedam . . . 91 n Schoonhoven . . 2489 Den Briel . . . 3170 Alkmaar . . . 8373 Hoorn . . . . 9551 Enkhuizen . . 6803 Edam .... 2745 Monnikendam , . . 1937 —— Medemblik . . . 2008 Purmerende . . 2403 419805. „ By deeze lyst zal elk , die zyn gezond menfchenverftand heeft, op den eerften blik, zien, dat de Regenten van omtrend de helft der Ingezetenen de magt in handen hadden om de overigen te beftuuren. Hoe groot ook het verfchil tuslchen de eene en de andere Stad zyn moge, b. v. tusfchen Amfierdam en Monnikendam, derzelver ftemmen waren van gelyke waarde en kragt: 't geen in de daad de grootfte onbillykheid was, daar Amfierdam zo veel meer Ingezetenen hadt, zo veel te meer belang ook by den welvaart en bloei der Republiek, en zo veel te meer tot de algemeene lasten betaalde. „ Vergelykt men dan nog deeze en geene belangryke plaatzen in Holland met de opgenoemde Steden, dan zal men nog meer overtuigd worden van de ongelykheid, die 'er heerscht. De Ban van Westzaan, b. v. (waarin Westzaan, Westzaandam, Koog, Zaandyk, Wormervecr en Westknollendam gelegen, en welke oorden van zo veel aanbelang voor den Koophandel zyn) heeft twaalf duizend zeven honderd drie en dertig Ingezetenen, en dus meer dan de elf laatstgenoemde Hemmende Steden. ■ Zo hebben Oostzaandam met Oostzaanen zes duizend negen en dertig Ingezetenen. Hoe billyk dat ook deeze invloed in het Staatsbeftuur hadden, zo wel als •} zo veele kleine Steden." Kk 3 Be. m  s. B r a T a M A Befchouwingen van de Huisfelyke Slaverny by de Romeinen, en de Uitwerkzelen daar van op den Staat. Hoor seerp gratama , Advocaat te Harlingen. Te Leyden, by A- eu J. Houkoop, 1:96. In gr. 3vo. 32 bl. /~\pgeme!de Befchouwingen ftaan , blykens eene Aanteke\J ning aan den voet der eerfte bladz., in eenig verband met de tot tweemaal toe, door de Beftuurderen van het Stolbiaansch Legaat, uitgefchreevene, doch nu weder ingetrokkene, Vraag: Welke zyn de Voorfchriften der Natuurlyke en voornaarnlyk der Christlyke Zedekunde, aangaande de Slaverny? Meer heeft de Advocaat gratama ons des niec ontdekt, en ons dus de gisfing overgelaaten , of het ook een gedeelte moge weezen van een onbekrcond gebleeven ingeleverd Antwoord op dit Vraagftuk. Wat hier van zy : In twaalf Afdeelingen , welke een korte Inhoud ons bloot legt, wordt dit ftuk, Oudheid- en Gefchiedkundig, beknopt, en niet ongevallig , afgehan- delci Een Elftal losfe Aanmerkingen, over den Invloed der Slaverny op den Staat, zyn aan deeze Befchouwingen toegevoegd, en befluiten alles. Drie deezer fchryven wy,ten voorbedde, af. „ Rome, toen de Zeden bedorven warén, had byna zoo veele kleine dwinge" landen als Huisvaders en Heeren : veelen martelden hunne " Slaaven, en de Slaaven werden openlyk voor het oog des " Volks gemarteld. Alle die wreedheden, alle die mishande" lingen, werden als gewettigd en goedgekeurd; het geweld al" leen was 'er ondertusfehen de grondflag van: en is het daa " wel te verwonderen, wanneer eindelyk één dwingeland uic 3' allen de meester wierd van allen , dat dan deeze wel heeft ", uitgemunt, als zommige Keizers gedaan hebben - toon- beelden van ongerechtigheid en dwaasheid V Zo werden dan " ook hier de mishandelingen aan anderen gedaan mede de 11 groudftag van eigen ongeluk en de diepfte vernedering. Terwyl de Landeryen waren ingenomen door de Ryken en hunne Slaaven , mangelde het den gemeenen Burger yeeltyds " aan beftaan , en de nypende armoede was niet zelden zyn " deel- iets dat de beroerten onder de Gracchcn veroorzaakte, " en den Staat meer dan éénmaal tot in zyne grondzuilen deedt „ davsren." L-ndhoeven, wanneer die te uitgeftrekt zyn , worden aitvd (legt bearbeid, én dan nog flegter, wanneer de Werk" lieden gedwongen, lusteloos . ziek en geketend zyn. Pli; nius klaagt daarom ook over het gebruik van Slaaven in den "' Landbouw; en columbiAA zegt, om dezelfde reden, dat ae ' Yoorvaderen , te midden van den Oorlog, en geduurende de  VAN DE SLAVERNr. ffix invallen der nabuuren , overvloed van koorn hadden; daar „ men integendeel, ten zynen tyde, publieke befteeding houden „ moest van graan, dat hen uit overzeefche Gewesten werd „ aangebragt. Zo nadeelig was dan ook hier, in de ge- „ volgen, de Slaverny voor den Landbouw, die de eenige be,, ftendige fterkte is voor alle Staaten', en de luister was van „ het oude Rome, de kweekfchool, waar zich de Romeinfche „ washingtons, de Fabii, deFabricii, deCurii, deCincinnati, „ de Reguli, gevormd hadden." De Negers, Tooneelfpel; gevolgd naar het Hoogduitsch van a. van kotzebue, door p. g. witsen geysüeek. Tc Amfterdam, hy J. R. Poster, 1796. In Svo. 131 bi, Belyden Schryver en Overzetter, dat, by 't bewerken vari dit Toneelftuk, een traan van medelyden, hun oog ontvallende , hun Gefchrift bevogtigde; wy bekennen , dat ons, by 'c leezen van hetzelve, meermaalen een koude gril door de leden reed, wegens de onmenfchelyke wreedheid, die onze zwarte Mederaenfchen, de Negers, van onbarmhartige en wreede Europeaanen, maar al te veel, tot fchaude der menschheid, moeten ondergaan. Het ftuk zelve is uitmuntend gefchree. ven, en fchildert, met grievende trekken, de bloedige mishandelingen, die dit ongelukkig gedeelte des Menschdoms aangedaan worden. Sterk contrasteeren zich, in hetzelve, de, der menschheid waardige, gevoelens en denkbeelden deezer, zogenaamde, Wilden, met die van, zo men voorgeeft, befchaafda Europesanen, die van belydenis Christenen heeten: maar niec min treffend is het onderfcheid, dat hier getekend word, tusfchen eenen medogenloozeu, winzuchtigen en wellustigen, Engelfchen Planter, die zich beroemt op het uitvinden en bedreven Tan wreedheden, waarvan het menschlyk hart, dat flegts tén greintje van gevoeligheid bezit, beevend moet terug deinzen, en tusfchen zynen Broeder, eenen edel denkenden man, die, geheel menfchenliefde, zich ontfermt over het lot van de ongelukkige Slaaven , de voorwerpen van dé onmedogende woede zyns Broeders, en twee van hen, die, door de tederfte banden van Echte-liefde aan elkander verbonden, door den gruvvzaamen Planter, ter voldoening aan zyne wellustige driften, van elkander ftonden afgefcheurd te worden , voor meer dan de helft zyner bezittingen vrykoopt. De Vertaaler heeft, van de tweeërleije ontknooping van het oorfpronglyke, gelukkig die gekoozen,welke de meeste eer aan 't menschlyk hart doet; en , in ftede van de Echtgenoote des Slaaven door hem te laaten doorfteeken , laat hy hen beiden door den edelmoedigen Broeder des wreeden Planters verlosfeu. Mogt dit ftuk medewerken om eenmaal deeze doodlieden te doen ophouden, dan  DE NEGERS. dan zou niet flegts aan den wensch des Schryvers en Vertaalers , maar ook aan dien van elk die een menfchelyk hart in den boezem omdraagt, voldaan worden. Drie Republikeinfche Klugtfpelen, door g. paape. In den Hage, by J. C. Leeuwenltyn, 1796. In 8vo. n3 bl. In deezen bundel vind men drie Klugtfpelen. 1. De Slymgasten. 2. De Stille in den Lande, of het nut der Dagbladen,en 3. De Municipaal die niet is zo als hy behoert te weezen. — De vermogens van den, in ons Land, niet zonder roem bekenden Burger paape, om te fchertzen , en dikwils ai lachende de waarheid te zeggen, zyn te welbekend, dan dat wy nodig zouden hebben, dat de grappige voordragt van den Schryver deeze Stukjens den naam van Klugtfpelen niet zoude doen ver» dienen. Evenwel kunnen wy niet ontveinzen, dat het ons voorkomt, dat, hoe zeer ook het gebreklyke, dat hier of daar, by deezen of geenen, plaats heeft, verdient gegispt en gehekeld te worden, dit evenwel fomtyds te verre kan gaan, en dat men gevaar loopt, om, of hec wezenlyke zyner bedoeling duister en raadzelachtig te maaken, of de Characters te overdreeven te tekenen; of ook, zelfs tegen zyn oogmerk aan, door het een of ander in een belachlyk licht te plaatzeu, de geheele zaak, by min doordenkenden, verachtelyk te maaken. Waardoor men dan ligtelyk, in ftede van het vermaakelyke mee het nuttige te paaren, ai het goede tevens als befpotlyk, by veelen, doet voorkomen. — Of in deeze en foortgelyke Stukjens de aanleiding hiertoe niet gegeeven word, laaten wy liefst aan hec oordeel der denkende Leezers derzelven over. Lucifer en Beelfebub, of het Drommelfche Committé van Raadgeeving. Kltigtig Blyfpel, door j. a. semsz , in leven Med. Doctor. Zynde dit het tweede van 's Mans nagelaten Schriften. In den haag, by J. Plaat, 170Ö. In 'ivo. 94 bl. Indien fpotten geestigheid mag heeten , is dit, onder deezen bevreemdenden titel voorkomend, Blyfpel zeker allergeestigst. Onze Leezers zullen, gewis, geen, of xeer veel, genoegen in hetzelve vinden, naar dat htm geest of denkwyze geitemd is: de meesten zullen lachen; en eenige anderen zullen denken: hec beste, het eenvouwigfte, dat, zo lang het menschdom beltaan heeft,'is daargefteld, is niet vry gebleeven en beveiligd geweest voor befpotting; en hoe zou dan een Werk , dat over zo veel fchyven loopt, en door zo veel hoofden , zo veel zinnen, in werking gebrast moet worden , daar van vryloopen? en zy zullen 't nederleggen, zuchtende over het al te bekrompen of al te weelig vernuft der menfchen; zeggende: Tantje molis opus Batavorum condere Gentem.  ALGEMEENE VADERLANDSCHE LET TE R-OEFE NINGEN, Kerkelyke Redenvoeringen van allard hulshoff, A. L. M. £? Phil. Boel.; Lid van de HollandJ'che Maatfchappy der Weetenfchappen, en Leeraar der Qoopsgc zinde Gemeente, vergaderende by den Toren en het Lam , te Amfierdam. Derde Tiental. Te Amfierdam , by G. Warnars, 1796. In gr. Svo. 318 bl. De Redenvoeringen, in dit 3de Tiental vervat, zyn de volgende: itte en 2de. Godsdienflige Befchouwing der Waereld (Pfalm CIV: vs. 24. en Job XXXVII: vs. 14.) 3de. Het zorgen voor de Eeuwigheid (Luk. X: vs. 38-42.3 4de. Wonderen in Bethesda (Joan. V: vs. 1-9.) 5de. Koninglyke Bruiloft fMatth. XA.1I: vs. 1-14.) 6de. De Op/landing verdedigd tegen de Sadduceërs (Luk. XX: vs. 37- 3^0 /de. Het Sterven van jfe/us (Matth. XXV11: vs. 45-50.) 8tte. Graflegging van Jefus (Matth. XXV1L vs. 57-661) 9de. Jefus en de Wandelaars naar EmmauS (Luk. XXIV: vs. 13-35.) Iode- -De Hemelvaart van Christus (Hand. I: vs. 9-11.) Niet krachtig genoeg kunnen wy ons genoegen uitdrukken, 't welk wy gefmaakt hebben by 't leezen en herleezen der twee eertien van deezen Bundel. —- J)e inhoud der eene is, „ een Voorbereidend Verhaal tot ee* „ nige Herinnering of Onderrechting aangaande de Wer„ ken des Heeren, en de wyze van daar over te den» „ ken" terwyl in de volgende aangetoond wordt „ het pligtmaatige , het aangenaarae, het llillende en „ ltichtlyke van zulke Befchouwingen." Verwonderlyk kort is alles t'zaamgedrongen, en, met zeer veel fmaak, kiesch en bevallig ontwikkeld. Moeilyk is het voorzeker, algemeene hoofdzaaken aldus aan te Hippen, en echter alles tot één goed geheel te maaken, zonder veiveelend te worden door drooge optellingen. In de Inleiding maakt hulshoff eene juiste aanmerking tegen die geenen, welke het Godsdienttig befchouwen van de Werken der Schepping naauwlyks pligtmaatig JUiTT. 1796". NO, IZ. hl  474 a- hulshoff of fchriftuurlyk keuren; en het aanpryzen daarvan niet deftig* niet ernftig, niet Godsdienstig genoeg vinden vom den Predikttoel; of hetzelve befchouwen als te bilofofisch, en niet eenvoudig genoeg voor de Christlyke Gemeente. — „ Het Boek der Natuure (zegt hulshoff) „ is van God opengelegd voor 't geheele menschdom , om hetzelve te wyzen tot den onzienlyken Oorfprong; " zo dat iedereen bekwaam is, en ook geroepe» tot het " ieezen in deeze ongefchrevene Openbaarmg" — en hier uit leidt hy af, het betaamlyke, om eikanderen, althans ter verpoozing voor eene enkele uur, daarop opmerkzaam te maaken. Deeze twee Redenvoenngen, als ook de 3de, over de zorge voor de Eeuwigheid, pryzen wy zeer lterl; aan ter leezinae, en wy twyffelen niet of ieder zal in dezelve een zo fmaaklyk als heilzaam voedzel voor zynen Geest vinden. . , Od een o-edeelte der Redenvoermge over de Wonderen \ in Bethesd'hebben wy de volgende Aanmerkingen. Hulshoff vindr zich gei.oodzaakt een Wonder te erkennen, waardoor de Wateren van dat Bad beroerd werden, en eene eencezende kracht verkreegen. Natuurlyk, zal men denken, wordt hulshoff daar op gebragt door dat men leest dat een Engel in het Badwater nederdaalde, en he'zelve beroerde doch hulshoff betoogt, en op goede gronden, uit den denktrant der Jooden, dat men hier aan seene zigtbaare Verfchyning eens Engels, maar aan niets meer dan aan eene bovennatuur lyke beweeging des W-ters, moet denken. Bovennatuurlyke, zegt hulshoff , beter had hy gezegd buitengewoone, of 't geen looden van dien tyd voor buitengewoon, en wonderdaaaig hielden, terwyl zy, onkundig van de oorzaak, dezelve aan de werking eens Engels toefchreeven. Om dat nu de jooden zulks meenden, daar uit volgde geen» lirits dat' het wezenlyk een Wonder in de natuur was. X Waarop rust dan de (telling van hulshoff? — op deezen grond. „ Allerlei kwaaien werden geneezen; en . hy alleen, die 'er eerst indaalde, genoot het voorrecht " dier geneezing." (bladz. 107.) Dit laat zich niet, zegt hulshoff, uit eene natuurlyke werking verklaaren, en men zal te gereeder tot een Wonder befluiten, indien men het Overeenkomftige, het Betaamlyke en Hoogwaardige , van dat Wonder in aanmerking neemt, 't geen doorgaands voorbygezien wordt. Wv zullen niet onderzoeken of men dit geneezen van 3 den  KERKELYKE REDEN VOERINGEN. 475 den eerst ingedaalden, wegens eene oogenbliklyke en heete geneezing van allerlei ongemakken, te verdaan hebbe, dan of het nodig geweest zy, dat dezelfde Lyders, meermaalen, op onderfcheide tyden , in het Bad zich moesten begeeven, zo dat «e wel by het eerfte gebruik des Waters veel baat vonden, zonder daarom, in eens, volledig geneezen te worden. De woorden van den Euangehst fenynen het laatfte niet rechtftreeks aan te duiden. Intusfehen komt het ons voor, dat zv, die met de kracht van Mineraale Wateren of Gezondheidsbronnen bekend zyn, waarlchynlyk minder zwaarigheid zullen maaken, om dit geneezend vermogen, 't welk Hechts op zeke,X ' iH, i°lie U'racllt' bv dc oPbruifing, plaats had, h na,, / Y 1 °Ta^en °fi te losfen' d™ hun zegel tl n £ t'mffdc R,edekar,veIing, waar door hulshoff het üvcteeukom/ltge, het Betaamlyke en Hoogwaardige, Van «oo eh'- ? mnder' 4miv^r S^ be" ,, Het vvonderdaadige en Profeetifche hield niet op naa " illt i- v'm m&étiu Toen de Prieste/ Za- " unflr tnn Pni, l0°! *! het Hciligdom kwam, giste het " SpS?' ,dat, ,hy ?eni§ ^ had vernomen. " Xrl \d% voDorbPeelden « het N. T. toonen aan, dat „ de Geest der Profeetfie nog niet ganschlyk was gewee„ ken; en meermaalen waren fommige Ziekten cn ,, Geneezmgen waarlyk bovennatuurlyke^ Bezoekingen." CSchoon wy dit erkennen, zo zien wy geen rechtftreeks verband tusfchen de opgenoemde Wondleï of 52 Verrchynzelen, en een Wonder in de Natuur, 't welk dan echter, zou plaats gehad hebben, waarop de Euangebst ons geenzints opmerkzaam maakt, en 't welk uit Sn niet is ,af te 'eiden,'indien men mè Kbee d LlThYnmë «M**» voor een Joodsch denKDeeid noudtO — „ Wvders waren de Tekenen " fö T1,?ede.ehn&' ende Hebreeuwen waren gewoon „ het Toevoorzigt des Heeren over de Bronnen te er- " SS 9° ? K be,Cgeri"S va" JemfïSn ve " ^ AJ°ZefuS de ln?"ooners tot eene fpoedige overI HarrrïX33" t£ ffle^3' a!s eene welbekende zaak, % pïïl ""droogde vóór de wechvoering " aehe.frd?lfdf teken nu wederom wal " be£ tèrïvl ^ fbrek hadden §chad' eve" Véór het * beleg, terwyl de Bronwateren nu voor de Belegeraars * 9> vloei-  .»A A. HULSHOFF vloeiden." (Gaarne laaten wy het oordeelkundiger! over ter beflisfing, of in het aangevoerde eenige kracht van reden, die ter zaake iets afdoet, gelegen zy ? Wy zullen den draad der Redeneering verder volgen.) ,, Siloams wateren (de Leezer weet, dat een Beek, vloeiende ui? de Bron Siloam, het Bad Bethesda uitmaakte) „ waren in eene byzondere hoogagtmg. Salomo was, met voordacht, by die Bron gezalld. Het was een Leerbegrip by de Jooden, dat Siloams Bron, die onophoudlyk vloeide? en de beeken zeer verre afzond, ! een afbeeldzel was der duurzaamheid en uitgeputheid van Salomons Regeering, en wel inzonderheid van het Ryksgebied van den Mesfias. — De li. Schryvers fchynen ook uitdrukkingen te bezigen, welke op iets dergelyks zinfpeelen: dus wordt het Volk hv Tefaias bedreied om het veragten der Witte- l rln ^kaTÉ^nt gaan. Ezechiel bemerkte, in het gezigt, de Heilige Wateren, die van onder den J Te^ltulen vlieten, % eene heilzaame kraehahezit' ten " (Zo Recenfent de woorden by Ezech. XLV11. 9, die aangehaald worden, wel verteat, dan wordt er gefprokenVn de frisheid der Wateren, die zeer Ftschryk «ouden zvn (*)) „ en wy leezen by Jefaias, gy lieden ^zufZeV^en met vreugde ui/de Fonteine des Heils! Dit bragtTn de Jooden over op Siloam , en ook op den Mesfias." (Op welk gezag rust dit gezegde?) " De nieuw ontdekte éeneeskracht deezer Wateren dien, " de a zo om de Jooden op te leiden tot het befluit , " dat de komst van den Mesfias naby moest wezen.' (Maar is dit gezonde Uitlegkunde, zyn dit rechtmaatige Gevogtrekkingen?) „ Zelfs merken eenige Uitleggers ,, aant dat de Schriftgeleerden, onder de tekenen der naderende komfte van den Mesfias, uitdruk lyk, hebben ongeteld de geneezende kracht deezer Wateren. " Gcvolglyk wal zulk een Wonder, in die dagen, uitnee „ mend gepast naar den denktrant der Jooden, en Gods (*) De woorden luiden, in onze gewoone Overzetting, al. dus- ,rTa het zal gefchieden, dat alle levendige zie e, die t?>«ZM? overaï waar heenen eene der twee beelte» komen, leeven zal, ende daar zal zeer veel Visch zyn, ons 'dat deeze Wateren daar heenen zullen gekomen zyn, « " zy zullen gezond worden, en het zal leeven, alles, waar heenen deeze Beeke zal bomen."  KERKELYKE REDENVOERTNGEN. 477, % beftuur over Israël" (bl. ui.) Gaarne hadden wy gezien, dat hulshoff dit laatfte, 't geen uit al het aangevoerde iets zou afdoen , geftaafd had met aanhaalingen uit de Joodfche Schriften, door die Uitleggers te berde gebragt. Nu zyn wy niet in ftaat om over de waardy deezer Aanmerking te oordeelen. De Redeneering van hulshoff , ter ftaaving van het wonderdaadige, mist alzo, onzes oordeels, die vastheid, dien klem, en dat ongedwongene, 't welk vereischt wordt ter overtuiging. Zo wy dan de werkingen des Badwaters als natuurlyk befchouwen, verbeelden wy ons echter daarom niet te behooren onder de zulken, die in alles volgen den toonftellenden fmaak der Hedendaagfche Vcrnuftelingen (bl. 107.) '■> wy behoeven ons niet te pynigen om het wonderdaadige af te weeren, zodra het ons niet bevreemd dat de natuur in het Joodfche Land, even eens als in andere ftreeken des Aardbodems, gewerkt hebbe. Waarlyk, Leezer, wy zyn 'er verr' af Euangelifche WTonderen te verzwakken, of wech te redeneeren, Wonderen door den Heiland bedreven , of door Gods Al magt gewrocht, ter ftaaving en verbreiding van de Leere des Heils. Hier, echter, is een Verfchynzel, 't welk wy zeer gereed, als een naruurlyk Verfchynzel , zouden gelooven, zo wy het in deeze of geene Reisbefchryving lazen; een Verfchynzel, 't welk ons ook geenzints, 't geen men anders natuurlyk had mogen verwachten, door den Euangelist als Wonderdaadig wordt voorgefield, en waarvan het in geenen deele zeker is, wanneer het Wonderdaadige begonnen zy, wanneer het opgehouden hebbe. Zonder duidlvke blyken, derhalven, van gepaste en gewigtige Bedoeling aan te treffen, vinden wy geen redenen om het Wonderdaadige in de beroering des Badwaters te erkennen; en 't geen hulshoff, nopends het Overeenkomflige, Betaamlyke en Hoogwaardige, heeft aangewezen, is te gezocht, en rust te veel op gisfingen, dan dat het voor ons eene overreedende kracht zou bezitten. —— Misfchien behooren wy tot die verwaande onkundigen, door welken zulke aanduidzelen voor beuzelagtig worden ititgekreeten, geenzinls bezcf'ende, hoe Mes hier gefchiedde met een oogmerk, om gepastlyk te werken op de gemoederen der Jooden die toen leefden (bladz. 110.) . Over 't geheel zullen de Leerredenen, in dit Tiental vervat, met genoegen en vrucht geleezen worden door LI 3 al-  478 A« HULSHOFF allen die waare [lichting in den Geloove zoeken; doch de Redenvoering, over het fterven van Jefus, zal, verbeelden wy ons, niet de gewenschte indrukken veroorzaaken by Leezers, die, boe zeer doordrongen van het ontzaglyke en veel betekenende van dat fterven des Heilands, 'hoe zeer bewonderende de liefde van God en zvnen Zoone, en eerbiedig erkennende, dat dezelve alle verftand te boven gaat echter niet kunnen aannee¬ men, dat zy hunnen Heer in die oogenblikken hebben te befchouwen, als in eenen ftaat van geestlyke dood cn verdoemenis als torfebende de ophooping aller fchulden ; treedende in onze plaatze, belaaden met de wanverdienften der hoonende oneerbiedigheid van alle zon* dioe menfchen, van den eerften Adam, en zo veelen vin hem afftammen. En alzo belaaden, bovennatuur» lyk lydende, door de ondervinding van dc aifchuwlykheid aller zonden, cn van de kracht der Godlyke alkeeriehëid, ter sebeele voldoening aan het hoogfte Recht, beproevende aldus de Vcrfcbrikkingen des Almagtigen, de verfchrikking van den Eeuwigen dood (bladz. 208.) Ten Hotte zullen wy nog een kort uittrekael geeven van de Leerreden , getyteld: De Opftanding verdedigd tegen de Sadduceërs. De geheele Redenvoenng is opzetlyk gefchikt ter verklaaring der duistere Redenwisfeling, voorkomende by Lukas XX: 27—38. Ter Verklaaring wordt eerst berigt eeeeeven aangaande de gevoelens der Fariièeuwen en Sadduceeuwen, in de dagen van jefus. Daarna wordt de Tegenwerping voorgedraagen, en eindelyk de Antwoorden0 des Verlosfers ontvouwd. De Farifeeuwcn redenkavelden met wysgeeng over de Onftoftykheid van de Ziel ; verbeeldende zich de Zielen als Schimmen, hebbende de gedaante van aardfche Lichaamen Het denkend wezen onderfcheidden zy echter van het prof bekleedzel, cn oordeelden dat de Ziel overbleef naa^c ontbinding van 't verganglyk Vleesch. De Zie, len gingen over in den Scheol, in den Tlades, niet Graf ot Helle "maar IVaereld der Zielen, Gewest der Dooden,. Ryk der Jfc-e Horvenen. Hier kwamen de Zielen van Vroomen bride en Godloozen; Elenden en Genoegens wa- i^n h;er niet minder fterk dan op den Aardbodem. Doch'de Rechtvaardigen waren afgel'cheiden van deünTechtvaardigen. De Oorden waren niet verre verwyderd, waarin beiden zich bevonden; blykendc dit uit de Ge-  KERKELYKE REDENVOERINGEN. 479 ïykenis van den Ryken Man en Lazarus. De Vroomen werden beloond, zyrde in den Hadcs gelukkiger dan op Aarde, bevryd van Smarten Zorgen, en fmaakende Rust en Genoegen. Echter hoopten zy nog op eene beloofde Verlosfing of Opftanding, eene verdere Opklimming- tot de volle heerlykheid der Hemelfche vreugde, welke" zou voorvallen in de dagen van den Meslias. Met hunne denkbeelden hierover, werden vermengd veelerley dwaalingen; Schriftgeleerden leerden, ten tyde van Christus, een wederkeer tot afgelegde lichaamen, om te verzamelen in Judea, en aldaar te leeven in een Koningryk van Gerechtigheid, onder het genot van aardfche zegeningen. Hier uit ontftonden zonderlinge Vraagftukken — en veelen zelfs waren Voorftanders van de Leer der Zielsverhuizinge in andere Lichaamen. De Sadduceeuwen erkenden wel het beftuur der Voorzienigheid, maar agtten alle de vergeldingen bepaald tot het tegenwoordige leven. Zy fteunden voornaarnlyk op ae Wet van Mofes, waarin , naar hun gevoelen, niets voorkwam, wegens een toekomenden ftaat. De Ziel was geen onderfcheiden geestlyk wezen, maar het leven was verbonden aan het Lichaam, en de gedagten niets anders dan de wyzigmg der ftofte. De Ziel verging met het Licnaam. Het leven werdt uitgebluscht, en de perfoon gantschlyk verdelgd. Ovcreenkomftig hiermede, beweer len de Sadduceeuwen, dat de Engelen niet beftonden als geestlyke Zelfftandigheden, maar dat het waren, onrhiddelyke Werkingen der Almagt, of Verfchynzcis, die vergingen by het verdwynen, zonder eenig onderfcheiden beftaan over te laaten. Zy ontkenden het aanwezen van den Hr.des. Zy lieten geene Opftanding toe. God kon wel op nieuw Menfchen fcheppen uit hét ftof der Aarde, volkomen gelyk aan dezulken die voormaals geleefd hadden, maar de Almagt was niet bekwaam, om leven, kennis en gevoel, te doen overblyven, zonder den toeftel van Lichaamen, zo als zy dezelve door hunne Zintuigen gewaar werden. & Geen wonder, dat zy 'er op uit waren, om aan te vailrn op de Leere der Opftanding , waar door zy de Fanfeeuwen, wier gevoelens ook verbasterd waren, meer- maaien verlegen maakten. Zy wilden nu ook eens beproeven, of zy onzen Heer, die een voorftander was van een toekomenden ftaat, in 't naauw konden brengen'i ftellende ten dien einde de Tegenwerping voor, welke, L 1 4 naar  a. hulshof? tiaar aanleiding der woorden, door hulshoff, met eenipc gepaste aanmerkingen, voorgedraagen wordt, waarop hv het tweevoudig Antwoord des Heilands ontwikken. Eerftelyk lost Jefus de zwaarigheid op. De Kindcrer\ deezer Ecuwe trouwen, enz. Voor hun, die in de Opftanding (volgends de Farifeeuwen een onderfcheidend Gunstgenoö zouden deelen, zouden 'er geen natuurlyke oorzaaken zyn van fterven, en 'er geene Kinderen verwekt worden, om dc plaats der Overlydenden aan te vullen die zaaken zouden dus ophouden, welke de gevolgen zyn van Huwlyken hier op Aarde, ter onderhouding der GeJlagten. — Zy kunnen niet meer derven, want zy zyn den Engelen gelyk; dit laatfte vat hulshoff op, met als een Bewysrede, maar als een By voeging en aanpryzcnde Opheldering: „ zy zyn namelyk den Engelen gelyk. Deeze gelykfteïling met de Engelen was voor de mmleeuwen zeer gefchikt om verhevener gedachten te vormen wegens den ftaat der Opgewekten — en de Sadduceeuwen hadden nimmer het aanwezen van Engelen beftreeden, door het voorwenden der noodzaaklykheid van ongerymde Verbindtcnisfen; zo dat ze dit bezwaar nu ook even weinig konden aanvoeren tegen de Opftanding der Menfchen, — die, Kinderen der Opftandingc, niet, geiyK hier op Aarde, fterllyke Kinderen zyn van fterflyke Ouders, maar Kinderen Gods, of, als opgewekten, geenen anderen Vader hebben dan den Onverdcrflyken. In de tweede plaats bewyst Tefus het aanwezen van den Uades: want de Sadduceeuwen konden zeggen , dat het voorgeftelde bewys aanneemlyk zoude zyn, indien t aanwezen van den Hades geene loutere herfenfehim ware. — De Zaligmaaker gebruikt ten dien einde een Argumentum ad hominem; hy doodt de tegenftreevers met hunne eigene redenen. Zy bielden Mofes in waarde. Mofes had God iden'volke bekend gemaakt, als den God Abrahams, Ifaaks en Jacobs. Zo noemden zy ook den Allerboogften , en daar op ze?t de Zaligmaaker, dat het zeer ongerymd was, den Allerhoogften den God Abrahams, enz. of een begunftigervan Abraham, enz. te noemen, en tevens te ftellen dat Abraham, enz. niet in den Hades nog aanwezig was ——■ dewyl, in dit geval , alle betrekking zou opgehouden ^SÓmmip-en Zullen zeggen, dat God kon gezegd wordelt de God Abrahams te zyn, voor zo verre hy eertyds de beauuftigei' van Abraham geweest was, offchoon Abraa ham  KERKELYKE REDEN VOERINGEN. 481 ham nu ware vernietigd. Zo dat Jefus meer getrokken heeft uit de woorden dan 'er eigenlyk in lag opgefloten. Hulshoff heeft dit, ter zaake , aangemerkt, en zich niet vergenoegd met zich te beroepen op de onfeilbaare wysheid van den Spreeker, en op de verltomming der geoefende Tegenftreevers, maar het volgende ter opheldering aangevoerd, waarover wy den Leezer zullen laaten oordeelen. „ De'bloote benaaming van God „ Abrahams, enz. komt dikwyls voor in het O. V.; dit „ was overbekend; het bewys van Jefus is ook daarop „ niet gegrond, maar op de geheele famenvoeging, juist „ zo als dezelve voorkomt in het gefprek met Mofes — „ in den Doornebosch. Hierin ligt de groote nadruk. „ Marcus heeft dit opzetlyk aangevuld. Men moet zig dus „ niet bepaalen by het 6de vers des gden Hoofdtluks van „ Exodus, maar die woorden inzonderheid verbinden met ,, het 14de en 15de vers, waarop by Lukas ook gewezen „ wordt, door het woord Heere; zynde hetzelfde als Je- „ hova in het O. T. Na dat zich God aan Mofes „ had voorgefteld als den God van die Aardsvaders, „ vraagde de Profeet nog nader, — onder welke benaa„ ming hy dien God moest voordraagen aan de Kinderen „ Israëls. Hierop kreeg hy ten antwoorder eenen He„ breeuwfehen naam, betekenende Ik ben, die ik ben — „ of — zal zyn '— en God gelastte aan Mofes, Hem, „ in zyne taaie, te noemen Jehova, of eeuwig - leevende,— „ altyd zynde — die is, die was, en altyd blyven zal dezelf„ de. Met deeze benaaming van Heere, of Jehova, zou „ Mofes Ct geen zeer aanmerklyk is — zou hy) onmid- „ delyk famenhegten de voorige benaaming van „"Uwer Vaderen God, de God van Abraham, Ifaak en „ Jacob en daar by den volke te kennen geeven, „ dat die faamgevoegde benaaming, in haar geheel, Gode „ altoos zou behaagen, en behendig in gebruik moeten „ blyven. Zo dat zy God moeten aanbidden, als „ zynde weleer de Begunftiger van, en behoudende onver- „ ander lyk die betrekking tot, Abraham." Dit heldert alles op, naar de meening van hulshoff, en alzo kon God gezegd worden een God der levenden, en. niet der dooden, als zynde nog de Befchermer dier Aardsvaders, die Gode leefden, offchoon zy dood waren ten opzigte der levenden in den Vleefche. ■ Maar kon God die faamgevoegde benaaming niet rechtïnaatig draagen, mede uit hoofde der Zegeningen aan LI 5 Abra-  4 ei-  aan zyne landgenooten. 5" „ eigene middelen, derzelver beflaan kunnen vinden" (bl. 9.) Immers is het zeer mogelyk, en door de ondervinding vaak beweezen, dat veelen het eeistgemelde vereischte bezitten, fchoon zy het laatfte derven. Dan bet blykt, dat batavus „ van den kant der menigte" verhindering vreest aan de beantwoording van de oogmerken van de inltelling der Regeering. Volksgezindheid is zyn zwak niet, zo men dit een zwak moet noemen. Pryslyk is, voor 't overige, zyn voordragt van het aanbelang der Goede Zeden. In de middelen, tot invoering en inflandhouding van dezelve ftrekkende, komt, als iets byzonders, voor, „ dat men, by het ontwerpen der nieu,, we Conftitutie voor het Nederlandfche Volk, niet al„ leen in het Wetboek goede inrichtingen , ter verbe„ tering van den zedelyken toeftand der Natie, moet „ maaken , maar ook daadlyk de gefchikte perfoonen laaten benoemen, en aanftellen, wier eigenlyk werk „ het zyn moet te waaken en zorg te draagen, dat de„ zelvo wel onderhouden en nagekomen worden: want „ met de tegenwoordig aangenomen beginzels van Vry„ heid en Gelykheid, en daar uit volgende geduurige „ verwisfeling van Perfoonen , die de openbaare zaa„ ken, als Vertegenwoordigers van het Volk, voor ee„ nen korten tyd waarneemen, en dan weder in den „ kring der Burgeren te rug keeren, heeft de Regeering „ te veel van haare voorïge achtbaarheid verlooren, om „ zelve in alle gevallen dit noodzaaklyk werk te kunnen ,, waarneemen." Voor deezer aanflelling meent batavus grond te vinden, in de gebeurtenisfen van den dag: en verledigt zich vervolgens ,om die Magt wat nader te bepaalen, welke,naar zyne voordragt, „ altoos geheel onderfcheiden moet zyn „ van de wetgeevende, uitvoerende en gewoone rech„ terlyke, Magt der Natie; weshalven de Perfoonen met „ dezelve bekleed nimmer eenigen anderen post, tot het „ openbaar beftuur behoorende, mogen waarneemen." Verder ontvouwt batavus het werk deezer Magt, en hoe dezelve in werking zal gebragt en onderhouden worden. Dit behandeld , en op zyne wyze fmaaklyk gemaakt, hebbende, vindt hy zich natuurlyk geleid op de kostbaarheid deezer Inrichting, en op het hezwaar, al weder op de fchouders der Natte te brengen, om voor het onderhoud van ruim honderd Perfoonen, die hier toe noodig zouden weezen, te moeten zorgen. Dan hier op Nn 4 ant-  512 batavus aan zyne landgenooten. antwoordt hy: „ In de daad, wy erkennen de gegrond„ heid deezer bedenking, in de tegenwoordige bekrom„ pene omftandigheid van *s Lands kasfe. Maar, Mede„ burgers! indien al het geen dat wy tot hier toe ver„ handeld hebben op gronden van waarheid fteunt, in- dien het geluk der Burgerlyke zamenleeving in de daad afhangt van de bewaaring cn in ltandhouding der goe„ de Zeden; dan vraagen wy, of eene uitgave van drie „ of vier tonnen Gouds, 's jaarlyks door het Volk van „ Nederland te doen, zo regtflreeks ftrekkende ter be„ vordering van deszelfs dierbaarfte belangen, een wee„ zenlyke hinderpaal zou moeten zyn om eene zo nood,, zaaklyke inrichting van zaaken, als wy tot hier toe „ hebben willen aanpryzen, en door welke alleen onze „ tegenwoordige ongelukkige omftandigheden ten goeden ,, veranderd, en wy en onze kinderen, by vervolg van tyden, voor de gewoone Onheilen eener Democratifche „ Regeering beveiligt, en tot het gelukkigfte Volk des „ Aardbodems gemaakt zullen kunnen worden, te doen agterblyven?" Dit wel het byzonderfte zynde, 't geen ons in dit Boeksken is voorgekomen, hébben wy vermeend het te moeten aanftippen. Aanmerkingen, tegenbedenkingen, daar op te maaken, loopt buiten ons vak. Volledige Verzameling van alle Stukken, betreffende de Afjcheiding der Kerk van den Slaat, door de Nationaale Vergadering, reprefenteerende liet Volk van Nederland. Met eene Voorrede, door c rogge. Te Leyden , by D. du Mortier en Zoon , 1796. In gr. tivo. Behalven de Voorrede, 423 bl. Van het Aanbelang deezer Verzameling fchryft de Burger rog'.;e, die zich, ten aanziene van het Onderwerp daar in behandeld, meermaalen in gefchriften hooren liet, niet te veel, als hy, de pen van Voorredenaar voerende, verklaart: ,, Hoe zeer de Dagverhaakn van de Handelingen der Nationaale Vergadering over het algemeen met eene graagte ontvangen en geleezen worden, die aan derzelver gewigtigen inhoud en goede uitvoering beantwoordt, en dus eene byzondere uitgaave van eenige ftukken uit dezelven minder noodzaaklyk moge fchynen, echter gelooven wy, dat de ftukken, welke thans het  VOLLEDIGE VERZAMELING, ENZ. 513 hef publiek ter leezinge aangeboden worden , hieromtrent uitzondering verdienen. Verfpreid in zeer veele bladen, en gemengd onder andere Hukken , waar in ieder niet evenveel belang ftelt, moest dit natuuilyk by veelen, die dezelven op hunne regte waarde weeten te fchatten, den wensch doen geboren worden, om dezelven afzonderlyk te kunnen bekomen. „ Wy verwachten dus niet, dat veelen, om dat zy reeds alles, wat in dit Boekdeel bevat is, in de Dagbladen hebben geleezen, deeze Verzameling, als iets overtolligs , ongeopend zullen laaten liggen. In tegendeel, wy vertrouwen, dat zy dezelve eene bedaarde en bedachtzaame herleezing zullen waardig keuren, en by de waardigfte gedenkilukken tot roem van onze Natie eene plaats zullen vergunnen. Thans wordt hun het genoegen aangeboden om alle de Advyzen achter eikanderen af te leezen, met eikanderen te vergelyken, en, als in den Prajfidiaalen Stoel, den byzonderen geest van ieder Lid, en tevens den algemeenen geest der Vergaderinge, daar uit op te maaken en eindelyk zelve te beflisfchen. „ Het gewigt van het onderwerp, en de wyze, waar op het behandeld is, verdient zekerlyk zodanig eene by-zondere opmerking. Het betreft toch niets minder dan een belang, by veelen dierbaarder dan het leeven, en waar voor niet zelden dweepzugt en bygeloof, door ftaatkunde opgehitst en aangevuurd, den arm des eenvoudigen gewapend, en hem het harnars aangegord heeft, om voor hetzelve even vuurig en moedig , als voor haardftede en bezittingen , te ftryden. „ De bevoorregting van ééne Kerk , met< uitfluiting van alle andere, was, reeds federt byna twee Eeuwen , een gedeelte van de Nederlandfche Staatsgefteltenis. Dit gebouw tot in zyne grondvesten omver te haaien, kon men van geene enkele penneftreek verwagten. Het verdiende de bedaardöe , en bedagtzaamfte, overweeging. En, zo ooit, hier in hebben de Leden der Nationaale Vergadering de keuze, op hen gevallen, volkomen geregtvaardigd, daar zy dit teder en kiesch onderwerp , waar in zeker ieder hunner perfoonlyk het hoogfte belang ftelde, met eene onzydigheid, gemaatigdheid, voorzigtigheid en wysheid, behandeld hebben, die hunnen verlichten geest, hunne gezonde Staatkunde, even zeer als hunnen eerbied voor den Godsdienst, de grootfte eer Nn 5 aan-.  JJI4 volledige verzameling, enz. aandoet. Wy zeggen dan niet te veel, wanneer wy verzekeren, dat zy zich, door deezen hunnen lollyken arbeid, eenen oriverganglyken Eerzuil gedicht hebben, die bunnen roem tot de laatere naakomelingl'chap zal overbrengen, en den Nationaalen tyd nimmer waardiger hefteed hebben, dan aan dit belangryk onderwerp." Niet vreemd dat de Burger rogge, die zich betrekkelyk dit Onderwerp meermaalen in 't openbaar uitliet , deeze gelegenheid waarneemt om zyne denkbeelden des betreffende in deeze Voorreden nader te ontwikkelen. Wy pryzen het naagaan zyner Gevoelens aan, voor ons ter overneeminge te breed, en zo aaneengefchakeld, dat zc niet wel eene ftukswyze opgave toelaaten. Om egter iets 'er uit te ontleenen, 't geen op zichzelven ftaat, en aller aandagt verdient; dit iets behelst eene Aanmerking op het Rapport-, door lublink de Jonge, en de verdere benoemde Commisfie, op het Voorrtel van den Burger Repreferttant ploos van amstel, Uitgebragt. „ Uit de Stelling, dat 'er geen bevoorregte Kerk meer zal zyn, leidt de "Spreeker dit gevolg af; dat dan ook daadlyk de Traclementen der Kcrklyken ophoudeti, en daar ■door zeventien honderd Huisgezinnen lot den Bedelzak gebragt zullen worden. Zekerlyk de Tractementen der Gereformeerde Predikanten houden dan op, maar in welken zin? Voor zo verre de Kcrklyken die als lands ambïesjaaren uit 's Lands algemeene kas ontfangen. In dit punt alleen zit toch de ongelykheid. Zy worden bezoldigd als Lands Ambtenaaren, en de overige Kerklyke Perfoonen niet; zy worden bezoldigd uit die Kas, welke bet algemeene goed der Natie is, de overigen niet. -—Maar door die ophouding der Tractementen worden zy nog niet lol den Bedelzak gebragt. Want als dan blyft de vraage nog overig, hebben die Gemeenten Fondïen aan haar als Hervormden vermaakt ? Deeze is geheel juridicq. f lier in beflischt bet beginfel der Gelykheid niets. Maar wordt dit pleit ten hunnen voordeele uitgeweezen; dan, zegt de Gelykheid, beheeren de Disfenters hunne eigene Fondfen , dit regt komt ook den Hervormden toe. De beheering hier van door het Beftuur is nog een overblyfzel van dc voormaalige vereeniging van Kerk en Staat. Vraagt men verder, hoe gehandeld met de Geestlyke Goederen van Katholyken afkomftig ? Hier in beflischt «le Gelykheid niets. Toen de Staat dezelve aanfloeg, wer- dan  VOLLEDIGE VERZAMELING, ENZ.' 515 den zy Nationaal hy maakte van dezelven gebruik, ten voordeele van de Nationaale Kerk. Welk ge¬ bruik 'er nu, daar die Nationaale Kerk niet meer gekend wordt, van gemaakt moet worden, kan alleen eene wyze Staatkunde bepaalen. Vraagt men eindelyk , kunnen de Kerklyken, zo zy door deeze fchikkingen nadeel lyden, geene aanfpraak maaken op fchadeloosftelling, ftaan zy in geen contract met het Beftuur, op de publieke trouw aangegaan? Deeze vraage is weder geheel juridicq, en kan behoudens het beginzel der zuiverfte Gelykheid ten hunnen voordeele uitgeweezen worden „ Hoe zeer veele der zwaarigheden, door den Rapporteur tegen het Voor ft el aangevoerd , wanneer hetzelve uit dit oogpunt befchouwd wordt, van zelve wegvallen, erkennen wy nogthans, dat 'er nog meer overblyven, die geen uitzigt openen, dat deeze gewigtige zaak, ftaande het Intermediair Beftuur der Nationaale Vergadering, zal kunnen atgedaan worden." „ Doch onder de opgetelde zwaarigheden komt ons echter eene voor,die ons van minder gewigt toefchynt dan -de Rapporteur hier aan hecht. Hy zegt: In wat betrekking zal elke byzondere Gemeente, onder het algemeen beftier gebragt, ftaan tot, welk gebruik maaken van — de-Akademien ? Van deezen althans moeten wy vraagen, hoe zal het gaan met het Godsdien/lig Onderwys der verftcheiden Gezindien, op ééne en dezelfde Hogefchoole? Of zullen vaor dezelven afzonderlyken gefticht worden P „ Zouden Profesforén en Studenten van verfchillende Godsdienltige Belydenis niet vreedzaam in dezelfde Stad met elkander kunnen leeven ? Hoe verdraagen zich dan de Predikanten en Pastoors ? IVaar zyn die Geftichten ? Waar toe zyn zy noodig? Waar toe worden zy, die 'er zyn, nog gebruikt ? Zeker niet om 'er dagelyks Theologiefche Lesfen te houden. Worden deezen niet aan de Huizen der Profesforén gegeeven? Kon dit nu ook niet gefchie- den? (*) „ Die nu nog, dit leezende, en met myne uitdruklyke betuiging in de Voorreden voor den tweeden Druk van deGodsdienst afgezonderd van den Staat, als ook met het geheele Werkje zelve, vergelykende, my durfc befchuldigea van te beweeren , dat het Gouvernement de Geestelyke Goe. deren moet aanflaan , en de Traftementen der Predikanten inhouden, laat ik aan zyne domheid en eerloosheid over."  5IÖ VOLLEDIGE VERZAMELING, ENZ. den? En, hoe zeer afkeerig van alle Staatkundige bemoeijingen met het Godsdienftige, komt het ons voor, dat het Beftuur nimmer den Godsdienst krachtdaadiger kan belchermen en handhaaven , en tevens met minder gevaar voor de Vryheid van den Godsdienst en Burgerltaat, dan door de Kweekfchoolen te adminiftrceren, even gelyk het, tot hier toe, voor die der Rechtsgeleerden en Geneeskundigen de hoogfte zorge draagt, om dezelve van kundige Leeraaren te voorzien, en waar door ons Nederland zich op Artfen en Rechtsgeleerden van den eerften rang kan beroemen, zonder dat ooit het Beftuur gedacht beeft, om die Lieden als Lands Ambtenaaren te lalarieeren, fchoon hier voor nog meer redenen zouden pleiten dan voor de Kerklyke Ambtenaaren." De Burger rogge , in 't einde betuigd hebbende zyn genoegen, ondervonden in het doorleezen deezer Stukken, „ voortvloeiende uit de befchouwing hunner blaakende hoogagting voor den Godsdienst, heiligen eerbied voor de regten des Geweetens, en een leevendig bezef van de eifchen der Gelykheid," zegt ten flotte, en wy vereenigen ons in zynen uitgeboezemden wenscb : „ Mogt deeze Geest door de beoefening van deezen bunnen arbeid door geheel Nederland verfpreid worden , hoe dra zou de Godsdienst, van allen invloed van menschlyk gezag gezuiverd, zyne weldaadige werkzaamheid op de neigingen des harten verbreiden, en daar door de toon van den grootften Zegen, de grondftag van allen bloei en welvaarcn, voor ons Vaderland worden!" Prometheus. Uitgegeven deer wade kamp. Te Amfierdam, bj Wesfing en van der Hey, 1796. In gr. Svo. 198 bl. Toen wy deezen vreemden Tytel zagen, dachten wy, dat, daar, alle Fabelachtige en Poè'tifche fielien ter zyde ge« field, prometheus voor een voorzichcig Man en Onderwyzer zyner Tydgenooten, by de Schryveren, gehouden word, die de rede van de benaaming van dit w"erksken,'t welk de bevordering der Fraaije Letteren, in ons Vaderland, ten oogmerk heeft, zyn zoude; doch wy lazen , in 't Voorbericht, eene andere rede. „ Promevheus, ftaat 'er, roofde, volgends de Griekfche fabel, het vuur uit den Hemel, en bezielde daar mede zyn werkftuk. Het vuur der Vreemden ontftak ook, by dan Uitgeever deezer bladen, de begeerte om het in zyn Vaderland over te brengen," enz, —— Dan, dit daargelaaten. — Dit  KAMP, PROMBTHSpS* i Dït Stuk bevat de eerfteliugen van een Werkje, reeds vóór drie jaaren ondernomen ; doch , door den toeninaaligen toeftand des Vaderlands geftremd, nu als eene proeve in 't licht gegeeven: hetzelve is onder vier Hoofd-tytels gebragt; te weeten, I. van Godsdienst, Philofophis, en Zedekunde, II. van. het Vaderland. III. Gefchiedenis en Wereldkennis, en IV. Mengelwerk. Het eerlte behelst alleen eene zeer leezenswaar- dige Verhandeling over het waar Geluk, waarin word aange» weezen , dat hetzelve alleen in eenen weiberedeneerden Godsdienst, of hartelyke vereering des hooglten Weezens, te vinden zy. Deeze is overgenomen uit de Melanges Philofophiquess van formey. In de tweede Hoofd - Afdeeling , het Vader¬ land , worden ons gegeeven: i.) De Verlosfing, een Vaderlandsch Dichtftuk,vol vuurs,en behelzende eene van agteren opgemaakte Voorfpelling aan Nederlands gevveezen Stadhouder. 2.) Een oorfpronglyk Stukje, onder den tytel , het genadig Rechterlik Fonnis, of de gebroken Hondepoet. Een treflyk tafereel, hoe verr' een Koninglyke Jagthond, die eenen mensch aanvalc en byt , gefteld word , by eenen Adelyken Bedienden ert eenen afhangelyken Regter, boven een mensch, die ter zyner verweering eenen hond het been aan ftukken flaat. 3.) Het derde Stuk in dit Vak is overgenomen uit het Fransch van imbeiit , en genaamd de Edelman en de Mandemaaker, en. toont aan, hoe veel een arm man, gewoon aan behoefte en gebrek, die, om zyn fchraale nootdrnft te verkrygen, eenige nuttig handwerk geleerd heeft en geoefend , vooruit heefc boven den in weelde en overvloed opgevoeden en geleefd hebbenden Edelman , die geene andere verdienften bezit, dan die hem zyne Ouders gaven ; wanneer zy beiden in eenen ftaat gebragt worden, waarin zy alleen op en van zich zelvea. beflaan moeten. 4.) Het laatfte, dat ons hier voorkomt, is het Voorneemen geheeten, en in rymlooze Verfen gefteld. Over den iahoud oordeele de Leezer, uit deeze flotregels: „ Neen! 'k zal geen ketens draagen; „ Ik leef of fterve vry; „ Hy, die niet vreest te fterven, „ Vreest ook de ketens niet." In de derde Hoofd-Afdeeling, Gefchiedenis en Wereldkennis, bekleedt de eerfte plaats Ogicr van Denemarken, ontleend uit schillers Neueste Thalia. De Zoon van ogier was omgebragt door karloman, den Zoon van Keizer karel, gebyna'atnd de Groote. De gelukkige uitlïag vau een beflechrend en voor Frankryk gewigtig Tvveegevegt tegen den Reus BRumna, op 't wuk karel den prys fchynt gefteld te hebben van aan den Overwinnaar ogier zynen karloman te zullen overleveren, fcrengt hem denzelven in handen; doch, ooier zyn Zwaard reeds «e-  5i S w. ïamï, ïromethsu?» getrokken hebbende, en de toegevloeide menigte op 't oogenblik den doodelyken flag vervvagtende werpt ogier het Zwaard weg, en fchenkt den Keizer zynen Zoon weder. Dit geval word in een To:ieelftuk treffend voorgedraagen. Het 2de, behelzende een Reistogt op den Vefiivius, en het 3de, eene Reize naar de Tsvalei van Montanverd, zyn mede beiden overgenomen uit schillers Neueste Thalia, zyn in eenen fchoonen ftyl gefchreeven , en draagen alle kenmerken van naauwkeurigheid cn waarheid. —— Het vierde Vak behelst Mengelwerk, en daarin komt eerst voor een Vers in rymlooze Hexameters, gevolgd naar 't Franfche van plorian, genaamd Sophrottimus ; een Liefdensgeval, keurig in den trant der Ouden gefchreeven. Het volgend Stukje , de Ko¬ ningin der Liefde en de zwarte Zusters, is ook uit schillers Neueste ThaHa, en behelst eene Tovergefchiedenis, die wat langwylig is , en zo plotsling word afgebrooken , dat men over de uitkomst derzelve niet kan oordeelen ; mogelyk word dit Stuk, in een volgend Deeltje, agtervolgd. Drie Verfen : Zucht eens Minnaars naar de Lente. Aan den naar de Lente verlangenden Minnaar; en aan Dorinde , op een gefchenk van Koufchanden , worden opgegeeven als oorfpronglyke Stukjes, aan welke men den lof van Dichterlyk niet kan weigeren. Eindelyk word dit Stuk beflooten met eene Anecdote: De Dame en het Fischwyf; die wy, om het uaïve, hier laaten volgen: de dame es het visciiwyf. „ Toen de beroemde mirabeau, in April 1791 , begraaven wierd, was de trein, die zyn lyk volgde, zo groot, dat dezelve drie uuren lang duurde. Eene Dame, die zich onder de toezieners bevond , klaagde over het ftof, dat in menigte oprees; „ de Burgerraad," fprak ze, ., had vooraf de ftraaten met water moeten laaten begieten." Eene Poisfarde, die onder den hoop ftond, antwoordde: De Burgerraad heeft op onze traanen gerekend.'''' Indien , gelyk de Verzamelaar in 't Voorbericht belooft, dit Werk word agtervolgd, zal hetzelve, des twyfelen wy niet indien het foortgelyke welgefchreevene Stukken behelst, niet nalaaten zyne Leezers te vinden. Bet Spectatoriaal Tooneel. Negende Deel. Te Rotterdam, hy de Wed. J. P. van Heel, 1796. dn 8vo. 251 bl. Dit Deel behelst vier Toneelftukjes, tot Nafpelen gefchikt. Het eerfte, dat uit twee bedryven beftaat, draagt éten titel: De Bediende van twee Heeren, en heeft alleen dit tot zyn  HET SPECTATORIAAL TCONEEL. JJ1 zyn voordeel, dat hetzelve grappig is, en zeet lach • verwekkende zyn moet by de vertouning., uit hoofde van de. verwarring, die 'er in plaats heelt. Een vreemde knegt verhuurt zich aan twee Heeren, die hy al zo min kent als zy hein; de een deezer is een Dame, die zich in mans - klee^ deren vermomd heeft, om haaren, uit hoofde van mandag vlugtenden, minnaar op te zoeken; de andere is juist dees minnaar zelf. Daar nu Truffaldino (z.o heet de bediende) ven lcheide bevelen van en boodfchappen voor ieder deezer ontvangt , alleen met byvoeging, aan uwen Heer, doet en bellek hy alles voor en aan den verkeerden, en dit maakt, dat eindelyk de gelieven zich leeren kenujn. Verder kunnen wy 'er geen Zedelyke waarde aan toekennen, om dat 'er niets, dat eenige byzondere Zedelyke Les zelfs fchynt te bedoelen, in voorkomt. Het. volgend: ftukje , genaamd Ligtzinnig- heid en Goedhartigheid, overtreft hut voorige, in Zedekunde. Een verkwistende Zoon had, door zyne buiienfpoorige verteeringen , zynen , jegens hem, al te goeden Vader in den grond geholpen, die daar te boven van zyne bediening, als Secrccaris by eenen Graaf, die zich verrekend had, beroofd, en , nu dood arm, aan de onmenfehelyke vervolgingen van eenen Woekeraar blootgefteld, was. De Zoon, van de Academie te huis komende, ontdekt de kommeriyke omftandigheden zyns Vaders: door berouw getroffen, befluit hy dienst te neemen als, Soldaat, en vervoegt zich by eenen Kapitein., die hem vyandig was, eischt twee honderd kroonen, de lom waar door hy zyn Vader voor de Gevangenis bevryden koii; de Kapitein, wel biyde, dat hy zynen Vyand, op deeze wyze, onder zynen ftok konde krygen, geeft hem dit Handgeld, Maar, uit hem verneemende dat hy dit deed uit Kinderliefde, word hy door de edelmoedigheid van den Zoon dermaate getroffen, dat hy hem ontllaat, het Handgeld Ichenkt, als zynen Vriend omhelst, en tevens de.bezorging van den ouden man op zich neemt, en deezen voor zynen Vader aanneemt. De twee laatfte Toneelfpelen, de Huwtjhs-PrseF en de Huwhkfe Vergelding geheeten, zyn van één alloy, en fchetzen leerzaam: de dwaasheid der Jalouzye, die zo verre gaat, dat een man, die zyne Huisvrouw hooger dan alle andere fchat, de zotheid heeft, om de trouw zyner Echtgenoote op de Proef te ftellen , en niet dan tot zyne fchande en befchaaming van die grillen geneezen word. De Britten , aangeklaagd voor de Vierfchaar dsr Naden. Lierzang. In gr. 8vo. 17 bl. De Maaker van dit Vers, 't welk men den nasm van Dienterlyk niec wel geheel kan weigeren, toont in hetzelve zyne ver-  £2& BE BUITTEN AANGEKLAAGD. verregaande en regtmaatige afkeerigheid tegen de Britfche Natie, hoe dikwerf ook genoemd onze Bond- en Geloofigenooten. Hy flape't de eene mishandeling, door hen den Nederlantleren aangedaan, op de andere, en roept, na die optelling , de Natiën op ter vonnisvelling. Beflist nu, Volken deezer aarde! ó Spreekt nu vry uw vonnis uit! Daar waarheid alles openbaarde, Zo fpreeke uw affchrik overluid:.... ó Toetst nu Netrlands bittere (bitt're) klagten; Zelfs aan barbaarfche voorgeflachten, Aan eeuwen van een' vroeg'ren tyd : ——■ Ontrolt hier vry d'historieblaaden, Waar vindt gy meer zulke euveldaaden? Ja, oordeelt! zo gy billyk zyt " Jammer is het maar, dat de Natiën niet zo gereed zyn om te vonnisfen, als de Dichter om te befchuldigen. Zulke papieren wapenen mogen fteeken ; maar zy ontwapenen of befchadigen niet. Zo zy ergends goed voor zyn , is 't alleen, om zommigen , die nog al gunftig over de Engelfchen denken, Qen zo zyn 'er, niet tot roem zeker van onze Natie , nog al veelen, helaas!) de oogen te openen, en hen tot nadenken te brengen, — 't geen zeker wenfcaelyk zyn zoude!  ALGEMEEN El VADERLANDSCHE LETTER-OEFENINGEN. J. ü. michaclis Nieuw Overzetting des Ouden Testa* ments, met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch overgebragt. Achttiende Deel. Behelzende de Prof eetfie sn de Klaagliederen van jeremia. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 1796. In 'gr. 8vo, 420 II. Met dankbetuiging aan den Nederduitfchen Vertaaler, ontvangen wy hier mede de voortzetting van den geleerden en nutten arbeid des doorluchtigen MiCHAëus. Verre boven onzen lof verheven, behoeft de Ridderlyke Hoogleeraar onze loffpraak niet. Als een offer onzer hoogagtinge , hebben wy, meer dan ééns, hem dien wierook toegezwaaid. Zonder verdere uitweidinge, treeden wy, daarom, ftraks ter zaake, om, volgens gewoonte, eenige ftaalen van 's Mans wyze van behandelinge voor te draagen. Wy verkiezen daar toe een gedeelte des drieëntwintigften Hoofdftuks. Ziet hier de Overzetting der acht eerfte Verzen, nevens de daar op 'llaande Aanmerkingen. 1 „ Wee u, gy herders, die myne kudde op een „ dwaalweg brengt, en verftrooit, fpreekt Jehova. 1 2 „ Daarom zegt Jehova, de God van Ifraël , tot de ' „ herders, die zyn volk weiden: gy hebt myne kudde „ ver- vs. 1.] „ By herders moeten wy hier n!et volgêns" hèt gebruik onzer taal aan Predikers en bedienaars der Kerk denken „ maar aan Regeerders en Overheden van het volk, van den Koning te beginnen. Deze Koningen en hunne Raaden Waren daaraan fchuldig, dat het Joodfche volk verftroold wierd, dewyl zy het door herhaalde wederfpannigheden voor Nebucadnezar in de daad onmogelyk maakten , het volk in hun land te laaten , en ook anderszins door verwaarloozing van het recht het volk verftrooiden , dat is, noodzaakten , hun vs« «Ierland te fchuuwen." i.ett. 1796. no. 13. Qq  g22 J. 1>. MICHAÖLIS „ verftrooid en uit elkander gejaagd, gy hebt geen „ toezigt op haar genomen, maar ik zal op uwe boos- 3 „ heid acht liaan, en u ftraffen, fpreekt Jehova. 1 Ik ik „ zal de overblyfzelen mvner kudde uit alle de lan„ den, waarin ik ze verftrooid heb, verzamelen, en „ dezelve in hunne weide te rug brengen, daar zul- 4 „ len zy vermeerderen en vrugtbaar zyn, 1 en ik zal „ hun herders geeven, die ze weiden zullen, zy zul„ len zonder vrees en in volle veiligheid zyn, en daar 5 „ zullen geene fchaapen meer vermist worden. 1 'Er is „ een vs. 4.3 ., Sorobabel, Jofua de hoogepriester, Ezra, Nehe* mia, die Machabeefche helden , welke het volk weder vryheid en onafhangelykheid bezorgden." vs. 5O „ Ik weet deze plaacs niet anders dan van Christus te verklaaren. . Men overweege zelf, hoe de Profeet den grooten perfoon befchryft, welken by belooft: hy is volgens hem 1) een Koning, en wel 2) uit bet huis van David, doch zo, dat 3) men hem volgens Cap. XXII: 30. niet onder de nakomelingen van Jojakim en Jecnonia verwagten kan , zoo beide plaatzen van eene en dezelfde voorzegging eikanderen niet zullen tegenfpreken; 4} hy kan eerst na de wederkeering uit Babel verwagt worden , en derhalven geen van de toen leevenden zyn , want de Profeet had, en dat juist onder dien Koning, in wiens jaaren van regeering onze voorzegging valt, voorzegd , dat de Babylonifche dienstbaarheid 70 jaaren duuren zoude. Cap. XXV: 12, 13. „ Zedekia, wiens naam anders met, Jehova onze gerechtigheid, eene gelykheid heeft, kan derhalven de beloofde Koning zekerlyk niet zyn. Deze leefde in het begin der Babylonifche ballingfchap, en onder hem wierd Jerufalem ten vollen verwoest: zyn charaéter, gelyk de Profeet hem zelf affchetst, is in 't geheel liet gewenschte niet, dat hier befchreeven • •wordt. Hy wierd door zyne zonden, meinëedigheid, en ongelukkige buigzaamheid, welke Hechte raadgeevers misbruikten , de oorzaak van den volkomen ondergang des Joodfchen Staats, en van de volkomen verdry ving der Jooden uit hun land. „ Noch ook Sorobabel, die naa de Babylonifche ballingfchap leefde. Deze is nimmer Koning, maar enkel een laage Stadhouder van een Perfifchen Koning over een toen nog klein en armoedig volk geweest, op verre na niet eens gezien , als eenigen tyd naa hem Nehemia , de mondfehenker van de* Perfifchen Koning; en daaië'nboven was hy nog een .nakomeling van Jojakim. „ Noch ook eindelyk die grooten en pryswaardigen, welke eerst  O. TESTAMENT. 523 „ een tyd aanftaande, fpreekt Jehova, waarin fle Dart vid een rechtvaardigen tak zal laaten opwasfen; „ daar zal een Koning met wysheid regeeren, en recht 6 „ en gerechtigheid handhaaven: 1 in zyne dagen zal „ het eerst Veldöverften, daarop Vorften , eindelyk Koningen wa< ren, en van den Priester Matthathias afdamden, en welken wy zomwyien by malkanderen Machabeè'n noemen ; noch 00$ de grootfte onder hun , van welken Jeremia elders fchynt voorzegd te hebben , Johannes Hyrkanus : want zy zyn allen niet uit het huis van David, maar Hammen van Aaron af. „ Daar blyfe ons dan niemand overig, dan de groote Koning; uit het huis van David , dien de Jooden naa de wederkeering van Label verwagtten , de Mesfias. Of op hem moet deze voorzegging zien , of zy is valsch." vs. 6.] het land van Juda vry worden.] „ Woordelyk : zal Jtidea verlost worden. Daar wordt van het land van Juda, en niet van het volk van Juda gefproken, het geen ik des te nod;ger vond om aan te merken, dewvl men gemeenlyk by Luthers [en de Nederduitfche] overzetting aan het volk dsr Jooden aenkt , en dan wel, om het Vers eene uitlegging te geeven, niet aan eigenlyke, maar aan zo gezegde geestelyke, Jooden : de Hebreeuwfche fpraakkunde ftrydt hier tegen, en zo lang men deze leezing niet verandert, kan 'er niet wel anders, dan van het iand, gefproken worden. ,, By deze belofce zal by veelen eene zwaarigheid ontftaan, dewyl ten tyde van Christus Judea niets minder dan vry geworden , omtrent één menfchelyke Ieeftyd naa hem Jerufaiem en de ganfebe Staat der Jooden door Titus Vespalianus vernietigd, en het volk over den geheelen aardbodem verftrooid is, in welke verftroo/ing het zig nu reeds, niet 70, maar 1700, jaaren bevindt. Het geen ik van deze zaak denk, zal men uit de aanmerkingen op Deut. XXX: 60. en Pf. LXXH: 8. afneemen. Ik geloof volftrekt, dat de Jooden ten eenige» tyde, wanneer zy zig tot Christus bekeeren , na Palestina zullen wederkeeren , en dit land als een onafhangelyk bloeiend en magtig volk bewoonen. Ik verbeelde my in 't geheel niet, dat Christus dan op eene zigtbaare wyze onder hen regeeren zal: maar gelyk wy hunnen ftaat in het Oude Verbond eene Godsregeering noemen, zo zou deze toekomende vrye en gelukkige ftaat, waarin zy geenen fterfelyken Koning hebben maar Christus voor hunnen Koniug erkennen zouden, eeue Christus-regeering kunnen heeten. Jehova onze gerechtigheid^ „ Het is te veel, wanneer meit uit dezen naam bewyzen wil. dat hy, die denzelven draagt, Jehova, derhalven de waare God zy. Zedekia, de naam van Oos dêit  5»4 J- D" MICHAeLIS „ het land van Juda vry worden, en Ifraël zeker wco„ nen; en dit is de naam, dien men hem geeven zal: 7 den laatften Joodfchen Koning , betekent ook , Jehova myne gerechtigheid, maar daaruit befluit niemand, dat zyn vader hem voor God gehouden heeft. Zo zal ook beneden, Cap. XXXIII: 15, Jerufaiem denzelfden nieuwen naam krygen , jehova onze gerechtigheid: Exod. XVII: 15 noemde Mofes eenen altaar, 'Jehova myne banier; en Gideon, Reckteren VI: 24, een a-deren altaar, Jehova zekerheid, zonder daarom altaar of Had voor Jehova uit te geeven. Men moet hier twee zeer verfchillende dingen onderfcheiden : wanneer de Mesfias, gelyk in den noden Plalm, regtftreeks Jehova heet; en wanneer hy een naam draagt, waarvan Jehova een deel is, gelyk by ons iemand Codlieb , Godfchalk, Godfried, heeten kan. Het eerfte bewyst zyne Goddelyke natuur ,• het laatfte niet. Het is mogelyk , dat Jeremia by het uitfpreeken dezer voorzegging dagt, de Koning, waarvan ik voorzegge, zal Jehova en onze gerechtigheid zyn, want in den 1 leden Pfalm wordt de Mesfias, gelyk ik geloof, wezenlyk Jehova genoemd: maar het is mogelyk, dat hy daar verder niets by dagt, dan , Jehova is onze gerechtigheid, dan was Jehova een gedeelte der Helling. en niet de naam van den perfoon. Deze ftelling kan daarenboven nog meêr dan éénerlei betekenis kebben, by voorb. Jehova is de eerzaak onzer gerechtigheid, — — Jehova heeft ons gerechtvaardigd, en ons de zonden ver geeven, — — Jehova heeft recht en gerechtigheid weder onder ons herfteld, — — Jehova en zyne wetten zyn ons recht en onze gerechtigheid: jaa men zou zelfs de Hebreeuwfche letters anders kunnen uitfpreeken, wanneer men van de Joocfche punten afging, Jehova heeft ons gerechtvaardigd, of, gelyk eenige Ouden gedaan hebben, Jehova rechtvaarAigd ons! ,, Men moet derhalven op deze uitfpraak geene gelo jfsleeren bouwen. Zy moeten uit andere plaatzen beweezen worden, maar niet uit deze. Ik onderneem in 't geheel niet , uit de 1 veele boven opgegeeven vtrklaaringen van den naam, ik zal I niet zeggen, voor myne Lezers, maar flegts voor my zelven, ééne te verkiezen; en ik beken oprecht, dat zy my allen even goed zyn; het geen betekent, dat de betekenis van den naam geheel onzeker voor my is. Hy behoort tot dia enkele plaatzea van den Bybel, welke de ouderdom verduisterd he.ft: ten tyde van Jeremia was hy daarom niet duister, dewyl wy hem niet verftaan , want toen kon een ieder uit het leevendig gebruik der taal wceten, wat men daarby dagt, wanneer men iemand den naam gaf, Jehova myne , of onze gerechtigheid: voor ons is 'er niets dan de enkele afleiding , van dén naam overig gebleeven, en die is dubbelzinnig."  O. TESTAMENT. j2£ 7 „ Jehova onze gerechtigheid. 1 Alzo zal 'er eens een „ tyd komen, fpreekt Jehova, waarin men niet meer „ zeggen zal, zo waar als Jehova leeft, die de Ifrae- 8 „ liten uit Egypten gevoerd heeft, l maar zo waar als „ Jehova leeft, die de nakomelingen van het volk „ Ifraëls uit het land van het Noorden, en uit alle de „ gewesten, waarin zy verftrooid waren, heeft te rus „ gebragt; en zy zullen in hun land woonen." De volgende aanhaaling, uit Hoofdftuk III: 17, als kunnende eenig licht verfpreiden over de Gefchiedenis van het N. Verbond, moeten wy 'er nog nevens voegen. 17 „Ten dien tyde zal Jerufaiem Gods Throon heeren , „ al- vi. 17.] allerlei vreemde volken, enz.] „De Joodfche Godsdienst is tusfchen de wederkeering uit de Babylonifche gevangenis, en de tweede verwoesting van Jerufaiem . geheel ongelooflyk uitgebreid , inzonderheid van den tyd af van johannes Hyrkanus, die eenige maaien is aangehaald. „ De Perfifche Koningen waren denzelven reeds gunftig, en deeden tot den Tempel en de offers der Jooden onkosten, waaifchynlyk , dewyl de wysgeerige Godsdienst der Perfen, welke flegts eenen God aannam, geen volk op den aardbodem vond, dat zo met hun overeenftemde , dan de Ifraëliten, die één eenigen God dienden. Daarby kwam, dat 'er in de oude Schriften der Jooden zo duidelyk omtrent Cyrus voorzegd was, het geen hy zelf vernam, en liet de Jooden met deze woorden in hun Land te rug keeren: Jehova de God des Hemels heeft my alle de Konrngryken der Aarde gegeeven , en hy heeft my bevoolen , zynen Tempel te Jerufaiem — te bmwen, enz. II Chron. XXXVI: 2V „In den tyd tusfchenAlexander den Grooten, en Antiochus Epiphanes, breidden zig de Jooden in het Egyptifche Ryk zeer uit, en vonden veele gunst. Dit kon wel reeds aanleiding gegeeven hebben, dat veele Heidenen tot dezen éénigen veritandigen Godsdienst, welke flegts éénen God erkent, overkwamen, waarvan wy 'er eenigen tyd daarvan een zeer groote menigte aantreffen. „ Van den tyd d«r Machabeën af kreeg de Joodfche Godsdienst door zyne overwinningen een geheel nieuwen luister. De Edomiten namen hem, (dezen eigenlyk wel door dwang,) en dewyl hun Johannes Hyrkanus naa de verovering van hun land voorleide , hetzelve ofte ruimen, of zig te laaten befnyden , ook de befuyding aan: desgeiyks deeden ook onder denzelfden Johannes Hyrkanus de Itureërs , en waarfchynlylc onder den Joodfchen Koning Alexander ook de Moabiten , want O03 Jo-  g26 J. D. MICHAËLIS „ allerlei vreemde Volken zullen zig om Jehova's naams „ wil Jofephus verhaalt in het XlIIdeboek der Oudheden, Hoofdltuk XV. §4, dat de Jooden onder de Moabitifche Steden, welke hy noemt, Pella verwoest hebben, dewyl haare Inwoonders de Joodfche gebruiken niet hadden willen aanneemen; de Inwoonders der overige, door de Jooden verwoeste, Moabitifche Steden moeten ze derhalven aangenomen hebben. Doch anderen deeden dit ook zonder dwang, en op eenige plaatzen klom de Joodfche Godsdienst tot op den throon. ,, Het gelukkig Arsbiën had reeds vóór de gehoorte van Christus, gelyk men meerendeels gelooft, (doch oit is niet zeker) reeds ten tyde van Johannes Hyrkanus, Koning van den joodfchen Godsdienst, dit is, niet gelyk eenigen het zig voorgefteld hebben, gebooren Jooden, maar gebooren Arabiërs, die den Godsdienst hadden aangenomen; en deze Godsdienst was ook in dit land zo magtig , dat, wanneer hy zomwylen den throon verloor, hy denzelven een ander keer weder kon veroveren: hy moet zekerlyk lang , vóór dat hy tot den throon klom, in 't land uitgebreid geweest zyn. Het Petreïsch Arabiën heeft ook Joodfche Koningen gehad : die Aretas, wiens Stadhouder te Damasktis Paulus wilde laaten vast neemen, 11 Cor. XI: 32, was naar alle waarfchynlykheid een Jood van Godsdienst. Aziz, een Koning van Emesfa, liet zig befnyden , eigenlyk wel niet uit eene Godsdienltige beweeging , maar om met de fchoone Drufilla te trouwen : intusfehen , hy liet zig belijden, en wierd een Jood. In het eigenlyk zo genoemd Asfyriën , of Adiabene, was de Joodfche Godsdienst omtrent in dien tyd, wanneer Jefus leefde, eert in het Serrail van den Koning Monobazus gedrongen , en Helena wierd eene yverige Joodiu; baar Zoon, Izates , volgde zyn Vader Monobazus in de regeeiing, nam niet flegts den Joodfchen Godsdienst aan , maar liet zig ook, tegen al het zeggen van den Jood Ananias, die ©ver de befuydenis omtrent zo dagt, als Paulus, befnyden, en bleef des niet te min Koning. ,,In Egypten waren veel Joodengenooten, zelfs ook in 't binnenfte van Africa, de Kamerling der Koningin Kandace , dat is, der Koningin van Meroë. In Romen waren de Jooden ten tyde van Cicero reeds zo magtig , dat hy eens in eene redenvoering zeide, dat hy thans zagt wilde fpreeken, dewyl het tegen de jooden was , die zo veel aanhangers hadden : en hunne aankomelingen vermeerderden daar zodanig, dat 'er, om die zaak te (luiten , onder Tiberius, in het 19de jaar van Christus , 4000 van dien aart na Sardinien gezonden wierden, om daar tegen de roevers te vcgten, en zo met goed fatfoen om te komen. „ In de Handelingen der Apostelen vinden wy niet flegts enkele zo genoemde Godvrugtige qeidflien, dat is, zulten, die den  C. TESTAMENT. $1? „ wil daar heen vergaderen, en niet verder da gedagten „ van hun boos hart volgen." Nieu~ den Joodfchen Godsdienst geloofden, doch zonder zig te laaten befnyden, Cap. VI: 5. X: 2, 7. XVI: 14., XVIII: 7, maar ook hier en daar in de Steden meerdere, die te gelyk in de Synagoge der Jooden kwamen, doch niet allen befneeden zyn. Cap. II: 10, zyn reeds onder die geenen, welke te Jerufaiem by de uitftorting van den Heiligen Geest tegenwoordig zyn, aankomelingen , of Joodengenooten. Te Antiochiën in Hfidien waren in de Synagoge buiten de Jooden godvrugtigen tegenwoordig , en toehoorders van Paulus , Cap. XIII: i<5, 26", 43. Eenigen dezer gaven hem gehoor, maar niet allen, gelyk wy uit vs. 50. zien; inzonderheid komen hier voornaame godvrugtige vrouwsperfoonen voor, die ten gevalle der Jooden eene vervolging tegen hen verwekken. Cap. XVII: 4, vindt Paulus in de Synagoge te Thesfalonica eene groote menigte van godvrugtige Grieken, en onder deze andermaal niet weinige van de voornaamfte vrouwsperfoonen der Stad; zelfs te Athenen zyn Cap. XVII: 17, godvrugtigen, die van de Jooden onderfcheiden worden. Het fchynt, derhalven , dat de Joodfche Godsdienst inzonderheid onder het andere geflacht zeer in gebruik was : en dit verfchynzel vertoonde zig nog duidelyker te Damascus, want daar waren, volgens het verhaal van Jofephus, byna alle Vrouwen van den Joodfchen Godsdienst, hoewel haare Mannen heidenen waren. De zaak is verftaanbaar: noch de fchrik voor de befnydenis, welke eenige Jooden den nieuwbekeerden geftadig wilden opdringen, noch ook andere opzigten wegens het ambt, en veele daarby voorkomende heidenfche gebruiken en eeden, wederhielden het andere geflacht, en by de groote in 't oog loopende dwaasheid van het heidendom moest de éénige, met het gezond verftand overeenftemmende, Godsdienst,welke in geene meerdere Goden geloofde, dan de VVysgeer tot defchepping der Waereld noodig had , en uit haar bewyzen kan , éénen, veele goedkeuring vinden. „De belofte is derhalven rykelyk vervuld,en't is gansch niet noodig, haare vervulling met grooten dwang eerst onder het Nieuwe Verbond te zoeken omtrent een tyd, die hiertoe niet past, dewyl de Ifraëliten niet meêr in hun land woonden, maar op nieuw verftrooid wierden. „ Ik moet 'er dit nog byvoegen, dat buiten de zo genoemde godvrugtige heidenen, dat is die geenen , welke de leer van den Joodfchen Godsdienst omtrent den eenigen waaren God aannamen, ook nog zulken, die by den afgodendienst volhardden , te Jerufaiem den waaren God offer bragten, en hem dienden. De voornaamfte Romeinen deeden dat, wanneer zy na Jerufaiem kwamen." Oo 4  02$ J. VAN LOO Nieuwe Leerredenen, door j. van loo , Predikant ie Ootmarfum. Tweede Deel. Te Utrecht, hy W. van Yzervvorst, 17^6. In gr. 8vo. 402 bl. Met verdienden lof gewaagden wy, onlangs, van de Nieuwe Leerredenen des Eerw. van loo. Volmaakt gelyk aan zichzelven, verfchynt, van nieuws, de agtenswaardige Man, in den thans afgegeevcn bondel, en Verdient, als zodanig, andermaal onze loffpraak. Meer dan eens, in vroegere dagen, bedroefden wy ons, daar ouze Nederlandfche Leeraars in duizenden vertaalde en niet vertaalde buitenlandfche Kerkelyke Redevoeringen 20 fraai je Modellen voor oogen hadden, dat dezelve zo weinige naavolgers vonden. Voor de onpartydigen en opmerkenden fchuilen de oorzaaken daarvan geenzins in het duister. Met de nieuwe orde der dingen , onlangs daargefteld, zyn die oorzaaken , grootdeèls, weggevallen. Onder den invloed eener redelyke verlichtinge, en onder fchut en fcherm van Godsdienltige Vryheid , zullen verftandige Leeraars het hunne bydraagen, om, zo by monde als in gefchrift, meer redelyke en gemaatigde denkbeelden aangaande den Christlyken Godsdienst te verfpreiden, en algemeen te doen veld winnen. Den Burger van loo befchouwen wy, ter bereikinge van dat wenfchelyk doel, als een zeer dienftig middel. Daar van kan ten bewyze dienen de thans afgegeeven bondei. Dezelve bevat tien Leerredenen, die de vol. gende Opfchriften draagen: Het Onderwys der afwisfelende jaargetyden. Onze Tcgenfpocden zyn Vaderlyke Kas- tydingen. Het bedoelde Nut van Gods Vaderlyke Kas- tydingen. Opwekking tot Jlandvastige Volharding i?i de Leere des Christendoms, Befchouwing van den Dood. De Aankondiging van Jezus Geboorte aan eenige Herders. Elymas en Paulus, aan het Hof van Sergius Paulus. Tegen de Wraakzugt. De Voor- fpocd der Godlozen. —1— De Opperheerfchappy van den Verhoogden Heiland. Naar gewoonte zullen wy, hier en daar, iets ter proeve voordraagen, In de vierde Leerrede, naa dat van loo de hoofdtrekken der Standvastigheid in het Christendom had vermeld , waarfebuwt hy zyne Toehoorders, dc Standvastigheid niec te vetwaxren met Stvfhoofdig- heid-n  NIEUWE LEERREDENEN. 529 fitid, niet gelyk te ftellen met ligtgeloovige onderwerping aan eenig menfchelyk gezag. Die haatlyke ondeugden worden aldus door hem befchreven. „ Ziet,'"' zegt hy, „ den ftyfhoofdigen man, die blyft by ,het- geen hy van het Christendom geleerd heeft. Hy blyft eigenlyk niet by het Christendom, maar by de party, die hy heeft aangenomen. En waarom? Hét is uit onkunde, of uit eene trotfche inbeelding van zyn eigen wysheid, of uit traagheid, die hem van de moeite afkeerig maakt, welke aan het onderzoeken der waarheid is verbonden. Zyn grondregel is „ wat een- „ maal waarheid is, moet altoos waarheid blyven" en waarom zou hy dan op nieuws zyn aangenomen leerbegrip overzien , onderzoeken , met andere leerftelfels vergelyken ? Dat het egte, het reine, Christendom alleen in zyn aangenomen Itelfel is te vinden , is immers uitgemaakt , en hieruit volgt natuurlyk, dat alles, wat daarmede niet ftrookt, onwaar , eene dwaling is. Hy llrekt dit niet alleen uit tot de leer zelve, in alle kleine, fyngefponnen, fchoolfche byzonderheden, maar dikwyls ook tot de bewyzen. Wat hy gelooft, moet ook bewezen worden, als hy het bewyst, of het is flegt bewezen. Hy neemt zoo min een nieuw bewys aan, als hy een oud verwerpt. In alles blyft hy ftiptelyk by hetgeen hy geleerd heeft; jammer is het maar, dat hy hierin alleen tewerkgaat volgens een vooroordeel, 't welk hem niet zelden onverdraagfaam maakt omtrend andersdenkenden." De ligtgeloovige wordt aldus gekenmerkt. „ De, bygelovige of ligtgelovige hy verdient beide deze namen vcrecrer van het menfchelyk gezag , gaat ook volgens andere grondbeginfelen te werk. Uitgemaakt is het by hem, dat de Christelyke leer , waar, Goddelyk is; dat de vorm , waarin hy haar kent , de beste is ; dat alle byzondere leerftukken, die daartoe van zyne kerkgemeente worden gerekend, 'er waarlyk toe behooren. En op wat grond neemt deze gelovige man dit voor waarheid aan ? Heeft hy de Christelyke leer onderzogt, en de kragt der waarheid laten beflislen? Heeft hy het leerbegrip zyner Kerk onderzogt, en aangenomen op gronden van klaarblykelykheid ? Niets minder, dan dit: hy heeft dit, in de jeugd, van zvne ouders en leermeesters gehoord ; honderd verftandige en Oog ge*.  53» VAN LOO geagte menfchen verzekeren dit ; het is in groote en kleine kerkvergaderingen zoo geleerd en vastgefteid; wie kan denken, dat alle deze menfchen zouden hebben gedwaald ? Dat zou even zoo vermcrel zyn, als zig op zyn eigen oordeel te verlaten, en deze bepalingen tegen te ipreken. Neen hetgeen in zyne jeugd, en voor zoo veele jaren, waarheid is geweest, zal wel waarheid zyn en blyven. Ziet daar de gronden van zyn ge» loof. Ellendige gronden! hy weet eigenlyk niet, wat hy gelooft, en waarom hy het gelooft. Zyne zoogenaamde overtuiging is louter eene blinde toeftemming aan de begrippen, de bepalingen, van anderen. Hadden die anders gedagt, anders gefchreven, en had men hem daarmede in zyne jeugd bekend gemaakt, hy zou ook anders denken. Ellendige overtuiging! zy kan hem, ja, mannelyk, vast, onbeweegbaar zelfs in zyne begrippen maken, maar wie, die weet, wat de Christelyke ttandvastigheid in het geloof is, zal 'er deze gezindheid voor houden?" Aangaande den toeftand der Herderen, wien de eerfte aanzegging van 's Heilands geboorte wierd gedaan , zie hier, hoe van loo zich denzelven voordek. „ Het is thans nacht, maar de vrome herders waken voor hun vee. Eene ftatelyke donkerheid heerscht overal het fterrenheir praalt met itille raajefteit aan den wyden Hemel, en ftort fprakelozen eerbied uit in hunnen geest. Zy gevoelen de oneindige Grootheid Gods, die zoo majestueus op het zwygend gelaat des Hemels en der Aarde is afgedrukt. Van het getal , de grootheid, de orde, den famenhang, dier duizenden Zonnen en Waerelden, welke boven hunne hoofden, als vuurvonken, fchitteren, weten zy niets, en toch — zy weten, zy gevoelen genoeg, om met David uitteroepen — v Heer! als ik uwen Hemel aanzie, de Maan, en de Sterren, die gy bereid hebt, wat is de mensch, dat gy aan hem gedenkt, het kind des menfchen , dat gy het agt ? (Pf. V1IIO ■ Misfchien is 'er een onder hen, die, door het gezigt van de talloze menigte der Herren, aan Gods woord tot Abraham herinnerd wordt, dat zyn zaad zoo talryk zou zyn als de Herren. My dunkt, zy fpreken 'er van de gedagte, dat Mesfias zulk een talryk volk beheerfchen, bezaligen, van alle ellende en dood verlosfen zou, paart zig by deze voorftelling —— zy herinneren zig verfchillende voorzeggingen de ee-  nieuwe leerredenen. 531 eene gedagte ontwikkelt de andere. 6 Hoe Merk wordt hun hart in beweging gebragt, daar hunne verbeelding hen verplaatst in het zalige Mesfiasryk. Ach! wanneer zal het komen ? wanneer ? Israël is zoo bedorven God is zoo heilig en de tyden verlopen vast! Hier men:en zig treurige voorgevoelens by blyde; de ftille bedaardheid hunnes geestes wordt beneveld, tot dat eindelyk, gelyk my dunkt, dit gebed uit hunnen vollen boezem losbreekt — „ ö God van Abra„ ham! van Ifaak! van Jacob! God van David! wees ge„ dagtig aan uw verbond, en geef aan uw volk het heil, „ dat gy hebt toegezegd!" En wat gebeurt 'er? Daar wykt plotfelyk de vale duisternis — de, met fterren bezaaide, Hemel verdwynt zy zien niets meer — zy zien den verfchynenden Engel, die, met de fnelheid van een blikfem, zig voor, hun Helt, en met de heerlykhcid des Heeren met een goddelyken glans, zoo ais Jehovah voormaals dikwyls verfcheen — omkleed is. Welk een ontroerend gezigt! De kudden vlieden het verblindendst licht verlicht de geheele ftreek de herders ontzetten zig hun hart klopt alle hunne beenderen beven de ver- warrendtte fchrik ftroomt bleekheid uit over hun gelaat ■ de fpraak is geweken zy vrezen, dat deze verfchyning ongeluk over hen zal aankondigen of brengen !" Het onderwerp der zevende Leerrede leidt den Redenaar eigenaartig tot eene verdeediging van het gedrag van Paulus, omtrent Elymas gehouden. Ligt konde iemand op het denkbeeld vallen, hoe dat gedrag meer den man van grimmigen toorn aankondigt, dan die van zynen Meester zagtmoedigheid geleerd had. Op de volgende wyze tragt van loo den Apostel van dien blaam te zuiveren. De Apostel had, zonder twyfel, van zyn Goddelyken Meester zagtmoedigheid geleerd, en het is niet te denken, dat hy dit bytend middel ter befchaming van dezen verwaten lasteraar zynes Heeren zal hebben gebruikt, voor dat hy andere middelen, hem door de zagtmoedigheid voorgefchreven, daar toe vrugtelous had aangewend. Maar hy had van dienzelfden Meester mannelyken ernst in het verdedigen der waarheid, nederdonderende geftrengheid in het beftraffen van hare boosaartige tegenftrevers geleerd. In het tegenwoordig geval kwam het  55* j. vanTlqo het te pas, Jezus in zyne geftrengheid na te volgen. Wie, die eenig gevoel voor zedelyke betamelykheid heeft, kan dit in twyfel trekken? Neen de vryoioedige, de onbewimpelde beftraffing van Elymas, die de fchandelyke verkeerdheid van zyn door en door bedorven karakter zoo naakt ontvouwt, verftrekt den Apostel tot eer. Zy tekent eene grootheid van beginiëlen , eene fterkte van geest, eene onverfchrokkenheid van gemoed, die hem regt bekwaam maakten tot het zwaar wigtig werk, waartoe hy voor korte dagen was ingewyd. „ Maar nu, de daarop volgende beroving van zyn gezigt ! Was het niet genoeg geweest, het by de harde beftraffing te laten? en dan Elymas aan de wroegingen van zyn geweten overtegeven? Had het niet veel ichyn, dat Paulus, uit een beginfel van wraakzugt, den verleider met blindheid floeg? Indien het geweten van Elymas nog kon geroerd worden T., daartoe was de plotfelyke beroving van zyn gezigt meer gefchikt, dan de bloote woordelyke beftraffing. En wat de wraakzugt aangaat, geen onvooringenomen lezer zal eenige fpooren van deze affchuwelyke drift in deze ftrafoefening, of liever, in deze aankondiging van eene Goddelyke bezoeking, kunnen ontdekken. — Ieder redelykdenkend mensch zal immers gereedelyk toeftaan, dat een gevaarlyk kwaad bet best wordt opgekeerd door harde middelen , wanneer de zagter vrugteloos zyn aangewend. Wat was nu gevaarlyker, dan de zoogenaamde wysheid van Elymas, niet alleen voor hemzelven, maar voor den edelen, waarheidzoekenden Sergius?Zou deze Man wel tot het Christendom zyn overgegaan, indien de meerderheid der Apostelen boven Elymas niet duidelyk en aanfchouwlyk werd aan den dag gelegd? Al had de Apostel dus den trotichen wyzen met de hand of vinger aangeraakt, en hem op deze wyze van zyn gezigt beroofd, dan had hy nog niets gedaan, 't geen tegen zyn karakter ftreed. De Apostelen waren immers toegerust met de magt, om een ergernisgevend Zondaar aan den Satan overtegeven, dat is, met zulke ligchamelyke ftraffen te bezoeken, als de omftandigheden der Kerk vorderden (*), en het onmiddelbaar opzigt des Geestes, waaronder zy in de waarneming van hun ambt ftonden, belettede, dat zy ooit een on- (•) ï C«r. V: 4.  NIEUWE LEERREDENEN. 533 onvoegfaam gebruik van deze magt konden maken. Maar dit is hier het geval niet eens. Paulus was flegts de aankondiger van 't geen gebeuren zou. Hy voorfpelde maar, wat de hand des Heeren, wiens leven en heerfchappy hy loogchende, aan hem doen zou, om dit te bewyzen. Waar is hier de geringfte blyk van wraakzugt, van haat, te vinden? Waren dan de Propheten ook wraakzugtig, als zy aan het Israëlitifche volk de ftrafgerigten des Allerhooglten verkondigden? Wy behooren daarenboven in aanmerking te nemen, dat de blindheid van dezen wyzen uitlegger en beheerfcher deiNatuur flegts eenigen tyd duurde. Het oogmerk des Heeren was alleen, een gedenkteken aan Elymas opterigten, waaruit ten klaarften bleek, dat alle de kunftenaryen van list en bedrog tegen de oppermagt van Hem, die de Apostelen bewrogt, niets vermogien. Dit kon bereikt worden door eene plotfelyke, kortftondige blindheid. Welke wyze, welke fchoone famenvoeging van geftrengheid en zagtheid, van billyke ftrafoelening en onverdiende verfchooning! O, had Elymas van deze blindheid hetzelfde gebruik gemaakt, als Paulus van zyne driedaagfche blindheid, die hem op den weg na Damascus overviel! Had hy zig tot nadenken gezet, bad hy zyn beflaan en gedrag overwogen, had hy herdagt 't geen de Apostelen van Jezus en zyne leer hadden voorgedragen! Had hy zyne dwalingen erkend, zyne zondige wederltrevingen der waarheid beweend, affland gedaan van zyne waanwysheid, en om verlichting, om vergeving gebeden tot Hem , wien hy zoo gruwelyk gehoond had dan immers zou de groote Ontfermer zig ook aan hem hebben geopenbaard in zyne heerlyke magt en liefde , en Elymas was een vereerer geworden van Hem, dien hy voormaals lasterde. En zou hy dan zig ooit over deze bezoeking hebben beklaagd ? Zou hy dezelve niet veeleer gezegend hebben?" Verhandeling over de Godlykheid der Gewyde Gefchiedenisfen, en derzelver verbindend Gezag voor ons Christenen. Veritatis Ergo. Te Rotterdam, ter Drukkcrye van N. Cornel, 1790. In gr. 8vo. 60 bl. In eenen tyd, in welken de aanvallen op het gezag en den Godlyken oorfprong van 't geen de Christenen ais  534 over de gödlykh. der gewyde geschied. als eene hemelfche Openbaaring erkennen telkens herhaald worden, verdienen alle poogingen, immers wat derzelver oogmerk betreft, om ter verdeediginge van dat gezag en dien oorfprong iets by te draagen, lof en aanmoediging. De Burger bernardus meulman, Schryver deezer korte Verbandeliuge, op den titel zich zediglyk verbergende onder de Zinfpreuk: Verhatis Ergo (waarom niet liever Uft IVaarheidsmin? want by fchreef tog vooral voor Ongektterden!) moet onderlleld worden, zulk een oogmerk bedoeld te hebben, intuslchen hebben wy hier niets ontmoet, dan 't geen reeds meermaalen , en met veel meer duidelykheid en kragt, was voorgedraagen. En, evenwel, fchynt meulman zich te verbeelden, een nieuw pad uitgevonden en bewandeld te hebben; dit leiden wy af uit het flot des Ge1'chrifts, 't welk eindigt met dêezen wensch : „ Zie daar „ eene zeer moeielyke fiofie, door my behandeldt, en „ dezelve, naar myn gering inzien vry gelukkig gellaagt, „ u lieden Myne Waarden doen voorkomen als eene meer „ dan menfchelyke gefchiedenis, daf is als Godlyk. „ Mogten groote Mannen in Gods Kerk zich verle„ digen my op dat fpoor te volgen, na aflegging van „ alle vooroordeelen van gezag en vtTkleeftheid ; den „ Bybel in deszelfs gefchiedkundig vak verhellen en ver„ dedigen tegen alle de aanvallen van een onbedacht„ zaam Deisinus of een fpitsvinnig Christendom! ö hoe „ veel voordeel wierde hierdoor van tyd tot tyd aan het „ Christendom toegebragt! de oneindige God geeve het." Voor 't overige bezit meulman ook de gave niet, om zich klaar en helder uit te drukken. Zie hier een Haaltje. Naar waarheid hebbende aangemerkt, dat tezus, welken wy meer dan een bloot mensch eerbiedigen , de hoofdintteller van den waaren Godsdienst is , vervolgt hy : „ Uit dat oogpunt befchouwt, is de ge„ wyde gefchiedenis, verpligtend, voor ons Christenen, „ trouwens, dan is de gewyde gefchiedenis, verbindendt, „ om dat heiland Jefus, als waarachtig God, die te eer„ biedigen moet gehoorzaamt worden, van waar men het „ recht afleidt, dat hy op ons Christenen heeft, om ons „ te verbinden en zyn Godlyk gezag op ons door de „ gewyde gefchiedenis uitteoefenen."  H. G. VANBREUGEL, PHYSÏ0L0G. VERH. 535 Phyfiologifche Verhandelingen over het Leerjlelzel der Ontwikkeling en dat der Bygeboorte ; zynde een Aanhangzel van de Naftpooringen aangaande de Oönlogie, enz. Door h. g. van breuüel. Te Dordrecht, by A. van den Kieboom, 1796. In gr. Zvo. 106 bl. "VJaa het doorleezen deezer Verhandeling, zyn wy het _L \l met den Schryver, in de Voorreden en elders, volkoomen eens, non nostrum esfe, tantas componera Ut es. Zoo 'er een Onderwerp in de Dierlyke Natuurkunde is, dat duister, onbegrypelyk en ondoorgrondelyk, kan genoemd worden, het is de Voortteeling. Om hier zyne reden aan de Waarneemingen van zelfs groote Waarneemers zoo maar te onderwerpen , is waarlyk veel gevergd. Geheel iets anders is het huishoudelyke der Voortteeling , dan derzelver beginzelen. Proeven en Waarneemingen kunnen veel afdoen, in het eerfte geval; weinig, dunkt ons, by het laatfte. Is het aan den Schryver onbekend, dat ook groote en beroemde Waar- en Proefneemers dikwils niet alle Proeven zelve neemen, maar ook veele van hunne Discipelen overneemen? Men herinnere zich de Hallerfche Proeven over de Irritabiliteit en Senfibiliteit. En worden niet dikwils Proeven ook eigenlyk ter liefde en ter ftaaving eener reeds gemaakte hypothefè in het werk gefteld? Wy willen en kunnen haller en spallanzani niet te kort doen} bun roem en aanzien is gevestigd. Maar Ins innere der Natur dringt kein erfchaffher Geist; Schon glücldich dein fie nur die ausfere fchale weist. Haller. Zy, die het onderzoek deezer ftoffe aangenaam en nuttig oordeelen, en nog niet veel daarover geleezen hebben , ook „ voor hunzelven geen weetenfchap of grond „ van zeekerheid voor hun oordeel aangaande de Dier,, lyke Zaadcn of beginzels, en vooral derzelver voorhe„ ftaan, uit eigen inzien en bevinding hebben, kunnen „ en mogen hun oordeel daaromtrent vryelyk laaten rus,, ten op het getuigenis van zulke Mannen, als haller „ en spallanzani, diesaangaande, als het welk aller „ asumeeming waardig, en genoegzaam is, gelyk uit hunne » ea  03*5 KU g. van breugel, physiolog, verh. „ en andere Proef- en Waarneemingen zelve blykt, en „ uit het geen zy by wettige reedenkaaveling gezegd en „ bevestigd hebben." (pag. 33.) In het tweede gedeelte deezer Verhandeling wederlegt de Schryver het gevoelen van bltjmenbach, aangaande de Vormdrift. Hy neeme ons eene invallende gedagte niet kwalyk; by deeze wederlegging herinnerden wy ons den (Iryd in de Lutherlche Kerk , over het Oude en Nieuwe Licht. —- Authoriteit en groote Mannen, groote Mannen en een bellisfende toon, is het groot argument. Konde men dat fchrandere kundige ■ding, de Vormdrift, of het doosje waarin alle de kiemen, de eene in de andere liggende, zyn, vertoonen, dat ware eene alles bellislënde Proef- en Waarneeming. MuzykaalKunst-Woordenboek, behelzende, de Verklaaringen, als mede het Gebruik en de Kracht der Kunstwoorden, die in de Muzyk voorkomen , door j. verschuere reynvaan , Practifeerend Advocaat. Te Amfterdam , by W. Brave, 1795. In gr. üvo. 618 bl. Jaaren geleden ontvingen wy uit de hand deezes Schryvers een Catechismus der Muzyk (_*") ; laater een Werk onder denzelfden tytel als 't geen ons thans wordt ter hand gefteld (f), van 't welk het Eerfte Deel en het Tweede Deels Eerfte Stuk het licht zag. Het Werk bleef daar by fteeken , 't welk de Autheur den Zeeuwfcheu Boekhandelaaren wyt, en waar over hy zyn misnoegen , in de Voorreden deezer Uitgave, op eene zeer geemlyke wyze, te verftaan geeft, en, naa het vermelden van de zwaarigheden en moeite aan het vervaardigen van zulk een Werk vast, voortvaart: ,, Om dit Werk onontbeerlyk te maaken, heeft hy, „ met veel moeite en kosten, verzameld, een groot aan„ tal, niet alleenlyk van alle bekende, maar ook zelfs, „ om dit Werk zo veel doenlyk was volledig te doen „ zyn, van niet veel meer gebezigd wordende Speeltui„ gen, met derzelver Schaak en Rooster; zynde de Teke- „ nin- C) 1787. Zie onze N. Algem. Vaderl. Leitcrsef. II D. bl. 5°'- CU 1789. Zie, als boven, V. D. bl. iotf.  j. v.reynvaan, muz. woordenboek. „ ningen daar van vervaardigd door de welbeltuurde hand „ van den Kunstfchilder jean joseph bos." Derzelver aantal beloopt, in dit Deei, Veertig. Men zou uit veele trekken in deeze Voorreden, die verre van malsch gefchreeven is, en althans niet onder den invloed van den geest leenigende Muzyk, veelligt opmaaken, dat de Autheur, die, blykens den Tytel zyner Catechismus, toen Organist en Klokkenist te Vlisfingen was, doch op dien van de vroegere niet voltooide Uitgave van zyn Muzykaal Kunst-Woordenboek zich J. U. D. tekent, en op dien der tegenwoordige PraStifeercnd Advocaat , met zyne Kunstbroeders deerlyk overhoop lag. Veele fchampere zetten, en bitze verwyten, vullen eenige Bladzyden der Voorreden. Dan hy verklaart, „ niemand „ perfoonlyk te bedoelen, maar in 't algemeen te fpree„ ken" „ en dit, op het verzoek van eenen zeer kundigen Medekunstgenoot , wat breedvoeriger be„ handeld te hebben, en dat hy, om dat het juist over„ eenftemmend met zyne gevoelens was, niet hadt kun„ nen afzyn, om dit zo vriendlyk verzoek in te willi„ gen, of het 'er wat aan helpen mogt!" Wy gelooven, dat hy den rechten weg niet heeft ingellaagen; cn hy zelve moet dit gevoeld hebben, als hy 'er op laat volgen; „ maar wat baat het, als men tog moedwillig„ lyk zyne ooren voor de waarheid fluiten wil, en lie,, ver de hand leenen om de zulken te veroordeelen, die „ hunne taak magtig zyn." Waarop hy weder in eene vlaag van misnoegen uitbarst. In ons algemeen oordeel, over dit Werk, kunnen wy berusten by 't geen wy, ter laatst aangetoogene plaatze, wegens den aanvang der onvoltooid gelaatene uitgave gezegd hebben. Ter vergelyking van deeze met die ontbreekt ons de gelegenheid; alleen het toen overgcnomene met dat hier voorkomt vergelykende, vinden wy dit Artykel 't zelfde , fchoon eenigzins befchaafd, 't geen doorgaans, zo wy veronderftellen, het geval zal wee» zen. Dewyl dit Deel tot het Woord muzyk, enz. loopt, dagten wy iets zeer eigenaartigs voor onze aankondiging te zullen ontleenen, als wy het Artykel musica daar toe bezigden; doch , behalven dat het veel te lang was, kwam 'er ons zo veel in voor, 't geen wy , zonder aanmerkingen daar op te maaken, niet voorby konden Happen, dat wy 'er van afzagen. lett. 1706". nó. 13, Pp Een  538 J. verschüere reynvaan Een Speeltuig, een Kunstwoord, over te neemen zou beter aangegaan, doch onzen Leezeren misfchien min voldoenings gefchonken hebben, dan dat wy ons bepaalden, om, daar het Klokkengelui in ons Land, naa de Omwenteling, nu eene zo groote verandering ondergaan heeft, en ter aankondiging van het uur der Godsdienstvergaderingen by de voormaals Heerfchende Kerke afgefchaft is, te vermelden, wat onze Schryver van de klokinwying, of klokdooping, optekent. „ Klokinwyjng of klokdooping ; gelyk het oudtyds toeging in het doopen van menfchen, zo zag men ook het zelve omtrent de Klokken, welken men ook inwydde, zalfde en doopte, aan dezelve naamen gaf, en gevaderen of getuigen daarby ftelde. Durandus zegt 'er van; de Klokken worden gedoopt; doch de manier van ze te doopen en te wyen is oud; gemeenlyk wordt Paus johannes de XIII of XIV voor den eerlten aanleider en infteller van dit Klokkcndoopen gehouden, die in het Jaar 966, of, gelyk anderen zeggen, 968, de groote Klok van Later aan, met zynen naam benoemde; hoewel zsegedinus het naamgeeven aan de Klokken aan Paus benedictus den V, in 965, toefchryft; dan, mersennus wil, dat deeze gewoonte van nog ouder datum is; dewyl alcuinus , Discipel van beda, en Precepteur of Leermeester van karel de groote, in 't Jaar 770, daar van al reeds fpreekt, hoe het een oud gébruik geweest is, dat men de Klokken zegent, zalft en naamen geeft; fchryvende: nog het moet niet nieuw fchynen de Klokken te zegenen en te zalven, en aan dezelve een naam te geeven; want gen. XXVIII. vs. 18 en 19, leezen wy, hoe Jacob, gedachtig aan 't gezicht van dien ladder, welke tot den Hemel reikte, een fteen nam, dien oprichtte, olie daar op goot, en noemde den naam dier Stad, •welke te vooren Luts heette, Bethel, dat is een Huis Gods (*>. m De (*) Welk een fchoon bewys! doch meest gangbaare munt in die dagen. Ten tyde van carel den grooten had men, volgens menardus, een voorfchrift, om de Klokken te zegenen en te zalven, onder den tytel : Ad fignum Ecclefia: be* rtedicendum. En 't is niet onwaarfchynlyk , dat zulk een mis. bruik in de Kerkgebruiken van die tyden was ingefloopen; de. wyl men onder de Capitularen van carel den grooten een Verbod van het Klokker.doopen vindt. Ut Clocas non baptizent. — Capitul. Caroli Magni, aangehaald by durandus de Ritibtts. Lib.  MUZYKAAL KUNST-WOORDENBOEK* £*a „ De Plechtigheid van het Imvyen of Doopen der Klokken mag door geen gemeen Priester gefchieden, ichoon hy anders wel kinderen moge doopen; maar dit Klokdoopen moet wel degelyk door een Bisfchop of Suffragaan. gedaan worden, en dat wel in zyn Bisfchoplyk Gewaad, vergezeld van eenen Diaconus, in gebruiklyke Misgcwua* den gekleed. De nieuw gegoten of Intewyene Klok wordt aan een houten Stellagie opgehangen, in dier voege dat men rondsom als ook van binnen daarby kan komen; by de Klok wordt een Stoel gezet voor den Bisfchop, en aan de andere zyde een tafel, waar op geplaatst is een vat met Wywatcr, benevens de Wywaterskwast, Zout, Olie , Rookwerk, een Linnendoek, en alles wat tot deeze plechtigheid vereischt wordt. De Bisfchop, in zyn Bisfchoplyk Gewaad gekleed, met den Bisfchopsmyter op 't hoofd, en de Bisfchopsftaf in zyne hand, zet zich op deezen Stoel neder, en zingt met zyne Asfifienten eenige Pfalmcn, daarna zegent hy het Zout en het Water met het gewoonlyke Exorcizo te Creautra Salis! &c. d'at is : Ik bezweere u fchepzel van Zout, of, gelyk wy, volgens den aart van onze taaie, zouden zeggen, ik bezweere u Zoutfchepzel ! enz. Daarna werpt hy het Zout in het Water , en wascht met zyne Asiiitenten de Klok vatl binnen en buiten; vervolgens wascht hy de Klok met water, vermengd met zout, wyn en asch, wederom van binnen en buiten; deeze afwasïching wordt met dit geheiligd water als eene Dooping gedaan, in den naame van God den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, en na gezegde Wasfching, of Dooping, wordt de Klok met een nieuwen linnendoek, die nooit gebruikt is, afgedroogd; naa dat nu de Bisfchop eenige Pfalmen geleezen heeft, doopt hy met de rechter duim in de heilige Olie, maakt daar mede een Kruis op de Klok, doch droogt het ten eer» ften wederom af; maakt daar op, op de voorgaande wyze , zeven Kruisfen op de Klok, en van binnen vier Kruisfen met het Chrisma, zynde een zeker rookwerk, dat by de ftervenden gebezigd wordt, welke zalving met olie, kruiswyze, met-deeze bewoordingen en tusfchenmaakinI gen van kruisfen, gefchiedt. „ Con* Lib. I. c. 22. n. 2. Zie btngHam Origines Ëcclefiaftica; or the. Antiquities of the Christian Church. Vol. HL 240. Aant. van den Redacteur. Pp a  1 54© 3- VERSCHUERE RE YNVAAN „Confe f cretur & fanüi \ficeturDomme, ftgnum, iftud in nomine Pa t fis & Fi f Ui, & Spiritus f Sancti. Pax tibi! dat is, ö Heere, dit teken worde ge f wyd en geïiei + hgd in den naame des Va f ders , des Zoons + en des Heiligen f Geests. Vrede zy u! „ Voords wordt de Klok van onderen met Myrrhc en reukwerk berookt, en dan doet de Bisfchop een gebed ; biddende dat God de Klok wil overftorten met zynen zegen, en kracht geeven om door haar geluid de tempeesten , onweders en Itormen, te ftillen, de blixem en donderdagen krachtloos te maaken, de duivelen en kwaade geesten te verjaagen, de verftorvenen of zielen der overledenen te beveiligen, en voords allen kwaad af te weeren, gelyk men uitdruklyk leest, in het befluit van het Concilie van Keulen, gehouden in 't Jaar 1536, waarin men deezen Canon of regel aangaande de iFyingen der Klokken vindt. „ Dc Klokken worden gezegend, op dat zy mogen bazuinen de flrydende Kerke , waar door het Volk tot de tempelen wordt geroepen, om het woord Gods te hoor en, en de Geest lykheid om, 's morgens de barmhartigheid Gods, cn ,s na.'ts zyne waarheid, te verkondigen, op dat de geloovi«en door het geluid der zelven tot bidden mogen aangezet worden; alhoewel de Vaders ook op een ander einde hebben gezien, te weeten, dat de Duivelen door 't geluid der Klokken verfchrikt mogten worden, ja dat zy, eerder dan door de gebeden zelf vervaard zyn, wyken mogen, op dat, zynde verdreeven, de vruchten, de zielen en ligchamen der geloovigen behouden mogen blyven, als ook op dat alle vyandlyke heirlegers, en listige lagen des vyands, het gekraak der blixemen, ftormwinden, geweldige tempeesten en weerlichten, gemaatigdmogen worden; dat de fchadclyke donder/lagen,winden en watervloeden, mogen ophouden; kortom , op dat de geenen , die het hooren, tot den fchoot der Moeder, de Heilige Kerke, en tot de banier e des Kruisfes, hunne toevlugt mogen neemen, gelyk deeze dingen in de hoogtydelyke zegeningen der Klokken gevonden worden. „ Naa zulk eene zegening over de Klok van den Hemel te hebben afgebeden, benoemt men de Klok met den naam van deezen of geenen Heilig , gelyk Paus johannes (zo als boven gezegd is) de Klok der Later aan fche Kerk naar zynen naam johannes doopte; tot Peeten of Gevaders worden gemeenlyk aanzienlyke of vermogende Lieden ge-  MUZYKAAL KUNST-WOORDENBOEK. g4t genomen, welke, ten tyde der Doopinge, het touw, waar mede de Klok gebonden is, aanraaken en den Wy-Bisfchop allen te gelyk antwoorden , en op het noemen van den naam der Klok zuchten : wordende de Gedoopte Klok met een nieuw wit kleed of hembd overtrokken, even gelyk men by de eerfte Christenen den Gedoopten een wit kleed plagt aan te trekken ; daar na wordt zeker Euangelie geleezen, en ook wel eene Predikatie gedaan ,van de kracht der Klokken; waarop de Bisfchop nog eens het kruis over de Klok maakt, en verders deeze Ceremonie of plechtigheid eindigende, beflooten wordende , met eenen maaltyd van blydfchap; deezen zyn dan de voornaamfte plechtigheden, die by het Inwyen of Doopen der Klokken in gebruik zyn. ,, Sommige onder de Koomfche Schryvers willen dat dit zo zeer geen Doop,maar hechts een Klokkenzegen, is: onder anderen zegt stanislaus hosius, en bellarminus, „ dat'er geen Klokkendoop, maar een zegen, en eene toe,, è'igening tot het Godlyke gebruik is;" meer anderen willen 't zelfde bewyzen ; daar en tegen houden veelen wederom ftaande , dat het wel deegelyk eene Dooping is — dat zy zelven beflisfen." Wy willen dit met den Schryver wel aan het beuzelend Bygeloof overlaaten. Ernftig daar over te handelen lust ons niet; 'er mede te boerten past ons niet. Alleen kunnen wy niet voorby, met een kort woord, aan te Hippen, dat de vermeende kragt van het Gelui der Klokken tegen den Donder , of de fchadelyke uitwerkzels des Blixems, proefondervindelyk, in meer dan een geval, gebleeken is, eene tegenovergeftelde uitwerking te wege gebragt te hebben. Wegens veele der andere vermogens, aan de gedoopte Klokken toegefchreeven, kan niet proefondervindelyk gefprooken worden. Dan, boerten past ons niet, hebben wy gefchreeven, en, eene neiging hier toe voelende, leggen wy de pen neder, en het Muzykaal Kunst' Woordenboek ter zyde. Pp S Adres  g4« ADRESSEN. Jldres van het Committé van Algemeene Welvaart te Haarlem, aan de Nationale Vergadering reprefenteerende het Folk van Nederland; over de Oorzaaken van het Verval en de Middelen lot Herftel der Vaderlandfche Fabrieken en Trafieken. Te Haarlem, hy F. Bohn, 1796. In gr. 8vo. 80 bl. Adres van het Committé van Algemeene Welvaart te Haarlem, aan het Provintiaal Beftuur van Holland; over het Gebruik der Duingronden, ten dienfte der Vvderlandfiche Fabrieken. Te Haarlem, by F. Bohn, 1796. In gr. 33 bl. \Y/y voeêen deeze twee Stukjes te zamen, als komende W uit dezelfde hand, en tot het zelfde einde ftrekkende. Naa de jongfte heuchlyke Staatsomwenteling, was het Committé, uit wiens boezem de beide Vaderlandlievende Adreslèn voortkomen , onvermoeid bezig om de op zich genomen edelmoedige taak te volbrengen. ,, Ze„ dert jaaren , fchryven zy , hadden onze betrekkingen „ en ons belang ons wel opmerkzaam gemaakt op dc „ voorwerpen, in deezen behandeld; maar, ten einde ons „ aan geene voorbaarigheid in onzen voordragt aan uwe „ Vergadering fchuldig te maaken, en niet verdacht gehou„ den te kunnen worden, dat wy in deezen alléén door „ eigenbelang gedreeven worden , hebben wy, terftond „ naa het aanvaarden van onzen tegenwoordigen post, „ het herftel der Nederlandfche Fabrieken en Trafieken gefteld tot een eerst voorwerp onzer Werkzaamheden ,, niet alleen ; maar ook door een, in de openbaare „ Nieuwspapieren bekend gemaakt, Programma (*)•> hebben wy alle onze daarby belang hebbende Medeburgers uitgenoodigd , om ons zodanige middelen aan te wyzen, waar door onze Binnenlandfche Fabrieken en „ Trafieken verbeterd, herfteld, en daadlyk in werking „ konden gebragt worden. Wy hebben het genoegen gehad, om verfcheiden, zeer wel uitgewerkte en ter Kaak „ dienende, Verhandelingen (waar voor wy onzen dank 3S openlvk aan onze Medeburgers betuigen) tc ontvangen; „ n (*) Dit wordt in eene Py'aage medegedeeld.  ADRESSEN. 543 en naa gehouden Conferentien met Gecommitteerden „ uit de Fabriekeurs en Traiiekanten van diverfe Ste„ den, inzonderheid Leyden, hebben wy gemeend het „ best aan hun en ons oogmerk te zullen voldoen, om ,, de door hun voorgeflagene Middelen tot ééne Verhan„ deling, en dezelve alzo ter kennisfe van deeze Verga„ dering te brengen." Gelyk zy doen in de Memorie van AdftruBie; welke het voornaamfte van dit wel opgefteld en nadruklyk gefchreeven Stukje uitmaakt. Naa in het Adres het Onderwerp bondig beredeneerd, en in klaaren dag gehaald te hebben, laaten zy, dit ftrekke ten ftaal, zich in deezer voege hooren: „ Verbreekt, „ Burgers Vertegenwoordigers ! die fchandelyke, ontee„ rende banden, waar aan het menschlyk verftand tot „ nog is gekluisterd geweest. Vernietigt alle die Keuren ,, en Wetten van Gilden en Fabriek-Hallen, waar door „ het vernuft uitgedoofd, de induftrie geftremd, en de ,, Handel belemmerd kan worden. Geeft den Fabriekeur „ alle die Vryheid, welke zyne Broeders in Frankryk, „ Engeland en Duitschlandgenieten. Bevordert de Ctr„ culatie van den Binnenlandfchen Handel, vooral in de „ eerfte leevensnoodwendigheden. Vernietigt dat verderf„ lyk Provintiaal Egoismus, welk nog onder ons heerscht, „ die haatlyke onderfcheiding van het Platte Land en de „ Steden, en laat allen en een ieder zyne Koop waaren „ haaien, van waar hy ze het best, en ten minften pryze, „ binnen de eene en onverdeelde Republiek, kan beko„ men, en die te koop bieden, waar het hem goed„ dunkt. Zó zult gy, Burgers Vertegenwoordigers! reeds „ veel gedaan hebben, om voor de talrykfte en nuttigfte „ Clasfe onzer Medeburgeren het leeven aangenaam , ,, en het voorzien in hunne behoeften gemaklyk, te „ maaken. „ Vooral bidden wy u, Burgers Vertegenwoordigers! „ neemt die ondraaglyke ongelykheid in de Belastingen „ weg, welke in zo veele deelen van ons Vaderland, en „ vooral in Holland, plaats heeft; wy bedoelen de Im„ pofitien op de Confumptive middelen, waar in de Ry,, ken, in evenredigheid van hun vermogen, fchier niets „ draagen; waar door de Werkman deerlyk gedrukt „ wordt, en byna de helft van zyn fober inkomen aan „ 's Lands en Stedelyke Belastingen moet betaalen; waar „ door de Arbeidsloonen, hoe zeer altyd nog een gering „ beftaan verfchaftende , echter aanhoudend gefteigerd Pp 4 » zyn;  544 ADRESSEN. „ zyn; d:e de voornaamfte oorzaak zyn van den fteeds ver„ hoogden prys onzer Manufacturen, en van derzelver „ daar door bewerkt verval." -ix7StjelIj-ngen aIs deeze zvn zeker aan Zwaarigheid en Wederipraak onderhevig ; doch poogen de Opftellers de:ze weg te neemen , geene te wederleggen. Waar toe voornaarnlyk de Memorie van Adftructié dient: die veel weetenswaardigs, deeze belangryke Stukken betreffende, bevat, te veel om aan te wyzen. Alleen willen wy afichryven, wat zy, daar in van de Gildens en derzelver beknellingen gefprooken hebbende, 'er ten gevolge uit aftelden. „ Wat is nu noodzaaklyker, welk ui'tvoer- „ lyk middel is in deezen nu gepaster, dan alle Fabriek„ gildens (*), met hunne bepaalingen , Wetten en Ordon„ nantien, op te heften en te vernietigen, in zo verre, „ dat 'er van dezelve niets overblyve dan alleen eene „ minlyke Regtbank , voor welke de twisten tusfchen „ meester en knecht in der minne vereffend en bygelegd „ worden. De;Meester, of Fabriekeur, moet vry zyn in „ zyne keuze van ftoffagie, zo wel als in zyne methode „ van werken; en 't moet aan hem alléén ftaan, op welke „ wyze hy zyn Fabriek tot vergrooting van zyn renomé ,, of belang goedvindt te dirigeeren. 't Arbeidsloon , 't welk, door verandering van tyden en Fabrieken, vol,, gends de oude bepaaling, thans in veele gevallen on„ toepasfelyk is geworden , moet niet door gezach be„ paald, maar door eene redelyke en minzaame overeen„ komst tusfchen meester en knecht gereguleerd worden; ,, en hy, die zich daar mede niet kan of wil vergenoc,, gen, zoeke een ander meester, en deeze een ander „ knecht, zonder dat daar over verfchil, veel min Op„ roer, behoeve plaats te hebben Cf)." Geene bloote redeneeringen, maar daadzaaken, voeren 'de Opftellers doorgaans aan, met eene overwinnende kragt; en zagen wy dit pleit nooit zo kort en goed voldongen voor de Trafieken en Fabriekeu. Men kan ligt denken, dat (*) Fabrickgildms, van deeze fpreeken zy alleen , over de .dmbagtsgildms laaten zy zich niet uit, bl. 42. (t) « D,e Gaaren. Lint-Fabriek, thans de bloeiendfle Fa- briek in Haarlem, is hier van een overtuigend bewys. De,„ zelve is aan geen Gild of Giidewetten gebonden , en tot op deezen tyd is nog nimmer eenig verfchil, over Arbeidsloonen S) by dezelve geweest."  adressen. 54j dat de wangunftige Brit en de Britsgezinde ontaarte Nederlanders hun welverdiend deel krygen; dat Bedrog naar verdiende ontmaskerd wordt, als ook Partydigheid tegen de Inlandfche Fabrieken, by de voorgaande Regeering nooit met eenige premie, veel min met eene of andere weezenlyke onderfteuning, begunftigd. „ Alle verzoe„ ken daar toe," zeggen zy, „ wist men, of door aller„ lei hindernisfen op de lange baan te fchuiven, en het „ den zuchtenden fmeekeling lastig te maaken, of, zo hy „ ftout genoeg was om aan te houden, fchamper van de „ hand te wyzen met eene zo vreemde als ongegronde „ magtlpreuk. Dit is het Land van Koophandel, niet van „ Kunften en Hand-werken; deezen moet men aan de Lngelfchen over laaten /" Met dit alles fchermen de Opftellers, ten aanziene van den Handel, niet in het wilde. „ Wy bedoelen," is hunne taal ; van het doen ter uitvoer brengen en het maaken der\ noodige veranderingen in de prohibitive Wetten, eertyds ter bevordering onzer Fabrieken gemaakt, fpreekende; „ wy bedoelen geenzins zodanige conftringeerende „ en prohibitive Wetten , waar door terftond alle invoer „ van buitenlandfche Fabrieken, hoe genaamd, volftrekt „ verbooden zoude worden, (want behalven dat dit den Koophandel, in andere betrekkingen, zoude drukken, „ ware dit, om verfcheide andere redenen, volkomen „ dwaasheid en nuttelooze verwarring;) maar waar door, „ vooreerst, de vreemde Manufactuuren zodanig be„ zwaard worden, dat onze Vaderlandfche Fabriekeurs „ terftond de noodige aanftalte konden maaken, om voor „ het binnenlandsch debiet den noodigen voorraad te be„ zorgen , en die vreemde Fabrieken niet alleen in prys „ en qualiteit te evenaaren, maar zelfs voor 't byzonder „ gebruik van onze Natie te overtreffen." Dit bedoelen zy met eene Bylaage, behelzende een Ruuwe Schets voor den In- en Uitvoer van Binnen- en Buitenlandfche Goederen , ten faveure der Vaderlandfche Fabrieken, waarin de Koophandel, op de behoedzaamfte wyze, voor alle nadeelen beveiligd is, en 't welk de Inlandfche Fabrieken konde doen herleeven. Het tweede Stukje, in 't hoofd deezer Afdeelinge vermeld , is eenigzins van eenen meer fpeculativen aart; Ichoon deels , door Proeven hier vermeld, tot een hooger trap dan enkele befpiegeling gebragt, en door de ondervinding verheven boven de Ipeculatie van Projectmap Pp 5 kers.  54°* ■ADRESSEN.'" kers. Uitwyzens het Opfchrift, bepaalt het zich tot bet Gebruik der Duingronden, ten dien/ie der Vaderlandfche Fabrieken. In het Adres aan het Provintiaal Beftuur van Holland, wordt dit Onderwerp met al de kragt van warme Vaderlandsliefde voorgedraagen, en de reeds gerfomene en nog voortgezette Proeven dienen ten fteun van de taal der Spreekeren. „ Wat/' in deezer voege laaten zy zich, onder anderen, hooren, gemelde Proeven bygebragt hebbende, „ wat heeft „ men van zodanig goed begin niet te wagten, indien „ deeze onderneeming die onderfteuning en aanmoediging „ mogt genieten, welke dezelve, 't zy met eerbied ge„ zegd, verdient ? Welk een heil mogen wy ons daar „ uit voor geheel Nederland niet voorïpellen, daar wy „ ons verzekerd houden , dat Gyl. deeze onderneemin„ ge, door fpoedige en efïicafieufe middelen, uit haa„ ren naauw beperkten kring zult verlosfen , en in al- „ gemeene werking brengen? Onze Hollandfche „ Duinen bellaan eene uitgeftrektheid van 50,000 mor„ gen gronds; daar op kunnen 300,000 Schaapen geweid „ worden, en deeze kunnen 1,000,000 ponden Wolle voortbrengen. ,, Onze ziel verblydt zich reeds in het vooruitzicht „ van den meerderen bloei der Wolfabrieken en de ,, grootere welvaart onzer Handwerkslieden , zo dra „ hier van door uwe kragtdaadige tusfchenkomst een „ begin zal gemaakt zyn. Dan zal men nieuwe Trafieken zien gevestigd worden, en de Lakenfabrie„ ken haar tegenwoordig onnatuurlyk verblyf zien ont„ vlugten, en zich aldaar vestigen , alwaar zy eigent. „ lyk t'huis hooren, alwaar alle andere Volken die „ geplaatst hebben, te weeten, op het Platte Land, daar „ zy den voorraad voor haaren arbeid by de hand heb„ ben. De Handwerksman zal zich dan niet, zonder op„ houden , in beflooten vertrekken , aan éénfoortigen „ arbeid behoeven te krommen , en door dit zittend „ leeven kragteloos en verzwakt worden. Neen: hy „ zal deezen eenzelvigen verveelenden arbeid met het „ Landwerk afwisfelen , gezond, vrolyk en gelukkig, „ zyn; by zal geenen onderftand uit de liefdegiften zy„ ner meer vermogende Medeburgeren meer noodig heb4, ben; noch uit s Lands of Stedelyke Belastingen, die hy zelf helpt opbrengen , behoeven onderhouden te „ worden. De hoogst Gecontinueerde Magt deezer Pro- „ vin-  ADRESSEN. £4»? „ vintie zal daar door, zo wel als het Municipaal „ Bewind van Steden en Dorpen, voor een zeer groot „ gedeelte, van één haarer knellendfte zorgen ont„ last zyn. Uwe Vergadering, Burgers ! zal, indien „ het bellier der Armen op den tegenwoordigen voet „ mogt blyven, voortaan geene fom van bykans een half „ Millioen behoeven af te zonderen, ter onderlteuning „ van de publieke Weeshuizen en Armenkasfen. De „ Steden Leyden en Haarlem, (wy fpreeken van 't geen „ wy zeker weeten, en zwygen daarom van andere Ste„ den,) zullen in 't vervolg geen ƒ 90,000 jaarlyks be„ hoeven af te zonderen van haare inkom !len , ten „ dienfte der armen: want de groote armoede is alleen „ veroorzaakt door het verval der Fabrieken, aelyk wy „ meenen overtuigend aangetoond te hebben in onze Me* „ morie van Deductie, aan de Nationale Vergadering, „• reprefenteerende het Nederlandfche Volk, overgegee„ ven , en waar toe wy de vryheid gebruiken ons te refereeren." Men noeme dit geene overdreevenheid, voortfpruitende uit ingenomenheid met dit Plan. Om dit denkbeeld te weeren, en de groote zaak nader aan te dringen, van vermeende zwaarigheden te ontheffen, dient de daarby gevoegde Memorie van Adftrubtie. Dan genoeg hebben wy van deeze twee kleine Stukjes gezegd, om de aandagt der Vaderlanderen, die ze onbekend mogten weezen, derwaards heen te wenden, verzekerd, dat niemand zich der Leezinge zal beklaagen. — Mogt het niet by Leezing blyven! Vertoog by de Aanbieding van het Ontwerp van Conftitutie , voer de Franfche Republiek. Gedaan door boissv d'anglas, uit naam der Commisfie van Elven, in de Zitting van vyf Mesfidor, des derden Jaars. Uit het Fransch vertaald. Te Haarlem, by F. Bohn, 1796. In gr. 8vo. 105 bl. Tyden, als die der groote Staatsomwentelingen, welke wy beleeven, doen, by veelvuldige gelegenheden , Redenaars te voorfchyn treeden, die al de kragt der overreedende en zieltreffende Welfpreekenheid te werk fielten, om hunne Landgenooten tot het omhelzen der béste Plans en het volgen der heilzaamfte Maatregelen te be-  54* VERTOOG beweegen. — Overvloed van zulke Staatsftukken biedt ons het groot Gemeenebest Frankryk aan. Gewigtige gelegenheden riepen de Redenaars op. Geen wonder, dat, by de Aanbieding van het Ontwerp der Confiituiie, een allergewigtigst tydvak in de daad, een Vertoog werd voorgehouden, dat een Meesterftuk dei Welzeggenskunst mag heeten ; het Vertoog van boissy d'anglas , welks Vertaaling hier voor ons ligt, en het geluk gehad beeft, om in eene hand te vallen, die 't zelve een welgeplooid Nederduitsch kleed aantoog. Hoort den Aanhef. „ 't Is met eene groote Natie als „ met een groot Man. Het doelwit van deezen in al zy„ nen arbeid, het beginzel van alle zyne werkingen, het „ einde van al het gevaarlyke en moeilyke, dat hy on„ derneemt, is, vroeger of laater, eene rust te genieten, „ vol roem en waardigheid. Dus ook beoogt eene Na„ tie, die gaande raakt, die zich waagt aan de ftormeji „ eener Omwenteling, te midden zelfs van haare fterkfte „ opbruisfching, niets anders, dan, in llilte, de vrugt „ te fmaaken van haare poogingen, en van de opofferin- gen, die zy zich getroost heeft. Nu kunt gy deeze „ hoop des Franfchen Volks vervullen, door, met eene „ ftoute hand, paal en perk te zetten aan deszelfs te lang „ gerekte beroering. Nu kunt gy voldoen aan het ver„ langen van de volftandigfte vrienden der Vryheid', en „ de zwaare ftryden doen ophouden, welke haare vero„ vering ons gekost heeft. Uwe Commisfie van Elven „ komt u haaren arbeid aanbieden over de Conftitutie. „ Vertegenwoordigers van een Vry Volk, laat alle de „ vermogens van uwen geest zich vereenigen. Geeft „ alle de werkkragt (énergie) uwer zielen eenen vryen „ loop. Doet alle andere drift zwygen, en luistert al„ leen na die , welke het gemunt heeft op het Alge- meen Welzyn. De tyd is gekomen, waarin gy den „ ftreelendften pligt uwer hooge zendinge gaat volbrengen. „ Het lot van 25 Millioenen Menfchen is in uwe handen. „ 't Staat aan u,het licht eindelyk te doen volgen op de duis„ ternis, de geregeldheid op de verwarring, het geluk op „ het lyden, de rust op de beroering, de rechtvaardig„ heid op het willekeurige, de Vryheid op de losban„ digheid, het algemeen crediet op het miscrediet, door „ byzonder belang veroorzaakt, en al het waare der „ maatfchappyelyke orde op de heillooze hersfenfchimmen „ der regeeripgloosheid. Sedert zes jaaren ten prooi aan „ de  VAN BOISSY D'ANGLAS. 549 „ de woede van Omwentelingen, die ons rampzalig Va„ derland verfcheurd hebben , het oog gevestigd op een „ voorwerp, dat ons fcheen te ontvlugten, de arm ge„ wapend ter verovering eener Vryheid, welke alles », fcheen zamen te fpannen om ons te doen derven, ge„ fluit door alle vooroordeelen, beltreeden door alle on- deugden, gefolterd door alle driften, hebben wy meer », gearbeid om te verwoesten, dan om op te bouwen, „ ons meer hiaten te rug zetten door 's Volks aandrang, w dan dien beftierd, ons meer afgefloofd voor het be„ ftaan, dan voor het geluk, van Frankryk. — Kortom, ^, het heuchelyk tydperk is gekomen, waarin wy mogen i, aflaaten Kampvegters te zyn der Vryheid, en haare n weezenlyke Grondleggers kunnen worden." Het geheele beloop deezes Vertoogs, 't welk wy niet zullen ontleeden, is vol meesterlyke trekken. En, Ichoon men in alle byzonderheden den Redenaar niet byvalle, zal hy, over 't algemeen, onze toeftemming wegdraagen. Wy kunnen niets meer doen, dan hier en daar een ftuk van algemeen belang overneemen. De oorzaak der Omwentelinge draagt hy in deezer voege voor. „ De Fran„ fche Omwenteling, welke eenige raaskallende weetnie„ ten het werk hebben durven noemen van een handvol „ oproerige Schryvers; die Omwenteling, welke zy waan„ dén_te zullen vernielen door kwinkflagen, omkooping, „ intrigues, famenzweeringen, en verborgene kunstftree„ ken; die Omwenteling, die alle haare vyanden geveld, „ en haare eigene ongeregeldheden, haare eigene woede, „ verduurd heeft, is het voortbrengzel niet van eenige „ enkele perfoonen. Zy is het uitwerkzel der verlich„ ting en befchaaving. Zy is de vrugt der eeuwen en „ der wysbegeerte. Zy is de Dogter van die goddelyke „ kunst, welke alles, wat het vindingryk vernuft uit„ vorscht, met zoo groote fnelheid vermenigvuldigt, en „ voor de toekomende geflagten bewaart. Het beginzel „ van dezelve lag in 't hart van ieder een. De dwaa„ hng, het despotismus, het bygeloof, de onkunde, heb„ ben lang verhinderd, dat zy te voorfchyn kwam. Maar „ de toorts der weetenfchappen, der kunften en der re„ den, die duisternisfen verdryvende, openbaarde zy „ zig _, en krygende eene onoverwinbaare kragt, ontftak „ zy in aller zielen de driedubbele liefde van Rechtvaar„ digheid, Vryheid en Gelykheid." Sterk zyn de kleuren, met welke de Redenaar het lot zyns  55» VERTOOG zyns Vaderlands maalt in de doorgeworftelde tydvakken: waar van hy mogt zeggen, de menigte van 's Lands en Volks lotgevallen in opmerking neemende : „ Zes eeu„ wen hebben wy afgeleefd in zes jaaren." Met reden mogt hy zyne Landgenooten herinneren: „ Dat eene „ zo kostbaare ondervinding voor ons niet verlooren zy, „ 't Is tyd, dat wy winst zoeken te doen met de mis„ daaden der Alleenheerfching, de dwaalingen der Ge„ continueerde, de onvastheid en afwykingen der Wet„ geevende Vergadering , de onmenschlykheden van de „ Dwinglandy der Tienmannen, de jammeren der regee„ ringloosheid, de ongelukken der Conventie, de gm„ welen van den burgerlyken oorlog. Door uwe gedagten „ te laaten gaan over het tafereel van de oorzaaken der „ Omwenteling, waar in alles zig zo fchielyk ontwik„ kelt, de voortgangen der belangneeming in den Haat „ des algemeens, de ongeftuimige agtereenvolging der „ gevoelens en gebeurtenisfen, door u het punt te erin„ neren, waar van gy afgegaan zyt, den weg, langs wel„ ken gy voortgelleept zyt, en den ftand, waar in gy u „ thans bevindt; daar door zult gy de eindpaal ontdek„ ken, die gy bereiken wilt." Welk een fchoon Tafereel, myne Landgenooten, 't welk wy onze Leezers niet onthouden mogen, hangt de Redenaar op. „ Door de Republikeinfche Conftitutie „ vast te ftellen, moet gy den Ryken een waarborg gee„ ven voor zyn eigendom, den Armen voor zyn beftaan, „ den naarftigen en vernuftigen voor de vrugt van zyn „ arbeid, allen voor hunne vryheid en zekerheid. In 't „ midden der Volkeren, die haar omringen, moet gy de ,, Franfche Natie den rang doen neemen, die haar toe„ geweezen wordt door de natuur, en door den invloed, „ welken haare magt, haare verlichting, en haar handel, „ haar moeten geeven. De rust moet gy doen heerfchen „ zonder verdrukking, de vryheid zonder beroerte, de „ rechtvaardigheid zonder wreedheid, de menschlykheid „ zonder zwakheid. Gy moet een beftuur fcheppen, dat „ vastheid en kragt heeft, zonder gevaarlyk te zyn, des„ zelfs beweegingen fnelheid byzetten, en te gelyk des„ zelfs werkzaamheden paaien ftellen, de magt, welke „ de wetten zal maaken, vérdeelen, zonder die te ver„ zwakken, den loop der wetgeeving vertraagen, en haar „ buiten het bereik plaatfen van alle verdeiflyke over„ haasting, zonder haare leden te verlammen, de mag- „ ten  van boissy d'angi-as. 55Ï „ ten derwyze zamenftellen , dat derzelver vereeniging „ het goede werke, en de ftryd derzelve tegen elkande„ ren het kwaade byna onmogelyk maake. De Rechter„ lyke Orde moet gy verzekeren van eene volftrekte on„ afhanglykheid, die nooit bekommering verwekt in de „ onfchuld, en de misdaad nooit zekerheid overlaat. De „ Uitvoerende Magt moet gy bekleeden met een gezag ,, cn eene waardigheid, die haar van binnen doen eerbie„ digen en van buiten aanzien geeven , zonder dat zy „ bedugtheid voor de Vryheid kan veroorzaaken. Ziet „ daar het wys en roemryk doel, naar 't welk gy alle „ uwe overleggingen moet rigten." Hoe gansch veel hadden wy onder 't leezen aangeftipt, om onzen Leezeren mede te deelen. Wy moeten ovèrflaan, bekorten, en hun tot het Werkje zelve verzenden. Niet weinig toepasfelyks, met behoorlyke uitzonderingen, zullen zy 'er in aantreffen op den tegenwoordigen ftaat van ons Vaderland , in het tegenwoordig Tydperk. Dan kunnen wy niet naalaaten nog plaats in te ruimen aan het flot deezes Vertoogs van eene recht meesterlyke hand. „ Pm gy," dus laat boissy d'anglas zich op het einde hooren, „ Vertegenwoordigers des Volks, die de „ Vryheid op onverganglyke grondflagen wilt vestigen, „ gy hebt nog één plicht te betragten. Vereenigt alle „ de middelen, welken uw yver, uwe Vaderlandsliefde „ en uwe kundigheid, u verfchaffen. Verbetert en vol„ maakt de algemeene denkwyze. Verfpreidt overal het „ licht en de baarblyklykheid der waarheid, op dat het „ Volk, door u onderrigt, u tot amptgenooten en opvol„ gers alleen Mannen geeve, die algemeen in agting „ zyn om hunne braafheid, en uitfteeken door hunne „ kennis, op dat het in den boezem van dit gebouw be„ kwaame Landbouwers roepe, Kooplieden, bekend door „ hunne goede trouw, kundigheden en dienften, geoeffende „ Krygslieden, in ftaat om onze Legers te Land en ter Zee „ wetten te geeven, die hen verzekeren van roem te zul„ len behaalen, ervaaren Onderhandelaars, die, onze bui„ tenlandfche Staatkunde beftierende, het getal onzer „ bondgenooten kunnen vermeerderen, dat onzer vyanden „ verminderen, aller genegenheid en agting tot ons trek„ ken, en ons de bevredigers der wereld maaken. „ Zoo zal uwe Conftitutie, al was zy duizendmaal on„ volmaakter dan zy kan zyn, ichielyk eenen vasten ftand  555 VERTOOG van BOISSY d'ANGLAS. „ (land bekomen, en uwe drie Magten, vereenigd tot „ heil des Volks, zult gy , weldraa, alle ïlormen zien „ verdry ven, alle wraakzugt verdooven, eenen roemry„ ken Oorlog door een nog roemryker Vrede doen ein„ digen, de wanorde van onze Financien herllellen, den „ overvloed weder brengen, het agiotage vernietigen, al„ len, welken de begeerte tot rust van de Vryheid ver,, wyderd hadt, daaraan weder verbinden, de jammeren „ der Omwenteling door haare zegeningen doen vergee„ ten, den voorlpoed der Republiek op het geluk van ,, allen vestigen, en den roem van de moedige Grondleg„ gers der Vryheid voor altoos heiligen. ,, Maar, indien het anders is, indien het Volk kwaade „ keuzen doet, indien de vleiers de overhand behouden, „ indien het de intrigue, die het geftadig rondom zig heeft, „ met onderfcheiding bejegent, en de verdienfte vervvaar„ loost, die 'er voor vliedt, indien het Adminiftrateurs be„ noemt zonder eigendom, Rechters zonder ondervinding, „ Wetgeevers zonder begaafdheden en zonder deugd, in„ dien het den wreeden en woesten geest der Volks„ leiding nog over zig heerfchen laat, indien het nog „ marats voor zyne Vrienden neemt, fouquiers voor „ zyne Magiftraaten , chaumettes voor zyne Mimici,, paaien, hanriots voor zyne Generaals, vincents en „ ronsins voor zyne Ministers, robespierres en cha„ liers voor zyne afgoden, indien het zelfs, tot zoo eer„ looze keuze niet uitfpattende, flegts middelmaatige „ doet, indien het niet, by uitfluiting, waare en vrye „ Republikeinen kiest, dan, wy verklaaren het u plegtig „ en wy verklaaren het aan geheel Frankryk, dat ons „ hoort, dan is alles verlooren. De Koningsgezindheid „ herneemt haare lloutheid, het Schrikbewind zyne dol„ ken, de Geestdryvery haare brandftigtende toortfen , ,, de Intrigue haare hoop, de Coalitie haare ontwerpen „ van verwoesting. De Vryheid is weg, de Republiek ,, het onderst boven. De deugd heeft niets voor zig, „ dan wanhoop en de dood. En u zelven blyft geene „ andere keus over, dan tusfchen het Schavot van sid,, ney, het Vergif van socrates of het Zwaard van „ CATO."  J. TOWNSEND, REIS DOOR SPANJE. 553 Reis door Spanje, gedaan in de Jaaren ïfê6 en 1787, in 't byzonder met opzicht tot den Landbouw, Manuj'actuuren, Koophandel, Bevolking, Belastingen en InkomJlen van dat Land, door joseph townsend, A. L. M. en Predikant te Pewfey, in het GraafJchap Wilts. Derde Deels Tweede Stuk. Te Haarlem, by A. Loosjes Pz. In gr. 8vo. 268 bl. Van deezen onderhoudenden en leerzaamen Reiziger, die," met den geest der Waarneeminge toegerust, zich byzonder bevlytigde, om ons Spanje, in de op den Tytel vermelde byzonderheden voornaarnlyk, te doen kennen , fchoon het aan tusfchengevoegde veraangenaamende berigten niet ontbreeke, neemen wy thans affcheid (f\). Wy hoopen het onze toegebragt te hebben om deeze jongfte en beste berigtgeevingen van Spanje den Ncderduujchcn Leezer te doen kennen, en hem aan te zetten om 'er een leerzaam en nuttig onderhoud in te zoeken. Eerst treffen wy den Heer townsend aan jn de Ommeftreeken van Alicante. Van het Plantenryk gewaagende, fchryft hy onder andere: „ De fnelle groei der „ Planten, onder een heete luchtftreek, kan niet anders „ dan den inbooreling van noordlyker gewesten ten uiter,, ften verbaazen. Na dat ik op zekeren dag myne ver„ wondering daar over aan den Gouverneur had te ken„ nen gegeeven, bragt hy my 's avonds in den tuin van „ Don lorenso mabile, liggende even buiten de Stad, „ waarin wy onder de fchaduw van boomen rondwandel„ den,welke,vier jaaren geleden, nog geen ander beftaan „ gehad hadden dan alleen ftekken, zaailingen of zui„ gers. Ik zag hier drie honderd vygenboomen, en drie „ duizend vyf honderd wynftokken, alle met vruchten, „ en hy drinkt reeds met zyn huisgezin wyn, die het „ voortbrengzel is van zyn eigen wynberg. Bovendien „ heeft hy in deezen tuin ook nog eene ontelbaare me„ nigte granaatappel-, apricoos-, appelen-, peeren-, prui„ men-, moerbeziën-, oranje-, citroen-,karoben- en azarot„ boomen byeengebragt, welker weelderige groei aan ,, den- (*) Zie ons laatst voorgaande Berigt, hier boven, bl, 30a. LETT. 1796. NO. IJ. Qq  554 J- TOWNSEND ,, denzelven het voorkomen geeft als of men haar, ten „ minften, reeds twintig jaaren geleden geplant hadde/' Voorts vinden wy Valencia in 't breede befchreeven ; en een byzonder verflag van de bloeiende Univerfiteit daar ter Stede: waar de Rector toen even was te rug gekeerd met een nieuw plan van Studie, zeer onlangs duor den Koning goedgekeurd. Onder verfcheide Inrigtingen, hier vermeld, zyn 'er, die, met eenige wyziging, by ons, in de Hervorming der Hoogefchoolen, wel mogten worden naagevolgd. Eene Stichting in deeze Stad verdient den hoogften lot; te weeten, „ de opgeregte monte pio, of bank van Barm,, hartigheid, tot onderfteuning van Boeren, die niet in „ ftaat zyn om zaad te koopetï. Zy betaalen voor de lee„ ning van het geld geene renten, nadien het fonds „ voortkomt uit efpolios y vacan/es der Kerke; dat is te „ zeggen, uit de nalaatenfchap der overleden Bisfchop„ pen, en van openftaande Kerklyke bedieningen. „ Zodanig eene Inftelling ter" bevordering des land„ bouws , en om de «aardigheid aan te moedigen is „ voorzeker ftaatkundig en verftandig, uit aanmerking „ van de armoede der Boeren, en het algemeen geldge„ brek by dezelven.— In Gallicien worden de Vislchers, „ uit hetzelfde fonds, verzorgd met fchuiten en de noo„ dige netten. „ In geene Stad van Spanje is men oplettender ten „ aanziene der kunften, dan te Valencia. De openbaare „ Academie voor Schilder-, Beeldhouw- en Bouw-kundc, „ welke in 't jaar 1773 geopend is, wordt vlytig bezogt, „ en veele leerlingen fchynen daar in te zullen uit„ munten. „ Bekwaame tekenaars zvn van de uiterfte aangelegen„ heid voor de hier gevestigde Fabrieken van zydeu „ ftoften, porcelein, en gefchilderde tegeltteentjes (*> „ De (*) ,, Deeze gekleurde tegelfteentjes, in Spanje Azulejo's genaamd, worden, in dac Ryk , nergens gemaakt dan te Valencia, „ Men gebruikt ze ook veelal tot bekleedzel van de muuren„ ,, zy worden befchilderd met allerlei voorwerpen, gelyk een „ gemaskerd bal, ltierengevegten, enz. Dezelve neemen alle „ kleuren aan, behalven de roode , welke onder het branden altoos verandert." Jam, van Hen Hoogd. Vertaaler,  reis door spanje. 555 „ De Zydefabriek is boven alle andere de gewichtig„ He, gemerkt zy overeenkomlïig is met den aart van „ het land en der luchtgefteldhèid. In het jaar 1718 „ telde men hier niet boven de agthonderd weefgetouw wen; doch zo dra hadt men de drukkende belastingen „ niet weggenomen, of de Koophandel vermeerderde, en „ de Fabrieken geraakten in zodanigen bloei, dat men, „ vóór het jaai 1740, reeds twéé duizend weevers tel„ de (*). Don antonio ronz begroot het getal der „ weefgetouwen, in 't jaar 1760, op niet minder dan drie „ duizend een honderd en vyf en negentig, met influi„ ting van honderd en zeven voor de kousfenweevers, „ alle binnen de Stad, en in de geheele Provincie op „ drie duizend vier honderd en zeven en dertig , ver„ werkende famen zes honderd twee en twintig duizend „ twee honderd en vyftig ponden zyde. Deeze Fabriek „ neemt geduurig toe , en zeker Heer, die aandeel in „ dezelve heeft, verzekerde my, dat tegenwoordig in ,i Valencia vyf duizend zyde weefgetouwen, en drie „ honderd ftoelen voor kousfenweevers, zyn Cf).*' Volgens de Aantekening des Hoogduitfchen Vertaalers, heeft men te deezer Stede eene Patriottifche of (Economifche Maatfchappy, die aanmoedigende aanzienlyke Pryzen, hier vermeld, uitlooft. Koop- (*) Zie Rejlablicimiento de las Fabricas, par D. eernardo tILLOA, (f) „ Deeze opgave is waarfchynlyk wat te groor. Cava„ nilles , een nieuw geloofwaardig Schryver, geeft, in zyn „ werk over den tegenwoordigen ftaat van Spanje, het volgend berigt aangaande dit onderwerp. In Valencia, zegt hy, zyn „ 3300 weefgetouwen voor zyden ftoffen, op ieder van welke „ jaarlyks 190 ponden, dus door alle te famen 627000 pon„ den , zyde verwerkt wordt. De kleinder getouwen voor „ fmalie en breede linten, neusdoeken, kousfen, floers, enz. „ verarbeiden 2,0000, en de pasfementwerkers 150000, pon„ den. Hier uit blykt, dat in deeze Stad alleen, zonder de „ overige Fabrieken in de Provincie te rekenen , jaarlyksch „ één millioen en zeven en twintig duizend ponden zyde „ worden verwerkt, waar mede vyf en twintig duizend Per„ foonen, onder welke een groot gedeelte Vrouwen en Kin* „ deren zyn, zich bezig houden." Aant. van den Hoogd. Vertaaler, Qq3  J. TOWNSEND Koophandel gaat 'er met de Fabrieken gepaard. By het verllag hier van, en van den Graanhandel, inzonderheid, fpreekende, vinden wy deeze overfchryvenswaardige aanmerking onzes Reizigers: „ Het is zeer opmerkelyk, dat alle Europeeiche Natiën, zelfs de meest verlichten, al„ toos zulke bekrompen denkbeelden koesterden, dat zy, „ door hunne onftaatkundige bepaalingen, het grootfte na„ deel aan den Landbouw, de Fabrieken en den Koophan„ del, toebrachten, niettegenftaande de ondervinding, zo „ zy deeze Hechts hadden willen raadpleegen , hen de „ fchadelykheid daar van ten overvloede kon geleerd heb„ ben. Een verftandig Schryver, over de Staatkundige „ (Economie, heeft te recht aangemerkt, dat het fchynt, „ als of de hedendaagfche Regeeringen zelden aan meer „ dan maar ééne klasfe hunner Onderdaanen denken, en dan nog gemeenlyk aan de verkeerde klasfe. Wan„ neer zy, by voorbeeld, den uitvoer verbieden van ,, dc eene of andere zaak , denken zy alleen aan de bin„ nenlandfche Koopers, daar zy nogthans aan de Ver„ koopers aldaar behoorden te denken; en, by het verbod „ van invoer, denken zy alleen lyk aan den binnenlandfchen „ Verkooper, en niet aan de Koopers. Het tegendeel be„ hoorde evenwel plaats te hebben; want hebben eigen ,3 inzichten en navorfchingen den Onderdaan geleerd, dan „ hy by den verkoop winnen, of door den inkoopeenig voordeel behaalen, kan, dan is het de plicht der Regce„ ringe, zyne onderneemingen te begunftigen, nadien daar „ door, naar evenredigheid van de minder of meerder „ uitgeftrektheid van dien handel, een balans ten vooi„ deele van den Staat zal moeten ontftaan." Met genoegen zal men het verflag leezen van de wyze, waar op de Zydewormen in Spanje gevoed worden. Dezelve is het allergewigtigst Artykel, 't welk de Provincie yalencia voortbrengt, en bedraagt byna zo veel in waarde als alle de andere Voortbrengzels zamengenomen. Dit Artykel van Weelde, merkt de Heer townsend op, is in Engeland van zeer laate jaarrekening. Zyden Kousfen,'* fchryft hy, „ waren in Engeland tot de Regeering van ,, Koningmne elizabeth onbekend ; en, wat Schotland „ betreft, 'er is nog een gefchreeven Brief in weezen van „ jacobus VI, (die in Schotland,van het jaar isójtot 1603, „ regeerde, en vervolgens ,van dien tyd af, tot in het jaar „ roaó, als Koning van Engeland, Schat land en Ierland, M by den naam van TA.COBÜ3 ïiei$_ L) aan deü Graave M VAN  reis door span/e. S57 „ van mar , waar in hy den laatstgenoemden om een v Paar Zyden Kousfen, welke de Graaf hadt aangehad, „ te leen verzogt, om reden, dat de Koning aan den „ Ambasliideur van Frankryk gehoor ftondt te geeven." Een voordeelig getuigenis geeft de Reiziger aan de nyverheid van dit gedeelte des Spaanfchcn Volks: „Wie de langs • „ de Zeekusten woonende Spanjaarden heeft bezogt, zal „ hun nimmer voor een lui volk houden; en wat de grond„ en luchtgefreldheid, benevens de plaatslyke voordeden, „ betreft, zyn 'er weinige of misfchien geene landen , „ die dit gedeelte van het Spaanfche Ryk evenaaren. — „ In deeze vruchtbaare valei laat men het Aardryk nooit „ rusten; want zo dra is de eene Oogst niet ingeza„ meld, of de Landman begint terftond wederom zyne „ akkers te bearbeiden, om op nieuw bezaaid te worden." Onverbeeldlyk groot is de vrugtbaarheid deezer Valei,waar van de Reiziger voorbeelden ophaalt. Men klaagt, by ons, te meermaalen, en met genoegzaamen grond, over de veelvuldigheid en overtolligheid der afgevergde Eeden; dan in Valencia loopt zulks tot eene maate van dwaasheid, by welke onze dwaasheid niet haaien kan. Immers onze Reiziger tekent aan: „ Ilc „ heb in dit Land niemand kunnen" aantreffen, die my „ eene voldoende reden wist te geeven, wegens eene zaak, „ welke van de Artfen en Heelmeesters aldaar geè'ischt ,,, wordt; te weeten, waarom deeze lieden, vóór zy hun „ beroep aanvaarden, verplicht zyn onder Eede te be„ looven, dat zy de Onbevlekte Ontfangenis der geze„ gende_ Maagd zullen verdedigen. Deeze omftandig„ heid is te onbegrypelyker, naardien de Roomschge„ zinden zelve nopens dit leerftuk gansch niet eensge„ zind denken, noch over 't algemeen daar mede intiem,, men. 'Er zullen niet te min nog eeuwen kunnen voor„ by gaan, alvoorens de Heeren van de Faculteit van „ deeze onredelyke verplichting ontheven worden. Om „ aan het eedzweeren een behoorlyk gewicht en verbin,, dend gezag by te zetten, behoort men, in ieder land, „ alle zodanige eeden af te fchaffen, die op eene ver„ ouderde gewoonte berusten, of welke , over 't alge„ meen, als ongerymd befchouwd worden." Op de Reis van Valencia na Barcelona, zal men, met genoegen, den Reiziger vergezellen, en deelen in zyne Reis-ontmoetingen, in die ommeftreeken, tot hy te Barcelona te rug keert, en van deeze Stad, nevens de Landftreek, 0_q 3 &»  558 J. TOWNSEND, REIS DOOR SPANJE. dezelfde weetenswaardige berigten mededeelt, als ten aanziene van andere doorgereisde gedeelten des Spaanfchen Ryksgebieds. Hy geeft verflag wegens de Bevolking van Catahnien, van de Belastingen, waar mede de Inwoonders bezwaard zyn, als mede van de Inkomften, welke het gemeene land uit deeze arbeidzaame Provincie trekt. Wegens de Inquifitie en derzelver Gevangenisfen, kreeg hy verflag uit den mond der Inquifiteuren ; dan werd het hem niet vergund in de Kerkers te gaan. Met genoegen , en niet zonder glimplachen, zal men hier de Hei'ligverklaaring leezen van twee nieuwe zogenaamde Heiligen, onlangs eerst, naa veel moeite, in de Almanach geplaatst. Dan wy moeten dit, nevens veele andere nog zeer weetenswaardige, en niet onbevallig verhaalde, zaaken, by enkele aanduiding laaten berusten. Genoeg hebben wy, tot verfcheide keeren townsend vergezellende, bygebragt, om diens Reis door Spanje als een zeer nuttig en leerzaam Boek te doen kennen. —Een Boek, 't welk te volkomener wordt door de Byvoegzels. Te weeten, deeze Reis was reeds in 't Nedcrduitsch vertaald, volgens de oorfpronglyke Engelfche uitgave, en het tweede Deel genoegzaam afgedrukt, toen de Vertaaier eene Hoogduitfche Overzetting ontving, hier en daar met nuttige Aantekeningen opgehelderd door den Heer j. j. volkman, wegens zyne Schriften, en eene menigte van getrouwe Vertaalingen, in Duitschland wel bekend, en ook by veelen hier te lande, uit hoofde van zyn Reisboek door Italië. Om de Nederduitfche Vertaaling het zelfde voordeel deezer gewigtige Ophelderingen , uit verfcheide laatere Waarneemingen ontleend, by te zetten, oordeelde de Vertaaler, te regt, den Vaderlandfchen Leezer geenen ondien»t te zullen doen, als hy hem met de opmerklykfte Aantekeningen des Heeren volkman , uit de beste bronnen geput , bekend maakte, egter met agterlaating van die hy ter vertaalinge niet belangryk genoeg oordeelde. —— In het derde Deel heeft hy ze elk te haarer plaatze aan den voet der bladzyden gevoegd, en die tot het eerfte en tweede Deel behooren komen hier als Bylaagen. Ook vindt men 'er de Verklaaring van drie Koperen Plaaten, met de Af beeldzeis der in Spanje gebruiklyke Ploegen. Vtt-  VROLYKE REIS. g$<) Vrolyke Reis van een Engelschman, door Holland. Vry naar het Engelsch gevolgd. Jn den Haage , hy J. C. Leeuweftyn, 1796. In gr. 8vo. 200 hl. 111 hoe verre dit Werkje eene Engelfche Scheering en een Hollandfche Inflag hebbe, kunnen wy niet bepaald zeggen ; dit wel, dat het geheel ons niet behaagt. Geenzins, dewyl wy den neus" vieslyk opfchorten, ais een Werk een lugtig en lustig aanzien heeft, gefchikt is om het voorhoofd te ontfronzelea,en den geest, in een ledig uur, vervrolykende uitfpanning te verfchaiTen, (,onze veelvuldige gunftjge beoordeelingen van Werken van deezen aart kunnen hier voor ons getuigen;) maar omdat de Reis, voorhanden, deels opgevuld is met aanttootlyk voorgeftelde zogenaimde Liefdensgevalletjes; deels met Spotternyen, meest wel rechtftreeks tegen By- en Waangeloof ingtrigt;doch maar al te zigtbaar gemunt, om,onder dien fchyn, den Godsdienst zelven in een verachtlyk licht te doen voorkomen. Voorts zyn 'er in , Reisontmoetingen van eenen lompen aart, en met geene kieschheid altoos medegedeeld; waarin ook geene geestigheid in 't allerminst fteekt; die doen geeuwen, en , fchoon geen der afdeelingen lang is , na hec einde doen verlangen. —— Vergeefsch zil men 'er, ten aanziene der vlugtig doorgereisde Steden en Plaatzen, iets in zoeken, dat niet elders veel breeder, uaauwkeuriger en beter, befchreeven is. Van het Volks character geeft de Engelschman , of de vrye Naavolger,niets anders dan Carricatuuren, en deeze van de llegtfte foort. Eene en andere, fchoon, buiten één geval, met de enkele voorletteren aangeduide , doch onder deeze, uit de bygevoegde omftandigheden, genoegzaam kenbaare, Perfoonen komen 'er in voor; deeze zyn liet best getroffen , fchoon 'er op deezen en geenen nog al iets zon vallen aan te merken. Wy twyfelen niet of deeze zyn geheel van de hand des Nederduitfchen vryen Naavolgers. Met één woord , men heeft een Boek willen maaken; en die Maakzel is droevig flegt uitgevallen. Dit is meer het geval met douzyn-werk. Wy meenden niet minder te moeten zeggen van een Werkje, dat zo veele flegte eigenfehappen heeft, eti geene goede, die dezelve eenigermaate kunnen opweegen. Hec zou ons leed doen , te verneeinen, dat 'er een Tweede Druk van kwame, gelyk wy dit, helaas! omtrent Schriften, die geen eens drukkenswaardig zyn , te meermaalen ondervonden , tot fchande van den Smaak onzer Landgenooten, die wy hoopen, dat, in geen grooten getale, „ al lachende op deeze Reiza zullen medegefleept worden, of daar in genoegen vinden," gelyk de flotwensch des Reizigers luidt, „ over zyn gering Gefchryf." q 4 4  £fy VER-ZAM£LIb'G VAN POULTCATIE». Volledige Verzameling der Publicatien van de Provifioneele Reprejentanten van Holland en der Staaten Generaal, j'ederd het begin der Revolutie, in 1795, het eerfte Jaar der Ba* taaffche Vryheid, tot op den tegemvoordigen dag. Eerfte en Tweede Deel. Te Leyden, by Herdingh en du Mortier, 1795. In gr. %vo. Een en andermaal vonden wy gelegenheid .om te fpreeken van een zich al 't ware verdtingenden drom van Schryveren, Verzamelaars en Drukkers, om den Landgenooten de Staatstukken van deezen Tyd aan te bieden. Ook dit ons ter hand gefteld Werk behoort 'er toe. Het oogmerk hier van, en het Plan daar in gevolgd, draagen wy best voor met de eigene woorden, met welke zy het den Ingezetenen van Holland aanbieden. De Verzamelaar of de Drukkers laaten zich in deezer voege hooren: „ Dat hec van het grootfte belang en de onvermydelykfte noodzaajdykheid is, dat ieder Burger van Holland, vooral in deeze dagen , onderi'cheidenlyke en duidelyke kennis hebbe aan-'dat alles, het welk, door de Vertegenwoordigers des Vólks, ter bevorderinge van het Algemeene Welzyn , vastgefteld en be- flooten wordt, behoeft geen betoog. Te minder, daar de Provifioneele Reprefentanten van het Volk van Holland zelve, al ia den aanvang hunner werkzaamheden, ten einde hier in zo veel mogelyk te voorzien, beflooten hebben , de onderfcheiden Courantiers te doen gelasten, om alle Decreeten, Tublicatien , enz. welke zy ter keunisfe van het geheele Volk willen gebragt hebben, in derzelver geheel, in hunne Couranten, te doen plaatfen. „ Dan, de moeilykheid en ongefchiktheid, welke 'er in gelegen is, om zodanige Nieuwspapieren tot dat einde by een te verzamelen , en in voegzaame orde te houden , om alle de gegenoemde Decreeten, Publicatien , enz. beftendig met een opflag van het oog in dezelve te kunnen vinden, wanneer men die by vervolg voor zich noodig heeft , of om het gedrag v,m een en ander daar naar te beoordeelen, of ingevolge van dezelve Rechterlyke uitfpraak over eene gepleegde daad te doen en de noodzaaklykheid, in welke de Courantiers, door plaatsgebrek, dikwyls gebragt worden, om die Stukken verkort, en dus niet volkomen in derzelver gtheel, te plaatfen, dit een en ander heeft de lioekverkoopers herdingh en du moxtier te raade doen worden, om alle die Decreeten, Fublicaiien, enz. elk afzondetlyk, in groot Svo. Formaat, op best inlandsch Drukpapier, met een nieuwe Desfendiaan Letter, naauwkeurig en zindelyk te doen drukken, zodanig dat dezelven in eene gefthikte orde by een gevoegd en ingebonden  VERZAMELING VAN PUBLICATIEN. 56*1 den kunnen worden , terwyl zy een deel van bekwaame dikte, met een volledig en voor het gebruik alzins gemaklyk Register, zullen voorzien. En ten einde deeze volledige uitgave der Decreeten en Publicatien voor ieder Burger, wie hy zy, verkrygbaar moge weezen, en elk, aan wien de vvaarneeming der algemeene zaaken, in de onderfcheiden Gemeenten, is toevertrouwd, zich van deeze, inzonderheid voor hem onmisbaare, Verzameling zoude kunnen voorzien, hebben zy beflooten de prys derzelven niet hooger te ftellen dan voor een geheel Blad, zynde 16 bladzyden, 2 Stuivers, voor een half Blad, of 8 bladzyden , li Stuiver, en voor een vierde van een Blad, of 4 bladzyden, 1 Stuiver. Verbindende de Uitgeevers zich wyders om te zorgen, dat alle Decreeten of Publicatien, zo veel mogelyk op den eigen dag der Afkondiging, voor deeze Verzameling gefchikt, zullen uitgegeeven worden. Zullende echter ook ieder Stuk afzonderlyk, voor die geenen, welke zulks mogten verkiezen, te bekomen zyn." Beide de ons ter hand gefielde Deelen, naar dit Plan uitgegeeven en verzameld, ieder vyftig ftuks behelzende, beantwoorden aan dit doel; en gaan vergezeld van het beloofde zo noodige en gejnaklyke Register op die twee Stukken, bevattende de Publicatien van 26 jan. tot 28 Nov. 1795. Meer dan deeze Aankondiging vordert de aart onzes Maandwerks niet; alleen voegen wy 'er by , dat alles, naar de belofte, zeer zindelyk is uitgevoerd, en dus deeze Verzameling eene plaats verdient by andere Werken van deeze foort, die een plaats in elke Vaderlandfche Boekery verdienen te bekleeden. Jaarboeken der Bataaffche Republiek. Te Amfierdam , by Wesling en van der Hey. Zeven Deelen. In gr. Svo. Wanneer de twee eerfte No. van deeze Jaarboeken het licht zagen , hebben wy 'er onverwyld kennis van gegeeven, en het Plan goedgekeurd (*_); vry gelukkig is het dus verre volvoerd. Het Werk is voor geen Uittrekzel vatbaar; doch het Voorberigt, voor het VII of laatfte Dael geplaatst, vordert onze vermelding. By de Uitgave van het eerfte No. des Vyfden Deels, beloofde de Verzamelaar, alles, wat tusfchen 19 January 1795 , het Tydftip der Revolutie, en de Eerfte Zitting der Nationaale Vergadering, behoorde, in Zes Deelen te zullen kunnen bevatten; dan, onder het bewerken en uitgeeven van het Tyfde en Zesde Deel. (*) Zie onze VMtrt. Ltttenef, voor 1793 , bl. 175.  56*2 ' JAARBOEKEN DER EATAAFSCHE REPUBLIEK» Deel, kwamen hem nog zo veele belangryke Stukken , tot dat Tydvak behoorende, voor, welke aan deeze Verzameling, zyns oordeels, niet welvoegelyk konden ontbreeken. Een gedeelte van het Vilde Deel zouden zy gevolglyk hebben uitgemaakt; dan dit had iets onvoegzaams in zich, dewyl in 't zelve geene Stukken, naa het daarltellen der Nationaale Conventie uitgevaardigd, tot een ander Tydvak behoo» rende , plaats konden vinden. Op eene gelykheid van Deelen was men echter gezet, en om die te bewerken vervaardigde men een zaaklyk Register op alle de Zeven Deelen. Een nuttige Arbeid: want de Registers der Stukkeu, voorheen by ieder Deel geplaatst, behelsden niets meer dan Plaatzen, Perfoonen , of Collegien, uit of by welke de voorkomende Stukken bellooten en uitgevaardigd waren. Registers, die flegts gedeeltlyk en gebrekkig voldoen konden. Meer diensts kan het nu geplaatlte krygen voor dit gedeelte deezer Jaarboeken. Binnen kort belooft de Verzamelaar het Achtfle Deel deezes Werks , waar mede een ander Tydvak eenen aanvang neemt, als beftemd om in 't zelve op te geeven, de Stukken, uitgevaardigd geduurende het daarzyn der Nationaale Conventie, tot op het in werking brengen der Conftitutie. Hoe veel voorraads! welk een arbeid voor den Verzamelaar! die ons belooft, op het einde van het gemelde Tydvak , weder een zaaklyk Register te zullen leveren. Welvoldaan is de Verzamelaar over het aanmoedigend vertier der dus verre voortgezette Jaarboeken; dat deeze welvoldaanheid Hand houde! Vertoog aan den Raad der Stad Amfierdam over de Vryheid, zo als die thans genooten is en wordt by ieder Burger; in vergelyking gebragt met de verklaarde Rechten van den Mensch; de Proclamatie van de Vertegenwoordigers des Franfchen Volks, en de redenen, die my bewoogen hebben zo lang te moeten te rug blyven wegens de betaaling in de geforceerde Geldlichting en Ouotifatiekas. Benevens een vrye en nadruklyke Befchouwing over den Eed, en de Commisfarisfen tot het nazien van de 6 perCent, de Affcheiding der Kerk van den Staat en '/ gedrag der Predicanten. Alles uit authentike Stukken, in de Bylaagen kier achter bygevoegd. Derde Druk. Gefchreeven en uitgegeeven door cornelis byl. Te Amfierdam. Behalven de Bylaagen, 3e bl. in gr. 2vo. Misnoegen, Geemlykheid, Waan, Onverftand en Roekloos. heid, voeren de pen in dit breed betyteld Stukje. Onder een hoop opeengeflapelde, met Schriftuurtaai zeer onvoecelyk doorfpektê, dwaasheden, is 'er veel in , 't geen den Schry-  c. bïl, vertoog. 563 Schryver aan iets ergers zon kunnen blootftellen, dan aan onze korte, gansch ongunttige, Receniie. -Dan hy is des getroost. Immers byl fchryft: „ Iemand, die myne Schriften ge'. „ leezen heeft, of nog zal leezen, kan over my oordeelen, „ dat, fchoon ik wel vreemde gedachten hebbe voortgebracht, „ ik tog niet dan waarheden gezegd heb , die eene zuivere „ Vaderlandsliefde ten doel hadden : maar die , om derzelver „ vreemde vertooning en de ongewoonheid de aandacht niet „ na zig hebben getrokken; dan in zo verre het een ieder „ met zyn meeste belang vond Itrookende te zyn: ik zal my „ nu niet begeeven in den kring om te leeren of te onder. wyzen: neen ! ik zal van my zelven fpreeken, en toonen ,, wat my te doen ftaat, als individu , laatende een ieder; „ voor het zyne zorgen : de fpreuk is tog ieder zal zyüi ei„ gen pak draagen : ik zoude voor my zelven moeten koe* „ keloeren, als ik agter de traliën kwam te zitten, doch het v zon niy oneindig veel verfchillen , of ik als een kwaad„ doender daar zat, dan of ik, tot roem der waare Vryheid, „ my als de eerfte Martelaar gekluisterd zag : derhalven zeg „ ik by de befchouwing van myn overwonnen Laudftreek, „ het zelve is overwonnen met al wat 'er in en op is ; doch, „ geenzins erken ik, dat elk individueel overwonnen is." — En dit gerammel voert op den Tytel Berde Druk! Iets over de Rouwsplegtigheden, door H. M, B. ... te Groningen , ter verbetering voor , en opgedragen , aan haare geëerde Stadt en Landgenoten. Te Groningen , .by J. Oomkens, 1796. In gr. fsvo. 24 bl. Al voor lang klaagde men over den oraflag en de kostbaarheid der Begraafenisfen , en van 't geen daar mede is* verbonden. Giuds en elders heeft «en daar tegen voorzien. Doch gewoonte en vooroordeel hebben op voldoende redenen nog te veel de overhand. Niet ontydig, derhalven , maar veel meer lofwaardig, is de pooging, welke men, nu en dan, ziet aanwenden tot herftel van een ingeflopeii misbruik, 't welk veelen tot een drukkenden last verftrekt. Tot zulk een oogmerk verfchynt dit Iets over de Ro-ump'egtigkeden in de waereld. De Schryver tragt, ten dien einde, vooreerst, het nadeelige en ongevoegelyke der tegenwoordige- gebruiklykheden, by verfterf plaats hebbende , te bewyzen; voorts, eert eenvoudig en minder kostbaar Plan aan de hand te geeven ; met aanwyzing, eindelyk, van de middelen, welke ter invoelinge van dit Plan kunnen dienen. De gebruiklykheden , hier opgeteld en beftreeden, zyn de zulke, welke plaats hebben by het kisten der Lyken, het aankondigen van het affterven, het lang ftaan der Lyken boven de aarde, het ftaatelyk be- graa-  564 *STs OVER BE rOUWSPLECTICHEDEJ?. graaven en rouwen. Niet aile misbruiken , hier opgenoemd, iyden eene algemeene töepasfmg. Niet overal, gelyk m?!t weet, worden dezelfde gewoonten gevolgd. Dus b. v. heerschc niet algemeen de gewoonte van het inzamelen van Aalmoezen, by de Begraafenïsfen, waartoe, volgens dit Ontwerp, de gelegenheid zou worden afgefneden , en het verlies van welke men tragt te vergoeden , door lieden van eenig verinogen te verpligten tot het doen van buitengewoone giften by het aangaan van een huwelyk, geboorte van een kind, by het houden van zilveren en gouden Bruiloften, hec bekoomen van een Ampt. Zelf ('t geen een vreemde inval mag fchynen) wilde onze Ontwerpmaaker de houders van Danspartyen tot eene buitengewoone milddaadigheid verpligten. Het Plan ter verbeteringe der misbruiken, in 't algemeen, behelst geene by2onderheden , dan die reeds ginds en elders zyn ingevoerd. Te zwak, eindelyk, dunken ons de middelen, om het Plan inwerking te brengen, dan dat hetzelve, langs deezen weg, veel opgangs zal maaken. Van den meesten dienst daar toe zou, onzes oordeels, het tweede middel zyn, volgens 't welk de leevenden, by Uiterften Wille, de noodige fchikkingen beraamden , volgens welke den overblyvenden alle noodlooze en kostbaare plegtigheden verboden wierden. De Hedendaagfche Olympus , een Droom. Voorgeleezen in de Maatfchappy: Felix Meritis, door p. g. w. geysbeek. Te Amfierdam , hy P. G. W. Geysbeek en G. Roos , 1796. In gr. %vo. 34 bl. Eene niet ongeestige Satyre, die de Vaderlandfche denkbeelden van den waakenden Droomer , of Droomverteller, duidelyk aan den dag legt , zekerlyk niet zonder toejuiching zal gehoord zyn, en den Leezer, hier en daar, een beduidenden glimlach zal hebben afgedwongen. Eén gebrek, en dat is jammer, hebben wy in deezen Droom ontdekt; te weeten: men droomt zelden zo natuurlyk en aaneengefchakeld. Een Zinnebeeld, (en wat is een Droom anders?) moet roch eenige plaats overlaaten tot raaden , gisfeu, en uitleggen. Dan , daartoe is hier weinig gelegenheid , voor kundigen en opmerkzaamen, in deezen tyd. —— 't Zal mooglyk voor de laatere Nakomelingfchap gefchreeven zyn !! I  A L G È M E Ë! N Ë VADÈRLANDSCHË LETTER-OEFENINGEN, Godgeleerde, Uitlegkundige, enWysgeerige Verhandelingeni door Jtjerm. jo. krom , Predikant en Profesfor in de Uitlegkundige Godgeleerdheid en Kerklyke Gefchiedenis aan de lUuftre School te Middelburg , enz. Tweede Deels Vierde Stuk. Met een Aanhangzel der Verhan* delingen, 37 bl. Te Middelburg , by P. Gillisfen en de Wed. j. P. Gillislèn. In gr. 8vo. 96 bh Met onderfcheide oordeelvellingen hebben wy ons, van tyd tot tyd, over deezen Godgeleerden, Uitlegkundigen en Wysgeerigen, arbeid des werkzaamen en geleerden Middelburgfchcn Hoogleeraars ;uitgelaaten Te meermaalen gat' de verfcheidenheid van Stollen , in één Stukje begreepen, ons gelegenheid tot verfchillende uitlpraake over 't een en ander. In het Stukje, thans voorhanden, ontmoeten wy flegts ééne Verhandeling, welke ten Opfchrift voert: De Grond der oneindige Waardy van des Heillands Borglydcn voor Zondaaren. -— De Hoogleeraar bekent, in den aanvange zyns Voorberigts : „ Deeze Verhandeling wordÉ „ door my niet opgegeeven als behelzende dezelve iets „ nieuws ten aanziene der. Volwichiige Borgtocht vari „ jesus Lyden; of als ware deeze nimmer wel begree-i 4. pen." Niets nieuws, in de daad, hebben wy 'er in gevonden. Wat is dan 'sSchryvers oogmerk? waartoe deeze Verhandeling? Hy geeft het ons op, met deeze woorden: „ Iets „ dergelyks, als 't geen ik omtrent den hoon en de bele- digingen der godheid aangedaan, als eene voorhaarrte „ byzonderheid, in deeze. Verhandeliog beweer, heeft al„ reede de Marburgfche Hoogleefaar jo. christ. kIrCh„ meyer opgemerkt: die het ook van dat belang oor- j, deei- (*) Van hei batstvoorgaande fchreeven wy in onze Algtnit Vaderl. Let teroef. voor 1795, bl. 320. IrETT. 1796. NO. 14. R-f  566 j. krom ,, deelde om zyne gedachten deswegen in eene Latynfche ,, Verhandeling (*) der waereld mede te deelen; Ichoon 3, my dit nog onbekend was, wanneer (reeds vóór eeni„ ge jaaren) ook myne aai,dacht viel op deeze gewichs, tige byzonderheid in de Gefchiedenis van des Heillands „ Lyden. ,, Evenwel zal niemand, welke die Latynfche Verhan5, deling met de myne vergclykt, dit vertrouw ik, deezen 5, mynen arbeid, wegens dezelve, overtollig rekenen — „ de eerfte toch werd gefchreeven met geheel andere be35 doelingen. Men treft daar in aan, eene breedvoerige „ wederlegging van oude dwaabngen; zoo van die, wels, ken men gewoonlyk aan nestorius toefchryft, als 5, die van eutyches en anderen, welken aan de Godlyke s, Natuur van den Zaligmaaker zeker fmertlyk lyden toe„ fchryven ; en die men, wegens het vooritaan van dat «, gevoelen, Theopafchitcn pleeg te noemen - benevens a, een betoog van de unio hypoftalica of psrfonecle veree„ niging der twee Natuuren in den Heere christus, 5, en 't geen men, in zich die voor te ftellen, te ver9, myden hebbe, om niet in dwaalingen te vervallen, s, enz. — daar myn oogmerk alleenlyk was, om, met s, veronderftelling van die beweezene waarheden, het on» ,, eindige Gewicht van jesus Borglyden in een klaarder ,, licht te ftellen — de wyze en heilryke oogmerken „ van jesus gedrag voor Zyne Rechters, in de Euan„ gelifche Gefchiedverhaalen aangetekend, dienvolgende ,, te duidelyker te doen opmerken — en daar uit dan ,, eindelyk ook het naauwe verband tusfchen de erken,, tenis van des Heillands ware Godheid en de Leer der ,, Verzoening, door eene in plaats komende volwichtige ,, Borgtocht, zoo wel als de redelykheid der Christlyke , Geloofsleer in het beweeren van beide deeze Geloofs- ftukken,(welken de Christlyke Openbaaring ontdekt,) ,1 tegen het ongeloof en vitteryen van onzen tyd, my- nen Leezer onder de aandacht te brengen. „En," vervolgt de Hoogleeraar, om egter eenigea glans van nieuwigheid , althans voor den Nederduitfchea Lee- (*) In eene Disfertatio Thesl, de Pasfïonum jesu christi ad Divinam Ipfiiis naturam retatione. Zynde de XXII in zyne Exereitationum ^cademicarum fylloge. Marburgi Catiorum 1735» P- 199 — 257»  godgel., enz. verhandelingen. C,6j Leezer, aan zyn Gefchrift by te zetten, „ in allen ge„ valle, het is my niet bekend, dat 'er iets over de eer„ fte en voornaame byzonderheid van deeze Verbande„ ling, de oneindige waardy van dit Borglyden, zoo als „ dezelve, uit het geen eigenlyk der godlyke natuur „ van den Zaligmaaker is aangedaan, dat groote gewicht „ ontleent; (op welke, naamlyk, al de hbon en fmaad, „ ja zelfs de veroordeeling van dien uitfteekenden per„ loon, als een Godslasteraar en Oproermaaker, in den ,, grond alleen nederkwam) —- het is my niet bekend, „ zeg ik, dat daar iet over opzettelyk in de Nederduit„ fche taal gefchreeven is ; het welke echter met de ge„ volgen daar uit afgeleidt, betreklyk tot de gefchiede„ nis van jesus en byzonder zyn Borglyden, by eiken „ Christen opmerking verdient, en hem eene krachtiger „ vertroosting kan opleeveren." Naa deeze Aanduidingen van 's Schryvers bepaald oogmerk, met zyne eigene woorden opgegeeven, valt het ligt te raamen, en komt hy 'er ook voor uit, dat dit Werkje voomaamlyk ingerigt is tegen Dr. priestley, en die wegens den Perfoon van christus dezelfde of foortgelyke gevoelens als deeze Godgeleerde en Wysgeer aanf kleeven. Het is onze taak niet, dit Godgeleerd gefchil, waarover Boekdeclen by Boekdeelen zyn volgefchreeven, te behandelen, of te beoordeelen. Alleen moeten wy, wegens de Verhandeling, thans voor ons liggende, zeggen, dat wy 'er niets in gevonden hebben , 't geen dit "Gefchilltuk meer lichts, of, aan de zyde, door den Schry* ver voorgeftaan, meer klems, bvzet, dan wy, lang voorheen, by anderen,a aantroffen. Veel, onzes oordeels, onbeweezens wordt 'er aangenomen , en op voort gereden? ka veld; veel uitroepings en woordenklank s, in plaats van bewys, gefteld; veel veroordeelens van anders denkenden bekleedt de plaats , waar men duchtige redenen moest vinden, 't Gevolg hiervan kan geen ander weezen, dan dat de Schryver zynen arbeid te vergeefsch befteed zal hebben, om hun, die in een ander of tegenovergefteld begrip ftaan, te overtuigen. Wel gelooven wy, dat deeze Verhandeling met fmaak, met goedkeuring, zal geleezen worden, door allen, die gemeenzaam zyn met, en genoegen vinden in, de Schriften van eenen hervey , inzonderheid in diens T/ieron en /Ispafia; van eenen jo. newton , eenen schott, eenen iür a sooTH,,  568 H. J. KROM booth , eenen walker , romaine , _ eenen öwen , de beide erskines; die ftigting raapen uit het geen anderen, ook onder onze Landgenooten, van vroeger en kater tyd, over dit Onderwerp fchreeven. Of de Hoogleeraar krom meerdere Verhandelingen van deezen aart, als zyne Godgeleerde, Uitlegkundige en Wysgcerige, Verhandelingen zyn, zal in het licht geeven, en daar door dit Werk met nog een Derde Deeltje zal vermeerderd worden , durft hy niet bepaalen. „ Dit zal," fchryft hy, „ at behaagt het god my by het Leeven en „ de Gezondheid te fpaaren,van byzonderen lust, tyd en „andere omftandigheden, afhangen." Hoe dit zy, hy houdt dit Werk voor compleet, als een Aanhang zei, nevens het Register van den Inhoud der Verhandelingen, daar aan is toegevoegd. Eene vertraaging der Drukperfe heeft gelegenheid gegeeven, dat wy, in ftede van een kort Aanhangzeltje , ter verbetering of nadere opheldering eeniger byzonderheden, iets uitvoerigers, met het beloofde tevens, ontvangen. Naamlyk, die vertraaging gaf den Hoogleeraar gelegenheid, om, gelyk hy verklaart, zyne uitgegeevene Verhandelingen nog ééns bedaard te overzien, en gebruik te maaken van het een en ander, dat hy, zo uit eigene waarneemingen, als uit die van goede Vrienden, had opgetekend , waar uit een breeder Aanhangzel te voorfchyn kwam, zo als dit nu tevens wordt algeleverd. De Stukken, in dit Aanhangzel voorkomende, zyn van ongelyken aart en gewigt. Zy draagen blyk, hoe zeer de Heer krom niet altoos met zyn eigen werk zo zeer is ingenomen, of hy geeft aan daar op gemaakte Aanmerkingen gehoor , en verbetert het voorheen geftelde, of brengt nieuwe bewyzen by, waar door hy agt, het geen hy te vooren gefteld heeft, nader te kunnen aandringen. Niet zeer gefchikt is dit Aanhangzel om iets ter overneeminge, of het zou te lang vallen, aan te bieden. Alleen willen wy onzen Leezeren niet onthouden, een gedeelte eens Briefs, de Bafaltfteenen betreffende, behoorende tot de derde Verh. in het I Deel, wegens de Oudheid der Aarde. „ Offchoon," dus luidt het, ,, het „ my voorkomt, dat U H. Eerw. de fchynbewyzen voor „ de hoogere oudheid der Aarde, dan de gewoone reke„ ning, genomen uit de formeering der verfcheide Lavas, „ volkomen heeft uit den weg geruimt, geloof ik echter dat U H. Eerw. den voorzichtigften weg gekoozen hebbe „ met  godgel., enz. verhandelingen. 569 „ met niet te ontkennen, dat de Aarde, (misfchien tusfchen „ haare eerfte vorming en de bevolking waar van moses „ fpreekt,) een onberekenbaare reeks van eeuwen beftaan „ en veelerhande verwisfelingen ondergaan hebbe. Nim„ mer heb ik de Bafdtfteenen gezien, of zy zyn my als „ duidelyke bewyzen voorgekomen, dat de plaats, alwaar „ zy zich thans bevinden, een onheuglyk langen tyd on„ der het water moet zyn bedolven geweest. Die gc„ nen, welke onder myne aandacht gevallen zyn, waren „ zeer regelmaatige Kristallen, van gedaante als zeszydige „ Balken of Prismas; ik heb ze nooit gemeeten , maar „ zy zullen, naar myn best onthoud, ên indien myne „ verbeelding my niet bedriegt , 7 a 9 voeten middellyns „ gehad hebben, en de lengte der pylaaren, voor zo ver„ re zy zichtbaar zyn, 250 voeten: zy waren zeker meer „ dan 50 vademen boven de tegenwoordige oppervlakte ,, der Zeeën verheven: ze zyn niet geheel recht, maar ee„ nigzins krom geboogen, en weeken allen , fchoon maar „ zeer weinig, van de loodiyn af: zy waren doorgaans „ in brokken van verfchillende grootte verdeeld, fchynende „ dwars doorgebrooken, even als Salpeterkristal, 'tgeen, „ warm in de hand geworden zynde, door midden knap„ te: hierom waren 'er verfcheidenen, of voor een ge„ deelte of geheel, ingeftort: zy ftonden dicht in elkan„ deren geklemd , als een bos zwavelftokken: de zyden zyn volmaakt evenwydig , zo .dat zy van onderen niet „ dikker zyn dan van boven : zy beftaan uit op elkander „ geftapelde brokken , allen van dezelfde gedaante en „ grootte, zoo naauwkeurig aan eikanderen gevoegd, dat „ men naauwlyks merken kan , waar zy zamengevoegd „ zyn; doch men bemerkt het duidelyk uit de losfe „ brokken, die zedert onheuglyke tyden losgemaakt, en „ op den weg, welke daar langs loopt, en over denzel„ ven in de vallei, zyn te nedergeftort. De oppervlakte, „ waar mede deeze brokken elkander raaken, is plat, en „ dus niet uitgehold en bol. De ftof waar uit zy beftaan „ heb ik verzuimd te onderzoeken , maar denklyk zal zy „ Orearts zyn, waar van zy al het voorkomen heeft. ,7"Kan gefmolte Lava, perpendiculair nederftortende, „ in zulke rechtftandige Kristallen veranderen? Vindt men „ ooit Lava, die men onbetwistbaar daar voor houdt , „ tot zulke Bafalikristallen gevormd? Alles toont aan,dat „ deeze Kristallen gefchooten en van langfamerhand ges, groeid zyn, in eene vloeiftof, welke zich in ftaat beRr 3 „ vondt  570 h. j. krom, godgel., enz. verhand. „ vondt om de ftof tot aanwas op derzelver oppervlakte „ aan te voeren: zo dat de ftof, waar uit de Kristallen „ gevormd zyn, in die vloeiftof opgelost en door de ge„ hecle masfa verfpreid was. De dampkring kolide daarI, toe niet dienen: ook groeijen zy nu niet meer, maar „ vervallen althans tegenwoordig, in de lucht ftaan* ,, de, neemt hunne grootte noch toe, noch af. „ Dit alles overweegende, komt my dc gedachte, als ,, of zy door het trollen van eene Lava ontftaan waren,by „ uitftek ongerymd voor: en het fchynt my klaarblyklyk, ,, dat zy midden in een fcheivocht, 't geen dezelve moet „ omringd hebben , door Krislallifatie dus gevormd ,, zyn." De Hoogleeraar krom voegt 'er by: „ Groepen van ,, zodanige Bafaltpylaaren had deeze geleerde Waarnee,, mei op verfcheide plaatzen in Schotland gezien; doch onder deeze alle heeft de hier gegeeveue befchryving „ voornaarnlyk betrekking tot een groep in de nabyheid van EdinLurg, welke myn Vriend, daar een geruimen „ tyd verblyf houdende , dagelyks voor oogen hadt. „ Even kuiten Edinburg, naamlyk,aan de zuidoostzyde, „ ligt een gebergte , 't welk uit deeze fteenen is zamen- gefteld ; langs hetzelve , (echter niet aan den voet, ,, maar omtrent een derde hooger,) loopt de weg naar ,, Dlddhton: dus heeft men aan de rechterhand van dee- zen weg een fteilte, die in eene vallei zich verliest; aart „ de linkerzydc ftaan de BaJalt ft eenen, die boven den weg „ recht opryzen, maar, laager onzichtbaar zynde, uit de „ vallei fchynen voort te komen." Leerrede over den Geest cn Toon van het Gebed onzes Heeren. Door j. van loo , Predikant te Ootmarfum. Te Utrecht, by W. van Yzcrworst, 1796. In gr. 8vö. 48 bl. In het Voorberigt ontvouwt de Eerw. van loo de beweegredenen, die hem tot het uitfpreeken deezer Leerrede bewogen hadden. By het algemeen gebruik, het nog meer algemeen misbruik, van het Gebed onzes Heeren, is eene dier redenen; — eene andere, dat zeer veelen, zincs de kindsheid aan dat Gebed gewoon < geenen inval hebben, om te vraagen na den waaren zin, zo des Vborfchrifts in 't algemeen, als van ieder deel daarvan , 't welk  J. VAN 1.00, leerrede. 571 welk ten gevolge heeft , dat zy telkens dit formulier herhaalen, zonder het te verftaan, en alzo niet kunnen gezegd worden, in Geest en in Waarheid te bidden. Om deeze en foortgelyke nadeelen te keer te gaan, nam de verftandige en godvrugtige van loo het oordeelkundig en heilzaam befluit, om zyner Gemeente, als in een enkelen opflag, den algemeenen inhoud van dit meesterftuk van Gebeden onder het oog te brengen, en, door de ontvouwing van den lieflyken toon, die hier, als 't ware,de maat ftaat, van deszelfs voortreffelykheid te overtuigen. Dat de Leeraar aan zyn Opftel eene meerdere algemeenheid heeft gegeeven , door het in druk te doen verfchynen , daar mede heeft hy het publiek van nieuws aar» zich verpligt. In vyf Aanmerkingen bevat van loo, 't geen hy dienftig oordeelde, betrekkelyk tot zyn oogmerk, voor te draagen. Zy zyn de volgende: „ De kortheid van woor- „ den en rykdom van gedagten. De bedaarde toon, „ die 'er in heerscht. De algemeene verftaanbaar- „ heid, en algemeene gefchiktheid, voor alle behoeften „ en alle toeftanden der menfchen. De nederigheid „ en het vertrouwen, die het veronderftelt. — De geest „ van godzaligheid en menfchenliefde, dien het zoekt „ te bevorderen." Onder ieder deezer Afdeelingen ontmoeten wy, beftaanbaar met den omvang eener Leerrede, een aantal fraaie aanmerkingen, den verftandigen en godvrugtigen Dienaar van het Euangelie van christus waardig, en welker aandagtige overweeging wy ten emftigfte aanpryzen, als die niet weinig zullen toebrengen, om den biddenden Christen dit Voorlchrift met kennis van zaaken, met eerbied, tot zyn eigen nut en ftigting, zo dikmaals hy zich daar van bedient, te doen herhaalen. R r * Seerp  %*!% Verhandelingen Seerp gratama, Advocaat te Harlingen, Zeedekundige, Verhandeling ter Oplosfing van het Voorfiel: ,, de Na-' „ tuur en de Oorzaken des Bygeloofs te onderzoeken 9, en aan te wyzen , waar by het toekome dat het „ zelve dikwils meer vermag om der Menfchen Harten „ te bewegen, dan de Godsdienst zelve, voorts welke „ de beste Middelen zyn om in de Burgerlyke Maat,, fchappy het Bygeloof in deszelfs Geboorte en Op« „ groei tc verhinderen , of het reeds ingewortelde bc* „ houdens den Godsdienst uit te roeien." Aan welke dc Eerprys van het Slolpiaansch Legaat, in den Jaara MDCCLXXXXV, is ioegeweezen. Waar hy nog eena Nederduitfche Verhandeling over ,t zelve Onderwerp gevoegd is. Te Leyden , by Sam. en Joh. Luchtmails,. 1796". In gr. fyo. 117 bh T Tet Bygeloof, doodlyk vergif van het menfchelyk, X X hart, te beftryden , en, \ioor het uitlooven van Eeregoud, de poogingen van Wysgeerige Vernuften daartoe gaande te maaken, viel in het plan, door den menschlievenden zaligen jan stolp beraamd. Van hier dat de Uitvoerders van 'sMans Laatllen Wille de boven opgegeevene Vraag, met een oordeelkundig beleid, hadden uitsjefchreven. Verwonderd Honden wy, in den eerften opflag, nevens hun, over het klein getal van Uegts twee Antwoorden, op eene zo belangryke Vraage ingekoomen. Agcgeeving op het woelagtige, en ttille, bedaarde ovei'i denking belemmerende, des naastvoorgaanden tyds deedt die verwondering verdwynen. Of over het opgehangen Onderwerp tot meerdere voldoeninge zou kunnen gefchreven worden, valt moeilyk te bepaalen. Intusjciien fchroomen wy niet, de betuiging der Keurmeesteren by te vallen, dat gratama's Verhandeling, „ al waren 'er „«neer andere ingekoomen, en die misfchien van geene „%indere waarde , evenwel altoos eene ontwyfelbaare „ aanfpraak, om na den Eereprys te dingen, zou gehad „ hebben." In vyf Hoofdflukken bevat gratama zyne bedenkingen. Het eerfte Hoofdftuk , behelzende Inleidende algemeene lefchcuwing van het Bygeloof, vertoont, in een aantal treffende, wel uitgekozene, byzonderheden, onder wat al verfchillende gedaanten het Bygeloof zich kan vertoonen, en de 1  van het stolpiaansch'legaat. $73 de fchadelykfte uitwerkzcls voortbrengen. Met de Karthagers, als de vyand voor de poort is, het bloed van tvveehonderd onnozele kinderen, ten Zoenoffer aan Kronus, te plengen, God als een Dwingeland aan te zien, geen oog in 't ruim, der fchoone Schepping te durven opliaan, opdat- het hart 'er niet door verheugd en verleid worde; ■ het geluk van een Volk te doen afhangen van bet verfchieten van eene dar, van het verfchynen van een komeet, —- met het Romeinfche Leger niet te durven vegten, omdat zekére heilige hoenders niet gegeeten hebben, zyne zonden, voorledene en toekomftige, af te koopen ; met zyn dertienen niet aan tafel te durven zitten; — uit het gehuil der honden een fterfgeval te voorfpellen; — het drieënzestigfte jaar zyns leevens als het moordjaar te befchouwen; — wanneer de kinderen zukke- len te gelooven dat zy betoverd zyn: deeze , en meer foortgelyke, zotternyen geeft gratama, uit duizenden, op, als ftaalen van Bygeloof, welke men by jong en oud, ryk en arm, zwakken en Herken, wyzen en dwaazen, in alle eeuwen, by alle volken, aantreft, zo algemeen zelf, dat hy als zyn meer dan waarfcbynlyk gevoelen opgeeft, „ dat de man noch gebooren moet wor„ den, die, zonder hier den tol der menfchelyke zwak- „ heid te hebben betaald, tlerven zal." In het tweede Hoofdftuk gaat gratama over tot nadere bepaalinge , wai eigenlyk Bygeloof, wat een Bygeloüvige zy. —Bygeloof wordt hier omfebreven, als zynde „ die dwaling „ van den Mensch, waar door hy aan God of Gods re„ geringe eenige eigenfehap of werking met betrekking „ tot den mensch toefchryft, die daar in niet is — of „ die dwaling in den Mensch, waar door hy aan God „ eenige middelyke of onmiddelyke werkinge op den „ Mensch toefchryft, die met Gods eigenfehappen niet beftaanbaar is — of wel eindelyk die dwaling in den ,, Mensch, waar door hy of aan God of aan dingen bui,, ten God, aan bezielde of onbezielde wezens, die be„ ftaan of die de verbeelding fchept, aan daden of toe„ valligheden toefchryft eenige werkinge op zyn eigen „ weezen, die met Gods eigenlchappcn, den aart der „ dingen en zyne eigene nature, niet beftaanbaar is." Volgens deeze bepaaling zou het Bygeloof, naar gelange deivoorwerpen , omtrent welke het werkzaam is, in vyf foorten kunnen gefchift worden ; gaande onmiddelyk omtrent God —bezielde weezens — en^onbezielde dingen , die Rr 5 bei-  5?4 VERHANDELINGEN beiden beftaan — weezens, die de verbeelding fchent -s en omtrent daaden of toevalligheden. Door een By- geloovigen wordt zulk iemand verftaan, „ die de dwalinge „ des oygeloofs dwaalt, of wel zulk een, die in God of „ Gods regennge eenige eigenfchap of werkinge met be„ trekking tot den mensch erkent, die daar in niet is." Het derde Hoofddeel loopt over de nafpooring en ontwikkeling van de natuur en de oorzaaken des By geloofs. Naa een reeks van voorafgaande redekavelingen, raakende bet natuurlyk bezef, wegens Gods aanweezen of beftaan, den menfciien als ingefchapen, even gelyk verfcheiden andere van zelf fpreekende waarheden, gepaard met de moeilykheid, zo niet onmogelykheid voor den mensch, om te weeten wat en hoedanig God zy , fchryft gratama: „ Een hart vol vrees en onrust, ontftaande uit het gevoel „ van elende , eigene ongenoegzaamheid en af hangelyk„ heid van God, gepaard met traagheid tot onderzoek „ omtrent God, den aart der dingen en onderlinge be„ trekkingen tusfchen dit alles, en tevens met eene on„ getemde zugt naar Uitredding — zie daar, waarin wy „ kortelyk de eerfte en hoofdoorzaak meenen gelegen te „ zyn van die overyling of dwding in den mensch, waar „ door hy aan de Godheid eigenfehappen of werkingen „ met betrekking tot den mensch toefchryft, die met ha,, re natuur niet beftaanbaar zyn, of waar door hy aan „ dingen buiten God, aan bezielde of onbezielde wee„ zens, die beftaan of die de verbeelding fchept, aan da„ den of toevalligheden kragten en werkingen toefchryft, „ die of aan God behoren te worden toegekend, of aan „ God zouden moeten worden toegekend, indien zy met „ de volmaaktheid van Gods weezen beftaanbaar waren." Eene andere oorzaak vindt gratama in eene zwakheid van Geest, welke, indien zy niet natuurlyk in denzelven huisveste , dikmaals , zo niet altoos, uit zwakheid van het Lichaam haaren oorfprong neemt, en hy ftaaft deeze Helling door verfcheiden voorbeelden, als dat van denfehranderen pericles, die zynen Stuurman, toen deeze met de menigte verfchrlkt wierdt by eene Zonsverduistering, zynen Mantel voor de oogen hing, en hem vraagde, of ook 'die Verduistering verfchrikkelyk ware, of een voorteeken van iet verfchrikkelyks? en, egter, toeliet, dat hem, in zyne jongfte ziekte, een tovermiddel aan den hals gehangen wierd; - en een ander van den anders verftandigen pascal, die zich met een yzeren gordel, met fpykers bezet, te-  VAN HET STOLPIAANSCH LEGAAT. 575 tegen de zonde wapende, en ernftig begeerde om na het Gasthuis der ongeneeslyke armen gedraagen te worden, om te midden der behoeftigen, en niet in zyne eigen wooning, te ontflaapen. ,, Het zwak gemoed', dat met „ angst in het toekomende opziet, is de eigen grond, ,, waarin het Bygeloof zich gemakkelyk vestigt, welig ,, opgroeit, en waarin het, zoo 'er de Rede niet ach„ ter zit, ligtelyk den meester fpeelt. Van daar is het, ,, dat de zwakftc mensch (al het overige gelyk gefteld) „ zeker de Bygelovigfte is; van daar ook dat de Vrou- „ wen in de bekerings-gefchiedenisfen eene grote „ rol gefpeeld hebben." Tot Hot van dit Hoofdftuk trekt gratama de hoofdeigenfchappen des Bygeloofs aldus te zamen. „ Het is eene dwaling, daarom is het onkundig; het „ ontftaat uit een gevoel van ellende en eige ongenoeg„ zaamheid , daarom is het uit zynen aart zwak en naar,, geestig , het is vreesachtig naar de vrees, waar uit „ het geboren wordt; dom en werkeloos naar de traag„ heid van onderzoek, die het ten grondflag heeft. On„ getemde zugt naar uitredding doet het alles aangry- pen, wat zich ter redding voordoet, en maakt het zóó „ verfcheiden in de voorwerpen, waar omtrent het werk„ zaam is, Het denkbeeld van God ligt 'er altyd, fchoon ,, zomwylen diep, in verholen, en indien dit 'er niet in „ is, dan is het geen Bygeloof. Indien het tot eene heb„ belykheid aangroeit, gaan 'er alle die ongemakken me„ de vergezeld, die de vrees, naargeestigheid, traag„ heid, domheid, en onkunde vereenigd, op den mensch „ hebben, en maakt het zich ten laatften meester van den „ geheelen mensch. Deeze doet dan afftand van alle ,, Rede. Zyne naargeestigheid fchildert hem dan alles „ met zwarte kleuren. God wordt een dwingeland vol toorn, die van de menfchelyke ellende zyn fpel en „ wellust maakt, en de fterveling een niets beduidend „ weezen dat lyden moet. Hy veracht in anderen al „ wat gezond verftand heet; al wat fraai, groot, edel is, „ Kunften, Weetenfchappen en de Deugd zelve; goed„ heid en braafheid is ydelbeid, de beste daden blin- „ kende zonden. Hy heeft geen bezigheden, dan die „ van zynen Godsdienst, en deeze is een niets beduidend „ gogelfpel of wartaal; zyne oogen zyn niet waardig dat „ zy het licht aanfchouwen, en hy fluit by dagen zyne venfters; by nagt waaren de fpooken en geesten der ,, ver-  "576 VERHANDELINGEN „ verftorvcnen om zyne fpörlde, en het is met kragt van „ kruisfen, tekenen en verbiddingen, dat hy zich voor ,, hunne woede of invloeden beveiligt. Hy wentelt zich „ in zyn bedde, tot dat de vermoeienis hem de oogen „ fluit, dan fliapt hy, jaa! maar de yifelykfte droomen „ teisteren zyne ziel; dan ziet hy niet dan afgronden, vuur en helle; dan zyn het Draaken die hem drei„ gen te yerfcheuren; dan is het de Vorst der duisternis „ zelf, die hem zóó zal aangrypen, en het zyn de ram„ melende ketens die hem met Icbrik doen ontwaaken, „ fteeds nieuwe Hof tot kwelling nalaatende voor den „ volgenden morgen. In 't kort, 'hy is ongelukkig door „ en door, ledig, lui, dom, ligtgelovig /zich zelf en anderen ten last, onnut voor de zynen, voor de Maat5, fchappy en de prooi van den eerften bedrieger, die hem „ met uitredding vleit , welke hy noch gelooft noch ver„ langt." Met regt merkt gratama aan, op deeze algemeene fehets, dat dezelve, naar gelange der verfchillende karakters, tyden en plaatzen, onderfcheiden is, en nimmer op een enkel voorwerp kan worden toegepast. Het vierde Hoofdftuk heeft ten oogmerke, de redenen te ontvouwen , waarby het toekome, dat het Bygeloo f dikwerf meer vermag om der Menfchen hart te bewegen 'als de Godsdienst zelf. Te fpoedig, naar ons inzien, Hapt onze kundige Schryver van dit onderwerp af, hoewel zyne aanmerking niet geheel ongegrond is, dat verfcheiden , voorheen aangevoerde, bedenkingen hier insgelyks kunnen worden toegepast. Onder de middelen, welke, in het vyfde of laatfte Hoofdftuk, ter voorkoominge ofweeririge van het Bygeloof worden aan dc hand gegeeven, ontmoeten de volgende onzen meesten byval : „ Leeraar eene „ gezonde Zedenkunde, gelyk Christus dede. Doe het „ lelyke van de ondeugd en het beminnelyke van de „ deugd kennen, en dat God een welbehagen beeft in 3, een zuiver hart, vol liefde, en in de Gebeden van de ,, zulken , die gaarne goeddoen en een afïchrik hebben „ van het kwade. Leer eene mannelyke verdraagzaara„ heid in de rampen des levens, en wys een uitkomst .,, aan in een leven naa dit leven, daar de nevelen zul„ len wegvallen, daar men God zien zal, en elk zyn ,, loon ontvangen zal. Verfpreid in uwe Maatfchap- „ py allerlcye nuttige kundigheden , en fnyd de nutte„ loze af, zoo veel dit mogelyk is. Het Bygeloof nestelt ,, gaarne by de onkunde, en (al het overige gelyk ge- 91 field)  VAN HET STOLPIAANSCH LEGAAT. S7? », fteld) is de onkundigfte mensch zeker de bygelovigfte. Verfpreid in uwe Maatfchappy een algemeenen „ Geest van weikzaamheid. Werkeloosheid en loomheid „ koesteren het Bygeloof. Het zyn drie gefusters, die de eene de andere de hand reiken. Reis door de lan„ den , daar geene ieverheid is, doorblader de gefchie„ denisfen der "Kloosters, en gy zyt overtuigd van het geen „ ik zegge. ■ In één woord, vat alle die middelen gretig aan, die min of meer regtftreeks uitloopen om „ te vermeerderen de natuurlyke en zedelyke fterkte van „ 't Volk, dat gy te leiden hebt." Wat nu de tweede Verhandeling aangaat , welker Schryver niet heeft goedgevonden zynen naam bekend te maaken, doch dien wy, uit verfcheiden byzonderheden, onzes oordeels, niet onwaarfchynlyk zouden kunnen gisfen: met verlof der Kcurmeesteren dunkt ons veel te fchraai de lof, enkel die van werkzaamheid en beleezenheid, hem gegeeven. Wy voor ons meenen in hem ontmoet te hebben, den fchranderen Wysgeer en geoeffenden Kenner van het menfchelyk hart. Min regelrecht, dan gratama, treedt die Ongenoemde ter zaake, en vervalt hy, meermaalen , in uitweidingen , die, immers in deri eerden opflag,'met het onderwerp in geen onmiddelyk verband liaan. Met dit alles, zo veele blyken van oordeel en vernuft hebben wy allerwegen ontmoet, dat, indien de uitfpraak over den Eereprys mede aan ons gelraan hadde, onze keuze in geen kleinen twyfel zou gehangen hebben. Liet ons beltek het toe, wy zouden, door eene opzettelyke ontleeding deezer Verhandelinge, onze oordeelvelling kunnen goedmaaken. Nu moeten wy, benevens die van den bekroonden gratama , de leezing der naamlooze Verhandelinge wel ernftig aanpryzen. Eenige Berichten nopens de Euangelifche Broederkerk, of de zoogenaamde Hernhutters. Getrokken uit een klein Gefchrift van a. g. spangenberg. Te Dordrecht, by A. Blusfé en Zoon, 1796. In gr. Bve. 107 bl. Meer godgeleerde bedenkingen, dan historifche narigten, ontmoeten wy in dit Boeksken ; en deeze narigten betreffen nog meer de eerfte opkomst en lotgevallen der Broeder - Gemeente, dan dat zy over Laaien tegenwoordigen toeftand eenig licht verfpreiden. Zo  578 berichten nopens de hernhutters, Zo loopt, b. v., het, dus genoemd, kort gefchiedkundi» bericht van de Euangeiiiche Broederkerk niet verder dan tot aan den dood des Graaven van zinzendo^f Het verflag van den arbeid der Euangeiiiche Broeders onder de Heidenen is oppervlakkig, en bevat flegts eenige algemeenheden. De Afdeeling, loopende over de Vervolgingen, welke de Euangeiiiche Broeders ondergaan hebben, is, met tusfehenvoeging van eenige nadeeïige lotgevallen, den Broederen bejegend, eene korte Verhandeling over den Geweetensdwang, en deszelfs onbegaanbaarheid met de Leere des Zaligmaakers. Voor 't overige fchynt dit Gefchrift voornaarnlyk te zyn ingerigt ter wegneeminge van eenige bedenklj kheden, zo tegen de Leere als tegen de Gebmiklykheden der Broeder- 6emeente, van tyd tot tyd, ingebragt. Zo zyn, b. v.,zommigen, en, inderdaad, niet zonder reden, gevallen over verfcheiden aanftootlyke uitdrukkingen in hunne Gezangen of Liederen. Die Liederen, merkt onze Schryver aan, welke dc Broederkerk voormaals gebruikte, doch „ met 3, de eenvouwigheid en het ernftige der Goddelyke waar„ heid niet volkomen ftrookten, zyn reeds voorlang in „onbruik, offchoon zy (voegt hy 'er nevens) even„ wel in het geheel niet dien zin hadden, dien men 'er, „ gedeelte!yk om 'er mede te fpotten, gedeeltelyk uit „ misverftand, aan gegeven heeft." Proeve over ééne Waare Kerk; of Wysgecr ig Betoog, dat 'er maar één eenige Godsdienst met het Geluk des Mcnschdoms beftaanbaar, op Aarde zyn kan. Door een Aanbidder van God, en een Beminnaar der Menfchen. (Niet vertaald.) 1796. In gr. Qvo. 32 bl. Al iet vertaald! Eene groote eere, voorwaar, voor ons *Y Land, dat op deszelfs bodem zulke wanfmaaklyke, Vergiftige, lettervrugten groeien! De vrvheid der Drukperze befchouwen wy als een onvervreemdbaar regt van den Mensch en Burger, niet fteunende op Discusfiën van Volksvertegenwoordigers , en waaromtrent het genomen Dekreet in geen ander licht moet befchouwd "worden, dan als eene verklaaring, dat de banden, welke dus lang de Natie hadden gekluisterd , thans zyn losgerukt. Is 'er dan niets goeds onder de Zonne, 't welk niet ten kvyaade wordt misbruikt? Van het dierbaar regt, „ om » zy-  PROEVE OVER ééNE WAARE KERK. „ zyne gedagten en gevoelens aan anderen te mogen „ openbaaren, het zy door de drukpers of op eenige an„ dere wyze," levert deeze Proeve een voorbeeld op, 't welk, indien eenig ander, onder de misbruiken moet gerangfchikt worden. Wy zyn niet bang voor den titel van dit Gefchryf, dweepzieke, bevooroordeelde, listige, eigenbaatige en heerschzugtige menfchen zyn wy niet: ook is het in ons geene veiwaandheid, dat wy de Epi~ thete van dommen ons niet willen laaten aanleunen. Dat wy op de eerstgemelde zwarte lyst ons niet rangfchikken, zyn wy, grootdeels, verfchuldigd aan den Godsdienst van jezus, die hier, quafi, toegejuicht, doch welks voornaame grondflagen inderdaad ondermynd worden. En dat wy geene domöoren zyn, daar van behoeven wy onzen zich waanenden oor/fironklyken Schryver alleen ten bewyze aan te voeren, dat zyn fchryven niets meer of anders is, dan een ontleend naapraaten van 't geen voltaire en andere zich noemende fraaie Vernuften gezegd en herzegd hebben, en 't welk gemoedelyke, zelfdenkende, veritandige, menschlievende, verdraagzaame en geoelfende Christenen, met mond en pen, honderd en honderdmaalen wederlegd hebben. Wilden wy ons de moeite getroosten, of vonden wy daar toe eenige noodzaaklykheid, niets zou ons gemaklyker vallen, dan het onbeltaanbaare, het,'t zy dan uit onkunde, of moedwillig, verkeerd opgegeevene, 't welk, in dit Gefchrift, op veele plaatzen, doordraait, in een helder daglicht te plaatzen. Doch wy zouden, dus doende, dezelfde bcfchuldiging verdienen, die wy den Ongenoemden aantvgen: wy zouden flegts herzeggen, 't geen anderen, op eene voldoende wyze, vóór ons gezegd hebben. Voor min geoeflenden oordeelden wy dit weinige te moeten aanmerken, opdat zy door den titel zich niet laaten op den mouw fpelden, alsof zy hier iets nieuws zouden aantreffen. —— Intusfehen wordt het Publiek met nog meer foortgelyk origineel vernuft gedreigd, daar de Schryver, zo in het Voorbericht, als in den loop des Gefchrifts, aankondigt, dat men dit Stukje flegts hebbe aan te merken als eene proeve van een uitgebreider Werk, 't welk, eerlang, het licht sien zal. Uk  *8o m BOEREN WÈER-WÏKKER*. De Boeren Weer -wikker; of aanwyzing van de aan ftaande Luchlsgcftcldlieid, uit eene langduurige waarnecming van den Barometer; tot nut van den Landman in denHooi- en Oogst-tyd. Te Groningen, by J. Oomkens cn J. Dikema, 1796. In gr. 8vo. 16 bl. De Schryver van dit Stukje moet onze Vaderl. Letteroefeningen niet geleezen hebben , dewyl by betuigt , „ dat wy, zo veel hy weet, in onze Mocderlpraak „ zulk eene op dc ondervinding fteunende aanwyzing van „ het nuttig gebruik van den Barometer nog ■ niet heb,, ben," als hy hier aanbiedt. Immers deelden wy daar in (zie de Algcm. Vaderl. Lctteroef. voor 1793. bl. 15-65 — en 109.) de Proeven des Heeren richard kir* wan, over de Veranderingen des Barometers, mede, • Proeven, wy bekennen het, die van meer omflags zyn, en dieper gaan, dan de Waarn emingen hier aangeboden, en welker herhaalde leezing wy, te deezer gelegenheid, niet kunnen nalaaten aan te pryzen. Behalven deeze hebben een musschenbroek en anderen, die in onze Taaie over dit gedeelte der Natuurkunde ichreeven, zich daar over uitgelaaten. Had de Opfteller gezegd , dat hy geen afzonderlyk klein Werkje over deeze ftoffe, voor den Boeren (land gefchikt, in onze Moederfpraak kende, dan was hy de waarheid nader gekomen. Niettegenstaande deeze aanmerking, bevat dit Stukje voor den Landman een onderrigt, Wegens dit in vroegeren tyde by Natuurkundigen alleen, en -nu by allen, zo bekend Weerkundig Werktuig, 't Welk zeker door den Landman met voordeel kan gebruikt en geraadpleegd worden, fchoon hy, door de Ondervinding, zich reeds veele Waarneemingen aangefchaft, en by Overhandreiking. bekomen hebbe, die met de Aanduidingen uit het Weerglas ontleend, grootendeels, zamenltemmen. Om daarin zekerder en op vaster voet te gaan, zal hy den Barometer met vrugt kunnen raadplecgen , en van de XXV hier opgegeeven Regelen, die egter alle geenzins, voor zo verre de onze loopen, van gelyke waarde zyn, gebruik maaken. Het korte onderrigt wegens het maakzel en de Proeve eens goeden Barometers kan hem ook van dienst weezen. Al het voorfpellende intusfehen van den Barometer komt  DE BOEREN WEER-WIKKER. /j8f komt-neder op de nettere aanduiding van de zwaarte der - Lugt, welke wy daar door bekomen, dan die wy van elders kunnen verkrygen. Weshalven de Opiteller zeer wel zegt, „ dat het eigenlyk de verandering van de „ zwaarte der Lugt is , die door haare meerdere en „ mindere persfing en drukking alle veranderingen in „ den Barometer moet veroorzaaken. Dus beftuurt het v'Lugtgettel den gang van den Barometer, naar de na„ tuurlyke wetten van beweeging , en doec de kwik ry. „ zen of zakken , naar evenredigheid de Lugt zelve „ zwaarder of ligter is." In de daad , de Barometer is eigenlyk een Lugtweeger. Schoon de Opiteller dit erkenne, en tusfchen beiden in 't oog houde, fchvnt hv nu en dan met het Voorzeggend Vermogen, als wy "het zo eens mogen noemen, te veel op te hebben : devvyl, behalven de zwaarte of ligtheid der Lugt , zeer veele oorzaaken t tot de daadlyke Weersgefteltenisfe medewerken, 't Geen niet wegneemt , dat men algemeene Regels konne opgeeven ; doch die aan veele uitzonderingen onderhevig zyn. Trouwens, dit blykt uit veele der Regelen zelve , die ten llotte van deezen Boeren Weer-yvtkker voorkomen. Wilden de Landlieden zich van dit Werktuig bedienen, zy zouden , in veele gevallen , de by hun reeds aangenomene Weerwaarneemmgen, waar op zy nu afgaan, bevestigd vinden ; en niet zelden in.de gelegenheid komen, om voordeel te doen met de vroegere aanduidingen, wegens de meerdere zwaarte of ligtheid der Lugt, welke het Weerglas fchenkt, dan zy van elders met mogelykheid kunnen opdoen. — In zo verre dan pryzen wy de handleiding, hier gefchonken, den Boerenttand aan, en pryzen het oogmerk des Opltellers. Byvoegfels en Aanmerkingen voor het Zestiende Deel der Viderlandfche Historie van jan wagenaar. Door Mr. h. van wyn, Mr. n. c lambrechtsen, Mr. ant. martini, e.m. engelberts, en anderen. Tc Amfierdam , by J. Allart, 1795. ƒ« gr. 8vo. 103 bladz. Dezelfde, voor het Zeventiende Deel, na bladz. TTolgens onze belofte 'haasten wy ons met verflag te doen V van dé nog overige Stukjens deezer leezenswaardige Byvoeglelen. Ons gevoelen, over deezen nuttigen arbeid, lett. 1796. no. 14. Ss heb-  1 582 BYVOEGSELS hebben wy meermaalen verklaard, en behoeven die verklaaring nu niet te herhaalen. In het Zestiende Stukjen, bl. s-n, ontmoeten wy terftond eene gewigtige Aanmerking, maar te uitvoerig om hier te worden overgefchreven, over het toevoegen van Afgevaardigden te velde, wegens de algemeene Staaten, aan den Opperbevelhebber des Legers. Een misflag van wagenaar wordt daarby aangewezen, en de handelingen van 't groot Befoigne.der Staaten van Holland, over dit onderwerp, voorgedragen , te gelyk met het fchryven der gemelde Staaten aan hunnen Stadhouder, welke nu reeds den Engelfchen throon had beklommen, en des Konings antwoord. Men ziet uit alles, hoe omzichtig de Staaten waren om vooral den Vorst geenen aanitoot te geeven; met hoeveel behoedzaamheid alles wierd voorgelteld en behandeld, hetgeen tot deszelfs , het zy dan wel of kwalyk verkregen, gezach eenige betrekking had; en de wyze, op welke [zo als de Schryver, zacht genoeg, zich uitdrukt] zyne Majefteit de verfchillende begrippen der Staatsleden wist te leiden. Op bl. 13 -16 wordt gefproken van de vergeeffebe poogingen der Staaten om den Vrede tusfchen Keizer leopold en den Grooten Heer te bewerken, en by die gelegenheid, bl. 16, gezegd ; „ de Gezant Haagde hier in niet naar „ wensch, en men zal, in 't vervolg, zien, dat eerst ten „ Jaare 1693, onder bemiddeling van Groot-Brittannie en „ deezen Staat, die zaak volvoerd wierdt." Op den rand vindt men aangehaald, wagen. Vaderl. Hist. 16 D. bl. 169. [dit moet 196 zyn]. Hieruit zoude men befluiten, dat, in het Jaar 169a, de Vrede tusfchen de twee gemelde Mogendheden wierd getroffen. Doch , wanneer men de aangewezen plaats van wagenaar naleest, vindt men , dat ook toen de aangewende poogingen vruchtloos waren. De oorlog bleef nog verfcheiden jaaren voortduuren, en eindigde niet voor het aangaan van den Vrede van Karlowitz, in den aanvang des Jaars 1698 (*). De onderneeming, om de Engelfchen van de dwinglandye van jacob den II te verlosfen , had den Staat eene uitgaaf gekost van 7,301,322:1:8, volgens wagenaar, (*) Wagen. Vad. Hist. D. XVII. bl. 18. Zie ook de Aanmerking in het 17de Stukjen van dit Werk, bl. 5.  tot de vaderl, historie. 583 Naar ("O, van welken tindal zeer weinig verfchilt, fchoon hy in de byzondere posten der rekeninge misftagen fchynt te hebben. Tindal zelve rekent deeze fom, in Engclsch geld, op omtrent 686,500 ponden fterling, en hiervoor werden den Staaten, in Engeland, niet meer dan 600,000 ponden toegelegd, welke, zo als wy hier bl. 17 vinden aangetekend, „ een derde terftond, een ander „ derde, vier maanden daar na, en 't overlchot in den „ Winter des Jaars 1690," zouden betaald worden. „ Maar, hierin, was men agterlyk," en de Nederlanders moesten nog omtrent drie jaaren geduld hebben. Bekend is het gefchil, over de Nominatie van Schepenen, hetgeen, na de verheffing van willem den III op den throon van Engeland, tusfchen deezen en de Stad Amfierdam ontflond. By hetgeene wagenaar daaromtrent bericht, worden hier bl. 25—33 nog eenige aanmerkingen gevoegd. Byzonderlyk is leezenswaardig hetgeen, bl. 26, aangetekend wordt aangaande de redenen , waarom men, ter Staatsvergaderinge van Holland, de voorflagen van Amfierdam van de hand wees, waaruit men de vrees des zich noemenden Souverains voor zynen Koninglyken Stadhouder duidelyk kan bekeuren. Bladz. 32—42 behelst het verhaal, hetgeen wagenaar in zyne Gefchiedenisfen van Amfierdam geeft, aangaande de valfche befchuldiging, door zekeren booswicht tegen fommige Leden van de Regeeringe dier Stad ingebragt, met byvoeginge van nog eenige omftandigheden, welke den Historiefchryver onbekend waren. By het nagaan van het gewicht, hetgeen veeltyds gefteld wordt in dingen van geene waarde, vindt men niet zelden ftof tot meesmuilen , het zy men lette op de gedraagingen van byzondere perfoonen, of op de handelingen van Vorften, Overheden en hooge Collegien. Dat by plegtige voorvallen eenig ccerimonicel bewaard worde, is niet af te keuren; het ligt in 's menfchen natuure, en is, in zekere maate, tot eene goede orde noodzaaklyk. Maar fomtyds wordt het, door "een ingebeeld point d'honneur, gedreven tot belachlyke uiterften. Een voorbeeld daarvan ontmoeten wy in deeze Byvoegfels (f), hetgeen wy niet (*) Vad. Hist. D. XVI. bl. 24. Tindal , Contin. Vol. I. p, m. 142. CD Bl. 55, 56, 57. Ss 2  5§4 BYVÖEGSELS niet kunnen nalaaten den Leezer méde te deelen. Wanneer Koning willem, op den vyfden van Sprokkelmaand des Jaars 1691, uit Engeland gekomen, in den Haag zyne intrede deed, „kwamen,"zegt onze Schry ver ,„ bei„ de de Hooge Kollegien [te weeten de Staaten Generaal ,, en die van Holland] in derzelver Vergaderplaatzen — „ byeen; van waar zy zig naar den Vorst begaven, om „ hem te verwelkoomen. Hier uit ontftondt, ten zelven „ dage, een nietig, maar heevig, gefchil. 't Zy dat men „ elkander, hier, een vlieg, gelyk men fpreekt, op 't ,, ftuk van den voorrang, hadt willen afvangen, 't zy ie,, der zynen yver , in het eerst begroeten zyner Maje„ fteit, als om ftryd, wilde aan den dag leggen, of dat, „ misfchien, deeze beide zaaken te faainen liepen,'zeker „ is het, dat, zo dra men, ter Generaliteit, 't verrigte „ aldaar,voorlas , in de volgende bewoordingen ,, Hun „ „Hoog Mog. zyn, en corps, gegaan naar de apparte~ „ „ menton van zyne Majefteit, en hebben dezelve al,, ,, daar, .... de eer/Ie voor alle Vergaderingen en Colle„ „ gien, verwellekomt en gecongratuleert," de Holland„ fche Afgevaardigden , hierop, deeden aanteekenen ; „ „ dat zy den inhoude van dien, expresfelyck, desavoueer,, „ den, als hebbende de Heeren Staaten van Holland „ „ en West-Vriesland, hare Principalen, zyne Majefteyt, „ „ en corps, voor haar Hoog Mog., beneden aan de „„koets, gecomplimenteert, en, vervolgens, tegen de „ „ Refolutie protejieerden " De overige Leden der „ algemeene Staatsvergadering verzogten wel, hier op, „ aan die van Holland, derzelver aanteekening te ligten, „ by gebreke waar van zy zig hunne tegen aanteekeningen „ voorbehielden ; doch 't is, meen ik, hier by, gebleeven." «— Tdelheid der y delheden! Deerlyk is hetgeen wy, bl. 59, uit eenen brief van den Ambasfadeur otters, aangaande het uiteinde van den Admiraal kornelis tromp, leezen, maar hier niet zullen overneemen. Over het voorgevallene met de Stad Goes, in Zeeland, in den Jaare 1692, waarin Koning willem een zo willekeurig gezach oefende, vinden wy weinige byzonderheden aangetekend, bl. 67—69. Breeder zyn de Aantekeningen over den handel tegen de Gebroeders simon en kornelis van halewyn , welken (ten minften de laatstgenoemde) zelven den Stadhouder den weg gebaand hadden tot de onbepaalde magt, wel-  tot de vadere.ÏHIST0IUE. welke deeze nu te Dordrecht oefende, en waarvan zy thans zelven de uitwerkfels gevoelden. De Byvoegfels over deeze rechtspleeginge loopen van bl. 69 tot 78. Zeer merkwaardig wordt,op bladz. 82, genoemd het Zeegevecht van den i9den of 29ften van Zomermaand waarin jan bart drie Itaatfche Oorlogfchepen veroverde, en den Schoutbynacht hidde tjerks de vries, Zoon van den beroemden tjerk hiddes, doodelyk gekwetst, te Duinkerken gevangen bragt. Het blykt uit het hier, gegeven verhaal, dat dit onheil den ftaatfchen Bevelhebber, met nog twee andere braave luiden, overkwam door de fchandelyke lafhartigheid van vyf Kapiteins, die, in. plaatze van hunnen plicht te doen, den vyand de fpiegels toekeerden. Wy tekenen dit hier te meer aan, dewyl het ons heugt, dat wy fomtyds den eerlyken de vries zelven geheel ten onrechte van plichtverzuim of lafheid hebben hooren befchuldigen. Bl. 94 enz. zyn leezenswaardige Aantekeningen over den handel der Oostindifche Maatfchappye, maar voor ons te uitvoerig ter overneeminge. In dit Zestiende Stukjen zyn weder niet weinige drukfeilen ingeflopen. Eene lyst, achter het Zeventiende Stukjen geplaatst, verbetert wel veele derzelve, maar niet alle. Hoe ongenegen om gebreken te vinden, oordeelen wy ons verplicht eenen zeer zinftoorenden misflag aan te wyzen. Op bl. 61, reg. 16, zal de Leezer zich zekerlyk verwonderen hoe eene Smyrnafche Vloot te Benga.lt kwam. Zy kwam daar niet, maar te Kingfalc in Ierland. Zie wagenaar, bl. 152. Wy gaan nu over tot het Zeventiende Stukjen deezer Byvoegfelen. Op bl. 4 en 5 ontmoeten wy hier twee korte Aantekeningen over den oorfprong van het beruchte Verdrag van Verdeelinge der Spaanfche Heerfchappyen, den nden van Wynmaand 1698 in den Haage geflooten. Wagen aar zegt: „ De Franfchen verfpreidden, zedert, ,, dat Koning wileem dit Verdrag van Verdeelinge eerst „ ontworpen, en voorgeflaagen hadt. Doch, (voegt hy 'er ,, by) volgens onpartydiger berigten, ook van Franfchen „ zel- (*) Het eerstgenoemde getal heeft wagenaar overgenomen uit het Journal Hijlorique du P. daniel : de Schryver van het Byvoegfel verklaart zich voor het andere, op ftukken van grooter gezach. Ss 3  586 BYVOEGSELS „ zelven, moet men de eerfte opening tot het zelve ftel„ len op rekening van het Franfche Hof zelf." Voor het eerstgeftelde worden in de Vaderl. Historie, D. XVII, bl. 13, aangehaald de Memoires de M. de torcy , voor het andere bet Journal Hiftorique van P. daniel. De Schryver van de Aanmerkinge op deeze plaats betuigt by torcy dit niet te vinden, en haalt, uit deszelfs Memoires, woorden aan, welke duidelyk den eerften voorflag van dit werk aan lodewyk den XIV toefchryven. Vanwaar dan het zeggen van wagenaar ? Het komt ons voor, dat, ter aangehaalde plaatze der Vaderl. Historie, de Kanttekeningen w en x verkeerdlyk gefteld zyn, en dat het laatstgeftelde aan torcy, het eerfte aan daniel, moet toegekend worden. Immers deeze geeft Koning willem (niet lodewyk) op als den ontwerper van het Verdrag. Dus zoude de zaak enkel beftaan, of in eene fchrylfeil, of in eene onverbeterde misftellinge van den Drukker. Volgens tindal (Contin. of rapin's Hi- ftory of Eng land, Vol. Ii. p.447, van den druk des Jaars 1761) waren fommigen van gedachten, dat de eerfte opening tot dit Verdrag, in Lentemaand des Jaars 1698 , door den Franfchen Koning was gegeven aan den Graave van portland. Wy zouden in verfcheidene Aanmerkingen ftof van befpiegelinge voor den nadenkenden Leezer kunnen vinden, by voorb. over de bekrompen denkwyze der Wethouderfchap van Hamburg, welke, nog in het laatst der voorgaande eeuwe, den ftaatfchen Refident aldaar het bouwen eener Kapelle , ter oefeninge van den hervormden Godsdienst, -achter zyne huizinge, wilde beletten, bl. 9. Over den vergeeffchen voorflag der Regeeringe van Rotterdam, ter Staatsvergadeiinge van Holland, dat de Regenten van die Provintie , tot bevordering der Inlandfche Handwerken, — zouden belooven, om, met hunne Perfoonen en Familien, de overige Ingezetenen .... te zullen voorgaan, in het draagen van binnenslands gemaakte ftoffen ... enz. „ Men maakte," zegt de Schryver, bl. 11, ,, dit voorftel Commisforiaal, en het bleef fteeken." Over de wonderlyke naauwgezetheid der Euangelifchen of Luthcrfehcn in Duitschland , om toch vooral den GregO' riaanfehen Styl, als van eenen Paus hervoortgekomen, niet aan te neemen, niettegenftaande deszelfs blykbaare juistheid , zonder 'er toch eenige geringe verandering in te maaken, uit welker hoofde men hem den nieuwen Jullaan- fchen  tot de vaderl. historie. 587 fchen Styl der Euangeüfchen konde noemen , bl. 15. Doch wy willen dit Uittrekfel niet te lang maaken, en evenwel nog gaarne het eene en het andere aanftippen. Men weet dat wagenaar (*) eene vry uitvoerige befchryving geeft van het charafter van willem den III. Een trek of twee worden hier, bl. 29 en 30, by deeze fchets gevoegd. Reeds in het Vyftiende Stukjen, bl. 36, had de Schryver van het daar geplaatfte Byvoegfel eenen brief van den gemelden Vorst, denkelyk aan den Raadpenfionaris fagel, geplaatst, als welke, gelyk hy zich uitdrukt, 's Vorften leevendigen (waarom niet liever driftigen of ligtger■aakten') aart , natuurlvk, affchilderde. In hetzelfde Stukjen, bl. 90, was gefproken van des Printen wrok tegen van beuningen , en de onbetaamelyke wyze, waarop hy deezen behandelde. Hier wordt, bl. 30, iets gezegd van des Konings feilen, ter gelegenheid van het zeggen van wagenaar: „ Zelfs heeft Bisfchop „ burnet gefchreeven, dat hy vry was van alle on„ deugd, eene foort alleenlyk uitgenomen, welke hy ech,, ter zorgvuldiglyk bedekt wist te houden. Doch (voept „ wagenaar 'er by) deeze Schryver meldt niet, welke „ deeze ondeugd, of dit gebrek, geweest zy: en 't ftaat „ ons niet vry, in eene zaak van zo veel gewigt, op gis„ fingen van anderen, te bouwen (f)." Ondertusfchen heeft dit ftilzwygen van burnet aanleiding gegeven, zo als natuurlyk was , tot allerlei vermoedens. Men heeft zich verbeeld, dat het iets zeer ergs, iets onnatuurlyks, moest weezen, hetgeen de Bifchop niet verkoos, of zich Ichaamde, te noemen. De Schryver van dit Artikel wil hieromtrent ook niets bepaalen , maar oordeelt, evenwel, niet ondienftig, eene plaats uit het Leeven jan w. whiston, door deezen zelven befchreven, hier over te neemen, daar dit werk, waarfchynelyk, hier te lande, by niet veelen bekend is. „ Kort na den dood van „ Aartsbifchop tillotson , zegt de Schryver, in het „ Jaar 1694, ftierf die alleruitmuntendfte Vrouw, Ko„ ningin maria. Bifchop burnet zegt, in de Historie „ van zynen tyd, dat Koning willem zich toen zeer over» gaf aan godsdienflige «verdenkingen, en afgezonderde » ge- (*) Vaderl. Hist. D. XVII, bl. 108 enz. (t) D. XVII, bl 117. Ss 4  583 B7V0EGSELS „gebeden: Dat de nieuwe Aartsbifchop Tennifon dikwyls „ en lang achtereen by hem was ; \ en dat hy plegtige en ,, ernftige befluiten nam om in alle opzichten een naauw„ keurig en voorbeeldig Christen te worden (*)• Maar „ hy geeft geen byzonder voorbeeld van deeze plegtige „ en ernftige Befluiten. Ik kan 'er een van geeven, dat „ aanmerkelyk is , dat en den Koning en"' den Aartsbi„ fchop zeer tot eer verftrekt, en hetgeen ik in dien tyd hoorde van mynen Patroon Bifchop moor; welke een „ was van het treurige gezelfchap van Bilchoppen, waar,, van burnet kort te vooren fpreekt, die by haar [de „ Koningin] waren , wanneer zy de laatfte maal het „ Nachtmaal ontving. Het voorbeeld is dit: 'er was „ eene hooffche Vrouw, de Lady villers, met welke „ Koning willem, zo als wel bekend was, te gemeen„ zaam was geweest, en aan welke hy groote gefchenken „ had gegeven. Na den dood der Koninginne nam de „ nieuwe Aartsbifchop, het zy de Koningin dit voor „ haaren dood van hem verzocht had, het zy uit eigene beweeginge, (want dit is my onbekend) de vryheid „ van hem [den Koning] voor oogen te houden, hoe zeer „ hy zyne uitmuntende Vrouw had verongelykt door zyn '„ ovcrfpel met Lady villers. De Koning nam het wel ,, op, en ontkende zyn misdryf niet, maar beloofde den „Aartsbifchop ernftiglyk , dat hy niet meer met haar „ te doen zoude hebben. Ik geloove, dat hy dit befluit 9 nakwam, hebbende van eenen anderen kant vernomen, dat de gemelde Lady zich verwonderde, dat zy den „ Koning nooit meer konde te zien komen na den dood „ der Koninginne (f)." Het misdryf van overfpel is zekerlyk erg genoeg, maar het ftilzwygen van burnet heeft wel gelegenheid gegeven tot nog ergere verdenkingen. Deeze, waar men kan, uit den wech te ruimen, zyn wy verplicht aan alle onze medemenfehen, wie zy ook zyn mogen. Bladz. 31 enz. behelzen verfcheidene ophelderingen aangaande "den handel van jakob wouters, die, gelyk wagenaar, bl. 15a, fchryft, verdacht gehoulen werd, „ dat (*) In de Franfche Vertaalinge van het Werk van burnet, welke ik alleen bezitte, zyn (Tom. IV, p ij?.) de uitdrukkingen een weinig anders,maar zonder verfchil in het zaaklyke. (t) Memairs of the Life and IVritings of Mr. w. whiston, p. 113.  ' TOT DE VADERL. HISTORIE. 589 $ dat hy een ontwerp gefmeed hadt, om den Koning van „ Pruisfen te helpen aan 't bezit van 't Markgraaffchap van „ Veere en Vlisfingen, en zelfs van 't Stadhouderfchap „ der voornaamfte Gewesten." Deeze ophelderingen zyn merkwaardig op zichzelve. Jammer is het, dat de Schryver , door het ftiizwygen der Refolutien van Holland, het einde van dit gewigtig geval niet heeft kunnen ontdekken. Aan de mishandelingen, door de Engelfchen onzer Natie aangedaan, zynwy thans al zo gewoon, dat niemand zich zal verwonderen over de belemmeringen, welke dit, den Nederlandfchen voorfpoed altyd behagend , Volk onzen Koophandel toebragt, zelfs, terwyl wy, met hetzelve tegen Frankryk verbonden, den oorlog niet alleen naar, maar boven, vermogen voortzetteden. Wy hebben daarom meestal verkozen de voorbeelden hiervan met ftiizwygen voorby te gaan, en zullen nu ook Hechts den Leezer wyzen tot hetgeene hy daaromtrent, bl. 66 enz. van dit Stukjen, kan aangetekend vinden. Eveneens doen wy omtrent de rechtmaatige Aanmerking op bl. 85, waarvan wy alleen het volgende zullen overneemen : „ Denklyk zou „ de toenmaalige gefteldheid van zaaken (in het Jaar „ 1700) ons eene glansryke vrede hebben bezorgd, in- dien niet, aan de eene zyde; om van het fterven van „ Keizer joseph I te zwygen; de eerlyke, en altyd prys,, lyke , naauwgezetheid van den Staat, om zig van de „belangen der Bondgenooten niet af te zonderen, ... „ doch, aan den anderen kant en voornaarnlyk , de on„ verwagte afval der Engelfchen.... de kans des oorlogs ,, doen keeren , en de zaaken, op 't einde, eene gansch „ andere cn oneindig min voordeelige gedaante gegeeven „ hadt." Hoe getrouw de Staaten in het algemeen, en byzondere Staatsleden op zichzelven, de belangen van het groote Bondgenootfchap bleeven aankleeven, blykt uit het geheele beloop der van tyd tot tyd ondernomen Vredehandelingen , en wy vinden 'er hier, bl.87 enz., een ftaaltjen van in het gedrag van den Goudafchen Burgemeester ijruno van der dussen. Dan hoe roem- ryk ook de oorlog gevoerd wierd, en tot welken top van aanzien het Gemeenebest geftegen ware , men werd te ' eenemaal uitgeput door de overmaatige kosten, welke tot goedmaaking van dit alles vereischt werden, zo dat men zelfs, gelyk hier bl. 98 gemeld wordt, zich genoodzaakt zag, geld op te neemen tegen den onmaatigen intrest van Ss 5 ne*  5$0 byvoegsels tot de vaderl. historie. negen, ja tien, ten honderd , tot dat men eindelyk den Vrede van Utrecht voor lief moest neemen, zo als het Frankryk en Engeland behaagde ons denzelven voor te fchryven. Wy zullen ons verflag van dit Stukjen weder fluiten met meldinge van eene zeer zinftoorendë Drukfeil. Bladz. 69 reg. 7 v. o. ftaat vry, daar, gelyk de zamenhang uitwyst, moest gelezen worden verbeurd. De Oude en Nieuwe Conftitutie der Vereenigde Staten van Amerika, uit de beste Schriften in hare gronden ontvouwd. Door Mr. gerhard dumbar , Lid van de Maatfchappy der Nederl. Letterk. te Leyden, van het Provinc. Utrechtfche Genootfch. van Konften en Wetenfchappen , en van het Genoetfchap, pro excolendo Jure Patrio, te Groningen. Derde Deel. Te Amfterdam, by]. A. Crajenfchot, 1796. In gr. 8vo. 392, bl. behalven het Register op de Drie Deelen. „ "IVTelhaast hoopen wy het Derde en laatfte Deel deezes „ W Werks te zullen ontvangen, waar in de byzondere Inrigting van den Americaanfchen Regeeringsvorm „ ftukswyze zal overwoogen worden," was het flot onzer Aankondiging des Tweeden Deels van dit hoogfehatbaar Werk (*), waar aan wy veel dubbelverdienden lofs gaven. Reikhalzend hebben wy, zints den Jaare 1794, uitgezien na de komst van dit Slotdeel. Een reikhalzen , vermeerderd, toen de jongfte Staatsomwenteling in ons Vaderland voorviel, en te wege bragt, dat het vastftellen eener Nieuwe Conftitutie voor ons Vaderland eene volftrekte behoefte wierd. Dan wy hebben in verlangend verwagten tot heden moeten blyven. En haasten wy ons, om onverwyld dit Deel onzen Leezeren bekend te maaken. Van dit venvyl, daar de andere Deelen elkander veel rasfer volgden, geeft de Schryver zynen Leezeren 't volgend verflag: „ Het is voornaarnlyk aan de tydsomftandigheden „ te wytcn , dat dit Deel, welk wy, meer dan een jaar ver„ leden, als eerlang op het Tweede zullende volgen , aan- „ kon- (*) Zie onze Vader landfcht Letteroef. voor 't Jaar 1794. bl. 640. Van hec Eerfte Deel hebben wy daar gefprooken bl. i63.  G. DU ME AR, O. EN N. CONSTITUTIE. 591 „ kondigden, niet eer dan nu kon in 't licht komen. Nog„ thans was hetzelve vóór de Omwenteling, die in den „ aanvang van dit jaar voorviel (*), geheel afgefchree„ ven: eene omftandigheid, welke wy noodig agten den „ Leezer vooraf te kennen te geeven, op dat hy daar „ in geene aanmerkingen verwagte, die toen niet konden „ gemaakt worden , en welken naderhand, indien wy daar „ toe al mogten geneigd geweest zyn, gebrek aan ledigen „ tyd belet zoude hebben in orde te brengen. Zy, die „ de ftaatkundige betrekkingen onzer verbonden. Gewes„ ten doorzien, zullen ook zodanige aanmerkingen niet „ behoeven, om de vergelykingen tusfchen deezen en de ,, Amerikaan fchen te maaken, waar toe de tegenwoordige „ toeftand deezer Republiek ieder, die in derzelver belan„ gens deel neemt, moet uitnoodigen; te meer uitnoodigen, „ naar maate het onbetwistbaar is, dat, hoe groote en hoe „ veele verfcheidenheden ook tusfchen beiden mogen zyn „aan te wyzen, 'er egter, in eenen politieleen zin, „ geen Land beftaat, of ooit beftaan heeft, in het welke „ meer, of zo veele, overeenkomften met het onze te „ vinden zyn als in den Staat der Vereenigde Ameri„ kaanen. „ Terwyl veelen, en onder deezen niet weinigen der „ bedaardlten, der verftandigften, der agtenswaardigften, „ uit de Franfche Natie ons als met ééne ftem vermaa„ nen, dat wy hunne inrigtingen liever als baaken, welke „ de klippen aanduiden, dan als voorbeelden, die onze „ navolging eifchen, befchouwen mogen; terwyl die in„ rigtingen zelven ons leeren kunnen, hoe veel gemakly„ ker het zy te flegten dan te bouwen, te veranderen „ dan te verbeteren, en hoe zeer eene kwalyk geplaatfte, „ eene te veel in één middenpunt verzamelde, magt, ook „ in eene Republiek, alle de ysfelykheden van het Des„ potisme kunne voortbrengen ; zoude , onzes oordeels, „ een Amerikaansch Burger, die zich thans in 't midden „ onzer bevinden mogt, met een zegepraalende vrymoe„ digheid de tafelen, op welke de Conftitutie van zyn „ Vaderland gegraveerd waren, voor onze oogen kunnen „ ophangen, en ons toeroepen: ziet hier eene genomen „ proeve , welke de ondervinding van eenen. feminien ,, tyd reeds heeft bekroond; ziet hier eene Conftitutie, „ on- (*) Dit Voorberigt is den 12 Dec. 1705 gedagtekend.  593 G. DUMBAR. „ onder welker invloed myne Landgenooten een reeks van jaaren in rust en voorlpoed geleefd hebben, onder „, -welke de vryheid nog nimmer heeft in gevaar ge„ ftaan, en onder welke de Staat fteeds toenam in aan,, zien en in magt. „ Men denke ondertusfehen niet, datwy, eenen Amerikaan met deeze taal invoerende, daarom in 't begrip ftaan, dat hier te lande niets anders te doen zyn zoude dan de Conftitutie van Amerika geheel over te neemen, „ of zelfs maar in haare meest kenmerkende trekken te „ volgen. Hy, die zulk eene leer predikte, zou niets zo „ zeer bewyzen als dat hy noch de onderfcheide gefteld,, heid der beide Landen, noch de onderfcheiden denk-, s, wyze der beide Volkeren, welken hy in eenen vorm begeerde te kneeden, behoorlyk had overwogen. Dit „ alleen meenen wy te mogen vasthouden, dat de Ame.„ rikaanfche Regeeringsvorm op die egte grondilagert „ gebouwd is, op welken de vryheid, de rust, de vooripoed en de onafhanglykheid, van eene natie gebouwd kan, ,, en moet worden; dat "de wereld nog nimmer een ftelzel „ van regeering gezien heeft, welk het ziftend onderzoek „ van den Wysgcer, van den door historie en ondervinding „ verlichten Staatsman , beter zal kunnen doorftaan ; en s, dat, welke verfchillende wyzigingen eene andere landsge„ fteldheid, eene andere volksgeaartheid, andere begrippen, andere gewoonten, met één woord allerlei toeval, „ lige omftandigheden, ook mogen noodzaaklyk maaken, „ die zelfde grondflagen mede hier zullen behooren aange,, nomen te worden, indien men zich eenen goeden uit„ flag van onze hervormde (dit zal hervormende zyn moe„ ten) poogingen zal durven belooven (*)• „ Wy treeden hier in geene byzonderheden. Dat eene „ naauwgezette overweeging van het werk zelf beftisfe „ of wy ons te warm of té onbedagt hebben uitgelaaten. „ Wy (*) liet is blylibaar, dat de Franfchen in hunne nieuwe Conftitutie ook veel nader by de Amerikaan fche gekomen zyn, dan te vooren: e.i tevens uit den lof, dien ïioissv d'anglas, in zyn Discours Preliminaire au Projet de Conftitutian pour la Republiiue Francoife, aan de Ameriksanfche Wetgeeving toezwaait, te vermoeden, dat zy dezelve nog meer zouden gevolgd hebben, indien de verfchillende omftandigheden van beide de Landen, of misfchien de verfchillende volksbegrippen, hun niet hadden a dsn weg geftaan."  0. EN. N. CONSTITUTIE. 593 # "Wy voor ons bekennen, nooit zo overtuigend, als on„ der de bearbeiding van 't zelve , van die groote waar,, heden te zyn doordrongen geworden; dat in elke maat„ fchappy ergens eene alles overtreffende en onbegrensde „ magt moet plaats hebben, dat het gevaar, uit zulk eene magt te dugten, alleen te verhoeden is door dezelve „ te verdeelen, en het evenwigt tusfchen dezelve te be„ waaren; dat dit evenwigt niet bewaard kan worden zon„ der aan ieder tak van magt de middelen in handen te „ geeven om zyne onaf hanglykheid tegen de anderen te befchermen; en dat eenheid en onverdeelbaarheid van „ het algemeen beftuur noodwendig vereischt worden om „ de algemeene belangens van een volk met goeden uit„ flag te bellieren : waar wy dan dit moeten by voegen, „ dat ook, onzes oordeels, al die eenheid en onverdeel„ baarheid, welke tot dit oogmerk kan dienftig zyn, in „ den Amerikaanfchen Regeeringsvorm is te vinden." Schoon dit afgefchreeven gedeelte des Voorberigts wat lang zy, zullen wy des onze Leezers om geene verfchoo. ning behoeven te vraagen, daar wy wel durfden veronderstellen, dat zy van deezen Schryver wel gaarne eenigermaate op dit ftuk eene Politieke Geloofsbelydenis zagen. Wy laaten dezelve aan hunne beoordeeling. Voorts wyst de Burger dumjsar, naar gewoonte, de bronnen aan, uit welke hy in dit Deel zyns Werks geput heeft. Zyne eigene gedagten, in het lichaam des Werks geplaatst, doen zich van zelfs genoeg onderkennen, en zyn meest in Aantekeningen aan den voet der bladzyden te vinden. De Hoofdafdeelingen deezes Deels , die met de meer byzondere Onderfcheidingen voor 't zelve geplaatst zyn, beftaan in de Befchouwing van het Huis der Reprefentanten Befchouwing van den Senaat Befchouwing van dc Uitvoerende Magt, of van het Prefidentfchap der Vereenigde Staaten — Befchouwing van de Regterlyke Magt en Gemengde Aanmerkingen, als Vcrklaaring van Regten Vryheid der Drukpers Middelen, wel¬ ken het Volk heeft om het Gedrag der Regenten gade te flaan Over 't bewys in geval van Verraad Af- 'fchajfng van den Slaavenhandel —— Middelen om de Cow flitutie te verbeteren. Onder de hoedanigheden, die in de Kiezers der Reprefentanten gecischt worden; een ftuk, dat de Conventie op geen eenpaarigen voet fchynt te hebben kunnen brengen;  594 6. DUMBAR gen; vinden wy, ondanks den algemeenen geest van Toegeeflykheiden uitgeftrekte Verdraagzaamheid in het Godsdienltige, dat, in Zuid- Carolina en Delaware, de Kiezer eene zekere Geloofsbelydenis moet afleggen. „ In Zuid „ Carolina is dezelve van kleinen omvang; betraande al„ leen in het erkennen van een Opperweezen, en van een „ Toekomenden Staat van Belooning en Straf, i—1 Maar„ in Delaware moet men eene verklaaring ondertekenen,. „ welke het geloof van de Dricëenheid en van de God,', lyke Ingeeving van het O. en N. Testament behelst." Wonder vreemde Eisch in een Vry Land! Van het regelen der Verkiezingen gefprooken hebbende, Vermeldt de Schryver in eene Aantekening: „ Van elders „ is ons gebleeken, dat het uitblyven der ingezetenen op de „ Verkiezingsdagen, vooral van die klasfe" van Ingezete„ nen, welke men meest bekwaam agtede om eene vcr„ ftandige keuze te doen, meermaalen in Amerika ftoffe „ tot ernftige klagten en oorzaak tot een ilegte keur ge„ geeven heeft. Waarom hierin by eene nieuwe Con„ ftitutie niet voorzien is, kunnen wy niet zeggen; „ maar, onzes oordeels, behoorden hier regt en pligt ge„ paard te gaan, en allen, die ter Verkiezing beregtigd „ waren , ook door toereikende boeten gedwongen wor„ den om hunne ftemmen in te brengen." — Wy zien dat dit gebrekkig opkomen niet alleen hier te Lande, maar ook in America, plaats grypt; of dumbar's voorgeflaagen middel aanneemlyk zy, twyfelen wy zeer. Onoptelbaar veel zyn de byzonderheden, en treffend veelal de redenen, hier aangevoerd, om de opgemelde gedeelten der Americaanfche aangenomene Conftitutie te billyken, uit de beste Schryvers in dat verlichte Land der Vryheid ontleend. Dan de tydsomftandigheid, waarin wy verkeeren, noopt ons om over te neemen eene Aantekening des Heeren nuMEar, op de Afdeeling Over de Gelykheid der Vertegenwoordiging van de Staaten in den Senaat. Dezelve kan ter ophelderinge dienen van geen criopmerklyk gedeelte der reeds aangevoerde Staatkundige Geloofsbelydenisfe onzes Schryvers. Hy laat zich in deezer voege hooren: „ De manier, op welke onze Schryver dit punt der „ Conftitutie verdedigt, is in der daad flaauw, en men ziet wel, dat hy zoude gewenscht hebben, dat de om„ ftandigheden van Amerika rnogten-toegelaatcn hebben, „ dat de evenredigheid der Vertegenwoordiging in den Se- „ naat,  O. EN N. CONSTITUTIE. 59jf „ Maat, zo wel als in-'t Huis der Reprefentanten, naar de „ menigte des Volks in eiken Staat had kunnen ingerigt „ worden. Een Nederlander •, die den toeftand van het ,, Amerikaanfche Bondgenootfchap naar dien onzer zeven „ Vereenigde Gewesten afmeet, moet die verdediging „ zelfs veel 'te flaauw voorkomen. Indien de zeven Pro„ vincien in alle Vergaderingen der Unie naar evenredig„ heid van derzelver bevolking vertegenwoordigd wierden, „ zoude het gezag van Holland een zodanige overmagt ,, hebben, dat de Stemmen der andere Gewesten naauw„ lyks zouden behoeven geteld te worden, en welken d« „ gevolgen van zulk een overwigt zyn zouden, kan niet ,, bezwaarlyk te berekenen vallen voor hun, die weeten, „ hoe zeer de Hollandfche belangen in veele opzigten van „ die hunner nabuuren, inzonderheid van die der Land„ provinciën, verfchillen: en hoe zeer deezen in dien han„ oei, welken haare gelegenheid haar nog toelaat, en in 't gemeen in het voortzetten van veele takken van in„ dustrie, door de Hollandfche inrigtingen belemmerd „ worden. Thans komen die belemmeringen voort uit de „ magt, welke ieder Provincie voor zig behouden heeft, ,^ om over den binnenlandfchen handel volftrekt voor zw~ „ zelve te befchikken; waar uit voortvloeit, dat ieder „ in dit opzigt de nabuurige Gewesten byna op denzelf,, den voet befchouwt en behandelt, als vreemde natiën „ elkander befchouwen en behandelen. Indien nu die punten „ der Amerikaanfche Conftitutie , welken het regelen van „ den Koophandel, niet alleen met vreemde Mogenhe„ den, maar ook tusfchen de Staaten zelven, aan de Re„ geering der Unie overgeeven, en tevens de byzondere ,, Staaten beletten elkanders nyverheid door 't invoeren „ van inkomende en uitgaande regten te fnuiken, (Cotijlit. „ Art. I. Afd. 8 en 10. I Deel bl. 231 en 239/) ook ,, hier te lande plaats hadden; doch daar tegen tevens de „ invloed der Provinciën op de raadpleegingen der Unie „ geheel met derzelver betreklyke volkrykheid gelyk „ ftondt; zo zouden die Provinciaale belemmeringen wel „ vervallen, maar_zoude men egter nog in de algemeene „ inrigtingen niet die onzydigheid mogen verwagten, welke „ de geringer Provinciën beveiligen konde van ten aan„ zien der middelen van haar beftaan meer dan anderen te „ worden gedrukt. Men zegge niet, dat het belang, welk „ het eene Gewest daar in kan ftellen, dat het zyne in„ dustrie ten koste van een ander uitbreide, alleen een » ge-  59& G. DUMBAR gewaand belang is ; dewyl men, zyne nabuuren belet„ tende te winnen, dezelven in dezelfde inaate belet het noo„ dige tér vervullinge van de algemeene behoeften toe te „ brengen. De ondervinding van alle tyden heeft geleerd, „ wat de beste theorie vermag, wanneer zy met byzonde„ re belangen heeft te kampen. Dc doorzigtigfte Staat„ kundigen zyn het daar op eens, dat, met weinig uio „ zonderingen , alle voorregten en uitlluitingen in t ftuk ,, van handel en trafieken voor 't algemeen nadeeiig zyn, „ en des niet te min ontmoet men het ganfche land door „niets anders dan octrooien , collegien, gilden, ftapel„ regten en allerlei uitfluitingen. Men doorreize geheel „ Europa, en men zal byna overal het zelfde aantreffen: ;„ zo dat men zeggen zoude, dat de Burgermaatfchappycn „ aangegaan waren, niet orn elkander het beftaan gemak„ lyk te maaken; maar om elkander zo veel doenlyk in „ het vinden van eene kostwinning te verhinderen. „ In Amerika is het anders met de zaak gelegen. Geen „ enkele Staat is daar zo groot of kan zo groot worden, „ dat hy een overwigt over de anderen heeft of verkry„ gen kan ; en fchoon de groote Staaten al het zelfde „ overwigt in den Senaat als in het Huis der Reprelen„ tanten hadden , fchynt het dat dezelven geen belang „ konden hebben om inrigtingen te maaken, waar door „ de voorfpoed der kleinen zoude onderdrukt worden. „ Alle de Staaten zyn zodanig gelegen, dat zy, hoewel „ in minder of grooter maate, deel kunnen hebben aan „ den buitenlandfchen Handel, en allen hebben ook op „ dezelfde wyze belang by den Landbouw." . Wy maaken geene Aanmerkingen. Dit Onder¬ werp is 'er het dagelyks voorwerp van , by den nadenkenden en zyn Vaderland lievenden Nederlander: het wordt hem van alle kanten toegelicht. Wy ftui- teu deeze Aankondiging met het flot des Werks. „ Het „ zal," dus luidt 's Schryvers affcheid van zyne Leezers, „ aan hun ftaan, te beoordeelen, of wy te veel beloofden, „ toen wy hun een keurig ftelzel van egte praktikale „ Staatkunde deeden vervvagten. Volmaaktheid, wy her„ haaien het nogmaals, is in een werk van menfchen ' ,, handen niet te zoeken. Genoeg zoude het zyn, indien „ men bevondt, dat de nieuwe Amerikaanfche Regeerings„ vorm nader by het volmaakte kwam dan een van die „ geenen, met welken de Natiën zig tot nu toe hebben „ moeten vergenoegen. Men kon dan zeggen dat de „ Wet-  O. EN N. CONSTITUTIE* 5pf „ Wergeevers der Nieuwe Wereld ten minften eeae „ fchrede meer geda;.n hadden ter bereiking van het „ waare doel der Burgermaatfchappyen, het algemeene „ geluk des Volks. Dn wenichen wy den Amerikaanen „ te ondervinden, en wy wenichen, dat die zelfde wys„ heid , welke hen, by het leggen van eenen zo fchoo„ nen grondftag, bezield heeft, hen fteeds in het verder „ volniaaken van hun Staatsgebouw moge byblyven. v Fortunatos nimium, fua ft bona nor int ! Iets over het Patriotismus, of het bevorderen van het Welzyn des Vaderlands , tot Voorlichting van min kundige Burgers. Uitgegeeven door het Burgergczelfchap in de Oude Pekel-A. Te Groningen, by J. üomkens, 1795. In gr. 'Svo. 16 bl. Eene niet onvoegzaame en onnutte handleiding voor : Burgers, wien het aan tyd ontbreekt om uitgebreider Werken op te ftaan. — Patriotismus; Nadeel van een Land; Voordeel van een Land; heilzaame Wetten; Gelykheid ; Aanftelling van Regenten ; het maaken van Volkswetten; de Vryheid; de Adel; Onderwerping aart de Wetten; Ondergêichiktheid; Nuttigheid van de Leer van Vryheid en Gelykheid ; Volksbeftuurders; eene bloeiende Natie; herftel van Financien , enz.; Bevordering van Gezondheid ; Volksverlichting , Volksbefchaaving » Volksverbetering; Eendragt : deeze zyn de Rubrieken, onder welke het loilyk Burgergezelfchap dienftig heeft geoordeeld, ter kennisfe van het algemeen te brengen, 't geen, naar de meening van hetzelve, kan dienen om eenig licht te verfpreiden aangaande die belangryke Onderwerpen. Tot een ftaal diene, Jt geen wy hier aantreffen raakende de Nuttigheid van de Leer der Vryheid en Gelykheid. ,, Neemt de oorfpronglyke gelykheid der menfchen de onder gefchiktheid niet weg, even zoo min beftaat de waare vryheid in losbandigheid, wet- of zedeloosheid: 't welk uit de ftraks gegeevene befchryving van de vryheid^ van zelven blykbaar is. „ Ja 't is 'er zoo ver daan, dat de vryheid, wel begreepen, in tegendeel, een fterke fpoorjlag is ter betrachting van de wetten : immers de wetten van eeri vry volk iÉTT. 1796. no. 14. T t maa-  598 ÏETS OVER HET PATRIOTISMUS. maaken den algemeenen wil uit van het ganfche volk* of ten minden van het grootfte en beste deel des volks, maar zulke wetten moeten natuurlyk veel gewilliger gehoorzaamd worden, dan wetten die buiten den wil, de toeftemming, of goedkeuring , des volks aan hetzelve worden opgedrongen! in 't laatfte geval heeft 'er , op zyn best, maar eene gedwongen of flaaffche gehoorzaamheid plaats. „ De leer der gelykheid en vryheid, wel begreepen, heeft nog meer nut. Zy leidt den mensch tot nederigheid en menschlievendhtid. Trouwens zy weêrftaat tocli de trotfche zelfverheffing, waar door niet zelden de grooten en ryken der aarde uit de hoogte op hunne overige natuurgenooten neérzien, als of ze wezens waren van een veel geringer oorfprong, foort, of maakfel. Door de omhelzing deezer leer, befchouwt de aanzienlyke zoo wel als de geringe, in ieder mensch, zynen natuurgenoot, zyn' medeburger , zynen broeder; en dus verbindt zy de leden der maatfchappy, ja het geheele menschdom, naauwer te faamen. Verder. Deeze leer bewaart den geringen , zeer natuurlyk, voor laage kruipery, voor een' ïlaaffchen geest, die allen edelen moed en veerkracht der ziel uitbluscht. en verftapt: zy vuurt, in tegendeel, den denkenden geest aan tot nuttige uitvindingen, zoo in opzigt ,tot de noodwendigfte bezigheden in 't gemeene leven , als ten aanzien van kunften en weetenfchappen: 't welk alles de natuur der zaak leert, en door de ervaarenheid veelal bevestigd wordt. „ Gebeurt het echter, dat deeze leer, ten opzigt van fommige voorftanders van vryheid en gelykheid, nadeelige uitwerkfels heeft, hier van heeft eigenlyk het ftellel van gelykheid en waare volksvryheid de fchuld niet, maar dit koomt hier van daan, dat deeze leer, of kwalyk begreepen, of van ondeugende menfchen fchandelyk misbruikt wordt." Ver-  6. PA ape, verantwoording. Verantwoording van den Burger g. paape. Lid van dr Lmanueel_ Gedrag der voorgaande Reseèrins. aan zv. ne Comnittemen de Burgers van Dordrecht fbèheLr?de de Handelingen der gemelde Commisfie en del zelv er Ont- ttWhtÊ. dm * J- P,aat' » * By het leezen van dit Stuk moet mén tvvyffelen, of het wel beantwoorde aan den titel. Immers het geen 'er in gezegd wordt van de Handelingen en Ontdekkingen der Commisfie maakt Hechts een klein gedeelte S fnhoud. °° Uk dC V0!gCnde °PSaave Van de" Vooraf gaat eene Aanfpraak aan de Burgery der Stad Dordrecht, gefchikt om den Schryver te bevryden van alle blaam, als of hy z1Ch in den hem toevertrouwden post met behoorelyk zoude gekweten hebben. Het laatfte deezer Aanfpraake zullen wy overneemen , als behelzende waarfchynelyk de redenen, waarom deeze VerarawoonS wordt m het licht gegeven. „ Eindelyk myne Medcbur* „ gers!" zegt de Schryver, „ Züh gy ^jfultz eft! dai „ onze Commisfie, na circa 32000 gulden aan 't Volk „van Holland gekost te hebben, door het Provinciaal „ Beftuur van Holland is gedisfolveerd geworden, om „ wat reden ;s ons niet gezegd, fchoon hit voor u noch „ my moeilyk valle om 'er naar te gisfen. Ten Hot „ te moet ik nog dit zeggen; dat gy, het geen ik u hier „ lever met hooger hebt aan te merken , dan als een „ zeer klein gedeelte der befchreeven werkzaamheden van „ de Commisfie ; en dat de fchuld, waarom ik u niets „ meerder lever, gansch niet aan my te wyten is • -—„ dit zou ik gedaan hebben, myne Medeburgers! ingevallen „ wy niet, op hoog bevel van het Provinciaal Beftuur „ van Holland, te midden in onzen loop, waren gefluit ,-, geworden, en indien wy niet aan hetzelve alle onze oa„ pieren hadden moeten overgeeven, enz " De groote Stelling van den Schryver vindt men in dezelfde Aanfpraak, bladz. IV, naamelyk: „Dat, volgens die „ grondllagen die door geen waar Patriot gewraakt kunnert worden, genoegzaam alle de Léden, zo van de toenmaa-  600 G' FA APE lire (voor 1795) Staaten van Holland, Geccmmitteer" de ftaaden, Ridderfchap, als ttedelyke Regeeringen, fchuldig zyn aan Staatswanbedryven, waar van zy, zo " 't "my en mvne ge.veezen Medeleden beftendig is voor" gekomen, ten minften de veroirzaakte lchaden moeten helpen boeten!" . 1 1 • Het eerfte gedeelte van bet Werk is voornaamelyk ingericht tot het bewyzen deezer Stellinge. Het is verdeeld fn zes Afdeelingen, waarvan wy alleenlyk de opfchnften zullen opgeeven. I. Over het Oproer cn deszelfs Bewerkers en Uitvoerders, bl. I. II. Over de Omwenteling van 1787, bl. 49. III. Over de zogenaamde ge recht lyke Vervolgingen'tegen de Patriotten; Vonnis fen, Uitbanningen, enz bi. 67. IV. Over de Heerschzugt van de Regenten en 'Ministers, geduurende de zeven jaar ige Oranjcrcgeering, en de Onderdrukking van het beste Gedeelte der Bataaffche Burgers, bl. B3. V. Over het weren van den Oorlog tegen Frankryk, bl. 89. VI. Over de Gedragingen der Regenten en Ministers van het Oude Bcjluur, met betrek' king tot het Financieels, bl. 99. Hiemu volgt eene Aanfpraak van de Commishe aan de Provifioneele Reprefentanten des Volks van Holland, by gelegenheid van het uitbrengen van derzelver gedeelteiyk ruport op den n January 1796: en daarop eene algemeene Inleiding tot dat Rapport. In deeze Inleiding zyn , volgens de verklaaring van den Uitgeever , in een kort Berin- aan het hoofd der Aanfpraak geplaatst, „ De gronden , waarop de Commisfie tot Onderzoek in haare " werkzaamheden bouwde, volkomenlyk blootgelegd." En deeze waren (zie bladz. 115. enz.) Dat men onderzoek doende naar het Finantieele en Politiquc gedrag der Regenten en Ministers van het voorig Beftuur niet moest tol*en de bcoordceling volgens de gewoone rechtsgeleerdheid, vetten en gewoonten; maar de beoordeeling, die men revolutionair zou kunnen noemen. Maar, wat is revolutionair? vraagt de Commisfie zelve, bl. 118. En het antwoord komt kortlyk hierop uit, dat het is rechtvaardig handelen, zonder juist den omflag en vormen der rechtsgeleerdheid en vastge ftelde wyze van procedeeren voor de geyvoone rechtbanken te volgen. - Dit laat zich hooren: maar, maar, zal, misfehieö, de eene of de andere flymgastzeggen : is het niet te gevaarlyk den Rechter eene zo breede niagt te geeven om enkel naar recht en billykheid, of lie-  VERANTWOORDING. f5OI voüsffi Fyn,e denkb,eeIden van rech< en billykheid, te SS SiLiïnSf31 men' in deeze revolutionaire tyfvcii'WieTd I.Z Vinde,n Va" genueS^™ volmaakte onparS Sn HP;?r Tdf eeni*en andl;ren te"gel, dus enovergekaten * P ïT^ dgene *evoe]ens tè worden het fem"SiLT,, ?°^h de.L,eefr zelve , indien Mo T gelus,t', wrat de Commisfie hier voor bvbren°t wresjen, Brieven, enz. van particuliere Perfoonen van cLS^0I^TP' bl *57ï enz. ü eLïlgeVZ ^^vfleJ^Tr^ Provimiaal Bertuur beS SiJt^ke^ ÏS?ïS2aïï! mis¥nd«en, den PaKten in haJaS 2dLn''"g^^^^^.ervoorkomen. Men zie, onder bl irt ™f n a;ingaan^e eenen hendrik voorbvt, tvden ^ ^P66*5,*511 veele onrechtvaardigheden, in die Sisfëlvkïl'fe ged°0gd of aanfniQedigd, verdienen ge. wisielyk gekend, en, «-aar zy bewezen zyn, geftraft&te zyneTS? Werk van den BurSer ^ape aïa D\tPaUJtff°Pf' °f Befchou^lH van de Omwenteling der Egypte, pendant les Annes 1783-1785 ft). En ftaat hec te- tinnlu"? °nlan^s -is van hsm in 'c Iic!l£ gegeeven: SimptihcaSrZ f Languesn Perf'me ff n^V^i c£ ratljres Europtens. Paris, W« in. t £9 Veel va" het voornaamfte uit dit Werk hebben wv onzen Tc 3 k0.  6oa v0lney tegenwoordig Werk daar mede in verband, blykenseeiie Aantekening aan den voet van bl. i, als opgefteld by de befchouwing der Puinhoopen in dat door hem bereisd Gewest. Allerwegen ook draagt het, bovenai in de bvgevoegde Aantekeningen, blyken van den Oudheidkundigen, den in die Streekèn Bereisden Man. Voorts is het een Werk der Verbeelding, die, fterk getroffen door de befchouwde voorwerpen, zich in vroegere Eeuwen te mg zet, den Tegenwoordigen Staat der dingen belchouwt, en tot de Toekomende Gebeurtenisfen doordringt.. Alles met veel vuurs gefchreeven: zo dat de Leezer zich uitgelokt vindt om onverwyld den Befchouwer der Puinhoopen in zyne vlugt te volgen, en de onderrigtmgen, hem door den ïngevoerden Schim medegedeeld, te hooren. - , Wy hebben het althans met die vervoering geleezen, en veel, zeer veel, aangetroffen, dat onze toeftemming wegdroeg, daar de taal der Gefchiedkunde en die der Ondervinding fprak. Dan te meermaalen vonden wy ons genoodzaakt die toeftemming te weigeren, ais het op daar uit afgeleide Befpiegelingen aankwam, en bovenal wanneer het den Godsdienst betrof: niet alleen-;den Geepenbaarden , maar allen Godsdienst, hoe genaamd. De vinnige fteeken, op denzelven afgegeeven, lust het ons met byeen te zamelen; en zal het even min hóodig weezen, ten aanziene van den Christlyken Godsdienst in, t, byzonder, te toonen, dat hy denzelven geheel, in de florfPWF Eenvoudigheid niet kent, en een ruim ve cl vin&t om er tegen uitte vuren, daar hy de fchandlykfte Byvoegzels, de groffte Veidraaijingen, de fchreeuwendfte Misoruikeu, voor dien Godsdienst zelven neemt. Wv herdagten, deeze brokken kezende, en by het overige des Werks vergelykende, aan het zeggen van j. newton tegen den Vrygeestigen Dr. halley. „ Ik verheug * my waarlyk altoos, als ik u hoor fpreeken over de Star, rekunde, en andere Wiskundige Weetenfchappen: de„ wyl dit een Onderwerp is waar op gy u beviytigd „hebt; een Onderwerp 't geen gy door en door ver; ' ftaat: maar gy moest over den Christlyken Godsdienst *' aJ ,, niet komen te Leydm by A. en j. honkoop. Zie onza Algcm. Vaderl. Lcitsroef. i Stuk, voor 1701. bl. 173.  de puinhoopen. (foj „ niet fpreeken want gy hebt u op de kennis daar van „ met toegelegd ; ik heb het gedaan, en ik weet dat gy er niets van verftaat." - fey Met dit weinige zonden wy ons ten aanziene van dit venfrhebSee8eni Wy 0ntvin§en' breeds gefchree- De Ruïnen, of Overdenking over de Staatsomwentelingen. Door volnky. In den Haage en te Delft, by Leeuweftyn en Roelofswaert, i796. In gr. 8v0. a3» bl. ULCUW~l*a Hier hebben wy de Vertaaling van Les Ruïnes, ou Me(Matton fur les Revolutions des Empires, par Mr vol- S i . u-a Hofd^- Io°Pt. het van deeze verre winne in cierlykheid en vloeibaarheid, is dezelve flegts een ftuk werk, ZdVw^ nf n " Cenig VerVOlS' otvty het van dfe hand te wagten hebben, weeten wy niet; doch twvfelen orn rllr ?mener T d5n daS' en ftrekt ^tzelve iKït.™gS'aan b»-w-w «sa. Om eenig begrip van de fchikking deezes Wer ks te geeven, tot welks bezorging in de hand der NederdJt. fche Leezeren men zich dermaate bevlytigde, lust het ons de Opfchnften der Hoofdftukkcn af te^ fchryven, en zul en deeze genoegzaam zyn om van verre te doen zier? heoben7 * ^ ^ Mder ter Ve"^°gen teS^S ff"' T ^AWmfne Oorzaaken van den Voorfpoed der Oude Ryken - xi. Algemeene Oorzaaken van de Omwentelingen en Verwoestingen der Oude Staaten xii Les- Xm 7H°hn M '(y^VJ%Sepast op de tegenwoordige. L x ii. Zal het Menschlyk Geflacht verbeterd worden? .XIV. De groote hinderpaal ter Volmaaking. XV De nieuwe Eeuw. — XVi. Een Vry en Wetgcevend Volk. van ^^^^feS^ Tt 4 der  604 VOLNEY der Tyrannen. —— XIX. Algemeene Vergadering der Volken. . , Zo verre lonpt de Uitgave by Schalekamp; in de artdere luiden de Opfchriften. XX. Hoofdft. Het Onderzoek der Waarheid. XXI. Voorftel van Godsdtcnftige tegenzeglykheden. XXII. Oorfprong en Venvantfchap der GodsdienJUae Denkbeelden. Dit Hoofdftuk is in Aideelingen onderfcheiden, welke wy ter meerdere bevatting hier moeten byvoegen. (i) Eerfte Stelzel. Oorfprong van het denkbeeld van God; Ecrdiemt van de Hoofd/lof en en Phyfifichc kragten der Natuur. (2) Tweede Stelzel. Eerdienst der Sterren, of Sabelsmus. (3) Derde Stelzel. Eerdiens', der Tekenen, of Afgodendienst. (4) Vierde Stelzel. Eerdienst der twee Grondbeginzelen, of Dualismus. (5) Vyfde Stelzel. Geheimzinnige en zedelyke Eerdienst, of Stelzel van eene andere Waereld. (6) Zesde Stelzel. Bezielde Waereld, of Eerdienst van yjt Heelal, onder verfcheiden Zinnebeelden, (j) Zevende Stelzel. Eerdienst van de Ziel der Waereld, dat is van de Hoofdft of des Vuurs, leevensbeginzel des Heeldts. (8) Achtfte Stelzel. Dcmi-Ourgos, Eerdienst van de Werktuiglyke Waereld, of van den Grooten Werker. (9) Godsdienst van Mozes, of Eerdienst van de Ziel der l/'aereld. (Tou-piter). (io) Godsdienst van Zoroastcr. (11) Budfoïsmus, of Godsdienst der Samanecrs. (12) Brahmismus, óf'Indiaansen Stelzel. (13) Het Christendom, of de zinnebeeldige Eerdienst der Zonne, onder de Cabbalistifche of verborgen naamen van Chris-en, e/Christ, en Jef-us, of Jefus XXIII Hoofdft. Eenaartigheid van het doel der Godsdienften. XXIV. Oplosfing van het voorftel der tegenzeglykheden. Wy gelooven, om 'er dit nog by te voegen, volney s Geloofsbelydenis,als het dien naam draagen mag,aan te treilen in het naastlaatfte Hoofdftuk; ais hy fchryft: „ De kreet „ der vcroorceeling, welke zich tegen alle nieuwigheden verheft, begon aan te wasfen, wanneer een talryke „ bende van Menfchen, uit de rangen des volks cn der „ wilden van alle Landen en Natiën, zonder Propheeten, „ zonder Leeraars, zonder Gödsdienftig Wetboek, in het „ perk (*) Dit wordt opgehelderd door een Plaat der twee He. Dielhalfronden , welke ten Opichrifc voert : Tafereel van den Aflrologifchen Hemel der Ouden , tot Verkharing der Ceheimer.isfer. van den Godsdienst der Perfen, 'Jooden en Christenen.  BE RUÏNEN. 605 „ perk voorwaards trcedende, de aandagt der geheele ver„ gadering tot zich trok, en een hunner, het woord op„ vattende, zeide: „ „ Scheidsmannen en Middelaars des Volks! Zedert den „ „ aanvang van deezen twist, hooren wy vreemde, en, ,, „ tot op deezen dag , voor ons nieuwe, verhaalen; en ,, „ onze geest, verbysterd cn verward in zo veele, de „ „ eene verftandige, de andere zinnelooze,zaaken, welke „ „ hy gelyklyk niet begrypt, blyft in onzekerheid en „ „ twyfeiing. Eéne enkele opmerking treft ons ; zo „ ,, veele Wonderdaaden, zo veele tegen elkander over„ „ Itaande bybrengzelen, nadenkende, vraagen wy ons ,5 „ zelven: Wat ligt ons aan alle die gefchillen gelegen? „ „ Wat hebben wy noodig te weeten het geen voor vyf a „ „ zes duizend jaaren, in ons onbekende Landen, by men„ „ fchen, die ons altyd onbekend zullen blyven, gebeurd „ „ is ? Het zy dan waar of valsch , waar toe dient het ons „ „ dat wy weeten, of de waereld federt zes of federt „ „ twintig duizend jaaren beftaa ; of zy van iets of van „ „ niets gevormd is, uit haar zelve of door een Maa„ „ ker, die op zyn beurt weder eenen Maaker vereischt, „ „ voortgekomen zy! Hoe! wy zyn niet verzekerd van ,, „ 't geen digt by ons omgaat, en wy willen verantwoorden „ „ van 't geen in de Zon, in de Maan , of in de inge„ „ beelde ruimte, voorvallen kan. Wy hebben onze ei„ „ gene kindschheid vergeeten , en wy zullen die der ,, „ Waereld kennen! en wie zal getuigen het geen nie. „ „ mand gezien heeft? wie verzekeren 't geen niemand „ „ begrypt? „ „ Wat zal het voorts aan ons beftaan toevoegen of „ „ afneemen, dat wy ja of neen op alle deeze hersfen. „ „ fchimmen zeggen?Tot heden toe hebben onze Vaders, ,, „ en wy, 'er zelfs niet het eerfte denkbeeld van gehad, „ „ en wy zien echter niet dat wy 'er daarom meer of „ „ minder licht der Zonne, meer of minder Onderhoud, 5, „ meer of minder goed of kwaad, om genooten of "e„ „ leeden hebben. b „ „ Zo de kennis daar van noodig is, waarom hebben » ■>•> wy dan even zo wel zonder dezelve geleefd, als zy „ die 'er zich zo fterk over verontrusten ? Zo zv „ overtollig is, waarom toch zouden wy dan den last „ „ derzelve nu op onze fchouders laaden ? hn zich „ „ tot de Leeraars en Godgeleerden vervoegende, zeiden r> n zy : Hoe! zal het noodig zyn, dat wy, arme en T t 5 „ „ on-  6c6 volney, t3e ruïnen. „ ,, onweetende Menfchen , aller welker oogenblikken „ naauwlyks volftaan tot de zorgen voor ons beltaan, „ „ cn den arbeid, waar van gy genot hebt, zo veel ge„ „ fchiedenisfen , als gy daar verhaalt, zouden bellu„ „ deeren ; dat wy zo veele boeken, als gy ons aan„ „ haalt, zouden leezen, zo veele verfchillende taa« „ „ len , in welke zy zamengefteld zyn, zouden aan„ ,, leeren! Duizend jaaren leevens zouden daar toe niet „ „ voldaan." " In eene menigte van Aantekeningen, die, in de laatstgemelde Vertaaling, alle agteraan gevoegd zyn, vindt men het geltelde breeder ontvouwd. Men denke nogthans niet, dat de Wapenen, door volney gebezigd, om allen Godsdienst te bettryden, nieuw zyn. Verre van daar. Uit het Verloog over 's Waerelds Godsdienjlen van den Engelschman alexanber ross, ter helfte der voorige Eeuw in 't Nederduitsch door jos. sanderus vertaald, en van welke verfcheide Drukken voorhanden zyn, zou nicn reeds veel kunnen haaien; om van geene laatere Wapenhuizen van dat flag te fpreeken. Wie eenige Boek- en Letterkunde bezit, kent ze. Maar ook weet hy, hoe het niet ontbrooken hebbe aan Mannen, die daar tegen zich hebben aangegord, en gelukkig geftreeden. Wy willen, derhalven, te deezer gelegenheid, onze Leezers wel herinneren aan eenen Naè'ssEi/r, een lesz , een roustan ; of, om alles kort byeen te vinden, en gefchikt om de groote hoofdzaak , wat het Christendom betreft, tc verdedigen, De Baarblyklykheid van den Christlyken Godsdienst kort en duidlyk opengelegd, door j. beattie, om va» geene andere te fpreeken. Wy oordeelen deezen wenk te noodiger ; dewyl eene veeljaarige ondervinding ons geleerd heeft, hoe veelen greetig het Gif des Ongeloofs indrinken, zonder van het voorhanden zynde Tegengif gebruik te maaken. Afkeer en Liefde. Tooneelfpel, door m. westerman. Te Amfteldam, by P. J. uylenbroek. In %vo. 65 bl. De lezing van dit Stukje heeft ons een uur van aangename uitlpanning verzorgd. Hetzelve doet eere aan het genie van den jeugdigen Schryver, dien wy met dezen zynen eerfleling geSuk'.vculchen, en om verder in dit vak zyne krachten te beproeven alle aanmoediging waardig achten. — Karei en  JlFICfiER EN LIEFDE, t00neelspel. I 60? en Fredrik , beide Zonen van Walltein , zyn in twee ftrydige uiterften vervallen. De eerfte heeft de natuurlyke gevoelens van zyn hart aan eene Ihigge Wysbegeerte opgeofferd, en werd 'een Vrouwenhater. De andere heelt door het lezen van Romans zyiie verbeelding verhit, en.pryst de verwarde voorftelling eens overdreven gevoels als de echte uitdrukking der te» derfte liefde. i)e tekening dezer beide karakters, waarin de Schryver zegt alleen de natuur gevolgd te zyn, is met oordeel en fmaak gefchied , en ievert een zeer leerzaam en behaaglyk kontrast. Ten uiterlten belangwekkend zyn ook de krachtige redenen van den rechtgevoeligen Grysaart, die alle zyne vermogens infpant om zyne Zonen van hunnen waan ce genezen; en daarin ook, met behulp van Julia, voorheen door Karei vutiglyk bemind , ten aanzien van dien grilligen Wysgeer zo wel Haagt, dat deze aan de voeten van haar, die hem fteeds waardig en getrouw gebleven was, zyne dwaling afwerpt. De geest, die verder in het gehele beloop van dit Stukje doorftraalt, fchynt ons te vorderen, dat men deszelfs uitwerking ten toneele beproeve. Velea zouden daarin hun beeld juist getroffen vinden , en (konden wy dit tevens hopen) zich fcliamen , en wys worden. Het Weeskind, Toonee/fpel. In drie Bedryven, in Profa. Naar het Fransch van pigault- le- urun. Te Amfteldam, by P. T. Uylenbroek. In 8>'e. 10,5 bl, Tjet onderwerp voor dit Stuk is zo voortreflyk uitgedagc, Al als kundig bewerkt. Het gevaar der zwakheid van een oogenblik, het onzalig gevolg van. het misdryf, wordt daarin ongemeen levendig en nadruklyk gefchetst. Eene hartlyk- beminde Gade waagt het Hechts eenmaal de tederfte verbindms te lebenden, en eene agttienjarige deugdbetrachting is niet in ftaat de wroegingen uit haar gemoed te verbannen. Terwyl haar Egtgenoot op eene lange reize afwezig was , ontfangt zy de vrucht uit haren overfpeligen fchoor. Zy gevoelde hare fchuld; maar tevens gevoelende, dat zy Moeder was, kon zy z'ch van haar kind niet fcheideh. Zy ftelt het haren wedergekeerden Man als een aangenomen Weeskind voor. Deze, op de deugd zyner Vrouwe volkomen gerust, w.1 niet alleea haren wensch niet tegengaan, maar eerbiedigt ook ftiptlyk hec geheim, dat zy van de geboorte van dit Weesje maakte. Hy neemt de zorge voor deszelfs opvoeding gewillig op zich, wordt in een zeer hogen graad zyn begunftiger en vriend; maar verlevendigt cn vermeerdert ook fleeds onwetend de wroegiHg en de onrust zyner, zich fchuldig kennende, Gade, door, de •■weida.  fioS HET WEESKIND, TOONEELSPEL. daden, waarmede hy, byzonder om haar te verpligten, haren Zoon befchenkt. juüaan (zo heette die Zoon) beantwoordde in toenemende jaren ten vollen aan de liefde'ryke zorg van zynen weldoener. Door vlyt, verworven kunde en edel.; zeden, verkreeg hy de achting en werd de vreugde van diens gansch gezin. Maar hy werd tevens de vuriglyk - geliefde vlinuaar van de Dochter van zynen Vriend en van haar, die hy niet als zyne Moeder kende. Schoon deze Dochter reeds door hire Ouderen aan een ander was toegezegd, maakt zich de onbevooroordeelde , gevoelvolle en deugdzame, Vader , op diens vrywilligen en edelmoedigen aflland, gereed de kulfche min van twee onfchuldige harten te bekronen. Hoe verblydt hem het gedagte van daardoor het geluk en de vreugde zyner Gade ten top te zullen voeren ! Maar hoe verbaast en treft hare weigering hem, en allen, die dezelve horen ! Zy ziet het deugdzaam-minnend Paar voor zich geknield , en, overkropt van aandoening , bezweert zy het, aan deszelfs dringende bede niet te kunnen voldoen. Hare aandoening , hare afgebroken dubbelzinnige taal, doet een vermoeden tegen haar opryzen, het geen de angllige vrees om eene nog vreeslyker waarheid te ontdekken haar belet te wederleggen. Hare vreemde halftarrigheid noodzaakt haren cgtgenoot geweld te gebruiken , en hare toeftemming volftrekt te vorderen. Dus tot het uiterlte gebragt, roept zy, in de yslykfte wanhoop, uit: ,,Neen; ik „ zal geen bloedfchande onderlchryven! zy beiden zyn myne „ kinderen!" Het kan niet anders, of dit Toneelfpel, dat in zyn geheel dc fchoonfte lesfen voor het verftand en de gevoeligfte trekken voor het hart oplevert, moet, wil uitgevoerd, eene uitnemende werking doen. „ Vrouwen, Vrouwen! mogt gy 'er „ vooral uit leren bedenken, hoe vernederend de misdaad zy, alvoorens u 'er aan over te geeven!" De Weduwe en het Rypaard. Een Dramatifche Anecdote; naar het Hoogduitsch van a. von kotzebue. Te Amfierdam, by de Wed. j. Doll, 1796. In Svo. 43 bi. Dit Stukje heeft, volgens het op den rug van het titelblad gefteld korc bericht, zyn oorfpr.mg te danken aan eene Anecdote, in *t 9de Deel van de Annalen des Heeren arch nholz, bladz. 425, te vinden. Hetzelve is zeker niet een van de gewigtigfte en fraaifte der Stukken van kotzkbue. Een grillige Kngelschman had Fullarton , zynen Zoon, een fomme van tagtigduizend ponden naagelsaten ; maar by zyn Testament de zonderlinge Voorwaarde gefteld: nooit eene Weduwe te trouwen, en nooit een Rypaard te houden. In gevalle van hec ais*  DE WBDUtfE EW HET RYPAARD. Gq$ niet nakomen deezer Voorwaarde, moest deeze Erfenis vervallen op eenen Oom van Fullarton. Ondertuslchen had deeze, in Braband, een verbeende Weduw getrouwd en, uit barmhartig, heid omtrent een F'anlchen Emigrant, een Dier, dat voor een Rypaard werd opgegeeven, beleend . of gekogt. De Oom agter deeze dubbele fchending van den Laatften Wil zyns Broe*. ders gekomen, wilde hem van de Erfenis ontzetten; doch by de ontwikkeling bleek, dat de Vrouw, die Fullarton getrouwd had , geen Weduwe, maar de Egtgenoote van den Franfchen Emigrant, Valcour, was, en dat het Rypaard, geen Paard, maar een Muildier, was. Dit alles wordt geestig, en niet minder .atyncq , voorgefteld ; doch, gelyk wy zeiden , het Stuk is over het geheel, weinig intresfant. Schooloefeningen, of Handleiding tot de Nederduitfche Taalkunae, in het- Spellen, Leezen en Scliryven , by Vraagen en Ant~ woorden Jamengefield, en met Voorbeelden opgehelderd, ten dienfte der Stadsfchoolen in Haarlem. Te Haarlem, by 1. I. Beets In Svo. 46 bl. Wy haasten ons,onzen Leezeren verflag te doen van dit klein, doch keurig, Werkjen, waar door de Infpeftoren der Madsfchoolen te Haarlem zich wezenlvk verdienftelyk raaa. ken, niet alleen by hunne Stadgenooteii; maar ook by allen, die eenig belang ftellen in den opbouw der Nederduitfche Taalkunde, vooral met opzicht op de Schooljeugd, voor welke het leggen van goede gronden ten hoogften noodzaaklyfc ,s' Wy willen gaarne bekennen, dat ons, tot nog toe, geen Schoolboeltjsn in handen gekomen is, dat, duidelyker, en tevens beknopter, de eerfte en voornaamfte gronden onzer Taaie. op eene voor de Jeugd vatbaare wyze , voorftelt, dan dit. De voorbeelden, uit de nieuwfee Pfalmberyming, die hi»r den lof erlangt van eene goede fpelling te hebben, genomen, worden, woord voor woord, aan de in 't Werkjen opgegeeven regels, getoetst, en op eene leerzaame wyze aan het verftand der Leerlingen gebragt. Het leergraag l'ubiicq , en elk die met blydfchap en deelne ming de zaaden ter befchaaving der Natie m de opkomende jongelingfchap ziet ftrooiien, zal, mee dankbaare erkentenis, ook dit Werkjen, uit de h nden van het Kunst- Mensch- en Jeugdlievend Haarlem, ontvangen; en er greetig, daar de gelegenheid dit toelaat, tot nut der schooljeugd gebruik van maaken. JVieu.  öit> J. J. SCHN2ITHER, NIEUWl! LEERWYZE. Nieuwe Leerwyze , om Kinderen , binnen zeer korten tyd , te leeren Leezen en Depken. Door j. j. schneither , Kostfchoolhouder te Leyden. Te Leyden , by D. du Mortier en Zoon , 179(5. In Svo. 80 bl. De kunst, om Kinderen, zonder de gewoone wyze van fpellen,te leeren leezen, heeft, zedert eenigen tyd,de aandacht van het denkend gedeelte der menfchen, ook in ons Vaderland, gaande gemaakt; meer dan dén Vriend der Jeugd heeft zich daar mede bezig gehouden, en onder deezen ook voornaarnlyk de, in deezen, verdienftelyke Burger schnmther. Hy bevlytigt zich , in het hier aangekondigd Werkjen, (en hy kan niet nalaaten hier in, by allen , die zich hier van eenig begrip kunnen vormen, wel te flaagen,) om regelen en onderrichting te geeven, omtrent de leerwyze, die men in deeze kunst te volgen heeft doch , hoe zeer wy ook van de mooglyk- heid en nuttigheid van dergelyken leertrant overtuigd zyn, kunnen wy echter niet ontveinzen, dat wy denken, dat ge. fchreevene leerregels, zonder voor-daad, wy meenen mondelyke en proefondervindelyke onderrichtingen, verre de min 11e Ónderwyzers in ftaat zullen ftellen , om van denzelven met vrugt gebruik te kunnen maaken. Ondertusfchen is het hartelyk te wenfchen, dat deeze leerwyze hoe langs hoe meer bekend, en alsdan ook nagevolgd, moge worden. NA-BERICHT. Door eene vriendelyke hand, is ons onder 't oog gebrngt, dat Recenfent van de Christelyke Gezangen voor de Openbaare Godsdienstoefeningen, in zyne Aanmerkingen op het Gezang, lofzang aan god (*), ten opzigte van den tweeden en derden perfoon, de meening van den Poëet, wegens eenige duisterheid in die Coupletten, niet wel fchynt gevat te hebbe:'. ■ Recenfent bedankt den Zender voor de medegedeelde critiques; alzo hem , by nadere leétuure , is voorgekomen, dat dezelve gegrond zyn. Met deeze openhartige ver¬ klaaring , vertrouwen wy , zal de geachte Aanmerker genoegen neemen. De Uitgeevers. C) Zie boven, bl. 356.  REGISTER VAN BOEKEN en SCHRIFTEN, Die in dit Stuk oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden. Met derzelver Pryzen. A. Adres van het Committé van Algemeene Welvaart, te Haarlem, aan de Nationaale Vergadering, over de Oorzaaken van het Verval en de Middelen tot Herftel der Vaderlandfche Fabrieken en Trafieken. Ilaarl. by F. Bohn, in gr. 8vo. ƒ 0-12-0. 542 r—- van het bovengemelde Committé aan het Provinciaal Beftuur van Holland, over het gebruik der Duingronden, ten dienfte der Vaderlandfche Fabrieken. Haarl. by F. Bohn, in gr. 8vo. ƒ 0-5-fl 542 Albrecht, (Hk. Christ.) Proeve óver het Patriotismus. Uit het Hoogduitsch vertaald, en met Aanmerkingen vermeerderd. Amft. by Wesfing en van der Hey, in gr. 8vo. ƒ 1 -16- o. 49$ Anglas, CBoisfy rf') Vertoog by de Aanbieding van 'het Ontwerp van Conftitutie voor de Franfche Republiek, uit naam der Commisfie van Elven, tlaarl. by F. Bolm, in gr. 8vo. ƒ o -12-0 547 B. JOarthelemy , Reizen van den jongen Anacharfis door Griekenland. Uit het Fransch door M. Stuart. Ilde Deel. Amft. by J- Allart, in gr. 8vo. ƒ 3-12-0 28$ __ lilde Deel. ƒ 3-12.o ' 458 Batavus aan zyne Landgenooten, ter gelegenheid dat eene Nieuwe Conftitutie voor het Volk van Nederland wordt vervaardigd. Amft. by M. Schalekamp, in gr. 8vo. ƒ 0-5-8 ' ' 5i? Beer Poortugael, CJ.C. C.den) Redevoering aan het Volk van Nederland, by gelegenheid van de Eerfte Vérjaaring LlïTT. IJQÖ. NO. 15. ' - " " V y èfl  REGISTER. der Bataaffche Revolutie. Amft. by P. J. Uylenbroek, in gr. 8vo. ƒ o> 8-0 20S Bellamy, (^.) Gods groote Naam verheerlykt in het gevallen Menschdom. Rott. by J. G. Krap, in gr. 8vo. ƒ 0-9 0 101 Bericht, wegens de thans plaatshebbende Geneeskundige Inrichtingen, by de Nationaale Troepes der Bataaffche Republiek, enz. Leyd. by A. en J. Honkoop, in gr. 8vo. ƒ 0-14-0 450 Berichten (Eenige) omtrent de Pruisfifche, Oostenrykfche en Siciliaanfche Monarchien , benevens zommige daar san grenzende Staaten. IVde Deel. 's Hag. by I. van Geef, in gr. 8vo. ƒ 2-8-0 295, ■1 (Eenige} nopens de Euangelie Broederkerk, of zogenaamde Hernhutters, getrokken uit een klein Gefchrift van A. G. Spangenberg. Dordr. by A. Blusfé en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 0-15-0 377 Besfan, (J.) Plegtige Redevoering, over de nuttigheid en noodzaaklykheid 0111 te zorgen voor eene goede Opvoeding der Kinderen van miuvermogeüde Ouderen, by een Vryheidmiimend Volk. Goud. by H. L. van Buma en Comp. en J. van Son, in gr. 8vo. ƒ 0-9-0 267 Betoog, dat het Volk, onder welk eene Regeeringsvorm men het ook moge befchouwen , in een gezonden zin, niet gezegd kan worden de eenige wettige Souverain te zyn; enz. In gr. 8vo. ƒ 0-8-0 267 Blau, (Th. van Brunsveld de) Herftelde Predikdienst, naa een tusfehentyd van byna zeven jaaren. Gron. by D. Reinders, in gr. 8vo. ƒ o-6-o 403 Boeren Weer-wikker; of aanwyzing van de iwnftaartde Lugtgefteldheid, uit eene langduurige Waarneeming van den Barometer, tot nut van den Landman in den Hooien Oopsttyd. Gron. by ^. Oomkens en J. Dikema, in gr. 8vo. ƒ 0-2-0 580 Bonnet, (G ) De Heerfchappy van Jefus Christus, en de toekomende Herftelling van het Koningryk aan Israël, in eenige Leerredenen. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. 8vo. f 1-10- o 1S1 » 1 Twee Redevoeringen, vertaald door ***** Student in de Godgeleerdheid te Utrecht. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ 1-8-0 319 Bosch, (ffer. de) Lofreden op H. G. Oosterdyk. Amft. by P. den Hengst, in gr. 8vo. f i-ö-o 126 Breii'  R E G I S f Ë Ri Breügel, (ff. G. van) Phyfiologifche Verhandelingen over hec Leeritelzel der Ontwikkelinse , en dat der By°eboorte; zynde een Aanhangzerder Nafpooringen aangaande deOönlogie. Dordr. by A. van den Kiiboom, in gr. Svo. / 0-14-0 r->* Brinkman, (N. C.) Wed. C. van Stresk, Grootheid ia Zwakheid van den Mensch. Amft. by M. Schalekamp, in gr. Svo. ƒ 2-4-0 ^52 Britten, (De) aangeklaagd voor de Viérfchaar der Na" tien. Lierzang. In gr. Svo. f 0-6-0 519 Bruin, (W.) Gemeenzaame Befchouwingen over dea Godsdienst voor Ongeoefenden , ter bevordering van Godsdienltige Verlichting. Amft, by M. Schalekamp, in gr. Svo. ƒ0.8.0 fjf Brune, (Jt de) Het vereeuwigen van de Nagedagtems der zulken , die zich by het Vaderland welverdiend1 gemaakt hebben , als de pligt van een waar Vaderlander. Amft. by ff, Keyzer, in gr. Svo. ƒ 0-12 o z<]6 Buchanan, (A.) Leerredenen over belangryke Onderwerpen, met een aanpryzend Voorberigt uitgegeeven door ff. H. Viervant. 4de en laatfte Stukje. Amït. by M. de Bruin, in gr. 8vo. fo-ió-o 1^3 Buffon, (De) Algemeene en byzondere Natuurlyke Historie, Aanhangzel tot'de Historie van den Mensch. XVIIIde Deel. Dordr» by A. Blusfé en Zoon, in gr. 4to. /j-o-o 404 Bydraagen, tot bevordering van eene Algemeene Christelyke Kerk. ifte Stukje. Amft. by Wesjing en van der Hey, in gr. Svo. ƒ o-18-0 359 Byl, (C.) Vertoog aan den Raad der Stad Amfterdam, over de Vryheid zo als die thans genoóten is en wordt by ieder Burger, in vergelyking "gebragt met de verklaarde Rechten van den Mensch, enz. Amft. bv Ci Byl, in gr. 8vö. ƒ 0-8-0 r)Ö2 Byvoegzels en Aanmerkingen voör het XIII, XIV' en XVde Deel der Vaderlandfche Historie van J. Wdsenaar. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. f 3-4-0 41* * XVI en XVIlde Deel. ƒ 2-0-0 5/t ■ Catechismus van de oorfpronglyke Inrichting eener Maatfchappy, en de Pligten en Regten van den Burger' volgens de Natuurlyke Staatkunde; Amft. by R. Poster, in Svo. f o- n -ö 0,3 Chaubeausftre, (La) Franfche Catechismus, of Beginzelen Vv 2 van  REGISTER. v?n Reouhlikeini'cbe Zedc-unde, i; Verzen gevolgd door N C Htinkman, Wed. C. van Stree,<. Amft. by M. Sc mie a np. / 0-4 o 349 C\i , (f) De Khyn, of Reis van Utrecht na Frankfort, hoofdzaak lyk langs de oevers van den Rhyn. 2de S.uk. Haarl. by A Lousjes Pz., in gr. 8vo. ƒ 0-18-0 81 Cook, (J.) Reize rondsom de Waereld. Vertaald door J. D. Pasteur. Leyd by Honaoop, Amft. by Allart en 's H g. by van Geef, in gr 8vo. ƒ 4-16-0 384 Ö T^agverhaal van de mislukte Onderneeming der Engel» •*-' fchen op Quiberon, door een Fransen Officier aan boord van het Schip la Pomone. HaarJ. by F. Bohn, in gr 8vo. ƒ o- 8 o 214 Dankoffer aan de Reprefentanten 's Lands van Utrecht, by het neemen van hun Befluit ter Affcheiding van de Kerk van den Staat, enz. Leyd. by D. du Mortier en Zoon, in a;r. 8vo. ƒ o 5-8 370 Desfaur, (J. H ) Het Vry'ieids Feest , Divertisfenisnc, door P. G. Witfen Geysbeek. Amft. by de Erven C. N. Guerin , ih 8vo. ƒ 0-6 o 2Ó8 Dumbar, (G.) De Oude en Nieuwe Conftitutie der Vereenigde Staaten van America, uu de beste Schriften in haare Gronden ontvouwd, lilde Deel. A nft. by J. A. Crajenfchot, in gr. 8vo. ƒ 1 ió-ü 590 Duval en Picard, Ue waare Heidenmped , Toneelfpel. Door P. J. Uylenbroek. Amft. by P. J. Uylenbroek, in Svo. ƒ o 8 0 26S E. JCbeling, (C. D) Aardrykskundige Befchryving van Amer.ca. De Vereenigde Staaten van N iord-America, byzonder Masfachufetts. Vermeerderd en verbeterd met aanmerkelyke Byvoe^/.eis door den AuMieur medegedeeld. Ilte Deels 2de Stuk. Haarl. by F. BJm, in gr, Svo. ƒ 1 -10 o 261 Edvards, (B.~) Burgerlyke en Handelkundige Gefchiedenis van de Engelfche Volkplantingen in de Wesi • Indien, lilde Deel. Haarl. by A. Loosjes Pz., in gr. 8 'O. ƒ 1-16 o 173 Eigenzinnige, (De Eerlyke) Tooneelfpel. Uit het Hoogduitsch , door D. Onderwater. Haarl. by A. Lwsjes Pz., in Svo. ƒ o 1O-0 431 Emdre, (S. van) Het Godsdienftig Huisgezin, in aange- naa-  REGISTER. ïiaame en leerzaame G.. Oprekken , tot bevordering van Bybi ikennis en Godvrugt. Ilde Deel. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. Svo. ƒ i-io o ' 5I Emdre, (S. van) De Geographie .ter H. Schrift voor een ieder gemakiyk gemaak- , door eene beknopte en zaakryke Verklaaring der XII Landkaarten, weleer ontworpen door W. A. baclnene. Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon, Amft. by G Warnars , iu gr. 8vo. ƒ 2 IO-O .Ti'» "~~ Leerredenen over't Geloof, tot BevqiMerinè van Kennis en Gelukzaligheid. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ 1-5-0 „p8 Epistel van den ouden Waereld burger Syrach, aan de Nationaale Conventie van Frankryk. Alom, in gr. 8vo. ƒ o- 18 o F. Tfalconer, (IV.) Bericht wegens het werkend vermogen van de Aqua Mephitica Alcalina, of Loogzoutig Luchtzuui wac-r, op het Graveel S9 Jongeüngfchap (Nederlandsch) aangemoedigd tot den Zeedienst, 's Hag. by J. Plaat, in gr. 8vo. ƒ o-6-o 38 6 K. JT'amp, (Wabe) Patriottifche Catechismus det Zedeleere voor de Burgeren van 't Bataafsch Gemeenebest. Amft. by Wesjing en van der Hey , in 8 vo. ƒ o • 11 - o 85 —■—— Prorfietheus. Amft. by Wesjing en van der Hey, in gr. 8vo. f i-iö-o 516" Karei, of de dankbaare Voedllerling, eene origineele Hollandfche Roman, door dén Burger J. H. "de V 'sHag. by J. Plaat, in gr. Svo. ƒ 2-8-0 180 Katectusmus der Christlyke Zedeleere , behelzende de Pligtenj welke men jegens God, zichzelven, en zyneft naasten, behoort uit te oefenen. Amft. by Wesjing en van der Hey, in gr. 8vo. ƒ o- ij - o 99 Knoop (De Gordiaanfche) ontwikkeld, of Oplosfing van een groot Staatkundig Voorftel , door een waar Republikein in Frankryk. 'sHag. by J. C. Leeuwejtyn, in gr. 8vd. ƒ o - 8-0 284 -ïo^QOVaderlaiidsch Woordenboek. XXIXfte Deel. T. V. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 3 -12 ■ o 170 Kotzebue, (A. ven) Armoede en Grootheid, Tooneelfpel. Naar het Hoogduitsch gevolgd door C. Loots. Amft. by P. J. Uylenbroek, in 8vo. ƒ 0-12-0 387 : —— De Man van Veertig Jaaren j Blyfpel. Amft. by J. R. Poster, in Svo. ƒ o-8-o 388 «- De Negers , Tooneelfpel. Het Hoog- duiisch gevolgd door P. G. Wit/en Geysbeek. Amft. by J. R. Poster, in Svo. ƒ o- 11 - o 471 -—— De Weduwe en het Rypaard. Één Dramatifche Anecdote. Amft. by de Wed. j. Dóll, in Svo. ƒ o-6- o 608 Krom, (Her)n. Jo.) Godgeleerde, Uitlegkundige en Wys. geerige Verhandelingen. Hde Deels 4de Stuk. Met een Aanhangsel der Verhandelingen. Midrl. by P. Gillis/en, in gr. 8vo. ƒ i-8-e  REGISTER. L. T elyveld, (P. J. van) Iets over de Liefde en Jefus Wys-- *~/ heid, naar aanleiding van Matth. V: 44. Haarl. by C. van Abs, in gr. 8vo. ƒ 0-8-0 441 Lier , (H. Ritzema van) Verzameiing van eenvoudigeLeerredenen, aan de Gemeente van de Hoofdplaats van Cabo de Goede Hoop toegewyd. Utr. by W. van Tzerworst , in gr. Svo. ƒ 1-16-0 433 Lis, (P. H. van) Leerredenen ter beftiering van opregte Christenen, by de tegenwoordige omftandigheden. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. 8vo. ƒ i- t6-o 48a Loo, (J. van) Nieuwe Leerredenen. Ilde Deel. Utr. by W. van Tzerworst, in gr: Svo. ƒ 2-8 o 528 —— Leerrede over den Geest en Toon van het Gebed onzes Heeren. Utr. by W. van Tzerworst, in gr. Svo. ƒ 0-6-0 570 Lootjes Pz. , (A.) Lazarus, in vier Befpiegelingen. Haarl. by A. Loosjes Pz., in gr. 8vo. ƒ 3-12-0 234 Lotgevallen (De) van Menfchen en Volkert worden door God beftuurd , daar niets by Geval gefchiedt. Amft. by M. de Bruyn, in gr. Svo. ƒ o-18-o 5*> . van Lidorie , eene zinfpeelende Romaneske Chronyk. II Deelen. Leyd. by J. van Tlioir, in Svo. ƒ 2 8-0 179 Lotjen VV'alftein, of het gelukkig gebruik van Omftandigheden en Begaafdheden. Ifte Deel. L?yd. by Herdingh en du Mortier, in gr. 8vo. ƒ 2 -10-o 131 Lyst van de Telling des Volks van Drenthe. Coev. by J. van der Scheer, in gr. Svo. ƒ o 4-0 224 M. Magazyn. (Algemeen Staat- Gefchied- en Aardrykskundig) ifte Stuk. Haarl. by J.J.Beets, ingr. Svo. fo -12-0 466 Manen, (J. van) Wysgeerig en Gefchiedkundig Onderzoek naar de wettige Oppermagt in de Vereenigde Nederlanden , federt de Afzweering van Philips den II. Ifte Deel. Anft. by H. Keyzer, in gr. Svo. f 1-16-0 251 Marquize "(De) van Mazzini, Tooneelfpel. Onder de Spreuk: Per hèc ad altiora. Leyd. by D. du Mortier en Zoon, in 8 vo. ƒ o -14 - o 44 Martinet , (J. F.) Verhandelingen en Waarneemingen over de Natuurlyke Historie van ons Vaderland. Amfh by J. Alkrt, in gr. Svo. ƒ 3-18-0 103 Vv 5 Meid-  REGISTER. Meulman , (B.) Verhandeling over de Godlykheid der . Gewyde Gefchiedenis, en derzelver verbindend Gezag voor ons Christenen. Rott. by N. Camel, in gr. 8vo. /o-8-o , 533 Michaè'lis , (?. D.) Nieuwe Overzetting des O. Test., met Aanmerkingen voor Ongeleerden. XVIlIde Deel. Dordr. by A. Blusfé en Zoon, in gr. 8vo. ƒ 2-8 o 521 Mikt, (J. H.) Verzameling van Publicatien eti andere meest belangryke Decreeten der Provilioneele Reprefentanten van het Volk van Holland. 's Dag. by J. C. Leeuweftyn, in gr. 8vo. ƒ 1-12-0 212 Minagting (De) der Hervormden jegens de Overleveringen, welke de Roomfche Kerk aan het Nieuw Testament gelyk ftelt, beteugeld door een Leeraar der Remonltranten. Rott. by J. Meyer en A. Danferweg Wz., in gr. Svo. ƒ 0-3- o loo Molé, De Edelmoedige Overwinnaars, of de Zege der Vryheid, door P. G. Witfen Geysbeek. Uit het Fransch gevolgd. Amft. by de Erven C. N. Guerin , in 8vo. ƒ O-ÖO 268 Monvel , De Slachtoffers van Kloosterdwang , Tooneelfpel. Amft. by P. J. Uylenbroek, in 8vo./o-n-o 308 Munnikhuizen, (F.) Antwoord op een Vraag van Teyler's Godgeleerd Genootfchap. Amft. by A. Mens Jansz., in gr. 410. f 1-5-0 -yo N. Naamlystan van Nederduitfche Boeken , als mede van Franfche en Latynfche Werken , enz. geduurende de Jaaren 1792, 1793, 1794 e>- -795 uitgekomen. Amft. by A. B. Saakes, in gr. Svo. f 6-5-0 38S Natuur ea Liefde, gevolgd naar den Natuurmensch van Miltenberg. Amft. by de Wed. J. Dóll, in gr. Svo. ƒ 2- 14-0 S7 Notulen , (De Geëxtendeerde) behelzende de Decreeten' van de Vergadering der Provifioneele Reprefentanten van het Volk van Holland. Ifte Deels 2de Stuk. Dordr. by H. de Haas en Comp., in gr. Svo. ƒ 1-3-0 33 O. Ondervvys (Kort en Eenvoudig) in de Geloofs- en Zedeleer. Door V. L. Hoorn, by L. Vermande, in Svo. ƒ o - 8 - o 443 Oosterbaan, (ff.) Ontwerp van eenige Schikkingen, nakende den openbaaren Godsdienst, en andere Stukken daar  REGISTER. daar toe behoorende. Harl. by V. van der Plaats, in . gr. Svo. ƒ o-8-o 323 T>aape, (G.) ^e verwoesting van de Stad Graave, of * de verfchriklyke uitwerkzels der Dwinglandy, Republikeinse^ Treurfpel. 's Hertog, by de Wed. C. A. Vieweg en Zoon , Tilb. by J. C. Vieweg , in Svo. ƒ o . 5 -o 268 Drie Republikeinfche Klugtfpelen. 's Hag. by J. C. Leeuweftyn, in 8vo. ƒ o -11 - o 472 ——— Verantwoording als Lid van de geweezene Commisfie tot Onderzoek van het Politiek en Finantieel Gedrag der voorgaande Regeering aan zyne Committenten , de Burgers van Dordrecht, 's Hag. by J. Plaat, in gr. Svo. ƒ i-ió-o 599 Paine, (Th.) Het gezond Verftand. Dordr. by de Leeuw en Krap, in gr. Svo. ƒ 0-18-0 74 Portefeuille van Rozetie , of Aantekeningen tot Verbetering van 's Menfchen Verftand en Hart. 3de Stuk. Delft by M. Hoelofswaert, in 8vo. ƒ 1-10-0 85 Portlock en Dixon, Reis na de Noordwestkust van America, gedaan in de Jaaren 1785, 178Ó, 1787 en 1788. Amft. by M. Schalekamp, in 4to. ƒ 3-18-0 215 Proeve over ééne waare Kerk; of Wysgeerig Detoog, dat 'er maar één éénige Godsdienst, met het Geluk des Menschdoms beftaanbaar, op Aarde zyn kan. Door een Aanbidder van God,, en een Beminnaar der Menfchen, in^gr. Svo. ƒ 0-7-0 578 Provo-Kluit {P.W.) en D. A. J. Troulja, Iets ter Gedagtenisfe van Steven Jan van Geuns. Utr. by J. van Terveen en Zoon, in 8vo. ƒ 0-6 0 130 Prysverbandelingen, betreffende de Verpligtingen van eenen braaven Huisvaler en zulk eene Huismoeder, in 5t gemeen Burgerlyk Lpeven; enz. Uitgegeeven doorfde Maatfchappy Tot Nut van 't Algemeen. Amft. by H. Keyzer , C. de Vries en H. van Munfter , in 8vo. ƒ 0-7-0 41 ("ïuatremere d'Isjonval , Over de ontdekking van de r-^jftandhoudende betrekking, welke 'er tusfchen de verfcliyning en het verdwynen , den arbeid en de werkloosheid , enz. der Spinnen, omtrent het Weer, plaats grypt. In 't Hollandsen en Fransch. 's Hag. by I. van Cleef, in gr. Svo. f i-o-o 278 R.  REGISTER; R. Rapport der Verrigringen van de Commisfie tot On* ■ rzoek van het Politiek en Financieel Gedrag der vo orige Regenten. 's Hag. by J. Plaat, in gr. 8vo. ƒ 0-4.o 342 Reden voering, ten betooge, dat Jezus de Leeraar is van die Godsdienltige Verlichting, welke thans in Europa doordringt. By verfcheide Boekveikoopers , in gr. 8vo. ƒ 0-6-0 10 Regten (L)ej van den Mensch en Burger , en de Pligten daar uit voortvloeiende, voor de Vauerlandfche Jeugd» Leyd. by D. du Mortier tn Zoon, in Svo. ƒ 0-4-0 86 Reis door de DepTtementen van Frankryk, door een Gezeifchao van Kunftenaars en Geleerden. Goud. by Buma en Comp., No 1 , i.'1 gr- Svo. ƒ i-6-o 77 — No. II en III. ƒ 2- 12-0 221 No. IV. ƒ 1-6-0 425 •— (Vrolyke) van een Engelschman door Holland , vry naar 't Engelsen gevolgd, 's Hag. by C J. Leeuwejtyn, in gr. Svo. f 1 - 10 • O 559 Reynvaan, (J. Verjchuere) Muzykaal Kunstwoordenboek, Behelzende de Verklaaringen als mede het Gebruik en de Kracht der Kunstwoorden , die in de Muzyk voorkomen. Amft. by W. Brave, in gr. 8vo. f 5-5-0 536 Romaine , (IV.) Verha i leiing over den Wandel des Geloofs. Ude Deel. Amft. by J. Mart , in gr. Svo. f 1 - 16-0 274 Roos, (P. F.) Suriname verheerlykt. Amft. by H. Garrman, in :» Svo. ƒ o S-o 444 Rousfeau, {J. J.) Emile, of Verhandeling over de Opvoeding. Met Aanrekeningen van Refewitz , Ehlers, Vülaume, Trapp , Campe , Stuve en rieufinger. ifte Stuk. Camp. by J A. de Chalmot, in gr. Svo. ƒ 1 -10-0 197 S. Schasz, (J. A) De Geest van Doctor Schasz, in de Kerk, de Raadzaal en in de Kroeg. ifte Stuk van 's Mans naagelaatene Schriften , in' gr. Svo. ƒ 0-9-0 352 —» Lucifer en Bee!z-iub, of het Drommelfche, Committé van Raad gee ving Klugtig Blyfpel. 's Hag. by J. Plaat, in Svo. ƒ 0-12-0 472 Schets tot Grondflag eener Nieuwe Conftitutie voor de Re-  REGISTER. Republiek der Bataven. Amft. by J. van Gulik, in 8vo, ƒ o 3-0 429 Schneiiher, (J J) Nieuwe Leerwyze, om funderen, binnen zeer korten tyd, te leeren Leezen en Denken. Leyd. by D. du Mortier en Zoon, in Svo. f 0-8-0 610 Schooloefeningen ; of Handleiding tot de Nederduitfche Taalkunde, in het Spellen , Leezen en Schryven, by Vraagen en Antwoorden famengefteld , en met voordbeelden opgehelderd , ten dienfte der Stadsfchoolen in Haarlem. Haarl. by J. J.Beets, in 8vo ƒ060 609 Schouwtooneel (Zedelyk) dc-r Menfchelyke Hartstochten en Daaden, of Tooneelftukken van Vernuft en Smaak. Ifte Deel. Amft. by de Wed. J. Dóll, in8vo. ƒ2 - 15 o 35o Schutte, (G.) Lykreden op J. P. Michell, uitgefprooken den 17 van Wintermaand 1795, in de Maatfchappy Felix Meritis. Auift. by j. A. Crajenfchot en J. ten Brink, in gr. Svo. ƒ o u -o 238 Staat (De tegenwoordige) der Vereenigde Nederlanden, behelzende de Inleiding der Befchryving van het Landfchap Drenthe. Amft., Leyd., D ird en Harl., by $. de Groot, G. Warnars, S. en J. Luchtmans, A.enP Blusfé en V. van der Plaats , in gr. 8vo. ƒ 1 10 o 25 vervattende het Vervolg der Befcnryving van Stad en Lande. By Dezelven, / 1-16-0 245 Stuart, ( M. ) Romeinfche Gefchiedenisfen. Vde Deel. Amft. by J. Allart, in gr. 8vo. ƒ3 15-0 150 Swildens, Politiek Belargboek voor dit Provifioneel Tydperk. Gewigtig thans, gedenkwaardig hier naa. Amft. by J. R Poster, in Svo. ƒ1.50 68 — Zesdaagfche Staatsbrii-f over 's Lands Ho ofte Zaak aan den Buiger Vitringa. Amft. by J R. Poster, in gr. Svo. ƒ070 167 Swinden, Cf. H. van) Advis over de Nationaale Conventie. Uitgegeeven op last van de Reprefentanten van het Volk van Amfteniam. Amft. by de Frven D. Onder de Linden en Zoon , in gr. Svo. ƒ o 8 o 110 T. Tafereelen van de Staatsomwenteling in Frankryk. Ilde Deel. Amft. by J. Allart, in gr. Svo. ƒ 4 - 16 - o 255 Theremin , (C.) De belangen der Mogenheden van het Vas-  REGISTER» Vasteland, met betrekking tot Engeland, 's Hag/hy j. C. Leeuwejtyn, in gr. Svo. ƒ i • 12-0 165 Thomfon,(G.jDe Geest der Algemeene Gefchiedenis, van de Achtlle tot de Achttiende iieuw, met eene Befcnouwing van de Vorderingen der Maatfchappy 111 Zeden en VVeigeeving, geduurende dat Tydvak ; voorgefield in een reeks van Lesfen. Dev. by L. Leemhorst, in gr. 8/0. ƒ 3-12-0 102 Toneel. (Hec Spectatoriaal) IXde Deel. Rott. by J. P. van Heel, in Svo. ƒ 1-5-0 518 Townjend, (^.) Reis door Spanje, gedaan in de Jaaren 1786 en 1787, in 't byzonder met opzigt tot den Landbouw, Manufacturen, Koophandel, Bevolking, Belastingen en Inkomiten van dat Land. lilde Deels itte Stuk. Haarl. by A. Loosjes Pi., in gr. Svo. ƒ i-io-o 302 —- lilde Deels 2de Stuk. ƒ 2-2-0 553 Verhandeling over de Vraag: welke is de Oorzaak van den tegenwoordigen Oorlog, 's Hertog., in gr. Svo. ƒ 06-0 429 Verhandelingen (Uitgeleezene) over de Wysgeerte en Fraaije Letteren, getrokken uit de Werken der Koninglyke Academie der Weetenfchappen , te Berlyn. Vide ' Deel. Met Byvoegzels vermeerderd door J. F. Hennert. Ucr. by W. van Tzerworst, in gr. Svo. ƒ i-16-0 it _ raakende den Natuurlyken en Geopenbaar- den Godsdienst , uitgegeeven door Teyler's Godgeleerd Genootfchap. XVde Deel. Haarl. by Enfchedé en J. van Walré, in gr. 4to. ƒ 4 - o • o 309 Tweede Betigt. 3 8 9 -— uitgegeeven door Teyler's Tweede Ge¬ nootfchap. IXde Stuk, bevattende bet Tweede Vervol.?, der Proefneemingen , gedaan met Teyler's ElectrifeerMachine, door Af. van Marum. Haarl. by J. J. Beets , in gr. 4-0. ƒ700 329 Verval (Het) onzer Fabryken , en Middelen tot Herttel derzelven, en van onzen Welvaart. U:r. by G. T. van Paddenburg en Zoon, in gr. Svo. ƒ 0-6-0 109 Verzameling van Stukken in de zaak van Mr. L. P. van de Spiegel , gewtezen Raadpenfi maris van Holland. Amft. by J. van Gulik, in gr. Svo! ƒ o-16 -0 371 n— — (Volledige) van alle Stukken, betreffende de Af-  REGISTER. Affcheiding der Kerke van den Staat, door de Nationaale Vergadering, reprefenteerende het Volk van Nederland. Met eene Voorreden door C. Rogge. Leyd. by D. du Mortier en Zoon, in gr. Svo. ƒ 2-18-0 51a Verzameling (Volledige) der Publicatien van de Provifioneele Reprefentanten van Holland en der Staaten Generaal , federt het begin der Revolutie van 1795. Me en IIde Deel. Leyd. by Herdingh en du Mortier, in gr. 8vo. ƒ 3-10-0 56o Virginia, ot de Herftelde Vryheid, Treurfpel. 'sHag. by J. C. Leeuwejtyn, in 8vo. ƒ 0-11-0 4a Vloten , (Van) De Bybel vertaald , omfchreeven , en door Aanmerkingen opgehelderd. Xlde Deel. Utr. by G. T. van Paddenburg en Zoon , en Amft. by 3. . Allart, in gr. 8vo. ƒ 4-0-0 4- Vogel, (S. G.) Genees- en Staatkundige Verhandeling, over de Oorzaaken, waarom zo weinig Drenkelingen in 't Leeven herfteld worden. Haarl. by E. W. Cramerut Jun., in gr. Svo. ƒ 0-14-0 ^7 Volney, De Puinhoopen, of Befchouwing van de Omwenteling der Staaten. Amft. by M. Schalekamp, in gri 'Svo. ƒ i-o- o 6-0I ———• De Ruïnen, of Overdenking der Staatsomwentelingen, 's t lag. by Leeuwejtyn , en Delfc by Roelofswaert, in gr. 8vo. ƒ 2-4-0 , ($03 Voorst , (D. C. van) Leerrede en Bidftond over den XXV Pfalm. Leyd. by J. Meerburg, in gr. 8vo„ /i-i6-o j87 Vorst (De) en de Godsdienst; iets voor de Hervormden in Nederland. Door een Lidmaat en Voorftander der Hervormde Kerkleer. Alom, in gr. 8vo. ƒ o-n>o 43S Vos, (W. de) Leeven en Character van Allard Hulshoff. Amft. by L. van Hulst en G. Warnars, in gr. Svo. ƒ 0-15-0 57 W. TJ/rart, (D. A. van de) De weldenkende Reprefentanr, Tooneelfpel. Amft. by P. 3. Uylenbroek, in gvo. ƒ 0-6-0 208 —— De Schilder, Tooneelfpel. Amft. by P. 3. Uylenbroek, in Svo. ƒ 0-8-0 432 Water, (J7W. te) Historie van het Verbond en de SmeeV-  REGISTER. fc'iriften der Nederlandfche Edelen, ter verkrygin? van Vryheid in den Godsdiensten Burgerftaat, in de Jaaren I56j;_Ij67. 3de Stuk. Midd. by P. Gillis/en, in gr. Svo. ƒ 2-16-0 öo Water. (J. W. te) 4de Stuk. ƒ 3-0.0 41a j de Vaderlandfche Historie van den Heer J. Wagenaar verkort , met leerzaame Aanmerkingen, ten dieutte der Nederlandfche Jeugd. Ilde Deel. Amft. by j. de Groot en G. Warnars ; Dort by A. en P. Blusfé , en Harl. by V. van der Plaats, in gr. gvo. ƒ 2 10 o 493 Watkins, (Th-) Reizen door Zwitferland, Italien, Sicilien, en de Griekfche Eilanden, naar Konftar.fmopolen, en van daar e rug, door een gedeelte van Griekenland, over Rngufa, en de Dalmatifche Eilanden, in de Jaaren 1787 — 1789. Ilde Deel. Haarl. by F. Bohn, in gr. Svo. ƒ 1 - o o 378 , lilde Deel. ƒ i-o-o 421 Weeskind, (Het) Tooneelfpel, naar het Fransch van Pi? gault - le - Brun. Amft. by P. J. Uylenbroek, in Svo. ƒ o-io-o Ö07 Westerman, (M.) Afkeer en Liefde, Toonaelfpel. Amft. by P. j. Uylenbroek, in Svo. ƒ 0-8-0 606 Weyde, (C. L. van der) Het onierworpen Meisje, of de Gedenkfchrifttn van Mejulfer Con\iantia. Ifte Deel. Leyd. by B. Onnekink, in gr. Svo. ƒ 2-4-0 132 Wintershoven , (J. B. van) Handboek voor de Liefhebbers van vreemde Plantfoenn en Tuiniers. Utr. by G. Tl van Paddenburg en Zoon , in gr. Svo. ƒ 3-0-0 194 Woordenboek (Nieuw) der Prubfilche Sraatkunie, nagelaaten doo^ den Graave van Hertzberg aan zynen Kweekeling, gevolgd naar 't Hoogduirsch. Alom, in gr. 8vo- ƒ o 7-0 368 Wykvergaderin ren , (De) Sociëteiten en Viderlandl'che Gezelfchappen, van den kant der Veriichdn; tn Verbetering befchoiiwd, door Pacificus. Amft. by M. de Bruyn, in gr. Svo. ƒ 9-1-0 49  REGISTER. Z. ■yülefen, CC.) Wysgeeiige Verklaaring der Rechten e» ^ Pligten van den Mensch en Burger. Leyd. by Herdingh en du Mortier , in gr. Svo. ƒ 0-18-0 a8o Zollikofer, (G. J.) Nagelaaten Leerredenen. 9de Stuk. Amlt. by de Brven P. Meyer en, G. Warnars, in gr. Svo. ƒ 1 - 5 0 af 9 Zöllner en Lange, Natuur- en Zedekundige Befchouwing der Aarde, en van haare Bewooneren. Vilde Deel. Camp. by J. A. de Chalmot, en Amft. by M, de Bruyn, in gr. Svo. ƒ2 4 0 19 —■ ■' • " ■■■>'«■ Villfte Deel. ƒ 2-iq-q 339 lett. 1^6. no. 15V Xx BLAD-  BL ADWYZER DER VOORNAAMSTE B'± In de Letteroefenin A. Aardbodem, (Befchouwing van * den) als bewyzsn van gods . Beftaan opleverende. 435 Aisel's Offer, Aanmerkingen hier over. -33 Acaiemien, (Aanmerkingen over het onderwys der Godgeleerdheid op 's Lands) naa dat de Kerk van den Staat gefcheiden is. SiS Adding, (Eggo) diens geval in de Regeering der Ommelanden toegelicht. 249 Adeldom, wat fh. van marmix des dagt, 61 JE:na, Aanmerkingen op de Befchryvingen van deezen Berg. 299 Attzingbi, (MiCHAëus) Berigt wegens dien Schryver, 419Verflag wegens zekere Voorzegging door hem gedaan. 42a Alexander, by den Heer poivre vergeleeken. S°i Alicaute, Verflag van den fnellen groei der Planten daarom ftreeks. SS3 America. (Byzonderheden wegens da Noordwestkust van) 219 _ (Lof aan de Conftitutie van) toegezwaaid, 591. In d£ Kiezers der Reprefentanten , ir twee Departementen , eene Geloofsbelydenis gevorderd, 594. §legt opkomen der In- 'ZONDERHEDEN, gm voorkomende, gezetenen by de Verkiezingen. 59+ tireopagus, Verflag van dit Athstnsch Geregtshof. 289 ünisTirpus, Schets van diens Zedeftelzel. 46; Amen, (Wonderlyk Bevelfchrift aan de) te Carthagena gegee» ven, 305. Hoe het zich daar mede toedroeg. 306 —— (Zonderlinge Eed, den) te Valencia afgevergd, 557 Atheners, Cbaractertrek van de. zelven. 294 B. JJarhados, Ligging van dit Eiland, Grondgefteltenis, Koophandel, 176. Drukkende Last op deeze Volkplanting. 177 Balaltfleenen , Aanmerking over dezelve, ftrekkende om te toonen dat ze geen Lava zyn. 569 Blixem-Afle'.dns, Proefneemingen wegens Looden, en Yzeren, en Roodkoperen , 335. Voorbehoedzels aan te wenden a's zy langs Hout of het Touwwerk van Schepen gaan, 337, Patterson's vindirg, om op den top der Afleiders een ftuk Potlood te voegen, onderzngc en afgekeurd. a'-d. Boüssaro , niet vermeld, boa zeer hy zulks verdiene, in zeker Werk. 428 Bk.ancador.0, hoe zeer, en waarom,  B L A D W Y Z E R. om, door willem den V b< guüftigd. 44 Broglio , Charaólerbeeld va dien Veldmairfchalk. 25 Bygeloof (Staaltjes van algemeei heerfcnend) 573. Wat eigenlyi Bygeloof is, uli. Oorzaakc: van dit Zielsgebrek , 574 Hoofdeigenfchappen van 't zei Vü> 575. Waar by bet toeko me, dat het Bygeloof dik wen meer vermag om der Menlcher hart te bewèegen, dan de Gods dienst zelven, 576. Middeler ter voorkominge en weeringe ald, C. (Rakel de II, over diens handelingen met downing , 446. Aanmerkingen over de Aanfpraak door de witt by diens Herftelling gedaan , aki. Kostbaarheid des O.ithaals , 447. Aanmerking daar over. 448 !—7— de V, diens bedoeling in zyn Broeder feruinand na de Nederlanden te zenden, 4°5« Befteedt het Geld der" Hallanderen, door eene zwaare 1 Bede afgeperst, tot het goedmaake.n'van de kosten zyner Krooning. 497J Caithagcna, vreemd Bevelfchrift aan de Artzen daar gegeeven, 305. Zeer in 't oog loopende ( gebreken in het Stadsbeftuur. L ' 30Ö Charibdis- en Scilla, hoe thans gefield. 300 Christendom, hoe door Staatkun- L de bedorven , 10. De Hereeniging van het verdeelde Chris'endom treft thans een gunilig Tydperk aan, 35o.Wat£> het Chrhtendom van de tegen, woordige Omwenteling te vreezen of te hoopen hebbe. 361D i-CHRpKrtEN XXXVI: 21, hoe 3 door critus opgevat. 525 1 CiNCtüNATus, onderfcheide oor5 deelvellingen over diens ge> drag. soo . loccejus, geen begunm'ger der 1 gevoelens van caktesius. 448 • Codsüs, diens Heldendaad on- ■ derfcheiden beoordeeld. 499 Vofamna, Roff rata, te Rome gevonden , en bewaard. 382 Conftitutie, (De Noodzaaklyk* ■ heid van het danrftellen eener . Nieuwe) voor Nederland'. 112 ——— kan niet in allen deele naar de Franfche in ons Land ingerigt zyn, 281. Wat daaromtrent ltaat in agt te neemen. 2g2 " ' ■ van America , hoe zeer voor ons in allen deele niec gefchikt, eg'.er in veele opzigten naavolgenswaardig. 592 Convenientie, geestige Aanmerkingen over dat S:aatkundig Woord D. 36" ~Qime ,(_De) en hetFiswyf, byde begraafnis van mirabeau. 518 )eciüs, diens daad van zelfopoffering onderfcheiden beoordeeld 499 iemarcations - Lime , gispende aanmerkingen daar over, 369. Oorfprong van die benaaming. . ald. 'cspotismus, vertoont zich in onderfcheidene gedaanten, en geene Hegeeringsvorm is 'er eene bevryding voor. 505 eventer , welke uitfluitingen van Gezindheden daar weleer plaats vo-den, en hoe men de Doopsgezinden benydde, 202 'eppe, berigt wegens die Stad , 42a. Belangloosheid van een Matroos aldaar. ald. dus a's, (Opfchrift op de Grafje x 2 „aal.  BLADWYZER. naaide van ds)Vader en Zoon.E in de Kerk te Noordwyk aan den BJiyn. ai6 Downiko over diens Nagtbezoeken by Koning cauel. 4451 Drenthe, wat 'er van de oude Gefchiedenis deezes Landfchaps te zeggen valt. 26 Duinen, (Hollandfche') hoe veeliVorgen Gionds deeze beflaan, 546. Hoe veel Schaapen 'er kunnen geweid, en hoe veele F Ponden Wolle daar van gewonnen worden. ald. Dusfeldorp, over het geeven van een Steekpenning aan den Profesfor, by het bezien der Schildery-Veizimeling. 82 E. fed, (Zonderlinge) den Artzen te Valencia afgevergd. 557 EleQriciteit, Aart der "Electrifche I Sloffe, 331. De wyze, op wel, ke dezelve door wryving ver 1 wekt wordt, onzeker. ald. Ei/mas , de Tovenaar, het gedrag ] van paulus , omtrent deezen Man gehouden, verdeedigd. 53' Engeland, Schets van den geest des Staatsbeftuurs van dat Ryk, 164. Hoe zeer op de Vernedering van Holland gefteld, 165. Tafereel van het Character der inwoonderen, 166. Schets van het gedrag deezes Ryks, ten opzigte van ons Vaderland. 343 m-— (Hoe Iaat de Zyde als eer Artykel van Weelde in) be keml werd. 55' .—- (Hoe veel onze Staat san opgefchooteu hebbe om) vai de dwinglandye van jacob dei II te verlosfen , 582. Lang [zaamneid der Betaalinge. 58; noch , over diens Opneeming, en de Leer der Onfterflykheid hem in den mond gelegd. H5 F. Jabritken, in ons Vaderland wei. mg begunftigd , 545- H°e met den Koophandel te paaren. ald. . hoe deeze te Valencia met den Koophandel gepaard worden. 55edsdienst, (Het heil van den) Een Gezang. , 355 ■ (Hoe zich de) in de daaden vertoont. 436 'raan, hoe men 't zelve in Poolen bewaart. 17 renada, Berigt wegens dit Eiland. 178 H. [anbel. II: 6. opgehelderd. hnnibal's Tocht over de dl. pen, Waarneemingen daar ter plaatze gedaan om dien Tocht re bepaalen, 380. Wegens heï klooven van een Rots doorVuur en Azyn, door deezen verworX x 3 pen,  BLADWYZER. pen , door anderen verdeeSigd. 382 Hartstochten (Dat 'er) in god plaats J hebben, beweerd. 191 Hebreen XI: 1. Aanmerkingen over den zin. I4°J Eenglo , Voorbeeld van Verdraagzaamheid jegens deRoomschgezinden aldaar. 204 J Herbig, (De Luitenant Collonel) hoog gepreezen. 5°8 Herders, (De toeftand der) by de bekendmaaking van christusGeboorte, gekenfchetst. 530 Hervormers, (Niemvs~) befchreeven. ,„ 392 Holland (Hoe zeer Engeland) zoekt te vernederen, 165. Staatsbelang van Holland meesterlyk, gefchetst, 346. Van hoe veel' belang voor Europa , 347* H°e dat belang kan behouden worden. . 348 ■ „ . (Volktykheid van) 467 door de Landvoogdesfe- tot het opbrengen eener zwaare Bede genoodzaakt, en waar toe dit Geld gebruikt werd. 495, _, - zou, indien de Provinciën naar evenredigheid van de Bevolking vertegenwoordigd wierden , altyd eene groote overmagt hebben. 595 Hulshou-, weger s den lof door de vos hem toegtmeeten ,58. Aart zyner Opltellcn , 133Wegens zyne veranderde Denkwyze omtrent eenige Leer. Hellingen, 134* H°e deeze in zyne Leerredenen bierenelderi voorkomen, aangeweezen. 33; j- TflcoBus U 9-12. opgehelderd j 23.: Jamaica, Volkstelling op dit Ei land, 174. Koophandel en me» nigte van Slaaven. 175 ehov* , deeze naam aan anderen dan den waaren god toegevoegd. 523 ïremta , (Klaagliederen van ) XIII: 1 -8. toegelicht. 521 III: 17. opgehelderd. 525 oankes , wegens diens oogmerk in het, fchryven van zyn üuangelie, volgens van vloten. 45 —— I: 1-4. toegelicht. 43 y ■- V: 1-9. Aanmerkingen, ftrekkende om te ttwnen dat men aan geene Wonderdaadige Beroering des Waters te Bühesda te denken hebbe. 474 'ob, (Of het Boek van) eene Fabel, dan eene waare Gefchiedenis, behetze , 1. Bedoeling van dit Boek. & XIX: 13-15, hoe door hamelsveld vertaald. 3 —- XIV: 21-28,volgens diens Veitaaüng. ald. - XXXIII: 23, 24, hoedoor hem vertaald. 4 jooden , (Over de toekomende lotgevallen der) en bepaald hun wederkeeien na het Joodfche Land , 184-186. Zie ook 523 . (Godsdienst der) tusfchen de Wederkeering uit de Babylonifche Gevangenisfe , cn de tweede Verwoesting van Jerufalem , zeer wyd uitgebreid. K. I? AiH's Offer, Aanmerkingen daar over. 138 Kant, wanneer hy zyne Wysgeerte begon te leeraaren , . 115. Ma:kt in 'c eerst teeu ! Opgang, ald. 's Hoogled aars ■ WVsieerig Stelzel in 't breede ont-  BLADWYZER. ontvouwd, en met aanmerkingen doorvlogten. 116 Kennis, (Menschlyke) ontleeding daar van volgens de Kantiaunfche Wysgeerte. 117 Kerk, (Gereformeerde') derzelver hedendaagfche denkwyze omtrent de Regtzinnigheid , 4. In welken tyd men daar de Gefcbilftukken behandeld en bepaald heeft, 6. Hoe de Leer der Prtedeftinatie daar in behoorde behandeld te worden. '" (Overweeging wegens het ophouden derïraélementen van de Leeraaren der) in zo verre zy Lands Ambtenaaren zyn- 514 Klokje van Achten, Betekenis dier Spree-kwyze. 288 Klokken, ([iet Doopen der) wanneer ingevoerd, 538. Hoe die, plegtigheid verrigt wordt. 530 2 Kok. V: 18. opgehelderd. 399 j^AZARus, op 't punt des doods verbeeld , 235. Zyne bekoming treffend befchreeven. 236 Leeraars, hoe van de zyde der Maatfchappye te befchouwen. 2x1 Leevensfianden. (Aanmerkingen over de verfcheidenheid van) 273 I Lelyveld, (Bern. pieter van) hoe zeer verdagt deeze" Gommis voorkomt. 373 j| Lente. (Schilderagtige befchryving der) 226/ Ligtgeloovigheid, gekenfchefst. 529 Luim , wat men daar door te A verftaan hebbe, 21. Ontftaat uit gebrek aan een vast Character , ald. Andere oorzaaken, il S2. Droefgeestige en Vroiyke Luim tegen elkander gefteld, 22. Voorbeelden van zeer luimige Charaéters, 23. Stf.rne, een Voorbeeld van een luimig Schryver. a/£ Lukas I: 67-69. Aanmerkingen over dien Lofzang. 230 —- XVIII: 9-14. byzondere Aanmerkingen wegens den Pharifeer en Tollenaar daar voorkomende. XX; 27-38, opgehelderd, en de kragt van dit bewys voor eenen toekomenden Staat aangedrongen. 470 M. ft.-fülaga , hoe uit de Monte Tio den Landlieden Geld wordt opgefchooten. 303 VJarnix, (Ph.van) hoe by over den Adeldom dagt. 61 VJartena, byzonderheid wegens deezen Friejclien Edelman. 63 Masfachufetts, Schets van het Character der Inwoonderen in dien Americaanfchen Staat, 262. Codsdienftige begrippen , aU. Zugt tot Vryheid en Gelykheid, 263. Zonderlinge gebruiken tusfchen de Ongehuwden , die de Kuischheid der Zeden bewyzen , ald. Leevenswyze , 264. Leesbibliotheeken aldaar, 265. Staat der Handwerken en Fabrieken. 266 Iatthbös II: 1-12. over den tvd , dat de Wyzen uit het Oosten by jesus kwamen. 232 lensch , (De) veelal te zwart gefchilderd. 84 'lenschlievenheid. (Gezang over de) 3S7 iesfma, de I.eerftoel in de Gefchiedenisfe daar afgefchafr. 3co Hlddaadigheid, te wraaken, als dezelve ten voedzel der Luiheid verltrekt. 303 Xx 4  BLADWYZER. Memtchie, of Monarchaals Uegeering, hoe lang dezelve duurr. 506 Morgenflond , fchilderagtig belcnreeven. 226 N. "MAaiiAN's gedrag overwoogen. 400 Naamsveranderingen, hoe veelvuldig ingevoerd naa de laatfte Revolutie. 70 Nedcr-Seine , Befchryving van de vrugtbaarheid en werkzaamheid in dit Departement. 4*6 O. Qfferanden. (Wegens den ooriprong der) 142 Ommelanden, (Veiflag van de Rigteren in de) 246. Roomfche Landeigenaaren daar van den Regtftoel ' uitgeflooten. 249 Omwenteling, (De tegenwoordige) wat dezelve voor den Christlyken Godsdienst hier te Lande zal baaren. 3fil (Waare oorzaak der) in Frankryk aangeweezen. 549; Ongeloof. (Belydenis van 't) 605 Oorlog. (Óver de oorzaak van den tegenwoordigen) 429 Oosterdyk , (H. G.) kort verflag van diens leeven, 127. Zyn dood, 129. Schoone Tr.k. uit 's Mans Character. ald. Overysfel, of dit Gewest, in den Jaare 1672 .met den Hertog vanl Munjler zou verdraagen , en denzelven voor Heer aanger,o-j men hebben. 451 P. palermo, heeft door Aardbeevin. gen zo veel niet geleden als zommiien fchryven, 296. In 1 fcet Obfervatorium vindt men een zeer zonderling Starrekundis Werktuig. 297 . 'ascal, vervalt tot het zwak des Bygeloofs. 57+ Patriotismus, op welk een breeden grondflag 'c zelve behoort te rusten. 502 Paulus , Tydorde der Brieven diens Apostels. 48 afgerigt op den redeneertrant, ten zynen tyde in de Schooien gebruiklyk. 89 diens gedrag omtrent eli- mas den Tovenaar verdedigd. 531 Paus, uitgeftrektheid zyner Landbezittingen , 423 Ojrzaaken van derzelver flegre gefteldheid. 424 Pelteryhandel, op de Noordwestkust van America , hoe in Engeland aangevangen , 215. Aanmerkingen over het vestigen van denzelven. 218 Periclfs , hoe in een groot geval niet,en in een klein al, by;e!oovig. 574 PhariJ'een, hun Leer wegens een toekomenden Staat. 478 'niLirs de II, (De Staatsomwenteling in de Nederlan ten, ten tyde van) overwoogen. i°5 ——— de goede, diens Chara&erfchets. 494 'Hfa, (II Campo Santo) of het Heilig Land te dier Stede, van hoe zeldzaam eenen aanleg. 383 'itt , hoe zeer men tegen diens laagente waaken hebbe. 285 ''ooien, hoe men daar het Graan bewaart, 17. Zonderlinge Stookoven daar toe vervaardigd, ald. Hoe Kuilen daar toe in Oorlogstyd vervaardigd. 18 'ortsmouth , hoe ryklyk aldaar werkende Schelmen gevoed worden. 304 Jreedefiimtie , (Leer der) hoeda-  BLADWYZER. danig dezelve in de Kerk behoorde verhandeld te worden. 7 Trcpheeten, in derzelver Schriften geen dubbelen zin , 53. Hebben niet alles befchreeven wat zy predikten , 54. Wat men van derzelver Aanhaalmgen in de Schriften des N. V. te denken hebbe. « R. J^edelykheid , in welk een zin men dit woord gebruikt. 370 Regeering, van ons l.and, als uit drie Provifioneele Regeeringen zamengefteld, befchouwd. 68 RegtvaardigmuaUng, (Het Leerii.uk der) als een fyfthematisch Stelzel, en niet op den Bybel gegrond, befchouwd. 9 Republieken. Zie Gemeenebesten. Rome, Aanmerkingen over de fchennislen aan de Gebouwen der Oudheid daar gepleegd, 422. Verregaand liegt gebruik der Steekpenningen. 424 Roh.einen, hunne vorderingen in de Kry^skunde, 152. Op welk eene wyze zy eene Zeemogendheid werden. 155,5 Rom. V: 12-21. opgehelderd door oüeve. 92 j Rousseau's inneemende Schryfftyl, welke gevolgen dezelve htbb.-. J99 Ruimte en Tyd, Leer van kakt, van newton , leibkjts eri clarke , daar over. 120 S. SI Qadduceen , hun Gevoelen wegens de Ziel. 47 j Sandwich • Eilanden, wyd verfchillende opgaven van derzelverS' Voikrykheid. 220 Sdiyngeloovigen , afgefchetst. 401 Si Scilla en Qiaribdis, hoe thans gefteld. 200 St Sitihen Belangrykheid deezes Eilands, 295. Üeh.ek aan Herbergen en goede Wegen , 297 Treffende Schildery van deeze voormialige Koornfchuur, 298. Het Zuikerrkt daar alleen in Europa te vinden, ald. Ook den Papyrus. 290 Sleeper, (Sim-n jansse) verflag wegens deezen Britllei.aar. 65 Spiegel, (l. P. van dk) welk een rol hy in Zeeland gefpeeld hebbe, 154. Hoe veel vertraagings men in het onderzoek zyner zaake ontmoette , 372. Grond tot een nader onderzoek van zyn Minifterieel gedrag , 373. Moeilykbeid om agter de egte bewysftukken i geraaken, ald. Optelling zyner Misdryveu, 374. Brief van den tiscaai VALCKtNAAit, 375. Verfchillende raadflagen van de Committes vanAlge.neen Welzm en Algemeene Waakzaamheid wegens de Plaats der Poiitique Cufiodie van deezen Man, ald Op het Kasteel te Woerden in Poiitique Cultodie gezet. 377 taatsmm, (Gefprek over 't "een in een) vereischt wordt. Öi6q tadhouderfchap, Optelling van deszelfs veelvuldige invloeden, 338- Welke gevolgen daar uit voortvloeiden, 339- Over het Erfregt daar aan verknogt 340. Veelvuldige misbruiken! 341 arrekunde, vreemde Stellingen deswegen, 463. De rechte kennis aan de Egyptenaar* en Chaldeeuwen verfchuldigd. ald. rERNE, een voorbeeld van een luimig Schryver. 2» ormwind, cierlyk befchreeven. 484 yfhoofdigheid, in Leerbegrip. pen,  BLADWYZER. pen, van Standvastigheid on.'er-1 lelie iden. 529 T. n^aal , (Franfche') welke oor-1 zaaken die de algemeene Taal van Europa hebben doen worden, 12. Onderzoek , of dezelve verdiene eene AU' ge.neene Taal te weezen, 14. Of dezelve dien voorrang zal behouden. 151 iTfitss. IV: 4. opgehelderd. 51 Tielt, (Th. van) verflag van dien Abt, de éénigüe Kerklyke onder de Verbondene Ede-' len. 65 Tyd en Ruimte , de Leer van kast, newton, leibnits eil clarke, deswegen. 120I V. Tf adeHandsliefdi , op welken ' grondflag dezelve rust. 5031 Valencia, Stigling aldaar, Monte 1'io gcheeten , tot onderfteuning der arme Boeren, 554.* Kunïten daar beoefend. ald. Grootheid der Zyde-Fabriek, 555. Koophandel aldaar met de Fabrieken gepaard. 556 Venema , (H.) kort berigt vanl dien Geleerden Man. 170 Venusziekte, Onzekerheid van derzelver Oorfprong. 3^.8 Verdraagzaamheid , welke Landsvoordeden dezelve te wege brengt. 81 Verkiezingsdagen, ( Op de) in America, komt zeker flag van Ingezetenen flegt op. 594- Verlichtere , of Nieuwe Hervormers, befchreeven. 392 Ver)landsbcgrippen, (Zuivere) volgens kant , hoe ontleed. 123 Verzoeninge, (De Leer der) veelal verkeerd als eene Foldoeninge voorgedraagen. 8' Veland , Befchryving van die Eiland , 172. Getal dsr Inwoonderen. 173 Voorzeggingen, der Propheeten, wegens den messias , aanmerkingen van bonnet daar over. 32° /kies , (Hidde tjerks de) te onregt van lafheid en pligt* verzuim befchuldigd, 585 Tulcanius , (Bonaventura ) diens Giaffchrift op de dousas. 4i6 W. IX/"alles, (Tjerk) of tarqoi- V NIUS valles1us , B ligt wegens dien Leeuwardjchen Burgemeester. 66 Veelde, hoe zeer in Nederland daar aan nog geofferd wordt. 209 Vilden, (De Staat der) niet van Onderdrukking vry , opmerklyk Voorbeeld hier van. 218 Vilhelmus van Nasjauwen, egt be* rigt wegens 't voorgevallene over het fpeelen en niet fpeelen van dit Liedje te Huarlem. 62 Villem de III , ydele twist tutfehen HunJ Hoog Mog. en Staaten van Holland, wegens het eerst verwelkomen van dien Vorst, 564. Waarin zyn geheim misdryf beftaan hebbe, twyfelagtig, 587. Geduid dat het zyn Ovcrfpel ware met Lady villers. 580 ds V, diens overtocht na Engeland, uit egte ftukken, 34. Optelling der Geldfommen, welke hy van den Lande getrokken heeft , 162. Welke gerugten wegens zyne Reis na Zeeland liepen. 206 ViTT,(J,de)Aanmeikingen over diens  BLADWYZER. DRUKFEIL. B1zSI%e«., va"boven' ftaat: Z"**-**** le« fliens Aanfpraak aan den herRelden Koning carel, 44(5. Heulde op geene ongeoor.' lofde wyze met Fronkryk. Wonderwerk (Bepaaling wat men door een) te verftaan hebbe J 3-3- Hoe zy de Godlykheid eener Leere ftaaven , ald. Mei; deeze ten bewyze aan te voeren , redeneert men in geen cirkel, 316. Hoe zeer de 2 Wonderen in de Euangelifche Gefchiedenis zyn ingeweeven. Z. 'gaan, (Dorpen aan de) de talrykheid van derzelver Inwoonderen met die der kleine Steden in Holland vergeleeken. 46g 'edemeesters, (Nationaale) noodig gekeurd voor ons' Land, 511 '.eemagc, (Staat van 't Lands") in den Jaare 1786, en hoe gebe, zigd. 4o6 •yde , in Engeland, een Artykel van Weelde , van laate dagtekening. 55